KAk) a a-P REIZEN H DOOR SWITSERLAND, INEEN REEKS VAN BRIEVEN geschreeven aan WILLIAM MELMOTH, Schildkn. door WILLIAM COX E, m. a. Predikant te Bemerton; Lid van de Keizerlijke Oeconomifche Maatfchappij te St. Petersburg, en van de Koninglijke Akademie der WetenSchappen te Koppenhagen, benevens Kapellaan van den Hertog van Marlbourough. NAAK HET ENGELSCII. II, Deel , I. Stuk. Te U T RECHT, Bij B. WILD en j. ALTHEER. e n Te ROTTERDAM, B ij j. M E IJ E R. i 7 9 Z-   Aan ËAMUEL WHITBREAD, Esq. M. i3* M ij n H e È r» De eer die ik genooten heb van uwen zoon op zijne reizen te verzeilen, heeft mij in ftaat gefteld om dit gedeelte mijner brieven over Switferland te overzien $ te vermeerderen en der algemeene leezing meer en meer waerdig te maakeh; Dierhalven zij het mij dan ook geoorloofd om dit Tweede Deel aan LT optedraagen, als een openbaar bewijs der achting en eerbied, waar mede ik ben M ij n Heer! Uwen Gehoorzaairien Oottüoedigen & verpligtigen Dienaar. W. C O X E.  Nature! great parent! whofe unceafing hand Rolls round the Seafom of the changeful year, How tiiighty, how majeftic are thy works! With what apleafing dread thty fwellthe foul! Thomson's Seasons. Winter, Vers. 105. Dat is: O Natuur ! Gij weldaadige moeder! wier altoos werkzaame hand, De faifoenen van het wisfelende jaar doed af» hopen, Hoe magtig, hoe majestueus zijn uwe werken! Van welk een eerbiedverwekkend genoegen doen zij de ziel blaaken! Thomson 'sJaargetijden, de Winter, Vers. 105.  INHOUD DER BRIEVEN van het TWEEDE DEEL, EERSTE STUK. Brief. bladz' XXXVIII. Togt naar de kruin van den Cou- . vercxe. • . . I. XXXIX. Verfcheidene te werk gefielde poogin¬ gen om den top van den Mont Blanc te bereiken — gelukkig gefiaagden togt van Jaques Balma en Dr. Paccard — Van den Heere de Sausure — zijne natuurkundige Waarneemingen, 10. * XL.  Inhoud XL. Bedenkingen over de vorming en (taai van de Tsbergen. . . 2ï* XLI. V>,rflag van den Bouquetin o/Berg- Geit 35' XLII. Reize naar Geneve —. Paijs de Vaud -■— Lausanne — Felix den Vijfden — Vevaij — Graf. plaats en Charaëter van den Generaal Ludlow — Clarens — Meillerie. . . , , i ■ Sdt XLIIL Het Kafieel Chillon — Viixeneuve — Aigle — Zout-zuerken van Bex en Aigle. . . gr XLIV. De Vallcij en het Meir Joux Oft- be- — St. Barthelemi Y- verdun. 9r. XLV. GrAnson _ Neüchatel. Weldaa. digheid van den Heer Pury. . ioa XLVI. Tigt naar Locle en Chaux de Fond. 109. XLVII. Regeering van Neuchatel, . . jj- XLVIIf.  DER BRIEVEN. XLVIII. Reize van Pontarlier naar Neuchatel — de Falky Travers — Leevensbijzonderheden van Rous- seau het Eiland St Pieter in het meir van Bienne. . . 130. XLIX. Omliggende (Ireeken van Morat of Murton — de berg Vuillij. 146. L» De Veldjlag van Morat —. Oorlog tusfchen de Suitfers en Karel den Stouten-, Hertog van Bourgondien • Deszelfs gevolgen. . . 151. LI. Oudheden van Avenches. . 164. LIL De Stad en het Canton Friburg — Bev Iking — Regeeringsvorm — Geheime kamer. . . . 171, LUI. Oorfprong en demping der jongjle on. lusten in het Canton Friburg veranderingen in de Regeeringsvorm 186. * a LIV,  Inhoud &c. LIV. Kaas van Gruijeres Hermitage in dc nabuurfchap van Fri. burg ,209. W. COXE  W. C O X E REIZEN door SWITSERLAND. XXXVIII. BRIEF. Togt naar de kruin van den Couvercle. C3p mijne laatfte reize naar de valleij van Chamounij, had ik voorgenomen mijnen togt nog verder voorttezetten, namelijk naar den ijsberg van Takfró, doch ook inzonderheid naar den Couvercle, van welken ik eene zeer merkwaardige befchrijving in het werk van den Heer deSauss.ure geleezen had. Dan in het beklimmen van den Montanvert mijn voet bezeerd hebbende, kon ik mijn voorgenomen oogmerk niet ter uitvoer brengen. Gij zult echter geene reden hebben mijne te leurltelling te beklaagen, wanneer het volgende verflag van deezen togt U zal ter hand komen, het welk uit aantekeningen door een vriend mcedegedeeld getrokken is. Wij verlieten het Klooster des morgens ten zes uuren , verzeld door Michael Paccard en II. Deel, I. St. A Ma-  9 w. c o x e" Maric Coutet, zijnde twee wegwijzers van Chamounij; wij trokken over de vlakte, en beklommen den Montanwri door een bosch van pijnboomen, wij genooten fchoone gezichten van den ijsberg die aan de Arveron haaren oorfprong verfchaft, namelijk over de vallei] van Chamounij, welke op de zonderlingiïe wijze met arwislende rijen van bouwen wei - land was gefchakeerd. Na omtrent een uur onzen weg vervolgd te hebben, zaten wij van onze muilezels af, gingen te voet, en binnen omtrent ander half uur bereikten wij hlairs hut, op de kruin van den Montanvert, alwaar wij eenige minuten ftil hielden. Vervolgens daalden wij van den ijsberg af, langs het pad der kristalzoekers, en binnen omtrent een half uur kwamen wij aan eenige moeijelijke engtens genaamd Les fonts, of de Bruggen, die over eene lo©dregte rots langs den rand van eene verfchrikkelijke diepte heen loopen. Deeze doortogten, hoezeer nog ongemaklijk, waaren voorheen zeer gevaarlijk , tot dat men op bevel van den Heer de Saussure, de rots op fommige plaatzen door buskruid liet fpringen, en kleine holligheden voor de handen en voeten gemaakt wierden. De eerfte brug is van omtrent veertig treden lengte, en de twee andere engtens eenigzints minder moeijelijk, van omtrent tien treden ieder. Binnen een quartier uurs kwamen wij aan een fontein, het welk van den top en ter zijden van een natuurlijk grot afdaald, welks binnenzijde geheel en al met dikke trosfenvan de Kanuncuïus Glacialis begroeid is. Dewijl wij omtrent agt mijlen zedert ons vertrek van Chamounij ge-  REIDEN DOOR SWITSERLAND» jj gewandeld hadden , zaten wij in dit eenzaame grot ter neder en hielden onze eerde maaltijd. Van hier gingen wij over eenige fneeuwhoopen, de overblijfzelen van een Avalanche des voorigen winters, en oogenbliklijk daar na op de Moraine, zijnde dit de naam die men aan de fteenen en aar= de geeft, welke de ijsvelden aan weerskanten ontlasten , na dat zij die van de meer overhangende bergen ontfangen hebben: deeze zijn zeer bedriegelijk en moeijelijk te bewandelen. Het ijs waarop deeze fteenen rust is harder en verhevener dan het overige van het ijsveld; en de aarde is in zodanige regelmaatige en gelijke hoopen afgedeeld, dat zulks al het voorkomen heeft van door konst gemaakt te zijn. Wanneer wij van hier over de ijsvalleij heen zagen fcheen onzen overtogt ondoenlijk; zo talrijk en breed waaren de dieptens waarmeede dezelve in alle richtingen was doorfneeden, van welken veele een verfchriklijk aanzien hadden, en van eene verbaazende diepte waaren : doch wij ondervonden weldra, dat hiertoe alleen moed en arbeidzaamheid vereischt wierd. In plaats van crampons, hadden wij groote fpijkers in onze fchoenen, die beter aan ons oogmerk beantwoordden, en onze van fcherpe punten voorziene iïokken waaren ons bij deeze gelegenheid van ongemeenen dienst. Op het ijsveld afgeklommen zijnde , vonden wij het ijs door eene zoele wind weekgemaakt, het welk het zelve minder glibberig dan gewoonlijk deed zijn. Wij trokken hier geduurende omtrent een quartier uurs langs, wanheer wij vervolgens de Moraine wederom bereikten fen'bijna een half uur over dezelve wandelden. Toen A a be -  4 W. C O f E bevonden wij ons op de groote ijsvalleij genoemd Glacicr des Bois, wanneer ik mijne verbaazing niet kon weerhouden van ons op deeze ongemeene woeftijn te zien, die door vervaarlijke dieptens was af. gebrooken , waarvan wij de doolhoven waaren overgetrokken. Het was zonderling om de meenigte kleine beekjes waarteneemen, die door de bijeenzameling van droppels voortgebragt worden, welke door het ontdooijen van het ijs aan het bovengedeelte van het ijsveld worden veroorzaakt: deeze kleine beekjes maaken uitgeholde imalle kanaalen, en ftorten zich ftroomsgewijze met een geweldig gedruisch in de dieptens, vermeerderen de meenigte van water die door het fmelten van de beneden oppervlakte te voorfchijn komt, en vinden een uitweg onder de verbaazende boog van ijs in de vallei] van Chamounij, vanwaar de Arveron voortftroomt. Dit ijswater was aangenaam van fmaak, en om deszelfs koelte uitermaate verfrisfchend. Het ijsveld, het welk op het eerfte gezicht voor alles ongenaakbaar fcheen uitgezonderd voor de chamois en de marmot, en naauwüjks gaanbaar zelfs voor den ftoutmoedigften voetganger, word door kudden fchaapen overgetrokken , die op de weinig voortbrengende weigronden gedreeven worden, welke de tegenoverliggende rotzen opleveren. De fchaapherders laaten dezelven in deeze woeste plaatfen , en bezoeken die nu en dan. Wij volgden derzelver fpoor over het ijs, en zagen eene kudde terugkeeren. Een fchaapherder heeft als wegwijzer den vcortogt, en een ander volgt de kudde. Wij hadden het geluk om een fchaap te redden, hetwelk  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 5 welk van de kudde was verdrooit geraakt. Wanneer wij onzen weg vervolgden, wierden wij door een zwaar geluid verrascht, en, rondziende, ontwaarden wij een groote brok rots die zich van. een der hoogde fpitfen had los gemaakt : hetzelve dortte met groote fnelheid van diepte tot diepte , en , voor dat het den bodera bereikte, was het byna geheel tot dof vervloogen. Omtrent een uur voortgewandeld zijnde, waaren wij over een gezicht verbaast het geen grootfcher was dan zich de verbeelding immer kan voordellen : tot hiertoe beantwoordden de ijsvelden naauwlijics aan mijne verwachting, doch nu overtroffen zij die verre. De INatuur was hierin al haare verfchrikkinge getooid. Voor ons zagen wij een ijsvalleij van twintig mijlen uitgedrektheid, waar aan een cirkelvormig ijsveld grenst, dat uit één zuivere klomp fneeuw bertaat, genaamd Takul, het geen recht naar den voet van Mont-Blanc aanloopt, en het welk door groote kegelvormige rotfen is omgeeven, die in fcherpe fpitzen eindigen, even als de torens van eene oude vesting ; ter regterhand verheft zich een rij van trotfche fpitzen , welkers tusfchenruimtens met ijsvelden bedekt zijn; en verre boven dit alles heen de majeftueufe kruin van den Mont - Blanc, waar van den hoogden top door wolken verduisterd .was. Hij vertoonde zich hier in zulk eene verbaazende groot?chheid, dat in vergelijking van denzelven de omgelegene bergen, hoezeer van eene reusachtige grootte , voor hem fcheenen wegtezinken , en „ der- zeiver minder verhevene kruinen te verberA 3 « gen  & W. C O X E „ gen (* V' In een half uur kwamen wij aan de Moraine, die eene grensfcheiding aan de valleij verfchaft, trokken dezelve over, en wandelden over een ligchaam van ijs dat omtrent drie vierde van eene mijl Lreed was. Hier was het ijs effener en minder met dieptens vervuld dan in de groote valleij. Wij gingen vervolgens over eene tweede Moraine, en agter dezelve over een anderen ijsklomp op eene derde Moraine: van deeze afdaalende kwamen wij op de laatfte verhevenheid van ijs, veel breeder dan de twee voorigen en vol groote kuilen: deeze is alleen van de rots gefcheiden door eene zeer enge Moraine. Die Moraines bevatten eene groote meenigte kriftallen. Hier keerden wij een weinig regts af, en de ijsvalleij beklimmende wierd het toneel ieder oogenblik majeftueufer en verf'chriklijker. Binnen weinig tijds kwamen wij aan den voet van den Couvercle, na omtrent zes mijlen over liet ijs gewandeld te hebben. Toen ondervonden wij de moeijelijkheid om het ijs te verlaaten, en het afklimmen was in het eerst zeer gevaarlijk. Eenen flap was waarlijk fchrikverwekkend: eene vooruit fpringende rots die geheel glad en effen was, en een kuil van eene aanmerkelijke diepte voor zich had, fcheen onzen verderen voortgang te verbieden : eene kleine holligheid echter in het midden diende voor eenen voet, en van daar fprongen wij over op den vasten grnd. Een der wegwijzers ging eerst over, eri #rekte van den anderen kant zijne hand uit, terwijl dea Wilton,.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. ? den ander ons hielp en de voet plaatfte. Wij vervolgden al klimmende langs een pad het geen nu zonder gevaar fcheen, offchoon het zeer eng en (teil was, en langs een rij van afgronden heen liep. Het toneel was van rondfomme waarlijk zo verheven, dat zulks in ftaat was om alle denkbeelden van vermoeijenis en gevaar te verbannen. Een half uur verder bngt ons ter zijde van een fontein, alwaar wij nederzaten om het middagmaal te neemen. Wij hadden nu vijf en een half uur van Chamounij af doorgebragt, en niettegenftaande alle moeijelijkheden en noodwendige verwijlen, hadden wij vijftien mijlen gewandeld , zonder dat iemand onzer zich over vermoei jenis beklaagde. Dewijl de wolken begonnen zaamtetrekken waarfchuwde ons zulks, om naar de kruin van den Couvercle, te fpoeden. Van deeze rustplaats hadden wij het gezicht over drie verbaazende ijsvalleijen, namelijk die van Talefró ter flinker, van VEchaut van vooren, en van Takul ter regtcr hand; welken zich in eene groote ijsvalleij genaamd Glacier des Beis vereenigen, die zich onder ons heen ftrekte,endoor, ongelijke fpitzen omgeeven en vercierd was. De doodelijke ftilte welke in deeze plaats heerschte, wierd alleen door het fpringen op eenen verren afftand van wilde Geiten ofChamois, alsmeededoor het gefchreeuw van onraad, waarmeede de Marmotten hun gezin op onze nadering waarfchuwden afgebrooken. Ons zeiven ververscht hebbende, beklommen wij de kruin van den Couvercle, eene zeer zonderlinge ïots : deeze had het voorkomen van een groot onre» A 4 gel-  8 W. C O X E gelmaatig veelhoekig gebouw, op eenen berg geplaatst. De rots is van granietfteen, het opklimmen vereischte veel atbeids, doch hetzelve was zonder gevaar verzeld. Aan deszelfs voet vonden wij eene flesch bevattende de naamen van twee Engelfchen die deeze plaats omtrent veertien dagen te vooren bereikt hadden, en die zich waarfchijnlijk gevleid hadden, dat geen vreemdeling verder zou gaan. Wij fchreeven onze naamen aan de andere zijde van het papier, en namen de flesch met ons tot op de kruin van den Couvercle. In drie quartier uurs kwamen wij aan den top en bereikten-eene rots die over een afgrond heenhong, welke mijn oogen niet durfden aftemeeten. In dcezen toeftand wierden wij door een onweer verrascht, het welk het toneel in verbaazende verfchriklijkheid en grootschheid deed toeneemen. Wij namen onze Schuilplaats onder eene afhangende rots, en luisterden na' het gedruisch des onweers met een vermengd gevoel van vrees en vermaak. Wanneer wij ter deezer plaats overwoogen, dat wij genoodzaakt waaren om in het terugkeeren denzelfdeu weg te neemen, en op nieuw dezelfde moeijelijkheden te moeten herhaalen , waaren wij niet geheel zonder ongerustheid ; doch in aanmerking neemende, dat het de pligt der menfchen is om eenige gevaaren te waagen, ten einde zulke luisterijke toneelen te befchouwen, verbanden wij ook van dat oogenblik af iin alle denkbeelden van gevaar. Ons gezicht van de kruin des Couvercle^ bevatte dezelfde verhevene toneelen, die wij aan deszelfs voet hadden genooten, doch veel meer verhoogt en uit-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 9 i uitgeftrekt; en de verbaazende uitgeftrektheid van ijs icheen eene oneffene bevroozenezee, die door den Mont-Elanc, den Atlas van den Aardbol, gefluit wierd. Ofichoon wij dus geheel en al tusfchen ijs fneeuw en barre rotfen beflooten waaren, alwaar men zou kunnen vooronderstellen, dat het groeijend rijk ophield, zagen wij echter op eene driehoekige rots neder, die met gras enAlpifche kruiden bedektwas,en zich als een vrugtbaar Eiland te midden van eenen woesten Oceaan verhefte. Deeze is bij den naam van Tuin bekend, en levert het zonderlingfte tegenovergeftelde van de omgelegene treurige natuur op. Geduurende onze togten in de Alpen, vonden wij meenigwerf gelegenheid om de bijzondere fterke fchaduw der blaauwe couleur in het „ pure Empij„ real (*)" zuivere opper/ie lugtgeivelf waarteneemen ; en op heden wierden wij deswegens inzonderheid getroffen. Het verwekt een allerverhevenst denkbeeld der oneindige ruimte van het heelal: hoe hooger wij kwamen, hoe fchoonder zulks zich vertoonde ; en wij wierden door iemand aan de toneelen der Alpen gewoon onderricht, dat hij opuitfteekende hoogtens de Starren meenigmaalen op den helderen middag waargenomen had. Onze afdaaling van deeze ijs-ftreeken was niet minder gelukkig dan het beklimmen van dezelven; wij kwamen des namiddags ten zeven uuren zonder het minfte toeval aan het Kloofter, vervuld van ver won- (*) Milton. A 5  IQ W. C O X E wondering bij de herinnering der toneelen, die de verbeelding even zo te boven gaan, als zij geene be* fchrijving toelaaten. Ik ben &c. XXXfX. BRIEF, Verfchillende pogingen om de kruin van den Mont « Blanc te beklimmen. — Gelukkige togt van Jaques Balma en Dr. Paccard, — Van den Heere de Saussure. — Zijne Natuurkundige zvnarneemingen. C3nderscheidene pogingen om de kruin van den Mont • Blanc te beklimmen, zijn zo door de wegwijzers van Chamounij', als door de Heeren de Saussure en Bourrit te 'werk: geftelt; een dagverhaal van de voornaamfte togten, die eindelijk met een goeden uitflag bekroond zijn, zal misfchien niet onbelangrijk weezen. De eerfte onderneeming wierd door den Heer Co uteran, en drie wegwijzers van Chamounij, Michael Paccard, Victor Tissay, en Marie Coutet ontworpen. Op den 13. Julij1776. begaven deeze waaghalzen zich des avonds om elf uuren van het Klooster op weg. Zij trokken tusfchen de ijsvelden van Bosfon en Tacona heen; en na meer dan veertien uuren in het beklimmen van ongelijke en gevaarlijke hoogtens, in het overgaan van  REIZEN DOOR SWITSERLAND. ïl van verfcheiden ijsvelden en groote fneeuwvlaktens belteed te hebben, bevonden zij zich op den berg naast den Mont Blanc. Op het eerde gezicht fcheen die naauwlijks.. een uur van daar te zijn ; doch zij ontdekten fpoedig dat de helderheid der lugt, de ongemeene witheid der fneeuw en deszelfs verbaazende hoogte, hem digter bij fcheen te doen weezen dan inderdaad waar was: en zij befpeurden met leedweezen, dat het ten minden vier uuren zou vereisfchen om zijne kruin te bereiken, zelfs de mogelijkheid daarvan vooronderdelt zijnde. Doch dewijl den dag reeds ver verloopen was, en de dampen naar de kruin van den Mont Blanc in wolken begonnen zaamer.terrekken , waaren zij genoodzaakt hunne onderneeming te laatcn vaaren. Wanneer zij in grooten haast terug keerden, glipte een van het gezelfchap uit, als hij over eene diepte in het ijs wilde fpringen. Hij hield in zijne hand eenen langen dok met ijzer heilagen, die hij in het ijs vasthegte, en hierop bleef hij eenige weinige oogenblikken in de gevaarlijktle houding hangen, totdat hfj door zijne reisgenooten verlost wierd. Het gevaar dat hij zo even ontkomen was maakte zulk een indruk op hem, dat hij in bezwijming viel, en eenigen tijd in dien toedand bleef: hij wierd eindelijk tot zich zelfs gebragt, en offchoon aanmerkelijk gekneust, geraakte hij wederom in (laat om zijne reis te vervolgen. Zij kwamen te Chamounij omtrent ten agt uuren van dien avond, na aan dien togt tweeëntwintig uuren bedeed te hebben: zij genooten ter» minden het genoegen ter belooning van zo veel yermoeijenis, van nader bij den Mont Blanc geweest  12 w. c o x e weest te zijn dan eenige voorige reizigers. Volgens Sir George Schuckborough is de kruin welken zij bereikten, meer dan I3,coovoet boven de Middelandfche Zee. Deeze perfoonenhadden echter de noodzaaklijke voorzorgen voor zulk eene gevaarlijke onderneeming niet genomen: ook was den togt niet alleen zeer gewaagt, maar ook te ver en te moeijelijk om die binnen vierentwintig uuren te volbrengen. Zij hadden zich in den morgen moeten op weg begeeven , en eene gefchikte plaats hebben opgezogt alwaar zij den nagt konden doorbrengen; als dan zouden zij den volgenden morgen genoegzaam ververscht geweest zijn , om hunnen togt te vervolgen; en zich niet buiten ftaat gezien hebben om, na dat zij den Mont-Blanc op eenen afftand van vier uuren genaderd waaren, hun ontwerp te moeten laaten vaaren, alsmeede in gevaar te zijn van door de duisterheid in zulk eenen treurigen oord overvallen te worden. Hetmislukken van deezen togt fcheen voor eenigen tijd alle verdere pogingen, om de kruin van den Mont-Blanc te beklimmen, te flremmen, totdat den onvermoeiden Heer Bourrit eenen nieuwen lust en iever in de bewoonders van Chamounij ontvonkte. Na herhaalde doch kwalijk geflaagde onderneemingen vertrok de Heer Bourrit verzeld van zes wegwijzers, op den Ut September 1784. van Bionafay, en beklom even als met ladders, 20 als hij zich uitdrukt de wallen van den Mont - Blanc, wanneer hij op het onverwachtst zich zo zeer door de ongemeene koude getroffen vond, dat hij buiten ftaat was om verder te gaan. Ma-  reizen door switsereand. Marie Coutet en Francois Guidet, twee der wegwijzers die hem op deezen togt vergezelden, waaren hun gezelfchap vooruitgegaan, en hadden de Dome de Gouté beklommen, die omtrent 9,400 voet in eene regte horifontaale richting van de kruin verwijderd is. Marie Coutet onderrichtte mij dat zij le Dome du Milieu overtrokken, en langs eene rij van hooge rotfen tusfchen die Dome en de kruin heen wandelden, welke uit de valleij van Chamounij zich als kleine fpitfen vertoonden, die boven de fneeuw uitkwamen; doch den aannaderenden nagt verpligtte hen om terug te keeren. Op den 4. September 1785»» bereikten Maric Coutet en Jaques Lambat een plaats onder eene rots op eene aanmerkelijke hoogte alwaar zij den nagt doorbragten : zij begaven zich voor het opgaan der zon op weg, en waaren omtrent ten zeven uuren op de Dome de Gouté; verder naar de kruin met een aangenaam vooruitzicht van wel te zullen flaagen voortgaande, wierden zij door eene geweldige hagelbui overvallen , die van zulk een Herken wind verzeld was, dat zij zich genoodzaakt zagen wedertekeeren. Op den 13. September vertrokken de Heeren de Saussure en Bourrit, verzeld door twaalf wegwijzers, wel voorzien met Barometers, Thermometers , en andere werktuigen om de noodige waarneemingen te kunnen doen, van Bionafaij, en kwamen aan eene hut, die zij te Pierre Ronde 7808 voet boven de oppervlakte van de zee hadden laaten vervaardigen. Hier bragten zij den nagt door, en den  i4 w. c o x ë den volgenden morgen vroegtijdig bereikten zij zonder het minde toeval en zonder veel m >eite de Dome de Gouté; alwaar zij door versch gevallenfheeuw genoodzaakt waaren ftil te houden, vermits zij daar zo diep in zonken, dat alle verdere poogingen ondoenlijk wierden, De Heer de Saüssure onderrichtte ons, dat de Kwik in de Barometer op agttien duimen en een half daalde, en dat hij eene hoogte van 1,290 toifes of 8,256" Engelfche voeten bereikt had. In Julij 178Ö. daagden zes wegwijzers van Chamounij wederom niet gelukkiger op eenen anderen togt; Jaques Balma, een van het gezelfchap, door de duiderheid overvallen , wanneer hij ginds en herwaards over het ijs dwaalde, mifle den weg, en bragt den nagt op eene plaats door die boven de Dome de Gouté, en meer dan 12,000 voet boven de oppervlakte van de zee verheven was; Zijne jonkheid , en de derkte van zijn geitel, hadden hert voor de uitwerkzels Van de nagt-koude in zulk eenen gettrengen dampkring bewaard, en bij het aannaderen van den morgen herkende hij de plaats waar hij was , en ontdekte eenen weg, die hem gemaklijk er te beklimmen fcheen, dan een der anderen waar van men tot hier toe had gebruik gemaakt. Bij zijne aankomst te Chamounij wierd hij door eene zeer hevige onpaslijkheid overvallen, zijnde het gevolg van de overgroote vermoeijenis en van de ondraagelijke koude. Door Doctor Paccard een Geneesheer van die plaats bezogt zijnde, deelde Jaques Balma zijne waarneemingen aan hun meede; en bood hem aan üiê  reizen door switsèreand. 1$ uit dankbaarheid voor zijne te hulpkoming , om hem op de kruin van den Mont - Blanc te geleiden. Op den 7. Augustus, vertrokken deeze twee ftoutmoedige waaghalzen van Chamounij om dien gedenkwaardigen togt te onderneemen, en bereikten voorde duidernis den berg La Cote, die over het bovengedeelte van het ijsveld van Bosfon heenhangt. Hier verbleeven zij des nagts, en des morgens ten drie uuren vervorderden zij hunne reis over het ijs, baklommen de Dome de Gouté, trokken onder de Domo du Milieu heen; aan de laatde rots-naald keerden zij oostwaards, gingen langs de keten die van den kant van Geneve gezien word, en aan de linkerhand van den hoogden top gelegen is. Ter deezer plaatfe begonnen zij zulk eene onmaatige koude, en zulk eene groote vermoeijenis gewaar te worden, dat Dr. Paccard bijna befloot, om de onderneeming te laaten vaaren : doch aangemoedigd • door j aqüesBalma, meer aan diergelijke vermoeijenisfen en gevaarlijke togten gewoon, volgde hij zijn medgezeL De wind was zo geweldig en doordringend, dat zij om deszelfs geblaas in hunne aangezichten te vermijden , genoodzaakt waaren eenen geruimen tijd zijdwaarts te gaan. Eindelijk bereikten zij omtrent ten zes uuren in den agtermiddag de kruin van den Mont-Blanc; en donden als overwinnaars op eenen grond die niemand te vooren had bereikt, en op eene verhevenheid van 15,662 voet boven de zee, het welk ontwijffelbaar de hoogde fpits der oude waereld is. Zij verbleeven op de kruin niet meer dan  16 w. c o x E dan een half uur, zijnde de koude zo hevig, dat de voorraad van leevensmiddelen in hunne zakken bevroozen, de inkt in hunne inktkokers geftolt, en de kwik in Fahrenheits Thermometer op i8{ graaden gezakt was. Doctor Paccard had even de tijd om de ftand van den Barometer waarteneemen, die hij niet gemeen gemaakt heeft. Zij hadden vijftien uuren tot het opklimmen hefteed , en hoezeer zij den berg La Cote in vijf uuren wederom bereikten, vonden zij echter in het afklimmen groote moeijelijkheid , vermits hun gezicht door het fchijnzel van de fneeuw merkelijk verzwakt was. Zij kwamen omtrent ter middernagt aan La Cote, na eene vermoeijenis van tweeentwintig uuren zonder de minfte tusfchenpoofing. Twee uuren uitgerust hebbende , keerden zij verdei- terug en kwamen des morgens ten agt uuren te Chamounij, Hunne aangezichten waaren ontvelt, en de lippen zeer gezwollen; Dr. Paccard was bijna blind, en zijne oogen waarengeduurende een geruimen tijd daarvan aangedaan. Wij kunnen geene naauwkeurige waarneemingen van deeze twee perfoonen verwachten, aan wie de eer van het eerst den Mont - Blanc beklommen te hebben ongetwijffelt toekomt. Doch zij bereidden den weg voor de waarnemingen, en ontdekkingen van andere natuurkundigen, inzonderheid van den Heer de Saussure, wiens onvermoeiden iever hem niet kon toelaaten te rusten voor dat hij de kruin van den Mont-Blanc bereikt had, en die proeven te neemen die niet kunnen feilen, omgrootlijks de befchouwingen over den dampkring optehelderen. Dee-  Reizen door switsereaND. if Deezen bek waamen Natuurkundigen begaf zich uit de valleij van Chamounij, den 13. Augustus 1787. op weg. Hij wierd door agttien leidslieden verzeld, die een tent, matrasien, de noodige behoeftens, en werktuigen voor natuurkundige proeven met zich namen. Zij bragten den eerften nagt op de kruin van den berg La Cote door, in eene huc die tot dat oogmerk uit voorzorg zaamengeltelt was. Den volgenden agtermiddag ten vier uuren, bereikten zij eene hoogte van 9,312 voet boven hetkloofter, of 12,762 boven de oppervlakte van de zee. Hier legerden zij zich, en maakten eene holligheid in de zaamgepakte fneeuw , welke zij met eene tent bedekten. In deeze ijswooning ontwaarde de Heer de Saussüre , in plaats van ongemak door de koude te lijden, zulk eene verfmagtende hitte, zo uit hoofde der geflootenheid van de tent, als van het aantal perfoonen, die in zoo eene enge plaats als opeen gepakt waaren, dat hij dikwerf genoodzaakt was van in de open lugt te gaan om adem te fcheppen. Den volgenden morgen ten zeven uuren vertrok het geheele gezelfchap , en vond de hoogte op fommige plaatfen zo Heil , dat die geenen welke vooruitgingen genoodzaakt waaren om de treeden voor de voeten met eene bijl uittehakken. Ten elf uuren bereikten zij de kruin van den Mont Blanc. Hier verbleeven zij drie en een half uur, geduurende welken tijd de Heer de Saussure met verbaazing en verwondering het uitgertrektfte zo wel als het onerfenfle en het verhevenfte gezicht genoot, het welk de natuur bij mogelijkheid kan op- II. Deel, 1. St. B le-  iC W. C O X E leveren, en tevens zodanige waarneemingen maakte als gefchikt waaren, om dien togt niet langer aïs eene zaak van bloote nieuwsgierigheid te doen befchouwen. Intusfchen dat eene volkomeneen naauwkeurige befchrijving van deeze waarneemingen aatt het algemeen meedegedeeld zullen worden , zal het U misfchien geen ondienst doen, met de volgende [ bijzonderheden te verneemen, getrokken uit eene korte befchrijving van den Heer de Saussure zelve (*> Hij vond de koude zo uitermaaten doordringende niet, dan dezelve door Dr. Paccard en Jaques Baema was waargenomen. Door vergelijking van zijne proefneemingen op Mont Blanc, met die, weiken ter zelfder tijd door de Heer Sennebier te Gerieve genomen wierden, was hij in Haat om de volgende vergelijkingen te maaken, De Thermometer van Reaumur ftont in de fchaduw op S|| beneden het vriespunt, of 27 van Fahrenheit ;te Geneveop 22,6 of 82 van Fahrenheit, het welk een verfchil van bijna 25 graaden volgens Reaumur cf 45 van Fahrenheit tusfeheh den ftaat van den dampkring op beide plaatfen oplevert. De Barometer van de Luc viel op i6,o^f, en de- (*) Eene Engelfche Vertaaling van dit verhaat door den TIeere Martyn , Hoogleeraar in de Kruidkunde aan de Hooge fchoole van Cambiïdge, gedrukt bij Kierslij, maakt een Aanhangzel op zijn Verhaal van eene Reize door Swiiferland uit, welke ik den Reiziger kan aanbeveelen.  reizen door switserlanö. ify dewijl die te Geneve op tgfé^H ftont, geeft dit een verfchil van n. 2, zonder de breuk in aanmerking te neemen. Wanneer hij de hoogte van den Mont-Blanc volgens de pfoefncemingen met de Barometers berekende, vond hij dezelve naauwkeurig overeen tekomen, met die welke Sir George Schuckborough opgeeft, namentlijk van 15,662 Engelfche voeten boven de oppervlakte van de zee; het welk de naauwkeurigheid van dien Engelfchen waarneemer de hoogde eer bijzet. Volgens de waarneemingen met den Hygrometer of Vogt •meter, bevat de lugt op de kruin van den Mont - Blanc zes maal minder vogtigheids dan die te Geneve; en aan deeze droogte van den dampkring, fchrijft hij den brandenden dorst toe die hij met zijne togtgenooten ondervond. Daar word een half uur vereischt, om óp den top van den Mont Blanc wa* ter te kooken, terwijl vijftien of zestien minuuten hier toe te Geneve, en veertien of vijftien aan den zeekant genoegzaam zijn. Door waarneemingen met de Electrometer , weeken de ballen maar drie lijnen af; en de eleclriciteit was pofitief. Op de kruin zag hij twee vliegende kapelletjes; vond op 11,392 voet boven de zee, de Silena Acaulis, in bloemen ; en nog hooger, op de verhévenfte rotfen het Licheti Sulphureus en het Lichen Rupeftris van Hofman. Hier voegt hij nog bij, dat de toppen van den Mont - Blanc en de omgelegene bergen uit granietHeen beftaan; en dat na den Mont-Blanc, deScbreelc» hom en de berg Rofa in Piemont, de hoogde bergen fcheenen te weezen. De Fleer de Saussure voelde zich even als veeBa l«  20 W. C O X E le anderen van zijn gezelfchap zeer aangedaan door de verdunning van de lugt , waarom zij ten twee uuren begonnen terug te keeren. Zij daalden een weinig laager af dan de plaats waar zij den voorigen nagt doorgebragt hadden, en kwamen den volgenden morgen zonder het minde toeval in de valleij van Chamouny; en, dewijl zij de voorzorg genomen hadden, om hunne aangezichten met een duijer te bedekken, was hun vel niet befchadigd nog hun gezicht verzwakt. Op den 8. Augustus , eenige weinige dagen na den togt van den Heer de Saussure , daagde de Heer de Beaufoy een Engelschman , in eene diergelijke onderneeming, offchoon dezelve metgrootere moeijelijkheden vergezeld was, die uit het verbreeden der kuilen in het ijs ontdonden. Een verhaal van deezen togt wierd op den 13. December 1787. aan de Koninglijke Maatfchappij voorgeleezen, en zal waarfchijnlijk aan het publiek meedegedeeld worden. (*) Zal denkelijk den 18. moeten zijn vermits de Heer de Saussure op den 13. zijne onderneeming begon. De Vert. XL.  reizen door switserland. üi XL. B R I E F. Bedenkingen over de vorming en den flaat der Tsvelden. Cjteen onderwerp in de Natuurlijke Hiftorie is meer zonderling dan den oorfprong van deeze ijsvel. den, die zich in konrnvelden en weilanden uitftrekken, en zonder te fmelten, in eene ligging gevonden worden, alwaar de zon kragt genoeg heeft, om het aardrijk yiugtbaar te maaken : want het is bijna letterlijk waar, dat ik met de eene hand het ijs kon aanraaken, en met de andere koornhalmen plukken. Doch dewijl op mijnen eerften togt naar de Alpen mijn verblijfzeer kort was, wilde ik niet in het oppervlakkig behandelen van een onderwerp treeden dat veel te belangrijk is, maar alleen eenige weinige in der haast gemaakte aanmerkingen, nopens het een en ander ter nederftellen, welke zich op de plaats aan mij voordeeden. Doch ik heb bemerkt dat deeze bedenkingen, hoe oppervlakkig ook en in der haast zaamgeftelt, gediend hebben om uwe nieuwsgierigheid optewekken; en U aanleiding gegeeven om te vraagen, „ welk is het gegrond/Ie ftel,, zei betreklijk de vorming der ijsvelden ? zijn die „ in een [laat van vermeerdering of vermindering; ,, of blijven flie binnen dezelfde grenspaalen?'''' Offchoon ik dit onderwerp in mijne volgende reizen naar de Alpen, ten bijzonder voorwerp mijner ïiafpooringen maakte, en hoezeer ik de voornaamfte B 3 Hel-  22 W. c o x e dellingen, die omtrent de vorming deezer ijsvelden zijn te berde gebragt, met allen aandagt heb overwoogen, is het echter niet zonder veel mistrouwen, dat ik kan hoopen om aan Uwe zeer moeijelijke vraagen te zullen beantwoorden. De delling van Gruner, doqr den bekvvaamen Natuurkundigen den Heere de Saussure beves> tigd en vermeerderd, fchijnt mij de allereenvoudig, fte en als de gegrondde voortekomen; en ik meen aan uwe nieuwsgierigheid niet beter te kunnen vol» doen, dan een uittrekzel van zijn zeer geachtwerk te maaken (*), en hetzelve hier en daar te doormengen , met eenige weinige bijgevoegde aanmerkingen, uit mijne eigene bijzondere waarneemingen opgemaakt. Indien iemand zodanig eene hoogte kon beklimmen van waar hij in eens de Alpen van Switferland', Savoijen en Dauphiné-kon overzien, zou hij eene groote keten van bergen ontwaaren, die door tallooze valleijen waaren gefcheiden, en zaamgedelt uit veeIe evenwijdige ketens, waarvan de hoogde het middelde gedeelte bellaat, en de andere trapsgewijze verminderen in evenredigheid van derzelver afdand yan het middenpunt. De hoogde of midden-keten, zou als met fpitze rotfen bezoomd zich voordoen; en bedekt met ijs en fneeuw zelfs in den zomer, op alle plaatfen die niet voldrekt regtdandig zijn. Aan iedere zijde van deezen keten zou hij diepe valleijen met groen bedekt, met £ * ) F&yage dans les Alpes, Vol. t Cap. ?.  REIZEN ÜOO R SWITSERLAND. 23 snet tallooze dorpen bevolkt, en door verfcheiden rivieren bewaterd, ontdekken. Wanneer hij deeze voorwerpen met groote aandacht gaade floeg, zou hij opmerken, dat de midden-keten uit verhevene fpitfen en zich verfpreidende hoogtens is zaamgeftelt , welkers kruinen met fneeuw overdekt zijn; dat de afdaalingen der fpitfen en hoogtens, uitgezonderd die gedeeltens welke zeer fteil zijn , insgelijks met fneeuw en ijs zijn bedekt; en dat de tusfchen beide gelegene dieptens en luimte met verbaazende groote ijsvelden zijn gevuld , welke in die bebouwde valleijen eindigen die .aan de groote keten grenzen. De naastbijgelegene fc'riakels van de midden-keten zou hetzelfde verfchijnzel, doch allen in eenen minderen graad opleveren. Op verdere afftanden zou men geen ijs waarneemen , en naauwlijks eenige fneeuw, dan op eenige van de verhevenfte toppen ; en de in hoogte en ongelijkheid verminderende bergen , zouden zich opdoen als met kruiden bedekt, en trapsgewijze afdaalende tot in heuvels en vlakten s. In deeze algemeene befchrijving kunnen de ijsvelden in twee foorten verdeeld worden; de eerfle beflaan de diepe valleijen gelegen in den boezem van de Alpen, en bij de inboorlingen Vallées de Glacé genaamd, doch welke ik door den naam van Beneden Tsvelden zal onderfcheiden; en de tweede, die de kruinen en kanten der bergen bedekken, zal ik Boven- Tsvelden noemen. i. De Beneden -Tsvelden zijn verre weg de aanmerkelijkfte in uitgeftrektheid en diepte. Sommigen B 4 ftrek-  2* w. c o x e ftrekken zich verfcheidene uuren in de lengte uit; dat van des Bois is in het bijzonder meer dan vijftien mijlen lang, en meer' dan drie in deszelfs grootfte breedte. . De kneden - Tsvelden hebben niet, zo als men zich gewoonlijk verbeeld, gemeenfchap met elkander ; en maar weinige van deeze zijn evenwijdig aan de midden-keten : zij ftrekken zich meest in eene kruislingfe richting, zijn aan de hoögfle eindens door ongenaakbaare rotzen omzoomd, en aan de andere zijde loopen zij in de bebouwde valleijen uit. De dikte van het ijs verfchüt op verfcheiden plaatfen. De Heer de Saussure bevond deszelfs diepte over het algemeen genomen in de Glacier des Bois van tagtig tot honderd voeten; doch wij zullen ons met de opgaave van hen niet ophouden , welke voorgeeven, dat deszelfs dikte zelfs zes honderd voet te boven gaat. Deeze groote ijsvelden berusten gewoonlijk op eene afhellende vlakte: en dewijl zij door den aandrang van hun eigen zwaarte voorwaards geftooten worden , als ook maar eenen geringen tegenftand aan de ongelijke rotfen der beneden kant vinden, Zijn zij door groote kruislingfche fcheuren doorfneeden; en hebben het voorkomen van muuren, naaldens en andere vreemde gedaantens die men van alle hoogtens en in alle (landpunten kan waarneemen, overal waar de afhelling meer dan dertig of veertig graaden uitmaakt. ^ Doch in die gedeeltens, alwaar de vlakte daar het ijsveld op berust eene horifontaale richting heeft, Of rnaar zagtkens afheld, is de oppervlakte van het ijs  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 25 ijs ook ten naasten bij gelijk; de fcheuren zijn maar weinige en naauw, ook kan den reiziger die te voet zonder veel moeite overtrekken. De oppervlakte van het ijs is niet zo glibberig, als dat van bevroozen vijvers of rivieren: het is ongelijk en gruisachtig , en alléén voor den voetganger gevaarlijk, wanneer er zich eene afdaalende fteilte opdoet. Het is niet doorfchijnend, zeer fponfieus en vol kleine blaasjes, die zelden de.groor.te van een erwt te boven gaan, en dierhalven is het niet zo vast zaamgepakt als het gewoone ijs : deszelfs volmaakte gelijkheid aan de itolling van de fneeuw die met water doordrongen is, zo in ondoorfchijnendheid , ongelijkheid, als in het aantal en kleinte dèr lugt-blaazen, heeft de Heer de Saussure aanleiding gegeeven, om de volgende eenvoudige en natuurlijke befchouwing over de vorming der ijsvelden te doen uitdenken. Eene verbaazende meenigte fneeuw word in de hooge valleijen die tusfchen de Alpen beflooten zijn geduurig opeengehoopt, zo uit hoofde van die, welke geduurende negen maanden in het jaar uit de wolken valt, als'door die klompen welke onophoudelijk van de fieile kanten der omgelegené bergen ter nederftorten. Een gedeelte van de fneeuw, welke geduurende den zomer niet ontbonden word, met regen en fneeuw-water vermengd, bevriest des winters, en vormt dat ondoorfchijnend cn fponfieus ijs waar uit de Beneden - Tsvelden zijn zaamgeftelt. 2. De Boven-Tsvelden kunnen in die, welke de kruinen bedekken, en in die, welke zich langs B 5 de  2.6 w. c o x e de zijden der Alpen uitltrekken , afgedeeld worden. Die welke de kruinen der Alpen bedekken zijn ongetwijffelt derzelver oorfprong verfchuldigt aan de fneeuw die in alle de jaargetijden valt, en die ten naasten bij in deszelfs ooriprongelijken ftaat blijft, dewijl zij tot eene harde zelfftandigheid zaamen ftolt, en in geen ijs veranderd word. Want offchoon , volgens de gedagten van fommige wijs» geeren, de kruin van den. Mont-Blanc, en die van andere hooge bergen, worden vooronderflelt uit hoofde der fchittering van derzelver oppervlakte met zuiver ijs bedekt te zijn, zo blijkt het echter zo uit de befchouwing als de ondervinding, dat het geen ijs maar fneeuw is. In zulke verhevene en koude ftreeken, kan geene genoegzaame hoeveelheid fneeuw fmelten, om de geheele masfa met water te doordringen , welke onontbonden blijft. De ondervinding rechtvaardigt ook deeze redeneering. De Heer de Saussure bevond de kruin van den MontBlanc alleenlijk als met ijs overtrokken, het welk , hoezeer van eene vaste zelfftandigheid, echter met een ftok te doorfteeken was; en op de af hellingen van de kruin ontdekte hij onder de oppervlakte, eene zagte fneeuw die zeer los was. ' De zelfftandigheid die de zijden der Alpen bedekt is geen zuivere fneeuw, gelijk die van derzelver kruinen, nog ook ijs, waaruit de Beneden-Tsveldcn beftaan, maar eene verzaameling van beiden. Dezelven bevatten minder fneeuw dan de kruinen, om reden dat de zomerhette meer kragt heeft, om die «;e ontbinden, en om dat, door de gefmoltene fneeuw die  REIZEN DOOR S WITSERL AND. 2? die van boven afdaald, de masfa met een grooter hoeveelheid water doordrongen is. Zij bevatten meer fneeuw dan de Beneden - Tsvelden, uit hoofde dat de ontbinding der fneeuw in vergelijking minder is. Hier is het ijs zelfs fponfieufer, minder doorfchijnend, en minder zaamgepakt dan dat van de Beneden- Tsvelden; en het is op fommigen plaatreu van zulk eene twijffelachtige hoedanigheid, dat het aan veele oorden moeijelijk te beflisfen valt of het met den naam van ijs dan bevroozen fneeuw beftempeld moet worden. Om alles zaam te trekken: daar is eene regelmaatige afwisfeling tusfchen de fneeuw van de kruinen, en het ijs van de Beneden ■ Tsvelden, gevormd door de tusfchen beide komende mengeling van fneeuw en ijs, het welk vaster en minder fponfieus word naar maate het digter , bij de Beneden - Tsvelden komt, tot dat het daarmeede zich vereenigt en daar aan gelijk word. Ook is het klaarblijkelijk, dat de meerdere of mindere graad van vastheid afhangt van de meerdere of mindere hoeveelheid waters waar. meede de masfa doordrongen is. Ten opzichte van uwe tweede vraag : „ of de Tsvelden in een fiaat van vermeerdering of vermin„ dering zijn" ? dient, dat offchoon ik bij eene voorige gelegenheid weigerde, om in bijzonderheden nopens dat onderwerp te treeden, het welk zeer naauwkeurige waarneemingen en bij herhaaling gedaane juiste proeven vereischt; zal ik het echter waagen eene aanmerking te maaken, die de nu en dan plaats hebbende vermeerdering en vermindering der ijsvelden fchijnt te bewijzen ; niettegenftaande ds  28 W. C O X E de tegenovergeftelde gedagten van fommige wijsgeeren, die ftaande houden, dat dezelven altoos in dien ftaat blijven, en van anderen, welke meenen, dat die geduurig vermeerderen. De zoomen van het ijsveld van Montanvert zijn meestal met houtgewas bezet: bij deszelfs bafi-s rijst een grooten boog ijs van omtrent honderd voeten in de hoogte, waaronder de Arveron met groot geweld en in een groot lighaam van water voortbruischt. Wanneer wij het ijs naderden trokken wij door een bosch van denneboomen: deeze boomen die op een kleinen afftand van de boog ftaan zijn omtrent tagtig voet hoog, en ongetwijffelt van eenen zeer hoogen ouderdom. Tusfchen deeze en het ijsveld ziet men boomen van een Iaater tijd, zo als uit derzelver maakzel en mindere grootte klaarblijkelijk is. Anderen nog kleindere, zijn door het ijs overftelpt en daar in als begraven; dus fchijnt hier eene regelmaatige afdaaling in den ouderdom deezer onderfcheidene boomen plaats te hebben, en wel van de grootfte af die overeind ftaan, tot de kleinfte toe welke ter neergeflagen liggen. Dit alles leid natuurlijk tot de volgende gevolgtrekkingen: dat het ijsveld zich voorheen tot aan de hooge denneboomen uitftrekte ; dat, naar maate van derzelver trapswijze uitroeijing, een aantal boomen terzelfder plaatfe opfchooten, waar de voorigen geftaan hadden; dat, zedert dat tijdftip, het ijs zich wederom had uitgefpreid ; en het houtgewas van laater tijd overftelpt, voor en aleer het zelve tot eene aanmerkelijke hoogte gekomen was. Hier  REIZEN DOOR S WITS E RL A ND» 29 Hier bij kan- men ook voegen. Dat men op een kleinen afftand van de uiterfte eindens der ijsvelden gewoonlijk groote granietfteenen vind. Deeze fteenen zijn zeker van de bergen op het ijs gevallen; hebben deszelfs voortgang gevolgd ; en zijn in de vlakte bij het fmelten of het wegzinken van het ijs het welk die onderfteunde terneergeftort. Deeze fteenen die de inboorlingen Moraine noemen, maaken een foort van grenzen bij den voet van de ijs* valleij uit, en zijn door het ijsveld in deszelfs voortgangen meede geftuwd: zij ftrekken zich zelfs tot de plaats uit die door de grootere denneboomen beflaagen word. Dewijl vericheiden Schrijvers over Sivitferland integendeel gepoogt hebben te bewijzen , dat de fneeuw en het ijs geduurig in de Alpen vermeerderen , zal ik hier eenige weinige verbeterde aanmerkingen ter neder ftellen , welke mij voorkomen het tegenovergeftelde gevoelen te zullen bewijzen. Het Beneden - Tsveld van Grindelivald was zedert mijnen eerften togt in 1776. zo aanmerkelijk verminderd , dat de plaats waar dezelve toen eindigde, in 1785. meer dan vier honderd treden van deszelfs voorige ligging was afgeweeken. In de Vallei van Chamounij zag men de Murailles de Glacé of Ysmuuren niet meer, welken ik befchreeven had als de zoomen van het Ysveld van Bosfon uitgemaakt te hebben; en op de plaatfen die toen door het ijsveld van Montanvcrt overdekt waaren, zag ik nu dat jong geboomte opgefchooten was. De voorftanders der vermeerdering van de ijsvelden  3° iv. c o x é den willen deeze waarneemingen wel aanneemen, doch ontkennen dat men een gegrond oordeel kan vellen, over den ftaat der meer verhevene ftreeken, uit dat geene het welk in de valleijen plaats heeft' alwaar de zon kragts genoeg bezit om de vrugten der aarde tót rijpheid te brengen. Zij houden ftaande dat het beide uit de befchouwing en de ondervinding blijkt , dat 'er jaarlijks in de Alpen meer fneeuw valt, en meer ijs gevormd word dan 'er jaarlijks kan gefmolten worden. Om zulks uit de befchouwing of theorie tebeoordeelen, zeggen zij, dat de koude veroorzaakt door de reeds gevormde masfa's van ijs, diend om dezelven nog te vermeerderen; en door de ondervinding is het klaar, dat het tegenwoordig geflagt geheugenis draagt, dat veele bergen door het ijs zijn bedekt, veele weilanden en wooningen overftelpt, en veele weegen onherftelbaar daarmeede geflopt zijn geworden. De bewijsgronden uit de befchouwing ontleent overweegende, kunnen wij aanmerken, dat de oorzaaken die dienen om het ijs te verminderen, niet minder kragtig zijn, dan de aangroeijing door de koude, die vooronderftelt word deszelfs onbeperkte vermeerdering te veroorzaaken. Deeze oorzaaken zijn voornaamelijk; i. regen, en fneeuw met regen vermengd in de minder verhevene ftreeken ; 2. uitwaasfeming; 3. de plotslinge en trapsgewijze afdaaling van de fneeuw en het ijs; 4. de hette van den dampkring, en ten 5. de gemaatigde getemperdheid van het aardrijk. 1. De regen, en fneeuw met regen verzeld, die ge-  REIZEN DOOR SWITSEREAND, %t geduurende de zomer op de Beneden - Tsvelden valt ontdooid het ijs niet alleen, maar doet de beekjes die zich op de oppervlakte verzaamelen aangroeijen, welken kanaalen uithollen, in de fcheuren nederdaalen, en dezelven helpen vergrooten. 2. De uitwaasfeming is nog een kragtiger oorzaak, dewijl die op alle hoogtens en in alle de jaargetijden plaats heeft. 3. De afdaaling van de fneeuw en het ijs, die in plotslingfe en trapsgewijze onderfcheiden word. Dö plotslingfe of geduurige vallingen van zaamgepakte fneeuw, door de inboorlingen avalanches genaamd, worden elk op zich zeiven door hunne eigenezwaarte afgezonderd , door de blootftelling aan de hette van de zon, of aan de warme lugt die uit het zuiden waait, weekgemaakt; of door de geweldige orkaanen die in de Opper-Al pen zeer gemeen zijn ter neergeworpen. Wanneer deeze klompen in een zagter lugtftreek nedervallen, offchoon zij daar fomtijds inderdaad de invloed van de hette wederftaan en ijsvalleijen vormen, zo worden zij echter gewoonlijk meer ontdooid. Deeze avalanches worden het meest in de Boven • Tsvelden gevonden ; dewijl de trapsgewijze afdaaling van het ijs zich hoofdzaakelijk tot de Beneden - Tsvelden bëpaald, en dit is een kragtig middel om de vermeerderde masfa te doen verminderen. Alle de Beneden-Tsvelden of Ysvalleijen berusten op eene afhellende vlakte, zijn boogsgewijze, of uit gehold, en worden door ftroomen ondermijnd en losgemaakt, die geduurig zo van da Boven-Tsvelden, als uit derzelver biunenfte ^oppervlakte voortftroomen. De  S3 w. C O X E De natuurlijke ftrekking van een zwaar lighaatn in zulk eenen ftand is om aftedaalen ; en deszelfs verfnelde beweeging word vermeerderd in evenredigheid van deszelfs eigen zwaarte, en de meerdere helling van deszelfs grondvlakte. Deeze verfnelde beweeging , die hoezeer ongevoelig, echter trapsgewijze en eenvormig voortgaat, brengt h"t ijs in de bebouwde vlaktens en valleijen, alwaar de zon de veldvrugten doet rijpen ; en alwaar een noodzaakehjken eindpaal aan deszelfs verdere vermeerdering word geftelt. Indien gij bewijs verlangt van deeze ongevoelige afdaaling, zo is het antwoord gereed. Her kan uit de reeds bijgebragte bewijzen opgemaakt worden, namelijk, uit de boomen die nu en dan door het ijs, in deszelfs aanwas, overftelpt worden, en door de moraine van fteenen die aan het einde der Beneden Tsvelden worden waargenomen. Deeze fteenen van denzelfden aart als die der bergen van de Opper-Alpen, en wezenlijk onderfcheiden van de beneden rotfen zijnde, moeten door het ijs in deszelfs afdaaling van de Boven-Tsvelden mêegevoerd zijn. 4. De hette van den dampkring, of de kragt der zonneftraalen op de bovenfte oppervlakte der ijsvelden , is te klaarblijkelijk sm eenig bewijs te behoeven , zelfs voor hen die nimmer in de Alpen geweest zijn. Eene andere oorzaak der ontdooijing , te weeg gebragt door de hette van den dampkring, welke door hen die deeze ijs-ftreeken nimmer bezogt hebben ook daar niet kan verwacht worden, beftaat in de zoele winden die zo wei des nagts als bij dag in de  REIZEN" DÓÓR SWTTSËRLANB, de Boven-Tsvelden niet minder dan in de BenedenTsvalleijen waaijen. Deeze zoele winden zijn geduurende de zomer zo gemeen in deeze gedeeltens, dat ik nooit een ijsveld overtrok, of ik wierd in fommige bijzondere (landpunten eene warmte gewaar gelijk aan die van een warm-bad. 5. Dan dewijl deeze twee oorzaaken alleen in de zomer derzelver werking doen, en vermits de zonneftraalen geene voldoende uitwerkzelen in de hoogde gedeeltens te weeg brengen , moeten wij ook de gemaatigde gefteldheid van het aardrijk te hulp neemen, welke het voornaamfte en kragtigfte middel fchijnt te weezen om eene onbeperkte vermeerdering van het ijs en de fneeuw voortekomen. Deeze gemaatigde gefteldheid, door fommige wijsgeeren de inwendige C") hette der aarde genaamd, is altoos boven het vriespunt, zo als uit de bronnen die uit de ingewanden der aarde opwellen,klaarblijkelijk is. Des winters kan dierhalven, in deeze hooge ftreeken van den aardbol, alwaar de koude gewoonlijk beneden het vriespunt is, en Wanneer de grond alleen- (*) Eenige Natuurkundigen fchrijven de geduurige ontdooijing, welke op de benedeafle oppervlakte der ijsvelden plaats heeft, aan eene inwendige hette van het aardrijk toe ; doch deeze gedagten is door verfcheidene „ hedendaagfche Natuurkundigen op eene fchrandere wijze wederlegd geworden; de geraaatigde gefteldheid van den grond is voldoende bevonden ter oplosfing van alle de verfchijnzelen, plaaüelijke omftandigheden uitgezonderd, wglke gewoonlijk aan eene inwendige hette van het aardrijk zijn toegefchreeven geworden. II, Deel, I, St. C  24 W. C O X E leenlijk met een dun kleed van fneeuw is bedekt, de inwendige hette der aarde tot eene zekere diepte, door den invloed der buitenlugt wel zo veel verkoelen, dat daar door de boven opgevallen fneeuw niet kan ontdooijen. Doch wanneer de fneeuw die dikte heeft, dat dezelve de oppervlakte van den grond voor den invloed der koude van den dampkring bewaard , is de gemaatigde gefteldheid van het aardrijk, dje altoos boven het vriespunt is, genoegzaam, om de daar aan raakende oppervlakte van de fneeuw te doen fmelten, en eene geduurige ontdoojjing te weeg te brengen, welke de ftroomen waters die in alle jaargetijden van de Boven - en Beneden - Tsvelden afdaalen, vcedzel bijzetten. Ten opzichte van het bewijs uit de ondervinding afgeleid, is het voldoende optemerken , dat hoewel deeze de faéta's bevestigt die den aanwas van het ijs voldingen , het echter geenzints i'chijnt te volgen dat hetzelve geduun'g vermeerderd. Want de voorftanders van deeze gedagten, hoezeer zij eene zorgvuldige opgaaf dier plaatfen geeven welke door het ijs zijn overftelpt geworden, vermijden nogthans die gedeeltens aanteftippen , offchoon niet minder talrijk, welken door het ijs verlaaten zijn. Geduurende mijnen tweeden togt in de Alpen, maakte ik dit over en weer betwiste ftuk dierhalven tot een bijzonder voorwerp mijner nafpooringen; en wanneer ik deswegens jagers, en andere perfoonen die de bergen veel bezoeken onderhield, was het grootfte gedeelte van dien van gedagten, datdeverzaameling van ijs en fneeuw, zelfs in de verhevene ftreeken , geenzints in eenen geduurigen ftaat van ver-  reizen door switserlAnd. Z5 Vermeerdering is; doch, dat terwijl het op fommige plaatfen aanwon het wederom in andere vermin» derde; en dat over het geheel genomen de verzamelde masfa ten naasten bij dezelfde was. XLI. BRIEF. Befchrijving van den Bouquetin of BergGeit. Ik zag ten huize van Michael Paccard^ één der wegwijzers van Chamounij, een hoofd en hoorns van een mannetjes Bouquetin of Berg-Geit, en een opgevuld wijfje, alsmeede een jong van het Zelfde foort. Dewijl dat dier ongemeen zeldzaam is , en de hoogfte en bijna ontoegangelijke bergen bewoond, zo zijn de befchrijvingen die men van hetzelve gegeeven heefc zeer onnaauwkeurig en verward. Doch Dr. Girtanner en de Heer van Berchen Geheimfchrijver van de Maatfchappij der Wetenfchappen te Laufanne, hebben over dit onderwerp onlangs een nieuw licht verfpreid ; en offchoon deeze twee Natuurkundigen in fommigen opzichten verfchillen, zo heeft echter derzelver zaamgevoegden arbeid meedegewerkt, om den aart en de huishouding van dit zonderling dier te bepaalen. De volgende befchrijving van den Bouquetin is dierhalven voornamentlijk uit hunne waarneemingen in Ro. zier's verhaal vermeld getrokken, alsmeede uit C a bij-  3» W. C 0 X E bijgevoegde onderrichtingen op eene verpligtende wijze door de Heer van Berchem zelve aan mij meedegedeeld. De oude Natuurkundigen fpreeken van den Bou. quetin als van een welbekend dier, en in hunnen tijd geenzints ongewoon op de hooge Alpen van Smit* ferland, bijzonder in het Canton Glarus en in het Graauwbunderland. Op het Stadhuis te Glarus ziet men nog een paar hoorens van eene ongemeene lengte, van een dier van datfoort, voorheen in dit Canton gedood. Deeze hoorns zijn waarfchijnlijk dezelfde welke R a w in de voorige eeuw zag, wanneer de inboorlingen hem verzekerden, dat dit geflagt in dat Canton vernietigd was. Dat dit dier in het Graauwbunderland gevonden wierd, blijkt uit een brief, waarvan den Heer de Salis Seervis in bezit is, gefchreeven den 14. Odtobcr 1574. , waarin den Aartshertog Ferdi. nand van Oostenrijk van zijn Bailiiuw te Caftel in Pretigau, twee leevende Bouquetins vraagt; daar bij voegende, dat hij 'er verfcheiden van zijne voorzaaten ontfangen had, Omtrent veertig jaaren na de dagtekening van deezen brief wierd het dier zeldzaamer; want een befluit van het jaar 1612. verbied de jagt op de Bouquetin, op eene boete van vijftig kroonen, en die op de Chamois van Nicuwejaar- tot op St. Jansdag op verbeurte van tien Kroonen. Sprether, in zijne P alias Rhetica uitgegeeven in 1617., verhaald dat de jagt op de Bouquetin in zijnen tijd niet ongemeen 'was, in de valleijen van Pregallia, Vals en Opper • Engadina. Eene andere wet van het jaar 1633., bekragtigd in het volgen*  REIZEN DOOR SWITSERLAND. %J gende jaar, bepaald lijfitraffen voor hem die een Bouquetin zal dooden. Dan deeze geftrengheden konden het geflagt niet in weezen houden; en het is waarfchijnlijk dat het tijdftip van deszelfs uitroeijing toen was, wanneer de vrees voor de vernietiging van dit geflagt de regeering aanzette om de jagt te verbieden (*). Ook is het zeker, dat zo ver de 'geheugenis van het tegenwoordig geflagt ftrekt geene wilde Bouquetins in het Grauwbunderland zijn gevonden. Dit dier word thans voornaamelijk gevonden op dien keten welke van Dauphiné door Savoijen naar de grenzen van Italien loopt, en voornaamelijk op de Alpen die aan den Mont -Blanc grenzen, welke het verhevenfle gedeelte van dien keten uitmaaken. Derzelver voornaamfte verblijfplaatfen zijn de valleij van Cormaijor, ten Zuiden van Mont-Blanc, de hoogtens welke tusfchen Mont- Blanc en de grenzen van het Walliferland gelegen zijn , en de bergen die aan de valleij Savarenfcke grenzen ; doch zij worden meer overvloedig in de bergen der valleij Dent (*) Franciscus Niger, zegt in zijne befchrijving van het Graauwbunderland, door CoenraadGesner aangehaald, dat de inwoonders dit dier niet jaagen, om reden dat hetzelve het wapen van dat land uitmaakt. „Parcitur bic Capricorne tarnen tibi, Panos amice, Arma quod exornes, £s genoemd heeft, of fchoon hij het met den naam van «i| «*/pie« of Wilden-geit beftempeld, daa.r \oe voegende het bijvoegzel i'|«A«s, of de fpringer.  REIZEN DOOR SVVITSERLAND. 39 Geit, doch gelijkt in uiterlijke gedaante veel aan dezelve. Het hoofd is klein in evenredigheid van het lighaam, van een dikken, in eengedrongen en eenigzints boogswijze fnuit voorzien. De oogen zijn groot, rond, en vol vuurs en glinlterend. De hoorns groot, dewijl die welke volwasfen zijn fomtijds 16 of 18 ponden weegen , van vooren Homp en van agter rond, met een of twee in de lengte loopende itreepen, en veele kruislingfe, die voor aan de punt in knobbels veranderen; de couleur is donker bruin. De baard lang, geelachtig of donkerder. De pooten dun, met korte hoeven, die aan de binnenkant hol, en aan de buitenzijde vooruitfpringen , even gelijk die des Chamois. Het lighaam kort, dik en fterk. De ftaart kort, van boven kaal, het overige met lange hairen bedekt, die aan de rug en de zijden wit, doch van boven en aan het einde zwart zijn. De couleur onder de Haart is in fommigen geelachtig , in anderen wederom wit. Het vel ruim, doch niet afhangende, van eene aschgraauwe couleur hier en daar met grijs hair gemengd: eene zwarte ftreep loopt over de rug, en boven en onder de knieën hebben zij eene zwarte vlak. Deszelfs couleur, verfchilt echter, even als die van andere dieren , naar maate van den ouderdom en plaatfelijke omftandigheden. Het wijfje is door de Natuurkenners weinig fcefchreeven. Het is een derde kleiner dan het mannetje en niet zo zwaarlijvig: haare couleur is minder geelachtig : de hoorns zeer klein, en niet boven agt duimen lang. Hierin en in haare overige gedaante, gelijkt zij aan eenen Bok die jong gefneeden is. Zij C 4 heeft  4° w. c o x e heeft twee mammen gelijk als de tamme Geit, en nooit verkrijgt zij een baard, dan misfchien in eenen vergevorderden ouderdom. De jongen zijn van eene Vuile grijze couleur, en de ftreep langs den rug is jn deeze naauwlijks te onderfcheiden. In het Mufeum van den Heer Parkinson , het welk voorheen aan Sir Ashton Lever toebehoorde, ziet men een opgevuld vel van een mannetjes Bouquetin, van hetwelk ik hier eenige der voornaamfte afmeetingen zal opgeeven , dewijl die bij geen Schrijver mij bekend gevonden worden , uitgezondert in Buffon's Natuurlijke Hiftorie, alsmeede die welke door den Heere Daubenton van een jong Bouquetin zijn opgemaakt. Voeten Duimen Lengte van het hoofd van de beneden kaak tot tusfchen de hoorns. . o 91 Lengte van het begin der hoorns tot derzelver rustpunt, of den aanvang van het vel ,4 A Hoogte aan de voorfchouder. . , 2 5» Hoogte aan de agterfchouder, , , 3 7^ Omtrek van het lighaam aan de voorpooten 3 . y«D,?f v'>vm* Regtlijnige richting, ofïijnvan het hoofd tot aan de punt van f I 6 den hoorn. ..21^19 2* i'4 Boog, of lengte I gemeten langs C 3 9 de kromme lijn. 28 2 6i 3 o 3 ° £ 4 a Omtrek aan derzelver begin. . o o{ o 8 o 10J o 9 o9 Afftand tusfchen dezelven aan 1 het begin. . . o o' 01 0 °f Afftand tusfchen dezelven aan de punten I 9\ 2 2 Getal der kruislingfe ftreepen. 24 12 20 24 Het is eene algemeene aanmerking der Jagers, door veele Natuurkundigen aangenomen , dat den ouderdom van een Bouquetin uit het aantal der kruislingfe ftreepen of knobbels in de hoorns, kan opge. maakt worden. De Heer van Berchem heeft mij echter uit zijne eigene waarneemingen verzekerd, dat zulks eene dwaaling van het gemeen is; en dat men  44 W. C O X E men den ouderdom alleen bepaalen kan uit het getal en de gedaante der tanden, zo als in de Schaapen en Geiten. Deeze misflag is dan ook oorzaak geweest om derzelver leevenstijd veel langer te ftellen dan met de waarheid overeenkomftig is. Dit dier bereikt deszelfs volkomen wasdom op zijn vierde jaar ; en dienvolgens is zijn leevenstijd, na de bepaaling van den Graaf de Büffon, dat den ouderdom omtrent zevenmaal zo lang is als de groeitijd, van agtëntwintig of dertig jaaren. In eenen ftaat van gerustheid laat de Bouquetin gewoonlijk het hoofd nederwaarts hangen ; doch loopende houd hij hetzelve om hoog, en zelfs een weinig voor over. Hij beklimt eene loodregte rots van vijftien voeten in drie flappen, of liever in drie agtereenvolgende fprongen van vijf voeten ieder. Wanneer hij al eenig fpoor op de rots vind fchijnt hij daar geen meer indrukzel in te maaken dan eene veerkragtige zelfftandigheid, die tegens een hard lighaam gewreeven word. Hij heeft hiertoe niet meer dan drie agtereenvolgende flappen te doen. Wanneer hij zich tusfchen twee rotfen bevind die" digt bij den anderen zijn, en den top wil beklimmen, fpringt hij beurtelings van de eene zijde der rots op de andere, tot dat hij de kruin bereikt heeft. Ook begeeft hij zich met groote fnelheid over de ijsvelden ; doch alleen wanneer hij vervolgt word , dewijl hij die anderszints vermijd. De Bouquetins graazen geduurende den nagt, in de hoogstgelegene bosfchen: dan de zon begint niet zo dra de kruinen der bergen te beftraalen, of zij verlaaten de boschachtige ftreeken, en klimmen, al graa-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 45 graazende voortgaande, zo lang naar boven tot dat zij de grootfte hoogtens bereikt hebben. Zij legeren zich aan de zijden der bergen , naar de Oostof Zuidkant, en leggen zich op de hoogde en de warmde plaatfen terneder. Doch als de zon meer dan drie vierde van haaren loop volbragt heeft, beginnen zij wederom te graazen, en naar de bosfchen aftedaalen; werwaards zij zich ook begeeven wanneer het dreigt te zullen fneeuwen , en waar zij altoos den winter doorbrengen. De Bouquetins in kudden verzaameld, bedaan ten hoogden uit tien, twaalf of vijftien ; doch gewoonlijker zijn zij in kleinder aantal. De mannetjes die zes jaaren en meer oud zijn, bezoeken verhevener oorden dan de wijfjes en jongere Bouquetins , en wanneer zij ouder worden vind men ze minder bij elkander; langzaamerhand worden zij meer tegens de ongemeene koude gehard , en leeven dan dikwerf geheel al. leen. In de zomer graazen zij voornaamelijk op de Genipi en andere geurige kruiden, die in de hooge Al. pen groeijen; en des winters eeten zij mos, heeders en de jonge uitfpruitzels der boomen. Zij geeven de voorkeur aan die plaatfen alwaar de kleine berken en de Alpen-willigen wasfchen, en daar de Rhododendron, Tbali&rum, tii Saxi)rages meest gevonden worden. Dewijl de voorpooten der Bouquetins eenigzints korter dan de agterpooten zijn, is het natuurlijk dat zij met meer gemak naar boven klimmen dan afdaalen ; om die reden kan hen ook niets beweegen dan alleen de gedrengde koude om in de benedende ftreeken  46 W. C O X Ë ken te komen; en zelfs in den winter, warmee* 'er zich maar eenige weinige mooije dagen opdoen, verlaaten zij de bosfchen en klimmen naar boven. _ Des winters is hunne fpeeltijd, en wel voornaamlijk de maand January. De wijfjes draagen vijf maanden, en jongen dus in de laatde week van Ju* «ij, of in de eerde van Ju/ij. Wanneer zij jongen moeten, fcheiden zij zich van de mannetjes; begeeven zich aan den oever van eene beek, en brengen gewoonlijk maar één jong voort, echter verzekeren fommigen Natuurkundigen, dat zij 'er nu en dan twee voortbrengen. Het gewoone gefchreeuw van den Bouquetin, is een kort fcherp gefluit, niet ongelijk aan dat van den Chamois , doch minder aanhoudend: iomtijds maaken zij een geblaas, en bleeten als een jonge Geit. De tijd om op den Bouquetin te jaagen, is tegens het einde van den zomer, en in de herfst, geduurende de maanden Augustus en September, wanneer zij gemeenlijk in goeden ftaat zijn. Niemand dan de bewoonders der bergen verledigen zich tot deeze jagt; want het vereischt niet alleen een hoofd dat in ftaat is om van de verbaazendfte hoogtens zonder vrees of fchrik naar beneden te zien , alsmeede behendigheid en een vasten tred op de-moeijelijkde en gevaarüjkfte wegen, en een uitmuntend fchutter te weezen, maar ook veel fterkte en kloekheid om honger, koude en groote vermoeijenis uitteftaan. De bekwaamde jagers op de Bouquetins bewoonen de bergen van het Neder - Walliferland: zo  REIZEN DOOR S WIT S E R L A ND. 4? zo maaken bijvoorbeeld de inwoonders van Scrvan, een dorp in eene woeste en fchilderachtige ftreek vier uuren van Valofine, en twee of drie van Martignij geleegen, jagt op deeze dieren; en wanneer de Bouquetins niet meer in hunne bergen gevonden worden, jaagen zij in die van de valleij Aofta, na daar toe verlof van de inwoonders verkreegen te hebben. Twee of drie jagers voegen zich gewoonlijk in deeze gevaarlijke bezigheid bij den ander: zij zijn met busfchen gewapend, en van kleine zakken met leevensmiddelen voorzien; zij brengen den nagt tusfchen de rotfen op eene aanmerkelijke hoogte door; zij vervaardigen eene ellendige hut van graszooden, waarin zij zich zonder vuur of dekzel ter nederleggen, en bij het ontwaaken vinden zij niet zelden den ingang door fneeuw ter hoogte van drie of vier voeten geftopt. Wanneer zij fomtijds in het vervolgen van een Bouquetin, door de duisterheid te midden van de rotfen en afgronden overvallen worden , zijn zij genoodzaakt den geheelen nagt (taande doortebrengen, en elkander vasttehouden, teneinde zich onderling te onderfleunen, en zich voor het ilaapen te behoeden. Wanneer de Bouquetin des morgens vroeg de hocgere ftreeken beklimt, moeten zij tragtten vóór hem de hoogtens te winnen, dewijl hij anders den jaager ontdekt, en zich op de vlugt begeeft: ook is het dan vergeeffche moeite hem te volgen, vermits hij eenmaal de vlugt neemende, niet (til houd voor dat hij zich geheel en al buiten gevaar meent te zijn, en zelfs fomtijds tien of twaalf uuren ver wegloopt. Het  48 W. C Ö X E Het wijfje betoont veel verkleefdheid aan haar jong, en verdeedigt dit zelfs tegens Arenden, Wolven en andere vijanden; zij neemt haare toevlugt in het een of ander hol, en haar kop buiten den ingang fteekende weert zij den vijand af. Wanneer een Bouquetin gefchooten is, laaten de jagers het op de plaats koud worden, vervolgens haaien zij 'er de ingewanden uit, vangen het bloed in de darmen, het welk door de boeren voor een onfeilbaar middel in Pleurisfen en fommige andere ziektens gehouden word. Een groot Bouquetin dat uitgehaald is weegt 180 of 200 ponden. Het wijfje weegt maar van 70 tot 80 ponden. Eenige Natuurkundigen zijn van gedagten , dat de vermindering van het geflagt des Bouquetins in de Alpen, aan de grootte en de monftreufe lengteen het gewigt der hoorns, welke hem in zijnen loop belemmeren, is toetefchrijven; uit hoofde dat hij naar plaatzen verjaagd is, alwaar hij zich naauwlijks genoegzaam voedzel geduurende een groot gedeelte van het jaar kan verfchafFen, waar ook zijn gezigt verzwakt, en hij hetzelve meenigmaal door de fterke terugkaatfing der zonneitraalen van het ijs en de fneeuw verliest. Zij befchouwen dit dier eerder als een inboorling van de laagere Alpen, die geduurende den zomer met de geurigfte kruiden bedekt zijn, en waar de Bouquetins en Chamois waarfchijnlijk gerustelijk graasden, wanneer de beneden val. leijen en vlaktens alleen nog maar bewoond waaren. Door anderen word in tegendeel ftaande gehou. den, dat de Bouquetin van kragten voorzien is, die ge-  RËIZEN DOOR S WITSERL AND. 4$ gecvenredigd zijn aan deszelfs grootte; en offchood hij minder leevendig en vlug is dan de Chamois, is hij echter geenszints van alle vlugheid ontbloot; alsmeede dat zijne hoorns, hoezeer groot en zwaar, echter door hunne overhangende richting hem tot geen beletfel fchijnen te verftrekken, maar veel eer voor hem van wezentlijken dienst zijn, wanneer hij gevaar loopt van te vallen, of als hjj voorbedagtelijk in de dieptens ter neder fpringt om zijne vervolgers te ontwijken. Zij voegen ook daarbij, dat zijn na* tuurlijk voedzel veel meer uit mos dan uit kruiden beftaat; dat hij bijzonder verzot is op de jonge uitfpruitfels van boomen en van heefters % en dat in alle plaatfen waar hij zich ophoud , ook in de koudfte en woeste bergen, en op de fteilfte rotfen gevonden word. Uit deeze omftandigheden is het niet onwaarfchijnlijk, dat zijnen tegenswoordigen toeftand en leevenswijze, meer een gevolg der natuur dan van noodzaaklijkheid is. Daar en bo^ ven, waarom bewoont de Chamois, die meer dan de Bouquetin gejaagd word, thans nog de minder verhevene ftreeken; en waarom zijn die ook niet naar de ijsbergen en ijsvelden verdreeven ? De reden vaa de tegenswoordige fchaarsheid des Bouquetins moet men alleen in het aantal van deszelfs vijanden, namelijk in menfchen, viervoetige dieren en roofvogels zoeken; ook zijn 'er geene redenen van vreeze dat dit geflagt zelfs in de Alpen zal vernietigt geraaken. Maar al eens toeftemmende dat de Bouquetin niet meer in de Alpen waar hij gebooren is gevonden word, zouden wij nogthans met zo veel zekerheid niet kunnen bevestigen dat dit geflagt uitgeftorven II. Deel, I. St. D was  5° W. C O X E was, dan wel dat hetzelve zich naar eene gemaatigder lugtftreek begeeven, en, ineen ftaat van meerder gezelligheid en van beter voedzel, zagter geaardheid , eene minder fterke gedaante, en kleinder en gladder hoorns heeft verkreegen. Want het is zelfs niet onwaarfchijnlijk dat de Hircus Ferus of Bouc-eflain van Bêlon, de Bouquetin der Alpen, de Siberifche Ibex , en JËgragus, beiden zo naauwkeurig door Pallas befchreeven C*3' alsmeede de tamme geit in al deszelfs onderfcheiden gedaantens, alleenlijk verfcheidenheden van hetzelfde geflagt uitmaaken. Derzelver verfchil in gedaante en geaartheid kan genoegzaam aan de verandering van het climaat, leenenswijze en voedzel toegefchreeven worden ; zij paaren ongedwongen met elkander en men verzekerd dat zij een geflagt voortbrengen het welk vrugtbaar is. Alle deeze foorten zijn van een baard voorzien , het welk het voornaamfte onderfcheidend kenmerk van dit geflagt fchijnt te weezen. Zij verfchillen meer of min van elkander in de gedaante van derzelver hoorns, groote, en huid, welk een en ander niet voor zekere algemeene onderfcheidingen kunnen gehouden worden. Het grootfte verfchil beftaat ongetwijffelt in de hoorns, dewijl geen der opgenoem- den, (*) Misfchien ook de Capra Caucapca , door Pallas volgens de berichten van Guldenstaedt befchreeven, welke hij als verfchillende van den Aegagrus voorftelt, waarmeede hetzelve door fommigen Natuurkundigen is verward gewordeö. Zie Aft. Petr.viü 1779.  RE IZEN DOOR S'WlTSÈRlLfiNB, $1 den, de Bouquetin mogelijk uitgezonderd, van een in de lengte loopende rlreep voorzien zijn, en foramigen van deeze ontbreeken zelfs de kruislingfe. Doch dit onderfcheid is minder merkbaar, wanneer men den Beuquetin met den Siberifchen Ibex, de Ibex met den JEgagrus , en de JEgagrus met de tamme Geit vergelijkt. Ook zijn de hoorns van den Bouquetin der Alpen zo veel zwaarder, langer en breeder niet, dan die der opgenoemde dieren , onr daaruit een zeker algemeen onderfcheidingsteken optemaak en (*). Maar (*) De hoorns van den Bouquetin, zo als reeds hier vooren opgemerkt is , weegen fomtijds zestien of agttien ponden , zijn van drie voet lengte en van vierentwintig kruislingfe ftreepen voorzien. Een enkelden hoorn van een Siberifchen Ibex woog volgens PALtis , agt Rusfifebe ponden, waarvan ieder een tiende minder dan een Engehcb pond is , en had zestien of rgttien kruislingfe ftreepen. De hoorns van een ander volwasfen Siberifchen Ibex, hadden de lengten van 2 voeten 5 duimen en 5 lijnen langs de boogswijze, en van 1 voet 2 duimen en 1 lijn in derzelver regtlijnige richting. De hoorns van één sEgagrus waaren langs de boogswijze richting 2 voeten 2 duimen en 9 lijnen en in eene regtlijnige 1 voet 4 duimen. De hoorns van eeu volwasfen Csucafanfche Bcè> hadden langs de boogswijze ricluing 2 voeten 4 duimen, en in de regtlijnige 1 voet 6 duimen. De in de lengte loopende ftreep of ftreepen maaken dus het eenigfte »!gemeene onderfcheidingsteeken , tusfchen de hoorns vau den Bouquetin der Alpen en die der andere foonea. 2ie 'Da d*  52 W. C O X E Maar zelfs wanneer dit verfchil nog grooter was, zou men het echter niet als een algemeen onderfcheidingsteken kunnen aanneemen. Want de hoorns verfchillen niet alleen in bijzondere voorwerpen van het zelfde geflagt» maar ook in dezelfde voorwerpen op verfchillenden ouderdom. Wanneer wij de dieren alleenlijk volgens derzelver hoorns wilden rangfchikken zoude het verfchil even zo onzeker als zonder einde zijn. Doch zo al in het voorhanden zijnde geval, de Bouquetin der Alpen en de andere foorten van het geflagt der Geiten van deezen algemeenen regel zijn uitgezonderd, hebben wij alleen hier bij te voegen, dat de Heer van Berchem de hoorns van een jong bezit, dat uit de vereeniging van den Bouquetin en de Geit is voortgefprooten, die volmaakt overeenkomen met de hoorns van den sEgagrus , welke, volgens de meening van Pallas aan die van de tamme Geit gelijkenen. De lugtsgefteldheid en het voedzel moet van veel invloed op de hoorns der dieren zijn. Het wijfje van een Bouquetin heeft hoorns, die veel overeenkomst met die van de tamme Geit hebben. Het is dus geen wonder, dat een langduurig gemis van vrijheid, eene leevenswijze zonder vermoeijing , eene verwisfeling der welriekende kruiden en der zuivere lugt van de bergen , met een grover voedzel en een vogtiger dampkring , de grootte der hoorns doed verminderen, der- zel- <3e Afmeetingen in Pallas, Spie. Zool. en in zijne Befchrijving van de Capra Caucaftca , in Alt. Petr. van -779-  reizen door swttsereand. 53 zei ver gedaante veranderen, de in de lengte loopende (treep vernietigen, en de knobbels in kleine bultjes doet ontaarten. « . De Graaf de Buffon (trekt het geflagt der Geiten nog verder uit, en brengt hier onder zelfs de Chamois , vooronderftellende dat de Bouquetin in het oorfpionglijk ras der Geiten het mannetje , en de Chamois het wijfje is. De Franfche Natuurkenner had, wanneer hij den Bouquetin befchreef, die nimmer in eenen volwasfen (laat gezien, en was waarfchijnlijk door eene flaauwe gelijkenis tusfchen het wijfje van den Bouquetin en de Chamois in dit denkbeeld geraakt. Doch hier voor fchijnt geen den minften grond te weezen , dewijl de Chamois een dier is dat geheel en al van de Geit is onderfcheiden , nooit met deeze paart, en het welk te regt door Pallas en Pennant onder het geflagt der antelopen gerangfchikt is. Zijne meening echter, dat de Bouquetin den oorfprongelijken Itamvader van alle de tamme Geiten is, fchijnt op. goede gronden te (leunen; ook is zulks door het meerendeel der laatere Natuurkenners aangenomen. En dewijl , volgens de naauwkeurige waarneemingen van Pallas, der\/Egagrus in deszelfs gedaante en hoorns nader bij de tamme Geit komt dan den Bouquetin, zo km den JEgagrus als de fchakel befchouwd worden, die de Bouquetin en de tamme Geit vereenigt. Zou men den Aigagrus niet als een ras mogen befchouwen, dat van den Bouquetin en de Geit, of van de Geit en het wijfje des Bouquetins is voortgekomen ? Pallas meent pok , dat de tamme Geit moogelijk van den JEgagrus en Siberifchen Ibex is voortgebragt, die bij D 3 vee»  54 w. C o X E veele Natuurkundigen voor denzelfden met de Bouquetin gehouden word ; en Pennant merkt met geen minder fiherpzinnigheid op , dat de tamme Geiten van beiden afkomftig zijn, dewijl wij verzekert zijn, dat de Ibex en de Geit een diergelijk geflagt voortbrengen. Het is insgelijks waarfchijnlijk, dat de Bouquetin den oorfprongelijken ftamvadervan alle de foorten van Geiten uitmaakt, uit hoofde dat hij de grootfte en fterkfte is, en de al Iereen zaamfte ftreeken bewoond. Want, volgens de waarneemingen van denzelfden grooten dierenkenner CO» W]en wij zo dikwerf aangehaald hebben, moeten noodwendig die dieren , welken inboorlingen van de koudte bergen zijn, wanneer dezelven naar zoeldere vlaktens afdaalen, aan grootere veranderingen blootgeftelt zijn dan die, welken voor eene zagtere lugtsgefteldheid gefchikt waaren; en deeze redenen fchijnen voldoende ter oplosfing van de groote verscheidenheid , die men in het geflagt der Geiten waarneemt. Sommigen vermeenen, dat de Bouquetin de oorfpronglijke ftamvader niet kan zijn, waaruit de Geiten zijn voortgekomen , om reden dat hij, alleen de hoogde kruinen en rotfen bewoond, die met eene eeuwig duurende fneeuw bedekt zijn, en dewijl hij alleen op kruiden graast, bijzonder eigen aan de hooge bergen, kan hij niet in eene verfcheidenheid van lugtsgefteldheid tot een gezellig dier hervormd worden. Doch dit gevoelen word door de daad en de ondervinding tegengefprGpken. Stumpe , Ge- fchied-  reizen door switserland. 55 fchiedfchrijver van Switferland onderricht ons, dat de bewoonders van het PVattiferlatid in het nabuurfchap van Sion, tamme Bouquetins met hunne Geiten opbrengen en voeden; en Belon verhaald, dat de Cretins de jonge Bouc - eflains tam maken , door die met de melk van de Geiten te voeden. Dr. Pallas verhaald ook, dat hij meenigmaal den Siberifchen Ibex onder de tamme Geiten gezien had, en maakt in het bijzonder van één te Orenburgh gewag, die eene kudde leidde, en vader was van eene nakomelingfchap, die meer overeenkomst met de wijfjes dan met hem had. Hij was zeer onderfcheiden van de tamme Geit, weinig kleinder dan een Bouquetin van twee jnaren : in couleur en fterkte geleek hij naar dit wilde dier, hij had dikke, bultige, envan boven niet omgekremde hoorns, 'en een lange ruige huid, doch niet neerhangende uitgezonderd in den baard: de zwarte ftreep op de rug was bijna onzichtbaar. En eindelijk, de Heer van Berchem zag verfcheidene tamme Bouquetins te Aigle. Zij waaren vlug en gemeenzaam, en hoezeer zij geene zonderlinge iecvendigheid vertoonden , waaren zij echter gaauw en fier in al derzelver beweegingen. Zij graasden met verfchciden Geiten, en de Heer van Berchem zag een der jongen, het welk een nieuw geflagt fcheen te vormen. Indien deeze waarneemingen wel gegrond zijn, word het geflagt der Geiten, of dat van den Bouquetin, in een wilden ftaat langs de keten van bergen gevonden , die de gemaatigde gedeeltens beide van Europa en Afia doorkruist; alsmeede op de Pyretieefchc en Carpatifche gebergtens; op de Taurus D 4 en  56 w. e o- x e en Caucafus', op de bergen van Siberië» en Tartaryen; in Kamfchatka; op de eilanden in den Archipel, in Hedsjmas in Arabien ; in Indien, en misfchien in Egypten en Lybim (*) Eene Lijst der Schrijvers, volgens de jaaren, waarin zij den Bouquetin of den /Egagrus vermeld, befchreeven of afgebeeld hebben, is hier bijgevoegd. 1548. J. RudolphStumpf, Cemeine Eidgenosfenfchaft Befcbreihung. Zuricb , folio. Eene goede befchrijving, in het Latijn vertaald, in Gesner's werken iugelascht, en door veele volgende Natuurkundigen afgefchreeven. 1551. Conradi Gesneri, Hifloria Qnadrupedum. Tigurt', folio. Op bladz. 331. &c. is een uitvoerig verflag zo van de Oude Schrijvers, Stumpf en anderen, met eene kleine afbeelding te vinden. Op bladz. 1099. is het echter redelijk wel afgebeeld. ¥5f4- Belon, Obfervationes. Franfche Druk, p. 29. vind rren eene goede befchrijving van Bet dier in C?e.'a, met eene tamelijke afbeelding. La- tijnfche druk, bij Clusius, 1605. p. 20. De afbeelding klein en maar zeer maatig. 1617. Sprecher Pallas, Rhetica. IÓ2I. Ulyssis Aldrovandi Qiiadrupedum Bifulcorum Hifloria. p. 730. fig. 732. Bad. . \ 657. Joan. Jonston, M. D. IBjloria Naturalis de Qttadrupedibus. Amlïel. folio. Page 53.1.25. fig. i. en t. 28. fig. 3. de laatfte van Gesnes. $£74. O lea r11, Gatterfifcbe Kunst. Kammer. Tab. 10. fig. 1. t^oofd, en Hoorns,, \$7h  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 57 1677. Charletoni, Ex'ercitationes. Oxon. folio.Pag, 10. 1680, Joh. Jac. VVagner, M. D. Hiftoria Naturalis Helvetia curiofa. Tiguri. 121110. Op bladz. 176. een kort verflag. 1693. Jo. Raii, Synopfis Quadrupedum. Lond. 8vo. Op bladz. 77. eene korte befchrijving. 1734. ReprefentatioH da Animaux de la Menagerie de S. • A. S. Monfeigneur le Prince ■ E u g e n e. Mee afbeeldingen van twee mannetjes, het wijfje en twee jongen op de laatfte plaat. Zij worden Chamoifen genaamd, doch het zijn Bouquetins. 1740. Ridinger, Abbildung der Jagt baren Tbiere, Tab. II. 1748. Linn/ei, Syftema Natura. Holm. 8vo. 1751. Klein, Hiftoria Qiiadrupedum, p. 16. Befchrijving van Gesner. I75Ö. Guil. Hens. Kramer, Elencbus Vegetabilium 6" Animalium per Auflriam hferiorem Obfervatorum. Fiennte, &c. 8vo. p. 321. Brisson, Regnum Animale, \\a. p. 64. 8vo. 176.2. P. 39- 1764. Buffon , Hiftoire Naturelle , 4to. vol. XII. p. 136, tab. 13. eene flegte afbeelding van een jong; tab. 14. een goed paar hoorns. 1766. Caroli a LiNNê , Syftema Natura;, edit. 12. Holm. 8vo. p. 95. 1771. Pennant's, Synopfts of Qiiadrupeds, 8vo. p.13. 1776. P. S. Pallas, Spicilegia Zoologica.Fascic. wde- cimus. Berol. 410. p. 3Kt. 3. en t. 5. f. 4, behelst befchrijvingen van den Ibex en den AZgagrus, en vertoonen de afbeeldingen der hoorns P 5 van  f>8 W. C O X B van den Alpifchen en Siberifehen Bouquetin, en van den ALgagrus. 1777. Erxleben, Syft erna Regni Animalis. Lipfia. 8vo. p. 261. 1777. Zimmermanni, Specimen Zoologias Geographia Quadrupedum. Lugduni Gat. 4to. p. 166. Dit fraaij en geleerd werk, wierd in 1780. door den Schrijver in het Hoogduitsch verbeterd en vermeerderd , onder den volgenden tijtel uitgeven: Zimmerman's , Geograpbifche Gefcbicb. te, &c. 3 deelen. 8vo. Leipfic. 1780. 1781. PEtiti antS* ffi/iary of Quadrupeds. Op het Art. Ibex en Caucafanfcbe Geit. \7l6. Rozier , Obfervations fur la Pbyfique, fèr THiftoire Naturelle, ÊrV. Par. Quarto. tome 28, sp. Girtanner, van Berchem, hiGul- d enstje dt. J7&7' Penkant's, Ardtic Zoology. XLII.  reizen door switserland. 59 XL1I. BRIEF. Reize naar Geneve. — Pays dt Vaud. — Lausanne. — Felix den Vijfden. — Vevaij. Grafplaats en Caraêter van den Generaal Ludlow. — Clarens. —- Meille- r1e. I , ; ]S[a dat wij de vermaakelijke valleij van Chamouny en haare grootfche toneelen verlaaten hadden , vervolgden wij onzen weg naar Geneve. Voortreizende, verminderde trapsgewijze de hoogte der bergen; en de onderfcheidene valleijen die wij doorkwamen, leverden eene aangenaame verfcheidenheid op , zo in derzelver gedaante als voortbrengzelen. Wij volgden den loop der fterk gonzende en fnel vlietende Arve ; en bij Salenche kwamen wij aan eene afhelling , van waar wij aan onze regtehand een klein meir ontdekten, welks gelegenheid ongemeen fchilderachtig is, en waarvan de oevers, met bosfchen omzoomd, vermaakelijk en vol verfcheidenheid zijn. Van hier daalden wij af in de vlakte, die bijna volmaakt effen tot Geneve voortloopt. Salenche ligt aan den voet van eene breede valleij, alwaar die tot eene naauwe engte zaamenloopt. De cverleveiing zegt dat deeze kleine vlakte voorheen een meir was, en waarlijk deszelfs gedaante, enden aart van den grond fchijnt die overlevering te rechtvaardigen : een groot gedeelte is door de ontembaars  60 w. C O X E re Arve verwoest, die meenigmaal haare oevers overfchrijd, en het overige is meest almetvrugtboomen bedekt. Niet ver van Maglandhielden wij Uil, ten einde eenen fchoonen-waterval te bewonderen, die de cascade van Arpenas genaamd word , en welke, even als de Staubbach van eene overhangende rots afdaald. Wanneer ik dezelve befchouwde was 'er eene fterke wind, die de Aroom waters, kort na dat zij de rots verlaaten had, ten minfïen honderd yards buiten de rechtliandige richting in eene bijna onzichtbaare ftofregen veripreidde. De colom water, was ongelijk veel zwaarder dan die van den Staubbach; en deszelfs val fcheen mij toe wel zo hoog te zijn. Tusfchen Magland en Clufe namen wij een wegwijzer, om ons naar het hol van ld Balme te geleiden. Hoezeer dit opklimmen niet lang duurde, was den weg echter zo Heil dat wij bijna een uur bezig waaren eer wij het hol bereikten: wij klauterden vervolgens langs eenen afgrond van waar wij een ladder beklommen , en door behulp der takken van een nooteboom uit de rots gegroeit, lieten wij ons zeiven in een natuurlijk hol afdaalen, dat meer dan een vierde mijl lang was, en het welk verfcheidene uitwegen vormde die in onderaardfche gewelven en groote ruimtens uitliepen, maar het gezicht hier van beantwoord niet aan de moeite welke men heeft, om daar in te komen. Wij bragten den nagt te Clufe door, het welk langs de Arvt gelegen is, en den volgenden morgen zakten wij langs de oevers van die rivier naar Bon- ne*  REIZEN DOOR S WITSERE A ND. 6*1 ncville, Hoofdftad van Faucigny af: zij ligt insgelijks aan de Arve, aan den voet van een keten rotfen , die van deeze plaats af allengskens tot heuve. len verminderen. Dit geheele gedeelte van Faiicigny, alsmeede eene kleine ftrook van Chablais waar wij doortrokken, is eene vrugtbaare vlakte, welke wijn en koorn in grooten overvloed voortbrengt, dan het is niet genoegzaam bevolkt nog wel bebouwd. Bij het kleine dorp Chene, kwamen wij op het grondgebied van Geneve: de fpoedige overgang van de armoede der Savoyaards, tot de zindelijkheid en de welvarendheid der Geneveefen, de bevolking van het land, de vrugtbaarheid van den grond, en het aantal landhuizen door de velden verfpreid, dit alles verfchafte mij een zonderling genoegen. Dewijl ik voorneemens ben, wederom Geneve te bezoeken, wanneer ik mij naar het zuiden Frank ryk begeef,'zo zal ik tot mijne wederkomst uitftellen, om U eenig bericht van die belangrijke Stad te geeven. Wij begaven ons van Geneve naar Crasfi, een klein dorp in het Pays de Vaud, alwaar wij éénen dag bij een Engelsch Heer verbleeven, die in deezen vermaakelijken oord, geduurende de zomer een huis gehuurd had. Op onzen weg naar Omkwamen wij door Verfoi, een klein dorp op Fransch grondgebied aan het Geneeffche meir, gewoonlijk onder den naam van de dwaasheid van Choifeul bekend. Geneve in ongunst van Frankryk geraakt zijnde,ondernam die Staats Minifier, om met de onlusten van 1768. voordeel te doen, daar toe ontwierp hij een plan om deStad te bederven,en den geheelen handel van - het  tl W. C O X £ het meir aan zich te trekken. Hij liet zijn oog op Verfoi vallen , als de gefchiktfte plaats om eene groote Stad te bouwen. Tot dat einde, deed hij een fteene beer leggen en een haven maaken: hij liet ook een fregat bouwen, de ftraaten afteekenen, en zond een groot getal fteenen derwaarts om huizen te bouwen, bezorgde eene bezetting, en liet voor dezelve houte barakken opilaan, waarin zij eenigen tijd hun verblijf hielden. Evenwel, wanneer de haven ten naasten bij voltooid was, en de regeering omtrent 125,000 p. Sterl. verfpild had, liet men het ontwerp vaaren.- De weg van Geneve naar Laufanne, loopt door het JPays de Vaud, eene ftreek waarvan de Gefchiedfchrijvers en de Reizigers met verrukking gewagen ; bijzonder van dat gedeelte het welk aan het Geneeffche meir grenst : en waarlijk men kan zich niet wel een bekoorlijker landfchap verbeelden. Het is, bijna den geheelen tveg over, van den oever van het meir af, een langzaam rijzenden grond, rijkelijk van wijngaarden , koornvelden en weelige weilanden voorzien; en door eene aaneenfchakeling van gehugten, dorpen en fteden als bezaaid: de oevers zijn doorgaans van het zuiverde key-zand, en het water is zo doorfchijnend, dat men tot op eene aanmerkelijke diepte den grond zien kan. Wij trokken door Nyon, het welk vermaakelijk op den rand van het meir gelegen is, en wel ter plaatfe alwaar het zelve wijder word. Het wierd voorheen Coloma Equeflrh Noiodunum genaamd, en, ten bewijze van deszelfs oudheid, zijn daar dikwijls verlcheidene Romeinfche opfchriften, en an- de-  REIZEN DOOR S WITS ER LA ND» c3 dere oude overblijfzelen in den omtrek der Stad gevonden. Hier vormt het meir eene fraaije bogt, waarop Lucanus zo gelukkig zinfpeelt, wanneer hij vermeld dat het leger van Julitjs Caesar de tenten opbrak, die langs de oevers neergeflagen waaren. Deferuere cavo ten tor ia fixa Lemano (*). Alle de bezittingen welke voorheen in dit landfchap aan den Hertog van Savoyen behoorden, wierden hem in den oorlog, die het Canton Bern in ï 536., ter verdeediging van Geneve, tegens hem verklaarden, ontnoomen : en in hetzelve jaar wierd de Hervorming ingevoerd. Van dat tijdftip af aan, is het geheele Pays de Vaud, uitgezonderd de gemeene Bailluagien van Granfon, Orbe, en een klein gedeelte van hetzelve, het welk aan Frieburg wierd afgedaan, aan Bern onderworpen geweest, en maakt een gedeelte van dat Canton uit. Mor ges, aan het einde van eene fchoone Baai j gelegen, is de netfte plaats in deezen oord. De omgelegene ftreeken zijn zeer vermaakelijk ; de oevers van het meir vormen een amphitheater, dat zagtkens naar de Jura oprijst, en de Mont-Blanc vertoond zich door eene groote opening in de tegensovergelegene keten van rotzen, welke door de natuur fchijnt gevormd te zijn, ten einde een verheven vergezicht van (* ) Zij namen hunne tenten op , welken aan de bogt van het meir Lemano neergeflaagen waaren.  64 W. C O X È van dien majeftueufen berg te vormen. Digt bij de Stad ziet men een lindeboom van eene verbaazende grootte, zijnde vierentwintig voet en vier duimen in den omtrek, en met takken die zich ver uitftrekken voorzien; deeze heeft een medgezel van omtrent drie voet minder in de rondte. De Heer Pen. nant heeft mij onderricht dat „ deeze boom oorfprongehjk in Szuitferland, en op veele andere gedeeltens van het vaste land t'huis behoord; dat dezelve voor het jaar 1562. in Engeland was ingebragt; dat één van deeze, groeiende in een park bij Colchester, door Dr. William Turner, befchreeven is; dat 'er één van zesendertig voet in deszelfs omtrek, weleer in de^nabuurfchap van de groote Kerk te Bern ftond ; deeze was omtrent het jaar 1410. geplant , en deszelfs holleftam , die nog bladeren voortb'ragt, moet in het jaar 1720. nog ,te zien geweest zijn (*). De Duitfchers fchepten in oude tijden veel behaa- gen (*) Eene groote lindeboom vind men, op de hoogtens boven Pil/ars, een landhuis toebehoorende aan den Heer Graffenried van Bern, in de nabuurfchap van Morat. Derzelver omtrek is ten minnen zesendertig, en de hoogte niet minder dan negentig voeten. Zij is zeer oud, en zij wierd in 1550., om van de fchors gebruik te maaken, gefnoeid. De reiziger die deezen boom bezoekt zal niet minder voldaan zijn, wegens een uitgcflrekt vergezicht, over de meiren van Morat, Neucbatel en Biepne, alsmede over de verbaazende keten van Sneeuw-Alpen.  reizen door switserland. 6*5 gen, om de lindeboomen voor hunne Kerken , en op de Markt-plaatfen te plantten, uit hoofde van haare bekoorlijke fchaduvve. Deeze boom is thans in het geheel van geen gebruik, hoewel de Romeinen dezelve zo hoog achteden, dat zij daar van zeiden, dat dezelve tot duizenderlei gebruiken ge» fchikt was, tiliae ad mille ufus petendae. Een zoet fap komt uit de bladeren en uit de fchors, waar» uit de Poolen een honig trekken , by hen Liepiz genaamd. —•-!■» —— —— cogere presjis Mella favis; illi tilia, atque uberrima pinusi Dat is: volgens Vondel. — •— — perfte voor alle anderen leckernijen Van honigh uit de raet, zoo dat hetfchuimde op 't Zant. Hij had zijn lindebosch en pijnboombosch geplant. De bijen zijn ook zeer op derzelver bloesfem gezet , om welke reden Virgilius in zijne fchoone befchrijving van den nijveren Tarentfchen tuinman, de linde - en pijnboomen in de nabuurfchap van zijne bijenkorven plaatst. Laufanne bevat omtrent zeven duizend inwoonders (d); het is op eene zo fteile hoogte gebouwd, dat op («O Sommigen begrooten dé bevolking deezer Stad óp 8 a 10 en anderen op 12000 ingezetenen; de boek* handel is hief zeer bloeiend. De Vert. II. Deel, I. St. E  65 W. C O X E op fommige plaatfen, de paarden niet zonder groote moeite een rijtuig naar boven kunnen trekkenen de voetgangers moeten aan de boven zijde van de Stad bij ladders opklimmen. Doch deeze ongemakken worden rijklijk door de heerlijkfte gezichten in de natuur vergoed, namelijk, over het meir van Geneve , Pays de Vaud, en langs het woeste gebergte van Chablais. Het zelfde jaar waarin een gedeelte van het Pays de Vaud, op het huis van Savoyen veroverd wierd, en de Bisfchop van Laufanne de Stad verliet, fteldeq de inwoonders zich onder de befcherming en opperheerfchappij van het Canton Bern, het welk hunne voorrechten bevestigde en vermeerderde. Te. genswoordig, word Laufanne door haar eigen magiftraatsperfoonen beftierd; heeft haare eigene gerichtshoven , en het zonderlingfte is, dat de burgers, die huizen in de voornaamfte ftraat bezitten, het voorrecht genieten van in lijfftrafl'elijke zaaken vonnis te vellen. De misdaadiger word voor de burgerlijke magt terecht gefield; wanneer hij fchuldigbevonden word, en zulks erkent, vergaderen de burgers van deeze ftraat; één der magiftraatsperfoonen pleit ten voordeden van den gevangenen, en een ander tegens hem; het gerichtshof geeft deszelfs gedagte op omtrent de tegens die misdaad bepaalde wet, en de meerderheid van de burgers, die huizen in de voornaamfte ftraat bezitten, bepaalen de ftraf. Wan. neer het vonnis de doodftraf behelst, dan is'ervolgens de letter van de wet geen pardon, uitgezonderd wanneer dat binnen vierentwintig uuren van den Souvereinen Raad van Bern verkreegen word; of- fchoon  REIZEN DOOJt SWITSERLAND, 6? fchoon het gewoonlijk gebeurt, dat 'er agt dagen tot bekoming daarvan gegeeven worden. Indien dé misdaadiger binnen het grondgebied van de Stad gevat is, gefchied de beoordeeling en de uitlpraak der burgers op het Stadhuis, en alsdan valt 'er geen hooger beroep. Doch, wanneer hij binnen het diftrict van den bailliuw gevangen word , gefchied de vergadering ten zijnen huize, en van derzelver uitfpraak valt hooger beroep aan het Canton Bern. Ik heb in mijn onderzoek nopens de wijs van deeze lijffirafFelijke rechtspleeging des te naauwkeuriger geweest , uit hoofde van de groote overeenkomst die dezelve, eenigermaate met onze (Engelfche) rechtbanken door Juries heeft. Hier is een hooge fchool voor de Studenten van dit land : de Hoogleeraars in de onderfcheidené Weetenfchappen worden door de regeering betaald ; ook is daar eene tamelijke Boekerij, ten gebruike van 't algemeen. Ik heb verfcheiden maaien het geluk gehad, om den vermaarden Geneesheer van deeze plaats Tissot te ontmoeten, die in de geletterde waereld zeer bekend is, wegens zijne uitmuntende gefchriften, over verfcheidene Geneeskundige onderwerpen. Zijne verkeering is ongemeen belangrijk, dewijl hij behalven zijne kunde in zijn beroep , ook in alle takken der befchaafde Letterkunde zeer ervaaren is. Zijn bijzonder charaéter is niet minder eerbiedwaardig dan zijn openbaar , en hij is om zijne uitnéemende menschlievendheid niet minder als om zijn verheven verftand geacht. De Kerk van Laufanne, die voorheen de catheE 3 ttrfj  63 W. C O X E drale was, is een prachtig gothisch gebouw, ftaan'» de in het verhevenfte gedeelte van de Stad. Dezelve bevat onder eene menigte andere grafplaatzen, de tombe van Amadeus den Agtsten, Hertog van Savoyen, den Salomon van zijnen tijd genaamd ; doch dezelve is nog meer bekend door den naam van den tegen-paus Felix den Vijfden , die een zonderling voorbeeld in de Jaarboeken van Europa opgeleverd heeft , van iemand die tweemaal de praal van het oppergezag afgedaan, en ook tweemaal zich tot een afgezonderd leeven vervoegd heefc. Na dat hij zijne eerfle jeugd en het begin zijner mannelijke jaaren, in het voldoen van zijne heerschzugt doorgebragt had , vermeerderde hij zijne bezittingen door de verkrijging van het Geneveefche en van het P' iemonteefche, en hij verkreeg eene vermeerdering van rang, door de verheffing van Savoyen tot een Hertogdom. Dan te midden van zijn grootst geluk, en wanneer het fortuin hem hetgunïtigfle fcheen, boezemde hem de onverwachte dood van eene beminde. Vrouw, en eene ter naauwer nood ontkomene vermoording, zulk eenen tegenzin van het waereldfche in , dat hij in het jaar 1434., het bewind van zijne Staaten, aan zijnenX)ud(ten Zoon afflond; en van eenige weinige heeren van zijn hof verzeld, begaf hij zich naar een Lusthuis teLaRipaille, aan de oevers van het meir van Geneve. In dit Paleis het welk hij eene Hermitage noemde, genoot hij, onder eene uiterlijke onverfchilligheid van de waereldfche zaaken, eene kalmte en gerustheid, die niet fcheen overeentekomen met zijne voo- ri-  reizen door switserland. 69 n'ge najaaging der heerschzugt, tot dat hij op het onverwagtst geroepen wierd tot het bekleeden van eene meer verhevene waardigheid. Het Concilie van Ba/el Eugenius den Vierden afgezet hebbende, verkoos volgens fommige Schrijvers, aangezet door den eerbied, welken Amadeus door zijne Heiligheid verkreegen had, dan volgens anderen , door de milddadigheid en kunstgreepen van deezen beftierd, den Hcrmiet van La Ripaille tot den Pausfelijkeij Stoel. Dit gebeurde in het jaar 1439. '■> de nieuwe Paus verliet zijne begunftigde verblijfplaats, nam de aangebodene waardigheid, het zij dan met eene wezentiijke of gemaakte afkeerigheid aan , en voerde den naam van Felix den Vijfden. Het tijdperk van zijn betwiste Pausfchap wierd door gewelddadigheden en regeeringloosheid gekenfchetst. Ten einde het onweder dat Europa beroerde te vermijden, en ter begunftiging der natuurlijke ongevoeligheid van zijne gefteldheid, begaf hij zich menigmaal naar zijne beminde Hermitage , en beftierde de kerkelijke zaaken uit dien afgeleegen hoek. Eindelijk ziende dat zijne aanneeming van het Pausfchap de fcheuring der Kerk meer en meer verwijderde, in plaats van dezelve te heelen; ondervindende dat de magtiglte Vorften van Europa zich tegens hem (telden; dat, bij het overlijden van zijnen meededinger Eugenius, de Cardinaalen van Rome eenen anderen Paus hadden ver? koozen; en door de overgebleevenen in het Concilie van Bafel fiegt onderfteund wordende, eindigde hij de fcheuring door den afftand van den PausfelijE 3 ken  79 w. p o x e ken Mijter ten voordeden van Nicolaas den Vijfden. In het fluiten van dit verdrag toonde hij zijne begaaftheid in het handelen, door het verkrijgen van de volgende voorwaarden : dat hij de naafte in rang op den Paus zou volgen: dat hij tot Vicaris van den Roomfchen Stoel zou benoemd worden , en dat alles wat hij geduurende zijn Pausfchap verricht had Van volle kragt en waarde moest gehouden worden. Na zijnen afftand bepaalde hij zijn verblijf te La Ripaillet en overleed in 1451. Felix den Vijfden heeft in het lot gedeeld om van veelerlei dubbelzinnigheden in zijn character befchuldigd te worden. Door eenigen word hij als een heilig opgegecven, en door anderen als iemand befchreeven die de heerschzugtigfte voorneemens onder het masker van heiligheid verborg; door de eerften, word zijn verblijf te La Ripaille als de wijkplaats van de geftrengfte godsvrugt, en door de anderen als de zetel der wellust befchreeven. Het fchijnt dat hier in zo als in de meefte gevallen, beide partijen de waarheid hebben te kort gedaan. Wanneer wij de voornaamfte gebeurtenisfen van zijn leeveh befchouwen , kunnen wij veilig befluiten, dat een Paleis, gebouwd door eenfouverein Vorst, waarin hij door veele heeren van zijn hof verzeld wierd, alwaar hij een ridderorde inftelde, en alwaar hij met de pracht en praal van een alleenheerfchend Opperpriefter zijn verblijf hield , als geen, gewoone hermitage kon aangemerkt worden, maar dat hij veeleer den naam van hermiet aangenomen had, dan zijn Ieeven als zodanig doorgebragt; ter* de raagt en de rang dien hij bij den afftand van her.  reizen door switsereand. 71 het Pausfchap zich zelf bezorgde, genoegzaam bewijst, dat hij nooit, gezind was om de waereld vaarwel te zeggen. Indien wij in tegendeel gelooven, dat zijn leeven te La Ripaille niet door boetdoeningen en kaftijdingen is verbitterd geworden , moeten wij echter ook niet te fchielijk befluiten, dat hetzelve de wijkplaats der wellustigheid in den uitgefïrektften zin waare, tc meer dewijl geene Schryvers van dien tijd, zelfs die welke geenszints gunstig omtrent zijne hoedanigheden dagten, zijn ftil verblijf met dien naam betïempeld hebben. Doch in welk licht men zijne zedelijke hoedanigheden ook mag befchoHwen , zo kan hem echter niemand die van een bekwaam Staatsman geweest te zijn , betwisten. Mijn voomeemen is geenszints om in eene alge. meene of bijzondere befchrijving der Romeinfche oudheden , die in Switferland gevonden zijn,. te treeden ; indien gij begeerig zijt om zaaken van dien aart natefpooren , moet ik u naar Bochart, Mie* ler, Spon en andere Oudheidkundigen verwijzen, welken dit onderwerp in alle deszelfs bijzonderheden behandeld hebben. Ik kan echter niet voorbij melding te maaken van twee onlangs ontdekte Romeinfche Gedenkteekens, welken in den tuin van den Heer Lavade digt bij de Kerk te Laufanne geplaatst zijn. Het.eerfte is een Altaar van wit Marmer met roode aderen, en wierd in het jaar 1782. door eenige werklieden gevonden, welke bezig waaren met graaven, bij het leggen der fondamenten van een huis in de Stad Vevay. Het is in eene horizontaale richE 4 ting  ?3 W. C O X E ting afgebrooken, en het overgebleevene is één én één halve voet lang, en één voet hoog. Het Opïchrrft, offchoon niet in zijn geheel, bewijst dat hetzelve een Altaar geweest is, hetgeen door het twinricht °e" V°0r den God SlLVANU« was opge- Deo Silvano t EsperUrfel Ficio Leg. XX. DJC Het tweede Gedenkteeken is eenRomeinfche Mijlfteen, die in een Wijngaard bij Panda, eenige weipige treden van den grooten weg, ontdekt is. Dezelve draagt het volgende Opfchrift: Imp. Gaef. T. /E. Avg. Antonino Pio PM. KribCos. III. P. p Avent: M. P. T. XXXVIII, Dit; Opfchrift bevestigt eene zaak die langen tijd aan de Switferfche Oudheidkenners onbekend geweest is. Bochart , onder anderen, geeft zijne verwondering te kennen, dat men geen Opfchrift, draagende den naam van Antoninus Pius , die een ?o groot weldoener van de oude Echetkrs geweest l|, tpt, nog toe in Switferland gevonden had. Dan de§-  REIZEN DOOR SW1TSERLAND, 73 deeze Mijl-{teen, die in het derde Burgermeefterfchap van dien Keizer opgericht is, bewijst het aanweezen van zodanig een Opfchrift; en hetzelve is waarfchijnlijk de voorlooper tot het ontdekken van andere Gedenkteekens ter zijner eere opgericht. De weg van Laufanne, naar Vevay^ jioopt langs de bergen tusfchen eenen geduurigen wijngaard heen. De nijverheid der Switfers is nergens beter dan in deeze ftreeken waarteneeraen : de bergen zijn op veele plaatfen, offchoon uit der aart niet anders dan barre fteile rotzen in meenigte met wijngaarden als bezaait. De aarde is van andere plaatzen gehaald, ten einde grond te verkrijgen, en word door reijen fteenen onderfteund, die in regte lijnen even als muuren gelegd zijn. Dan deeze wijs van aanleg, hoezeer voordeelig, en zelfs noodzaaklijk voor de ingezetenen, veroorzaakt eene onaangenaame eentoonigheid, in het befchpuwen deezer landftreek. De wijngaardranken geeven daarom ook zulk een vermaakelijk en bekoorlijk voorkomen niet dan die van Valteline , die van boom tot boom in fraaije feftonnen zijn afgeleid. De planten zijn laag, en aan ftokken van omtrent vier voeten hoog vastgemaakt, en de hooge muuren waarin dezelve beflooten en die langs den weg geplaatst zijn , beletten meenigmaal het gezicht. Het diftrict tusfchen Laufanne en Vevay word La Faux genaamd , en bevat in zich de twee ver- maa- (*) Zie het III. Deel. £5  74 W. C O X E maakelijke kleine Steeden Lutry en Cully, benevens de twee Dorpen St. Saphorin (*) en Corfier : hetzelve is geheel bergachtig, rijzende op eenmaal van uit het meir. Boven de wijngaarden ziet men rijke weilanden , en een onafgebrooken bosfchadie. ffevay, zijnde het oude Vibiscum, is de voornaamfte Stad der Bailliuwagie van dien naam: zij is zindelijk en wel gebouwd ftaande in eene kleine vlak- (*) In de kerk te St. Saphorin, (laat een oude Ro> meinfche mijlfteen, bij dat dorp gevonden, en van het volgende opfchrift voorzien. Ti. Claudius Druil. F. Caes. Aug. Germ. Pont. Max. Trib. Pot. VII. Imp. XII PP Cos. IIII. F A XXXVII. Dit Opfchrift bevestigt twee omftandigheden, die meenigmaal in twijfel zijn getrokken; namelijk, dat de oevers van het Geneeffche meir, welke dit gedeelte van Switferland befpoelen , binnen eene Romeinfche provincie , en wel reeds ten tijde van Claudius begreepen waaren; alsmeede, dat Aventicum de hoofdplaats Van dit gedeelte van Helvetien was : dewijl, de mijlfteenen altoos naar de Hoofdftad van het landfchap waarin die ge. plaatst waaren verweezen. Van St. Saphorin tot Avenfhes is juist 37,000 treden, het welk met de 37de mijlfteen overeenkomt.  reizen door s wits e rl a n d. vlakte aan den voet van het gebergte op den oever van het water, en is een dier weinige Steden van het Canton Bern welke eenigen handel drijft ( De oevers van dit gedeelte van het meir zijn oneindig meer vol verfcheidenheid, woester en fchilderachtiger, dan die omtrent Geneve: de bergen van het Walliferland en van Savoyen maaken eene trotfche vertooning in het water, en vormen eene halfronde keten die het meir omgeeft, uitgezonderd ter plaatze waar die door de Rhone gefcheiden word, welke eenige uuren van Vevay in het zelve valt, Vevay is bekend door het verblijf van Edmund Ludlow , de vermaarde Veldheer van het Engehch Parlement, wiens naam de beroemdfte is , onder die weinige perfoonen, welken , in die tijden van oproer en verwarring , altoos met ftandvastigheid handelden. Getrouw aan zijne Gemeenebestgezinde grondbeginzelen, Helde hij zich niet minder hevig tegens de ftoute overweldiging van Cromwel, dan tegens de willekeurige maatregelen van Karee den I.; en men kon hem nimmer nog door bedreigingen nog door beloften overhaalen, om.de zaak te verhaten, welke hij als de zaak der rechtvaardigheid en der vrijheid befchouwde. Vermits hij als een van 's Konings rechters bij de ver- (e) Den voornaamften handel beftaat in kaas , ook vindt men daar goede looijerijen , alsmede een fabriek van uurwerken en kleinoodiën , ook worden de hoeden die men daar maakt fterk gezogt. De Vert.  f6 w. c o x e verheffing van Karel den Tweeden uit de acte van vergiffenis geflooten was, dwaalde hij om, zonder eene vaste verblijfplaats te houden, tot dat hij te V;vay onder de befcherming van Bern tegens de aanflagen zijner vijanden eene veilige fchuilplaats vond. Wanneer het gewigtig tijdperk der omwenteling in Engeland daar was, verlangde hij vuurig om zijn Vaderland onder onzen grooten Verlosfer ( van Engeland') te dienen, en Willem den Derden, wiens geest verre boven de bekrompene vooroordeelen van partijzugt verheven was, toonde geen minder begeerte om eenen Veldheer van zulk eene beproefde ondervinding en getrouwheid in zijnen dienst te neemen. Doch de Koning door het Huis der Gemeentens aangezogt zijnde om een bevel tot het gevangen neemen van Ludlow uittevaardigen, juist op het tijdftip dat zijne Majefteit van hem gebruik wilde maaken , was hij genoodzaakt om in dit zorglijk oogenblik Engeland \z verlaaten, en zich wederom te Vevay met der woon neder te zetten. Wij kunnen uit zijne hoedanigheden en gedrag opmaaken, dat indien men hem had toegelaaten om zijn Vaderland te dienen, hij met den besten uitflag zijne uitmuntende krijgskundige begaafdheden, tegens de voorftanders van het bijgeloof en de overheerfching zou hebben te koste gelegd, en, dat hij met denzelfden iever welke hij tegens eene willekeurige regeering had ten toon gefpreid, ook het nieuwe bewind zou onderfteund hebben , te meer, wanneer de verbaazende voorrechten van de kroon, tegens welke hij zijn zwaard getrokken had, door eene wet vernietigd waaren, en de bevrijding der onder- daa-  réizen door switserland. ff daanen op de grondbeginzelen van eenen in allen opzichten gelijke vrijheid, onder het Oppergezag van eene bepaalde Monarchie, was vastgefteld. Hij overleed in het jaar 1693. in het vierënzestigfte jaar zijns ouderdoms, en wierd in de Kerk te Vevay begraaven. Het voor hem opgerichte gedenkteeken beftaat in een effen zark van zwart marmer, bevattende een Latijnsch Opfchrift, het welk in Addison's Reizen gedrukt is. Het huis dat hij voorheen bewoonde ftaat bij- de poort , waardoor men naar het Wallifer - land gaat, en men ziet boven de deur, die tot hiertoe uit eerbied voor zijne nagedagtenis bewaard is gebleeven, dit Opfchrift: Omne folum forti patria eft, quiapatris. Dat is : Het geheele aardrijk is het Vaderland van den kloekmoedigen man , omdat hetzelve aan den hemel, fchen Vader toebehoort. De Gedenkfchriften van Ludiow zijn in eene eenvoudige en duidelijke ftijl gefchreeven , en wel, met de getrouwheid van een man die dadelijk ge. mengd was in de toneelen welken hij befchreef, alsmeede met den geest vaneenen Veldheer volieverigin de zaak die hij aangekleefd en verdedigd had. Mogelijk word zijn vuurig en verheven verhaal van de rechtspleeging en terechtftelling der Konings-moorders, door geene Befchrijving in de Oude- of Hedendaagfche- Gefchiedenis, overtroffen. De Natuur kan naauwlijks eene vermaaklijker ligging vormen dan die van het Kafteel Chatillard of Clarens. Hetzelve is niet ver van Vevay, boven het Dorp Clarens, op eene hoogte geleegen, welkers zagte afhelling, langzaamerhand naar het meir af-  78 W. C O X E afdaalt: men heeft van daar een uitgeftrekt gezigt over deeze majeftueufe waterplas, zijne vrugrbaare oevers, en de fiere rotfen en Alpen van Savoyen, De omgeleegene tooneelen bertaan in wijngaarden, koorn- en weilanden, en groote bosfchadien van eike, esfche en Spaanfche kastanje-boomen. Offchoon de ligging en de omgelegene ftreeken met de verhevene toneelen in de Eloife van Rousseau gefchilderd overeenftemmen , zo ftrookt echter het Kafteel niet, met de befchrijving daarvan in dat werk gegeeven. De Reiziger ziet een langwerpig gebouw, van oude torens en een vooroverhangend dak voorzien ; van binnen vind men eene groote zaal die veel na eene gevangenis gelijkt; en over het geheel heeft hetzelve meer het ouderwetsch voorkomen van een leenroerig heerenhuis, bewoond door den een of anderen woelzieken baron, dan, dat zulks het verblijf van de fchoone en ongevoelige Julia zou geweest hebben. Têgens over Clarens , aan den anderen oever van het meir , worden de fterk benevelde rotfen van Meillerie gevonden. Dat dorp ligt in den hoek van eene kleine baaij, aan den voet van overhangende bergen, die op fommige plaatfen zagtkens afhellen , en zich tot aan de waterkant met fombe. rebosfchen uitftrekken, terwijl die op andere plaatfen woest en regtftandig zijn, gefchikt om de ingebeelde rotfen van Leucate te doen herrinneren. Dee- (*) Je n'ai plus qu'un mot a voas dire , ö Juli Vohs  reizen door switserland. 7<) Deeze zijn de toneelen van de nieuwe Ehïfe. Dewijl ik mij van die roman uit eene Lees-boekerij te Laufanne voorzien had , ging ik , geduurende deeze togten voort, om de gelegenheid deezer landftreek te onderzoeken, en dezelve met de befchrijvingen van Rousseau te vergelijken. Eenige zaaken mogen wat vergroot zijn, doch geen penceel, hoe ook bezield, is in ftaat om de wonderbaare en verhevene werken der natuur te fchilderen, zelfs fchiet het warme coloriet van Rousseau bij de fchoonheid van deeze ftreeken te kort. Ik lees met opmerkzaamheid de voornaamfte gedeeltens van dit zonderlinge werk, en dewijl ik thans het toneel voor oogen heb, bepaal ik mijnen aandagt meer bijzonder op dien Brief in welke St. Preux zijnen togt naar Meillerie verhaalt, waarin de min en wanhoop bijna tot zinneloosheid zijn gebragt Offchoon er in deezen oord geene fpooren te vinden zijn van eenige gefchiedeni's , gelijk aan die van Julia , zo is Vous connoisfez 1'antique ufage du rocber de Leucate, dernier refuge des amans malheureux. Ce lieu ci lui refïemble a bien des égards. La roche eft escarpée , f eau eft profonde, & je fuis au defespoir. dat is: Ik heb maar een woord meer tot u te zeggen, o Julia. Gij kent het oude gebruik der rots van Leucate, de laatfte toevlugt van ongelukkige minnaars. Deeze plaats komt in veelen opzichten met gene overeen. De rots is fteil, het water diep, en ik ben raadeloos.  8o w. c O x È is echter het toneel fterk geteekend, en lederen piek' gronds die in deeze brieven vermeld is, word met der daad ih dit romanesque landfchap gevonden Rousseau bragt zelve eenigen tijd op verfchillende" plaatfen aan de oevers van het meir door, en bijzonder te Meillerie, omtrent dat tijdperk van zijn loeven, waarin men Vooronderftellen mag dat bij zijne Eloïfe gefchreeven heeft. Sla dat boek open. en overweeg dat gedeelte van hetzelven , waarin St Preux het getal der Steden en Dorpen, de alom' verfpreide vrugtbaarheid, en de uitneemende bebouwing van het Pays de Vaud opgeeft, het welk hij vervolgens tegens de benevelde rotfen van Chdblais overfteit, uitgezonderd alleen eenige weinige Steden die aan den oever van het water geleegert zijn; en dan zult gij de gelukkige en voortreffelijke uitwerkzels der vrijheid, onder eene zagte en billijke regeering, als die van Bern, ontwaaren. ik ben &fc<  reizen door SWITSERLANDo 81 XLIII. BRIEF. Hst Kafleel Chillon. — VileenèüVe. i Aigee. Zout - werken te Bex en Ar- gle. D £ Reizigers doen doorgaands een aangenaameö uitflap van Vevay tmx de Zout-werken Van Bex eri Aigle. De weg loopt langs eene vlakte met heuVels aart de eene zijde, en het meir aan de and?ie. Hai> ler's juiste onderfcheiding van het verhevénfle gedeelte van dit landfchap , word ter deezer plaats volkomen bewaarheid. De rotfige Alpen ziet meri met hunne naaldwijze kruinen zich tot in de lugt verheffen, en met een eeuwigduurënd ijs en fneeuw overtoogen. Op fommige plaatfen, bedekt de fneeuw insgelijks de fteile afhellingen beneden de ten hemel rijzende fpitfen, waarop weelige weilanden volgen; en aan den voet zijnze met bosfchen van denneboomen bezet. De bergen, zo als de Jura en dié welke naar Denis en Gruijeres opwaards gaan, zijn vrugtbaar in gras, rijkelijk van bosfchen voorzien * derzelver kruinen vlak , uitgeflrekt, en voor den ploeg gefchikt, en hoewel eenigzints rotsachtig op de oppervlakte , echter meer benedenwaards van een harden geelen fleen voorzien, die tot bouwen gefchikt , doch voor den beitel niet befland is. Dé heuvels of kleine hoogtens zijn menigvuldig aan derf //. Deel, 1. St. F Voél  W. C O X E voet der bergen, en door kleine valleijen gefcheiden, die door fmalle beekjes befpoeld 'worden. Hoe meer ik voorwaards kwam , hoe nader de bergen bij het meir geleegen waaren; derzelver aart en natuur veranderde, de hoogte vermeerderde, en derzelver rotsachtige kruinen alsmeede de met bosfchen bezette af hellingen overtuigden mij, dat ik meer en meer de waare Alpen naderde. Boven de bosfchen ziet men eene fraaije naaldwijze rots, genaamd le Dent de Jamant, zich, op de fchilderachtigfle wijs, verheffen. De bosfchen beftaan uit denne- met eike - boomen doormengd. De weg loopt digt langs den oever van het water. Het Kafleel Chillen, of liever het kafteelsgewijs gebouwde huis, is eene ruime fterkte met ronde en vierkante torens voorzien: hetzelve ftaat op eene rots in het meir, en heeft door eene ophaalbrug gemeenfchap met het vaste land. De gewelven zijn zeer fraai, de boogsgewijze daken en de pijlaaren welke dezelven onderfteunen, zijn van een net Gothisch maakzel. Dit kafteel, wierd in het jaar 1536, aan Karel den Derden Hertog van Savoyen, door het Canton Bern ontnomen, het welk daarin door de Geneveezen onderfteund wierd , die een Fregat gaven Cwaarin hunne magt te water beftaat) ten einde hetzelve van den waterkant te belegeren. In eene diepe gevangen-kelder, laager als de oppervlakte van het meir , vonden de overwinnaars Bonivard Prior van St. Vi&or, den onvertfaagden tegenftander der Hertogen vznSavoyen, en den grooten voorftander van de Geneeffche onafhanglijkheid. Hij was geduurende zes jaaren door de Savoyaards e-  RÉIZEN DOOR SWITSERLANDV 8 Be.'  REIZEN DOOR S WIT SE RL AND. 8? „ Bofom'd high in tuftcd trees." Dat is: Hoog verborgen in digtgetakte boomen. men heeft mij onderricht dat hetzelve van marmer gebouwd is, het geen niemand moet verwonderen, mits een fchoon zwart foort in de nabuurfcbap gevonden word. St. Tryphon was een Phrygier die gezegd word te Nicea in het jaar 251. het marteldom ondergaan te hebben, en wel ten tijde der vervolging onder Keizer Decius. Bex is eene kleine Stad aan den voet der bergen , vijf mijlen van de zout - werken te Bevieux. Tusfchen Bex en Bevieux wierd ik eene menigte lorkeboomen gewaar. Alle de Schilders van Plinius tot Raphael vertrouwden hunne werken aan dit hout, het welk de Romeinfche Natuurkundigen immortak lignum of het onfterflijke hout noemden. Het word uitneemend gefchikt voor alle werken gehouden , die onder water moeten liggen, en zij, die de oevers van bet Genever meir bewoonen, geeven aan hetzelve de voorkeur tot het vervaardigen hunner vaartuigen. In deeze ftreeken zag ik allerfraaifte bosfchen van kastanjeboomen. Haller zegt dat deeze zich eenige u-aren ver uitfpreiden, en onderricht ons ook, dat die in andere gedeeltens van Switzerland gevonden worden, zelfs in woeste plaatfen aan den anderen kant der Alpen geleegen; het geval moet ze herwaards gebragt hebben, dewijl uit F 4 Pu-  38 w. c o x e Peinius blijkt dat deeze boomen eerst uit Sardis iq Europa overgebragt zijn. Bij onze aankomst aan de zout-groeven trok ik een werkmans wambuis aan, en ging omtrent 3,000 voet, bijna loodregt in den berg. De gaanderij is omtrent zes voet hoog en vier breed, en is zo fraai uitgehold even als of het met den beitel gedaan was: zij is m eene zwarte rots gehouwen, waarin op fomnuge plaatfen aderen van wit gips doorloopen. Het zout word uit eenige groeven gehaald, welke in eene vaste rots gevonden worden, die met groote kosten uitgehold is; de rijkfte groef levert agtëntwintig pond zuiver zout uit de honderd , en de rmnite maar een half pond op dezelfde hoeveelheid, Bij deeze groeven zijn verfcheiden warmebronnen , die fterk met zwavel doortrokken zijn; fommigen derzelven bevatten ook een inmengzel van zout, en zullen vuur vatten wanneer eene brandende kaars, in de buis ,^ waar het water doorheen vloeit, gebragt word. Tot hiertoe heeft men geene groote brokken zout, uitgezonderd eenige weinige kleine vierkante ftukkken, gevonden, doch de berg is vervuld met kleine brokjes. In de nabuurfchap van de groeven vind men veele rotzen van wit gips of albast met blauwachtige kleij gemengd even als in de Mijne? Van Northwich in Cheshire waargenomen worden. JVa omtrent drie vierde mijl in deezen onderaardfchen doorgang voortgegaan te hebben, wierd ik een groot wiel van vijfendertig voeten middellijns gewaar, het welk diend om het zcute water uit eene diepte Van omtrpnt zeventig voeten naar boven te brengea. Hjer ter plaats is eene opening van drie honderd VP&5  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 89 voeten hoog, die door den berg is uitgehouwen tot aan deszelfs oppervlakte, met oogmerk om verfche lugt intelaaten. fit zaginsgelijks twee verzamelplaatsen of bakken in de vaste rots gehouwen, om het zout water te bewaaren; éón derzelven was van honderd zestig voeten in het vierkant, en ter diepte van negen voeten, Zedert mijnen eerden togt naar deeze groeven in het jaar 1776., hadden de werklieden de rots vijfentwintig voeten dieper doorgraaven, en eene gaanderij van honderd voeten lang uitgehouwen. Zij hadden ook begonnen eene derde verzamelplaats te maaken, die 5,5©9 cubieq voeten zal bevatten, en welke bijna ten hallen voltooid was. Het zout water in deeze verzamelplaatfen bewaard, word door middel van twee duizend pijpen, omtrent een uur ver naar Bevieux geleid, alwaar het zout uit hetzelve gehaald word. De zout-bronnen bij Aigle, bevatten niet meer dan twee of éénen een half pond zout op de honderd pond water ; en leveren jaarlijks omtrent het derde gedeelte van die van Bevieux op, of omtrent 5,000 quintaalen. Het zout is veel witter en zwaarder dan dat van Bevieux, en is bijgevolg ook van meer waarde. Deeze zoutwerken, welke de eenigfte in Szvitzer> land zijn, geeven naauwlijks een zuiver jaarlijks inkomen van meer dan 3,000 Pond Sterl., en verfchaffen alleen een twaalfde gedeelte voor het jaarlijksch gebruik van dit land. Het overige word grootendeels uit Franrijk getrokken, het welk door verdrag verpligt is, om de Szvitzerfche Staaten van deeze leevensbehoefte tot eene gemaatigde F 5 P«js  S° r w. C O X E prijs te voorzien; zijnde zelfs de bepaalde prijs op het zout in dat Koningrijk zo hoog, dat het fche zout in Switzerland twee derde goed kooper is, dan op verfcheiden plaatfen in Frankrijk (*> De gewoone prijs van gemeen zout in Switzerland is op één en een halve lluiver Hollandsch per rond gefield C/> (•) Te Parijs, (namelijk voor de jongfte omwenteling, waardoor ook daarin eene aanmerkelijke verminde- « ring gekomen is) alwaar hetzelve het duurjle is, word let pond zout voor omtrent zes fluivers Hollandsch veriogt; in andere gedeeltens van Frankrijk, ah bij voorbeeld in Branche-Comté kost bet pond maar omtrent twee fluivers Hill. ; doch het word aan de Switzers voor iefs weer dan één JIutver Hol!, geleevert. (ƒ) Volgens anderen leveren deeze groeven jaarlijks 8 a 9,000 quintaalen zout op; de zoutfle bron geeft meer dan het tiende gedeelte in zout van het gewigt in water; zij zouden niet meer opbrengen dan op zijn hoogst 20,000 Guldens Hollandsch 's jaars, dóch het Canton Bern geniet zo hier uit, als uit den handel in zout '5 jaars 180,000 Guldens Hollandsch. De Fert, XLIV.  reizen door switseri,and. 9Ï X L I V. B R I E F. Be Valleij en het Meir JoUx. — Orbe. St. Barthelemi. — Yverdun. YveRdun , den 7. September. De keten van bergen de Jura genaamd, neemt een aanvang in het Canton Zurich, breid zich van daar langs den Rhijn tot in het Canton en Bisdom Bazel uit, gaat wijders door het Canton Solothurn en het Vorftendom Neuchatel, ftrekt zich naar het Pays de Vaud uit, fcheid dat landfchap van Branche-Comté en Bourgondien, en loopt tot over de grensfcheiding van het Geneveefche tot aan de Khone. In verfcheidene gedeeltens van het Pays de Vaud vormt deeze keten veele verhevene valleijen, die veel door reizigers bezogt worden, onder welken een der fraailte is , de valleij van het meir W, op de kruin van dat gedeelte der Jura geïeegen hetwelk Montjoux genaamd word, die in de Bailliuwagie van Roman - Motier te vinden is. Deeze valleij bevat verfcheiden zindelijke en wel bevolkte dorpen , en is zeer fraai met bosfchen, bouw- en wei-landen gefchakeerd. Het word door twee fchilderachtige meiren bewaterd, waarvan het breedlle het meir Joux genaamd word De eene oever is eene hooge rots met houtgewas bedekt; de andere kant vormt een zagt rijzende grond, die wel bebouwd is. en graanen voortbrengt, waarag- ter  92 W. C O X E ter zich eene fteile hoogte opdoed die met pijnbeuken - en eiken - boomen vercierd is. Het kleinder meir, Brenet genaamd, heeft eene meer ovaale gedaante, en is rijkelijk met koorenvelden en boeren wooningen omzoomd. Deeze twee meiren worden door eene fmalle land engte gefcheiden, en over het Kanaal of de kleine Straat genaamd, ziet men eene houte brug van een enkelden boog, die naar het dorp Charbonniers leid. Bij het kleine dorp Abbaije vliet een beekje uit den voet der rotfen, en ontlast zich in het grootfte meir. Uit het kleinfte meir komt ook een ftroom, die in een holte of kom loopt genaamd UEntonnoir, of de Tregter, een naam die aan verfcheiden anderen in deezen oord gemeen is In deeze Entonnoir zijn veele molens geplaatst, die door den loop van het water omdraaijen. Omtrent twee mijlen verder aan de andere zijde van den berg, ontfpringtde rivier Orbe, die waarfchijnelijk door den laatstgemelden ftroom, welke hier verdwijnt, voortgebragt werd. Deeze kleine valleij is zeer volkrijk, bevattende omtrent drie duizend inwoonders, welke zeer arbeidzaam zijn. Sommigen houden zich bezig met Orlogiemaaken, doch het grootfte gedeelte word gebruikt tot het polijften van criftallen, granieten en marcafiten. In het kleine dorp Pont, alwaar wij vernachtten, draagt het grootfte gedeelte der ingezeetenen den bijnaam van Kochat, welke naam insgelijks algemeen is in het geheele dorp Charbonnieres , met uitzondering alleen van twee of drie familiën; ook is deeze de hoofdnaam der inwoonders van Abbaije, be- loo.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 93 loopende het getal van die welke deezen naam voeren op meer dan duizend. Ik onderzogt of zij deeze benaaming, even als de Clans in Schotlanden eenig opperhoofd ontleenden, of dat men meende, dat zij uit een en hetzelfde geflagt hunnen oorfprong hadden: waarop men mij verzekerde, dat het laatfte het geval was, en dat derzelver voorouders uit Frankrijk af komftig waaren. Deezen oord word veel door beeren en wolven verontrust In het opklimmen naar deeze vermaakelijke valleij , zo wel als in het afdaalen, genooten wij, door eene verfcheidenheid van heuvels, valleijen , bosfchen en daar tusfchen in geleegene vlaktens, een zeer uitgeftrekt vergezicht, over het grootfte gedeelte van het Pays de Vaud, het Geneeffche meir. met deszelfs bergachtige zoomen, en over dat van New chatel. Deeze twee meiren, van deeze hoogte gezien (£) Men tekent van de bewoonders deezer valleij aan, dat de mansperfoonen, even als die welke andere gedeeltens van den Mont-Jura, voor zo ver die onder het Canton Bern behoort, bewoonen, altoos met de fnaphaan en de baijonet ter kerke gaan, even als of zij gereed waaren ten ftrijde te trekken , en geduurende den Godsdienst houden zij hunne geweeren tusfchen de beenen, of hangen die aan daartoe vervaardigde latten op. Men vind in deeze valleij geene vruchten ; daar groeit gerst en haver, de weilanden zijn er zeer goed ; het meir heeft overvloed van visch. Den kruidkenner bied dit land , het welk geduurende drie zomermaanden zeer heet is, eene groote verfcheidenheid van fraaije planten aan. De Vert%  94 W. C O X È zien vertoonen zich bijna van gelijke oppervlakte te zijn O), zonder dat de rijzing van het tusfchen beide geleegene land van eenig belang fchijnt te weezen. Wij trokken door eene fraaije en fchilderachtige landftreek van Romein Mortier naar Orbe, hetwelk, volgens oudheidkenners , de oudfte en weleer de magtigfle Stad van geheel Helvetïèn was. Zij werd Ürba genaamd, en was de Hoofdftad van het Pagus Urbigenus; men ziet echter thans geen overblijfzelen van haaren voorigen luifler. Eenige oude vestingwerken , een kafteel en een ronden toren , zijn waarfchijnelijk werken van laater en meer onruflige dagen, die mogelijk gebouwd zijn ten tijde dat dit land in een aantal van leenroerige heerfchappijen verdeeld was. Niet weinig vermaakte mij de romaneske ligging Van Orbe, de grootschheid der een - boogige brug over de rivier de Orbe geflaagen, de woeste toneelen aan de oevers dier rivier, haare menigvuldige watervallen, en de menigte van fchilderachtige gezichten over de omliggende ftreeken. De Heer Venei, een voornaam Heelmeefler deezer Stad, heeft onder de befcherming der Regeering van Bern, eene inrichting gemaakt, diedeaandagt van den menschlievenden en onderzoekenden reiziger ten hoogften verdient. Het is een ziekenhuis ge- (*) Volgens den Heer de Luc, is bet meir vanNeti. chatel 150 Franfcbe weten hooger dan dat van Geneve.  reizen door SWITSERLANDj ' 95 gefchikt om de zulken inteneeraen, die met verminkte ledemaaten gebooren, of dezelven bij toeval gekreegen hebben. De kinderen worden in het huis opgenomen en gevoed, onder het opzigt van zijnen meedehelper , die zich met alle de kleinigheden der huishouding belast, en met het enderwijs der geenen, welkers jaaren vorderen dat hunne opvoeding niet verwaarloosd word. De bekwaamheid van den Heer Venei in het verbeteren en eenvoudiger maaken der werktuigen tot zijn oogmerk nodig, is voldoende bevestigd door de onderfcheidene geneezingen, welke hij op die wijs verricht heeft. Offchoon hij zijne poogingen voornaamelijk tot kinderen bepaald, heeft hij echter ook een aantal bejaarde perfoonen geneezen. Zijn voornaamfte hulpmiddel beftaat in één werktuig het welk hij uitgevonden heeft, waarmeede de ledemaaten der zieken, wanneer zij te bed zijn omvat worden, en het geen zo zaamengefteld is, dat het werkt zonder hunne rust te ftooren. Hoe vernuftig dit ook uitgedagt zij, erkent hij echter, dat den goeden uitflag veel afhangt van de goede behandeling der zieken, en dat hij dezelven geduurig onder zijn opzigt heeft» Ik was waarlijk van zijne goede behandeling overtuigd, wanneer ik verfcheiden van deeze kinderen, van vier tot tien jaaren oud, langs den grond zag kruipen, en zich met veel vrolijkheid vermaaken, "~ hoezeer zij in hun machine als opgeflooten waaren. Het is mogelijk der moeite waardig aantetekenen, dat de Heer Venel , bij de aanneeming van zulk een  0 w. c o x e een ellendig voorwerp, een afdrukzel van de verminkte ledemaaten in Parijsch pleister vervaardigd ten einde de verandering die daar in plaats grijpt, aan te kunnen toonen. Zulk eene inrichting verftrekt ten hoogden tot eer van den Heer Venel, en van de regeering die dezelve befchermt; ook is het der navolging van alle landen waardig. Orbe , het welk door deszelfs eigen overheden beftierd word, is in de Bailliuwagie van Echalens, behoorende aan Bern en Friburg, begreepen; deeze twee Cantons zenden daar beurtelings een Bailhuvv, die te Echakns woont, en vijf jaaren lang in die bediening blijft. Wanneer Bern den Bailliuw benoemt, valt van zijne uitfpraak hooger beroep aan den Souvereinen Raad van Friburg; terwijl zulks aan de regeering van Bern gefchied , wanneer hij door Friburg is aangefleld. Dit verftrekt tot een fterken breidel tegens de knevelarijen van den Bailliuw, en men heeft mij onderricht, dat nergens elders eene gelijker bediening van het recht plaats heeft, dan in deeze gemeene Bailliuwagie van de twee Cantons. . Misfchien. is in Stpitzerland geen fchooner en voortreffelijker ligging dan het Kafteel St. Bartheïemi, het landgoed vau den Graaf d'Affrij , Colonel van de Franfche Switzerfche Gardes, enthans door zijn Zoon, Graaf Lours d'Affrit bewoond, aan wien ik een zeer beleefd en vriendelijk onthaal verfchuldigd ben. Dit oude familie - verblijf ftaat op eene hoogte in de Bailliuwagie van Echalens, omtrent drie' mijlen van Orbe , bij den grooten weg die van Laufanne op ïverdun loopt. De zijden van  REIZEN DOOR S V/TT SE RL AND. 97 van de hoogte zijn met bosfchen vercierd, en beneden dezelve ziet men rijke koorenvelden en weilanden van het fchoonfte groen , die door twee fraaije ftroomen bewaterd worden, welke zich vereenigen en de Falun vormen. Op den grootenweg, heeft de Graaf een naald doen oprichten , waarop hij in den waaren geest vari verdraagzaamheid en zagtmoedigheid, deeze woorden in het Engehch, Latyn, Fransch en Hoogduitsch heeft doen plaatfen : Looft God alle gij volkeren.'1'' Het Kafteel levert een vergezicht op, over eene allervrugtbaarfte eh zeer boschrijkelandftreek, zagtkens in heuvelen en dalen afgebrooken; aan de eene zijde vertoond zich van verre de Jura en de heuvels van Bourgondien en Franche-Comté; en* aan den anderen kant word den gezichteinder bepaald, door de ongelijke kruinen der Alpen in het Cauton Bern , en in het Walliferland, als meede door den berg Velain, de hoogfte top van St. Bernard, en door den Mont Blanc, wiens meerdere verhevenheid boven de omgeleegene hoogtens zodanig is* dat deszelfs kruin de ftraalen van de opgaande zon zeven minuuten vroeger terugkaatst, en die van de ondergaande zon verfcheiden minuuten laater ophoud, dan een der nabuurige bergen. Van St. Barthelemi daalden wij af in de vlakte, die zich naar het meir van Tverdun uitftrekt. Deeze vlakte was voorheen tot aan Entreroches (drié uuren van deszelfs tegenwoordige ligging), en waarfchijnelijk nog verder, door dat meir bedekt; hetzelve is thans meestendeels een groote moeras. Omtrent een vierde mijl van de Stad vind men warme /ƒ. Deel, I. St. O ba-  5S W. C O X E baden die zeer zwavelachtig zijn, en geduurende der Zomermaanden veel bezogt worden. Tverdun is groot, lugtig, en met welgebouwde fteenfn huizen voorzien, even als alle de Steden in het Pays de Vaud; het ligt in de nabuurfchap van het meir, op een klein eiland gevormd door de twee armen der rivier Thiele. Tusfchen de ftad en het meir is eene aangenaame in bosfchen beflootene vlakte die zich tot het water uitftrekt, enmetwandeldreeven van lindeboomen beplant is. Tverdun drijft naauwlijks eenigen koophandel, en haar voornaamfte beftaan ontftaat uit den doortogt der koopgoederen tusfchen Picmont en Duitschland. Deeze Stad is vermaard wegens haare drukkerij, die in het begin van deeze Eeuw opgericht wierd, dan die geheelenal verwaarloosd was, tot dat, eenige jaaren geleeden, dezelve door Felice , een geleerd en bekwaam Napolitaan, vernieuwd werd. Het meir van Tverdun of van NeuchateL ftrekt zich van het Zuiden naar het Noorden , omtrent twintig mijlen in de lengte uit, en is op fommige plaatfen omtrent vijf mijlen breed. Deszelfs oevers bij Tverdun zijn met landhuizen als bedekt. Het moet vreemd voorkomen, dat de laffe en fmaakelooze eenzelvigheid der Franfche tuinen den Snuit' fers bekooren kan, daar hun land in verheven en fchilderachtige ftreeken overvloeit, en waar de natuur de uitgeleezenfte en bekoorlijkfte verfcheidenheden oplevert. Ik heb dikwils gezien, dat men te midden van deeze grootfche toneelen een majeftueus bosch, in regelmaatige wandellaanen veranderd had, en aan de oevers der fchoone meiren, vond ik door kunst ge.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 99 gevormde vijvers , met door de zon verfchroeide bloemperken omzoomd. Indien mij iemand deswegens van nationaal voor» oordeel befchuldigen mogt, zal ik met Voltaire , ( die zeker niet voor te gunftig denkende omtrent de Engelfchen kan gehouden worden), uitroepen: Jardins plant és en fymmétrie, lirbres nains tirés au cordeau, Celui qui vous mit au niveau En vain s"1 applaudit, fe recrie; En voyant ce petit morceau Jardins il faut que je vous fuïe, Trop dïart me revolte fi? m'ennuie • jfaime mieux ces vastes forêts. La nature libre & hardie Jrregulièrë dans fes traits S'accorde avec ma fantaijie. Het welk hier op neêrkomt, Regelmaatig geplante lusthoven ! dwergachtige boomen op eene lijn getrokken! hij, die u volgens het paslood richtte, verheugt en verblijd zich te vergeef sch; Wanneer ik dien kinderachtigcn aanleg befchouw, moet ik deeze tuinen verlaaten; te veel kunst walgt en verveelt mij: meer bemin ik de wij duit gejlrekte bosfchadiën. De vrije floute natuur, onregelmaatig in haare verdeeling, ftemt met mijne zinnelijkheid overeen. Ik ben &c. G 2 XL V,  ioo W. C O x E X L V. BRIEF. Granson. —— ■ Neuchatel. —— Weldaadigheid van den Heer Pury. W ij namen onzen weg langs de Westzijde van het meir van Neuchatel door Granfon, de voornaamfte Stad eener Bailliuwagie van dien naam, behoorende aan Bern en Friburg, en vermaard door den veldflag waarin Karel den Stouten, Hertog van Bourgondien, door de Szvitfers in den jaare 1476. verflaagen wierd. Wij kwamen in het Prinsdom Neuchatel omtrent zes mijlen van die Stad, en trokken door St. Aubin, Boudri, Colombier, vermaakelijk aan de oevers van het water geleegen. De weg loopt langs den Jura, door eene landftreek die eenigermaate met het diftricT: La Faux, tusfchen Laufanne en Fevay overeenkomst heeft; de zijden van den Jura zijn bijna den geheelen weg over met wijngaarden overdekt, die op verfcheiden plaatfen door laage fteenen muuren onderfchraagd worden. De oevers van dit meir zijn eenzelviger dan die van het Geneeffche; en rijzen niet tot zulke hooge, onregelmaatige en trotfche Alpen als op de kust van Chablais. Naar den kant van Granfon en St. Aubin, is het land meer doorfneeden met weilanden en koornvelden; digter naar Neuchatel zijn de kruinen der bergen met bosfchen bezet, en het midden zo wel als de beneden gedeeltens geheel en al met wijngaarden beplant. Tus-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. IOI Tusfchen het meir en den Jura ontfpringen verfcheidene rivieren uit de rots in groote beeken, en na dat zij onderfcheidene molens in beweeging gebragt hebben, vallen die in het meir opeen kleinen afftand van derzelver oorfprong. De grootfte is die van La Serrière, bij een klein dorp van denzelfden naam, die wij op onzen weg naar Colombier overtrokken , alwaar wij met eene familie het middagmaal namen, met welke wij in de baden van Leuk kennis gekreegen hadden. Wij bragten een zeer aangenaamen dag met deeze beminnelijke perfoonen door, en wierden door dezelven met die openhartigheid en ongemaakte vriendelijkheid ontfangen, wel-, ke de echte kenmerken der waare befchaafdheid zijn. Na het middagmaal onthaalden ons eenige mufikanten van dit gewest, op het Renz des Vaches : zijnde dat vermaarde Airtje, het welk onder de Sxvitferfthe Krijgsbenden in Franfchen dienst verbooden is te fpeelen , dewijl hetzelve in de Soldaaten zulk een onverduldig verlangen naar hun geboorteland verwekt, dat het dikwijls hen in eene aanhoudende droefgeestigheid doet vervallen, en veelvuldige verlaating hunner Vaandels veroorzaakt. De Franfchen noemen dit foort van kwijning om het Vaderland, la maladle du pays of de landziekte. Daar is wel niets zonderlings treffende in de harmonie van dit Lied, dan, dewijl het uit de eenvoudigfte toonen is zaamengefteld , moet de krachtige uitwerking van deszelfs melodie op de Szuitferfche Soldaaten, in een vreemd land, minder verwonderlijk voorkomen. Niets immers verleevendigt meer de herinnering van G 3 voo-  103 W, C 0 X E voorige toneelen, dan een begunftigd niuziekftuk, het welk wij gewoon waaren te midden onzer vroegfte en dierbaartte bekenden te hooren: bij zulk eene geïeegenheid moet noodwendig eene reeks van aaneengefchakelde denkbeelden in de ziel opkomen, en indien die niet geheel en al met eigenliefde vervuld is, moet zij in gevoel wegfmelten. Hier kan men met den Dichter zeggen: There is in fouls a fympathy with founds. Wherever I have heard A kindred melody , the fcene recurs , And with it all its pleafures and its pains (*). Dat is: Raar is in de ziel eene overeen/lemming met het ge* ■ luid. Overal waar ik toonen van dezelfde melodie hoorde, vernieuzuden zich ook de eigen toneelen voor mijnen geest, en met die, ook alle derzelver ver maaken en verdrietelijkheden. Het is opmerkelijk, dat zij, die bergachtige ftreeken bewoonen, meest aan deeze landziekte onderhevig zijn, uit hoofde dat hunne leevenswijs zeer verfchilt van de gewoontens en leevensmanieren der andere landen. Dus, zijn ook de Berg - Schotten en de Biscaijers even als de Switzers, wanneer zij hun Vaderland verlaaten hebben , zeer vatbaar om door (*) Cozvper's Task, het VI. Boek.  REIZEN DOOR SWITSE REA ND» Ï63 iedere omftandigheid die hetzelve aan hunnen geest herinnert , eene fterke aandoening te ondervinden. De Stad Neuchatel is klein, en bevat omtrent 3,000 inwoonders. Zij ligt gedeeltelijk op de kleine vlakte tusfchen het meir en den Jura, en ten deele op de afhelling van een dier bergen, waardoor fommigen van haare ftraaten zeer fteil zijn. In het begin van deeze eeuw was den koophandel hier bijna geheel en al vreemd, dewijl de belachelijke trotschheid, dat zij te vernederend was voor lieden van aanzien , algemeen onder de inwoonders de overhand had. Dit dwaas vooroordeel is nu echter genoegzaam uitgeroeid. - De voornaamfte uitvoer beftaat in wijn, die door de nabuurige wijngaarden opgeleverd word en zeer geacht is. Hier zijn ook met eenen goeden uitilag fabrieken van gedrukte lijwaaten en katoenen opgerigt, en binnen weinige jaaren, hebben verfcheiden kooplieden groote rijkdommen verzameld. NASCHRIFT. Den 3. OBober 1786. De zagtheid der regeering en de algemeene welvaarendheid der ingezeetenen, worden door de vermeerdering der bevolking onder de inboorlingen, en den grooten toevloed van bewoonders zichtbaarlijk beweezen. Het getal der ingezetenen in het Prinsdom Neuchatel en Vallengin, beftond in den jaare 1752. maar in 28,017 onderdaanen, en in 4,318 G 4 vreem*  104 W. C O X E vreemdelingen, doch hetzelve beliep in 1784. op 31,5-6 onderdaanen, en 9,704 vreemdelingen, het welk eene vermeerdering geeft van bijna een vierde gedeelte , binnen een tijdvak van tweeëndertig jaaren. De gemakkelijkheid om het burgerrecht van Neuchatel te verkrijgen, heeft insgelijks de afneeming van deszelfs bewoonders voorgekomen. De overheid nam tusfchen de jaaren 1760. en 1770. eenenveertig burgers aan , van 1770. tot 1780 zesenveertig , en van 1780. tot 1785. eenenvijftig , te zaamen honderd agtëndertig Veelen van deeze inwoonders hadden kinderen vóór dat zij het burgerrecht kogten, en agtëndertig waaren vreemdelingen, namelijk Duitfchers, Franfchen of Swhfers. Verfcheiden openbaare werken en~gebouwen zijn onlangs te Neuchatel aangelegd, en wel met eene rijkelijkheid die de inkomften, of zelfs de behoeftens van deezen kleinen ftaat, ver te boven gaan. Onder anderen moet ik van eene fraaije ftraatvveg melding maaken, die naar de Valleij van St.Imier loopt, alsmeede van het Stadhuis , hetwelk van zodanige fterke bouwftoffen gemaakt is, even als of het gefchikt was om tot de verfte nakomelingfchap beftand te blijven, en ten mededingfter te ftrekken der duurzaamheid van het wijdberoemde RomeinfcheKapitool (?). Pe perfoon , aan wien de burgers van Neuchatel voor- (*) Capitoli immobile faxum. Virgil. Of: de Onbeweeglijke rots van het Kapt tooi.  reizen door switserland. 105 voornaamelijk de versiering hunner ftad verfchuldbd zijn, is de Heer David Purï , voor heen bankier van het hof te Lisfabon. Hij was een buro-er van Neuchatel en gebooren in den Jaare 1709: Zijn vader was hoofdfehout van Lignieres, naderhand, Colonel en Vrederechter in Zuid- Carolina, en (lichter van Purisburg, Opgevoed in zijne geboorteflad, verliet hij die, zo als fommigen zeggen, in groote armoede, en trok naar Gepet*, ^alwaar hij zijne leerjaaren doorbragt, doch de perfoon die mij deeze bijzonderheden mededeelde/maakte geene melding in welk huis, of in welken handel zulks plaats had. Van Geneve ging hij naar Londen, alwaar hij een der klerken van een voornaam koopman was, die in edele geileen, tens handelde, en waar hij groote kundigheid verkreeg om op het eerste gezicht de waardij van diamanten te bepaalen. Na een lang verblijf in Engeland vestigde hij zich in Lisfabon, en dreef daar eenen zeer uitgebreiden handel, voornamelijk in Brafilicn - hout en edele geileentens. Tot Hofbankier aangelleld zijnde, vermeerderde hij fpoedig zijne rijkdommen. Deezen edelmoedigen man floot echter zijne fchatten niet, met eene gierigheid die niet ongewoon is in menfchen, welken zich met den handel verrijkt hebben, in zijne koffers weg, noch was fpaarzaam in het uitdeelen zijner milddaadigheden, maar in tegendeel fchonk hij groote fommen gelds aan zijne geboorteflad geduurende zijn leeven, en ongehuwd zijnde, als mede geene dan verre bloedverwanten bezittende, maakte hij zijn Vaderland erfgenaam. Het volgende is eene G 5 lïlsi  ïo<5 w. c o x e lijst der fommen welke hij wegfchonk, het zij ia hefdaadige giften, of tot verbetering van Neuchatel. Van het Jaar i77r tot 1785 jaarlijks 100 Pond Sterl. voor de armen van Neuchatel, en de zelfde fom voor die van Vallengin, het welk in vijftien Jaaren op 3,000 Pond Sterl. beloopt. VerfchilIende fommen op onderfcheidene tijden en tot verfcheidenerlei gebruik, bedraagen tot January 1785. 15-900 Pond Sterl. Hier moet bijgevoegd worden den inkoop Van omtrent 7,000 loten in de Loterij, ten einde een fonds te vormen om een hospitaal te bouwen en te begiftigen; welke loten hij ook aan het gemelde hospitaal ten gefchenke gaf. Hij ftierf den 3-fte May 1?g5. en het we_ nge zijner nalaatenfchap, aan zijn Vaderland vermaakt, na de betaaling van eenige weinige legaaten, zal niet minder dan 160,000 Pond. Sterl. bedraagen hebben, het welk te zamen met de giften geduurende zijn leven gedaan, zijne weldaadigheid op bijna 200,000 Pond. fterl. zal doen beloopen. , Zijn dankbaar Vaderland verkreeg voor hem van den Koning van Pruisfen den tijtel van Baron doch welken tijtel hij, uit hoofde van zijne zon' derhnge zedigheid, nimmer droeg, noch in de ondertekening zijner brieven gebruik van maakte. De burgers Van Neuchatel hebben ook het afbeeldzel van deezen edelmoedigen weldoener in een der zaaien waar de Regeering bij een komt doen plaatfen; en laaten een marmer borstbeeld van hem vervaardigen om voor het nieuwe Stadhuis te ftellen. Het  RUIZEN DOOR SWITffEREAND. Io? Het aanzienlijk legaat het welk Pury aan de Stad gemaakt heeft, meer dan voldoende zijnde om de gebouwen en openbaare werken in goeden ftaat te brengen, zou het de wijsheid der Regeering eer aandoen om een gedeelte van het overgeblevene, liever tot nuttige onderneemingen te gebruiken, dan tot het vervaardigen van nieuwe gebouwen, die men niet nodig heeft. Ten opzichte van die werken, welken op de gezondheid en verciering van de Stad invloed hebben, zal het genoegen op te aeeven, dat de openbaare wandelwegen die thans zeer verwaarloosd zijn mogen verbeterd, de zeer morsfige ftraaten gereinigd, en de ftroom die door de Stad loopt en dezelve met menigvuldige overftroomingen bedreigd, afgeleid worden. Doch m het bijzonder is hier een ruim veld open voor de befcherming en aanmoediging der geleerdheid, want zelf* in het zo weezentlijke artijkel van opvoeding, is deeze plaats zo gebrekkig,. dat men naauwhjks kan zeggen dat zij een enkel Kweekfchool bezit; ook zijn dienvolgens de inwoonders, hoe zeer met fchoone geestvermoogens en natuurlijke bekwaamheden begaafd, echter veel minder onderweezen dan die der andere Hervormde Steden in Switferland. Men zou aan de beoeffening der kunsten en weetenfchappen een nieuw leeven kunnen eeeven, en het Rweekfchool van een groot algemeen nut kunnen maaken, door het benoemen van twee of drie Hoogleeraars voor het onderwijs der jeugd. Dus zal het toekomende gedacht, door middel van deeze weldaad verlicht, met genoegen den naam yan Pury gedenken; als mede die overheias per-  »o8 W. C O X E foonen in dankbaare nagedagtenis houden, welken het eerst de bronnen van wetenfchap en geleerdheid geopend, en het zelve onderweezen hebben om ter verbetering van de laate nakomelingfchap te kunnen verftrekken. (k) Hierin is ook merkelijke' verandering gekomen; de Heer Petit Pierre gaf in den jaare 1785. in het licht Efay fur les études a faire dans & College deNeucbatel, waarbij hij de fchoolen in twee-en verdeelde,namelijk in een Franscb en Latijnsch, moetende in'het laatfte die taal meer door oeffening dan wel door regelen geleerd worden. Dit plan met de daarin aangeweezene leertrant, wierd door de overheid van Neuchatel aangenoomen. Ook vermeerderden en verbeterden zij de laagere fchoolen, allen welke nieuwe inrichtingen in het laatst van 178Ö. hebben beginnen te werken. DeFert. XLIV.  reizen door switserland. T09 X L V I. BRIEF. Togt naar Locle en Chaüx de Fond. Neuchatel den H. September* ■ Ik ben bekoord over een togtje naar de kruin van den Jura, en ik wil u daar van een kort verflag geeven, terwijl de indrukzelen daar van nog versch voor mijnen geest zijn. Het Prinsdom Neuchatel en Vallengin ftrekt zich van het meir tot aan de grenzen van Tranche. Comié uit; hetzelve is van het noorden naar het zuiden omtrent twaalf uuren lang, en heeft omtrent zes uuren op deszelfs grootfte breedte. Het gebied van Neuchatel bevat de geheele vlakte, benevens de benedenfte gedeeltens der bergen, terwijl Vallengin geheel en al binnen den Jura beflooten is. Evenwijdige ketens van den Jura loopen van het Oosten naar het Westen, en vormen op de verhevenfte gedeeltens verfcheidene valleijen. De laagere gronden van deezen keten beftaan in bouwlanden en wijngaarden, en de hoogere bevatten eene groote uitgeftrektheid van bosfchen, die op veele plaatfen uitgeroeid, en in aanzienlijke weilanden veranderd zijn, welke hier en daar doormengd zijn met gerst-en haver-velden. Dan in het bijzonder vorderen de zonderlinge fchranderheid en vlijt der tal-  ÏIO W. C O X E talrijke inwoonders, de aandagt van elk onderzoekend reiziger. Wij kwamen door Vallengin de hoofdplaats der landftreek van dien naam, zijnde een klein open vlek, met een kafteel in den hedendaagfchen fmaak op eenige oude ruïnen gebouwd. Vervolgens trokken wij door de Val de Ruz, het welk meer dan twintig dorpen bevat, geleegen aan den voet der bergen welke deeze valleij omzoomen: de inwoonders geneeren zich over het algemeen met den landbouw, eenige weinigen uitgezonderd die hier en daar zich met de werktuiglijke kunsten bezig houden. ö Wij kwamen omtrent den middag te ia Chaux de Fond, een groot fraai dorp geleegen in eene breede valleij die aan Fraude Comté grenst; van daar trokken wij voort naar Locle door eene geduunge rij van aangenaame boeren wooningen, die ter wederzijden van den weg ftaan, en op dezelfde wijs over de geheele landftreek verfpreid zijn. Dewijl deeze twee kleine fteden of dorpen denzelfden handel drijven, zal ik ze ook beiden onder eene algemeene befchrijving brengen. La Chaux de Fond en Locle benevens' het grond, gebied daar toe behoorende zal omtrent zes duizend inwoonders bevatten, die om hunne fchranderheid , vlijt en bekwaamheid in de werktuiglijke kunsten eene zonderlinge onderfcheiding verdie. nen. Zij drijven eenen uitgebreiden handel in kanten, kousfen, mesfen en andere waaren van hun eigen maakzel: doch het orlogie-maaken en al wat tot  REIZEN DOOR SWITSEREA ND* III tot de uurwerken behoord, zijn de zaaken waarin zij bijzonder uitmunten. Zij vervaardigen niet alleen alle gereedfchappen die tot deeze konst gebruikt worden, maar hebben er ook verfcheiden eerst uitgevonden,- ook worden allerlei foort van werklieden, die tot de voltooijing van deezen tak van bezigheden nodig zijn, zo als fchilders, emailleerders, graveerders, en vergulders, in deeze dorpen gevonden; alwaar, door elkander gerekend, omtrent veertig duizend orlogies jaarlijks gemaakt worden. De fchranderheid en nijverheid , die men op deeze bergen befpeurd, leveren waarlijk een on. gemeen aangenaam toneel op, en dewijl ieder ingezeten zich aldaar verzekerd kan houden, niet alleen dat hij voor zich zelf eene behoorlijke kostwinning kan verkrijgen, maar ook weldra zijne kinderen in de geleegenheid kan ftellen om zich hun eigen levensonderhoud te verfchaffen, zo huwd daar het volk zeer vroeg. Weinige jaaren geleeden was het grootfte gedeelte deezcr valleijen bijna geheel en al bosch, dan de wonderdoende uitwerkzels der nijverheid hebben gelukkig het toneel in welvaarende dorpen en vrugtbaare weilanden doen veranderen. Het toeneemen der bevolking kan uit het volgende blijken: voorheen waaren de voortbrengzelen van het land meer dan voldoende om de inwoonders te voeden , en thans hoe zeer oneindig meer bebouwd, levert het naauwlijks een agtfte gedeelte der noodzaaklijke leevensbehoeften voorbinnenlandsch gebruik op; het overige word uit Franche-Comté getrokken. En geen wonder, want behalven het natuurlijk gevolg  1X2 W. C O X E volg van hunne menigvuldige en vroege huwelijken , heeft ook ieder vreemdeling die een getuigfchrift van zijn goed gedrag mede brengt, de vrij. heid zich hier nedertezetten, en handel te drijven zonder de minste bepaaling Hier word geen leertijd gevorderd, geen uit. of invoer van goederen is verbooden, en de vlijt oeffent zich hier zondermet belastingen bezwaard te zijn. C/). Behalven deeze bijzondere konsten waar van ik reeds gewag gemaakt heb, zijn ook verfcheiden inwoonders van Locle en La Chaux de Fond zeer ervaaren in andere takken der werktuigkunde, en zij hebben verfcheiden nuttige werktuigen voor de wis-en fterre-kunde uitgevonden. 'Onder die welke zich hierin bijzonder beroemd gemaakt hebben, is de vermaarde Jaquet Droz die zich thans te Parijs bevind, en wiens zoon in Engeland verfcheiden automatifche of bewerktuigde beelden van een zeer zonderling en verwonderlijk maakzel vertoond heeft: een derzelven ipeelde op het clavecimbaal; een ander tekende landfchappen; en het geen nog vreemder is, een derde fchrijfc een woord dat men het zelve vertoond , of fchrijfr op, al wat door iemand van het gezelfchap word voorgezegd. Dit zijn voorzeker wonderbaare vindingen en dezelven fchijnen de vermogens der werktuigkunde zeer te CO In het Dorp Locle alleen teld men omtrent 400 Orlogiemaakers , en bij de <5oo Kantewerkfters. Dit zijn de gelukkige gevolgen der vrijheid in den handel , welke door geene gildens of andere beletfelen geftremd word. De Vert.  reizen door switserland. 113 te verheffen, doch het zijn niet anders dan loutere aartigheden, en eene onwaardige verkwisting van een fchrander vernuft: het is even als of een SwiPt raaJzels opfteld. Hoeveel lofwaardiger, en met even goeden üitflag, zouden dïzelfde begaafdheden en beoefFeningen hebben kunnen befteed worden ter verbetering, of vermeerdering, van allé die werktuigen en toeftel, welke voor den frerrekundigen en natuur-onderzoekernoodzaaklijk zijn! De oorfprong van het uurwerkmaaken in deeze ftreeken is volgens het verhaal van den Heer Os« tërwald, de gefchiedfchrijver deezer gebergten, zeer weetenswaardig, en de Waarheid van zijn verhaal wierd mij door verfcheiden kunstenaars zo te Locle als te La Chaux de Fond bevestigd. In den Jaare 1679 bragt een der inwoonders een orlogie Van Londen met zich, het welk ontfteld geraakt zijnde, doorhem aan Daniël Jan Richard, van La Sagne toebetrouwd wierd, ten einde hetzelve wederom aan den gang te helpen. Richard na het werktuiglijke hier van met groote oplettendheid onderzogt te hebben, befloot te beproeven om een orlogie te vervaardigen volgens het mo.iel dat hij voor hem had, dan hiertoe was hij van alle andere hulpmiddelen beroofd, behalven de vermogens zijner eigene aangeboorene fchranderheïd. Dienvolgens befteedde hij een geheel Jaar tot het uitvinden en het voitooijen der ohderfcheidene werktuigen, welke hij ,vooraf tot zijn oogmerk nodig had, en binnen zes rnaahden daarna bragt hij, alleen door de kragt van zijn eigen doordringend en werkzaam oordeel een volkomen orlo£ II, Deel, ƒ, St. H gie  "4 W. C O X E gie te voorfchijn. Doch zijne eerzucht en «aardigheid liet zich hier door niet ftremmen, want behalven dat hij zich met eenen goeden uitftag toeleide op de uitvinding van verfcheiden nieuwe werk. tuigen, die ter volmaaking van zijn werk nodig waaren, deed hij ook eene reize naar Geneve, alwaar hij gewichtige onderrechtingen in die kunst verkreeg. Hij bleef eenigen tijd de eenigfte orlogiemaaker in deeze ftreeken, doch zijn werk vermeerderende, onderwees hij verfcheiden leerlingen, door welkers hulp hij in ftaat gefteld wierd om uit zijn winkel alleen aan al het gevraag van het na« buurige land te voldoen. Omtrent het begin deezer eeuw vertrok hij naar Locle alwaar hij in 1741 overleed, agterlaatende vijf zoons die hunnen vader in zijn werk opvolgden. De kennis en beoeffening deezer kunst verfpreidde zich trapsgewijs, en thans is dezelve bijna de algemeene bezigheid der inwoonders geworden, en kan als de voornaamfte oorzaak der bevolking in deeze gebergtens worden aangemerkt. Het vindingrijk vernuft van dit werktuigkundig volk is niet alleen blijkbaar in de bovengemelde zaaken, doch het zelve ontwikkeld zich bij alle geleegenheden waarin het ter bevordering van hun gemak en de gerieffelijkheden des leevens kan beoeffend worden. Een voorbeeld hier van is, dat dewijl de rotfen op veele plaatfen der Alpen uitermaaten hard en vast zijn, het water gewoonlijk langs dezelven afloopt en in altoosduurende ftroomen neerftort; doch daarentegen zijn de beddingen waaruit den Jura beftaat minder vast en zaaraen- ge-  RÉIZEN DOOR SWITSERLA ND. II5 gepakt, het geen de regen en gefmolTen fneeuw in de holligheden doet dringen, onderaardfche kanaalen vormt, en in beekjes aan den voet der bergen uitloopen ; de boeren nu, ten einde zich deeze bijzonderheid ten nutte te maaken, hebben te midden deezer onderaardfche Kanaalen , met ongelooflijken arbeid, molens opgericht, die door de afdaalende iiroomen omgedreeven worden. Hiertoe hebben de bouwkundigen, cp plaatfen alwaar het naauwlijks doenlijk fcheen, raderwerken vervaardigd, eene nieuwe wijs van ftellaadiën uitgedagt, als meede een aantal andere vernuftige uitvindingen om hun werk gemakkelijker te maaken. De inwoonders deezer ftreeken zijn uitermaaten beleefd jegens vreemdelingen die hun land komen bezoeken. Zij zijn over het algemeen vrij kundig in verfcheiden weetenfchappen, en dewijl zij gewoonlijk hunne ledige uuren met leezen doorbren. gen, vind men op veele der dorpen lees-boekerijen. De huizen zijn gepleisterd en wit geVerwd, ert offchoon klein, zeer gemakkelijk en welgebouwd} ook van zindelijk en zelfs cierlijk huisraad voorzien , het welk in deeze afgezonderde bergen bijzonder treffende is.1 De rots welke de voet van den Jura uitmaakt, beftaat grootendeels uit kalkachtigen fteen, en mogelijk is er geen oord in Europa, alwaar in zo een kleinen omtrek eene zo groote menigte van verfteende fchelpen en Zee • planten gevonden word. In de nabuurfchap van Locle, zag ik een rij heuvels die geheel en al uit Pierrcs arborifées, oftteenen die de H a in-  Il6 w. c o x e indrukzels van planten draagen, fcheenen te be» ftaan. In het terug keeren genooten wij een allerbekoorlijkst gezicht over de meiren van Neuchatel, Bienne en Morat, benevens de hooge en ongelijke ketens der Alpen die zich van de Cantons Bern en Friburg, tot aan het Walliferland en de bergen van Chablais uitftrekken . In deeze bergen heerscht allerwegen zulk eene volkomene welvaarendheid en overvloed, dat ik naauwlijks een voorwerp van armoede zag, zijnde dit de natuurlijke uitwerkzels der nijverheid onder eene zagte en billijke regeering. Het is van deeze valleijen, en van derzelver inwoonders, dat Rousseau eene zo bekoorlijke befchrijving in zijnen brief aan d' Alembert geeft, tot welken ik u verwijs. Ik ben, &c. XL VII.  reizen door switserund.' ii? X L V 1 I. BRIEF. Regeering van Neuchatel. 33ij het overlijden der Hertoginne van Nemours inden Jaare 1707, was het oppergezag over Neuchatel tn Vallengin opengevallen, en hierop door Frederik den Eersten, Koning van Pruisfen, als erfgenaam van den Prins van Orange, aanfpraak gemaakt zijnde, wierd zijn recht door de Staaten van het land erkent. Na zijnen dood verviel het op zijnen zoon Frederik Willem , die het benevens zijne andere bezittingen aan Frederik den Tweeden naliet. De conftitutie van Neuchatel is eene bepaalde monarchie. Het werktuig der regeering word m der daad door zulke uitgezogte fpringveeren in werking gebragt, en deszelfs raderen zijn zodanig zaamengefteld, dat het zeer moeijelijk voor een vreemdeling is, om met eenige naauwkeurigheid, de rechten van den Opperheer, en de vrijheden van het volk te kunnen onderfcheiden: te meer dewijl eenige zelfs van hunne gewigtigfle voorrechten, op onderlinge toeftemming en onheuglijke gewoontens, en niet op befchreeven wetten, berusten. Ik zal echter trachten om de voornaamfte trekken deezer regeering te fchetfen, opgemaakt uit de beste berichten die ik geduurende mijn verblijf te Neuchatel verkreegen heb. H 3 Bij  Ii8 W, C O X E Bij de komst van Frederik den Eersten tot de regeering, wierden zekere hoofd-punten door den Koning geteekend en bekrachtigd, waarbij grootendeels de voorrechten van den Vorst, en de vrijheden der onderdaanen wierden vastgefleld. Behalven deeze hoofd-punten, welke zijne thans regeerende Majesteit (Frederik den Grooten) bij de aanvaarding zijner regeering beloofde ongefchonden te zullen bewaaren, wierden bij de bevrediging van 1758 nog anderen gevoegd, waarmeede het verfchil tusfchen vorst en onderdaanen eindigde. Bij deeze bevrediging, vernieuwde de Koning niet alleen zijne toeflemming omtrent de hoofd-punten, maar gaf insgelijks eene nadere verklaaring derzelven, alwaar den inhoud tot misverfland aanleiding gegeeven had; hij bevestigde ook uitdrukkelijk verfcheiden andere voorrechten ten voordeele van het volk, welke tot hier toe dubbelzinnig, of niet behoorlijk nagekoomen waaren. De gewigtigfte deezer hoofd-punten zijn de volgende: 1. De Vorst beloofd den Hervormden Godsdienst, zo als bij de wet is vastgefteld, te zullen ha'ndhaaven, en geene andere gezindheden toetelaaten, dan alleen in het grondgebied van Landeron en Cresjger, alwaar de Roomfche godsdienst de heerfchende is. 2. Niemand dan een inboorling van het land is bevoegd om eenig burgerlijk of krijgs - ampt te bekleeden, uitgezonderd dat van Landvoogd het welk eea vreemdeling zijn mag; ook ftrekt zich deeze on- be-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. H9 bevoegdheid zelfs tot de inboorlingen uit, welke in dienst van een vreemd Vorst zijn. 3. Alle de onderdaanen hebben het recht om in dienst van eene vreemde Mogendheid te treeden, mits dat die Mogendheid niet dadelijk in oorlog is met den Vorst, als Opperheer van Neuchatel; en wanneer de Vorst in vijandelijkheden mogt ingewikkeld zijn welke Neuchatel niet betreffen, kan dien Staat onzijdig blijven, ten zij dat het Switferfche bondgenootfchap in dien twist betrokken was. (•*) 4. Het recht zal in alle billijkheid uitgeoeff.nd worden, en tot dat einde zullen de Staaten van Neuchatel en Vallengin jaarlijks vergaderen. 5. De overheden en Rechts-amptenaaren, zullen in plaats van hunne bedieningen naar goedvinden (*) De laatfie zinfnede van dit punt is niet zo verftaanbaar uitgedrukt als zulks wel had kunnen zijn , zo ik vooronderftel uit eene zekere kieschheid , om niet regtftreeks te bepaalen of Neuchatel en Vallengin de wapenen tegens huunen Vorsc mogen voeren , ingeval de Switfers in eenen Oorlog tegens hem waaren gewikkeld. Het is echter klaarblijkelijk dat zij hunne verbintenis met het Switferfche Bondgenootfchap van meerdere verpligting achten te zijn , dan die met hunnen Vorst, als Opperheer van Neuchatel en Vallengin. De opmerkelijke zin waervan hier gefproken word is deeze: Et qu"ten outre & conformemetit a des articles exprès Gf formels des franchifes tant de la bourgeoijte de NeufH 4 chd-  "O W. C O X E den te kunnen behouden, dezelve alleen beklee, den zu lang zij zich wel gedraagen. En, bij de laatfte bevrediging is verder toegedaan, dat de Vorst zelf niet zal oordeelen over hun goed gedrag, doch dat zij, om van hunne posten ontzet te kunnen worden, ten vollen overtuigd moeten zijn van liegt gedrag in hunne ampts-bedieningen,en wel door zekere rechters te Neuchatel tot dat einde aangefteld. 6. De Vorst zal bij zijne komst tot de regeering den gewoonlijken eed afleggen, en belooven, alle de rechten, vrijheden, voorrechten en gewoontens zo befchreevene als onbefchreevene, te zullen handhaaven. . Het is opmerkelijk, dat één der wezentlijkfte rechten der onderdaanen van een onheugelijk gebruik afhangt, want dat „ de Vorst gereekend word zijn „ verblijf alleen te Neuchatel te houden, '* behoord onder het getal hunner onbefchreevene voorrechten ehdtel que de celk de Vallengin, eet Et at ne puijfe être engagé dam aucune guerre , Ti les fujets d'icelui obligés d'y mmeker , que ce ne foit pour la propre guerre du. Prince, ceft a dire, pour la defence de l'Etat, & pour les guerres que le Prince pourroit avoir en tant que fouverain de Neufcbdtel & non autrement: en forte que iil avoit guerre pour raifon de quelque autre Etat, terre & feigneuries, l'Etat de Neufchatel ne foit point oblU gé d'y etitrer ; mats en ce cas devra demeurer dans la «eutralité , a moins que tout la corps Helvetique en general riy prit part & interêt.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. TSt ten. Intusfchen is het dit recht, het welk in verband met het derde hoofd-punt zo even vermeld, de grondflag van hunne burgerlijke vrijheid uitmaakt. Volgens het eerste kan den Vorst, afweezig zijnde, zich alleenlijk tot zijne onderdaanen weriden door zijnen Landvoogd en de Raad van Staat, en geen onderdaan vermag buiten het land te recht gefield worden, noch ook op eene andere wijze dan voor de volgens de Conflitutie benoemde Rechters; ingevolge het laatst vermelde hoofd-punt, kan de Koning van Pruisfen in oorlog met geheel . Duitschland zijn, zonder dat het volk van New chaitl en Vallengin op eenigerhande wijs verpligt is de wapenen ter zijner verdediging optevatten; zelfs mogen bijzondere perfoonen tegens hem dienen, zo lang de Mogendheden in wier dienst zij zijn, geene vijandelijkheden tegens hun Vaderland pleegen. (*) Behalven deeze hoofd-punten, welke de voorrechten van hetgeheele volk bevatten, zijn er nog anderen die den Vorst even zeer verbonden is te handhaaven, zo met betrekking tot de Stad Neuchatel als van het grondgebied van Vallengin in het bijzonder. De (*) Wanneer Hendrik Hertog van Longuevi.'/e, en Prins van Neuchatel in den jaare 1650, op het Kafteel Vincennes gevangen gezet was, betrok Felix de Mare val , Capitein der Switferfcbe Gardes op zijn beurt de wagt, aan de deur der Gevangenis, waarin zijn Vorst bewaard wierd, offchoon hij een burger van Neuchatel was. H5  122 W. C O X E De Vorst kan den Adeldom fchenken, en heeft de benoeming der voornaamfte bedieningen van Staat, zo in het burgerlijke als in den krijgsdienst, ook (lelt hij de Kasteleins en Hoofdfchouten aan, welken in de Gerechtshoven voorzitten. Zijne inkomsten, die zeer maatig zijn en naauwlijks op 5,000 Pond. Sterl. s'jaars beloopen, fpruiten uit zekere heerlijke goederen, uit eene fchatting op landerijen en huizen, uit de tiendens van wijn en koorn, en uit het tiende gedeelte der waarde op den verkoop van onroerende goederen. Ten aanzien van den koophandel betaald geen onderdaan eenige belastingen noch op den in - of uitvoer der goederen, uitgezonderd alleen de vreemde wijnen die in de Stad Neuchatel worden ingevoerd. Geduurende de afweezendheid van den Vorst, word hij door een Landvoogd, welke hij zelf aaniteld, vertegenwoordigd, die' aanzienlijke eerbewijzen geniet, doch tevens zeer bepaald in zijn gezag is. Hij roept de drie Staaten zaamen, zit in die Vergadering voor, en heeft de beflisfchende ftem, wanneer de Hemmen fteeken; hij heeft in lijfftraffelijke zaaken ook de magt om vergiffenis te fchenken, of om het vonnis te verzagten. Wanneer den Landvoogd afweezig is, word zijn plaats door den oudften Raadsheer van Staat vervuld De drie Staaten van Neuchatel vormen de hoogile rechtbank van dit Land, waar op men zich van de mindere Gerechtshoven beroepen kan. Zij beflaanin twaalf Rechters, die in drie Staaten zijn verdeeld: de eerste beftaat in de vier oudfte Raadsheeren van Staat, welke Edellieden zijn; de twee-  REIZEN DOOR SVVITSERLAND. 123 tweede in de vier Kasteleins van Landeron, Boudrij, Val de Travers, en Thielle (*), en in geval van afvveezigheid,word hunne plaats door de Hoofdschouten van het Prinsdom Neuchatel, volgens eenen zekeren bepaalden rang, bekleed; de derde is uit vier Raaden van de Stad Neuchatel zaamengefteld. De rechters van den eersten en tweeden ftaat bekleeden hunne bedieningen geduurende hun leeven, doch die van den derden worden jaarlijks benoemd. Alle jaaren in de maand Mey komt deeze vergadering gewoonlijk bij een, dan in bijzondere gevallen word die ook buitengewoon zaamgeroepen, en de bijeenkomsten worden altoos te Neuchatel gehouden. Deeze drie Staaten zijn geenszints de verteegenwoordigers van het Volk, ook zijn zij niet in het bezit van de wetgeevende magt. Zij maaken, eir gentlijk gefprooken, het hoogste Gerechtshof uit, het welk de beroepen der laageren aanneemt, en bij hoogste uitfpraak alle zaaken beflischt, zelfs die, • welken tot het oppergezag van het Land betrekking hebben: één gezag het geenezij, bij hetuitfterven der nederdaalende lijn in deperfoon der Hertoeinne van Nemours in het Jaar 1707 uitoeffenden. & Het (*) Het Vorftendom Neuchatel is in een zeker getal landftreeken verdeeld, van welke fommige CbateUanies, (Kastelnijen) en andere maijoralties (jnajoreijen) genaamd worden. De hoofden der eersten voeren den tijtel vau Kasteleins, en die der laatften van Hoofdfcbouten : in al-1 le andere opzichten is hunne bediening en gezag hetzelfde.  124 W. C O X E Het verdiend hier mogelijk opgemerkt te worden, dat de drie Staaten het vermaard gefchil o. ver de opvolging in den Jaare 1707, even als een pleitgeding tusfchen hen die aanfpraak op het oppergezag maakten, beflischten. Doch wanneer (bij gebrek van eisfchers^ een nieuwen Vorst verkooren, of eene nieuwe regeeringsvorm moest vastgefteld worden, zou dit niet langer aangemerkt worden als de zaak van een Gerechtshof, maar dan zou zulks voor het Volk, vergaderd in deszelfs vertegenwoordigers, moeten gebragt worden. De Raad van Staat is met het gewoone beleid der regeering voorzien, heeft het oppergezag over het algemeene burgerlijk bewind, en de uitvoering der wetten is aan den zei ven toebetrouwd. De leden die door den Vorst benoemd worden zijn niet tot eenig getal bepaald. De Prins oeffend zijn gezag door middel van deezen raad uit, waarin hij altijd aangemerkt word als in perfoon voortezitten; het gezag van den voorzitter beltaat alleen in het zaamenroepen der vergadering; de zaaken die behandeld moeten worden voorteflellen; de Hemmen opteneemen; en te beflisfchen wanneer de Hemmen fteeken. De befluiten* van deezen raad worden vooraf aan de ministraux van Neuchatel medegedeeld, die verklaaren moeten dat dezelven niets ftrijdigs met de wet inhouden. De Stad Neuchatel geniet zeer aanzienlijke voorrechten; zij heeft het bewind der burgerlijke regeering binnen haar eigen grondgebied, en word door haar eigen overheids • perfoonen beHierd, die in eenen grooten en kleinen Raad beftaan. Ik zal u  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 125 u niet met eene befchrijving der verfcheidene bijzondere vergaderingen bezig houden , doch ik kan niet voorbij van de Ministraux melding te maaken, uit hoofde dat de leden dier vergadering den derden Staat, bij iedere daad van wetgeeving, uitmaaken. De Ministraux is eene gevolmagtigde bijeenkomst uit den raad der Stad, aan welken het beleid der burgerlijke beftiering is toebetrouwd. Zij beftaat uit de twee voorzitters van dien Raad, vier Burgemeesters genoomen uit den kleinen Raad, en den Banneret of bewaarder van 's volks vrijheden. De zes eersten worden om de twee jaaren veranderd, maar den Banneret wórd door de algemeene vergadering der burgers gekoozen, en blijft geduurende zes jaaren in bediening. Het wetgeevend gezag is op zo eene zaamengeftelde wijze verdeeld, dat het geene gemakkelijke taak is om juist te bepaalen, wa'ar het zelve volftrekt huisvest: misfchien zal het volgende verdag der perfoonen welken in werking zijn, en der plechtigheden die waargenoomen worden, bij het maaken en afkondigen der wetten, eenigzints behulpzaam zijn ter opklaaring van het duistere dat daarin geleegen is Zo dra als de zaaken door de drie Staaten, welke in de maand Mey vergaderen, beflischt zijn, verlaaten de vier Rechters die den derden Staat uitmaaken de vergadering, en hunne plaats word door vier Ministraux vervuld. Vervolgens verzoekt de Procureur Generaal aan de leden der drie Staaten , om in overweeging te neemen, of het nodig is eenige nieuwe wetten te ontwerpen, Wanneer men  126 W. C O X E men eene nieuwe wet voorfteld, word er een op* ftel vervaardigd, en aan den Raad van Staat overgeleverd, ten einde te overweegen of dezelve m»t de voorrechten van den Vorst, of met de rechten der onderdaanen ftrijdig is: wijders word hetzelve aan den Raad der Stad meedegedeeld, om te onderzoeken of het ook eenigen inbreuk op de voorrechten der burgers maakt. Indien zulks door den Raad van Staat en door den Raad der Stad aangenoomen is, word het den Vorst ter goedkeuring of verwerping voorgeteld: in het eerste geval word het op nieuw voor de drie Staaten voorgeleezen, en den Landvoogd of voorzitter geeft de goedkeuring van den Prins te kennen; als dan word het afgekondigd, of, gelijk men het noemd, door de drie Staaten voor eene wet verklaard. Zedert dat het huis van Brandenburg aan de re' geering gekomen is, word het volk van Vallengin altoos bij het beraamen van nieuwe wetten geraadpleegd. Tot dat einde onderzoeken de drie Burgemeesters van Vallengin, of die ook het een of ander behelzen mogte, onbertaanbaar met de vrijheden dier landftreek, in welk geval zij de magt hebben om aan den Landvoogd in den Raad voorftellen daar tegens te doen. Uit deeze bijzonderheden blijkt het, dat de wetgeevende magt gezaamentlijk bij den Prins, den Raad van Staat, en de Stad berust, dat het volk van Vallengin een foort van weigerende ftem bezit , en dat de drie Staaten de wetten voorftellen en doen afkondigen. Alle jaaren na het fluiten van de vergadering der drie  REIZEN DOOR SWITSEREAND. I27 drie Staaten van Neuchatel, komen die van Vallengin, als ujtmaakende het opperste Gerechtshof van die landftreek, te Vallengin bij een, en beflisfchen bij hoosde uitfpraak alle de beroepen van de laagere Gerechtshoven. De eerste van deeze drie Staaten beftaat uit dezelfde vier adelijke en oudfte Raadsheeren van Staat, die in de eerfte der drie Staaten van Neuchatel zitten; de tweede uit vier hoofdichomen des Graaffchaps Vallengin; en de derde uitvier leden van het Gerechtshof van Vallengin, die door den hoofdfehout van Vallengin benoemd worden. De landvoogd is even als in die van Neuchatel voorzitter, of bij afweezigheid den oudften Raadsheer. De drie Staaten van Vallengin hebben geen aandeel in de wetgeeving; de wetten welke te Neuchatel, op de voornoemde wijs, ontworpen en verbeterd zijn, worden alleen door den Procureur Generaal aan dezelven ter hand gefteld en voorgeleezen. Het volk van Vallengin vergaderd om de drie jaaren in eene opene vlakte, ten einde deszelfs drie Burgemeesters te verkiezen, die uit de bewoonders van het vlek Vallengin, de Val de Ruz, en der bergen genoomen worden. De bediening deezer Burgemeesters beftaat om over de algemeene belangens van het volk te waaken; ook worden zij in fommige gevallen door het volk naar Neuchatel -afgevaardigd, wanneer zij door den Landvoogd en Raad van Staat worden opontbooden uit hoofde van de eene of andere zaak die in het bijzonder hun landfehap betreft. Het Vorftendom Neuchatel en Vallengin is in een ze-  128 W. C O X E ker getal landftreeken verdeeld, waarvan ieder deszelfs lijfftrafFelijk Gerechts-hof heeft. De groote omzichtigheid die in de rechtspleegingen waar*enoomen word, mag fomtijds den misdaadiger aan zijne ftraf onttrekken, echter bewijzen de weinige voorbeelden van gruwelijke misdaaden dat deeze menschlievende voorzorg geenszints de overtreeders aanmoedigt; ook ftrekt dit tot een fterk bewijs van de algemeen heerfchende goede zeden onder het volk. In een woord, voor de perfoneele vrijheid word door de wetten van dit land, bijna met dezelfde zorgvuldigheid en zekerheid gezorgd, als door die onzer ^Engdfche) onwaardeerbaare Conftimtie. Wanneer de misdaadiger gevangen genoomen is, word hij dadelijk te recht gefteld, en vervolgens het vonnis hem in de gevangenis voorgeleezen. Den volgenden morgen verfchijnt hij wederom voor de Rechters die in de open lugt vergaderd zijn, en als dan worden de voorige handelingen van het rechtsgeding voorgeleezen; ook uitten de Rechters nog eens hun gevoelen. In doodvonnisfen, word den Landvoogd dadelijk van de orr.ftandigheden der misdaad verwittigd, en wanneer deeze de ftraf niet kwijtfcheld of verzagt, word het vonnis terftond uitgevoerd. Ik moet met leedweezen hierbij voegen, dat de pijnbank Coffchoon zeldzaam gebruikt) niet geheel en al is afgefchaft. Zodanig zijn de algemeene trekken van deeze op, merkenswaardige Conftitutie, door welke de vrijheden van het volk even zo goed, en mogelijk beter, dan in de Democratifche Cantons verzekerd , zij",  REIZEN DOOR SWITSERLA ND. I29 zijn, want, offchoon den alleronbepaaldften heerfchappij voerenden Vorst van Duitschlnnd alhier Opperheer is, zo is Ik ben &c. (/) Wij zullen ons over de beoordeeliug van het Charadter van deezen ongemeenen man door den Schrijver niet inlaaten, misfehien is die hier of daar wat fcherp; mogelijk zou een ander dat geene grootheid van ziel noemen , waar de Heer Coxe vind dat hem zulks ontbrak; wij moeten alleen hier nog bijvoegen dat hetzelfde Geneve het welk Rousseau eerst verbande, thans een gedenkteeken ter zijner eere binnen haare muuren ziet; dat hij Engeland verlasten hebbende zich in de bergen van het Dauphineefche ophield; in 1767 of 1768 naar Parijs vertrok, en den 2 July 1778 in den ouderdom van 66 Jaaren te Ermenenville, een landgoed van den Heer Girardijn , 9 uuren van Parijs geleegen, overleed, en aldaar op een eilandje met populieren beplant begraaven wierd; en eindelijk dat de Nationaale Vergadering in Frankrijk befloot om de asfche van hem, die haar door zijn Contract Social voorgelicht had, in het Fransen Panthéon te doen overbrengen. De Fert. 11. Deel, ƒ, St. K XLIX.  I46 W. C O x E XLIX. BRIEF. Omliggende flreeken van Morat of Murten — de berg Vuielij. V/p onzen weg van Morat en Avenches trokken wij over de rivier Thielle, die uit het meir van Neuchatel ontfpringt, zich in dat van Bicnr.e ontlast , en het Vorflendom Neuchatel van het Canton Bern affcheid. Morat is eene Bailliuwagie behoorende aan Bern en Friburg: de hervorming wierd hier in den Jaare 1530 ingevoerd, en wel door meerderheid van Hemmen, en in tegenswoordigheid der afgevaardigden van Bern en Friburg. De geest van vrijheid der Switferfche regeeringen is mogelijk in geen geval meer opmerkenswaardig, dan in de wijze waarop zij de hervorming omhelsden of verwierpen, de wijl in veele andere Heden, behalven Morat, de vraag aan de ftemming wierd onderworpen, en de minderheid, met volkomen toeflemming, in de uitfpraak der meerderheid algemeen berustte. Morat is vermaakelijk aan den oever van een klein meir, van omtrent zes mijlen lang en twee breed, te midden van eene wel bebouwde landflreek geleegen. De meiren van Morat en Neuchatel zijn evenwijdig aan elkander, en alleen door éene rij heuvels gefcheiden: het eerste is wel het verhevenfle, dewijl het zich door de rivier Broije LA in  réizen door swttserland. Ï47 in het laatfte ontlast. Volgens de Heer de Luc, is de oppervlakte van het meir van Morat vijftien Franfche voeten hooger dan dat van Neuchatel. Beiden deeze meiren, zo wel als dat van Biennt ftrekten zich voorheen veel verder uit, dan derzelver tegenswoordige oevers, en, uit de gefteldheid van het land, blijkt het, dat zij weleer vereenigd waaren. De Heer Pennant onderricht mij dat „ de groo- te visch genaamd de Siluris glanis of de fleur, ,, die de meiren van Morat en Neuchatel veel be- zoekt, hier bij geen menfchen geheugen gevan„ gen is. Zij is naauwkeuriglijk befchreeven en ft fraai gegraveerd, in Doftor Bloch's Historie ft van de visfchen, vol. 1.. p. 194. tab. 34. Ten i, tijde van Gesner wierden er twee gevangen , \, een van welken agt voet lang was, doch zij zijn „ fomtijds zo groot dat zij wel zes honderd pon„ den weegen. Zij heeft veel van een aal, is ï, zeer zagt, rond en dik, en heeft een groote kop. 4, De bek is voorzien met vier korte, en twee zeer „ lange baarden. Ook is zij zeer log en langzaam „ in haare beweegingen, en bemind de dieptens ,, en flijk ■ gronden der meiren. Zij worden in vee- le der groote ftroomen van Europa, en in grooto' te menigte in de Woïga gevonden. " Op mijne volgende reize naar deezen oord, befchouwde ik met grooter opmerkzaamheid de omgeleegene ftreeken van Morat, geduurende verfcheiden dagen, welke ik op een alleraangenaamfte wijs te Coujouvaux, een landgoed, behoorende aan den Graaf van Diesbach, als meede te Grens K 2 met  Ï4-8 • w. c o x e met de Heer de Garville, een Franschman, doorbragt; zijnde laatstgemelde heer zo gehegt aan de fchoonheden van dit bekoorlijk land, dat hij een lusthuis heeft doen bouwen op eene zeer vermaakelijke plaats in de nabuurfchap der oevers van het meir van Morat, alwaar hij jaarlijks van Parijs komt om den zomer doortebrengen. Bij deeze families wierd ik zonder andere aanbeveeling ontfangen, dan alleen als bekend zijnde voor den Ichrijver der brieven over Switferland, en wel met die openhartigheid en vriendelijke toegeneegenheid welke zo vleijende voor een vreemdeling is. Ik ■bevond den omtrek van Morat, offchoon niet zo woest en, romanesk als veele andere gedeeltens van Switferland, echter ongemeen gefchikt voor een geduurig verblijf. Ik deed verfcheiden togtenover het meir, naar een door het water omgeevene rij bergen, tusfchen de meiren van Neuchatel en Morat, en genoot aldaar veele verrukkelijke uitzichten. Onder deeze ver-, fchillende vertooningen is deeze, de merk waardigfte welke men van de kruin van den berg Vuillij heeft, alwaar ik mij aan den rand van een fteilen afgrond ter neder zette. Van hier zag ik nederwaards op de meiren van Bienne, Morat, en Neuchatel; befchouwde de Broije daar die in het meir van Morat loopt, ook waar zij hetzelve verlaat, en door eene moera?fige vlakte al kronkelende naar het meir van Neuchatel heenvliet; de Thielle uit de Iaatfte voortkomende, en naar het meir van Bienne voortfnellende; de vrugtbaare en gefchakeerde landftreeken welke deeze waterplasfen omgeeven; als meede de  REIZEN DOOR SWITSEREAND. I49 de gronden in eene regelmaadge klimming van vlaktens tot hooge bergen oprijzende. Maar wat deeze bekoorlijke plaats meer bijzonder treffende doet zijn, beftaat hierin, dat zij misfchien het eenigfte midden-punt is van waar het oog op eenmaal het uitgebreid amphitheater kan omvatten, het welk, aan de eene zijde, door den Jura gevormd word, daar die zich van den omtrek van Geneve tot aan Bazel ui'.ftrekt, en, aan den anderen kant, door die verbaazende keten van fneeuw-alpen, welke van de grenzen van halten tot aan die van Duitschland paaien, en die aan ieder uiterst einde in den grenzenlooze gezichteinder zich als verliezen. Doordrongen van dit overheerlijk gezicht, floeg ik mijne oogen nederwaards over die doodfche en uitgeftrekte moeras door welke de Broije heen flingert, en in de taal der dichtkunst, welke de treurigfte voorwerpen als met een nieuw leeven kan bezielen, riep ik uit. Qttittons les bois & les montagnes. Je vois couler la Broye ( * ) 0 travers les rofeaux, Son onde partagée en diferens canaux S'egare avec plaiftr dans de vertes campagnes, Etforme dans la plaine un labyrinthe cfeaux. Ri> (*) Ontleend uit een dichtftuk genaamd ,, la vue d' Anet." Ik heb het voorbeeld gevolgd van den Heer Sinner in zijne gefchied-en Staat-kundige reize door Switferland, die de Broije in plaats van de Tbiele fteld, op welke laatfte de regels in het oorfpronglijke ftuk zinfpeelen. K3  W* C O X E Riviere tranquille & cherie, Qite faime a fuivre tes detours f Ton eau filencieufe en fon paiftble cours, Prefente a mon esprit Vimage de la vie j Ellefemble immobile, £? j' ecoule toujours. Waarvan de zin hier op neerkomt: Vtrlaaten wij de bosfchen en de bergen. Ik zie de Broije dwars door het riet heen [nellen. Haare ftroom in eene menigte kanaalen verdeeld loopt vrolijk ginds en derzvaards door de groene velden, en vormt in de vlakte een doolhof van beeken. Zagt vlietende en beminnelijke rivier, met hoe veel vermaak volge ik uwe kronkelingen! uwe jlillc waters in haar en vreedzaamen loop, verteegensvjoordigen aan mijnen geest de beeltenis van het leeven; zij fchtjncn on~ beweeglijk, en gaan altoos voorbij. £ L &  reizen door switserland. T5I X L X. BRIEF. De veld/lag van Morat Oorlog tusfchen de Switfers en Karel den Stouten, Hertog van Bourgondien « Deszelfs gevolgen, M orat of Murten is vermaard wegens het hardnekkig beleg het geen zij tegen Karel den Stouten, Hertog van Bourgondien, doorftond, het welk door den veldflag van Morat op den ai Juny van den Jaare 1476 gevolgd wierd. In dit beroemd gevegt wierd den Hertog verflaagen, en zijn geheele leger door de zaamverbondene Switferfche krijgsbenden bijna geheel en al vernield. Niet ver van de Stad aan den grooten weg ziet men nog een gedenkteeken deezer overwinning: het beftaat in een vierkant gebouw, waarin de beenderen der Bourgondifche foldaaten bewaard worden, welken in het beleg en in den veldflag omkwaamen. Uit het aantal deezer beenderen té oordeelen, moet de menigte der verflaagenen zeer aanzienlijk geweest zijn. Onder verfcheidene opfchriften, zo in de Latijnfche als Hoogduitfche taaien, betrekkelijk tot deeze gedenkwaardige overwinning, heb ik het volgende uit hoofde van deszelfs beknoptheid uitgefchreeven: K 4 Deo  "5* W". C O X E Deo Opt. Max. Carolilnclyii et Fortisfimi, Burgundiae Ducis Exercitus Muratum obftdens ab Helvetiis Ctefus hoe/ui Monumentum reliquit, Ann. 1475. dat is: Aan het Beste en Hoogfie wezen! Het leger van Karei, den vermaarden en dapperflen Hertog van Bourgondien, de Stad Morat belegerende, wierd door de Switfers ter neder geveld, en heeft dit gedenkteeken van zich nagelaaten, Anno. 1476. (m'), Dee- (»<) Het volgende opfchrift word ook hier gevonden Praüa trina tibi, dux Carole, durafuere, Divitiis Granfon, grege Murten, corpore Nancij. dat is : 0 Hertog Karei! drie veld/lagen zijn u noodlottig ge. weest, te Granfon verloor gij uwe fchatten, te Morat uwe Krijgsbenden, en te Nancy uw leeven. De inwooners van Morat vieren jaarlijks de bevrijding hunner Stad (waar in Adriaan de Bubenberg het bevel voerde) als meede de overwinning in de nabuurfchap behaald. Hier vertoonde zich den dageraad der Switferfche vrij-  reizen door switserland. 153 Deezen oorlog, die Karel den Stouten met eene hem bijzonder eigene onvertiaagdheid tegens de Switfers voerde, maakt een gedenkwaardig tijdperk in de gefchiedenis van dit land uit; ook was die van zeer buitengemeene onhandigheden verzeld Zedert het tijdfïip der vermaarde omwenteling in den Jaare 1308, welke het Helvetisch bondgenootfchap deed ontdaan, tot aan het einde der volgende eeuw, beroofden de Switferlche Gemeenebesten het huis van Oostenrijk van al deszelfs grondgebied 't welk in Switferland geleegen was, en bleeven daarvan in bezitting, niettegenftaande de menigvuldige poogingen der Hertogen om hunne verlooren goederen wederom te herwinnen. Doch van al de Vorsten uit dat huis, was Si- vrijheid, welke Voltaire in de volgende regelen zo treffende gefchilderd heeft. Je vois la liberti repandant tous les biens, Bescendre de Morat en habit de guerriere, Les mains teintes du fang des fiers Autrichiens Et de Charles le temeraire. JJevawt elle on portoit ces piqués & ces dards, On trainoit ces canons, ces échelles fatales Otielle même brifa, quand fes mains triomphales Le Morat en danger, defendoit les remparts; Jout un peuple la {uit, fa naive allegrcsfe Fit a tout TApennin répéter fes clameurs; Leurs fronts font couronnés de ces fleurs, que laGrece Au» champsde Marathon prodiguoit aux vainquenrs. K 5 Het  T54 w. c O X £ Sigismund den Eenvoudige» , Aartshertog van Oostenrijk uit de Tijrolfche tak, meer bijzonder in vij. andehjkheden tegens de Switferfche Cantons en dervelver Bondgenooten gewikkeld; want zijne er/Fehjke bezittingen in Swaaèe» en den Elfas aan Szvaferhnd grenzende, had hij hier door geleegenheid om meer deel in deeze verfchillen te neemen, dan den anderen tak die in het bezit van de keizerlijke kroon was. Geduurende den loop deezer vijandelijkheden, was Sigismund genoodzaakt om een aanzienlijk gedeelte van zijne bezittingen aan de Switferfche gemeenebesten afteftaan; in het bijzonder moest het njke gewest van Thurgau aan de zeven Cantons welke ten dien tijde het Switfersch bondgenoot- fchap Het geen omtrent hier op neer komt: Ik zie de Vrijheid in haar oorlogsgewaad van de muuren van Morat nêerdaalen, en haaren weldaadigen in. vloed verfpreiden, terwijl haare handen nog rooken van bet bloed der trotfebe Oostenrijkers en van dat van Ka Rel den Stouten. Foor haar heenen draagt men die pieken en die fehigten, ook fleept men die vuurmonden en die noodlottige jlormJaddersvoort, welken zij'zelfs verbrij. zelde wanneer haare overwinnende handen de wallen van het bedreigde Morat verdeedigden; zij heeft een gantsch volk in haaren ftoet, van welks vrolijk vreugdegejuich het Apennijnsch gebergte den weergalm doed booten; hunne voorhoofden zijn met die bloemen bekranst, waar meede Grieken/and de overwinnaars in de velden van Marathon ver cier de. De Vert.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. I55 fchap uitmaakten, overgegeeven worden. (*) Verbitterd door deeze geduurige verliezen, en door de vernederende voorwaarden van vreede die hij in den Jaare 1468 gedrongen was aanteneemen, poogde hij eenige der nabuurige Moogendheden in eene verbintenis tegen de Switferfche Cantons te wikkelen. Na hiertoe eerst te vergeefsch Lodewijk den Elfden, Koning van Frankrijk aangezogt te hebben, vervoegde hij zich eindelijk tot Karel den Stouten, Hertog van Bourgondiën. Karel in de bezitting van Franche Comté, Bourgondiën, J'tois, en Vlaanderen, benevens het grootfte gedeelte der Vereenigde Nederlanden opgevolgd zijnde, bezat zulke aanzienlijke inkomften, en een zodanig uitgeftrekt grondgebied , als de magtigfte Vorst van zijnen tijd. Tot overdaadige pracht geneegen, en van eenen onftuimigen en onderneemenden aart zijnde, verzuimde hij geene geleegenheid om zijn gezag te vergrooten, en kende geene paaien voor de ontwerpen zijner rustelooze heerschzugt. Hij had een plan gevormd om Bourgondiën tot een Koningrijk te verheffen, en zich reeds Lotharingen en een gedeelte van Switferland in de verbeelding toegeëigend, het welk hij zich voorftelde om door verovering bij zijne erffehjke goederen te voegen. Een vorst van zodanigen aart natuurlijk gelchikt zijnde om naar voorflagen te luisteren, of oorlogen (*) Bern verkreeg de meede-regeering over Tburgau bij de vrede van Ar au, in het Jaar 1713.  '5 W. c O x E gen te onderneemen, die zijne heerschzugtige ontwerpen bevorderlijk konden zijn, omhelsde mfet drift de voorflagen van S.gismund, en hij vleide dien ligtgeloovigen Vorst met de hoop van zijne dogter Maria ten huwelijk te zullen verkrijgen, welke Erfgenaame zijner wijd-uitgeftrekte bezittingen moest weezen; ook haalde hij hem over, door eene leening van tagtig duizend guldens, om Sundgau, den Elf as, Brisgau, en de vier WoudSteeden afteftaan, met belofte, om de gemelde land. fchappen tegens te rug betaaling van die fom, aan hem wederom te zullen overgeeven. Door deeze verbintenis verkreeg Sigismund eene fomme gelds om hem in zijne oorlogs toebereidzelen tegens de Switfers behulpzaam te zijn, ook meende hij zijne erffelijke bezittingen tegens hunne onderneemingen beveiligd, en zich van een magtig bondgenoot tegens de oude vijanden van zijn geflacht verzekerd te hebben. Dan de uitkomst leerde het tegendeel, want, door meenigvuldige tegenfpoeden, diende dit verbond, het welk het vestigen der vereeniging van de twee Vorsten ten oogmerk had, alleen om hen onderling te verdeelen, en veroorzaakte het eerste eeuwigduurend verbond tusfchen de Switferfche Cantons en een Vorst uit het huis van Oostenrijk. Karel gaf na het fluiten van dit verdrag aan de Cantons bericht, dat hij Sigismund onder zijne befcherming' genoomen had, en hem met al zijn vermogen zou verdeedigen. Intusfchen onderdrukten de bailliuwen, die hij in zijne onlangs verkreegene bezittingen in den Elfas had aangefteld, het volk,  reizen door switserland. 157 volk, leiden belastingen op den koophandel van Mulhaufen, welke Stad met de Cantons in verbond ftond; en onthielden aan de Switfers de inkomsten der goederen, die hen in Sundgau en den Elfas toebehoorden. Deeze bezwaaren wierden aan Karel door een gezantfchap voorgedraagen, het geen Bern naar zijn hof in naam der vereenigde Cantons had afgevaardigd , en hetwelk door. den Hertog met trotschheid ontfangen wierd, want, nadat hij de gezanten genoodzaakt had om voor hem nederteknielen, wanneer zij hunne vertoogen overgaven, deed hij hen zonder antwoord vertrekken. Deeze verachtelijke en onteerende behandeling kon een vrij volk niet dulden, dat ongewoon was om voor den moedwil van eenig gezag te bukken, en het vuur hunner rechtmaatige verontwaardiging wierd nog meer aangezet, door de listige (taalkunde van Lodewijk den Elfden, die, naieverig over de magt van den Hertog van Bourgondiën, in een verdeedigend verbond met de Switferfche gemeenebesten trad, ten einde de oogmerken van dien heerschzugtigen Vorst te dwarsboomen. Lodewijk (lijfde de Switfers nog meer, door eene bevrediging tusfchen hen en Sigismund te bewerken. Zo dra als den laatden Sundgau, den Elfas, en de andere bezittingen aan Karel had afgedaan, begon hij zijnen misdag te bemerken. De Hertog van Bourgondiën onderdrukte niet alleen zijne nieuwe onderdaanen, maar fcheen ook beflooten te hebben, om, al wierden hem de tagtig duizend guldens te rug gegeeven, echter van deeze  .158 W. C O X £ deeze Voorwaardelijk afgeftaane goederen bezit te neemen; ook toonde hij zich ongeneegen om de «edaane belofte te vervullen van zijne dogter aan den Aartshertog uit te huwelijken. Om deeze redenen, begaf zich Sigismund, door de bemidde hng van Lodewijk aangefpoord, onder de befchernung der Switfers, en floot het vermaard verdrag het welk te Lucerne in den Jaare i4H bekrachtigd werd, en de erfelijke vereniging genoemd is; eene benaaming waarmeede alle de Verdragen tusfchen de Switfers en het huis van Oostenrijk beflempeld zijn. Sigismund zag hierbij van alle aarfóraak op de landfchappen af, xvelke de St*& fers op het huis van Oostenrijk veroverd hadden ook gingen de beiden handelende partijen eene ver.deedigende verbintenis aan, en flelden zich wederzijds ten waarborge hunner Onderlinge bezittingen De Switfers na dat zij Sigfsmund van alle zijne bezittingen in hun land beroofd hadden, verbonden zich ter handhaaving van zijn recht op diezelfde Jar.dfchappen, welke hij verpand had ten einde de wapenen, tegens hen te kunnen voeren, en Sigismund moest gedoogen dat de meest ingekan. kerdfte vijanden van zijn geflacht zich ten waarborg zijner bezittingen fielden. Dit verbond, het welk geheel en al de ftaatkunde der Switferfche gemeenebesten deed veranderen , was alleen door de listige ftreeken van Lodewijk den Elfden te weeg gebragt, en de naiever van dien bedrieglijken Vorst, leidde hierdoor de verbaazende krijgs-toerustingen van den Hertog van Bourgondiën elders heen; toebereidzelen welke  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 15 Desnietteg. (*) Karel trok Switferland in met een volkomen vertrouwen van dit land te zullen ten onder brengen. De uitwerkzelen welke deeze onverwachte en vernederende teleuiftelling op zijnen geest en gezondheid veroorzaakten , word door Philip de Cominjïs, met zijne gewooae nauwkeurigheid, opgegeeven, in zijne brieven ge- fchree-  ï°° W. C O X E Des niettegenftaande dreef hem zijné rusteloozd en heerschzugtige geest, die niet te .temmen was, om fchreeveuaan Angp.lo Cattiio, Aartsbisfchop van Vien■ne in Dauphine. Zijn verflag is zeer belangrijk, en kan ons eenig denkbeeld van het geweldig en woelziek charafter van Karel geeven: „ Zijne moedeloosheid en fpijt over zijne eerste ne„ derlaag bij Granfon urmen zo groot, en maakten zulk „ eenen diepen indruk op zijnen geest, dat zulks hem „ in eene zwaare en gevaarlijke ziekte deed vervallen: „ want, daar zijn galachtig en verhit geitel te vooren „ zo fterk was, dat hij nooit wijn dronk, maar des „ morgens alleen een weinig gerstendrank, met conferf „ van roozen aangemaakt, ter ververfching gebruikte, „ zo was hij nu genoodzaakt, dewijl deeze vlaag van „ zwaarmoedigheid zodanig zijne gezondheid ontfteld „ had , om de fterkfte wijn die men bekomen kon, zon„ der inmengzel van water, te gebruiken. En ten ein„ de het bloed van zijn hart te trekken, wierd eenig „ brandend vlas in de kop-gl3azen gedaan, en die op „ zijn zijde geplaatst. Maar dit, Doorluchtig Heer, is „ u beter dan mij bekend, dewijl uwe Doorluchtigheid „ hem geduurende den geheelen loop deezer ziekte ver. „ zelde, en alles aanwendde 't welk ter zijner genee„ zing kon vertrekken; ook was het door uwe over„ reeding, dat de Hertog bewoogen wierd om zijn baard „ aftefnijden, welke van eene buitenfpoorige lengte was. „ Volgens mijne gedagten geraakten na dit toeval zijne' •„ verftandelijke vermogens nimmer weder tot die volko„ menheid, noch zijné zintuigen tot die bedaardheid eri „ gemaatigdheid, als wel te voren." UvedaWs Trans, Vol. I. p. 433.  rëizen door switserland. ÏÖt om den Hertog van Lotharingen aantevallen. Doch dien Vorst agt duizend Switfers in bezolding genoomen hebbende, behaalde bij Nancij eene volkomene overwinning op Karel den Stouten die in het gevegt fneuvelde Zijn dood maakte een einde aan deezen bloedi» gen oorlog, waarin de Switfers de uitrteekendlle blijken van onverwinnelijke dapperheid gaven, en de roem hunner krijgskundige bekwaamheden zich door geheel Europa verfpreidde, hoezeer zij daaruit geen wezentlijk voordeel trokken Het voor. . i naa- (*) De dood van Karel in den veldflag bij Nancij, ging van eenige zeer buitengewoone omftandigheden verzeld, waarvan men de bijzonderheden kan vinden in het naauwkeurig verhaal , getrokken uit Philip de Comines, en de Chronique Scandaleufe van Jean de Troijes , in Wraxal's belangrijke Gedenkfcbriften der Koningen van Frankrijk uit het huis van Falois, (t) >» En wat" zegt ComiNrs „ gaf aanleiding tót „ deezen oorlog? Deeze wierd begonnen om een wa„ gen met fchaapen-vagten belaaden, die den Heer Van „ Romont aan een Switzer ontnam, welke over zijn „ grondgebied heen trok. Indien God den Hertog niet „ verlaaten had, is het niet waarfchijnelijk, dat hij zich „ in zulk een groot gevaar om zodanig eene beuzeling „ zou gefield hebben, vooral wanneer men in aanmer„ king neemt, de aanbiedingen die hem gedaan waaren; „ tegens welk volk hij ftrijden moest; en dat hij daar „ meede noch roem noch voordeel behaalen kon; want, , de Switfers genooten toen die achting nog niet, welke II. Deel, I, St. L „ aij  i6a w, c o x e naame en bijna eenige voordeel viel Lodewijk den Elfden te beurt, dewijl hij door den dood van Karel niet alleen Van een gevaarlijk en onderneemend meededinger ontflaagen was, maar ook de rijke landfchappen van Bourgondiën en Artois aan de Franlche kroon voegde. Doch, offchoon de dadelijke voordeelen, welke de Switfers uit den dood van Karel trokken, van geen groot belang waaren, zo zijn echter de gevolgen van een aanmerkelijken invloed voor hunne llaatkunde in het vervolg geweest. Maria van Bourgondiën het eenigfle nagelaatene kind en erfgenaame van Karel, huwde met den Aarts-hertog Maximiliaan oudfte zoon van Keizer Frederik den Derden, die naderhand zelve Keizer wierd. Door dit huwelijk geraakte het huis van Oostenrijk in bezit van de Nederlanden, en hetzelve in menigvuldige gefchillen met Frankrijk gewikkeld zijnde, wierd de verbintenis met H> «etifftHC L & L l  IÓ4 W. C O X E LI. BRIEF. Oudbeden van Avenches. "^Weinige oude Heden hebben onder de oudheid • kundigen meer twist veroorzaakt, of tot zo veele gisfingen aanleiding gegeeven nopens haaren oorfprong en belangrijkheid , dan Avenches, het voornaamfte vlek eener bailliuwagie in het Paijs de Faud. Sommigen meenen dat zij de hoofdftad van geheel Helvetien was, om dat Tacitus haar Aventicum gmtis eaput noemd, terwijl anderen getragt hebben te bewijzen, dat door deeze uitdrukking de gefchiedfchrijver alleen bedoeld, haar als de hoofdilad van deszelfs bijzondere landftreek te doen kennen. Volgens fommige berichten wierd de Stad door Vespasianus gebouwd, en eene Romeinfche volkplanting aldaar gevestigd, doch anderen verhaaien met meer waarfchijnlijkheid, dat zij door dien keizer alleen herbouwd en verfraaid werd, na dat zij bijna geheel en al door Vitellius verwoest was geworden. Zonder verder in een droog en weinig belangrijk gefchil te treeden, is dit ten minsten zeker dat het voorheen eene zeer aanzienlijke Stad uitmaakte, die onder de beheering der Romeinen was, het welk niet alleen uit verfcheiden mijl-fteenen blijkbaar is, die op veele plaatièn in het Paijs de Faud gevonden worden, waarvan de meesten van Aven-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. XOj jivcnticum af, als de voornaamfte plaats, genommeid zijn, maar ook bijzonder uit de thans in weezen zijnde oude overblijfzelen. Ik zal ter loops Van eenigen deezer laatften melding maaken, alleen om u te toonen, dat de inwoonders niet zonder grond op haare oudheid roemen. Wij fpoorden de ligging der oude muuren na, welke fcbijnen eene tusfchen - ruimte van bijna vijf mijlen in den omtrek, bevat te hebben. De tegenwoordige Stad beflaat maar een zeer gering gedeelte van deezen grond, terwijl het overige uit koorn- velden en weilanden beftaat. Een der oude torens is nog in weezen, zijnde een halfrond gebouw, waarvan de ronde zijde na de Stad gekeerd is. Vervolgens bezagen wij eene ruuwe mofaike of ingelegde vloer, die eenige jaaren geleeden bij het omploegen van een veld ontdekt wierd. i Thans in een fchuur beflooten zijnde, die aan eenige boeren overgelaaten is, zo hebben de onkundige bezitters alle mogelijke middelen in het werk gefield om hetzelve te vernielen, vermits zij deeze fchuur tot eene droogerij voor de tabak gebruiken, en gedoogen dat vreemdelingen daar ftukken van afneemen. Zelfs was de regeering van Bern zo ongevoelig voor de waardij van dit ftuk, dat zij den Graaf van Caijlus toeftonden om daaruit een panneel wegteneemen, het welk de af beeldzeis van twee Bacchanten bevatte Dit mofaïk werk was de vloer, van een oud bad, en is omtrent zestig voeten lang en veertig breed; de geheele vorm is nog volkomen, en hoezeer L 3 ver-  *^ W. C O X E verfcheidetie ftukken gebrooken en verboren zijn, kan men echter uit het overgebleevene het beloop van het geheele ftuk , nog gemakkelijk nagaan. De vloer beftaat in drie verdeelingen of vakken: de twee buitenften zijn regelmaatig in vijftien agthoeken, agt kleine vier-hoeken, en zestien kleine drie-hoeken afgedeeld. Vijf der agt-hoeken in iedere verdeeling, vertoonen menfchelijke af beeldzeis in verfcbillende houdingen, doch voornaamelijk Bacchanaalen zo mannen als vrouwen, beftaande de overige agt-hoeken uit drie onder fcheidene modellen. De ledige plaatfen tusfchen de agt-hoeken zijn met kleine vierkanten aange vuld, en naar de buitenfte kant met da kleine drie-hoeken. Het middelfte vak is in langwerpige panneelen verdeeld, waarvan het grootfte in een agt-hoekig bad van wit marmer beftaat, van omtrent zes voeten middellijns, en van één en een halve voet diepte: de randen van het bad zijn met dolphijnen vercierd. Een deezer drie vakken is nog bijna in zijn geheel, dan de anderen zijn zeer fterk befchadigd. Elk der panneelen is met eenige randen van eeneaartige verfcheidenheid omringd, en een algemecnen rand omvat het geheele werk. Schmidt maakt, in zijn Rscueil d?Antiquités de la Suisfe, eene fchrandere gisfing, uit de licht /Iraal welke het hoofd van Bacchus in dit mofaik werk omgeeft, namelijk dat hetzelve, geduurende den tijd die tusfchen de regeeringen van Vespasianus en Marcus Aurelius verloopen is, vervaardigd zij, om reden dat dit teken van goddelijkheid niet gehruiklijk is op eenig gedenkteeken der Romeinfche oud»  reizen door switserland. l6? oudheid, welke vroeger dan dit tijdperk dagtekenen. Hij voegt er bij, dat hetzelfde foort van licht/Ir aal ook gevonden word om het hoofd van Tkajanus in een oud fchilderij te Romen; om dat van Antonius Pius op eenen gedenkpenning; en op den eerenboog van Constantinus. (*) Hij verllerkt deeze gisting, door verder aantemerken dat het hoofd • cierfel van eene Bacchante in dit mofaik werk vertoond wordende, veel overeenkomst heeft met de hoofdcierfels op de gedenkpenningen der Keizerinnen Plotina en Sabina (f). Van hier wierden wij naar de oude overblijfzelen van een amphitheater geleid, het welk binnen de muuren van den Bailliuw 'stuin geleegen is. De gedaante van het geheel en den omtrek van dit gebouw is zeer wel bewaard gebleven., gelijk meede een gedeelte der ';fteenen muuren waar door het omgeeven was. De arena of het ftrijdperk beftond, voor zo veel wij konden oordeelen door het (*) De eeren-boog van Constantinus gedeeltelijk van het forum van Trajanus gemaakt zijnde, heeft den bouw-kunstenaar oneigenaartig de afbeeldingen overgebragt. Deeze omftandigheid dient tot opheldering van de licht-flraal welke om het hoofd van Trajanus, op den eerenboog van Constantinus, waargenoomen word, welke men vooronderfteld het hoofd van Constantinus te vertoonea. (f ) De weetgierige leezer kan in het bovenaangehaalde Recueil, eene zeer naauwkeurige befchrijving en afbeelding van dit mofaik werk vinden. K4  ■ 108 W. C O X E het zelve aftetreeden, uit omtrent tagtig ijards nuddellijns; welke berekening echter zeer onzeker was, dewijl een voorigen Balliuw hier in eene groote meenigte aarde deed brengen, om vrugtboomen te planten, begrijpende, zo ik vertrouw, dat goede vrugten meer waardig waaren, dan het genoegen om de juiste uitgeftrektheid van een oud amphitheater naauwkeurig te kunnen bepaalen. Onder een toren, gedeeltelijk van Romeinfche bouwftoffen vervaardigd, ziet men een klein vertrek , waar uit waarfchijnlijk de dieren in het ftrijdperk gelaaten -wierden. Aan den buitenkant zijn nog de overblijfselen van vijf kleine beflooten plaatfen te zien, waar van de muuren met verfcheidene ftukken van ruuw beeldhouwwerk, doch die zeer befchadigd waaren, voorzien zijn. Niet ver van deeze ruïnen ftaat eene groote colom van wit marmer, van omtrent vijftig voeten hoog, uit groote ftukken beftaande, die zeer fraaii zonder kalk zijn zaamen gevoegd; en in de nabuurfchap hier van ligt een zeer groot ftuk gefchonden beeldhouwwerk, het welk voor heen een gedeelte van het voorportaal eenes prachtigen tempels fchijnt uitgemaakt te hebben. Op een kleinen afftand van deeze colom, aan den grooten weg wierden wij een kroonlijst van wit marmer gewaar' waar op lijkbusfchen en griffioenen gebeeldhouwd waaren. Wanneer wij door de Stad wandelden zagen wij verfcheiden andere brokken van kroonlijsten, met zeepaarden en lijkbusfchen vercierd als meede eenige marmere colommen van een fraaii jnaakfel, ' Om, L  REIZEN DOOR SWITSERLAND. \6$ Omtrent eene mijl van Avenches bij het dorp Ceppet, ter andere zijde van een fmallen ftroom, die het Canton Friburg van dat van Bern affcheid, vind men de overblijfzelen van eene kleine waterleiding. Deeze wierden omtrent vijftien jaaren geleden ontdekt, door het toevallig inftorten van eenen zandheuvel die de waterleiding bedekte. Het buitenfte gedeelte is uit fteenen en pleisterkleij, en het binnenwerk uit roode Romeinfche kalk zaamgefleld, zijnde het gewelf van den boog omtrent twee en een half voet hoog, en één en een half voet breed. Deeze waterleiding is naar de oostzijde van de Stad geleid, als meede naar de marmere colom waar van hier boven gefprooken is. Men verhaalde ons ook dat dezelve zich naar de Stad Gaufa, tusfchen Vevaij en Laufanne uhttrekt, en dat, tusfchen Villarfel en Marnau, omtrent vier mijlen van Coppet, een boog van bijna dezelfde grootte in de vaste rots is uitgehouwen. Doch of deeze onderfcheidene (lukken dadelijk met elkander gemeenfchap hebben en of zij weezentlijk beflaan, zijn zaaken, dewelken ik (daar ik alleen de zichtbaare overblijfzels in de nabuurfchap deezer Stad befchouwd heb) op het getuigenis mijner onderrichters moet laaten berusten. NASCHRIFT. "^^"anneer ik in Oétober van den Jaare 1786 de ruïnen van Avenches wederom bezogt, zag ik met veel genoegen, dat de Baillïuw, zijnde de Heer L 5 TCHAR-  *70 W. C O X E Tcharner, alle mogelijke voorzorg ter bewaaring van deeze overblijfzelen, en bijzonder van het mofaik werk aanwendde. Ik kon niet voorbij om aan den Bailliuw, die ons beleefdelijk vergezelde, te zeggen, dat eiken beminnaar der oudheid bejammeren moest, dat zijne voorzaaten niet met den zelfden fmaak waaren bezield geweest, vermits de ruïnen van Avenches als dan een grooter voorwerp van nieuwsgierigheid en onderzoek zouden geweest zijn. Onlangs heeft men verfcheiden uitgraavingen gedaan, en wel eerst van wegen Lord Northampton, die eene wooning in de nabuurfchap heeft, en welk werk op kosten van het Canton Bern Voordgezet word. Eene ruuwe mofaike vloer, eenige brokken van muuren die grof befchilderd zijn, en eenige geringe overblijfzelen van oude baden, zijn alleen de fpooren der oudheid, welke men tot hier toe ontdekt heeft. Ik ben, &c. XLXIL  reizen door switserland. IJl L I I. BRIEF. Z>ten, geeft een gedeelte van de Stad eene fiere verooning laDgs & m den en den lleilen agtergrond van eene op eenmaal afgebrooken rij bergen, en van het oosten na* het westen ziet men een halfrond van hooge OsA ftandige rotfen, welkers grond door de kronkelende Sane befproeid en ondermijnd word, en waéf van de kruinen en zijden hier en dadt met hee-tew en laag houtgewas bezet zijn. Op het hoogte der rotfen, en aan den rand van de diept-, er» toond zich een der poorten van de Stad, Bour^if. Ion genaamd, als half in de lugt hangend-; "een vreemdeling op de brug flaande zal dit gewis met Laputa, of het vliegende Eiland uit Guiluver 'sReizen vergelijken, en zich niet kunnen begrijpen hoe men daar anders bijkomt dan door middel van touwen en windaazen. Te midden van de rivier wierd ik een groote brok fleen gewaar, welke eenige jaaren geleeden van de rotsachtige hoogtens afviel, onder een der boogen heengevoerd wierd, en benevens andere ftukken den ftroom opftopte, die meer dan tien voeten boven zijne gewoone hoogte deed oprijzen, en de laagere gedeeltens van de Stad met eene onverwachte overftrooming bedreigde. Een reiziger die gaarne woeste en romaneske to- nee-  reizen door switsereand. 175 neelen befchouwd moet niet verzuimen om de Molen de la Motte, en de valleij van Goteron te gaan be/ichtigen. De Molen de la Motte is een molenaars wooning in het midden van eene overhangende rots uitgehouwen ; in welks nabuurfchap een klein beekje ontipringt, dat de molen doed draaijen , en eenige treden verder in de Sane valt. Dit zonderling gebouw fchijnt zo ver van het „ ge„ woel der menfchelijke bezigheden " verwijderd te zijn, dat het veel meer na den allereenzaamften oord gelijkt, dan na eene plaats die tusfchen de muuren van eene verfterkte Stad beflooten is. Niet wijd van hier is een trap van vier honderd treden naar de plaats der Fonteinen, in het bovenfte gedeelte van de Stad. De Valleij Goteron, welke ten noord-westen van de Stad, bij de brug die naar Bern leid, geleegen is, ontleend haaren naam van de Goteron, een klein beekje dat door dezelve heen loopt, en verfcheiden molens doet omdraaijen. Deeze Valleij , die zeer eng is en meer dan twee mijlen lengte heeft, is ter wederzijde door hooge en overhangende rotfen van zandachtige fteen bezet. Men verhaald dat de beroemde Landfchapfchilder Vernet, deeze rotfen met groote opmerkzaamheid beftudeerd , en meenigmaal gezegt heeft, dat hij, belialven die van Tivoli, nimmer rotfen zag , welkers verfchillende mengeling van couleuren bekoorlijker en harmonieufer uitwerkfelen opleverden. In de Valleij vind men verfcheiden molens; een ijzergieterij, waar in het ruuwe metaal, uit Franfche Comté aangebragt, gefmeed word; als meede eene ree-  176 w. c o x E reederij van gedrukte lijwaaten en katoenen, onlangs door eenige kooplieden van Neuchatel, onder de befcherming en aanmoediging der reseenng opgericht. 6 s e De huizen van Friburg, gebouwd van eene graauwe zandachtige (teen die uit eene nabuuriae groeve gehaald word, zijn zindelijk en wel L bouwd echter heeft de geheele Stad een fömber en doodsch voorkomen. ! °fer dec wfiniSe worwerpen, welke bijzonder m deeze Stad der opmerkinge waardig ZiL he. hoord de Hoofdkerk, ee„ gothis/h *g ' ^w gertig op het laatst der 14 eeuw, welkers ton>, Wi Z T- h°0gte e" ftei'kte bezienswaardig is, het ftadhuis, een oud gebouw, het welk re vooren een gedeelte uitmaakte van het paleis der Hertogen van Zwingen; en ook eene lindeboom, te midden der voornaamfte marktplaats; volgens overleveringen wierd deezen boom door een der knjgsknegten, op den ^ Juny r477, gepIant, da. dehjk na zijne terugkomst van den (lag bij Morateen zinnebeeld der .Switzerfche vrijheid, welke bij de gedenkwaardige nederlaag van Karel den Stouten diepe wortelen fchoot, en betond geblee ven zijnde regens het verloop der tijden, heeft zij zich verder uitgefpreid en gebloeid, ter bewondering en ten voorbedde van laatere eeuwen. De gezellige verkeering is te Friburg ongemeen aangenaam, de voornaamfte burgerfland is openhartig en gastvrij, en voegt de franfche welleevendheid bij eene groote eenvoudigheid van zeden, liet middagmaal word gewoonlijk ten twaalf uuren op.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. IJ7 opgedischt, en het avondeeten zelden laater dan ten agt uuren. Ik ondervond in geene der Switferfche Heden een vriendelijker onthaal dan hier. De Bisfchop van Laufanne, alhier de Bisfchop van Friburg genaamd, houd in deeze Stad zijn verblijf. Hij word door den Paus, gewoonlijk op aanbeveeling van het Franfche hof, benoemd; en zijne inkomsten, waar onder een klein jaargeld van Frankrijk , en van de abdij van Hauterive, waar van hij abt geweest is, beloopen jaarlijks omtrent 400 pond St. Zijn Kerkelijk gebied (trekt zich over het geheele Canton en een gedeelte van dat van Solothurn uit. In alle zijne brieven en beveelen tekent hij zich Bisfchop en Graaf van Laufanne, en Prins van het Duitfche rijk. De thans regeerende Bisfchop, Bernhard van Lenzburg, is een man van geleerdheid, en (trekt ten cieraad zijner bediening: hij is bezig met het ontwerpen van eene leevensbefchrijving der beroemde en geleerde mannen in het Canton Friburg gebooren, die zich in het burgerlijke, het krijgskundige of in de fraaije wetenfchappen beroemd gemaakt hebben. Dit Canton is geheel van den Roomfchen Godsdienst. Deszelfs bevolking in den jaare 1785 kan uit de volgende tafel opgemaakt worden. De Stad bevatte 5, oir De omtrek van dien. ... 15, 500 Het overige gedeelte van het Can- ton 33-078 II. Deel, I, St. M De  ï78 w. c o x e De Afvveezenden beliepen. . 4, 000 Getal der ingezetenen. ... 57, 589 Het oppergezag berust in den grooten Raad van tweehonderd; beftaande uit de twee Amptmannen CJdvoijers), de Kanfelier, de Grand Sautier of Lieutenant van de politie, de Senaat of kleinen Raad van vier - entwintig, de Raad van zestig, waar uit de bannerets en de voornaamfte Magiftraats perfoonen gekoozen worden, en uit de overige honderd en twaalf leden, die maar alleen Burgers genaamd worden. De eenigfte perfoonen die bevoegd zijn om tot leden van deezen Souvereinen Raad verkooren te kunnen worden, of eenig aandeel in het beftier van zaaken te verkrijgen, zijn de zogenaamde geheime (fecref) burgers, of een zeker aantal gedachten in vier bamieren, of ftammen van de Stad verdeeld; zij worden geheime burgers genaamd, teneinde hen van de overigen, die gedeeltelijk de ftad, en gedeeltelijk de vier en twintig kerfpelen in den omtrek bewconen, te onderfcheiden. De laatften bezitten het recht om de amptmannen, uit de door den Raad"van zestig voorgeflagene Candidaaten, te benoemen, als meede om die magiftraatsperfoonen jaarlijks in hunne bediening te bevestigen. Hier van daan hebben veele fchrijvers deeze regeering aristo - democratisih, doch ten onrechte, geuaamd: want, dewijl de magt van het volk zich alleen tot de verkiezing en; de bevestiging der twee amptmannen be-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 179 bepaald, en het oppergezag volftrekt in den Raad van twee honderd berust, die alleen uit een zeker aantal patrice gedachten kan aangevuld worden, zo is de regeering ook, in den itriktften zin, eene zuivere aristocratie. In plaats dat ik u met een weinig beduidend verhaal, van die zaaken waar in de regeering van Friburg, met die der andere aristocratifche Cantons overeenkomt, zal bezig houden, wil ik mij alleen tot die bijzonderheden bepaalen waar in deeze van die der anderen verfchilt: dit onderfcheid kan voornaamelijk gezegt worden in de drie volgende artijkelen te beftaan. 1. De blinde looting, of wijze waar op verfcheiden aanzienlijke bedieningen worden vervuld, en waar door bijzonder de leden van den Senaat en die van de zestig worden gekoozen. Deeze manier van verkiezing wierd ingevoerd ten einde het verkoopen der ftemmen voortekomen, en dezelve is te zonderling om niet duidelijk opgehelderd te worden. De naamen der Candidaaten worden afzonderlijk in een bus gedaan; bevattende even zo veele afdeelingen als 'er perfoonen zijn die om de open gevallene bediening vraagen. In ieder van deeze afdeelingen leggen de Kiezers hun itemballetje zo als het lot zulks beftuurd, zonder te weeten aan wien zij hunne Item gegeeven hebben, en de Candidaat, die het meeste deezer toevallige Itemballetjes bekomen heeft, word verkoozen. 2. Dat zekere adelijke gedachten uitgedooten zijn om de bediening van banneret te kunnen bekleeden, of om tot leden van de geheime kamer ver- M 3 koo«  ï°0 W. C O X E kooren te worden. Deeze gedachten zijn zestien in getal: fommigen derzelven waaren reeds voor de oprichting van het gemeenebest voor adelijk erkent, en anderen verkreegen in vervolg van tijd de tijtels van graaven en baronnen van de vreemde Vorsten in wier bijzonderen of krijgs - dienst zij zich bevonden. 3. Doch de aanmerkelijkfte bijzonderheid waar in de Staatsgefteltenis van Friburg van die der andere aristocratifche Cantons verfchild, beftaat in eenige bijzonder benoemde afgevaardigden, onder de benaaming van de geheime kamer bekend, welke, hoezeer niet in bezit van eenig openbaar beftier, noch eenige verantwoording fchuldig zijnde, echter de geheime drijfveer uitmaakt, die de raderen van het werktuig der regeering aan den gang brengen. Dewijl de voorrechten en de handelingen van deeze geheime kamer over het algemeen weinig bekend zijn, en nog minder begreepen worden, zo vleije ik mij zelve dat het niet onbelangrijk zal zijn om u een beknopt verhaal, van haaren oorfprong en gefteldheid te geeven. De geheime kamer, een gedeelte van den Raad van zestig uitmaakende, beftaat uit de vier Bannerers, die door den Raad van twee honderduit de vier ftammen wederkeerig gekoozen worden, en uit vierentwintig leden, die door de meerderheid van hun eigen ligchaam worden benoemd, waar van de eerste vier jaaren, en de laatfte geduurende hun leeven in bediening blijven. De geheime kamer vergaderd gewoonlijk viermaal in het jaar, of meermaalen wanneer het de om- ftan-  REIZEN DOOR SWITSERL AND. l8l ftandigheden vereisfchen, en dezelve word door een Banneret zaamgeroepen. De twee voornaamfte bijeenkomsten worden tusfchen zondag voor St. Jan en den 24e Juny gehouden; en gewoonlijk op den jaardag van den veldflag bij Morat, ten einde de opengevallene plaatzen in den Raad van twee honderd te vervullen; ook op dingsdag van de pinxter-week, wanneer zij de openzijnde posten in hun eigen ligchaam aanvullen. Haaren oorfprong word dus in de registers van het gemeenebest opgegeeven. Van den Jaare 1347 tot 1387 benoemden de drie bannerets twintig per. foonen van ieder der drie ftammen waar in het zelve toen verdeeld was, en deeze zestig vergaderden des zondags voor St. Jan om den kleinen Raad te bevestigen, en den fchatbewaarder te verkiezen; van hier word den oorfprong van den Raad van zestig afgeleid, als meede van de vergadering die op den thans zogenaamden geheimen zondag bij den anderen komt. Deeze beftaat uit den geheelen Raad van twee honderd, uitgezonderd de advoijers of amptmannen en den fenaat, waar in de kanfelier, de vier bannerets, en de leden van de geheime kamer voorzitten, die als dan de zitplaatfen der raadsheeren bekleeden. Deeze vergadering onderzoekt het gedrag der raadsheeren, bannerets, en den Raad van zestig, en bevestigt het zelve of keurt zulks af wanneer het nodig is; de leden van iedere ftam verwijderen zich, als hun gedrag door de overgebleevene onderzogt en nagegaan word. Dezelfde vergadering vervuld ook bij blinde looM 3 ting  Iöiï W. C O X E ting de openftaande plaatfen in den Senaat, en in den Raad van zestig. In den Jaare 1387 wierd de benoeming van den Raad van zestig, aan de vergadering die op den zogenaamden geheimen zondag bij een komt, overgebragt, en deeze vergadering wierd tevens van de magt voorzien om den kleinen Raad, den fchatbe waarder, den Raad van zestig, en de overige leden van die der tweehonderd te benoemen. Bij een handvest van het zelfde jaar, wierden vier coadjutors of meedehelpers, uit den Raad van zestig genomen, en aan elk der bannerets toegevoegd; ook fchijnt het dat deeze meedehelpers, op dezelfde wijze als de bannerets, door iedere ftam afzonderlijk wierden gekoozen, en dit zal waarfchijnelijk als den oorfprong der geheime kamer moeten aangemerkt worden. Een handvest van den Jaare 139a bevestigt den geheimen zondag in het recht der benoeming van den Raad van zestig, en ftaat aan de bannerets de keus der prud- hommes of wijze mannen af, die hen vergezellen, wanneer zij het volk op St. Jansdag zaamenroepen; ook is het waarfchijnlijk, dat de bannerets ook hunne coadjutors benoemden. Deeze benoeming gefchiedde, even als thans, op dingsdag van de pinsterweek. De Stad ter dier tijd maar in drie ftammen Verdeeld zijnde, wierden de coadjutors op twaalf bepaald, en wanneer daar een vierde ftam wierd bijgevoegd, vermeerderde men hun getal tot op zestien. Een handvest van den Jaare 1404 bevestigt op veele  REIZEN DOOR S WITS ER LA ND»' 183 veele plaatfen, de bovengemelde bepaalingen, doch het zelve ftaat aan den geheimen zondag de benoe. ming der tweehonderd niet toe, welk recht als toen ter tijd door de bannerets uitgeoeffend wierd, die zulks met hunne meedehelpers, of de geheime kamer deelden; en hier van daan is waarfchijnelijk de benoeming der leden van den Raad van twee honderd ontdaan, die zedert onafgebrooken door de bannerets en de geheime kamer verricht is. Het zelfde handvest bepaald ook, dat de bannerets benevens den Raad van zestig van het voorgaande Jaar op Pinxter-dingsdag moeten vergaderen , om uit den Raad van zestig van iedere ftam vier leden te kiezen, die de bannerets moesten vergezellen, wanneer zij de vergadering van burgers en ingezeetenen op St. Jansdag zaamenriepen; en nog daar en boven twee leden, om de vergadering op den geheimen zondag bij den anderen te doen komen. Dus wierden 'er zes perfoonen uit iedere ftam genoomen om deeze oproepingen te doen, of wel in het geheel vier en twintig perfoonen , zijnde het getal der leden die thans de geheime kamer uitmaaken. Het zelfde handvest magtigt insgelijks ook de bannerets en de geheime kamer om de ftemmen bij alle verkiezingen en raadpleegïngen opteneemen, het welk zij ook tot op den huidigen dag uitoeffenen. Reeds in den aanvang der 15e eeuw vergaderden de bannerets en de geheime kamer op Kersmis en Paasfchen, ten einde zodanige voordellen als voor den Raad van twee honderd moesten gebragt worM 4 den,  l84 w. C O X E den, voortebereiden en te overweegen, die dezelven vervolgens aannamen, veranderden of verwierpen. Dewijl de bannerets waarfchijnlijk voortgingen om van dezelfde meedehelpers of coadjutors ge. bruik te maaken, in het zaamenroepen der vergaderingen op St. Jansdag; als meede op den geheimen zondag, van de geheime Kamer, uit deeze vier en twintig coadjutors bedaande, wierd dezelve eindelijk een geduurig aanblijvend ligchaam, en verkreeg de volgende voorrechten, i. De geheime kamer, benevens de bannerets, roept het volk op St. Jansdag, en de Vergadering die op den geheU men zondag bij den anderen komt, te zaamen. a. Zij bereid en ontwerpt alle de wetten en beveel'en; ■doet alléén de voordellen in den Grooten Raad; en kan door middel van de bannerets een voordel doen verwerpen, door te verklaaren dat hetzelve met de conllitutie drijdig is, zonder gehouden te Zijn van zulks te bewijzen. 3. Zij neemt de flemmen op in de verkiezing of bevestiging van den Amptman , in de vergadering van het volk op St. Janfdag, en bij de raadplegingen van den grooten Raad. 4. Zij vervult alle de opengevallen nlaatfen in dien Raad. 5. Zij kan de leden van den'grooten Raad in derzeiver bediening opfchorten, afzetten, bëvestigen, en hun gedrag afkeuren. 6. Ingelijks vermag zij haare eigen leden bevestigen, afzetten of in hunne bedieningen fchorsfen; bedellingen maaken over haar huishoudelijk bedier; de wijze van verkiezing haarer leden bepaalen, en de openflaande plaatfen in den grooten Raad aanvullen. 7. De tijd  REIZEN DOOR SWITSEREAND. I§5 tiid deezer verkiezingen beftemraen, als meede de fom gelds vastftellen welk ieder lid, van hen die verkooren zijn, vermag te ontfangen. 8 Ook kan zij alle de candidaaten uitfluiten om tot leden van den Senaat, van den Raad van zestig, van de bediening der Bailliuwen, en andere aanzienehjke ampten, verkoozen te kunnen worden , het zij dan door eene weigering voor ditmaal, of wel door hen als onbekwaam te verwerpen. Alle deeze voorrechten , op weezentlijke befcheiden, of onheugelijke gebruiken gegrond, wierden door den Raad van tweehonderd, in den Jaare 1606, 1633, en bijzonder in 1716 bevestigt. Alle zaaken van regeering, en alle de raadplee«ingen der nationaale vergaderingen, worden in de Hoogduitfche taal behandeld, en dewijl de Franfche taal in het grootfte gedeelte van het Canton, en voornamelijk onder de voornaamfte burgers, gefprooken word, zo zijn 'er zelfs veele leden van den grooten Raad, die niet eens de raadpleegingen verftaan. _ ,. Dusdanig was de regeeringsvorm gefteld, wanneer ik in den Jaare 1776 Friburg voor de eerstemaal bezogt; zedert dien tijd heeft dezelve verfcheiden merkwaardige veranderingen ondergaan, waar van ik u het weezenlijkfte in een volgenden brief zal meededeelen. m5 lui.  ï86 w. C O X E L 11 I. BRIEF. Oorfprong en demping der jong/Ie onlusten in het Canton Friburg — veranderingen in de Re- geeringsvorm, jHet uitfluitend recht van aandeel in het beleid der regeeringszaaken, het welk door een zeker aantal geflachten in de Aristocratifche Cantons genooten word, heeft, benevens andere zaamenloopende omftandigheden, tot verfcheiden oproeren in de Cantons Zurich, Bern en Lucerne aanleiding gegeeven, die door de tusfchenkomst van andere Switferfche Staaten zijn gedempt, en door verftandige bepaalingen voorgekomen om op nieuw uittebreeken. Dewijl Friburg een versch voorbeeld daar van heeft opgelevert, heb ik getragt om den oorfprong en voortgang deezer inwendige beroertens nategaan, die door eene merkwaardige verandering in de regeeringsvorm zijn gevolgd geworden. Dienvolgens, zal ik u bij deeze den uitflag mijner nafpooringen open leggen, welke ik uit herhaalde redeneeringen met perfoonen van beide de partijen, uit eene aandagtige leezing van verfcheiden gefchriften, geduurende den loop deezer onlusten uitgekomen, en uit eenige merkwaardige handfchriften, welke het mij gelukte te verkrijgen, getrokken heb. In het laatst van April van den jaare 1781, brak onverwacht een oproer uit, in de Bailliuwagie van Gruij-  reizen door switserland. 187 Gruijeres in het zuidelijkfte gedeelte van het Can. ton geleegen, welkers inwoonders ongemeen naieverig omtrent hunne vrijheid, en zeer gehegt zijn aan de gewoontens hunner voorvaderen. Verbitterd door eenige onftaatkundige daaden der regeering; door de kleine knevelarijen der bailliuwen; door de waereldlijkverklaaring van Val Sainte, een Karthuizer klooster; door de vernietiging van verfcheiden feest-en vasten-dagen; en aangezet door de kunstenaarijen van Chenaux en Castellaz , twee kwalijk gezinde opperhoofden, maakten zij eenen openbaaren opftand. Pietlr Nicolaas Chenaux , het hoofd van den opftand, was een inboorling van /* Tour de Treme, in de Bailliuwagie van Gruijeres. Deezen man vond zich in zijne tijdelijke omftandigheden zeer belemmerd, en was ten hoogften onvergenoegd over de regeering, dewijl hij in den jaare 17P om zijn ongehoorzaam en woelziek gedrag was gevangen gezet. Hij was in het agtendertigfte jaar zijnes ouderdoms, welgemaakt en van eene fiere houding, en, vermits hij een man van eene onbefchaafde, doch den volke behaaglijke welfprekenheid, als meede van eene overdreevene geestgefteldheid was, zo had hij ook een aanmerkelijken invloed op de eenvoudige ingezeetenen weeten te verkrijgen. Zijn meedepligtige, Johan Nicolaas Andreas Castellaz , was burger van Friburg en advocaat te Gruijeres: bedreeven in alle de fpitsvinnigheden van het recht, ervaaren m de gelchiedenis en oude herkomens van zijn land, en wel bekend met de voorrechten van het volk, was hij  i38 w. c o x e hij de eerste om de geringde onderdrukkingen van den bailliuw open te leggen, en ailes optemerken waar in de regeering des volles vrijheden fcheen te belaagen, of befluiten te neemen tegens lang vastgeflelde gebruiken. Met eene heldere item, en eene alles met zich voerende welfpreekendheid begaaft, bezat hij alle gefchiktheid voor volksvergaderingen. Hij was het die Chenaux in alle moeijelijke en onverwachte voorvallen beftierdej ook ontwierp hij de voornaamfte verzoekfehriften, waar in ieder gebrek in de conftitutie ten breedften uitgemeeten wierd, en welken tevens ftrekten om de regeering hatelijk te maaken, en misnoegen onder het volk te verfpreiden. Deeze twee opperhoofden hielden benevens andere meedepligtigen in de maand April van den Jaare 1781, geregelde vergaderingen te Bulk, na dat zij zich van het algemeen misnoegen verzekerd, en een aanzienlijk getal aanhangers verkregen hadden. Inzonderheid droegen zij op den 24 aan eene groote vergadering voor, dat de regeering een ontwerp gefmeed had om vermeerderde -belastingen van een aanmerkelijk bezwaar opteleggen, voor al op het hoornvee en de paarden, en zelfs, om het jaarlijksch gefchenk van zout, het welk zij met de burgers van Friburg deelden, te rug te houden. Ook vertoonden zij aan deeze, dat de waereldlijkverklaaring van Val Sainte, en de vernietiging van zekere feestdagen, een vastgefteld voorneemen te kennen gaaven om den Godsdienst hunner voorvaderen te vernietigen; dat de regeering veele vijanden had; dat het onbeperkt gezag van de gehei- me  REIZEN DOOR SWITSERLAND. I89 me kamer in algemeen afgrijzen was; dat de edelen misnoegd waaren, uit hoofde van hunne uitfluiting van de voornaamfte bedieningen van het gemeenebest; dat de burgers en inwoonders der vier en twintig kerfpelen naieverig waaren over de buitenfpoorige rechten der geheime burgers , aan weihen bij uitfluitiug het zitten in den grooten Raad , het beleid der regeering, en de voordeeligfte bedieningen vergund waren En eindelijk, dat nu de tijd gekomen was, waar in zij ongeftraft beproeven konden, om een verzoekfchrift tot wegneeming der bezwaaren inteleveren; te meer daar eene fterke partij in de ihoofdftad gereed was, wanneer zij zich maar vertoonden, van zich bij hen te voegen, en dat van allerwegen eene groote meenigte zich onder den ftandaard der vrijheid ftond te begeeven. Wanneer zij door deeze en meer andere redenen het getal hunner aanhangers vermeerderd hadden, wierd 'er eindelijk beflooten, om op den 3. May, in ftilte naar de hoofdftad te trekken, en op de markt te vergaderen, ten einde het tuighuis te overrompelen, en na zich van wapenen voorzien te hebben, de bezetting te ontwapenen, en den grooten Raad te noodzaaken om hunne bezwaaren te herftellen, en zodanige veranderingen in de Staatsgefteltenis te maaken, als alleen gefchikt waaren om het volk van een zagt en billijk beflier te verzekeren. Het is zeer merkwaardig, dat, niettegenflaande de algemeene verbintenis welke onder het volk van Gruijercs plaats greep, en het aantal perfoonen die  190 W. C O X e die aan deeze zaamenzweering deel hadden, de regeering echter daar van vóór den 29. of 30 April geen de minste kondfchap kreeg. Op de eerste zekere tijding van den gefmeeden opftand, zond den oorlogs-Raad, die dadelijk vergaderde, eenig krijgsvolk af om Chenaux te vatten, doch, door een zijner meedepligtige, die zich ter dier tijd in de hoofdftad bevond, bericht bekomen hebbende, ontfnapte hij naar Ia Tour de Treme, en de wanhoopigfte van zijne aanhangers zich bij hem gevoegt hebbende, befloot men om zonder uitftel de wapenen opteneemen. Door middel van zijne zendelingen den geest van oproer onder het volk verfpreid hebbende, het welk men onderrichte dat Chenaux uit hoofde van zijne vaderlandlievende poogingen om deszelfs vrijheden te verzekeren ter naauwernood de gevangenneeming ontfnapt was, waagde hij het van zich naar Gruijeres te begeeven alwaar Castellaz reeds eene aanzienlijke partij verkreegen had. Deezen advocaat, eene groote meenigte geduurende den nagt verzaameld hebbende, weidde met veel nadruk en welfpreekendheid over de meenigte van bezwaaren uit, daar toe, even als op den 24. April, van verfcheiden redenen gebruik maakende, die-eenen oogenbliklijken opftand konden bevorderen. Hij vuurde daar door het gemeen tot zulk eene woede aan, dat het zelve des morgens ten vijf uuren te wapen vloog, en 1 door het gevangen neemen van den bailliuw, in het openbaar, den ftandaard van oproer verhief. De kreet nu gegeeven zijnde, trok Chenaux tot Pofieux voort, het welk voor de algemeene zaa1 mei-  reizen door switserland. 10,1 melplaats beftemd was, van waar hij een brief aan de magiftraat van Friburg afvaardigde, in welke hij alle voorneemens van geweld ontkende, en alleen vorderde, dat de verzoekfchriften, en vertoogen van het volk in overweeging zouden genomen worden. Den volgenden morgen voerde hij omtrent zestig van zijne aanhangers op eene hoogte tegens over Friburg, met voorneemen om de Stad te verras, fchen; doch de poorten geflooten , en de vestingwerken bewaard vindende, en ook niet door de vier-en-twintig kerfpelen, zo als hij verwachtte, onderfteund wordende, trok hij eerst tot Pofimx, en vervolgens tot Avrij te rug, alwaar hij verfterking wachtte, welke Castellaz en zijne zendelingen in onderfcheidene gedeeltens van het Canton bezig waaren te verzaamelen. Geduurende deeze oproerige beweegingen, was de Magiftraat van Friburg ieverig bezig in het neemen van maatregelen tot zekerheid van de Stad. Den oorlogs Raad was geduurende den geheelen nagt vergaderd; een nagt van groote fchrik en angst voor veelen van de ingezeetenen. Het verhaal der gevangenneeming van den bailliuw, als meede van Chenaux 'sontvlugting, en dat hij te Pofitux nog geen twee mijlen van de hoofdftad, met een leger van oproerigen, gelegerd was, welks getal merkelijk vergroot wierd, was niet zo dra verfpreid, of eene algemeene ontfteltenis en verwarring nam de overhand. De bezetting beftond naauwlijks meer dan uit vijftig krijgsknegten, en dan nog meest uit oude foldaaten; de vestingwerken waaren zwak en  W. C O X E en zeer uitgeltrekt; men kon niet meer dan twee honderd burgers zaamenbrengen om de wallen te verdedigen, en de oproerigen wierden vooronderfteld eene fterke partij zelf binnen de muuren te bezitten. Wanneer Chenaux in dit oogenblik van wanorder, het geen door de duisterheid van den nagt vermeerderd wierd, de Stad met eene genoegzaame magt had kunnen aantasten, zou hij dezelve ftormenderhand hebben ingenomen. Doch de eerste verbijftering en fchrik was zo dra niet voorbij, of de belegerden geraakten in een vuur en dapperheid het welk de fchrikbaarende onhandigheden van zaaken evenaarde. Zij liepen alle te wapen; de edelen, burgers en zelfs vreemdelingen begaven zich in meenigte naar de wallen, en bereidden zich tot eenen kragtdadigen tegenftand. Hunne gerustheid wierd ook door de aankomst van eenig krijgsvolk van Morat verfterkt, dat des morgens ten negen uuren binnen de poorten trok, als meede door de hoop op aanzienlijker hulp van het Canton Bern. Des avonds te vooren had men een bode naar Bern afgevaardigd, met verzoek van daadelijke hulp. Hij kwam kort na middernagt in die Stad, waar op de amptman van Erlach, een grijsaard van 85 jaaren, aanfionds den Souvereinen Raad deed zaamen komen. „ Mijne Heeren", riep den eerwaardigen magiftraatsperfoon met vervoering uit, „ bij andere gelegenheden kunt gij een jaar raad'„ pleegen; maar thans moet gij daadelijk beflui„ ten : Friburg word door een leger oproerigen „ bedreigd; dat zij, die goedkeuren om krijgsvolk tot  REIZEN DOOR SVVlTSÉRLAND. 193 tot ontzet der-waards te zenden, hunrte handen „ om hoog heffen. " De leden eenpaarig hunne toeltemming geevende, fcheidde de vergadering, en aan twaalfhonderd man werd bevolen oni zonder een oogenblik toevens te vertrekken. Vóór het vallen van den avond kwam de Majoor Rihimer aan het hoofd van twee honderd foldaaten, binnen Fffburg, die ongemoeid door vlugtende partijen van de oproerigen heen trokken; des middernagts wierden deeze van honderd en vijftig dragonders gevolgd, en den volgenden morgen trok de overige manfchap derjjverfterking, uit agthonderd man voetvolk betraande, ter poorte in. . De aankomst van dit krijgsvolk boezemde den Magiftraat van Friburg een volkomen vertrouwen en gerustheid in, en bevrijdde de Stad van het allergrootst gevaar. Echter deeden de zendelingen van Chenaux, die door het geheele land verfpreid waaren, allerwegen in de fteden en dorpen de klokken luiden, voorwendende dat Godsdienst en vrijheid met eene onverwijlde vernietiging bedreigd Wierden. De magt der oproerigen vermeerderde geduurig; de inwooners uit den omtrek der Stad voegden zich daar bij, en den minsten gelukkigen uitflag zou hun getal meer en meer hebben doen aangroeijen. Chenaux had verfcheiden zendelingen binnen de Stad, en nog vóór den middag verfcheen hij aan het hoofd van twee duizend man voor Friburg; agthonderd derzelven waaren van geweeren voorzien, dan de overigen alleen met knodfén, of met het eerste wapentuig het welk zich voordeed, gewapend. De hoogtens bezet hebbende, bevond //. Deel, ƒ, St. N hii  194 W. C O X E hij zijne onderhoorigen weiffelend en befluiteloos, ook met eene algemeene verbaasdheid bevangen op de maare, dat een aanzienlijk getal krijgsvolk van Bern de bezetting verfterkt had. Hij plaatfte echter zijne berden in een voordeelig leger, ook wachtte hij met groote angstvalligheid het tijdftip af waar in zijn magt verfterkt zou worden, en dat zich eene gelegenheid zou opdoen om de vijandelijkheden te beginnen, of om eene algemeene vergiffenis voor hem en zijne aanhangers te verkrijgen. In deezen toeftand van zaaken, deed de Majoor Rihimer met honderd en tagtig dragonders door een der poorten een uitval, terwijl de Lieutenant .Fro'ideville, aan het hoofd van zeventig voetknechten en twintig dragonders eene andere poort uittrok. De Majoor, de belegeraars van eene hoogte welke de Stad beftreek verdreeven hebbende, vervolgde zijn marsch met voorneemen om hen van vooren aantetasten, wanneer hij op den afftand van een kanon-fchoot, agthonderd man in dagorder, doch zonder gefchut, zag opkomen. De oproerigen zagen niet zo dra het gefchut tegens hun geplant, en dat den bevelhebber een Officier van Bern was, ' of zij zonden herhaalde reize bodens af om hem te verzekeren, dat zij geene vijandelijkheden in den zin voerden, maar dat zij alleen zaamgekomen waaren om herftel der bezwaaren te vorderen, en dat zij hem verzogten om het bloedftorten voortekomen. Tot antwoord bekomen hebbende, dat hij zou tragten hunne voorfpraak te weezen, indien zij daadelijk de wapens wilden neerleggen, en Chenaux uitleveren, ftemden zij in het eerste punt, doch floe-  reizen door switserland. 195 floegen het tweede af. De Majoor ging voort met op het geëischte nader aantedringen, en won daar door tijd, tot dat de Lieutenarit Froideville op het onverwachtst zich agter haar vertoonde. De twee bevelhebbers herhaalden hunne beloften, na* rnelijk , dat men hunne rechtmaatige vertoogen gehoor zoude geeven, waar op den geheelen hoop zich krijgsgevangen gaf. Vier der opperhoofden van de oproerigen in bewaaring genomen aijndeveroorlöofde men de overigen, na dat zij hunne naahien en woonplaatfen opgegeeven hadden, om ongemoeid te vertrekken. Chenaux was onder de eersten die de vlugt nam, het zij dan dat hij de onmoogelijkheid inzag om zijn volk den aanval te doen wederftaan, of dat het hem aan perfoonlijken moed ontbrak. Van dorp tot dorp vlugtende, wierd bij omtrent mid.. dernagt in de nabuurfchap van Pofieux bij Henbrik Rossier, een zijner voornaamfte meedepligtigen ontdekt. Rossier , willende door het verraaden van zijn opperhoofd zijn eigen bevrijden, greep hem bij de keel, verweet hem dat hij het volk tot oproer verleid, en het zelve uit lafhartigheid verlaaten had; vervolgens ontnam hij hem met de hulp van Chavaillat en Pijthon , twee der oproerigen, een piftool met twee Ioopen, en geleidde hem naar Friburg. Chenaüx zich onverwacht losrukkende, trok een mes, en, na Rossier verfcheiden wonden toegebragt te hebben, poogde hij naar Pofieux te vlugten. Doch Chavaillat hem vervolgende, en Rossier een geweer vafl fien zijner meedeftanders ontweldigd hebbende, beN a reik-  195 W. C 0 X E reikten zij hem weldra, en vorderden dat hij zich overgaf onder bedreiging van eenen oogenbliklijken dood. Chenaux, geen hoop van ontkoming ziende, en moed uit de wanhoop opvattende, viel met zulk eene onbedagte woede op Rossier aan, dat hij de baijonet van zijnen aanrander in de borst ontfing, en op de plaats den geest gaf. De dood van het opperhoofd, de vrijwilligeovergaaf zijner voornaamfte meedeftanders, en de Vlugt van Castellaz, maakte een einde aan deeze kwalijk beraaden onderneeming. Zes honderd der oproerigen l het eenigfte overfchot van deeze, wierden den volgenden morgen in de nabuurfchap van de Stad ontdekt, doch het lot van hun opperhoofd verneemende, als meede dat de andere benden zich krijgsgevangen gegeeven hadden, en ook door een corps grenadiers aangevallen zijnde, verffrooiden zij zich zonder verderen tegen* ftand. Maar hoezeer den opftand op deeze wijze gedempt was, en alle de partijen zaamenftemden ora het oproer tegens te gaan, zo was echter de geest van misnoegen met te veel fpoed en geweld onder alle rangen van menfchen doorgedrongen, dan dat de beftierders van den Staat niet zouden overtuigd geworden zijn, dat het zaad van oproer dieper verfchoolen lag, dan uiterlijk fcheen te blijken. Want het was duidelijk te zien, dat de kleine knevelarijen der bailliuwen, de affchafütig van onnoodige feest-en vastendagen, en de fchijnbaare inbreuken op eenige weinige nietsbeduidende voorrechten, hoe ook door de listige aanblaezingen van de aller-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. IQ7 lerbedrieglijkfte opperhoofden vergroot, nimmer genoegzaam in i ftaat zouden geweest zijn om het volk van Grui/eres, tot het wanhoopig uiterfte aantezetten, van de wapenen tegens hunnen wettigen fouverein optevatten, bij aldien de regeering niet tegens het volk was geweest, en indien niet verfcheiden bezwaaren van een drukkenden aart vereischten om verbeterd, een aantal haatelijke belemmeringen weggenoomen, en verfcheiden gebreken in de ftaatsgefteltenis veranderd te worden. Door deeze redenen aangezet, vaardigde de regeering een manifest uit, waar in zij het noodzaaklijk oordeel* de om, na eene algemeene vergiffenis aan de oproerigen gefchonken te hebben, de onderdaanen van alle rangen en ftaaten uittenoodigen, van hunne bezwaaren inteleveren, vertoogen te doen, en verzoekfchriften tegens - inbreuken overtegeeven. Ter zelfder tijd zonden de drie Cantons Bern, Lucerne en Solothurn afgevaardigden naar Friburg, tevens hunne bemiddeling aanbiedende om de onlusten in het gemeenebest ontdaan te helpen vereffenen. Ingevolge van deeze afkondiging, wierden veele verzoekfchriften en vertoogen aan den grooten Raad overgeleverd, die de vernieuwing van in onbruik geraakt zijnde rechten, de vernietiging van zekere bepaalingen of belemmeringen, herftel van bezwaaren, en verbetering in de conftitutie vorderden, of wel over inbreuken op de volksvrijheid zich beklaagden. Dewijl het noodloos is I om van alle de klagten en plans van verbetering melding te maaken, welke door den geest van partjjfchap of zugt naar nieuwigheden waaien voorgele 3 ' fchree-  198 w. c O X E fchreeven, zal ik mij alleen tot drie voornaame verfchilpunten bepaalen, die de hevigfte twisten veroorzaakt hebben, en nimmer beflischt zouden zijn geworden, indien de drie bemiddelende Cantons niet met gezag en kragtdaadig tusfchen beiden waaren gekomen. Deeze zijn i. De uitfluiting van den adel van de bediening van bannerets en van het geheim burgerrecht; i. De buitenfpoorige voorrechten en invloed van de geheime kamer; en 3- De uitfluitende voorrechten van de geheime burgers. i. Met betrekking tot het eerste punt in verfchil, moet men opmerken, dat de uitfluiting der adelijke gedachten van de bediening van bannerets en van geheim burger in allen opzichte billijk fcheen te weezen, zo lang namelijk als de regeering democratisch was, en de bannerets, volgens de oude handvesten, uit het volk gekoozen wierden; geduurende welken tijd noch zij, noch hunne coadjutors de geheime burgers, uit den adelftand konden genoomen worden. Doch wanneer de regeering van eene democratie in eene aristocratie veranderd was, en het ftedelijk beftier niet langer belfond; als meede wanneer inzonderheid de onlusten in den' Jaare 1553 door de bannerets verwekt, den Raad van twee honderd noodzaakten om het recht van benoeming deezer regeerings perfoonen van het volk op zich zeiven overtebrengen , behoorde ook de uitfluiting der edelen, welke op democratifchen naiever gegrond was, niet langer beflaan te hebben. Hunne vertoogen waaren dierhalven billijk, en zouden nog rechtmaatiger geweest  REIZEN D00,R SWITSEREAND. ÏOQ weest zijn, indien de onlusten van het gemeenebest die niet gevaarlijk gemaakt hadden. 2. Wat het tweede punt betreft : het uitgeftrekt gezag en den ongemeenen invloed van de geheime kamer, kon niet faalen of moest naiever en misnoegen onder alle rangen te weeg brengen ; want, wanneer men alle de bijzonderheden hunner voorrechten, zo als die in den voorgaanden brief zijn opgegeeven, befchouwt, is het klaarblijkelijk , dat offchoon de leden van dit gemagtigd ligchaam geen volftrekte magt in het maaken of vernietigen van wetten bezitten, zij echter de bewaarders en befchermers van de conftitutie, en de voornaamfte bewerkers der befluiten zijn; ook dat, dewijl zij allen het recht van voordellen hebben, en hunne weigering aan alle de befluiten van den grooten Raad kunnen geeven, geen voorflag hoegenaamd zonder hunne meedewerking in eene wet kan veranderd worden. Het is ook niet minder duidelijk, dat de magt om fchikkingen voor het huishoudelijk beftier hunner eigene zaaken te maaken , welke voor den grooten Raad op eene geheimzinnige wijze verborgen gehouden worden, aanleiding tot gevaarlijke misbruiken zouden kunnen geeven ; dat de leden van die kamer toevalligerwijs in het bezit waaren, om een ieder van alle bedieningen te kunnen uitfluiten namelijk door het recht van voorftelling; dat door de benoeming van de open zijnde plaatfen in hun eigen ligchaam het te vreezen was, gelijk ook inderdaad plaats had, dat de toelaating in de geheime kamer grootendeels tot eenige weinige gedachten bepaald was; dat, wanN 4 neer  a0° WC C O x E neer zij alle de verkiezingen in den Raad van tweehonderd verrichtte, deeze verkiezingen geheel en al van eenige weinige perfoonen moesten afhangen die in het grootfte aanzien waaren; en dat dus het beftier trapsgewijze maar tevens noodwendig tot eene volftrekte oligarchie of regeering van weinigen moest overhellen. 3. Het derde verfchilpunt, namelijk, de uitfluitende voorrechten der geheime burgers, gaf tot veel fterker en gevaarlijker gefchillen aanleiding. De vordering der andere burgers, dat, volgens de oude wijze van regeering, het recht om in den grooten Raad te kunnen verkooren worden, en bijgevolg aandeel in het beftier van zaaken te hebben , met alleen bij uitfluitend recht tot de geheime burgers zoude bepaald blijven, maar ook tot hun uitgeftrekt worden, fcheen tegens de grondwetten van het gemeenebest te ftrijden, en eene geheele verandering in het weezentlijkfte der conftitutie naar zich te zullen fleepen. Het overige gedeelte van dit jaar wierd doorgebragt met deeze verfchilpunten onderling te betwisten, het welk tot veele flaat-en gefchiedkundige gefchillen aanleiding gaf, en verfcheiden weetenswaardige nafpooringen omtrent den oorfprong der geheime kamer, en de ontftaane onderfcheiding tusfchen de geheime en andere burgers aan het licht bragt. Ten einde deeze verfchillen te beflisfchen, vroeg de volkspartij toegang tot de ftaatspapieren, doch het welk van den kant der regeering onder allerlei yoorwendzels uitgefteld en geweigerd wierd, dewijl die  REIZEN DOOR SWITSERLANB. 201 die zodanig een onderzoek als van gevaarlijke uitzichten befchouwde, en gefchikt oordeelde om partijzugtige nieuwigheden in den ftaat intevoeren. Het gemeen door herhaalde weigeringen verbitterd , begon tekens van misnoegdheid te toonen, en in groote hoopen op de plaats alwaar Chenaux gedood was zaamen te vergaderen; deeze hielden plechtige omgangen, draagende kruisfen en vaandelen, onder het zingen van lofzangen en zielmisfen ter eere van deezen martelaar Czo als zij hem noemden) van den godsdienst en vrijheden van hun land. Deeze oproerige vergaderingen zouden waarfchijnlijk in een anderen opftand geeindigt zijn, wanneer de Bisfchop van Laufanne die niet op ftraffe van den ban verboden had. Tegens het einde van het jaar, kwamen de - afgevaardigden van Bern, Lucerne en Solothurnxt Friburg aan, met oogmerk om de verfchillen in de hoofdftad bijteleggen. Deeze afgevaardigden, verkreegen van de regeering het vernietigen der önbekwaamverklaaring van den adel, ten einde daar door de burgers te bevreedigen, die niet minder heftig ten voordeele van de edelen dan voor het uitbreiden hunner eigen voorrechten gezind waaren. Ten opzichte echter van de andere gefchilpunten, vermits zij begreepen dat het gevaarlijk zou weezen om de hoofden van een verhit gemeen de ftaats - of ftadspapieren te vertrouwen, het geen met plannen van eindelooze nieuwigheden verzeld zou gaan, floegen zij voor, dat den grooten Raad eenige afgevaardigden zou benoemen om een ontwerp opteftellen, waar bij de voorrechten en vrijheden der burgers vastgefteld N 5 wier-  S02 vr. C O X E wierden, het welk dan voor het vervolg als eene grondwet zou aangemerkt worden. Doch offchoon men deeze weezenlijke punten verkreegen had, zo bleeven 'er echter nog zo veele zaaken in gefchil, dat geduurende eenen geruimen tijd alle verdere poogingen om het een en ander te vereffenen vrugtloos waaren. De afgevaardigden verbleeven te Morat van den 25 April tot den 25 July 1782, alwaar zij zich bezig hielden met het hooien, het overzien, en overweegen der van beide zijden aangevoerde redenen, en met het raadpleegen over de beste maatregelen tot vereemgmg der beide partijen. De burgers waaren echter zodanig misnoegd over de hoofden der aristocratie, dat zij een befluit vormden om den jaarlijkfchen eed van getrouwheid aan den Grooten Raad te weigeren; ook wierden zij niet dan met groote moeite door de drie afgevaardigden overgehaald, (die te Friburg met dat oogmerk gebleeven waaren) om de gewoonlijke hulde afteleggen. Zelfs misnoegd op de afgevaardigden , en die als veel te partijdig befchouwende, gaven zij een vertoog over; waar in zij, na dat zij hunne bezwaaren voorgefleld hadden, dreigden om zich op den algemeenen landdag der dertien Cantons te Frauenfield te zullen beroepen. Maatregelen van zodanig eenen ontrustenden aart, moesten natuurlijk ftrekken om eene zeer weezenlijke verandering in de grondbeginzelen der Switferfche vereeniging voorttebrengen, en wierden dienvolgens ook op het allerfterkfle door de leden van dat bondgenootfchap afgekeurd. Hier voor. bragt  REIZEN DOOR S WITS ER LAND. 203 bragt men bij (en wel met zeer veel reden) dat door het invoeren eener nieuwigheid van zulk een algemeen aanbelang, de verfchillen tusfchen de onderfcheidene regeeringen en hunne onderdaanen meer en meer talrijk en gevaarlijk zouden worden, en dat eindelijk ieder Canton onder het opzicht van het andere zou vervallen. Daar en boven wierd den tegenswoordigen toeftand van zaaken nog van een veel bedenkelijker aart, dewijl het Franfche hof, het geen door lommige hoofden van het beftier geraadpleegd was, deszelfs goede diensten tot het bemiddelen der gefchillen had aangebooden. En ofichoon de drie Cantons zich met eene ftandvastige grootmoedigheid tegens de tusichenkomst van eene vreemde mogendheid hadden verklaard, en beflooten, dat wanneer Friburg zodanig eene bemiddeling aannam, het zelve uit het Switferfche Bondgenootfchap zou geflooten worden, zo was het echter te voorzien, dat bij het vermeerderen der onlusten, de Franfchen gemaklijk eenig voorvvendzel zouden vinden om zich in de zaaken van Friburg te mengen, even zo als zij thans in die van Geneve gewikkeld waaren; en ,, wee dat gemeenebest," zeggen de voorftanders der Switferfche onafhangelijkheid „ in welkers in„ wendige ftaatsgefchillen vreemde mogendheden ?, tusfchen beiden komen." Door deeze befchouwingen overreed, zogten de drie bemiddelende Cantons, vreezende de zaaken tot een fpoedig einde te brengen , de partij der regeering overtehaalen om in verfcheiden veranderingen van de conftitutie toeteftèmmen. Eindelijk na  204 W. C 0 X E na eene menigte uitftellen, gefchillen en zaamenkomften, deeden de afgevaardigden op den 19 Juny, een manifest af kondigen, waar bij verklaard wierd, dat na een onpartijdig en naauwkeurig onderzoek der onderfcheidene vertoogen en verklaaringen aan beide zijden gedaan en overgegeeven, hun gebleeken was, dat de Hellingen der burgers ongegrond waren en hunne èisfchen tegens de conftitutie ftreeden; dat de tegenswoordige regeeringsvorm meer dan twee honderd jaaren had beftaan; en dat het oppergezag bij de leden van den grooten Raad berustte. Bij deeze verklaaring voegden zij nog, dat de drie Cantons de in weezen zijnde regeeringsvorm zouden verdedigen en befchermen, en nimmer een ander hooger beroep aan welke magt ook, omtrent de verbetering of verandering der conftitutie toelaaten dan aan den opperften raad van het gemeenebest, dewijl die rechtbank alleen voor diergelijke gefchillen bevoegd was. Ter zelfder tijd raadden zij de regeering om de onbekwaamverklaaring van den adel tot de bediening van banneret en geheim burger te vernietigen, als raeede om eenige nieuwe gaflachten tot het geheim burgerfchap toetelaaten ; om eenige overgeblevene bezwaaren te hooren en te veranderen; en dm eenige gebreken in de conftitutie te verbeteren. Deeze verklaaring, door de regeering goedgekeurd zijnde, wierd op den 28 July aan de in hunne ftammen vergaderde burgers voorgelezen; doch verfcheiden onder deezen verklaarden zich opentlijk daar tegens, met dat gevolg dat de drie voor-  reizen door switserlan d* 205' Voornaamfte hoofden dier weerfpannigen gebannen, en hunne protesten met verachting behandeld wierden , waar meede de rust in het gemeenebest herIteld was. Spoedig na deeze volkomene bevreediging, maak. te den Grooten Raad verfcheiden wetten tot herflel van bezwaaren, vernietigde eenige belastingen en gebruiken, welken het voorwerp van algemeene klagten geweest waaren, en verbeterde de conftitutie met de volgende punten. 1. 'Er word eene volkomene gelijkheid tusfchen de geheime burgers vastgefteld; de oude edelen zullen niet langer van de bediening van banneret of geheime burgers worden uitgeflooten, doch geen voorrang hoegenaamd uit hoofde van hunne tijtels bezitten, welke laatften men in alle handelingen en gefchriften binnen het Canton Friburg niet zal moeten vermelden. Daar en tegen * zullen alle de geheime burgers zonder onderfcheid van perfoonen* van gelijken adel te zijn, geacht worden. 2. Zestien nieuwe gedachten zullen in het geheim hurgerfchap toegelaaten worden, welke vermeerdering ten naasten bij het getal op honderd gedachten aanvult; ook is verder bepaald, dat na het uitflerven van drie gedachten, aanftondszonder het minste uitftel een gelijk getal zal verkooren worden. 3. De openvallende plaatien in den Raad van zestig zullen, in plaats dat die tot hier toe zonder onderfcheid uit alle de leden van den Raad van twee honderd aangevuld wierden, voortaan na den ouderdom van zitting bekleed worden. 4. Dan  2QÖ W. C 0 X E 4. Dan de grootfte en voornaamfte verbetering irj de regeeringsvorm, betreft de nieuwe conftitutie van de geheime kamer; welke in de volgende belangrijke punten veranderd is. 1. De leden van die kamer, worden nu uit deri Raad van zestig genomen, en door blinds looting verkoozen. in plaats dat dezelven voorheen door meerderheid van ftemmen uit haar eigen ligchaam benoemd wierden. De candidaaten zijn niet langer gehouden om door een lid van de geheime kamer voorgefteld te worden; doch, als zij zich aan hunhen banneret aanbieden, is de laatste verpligt om dezelver naamen aan de geheime kamer inteleveren. Vermits elke openftaande plaats uit den bijzonderen ftam, waar in zij voorgevallen is, aangevuld word, zo moet deeze verandering noodwendig de meededingers tot op drie of vier verminderen; en ten einde ook zaamenfpanningen of omkoopingen voorgekomen, wanneer 'er maar één candidaat of mededinger gevonden word, behoeft hij niet gekoozen te worden, maar het lot moet beflisfchen of hij gekozen dan afgekeurd word; en ingeval men de meerderheid der ftembriefjes voor het niet toelaaten bevind, moet hij tot het volgende jaar wachten, voor en al eer hij wederom kans heeft van benoemd te kunnen worden. Elk lid, zal bij zijne verkiezing niet meer dan öCft. 1. 10 fch. aan ieder banneret en geheim lid mogen betaalen ; ook zal het geld in de Secretarie moeten geleverd, en door dezelve gelijkelijk worden verdeeld. 2. Geen vader en zoon, noch twee broeders * noch meer dan twee perfoonen denzelven naam voerende , mogen  réizen door s wits e ré a n d. 2ö? gen te gelijker tijd in de geheime kamer zitteti. 3. De leden blijven in het bezit om de opengevallene plaatfen in den Raad van twee honderd te vervullen, onder de gewoone voorwaarden, dat de candidaaten twintig jaar oud zijn, en dat de aanftelling alle twee jaaren plaats zal grijpen. Verder is bepaald, dat onder eede, op ftraffe van afzetting, niet meer dan iqoo kroonen (*) voor de benoeming zal mogen ontfangen worden; en dat de gemelde fom, in plaats van geheel en al voor den perfoon, aan wien de benoeming ftaat, gefchikt te zijn, voortaan der Secretarie zal worden overgeleverd , om door dezelve onder de vier bannerets uittedeelen, wanneer een van deeze moet verkiezen, of wel, onder de leden van de geheime kamer welke tot den ftam behooren waarin de plaats open ftaat, indien de beurt op een van deeze valt (f). Daar en boven, indien de perfoon door een banneret of door een der geheime leden voorgedraagen, door twee derde van de kamer afgekeurd word, vermag men een ander voorteftellen ; doch, indien zulks voor de tweedemaal gebeurd , gaat het recht van voorftelling over op den banneret of het geheime lid, die uit denzelfden ftam (*) Van 25 bach ieder, beloopende de geheele fom L. ft. 171. 13 f. 10 d. of omtrent i8po Gl. Hollandsch. (f) Ieder banneret benoemt de eerst opengevallen plaats van zijnen (lam, en vervolgens ieder geheim lid beurtelings, volgens den ouderdom, in den ftam waar toe hij behoord.  ao8 W. C O X E ftam het naaste m rang volgt. Insgelijks is onder eede bepaald, dat alle beloften van voorftellingert egens vergoeding, of diergelijke verbintemsfen * Voor het toekomende niet zullen gelden, alleen uitgezonderd die welke thans beftaan, en welke of een zoon van de zich verbindende partij, 0f wel een perfoon wiens naam bekend is, aangaat. 4 Zij behoud nog de magt om perfoonen van de voornaamfte bedieningen der regeering uittelluiten, doch m word vermaand om hier in met groote oplettendheid en zorgvuldigheid te werk te gaan. /ne weigerende ftem, door eenen banneref gegeeven zal niet meer genoeg zijn om een voorftel in den grooten Raad te doen verwerpen. Maar zal de tegenkanting voldoende weezen, zo moet die ob eene bepaalde wet gegrond, en eenpaarig door de vier bannerets daar in toegeftemd worden 1 dan indien, één derzelven van het tegengeweld gevoelen is, word zulk, aan den Raad van twee honderd ! weezen die door eene meerderheid van twee der- ttd nf m°et' of deweigerendeftem beves. igd^of verworpen zal worden. 6. Het doen van ,voordellen, het welk voorheen alleen bij de Z hetme kamer berustte, word nu tot de leden van den kleinen Raad en die van de zestig uitgeftrekt • en de wijze van raadpleegingen over zodanige voor' ftelletii, gaat met meer of min zaamengeftelde on* ftandigheden verzeld, naar maate de zaak van meerder of minder aanbelang is. In alle gevallen moeten door de geheime kamer de wetten voorbereid en het opftel tot volkomenheid gebragt worden. 7. -De geheime leden zullen voor de bannerets, als daar  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 30J daar toe door den grooten Raad gemagtigd, den eed afleggen van aan alle de bevelen dier vergadering te zullen gehoorzamen, en deeze fchikkingert naartekomen zonder daar iets af of toe te doen. En wijders is vastgefteld, dat geene veranderingen in de tegenswoordige conftitutie of in de geheime kamer zullen gemaakt worden, ten zij dat die door drie vierde van hun eigen ligchaam, en door twee derde van den grooten Raad zijn goedgekeurd. LIV. BRIEF. Kaas van Grüijeres Hermitage in de nabuurfchap van Friburg. Het Canton Friburg heeft weinig bouw-land, maar overvloed van weiden, en dienvolgens, beftaat ook deszelfs voornaamfte uitvoer in hoorn vee, kaas, boter, en huiden. De kaas, zeer geroemd onder den naam van Grüijeres, die men in eene groote menigte uitvoerd, word in een keten van bergen gemaakt van omtrent tien uuren in de leng'e en vier in de breedte, (trekkende zich van de Bailliuwagie van Schwarifenburg tot het grondgebied van Vevaij en Aigle in het Canton Bern uit. Alle dekaazen, hoe zeer op dezelfde wijze gemaakt, zijn echter niet van dezelfde deugd, welk verfchil waarfchijnlijk uit de verfcheidenheid van gronden voorkomt, als meede dat op alle hoogtens dezelfde kruiden niet groef- //. Deel, I, St. O jen:  310 W. C O X E jen; ook worden de laage weilanden, gitcs genaamd , niet zo geroemd als die, welken op de verhevenfte (landpunten gevonden worden. De geheele (treek is in grootere of kleinere pagthoeven verdeeldwelke de eigenaars voor drie of zes jaaren verhuuren, tegens betaalLg geduurende vijf maanden van 16 fch. tot L. i. jo fch. Sterl. voor ieder koebeest, naar maate van den aart of verhevenheid van den grond; de laagere weilanden, offchoon niet de beste, zijn echter het duurfte, om reden dat die vroeger van de fneeuw bevrijd, en laater daar meede bedekt worden, en dus ook langer voedzel voor het vee opleveren. Ieder hoevenaar, een berg gepagt hebbende, huurt van onderfcheidene boeren in het Canton, van veertig tot zestig koeijen, en wel van den 15. May tot den 8. Ocïober. Hij betaald hier voor van L j. 6 fch. tot L 1. 13 fch 6d. voor het (luk; iedere koe geeft dagelijks van twintig tot vierentwintig quarters melk, en levert twee honderd pond (*) kaas geduurende die vijfmaanden. Op den agttienden October zend den hoevenaar de koeijen aan de onderfcheidene eigenaars te rug. Het vee word dan op de velden die tweemaal gemaaid zijn tot den 10 of n November geweid, wanneer het zelve gewoonlijk uit hoofde van de fneeuw op de (lallen geplaatst, en geduurende den winter met hooij en nagras gevoed word. De- (*) Ieder pond bevat iets meer dan zeventien oneen Engelsen.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 211 Dewijl de bergen in het Canton Friburg voor ten minsten 15,000 koeijen voedzel verfchaffen, kan men rekenen dat dezelven jaarlijks omtrent 30,000 centenaars kaas, voorden uitvoer gefchikt, opleveren; behalven nog 2,000 of 3,000 centenaars, na dat zij van de bergen gekomen zijn, en uitgezonderd /nog een kleinder lbort, welke in verfcheiden gedeeltens van het Canton gemaakt word. De kaazen voor den uitvoer weegen ieder van veertig tot zestig ponden, en worden de honderd pond tegens L 1. 17 fch. tot L 2. toe verkogt. Behalven de koeijen die geduurende den zomer in de bergen geweid worden, beloopt het getal der' overigen in dit Canton op omtrent 12,000 welken aan de onderfcheidene landlieden toebehooren, die daar van hunne huisgezinnen van melk voorzien. De nodige gebouwen tot bereiding der kaas dienende, beftaafh uit een chalet of groote hut, het welk een vertrek met een fornuis bevat om de melk te kookcn, als meede èen celletje alwaar de melk *> bewaard word, en een ftal voor zestig of zeventig koeijen; bij het zelve is een foort van kaas-huis, het welk op denzelfden graad van koelte word gehouden, en alwaar men de kaazen alle dagen keerd en dezelven zout. De dikte-van de vorm, waarin iedere kaas geperst word, is omtrent van vier duimen. De vaten voor den uitvoer bevatten tien kaazen, uitgezonderd die voor /taliën, wélken maar van drie zijn, ten einde met muilezels over den grooten St. Bernard gebragt te worden. De kaazen wel ingepakt zijnde kan men die zonder hinder tot in de afgelegenfte gewesten overO a voeren,  2Ï2 W. C O X E voeren; zij moeten op eene jVogtige plaats bewaard , en dikwijls met witten wijn afgewasfchen worden, ten einde die voor de bloedelooze diertjes te bewaaren. Wanneer de koeijen van de bergen terug komen, maakt men in den herfst, en zelfs in den winter, een foort van roomkaas; deeze is zeer geacht, maar ook duurder dan die van Gruyères, Het grootfte gedeelte van het zout dat men tot de kaas gebruikt, komt uit Francht Comté, en het overige uit Lottharingen en Beijeren, doch dit laatfte is veel flegter. Het noodige zout.voor alle gebruiken van het geheele Canton, beloopt ten minften op 20,000 centenaars, waar van 'er 15,000 uit Franche Comté getrokken worden. Jn dit Canton worden jaarlijks een groot getal merrien, veulens, en hoorn-vee aangefokt: deosfen van drie of vier jaaren verkoopt men in het Canton Bern, in het Prinsdom; Neuchatel, en in Franfche Comté. Door elkander geflagen kan men rekenen, dat het Canton Friburg jaarlijks 37,000 koeijen en osfen voed. Op onzen weg naar Bern, namen wij een kleinen omweg naar het dorp Neuneck, met oogmerk om eene hermitage te bezichtigen, welke omtrent een uur van Friburg afgelegen is, en die door de reizigers om haare zonderlingheid zeer geroemd word. Zij is in de vaste rots uitgehouwen, en haare voornaamfte bijzonderheid beftaat hier in, dat zij het werk van twee menfchen is: in dit opzicht, is dit een verwonderingswaardig ftuk, doch voor het overige verdiend zij naauwlijks een bezoek, In  REIZEN DOOR S WITS ERE AND. 211} In de voorige eeuw maakte een hermiet eene holte in deeze rots, die groot genoeg voor hem was om daar in te kunnen liggen: doch zijn opvolger een gemaklijker verblijf verlangende, hieuw in het binnenfte van den berg een kapel, verfcheiden vertrekken, en zelfs trappen. De lengte van het geheele werk is meer dan vier honderd voeten. Een vertrek is negentig voet lang en twintig breed; de toren van de kapel, in dien men die zo noemen kan, is tagtig voeten hoog, en de fchoorfteen van de keuken negentig voeten. De kluizenaar die dit verblijf in de rots vervaardigde , vond daar aan bijna dertig jaaren bezigheid. Welk eene verkwisting van tijd en naarftigheid! Dan zodanig is de dwaasheid der bijgeloovige afzondering, dat deeze, uit gebrek aan nuttiger bezigheden , veeltijds tot arbeid vereisfchende beuzelingen toevlugt neemt. De ligging deezer hermitage is zeer fraaij, de rots waar in zij gehouwen is, hangt over de rivier Sane heen, die door twee ketens van heuvels met bosfchen bezet al kronkelende voortloopt en benedenwaards die geheele valleij vervuld. De tegenwoordige kluizenaar is een Duitfcher, en een oud foldaat leeft daar met hem. Van deeze hermitage tot aan Neuneck ("alwaar het Canton Bern begind) is de landftreek zeer welig en fraaij met geboomte beplant; aan onze regterhand hadden wij een vergelegen doch majestueus gezicht over de ongelijkfte rotfen, waar boven de fneeuw alpen zich verheffen, en het verdere uitzicht belemmeren. De zon verliet dit halfrond: de gemengelde couleuren van den avondftond — de purO 3 pere  214 W. C O X E pere gloed op de barre rotzen en de ftraalen der ondergaande zon op de ijsbergen, die even als doorfchijnendfcheenen te gloeijeu — dit alles verfpreidde zulk eenen bekoorlijken luister over dit grootsch to« neel, dat zelfs het fchitterende penceel van eenen Apelles, te vergeefsch zou getragt hebben zulks natevolgen, hoezeer hij gezegd word gefchilderd te; hebben „ qua. pitigi non posfunt, fulgura et ful■„ getra^ bet geen niet gefchilderd kon worden, namelijk het weerlicht en de bhxem. Ik ben, &c. , (*) Zie Plin. II. N. Lib. 35. c. 10. Einde van het II. Deel. I. Stuk.  REIZEN DOOR SWITSERL AND, ineen REEKS VAN BRIEVEN geschreeven aan WILLIAM MELMOTH, ScMUkn. door WILLIAM C O X E, M. A. Predikant te Bemerton ; Lid van de Keizerlijk» Oeconomifche Maatfchappij te St. Petersburg , en van de Koninglijke Akademie der Wetenfcbappen te Koppenhagen, benevens Ka* pel/aan van den Hertog van •Marlbourough. NAAR HET ENGELSCH. II. Deel , II. Stuk. Te Ü T R E C H T, Bij B. WILD en j. ALTHEER. e n Te ROTTERDAM, Bij J. P. van HEEL, i 7 9 4-   INHOUD DER BRIEVEN van het TWEEDE DEEL TWEEDE STUK. Brief. Bladz. LV. De Stad en het Canton Bern. . 215 LVI. Regeering van Bern. . • . aa6 LVII. Z evens- en Letterkundige - Bijzonderheden van Haller. . . • 238 LVIII. De Heer Sprungu's verzaamling van Switferfche vogelen. — De gebaarde Giervogel. . . . 284 LIX. Verzaameling van den Heer WytIenbach. — Befchrijving van Heuvels en Alpen die men in den omtrek van Bern ontwaar word. 294 LX. Togt naar Thun, Worbe, en Hindeh bank. — Grafplaats van Mevrouw Langhans. . . . 309 * a LXI.  IV INHOUD DER BRIEVEN. LXI. Bezoek bij MiCHAè'L Schuppach , Geneesheer te Langenau. . , grg LXH. Payerne — Moudon — Geneve rj Calvin. . . . . . 32q LXIII, Over den jlaat der geleerdheid te Geneve 327 LXIV. Regeeringsvorm van Geneve in 1766. 33ö LXV. Verhaal van de jongjle omwenteling te Geneve. — Oorfprong en Voort' gang der inwendige Beroertens. — Beleg en overgaaf der Stad. — Veranderingen in de Regeeringsvorm. — Ontwerp van een Geneeffche Volkplanting in Ierland, waarvan afgezien word. ..... 350 LXVI. Algemeene Aanmerkingen. . . 389 Naamlijst van de voornaamfte Boeken die van tijd tot tijd in den loop van dit Werk ge. hruikt zijn, . . . . . . 403 Verhaal van de jongjle Onlusten en Omwenteling te Geneve in den jaare 1789 voorgevallen 411  ffm C O X E k E I Z E N DOOR SWITSERLAND. LV. BRIEF. 1 De Stad en het Canton Bern. 'Bern, den 16 September. ]Ë)rT mijne komst te Bern was ik óver de ongemeene zindelijkheid en fraaiheid dier ftad zeer getroffen; ik kan mij niet herinneren ooit eene ilad QBath alleen uitgezonderd) gezien" te hebben, welkers eerdé voorkomen zo bekoorlijk is: De voornaamfte draateh zijn breed en lang, niet regt, maar eenigzints met bogten; de huizen zijn meestal van eender gedaante, en van graauwe deen.op arcades of boogeri gebouwd. Door het midden der ftraaten loopt een helderen dröom van zuiver water, dooreen dëenen kanaal, terwijl verfcheiden fonteinèn niet minder tot verciering van de plaats dan ten voordeelen en genoegen van de ingezetenen verdrekkèn. De rivier de Aar omgeeft bijna de geheele flad, kronkeld haaren lo.op over een rotsachIl.Dcch II. St. P iiff  W, C o S e tig bed dat veel laager dan de ftraaten gelegen is, en vormt een geruim eind wegs door haare fteile en rotzige oevers een foorr van natuurlijk bolwerk. De Hoofdkerk, een fchoon werkftuk der Gothifche bouwkunde, ftaat op een verheven grond die met groote kosten uit het bed der rivier is opgehaald, van waar men een alleruitgeftrektst vergezicht heeft. De omliggende landftreek is rijk bebouwd, 'en verfchaft eene bevallige verfcheidenheid van heuvelen, vlaktens, bosfchen en water; de rivier ftroomt hier fnel naar beneden, en een op eenmaal afgebrookene keten van ongelijke en met fneeuw bedekte Alpen verliest zich in den afgelegenften gezichteinder. Zulk eene verzameling van woeste en fchoone voorwerpen zou allerwegen eene treffende vertooning opleveren, doch de gewaarwording daar van word nog grootlijks vermeerderd, wanneer zich dit alles te midden van eene groote ftad opdoed. Volgens het verhaal der inlandfche gefchiedfchrijzers wierd Bern door Berchtold den Vyfden, Hertog van Zaeringen gebouwd, en zij was zedert haare ftichting eene Keizerlijke Rijksftad. Bij het overlijden van Berchtold in den jaare 1218 begiftigde Keizer Fredrik de tzveede de ingezetenen met aanzienlijke voorrechten, en ontwierp ook een wetboek, hetwelk de grondflag van hunne tegenwoordige burgerlijke wetten uitmaakt. De vrijheid welke deeze ftad genoot, trok veele bewoonders uit de nabuurige ftreeken derwaards, welken daar eene zekere fchuilplaats tegen de onderdrukking der edélen vonden. Hoe zeer Bern van haare grondlegging af in geduurige oorlogen met haa-  REIZEN DOOR S WITS ER LA ND. 21? haare nabuuren, en eenigen tijd zelfs met het Huis van Oostenrijk gewikkeld was, zo vergrootte zij zich.echter trapswijze, en ftrekte haar grondgebied aanmerklijk uit. In den jaare 1353 ■> begaf zich Bern In het Switzersch bondgenootfchap, en bezat zelfs in dat vroege tijdperk reeds zo veel aanzien en gezag, dat zij de tweede rang onder de Switferfche Cantons verkreeg. Zedert de aanwinning van het Pays de Vaud, maaken de bezittingen van dit Canton ten naasten bij het derde gedeelte van Switferland, en omtrent het vierde deel van de tegenwoordige bevolking uit: het bevat omtrent 370,000 Zielen, behalven 11,000 inwoonders der hoofdftad. Bij de invoering der Hervorming in 1528 verkreeg de regeering eene aanzienlijke vermeerdering van inkomften door het waereldlijk verklaaren der geestelijke goederen* Ter zelfder tijd, volgde het geheele Canton het voorbeeld der hoofdftad, en de hervormde Godsdienst wierd voor altoos vastgefleld* Het Canton is in twee groote afdeelingen gefcheiden» namelijk dat van Pays de Vaud en het Duitfche gedeelte. Het Pays de Vaud is op het Huis van Savoyen, en het Duitfche gedeelte op de Staaten des Keizerrijks veroverd; in deeze twee landfchappen word het recht bediend en de belastingen geheven volgens wetten en gewoontens die aan ieder bijzonder eigen zijn. Elk deezer afdeelingen heeft haaren afzonderlijken fchatbewaarder, en een kamer van hooger beroep in rechtsgedingen, in de hoofdftad verblijf houdende: de kamer van hooger beroep Voor het Pays de Vaud beflischt bij laatfle uitfpraak, doch de bewoonders van het Duitfche gedeelte mo- P 2 fc0;3  Sl8 W. C O X È gen zich van hunne kamer op den Souvereinen Raad beroepen. Te Bern zijn de gezelfchappen ongemeen aangenaam, en vreemdelingen worden met groote vriendelijkheid en beleefdheid ontfangen De mannen behoeven hier in geene afzonderlijke gezelfchappen zaam te komen , maar de vrouwen maaken her leeven en het cieraad van hunne daaglijkfche bijeenkomften uit. Deeze gezelfchappen beginnen in dert namiddag ten vier of vijf uuren, en eindigen omtrent ten agt uuren, wanneer een ieder zich naar zijne wooning begeeft. Het dansfen is eene zeer gewoone verlustiging te Bern. Hier heeft men om de veertien da^en eene openbaare danspartij, en des winters gaat'er naauwlijks eenen avond voorbij zonder dat 'er eene gegeeven word. Deeze vermaaken beginnen reeds des agtermiddags ten vijf uuren, om reeden dat een bepaald bevel der regeering verbied dat die langer dan tot elf uuren mogen duuren. Gewoonlijk danst men Engelfche contre - dansfen, doch de Walfe (zijnde een foort van allemande) waar van de inboorlingen het meeste werk maaken. is het algemeende in gebruik. De partijen fchikken zich in onderfcheidene paaren, en volgen het eene het andere in eene kringswijze richting, draaijende den heer zijne dame met groote fnelheid in de rondre. Het leevendige en geestige van hunne darsfen treft een vreemdeling met verwondering, en kan door hun die zulks nooit gezien hebben naauwiijks begreepen worden De vrolijkheid deezer partijen word in de zomer-maanden nog meer vuur en lee- ven  REIZEN DOOR SWITSEREAND. *I9 ven bijgezet, wanneer de inboorlingen zich naar een tuin in de nabuurfchap der ftad begeeven, en aldaar onder een open vierkant, te midden der toneelen van een landfeest dansfen. De vreemdeling die een geduurig gezelfchap boven een ftiller leevenswijze bemind, zal liever het verblijf van Bern dan dat van eenige andere ftad in Switferland verkiezen. 'Er word weinig handel in de hoofdftad gedreeven: men heeft daar wel eenige fabrieken (voornaamelijk van linnen en zijde) opgericht, dan deeze zijn alleen in handen van de zodanigen, die geen vooruitzicht hebben om in den fouverainen Raad toegelaaten te worden. Want, die gedachten welken eenigen invloed in het beftier van zaaken genieten, zouden zich onteerd achten door zich in eenigen tak van koophandel te begeeven; en dewijl de bedieningen van (laat, uitgezonderd de Bailliuwagien, over het algemeen niet zeer voordeelig, noch zeer talrijk zijn, zo begeeven zich veelen derzelven, als het eenigfte middel van beffaan dat hun overblijft, in vreemden krijgsdienst. Een algemeen voordeel brengt echter deezen tegenzin omtrent den koophandel aan: namelijk, dat dewijl de leden der regeering geen belang hebben om bepaalingen op den handel te maaken, zij dus ook niet, even als te Zurich en Bazel, het uitfluitend recht om fabrieken aanteleggen alleen tot de burgers der hoofdftad beperken, maar die vrijheid tot alle hunne onderdaanen, zonder onderfcheid van rang of plaats, wijslijk uitftrekken. Hier door, gevoegd bij de aagtheid en wijsheid van het beftier, ontftaat dien P 3 wel-  320 W. G 0 X E welvaarenden, en zelfs verraoogenden toeftand, welke zo bijzonder de landbewooners in het geheele Canton Bern onderfcheid; ook kan men met allen grond aan de natuurlijke uitwerkfelen van deeze verftandige fchikkingen de verkleefdheid aan de regeerirg toefchrijven, welke men inzonderheid in het Duitfche gedeelte ontwaar word. £|et is der opmerking waardig, dat de landlieden, die door fabrieken of landbouw rijkdommen verkreegen hebben , maar zeldzaam hunnen ftand verhaten; zij behouden dezelfde kleeding die zij in vroeger leeftijd hebben aangenoomen, en, offchoon vermogend, huwen zij echter nimmer hunne dogters uit dan aan perfoonen van denzelfden ftand. De openbaare gebouwen zijn in eéne edele eenvoudige fmaak zaamgelteld, en draagen blijken van de rijkdommen en grootheid van het gemeenebesr. Het arfenaal bevat wapenen voor zestig duizend mannen, en eene aanzienlijke menigte gefchut, dat in de ftad gegooten word. Het graan• magazijn, eene uitmuntende inrichting, gelijk aan die van Zurich, is altoos van een grooten voorraad van koorn voorzien, hetwelk ingevolge bijzondere verbintenisfen door Frankryk en Holland geleverd word. De liefdaadige gedichten te Bern zijn menigvuldig , milddaadig en worden wel beftierd. De hospitaalen zijn in het algemeen groot, zindelijk en lugtig; en, in het arm huis, gefchikt tot inneeming van vijftig arme burgers, heeft eene inrichting plaats, geiijk aan die welke ik in de befchrijving van Bazel opgegeeven heb. Armoedige reizi. gers kunnen daar voor eenen nagt geipijsd en geher- bergd  reizen door switserland. 221 bergd worden, en ontfangen 6 fluivers Hollandsch bij hun vertrek. Wanneer zij ziek of gewond zijn, worden zij daar tot hunne volkomene herftelling onderhouden. Het tugthuis, dat, wanneer den weldaadigen Heer Howard de flad Bern bezogt, in zulk eenen beklaaglijken ftaat was, is thans uitneemend wel ingericht, hetwelk zeer tot eer van den Heer Manu el, lid van den Grooten Raad, verftrekt, aan Wiëns zorg en opmerkzaamheid men deeze heilzaame verandering hoofdzaaklijk verfchuldigd is. Te vooren wierden alle misdaadigers, zonder onder* fcheid, op dezelfde plaats gevangen gezet, doch zij zijn thans gefcheiden, en daar toe twee huizen opgericht, waarvan het eene het Tugthuis voor de grootere misdaaden, en het andere, het Werkhuis voor kleindere overtredingen genaamd word. De gevangenen zijn ook door de benaamingen van de bruine en biaamve, volgens de couleur hunner kleeding, enderfcheiden, waarvan zij geduurende hun* ne gevangenis, buiten hunne kosten, voorzien worden. De bruine couleur is gefchikt voor die van het tugthuis, terwijl zij die in het werkhuis geplaatst zijn in het blaauw worden gekleed De mannen en vrouwen zijn in afzonderlijke vertrekken gehuisvest. Beiden'worden geduurig aan het werk gehouden, dan eens tot het reinigen der ftraaten, en andere laage bezigneden gebruikt, en op andere tijden in het leezen en fchrijven, als meede in verfchillendé handwerken onderweezen, waar door zij in ftaat kunnen geraaken, om bij het eindigen van hunne gevangenis, eene kostwinning te kunnen bekomen. p 4 Door  S22 vr. c o x e Door deeze middelen worden de kosten van het gefticht ten naastenbij gedraagen, en een eerlijk onderhoud aan die gecnen, die anderszints nutteloozc of fchadelijke leden der maatfcbappij zonden weezeu, bezorgd. Men vindt hier vjer tafels, aan welken de verfcheidene zitplaatzen, een teken van onderfcheid opleveren voor hen die van een goed gedrag zijn, en naar maate van ieders werkzaamheid word ook een grooter of minder aandeel fpijze toegediend. N« dat zij hunne kost verdiend hebben, oncfangen de gevangenen irj het werkhuis tien perCent, en die in het tugthuis agt perCent van het geen zij daar en boven afwerken. De openbaare bediening van het rech> word tg Bern verftandig en onpartijdig uitgeoeffend, en de pijnbank, die reeds voor eenigen tijd in onbruik geraakt was, is nu door een openbaar Staats-befluit gehe 1 vernietigd. Deeze menschlievende en rechtvaardige daad maakt een onderfcheidend tijdperk in de gefchiedenis der Switferfche. rechtsgeleerdheid uit, dewijl het voorbeeld van eene 30'magtige en verftandige regeering niet misfen kan om eenen algemeenen invloed voorttebrengen; ook is het te wenfchen, dat zulks de voorbode yan de affchaffing der pijnbank door geheel Switferland njooge zijn. De gebruikelijke plechtigheden bij het vellen van een doodvonnis overeen misdaadiger, verdiend ver., weid en nagevolgd te worden. Het rechtsgeding geëindigd zijnde, word den gevangenen zjjne vergordeejing door den Grand Sautiet of Lieutenant Tf de saö&ekondigd, die van twee Geeste- lij-  reizen door stcitsereand. 22$ lijken verzeld is, welken hem ter dood voorbereiden. Op den dag der uitoeffenirsg van het vonnis word te midden van de voornaamfte ftraat een groot fchavot, met een zwart verhemelte overdekt, opgericht. De Advoyer of amprman met de fcepter in de hand is op een verheven foort van throon tusfchen twee Raadsheeren gezeeten en door de Kanfelier en Grand Sautier verzeld, die een ijzeren ftok vasthoud , genaamd de bloedroede, 'terwijl zij alle in hun amptsgewaaden gekleed zijn. De misdaadiger aan den voet van het fchavot zonder ketenen gebragt zijnde, leest den Kan'èlier overluid het vonnis, en na het eindigen daar van beveeld den Advnyer aan den fcherprechter om te naderen, waar op den laatften aanftpnds de armen van den veroordeelden vastbind , en hem naar de gerechtsplaats geleid. De openbaare boekerij beftaat in eene kleine doch wel uitgekoozene verzaameling, en bevat 20,000 boekdeelen, een kabinet van Switferfche munten en gedenkpenningen, beredens veele zeldzaame handfchrif;en: van welken, de Heer Sinner, een man van groote geleerdheid, eene beredeneerde naamlijst of catalogus heeft uitgegeeven. Hij heeft daar in niet alleen derzelver tijtels, en ouderdom aangetekend, maar ook een algemeen en beknopt yerllag van derzelver inhoud opgegeeven; en van yeelen heeft hij zelfs uittrekzels aan het licht gebragt , die even zo zeldzaam als belangrijk zijn. Onder deeze Handfchriftea zijn 'er eenige van de der. tiende eeuw, beftaande in verfcheijen zangen en Romances van de Troubadours, m die en in nog vroegere eeuwen gefchreeven, welken den aandagt en P 5 <©•  224 vr. c o x e opmerkzaamheid verdienen van hen, die met dat foort van oude digtkunst bekend zijn. De geleerdheid word hier noch zo algemeen aangemoedigd, noch met zulk eenen goeden uitflag als wel te Zurich beoeffend; de ftudiën op de hoo. ge fchoolen bepaalen zich bijna alleen tot die kundigheden, welke voornamentlijk noodig zijn om kerkelijke bedieningen te bekomen: De maatfchappij ter bevordering van den Landbouw, is bijna de eenige itichting die rechtrtreeks tot de voortzetting van kunften en wetenfchappen ftrekt; en ook deeze geniet geene groote onderfteuning van de regee- mg, NASCHRIFT. Oclober 1786. Ik ondervind een zeer treffend genoegen met hier bijtevoegen, dat deeze verlichte regeering niet langer het verwijt verdiend van de konften en wetenfchappen niet genoegzaam aantemoedigen. Zij is thans ontwaakt van haare voorige fluimering, en begint gewaar te worden dat het belang van iedere verftandige regeeringsvorm vorderd om de wetenfchappen naar waarde te fchatten en hoog te achten. De Overheid heeft onlangs een groot gebouw gekogt en tot eene openbaare boekerij doen aanleggen; deverzaameling van boeken vermeerderd ; en een uitgeflrekten toeftel van werktuigen voor de proefondervindelijke natuurkunde uit Engeland doen komen. Onder andere ondernemingen, weiken derzelver aan-  reizen door switserland. 22f _ aanmoediging ondervinden , behoord ook het vervaardigen, onder opzicht der regeering, van eene nieuwe landkaart van het Canton, door den Hoogleeraar der proefondervindelijke natuurkunde; zijnde eene zaak die reeds voor lang in de aardrijkskunde van Switferland begeerd is geworden, dewijl de bergen van het Canton in alle de kaarten die mij onder het oog gekomen zijn onnaauwkeurig waren afgetekend. Het ftrekt mij ook ten bijzonder genoegen hier nog te kunnen laaten volgen , dat de Heer Wyttenbach onlangs een letterkundig gezelfchap heeft opgericht ter bevordering van de natuurkunde en de natuurlijke hiftorie in het algemeen, en die van Switferland \n het bijzonder. In Januarij 178Ó. beftond dit gezelfchap uit tien leden woonachtig te Bern, waarvan fommigen reeds in het bezit van verzaamelingen waaren, en anderen bezig met het bijeenbrengen daarvan, dienftig tot het plan van het genootfchap. De leden hebben eene geregelde correspondentie in verfchillende gedeeltens van Europa aangelegd, en zijn bereid tot het beantwoorden der vraagen van buitenlandfche natuuronderzoekers, welken verlangen om betreffende eenige zaaken, die de natuurlijke hiftorie Van dit land aangaan, onderricht te worden. Eene maatfehappij op zulke fchoone en uitgeftrekte beginzelen gegrond, en voörnamentlijk maar één onderwerp ten oogmerk hebbende, moet noodwendig den allerwezendlijkften dienst aan de wetenfchappen toebrengen. Ik ben, &c LVI.  22f5 W. G O X E L V I. BRIEF. Regeering van Bern. Imdien ik in een naauwkeurig onderzoek omtrent de regeering van Bern wilde treeden , zou mijn brief niet alleen deszelfs eigen paaien overfchrijden, maar ter naauwernood binnen de grenzen van een gewoon boekdeeltje kunnen bevat worden. Ik houde mij om die reden verzekerd, dat gij mij gaarne verfchoonen zult van uw geduld op zulk eene las, ige proef te (lellen, dan misfchien zoudgij mij voor zeer ongelijk aan mij zeiven houden , wanneer ik , na reeds bijzonderheden van minder aanbelang te hebben opgegeeven , mét (lilzwijgen eene regeering voorbijging1, waarvan het verltandig beftier met zo veel recht bewonderd word. Laat ik dan beproeven om de algemeene hoofdtrekken van deze ftaatsgeileldheid aftelchetfen. Het opperfte gezag berust in den Grooten Raad van twee honderd, die, wanneer zij voltallig is, uit twee honderd negen en negentig leden beftaat, en uit de burgerij gekoozen word, van wien die ook gerekend word deszelfs magt te ontleenen , en uit derzelver naam gevolmagtigd te zijn. Het bewind waar meede die bekleed is, voorziet den welven in f .mmigen opzichten met het allervolflagenfte en onbeperktle oppergezag b.ven alle de ariftocratifche ftaaten van Switferland. De regeering van Lucerne, word wel voor de meest ariftocratifche van alle de can-  REIZEN DOOR SWÏTSERLAND. 227 cantons gehouden, en dit is ook misfchien ten dien opzichten waar, namelijk, tot het klein getal geflachten die met het beleid van zaaken bekleed zijn , echter kan hier geen oorlog verklaard , geene vrede ofverbintenisfengefiooten, geene belastingen opgelegd worden, buiten de toeftemming eener algemeene Vergadering van de burgers. Te Friburg en So. lothurn roept men de burgers insgelijks bij bijzondere gelegenheden zaamen. Daar en tegen is de Grooten Raad van Bern. zeden 1682,wanneer die voor de Oppermagt verklaard is, door geenen conftitutioneelen teugel van dien aart belemmerd, dewijl hier nimmer , bij wat gelegenheid ook , eene algemeene vergadering van de burgers word zaatn- geroepen (*). De uitvoerende magt is door deezen Oppermagtigen Raad aan den Senaat toebetrouwd , die door geenen ,uit deszelfs eigen lichaam, verkooren word: de eerfte vergaderd gewoonlijk driemaal ter week , en (♦) Meer dan eens zijn ook in dit Canton poogingen door het volk aangewend om aandeel in het bewind te krijgen, dan altoos met eenen ongunftigen uuflag;de iaa-en 1384, 1698. en 1749. hebben hier van blijken opgelevert, in het laatfte jaar namen deezen een einde door het ter dood brengen van de hoofden des volks; nog onlangs heeft men in het Pays de Vaud de zugt voor democmifcher b ginzels zien te voorfchijn komen, waartoe de Franfche revolutie aanleiding gaf, maar ook dit vuur heeft de regeering van Bern weeten te fmooren, en de bewerkers daar van uitgebannen of gevangen gezet. De Vêrt.  328 W. C O X & en bij bijzondere gelegenheden ook buitengewoon j de Senaat alle dagen, uitgezonderd des fondags, De Senaat, daar onder de twee advoyers, of hoofden van het gemeenebest, begreepen, beftaat uit zeven en twintig leden: en uit dit gekoozen lichaam worden de voornaamfte Overheids perfoonen van het gemeenebest getrokken- Bij gelegenheid van eend openvallende plaats in den Senaat, gefchied de verkiezing op volgende wijze: Zesentwintig balletjes, waaronder drie gouden, worden in een bus.' gedaan, en door de leden getrokken ; die, welken de drie gouden balletjes trekken , benoemen drie kiesheeren uit hun midden. Op dezelfde wijze worden uit der. Grooten Raad zeven leden gekooren , die msgelijks zeven kiezers uit hunne vergadering benoemen Deeze tien kiezers bepalen een zeker getal van Candidaaten, welk getal niet boven de tien, en niet minder dan zes mag zijn, en die der mededingers welken de minfte ftemmen hebben vertrekken, tot dat hun getal op vier gebragtis; vervolgens worden door de vier overgebleevene mededingers twee gouden en twee zilveren balletjes getrokken ; de twee welken de eerften trekken komen op het dubbel-tal, en hij die de meeste ftemmen in den Souvereinen Raad verkrijgt word gekooren. Doch om verkiesbaar te kunnen weezen, moet de Candidaat tien jaaren lid van den Grooten Raad geweest, en ook getrouwd, of weduwnaar zijn • De Grooten Raad word gemeenlijk om de tien ]aaren voltallig gemaakt, vermits 'erbinnen dien tijd doorgaans een aantal van tagtig leden ontbreeken, die aan*  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 2*9 aangevuld moeten worden om het geheele getal van twee honderd negen en negentig te verkrijgen; men kan alleen eene nieuwe verkiezing voordellen wanneer er tagtig plaatzen open zijn , en dezelve vermag niet langer uitgefteld te worden wanneer het ontbreekende getal honderd leden bedraagt. De tijd van verkiezing door (temming bepaald zijnde benoemd ieder advoyer twee van de nieuwe leden; ieder zestiener en ieder lid van den Senaat elk één nieuw lid; terwijl twee of drie andere Amptenaars van ftaat het zelfde voorrecht meede genieten. Eeni ge weinige perfoonen kunnen ook uit hoofde hunner bedieningen aanfpraak maaken op het recht om verkooren te worden , en hunne vordering daarop word gewoonlijk ingewilligd. Deeze verfchillende benoemingen, en de door aanfpraak verkreegene plaatzen , beloopen doorgaans op omtrent vijftig nieuwe leden, wordende de overigen openftaande door den Senaat en de zestieners bij temming vervuld. De Zestieners zijn zestien leden van den Grooten Raad, die jaarlijks uit de abbayes of ftammen genoomen worden; namelijk twee uit ieder der vier groote, en een uit elk der agt overige ftammen. De mededingers worden gewoonlijk C*j uit die gee- nen (*) Ik zeg gewoonlijk, dewijl het niet volftrekt bepaald is dat alle de Zestieners bsilliuwen moeten geweest zijns want wanneer het gebeurd, dat 'er in één ftam twee perfoonen zijn, waar van den een bailliuw is geweest, en den ander lid van den Grooten Raad is, zo trekken zij om deeze waardigheid- En, indien een lid van den Grooten Raad de eenige mededinger van zijn ftam is, word hij van  23° w- C O X E Hen génootnen welken het ampt van Bailliuw bekleed hebben, en zij worden door het lot gekoozen. Alle jaaren geduurende de drie dagen van Paasfchen, zijn alle de bedieningen van Staat opgeheven, uitgezonderd die van de bannerets en de zestieners, welken, flaande dee?e opheffing, met een gezag bekleed zijn gelijk aan dat der Romeinfcht Cenfors. In geval van kwaad beltier, kunnen zij de leden van den Grooten Raad, of van den Senaat afzetten, doch zij maaken van deeze magt nimmer gebruik, en wanneer zij mogten oordeelen die fende het recht met een zeer goeden uitflag, en in 1713. vertrok hij met der woon naar Baden, alwaar hij tot geheimfchrijver van die Bailiuwagie benoemd was. Hoe fchrijving en gefchiedenis van Switferland. Hij overleed in 1778. weinig tijds na dar hij deeze lofreden over zijnen geftorven vriend had uitgefprooken. 4. Eloge Hiftorique «"Albert de Haller, avec un Catalogue de fes Oeuvres. Gentve, 1778. Sennebier, de fchrijver van deeze lofreden, is zeer wel bekend als de geleerde fchrijver van de Bibliotheque de Geneve, en van de Hiftoire Litteraire de Geneve. Hij zegt ons, dat hij verfcheiden bijzonderheden van de familie van Haller ontfangen heeft. Veele andere lofredenen en levensbefchrijvingen van Haller heeft men in verfcheiden gedeeltens van Europa uitgegeeven , doch dewijl die meestal gefchreeven zijn door perfoonen welke hem niet gekend hadden, heb ik dezelven als geen gezag hebbende niet willen aannaaien. Zijn zoon vermeld negentien levensbefchrijvingen en lofrede, nen op zijnen vader, die in 1784. ter zijner kennisfe gekomen waaren. Zie Bibl. Schweit. Gefchic. vol. 11. No. 88a-«9ï6. Ik ben in (laat gefteld oin hier verfcheiden bijzonderheden bij te voegen die ik te Bem,z\s meede van zijn oudften zoon de voorige balliuw van Noyon, opgezameld en verkreegen heb. De volkomenfte lijst van Haller's werken kan men vinden in het 6 Deel van de „ EpiftoU- ad Hallerum „ fcripta" Bern 1775. Zijne nog naderhand in het licht gebragta werken kunnen uit Sennebier's naamlijst verder aangevuld worden. en voortgang in de ontleedkunde, dat zijn meester, uit verfcheiden zijner verhandelingen, zijne aanftaande grootheid in dat vak voorfpelde. Niettegenfhande zijne fterke en onveranderlijke verkleefdheid aan deeze twee takken der natuurlijke hiftorie, zegt hij echter van zich zelf,dat hij die vakken beoeifende invita minerva, als tegen de natuur aan; want de ont-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 245 ontleedkunde was hem hinderlijk om dat hij geene kwaade uitwaasfemingen kon verdraagen, en de kruidkunde viel hem moeijelijk vermits hij zeer bijziende was. Te Tubingen leide hij ook zijne kundigheden omtrent de delfftoifen aan den dag door het wederleggen der dwaaling van Tournefort,die aan dezelven een groeijend vermogen toefchrijft. Geduurende zijn verblijf op die Hoogefchool, gaf hij een voorbeeld.van de vroegtijdige beheerfching zijner driften, eene zeer moeijelijke overwinning voor een jongman van fterk e gewaarwordingen en eene levendige verbeeldingskragt. Eene enkelde afwijking tot overdaadigheid, waar in hij door het voorbeeld van fommige zijner meede ftudenten was weggefleept, maakte zulk eenen indruk op een perfoon gelijk hij, die niet minder verliefd op de deugd , dan vatbaar voor eene oprechte fchaamte was, dat hij dadelijk het befluit nam van het gebruik van den wijn vaarwel te zeggen; en dat hij zulke regelmatige zeden aannam» welke de Helling van den Franfchen lofredenaar, de Marquis de Condorcet hoogstwaarfchijnlijk maaken, namelijk, dat hij uit een geflacht afdaalde, waar in men zeggen kon dat waare Godsvrugt erffelijk was. fn den jaare 1725, ging Haller naar Leyden, werwaards hij door de gtoote vermaardheid van Boerhave getrokken wierd. Hier vond hij een ruimer veld om zijne bekwaamheden ten toon te fpreiden, en zijnen geest met nutte kundigheden te vermeerderen. Hij wierd de begunstigde leerling van Boerhave, door wiens voorbeeld en aanmoediging bij zijne fteeds aangroeijende neiging voor de kruid- kun-  «4° vr. c o x e kunde meer en meer verfterkte. Hij fchreef de voorleezingen van zijnen meester aangaande de Inftitutioncs Medicina met zo veel neauwkeurigheid af, dat zulks naderhand aanleiding gaf tot het in het licht brengen van een zijner allernuttigfte gefchriften. Hij vervolgde zijne ontleedkundige oeffeningen onder Albinus, die toen juist een grooten roem verwierf, als meede onder den achtingswaardigen Ruysch, die de kunst om ontleedkundige prajparaten optefpuiten ten hoogden verbeterde. De wankelende ftaat zijner gezondheid, voornaamelijk door zijne onafgebrooken arbeidzaamheid veroorzaakt, of ten minsten vermeerderd, fpoordehem aan om twee zijner landslieden door een gedeelte van Duitschland te verzeilen. Bij zijne wederkomst in 1726, ontfing hij den Dodtoraalengraad, hoezeer hij maar negentien jaaren oud was; en gaf bij die gelegenheid zijne inwijdings redenvoering over de Dudtu Salivali Coschwiziano'm het licht. In 1727 bezogt hij Engeland, alwaar hij door Cheselden , Douglas, en Sir Hans Sloane gunftig ontfangen wierd; ook vermeerderde hij zijne kennis in de genees- en- heelkunde onder het toeverzicht van deeze groote mannen, en door het naauwkeurig onderzoeken der hospitalen. Te Parys, werwaards hij zich vervolgens begaf, beoeffende hij de kruidkunde onder Geoffroy en Jussieu, en de ontleedkunde onder Ledran en Winslow , een zeer beroemd heelmeester. WinseoW was ook waarlijk zijn meestgeachte meester aan wien hij zich bijzonder overgaf, en die hij aan zijne leerlingen als het beste model van navolging voorlid •  REIZEN DOOR 3 WITS ER LA ND» 347 Helde,en wel — als een heelkundige,welke aan geen leerftelzel verbonden, met eenvoudigheid en getrouwheid dat geene befchreef wat hij zelfs in zijne ontleedingen waarnam. Haleer had zichvoorgefteld zijne reizen ook naar Italien te vervolgen, als zijnde dat land alwaar de geneeskunde in de duifiere eeuwen het eerst herleefde, en waar hij „ Smit zuilb the, loveof facred Jong" Dat is: Tot in de ziel getroffen over het bekoorlijke der heilige digikunst. zijne geestdrift kon bot vieren , als meede zijnen fmaak voor de clasfique letterkunde vermeerderen. De onzekere ftaat zijner gezondheid ; de landziekte, welke zo veel vermogen op de Switzers buiten hun vaderland heeft, waar op hij zelfs een dichtftuk vervaardigde; benevens de raadgeevingen zijner vrienden; dit alles haalde het op zijne geneigdheid te boven, en ipoorde hem aan om naar zijn geboorteland te rug te keeren. Op zijnen weg naar Bern hield hij te Bafel ftil, ten einde de wiskunde en algebra onder den vermaarden Johannes Beunouilli te hooren en te beoeffenen; en ook hierop, zo als in alle andere zaaken, leide hij zich met zulk eene onvermoeide naarftigheid toe, dat het fcheen of hij deeze weetenfchappen tot de eenigfte voorwerpen zijoer toekom- II. Deel, IL St. R ftige  24ö W. C O X E ftige nafpooringen wilde maaken. Zijne ervaarenheid hier in word door verfcheiden verhandelingen die nog ongedrukt zijn, welken hij over dereken» en meetkunde opftelde, voldoende beweezen, en bijzonder door zijne aanmerkingen over de oplosfing der Infinitefimals of oneindige kleine grootheden van den Marquis de e'Hospital ; als meede door zijne verkleefdheid aan deeze wetenfchappen, dewijl hij op den dag van zijn huwelijk zich met eene diepzinnige overweeging van eene allermoeijelijkfte berekening bezig hield, Doch hoe zeer hij zo veele vorderingen maakte, dat Bernoujixi zelfs daar over verbaast was, zo vervolgde hij echter ook zijne andere nafpooringen , vermits hij benoemd wierd om geduurende de ziekte van den hoogleeraar voorleezingen over de ontleedkunde te houden, en terwijl hij de verpligtingen van die bediening vervulde, hoorde hij tevens de voorleezingen van Tzinger over het beoeffenend deel der geneeskunde, zo dat hij terzei ver tijd de waardigheid van een hoogleeraar, en de nederigheid van een leerling, met even zo veel gefchiktheid aan den dag leide. Geduurende den zomer van 1729. deed hij met zijn vriend Johannes Gesner, een togtje in de Szvitzerfche bergen; welke togt daardoor merkwaardig geworden is dat die hem aanleiding gegeeven heeft tot het plan van een Flora Hclvetica, en tot het vervaardigen van zijn digtftuk op de Alpen, dat hij op zijn 21. jaar zaamenftelde ; een digtftuk het welk even zo verheven en onfterffelijk is als de bergen die het voorwerp zijner zangen waaren. Ten einde deeze leevensbijzonderheden niet door een tijdrekenkundig  reizen door switserland. 249 dig verhaal van zijne digtkundige voortbrengfelenaftebreeken, zal ik hier terplaats melding maaken, dat hij, niet lang na het vervaardigen van zijn digtftuk op de Alpifcbe bergen, ook de volgende werken opftelde, als, zijne zedelijke brieven, over de onvolmaaktheid van Menfchelijke deugd, over Bijgeloof en Ongeloof, over den Oorfprong van het kwaad, over de iedelheid desRoems, verfcheiden Hekeldigten,DoriseenHerdcrsdigt aan zijn eerfte Vrouw, en zijn zo zeer bewonderde Treurzang bij haar overlijden. Dit alles is een overtuigend bewijs van Haller's vlugge geestvermogens en ongemeene bekwaamheden , zo dat hij op eene uitfteekende wijze in de digtkunst zou hebben uitgeblonken indien hij zich daar aan geheel had overgegeeven , maar hy maakte daar nooit anders gebruik van , uitgezonderd in zijne vroeger jeugd, dan tot zijne uitfpanning, het zij dan om zich onder droefnisfen , en in het ziek bedde optebeuren, of om zich over de nijd en agleloosheid zijner tijdgenooten te vertroosten. De beste Duitfche oordeelkundigen plaatfen Haleer onder de allerbekwaamfte hunner digters ; en zij befchouwen het verheevene als het bijzonder kenfchetfende van zijne gefchriften. Zij erkennen, dat hij de welluidendheid en rijkheid zijner moeder fpraak verbeterde; dat hij de grootfte vermogens van vinding-rijkheid en verbeelding bezat ; alsmeede eene ongemeene oorfpronglijkheid zo in denkbeelden als in taal; dat hij de dieptens der bovennatuur, en zedcn-kunde doorgrondde; dat hij even zeer in fchilderachu'ge befchrijvingen, in eene aangenaame en bekoorlijke verbeelding, in verheven gewaarwordinR 2 gen.  25° W. C O X E gen, als in wijsgerige juistheid uitmuntte Eenige weinige meesterachtige beoordeelaars, hebben zijner digtkunsthier endaar duisterheden verweeten en befchuldigen hem van eene nieuwe taal ingevoerd te hebben, die vlak het tegengeftelde van de gewoone wijze van ipreeken was. Dan koele beoordeelingen mogen berispen ; maar twee en twintig agtereenvolgende uitgaaven zijner digterlijke werken, en de overzetting daar van in de voornaamfte Europeefche taaien, bewijzen, dat dezelven het groote oogmerk der digtkunst bezitten, namelijk om den leezer te vermaaken en inteneemen. En men kan met waarheid zeggen, dat offchoon Haller's verbaazende arbeidzaamheid ter verkrijging van kennis en wetenfchap zijne digtkundige begaafdheden agter uit deeden ftaan, hij echter indien hij zich geheel tot de digtkunst bepaald had, door dezelve alleen zijn naam zou hebben onfterffelijk gemaakt. Dan het word tijd om Haller in zijne geboorteplaats te volgen, werwaards hij in 1729. terugkeerde, hoapende op die achting en befcherming zijner landgenooten, welken hij zo mildelijk buiten zijn vaderland verkreegen had. Echter had hij het ongenoegen van die achteloosheid, en zelfs wangunst, omtrent zijn perfoon te ondervinden, waar aan ieder man van uitmuntend verftand in zijn eigen land is blootgefteld, en welken hij door zijne hekel - digten nog meer fcheen vermeerderd te hebben. Hij bleef drie jaaren zonder dat hij in ftaat was om zich eene openbaare bediening te bezorgen ; en, hoewel hij van de regeering verkreeg om een ontleedkamer opterichten, en zijne voorleezingen om niet  REIZEN DOOR SWITSERLAND. «51 niet te doen, kon hij *hter niet flaagen om de post van geneesheer van het hospitaal, welke hij het meest begeerde, te verkrijgen. Hij verzogt ook om een Hoogleeraarfchap, maar wierd wederom afgeweezen. Over het een en ander fcheen hij gevoelig getroffen, en hij gaf zijn ongeduld en verontwaardiging in zijne hekeldigten genoegzaam te kennen. In plaats echter, dat hier door zijne werkzaamheid verminderd of den iever van zijn fchrander vernuft ter neergeflagen wierd, zo verdubbelde hij integendeel zijne onderzoekingen en nafpooringen, ten einde zich daar door aan de aandagt van het algemeen als optedringen. De eerfte onderfcheidende fchatting wierd aan zijne letterkundige bekwaamheden door de Koninglijke Maatfchappij van Upfal beweezen, die hem in 1735. tot haar medelid verkoor. Deeze verkie. zing was de voorlooper van aanzienlijker.en voordeeliger bedieningen. In het zelfde jaar erkenden zijne landgenooten eindelijk 'smans verdienden door hem tot opzichter van een hospitaal en van eene openbaare boekerij te benoemen. In het eerde ampt onderfcheidde hij zich door zijnen iever en menschlievendheid, en in de tweede bediening befteedde hij groote zorgvuldigheid in het aanleggen der boekerij , en in het ontwerpen van derzelver eerfte naamlijst. Bijna geen tak van geleerdheid, hoe zeer ook van zijne gewoone bezigheden verwijderd , wierd door Haller overgeflaagen , zo meenig. maal als zich de gelegenheid daar maar toe voordeed, het zij dan om zijne algemeene kundigheden te vermeerderen, of om nuttig aan de wetenfchapR 3 pen  252 w. c o x e pen te zijn. In de openbaareboekerij eene verzaameling van oude gedenkpenningen vindende, die tot hier toe verwaarloosd was geworden , fchepte hij een ongemeen vermaak in dezelve te rangfchikken. Zijne zugt voor de gefchiedenis deed hem alle mogelijke aandagt aan de ftudje der gedenkpenningen befteeden, die hij.met recht als de ontwijffelbaarfte bewijzen voorde gefchiedkundige waarheid, en als de zekerfte gedenktekenen om den altoos afwisfelenden ftaat der taal te bepaalen, befchouwde. Zijn letterkundigen roem begon zich toen door verfcheiden kruid-ontleed- en geneeskundige gefchriften te verfpreiden , alsmeede door eene verzaameüng van gedigten (*), die voor het eerst in 1732, in hét licht verfcheenen. Eindelijk omring hij in 1736. zonder aanzoek van zijnen kant, het aanbod van het hoogleeraarfchap in de kruid- en heelkunde aan de hoogefchool te Gottingen, die kort te voren door George de Tweede was geftigt. JMiettegenftaande echter, alle de voordeden en eerbewijzingen welken dit aanbod yerzelden, zo aarfelde hij echter eenigen tijd of hij het zelve wilde aannemen. Hij had in 1731. eene jonge Juffrouw van goeden huize getrouwd, welkers aanminninge fchoonheid en begaafdheden door haare toegenegene behulpzaamheid nog belangneemender wierden gemaakt. Zij had hem drie kinderen ter waereld gebragt, en deeze banden hegtten hem des te (*) Verfuch Scbiaeitzerifcber Gedichte. De beste uilgaaf is te Bern in 1775. gedrukt.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 253 te flerker aan zijne geboorteplaats, alwaar zijne verdienften hem veele oprechte vrienden bezorgt hadden , en welkers lugtftreek hij eenigermaate noodzaaklijk ter voortduuring zijner gezondheid oordeelde. Dan des riiettegenftaande deed de eer van door zulk een groot koning aangezogt te zijn , en de roem der ftigting tot welke hij geroepen was, alsmeede de overweeging van een ruimer veld ter vermeerdering zijner kundigheden te verkrijgen, hem befluiten om naar Gött'mgen te vertrekken. Hij verliet echter Bern met veel wèerzin ; voorziende , om zo te ipreeken, de zwaare flag die hera kort na zijn aankomst in die hoogefchool overkwam. Hij verloor zijne huisvrouw. De dood van zijne beminde Mariane, welkers nagedagtenis hij in eene hartvoerende klaagzang gevierd heeft, bedroefde hem zo zeer , dat hij daar door bijna ten grave gefleept wierd. In deezen wanhoopigen toeftand verdubbelde hij zijne letteroeffeningen, als het best mogelijk middel om zijne droefheid te maatN gen; en de verpligtingen van zijn ampt noodzaakten hem om zijn eigen rampen ten nutte van het alge. meen in vergetelheid te dompelen. Geduurende zeventien jaaren welken hij te Göttingen verbleef, alwaar zijne bekwaamheden zich uitbreidden naar maate van de gelegenheid die hij daar had om zijne verkreegen kennis te vermeerderen, verwierf hij van de regeering verlof om een kruidtuin , waarover hij het opzicht had, een ontleedkamer, een fchool tot onderwijs der vroedkunde, en één ter verbetering van de heelkunde opterichren. Hij ontwierp het plan voor eene koninglijke maat. R 4 fchap-  s54 vr. e o x e fchappij der wetenfchappen, waarvan hij tot altoosduurenden voorzitter benoemd wierd. De allesbevattende geestvermogens en het vlugge verftand van Haller , gevoegd bij zijne onvermoeide naarfHgheid en iever in alle zijne nafpooringen, fielden hem in ftaat om met den allerbesren intflag, eene verfcheidenheid van kundigheden aantekweeken. Indien den Grooten Zweed niet het eerst het veld had betreeden, zo is het waarfchijnlijk, dat Haller de eerfte onder zijne tijdgenooten geweest zou zijn die de kruidkunde verbeterde (*> Echter behoorde de kruidkunde niet tot de nafpoonngen zijner jonger jaaren, want hij verhaalt ons, dat hij daar in geene vorderingen gemaakt had tot dat hij van zijne reizen was terug L komen; geduurende zijn verblijf te Baf el in het jaar 1728. ontwierp hij zijn voorneemen tot het vervaardigen zijner Flora, dewijl hij, volgens zijn zeggen, als aangevuurd wierd door den geest van die plaats, welke de Batjhine gevoed had, en alwaar ter dier tijd de kruidkunde met den besten uitflag door Stahelin beoeffend wierd. Zedert deed hij jaarlijkfche reizen in de onderfcheidene gedeelrens van Switferland en voórnaamlijk in den omtrek der Alpen. Hij onderhield briefwisfeIing met de beroemfte kruidkundigen, bijzonder met Scheut- (*) Ik zon niet gewaagd hebben om eenig breedvoerig verflag van Hall er's kruid-, genees of ontleedkundige werken te geeven, indien ik niet ten deezen opzichten de behulpzaame hand van mijnen zeer oordeelkundigen vriend Dr. Püiteney had genooten.  REIZEN door s WIT SE rl A nd» 255 scheutzer , LUDWIG , LlNNiEUS , VAN RoYEN , en Dr. Johannes Gesner van Zurich, die insgelijks een voornecmen had ontworpen tot het uitgeeven van eene Switferfche Flora, en nu zijne verzamelde ftoffen aan Haller openhartig mededeelde. Zijne ftigting te Göttingen verfchafte hem naderhand gelegenheid om zijne oogmerken uittebreiden, en eindelijk verfcheen in 1743. zijn groot kruidkundig werk over de Switferfche planten •, het voortbrengfel van veertien jaaren arbeids. Het droeg den tijtel van, Enumeratio Methodica Stirpium Helvetia , 2 deelen in folio. Het was de uitgebreidfle Flora die men tot hier toe gezien had, bevattende 1,840 foorten, en, was met verfcheiden zaaken verrijkt, die dezelve bijzonder gewigtig maakte. De voorrede bevat eene zaaklijke aardrijkskundige befchrijving van Switferland en bijzonder van de Alpen; eene opgaaf van alle de fchrijvers die over de planten van dat land gefchreeven hebben ; het verflag van zijne eigene reizen; zijne erkentenis aan allen die hem behulpzaam waaren geweest, en eindelijk befluit hij dezelve met de order en het leerftelzel voortedraagen die hij in dit werk meende te volgen, Agter de voorrede volgt eene opgaaf van 268 deelen, volgens de tijdorder, die hij in dit werk aanhaald, ieder van eene algemeene fchets verzeld; waarin hij met groote getrouw- en onpartijdigheid, de verdienden of het gemis derzelver van den fchrijver voordraagt, op dezelfde wijs als hij naderhand in zijne Methodus Studii Medici, en in de Bibliotheca Medicina volgde : Dit is wezenlijk een zeer nuttig en onderhoudend gedeelte van zijn werk, voor zo R 5 ver  25° W. C O X E ver het zelve bijna eene gefchiedenis van de voortgangen dier wetenfchap, zedert Brunfelsius tot op zijnen tijd, uitmaakt. Hij geeft voorts zijn eigen ftelfel der kruidkunde op, volgens het welk de planten geplaatst zijn. Dit geheele werk door betoond zich Haller een origineel te zijn: zich niet vergenoegende met de befchrijvingen der voorige fchrijvers, geeft hij blijken dat hij alle de planten zelf befchreeven, dat hij nieuwe foorten gevormd, meestal nieuwe eigenaartige eigenfchappen over het geheel opgegeeven , en dit alles naar zijn eigen leerftelzel gefchikt heeft. Hij verhaalt ons, dat het zijne gewoonte was om de na * tuurlijke eigenfchappen van iedere plant, op denzelfden dag waarop hij die vond, aanftonds optetekenen. Bij het behandelen van iedere foort, heeft hij niet alleen een zeer groot aantal van gelijkfoortige gevoegd, maar, niet te vreden met de Pinax vanBAUmine,fchijnt hij alle de oude fchrijvers geraadpleegd , en hunne gelijkfoortige met ongemeene naarftigheid en bijzondere onderfcheiding bij elkander verzameld te hebben. En deeze zijn zo veel moogelijkin eene behoorlijke order gefchikt, welke wijze van voordragt ten hoogften der navolging waardig is, dewijl dit met een opflag van het oog, eene korte gefchiedenis van de plant, met aanwijzing van den eerften ontdekker, en de ftreeken waar dezelve groeit oplevert. Dit alles is voor den onderzoekenden kruidkenner een zeer verdienftelijk gedeelte van Haller's werk. Bij iedere plant is ook een kort verflag, volgens de beste fchrijvers, van derzelver hoedanigheden en gebruik, zo voor het huishoudelijke  REIZEN BOOR SWÏTSERLA ND. 957 lijke als in de geneeskunde , gevoegd. Het werk is met ongemeene fraaije plaaten vercierd, die om derzelver naauwkeurigheid en fchoone uitvoering alle opmerking verdienen. Wanneer hij in 1741. verlof van den Koning van Engeland verworven had tot het aanleggen van een kruld-tuin te Gottingen, gaf hij in het volgende jaar een naamlijst van deszelfs planten in het licht. Dit maakte wel een klein boekdeeltje uit, doch de lijst diende ter betooning van zijnen iever waar meede hij de vporneemens van den koninglijken ftichter had vervuld. In 1753. vermeerderde hij dezelve grootlijks, en voegde daarbij de planten die in het wild in den omtrek groeiden, bijzonder die van het Zwarte Woud. Hij zegt ons dat dit boekdeel het voortbrengzel van drie maanden arbeids ware, en beklaagt zich dat de gewigtigheid zijner andere bezigheden, hem belette in zijn vcorneemen om de planten van Duitsehland in het breede te befchrijven. Dit kleine werk is fraaij, dewijl het zijn leerftelzel ophelderd en zich ook tot de buitenlandfche gewasfenuitftrekt, waar van de nieuwe zeldzaame foorten befchreeven worden. Doch de kleinte vai dit deel belette eene inleiding van de eigenaartige eigenfchappen der foprten. In 1745. vergastte hij de kruidkenners door eene nieuwe uitgaave van de Flora Jcnenfis van Ruppius , en om recht aan zijnen fchrijver te doen, reisde hij naar Jcna, alwaar hij tot de papieren en hortus ficcus van den fchrijver toegang verkreeg. Hij voegde hierbij eenige leevensbijzonderheden van deezen ongemeenen man, en , door het geheel te over-  a58 w. C O X E overzien, en het zelve met veele planten, die hij zelf ontdekt had, te vermeerderen, maakte hij daar eenigermaate een Flora Germanicavan. Met deezen arbeid eindigde hij zijne kruidkundige nafpooringen niet.. Bij zijne terugkomst in Switferland vervolgde hij zijne ontdekkingen in deezen tak der natuurlijke hiftorie, ook zond hij tot dat einde, op zijn eigen kosten, daar toe gefchikte perfoonen in de minder bezogte ftreeken van Switferland. De daarin gedaane ontdekkingen verfcheenen in eene nieuwe uitgaaf van de Enumeratio in het licht welke echter zo veel verbeterd en vermeerderd was, dat hij het zelve als een geheel nieuw werk befchouwde. Het wierd in 1768. in drie deelen in folio uitgegeeven, onder den tijtel van Hiftoria flirpium indigenarum Helvetix , inchoata. Het onderwerp is volgens zijn eigen leerftelzel gerangfchikt, met deeze verandering echter, dat de fchikking der afdeelingen of clasfisfen omgekeerd is, beginnende met de Compofita, ofde Syngenefia clasfis van Linn^eus, en eindigende met de Cryptogamia, die het eerst in de Enumeratio geplaatst was; men kan echter tegens beide de fchikkingen inbrengen, dat dezelven den leerling aan de moeijelijkfte gedeeltens van het leerftellige, reeds bij het begin hunner onderzoekingen , onderhevig maakt. Verfcheiden belangrijke bijzonderheden der eerfte uitgaaf zijn ook in deeze boekdeelen uitgelaaten , waarvan den nafpoorenden kruidkenner het gemis zeer bejammeren moet: want, hoe zeer hij als eene vermeerdering daar bygevoegd heeft, de natuurkundige aardrijksbefchrijving van Switferland, benevens een verflag van die fchrijvers  reizen door switserland. 259 vers welken het eerfte de planten van het land hadden opgefpoord, en hunne eigene reistogten tot dat oogmerk opgegeeven, zo heeft hij echter daar geene beoordeelende naamlijst der fchrijvers bijgedaan, vergenoegende zich alleen met de bloote opgaaf van alle de kruidkundige werken zedert Theopbrastus tot op het jaar 1768. Het is nog meer te bejammeren, dat Haller in deeze uitgaaf, een groot getal gelijkfoortige van iedere plant teruggehouden heeft, alleenlijk eenige weinige der laatstontdekte daar bijvoegende. Men kan verder nog aanmerken, dat offchoon hij bij alle moogelijke gelegenheden de gelijknaamige van Linn^eus er m ge» voegd heeft, hij echter, ongelukkig voor hen die de werken van beiden gebruiken, de gemeene naamen van Linn/eus heeft overgeflagen; eene omftandigheid waar door zijn boek veel minder nuttig is voor die genen die met het leerftelzel der geflachten bekend zijn. Nogthans, indien dit gebreken mogen zijn; zo worden die echter meer dan dubbel vergoed, door de talrijke verbeteringen in de befchrijvingen gemaakt, zo van de geflachten als foorten,en door de aanzienlijke bijvoeging van het aantal der planten, die van 1840. tot 2486. zijn vermeerderd, waar van meer dan 800. tot de Cryptogamia Claslis behooren. Haller heeft ook , na Micheli, meer dan iemand zijner tijdgenooten, de order van de Fungi vermeerderd , waar van hij ons verhaald, dat hij de afbeeldingen van meer dan 400 foorten onder zijn eigen opzicht heeft laaten vervaardigen. Het is echter niet te verwonderen, dat Switferland een grooter verfcheidenheid in het groeiende rijk dan  2öo w. g o x e de middelfte gedeeltens van Europa oplevert, wanneer men in aanmerking neemt dat de ligging der Alpen gefchikt is tot voortbrenging der.planten van de noordelijke ftreeken, en de warme valleijen van de zelfde landftreek tot.den groei van veelen welken m de zuidelijke landfchappen gevonden worden. De waardij van deeze uitgaaf word nog belangrijker door de bijvoeging der waarneemingen, over het gebruik der planten, en door de verwijzing naar die fchrijvers van welken hij dezelven ontleende, indien het zijn eigen werk niet waare, en dit alles met zijne gewoone naauwkeurigheid. Als een bijvoegfel tot dit werk moet nog vermeld worden . dat de fchrijver, in de noten, onder ieder geflacht de planten van Theophrastus en Dioscorides plaatst, voor zo verre die met zekerheid daar toe kunnen gébragt worden. Zeer weinige kruidkundigen hebben meer gewerkt dan Haller, en echter namen zijne ontdekkingen in de kruidkunde maar een betreklijk klein gedeelte van zijnen tijd weg. Voor hen die niet ih den volden nadruk die geest, drift gevoelen, welke uit de liefde voor de weten" fchappen gebooren word, zal het een wonderfpreuk fchijnen, te hooren voorftellen dat de ontleedkunde der menfcheliike ligchaamen eene vermaakelijke bezigheid is; Haller echter deed in 1742. op de hoogefchool te Gotfwgen eene cierlijke en fchrandere lofreden om zulks te bewijzen; en zijnen iever in het opfpooren van ontleedkundige ontdekkingen wierd door eenen ongemeenen goeden Üitflag gevolgd. Hij fcheen reeds vroeg geleerd .te hebben, dat de ken-  reizen door switserland. 2öi kennis van het leerftelzel der verdeeling van de flagaderen niet altoos met dat der beenderen, fpieren, zenuwen, en van de ingewanden overeenkomt, welke door geleerde mannen ieder afzonderlijk en met fchranderheid behandeld zijn. Haller verlangde dierhalven om dit gedeelte van het menfchelijke ligchaam meer en meer optehelderen, en hij verrijkte de wereld met een meer volkomen leerftelzel over dit onderwerp, dan tot hier toe verfcheenen was. Hij gaf het eerfte deel van dit groote werk in 1743. en het laatfte in 1756. in het licht. Zijne redenvoeringen over andere gedeeltens der ontleedkunde, in 1768. bij den anderen vergaderd, maaken drie deelen in 4to uit. Zij-welken begeerig zijn om eene opgaaf van zijne veelvuldige ontdekkingen in de ontleedkunde en phyfiologie (c) te zien, kunnen in het begin van het zesde deel zijner Phyfiologie te recht raaken: en offchoon iommigen daar van door zijne tijdgenooten zijn tegengefprooken geworden , zo heeft hij echter een onbetwistbaar recht op de meesten derzelven, en het licht dat hij bijzonder over de uitbroeding, de beenwording, de aandoenlijkheid van het zenuwgeftel, en verfcheiden andere deelen der dierlijke huishouding verfpreid heeft, zal hem ontwijffelbaar een groot en eerbiedwaardig aandeel in den lof der nakomelingfchap doen verwerven. Hal. (O. De Phyfiologie is dat deel der geneeskunde waardoor de gefteldheid en zaamenftelling van s' menfchen ligchaam, en van deszelfs onderfcheidene werkingen verklaard word. De Vert.  253 W. C O X E Hall er's inkomften vermeerderden naar maate dat zijne verdienfïen meer openbaar wierden, en van alle kanten vloeiden hem de eerbewijzingen toe Hij wierd in 1748. tot lid van de Roninglijke Maat' Jchappij te Stokholm, in 1749. van die te London en in 1754. tot een der agt buitenleden van de Academie der wetenfchappen te Parys verkooren. In 1739- wierd hij tot Geneesheer van George den tweeden, en in ï 740. tot 's Konings raad benoemd. In 1740. fchonk keizer Franciscus op verzoek van George den tweeden aan hem brieven van adeldom, en omtrent ter zeiver tijd wanneer de koning de hoogefchool bezogt gaf hij bijzondere blijken van achting aan Haller: eene eer welke de fchrijver dankbaar erkende , m een Engelsch gefchrift , getijteld „ kort verflag van 'sKonings verblijf te Gottingen » alsmeede in de opdragt aan George den tweeden, voor znne uitgaaf van Boerhave's Methodus Studii Medici geplaatst. Hij wees in 1745. een verzoek om te Oxford te komen van de hand, het geen waarfchijnlijk met zijne benoeming tot hoogleeraar in de kruidkunde welke post door het overlijden van den vermaarden Dillenius was opengevallen, zou zijn gevolgd geworden; ook weigerde hij een tweede aanzoek van de hoogefchool te Utrecht, alsmede een derde van den koning van Pruisfen, met het aanbod van een zeer aanzienlijk jaargeld. Doch geene van alle zijne bevorderingen , verfchaften hem wezentlijker genoegen, dan zijne verkiezing tot lid van den Grooten Raad te Bern, dewijl zulks hem een afgezonderd leven, van eer en waar- fchijn-  Reizen door switserland. 263 fchijnlijk ook van voordeel verzeld, in zijne geboorteplaats verzekerde, op welke hij reeds voorlang met genegenheid en liefde nederzag. Eindelijk , deed hij in 1753. door den zwakken ftaar zijner gezondheid , door het verlangen om Gottingtn te verlaaten, welke ftad hij het graf zijner vrouwen noemde (*), en door zijne ernflige be- (*) Haller was driemaal getrouwd, eerst aan MaHarte Wytfen 1731. die in 1736. overleed. 2. Aan EIU fabeth Bucbers in het jaar 1738. die in het zelfde of in het volgende jaar in het kraambedde overleed, en die beiden van Bern geboortig waaren. 3. In 1739. aan Amelia Fre* derica Teisebmeyer, eene Hoogduitfche Juffrouw, die hem overleefde. Hij heeft het leeven van zijne twee eerfte vrouwen befchreeven en uitgegeeven. Hij liet agt kinderen na, namelijk vier zoons en vierdogters, welken hij allen geplaatst zag. Zijn oudfte zoon, Gotlieb Emanuel, die in 1735. geboren was, volgde zijn vaders voorbeeld met zich aan den dienst van zijn vaderland, en def geleerdheid toetewijden. Hij wierd tot lid vanden Grooten Raad verkooren, en verkreeg verfcheiden bedieningen van de regeering, bijzonder de Bailiuwagie vatl Nyon, tot op zijn overlijden in 1786. Hij onderfcheiddé zich als fchrijver door verfcheiden gefchriften ftrekkende tot opheldering van de Switferfche gefchiedenis en geleerdheid, en bijzonder door zijne Schweitzer Bibüothek of Switzerfche Bibliotheek, 6 deelen in 8vo waar van hij geduurende zijn leeven alleen het eerfte deel in het licht gaf. In dit werk , het welk om deszelfs leerwijze eti naauwkeurigheid te recht geacht word, noemt den onvermoeiden fchrijver alle de boeken op die over Switferland II. Deel, II. St. S \n  264 W. C O X E begeerte om het overige zijner dagen aan den dienst van zijn vaderland te wijden aangefpoord, eene reize naar Bern, ten einde zich een gerust onderhoud te bezorgen, het welk, hoe zeer niet evenredig aan zijne tegenwoordige bezolding, hem in den boezem van zijn bemind Switferland zou kunnen piaatzen. Kort na zijne aankomst, verkreeg hij gelukkig door het lot de bediening van Amman, en offchoon deeze post weinig voordeel aanbragt, zo kon men die echter als een voorbode van toekomftige inkomften aanmerken , te meer dewijl hij hier door eene dadelijke gelegenheid verkreeg om zijne kinderen van nut te zijn, waarop hij dan ook, het hoogleeraarfchap te Gottingen nêerlei, en zich te Bern nederzette. Het algemeen genoegen zijner landgenooten was deswegens zo groot , dat Morikofof een gedenkpenning vervaardigde ter vereeuwiging zijner terugkomst. Dit in alle taaien gefchreeven zijn, alsmeede alle de werken door de Switfers omtrent aile onderwerpen uitgegeeven. Hij bepaalt zich zelfs tot de geringfle artijkelen die in maandwerken en journsalen zijn opgegeeven, en op veele plaatfen, alwaar het gefchrift verdiend om in bijzonderheden te treden, ontleed hij den inhoud, verbeterd de misflagen, en geeft zijne gedagten over de verdienften van het werk op. Ik heb den geleerden fchrijver perfoonlijk gekend, en ben aan hem veele belangrijke onderrichtingen over Switferland verfchuldigd, alsmede verfcheiden bijzonderheden omtrent zijnen beroemden vader, die ik in deeze leevensbefchrijving heb ingelascht.  reizen door switserland. ü6$ Dit befluit genomen hebbende , kon hij daarvan door de luisterrijkfte aanbiedingen niet weerhou* den worden. Hij floeg in 1755. de dringende aanzoeken van Frederik den tiveeden af om namelijk het opper-opzicht over de Pruisfifche hoogefchooïen. en het kanlélierfchap der Academie van Halee, door het overlijden van Wolf opengevallen, aanteneemen. In 1767. verwierp hij het aanbod van eene zeer voordeelige en aanzienlijke bediening te St. Petersburg door Catharina de tweede aan hem gedaan ; en in 1770. de nog meerder met eer verzelde bevordering tot het kanfelierfchap der hoogefchool te Gottingen, met eene zeer aanzienlijke bezolding; niettegentïaande George de derden niet alleen aan Haller fcrireef, maar ook aan den Senaat van Bern, waarbij hij hunnen invloed verzogt, om hem tot het aannemen dier waardigheid ovenehaalen. Zijn dankbaar vaderland beloonde deeze belangelooze verkleefdheid met het gunftigiïe en het onbepaaldst vertrouwen, en maakte van zijne vermogens ten nutte van den ftaat gebruik. In 1757. wierd hij afgevaardigd om de hoogefchool te Laufanne te hervormen, en in het volgende jaar door den Senaat gezonden om eenige zeld. zaame overblijfzelen van oudheden, onlangs te Culm ontdekt, te onderzoeken. , Omtrent ter zei ver tijd werd hij tot opzichter der zoutweiken te Bex en Aigle benoemd, met een jaargeld van 500 Ponden fterlings. Geduurende den tijd van zes jaaren dat hij deeze bediening bekleedde, woonde hij xtLaRoche. In dit ffil verblijf, hield hij zich onledig met het opzicht over, en het verbetéren van de zoutwerken, S 2 waar  266 W. C O X E waarvan hij een kort verflag uitgegeeven heeft; alsmee. de met nu en dan reizen door de nabuurige landftreek te doen die hij insgelijks heeft befchreven; doch inzonderheid onderfcheidde hij zijn afgezonderd leeven door het zaamenftellen en uitgeeven van zijn uitgebreid werk over de Phyfiologie. Niettegenftaande de uitgeftrektheid en goeden uitflag van Haller's arbeidzaamheid in de verfcbillende takken der geneeskunde, zo fcheen echter voornaamlijk de Phyfiologie zijne bijzondere geliefde ftudie te weezen , waar aan hij alle de vermogens van zijn verftand te kost leide, en waar door hij de verdienden van een Uitvinder in die wetenfchap te zijn verwierf. Zijne Eerfte grondbeginzelen van de Phyfiologie ,of Prima Linece. Phyfioiog-ca., te Gottingen in 1744. uitgegeeven , fchetfte het ontwerp, en was de voorbode van zijn onfteiflijk werk, het welk hij zediglijk alleen met den naam van Beginfeh of Elementa Phyfiolugim corporis humani betijtelde, beftaande in agt deelen in quarto, die tusfchen 1757. tot 1766. in het licht verfcheenen. Volgens Boerhaave's plan , is dit gedeelte der natuurkunde van de befchouwende fpitsvinnigheden, en van de belemmeringen der bovennatuur- , werktuig- en fcheikundige veronderftellingen ontdaan, waar mede die zedert verfcheiden eeuwen beladen geworden, en nu voor de eerftemaal op deszelfs waaregrondfteun gebouwd was, namelijk de ontleedkunde. Het zal genoeg zijn aantemerken, dat de uitfteekende kennis die hij ten opzichte van het maakzel des menfchelljken lichaams aan den dag leide; zijne on:.  REIZEN DOOR SVVITSERLAND. 2(5? onvermoeide nafpooringen raar de opgaaven en denkbeelden van alle zijne voorgangers; de oordeelkundige keuze van dezelven om zijn eigene te vormen; zijne bekwaamheid in de vergelijkende heelkunde; de uitgedrektheid zijner eigen waarneemingen , en de toepatfiog 'van het geheel om het gebruik der deelen in het menfchelijk maakzel te verklaaren; dat dit alles zo veele blijken van geleerdheid, werkzaamheid , doordringend oordeel en fchrander vernuft draagt, als nodig is om ontwijffelbaar den naam des fchrijvers aan de nakomelingfchap overtebrengen, als een der grootfte bevorderaars van nuttige kennis en wetenfchap. Na zijne terugkomst te Bern wierd hij tot lid van de kamer der appellen voor het duitfche gedeelte , alsmede van den Raad der geldmiddelen, van de afgevaardigden tot de huwelijkszaaken, en van die ter verbetering van de kleine inkomften der geestelijken in het Franfche gedeelte van het canton verkooren ; ook werd hij tot aanblijvenden bijzitter van den Gezondheids Raad benoemd, met een jaargeld van omtrent i co Ponden fterl. tenteken vandeerkentenis zijnes vaderlands voor het weigeren van zo veele luistetijke aanbiedingen van vreemde hoven, en ook om dat hij zijne geboorteplaats boven de bevordering van zijnen tijdelijken welvaart had voorge. trokken. In deeze onderfcheiden bedieningen bewees hij wezenlijke dienften aan den ftaat, door het in ftand brengen van de nuttigde inrichtingen , door het voorflaan van noodwendige veranderingen , en in het zamenftellen van nieuwe wetten en bevelen. S 3 Door  aó8 w. c o x e Door zijne bekwaamheid als Bijzitter van den Gezondheids Raad, was hij bijzonder van nut in het bevorderen van de belangrijkfle bepaalingen , zo als het verbod tegen de kwakzalvers , de herftelling van verdronken perfoonen, en de middelen om het verfpreiden der befmettelijke ziekte die als toen onder het hoornvee in verfcheiden gedeeltens van Europa heerschte, voortekomen. Insgelijks betoonde hij zich een vriend der menschlijkheid, door den iever waar mede hij van de regeering een openbaar gebouw en verblijfplaats van weezen hielp verkrijgen, als mede door zijne werkzaamheid om die ftichting van de nodige inkom• Hen te voorzien, en door het ontwerpen van het plan daar toe. Als lid van de Huishoudkundige Maatfchappij, arbeidde hij ilerk om den landbouw te verbeteren, en deed veele proefneemingen die dat oogmerk konden bereiken. In de vergaderingen van den grooten Raad uitte hij, bij gewigtige gelegenheden, zijne gevoelens met eene manlijke vrijmoedigheid en inneemende welfpreekendbeid, voortbrengzelsvan het doordringendst oordeel en van het gevoeligst harr. In 1766. en de volgende jaaren verfcheen deezen grooten man , die tor dien tijd de wetenfehappen uit zijn (lil1 verblijf luifler had bijgezet, op het toneel als dienaar van (laat, en deed daar in de meerwerkzaamer en onderfcheidènder hoedanigheden van patriot en ilaatkundige zien. Hij herftelde de eensgezindheid eh maak te door eene gélukkige onderhande. ling een einde aan de gefchillen tusfchen het Walliftrland en het canton Bern, waarbij hij de nieuwe  reizen door switserland. 269 we grondfcheidingen der twee ftaten bepaalde; hij hie'p benevens de verlichtfle verbanden van het gemeenebest de twist in* Geneve vereffenen ; hij bragt de voornaamfte bezwaaren tegen het hof vmVerfailles op het papier, raakende de veranderingen die men te Verfoi wilde maaken, en hield bij deeze gelegenheid eene perfoonlijke onderhandeling met den Franfchen gezant; ook wierd hij gebruikt om een ontwerp van een verdrag te vervaardigen, het welk het Canton Bern met den Keurvorst van Beijeren aanging over het verkoopen van het zout. Na het afloopgn deezer openbaare bedieningen, onttrok Haller , die toen twee en zestig jaaren oud was, zich aan het bewind van zaaken , en leefde op een afgezonderde wijze, vervullende depligten van vader, burgeren van magiftraatsperfoon ; en offchoon zijn gezondheid trapsgewijs afnam, zo verminderde echter daardoor geenzints zijne werkzaamheid. Hij overzag zijnen geleerden arbeid., die noodwendig te midjen van zijne gewichtiger bezigheden was afgebroken geworden. Hij gaf in 1768, zijne gefchiedenis der Switferfche planten, hier boven vermeld, in het licht: en, in 1771. het eerfte deel van zijne Bibliotheca Medicina of geneeskundige Bibliotheek. Geene van Haller's gefchriften levert treffen, der voorbeeld der waardij van vroegtijdige en aanhoudende arbeidzaamheid op dan deeze uitgaaf. Die gewoonte, welke hij reeds van zijn agttiende jaar aangenomen had, om namelijk zijne gedagten over ■boeken en fchrijvers optetekenen, moest Voorzezeker eenen grooten vodrraad van bouwfloffen ^zaa, S 4 men»  27° w. c o x e menbrengen, waar door hij naderhand in ftaat was om daar van tot zeer nuttige einden gebruik te maaken. Hier door wierd den grond tot zijne genecskundl ge Bibliotheek gelegd, zelfs vóór dat hij de verbeterde druk van Boerhaave's Methodus ftudii Medici m 1751 uitgegeeven had. Boerhaave was gewoon aan zijne leerlingen de boeken aantebeveelen die zij over ieder onderwerp behoorden te raadpleegen: de naamlijst hier van wierd in 1726 ter kwaader trouw en onnaauwkeurig gedrukt, en maakte maar een klein deeltje in odavo uit; verfcheiden noodzaaklijke waarneemingen waaren daar in overgeflaagen, en eene meenigte fchrijvers zo van de hedendaagfche als van de ouden had men uitgelaaten. Haller ondernam deeze gebreeken te verhelpen, en bragt de uitgaaf tot twee deelen in quarto. Om de verdienste van deeze zaamenftelling naar waarde te fchatten, is het nodig aantemerken, dat "er wel verfcheiden woordenboeken en naamlijsten van geneeskundige fchrijvers voor handen waaren, doch dat de opftellers alleen bloote naamlijsten en tijtels gegeven hadden, waar aan die oordeelkundige befchrijving van het oogmerk, leerwijze en algemeene verdienften van iederen fchrijver ontbrak, al het welk deeze deelen zo zeer belangrijk maakt. Op deeze wijs heeft Haller zijne gedagten, volgens die gerangfchikte leerwijze welke Boerhaave ontwierp , over meer dan 4,000 boekdeelen mêeeedeeld. ' In  reizen door switserl and. 271 In de uitbreiding van dit plan , begint Haller, zoals uit zijn eigen Bibliotheca blijkt, met de gefchiedenis van iederen tak der geneeskunde aftefchetfen, en wel zedert deszelfs oorfprong, geduurende de voorige eeuwen;en, door het zaamen voegen der gefchiedenis van elk gedeelte in de onderfcheidene tijdperken, kan zijn gefchrift eenigermaate als eene beknopte gefchiedenis der geneeskunde aangemerkt worden. Haller's uitgeftrekte kunde in de oude enhedendaagfche taaien, fielden hem in ftaat om een ruim veld te overzien, en zijne onvermoeide arbeidzaamheid , gepaard met groote fcherpzinnigheid in het nafpooren van de leerftelzels der ouden , toonen insgelijks de blijken zijner geleerdheid, gelijk ook van dat doordringend oordeel, waar door hij de verdienden van deeze geleerde geneeskundigen, op eene zeer belangrijke en onderrichtende wijze, heeft weeten te waardeereri. In zijne beoordeeling over de hedendaagfche fchrijvers is hij oprecht en onpartijdig; zijne ongemeene kennis met de behandelde onderwerpen maakten hem gefchikt om alle oorfpronglijke leeringen, nieuwe daadzaaken en waarneemingen behoorlijk te onderfcheiden, en om tegen zodanige dwaalingen te waaken, die jonge en onvoorzichtige geneesheeren zouden kunnen misleiden, welken maar als te vatbaar zijn om in hunne practijk door ingezogen leerftelzels , en vooroordeelen omtrent byzondere fchrij-* vers, zich te laaten voorinnemen. Hij heeft dit werk nog meerder waarde bijgezet, door bij het verflag van de beste gefchriften, ook S $ nog  273 w. c o x e nog korte levensbijzonderheden van den fchrijver yte voegen. Hij maakt melding van alle de onderfcheidene drukken die ter zijner kennis kwamen, en bijzonder van die welken hij in eigendom bezat. Het moet de hoogfte verwondering baaren dat hij op die wijs niet minder dan 11,000 boekdeelen aangetekend en beoordeeld heeft. Dewijl de letterkundige gefchiedenis der geneeskunde tot den meest begunstigden arbeid van Haller behoorde, moet dit gefchrift ten hoogden aangenaam voor die geenen zijn die denzelfden fmaak bezield, dewijl het algemeen gebruik en onderrichting, welke dien arbeid opleverd, zeer klaar en duidelijk is. Agt deelen van dit werk wierden geduurende des fchrijvers leeven tusfchen de jaaren 1771 en 1778 uitgegeeven. De ontleedkunde waar onder ook de phyfiologie,de kruidkunde en de heelkunde, zijn ieder in twee deelen vervat, en behandelen de daar in voorkomende onderwerpen tot bijna op den tegenwoordigen tijd. Twee deelen over het beoeffenen der geneeskunde, wierden door Haller zelf uitgegeeven, en een derde deel na zijnen dood door Dr. Tribolet. Hij befteedde ook het laatrte tijdperk van zijn leeven om uittrekzels uit beroemde gefchriften te maaken en die aan de Bibliotheque Raifonnée te zenden, ook leverde hij verfcheiden artijkelen voor het bijvoegzel tot de Parijfche Encyclopedie, als mede voor de verbeterde druk in quarto van het zelfde werk te Tverdun uitgegeeven, zo ook voor het woordenboek der natuurlijke hiftorie ter zelfder plaats gedrukt. Insgelijks dagt hij aan eene nieuwe uit- gaaf  REIZE DOOR SWITSERLAND, 273 gaaf van zijn groot Phyfiologisch werk , waar van 'hij het eerfte deel in 1777, maar weinige maanden voor zijnen dood, in het licht gaf. Zijne levendige verbeeldingskragt, aangevuurd door het beftier van burgerlijke en ftaatkundige zaaken, waarin hij onlangs gewikkeld was geweest, bf-agl tusfchen 1771 en 1774 zijne drie ftaatkundi. ge romans ter waereld, namelijk, Ufong, Alfred, en Fabius en Cato, welken de onbepaalde alleenheèrfching, de Koninglijke, en gemeenebestgezin* de regeeringen behandelen : In Ufong fchetst hij met eene meesterlijke hand , de misbruiken van vol. ftrekt oppergezag, en fchilderd, in het charadrervan den voornaamften perfoon de gelukkige uitwerkzelen die een deugdzaam en verftandig oppervorst kan te weeg brengen, zelfs te midden der gruwelen van eene oosterfche willekeurige alleenheerfching. In Alfred geeft hij de voordeelen op van een bepaalde koninglijke magt, waar in het evenwicht van gezag met wijsheid verdeeld is, en het welk, terwijl het deuiterftens van het een en'ander vermijd, tevens de voordeelen van beiden geniet. In Fabius en Cato befchrijft hij, met eene levendigheid en geestigheid het oude Rome waardig, doch tevens met eene partijdigheid die den gemeenebestgezinde eigen is, de ariftocratifche regeering als de eigenaartigfte ter betooning van vaderlandsliefde, en de meest gefchiktfte ter voortbrenging van uitmuntende verftan* den In deeze romans geeft hij blijken van diepdoordagte grondbeginzelen van wetgeving, uitmuntende ftaatkundige wijsheid, een grondig doorzien van  274 w. c o x e van de menichelijke natuur, en eene zeer uitgeürekte kennis van de gefchiedenis. Wanneer wij Haller als een man van deugd en als Christen befchouwen, zullen wij hem door eene bevatlijke befchouwing van de fchepping zo in deszelfs grootfte alskleinfte bijzonderheden, het noodwendig aanzijn van een opperfte Wezen, en de uitmuntende grondbeginzelen van den natuurlijken godsdienst hooren beweeren. Wij zullen hem den godlijken oorfprong van het Christendom uit eene diepdoordagte ftudie van het Nieuwe Teftaroent uit de uitmuntendheid van deszelfs zedeleer, uit deszelfs klaarblijkelijken invloed op het geluk der menfchen, en uit deszelfs (trekking om onze natuur te verbeteren, zien bewijzen; ook zullen wij hem , zo in zijn leeven als gefchriften, een ieverig vriend en bekwaame voorfpraak der geopenbaarde leeringen bevinden te zijn. Haller ondernam reeds in zijne vroege jeugd bij alle gelegenheden de verdediging van den natuurlijken en geopenbaarden Godsdienst; In 1732 verklaarde hij in de voorreden van zijne digterlijke werken, dat hij vastelijk van deszelfs waarheid overtuigd was; in 1747 verwierp hij met afgrijzen de opdragt welke La Mettrie hem aanbood, om voor zijn UHammc Machine te plaatfen,-en hij gaf openlijk in verfcheiden geleerde journaalen te kennen, dat hij noch als zijn vriend4 noch als zijn leerling kon erkennen, een man die zulke godlooze ftellin'. gen voedde. In eene voorrede voor Formey's kort begrip van Crouzas Examen du Phyrrho. wsmc, dat in i75r. wierd uitgegeeven , fchildert hij»  REIZEN DOOR SWlTZERLAND. 275 hij, met de fterkfte verwen, de verfchriklijke uitwerkzels van het ongeloof zo voor de maatfchappij als voor de bijzondere leden van dien. Hij gaf ook in het Hoogduitsch in het licht, „ Brieven aan zijne Dogter over de waarheid van de Christelijke Openbaaring;" als meede een Uittrekzel van Ditton's „ Bewijzen voor de waarheid van de opilanding van Jefus Christus " welk werk hij erkend dat hem allereerst eenige twijffelingen, die bij hem over dat onderwerp opreezen, had weggenoomen. Hij belijd ter zelfder tijd, dat hij een oneindig genoegen fchepte met zich in het Nieuwe Testament te oeffenen, om reden dat hij nooit zekerder was van met de Godheid omgang te hebben, dan wanneer hij zijnen tuil in dat Godlijk boek kon leezen. In 1775. deed hij ook in de Hoogduitfche taal drukken „ Brieven betreffende verfcheidene der jongfte aanvallen van nog in leven zijnde Vrijgeesten tegen de Openbaaring." In dit werk onderzoekt en wederlegt de fchrijver de tegenwerpingen tegen het Christendom op zulk eene fpottende en gevaarlijke wijze door Voltaire in zijne Oueftionsfur F Encyclopedie te berde gebragt. „ Indien dit laatile gefchrift" zegt Sennebier" als den Korten Inhoud van de Twijffelarij en Redeneeringen tegen den Christelijken Godsdienst kan worden aangemerkt, zo mag ook het werk van Haller te recht als den Korten Inhoud van de antwoorden , ter verdediging van de Openbaaring gefchreven, befchouwd worden,en het zelve behoord door allen die onpartijdig wenfchen de beide zijden van  27° W. C O X E van dit zo belangrijk gefchil behandeld te zien, geraadpleegd te worden." Wanneer geleerdheid en Wijsbegeerte, in plaats van aangewend te worden om twyffelachtige leerdellingen door kundige drogredenen voortedragen, op deeze wijze derzelver vereenigde hulp aan den Godsdienst toewijd, dan moeten deeze voorzeker tot eer van den bezitter, en tot welzijn van de maatfchappij verdrekken. Deeze uitmuntende en braave man was zelfs nier vrij van eene als te groot angstvalligheid voor zijn tnekomftig lot. De afneeming der geestvermogens, die te recht als de gevolgen van ongedeldheden moet aangemerkt worden, en het vuur zijner verbeeldingskragt fpanden mogelijk met de engbeperkte grondbeginzelen van het Calvinismus, waar in hij opgevoed was, te zaamen, om hem meer op de rechtvaardigheid dan op de barmhartigheid der Godheid te doen zien, en om zich in den eindeloozen doolhof der voorbefchikking en genade te verwarren. In een der aanvallen van wanhoop over de onzekerheid zijner zaligheid vergeleek hij zich zelve, bij iemand die zonder eenige hulp op den deilen rand' van eenen afgrond geplaatst ieder oogenblik verwacht om daar in te ftorten. Op een ander tijddip, aangevuurd door zijne zugt voor de wetenfchappen, laat hij zich, in eenen brief aan zijnen vriend Bonnet de volgende uitroep ontvallen , die zo kragtig zijn leedwezen uitdrukt over het verlaaten van eene waereld welke hij door zijne ontdekkingen had verbeterd, en die hij verder door zijnen iever en naardigheid nog meerder zou poogen te verlichten. „ Ach hoe beklaag ik mijne arme verftandelijkc ' ver-  reizen door switserland, 277 vermogens die tot ftof moeten wederkeeren; daar alle dé kundigheden en opklaaring, die ik met zo veel onvermoeiden arbeid bij een gezameld heb, even als de droom van een kind zullen voorbij- gaan." Deeze geringe zwakheden in eene groote ziel, die door eene gevoelige gefteldheid overmeesterd, en tegen vroeg ingezogen vooroordeelen te ftrijden hebbende, zijn meer belangrijk voor hem die de onvolkomenheden van de menfchelijke natuur, zelfs in den hoogften graad, gevoelt en eerbiedigt, dan de opgefchiktfte en vergrootfte verhaalen der onfeilbaar e wijsheid, oïonafgebrooken deugdzaamheid die nimmer beftonden. Ook verfchaft het een aangenaam genoegen van te zien, dat rede en godsdienst op de benevelde wanhoop der ziekte de overhand behielden, en dat Haller met de kalmte van een wijsgeer, en het geloof van een Christen den dood te gemoet trad, In de laatfte brief die hij weinige dagen voor zijn overlijden fchreef, fpreekt hij wel van de verfchriklijke grootheid der eeuwigheid, doch toont echter meer te hoopen dan te vreezen, en ziet met genoegen op zijn voorig leeven terug: ja te midden van eenige weinige uitgeboezemde klagten wegens zijne fmerten, fpreekt hij van zijn vaderland met de vuurigfte genegenheid, en zend zijne laatfte gebeden voor deszelfs bewaaring en geluk hemelwaards. Hij vervolgde zijnen geleerden arbeid, behield het gebruik zijner zinnen en kalmte van ziel tot op het laatfte oogenblik, en zag zijn einde zonder vrees en afkeer naderen; „ Mijn vriend," fprak hij tot den Geneesheer die bij hem was,  W. C O X E was, „ ik derf, mijn pols flaat niet meer " waarop hij den geest gaf. Hij overleed op den 12 December 1777 in het zeventigfte jaar zijnes ouderdoms Dus leefde en ftierf den grooten Haller ; één man op wien Michaelis, de beroemde kenner der oosterfche taaien te recht eene aanmerking toepast, die op het fchrander vernuft van Arifbteles gemaakt was; Neque ccelo, neque terrd, neque mart quic quam relinquere voluit incognitum , indoh prceterea adeo mirabili, ut ad fingula natum prtecipue dicas." (*) Haller was van eene fchoone en deftige geltal te, en bezat een ernftig en veel betekenend gelaat; fomtijds glimlachte hij vriéndelijk, altoos had hij eene aangenaame Hem, meestal zagt en maar zelden ilerk, zelfs wanneer hij vol vuur was. Hij ontfpandezich gaarne in gezelfchappen, en als dan was hij ongemeen vrolijk, beleefd, en oplettend; ook kon hij met de vrouwen over de modes, opfchik en andere beuzelingen met even zo veel gemaklijkheid fpreeken als of hij zich nimmer van de waereld had afgezonderd. De Heer Bonnet heeft mij onderricht, dat Haleer de Hoogduitfche, Franfche en Latijnfche taaien met dezelfde gemaklijkheid fchreef, en dat hij zo wel met alle de Europifche taaien bekend was, uit- (*) Hij zogt ailes te doorgronden, het'zij zulks in de hemelen, op de aarde , of in de zee gevonden wierd, en hij bezat zulk eene wonderbaare begaaftheid, dat hij tot het onderzoek van alles wat hem voorkwam dezelfde gefchiktheid had, en als daar toe gebooren fcheen.  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 279 uitgezonderd de Rusfifche, Poolfche en Hongaarfche, dat hij met alle volken in hunne eigene fpraaken kon omgaan. Wanneer hij over de eene of an< dere wetenfchap of ftuk van geleerdheid fprak, betoonde hij zulk eene uitgebreide kennis, dat hij zodanig vak, tot zijne bijzondere ftudie fcheen gemaakt te hebben. Zijne diepe geleerdheid in alle takken en wetenfchappen, is aan hun die kennis aan zijne werken hebben genoegzaam bekend: doch de verfcheidenheid zijner begaaftheden, en de vlugheid zijner vermogens, worden door een perfoon (*) die zijn bijzonderen vriend was dus om« fchreeven." Hij bezat eene grondige kennis van de natuurlijke hiftorie; was zeer beleezen in de gefchiedenisfen zo oude als hedendaagfche, zo algemeene als bijzondere; en ongemeen ervaaren in den ftaat van den landbouw, fabrieken, koophandel, bevolking , geleerdheid, en taaien der onderfcheidene volkeren van Europa; hij had met opmerkzaamheid de beste reisbefchrijvingen geleezen , en was bijzonder met de jongfte ontdekkingen bekend, die dienen moeten om de aardrijkskunde optehelderen. Hij had zelfs veele duizenden romans en toneelftukken geleezen; en bezat zulk een wonderbaar geheugen', dat hij derzelver inhoud met de grootfte naauw» keurigheid kon verhaalen. Dewijl het zijne gewoonte was uittrekzels te maaken , en zijne gedagten over ieder boek dat hem in handen kwam zo voor zijn eigen gebruik, als voor het Got- (*) Tscharner Lobrede &c. p. 87. 11. Deel, 11. St. T  a8o w. c o x b Gottingfche Maandwerk (*) optetekenen , las hij meest nieuwe gefchriften, en hij was daar doorgaans zo ieverig in , dat hij zelfs wanneer hij het middagmaal nam het boek op tafel leide, nu en dan daar inziende, en die plaatfen aantekende, welken hij naderhand uittrok of verkoos te behandelen. Hij was gewoon om zijne aanmerkingen op kleine ftukjes papier van verfchillende grootte te fchrijven, die hij vervolgens in order bragt en aan elkander hegtte ; dit had hij van Leibnits geleerd. Hij verkreeg van de natuur eene zeer groote gevoeligheid, of liever een ligt aangedaan geitel, het welk altoos het voortbrengzel van een uitmuntend vernuft is. Hij fprak dierhalven uit eigen ondervinding, wanneer hij in een brief aan Voltaire zich op deeze wijze uitdrukte: — ,, De voorzienigheid houd in eene gelijke weegfchaal het geluk des menschdoras. Zij heeft u met weldaaden en roem overlaaden , maar rampfpoed was u noodzaaklijk, en zij heeft het evenwicht daar in gevonden om u eene gevoelige ziel te geeven. Indien mijne wenfehen vermogens hadden, zou ik de weldaaden van het noodlot vermeerderen; ik zou u die gerustheid van geest fchenken die voor de fcherpzinnigheid des vernufts moet wijken, welke het der laatfte wel moet gewonnen geeven ten opzichte van de maatfehappij, maar die wat (*) Haller nam tot zijnen taak in dat geleerd journaal , de beoordeeling van alle gefchriften over de gefchiedenis, genees- en- heelkunde, natuurlijke hiftorie, en van verfcheiden mengelwerken, bijzonder die in Italien in het licht verfcheenen.  RÉIZEN DOOR S WITS E R i, A ND. 28l ivat ons zei ven betreft deeze ver te boven gaat; van dat oogenblik af aan zou de beroemdfte man van Europa ook tevens de gelukkigfle zijn (*). " Hij was altoos ongeduldig in ziekelijke omftandigheden , zo uit hoofde zijner uitermaate gevoeligheid van fmert, als ook om dat hij dan zijne geleerde be. zigheden moest nalaaten. Hij nam dierhalven gaarne hevige geneesmiddelen , die meer gefchikt waaren om de oogenblikkelijke uitwerkzels van pijn wegtenemen , en de ongefteldheid te beteugelen, dan wel dezelve grondig te geneezen. In de laatfte jaaren zijnes levens gewende hij zich aan de opium, die als een kortftondig hulpmiddel werkende, al* leen zijne natuurlijke onverduldigheid deed vermeerderen. Deeze rustelooze gefteldheid, die nu en dan zelfs in zijne jonge jaaren, en in den vollen bloei zijner gezondheid en geestvermogens zijn bedaardheid ftoorde, vermeerderde fterk met het klimmen der jaaren, alsmede door de ongefteldheden waarmede zijn ligchaam op het einde zijner dagen afgemat wierd. Zijne (*) II faut bien que la providence veuille tenirla balance égale pour tous les hum-in-. Elle vous a comblé de biens, elle vous a comblé de gloire; mais il vousfalloit du malheur, elle a trouvé féquilibre en vous rendant fen. fible. Si les fouhaits avoient du pouvoir, j'ajouterois aux bienfaits du deftin; je vous donnerois de la tranqui. lité, qui fujt devant le genie, qui ne Ie vaut pas par rapport a la fociété; mais qui vaut bien davantage par rapport a nousmême: dés-lors 1'homme le plus célébre de 1'Europe feroit aulïï le plus heureux. Ta  a8a w. c o x e Zijne briefwisfeling was zijn geheele leeven door zeer uirgeftrekt, naauw gezet, en wierd in de Engelfche, Franfche, Hoogduitfche, Latijnfche en Italiaanfche taaien gehouden. Zes deelen met Latijnfche brieven , en drie in de Hoogduitfche taal, aan hem door geleerde mannen uit de onderfcheidene gedeeltens van Europa gefchteeven, zijn in het licht gebragt, doch de zijne zijn nooit uitgegeeven. Het is zeer te bejammeren. dat hij maar zelden van de zijne affchriften behield-, als zijnde daar roe te veel met bezigheden o veriaaden, en niet vermogend genoeg om een affchrijver te houden. Zijne twee voornaamfte correspondenten , aan wien hij zijn hart opende , waaren Bonnet te Geneve, en Johannes Gesner te Zurich: aan den laatften was hij gewoon in het Hoogduitsch of Latijn, en aan den lieer Bonnet in de Franfche taal te fchrijven. Deezen vermaarden vriend van Haller bezit zeven gefchreeven deelen zijner brieven, zijnde dit eene onafgebrookene briefwislèling van drie en twintig jaaren, begonnen in Maart 1754. en maar weinig dagen voor zijn dood in December 1777. geëindigd. Deeze briefwisfeling gaat over eene meenigte onderwerpen, en betreft voornaamlijk de Phyfiologie , natuurlijke hiftorie, het zaamenftel der waereld, de ftaat- enzedekunde, en den godsdienst: Haller gewoon zijnde om zijne vrienden bij alle gelegenheden te raadpleegen, aan hun zijne geheimfte gedagten bloot, teleggen, en zijne daaglijkfche bezigheden medetedeelen ,zo draagen ook deeze uitftortingen van het hart de blijken van den afwisfelenden loop zijner nafpoo- rin-  reizen door swit 3 e r l a nd. 285 ringen, den goeden uitflag zijner4 ontdekkingen, en zijne trapswijze vordering in kennis en wetenfchap. ,, Deeze brieven van mijnen meest geëerbiedigden vriend, " zegt Bonnet „ zetten zijn vernuft , verfland en de goedheid van zijn hart meerder luister bij dan eenige zijner gefchriften. Zijn korte , nadruklijke en tevens fchilderachtige ftijl , ftemt overeen met de kragt en ooriprongelijkheid zijner denbeelden ; en hij fpreekt, met geen minder verhevenheid dan overtuiging, van de uitfteekende waarheden die de natuur en geopenbaarden godsdienst ons leeren. Hoe zeer hij de talrijke voorftanders van het ongeloof, en bijzonder Volt ai re met veel geftrengheid behandeld, zo is'echter zijnen iever die der overtuiging, en komt noch uit twistzugt noch uit een geest van tegenfpraak voort: hij gedroeg zich als perfoonlijk belang hebbende in alle de twisten over de openbaaring, en hij bepleite haare zaak als of het zijn eigen ware geweest. Hij is niet minder ftreng tegen die fchrijvers, welken de tusfchenkomst van eene eerfte verftandige oorzaak in de fchepping en onderhouding van het heelal fchijnen te lochenen, en bijzonder gispte hij de materialisten, die tragten om de vorming van bewerktuigde C georganifeerde ) ligchaamen door de werktuigkunde te verklaaren. In het kort , zijne wijsbegeerte was geheel beoeffenend, om dat zij geheel en al Christelijk was; en niets kon zijne goedkeuring wegdragen , dan wat ftrekken mogt om het verfland te verrijken en het hart te verbeteren." Het fmart mij dat de uitgaaf deezer briefwisfeling , tusfchen twee zulke verlichte en deugdzaarae T 3 wijs.  S&t W. P O X E wijsgeeren als Haller en Bonnet, welke door fommige werken is bekend geworden, om bijzondere redenen zal agterblijven. De Godsdienst, zedekunde , wijsbegeerte, en geleerdheid zou door deeze briefwisfeling grootlijks bevorderd worden. Haller's boekverzaameling, beftaande uit omtrent 4,000 deejen , wierd door de Keizer voor £,000 Ponden fterlings voor de openbaare boekerij te Milaan gekogt, alwaar ik dezelve in 1785. bezogt. De verzaameling is bijzonder rijk in boeken over de natuurlijke hiftorie, en word onwaardeerbaar door de talrijke aantekeningen van Haller, pp de kant gefchreeven. LVIII. B R I E F. De Heer Sprungli's verzaamling van Switferfche vogelen. —- De gebaarde Giervogel. 'JPelken reize dat ik Bern bezogt, liet ik niet na om het kabinet der natuurlijke hiftorie van den Heer Sprunqli te gaan bezichtigen, het welk der befchouwing over waardig is om de verzaameling van opgezette Vogelen, zo van die welken in Switzerland hun beftendig verblijf houden, als der trekvogelen die daar gevonden worden. In 1776. beftond deeze verzaameling in tweehonderd foorten; en wanneer ik de laatftemaal in 1786. Bern bezogt, was die met vijftig foorten vermeer-  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 285 Dewijl de natuurkundigen zedert lange met ongeduld naar een verflag van deeze onwaardeerbaare verzaameling hebben uitgezien, verkreeg ik van den Heer Sprungli de nevensgaande naamlijst, die mij behulpzaam zal weezen in het zaamendellen van een Faunula Helvetica (*)• Een der merkwaardigde Vogelen in de verzaame. ling van den Heer Sprungli, is de vuüur har. batus van Linn^us, de vultur aureus van Gesner, of de gebaarde Gier, onder welke benaaming deeze bi] de Engelfche Vogel-befchrijvers bekend is. Vermits veele fabelachtige fprookjes be. treklijk zrne ongemeene derkte en verflindenden aart verhaald zijn geworden, en dewijl uit de verfchillende benaamingen, door onderfcheidene natuurkundigen, aan denzelfden vogel gegeeven groote verwarring is ontdaan, alsmede vermits fommige reizigers getwijffeld hebben of dit foort de groote Gier van de Alpen, of de met goud gefchakeerde gier van Coenraad Gesner is, zo zal ik hier eene befchrijving van de aan deezen vogel eigene bijzonderheden laaten volgen, die mij voornaamelijk door den Heer Sprungli is medegedeeld. Deeze vogel is van het vrouwelijk geflacht, en in het canton Glarus gevangen; deszelfs lengte van de punt van den bek tot aan het einde van den daart beloopt zes voet en zes duim Franfche maat, en van het einde van den eenen vleugel tot aan die van den anderen, wanneer ze uitgedrekt zijn , agt voet. Toen zij eerst gevangen wierd woog zij elf ponden. Dee- (*) Zie het derde Deel. T4  a86 W. C O X E Deeze , offchoon altoos de Gier genaamd, verfchild echter van dat geflacht, en heeft meer betrekking op den Arend, als hebbende het hoofd en de nek met vederen bedekt; terwijl een der onderfcheidingstekens van de Gier volgens Linnjbus daar in beftaat, dat het hoofd van vederen ontbloot is. Niettegenftaande dit onderfcheidsteken , waardoor deezen vogel meer betrekking tot het geflacht der arenden of valken heeft , zo fchijnt echter Linn;eus aanleiding genomen te hebben om die onder de gieren te rangfchikken , zo uit de overeenkomftige geftalte van het ligchaam , als uit de gedaante van den bek, het welk het eerfte en voornaamfte kenmerk in de geflachten der vogelen is. De Heer Sprungli echter is van gedagten; dat deeze tusfchen den Gier en den Arend kan gerangfchikt worden, en Stor (*) wil daarvan een nieuw geflacht vormen, onder den naam van Gypaetus, het welk de volgende eigenfchappen zou bezitten. Roft'rum reclum , ba ft cera inflruêtum fctis porrcRis confertisfimis barbatum , apice au&um, unco fulcato. Caput pennis teclum. dat is:- Eenen r egt en bek, het onderfte van denzelven als van ivasch voorzien, een lange digtgehairde of gevederde baar d, de f pits van den bek met een haak die gevoerd is. Pet hoofd met vederen bedekt. Dc (*) Zie Stor's Alpen Reifen, vol. i.  reizen door switsereand. 287 De bijzondere eigenfchap bepaald hij dus : Gyptctus (_grandis~) albido-rutilus dorfo fuscus, tania nigra fupra & infra oculos. dat is: Be groote Gypatus , witachtig ros van couleur, de rug bruin , en een zwarte band boven en onder de oogen. Hij bewoond de hoogde gedeeltens van den grooten keten der Alpen die Switferland van Italien fcheiden, hij maakt zijn nest in de klooven der rotfen die voor den mensch ongenaakbaar zijn, en gewoonlijk brengt hij drie jongen of fomtijds vier te geljjk voort, zo als men kan opmaaken uit het getal het welk doorgaans de ouden verzeld, wanneer die in de laagere ftreeken neerdaalen om op roof uittegaan. Zij leeven van de dieren die de Alpen bewoonen, zo als de chamois of wilde geit, witte haa. zen, marmotten, fneeuw-hoenderen, jonge geitjes, en inzonderheid lammeren, waarom hij lammer-geijer of lam - gier word genaamd. Indien het algemeen gevoelen geloof verdiend, dan zou dit roofzugtig fchepzel zelfs menfchen aanvallen en kinderen wegneemen. De Heer Sprungli , zonder hier van volftrekt de mogelijkheid te willen ontkennen , is echter , niettegenftaande alle gedaane onderzoek, nimmer in ftaat geweest om een düidelijk bewezen voorbeeld hier van optefpooren , en dierhalven befluit hij liever dat het een T 5 ver-  £88 W. C O X E vercierfel is door de boeren uitgevonden om hunne kinderen vrees aantejaagen. Deeze foort trekt niet dan in kleine gezelfchappen, gewoonlijk uit de twee oude vogels en derzelver jongen betraande. Coenraad Gesner heeft eene korte doch naauwkeurige befchrijving van deezen vogel onder den naam van vultur aurcus , of' gouden - gier uitgegeven , alsmeede eene afbeelding van een vel uit het Graauwbunderland aan hem gezonden. Deeze afbeelding, offchoon niet fraaij uitgevoerd, vertoont echter met genoegzaame naauwkeurigheid de onderfcheidene kenmerken van het foort en geflacht, zo als de gedaante van den bek, de pooten gevederd tot aan de klaauwen , en vooral de baard. Eindelijk toont de vergelijking met die uit de verzaameling van den Heer Sprungli (*) ten vollen dat het denzelfden vogel is. Zedert deezen grooten natuurkenner, fchijnt geen ander die vogel naar behooren befchreven te hebben , uitgezonderd ëdwards , die zulks onder de benaaming van gebaarde gier heeft gedaan. De befchrijving van die vogel, en de afbeelding door Edwards Ct) gegeeven van een foort uit Santa Cruz in Barbarijen gezonden, komt naauwkeurig met de vultur barbatus van Sprungli overeen ; en het hoofd , wanneer men het met de aftekening vergelijkt, die ik u bij deeze befchrijving toezend, zal men bevinden dat genoegzaam overeenkomt, . De (*) Zie Hifi. Avium, edit. Frank. p. 7io. (f) Zie tab. ie5. van zijne Hiftorie,  reizen door swits e rl a n d. 289 De Heer Sprungli verpligtte mij ook door het mededeelen der volgende aanmerkingen , die ter beantwoording van zodanige reizigers kunnen dienen welken voorgeeven, dat dit foort de groote Gier der Alpen niet is, die fomtijds om deszelfs geelt vederen , de vautour jaune genaamd word, maar wel een kleinder foort, om reden dat de grooter foort fomtijds veertien voet of meer, van het einde des eenen vleugel tot aan dat van den anderen beflaat. Hij bezit twee van deeze vogelen ; den eenen is een volwasfen wijfje, van welke mijne befchrijving is opgemaakt, agt Franfche voeten beflaande: den anderen is een jong mannetje, en iet of wat kleinder. Hij heeft ook vier van deeze vogelen naauwkeurig onderzogt, waar van 'er geen meer dan negen voet befloeg; dan vermits deeze verfchillende vogelen geen volwasfen mannetjes waaren, zo is hij ook genegen om te erkennen , dat 'er mogelijk een voorbeeld of twee te vinden zijn geweest, waar in deezen vogel van het uiterfle van den eenen vleugel tot aan die van den anderen bijna twaalf voet vlugrs kan beflaagen hebben. Zij die hun een grooter vlugt geeven , hebben derzelver onderrichtingen van de zodanigen bekomen die geen natuurkundigen waaren , of uit onzekere en vergrootte berichten opgemaakt. Dezelfde aanmerking kan ook op de fabelachtige verhaalen der boeren, omtrent zijne wonderbaarlijke fterkte en grootte, toegepast worden. Insgelijks moet men opmerken, dat de boeren den naam van lammer • geyer niet alleen tot deeze foort bepaalen, maar die tot allerlei groote roofvogelen uittlrekken, waar uit eene groote verwarring in de be«  29° w, C o X ï benamingen, en veel onzekerheid in de befchrijving van deezen vogel ontftaan is. Sommige vogelbefchrijvers fchijnen van deezen vogel onderfcheiden foorten gevormd te hebben , die bij vergelijking tot het zelfde foort behooren, of daar alleen verfcheidenheden van zijn. Dus zijn de gebaarde , de aschverwige, en de goudgeele gier, die de Heer Latham als drie onderfcheidene foorten befchreeven heeft, waarfchijnlijk dezelfde vogels als die uit de verzaameling van den Heer Sprungli. Omtrent de eerfte valt geen twijffel, dewijl de Heer L a t h a m tot de gebaarde Gier van Edwards verwijst, welke ik aangetoond heb die van den Heer Sprungli te zijn. De aschver. verwige Gier is door Latham volgens Brisson op deeze wijze befchreeven:,, Onder de flrot hangt een foort van baard, beftaande uit zeer fijne vederen gelijk hairen, de pooten tot aan de klaauwen zijn met vederen bedekt; en de klaauwen zwart (*)." Deeze befchrijving komt met de bewuste vogel overeen , en wel bijzonder ten opzichte van de baard, welke het onderfcheidend kenmerk uitmaakt. De goudgeele Gier van Latham is de grijpvogel van Büffon: en de Franfche natuurkundigen twijffelen of deeze niet eene verfcheidenheid van Gesner's gouden Gier is, welken beweezen is dezelfde te zyn met die van den Heer Sprungli. Vermits de beroemdfle Vogelbefchrijvers dus aan deezen vogel onderfcheiden benaamingen gegeeven hebben, zo hebben zij die ook op andere plaatzen met (*) Sya, voU I. p. 14,  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 2QI niet andere vogelen verward, met welken hij ech. ter geene andere, overeenkomst dan in grootte, fterkte en verflindenden aart heeft: B u ff on heeft zo ook de vuhur gryphus van Linm^us, en de condor van Amerika verkeerdelijk voor den lammer • geyer of de Gier der Alpen gehouden, hoe zeer de befchrijving van den condor door Linn^us, even als van die geenen welken hem gezien hebben geheel en al van de gebaarde Gier verfchilt. De Condor is door den Sweed befchreeven als hebbende „ den kop ontbloot van vederen, doch met een weinig bruin gecouleurd dons bezet, en van één kam langs de kruin van den kop voorzien, de ftrot nakend en van eene roodachtige couleur." Frezier befchrijft de Condor in zijn Reis naar de Zuid-zee ook op de volgende wijze: — „ Wij doodden eens een roofvogel genaamd Condor, die van den eenen vleugel tot den anderen negen voet vlugts befloeg, en die een bruine kam had, echter niet getand als die der haanen : het - voorde gedeelte van de ftrot was rood zonder vederen even als van een kalkoen; en deeze zijn over het algemeen groot en fterk genoeg om een lam opteneemen. Om hetzelve uit de kudde te haaien, vliegen zij in de rondte, en naderen die met uitgeftrekte vleugelen, welke daar door te zaamen gedreeven, en te digt beflooten word om zich te kunnen verdedigen, als dan neemen zij 'er een uit en voeren het weg. Garcilasso verhaald , dat 'er fommigen in Peru gevonden worden die zestien voet vlugts beilaan, en dat een zeker Indiaansch volk dien vogel aanbid ! " De  fi92 w. C O 3f Ë De Heer Latham fchijnt ook niet minder te dwaalen, wanneer hij, op het gezag van den vertaaler der Reizen van den Abt Fortis door Dalmanen, de vultur percnopterus van Linkjeus voor de vautour des Alpes neemt die door Coenraad Gesner befchreeven, en denzelven van den Heer Sprungli is; daar volgens Hasselquist, die eene groote meenigte van de percnoperi in ügypten zag, de kop van dien vogel, „ nakend en gerimpeld is; » en Ray zegt, dat de pooten vederloos zijn; twee eigenfchappen die deezen in d^r daad van de gebaarde Gier onderfcheiden, welke laatfte den kop geheel met vederen, en ook de pooten tot aan het uiterfte der klaauwen met dons bedekt heeft. De gebaarde gier word, behalven in de Alpen die halten van Siuitferland fcheiden, ook in KorSka en Sardinien gevonden. De Heer De Ha hn onderrichtte den Heer Sprunglx, dat hij een vo'. gel in Korfika zag die in den vleugel gewond was en die op het gezicht ontegenzeglijk denzelfden alsdé opgevulde van den Heer Sprungli, fcheen te weezen: ook geeft de Heer Lettel, in zijne Na tuurlijke Hiftorie van Sardinien eene afbeeldingen bdbhri]V,ng Van den zelfden vogel, onder den naan, van Bartgyer of gebaarde Gier. Men heeft die ook in de bergen van Afrika gevonden, vermits de Heer Eowards, 2ij„ vogei van Santa c Barbaryen ontfing. Hij is insgelijks zeer gemeen op dent Caaeafus en het gebergte ZW*,ofhet zuidweftelijke gedeelte van Siberien, zo als wij uit de reizen van Pallas en Gmelin 2ien kunnen. Het  reizen door switserland. 293 Het zal u raooglijk bevreemden van onder de Switferfche vogelen in de bijgaande naamlijst niet te vinden , den witten arend,oï aquila alba van Brisson de fa/co Italicus (t)* en de falco mont anus van den zelfden fchrijver (§), dewijl voornaamlijk de Hoogduitfche benaaming van den laatften , Switfer-falk noodzaaklijk fchijnt aanteduiden dat hij onder de Switferfche vogelen behoord: maar de Heer Sprungei heeft mij verzekerd, dat hij nimmer één deezer foorten in de Alpen heeft kunnen ontdekken, ook dat den witten arend, indien die beftaat, eene verfcheidenheid van de chrijfaetos is , als mede dat Brisson en Willughby, beide in hunne befchrijvingen van den falco italicus, Gesner niet aannaaien, maar alleen de zodanigen die nimmer de Alpen gezien hebben. Omtrent de kraaijen is het der opmerking waardig, dat de corvus graculus van Lin n jeus , of coracias van Brisson, zeer naauwkeurigdoor den Heer Pennant in zijne Britisch Zoology, onder de benaaming van rood-pootige kraay is befchreeven. Het is denzelfden vogel waar van Coenraad Gesner (**) eene afbeelding gegeeven heeft; op welke hij de Hoogduitfche benaamingen van taha, fleintahen, en fieinkrae, toepast, en die hij te recht voor de cornix cornubia, of rood-potige kraay houd. De pyrrhocorax van Gesner, die fommige Vogelbefchrijvers met de corvus graculus fchijnen verward te hebben, is echter daar van zeer onderfcheiden, (•} Ib. p. 424. (t) Ib- p. 336". ( § ) Ib. p. 352. (**) Hifi. Av. ed. Frank. p. 468.  «294 W. C O X E den, en word door Linn/eus corvus Pyrrhocorax^ genaamd. Beiden deeze foorten bewoonen de Alpen, doch de pyrrhocorax is wel de gemeende, en deeze fchijnt, volgens de waarneemingen van den Heer Sprungli, de eenigfte foort van het geflacht der kraaijen te zijn, die boven alle anderen de ligging der Alpen bemind. Wat de corvus eremita van LinNiEos betreft, de Heer Sprungli erkend dat die hem geheel en al onbekend is. Alle de Vogelbefchrijvers maken van deezen Vogel gewag als vaneen bewoonder der Alpen, en wel op gezag van Co enraad Gesner, die hem onder de benaaming van corvus fyhaiicus befchrijft, en daar van tevens eene aftekening geeft, die geen de minfte gelijkenis met een kraay, maar wel met een wulp heeft; doch Ges n e r's befchrijving is als te onvolkomen om ons aanleiding te geeven tot het bepaalen van den Vogel welken hij behandeld. L IX. BRIEF. V°,rzaameling van den Heer Wyttenbach — Befchrijving van Heuvels en Alpen die men in den omtrek van Bern ontzoaar word. dOe Heer Wyttenbach te Bern, bezit een ongemeen fraaij kabinet, het welk voornamelijk op de natuurlijke Historie van Switzerland, en op die van het Canton Bern in het bijzonder, betrekking heeft. Het bevat verfcheiden duizenden planten, waar onder een groot aantal der Switferfche Alpen; en  reizen door switserland. 3y5 en hij heeft reeds een aanvang gemaakt om de zaadhuisjes , zaaden , en vrugren te rangfchikken. Het zelve is nog veel meer belangrijk om de groote verfcheidenheid van delfftoffen, lteenen, en verfteende zaaken door hem in de nabuurfchap van Bern, en van de boven en beneden Alpen bijeenverzaameld De Heer Wyttenbach bezit insgelijks veele hoorns en fchelpen, bloedelooze dieren, en een aantal tekeningen van de ijsbergen en Boven - alpen, die ongetwijffeld den nieuwsgierigen reiziger vermaak moeten verfchaffen. Doch ik was het meest over dit gedeelte van zijn Kabinet getroffen, het welk die onderwerpen der natuurlijke hiftorie bevatte, welken eenigermaate van invloed op den landbouw, natuurkunde, kunsten en koophandel kunnen zijn, en die volkomen bewijs draagen van de nuttigheid dier wetenfchap ter bevordering en verbetering van 's mehfchen genoegen en kennis. Omtrent dit onderwerp heeft hij reeds eene verhandeling in de Werken der Huishoudkundige IVlaatfchappij van Bern doen plaatzen. Hij heeft deeze uitgebreide verzaameling niet uit nieuwsgierigheid, noch uit zugt naar verandering bijeengebragt, maar met een bepaald voorneemen om de natuurlijke hiftorie van Switferland in het algemeen optehelderen ; ook om eene plaatzelijke en delf-ftofkundige befchrijving van het Canton Bern in het bijzonder te ontwerpen; en om de oorfprongelijke vorming der bergen te verklaaren, het welk het begunstigd voorwerp zijner nafpooringen is, waar in hem zijne menigvuldige reizen door de Alpen behulpzaam zullen weezen 11. Deel, II. St. V om  396 W. C O X E om zulks met getrouwheid en naauwkeurigheid uïttevoeren. Op mijn verzoek, vereerde mij deezen önvermoeiden waarneemer met eene aftekening en befchrijving van die rij Alpen welken men van Bern ziet, als mede van de tusfchen gelegene landftreek; waar van ik bij deze een uittrekzel aan uwe overwegingen onderwerp» Dat gedeelte der keten van Alpen die men van den kant van Bern ziet, onderfcheiden door de verfcbillende naamen van Wetterhorn, Schreckhorn, Eger, Jung~ frauhorn, Lanter-Aar-Hom-, Blumlis-alp &c> word op de aftekening bij dezen brief gevoegt vertoond. Gij zult hier in dat verbaazend amphitheater ontdekken, het welk van de omgelegene ftreeken van /5er« allengskensopwaards rijst, tot aan die verhevene fpitzen, met altoosduurende fneeuw bedekt, welken tot hier' toe ongenaakbaar zijn. De vlaktens en heuvels tusfchen Bern en Thun beftaan uit afgeronde en leemachtige fteenen, genaamd ^mo/asfesf die meenigmaal in beurtelingfche beddindingen gerangfchikt zijn. De Molasfe te Gurten, omtrent twee mijlen van Bern, bevat, offchoon in eene geringe hoeveelheid, ghsfopetra of de zogenaamde ferpentstongen ,en de beddingen van Belpberg, omtrent zeven of agt mijlen van de hoofdftad, zijn vervuld met verfchillende foorten van chamites , oftracites, globojites, of niQsfel- oester- en ronde fchelpen, felcnites (maanfteen) jlrombïtes (fchroefflakken of naaldjes) en an • dere diergelijke verfteeningen. ' De rij heuvels, die langs den grooten weg tusTchen Bern en Thun loopt, bevat op verfcheiden plaatzen, en bijzonder boven Mujngen, eene uitge- ftrek-  REIZEN DOOR SWITSERLAND, 297 flrekre bedding van oftracites of fchelpen waar van fommige ftukken elk meer dan vijftien ponden weegen. De ligging der beddingen in deeze heuvels, derzelver richting, aart, en de ligchamen welke zij bevatten , fchijnen te bewijzen, dat deeze heuvels oudtijds eene groote vlakte vormden, die door de ftrbomen bijzonder door de Aar uitgehold en verdeeld is geworden. Op de afhellinge en kruinen deezer heuvels, die op fommige plaatfen van eene aanmerkelijke hoogte zijn, worden menigvuldig die groote ftukken granietfteen gevonden, welke de bouwftoffen voor de openbaare werken en gebouwen te Bern opleveren. Deeze brokken hebben zo veel overeenkomst met de granietfteen van den Grim/el, en van de bergen die de groote centraale keten der Alpen uitmaakt, dat het waarfchijnlijk word, dat in de oude omwentelingen van deezen kloot, deeze fteenen door overftroomingen op de plaatfen gebragt zijn,waar dezelven thans gevonden worden, vóór dat de diepe valleijen , die ze thans van hunne oorfprongelijke bergen affcheiden, beftonden. Dezelfde aanmerking kan met recht op de marmere blokken en andere kalkachtige fteenen toegepast worden, welken, offchoon thans door eenen aanmerkelijken afftand van hunne oorfprongelijke ligging verwijderd, insgelijks in groote menigte op de heuvels in den omtrek van Bern ontdekt zijn, en die ook voor de gebouwen van die hoofdftad dienen. Wanneer wy de ftad en het meir van Thun naderden, opende zich het ver gezicht, en deed naar het zuidooften die hooge kalkachtige keten ontdekken, waar van over de Stockhom, de Neuneren, en de V a Gan-  flCJo W. C O X E Ganterifch door den kruidkundigen arbeid van den vermaarden Haller veel licht verfpreid is. Deeze keten, welke zich aan die van Schwartfenburg naar den kant van het Canton Friburg voegt, is meestal vari een kalkachtigen aart, en bevat minder verfteeningen dan de bovengemelde heuvels: dezelve isniet hoog genoeg om des zomers met fneeuw bedekt te blijven. De Nies/, welke de laatfte berg in deeze kalkachtige keten is, ftaat op den oever van het meir, en fcheid de valley van Frutingen van die van Simme. Deeze is bijzonder belangrijk voor reizigers, uit hoofde van het fchoone gezicht op deszelfs kruin, als meede voor natuurkundigen, dewijl die aan de Alpen paalt: aan deszelfs voet heeft men beddingen van lei jen ontdekt, hooger op beftaat die uit kalkachtige fteen, en bij deszelfs kruin vind men een weeke fteen die met kleine ftukken van hier en daar afgebroken verfteeningen is opgevuld. Het meir van Thun overtrekkende, vind men de oevers, die met wijngaarden beplant zijn, uit afgeronde fteenen zaamgefteld , en door een kalkachtige ftof vereenigd tot aan de bergen van St. Beat. Aldaar in de nabuurfchap van Ruilingen zijn de rotfen van een kalkachtigen aart en ongelijk, bevattende op eenige weinige plaatfen, gebroken verfteeningen, waar van het dikwils moeijelijk is de zelfftandigheid te bepaalen. Mijnen weg langs den voet van den St. Beat vervolgende, ontwaarde ik de eerfte rotfen, die geheel rechtftandig en zelfs overhangende zijn, en op verfchillende hoogtens met voren doorfheeden, veroorzaakt door het meir, het geen in vroeger tijden, waarfchijnlijk verfcheiden honderd voeten  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 299 ten hoger dan deszelfs tegenswoordige oppervlakte was. Ik ontdekte dezelfde voren ten naasten bij op dezelfde hoogtens , in de valüjen van LauterBrunnen en Hasli, welker richting op een en het zelfde punt, fchijnt aanteduiden, dat het meir van Thun taqW voorheen over alle deeze ftreeken uitftrekte, de geheele vlakte van Bern bedekte, en tot aan den Lengenberg voortliep, alwaar Gruner de verfteeningen Pholades (een foort van ichelpvifcli) genaamd, fchijnt ontdekt te hebben. Nadat ik het meir van Thun over gevaaren was, kwam ik in de enge doch aangenaame valleij van Unterfeven en Interlachen, aan welkers beide zijden de bergen den een den ander naderen, en, indien ik mij zo mag uitdrukken, het Foorportaal èet Alpen vormen. Deeze valleij, die de meiren van Thun en Brientz fcheid, welken te vooren fcbijnen vereenigd geweest te zijn, is geheel en al door de fteenen overdekt, die door de watervloeden van de Alpen derwaarts gebïagt te zijn. Ter regterzijde vertoont zich de Abendberg met boomen en kruiden bedekt, en ftrekt zich tot een group bergen uit, die van eene groote uitgeftrektheid, maar weinig bekend zijn, offchoon derzelver kruinen te Bern gezien kunnen worden. De Ballenhoechst, Sulck? Schn abelhor n, SchzuartZ' berg, Schwalmern, Schilt hom ,KirchpZuh, Latreyenfirst, en Dreyfpitz, zijn de voornaamfte bergen van deeze group, welke ter eenezijde aan de valleij van Lauterbrunnen paalt , en aan de andere zich tegen over de Niefs aan het begin der valley van Frutingen verheft. Zij vereenigd zich door middel der V 3 Se-  300 W. C O X E Scfinen Alpen met de Denis Rouges, en met de groote centraalketen van granietbergen. De bergen van deeze group rusten op een kernachtige fchistus of bloedfteen, bevattende eenige weinige verfteeningen , die maar op zekere hoogte gevonden worden. Naar den kant van Lauterbrunnen vind men inzonheid in grooten overvloed een fijn gruizige kalkachtige fteen. Om tot de valley van Unterfevente rug tekeerenop de linkerhand is eene andere group van kalkachtige .bergen, die zich langs het meir van Brientz naai-i/ö-/?'uitftrekt; en insgelijks op een kernachtige fchifti's of foort van bloedfteen ftaat, doch welke ber^ei. op weinige plaatzen zichtbaar zijn. En hoezeer de graniet-keten op een kleinen afftand van daar gevonden word, zo is die echter zodanig door deeze minder hooge bergen omgeeven, dat men die niet anders dan tusfchen Unterfeven en Interlachen gewaar word, alwaar de Jungfrau zich in al deszelfs luister vertoond. Van deeze bekoorlijke vlaktens zogt ik tot de graniet-keten der Alpen, langs enge valleyen tusfchen regtftandige rotfen van eene verbaazende hoogte beflooten, doortedringen; doch overal vond ik minder hooge bergen, die het oorfpronglijke graniet-bed verborgen, en de nadering tot het zelve zeer gevaarlijk, zo niet ondoenlijk maakten. Insgelijks is de valley van Lauterbrunnen door kalkachtige rotfen zelfs tot aan deszelfs uiterrte eindens omzoomd. Te Sichellauenen ontwaart men de eerfte brokken graniet, die den bodem der kalkachtige rotfen vormen, welken van eene aanzienlijke hoogte zijn. Wanneer ik mij-  REIZEN DOOR S WIT SE RE AND» 3ot mijnen weg vervolgde, naar de keten die zich van den Jungfrau tot aan den Gr os f hom en Breit hom uitflrekt, zag ik een rots van fleatite of een foort van fpekfleen, waar in eenige aderen van lood zijn ontdekt, en te Hohalp bewerkt geworden. Hooger op is de echte graniet-keten, die echter, zelfs dikwils met kalkachtige fpitfen bedekt is. Ik bevond het naderen tot deeze keten minder moeijelijk aan den Wengen-alp, zijnde de laatfte van een group kalkachtige en uit bloedfteen beftaande bergen tusfchen Lauterbrunnen en Grindelwald, alwaar die zich aan den ^Jungfrau voegen en welkers kruinen van graniet fchijnen te weezen: In de valleij van Grindelwald ontwaarde ik alleen de kernachtige bloedfteen en andere kalkachtige fteenen : de buitenfte deelen van de kruin des Egers, van den Mettenberg-, en van den Wetter-horn zijn kalkachtig, en bedekken het graniet der centraale keten ; ook beflaan de eenigfte ftukken graniet in de brokken, die door de twee ijsbergen in de valley afgevoerd worden. Die keten, welke tegen over deeze ijsbergen geleegen is, en die de noord-zijde der valleij van Grindelwald omzoomd, heeft eenen leemachtigen grond, welke op verfcheiden plaatzen, inzonderheid naar den kant van Hasli, cornua artimones of ammons-hoornen in zich bevat: ook is deezen grond met kalkachtige rotfen bezet, waar door die dikwils zich op verfchillende hoogtens laaten zien. Ik zalnunog eene nadere befchouwing van de oorfprongelijke keten tragten optegeeven, en de Alpen in de volgende order affchetzen. De Jungfrau zal V 4 ik.  $02 w. e o x e ïk voor het middenpunt neemen, en van daar tet eene zijde mijnen weg naar de Gemmi, en aan den anderen kant naar de Schreckhorn, Weiterhom, en Grim/el neemen. De Jungfrau, of,Maagd, is een der hoogfte en fraa'jfte bergen in het Canton Bern. De graniet vertoont zich hier niet dan op eene zeer aanzienlijke hoogte, zijnde deszelfs bafis op de meeste plaatzen door rotlèn bedekt, en die uit een kalkachtige fteen beftaan, door de inboorlingen Stalclenfluh genaamd , van welken eene verhevene fpits onder den naam van den Monk bekend is. Deeze rotsen tot Sichellauenen, omtrent twee mijlen van Lauterbrunnen, volgende, zag ik eene roode bedding, welke de fcheiding tusfchen de graniet en de kalkachtige zelfttandigheid fcheen te vormen; deeze bedding be> ftaat uit eene leemachtige leijfteen van eene roode couleur, met bruine en groene vlakken, en uit eene fijn .korlige ijzer-erts (welke ik verwonderd was te vinden) die anomites in zich bevat: Ik wierd dezelve bedding aan den voet van den Eger en Wetterhorn, alsmede van verfcheiden bergen naar den kant van Hasli gewaar: ik ontdekte die ook op onderfcheiden hoogtens ; dan dewijl den toegang tot dezelve tot hiertoe ondoenlijk bevonden is, ben ik buiten ftaat een verfchijnzel te verklaaren, het welk een nader onderzoek verdiend. De keten der Jungfrau ftrekt zich ter regterzijde naar die ontoegangelijke fpitzen uk, die de naamen van Gletfcherhorn, Ebenfluh, Mittaghorn, Gros/hom en Breithorn draagen. Ik ben geheel onbewust van derzelver zaamenftelling; alleen zijn mij de brok-  REIZEN DOOR SWITSERL AND. 303 brokken fteen bekend die ik aan hunnen voet, of onder de ijsklompen, die van derzelver kruinen afdaalen, waarnam. Kalk- of lijmachtige fteenen vertoonen zich op zeer aanmerkelijke hoogtens, inzonderheid wit marmer, en een fijn graauw marmer, het welk de baarmoeder van eene roode hematite of'bloedfteen is, opgevuld met onnoemlijke kleine ijzerkristallen van eene agtkantige gedaante , die door de magneet aangetrokken worden. Behalven deeze fteenen, zag ik op de Tsbergen van Breitlauinen en Bieithorn, verfcheiden foorten van graniet, zo in bladen als in groote klompen, alsmeede ijzer-fteen , faxum fortjacum of ftelfteen , benevens leem- en kalk - achtige bloedfteen. Alle deeze fteenklompen bewijzen voldoende, dat de graniet voornaamelijk in de hoogfte ftreeken gevonden word, offchoon dezelve dikwils door minder hooge omringende bergen bedekt is. ■ Nog meer ter regter zijde verheft zich de majeftueufe Blumlis-alp , die uit de vlaktens befchouwt eene fchoone vertooning oplevert: langs deszelfs voet ftrekt zich een grooten ijsberg uit, waarvan door geenfchrijvers gewag word gemaakt. Ik zag deezen berg het eerst van de tegen overgelegene hoogtens van Oefebenen gr at, en ter zelfder tijd wierd ik gewaar, dat de voet van den Alp}"doelenbom en Blumlis-alp met een zwarte bloedfteen was bedekt, en dat de graniet niet dan op eene zeer groote hoogte zichtbaar was. Eenige weinige dagen na deezen togt, beklom ik de kruin van den ijsberg, door de boeren Gamchigletfcher genaamd, ter plaatfe daar die naar den kant V 5 vaq  304 W. C 0 X E van de valleij van Lauterbrunnen eene zeer fteile kruin heeft; van hier befchouwde ik het ruime amfitheater der ijsbergen van Lauterbrunnen: Ik ontwaarde ook i dat de valleij van Lauterbrunnen ter deezer plaats eindigt; en dat dezelve maar eenen uitgang agter de Blumlis-alp heeft, alwaar een grooten ijsberg, benevens eene vlakte en eene effene ftreek zich naar de valleij van Gaster uitftrekt. Hier is derhalven het uiterst einde der valleij van Lauterbrunnen, die langs den voet van den Eger en der Jungfrau, bijna in eeneregte lijn tot Skhèllauinen aan den voet van den Gletcher-horn en van den ijsberg van Stuffiftein voortloopt, alwaar zij een hoek vormd, en zich naar den Blumlis alp wend. De kruin van den ijsberg Gamchi beftaat uit een zwarte kalkachtige fteen, die, op verfcheiden plaatfen, van een fraai weefzel en in dunne plaaten of bladen, in de gedaante van een vierkant met twee fcherpe en twee ftompe hoeken, gefpleeten zijn; doch op andere plaatzen vind men dezelven in gro, ve korrels, welke witte en zwarte fpar ofloodmijn diamanten in zich bevatten. De zijden van den Blumlis alp, die aan denijsbergpaalen ,beftaanin eene zwarte leij-fteen, waarin ik verfcheiden balemnites of donderfteenen, en een ftuk ammons-hoorn van een voet middellijns vond. De ftukken graniet welken op den ijsberg ontdekt zijn, en die allerwaarfchijnlijkst van de kruinen der Blumlis-alp en van de Dents Rouges afvallen, hebben veel overeenkomstmet die graniet, waarin lood-aderen doorloopen, het welk in de nabuurfchap van Skhèllauinen in de valleij van Lauterbrunnen gevonden word. De  REIZEN DOOR SWITSERLAND. SC5 De graniet keten, die zich ter regter zijde langs den Alpfcbeknhorn en den Alttts uitftrekt, is geheel omgeeven door, en eindigt in, den Berg Gemmi, alwaar men niet anders dan kalkachtige fteen en leijen vind. Dewijl ik geene gelegenheid gehad heb om de bergen Summenthal en Gesfenay te bezoeken, kan ik u niet onderrichten, of de graniet door derzelver kalkachtig bedekzel heen te voorfchijn komt. Dan laat ons tot de Jungfrau terug keeren, en de bergen naar den kant van Grindelwald en den Grim/el nagaan. De twee hooge fpitzen die zich bij de Jungfrau verheffen zijn de twee Egers, volgens hunne ftandplaat*s de buitenfte en de binnenfte genaamd. Tot op een zeer aanmerkelijke hoogte ziet men hier kalkachtige fteenen. Veelen zeggen zelfs, dat de geheele zijde van den Euitenflen Eger naar den kant van Grindelwald geheel en al van een kalk. achtigen aart is, doch ik ben door herhaalde waar- 1 neemingen overtuigd, dat deezen berg uit graniet beftaat, Offchoon die met kalkachtige fteenen, op roodachtige leijen liggende, bedekt is, welken op veele plaatzen een foort van brescia vormen, beftaande uit eenen leemachtigen grond , met kalkachtige brokken bedekt. Agter den Euitenflen Eger ziet men twee kleine fpitzen, die als door eene rij fchij. nen vereenigd te weezen; deeze zijn de Viefcber* lom en de Zefenberg, welke de minder hooge ijsberg van Grindelwald overziet. De fteenen die op den ijsberg gevallen zijn toonen aan, dat derzelver kruinen, zo wel als die van den Schreckhom, uit groote granietklompen, uit dooraderd graniet, en uit andere brokken rots beftaan , die meenigmaal groe-  3°ö w. C O X E groene fleatites fpekftee», amianth en kristallen van quartz in zich bevatten. De hooge fpits, die digt bij den Zefenberg fchijnt te ftaan, is daar van echter op eenen aanmerkelijken afftand , en waarfchijnlijk door groote ijsvallijen verwijderd. Deeze fpits, waarvan tot hier toe geen reizigers gewag gemaakt hebben, fchijnt de Fin/IerAar-hom te zijn, die men alleen van den Grimfel, en door het overtrekken van den ijsberg de Aar kan naderen. Ik heb dien berg van de kruinen des ■». Gothards, en van een der hoogtens die de valleij van Grindelwald van het Brientzer- meir af fcheid , gezien; ook ben ik over den ijsberg van den Fin/Ier. aar aan deszelfs voet geweest, en dit is zeker dat van alle zijden en van alle ftand-punten deszelfs hoogte verbaazende is, zelfs fcheen hij mij toe de Schrechhorn te boven te gaan, welke tot hier toe voor de hoogfte is gehouden. De Schreckhorn, of fchrikverwekkende fpits, verheft zich tusfchen de twee ijsbergen van Grindelwald. Door de Mettenberg, waarop hij rust, bedekt, kan men hem uit de valleij van Grindelwald niet ontwaaren, en de ongelijke paden welken over den hoogften ijsberg tot aan deszelfs voet loopen zijn zeer moeijelijk en gevaarlijk te bewandelen. Een gedeelte van dien berg word men van den ijsberg gewaar. De kruinen van den Mettenberg beftaan uit graniet, en zijne laagere gedeeltens uit brokken rots met talk en quartz doormengd. De fpitfe kruinen van den Schreckhom, die zich tot eene verfchrikhjke hoogte verheffen fchijnen van zuiver graniet en andere onvermengde fteenen te weezen. De  REIZEN DOOR SWlTSËkLAND. 207 De daarop volgende in deeze keten, is de Wetterhorn, of Storm-fpits, welks regtftandige zijden aan den hoogften ijsberg paaien. Het buitenfte gedeelte van deezen berg beftaat tot op eene zeer aanzienlijke hoogte uit kalkachtige fteen, dan deszelfs kruinen zijn ongetwijfeld zuivere rotfen. Ik bemerkte langs zijne zijden dezelfde roode bedding , die zich op den Eger en aan den voet van de Jungfrau vertoond. Agter de Wetterhorn ziet men eene verhevene rots , welke de bewoonders van Grindelwald verhaaien dat aan den ijsberg van den Lauter-aar paalt, en die van daar door verfcheiden jagers beklommen is. De fteenen die door den hoogften ijsberg naar beneden gevoerd zijn onderzoekende, kon ik daar in niet veele graniet klompen ontdekken , maar wel aderen van graniet, en brokken van eene dunne rotsachtige korst overtoogen, waarin dikwils ftukken van corneus fpathofus gemengd met fpek fteen, vuur fteenen en quartz gevonden worden. De voet van den Wetterhorn en die van den Mettenberg leveren op veele plaatfen, een fraaij foort van wit marmer, met roode, groene en geele aderen op; waarvan voorheen eene 'groene groeve, die thans door den kleinften ijsberg bedekt is, bewerkt wierd. Op mijnen togt van Grindelwald raar Meyringen, trok ik over den Scheidek, die geheel en al uit zwarte leijen beftaat. Uit deeze leijen is ook de keten zaamgefteld , welke Grindelwald van de vlaktens van Hasli, en het Brientzer-meir fcheid. Wanneer ik den Scheidek afdaalde , zag ik aan mijne regterhand, de keten die aan den Wetter- born  So8 VV. C O X E born paalt en naar den Grimfel voortloopt. Dewijl ik deeze keten niet afzonderlijk heb nagegaan, zal ik alleen in het algemeen aanmerken , dat het uit een naauwkeurig onderzoek der fteenen en brokken, die door de valleijen en op de zijden der heu< veis verfpreid zijn, toefchijnt, dat die het zelfde foort van marmer in zich bevatten, hetwelk ik op den hoogden ijsberg van Grindelwald vond, alsmeede roode leijen, teemachtige en verfchillende foorten van graniet. Doch dit is zeker dat de voorkant van deeze bergen geheel en al door minder hooge bergen verborgen word gehouden , en dat de waare graniet bedding zich niet deed zien, vóórdat ik Meyringen voorbij was, en den Grimfel beklommen had, terwijl ik geduurende het grootfte gedeelte van deszelfs beklimming niet anders dan een dunne rotsachtige korst en graniet waarnam. Alle de bergen die den Grimzel en de nabuur%e keten vormen zijn van deezen kant door de Wetterhorn bedekt; zij ftrekken zich agter de Schreckhom tot aan den Finfler-aar-hom uit. Deeze is de waare graniet bedding, ook die van andere onvermengde rotsfleen alsmeede het hart der centraale keten, en het uitgebreide toneel van onderzoek der natuurkundigen. LX,  reizen door switserland, 300 LX. BRIEF. Togt naar Thun, Worbe, en Hindelbanl.— Grafplaats van Mevrouw Langhans. ]0 e omgelegene ftreeken van Bern zijn meestal zeer vermaakelijk, en men vind geen weg die eene bekoorlijker verfcheidenheid van heuvels en dalen oplevert dan die welke naar Thun leid. Deeze loopt dour eene aangenaame landftreek , kronkeld zich door vrugtbaare velden, die met digte bosfchen van pijn- en masthoornen , en nu en dan met fchaduwrijke laanen van beuken en eiken vercierd zijn. Het vee, dat onlangs van de Alpen gekomen was, graasde op de weilanden, en vermeerderde niet weinig de fchoonheid van het toneel. De welvaa. rendheid der ingezeetenen vertoond zich blijkbaar uit de bebouwing der gronden, en uit het aantal en de zindelijkheid der boeren-woningen en pagthoeven die langs de velden verfpreid, door boomen omgeeven, of te midden van digtgetakte boschjes ten hal ven verfchoolen zijn. Thun is omtrent twaalf mijlen van Bern geleegen: zij beftaat de voet en de kruin van een heuvel, en is ter wederzijden van de Aar gebouwd. Zij bevat twaalf honderd ingezeetenen y geniet aanzienlijke voorrechten, heeft haare eigene magiftraatsperfoonen. en gerechtshoven, waar in de Bailliuw van Bern altoos voorzit, en van welkers uitfpraak beroep naar de hoofdftad valt. De inwoonders geneeren zich met het kaarden en fpinnen van zijde voor de Bafel- . fche  Si® w. c o x s fche fabrieken. Sommigen der burgers bezittengroq-* te kudden vee. Ten noord-oosten ftaat, op eene hoogte de kerk en het kasteel, het welk de verblijfplaats van den Bailluw ,enop het hoogfte ftand-punt gelegen is. Uit deszelfs venfter namen genoot ik een allerbekoorlijkst en uitgeftrektst gezicht, het welk in deszelfs foort voor geen der Switferfche vergezichten behoefde te wijken. Benedehwaards ziet men de ftad , de beide zijden der Aarbetlaande.in een weelig weijland geleegen, dooreen keten van heuvels omzoomd, die zwart van dennebosfchen is , en die zich van Bern tot aah den Niesf uitftrekt, welke laatfte een benevelden en bultigen berg is, die als op eens uit den oever van het meir oprijst. Ten oosten ontdekt men een kleine rij heuvels met wijngaarden en boomen bedekt, en ten zuid-oosten, een gedeeelte van het meir van Thun, door heuvels omgeeven dienaar de bergen en Alpen van Lauterbrunnen en Grindefwald oprijzen, „ en zich tot aan de -wolken opeenflapelenJ" De Aar vloeit uit het meir tusfchen twee vlakke voorgebergtens, die op eene aangenaame wijze met hout bewasfen zijn, en op een van welken het kafteel Schadan geleegen is. De benedenfte ftreeken waar over dit gezicht heen weid, fteeken even zo veel bij de ongelijke rotzen en bergen af, als een tafereel van Claude bij dat van een Salvator Rofa. Van Thun keerde ik zes (Engelfche) mijlen te rug naar het dorp Masfie, alwaar ik den grooten weg verliet en door vermaakelijke boschjes van beuken en eiken langs velden en beflootene beemden door-  REIZEN DOOR SWITSERLAND. $H doortrok, leggende de wooningen en gehugten op eene aangenaame wijze, binnendoor bosfchen omgeevene vlaktens en te midden van hier en daar verfpreide boomen. Omtrent anderhalf uur verder kwam ik op dert weg die van Bern naar Langenau loopt, en beklom het bovenfle gedeelte van het Dorp Worbc, alwaar ik een zeer aangenaamen dag met eene beminnenswaardige familie doorbragt, die mij met Veel gulle vriendelijkheid en beleefdheid ontfing. Het gezicht uit derzelver wooning, die te midden van een veld ftaat, is niet minder dan dat uit het kafteel van 77j««:het overziet eene vrugtbaare beflootene en boschrijke landftreek , die zagtkens door heuvelen en dalen is afgebrooken, en door veele verfrisfchende ftroomen bewaterd word; de verbaazende witte fpitfen van den Jungfrauhorn, Schreckhorn en Wetterhorn vertoonen zich boven eenen berg die door dennebos. fchen als verduisterd word. Ik deed ook eenen uitflap naar Hindeibank, eert dorp omtrent vier mijlen van Bern, met oogmerk om de grafzuil van Mevrouw Langhans te be. zichtigen, het welk een der beroemdfte werken van Nahl, een Saxisch beeldhouwer, is. Bezig zijnde met een gedenkteken voor den Graaf d'Erlach te vervaardigen, hield hij zijn verblijf in de wooning van den geestelijken , zijnen bijzonderen vriend, wiens huisvrouw, eene vrouw van ongemeene fchoonheid , daags voor Paasfchen in het kraambedde overleed. Getroffen over het tijdftip van haaren dood, bezield door de herinnering haarer fchoonheid, en in overeenftemming met dc droefheid van haaren II. Deel, II. St. X echt/.  §12 w. c o x b echtgenoot, ontwierp en voltooide hij dit aandoenlijk gedenkteken. Het is in den buik der kerke geplaatst, even als een graf in de vloer gehouwen, en met twee dubbelde deuren bedekt. Wanneer die geopend worden, ziet men een graffteen die in drie Hukken fchijnt te lplijten, waardoor men teft halven de gedaante eener vrouw, die even met een doodkleed bedekt is, gewaar word, Zij word verbeeld in hetoogenblik der opftanding, wanneer, „de ,, graaven hunne dooden zullen moeten opgeeven."" Met haare regrerhand ligt zij zagtkens dat gedeelte der gebroken fteen op, het welk haar hoofd bedekt, en in de andere hand houd zij een nakend kind, hef welk met deszelfs kleine handen zich zelf van de zerk poogt te ontdoen! ,, Hier len ik, Heer, en het kind dat gij mij gegeeven hebt, "'(*) zijn de verhevene woorden waar uit het opfchrift beftaat, Laager ziet men de naam der overledene, „ Anna Magdalena Langhans, huisvrouw van den geestelijken. Gebooren 1723, overleden 1751. " De bewerking is niet minder dan de oorfpronglijke tekening. De kunftenaar heeft de geheele tombe uit één ftuk-gevormd, en zo natuurlijk het oprijzen der fteen uitgedrukt, dat de ftukken zo even fchijnen gefpleeten te zijn, en zich beginnen te openen. Het eenigfte dat te bejammeren is, beftaat hierin, dat de zandachtige fteen waaruit het zaamgefteld is niet zo duurzaam zij dan zodanig een gedenkteken ver- (*) Hier Herrbin ich; und das kind, fo du rair gege- ben hast. Een plaat van dit gedenkteken is door de Heer de Mechel van Bazel uitgegeeven.  reizen door switserland. SJjJ verdiende, als zijnde te zagt om de uitwerkfelen van den tijd te verduuren, en zelfs thans toont het reeds blijken van verval. Niets kan mogelijk treffender het meerdere vermogen der eenvoudigheid boven de pracht ten toori fpreiden , dan de vergelijking van deeze tombe met de grafzuil van den Graaf d'Erlach in dezelfde kerk. De laatfte, beftaande uit verfcheiden mar* mere beelden , met eene meesterlijke hand uitgevoerd , en overladen met alle de zinnebeelden vari aanzien en rijkdom, trekt naauwlijks eene voorbijgaande oplettendheid tot zich; terwijl deeze eenvoudige graffteen het hart van een ieder die fmaak en gevoel heeft geheel en al moet treffen. L X I. BRIEF. Bezoek bij Michacl Schuppach, Geneesheer te Lange na u. ' Lang e na u 18 September. Gij hebt mogelijk wel eens van Michael S c h up p a c h , den zo vermaarden Switferfchen Geneesheer gehoord, van wiens bekwaamheden in het ontdekken van den zetel der ziektens, en van hét toedienen der gepaste geneesmiddelen voor dezelven, veele zonderlinge gebeurtenisfen door de reizigers verhaald worden; dewelken zich, éven als de voortgang der Faam vari Virgietus, in het X a won-  3*4 W. C O X E wonderbaare hebben toegegeeven, naar maate dat zij meer van het toneel waar op het voorviel, verwijderd waaren. Ik heb thans in het huis van dezen beroemden ^Esculaap mijn intrek genomen: hetzelve is boven het dorp Langenau, op den rand van eenen fteilen heuvel geleegen, uit welken hoofde hij algemeen den naam van den berg-geneesbeer draagt. Op onze aankomst vonden wij den Doctor in zijne kamer, door verfcheiden boeren omgeeveh, die hem raadpleegden over hunne kwaaien; een ieder van deeze had eene kleine fles, waar in hun eigen water was met zich gebragt, dewijl deezen geneeskundigen voorgeeft uit de pis over den toeftand van den zieken te kunnen oordeelen. Hij is zeer zwaarlijvig, heeft een doordringend oog, en een welrevreeden gelaat. Hij plaatst zich over de perfoon die hem komt raadpleegen, beziet het eene oogenblik het water, en het volgende den zieken, gaat eenigen tijd voort met het beurtelings befchouwen van beiden, nu en dan eens fluitende. Vervolgens verklaart hij zich over den ftaat der ziekte, geeft aan hem die raad vraagt den aart zijner kwaal te kennen, en hij heeft dikwils het geluk van de waare oorzaak te treffen. In één woord, zijne behendigheid om uit de pis de kwaaien te ontdekken, heeft hem zodanig vertrouwen op zijne kunde doen verwerven, dat men de onfeilbaarheid van den Arts in de tegen» woordigheid zijner patiënten even min in twijffel kan , trekken, dan die van den Paus bij eenen ieverigen Roomschgezinden. Hij heefc zekerlijk groote geneezingen verricht, en het gerucht daarvan heeft uit alle  REIZEN DOOR SWlTSüRL AND. 315 alle oorden van Europa menfchen derwaarts gelokt, om hem te komen raadpleegen. Hij was voorheen een dorps heelmeester, bezit eenige geringe kennis van de ontleedkunde, gn is redelijk ervaaren in de kruid- en fchei kunde. Zijne ervaarenheid in het befchouwende deel van de geneeskunde zegt men dat ^niet veel betekend, ook ontleend hij het grootfte gedeelte zijner kundigheden uit zijne uitgeftrekte praktijk,niettegenftaandehij zich nooit een vierde van eene mijl van huis begeeft; ook zou hij de moeite niet neemen om naar Bern te gaan, al waare het ook om een bezoek bij den Ko-, ning van Frankrijk afteleggen. Het is meer dan waarfchijnlijk, dat veele der voor* naamfte geneezingen van deezen zonderlingen man, aan het goed vertrouwen zijner zieken, aan de hulp die zij door het veranderen van lugtftreek verkrijgen, aan de gezondheid dezer plaats , en aan de tijdkorting die de geduurige verandering van gezelfchap aanbrengt, zijn toetefchrijven. Dan welke ook de oorzaaken deezer verkregene vermaardheid mogen zijn, dezelve is volgens alle berichten hem ongezogt toegekomen. Hij bezit zeker veele loflijke hoedanigheden: in den hoogften graad menfchlievend en liefdadig zijnde, voorziet hij de behoeftige landlieden die hem komen raadpleegen niet alleen om niet van geneesmiddelen, maar voegt gewoonlijk daar en boven hier nog een gefchenk in geld bij; ook befteed hij altoos een zeker gedeelte van zijne inkomften aan de armen van zijn kerspel. Zijne huisvrouw en kleindogters zijn even als de boeren vrouwen van dit land gekleed., en hij heeft zijn geX 3 zond.  3l« w. c p X E zond verfland betoond in het geeven van eene goede ppvoeding aan de laatften: de oudfte- heeft hij uitgehuwelykt aan een zijner medehelpers wanneer zij maar vijftien jaar oud was, en gaf haar 1300 ponden, fterlings ten bruidfchat mêe, het welk geen onaanzienlijke fom in dit land is. Hij bezorgde haar, zegt hij, zo vroegtijdig eenen man , om voortekomen dat zij niet door de jonge heeren verleid wierd onder het voorgeeven dat zij fchoon was , en dat haar daar door geene begeerte wierd ingeboezemd om boven haar ftaat te trouwen. Indien huislijk genoegen , en de volmaaktfie eenvoudigheid van zeden, eenige aanfpraak op onze goedkeuring kunnen maaken , zo zou u zeker dit boersch huisgezin ten hoogften behagen. De vrouw is een zeer werkzaam mensch, en beftiert de huishoudelijke zaaken met allen mogelijken iever: insgelijks is zij haaren man in het toebereiden der geneesmiddelen behulpzaam, en, dewijl hij geen andere taal dan het Hoogduitsch fpreekt, zo diend zij hem nu en dan voor tolk. Ten bewijze van zijn vertrouwen in haar beftier van zaaken, zo heeft hij haar tot/chatbewaard'fter aangefteld, en zij ontfangt alle inkomften, die jaarlijks eene aanzienlijke fom bedraagen, want,, hoe zeer hij nooit meer dan de prijs zijner geneesmiddelen vordert, zo raadpleegt hem echter niemand van eenig vermogen of men vereerd hem daar eh boven een gefchenk. Zij heeft insgelijks veele gefchenken ontfangen van zodanige perfoonen die door de voorfchriften van haaren man geneezen waaren, waar van 'er verfcheidendn vercierzeIjen.van.waarde.beftaan, daar zij op feestdagen, in de  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 3^7 de eenvoudige kleeding van het land, zich mede .op de bevalligtte wijze optooid. Het huisgezin neemt het middagmaal geregeld ten twaalf uuren : altoos zijn 'er eenige vreemdelino-en in het gezelfchap, die niet alleen uit zulke perfoonen beftaan welken onder zijne geneezing zijn, maar ook uit reizigers, zo als wij, die alleen door nieuwsgierigheid derwaarts gelokt worden. Wanneer het fchoon weder is, en de gasten talrijker dan gewoonlijk, houd men het middagmaal in de open lugt onder een afdak van waar men de omgelegene ftreeken overziet en een vergezicht op de ijsbergen over het meir van Thun geniet. Gister maakten eenige landlieden, die den geneesheer verzogt had, een gedeelte van ons gezelfchap uit $ na den eeten gaf hij eenig geld aan die het naast bij hem zaten, en beval een zijner kleindogters om de blijken zijner milddaadigheid aan de anderen uittedeelen. De goedwilligheid van den ouden man, zijne levendig- en- weltevredenheid, de vriendelijke vrolijkheid van zijn gezin, de dankbaarheid der landlieden, het bekoorlijke uitzicht, en het fraaije weder, dit alles vormde te zaamen een alleraangenaamst en vermaakelijk toneel, en ik kan mij niet herinneren van immer eene maaltijd bijgewoond te hebben waar aan ik meer genoegen en hartelijker gevoeligheid genoot, Deezen zonderlingen man is zeer dikwils van desmorgens ten agt tot des avonds ten zes uuren bezig om van zijnen raad te dienen, en wel zonder tusfchenpoozing dan alleen den tijd die hij tot het middagmaal hefteed. Zijne kruiden zijn van de X 4 beste  3v8 W. C O X E beste foort, want hij verzamelt de eenvoudigften en bereid die zei ven. Zijn huis is even als dat der andere landlieden van hout gebouwd, en offchoon altoos vol volk, echter zeer rein en zindelijk. In één woord, alles wat hem omringd heeft het voorkomen der bekoorlijke eenvoudigheid van de vroegere eeuwen. Ik had bijna vergeten u te verhaalen, dat ik hem deezen morgen over mij zelve raadpleegde; en ik heb alle reden om over zijn voorfchrift voldaan te weezen, want hij zeide mij, dat ik zo gezond was, dat de eenigfte raad die hij mij te geeven had hier in beftond, „ om wel te eeten en te drinken, „ te dansfen, vrolijk te zijn, en maatige Jigchaams' „ oeifeningen te neemen." Het is thans jaarmarkt te Langenau, en het dorp is opgevuld met landlieden in de nabuurfchap woonachtig. Een groot aantal der mannen draagen la», ge baarden, en veelen van dezelven bedekken hunne hoofden met een vrouwen ftroo-hoed, die heel breed is, het welk hun een zeer klugtig voorkomen geeft: hunne kleeding beftaat hoofdzakelijk in een grove bruine korte wambuis zonder mouwen, met een ruime wijde broek van beddetijk Bevrouwen, die zeer fchoon zijn, draagen haare" hairenvan agteren gevlochten, met het lint totover den middel afhangende, een effen platte ftroo-hoed, die zeer wel ftaat, een rood of bruin kort wambuis' zonder mouwen, een zwarte of blaauwe rok met rood omzoomd, die maar even beneden de knieën komt, roode kousfen met zwarte klinken, en geen hielen aan de fchoenen; haare hemden zijn van zeer fijn linnen, en worden aan den hals door eene zwarte kraag *  REIZEN DOOR SWITSEREAND. 3T9 kraag, met rood uitgemonfterd, vastgemaakt: de vermoogender draagen zilvere kettingen over de fchouders en onder den arm door, die beneden den boezem vastgemaakt worden, terwijl de einden waar aan eenige zilvere vercierfelen gehegt zijn, benedenwaarts afhangen. Ik ben met de legging van dit dorp, de vrolijkheid en het zonderlinge van dit boersch en beminnenswaardige huisgezin, en de buitengemeene hoedanigheden van den menschlievenden geneesheer zo ingenomen, dat ik hier mei vermaak nog eenige dagen zou kunnen doorbrengen , doch mijn tijd is kort en ik heb nog eene groote reis afteleggen, NASCHRIFT. Deeze vermaarde kwakzalver overleed in Maart 1781-, en Langenau , het welk ik in Augustus J7#5. wederom bezogt, is niet meer de zaamelplaats van zieken, ongezonden, nieuwsgierigen en leegloopers. De geneesheer had door zijne praftijk 10,000 Ponden flerlings overgewonnen, van welke fom zijne huisvrouw een derde gedeelte verkreeg, en het overige wierd onder zijnfchoonzoonen kleinkinderen verdeeld. Langenau is aan den ingang vjii het Emmeihal gelegen, eene valleij die beroemd is wegens haare vrugtbaarheid en fchoonheid. Veelen der landhoevenaars zijn zeer rijk, het volk fchijnt over het algemeen vergenoegd en gelukkig; de houtene wooningen over de velden verfpreid, zijn ongemeen zindelijk en wel ingericht, en vertoonen de blijken der welvaarendaeid van de landlieden. x 5 LXir.  320 W. C 0 X E L X I I. BRIEF. Payerne — Moueon — Geneve — Calvin» Geneve, den 6. September. Ik nam affcheid van mijne vrienden te Langenau, ten einde naar Avignon voorttereizen, werwaards ik mij begaf met voornemen om een bezoek afteleggen bij den Abt de Sade, fchrijver van de belangrijke gedenkfchriften over het leven van Petrarchus. De Heer de Vigur, raadsheer van Solothurn, bood mij een plaats in zijn rijtuig tot Bern aan: en dewijl mijn voornaamfte oogmerk met te reizen daar in beftaat om kundigheden optedoen , zo omhelsde ik zeer gaarne deeze gelegenheid om met een waardig en wel onderricht reisgenoot in gefprek te kunnen treeden, niet alleen omtrent de regeering van Solo. thurn in het bijzonder, maar ook met betrekking tot Switferland in het algemeen ; en ik bevond hem uitmuntend gefchikt om de vraagen die ik hem deed te beantwoorden. Den volgenden dag keerde ik door Morat en Avenches te rug, en fliep te Payerne, eene Stad van het Canton Bern, welke aanzienlijke voorrechten geniet. Op de brug over de Broye vind men een oud Romeinsch opfchrift: wanneer ik bezig was met het zelve te ontcijftéren , naderde mij een man met een openhartig gelaat, en zeide mij op een deftfgen toon, dat hij dikwils gepoogd had dit opfchrift te  REIZEN DOOR SWITSEREAND. gat *e onfknoopen, doch zonder daar in geflaagd te zijn, offchoon hij zeer wel leezen kon en zelfs eenigzints Latijn verftond. „ Want," voegde hij 'er bij, ,, Wat kan de meening van deeze N, I, O, en alle die groote letters zijn, die geen het minfte verband met'elkander fchijnen te hebben." Geef mij een blad zuiver latijn, en ik zal het van het begin tot het einde vertaaien, dan wat deeze Ns, Is en Os betreft, geloof mij, gij zult door alle uwe aangewende moeite niets wijzer worden." Dewijl hij echter bemerkte dat ik niet gezind was om zijnen raad te volgen, maar dat ik voortging in het ont* cijfferen van het opfchrift (het welk geene^moeijelijke taak was) betoonde hij zich verbaast over mijne halftarrigheid,en liet mij, met een medelijdend gelaat., aan mijnen hoopeloozen toeftand over. Moudon is een fraaije ftad, de hoofdplaats van eene Bailliuwagie van denzelfden naam, en voorheen was zij ook die, van dat gedeelte van het Pays de Vaud, het welk aan den Hertog van Savoyen behoorde. Zij was insgelijks de gewoone verblijfplaats van haaren hoofd-bailliuw, en ook dïiar was de vergaderingder Staaten gewoon bij den anderen te komen. De bailliuw die door den Souvereinen Raad van Bern benoemd word, woont in het kafteel Lucens, het welk in eenen ongemeen fchilderachtigen oord op de kruin van een berg gebouwd is. Dit kafteel behoorde voorheen aan de bisfchoppen van Laufanne en was één hunner meest begunstigde verblijfplaatfen, vóór dat de hervorming in dit land wierd ingevoerd. jQeneve ligt ter plaatze daar het meir het naauw-  323 W. C O X E fteis, alwaar de Rhone in twee groote en fnelvliede ftroomen uit hetzelve voorkomt, die zich fpoedig vereenigen. Deeze rivier fcheid de ftad in twee ongelijke deelen, ontfangtde drabbige Arve in haaren loop, en ftroomt door Frankrijk naar de middelandfche zee. De omgelegene ftreek is ongemeen fchilderachtig, en levert een aantal heerlijke gezich. ten op; de vericheidene voorwerpen welken deeze betoo verende toneelen uitmaaken beftaan, in de ftad, het meir, de tallooze heuvels en bergen, bijzonder de Saleve en de Mok, die op eens uit de vlakte in wonderbaare gedaantens oprijzen, waar agter de ijsbergen van Savoyen, van derzelver bevroozene kruinen het zonnelicht afkaatzer.de, zich vertoonen, alsmededemajestueufe Mont Blanc die zijn kruin boven alle de anderen verheft. De Stad Geneve, welke gedeeltelijk in de vlakte aan de oevers van het meir, en gedeeltelijk op eene zagtrijzende hoogte ligt, is onregelmaatiggebouwd; de huizen zijn hoog , en veelen derzelver, die in het handeldrijvend gedeelte der ftad ftaan, zijn van vooren van houte boogen voorzien die zelfs tot aan de bovenfte verdieping reiken. Deeze boogen door paaien gefchraagd, geeven een treurig voorkomen aan deftraaten, doch dienen de bewoonders om hun voor de zon en de regen te befchutten. Ge neve is de meest bevolkte Stad van Switzerlan'd, en bevat 24cco ingezetenen. Deeze meerdere bevolking word ongetwijffeld door de ongemeene naarftigheid van de inwoonders, door hunnen uifgeftrekten koop. handel, door de gemaklijkheid om het burgerrecht te verkrijgen , en door de voorrechten welken de re-  rëiz en door switsèrland. 323 regeering den vreemdelingen toeftaat, veroorzaakt. De bewoonders van deeze ftad worden in citoyens en bourgeois of oude en nieuwe burgers, als mede in inwoonders en inboorlingen onderfcheiden. (*) De oude en nieuwe burgers worden alle tot de regeering toegelaaten: de inwoonders zijn vreemdelingen die men toegeftaan heeft om zich in de ftad met vergunning van zekere voorrechten nedertezetten, en de inboorlingen zijn de zoonen van deeze inwoonders , die nog meerdere vrijdommen bezitten. De twee laatste clasfen maaken ver de grootfte meerderheid van het volk uit. De verftandige ftaatkunde van deeze regeering» in het ontfangen van vreemdelingen en in het toeftaan van het burgerrecht is des te merkwaardiger, om dat die noch met den geest noch met de gewoonte der Switfers overeenftemt. Deeze is hier te meer noodzaaklijk, dewijl het grondgebied van deezen ftaat zo uitermaate klein is, dat deszelfs geheele aanweezen van het aantal en de naarftigheid der bewoonders afhangt, want, buiten de ftad, vind men naauwlijks 16000 menfchen in het geheele grondgebied van Geneve. De hervormde leerftelzels, die voor het eerst in 1533 door Willem Farel, geboortig van Gap in Dauphiné, en Piet er Viret van Orbe, te Geneve gepredikt wierden, waren derzelver dadelijke (*) Zedert de laatfte omwenteling in 1781. vind men 'er nog een vijfde clasfis domkiliés of gezetenen genaamd, die jaarlijks van de Magiftraat verlof bekomen om in de fiad te blijven.  324 w. c o x e lijke aanneming en vasïftellingaan Johannes Calvin us verfchuldigd. Dien hervormer was te Noyon in den jaare 1509 geboren, en door de vervolgingen die Fr ah co is de Eerfte tegens de proteftanten had verwekt, uit Frankrijk verdreven zijnde, vericheen hij in 1536. voor de eerftemaal in deeze ftad. Niettegenftaande Zwing.ljt.ts,Oecolampa* mus en Haller reeds eenige iaaren te vooren, het grootfte gedeelte van Switferland voor de hervorming hadden gewonnen, zo heeft echter Catv 1 n , gelijk V o l t a1 r e .te recht aanmerkt, zijnen naam aan de aanhangers van den gereformeerden Godsdienst gegeven, op dezelfde wijs als het nieuw ontdekte waerelddeel deszelfs naam van Americus Vflsprjsius ontleende, offchoon het oorfprongehjk door Columbds ontdekt was. En hoe zeer Calvin de eerfte hervormer van Geneve met was, zo heeft hij echter, door de nieuwe inftelling meer kragt en vastheid bijtezetten, en door den grond te leggen tot de kerkelijke regeeringsvorm , geheel en al den roem van zijnen vriend Willem F ar el verduisterd, die de eerfte zaadenvan hervorming verfpreidde, dewelkcn den anderen tot rijpheid bragt. De invloed welke Calvin, offchoon een vreemdeling, op de burgers wisf te verkrijgen, was waarlijk zo groot, dat hij zelfs" zeer veel in burgerlijke zaaken te zeggen had; ook had hij een groot aandeel in het vastftellen der ftaatkundige gefteldheid van dit gemeenebest. Overtuigd dat de godsdienst door alle takken van kennis onderfchraagt word, bevorderde hij met al zi]n ver.  reizen door. s Wl ts erl a n Ds S»5 mogen de beoeffenirig der wetenfchappen , en van de fraaije letteren. Met dat oogmerk, en ter aanmoediging van de kennis der Godgeleerdheid, verkreeg hij van de regeering verlof tot het oprichten eener openbaare hoogefchool; doch met eene zonderlinge belangeloosheid weigerde hij het aanbod van altoosduurenden voorzitter , en verkreeg die "bediening voor zijnen vriend en. mede-arbeider Tueodorus B ez a. In dit nieuwe kweekfchool hield Calvin, benevens Theodorus Beza, en zijne andere amptgenooten, allen om hunne uitmuntende geleerdheid beroemd , openbaare voorleezingen, en wel met zulk eene ongemeene vermaardheid en goed gevolg , dat van allerwegen de jeugd derwaarts toevloeide. Het fchitterendfte gedeelte des caraét-ers van deezen belangeloozen en beroemden hervormer heeft zo veel treffends, dat het ons, in den eerften opflag, bijna de duiftere vlekken, welken in fommigen op« zichten zijnen roem bezwalkt hebben niet doet ontdekken. Dan , wanneer wij op zijne hardvogtigheid en verwaandheid, en, vooral op de wreede vervolging van Servet usC*) het oog Haan, dan moeten wij ten hoogften bejammeren dat hij zich niet boven de onverdraagzaame grondbeginzels zijner eeuw heeft weeten te verheffen, dewelke hij in zo veele andere gevallen hielp verlichten. Ten opzichte zijner onverdraagzaamheid, moet men nogthans er- ken- (*) Michacl Servetus, een Spaansch Geneesheer , had tegens het leerftuk der Godheid van Je sus Christus gefehreven. De Virt.  Ba5 w. rj o x " b Kennen, dat den zelfden onmeedoogenden geestfrj& gelijks veelen der vermaardfte. hervormers bezielde die in het vreemde denkbeeld vielen dat vervolging* om het geloof, hoe tegenftrijdig, „iet alleen met den aart, maar met de duidelijkfte voorfchriften van den godsdienst, en hoe onchristelijk zij die m andere gezindheden befchouwden, echter rechtmaatig in de hunne was. Dit verkeerde en gevaarlijke denkbeeld, verfchafte hunne tegenilanders die voor de pausfelijke heerfchappij ftreeden aanmerkelijke voordeelen, want, het geringde verfland kan bevatten, dat, wanneer vervolging in eene bij zondere kerk te rechtvaardigen is, dezelve dan ook aan andere niet kan betwist worden. Het gemeenebest van Geneve is echter tegenwoor dig, de verdraagzaamfte ftaat van alle de hervormden in Szuhfsrland, dewijl zij de eenigfte in dit land is, welke de openbaare oeffening van den Lu therfchen godsdienst toeftaat. In dirTopzicht heeft de geestelijkheid, niet minder wijs, dan overeenkomflig met den geest zo wel als den letter der Christelijke openbaaring, de grondbeginzelen van hunnen grooten voorganger C a l v i n Iaaten vaaren; en hoe zeer zij deezen kundigen hervormer nog in groote achting houden, zo weeten zij echter thans zijne deugden van zijne gebreken te onderfcheiden, en de eerften te bewonderen zonder de anderen met eene blinde vooringenoomenheid te willen bedekken. Ik ben, &c. LXflL  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 32? L X I I I. B R , I E F. Over den ftaat der geleerdheid te Geneve. oor den man van Ietteren is Geneve bijzonder belangrijk : de geleerdheid is daar van alle fchoolfche verwaandheid ontdaan, en de wijsbegeerte met de waereldkennis vereenigd. De vermaaken des ge*» zelligen leevens zijndaarmetde nafpooringderfraaije letteren doormengd; ook geeft wellevendheid en goeden fmaak aan de diepzinnigfte onderzoekingen een behaaglijk voorkomen. Niet alleen is de geleerdheid in deeze ftad aan hun die zich enkel daar aan toewijden, noch aan die geenen wier vermogen en tijd het toelaat om hunnen fmaak te volgen , bepaald , maar zelfs zijn de laagere rangen des volks uitermaaten wel onderricht, en daar is misfchien geene ftad in Europa, alwaar kennis en wetenfchap meer algemeen verfpreid is. Ik vond een ongemeen genoegen in het onderhoud met verfcheiden kooplieden over onderwerpen van geleerdheid en ftaatkunde, en het verwonderde mij ten hoogften , om in deeze klasfe van menfchen, zulke ongewoone kundigheden aan te treffen. Dan het wonderbaare hier van hield op , wanneer men ons verhaalde, dat alle deeze perfoonen aan de openbaare hooge fchool waaren opgevoed , alwaar de kinderen der burgers» onder het opzicht der overheid en ten kosten van de regeering onderweezen worden. //. Deel, II. St. Y Eén  33° w. C O X E Een der gewoontens van dit kweekfchool brengt inzonderheid veel toe om de naarftigheid en de naïever onder de ftudenten optewekken, namelijk jaarlijks worden 'er prijzen uitgedeeld aan die geenen, welken in iedere tak hebben uitgemunt. Deeze belooningen , beftaande in kleine gedenkpenningen, wordety met zo veel plechtigheid uitgedeeld, dat het nie/t misfen kan of zulks moet van de beste uitwerking zijn. Jaarlijks word in de hoofdkerk eene Vergadering -van alle de overheidsperfoonen, hoogleeraars, en van de voornaamfte inwoonders gehouden, wanneer de eerfte Syndicus de eereprijzen op de ftaatelijkfte wijze uitdeeld. Ik ontmoette deezen morgen een der fcholieren, en zijne medaille ziende Vroeg ik hem wat dezelve betekende? „ Ik draag die, " antwoordde het jongskens dat naauwlijks agt jaaren bereikte „ om dat ik mijnp/igt gedaan bebbe.,y Ik verlangde geen fterker bewijs dan dit geestig antwoord, om mij zelf te overtuigen van den heilzaamen invloed dier aanmoedigende en oordeelkundige onderfcheidingen op jeugdige gemoederen. De burgers genieten insgelijks het voorrecht van eenen vrijen toegang tot de openbaare boekerij, en hierdoor bewaaren zij niet alleen, maar vermeerderen ook, dien algemeenen fmaak voor geleerdheid waar mede zij in hunne vroege jeugd doordrongen zijn geworden. De openbaare boekerij is haaren oorfprong aan Bcnnivard, prior van St, Viftor, verfchuldigd , die tweemaal (*) gevangen wierd gezet, om dat hij de. on* (*3 Zie bladz. 8 a. vaa het 2de Deel ifte Stuk.  reizen door switserland. 329 bnrifhangelijkheid van Geneve, tegen de Hertogen van Savoyen , wilde ftaande houden ; hij befchouwde de rampen die hij geleeden had, en de gevaaren welken hij ontfnapt was- a's zo veele banden die hem te vaster aan eene ftad hegten, die hij voor de zijne had aangenomen. Hjj was één der voornaamfte bevorderaars van de hervorming en wel door zagtwerkende middelen en trapsgewijze onderrichting. Hij eindigde zijne weldaadigheden aan zijne beminde ftad met zijne handfchriften en boeken van groote waarde aan dezelve te fchenken, en ook door het vermaaken van zijn vermogen tot de oprichting en onderfteuning van het kweekfchool. Zijne werken, die hoofdzaakelijk de gefchiedenis van Geneve betreffen, worden met die zorgvuldigheid en eerbied bewaard, welke men aan zulk een uitmuntend weldoener verfchuldigd is. De boekerij bevat 25,000 deelen en veele zeldzaame handfchriften, waarvan eene naauwkeurige en geleerde naamlijst onlangs door den Heer Senne» bier den boekbewaarder is uitgegeeven. Hij heeft ondernomen om de jaaren waarin de onderfcheidene handfchriften gefchreeven zijn te bepaalen; hij befchrijft derzelver gedaante en grootte, de ftof waarop zij gefchreeven zijn, de vercierfelen, de eigenaartige fpreekwijzen, en geeft de bewijzen op waarop hij zijne gedagten grond. Hij heeft daar ook noten bijgevoegd , en geeft die op welken nimmer ge» drukt zijn. De Heer Sennebier, heeft ingelijks de waereld verrijkt met eene „ Hiftoire Litteraire de Ge; Y 2 nevcy  33© W. C O X E neve, " waarbij de levensbijzonderheden gevoegd zijn van hen die in dit gebied gebooren en zich door hunne geleerdheid beroemd gemaakt hebben. Dewijl ik u te veel van uwen tijd zou berooven , wanneer ik ondernam om u een verflag van de voornaamfte geleerden in Geneve toetezenden , zo zal ik mij alleen tot die bepaalen, met welken ik perfbonlijk bekend ben. Charles Bonnet wierd in 1720. gebooren. Zijn leeven is aan de nafpooring der letterkunde, en aan de verbetering der wijsbegeerte en wetenfchappen toegewijd. Hij heeft door zijne uitgegeevene gefchriften getoond, dat zijne onvermoeide arbeidzaamheid in het doorgronden van de verfchijnzelen der gefchaapene natuur, alleen door zijne oprechtheid waarmeede hij die verklaard , geëvenaard word. Zijne werken te Neuchatel gedrukt , beftaan ih negen deelen in quarto , of agttien in octavo , en bevatten verfcheiden onderwerpen van de natuurlijke hiftorie , veele naauwkeurige waarneemingen over de bldfedelooze dieren, over de groeijing der planten, over het nut der bladeren aan de planten , aanmerkingen over bewerktuigde ligchaamen, en befchouwingen over de natuur. Door verfcheiden verhandelingen , en inzonderheid door zijne Befchouwende Proeve over de Vermogens der Ziele, heeft hij getoond een fcherpzinnig bovennatuurkundigen te zijn. Even als zijn vriend Haller, heeft hij zich ook als een ieverig voorflander der groote waarheden van den natuurlijken en geopenbaarden godsdienst voorgedaan. Zijne  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 33I Zijne Wijsgeerige onderzoekingen over het Christendom , en zijne verhandeling over het beftaan der Godheid, draagen .blijken, dat eene grondige kennis der natuur noodwendig daar heenen ftrekt , om een redelijk denkbeeld deezer uitmuntende waarheden te vormen. Ik was verfcheidenmaalen in de gelegenheid om met deezen achtingswaardigen wijsgeer omtegaan: en hoe zeer hij in het zesenzestigite jaar zijnes ouderdoms is , bezit hij nog eene ongemeene maate van geest en leeveridigheid, zijne geestdrift tot nafpooring van kennis blijft hem bij, en, hij fpreekt met dezelfde klaarheid en cierlijkheid als welken men in zijne fchriften gewaar word. Ik had geene mindere begeerte om met zijnen neef den Heer de Saussure bekend te worden. Gebooren in den jaare 1740, wierd hij in 1762 tot hoogleeraar in de wijsbegeerte "aangefteld, en hij heeft de volgende proeven van zijne onvermoeide werkzaamheid, en van de verfcheidenheid zijner begaafdheden uitgegeeven, als, aanmerkingen over en proefneemingen met diertjes voor het microscoop; waarneemingen over de elektriciteit; overbafaltieke lava's en vonrtbrengzels der vuurfpuwtnde bergen ; en over de natuurkundige aardrijksbefchrijving van Italien. Hij heeft een werktuig uitgevonden om de graaft*) Eene Engelfche vertaating van zijne Recherches Philofophiques fur les preuves du Chrijlianisme , is onlangs door John Lewis Boissirr, Esq. in het licht gegeeven onder den tijtel van „ Philofuphical and Critital Inquiries ctncerning Cbriffianity" Y3  S32 w. C O X E graaden der magnetifche kragten te kunnen bepaalen ; ook is de electrometer van Cavallo zq veel door hem verbeterd, dat dezelve ten naasten bij als een nieuw werktuig moet befchouwd worden. Doch bovenal, heeft hem zijne uitvinding van de hair-hygrometer, of een werktuig om de vogfigheid van den dampkring te rneeten, in ftaat geiteld om veele befchouwende en proefondervindelijke nafpooringen te doen , welken in zijn Efayfur. FHygrometre te vinden zijn. En offchoon 'er thans een verfchil tusichen hem en de Heer de L u c ontftaan is, namelijk of het hair tot een werktuig van dien aart gefchikt is, zo kan echter zulks deeze uitvinding niet van haare waardij berooven; en door het betwisten van dat onderwerp door twee zulke bekwaame natuurkundigen moet noodwendig hier over een nieuw licht verfpreid worden. Zijne Voyages- dam les Alpes, waar van reeds twee deelen in quarto in druk zijn, handeld over de natuurkundige aardrijksbeschrijving der Alpen, de vorming der bergen, den oorfprong der ijsbergen, en verfcheiden verfchijnfelen der natuur, die Switferland in het bijzonder oplevert. DeeZen onvermoeiden waarneemer doet niet als fommige wijsgeeren van deezen tijd, die uit hunne kamer, en 'van geene andere kundigheden van de aarde voorzien dan die,uit boeken gehaald is, op eene meesterachtige en verwaande toon over de befchouwende kennis van de globen beflisfchen, maar hij heeft uit bij herhaaling gedaane reizen, en uit eene geduurige ondervinding, eene meenigte van daadzaaken getrokken , waar door hij in ftaat gefteld is om het groote doel  REIZEN DOOR SWITSERLAND. 333 doel en het voorwerp van alle zijne nafpooringen te volmaaken, namelijk, om eene volkomener befchouwende kennis van het aardrijk optegeeven. Het kabinet van den Heer de Saussure is der nieuwsgierigheid van den reiziger overwaardig. Het bevat eene verzameling van vreemde en Switferfche kapellen , benevens verfcheiden verfteeningen en delfftoffen, waar onder inzonderheid eene groote verfcheidenheid van bafalten en voortbrengfelen der vuurfpuuwende bergen; als mede een aantal foorten van graniet en andere oorfprongelijke fteenen, welken hij geduurende zijne onderfcheidene' togten,* en op plaatzen die alleen door hem zijn bezogt geworden, heeft bij een verzameld. De Heer de Saussure heeft onlangs het hoogleeraarfchap in de proefondervindelijke wijsbegeerte neêrgelegd, en is in die bediening door mijnen zeer waarden en verftandigen vriend de Heer Pictet Turretini opgevolgd, die zich reeds door verfcheidene werken, welken eene meenigte belangrijke takken van de proef - ondervindelijke wijsbegeerte ophelderen, heeft bekend gemaakt. Paul Henry Mallet, in den jaare 1730 te Geneve gebooren , bragt het vroeger gedeelte van zijnen leeftijd te Coppenhagen als onderwijzer van den thans regeerenden Koning, Chr(stiaan de zesde door. Zijne inleiding tot de gefchiedenis van Deenemarken, onder den tijeel van NoordlijkeOudheden , doet hem als een diepdenkend en naauwkeurig oudheidkundigen kennen, en zijne gefchiedenisfen van Hes/en land, Brunszuyk, en Deenemarken, geeven hem geene mindere vermaardheid als Y 4 ge-  334 w. c o x e . gefchiedfchiijver. Ik zou bij deeze gelegenheid mij ongevoelig voor de mij aangedaane eer betoonen, indien ik geen melding maakte, dat zijn laatfte werk, in eene vertaaling mijner Reizen door Poolen, Rus. land, Zweeden, en Deenemarken, beftaat, waar bij hij verfcheiden aanmerkingen, als mede eene Reize door Noorwegen gevoegd heeft. De Heer de Luc, voorleezer van de Koninginne van Groot-Brhtannien , en in Engeland woorende, is insgelijks van Geneve geboortig. Hij wierd in 1727 gebooren, en gaf in 177a, zijn beroemd werk over de vorming van den dampkring, en over het vervaardigen der barometers en thermometers, in het licht; Een werk het welk een uitmuntend, tijdftip in de gefchiedenis der proefondervindelijke wijsbegeerte zal daarftellen, en waar van wij het geluk hebben dat hij het zelve nog voortzet onder den tijtel van Idéés fur la Météorologie , of Gedagten over de Weerkunde. Doch in zijne Lettres Phyfi. ques & Morales , fur 1' Hijloire, de la Terre &- de PHomme,oï, Natuur- en Zeden-kundige Brieven, over de gefchiedenis van het Aardrijk en van den Mensch , fchijnt de Heer de Luc zich zelve te overtreffen. In dit ongemeen fraaij'gefchrift, heeft hij de uitgeftiektfte kunde der natuur ten toon gefpreid, en heeft het zelve met de grootfte wijsheid, door het vormen van eene nieuwe zaamenftelling van het aardrijk, en door eene gelukkige overeenbrenging van zijne vooronderftellingen met het Mofaisch verhaal der fchepping , op het een en ander toegepast. Het  reizen.door switserland. 335 Het kabinet van den Heer de Luc is niet alleen merkwaardig om het getal en de zeldzaamheden van allerlei aart, maar het trekt bijzonder de aandagt van den natuurkenner tot zich, dewijl het eene leerftellige verzaameling uitmaakt, (trekkende om zijne denkbeelden over de zamentïelling van het sa.-'rijk optehelderen. Tot dit oogmerk is 'het in drie voornaame deelen aföedeeld. Het eerfte bevat verfteeningen en delf itoiFe'n; het tweede de verzaamelingen van fteenen; en het derde de lava's en andere voortbrengzels der vuurfpuwende bergen. Het eerfte gedeelte is onder drie hoofdverdeelingen gebragt ,en indiervoegen gefchikt, dat het den natuurkenner in ftaat fielt, i. om de verfteeningen van dieren , en, die uit het groeijend rijk met dezelfde ligchaamen te vergelijken, welken men weet dat in onze ftreeken van den aardbol te vinden zijn; 2. om deeze verfteeningen van dieren, en,die uit liet groeijend rijk met dezelfde ligchaamen te vergelijken die in afgelegener landen gevonden worden; en. ten 3. om de verfteeningen van die ligchaamen te kunnen nagaan welken men niet meer weet dat in. weezen zijn. Het tweede gedeelte bevat de fteenen onder drie verfchillende gezigts - punten; als, 1 die der oor-, fprongelijke en hoogfte bergen, welken geene dierlijke ligchaamen bevatten; 2. die der minder hooge. en bijkoomende bergen, welken alleen zee-ligchaamen in zich houden, en 3. die waar in aardfche lig. chaamen gevonden worden. In het derde gedeelte worden de lava's en andere voortbrengzelen der vuurfpuwende bergen onderY 5 fchei-  336 \v. c o x e fcheiden, i. in die der volcans welken in eenen brandenden ftaat zijn; en 2. in die, welken door niet brandende bergen worden opgelevert. Ik ben &c. L X I V. BRIEF. Regeeringsvorm van Geneve in 1776. 3L3 ë ftad Geneve en haar grondgebied was voorheen onder de opvolgers van Karei den Grooten, met het Duitfche rijk vereenigd: doch wanneer het gezag van de'keizers, zelfs in Duitschland onvermogend , meer en meer in de grens - landfchappen verzwakte, verkreegen de bisfchoppen van Geneve, even als andere groote leenluiden van het rijk , trapsgewijze een zeer aanzienlijk gezag over de ftad en haare bezittingen; waar tegen de keizer geene andere middelen had om het evenwicht te behouden, dan door de vrijheden van het volk te vermeerderen. Geduurende deeze tijden van Verwar, ring, hadden 'er aanhoudende verfchillen tusfchen de bisfchoppen en de graaven van het Gene'veefche plaats , vermits de laatften , offchoon die volgens hunne eerfte inftelling alleen officieren van de keizers waaren * en als leenluiden van de bisfchoppen aangemerkt wierden, aanfpraak maakten op eene uitfluitende bediening van hét recht. De burgers deeden hun voordeel met deeze gefchillen , en , door  reizen door switsereand. 337 door het neemen dan van de eene en dan van de andere partij, verkreegen zij van beiden de vermeerdering hunner voorrechten. Doch wanneer/ het huis van Savoyen het Gentveefche gekogt, en in alle de voorrechten van de graaven, met een nog grooter gezag, was opgevolgd , bleeven de bisfchoppen en het volk op de kragtigfte wijze vereenigd, ten einde zich tegen overweldigingen te verzetten, die niet minder nadeelig aan het gezag van den eenen , dan aan de vrijheid van het andere waaren. In die tijdperk , waaren de wederzij dfche vorderingen van de graaven , bisfchoppen en burgers, zo onderfcheiden, dat daar door eene even zo zonderlinge als zaamgeftelde regeeringsvorm ontftont. De eensgezindheid, tusfchen de bisfchoppen en burgers, wierd eindelijk echter door het kundig beleid der graaven van 'Sa* voyen gebrooken , die de behendigheid hadden om den bisfchoplijken zetel aan hunne broeders, en zelfs aan hunne onechte kinderen te bezorgen. Hier door wierd hunne magt zodanig in de ftad uitgebreid , dat, omtrent het begin van de zestiende eeuw, Karee de Derde, hertog van Savoyen, een bijna volftrekt oppergezag over de burgers verkreeg, (offchoon de regeeringsform geheel en al gemeenebestgezind waare,) het welk hijop de onrechtvaardigfte en willekeurigfte wijze uitvoerde. Hier uit ontftonden eeuwigduurende oneenigheden tusfchen den her-' tog en de burgers; verzettende den laatften zich telkens, het zij door openbaar geweld, of door geheime aanflaagén , tegen de dwingelandfche overheer-, fching: dit verwekte twee partijen j de ieveraars voor* de  338 w. c o x e de vrijheid wierden eidgenosfen of zaamverbondenen genaamd, terwijl men de aanhangers van den hertog met den naam van mammelukken > of flaaven beftempelden. . Het verbond, dat de ftad met Bern en Friburg, m den jaare 1526. aanging, moet als het waare tijd-' flip van haare vrijheid en onafhangelijkheid befchouwd worden, want niet lang daarna wierd de hertog van zijn gezag beroofd, de bisfchop uit de flad gedreeven, eene gemeenebestgezinderegeerings • vorm opgericht, en de hervorming vastgefteld. Van deezen tijd af voerde Karel en zijne opvolgers onophoudelijk oorlog tegen de ftad: dan deeze vijandelijkheden waaren vrugtelooos , door de onvertzaagde dapperheid der burgers, en de hulp van het Canton Bern. In 1584. floot Geneve een eeuwigduurend verbond met Zurich en Bern, waardoor zij met de Switferfche Cantons in verbintenis geraakt is. De laatfte pooging van het huis van Savoye om Geneve te overmeesteren had in den jaare 1602 plaats wanneer Karei. Emanuel de Stad in volle vrede op eene verraderlijke wijze aanviel. Twee honderd foldaten beklommen des nagts de wallen terwijl de ingezetenen zich zonder de minste agterdogt w de diepfte rust bevonden , doch tijdig genoeg' ontdekt zijnde, wierden zij door de wanhoopende dapperheid van eenige weinige burgers afgeflaaor een brief gefchreeven op den id September 1781 aan de pftfj tons Zurich en Bern, dat Ljdewyk de zestiende van de gaiantie afzag, uit hoofde dat zij geweigerd hadden oin in de voorgeftelde maatregelen te treden t£| herftelüng van de rust te Geneve) en in eénen b^ljsf" aan den Senaat, van dezelfde dagtekening, en met het zelfde oogmerk gefchreeven, voegde hij daar bij; dat de Koning, door het afzien van de garantie, zijne be* fcheiroing aan het gemeenebest niet wilde ontzegen, maar evenwel aan zich de magt behield om de vvrftoorders van de algemeene rust te ftraffen, en de conftitutie te.handhaven. Het grootfte gedeelte der Reprefentants verblijdde zich deswegens, door eene valfche overreeding, dat de minifter wars van hunne inwendige gefchillen , en wanhoopende om.de ftand.vastigheid der burgers te boven te zullen komen hun , aan zich zeiven overliet; en dus verbeeldden zij.ric'r in die daad , welke onvermijdelijk hunne onderwerping voorbereidde, de eerfte fchemering van volftiekjte onaf bangelijkheid te ontwaaren. Weinig tijds na deze gebeurtenis, gaf de Heer dr Verg.ennks bevel aan één regiment om. in het ;. van Gcx te trek ken, het welk aan het grondgebied v ia Aas  3^4 W. C O X E Geneve grenst, en het krijgsvolk wierd daarenboven op de grenzen ingelegerd, wanneer de weigeringvan den Senaat ter bekragtiging van het edick aanleiding tot den opftand gaf. In deezen toeftand van zaaken, meenden de volkshoofden, dat zedert lang der andere partij een voorwendzel ontbrooken had om zich op het hof van Verfailles te beroepen,het welk men nu fcheen gevonden te hebben ; ook vreesden zij ieder oogenblik de Franfche krijgsbenden voor de poorten der ftad te zien-, en oordeelden het dierhalven raadzaamst om de magiftraatsperlbonen te vatten en gevangen te zetten, ten einde deeze aftefchrikken om Franfche hulp interoepen, en hen verantwoordelijk voor de algemeene veiligheid te ftellen. Door deze fchoonfchijnende redeneeringen overgehaald, ging het ligchaam der burgerij voort om zodanig te handelen als of deszelfs gezag gevestigd waare geweest. Men verliet verfcheiden leden van den Grooten en Kleinen Raad van hunne posten, en ftelde in hunne plaatfen een gelijk getal perfoonen aan, die de zijde der Reprefentants waaren toegedaan. De Grooten Raad dus vernieuwd zijnde, voerde hetediér. uit om namelijk aan het bepaald getal van inboorlingen het burgerrecht te verkenen,en benoemde eene commisfie van algemeene veiligheid, beftaande uit elf leden, en van een zeer aanzienlijke magt voor zien. Deeze commisfie herftelde geheel en al de openbaare rust, gaf bevel cm de vestingen der Stad te herftelien, en bezielde het volk met het allergevaarlijkst vertrouwen op deszelfs eigene kragten. Wanneer Zurich en Bern de eerfte mare van den jongden opftand bekwamen, verboden zij hunne onder-  REIZEN BOOR S WITSE R h A NE>. 365 derdaanen alle gemeenfchap met eene regeering die op overweldiging en geweld gegrond was; en zij raadden de Syndicusfen op het kragtigfte om de burgers tot eene onmi.ddeliike herftelling van de wettige conftitutie te vermaanen ; een oogenblik verzuim , zeiden zij, zou een onherftelbaar bederf naar zich fleepen. Eenige weinige dagen daar na zond den Franfchen gezant de brieven van den nieuwen Senaat te rug, en herinnerde aan de burgers des, Konings plechtige verbintenis om de onderdrukten te onderfteunen, en om de oude regeeringsvorm te: befchermen. De burgers van Geneve, hoezeer verlaaten van alle hunne bondgenooten , waaren echter doof voor alle vermaaningen, zich iedelijk verlaat tende op de rechtvaardigheid hunner zaak, en weezen daarom alle aanleiding tot bemiddeling van de hand dan die volgens hunne gevoelens moest uit-, loopen. De burgers en inboorlingen , die uiterlijk zeker binnen hunne muuren, en overtuigd waaren, of, dat Frankrijk het niet durfde waagen om hen aan=. tevalien, dewijl dat als dan de gevangenen daadelijk de ilachtoffers van zulk eenen aanflag zouden worden, en dat zij in ftaat zouden zijn om eenen. langduurigen en roemrijken tegenftand te bieden, wilden geduurende twee maanden zelfs niet hooren na eenigen voorflag om de afgezette Magiftraaten te herftelien, en konden bij geen mogelijkheid overgehaald worden om een gedeelte hunner voorrecht ten, en bijzonder dat van her-kiezing, opteofferenv ten einde de overigen te behouden en raeer en. nseerte verzekeren^ 4* 4s. t Mk^  W. C O X B Eindelijk, trok het onweer van alle kanten te zaamen, naderde langzaam, en bedreigde de Stad. De Koning van Sardinien en het canton van Bern, onderfteunden beiden de oogmerken van Frankryk, zonden krijgsvolk tegen Geneve , en hunne wederzijdfche generaals, de Heeren dg jua Marmora en Lentulus kreegen bevel om in overleg met den Franfchen bevelhebber de Deer de Jaucoubt te werk te gaan, die tot op de grenzen aan' het hoofd van een aanzienlijken hoop krijgvolk voortgetrokken was. Niets veroorzaakte meer verwondering en verontwaardiging dan de vereeniging van Sardinien en Bem met de Koning van Frankryk, en echter was 'er niets meer overeenftemmende met de oogmerken van deeze twee mogendheden, j De koning van Sardinien had belang in de bewaaring van eene Stad, welke de hoofdbron van werkzaamheid en welvaaren voor zijne Savoyfche onderdaanen uitmaakt , en welkers inwendige twisten reeds eene vermindering van zijne inkomften hadden veioorzaakt: en.dewijl hij in goede ftaatkunde niet kon toelaaten dat de Franfchen hunnen invloed in deeze gewesten vermeerderden, en daar en boven, zonder zijne tuffchenkomst, de Geneeffche onlusten ten onder bragten, bood hij vrijwillig zijne hulp aan tot het volbrengen van eene zoheiizaame zaak. liet canton Bern verlangende om de tusfehenkomst van vreemde mogendheden in de Switferfche zaaken vooriekomen, maakte in eenen brief aan de Syndicusfen van de volgende vermaaningen gebruik. % Verdubbel uwe pogingen by uwe.medeburgers., „ en  REIZEN DOOR SWITSEREANE. 3^7 „ en fpan alle uwe vermogens in om een einde aan „ de ongelukkige verfchillen te maaken, die on„ twijffelbaar op de verwoesting van het gemeene- best moeten uitloopen. Eene fpoedige herftelling „ van de wettige regeering zal aan hetielve zijne getrouwe bondgenooten wedergeeven , die met de t> grootfte zorgvuldigheid hunne goede diensten „ ten behoeven van den ftaat aanwenden." Doch wanneer deeze gepaste vermaaningen vmgteloos waaren, en de burgers door hunne Hand vastigheid zich de gevoeligheid van Frankrijk en van Sardinien hadden op den hals gehaald, kon Bern niet ftil zittende gedoogen dat twee zulke magtige mogendheden, in een zo belangrijk en beflisfend tjjdftip voor deszelfs eigen belang, en voordat vaohetSvvitfersch bondgenootfchap. tusfchen beiden kwamen; en dewijl Zurich voop.igtiglijk geweigerd had om een werkzaam aandeel tegen deszelfs bondgenoot te neemen, ging Bern.ra&x. die onverzetlijkheid en ftoutmoedigheid voort, welke alle deszelfs raadsbefluïten kenmerkt, en voegde zijne krijgsmigt bij de zaam verbondene legers van Frankryk en Sardinien. Niettegenftaande deeze magtige vereeniging , en zelfs te midden van deeze bedreigende verfchijnzelen , gingen de Geneveefen voort om de wallen met eenen onvermoeiden iever te verbeteren. De landlieden van het grondgebied booden zich zelvei b:j hoepen aan om zonder betaaling de wagt te betrekken , en aan de vestingwerken te arbeiden ; vrouwen van allerlei rang en ftaat, begaven zich in menigte naar de wallen, als naar eene plaats van openAa 5 baare  368 w. e o x e baare verlustiging, terwijl zij tevens de mannen aanmoedigden en ten fpoorflagen verftrekten om in hunnen arbeid voorttegaan, en fommigen zelfs, in hunne, vermoeijenis deelende, hielpen zwaare lasten aanbrengen , of het kanon op de bolwerken planten. Te midden van dit bijna algemeen vertrouwen, zugtten eenige weinige verftandige .perfoonen in het geheim, ziende de onmogelijkheid van wederfland, doch waaren genoodzaakt om hunne wezenlijke gevoelens te verbergen, en durfden in het openbaar niet anders dan hoop, gerustheid, en moed doen blijken. Midlerwijl trokken de belegeraars aan alle zijden voorwaards , de drie bevelhebbers hielden meenigvuldige bijeenkomften, en ontwierpen een algemeen plan van aanval. Eindelijk, zond de Heer de Jaucourt op den 29. Junij 1782. een boodfchap aan de Sijndicusfen, waarin, na in het breede over de belangelooze voorneemens van den Koning zijnen meester te hebben uitgeweid, alsmede betuigd te heb. ben dat hij de onaf bangelijkheid van het gemeenebest eerbiedigde, en alleen verlangde om de goede orde daar in te herftelien , hij verder zeide, dat indien men zijne krijgsbenden niet binnen liet en de volgende voorafgaande vredens - voorwaarden aannam, hij genoodzaakt zou zijn om met geweld de ftad te bemagtigen. Onder andere voorwaarden , vorderde hij, dat niemand op ftraat zou verfchijnen, vermits msn die anders volgens krijgswetten zou ftraffen; dat een zeker getal burgers, i/aaronder alle de hoofden der Reprefentants binnen vierentwintig uuren uit Geneve zouden vertrekken; dat alle de wapenen aan de drie generaals zouden overga  reizen door switserland. S^9 geleverd worden ; de afgezette magiftraatsperfoor.eri dadelijk in hunne bedieningen herfteld; en dat een befiïsfend antwoord binnen twee uuren moest gegeeven worden. De generaals Lentulus en de la Marmora drongen ook beiden op deeze vo<.-? waarden aan. Het is onmogelijk om de woede, verontwaardiging en wanhoop uittedrukken, welke deeze vernederende voorwaarden te Geneve verwekten. Zonder de minfte raadpleeging befloot een ieder liever omtekomen dan dezelven aanteneemen, en het oogenblik van gevaar had geene andere uitwerking dan om den moed der belegerden aantevuuren en optewekken. Terwijl zij zich naar de wallen fpoedden, en zich tot de verdediging gereed maakten, verkreegen de Sijndicusfen van de drie generaals een uitllel van vierentwintig uuren. In deezen tusfchentijd maakten zich niet alleen mannnen van allerlei jaaren ter verdediging van de ftad in gereedheid, maar zelfs vrouwen en kinderen namen de ftraatfteenen op en bragten die op de daken der huizen, ten einde dezelven op den vijand te werpen, wanneer het hem gelukken mogt de ftad door geweld inteneemen. Zodanig was den algemeenen iever, dat omtrent tagtig vrouwen en meisjes, in ander gewaad gekleed, zich aanbooden om een compagnie opterichten, ten einde haar vaderland te verdedigen. De commisfie van algemeene veiligheid nam haar aanbod aan, en plaatfte ze in een der barakken, welke voor het ge* fch ut der belegeraars gedekt was. Deeze Amazoonen weigerden , met een vuur ver boven lnare fexe  S7o W. C O X E fexe verheven, eenen post die niet genoegzaam voor de vijanden blootgefteld was, en, dewijl de ftad ^ kort daarna zich overgaf, hadden zij geen gelegen1 heid om door dapperheid haare vaderlandsliefde aan den dag te leggen. Alle deeze verfchillende blijken van de moedigfte voorneemens, dieeenpaarig alle ftanden, jaaren,, en fexen bezielden, bragten de Negatives in verlegenheid, die nimmer hadden kunnen voorzien, dat het volk de zaaken tot zulk een wanhopend uiterfte zon drijven. Om die reden hielden hunne aanhangers met de gemaatigdfte onder de Reprefentants. bijeenkomften, met oogmerk om middelen van vereeni? ging te beraamen, doch zonder gevolg. Eindelijk, naderde het noodlottig uur, waarin het antwoord moest te rug gezonden worden: zijnde de gegeevene tijd des morgens om tien uuren verftreeken, en op de eerfte tromflag waaren de wallen met verdedigers bedekt. Offchoon de ieverigrte voorftanders alleen op 3,000 ftaat gemaakt hadden, kwamen 'er meer dan 5,000 te voorfchijn. Zij fcheenen allen met een en den zelfden geest bezield te zijn, en herinnerden zich onderling die braave burgers van Geneve, dip. met opoffering van hun leeven , de Savoyfche krijgsbenden in den jaare 1602. afdoe-, gen, wanneer de laatften op eene verraderlijke wijze in volle vrede de wallen meenden te beklimmen. Niemand durfde het te waagen om van overgaave te reppen , en een ieder wachtte den aanval met de grootfte onverfchrokkenheid af. In deezen toeftand verlengde de Franfche generaal, op aanhouden va3 de-  réizen dóór switserland. 371 •de Negatives, die voor het lot der gevangenen vreesden, wederom het gefielde tijdperk tot het aangaan van een verdrag. Het eerfte uitwerkzel van deeze herhaalde uit. ftellen was dat daar door de geestdrift der vrouwen verzwakte : zij moesten noodwendig gevoelen dat zij vrouwen en moeders waaren, en begonnen zich reeds alle de ijsfelijkheden van een ftorm voorteftellen, als ook te ontwaaren wat het te zeggen was ten prooi van tomelooze en verwoede krijgsknechten gefield te worden. Ten tweeden, konden vreesachtige en voorzichtige perfoonen het waagen om hunne vrees onder verfchillende voorwendzels te verbergen; en eindelijk veranderde de commisfie van algemeene veiligheid , die tot hiertoe de noodzaaklijkheid van den tegenftand ten kragtigften had aangebonden op eenmaal hun befluit, doch verborgen hunne gevoelens kunftig voor het algemeen, tot dat het te laat was om de overgaave voortekomen. In de tegenwoordige gisting der gemoederen van driften en vooroordeelen zouden de hoofden als verraaders zijn aangemerkt geworden, indien men openlijk de overgaaf had voorgefteld ; zij zouden maar voor hunne eigen perfoonen gevaar geloopen , en die rampen verhaast hebben, welken zij wenschten te vermijden. Ten einde de burgers allengskens tot den uitfiag van zaaken te brengen welken zij beoogden, vergaderden zij deeze in de onderfcheidene ficieteiten (circles), en na hunnen iever en vaderlandsliefde ten fterkften uitgemeeten te hebben , vertoonden zij, dat wanneer de ftad des nagts mogt aangevallen worden , het als dan niet langer ^ mo-  37* w. c o x e mogelijk zou zijn om hen bijeen te roepen. Öin deeze reden droegen zij voor, dat het voordeelig voor de gemeene zaak zoude weezen, wanneer iedere cirkel eenige afgevaardigden wilde benoemen, met volle magt voorzien om in hunne plaats een befluit te kun. nen neemeni daarbij voegende, dat zij behoorden zodamge perfoonen te kiezen, die uit hoofde hunner jaaren en achtingswaardige hoedanigheden, hun vaderland met goeden raad konden dienen, terwijl anderen bezig waaren het Zelve door hunne dapperheid te verdedigen. Deezen raad, beftaande uit omtrent honderd burgers , vergaderde op den i. Julij des avonds ten zes uuren , en eenige weinige uuren uitftel die men nog tot de overgaave der ftad gegeeven had waaren ten naasten bij verlooren. De voornaamften openden de vergadering met uitvoerige aanfpraaken, met oogmerk om den geest der vergadering tot het oog. merk dat men voor had te bereiden. Na dat men den ftaat der vestingwerken voorgefteld had, die door de bekwaamfte ingenieurs alleen genoegzaam geoordeeld wierden om een ftorm afteweeren, en niet gefchikt om langer dan drie of vier dagen een beleg uitteftaan, waagde men het eindelijk om aan die vergadering de noodzaaklijkheid van eene onverwijlde overgaave voorteftellen. Op het alleen hooren noemen van dat woord, lieten zich de heftigften der vergadering aanftonds in verwijtingen uit, en befchuldigden de commisfie van voornemens te koesteren om het gemeenebest te verraaden, zij verklaarden , dat zij dadelijk aan hunne medeburgers de verraaderij hunner gemagtigden zouden bekend maaken, die  RÊÏZEN DOOR. SWITSEREAND. 373 die niet benoemd waaren geworden om over eene overgaave der ftad te handelen, maar alleen om maatregelen te beraamen tot den kragtdadigften tegenftand. Een der hoofden, bevroedende welke flegte gevolgen zulk eene handelwijze zoude voortbrengen* fprong van zijne plaats en plaatfte zich voor de deur, terwijl eenigen van hen die begeerden heen te gaan, hunne degens trokken, en onder het ftorten van wanhoopige traanen uitriepen, „ Een oogenblik te ver„ toeven was deel in het verraad neemen, en moest „ hur. vaderland verwoesten." Alles wierd in het werk gefteld om hun tot bedaaren te brengen: gefchreeuw en vermaaningen hoorde men van alle kanten. Eindelijk, wanneer de vraag betrekkelijk de overgaave wierd voorgefteld, verklaarde zich eene aanzienlijke meerderheid voor de verdediging der ftad tot het uiterfte. Op dit befluit, gingen verfcheiden van de grootfte ieveraars, fteunende op hunne overgroote meerderheid , uit de vergadering, ten einde zich zeiven tot het uur van gevaar voortebereiden. AI s toen wierd aan de overgebleevenen een ander voorftel gedaan ; het gevaar van verdeeld te geraaken, en de burgers van hunne hoofden afkeerig te doen worden, wierd metdefterkfle couleuren voorgefteld. Deeze inboezemingen met een goeden uitflag aangehoord wordende , begonnen de langduurige raadplegingen op nieuw. Een der jongfte leden van de vergadering , aangedaan zijnde door de zieltreffende bedenking der rampen welken weduwen en weezen boven het hoofd hingen, wier mannen en vaders door de hand van den vijand zouden vallen, was van ge-  374 W. C O X É gedagten, dat alleen die geenen welken ongehu-vd waaren, en geene kinderen had Jen, zou veroorloofd Worden om de wallen te verdedigen. „ Wij zijn niet magtig," voegde hij daar bij, „ om de ftad voor „ het inneemen te bewaaren, maar fterk genoeg om „ onze eer te redden, en een minder vernederend „ Verdrag te verkrijgen.'* Hij wierd door een ouder burger in de reden gevallen, die voor de vaders van huisgezinnen de eer vorderde om voor hun va derland te ftrijden. „ Ik heb zes zoons" riep hij uit, terwijl hem traanen van vreugde in de oogen tintelden, ,, en wie zal mij beletten om mij aan 3; hun lieder hoofd op de wallen te begeven?" Toen wierd voorgef aagen om de gijzelaars in het gezigt van de Franfche batterijen te brengen , ten einde daar door de Heer de Jaucourt te beletten om op de wallen te vuuren, dewijl het waarfchijnlijk was dat hij die magiftraatsperiöonen welken hij kwam verlosfen niet aan eenen gewisfen dood zou willen blootdellen. Deeze gedagte, die voor eene korte poos de overhand fcheen te zullen bekomen, maakte plaats voor een meer edelmoedig befluit om de gevangenen in vrijheid te ftelien, en de Negatives toetefiaan van zich naar den vijand tebegeeven, om vervolgens zich tot den kragtdadigften tegenweer te bereiden. Men zeide, dat zulk eene edela handelwijze, in zodanig een fchriklijk tijdftip, waarfchijnlijk de gevoelighjid van de aristocratifchepartij zou verzwakken, en aan die de ge< negenheid zou inboezemen om van den Franfchen generaal gunftiger fchikkingen van vergel yk te bekomen. Ver-  REIZEN DOOR SVVITSERLAND. 375 Verfcheiden uuren befteedde men tot het overweegen van deeze onderfcheidene gedagten. Hetnoodlottig tijdftip naderde; het was middernagt, en de hoofden, die het nu gelukt was om het grootfte getal fchrik inteboezemen, haalden de vergadering in hunne gevoelens over, door eene algemeene uitwijking voorteflaan; en vertroostte deeze, te midden van derzelver wanhoop,met het vooruitzicht omdie vrijheid, welken zij niet langer in hun eigene vaderftad konden hoopen , elders te zullen genieten. Men ftelde vervolgens eene verklaaring op om aan de Syndicusfen, te gelijker tijd met de fleutels der ftad, te overhandigen; de gijzelaars wierden aanftonds naar hunne huizen gebragt; de hoofden riepen de voornaamfte bevelhebbers van hunne posten; gaven bevel dat het kanon van verfcheiden batterijen zou vernageld worden » en eindelijk bereidden zij zich om ter hunner eigene veiligheid de ftad te verhaten voor en aleer de zaamverbondene Krijgsknechten daar binnen kwamen. Wanneer de onverwachte tijding der overgaave van de ftad aan het volk bekend wierd, geraakte het zelve in eene uitzinnige wanhoop. Sommigen omhelsden elkander zonder een woord te kunnen uitbrengen; anderen overlaadden hunne hoofden met de fchriklijkfte vervloekingen; terwijl eenige weinigen, nog tegenftand willende bieden, te vergeefsch hunne medeburgers d en lugtsgefteldheid, overwonnen te hebben., en over veele plaatfen eene vrugtbaarheid veripreid, wel-  REIZEN DOOR SWÏTSERLAND. 399 welken de natuur tot eene eeuwigduurende woestheid fcheen te hebben gefchikt. Eindelijk , kan men onder het getal van de aan hun bijzonder eigene hoedanigheden , die de algemeene kenfchets van dit volk uitmaaken en hen met roem onder de volkeren van Europa onderfcheiden, te recht brengen , eene algemeene eenvoudigheid van zeden , eene openhartige'en ongeveinsde rondborftigheid, als mede eene onvéVwinlijke zugt tot vrijheid. Ik heb nu de voornaamfte waarneemingen , die ik op mijne reizen door Switftrland gemaakt hebbe , aan u meegedeeld : gelukkig! indien ik in eenigerlei opzicht iets ter uwer onderrichting of uitfpanning zal hebben mogen toebrengen. Zij waaren oorfpronglijk alleen tot een bijzonder gedenkteeken van vriendfchap gefchikt, doch het ftrekt mij thans nog tot meerder genoegen de gelegenheid te hebben om in het openbaar getuigenis afteleggen der achting en eerbied waarmede ik blijve Mijn Heer !j Uwen zeer toegenegen en verpligten vriend. WILLIAM COXE. Cc 5 AAN-   AANHANGZEL OP HET TWEEDE DEEL.   AANHANGZEL op het TWEEDE DEEL. Naamlijst van de voornaamjle Boeken die van tijd tot tijd in den loop van dit Werk gebruikt zijn. A. 7ÜK.emarh on feveral Parts of Italy and Switferland. Door J. Ad dis o n. 8vo London. Francois Joseph Nicolas d'Alt de Tiefenthal Hijloire des Helvetiens. 10 Deelen. 8vo. Frii75o—*753. A port a's Htftoria Reformationis Ecclefiarum Rhaticarum. 2 Deelen4to. Curiaj Rhajtorum 1771. fcurg, 1777. And re a's Briefe aus der Sehweitz nach Hanover gefchrieben. 4W. Zurich en Winterthur, 1776. B. Tableaux Topographiques Pittoresques, Phyfiques, Biftoriques, Moraux, Politiques 3 & Litterair es dt h  404 aanhang z el op het la Suijft. Door de Heer de la Borde. Fol. Parys met 216 plaaten. De text is voornaamelijk door den Baron Zurlauben van Zug gefchreeven. Manuel pour les Savans & les Curieux qui Voyagent en Suife; door de Heer Besson. Laufanne. 2 Deelen. 8vo. 1786. Memoires Critiques pour fervir d'Eclaircifements fur divers JPoints de PHiftoire ancienne de la Sui/e, &c. door Charles Guill. Loys de Buchat, Laufanne, 3 Deelen. 4to. 1747—1749. Nouvelle Defcription Générale £? particuliere des Glacieres, 'vallées de Glacé , £? Glaciers qui forment la grande chaine des Alpes. Door de Heer Bourrit. 3 deelen. 8vo. Geneve 1785. Some Letters containing an Account of ivhat fee med mcft remarkable in Switferland and Italy, &c. Gefchreeven door G. Burnet. 8vo. London. 1786. D. & F. DiStionnaire de la Suijfe. 2 Deelen. 8vo. In het Hoogduitsch vertaald , en aanmerkelijk vermeerderd , onder den volgenden tijtel. Hiftorifche, Geographifche, und Phyficalifche Bcfchreibung des Schweitzerlandes. 3 deelen. 8vo. Bern 1782. Johan Conrai) Faesis Pfarrers der Gemeinde Uetikon Staats und Erdbefchreibung der Schweitzerifchen Eidgenosfchaft; door Joh. Conrad Fueslin. 4 Deelen. 8vo. Zurich 1768. Joh. Caspar Fuslin 's Gefchichte der Beften Kuenftler der Scèweitz.5 Deelen. 8 vo. Zurich 1769. Staats  tweede deel. 405 Staats und Erdbefchreibung der Schweitzerifchen, Eidgenosfchaft; door Joh. Conrad Fueslin. 4 Deelen. 8vo. Zurich 1770. G. Hifloire Abregde des Officiers Suijfes quife font diftingués aux Services Etrangers dans des grades fuperieurs. Door den Abt Francois Girard. 3 Deelen. 8vo. Friburg, 1781, 1782. ' Die Eisgeburge des Schweitzerlandes befchrieben von Gottlieb Sigmünd Gruner. Bern. 3 Deelen. 8vo. 1760. Rhatia, Das ijl Ausffuchliche und xvahrhafte Befchreibung der dreyen loblichen Grauen Buendten und anderer Rhetifchen volker. Door JoHANN GüLER von Weineck. Fol. Coira, 1616. H. Hacquet's Phyfikalifche Politifche Reize aus den Dinarifchen Rheetifchen in die Norifchen Alpen, in Jabre 1781. undifè^ unternommen. aDeelen. 8vou Leipzich 1785. Gottlieb Emanuel von Haller, &c. Bibliothek der Schweitzer Gefchichte und aller Theile fa dahin Bezughaben. 6 deelen. 8vo. Bern 1785-1788. Een zevende deel, bevat den algemeenen inhoud. Plelvetifche Bibliothek. 6 deelen, 8vo. Zurich 1735-1741' Briefe ueber die Schioeitz. Van C. C. L. Hirschveld. 2 deelen. i2mo. Leipzich 1776,1785. 1 K.  Jp6 aanhangzel op het «h. y K. s.. v ?".. ... Afchort Account of the Ancient Hiftory, prefent Government, and Lavjs, of the Republic of Geneva, door G. Keate, Esq. 8vo. London 1761. Kuetner's Brief e eines Sachfens aus derSchweitz, an feinem Freund in Leipzig. 3 deelen. 8vo. Leipzich 1784-1786. L. Jacob Lauffer's Profeff. Eloq. & Hift. Genaue und Um/laendliche Befchreibung Helvetifcher Ge/chich' te, &c. 18 deelen, 8vo. Zurich 1736-1739. Leu's Allgemeines Helvetifches Eydgenosftfches odcr Siveitzerifches Lexicon. Zurich. 20 deelen , 4to. 1747—17^5- Bijvoegzel, 2 deelen, 4to. Memorie Iftorifche della Valtelina, door Pxetrq Angelo Lavïzzari. 4W. Coira 1716. M. Meiner's Briefeueber die Schiveitz. 2 deelen. 8vo. Berlin. 1784, 1785. Leonard Meister's, Helvetiens BeruehmleMaenner, 2 deelen. 8vo. Zurich. 1782, 1786. ■ Berhuemte Zuricher. 2 deelen. 8vo. 1782. ■ :— Kleine Reife durch einige Schzveit' eer Cantone. 8vo. Bazel 1782. ■ —— Hauptszenen der Helvetifchen Ge. fchichte. pvo. 2 deelen 1784. ' .J ''■ ?'.* Helvetifche Szenpn der Neuern Schwari  TWEEDE DEEL. 4O7 Scbwarmerey und Intolerant. 1 deelen, 8vo. 1785. Gefcbicht van Zurich. 8vo. Zu- rich, 1786. . Abrisf des Eydgenoftsfifchen Staatsrechtes 8vo. St. Gall. 1786. Gefchichte Schweilzerifcher Eydgenosfchaft. door Jobannes Muller, a deelen. 8vo. Leipzig. 1786. " P. Helvet ia Antiqua £? Nova opera & ftudio, Joh. Bapt. Plantini. 8vo. Bernje, 1756. benevens Tig. Helvet. 1737. Q. Difertationi Criticho floriche intorno al la Rezia di qua delle Alpi oggi della Valteline d'All Abbati Francesco Xaverio Quadri. 3 deelen , 4to Milano 1755-J756. R. Voyages Mineralogiques en Suijfe. Door de Graaf Gregorie de Razomofski. 8vo. Laufanne, 17^ 1784. Hiftoire de la Reformation de la Suife. Door Abraham Rochat. 6 deelen, 8vo. Geneve 1747— 1728. Delices de la Suife. 8vo4deelen. Leiden 1714. Eerst door Rochat onder de vergierde naam van Gottlieb Kypseler uitgegeeven. Naderhand verfcheiden maal herdrukt. Verbeterde druk van a deelen. 4to. Neuchatel 1778. II. Deel, II. St. Dd S«  408 aanhangz el op het S. ' • Voyages dans les Alpes. Door H. B. de Saüssure. 2 deelen. 4to. of 4 deelen in 8vo. Geneve. Scheutzeri Itinera Alpina. 4 deelen, 4to. Lugd. 1723. Beytraege zur naehern Kenntnifs des Schzueitzerland. Door Rüdolf Schintz. Zurich. 8vo. 1785— 1786. Gefchichte der Entlibucher. Door Joseph Xave* ri Schnider von Wartensee. 8vo. 2 deelen. Lucerne 1781, 1783. Catalogue raifonnêe des Manufcripts confervds dans la Bibliotheque de Geneve. Door Jean Siinnebier Boekbewaarder van Geneve, 8vo. Geneve 1779. Hiftoire Literaire de Geneve. Door de Heer Sennebier. 3 Deelen 8vo. Geneve 1786. De Republicd Helvetiorum Libri duo, auftore Jofia Simlero Tigurino, &c. Tiguri apud Frofchovaar, 1576. 8vo 409. bladz. Eene nieuwe uitgaaf, door Fuesselin vermeerderd, draagt den volgenden tijtel: JosiiE Simleri de Republica Helvetiorum libri duo, in quibus Helvetiorum foedera, mores, belli& pacis Jura, totamque illorum Rempublicam fummd fide defcribit: adjunStum efi compendium Hiftoria Helvetica. Antiqua, AuStore Jo. Conrado Foesseeino, qui etiam Hiftoriam Helvetiorum ab aufpiciis reformat. fidei ad hac usque tempora ex antiqui nominis Scriptoribus exoticis collegit fimul nonnullas in civitatibus Helveticis mutationes faStas paucis enarravit. Tiguri 1734. 8vo. 699. bladz. Catalogus codicum MSS, Btbliotheca Bernenfts An-  TWÈEOE DEEL. 409 Annotationibus cfiticis illujlratus. Curante J. R. Sinner. 3 deelen. 8vo. Bernae 1760—1772. Voyage-Hifcorique & Literaire de la Suife. Door J. R. Sinner. 2 deelen. 8vo. Neuchatel 1781. Hiftoire de Geneve. Door M. Spon. Rcctifiée & confiderablement augmentéepar dïamples Notes. 4 deelen. iamo. Geneve. 1730. Pallas Rhcetica Armata £? Togata. Authore Foriunato Sprecher a Burneck. 410. Bazel. 1617. of in lómo Lugd. Batav. 1633. Stanyan's Account of'Switferland. 8vo. London. Storr's Alpen-reize. 2 deelen. 4to. Leipzich 1784. Gemeiner loeblichen Eydgenosfchaft Stadten Landen und Volkeren Chronick. Würdiger Thaten Be" fchreybung. Door Johann Stumpfen. Fol. Zurich. 1546. T. Tcharner's Hiftorie der Eydgenosfen. 2 deelen. 8vo Bern. 1756—1768. Aegidii Tciivdi Depriscdac verd Alpind Rhatid. 4to. Bazel. 1738. ' Chrenicon Helveticum, &c. Uitge¬ ven door Johann Rudolf Iselin. 2 deelen. fol. Bazel. 1734, 1735- Thefaurus Hiftoria. Helveticaj Fol. Tiguri. 1735. Statuti delle Valtelina, &c. Della Latina nelltt volgari Lingua tradotta. Door Georgio Tra verso. 4to. Coira. 1737. Dd 2 VV.  4K5 aamiangzel op het tweede deel» w. Hiftoria Naturalis Helvetia curiofa, in VII. Se. Biones digefta.Aucïore Jo. Jacob. Wagnero. iamo. Tiguri. 1680. Hiftoire de la Confèderaiion Heïvetique. Door de Heer Alexandre Louis de Watteville. 2 deelen. 8vo. Bern. 1758. ook Yverdun; 1768. D'Ivernois Tableau Hiftorique £? Tolilique des Revolutions de Geneve. Te Geneve 1782. InhetEngelsch vertaald, en onder den volgenden tijtel uitgegeeven: An Hiftorical andPoliticalViewoftheConftitution and Revolutions of Geneva in the Eighleenth Century. Door Francis d'Ivernois. Esq. Dublin. 1784. • Baron de Zurlauben's Hiftoire Militaire des Suiffes en Service de la France avec des pieces jufticatives. 8 deelen in lamo. Parys. 1751—1753. ——• 1 Code Militaire des Suiffes pour fervir defuite d F Hiftoire Militaire des Suiffes au fervice de la France. 4 deelen in iflrao. Parys. 1758-1764. v * Einde van het Tweede Deel. BJJ-  BIJVOEGZEL op het 'TWEEDE DEEL. Verhaal van de jonglïe Onlusten en Omwenteling te Geneve in den jaare 17H9. vooi gevallen. ]£k heb de uitgaave van dit werk, het welk gereed was om afgeleverd te worden,, vertraagd, ten einde daar bij een verhaal te voegen van de omwenteling die onlangs wederom te Geneve is. voorgevallen, welke grootlijks de regeeringsvorm van 1782. die in de 65de Brief befchreeven is, heeft veranderd. Ik heb dierhalven geene moeite gefpaard, voor zo veel de kortheid des tijds zulks heeft toegelaten, om de geloofwaardigfte berichten te verzaamelen ; en ik geef bij deeze aan den Leezer een kort verflag van de oorzaaken en het afloopen der jongde onlusten, welken ten middel verdrelct hebben om Geneve tot haare voorige vrijheid wedertebrengen. Het edict van bevrediging in 1782. vasrgedeld was het gevolg eener lange reeks van twisten oufchen de volks en ariftocratifche partijen. De drie mogendheden. Frankryk, Sardinien, en Bern , door welkers bezittingen Geneve orageevcn is, zagen met Dd 3 vet-  411 BIJVOEGZEL OP HET verdriet, en ongenoegen, geduurig het vuur van bur. gérlijke tweefpalt fmeulen, en telkens bij de minne gelegenheid uitharden; om dit tegen te gaan hadden zij zich onderling vereenigd, ten einde eene bepaalde en (leedsduurende conftitutie vastteftellen , ook namen zij zodanige voorzieningen als gefchikt fcheenen om in het toekomende voortekomen, dat men zich met eenige vrugt tegen die regeering zou kunnen verzetten, welken zij gemeend hadden te moeten vastftellen. Door de vereenigde magt van de drie mogendheden wierd het grootfte gedeeite van de Geueveezen genoodzaakt zich aan de vernederendfte voorwaarden te onderwerpen: de uitbanning van de volks-hoofden, het verbod om de wapenen te voeren , en eene vreemde bezetting in barakken gelegerd, die geheel en al ter befchikking van de regeering ftond, maakte de grondfteun uit waar door de nieuwe ftaats-inrichting onderfchraagd wierd. Op dit tijdftip volgde eene kalmte van eenige weinige jaaren, die bijna geheel aan het gemeenebest onbekend was; dan het was niet anders dan eene doodfche en treurige kalmte; het volk wierd door geweld van krijgsvolk beteugeld, waar van het getal voor zulk een klein gemeenebest veel te groot was; de belastingen tot onderhoud van deeze krijgsmagt , en voor het opbouwen der barakken , waaren zeer zwaar; en derzelver last wierd des te meer gevoeld, dewijl daar door de Geneveezen zich telkens hunne vernedering en onderwerping herinnerden. Geduurende mijn verblijf te Geneve in 1785 en in het volgende jaar, vond ik een algemeen misnoegen on-  TWEEDE DEEL, 413 onder alle de partijen heertenen; veelenvan de Negatives waaren te onvreden ; de Reprefentants onderwierpen zich in ftilte en met eene naargeestige wanhoop; en het volk miste kragt en werkzaamheid. De wijsheid van fommige beraamde fchikkingen in 1782. wierden over het hoofd gezien of vergeeten; die alleen, welken de eerfte beginzelen van vrijheid vernietigden , bragt men zich voor den geest; en de eenigfte gewaarwording welke bijna algemeen de overhand had, beftond in het gevoel der vernedering , die uit de onderwerping van een vrij volk aan eene militaire regeering voortfpruit. In deezen ftaat van zaaken en van algemeen misnoegen tegen de heerfchende partij, voedde veelen van de burgers de heimelijke hoop op eene andere omwenteling, het zij dan dat zij hunne vooruitzichten grondde op den neteligen toeftand van Frankrijk^ of op de gunftige geneigdheid van den Grooten en Kleinen Raad, welkers leden geduurende eenigen tijd de noodlottige ondervinding gefmaakt hadden van het beftier van zaaken door veele moeijlijkheden verzeld te zien gaan. De geestgefteltenis van het grootfte gedeelte was daar heen loopende, om met iedere toevalligheid, die eene verandering in de regeering konde te weege brengen, voordeel te doen. Een zodanigen algemeenen geest van misnoegen was onder het volk doorgedrongen, dat de beftierders zich genoodzaakt hadden gezien om van de krijgsmagt gebruik te moeten maaken tot het (tillen van eenen opftand , die deszelfs oorfprong in den fQhouwburg op den ia. December 1788. nam. Het ftillen van deeze beweeging was maar een Dd 4 feuh^  4T4 . BIJVOEGZEL OP HET hulpmiddel voor korten tijd; en het misnoegen van het volk brak op den 26 Januarij 1789. zonder den minden tegenfland uit, op het verneemen van eene afkondiging waar bij de prijs van het brood met twee duiten per pond vermeerderd wierd. Deeze verhooging, hoe zeer door de fchaarsheid van de bloem van het meel gebillijkt, en voornaamlijk be. flooten om den uitvoer van het brood voortekomen, was echter in de tegenwoordige gefteldheid van het volk eene daad van onvoorzichtigheid. Aanflonds liep het volk te hoop, de bakkers-winkels wierden geplunderd , en op den volgenden dag beroofde men een wagen met brood geladen , en door krijgsvolk geleid, wanneer die naar de wijk van St. Ger. vais aan het comptoir van uitdeeling zou gebrast worden. De fbldaaten , op het gemeen vuurende doodden eenen man en kwetden een ander: het getal en de woede der oproerigen vermeerderde; zij dreeven het krijgsvolk op de vlugt, en droegen het lijk van den gefneuvelden, met zekere lijkplechtigheden, als een gedenkteken van geweld en onderdrukking, tot vóór het dadhuis. Het gemeen, op deeze vertooning, tot uitzinnigheid aangefpoord, viel op twee poorten van de dad aan en bemagtigde dezelven, tei wijl zij den bevel voerenden officier gevaarlijk kwetsten, wanneer hij bezig was met te beproeven om den iever zijner foldaaten en de woede van het volk te beteugelen. In alle opftanden en volksbeweegingen zijn de eerde oogenblikken kostbaaar. De .overheid , in plaats van een beflisfend befluit te neemen, verloor den tijd met raadpleegen ; en den welland van de rs-  TWEEDE DEEL. 415 regeering wierd meer en meer bedenkelijk. In het tegenwoordig geval was het noodzaaklijk of de poorten, die reeds door de muitelingen bezet waaren, te herneemen, of te erkennen, dat de krijgsmagt,. waardoor zij het volk tot hier toe in toom gehouden hadden, niet langer inftaat was om gehoorzaamheid aftevorderen. De krijgs-commisfie , welke met het. bevel over de bezetting tot zekerheid van de ftad gelast was, weiffelde tusfchen haaren piigt om den opftand te ftuiten, en tusfchen haare afkeerigheid om het bloed hunner medeburgers te vergieten. In deezen verfchriklijken tweeftrijd bleef zij eenigen tijd, en eindelijk gaf zij aan twee hoopen krijgsvolk bevel om over de twee bruggens van de Rhone, welken de wijk van St. Gcrvais van het overige der ftad affcheiden, zich eenen weg te baanen, en de poort aan de Switzerfche zijde te hernemen. Dan het was toen geen tijd meer: de oproerigen hadden reeds eene ftet ke borstweering gevormd, waar agter zij door twee brandfpuiten , met kokend water en zeep opgevuld , op de uiterfte einden van iedere brug fpooten; het kruisvuur van piftoolen en ander klein wapentuig, het welk uit de venfter-raamen en de daken der omgelegene huizen voortkwam, kwetfte verfcheiden fuldaaten en doodde den bevelvoerenden officier; de ftraatfteenen wierden opgenomen , en op de daken der huizen gebragt, met oogmerk om op het krijgsvolk te werpen, wanneer het zelve de borstweering mogt overmeesteren en in de ftraaten dringen. Midlerwijl verfpreidde zich liet oproer in de andere gedeeltens der ftad, en het liet zich aanzien dat het zelve algemeen zou worDd 5 den.  4l6 BIJVOIGZEL OP HET den. In deezen ftaat van zaaken bevonden de Regenten , ziende dat zij den opftand niet zonder groote bloedftorting zouden kunnen betoomen, zich genoodzaakt om aan de vorderingen der muitelingen toetegeeven. Een der voornaamfte Regenten begaf zich in perfoon naar de wijk van St. Gervais, deed eene afkondiging waarbij de prijs van het brood verminderd, eene algemeene vergiffenis gefchonken, en alle de oproerigen ontflagen wierden die men inbe. waaring genomen had. Deeze vergunningen herftelden inderdaad voor een oogenblik de rust , maar bragten het zelfde uitwerkzel voort dat men tragtte te vermijden. De hoofden van de misnoegde partij, nu overtuigd, dat de regeering buiten ftaat of niet gezind waare om eene voldoende magt te gebruiken, en vooruitziende dat de gemaatigdheid welke men aangenoomen had zou voortduuren , hielden zij zich gereed om van de eerfte gelegenheid die zich mogt opdoen gebruik te maaken ten einde eenen anderen opftand te verwekken of aantemoedigen, om daar door eene verandering in de regeering te bewerken en de' voorige voorrechten te herkrijgen. Zodanig eene gelegenheid vertoonde zich op den 29 Januari], bij het ten graave beftellen eener vrouw die toevallig door het fchietcn van het krijgsvolk in den oploop van den .6. was doodgefchooten Eene ontzaglijke menigte volks verzelde de lijkftatie, en de overheid gaf onvoorzichtig aan de bezetting bevel om zich te verzaamelen en van gefchut te voorzien. ten einde de barakken en de dadspoorten tegen de aanflagen der menigte te beveiligen. Het gemeen, geloovende dat de bezetting uitgetrokken was om de vijandelijkheden  TWEEDE DEEL. 417 den op nieuw te beginnen , vierde hunne woede dadelijk, en als door éénen geest gedreeven, tegen het krijgsvolk bot, dreef het zelve van hunne posten , en nam zonder tegen (land bezit van de Ihidspoorten. Dit tweede oproer overtuigde de overheid dat allen verderen tegenfland vrugteloos waare. Want, dewijl de oude en nieuwe burgers over het algemeen , in plaats van een werkzaam aandeel in het fluiten der beweegingen te neemen, dezelven liever fcheenen te ftijven en aantemoedigen, zo was het klaarblijkelijk , dat het verlies hunner vrijheid, en de vernedering waar toe zij door het edidt van 1782 gebragt waaren ,alle gevoel van genegenheid en eerbied voor een beftier hadden uitgedoofd, dat, hoezeer billijk en rechtvaerdig in deszelfs handelingen en gedrag, echter, op beginzels van willekeurig gezag gegrond, en door geweld moest (taande gehouden worden. Doordrongen van deeze bedenkingen, en ondervindende dat eene militaire regeeringongefchikten ongenoegzaam was, veranderden de hoofden der ariftocratifche partij opeenmaal van dien grondregel, waar door zij tot hier toe geleid waaren geworden, en lieten door eene zeer buitengewoone omwenteling in hunne gevoelens, dat' gedrag vaaren het welk zij te vooren zo onverzetlijk hadden aangekleefd. Zij gevoelden nu, dat in zulk een klein gemeenebest, en met zo weinige voorwerpen van eerzugt, de eenige ftandhoudende belooning voor hunnen ftaatkundigen arbeid alleen uit de achting, genegenheid en vertrouwen hunner medeburgers kon getrokken worden ; zij gevoelden insgelijks, dat uit dat beginzel han-  4i8 B1JV0EGZEL OP HET handelende, het verftandigfte gedrag het welk zij bij de tegenwoordige gelegenheid konden aanneemen daar in beftond, om eene conftitutie te veranderen welke gebleeken was wezentlijk gebrekig te zijn; en welke, vermits zij de dierbaarfte rechten en voorrechten van een vrij gebooren ingezeten verkorte of vernietigde , ongenoegzaam was om zich zelve door den gewoonen medgezel van willekeurige overheerfching, de vrees voor militair geweld, ftaande te houden» Wanneer dierhalven, de Procureur Generaal, in naame van de oude en nieuwe burgers, de herftelling van hunne oude vrijdommen, verlof om de wapenen te mogen voeren, de herftelling van de militie, en van hunne cirkels of ftaatkundige focieteiten, voorts de verwijdering van de bezetting uit de barakken,en de terugroeping der Reprefentants, die in 1782 gebannen waaren, vorderde, wierden deeze gemaatigde eisfchen met beleefdheid en zelfs met genoegen ontfangen% De twee partijen, vermoeid door voorledene twisten, en zeer begeerig om zich ten nutte van de algemeene zaak te vereenigen, ftemden in om weder, zijds het een of ander van hunne eisfchen te laaten vaaren, en om van de magt gebruik te maaken die aan hun in 1782, door de zich ten waarborg gefield hebbende mogendheden , was voorbehouden , om namelijk de wetten met de minderheid van drie vierde van de ftemmen te kunnen veranderen. De voorafgaande punten wierden zonder moeijelijkheden vasrgefteld, men benoemde eene commisfie om het edict van 178a. te overzien en te verbeteren; en het nieuwe edict van bevrediging, onder den tijtel van  TWEEDE DEEL. 419 vau Modification d PEdift de 1782, of, Nadere Befaalingen op het edidt van 1782, wierd door den Senaat, Grooten en Algemeenen Raad goedgekeurd. De bijna algemeene eensgezindheid waar mede deeze zaak behandeld werd was zo groot dat in de Vergadering van den Algemeenen Raad, die op den 10 February vergaderde, de Nadere bepaalingen met 1321 tegens 52 ftemmen, wierden aangenomen. De afkondiging van het nieuwe edict gefchiedde onder de luidrugtigtigfte toejuichingen en algemeene vreugdebedrijvingen, en men heeft vervolgens de toeftemming van de drie zich ten waarborg gefteldhebbende mogendheden gevraagd, die met het grootfte ongeduld te gemoet gezien word. Het edict, van 1782. blyft in alle deartijkelen die niet door deeze nadere bepaalingen herroepen of veranderd zijn beftaan; of, om de woorden van deeze bepaalingeu zelve te gebruiken, „ Het ediét van den 21. November 1782, benevens de bepaalingen door het tegenwoordige edict ingevoerd, en het ftaatkundig wetboek op den 13. Juny 1783 afgekondigd , zullen gezaamentlijk de grondwet van den ftaat, en de volkomene verzaameling Van deszelfs ftaatkundige inftellingen uitmaaken." * In het bepaalen der conftitutie heeft men nu verHandig de middenweg verkooren tusfchen het al te democratifche van 1768, en het al te ariftocratifche van 1782. De Regenten hebben hunne toeftemming gegeeven om de hatelijkfte artijkelen in het edict van 1782 te herroepen, welken voornamelijk tot de volgende gebragt worden. , 1. De  420 BJJVOEGZEL OP HET i. De bezetting zal even als vóór het edid van 1782, aan de bevelen van den Senaat, van den Syndicus over de Wagt, en van de leden van den Grooten Raad, onderworpen zijn; ook zal die niet meer in barakken gelegerd worden. De bezetting moet trapsgewijze op 600 man gebragt, doch dezelve kan op begeerte van den Grooten Raad tot op 720 man worden vermeerderd. De officieren zullen door den Grooten Raad, uit de oude en nieuwe burgers, en uit de inboorlingen gekoozen worden. 2. De militie zal wederom herfteld, en dekrijgs» oeffeningen ook hernieuwd worden. Een regiment vrijwilligers uit de oude en nieuwe burgers, inboorlingen en inwoonders moet, onder de beveelen van den Senaat en van den Syndicus over de Wagt ftaande, worden opgericht. 3. Alle oude en nieuwe burgers, inboorlingen, inwoonders en ingezetenen zullen de wapenen mogen voeren, en aan andere perfoonen in de Stad verblijf houdende is het verboden om zonder verlof fchietgeweer te mogen hebben. 4. De cirkels, of ftaatkundige focieteiten, zullen herfteld worden, doch het is aan dezelven verboden om over zaaken van ftaat of het beftier der regeering te raadpleegen of te ftemmen. 5. Eene vermeerdering van gezag word aan de zes en dertig adjuncten of bijgevoegden gegeeven, het welk hun aanzien en bijgevolg ook het gewicht hunner vertegenwoordiging vermeerderd. 6. Alle perfoonen die bij het edict van 1782. gebannen zijn worden teruggeroepen, wanneer men de toeftemming van de drie mogendheden daar toe kan ver-  TWEEDE DEEL, 421 verkrijgen; en die geenen , welken van hun burgerrecht waaren beroofd geworden, om reden dat zij den eed van getrouwheid aan de regeering in 1782. vastgefteld, hadden geweigerd, zullen in hunne rechten herfteld worden. Daar en tegen ftemde de volkspartij in de artijkelen van het edict, van den jaare 1782, waar bij het recht van herkiezing vernietigd, en het recht van vertegenwoordiging aan de zes en derdg adjuncten of bijgevoegden wierd overgebragt- Deeze partij heeft verftandig gehandeld met van het recht van herkiezing aftezien, dewijl het zelve een foort van ostracismus of uitbanning, en de bron van zo veel argwaan en verdenking was, waardoor voornaamelijk de onlusten veroorzaakt wierden, welken de omwenteling van 1782 voorafgingen. Zij heeft niet minder voorzichtig gedaan om het recht van vertegenwoordiging, zo als het vóór dit edict bij ieder oud en nieuw burger huisvestte, te vernietigen. Het gebruik, of liever het misbruik van dit recht veroorzaakte , door de verwarde bijeenkomften van een groot getal, veelvuldige opftanden en oproeren; en men had door de ondervinding geleerd dat het een gevaarlijk hulpmiddel was cm de menigte als een werktuig van ftaatkundige inzichten te gebruiken. Bij het edict van 1782 was ten voordeele van de inboorlingen bepaald, dat geduurende den tijd van tien jaaren jaarlijks vijf, en na verloop van dienüjd jaarlijks drie inboorlingen tot burgers zouden verkooren worden. Nu maakte men eene verderefchikking ten hunnen voordeele, namelijk, dat aan alle de inboorlingen die zulks tot in den vierden graad zijn  42a bijvoegZel op het zijn het burgerrecht zal gegeeven worden, wanneer zij den daar toe vereischten ouderdom zullen bereikt hebben. De tijd kan alleen leerenof de tegenwoordige regeeringsvorm gevestigder dan de voorige conftitutie zal zijn, dan of een kort verloop van jaaren niet wederom eene andere omwenteling van zaaken zal te weege brengen. Indien wij echter uit de thans plaats hebbende gemaatigdheid en gefteldheid van de twee partijen mogen oordeelen, fchijnt dezelve de fterkfte blijken en vereischtens van een duurzaam beflaan met zich te dragen. De gemaakte veranderingen zijn in allen opzichten rechtmaatig, redelijk en zelfs noodzaaklijk. Het was thans de eerftemaal dat alle de rangen van den ftaat vrijwillig, en zo te zeggen, eensgezind hunne toeftemming gaven, en dat zulks naauwlijks door de minfte blijken van misnoegen of ontevredenheid is gevolgd geworden. De omwenteling van 1768. was de zegepraal der volkspartij over de ariftocratifche, en die van 1782. de nog grootere overwinning van de ariftocratifche over de volkspartij. Maar de tegenwoordige verandering van het beftier wierd noch door de zegepraal van de eene, noch door die van de andere partij verzeld of gevolgd. Deeze wierd door de vereemging van beiden bewerkt; het was het algemeen gevoelen van het geheele zaamvereenigde gemeenebest geworden, om dat geene te herroe• pen , wat de ondervinding had doen zien dat in het ediél van 1782. gebrekig en onbeftaanbaar met de gemeenebestgezinde vrijheid was; en voorts te behouden wat men geleerd had heilzaam en overeenkom-  TWEEDE DEEL. 423 komftig met den geest en grondbeginzelen van de conftitutie te zijn. De bevrediging wierd dadelijk door blijken van oprechtheid en genegenheid tusfchen een ieder van de twee partijen gevolgd, het welk men te vooren nimmer ondervonden had. De zoons van de voornaamfte Negatives bezoeken thans de cirkels van de burgers; de Regenten, die men geen misbruik hunner magt, bij het edict van 1782 bepaald, kon verwijten, hebben dadelijk het vertrouwen van het volk te rug bekomen, zo dra zij van het onderhouden van eene vreemde bezetting in barakken gelegerd afzagen, en hun befluit te kennen gaven om de behoudenis van den ftaat aan de oude en nieuwe burgers en aan de inboorlingen toetevertrouwen. Geen gedenkteken van die zo hatelijke en thans zo nuttelooze krijgsmagt zal 'er meer overblijven. De barakken aan het ftadhuis zijn alreeds ontledigd, en zullen in eene openbaare boekerij veranderd worden ; de nieuwe barakken, met onnoemelijke kosten gebouwd , en meer voor eene bezetting van een mag. tig en willekeurig rijk, dan voor die van een klein en vrij gemeenebest berekend, zullen in een gebouw voor de hoogefchool worden herfchapen. De hervorming in het vak van geleerdheid, het welk zedert den tijd van Calvin naauwlijks eenige verandering heeft ondergaan, word thans in overweeging genomen. In een woord , alle zaaken fchijnen thans tot het algemeen welzijn te zullen zaamen loopen» en het is te wenfchen dat beide de partijen , verlegen op de herinnering van voorige onlusten, onder' ling in zo veel vriendfchap met eikanderen zullen IJ. Deel, II. St. Ee ee-  4^4 AANHANGZEL OP HET TWEEDE DEEEL. leeven als den naieverigen aart van eene vrije regeeringsvorm zal toelaaten; en geene zodanige burgerlijke gefchillen meer verwekken waardoor bet verderf van het gemeenebest zoude kunnen berokkend worden. Gefchiilen , welken tot hiertoe mogelijk bijna onvermijdelijk waaren, maar die, wanneer ze in het ver-volg v/ederoni mogten ontflaan, eenen on. uitwischbaaren vlek op de Geneveezen zouden brengen, en hen nis woelzieke en oproerige geesten moeten doen befchouwen,