574 A B 14   D E CORRESPONDENT, IN DRIE VERZAMELINGEN. Sed cur tamdiu de uno hofie loquimur? Cicero in Catilinam. Te UTRECHT, By J. M. van VLOTEN. 1784.  É  Aan den LEEZER. De Schaver blyvt nog by zyn voorneemcn, om niet op gezette dagen de uitgaaf van dit tydfchrift te bevorderen; maar, naar de omftandigheid van zaaken en tyden, het zelve in 't vervolg te laaten uitgeeven, onder den volgenden tytel: STAATKUNDIGE BYDRAGEN VAN ADOLUS den OPMERKER.   D E CORRES PONDENT. EERSTE VERZAMELING. jtfe ben een Vrijburger in Nederland —- in 'c Sticht heb ik mijn woon verkoozen- ik bewoon eea rieten hutje op een verrukkelijk landhoeve , liet fatzoen wordt bar; maar de plaatselijke ligging van mijn hutje heeft een bijblijvend fchoon, dat ifc met geen pen kan uitdrukken ■ de eenzaamheid vooral is mijn gezellin, en even dit maakt mij meesttijds mijn verblijf des tc aangenaamer de koude verveelt mij het minst ; het inwendig vuur van mijne helder ontvlamde Vaderland- en Vrijheid-liefde ontvangt een geftaadig voedzel, wanneer ik, afgetrokken van het politiek gewoel onzer ijverige Patriotten , hunne toeneemende zege in de goede zaak onzes Vaderlands bewonderen en toejuichen kan; — of, wanneer het Jobs bobden zijn , die mij de op handen zijnde onheilen koomen aankondigen, dan nog hindert mij de koude niet -~— dan ftort ik traanen .' A Zei-  (O Zelden blijf ik langer dan drie dagen t'huis veeltijds ben ik in de ftad dan eens vertoon ik mij in liet gezclfchap mijner vrienden en bekenden dan eens onder onbekenden alleen — zoms verberg ik mijn persoon in eene vreemde kleding — alles heeft zijne reden 's nachts ben ik nooit in de ftad dit heeft niet minder zijne reden. . In de meeste wijken van Nederland heb ik mijne boodens ■ zij weeten hunne zaak en ik de mijne. — UTRECHT. T U R K IJ Ë N. Den i. December. 1783. MIJN HEER! Men begint hier hoe langer hoe meer te begrijpen dat eene onafgebrooken verftandhouding tusfehen regenten en burgers onontbeerlijk is voor de goede zaak van Utrecht; men zegt, dat de verdervende hand daar alleen op uit is, om die onherftelbaar te vernietigen. Uw D. W. Dienaar. Vredelief. Dit heeft ons geenzins verwonderd; te meer, nu 'er zedert eenigen tijd al vrij wat gebeurt is , dat aanleiding genoeg tot het zaaijen van twist en twedragt kon gegeeven hebben; ik geloof, dat ik den bal  ( 3 ) al gantsch niet misfiaa, zoo ik den oorfprong van dit kwaad hier in zoek ,■ te wecten: Het deuntje van Engelfche Cabak, Lieutenant-Stad~ houder, Verdervende hand, Prinfche partij3 enz. begint tegenwoordig al flaauvveren flaauvver gezongen te worden; niet, om dat de Voorlïanders der Enge/fche faftiè liet opgeevcn,- niet, om dat de Cliënten van den Lienitenant-Stadhouder van -tijd tot tijd bekeerlingen worden ; niet, om dat de begunftigers zoo wel, als de bewecgende oorzaaken der Verdervende hand uit het veld geflaagen zijn; niet, om dat de Stadhouder, nu agter het fchild der Godsdienst zijne veiligheid zoekende, zijne zwakheid openlijk verraadt; maar daarom, dat onze burgerij, door de leer der tegen elkander botzende Ariftocrttie en Democratie, als het vvaare in een doolhof verward raakt, en de kwalijkgezinde pesten onzes Vaderlands deeze gelegenheid waarneemen, om inwendige verdeeldheden tusfehen regenten en burgers te berokkenen, zich uit zulk een troubel water een gelukkige vangst beloovende. Deezc Arlftocratie en Democratie, of Adel- reregeering en Volks-heerfchappij fchijnen tegenwoordig de bezighoudende, en werkverfchalFende onderwerpen te zijn der, onzes tijds, denkende, fprce- kende , en fchryvende Politikken. Of men al fchreeuwt en roept, dat onze tijden te verlicht zijn, om niet nfeé te kunnen praaten; mijn God l wat wint het Vaderland daar bij? . met meé- praaten is onze Vrijheid niet gered ; daar is nog zoo veel aftedoen, dat ongedaan blijft liggen: A z de  (4) de handen moeten aan 't werk geflaagen; onze régenten op vrije voeten ge (leid; het juk, dat hen zoo wel, als ons te lang gekneld heeft, uitgefchud; onze geroofde voorrechten herroepen; en onze verdonkerde Privilegiën in hunne voorige kracht en waarde herfteld worden: hier toe moeten wij met onze braave en cordaate regenten de handen in één Haan; hiertoe moeten wij de vernietigde macht onzer Gemee;n;nam:en bentellen, en praatende werken , cn werkende praaten: dan eerst zal ik het Vaderland geluk wenfehen met zijne verlichte tijden , en heil met zijne verdienftelijke Vrijheid-Zoonen; dan eerst zullen wij met vrucht ook voor onze nakoomciingfehap ijveren; anderzins blijft het eene zeke;e waarheid, welke wij hierna met dubbelde lchade en fchande zullen ondervinden, dat wij onze wonden wel voor een' tijd verzagt , maar niet voor aitijd grondig geheeld hebben. Wij, bur¬ gers , willen wel tot dit hatfte alles toebrengen, wat wij kunnen; maar niet minder wachten wij ook van onze regenten, dat , wanneer wij ze eenmaal op vrije voeten gefield hebben, dat ze onzer ook ernilig indachtig zullen zijn ; en, zoo wanneer wij onderhands onze eigen rekening opmaaken, zoo gefchiedt dit niet uit wantrouwen op hunne weder-liefde en verplichting omtrent ons, maar om hen in gecne ontijdige verzoeking te brengen, van als menfehen te kunnen dwaalen, cn ons belang beneden het hunne te ftellcn » Zoo, als dit volgende voorbeeld ons ligt voor navolgers doet vreezen! 'T  C 5 ) V PAAPENVAANDEL, Den 30. November 1783. MIJN HEEP.! Een zeker regent raakte met tv/e welrrfeeneri'de burgers in gefnrek over 't punt van de regeering alles voer uit te hopen. Op de mismoedige vraag van cenen dier burgeren: „ of men dan altijd toeziende gasten zijn moest \ zonder één woord te fprcekeu" cn op de fchertzende bijvraag van den anderen : ,, gij meent 'lijdelijk gehoorzaam? mijn Friand.'" antwoorde de regent: „ het is een zekere regel der Staatkunde , dat van het wel , of kwalijk vaaren der regenten afhangt, het wel, c/kwaalhk vaaren des volks, ën dat het dus van zelvs volgt, dat, wanneer de regenten ''er op uit zijn, om hun eigen welvaaren te zoeken, als dan het welvaaren hunner ondcrzaaten,er in be floot en ligt; een regent, zeide hij voords, moet zijner vrije So:tverainiteit volflrekt meester zyn, om eerst zijn belang te kunnen handliaavcn , cn daar door straks in de gelegenheid te koomen, om het belang zijner onderzaaten te zekerder te kunnen behartigen, en hen bij hunne rechten en vrijheden te hewaaren." Uw D. W. Dienaar. Letgraag. De twijfel niet, of onze burgers zullen dien Staatsman het volgende hebben toegevoegd: „ of het namenlijk niet beter zijn zou, dat men dien StaatkunA 3 dU  (6) digen regel eens omkeerde, en in dezer voege veran* derde ; dat namenlijk van het wel , of kwaalijk vaaren des volks aflmngt, het wel, of kwalijk raaren van den regent : — Zou men daar door niet minder gevaar loopen, dat een regent, te zeer »an zijn belang verknogt, dat eigen zoo fterk de grootfte rol zal laatcn fpeelen , als doorgaands gcfchiedt? Want, zoodra dcezc (lelrcgel doorgaat, dat het geluk des burgers de baarmoeder is van het geluk des regents, dan lijdt het geen twijfel, of de regent zal alles beproeven, om eerst het geluk van den burger daar te (lellen, om dat daar uit straks zijn eigen geluk moet gebooren worden; daar in tegendeel , wanneer die (lelregel omgekeerd , cn het geluk des regents de baarmoeder worden moet van het geluk des burgers , men natuurlijk te duchten heeft, dat een regent, wclligt het waare van de zaak uit het oog verliezende, meest zijn eigen, zelden het volksbelang behartigen zal; en dat dit eindelijk den hcerschzugtigen cn verkeerd naarijverigen onder zijn orde van tijd tot tijd de zaaden van Arifiocratie en Despotiesme in de handen (topt, om ze hier en elders behendig te drooijen, en langzaamerhand tot volle rijpheid te doen koomen; en, om dit laatftc te gelukkiger te kunnen verrichten, is niets, zoo gefchikter, dan even daarom eene lijdelijke gehoorzaamheid te prediken, en het volk in den waan te laaten, dat zij, regenten, het onaffcheidbaar belang van regent en onderzaat gelijktijdig zoeken yoor te (laan, en eenmaal zeker te bewerken." Die regent zal zeker een Buitenfieedfc'ne geweest zijn  C 7 ) zijn, want in Utrecht zou men vergeefsch zulk ee« fiegten Wijsgeer vinden ; getuige hier van het zoo mannelijk en recht repuil'tkainsch Contra-protest der Utrechtfche Vroedfchap, ter zaake van den on- verftandigen en onzinnigen Wieling dienende het zijn dan verlichte tijden, welke wij beleeven, en echter moet men hier en daar meenige van Qaenfieancn dulden, die niet alleen fnood en zot genoeg zijn, om in alle de verpestende leerftelzels van hunnen heilloozen voorganger in te Hemmen; maar ook vermetel en tegelijk kinderachtig genoeg z;jn, om eene taal in den mond te neemen , die wel in de duistere tijden (dat ik het zoo noem) waar in hun verftandige aanvoerder fchrcef , plaats kon hebben, maar in de verlichte tijden onteer eeuw niet, dan in den mond van krankzinnige Wielingiaanen voegt, en zulke regenten, God beter't! rangfehikt op den lijst der, aan geen vuur cn water, 'k laat Haan, aan het roer der regeering vertrouwde creatuuren —- 't fortuin. den a. December, 1783. MIJN HEER! Onlangs las ik Tobias wit uit de Wijsgeer var de •waereld, weet je, dat boekje, daar je mij mee verjaarde , om dat dat zoo mooi was; en federt die tijd ben ik gewoon, om nooit met mijn Heer Trip mijn hoofd in de lucht te houden, nog ook niet met mijn. A 4 Heer  C s ) lieer Scha! diep na de grond te kijken, maarzoo ordendrjkjes in 't midden en weet je nu mijn Heer, wat ze me gisteren verweten hébben? dat ik hög burger was, nog ooit regent zou worden , want dat de eer/Ie altoos gewoon was naar de Jlerren te kijken , en de laatjle voor zig neer; en, moet je weten, dit had een regent gezeid -- hoe het fprook- je in de waereli komt weet ik niet kan je me ook ligt geven? Ik ben U. D. XV. Dienaar. Piet eenvoudig. Al wéér eene trek van ondraagelijkc Pedanterie! — tegenwoordig koomt het op een douzijn, zes, zeven , niet op aan! — ik, voor mij, ben van gedachten , dat de baard zoo min den wijsgeer maakt, als de tabbberd den Staatsman , en de bef den Domi- né en evenwel is 'er toch door den bank wat aan; ten minden eene kerkelijke, politieke of Academie-bul fchijnt invloeds genoeg op den gepromoveerden te maaken, om eene houding zoo, en niet anders aan te necmen : eene fchoolmcester op een boerendorp is zoo wel in den eerfcen opflag kenbaar, als een eerwaardige geleerde, of een wijsgeerig politiek ; cn raakt men 'er gevallig mcè in een discours , pas dan op de comma's cn puncten ; mijd dan de fchaduw zelf van vrijdenkerij ; en wacht u dan zorgvuldig, om van het vermogen des volks te fprecken; dat begrijpen wij niet, zoo lang wij zelve gecne regenten .zijn s en naai" den grond weeten te r kij-  co kijken; — maar ik wil wel zeer gaerne gelooven, dat onze goede Piet eenvoudig het gezegde van dien zeker iemand niet wel verftaan zal hebben; ongetwijfeld zal die regent het zoo gemeend hebben, dat zij met de ftarren, als 't waare, van de hoogte ncderzien op alles wat onder zich is, terwijl wij, als bewonderaars hunner glansrijke majelteit, en als tegen de hoogte opziende, niets meer dan flegts oppervlakkige kenners van hunne en onze Conftitutie zijn; zoo als uit het volgende blijken zal. De BLOEDKUIL. Den 3. December 1783. MIJN HEER! Gisteren had mijn baas gezelfchap in zijn tuintje, en ik heb ze dan maar fchoon beluisterd, moet je weten onder andereu viel het gefprek over een zekere plaats van de Kericr van Eropa, cn ik hoorde een zeker iemand zeggen : „ ja mijn vriend in de geheimenis/en onzer Staatkunde in te dringen is aan ieder niet gegeven — eik een verbeelt zig aanflonds een Staatkundige te zijn, ai bezit hij in waarheid niets meer als een oppervlakkige kunde vanzaaken en voorvallen, die daagelijks gebeuren; of als weleer gebeurt in de gedenkboeken zijn nagelaaten, 't is met onze oridèrfdaicn meestijds fchermen in de Jugt , eene oppervlakkige kennis in onze gefcliiedetiisfen, eenige fiegis geleezene, maar niet doordagA 5 u  C io) U Staatkundige masfiefen (maximen zal de floof gehoord hebben) - Sie daar de Staatsman! Uw D. W. Dienaar Jaap de tuinman. 't Is zeker, dat meenig regent zoo wel als burger Uit de gezegdens van den Courier van Europa No. 17. verfchciden ongegronde gevolgtrekkingen maakt; 't is waar, 't geen hij bl. 65. zegt, welke plaats misfchien die zekere heer in 't oog hadt: „ dat de hepaalingen, welke de leer van het voljlrekte Oppergezag des volks kent, door veelen der ieverigflen van onze gemeenehestgezinden niet altoos' naauwkeurig en zorgvuldig fchijnen in 't oog gehouden te worden ; en 't geen hij als in dénen adem 'er bijgevoegd heeft, dat men hier en daar, en vooral door eenigen , wier gefchiedkunde zich niet verder uitfirekt dan tot aan het begin van den tegenwoordigcn Oorlog , en wier wijsbegeerte meer door Couranten-Schrijvers dan wel door een Locke, Hutcheson of Price is gevormd geworden , van verre gewag 'hoort maaken en mompelen van eene Polksheerfchappij, die op dusdanige wijze wordt voorgedraagen,dat zij meer naar Anarchie, dan naarweu tige regeer ing en beftier fchijnt over te hellen," is ook wel op zich zelve en van zommigen waar; maar niet te min kunnen zulke gezegdens eene ongunftige uitwerking op zommige regenten zoo wel als burgers hebben ; daar de eerften zich wel eens van dezelve als van eene roede bedienen, om den burger, wanneer hij zich bijgeval in Staatszaaken mengt, oogen- blik-  co bliklijk op etc muts te kloppen; terwijl de laatjlen in dezelve een hinderpaal ontmoeten, welke hen ontijdig van al wat Staatkundig is, affchrikt; als waare het met de geheimenisfen der Staatkunde onzer republiek even eens gelegen, als met die der Egijptifche Godsdienst-leer; fchoon wij 'er verre af zijn, om de legerorders hunner Priesteren op pijlaaren en piramiden , in geheime en heilige boeken, en door beelden , (alles ingericht, om het volk te blinden, der Staatkunde dienst te doen, en het Heidensch Priesterdom te begunfligen,) flegts voor een duizendfte gedeelte met de leerörders onzer tegenwoordige StaatsPricstcrcn te willen gelijk ftellen — misfehien heeft het 'er wel den fchijn van. Wij, voor ons, geloovcn, dat eenNederUndfche burger, zedert de jongde uitfehrijving van den beeden-dag tot hu toe , tijd en gelegenheid genoeg gehad heeft , om een duidelijk onderfchcid te leeren tusfehen Anarchie, en eene wettige regecring cn bellier, zoo hij zulks niet eerder geweeten hadt; ook vertrouwen wij van onze verlichte burgerij, dat zij, zoo immer, althands zeker nutijds, uit den ruimen oogst onzer politieke gefchriften , voorraad genoeg heeft opgedaan, om niet langer te kunnen dwaalen in de denkbeelden van Vrijheiden Slavernij;-Arijiocratie en Democratie; -Anarchie en wettige regeering; maar daar het tegenwoordig't meest op aankoomt,is, onzes bedunkens, om de gangen onzer hedendaagfclie 'Ariftocraaten van flap tot flap na te gaan , en ze, bij eiken tred, dien zij vcorwaatds doen, tien treeden te rug te floot en , om ze bij tijds de gelegen-: lieid  heid te beneemcn , van niet op de puinhoopen der anderszins nog kragtdaadig te beperkt ne macht van den Stadln uder hunne grootheid te vestigen, en onze, riü ligt te vcrbreekenc, kluisters tienmaal hechter cn duurzaamcr te maaken, de Utrechifche regenten gaan ons hier in voor; zij gecven ook ons hét zwaard in handen, om eiken Arijlocraat met zege te kunnen bevëgten; en waarom zouden wij met de handen kruislings zitten, en niet eenmaal toegrijpen? Niet minder gelooven wij ook, dat het de oplctting van eiken waaren Patriot ten hoogden verdient, dat men even zoo zorgvuldig de voordplanting der leer eener voljlrekte Democratie, in haare eerde geboorte , moet zoeken tegen te gaan ; gelijk immers de Arijiocratie rcgclregt uitloopt in eene onlijdelijke Despotiesme; even zoo zeker is eene verwoestende Anarchie At onzaalige gezellin der voldrekte Democratie ; ook hier geldt de proefondervindelijke fpreuk: „ het middenweg is veilig," eene Ari- fio-Democratie, zie daar, wat wij zoeken! 'Er is 'er genoeg onder onze Ne'derlandfche burgers, die nimmer Lócie\ Hutchefoli of Price geleezen hebben; maar die echter uit de'gcbcurenisfen van ons Vaderland, of liever uit de natuur der zaakc, gevoegd bij eene hidoriefchc ondervinding, hebben kunnen opmaaken, dat, om de Stadhouderlijke macht binnen haare bedemde paaien te houden , eene andere, niet min , zoo niet meer vermoogende macht in ons boezem gevonden moet worden; dccze acht  C 13) macht nu is, of alleen bij den Adel, of alleen bij het volk, of bij beiden zamen : ■ * Zoo.lang die macht alleen bij den Adel huisvest, en het noodlottig gebeurde, dat de Adel het met den Stadhouder eens is, is dan het volk alleen in ftaat, om zonder openbaar geweld, die dubbelde macht te keer te gaan, wanneer zij de gezette paaien te buiten gaat? — neen' —- zoo lang die macht alleen bij het volk huisvest, en het noodlottig gebeurde, dat het volk het met den Stadhouder eens is, is dan de Adel alleen in ftaat, om ooit of ooit die dubbelde macht te» keer te gaan, wanneer zij de gezette paaien te buiten gaat ? neen! —^ zoo lang eindelijk die macht bij den Adel en het volk beiden huisvest, en het noodlottig gebeurde, dat de Stadhouder Souverain der Nederlanden zogt te wórden, is dan deeze verédnigdc macht van den Adel cn van het volk niet magtig genoeg om den Stadhouder de wetten voor te fchrijven, en van hem te maaken, wat men wil ? faa! -—- moet iemand »nu juist Locke , Hutchefon of Price geleezen hebben , eer hij op de twee eerde vraagen neen, en op de laat- fte jaa, kan antwoorden ? Eer hij uit die drie eenvoudigdc voordellen begrifpen kan, dat eene Arifio-Democratie, of Adel- en Folksregeering de beste is, om te maaken, dat de Stadhouder Stadhouder blijft? eer hij eindelijk befmiten kan, dat nimmer het Folk alleen regeeren moet, om dat de Adel zich dan genoodzaakt vindt om de Stadhouderlijke macht in den arm te neemen, en zich tegen de Democratie met macht te verzetten ? ■ dat nün-  C H ) nimmer de Adel alleen regeeren moer, om dat het Vdk zich dan genoodzaakt vindt om die zelfde Stadhouderlijke macht in den arm te neemcn, en zich tegen de Arijiocratie met macht te verzetten ? —dat nimmer de Stadhouder alleen regeeren moet, om dat en de Adel cn het Volk zich dan genoodzaakt vinden , om, in vcrce'niging van beider macht, zich tegen de Monarchie met macht te verzetten? dat men , wanneer het Volk alleen regeert, voor regeeringloosheid te vreczen heeft ? dat men, wanneer de Adel alleen regeert, voor eene eigendunkelijke heerfchappij te vreezen, en de hulp van een machtigen Van noden heeft, die, in ziüke troubele tijden, alles afvischt, wat mooglijk is, en zich zaakelijk vetmest? en dat men eindelijk, wanneer de Stadhouder alleen regeert, voor eene eenhoofdige regecring te vreezen heeft, en onze Vrijheid rampzaalig misfen, of, zoo wij die eenmaal willen herftellen, ons op gelijken voet als weleer tegen een nieuwen Philips met macht verzetten moet? — Ons natuurlijk verftand, onze geruchtmaakende gefchicdenisfen, gcenc Lockey Hutchefon of Price, leeren ons zulks van zelve! — Een onverftandige Pedant, 't zij hij regent zij, of niet , mooge het gezag zijner gezegdens in dezen brief, uit de hier bijgebragte plaats van den Courier van Europa haaien, hij toont, dat hij den verftandigen Schrijver zoo min kent, als zijne waarc mecning — de Courier van Europa geeft hem geene vrijheid , om , met deeze zijne waarachtige woorden , eiken, burger fchamper af te zetten, en hem met een' Lockey Hutchefm of Price om de ooren te  C 15 ) te (laan, zoo dikwerf hij zich in een Staatkundig discours mengt; of denkt Gij, mijn heer, de Politiek! dat wij de woorden van den Courier niet omgekeerd op u kunnen toepasfen, wanneer Gij ons onze oppervlakkige kennis van uwe Staatkundige geheimenisfen verwijt: „ de bepaalingen, mijn heer ! welks de leer van het volstrekte oppercezag des volks kent, fchijnen ook door veelen der ieverigjlen onzer regenten niet altoos naauwkeurig en zorgvuldig onder 't oog gehouden te worden. — Wij hooren ook hier en daar, en vooral door eenigen, wier gefchiedkunde zich ook niet verder uitjlrekt dan tot aan 't begin van den tegenwoordigen Oorlog , en wier wijsbegeerte meer door Post- en Courier-Schrijvers , dan wel door een Locke , Hütciieson of Price is gevormd geworden, van verre gewag maaken en mompelen van eene adel - heerschappij , die op dusdaanig eene wijze wordt voorgedraagen, dat zij, onzes bedunkens, meir naar Despotiesme, dan naar eene gedeeltelijk wettige regeering- en bestier fchijnt over te hellen." En wees verzekerd mijnheer! dat de achting, eerlied en individuëele gehoorzaamheid, die ieder lid aan de algemeene beftierers der maatfchappij verfchuldigd is, in plaats van langzamerhand te zullen verminderen, afneemen, en eerlang geheel ophouden, veel eer vermeerderen, toeneemen en geheel gevestigd zullen worden , wanneer de begrippen van zommi-, gen onzer regenten omtrent de Souverainiteit van 't volk, die zwanger gaan van zulke ontijdige, ja ftooorelooze gezegdens , als ons mcêr dan eenmaal voor-  voorgekomen zijn, en die ook op niets anders kunnen uitkopen, dan op de trapswijze invoering van eene voljlrekte Aristocratie, en verbanning van .dat gezag des volks, dat met 'dat van den Adel veréénigd, onze maatfehappij in orde moet houden, en derzelver leden bij hunne rechten en veiligheid bewaar en; wanneer, zeg ik, zulke, niet minder heillooze en alzins onverdedigb.iare begrippen, eens beginnen op te houden ! Wij zullen in 't vervolg gelegenheid genoeg vinden om over dit onderwerp meer te kunnen zeggen. De ZWARTE KNECHTEN. ■Den 5. Decemb. 1783. MIJN HEER. ! „ Daar heb ik weer iets voor u opgeloopen , „ daar je wat aan te kluiven zal hebben, of ik weet „ het niet; een Hof mijn heer daar je gaerne over „ fpreekt, dat weet ik, maar daar ik ook gaarne over „ hoor fprceken, dat weet je ook wel, en dat nog „ mooijcr is, je hebt mij belooft , dat je 't me in „ gefchrift zou geven , als wij een maand verder „ waaren, nou hou ik je bij u woord, je kunt 'er „ niet van af, mijn heer, de maand is al ten naasten „ bij gefleten, en mijn konfraters zijn'er fo heet op „ als vuur, ik moet mijn belofte houden ook, vat „ je 't? nou wil je zeggen, wat heb je toch op „ geloopen, fréderikl ja mijn heer, ik had 'er vast me,  , me begonnen, -sis- ik niet bang was, dat je mis» „ fchien aanllons op mij knorren fou, dat' ik fo ligt „ vergeetagtig ben , maar mijn memorie, mijn me„ morie begint mij fulke patten te fpelen, trouwens „ wie kan ook alles onthouden? — in pasfant kan „ ik je zeggen, dat ik gisteren en eergisteren nog „ een haas, vijf, zes heb opgeftooteh, mijne brak„ ken zijn 'er al op af, om ze bij de kladden te. „ krijgen, binnen kort hoop ik zullen ze met hein „ tuis komen, dan zal ik je wat anders weten te „ vertellen — maar om op ons ftuk te komen, twe „ zaaken moet je vooraf weten, eerst moet fe we„ ten , dat onze Utrechifche Lou en Krulis hun „ burger-gefprek op volgende wijze gistren avond ,, begonnen zijn." " ,, „ Lou. Dag buurman! hoe vaar je? „ „ Krul is. Als de glaafen Lou-buur! en ho. „ „ maakt jij 't Vaderlief ? „ „ Lou. Zorgelijk , mijn kind J Zorglijk „ 6 Wat beleef ik nief al op mijn ouden da- ' „ „ heb ik mijn leven dat gezien , en gehoord, dat „ „ ik nu hooren en zien moet! ó mij heugt no* „ „ zoo veel! mij heugt zoo veel ! en als Ik n£ i, „ gaa , wat 'er nu al omgaat in Utrecht, dan „ „ fcheelen onze tijden nog zoo een beetje van de „ „ vroegere jaaren, die ik beleefd heb! en krelisl „ „ jij zult nog anders praaien , als God je leven „ „ fpaart — kind! gedenkt 'er mij bij! ? " Krelis- Hoe! Lou-buur! gaa jij nu zof» gen, en geen maand geleden, heb je jou nóg B * t, „ zoa>  ( i8 ) „, ,, zoo vrolijk aangefteld, doe jij ons zag exer„ „ ceeren —— jij huilde puur van blijdfchap, en „ „ nou zou je zorgen! — wat is 'er dan gaan- „ „ de, dat je zoo ontrust ik hoop ommers .. „ niet, dat 'er onraad is? „ „ L o u. Ja Krelis! wat zal ik je zeggen —— „ ,, jij bent nog jong —— jij bent mee een beste „ „ patriot ik heb je daarom zoo lief, als of „ ,, je mijn vlecsfelijke kind was maar myn „ „ kind! ondervinding, plagt mijn Grootvader fa„ „ liger altoos te zeggen, ondervinding is de bes- ,, ,, te leermeesteres ik ben oud — ik heb „ ,, dat zeggen meer dan eens leeren kennen voor „ waarheid —- ik heb ook veel liefhebberij geJ5 „ had, om onze Vaderlandfe gefchiedenisfen te lee- „ ;, zen ik heb 'er veelc voorbeelden in ge- 3, „ vonden , die deeze waarheid hebben bevestigd — „ „ cn, ik zal wel na den mensen gefproken, niet „ „ in 't geval koomen, om onze tijdsomftandighe„ „ den te kunnen zien afloopcn, maar jij mijn kind! „ zoo veel te beter — maar, wat ik je bidden mag 3, „ zie niet om, als je wel doet; maar verzin toch, „ „ eer je begint! — „ „ Kr el i s. Ik wort hoe langer hoe ongerus3) ,, tiger, Lou-buur! zeg me toch, in Gods naam, „ „ wat jou, op je ouden dag zoo kwelt — je weet, mijn hart is voor het Vaderland — mijn bloed „ „ heb ik 'er voor over ■— mijn huisgezin heb ik lief. ik floof'er genoeg voor— ik eerbiedig mijji, y ne Overheid ik heb eerbied voor mijn gods- ,j „ dienst  C 19) *> „ dienst — en ik oeffen mij in de wanenen — wat >, H wil je meer hebben? 0f doe ik het een en \ aft. » „ der niet na je zin ? hoe zit het ? „ >, Lo u. Je bent een bestige jongen , Krelis! ik » ,f verwijt je niets - maar mag ik niet een woordje * " tCn beste fP^cken? ik heb mijn Vaderland " " 00k lief - * heb dc Vrijheid altoos hoog geu „ fchat, ik heb ook altoos gedagt,dat ik vrij was, „ é m $ 'm een vrijgevochten land woon, maar ,i „ de ondervinding, mijn kind! heeft mij zoo veel „ „ geleerd - ik ben van ouwer tot ouwer een ge„ „ booren burger ia Utrecht - doe ik jong was, » „ heb ik voor foldaat gediend - ik heb mijn pose „ „ ijverig waargenomen — al was ik foldaat, ik u „ verloor toch het recht niet, dat ik op 'sLands„ „ vrijheid had - als het op een vechten aankwam, „ „ dagt ik, dan zal ik vechten voor mijne Vrijheid „ „ ik zal mijn land verdedigen, al was het met „ „ mijn bloed - niemand, dagt ik, heeft mij in „ „ zijn dienst, dan mijn land - ik front wel als „ „ foldaat onder het commando van den Opper-Ad„ „ miraal der landmagt, maar mijn Opper-Admi» " **> Wist ik> flat m« «rij ftondt onder hetOp„ „ per-commando van onzen Souverein - dccze .„ „ wist ik ook, dat eigenlijk was het volk van Ne„ „ dcrland.dat door onze regenten verbeeld wierd * „ dus was ik ook eigenlijk foldaat in dienst van » „ m.jn volk, van mijne medeburgers, van mijne >, „ medebroederen, die aan mij de verdediging 011t> „ zer aüer rechten en vryheden hebben toever. £ z » » trouwd,  C *o ) - v x, trouwd, zoo wel tegen den uitwendigen vijand, j, „ als, wanneer het vereischt wicrd, ook tegen de „ inwendige beroerders onzer rust en veiligheid — „ „ ik had mooglijk nog foldaat geweest, had ik het „ „ ongeluk niet gehad, om mijn vader vroeg tc „ „ verliepen — mijn vader, weetje, was een gesm „ ringe ambagtsman — zijn kostwinning was fober, mijn moeder hielde een dag en avondft „ fchooltje -- ons huisgezin was groot; vijf kin3, „ deren en eene weduw verlooren een grooten (leun — en ik, het fcsde kind, en de oudile 09 » zoon, had, als foldaat een bitter inkoomentje, „ „ om ons allen brood te bezorgen - mijn moeders i} „ kostwinningtje nam niet veel op — ik befloot, „ „ om mijn ontflag te verzoeken — mijn tijd had „ „ ik juist uitgediend — ik kwam uit mijn garni- „ „ foen te huis ik zogt hier eene broodwin- „ „ ning — mijne eene broer nam dienst ter zee — „ mijn andere ging voor kleeremakers jongen die„ „ ncn — mijn jongfte broertje, en twe kleine zus„ „ jes, bleeven tot laste van de weduwe — ik zou „ „ 'er het mijne toebrengen, wat ik kon. — Ver „ fcheiden kostwinningen heb ik aan de hand gej, „ had — het gering fluivertje, tot foulaes van ons ,, „ huisgezin, heb ik zuur verdiend — ik ging nu „ „ en dan wel eens uit op een ampie, of voor mij„ „ ne moeder, of voor mij, maar ik klopte telkens „ „ aan een doofmans deur — met een God loont „ „ jel wierd ik, als een fchamelman de deur uitgeA, „ praat. — En was het al eens, ik zal op je den- u »i keny  C « ) w „ ken, of ik ben mijn woord kwijt, kom bij eene vol„ gende gelegenheid, wel dan wist ik niet, wat mij „ over zou koomen van blijdfchap , in de hoop „ „ leevende, dat het eens zou lukken — maar, al „ „ les te vergéefscB — ik beklaagde mij wel een» j, „ bij den een en bij den ander, en, weet je, wat „ „ ik altijd tot antwoord kreeg : Lou! Lou! de „ „ maan . geeft geen licht van zich zeiven , maar „ „ ontvangt hetzelve eerst van de zon, en deelt het „ „ ons mede! — wie, denk je, dat hier bij de „ „ maan vergcleeken wierd? — deregent, die het „ „ ampt te begeeven hadt! — en wie, denk je, „ „ dat die zon was? — de Luitenant-Stadhouder! „ Krelis ! — en, vroeg ik eens, wat ik doen „ „ moest, om in de gunst van die zon te koomen » „ je moet haar aanbidden: was het anttvoord! — „ „ lieve God! is dat nu de vrucht onzer Vrijheid! „ „ is dit de vrucht van ons burger-recht? — is „ „ dan de macht, die wij aan onzen Sonverain „ hebben gegeeven niet wettig, niet kragtig ge„ „ noeg? moeten zij nog eene macht boven de on„ „ ze erkennen ? komt dat onder een vrijgevogten „ volk te pas? of lijkt dat na flavernij? na°on„ „ dermijning? na overheerfching ? — een vrije re„ „ publiek, dagt mij, dat gants anders was - het „ volk,dagt mij, was daar de zon, en de wettige „ Souverain de maan, die al haar luister van }, „ die zon ontleende; maar neen , onze republiek „ moest flegts den naam hebben, dat zij vrij was - de „ „ Souverain zou ook de maan verbeelden, jaa! maar B 3 „ „ de  „ h de zon zelve moest niet liet volk zijn, maar ,> „ een opgeworpen Dwingland - een Lieutenant:, „ Stadhouder- welke eene verandering, Krelis! „ u als men eens nagaat, wat onze Voorvaderen be~ ,t „ doeld, wat hun goed en bloed bevestigd heb. ti » ben! n " ft kon dan maar aan g*M ampje koomen, „ A Krelis! .vreemdelingen, die op een goedfor,t „ tuintje overkwamen, gingen daarmee ftrijkenn „ dat volkje kon die zou zoo nederig aanbidden» „ de vleizucht wierd hun hoe langer hoe meêr ei„ „ gen — zij kroopen voor de voeten van dcnLieu. „ „ tenant-Stadhonder - zij hadden net ZQQ ^ „ „ agting voorden regent, voör den bur-er als * " V00r de P°es' — VVelIhanshalven dienden zij „ „ zich aan bij den regent, die een bcdieningtje „ „ open hadt, maar, eer zij bij hem kwamen, „ „ hadden zij reeds de tocflemming van den Lieu» n tenant-Stadhouder, cn begrecpen wel, dat de „ „ regent het hart in zijn lijf m hadt, om het te h „ weigeren - de regent zelve hadt ontzag voor * „ den Dwingland, die geheel Utrecht regeerde„ ,, hoe kon dit agting, hoe kon dit ccrbiecfverwck„ „ ken in het hart dier amprenaaren voor onze wet>, n tige Overheid ? - in tegendeel • als 't 'er op >, „ aankomt, dan zullen zij hunnen weldoener uit >, „ verplichting bijftaan, cn den regent laaten zit>, „ ten - het kan ook niet anders zijn, 0f deLieu» „ tenant-Stadhoüder moet grooter aanzien, grooft „ ter vcraoogen krijgen, en meêr ontzien wor- „ >, den,  •» den', hoe grooter zijn aanhUng van amptcnanren „ word — cn wanneer dccze amptenaaren ook «, •» vreemdelingen zijn, hoe fchoon koomen zé dan „ ,, in de kraam van den Lieutenant-Stadhouder te, «» 5« pas, als deeze het'er op gezet heeft, om ons «» ft onze voorrechten te ontueemen , en ons ondet si « eene willekeurige overheerfching te brengeni Zie je wel, Krelis! waarom dat het zoo moeijelijk is voor een gebooren burger om een ampje „ „ te krijgen?— maar nu, nu beginnen de borden. „ „ verh.mg.n te worden «■— zommige van-onze „ „ braaaffte regenten hebben zich ftout genoeg laa? ,5 ten gvkien nu kan de burger het hoofd op- „ 55 beuren — nu kan hij zich- regelrecht vervoegen.^ «5 55 bij zijnen burger - vader —- 'hij hoeft den Lieu„ „ tenant-Stadhouder niet meer' te ontzien — Zyn „ „ rijk is bijna uit — het getal zijner aanhangelin„ gen vermindert merkelijk —, zommigen uit ci„ „ gen overtuiging, dat zij die opgaande zou blin-., „ „ delings hebben aangebeden, zonder te weten, „ „ dat elk een Hap, die de Lieutenant - Stadhouder. „ ,? voorwaards deedt, een inbreuk was op de rech* ,, „ ten van den burger zommigen uit een an- „ „ der beginzel, om de huik na den wind te han„ gen — zommigen uit beanftigheid voor het toe,, koomende, als de throon van dien Utrechtfclien „ „ Mogol gefloopt,en zijn ijzeren fcepter vergruisd „ ,, zal worden, en zijne creatuuren - gevaar loopen, „ „ om onder de puinen te geraaken — zommigen „ ,', eindelijk uit andere inzichten ■ terwijl deeze 13 4 „ » en  t, en geene echt» alles waagen, wat 'cr opzit, w „ om nog met den dwingland het hoofd op te • „ fteeken maar, als hun die kans niet mis- „ „ lukt, dan begrijp ik het mij niet! „ „ Maar, om op ons ftuk te koomen, ik kreeg, «, „ zeg ik, toen ter tijd geen ampt — wij leefden „ „ zoo zuinig, als wij konden , en roeiden ïoo „ „ veel moogclijk tegen wind cn ftroom op „ „ zweet en arbeid wonnen broods genoeg voor „ „ zes monden ik kreeg nog al wat te doen, „ „ mijne moeder ook cn eindelijk een klein er! 3, ,; fenisje deedt ons het hoekje te boven komen „ „ mijne zusters wierden ondertusfehen groot' gey, „ noeg om te dienen — zij raakten uit het huis&„ „ ik trouwde, cn nam mijn jongden broer in de ,, „ winkel3 die mijn vrouw hadt opgezet, eer zij „ „ met mij trouwde onverwagts ffierf mijne „ „ moeder aan eene beroerte — en nu zit ik , zoo „ als je weet in een deftig huishouwen , en kan „ ,, voor mijne vrouw en kinderen ruim de kost win-, „ „ neni of ik dan ook reden heb, om vergenoegd „ „ te zijn met mijn lot, Krelis! maar is dat genoeg? „ „ is het genoeg, dat het mij welgaat? is het ge„ „ noeg, dat ik die gelukkige tijden beleef, waarin ,. „ de burger van trap tot trap begint herfteld te worden in zijne rechten, in zijne Vrijheden ? is ,, ,, het genoeg, dat ik eerlang voorzie, dat die ver„ „ pestende Cabaale uit ons midden geroeid zal wor„ „ den? is bet genoeg, dat ik eerlang voorzie, dat „ „ onze waardige regenten ontheven zullen worden -» m van  05) ,, „ van die kluisters, die hun verhinderd hebben, „ „ om iets buiten den Lieutenant-Stadhouder te „ „ doen? is het genoeg, dat ik eerlang alle mijne „ „ medeburgers , zender onderfcheid van Gods„ „ dienst, die ampten zal zien bedienen, daar men „ „ zoo willekeurig en onrechtvaardig meê geleefd* „ „ heeft, en daar wij boven anderen het eerfre „ „ zo niet het eenigfte recht op hadden ? is het <*e„ „ noeg, dat ik den burger hoofd voor hoofd ge„ „ wapend zie, cm eiken dwingland, die hem'te „ „ na komt, onder de oogentc zien? is het genoeg „ „ dat ik dit alles te gemoet zie, zoo ik geene yas„ „ te verzekerdheid heb, dat het zoo zal uitvallen „ ,, als het fchijnt te beloven? — maar Krelis! „ Krelis! de ondervinding, de ondervinding! „ „ Krelis. Hoe! Lou-buur! gaa je nu heen, „ j, nu ik je het meest van noden heb? „ ,, Lou. Morgen {preek ik uw weer ■ 'J, ,, „ nagt Krelis!" " n - „ Detwede zaak,die je ook vooraf weten moest „ ben ik nu vergeten ik zou het wel kunnen „ verzinnen , zo is 't niet, maar ik zal het lievst „ op een ander tijd doen , ik hou wel van uitftel„ ft», overnemen, in advijs houden 3 en diergelijke „ omwegen of langwijligheden meer , zij hebben „ zo iets van het Majeftieitfe! vat je 't? wat dunkt „ u, fpecltmijn memori mij niet ai mooije parten? „ Zo een heel gefprek van Lou en Krelis ! . „ of begin je al lont te ruiken, mijnheer! wil „ ik het je maar zeggen, wat ik opgeloopen hebr- v het moet 'er tog eens uit kom aan! B S „ Gis-  C 26 ) „ Gisteren zou ik mijn buurman zeggen, watZwsd ger-regeering zeggëri wil, en ziet, teen 't 'er op „ aan kwam, wist ik hem wel te beémfdëh , dat ,; zij haar aanwèezcn van het volk ontleent , en „ eeniglijk aangefleld is tot geluk van het volk , „ zoo als je me zcide , dat dit het gevoelen was „ van Dr. Ptice. toen ik het juist van Price weten s, moest; maar de ziel van de zaak, zoo als je die ,, noemde , was mij ontgaan ; ik' wist wel dat ik „ 'er iets uitgelaaten heb , maar kan 'er maar in 't „ geheel niet opkoomen wat het is 1 wil je nou „ zo goed zijn , en doen mij dit ten eerstén we- ten ? en ik heb je nog iets te vertellen , „ daar je van op zult hooren, of ik weet het niet — 5) cn om niet langwijlig te zijn , zo als je me wel eens verweten heb, gelijk ik het ook nu mooij be„ gin af te leeren, als je nu ziet; zo weet, dat men „ zegt , dat het onderfchcid tusfehen regenten en „ burgers, dit is , dat namentlijk de regenten , uit 3,- hoofde van de aan hun verleende macht , volftrekt „ Souverain zijn en onafhanglijk, en dat bur„ gers, in hunne betrekking tot regenten , als on„ derzaaten verpligt zij n, de] regenten nimmer „ voor te gaan, om dat zij ons voorgaan , maar „' hen altijd te volgen , wanneer zij voorgaan. „ dat zijn bij mij Tentenfics, daar ik geen fier van »> begrijp" Ik ben u Dienaar, Fredrik Leergraag. Zou  C 27). Zou ik liet wel mis hebben , Fredrik ! als ik eens ge'loovde , dat Gij die plaats met opzet vergceten hebt; ten minften, men vindt 'er genoeg , die daaglijks de mond vol hebben van volksvrijheid , en wat tot genoegzaam vcrftand derzelver VÖör het geniesn dienftig geoordeeld wordt, terwijl zij het wezen der1 zaak voor dat zelvde gemeen verbergen,' om destijds' gebruik van hunne onkunde te kunnen maaken ; en die dus ook, in gevolge daar van , wel gteètig toe--' ftemmen, dat de burger-regeering , zoo ver men dezelve vrij kan noemen , des volks eigen werk is; dat zij haar aanwezen van het volk cm leent , en eeniglijk aan gefield is tot geluk van het volk; maar, voegt men 'er met Price het volgende tüsfchcn „dat ook de burger-regeering haar gezag oefent onder „ 't opzicht van het volk." dan zijn het, om het op z\]nlVielingszoo malsch mooglijk uit tédr'tifej ken ,finifferlijke en j'ophistifche droggrouden van een'' woelzieken Engelschman , die de voorheen paifible en rustige burgers en ingezetenen van dit vry gemeenebest vergiftigen, en klatergoud voor egte fpecie doert doorgaan. Vrijburgers van Nederland ! dat zij voor uwe getergde verontwaardiging beeven , die vermetel genoeg zijn, om iehaamteloos Maande te houden , dat uwe eigen vrijheid onder de vleugelen uwer eigen macht alleen niet veilig is! —- die ontkennen durven, dat de oppermacht in uwe handenis!-- Gij zijt vrij! uwe gebieders zijn uwe Dienaarén , die uwe macht vertoon en; zij zijn uwe gemachtigden, die de door u  C»8 ) gemaakte volkswetten ten uitvoer brengen! Gij hebt ze met een algemeen bericht-fchrift , dat zij vol-en moeten, voorzien! zij zijn, aIs uwe plaats-bekleeders, van wegen hun gehouden gedrag voor uw rechtbank verantwoordelijk, en voor datzei vde rechtbank te veröntfchuldigen of te veröordeelen; omdat Gj als aan/lellende wetgeevers Meesters zijt over uwe aangeftelde wet-uitvoerers; -Eene macht, die Gij niet beteugelen kunt, is eene (oppermacht, die Gy met dulden kunt, die Gij niet dulden wilt;uwe volftrekte vrijmacht , uw volkomen zelf beftier k-n en mag alle willekeurig inbreekende machten'weeren, en fnuiken ! Gij alleen kunt uwe wettige be. fticrers tegen allezoortige overheerfching befcher men , en alle onwettige regeeringsvormen vernietigen, wanneer dezelve, of door oogluiking uwer re geerers,of door van tijd tottijd ingefloopen misbruiken , t zij bedekt , 't zij door openbaar gewe!d buiten uwe Souveraine volkswil en toeftemmin- m! gevoerd, of uwer vrije maatfchappij zijn opgedrongen;- andere regeeringsvormen kuntGij in de plaats der vernietigde beraamen , 0f liever „we aêloudft hernieuwen; Gij kunt geene Monarchaale , Arifiocraatifche , of volflrekt Democraattfche Dwingelanden dulden, die uwe bezwoorene en vrij verklaarde Gemeenebestelijke Con/litutie het onderfle boven keeren; ziet daar, vrijburgers van Nederland! Ziet daar de voornaamfte rechten uwer burgerlijke vrijheid» kent ze ! erkent Ze J waardeert ze ! befchermtze !  ( *9) (*) Zij is de grondjlag van al uw eer, het heofd-vóorrecht3 de roem van uwe Natuur ! huiten die vrijheid zijt Gij jlaaven , zonder voorrechten, zonder eigendom , uwe nekken gedwee onder hét juk buigende en kruipende op den wenk van elk nietig fcbepzel, dat Jlout en verwaand genoeg is, om gehoorzaamheid van u te vorderen ! jaa ! Nederlanders ! wilt Gij uw vrijen grond door voeten betreed zien , die de gezegende graven uwer voorvaderen kunnen ontheiligen ; wilt Gij u lafhartig uwe diergekogte voorrechten laaten ontrooven ; wilt Gij uwe onfchatbre vrijheid anderwerf in onzaalige Kerkers gefleept , de vasten uwer erkende en bezwoorene volksmacht u jammerlijk ontweldigd zien |j welaan ï ftaat van uwe burgerlijke vrijheid 'af ! en veilt ze den meestbiedenden te koop voor hechte, voor verguldene ketenen , die Gij uwe Tijrannen nafleepen , en ever de wiegen uwer kinderen en kindskinderen kunt hooren rammelen, tot fpijt van het nutloos geplengde bloed uwer Vaderen, die u , hunne Zoonen, wel Meesters verklaard , maar nimmer Slaaven hebben nagelaaten! Denk niet, volk van Nederland! dat de burgerlijke vrijheid een harfenfehimmig voorrecht is 't is waar, zij is, ten uwen opzichte, die niet méér, die zij weleer wezenlijk was; in dit geval, jaa! bezit Gij eene ingebeelde wijheid ; maar de vrijheid van een Nederlandfchen burger is niets minder dan harsfenfehimmig , of denkt gij dat 'onze Godsdienst «nder de vleugelen eener harsfenfehimmige vrijheid (*) Price. vei-  C 30 > veilig zijn kan cn vrij ? „een { mijne broeders[ ■nog eens, fchoon Gij bijfchemeriicht den fehyn van Vrijheid voor het wezen hebt aangezien , 200 zult gij eeawatl^ wanneer de draalen onzer herrijzende Vrijheid-zon meêr cn meèr zullen beginnen door te breeken, moeten bekennen , dat de burgelijke Vrijheid een volkseigen, cn een omintvreemdbaar recht is , dat u toekoomt, maar dat ook lang verdonkerd en voor u onkenbaar gemaakt is — uwe burger- regeering immers heeft , fai haar aan;vecieIJ VAN y ontleend ; zij is , jaa ! eeniglijk tot uw geluk aangefteld; maar oefent zij kaar gezach wel ook onder uw oi'ziciiï ? neen ! ' 2ie hier mijn volk ! wat u ontbreekt! zie hier , wat uwe' macht nog bewerken moet! Regtfchaapen Patriotten zullen ons deeze waarheid gercedelijk toedemmen, dat eene zaak van dat aanbelang , van zulk een ver uitzicht , niet dan met de uiteiitc bedaardheid van geest , heiligde liefde voor de goede zaak onzes Vaderlands, onwrikbaarden moed cn dandvastigheid , ernftig , oprecht en vredelievend , onder het oog van den alweetenden harrenkenner, en almachtigen bcgundigcr van ons dierbaar Vaderland , moet worden onderzogt, be- Jiartigd , en doorgezet dit is ook ons beëedigd voorneemen— Hij, die ons het hart, dat voor de Vrijheid klopt, uit onzen boezem rukken en vernietigen kan , Hij kan ook alleen onze zucht voor de Vrijheid onzer haarddede cn altaaren dooven , ea u, onze medeburgeren , flegts voor ëën oogen- blik  (3i ) blik berooven van die welmeenende handhaavers uwer verduisterde voorrechten , die , met opoffering; van hun belang, de uwen hartelijk toegedaan zijn, en eens fïagtöffers moetende worden van eene ontmer.S'.'htc vo'gzucht , hunne pennen aan anderen zullen overreiken , die geene mindere liefde voor uwe belangens voeden , en niet minder uwe dwingelanden vreezen ! Wat die Sententies betreft, daar onze Fredrik geen zier van begrijpt, moet ik met een woord aanmerken , dat de zin dier woorden eenvoudig hier op uitkomt „ de regenten zijn Souverain, en de burgers onderzaaten; de laatften zijn dus onbevoegd , om over het publiek gedrag hunner Souveraine regeerers te oordeelen, cn zij zijn dienvolgends gehouden , om, met een blind vertrouwen en lijdelijke gehoorzaamheid, als lammeren hunne herders te volgen, daar, en waar het hun believt hen te willen leiden." Het volgende ftuk over de oppermacht des volks zal het een en het ander in een helderer dach-licht Hellen. De behandeling van het zelve zal misfehien aan zommigen in den eerden opflag niet klaar en duidelijk genoeg voorkoomen; maar eene herhaalde leezing kan veel tot een nader verdand der zaake toebrengen , en die herhaalde leezing, is, gelijk ook in andere, min of meêr ingewikkelde , doffen, althands hier zoo noodzaaklijk , als de eenmaal zekere kennis d$: volksmacht een onontbeerlijk vereischtc is van elken  CsO ken Nederlander , die zijne eigen waardij , en die der Majefteit van 't volk erkennen , en ter gepaster afd met voordeel wil laaten gelden. Voor het overige is de weg, om eene nadere vergaring der door mij bijgebragte gelijkenis te erlangen , door deeze Correspondentie aan eiken twijfelaar •f zwarfgheïd-maaker dagtijks open. Ziet hier, Van De Oppermacht des Volks", uit kracht der Unie van Utrecht, en van NeCrlands Gemeenebestlijke Regee- rings-vorw, Eene naarbijkoomende Gelijkenis. Zeven bizondere huisgezinnen, van vcrfehillende afkomst , geaarthcid, godsdienfïige , burgerlijkeen fhatfche zeden , der langduurige flavernij 'onder hunnen Dwingeland moede , cn op eene heimelijke ontvlugting bedacht , ncemen het eerst gimitise oogenblik waai- —ontdoen zich van hunne prangende ketenen — raaken uitlandig — dwaalen eerst hier,dan derwaards om , zonder een vast , zonder een bepaald oogmerk , onder het onderhands fmeeden van duizende ontwerpen , welke hun dan eens aanneemlijk, dan eens verwerplijk voorkoomen ■ , achten ondertusfehen de oogcnblikken te dierbaar , om met gereedlijk partij te kiezen, eer men, of van honger omkoome, 0f zich roekloos blood ftéllè, om oogenblik-  bliklijk overvallen tê worden , en gevaar te loopcrt van:aan vrij zwaarer ketenen, dan men nog onlangs verurooken heeft , noodlottig te worden gekluifterdkiezen eindelijk die partij, welke hun het oogenblik der aanraadende noodzaaküjkheid aanbiedt, zonder dezelve van rondom recht te hebben befchouwd, zonder een laugwijlig bedenken ; niet eens trachtende verzekerd te zijn, dat de partij, .welke zij omhelzen, over- ëenkoomt met hunne talenten en ftaat in 't kort; deeze zeven voordvluchtige huisgezinnen, om hunne bevrijding te beveiligen en te verdedigen', koomen, na deeze hunne vlucht, ijlings bijéén, cn, daar zij , door één belang gedreeven, ook hctzelvde bedoelden, koomeii zij met' elkander overéén , om, op gemeene kosten, eene Vloot van zeven Oorlogfchepen , en een onbepaald getal mindere vaartuigen, te vervaardigen, en met dezelve, bij de eerste gelegenheid de gefchiktfte, 't zeegat te kiezen-, onder zekere algemcene en bizondere voorwaarden , welker wezenlijke inhoud hier op uitkwam." {Vergelijk hiermede, vrajs gedacktf.n van een burger IN NëDSRLAND.) De zeven Oorlogfchepen , tot welker huishouding de andere Vaartuigen, meêr., of min, behoorden , veréenigen zich door een eeuwig verbond van onderlinge befcherming en verzekerdheid, en van eene oprechte vriend - en nabuuifehap, als of zij maar één Schip waare'n ;' echter zonder vermindering der bizondere vrijheden , voorrechten , regeeringswijze, C wet-  wetten , gewoonten en ondc gebruiken van elk huisgezin, welken zij wcderzijdsch beloovden te zullen bcwaaren, berchermcn, en ten allen tijde , plaats, en omltandigheid, wettigen. Men bezwoer een'' onderlingen bijftand tegen alle vijaudlijk geweld, zelvs wanneer maar één dier Schepen mogt worden'aangetast. Het aanvallen van — of vrede maaken met den openbaaren vijand, het opleggen van lasten' en fchattingen, mogt niet, dan door ■algemeene toeflemming der zeven Schepen beflooten worden ; maar in alle andere zaaken zouden de meefte fiemmen gelden. ' De gefchillen , welke onder enkele Schepen 'ont1 ftaan, zouden bij gewoone rechtspleging , of door fcheidsmannen , of minlijk verdrag bcflist, of• ook wel door de andere Schepen vereffend worden; maar om over de gefchillen , tusfchen de gezamenlijke Schepen ontdaan, te,bellisfen, kwam men overéén., om zulks bij provifle alleen voor dien tijd, en tot nader befluit der bondgenooten, aan'den eerflen burger uit die. maarfehappij over te laaten , die zijne waardigheid van elk bizonder Schip, en met die waardigheid meêr of mindere rechten bekwam; waarom hij ook in alle Schepen geen gelijke macht hadt : hjj\ mangel van vergelijking of uitfpraak deezes eer'Jt'en burgers, zou men zich ter rechtbanke van on- pa-  (35) partijdige gevoegden vervoegen : Zijnde dus dit verbond , niet op overflemming in zaaken van gewicht, maar op vriendelijk verdrag, of ter uitfpraak van on- partijdigen gegrond, ook in zaaken, anderzins ter dis- pojitie van de Generaliteit gefield. Bij die voorige waardigheid was die eerfte burger ook Kapitein-Generaal cn Admiraal der veréénigdeVloot, hebbende daarboven , in fraats - zoo wel, als regeerings-zaaken, zekere hooge rechten, en over de krijgsmacht, die in foldij der bondgenootenj, en tot hun dienst alléén werdt medegenoomen , om , onder zijn geleide , in oorlogstijden, de Vloot voor allen aanval te beveiligen. Zijne plichten waaren : de rechten en vrijheden der Schepen te handhaaven de wetten en verordeningen derzelven ter uitvoer te brengen orde en rust onder allen te bewaaren en, zonder bewilliging der bondgenooten,geene zeetocht, noch andere krijgsverrichtingen te onderncemen. . Het tiende gedeelte van den buit zou aan hem toebehooren. De oppermacht zou berusten op de bizondere Schcs pen,- dus zou elk jSchip eene vrije en onafhanglijke ftaat zijn, en zijne eigen regeering hebben, volftrékt oniifhanglijk van de Generaliteit en van de andere' bondgenooten, uitgezonderd alleen in die zaaken, welke Bij gemeene overgifte aan de Generaliteit [ia Ca. 't  C30 't bjzónder reeds zijn, of in 't vervolg zouden worden opgedraagen. De regeerers moesten uit het volk gekoozcn worden; het volk zelve bleef Souverain ; maarcie meerderheid^(lelde de minderheid aan, om de plaats der meerderheid tcbekleeden, derzelver Souverainiteit ie verheelden, en, in haar naam» cn onder haar opzicht, elke regeering haar Schip, te hefticren: gcene willekeur zou immer gedoogd worden , maar bezwoorcne wetten moesten altijd gelden; behoudende anderszins de meerderheid het recht, onij in geval van verraad, eigendunkelijke macht-oelFcning , of overhcerfching, de minderheid van haare waardigheid af te zetten, en anderen uit hun midden in hunne plaats te verkiezen. Uit deeze bizondere regeeringen zou men eenigen tot afgevaardigen kiezen , aan welken , onder den naam van algemeene Staaten, de bezorging der gemeene zaaken zou worden opgedraagen : — niets minder dan oppermachtig , waaren deezen enkel de mond van dien opperheer, welke geen beftaan hadt, dan in de eenpaarigheid der Hemmen van de veréénigde Schepen. In hun naam, en niet op hun eigen gezag, zou 'er Oorlog gevoerd of vrede gemaakt worden: —■ deeze macht was hun opgedraagen door de bizondere Schepen, welke door die afgevaardigden verbeeld wor-;.  C 37 ) worden 5 zijnde en blijvende zij dienaars hunner Souveraine Schepen, van welken zij ook volmachten en lastbrieven, nevens zekere dag-gelden bckoomen. Deeze afgevaardigden werden met zulke volmachten en lastbrieven voorzien door de Scheepsbeftierers, niet wederom op het eigen gezag der laatften, maar volgends de macht, aan deczen Scheepsbeftierers opgedraagen door het volk, welk zij verbeelden ; zijnde en blijvende zij ook dienaars van het volk, dat hun de oppermacht in handen gefteld heeft. r Met dit verbond , en onder deeze voorwaarden , fteeken de bondgenooten in zee , en raaken dra alles uit het gezicht : door niets , dan zee en lucht omringt, vertrouwt men zich der onmiddelijke geleide des hemels , en 'der middelijke beftiering hunner , uit hun boezem gekoozen , kundigfte bevelhebberen toe : — het uitwendig gevaar, waar voor men oogenbliklijk bloot ftaat , door opkoomende ftormen , verwoeftènde orkaanen , vernielende klippen, banken , ftranden , of vijandlijke Vlootcn ; het inwendig gevaar , dat men in eene gemengde , en nog niet volkoomen geordende maatfchappij meestal te duchten heeft ; zie daar de beC 3 wee-  CS3> weegende oorzaaken, welke het bedaard , voorzichtig, en vrijheidlievend gedeelte der reizigers geree «lelijk aanzetten , om zich bij tijds bekwaam te maaken tot allezoortige dienften, die tot gemeener beveiliging zoo wel, als tot bizondere verzekerdheid cn zelvsgemstheid immer kunnen worden beftced-J. algemeen was men het hier in ééns , dat men zich der wapenoefening zou zoeken eigen te maaken om met gemeene macht den aanvallenden vijand het hoofd te kunnen bieden , niet alleen, maar ook om een overwicht te hebben, in geval de krijgsmacht van den ftaat tot overheerfching mogt worden misbruikt; gelijk ook eindelijk,om burger-twisten of geweidenaanjen met burger-wapenen te verijdelen ; zijnde de beftemming der krijgsmacht alléén, om uitwendige vijanden te bevechten , en een toegevoegden arm te zijn voorde burgerlijke Vrijheid: Zommigen onderhun beoefenden zich daarboven in de kennis der Scheep- lucht- en zeekundc, cn der noodzaakekjke Cours , welke de Vloot van tijd tot tijd houden moest, naar de richting van het Compas , van welks miswijzing men ook de noodige kundigheden opdeedt; alles daar toe ingericht, om, des benoodigd, ook te veiliger aan het roer des ftaats te kunnen Worden toevertrouwd, of ook wel, om, in geval van kwaade trouw der ftierluiden , het volk tijdi- van alles kennis te geeven , cn het zelve voor allezoortige gevaaren te behoeden ; terwijl zommigen , elk m zijne bizondere betrekking, het hunne zouden toebrengen tot welzijn van den ftaat, in 't gemeen cn  C 39 ) en van hun eigen, in 't bizondcr , door zich geheet op handwerken , als anderszins toe te leggen ; en, om dit te geruster en ongeftoorder te kunnen verrichten , afgetrokken van alles, wat het huishoudelijke der Republiek betrof, verkoos men éénigen uit het vo:k, die, als gtmeensmannen een oog in 't zeil houden , en op alle handelingen der befticrers een naauwkeurig toezicht hebben zouden , om nimmer onverhoeds , noch ,door Monarchaak , noch door Ariftrocraailfche , noch volftrckt Democraatifche geweldeiiaarijcn , overheerd, verfchalkt of verzwakt te worden , maar om de maatfehappij , in vere'éniging van hun gezag met dat der bewindsmannen, bij eene gemeenebestelijke regserings - vorm te behouden , waar bij het volk grootendeels een gerechtelijk aandeel heeft, als zijnde dezelve eene gemengdt regeeringsvorm, beftaande, gedeeltelijk uit Edelen, en bij ver het grootfte gedeelte uit burgers, en gevolglijk eene Arifto-Democratie, of Adel- en Volksregeerlng, welke hunne vrije cn oorfpronglijke Couftitutie alleen duldt, en, overdénkomtrig welke Con* ftitutie , hunne oorfpronglijke regcerings-vorm be* zwooren is. De oppermacht van V volk, Zoo als die zich, onder anderen, /«vier gevallen kan en moet laaten gelden, vader bij gelijkenis ontwikkeld. C 4. EERSj  X 4° b E E R S TE G E V A L. Eene vijandhjkè VÏöot zogt die vé'réénigde Schepen gcweldaadig aan te vallen: de èetjïe Dienaar van den Staat, aan wicn de krijgsmacht, ten tijde van oorlog, ter algemecner befcherming werde toevertrouwd , wist eens bij de Souverainen der bizondcre Schepen, door een , voor hem gelukkig, doch voor het volk fchaadelijken invloed , te bewerken dat hij den vijand, dien hij heimüjk gunffig is, zoo veel voordeels kon toevoegen, als hem immer mooglijk is, ten koste van overgrootc fchaden dier reizende republiek: — de meerderheid der fcheeps-bevelhebbers, (voor zoo ver zij weleer, 't zij uit lafhartigheid, 't zij door toegeevendheid, 't zij eindelijk met geweld hier toe genoodzaakt, zich éénmaal de kluisters van dien Staats-dienaar op den hals gehaald hebben,) zogt onderhands den verraaderlijken krijgsvoogd in deeze zijne heillooze bedoeling met raad cn daad te Herken; terwijl de minderheid derzclven te machteloos is, om, als liandhaaffler haarer volksbelangen , zich tegen die inwendig vijandlijke mecnigte te kunnen verzetten; veelmin om de uitwendig vijandlijke machte te keeren, daar die reeds zoo veele onnatuurlijke begunftigers vondt in den boezem hunner eigen rijs - en lot-genooten: -— kortom ; deeze reizende republiek loopt even ■ daarom grootelijks gevaar! wat raad nu? — hier kan , hier moet de volksmacht geiden! te weeten ? het volk befpeurt eene verdervelijke werkeloosheid! — wiens  (4i ) wiens invloed heeft die veroorzaakt? — die van den Admiraal Generaal!—- is 'er dan geene wederwerkende macht van den Souverain, die die werkeloosheid tegcnlhat? neen! — kunnen dan Heer en niet langer Heer en zijn over hunne Dienaar en? — in dit geval niet! allen zijn ze dan hun recht, ■A% Heer en, en hunne macht, sis Meesters, kwijt? — de meerderheid het recht de minderheid de macht! — wie heeft der meerderheid het recht ont- handigd? de eerfte Dienaar van den Staat! — en door wat weg ? door die van omkooping! — mie heeft der minderheid de macht ontweldigd ? ook Hij! — cn door wat middel ? —- door dat van overjlemming! kan nu het een lafhartig ge¬ doogd —- kan nu het ander onverfchillig aangezien worden ? — geen van beiden ! — erkent gij dan no* eene macht, die ter gepaster tijd toefchietende, zich bij de minderheid kan voegen, om de Vrijheid te behouden , eer zij ftraks de prooij haarer vijanden wordt? — Jaa zeker! —cn waar fchuilt die oppermacht? — bij het volk! — hoe? berust zij dan nu niet meêr op de bizondere fchepen, gelijk gij Itraks gezegd hebt?— middelt[jk op de bizondere fchepen, maar bij 's volks plaatsbekleders —- onmiddelijk op die zelvde bizondere fchepen, maar bij het volk zeire! — zoo kan dan het volk gerechtlijk opkoomen, om in dit geval zijn gezag te laaten gelden ? ongetwijfeld zeker ! — door wat te doen ? — door hunne patriottifche regenten de handen tegen die verderflijie Cabale te fterken: — door hunne FrijheidlievenC 5 de  C 4* ) ie poogingen krachtdaadlg te onder/leunen: -- tp hun vaderlijk* wenk in V harnas te vliegen, en, d-s benoedigd, met den degen in de vuist hunne kluisters te vertrappen, en de zege der Vrijheid te beflegten! —- maar zou dit niet der regeering voor uit geleopen fchijnen? — ê God!!! , TWEDE GEVAL. Weêr en wind is dier reizende Maatfchappij alzms gunftig: - het volk lecvt wel te vreden, en geniet bij uitftek de aangcnaame vruchten der vrede: -Zorgloosheid, weelde, en wat meestal de gevolgen zyn eener beftendige vrede, hadden ook hier eene meêr dan gemecne flaapzucht onder het ergloost gedeelte dier gelukkige reizigers veroorzaakt; ea geen wonder, alles tcheen tooi- den wind te gaan • zelvs de Vlootvoogden fcheenén wel eens te' iluimeren, nu cn dan ook vaster cn vaster te flaapen in de koesterende armen der vreugde, zatheid, zorgloosheid cn weelde ; zonder zich des hachelijken toeftands der dobberende Vloot te bekreunen , of uit eene gegronde fchroom voor onvoorziene gevaaren, waar aan zeker de Vloot oogeiibliklijk bloot ftondt^ op hunne tijdige hoede te zijn: dan — te midden deezer itaatsgefteldheid , raakt het voorzichtig, omzichtig, en Vrijheidlievend gedeelte der reizigers bij tijds bedacht, om op de handelingen hunner ftierJuiden één oogenblik te letten: met wat gevolg? ■  C 43 ) Volg? —— Zij ontdekken, dat de richting der gantfche Vloot in den eerften opjlag vol ft rekt ftrijdig fchijnt met hun algemeen en bizonder belang! — Wat nu? — • men raakt aan het naarvorCchen, waar heen toch de Vloot zou moeten belanden 3 wanneer zij die richting behieldt: — cu ? — men ontdekt eindelijk , dat Zuidwaarjds de Vergaderplaats is van roofgierige Vrijbuiters! hemel! — dat Noordwaards onzichtbaare klippen , en meêr dan gewoone zandbanken liggen! — ik ijs! — dat West waards de cours hunner beftemmii'g is, en dat men echter OosTWAAftos aanlegt! Monllers ! zoo 'er nu maar Oost- waards niets te vrcczen is , mijn Vriend — niet minder dan eene wisfe ftranding.' — op vijandlijke kusten misfchien ? zeker , meent gij! — Welk een toeftand! — en wat deedt dit verdienftelijk volksgedeelte? — ten uiterften bedeest, en des niet te min hunne vreeze verbergende, om geene ontzettende opfchudding onder het gemeen te verwekken , vervoegt het zich bij hunne bevelhebbers'; zoekt hen hunne verbijftering, waar voor zij als menfehen vatbaar genoeg zijn D onder 't oog te brengen, en hen eene tijdige afwending van de op handen zijnde gevaaren emftig aan te raaden. —- Dit hadt zeker eene gunftige uitwerking ? — gelukkig jaa! — het verwijt van de regkering voor uit te loopen , kwam, zoo Immer, althands zeker hier .piet te pas! — dat meer is , hier had ik mij wis van mijn onbetwistbaar recht bediend, om die plaatsbckleeders van hun beffier-recht en eerarapten vervallen te verklaaren, en  C 44 ) en hen , zoo wanneer zij zulks opzettelijk gedaan" hadden, om de Vloot onverhoeds te verraaden,' voor- beeldlg te fcaffèn! Afc,, m/ ^ ^

t werk: - ontwrong den Scheepsvoogden het roer uit hunne verkleumde handen; - verWees hen in eene eeuwige gevangenis: - veranderde de cours rugwaar ds: -- worflelde met de Vloot tegen Vorm enflroom of: ... raakte eindelijk de vijandlijke kusten uit het oog, en van tijd tot tijd de prangende zorgen uit het hart, nu zelf Natuur, zich deezer fchuldelooze fagtöfers erbarmende, tot hunner fpocdige redding alles beproefde : aanmerkelijke verlosfing! wonderbaarlijk vervormde tooncel! VIERDE GEVAL. De vloot , ter naauwemood het dreigend gevaar ontkoomen , begon op nieuw op 't punt te ftaan van in zorgelijker ongelegenheid , dan voormaals te geraaken : men zag hier Anarchie , en Democratie , twe onzaahge gezellinnen der verwoestende Twedracht , beurtelings op het tooneel verfchij-. nen : — Onzeker dobberende Maatfehappij ! Oostwaards liep gij uw' vijand zeker in den mond! Westwaards was eigenlijk uwe beflemming ! overwonnen door het vuur uwer blaakende vrijheid liefde , en Merk op uwe veféémgde ftandvnstighcid, hebt  (47) hebt gij, in liet aanzien uwer eigendunklijke Dwinglanden , uw cours- Westwaar ds. gewendt, en ter goeder uur uwe Souveraine volksmacht laaten gelden ; maar weet ook, dat Zuldwaards nog de vergaderplaats is der roofgierige Vrijbuiters; dat Noord* waards onziditbaare klippen, en meer dan gewoone zandbanken liggen; en dat inwendige verdeeldheden uwe Vloot, hier, aan eene jammerlijke verbrij zing offeren, daar, aan eene vijandige overrompeling blootftellen , watverder, de ipeelpop van het wisfelziek geval kunnen maaken ! onzeker dobberende Maatfebappij ! acht den anderen vijand niet te ligt, om dat gij den éénen overwonnen hebt! negen zichtbaare klippen kunt gij ligtelijk ontwijken; de tiende kan zich fchuil houden, cn u verbrijzelen! liet ontbrak der Vloot aan nieuwe plaatsbekleders: de volksmacht hadt naauw de hecrsclv- zucht den throon ontweldigd, of ziet! regeeringloosheid, en volks-heerfchappij begonden elkander den ..mtruimden zetel te betwisten: -— het verftandig volksgedeelte kwam hier tijdig tusfehen beiden: — gelukkig werden de partijen wederzijdsch bevreedigd : —■ alles raakte wederom op den ouden voet: 't volk koos andere Vlootvoogden: ■ anders begonden nu de tijden te worden — anders dé,zeden-. ' ' - Dit 'nieuw leven zette der maatfehappij een nieuwen luister bij; .kwaadfpellende tijden vreesde men nu niet; 't geluk herftelde alles! —— 't verraad ontdektte zich meêr en meer: *». de eerde Dienaar ■ i ; ■■<: ■ i van  < 48 ) ~ nti den Staat, of liever deszelvs perklooze JnvWl op het Staatsbeffier der VoII- Z 1 ^ h-idt der nmtfchJ 70lk"-Vcn^n^>rd^rs , fcend- l^Tl^ °nhdk" berok- Kenci. — de nieuwe plaatsbclriecders Handen das -ndag zyn verraaderliiken toeleg tegen ; ter znne verervende macht te fnniken; maar niet — oogfchynel^- & dwaahng erger zijn dan de cerfteP nkts W 4t« _ eq me£g de VA], Jit, _ 2? f?' (klt! be^P " recht, dat Z "V ver het best was, onder éénen Dwingland £L T> (hn °"der honder*-> ™ verzette .zich kloekmoe■% tegen die inbreekcnde Staatzucht ; veréeirigde ^ch met het gerecht/ijk vermoge* der .Gi-.mekL -Ma*nek; .herftdds hu overwkh£r d£n ■■ " verwon! ' terdam A. V?" l eiden 1 n" ty'iT' Rot" ran Brusfel 'SchSampff* Hil?r em Chef r»oi n , , ., , T lb' mMr Vari welks aanmer- kclijshcid de Jaarboeken van Utree», die van A* ^W, ja, die van de gnntfihe waereld gewaagen zul en, hoe een volk, ongelukkig overheerd, verraderij ouder het juk eeuerwiliekeurigae regeeringsbedelhng gebragt , en nog onder den last van hetzelve zugtendc, op den enkelen w.nk der Vrijheid al es geëerd,; de witten opgevat, en zich der-' zeiver behandeling, „0g binnen het bellek van een jaar, zoo e.gen gemaakt ncefc, en zoo vreezelijk geworden is , dat hunne biliijkfte addresfen en 4zoekfehnften, door de gunftige medewerking der, z.cn op het vermo ogen hunner medeburgeren verlaatende regenten, een aanmerkelijk herik! der vertrapte  ( 55 ) te voorrechten , binnen het zeivle ïijdbeftek, hebbente weeg gebragt: te recht mag dan zulk een verdienftelijk volk ftaan op de verdere hervorming der Staats -gebreeken, welke hunne voorrechten en vrijheden onkenbaar hebben gemaakt, en, om welke weer eenmaal te voorfehijn te kunnen roepen, hetzelve den degen heeft aangegord, om eiken Dwingland af te maaken, die het immer zal onderwinden, de poogingen dier beste regenten te verijdelen, welke eerlijkheid genoeg bezitten , om voor de belangen hunner medeburgeren uit te koomen, en moecis genoeg over hebben , om dezelve, in het aanzien der heerschzucht, flandvastig te verdedigen. —- Dan, of het niet heilzaamer was, dat 'er gcene politieke kuiperijen plaats greepen, wanneer het 'er op aankoomt , om de in 't oog loopende hoofdgebreeken van den Staat te herftellen; maar dat liever elk regent eene vrije ftcm in de vergadering bragt, zonder dezelve vooraf aan de Correspondentie te verkoopen, is iets, dat bij ons veel bedenking verwekt, en" onze gedagten mcenigmaalen met het voor en tegen der zaake heeft bezig gehouden; doch hier over zullen wij u nader fchrijven ■- denk 'er ook eens ernflig op! Ondertusfehen wenfehen wij , dat de Utrechtfcht burg«rij (leeds een waakzaam oog op alles zal vestigen , en indachtig zijn , dat het niet alleen haare zaak is, alles te beproeven, wat eenigzins (trekken kan, om haare regenten onafhanglijk van den Stadhouder te maaken , in zoo verre , dat zij hunner D 4 ijver  C56) vrije ftén» volkoomen meester tfjfc zomIer - ^ had ofvreeze te hebben, van immer door vervolof heerszucht van het kusfen geligd, e„ tot ee°n flag,oflcrh?.arer wraak gemaakt te zullen wordenmaar ook is het de plicht van die zelve braave bur' gerij, om zorgvuldig toe te zien, dat geenc nieuwe Staarsgebrceken de ouden vervangen; om altijd in 't oog te houden, dat alle recommandatie;;, van wat' aart zij ook zijn, cn van welken kant zij ook koó men, vcrdervelijk zijn, cn uit dien hoofde op den voongen voet moeten worden tegengegaan; om eindelijk met bedaardheid cn vertrouwen af te zien of haare regenten, zelve vrij geworden zijnde, ook'op de Vrijheid hunner medeburgeren bcdagt zijn • zoo js, om dezelve dan allen eerbied, hoogachting liefde cn gehoorzaamheid in de volflc maate te doVn ondervinden ; maar zoo niet, om ze dan, langs den betaamciijkften weg , een cn andermaal tot pachten aan te fpooren, cn, hen hier in wetens en willens nalaatig vindende, dan eerst het rolhgezag tc laaien gelden, is het niet op deeze, dan op eene andere wijze, naar gelang-der zaakc, cn der dwiiHandifche tegenkanting , die men ontmoet; om dat een vrij volk wel weet, wien het eerbieden en beminnen, maar niet, wien liet zich verwaardigen moet nnmerte vreczen: flaavcn moogen dit doen, die hunne Monarchen moctpn ontzien; maar dit Lik heeft och, al wat naar. vorilelijk oppergezag zweemt eenmaal afgezwooren , en wil nimmer dulden, dat' dat zelvde gezag in nieuwe Dwinglanden, immer hcr- Iccvt:  C 57 ) Iccvt: want ook tegen denzulkcn heeft het 't harnas«angetrokken ,ja,heeft dit volkmocds genoeg gehad, om het eene juk te vertrappen, liet heeft niet meer van nooden om het andere met dezelvde vrucht te kunnen vernietigen, en kan het dit laatflc niet doen, overal, daar waare Vrijheid huisvest 3 kan elk zijn Vaderland weder vinden! Dan, tot nog toe laat het zich van alle kanten gelukkig aanzien ; de Stichtfche regenten , ettelijken uitgezonderd, zijn allen lof ontwasfehen; wij twijfelen niet, of elk dankbaare burger zal hen op den regten prijs ftcllen , cn op handen en harten draagen; zij hebben in waarheid hunne ondervclijke verdienden , geen een waare Nederlander is 'er, die niet altijd met de uiterfte achting van die eindige Voordanders hunner burgeren -vrijheid fpreeken zal; hoe veel'te meer een Utrechtsen burger, wiens reehtgeiiartc Vaders het zijn, die, om het belang hunnermedeburgeren , het hunne edelmoedig in de waag» fehaal delden; wel is het waar, dat hun belang hetzelvde is met dat hunner medeburgeren; maar is het niet even zoo waar, dat, wanneer zij zich bij die ontaarten gevoegd hadden, die hun belang te lief hadden, dan dat zij hetzelve in de waagfchaal fielden om Utrecht van zijne kluisters te ontheffen, dat dan dat zclvde Utrecht een gantsch anderen rol zou hebben moeten fpcelen , dan het nu op eene zagte, gemakkelijke cn tevens aanzienlijke wijze gefpceld heeft; en zou het dit wel zoo zagt, zoo gemakkelijk , en zoo aanzienlijk tevens gedaan hebben, D 5 zon-  (58) zonder de volvaardige, ijverige, ernflige en herhaal-' de tusfchenkomst, hulp, raad en grootmoedige poo« gingen hunner wèimeehende regenten, die eene taal gevoerd hebben , u-el niet te verwonderen in den mond der zulken, die onafhanglijk regeeren, maarwel ten hoogden verdiendelijk in den mond der zulten, die, hier, door de blixemende oogen vaneenen Lieutenant-Stadhouder, daar, door den geesfel van 1674. gedreigd, cn, te midden der listige kagen cener fcWalijkgfizinde frëie; fendWtïg doofgcdraavd,,en zich zeiven cn de hunnen gewaagd hebben, om den burger in zijne redelijke en billijke begeerten volkoomen te voldoen? Utrecht! Utrecht! ftel u in het geval van Zuiphen, Arnhem Brielle, en andere Steden ! Zie, hoe een aanmerkelijk gedeelte uwer natimrgenooten, die met u hetzelvde recht op Neerfonds burgerlijke Vrijheid hebben, de verroeste ketenen nog ongevoelig voordfleept! gave God! dat zij het gevoelden! Zie, hoe een ander gedeelte onder derzei ver last mismoedig bezwijkt! 61 dat zij ook hunne helpers hadden! Zie, hoe zommigen voordgaan met nieuwe ketenen voor hunne medeburgeren te fmeeden! ó! dat hunne raadllaagcn verijdeld, dat zij door den gloed des vuurs, dat hunne helfchc flncderijeirbcgundigen moet, zelve verteerd wierden! Zie , hoe weer anderen ndattwlifks de draadjes cn koordjes der Stadhouderlijke dwinglandij afleggen, of (taks met ketenen ccner Arijiocratijche heerschzngt gedreigd worden ! ö! dat zij het politiek Sijjie•iw der l&itften doorgronden moogen, en tijdig op hun-  C 59 ) hunne burgerlijke Vrijheid bedn.gr waaren! Utrecht! Utrecht'! zie dit alles! roem u geluk! roem uwe regenten! maar flaap niet"! uwe flaap zal de voorbode uwer flavemij zijn; blijf toch waakehde ! Zie met blijdfchap te rug op \xMigè%tejttlijk verbrijüsidé ketenen! maar zie ook met arendsöogen voor u, op dat gij niet andermaal verfchalkt wordt! fchep moed, maar denk niet, dat gij het reeds gewonnen hebt! Verheug u niet, dan met reden! wordt dronken van vreugde , maar met maatigheid ; want verdrukking kan u overvallen, als eene wandelaar, en flavernij, als een gewapend man! Vaar rustig voord met het herroepen uwer ontroovde voorrechten , maar met verftand , bedaardheid, moed , eensgezindheid en ftandvastigheid ; zonder verftand is het zorgelijk; zonder bedaardheid, gevaarlijk; zonder moed, mocijelijkj zonder eensgezindheid, vruchteloos; en zonder ftandvastigheid, kinderfpel! Werk uwe regenten in de handen, zoo lang zij met de daad toon en, dat zij uwe belangen toegedaan zijn; maar belemmer hunne verrichtingen niet, met voor hunne voeten en om hunne handen te-loopen! binnen hunne raadzaalen moet gij zoo min treeden, als buiten dezelve waaren , drentelen en loopen; want, zoekt gij de Vrijheid op den throon te helpen, gij moet gelijktijdig geene dwinglandij invoeren ; den regenten hebt gij het voorrecht gegund, om de raadzaalen te bctrecden, niet alleen, maar ook, om in dezelve ongeftoord de zaake der Vrijheid te handhaavcn ; die dit doen, worden ligt mismoedig, wanneer zij het open-  openlijk mistrouwen e„ morren der burgexen, «fc, voor de deuren der raadzaalen verneemen ; en, die D4X klaagen, en met reent, dat zij dwin- gelandieseh gedwongen worden, om zich zoo en £ T''S Uk tC lMten ' en dceze tem doet hun zoo min eer aan als den burger! neen! Iaat dkcn KScm vr ij ^ cn ^ RW wees verzekerd, dat de" gangen der re' genten naauwkeurig worden nagegaan , en dat elke ftap,thCI1 zij doen om n pairioitieseh omzien thum te leiden hoe listig, hoe bedekt die ook zij, u dopr . den $ Correspondent ter ooren zal koomen; alles ' , ï . is _ '-'-'ueemen ; en, die O Wij zouden deezen poeahaW^ trek van Waarmond en ^rtwël agterwegen gelaaféfi hebben, waare heT met, dat ons ter ooren gekóöinen was, dat 'er zclvs geleerde Mvocaaten gWoftden wierden , die' onze e»é Verzameling niet aiieen niet vertenden; m3ar ook ous tut in 't geheel Hit begreepen ; en , daar wij begreepen hebben, dat natuurlijke glaazen-biillen van oude en bij ziende luiden, en natuurlijke oogen van anderen gevoegd bij één greintje nadenkenses eene herhaalde iee' zing, genoeg volrtaan konden, om liet eene te kunnen ftr.?" én het ander te begrijpen; cn, daar wij begreepen hebban, «kt dit onverdand en deeze onbegrijpelijkheid ' in de evenredigheid der afdaalende linie van Ad vocaal ten-geit.rdbeid en bocren-onkunde hoe langer hoe grooter .worden moesten? hebben wjj voorgenoomen, dczelTe .zoo te laa zoó a!s hij nu verftainbaar genoeg ter neergepend Is, cn Vr zclvs onzen zegel aan te hangen; De Correspondent.  is daartoe reeds E 't [werk gefield , wat moogclijk is; fchoon het waarlijk vEuchtloos is, om dat Gij regenten hebt , die van rondom belangeloos voor uw ■ welzijn waaken, cri wiens naamen, door hunne zedigheid hier verbooden te noemen , in de harten der weldenkende burgerij telkens verleevendigd, bij den nazaat vereeuwigd zullen worden; maar alles is daarom alleen in 't werk gefield, om den zwakjlen uwer beste regenten, dien mhfehien door den flerkfteu der besten de mond gefnoerd wordt, om niet zoo uiterlijk en recht burger- vaderlijk voor uwe belangen uit te koomen, de handen en harten te (Ierten , aan den eeneh kant; en aan den anderen kant, om u alzins gerust te (lellen, dat 'er genoeg onder uw midden zijn , die waaken zullen, om, zoo gij bij geval in (laap gewiegd wordt, of van zelve aan het (luimeren raakt, u tijdig wakker te maaken of te houden , naar dat de zaaken of omflandigheden het meer of min verëifchen zullen: ~ de tijd zal alles leeren! Wij blijven met achting, uwe goede Vrienden, Waarmond en Vrijaart. P. S. Hier nevens een echte affchrift van een zeker ge • fprek, in één onzer Koiïïj-huizen zeer onlangs voorgevallen, over de mislukte expeditie van Brest ; wij hebben het, om 'er een tijtel aan te geeven, een merkwaardig Pleitgeding genoemd.  Có-2) een MERKWAARDIG PLEITGEDING. goedüart. Zoo Confrère! is het boeltje in order? lugtuart. Of het ook in order is! maar Musjes zie je Cat$ kier , en Severus ! Goedhart. Wat zeg jc daar ? koomen ze hier , en niet. in het Franfche Koffij - huis ? lugthart. Ja Man ! daar zal hier wat te doen vallen , geloof ik , hou je maar ftil 5 hemeltje! ik wou, dat •ze 'er al waaren; Verlangen! Verlangen , hoe het af zal loopen, daar is geen fchrift van : Me fpreeuw! die pedante zot! wel wie droes heeft hem .Officier gcflaagen ? nu, hij zal 'er van dag van lusten , daar kan hij rekening op maaken: die vergulde flaaf! wie of hem in de vvaereld gcflrooten ■heeft, om onzen Souverain te bedillen ; en ik wil verftomd ftaan, zoo die eens weet, wie Souverain is ; dat zal volgends de militaire ftaatkunde. zeker de Prins weer zijn, daar is geen twijffel aan; wel die zotskap ! „ al dat onderzoek naar de zaak van „ Brest was maar lijd- verkwisten ; de Staaten „ moes-  C «3 ) s, moeiten zich liever met nuttiger bezigheden ophou„ 3en; of, zoo zij toch niets anders te doen hadden, moesten zij liever die naamlooze prulfchrijvers uit „ de fchuilhocken liaalen, die zich niet ontzien had* „ den, nota bene, om de eeste Officieren van den „ Prins te belasteren, als waaren zij de eenigfte oor„ zaaken, dat die vodzige expidltle geen voordgang hadt; hij zou ze, bij weer en wind! den een voor „ en den anderen naa aan zijn degen reigen, dat het „ ten plaifier was! die elements< die dit- en dats„ kinderen! " enfin! onze zeerob, weet je ? raasde en tierde gisteren in de Sociëteit als een (tapeIe dolleman; hij daagde daar weer één voor dén uit, die partij trok, om met hem uit te gaan , cn dat liep zoo ver, dat ik hem zoo clrentjes met een zoet praatje het venfter uit gegooid zou hebben , hadt Cato 'er niet tusfehen in gefchooten, die hem aan het bedaaren bragt, en vooriloeg, of het niet beter was, dat hij en Candidus , met wien hij het te kwaad kreeg, met bedaarde zinnen van dag de questie hier zou zoeken af te maaken, in tegenwoordigheid van onpartijdige rechters; 't geen hij accep • teerde, met belofte, dat hij zijn gehouden gedrag, en dat zijner mede - officieren , alleen tegen allen zou defendeeren, mits , dat Canaidus hem dan de eclatantfte fatisfactie bezorgde, die hij begeerde; 't geen Candidus ook van zijn kant beloofde, op verbeurte van zijne eer, en duizend ducaaten aan den armen , indien hij hier nalaatig in was , wanneer hij de questie verloor , op de uitfpraak van Cat»  ( 64 ) cn 'Seve'f'üs, dien zij beiden tot rechters in de zaak verkoozen hebben daar heb je ze al! nu zal je het tpiÜ laan de gang zien hm! gaa wat op zij voor mijn heer den officier! zie je niet, dat 'er plaats te kort komt; daar ftaan nog maar vijftig ftoelen leeg ! w4gt; daar zal je\ hebben kom ! voegen wij ons daar bij — wij zijn ook rechters, dat zal je zoo hooren, laat Cato zijn harangue maar doen. Cato. Gij weet onze affpraakV mijne Heeréni wij zullen volgends dezelve een begin maaken; ik hoop , dat de partijen zich onderling beter zullen verdaan als gisteren; cn, wat de verdere Hecren betreft, die hier tegenwoordig zijn , is ons verzoek , dat zij alles onpartijdig moogen aanhooren , cn , na het afloopen der questie, oordeelcn en betuigen, óïSevérus cn ik wel over de zaak geoordeeld en gevonmsd hebben of niet: ■ de Heeren zullen zekerlijk den ftaat des gefchils uit den mond van Lugthart vernoomen hebben ? moogen wij de partijen verzoeken om te beginnen; Goedaart cn Lugthart zullen zoo vriendelijk zijn , alles nauwkeurig aan te tekenen, om hier na alle abuizen en nieuwe questien voor te koomen. Candidus. De questie , mijne hecren! weet gij, is eenvoudig hier bij toe gekoomen: onzé Officier, na alvorens de onredelijkheid des eischs van den Franfchen Ambasfadeur De la Fauguion, om de 10 bewuste Sche-  Schepen naar Brest te detacheeren , op eene verregaande haatelijke wijze te hebben doorgehaald : na voords de prematuure ordres van hunne Hoogmoogcnden, op eenen meesteragtigen en ftouten toon te hebben gedeclineerd,- na eindelijk de onmooglijkheid der naarkooming van dien eisch en die ordres, op vrij onbeftaanbaare gronden te hebben aangetoond ; ging 'er zich toezetten, om den toeftel, dien de hooge bondgenooten maakten, ten einde de bewerkende oorzaaken dier mislukte expeditie in rechten te betrekken, met een' alzins beleedigenden nadruk te carpceren, oordeelende zijne geftrenge manhaftigheid, dat de Souverain zich met nuttiger bezigheden kon ophouden, dan even deze , welke , volgends'zijn'oordeel , ijdele beuzelingen waaren; daar men in tegendeel met het onderzoeken der calumnicufche prullchrijvers over de zaak van Brest, op wien hij eene zee van krijgskundige vloeken, uitfpoog , veel beter , en voor den lande heilzaa- mer handelen zou: het een en het ander per- fte mij , die bijna tot barftcn toe gezwegen had, de volgende Woorden uit mijn mond : ik zeide , dat niét zoo zeer Frankrijk; want dit fprak van zelvs; maar dat de gantfche waereld het recht hadt, om de Nederlanders voor de laflle natie te houden' , die 'er met moogelijkheid door de zon befcheencn wiérdt , zoo wanneer ze het geval van Brest onaangeroerd liet zitten , en dat ter regarde Van een handvol Officieren, die, van den Admiraal Generaal ■af tot den geringsten Officier toe, wanneer zij fchulE dig  C 66) dïg waaren aan eene opzettelijke mislukking dier expeditie , veel eer HdmanS galgen verdienden, dan , ten koste van. de eer eener gantfeh- natie , reeds genoeg getreiterd, vrank en vrij onzen grond te moogen betrecden : hier op vatte onze Offi¬ cier vuur, en,'in plaats van de zaak edelmoedig te bereden, eren , vlöekttp en raasde zijne 'manhafte gefcgljeid zoo vinnig , uat het bïïria zonder voorbeeld was: — nu vra g ik u onpartijdig af, of ik dien hoon verdiend heb, die;- hij mij gisteren zoo onrecïtfvacrdig heeft aa gedaan, daar ik niet anders dan Conditioneel gelprooken' heb ? Severus. He oordcel, dat de woorden, wanneer zij fchuldig waaren , de gantfche questie in eens afdoet. Cato., Dat is ook mijn gevoelen; en, als wij. zo voordgaan, dan kunnen wij. het gantfche pleitgeding in één uurtje volkomen zien afloopen. .... Zee - Officier. Neen verd . . . hier hangt 'er één, die 'er een vrij korter weg meê weet, om met zulke politieke raifonncurs ,. zulke oranje- vijanden , zulke ftaatsgezinde roervinken , om te gaan * — hoor, weet je wat? ik oordeelden mijn gevoelen is, dat .Sinjeur Candidus, met die woorden in den mond ie neemen., mij en mijne mede - officieren de groot,fte injurie van de w:.; ' ft .r"gedaan : ik ben ,een .cc u ijk man , en daar hou ik 0ok alle Zeeofficieren voor, en het zijn eenooze calumniateurs,  die onze braafheid en eerlijkheid verdenken, 'k laat liaan , die zulke Betrisfante woorden durven uitten in onze tegenwoordigheid , of zij Conditioneel zijn uitgefprooken of niet , dan kan mij verd . . . weinig raakcn jij hebt het gezegd, hoor! en jij zult dat zoogenaamde Conditioneele daar uit laaten , pf ik hou je voor infaam , en daar mee1 is 't uit, je kunt 'er van haaien wat je wilt, hoor ?. • Conditioneel! ha ! ha ! ha! Conditioneel! je zoudt wel Conditioneel een por in je huid. kunnen krijgen ook, Sinjeur deftaatsman! Bedaar,! bedaar! gij weet onze affpraak immers? denk op . uw point dhonneur ! mijnheer de Zee - officier ! uw militaire woord! ik zal 'er dat Conaiioneele dan wel aflaatcn , als het u zoo injuriëert , wees 'er gerust op! Zee - Qfficier. En wat 'er voor in de plaats zetten ? ... ,. . . , Candidus. Eene pop.tieve waarheid! Zee-Officier, Teweeten ? •, , , Candidus. ' . '■ Dat. ik u en de uwen , zij zijn die zij zijn , voor zoo veel gij 'tot die expeditie beltemd zijt , of'er deel aan, hebt, zoo lang voor ftraf-fchuldi(gen aan derzelyer mislukking hou , - tot dat ulieder aller onfchuld volkoomen gehleeken is dat klinkt u wat anders door de ooren ! mijnheer ! E 2 hebt  (°~8 ) Ln? gC fatjsfaëHe ' of Se n°S meer wee- Zee - Officier. Dat je de longen Conditioneel m je kiezen fchooten ! pofitieve zarhond daar je bent ! je zult me dat aanftonds in trekken , of zeggen op wat grond dat je dat daar uitraavelt ; \ fa infaam, zoo als ie ons tracteert; waar ben je toch opgevoed , dat e geen honnéte homme fatzoenlijk weet te behandelen ? op het Franfche pad , of duivelshoek ? wie ben je ? Candidus. Ik ben een eenvoudig burger , maar die ook voor mijn hoofd mijn aandeel heb toegebragt, om u en de uwen in zulk een blinkend gewaad uittedosfchen, en in 'sLands Zee-dienst als Officieren aan teneemen; kent ge nu , wie ik ben ? Mijnheer 1 Cato. Ik bid u Vriend! bedaar, of wij koomen er nooit ! dat kan zoo nooit gaan ; i„ twe woorden is de questie afgeloopen , zoo Candidus maar zegt, op wat grond zijne pofitieve waarheid rust. Candidus. Niets zal mij gemakkelijker vallen dan dat tc doen , en , hadt onze Officier den Post van den Nederrhijn, de ,o Artikelen met hunne aanhangzels en de gefprekken van A. en Z. geleezen , en zijn eigen geweeten geraadpleegd , hij hadt mij wis van die moeite kunnen ontflaan ; maar Zeb»  («9 ) Zee-Officier. Zwijg me toch van die eerlooze huurfchrijvers ! zou ilc die leezen ? wel ik verbrande ze liever ral den d van A. totZ. maar , als je een eerlijke kaerel bent, zeg watje gronden zijn? of kom 'er uit en gaa meê 1 Candidus. Wij zitten hier warmpjes en wel, wat doen wij buiten ? maar kom aan ! als gij ook zoo een hon~ tiéte homme zijt , bedaar dan één oogenblik , en laat ik 'er mij toe zetten , om u mijne gronden ftuksgewijzc aan te tooncn ! Zee - Officier. Ik zal dan bedaard zijn gaa je gang maar! Severus. Zie zoo ! nu zal het beter lukken daar mag wel een flesje op ftaan Jan \ èén fles rood , drie , vier ! Candidus. HunneHoogmoogenden hebben den Admiraal Generaal gelast, om de geëischte 10 Schepen naar Brest hoe eerder hoe beter ter beftemder plaats uitte rusten:is nu die last door den Admiraal bij zijne Officieren naargekoomen ? zoo jaa ? hebben dan ook de Officieren die last ontvangen, en tegelijk volbragt, of niet ? Zee-Officier. Wat de last van H: H: M: aan den Admiraal Generaal geweest is , en of hij die naar eisch heeft E 3 naar-  C?o J naargckomen , is onze zaak niet; maar.dit weet ik, dat onze Vïce-Admiraal en, Schout bij „acht eene fpeclaale ordre van zijne Hoogheid gékréegen hebben, en daar hebben wij ons naar gedraagen.' Candidus. , . ... Eilieve ! wat behelsde ^fpeclaale ordre van zijne Hoogheid P | Zee-Officier. Om met de andere Officieren den last van'll: H; i te ovjïrweegen , ■ en te bepaalen, het geene, zij, als Officieren in diensf,, der maatfehappij, tjehoorden te doen. Candidus.' Prompt ! de vrouw van mijn' Vriend, daar ik zeer veel verplichting aan heb, ligt gevaarlijk ziek; de doctor is om een zeker zoort van kruiden verleeg.n, en het fchiet mijn'vriend in de gedagten; datT' ik ze in mijn broei-kast heb ,• hij" zendt'cr'bij 'mij' een en andermaal om ,• ik befluit eindelijk om ze hem te. bezorgen, en'geef mijn' hovenier last, ott ze hoe eerder Üoe beter ter beltemder plaats te bclchikkcn,; • maar wat gebeurt 'er? mijn hovenier,'in plaats van; mijnen last ten fpoediglteh' ter uitvoer tc brengen y' geevt zij:ic. dienaaren eene Spcckale ordre , om onderling den last van hunnen meester te overweeg gen en te bepaalen , het geene zij , als dienaars, in mijnen dienst , behoorden te doen ; dat is met aiKt-Tc. woorden : mijn dienaar gaf .aan zijne dicnaaren ter over,weeging 'en .ter bepaaling , „of het, hehoorlljk was , om , op ordre van zijnen en hun-  ( 71 ) hunnen heer , de geëchte kruiden te laaten volgen , of niet ! wat dunkt u ? Zee - Officier. Wat doe je nu daarmee af? al wat uit die gelijkenis te haaien is , k-.o.mt hier op alt , .dat zijne Hoogheid de zaak , volgends ooi-Jee' * gantsch anders hadt moeten bdvaiien.; ik. zeg. volgends uw oordeel ; want ik ywr mij heb 'er. gantsch andere gedagten van: lijm Hoogheid, is . voor niet geen opper- admiraal ; in zaaken , die tot zijn departement behooreu , heeft hij , zou ik hoopen , ook een ziertje te zeggen . een' vorst vergelijk ik zoo ligt niet bij een' h<.\-enier, de d daar fcheelt veel aan ; maar zoo doe jelui , je ontziet God noch den-Prins , en havent hem , als of je hem voor de honden govon.ien hebt - maar het zal je rouwen , Sinjeurs ' laaten wij maar wat,verder zijn , als maar laat ik zwijgen. ■ Candidus. • .- . £ Maak van uw hart geen moordkuil ! fpreek uit . de borst ! wij zitten hier vrij ! Zee - Officier. Jaa ! zoo , zat onze braave Bijland ook, en evenwel kwam hij met naam en toenaam in de courant, en daar wou ik wel uit blijven, als ik het fchikken kon — maar, om op ons (luk te koomen ; ik zeg,dat ie met je gelijkenis wel t'huis hadt kunnen blijven : , 1 als wij Speciaale ordres van onzen Admiraal Generaal krijgen , dan moeten wij officieren naar die E 4 Of.  ( 72) ordres te werk gaan en daar Let maar van geen raifonneereit mkoomen , vat ïe V ? „ . Se'verüs. Daar heeft de Zee- officier grootelijks gelijk de bngebrp gelijkenis is wel regtftreeks op het Aag van den Opper-admiraal toepaslijk; maar, m°et betrekkig tot net gedrag der Officieren', „eldt ze niets. ? b uc Cato. Rcgt zoo ! ,06 Henk ik •„ 00k 0TCr ,M , Zfe-Officier. L Te weeten? mijn Heer.' Cato. Wel! dat hij , i„ 2yne qualitdt fa ^ ook niet geraifonneerd hadt, toen hij van zijne ffeJ ren en Meesters last kreeg, om ten eerftendieSchepen naai- Brest re detacheeren ! Zee-Officier. ÏJoIlawat! de Prins heeft, hoop ik, een Streep, je vooruit boven ons , of de d. . . . . ^ ^ Cato. - i ] Streepjes heeft hij waarlijk genoeg boven u voor Uft want, behalven de etccteratfes, heeft hii de ' ** - Hoorei, ^ Graaf, ri^fi  (73 ) ron, Heer , Vrijheer 9 Onafhanglijk Heer, Erfburg-graaf, Ridder , Erfftadhouder, Capitein en Admiraal-Generaal, en gij zijt maar Officier', maar; met tijtels en al, is de Prins, in zijne betrekking tot onzen Souverain, niet meer, dan gij in uwe betrekking tot den Prins zijt; wat zeg ik ? het tegendeel is juist waar, gij zijt, in uwe betrekking tot den. Prins, een vrij grooter pcrzoonaadje, dan de Prins is , in zijne betrekking tot onzen Souverain hoe veel te minder voegde hem dan het raifonneeren ] Zee- Officier, Die Philofophifohe uit.cijfcring begrijp ik mij niet; maar het kan mij ook weinig fcheelen; — wil ik u zeggen wat ik geloof ? dat de Prins veels te veel verftand bezit, en dus ook wel weet, wanneer hij raifonneeren moet of niet ; en , dat in het geval van Brest het raifonneeren wel deegelijk te pas kwam, blijkt daar uit, om dat onze kundige Bijland liever zijn kop, Commisfie, dimisfie en al den w 'er aan waagde , eer hij die expeditie volbrengen wou, en zich laaten emploijeeren , om de beste Schepen van den Staat aan Frankrijk te geeven, of zich opder het bevél van deszelvs Officieren te ftellen. Cato. Zoo zouden wij eindelijk agter het fijne van de mis koomen; tot nog toe, mijne vrienden! hebben wij de naaste oorzaaken van die mislukte expeditie niet op hun rechten plaats gezogt; Wij hebben veel verplichting aan u, mijnheer! voor derzclver ontdekE 5 king:  ( 74) king;. Wij worden van oogcntm'k tot'nV^enMïïc ver-" lichter, merk ik; zijn dat de oorzagen j?,d!'ei! .Zee-Officier. . Welke toch.? verdaan we maikanderen wel'? of hoe,zit het? ~" 8iira i i ''('•' t , Cato,. • . . . .Ik geloof, dat ik u duidelijk verdaaï — de" por-' zpken zijn dan eigenfijk, het veels te vcef Verftand1 van den Prins,, en de nederig gjpjaatiïe ambitie van Bijland'. - al wat te veel is, is fchadehjk, zegt het fpreckwoord; maar al "wat veels te veel is, hoe fchadelijk moet dit dan :niet zijn ?'hét" veefs te veel verdund van dm Prins.heeft hem-dus natüüdijk de: onvooracbiigile pas doen begaan, die'bij een midtlelmaatig veiIhmu. niet ligt plaats1 zou vinden; daarhij vcimeud genoeg geweest is . om oopenlijk den i lpot met de beveelen wan zijn' Souverain te drijven; I en (k nederig gcplaatde ambitie, van Bijland is de! beste imtknooping. der paradoxe dellingeii van zijne judifieatoire memorie; maar wat zal iku-zeggen? de wonderbaare zamenloop van zonderlinge gebcufenis- > fen , toen ter tijd voorgevallen, .gevoegd bij deeze. iiicuw ontdekte:oorz;..aken, geevt ons de regte fleutel • aan de hand, om het kabinet der Engelfche Staatkunde gemal'kelijker te kunnen oopencn , en daar de oplosffiig "v'aii verfer-eide raadzclagtige paradoxen te Vinclefi; wij zuiien 'er een taamelijk gebruik van' maaken, daar kunt gij daat op maaken. Zek-Officier. Heeft de Prins'oopenlijk den fpot gedreeven met' de  C 75 ) £le bcveelen van zijn Souverain? zijn 'er zulke zon: . derlinge zaaken gebeurdV wat prevel je toch? ris weet 'er geen zier van, dat betuig ik u, en datw.u ik, al duurde het een gantsch kwartier, wel van u hoqren, je zult nu "er een grooten dienst mee doen.-Cato. ,v. ari-,;-. Kan ik 'er u bij .provifie met een half douzijutje meê dienen? mijnheer 1 ik ben wel zeer tot uwe ordres,}, ,r:«.-;-.rftQ ar.ï ;nó W>«i«d tfrf-^jffltw'ibl Zee-Officier. Jaa! gaa je gang maar! wij zitten 'er toch toe, cn fa-aks zal Candidus weer een beurt hebben ; want fatisfaclic meet 'er weezen , al zou ik Ar den Prins cn Bijland aan waagen; m\]\v point tTlonneur verd... daar |moet je'van af blijven, of felüreiuent! het zal ( •er rooken... alom! monfieur Cato! dreun maar op! " ' Cato. " ' '," Zijne Hoogheid wist,, dat II. II. M. aan Frank-^ rijk hadden betuigd',, dat men hier zeer gevoefg was over de gunffige dispofitie van dien kroon, zoo wel,, als over de reëelc trouwe hulp, door hem derVepu-, bliek.in 't gemeen, en aan haare Cobnien in 't bizónder, betoond'.:'Zijne Hoogheid wist, dat. FJ. FL M. aan Frankrijk haddén beloofd, dat 'er in> 't yeryplg bij aanhoudendheici alle mofjgelijtte cfiorts , zouden worden gedaan, om eindelij!: in een beter pofmur'tc geraaken, en dpn gemcencii vijand met^mecr- der nadruk het hoofd te bicden: Zijne Hoog-. huid wist, dat'lï. II. M. hadden' verzekerd, dat het hun niet dan aangenaam zijn zou, om met hunnen bond-  bondgenoot alzins het Concert te aderen • %'\ ne Hoogheid wist eindelijk, dat 'e? de uiterfte fpocd vereischt wierdt, om hét een cn het ander wèrkftellig te maaken, en dat het 'er nu meer dan ooit op aankwam, om met de daad re ftaaven, het geen itrak, met woorden beloofd was; te meer, daar Frankrijk meer dan eens zijne verwondering geopenbaard heeft, dat de Zeemacht der republiek nog niets hoegenaamd hadt verricht: - dit alles wist Zijne Hoogheid, en echter vondt hij het goed, om aan Zijne Officieren eene fpeciaale last te geevcn, volftrekt ftrijdig met de ordres van H. H. M. die hoe eerder hoe beter de geëischte Schepen naar Brest wilden gedetacheerd hebben; daar hij te wel wist, dat de overweeging der Officieren welligt eene tegenflrijdlge bepaaling kon maaken, wanneer het, huns bedunkens, anders behoorde, dan delastvanH.H.M. het begreep: is dit niet openlijk den draak fteeken met de ordres van den Souverain? wanneer het militair Zee-wezen, op fpeciaale last van den Capitein Generaal, alle de ordres van den Souverain eerst in overweeging neemen, dan bepaalen , en eindelijk advijfeeren moet, of dezelve behoorden ter uicvoer gebragt te worden , of niet ; wat wil de wetgeevende macht dan zeggen? hangen dan niet de ordres der wetgeevende macht enkelen alleen af van den wil der uitvoerende macht? of liever van den wil der dienaaren van de uitvoerende macht? heeft niet het militair Land-wéezen hetzelvde lecht om dit voorbeeld na te volgen? eri mijn God. is dan de Souverainiteit der wetgeevende macht wel  C 77 ) wel iinde-s dan harfcnfchimmig ? kan dit ongemerkt gepasfeerd worden ? Zou dit geene ftilzwijgende wettiging der willekeurige handelwijze van de uitvoerende macht zijn ? en zon dit niet den weg baanen, om de uitvoerende macht voldrekt meester vim het militair Zee- en Land-weezen te maaken ? is het dan niet met Neerlands Vrijheid, majefteit en Souverainiteit uit V wie durvt dit tegenfpreeken , anders dan hij , die veels te veel verftand bezit, en dus ook weet, dat de minfte oogluiking hier omtrent, de uitvoerende macht een (lapje nader tot de volltrekte overheerfching brengt? Is het niet zcnderling, dat Zijne Hoogheid op den 23. Septemb. de beide memorien van den Franfchen Ambasfadeur in het fecreet befoigne van H. H. M. communiceerde, en dat hij niet dan op den zevenden dag daar na, den Vice-Admiraal Hartfïnck auctorifeerde, om ordre te (lellen tot het allerfpoedigst re victualieeren der benoemde Schepen voor vier maanden; hem te kennen geevende, dat het ligtelijk konde gebeuren , dat H. H. M. den i. of 2. Oe^ob. eene refolutie naamen, om dezelve naar Brest te detacheeren ? Waar toe, vraag ik, is de delibe¬ ratie van het fecreet befoigne aan Hartfïnck ontdekt? waar toe anders, dan om den fpoed, dien de zaak vereischte? en waarom heeft Zijne Hoogh. •} zoo 'er fpoed bij 't werk noodig was, zes volle tusfchendagen gewagt? het was immers niet, om dat die deliberatie eene fecretesfe vorderde, en dat Zijne Hoogh. uit een bizonder ijver voor den Staat, niet kou  C ?8 ) kon beOuiten om nog langer dan zes dagen te wachten , zonder 'er aan Hurtfmck met één woord in fe.cretestë van te verwittigen? dit toch was onnoodig, om dat'cr zeivs de Couranten van gewaagd hebben; neenmaar, het was alleen om den, fpocd'^ dien men .maal ken moest; welnu, waarom is dan weer de .aanfehrijving vanZijne-I loogh.tot den 5.Oaobcr agter wegen geblceven, toen Hartfmck eerst gelegenheid kreeg, om , fpeciaale last van Zijn Iloogh. den .Officieren af te vraagen, of hunne Schepen tot het voorgcftelde einde in ftaat waaren; nota bene! toen 'er nog op zijn best 2 of drie dagen overfchooten, om de reizc te aanvaardigen? moesten'er juist nog vier volle dagen tusfehen beiden verlóopen ? — maar nog meer! wad het zijne Iloogh. dan vergeeten , dat hij reeds een maand te vooren onbepaalde ordres gegceven , en den Capitainen in de ferieufte termen hadt aanbevoolen, om hunne refpective bodems zoodaanig van water -cn victualie voorzien te houden , dat zij in ftaat bleevcn, om op de eerfte ordre behoorlijk toegerust )te. kunnen uitzeilen? —— Wat fchoot 'er uu anders over, uan.de ordre.flegts te geeven, 'm de vcrpndcrftelling , dat de Schepen nu behoorlijk toegemst moesten zijn; te meer,, daar zijne Hoogheid wist , dat de Capiteins, geduurende al den tijd, vvaar in hunne Schepen geenen. dienst deeden, geleegenhcid genoeg hadden gehad, om van tijd tot tijd het gebiekkige te kunnen herdeden , daar,.de bezorging der victualie als anderzins alleen ten hunnen laste kwam , en de fubfifteercude Zee - ordres den  C 79 ) den Capiteinen van zelve verplichtten , om altijd voorzien te zijn? maar neen! ''e aanééugcfchakdde druktens occupeerden zijde Hoogheid te zeef , om een bedaard moment'te hebben, dat hem de fubfi'ffeerèndé Zeeördres, en zijne eigen herhaalde beveelen'te binnen bragt; hoé ligt zot* hij anders het ftrafbaar verzuim zijner onagtzar.me Officieren gemerkt en ten hoogften afgekeurd, 'k laat liaan aan hun eene fpeciaalelast gegecven hebben , om de ordres van II. H. M. die hij veronderltelien moest wel beraaden en voor'den lande heilzaamst te zijn , te ovcr-.vcégm, en te b'epaalèn, wat zij, als Officieren in dienst der maatfehappij, behoorden ti doen! maar neem: 'in plaats van dit verzuim te merken; in plaats van het zelve ten hoogften af te keuren'; betuigt zijne Iloogh. roridelijk, dat hij zelvs het gedrag zijner Officieren niet kon aanzien als tcgens de discipline aanloopende ! is dit geen openlijk {potten met de bevelen van den "Souverain ? is dit niet hctzclvde, als of zijne Hoogh'. zeggen wilde „ ik , minister en eerste dienaar van den Souverain ,'ik hou mijne Officieren, die zich naar mijne fpeciaale last gedraagen hebben, voorort'fchuldig, al hebben zij de ordres van hunnen en 'mijnen Souverain niet gehoorzaamd"? of zijnelloogheid moest zich zclven boven den Souverain {lellen , dan nog kon hij geene meesteragtiger beflisfende termen gebruikt hebben! SfiVERUS. Libertate Decembri , Quando ita majores voluère, titer e! Dave l Zee-  C*o) Zee-Officier. Ja , mijn Latijn ben ik lang vergeeten. Severus. Is het de gewoonte zoo ; wel haten slaaven dan cok eens voor Heeren^«/«; / wat zwaarheid.' Zee-Officier. . Een verd. . . . mooijc trck j dat bekcn & . ^ dat zij hier zoo min thuis hoort als een Noordkaper in den Amftcl, of een dooiende Kazilot in de Gan- ges , dat zou ik nog eerder gelooven maar dit a gouverno ! - heb je nog meer zonderlingheden ? mijnheer Cato! repje dan !ik hoor mijn neus en mond uit! 't is wel prettig, zoo is 't niet! _ zonderlingheden zijn toch geen bewijzen, dat troost mij! Cato. Die zonderlingheden bewijzen echter zoo veel,dat men niet behoevt te raaden, of zijne Hoogheid partij trekt, of niet; en daar het cerfte veels te duidelijk in zijne eigen declaratie doorilraalt, zoo ben ik 'er niet vreemd van om te gelooven , dat het ten uiterften noodzaakelijk is, dat de gecommitteerdens tot het onderzoek van de zaak van Brest, die declaratie van den Oppcr-Admiraal tot een grondflag maakten, om hem, als eerfte Officier, die onmiddelijk de ordre van H: H: M. ontvangen heeft, en de partyvoor zijne Onder-Officieren trekt, het eerst in rechten te betrekken , om zich voor hem en den zijnen te verantwoorden en te justificeeren . maar, ik heb nog meer bizonderheden. Is het niet zonderling, dat, juist, op den dag , toen  C 81 ) toen die bovengemelde aüctorifatie naar Haftfinck ging, zijne Hoogheid eene Parijfche tijding uit Amfteldarn ontving, welke verwittigde,- dat die expeditie aan een oogfchijnelijk gevaar bloot lag ,• welke tijding oorzaak geweest is , dat men het Souverain befluit tot den elfden dag dcedt verwijlen? het is zoo zonderling, dat men moeite heeft om niet op dé gedachten te vallen , dat die aüctorifatie - geeving juist op dien zclvden dag een vertoon van activiteit moest maaken, terwijl men zich ondertusfehen flateerde , dat die onverwachte tijding eene gantsch andere wending aan de deliberatie van het fecreet befoigne zou geeven,- maar opmerkelijk was het, dat de Franfche Ambasfadcur zelve niets van dien aart uit Parijs vernam, daar hij zulks door eene extraordinaire expresfe zeker hadt te weetcn gekoomen in den tusfehentijd van zes dagen, waar in die tijding langs eenen zulken omweg ter ooren van zijne Hoog" heid gekoomen is; en nog opmerkelijker was het, dat 'er, gelijk het van agteren bleek , geen woord waar aan was; het is de pijne wel waardig, dat wij op den inhoud dier tijding reflecteeren ; zij behels.de, dat als de vloot van Howe door fchade moest te rug keeren, ons Eskader dan gevaar liep , om genoomen te worden; - - het noodlot en de wind waaren, geduurende het gantfche Oorlog, zoo goed als twee vingers van de verdervende hand ; Zijne .Hoogheid vertrouwde het eene zoo min als den ander, om dat zij beiden zijne patriottifche maatregelen zoo meenigmaal hadden verijdeld ; zij mogten F ha  ' ( 8a) hef, dagt hij, nog eens doen , en dan zou 'er va« de gantfche expeditie naar Brest niets koomen, en niets verlangde zijne Hoogheid meer dan het tegendeel; het is wel zonderling! Howe mogt eens door fchade te rug keeren! het geval was moogelijkt «n het noodlot was Engelschgezind, de wind ook; wel, was het dah geene roekeloosheid, den vijand hals over kop in den mond te loopen ? ja ! dus het Souverain befluit liever verwijld; bij zoo veele heilzaame fchikkingen, zoo dikwijls gemaakt en zoo dikwijls, dan om deeze , dan om geene voorwendzeis fleepende gehouden en eindelijk onuitvoerlijk gemaakt, kon deeze ééne nog bijgevoegd; wat zwaarigheid! de beste Schepen van den Staat aan Frankrijk te geeven, wilde, volgends het gevoelen van Bijland, al vrij wat zeggen, wat zou het zijn, wanneer het noodlot en de wind denzelvcn ten prooi aan het Eskader van Howe gaaven ! — Welk een eer doen "Zulke gedagten aan het verftand van zijne Hoogheid! Welk eene eer aan de ambitie van Bijland l Candidus. Men Iet doorgaands te weinig op de moogelijkheid der dingen: men is doorgaands niet te vrede, voor dat 'er juist het waarfchijnelljke , juist het zeekere bijkoomt; en dat is verkeerd: het eigenbelang weet de moogelijkheid, waarfc^jnelijk en zeker genoeg te maaken , ten minden een graad van waarschijnlijkheid en zekerheid 'er bij te zetten , zoo dikwijls net in zijn geval vereischt wordt: bijvoorb. op een ichooaen zomer-dag beloof ik mijn' vriend 's mo*. gens,  ( 83) gens, dat ik met hem 's middags eene wandeling zal doen; maar ziet! mijn eigenbelang vordert van mij, dat ik t' huis blijf: het noodlot is mij gunftig; daar zie ik eene zwarte wolk hangen ; prompt! ik ben bang voor onweer; ah het mij eens op weg overkwam! het is moegelijk', mijn eigenbelang maakt het waarfchijnelijk , en ik voeg 'er het zekere bij; 't is gevonden! neen, vriend! neem't mij niettava- lijk! ik blijf t' huis! ik zal nog een voorbeeld, maar van een gantsch anderen aart gebruiken, om een regt denkbeeld van het moogelijke, -waarfchijve* lijke, en zekere van eene zaak te hebben ,• deeze uitflap zullen de Heeren mij, hoop ik , niet kwaalijk necmen! Willem de vijfde is in de moogelijk- heid, om de waare grondlegger te worden van onze republicainfcheVrijheid: lagt 'er niet om! 't is waarlijk zoo! ■ Zoo het moogelijk is, dat alles zoo uitvalt, als ik onlangs gedroomd heb , dan zal het waarfchijnelijk niet lang duuren, of onze Stadhouder zal zeker den naam vaa Willem den groorett verdienen. Zoo het ergens aan haperen zal, dan zal het zeker aan de waarfchijnelijkheid zijn, dat onze nederige Willem lievst verkiezen zal, laat dien tijtel te ambiëeren, dan nooit; want de moogeïtjkheid van het geval is anders ver boven de waarfchijnlijkheid, dat is te zeggen a heeft weinig van nooden om zeker te worden. Zee-Officier. Wagt! dat ik je dat eens nadeed! hou jè flil! — 't is moogelijk, dat Candidus .... neen! dat lukt F * ni«i  C84> niet; op een andere manier! 't is waarfchijnlljk, dat Franknjk . . . . hct gMMvcer nict gogd. ^ een ander manier! . . hoe is het derde woord ook? Candidus. Gij zijt fraai op den weg .... koom! featfê % u ophelpen: 't is zeker, dat de Prins Zee - Officier. Een braaf kaerel is. Candidus. Met wat meer eerbied, als 't n belicvt', als ge Van een Vorst fpreekt, dien ik bij geen. hovenier vergehjken mogt! maar koom | 1^,.^ moogehjke, waarfehijnelijke en zekere, 0p de laatst gezegde bizonderheid van Cato! Zee-Officier. Het was moegelijk, dat met fchade te rni keerde, en ons Eskader veroverde: het noodlot was een Anghman , dit maakte de zaak waarfchihlijkons Eskader liep dus groot gevaar; maar hoe bren|K het zekere nu te pas? 1 T Candidus. ~ • Waarom niet gezegd, dat ons Esquadcr dus ~eker gevaar liep? dan was het volmaakt; of no-liever dat het eigenbelang 'er eene zekerheid wis°t bf? te' Zêttèn ? ■ J\ Zee-Officier. Als daar weer geen adder in het gras fchtuït, dan Weet ik het niet \ ■ ■ Candidus. ';~.'.-.7 Wel dat zou zonderling zijn j * Zee«  ( «s) Zee-Officier. Maar van zonderling gefprookcn ; ben je lens? Cato ! of pomp je nog meer zonderlingheden ? " Cato. Nog eentje, en daar zullen wij het voor deeze keer bij laaten ; want het zal mooi laat worden , eer wij het boeltje klaaren. Is het niet zonderling , dat zijne Hoogh. , toen hij aan H. H. M. de rapporten zijner officieren communiceerde, om nader van hoogstderzelver ordres geinformeerd te worden, nog op den zëlvdén dag, zonder eerst die ordres af te wagten, en zonder aan de Staaten Generaal kennis te gcevcn, den Schout bij nacht gelast heeft, om onmiddelijk , tot dekking van het retour van het Dronthcini's convot, in zee te ftoeken, nota bene ! met 4. van die Schepen , welke naar Brest waaren gedeftincerd ? eene expedi¬ tie, welke , door het verlies van 2 Schepen , aan het land , ten niwstcn gereckend, meer dan anderhalf millioen guldens gekost heeft! — eene expeditie, let wel ! met diezelvdc Schepen , welke 2 dagen te vooren ongereed waaren , om naar Brest te kunnen zeilen , maar nu in ftaat waaren om eene grootcr reize te doen ! — eene expeditie , op een' tijd, dat het Dronthei-.ns convoi niets van een vijandelijk Eskader te vreezen hadt ! — eene expeditie eindelijk, die veels te veel vermoeden en verwondering aan Frankrijk baaren moest , om dat de zoogenaamde toevallige omflandigheden , aan welker zamenloop men het alleen toefchreef, dat aan het ver. langen van het hof van Frankrijk niet hadt kunnen F 3 wor-  , C 86 > worden voldaan, geene plaats fcheenen te grijpen, toen zijne Hoogh. op eigen gezag , en hangende de deliberatien van H. Ii. M. gaedvondt te gelasten, om eene onnocdige, lange en gevaarlijke reize te doen; maar wel tot voorwendsels wierden bifgebragt, toen 'er eene volftrckt noodzaakelijke , korte en min ge vaarlijke reize, op hooge ordres van II. II. M. en op het herhaald verzoek van Frankrijk ,• ernftig gevorderd wierdt! —- het is wel zonderling ! Candidus. Jaa wel zonderling! Severus. Jaa wel onverfchoonlijk! Cato. Jaa wel ftraf baar! Zee-Officier. Jij zweet 'er van, Papa! Cato. Jaa! zag ik de oorzaaken cn werktuigen dier godtergende mislukking ook eens zweeten ! Zee-Officier. Het eene gedeelte is tegenwoordig moogelijk bard, bezig met zweeten! Cato. Waar? te weeten ! Zee-Officier» Wel onder de linie ! daar is het heet genoeg! cn je het ander gedeelte wilt zien zweeten, laat je dan ook maar gecommitteerde maaken, dan kan je 'er ooggetuige van zijn; mits dat je ons midden in de hondsdagen verhoort, en tusfehen twe goeije vnu-  C 87) ten plaatst; anders vrees ik zal je 'er geen wil vaa hebben. Candidus. Vinden de Heeren het niet, dat onze Zee-Officier zich met zijne coüegas vrij aartig onder de oorzaakei en werktuigen dier godtergende mislukking telt? mij dunkt, dat gaat nog al! Zee-Officier. Nu knaap ! nu is liet uw beurt ! —- al die zonderlingheden kunnen mij geen d raaken de Prins moet weeten , wat hem te doen ftaat, ik zorg voor mijn point d'houneur, endaar zal je van af blijven , of ik detacheer je daar meê over Brest naar de de maan, dat je met al je zonderlingheden in Drontheim te regt komt! alom ! Monfieur Candidus ! heruit ! of defendeer je ! want het begint mij nu al hard te verveelen! Het vervolg hier naa, en zoo fpoeclig moogelijk. INVAL op het onlangs in Utrecht gebeurde, hij geleegenheid der tusfehentijdfehe vacature en aanvulling eener raadsplaats. Wordt mij dat recht betwist — ik betwist het de Vroedschap — nu zal het de burgerij hebben! — mooglijk denkt Zijne Hoogh. zoo; wat dan gedaan? Utrecht ! Utrecht. Wij hebben dien Familie-spiegel , die door Zijne Hoogh. niet tt bestig verzorgd is, bij onzen naasten buur-  C §8 ) huurman, de Vroed fchap , overgevoerd, dan is hij 't best bij de hand, als wij op ons ft el zijn: — de fchoonmaakfters haaien ons huis'' nog over de vloer, en hoe ligt zou door onhandigheid, drift, of bij ongeluk iets aan den fpiegel kunnen koomen -, als wij hem te vroeg in huis haalden; en hij is voor als nog bij onzen trouwen en voorzichtigen buurman wel bewaard', m wr als de boel bij ons aan kant is, en ,er al tapijten over de vloer liggen, dan zullen wij hem wel met de ulterfe ftaatfie in huis haaien , en hem in eene hechte en fraaije Mahonie-houte kast injluiten, en zoo hoog aan de zolder hangen, dat ""er geen blind paard fchade aan kan toebrengen , en dan hoevt men op een'' ander tijd Zijne Iloogh. zoo min als onzen buurman met het bezorgen van dat, voor hun zoo lastig, maar voor ons zoo allcrnoodzaakelijkst huismeubel, lastig te vallen , en dan valt ''er ook geen 1 haspelen meer over — ondertusfehen zouden wij Zijne Hoogh. wel zeer bedanken voor zijne bizondere Attentie en Zorg voor het heil van z'jn geliefde Utrecht , wanneer hij ons dit voor» 'floeg, en hem beduiden, dat het ons nü vrij ongeleegen zou koomen! J. de Denkkr. Te UTRECHT by MULDER, cn is mede te bekoomen te Amfterdam bij de Erve Houttuin, Rotterdam A. Vis, Leiden de Does, Haarlem Wed. van Brusfel, Schiedam Poolman , 's Hage Plaat Delft de Groet, Gouda Verblauw , Middelburg Gillisfen , Vlisfingcn Corbelijn , Nijmegen van Goor, Aarnhem l 'roost, en verders bij de meeste Uoekvcrkoopcrs in Nederland. Januarij 1784.  D R C O R R E S PONDENT. DERDE VERZAMELING. 'Vervolg en Slot van het 'voorig Pleitgeding. Candidus.- JrLer ik overgaa , om opzettelijk aan te toonen, waar in de ongegrondheid der voorvvcndzels beftaat,welke de Officieren! ter verfchooning van hun gedrag hebben bijgebragt, moet ik vooraf eene aanmerking maaken op uwe fatijriefche gezegdens , welke gij zoo even de onbeschaamdheid gehad hebt, met eene veel betekenende mine voor den dag te brengen ; gezegdens * mijnheer ! die een' laagen inborst veel eer, dan het waarachtig gevoel van een honnête homme, van een efprit militair ten duidelijkften characterifeeren. Veronderftellen wij eens, dat de Officieren , die tot de bewuste expeditie beftemd waaren , volkoomen zuiver, maar door eencn zamenloop'van onvoorziene toevallen onmoogelijk in ftaat waaren, om aan hunne destinatie te kunnen voldoen, en dat zij das G op  C 90 ) op eene eer-beledigende wi jze verrlagt,'en allcronrechivaardigst bcfchuldigd wierdeii; dan vorderen, mijns oordeels , de natuur der zaake , cn bet heldhaftig gevoel van een' militair , dat hij niet alleen niet rust, voor dat zijne eer en goede naam ten allen tijde febootvrij blijven voor de minde zclvs der aantijgingen , die hein door één driftig oogenblik kunnen worden aangedaan; 'k laat daan, die met over leg, opzet, en in koelen moede geleideden, en hem op eene vrij grievender wijze kunnen worden aangewreevcn ; maar ook ben ik van gedagten , dat een gevoelig^ militair nergens meer naar verlangen kan , dan dat hem eene gefcliiktde gelegenheid aan de band gedaan wordt, om zich voor het oog der hem verdenkende waereld te rechtvaardigen , op ccnen voet , het best overeenkoomende met het militair character, dat hij bekleedt, en dat hem, buiten zijne eer cn goeden naam, aan de verachting zijner braavde medeofficieren,welker eerwaardige orde hij laaghartig ontluidert; en aan de verguizing zijner medeburgeren , welker glorie hij met de voeten fchopt, vcrdiendelijk onderwerpt: — ten minden ik zou der militaire eer — cn ambitie flraf baar te kort doen, zoo ik het tegendeel van 't geen ik als een onaffcheidelijk vereischte in een esprit militair heb aangemerkt , van iemand anders in uwe orde verwachte , dan ook alleen van u, die een veel te hoog geplaatst hart bezit, en zot genoeg zijt , om uwe eer en goeden naam alleronvoorzichtigst te waagen tot in dandhouding van een niet wel begreepen po int  ( 9i ) poi.it J'ho;i;is:;r , en niet eens tc weeten , wat gij 7mt.-Officier. * Je raaskalt, en weet ook zelve niet, wat je zegt \ en in allen geval, die gantfche expeditie is mij geen pruim tabak waard , *k laat ftaan , om 'er zo- veel water om vuil te maaken: —als jij niets anders te zeggen hebt, als over mijn point cFhonneur te zitten politifeercn , vaar dan maar meê naar buiten, dan zullen wij de rest van de questie daar wel a-föösfl — of wij al hier liggen te laveeren, daar vorderen wij maar niemendal bij; maar 't is met jou : tijd gewonnen veel gewonnen , merk ik: — alom! belka jc zeilen maar, en rij meè, als je durvt! Candidus. Eén oogenblikje gedulds, en dan ben ik uw man, mijn heer ! daar kunt ge ftaat op maaken ! maar wij dienen immers eerst te weeten, op wat grond wij uitgaan zullen; of begint ge 't te merken, dat het tijd wordt om uit te fchciden, nu wij wat nader aan den man koomen, cn het gedrag der Officieren zelve op den toets der rede , billijkheid en waarheid zullen moeten gaan befchouwen ? dat kan ik immers van u niet denken! 'tis althans nooit het werk van een honriêtè horr.mc ; ten mïnften ik voor mij denk 'er zoö over , en wat dunkt 'er u van ? Mijnheer! Zee - Officier. Wat mij 'er'van dunkt? datje met al dat geduurig over Itaag werpen geen halve fcheepslengte in één etmaal avanceert, dat dunkt 'er mij van ! en ik G z  C9* ) hou almagtig veel van regt door zee te gaan ; wil je nu een andere cours op, dan vaar ik met je meê, hoor! maar»dat ik het al den d en bagatel tracteer, wat je van die vodzise expeditie prevelt , dat is zo waar en waaragtig als iets, daar kan je ook ftaat op maaken, mijnheer! Candidus. De mislukte expeditie van Brest, mijnheer ! is waarlijk geene zaak, om 'er meê te fatyrifeeren , veelmin, om dezelve en bagatel te tracteeren : zij is eene regtftreekfehe aanranding van de fouve- rainiteit der wetgeevende macht: Zij verfpreidt geen gunftig licht over het gehouden gedrag van den Stadhouder, als minister der uitvoerende macht: « Zij knakt de militaire eer dier zee - officieren, welke tot die expeditie beftemd waren: Zij is ten hoogften beledigend voor de kroon van Frankrijk : Zij geevt der vvaereld het verwijt In den mond , dat Nederland verwijfd en laf is ; dat het zich ongeftraft door verraaderlijke Staatsdien aaren laat regeeren en verwoesten; dat het de orde der natuur, welke de dienaar en aan hunne Meesters onderwerpt , door zulke dienaaren laat omkeeren, wel,ke de Souveralne ordres afhauglijk maaken Van hun, die dezelven moeten uitvoeren; dat het fchreeuwend ondankbaar is omtrent zijnen verdi endelij ken weldoener; dat het de Majeftas - Batava mist, of de zelve ten minden niet weet, of durvt te handhaa- ven: Zij is tergend voor de natie , die veele onheilen doorgedaan , fmaad verdraagen, mishandeling  C 93 ) liMg ondergaan, belediging gevoeld, hoon geleeden, en bij dit alles nog daarenboven door dit geval haare volksmajefteit door vijandgezinde onverlaaten baldaadig aangerand gezien heeft, cn nu als één éénig man is opgedaan , om met den klemmendden nadruk cene volkoomcne verantwoording uit de handen haarer fcbuldige Staatsdienaarcn te eisfehen en daat op te daan: en zoudt gij, mijnheer! de brutaliteit hebben , om met den albeduidenden ernst der zaake te fatijrifeeren V verwaand en ftout fchepzel daar gij zijt! gaa! leer u zeiven eerst regt kennen ! herinner u de getergde Majedcit van Neerlands volk, én fidder! . . . dan, de tijd nadert, waar in gij weeten zult, met wien gij cn uwe principaalcn den draak gedooken hebt; wat het te zeggen is , den eerbied te fchenden , welken gij aan het vooruitzicht, aan de doordringendheid en kunde van uw Souverain verfchuldigd zijt; wat het voords in zich heeft, de volvaardige en onderworpen gehoorzaamheid te vertreeden, welke in het geval van BreST , gelijk in alle anderen, de eerfie plicht van Officieren uitmaakte; de rijd nadert .eindelijk, waar in gij, tot uwe fchade, verneemen zult, dat in Nederland het recht gchandhaavt, en de beledigde eer der Natie ontzaglijk gewrooken wordt ! — ■■— Zee-Officier. Zullen we onze questie aftloen of niet ? hoe zit het? als jij wat op mijn gedrag te zeggen hebt, zo fpreek ; maar kom mij met geen volksmajedeit en al zulke fottifes aan boord, daar breek ik mijn kop G 3 in  (94) in 't geheel niet mee! en wat Frankrijk betreft- hij mag weezen wie hij wil, ik zeg, dat hij verd' zot en capricieus gehandeld heeft, met onze beste' Schepen oP te eisfehen ; wat d hadt hijgeen Schepen genoeg, en wat moest hij met de onze uitvoeren? — onze Schepen konden hier zo wel verrotten als in Brest; zoo was het niet' ■ maar weet je wat ik 'er van geloof? als Frankrijk onze Schepen in de knip hadt, dat hij ze dan wel lekkertjes bij onze heroverde Colonies op de lijst van zijn debet zou gezet hebben , tegen over het credit, dat hij aan de republiek verfchooten hadt, en dan had je een quitautie op je dak gekreegen, en daar meê was lictor/ toe! /luit! met je fraaije bondgenootfehap! en zouden wij ons daar toe hebben laaten emploijecren? dat om de hagel niet! onder geen commando van Franfche Officieren, daar hebben wij veels te braavc Admiraalen toe ! - en wat praat je van geknakte eer der Officieren tel je ze als riet vèrd. . . of rijd je de noordewina door je harsfens ? pas op je roer, kereltje! of je zult nog een uiltje vangen , daar kan je ftaat op maaken! Candidus. En gij zult het met uwe juitificatie al ver brengen, merk ik; gij zijt 'cr wel agter , dat toont ge; maar koom aan ! wij willen 'er een begin van maaken ; want het begint mij niet minder hard te verveelen. Ik vraag u, op uwe eer, af: wat toch zijn de eer- fte  ( 90 fte en twede oorzaaken geweest , welke die heilzaame expeditie onuitvoerlijk hebben gemaakt ? —— gaa "er u nu bedaard toe zetten,dat bid ik u; want nu begint het'er eerst op aan te. koomen, cn, zoo gij ons dit niet vooraf beloovt, dan willen wij 'er liever bij tij ds een fpeldje bij fteekcn hoe verkiest ge ? Zee-Officier. Hoe ik het verkies? zo bedaard als Cato te zijn , en zo ernftig als Severus; maar eerst een rantfoentje courage-nat te nuttigen -—■ point cfhonneur l ma f9H duizend ducaatjes aan den armen verd...! dat gaat op een locven , of wij krijgen de hoogte niet! alom! bras wat an ! de wind begint te krimpen ! merk je 't ook niet? Monfieur Candidus! Candidus. Het begint zeker te fpanncn; maar koom aan ! Courage! hebt ge mijne vraag begreepen? of zal ik die herhaalen ? Zee-Officier. Wel ja! en zet 'er dan nog een lijzeil bij ! wat komt het 'er op een vraag meer of min op aan ? Candidus. Het mogt u eens moeïjelijk vallen , om die vraagen uit elkander te houden; laaten wij ze liever ftufc voor ftuk bij de hand necmen ; wij zitten 'er toch toe : wat zondt gij onder de eerfte oorzaaken dier mislukte expeditie brengen ? laaten wij dit eerst afdoen ! G 4 Zee-  ( 9«) Zee-Officier. Ik ken 'er maar één. Candidus. En dat is ? Zee-Officier. Het diep verval onzer marine, en zoo denkt 'er onze Souverain ook over. Candidus. Gij doelt zeker op het advijs, dat, na het houden eener Commisforiaale befoigne, ter vergaderins van H. H. M. op den 25 Septemb. is ingebragt ' en waar meê zich de gedeputeerden van drie Provintien hebben geconformeerd , behelzende onder anderen dat de voorafgegaane werkeloosheid door het verval der marine was veroorzaakt; is het zoo niet? Zee-Officier. Wel nu ja, daar doel ik ook op! Candidus. Zo! en dat is dan volgends uw gedagte het advijs van den Souverain ? w als ik u eens kon aantoonen , dat uw wezenlijke Souverain zich over het fluk der werkeloosheid geheel anders heeft uit-gclaaten ? Zee-Officif.r. Dan zou je mij nog eerst moeten aantoonen , dat wij meer dan eenen Souverain hadden; „u nog erger! Candidus. Het is hier de plaats niet, of laat ik liever zegden ons tegenwoordig verfchil duldt het niet, dat ik mij hier  C 97 ) bier over eenigzins breedvoerig uitlaat; ik zou u anders kunnen aantoonen, dat hetCollcgie der befchrevene Edelen en Froedfchappeu der Steden, als vertegenwoordigende de volstrekte SoUVERAINITEIT van Neétlands volk , de wetgeevende macht uitmaakt, cn de eigenlijke Souverain is , welke zijne bevelen ter uitvoer laat brengen door de uitvoerende macht, die eerst bij de provinciaale vergaderingen , voords bij die der Algemeene Staaten , en eindelijk bij den Stadhouder en verdere Staatsclienaaren berust; waar uit gij genoeg kunt opmaaken, dat zoo wel de Provinciaale Vergaderingen, als de Algemeene Sraatcn, 'k laat jlaan de Stadhouder en verdere atnpteriaren van den Staat, niet anders kunnen worden aangemerkt, dan verantwoording-fchuldige dienaaren van den Souverain, zonder eer.ig pcrzoonlijk gezag, cn alleen uitvoerers der bevelen hunner Sou- veraine Committenten: maar,vergelijken wij nu het voorig advijs der gecommitteerden door het fecreet befoigne , niet met de gedagten hunner Committenten, Hunne Hoogmoogende namenlijk, noch ook niet met die ter gedeputeerden van. de drie Provintien ; maar vergelijken we dat eens met de gedagten hunnerprincipaalen, en dan zult gij bevinden, dat deezen, ver van de werkeloosheid bij Frankrijk of bij de Natie, hunnen wettigen Souverain, eenigermaate te plooijen, en dezelve aan het diep verval der Zeemacht toe te fehrijven , dezelve ten uiterften afgekeurd, en de uitvoerende macht ernftig onderhouden hebben; maar, genoomen, Mijnheer' dat onze G 5 wer-  C 93 ) werkeloosheid liet gevolg was van het diep verval onzer zeem-ent; dan nog doet zulks niets b,j mij «at'; want, niet tegenllaa.ule het diep verval der zeemacht, dat voorafgegaan is, en niettcgenftaandc de werkeloosheid , die 'er op gevolgd is , zoo hadden evenwel de tien benoemde Schepen naar Biest toen ter tijd genoeg in ftaat kunnen zijn, om die expeditie ten ecrlr.cn te volbrengen. Cato. Het diep verval der Marine moogc eens oorzaak geweest zijn, dat men — niettcgenftaandc de enorme betaaling op Ac petitiën, die, volgends de memorie van Zijne Iloogh. voor de marine alleen, zedert hoogstdeszclvs miuderjaarigheid, gedaan zijn , en 67 miUlnenen cn ruim 700000/. bedraagen hebben — niettegenftaandc de verbetering , welke jaaren agter een aan de marine was toegebragt en niettcgenftaandc het oorlog bijna anderhalf jaar geduurd heeft dat men, zeg ik, niettegenlhaude dit alles, in de laage noodzaakelijkheid gebragt wierdt, om onze Vloot door een Engelsch Eskader van 12 of 13 Schepen van Linie cn 2 Fregatten in haare eigen haven geblokkeerd te zien; en dat, niet, voordat het oorlog omtrent 19 maanden geduurd hadt}, cn 'cr millioencn tot verfterking ouzer Zeemacht hefteed waaren, men voor 't eerst een Convoi van 6 Fregatten en 2 Snauwen heeft zien uitloopen: ■ . deeze fataliteiten moogen eens de gevolgen geweest zijn van het diep verval der Zeemacht; maar, zoo als ge wel zegt, geldt zulk een voorwendzel niets in  (99 ) ia het geval van Brest , even zoo min, geloof ik, als het gelden zou, om het gedrag van ZijneHoogh. vrij te pleiten van een wraakbaar verzuim , toen hoogstdezelve geene zorg droeg om de geëquipeerde Schepen, die in verfcheide havens of recden lagen, bij tijds in Texel te vergaderen, welke, meer dan 30 zoo Oorlogfchepen als Fregatten fterk, die fchandelijke blokkade wel degelijk zouden verhinderd hebben : en fchoon Zijne Hoogh. zich bij zekere gerucbtmaakende gelegenheid uitliet, dat hij oordeelde verplicht te zijn, om in zaaken van aanbelang, en bizonder , als de waare belangens van dit gemeenebest daar bij zijn geconcerneerd, te volgen het licht, dat hem door den allerhoogften gegeeven is, en niet met een blind vertrouwen door de oogen van een auder te zien; is hij echter, in weerwil van dat licht en wijsgeerig zelfvertrouwen, molblind voor de listige raadgeevingen zijner verdervelijke raadsmannen, tot het ongelukkig Sijftema vervallen, om, met de zinnelooze vcrbloemers eener tot God fchrecuwende werkeloosheid, het diep verval der Zeemacht, welker onbcftaanbaaiheid den Souverain tot verwerping van dat Sijftema heeft doen beduiten , in den arm te ncemen , en, onder zulk een frivool pretext, de mislukking eener zoo heilzaame expeditie, waare het inoogelijk, goed te maaken; maar wat hoefik mij hier langer meê op te houden; de zaak is van zelve te klaar. — Te recht zegt dan Candidus, „ gemomen, dat de werkeloosheid het gevolg was van het, diep verval onzer Zeemacht} zoo hadden evenwel  C ioo ) wel de tien benoemde Scheepen naar Brest toen ter tijd genoeg in jlaat kunnen zijn, om die expeditie ten eerjlen te volbrengen. Candidus. Jaa! en dat hou ik ftaande. Zee-Officier. Jij praat als een gek ! heb je wel eens de rapporten onzer Officieren ingezien ? weet je wel eens, welk een enorm gebrek onze Schepen hadden ? en weet je dan niet, dat dit de gevolgen waaren van het diep verval onzer zeemacht, die H. H. M. liever hadden moeten in 't oog houden, dan ons zoo op een hup en een fprong met onklaare Schepen naar Brest te detacheeren ? hadden we 'er niet de d van, om ons daar toe te laaten emploijeercn, cn dat nota bene lom onder een Franfche Commando te gaan ftaan ? neen ! dan liever met Bijland 'er den kop aan gewaagd! wat hagelfche Commisfic was dat! ik hou 'er mij bij, bij ons rapport, dat die expeditie nietovereenkomftig was met 's Lands dienst, cn daar mee is 't uit; bewijs jij mij reis contrarie, dan zal ik je van pluimgraaf tot Admiraal promoveeren , of ik mag een peilftaart zijn! Candidus. Dat enorm gebrek zal zeker in de rapporten der Officieren te vinden zijn , mijnheer ! eilieve! moogen wij 'er den inhoud van weeten! Zee-Officier. Ik geloof, dat ik 'er de copij van in mijn brieve- tas  C ioi ) tas heb —— ja, daar heb ik hem —— zie daar! lees het zelf! Severus. 6 Lugthart! lees jij het eens! lugthart. Kom! attentie! Heeren! hm! hm! De ondergeteekende Vlag - Officieren, in rijpe o~ verweeging genoomen hebbende de ordres van hunnen Souverain Zee-Officier. Hei, hei daar! lees zo als 'er ftaat, jongen ! en lap 'er geen leugens bij! Lugthart. Ik vraag je wel nederig excuus, mijnheer de Zeeofficier ! ik dagt daar wat fterk op de fpeciaale last van Zijne Hoogh. GoedSart. En ik op de parabel van den Hovenier; 'tis of wij beiden dat overweegen , bepaalen , en beboeren te doen niet ligt vergeeten kunnen , Lugthart! Lugthart. Vergeeten ? bij elke halve fcheepslengte , die ik voorbij mijn graf avanceer , zal ik 'er een etmaal lang over denken, praat je van vergeeten ? Z> e-Officier. Dat je eens wat minder dagt, en beter langs je neus leerde kijken, dat zou je op een ander tijd vrij mooijer ftaan, geloof ik; moet je weer mee: doen? zeg? Lugt»  C 102) Lugthart. Jij hebt goed praaten, mijn vriend! want, toen je langs je neus neêr keek op de fpeciaale last van Zijne Hoogh., dagt je, geloof ik, ook niet verder dan je neus lang was, of ik heb bet mis! Zee-Officier. Geen woord méér, of Lugthart. Moet ik je weêr Singendonken? mijnheer! of b«i je de klugt van gisteren vergeeten ? Cato. Nu, Lugthart! alle gekheid op een Hokje! kom! lees maar voord , en hou ons niet langer op! dat bid ik u! Lugthart. Attentie! Heeren! attentie! hm! hm! „ De ondergeteekende Vlag-Officieren, in rijpe overweging genoomen hebbende de rapporten van de Kapiteinen van Braam, Stavorinus , Grave van Rechteren, Grave van Welderen, Staringh, V Hoofd , Meurer , Boscn en Tulling , wegens ' de fituatien van 's Lands Schepen Utrecht, Goes, Princes-Louisa , Unie, Admiraal de Ruiter, Kortenaar, Amsteldam, de Batavier en Prins Frederik , op den 5 deezer .... een oogenblik patiëntie! den 5 deezer, dat is, laat eens zien, den 5 Oclober—— wel! daar waar je bij me ziel knapper bij als om naar Brest te gaan! Zee - Officier. Wat nu weer voor een raifonnement! Lüct-  ( 103 ) Lugthart. Wel! was het ook niet juist op den 5.October,dat Hartfinck de aanfehrijving kreeg ,• en op ftaande voet alle die bovengen. Kapitainen bij hem aan boord liet koomen, om hun kennis te geven van hunne deflinatie, e:i te vernemen, ortmnne Schepen in ftaat waaren?. -dat weet ik altans zeker uit de memorie' van zijne Hoogheid! — en was het ook niet juist op denzelvden 5 October , dat Hartfïnck van ieder der Kapiteinen een fchiïftelijk rapport bekwam ? — dat weet ik niet alleen uit de memorie van zijne iloogh., maar ook uit deeze Copij ! hoe begrijp ik dat nu ? draag je dan alrijd lehriftelijke rapporten in je zak ? was dit een (taaltje van je activiteit? of had jc't al in de neus dat 'cr zo iets op til was? hoe fatan zit dat? goedüart. Loop niet tc ver! Lugthart! dat kluwetje laat zich immers van zelf ontwarren !• ' • ' Zee-Okfkuéii. Nou jij ook eens! goedüart. Met je verlof evenwel, mijnheer! dat ik ook één enkeld woordje fpreek ! —~ op den 4. October, meen ik zeker te weeten ook uit de memorie van zijne Hoogh' , was 'er een krijgsraad gehouden op de rcede van Tc:;cl, en wel onder prcfidie van den Graaf van Bijland : — op den 5. October was de l'refidcnt in den Haag, tegelijk met den Schout bij nagt van Hoeij; want deeze was juist de dag, waar r*p de Graaf rondborflig declareerde, dat hij liever zijn  C 104 ) zijn kop, commisfie en demisfie 'er aan waagde, eer hij de ordres van zijn Souverain zou naarkoomen: i deeze twee Vlag-Officieren, zegt Zijne Hoogh., vernoomen hebbende, dat eene refolutie bij H. H. .\L genoomen was, om 10 Schepen naar Brest te zenden, deedeti aan Zijne Hoogh. toen hunne repre fentatien tegens deeze zending, die zij dagten niet overeenkomftigte zijn met 'sLands dienst:-- op denzelvden 5. October, hebben wij gezien, dat Hartfinck , ingevolge van zijne aanfehrijving te wede gaande, de fchrirtelijke rapporten van zijne Officieren bekwam : op den tweeden dag daar na, zijnde den 7. October, waaren Bijland en vanlloeij weêr in Texel, en tekenden, met de drie andere VlagOfficieren Hartfinck , van Braam en van Kinsbergen, het bij handen zijnde rapport van hunne conferentie, gehouden in Texel aan boord van het Schip de Admiraal Generaal ...... Lugthart. Wat zeg je daar? accoordhet begrip van den Admiraal Generaal? 1 Goed2art. Aan boord van het Schip ae Admiraal Generaal! zeg ik, ben je doof? Wel nu, Lugthart! als je 't een en 't ander zamenvoegt, merk je dan niet, dat 'er voor eerst in den krijgsraad var» den 4. October zeker meör ver handeld is , dan wij weeten , pnder prefidie van dienzelvden Bijland , aan wien die expeditie zeer mager aanftondt, zoo als je reeds gehoort hebt? en dat  C 105) dat het ingevolge hiervan, ten tweden, u niet vreemd moet voorkoomen, dat de Officieren zoo ten eerden met hunne fchriftelijke rapporten in gereedheid waaren ? vooral , daar zij te voorcn reeds , niet alleen van Hartfinck , die het den 30 September al wist; maar ook uit de couranten , die van vrij vroeger datum waaren, hebben kunnen weeten, dat 'er zoo een expeditie op handen kon zijn ; en in allen geval behoevden deeze Officieren niet onder te doen voor Bijland in cordaatheid en gercfolvcerdheid, om ook liever hun kop , commisfie en'dcmisfie 'er aan te waageu, dan die expeditie te helpen volbrengen; of men moest inde derde, plaats aanmcikcn ,dat het nu vrij gemakkelijker viel, den fchijn van activiteit aan te neemen , met het allerfpoedigst inbrengen der fchriftelijke rapporten op den zclvden dag, op het zelvde uur misfehien; vrij gemakkelijker, zeg ik, dit te doen, dan het wezen der activiteit aan te neemen , met het allerfpoedigst re victualieereu der Schepen in den tusfehcu tijd van 18.dagen ;—is het niet ten vierden mooglijk, en wel zeer waarfchijnelijk, dat de Officieren , het préadvijs van Bijland vernoomen hebbende , eer hij tusfehen den 4 en 5. October naar den Haag vertrok ; en daar bij het draalen van den Opper-Admiraal, in het geeven der ordres. tot die expeditie, al te wel merkende , van gedagten waaren , dat zijne Hoogheid even zoo onwillig , en even zoo van advijs was als Bijland, en dat zij, Officieren, dus in zulk eene zaak ook het hunne moesten toebrengen, om deeze eenII dem-  ( io6 ) ftefittnige advijTèn , zoo veel moegelijk , te fecorideeren; en dat zij daarom, hunnen Opper- enViceAdmiraal ten gevalle , deeze hunne fchriftelijke rapporren in gereedheid hadden, om, des gerequireerd, dezelve uit den zak te haaien, en tegens eene zulke zending hard re pri teileeren ? maar, hoe het zij, dit weet ik, dat , niet ('e onwilligheid van den Opper-Admiraal, niet zijn éénlemmend advijs toet den koppigen Bijland ; maar alleen de fataale Parijfche lijding de ordres zoo lang te rug gehouden heeft; want zijne Hoogh. téïve betuigt in zijne memorie , dat hij gaerne wilde vermijden alles wat aan het hof van 'Frankrijk eeNigzins onaangenaam kon zijn; en, daar zijne Hoogh. in zijn geheel gedrag, omtrent die kroon gehouden, die prijswaardige affectie te duidelijk gemanifesteerd heeft, ziet ge wel , dat hoogsrdezelve even zoo min anti-f.anschgezind dagt, als eenftemmig wa« met Bi:land en de verdere Officieren , die tot de expeditie waaren gedestilleerd. Zrü-Of'-iciiïr. Jongens-praat en brabbel rad , anders niet! 't is mijn attentie niet eens waard ! zal je voordleezen? 'Lugthart! of zal ik het doen ? Lugthart. Ja ! kom ! Attentie! Keeren ' hm ' hm! ,. De vla^-Offècieren dan, ingevolge de rapportender Itapitèinen , op d:n 5 October ingegeeven, de» clareeren bij deezen, dat dez"lve Schepen , wegens gebrek aan victualie, manquement aan behoevtens „ kle»  C 107 ) klederen voor het volk, en verscheidt andere re" DENEN, te LANG HIER TE melden , V0LK00MEN BUITEN staat ZYN, om de voorgemelde expeditie naar Brest ter uitvoer te brengen ; declareerende de Heer Grave van Beland , als gefield zijnde tot het Com* mandeeren der Schepen, • tot die expeditie gedestilleerd , dat hij zulks wel speciaal infaisabel oordeelt." ,, Gedaan in de Conferentie van de Heer en vlagofficieren , gehouden aan boord van 's Lands Schip van oorlog ^.AdmiraalGeneraal, geankerd,ter .reede van Texel, den 7. Octoher 1782." Cwas getekend} A. Hartsink, L. Grave van Byland, WILLEM VAN BRAAM. J. H. VAN KlNSBERGEN , EN J. VAN HoEIJ. De Hecren hebben zeker gereflecteerd op de woorden, EN VERSCHELDE ANDERE REDENEN, TE LANG OM TE MELDEN ? GOEDÜART. Of ik het ook gereflecteerd heb! maar weetje, was • ik 'er nog bij gereflecteerd heb ? dat die rondb rstige pasfage veel overeenkomst heeft met die van onzen Marquis Le Fanfaron in zijn billet doux aan die zekere Schoonheid op defl.... gravtf weetje? „ja'. mijn lief! uwe agrCable fchoonheid, excellent genie, divine fmaak, lycouPAKAVLE goedheid, opregï.heid, deugd, en ó ! nog zoo veele andere redenen! te veel om hier te melden ; deeze zijn, ma foi • de eenigfte drijfveeren mijner liefde! " — onzcMarquishadt wel deugdelijk gelijk, dat hij die veele andere II a re-  C ioS ) redenen niet opmclde; want hoofdzaakelijk kwamen ze hier op uit, dat zijne 'jülie niet meer dan een paar tonnetjes rijk was, en hij zelve zoo kaal als een neet; zoo dat ik maar eenvoudig zegden wil, dat, die ver femelden andere redenen op te melden, misfchien de waaré drijveeren der officieren al te naakt aan den dag gelegd zou 'en hebben. 1 Zee Officier. Wel jij loevt 'er ook braaf op aan, monfieur lefanfaron en fottifs! wij hebben feniks gedaan, en dan zullen we malkandercn ook eens fpreeken! Wel nul Monfieur Candidus! hoe vmdje het rapport? Candidus. Zonder mij voor als nog over het rapport, als rapport, uit te laaten, vind ik, dat men 'er niet regt over kan oordeelen, voor en aleer wi| weeten, waar in eigenlijk die fchaarsheid, dat gebrek, er die Pehoevtens beftondt; cn, fchoon het meestal bekende zaaken zijn, zoo zouden wij die wel eens uit uw mond kunnen hooren, om, na her wegneemen dier zwaarigheden , met £én woord onze gezegdens te bevestigen, dat, niettegenllaande het diep vervn! onzer Zeemacht, de 10 fchepen.ten tijde hunner destinane, genoeg in ftaat hadden kunnen zijn om de expeditie te volbrengen; en om dan te beter over den aart ea het gewicht van dat rapport te kunnen oordeelen: — cilieve . wat ontbrak 'eraan? Zee-Officier. Moesten 'er niet twe Schepen volkoomen gekield wor-  C roo) Worden P en was 'er niet één onder, dat onvolkoo- men gekield was ? Candidus. Waaren dan zestien maanden niet genoeg om het ééne, cn agitien om het andere te kielen? Zee- Officier. Jamaer! was het iaatfie niet daarenboven vuil ea weinig in ftaat om dienst te dóen ? Candidus. Om dienst te doen? Of verfraat ge daardoor, om -naar Brest te gaan ? dat moet ik eerder gelooven; want dat fchip was bijvoerb. niet vuil genoegmaar wel in ftaat om den 10 October een gevaarlijke kruistocht te onderneemen, toen het den 7. Octob. onklaar geoordeeld wierd om naar Brest te kunnen gaan; hoe begrijp ik dat? en het ander fchip was immers nog geheel nieuw, en hadt bijna geen' dienst gedaan? hét derde niet minder, en na den flag op Doggersbank herfteld? zijn dit geene bekende zaaken ? of denkt ge, dat wij alles op het gezag uwer rapporten blindelings moeten aanneemen, zonder twijfeling, zonder onderzoek, of'er, in een' werkeloozen tijd, de oogfchrjnelijke begunstigers cn voordzetters der werkeloosheid ftraf baar zijn, of niet? — hoor , mijn heer ! de ongegrondheid uwer voorwendzeis van fchaarsheid, gebrek, behoevtens, als anderszins , moet van zelve in 't oog loopen, wanneer wij het volgende met bedaardheid onpartijdig befch ouwen : het Project, daar zijne Hoogh. in hoogst- desfelvs memorie van gewaagt, en waar in door de H 3 vraag  C ii° ) vraag van den Franfehen Ambasfadcur eene verandering kwam , behelsde de volgende fcinkking: om den Vice Admir. Hartfink met de meeste fchepen van Texel naar de Noord-Zee te zenden, of ten minsten den Schout bij nagt van Kinsbergen met een gedeelte dier Schepen; ter bevordering van het retour der O. C. Schepen, die meer dan een jaar lang in Noorweegen lagen, cn voords van de koopvaardij-fchepen, die zich in de Zond bevonden: datp o- jett nu zou ter uitvoer gebragt zijn, waare het niet, dat 'er eene zulke verandering in kwam; nu \ raag ik u onpartijdig af, of de gedestilleerde fchepen tot deeze expeditie naar de Noord Zee, of ter bevordering van het retour der O. I. en der andere koopvaardij-fchepen , in gereedheid waaren, of niet? zoo jaa; waarom dan ook niet, om naar Brest te gaan ? zoo neen; hoe raakte van Kinsbergen dan op den jo Octob. met zijn geheel Eskader in zee, het geen hem op deii 21. Septcmb. door ilormwindcn belet wierdtV dus het immers waar is, dat hij reeds voor den ii. Septeinb. en voor den 10. Octob. in gereedheid was; was het ook niet op den 22. Septcmb. dat Hartfink, door een ongimstigen wind, verhinderd wierJt om uit te loopen? dus het immers waar is, dar hij reeds voor den 22. Septemb. in gereedheid was; waaren de fchepen dan niet even zoo wel gereed, om op den 8 Octob. naar Breit te gaan, als zij gereed waaren om den 21. cn 22. Septcmb. en op den 10 Octob. ( d. i. 2dagen daar na) het Zeegat flaar. de Noord- Zee, Drontheim cn de Zond te kiezen?  C in J aen? of is dit gcfchied om* ongek lelde, vuile en tot den dienst onbehwaame Schepen ' Zoo jai; wat hebben uwe excuulüi dafl mn 't lijf, ciie gij hebt voorgewen;! « m ;jie i .-.ar Brest te k inruil gaan? immers niets; want even c ezc ve cxcuufc.i hadden 'er plaats moeten hebben, om in '| geheel niet uit te loopen; of zijt ge in den tusfehemijd van den 7. tot den 10. Octob. klaar geraakt boven of volgends uwe verwagting? zoo gij volgends uwe verwagting in drie dagen klaar geraakt zijt, wat wil uw rapport dan anders te kennen gr-cven, dan dit „ het gebrek, dat onze Schepen hebben, is wel van dien aart, dat het in den tijd van pftiE dagen ligt te verheipen is; maar dit ?/f ««/echter niet weg, dat wij, OFFICIEREN, die expeditie onuitvoerlijk, onovereenkomstig met 's lands dienst, en wel speciaal infai- sabel oordeelen „ of, met andere woorden „ onze Schepen kunnen wel, maar wij willen niet: — cn, zoo gij boven uwe verwagting in drie dagen klaar geraakt zijt, wat willen dan uwe zee-manfehap en kunde zeggen ? of waaren uwe behoevtens van dien aart, dat men 'er van vooren geene vaste rekening op maaken kon, hoe veel tijd 'er tot derzelver herfteliing zou kunnen vcrloopen? immers neen; want het tegendeel is van agtsren te klaar geblccken, om dat gij, op de eerste ordre 0111 naar Drontheim te gaan, ten eersten gereed waart om zee te kiezen! ■ zoudt gij niet in het eerste geval, toen gij volgends uwe verwagting in drie dagen hadt kunnen klaar koomen, plichtig gehandeld hebben, zoo gij dit aan H 4 uwe»  C U2 ) uwen Opper -Admiraal gerapporteerd hadt, in plaats van die expeditie, tegen de infpraak van uw geweten aan , wel fpeciaal ififaifabel te oordeelen ? en zoudt gij niet in het twcde geval , toen gij boven uwe verwagting in drie dagen klaar geraakt zijt, edelmoedig gehandeld hebben , zoo gij dit aan uw Opper-Admiraal gerapporteerd, cn hem afgevraagd hadt, of niet zijne eerde ordres andermaal plaats konden grijpen, naardien de Schepen nu gereed waren, om den tocht naar Brest te kunnen volvoeren? te meer , om dat het Convoi uit Noorwegen zulk een genoegzaam getal Schepen niet van nooden hadt, als 'cr gededincerd wierdt, om, onder Gods Zegen, te verhoeden , dat het Drontheim Convoi niet behoefde te overwinteren, of door eene fuperleure magt genoom en of gedefrueerd wier de ; cn om dat het , volgends het oordcel der Lootfen,, in zulk een jaargetij allergevaarlijkst was, om met zwaare Schepen in de Noordzee te kruisfen ; en dadelijk, om dat het buiten alle tcgenfpraak was , dat de tocht naar Brest vrij noodzaakehjfcer, min gevaarlijker, en met het belang onzer republiek vrij overcenkomdiger was. Zei: - OrmciER. Jamaar ! wij hadden nu geene fpeciaale last van Zijne Hoogh. om te over.veegen, of deeze twede expeditie onuitvoerlijk was, of niet; wij kreegen direct ordre om zee te kiezen. Candidus. Ik geloof zeker , indien Hartfinck het voorbeeld van  C "5 ) Van Zijne Hoogh. gevolgd, en aan Zijne Officieren ook een diergelijke finguliere last gcgceven hadt, oin de ontvangen ordres van hunnen Opper-'Admiraal tc overweegen en te bepaalen, wat zij, als Officieren onder zijne Opper-Commando behoorden re doen; dat de mantel der welvoeglijkheid dit gebrek in Hart' fitik zoo ligt niet bedekt zou hebben, als het in het geval van eminente grooten altijd plaats gevonden heeft en nog vindt; maar, eilievc ! wat mag toch. de reeden zijn , dat men in deeze zaak niet even eens gehandeld heeft, als ten tijde der. aanfehrijving van Zijne Hoogh. aan Hartfinck; om, ingevolge de hem toegezonden misfive, uit Duinkerken, (welker tijding, naar hoogstdeszelvs oordeel, zoo veele chib racters van authenticiteit hadt, dat hij geene oogenblik balanceerde, om ze nog op denzelvden dag aan Hartfinck tc verwittigen) met de eerfte gunftige gelegenheid Zee te kiezen ? Zee- Officier. Je doelt zeker op het advijs van onzen krijgsraad, welke Hartfinck zich indispenfabel verpligt rekende te moeten neleggen, cn welk advijs behelsde, dat men op die tijding niet kon aangaan , en dus niet moest uitloopen , voor dat 'er pofitiver tijding was van het vertrek van het Engelsch Eskader? Candidus. Daar doel ik ook op; befchouw met mij dit geval eens met aandagt! De Franfche Ambasfadeur fielt deeze misfive van den Heer d'Augiemont, uit Duinkerken gefchreven, in handen van den raadH 5 pen-  Cir4) penfionaris van Bleijswijk; deeze weêr in die va» Zijne Hjogh.; welke derzelver cnpij om bovengeltt. m tn. en met de bovmgcm. ordre naar Hartfinck zendt; en wat gebeurt 'er? de krijgsraad advijfeert an ars dan Zijne Ho.,gh., en verkiest niet uit te loopen ; 1'choon de Üuink,rkfche tijding van agtercn volkoomen bevestigd is; en men, indien de ordre van Zijne Hoogh. nanrgekoomen was , waarfchijnlh> het geheel Engelsch convoi onderfcheppen, en onze O. L Schepen zoo wel, als die in de Oostzee waaren, hadt kunnen medebrengen: Wel nu, waarom deedt Hartfinck, bij gelegenheid der nadere ordres van Zijne Hoogh. om deeze twede expeditie ter uitvoer te brengen, ook niet zijne Officieren bij hem aan boord koomen , om hun , kennis gegceven hebbende van derzelver nadere deffinatie, af te vraagen , gelijk hij in de zaak van Brest gehandeld heeft, of hunne Schepen tot het voor gefielde einde in ftaat waaren?— 0f, mogt hij dit minder doen, dan in het bovengem. geval, toen hij, tegen deordievan Zijne Hoogh. aan, niet verkoos in zee te fteeken ? of zou hij toen , in het menageeren van het Engelsch Convoi, en in het niet afhaalen der O. I. Schepen meêr belang gefteld hebben , dan in het te leurftellen van Frankrijk , in het menageeren van zich ze'ven en zijne Schepen, en in het voorbedagrelijk veronagtzaamen van het belang onzer republick? hoor, mijnheer! naauwlijks hadt Zijne Hiogh. de rapporten der Officieren ontvangen, of hij oordeelde, volgends zijne eigen woorden, de- zel-  C H5 ) zelve weer te moeten communiceeren aan liet verreet befoigne van ff. H. M., ten einde geinformeerd te worden van de verdere ordres hunner H. M. • Zijne Hoogh. wist dus zeer wel , dat de Schepen ongreed waaren, en niet fchielijk klaar konden koomen ; en evenwel is hij niet alleen onredelijk genoeg, om die twede expeditie te ordonnecren, en wel daar toe te defpieiëeren , vier van die Schepen , welke naar Brest gcdeftineerd waaren; maar ook is hij ftout genoeg, om deeze ordre op denzeivden dag aftevaardigen, waar in hij de rapporten der Officieren aan het fecreet befoigne communiceerde, zonder eerst de ordres van Hi H. M. af te wanten, cn zonder dus zeker te zijn van de intentie hunner H. M., als of hij van voeren verzekerd was van derzelver noodzaakelijke ftrekking om in geencndeelc van hoogstdeszclvs denkwijze te verfchillen, of zijn vrijmagtige befchikking eenigzins tegen te liaan; cn van even dezelvde intentie, of laat ik liever zeggen, gehoorzaamheid van den kant der Officieren, zal Zijne Hoogh. zich te wel verzekerd hebben , dan dat het hem misfen kon , om zijne eigen ordres zonder de minfte remonftratie , ten eenten uitgevoerd, en zijne beveeien dus andermaal boven die vanH.H. M. ter uitvoer gebragt te zien ; anders weet ik niet, hoe het moogefijk zijn kon, dat deeze twede expc. ditic , in weerwil van bijna dezelvde hindemisfen, zoo, fpoedig zonder reprefentatien tegen dezelve, en zonder vcrklaaring van het fpeciaal infalfabele der zending, werkftellig gemaakt is, om Frankrijk, de na-  C «O natie, en de gantfche ftaatkundige ivacreld in hunne billijkfte verwagting onvoorbeeldig te leur te nellen: dan, de tijd nadert, waar in de vinger der wreekende rechtvaardigheid o. s den Man zal aantoonen, die ons lang genoeg strafloos getergd, en onze harten op hem en zijne gevloekte nagedagtems verbitterd heeft ! — maar laaten wij voordgaan gij hadt zeker nog meer behoeviens? mijnheer! Zee-Officier. Twe ankers! negen kabel»! wartellen zeilen! honderd twe cn zestig koppen! wmterplunje! levensmiddelen ! en een gedeelte van het kruid moest vermaald! Candidus. Uit het reeds gezegde blijkt, en, 't geen ik 'er nog bij te voegen heb , zal het bevestigen, dat gij de voornaam/ie hehoevte zorgvuldig verzwijgt. Zee - Officier. Wat denk je dan dat ons nog voornaamlijk ontbrak ? Candidus. Een dofis vol eerlijkheid, Bataavsche deugö, en goede trouw voor 't Vaderland ! Zee - Officier. Hoor me zulk een d s (*) farren eens aani wat let me dat ik je Ca- ■ (*; Ato iemand Jlout genoeg ware, om, bij het lezen der tnuitgedrukte morden, of in zijn hart of overluid te vioenen; wij zij* onjchuidig! — De Rhetorica onzer helden  Cato. Hou je fin! wat zou je uitvoeren! dat gaat zoo gemakkelijk niet, Ventje! kom, wil ik je degen zoo lang bij me neerzetten, je mogt 'er een ongeluk aan krijgen, en hij ziet 'er nog zoo mooi uit! Zee - Officier. Blijf van me lijf af, zeg ik je! of Severus. Geene daadelijkheden! Officiertje I of .... . Zee-Officier. Of ! of! wou je meê proeven ? blijf van me lijf af, zeg ik je, of ik por je nog door je huid dat 'er de harsfens doorvliegen! Ventje? Officiertje? wie hagel denk je dat je voor je hebt! afgefpilde beursridders daar jelui bent! heb je wat in je mars, rij dan maar meê verd . . . ! ik flaa je met je twe en dertigen, al bragt je elk een ftreek van de wind meê, praat je van Ventje? Officiertje? ik wou je al den w zien kielhaalen dat 'er geen brok van te regt kwam! laat me gaan! zeg ik je. Cato. Gaa in de vrede, mijn vriend! wie wederhoud u? Candidus. Ik ! Zee-Officier, Jij? Candidus. Jaa ik! of wou je alleen gaan? vind je 't dan oïi- noo- den Mft geënt andere figuuren! Dit is eene nm tjti derCoiifcientie yillu  C H8 ) noodig dat ik met je meê gaa, daar je me reeds twe en dertig'maaien hebt uitgedaagd. Zee-Officier. Ncen d ! meê zal je: of ik rijgje hier nog aan de muur dat je 'er voor een mirakel blijvt hangen ! Candidus. Wel daar ontdek ik waarlijk van, mijnheer! laaten wij nog eens een rantfoentje Courage-nat nuttigen,! .zjj. willen wel zeggen, dat het probat urn voor de ontfteltenis is ;.nog eens aangeioevd? bras/en we nog een ziertje aan? merk je dat de wind krimpt ? mijn heer de Zee-officier. Zee-Officier. Gerefolveerd ben ik, daar kan je zoo waarachtig ftaat; op maaken als ik jou voor infaam hou! . op het horlogie af, ik blijf niet langer dan dén kwartier, en dat doe ik, niet om jou, maar om te too'nen, dat ik een man van mijn woord hen; en, wil je wel doen ,.,rep je dan wat, of je zult me hoe langer hoe dolder jnaaken , en dan moog jij anders vree» zen, dat zweer ik je heilig! Candidus. Een kwartiertje is wat lang — wij kunnen wel met minder af — maar kom aan! laaten wij voordgaan !Ankers., par exempel, hadt ge kunnen ontbieden, maar dit hebt ge niet verkoozen te doen! Zee - Officier. Hadden we 'er dan de tijd toe? fatans-kind! . Candidus. Of je 'er den tijd toe hadt? Engels kind! jaa! niet min-  ( U9 ) minder als vTm den 9. Septemb. tot den g October; want reeds zoo vroeg kreegen de kapiteinen ordres van zijne Hoogh. om met hunne fchepen zoo voorzien te zijn, dat zij in ftaat bleeven, om op de eerste ordre SÉfliöOKtrjK toegerust te kunnen uitzeilen; en, mag ik u met de woorden van de Friefche Staaten vraagen, hoe is het moogelljk, dat die Schepen, •welke, volgends de tabellen, tot den 1 Mai 1783. in dienst waaren gefield, op den 7. October 1782. gebrek aan victualie konden hebben, daar die tijd nog in geen zeven maanden verhopen was, en de Schepen den gantfehen voorigen tijd in de Zeegaaten als opgeflooten hebben gelegen, en dus de Capiteins, aan wien de bezorging der victualie alleen te laste koomty ■volkoomen gelegenheid hebben gehad, om van tid tot tijd het gebrekkige te herflellen; twee ankers, bij voorb. negen kabels , een handvol manschap , plunje en kruid ; fchoon het eene beweezen zaak is, dat gij, indien het u ernst geweest was, alle deeze be■hoevtens uit de agterblijvende Schepen op uw uiterste ■gemak hadt kunnen ligten; en, wat de zeilen betreft, hoe weinig zijn die helaas! gebruikt, en hoe Schielijk helaas ! onbruikbaar geraakt! maar, dat alles bij mij afdoet; hoe rSgtig hebben de Admiraliteiten, geduurende het oorlog, aan de respective kapiteinen met den meesten fpoed alles verzorgd, zoo ten aanzien der reeds gemelde reparatien., als ter aanvulling der foumituuren, en dat, nota be» ne! met zulk eene rijkelijkheid, dat men het zclvs tngeraaden gevonden heeft, om eenig onderzoek te doen  ( 120 ) doen naar de meerdere of mindere noodzaakelijk* heid van het verzogte, op dat 'er toch geene reden 'zijn zou, om, wegens gebrek aan het een oft ander, de noodige expeditien uit te dellen! en vcrklaaren zij niet eindelijk, dat men, eenigen tijd bezig geweest zijnde met de reparatie der Schepen, welke zulks noedig hadden, nu het zoo ver gebragt hadt, dat alle de Schepen van linie in daat waaren, om op de eerste ordre in zee te deeken, en dat zij Voords voor nog drie weeken levensmiddelen hadden , zoo als ook blijkt uit de rapporten der officieren? — is het dan niet zeker waar, dat, of de Officieren niet alles verzogt hebben, dat zij noodig hadden, of dat de Admiraliteiten in deczen valsaartig hebben verklaard; en, zoo onwaarachtig als dit laatde is, zoo waarachtig is ook het eerste ! en zie daar dan ook de reden, dat ik mïpc positieve del!ing herhaal, waarbij ik u en de uwen, zij zijn die zij zijn, zoo lang voor draflehuldigen aan die mislukte expeditie hou, tot dat uw onfchuld volkoomen gcbleeken is; en dat ik het Conditioneele, welk ik reeds in den beginne gezegd heb, en welk oorzaak tot onze questie gegeeven heeft, andermaal herhaal; dat de officieren , van den Admiraal Generaal af tot den geringsten toe, wanneer zij fchuldig zijn aan derzelver opzettelijke mislukking, veel eer Hamans galgen ver-* dienen, dan vrank en vrij onzen grond tc moogen betreeden ? Zee-OffIcier. Laat je 't anker vallen V Can-  Candidus. De vertuijers zijn 'er nog niet, Man! nog een woordje. twe, drie, en dan koomen wij met kanonfchooten binnen; wij zullen vast de zeilen minderen ; het kwartiertje is nog in lang niet om. Zee-Officier. Dan loopt je horlogie na; en,'in allen gevalle, heb ik niet de d van je allen ! ik groet ie ■ ik zal je wel nader vinden! Candïdus. Hij gaat! Cato. Weg is hij! Severus. Blijd toel daar zal een pijpje op (maaken t Candidus. Daar verlang ik ook hard na. Cato. Wel dat geloof ik zie daar uw glasjc! dat hebt ge wel verdiend, Man! Candidus. De Commisfaarisfen tot de zaak van Brest! Hee^ re! Mijn Heer de Correspondent! Wonderlijk zeer wonderlijk zal het u voorkomen , dat ik de pen opvat, om u, over uwe losbandige engodlooze fchrijfwijze, te beuraffen! Ik heb dezen taak op mij genomen : en in mij zult gij uwen ' man  <( 122 ) man vinden! Ik bemoei mij in het geheel niet met de -zaaken dezer -wacreld zij zijn mij dwaasheid! in dit jammerdal is niets dan zonde en ongeregtjgheid ! Maar, wanneer de wateren dier gruwelen te hoog gaan , dan moeten wij de dijken cn dammen, met onze vroome vermaningen en beltraffiiigen veruoogen. en verllerken. . Gij zijt hetzelfde,- het geen het gulden'kalf was, voor de kinderen - Israëls ! gij verwekt het volk tot zondigen ! mogt ik nu. een Mozcs zijn , om die fchande uit ons midden uitteroeijen! Maar! laat ons ter .zaake komen ! Ik heb een Neef: een' Jongeling van twee- en twintig jaaren ; en, tot mijn groote droefheid een kind dezer waerelu ! zijn gantfche ziel is vervuld-met de dingen van dezen tijd : hij leest- cu (preekt niets anders, dan van Republiek:-- Espeditie van Brest— vrije Lurgers enz. Waar bemoeid gij u mede, Jongeling, zeg ik dikwijls. Koop uw burgerregt in de hemelen! maar dat kind des fatans antwoord mij: God heeft mij de eer aangedaan, van mij een bur- .gerregt in mijn Vaderland te geven! Wat zou ik doen? nu zugt ik eens, dan vermaan ik hem weder: doch hij blijft even verhard! — Maar, daar ik maar op komen wilde! Hij leest ook uw waerclds boek , de 'Correspondent; hooit laat ik mijn .oog..over die bladen der ijdeliieid gaan : maar! wat gebeurd 'er ? Ik zat te lezen in dat gouden kleinood van Bunjan , den heiligen oorlog ; onderwijl zat .mijn Neef, met nog eeuen zijner vrienden, ook mm .. een  C 123 > kind der duisternisfc, te lezen, in het kamertje, dat alleen , door een dun bcfchutje , van het kamertje mijner afzondering, gcfcheidcn is. Nooit zal ik den fchrik vergeten , die mijn hart beving, tóen ik heel duidelijk mijn Neef verfcheiden maaien hoorde vloeken! in mijn huis is nog nimmer zoo gevloekt! Ik ftond op, en ging naar het kamertje van mijn' Neef. Moet gif clan in alles toonen, dat gij een kind des duivels zijt ? zeide ik. Gij hebt de ruste van mijn. ziel gefcoord! 't was of ik in de wooningen der helle was! — Neef! Neei! wat zullen u die vloeken nog cens, afe gloeijende nagels, in uw ziel branden ! . . . . Moeken! zeide hij, ik vloek niet; ik lees maar 't geen bier ftaat. — En wat is dat voor een Aikoran des fatans ? zeide ik. Het is de- Correspondent, antwoorde hij. Waarlijk! het fcheelde weinig, of ik zou, in het vuur mijner ijveringe, dat godloos boek verbrand hebben! —— Voelt gij , fchrijvcr van dat godloos en dcugdverdervend boek, de vuurige klaauwèn des duivels nog niet in uw gewisfe? Zoo gij metdeze gruwelen niet uitfeheid —— 0! wee ons! - . Luister naar mijne vermaningen! want het land zim om uwer godloosheid wille! Nu heb ik mijn' pligt gedaan! ik fchnjf u dit alleen , om uw tijdelijk en eeuwig welzijn te redden. Ik ben uw heilwenfehende Vriend rj Isaük G . . . Pz. ï 2 Mij»  C 124 } Myn heve Kaak i ons antwoord ftaat 0p bladzij1! n de/°0t-— °och, 200 dit antwoord met voldoend, mogt 2ii„; dan kunnen wij u met «n gerust gewisfe, eene aderlaating aanprijzc Vd MP HEER! Schoon mijn ampt is, om de jengd, in de waarheden, te onderwijzen — wanr, Ik ben Catichi. Vermeester! fchoon dit mijn ampt h; mcen ik ech. er vnjhcd te hebben, om over de zaaken onze. lands re fpreken: trouwens, mijn Heer! waarom zoude ik deze vrijheid „iet hebben? want het »een mmi Grootvader, van den dood Ipreekcnde, L* te zeggen : mors omenibus koninisl dit zeg ifc ooi met cpz.gre tot ons Vaderland ende deszelfs mwoonciexs. Ik ben gewoon, mijne discipelen mcnigwerven_ door gclijkcnisfcn, te leerenj en dit heeft zijne nutugncKi:-- Wanneer gij allen inwoonders zfjt du was een gelijkenis, die ik gisteren avond, in een gezellcnap van eenige mijner Kolleg*,, gebruikte.Wanneer.^ allen inwoonders zijt van een en het zelvdc huis, en gij hebt allen evenveel regt op hetzelve : zou dan een dier inwoonders kwalijk kon«en nemen , wanneer een ander inwoonder zeide: t jf°f™ m°£t nI(rd W*<* . W* de ro l trekt er niet goed In op. of : du- ^ .. W dtgt, die moeten veranderd worden. 0f: het zal  C 125 ) zal haast noodig zijn, dat wij de nagtwerkers eens laaten komen. Zou dit kwalijk konnen genomen worden, Heeren? —— daar zaten zij! de gelijkenis was te fijn, mijn Heer! zij konden 'er niet mede door. Ja wel! ik denk nog als dikwijls eens aan de fpreuk van mijn' Grootvader: diktttm fchdpièéi fchadest ! die man is ook te vroeg uit mijne 'kinderlijke liefde-armen genikt l eenige zijner fpreuken , die ik nog uit zijnen mond geleerd heb , zijn mij waardiger dan fijn goud! Maar, om tot de zaak te komen, mijn Heer! onder mijne discipelen heb ik ook een Student in de Juristen; een zoon, zoo als de geleerden zeggen, van de afgodiime Temis: met dezen Jongeling raakte ik in redenwisfeling over de zaaken des lands: „ Het volk, zeide deze Jonge„ ling, bemoeit zich met zaaken, met welke het „ niet te moeijen heeft! — het heeft niets te zeg„ gen ! laat dat voor de Opperhoofden over! wij „ zijn oncerdaanen! het is, gelijk het fpreekwoord „ zegt: V geen de Heeren wijzen moeten wijprij- „ zen!" maar! mijn Heer! zeide ik, zijt gij Student in de Juristen cn weet gij zoo wei¬ nig van het regt, dat een volk toekomt ? Leerert u dit uwe Gamaliëls? — ls die Gamallël niet een Profesfor te Franekcr ? zeide hij. . & was zdf befchaamd over zijne onkunde in de waa rheden Leeren u dit uwe Hoogleeraars ? zeide ik op een' toon, mijn Grootvader fprak fomtijds ook wel op dezen toon, en hij noemde hem den Apojlolifchen toon. , 5j jaj zejde ? pubUck jjj het Qun I 3 „ dl-  <£l2 gij..ktijn.. Ver„ ftondt, zoudt gij daar kunnen hooren , dat 'er „ bij het volk geen nujcfleit is —- dat die bij on- „ ze Overheden alleen h\» -^ia ar!, mijn lieer! wordt dit aan de Jongelingen geleerd ? 'ik heb wel gelezen, dat het volk.de.zon, en de regeering de maan is, die, zoo als de reisbefchrijvers zeggen, haar licht van de zon ontleent; dit wordt nu hier in profetlfiehen, dat is, in ert figuurlijken zin begrepen. Ik wierd, tegen mijn gewoonte, wat driftig : zet, zeide ik, om zoo te fpreeken , onze Overheden op een onbewoond eiland,, zoo als de geleerden zeggen, dat 'er zijn; zou dan het volk geen majeftcit meer hebben V of zou dan de majefteit van het volk buiten 's lands wezen ? ~ Uij antwoorde mij hjer niet op, want de zaak bleek tc klaar, mijn lieer! Ik veriraa zekerlijk de waarheden beter, dan de natuurlijke hifiorie van ons Vaderland; maar, mijns eragtens, is het zoo klaar als de zon' dat,die lecringen , van welke mijn discipel fprak] niet gegrond zijn. Wanneer gij mij uw gedagten hier over eens mededeeld, zal ik zeer aan uwe goedheid verpligt zijn \ want graclos aga tibl, zoo als de geleerden zeggen. Mijn Heer ! Ik hen uw Dienstvaardige Dienaar Petrus Stephanus Sloflcnius. Catechlfeermecster.  < Ï27 ) . Zoo dra wij gelegenheid hebben , zullen wij u antwoorden, vader Slojj'enius; intusfehen kunnen wij II verzekeren, dat -gij beter denkt, dan de Student in de Juristen, zoo als gij hem,verkiest te noemen. Waar breekt jij je hoofd mee, Monfieur de Correspondent ? 't is' je geluk , dat ik bedaarder ben , als ik was, eer ik daar, in de drie Noardkapers, van de trappen donderde 1 't is je geluk zeg ik; je zondt ijzer gevreeten hebbeii, man! dat zou je! Verraders moeten ?er zijn!'dat ?s vast! hoe zou jij anders dat luftorietje' van mijn broer de Luitenant , in het koffijhu's , geweten hebben ? 't is waaragtig of je 'er bij gezeten had! of ben jij een van die CoJ/Ij'kuis»gecommitteerdens in de zaak van Brest, om dat je 't zoo net weet? Ik ben, God dank! ook Luitenant! maar, 't mogt mij niet gebeurd zijn! . . . . neen v . r . . . . ! maar mijn broer is tc goed ! waaragtig! ; 't fchrijven begint me al te verveelen ! ik zal alleen nog maar zeggen, dat je van Souverain en al dat gewaaij zoo veel kunt babbelen als je wilt... maar van ons!... daar moet je afblijven! Zoo mijn broer je kende, 't zou waaragdg niet wel met je afloopen I nu, ik waarfchuw je! ik ben een eerfte Luitenant.  C 128 ) Wij hebben alle mogelijke moeite gedaan, om bij het lezen van den bovenftaanden brief, ten min' ften eenige blijken van vrees te vertoonen; doch te vergeefsch! — 0f wij onder de Coffijhuh-ge. committeerden; behooren, mijn Heer de Lieutenam?. . Wij behooren onder het beleedigde volk van Nederland, dat, in zulke Officieren, als gij en uw broeder zijt, de losbandigfle en lafhar tigfte fchepzels ziet! . Wij behooren ön- der het getal dier ecnvouwige Nederlanderen , die van gedagten zijn , dat edelmoedigheid , bedaardheid, dapperheiden deugd, het karakter van ecnen waaren krijgsman uitmaaken ! Wij beklaagen ons Vaderland zoo veel als wij u veragten! Nu kent gij ons! kent gij u zelf m Qokj mijn Heer de Lieutenant? Te Utrecht bij Mulder , en verders bij de voornaamde Boekverkopers in Nederland.