6 E 22   ZAAN-VREUG D; ZIJNDE EEN VERZAMELING VAN VROOLYKE GEZANGEN*   ZAAN-VREUGD- OPGEDRAGEN AAN DE ZAAN- LANDZE JEUGD? Beftaande, in een Verzameling van Vroolijke; Bourtige, Vermakelijke en ver' kwikkende GEZANGEN, Meest Nieuw., en door Bekwame Dtgters gefield: voorts zulke, die óf nik in Druk, of zeer weinig m Handen zijn. Te Z A A N D A M, By A. TOLK, boekdrukker en RoekvefkcbpetV op den Hoogendijk,  '? strekt ons en 't algemeen tot nut; ALS lachlust eens de lever schudt.  BERICHT, VAN DEN UITGEEVERS; Ujf Wlwi) volmaakt overtuigd zijn, dat du Zang- Boekje %fcLt U9 om de bedorven Zeden, cSJkttm opztgte van de Jeugd in onle dagen veel al plaats hebben} te befirS nog te verbeteren; zoo zal men. nochtans tn defamenhang van deze VrooÜjke Gezangen; geen lokdas vinden om het vuur van losbandigheid, m dartele tijdver drijven te doen ontbranden \ wij ver klaar en derhalven rondborjlig, dat de uitgaaf van deeze verzameling van Liederen, louter-iefchteüts met het oogmerk, om de Be. woonders van de Zaan-ftroom, op ? m?' % b'lJ andm olijke Z legendheden, daar Gulhartige Twel vreugd heerscht - in Gezelfihajpen 3 te  BERICHT. te vermaaken: Zij die als ftrenge Zedemeesters mogte goedvinden, foortgelijke zoete tijdkortingen te gispen, zullen ten minften moete bekennen, dat men nimmer qualijk handeld wanneer men voor de jeugd, zoodanige veryroolijkende vermakelijke Liederen op discht; te meer, daar in 't kort door Schrijvers, in de geleerde waereld genoegzaam bekent; hunne gedagtens, over 't Lachverwekkende aan den dach is gelegd.- indien wij ons oogmerk bereijken, met het Debiet yan deze Uitgaaf zullen wij een tweede Stukje laate volgen, en verzoeke dus alle Liefhebbers die iets onder zig hebben, dat niet algemeen, of, van hun eigen vinding is, zulks aan den Drukker deezes Franco meed? te deelen, welke yder Lied, dat hem toekomt, ?net een Stukje op Schrijfpapier gedrukt ial beloonen. O P-  OPDRACHT AAN DE ZAANLANDZE JEUGD. De Zang-kunst, met haar hel'dre ftraalen, Kwam onlangs aan de Zaanliroom praaien, Toen men op Paphos Min-Altaar, Zag kluist ren, een Blijgeestig Paar: Zoo ipraaken de Parnasfus-helden Am 't Jonge volk dat langs de velden, Al hupp'iende ter Bruiloft ging, Gaa vrij, wees vroolijk,Dans en Zing! Ter Eer van 't Zegenrijke Paaren, Van Hun, bij wien Gij moogt vergaaren Dat uwe vreugd' ten toppunt ftijg' Op dat dan nooit de Zang-kunst zwijg'. A 4 EER,  EERZANG -O ■ > VOOR ZAANDAM, "Wijz: „ Het regend, Herderinnel enz." Of: Ady.i fcboon Rofehnde. ef aan, Zaandam bewooners, Hef aan een vroolijk lied.' Zyn wij geen pracht vertooners Die faald aan voorraad niet. Van fenoone ftof tot zingen, Door overvloed geteeld, Zijn fchaars de Stedelingen, Zoo ruim als wij bedeeld. Schoon  Schoon volkrijk als de Steden, Befluit Ons wal noch poort; Vrij uic en in te treeden Is 't voorrecht van dit oord. Zoo luchtig als wy woonen Zoo ruim is ons gemoed Om gulle vreugd te toonen, Door naarft^heid gevoed. De Koopzorg zoo verheven Als rijk en uitgebreid, Verfchafr fteeds vuur en leeven, Aan onze werkzaamheid. Waar word het land gevonden» Dat door 't beroemd Zaandam Geen voorraad wordt gezonden Of nooit daar van vernaai? A s Waar  Waar zich de Leeuw laat temmen, Waar Surinaamen vloeit, Waar Wallevisfchen zwemmen En waar de Peper groeit Bezoeken wij de kusten, Met onvermoeide vlijt; De Koopmanfchappen rusten Zoo weinig als de tijd ! De Zaan en 't Y, verpligtenOm ftrijd ons oog err ftiaak, Met fchoone vergezigten, En wisf'ling van vermaek, Daar zeild een fnellc Boeijer Het water over *t boord/ Gints* trekt een fterke Roeijer Eeri Glaazen-Tentjagt voort. Fe.  Bedekt het rijm de boomen De vorst de gladde Zaan, Onze IJsvreugd is volkoomen 't Zvvierd alles af en aan, Hoe meenig harde draver Betaald, met zwoeg op zwoeg, 'c Genot van hooi en haver Zijn Meester duur genoeg I Noordhoilandsch Koopgezinden. Zijn grootendeels verpligt, Hun doortogt hier te vinden Naar 't groote Markt gefticht. Ook de eedle Wetenfchappen, En Kunften vord'ren hier, Tot onderfcheiden trappen In fmaak, in kunde en- zwier. De  De Vreemd'ling, opgeroogen.' Wanneer bij ons bezoekt, Ziet met verwonderde oogen Hoe zjch Zaandam verkloekt, Om Molens te doen draaijen Ten dienst van 't Koopbedrijf, Om vlaggen te doen waaijen De Scheepvaart ten gerijf. <^ De bonzende Oiijfla-èr. (*) De Scheepen hier gebouwd, De zwaare Galkenzaager, Het Vaderlandsch behoud. De onwrik'bre vaste Sluizen, Het fchoon met finaak gepaard In woon- en zomerhuizen, 'c Maakt al Zaandam vermaard. ■é&VÊï? de Pflïkr en Moolem ZvS.  2 A A N- V R E U G D. Wyi: Wat is ons al Vreugd gegseven. i. Lustig, Rustig, lieve Vrinden, Die zig hier ter disch bevinden, Waarè Kinderen van vermaak! Drink en Kus, dat is uw zaak. 2. Kan de Zaan-vreugd uw verheugen? Zoo als myn hervat uw teugen! Waare Kinderen, &c, 3' Zy die 't Boeyertje behooren, Roepen!... Neigd na ons uw oorea Waare Kinderen, &c,  Vraag het Koopluy, Makelaaren,* 4)f mê aan Tavel niet moe: paaren Waare Kinderen, &c. S- Yder mag 't zyn Vrourje vraagert, 6! Zy roepen met behaageni/ Waare Kinderen, &c. 6. Vraag het aan het jonge Volkje, Vraag het zelfs den Drukker T..kje. *£ Woord is, Kin\ren &c. 7 Heere voegje naast uw Vrysters, Drinkt en klinkt en zingt als lysters Waari? Kinderen, &;c. O  8. Maar laat ons ook niet vergeeten; Om de Lekkere llaars te eetenl Dan weêr Kinderen, etc. Men mag matig vroolyk weezen, Gulle vreugde word gepreezen! Waare Kinderen, etc. 10'. Weg; met Staats-of Kerk gelchillen'. 'k Wagt myn voor die vitten willen I Waare Kinderen, etc. Na eens uit de borst gezongen, ! 'c Kurkje is van de vies gc%angen..,.ï Waare Kinderen, etc. 13,  ra; Heer Tramrit wy zyn uw dankbaar, 'i Visje fris, en 't Vlees van pas gaar; Waare Kinderen, etc. Eaaten we onze geest niet kwellen» *t Wintje doat de zeyltjes zwellen; Weg met Vis, met Vlees, en Ham! Ik verlang weêr na den Dam. Te Coog, In de Prins, 1790. HE T  HET LIEF'LYK BUITEN- LEEVEN. Wys: Kan tnen zyn Liefdens voorwerp Quelkn. Wat kan ons Hart meer vreugde geeven? Dan 't Zalig Land, Vol Bloem en Plant! Wat kan ons Hart meer vreugde geeven? Dan 't Zielverkwikkend buiten leeven, bis. j mm De Gront is vol van teed're kleuren ! Het Pluim Gediert, Dat tiéfelierd; Men ademt de aldeiêelste geuren, De Grond is een tapyt vol kleuren! bis, 13 Men'  Men ziet de Koeytjes greetig graazenf Koert, komt uyt fteê, En melkt zyn Veê! Men hoort Sefire zagjes blaazen! En Guurt die perst de vette kaazen, bis. Men ziet de Voerman landwaards fpoeden, Voorzien met graan, Het veld in gaan; Om 't Edele Paartje meê te voeden, Die 't in gareel 't weer zal vergoeden, bis. Ik wagt met ongedult na Kloris Lief fpoed u ras, 't Is net van Pas! Daar, daar komt Filida met Doris. Die gaan ook om een lugje meê na Goris, bis DE  1) s ÉENZAAMH-EI D. Wys: Waar of myn Rofel\fitje hlyft. Dor is en Roosje. doris; ó Zielbekoorende Eenzaamheid.' Gy ftreeld toch ftèeds myn hart;' Als gy uw' fombre luister ipreid, Verzagt gy ramp en ftnafc. Hier in dit bosch , ó Zalig ooit"! Ken ik my zeiven niet, Daar de Eenzaamheid myn hart bekoord, En Haakt al myn verdriet, — 3 2' ROOS-  ROOSJE, Neen Doris.' gv zyt niet alleen, Schoon gy hier niemand ziet; Maar de Eenzaamheid baart my geween, En kommer en verdriet. Gezelligheid is myn vermaak, Hoe fchoon dit Bosch mag zyn; Als ik in 't morgen uur ontwaak, Baart de Eenzaamheid my pyn. —— DORIS, Van waar komt toch dat zoet geluid? Waar woont dat Gou'lyk beeld? Och! had ik haar eens tot myn Bruid, Dan wierdt myn ziel geftreeid! ó SchooneJ komt wat nader by; Voldoet mv' lust, uw' zin: Gy hoorde juist de item van my, Maar 'k dacht toen aan geen min. —- ROOS-  ROOSJE. Neen Doris! u zy de Eenzaamheid; Gy zult my nimmer zien; Dit Bosch is moog'lyk ü beieid, Daar kund ge uw' hulde aan bioa: Maar Roosje wagt op beter lot, Dan op uwe Eenzaamhoên; Terwyl zy met u*ve liefde fpot, BJyft ZY> helaas! alken, n B 3 AAN  AAN DE MAAN. Wys: Min zag Dametas tangen ty/ï, Myn Cloê komt. ö Zilvre Maan! Ach! zag ik nn uw' glans verdooven; Mogt gy een weinig ondergaan, 'k Zou daar na meêr uw fchynfel loven; Verftoor ons niet. ö Nachtvorstin! Begunftig onze Liefde en Min. —— Zorg  te * J Zorg toch dat niemand ons reripiei, Wil u met wolken overdekken; Dat zelfs geen Argus oog ons ziet, Als wy ons hart tot liefden wekken; Zorg dat geen blos, myn Clo3 dekt, Waar door ze my heur liefde ontrekt; • & * $ Ach! laat my toch, ö fchoone Maan! Hier onder 't lommer van deez' linden , Met lieve Cloë, veilig ftaan, Op dat wy ons te iaara verbinden ; Met 't duister floers op ons gelaat, Doch fchyn, ah 't op een febeiden gaas. B 4 HET  V A L S C II E MIN. Op: een Prolyke wys, i. Wy vier Gebroêrs zitten nu hier gevangen, Niet om fchelmery, dat jnenzoud moete hangen, (Neen! 't Is maar om de mooy Meysjes min, Zyn wy hier gekoomen in, in, in! 't Is maar om de mooy meysjes min Zyn wy hier gekoomen in. 2. ó Yfelyk kot! tner uw twee fterke deuren, Daar wy ons lot zoo bitterlyk betreuren, doch! 't Is maar» enz. 3' Brengt de Cipier aan ons de flegte fpyze, Hy fpreekt geen zier,maar fchynt van ons tegryzen, ^doch! 't Is maar, enz, 4.  4. Vreugd geeft geen pas, wy kunne't hier niet duuren, In plaats van een glas fpieg'len wy ons in de muuren, 'v4och! 't Is maar, enz, 5- Een bosje ftroo verftrekt om op te rusten, De luize en vloó, benecmen ons de luste, doch ! *t Is maar, enz. 6. Mogte wy vry eens voor de Regters fpreekea Men fcholï ons kwyt,zulke kleynegebrek?ndoch'. 't Is maar, enz, 7» Da Koning zelf die mindt wel in het hondert, Hoe is men dan van oas zoo zeer ver wondere,doch! Men gunt aan ons geen Meysjes min.' Daarom zyne wy hierin, in, in, Men gunt, enz. HE-  HET BEDURVEN HU WEL YK. De Wys: h na den oude zang. Van. Hamjefneed, bet koorn was lang; ft Is wie wil hooren een Nieuw- Liedl Als Pier en Lyn ging trouwen, Het Huwelyk was pas gefchiet, Of het gong haar berouwen: Den eerrten dag was 't al gewag) Men deed'er niet als flompen. En Pier en Lyn, Woü vrolyk zyn, Met Basfen en met Trompen. De  1. pc tweede dag, wéér vrolykheidl Met ajle focrt van Bieren, Zy kreegen r'aar veel narigheid. Om ft Kuis meê te vercieren: En zusrcr Tryn, gaf een Fies- Wyn, Gcneever voor de Boeren, Truy uit de hoop. zey daar is ftroop, Die moetje daar in roeren. Klaas- Oom, gaf Kuikens in hc: kot, En Dries- Oom gaf een Verken, En Maartje gaf een mosrerd pot, Een fchop om meê te werken; En Jarme-Moeij, die gaf een Koeij, Piet- Oom gaf Schop en Tange ; En Pierke Mal, gaf hun een Val, Om Muize meê te vanges. 4-  Zoo dra de Bruiloft was gedaan, Ging Pier, aan 'c Commandeeren, Waar dat de MeuVlen zouden ftaan, En ging hjt Huis uit keeren • Lyn, zey wel fbeij wat bruid gy myn, Dat zyn geen Man's affeere.n! Laat myn dat doen, op myn fatfoen. Zoo als ik zal begeeren, S' Lyn hong het Zoutvat in de Schouw, En Pier begon te kyven; En zeide dat hy geenfints wouw, Dat het daar in, zou blyven: Lyn nam het af, en Pier die gaf, Aan Lyit/e, twee fuufietten; En zeide foey, wat! zult gy myn, Uw Meester, Hellen wetten.  6. ïtytt als een duivelin zoo quaat, . Zei moet ik dat hier lyden? !Zoo gy myn nu nog eens zoo flaat, Zal ik uw ook niet myden: . Pier zey, zwyg ftil, gy zult, (ik wil) Hier myn gebod ontfangen ; : Ik draag de broek: daar in den hoek, Daar moet het Zoutvat hangen. Lyn die trok haare Man in 't regt, En liet hem naar voor daagen, Dat hy moest komen voor 't geregt; Om hem daar af te vraagen, Of eenerr Man, gebieden kan, Of hy mag Commandeeren, .Waar hangen moet, het keuken goet, Begeert te Procedeeren. 8.  ê 2y Procedeeren langen tydc, Daar wier zoo fttrk gelooperi, Toe dat zy alles waaren kwyt, De Boel moesten verkoopen: De heele bras, al wat 'er was, Het Zoutvat, Pot en Pannen; En ook de Koeij, van Janne-Moeij, De Flesfen en de Kannen. 9- Myn Heer de Drost en de Griffier, Die voeren hier het beste ; En Lyn en Pier, hiel niet en zier, Van 't eerfte noch het lesten. Voor al haar tydt, haar Meubelen kwyt: De onkost wierd geleezen; En Pier en Lyn, die waaren t kwyt, EnJaleevcn als voor deezen.'..,. HET  HUWELIJKS CONTRACT. De Wijs: die als het Lied mei raar is, Komt ook van Kats de Pensionaris. Toen ons Griet dat aardig dier , Was getrouwt met flans Polier; Toen het einde was gekomen, En de Bruiloft was gedaan. Toen is Griet by Hans gekomen, En zy fprak haar Man dus aan, Wy zyn nu gelyk 't betaamd, In den Egten-ftaat verzaamd; Wy en zullen nooit niet kyven, Of elkander leet aandoen, Neen! dat takje van Olijven, Da: moet altyd blyven groen. En  En op dat je altoos kunt zien, Al ik ben van kwaade miên ; Zoo zal ik myn voorfchoot dra*>ni Regtsöm fcheef en liriksöm krom, Ziet gy dat, gy moet myn paaijen, Ziet gy dat, denkt daar maar om* jfan fprak Vrouw kyk deeze raad, Prys ik in den hoogden graad; Maar ik heb fomtyds ook kwinten : En dan, zoo draaij ik myn hoed, Dat die fcheef ftaat, met zyn (linten, Net als gy uw voorfchoot doet. Het gebeurde op zeek're dag, Hans na Griet 'er voorfchoot zag: Hy draaide zyn hoed daar teegen, En doen zag aldus zyn vrouw, Hoe dat zy, van haarent weegen, Hans beur Man, bejeegnen zouw. Griet  Griet myd Hans! en Hans myd Gr'ut! Zoo ontkwaamen zy 't verdriet; En zy hebben van haar leeven, Dat haar God gegeeven heeft, Met elkandere nooit gekeeveh; Maar, altoos in vreê gekeft 1 C Tl t f  HET Cl f\ ï? Ti T? w Ti tir r t \t tr —' ^ a a »-/ »r a.v .1. ju Wijs: Zullen dan myn Leevens dagen?' Arm en needrig is myn wooning; Maar eene eensgezinde vreê, Woont aldaar op elke voêtftapj Deelt ons 'c zoetst genoegen ra'èé. Laat de Liefde by ons woonea, Die ons zagte roezen bied; Dan zal ik myn lot iteeds zeeg'nen, En benyd de Vorüen niet, Wen  Wen myn Gade my op 't harte, Teder als een Engel rust, En al zingende of al fchertfendj Word in zagren llaap gekust: Wen het zilver beekje dommelt; Ruifchend 'langs myn wooning vlier., By het maanlicht, — Groote Schepper! ó! Hoe dank ik u dan niet. By het eerde Zonnedxaaltje, Wekt een hartlyk kuschje my: Myne Gade, by 't onrbyten, Is een Engel aan myn zy. Straks tygt ny verheid aan 't zingen. *t Vrolyk Kroost danst hand ain hand, 'c Spinnewiel fchept nieuwen rykdom', Van het vlasch door my geplant. t'*'s ijl C a M  6.' Wie fchets: dat zoet, die vreugde» Waarmeê zy ons dan vertelt! —— ó! Hoe zalig is de Sterfling, Die zig om geen rykdom kwelt? Axm en needrig is myn wooning; Doch 't verblyf der zuiverheid. God verhoort daar onze wenfchen; Schenkt, ons vergenoegdzaamhtid. HET  HET VERLOOREN POESJE. Op een Lugtige PPys; Of, een Grijsaard vol van Min\ I, Ik kwam laast by Climeen, Die kon myn Hart bekooren! Ik vond haar in 't geween, Zy had haar Poes verlooren, Al wat ik bad, En zei myn fchat, Zy riep maar Poes, Poes, Poes; bis» Ach! ach! myn Kat! —- C3  8. y Was zulk een aartlg beejï, Ik hield het ho&g in waarde; 't Is wie en fwart geweest, Met lange knevel-baarden, 'c Srond her zoo Eeh' Als een Juweel f Al van myn Poes, Poes, Poes, bis. Hiel ik zoo veel!.,. Wel zeid ik fiere Masgt Kan ik geen gunst verwerven? Zo moet hy die nu klaagt, Van zuivere liefde fterven.' Gun my uw fchoot, En lipjes rood; 'k Zal zyn uw Poes, Poes, Poes, bis. Trouw tqt 'er dood..,.  4. Doe kreeg Climeen een bloos, Op haar foeê witte kaaken, En fprak, zult gy altoos; Tot myn in liefde blaaken? Wees myn getrouw, Kom kus myn gaawr; Doen riep zy 1 pel, pors . Poe«, bK En ik *ei, Miauw..,. Ci WEES?  WEES- VOORZIGTIQ. Wijs: Schoont Oogt, &c. Scboone oogen heldere ftraalen, Schoon koraale lippen praaien, Speelende oogen's klippen Rood koraalen lippen, £ bis. Dat is myn last. 2. Laast had ik myn voorgenoomen, Nimmer weer by uw te koomen! Want Gy zyt uit Vlaanderen, Kust dan d'een dan de anderen! ( bis. Pat doen ik niet; -» He*  3> 't Gaat myn bitterlyk aan 't herte? Gy veroorzaakt myn veel fmerte, Ik kan zoo niet leeven, Ik moet uw begeeven! > bis. Blyft daar gy zyt! 4' Ik zal 't gaarne uw vergeeven! Maar wilt myn niet tegcnftreeven; Met de oogen fpeelen, Met de lippen kweelen > bis. Is voor andere niet. C 5 HET  BEELDE KOOR Op een vroolijke Wijt. * i * Tk kom uit die fremte lant, 'k Ben vorwar nok niet pekanr Om al die ftraate en kragt te Ioopen, Of die liede die Beekjes koopen, Keef en antgifr, kocte frint, Koop die Beekjes for die klein kint, Juffrouw koop, Beelde koop, » Mcoije Beelde, koop, koop,koon,koop,koop, Mooije Beelde koop.  4» 2 *¥ Wil ]*7 dan niet koop fan myn? Zoeke uite kroot of kleyn, Laate myn niet ftaan foo lanke! Je fiet te Beekjes op myn planke, Moet ik jouw maar kelte fraak? 't Is for de kintje kroot formaak;. Juffrouw koop, etc. ■ & 3 ^ Koop kemeene skildery, Die klyn mannetje ook daarby! Ze moet niet piete kroote fpotte, Foor myn mooije plomme potte, Ziet de bolle fo naturel! Ze kan de beeld overal ftèl; Juffrouw koop , etc. —£  De knaary feuk'le, niet kan fliek, Ik en wil jouw niet petriek, Ze hep nooit kezien in deeze ftatte, Die raaire biest die mie- katte! Ook die paartje iel perfek, En Antsworst, d|e kroore kek! [ufFrouvv koop, etc. —« «• S * Die pappekay, roep koppi krouw, Die poes, die roep rnijauw, nUjauwJ Zek Juffrouw wat jy pekeeren, Ze heppe aast keen Beelde meerei», juffrouw zy maar peftel; Zekke waar ik komme fél; Juffrouw koop, etc. —— Ik  Ik zal ze wys perfek chiarmant, 't Is ier nok niet keweest in 'tlant; Daar ze moet fier ftuyvers keeven, Dan kan ze kryke Atam en Eeven, Wil ze koopen, neen of jaa; Eer ik forte eene kaa! Juffrouw koop, etc, —- 4» 7 «4> Wilze fien de tuyn fieraat? 'k Weete wel ze jouw aanflraat! Die faas, ftel in prieel of tuinen, Die pedeftal, of die bazuinen 'k Wete wel ze koopen zei! Die mooije pronk in die theeftel! Juffrouw koop, etc Wil-  4- 8 # Wilze dan fan myn niet koop ? Ik zal foorte eene loop; Wilze myn kien antkift keeven ? 'k Wens jouw tok een koete leiven/ Bonjour dan mette malkaar, Leef kezont nok lanke jaar l Juffrouw koop, Beelden koop, Mooije Beelden, koop, koop, koop, koop 3 koop, Moije Beelden koop. . S E EL.'  HET ALGEMEEN GEZELSCHAP. Op een aangenaame Wijs, i. Laast op een plaats daar ik ook verkeerden. Vond ik veel roomfche en gereformeerden, Een hernhutter kwam daar aan, Quakers, meniste, en arminiane Fa la de ra, va;i fal de ri de ra, jooden, Smoufen, en Lutheriane; Die faten daar in Glori, Glori, Glori, Die Ctttfn daar in Gloria. Voor  i. Voor eerst quamen daar de roomsgefinde*. Die een droely van een wyn verflinden; Daar in volgen wy haar niet na.' De pater verbied wel het vlees in de vasten.' Fa la de ra, van fal de ri de ra, Maar niet om het glaasje aan te rasten, Vol van wyntje in Glorie, etc. h Toen quaamen daar de lutherianen, Die dronken de wyn, dat haaroogen tranen. Daar in volgeia wy haar niet na, Lutherus gaf haar goude lesfen, Fal la ds ra, van fal de ri de ra; Maar zy foeken die in de vlesfen. Vól van wyntje in Glori, etc. Dé  4. De Gereformeerde of Calvinisten,. -Die dronken - meer wyn als zy zelve wisten , Daar in volgen wy haar nbt na.' Calvinusfprak met deugdzame reeden, Fal li de ra, van fal de ri de ra Die zyn discipelen te veel overtreden, Als zy zitten in Glori, etc, f* Thoea quamen daar de fyne Menisten! Die haar in de kelken en bottels venisten, Daar in vogen Wf haar niet na; pynheld begon haar gauw te ontg'ippen, Fal la de ra, van fal de ri de ra, Zoo dra de wyn quam aan haar lippen, En zy zaten in Glori, etc, O Een  Een hernhutter, met een quaker, Die fnakten na de wys als een eentje na het water, Daar in volgen wy haar niet na; Eerst fprakken zy van de deugt te beminnen. Fal la de ra, van fal de ri de ra, Daar na verlooren zy haar vyf zinnen, Door het wyntje in Glorie, etc. 7. Een Remonftrant die remonflreerde, Terwyl hy braaf zyn keelgat fineerde, Daar in volgen wy haar niet na, Hy zy jy moet de ondeugt laten varea Fal la de ra, van fal de ri de ra# Maar dog nooit de wynftok fpaaren, Vol van wyntje in Glori, *tc.  ^oor'tlaast za» men daar de Joödett en delmoufeti, Die laten daar te koop met augurkjes en dekouzefll Daar in volgen wy haar niet na, Wy zyn al te noh'le haazen, Fal la de ïa, van fal de rl de Ta, Om met dat rottig gefpuis te raazeri, Als wy zyn in Glori, Glori, Glorie," Als wy zyn in Gloria.  A F S t II E i n v A N ]"c L O R I M E E N- Wijs: Ik ben LimiCr in laags {laat gehoor en. i. i\rh riorime°n ruk Gii mijn nu gaan haten! Moet ik die uw oprecht bemin en Her; FlartgrievMod zien, dat Oamen triompheer/ En kunne dan g,een khgten by uw baaten. Ik, ftceds getrouw, aan uwe Liefde banden, Dagt nimmermeer aan onilandvastiglieid. Wyl ik my met die hoop reeds haa gevleid. Om in de haven myner wensch te lanuen. 3- Iioe menigmaal hebt Gy myn niet beleden? Dat in een ! art, door nw, aan myn beloofd, In eeuwigheid niet zoude zyn verdoofd! ] )e Liefde, Trouw, en Min, door myn verbeeden. Maar nu ik zie myn Trouw ontrouw beloonen, Ruk ik de mm voor, uw, n. L>ui,/.<.ii; uit.' In weerwil van myn hWt; wira aan <.e rind! Met hem die gy dog met uw niL'iW ua krocnen. Ai < ^: WENK  W E N K AAN £ O R ï D O N. Wijze; Lindor, &c. t. fienkt nimmermeer, fa ik uw zal «Men, Neen Coridon. ik heb 't uw meer geze, ! Schoon Damon myn, wel iets aan t haue legd., Nog zullen zyne idagte hem met baten, 2. Tk ben getrouw, aan uwe Liefdebanden DenV dus dog nooit aart onflandvastigheid; Gv hebt uw niet vergeef- met hoop gevierd Om in de haven uwer wensch te landen. 3» Maaï hoe ik fwcer9gytvvyyeld aan myn eden, Seb ik no* ook een trouwloosheidI getoond. Schoon Ïk-Damon met aciuing heb beKvoonu Heb ik hem echter nooit myn mm beleden. 4-  Qg een Vrotlyke Wys„ U Clsrltdft die myn zang verplicht» Die zal ik nooit vei laten! Schoon elk myn zegt, zy is wat Ik laat die liedè praaten: Ik weet, en houw het voor gewis, Dat myn Clarinde vroolyk is; En öfzy rare klugtjes heeft 1 •) % Zal haar daarom niet haten J b*  ïk lach wat om de laster praat, *t Kan myn in 't minst nietllooren; En of haar al de weereld haat, Nog kan zy myn bekoorent Haar vroolyke blygeestigheid, In fpyt van al die anders zeit, (Waaraan de Nyt; met tanden by tl) -) Die is haar aangebooren. | ^'iS* Een yder kiest vry wat hem lust, Wat best zyn zin kan ftreel«nj Claarinde daar myn hoop op rust, Die weet myn hart te fteelen; Ik ken haar aart, en vroolykheidl Ja wat de booze wereld zeidl Wil ik in voor en tegenfpoed,"| Met haar myo lot wel deden. J D 4 CI*  43 Clarinde geeft uw Regtehand, Ik zal uw altoos minnen; Daar is een Ring van Cij\;mant, Myn fchoone Engelinne! Ik zeg by lierre, zon en maant lk zal Clarinde nooit verfoiaan Ja zelfs in noot; ja t»t de doodt! "| 2-y blyfe myn zielsvrindinne. J S- Het Huwelyk is al veel 't befluit, Wy treeden in den echte, Clarinde is myn lieve Bruid! - Wilt nu een kïansjè vlegte; Speel nu cp bas, viüol en fr.aar, Ter, eere van het Jonge Paar! Gy vryers, laat bèriyers gaans"| Laat npoit geen laster hechten. J WAAR-  WA ARS C HO UTVING O F PORTUUR IN DE MAT. Op de Trippelmaat, — i. ïs Het wet mogelyk als da: een oude Man Eenaartig jong Wyfje, bevallig weezen kan» M^en'neen/Ó neenldat zyn maar zotternijen! ~| f bis, En in alle gevallen maar bedriegerij. —- Een oude Gryzaart die knort en morr Mtyd; Een lief en zoet jong Juffertje, is altyde.en blyü! Daarom zoo past het aan seen oude man.'") { bis. Een jonge vrouw re trouwen fchconbyze J ^krygen kan. D y Hoo-  ftooren en zien, en z«rygen met gedult, En zyn zoet vroutje ftaag houden buiten fc^ Dan ja dan, kan alles nog wel gaan, -7 Als al het doen en ]aa[cn de vroa d ( bis. (toegelfcaan. *** 4. Maar, zonder dat zoo kan 't onmogelyk zy„t Want deze Sexfe die zyn zoo looz en fyn,' Weete zy het niet zy keren 'tdoorden tyd, -) ' P3tmSrTfcÏÏ 'rt J°ng {ï 2e6r ^otderJ bIS'  D E AANKOMENDE tENTE, Wijs* Avec Ut yeur damie Vilagt. Of Jndien ooit maagd baar droeve klagten* L> !»uure Winter is geweken , Dcpr 'r komen van de lieve Lentt': Elk fchept weer adem onbezweken Nu al het vriezen heeft een end. Men wind de kielen uyt de haven. Met kragt weer in het ruime Zop. Het Vee gaar na de wey toe draven, En geeft de warme ftal de fchop, bis. Den  I Den Boer, verkac den haart; de weljerj Zyn nu niet meer met vorst belaan, Nu Venus hare dart'le reijen, Weer aanvoert met de nieuwe Maert, De lokkende bevalligheeden Gaan met de Nimphes hand aan hand,. Vast danfen met gezwinden treeden, Ah jonge lammeren in het land, bia» Terwyl Vulkaan vol zorg, en yver De warme Reuze Smits, weer gloeide En zoo van tyd , tot tyd nog ftyver, Weer klopt, en arbeyd onvermoeid Bekransfen wy dan onze haren, Met groepe Mirth, het is nu tyd, Nu 't veld gefiert met kruyd, en blazen Hen eerde groen ons niet benyd, bis. La6  Laat ons, uit onze beste kofferen, 'k Meen uyt de Koê en Schapen ftal; 't Saizoen een Schaap of Geytje offeren, De geurige Lente ten geval. Het is nu tyd om vry van kommer t Wyl 't Jaar. zoo zoet neemt zyn begin; Zig te vesmaaken onder 't lommer En blaaken in de reine min, bis. H E T  ONDERSCHEID. Wys van 'f Kuipmfc *, Üoris ftaat myn ïn * minfïe nier aan, Hij k lafhartig en koel in zyn minnen. Als hy myn ziet dan falyft hy nauwflaan, Hy durft alleen nou met myn gaan: Ivlaar Damon weet myn hertje te winnen Hy brengt myn bloempjes in't koutte faizoen! Aarrig weet hy myn lusjes te voên; Zoo, zoö, moet een njinnaer ook doen!  3. Damon is altyt «even graag "Wil ik een» danfen, wil ik eens fpringen, Dooris ïs altyt even traag, Niets tan hydoen, daar ik na vraag, Damon kan los en lustig fpringen. Hy weet wat best op zyn ryd diend gedaan, Aartig weet hy de maat te liaan» Zoo, zoo, flaat de Minnaer myn aan, 3- 'k Hield myn Iaastmaal heel veritoort, Doe Doris myn een flaauw kusje wouw geeven, Hy keek zoo zuinig en fprak geen woord, Neen! het Cekje gong aahftonds vcort.Maar Damon weet hoe by moet Ieeven, Als een meisje zig hout zoo wat fyn. Zoo wat afkeerig, beilaat ve^iö^chy^,Zoo, zoo, moet eén misnaar ook zynj  ' 4. Vlugte ik eenzaam in het woud, Dorus gaat heen zelfs zonder te fpreekenl Mogelyk denkt hy; Het is wat fiout. Dat by zig zoo by myn vertrouwt! Maar Qamon weet, het zyn maar iTreekcn, Vlugt ik, hy voïgd myn naa in 't groen, En laat htt niet niet alleen by dén Zo