J. J. G. SCHELLE R BEKNOPTE LATYNSCHE SPRAAKKUNST O F GRAMMATICA VOOR DE S C H O O L E N- uit het hoogduitsch. NAAR DEN DERDEN DRUK. Te DE.VENTER, ÏJy L. LEEMHORST. e n Ti L E Y D E N, By A. en J. H O N K O O P. MDCCLXXXVIl'r.   VOORREDEN VAN DEN VERTAALER. Eindelyk ziet dan de verkorte Latynfche Gram-, matica van den Heer Scheller, reeds zo lang geleeden door de Uitgevers aangekondigd, het licht. Het zal onnodig zyn , den Lezer alle de verfcheidene oorzaaken van den traagen voortgang van deeze Uitgave open te leggen , hy heeft er dit meede gewonnen, dat men intusfehen den derden Hoogduitfchen Druk heeft kunnen raadplegen en vergelyken, en de verbeteringen en byvoegzels in deeze overgave overnemen. De verdienften van den waardigen Schryver zyn in Duitschland algemeen erkend, en daar zyne Schriften ook reeds in ons Vaderland in een vry algemeen gebruik zyn gekomen, voor al zyne Janleiding tot eene taal- en oordeelkundige verklaaring van de fchriften der Ouden, en tot eene gepaste navolging van Cicero 1786 uitgegeven by den Drukker van dit tegenswoordig werk, welke Janleiding van allen verdient gelezen en overwogen te worden , die zich toeleggen , om het Latyn en de eigenfehappen van die voor* 2 1 tref-  VOORREDEN treflykeTaal der Geleerden te kennen; daar, zeggen wy zyn naam reeds onder ons bekend is, twy. feit men niet, of deeze verkorte Grammatica zal ook met genegenheid ontvangen worden j Zy bevat het wezenlyke der uitvoerige Grammatica door onzen geachten Schryver uitgegeven , en die in Duittchland in zo verre door Kenners is goed, gekeurd, dat zy aan dezelve den voorrang boven alle tot hier toe bekende Grammaticas hebben toe, gewezen. Men heeft in deeze Vertaaling de wyd. lopige Voorredenen van den Schryver achter wege gelaaten, voornaamlyk die, welke geplaatst is voor den derden Hoogduitfchen Druk , om het Werk niet te zeer te bezwaaren, In dezelve bewyst de Schryver de noodzaaklykheid en nuttigheid der Latynfche Taal, die thans helaas ! by veelen in minachting fchynt te geraaken, en zonder welke echter de toegang tot waare en gegronde Geleerdheid niet ligtelyk openftaat. Alleen willen wy uit zyne eerfl-e Voorreden overnemen zyn verflag , hoe hy met jonge lieden gewoon is te handelen in het leeren der Latynfche Taai. Ey deeze gelegenheid", zegt hy, „ wil ik verhaaien , hoe ik,zo wel mynen Kinderen, als ook „ ontallyke anderen, de eerfte beginzelen heb !, voorgedraagen ; — Ik heb hun eerst de vyf ,» Declinatiën vaardig laaten leeren , met het » HoQgd«itsch werd het zo naauw niet genomen ; » Dit  VAs dó VE RTAALER. die hi»n door het Hoogduicsch opgehelderd wer„ den : Ik liet de adjettiva enkel naar de fubjlantiva 5, dcclineeren , B. v. longus als fervus, longa als ü, men fa enz. dus moeiten zy fervüs,mcnfa, fcamnurn j>' te gelyk declineeren , dan kenden zy , longus, » longa longum van zelf. — Daar op liet ik hen „ vaardig de Conjugatien leeren, en op de forma„ tien acht geven; Op het Hoogduitsch zag ik zo „ naauw niet; Dit nam eenige dagen , op zyn 5, meest twee weeken weg. Nu liet ik hen Samen„ voegen: B. v. God bemint godvruchtige menfchen; „ ik heb mynen Vader bemind: goede menfchen wor„ den van God bemind ; ik heb de ftem van Uwen va5, der in den tuin gehoord. Daardoor leerden zy 3, dan het gebruik der Declinatiën en Conjugatiën „ en kregen zin in de Latynfche Taal. Thans „ ging ik , nadat het gantfche onderwys twee, s, op zyn meest drie weeken geduurd had , over „ tot de vertaaling van een Latynsch Opftel, B. v. j, eene Samenfpraak van Lange. En nu liet ik 5, eerst recht declineeren en conjugeeren , vraag), de geduurig naar den cafus 5 tempus, eet. en naar * 3 » het  VOORREDEN van den VERTAALER. „ het kenteeken, en in 't byzonder liet ik dikwils „ herhaalen., Dus moet ik zeggen, dat ik in den J} tyd van een vierendeeijaars tot verbaazens toe „ met hun gevorderd ben. Doch deeze Leerwyze „ is denklyk de Leerwyze van alle Leermeesters, j, die het met hunne Leerlingen ernftig meenen, „ en die er zich aan gelegen laaten zyn., dat dej, zelve fpoedig geleerd worden." „ Ten befluite wensch ik , " dus eindigt de Schryver zyne Voorreden , en wy met hem, „ dat God het gebruik deezer beknopte Gramma. „ tica en de yverige pogingen van deugdzaame 5, Leermeesters , om hunne Leerlingen fpoedig 3j geleerd te maaken, gelieve te zegenen!" KOR-  KORTE INHOUD VAN D I T W E R K INLEIDING. EERSTE DEEL. Van enkels woorden. . . . Bladr. 3 Hoofdft. I. Van de rechte uitfpraak der woorden. ald. II. Van de /peiling (Ortbographie) der woorden. t . - 5 III. Van de acht h^ofdfoorten der woorden. 11 Afdeel. I. Van het Nomen, byzonder het fub- ftantivüm. . . I2 §. 1. Van de benaamingen van het Nomen, byzonder wejiubilantivum. 12 §. 2. Van het ge/lacht (genus) der Nomina, byzonder fubftantiva. . • 13 §. 3. Van het Numerus. . . j9 §. 4- Van de Cafus. 2l §. 5. Van ds DefclMaffërt. . 21 era we/ vö« de éé'rJH 11. tweede 24. derde 16. vierde 35. vy/V/e 36. Afdeel. II. Van de Adjettiva, ten aanzien van A. derzelyer uitgang. . . E. betekenis. . . 39 * 4 C.  KORTE INHOUD. C Trappen van vergelding (gradus) Biadz. 4t Afdeel. UI. Van de Pronomina. * Afdeel. IV. Van de Verba. . * §• r. Wat Verba zyn? . §• 2- Van de verfcheiden foorten der Verba als Tranfitivum , Intfanfitivtim, _ ' * ' * ■ 49 S- 3- ^» III. Achter Verba. . ; 2I2' IV. Achter Adverbia. . . 2;g Afdeel. X. Van het gebruik der deelen van het ^Verbum. . . 2zo $■ 1. Van de Verf oom-uitgangen. . ald. §. 2. Van het Numerus van het Verbum. 221 %■ 3- Van de Genera Verborum. a!d. % 4- Van de Tempora. , . a!d_ §. 5- Van de Mom. . . 0'9?" §• 6. Van de Supina. . . 0^6 §. 7. Pöb rfe Gerundia. . • • 237 §. 8. Vin de Participia. . . 240 //. fan de Samenvoeging der morden, ten"* aanzien der rangfchikking. 2i6 Heofdfi. UI Van de Samenvoeging der woorden ten aanzien van hst Numerus. . 249 Hoofdfi. IV. Van de Samenvoeging der woorden ter ■ aanzien van het verband. 0r9 H«ofdJÏ. V. Van de Samenvoeging der woerden ten ~ aanzien van derzelver verwi.feling. 244 5. I. Van de verruiling der Subftantiva. ald. §• 2. Der Adjecliva. , " §• 3- Her Talwoorden. . * a!d §. 4. i>er Pronomina. . . 2<.6 §. 5. Der Verba. . . / 2~7 §. 6. Der Adverbia ~ ' _ • 2^9 & 7. Der Praepofitiën. . . a!d §. 8. Der Conjunèiën. . 0(5r 9. Der Interjecjiën. , -ald  KORTE INHOUD, §. io. Toegift van eenige bronnen van af- wisfeling in woorden. Bladz. 26r Moofdjl. VI. Van de Samenvoeging der woorden ten aanzien van overtolligheid. 263 §. r. Van wezenlyke. . . ald. §. 2. Van fchynbaare overtolligheid. 264 Hoofdjl. VII. Van de Samenvoeging der woorden ten aanzien der kortheid. . 266 §. r. £«'72 woord drukt er dikwils meer uit. ald. §. 2. Dikwils eene geheele Stelling. 268 §. 3. Dikwils word 'eeji woord weggelaaten. 270 Hoofdfl. VIII. Van de Samenvoeging der woorden, ten aanzien der langte of korte der Syllaben, om Verzen te maaken, of korter, van de Verskunde. 273 Afdeel. I. Van de Quantiteit der Syllaben of Pro- fodie. . . . ald. §. 1. Van de Quantiteit in 't gemeen. 274 §. 2. Van de Quantiteit der eerfte en mid- delfie Syllabe in 't byzonder. 277 §. 3. Van de Qiiantiteit der laatfie Syllabe. , , m 082 Afdeel. II. Van de Leden of Voeten van een Ver*. , . . 285 Afdeel. III. Van de Verzen zelve. . ■ 286 §. 1. Van de Scanfie. . . 287 §. 2. Van de Caefuur. . . 288 §.3. Van de foorten van Verzen. . ald. 4. Vm de afwisfeling der foorten van Verzen. . . . 295 Vier-  KORTE INHOUD. Viervoudig Aanhangzel. 296 I. Eenige byzonderheden by de Ouden. . aId II. Eenige Verzen, om het onderjcheid van fom- ... _ miSe woorden te leeren. .nn UI. Van den Romeinfchen Almanach. . ' 3J2 IV. Eenige Latynfche Opftellen ter oefening. ' 3o4 a) Eenige zeer ligte Regels. . ' a]d b) Eenige famenfpraken. .. * \ ' c) Eenige plaatzen uit Cicero. 1 3I4 d) Eenige Fabelen van Fedrus. 3n e) Eenige plaatzen uit Ovidius, Virgilius en Uoratius. . b 19) Befchryving der Faam of van het Gerucht Virg. Aen. IV. 174. . . „2I 10; Hor. Od.II. 10. aanLicinius. 323 IN-  INLEIDING. ï u T~\e Latynfche Spraakkunst is eene aanwyzing, óm de -L/ woorden, die in de oude Roomfche Schryvers, byzonder van de gouden eeuw, voorkomen zo op zich zelve, als in derzelver verband, zo te verdaan, dat men m (laat is, om met behulp van de kennis der zaaken, de Ouden zelve te verdaan, te beöordeelen en na te volgen. De kennis hier van heet Grammatica. In. het gemeen noemt men ook, hoewel verkeerd, het onderwys in de taal Grammatica. Not. i) Men moet fpraakkunde en verdand der Ouden niet verwisfelen. Het is niet het zelfde, Cicero, Virgüius enz. lezen en Latyn leeren. Door bloote fpraakkunde leert niemand Cicero , Virgüius enz. verdaan. 2) De Latynfche taal word het allerbest uit de Ouden zelve geleerd. De fpraakkunst kan alleen algemeene waarnemingen over de taal voordragen, en blyft derhal ven altyd onvolmaakt , en een bloot hulpmiddel. §. 2. De Spraakkunst verkeert dienvolgends omtrent twee ïoofdzaaken: I. Omtrent enkele woorden, en wel 1) naar derzelver dtfpiaak: 2) fpelling (Orthographie) 3) foorten : en 4) eteekenis. , II. Omtrent de famenvoeging der woorden, en wel ten inzien 1) der regeering: 2) rangjehikking: 3) gelykheid 'er leden van eene JleHing, of de numerus: verbinding A der  4. Inleiding. der woorden: 5) yerwisfeling derzeive: 6) Overtolligheid: 7) kortheid van uitdrukking: 8) lengte en kortheid der Lettergroepen ten behoeve der Verskunde. §• 3- De Letters zvn tweederleië: I. Zelfsklinkers Lat. Vocales, ƒ«/. J&ewe, d. i. WzV* £ê;zde letters, omdat zy op zich zelve klinken, en alleen eene lettergreep kunnen uitmaken. Zy zyn: a, e, i, 0, «j y. Not. Twee klink-letters, die te faraen nitgefproken worden , heeten Öiphthongus, d. i. tweeklank, als, ae, au, eu, oe, ei: fommigen voegen bier nog by oi en ui. II. Medeklinkers, Lat. Confonantes, feil. litertz, d. i. me de klinkende, omdat zy alleenlyk met de klinkletters mede klinken, en op zich zelve geene lettergreep kunnen uitmaken, Zyzyn: b, c, d, ƒ, g, h, k, l,m, n, p, a, r, s, f, v. benevens de dubbelde, als x en z. Not. 1) * kpmt zelden voor, B. v. in kalenda. 2) ph, dat wy als ƒ lezen, is uit het Grieksch, en komt alleen in Griekfche woorden voor. 3) x en z zyn geene enkelvoudige Medeklinkers, maar verkortingen (abbreviataren). De X ftaat dill ééns VOOr CS ,- B. v. in pax eet. dan eens voor gs, B. v. in rex eet. De 2 komt alleen in uitheemfche woorden voor. 4) Sommige Medeklinkers worden door behulp der lippen uitgefproken , als&, p, m, f, en heeten labiales; anderen door behulp der keel, enz. Verders /, m, n , r, heeten liquida (yloejende); maar de overige medeklinkers heeten muta (ftommë). 5) W hebben de Latynen niet: Doch in vreemde naamen mag men die vryëlyk gebruiken, B. v. Walther. (5) De i, wanneer zy als een zachte g word uitgefproken, als iacio, word gemeenlyk voor een medeklinker gehouden, en jod genaamd, en van velen j gefchreeven. EEK  3 EERSTE HOOFDSTUK. Van de rechte uitfpraak der woorden. T\e tegenwoordige uitfpraak is allen Eerstbeginnenden \J bekend. De uitfpraak der oude Romeinen is waarfchynlyk van de tegenwoordige onderfcheiden geweest. A) Ten asnzien der Medeklinkers. I. De C fpreken wy voor a, o, u, uit a!s k, en voor e, i, y als z: B. v. como, co7jor, cum, cera, cilicjum, Cyprus, lezen wy kano, konor, kum,zera,zilicium, Zypms. De Romeinen fpraken hoogst-waarfchynlvk de c overal uit als eene zachte*: ofg, B. v. kera, kilikiunt eet. II. Gn lazen de Romeinen denklyk gelyk wy magnus, iignum eet. Van daar tigillum. III. H werd tusfehen twee klinkers niet gelezen; B. v. mild luidde als mii.' IV. De zogenoemde Jod (ƒ) werd als een klinker gelezen, maar fchielyk, B. v. Pompeius, van vier lettergreepen; van daar de Voeat. Pompei. V. Qji is gemeenlyk gelezen als k, B. v. coquus, als cmis, neque als neke, waar uit nee ontftaan is. VI. Ti word by ons voor een klinker gelezen als zi; gelyk artium als arzium; behalven i) als er eene s voor af gaat, gelyk triflior; a) voor de aanhangende lettergreep er, als mittier; 3) in de Griekfche woorden, als Miltiades; 4) van vooren, als tiara. In deeze vier gevallen lezen wy t als t. Maar de Romeinen lazen ti overal als ti, gelyk artium als artliium of ardium. VII. V word by ons gelezen als/. De Romeinen lazen die als w, of, het geen bykans het zelfde is, als b, gelyk vinum als winum eet. A 2 VUL EERSTE DEEL. Van enkele woorden.  4- Van de rechte uitfpraak der woorden, VIII. X lezen wy overal als cs, gelyk rex eet,- De 'Romeinen lazen ze hoogst-waarfchynlyk dan als cs, gelyk pax, dan als gs, gelyk rex eet. B) Ten aanzien der klinkers. Hier kan veele verwisfeHng plaats gehad hebben, zo als by ons in hetNederdiiicsch gefchied. 1) a kan dikwyls uitgefproken zyn, als e, o eet. Van daar feci, egi,- van facio, ago eet. 2) e als i, 0 , u: van daar adimo in plaats van ademo eet. dus ook colliga eet. Van daar vertex en vortex: faciendum en faciundum. 3) 0 als e, u, eet. Van daar vester van vos: fruns voor frons. 4.) u als 0. Van daar navebos voor navibus: ook als w; gelyk duellum als dwellum of dbellum, van hier helium. C) Ten aanzien der Tweeklanken. Wy fpreken fl£ en «e uk als eene bloote e en fz' als eu. Maar de Romeinen fpraken in ae, oe, ei, eu den eerften klinker voornaamlyk uit, en den laatften zeer vlugtig en even als de Hebr. Schya: van hier klonk Caefar als Ka-e-far; Poeni, als Po-eni, Orphei byna als Orphee of Orphoe. Orpheus als Orphees of Orplioes. Au klonk dan als ü en m, dan' als 0, dan als w, gelyk Paulus , als Pawlus. D) Ten aanzien van den accent. Wy fpreken op één na de laatfte lettergreep, in alle woorden van twee Iettergreepen, zy mag lang of kort zyn, lang uit, B. v. pono, bonus: in woorden van meer lettergreepen fpreken wy ze dan alleen lang uit, als zy in de daad lang is; en dan fpreken wy de voorgaande Lettergreep (antepenultima,) zy mag kort of lang zyn, kort uit, als aniaretis. Dus fpreken wy op ééne na de laatfte lettergreep van woorden van meer lettergreepen kort uit, als zy het waarlyk is (behalven Andreas eet.) en dan word de voorgaande lettergreep (ajitepenultima) zy mag lang of kort zyn , lang uitgefproken , gelyk hofninibus eet. Dit is openlyk verkeerd. De Romeinen fpraken beter, d. i. naar de waare hoegrootheid der Lettergreepen. Te weten: l) Korte lettergreepen fpraken zykort uit, B. v.ferve, fervus, menfa (Nominat.} als ferv, ferv's, menf', en niet ferveh , fervuff, menfah, zo als wy doen: gevolglyk hoorde men de laatfte Lettergreep naauwlyks, by-gevolg filie  Van de rechte uitfpraak der woorden. 5 filit als fili'; van daar komt a) de weglaating van een* klinker op het einde, gelyk Virgili, fili, die, duc eet. voor Virgilie, filie, dice eet. b) De verwisfeling van veele klinkers, als decimus en -decumus, optimus en eptuinus, genitrix en genetrix eet. c) De weglaating van een korten klinker in het midden des woords , gelyk valdevoor valide eet. Ja naderhand liet men ook lange klinkers , zelfs geheele Lettergreepen weg, gelyk vinttum, nosti eet. voor vincitum , novisti eet. Not. Hier uit blykt, waarom corripere in de Profodie gebruikt is voor de uitfpraak van eene korte lettergreep. a) Eene lange Lettergreep fpraken zy lang uit, gelyk men/a, in Ablat. pono als meiifaa, poono eet. Ja men fchreef dikmaal dus: naderhand liet men een klinker weg en zette een dwersftreep of een ander teeken van de verdubbeling boven den éénen klinker, B. v. pöno, menfeï eet. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de fpelling (Orthographie) der woorden. Men fpek of fchryft de woorden goed, wanneer men geene verkeerde Letters zet, Ë. v. geen c, t, i, ae eet. daar een t, Ic , y, e, ae eet. ftaan moest, of omgekeerd. Alzo wy de eigenhandige fchriften der Ouden niet meer hebben , de Ouden ook zelve niet eveneens gefchreven, ook alle hunne Taal niet oordeelkundig verdaan hebben, blykens de opfchriften op oude Gedenkdukken, Penningen enz., en de affchriften der Schryvers niet altyd van kenners der Lat. Taal gemaakc zyn, zo is de Etymologie de zekerde regel der fpelling. Doch deeze is dikwyls onbekend ; dan moeten wy fchryven , zo goed als wy kunnen , dat is, zo als wy de woorden in Handfchri'ften en Opfchriften vinden. Doch hier daat aan te merken, dat y, ch, th, ph, alleen in Griekfche woorden plaats hebben, behalven inchoo eet. Verders de Griekfche word door ae, en »< door oe, ti door e of i uitgedrukt, I. Zekerlyk fchryft men heter: Adfero , adtuli , adlatum, adcipio , adgredior eet. dan affero , attuli, allatum, accipio, aggredior eet., alhoewel velen dit laatde A 3 be-  6 Van de fpelling der woorden. behaagt: Adolescens dan Adnlescens: Absporto dan asporto: Ancora dan Anchora: Arctus, a, urn dan Artus: Asjimilo, disfimilo, fimilo , dan asfimulo eet. alhoewel de laatfte wyze gewoon is: Audacia dan Audatia: Benevolus, benevole dan Benivolus eet: Bacchus dan Bachus: Bosporus dan Bosphorus: Ceteri dan Caeteri of coeteri: Conligo , eonmeo 'cet., dan colligo , commeo eet.; alhoewel de .laatfte wyze meer gewoon is Delieiae dan ee/zïzae; Emtus dan empto : Exfpecto , exfto, exfiflo, exjtruo eet. dan expeclo, exto, exifto, extruo eet. Genitrix dan genetrix : Idcirco dan iccirco : Idemtidem dan identidem: Inclytus dan inclitus: In dies, in primis, in pojterum dan indies , inprimis eet. : Inlino, inlukris eet. dan illino, illujlris eet.: Labfus dan lapfus: Lapicuhna dan lapidicina: Monimentum dan tnonumentum: Mujeum dan mufaenm : IVumus dan nummus: Opfonium dan obfoniwn: Pomoerium dan pomerium: Ptolemaeus dan Ptolom.: Quidquid, quidquam dan azzzV^.: _Rae*z'a, iïenus dan Rhaetia, Rhenus : Scena dan Scaena: feribfi, fenbtum dan met de p, alhoewel dit laatfte in gebruik is; fepulerum, fimulacrum en dergelyke, dan fepülchrum eet.: Strategema dan Siratog.: Suboles dan Soèo/ej- , iMwJi, fumtum dm fumpji eet.: Taeda dan teda: Tiro, Torus dan tyro , thorus: Tropaeum dan trophaeum : Vahtudo dan Val.et.: Verfus dan Vorfus. II. Waarfehynlyk beter zyn : Aegaeum dan Aegeum, Auctor, auttontas dan azzior , aittoritas: Coelare dan caelare : Coena dan caena: Convicium dan convitium : becundus, fetus, femina, fenus eet. dan foecundus cel.: Her es dan /zaem: iJjmj dan /zzraif; /mo dan imzzzo: lncrebrefco dan increbefco: Infitior dan Wjfe'or: Lacryma óm lacnma, lachryma, lachrima: Litera dan littera, Muleta dan mzz/ta; Praefiringere B. v. mm ment*, dan praejhnguere: Prelum dan praelum: Reciperare dan rccöp., doch dit laatfte is in gebruik; Stylus dan fltfw; fylva danfilva: Thus dan tei eet. III. Ozzzefcer is de volgende fpelling: Allucinari, alucinari, hallucinari, halucinari: Annulus en anulus: Accerfo en arcesfo, doch dit laatfte is meer in gebruik: liacca en baca: Caerimonia , caeremonia, ceremonia: Lamena en Camoena: Caufa en causfa: Caelebs en coelebs: Uemm en caenum,: Comisfari en comesfari: Cunclari en  Van de fpelling der woorden, 7 en Contari, rins ook perxunctaii en percontari ; echter • fchynt cunètari en percontari beter. Duntaxat en dumtaxat; Faex en/ex: Fetialis en fecialis: Hauden haut: Jnduciae en indutiae: Letton en lethum: Litus en littus: Mile en mille: Moereo en maereo: Nuncius en nuntius: Obscoenus en. obscenus: Oppidum en Opijdum: Paene en pene: Paulum en paullum : pofiumus en pofthumus: Saeculum en feculum : Satira. en SaJyj'fl : Sollemnis en folennis: Sollers en folers: Sollicitus en folicitus: Taeter en feïer : ïïnga en tinguo: Ungo en Ungue, Unquam en Umquam eet. IV. In fommige woorden is het onverfchillig, hoe men fchryft, gelyk delettus en diletlus werving: quotidie en coJz'rfz'e : cogmzs en coczw : locutus en loquutus: cum wanneer, alzo enquum: vicefimus, tricefimus dn vigefimus, trigefimus eet. Doch het eerfte is meer in r;ebru'k. iVof Tot behulp der rechte fpelling dient behalven de Etymologie r) de analogie B. v. gelyk auditio, dus ook inflitutio, conditio; zo als prudentia van prudens, dus oókfapientia eet. zo als audacia van azidax , dus ook ferocia eet. 2) Het voorbeeld der Griekfche Schryvers B.- v. Dewyl de Grieken fchryven zMTiipiTag, fAxyVévtlqs , Mai^piJ'.wj, Ma/Jt^ï, zo fchryft men auüoritas , Magnentius, Mauritius, Maecènas. 3) De hoegrootheid B. v. dewyl in frece.r, /edeo eet. de eerfte lettergreep kort is, zo zal niemand, die dit weet, een ae of oe zetten. Doch dit bedriegt fomtyds B. v. peitro heeft op ééne na de laatfte Lettergreep kort, hoewel zy in iuro lang is. Nu willen wy nog het volgende aanmerken: I. Dez, als het eene Jod is, fchryven fommigen, /; B. v. conjicio: andere conikio. Dit is van geen belang. Het laatfte is het naauwkeurigst. II. Nopends u en v zyn de Geleerden verfchillende. Velen fchryven, zo als zy lezen, gelyk ma, vultus. Anderen fchryven overal een u , gelyk uua , uultus. Anderen houden u en v voor het zelfde, en zetten de ééne altyd voor aan, en de andere in het»midden en op het éinde, gelyk uva, vultus. III. Omtrent de verdeeling der woorden-is memnsgelyks verdeeld. SommigenYchfyven , zo als zy uitfpréken, gelyk pis-cis, ac-tio, ig-nis., nos-ter, am-ms, cap-tus, Èraf-mus, heb-domas, Cyc-nus, Cyg-nus, l es-pa, r A 4 alte-  Van de fpelling der morden. zien tevens op de iameiiftelhng der woorden, eelvk ad 0,0 prod-eo, alter-uter, euiam, fic-ut m. het Wik zelfs H IT' Cn f£I' 111 gebruik is. Anderen zien zets ook daar op, hoe anders de woorden beginnen- nc1terPl'fCiSa °m d3t fd° heeft' ^ oïïSSÏÏ K- om/f™' om Mnemon , he-bdoma om We//«aW, 1-chthyophagi om C//ïto, Cy-cHa* om Cb«™ C™f om gw., a-£h> om Cfe^L, a-S/S om , Pa-tmus om IWar , ^/m-M* om Sm™ ragdus eet. Deeze fpelling fcby.it wat te gemaakt Velen gaan nog verder , en verdeden B. v. Cydnu Smaragdus, Thi-sbe , AUmene eet. alfchoon noch d£:Zf?nV»nn"Ch Gnek"SCh 0Utleende WOorde» édelen J^R^* ^ ™Md ™ «« IV M'U vind ook zekere' verkortingen. A) In oude fchriften: hier toe behooren O De Voornaamen der Ouden , gelvk A. Aulus, C. Cfli«r, Cn. Cnaeus of Cneius, D. D cimus L. Lró, M. Ijfarcar, M? of M'. Mamar! P. PaWiax , Q. j^aint«, , Ser. Servius , S. of S Dc twee flippen van onderfchciding, punüa diaeretica, wanneer twee klinkers niet als een Diphthongus moeten worden uitgefproken, gelyk: aëris van drie lettergreepen , om het van des kopers, te onderfcheiden. Doch de meestcn laaeen ze thans weg. VII. Men fchryft de eerfie letters der woorden groot V ,y.'?ec Pe$? van een gefchrift en na een punót: als het woord een nomen proprium is, ook by de naa- men  Van de fpelling der woorden. r» men van Ambten, Feestdagen, Maanden, Kunstwoorden, gelyk Petrus, Rex, Pafeha, Martius, Deelinatio: Ook gefchied dit by de Pronomina , en titels uit hoogachting , gelyk Te, Vir Illuftris, dus ook Deus. Velen fchryven hier ook enkel groote letters, gelyk TE, VIR ILLUSTRIS; DEUS cet. DERDE HOOFDSTUK. Van de acht Hoofdfoorten der woorden. I. De woorden (partes orationis) zyn achterleië. Nomen, Pronomen, T^erbum, Participium, Adverbium, Prcepofitio, ConiunStio, InterjeStio. Hier-van moet men in het Nederduitsch eerst eenia: denkbeeld hebben. 1) Het Nomen (Nnaimroord) is tweederlei, Subjlantivum en A'Jjecïivum. Het Nomen Subjlantivum is de benaaming van een perfoon of zaak; gelyk God, Mensch , Vader, Moeder, Paard, Schaap, Tafel, Pen, en alle dingen, die men tellen, hooren , gevoelen , koopen , wegdragen , fchenken , eeten , drinken kan enz. Men zet er in het Hollandsch het lidwoordeken (articulus) een, de, het voor, gelyk een vader, de moeder , het brood enz. Het Nomen adjetïivum word by het fubjlantivum gelteld, en zonder het zelve niet verftaan ,• zodaariig'is, goed, wit, lang, breed, hoog, fchoon, veel, zwart, groen, rood, hlaauw enz. B. v. de Vader is goed, de Tafel is lang; alwaar goed en lang een adjeiïivum is. Dus ook de goede Vader, eene lange Tafel, alwaar goed cn lang ook een adjellivum is. 2) Pronomen, d. i. een voornaamwoord, dat in plaats van een Naamwoord komt, B. v. ik, gy , hy , wy, gylieden , zy. 3) Verbum (werkwoord) heeft voor zich de woorden ik, gy > hl, wy, gylieden, zy, gelyk: ik bemin, gy bemint enz. 4) Sarticipium (deelwoord) eene foort van het adjeiïivum, gelyk: b eminnende, de beminnende moeder enz. 5) Adverbium (bywoord) is meestal een bywoord van het verbum, gelyk: zeer, heden, morgen enz. B. v. ik bemin u zeer, ik zal heden komen. 6) Conjunctio, d. i. een koppelwoord, gelyk en, wanneer, dewyl. l)Prae.  12 Van de acht Hoofdfoorten der voorden. 7) Praepofitio , d. i. een voorzetzel , gelyk tot , by, voor, enz. 8) InterjeÜio , een uitroepings woordje , gelyk 0.' ach! hui! hm\ II. Van deeze achterleië woorden zyn de vier eerften in de laatfte lettergreepen verdnderlyk (jiexibiles, feil, partes orationis) d. i. het Konen, Pronomen en Participium word gedeclineerd, en het Verbum word geconjugeerd. De vier overigen bly ven onverdnderlyk, (inflexibiles') d. i. worden niet gedeclineerd noch geconjugeerd, III. Deeze achterleië woorden zyn verder 1) of ftamwoorden, primitiva, gelyk: lof: of afgeleide, derivata, gelyk: loftyk. 2) Of eenvoudige (Jimplices) d. i. niet 1 amengeftelde , gelyk: geleerd , of faamgeftelde, (compofitae) gelyk: ongeleerd. Not, Daar zyn nog meer benaamingen, waar van op zyne plaats. EERSTE AFDEELING. Van het Nomen, byzonder het Subjïantivum. By het fubftantivum merkt men aan 1) verfcheiden benaamingen; 2) het gejlacht, genus; 3) de betrekking van het getal, numerus; 4) de uitgangen op het einde, cafus; 5) de vyf foorten van Declinatie. In deeze alle heeft het adjectivum een groot deel, S- i ! Van de benaamingen van het Nomen, byzonder het Subjïantivum. > 1) Is de benaaming aan een perfoon of zaak eigen , dan heet zy een nomen proprium; zodanigen zyn alle voor- en toe? naamen der menfchen, de naamen van Jieden, bergen, rivieren enz. gelyk Karei, Cicero, Amjlerdam, de Rhyn enz. Maarkomt zy aan meer dingen van eene foort toe, dan heet'zy een nomen appellativum, gelyk rivier. Koning enz 2) De benaaming eener Landaart, heet een nomen gentile, gelyk een Hollander, Zeeuw enz, 3) De afgeleide benaaming van een perfoon of dochter heet een  Van het Nomen , byzonder het Subflantivum. ïj tér) Nomen pntronymicitm, B. v. Anchijiades, dc zoon van Anchifes, Pelides, de zoon van Poleüs, Per/eis, de dochter van Perfcüs: , . Not. De zoon eindigt gcmeenlyk in des, fomtyds ion; de dochter in is, fonityds as, of nc. j a) Dc benaaming eener vermindering heet Nomen deminutivum, B. v. lapillus, een fteentje. Men gebruikt deeze rt) by waarlyk klcerie zaaken, gelvk lapillus: b) Liefkozingen, gelyk jantje, Tulliola cet. c) uit verachting, gelyk homunculus, hèmüncio cet. d) uit befcheidenheid, gelyk: jbjb t«i«fj>: 4) uit fpot f)f Ironie. Not. a) Somtvds word van één DeminuMum nog een gemaakt, gelyk, agir, ogelius, agèllulus. V) Sommige deminutiva wyken iu de beteekenis van haare ftamwoorden af, gelyk angiiïüa van anguis cet. c) Sommige Deminutiva worden op de Griekfche wyze gemaakt gelyk epijlola, epiftoliüin cet. _ d) Dikwyls beteekencn de Deminutiva geene mindering, maar behouden de beteekenis der ftamwoorden, B. v. afellus heet ook een Ezel, Phaedr. $) Die van Verba, afgeleid worden, heeten verbalïa, B. v. L ftio van lego: die van Nomina afdammen , Denominativa, B. v. primas van primus. S- * Van het geflacht (genas), der Nomina, byzonder Subjlant. I. Men heeft drie geflarhten (genera) een mannelyk, (mafculinum), een vrouwelyk , (femininum) , en een de.de, (neutrum). Nt. 1) Men heeft by het woord geflacht op het drievoudig voorkomen der adjeÉiva gezien, gelyk niger, a, urn, bonus, a, urn cet. Gevolg!yk 'moet ntcn hief niet aan een natuurlyk, maar een fpraakkundig geflacht denken, d. i. eene klasje , afdeelinq, foort enz. 2) Tot één van deeze fpraakkündige gedachten moet nu elk dcclineerbaar woord , byzonder het Subjïantivum behooren, en het is daarom 0f generis mafculini, oïfcmininü of neutrius. Menigmaal behoort een woord tot twee geflachten, dan zegt men, dat het is generis communis, d. i. zo wel generis mnfcul. als feminini; of beter, dat het commune is. Somtyds zegt men ook, een bywoord (adjectivum) is generis omnis, d. i. generis mafculfni, feminini, en neutrius, gelyk Felix.  H Van het Nomen, byzonder hei Subflantivum. • LÏÏ' ^zt Spraakkundig geflacht (genus) van een hhflantivum kent men het veiligst daaraan, als dfouden daar een adjectivum byeevoegd hebben in mafafaorf femimno , of «. Doch f alzo de EerstKSnJe de Ouden nog met kunnen doorlezen , zo heef? men ter opheldermg tweederlei Geflacht. re gels gemaakt" 1) algemeene, over alle woorden in alle nfclZatïelt'- 2) byzondere, over elke declinatie. eumatien, X A}4lgemeene Regels, wanneer op het natuurlvke of logt/ene geflacht m 't gemeen gezien word: Y h Mafculma zyn alle benaamingen van Mannen Polken, Engelen, Goden, Winden, Maanden, ook vele benaamingen van Rivieren, en Zfcrge». ï) Mannen, oirdat er w by gedacht word, gelyk „„/■„; cSI ; tt auriga advena cet. wanneer een man te kennen gegeeven word. mennen ' 2) Fitten, gelyk Perfae cet. omdat men hier voornaamlvk aan mannen denkt. voornaamiyK 3) Engelen Goden gelyk G<«, ^0//0, Man«, omdat ^JWBfjBf, deus dn daar by gedacht word. 4) daT;t;%dSt wa0?rf' *cef-omdat *** 5) dStódat\|eSk^n'^ f - °mdat men by cienKt, dat er ook dikwyls by gezet word. 7 6) Roeren, gelyk Eupkrates, Acheron, Albis cet omdat of amms daar by gedacht word, evenwel b?yven velen wegens oen uitgang Feminina, gelyk Allia Ma. trom, Sequana, Garumna, Odera, Styx,hLahe ; en lader is een neutrum. J .» Jacw 7) Screen omdat mons er by gedacht word, gelyk Acra. gas, Atlas cet. doch de meesten behouden het Geruft™ den uitgang, gelyk Ida fem., Soracle, neltr II. Feminim zyn de benaamingen van vrouwen %ftellut. l' lmden' dlandm>. ^Schappen,lTeTei °£ Zt^ra'nvmd^ men 61 heeft by gedacht, T W ? bPehoorenü°ok de naamen der Godinnen, We, iW,2, Furiën, Nymfen, en van vrouwelvké nLP,fl,°°m' P%tf- «ueraw» ficus> "Mes, ilex eet. .uoch velen zyn, ook Mafculma, om den uitstans srelvk oleafler, pinaflcr, dw.nus 1 ebulüs, pim^Sc^Zk Sty-  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. 15 Slyrax behoort. Sommigen zyn neutra, gelykJïIer, ïokir, fuher cet. 3) Stede:i, omdat er urbs by gedacht word, gelyk Corvithus, Lacedaemnn, Carihago, Athenae, Thebae cet. Doch, fommigen zyn mifculina , wegens den uitgang , gelyk Narbo, Suhno, Croto ,■ Parifii, Phillppi, Gabii, Delphi cH. Sommigen neutra , gelyk Saguntum , Prjenefle , Tilur, Anxur (doch Anxur is by Martialis ook mafculinum); en de Pluralia Ecbatana, Hierofolyma cet. 4) Landen, omdat er terra by gedacht word, gelyk Aegyptiis cet. Doch Pontus , Hellefpontus en Bosporus zyn mafculina, het zy .zy de zee, of zee-engte, of het land daar by betcckenen. 5) Eilanden, omdat er infula by gedacht word, gelyk Cyprus, Delus cet 6) Eigenjchappen van Perfoonen of Zaakcn, gelyk latituJo, magnitudo, brevitas, canities, iuventus; [eneeïus cet. omdat er proprietas by gedacht word.. Doch ttnigen zyn Mafcu • lina wegens den uitgang, gelyk calor cet. 7) Edelgejieenten, omdat er gemma by gedacht word, gelyk amethydus cet. Doch fommigen zyn mafculina, wegens den uitgang, of omdat lapis er by gedacht word, gelyk beryllus, carbunculus, jmaragdus. III. Communie, d. i. die van het mnnlyk en vrouw]yk geflacht der levende wezens gebruikt worden, zyn: Coniux , Parens, bos , antiff.es , vates , facerdos, adolefcens, iuvenis, municeps, patruelis, affir.is, interpret, auStor, augur, dux, index, cvftos, teftis, civis, hofiis, canis, fus , comes, familiaris , infans , hofpes , nemo, opifex, index, princeps, vindex. Not. 1) Sommigen .komen zeiden vrouwelyk voor , gelyk hojiis, miles, nemo. 2) Sommigen hebben byzondere vrouwlyke uitgangen, gelyk hospita, antijlita. , 3) Het bygevoegde Adj'ê&ivum of Pronomen of ook het verband moet het geflacht bepaalen, gelyk Uicparens, Vader, haec parens, Moeder enz Tres forores erant facerdotes. 4) Daar zyn ook Communia. naar derzelver velschillende beteekenisfe , gelyk haec Adria eene zekere ftad, lr.c Adria, de Golf van Venetiè'n; haec Cupido, de begeerte, hic Cupido de minne-god: hic Flemen , een zeker Priester, hoe Flamen het blazen van den wind enz. 5) Van de Vocabula communia onderfcheid men dc Epicoena: dit zyn eenige naamen van Dieren, die de beide natuurlyke gedachten derzelve in denzcifden gitgang cn [praalt*  16 Vin het Nomen, byzonder toSubftantivüm. 0 fpraakkun.dig geflacht {genus) aanwyzen: B. v. hic letus een haas, het mannetje en VyT}e /paffir, mus, pulel. peduulus, corvus eaneer eet. Deeze blyven dtydmafcuhna} m tegendeel haec vulpes, de vos, mannetje en wyfie aqmla, alauda, mufca cet. blyven altyd Feminina. Doch' als men het geflacht wil onderfcheiden, dan zet men Vr mas, of mafculus en femina by , gelyk lepus mas , lepus femina cet. Naauwketmger echter zou *yn hic lepus haec lepus, hic mus, haec mus cet Ook word mancipium brulkt " manS" en vrouwsPerf°onen ge- IV Neutra zyn i) de Indeclinabilia; 2) de Letters; 3; de woorden, wanneer men ze enkel naar de Letters befcbouwt, en 4) alle Infinitivi , Imperativi en Fartiauae, wanneer zy fubfiantive gefield worden : 1) gelyk fas cet. 2) gelyk hoe A; doch men zegt ook ZZi üi 1 ' T'a; 3) gelyk pater eft diffyllabum, fit rin» aln^1™ hier n°S het vo'êellde tot opbelde- 1) De Deminutiva behouden het genus van hunne ftamwoorden gelyk liber libellus, aetas aetatula, vas vafculum cet. benalven acus aculeus, rana ranunculus. 2hSerT,°P?rdfn' Uit hetr?ri<~ksch overS=«omen, behouden het Griekfche genus. Daarom zyn in de eerfte Declinatie de woorden m e feminina, in as en « mafculina: daarom *yn 111 'de tweede de woorden, die van ÖSóg afftammen methodus , pertódus, exodus cet. verders bib lus , coflus hpjopus, nardus, papyrus, arclus, byjfus, dialeüus, diphthongus cet en. ia de derde echo/%g0, findon] kon, halcyon, aedon, firen, feminina, chaos, epos, melos, en dé Pluralia tempé, cete, neutra. ' 3) De&ii/ïaMjva, van de fupina afftammende, en in us uitgaande zyn majculina, en gaan over de vierde Declinatie, gelyk ^%eftus frutlus, habitus, vifus, venatus, ufus cet. > j Slhfiantlva zy« weleer Adjettiva geweest, en behouden het genus , dat er toen onder verflaan werd, gelyk equüe bubile ovile, hoedile cet. zyn neutra, feil. ftabulum Hierroe behooren de Neutra in al, en ar' die gemeenlyk in plaats van ale en are ftaan , B. v. puteal voor puteale feil. operculum , cochlear voor cochleare, Jcil. mjfrumentum cet. S) VeleSubfiantiva wyken van den fpraakkundigen geflachtsmtgang at, en nemen het genus aan, daar hun natuurlyk ge-  Van het Nomen, byzonder het Subltantivum. 17 geflacht in ftaat , gelyk bubo Jola, Jc. avis : ditlamnum, pota,Jc. herba. Zo zyn biblus, coftus, hyjjopus, nar Jus, papyrus feminina, omdat er planta of i3otxï>; onder verdaan word. iS) De naamen der metaalen, gelyk aurum, aes cet. en van vele ondeugden, gelyk jcelus, homlcidium cet. zyn neutra j omdat daar metallum, hier vit hm, of facinus onder verdaan word. In tegendeel de naamen veler handelingen, gelyk auditio, leüio cet. zyn feminina, omdat er attio onder verdaan word. SjrpefU is mafculimvn en fem' ünum, nadat men er anguis of Je/zVa onder verdaat. Zo heet fera en ferum een wild dier, feil. befiia, en animal cet. B. Byzondere regels by elke Declinatie. 1. In de eerfle declinatie zyn de uitgangen a, en e feminini, as en es mafculini generis-. Oöcb de manhehké benaamingen, gelyk aanga cet. en v^aYza de Adfiatifchi zee, gen. mafculini: ook ftaat dama en talpa by Virgüius in mafculino. Not. Ook rekent men cometa en planeïd hier toe: maar men vind het eerfte zeldzaam, en daat voor is cornet es meer iii gebruik: en planèta zal misleiden niet ligt gevonden worden. II. In de tweede Declinatie zyn de woorden in er, ir, ar, us mafculina, en in ?otz neutra. Uitzond. ï) Feminina zyn alvus, humus, vannus, de naamen der Steden, Landfchappen en Eilanden, de Griekfchö woorden exodus , methodus , periodus ; verders arclus t antidotus, byjfus, dialeüus, diphthongus, lecythus, diametrus; Eindelyk de planten biblus, coftus, hyjjopus, nardus, papyrus, en Edelgefteenten amethyjlus', cryftallus, Sapphims nevens andere Griekfche woorden. 2) Communia zyn barbitus (barbitos), grofjus; cvttfus, cohis, carbajus, atomus, abyjfus. Doch cytfus, colus, cdrbajus j atomus, abyjfus zyn meermaalcn feminina. 3) Neutra zyn pelagus, virus. Vulgus is majcul. en neutrum. III. In de derde Declinatie zyn A) Majculina, die uitgaan op 0, or, os, er, én op de lettergreep es, wanneer dezelve in Genitivo eene lettergreep toeneemt, gelyk fermo, honor, flos, carcer, fes pedis. Uitzond. 1) in O. Feminina zyn d) caro, echo, Argo, cn die in do en go, behalven ordo, cardo, ligo, harpago: b) de Verbalia in io , gelyk leüio , aïïio cet. ook comnmüo i tmijorti* , ditro, perduellio, porti», proportie^ tali»; dc li eve»  i8 Van het Nomen, byzonder het Subftantjvum. overigen in io zyn mafculina, gelyk untoeétie pcrel, pugii cet. Not. Pondo rekenen fommigen tot de derde declinatie, als een Indeclinabile, en gevolglyk neutrum; maar Gronovtus houd het voor den Ablativüs in de tweede, van Pondus, i. 2) in or. -Arbor is femininum. Neutra zyn cor , marmor, aequor : waarby fommigen ador voegen willen. 3) in os. Feminina zyn cos, dos, glos. Neutra zyn os de mond, os, een been, en de Griekfche chaos, epos, melos. 4) in er. Neutra zyn cadaver, üer, cicer , piper, papaver, ver, filer , fuber , verber, tuier gezwel, aardappel, uber (JubJL), zingiber , lafer , fpinter, fifer, laver. Linter is commune, doch meermaals Femininum. 5) in es met eenen toenemenden Genitwus zyn Feminina feges , teges , compes , merges , nierces , quies , requies tnqities, ales (fubfi.) Aes is neutrum: Praes mafculinum. B) Feminina zyn, die uitgaan op as, is, ys, aus, x, verders op s met een' voorbaanden Confonant, ook op den lettergreep es, als de Genkivus gëen meer lettergreepen krygt ; gelyk cafiitas, avis, chlamys , fraus, fax, hyems, nubes. Uitzond. 1) in as. Mafculina zyn adamas, elephas, gigat, Atlas, Acragas cn As. /Veutra zyn vas, (vafis) , fas, lief as , arlocreas, eryjipelas. s) in is zyn mafculina panis, pifcis, crinis, cinis, ignis, funis, glis, Veilis , follis , fafcis, lapis, amnis , fuftis , poftis, axis, vermis, unguis, penis, collis, calÜs, ïanguis, énfis, mugilis, menfis, pollis, csulis, canalis, vernis, fentis, pulvis, finis, cucumis, anguis, caffis (een jagersnet) torris, cojjis, orbis. Doch fommigen komen ook fomtyds in Feminino voor, gelyk amnis, anguis, callis, cinis, crinis , pulvis, finis. 3) in x zyn mafculina thorax, apex, codex, caudex, cimex, frutex, grex, latex, murex, podex, pollex, pulex, ramex, rumex , forex, vertex, vortex, vervex, calix, fofnix, phoenix., bombyx zydeworm, ^als zyde, is het femin.) larynx, quincunx, feptunx', decunx, deunx. Communia zyn culex, tertex, imbrex , obex, pumex, filex, varix, perdix, natrix, hyftrix, tradux, onyx, fardonyx, lynx, ook calx de hiel is fomtyds mafcul. maar calx kalk is of nooit, of hoogst zeldzaam mafcul. Atriplex is femin. en neutrum. 4) in s lnet een' voorgaanden confonant zyn mafculina, mons, pons, fons, dens, met het Compof. bidens en tridens, gryps, chalyps , hy drops, rudens: verders oriens, occidens, torrens, cmflusns, ptofluens, welke eigenlyk participia zyn, 1 daar  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. ip «laar men fol en mnnis onder verftaan moet. Communia zyn fcrobs, adeps, fikps de y?cm, als* ook ferpens. Neutra zyn dc philofophifche woorden ens, accidens, antecedent) conjequens. Animalis is femin. en neutrum, jcil. bedia en animal, ook vind men het in .mifpulino, feil lrj:n-j. 5_) in es met een' Genitivus van dezelfde lettergreepen zyn majculina verres, acinaces, coles; Communia palumbes, vepres, torques: Neutra zyn de Griekfche, gelyk cacoè'this. C) Neutra zyn, die uitgaanopa, e, c, <■, n, t. ar, kr, us, gelyk poema, mare, lac, animal, nomen, cakar, fulgur, corpus; verders de woorden in z en y en ó<- Pluralia in a en e, gelyk moënia', rete. tempt. Uitzond, i.) in / zyn fol en fal majculina : doch fal ftaat fomtyds in Singul. als een neutrum. 2) in ?i zyn majculina ren , //>/e/z , /7«?z , liclien , uttarreii, pellen, canon, agon, horizon, delpliin, Helicon, Titan, Paean. Feminina zyn aè'don , icon , jindon , halcyon, fireii. 3) in ar is Lsr majculinum. 4) in ar zyn majculina fur, turtur, vultur, furfur. 5) in us zyn a; mijculina lepus, mus, ook tripus, polypus, van ?wsi maar lagopus is femin. b) Feminina zyn, die in Genitivo de m (lang) behouden (bchalvcn 7M.r) , gelyk jalus , virtus , iuventus, jeneotus, palus, incus , tellus; ook pecus , Gen. udis met een korte u :, maar. daar de Nominativus niet van voorkomt. IV. In de vierde Declinatie zyn de woorden in us majculina, in u neutra, gelyk jruclus, cornu. Doch feminina zyn fleett, manus, tribus, porticus, domus, en de Plur. Idus; verder de vrouweiyke benaamingen, de hoornen , ook ficus eene vyg : maar fpecus en />£?zzzï zyn rozzzJKzzm'a. V. In de vyfde Declinatie is maar ééne uitgang es generis jeminini. Doch meridies is mdfculinum, en Jzw is in Singulari Mafc. en Femin., maar 'm'Plurali Mafciu'inum. s- 3. Van het Numerus. Het Numerus is tweederlei, Singularis, wanneer van ferae zaak of perfoon gefproken word, gelyk ££7ze vischz Pluralis, wanneer van meer gefproken word, gelyk de visfehen. Elk Sitbjtantivum behoort dit dubbel numerus te hebben, doch men moet aanmerken: B % I,Ve.  2o Vm het Nomen, byzonder het Subftanrivurri.- I. Vele zyn alleen in Plurali in gebruik , gelyfe calendas, divitiae, excübiae, exfequiae, feriae, induciae, injidiae, nugae, nundinae, phaïerae, primitiae, reliquiae^ jcopae, fuppttiae, tenebrae, ihermae, tricae cet. en de naamen der (leden Thebat, Athenae, Locri, Gabji, Gades. Tralies cet. verders liberi kinderen, cancelli, fafij, codicilli, arma, bellaria , crepundia, incunabulal exta, fraecordia. tempé, cete, moenia, idus cet. II. Veie zyn alleen in Singulari in eebruik, gelyk in t gemeen de naamen der Ëergèn, Rivieren,. Landen, Menfchen, Leeftyden, (gelyk pueritici), Eigenfchappen, Metaalen, en Mineraalen, vanKoorn, Speceryën en al'e, die in Singulari reeds eene meerderheid uitdrukken, of die niet vermenigvuldigd kunnen worden: byzonder belmoren hier toe aether, coenum , fel, fimus, hepar, humus, limus, meridies, mufcus, nemo, pelagus, pontus, falus, fanguis, fapor, ver, virus, vefper, vulgus, daar de Pluralis niet ligt van voorkomen zal. Zelden vind men ook dien van plebs, tellus, pus, aer, fama, culpa, lux, fuga cet. III. Sommigen hebben in Plurali eene andere, doch gemeenlyk nabeftaande beteekenis, dan in Singu. lari, gelyk: Aedes Jing. de Kerk, de Tempel: Plur. een huis. Caftrum eene Vesting, Kasteel: Caftra eene legerplaats. Copia de menigte: Copiae krygsheir, troepen. Auxilium hulp: Auxilia hulptroepen, hulpmiddelen. Finis Einde, grensperk, Fines grenzen. Fortuna Lotgeval, toeval, geiuk : Fortimae tydlyk vermogen. Furfur Zemelen: Furfurcs fchubbcn op het hoofd. Gratia bevalligheid, gunst, dank: Gratiae dankzegging. Lujïrum een tyd van vyf jaaren enz. Lujtra holen der wilde dieren. Mos het gebruik, Mores zeden : gebruiken. Opera toedoen , arbeid: Operae Handwerkslieden. Sal zout: Sales vernuftige redenen', ook zout. Studium yver: Studia neigingen, de ftudiSn. Tempus tyd ,■. Tempora de tyden, ook de fiaap van het hc-ofd. - I V. Sommigen fchynen in Plurali het genus te veranderen: i) Sing. Mafc. en Plur. Neutr. gelyk tartarus, tartara; locus, loeien loca, dus ook ioius, fibilus; i en a: mus a£tay fenfusfenfa, effeftus effeüa. Maar men moet tikt  Van hel Nomen, byzonder het Subftantivum. 21 hier den Nominativus \artarum, locum, iocum, fibilüm, aclum, Jenfum, effeftum onderftellen. 2) Sing.Fem. en Plur. neut. gelyk: carbafus carbafa, fupellexjupelleëtilia: doch men moet hier carbafum erifupelleBile onderftellen. 3) Sing. Neut. en Plur. Mafc. gelyk: coelum coeli; porrum porri, elathrum clathri , hoe cicer hi ciceres, Doch hier kan coelus , porrus, elathrus, hic cicer onderleid worden. 4) Sing. neut. enPlur.fem. gelyk epulum epulae, delirium deliciae-, balneitm balneae cet. maar men moet hier aan den Nominativus epula, delkia, balneacet. denken. §• 4. Van de Cafus. _ I. Daar zyn zes cafus: zy worden genoemd Nominativus, Genitivus, Dativus, Accufativus , Vocativus, Ablativus. De Nominativus en Vocativus heeten cafus reiïi, de overigen obliqui. II. Van vele woorden zyn niet alle de cafus in gebruik: J 1) Van velen flechts één : deeze heeten Monoptota, gelyk Gen. diets : Dat. defbicatui, divifui, fruftratui cet. Ace. biHeem, trilicem. Abl natu , promtu , iujju, en de meer zeldzaame accitu , itti (Ju, mi (Ju cet. ook diu , lucu, nociu, ergo: Ace. Pl. infitias'. 2) Van velen Hechts twee: deezen heeten diptota • gelyk Nom. en Ace. B. v. alle Subjï. indeclinabilia, gelyk iujlir, nihil, opus. fas, nefas cet. Nom. en Abl. fors/forte; vefper, e. Gen. en Abl. impetis, e: Dat. en Abl. nuptui, u; irrijui, u : Plur. Nom. en Ace. fuppetiae, as. Ook rekent men hiertoe macle Voc. Sing. maBi Mm. Plur. 3) Van velen drie.* deeze heeten triptota, gelyk dka, dm, as : vis , vim, vi. 4) Van velen vief: deeze heeten tetraptota, gelyk ajlus, ajiu, Plur. hi ajlus, hos aftus ; fitus (roest), urn, u, Ace. Plur. us; virus, i, us 0; grates, ibus, es, ibus. 5) Van velen vyf: deeze heeten pentaptota: daartoe be'hooren, B. v. aan welken de Genit. plur. ontbreekt, g;lyk os (oris),fol, fax, nex, fel, pax, pix, lux, glos, pus, ces, mei, rus, tus, mare, fpecies cet, of de Vocat. Jing. gel/K. nemo, nu\lus cet. H 3 §.5-  22 Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. §• 5- , Van de Declinatie. I. Dewyl de Genitivus vy{"derlei kan zyn, zo zyrj er vyf Declinatiën; dat is, wyzen, om de N&tyiila door cafus te veranderen. In de eerfte eindigt de Genitivus gemeenlyk in ae , in de tweede in i, in de derde in w, in de vierde in us, inde vyfdein ei. II. Elk Nomen moet volgends ééne van deeze declinatiën gaan. Sommigen gaan naar twee, gelyk laurus, ficus, pinus, colus naar de tweede en vierde: dus ook domus voor een gedeelte. De neutra in ma hebben in Dat. pi. is en ibus: Sommigen hebben in Genit. urn en eruni gelyk-Saturnalm cet. Vas, een vat, gaat in Singul. naar de derde, in Plurali naar de tweede: doch hier pnderftelt men vafum. Byzonder wyken hier de Griekfche woorden af, waarvan op zyne plaats. IU Tor gpm»k tri h°r declineeren rnerke men op: 1) Men moet vooraf eenige Nederlandfche woorden declineeren, gelyk : devader, des vaders enz. de moeder, dermoeder enz. 2 De Vocativus is gemeenlyk gelyk aan den Nominativus. 3) De Dativus enAblativus plur. hebben denzelfden uitgang. 4) De Nominativus plur. gaat in de eerfte declinatie uit op ae, in de tweede op i, in de overigen op s. 5) De Genitivus plur. eindigt op urn. ó) De Neutra hebben ia Singulari en Plurali drie gelyke cafus, den Nominativus , Accujativus cn Vocativus , en deeze eindigen in Plurali op 3. 7) Tafel der vyf Declinatiën: doch in welke de Griekfche woorden ontbreken , als ook de neutra, de Nominativus Sir.gul. en alie afwykingen. I. II. III. IV. V. N. - . - - - _ G. ae i is us ei D. ae o i .ui ei Ace am um em urn em V. als Nom. als Nom. als Nom. als Nom. als Nom. A\b. a o e u e Plur. - - _ _ iV. ae i es us es G. arum orum ufn uum erum £>■ is is ibus ibus ebus Ace. as os es us es f- ae i es us es Aki. is is ibus ibus ebus IV. Nu  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. 23 IV. Nu volgen de wyzen van declinatiën zelve. A. De eerfte Declinatie heeft: éénen Latynichcn Uitgang a, en drie Griekfche, e, as, es: van elk volgt pen voorbeeld. Singularis. N. a: Men/a dé Tafel Hora het uur G. ae: Menfae der Tafel Horae van het uur D. ae: Menfae aan dc Tafel Horae aan het uur Ace. am: Menjam de Tafel Horam het uur V- als Nom. als Nom. Tafel! als de Nom. uur! Abl. a: Menfa van de Tafel. Hora van het uur. Pluralis. N. ae: Menfae de Tafels IJtrae dlr miren G. arum : Menfarum van de Tafels Horarum van de nureu D. is (abus): Menfis aan de Tafels HorVs^im de uuren Ace. as: Menjas de Tafels. Horaf de uuren V. als de Nom. als de iVo/zz. Tafels! als dë Ü/oaz. uuren! als Dativ. Menfis van de Tafels. Ploris van de uuren. Not. Dus gaan ook aoKa het water, aquila een arend, alauda cet. en de Pluralia, gelyk czz/zae eene wieg, divitiae cet. en de AdjecJiva, magna, groot, n/tzz diep, longa, pukhracet. Singularis der woorden in e. N. e: epitome het kort begrip; dus ook crambe, aloe, G. es: epitomes van het kort begrip. D. ae: epitomae aan enz. Ace. en: epitomen' het —V. als de Nom. kort begrip ! Abl. e: epitome van het kort begrip. De Pluralis gaat als van den uitgang in a, gelyk ae, a um cet. Singularis van de uitgangen as en es. N. as: Aeneas cs: Dynafles een Opperheer G. ae: Aeneae af. Dynajlae van eenen Opperheer D ae: Aeneae ae: Dynajlae aan eenen Opp, Ace. am, an: Aeneam, an en: Dynajlen den V. a: Aenea e: Dynajle Opperheer! Abl. a: Aenea e : Dynajle van den Opperheer. De Pluralis is als by den uitgang a, gelyk ae, arum cet. Aanmerkingen. l) Van den Nominativus Sing. De woorden in e en es komen ook voor in den uitgang a, gelyk Syncope cn Syncopa, u 4  H Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. Anchifes en Anchifa cet. en worden dan ook zo gedeclineerd, gelyk Koe. Anchifa, Abl. Anchifa. 2) Van den Genitivus Sing. Men vind ook den uitgang at en at : gelyk familias en familiae na de woorden pater, mater, fina: verders aulai, terrai cet. Dat de Adietïivk una,fola cet. m Genit. ius en Dat. i hebben, ftaat by de Atljecïiva. ' 3) Van den ^fceaj. De Patronymica in tfeï hebben fom ■ tyds ena, gelyk Seipiadem; ook am en „», gelyk Scipiadam, Scipiadan van den Nominativus Scipiada , Scipiaias De Hebreeuwfche woorden, gelyk Meffias, Satanas cet. hebben gemeenlyk alleen am. 4) Van den grffew en Abl. Plur. Eenige woorden hebben obus ; te weten «) ambae, duae, b) fomtyds ook eenige :MMntmf*mna in a; gelyk dea beeft «ft en deainj; zo Pok to, ww/a, ook voegt men hier by /,-&.«„, «„,■»,» f*B& W» fer?a: J°cia> domino, Doch deeze uitgang word zelden gebruikt, en alleen ter onderfchcidïng van demnfeuuna, gelyk diis deabusque, alwaar «» aïuai7e onduidlyk zou zyn. 1 B. De tweede Declinatie heeft vyf uitgangen er, ir ur,us, urn: ook behcoren hier toe deGrièkfchè ojen onl welke gaan gelyk us en urn, Not. in «r heeft men alleen het Adjectivum Jaiur. Tafel der Tweede Declinatie. ' Singularis. N er, ir, ur: Liber een Boek FzY de Man ~- * *W een boek Fïn des mans ü. 0 LlI}ro aan een . Viro voor den Ac- «"» Lii-n:;;j een Fïrum den V. gelyk de iVom. gelyk de Vb,-fa. Boeki Ab. gelyk de Dat. Libro van een boek. Viro van den man. Pluralis. N. i hibri de Boeken Viri de mannen G. orum Librorum der ftrtfröi der ^- " t*Ms aan de Km voor de LtBroiOl Viros de K gelyk de gelyk dcNom. Boeken! gelyk deiVom. Mannen" gelyk de Dat. Libris van de Boeken. FircV van de mannen. Op dezelfde wyze gaat ager, puer (eri), pulcher cet. dus puer pulcher cet. Sin-  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. 25 Singularis der uitgangen us en urn. N. us: Servus de Haaf N. um: Ovuni het ei G. i: Ssrvi des flaafs G. i: Ovi van het ei D. 0: Servo aan den (laaf D. 0: Ovo aan het ei Ac. um- Servum den flaaf Ac. um: Ovum het ei *. *' Serve flaaf! V. gel. deNom, gel.deNom. ei! gel. deDat.iVvj.van den flaaf. ^0. gelyk de DaJ. van het ei. Plural. N. i: Servi de flaaven N a. Ova de eijeren G. orzz>zz: Servorum der flaaven G. onz;u Ovorwn dsr eijeren D. is: Servis aan de flaaven D. is Ovis aan de ^e. o.r: Servos de flaaven ift,alsde Nom.Óvadé /< als de^Vo;;a. als deiVom. flaaven! V. kis deiVom. als dttVomïèijeJr'.! als de Z)af. Servis van de flaaven^, als de Dat. Ovis van de eijer. Dus gaac ook dominus de Dus gaat ook fcarnnum lieer, bonus, malus cet. de Bank, hngum cet. Not. 1) Sommige woorden in er behouden in Genitivo de e voor de r, gelyk pzzer , adulter , focer, gener , Liber Bacchus, presbyter, Cekibcr, en liberi de kinderen, (eroook fommigc adjecïiya, gelyk i;'/>er, profpn-, fezzer, mifer, /acer, gibber en de Compofiia in /er en gêf., gelyk frdgifer, armiger cet. De overige woorden werpen deeze * weg, Dexter heeft feri en tri. 2) Sommige Nomina propria in er eindigen ook in i«, gelyk Evander en Evandrus, van daar in Vocativo Evander en Evandre. 3) De Adjeïïiva unus, folus, cet. hebben in Genitivo ius, in Dativo i; daarvan hier onder by de Adjecllva. 4) De Vocativus is' gelyk aan den Nominativus ; alleen us heefc e. Doch de Nomina propria in ius, werpen, als zy Mtbflantiva zyn, deeze e weg, gelyk Virgüius, Virgili in plaats van Firgilie, dus ook Georgius Georgi, Caius Cai' (van twee lettergreepen), Pompeius Pompei. Maar als zy Adjetïiva zyn , behouden zy de e, gelyk Cynthius Cynthie cet. De woorden in feï\,'die geene Nomina propria zyn, behouden ook de e, gelyk Jiuvius, fluvie, pius, pie: doch filius heefc fili, genius geni. Meus heeft mi: Dezzj- heeft deus. 5) De Nominativus Plur. heeft i en neutr.a; behalven ambo en duo, welke 0 hebben. Dat locus, fibilusiucus in plur. i en a, carbafus carbafa en coelum coelP hebben , zie boven g. 3. n. IV. 6) De Genitivus orum word fomtyds in zi;n faamgekrokken, gelyk dcüm, fefiertiüm, numüm. 7) Duo ca ambo hebben h Dativo en Ablativo Plur. obus,  a6 Van het Nomen, lyzonder het Subftantivum. gelyk duobus cet. en in Accufativo Mafc. os en o, en het neutrum behoud het o van den Nominativus. S) Deus heeft in Nomin. en P'oc. Plttt dii en fomtyds dei; en in Dat. en Abl. diis en fomtyds deis. 3) De woorden in os en ozz gaan gelyk us en «m; echter behouden zy ook éénen of meer Griekfche uitgangen, gelyk Delos, i, 0, on, e, 0: evangelinu, i, 0, on, an. 0: dus ook Androgeos , gei cet. Doch naar het Qrieksch ' komt ook voor Gen. Androgeo. 10) De uitgang eus (van ééne lettergreep) gaat gedeeltelyk zteferyus, gedeeltelyk, naar hetGrièksch, gelyk Qrpheus, G. ei, contr. i, Dat. eo en el, contr. i: Ac. eum en ea: Foc. eu : Ab. eo. Dus hebben ook fomtyds Uiyfjes, Achilles cet. (die anders naar de derde declinatie gaan) in Gen. i, gelyk ülyjji, alwaar men de Aom. UlyJJeus, Achilleus moet onderltellen. 11) De Foeativus Panthu Firg. Aen. II. 429 van Panthus, is uit het Grieksch : Nom. U4y@ooe , contr. 1 isirfcus , t oe. Lïx>Sjs , contr. llwfov, C. De derde Declinatie heeft de uitgangen a, e, (z, 7,) 0, c, l, n, r, s, t, x. De gewoone tafel is de volgende: Singularis. Pluralis. N. a, e, 0 , c, l, 11, r, s, t, x. N. es , Neut. a, {ia) G. is (ook os) G. um, ook ium D. i D. ibus Ac.em, (im, in, a) Neut. gelyk Mm. Ac. gelyk Nom. F. gelyk Nom. F. geiyK Nom, Ab. e, fomtyds i. Abl. gelyk Dat. Eenige Voorbeelden. Singularis. N. Pater de vader Homo de mensch Virtus de deugd G. Patris des vaders Hominis des menfchen Virtv.tis der deugd D. Patri aan d&n v. Homini aan den m. Firtuti aan de d. Ac. Patrem den v. Hominem den m. Finitem de d. F. gelyk de.Vow. vad.! gelyk de Ao,m. mensch ! gelyk A oziz. deugd! Ab. Patre van den v. Homine van den m. Virtutev.óe deugd Plur. N. Patres de vaders Homines de menfchen Firtutes de deugden G. Patrum der v. Hominv.m der m. Finuium der d. D. Patribus aan de v. Homiaibus aan de m. Firtuiïbtu aan de d. A. Patres de v. Homines de m. Firtutes de d. gelyk de Nom. vad.! ge'yk de Mm. menfeh. !gel. de N deugden! A. Patribus van de v. Hominibus van de m. Firtutibus van de d, Dus  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. Dusgaatook: ma- Dus gaat ook: or- Dusgaat cok: i > Nomina Maria Exemolaria V. gelyk de Nom. gelyk de Nm, s,]ykdeN_ ^TZu Ab.Corporibus ^minibus ulribus Exemtlaribt, Dus gaat petlus , Dus gaat lu- Dusaaat Dus gaat &> Ï7' '£X> G- arcis> D- «"** & areem, F. arx, Abt. arce. Plur. N. arces, G. arcium, D. arcibus, Ace. arces, voxcet!' aUiÜm: dUS ookPax' fax> t*»£ Sing. Nom. poema, G. pcemaiis, D. poemati, Ace. toema cet. zonderling worden gedeclineerd Jupiter, jll, >!;;«»> JW'r, Jove; en de G&kfche- lolt. tos, D i, Ac m, V. is, Ab. i; Aeneis, dos en dis, di, da, en dem eet. Erinnys, yos, yi, yn, ys, y; Dido, us, o, o, o, o; chaos, us, i, os eet. J Not. I. De Genitivus is gemeenlyk is : doch men merke de woorden op. 1 in A hebben mis (kort), gelyk poema cet. n h. veranderen e in is, gelyk rete, retis. ?n 1 en r zyn Indeclinabilia. lelnc?t. h£bben '°niS m£t °en la"ge °' alsfe"™> draco, Pepo en de Gentilia , gelyk Macedo cet. hebben een fcorte o, behalven Laco, önis. Die in do en go hebben %aLL 'fii gelyu fr'/s' ima8°; dus ook/W, W -tf/>otfo, turbos behalven anedo, cowfao, /;fl^o, tvjJ  Van het Nomen, byzonder het SubHantivunl. 29 (_Nom. ■ Propr.) welke onis hebben. Tendo heeft ïnis enönis: Caro heeft carnis. De Griekfche woorden in gelyk Sappho, Dido, Clio, Echo cet. hebben w: doch men houd ook onis niet voor verkeerd. in C en D nemen is aan, met eene lange Penulti, gelyk halec, David. Lac heeft laEtis. in L voegen er is by: a) die in al, el, ol hebben de penultima lang, doch Hasdrubdl, Hannibal, fal hebben ze kort: fel heeft fellis, mei meilis: b) die in il en hebben de penult. kort. in An hebben anis lang. Pan heeft Panos. in /ra hebben zwn (lang). in 0;z hebben i) onis, gedeeltelyk lang, gelyk agon, Bab Ion, Conon, Lacon, Helicon cet. gedeeltelyk kortj gelyk Canon, Daemon, Lacedaemon cet. naar dat het in net Griekséh is. Orion heeft onis kort en lang; 2) oniisi gelyk Xenophon, Charon, Acheron cet. in Tn hebben ynis (lang). in Ar hebben aris, lang, gelyk calcar, kort, gelyk Caefar. lar, neStar, iubar, pareet. Far heeft ./arm 4 hepar liepqtis. in Er nemen is aan, dan met een lange é, gelyk ver, character, crater cet. dan met een korte, geiyk 'cadavet en andere Neutra, ook muiier, agger, aether, aer, carcer, later: Sommigen werpen de e weg, gelyk imber, byzonder die in ter , gelyk pater , titer cet. ook de Adjectiva, gevolglyk ook de naamen der Maanden, gelyk Oclober cet. Iter heeft itineris van itiner. Jupiter heeft Jovis. in Ir en Tr nemen is aan, met een korte penult. in Or hebben oris, gpdeeke!yk lang, gelyk decor,, en andere mafculina, ook foror , uxor; gedeeltelyk kort, gelyk arbor, marmor, aequor, vicmor, en de Griekfche fnansnaamen, gelyk rheiór, Cafior, Heclor, en bicorpor, iricorpor. Cor heeft cordis. in Ur hehben 1) gedeeltelyk mis (kort), gelyk turtur, vultur, furfur, fulgur, guttur, murmur, fulphur; fur heeft furis lang: 2) gedeeltelyk órz'r (kort), gelyk ebuf, robur, femur; Iecur heeft iecoris, iecinoris ,en iocinaris. in As hebben 1) atis (lang)t gelyk Al/bas} aetas,honi- m  go Van het Nomen, byzonder /«iSubflantivurii. tas en alle naamen van Eigenfchappen en Deugden s &) atv (kort), gelyk anas ,.artocreas, eryfipelas: 3)antis, gelyk Atlas, adarms, Pallas, (een zeker Prins; en andere Griekfche Mafculina: 4) adis kort de Griekfche feminina, gelyk Pallas (eene Godin) , , tozzöax, Ilias cet. As heefc cz#x, ?;zax naris, vas een vac va/w, vas borg raz/zx. ' in Es hebben i)zx, gelyk n«5ej, palumbes, torques cet. fi) étlf (lang), gelyk quies, magnes, tapes, lebes, locu■ptes; en-de Griekfche naamen, welke is en etis hebben, gelyk Chremes, Dares, Hermes, Thales cet. 3) eth (kort), gelyk abies, artes, paries, interpres, feges, teges, ktbés cet. 4) edis (lang), gelyk fats, merces: 5) edis (korO, gelyk pw meo zyne Compofita : 6) cm (kort), gelyk Lerej: 7) (kort), gelyk obfes, praefes, defes, refesi «) nis (kort), gelyk a/ej, ara«j/ïex„ comes, eques, fomes, gurges, mies, palmes, fatelies, caefpes, Units, trames, aives , fuperftes. Bes heefc beffii: aes aeris , praes praedis. r mts 1) als zv Latynfche zyn, hebben gedeeltelyk is, gelyk avis, eaffis(Jagersnet), panis en ontelbaare andere: gedeeltely-K idis (kort) , gelyk lapis, cajfts een helm, cufpis; gedeeltelyk 'itis (lang), gelyk lis, Samnis, Quiris, gedeeltelyk eris (kort) , gelyk cinis , cucumis, pulvis, vomis , van het oude ciner , cucumer, pulver, vomer gedeeltelyk mis (kort), gelyk pollis, fanguis, van het oude pollen, fangum : doch exfariguis heeft is. Glis heeft g/zm. 2) De Griekfche woorden hebben gedeelteiyk is, eos en ios, gelyk /w/zx, gcng/zx, haerefis, fyntaxis, metamorphofis, charybdis cet. gedeeltelyk idos en idis, (kort) , gelyk fezzen, aj^x, im, iafpis, pyxis, tyranms cet. ook de meeste Nomina propria, verders de patrmyrmcaetigehtilia Feminina, gelyk Pam, PAa/ar/x, &>; W&» c«. Pzgm heeft is en zzizx. Tzimx heefc zx: Fyim of T/Vy&m heefc idis, gedeeltelyk tuis (lang), gelyk Sa/amzx, Eleufis cet. doch dit is van Sa/awm , ; gedeeltelyk entis , gelvk Simotsi dus ook 0/x»j, ezztzx, contr. untis. m üx hebben gedeeltelyk yos, gtïyk Erinnys, chelys, te-  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. Tethys cet. gedeeltelyk ydis en ydos (kort), gelykehlamys: gedeeltelyk ynis (lang), gelyk Phorcys. in Os hebben i) ons (lang), gelyk os de mond, flos, glos, rhos. Arbos heeft oris (kort), van arbor. ™* 4ffl«f f «*) heef' gemeenlyk e: Rudis (fubfl.) en velums (fubjl.: hebben altyd e, dus ook de mmiJ'ZpHa die naar «tea^va gelyken, gelyk Martiafe e*. P P * /O e en , hebben r) de Adieüiva van éëOeri uitgang- dus ook uUnx vgrix. Dus ook de Participia ip ™f'warineer zy «a}^ _ worden. Doch als daadlyke Participia (B. v m Ablativo Conjequentiae) hebben zy liever ot wel altyd e. Memor, immemor benevens Lr heb- McllnrV'- PmP">h°fPe\f°fP«,fi»'x, compos impos, hcorpor tncorpor, hpes, tripes, puber, impuber hebben alleen e. ook brengt men «« of e en I hebben. Doch um hebben a) mugilis, ftrigilis: b) de Comparativi, behalven ftarer, (dus ook complures): c) de volgende ^fc&fva, «/er, dzves pauper, vigil, (fc^,, «ter, „,., & memor, fupplex, compos, impos, bicorpor, tricorpor, vetus, tnops,fenex, anceps, praeceps, particeps, de CompoRta van P« en m/or, ook fomtyds /ocupfcf. d) De woorden in fer. Kr ■ m-GemHV0 even veel lettergreepen hebben als in Nommativo. Doch fommigen hebben fomtyds by de Dichters ook um. Canis, panis, iuvenis, vates, pater, mater, frater ,- accipiter, fenex hebben altyd, en opis, volucris meesttyds um. 3) De woorden van ééne lettergreep, behalven flos, fur, pes, ren fplen, laus, frausf*), crus, grm, frux (inuf.\ -nux , Jus, praes mos, lynx , gryps, fphinx, rex , grex, lex,ftnx, vox, dux, bos(G. boum), trux, Phryx., Thrax. 'N Van C ) Doch fraudium ftaat by Ge. Offic. III. 18. cxtr.  Van het Nomen, byzonder het Subftantivum. 35 Van os (oris) , aes, crux, tus, fax, fex, (faex), nex, fel, mei, pax, pix, lux, glos, fol, pus, ros, rus, plebs zal men niet ligt den Genitivus vinden. 4) De Pluralia, byzonder neutra in ia, gelyk moenia eet. ook vires , tres, fales. Ambages, opes, coelites, proceres, primores, Luceres, Lemures, Celeres hebben um. Pinaies heeft ium cn um. 5) ium en um hebben de woorden van twee en meer lettergreepen in as, us en rs. Doch um is meer gewoon. Hiertoe behooren Ottirites, Samnites, fomax , palus, radix. Not. Sommige neutra hebben ook orum , gelyk poematum, poematorum cet. Andere behouden ook den Griekfchcn uitgang, gelyk epigrammaton , metamorphofeon. VII. De Dativus en Ablativus Plur. heeft ibus. Doch 1) bos heeft bobus en bubus , fus, fubus: 2) die in ma hebben ibus en is (volgens de tweede Declinatie), ook behouden zy fomtyds den Griekfchen uitgang, gelyk poemafi, Dryajin. VIII. De Accufativus Plur. is gelyk aan den Nominativus. Doch men vind, inzonderheid by de Dichters, dikwyls eis of is, en van de Griekfche woorden as> gelyk monteis, montis, heroas eet. D) De Herde Declinatie heeft 2 uitgangen, us en u. Singularis. N. us FruBus eene vrucht A. u Comu een hoorn G. us FruBus eener vrucht G. u Comu van eenen hoorn D.ui Frv.Bui aan eene vrucht D. u Comu aan eenen hoorn A.umFruüum eene vrucht A. u Comu eenen hoorn V. gelyk de Nom. vrucht! V. u Comu hoorn'. A. u Fruüu van de vrucht. A. u Comu van eenen hoorn. nlv.ralis. Mus FruBus de vruchten Nua Comua hoornen G.uumFruBitum der vruchten G. uum Cornuum der h. D. ibus (ubus) Fruttibus aan de vr. D. ibus (ubus)Comibus aan de h. A. us Fruttus de vruchten A. ua Comua de h. V. gelyk de Nom. vruchten! V. gelyk de Nom. hoornen! A. ibüs Fruüibus van de vruchten. A. ibus (ubus) Comibus van de hoornen. Dus gaat cafus een geval, Dus gaat veru een braadcurrus eene wagen, acus eene fpit, genu de knie', gelu- de naald enz.' koude enz. Not. 1) De vierde Declinatie is bykans geheel ontftaan uit de derde door een faarneritrekking, gelyk fruüus, Gen. fruUuis-, contr. fruBus, fruüui en fruBu; A. fruBuem, contr. fruBum cet. ATot. De Dat. in u komt dikwyls voor. C 2 2) Men  36 Van het Nomen, byzonder het Subflantivum. 2) Men vind ook den Genitivus in i volgends de tweede, gelyk fenati, omati cet. Sommige woorden gaan ook geheel over de tweede en vierde, gelyk ficus, laurus, pinus. Domus gaat gedeeltelyk over beide, te weten dus: N. domus, G. domi (te huis) en domus (van het huis), D. domui en domo, Ac. domum, V. domus, Ab. domo. Plur. N. domus, G. domuum en domorum, D. domibus, Ac domus en domos, V. domus , Ab. domibus. é) De Dativus en Ablativus Plur. is meesttyds ibus. Sommige hebben ubus, gelyk arcus, acus, partus, quercus, ficus, lacus, artus, tribus, fpecus. Partus, quejlus, genu, veru hebben ibus en ubus. 4) lefus G. u, D. ti, Ac. um, V. u, Ab. u, behoort niet tot de vierde Declinatie, maar \vord naar het Griekschgevormd. E) De vyf de Declinatie heeft maar éénen uitgang es. Singulari'. N. es Res eene zaak Bies de dag G. ei Rei eener zaak . Biei van den dag D. ei Rei aan eene zaak Diei aan den dag Ac. em Rem eene zaak Diem den dag V. gelyk de Nom. gelyk de Nom. zaak! gelyk de Nom. dag! Ab. e Re van eene zaak. Die van den dag. Pluralis. N. es Res de zaaken Dies de dagen G. erum Rerum der z. Dierum der dagen £>. ebus Rebus aan de 1. Diebus aan de dagen A. es Res de z. Bies de dagen V. gelyk de Nom. gelyk de Nom. zaaken! gelyk de Nom. dagen ! A. ebus Rebus van de z. Diebus van de dagen. Dus gaat fpes, fpecies, meridies, acies, cet. Not. 1) De Genitivus en Dativus fing. heeft ei met eene lange e, als er eene vocaal voorgaat, gelyk diesf diei : maar als er een Confonant voorgaat, dan is de e kort, gelyk fides, ei. Not. Men vind ook die, fide cet. voor diei, fidei; ook pernicii voor perniciei. Ook hebben de Ouden Vele woorden in de derde Declinatie naar de vyfde gevormd, gelyk fanies, ei en e; plebes (voor plebs) ei en i. a) De Pluralis is alleen by .deeze woorden in gebruik, acies, facies, dies, res, fpes , fpecies, fuperficies. De Genitivus Plur. komt alleen voor van res en dies. TWEE-  Van de Nomina adje&iva in 't byzonder. 37 TWEEDE AFDEELING. Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. De Adiettiva befchouwc men ten aanzien der Uitgangen, Beteekenisfen, en Trappen van vergelyking. A) Ten aanzien van de Uitgangen van den Nominativus. De Adiettiva hebben gedeeltelyk.drie Uitgangen, gedeeltelyk twee, gedeeltelyk éénen. Als zy er drie hebben, dan is de eerfte Gen. mafculini, de tweede feminini, de derde neutrius. Doch als zy er twee of éénen hebben, zo zyn er evenwel alle de drie genera in vervat. ■ I. Adiettiva van drie Uitgangen zyn van tweederlcië foort a~)er, a, um, of us, a,um, waarvan de eerfte en laatfte Uitgang over de tweede Declinatie gaat, en de middelfte over de eerfte, te weten er gaat als liber, us zh fervus, a als men/a, um als ovum, b) er, is, e, alle over de derde Declinatie. 1) Die in *r> a. um, enus, a, um, gaan dus: B. 'Vr Singularis. N. niger, nigra, nigrum, zwart lanus, a, um, goed G. nigri, nigrae, nigri boni, ae, i D. nigro, nigrae, nigro bono, ae, 0 A. nigrum, nigram, nigrum bonum, am , um V. niger, nigra, nigrum bone, a, um A. nigro, nigra, nigro. bono, a, 0, 1 Pluralis. N. nigri, nigrae, nigra boni, ae, a G. nigrorum, nigrarum, nigrorum btnorum, arum, orum D. nigris jn alle 3 de genera bonis in alle genera A. nigros, nigras, nigra bonos, as, a V. nigri, nigrae, nigra boni, ae, a A. nigris in alle geneia. bonis in alle genera. Dus' gaat pulcher, ater cet. Dus gaat malus, dotlus, ookmifer, mifera. miferum cet. doctifjimus cet. Not. ai) alius heeft in neutro niet alium, maar aliud. b) units, folus, totus, ullus, nullus, alius, nemer, alter, uter, alteruter, uterque, utervis, uierlibet, utercunque hebben in Genitivo ius , en in Dativo i door alle genera, gelyk unus, ius, i; uter, ius, ij .uterque, utriusque: dus ook utriusvis, utriuslibet cet. De iin ius is in dc uitfpraak lang, behalven in alterius, daar het kort is. Alius heeft Gen alius voor aliius. Doch men vind ook in Dat. folae, titerat cet. q 3 c)Du0i  3? Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. c) Duo en ambo worden zonderling gedeclineerd, te weten: Duo, duae, duo, Gen. duorum, duarum, duorum, D. duobus, abus, obus. A. duos eu duo, duas, duo. F. gelyk de Nom. Abl. gelyk de Dat. Dus ook ambo, ae, o. 2) Die in er, is, e, gaan over de derde, als pater, avis, rete, gelyk: Singul. Plural N. acer, acris, acre N. acres, acres, acria G. acris, in alle gen. G. acrium, in alle gen. D. acri. in alle gen. D. acribus, in alle gen. A. acrem, acrem, acre A. acres, acres, acria V. acer, acris, acre V. acres, acres, acria A. acri in alle gen. A. acribus in all« gen. > Dus gaat alacer, celeber, celer , (eris), campeftcr, equefter , pedefter, palufter, Jaluber, fylvefter, vokcer. NB. Van fommigen deezer woorden komt de tweede Uitgang van den Nominativus, ook in mafculino voor, hoewel zeldzaam, gelykalacris, paluftris. II. Adjecliva van twee Uitgangen : waar van de eerfte gen. mafc. en gen. femin. de derde gen. neutr. is. Hier toe behobren alle in is (Neut. e.) en de Comparativi in or (Neut.us): ziet hier voorbeelden van beide: Singularis. ' N. lenis (M. F.), lene (N.) N.doBior, (M.F.) doBius (N.) G. lenis, in alle gen. G. doBioris, in alle gen. D.leni, in alle gen. D.dotïiori, in alle gen. A.lenem (M. F.), lene (N.) A. doBiorem (M. F.) ', doiïius(N) F. lenis (M. F.), lene (N.) V. doBior (M. F.), dcSlius (N.j A. lei» , in alle gen. A. doBiore en doBiori in alleen. Pluralis. N. lenes (M. F.) , lenia (N.) N. doBiores (M. F.), doBiora (N.) G. lenium, in alle gen. G. d'oBiorum, in allege;*. D.lenibus, in alle gen. D. doBioribus, in alle gen. A. lenes (M. F.), lenia (N.) A. doBiores, (M.F.)doBiora(N) F. lenes (M. F.), lenia (TV.) F. doBiores (M. F.) doBiora(N.) A.lenibus, in alle gen. A. doBioribus, in alle gen. Dus gaat gravis, facilis, Dus gaat me Hor, minor, altior difficilis , fuavis cet. ook cet. Maar Plus heeft G.pluris, plur. tres, tria, G. triüm,Ac. plus, PI. N.plures, a, D. tribus, A. tres, ia, V. G. ium, D. ibus, Ac. es, a, tres, ia, A. tribus. A. ibus. • III. Adjecliva van éénen uitgang, gaan over de derde Declinatie, B. v. Sin-  Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. 39 Singularis. N. Felix , in alle gen. N. Sapiens in alle gen. G. Felicis, in alle gen. ,G. Sapientis, in alle gen. D.Fe Hei, in alle gen. D. Scipienti, in alle gen. A. Felicem (M. F.), felix (N.) A. Sapientem (M. F.), fapiens (TV.) V. Felix, in alle gen. V. Sapiens, in alle gen. A. Felice en felici in alle gen. A. Sapiente en ti, in alle gen. Pluralis. N. Félices (M. F.),felicia (AT.) N. Sapientes (Af. F.),fapientia (N.) G. Felicium, in alle gen. G. Sapientium, in alle gen. D. Felieibus, in alle gen. D.Sapientibus, in alle gen. A. Felices(M. F.),felicia(N.) A. Sapientes(M. F.), fapientia (N) V. Felices(M.F.), felicia{N.) V. Sapientes{M.F.),fapientia{N.) A. Felieibus, in alle gen. A. Sapientibus, in alle gen. üus gaat velox , capax, Dus gaat prudens , diligens, fimplex', pr.aeceps cet. ook ook de Participia in ans en ens: veJz^j G. erz'x cet. alleen de Ablativus der Parti¬ cipia heeft liever e dan 2. B) Ten aanzien der beteekenis. Sommige wyzen de gefteldheid eener zaak aan , gelyk longus lang , bonus goed enz. anderen eenen tyd, of eene plaats enz. gelyk hefternus gisteren , Romanus Romynsch : byzonder moeten aangemerkt worden , die het getal aanwyzen , en numeralia heeten. Deeze nimeralia zyn zesd'erlei: I. Cardinalia, op de vraag hoeveel? gelyk: 1 unus, a, um één: 2 duo, ae, 0 twee: 3 tres, ia drie: 4 quatuor: 5 quinque: 6 fex: 7 feptem: 8 otlo : 9 novem: 10 decem: 11 undecim: 12 duodecim: 13 tredecim, ook decetn et tres, of tres et decem: \\quatuordecim.: 15 quindecim: ïófedecim, fexdecim, of decem et fex: 17 feptendecim, of decem et feptem: 18 duodeviginti, ook zfecewi et otlo: 19 undeviginti: 20 viginti: 21 izwzzx et viginti, ook viginti unus cet. 28 duodetriginta: 29 undetriginta: 30 triginta: 38 duodequadraginta : 39 undequadraginta: 40 quadragifita: 48 duodequinquaginta: 49 undequinquaginta : 50 quinquaginta : 58 diiodefexaginta : 59 wzztfVfexaginta: 60 fexaginta: 68 duodefeptuaginla: 69 wwztefeptuaginta: 70 feptuaginta: 78 duodeotloginta: joundeoÊtoginta: ZooSioginta: 88 duodenonaginta: 89 undenonaginta: 90 nonaginta: 100 centum: 200' ducenti, ae, a: 300 trecenti, ae, a: 400 quadringenti, ae, a: 500 quingenti, ae, a: 600 fexcenti, ae, a: 700 feptingenti, ae, a: 800 oflingenti, ae, a: 900 nongenti, ae, a: 1000 mille: C 4 - 2000  40 Van de Nomina adjtftiva in H byzonder. 20co bis mille, of duo millia: 3000 ter mille, of iris. milha cet. : ' : ■ Not. 1) unus, duo, tres worden gedeclineerd (zie boven): maar die van quatuor tot centum niet: De volgende van aucenti tot nongenii worden weder gedeclineerd ; miite niet, behalven in Plurali: Not. unus heelt ook een' Pluralis; unt, ae, a; G. or;:in , arum', orum cet. a) Wanneer twee Cardindia byëengevoegd gorden , ^dan ftaat in 't gemeen beneden de honderd het- "kleiner getal met et voor aan; of het gr.qotcr ftaat voor, aan zonder et; gelyk unus et viginti, pf 'viginti unus. Maar klimt, het getal boven de honderd, dan ftaat het grooter-getal met of zonder et (ae cet.) voor aan, gelyk' centum auinque, centum c: quinque. 3) Mille is een Adieüiyum indeclinabile. Maar de Plur. millia is een Subjïantivum, Gen. ium, D. ibus, Ac. ia V. ia, A. ibus. 4) Men fchryft ook de Talwoorden dikwyls met Romynfehe getalen, gelyk 1 I: 2 II: 3 III: 4 IV, of netter 1III; 5 V: 6 VI: 7 VII: 8 VIII, niet I1X- 9 IX, of netter VIIII: 10X: 11 XI: 12 XII: 13 XIII: 14 XIV, of netter XIIII: 15 XV: 16 XVI: 17 XVII: 18 XVIII met XIIX: 19 XIX, of netter XVIIII: 20 XX, en zo voords: 30 XXX: 40 XL, of netter XXXX: 50 L • 60 LX : 70 LXX : 80 LXXX : 90 LXXXX : 100 C : 200 CC - 300 CCC: 400 CCCC; 500 Io, beter dan D: 6co loc: 700 Iocc: 800 Ioccc: 900 Ioccc : 1000'clo : beter dan M, dus 2000 clo clo cet. 5000 Ioo, 10000ccloaï joooo Icoo: iooooD cccIodo. HL Ordinalia, Talwoorden van orde en rang, flaan op de vraag: de hoeveelfte? gaan uit in us, a, um, en worden gedeclineerd gelyk bonus, a, um. 1 Primus, a, um, de eerfte : 2fecundus, ook alter, a,um, de tweede: g tertius: ^quartus: y qnir.tus: 6/extus: 7 feptimus: 8 «as'avüsi 9 nonus: 10 decirrkis: n undecimus: 12 duodecimus: 13 tertius decimus: f4 quartus decimus, en zo voort: 18 duodevicefimus: 19 undèvicefimus: 20 vicefimus netter, ■ dan vigef.: 21 Vïcefihus primus cet.: 28 duodetricefimus ! 29 undetricefimus: 30 tricefimusï 38 diiodequadrage/imus': 39 undequadragejimus: 40 quadragefimus: 48 duodequinquagefimus: 49 undequinqudgefimus: 50 quinquagefimus: 58 duodefexcg'fimüs: 59 undefe:< agefimus: 60 fexagefimus : 68 duodefepiuagèfinms: 60 undefeptuagefimm: -jofeptuagefmus, 80 oclogefimus: 90 nonagefimus.« 100  Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. 41 100 centefimus: 200 ducentefimus: 300 trecentefimus: 400 quadringentifimus : 500 quingenlejimus , 600 fiexcentefimus: 700 fieptingentefimus : 800 öBingentefimus: 900 nongentejimus: 1000 millefimus: 2000 Z>» millefimus cet. Not. By de iamenftelling der Ordinalia gaat. dan het grooter, dan het kleiner getal voor af, zo wel met, als zonder et: ook ftaat fomtyds mus in plaats vkn primus , gelyk «ntix et vicefimus cel. 'III. Dilhibutiva. Talwoorden van verdeeling, op de vraag: /zoeveet" e//;? gelyk: yïnga/*', ae, a, elk één: fcini, ae, a, elk twee: dus ook temi 3: qnatemi 4: quini$: feni 6: feptehiy: octant 8: novcni $. deni 10: irnaew 11: duodèni 12: deni temi, of tem» aem" 13 cet.: yice>pi 20; tn'renz' 30: quadrageni 40: quitiquagefii 50: fiexageni 60: feptuageni 70; oStogeni 80: nonageni 90: centeni 100: duceni\oo: treceni 300: quadringehi 400; quingeni 500: fexceni 600: feptingeni 700 cet. B. v. dedïtnobis binos'libros, Hy gaf elk van ons twee Boeken. IV. Multiplicativa, van vermenigvuldiging, op de vraag, hoe veelmaal? gelykfimpïèx, éénmaal, duplex, triplex, quadruplex, quintuplex, decemplex. V. Proportionalia, op de vraag, /;oe i'eeZ hzm/ meer? gelyk: duplus, triplus, quadruplus, oÈluphds. VI. Temporalia, op de vraag, hoe oud? gelyk iz'nzax tweejaarig , tnmus cet. ook biennis, triennis cet. Dus ook bimeftris van twee maanden, trimeftris cet. C) Ten aanzien der trappen van vergelyking, die men 'Grzi^ noemt. Daar zyn drie zulke Gradus: Pofitivus, Comparativus en Superlativus. De Pofitivus fpreekt volftrekt zonder eenige vergelyking, gelyk pulcher, fchoon, zfoclzzx, geleerd cet. De Comparativus vergelykt met eene bepaalde zaak of perfoon , gelyk ptdchrior, fchooner, dottior, geleerder: de Superlativus vergelvkt gedeerïtelyk met eene menigte van hetzelfde geflacht, gedeeltelyk drukt hy alleen eenen hoogen trap uit, ge!vk pulcherrimus, de fchoonfte, ook zeer fchoon; doftisji:nus, de geleerdlte, ook zeer geleerd. Hoe worden deeze Gradus gemaakt? 1) De Pofitivus behoeft niet gemaakt te worden : alzq hy reeds daar is, en hy heeft alle de Uitgangen der Adjelii"«, gelyk bo%us goed, pulcher fchoon, japiens wys; locuples, fo'.ers, Mix , velox, lenis cet. " C 5 2) De  41- Van de Nomina adjecliva in 'p byzonder. 2) DeComparativus word op tweederleië wyze gemaakta) gemeenlyk zet men or (Neut. us) by den Cafus vin óeri Pofitivus «,,, gdyk van doau £iok, kom&L" do&ius van lenis Dat. leni, lenior, lenius. De UiS or is en /«fcfcf, de Uitgang «i S ») fomtyds zet men WMBJ, •m^fcr. Mirificus heeft Jirifieijfimiti" maar' geenen Comparattvus: van venaïwr vind men noch Com parativus, noch Superlativus. 2) Nequam heeft nequior, nequijfimus 2) De Adjecliva die voor den uitgang w en fo een' !£ ,mfaaken »'et den C0,W;W in dLUBffftavw in^m«r, maar zetten liever by den Pofitivus magis, en maxme om den Comparattvus en Superlativus te maaken , gelyk eaWw bekwaam , ido,éus be- kwaamer, maxime ioWw de bekwaamfte, zeer bekwaam dus qo.i wagw maxiwe *f«Jf eet. Doch van fommigen vind men ook den Comparativus in or, en den Superknvus Infimui: in 't byzonder komt van tem«V dikwvls Jewzzor en lenuijfimus voor 4)e?n°, y°iSende hebben ecnen byzonderen Comparativus en öiiperlativus: r > Bonus, melior, optimus. Malus, peior, pe/fimus. Magnus, motor, maximus. Parvus, minor, minimus. Mul ■  Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. 43 Mullus, plurimus. Multa, -—- plurima. Multam , plus, plurimum. Not. van multus.cn multa ontbreekt de Compirativus in Singulari: maar multum heeft plus. In Plurali is de Comparativus geheel, gelyk: N.: plur es, plura, G. ium, D.ibus, A. es, a, V. es, a, 'A. ibus. 5) Sommigen hebben eenen dubbelden Superlativus in mus, gelyk: Exterus, exterior, extremus en extimus. Inferus, inferior , infimus en imus. Superus , fuperior, fupremus en fummus. Po/lerus, pojlerior, /pojlremus, en fomtyds póftumus en poftimus. Maturtis, urior , uriflimus en urrimus : Imbecillis, Hor, lifiimus en limus. 6) Van fommigen vind men gecnen Pofitivus, gelyk: interior, intimus. Citerior, citimus. Uiterior, ultimus. Propior , proximus. Prior , primus. Deterior , deterrimus. Ocior, ocijjimus. v7) Van fommigen vind men geenen Comparativus in or, gelyk: Inclytus , inclytiffimus. Novus, novijfimus. Sacer, Jacerrimus. Falfus, falfi/fimus. Meritus, meritijjimus. Invittus, inviüijfimus: Ptrfuifum, PerfuafiJJimum e'et. Ook komt. hy zelden voor van fidus , diverfus, apricus , confultus cet. T 8) Van fonv.r.igen vind men gecnen Superlativus in mus, gelyk: Alolejcens', entior. Senex , Senior. Juvenis, iunior (zelden iuveniof). Licens , entior: dus ook proclivis, falutaris, propinquus , coccus, infinüus , Jupinus, fatur, ingens cet. 9J Van fommigen vind men noch Pofitivus , noch Superlativus, gelyk anterior, fequior. 10) Van velen vind men noch eenen Comparativus in qr, noch eenen Superlativus in mus. Hier toe behoorcn a) almus , balbus, blaefus, canus , canorus , cicur, claudus, compos, degener, disiiar, egenus, impos, mancus, mediocris, mutus, mutilus, memor mirus, praeditus: b) de Compofita van animus, iugum, fommis, arma, en van gero en fero, gelyk exanimisf, biiugis , exfomnis, letifer, comiger cet. c) Die in bundus, imus , inus, ivus, fier; doch tremelundus, finifter, fylvefter heeft eenen Comparativus in or, en feftivus heefc den Comparativus in or, en den Superlativus in ijfimus. d) De poffeffiva, gelyk patemus, herilis, muliebris, funebris, civilis (burgerlyk). Doch men vind rujlicior van ru/licus. e) Die in plex, behalven fimplex. f) De deminutiva, gelyk parvulus cet. g) De gentilia, gelyk Poenus cet. By Plautus ftaat wel Poenior, maar figuurlvk. h) De Compofita met prae, welker Sim- pli-  44 - Van de Nomina adjecliva in 't byzonder. plicia Gradus hebben, behalven praeclarus. ï) Die eenen Tefhebben"VftSeen Ca»*™™ « SuplrSiJ'Z«en hebben, gelyk auernus, uter, alter, tafis, nullus eet Not _A\S men van fommigen der aangehaalde eeneS Comparativus en Superlativus moet maakcn , dan zet men ZutuTcZ by' Sdyk m°Sk mUtus ftomraer' ™4« •DERDE AFDEELING. Z7"ï/z de Pronomina. K) Pronomina , zyn woorden , welke de Subflantiva vervangen, en dus tot afwisfeling dienen; B v m plaats van: Cicero beloofde aan Atticus, niet alleen'by Atticus te zullen komen, maar ook Cicero's broeder te Lllenmedehl EU'/egtï,men,' Ucero ^ofde aan Atticus, niet alleen SS»* 'mar 00k zynen broeder tezullen Men telt in 't gemeen twintig Pronomina, te weten : Aih "' fui>.htc> ille> idem, ijle, ipfe, qui, quis, (behalven qmcunque ceQ ^èrn, tuus', fuus, nofir vetter, nojtras, veftras, cujus en cüjas. Doch alleen eL, (ui. Tui benevens de afgeleiden tuus, Juus, nojterfzYTe& lyke enbefterjdigeProBOJBzna. Hic, illé] ^VfS/ïf hï x ?elf, », d.e, tóe»?, dezelfde, zyn alleen dïn Pronomina wanneer zy zonder een Subftantivum ftaan. JnteTndeS «*' «*P z5'n eigenlyk geene Pronomina i ook louden TïU■a, um'cuias> noftras, veftras beter onder de Jidiecliva geteld worden. 3) dommige Pronomina ftaan altvd fubftèntive, aelvk ?M,d met zyne Compofita: de overigen ZVn odte^iva, en zouden Pronomina adiectiva kunnen heeten gejfcelde (Compofita). De eenvoudige zvn de bovenee noemde, ego, iu cet. Samengefteld zyi? dPronomina /li e™ Verbum, gelyk 2«mV, quilïbet , óeds met Se v"°^ette of aangevoegde Lettergreepen, gelvk e V. Mie, Ma, Mud die, dezelve. Singularis. Pluralis N Me Ma Mud SF. m Mae Ma G. ilhus, in alle genera G. Morum Marum illorum D. tUt, in alle genera D. Mis, in alle genera A. illum illam Mud A. Mos Mas Ma V. ontbreekt v. ontbreekt A.ülo illa Mo. A. Mis, in alle genera. l\ot. Over tik gaat ook Ijle ifta iftud, dezelve, datzelve, en tpje ipja ipjum hy zelf enz. alleen dat dit in Neutra niet ud, maar um, heeft. VI. Is  Van de Pronomina. 47 VI. Is, en, id, die, dat, ook dezelve enz. Singularis. Pluralis. N. is ea id " N. ii eaf ea G. eius, in alle genera G. eorum earum eorum D. ei, in alle genera D. Us of eis, in alle gen. A. eum eam id A. eos eas ea V. ontbreekt y. ontbreekt A. ea ea ea. A. iis of eis, in alle gen. Nut. Volgends is ea id gaat idem eadem idem, dezelfde, dat. zelfde : alleen word er dem achter aan gevoegd. Doch in Accufativo Jing. is -by ons meer in gebruik eundem ean~ dem , dan eumdem eamdem ; dus is ook in Gen. Plur. eorundemt earundem eorundem meer in gebruik, dan eorumdem earumdem eorumdem. VII. Qui'quae quod dewelke, het welk. Singularis. Pluralis. N. qul quae quod Ar. qui quae quae G. cuius, in alle genera G. quorum quarum quorum D. cui, in alle genera D. quibus (ook quis , queis) in alle gen. A. quem quam quod A. quos quas quae V. ontbreekt y ontbreekt A. quo qua quo (ook qui). A. quibus (ook quis , queis) ^ in alle genera. Not. Dus gaat ook a) quicunque , quaecunque, quodcunque, G. cuiuscunque , D. cuicunque cet. b) de overigen Compojita, als quivis, quilibet, quidam, alleen dat zy in Neutro quid cn quod hebben, gelyk quivis quaevis quidvis en quodvis, G. cuiusvis cet. dus ook quilibet quaelibet quidlibet en quodlibet, G. cuiuslibet. cet. dus ook quidam quaedam quiddam en quoddam, G. cuiusdam cet. Doch van het laatfte is de Accujativus quendam quandam meer gewoon , dan quemdam quamdam , en de Genitivus Plur. quorundam quarundam quorundam meer in gebruik dan quorumdam quarumdam quorumdam. VII1. Qjiis quae quid en quod wie? welke? wat? gaat gelyk qid quae quod, als: Singularis. • Pluralis. N.quis? (ook qui) quae ? quid? N.qui? quae? quae? en quod? G. cuius? in alle gen. G. quorum? quarum? quorum? D.cui? in alle gen, D. quibus? in alle gen. A. quem ? quam ? quid ? en quod? A. quos ? quas ? quae ? F. ontbreekt F. ontbreekt A.quo? qui? quo? A.quibus? in alle gen, Not.  48 Van de Pronomina. Not. Dus gaan ook de Compofita: i) quisnam quaenam quidnam en quodnam, G. cuiusnam cet. i) qUifque , quaeque quidque en quodque , G. cuiusque cet. Dus ook unusquifque, unaquaeqile unumquidque en unumquodque, G. uniusatiusque cet. doch het heeft geen Pluralis; 3) quisquam (is Maft. en Fem.) in Neut. quidquam of quicquam, G.cuiusquam cet. De Pluralis ontbreekt. 4) quispiam quidpiam (quippiam) en quodpiam, G. cuiuspiam cet. Van den Pluraliskom alleen voor quaepiam fem. 5) quisquis, qüaequae, quidquid, en quodquod: waarvan no'g de Ace. quemquem, en quidquid, Plur. N. quiqui, D. quibusquibus voorkomt. Jn plaats van quidquid fchryven fommigen quicquid. 6) aliquis aliqua aliquid en aliquod, G. alicuius cet. Not. hx Femin. Sing en Neut. plural, heeft het niet aliquae, maai* aliqua. Somtyds werpt het ali weg, gelyk fi quod. ?ie quis cet. 7) Ecquis ecqua ecquid en ecquod: Not. in Fem. Sing. en Neut. Plur. heeft het ecqua, niet ecquae. Doch men vind ook ecquae voor ecqua. Men vind ook fomtyds ècquisnam ecquaenam écquidnam cn ecquodnam, Abl. ecquonam. Not. Het quid ftaat altyd fubfiantive en sïjos/ adieiïive. IX. Cuius, a, um heeft in y/cc. cuium, am, um, Abl. fem. cuiarPlur. Nom. fem. cuiae, Ace. fem. cuias. Meer komt het niet voor. Not. Sommigen rekenen huiufmodi, eiufmodi, cuiufmodi cet. onder de Pronomina, en noemen ze indeclinabilia. Maar het zyn twee woorden, te weten, de Genitivi van hk, is, qui of quis, en van modus. Not. Men vind ook cuicuimodi in plaats van cuiuscuiusmodi. VIERDE A F D E E L I N G. Van de Verba. §• 1. Wat Verba zyn? Een Verbum (werkwoord) is een woord, dat zyne uitgangen verandert naar de gejleldheid van den voorgaanden fpraakkundigen perfoon (of onderwerp), en van den tyd, in welken iet gefchied, en de wyze, hoe het gefchied; of ook dus: Het is een woord, hetwelk een zyn, doenj of lyden aanwyst, eenen Nominativus voor zich be'eft, en. naar zekere Tempora, modi cn perfonae veranderd of ee- con-  Van de Verba. conju'geerd word, of korter : Het is een woord, dat geconjugeerd word. Not. De fpraakkundige Perzoon is het onderwerp, of de Nominativus, op de vraag: wie? gelyk ik, gy, de vader, de moeder, het kind, enz. wy, gylieden, de vaders, moeders, kinderen enz. Ik is de eerfte, gy de tweede, en elke andere Nominativus Singularis de derde perfoon in Singulari: wy is de eerfte, gylieden de tweede, en elke andere Nominativus Pluralis de derde perzoon van het Pluralis, B. v. Ego fum ik ben, Tu es gy zyt, Pater eft de vader is, Nos fumus wy zyn, Vos efiis gylieden zyt Patres funt de vaders zyn. Dikwyls ontbreekt deeze perzoon: doch dan word zy er onder verftaan, gelyk fum ik ben, es gy zyt, eft hy is, fumus wy zyn, eftis gylieden zyt, funt zy zyn. • * §. O. Van de verfcheiden foorten der Veria. I. Ten aanzien van den uitgang der eerfte perzoon zyn er driederleië Verba: a) in o: b) in or: c) één enkel in um, te weten fum met zynen Compofita. II. Ten aanzien van den uitgang der eerfte perzoon en der beteekenis verdeelt men de Verba in vier Genera, te weten in Activum (of Tranfitivum,) Paffivum, Neutrum (Intranfitivum) en Deponens. Tranfitivum (Ahivum) gaat uit op o , en heefc een Paffivum in or: Paffivum gaat uit in or, en heeft een Atïivum (Tranfitivum) in o: Neutrum (Intranfitivum) gaat uit in o, en heeft geen Paffivum in or: Deponens gaat uit in or, en heefc geen Aaivum (Tranfitivum) in o. Doch dewyl hec Paffivum eigenlyk geen Verbum, maar een deel van een Verbum is, zo word de verdeeling naauwkeuriger gemaakt in Tranfitivum (Activum), Intranfitivum (Neutrum) en Deponens. Tranfitivum of Activum wyst de dubbele betrekking van doen aan, ce weten hec doen zelf, en gedaan worden, of lyden; en heefc gevölglyk 2 deelen, hec doende (Activum in eenen naauwen zin) en het lydende (het Paffivum). Intranfitivum (Neutrum) en Deponens wyzen alleen het doen aan ; hec eerfte gaat uic in 0 r het ander in or. Gevölglyk is 1) Tranfitivum (A&ivum) een Verbum in 0, hec welke eene op een voorwerp overgaande handeling aanwyst, eenen Aecufativus regeert, en een geheel D Pas-  50 Van cte verfcheiden foorten der Verba. " \ Paffivum heeft: a) een Intranfitivum (Neutrum') is een Verbum in o , het welk geene op een voorwerp overgaande handeling aanwyst, of wel geenen Accufativus regeert, gevölglyk geen geheel Paffivum heeft , maar alleen deszelfs uitgang der derde perzoon fingularisnumërij 'en wel zonder "dat er eene fpraakkundige perzoon (een' Nominativus) word voorgezet, gelyk parcitur, parcebatur cet. 3*) een Deponens is een Verbum iri or, gaat in liet Latyn, als een Paffivum (behalven in Infinitivo,) en in het Nederduitsch , als een Tranfitivum (AStiviim), behalven in het Participium in dus, maar hec welk het alleen dan heefc , wanneer het eenen Accufativus regeert, gelyk ftqnendus. Not. iVMen heeft'ook Nutropajfiva, d. i. Neutra, die in Perfecta gelyk Pafiiva gaan , zo als fido fifus fum (met de Compofita confido, dijfido) : audeo aufusfum: gaudeo gavifus fum : foleo folitus fum. 2) Men heeft ook neutral-ia paffiva, gelyk veneo ik word verkocht, vapulo ik word geflagen, kryg flagen. III. De Verba zyn verders deels Stamwoorden (primitiva, gelyk lego, deels afgeleidde (derivata) , gelyk leStito , efurio, numero .eet. welke deels van Veria, dee's van een Nomen, Adverbium cet. afdammen. De afgeleidden zyn weder vierderleië: 1) Inchoitiva, d. i. die een begin of een worden beteekenen. Zy gaari uit in fco, gaan naar de derde Conjugatie, en hebben gemeenlyk geen perfectum en fupinum , of ontleenen het van hunne Stamwoorden. Zy ftammen deels af vmitverba, deels van Nomina, gelyk calefco ik word warm, van caleo, hebefco ik word ftomp, van hebes cet. Doch velen in fco behooren hier niet toe. 2) Frequentativa, d. i. die beteekenen, dat iets dikwyls gefchied, en die uitgaan op fa, to, xo, co, gelyk pulfo ik klop dikwyls, van pello ; qua[fo van quatio; clamlto, nexo, vellico cet. Doch dikwyls beteekenen zy niet meer dan hunne Stamwoorden. N>t. Men heeft ook imitativa in ffo en zo, gelyk patriffo ik volge den vader na, platonizo cet. 3) Defederativa of Meditativa , d. i. die een ■ verlangen of willen té kennen geven. Zy komen van de fupina der Stamwoorden af, en gaan uit in urio met een korte u, » gelyk efurio ik wil ceten , ik heb honger , van edo; parturio cet. Be'Ferba. in ürio (met een lange u), gelyk  Van de verfcheiden foorten der Verba. 5i ligurio (ligurrio), fcaturio cet. rekent men in 't gemeen er niet onder. • 4) Deminutiva, d. i. die eene vermindering beduiden, zy gaan uit in Ulo, gelyk cantillo ik zing een weinig, forbillo cet. Not. Refocillo, fcintillo, titillo fchynen hier toe niet te behooren. IV. De Verba zyn eindelyk deels eenvoudige (fimplicia), gelyk lego, feEtor cet. deels faamgefielde (Compofita], gelyk perlego, conjeclor. De famenftelling gefchied deels mee een Nomen, gelyk aedifico; deels met andere Verba, gelyk calefacio : deels met een Adverbium , gelyk bene fado, nolo, mak: deels met een Praepofitio, gelyk advenio. Deeze laatfte is de gewoonde famenfteUing; doch hier vind men dikwyls eene letter van het Stamwoord of van de Praepofitie veranderd, gelyk abripio, retineo eet. in plaats van abrapio, reteneo: efjicio, fuföcio , ajficw, officia in plaats van exfacio , fubfacio , 'adfacio, obfacio cet. Ook neemt re en pro voor eene vocaal een d aan, gelyk redamo , redeo , prodvs voor reamo, reeo, proes. Somtyds word eene Praepofitie verkort, gelyk tra'icere cet. Not. 1) Men heeft Compofita, welker fimplicia buiten gebruik zyn, gelyk excello, defendo, allicio, impleo cet. 2) De Compofita behouden geern het Genus en de Conjugatie der Simplicia, gelyk afno, redamo: lego colligo\: feqtior exfequor cet. Doch fommigen-wyken hier van" af, gelyk facro exfecror: cubo incumbo : fpemo, afpemor cet. §• 3- Van de deelen van het Verbum. Het Verbum heeft vier Modi: ieder Modus vyf Tempora: ieder Tempus twee Numeri: ieder Numerus drie uitgangen der perzoonen. I. De vier Modi zyn 1) Indicativus, die all^enlyk aantoont, dat iemand iet doet of lyd , gelyk .amo ik bemin , amor ik word bemind. 2) Conjimkivus of Subiuntïivus (potentialis) , die in 't- geméén van eene handeling als onzeker fpreekt, en ze alleen als mooglyk voorftelt, gelyk amen* dat ik beminne , amer dat ik bemind worde , amarem ik zou beminnen , amarer ik zou bemind worden : 3) Tmterctivus (liever, jujfivus); D 2 door  52- Van de deelen van het Verbum. door welken men iemand iet. beveelt te doen, of daar toe aanzet, het zy door verzoek of bevel, gelyk ama bemin, lége lees , veni kom enz. 4) Infinitivus , die zonder perzoon kan gebruikt worden, gelyk amare beminnen cet. Net. Achter den Infinitivus ltaan de Gerundia , Supina en Participia; doch zy behooren er niet toe, maar a) de Gerundia zyn de Cafus Gen. neutrius van het Participium futuripaffivi'm dus, da, dum, gelyk vanamandus, a, um is. het Gerundium Amandum, di, do, dum, do: Not. Alle Verba hebben deeze Gerundia , alfchoon zy ook geen Participium in dus hebben, b) De Supina fchynen Cafus van een Subjïantivum der vierde Declinatie te zyn.:'te weten het Sup. in um de Accufativus, in u de Ablaivms, B. v. amatum amatu van amatus. c) De Participia zyn een foort van Adjectiva, en komen onder de V. a/deeling nog byzonder voor. •TL De vyf Tempora zyn Praefens, Imperfectum, Perfectum Piusquamperfecïum èn Futurum. 1) Praefens tempus (de tegenwoordige tyd) toont eigenlyk aan, dat iet thans gefchied, gelyk lego ik' leze. 2) ImperfeSum tempus (de onvolmaakte tyd) toont eigenlyk eene onvoltooide handeling aan , geduurende wélke iet anders voorviel, gelyk legeham ik las, B. v. toe. Vader kwam. ■ 1 3) Peifettum tempusf de völmaakte tyd) toont eene voltooide handeling aan, zonder opzigt tot eene volgende, gelyk legi ik heb gelezen. 4) PlusquamperJlEtum tempus (de meer dan volmaakte tyd) toont eigenlyk eene voltooide handeling aan , met opzigt tot-eene daar op volgende, gelyk legéram ik had gelezen, B. v. tóen ik.golezeiïfhad, fchrcef ik.' 5) Futurum tempus (dc toekomende tyd) toont eene toekomende handeling aaneen is tweederlei, Futurum fimplex toojjt bjpptlyk eene toekomende handeling aan, gelyk'legAn ik;zal lezen: /;) Futurum exactum toont eene . toekomende handeling, met opzigt op'eene, die daar op volgt , als voltooid aan ', gelyk le'gero ik zal gelezen hebben ;■ B. v. als ik zal gelezen JieUen , dan zal ik fchryven. ' . I 1 ( Arot. Hier by moet men de Fotmatio 'temporum aanmerken, d i. de aart en wyze, hoe de Tempora van elkandcren . afftammen. Zy ftammen allen ai, of van het Pracj'eris, ot van het Perfectum Indicativi, of van het Supimtm, of vau het Praefens J;iJinüivi._ B. v. van a.no , amavi, amatum , IÖ 1 ama-  Van de deelen van het Verbum. 53 amare. Doch het is niet volftrekt nodig, dat men het Praefens Infin.-ah een Stam-Tempus aanneemt. Te weten A. Van het Praefens Indicativi ftamrnen af alle Praefentia,^ImperfeCtaenFutura, behalven het Futurum exact um en Futurum ConiunCtivi. Te weten 1) het Prdefens ConjunCt. \n ACtivo. Uit 0 maak ik in de eerfte Conjugatie em, in de overigen am, gélyk amo , amem, moneo moneam, colo colam, audio audiam. Maak ik verders van 0 or, dan heb ik het Praefens Indicat. Paffivi, gelyk amo amorcet. en verander ik het m van het em en am in r, dan heb ik hec Praefens Conjunct, paffivi, gelyk amem amer, moneam monear cet. 2) het ImperfeCtum Indicat. in ACtivo. Uit 0 maak ik in de eerde Conjugatie abam , in dé tweede uit eo ebam, in de overigen uit 0 ebam, gelyk amabam, monebam, colebam, audiebam. Wanneer ik op hec einde m in r verwisfel, dan heb ik het Imperfectum Indicat. Paffivi, gelyk amabar, monebar, colebar, audiebar. 3) Het Futurum- Indicat. ACtivi. Uic 0 maak ik in de eerfte Conjugatie abo, in de tweede ebo, in de overigen am, gelyk amabo , monebo, colam, audiam. Nu voeg ik in de twee eerften een r by de 0, en in de twee laatftem verander ik de m in r, dan heb ik het Futurum Indicat. Paffivi, gelyk amabor, monebor, colar, audiar. 4) Hec Praefens Infinit. in ACtivo. Te weten uit 0 maak ik in de eerfte Conjugatie are met een lange a , in de tweede ere met een lange e voor de r, in de derde ere mee een korte e voor de r, cn in de vierde iri met een lange i, gelyk amare, monëre, cofere, audire: En hier van a) het ImperfeCtum ConjunCt. in ACtivo door byvoeging van een m, gelyk amare amarem, menere menerem, colere colerem, audire audirem, effe ejfem, veile vellem; cn vervolgends hier van , door verandering van de m in r , het ImperfeCtum ConjunCt. paffivi, gelyk amarer, monerer, colerer, audirer. b) Het Praefens Imperat. ACtivi door wegwerping der Lettergreep re, gelyk ama, mone_, cole, audi. c) Het Praefens Imperativi Paffivi. Die is juist gelyk aan hec Praefens Infinit. ACtivi, gevölglyk gebeurt hier geene verandering, gelyk amare, docere cet. d) Hec Praefens Infinit. Paffivi. Uit e word in de eerfte , tweede en vierde Conjugatie i, gelyk amare amari, monere moneri, audire audiri: in de derde D 3 ver-  5V Van de deelen van het Verbum. verander ik ere iu i, gelyk colere coli.■ 5) Het Praefens Participii. Uit 0 maak ik in de eerfte Conjugatie ans, gelyk amo amans , in de tweede maak ik van eoens, gelyk moneo monens , in de overigen uit 0 tns , gelyk colo colens, audio audiens; en van den Genitivus van dit Partipium (tis) maak ik het Participium Fut. Paffivi, te weten uit tis maak ik' dus, gelyk amans amnntis amandus, monens monentis moncndus, colens colentis colendus, audiens audientis audiendus, dus ook iens (van eo) euntis eundus: gevölglyk heb ik terftond de Gerundia, gelyk amandum, di, do, dum, do: monendum, di, do, dum, do: Colendum, di, do, dum, do: audiendimn, di, do, dum, do: eundum, di, do cet. Want de Gerundia zvn het Neutrum van het Particip. Fut. paffivi. Not. 1) Wanneer dien volgends een Verbum geen Praefens heeft, gelyk memfni, odi, coepi, dan heeft het ook de Tempora niet, die daar van afdammen en boven genoemd zyn , noch ook het Particip. prasf. Ati. en Fut. pa(f., gevölglyk ook geen Praefens Infinitivi. Hier uit blykt, dat het Praefens Infinit. A3. eigenlyk van het Praefens Indicat. gemaakt word. ; 2) Men zet by het Particip. in 'dus het Verbum fum (dat noemt men conjugatio periphrafiica) gelyk fum ammdus ik moet bemind worden , es amandus gy moet enz. erom amandus ik moest enz. fui amandus ik heb moeten enz. fueram amandus ik had moeten enz. B. Van bet Perfectum ftsmmen af alle Perfecta en Plusquamperfecla Aclivi en het Futurum exactum AStivL ï) Perfectum Coniunttivi: Ik veiayjder de laatfte Letter i in erim , gelyk fui fuerim , amavi amaverim , monui monuerim, colui coluerim, audivi audiverim: 1) PlusquamperfeSbum Indicativi: ik verander i in eram , gelyk fui fueram, amavi, amaveram, monui monueram , colui colueram , audivi audiveram. 3) Plusquamperf. Conjunct.: ± verander i in iffem, gelyk fui fuijfem; dus ook amavijjem , monuiftem , coluijj'em , audiv.ijfer». 4) Futurum exaclum: ik verander zin ero, gelyk fuifuero, dus ook amavero , monuero , coluero , audivcro. 5) Perfectum Infinitivi: ik verander i in ijfe , gelyk fui fui [fe, dus ook amavifje , monui (fe , coluiffe , audiviffe. Not. De Verba, die geen Perfectum. Indicat. hebben, kunnen gevqlglyk de daar van afkomende Tempora niet hebben. Ver-  Van de deelen van het Verbum. r5 Verders: de Verba, aan welken het Perfectum ontbreekt, hebben ook geen Supinum. C Van het SuMnum frammen af i) Het Participium Futuri in ABivo. Te weten uit um maak ik urus, galyk amatum amaturus, menitum moniturus , cultum cukurus, auditum auditurus. Het word gedeclineerd, gelyk bonus, a, um: Als ik by dit Participium firn voeg, dan heb'het Futurum Conjunct. Aciivi, gelyk (im -amaturus, a, um cet.: en als ik effe voeg by den Nominativus en Accufativus, dan heb ik het Futurum infinit. aBivi, gelyk effe amaturus, a, um t Ace. um, am, um, Plur. i, ae, a, Ace. os l as, a, dus ook effe moniturus, culturus, auditurus. Men kan het geheele Verbum fum er by voegen : dat noemt men het de coniugatio periphraftica, d. i. de omfchryvende Conjugatie; gelyk Indicat. 'Praef.. fum amaturus, a, um, ik zal beminnen, es amaturus gy zult beminnen, efl amaturus, fumus amaturi cet. Imperf. eram amaturus ik wilde beminnen enz. Perf. fui amaturus ik heb willen beminnen : Plusquamperf. fueram amaturus ik had willen beminnen: Fut. ero amaturus ik zal willen beminnen, of ik zal beminnen: Fut. exaB. fuero amaturus ik zal hebben willen beminnen : Conjunct. Praef. Sim amaturus ik zal beminnen (dit vertoont ook het Futurum ConjunB. van amo); Imperf. ejfem amaturus ik zou beminnen : Perf. fuerim amaturus ik heb willen beminnen : Plusquamp. fuiffem amaturus ik zou bemind hebben : Infinit. Praef. en Imperf. effe amaturus, a, um, Ac. um, am v um Plur. i, ae, a, os, a's, a zullen beminnen , (dit vertoont het Futurum infinit. van amo) Perf. en Plusquamberf.fuiffe amaturus, a, um cet. zouden bemind hebben. Even dus maakt men het met de overige Verba, gelyk fum moniturus, eram moniturus, fui moniturus; fueram moniturus, ero moniturus, fim moniturus cet. Voorts is het hetzelfde, of Jum, fim, effe cet. voor of achter aan ftaat, gelyk fum amaturus en amaturus'fum; effe amaturus en amaturus effe cet. 2.) Het Participium PerfeBi paffivi. Te weten uit um word us,- gelyk amatum amatus, monitum monitus, cultum cultus, auditum auditus, nexum nexus, vifum vifus cet. En door behulp van dit Participium- maakt men alle PerfeBa en PlusquqmperfeBa paffivi in Indicativo, ConjunBivo en Infinitivo als ook Futuro cxaBo , wanneer men fum, fim, eram, effem, ero', effe, of ook fui, fuerim, fueram, fuiffem, fuero, fuiffe, daar by voegt. Te weten als men a) jum (fui) daar by zet, dan heeft men het PerfeB. Indicatir'i, gelyk Jum (fui) amatus, fum (fui) monitus cet. als men D 4 Sm  Van de deelen van het Verbum. fim (fuerim') daar by voegt , zo heelt men het Perfect Conjunct., gelyk ftm (fuerim) amatus, fim (fuerim) mnmtus cet. b) Als men eram (fueram) en ejfem (fuiffem) daar by zet, dan heeft men het Plusquamperfettum Indicatmen ConjunBivi, gelyk eram (fueram) amatus, ejfem (fuiffem) amatus ; dus ook eram (fueram) monitus cet. c) Zet men fuero (ero) daar by, dan heeft men het Futurum exattum, gelyk fuero (ero) amatus, fuero (ero) monitus cet. d) Zet men effe (fuifje) daar by, dan heeft men het Perf. (en Plusquamp.) Infinitivi, gelyk effe (fuifje) amatus, a, um, Ace. um, am, um, Plur. i,~ae, a, os, as, a. Doch fomtyds ontbreekt bv de Ouden het effe ot fuifje. Not. Het is evenveel, df men dit fum, fim, (fuerim) eram (fueram,) efjem (fuijfem), ero (fuero,) en effe (fuifje) voor het Participium of er achter zet, gelyk fim amatus, en amatus fim; effe amatus of amatus effe. 3) Het Futurum in Infinitivo paffivi. Te weten men zet alleen iri (Infinit. van eo) by het Supinum in um, gelyk amatum iri, monitum iri. Waardoor deeze uitgang onveranderlyk blyft, en niet heeft um, am, .um', os, as, a: B. v. patrem, matrem, fratres, forores amatum iri. Not. a) De Verba, aan welken het Supinum ontbreekt, hebben gevölglyk .niet de Tempora, die daarvan afftammen. ZO Die de Tempora der Paffiva kan afleiden , die kan ook de Tempora der Deponentia afleiden, dewyl de Deponentia even als de Paffiva gaan , behalven dat zy het Futurum Infinitivi als de Activa maaken, ook Gerundia, Supina en het Participium praefent. in ns en van het Futurum in urus hebben, gelyk de Activa. III. De twee Numeri zyn Singularis en Pluralis, gelyk als by de Nomina. IV. Elk Numerus heeft drie Perzoons-uitgangen (niet Perzoonen, gelyk men kwalyk zegt) d. i. uitgangen, die met de drie fpraakkundige Perzoonen (of onderwerpen) overeenkomen. Te wecen in Singulari is de eerfte perzoon Ego, de tweede Tu, de derde elke andere Nomina, iivus Singul. numeri, gelyk pater, hic , nux cet. In Plurali is de eerfte perzoon Nos, de tweede Vos, de derde elke andere Nominativus plur. num. gelyk patres, nuees cet. Gevölglyk word in Singulari dat de eerfte perzoons-uitgang genoemd , voor welke Ego ftaat , of Itaan kan; de tweede voor welke Tu. ftaat, of ftaan kan; de derde, voor welke de overige Nminaiivifingul. num. ïtaan, of ftaan kunnen: In Plurali is de eerfte die, voor wel-  Van de deelen van liet Verbum. 57 welke Nos flaat> of ftaan kan; de tweede, voor welke Vos ftaat, of ftaan kan; de derde, voor welke de overige Nominativi plur. num. ftaan, of ftaan kunnen. ■ Not 1) Somtyds ontbreekt de Perfoon,, die er diende voorgefteld te worden; dan moet men er die ouder verftaan. 2) De Verba, voor welke de gemelde perzoonen ego, tucet. ftaan kunnen, worden genoemd Perfonalia (perzoonlyk) : maar die genen, voor welke deeze perzoonen niet kunnen ftaan* worden genoemd imperfonalia (onperzoonlyke): deeze hebben deels eenen aüiven, deels eenen pajfiven uitgang, gelyk libet het lust, poenitet het berouwt, carri tur uien loopt enz. En zy zullen beneden g. 8. nader verklaard worden. §. 4.' Van de Conjugatie van het Verbum in 't gemeen. T. Wanneer men een Verbum naar Meszelfs deelen , d. i. modi, tempora, numeri en Perzoons-uitgangen famenftelt, dat word conjugeer en genaamd. II. Men heeft vier foorten van Conjugatiën of vier Conjugatiën, die voornaamlyk door den Infinitivus onderfcheiden worden. De eerfte heefc are met een lange a, gelyk amare: de tweede heefc êre mee een lange e, gelyk monêre: de derde heefc ere, met een korte e, gelyk c'oïere: de vierde heeft 're, met een lange i, gelyk audire^ Verdejfs de eerfte heeft in Praefens Indicativi in hec gemeen 0, zelden eo of zo, de tweede altyd eo, de derde 0, zelden io, de vierde altyd io. Not. De Verba, die naar ééne van deeze Conjugatiën gaan, worden genoemd regelmatige (regularia) , die daaj van afwyken , onregelmatige Grregularia of anomala). Bovendien zyn er nog gebrekkige (defe&iva) en onperzoonlyke (imperfonalia). Van de regelmatige heeft men de voorbeelden 2. 5. de onregelmatigen J. 6. de ontbrekende 7. de onperzoonlyke §. 8. §• 5- Van de vier regelmatige Conjugatiën. Nu dienen van de vier regelmatige Conjugatiën voorbeelden gegeeven te worden. Doch, alzo zy zonder D 5 tut  53 Van de vier regelmatige Conjugatiën. het,Verhum fum niet kunnen gemaakt worden, zo zullen wy dit l erbum vooraf laaten gaan. Men merke ook nog het volgende aan: ö 1) Men moet vooraf eenige Nederduitfche werkwoorden conjugecren, B. v. ik ben, ik bemin, ik loop enz. 2) Men moet by het Conjugeeren beflendig acht geven op cle afttamming der Tempora. 3) Men moet de vqrkorting (ContraBio) in het PerfeB-um dat in v; uitgaat, en de Tempora, die daar van afftammen' opmerken, B. v. amavi heeft amavijli cn amafii; amarillis en amafhs, amaverunt en amamnt, amavi ff em, en amiiïem amaviffe en amaffe. Dus is het ook in foortgelyke Verba ook in anderen, gelyk -Novi, novijli en nop, noviflis en nojhs noverunt en norunt, noveram en noram, noviiïem en nofffm eet. Peto heeft petivi en petii, petivifli en pnujn en zo voort: Audio heeft audivi en audii, audivijhen audiifii pok audifii audivero en audiero, audivifje en auduffe, ook audiffe cet. Eo heeft M en ii tverim en ,erfB, cet. Byzonder hebben de C<-ih*0/&« altyd deeze verkorting, gelyk redeo, redii, rediijli, rediit eet. redieram, rednffem en redijfem cet. 4) De Verba der derde Conjugatie in j0 behouden de i in de Tempora die van het Pr*-/enf afftammen, behalven in het 1 raefens Imperativi en Infinitivi, gevölglyk ook in Imperfetto ConiunBivi van het Activum en Paffivum gelyk «pff , rflpJBBt ; Conj. capiam cet. Imperf. capièbam cet. UnjunB. caperem cet. Fut. capiam cet. Imperat. cape capite, capito , capnote , capiunto: Infin. capere : Gerund, czpzendim cet. Particip. capiens. Pa ff. Praef. capior, caperts capitur, capiuntur; ConjunB. capiar; Imperf. capiebar, Conj caperer, Fut. capiar cet. Particip. Fut. capiendus. Las ook de Deponentia in or, gelvk morior moreris cet. 5) by vier Imperativi der derde Conjugatie is de e van achter met zeer gewoon; te weten die, duc, fac, fer vyidico duco, facio, fero: dus ook in de Compofita, gelyk ad4uc,:addic\ calefac, adfer. Doch de Compofita van facto, die de a in i verwisfelen, gelyk ejficio cet. behouden de e, gelyk effice. 6) De volgende Stam-Verba^ verdubbelen in PerfeBo de eerfte Lettergreep: cado ceeïdi, caedo, ccculi, cano ceeïni, curro cucurri, difco didïci, do dedi , fallo fefelli, mor ito momordi, pango pepïgi;, parco peperci, pario, pepert , pedo pspvdi, pello pepïdi,j.endeo pependi, pendo pependi, posco popofci , pungo pnpugi , fpondeo fpopondi, tango tetïgi, ten-  9 Van de vier regelmatige Conjugatiën. 59 tendo tetendi , tondeo totondi, tundo tutudi. In de Compofita vervalc deeze verdubbeling, behalven in de Compofita van do, fio, difi», poj'co : en van curro komen accurro , discurro, decurro, excurro, incurro , percurro, procurro dan met, dan zonder verdubbeling voor. 7) Somtyds komen er ook verouderde Perfoons-uitgangen voor, gelyk duim, duis cet. voor dem, des: perduint voor perdant; creduim, creduis cet. voor eredam credas : fiem, fi.es, fiet cet. voor fim cet. fuam, fuat voor fim , fit : Verders excantafiit voor excantaverit, expugnaffere, prohibeffere voor expugnaturum effe , prahibiturüm effe cet. Verders lenibam cet. voor leniebam : fcibo voor fciam cet. opperibor voor opperiar cet. A. Conjugatie van hot Verbum fum, fui, effe. Indicativus Modus. Coniunüivus Modus. Praefens 'Singul. Sum ik ben Es gy zyt Ejl hy (zy, het) is. Plur. Sumus wy zyn Eflis gyl. zyt Sunt zy zyn. Imperfectum. Singul. Eram ik was Eras gy waart Erat hy (zv, het) was. 'Plur. Eramus wy waren Eratis gyl. waart Erant zy waren. PerfeSum Sing. Fui ik ben geweest Fuifli gy zyt geweest Fuit hy (zy, het) is geweest. Plur. Fuimns wy zyn geweest Fuiftis gyl. zyt geweest Fuërunt (fre) zy zyn geweest. Praefens Singul. Sim dat ik zy Sis dat gy zyt Sic dat hy, (zy, het) zy. Plur. Simus dat wy zyn Sitis dat gyl. zyt Sint dat zy zyn. Imperfe&um. Singul. E[fem ik zoude zyn Effes gy zoudt zyn Effet hy (zy, het) zoude 2yn. Plur Effemus wy zouden zyn Effeiis gyl. zoudt zyn Effent zy zouden zyn. PerfeÜum (z in erim) Sing. Fuerim dat ik geweest ben Fueris dat gy geweest zyt Fuerit dat hy (zy, het) gew. z\: Plur. Fuenmus dat wy geweest zyn Fueruis dac gyl. geweest zyt Fuerint dat zy geweest zyn. Plus-  6» Vm de vier regelmatige Cenjugatiën. Plusquamperfeffum (? in tram) PlusquamperfeUum (i in .J*») „ Sing. ■Fueram ik was geweest Fuiffem ik zoude geweest zvn Fueras gy waart geweest Fuif es gy zoudt geweest zvn Fuemhy(Zy het)wasgew. ^^hyCzy.het^z^udegewLyn, riufal. Plural * '•• , ng- Sik. £l gyllTzyn fjft**> zal zyn m hy (zy net) zal zvn »ï *«1 ftf?h g7 Zf ^ * |_/tdathy,zy,het)zalzyn. r . Pluf- Plur. £HW zü Tyn *WW 7 ZUliIe" r " ~"ic zyn „. „ -< Mis dat gyl. zu t zvn Erunt zy zullen zyn. «» * \Jfint dat % Zlühlffly\ Futurum exaïïum Indicat. (i in ero) Sing. piur ' Fuero ik zal geweest zyn Fuerimus wy zullen geweest zvn Fuens gy zult geweest zyn Fueritis g-/ zult geweest zvn tohy(zy,het)zalgew.zyn. Fuerint % zullenfeweest zyn. Imperativus of luffmis Praefens Sing. Es weest (gy): Plur. EJle weest (gyl ) Futurum. y6y ' i /«. ^gyl. zult zyn, ofweest(gyl.) Sunto zy zullen z/rj! Infinitivus Praef. cn Imperf. Effe zyn (te zyn) Perj.cn Plnsquamp. Fuiffe geweest zyn (geweest te zyn) fJlffiturus, a, um Ac. um, am, um zullen zvn (Not. dus ook in Plurali, Effe futuri, ae, d . • • • .. „ - a, os, as, a. \ Participia i) Praef. Ens een zaak of wezen, (woröfubjlantive gebruikt) 2) tut. Futurus, a, um, die , die , dat zyn zal ,r, n , „ (met ./cm, ik zal zyn enz. #d. Dus gaan de C0m/JOy?w abfum , adfum , praefum profum cet Doch van deeze is geen Particip. praef m gebruik, dan abfens en praefens. B.Eer-  Van de vier regelmatige Conjugatiëtt. Cl B. Eerfte Conjugatie. B. V. amo, avi, atum: fto, fteti, ftatum: cubo, ui, itum : feco, ecui, eftum : do, dedi, datum cet. I. ACTIVUM in de eerfte .Conjugatie. ïndicativtis ConiunBivus Praefens Praefens Sing. Sing. (0) Amo ik bemin (em) Amem dat ik beminne (as) Amas gy bemint (es) Anes dat gy bemint (at) ^f/(B8f hy (zy,het)bemint, (et) ^B«fdathy,(zy,het)beminne. Plur. Plur. (amus)Am>imuswy beminnen (emus) Amemits dat wy beminnen (iiiu) Amatis gy\. bemint (etis) Ametis dat gyl. bemint (ant) Amant zy beminnen. (ent) Ament dat zy beminnen. Imperf. Imperf. Sing. Sing. (abam) Amabam ik beminde (arem) Amarem ik zoude beminnen (abas^ Amabasgyl bemindet (ares) Amares gy zoudt beminnen' (ibat) Amabat zy beminden, (aret) Amaret hy (zy, het) zou beminnen. Plur. . Plur. (abamus) Amabamus wy be- (aremug) Amaremus wy zouden beminden minnen (abatis) A.nabatis gyl. bemin- (aretis) Amaretis gyl. zoudt be- det minnen (abant) Amabant zy bemin- (arent) Amarent zy zouden beden, minnen. Perfectum Perfectum (i in eriiu) Sing. Sing. (1) Amavi ik heb bemind (erim) Amaverim (**) dat ik be(ijli) Amayijli gy hebt be- mind hebbe bemind (eris) Amaveris dat gy bemind hebt (it) Amavit hy (zy, het) (erit) Amaverh dat hy (zy, het) heeft bemind. bemind heeft. Plur. Plur. ■ (irnüs) Amavirms wy hébben (erimus) Amaverimus dat wy be- bemind mind hebben (iflis) Amaviftis gyl. hebtbe- (eritis) Amaveritis dat gyl. bemind mind hebt (7runt, "ere) A.naverunt Cere~) (erint) Amaverint dat zy bemind (*) zy hebben bemind. hebben. Plusq. Ook amaftls, amarant, voor. amavifth, amayirunt. Ook anuttim^ is, it cet.  62 Van de vier regelmatige Conjugatiën. flusquamperf. (; ;n cram^ Sing. (eram) Amaveram ik had be, mind (cras) Amaveras gy hajk bemind (erat) Amavcrat hy (zy, het) had bemind. Plur. (eramus) Amaveramus wy hadden bemind (eratis) Amaveratis gyl. hadt bemind (erant) Amaverant zy hadden bemind. Futurum f.mplex (o in abo) Sing. (abo)Amabo ik zal beminnen (abis) Amabis gy zult beminnen (abit) Amabit hy (zy, het) zal beminnen. Plur. (abimus) Amabimus wy zul, 'len beminnen (abitis) Atnabitis gyl. zult beminnen (abunt) Amabunt zy zullen beminnen. Plusquamperf. (i in ijfem) Sing. (ijfem) Amavijfem (*) ik zou be. r-■», aris, arit cet. La-  Van de vier regelmatige Conjugatun. 63 Imperativus of Iujfivus Troef- Sing. ((Q A,na bemin Fat.Sing. (ato) Amato bemin, of gy (gy) zult beminnen Plur. (até) Amat.e be- (ato) y/mato hy zal be¬ mint (gyl-) ' minnen Plur.iatote) Amatote gyl. zult' beminnen Canto) Amanto zy zullen beminnen Infinitivus Praef. en Imperf. (are) Amare beminnen , te beminnen Perf. en Plusq. (iffe) Amaviffe (*) bemrod hebben Fut. (Efje met het Part. urus) Effe amaturus (a, um, Ac. um, am, um, PI. i, ae, a, os, as, a) zullen beminnen. Gerundia. Nom. (dum) Amandum eft het moet bemind worden , men moet beminnen Gen. (di) Amandi om te beminnen (begeerig) Dat. (do) Amnndo voor te beminnen (gefchikt) Ac. (dum) (ad) Amandum om te beminnen (geneigd) Abl. (do) Amanda door te beminnen Sipina. 1) (um) Amatum om te beminnen 2) (u) Amatu te beminnen (B. v. ligt, gemaklyk) Participia, i) Praef.enlmp. (Amans) beminnende, die bemint 2) Fut.'(rus) Amaturus, a, um, zullende beminnen , die beminnen zal. Not. met fum, ik zal beminnen enz. ' II. PASSIVUM in de eerfte Conjugatie. Not. De Verba, die geenen Actvfativus regeeren , hebben geheel geen Paffivum , maar alleen de uitgang van de derde Perzoon Sing. Indicativus Coniunclivus J'raefens Praefens Sing. Sing'i (or) Amor ik wdrd bemind (er) Amer dat ik bemind worde (eris en are) Amaris (are) gy (eris,, ere) Amêris (Jre) dat gy wordt bemind ' bemind wordet •(atur) Amatur by (zy , het) (etur) Ametur dat hy (zy, het) word bemind. bemind worde. Plur. (*) Ook ajji voor aviji.  64 Fan de vier regelmatige Conjugatiën. Plur- Plur Camur) Amamur wy worden be- Qmur) Amemur dat wy bemind (aminid Amamini '§y± %,tdt Ce»^>&^^*e3nd tantur», Amantur zy worden be- (entur) Amentur dat zy bemind Imperfectum (bam in. bi) Imperfectum (remlnt'r) ving, o- (a&ar) ^«aSar ik werd bemind Carer) Amarerlk zou bemind Cabans, are) Amabaris Care) gy . worden werdt bemind (arëris, ~ere) Amwëris rërrt «, werd bemind. Caretur) Amaretw hy (zy, het) d, zoude bemind worden. P/w (aJarow) Amabamur ^eidefl (aremury Amaremür wy zouden' («iam» «0 ^^^/«Ht Caremini) Arn^rSi gyTfoudt Cft*^ Amabantur zywèrden fcr**«ft gouden Perfectum (fum met jffKfc cfi^pZ^rf.) [fum ik ben bemï gè- rjhn dat ik bem. ge- j i weest i weest hen Amatus } es gy zyt bem, ge- Amatus, fis dat gy bem ge- 'fi hy CV, het) ,s \jt dat hy (zy, het) L bem- geweest. [_ bem. geweest is. , PlUr- Plur. ■fumus wy zyn bftn. [fimus dat wy bem_ Amati,\eflis gyl. %Tbem. ^i, ffX a j geweest ae, a 1 geweest zyt ' zy zyn bem. ge- ' | flnt dat zy bem/ '- weest. [_ weest zvn Plusquamperf. (Eram met het Plusquamperf. (Effen met het Part perf.) Part. Perf.) 1 Smi: Sing. [eram ik was bem. [ejfrm ik zou bem. 1?« eras& waart bem. ^«am, J ^ gy zoudt bem. a, um , geweest 8, Ha < geweest zyn eraf hy (zy, het) was | e/^ hyCzy, het, zou L ^ bem. geweest. (_ bem.gew.zyn. Plur  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 6f Plur. Plur. . r eramus wy waren be- [ejjemus wy zouden I mind geweest j bem. gew. zyn Amati, i eratisgyl. waart bem. Amati, J ejjetisgyl. zoudt bem. ae, a ] geweest ae, a j geweest zyn I erant zy waren bem. j effenlzy zouden bem. L geweest. L geweest zyn. Futurum Jimplex Indicat. (bo in bor) Sing. Plur. (abor) Amabor ik zal bemind (abimur) Amabimur wy zullen worden bem. worden (abéris, ere) Amaberis (ere) gy (abimini) Amabimini gyl. zult zult bem. worden bem. worden (abitur) Amabitur hy (zy , het) (abuntur) Amabuntur zy zullen zal bem. worden. bem. worden. Futurum exattum Indicat. (fuero by het Partic. PaJJ.) Sing. Plur. [fuero ik zal bemind [fuerimus wy zullen ) geweest zyn i bem. gew. zyn Amatus, ) fueris gy zult bem. Amati, J fueritisgy]. zult bem. a, um ) geweest zyn ae, a j geweest zyn fuerh hy (zy , het) j fuerint zy zullen be- L zal bem. gew. zyn. L mind gew. zyn. Imperativus of luffivus Praef. Sing. (are) Amare word (gy) bemind Plur. (amini) Amamini wordt (gyl.) bemind Fut. Sing. (ator) AnfHtor gy zult bemind worden (ator) Amator hy zal bemind worden Plur. (aminor) Amaminor gyl. zult bemind worden (antor) Amantor zy zullen bemind worden. Infinitivus Praef. en Imp. (ari) Amari bemind worden, bemind te wordeii (re in ri) Perf. en Plusq. (Effe met het Part. Perf.) Effe amatus, a um, Ac. um, am, um (PI. i, ae, a, os, as, a) bemind geweest zyn Fut. (Supin. met iri) Amatum iri te zullen bemind worden Particip. i) Perf. en Plusq. (us) Amatus, a, Um bemind zynde 2) Fut. (dus) Amandus, a, um zullende bemind worden , die bemind moet worden (met fum, ik moet bemind worden enz.) Not. Het Paffivum heeft geen Futurum ConiunUivi. ♦ E JII. DE-,  66 Van de vier regelmatige Conjugatiën. III. DEPONENS in de eerfte Conjugatie gaat bykans als het Paffivum. Ziet hier een voorbeeld: Hortor, atus fum, ari vermaanen. Indicativus Coniun&ivus Praefens Praefens Sing- Sing. Hortor ik vermaan 1 Horter dat ik vermaane HortJris (are) gy vermaant Hortêris (ëre) dat gy vermaant Hortaturhy (zy, het) vermaant. Hortetur dat hy (zy, het) vermaane. Plural. Plural. Hortamur wy vermaanen Hortemur dat wy vermaanen Hortamini gyl. vermaant Hortemini dat gyl. vermaant Hortantur zy vermaanen. Hortemur dat zy vermaanen. Imperf. Imperf. Smg. Sing. Hortabar ik -vermaande Hortarer ik zoude vcimaanen Hortabdris (are) gy vermaandet Hortarëris (ëre) gy zoudt verin. Hortabatur hy (zy, het) ver- Hortaretur hy (zy, het) zou maande. vermaanen. Plur. piWi Hortabamur wy vermaanden Hortaremur wy zouden verm. Hortabamim gyl. vermaandet Hortaremini gyl. zoudt verm Hortabantur zy vermaanden. Hortarentur zy zouden verm. Perf. (fum met het Part. Perf.) Perf. (fim met het Part. Perf.) Sing. Sing. fum ik heb vermaand ƒ,„ dat ik verm. heb Hortatus, j es gy hebt vermaand Horlatus, J fis dat gy verm. hebt a, um *\ ejl hy (zy, het) heeft a, um } /fdathy(zy, het) L vermaand. L verm. heeft. Plur. . Plur. rfumus wy hebben pfimus dat wy verm. Hortati ) • vermaand hebben ae a ' 'ï Tis Svl- hebt vcrm- Hortati, j fitis dat gyl. verm. ' [funt zy hebben ver- ae, a '] hebt maand. j fint dat zy verm. L hebben. • Plus-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 6J Plusquamp. (eram met het Plusquamp. (ejfem met het Part._ Perf.) Part. Perf.) Sing. Sing. [eram ik had ver- pejfem ik zoude ver- Hortatus, ! , ™aand ,T I in»**Pd hebben o Mm ^ gy hadt verm' Hortatus < effes gy zoudt verm. ' I eraf hy (zy, het) a, um ) hebben L had verm. | e/Jethy(zy,het)zou L verm. hebben. Plural. Plural. [ eramus wy hadden [ ejfemus wy zouden 1 verm. j verm. hebben Hortati, J eralis gyl. hadt ver- Hortati, j effetis gyl. zoudt «e, « j maand ae, a } verm. "hebben I erant zy hadden ver- I effent zy zouden L maand. [_ verm. hebben. Futurum fimplex Fittur. (/ra met het Part. in rt*ï) Sing. Hortabor ik zal vermaanen pfim dat ik zal Hortaberis (ere) gy zult ver- j -vermaanen maanen Hortaturus, J dat gy zult Hortabitur hy (zy, het) zal «, wm j verm. verm. !/ztdathy (zy,het) L zal verm. Pfar. P/w. Hortabimur wy' zullen vermaa- pfimus dat wy ver- nen j maanen zullen Hortabimini gyl. zult verm. Hortaturi, j /?m dat gyl. verm. Hortabuntur zy zullen verm. ae, a j zult i fint dat zy zullen > - i |_ verm. Futurum exaiïum Indicativi (fuero met het Part. Perf.) Sing. piur. [fuero ik zal ver- ' [fuerimus wy zullen j maand hebben i verm. hebben Hortatus.j, fueris gy zult verm. Hortati, J fueritis gyl. zult a, um i hebben ae, a j verm.'hebben i/aeric hy (zy, het) \ fuerint zy zullen L zal verm. hebben. [_ verm. hebben. Imperativus of Iujfivus Praef. Sing. Hortare vermaan (gy). P/w. Hortamini vermaant (gyl.) Fzrt. Sing. Iiortator vermaan of gy zult vermanen: Hortatórhy zal vermaanen Plur. Hortaminor gyl. zult vermaanen : Hortnntor zy zullen vermaanen. E 2 In-  <58 Van de vier regelmatige Conjugatiën. Injinitivus Praef. enjmp. Fortari vermaanen, te vermaanen Perf. en Plusq. Effe hortatüs, a, um, (Ac.um, am, um, Pl.i, ae, a. os, as, a) vermaand hebben Ejfe hortaturus, a, um(Ac.um, am, um, Pl.i, n ae, a, os, as, a) zullen vermaanen Gerundia. N'im. Hortnndum ejl men moet vermaanen Gen. Hortandi te vermaanen (B. v. begeerig) Dat. Hortando tot vermaanen (B. v. gefchikt) Ac. (ad) Hortandum om te vermaanen (B. v. geneigd). Ab. Hortando door vermaanen (in hortando in verP . » . TI maanen). Supina i) m um: Hortatum om te vermaanen 2) in u : Hortatu te vermaanen. Particip. r) Praef. en Imperf. in ans: Hortans vermaanende ij Perf. en Plusq. in us: Hortatus, a, um vermaand hebbende 3) Fut. A$. in rus: Hortaturus, a, um die vermaanen zal, zullende vermaanen (metfum, ik zal vermaanen enz.) 4) Fut. Pafj. in dus: Hottandus, a, um die vermaand moet worden (met fum, ik moet vermaand worden enz.) C) Tweede Conjugatie: B. v. moneo, ui, itum: doceo, cui, (turn: haereo, haefi, liaefum cet. I. ACTIVUM in de tweede Conjugatie. Indicativus Coniunïïivus . Praefens Praefens . . ■ v, Smg. Sing. (eo) Moneo ik herinner (eam) Moneam dat ik herïnnere (es) Mones gy herinnert (eas) Moneas dat gy herinnert (et) Monet hy (zy, het) her- (eat) Moneat dat hy (zy, het) ïnnert. herïnnere. Plur. Piw, (emus) Mommus wy herinneren (eamus) Mor.eamus dat wy her(etis) Monetis gyl. herinnert ïnneren (ent) Monent zy herinneren. (eatis) Moneatis dat gyl. herinnert (eant) Moiwant dat zy herinneren. Im-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. «59 Imperf. (eo in ebam") Sing. (ebam) Monebam ik herinnerde (ebas) Monebas gy herïnnerdet (ebat) Monebat hy (zy, het) herinnerde. Plur. (ebamus) Monebamus wy herinnerden (ebatis) Monebatis gyl. herïnnerdet (ebant) Monebant zy herinnerden. Perfectum Sing. (i) Monui ik heb herinnerd (ijli) Monuijli gy hebt herinnerd (it) Monuit hy (zy, het) heeft herinnerd. Plur. (imus) Monuimus wy hebben herinnerd (ijlis) Monuijlis gyl. hebt herinnerd (~runt, e~re) Monuërunt (ére) zy hebben herinnerd. Plusquamp. (i in eram) Sing. (eram) Monueram ik had herinnerd (eras) Monueras gy hadt herinnerd (erat) Monuerat hy (zy, het) had herinnerd. Plur. (eramus) Monueramus wy hadden herinnerd (eratis) Monueratis gyl. hadt heiïnnerd (erant) Monuerant zy hadden herinnerd. E Imperf. (re in rem) Sing. (erem) Monêrem zoude herinneren (eres) Monêres.- gy zoudt herinneren (eret) Monëret hy (zy, het) zou herinneren. Plur. (eremus) Moneremus wy zouden herinneren (eretis) Moneretis gyl. zoudt herinneren (erent) Monerent zy zouden her^ ïnneren. PerfeBtm (i in erim) Sing. (erim) Monuerim dat ik herinnerd heb (eris) Monueris dat gy herinnerd hebt (erit) Monuerit dat hy (zy, het) herinnerd heeft. Plur. (erimus) Monuerimus dat wy herinnerd hebben (eritis) Monueritis dat gyl. herinnerd hebt (erint) Monuerint. dat zy herinnerd hebben. Plusquamp. (i in ijfem) Sing. (iffem) Monuiffem ik zou herinnerd hebben (iffes) Monuiffes gy zoudt herinnerd hebben (iffet) Monui'ffet hy (zy, het) zou herinnerd hebben. Plur. (iffemus) Monuiffemus wy zouden herinnerd hebben (iffetis) Monuijfetis gyl. zoudt herinnerd nebben (iffent) Monuiffent zy zouden heiïnnerd hebben. 3 Fa.  70 Van de vier regelmatige Conjitgatietu Futurumfimplex (eo in ebo) Futurum (fim c. Tan. Fut.) Sing. Sing. (ebo) Monebo ik zal herinneren f fim ik zal her-, (ebis) Motiebis gy zult her- ïnneren ïnneren Moniturus, J fis gy zult her- (ebit) Monebit .hy (zy, het) a, um j ïnneren zal herinneren. i fit hy (zy, het) [ zal herinneren. Tlur. filur. (ebimus) Monebimus wy zullen [fimus wy zullen herinneren | herinneren (ebitis) Monebitis gyl. zult her- Monituri, J fitis gyl. zult herinneren ae, a } ïnneren (ebunt) Monebunt zy zullen her- | fintzy zullen herinneren. L ' ïnneren.' Futurum exatcum Indicativi (i in ero) Sing. Plur. (ero) Monuero ik zal herinnerd (erimus) Monuerimus wy zullen hebben herïnnerd hebben (eris) Monueris gy zult her- (eritis) Monueritisgy], zult herïnnerd hebben ïnncrd hebben (erit) Monuerithy (zy, het) zal (erint) Monuerint zy zullen herheiïnnerd hebben. ïnuerd hebben. Pmperativus of IuJJivus Praef. Sing. (e) Mone herinner Fut. Sing. (eto) Moneto gy zult (gy) herinneren Plur. (eie) Monete her- (eto) Moneto hy zal . ïnnert (gyl.) ^ herinneren Plur. (etote) Monetote gyl. zult herinneren (ento) Monento zy zullen herïnneren. Infinit ivus Praef. ,en Imp. (ere) Monere herinneren, te herinneren Perf. en Plusq. (iffe) Monuiffe herinnerd hebben, te hebben. C* in ifie) Fut. (\Effe met het Part. urus) Effe moniturus, a, um, (Ac.um, am, hm, .PI. i, ae , a, os, as , aj zullen helmieren. Gerund. N. (dum) Monendum ejl het moet herinnerd worden, men moet herinneren G. (di) Monendi te herinneren (B. v. begeerig) D. (.do) Momv.do tot herinneren (B. y> gefchikt) Ac.  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 7i Ac. (.dum) (ad) Monendum tot herinneren (B. v. geneigt) Ab. (do) Monendo door herinneren : in moncndo in herinneren. Supina i) (um) Monitum om te herinneren 2) 00 Monitu te hcr'nneren (B. v. ligt). Particip. 1) Praef. en Imp. (ens) Monens herinnerende. 2)Fut. (rus) Moniturus, a, um zullende herinneren: met fum, ik zal hcr 'nneren (enz.) ïï. PASSIVUM in de tweede Conjugatie. Not. Alleen die Verba hebben hetzelve geheel, die eenen Aceufativus regeeren. Indicativus Praefens Sing. . (eor) Moneor ik word herinnerd (ëris , ere) Monëfis (ëré) gy wordt heiïnnerd (etur) Monëtur hy (zy , het) word herinnerd. Plur. (emur) Monëmur wy worden herinnerd (emini) Monémini gyl. wordt herinnerd (entur) Monentur zy. worden her nnerd. Imperf. (bam in bar) Sing. (ebar) Monebar ik werd herinnerd (ebaris, ars) Monebaris (are) gy werdt her nnerd (ebatur) Monebatur hy (zy, het) werd her nnerd. Plur. (ebamur) Monebamur wy werden herinnerd (ebamini) Monebaminigyl. werdt her nnerd (ebantur) Monebantur zy werden her.nnerd. E Coniuntïivus Pr xefens Sing. (ear) Monear dat ik herinnerd worde (earis, are) Monearis (are) dat gy herinnerd wordt (eatur) Moneatur dat hy (zy, het) herinnerd worde. Plur. . (eamur) Moneamur dat wy herinnerd worden (eamini) Moneamini dat gyl. her iinerd wordt (eanlur) Moneantur dat zy herinnerd worden. Imperf. (rem in rer) Sing. ( ërer) Monërer ik zou herinnerd worden (ertrïs, ere) Monereris (ere) gy zoudt herïnn. worden (erëtur) Monerëturhy (zy, het) zou her nnerd worden. Plur. (eremur) Moneremurwy zouden herinnerd worden (eremini) Monereminigyl. zoudt her nnerd worden (eremur) Monerentur zy zouden herinnerd worden. Per-  Ji Van de vier regelmatige Conjugatiën. Perfect, (fum. met het Part. PtrfcB. (fm met het Part, Perf-) Perf.) Sing- Sing. -fum ik ben hernn. r fim dat ik hernn. Monitus, \ es gy zyt her nnerd ben a, um \ ejl hy (zy, hetj is Monitus,) fis dat gy hernn *- her nnerd. a,um } zyt I fit dathy (zy, het) L herinnerd is. Plur. piur. ffumus wy zyn her- [fimus dat wy her- ,, . . „. , ïnnerd j ïnnerd zyn Moniti, _J efiis gyl. zyt her- Moniti, J fitis dat gyl. her- as' a |. inr|erd ae, a 1 ïnnerd zyt I funt zy zyn her- \ fint dat zy her nn. L innerd. [ zyn. Plusquamp. (eram met het Part. Plusquamp. (ejfem met het Part. Perf-) 'Perf.) Singularis h Singularis (eram ik was her- pejjem ik zou her. . . innerd i ïnnerd zvn Monuusl eras gy waart her- Monitus,} ejfes gy zoudt her- a' um | ; 'nnerd «, «ra ^ fanerd zyn i erat hy (zy , het) , | ejfet hy (zy, het) L washerïnn. [ zou herïnn. zyn. r ^ Pinr. (eramus "wy waren reffemus wy zouden &f„««t; L 1?er;nnei:d . herinnerd zyn Mom» l eratis gyl. waart her- Moniti, \ eljetis gyl. zoudt ae' * | ïnnerd ae, a 1 herinnerd zyn . eram zy waren her- j ejjent zy zoude„ L mnerd- L herinnerd zyn. Futurum fimplex Indicat. (bo in bor) Pfer. C»*90 M?«e*or ik zal her- ■(efó7,ffi,) Mrarfimar wy zullen M . i, innerd gorden herinnerd worden (eberis , ere) Monebëris (ere) (.ebimini) Monebimini gyl. zult gy zult her nn. worden herinnerd worden (.ebitur) Monebitur hy (zy, het) (ebuntur) Monebuntur zy zullen zal hcr.nn. worden. herinnerd worden. Tu-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 73 Futurum exaüum Indicat. (fuero met het Partic. Perf.j\ Sing. Plur. (fuero ik zal herïn- (fuerimus wy zullen j nerd geweest zyn j herïnn. gew. zyn M nitus, j fueris gy zult her- .Moniti, ) fueritis gyl. zult her- a, um 1 innerd gew. zyn ae, a 1 ïnn. gew. zyn j fuerit hy(zy,het)zal I fuerint zy zullen [_ herïnn. gew. zyn. [_ herinn. gew. zyn. Imperativus of Iuffivus Praef. Sing. (ere) Monëre word herinnerd P/wr. (emini) Monemini wordt gyl. heiïnnerd Pwt. Smg. (ëipr) Monëtor gy zult herinnerd worden (ëfor) Monitor hy (zy,. het) zal herinnerd worden Plur. (eminor) Moneminor gyl. zult herinnerd worden (entor) Monentor zy zullen herinnerd worden. Infinitivus Praef. en Imp. (eri) Moneri herinnerd worden , té worden (re in ri) Perf. en PlusqXEjfe met het Parf. Perf.) Effe monitus, a, um, (Ac. um, am, um, PI. i, ae, a, os, as, a) herinnerd geweest zyn. Fut. (Supin. met iri) Monitum iri te zullen herinnerd worden. Particip. i) Perf. en Plusq. (us) Monitus, a, um herinnerd zynde. 2) Fut. (dhs) Monendus, a, um zullende herinnerd worden, die herinnerd moet worden, (met fum, ik moet herinnerd worden.) Not. Het Paffivum heeft geen Futurum Conjunü. III. DEPONENS in de tweede Conjugatie. Het gaat bykans als het Paffivum. Ziet hier een voorbeeld: Fatepr, fajfus-fum, tri bekennen. Indicativus Coniun&ivus Praefens Praefens Sing. Sing. Fateor ik beken Fatear dat ik bekenne Fatêrü (ëre) gy bekent FetewHs (are) dat gy bekent Fatetur hy (zy, het) bekent. Fatealur dut hy (zy, het) be' ' kent. E 5 Plur.  74 Vzn de vies regelmatige Conjugatiën. Plur. Fatemur wy bekennen Fatemini gyl. bekent Fatentur zy bekennen. Imperfectum Sing. Fatehar ik bekende Fatebaris (are), gy bekendet Fatebatur hy (zy, het) bekende. Plur. Fatèbamur wy bekenden Fatebamini gyl. bekendet Fatebantur zy bekenden. Perfect, (fum met het Part. Perf.) üing. <- fum ik heb bekend Faffus,) es gy hebt bekend a, um \ ejl hy(zy, het) heeft ^ bekend. Plur. (fumus wy hebben be„ „ • kend Faffi, 1 ejlis gyl. hebt beae, a ) kend j funt zy hebben beL kend. Plusq. (eram met het Part. Pjrf.) Sing. - eram ik had bekend Faffus,) eras gy hadt bekend s, um \ erathy,(zy, het) had ^ bekend. Plur. ( eramus wy hadden be- /• ir \ ■ kel,d rojji, eratis gyl. hadt bege, a | kend i eram zy hadden bcL kend. Plur. Fateamur dat wy bekennen Fcaeamini dat gyl. bekent Fateantur dat zy bekennen. Imperfectum Sing. Fateter ik zou bekennen Fateriris (ëris) gy zoudt bek. Futefetw hy (zy , het) zou bekennen. Plur. Fateremur wy zouden bekenn. Fateremini gyl. zoudt bekennen Faterentur zy zouden bekenn. Perfect, (fm met het Part. Perf.) oing. -fim dat'ik bekend heb FaJJus, \ fis dat gy bekend hebt a, um jfit dat hy (zy, het) L bekend heeft. Plur. (fimus dat wy bekend I hebben FaJJi, ifitis dat gyl. bekend ae, a ) hebt fint dat zy bekend L ' hebben. Plusq. (ejfem met het Part. Perf.) Sing. (ejfem ik zou bekend I hebben FaJJus, < effes gy zoudt bekend a> «« j hebben I effet hy (zy, het)zou L bekend hebben. Plur. ( effemus wy zouden bej kend hebben Faffi, j ejfetis gyl. zoudt be«f. » | kend hebben i effent zy zouden beL • kend hebben. ' Fu-  Van de vier regelmatige Conjugatiën'. 75 Futurum jimplex Futurum (Jimmet het Part. Futi) Sing. Sing. Fatëbor ik zal bekennen rfim ik zal bekennen *...-!.- . , F-xffurus ,\ fis gy zult bekenn. Fatebens (ere) gy zult bekennen ^ Mm / fi ff ( , rf Iatebnur hy (zy, het) zal be- » lJ y békenncn. kennen. P/«r. Pfer. Fatebimur wy zullen bekennen -fimus wy zullen be- Fatebimini gyl. zult bekennen Faffuri, \ kennen 1'atebuntur zy zullen bekennen. at, a \ fitis gyl. zult bek. C.fint zy zullen bek. Futurum exaüum Iniicativi (fuero met het Part. Perf.) Sing. Plur. (fuero ik zal bekend (fuermuswyzullenbehe'oben | . kend hebben Faffus, \ fueris gy zult bekend F.ijji, ! fueritis gyl. zult bert , um ) ' ■ hebben ae, a j kend hebben I fuerithy (zy, het)zal I fuerint zy zullen be- L bekend hebben. [_ kend hebben. Lmperativus of luffivus Praef. Sing. Fatere beken (gy): P/. Fatemini bekent (gyl.) Al». Sï«g. Fafetor beken, gy zult bekennen: Fafetor hy zal bekennen P/izr. Fateminor gyl. zult bekennen Fatentor zy zullen bekennen. Infinitivus ■ ■ Pcie/i en F.jtm' bekennen, te bekennen. ' Perf. en Plusq. Effe faffus, a, um, (Ac. um, am, um, PI. i, ae, a, os, as, 0) bekend hebben. Fut. Effe faffurus, a, um, (Ac. um, am, um, Pl.i, ae, a, os, as, a) zullen bekennen. Gerun.Ua: Nom. Fatendum ejl het moet -bekend worden, men moet bekennen. \ Gen. Fatendi te bekennen, j(B. v. begeerig) Dat. Fatendo tot bekennen (B. v. gefchikt) Ac. (ad) Fatendum om te bekennen (B. v. geneigd) Ab. Fatendo door te bekennen; in fatendo in bekennen enz Supina: 1) in um: Fajfum om te bekennen 2) in u : Fajfu te bekennen. Par-  7« Van de vier regelmatige Conjugatiën. Particip: s) JW enlmp. in ens: Fatens, bekennende 2) Perf. en Plusq. in se; a> w,„ bekend heb, bende 3) Fut. Abt. in rus: Faffurus, a, um zullende be¬ kennen 4) Fut. PaJJ. in dus: Fatendus, a, um dat bekend moet worden. D) Derde Conjugatie. B.v. colo colui cultum: cado , cecidi, cafum: tolk, ulmmclt Capl°> C£pi> 'Vtov kSo* k#\ I. ACTIVUM in de derde Conjugatie. Indicaties ConiunBivus Pratlens p r •> rraejens Sin?. Q. (o) Colo ik eere fams r, f !£: (it) CoHs gy eert } 'VrP /aw,aat lk eere >..< r ... e' , , . (as) Lolas dat sv eert Colit by zy, het) eert. ^Catedathyfzy het) eere. - „,-P/ttr- Plur. (imus) Cohmus wy eeren (amus) Colamus dat wy eeren (uis) Colïtis gyl. eert (aj?\r) Colatis dat gyl. eert (finfj Colunt zy eeren. (a'!0 C«/ant dat zy eeren. Imperf. (o in ebam) Tm*„f r • •> J imperf. (re in rem) Sing. „. (ebam) Colebam ik eerde ■ _ o ^ (?/;a.f) Colebas gy eerdet (em») Colerem ik zou eeren (eiaf) Co/ifc.it by (zy , het) (««-O Ca/èrw gy zoudet eeren eerde. (eret) Coleret hy (zy, het) zou Flur- Plur eerel1' g:^\^^r^n > **** («tan»; C*ieto zy eerden. .(ereto) gyl.Toüdt eeren (erent) Colerem zy zouden eeren. Per-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 77 Perfeiï. PerfeEi. (i in erim). Sing. Sing. (i) Colui ik heb geëerd ((erim) Coluerim dat ik geëerd (ifti) Coluijh gy hebt geëerd heb (it) Coluit hy (zy, het) heeft reris) Colueris dat gy geëerd geëerd. hebt (ent) Coluerit dat hy (zy, het) geëerd heeft. Plur. Plur. (imus) Coluimus wy hebben ge- (erimus) Coluerimus dat wy geëerd ëerd hebben (ijl is) Coluijlis gyl. hebt geëerd (eritis) Colueritis dat gyl. ge(ërunt, ére) Cnluerunt (ere) zy ëerd hebt hebben geëerd. (ertnt) Coluennt dat zy geëerd hebben. Plusquamp. (i in eram). Plusquamp. (i in ijfem). Sing. Sing. (eram) Coluëram ik had geëerd (.il7em) Culuijjem ik zou ge(eras) Colueras gy hadt geëerd ■ ëerd hebben (erat) Coluerat hy(zy, het) had (*//«) C olmjfe s _gy zoudt gegeëerd. ëerd hebben ' Qffet) Coluiffet hy (zy, het) zoude geëerd hebben. Plur. Plur. (eramus) Colueramus wy hadden (iffemus) Coluiffemus wy zou- geëerd den geëerd hebben (eratis) Colueratis gyl. hadt ge- (iffetis) Coluïjfetis gyl. zoudt ëerd geëerd hebben (erant) Coluerant zy hadden ge- (iffent) Coluijjent zy zouden ëerd. geëerd hebben. Futurum Jimplex (0 in am.) Futurum (fimmethet Part. Fut.) Sing. Sing. (am) Colam ik zal eeren rfim ik fal eeren (ex) Coles gy zult eeren Culturus, \ fis gy zult eeren (et) Colethy(zy, het) zal eeren. a, «w 1 /it hy (zy, het) zal L eeren. P/ar. Plur. (cmtis) Colemus wy zullen eeren Qulturi' T/"w-r wv zu"en eeren (et//) Coletis gyl. zult eeren ' ■< fitis gyl. zult eeren (e;it) CWer.t zy zullen eeien. ' \_fint zy zullen eeren. ru-  78 Van de vier regelmatige Conjugatiën. Futurum exaclum Indicativi (i in ero). Sing. piur (ero) Coluero ik zal geëerd heb- (erimus) Coluerimus wy zullen (eris) Colueris gy zult geëerd (eritis) Coluerithfylf^se- hebben gerd hebben (ent) Coluerit hy (zy, het) zal (erint) Coluerim zy zullen ?e geëerd hebben. gerd hebben. Lnperatiyus of IuJJlvus Praef. Sing. (e) Cole eer (gy) FuL mg ^ ^ ^ ^ PJ«r. (ite) Coföe eert - zuIt eeren (gyl.) (tto) Colito hy zal eeren P« tras gy waart g. gew. ^ g°£ ^eerd «» Ler«t hy (zy, het) was Cultus, j effes gy zoudt geëerd g. gew. a, um) gew- zyn I effethy(zy, het) zou- r-eramax wy waren g. ( effemus wy zouden g. Culti, I eratix gyl. waart'g. Culti, j efl-etir gyf zoudTg *e> a I : g™- , « ) gew. zyn , erarctzy waren geëerd [effent zy zouden g. £ew' [_ gew. zyn. Futurum fimpléx Indicat. (am in ar). Sing. Plur (ar) Colar ik zal geëerd wor- (emur) Colemur wy zullen g. _. _ _ _ den worden (eris, ere) Colens (e~e) gyzult (emini) Colemini gyl. zult g. geëerd worden worden (etar) Coletur hy (zy, het) zal (e-ntur) Colentur zy zullen g. geëerd worden. worden. Futurum exaSum Indicat. (fuero met het Part. Perf.) , Plur. ■ f"ƒ lk zal & gew. . ffuerimus wy zullen g. /- i. I /• . , zyn ! gew. zyn Cultus, l fuens gy zult g. gew. C«it/, J /amtix gyl. zult g , fuem hy (zy , het) \ fuerint zy zullen g. L zal g. gew. zyn. ( gew. zyn. ÏM-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 81 Jmperativus of luffivus Praef. Sing. (ere) Colëre word geëerd Plur. (imini) Colimini wordt gyl. geëerd. Fut. Sing. (itor) Colttor gy zult 'geëerd worden (ïtor) Colïtor hy (zy, het) zabgeëerd worden. Plur. (iminor) Coliminor gyl. zult geëerd worden (untor) Coluntor zy zullen" geëerd worden. Infinitivus Praef. en I,np. (i) Coli geëerd worden , geëerd te worden, (ere in i). Perf. en Plusq. (Effe met het Part. Perf.) Effe cultus, a, um, (Ac. um, am, um, PI. i, ae, a, vs, as, a) geëerd geweest zyn. Fut. (Supin. met iri) Cultum iri zullen geëerd worden. Particip. i) Perf. en Plusq. (tis) Cultus, a, Um geëerd zynde a) Fut. (dus) Colendus, a, um moetende geëerd worden , (met fum, ik moet geëerd worden enz.) Not. Het Paffivum heeft geen Futurum Conjunct. III. DEPONENS in de derde Conjugatie. Dit gaat bykansals het Paffivum. Ziet hier een voorbeeld: Loquor, locutus fum, loqui. Indicativus Praefens Sing. Loquor ik fpreek Loqueris (ere) gy fpreekt Loquiiur,hy (zy, het)fpreekt. Plur. Loquimur wy fpreeken Loquimini gyl. fpreekt Loquuntur zy fpreeken. Imperfectum Sing. Loqüebar ik fprak Loquebaris (are) gy fprakt Loquebatur hy (zy, het) fprak. Coniunttivus Praefens Sing. Loquar dat ik fpreeke Loquaris (are) dat gy fpreekt Loquatur dat hy (zy , het) ' fpreeke. Plur. Loquamur dat wy fpreeken Loquamini dat gyl. fpreekt Loquantur dat zy fpreeken. . Imperfectum ^ Sing. Loquïrer ik zou fpreeken Loquerëris (ere) gy zoudt fpreeken Loqueretur hy (zy, het) zoude 'fpreeken. i1 Plur.  §2 Van de vier regelmatige Conjugatiën. Plur. Plur. Loquebamur wy fpraken Loqueremur wy zouden fpreken Loquebamini gyl. fpraakt Loqueremini gyl. zoudt fpreken Loquebantur zy fpraken. Loquerentur zy zouden fpreken. Perf. (Juni met het Part. Perf.) Perf. (fim met het Part. Perf.) Sing. Sing. (fum ik heb gefpro- . (fim dat ik gefproken ken heb Locutus,) es gy hebt gefpro-, Locutus, j fis dat gy gefpr. a, um j ken a, um 1 hebt I efthy(zy, het) heeft ■ ! fit dat hy (zy, hef) L gefproken. [_ gefpr. hebbe. Plur. Plur. (fumus wy hebben ge- [ fimus dat wy gefpr. j - fproken hebben Locuti, J ejlis gyl. hebt ge- Locuti, J fitis dat gyl. gefpr. ae, a ) fproken' ae, a j hebt I funt zy hebben ge- [ fint dat zy gefpr. L fproken. [_ hebben. Plusquamp. (eram met het Part. Plusquamp. (e(fem met het Part. Perf.) Perf.) Singularis. Singularis. r- eram ik had gefpr. ik zou gefpr. Locutus^ ) eras gy hadt gefpr. hebben a, um ) eraf hy (zy, het) Locutus, J gyzoudtgefpr. had gefpr. n, "j hebben i e/Jet hy (zy, her) L zoude gefpr. hebb. Plur. phtr. [eramus wy hadden (e'Jemus wy zoude gefpiT. ] gefpr. hebben Locuti, Vtniu- gyl. -hadt "ge- Locuti, ! e//fitz'.r gyl. zoudt ge- fl«> a j fpr. ae,a, ) fpr. hebben i eranS zy hadden ge- j e//>7jf zy zouden ge- L h>»'- L fpr; hebben. Futurum fimplex Futurum (fim met het Part. Fut.) S''ng. Sing. Loquar ik_ znl fpreeken [-fim ik zal fpree- Loqueris (ere) gy zult fpreeken j ken Loqueiarhy (7.y, het) zal fpree- Locuturus, J gy zult fpree- ken. a, um ) ken I yïthy(zy,het)zal L fpreeken. P/ar.  Van de vier regelmatige Conjugatiën. S3 Plu*. Plur. Loquemur wy zullen fpreeken f fimus wy zullen Loquemini gy zult fpreeken fpreeken Loquentur zy zullen fpreeken. Locuturi, ! fit is gyl. zultfpreeae, a V ken ' fint zy zullen IprecL ken. Futurum exa&um Indicat. (fuero met het Part. Perf.) Sing. Plur. Cfuero ik zal gefpr. (fuerimus wy zullen j ( hebben gefpr. hebben Locutus, \ fueris'gy zult gefpr. Locuti, ' fuerüis gyl. zult ge- [ hebben ae, a j fpr. hebben I /uerz's hy fzy, hét) I /aemz* zy zullen ge* |_ zal gefpr. hebben. j_ fpr. hebben. Imperativus of Iuffivus Praef. Sing. Loqiïére fpreek (gy): Pi. Loquimini fpreekt (gyl.) Fut, Sing. Loquitor fpreek, gy zult fpreeken : Loquitorhy zal fpreeken. P/ar. Loquiminor gyl. zult fpreeken: Loquuntor /y zul1len fpreeken. ïnfinitivus Praef. en //«ƒ>. Loazzz fpreeken , te fpreeken. Perf. en Plusq. Effe locutus, a, um, (Ac. um, am, um, Pl. i, ae, a, os, as, a) gefproken hebben. Effe lo'cuturuf, a, um, (Ac.um, am, um, Pl.i, ae, a, os, as, a) zullen fpreeken. Gerund. Ncm. Loquendum eft daar moet gefproken worden, men moet fpreeken. Gen. Loquendi om te fpreeken (B. v. begeerig)' Dat. Loquendo tot fpreeken- fB v. gefchikt) Ac, (ad) Loquendum om te fpreeken (geneigd) Ab. Loquendo door te fpreeken : in loquendo in te fpreeken. < Supina: 1) in um: Lncutum om te fpreeken 2) in u ■. Locutu te fpreeken. Participia: 1) Praef. en Imp. in er.s: Loquens fpreekende 2) Perf. en Plusq. in us: Locutus, a, um gefproken hebbende F Z ï)Futt  84 Van de vier regelmatige Conjugatiën. 3) Fut. AU. in rus : Locuturus, a, um zullende fpreeken 4) Fut. Pafj. in dus: Loquendus, a, um dat ge¬ fproken moet worden. E) Vierde Conjugatie. B. v. audio , ivi, Uum: haurio, haufi, ftum: fepelio pelivi, pultum cet. I. ACTIVUM in de vierde Conjugatie. Indicativus . Coniun&ivus Praeferis Praefens ... ■ , Sing. . Sing. (10) Audio ik hoore (iam) Audiam dat ik hoore 00 Audis gy hoort (ias) Audias dat gy hoort (ir) Audit hy (zy, het) hoort. (iatj-Audiat dat hy (zy, het) „, hoore. Plur. Phlr_ {imus) Audmms wy hóoren (iamus) Audiamus dat wy hoo(itis) Audïtis gyl. hoort ,. . . ren (iunt) Audiunt zy hooren. yatu) A/dt!ttis dat gyl. hoort (lant) Audiant dat zy hooren. Imperfect. (0 in ebam). Imperfect, (re in re»z). Sing. Sing. (iebam) Audiebam ik hoorde, (irem) Audirem ik zou hooren (iebas) Audiebas gy hoordet (ires) Audires gy zoudt hooren (iebai) Audiebat hy (zy , het) liret) Audiret hy (zy , het) ' hoorde. zoude hooren. Plur. Plur. (iebamus) Audiebamus wy hoor- (iremus) Audiremus wy zouden den hooren (iebatis) Audiebatisgyl. hoordet (iretis)Audiretisgy\.zoudthoo(iebant) Audiebant zy hoorden. ren (irent) Audirent zy zouden hooren. Perfectum Perf. (i in erim). Sing. Si?ig. (i) Audivi ik heb gehoord (erim) Audiverim dat ik geh. (ifli) Audivifligy hebt gehoord heb (it) Audivit hy (zy, het) heeft (em) Audiveris dat gy geh. gehoord. v hebt (erit) Audiverit dat hy (zy, het) geh. heeft. • Plur.  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 85 Plur. Plur. (imus) Audivimus wy hebben (erimus) Audiverimus dat wy geh. geh. hebben (iftis) Audivijlis gyl. hebt geh. (eritis) Audiveritis dat gyl, geh.. (ërunt, ërt) Audivërunt (ëre) hebt zy hebben geh. (erint) Audiverint dat zy geh. hebben. Not. Ook audii, audiifii of Not- 0ok audierim, is cet. audijli , audiit , audiimus, audiifiisen audijlis, audierunt. Plusquamp. (i in eram), Plusquamp. (i in ijjem). Sing. Sing. (eram) Audiyeram ik had ge- (ijjem) Auiivijjemxk zoude geh. hoord hebben (eras) Audiveras gy hadt geh. (ijfies) AudiviJJes gy zoudt geh. (erat) Audiverat hy (zy, het) hebben had geh. Qjjet) Audivijjet hy (zy, het) zoude geh. hebben. Plur. Plur. (eramus) Audiveramus wy had- (ijjemus) Audivijjemus wy zouden geh. den geh. hebben (eratis) Audiveratis gyl. hadt (ijjetis) Audivijjet is gyl. zoudt geh. geh. hebben (erant) Audiverant zy hadden (ijjent) AudiviJJent zy zouden geh. geh hebben.. Wot. Ook AudiiJJem, of au' diffem , es cet. Futurum fimplex (0 in am). Futurum (fim mcthet Part. F ut.) Sing. ' Sing. (iam) Audiam ik zal hooren ... fnü ik zal hooren (ies) Audies gy zult hooren " ) 'fis gy zult'hooren (iet) Audiet hy (zy, het) zal /m ) > hy (zy, het) zal hooren. ' C hooren. Plur. Plur. (iemus) Audiemus wy zullen rfimus wy zullen hooren j hooren (ietis) Audietls gyl. zult hooren Andithri, j fi tis gyl. zult hoo(ient) Audientzy zullen hooien. ae, a . jen 1 fint zy zullen hooL ' ren. F 3 Fu-  86 Van de ••ƒ«;- regelmatige Conjugatiën. Futurum exaclum Indicat. (i in ero). Sing. - Sing. (ero) Audivero ik zal geh. heb- (erimus) Audiverimus .wy zul- ... ' . be" 'en geh. hebben (■ris) Aud:vens gy zult geh. (eritis) Audiveritis gyl. zuk . 1 hebben ' geh. hebben (ent) Audivent hy (zy, het) (erint) Audiverint zy zuilen zal geh. hebben. gch. hebben. Imperativus of luJJiviis Praef. Sing. (i) Audihoor (gy) Fat. Sing.(üo)Auditchoos, gy Plur. (ite) Audite hoort zult hooren ' ' (Sy'0 (Ttu) Audito hy zal •' . • • - hooren PW. (itote) Audhote gyl. zult hooren * ■ , (t«7»fo) Audiunto zy zullen hooren. Infinitivus Praef. en ƒ»!.ƒ>. ('re) ^«Vre hooren, fe hooren Perf.cn Plusq. (ijfe) Audivijfe gehoord hebben , gehoord te hebben (i m iffej' Fut. (Effe met het Part. urus) Effe aad-turus, a, um (Ac.um. am , um , Pl. i, ae, a, os , as, d) zullen hooien. Girund. N. (dum) Audiendnr^ efl men moet hooren, daar moet geh oord worden G. (d') Audiend: om te hooren (?,. v. begeerig) D. (do) Audiendo tot hooren (B. v.'-bekwaam) Ac. (dum) (ad) ■ Aidier.dum om te hooren (B. v. geneigd) r Ab.(do) Audiendo door te. hooren: in audiendo in te hooren. Supina i) («■») Auditum om te hooren 2) (:;)' ^W«o te hooren ([}. v. fchriklyk). Particip. i) Pra?/ cn bnp. fens) Audiens hoorende i • 2) Fut. (rus) Auditurus, a, um zullende hooren , (met fum, ik zal hooren enz.) II. PAS-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 87 II. PASSIVUM in de vierde Conjugatie. Indicativus Caniun&ivus Praefens Praefens Sing. Sing. (Ur) Audior ik word gehoord (iar) Audiar dat ik geh. worde (Hit en ire) AudTris ('re) gy W «) Audiaris O1*) daJ «v ^ wordt gehoord •'. N }' Sfbi wordt ~ , \ (-aêur) Aiuhatur dat hy (zy, (uur) yfciztt»' hy (zy , het) he(A geh- worde. wordt gehoord. Plur. ïlm , /- N , .- -■ ,„,, (iamur) Audiamur dat wy geh. (tmter) Audimur wy worden VTT ' "worden ,. . •„'■ —i ^i'rAt (ïamini) Audiamini dat:gyl. géh. (jm!»«) Audimin gyl. wordt v ' wordt N , ,. . ^e?j „ (iantur) Audiantur dat zy gc- (luutur) Audiinitur zy worden J hoord-worden, geh. Imperfectum (ham in fcar). ImpeffeSilm (rem in ra-). (iebar) Audiebar ik werd ge- (Trer) Audirer ik zoude geh. hoord ' worden (i^baris, re) Audiebaris (re) gy ^~riSj Audireris (re) gy werdt geh. «oudt geh. worden (lebatur) Audiebatur hy (zy, _ •»„/'„-, kJN k ^ het) werd geh. ('"'«0 Audiretur hy (zy, het) " .V ö " zoude geh. worden. P/z/r. . P/k»". (iebamur) Audiebamur wy wer- (iremiir) Aitdiremur wy zouden den geh\ " ; geh. woïden (iebamini) Audiebamini gyl. (ireminï) Audinmini gyl. zoudt werdt geh. geh. worden (iebantur) Audiebantur zy wer- (frentar) Audhentur zy zouden den geh. . geh. worden. Perfect.-(fum met het Parfc Perf. C/»« met het Part. Perf.) Perf.) Sin?. SinZ. rfum ik ben gehoord f fi"1 dat ik 8*' bon ! gewéést Auditief fit dat gy gen. zyt Aüdtpüs, j es gy zyt geh. ge- a, um 1 fit dat hy (iy> het) a,.um 1 weest L -> -i' , ! e/? hy (zy, het) is" geh. geweest. L é 6 p 4  88 Van de vier regelmatige Conjugatiën. rjumus wy zyn geh. rmus dat wy geh. .... . geweest Auditi, j ^ zyn Audm, ! ejhs gyl. zyt geh.. ae, a \ fuis dat gyl. geh. zyt geweest L^datzyglh.zyn. /w/jt zy zyn geh. ge- y6 y L . weest.. Ptoxg. («mm met het Pm. Plus (eJje,n met het j,^ Perf-J Perf.) r *lnk u Sini- f eram ik was geh. ge- r-ejjem jk zollde geh. jt }• *i weest i geweest zvn % ÏÏ'-i ew gv waart geh. Auditus,} effes gy zoudt geh. ' • I , . geweest a, um ~S geweest zyn ! em hY (ZY > he0 was I e n-ei hy (Zy,het)zou- L geh. geweest. L de geh. gew. zyn. _ rtur- Plur. feramus wy waren [ effemus wy zouden Auditi . geh geweest ^geh. geweest zyn Audm, JeraUsgyl waart ge- Auditi,} ejjetis gyl. zoudt } hoord Seweest ae> a < ■» h. |£w> | ewwzywaren geh.- j z6y zouyden L geweest. |_ g^. geweest zyn. Futuruti fimpkx Indicat. (am in ar.) Sing. Plur (iar) Audiar ik zal geh. worden (W) ^„.«W wy zullen (terts, re)Audieris(re)gy zult geh. worden geh. worden (iemiui) Audiemini gyl. zult («««r) Audittur hy (zy, het) ' geh. worden zal-geh. worden. (ientur) Audientur zy .zullen geh. worden. Futurum exaïïum Indicat, (fuero met het Part. Perf.) Sing. Plur [fuero ik zal geh. (fuerimus wy zullen geweest zyn i i 2eh éèw zvn ^-Umxgy zult'geh. }füeTikfl^l7S\. «.«■«] geweest ?yn ) Fr^f„ ffum % hub ,bepr' rfarSat ik bepr. Expertus, ^ es gy hebt bepr. I * heb ",Um ^ "Lebben1?60 Êf*UStl/S dat b4 necit ocpr. a> hnj n hebt i fit dat hy (zy , het) B, L bepr. heeft. FlUr- Plur p fumus wy hebben Cf mus'dat wy bepr. Expeni, ' , , ,bcf"'- hebben ■ af, a I f^1-, b=bt be,Pr- J fitis dat gyl. bepr. L>« zy hebben be- • aS, a < by hébf Proefd. i flnt dat-' zy bepr. 1 hebben. Plusquamp. (eram met het PJ-tfjBi*# (ejfem met het rart.retfï) Part. Perf.) s'"s- smf ■ Trtwrt„ t T e'rCm 'k J1 ad ,bcpr- r «0-» 'k ^«de bepr. Exprnus, J «p, gy hadt bepr. ! ^ ■ hebben «, b» j eraf hy (zy het) Fx/wf^, I eöb^zojidtbepr. had bepr. a> um -j hebben ' eifift hy -(zy, het) „, L zoude bepr. hebb. rlur- Plur l eramus wy.hcddcn r effemüs wy zouden 7- „ . i . , bePr- i • bepr. hebben Expertt, I eratis gyl. hadt be Expeni, effetis gyl. zoudt al''a- i proefd ae, a } ■ bepr.'hebben , erantzynadden be- J ejjent zy zouden L proefd. [_ - bepr. hebben. Futurum fimplex (or in ar.) Futurum (Rmmtlhet Part. Fut.) Sim. w gfij J ExmUrjk zal beproeven , j&\ zal beproe- Kxpftftftt (re) gy zult beproe- ven r . - ve" ErPe'm>^ fis gy zult bepr. Exp-netur hy (zy, het) zal *i «• f4 gy (zv. heFt) bepr- L z^ bepr. ' ' Plur.  Van de vier regelmatige Conjugati'ên. 91 Plur. Plur. Experlemur wy zullen beproe- f fimus wy zullen ven bepr. Experiemlni gyl. zult bepr. Experturi, J fitis gyl. zult beExperientur zy zullen bepr. ae, a j' proeven 1 fint zy zullen beL proeven. Taturum exaiïum Indicat. (fuero met het Partic. Perf.) Singul. Plural. Vfuero ik zal bepr. (fuerimus wy zullen hebben j bepr. hebben Experts, \ fueris gy zult bepr. Experti, J fuerhis gyl. zult be- fl, k»j "j hebben at, n ] proefd hebben ! fuerit hy (zy, het) ! fuerint zy zullen be- L zal bepr. hebb. L proefd hebben.' Imperativus of luffivus Praef. Sing. Experire beproef (gy). PI Experir.dni beproeft | fey'0 Fut. Sing. Experitor gy zult beproeven : Experitor hy zal beproeven. Plur.'Experiminor gyl. zult beproeven: Experiuntor zy zullen beproeven. Infinitivut Praef. en Imp. Experiri beproeven , te beproeven. Perf. cn Plusq. Effe expertus , a , um (Ac. um , am , urn* PI. i, ae, a, os, as, a) beproefd hebben. Futur. Effe èxpcrturus, a, um(Ac.um, cm, um, Pl.i, ae , a, os , as , a) zullen beproeven. Gerundia. Nom. Experiendum eft men moet beproeven Gen. Experiendi om te beproeven (B. v. begcerig) Dat. Experier.do om te beproeven (B. v. bekwaam), Ac. (ad) Experiendum om te beproeven (B. j\ geneigd) ' Abl. Experiendo door te beproeven: %n expenendo in beproeven. Supina 1) in um: Expertum om te beproeven: 2) in u: Expertu te beproeven. • ■ Par-  P2 Van de vier regelmatige Conjugatiën. I % Particip. i) Praef, en Imp. in «w; &Pw>w beproevende - 2j Per/. en Pto? m us: Expertus, a um beproefd hebbende 3) Fut. Act. in rus: Expertürus, a, um zullende be¬ proeven 4) Fut. Paff. in dus : Experiendus, a, um dat beproefd moet worden. Not. Orior gaat gedeeltelyk ook over de derde Conjug. B. v. arms en orëris, qrïtur, onmur: Imper. orëre cet. ¥) Coniugatio periphraflica (omfchrwende) is wanneer word " dÊ Particiïia ?n us famengefteld i) Met het Partic. Fut. in rus: B. v. fum es etl futLut a um ik zal zyn, Sumus, eflis, funt!Futuri, teTZ' f \'JYi Zyn:-duS eram' eras> erM M. FuturJs, a um, % , ae , a : ik zoude zyn : Coniunü. Sim, Rs fy futurus, a -«« ik. zal zyn, effem , e(fes, effet futuLs cet En dus is het by^le Conjugatiën, gelyk Indicat. (fum cet. ik zal beminnen enz Amaturus , j eraw cet. ik zou beminnen a, tm, eet. ) fui cet. ik heb zullen beminnen Moniturus, ) fueram cet.'ik had zullen beminnen culturuscet. ero cet ik zal beminnen, of willen beminnen ifuero ik zal hebben willen beminnen. Coniuntt. Amaturus, fim cet. ik zal beminnen a um cet. J efftm cet. ik zou beminnen Moniturus "j t-et. ik heb willen beminnen cet. L/«i//et» cet. ik zou bemind hebben. Infinit. Amaturus, a, um r- Ac. um, am, um) e(Te zu'len beminnen riw.i, ae, acetXfuiffe zouden bemind hebben. veShWe £** in tw» >'> dit is reeds bo\ en in de yi.er Conjugatiën voorgekomen : B. v. Indicat. Amatus, -ftlm> ook fui £ ben J^J;,, ? ook ik was bemind geweest Anati, ae,aLer0y Dokfuero> ik zal bemjnd gJess^ Con-  Van de vier regelmatige Conjugatiën. 93 ConiunEt. Amatus, rfim, ook fuerim dat ik bemind geweest ben a, um < ejfem, ook fuiffem ik zoude bemind geweest Amati, ae, 0 ^ zyn. Infinit. Amatus, a, um, Ac. um, r „. , c -rr u ,„■„ 1 „„„ „„ pi • ') e/Te , ook fui fe bemind zyn ge- am, um, tl. 1, ae, a,< -U ' ■ J p „ J ö V weest. ox, ax, a <- 3) Met het Vartic. in diz.r. Not. Hier toe behooren ook de Deponentia : Indicat. (fum cet. ik moet bemind worden Amandus, a, um, , eram C£f_ ;k moest bemind worden Amandi, ae, a,\ fu\ cet_ jk heb moeten bemind worden dus ook Manen- s fueram cet_ jk had moeten bemind worden aus cet. hortan- 1 erg cet_ jk zaj moeten bemind worden dus cet. (fuero cet. ik zal moeten bemind geweest zyn. ConiunEt. Amandus, a, um, (fim cet. dat ik moet bemind worden amandi , ae, a: | ejfem cet. ik zou moeten bemind worden dus ook Monen- al]k ho°pe op, Agrero, is bvdrawn Appello as aanfprepken, Appellofis aanlndenLel' K Wid^ Lego, «lezen, « Mew'cel ' ' Kfe'°' 1 Mand°> Obferol IV Verfcheiden hebben hetzelfde gelyk C^o en Confiflo conjtiti; Infio en Infiffi& feo mAcuo aeui; Crefeo en «mo Cf*Vy Frlfo SrL\ fnxi; Fulgeo en Fukiofulfi; Luceo en Lugèfms Muf V Verfcheiden JVifl hebben hetzelfde ee lyk Cre/h, en «™„ M,WÖ en MantmtnfS' Pando en Pattor paffum; Pan go en Pacifcor paS l\ Tendo tentum; Vmco en wy0 v*&w ■ ^rf0 en Vertolefum. % 6. Van de f^ria ^«ub of Irregulariad Verba, die niet naar de bovengemelde vier Con uganen gaan, heeten ^0M/, (afwykende? torca. Zy zyn rie volgende: Si*, n n * CoZofua £.«, ^20, h.o, Uueo, Nequeo, Veneo. L Safe; dit. h.-bbsn wy boven reeds sefiad. ïï weten- ^'/«») ^ gaat dérhalven gelyk jum). Indicativus Praef. Po fum, potes, potejl, po [fumus, poteftis, poffunt. Imp. Poteram, as, at, amus, atis, ant. Perf. Potui, ifti, it, imus, ifHs, ërunt en ëre'. Plusq. Potueram, as, at, amur, atis, ant. Futurum fimpl. Pot ero, is, it, ^ imus, itis, ërunt. Fut. exaB. Potuero, is, it imus, itis, int. ConiunSivus Praef. Poffim, poffis, roJit, pojfimus, poffitis, poffi-t Imp Po ff em, polfes, pöffet, polfemus, poffetis, pojfent. Perf. Potuerim - is, U, imus, itis, int Plusq. Potuiffem, es, et, emus, ■ etis, erft. Fut. Co<%i. ontbreekt , dewyl het geen Partic. Fut. heeft. Im  Van de Verba /.nomala. 95 Luperat. ontbreekt. Infinit. Praef. en Imp. poffe: Perf. en Plus. potuiffe. Fut. ontbreekt, ook ontbreeken Gerundia en Supina. Partic. Praef. poten* magtig, 'word alleen als een Aüetiivum 'gebruikt IVot. Men vind ook in Pajfivo poteftur. III. Fero, tuli, latum, ferre gaat gewoonlyk naar de derde Conjugatie ; alleen werpt het fomtyds de e of i weg, en heefc in Infin. Pafi. ferri. Te weten: a) Hec AStivum Indicativus Coniun&ivus Praef. Ejro, fers (voor feris) , Praef. gaat gewoonlyk : Feram, /ert (voor ferit) , ferimus, as, at, amus, atis, ant. fertis (voor feritis), ferunt. Imperf. gaat gewoonlyk : fcre- bam, as, at, amus, atis, Imp. Ferrem, ferres, ferrct, ant. ferremus , ferretis , fier reut Perf. gewoonlyk: tuli; ijli cet. ■ (voor fererem cet.) Plusq. gewoonlyk: tuier am, Perf gewoonlyk: tulerim, is as, cet. cet. ' Fut. fimtil. gewoonlyk: feram, Plusq. gewoonlyk: tulijjem, es cet. ' es cet. ' ♦« Fut. exaiï. gewoonlyk: tulero, Fut. Coni. gewoonlyk: fim, Ju, is cet. fitlaturus, a, um: PI.fimus ^ , cet. Imperativus Infinitivus Praef. Sing. Fer (voor fere) Praef. en Imp. ferre (voor PI. Fene (voor ferite) ferrere) t Fut. Sing. Ferto (voor ferito) Perf. en Plusq. tuliffe Ferto (voor ferito) Fut. Effe laturus, a, um , (Ac. Pl.'Fertote (voor feri- i um, a:n, um: PI. i, ae, a, tote) , Ferunto. os , as , a) Gerund. F:rcndum,i, o, um, o Supina : latum, latu Part ic. Praef. ferens : Fut. laturus , a , v;n. b) Het Paffivum Indicativus Coniunüivus Praef. feror, fcrris (voos fe- Praef. is gewoonlyk: Ferar, reris), fertur, (voorferitur), aris (are) , a.ur , amur ? ferimur, ferimini, feruntur. am'tni, antur.  95 de Verba Anomala. Imp. gewoonlyk: ferebar, aris, Imp. werpt de * weg: Ferrer atur, amur, amini, antur i ■ -> ,. ' , aawr. ferrerts (ere) , ferretur, fer- -o , , i o \ „ remur, ferremini, ferrentur. Perf. gewoonlyk: Sum, es-, eft Perf. gewoonlyk: Sim fis fit lotus a, um, .PI. fumus, lotus, a, um. PI. fimus, tjtts, funt lati cet. fttis, fint lati cet Plusq. gewoonlyk: Eram, eras, Plusq. gewoonlyk- Effem es- er at latus, a, um, PI. era- fes, effet latus, a, um: PI. mus cet. effemus cet. Fut. fimpl. gewoonlyk: Ferar, eris cet' Fut. cxaiï. gewoonlyk: Fuero latus, a, um cet. Imperativus Infinitivus Praef. Sing. Ferre voor Ferrere Praef. en Imp ferri Plur. ferimini Perf. en Plusq. Effe, latus, Fut. Sing. fertor rooi fentor a, um (Ac. umfam, um, Plur. fenmmor ■ PI. i, ae, a, os, as fC meer gebruiklyk. Dit is ooVnatuuFlyk. Wam he s eigenlyk de Griekfche Imp. Ü„«ye. * " 15 XIV. Van Ovare dartelen, zegevieren, vind men §• 8. Vfn de onperfoonlyke Verba (Imperfonalia.) aliïeTZT]%Kre,ba UWerfenalia) zyn, van welke alleen de derde Perzoons-uitgang Sing. en wel zonder voorzetting der fpraakkundige Perzoon of v7den No WfM.iviMin_gebri.ik is. Zy zyn van tweederlei foort: (Mei) he?hZlebbïn ff AMVS Uitgan^' ge'Vk übet yuoet) net belieft, /zee* het is geoorloofd . tiiret hrr verdriet (my B. v. van den arbeid j, taeiet Ut ÏSveelt het word dag: Hier toe behooren ook 2 ^2%amv'^rkhetjammert' het behoort Onrh • m (lk ^Chaame m^ ' P°enitet "et berouwt cet pudent, pudeo, miferet ipfe: 2) ïwzat het dondert, Plu* het regent, ™ het fneeuwt, /tt/gBrfl,, hS ?nnSf,v o g r6' d*a,Ieen >n zekere beteekenis onperzoonlyk ftaan; Intereft en refert daar is aangelegen, 4L het ,s ledig, conflat het is zeker, praejlatbeth beter •?lïet-fubeUrt' Mhet vermaakt, het betref SS «ft ,"",vew' £ec 's voegzaam, expedit het is nuttig. -u. „uw, rejiat. jufrnt cet. gelyk: W Con'^^ W behooren, leert de uitgang, & oT^Z'cT'tmaretcet- Inf-tonare>r*^ 2) Naar  Van de Verba (Imperfonalia). i°5 2) Naar de tweede: Oportet, oportebat, oportuit cet. Coni. oporteaf, oporteret cet. Inf. oportere, oportuijfe. Zo gaan alle in et, gelyk Poenitet, Poenituit cet. Piget , uit, Decet, uit. Mijeret heeft Perf. mifertum eft: Libet heeft libult en libitum eft: Licet heeft Perf. licuit en licüum eft: Taedet heeft wel taeduit; maar daar voor gebruikt men liever Pertaefum eft cet. 3) Naar de derde: accidit, contingit cet. 4) Naar de vierde: convenit cet. 5) Intereft gaat, gelyk eft, Imp. intererat cet. Coni. interfit, interefjet cet. Refert gaat gelyk fert van fero. Imp. referebat cet. Coni. referat cet. Not. Alle Imperfonalia hebben eenen Infinitivus, maar geenen Imperativus ; daar voor gebruikt men den ConiunBivüs , gelyk pudeat te fchaam u. Zy hebben ook geene Supina. II. Eenigen hebben een' Paffive uitgang, maar gen. neutrius, d. i. men kan er in het Hollandsch daar voorzetten, ook men , gelyk curritur daar word geloopen, men loopt, Imperf. currebatur daar werd geloopen, men liep, Perf. curfum eft, Plusq. eürfum er at , Fut. curretur cet. Coniuncl. curratur cet. dus ook ftatur. perfuadetur cet. met één woord alle Paffiva der Verba , die. geenen Accufativus regeeren', moeten dus gebruikt worden. Doch, ook fomtyds kunnen de Paffiva der Verba, die eenen Accufativus regeeren, onperzooniyk gebruikt worden, gelyk bibitur dadr word gedronken, men drinkt, bibebatur cet. dus ook editur, fcribitur cet. VYFDE AFDEELING. Van de Participia. Participia.7.yn\m Verba afdammendeByvoeglykewoorden der Subftantiva , die by dezelven even ééns , als de Adiectiva, in gelyke generus, numerus en cafus £ezet, gevölglyk even ééns gedeclineerd worden. Zy ondericheiden zich van deeze daardoor, dat zy 1) van Verba afft.immen, 2) gevölglyk een doen , of gedaan worden aanwyzen, 3) aan de regeering van hunne Verba deel nemen, g'dyk amo deum en amans deunt: amor a deo en amatus a deo: 4) dat zy in het gemeen een denkbeeld G 5 van  ïo6 Van de Participia. " van tyd in zich bevatten , gelyk amans iemand , diethans bemint, amaturus iemand, die in 't toekomende beminnen zal. Eu wegens deeze viervuldige Deelneming heeten zy juist Participia , deelwoorden , van particeps deelachtig.. Men merke het volgende aan: I. De Participia zvn verkortingen van het voorftel, gelyk homo amans deum fit felix ftaat voor homo, fui deum amat, fit cet. II. Alle Verba in O , zowel Tranfitiva als Intranfitiva, hebben ïh 't gemeen twee Participia: i) Praef. en Imp. in ns: 2) Fut. in rus, a, um. De 'Paffiva der Verba , die eenen Acufativus regeeren , hebben ook twee Participia: 1) Perf. en Plusq. in us ,a, um,i) Fut. in dus, a, um. Integendeel Paffiva van de Verba, die geenen Accufativus regeeren , hebben geene Participia. De Neutropaffiva hebben drie Participia , in ns, us en urus, gelyk Gaudeo gaudens. gavifus , gavifurus. De Deponentia, die eenen Accufativus regeeren, jrelyk /Wtor , fequor cet. hebben alle deeze vier Participia: 1) Prae/. in w, gelyk fioYtoj , feauens: 2) Per/, en PJwra. in wj, gelyk horlatus, fecutüs:fi) Fut. Ati. in rus, gelyk hortaturus, fecuturus:' 4) Fz«\ Paj/r gelyk /zorfazz-" dai, fequgndus. Doch, de Deponentia, die geenen ^cc«/atnw regeeren, gelyk nt.or, fnwr cet. hebben maar drie Participia, naamlyk ns, us en urus, gelyk zzïezzj, «/w*, ufurus. Not. 1) De Férïa, aan welken het Participium in dus ontbreekt, hebben nogthans de Gerundia in zzW, dij do, azzzn, rio. 2) Van veele Verba, die geenen Accufativus regeeren, vind men fomtyds het Participium in dus , gelyk audendus, carendus , dolendus, utendus , fruendus cet. van ctudeo , careo, doleo, utor, fruor cet. S) Van veele Intranfitiva vind. men het Perfectum Paffivi, het welk deels paffive ftaat, gelyk titubata ve/ligia; dus o«k erratus, cefjatus , feftinatus, laberatus, ' triumphatus, jucceffus cet. deels intranfitive , gelyk adultus, i. e. qui adolevit , coenatus , i. e. qui coenavit , iuratus, i. e. qui iuravit cet. 4) Menigmaal ftaat het Participium Praef. van een Tranfitivum pajjive of reaproce, gelyk vertens, volvens cet. B. v. anno vtrtente, volventibus annis. S) Ook  Van de Participia. 107 5) Ook ftaan de Participia Perf. van veele Deponentia fomtyds Paffive , gelyk adeptus verkreegen , comitatus, verzeld, dus ook confeffus, deteftatus, dignatus, dimenfus, tmenfus, ementilus , mentitus , exfecratus , interpretatus, lamentatus, metatus, moratus, profeffus en andere, byzonder expertus beproefd, patius bedongen, teftatus getuigd, welke dikwyls paffive ftaan. III. De Participia worden dikwyls Nomina adiettiva. Dn r' lchied: 1) Wanneer zy het denkbeeld van tyd geheel verliezen, gelyk fapiens wys, tutus zeker, enz. 2) Wanneer zy met in, dat is, on, faamgefteld zyn, gelyk indottus ongeleerd, infraüus, ongebroken, impatiens, inftpiens cet. Not. Dit in fchynt niet te zyn de Praepofitio in, maar fine met weglating der ƒ, of het Griekfche av (uit kvev), gelyk dvshsvQéptog: waarmede ons on overeenkomt. , j) Wanneer zy de regeering verliezen, of eene andere aannemen,'gelyk paliens frigoris, amans dei cet. 4) Wanneer zy de trappen van vergelyking (Gradus) aannemen , gelyk amans , amantior , amantijfimus ; egens, entior, entiffimus : munitus , ior, iffimus : optatus, ior, iffimus: tutus, ior, iffimus.. Veelen hebben alleen den Comparativus, gelyk tellus, ior: Veelen alleen den Superlativus , gelyk deditus deditiffimus; meritus meritijfimus: perfuafum perfuafijfimum cet. ZESDE AFDEEL ING. Van de Adverbia. I. Adverbia zyn de eerfte foort van woorden, welke noch gedeclineerd, noch geconjugeerd worden, en die in 'c gemeen Particulae (Partikulen) heeten. Adverbia zyn een foort van By woorden, welke voornaamlyk bv de Verba, om den tyd, plaats, of eenige 'andere omilandigheid of hoedaanigheid aan te toonen, vervolgends bv • de Adiettiva en 'Adverbia , fomtyds ook by de Subftantiva gezet worden, gelyk heri aegrotabam , volde aegrotabam , volde doctus , volde bene cel. Derzelver uitgangen zvn meenigvuldig, gelyk im, as, i, ies , ic , 0 , a , u's , is , e , er , l , um , quam, que, x, cet. gelyk fenfim, cras, toties, fic, cito, ito, intus cet. 11.  IQ8 Van de Adverbia. ÏL Zy zyn deels ftamwoorden (Primitiva), deels afgeleide (derivata). Deeze komen deels af van Verba gelyk ftatim vanfto, deels van Participia, zelvk'abun. danter deels van Praepofitiën, gelyk intus, deels"van Subftantiva , gelyk viembratim , ' deels byzonder van Adiettiva, en wel dus : die van de Adiettiva der tweede declinatie afftammen, eindigen in 't gemeen op e of o gelyk wza/zw male, tutus tuto: Maar, die van de Adiettiva inde derde declinatie afftammen, eindigen in't gemeen m ter. ge\ykfortis fortiter, fapiensfapienter. , ^y_zyn gedeeltelyk eenvoudige (ftmplicia), gedeeltelyk famengeftelde (Compofita) , B. v. hodie uit /zoc en die, Jaepenumero uit /hepe en numero, maenopere uit m^zzo en opere, quapropter uit 9ufle en propter, denuo de eu novo, ficilieet uit ficire Heet, videlicet uit yï&r< /zee/;, yzez^f uit /ze en uti, perfaepe uit per en faepe cet IV. Men verdeelt ze naar haare betekenis in veele klaslen, het welk geene byzondere nuttigheid heeft lichter willen wy er eenige aanhaalen: i) Sommigen duiden eene plaat? aan : a) op de vraage, waar;- H.er is de uitgang % of ic gewoonlyk, gelyk ibi daar; uèt waar? ubique overal, ubieunque waar het ook zy; A<« 6ter,.tófc, Mie daar, aldaar: />) op de vraage waar heen? alwaar de uitgangen uc, o en orjum Mum, gewoonlyk zyn, gelyk huc hier heen, iflue , illnc d^r heen, quo waar heen? eo derwaards, eodem naar dezelfde plaats, quocunque werwaards het zy, ultro citroque heren derwaards, ifto derwaards heen, intro naa binnen , alio elders heen, dextrorfium te regtehand, finiftrorfium naa de linlcehand , quorjum waar heen ? deorfum ncderwaards furjum opwaards, naa boven enz. c) op de vraage, van waar alwaar de uitgangen ine en de gewoon zyn, gelyk van hler> ifiinc, liane van daar, unde van waar? undecunque van waar hef zy, undique van alle kanten' nlitmde ergens vair daan enz. 2) Sommigen wyzen een' tyd aan, gelyk: quando wanneerquandocunque, quaudoque wanneer het zy: c ras morgen' Jiodie needen ; «««e nu, thans, tos nü, reeds - inane vioeg: jero Iaat, otóiz oudtyds, ééns: <#« lang «/« als etw wanneer; duin tetwyl: ^'0fMe daaglyks; »«fter onlangs ; wo.'.'o zo even; ram primum zo dra als; quam trimum ten eerden : fimul met ae, aZ2«e, ook zonder deeze zo dra, a!s enz. ' 5) Eenige dienen tot getallen, gelyk primum eerflelyk, de'.  Van de Adverbia. iep deinde daarna, ten tweeden, turn hier op of ten derden, praeterea buiten dien of ten vierden enz. dus kan men verders poftea, porro, infuper en op het einde denique, poftremo zetten. Semel eenmaal, bis tweemaal, ter driemaal, quater viermaal, quinquies vyfmaal, fexies, Jepties, otïies, novies, decies, vicies, tricies, centies, millies cet. ■ Men brengt hier ook toe faepe, crebro dikwyls, plerumque meestendeels, raro zelden, aliquoties eenige maaien, toties zo dikwils, quoties hoe dikwils? iterum ten tweedenmaale, rurfüm wederom enz. 4) Sommigen dienen om te vragen, gelyk quomodo? qui? hoe ? ubi waar ? ubinam waar zo ? unde van waar ? quando wanneer? quam diu hoe lange ? quo waar heen ? cur, quare waarom? Byzonder vragen num, an en ne, gelyk num me amas ? an me amas? amasne me? Bemint gy my? ook zonder vraag: nejcio an me ames ik weet niet, of gy enz. Dus ook utrum of ne met an, by eene dubbelde vraag, gelyk: Utrum amas an odifti? Amasne an odifli ? bemint, of haaf gy ? En zonder vraag : nefcio utrum ames (amesne) an oderis, ik weet niet, of gy bemint of haat. 5) Sommigen dienen tot vergelykingen/gelyk ut, uti, Jicut, Jïcuti , velut , veluti , quemadmodum gelyk , gelyk als : tanquam, quafi als of, gelyk als: perinde, aeque even zo: tam zo ; quam als : magis meer: minus minder enz. <5) Sommigen drukken eenige verzekering uit, gelyk nae, profelio, fane voorwaar ; utique alszins ; vere in waarheid, waarlyk: certo, certe, haud dubie zeker. 7) Sommigen drukken een vermoeden uit, gelyk forfan, forfitan, fortaffe , fortajfts misfchien. 8) Sommigen ontkennen, gelyk non, haud neen, niet: minime geenszins: nedum gezweegen , laat ftaan. 9) Sommigen verbeteren, gelyk pof ia* veelmeer, imo liever neenmaar , ja , veelmeer; quin ja, veelmeer. 10) Sommigen fluiten andere dingen uit, gelyk Jota, modo, tantummodo , tantum, duntaxat alleen, 11) Sommigen drukken den aart en wyze uit, gelyk bene wel, melius beter, optime allerbest, zeer goed: pulchre fchoon, fraai, pulckrius fraaier, pidcherrime zeer fraai, audaüer . iloutelyk , prudenter voorzigtiglyk , fapienter wyslyk, diligenter naarib'glyk , ftudiofe yvrig , retle regt , mak kwalyk, Jlulte dwaaslyk, coram mondeling, dam heim1-yk , omnino gehpellyk , doBe geleerdelyk , amice vriendlyk, fimul te gelyk, una te famen , membratim by ftukken, ftuksgewyze, celeriter, cito fnellyk enz. - Not.  1IO Van de Adverbia. Not. Men telt ook velen onder de Adverbia, dat eigenlyk ablativi zyn, gelyk vefperi de» avonds, diu by dag, noÜu by nagt, merite billyk, vero waarachtig, dus ook certo, falfo, crebro cet. Maar Age, Agite (en Agedum, Agiteduni) het welk men kom aan vertaalt, is de Imperativus van ago doet! verders quare, quamobrem, quomodo cet. zyn faamgeftelde woorden uit qua re, quam ab rem, quo modo cet. V. Veele Adverbia hebben de trappen van vergelyking (Gradus). Hier fchikken zich die, welke van Adiettiva afftammen, naar dezelve. Te weten: i) als de Pofitivus der Adiettiva uitgaat op us, a , um , of er, a, um, zo gaat de Pofitivus der Adverbia uit op e ofo, gelyk dottus dotte, pulcher, pulchre, certus certo eet. Doch van multus komt multum, van parvus parum, van humanus humaniter en humane. Maar is de Pofitivus van het Adiettivum in de derde Declinatie, gelyk lenis, felix, fapiens, acer, zo gaat de Pofitivus van het Adverbium uit op ter, gelyk leniter, feliciter , ,fapienter , acriter: doch van facilis komt facile. 2) De Comparativus van het Adverbium is met het Neutrum van den Comparativus van het Adiettivum hetzelfde, gelyk dottius, melius cet. 3) De Superlativus van het Adiettivum is gelyk aan den Superlativus van het Adiettivum, behalven dat hy usm e verandert, gelyk dottiffimus dottiffime , optimus optimé. gevölglyk zegt men, dotte, dottius, dottiffime: Male, peius, peffime: Bene, melius, optime: fimiliter, fimilius, fimillime; fortiter, fortius, fortiffime: magnifice, entius, entifiirne cet. Wanneer derhalven de Adiettiva de Gradus niet door or en fimus, maar door by voeging van magis en maxime maaken, B. v. egregius, magis egregius, maxime egregius , zo maaken het de Adverbia ook zo, gelyk egregie, magis egregie, maxime egregie> pie, magis pie^ maxime pie. Ook andere Adiettiva, die niet van Adiettiva afftammen, hebben Gradus, gelyk faepe, faepius , 'faepiffime: diu, diutius, dhttijfime: nuper, nuperrime zonder Comparativus. Sommigen hebben geen' Pofitivus, gelyk magis, maxime: ocius ociffime: potius potifiimum; anderen geen' Superlativus, gelyk fatis, fatius: tempori by tyds, (de oude Abl. van tempus) , temporius en temperius tydiger. ZE-  Van de Prdtpefitiïn of voorzetwoordjes. 111 ZEVEN D' E AFDEELING. Van de PraepoGën of voorzetwoordjes. Praepofitiones zyn woorden, die voor andere woorden gezec worden, om of een faamgefteld woord (Compojitum) te maaken , of om een cafus te regeeren ,' of in beiden opzigte. Zy zyn derhalven van tweederlei foort. I. Sommigen worden alleenlyk voor een woord gezet , om een 'faamgefteld woord te maaken ; en ftaan derhalven nooit alleen, en heeten onaffcheidbaare praepofitiën (infeparabiles). Zy zyn de volgende: amb, torn, dis, re, fe , ve, ne. 1) Amb om , gelyk ambire rondomgaan. Voor de Confonanten verkndert het in an, gelyk anquiro, anceps. 2) Com met, te faarnen, behoud de m voor b, m, p; gelyk combibo, commeo, compono: voor de overige Confonantcn verandert het de m in n, gelyk confrihgo, conjungo cet. Ook word de m dikwils in de volgende Confonant veranderd, gelyk colligo , corruo cet. voor conti go, conruo. Voor een vocaal en voor de h valt de m weg, gelyk coeo , cohabito cet. behalven comedo, comhia : fomtyds neemt, dit co de volgende vocaal geheel weg, gelyk cogo voor coas.o. 3) Dis of di ver, in verfcheiden deelen, gelyk disiicio vcrftrooïen, digero cet. Ook word de s in ƒ veraisfeld, gelyk differ , difficilis cet. voor disfero cet. 4) Re te rug, wederom, gelyk reiicio terugwerpen, rcvertor cet. Voor een vocaal en h neemt het een d aan, gelyk redeo, redhibeo. 5) Se bezyden, gelyk fepono bezyden leggen. 6) Ve zonder, gelyk vecors zonder verftand, onverftandig. 7) Ne beteekent eene ontkenning, gelyk nefas. 11. De overigen heipen ook wel gedeeltelyk een faamgefteld woord maaken; maar zy kunnen ook alleen ftaan, en heeten daarom affcheidbaare (feparabiles),en regeeren dan öf eenen Accufativus, of Ablativus, of de beide Cafus. A) Eenen Accufativus regeeren de volgende: Al 1) tot 2) by 3; ten aanzien 4) jegens enz. Apud by 1 ^  fi2 Van de Praepofitiën of voorzetwoordjes. Ante voor (gelyk voor drie dagen enz.) Adv erf us en Adverfum tegens, jegens Cis, Citra aan deeze zyde B. v. de rivier Circa, Circum om (B. v. om de ftad gaan) Circiter omtrent, tegen B. v. den middag enz. Contra i) tegen of tegen over 2) integeudeel Erga jegens (B. v. liefde jegens God) Extra buiten, behalven Intra binnen, van plaats en tyd Infra onder (B. v. onder de Tafel) Inter onder of tusfchen (B. v. onder de menfchen zyn) Iuxta, nevens, naby Ob 1) wegens 2) voor (B. v. voor oogen zyn) Penes by (wanneer het een vermogen of eene bezitting beteekent) Per door (ook by, iuro per deuni) Pone achter Poft na of achter Praeter behalven, uitgezonderd Prope na, naby Propter 1) wegens 2) nevens, naby Secundum 1) naar of volgends, 2) na (van tyd) Supra boven Trans aan geene of de overzyde (B. v. de rivier) Verfus na of waards (B. v. rft Poolen heen) Ultra aan geene zyde (B. v. der rivier) Boenen Ablativus regeeren de volgende: A, ab, abs van. Not. r) a zet men alleen voor een Confonant, behalven voor de h; ab ftaat voor een vocaal, en voor h, ook dikwyls voor andere Confonanten : abs ftaat alleen fomwylen voor t en q, gelyk abs te, abs quovis; 2) a (ab) van en de van, is onderfcheiden : a ftaat, wanneer iet van iemand gemaakt of gedaan word, het zy dit in zaaken of woorden beifaat: B. v. dc wereld is van God gemaakt: de redevoering is van Cicero gehouden, d. L hy heeft ze gehouden: de ftaat, wanneer het zo veel is, als aangaande, nopends, of wanneer het iemand betreft, gelvk de luiden fpreeken van u. Absque zonder, is zeldzaamer dan fijie Clam heimlyk, zonder weeten * Cara n voor of in tegenwoordigheid- Cum met, benevens De van, nopends, aangaande E  Van d> Praepofitiën of voorzetwoordjes. 113 E en ex uit; na of federt. Not. e ftaat alleen voor een Confonans, behalven de h : ex ftaat voor de vocaalen en alle Confonanten. Prae 1) voor d. i. wegens 2) by, d. i. in vergelyking Pro 1) voor of in plaats van 2) naar B. v. vermogen Sine zonder Tenus tot aan B. v. den hals. C) Den Accufativus eri Ablativus regeeren de volgende: tri 1) in, met den Accufativus op de vraag waar heen? met den Ablativus op de vraag, waar ? 2) jegens, met den Accufativus , gelyk , de liefde jegens God, 3) onder, met den Ablativus, gelyk, de geleerdfte o^der de Grieken. Sub 1) onder, op de vraag waar keen? met den Accufativus, « en op de vraag waar? met den Ablativus: gelyk onder de bank : 2) tegen B. v. den nagt: 3) naby B. v. den berg. Super buiten; boven. Subter onder, gelyk onder de tafel. Aanmerkingen. li Van deeze Praepofitiën worden ook de volgende voor andere woorden gezet, om faamgeltelde woorcen (Compofita) te maaken. 1) Ad, gelyk adfero of affero; adpono of appono cet. 2) A-ite, gelyk antepono voortrekken. 3) Circum, gelyk circumdo omgeven. 4) Inter, gelyk interpono tusfchenftellen. 5) Ob, gelyk obfero of of ero tegendragen, aanbieden. 6) Per, gelyk perlego doorlezen: ook beteekent het zeer, gelyk perdotlus zeer geleerd. 7) Poft, gelyk poftpono achterzetten. 8) Praeter, gelyk praetereo voorbygaan. 9) Trans, gelyk transjicio of traiicio over of aan de andere zyde zetten. 10) A, ab, abs, gelvk amitto, obiicio, abfcedo. 11) De : daar het nederwaards , of een ophouden beteekent, gelyk delabor nedervallen, demons zonder verftand, verftandeloos: detono ophouden te donderen. 12) Ex en e, gelyk eiicio uitwerpen, exeo uitgaan; dus is effero voor exfero of ef'ero fomtyds beteekent het in de boogte, gelyk efcendo opklimmen. 13) Prae, daar het een' voorrang beteekent, gelyk praeferre voortrekken, praedives zeer ryk. H 14)  U4 Van de Praepofitiën of voorzetwoordjes. 14) Pro, wanneer het of hervoort beteekent, gelyk profero? of voort, verder, gelyk propago voortplanten. 15) In, gelyk infero indragen. Dikwils beteekent het niets gelyk mfringo verbreken. Men gelooft, dat het ook on beteekent, gelyk indotïus ongeleerd: doch dan fchynt het niet dit in, maar uit fine, Gr. &vev, gemaakt te zyn De n word dikwils in de volgende letter veranderd' gelyk ühdo, irritus. 16) Sub ivanneer het dan onder beteekent, gelyk fubpono of Juppono : dan nederwaards, dan in de hoogte, dan eene nabyheid. 17) Super, gelyk fupêrfio. 18) Subter, gelyk fubterfugio. II. Veele Praepofitiën worden ook zonder haaren Cafus gevonden, en ftaan.dan als Adverbia, gelyk: 1) Ad, wanneer het heet tegens, by , in het te kennen geven van een onzeker getal , ftaat by de Gefchiedfchryvers dikwils zonder Accujativus, gelyk; occifis ad quingentis. 2) Ante, wanneer het beteekent te voeren, voorheen, ftaat ontallyke keeren zonder Accufativus, gelyk ante dixi. •f) Alver jus (um), wanneer het daartegen beteekent', en Citra ftaan fomtyds zonder Accufativus. 4) Circa rondom, Circiter omtrent, Contra, wanneer het integendeel , daarentegen beteekent , extra behalven, ftaan zeer dikwils zonder Accufativus. 5) Intra ftaat zelden zonder Accujativus. 6') Infra , wanneer het onder heet, ftaat fomtyds zonder Accufativus. 7) Iuxta nevens, Propter daar nevens, Prope naby, in de nabyheid, Pofi daarna, ftaan zeer dikwils zonder Accujativus. 8) Pone achter, achter na , ftaat meesttyds zonder Accujativus 9) Iraeter behalven, jecuudiun naar, (achtervolgends) ftaan zelden zonder Accujativus. 10) Supra boven, Ultra over, verder, ftaan zeer dikwils zonder Accujativus. » n) Verjus jegens, (laat zeer dikwils als een Adverbium en heeft de Praepofitie ad of in by zich. 12), Clam heimlyk, zonder iemands weten, ftaat niet zelden zonder Accujativus. 13) Coram mondeling, in tegenwoordigheid, Super daarenboven, ftaan dikwils zonder haaren Cajus. 14) Subter onder, ftaat fomtyds zonder zynen Cafus. III.  Van de Praepofitiën of voorzetwoordjes. 115 III. Men vind ook veele Praepofitiën achter haaren Cafus gezet, gelyk: 1) Verfus en Tenus ftaan altyd achter haaren Cafus : en cum word met me, lè, fe, nobis, vobis altyd, en dikwils ook achter den Ablativus van qui gezet, gelykRo'tiam verfus , capulo tenus, me cum, tecum, fecum, nobiscum, vobiscum, quocum (jquicwn), quibuscum 2) Ook anderen, gelyk ad, inter, citra , circa, contra , 'penes, propter, ultra, de, vind men by de beste Schryvers achter het pronomen qui, quae, quod, gezet. Ook vind men by^ Nepos hunc iuxta , Diomedonte coram , en by Tacitus lucem intra, Scythas inter, urbem iuxta cet. Ook zegt Livius: qui Faéfulas inter Arretiumque iacent. Not. Veele tellen ook fecus, usque, palam, fimul, prtdie, pojiridie onder de Praepofitiën. Maar de Cajus, die fomtyds by deeze ftaat, word eigenlyk van eene uitgelaatene Praepofitie geregeerd : gevölglyk noemt menze beter Adverbia. ACHTSTE AF DEELING. Van de Conjunótiën of Koppelwoorden. ConiunOtiones zyn koppelwoorden , d. i. woorden , door welke twee of meer woorden en voordellen verbonden worden. Zy zyn veelvuldig, en heeten L Copulativae, gelyk: Et, que, ac, atque en." Als het tweemaal ftaat, dan heet het, zo wel, als ook, of niet alken, maar ook. Not. que word achter aangevoegd, gelyk pateique. Et, etiam, quoque ook. Item ook, insgelyks: vel, ook, zelfs. Nee, Neque en niet, ook niet, noch: voor vero, enim heet het niet. Als nee of neque tweemaal ftaat, dan heet het gemeenlyk noch. Turn tweemaal, of cum met turn heet zo wel, als ook, of niet alleen , maar ook. II. DisiunEtivae, gelyk: Sed maar. Aut, vel, ve of. Maar als aut of vel tweemaal ftaat, dan heet het de eerfte fceèr het zy , de tweede keer of: ook kan men daar voor 'tweemaal jive H 2 of  116 Van de Conjuntïië'n of Koppelwoorden. of feu nemen, of ééns five en ééns feu. Not. ve word achter aangehecht, gelyk paterve. III. Explicativae, gelyk: Seu, five of, by twee verfcheiden naamen van éénen perfoon of zaak, gelyk Pallas feu Minerva: verders fcilicet, nimirum, nempe naamlyk, te weten. IV. Conditionales, gelyk: Si indien , voor zo verre : fin (met en zonder autem) maar indien, maar in zo verre (gemeenlyk als fi voorafgegaan is): Siquidem indien anders, indien naamlyk: Nifi, ni indien niet, in zo verreniet: Dummodo ind'ien maar, waar voor ook dum of modo gezet word: dum ne, modo ne, indien maar niet. V. Adverfativae, gelyk: At, aft, verum, enimvero , at qui , fed, vero, autem maar of alleenlyk. Tarnen nogthans, egter. Attamen maar nogthans, evenwel. VI. Concejfivae, gelyk: Etfi, tametfi, qtianquam, quamvis. Heet alhoewel, offchöon. Etiamfi fchoon ook. Qj:antumvis, quamvis hoe zeer het ook zy. Ut gefteid, dat. Equidem ik wel, ik voor myn perfoon, ik ten minlten. Quidem wel, ten minften. VII. Caufales, gelyk: Nam , namque , etenim, enim want. Ouia , quoniam, quod , quando dewyl , omdat. OuoT'óat, wanneer het zo veel is , als dewyl. Ut, quo'op dat, ten einde. Ut dat (na zo groot, zo zeer enz. na bidden enz.) Ne , quin, quo minus dat niet. Qjiippe als B. v. quippe qui als die enz. Cum alzo, B. v. alzo het zeker is enz. VIII. Conclufivae, gelyk: Ergo, igitur, itaque, ideo, ideirco, hine, inde , proinde, propterea, quare, quamobrem daarom , derhalven , dienvolgends, des wegens, alzo; B. v. wy zien derhalven, dat ,enz. IX. Ordinativae, gelyk: Primum eerftelyk, deinde ten tweeden, turn ten derden, dan volgt praeterea , poftea , porrc, infuper of ook weder deinde , turn: ten laatften poftremo, denique emdelyk. Want men telt niet geernprimo, fecundo, tertio cet. X. Tem-  Van de Interjeétiën. 117 X. Temporales, die een tydsbepaaling beginnen, gelyk: Pofteaquam, poft quam nadat, ubi, ut, ram, wanneer, tóen, üMyfjondertusichen, ofgeuuurende dien tyd, dat: fimul met gr of atque, of ook zonder beide, zodra als enz. Not.Enim, autem, vero, quidem, quoque ftaan niet gecm in 't begin van eenen volzin , maar worden achter één of ook meer woorden gezet, gelyk Nemo enim cet. NEGENDE AFDEELING. Van de InterjeSli'ên. Intcrjecliën (Interjectiones) zyn woorden van hartstogten , of teekens eener gemoeds-aandoening , van vreugde, droefheid enz. B. v. in 't Nederduitsch ! o! ach! Helaas! au! enz. Even dus in 't Latyn. Men rekent er in 't gemeen de volgende toe: 1) By vreugde: evaxl io! in! 2) By weenen : hei! hoi! olie! 3) By beklaagen : vae! kei! ah! eheu! 4) By ongenoegen: eheu! oh! proh! vak', hem! Ook rekent men hier toe malum ! (Jubftant.) de henker ! 5) By liefkoozen: eia! ei lieve: fodes (voor fi audcs) i. e. hoor ééns, als u belieft! dus ook fis (voor fi vis). Men telt hier ook toe quaefo en obfecro ik bid, amabo ik zal u liefhebben, het welk ook Verba zyn. 6) By roepen: heus! i. e. hoor hier! 0 ! eho ! 7) By zekere antwoorden : als men niet wil uitkomen : hem! 8) Als men iet pryst of goedkeurt, gelyk euge, i, e. braaf! eia wel aan ! 9) Als men zich verwondert: hem\ ehem\ o\ vah\ huil 10) Als men uitroept: 0 ! ah ! . ■tforr-— - —~e> VIERDE HOOFDSTUK. Van de betcekenisfen der woorden. "\/Ten mort ook dc woorden verdaan, dat is, haare 1VJ. beteekènisfen leeren. Hier toe kan eene korte Spraakkunde omnoog'vk genoészaame aanleiding geven. H 3 Men  i r 8 Van de beteekenisfen der woorden. Men moet hier een goed Woordenboek raadplegen. Echter zullen wy ons hier over twee zaaken kortelyk verklaaren, i) voor eenige onregte beteekenisfen waarfchuwen , 2) eene gemaklykheid by het aanlceren der beteekenisfen tragten aan de hand te geven. I. Men moet van de woorden geene onregte beteekenisfen leeren, gelyk: Ambt io is niet trotsheid, maar veel meer verwaandheid, eerzucht. Aequor is niet de zee in 't gemeen, maar wanneer zy ftil en vla*k is. Anhnal niet enkel een dier, maar elk bezield wezen. Apparere niet fchynen, den fchyn hebben, maar verfchynen, zigtbaar, openbaar zyn. Arma zyn alleen wapenen ter verdeediging, gelyk helm, fchihl enz. niet wapenen, om aan te vallen, als fpies, degen enz. Avams heet h..bzugtig, geldgierig, maar niet in "t gemeen, gierig, karig. Calamitas niet elk ongeluk, maar daar een gewigüg verlies is. Columnia is niet de laster, maar chicane. Convincere niet overtuigen in 't gemeen, maar alleen van eene kwaflrie zaak ,"als van eene misdaad, dwaaling enz. Crimen niet de misdaad op zich zelve, maar die iemand te last gelegd word, een verwyt, befchuldlging. Diilgenti.% niet de v!yt , naarjiigheid , maar zorgvuldigheid, behoedzaamheid. D'vertere heet van eikanderen gaan: devertere inkeeren. I;:.o flemt niet ligt toe, maar heet in 'c gemeen ja veelmeer, nemaar, omgekeerd, au contraire. InfaHs niet elk kind, maar dat nog niet fpreeken kan. Laaueus niet elkeyïni, maar een valjlrik. Legem ferre niet ligt eene wet maken, maar eene wet voordellen. Lïberi zyn kinderen, niet met betrekking tot de jaaren, maar tot de ouders. Magijlratus was een byzonder eerambt, niet deStads-Overigheid. Omnint) heet in 't gemeen geheel, gantscklyk. Opinio vermoeding, niet alle meening. Pietns kan zyn de liefde tot God, ouders, nabeftaanden enz. Próviniia is een Landfchap, dat de Romeinen met hunne Staa- teri veiëenigden, en door eenen Stadhouder lieten regeeren, eri fcfiattingeri daar in Iigten. Tu licmi niet Tollenaars', invorderaars van den tol, maar Generaal-rjachters der Romeinfche inkomffen. Pu-  Van de beteekenisfen der woorden. „ 11 p Publicus niet openlyk, voor alle menfchen, maar het geen met betrekking tot den Staat, in naam van den Staat enz. gefchied. Reme'dium nooit elk middel, maar een hulpmiddel tegen iet. Salus niet gezondheid, maar de onverhinderde weivaart van iemand, het heil, de veiligheid. Si indien, van eene voorwaarde, niet van tyd. Tunica is het onderkleed, de vest. Vema een fliaf, die in zyns Heeren huis gebooren is. Vultus de gelaatstrekken. II. Tot gemaklykheid, om de waare beteekenis te vinden, dient, 1) Dat men op de afdamming der woorden zie, B. v. animal van anima het leven, gevölglyk, het geen leeft: avarus van avso en des] derhalven geldgierig; aequor van aequns gelyk, vlak, 'gelyk de vlaktens : mollis is uit mobilis, derhalven buigzaam, week: prudens uit provideni, gevölglyk voorzigtig, kloek; dus ook iniprudens ouvoorzigtig, verders, of zy uit het Giiekscn komen, gelyk ma/ram eigenl-yk eene plaats der Mufen enz. 2) Dat men de uitgangen der woorden verfla, gelyk: a) Qjiam beteekent ergens, gelyk quifquam ergens iemand; usquam ergens. V) Cunque beteekent eene algemeenheid,'of het zy, wie, wat, hoe, waar, wanneer het wille, gelyk 'quicunque, 'ubicunque cet. 'c) O en uc beteekenen by Adverbia waar heen ? gelyk eo, quo, hue cet. maar ine beteekent va'n waar? gelyk hinc est. en ic waar? gelyk hic illic cet. d) Ofus en idus wyzeh eene mecnigte of volheid aan, gelyk pifcofus vol visfehen , dus .ook annofus , vinofus, ingeniojus cet. Floridus vol bloemen , dus ook herbidus cet. e) Ibilis wyst eene ligtheid , waardigheid , doenlykheid aan, gelyk: crédibilis gelooflyk, amabilis lievenswaardig, flebilis cet. ƒ) Per of ferus dragende, gelyk pihtfer pynboomdragend. g) Ficus van facio, gelyk beneficus goeifdaadig enz. h) Eus beteekent, dat iet uit metaal, hout enz. gemaakt, maar atus, dat het daarmede overtrokken, of voorzien, beftaagen is, gelyk aureus goud, vair goud, auratus verguld , met goud beflagen, dus ook argentcus, argentatus, aereus , buxeus uit busboom enz. In plaats van £1 4 eus  120 Van de beteekenisfen der woerden. eus heeft men ook inus, gelyk Cryjlallinus van krystin enz i) Atis beteekent dikwils eene gelykheid, gelykvormigheïd B. v. regalis koninglyk, koningen pasfende, B. v. diviWtle regales: maar regius koninglyk, d. i. eenen koning toekomende. k) Urio (in de Verba) beteekent een verlangen , gelyk efurio cet. 1 1) Etum en eum, beteekenen eene plaats, verblyf, gelyk dumetum eene plaats, daar doornen zyn, vinetum wyngaard, wynberg, caftanetum cet. Muf eum verblyf der Mufen. Studeerkamer enz. Gynaeceum vrouwenvertrek de Harem. Ook arium beteekent eene plaats, of verblyf, gelyk aviarium een vogelhuis, armarium, facrarium atramentarium cet. ' m) In de Subftantiva verbalia beteekent or den mansper. foon, die iet doet, ix, het vrouwsperfoon, io en us de handeling, gelyk viiïor, overwinnaar, viBrix overwmnaresfe , dus ook ultor , ultrix , ultio de wraake queftus het klagen; leBor de lezer, leüio het lezen enz.' 3) By woorden, meer dan cén b teekems hebben, moet men eerst de eigenlyke" en eerde beteekenis leeren; vervolgends kan men de anderen daar ligt van afl uien: B. v. Ambire 1) eigentlyk rondgaan, van den éénen tot den anderen ; van daar 2) óm een ambt aanhouden, om dat de Candidaaten rondgingen, en het volk perfoonlyk daar om verzogten : van daar Ambitie 1) het rondgaan om een ambt, 2) de eerzugt. Callidus j) vol eeld, B. v. van veel werk, van daar 2) ervaaren, loos. Calamitas 1) de fchade aan het gewas: 2) in 't gemeen een verlies, onheil. Egregius 1) uit de kudde uitgelezen. 2) voortreflyk. Offendere 1) onvoorziens aanftooten, van daar 2) vinden ontmoeten, 3) beledigen, 4) misdoen. Die ziqh ftoot, die' vind, beledigt enz. Probus 1) echt, B. v. goud, 2) deugdzaam. Scrupulus 1) een fcherp ficentje : dit veroorzaakt ongemak in de fchoen, van daar 2) bedenklykheid, onrust van het geweeten. Not. 1) De eerfte beteekenis is de moeder der overigen, gevojglyk de gewigtigfte; 2) zy is van alle woorden nog niet bekend, of zeker; daarom nog na te fpooren ; 3) de onderwyzer en een goed woordenboek moeten in 't begin het beste doen. TWEE-  TWEE' DE DEEL. Van de Syntaxis, of famenvoeging der woorden. De famenvoeging der woorden, (in 't Grieksch Syntaxis) moet op acht onderfcheiden wyzen befchouwd worden: i) ten aanzien der Regeering, 2) de rangschikking der woorden, 3) van het Numerus, 4) der verbinding, 5) der aj'msfeling, 6) des overvloed*, 7) der kortheid, 8) der verskunde. . 4^ . EERSTE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien der Regeering , d. i. ten aanzien van den regten Cafus, Numerus, Genus, Tempus, Aiodus cet. H'"Y omtrent is het volgende vooraf wel op te merm: 1) Alles, wat wy fpreken of lezen, zyn Hellingen, 2) f'.ene Helling beftaat (ten minften) uit één onderwerp (fubjeiïum) en één gezegde (Praedicatum). Onderwerp is, het geen, waar van iet gezegd word: gezegde dat, het welk van een onderwerp gezegd word. B. v. de vader is geftorven. Hier is de vader het onderwerp, gejlorven het gezegde. Als ik daar voor zeg, geftorven is de vader, blyft evenwel de vader het onderwerp. 3) Somtyds krygt het onderwerp een byvoeglyk woord, gelyk, de goede Vader is geftorven : de gekochte Boeken zyn verlooren. 4) Dikwils worden de onderwerpen vermenigvuldigd, gelyk: Vader, Moeder en Broeder zyn geftorven; of de gezegdens, gelyk: de Vader is geleerd, verftandig, en deugdzaam. 5) Dikwyls word het onderwerp van zyn gezegde, door inlasfching van eene nieuwe ftelling, afgefcheiden, gelyk: de Vader, dien ik zo zeer beminde, is geftorven. 6) In dit Hoofdftuli word-dikwils gezegd, een woord of Cafus gaat voor, of volgt, of ftaat by een woord. Dit H • i. Van de Appofjtie. Wannetr by een Subftantivum of Pronomen Ferfomle (ego cet.) een ander Subftantivum, ter verklaaring, of bepaaling, zonder et en zonder het Verbum Sim 'gezet word , dan ftaan zy beide in denzelfden Cafus. Dit word ' Appofitio genoemd. R. v. Cicero Conful hoe fecit: Ciceronis Confulis officium fuit: Ciceroni conjuli mandarunt: Pompeius, vir vlarus: Aetna mons: Roma urbs : Romam urbem : Socer tuus , vir egregius : aquila, regina avium , convocavit concilium : Hoe me docuit ufus magifter optimuf Ego conful hoe feci : me confulem vidiftis cet. Not. Doch men vind ook urbs Patavii : Amnis Eridani: Flumen Rheni cet. Aanmerkingen. i) Deeze Appofitio is eigenlyk eene verkorte wyze van fpreeken, in plaats van qui ot' cum met het Verbum Sum, gelyk Cicero Conful hoe fecit ftaat voor Cicero, qui Conful erat (cum conful effet) hoe fecit. Men kan 'er ook tanquam by denken , gelyk Cicero, tanquam Conful, hoe fecit, deed het als Conful, gelyk dan ook tanquam eidik wils by pleegt te ftaan. i) Het bygefteldc Subftantivum moet, als het mooglyk is, met het voorgaande in gelyke Genus en Numerus 'ftaan , gelyk : docuit. hoe me ufus (de ervaaring-) magifter opti'»:«', niet magiftra optima. Integendeel- docuit me exer- ci-  Van de -Appofuie. 123 citatio, magiflra optima, niet magifter opthnus. Dus ook: aquila, rigïna avium, niet rex: pecunia, domina mumli, niet dominus. Maar fomtyds is het niet mooglyk, dewyl » men geen voeg/aam woord in het zelfde Genus en Numerus heeft: a) in het Genus, gelyk: pecunia, au&or multarum rerum, om dat men geen auÜrix heeft : Tempus , magifter multarum rerum: Scipiones , duo fulmini. b) In het Numerus , gelyk Athenae urbs, om dat urJ>e* niet past. c) In het jSend* en Numerus tevens: Aefopus delicias tuae : Nate, m'eae vires Vir gil. Aen. I, 668. Aborigines , genus hominum agrefte cet. Salluft. Langobar.h, gens ferocior cet. Veile]. Not. Wanneer er een Verbum op volgt, dan fchikt het z;cti naar het hoofdwoord , en niet naar het bygevoegdc: B. v. FHia, folatium meum, mortua eft : Deliciae tuae, nofter Aefopus, talis fuit cet. Cic. 3) In plaats van het bygevoegde Subftantivum ftaat ook ontallyke malen een Adiettivum of Participium, gelyk : Scipio egregius in hello , fufcepit imperium : Plannibal , patri» expulfus, venit ad cet. 4) Eene fonderlinge wyze van Appoficie is Liv. Oneranae, pars maxima ad Aegimurum, aliae adverjus urbem ipjam ad Calidas Aquas delatae funt, in plaats van Onerariarum. Cic. Pittores et poetae fuum quisque opus a vulgo confiderari vult. 5) Mca unius culpa cet, behoort ook tot de Appolitie. §• h Van- de overeenkomst van het Subjcclum en Praedicatum. Wanneer tusfehen het Subjectum en Praedicatum het Verbum Sum komt te ftaan, dan ftaan ?iy bei Ie. 111 gelyke CafusJ B. v. Cicero fuit Conful: Cicero dicitur juijje Conful: fcio Ciceronem fuiffe Cohjulem; tu es dottus: fao te effe doffum. . Not. 1) Het Praedicatum moet, indien mooglyk, in netzelfde Genus en Numerus ftaan, gelyk: aquila- eft regina avhtm, niet rex : aquila dicitur effe regina avium: dicunt aquilam effe reginam avium. Ufus dicitur effe magifter optimus: dicunt, ufum effe magiftrum optimum. Exercüatio eft magiflra optima, dicitur effe magiflra optima: dicunt, exrrcitaiionem effe mas^iftram optimm. Doch indien het Biet mooglyk is, dan verandert Gems en Numerus, gelyk  124 ^ndsoverëenkomslvanhetSub]e€tumenPried\catüm. Athenae funt urbs Grneciae: Athenae dicuntur effe urbs cet Dicunt Athcnas effe urbem cet. Langobardi funt gens feta '• Langooardi dicuntur effe gens fera: Audio, Langobardos ejje gentem feram. J>) ïn.plaats v,m het Verbum fum ftaan ook foortgelyke Verba gelyk forem, manco, en de Paffiva, welke een worden gemaakt worden, genoemd worden , benoemd of verhoren worden tof een ambt, ook fchynen, daar voor gehouden, of bevonden worden , beteekenen B. v. Tu fores beatus ■ credo,_ te fore beatum. Deus manet fapiens.- fcio deum manere Japientem : Tu faBus (redditus) es dotlus : pater dicitur faBus (redditus) effe dives : fcio, patrem faBum (redditum) e[]e divitem: Tu vocaris Carolus: fcio, te vocari Cirolum. Langobardi dicuntur effe gens fera : audio , Langobardos fijje gentem feram : Cicero eleBus , creatus , defigr.atus (renuntiatus uitgeroepen) eft conful: Cicero dicitur eleBus, creatus , defignatus (renuntiatus) effe conful: Scio , Cicetonem eleBum, creatum, defignatum (renuntiatum) effe c'onfulem. Pater videtur (invenitur) doBus : Scio patrem videri (invenm) doBum : Mater habetur prudens : fcio matrem haben prudentem. Not. Doch by videor en invenior ontbreekt eigenlyk effe, §• 3- Van dc famenvoeging van meer Subjecten of Praedkaten. Twee (ook meer) Subjecten of Prae die at en, wanneer zy door de koppel woordjes (et cet.) en de woordjes van vergelyking (tam , quam cet.) verbonden worden , en net zelfde Verbum gemeen hebben, ftaan in denzelfden Lajus B. v. O Achter koppelwoordjes , gelyk et, ac, que, atque, nee, non jolum féd .etiam, cum turn of turn turn cet. 3. v. pater et mater : vk; patrem et (ac) matrem : Nee patrem nee matrem odi. Dg ius es konore et divitiis. Doch men vind fomtyds , als het Verbum tweedcrleiën Cafus regeert, ook twee Cafus, gelyk. homo eft formae pulclirae et mapno animo cet. Achter woordjes van vergelyking, gelyk quam achter oen Comparativus, of tam; acque ac (atque) ; itaut (zo als): tantum quaniun cet. 1}. v. Pater eft dottior, quam ego: jcio, pitrem effi doBiorcm, quam filium: Caius me aequt mat, ac tu: Scio, te aeque dottum effe, ac patrem Uturn. §■4.  Van defamenvoeg. van meer Subje&en enPraedicaten. 125 S: 4- Met den Cafus, daar men mede vraagt, word ook ge- , antwoord , indien er naamlyk geen ander Verbum by het antwoord ftaat: B. v. Quis hoe fecit? ego. Cuius efthaec penna? fralris. Cui dedifti librum? fratri. Quem quaeris? patrem. Doch fomtyds moet het verfchillen, gelyk : Cuium pecus hoe eft ? patris. Chianti emifti? fex groftis. TWEEDE AFDEELING. Van het gebruik der Pronomina Sui en Suus. De moeilykheid , om deeze twee Pronomina regt te gebruiken, en ze van eum, ei, eius, eorum te onderscheiden komt 1) daar van, omdat het Nederduitfche hy, hem niet alleen met eum, ei, maar ook dikwyls met fe, fibi, en het Nederduitfche zyn niet alleen met fuus, maar ook dikwyls met eius, eorum overeenkomt: B. v. Pater fcripftt, fe (dat hy). venturum eft'e: fed ego credo, eum (dat hy) non venturum.- Pater oplat, ut fibi (hem) ignofcatur ; et ego opto , ut ei (hem) ignofcatur. Pater credit, liberos fuos (zyne) effe fanos; fed. ego credo, liberos eius (zyiie) effe aegrotos. 2) Van daar, omdat de Ouden zelve hier niet naauwkeurig zyn, en dikwyls fe, fibi en fuus zetten, daar zy eum, ei, eius, eorum 'behoorden te zetten. Men merke derhalven "het volgende op: I. Sui, fibi , fe , heeft eigenlyk betrekking op bet naaste SubjsStum (Nominativus), of in dezelfde {telling, gelyk Pater feamai bemint zich zeiven, alwaar fe op pater llaat, of in de voorafgaande (telling: B. v. Pater rogat, ut fibi ignofcatur dat men hem vergeeve: hier üaat fibi op'het naaste fièiett pater , want in ignofcatur is geen fubjetl (Nominativus) : Als ik ei zette , dan zou het niet op den Vader flaan. Verders : Pater fcripftt. fe venturum eft'e dat hy (de Vader) komen zal; Als ik eum zet, dan ilaat het niet op den Vader: vervolgends, Pater credit, fibi effe curandum dat hy (de Vader) zorgen moet enz. Maar als dit hy niet op den vader moet daan, dan moet het eum, ei zyn, E. v. pater de filio fcrip-'  126 Van het gebruik der Pronomina Sui era Suus. fcripfit, eum (de Zoon) venturum: en ei (de Zoon) effe curandum. Verders Pater credit, fi Hum fibi confiulturum: hier is filium het naaste Subject by fibi, gevölglyk flaat fibi op filium, maar zeg ik ei voor fibi, dan-flaat bet op den Vader, als het verstafflaande Subject. Dit is het naauwkeafig gebruik. Maar, wanneer er geene dubbelzinnigheid plaats heeft, dan pleeg dit Sui, fibi, fe ontallyke maaien in plaats van eius, ei, eum te ftaan: JB. v. mater rogavit patrem , ut ad fe (matrem) vtniret (feil. pater). Pater rogavit filium , ut Jibi (i. e-. patri) libros mitteret. Rogavit me, ut ad fe ventrem. II. Suus, a, um wordt even dus gebruikt. Het heeft eigenlyk betrekking op het naaste Subject: B. v. pater amat liberos fuos: integendeel ego amo hortos eius: Verders : pater credit, liberos fuos (i. e. patris) effe janos: integendeel ego credo, liberos eius effe aegrotos. Verders parentes credunt, liberos fuos (hunne eigene) .effe dottos: niet eorum; want anders floeg het niet op parentes. Want eius en eorum flaan op het verder afftaande Subject, gelyk Caius de Titio credit , eius (Titii) liberos effe indottos. Verders: -Pater me rogavit, ut eius (zyne) libros infpicerem, niet fuos. Evenwel, als er geene dubbelzinnigheid is, dan pleeg fuus ontallvke maaien voor eius, eorum gezet te worden, B. v. pater me rogavit, ut libros fuos infpicerem. Dus ook: Milo rogavit Ciceronem. ut fuam (Milonis) caufam ageret. Zo zegt Cic. turn Pythius pifcatores ad fe convocavit, et^ab hls petivit, ut ante fuos (i. e. Pythii) hortulos pifcarentur. En zo fpreken de Ou'^n dikwyls. Not. Ook word fuus i) achter den Cafus obliquus van het 05jeüum gezet, gelyk Patrem fui liberi oderunt: en 2) geern voor quisque gezet, gelyk Sua cuique fors displicct cet. DERDE AFDEELING. Van de famenvoeging der Nomina Adiettiva, der Pronomina Adiettiva en der Participia met Subftantiva. §. 1. Een Nomen Adiettivum , Pronomen Adiettivum en Participium kan zonder een Subjïantivum niec verftaan wor-  Van de famenvoeging der Nomina Adie&iva. 111 worden: maar dit moet er of byftaan, ofwel niet lang te vooren zyn vooraf gegaan. Not. Een Nomen Adiettivum , Pronomen adiettivum en Participium ftaan of als een byvoeglyk woord, gelyk: liber bonus een goed boek, liber meus myn boek, liber emtus het gekopte boek, of als een Praedicaat, gelyk liber ejl bonus het boek is goed, liber ejl meus'het boek is myn: liber ejl emtus het boek is gekogt. Wanneer een Adiettivum, Pronomen, of Participium, by een Subjïantivum in dezelfde (telling gezet word, zo, dat beide famen een Subject uitmaaken, dan fchikt het zich naar het zelve in Genus, Numerus en Cafus. Maar ftaat het niet met het Subjïantivum in dezelfde ftelling, dan fchikt het zich naar het zelve alleen in Genus en Numerus: De Cafus moet door het Verbum in de nieuwe {telling beflisf worden. B. v. 1) In dezelfde ftelling, gelyk: Cicero fuit orator magnus et clarus. Homines mortui debent J'epeliri. Vidi muitos homines. Fruimur voluptate vera. Vidi hwnc hominem. Ubi ejl pater tuus ? 2) Niet in dezelve ftelling, gelyk Hic eft liber meus, 'ubi habes tuum? feil. lïbrum. Hier fchikt zich tuum naar liber alleen in Genus en Numerus. Pater mortüus eft: eum cras fepeliemus. Tu abundas libris: ego nullos habeo. Tu hudas amicos tuos: ego faveo meis. Byzonder behooren hier toe: Qjti, Qualis, Qjiantus, gelyk: Laudo homines, qui virtuti /ludent: Amjci mortui Junt, quibus ujus Jum: Praeclarae Junt res, quas deus creavit. Libris talibus uteris, quales vix alibi reperiuntur. Caejar tantas res geffit, quantae vix ab alio geri potuerint. Not. Doch het kan by geval gebeuren , dat alle deeze A.iieFtii>a en Pronomina en Participia met het Subftantivum ook in Cafus overeenkomen, wanneer er naamlyk 'geen • nieuw Verbum bykomt, of dat het nieuw Verbum den» zelfden Cafus verëischt, gelyk: Tu habes muitos libros» ego paucos. Opus eft tibi libris, quibus mihi non opus eft. Pater heri mortuus eft : is cras Jepelietur. Homines laadantur, qui virtuti ftudent. Laudo homines, quos virtus deleclat. Tu habes tales libros , quales alii non habent. Caejar fantas res gejfit, quantas alius gerere non potuit. Aan-  ï 28 Van de famenvoeging der Nomina Adieöiva, Aanmerking. Byzonder is het veelvuldig gebruik van het Pronom. qui, quae, quod aan te merken. i) Het fchikt zich naar 't voorgaande Nomen of ook Pronomen in Genus en Numerus, maar niet in den Cafus gelyk faveo iis , qui virtutem amant : laudo eos , qui vir* tutem amant: felix ejl homo, quem deus amat. Doch dikwyls komt het by geval ook in den Cafus overeen, gelyk: faveo iis, quibus tu faves: amo eos, quos tu amas, Felix ejl homo, qui a deo amatur. Dit is het gemeenfte en meest bekende gebruik. a) Het herhaalt niet zelden het Subjïantivum, daar het betrekking op heeft, B. v. Caef. B. G. I, 6. Erant omnino duo itinera , quibus itineribus demo exire poffent , alwaar itineribus onnodig was. Ibid. 29. ultra eum locum, quo in loco Germani confederant cet. 3) Het neemt het Subftantivum , naar 't welk het zich behoort te fchikken, geern by zich, en word dan een byvoeglyk woord, B. v. in plaats van narrabo tibi eam rem, quam audivi, zegt men: quam rem audivi, eam tibi narrabo: in plaats van narrabo tibi rem , de qua audivi, . zegt men: de qua re audivi, eam tibi narrabo. De Ouden fpreeken geern zo : B. v. Cic. ad Div. II, 1. §. q. ut, quam exfpeüationem tui hic concitajli, hanc fuflinere-pojfis in plaats van: ut hanc (i. e. eam) exfpe&ationem cet. Offic. I, 31. ad quas res aptiffimi erlmus, in iis potiffimum elnborabimus in plaats van : in iis rebus, ad quas apt. cet. Moeilyker is Liv. I, 1. in quem primum egrejfi funt locum, Troia vocatur voor: Locus, in quem cet. Not. Even Zo gaat het met quantus, qualis, quot, B. v. men zegt geern: quantae res a nemine geflaefunt, tantas Caefar pejfit voor: tantas res g"Jfit, quantae a cet. Dus ook Qiiales libros patm kabent , tales habes voor habes tales libros, quales pauci cet. Zo ook Quot bella alii vix legerunf, tot Pompeius gejfit voor Pompeius tot bella gejfit, quot alii cet. 4) Het flaat wel op het voorgaande Subjïantivum , maar neemt , ter verklaaring , een ander, en wel vermaagdfchapt, Subftantivum by zich, dat van het eerfte dikwyls in Genus en Numerus onderfcheiden is; B. v. Cic. ad Div. II, 10. 5. 4 cum venifjem ad Amanum, qui mons mihi communis eft cet. alwaar mons had kunnen wegblyven. Caef. B. G. I, 10. a Tolofatiwn finibus abfunt, quae civitas eft in provincia, voor qui (JPolofates) funt cet. Suil. lüg. 17. ab onu J'olis (habet) declivem latitudinem, qucr/i,  Van de famenvoeging der Nomina Adiefti va. 129 quem locum Catabathmon incolae appellant. Ibid. 36. in ante comitia, quod tempus haud longe aberat cet. Ibid. 75. ipfe ex jlumine , quam proxumam oppido aquam fupra diximus cet. Not. Dus word ook hic, is, ille, ijle gebruikt. 5) Men vind ook , hoewel zelden , dat het zich fchikt naar het voorgaande woord niet alleen in 't zelfde Genus cn Numerus, maar ook in den Cafus, hoewel het volgende Verbum dien niet regeert, gelyk Cic. ad Div. V, 14. J. 2. cum fcribas at aliquid agas eorum, quorum confuefii, gaudeo voor quibus. Dit is naar den aart der Grieken. Doch men moet de plaatzen hier niet toe brengen, alwaar de Cafus van het Verbum, dat men uit het voorgaande er onder verftaan moet, geregeerd word, B. v. Cic. Or. II, 45. non facile ejl perficere, ut irafcatur ei , cui tu velis, iudex cet. hier ontbreekt irafci iudicem by cui. Cic. ad Div. I, 9. J. 6. magnus atümorum fatius eft motus cum eorum, quorum oportuit, voor quorum oportuit motum fieri. 6) Men vind ook , dat zich qui niet naar het Genus var» het woord, daar het op flaat, maar naar het Genus van het volgende Praedicatum fchikt ; B. v. Cic. Sext. 42. conventicula hominum, quae pojlea civitates nominatae funt. Ibid. domicilia coniuntta, quas urbes dicimus. Cic. Leg. I, 7. animal hoe providum, plenum rationis, quem vocdmus hominem. Sall. eft locus in Carcere, quod Tallianum appellatur. Liv. Brixiamque, quod caput gentis erat. Doch dit vind men gemeenlyk alleen a) by de Verba zyn, noemen, ergens voor houden: V) wanneer het Praedicatum terftdnd achter qui gezet word. Hetzelfde gefchied fomtyds met Subflantiva , gelyk Cic. non omnis error Jlultitia ejl dicenda voor dicendus: Liv. I, 1. gens univerja Veneti apellati voor appellata. 7) Dikwils fchikt zich qui naar een uitgelaaten, maar gemaklyk te verftaan woord in 't zelfde Genus en Numerus, gelyk: funt, qui dicant,fcil. homines. Dit is zeer gewoon. Byzonder ontbreekt is, ea, id, ^wanneer qui quae quod in denzelfden Cajüs daarmede ftaat, gelyk errat, qui hoe credit; of qui hoe credit, errat , alwaar is by errat ontbreekt: dus ook errant, qui hoe creduni; of qui hoe credunt, errant, al-waar ii ontbreekt: dus ook: ego amo, quos tu amas, alwaar eos ontbreekt: ego faveo, qui .us faves, alwaar iis ontbreekt. Ook flaat het op het uit- , gelatene eg», tu, noS, vos, gelyk: fapiens es, qui hinc abfis. %) Somtyds fchikt zich qui quae quod naar het voorgaand 1 woord  i^o Van de famenvoeging der Nomina Adie&iva. woord alleen in hetzelfde Genus, gelyk Cic. Mil. 4, fi tempus ejl ullum iure hominis necandi, quae (Jc. 'tem. pora) multa funt, hoedaanigen er veelen zyn. 9) Men vind ook plaatzen , alwaar qui quae quod zich naar het voorgaande woord alleen wat den zin betreft, fchikt, gevölglyk niet altyd het Genus behoud, B. v. Cic. Catil. II, 10. quartum genus eft - turbulentum , qui iampridem premuntur: voor quod premitur ; by qui denkt men aan homines, dat in het genus ligt. Cic. ad Div. I, 9. g. 34. illafuria, qui cet. alwaar Clodius verftaan word. Terent. ubi illic eft fcelus (die fchelm), qui me perdidit ? Salluft. in favorem nobilitatis (i. e. nobilium ) veniret ; quorum Qnabilium) pars cet. Byzonder merke men op: Cic. no firum confilium laudandum eft , qui -—, noluerim : hier flaat qui op noftrum, i. e. meum. Terent. omnes laudare fortunas meas , qui gnatum haberem cet. Cic. nullis in aliis fermonibus verfatus 'fum; quae nee pojfunt fcribl, nee fcribenda funt : quae (fic. negotia) voor qui : Nep. teftarum fujfragiis , quod (j'c. negotium) illi ojlracifmum vacant. Sall. Coniuravere pauci —— in quibus Catilina. De qua, quam brevijfime potero, dicam: by qua moet men coniuratione denken, het welk in coniuravere ligt. Sa'.l. Iug. 40. in abundantia earum rerum , quae (voor quas, fc. negotia) prima mortales ducunt. Harder is Cic. SeneB. 3. Saepe interfui querelis meorum aequalium -— quae C. Salinattr Aibinus, htmines confulares , deplorarc folebant. Sall. Vigilias ipfe circumire non dijfidentiafutur'i, quae imperavijfet voor futuri , quod attinet ad ea , quae imperaviffet. 10) Qui quae quod, wanneer het flaat op meer Subftantiva van allerhande genera , byzonder , wanneer' zy levenlooze dingen aanduiden, ftaat gemeenlyk in Neutra plurali, gelyk Cic. Off. III, 5. voluptas, vita, divitiae, quae quidem contemnere cet. Sall. Cat. 31. ex fumma laetitia et lafcivia , quae diulurna quies pepererat cet. Cic. SeneB. 13. deleBabatur crebro funali et tihicine, quae fibi — fumfcrrt : Men behoeft quae alleen door quas res te verklaaren, of negotia dïarby te denken. Even zo zet men haec, Ma cet. voor hae res, lias res cet. ir) Wanneer qui quae quod flaat op eene geheele gedagten, of ftelling, zo ftaat het Neutrum quod, of ook id quod, B. v. amas virtutem, quod (i. e. te amare virtutem) valde laudo: Terent. in tempore-veni; quod rerum omnium eft primum. Maar flaat het op meer gedachten (ftellingen), zo ftaat het Neut mm plur die, gelyk Amas virtutem, tolis parentes: quae valde laudanda funt. By quod ontbreekt ne-  Van de famenvoeging der Nomina Adieftiva. 131 negotium , by quae ontbreekt negotia. Even dus word hoe, id, Mud, ijhid en haec, eafilla, ifia gebruikt. 12) Zonderling , maar zeer gewoonlyk zyn de fpreekwyzen: qui tuus ejl in me amor: quae tua'eft humanitas: qua es humanitate en dergelyke, d. i. naar uwe liefde jegens my, naar uwe menschlievcndheid, voor pro amore tuo, qui in me eft, pro tua humanitate cet. Cic. ad Div. Vil. 2. g. 2. qui meus amor in te eft. Ibid. XIII, 7S. qtia* tua natura eft naar uwen imborst. Sulp. in epp. Cic. qui Mius in te amor fuit. Dolab. ibid. IX, 9. qua eft humanitate Caefar, naar de menschlievendheid van Cacfar. 13) Oiii quae quod ftaat dikwyls a) voor ut ego, ut tu, ut nos ,, ut vos , ut is door alle Cafus en 'Numeri , gelyk dignus es, qui ameris, voor ut tu: dignus fum, qui amer voor ut ego: dus ook mater eft digna, quae ametur, of quam amemus: digni eftis, qui amemini; digni fumus, quos (i. e. ut nos) ametis: dignus es, cui eredam cet. b) voor cum ego, cum tu, cum nos, cum vos, cum is door alle Cafus en Numeri, gelyk: quid me prodis, qui te fervaverim? daar ik u behouden heb? 14"! De Ablativus fem. qua ftaat dikwyls, zonder dat hy op een voorgaand woord flaat; dan ontbreekt parte: en men vertaalt het: daar, of aan dien kant, daar; B. v Liv. I, 38. urbem, qua nondum munierat, cingere parat. Sall. Cat. 57. fub ipjis radicibus montium confedit, qua Mi defcenfus erat. Zo ftaat ook ea , feil. parte : Sall. Iug. 38. locnm hoftibus introeundi dedit: eaque Numidae irrupere. 15) Qjii quae quod kan het SubjeB van alle drie de Ferfoonen uitdrukken, gevölglyk by alle perfoons-uttgangen gezet worden, gelyk: non is fum, qui glorier: non is es, qui glorieris: non ii fumus , qui glorlemur : dignus fum, qui amer, dignus es, qui ameris cet. 16) Qjii ftaat dikwyls voor quis; B. v. domino navis, qui fit, aperit. 17) Voor qui quae quod ftaat dikwyls fi quis , fi qua ; fi quid, aet. wanneer er voorwaardelyk., of van eene onzekere zaak gefproken word, gelyk Cic. Verr. I, 4. non iftum magis in fe fcelus coucepi/je, quam eos, fi qui iftum liberarint, voor eos, qui iftum cet. Offic. I, 41. fit enim, nefcio quomodo, uf magis in aliis cernamus, fi quid delinquitur: voor id, quod delinq. i 3- De Pronomina hic, ijle, iUe, is, quis cet. wanneer zy als Subjecten ftaan, ichikken zich geern ten aanzien van 1 2 het  132 Van de famenvoeging der Nomina Adieótiva. het Genus en Numerus naar het Subftantivum, dat in dezelfde ftelling a*ls een Praedicatum ftaat; B. v. Hic eft pater meus dat of deeze is myn Vader, niet Hoe: dus ook : Haec eft mater mea dat of deeze is myne Moeder: Hi funt liberi mei deeze zyn myne Kinderen, dus ook ; Me eft pater meus die is myn Vader ,• Ma eft mater mea; Mi funt liberi mei: dus oek quis eft pater? quae eft mater? cet. wie is de Vader? welk is de Moeder ? Liv. eaque ipfa caufa belli fuit en dat was juist de enz. Cic. is deniqUe honos mild videri folet dat fchynt my eerst eene eere enz. Virg. hic labor eft dat is de moeite. §• 4- Sommige Adiettiva, en de Pronomina relativa qui, hic, is cet. ftaan wel by een Subftantivum in gelyke Genus, Numerus en Cafus, doch flaan dikwyls niet op hetzelve, maar op een Subftantivum, dat er onder verftaan moet worden. i) AlieBiva , gelyk primus , ultimus , extremus , intimus, fummus, medius cet. B. v. prima urbs, voor prima urbis pars: extrema urbs voor pars extrema urbis cet. gelyk habitare in prima urbe in het eerfte deel der ftad woonen : Cic. in infula extrema in' het uiterfte van het Eiland: Liv. ad primam auroram by het aanbreeken van den dageraad; Dus zegt men geern: in medio mari midden in zee, in media urbe cet. Zo ook : in fumma domo , i. e. in fumma parte domus, / 2) Pronomina, gelyk : ea fama voor fama eius rei: Terent. And.r, I. i. 27. hac fama impulfus, i. e. fama huius rei. §• 5- Men vind ook, dat de Ouden fomtyds het Adiettivum by het verkeerde Subftantivum gezet hebben, B. v. Cic. quod aedificationis tuae conftlium mea commendatione nolebam impediri, voor tuum: Liv. I, 9. accufantes violati hofpitii foedus in plaats van violatum : Ibid. 1. fed ai maiora initia rerum ducentibus fatis voor maiorum. §• 6. De Adiettiva, ook de Pronomina, worden dikwyls in plaats der Genilivi gebruikt, B. v. Lans  Van de famenvoeging der Nomina Adiettiva. 133 Laus aliena i. e. aliorum Cic. ad Div. V, 8. %. 3. Caufa regia i. c. rcgis Ibid. I, 1. Puerili fpecie dicitur vfus i. e. pueri Cic. Divin. II, 22. Senili fui(fe prudentia i. e. fenis Ibid. Nomen Afcanium i. c. Afcanii Liv. I, 1. Evandrius enfis i. e. Evandri Virg. Aen. X, 394. Dus ook iniurit mea, tua cet. in pliaats van mei, tui jegens my enz. §• 7- Men vraagt, of by één Subftantivum twee Adiettiva zonder de Koppel woordjes et, ac cet. gezet kunnen worden? Hier merke men aan: 1) Wanneer deeze twee Adiettiva eene hoedaanigheid aanwyzen, B. v. groot, klein, lang, fchoon, kuisch enz. zo moeten zy door et , ac cet. verbonden worden , gelyk longam et latam menfam niet longam latam cet. Behalven in gemoedsbewegingen; B. v. 0 rem praeclaram, infignem, admirandam ! Not. Egter vind men by de Ouden twee zulke Adiettiva buiten gemoedsbeweegingen zonder de Koppel woordjes et, ac cet. B. v. Np. Eum. 13 ext. ld militari honefto funere, humaverunt. Cic. Man. 9. magnis adventiciis auxiliis. Cic. Phil. I, 13. cariftimus tuus parvulus filius : Cic. Phil. V, 15. periculofiffimum civile bellum : Ibid. helium acerbiffimum civile: Tuft. II, ir. malam domefticam difciplinam. jyiisfehien komt dit daar van, omdat menig Adiettivum reeds zo dikwyls mét het Subftantivum verbonden is , gelyk civile bellum , domeftica difciplina cet. dat men ze beide voor één woord heeft aangezien. 2) Doch men kan twee Adiettiva heel wel zonder et, ac cet. by een Subftantivum zetten, wanneer het één eene hoedaanig.ieid, en het ander een getal, menigte, geringheid, land of plaats aanwyst, of een Nomen proprium of Pronomen is, gelyk muiti divites parentes: omnes hohefti litm'ines: muiti romani milites: nulla alia res: hanc rem'praeclaram admiror: Mithridaticum helium magnum. Ja , in gevalle het één flegts dc höedaanigheid aanwyst, kunnen er drie of meer zonder Koppelwoorden ltaan , gelyk : muitos. magnos Carthaginienfes imperatores: hos muitos magnos Imperatores cet. Zo zegt Cic. ad Div. 1, 9. g. 62. nullum meum minimum ditlum : en Ibid. VI, 6. §. 24. externos muitos claros viros. §■ 8. Dikwyls ftaan Adiettiva en -Pronomina door het l 3 . fpraak-  134 Van de famenvoeging der Nomina Adiettiva. Spraakgebruik zonder fubflantiva, ge volg! vk fubflantive, B. v. Mortales de ftervelingen , fc. homines: dextra, fc. manus: Fera,fc. beflia: Dus ook de Neutra, gelyk'Omne, omnia alles: Utile, utilia het nuttige: Cuntt'a, Pukhra', Haec, hoe cet. Zo ook Meum ejl, tuum, B. v. meum eft dijcere cet. Veelen nemen ook Adiettiva, Participia cet. by zich , deels als byvoeglyke woorden , gelyk : familiariffimus meus, iujta funebria, multa utilia cet. deels als Praedicata, gelyk honeftum ejl utile: multa funt legenda cet. Ja veele Neutra regeeren zelfs eenen Genitivus, gelyk multum-laudis, id rei cet. §• 9. Dikwyls ftaan er Pronomina by de Infinitivi, als Byvoeglyke woorden, maar meermaals Adiettiva als Praedicata , B. v. Scire tuum uw weeten : Difcere ejl pulchrum: Duke et decorum ejl pro patria mori : jacile ejl videre :■ meum ejl dijcere cet. §• IO. De Participia ftaan fomtvds alleen, gevölglyk niet als Byvoeglyke woorden, of Praedicata, B. v. 1) Partic. in ns: gelyk amantes de beminnende, minnaars 2) Nominativus Partic. Perf. paffivi Gen. neutr. by Livius zeer dikwyls, B. v. VII, 8. diu non perlitatum tenuerat dittatorem dat er niet gelukkig geofferd was, had den Dictator te rug gehouden. 3) Ablativus abfolutus van het zelfde Participium, B. v. Liv. turn demum palam fatto nadat'bekend geworden was. Ook ftaan de Adiettiva fomtyds zo : Liv. haud cuiquam dubio, ■ opprimi poffe. Cicero fchynt zo niet te fpreeken. 4) Neutrum Partic. in dum , of Gerundium neccffitatis, gelyk ejl Jcribendum, ejl eundmn. . §. II. Ook ftaat fomtyds een AdietJsum by de naamen der I etters, de Imperativi , Adverbia en andere woorden, die niet gedeclineerd worden , wanneer zy fubflantive ftaan, B. v. 3 J ■ Menja ejl dijfylkbum : trijh vale : O parvum , clarum ma it. %. I2V  Van de famenvoeging der Nomina Adiettiva. 135 §• 12. Eenige Pronomina ftaan forpryds overtollig, gelyk: 1) Me by quidem , gefyk : Habeo libros , non Mos quidcm muitos, fed tarnen pulchros. Cicero fpreekt geern dus. 2) Hoe, id, Mud, iftudL ftaan voor den Accufativus met den Infinitivus dikwyls overtollig, gelyk: Hoe (id, Mud) credas , me omnia faüurum. Ook quod voor Jï , nifi, fomtyds ook utinam , als er een punctum mede begint : gevölglyk dient het tot eene verbinding, en is dus niet geheel overtollig. §• H> Het Pronomen is, ea, id word dikwyls met et of que by de verklaaring van een Subjïantivum in denzelfden 'Cafus herhaald, en drukt ons en wel uit: B. v. habeo muitos libros et eos pulchros. Dus ftaat ook nee voor et non: certa flagitii merces, nee ea parva. Maar flaat het op een Verbum of eene geheele ftelling , dan ftaat er id , gelyk : cxfpetlabam tuas litê.ras , idque cum multis, Cic. lïr^'in* §. -4- Twee Subjlantiva by één Adiettivum, Pronomen of Participium, als een Byvoeglyk woord. ; De Romeinen zetten uit liefde tot de duidlykfieid , niet geern by twee door et verbonden Subjlantiva , vooral van verfchillende Genera, een enkel Adiettivum, Pronomen of Participium als een byvoeglyk woord, maar herh'aalen liever hetzelfde of een dergelyk; of zy verbinden ten minden de Subjlantiva door een dubbel et, B. v. Kabeo multas villas et muitos agros: habeo multas villas, non paücos agros: habeo pulchram et dommn ct villam. Doch fomtyds verbinden zy ook de beide Subjlantiva met één et. Dan ftaat het byvoeglyk woord of voor het eerfte Subfcantivum, of achter het laatfte, en fchikt zich naar het naastbyftaande, B. v. Habeo muitos agros et villas, of villas et agros muitos, of multas villas et agros, of agros et villas multas. Dus ook: habeo chartani et pennam praeclaram , of praeclaram char1 4 tam  136 Vm de famenvoeging der Nomina Adiettiva, tam et pfnnam ; ge'volglyk is bet niet goed gezegd habeo agros muitos et villas , of villas multas et agros Doch men vind ook plaatzen, daar het achter aanftaande Byvoeglyk woord zich fchikt.naar het verst-afllaande Subftantivum, gelyk Liv. gens eft, cui natura corpora ammosque magna magis, quam firma, dederit, byaldien hier magna en firma niet misfehien Praedicata zyn. §• l5- Twee (of meer) Subjecten by één AdieLfhnm, Trommen 01 Paiticipium, als één Praedicatum,. Wanneer de Ouden by twee, of meer Subieclen één enkel Praedicatum zetten, het zy een Adiectivu-n, Pro. nomen of Participium, dan komt het er op aan i) of de Subjecten van gdyke Genera zyn, 2) of z\ in Singulari oi in Plurali (taan. l) Zyn de Subjeüzn van gelvke C?«era, dan flaat het Pr-v d!ratw» met hetKoppel-r«rtei»5««i, Fid (en aniWo/'érfca, die eenen Nominativus regeeren) in fiteraWj en wel in gelyke Genus , gelyk Pater et Frater funt fani: charta et penna funt amiffae. Furtum et homicidium Junt turpia {punita). Not. Doch achter levenlooze Subjecten kan het Praedicatum met het Koppel-Ferbum Sim cet. in Singulari b,yyen . .wanneer men het by elk SubjeB. in 't byzonder denken kan B. v. charta et penna eft amiffa: Furtum et homicidium eft turpe : doch men herhaalt liever in dit geval et, gelyk: Et charta et penna eft amijfa: Et furtum et homicidium eft turpe. Ook by Pcrfooncn en andere levendige fchcpzelen kan het Praedicatum met een dubbel et volgen : gelyk : Et pater et frater eft famis. In plaats van dit dubbel et kunnen er ook "andere dergeljSte dubbele Koppelwoordjes ftaan-, gelyk turn turn ti m turn, non minus quam, aeque ac , non mans quam' non tantum Jed etiam cet. B. v. Turn charta ha penna tjt amff.: Cum pater turn frater eft fanus, charta aeque ac penna eft amiffa. Want na dergelyke dubbele Koppel-. 7°en • a!s et 't , tm turn cet. moet de Singularis a> Zyn de Subje&en van verfchillende Genera en Singularis Numeri dan ftaat het Praedicatum met hetKoppel-Ferbum ^-genlyk m Plurali, en fchikt zich by levende fchepz e , oy onder Perfooncn , ten aanzien van het Genus m:Wvita hominum efl, Cic. Rnfc.^ Am. 30. fic hic eft zo is hy, Ter. And. V, 4, 15. Harder is heri femper lenitas, Terent. And. I, 2, 1. voor fempiterna. §. 18. ' Van de Pronomina hic , i'lle , ijle , ipfe merke men aan: 1) Hic flaat op eene naby zynde zaak of perfoon, ille op eene verder afftaande ; B. v. cum patre locutus. Hune mterrogavi, niet illum. Wanneer er daarom van twee zaaken of perfoonen gefproken word, dan flaat :7/eopde eer-  Van de famenvoeging der Nomina Adiedtiva. 139 eerfte, hic op de tweede, B. v. virtus et doïïrina praeclara ejl : hanc (doiïrinam) omnes cupiunt , Mam (yirt.) contemnunt : of: Mam contemnunt omnes , hanc cupiunt. Doch men vind plaatzen, alwaar hic op de eerfte zaak of perfoon, Me op de tweede flaat. Als er drie zaaken of perfoonen voorkomen, dan,neemt men nog ijle, welk op de middelfte flaat; B. v. Mar.ius, Sulla et Caefar felicher pugnarunt: Me cum Cimbris, ijle cum Mithridate, hic cum Pompeio. 2) Ipfe , wanneer het by andere Pronomina ftaat , blyfe geern als SubjeEl in den Nominativus (behalven, wanneer de Accufativus met den Infinitivus moet ftaan, dan word het de Accufativus), alfchoon deeze Pronomina in andere Cafus ftaan, gelyk: mthi ipfe faveo: niet ipfe: dus ook me ipfe amo : tibi ipfe faves : fe ipfe amat : Behalven ia tegenftellingen , B. v. alios amas, te ipfum odifii : doch Cicero zegt ook ad Div. I, 1. in. mihi ipfe by eene tegenftelling, gelyk dan ook me ipfum, te ipfum, fe ipfum cet. ook buiten tegenftelling voorkomt , B. v. Cicero Nat. D. II. 3. extr. fe ipfos diis devoverent. §• 19. De byvoeglyke woorden, zo wel Adiettiva, als Pronomina en Participia, worden dikwyls van hunne Subjlantiva gefcheiden, B. v. Tuo unius fludio. Cic. ad Div. I. Q. J. 28. cum fententiae nojlrae magnum in fenatu pondus haberent. Not. Ja fomtyds- ftaan 'zy in de volgende ftelling , gelyk Cic. Verr. IV, 27. vafa ea, quae pulcherrima apud eum viderat, en meermaals ; Virg. Aen. X, 381. non replenda efl curia verbis, quae tuto tibi magna volant. §• 20. Van de Adiettiva Numeralia merke men nog op: 1) Unus ftaat a) by de fubjlantiva plur. numeri in Plurali, gelyk unae nuptiae: b) by de fuperlativi om te vergrooten, gelyk unus doBiffimus de allergeleerdfte. E) Van dc Cardinalia ftaat a) beneden honderd of het kleiner getal voor het grooter met et, of zonder et achter aan, gelyk feptem et triginta, quinquaginta quinque cet. dus fpreken goede Schryvers. Doch men vind ook fomtyds het kleyrer getal achter het grooter met et gazet, gelyk quinquaginta ec quatuor by Plaiitus enz. fc) Als het  140 Van de famenvoeging der Nomina Adiedtiva. het getal boven de honderd klimt, dan ftaat het grooter getal met of zonder et voor aan , gelyk centum et feptem : centum quindecim cet. Not. Ook omfchryven de Dichters fomtyds de Cardinalia door Adverbia numeralia, gelyk bis fex voor duodecim cet. 3) Van de Ordinalia ftaat zonder onderfcheid dan het grooter dan het kleiner getal voor aan, meten zonder et, gelyk fexto et vicefimo anno , tertius decimus cet. .Doch het getal, dat de honderden uitdrukt, ftaat eerst, gelyk feptingentefimo fexagefimo quinto. Not. By de Ordinalia word quifque voor omnis gezet, om de algemeenheid uittedrukken, B. v.feptimus quifque dies facris faciundis ejl dejlinatus: Decimum quemque occidi iuffit : Tertio quoque menfe proficifcitur: Millefimus quifque vix ijïa facere pot ejl. Maar quijque moet altyd achter aan liaan. Dit volgen de Juperlativi en quotus na, gelyk: optimus quifque de beste; quotus quifque hoe credit? Hoe veelen gelooven dit? 4} De Diftributiva ftaan a) eigenlyk , om aan te wyzen hoe veel aan elk in 't byzonder toekomt , gelyk : dedi't nobis bmos libros hy heeft elk van ons twee Boeken gegeeven : b) by de Jubftantiva , die alleen in Plurali gebruikt worden, ftaan zy in plaats der Cardinalia, gelyk buue nuptiae, binae litc\-ae twee brieven, bina cajl'ra cet. Doch zy ftaan ook fomtyds, inzonderheid by Dichters, by andere fubjlantha, die eenen Pluralis hebben. 5; Mille is in Singulari an Adiettivum, gelyk mille homines- cet. Doch fomtyds ftaat het Subjtamive, gelyk Nep, Milt. 5. ea mille mijit militum. Maar millia is 'een J'u'bJlantivum en beteekent meer duizenden, gelyk du» millia militum. 1 6) Het getal, dat boven honderd duizend of duizendmaal duizend gaat , word met de Aherbia numeralia vermeerderd ,- gelyk decies centum millia , of decies centena millia. 7) In plaats van millies millena zeggen de Ouden liever decies centum (of centena) millia:' zo ook vides centum ^ (centena) millia voor bis millies millena cet. I) Duies Jeftertium heet by de Ouden tienmaal honderd duizend Sejïertli , dus ook vicies fejlertium twintigmaal honderd duizend Seftertii : centies J'e/lertium honderdmaal honderd duizend Sederlii. Om dit te verftaan , merke men op : a) een S'Jlertius is eene munt , en bedraagt ongeveer een fchelling : maar een Sejlertium is eene lomnic _ geids, cn bedraagt duizend Sejlertii. b) By de Adverbia numeralia in ies is' Sejlertium alzins de Sinqu- la-  Van de famenvoeging der Nomina Adiectiva. 141 laris Gen. neutrius. Gevölglyk zou decies Sejlertium of H. S. eigenlyk zo veel zyn als tien duizend Sejlertii i maar het beteekent tienmaal honderd duizend Sejlertii. Te weten centies is daarby weggelaaten. Het woord Sestertium word in alle Cafus dus gebruikt, B. v. dos decies fejlertii of H. S.. van tienmaal honderd duizend Sejlertii : Accepi decies jejlertium (Accuf.) of H. S. Dus ook emi decies Jejlertio of H. S. VIERDE AFDEELING. Van het gebruik van den Nominativus. Daar is een dubbele Nominativus, die wel onderfcheiden moet worden; a) de eerjle ftaat voor het Verbum(\n de Schikking der Conftructie) en is het onderwerp, of de Hoofd-nominativus (de Nominativus van het onderwerp), naar welken het Verbum zich fchikt. b) De andere ftaat achter het Verbum (volgens de woordvoeging) en is de Nominativus van het gezegde ([Praedicatum) om dat die het gezegde of wel deszelfs beftemming is. Dewyl zy by de Ouden niet altyd in hun eigenlyke orde ftaan, zo zyn zy dikwils moeilyk te herkennen en te onderfcheiden. §• I. Van den Nominativus van het Subjedt, of de Hoofd-nominativus- .1. Elk voorftel moet met een Subject of Nominativus van het Subject beginnen ; B. v. pater ejl doctus, of dottus ejl pater. In beide {tellingen is pater het Subjedt. Virtus nos reddit Jelices, of Felic.es nos reddit virtus. Uitzondering. Dikwils ontbreekt deeze Nominativus van het Subjedt. A) Daar hy gemaklyk te verftaan is, daar laat men hem wesY. B. v. 1) De Nominativi Ego, Tu, Nos, Vos laat men gemeenlyk weg, gelyk amo te; amamus te cet. Not. Doch deeze. Pronomina moeten er byftaan, a) wanneer er eene nadruk in is , d. i. wanneer zy met eenen Accent uitgefproken worden , gelyk Egone jum ? ben ik het ? Tu fecijli gy hebt het gedaan , (en niemand anders"»: Nos  H2 Van den Nom. van het Subject, of de Hoofd-nomin. Co:ÊlJ5. *tT Ck- Ca*- T> *} *) By tegenftellinamat ^o fum pauper, tu dives. Frater tuus me ducit'is ê° ' vos tyramos intro- 2) ,ip?'if, f ,af"dtere Nomimtivi Z0ïdcn weSgelaaten, wanneer zy ko t te vooren voorafgegaan, of wel uit den famenhang ligt.te verftaan zyn : B. v. pater te amat et in perpetuum amabit voor et is in perpet cet. Locutus fum cum Caio Rogavit me cet. Doch wanneer er een nadruk zy ergCb"y!reaan"g * N°™^™ , dan moeten Nt;?%i r dS V0]Z.?Dder uitbating van den Nominativus a , ' 20- ommbusftrmonibus muneribusque et praefens ejt cultus Attalus et proficifcentem profecuti funt: feil R0mam. En dergelyken komen er meer voor, doch zvn niet na te volgen. ■ y 3) De Nominativus ontbreekt ook in de zeer gewoone ze*s wyzen aiunt, dicunt ferunt, men zegt, feil. homines. Zo vmd men ook fomtyds credunt, arbitrantur men geloott, admirantur men bewondert enz der3e0 Perfoons ™> het Verbum fum ontbieekt dikwils de Nominativus, wanneer qui, quae quod daarop volgt, gelyk in de volgende zegs wyzen: efl', qw dicat funt qui dicant : Fuerunt , qui dicerent cet. breekt e" homines (of »<"»"««*) ont- 5) Dikwils ontbreekt is, ea, id, wanneer qui, quae, quod daar op volgt, of voorgaat, gelyk: felix ejl, qui deum amat: Qju deum amat, felix efl. Errant, qui hoe credunt: Qut hoe credunt, errant. B) By zekere Verba ontbreekt altyd een Nominatitus, en er kan zeen onder verftaan worden, gelvk- i) By den uitgang van den derden perfoon van het Singularis der paffiva van de Verba , die geen Accufativus regeeren gelyk : parcitur mihi ik word verfchoond parcitur tibi , fratri, nobis , vobis cet. Parcebatur mihi patri cet. Dus. ook perfuadetur mihi, tibi, patri, nobis cet. ik, gy, de vader,, wy worden overtuigd enz. PerJuajum efl mihi, tibi cet. en dus door alle Tempora. 2j üy het Neutrum Particip. Fut. paffivi, wanneer het onperfooneel ftaat, en het Gerundium neceffitatis genoemd word, gelyk eft eundum of eundüm eft er moet ge-aan worden , of men moet gaan ; dus ook fcribendum efl , erat., fuit cet Not. Dit Gerundium is eltyd het gezegde: weshalven de regte fchikking is eft eundum, eft fcriben dum, en niet eundum eft cet. 3) By  y'andenNom.vanhet SubjetT,, of de Hoofd-nom in. 143 3) By de onperfoneele Verba met een Atïiven uitgang, gelyk poenitet, pudei, miferet, taedet, ook ningit, tonat, pluit, decet, oportet, piget cet. waar toe ook intereft en refert behooren. B. v. Poenitet me ik heb berouw, pudet ine ik fchaame my, taedet te het verdriet u, decet nos het betaamt ons, oportet patrem fcribere de vader moet fchryven enz.: intereft patris, refert mea, daar ligt den vader, daar ligt my aan gelegen. Not. Egter vind men ook decet met den Nominativus, gelyk forma viros negleiïa decet : ea decent : dus ook fomtyds oportent, pudent, pudeo, ook conditio me poenitet, miferet ipfe fui cet. C; De .Noniinativus ontbreekt in de zegswyze venit mihi in mentem rei, diei, temporis cet, alwaar de Genitivus ftaat in plaats van den Nominativus. Want men kan even zo wel zeggen: venit mihi in mentem res, dies, tempus cet. Men gelooft, dat deeze Genitivus geregeerd word van het uitgelaaten' negotium: en negotium rei, diei, temporis zal zo veel zyn, als res, dies, tempus cet. D) In plaats van deezen Nominativus vind men ook eenen Accufativus, byzonder, wanneer qui of quis volgt; B. v sTerent. Eun. IV, 3. n. Eunuchum, quem dcdifti nobis, quantas dedit turbas: Virg. Aen. 1, 577. U.rbem, quam ftatuo, veftra eft; alwaar de Accufativus door quod attinet ad verklaard kan worden. Maar dikwils word hy van het volgende Verbum geregeerd, gelyk Caef. B. G. I, 39. rem frumentariam, ut fatis commode fupportari poft et, timer e dicebant. Coel. in Epp. Cic. nofti Marcellum, quam tardusfit: Terent. fcin me , in quibus fim gaudiis. E) Somtyds moet de Nominativus uit het voorgaande genomen, fomtyds uit het volgende gegist wor.den; a) uit het voorgaande, gelyk fcin me, in quibus fim gaudiis Ter. voor fcin, in quibus ego fim cet. Nofti Marcellum, quam tardus fit Coel. ad Cic. VIII, 10. dus ook Liv. et, in quem egreffi funt locum , Troia vocatur voor hic Troia vocatur. b) Uitliet volgende Lm 14 vaftatur agri, quod inter urbem ac Fidenas eft voor id agri, quod cet. Men merke noe aan by den Nominativus van het Subjrft: 1) Somtyds ftaan er-by de Ouden meer dan één Nominativus van het Subject, van welke de één het geheel, de ander een dtel aanwyst: Liv. XXX, 24. Onerariae, pars maxi-  144 V™ den Nom. van het Subjett, of de Hoofd- nomin. maxima ad Aegimurum aliae adverfus urbem delatai funt voor Onerariarum. Men kan het ook aanzien als eene Appofitio, en het is hier boven ook onder deezen naam bygebragt. 2) Voor qui quae quod ftaat dikwils, wanneer voorwaardelyk gefproken word, ƒ quis, ft qua,, fi quid cet. Daar dan is ea id voorgaat, volgt of ontbreekt. B. v Cic Ven. F, 25. ijle fi qui fine s aut deformes er ant, eo's in kojtium numero ducit voor qui Jenes cet. Cic. ad Div IX, 11. non tam id laboro, ut, fi qui mihi obtreclent, a te rejutentur. Z\Bu- %U(u" J3" ?"ae' 1üod> wanneêr hy, als een Subject, het Praedicatum pauci of muiti achter zich heeft ftaat altyd in den Nominativus, alhoewel wy den Gene' tiyus in onze moedertaal aannemen, gelyk cave inimicos, qui multifunt waarvan er veelen zyn: dus ook: amici qui pauci junt. Maar wanneer pauci en muiti ftaan als een deel van qui, dan word qui in quorum veranderd, gelyk amict, quarum pauci, (muiti) adhuc vivunt, van welken enz Dus is opk quot efiis en quot funt veflnm, quot funt hommes en quot funt homimm onderfchciden : ziet hier na II, 3. 4) Ipfe blyft by Pronomina perfonalia geern in den Nominativus, gelyk mihi ipfe, me ipfe, tibi ipfe, fibi ipfe cet ITo^Afd ^jet-gbehalven tegcnftellingen. Zie hier Iï. Het Subjefl: of de Nominativus van het Subjedl vereischt het Verbum in den perfoons-uirgang, die hem toekomt. Te weten in Singulari volgt op ego de eerfte op tu de tweede, op de overige Nominativi de derde perloons-mtgang: Dus in Plurali op Nos de eerfte " on Vos de tweede, op de overige Nominativi de derdeL. v. ego amo, tu doe es,-pater le git: Nos amamus Vos aocetis, parentes legunt. Not. 1) Deeze perfoons-uitgangen volgen ook , alhoewel de genoemde Nominativi van het Subject. (Perfoonen) foms ontbreeken B. v. amo, doces , amamus, amati/: qui hoe credunt, (ii) errant. 2) Qui quae quod bekleed alle perfoonen, en kan derhalven alle perfoons-uitgangen aanneemen: B. v. ego, qui te pro amieo habui, erravi. Tu, qui literas amas, felix es Vos qui virtutem odiflis, efiis infelices. Nos, qui virtutem amamus , fumus fthees Dus ook dignus fum, \ui amer: dignus es, qm ameris: digmfumus, qui amemur cet. Dus ook nou  ï?an denNom. van het Subject, of Hoofd-riomin. 145 «0» is fum , qui glorier: non is' es , qui velis cet. non ii fumus,, qui glorieniur cet. 3) Quot , wanneer het naar het gantfche getal vraagt, heeft alle perfoons-uitgangen van den Pluralis by zich : B. v. quot fumus hoe veelen zyn wy? (faamen genomen), niet nojlrwn : dus ook guot eftis hoe veelen zyt gy? quot funt Mi homines: Zo is het ook met het antwoord: nos fumus decem wy zyn tien : vos efiis viginti: Mi funt centum. Iet anders is quot funt nojlrum, veftrum, illorum? nojlrum funt decem cet. dan drukt het alleen een deel uit: hoe veel zyn er onder ons? ulieden enz. onder ons zyn er tien. 4) De Nominativus, van het Subject, ftaat niet alleen voor het Verbum finitum, d.i. voor dat deel van het Verbum, het welk perfoons-uitgangen heeft, gevölglyk voor den Indicativus en ConiunBivüs, maar ook ontallyke keeren voor het Imperf'eBum Infinitivi: doch alleen in verhaalen. B. v. Ego currere ik liep , Caefar proficifci vertrok enz. Caef. Caefar -dbduos frumentum flagitare. Sall. pauci ex amicis auxilio effe. Cic. Verr. II, 76". haerere homo , verfari, rubere. Virg. nos pavidi trepidare metu. Men noemt het den verhaalenden Infinitivus {infinitivus narratorius, 'vacx , zo als veelen, hijloricus). Men gelooft, dat hy van het Verbum coepi geregeerd word. Doch dit past niet altyd, B. v. Sall. lug. 92. milites neque pro opere con- fiftere neque fine periculo adminijlrare cet. alwaar eer potuerunt, dan coeperunt, te verftaan zou zyn. Misfchien hebben er de Ouden geheel geen Verbum by gedacht. Ook ftaat er fomtyds cum voor, gelyk Sall. cum tarnen barbari nihil remittere cet. III. De Nominativus van het Subject vercischt ook achter zich het Verbum in gelyke Numerus: B. v. literae funt fcriptae de Brief is gefchreeven : Nuptiae funt fattae cet. Not. Achter de famenvattende woorden (ColleBiva), gelyk pars, multitudo cet. volgt dikwils by de Ouden het Verbum in Plurali, omdat zy op het denkbeeld zagen, gelyk: Lir. pars maior receperunt fefe. Sall. pleraque nobilitas (t. e. nobilesj —- credebant. Virg. pars epulis onerant menfas et plena reponunt pocula. Plaut. quid huc tantum hominum incedunt? zo veel menfchen? Men kan hier ook toe brengen de Subftantiva, die met cum verbonden worden , gelyk dux cum principibus capiuntur cet. ij Men vind ook plaatzen , daar het Verbum zich niet fchikt naar hetSubjeft of den Nominativus van het Subject., l JK maar  146 Van den Nom. van het SubjeSt, of de Hoofd-nomin. maar naar het Praedicatum, het welk eigenlyk eene fout is, die denklyk veroorzaakt is door het Praedicaat vooraan te zetten; B. v. Ter. Amantium irae amoris integratie ejl voor funt: Ovid. Art. III, 212. Feftes, quas geritis, fordida lana fuit. 3) Men vind ook plaatzen , alwaar het Verhum zich niet fchikt naar den Hoofd-nominativus of het Subieft, maat naar de verklaaringswoorden, die er by gevonden worden (appofuie) , gelyk Plin. H. N. XXXI, 2. Tungri, civitas Galliae, fontem hahet infignem voor habent. Cicero en zyne tydgenooten doen dit niet ligt. Egter is de volgende plaats van hem op te merken Ojf. I, 41. Ut piBores et ii, quir figna fabricantur, et vero etiam poetae fuum quifque opus a vulgo confiderari vult voor voluut: Hier heeft quifque de fchuld van. IV. Het Subjedt of de Nominativus van 't Subject verëischt ook achter zich het Praedicaat of den Nominativus van het Predicaat in gelyke Numerus en 'Genus. Zie hier van beneden §. 2. n. II. en III. V. Het Subjedt (de Nominativus van 't Subjedt) is 1) Gemeenlyk een Subjïantivum, gelyk: pater docet: filii difcunt. 2) Dikwils een Adjectivum, gelyk: muiti credunt: honejla Juntfequenda. 3) Dikwils een Pronomen, gelyk: Me fecit: hoe ejl bonum cet. 4) Dikwils een Infinitivus a) zonder Cafus, gelyk: errare efl humanum: difcere efl fuave': Hier toe behooren inzonderheid de volgende voorbeelden , alwaar de Infinitivus^ als Subjeft , achter aan ftaat; meum eft difcere: patris eft docere : venit mihi .in mentem vereri cet. b) met zynen Cafus , ook alles, wat daar toe behoort, gelyk: vacare culpa magnum eft folatium : Didiciffe fideliter artes emollit mores nee ftnit effe feros. Dus ook Boni paftoris eft tondere pecus, non deglubere: Patris eft alere liberos. 5) Dikwils eene geheele Helling : gelyk a) de Accufativus met den Infinitivus, gelyk: Te. non iflud audiffe mirum eft : Cic. facinus eft vinciri civem romanum. b) Hier toe fchynen ook de Hellingen met ut te behooren, gelyk neceffe eft , ut homo moriatur. Accidit, ut pater moreretur. 6) Ook het Participium Neut. generis by Livius , gelyk VII, 8 diu noif perlitstum tenuerat diclatorem. XXVIII, 26 cum ab obviis auditum , poflera die omnem exercitum ■' proficifci, non ntodo Omni metu-liheraret eos' cet. 7) Som-  Van denNom. van hetSubjetï, of ^«Hoofd-nomin. 147 7) Somtyds Adverbia , gelyk iam clarum mant fenefiras Sntrat. Perf 8) Ook fomtyds andere woorden , wanneer men niet op derzelver beteekenis ziet, gelyk: amo eft activum: amor eft paffivum : mus eft monofyllabum cet. VI. Twee of meer Subjecten (of Nominativi van het Subject) Singul. Numeri verëifctien het Verbum achter zich in Plurali, gelyk: pater et mater adhuc vivunt: charta et penna funt amiffae, inzonderheid wanneer een Subject in Plurali ftaat, gelyk: vita, mors, divitiae, pauDertas omnes homines permovent. Cic. Not. 1) By levenlooze dingen volgt ontallyke *eeren de Singularis van het Verbum, gelyk charta et penna amiffa eft. Mens et ratio. et conftlium in fenibus eft , Cic. Tempus neceftltasque poftulat, Cic. Not. Ook gebeurt het foms, wanneer onder veele Subjecten één in Plurali is, indien het maar niet op het laatst ftaat; Liv. I. 47. DU te penates patriique et patris imago et domus regia et in domo regale foliïim et nomen Tarquinium creat vocatque regem. 2) Een famenvattend woord (Collectivum) , gelyk pars, quifque cet. heeft by de Ouden fomtyds achter zich het Verbum in Plurali , B. v. turba ruunt : pars caeduntur. Zie boven n. III, 1. 3) Achter een Subject Sing. Numeri, dat met een ander door cum verbonden is , vind men ook' fo.ntyds het Verbum in Plurali: Liv. XXI, 60. dux cum aliquot principibus capiuntur voor capitur. Sall. Iug. 101. Bocchus cumptdi- übus aciem invadunt. Nep. Phoc. 2. Demofthenes cum ceteris trant expulft. 4) Eene byzondere plaats is Liv. I, 32. Hier fpreekt de Fetialis: Ego populusque Romanus helium indico. VII. Als er twee (of meer) Nominativi van 't Subject van onderfcheiden fpraakkundige perfoonen (ego, tu, pater cet. voor het Verbum gaan, dan fchikt zich de Pluralis van het Verbum ten aanzien van den perfoonsuitgang naar den waardigften , d. i. de eerfte perfoon (ego) heeft den voorrang boven den tweeden (tu), de tweede boven den derden, B. v. Ego et tu fumus felices , of Tu et ego fumus cet. Ego et pater profeüi fumus. Si tu et Tullia valetis Cic. Not. Doch dit geld alleen , wanneer de geheele ftelling aan de beide Subjecten gemeen fs. Als dit niet "zo is, d. i. als er by elk Subject, nog een byzonder woord ftaat , B. v. een Adverbium , een Accufativus enz. dan K 2 fchikt  148 Van denNom. van het Subject, of ^eHoofd-nonim. fchikt zich het Verbum enkel naar het naaste.. Subject ten aanzien van het Numerus en den perfoons-uitgang, B. v. Ego mij ere, tu feliciter vivis, of Ego mifare vivo, tu feliciter. Hier zou vivimus verkeerd zyn. Dus ook: Ego muitos habeo libros , frater paucos , of Ego muitos libros, frater paucos habet: niet habemus. VIII. Achter twee Subjecten numeri fingul. ftaat het Praédicaat in Plurali, en fchikt zich by bezielde wezens, als de genera verfcheiden zyn, naar het Mafculinum, maar by leviiilooze dingen ftaat het in Neutro, of fchikt zich naar het naaste, of kan ook met het Verbum in Singulari ftaan. Zie boven Afd. III. §. 15. §• 2. Van den Nominativus van het Praédicaat. I. Achter fommige Verba ftaat ook» een NominaHvus, die het Praedicatum uitdrukt, en daarom de Nominativus van het Praedicatum heet. Dit zyn enkel Verba, die zyn of worden beteekenen, of dit zyn of worden in zich belatten. Te weten : 1) jjjujn en forem: B. v. Deus efl iufius: Tu fores felicior, fi effes dotïior Dus ook ha furor brevis eft. ij Maneo : B. v. Deus manct iuftus. 3) Fio worden , gemaakt. Worden : exifto , evado worden : reddor gemaakt worden, (tot iet) B. v. Non omnes homines fiunt dotli.. . Non omnes redduntur felices. Nep. poftquam ephebus faBus eft. Cic. ego huic caufae patronus exfliti: Cic. perfe&us Epicureus evaferat. 4) De Paffiva, welke beteekenen genoemd of benoemd, betiteld worden. Dergelyken zyn a) nominor, vocor, dicor, en de meer zeldzaame nuncupor, ufurpor , perhibeor ik word genoemd, heete-, B. v. Tu vocaris (nominarisj Carolus. Cic. Laelius is, qui fapiens ufurpatur. Plaut. Mercurius, Iovis qui nuntius perhibetur. bj Appellor, ik word toegenaamd, betiteld, bekom den byna'am, B. v.Alexander, qui Magnus appellatur : Deiotarus appellatus efl rex. Hier toe behoort ook falutor en audio, welke, hoeivel zelden , by de Dichters ftaan voor appellor, B. v. Hor. cur ego poeta falutor? Hor. rexque paterque audifti eoram. 5) De Paffiva, welke beteekenen, tot een ambt verkoozen , benoemd ; 'of (naar de Romeinfche manier) uitgeroepen worden. Zodanigen zyn B. v. legor, eligor defignor ik  Van den Nominativus vanhet Praédicaat. 149 ik word verkooren, (B. v. tot Conful). Renuntior ik word uitgeroepen , (B. v. als Conful) ; gelyk , Cicero creatus efl conful: defignatus efl praetor; renuntiatus eft conful. Not. 'De Activa van alle tot hier tot bygebragte Paffiva regeeren 'op gelyke wyze eenen dubbelen Accufativus, gelyk : Reddidi te felicem : Romani Ciceronem creaveruni confulem: Vacant me Carolum cet, 6) De Paffiva, die beteekenen, voor iet gehouden, bevonden, erkend worden, of fchynen, gelyk credor, exijlimor, putor, habeor, iudicor, numeror, videvr, cognofcor, deprehendor, invenior, reperior cet. B. v. Pater tuus credüur (exijlimatur, habetur) doüus: Frater videtur aftutus. Socrates inventus '(repertus) eft immens. Soror tua iudicatur dotta. Maar by alle deeze Paffiva (uitgezonderd habeor) ontbreekt effe, en hier van word eigenlyk de Nominativus geregeerd ;'gelyk Pater creditur (effe) dottus; Frater vide. tur (effe) aftutus cet. gelyk dan dit effe er zeer dikwils byftaat. Not. Ook de Activa deezer Paffiva hebben eenen dub•beien Accufativus by zich, gelyk: habeo (credo , puto, exiftimo) te dotcum : Invenerunt patrem fortem als dapper enz. Doch hier word insgelyks (behalven by habeo) effe verftaan ,- gelyk het er dan ook dikwils byftaat, gelyk Credo , te effe do&um : Iudico , patrem effe fapientem cet. II. Het Praédicaat fchikt zich benevens het koppelVerhnm naar het Subject ten aanzien van het Numerus. B. v. hamo e ft mortalis: homines funt mortales: hom funt praeferenda malis. Behalven , daar in het Praédicaat geen Pluralis te denken is , B. v. mali cives funt (vocantur) fentina reipublicae: aedificia coniuntla vocantur urbs. Not. De famenvattcnde woorden (ColleUiva) hebben foms het Praédicaat in Plurali, gelvk pars in crucem aïïi, pars befliis obietti (funt) Sall. Hetzelfde gefchied ook fomtyds achter een Subject. Singul. Numeri , wanneer het met een ander door cum verbonden word f_ gelyk Nep. Demofthenes cum ceteris • erant expulfi. Zie kort hier voor onder n. V. en boven Afd. 3. J. 17, Dat achter twee Subjecten het Praédicaat in Plurali, of ook in zekere gevallen, in £ingulari ftaat, daar van zie boven Afd. 3. fi. 15. » III. Het Praédicaat, wanneer bet een Adiettivum, Pronomen of Participium is, fchikt zich in het Gemis K 3 naar l  15° Vmden Nominativus wmAeïPraedicaat. Not. Ook wanneer het een Subjïantivum is , doet het dit. ejtdicendi magijler: exercitatio ejl optima magijira. Doch dikwils is het niet mooglyk , B. v. p,c«f/a eff multorum malorum. Zie hier van boven Afd I , Dat het Praédicaat, wanneer het by twee of méér Sub' naïnhVet%ÏÏe/Chdden Sezet word > deels wi?i,^S gm- ™f™hni> deels naar het naaste ^T&Tiïl eels in ftaat'daar van JLA IV' 0.ok ftfac er acnter andere Verba een Nomi. nativus d.e wel met het Praédicaat, maar eene hoedaanigheid, nadere oepaaling, of aart en wyze van het Praédicaat, dat m het Verbum ligt, uitdrukt, eneeniger ggf |e™ is> waar by men tanquam verftaan Fz>£. a#,a«f //aajWa fublimis in aere Nifus. Cic a 'iarombus parvus fum procreatus; a vobis natus fum confularis. UC Mur. ö nemo fere faltat fobrius cet. Cic. venit in auZl?mr- ïn CaJim Caïit0- Liv- caPite "ma fre- quentes. Cic. carus omnibus exfpeEtatusque venies Vim cum corpora — refupinus frangeret. Sall. ïug. 14. lafti pacem agitabamus. Zo zegt menl cecidit pronusf Hier toe lQ™orenveete_ Adiettiva, die in plaats der Adverbia "aan, gelyk primus, ultimus, folus, en unus cet. voor frT^fiSlïwmm: folum eet. gelyk pater primus dixit: PoTf;ril/C#J,ff"m(i; eS° remanfi folus : insgelyks de roetiiche, gelyk no&umus, matutinus, vefpertinus voor Afnl' T"' Vefperi: VirS' topK — nt&wiius obambulat. Aeneas Je matutinus agebat. V Opus van node , nodig , dienftig , ftaat als een Praédicaat by het Verbum fum, en heeft de perfoon, die ie nodig heeft, m den Dativus, en de zaak, die hy van node heeft, m den Nominativus of Ablativus. jP« 7i H&j*** °Pui efi . of 'pus efl mihi libro : verwL !trr Z U T?fT> ^ ejl mihi libris. Not. rich el £V33 ,'n den Nominativus ftaat, dan fchik larf H,n ■„ J>T d3ar naar ' en ftaat dus da" i« Singu. Dlvft S« £-2 ,'' ?aat ^ in den dativus, dan oiytt het Verbum altyd m Singulari. Aan-  Van ^«z Nominativus van het Praédicaat. 151 Aanmerkingen. 1) In plaats van den Nominativus of Ablativus der zaak, ftaat ook de Infinitivus , ook de Accufativus met den Infinitivus, ook ut, gelyk: Non opus eft affirmarc: nihil opus eft, te exfpeStare: opus eft, ut lavem. Plaut. 2) Ook vind naen opus met eenen Genitivus der zaak, B. v. Liv. XXII, 51. ad confilium penfandum temporis opus effe. Men haalt ook aan Planc. ad Cic. in Epp. Cic. ad Div. X, 8. fed aliquantum nobis temporis et magni laboris et •multae impenfae opus fuerunt. Maar misfchien moet daar labores gelezen worden. Hier toe moet men die plaatzen niet brengen, daar opus het werk, de zaak beteekent, of fchynt te beteekenen , gelyk Ovid. Art. II, 14. Cafus ineft illic: hic erit artis opus. x 3) Ook vind men opus met eenen Accufativus der zaak by zich, B. v. quid ifti fuppofitum puerum opus eft? Plaut. Truc. I, 5. 7. Dus ook Ibid. V. 10. puero opus eft cibum. Men vind ook, B. v. quid opus eft mihi vita, en fi quid eft , quod opera mea opus fit vobis : Doch dat is geen Accufativus der nodige zaak ; daar ontbreekt ad. Maar zonderling is opus by faEtd. B. v. quaeritur, quid faüo opus fit , Nep. Eum. 9. dus ook quod faïïo eft opus. Hier vraagt men, pf het de Nominativus of Accufativus is. Indien het eerde, dan zou faüo zyn, ten aanzien van het doen, maar indien het laatfte, dan moest het van faUo (voor fatlu) geregeerd worden. VI. Ufus (fubft.) van node, nodig, komt by Dichters en Comediëu-ïchryvers voor, en heeft, even als opus, den perfoon, die nodig heeft, inden Dativus, en de zaak in den Ablativus , gelyk : Virg. nunc viribüs ufus. Ook gelooft men , dat de Nominativus der zaak ltaat, Plaut. Curcul. III. 13. ufus eft pecunia. .Doch dit kan ook de Ablativus zyn. VYFDE AFDEELI N.G. Van het gebruik van den Genitivus. De Genitivus ftaat 1) achter Subftantiva, 2) achter Adiettiva en Pronomina, 3) achter Verba, 4) achter Adverbia, 5) achter Praepofitiën en Interjetliën. K 4 §•  152 Van den Genitivus achter Subftantiva. • • §• W Van den Genitivus achter Subftantiva. De Genitivus word geern van een Subftantivum ge. regeerd; gemeenlyk op de vraag wiens?, of ook dikwils waarvan? waarnaar? enz. Dit gefchied, U1VU1KW1IS , i iL,Wanne" de Genitivus een doen aanwyst, en gevolglyk aStive ftaat. ? ö ^S-rby Vr3^gt men gemeenlyk wiens? xe]yk peccatum homms, van den mensch : viStoria Caefaris : Orationes Ciceronis: pugna militum: facïa virorum fortium: Sermo Furnn Hier toe behoort ook Vulnus Ülyfiis, i. e. die Ulysfes gemaakt heeft Virg. Jen. II. 436: II. Wanneer de Genitivus eene bezitting- of een hebtnJPZ7lSt' Sevo's'yk Pcftejftve ftaat. Ook hier word gemeenlyk gevraagd: wiens? gelyk: liber patris: velles matris: filius Ciceronis: fides nunUi: odium pat is: amor iVaf. By deeze twee gevallen (onder I en II) vind geen maa h.er moeten de Pofteffiva meul, tuus, nofter, vefte'r ™l f ff ' Peccatum„ msu™ myne zonde, niet mei: dus leusftult:r}7'lrUm^ Wis mea. tua cet. J% ZTji- 3 u S^mor mei' dus 00k °dium mei, tui cet beteekent geheel iet anders Zie n. III A ) figter vind men fomtyds de Genitivi mei, tui, fui cet voor- meus, tuus, fuus cet. doch dit gefch ed gemeenlyk ad Div r Cr "°S 6Cn Genitivu*Vaat, B. v. Se. poffiTconUo P?-JapcaTVUi °niüS ne adfe^ honLZ i rrf , ; feHd- T' r' 3- duorum labori■ -L_ homimm parftjjem lubem, mei, te rogandi, et tui, refpon- vent ZheJl^ ^ 3°" . imStS- gaave5van ^ ff™ ftf< V0,SC11S ^ Uit¬ dun ie!-foS?!lfT %^tivüs obieam ftaat, dat is, ca?tPbèteXnr ."^'/P Wien de handelfng overgaat, beteekent; aan word by in het Nederduitsch ge- meen-  Van den Genitivu3 achter Subftantiva. 153 meenlyk door eene Praepofitie uitgedrukt. Zodaanige Genitivi zyn 1) Mei, tui, fui, noftri, veftri (van Ego en tu): B. V, amor mei, tui, fui, noftri, veftri de liefde tot my, u, zich, ons, ulieden; Dus ook odium mei, tui cet. de haat tegen my , u enz. Deftderium mei , tui , fui cet. het verlangen naar my, ü enz. ftudium mei, tui cet. de genegenheid jegens my, enz. Zo moet men altyd fpreeken , en niet amor meus , tuus cet. Not. En nogthans ftaan fomtyds daar voor de Pronomina Poffeftiva meus, tuus, fuus, nofter, vefter, B. v. iniuria mea het onregt tegen my, Sall. Iug. 14: dus ook iniuria fua tegen hem, .27). Cat. 51. Dus ook objervantia tua eerbied jegens u, Planc. ad Cic. in Epp. Cic. ad Div. X, 24. negligentia tua nalaatigheid jegens u Torent. Heaut. II, 2, 26; odium tuum tegen u, voor tui, Ibid. Not. In plaats van mei, tui cet. kan men ook even goed zeggen in me, adverfus me, erga me, als amor erga (in) me: odium in (adverfus) me cet. 2) Ook doen dit de Genitivi der Subftantiva en Pronomina relativa, gelyk hic, Me, is, ifte, qui, idem cet. B. v. amor dei jegens God.: odium patris jegens den vader : timor Mius vreeze voor hem : memoria fratris aan den broeder : cura liberorum voor de kinderen: ftudium rei yver voor de zaak: deftderium patris naar den "vader: notitia re?'kennis van de zaak: iniuria patris jegens den vader : fpes falutis ter redding: poteftas rei gelegenheid tot eene zaak enz. welke zeer gewoon zyn. Daar zyn ook moeilyker, gelyk: ira belli, i. e. propter bellum: iudicium Verris gercgtelyk onderzoek omtrent Verres: comitia praetorum, i. e. daar in Praetoren vërkooren worden : proditio hominis jegens iemand : negligentia deum, i. e. erga deos cet. Not. Doch deeze Genitivi mogen er niet ftaan, als er eene dubbelzinnigheid te vreezen is. Want zy konden ook attive verftaan worden, B. v. amor dei de liefde Gods: odium patris des Vaders. Gevölglyk moet men den famenhang raadplegen. Als er eene dubbelzinnigheid re . vreezen is, dan zet men liever erga, in cet. gelyk amor in deum cet. IV. De Genitivus word ook van fommige Subftantiva geregeerd, die zulks niet fchynen te zyn; zodaanigen zyn inftar, nihil, en de Ahlativi caufa , gratia, ergo. K 5 i)In-  JJ4 Van den Genitivus achter Subftantiva. 1) Inflar, gelyk amo te inflar patris als een vader: Vmr injtarmontisequum aedificant: feil ad. Somtyds fchynt het de Nominativus te zyn, gelyk Cic. Ptat0 mihi unus injtar ejt omnium millium. 2) Nihil, gelyk Nihil pecuniae geen geld : nihil librorum. Dus ook nihil pulchri, mali cet. niets fraais enz Doch men vind ook niliil met het volgende Adjeüivum in ge/£ke'V> JUi' B" V' nihil reconditwn , nihil exfpetlatum Uc. Orat. I, 31. Natura folitarium nihil amat Cic. Amic 23 extr. en meermaalen. 3) Caufa en gratia om , van wegen, gelyk patris caufa, huius rei caufa ot gratia cet. Men zet het ook geern by de Pronomina poffejfiva, gelyk mea caufa mynentwegen, tua,Jua_, noftra, vejtra caufa uwentwegen enz. Dus ook meagratia, tua, fua, noftra, veftra gratia mynentwegen enz. i\ot Lauja en gratia worden gemeenlyk achter aan gezet gelyk patris caufa , (gratia) , mea caufa cet.. doch men vind ook caufa niet zelden voor , gelyk Terent. Eun i^2, 122 caufa virginis feci. 4) Ergo wegens (Gr. tm), B.' v. Nep. Pauf. 1 viüoriat ergo: Virg. Illms ergo veliimus. J , V. De Genitivus der woorden, die een getal, geSlacht, of een geheel beteekenen, word van Subftantiva geregeerd, die een deel of eene foort daar van uitdruk.Ken, ij. v. Mtf£M p de ander obietlive te verftlaaren is, B. v. patris Jiudium literarum: Cic. Sullae et Caefaris pecuniarum translatio a iuflis dominis ad alienos: Cic. ad Div. IX. 8. fuperiorum temporum fortuna reipublicae: Nep. quod fibi Agamemnonis belli gloriam videretur confecutüs. 3) Dikwils word de GenitivUs van zyn Subjïantivum gefcheiden : Liv. quia confulendi res non dabat fpatium: Liv. XXVIII, 30. quinqueremis romana unius (fc. triremis) praelata impetu lateris alterius deterfit. Dit gefchied ook by de Adiettiva, gelyk Cic. ad Div. I, 9. J. 37. de —■ fortijfimo viro meoque iudicio omnium magnitudine animi et conflantia praeflantiffimo cet. 4) Dikwils ftaat in plaats van den Genitivus een Adiettivum, B. v. laus aliena , i. e. aliorum, Cic ad Div. V, 8: Evandrius enfis, i. e. Evandri, Virg. dus ook oratio Ciceroniana, crudelitas Sullana cet. Zie boven Afdeel. 3. $. 6. 5) Somtyds regeeien de Subjlantiva verbalia in plaats van den Genitivus den Cafus der Verba , van welke zy afftammen , B. v. Plaut. quid tibi hanc curatio eft rem ? Dus ook Cic. obtemperatio Jcriptis legibus inftitutisque populorum : Caef. do mum reditionis fpe fublata. 6) Dikwils word de Genitivus van een Subjïantivum geregeerd, die uit de voorafgaande woorden moet ontleend worden, gelyk: Cic. Arch. n. nullam virtus aliam mer- cedem defiderat, praeter hanc laudis+et gloriae, fc. mer- cedem: Verr. Ati. I, ra. eos veile fidei diligentiaeque periculumfacere, qui innocentiae abflinentiaeqife fecijfent. 7) Dikwils fchynt het Subftantivum voor eenen Genitivus te ontbreeken; maar men moet het dubbel nemen,- gelyk haec vefiis efl patris, fc. veftis. 8) Dikwils ontbreekt het Subftantivum , welke den Genitivus regeert, geheel; dan moet het verband en deGefchiedenis Feeren, welk men er onder verftaan moet, B. v. «) Dikwils ontbreekt aedes: B. v. a Veftae, ad Veftae, ad Caftotis, ad lutumae, ad Dianae, ad lovis cet. by Cicero, Terstiiius, Livius enz. b) Som-  Van den Genitivus achter Subftantiva. 157 i) Somtyds ontbreekt uxor , filius , filia, fervus , difcipulus cet. B. v. Virg. Aen. III, 319. Heiïoris Andromache, fc. uxor: Cic. ad Div. IX, 10. Sophia Septimiae, ■ fc. filia. Terent. And. 11, 2, 20. forte ibi huius video Byrrhiam , fc. fervum. Theophrajïi Strato, Cic. feil. difcipulus. f) Somtyds ontbreekt homo , gelyk Nep. Cat. r. primum flipendium meruit annorum decem feptemque. Plaut. unde is, nihilii Stiet, fomni breviffimi erat. d) Dikwils ontbreekt res of negotium-, i. e. res, B. v. Plaut. dii immortales ! mercimonii lepidi ? Byzonder achter efl, gelyk magni animi efl contemnere divitias. Sapientis ejl iniuriam perferre. Eft equorum hinnire cet. daar van zie beneden §. 3.'onder n. I. 2, 3. e) Somtyds ontbreekt caufa , gratia, gelyk Ter. Ad. II, 4. 6. ne id affentandi magis f acer e exiftimes. Byzonder fpreekt Taeitus geern zo, gelyk Ann. 11, 59- Germanicus Aegyptum proficifcitur cognofcendae antiquitatis, dus ook lil, 9. cn 27. ƒ) Zonderling fchynt de plaats van Lentulus 111 Epp. Cic. ad Div. XII, 15. naves onerarias, quarum minor nulla erat duum millium amphorum cet. Dan er ontbreekt quam, en de Genitivus flaat op de vraag waar van ? Dus zegt Livius minores otlonum denum annorum , i. e. jonger dan van achttien jaaren. Doch ook ftaat de Genitivus fomtyds voor den Ablativus op de wyze der Grieken, B. v. ne minus quinum millium cet. Liv.XXX,ij.extr. Zo zegt ook Plin. H. N. Vil, 30. ' omnium triumphorum lauream adepte maiorem. Doch hier verftaat Perizonius laureis. §• 2. Van den Genitivus achter de Adiettiva, ook ge- . deeltelyk achter de Pronomina. I. Achter veele Adiettiva, inzonderheid, die eene begeerte, yver, of afkeer , een weten , gefchiktheid of óngefchiktheid , eene geheugenis of vergetelheid , een deelnemen, een ryk of arm, vol of ledig zyn, aanduiden, en ontallvke andereu, ftaat een Genitivus, die gemeenlyk in 't'Nederduitsch doornaar, aan, of ten aanzien te verklaaren is. 1) Die eene begeerte , yver of het tegendeel beteekenen : B v. cupidus of avidus laudis naar lof: fiudiofus literarum yvrig  158 Van den Genitivus achter de Adiedfiva. yvrig op de geleerdheid: fum ftudiofiffmus tui ik ben u zeer geneigd : curiofus rerum novarum die zichmet nieuwtjes ophoud , nieuwsgierig. Faftidiofus literamm latintram Cic. die een walg heeft van enz. Hier toe hé ris°clt ammS patr'ae' aPPetens ghriae, fugiens laboNot. Doch men vind ook a) avidus met ad en in ^elvk avidus ad rem : avidus in novas res cet. by goede' Schrv vers, b) ftudiofus met den Dativus, Plaut. Mil III f 206. qui mfi adulterio, ftudiofus rei nullae aliae 'eft ' ' 2) Die een weten, bewust zyn, gefchiktheid of het teeendeel aanwyzen, gelyk confcius bewust, infcius , nefcius en ignarus onwetend, praef dus voorwetend, perfiaj ook fomtyds prudens en «n/Wntf ervaaren, imperitus en fomtyds imprudens onërvaaren ergens in, rudis onwetend onervaaren, ongefchikt; ook doüus en imtoflta, eet B v. Sum confcius huius rei: Praefcia futuri vates Vir" • Nejcia mens hominum fati fortisque futurae Vir? ■ Perïtus iuns et literarum, Cic. : Imperitus rerum , Caef. ■ Rudis literarum graecarum: luris confultus ; Infcius', 'hnwus rerum omnium: Rudis rei militaris, Prudens rei mMtaris, Nep ton 1. : Imprudens harum rerum , Ter. Eun I 1, 56.: Doüiffma fandi, Virg.: Inde-Sus pilae, Horat. ' Not. Men vind ook a) peritus en confultus met den Ablativus, byzonder ture : b) rudis in re: B. v. Cic. ad Div IV, 1: ook zonder in, gelyk Ovid. arte rudis: ook met ad, gelyk Liv. ad bella rudis. c) Confcius met den Dativus _ der zaak , ge yk Cic. Cluent. 20. confcium Mi foei- non fmfp. Cic. huic facmori confcia: cf. Ovid. Met VII, 104. J J ■ 3) Die beteekenen een. geheugen of vergetelheid, gelvk mortis memor , immemor. ' 4) Die een .deelnemen of het tegendeel beteekenen, gelvk particeps, foetus, confors deelnemend, exfors, expersniet deelnemend: B. v. fum particeps praedae ik heb deel aan den buit : fum focius of confors laboris : Es exfors amicmae expers periculi. Dikwils beteekent expers zonder gelyk expers humanitatis zonder menschlievendheid enz' Ca° 33 eXpe" f0Intyds met deI1 dativus, gelyk Sall. 5) Die beteekenen magtig of vermogend te zyn over iet. t iL'fndee,',-geIyk,f0^M msniis het verft*»d »%tig. impos ammi die zulks niet is. Impotent irae die zyn' toorn niet matigen kan. y <5) Die beteekenen een rykdom, overvloed, vrugtbaarheid gebrek, een ledig of vry Zyn van iet. Doch deeze heb- - ben  Van den Genitivus achter de Adieftiva. 159 ben zo welden Genitivus, ah Ablativus by zich; doch gemeenlyk den eenen meermaalen, dan den anderen. a) Rykdom , menigte, volheid, overvloed enz. B. v. Plenus gemeenlyk met den Genitivus , gelyk plenus rimarum fum Ter. fomtyds met den Ablativus, gelyk Plaut. fplendore plenum. Refertus gemeenlyk met den Ablativus , fomtyds met den Genitivus , gelyk Cic. referto praedonum marl. Abundans gemeenlyk met den Ablativus , fomtyds met den Genitivus , gelyk Virg. Ecl. II, 20. lattis abundans. Dives met den Genitivus en Ablativus, gelyk Virg. dives pecoris; Hor. dives agris. Onuftus met den Ablativus , zelden met den Genitivus. Ferax met den Genitivus Ovid. terra ferax. Cereris , met den Ablativus Plin. V. ep. 15. faeculum ferax bonis artibus. Fertilis met den Genitivus Liv. Gallia frugum hominumque fertilis , met den Ablativus Virg. Fecundus met den Ablativus Plaut. met den Genitivus Tac. Satur met den Genitivus Ter. fum omnium rerum fatur, met den Ablativus Perf. fatur anferis extis. Locuples met den Ablativus Cic. oratiane locuples, met den Genitivus Virg. Ook reekenen fommigen hier toe matte, gelyk matte virtute by Livius en Virgüius r matte animi by Virgüius. Doch wy twyfelen, of het hier wel toe behoore. b) Gebrek, behoefte, ledig, bloot, vry zyn enz. B. v. Inops heeft beide Cafus, gelyk Cic. inops humanitatis, Cic. inops verbis; ook met a , Cic. inops ab amicis. Kgenus en pauper hebben beide de Cafus, gelyk Sil. VIII, 12. egenus cunttarum rerum : Tac. egenum commeatu caflellum. Hor. pauper aquae: ld. macro pauper agello. Liber, Vacuus en Nudus is dikwils met den Ablativus, of ook met a, gelyk liber labore, en a labore, Vacuus periculo en a periculo; Nudus re en a re; zelden met den Genitivus, gelyk Hor. liber laborum: Sall. ager frugum vacuus: ld. loca nuda gignetitium. Indigus met den Genitivus Virg. Georg. II, 428- met den Ablativus Lucr. V, 224. Inanis ftaat gemeenlyk met den Genitivus, zelden met den Ablativus. Sterilis ftaat zelden met een' Cafus , dan met den Genitivus. Tac. met den Ablativus Plin. Paneg. Viduus_ ftaat fomtyds met den Ablativus, zelden met den Genitivus. Hier toe behooren extorris en exful , welke gemeenlyk den Ablativus by zich hebben : ook ftaat extorris met a Liv. V, 3 ; Hor. Od. II, 16, IQ- ftaat exful patriae ; maar hier is het zeker een Subjïantivum. Ook behooren hier toe expers en exfors, welke n. 4. voor-  i6o Van den Genitivus achter de Adiefliva'. voorgekomen zyn. Verders caffus, het welk alleen den Ablativus heeft. Sommigen brengen hier ook toe captus, B. v. ocalis, mente cet. Maar" dit fchynt hier niet te behooren. 7) Voords ftaan by den Genitivus d) De Adiettiva verbalia in ax: B. v. tempus edax rerum Ovid. vini cibique capacijfimum Liv. IX, 16 : tenax propofiti vir Hor. : fugaciflimus gloriae Senec. Ben. Pervicax retti Tac. Not. capax ftaat by den Dativus Plin. II, ep. 17. villa ufibus capax : maar daar heet het ruim genoeg voor enz. b) De Participia in is, wanneer zy Adiettiva worden, gelyk: amans mei, amantijjimus tui : patiens frigoris, inediae , laboris cet. en impatiens frigoris , inediae cet. Homo mei obfervantiffimus : appetens gloriae : Fugiens laboris , Caef. Fugitans litium , Ter. diligens veritalis, Nep. : fitientem virtutis tuae, Cic: audiens imperii, Plaut. Not. audiens gehoorzaam ftaat ook dikwils met den Dativus, wanneer de Ablativus ditto voorgaat, gelyk Nep. Iphic. 2. ditto audientes fuerunt duci. 8) Hiertoe behooren ook ontallyke andere Adiettiva, die ■ fomtyds met eenen Genitivus , die door ratione of in negotie ten aanzien te verklaaren is, gevonden worden gelyk: «) Die eene bekommering, fchrik , twyfeling, moed, voorzigtigheid, list, traagheid enz. beteekenen; gelyk Anxius futuri , Ovid. Aeger animi Liv. Securus odii Tac. Dubius animi Virg. Amhiguus confilii Tac. Callidus temporum Tac Interritus leti Ovid* Impavidusfommi Sen. Timidus procellae Hor. Trepidüs rerum fuarum Liv. Ferox linguae Tac. Fidens animi Tac Haud fegnis accafionum Tac Socors rerum Ter. cet. b) Die eene mildheid, verkwisting, vrekheid aanwyzen, gelyk liberalis pecumae Sall. Vini fomnique benignus Hor. v Prodigus aeris Hor. Prof ufus fui Sall. Pecuniae fuae pareus, publicae avarus Tac. cet. c~) Nog anderen, gelyk integer vitae fcelerisque purus Hor. Solers cunttandi SU. Egregius animi Virg. Praejlans animi Virg. Praeclarus eloquentiae Tac. Praeeipuus circumveniendi Tac. Infons publici confilii Liv. Conflans fidei Tac. Felix curarum Stat. Modieus virium Veil. Irritus fpei Cn. Ingens animi Tac. Manifeftus Jcelcris Sall. Laeta laborum Virg. Fortunatws laborum Virg. Maturus^animi Virg. Reus culpae Liv. Noxius coniurationis Tac. Innoxius confilii Curt. Fervidus ingenii SU. Ajfuetus tumultus Gallici Liv. Infuetus laboris Caef.  Van den Genitivus achter de AdiecTiVa. irJr Caef. en meer. Not. De meesten komen alleen by Dichters of laatef. Schryvers voor, weinige by Caefar, Livius of Terentius. Affuetus en Infuetus ftaat liever met den Dativus, ook flaat affuetus met den Ablativus, Cic. Infons ook met den Ablativus, gelyk criminiLiv.: ■ Reus ook met de: purus met a cet. In 't gemeen ftaan de meesten onder num. 8. voorkomende liever met Praepofitiën, of met eenen Ablativus; dan met den Genitivus, B. v. conftans infide, aeger animo cet. Ook dignus heeft fomtyds een' Genitivus. 0) Sommige Adiettiva, die anders een' Dativus regeeren, hebben ook den Genitivus by zich, gelyk byzonder fimilis, diffimilis, proprius, communis, vervqlgendscpnfi^nilis, adfinis, alienus, fidus, fuperjies, par, difpar, welke alleen fomtyds of zeldzaam met den Genitivus gevonden worden. B. v. Jimilis es patris: diffimilis 'es mei, Commune animan- \ , tium omnium ejl cet. Cic. (alwaar het niet Subjlantive (laat). Libertas ejl propria romani nominis. AJfines (f. e. participes) illarum rerum effe, t. e. deel er in nemen Ter. Haec funt atiarum rerum aliena Lucret. Regina tui fidiffrna Virg. Dignitatisfuperflitem Cic. Difpar Jui Cic. Par huius erat Lucan. Confimilis vejlrum Ter. lh De Genitivus van den Pluralis dev Subftantiva, AdieÜiva en Pronomina ftaat dikwils in plaats der Pnepofitiën ex , de , inter , in (onder), wanneer er Adiettiva of Pronomina voox'é.^mi, die als een deel van het woord, dat in Genitivo ftaat, befchouwd worden. Men vertaalt deezen Genitivus gemeenlyk door onder, uit. ^an. Dergelyke voorafgaande woorden zyn: 1) De Numeralia, gelyk unus horum één van deezen: millefimus hominum de duizendfte onder de enz. 2) Uter, alter, neuter, uterque, alius en alii', folus, unus~ ullu;, nullus, quis, qui, is (die geen), quisquis, qv.icunque, quifque, quijquam, aliquis, muiti, plurimi, plerique , nonnulli, pauci, quot, quotcunque, quotus, tot en dergeiykèri; verders Me en hic (in tegenftellingen), en de Superlativi cet. B. v. Uter horum fecit ? Uter nojlrum (veftrum) vult? Alter fratrum eft.felix, alter infelix. Neuter horum fecit: neutrum librorüm cupio : neuter nojlrum (vejlrum) dixit: Uterque fratrum beide de Broeders; uterque noftrum, vefirum, wy. beide, gy beide. Alius dottorum negat, alius adfirmat één der geleerden ontkent enz. of Alii dottorum negant, alii ajfir.nant fommigen van de enz. Omnium rerum fola virtus mihi placet. Si ullus eruditorum eft est. Nullus eruditorum hoe credit. Oj-is of L Quis-  i6z Van den Genitivus achter de Adieftiva. Qjiisnam hominüm id credat ? Qjti hominum talia facit, is felix ejl : quos eraditorum vidi, ii dixere. Hominum eos amo, qui virtutem colunt. Quisque (quicunque) hominum koe dixii, is erravit. Vix quij'quam eruditorum id affirmare potuit. Aliquis illorum dixit : fi quis vefirum credit cet. Muitos eruditorum novi. Pauci funt doElorum , qui id negent. Qjiifque nojtrum id videt. Plurimi tefiium illud negarunt. Plerique mortalium fibi nimis confidunt. Nonnulli illorum mortui funt. Pauci horum vivunt. Quot hominum funt, qui id credant? Quotus nojlrum talia audeat ? DoEtorum hic ita fentit , Me aliter; doEierum Mi hoe negant , quod hi adfirmant. Socrates fuit dotiijfimus Graeeorum. Virtus ejl omnium rerum pulcherrima. Aanmerkingen. 1) Men vind ook fomtyds cunEti en omnes , en andere Adiettiva, die waarlyk byvoeglyke woorden zyn, met zul- ken Genitivus Pluralis, B. v. Liv. XXXI, 45. Attalus . Macedonum fere omnibus et quibusdam Andriorum per- fuafit. Hor. fuperis deorum gratus et imis voor diis: Hor. Sat. II, 2, 60. aliosve dierum fefios. Virg. Aen. IV, 576. fequimur te , fantte deorum. Plin. VIII, c. 48. nigrae lanarum nullum colorem bibunt : Ib. XI, 51. degetieres canum caudam fub alvnm refiettunt. Curt. captivae feminarum. Dit is naar de wyze der Grieken. Bykans dergelyk is uterque fratrum, nojlrum, vefirum, beide de broeders, wy beiden, gyl. beiden, hetwelk zeer gewoon is. 2) Somtyds ftaat deeze Genitivus, naar de wyze der Grieken , zonder een Adiettivum: dan verftaat men er onder unus of aliquis, gelyk Hor. fies nobilium tu quoque fontium. Plaut. cedo fignum, fi harum Baccharum es feil', una. 3) Dat in plaats van deezen Genitivus ook de, ex, inter, in (met een' Ablativus) kan gezet worden, begrypt men van zei ven , gelyk unus e muit is, de multis , inter muitos cet. 4) De Genitivus van nos en vos moet hier nojlrum; vefirum, en niet noftri, veftri zyn. 5) Als het Subftantivum, in den Genitivus overgaande, een famenvattend woord (Collettivwii) is, B. v. civitas, Graecia cet. dan ftaat de Genitivus Singularis, B. v. princeps fenatus, primus municipii cet. Doch de Praepofitiën zyn meer gebruiklyk, behalven wanneer er een Subftantivum by ftaat, gelyk Nep. Ham. 2. vaïentiffima totius' Africae tppida: alwaar dan de Genitivus meer van het Subftantivum  ■ Van den Genitivus achter de Adiettiva. 163 tivum geregeerd word. Zonderling is de plaats Cic. Of. J, 13. totius autem iniuftitiae nulla capitalior ejl, quam eorum, qui cet. van alle ongeregtigheden is er geene gevaarlyker, dan enz. 6) Het Nederduitfche onder, uit, van blyft dikwils weg. gelyk muiti hominum, veele menfchen : pauci tto&orum weinige geleerden. Zo beteekent uterque nojlrum, vefirum wy beide, gy beide, niet beide onder ons enz. 7) Als er van twee gefproken word, vraagt men niet qui wie? maar uter? En men antwoord met neuter, en niet met nullus, 15. v. wanneer er van Cicero en Virgüius gefproken word : uter eorum fuit Graecus ? neuter. 8/) Van den Superlativus merke men aan : a) Hy rigt zich in het Genus naar het Subject, gelyk: Cic. Indus , qui eft omnium Jluminum maximus , niet maximum. b) Als er van twee gefproken word, zetten de Latynen altyd den Comparativus in plaats van den Superlativus, 13. v. wanneer ik van Cicero en Virgüius vraag: welke is de beste van hun ? Uter eorum eft melior ? niet optimus : dus ook utra manuum eft agilior ? daarom regeert deeze Comparativus als dan , even als de Superlativus , eenen Genitivus, gelyk Nep. Dion. 1. filias, nomine Sophrofynen et Areten: quarum priorem Dionyfio — nuptum dedit. Zo zegt men ook van twee zoonen ; natu maior , minor de oudfte, de jongfte. III. Sommige Neutra Adiectivorwn en Prononiinnm Singularis numeri ftaan fubflantive met eenen Genitiva zo wel van een Subjïantivum , als Adjebfivum en Pronomen. Zy zyn tantum zo veel , quantum hoeveel ; aliquantum, plus, multum, plurimum, reïiquum, dimidium, medium, nimium, aliud, quid met zyne Compofitis aliquid, quidquid, quidquam cet. hoe, id, Mud, 'ijlud, quod. Doch men merke dit onderfcheid op: 1) Sommigen daarvan ftaan altydfubjiantive, gelyk: tantum, quantum, aliquantum, plus, ook gemeenlyk quid, met zyne Compofita ali.-uid, quidquam cet. en quod, wanneer het voor quantum ftaat. B. v. Tantum Jludii zo veel yvers. Qjiantum temporis impendifii ? hoe veel tyd hebt gy enz. Dus ook habeo tantum librorum, quantum hominum vix vidifii zo veel boeken, als gy naauwlyks enz. Aliquantum temporis een geruime tyd. Plus temporis. ' Qjiid negotii habes ? Qiiid mulieris uxorem habes ? Ter. Dus ook aliquid temporis eenigen tyd. Qjiidquid rerum L 2 gejfit,  164 Van den Genitivus achter de ' Adiettiva. gejfit, id laudatur wat voor daaden hy ook gedaan heeft, die worden enz. Quidquam novi eenig nieuws. Dit alles is zeer gewoon. Dus ook quod (van qui) voor quantum, B. v. Cic. Of. I, 6. quod in rebus honeftis - curae operieque ponetur, id iure laudabitur zo veel zorge enz. Dus ook quod eius zo veel hierin. En men vraagt, of niet overal in plaats van het vermaarde quoad eius B. v. pen potent , liever quod eius behoorde gelezen te worden. Doch quid en aliquid ftaat ook niet zelden adiettive , B. v. quid honejtum , Liv. aliquid extremum, Cic. Not. a) Tantum, wanneer het fubflantive, d. i. alleen of met eenen Genitivus ftaat, heet altyd zo veel. Maar als het beteekent zo groot, dan is het een AijeBivun en fchikt zich , gelyk tanlus, tanta, naar zyn Subftantivum in taju, Numero en Genere ; B. v. tantus labor , tanta cupiditas , tantum ftudium zo groote arbeid , begeerte zo groote yver. Maar tantum laboris, 'cupiditatis, fludii zo veel arbeids, begeerte, yvers. Dus is het ook met quantum Jubflantive gebruikt, en quantu's, a, um, B.' v quantus labor, quanta cupiditas., quantum ftudium hoe groote enz. Integendeel quantum laboris , cupiditatis , fludii hoe veel enz. b) Gelyk als quid met zyne Compofita aliquid cet. gemeenlyk fubflantive ftaat, zo ftaat integendeel quod (van quis) met zynen Compofita altyd adietlive , gelyk quid negotii en quod negotium : aliquid temporis en aliquod tempus cet. 2) De overige Neutra: multum, plurimum, reliquum, dimidium, medium, nimium, aliud, hoe, id, iftud, Mud (of iftuc , illue) , quod (van qui) , wanneer 'het niet voor quantum ftaat enz. ftaan niet altyd fubflantive, maar het is willekeurig, om ze in 't gemeen adietlive of fubflantive te gebruiken , B. v. ik kan zeggen multum tempus en temporis; plurimum-negotium en negotii, reliquum tempus en temporis, dimidium negotium en negotii, medium tempus en temporis, nimium tempus en temporis, aliud commodum en commodi, dus ook hoe, id , iftud, Mud tempus en temporis : ook met andere Genera, gelyk multum noBis en multa nox cet. dus'ook hoe literarum en hae literae, id rei en ea res cet. zo ftaat quod voluntatis Cic. Iny. II, 2. in plaats yan quae voluntas. Doch men zegt liever multum, plurimum, nimium temporis, dan tempus. Zo zegt men geern id aetatis voor ea aetate. Integendeel zegt men niet hoe patris, matris voor hic pater cet. En in 't gemeen zet men de Neutra hoe, id cet. alleen, wanneer van zaaken gefproken word. Zo fiaat dimidium , wanneer  Van den Genitivus achter de Adieftiva. 165 neer het de helft beteekent, geern fubflantive, gc]yk dimidium fa&i: maar wanneer het half beteekent , en niet fubflantive gedagt kan: worden, dan ftanr het adié&ivt, gelyk dimidia pars, niet dimidium part's. Integendeel ftaat medium liever afieitive, gelyk in medio mari, -niet mtris, in media urbe, niet in medio urbis cet. c Aanmerkingen. ■ s) Wanneer de onder n. 1 en 2 bygebragte' Neutra tantum, quantum , quid , hoe cet. eenen Genitivus regeeren ; en : ' óecze Genitivus een Adiettivum gen. neut. i), welk zonder' Sitbftantivüm flrtat, gelyk tantum boni, quid mali cet. dan , moet deeze Genitivus uit de tweede Declinatie , maarniet uit de derde zyn. B. v. men zegt ".'cl aliquid boni, quidquam mali cet. maar niet aliquid triftis\ quidquam tilis, maar aliquid trifte, quidquam tale cet. Ook zegt men niet quid alius, maar aliud. Doch wanneer dr een pehilivus der tweede Declinatfe byftaat, ."dan ftaat er'ook een G.enitivv.s der derde, B. v. aliquid boni et utilis:' zo ftaat Liv. V, 3. fi quidquam in vobis,' non dico civilis, fed humani effet. . 1 -~ ■ >-J 6) A'-ie deeze Neutra,.die, gelyk gezegd is, eenen Genitivus regeeren', worden alleen in den Nominativus en Accufativus zo-gebruikt, Bi v.'ik zeg'wel tantum librorum habeo; multum pecunine mihi efi cet.' -Maar niet tanto -librorum utor cet. .Not. Men zou- dan de'fpreekwyzen eo loei, quo loei cet. hiertoe betrekken moeten. - c) Onder deeze- AdieSiva, die eSlSai] Genitivus regeeren, behoort ook mille , welk fomtyds eenen Genitivus by zich heeft, gelyk Nep. Milt: 5. '-ea 'mille mi fit '.militum. d) Men vind oök, byzonder by Dichters, eenige Neutra Aiieüivorum en Participiorum -met eenen Genitivus , gelyk jlrata viarum, i. c. flratae viae: dus ook 'abdita rerum cet. Van den Genitivus achter de Verba. »o'<ïff lila . »5~.' .: .ittt%-:.-> *• ■> I. De Genitivus ftaat op veeierhandé .wyzen by het Verbum .effe; '. ,'. ~\,\Z*. v.Mt*,'..-..<;. • ' 1) By de befehryying-van een perfoon of zaak, naar derzelver gedaante , tigenfehap , gewigt, -waarde, ouderdom, of eenige andere hoedaanigheid, alwaar dan misfehien een Subflantiv:tjn, gelyk homo , femina, negotium cet.  166 Van den Genitivus achter de Verba. A-.1. fI Somyós ontbreekt het Vabm ,fr, „, k, o ») Gelyk boven j'. , „. (rj.. a;„ge,„erlit „ d . »dm »m ook s sas; errore perfeverare. Cic.Off. I h* tówT lr'PV^mis, in perturbari in rebus aÏP£s , '^oT^Z tSt , tllui etiam ingenii mapni efl cet Ibid ,7 £ ' 'toc.am,m' ' pajlons ejltondere pecus, non deglubere. ëXSlkï me of verftaan. Zo is h»r n,i 1 T p zaaiv ma Hier toe behoort Cfe «rf Z);v. ^ 2Q ff n vk toè de rekening e Lr.: Jyk, is de zaak der rekening niet- ffit R \l lm* (ejl) fed tui, fc. n^SmSét ttA^rZZ ■ myn enz. daarin heb ik niet nfissehiH ™, b tyds ftaat M^«w8er by, ^^Z^jPV*S WrtMj temporum, non horum hómimM ntnL tium. Hier toe kan men ookdeeetfvvUn°''Mf We°' «hvaar anders ^ verftaan tl^tTZltruTeh ere parentes : parentum ejl alere feSf*^"net "urn by flot zo veel is, als officium ° Net, Dikwils ontbreekt het Verbum effe £t,>*, j*. ir. , -iSd^FWltf" mC' t!e" wanneer er eene ichuld ofphgt aangewezen v/ord> gdyk: parent^fft alere.  Van den Genitivus achter de Verba. 167 alere liberos: liberorum eft colere parentes. Hier ontbreekt officium, of ook negotium in dezelfde beteekenis, zo zegt men ook eft meum, tuum, nojlrum, veftrum het is uw, myn , onze pligt Not. Dikwils ontbreekt effe' by de Verba van gelooven , B. v. parentum duco alere liberos voor duco parentum effe: dus ook liberos alere parentum eft ducendum, fc. effe: dus ook meum duxi, tuum duxi cet. ik heb het voor myn' pligt geagt. 4) EjTe> wanneer het beteekent dienftig, voordeelig zyn, ftaat by Livius en Sallustius met den Genitivus vergezeld van het Participium futuri paffivi, gelyk Liv. quam (concordiam) diffolvendae maxime tribuniciae poteftatis rentur effe, en meermaals. Sall. regium imperium, quod initio confervandae libertatis fuerat : misfchien ontbreekt negotium. Hier toe kan men betrekken Caef. B. G. IV, 2. haec (iumenta) quotidiana exercitatione , fmnmi ut fint laboris efficiunt. 5) Effe ftaat by een' Genitivus , wanneer het beteekent iemand toebehooren , iemands eigendom zyn : en wel fi) met totus, gelyk Cic. iam me Pompeii totum effe Jas; Liv. hominum, non caufarum, toti er ant, en meermaals: b) zonder totus ; Liv. III, 38. fuarumque rerum erant, amiffa publica: Liv. plebes cum iam unius hominis effe cet. Sall. periculofe a paucis emi, quod multarum effet. ■ II. By de Verba van fchatten , (gelyk aeftimo, facio , pendo , ook fomtyds puto en habeo) en gefchat 'worden, (gelvk aeftimor, fio, pendor, fum) ftaan de volgende Genitivi van de waarde 1) Adietlivorum; magni, viaximi, pluris, plurimi, parvi, minor is, minimi, tanti, lantidem, quanti, quanticunque, quantivis, alwaar naastdenklyk pretii ontbreekt , 2) Sidiftantivorum: nauci, nihili, flocci, pili, penfi, teruncii, affts; en 3) huius. Not. maioris zeggen de Ouden hier niet. B. y. Aeftimare (facere) magni hoogfchatten , parvi gering, minoris geringer , pluris hooger , tanti zo hoog enz. Tu virtutem parvi aeftimas. Quanti me facis (aeftimas)/ Tu me non tanti aeftimas (facis), quanti ego te acftim» (facio). Dolorem facit nihilh Dus ook flocci non facere (pendere), non nauci hdbere, non pili facere , non penfi ducere voor niets houden, voor eene kleinigheid houden; Dus ook non teruncii (affis) facere niet een heller waardig agten; non huius facere niet zo veel waardig agten, (als men B. v. in de hand houd). Dus ook Parvi putare, pluris putare. Zo ook Aeflimari (fieri , pendi) magni parvi, pluris cet. Zo ook magni effe in groote waarde L 4 ' z>'n:  Ï68 Fan den Genitivus achter de Verba. zvn : pluris effe in grooter waarde enz. Not. Facere en aejhmare zyn met haare Paffiva en dit eiïe de gewTon-,! lyk te Ief,edneeZn^rr" gCreSeerd Worde» > is kwebreken - Rgf V,/ vfCnynt of rea te ont¬ breken . B. v. Acfiimo libros magni ftaat voor aeh'mo libros • ^nsgely|cs met Pczio. Fart» ft? magni ftaat voor ^X*** Jr«H, ik .naak u tot eene zaak van groote waarde, d. i. ik fchaerp n hn J ™ ook by puto en duco; maar bieiontïeekt Ï/T^" n Aanmerkingen. . H. 5 « ttT « behooren de fpreekwyze ^ vrede zyn met ie/ iPV £*h ,J<,m?M of te • „ '"et iet , iet zich iaaten welgevallen ■ R „ ' nihil, weinig fchS, C? ' ™ ««% ■»M gedenh 0f4e me„ ,frllt ïj" ™ zaalr' d» Üfcj/Wi» by zich; E Vgeet' GMiro»j of  Van den Genitivus achter de Verba. 169 Not. 1) Men gelooft gemeenlyk, dat memini nooit met den Accufativus des Perfoons voorkomt, maar alleen met den Accufativus der zaak. Doch men heeft mis: B.v.facito, ut me memineris, Plaut. Ecqitem long/: meminiftis in aevo, Ovid. Ook zegt Cicero memineramus Cinnam nisnis potentem, en msermaalen. . , 2) Recordor ftaat ook met de, d. i. eigenlyk ten aanzien, B. v. Cic. et petimus (ab o.uditoribus) , ut de fuis liberis aut parentibus " recordentur. 3) Memini, wanneer het beteekent gewaagen , heeft niet ligt den Accufativus, maar gemeenlyk de by zich, B. v. meminiffe de aliqua re: ook fomtyds den Genitivus, gelyk Qjiintil. neque huius rei meminit poeta cet. 4) Moneo en admoneo hebben ook dat , daar iemand aan gedenkt, by zich in den Genitivus of in Ablativus met de, maar zeldzaamer in den Accufativus. Doch dit behoort hier niet. Zie Afdeel. VII, 5- 3- «• XVI. 5) Dc Verba van gedenken en vergeeten hebben ook eenen Accufativus met den Infinitivus by zich, gelyk memini me , dicere cet. . - ■ ' 6) Men rekent hier ook by de gewoone fpreekwyzen venit mihi in mentem diei, hominis cet. Maar zy fchynt hier toe niet te behooren. De Genitivus ftaat in plaats van den Nominativus dies , homo cet. de dag, de man komt my in gedagten; en er fchynt negotium te ontbreken, te weten negotium diei, hominis-is zo veel; als dies, homo. Anderen 'verftaan recordatio of memoria : maar dat komt 11 niet te pas. IV. By de Verba van befchuldigen , aanklagen, verdoemen en vryfpreeken ftaat de misdaad, waarover men befchuldigd , en aangcklaagt of veiöordeeld , of waar van men vrvgefproken word, dikwiis in den Genitivus, welke denklyk van caufa, of beter van ctiniine of ncmiine (van wegens ten aanzien) , geregeerd word. B. v. Accufare, incufare cet. aliquem furti: A.rceffere pecuniae captae Sall. dus ook arceffere capitis. Cic. Infimidatus proditionis Caef: poftulare repetundarum Suet.: Damnalos effe caedis Cic. Verr. I, 28 : Capitis damnatos Nep. Phoc. 3- •' Abfolutum effe improbitatis: Iudex abfolvit iniuriarum Autï. ad Her. II, 13: Capitis abfolulus Nep. Milt. 7. Dat crimine of nomine uitgelaaten is, ziet men daar uit, omdat het er fomtyds byftaat,'gelyk Nep. Alc. 4. abfens invidiae L 5 cri-  Tio Van den Genitivus achter de Verba. crimine accufaretur : Cic. Ven. V, 5. nomine fceleris -~ condemnati. Not. 1) Men vind ook in plaats van den Genitivus dikwils de; gelyk Coel. in Cic. epp. ad Div. VIII, 8. reum fecit de vi: Ibid. de repetundis eum pojïulavit. Byzonder zet men nomen deferre alszins met de , B. v. de ambitu. Verders condemnari de ea Cic. Phil. II, 23 ; damnari de repetundis Cic. Cluent. Ook ftaat damnare dikwils met den Ablativus capite. Maar de Verba van aanklagen, befchuldigen , ftaan niet ligt met den Ablativus der misdaad zeiven; (B. v. repetundis), maar met den Ablativus r.omine (d. i. wegens) en crimine (d. i. wegens de befchuldiging of aanklagt) zeer dikwils. Zo ftaat abfolvere en hberare niet met den Ablativus der misdaad , maar wel met crimine. Want iemand kan wel van de befchuldiging {crimine), maar niet van de misdaad bevryd en ontflagen worden. Ook ftaat dikwils damnari en accuJ'ari crimine , maar niet Criminis, gelyk men van zelfs verftaat. 2) Ook behoort hier toe Damnari voti zyn wensch magtig worden , eigentlyk tot betaaling zyner gelofte veroordeeld, (verweezen) worden, Nep. Timol. 5. Ook ftaat damnare vofis Virg. eeni»e Sulfantiva in GeBforo Singularis, gelyk: ö ^ruD.ep)"aner ^ 4eden,(0^ dorpen) in de eerfte en tweede DeclinatieSmgul. numeri, B. v. fui Romae , te Rome: halmo Lipfiae: vixi Berolini: moratus fum Londiai: Irue endcel ftaan de naamen der fteden #«f. ™w« 0f mt de derde Declinatie in Ad-air ,, gelyk fui Athenis, cet Not_. a) Wanneer agte/ deeze een Nomen Appellativum gezet word, dan ftaat het in _ den Ablativus, gelyk fui Lipfiae, urbe celeberrima. b) Ook ^i,?i?are" va" Yefe Elanden vind men in den Genitivus, gelyk Uc. an Rhodi malles vivere : Cic. Corcyrae fuimus, hZbert Pem"1 CypH v!JU:n: NcP- J° domuni Cherfonefi 2) Hier top behoort ook domi te huis, het weik ontali,kc maaien voorkomt, gelyk fum démi cet. Men vind ook oe Irononuna meae , tuae , fuae , noflrae , veflrae ciarby, maar niet ligt een Adieüivum, behalven aiienae in tegcnftellmg van tuae: Cic. nonne mavis domi tuae ejje, quam ahenae? Nt. In plaats van domi kan ook in domo ftaan, als de Genitivus van den Bezitter, of de Pronomina mea, tua, jua, nofira, veftra daarby -aan. Dikwils komt het zo voor. 3) Ook _ ftaat mmtiae en belli dikwils op de vraag waar ? voor m mihtia, in bello : doch alleen, wanneer het by als eene tegenftelling ftaat, gelyk Cic. quorum virtus Wfo i mill;laeque c°gnitl>- C"-Off. II, 24., vel belli, 4) Ook ftaat humi gemeenlyk voor in humo , gelyk iacere humi: ook voor in humum , gelyk cadere humi, ponere humt komt dikwils voor : dus ook fundere humi Vhg. sj*n. 1 jp7. Zo ftaat ook tenae voor in terram Viro:. Aen. XI, 87. ö N . . " ' ' ' " "~f. :: '•' - 5) Ook  Van den Genitivus achter de Verba. 173 5) Ook viciniae voor in vicinia j PJattf. proximae viciniae habitat. VII. By de Imperfonalia Intereft en re/eri, daar ligt aan gelegen, zyn drie zaaken aan te merken: 1) De Perfoon, of het Subject, dien ergens aan gelegen is ftaat in den Genitivus: behalven de Pronomina ego, tu fui, nos, vos: want dan word altyd. mea, tua,fua, noflra veftra, (ook fomtyds cuia voor cuius) gezet, hetwelk de Accufativi Plur. zyn. B. v. literefl patris daar ligt den.vader aan gelegen: mea magni intererat daar lag niv veel aan gelegen : tua parvi intererit, daar zal u weinig aan gelegen liggen. Cic. Phil. I, 9. quis eft, cmus inter fit cet. Refert ftaat gemeenlyk met de gezegde'.Accufativi mea , tua cet. B. v. refert mea nihil daar ligt my niets aan gelegen, zeldzaamer met den Genitivus. _ Not By deezen' Genitivus en Accufativus fchynt negotia te ontbreken, en negotia fchynt by intereft van het inter en by refert van het uitgelaaten ad geregeerd-ta worden ■ gevölglyk a) intereft omnium reüe facere ftaat voor inter neeotia omnium eft reüe facere: en intereft metivoor eli inter mea negotia cet. b) Refert illorum reble facere ftaat voor refert fe ad illorum negotia reüe facere, en refert mea voor refert fc ad mea negotia het behoort tot myne zaaken , Hoe veel of hoe weinig iemand aan eene zaak gelegen is, word a) deels door allerhande Adverbia , en andere woorden uitgedrukt, gelyk multum, permultum, plust plurimum, valde, paruin, paulum, magis, maxime, minus, zo veel, quantum zo veel als, hoe veel, niM, quidaam, aliquid cet. B. v. parum patris intereft : ntinl mea refert cet. b) deels door de volgende Genitivi gen. neutrius: was-;» veel, permerni zeer veel, tanti zo veel, quanti hoe veel, of zo Veel als , pluris meer , parvi weinig; waarby pretii te verftaan is, gelyk intereft mea magni daai ligt my veel aan gelegen. Deeze Genitivi worden ook van het uitgelaaten negotia geregeerd, B. v. intereft mea magni patrem ejje-jantim ftaat voor inter mea negotia magni pret» eft patrem ejje fanum vaders gezondheid hoort, onder myne gewigtige dingen, i. e. daar ligt my veel gelegen aan vaders| gezondheid : intereft omnium parvi, an hoe fat ftaat voor inter omnium negotia parvi pretii eft , an cet. Dus OOK Refert mea magni voor refert fe ad mea negotia magni pretii. Nt.  174 Van den Genitivus achter «fe Verba. Not. Dnidelykheids halven zegt men niet geern B. v. interefl regis magm veel , maar liever hier multum , of valde Tn gelegen. ' T*?"" l?» *" ligt den ^ 3) IVaar aan iemand gelegen ligt, mag niet met den Ablativus uitgedrukt worden, B. v. fanitate aan de gezondheid maar a) of met den Infinitivus, B. v. interefmTmagni efe fanum dtfcerc aan de gezondheid , aan het leeren b) of met den Accufativus en Infinitivus, gelyk M • ^ea magni patrem efe fanum aan vaders gezondheid, 0 of door «, Cic. AU. XI, 12. mea magni intereft tl ^Jdeam, d) of door allerhaude yra w;orden ^ W< L^n/Vmd -°,0k Z6er dikwiIs P^mina neutr.genehv^*/"' qüiddamcet. \l 'ntereft e„ om deels de , daar aan gelegen ligt, uit te drukken, B. v. Cic. Au. XI, 22. illud La ■ TSr^f^op de rs' * ^ « - ^ legen ^ t^. /f«. X, 4. ««/^ ///^s /„/ere/? JL •f» /w? voor Cic. ad Div. K 1» ad troo?,-* ttonem meam quiddam intereft cet ~ J"vfela- i?°bv 2£ flearby eD «e Praepofitie *k 1) by /«/ft-ey?, B. v. Cic. ad Div. F, 12. ad negram lav dem non multum video interefe , en meermaals! Men 11 hoeft afleen ad ten aanzien te verklaaren. a) By refert ■ 15. v. plaut. quid id ad meam rem refert. Dit is niet tSffSSboven is gezesd'dat e'eigenlyk ad^ éi 7„VIIL Yerfche,'de» Veria , die anders liever den Ablativus of eenen anderen Cafus regeeren , hebben fomtyds op de wyze der Grieken, eenen Genitivus! O Sommige Ferba , welke beteekenen vervullen , vol zyn verzadigen en die anders liever eenen Ablativus regeeren! g^fii implcre, complere, explere, replere, faturare cel C c ollam denariorum Unplere. Liv. F, a8. muMtadinem rjge'onfs tuftae implej. Plaut. erroris ambo ego illos compebo. rtrg. ammumque explefe ultricis flammae. Plaut. ^Z-Z Vt'fte ™e f?»™»*- Ter. tu iflius obfaturabere. 2; re. ba, die beteekenen behoeven, gebrek hebben, en lierl ^lTativus regeeren, byzonder egeo en tötom; r , ■ ' . ,22' ^ w»^" en meermaalen: GV. Or. /, 34. artts mdigent. Careo ftaat met den Genitivus Ter. nfia. i. 11, 3, 10. praeterquam tui carendum quod erat, en niet ligt meermaals. 3)Deftno, defifio, abftineo ftaan by Dichters fomryds met v . dn  Van den Genitivus achter de Verba. 175 den Genitivus, gelyk Hor. define querelarum : ld. abftineto irarum cet. Virg. de/i/lerie pugnae. a) Regno, B. v. Hor. Od. Hl, 30. II. Daunus agrefltum regnavit populorum. Doch foramige Handfchnften hebben regnator. 5) Purgare, B. v. Hor. Sat. II, 3, 27. ttiorbt té purgatum illius. 6) Potior ftaat dikwils met den Genitivus; Sall. Cat. 47. urbis potiri. 7) Ook misfchien meer anderen. Doch men moet hier crmfche Uitgaaven hebben, B. v. Hor. II, 13. 38. ftaat laborum itcipitur: maar Bentley leest laboretn. §• 4. Van den Genitivus achter Adverbia. I. Dikwils vind men eenen Genitivus by de volgende' Adverbia, die een getal, menigte, of geringheid beteekenen; fatis , abunde , parum , adfahm, partim, B v fatis temporis: Ter. fatis iam verborum ejt. Sall. p'arum fapientiae. De overigen zyn zeldzaam: Virg. terroris et fraudis abunde efl. Liv. auxiha , quorum affatim erat. Cic. Off. II. 21. eorum ipforum partim eiufmodi funt cet. Net O Van waar komt deeze Genmvus ? Nadien Partim vooi■ partem (en dit voor pars) ftaat, zo kan dit ligt eenen Genitivus regeeren. By de overigen fchynt in negotio, 1. e. ten aanzien , te ontbreeken; gevölglyk zou ftaan, B. v. fatis iam verborum eft voor fatis iam eft in negotio verborum. 2) De bovengemelde Adverbia kunnen ook zonder Genitivus ftaan, ja zy ftaan zonder denzelven meest al: B. v. fatis multa dixi: Cic. fi fatis confilium haler em: Urbs efl partim direpta, partim incenfa. II. Veele Adverbia van plaats, byzonder ubi, ubir.am, ubicunque, vbivis, quo, quovis, quoquo, aliquo, usquam , nusquam, hebben de Genitivi gentium , terrarum, loei, locorum, om den nadruk by zich, ü. v. Cic. ubi terrarum fumus? Cic. ubi terrarum effes, ne fufpicabar quidem. Cic. ubinam gentium fumus? Cic. ubicunque terrarum funt. Liv. abire, quo locerum poftent. Plaut. quo venerim loei. Cic. quo loei effet, 1. e. quo loco. Ter. quoquo hinc afportabitur terrarum : Plaut. quoquo abduQa efl gentium. Ter. fratrem invenio r.ufqjiam genrfum.  176" Van den Genitivus.achter Adverbia. iY*/ Men gelooft, dat deeze Genitivus geregeerd word varf net uitgelaten tn negotio ten aanzien van. Misfchien he & quo ahquo cet. welke eigenlyk van quid cet. zyn, daarGin den Genitivus, omdat quid cet. hem heeft. rlPti ¥LibiH' &ï*\ int6,rea' ?9^^ hebben fomtvds den Genitivus ha , locorum by zich , maar zonder nadruk, gevölglyk overtollig-, B. v. wffy' 7?" ™ «*'' «?• eodem loco. Id. ut adauc locorum feci. Ter. te interea loei cognovi. Sall poftea loei. By interea , poftea (voor inter ea, pod ea) oXlkTta'611 by ihidenu *dhuc Cch?in <« « een' nldrutly ™ch?T ^ ^ met Gfc. tu autem abes longe gentium: i. c. verre in de wereld ; Ier. mimme gentium ter wereld niet, geenszins Perizontus verhaat in negotio. geenszins. V. Tune ftaat met temporis ettelyke keeren by fusti. nus: alwaar temporis overtollig is/ Ook vind men bv hem tos temporis. 1 °J im-VI' fta3n by menj'ger,ei GeHi- 0d£Sfomytv^n/ P'^ze gebruikt worden, dan Uaat fomtyds loco of daarby: Ter. vidi virzirem he viciniae, i. e. in vicinia. Id. commigravhucvlcl niae in yidniam. Zo ftaat eo loei voor co loco by Tac u en eodem loei voor eodem loco by ttfóftu ^laMus' 2) Byzonder hebben /«, co, eodem, als zy /r^w/, fhn„ en ,5 v«™ beteekenen , waar toe ook quo £ ver en"' zich, B. v QfrA i. % w*/„r»* ea zo * is het met 't kwaad gekomen. Liv. XXV, 8. eo onLt *•» addnaa res eft, zo ver in de gewoonte! Zo zL men eo dementiae, audaciae, dochinae cêt. proeredï tra cedere, venire pervenire het zo ver in zotheid , 'ftoöt- - frtgrefia cs, pervemftt cet. hoe ver hebt 2y het enz C/«r* zegt eo loei, maar o'p de vraag vaar » Sext Ti ' toet voor De woorden kuc, eo, eodem nu, eieren T"', geVOi^k ee™> <**«™ tè reg.eren, dewyl hoe, ,d, idem, quod er een regeert. VII.  Van den Genitivus achter Adverbia. 177 VII. Qiioad (eigenlyk in zo verre , zo lang) ftaat fomtvds met eius, en beteekent dan zo veel hier in; B. v. quoad eius fieri pojjit by Cicero. Pe'izonius verftaat aliquid by eius. Doch, alzo quod zo dikwils voor quantum w veel (laat, en in dat geval eenen Genitivus regeert, (zie boven §. 2. n. III. i.Jzo vraagt men, of men niet in dat geval quod voor quoad te lezen heeft. VIII. Pridie en Pojtridie hebben dikwils by zich eius diei, 't welk eigenlyk weg kon blyven, B. v. Cic. ad Div. I. 4. pridie eius diei: Caef. B. G. I, 23. poftridie eius diei. «Anders hebben zy liever den Accufativus, B. v. pridie'Calendas Apriles, Maias (niet Aprilis, Maii, zo als in de flegte uitgaven der Ouden (laat.) Dus ftaat Cic. poftridie hldos Apollinares: Liv. poftridie Idus Qidntiles. Not. Agter Pridie en Poftridie kan ook quam volgen, gelyk Cic. pridie, quam haec fcripji: Cic. poftridie, quam a vobis ïifceffi , ea meermaals ; even gelyk dit quam agter dergelyken (Iaat, gelyk poftero die , quam illa erant aSta: Poft diem tertium, quam dixerat. §• 5. Van den Genitivus agter Praepofitiën en Interjecliën. De Genitivus ftaat ook fomtyds agter Praepofitiën en Interjcttiën, doch van welken hy niet kan geregeerd worden. I. Agter Praepofitiën, B. v. ad Caftoris, fc. aedem cet. zie daar van boven §. 1. n. IX, 8. Zo ftaat ook tenus ' met een' Genitivus, B. v. crurum tenus, alwaar misfchien fine ontbreekt, omdat het er foms by ftaat. II. Agter Interjeftiën , gelyk Catull. O mihi nuntii heati! alwaar misfehien negotium ontbreekt. ZESDE AFDEELING. Van 't gebruik van den Dativus. De Dativus ftaat doorgaands op de vraag voor men? of waartoe? of tot wiens voordeel? B. v. proxlmus fum M ego-  178 Van 't gebruik van den Dativus. egomet mihi: Pater dedit mihi librum: accepi Kbrum dono: Non omnibus dormio. Doch , om naauwkeuriger te fpreken , hy ftaat byzonder by Adieftiva en Verba , hoewel ook by andere woorden, waarom wy by de rei afgaan willen. j : §-1. Van den Dativus agter Subjlantiva. De Dativus ftaat by Subjlantiva op de vraag , voor men? B. v. Plaut. lupus ejl homo homini: Cic. illi fempcr pacis auBor fui. Byzonder ftaat hy dikwils in plaats van den Genitivus, als men voor wien ? denken kan ; B. v. Cic. ego huic caufae patronus exjliti. Cic. Marcello fum tejlis. Liv. veniam errori petendo. Id. libertati praejidia pethis. Sall. Cat. 40. quem exittim tantis malis Jperarent ? Mart. nojlro comes Flavo. Hier toe behooren de naamen van Bedieningen triumvm teip. conjlituendae: praetor iuri dicundo cet. Van den Dativus agter Adietliva. De Dativus ftaat dikwils by de Adietfiva op de vraag voor wien? of waartoe? of ook andere vraagen. Hier toe behooren de volgende Adiectivn: 1) Die beteekenen nuttig of fchadelyk , gelyk utilis, inutilis, falutaris, noxius, perniciofus, periculofus, exitiofus cet. doch men zegt ook utilis ad rem. 2) Die beteekenen , gelyk , ongelyk , zo als Jimilis, disfimilis, abjimilis, aeqttalis, par, dispar , impar , confentaneus pasfende, overeenftemmende : Ook rekent men hier toe diverfus, fecundus die agter iemand ftaat, difcolor, abfonus. Not. Jimilis, diffimilis hebben ook zeer dikwils eenen Genitivus, vooral wanneer de gclykheid van ziel word uitgedrukt, ook fomtyds par, difpar, gelyk boven Afd. V. 5. 2. n. 1. 9. aangemerkt is: ook zegt men confentaneus cum, B. v. veritate. 3) Die beteekenen tot iet gefchikt, voegende, gelyk aptus, habilis, idoneus, accommodatus: doch by deeze allen kan ook ad ftaan. Hier toe behoort ook bonus goed tot ier, gelyk mons pecori bonus alendo: ook alienus niet voegende. 4) Die  Van 't gebruik van den Dativus. 179 4) Die beteekenen aangenaam, onaangenaam, aandoenlyk, bezwaarlyk , gelyk gratus , iucundus , acceptus , dulcis, fuavis, ingratus, iniucundus, molejlus, gravis, acerbus cet. 5; Die beteekenen gunftig, ongunjiig, waard of dierbaar, tegenflrydig of tegen, haatlyk, vyandig, gelyk: amicus, carus, propitius, infejlus, ir.fenfus, inimicus, contrarius, alienus cet. 6) Die beteekenen ligt of zwaar, gelyk facilis, difficilis, arduus, durus , gravis ; it. invius cet. 7) Die beteekenen geneigd, gereed, bereid tot iet, gelyk: proclivis fceleri , promtus J'editioni , paralus rei. Doch daarvoor is ad meer gewoon. 8) Die beteekenen naby, aangrenzend, gelyk finitimus, vicinus, byzonder propior, proximus, welke ook beide met den Accujativus ftaan. 9) Proprius, communis, affinis deelnemende, welke ook eenen Genitivus hebben ; zie boven Afd. 5. g. 2. n. I, 9. Ook fuperjles, fidus, die ook foms eenen Genitivus hebben: zie ald. Verders cognatus. 10) Neee'fjarius, ohnoxius, honeflus , turpis, foedus : verders de Verbalia in bi lis, gelyk flebilis cet. §• 3- Van den Dativus by het Pronomen idem. Hat Pronomen idem ftaat , hoewel zelden , naar de wyze van het Griekfche met eenen Dativus, B. v. Hor. Art. 467. invitum qui fervat , idem Jacit occidenti voor idem facit, quod facit occidens. 1 §. 4- Van den Dativus agter de Verba. I. De Dativus flaat agter veele Verba op de vraag, voor wien? 1) By ontelbaare Intranfitiva (Neutra) , d. i. die geen Accujativus hebben kunnen, gelyk gratulor , fuadeo , difjuadeo, obedio, pareo , obtempero, obfequor, faveo, placeo, difpliceo, auxilior, adfum , defum , occurro, ceder e , concedere toegeven cet. 2) By ontelbaare Tranfitiva , (AB™«'^, praecurro, ftraeeo , paefto, praeftolor, praeverto, ftudeo, tempera. Adulor vleijen, alicui Nep. en aliquem Cic meest vnï!affen'-"!5a"' ^ De komt meest voor, en is des te verkiezen. ^ifewdo overtreffen, alicui en a%t,em ylnteire overtreffen Cir T„i> r „ • •• o#. //. ?o&cS^^L3;fB* * aeme anteü- Ck- 1^ÜtSt0 °Vcni'effe"' en De ^v?»i0 voorkomen, overtreffen, ^ en a//»WOf ^^«S^^»^ De^Sntbeter. IS^ÏSn *£? C" °°k B- * Terent. den Se pThPv'ïr,. g?n' ^ 7/ ' S7. cura patribus incefftt oen öei aat beving een kommer; Liv. ƒ, <;6. tunido hirfnh %"2l P ,Pii0U'en >™ de ^eer.« SS. "ofk r,.ft,fr t r V 3' °' raov! r<%'« »» f» incest • fbeL tef' aiiCK'' Cn o/i« De ÖtóvBx-ihyn hier nS Injultare fores tegen de deur fpringen. J by '"artZ £n -T?» lWn; h« eerfte ftaat ^. dit C?denZmet!V ?Cmee,llJ'k «et den Accufativus; zeer zel- Trtti »m et me: de Accu- DlTeen^TZ'„i *** h°°D ™cr hübbe" > «* en r«, mJc^L^X^ 00kJibi>Je> *f<- Ma".  Van den Dativus achter de Verba. 185 Moderor matigen, beftuuren , gelyk moderari animo hae, matigen: moderari rem rufticam regeeren, bcftuuren. Het fchynt, dat moderari matigen, beteugelen, liever den Dativus, en moderari regeeren, liever den Accufativus heeft. Pra-cedo i) vooruitgaan ftaat met den Accufativus Virg. Aen. IX, 48. 2) overtreffen, alicui cn aliquem. Praecurro voorbyloopen, overtreffen, alicui en aliquem. Pracire voorbidden , voorzeggen , dat een ander na moet zeggen, word dus gebruikt: praeire alicui voce: pracire verba en verbis. Gevölglyk ftaat de zaak, die men iemand voorzegt , om na te fpreken, in Accufativus: maar de Perfoon in Dativus. Praefto overtreffen , alicui en aliquem. Praeftolor op iemand wagten, alkui en aliquem. Praev.no voorkomen : rei'eene zaak, Caef B. G. VII, 33. Praevertere ventos curfu pedum Virg. Aen. VII, 807. de winden voorkomen, gevölglyk de winden overtreffen. Studeo heeft gemeenlyk een' Dativus , gelyk rei cet. Doch éénmaal vind men ftudere literas Cic. Sen. p. red. 6. 't welk zonderling is. Men vind het ook wel met hoe, id, nihil cet. Maar op'zulke Neutra is niet veel te rekenen , want deeze ftaan voor allerhande Cafus. Doch Graevius cn ILmefti hebben in de gemelde plaats van Cicero ftudere literls aangenomen. Tempera 1) matigen , beteugelen , fpaaren , B. v. linguae, laeèmis de tong , de traancn matigen , beteugelen : /ragden toorn matigen Virg. Aen. I, 57 : fociis de bondgenooten fpaaren : 2) regeeren, B. v. rempublicam Cic. ratem Ovid. Gevölglyk fchynt" het, als het regeeren, beftuuren beteekent, liever den Accujativus te hebben. Not. Men brengt hier ook toe Antecello , Praecello , Prcevenio, Adverfor. Maar a) Antecello overtreffen, ftaat gemeenlyk alleen in den Dativus, B. v. Cic. met den Accufativus Tacit. b) Praecello overtreffen, ftaat met den Dati.yUs en Accufativus Tac. c) Praevenio voorkomen , ftaat met den Accufativus Liv. VIII, 16 praevenirent defiderium plebis , van den Dativus weet ik geen voorbeeld, d) Adverfor ftaat altyd met den Dativus. Het ftaat wel met den Accufativus by Tacitus. . Maar de Geleerden gelooven, dat men daar averfari lezen moet. IX. Veele Verba hebben in dezelfde, ofwel naby- komende beteekenis, dan den Dativus, dan eenen anderen Cafus, gelyk: Abdicare magijlratwn of fe magiftratu het ambt nederleggen, het zy dit met of zonder dwang gefchied. Ivi 5 M  185 Van den Dativus achter de Verba. Adfcribere cmtati, in civitatem , in civitate in eene flati al« Burger aannemen, Cic. Adjpergere alicui aliquid iet op iemand fprengen, en aliquem re iemand ergens mede befprengen, B. v. adjpergere viro labecuiam Uc. : imnc vitae fplendorem maculis adfpèrgts Cic AJJetvtr (adfertur) mihi en ad me, of adfertur mihi er'komf tyding by my, ik ontvang tyding. Cic. Aufcultare alicui en aliquem, naar iemand luisteren hem ee hoor geven, of gehoorzamen. ' 6 Confidere_ rei en rér zïbh op iet verlaaten, vertrouwen, gelyk Juae virtuti en fua virtute. 3 Donare alicui aliquid fchcnken, en aliquem re beichenken Excellere ceteris■overtreffen , Cic.; inter omnes uitmunten'O Exuere uittrekken alicui (fibi) veftem en aliquem (fe) veile Maar als het berooven beteekent , dan ftaat er alleen aliquem re : gelyk caflris cet. Men zegt ook exuere humanitatem. Hahitare in loco woonen, en locu-.n bewoonen Jmpertior (o) mededeelen alicui laudem, en deel laaten nemen -roeten inlPe^re aliquem falute en alicuifalutem luidere ingraaven, infnyden, etzen rei, in rem, in re Ook zegt men mcidere pennas de pennen verfnyden, fpem de hooB benemen enz. i " Induere aantrekken fibi (alicui) veftem en fe (aliquem) vefte. Byzondere fpreckwyzen zyn : falfam hbi fcientiae perfuafio- nem inauere: fs mucrone induere: in florem induere: Injpergere tusfchenftrooïön : Plinius zegt folia infpergere to- tiombus; Cato : oleam Jale infoergito Interdicere verbieden rekent men ook hier toe. Maar men zegt gemoenlyk alicui aliquid of alicui aliqua re • zelden ahquem aliqua re. lntercludere verhinderen , benemen aliciii fueam en aliquem fruv.iento commeatuque. Beide ftaat by Caefar M.Uo ubi_ of ad te, B. v. literas. Beide ftaat Nep. Att 20 Wubere viro, trouwen, ook zegt men miPtam effe cum 'alio'uo ■ inpt eenen Man getrouwd zyn. Cic. Scnbere alicui en ad aliquem. . ,. X- Vee,e Verba hebben in onderfchciden beteekenislen onderfcheiden Cafus: Aemulari aliquem of aliquid met yver navolgen , nayveren ze.er gewoon : integendeel aemulari alicui of cum aliqua «Maart men, bcnyden, gelyk Cic. quod iis aemulemur cet. Liv. penculum fit , ne mecum aemuletur. Doch in deeze beide plaatzen fchynt het te beteekenen, nayveren, of met wan-  Van den Dativus achter de Verba. 187 wangunst nayveren : eenvoudig benyden fchynt aemulari niet te beteekenen. Daarom fchynt aemulari aliquem, alicui, cum aliqua hetzelfde te zvn. Jccedo tibi ik ftem u toe. Hoe tibi accedit ad Mud dit komt u nog by dar toe, gy ontvangt dit nog behalven ^dat. Accedere ad aliquem toetreedcii: ad rempuhiicam den Staat beginnen te dienen, B. v. door het eente Eerambt enz. Caveo tibi ik bezorg u zekerheid, ft el borg, zorg voor u door afwending van eenig nadeel, te ik wagt my voor u. Confulo tibi ik zorg voor 11 : te ik vraag u om raad : tn te crudeliter ik gedraag my wreed jegens u. Cupio tibi ik ben u genegen : aliquid ik begeere iet. Deficit mihi en me het ontbreekt my, B. v. liber : deficere'ah aliquo van iemand afvallen. Do alicui literas ik geef iemand een' Brief mede (om te heitellen) , ad aliquem literas ik fchryve aan iemand. Doch ook ftaat dare alicui literas aan iemand fchryven Cic. ad Div. XVi 3- r, 1 Horreo tibi ik verfchrikke uwentwegen : aliquid ik _ lcnnk voor iet , B. v. perlculum. llorrere aliqua re van iet ftyf zyn, B. v. ager norret hajlis. _ . Impono alicui aliquid ik leg iemand iet op : ook aliquid in aliqua re , 3. v. in cervicibus : Imponere, alicui iemand be driegen. Incumbo rei op iet liggen ,. iri rem of ad rem zioi ergens moeite toe geven. Infreft 1) daar is oncierfcheid,, B. v. inter hominem et bejham : ook fiulto iritettigens quid intereft? Ter. 2) daar is aangelegen, B. v. patris, mea, tui cet. 3) iniereffe rei of m re bywoonen B. v. eene maaïtyd. Manet mihi res-de zaak blyft my. Maffet me mors, paeiïa cet. de'dood wagt my, ftaat my te wagten. Merere fibi aliquid iet voor zich verdienen : mercre equo tc paard dienen (als ruiter) ; merere en mereri de zich verdiend maken by enz. Metuo tibi ik ben uwentwegen bevreesd: te ik vreeze u. Veto mihi ik haal mv, B. v. lignum : aliquem of aliquid ik ga op iet los, het zy vriend of vyand : locum , urbem na eene plaats , ftad gaan reizen : ab aliquo aliquid iet van iemand begeeren, iemand om iet verzoeken. Praehere alicui rem geven, fe fortem zich dapper bewyzen. Praeftare 1) overtreffen , alicui en aliquem ; 2) aliquid goed voor iet zyn, ergens voor inftaan, B. v. damnum, culpam. Ook zegt men a 're; 3) beneficia alicui weldaaden bewyzen; 4) fi fvrtem zich dapper bctoonen. • Profpicio ik zorge, alicui: ik zie vooruit, aliquid. J Quae-  iS8 Van den Dativus achter de Verba. Quaererefibi aliquid iet voor zich zoeken: aliquem zoekenex aliquo ab aliquo (zelden de aliquo) iemand vraagen : de re of homtne naar eene zaak of iemand vragen of doen d°en ' °°k 'n a£iquem teSen iema"d onderzoek Recipio tibi ik geve u vaste verzekeringme in locum ik vlugte naa eene plaats: aliquid, ik bekome weder of ik neem iet, op my B. v. een Proces. 1 Referre alicui aliquid iemand iet vernaaien , ook wederbren gen: referte ad aliquem aliquid en de re, iemand iet voordragen, of raadplegen over iet. Refert mea, tua cet. daar ligt my aangelegen enz. Renuntiare rei afftand doen, bedanken, B. v. muneri: alicui aanbrengen : aliquem confulem iemand als Conful uitroenen opte" 'emand antwoorden ; aliquid iec •• ad Solvo tibi pecuniam ik betaal u geld : folvo te ik bevryde u ö. v. metu: Jolvere navem onder zeil gaan ' fimeo tibi ik ben om uwentwille bekommerd: te ik vreeze ,. Vacare a re en « ledig, vry zyn van iet, rei op iet moei e doen , zich toeleggen. Valere rei dienftig zyn tot iet, is zeldzaam; re door iet veel mtngtcn. Hoe valet in te dat geld u. Not Varro zegt , denarii diüi, quod denos aeris valebant en Phmus: fcrupulum valet fejiertiis vicenis, alwaar de'waarde te kennen gegeven word. XI Dikwjls ftaan by de Verba deDativi mihi, tibi, Jici, nobis, vobis overtollig. B. v. Plaut. fur mihi es. Cic. an ille mihi liber cet. Cic at ^■ repeme — venit ad me Caninhis. Ter. fuo fibi gladio hanc iiigulo. Id. quid ait tandem nobis Smnio ? Liv haec vobis ipjorum milkia fuit. Not. Echter hebben zy gemeenkyk eene betrekking op de zaak, en wyzen eene deel- Dati^l\Jëler If" l!$nüi™ eJJe volgt fomtyds de mms van het Praedicatum , ais de Dativus van het Subje.ïum voorgegaan is, B. v. Ck. licuit effe otiofo Themijlocli : Cic. mihi negligenti effe non heet voor otiofum, negligentem. Ook gefchied dit byzonder by laater Schryvers agter andere Infinitivi, b. v. dejimari, fieri cet.  Van den Dativus achter eenige Particulae. 189 / *, •' ■ §-5v Van den Dativus agter eenige Particulae. I. De Dativus ftaat by fommige Adverbia op de vraag, voor wien? 'éelYk Pr°Pe ' Pr0Pius» froxime, o&viam, byzonder die , welke van woorden afftammen , die eenen Dativus regeeren, gelyk congruenter, convenienter, amice, B. v. Virg. propius Jlabulis: Cic. obviam mihi veniJH'r Cic. congruenter naturae convenienterque vivere : Cic. vivere vitae hominum amice. Not. Doch prope, propius, proxime ftaat meermaals met eenen Accujativus. II. De Dativus ftaat by fommige Interjectiones, gelyk hei, vae, ecce, hem cet., doch van welken hy misfchien niet geregeerd word, B. v. Virg. hei mihi l Plaut. vae mifcro mihi! Cic. ecce tibi Sebofus. Plaut. hem tibi talentum argenti daar hebt gy enz. ZEVENDE AFDEELING. Van 't gebruik van den Accufativus. §■ t. Van den Accufativus agter de Subjlantiva. I. De Pronomina id, quid cet. ftaan agter eenige Subftantiva, B. v. Homo id aetatis voor ea aetate is zeer gewoon , hier fchynt ad, i. e. ten aanzien van, te ontbreeken. Zonder homo ftaat quid dus, Plaut. quid tibi aetatis videor ? alwaar homo te verftaan is. Ter. idne eftis autïorcs mih? raadt gy my daar toe'? II. Sommige fubftantiva Verbalia hebbenden Accufativus Verborum bv zich , B. v. Plaut. quid tibi hanc curatio efl rem? Plaut. quid tibi hue receptio ad te eft meum virum ?  ipo Van den Accufativus achter Adiettiva. ; . §• 2. Van den Accufativus agter AdieStiva. «. .L By.óe,MieEt™, die beteekenen lam, breed* groot, wyd, hoog, dik enz. ü,an de Subjlantiva k deezeB maat of runnte uitdrukken, in in Accufatl Foffa ejl centum pedes longa : turris efl alta r,„>, ltos cet Mei] vind ook wel L' üffi^aS"fcTif** by DichSrt ft^iL^Pï Wvze' ^zonder §• 3- Van den Accufativus by de ferfa. eer^ig^^^' naar h- Natuur, Deeze zyn a) Férfta in o, die eene handelina aan LT7 kV, ^ 8e!10e'n'i worden, en een geheel Paffivum hebben; i) ^ri« in or, of D p0n ntia d\e msgelyks eene zodaanige handeling aanwyzen By deeze *>êr*fl ftaat nu de Accufativus gemeenlyk: injtuuo. lego jacio, agó, gero, hortor, moneo - tuninaudio, video, cerno, gujlo, %lfacio, feni0 Zf)lZn jpero. jcnbo : fero, porto: rogo, verbero , cogito, iudico Doch de volgende wyken hier van af, en hebben seen' ör"LbiLZiCh' &lh0rel men vraagt Jvienl pf " b.ncdico, maledico, perfuadeo, medeor, nubo, invideo, als wel-  Ven den Accufativus by de Verba. 191 welke eenen Dativus regeeren (zie boven by den Dativus); en utor, fruor , fungor , vefcor , welke eenen Ablativus regeeren (zie beneden by den Ablat.) 2) Op de vraag voor wien? gelyk iuvo , adiuvo , eek1, effugio , fequor : ook rekent men hier toe imitor , ik volg na. 3) Op andere vragen, gelyk caveo ik wagtemy te voor u: fugio te ik vlugte voor u : dejidero rem ik verlang naar de zaak: appeto rem ik tragte naar eene zaak: timeo en metuo te ik vreeze my voor u: vereor te ik fchroom my voor 11: euro rem ik zorg voor enz. defpero vitam ik wanhoop aan enz. praefio damnum ik fta in voor enz. Not. Somtyds ftaat in plaats van den Accufativus de, gelyk expeno vitam en de vita : referre ad fenatum rem en de re. II. Veele Verba nemen den Accufativus by zich wegens de Praepofitie , mee welke zy faamgefteld zyn. Hier toe behooren 1) Sommige Tranfitiva (Activa), die, behalven haaren natuurlyken Accufativus nog eenen Accufativus by zich nemen wegens de Praepofitie, gelyk uansducere copias Rhenum, alwaar copias van het Verbum tranfitivum en Rhenum van trans geregeerd word : Dus ook Hellefpontu-m copias traiecit, Nep. Not. Men vind fomtyds de Praepofitie herhaald , gelyk Caef. ne multitudinem trans Rhenum in Galliam trans- duceret: dus ook in animum inducere cet. a) Byzonder hebben ontallyke Verba, die op zich zei ven Intranfitiva zyn, d. i. geene op eenig voorwerp overgaande handeling beteekenen, gevölglyk op zich zelven geen Accufativus hebben kunnen , eenen Accufativus uit hoofde van de Praepofitie, daar zy mede zyn faamgefteld, gelyk in 't Nederduitsch aanvallen, doorgaan enz. B. v. Adire aliquem: Accedere aliquem: Gentes, quae mare Mud adjacent: Circümfifiere aliquem: Circitmvenire aliquem: Inire c on filium , focietatem: Invadere urbem: Invenire aliquid: Obire urbes, provinciam , diem: Obfidere, oppugnare urbem: Oppetere mortem: Praeterire urbem, rem: Subire periculum: Tranfire fiuvium Tranfilire muros cet. Aanmerkingen. a) Hier komt alles aan op het fpraakgebruik : B. v. Men zegt wel adire aliquem, obfidere urbem cet. maar daaróm, nog niet aliquem adejfe, obfiare cet. b) De  192 Van den Accufativus by de Verba. b) De meesten der boven aangehaalde Verba hebben ook een geheel Paffivum in alle de Perfoons-uitgangen gelyk: heus aditur, aditus efl cet.: Hoftes.invad'ebantur' mventus fum cet. waar'uit blykt, dat men ze als wezenlyke Trar.fitiva befchouwd heeft. Zeer weinigen wor- ■ den uitgezonderd, B. v. adiacere: men zegt niet mare adiacetur gentibus. e) Ook vind men by fommigen de Praepofitie herhaald gelyk Adire ad magifiratus: Accedere ad rempublieammvadere m collum cet. 3) Ook fommigen Deponentia hebben uit hoofde van dc Praepofitie, daar zy mede faamgefteld zyn, eenen AccuJativus dien zy, buiten dien, niet hebben konden, gelvk aggredi aliquid: ingredi viam. 4) Ook by fommige Paffiva ftaat uit hoofde der Praepofitie met welke zy faamgefteld zyn, de Accufativus, B v LaeJ. ne maior multitudo Rhenum transduceretw Cic locum Jum praetervettus: Virg. urbem afferimur 5) Dat yerfcheidene met ad, ante, cireum, in, inter, ob poft, fub fuper faamgeftelde Verba eenen Dativus en dat de Verba adulor, allatro, antecedo , anteeo .ante li o antevenio , anteverto , attendo , illudo, incelfo, infulto \ occumbo zo wei den Accujativus, als den Dativus , by zich hebben, daar van zie by den Dativus Afd. 6. S I n. VII en VIII. J s 4" III. Sommige Verba, die niet alleen on zich zeiven • Intranjitiva, maar ook met Praepofitiën, die den Abla mus .regeeren, faamgefteld. zyn, hebben den Accufativus Dy zien, r>. v. J Convenire aliquem is zeer gewoon; dus ook coire facietatem Cc. Rofe. Am. 31. Urbem excedere Liv II\i ■ praevemre aliquem Liv. VIII, 16: Averfari aliquem is zeer veelvuldig : Erumpere nubem Virg. Aen. L 580 • Evadit npam Ibid. VI, 425- Hier toe bf hooren deftlïodeflero praecedo, praecurro, praeeo, praefto , (overtreffen) , prae. JUlor, praeverto, welke zo wel eenen Accufativus als Dativus, by zich hebben. Zie Afd. 6. §. .4. n. VIII. », •„w'aDJt"wdiro>;> mderor, temper0, euro, fiudeo, en in onderfcheiaen beteekenis aemulor, aufculto, faveo conj ulo, cupio, maneo, profpicio, recipio, renuntio, folvo, h??i3 h.KK1'Cn' 5° Wd ee"en Dativus> als ^cufativusl § I n Vin en X3' " gefproken boven Jfd- 6- V. By  Van den Accufativus by de Verba. I£3 V. By veele Intranjitiva (Neutra) ftaat naar de wyze der Grieken een Accufativus. Hier moet men tusfchen gewoone en ongewoöne gevallen onderfcheid maaken. Men merke op : Deeze Accufativus is met het Verbum van denzelfden oorfprong, of niet. 1) Dikwils word by het Verbum de Accufativus van een Subftantivum van denzelfden porfprong overtollig gezet, gelyk erro trrprem, pugno pugnam, iuro iusiurandum, vivo vitam, fervio fervitutem, furo furorem, ludo lufum, prandeo prandium, fomnio fomnium cet. Doch gemeenlyk ftaat er een bywoord by, het zy een AdieSivum, Pronomen of Participhim, B. v. pugnare pugnam acerrimam of hanc pugnam : vivo vitam triflem, beatam: gaudeo gauditim verum: mirum fomniavi fomnium: confimilem luferat lufum cet. PlautUs laat fomtyds het bywoord weg, gelyk Mil.II. 6, 2. quam ft fervitutem non ferviat. Sommige gelooven, dat deeze Accufativus van eene uitgelaatene Praepofitie geregeerd word: doch misfchien hebben er de Ouden geene by gedagt, maar deeze Intranfttiva als Tranfitiva gebruikt, gelyk wy zeggen, den dood eenes helds fterven enz. Not. De plaatzen Ter. And. V, 5. ext. liun'c mea gavifurum effe gaudia; Coel. in Cic. Epp. ad Div. VIII, 2. ut fuum gaudium gauderemus, behooren hier niet toe: hier ont.breekt propter. Nog minder behooren hier toe Cic. ad Brut. 3. Antonii feStam fecuti funt, en Cic. Arch. I. pueritiae memoriam recordari uit imam, 2) Dikwils ftaat er een andere Accufativus by; by welken men gedeeltelyk eene Praepofitie verftaan , gedeeltelyk niet ligt verftaan kan. a) Daar men eene Praepofitie ligtelyk verftaan kan; B. v. 1) propter: gelyk quid clamas? quid rides? Num id lacrumat virgo ? Ter. Eun. V, r, 13: id indignari Liv. XXIV, 8: doluerunt meum cafum Cic. Sext. 69. dus ook aliquid horrere, defperare cet. dus ook ardebat Aiexirt Virg. Eci, II, x. 2) Per: B. v. Ovid. ftygias iuravimus undas, Cic.fi Xerxes maria ambulaffet, tenant navigaffe:: Misfchien behoort ook hier toefroficifci magnum iter ad Athenas, Prop. en pajcifylvas et fumma Lycei, Virg. b) Daar men ze niet ligt verftaan kan, B. v. Hoe dubito, fi id dubitas cet. is zeer gemeen. Virg. Geerg. III, 421. fibila colla tumentem , voor collis fibilis , alwaar misfchien ad ten aanzien te verftaan is: Virg. cetera paree bcllo ; en dus meermaals : Cic. Xenophon eadem fere peccat. Byzonder behooren hier toe de Verba van rie- JN ken,  194 Van den Accufativus by ie Verba. ken, fmaaken, welke op de vraag, waar naar? by de beste Schryvers met den Accufativus ftaan, gelyk redolere vinum, antiquitatem; fapere crocum. Ook fchynt hier toe te behooren magnam, maximam partem, voor een groot, het grootfte gedeelte, het welk dikwils voorkomt, gelyk Cic. Stoici magnam partem in bis occupati funt. Zonderling zyn aliquid clamo, crepo, queror, feflino cet gelyk Plaut. Mil. III, i, 57. neque publicus res clamo, nee leges crepo. Ovid. Met. IX, 303. verba queror, i. e. querendo prof ero: Ibid. XI, 574. fejlinat vejles, i. e. feftinanter confictt. Nog zonderlinger is Iuven. bacchanalia vivunt, en Hor. Satyrum movetur, i. e. vivendo exprimunt bacchanalia, movendo f. faltando exprimit Satyrum. Not. Men vind van deeze Intranjitiva fomtyds de Paffiva, en wel perfoonlyk, waar uit blykt, dat de Ouden ze als Tranfitiva aangezien hebben , gelyk Ovid. tertia vivitur aetas: Mart. tota mihi dormitur hyems : Cic. multa peccantur: Tac. nee virgines fejlinantur. tv uVI' °°k fta:!C by deFaffiva zeer dikwils, vooral by Dichters, een Accufativus, in plaats van den Ablativus. B. v. Virg. redimitus tempora lauro: Virg. humeros oleo perMa: Virg. evinSli tempora taeniis: Virg. piüi fcuta: Virg furas evmtta cothurno: Hor. membra fub arbuto ftratus] dus ook fratlus membra, arma indutus cet. misfehien'ontbreekt ad ten aanzien. VII. By de Verba van leven, zich ophouden, en anderen ftaat op de vraag hoe lang ? het. Subftantivum, welk delengte van tyd uitdrukt, in den Accufativus, B. v. Tres annos ibi fui, vixi , moratus fum, man ft: Uc. biduum Laodiceae fui. Hier ontbreekt >r, om dat dit per er zeer dikwils by ftaat. VIII. By de Verba van ver af zyn, voortgaan en anderen ftaat op de vraag hoe verre ? het Subftantivum, welk de maat der ruimte of den afftand uitdrukt, in den Accufativus, gelyk abfum tres pajfus a te: Cic. cum abeffem ab Amano iter unius diei. , Doch men vind ook den Ablativus [patio daarby, gelyk Planc. ad Cic. bidui fpalio abeft: fomtyds ontbreekt fpatio, gelyk Cic. Au. V, 16. quae aberant bidui. IX. ,By veele onperfoonlyke Verba ftaat een. Accufativus des perfoons:  Van den Accufativus by ds Verba. 195 J') By pfenitet, pudet, piget, taedet, miferet ftaa't de per- • foon, Tiie berouw heeft, zich fchaamt, dien iet verdriet, verveelt, jammert in den Accufativus, gelyk poenitet me ik heb berouw, pudet me ik fchaam my, piget me het verdriet my, het verveelt my (B. v. de arbeid), taedet me het verveelt my, miferet me het jammert my, ik heb deernis. Dat deeze Verba den Genitivus van het geen, waarover men berouw heeft, zich fchaamt, dat verveelt enz. by zich hebben', ook fomtyds perfoonlyk voorkomen, B. v. conditio me poenitet, pudeo cet. en dat miferefcit en miferetur ook fomtyds onperfoonlyk ftaan, gelyk te miferefcat mei, te fratrum mifereatur , daar van zie Afd. V. g. 3. n. V. 4. 2) By decet, dedecet ftaat de Accufativus des Perfoons , gelyk decet me het be.taamt my, dedecet me het betaamt my niet. Doch éénmaal ftaat de Dativus Ter. Ad. V, 8, 5ita nobis decet. De zaak ftaat in den Infinitivus, doch fomtyds in den Nominativus ; dan ftaat het Verbum perfoonlyk , gelyk Ovid. Forma viros negieiïa decet: Cic. Ojfic. I. 3r. extr. quam fe aliena deceant. Ovid. Nee dominant motae dedecuere comae. Cic. Offic. I. 41. in. fi quid dedeceat in cet. . "~ i • 3) Ook rekent men hier toe fugit, .praeterit, iuvat, welke ook fomtyds onperfoonlyk ftaan, gelyk fugit me en praeterit me ik weet niet, iuvat me het vermaakt my. Ook rekent men hier toe latei het is onbekend, welk fomtyds eenen Accujativus by zich heeft. Dat het ook fomtyds eenen Dativus by zich heeft, is boven by den Dativus aangemerkt. X. Dat de Verba memini, recorder meminifcor en eblivifcor niet alleen eenen Genitivus , maar ook eenen Accufativus by zich hebben, (laat reeds Afd.V. §.3. ra. III. XI. De Participia ofus\ exofus, perofus, pertaefus, ftaan met eenen Accufativus , B. v. Ovid. taedas exofa iugales: Liv. Plebs confulum nomen perofa erat: Suet.pertaefus ignaviam faam. Doch pertaefus ftaat ook met den Genitivus Tac. lentitudinis pertaefa. Not. Ook hebben fommige Verbalia in bundus eenen Accufativus van hunne Verba by zich, gelyk Geil. populabundus agros: Liv. vitabundus cafira. XII. By de Verba van gaan, reizen, komen, en dergelyken ftaan de Naamen derfteden, desgdyks domus mms op de vraag waai heen? in den Accufativus; alwaar N 2 denk-  i^ó Van den Accufativus by de Verba. denklyk in te verdaan is, B. v. proficifci Rwiam, rm: domum redire. <* Not. i) Men vind ook ad by de fteden: B. v. ad Rometm venire , proficifci cet. maar dit beteekent by Rome aankomen, naa Rome reizen, zonder oogmerk, om er terftond binnen te gaan. 2) By domum ftaan ook de Pronomina meam, tuam, fuam, nofiram, veflram ; maar niet ligt andere Adiettiva. Ook kan er in voorftaan ; gelyk in domum fuam recipere. 3) Men rekent hier toe ook humus: maar hier ftaat gemeenlyk in: Men zegt B. v. cadere in humum of humi. Doch Horatius zegt Od. IV. 14. 34. Stravit humum. 4) Doch by de naamen der Landen blyft in, gelyk proficifci m Italiam: hoewel de Dichters het dikwils weglaaten : ook fomtyds Schryvcrs in Prof ei-, byzonder by Eilanden, gelyk Cic. Sardiniam venire: Nep. Aegyptum proficifci cet. XIII. Het Verbum Effe ftaat dikwils by id aetatis, d. 1. van dien ouderdom, B. v. Cic. et id aetatis iam fumus. XIV. Somtyds ftaat by een Verbum Tranfitivum een woor'd in den Accufativus, welk eigenlyk ni>t tot het Verbum,'maar tot de volgende ftelling behoort en in den Nominativus diende te ftaan ; B. v. Caef. B. G. I, 39. aut rem frumentanam, ne fatis commode fupportari poffel, mnere die eb at voor ut res frumentarid fatis cet. Ter. Illum , ut vivat, optant. Not. Zonderling is het volgende: Virg. Urbem, quamflatuo, veflra ejl: Ter. Eum>. ehum, quem dedifli nobis , quantos dedit turbas. No* zeldzaamer fpreekt Plautus, B. v Rud. IV. 3, 23. vidiTlum , cuius itle eft , novi hominem voor novi hominem, cuius ijle vidulus eft. Men kan hier quod attinet ad verftaan. XV. Sommige Verba Tranfitiva hebben behalven hunnen Accufativus nog eenen anderen Accufativus, die door geene Praepofitie te verklaaren is. Dergely ken zyn : 1) De Verba van maaken, gelyk facio, reddo: B. v. facere aliquem doBum, Confulem: reddidifti me felicem. 2) De Verba van noemen, benoemen, tituleeren , gelyk Vocant me Carolum: Alexandrum appellant Magnum. Not. Derzelver Paffiva hebben ook een dubbelden Nominativus; Zie Afd. 4. ff. 2. n. I. 3) Het Verbum habeo, B. v. aliquem dotium ik houde iemand voor geleerd: Men zegt ook: pro doBo. Van daar in Paftivo: pater habetur doBus en pro doBo. ,4) De  Van den Accufativus by de Verba. 197 4) De Verba van noemen, verkiezen tot een ambt, enz. gelyk defigr.o aliquem confulem ik benoem iemand tot Confui : aliquem creare confulem verkiezen tot enz. aliquem renun'iare pr>ietorem uitroepen als enz. Derzelver Pasfiva hebben eenen dubbelen Nominativus , zie Afd. 4. ff. 2. n. I. Not. Men rekent hier ook toe de Verba van gelooven ot er voorhouden , gelyk nuto, exiftimo cet. Insgelyks cognofco, defir-hendo, renerio, declaro cet. B. v. putant te doütim, cognovi te fortem: Cicero Murenam confulem declaravit cet. Maar hier o, tbreekt effe, gevölglyk is het de Accufativus met den Infinitivus. Not. Derzelver Paffiva hebben ook een' dubbelden Nominativus, (doch hier ontbreekt ook effe), zie Afd. 4 ff. 2. n. I. 5) Praebere fe en Praeftare fe zich bewyzen, B. v. fortem dapper, virum als een man enz. <5) Ook eenige andere Verba, B- v. van toevoegen , gelyk adiungere aliquem fibi comitem : Cic. petivit, ut fe ad amicitiam tertium adjcriberent. Dit is eene Appofitie, en er fchynt tanquam te ontbreken, tanquam comitem, tanquam tertium, gelyk het er dan ook dikwils byftaat. XVI. By fommige Verba Trunfttiva flaat behalven den Accufativus des Perfoons nog een Accufativus der zaak , roïsfchien uit hoefde van dc uitgelaaten Praepofitie. Zodaanigen zyn celo, de Verba van leeren, ofonderwyzen, herïnne'ren, bidden, vorderen, vraagen, gelyk docec, edoceo, dedoceo, er'udio, moneo, admoneo, rogo , oro, exoro, precor, flagito, exigo, pofco, repofto, interrogo, confulo, percontor. Doch' het is by het één meer gewoon 'dan by het ander : ook moet men er veel by in agt nemen, zo als de voorbeelden zullen leeren. 1) Celare aliquem aliquid komt dikwerf voor, ook de re. 2) Bidden, eifchen, verlangen. Hier ftaat ontallyke maaien rogare of orare aliquem aliquid. Er fchynt propter of ob te ontbreken : Dus ook pofcere aliquem aliquid iemand om iet verzoeken, iet van iemand eifchen. Virg. ptcem te pofcimus omnes : Cic. qui parentes pecuniam pcfecret. Dus ook Cic. et eum fimulacrjtm repofcerent. Cic. Dom. (>. me frumentum fiagitabant. Not. Petere verzoeken, begeeren ftaat niet met den Accufativus des Perfoons, maar men zegt": petere aliquid ab aliquo: en uitdoen meer Verba van verzoeken cn eifchen, gelyk pofco, repofto, flagito, cjjlagito, poft ulo, precor, h 3 ' de-  ig>8 Van den Accufativus by de Verba. deprecor, contendo, exigo aliquid ai aliquo, welk dikwils voorkomt. Ook vind men fomtyds oro, rogo, obfecro, quaefo ab aliquo. Ook vind men oro cum aliquo, Plaut'. voor ahquem. Not, Egter ftaat peto met een' dubbelden Accufativus Ovid. Met. VII, 296. petit hoe Aeetida munus, volgens de Uitgave van Burman. 3) Leeren, onclerwyzen. Hier ftaat a~) doceo dikwils met twee Accufativi, gelyk doceo te Muficam : ook wanneerhet verhaalen beteekent , gelyk docere aliquem caufam : doch in de Iaatstgemelde beteekenis zegt men meermaals de ahqua re. V) Edoceo ftaat met twee Accufativi Sall. Cat. 48. eadem ■ fen&tum edocet: anders alleen met den Accufativus der zaak zonder Ferfoon , of met den Accufativus des Perfoons zonder Accufativus der zaak, die met de uitgedrukt word. c) Dedoceo ftaat met twee Accufativi Cic. Fin. I, 6. Wam (Geometriam) ipfum (Polyaenum) dedocere. d) Erudire ftaat zelden met den Accufativus der zaak , gelyk Qvid. natum damnofas erudit artes ; liever zegt men artibus of in artibus. Hiertoe behooren inftituere , infonnare, inftruere , imbuere die geenen Accufativus der zaak dulden , maar men zegt • aliquem aliqua re: ook ftaat doceo éénmaal dus Cic. Soeratem fidibus docuit, doch misfehien ontbreekt canere. Maar wanneer erudire heet berigt geven, dan zegt men aliquem de aliqua re. 4) Herinneren, gelyk monere, admenere cet. Deeze Verba ftaan wel altyd met den Accufativus des perfoons, maar zelden met den Accufativus der zaake, behalven met de Pronomina hoe, id, Mud, quod, quid, quidpiam cet. Deeze ftaat er dikivils by. Maar zeldzaam de Accufativus van een Subftantivum, gelyk Sall. Iug. 79. eam rem locus admonuit. Nog zeldzaamer zal men de beide Cafus faamen ontmoeten. Liever zegt men monere, admonere cet. aliquem de aliqua re en alicuius rei. 5) Vraagen , navorfchen, gelyk rogare aliquem fententiam, om zyn gevoelen (ftem) vraagen , is zeer gewoon : In andere gevallen liever de re. Zoo ftaan ook andere Verba van vraagen , gelyk interrogo , confulo , percontor fomtyds benevens den Accufativus des perfoons ook met den Accujativus der zaak; B. v. confulere aliquem aliquid. Doch men zegt liever aliquem de aliqua re. Ook zegt Jpen dikwils percontari ab of ex aliquo aliquid : dus ook fcitan ab ook jx aliquo en fcitari aliquid: maar zelden 'beide byëen. Not. By de bovengemelde Verba, die behalven den Accu4«ttvut 'les perfoons qok eenen Accufativus der zaak by > zich  Van den Accufativus by de Verba. 159 zich hebben , blyft deeze Accufativus ook by derzelver Paffiva. Doch deeze Accufativus is gemeenlyk een Pronomen neutrius generis, of nihil, multa cn pauca , B. v. Cic. fin quidquam effem admonitus: Cic. multa admonemur: Ovid. pauca docenius eris cet. Doch fomtyds ftaat er ook een Subflamivam, gelyk Hor. doiïus''iter melius: Liv. vir .omnes belli arces edottus : Sall. Cato rogatus fententiam: Ovid. fegetes pofcebatur humus. Van celari met den Accufativus van een Subjïantivum is geen voorbeeld be• kend. Nepos zegt ook Alc. 5. id Alcibiadi diutius celari non potuit. XVII. Agter den Infinitivus van bet Verbum fum en van alle Verba, die eenen Nominativus regeeren, ftaat het Praedicatum in den Accufativus , wanneer het SubjeEtum in den Accufativus ftaat, gelyk: fcio, patrem ejfe doctum: audio, te creatum iri confulem cet. Ook agter videri, gelyk video , Ubi hanc rem videri miram : doch hier ontbreekt eigenlyk effe. XVIII. De Accufativus van het Subjettum ftaat ook zeer dikwils voor den Infinitivus , in plaats van den Nominativus van denzei ven met ut, quod, quin , an: B.v.fcio, te vivere: velim, patrem venire. Men noemt dit gemeenlyk den Accufativus met zynen Infinitivus. Hoe en wanneer dit eigenlyk gefchied, zal beneden Afd. X. §. 5. n. IV. C getoond worden. XIX. Somtyds ftaat er een Accufativus zonder Verbum, maar die van een uitgelaaten Verbum fchynt geregeerd te worden. Dit gefchied 1) daar het Verbum alleen herhaald moet wórden, B. v. ev enturm fenatus, quem videbiiur (dare) dabit, Liv. dien hem believen zal te geven:. 2) bvzonder by gemoeds-aandoeningen; B. v. 1) Duid multa? feil. dicam. 2) Ouid? i'. e. verders, in Ciceros redevoeringen , als er nog 'eene vraag op volgt: gelyk quid? nonne cet. 3) De fpreekwyze quid? quod, die.men gemeenlyk j:i vertaalt: Deeze ftaat voor quid de eo dicam, quod cet. 4) Hier toe «behoort de zeer gewoone Accufativus van aandoening by een uitroep; me mifcrum'. te felice-.n'. alwaa; men vide , adfpice, videte, adfpicite pleeg te verftaan ; doch dit wil altyd niet voegen. N 4 §• 4-  öoo Van\ den Accufativus by Praepofitiën. g ' §;4- . Van den Accufativus by Praepofitiën. r^^l^ Pr?eP"fin'ë" zyn, die den Accufativus regee, ren, ls boven I Deel Hoofdft. III. 4^. ' gereed en tevens aangemerkt, dat fommigen agter Acn Accufaiyus gezet worden, of ook zonder hem ftaan. 7 §• 5- Van den Accufativus by Interjetliën. HnX S™,mige.Interie£kiën vind men eenen Accufativus, doch welke met van deeze , maar mïsfchieu Van een weggelaaten Verbum geregeerd word, B. v. ah! memTfe- lah °-Jr mifernm/ ?{ U felicem! 01 terrambeatam! vah! confihum calhdum! heul me miferum! Dus ook ecce Zue KS amS VirZ' Ook vi»d ™n Proh d ü n atque hommum! i e. om 'g Hemels wille! al waar zelfs te ÜiïgSt fidem °ntbreekC- WaC voor e™ "SS te v ei ftaan is, weten wy niet. Veelen verftaan vide ndete, adfpice, adfpicite. Zie hier vooren § 3"„ XVIIl! ACHTSTE AFDEELING. Van het gebruik van den Vocativus. De Vocativus ftaat, wannéér men iemand roett nf aanfpreekt. Ook ftaan er difclls InterjeS vS / g°l Jyk: Virg.o! focu! ah! Corydoncet. Maar zy reeeeren ^Sfe?** «™ * ^ ^ - ny* NEGENDE AFDEELING. Van het gebruik van den Ablativus. va? eefe^e^r;-naar 'p gCVOeIen van vee,e"> altyd daanrbTftaatolff,e ™«™ > ^t zy d'ie  Van den Ablativus achter fommige Praepofitiën. 201 §• I. Van den Ablativus agter fommige Praepofitiën. De Praepofitiën, die eenen Ablativus regeeren, zyn reeds boven I. Deel Afd- 7. bygebragt, en tevens het nodigde aangeftipt, B. v. dat a en e alleen voor Con» foaanten,, behalven h, ab en ex voor Vocaalen en Confonanten gezet worden, en dat abs alleen voor t en q ftaat. Byzonder lette men op a, de en cum. A heet 1) niet alleen van, maar ook ten aanzien, gelylc firmus a peditatu , injlritttus a re , laborare a re : 2) het ftaat wanneer het van beteekent , niet alleen by de Pasfiva maar ook by Intranjitiva , wanneer zy eene paffive "beteekenis hebben, ook Tranfitiva , gelyk Cic.falveois a mee- Cicerone : Cic. anima calefcit a fpintu : Ojiiniil. an a reo vapulaljet: Quintil. ab hofle venire (i. e. vendï): Ovid. octidit (i. e. occijus ejl) a forti Achille: misfehien behoort hier ook toe bene audire ab aliquo. Ook by Subjlantiva , gelyk Cic. plaga ab amico efl levior, quam a debitore. De heet zeer dikwils wegens , ten aanzien. B. v. hac de Cum toet, nevens , geeft een gezelfchap of begeleiding te kennen, wanneer men B. v. met iemand fpreekt, ftryd, arbeid enz. gelyk pugnare, loqui, ire cum aliquo : dus ook homo deprehenfus cum fica : cum imperi» effe : federe cum tunica : librum legere cum voluptate: cum prima luce jurgere cet. Wanneer cum weggelaaten word, ftaat g. 2. n. 1. Van den Ablativus, zonder Praepofitie, in 't gemeen. De Ablativus ftaat dikwils uit hoofde van eene uitgelaaten Praepofitie op de vraage v/iarmede? waardoor? waarvan'? waarin? waaruit? waaraan? waarnaar? waar op? weswegens? waarvoor? waar? van waar? wanneer ? Not Deeze vraagen verëifchen behoedzaamheid en bepaa.ling. Zy komen niet altyd te pasfe; fomtyds komen verfcheiden vraagen by ééne zaak te pasfe, B. v. confidere homine zich op iemand verhaten , een vertrouwen ja iemand ftellen, Hier kon ik vraagen wc.aröp? en N j wanr  302 VmdenAbhüvm, zonder Praepofitie, in'tgemeen. met Sr£ï?' WM"B ' Want »V<»™« neet word, en dat'hec verwisfeld kan worden: Dit g^hS^^oSvk- "te0? de vo>g^e P*"*» aanmerken: cum animo certum invefil'J ^ >2 • Th- 0m„ffl ftw„1 J "'• g 7 Pre"bus Pi™ proficimus : ■ decet Pr Ui exPe"" ^bis, quam „mis f fapientem ") Agter de Verba van uitnisfpn lapidibus; cumulare hentbrr,,. i >■ ourueie nominem Ook behoort h ei toe ifci9M"fc6wi „r„c ™r„,. i , "Vivere , wanneer er van ontW S P «v0 ma"m»k«? dus ook pjüni* o£ Seitïhap: riyLaoohket/een regts begeieiding middel rtsar m„ g OOK &een regt werktuig of ^ : ' ' . "aai,meer a7e aa» en wyze aanduid, gelyk "T" Cm V9Ui?mt Hi tor* en magna volupfate : fc*  Vanden Ablativus, zonder Praepofitie, in'tgemeen. 203 feci hoe magna cum cura en magna cura : cum prima ■ luce en prima luce proficijci : tua cum pace dicam en pace y^Dikwils ontbreekt cum by Gefchiedfchryvers , alwaar ester" een gezelfchap aangeduid word , doch misfchien alleen , wanneer er van Troepen gefprooken word , gelyk Caf. Caefar equitatu praemijfo, Jnbfequebatur omnibus topiis en meermaalen. Nep. auderi aiverjus fe tam exiguis copiis dimicare. Liv. pojlero die omnibus cophs Conjul m aciem defcendit. Ook zegt Cicero 1 obvius fit ei Clodius expeditus , nulla rheda , nullis impedimentis, nullis comitibus. Not. Hier moet men op de Verba zien: B. v ïk ben met u verbonden, junttus tibi fum ; hy is kwaad vriend met my, fuccenfet mihi cet. II Waardoor? wanneer naamlyk een middel of oorzaak , of werktuig aangeduid word. Als dan kan de Ablativus ftaan, gelvk induftria et ingemo ftomo fit doctus: virtute reddimurfelic.es: fperando malum fit lenius: docendo difcimus 1 nulla vi expulfus. . Doch ook kan overal per ftaan, behalven by de Gerundia. Not 1) De vraag waardoor ? geld hier alleen de zaaken, maar niet de perfoonen. B. v. ik kan niet zeggen, door myn' Broeder, door God, ben ik gelukkig geworden , fratre meo cet. Doch Cicero zegt : fervos , Mvas publicas depopulatus erat , i. e. per quos. 2) Wanneer by de vraag waar door? geen middel, oorzaak, werktuig aangeduid word, dan moet er per ftaan, B. v. door de ftad loopen, ryden enz. ... , ' Voor het overige fchynt deeze Ablativus van het weggelaten cum of a geregeerd te worden ; gelyk er dan dit a fomtyds byftaat , gelyk Ovid.. Candidus in nahta turpis color , aequoris unda debet et a radus fidens ejje nip cv. Vot Hier toe behooren ook 1) inf'onnare aliquem artibus, ' want het heet beelden, vormen, niet ondenvyzen 2) aeleüari, oblettari re; door iet vermaakt worden, typvere, B. y. laude, divitiis cet,. in aanzien zyn door enz. III. Waar van? Hier moet onderfcheid gemaakt worden: 1) Wanneer de vraag waarvan? met waardoor ? venvlsfdd kan worden, dan ftaat de Ablativus zonder Praepofitie, gelyk pingnefcere glandibus van eikels: perirefanie, vetieio  204 Vanden Ablativus, zonder Praef offtie: in'tgemeen. van vergif; macrefcere invidia: laffus cura: feiïus eundo • Cic k"7 fgt °°k Vhere 'X "P"' de 7a, Uc- PULS ook de lucro vivere, wanneer het heet door iemands barmhartigheid zyn leven behouden Cfc 2; Maar wanneer de vraag waarvan ? niet het zelfde is als waardoor? dan moet er a of de ftaan; en hier kom? het er op aan , o^ het fpraakgebruik het veroorloof weg te laaten. a) De valt niet ligt weg, gelyk homines loquuntur de bella : hae de-re audivi cet fc)fftaat ook meest al , gelyk pater a me amatur; hic heus diliat ah wbe , a monte cet. m ab urbe , a monte cet. ab adolefcenm, a puerma van der jeugd aan enz. Daar zyn weinige gevallen, daar het wegblyven kan, gelyk 1) wannéér het Verbum reeds de Praepofitie a (ab) heeft, gelyk Zeffe loco, abire monte: doch hier kan a ook blyven 2) Bv de naamen der fteden, domus, rus en humus, gelyk v>nire Roma, domo, rure ; Jurgere humo: doch men vind a ook fomtyds by de fteden en by domus. 0) By de Verb* van afhouden bevryden , vry of ledig iyn , alwaar a ftaan of wegblyven kan, gelyk arceo te ab aditu m aiitu: libero te periculo en a periculo: vacare a labore en labore ■ dus ook hber en vacuus 4) By effe, als het tot Befcbryvmgen dient, gelyk effe magno natu , fumma dignitate puiclira, Jpecie, bono ingenio, alwaar a niet ftaan kan want er ontbreekt praeditus. 5) By de Participia natus', fitus , ortus gemtus, gelyk hve falus , dea nate cet. 6) By alle Adiettiva , die tot eene befchryving dienen gelyk «Zw crine, niger or'e, pulcher corpere , alwaar dè Ablativus meer te verklaaren is door ten aanzien. 7)Dikwils laaten de Dichters, fomtyds ook andere Schryvers de a weg, gelyk monte fugere, urbe pelli cet. Not. Wanneer van zo veel is , als uit, dan ftaat ex e gelyk van den Hemel komen , van 't gevaar verlost worden van harten enz. Als dit van zo'veel is als ouder dan ftaat de Genitivus, ook ex, de / in, inter, gelyk quis vefirum? nihil harum rerum cet. IV. Waar in? Hier moet gemeenlyk in ftaan, gelyk murhe effe cet. Alleen fomtyds blvft het webyzonder, wanneer het zo vee! js, als ten aanzien,' 1) By fommige AdieBiva , gelyk rudis arte , ook in arte ook artis: dus ook peritus, confultus iure, ook iuris ' , 2) Angi animo : valere animo: cadere animis. 3) Le.  Vonden Ablativus, zonder Praepofitie, in 't gemeen. 265 3) Levare aliquem re, verligten in eene zaak, B. v. oneri, moleftia. - jl) By fommige Verba van onderwyzen, gelyk imbuere, mjtituere, erudire aliqua re. Not.Informare, injiruere behooren hier niet toe; zie hier over in waarmede en waardoor ? 5) By eiïe zyn, zich bevinden, in eenen Tropifchen zin, wanneer er een Bywoord (B. v. AdieS. of Pronom.) by is: dan kan in ftaan en ook wegblyven, gelyk effe m magno dolore en magna dolore; effe in magna J'pe en magnt* 6)J By^de Verba van overtreffen , B. v. praejiare aliquem aliqua re; doch men zegt ook in re. 7) Somtyds by aanhaalen, gelyk tertio capite, quarto verju: doch hier is in gewoonlyker. 8) By de fteden in Plurali of in de derde Declinatie, gelyk fui Carthagine, Athenis. 9) De Dichters laaten dikwils in weg, gelyk media urbe: medio tutijfimus ibis: ook doen dit fomtyds Schryvers 111 profa. io) Wanneer er een tyd aangeduid word, gelyk tv.eme: pace et bello, alwaar ook in gebruiklyk is. Zie beneden de vraag wanneer ? V. Waar uit? Hier kan ex of e zelden -.veggela-iten worden : men moet zeggen ex urbe fugere e fene. ftra , e nihilo flihil fit cet.: behalven 1) wanneer er reeds ex of e bvftaat, gelyk excedere urbe, eiici urbe, alwaar ex ook ftaan kan. '2) By het Verbum conftare beftaan , B. v. homo conflat animo et corpore . alwaar ex ook ftaan kan. 3) By de fteden, «elyk Roma fugere cel. 4) Wanneer' uit zo veel is, als doQr, gdyk defu derio uic verlansen, amore uit liefde tnz. 5) De Dichters laaten dikwils ex weg , gelyk fyh-a fugere , motite currere. Ook doen het de Profiifche Schryvers agter zekere Verba byzonder pello en moveo, B. v. fellere patria. Nep. en civitate Cic. movtre tribu mt de Tribus zetten. Cic. Or. II. 67. dus ook fenatu Cic. dus ook poffes~ fione Cic. Not. De fpreekwyze zich uit iet niets maaken, behoort niet onder deeze vraag. VI. Waaraan? Hier heeft de Ablativus allei n pis ats, wanneer dit aan zo veel is, als Un aanzien , B. v. aeger pedibus, oculis: fimus equitatu, ook ab.equit^'i: mtu minor, minimus, maior, maximus: magnus i::genio, erm ris-  206 VandenAblmvas, zonder Praepofitie, in't gemeen. ruber, niger ore, breyis pede: contremifco corpore: pedibus non valere: abundare , carere (overvloed, gebrek hebben) aliqua re : praeftare alicui doStrina : faborare nöod lyden, aan iet, gelyk re frumentaria, pedibus cet. Dele&ari re zich in iet vergaapen behoort hier niet: want hét heet eigenlyk vermaakt worden. Not. Integendeel past in veele gevallen de Ablativus niet op de vraag waar aan? B. v. de ftad ligt aan den begaan my lag niets; ik herken u aan het kleed ; ik "heb aan u een' Vader! aan Boeken ligt my veel gelegen enz. - VII. Waarna? Hier past de Ablativus alleen, wanneer dit na zo veel is, als ten aanzien, gelyk primus ordine: vicinior loco: qui prior tempor e, potior iure: hic ejl mild aetate filius, beneficiis pater, amore frater: Cic. Cynici irridenï, quod ea, quae re turpia non fint, nominibus ac verbis flagitiofa dicamus , naar de zaak, naar den naam : Liv. callida et audacia confilia prima fpecie laeta funt eventu triftia: dus ook mea fententia naar myn gevoelen, meo iudicio naar enz. alwaar ook de zeer gewoon is. • Hier toe behoort ook metiri re en ex re naar iet beöordeelen. ■ In andere gevallen kan de Ablativus niét ligt, op de vraag, waarna? liaan. B. v. ik ttagte naar geleerdheid, appeto cet. Gy kwamt na den Broeder; Ik fchryve naar de regelen; na de ftad reizen, na Rome reizen ; gy zyt de naaste na den Koning; na de maaltyd. VIII. Waarop? Hier past de Ablativus alleen by de Verbavan zich verlaaten , op iet vertrouwen, B. v. confido, niti, ook fretus: doch men zegt ook confido rei, nitor in re. Verder moet de vraag waar op, met betrekking tot den Ablativus niet uitgeftrekt worden. B. v. men zegt niet: menfe op de maand : operam dare re moeite aanwenden enz. Exfpeclare aliquo op iemand: liceri ie: adfeendere arbore: 'efl platea hy is op enz. IX. Weswegens ? Uit welken hoofde ? Hier ftaat O gemeenlyk propter, ob, caufa, gelyk propter, ob lucrum, hert caufa, 2) dikwils daarvoor de, gelyk hac de caufa. 3) De Ablativus met de Participia ductus, ad-  banden Ablativus, zonder Praepofitie, in't gemeen. 207 adduttus, motus, incitatus cet. B. v. fecit amore dutiiis, avaritia incitatus cet. 4) De Ablativus der woorden, van gemoedsaandoening liefde, haat , begeerte enz. zonder deeze Participia, alwaar in 't Nederduitsch dikwils uit ftaat, gelyk fecit odio, amore, cupiditale. Ook fomtyds de Ablativus van anderewoorden, gelyk Sall. quod faevüia temporis et opportunitate loei neque capi neque obfideri poterat, i. e. wegens enz. Byzonder by de Verba van vreugde, droefheid, toorn enz. gelyk gaudere, laetari, dolere, commoveri aliqua re. Not By licet heet uit hoofde van , wegens per ; per morhum mihi non licet proficifci : Dus zegt men ook niet capere voluptatem re een genoegen hebben wegens (ovsr) iet, maar ex re. X. Waar voor? Dit voor, wanneer het zo veel is, als in plaats, heet pro, en dit pro moet er gemeenlyk ftaan; pro libro dabo tibi pecuniam. Doch by de woorden van koopen, verkoopen, huuren ftaat de prys in den Ablativus zonder pro, yendere tribus drachms, magno pretio, parvo pretio; zie beneden n. III. 12. Integendeel , waar voor houdt gy my ? ik fchrocm voor den arbeid piget cet. behooren hier niet toe. XI Waar ? Hier ftaat de Ablativw alleen by de fteden numeri pluralis en in de derde Declinatie, en by röil: nelvk Cic Athenis mortuus eft: Aep. Alexancer Babylone'morbo confumtus eft; rure (run) vivere, ejje cet. Not d) Doch fomtyds vind men in by de fteden, gelyk Suet.in Philippis: b) dat de fteden in de eerfte en tweede Declinatie Singul. numeri, insgelyks domus en humus, op de vraag waar? in den Genitivus moeten ftaan , n Afd. 5. 6'. 3. n. VI. aangewezen. Integendeel by de naamen der Landfchappen , Eilanden en by andere woorden ftaat in , gelyk m Itaha, m monte cet. Doch de Dichters laaten dit in dikwerf weg ; B v. Italia tota , monte fummo : dit doen ook fomtyds Schryvers in Profa, B. v. Sall. facpe aggreffus itinere fuderat. Nep. magnis in laudibus fuit tota Gi'aena : Uc. omnibus locis : terra marique bellum gerere : byzotidei by loco en Jlatu , B. v. res ejl dijficili loco: neke-re ha cet. XII.  so8 Vanden Ablativus, zonder Praepofitie, in'tgemceii. XII. Van waar? ook waar van? van welke plaats? Mier is de Ablativus eigenlyk alleen geoorloofd by de lteclen, by domus, nis , humus i alwaar a altyd dient weg te blyven B. v. venire'Roma, Carthagine, Athenis' domo, rare : furgere humo. Integendeel bv de naamen devLandfchappen en andere woorden moet 'a of ex ftaan gelyk venire e Gallia, exhortis, cet. Not Doch hier is het by de Ouden fomtyds omgekeerd. 1) By de naamen der fteden, by domus, humus vind men va' B y : r - ■ ab Alextanl quantfceT. B y. TU > qTlH Pythius wM* ™ duur', als enz. Cic. vendomeum frumentum non pluris (duurder ) quam ceteri, f0rtajje etiam minoris. Not. Menvind ook daar voor Adverbia, gelyk care, carius emere, vendel Byzonder is aan te merken: bene emere goedkoop: bene of reSte vendere duur : male emere duur, male vendere goedkoop. Verba™ ^ by "°g aa" eenige foort8^y^e ^ÉIT dL L 20 /n ho°S te ftaan komen - kosten ftaat ook met den Ablativus der waarde, B. v Liv multo fangumeea Poenis viüoria fietit: Liv. centum talen- hoog te ftaan komen , veel kosten Hor. en lars parvo nulla pcjtis humano genen pluris fietit. z) Con-  Vcinden Ablativus, zonder Praepofitie in'tbyzonder. 217 2) Conjlare kosten, komt ook dikwils voor, gelyk minoris minder : Cic. dimidio minoris conjiabit: Ovid. pretiofa odia et conftantia magno. 3) EjJe'» wanneet het beteekent, gelden, d. i. voor zekeren prys verkogt worden , ftaat ook met den Ablativus van een Subjïantivum, B. v. denario , fejlertiis , en ook met den Genitivus van een Adiettivum neutr. gen. gelyk Cic. tanti ejl Ulo tempore medimuus zoo veel geld enz. Cic. fuit J~eftertiis duobus gold twee Sestertiën. Ook met andere Genitivi, B. v. denarium. Cic. Off. III, 23. an emat denario, quod fit mille denarium. Dus ftaat ook effe tropisch met de Genitivi magni, quanti cet. B. v. magni effe apud aliquem in groot aanzien ftaan. Zie boven by den Genitivus Afd. 5. §. 3. n. II. Xi 11. Aejtimare aliquem of aliquid iemand of iet fchatten , waardeeren, ftaat a) met ex naar, B. v. ex aliqua re naar eene zaak: ook zonder ex, B. v. pecunia, naar geld, Cic. b) zonder ex, met den blooten Ablativus , wanneer de waarde aangeduid word, gelyk Nep. ea lis quinquaginta talentis aejlimata eft. Cic. modius eft fejlertiis tribus aejlimatus: dus ook aejtimare magno , fc pretio hoog waardeeren ; en vervolgends tropisch hoogagten, B. v. virtutem: doch in zulke tropifche gevallen ftaan liever de Genitivi magni, parvi, pluris, minoris cet. Zie boven by den Genitivus Afd. 5. §. 3. n. II. Not. Dus ook ponderare, metiri aliquid aliqua re iet naar iet beöordeelen, wegen , B. v. Cic. confilia eventis ponderare: Nep. magnos homines virtute metimur, non fortuna. Doch men zegt ook metiri ex re. XIV. Collocare pecuniam in re hefteden, aanleggen , B. v. in fundo cet. Doch men zegt ook pecuniam collocare fenore, fv.mere fenore. XV. Fidere, confidere en niti zich verlaaten hebben den Ablativus, gelyk fortuna op het geluk. Doch fido en confido heeft ook den Dativus, gelyk confido fortunae: en niti ftaat ook met in , gelyk in te nititur falus reipublicae: ook met ad of in, als hetftreeven heet. XVI. Laetor en gaudeo zich verheugen, hebben op de vraag waar over P of weswegens? den Ablativus: B. v. Lt'.oT tuo adrentu: traudeo hae re. 6 O 5 Hier  218 Van den Ablativus, zonder-Praepofitie in't byzonder. Hier ontbreekt de ; zo als men het dan by gaudeo fomtyds vind; Even dus zegt men: gaudiv exfuhare, triumpliare. Not.^ a) By Cicero ftaat ook utrumque laetor; en Mud -inprimis laetandum effe video , alwaar propter ontbreekt. Maar Subjlantiva vind men in den Accufativus er niet by. I) Laetor. ftaat Virg. Aen. XI, 280. by den Genitivus, maaiin gezelfchap van memini : nee veterum memini laetorve malorum: doch memini fchynt hem meer te regeeren. ë) Ook rekent men hier toe deleüari en obleUari re zich in iet verlustigen: doch dit zyn eigenlyk pajfiva :' door iet vermaakt worden, gevölglyk zich vermaaken. XVII. Gloriari roemen, pogchen op iet, heeft den Ablativus met en zonder de; B. v. de doStrina en doctrina. Men zegt ook in re, doch misfehien alleen, wanneer men op eene zaak roemt, die men bezit, B. v. in virtute , in doÜrina. Hier behoort ook toe fe iaclare roemen , pogchen, zich veel inbeelden, re en de re: ook zegt menïacdare rem, B. v.do^rinam met dc geleerdheid praaien, eigenlyk zich laaten verluiden, gewagen. XVIII. Vivo ik leef, word naar onderfcheiden beteekenisfen op verfcheiden wyze faamgefteld: B. v. Vivere in re zyn leven ergens in of ergens mede doorbrengen, gelyk in literis: vivere cum aliquo verkeering hebben met'iemand: Vivere re zyn leven onderhouden door iet; B. v. cibo, dus ook rapto: doch men zegt ook ex rapto: ook de lucro vivere zyn leven aan iemands veri'chooning te danken hebben. XIX. Stare aliqua re by iet vast blyven ftaan; B. v. promijfis, conditionibus: dus ook decreio fenatus hv de uitfpraak van den Senaat blyven, die waarnemen. "Hier ontbreekt in , welk fomtyds daarby ftaat , gelvk Liv: IV, 44. fietitque in eadem fentenlia. Not. Iet anders is jiare ab aliquo of a partibüs alicuius. XX. Adfuefco ftaat met den Dair-us , met ad en met den Ablativus, B. v. labori, ad laborem, labore. XXI. Utorrfruor, fungor, potior, vefcor, dignor, ftaan met den Ablativus. d) Utor,  Vanden Ablativus, zonder Praepofitiein'tbyzonder. 219 0) Utor, ik gebruik, bediene my, heb verkeering met ' iemand, B. v. libris, occajione, amicis. Dus ook de Compofita abutor en deutor. V) Fruor, ik geniete, B. v. voluptate, vita, otio: dus ook perfruor. ' t) Fungor, ik neem waar, verrigte, B. v.muncre, officia. Dus ook de Compofita: defungi, B. v. vita, periculo, poena: perfungi, B. v. honoribus, munere, bello. d) Potior, ik bemagtige, verkryge, B. v. urbe, occafione vittoria, votis. e) Vefcor, ik eet, geniete, B. v. latte, pane, aura cet. f) Dignor, ik verwaardige, B. v. aliquem honore, laudecet. Aanmerkingen. 1) Potior ftaat ook met den Genitivus a) rerum, wanneer het de hoogfte magt of heerfchappy aanwyst': Hier zeggen de Ouden altyd potiri rerum , nooit rebus , B. v. Sulla rerum ejl potitus : b) Ook met andere Genitivi, B. v. Nep. imperii potitus eft: Cic. pofte te illius regni potiri : Sall. fe tertium , cui fatum foret urbis (Romae) potiri. Ook ftaat potior met den Accufativus : Cic. gentem aliquam urbem nofiram potituram. Nep. qui fummam imperii potirentur. a) Fungor ftaat fomtyds met den Accufativus B. v. by Plautus, Terentius en Nepos. Ook ftaat fungendus by Cicero: ad munus fuum fungendum. 5) Utor ftaat met den Accufativus by Cat. R. ruft. en Varr. R. ruft. Ook abutor Ter. operam abutitur. Ook ftaat omnia utenda by Cicero, en ad haec utenda by Ter. 4) Fruor ftaat met den Accufativus by Ter. Cato de re ruft. en by Apulejus. Ook zegt Cicero : tenendum effe eius fruendae modum. 5) . Vefcor ftaat met den Accufativus by Tibullus , Plinius, Tacitus. Not. Daar behooren nog meer Verba tot den Ablativus: doch die zich door de vragen waarmede? waardoor? enz. verklaaren laaten. Alleen moet men hier die Verba woordelyk verftaan. Want vertaalt men B. v. deftitui fpe geheel geen hoope hebben, urbem obfidione cingere eene ftad belegeren , urbem'obfidione liberare ontzetten, dan ziet men niet, van waar die Ablativus komt. IV. Van den Ablativus by Adverbia. Hier merke men aan: De Ablativus kan eigenlyk van deeze niet oorfnronglyk zyn, B. v. longo poft tempore na langen tyd, of  220 VandenAbhtivus^onderPraepofuiein'tbyzonder. of liever langen tyd daarna. Hier (iaat de Ablativus on de vraag, wanneer? en er ontbreekt in. Zo is het met multis abinnc diebus. Zonderling is de plaats Virg Aen Vlll, 114. Unde domo ? feil. venitis; maar domo fchynt van a, i. e. ten aanzien geregeerd te worden. TIENDE AFDEELING. Van 't gebruik der deelen van het Verbum of werkwoord , als van de Perfoons-uitgangen, van het Numerus, Modus' cet. './, ' . * fh^-w** ■ ■ . Van de Perfoons-uitgangen van het Verbum. iik !ilZ°°rde 6erfte P« fc' e&0: P^orfeciftf, Not Doch hier van is qui uitgezonderd. Dit Pronomen Kan voor alle Perfoons-uitgangen ftaan, gelyk eiro , qui te amo non pojfum eet. Tu , qui me amas,' debès cet. Dus ook dignus Ju* , qui amer : dignus es, qui ameris: digm fumus, qui amemur. Dus ook ego non is fum, qui eredam: Tu non is es, qui credas, en zo voort. II. In algemeene Hellingen, die in 't Ncderduitsrh met men beginnen, gelyk men zegt, men is enz. gebruikt mende volgende Perfoons-uitgangen: 1) De derde Num. plur. zonder Subject, gelvk aiunt, dicunt , Jctl. homines , of ook fomtyds rheiores, philofopin cet. . r j 2) De derde Niim. Singul. paffivi, gelyk creditur, dicitur, Jertur cet. Dus ook in Plurali: tales res non amantur van zulke dingen houd men niet. 3) Ook de eerfte in Plurali, wanneer er van een zaak gebroken word, aan. welke wy, die wy fpreken of fchryven  Van de Perfoons-uitgangen van het Verbum. 221 ven, deel nemen kunnen of willen, gelyk hiric videmus hier uit ziet men : non decet ea vituperare , quae non ïntelligamus het geen men niet verftaat. 4) Ook de tweede Num. Singularis , gelyk : ft vis fieri doiius, debes cet. als men enz. Byzonder by den Infinitivus , gelyk: non decet ea vituperare, quae_ non intelligas: non decet ea alios docere, quae non didiceris. §• 2. Van het Numerus van het Verbum. Dat het Numerus van het Verbum zich naar het Numerus van den Nominativus des Subje&s fchikt; dat dikwils agter de Cdleftiva het Verbum in Plurali ftaat ; B. v. turba ruunt: dat de Ouden fomtyds het Numerus van het Verbum naar het Praédicaat gefchikt hebben, B. v. amantium irae amoris integratio eft, dit alles is breder boven Afdeel. 4. §. I. aangetoond. §• 3- Van de zogenaamde Genera Verborum. Dat by de Tranfitiva (Activa'), ook fomtyds by de Intranjitiva (Neutra) een Accufativus ftaat, is boven Afd. 7. §. 3. s?elperd. Men merke nog aan: 1) Het Tranfitivum ftaat zonder Cafus , als er geen nodig is, gelyk amat hy bemint, is verliefd: Cur non fcribis? 2) Sommige Tranfitiva ftaan fomtyds Paffive of reciproce, B. v. Liv. iam verterat fortuna , feil. fe, of verfa eft: Caef. hyems iam praecipitaverat, fc. fe. 3) Dat de Participia perfeBi Temp. van veele Deponentia fomtyds paffive ftaan, is boven in het I. Deel Hoofdft. 3. Afd. 5. aangemerkt. §• 4Van de Tempora. Hier merke men aan het regte gebruik en de regte rangfehikking der Tempora: I. Van  222 Van de Tempora. I. Van het gebruik der Tempora op zich zeiven: 1) Het: Praefens fpreekt van eene tegenwoordige zaak, gelyk fi quis dicat als iemand zeggen mogt. Velim ik wilde: Utinam veniat! o dat hy kwam ! Ut veniat gefteld. Iiy kwam: etfi non is fim alhoewel ik die niet ben. 2) Het Imperfetlum fpreekt van eene onvoltooide handeling, gelyk heri meditabar: byzonder ftaat het als er • eene handeling tusfchen beide gekomen is, gelyk dum pater moriebatur ego feribebam. Doch de Ouden zetten nfLr dltW1 p b/«eene bl00teI5'k geurde Sak, In plaats yan het Perfettum, gelyk Caefar proficifcebatur, zo als in 't Nederduitsch. J 'uu"ur> AO 3) Het Perfettum wyst eene geheel voltooide daad aan, doch zo, dat er geene andere terftond op gevolgd is. ge yk Pater mortuus efl. Daarom gebruiken de Romeinen het geern by verhaalen, als zy blootelyk willen aanwyzen wat er gefchied is; daar de Nederlanders geern nJnperfeBc- verhaalen. Doch de Ouden gebruiken het ook fomtyds wanneer zy daarmede eene volgende hant "'f?' eevolgïyk in plaats van het Plus quampetjeaum, gelyk cum hoe audivi, gavifus fum. 4) Het Plusquamperfettum wyst niet alleen aan , dat de handeling of daad voltooid, maar ook, dat er nog eene andere op gevolgd is : B. v. vix hoe fattum erat, eum pater vemt : Cum hoe audiffem , gaudebam : Cum pater vemffet ei dixi De Nederlander! gebruiken hier dikwils het Imperfettum- toen ik hoorde, toen Vader kwam keerdetten f°mtyds veniret, maar ver- 5) Het Futurum fimplex , B. v. amabo cet. fpreekt enkel van eene toekomende daad, gelyk cras proficifcar: ubi proficifcar, ad te veniam. J 6) Het Futurum exattum , gelyk fuero , amavero , amatus fuero , «f wyst ook wel eene toekomende handelina aan, maar die wegens de daarop volgende handeling alt voorleden befchouwd word, gelyk cum profettus fuero, mox redibo De Nederlander gebruikt, hier dikwils he Futurum fimplex, gelyk, als ik vertrekken zal, voor vertrokken zal zyn : dus ook , als ik daar van hooren zal, dan zal ik het u zeggen: als vader komen zal. dan zullen wy hem vraagen, voor, zal gehoord hebben, zal gekomen zyn. Hier moet men niet zeggen audiam, vernet, maar au div er o, venerit. Not. Doch by dc Verba. die geen Futurum fimplex hebben, gelyk memini cet. ftaat daar voor hec Futurum exattum. Hier-  Van de Tempora. 223 Hierby merke men nog het volgende op: 1) In Brieven fchikken zich de Romeinen naar den Perfoon , "aan welken zy fchryven, gevölglyk a) gebruiken zy het ImperfeBum in plaats van het Praefens in dingen, die wel ten tyde, als zy fchryven, tegenwoordig, maar eene verandering onderworpen zyn , B. v. de lieden vertellen , daar gaat een gerugt, ik ben ziek , ik zal morgen vertrekken enz. homines narrabant, rumor erat , acgrotabam, volebam proficifci of profeBurus eram. Maar by onveranderlyke dingen blyft het Praefens, gelyk deus eft iufius. b) Zy zetten, als zy hunnen vriend iet' zenden, het PerfeBum, alwaar de Nederlander het Praefens neemt, gelyk miji tibi librum: lk zende u hier nevens het boek. 2) Het Praefens ftaat zeer dikwils , even als in 't Nederduitsch, in verhaalen, byzonder levendige, van voorleden zaaken, in plaats van het Imperf'eBum ofPerfeBum: B. v. Caefar legatis imperat beval of beveelt, proficifcitur, confilium convocat cet. daardoor word de handeling den Lezer tegenwoordig. 3) Het Praefens ftaat dikwils in plaats van het Futurum, a) wanneer men van eene toekomende zaak met verzekering fpreekt,' of in aandoening fpreekt, hanc rem non accipis : cras apud fratrem coeno. b) Wanneer het Verbum geen Futurum Infinit. heeft, gelyk fpero, me hoe facere pojfe: doch dit gefchied ook fomtyds, alhoewel er een Futurum is, gelyk fpero, me mox rem accipere. 4) Dikwils ftaat het PerfeBum ConiunBivi voor het Praefens ConiunBivi in deeze fpreekwyzen : dixerit aliquis iemand mogt zeggen: Vix crediderim: ne feceris: fi quis dixerit cet. 5) In de fprcekwyze memini me dicere , legere cet. voor dixiffe cet. is dicere, legere niet het Praefens, maar ImperfeBum. Dit leert de zaak zelve, en de plaats van Cicero ad Div. III, 10. §• 19. ad me adire qnosdam memini, qui dicerent; te weten, om dat dicerent volgt. 6) Het Futurum ftaat dikwils voor het Praefens Imperativi, gelyk valebis, falvebis, facies cet. voor vale cet. Not.' Dit is het gewoon gebruik der Tempora. Dan de Tempora -worden ook fomtyds op eene harde en ongewoone wyze gebruikt, B. v. Virg. Aen. II, 599. et ni mea cura refiplat, iam flammae tulerint cet. voor reftitiffet, tulijfet cet. 'Ibid. VI. 292. ni dotta comes admoneat, irruat et —diverbèret umbras voor admonuijjet, irruiffet, diverberaffet. II. Van  224 Vin de Tempora. II. Van de regte rangfchikking der Tempora. A. Agter ut dat , ne, quo, byzonder quo minus voor ne, quin, qui quae quod, cum en andere Particulen volgt geern op het Praefens en Futurum het Praefens, en op het Imperfectum, Perfectum en Plusquamperfeclum het Imperfectum. Doch hier moet men altyd agt geven op de eigenlyke beteekenis der Tempora: gevölglyk zullen er menigerlei uitzonderingen zvn: 1) Het Praefens volgt op het Praefens ; wanneer naamlyk van eene tegenwoordige zaak gefproken word , gelyk a) agter ut: rogo te, ut venias. Moeilyker is het, wanneer er een Conjuntlivus voorgaat, gelyk velim, ut iflud mox fiat, niet fieret : fi accidat, ut pater moriatur ais het gebeurde, dat Vader ftierve , fterven mogt; dus ook nemo eft tam ftultus, ut non intelligat: non fpero f ore, ut mei oblivifcaris, (want f ore is hier het Praefens). Si 'quis optavent (voor optet), ut hoe fiat: want dergelyke Perfecta worden als Praefentia aangemerkt ; b) agter ne: timeo , ne pater veniat : fi forte timeas , ne pater veniat komen mogt: vix timuerim (voor timeam), ne pater veniat. c) Agter quo : fi me impedias, quo minus fcribam als gy my verhinderen zoudt, dat ik niet fchreef: audio , te impediri, quo minus fcribas. d) Agter quin: non dubito, quin pater; hoe fciat: nemo dubitat, quin hoe efficere poffis: fuadeo tibi Mud, non, quin fciam, te rem aeque intelligere. e) Agter' qui quae quod: fi qui fint, qui dicant als er eenige waren , die zeiden : non puto hominem effe, qui difcere nolit. ƒ) Agter quis, quid, utrum, an , cur , ubi, quomodo, quando cet. B. v. fi fcias, quid velim; fi quaeras, an hoe efficere pofft n : fcribis te mirari , quomodo filius tuus dotlus fieri pofftt, fi pecunia non abundet. Not. Egter volgt dikwils het Perfectum of Futui •um, wan. neer er van eene voorledene of toekomende zaak gefproken word. d) Perfectum , B. v. hiac fiquitur, ut Cicero erraverit : opto , ut falvus Lipfiam veneris : timeo, ne libros amijerim : non dubitas , quin hoe fecerim cet. b Futurum, B. v. hmc jeqtiitur, ut frater tuus nunquam rediturus fit: hoewel dat fit ook het Praefens is. Ook -fomtyds het Imperfectum of Plusquamperf'ettum, gelyK die mihi, quid f accres, fi latrones te invader.ent: die mihi, quid feciffes, fi latrones te invaftife.it. 2) Het Praefens volgt op het Futurum: dit is agter ut, ne, quo, qui,i gemeenlyk dus, gelyK. coges me, ut tandem dicam zeggen zal: efficies, ut nemo te amet beminnen zal: Cic.  Van de Tempora. 225 Cic. neque unquam literas mittam, quin adiungam eas, quas tibi reddi velim, dat ik niet ook een' Brief aan u mede influiten zoude, niet adiungerem. Dus oo': altyd agter qui in de fpreekwyzen : erunt, qui dicant zeggen zullen : reperlentur (invenientur), qui id negent. Doch ook volgt, als het Denkbeeld zulks eischc, a) het Perfectum, B. v. fi pater cras non redlerit, timebo forfan, ne perierit : non dubitabo, quin Ciefar Pompeium vicerit: b) het Futurum, B. v. cras tibi dicam, an pater ante nundinas ventmus fit; ten zy dit voor het Praefens te houden is. c) Het ImperfeBum, B. v. dicvn tibi, quid facerem of faBurus ejfem doen zoude; d) Plusquamperf'eüum , gelyk: dicam tibi, quid feciffem gedaan had, zou gedaan hebben. 3) Het Imperfectum volgt op het Imperfectum: dit gefchied gemeenlyk, gelyk: rogabat me, ut venirem, me impediebas, quo minus fcriberem: interrogabat me, cur nollem facere': heri nefciebam, quid ageres, niet agas : Cic. literas accepi, quae me docerent, quid ageres maaktet: Hier toe behoort: non füerabam fore, ut me oblivijcereris. Want f'ore (Praej'. en Imperf.) is hier het Imperfectum. Doch het PiusquamperfeBum volgt, als het denkbeeld dit eischt, gelyk: optabas, ut Ma res nunquam accidiffet: timebam, ne periijfes cet. 4) Het Imperfectum volgt op het PerfeBum : dit gefchied gemeenlyk, alfchoon in 't Nederduitsch dikwils hetPraejens of PerfeBum volgt, B. v. a) Agter ut: B. v. rogavi patrem, ut librum emeret: perfuafit mihi, ut facerem gedaan hebbe: fecijli, ut mijer ejfem geweest ben : tot libros mihi mifijti, ut non omnes legere poffem, niet potucrim, doch Cicero en Nepos zetten dikwils het PerfeBum, B. v. Nep. Agefi 5. tantum, abfuit ab infolentia, ut comniferatus fit, cet. Doch er zyn gevallen, in welke deels het PerfeBum, deels het Pra-fens, deels het Futurum ftaan moet; 1) het PerfeBum d aidelykheids halven, B. v. tii virtutem femper tantapere amafti, ut tantum fl^i'ium committere non potueris: nier kon poffes vertaald vorden, kondt, kunnen mogt: 2) meermaalen het Piaefens, wanneer de uitwerking of het gevo g alleen op dan tegenwoordigen tyd past, B. v. hic homo bona fua ita diffipavit. ut nunc pauperrimus fit (i ) : hier zou elf et beteekenen : zyn mogt : confecutus fum id , ut omnes me laudent , my thans pryze: ; n, ar Vaudarent heet: my (toenmaals) preezen. 3) H;t Futurum, B. v. perP f.dia  22Ö Van de Tempora. fidia tua effecifti, ut nemo tuis verlis in pojierum fidim hahiturus fit. V) Agter ne : B. v. femper timui, ne id accideret : dixi hoe propterea , ne crederes cet. fiiet credas. Doch het PiusquamperfeBum volgt, wanneer het de zin verëischt, gelyk: hert timui, ne pater periiffet. c) Agter quo: B. v. impeditus fum, quo minus id facerem, gedaan-heb, niet fecerim : non refcripft , non, quo ceffator effe folerem. d) Agter quin : B. v. nunquam duhitavi , quin tibi ejfem cariffmus u ben, niet fim: nemo dubitavit, quin id perficere poffes. ■ e) Agter qui in de fpreekwyzen , fuerunt, qui dicerent daar zyn lieden geweest, die gezegd hebben : dus ook reperti, inventifunt, qui dicerent: fuit, repertus eft, qui diceret: dignus fuit, qui amaretur: audivi, te ea locutum , quae nemini placerent, niet placeant. Als het denkbeeld het verëischt, dan ftaat ook het PiusquamperfeBum, gelyk dicunt, libros combuftos effe , quos nuper emiffes. ƒ) Agter quis, quid, ubi, quam hoe, ara cet. B. v. fero cognovi, quis effet wie hy was, zy, of is: dixi tibi, quid vellem, cogitarem, wat ik wil, denk : Cic. nam quam fortiter ferres (draagt, verdraagt) communes miferias, non perfpexi: dixét mihi, ubi habitaret, dormiret, niet habitet , dormiat. Doch als er eene voorledens zaak moet uitgedrukt worden,'dan ftaat het PerfeBum of PiusquamperfeBum, gelyk dixit mihi, quid fcripferit, ubi habitaverit, of ftripfiftet, habitaffet. Memini, novi cet. worden als Praefcntia aangemerkt; dus ook de Perfetta ConiunBivi, die in plaats der Praefentia ftaan , B. v. fi me rogaveris , ut veniam : forfan ex me quaefieris, quid fentiam cet. 5) Het ImperfeBum volgt op het PiusquamperfeBum: d) agter ut : fi mihi fuafiffes , ut id facerem : nemo praeter te effeciftet, ut patria quieta uteremur, niet uft effemus: hanc gratiam tibi retuliffem, ut omnia, quae haberem , tibi darem, niet dedijfem. Maar ook het. PiusquamperfeBum, B. v. omnes optaverant , ut mortuus effet geftorven was. fc) Agter ne: ti.nueram, ne in morbum inciderem : c) agter quo : ft tu me impedivijfes, quo minus rem perficerem, niet perfecijfem. d) Agter quin : nunquam dubitaveram, quin rem perficeres: e) agter qui: ftierant (homines), qui dicerent gezegd hadden: fi f ui ff ent, qui hoe facerent gedaan hadden, ƒ) Agter quis, quid, cur, an, ubi cet. B. v. cum vidijfem, quid fentiret, niet fentiat: audiveram, qualis' es-  Van de Tempora. 227 tffit, niet fit. Doch de zin vcrëischt ook het PiusquamperfeBum , gelyk audiveram , qualis fuijjet geweest was quefiverant ex me, ubi fuijjes cet. B. Daar is eene andere fchikking der Tempora, wanneer zy door de Koppelwoordjens et, ac cet. verbonden worden. Hier fchikt zich "alles naar de denkbeelden der tyden; gevölglyk kunnen niet alleen dezelfde tempora verbonden worden , gelyk te amo et colo, maar ook onderfcheidene; B. v. amavifii-me et adhuc-amas :■ fcio et intellexi: cum fcirem et ex aliis cognovijjem: amo te et per omnem vitam amabo. % 5- Van de Modi. I. De Indicativus ftaat, wanneer er van eene zaak met zekerheid gefproken word, en er geene parlicula, die den ConjunEtivus regeert, voorgaat. Gevölglyk hebben de particulae etfi , tametfi , quamquam, fi, nifi, ante quam, fimul ac, quamvis alhoewel, cum wanneer, quando, ubi en alle vraagwoorden, als zy werklyk vraagen , eenen Indicativus: B. v. etfi ficio; gaudeo , cum te video cet. Doch alle deeze woorden, ja zelfs nog meer anderen, kunnen onder zekere omltandigheden den ConiunStivus hebben: daar van zie beneden ti. II. C. II. De ConiunBivüs ftaat A. Zonder Particulae; wanneer van eene zaak, als eene onzekere, geloofbaare, te wenfchen, of toe te ftaan gefproken word , welk wy door mogen , fomtyds zouden of kunnen plegen uit te drukken , wanneer beide zo veel 's , als mogen. B. v. dicat aliquis iemand moit zeggen: veniat hy mag (mogt) komen; diu vivat: at pater interea moriatur: dicerem ik zou zeggen; dus ook met Particulae: quamquam non dicerem, fi fcirem. B. Agter de Particula : ut, ne, quo, quin, utinam, 0 fi , licet, quafi gelyk als of , cum alzo , quamvis indien ook nog zo, an of, utrum of, dum, donec en quoad tot dat , ook qui quae quod, wanneer het in plaats van ut of cum ftaat. P 2 1)Ut  222 Van de Modi. 1) Ufofut!: a) dat, B. v. rogo, ut veniat; b) dat toch, by wenfchen , gelyk ut veniat! c) op dat, d) gefield dat, gelyk Ut pater veniat, quid facies? Ut defint vires, tarnen ejl laudanda voluntas. e) Dat niet agter de Verba van vreezen, bezorgen, gelyk timeo, ut pater vivat. Nvt. Het Adverbium ut zo als, gelyk, alzo, behoort niet hier toe. 2) Ne a) dat niet, opdat niet; b) dat, agter de Verba van vreezen, fchroomen, gelyk timeo, ne pluat: timeo, ne non pluat: c) het dient ook tot zweeren, gelyk ne vivam, fi tibi concedo ik wil fterven enz. 3) Qj10 0 opdat; 2) met minus beteekent het dat niet, agter de Verba van verhinderen, B. v. impeditus, quo minus Jcriberem voor ne fcriberem, het welk ook goed is; c) als of, B. v. dico hoe, non,- quo put em cet. 4) Quin ftaat d) voor ut non dat niet, B. v. non fieri poteft, quin virtus homines reddat felices : alwaar ook ut non goed ' is ; parum abejl, quin eredam: b) voor quod non dat niet, als of niet, B. v. Suadeo tibi hoe, non, quin eredam, te ipfum effe fapientem: byzonder agter non dubito: non dubium efl cet. c) Voor qui non, B. v. quis efl, quin credat? Nemo efl, quin credat. Not. Maar wanneer quin beteekent a) ja, veelmeer, b) waarom niet; dan regeert het eenen Indicativus, en behoort hier niet. 5) Utinam en 0 fi o dat toch, och of, om eenen wensch uit te drukken, gelyk utinam pater diu vivat! 6) Licet alfchoon . alhoewel is eigenlyk het Verbum het is geoorloofd, en er ontbreekt ut ; B. v. licet verum fit alhoewel het waar is, of zyn mogt: ftaat voor licet ut verum fit. 7) Qjiafi a!s of, B. v. tu taces, quafi nefcias : tu tacebas, quafi nefcires: tu taces, quafi nihil audiveris: tu tacebas, quafi nihil audivijfes. Not. Maar als quafi enkel heet zo als, heeft het den Indicativus. 8) Quum of cum alzo, wanneer dit alzo eene oorzaak aanwyst; B. v. cum fciam, te e ffe doBum , quaero cet. alzo ik weet enz. Somtyds kan 'men dit alzo met dewyl of offchoon verwisfelen. Not. Cum wanneer of als, wanneer het een' tyd aanduid, heeft gemeenlyk den Indicativus, maar egter ook dikwils het ImperfeBum en PiusquamperfeBum ConiunBivi, gelyk cum fcirem, audijfem. 9) Qjiamvis alhoewel (uit quam en vis), B. v. quamvis fis mijer , tarnen non es me miferior gy moogt zo ellendig zyn enz. voor fis mifer, quam veils. Maar quamvis offchoon heeft eenen Indicativus. 10) An of: num of: Utrum of (of ne enclit.) , waarop an , i. e. dan of, geern volgt: verders alle vraagwoorden, als zy niet  Van de Modi. 229 niet regtftreèks vraagen, maar agter eene ftelling ftaan: dus ook ut hoe, quemadmodum cet. als zy agter eene ftelling ftaan, B. v. nejcio, an pater venturus fit: nejcio, utrum vivat, an martuus fit: die mihi, quid velis, quis fis, ut res aBa fit. n) Dum tot, Donec totdat, quoad tot, dummodo als flegts (waar voor ook dum alleen of modo alleen ftaan kan). Integendeel dum indien , donec en quoad zo lang als, ftaan met den Indicativus: ook vind men donec en quoad tot, fomtyds by den Indicativus. 12) Oui quae quod heeft behalven dc drie gewoone gevallen* daar alle particulae' eenen ConiunBivüs by zich hebben'(zie terftond onder C) nog byzonder denzelven in de volgende gevallen. a) Agter de Verba effe, reberiri, inveniri en dergelyken, wanneer zy het Praedicatum voorftellen, wanneer qui met zyn Verbum het Subje&um voorftelt, gelyk funt, quidicant: fuerunt, aui dicerent: erunt, quidicant, repem funt, qui dicerent. Doch men vind ook den Indicativus. V) Wanneer qui quae quod in plaats van ut ego, ut tu, ut is,ea, id (door alle Cafus) gezet word , B. v^ mifit mihi librum, quem legerem voor ut eum legerem: byzonder agter dignus, gelyk dignus fum (es, eft) qui amer (ameris, ametur): digna eft virtus, quam amemus , quae ametur cet. Erf dus moet men altyd fpreken , als er niet terftond qui is voorgegaan: dan blyft ut, gelyk vidi homines, qui, iit amarentur, digni erant.. c) Wanneer qui quae quod voor cum ego, cum tu, cum is, ea, id (door alle Cafus) ftaat, gelyk: tu libros hos fpèrnis, quos ne legeris quidem: me laudas, quem kaui* noris: i. e. cum me cet. >i) In de fpreekwyze eft, quod voor eft, cur; B. v. eft, quod gaudeas, gy hebt reden, om enz. non eft, quod fleas cet. C. Alle Particulae, die op zich zeiven den ConiunBivüs 'niet regeeren, gelvk etfi, tametfi, quamquam, quamvis offchoon, li, fin-, cum wanneer, ut gelvk, quemadmodum, quod dewyl, dat, dum nademaal, cfonec zo lang als, quoad zo-ang als , quia, quor.iam, quando, quandocunque (quandoque) , quam cet. en alle vraagwoorden ubi, quis cet. cn byzonder qui quae quou hebben onder de volgende drie omftandigheden , den Coniunttivus: p 3 i)Wan-  0-3O Van de Modi. 1) Wanneer er van een zaak, als alleen bloot mooglyk te wenfchen, of toe te ftaan, gefproken word, alwaar wy zeer dikwils mogt, mag, zoude enz. pleegen te gebruiken, B. v. fi quis quaerat, vraagen mogt, zoude: quamquamvix eredam: quamvis non negaverim: etiamfi quis dicat zeggen mogt, zoude. Veniam ante, quam tu mei plane oblivifcare: num hoe credibile fit? mogt dit enz. ubifueris? waar moogt gy wel geweest zyn? Ouis hoe credat? quis crederet? cet. fc) Wanneer een ConiunSivus in denzelfden volzin (PeriodeN, naast voorgegaan is, en deParticula benevens haar Verbum daar betrekking op heeft, gelyk: rogo te, ut librum, fi habeas, mihi des: aequum efl, ut mortem cogitemuf, cum (quando) fani fimus als wy enz.: Rex imperavit", ut, quae bello opus effent, pararentur: Cic. a Scaevola petiiffe , ut, dum tu abeffst, provinciae praeejfet. Doch men vind ook den Indicativus, als de zaak regt bepaald dient uitgedrukt te worden, gelyk Cic. ad Div. II, 4. ut neque ea, quae nunc fentio, velim fcribere. 3) Wanneer een zogenoemde Accufativus van het Subjeü met den Infinitivus voorgegaan is, en deParticula daar betrekking op heeft: B. v. fcio, te, fi quid fcias, id reticere folere: decet fapienlen ita vivere, ut loquatur: credo, patrem , quia non fcripferit, mox reverfurum : Cic. fcito , plures effe, 'qui de tributis recufent. Doch men vind ook den Indicativus, wanneer de zaak, als regt zeker befchreven word, gelyk Cic. ad Div. II, 4. fi hoe fiatueris, qui'nis artibus eae laud.es comparantur, in iis effe laborandum. III. De Imperativus of Iv.fjlvus flaat, wanneer men verzoekt, beveelt, vermaant. Not. a) Hierby ftaat niet non, maar daar voor ne, gelyk nefcribe, fchryf niet: b) de tweede perfoons-uitgang van het Futurum moet juist niet vertaald worden, gy zult, gylieden zult, B. v.fcribito gy zult fchryven, maar ook Ichryf; dus ook ito, fcito cet. IV. De Infinitivus ftaat op veeierhande wyzen: A) Ais een Subj-ci, gelyk errare humanum eft: dulce et decorum eft. propatria mo i. Zie hier van by den Nominativus Afd. IV. p. 146. BJ) Agter eenige Veria zonder den Accufativus des Subucls; en word dus van dezelve geregeerd. Dergelyke Verba zyn villen, moeten, leftuilen, pleegen enz. gelyk:  Van de Modi. 231 Ivk- volo, nolo, malo, cupio, conor, tendo, audeo, paro (ik ben voornemens), dubito (ik heb bedenken), fiudeo, cogito (ben van zins), poffum, queo, nequeo, oblivifcor , debeo , cogor , incipio , coepi, conptuo, (tatuo, decerno, defino, confuevi, foleo, dicor, feror, ■ videor, ook fomtyds habeo (ik kan), difco, doceo; en de Imperfonalia, gelyk fiat (het is beflooten), licet, libet, poenitet, pudet, piget cet. ook by Dichters paree, fuge voor rioli. B. v. nqlo tibi irajci: dubito illudfacere:. oblitus fum dicere: conftitui, ftaWi, decrevi (fiat) bellum finire: habeo dicere, Cic: didia legere: tu docuifti me fcribere: licet mihi domi maner e: paree (fuge) quaerere. C) De Infinitivus flaat byzonder by den Accufativus van het Subjeft, daarby omdat, en de Nominativus van ■ het Subieft (laat ; B. v* audio , patrem 'effe doblum; fcio, matrem veniffe. Mea noemt dit gemeenlyk den Accufativus cum ïnfinitivo: duidlyker noemt men het Accufativus van het Subjeft met zynen Infinitivus. Dewyl hv gefield word , daar wy de Particula du zetten, zo worden de Latynfche Particulae, welke dit dat uitdrukken, quod, ut, quin, ook an, als men het door dat vertaaien kan, weggelaaten, en de Nominativus van het Subjeft word in Óen Accufativus verwisfeld, en het Verbum in den Indicativus gezet, gelyk audio, patrem vivere in plaats van quod pater vivit. Hier moet men twee dingen weten i) waar deeze Particulae gezet worden, of eigenlyk behooren gezet te worden; i) wanneer men ze weglaaten mag of moet. i) Waar behooren deeze Particulae eigenlyk gezet te wor- fl)"^,! of ftaat, als er in 't Nederduitsch of gezet word, en er geen dan of op volgt, gelyk: dubito, an pater vivat, b) Quin dat niet (fomtyds dat) ftaat byzonder agter non ÏÏMto, non dubium efl, quis dubitat? non facere posfum , non fim poteft , param abeft , of non multum abeji, non f as efl cet. B. v. non dubito , ?«"'M« venturus fit i Non facere poffum, quin fenbam: Non. jieri potuil , quin irem : Parum abefi , qvm .eredam. Ook agter ander», B. v. mihi non' potui temp er are, quin cla-narem : Nihil praetermifi , quin Pompcium a Caefaris comunilione arocarem : Nunquam unum dwa J P 4 ft-  232 Van de Modi. intermittn, quin veniat : Non fuit recufandum , qv.v.i respubhca multa perderet : üeefte mihi nolui, quin te admonerem : Non Caejarem fefellit , quin ab iis cohor. Ubus imtium vittoriae oriretur: Dus ook Non fas efl quin eet. Nequeo, quin cet. ' c) Ut dat ftaat i) wanneer! dat zo veel beteekent als ten einde, opdat, en gevölglyk een oogmerk, oorzaak aanwyst: 2) by een gevolg, zo dat derhalven, B. v. CroefuS fuit infelix, tit verum fit, neminem femper felicem efle: pj agter ita, fic, tam, tantopere, tantus, taks, tot, aaeo, tantum zo veel, is (voor talis), hatïemis cet. B. v. ea ejl virtute, ut cet. hv heeft zodaani^e Efgënfchappen enz. 4) agter veele Verba, Subftantiva en fpreekwyzen, byzonder, die eene oorzaak der volgende ftelling in zich bevatten, of in zich behooren ot rainnen bevatten. Zodaanigen zyn de fpreekwyzen cn Verba, die beteekenen willen, wenfthen , bidden vermaanen, herinneren. aandryven, bevelen, toelaaten, zogen, moeite doen, raaclen, maaken, het is nodig, het ts nuttig, het is billyk , hét gebeurt, het gefchied, het volgt, het is in gebruik, het is nog overig enz. B v volo, utfcribas: rogo, ut venias: opto, ut Mud fiat': pater me hortatur, ut difcam: moneo te, utfcribas: tu me impellis, ut feftinem: rex imperavit, ut ifta fierent: patior, ut hoe fiat: cura, ut vale as: opetam dabo, ut dccl'.or fiam : fiuadeo tibi , ut domi maneas ! hoe efficit ut mifer fim : necejfe eft, oportet, utile efl, aequum efl\ ut dijcas: faepe fit, accldit, contingit, ut homines divitias amittant: hinc fequitur, ut nihil ine en ius fit divitits. Hiertoe behoort ook fuiurwi eft, ut cet. fiore, ut cet. ook eft ut by omfchryvingen, gelyk ft eft, ut culpam Antipho admiferit voor fi Ahtip'kö culpam admifit: byzonder tantum abeft, ui cet. alwaar dit ut of tweemaal ftaat, gelyk tantum abeft, ut ofliJüe difcas, ut potius literas omnes oderis in plaats dat gy vlytig leeren zoudt, zo haat gy veelmeer enz. of flests éénmaal, gelyk: tu odifti omnes literas, tantum abeft, ut cffidue difcas in plaats van vlytig te leeren , of gezwegen, dat gy vlytig behoordet te leeren. Ook agter Subjlantiva, gelyk tuae voluntati, ut venirem, parui. Not. Studeo heeft niet ligt ut agter zich, maar gemeenlyk den Infinitivus. 5) Eindelyk ftaat ut agter de Verba van vreezen, en beteekent dan dat niet, B. v. timeo, ut pater veniat. \ d) Quod dat ftaat, of behoorde eigenlyk te ftaan, wanneer dat zo veel is als omdat, dewyl; of, wanneer er iet  Van de Modi. 233 iet voorafgaat, welk geene oorzaak van de ftelling, die met dat begint, zyn kan : byzonder agter de Verba, Subjlantiva en fpreekwyzen , die aanduiden, een waarnemen, bemerken, gewaarworden, het zy door de zinnen of door het verftand, gelyk hooren, zien-, voelen, rieken, denken, inzien, verftaan, erkennen, afnemen , merken, opmerken , gisfen, waarnemen, vinden, in 't geheugen houden , zich herinneren of bezinnen, verbeten, oor deelen , argwaanen, vermoeden, meenen, of er voorhouden, b e fluit en , zich verwonderen, weten, niet weten, het is zeker, het blykt, het is openbaar, het is bekend enz. 2) Agter de Verba en fpreekwyzen van gemoedsaandoeningen, gelyk, zich verheugen, bedroeven , ongenoegd , gemelyk zyn, toornen, we enen, klaagen, zich bedngftigen, fidderen, hoepen enz. behalven vreezen, welk hier niet behoort; want hier ftaat alleen ne en ut; Me als bet beteekenen zal dat, en ne non of korter ut dat niet 3) Agter de Verba , Sub, ftnntiva en fpreekwyzen , die beteekenen eene aan, wyzi'ig, het zy die gefchied door woorden, mienen^ gebaarden enz. gelyk zeggen , fchryven, bekennen, ont. kennen, ontdekken, verraaden , aanwyzen, te verftaan geven, bekend maaken, verhaalen, berigten, verkondigen, "iet laaten merken , verzwygen , betuigen , verzekeren, zwieren of bezweeren enz. berigt, verhaal, gerugt enz. 2) Wanneer en hoe worden deeze Particulen weggelaaten ? a) Hoe? Men laatze weg, en verwisfeit den Nominativus in den Accufativus, en den Indicativus of Coniunüivus, in den Infinitivus., b) Wanneer gefchied dit ? dit zal nu aangetoond worden: A) An of kan alleen weggelaaten worden, wanneer men dit of met dat kan verwisfelen, gevölglyk alleen agter dubito , dubium eft en dergelyken : doch an kan ook ftaan blyven, B. v. ik kan zeggen: du- ' 'btio, an pater venturus fit, en patrem venturum efte, 7.0 als in 't Nederduitsch, dat vader enz. en oj vader enz. B) Ouin kan ook alleen in den Accufativus met den hjvnitivus verwisfeld worden, wanneer men het door dat vertaaien kan , gevölglyk agter non dubito , non dubium eft , quis dubitat? en dergelyken: doch het kan ook ftaan blyven, B. v. non dubito , quin pater P 5 ven-  2.14 Van de Modi. venturus fit en patrem yenturum ejje. Integendeel ageer non fieri poteji en anderen moet quin blyven. C) Ut heeft de meeste omzigtigheid nodig: Te weten I. Ut moet in de volgende gevallen blyven ftaan: t) Wanneer dat zo veel is , als ten einde, opdat. 2) Als het een gevolg aanwyst: B. v. Croefüs infeHx faBus eft , ut verum fit , nSminem perpetuo feticem eiïe , zodat en?. 3) Agter dc woorden fes, fic, tam, talis, tantus, tantum zo veel tot,adeo, tantopere, haBenus, eo zo verre, hac de caufa, is. in plaats van talis eet. wanneer dit ut naamlyk betrekking heeft op deeze woorden. 4) Agter veele Verba , Subftantiva en fpreekwyzen , eelyk: a) Maaken , gelyk facio , 'efficio , perficio eet. doch wanneer facere zo veel is, als het geval ftellen: dan volgt de Accufativus met den Infinitivus, gelyk faciamus, demi non effe, laat ons eens ftellen, aannemen enz. V) Zorgen, zich bemoeien, gelyk euro, operam do: Not. Studeo behoort bier niet. Hier op volgt gemeenlyk een bloote Infinitivus. c) Het zo verre brengen, gelyk rem eo perducere, id efficere, id confequi. d) Ten oogmerk hebben, id agere oï fpeBare. e) Raaden, aandryven, dwingen, gelyk fuadeo, impetto, cogo eet. Doch men zegt ook coegit 'me ire. ƒ) Bevelen, gedragen, gelyk r.npero, praeeipio , mande, ook dico , fcribo , nuntio en dergelyien , als zy bet denkbeeld van verlangen, bevel of-wil bevatten. Alleen iubeo heeft gemeenlyk alleen den Accufativus met den Infinitivus , gelyk 'ïuffit me venire : fomtyds den ConjunBivus zonder ut, gelyk iube, filius veniat. g) Fit, accidit, contingit, evenit. h) Bidden. Not. Doch men vind by de Ouden ook uitzonderingen, B. v. agter imperare vind men fomtyds den Accufativus met den Infinitivus, ook agter contingit, accidit. II. Ut kan by de volgende ftaan blyven, of ook in den Accufativus met den Infinitivus verwisfeld worden, gelyk willen, niet willen, wenfehen, toelaaten, of zich laaten welgevallen, het is billyk, het is nuttig, het ïj nodig , het volgt; B. v. vnlo , te id facere, en ut ƒ.7' fa ; cupio, rerypUMicam effe falvam en ut resp. fit fal.  Van de Modi. 235 falva: hinc fequitur, deum ejje iuftum en ut deus fit iujlus. Doch agter aequitm, iuftum, verim, utile eft, expedit fchynt de Accufativus met den Infinitivus gewoonlyker te zyn. Not. Dat by iubeo liever de Accufativus" met den Infinitivus ftaat, is kort hier voor aangemerkt: ook ftaat daar dikwils het Paffivum, daar de Nederlander het Tranfitiviim zet, te weten, wanneer de Perfoon , dien iet bevolen word, niet bepaald is, gelyk: rex iujjit captivos redimi beval de gevangenen te losfen, niet redimere; dit zoude heeten, dat de gevangenen iemand anders losfen zouden. D) Quod word alszins met den Accufativus en Infinitivus verwisfeld, wanneer dat niet hetzelfde is, als dewyl of ten aanzien, dat: kan quod zo wel met dat, als met dewyl vertaald worden , dan kan het blyven, of ook in den: Accufativus met den Infinitivus ■ verwisfeld worden. Integendeel moet quod ftaan blyven, wanneer het alleen dewyl of ten aanzien va?:, dat beteekent: gevolglyk I. Agter de Verba , Subftantiva en fpreekwyzen , die beteekenen a) eene waarneming, opmerking, gewaarwording , het zy dit gefchied door de zinnen of door het vcrftand, als hooren, zien, gelooven, weten enz. meening, vermoeden enz. b) Eene aanwyzing, het zy die mondeling gefchiede, of fchriftelyk, door gebaarden, of ook het tegendeel, als zeggen, fchryven, bekennen, loochenen, belooven enz. berigt, gerucht enz. (zie boven p.- 233.) moet quod weggeworpen worden, en de Accufativus met den Infinitivus ftaan. Not. a) Dico , fcribo eet. wanneer zy het denkbeeld van bevelen of willen bevatten , behooren hier niet toe, maar verëifchen ut agter zich. V) Somtyds fpreken de Ouden niet haauwkeufjg genoeg. Zy zeggen 13. v. adde , quod : ook accédit ut voor accedit quod: ook vind. men ut fomtyds agter veruih eft, verifimile eft voor den Accufativus met den Infinitivus. c~) By de Pafjiva dicor, fertr en videor moet in plaats van den Accufativus van het SubjecT: de Nominativus voor den Infinitivus liaan: B. v. ego dicor effe mifer: parentes dicuntur vcnife : Roma fertur fuiffe potens : tu videris mihi ejfe doüus : tibi videtur pater felix effe , gy fchynt enz. of gy gelooft , dat enz. Ook zonder e[/e , B. v, tu  235 Van de Modi. tu videris felix. Ook ftaat by andere Pqffiva fomtyds de Nommativus, gelyk pater creditur , exifiimatur elf"felix i V £ mnD 7ind by dkitUr fomtyds dsn Accufativus, gelyK JMep. Pauf. 5. # wanneer zy eenen Cafus bv zich hebben, vvo. den van de Ouden veelvuldige maaien met het gantfche Participium verwisfeld. als het er is dat is, wanneer het Verbum eenen Accufativus regeert' De verwjsfeiïng gefchied dus. Het Subftantivum of Pronomen, dat van het Gerundium geregeerd word, word in den Cafus., m welken het Gerundium is, gezet, en vervolgends word het Gerundium in het Participium veranderd, en by het Subftantivum of Pronomen in gelyke Cd-  Van de Gerundia. 239 Cafus, Numerus en Geneus gezet. B. v. voor eft oman- dum virtutem, eft fcribendum liter as moet ik zeggen virtus eft amanda , literae funt fcribendae. Voor firn cupidus fcribendi epifiolam, legendi lïbros , zegt men: fum cupidus epiftolaè fcribendae, librorum le'gendbrum. Voor impellimur ad amandum virtutem , zegt men ad virtutem amandam. Voor difcendo linguam, in difcendo artes zege men: lingua difcenda, in arlibus difcendis. Integendeel by de Verba, die geenen Accufativus regeeren, heeft deeze verwisfeling geene plaats, maar hier blyft het Gerundium, B. v. parcendum eft inimicis, niet inimici funt parcendi: dus ook fum cupidus parcendi inimicis: impellimur ad parcendum inimicis eet. Aanmerkingen. t) Alhoewel deeze verwisfeling van het Gerundium met het ■ " Participium bv de Verba, die den Accufativus regeeren, by de Ouden'zeer menigvuldig is, zo is egter het gebruik van het Gerundium by hun (den Nominativus uitgezonderd) ook niet geheel ongewoon. B. v._ Nep. maritimos praedones confettando mare tutum reddidit : Saü. eonim fortia facla memorando : Cic. ad placandum deos. Ta fomtyds zet men, duidelykheids halven, liever het Gerundium, B. v. fum cupidus multa difcendi, hecfadendi, niet multorum difcendorum , huius faciendi. Maar in den Nominativus ftaat het Gerundium niet ligt met den Accufativus , B. v. amandum eft virtutem. Cicero zegt wel Seneiï. 2. quam (viam) nobis ingrediendum fit , voor quae ingredienda fit. Maar de Accufativus quam word vnn ds Fraepofitie in in ingrediendum geregeerd: en ingredi ftaat hier Intranfetive. s) De Perfoon , van wien iet gedaan moet wtjrden, ftaat hier overal, het zy het Gerundium blyft, of in het Participium veranderd word, in den Dativus, B. v mihi ejt utenium occafione, i. e. a me: patri literae funt jcribendae voor a patre. Doch, als er nog een' andere Dativus bykomt, zet men, duidelykheids hal ven, liever a; B. v. a me parcendum eft inimicis voor mihi: Cic. quibus («v«bus) eft a vobis confulendum. 3) Men vind fomtyds van eenige Verba , die geenen Accufativus regeeren , het Participium in plaats van het Gerundium, B. v. van utor , fruor eet. Cic. Verr. II, 18. omnia utenda tradiderat : Cic. I, 30. tenendum ejje ems fru-  240 Van de Gerundia. fruendae modum : Cic. Tufc. III, 7. ad fuum munus fun, gendum. 4) Van het Gerundium in di is nog het een en ander aan te merken: a) Men vind fomtyds daarby eenen Genitivus Pluralis, gelyk Cic. nobis fuit exemplorum eligendi potefias : Cic. Antonio facultas detur agrorum fuis latronibus diripiendi. Sust. iocandi licentia , diripiendique pomorum et obfoniorum rerumque miffilium. Hier toe behoort eenigermate het fui in Plurali met het Gerundium in di, gelyk Caef. venerunt fui purgandi caufa : Cic. doleo tantam Stoicos vefiros Epicureis irride idi fui facultatem dediffe. . Dus ook vefiri adhortandi Liv. XXI, 41. in. V) In plaats van het Ge?u:d:um in di ftaat fomtyds ad, B. v. Cic. Font. 14. quantam voluntatem hab'nt ad kunc opprimsndum: Cic. occafionem ftbi ad occupandam Afiam oblatam effe arbitratur. e) In plaats van het Gerundium in di vind men agter ecnise Subftantiva den Infinitivus , B v. Nep. iniit conjilia reges tollere : Plaut. occafio benefacia cumuhre : byzonder dikwils agter tempus eft , gelyk Nep. tempus eft huius libri facere finem : Cic. tempus efjet dicere : Cic. fed tam tempus eft ad id accedsre. Öok ftaat agter tempus eft niet zelden de Accufativus met den Infinitivus, gelyk tempus eft , rem incipi of fieri. Harder is het volgend gebruik van den Infinitivus, Ter. filius tuus introiit videre 'voor videndi caufa , ad videndum eet. Nep. legatique hortarentur accipere. Zonderling 'is het volgende: Plaut. Aul. ne operam perdas pofcere:, ld. Epid. II, 2, 13. quem fum fefjus quaerere. §• 8. Van het gebruik der Participia. ;| ' Mi" '' . ..' ''" ■ >'. ' I In 't gemeen merke men het volgende op: d) Wanneer men een Verbum in het Participium verwisfelen wil, dan moeten er twee ftellingen zyn, die in zo miauw verband ftaan, dat de ééne de oorzaak of gevolg, of eene zekere bepaaling van tyd, fomtyds ook de voorwaarde of eene v.rklaaring der andere is. De bepaaling van tyd word door de lidwoordekens, wanneer, als, toen, alzo, hadisn, de b?p;aling der voorwr.vde door indien (ƒ), en de verklaaring door het Pronomen die, dewelke , uitgedrukt. B. v. als ik fiaap, dan fchryf ik niet; toen de  Van het gebruik der Participia. 241 de vyanden overwonnen waren, vlugten zy; Ik bemin de menfchen, die God beminnen. b) Van deeze twee Hellingen komt die in het Participium, voor welke de woordjes van bepaaling of verklaaring, welke, als, indien, nadien, wanneer enz. gezet zyn. c) Het Participium moetin hetzelfde Tempus ftaan, waar in het Verbum fto.'d. Not. Als men geene dubbelzinnigheid te vreezen heeft, dan drukt het Praefens Particip. ASivi het Imperfeüüm , en het PerfeEtum Particip. Paffivi het PlusquamperfeEtum uit. Integendeel is er geen Participium PerfeEt. en Plusq. in AElivo en geen Participium Praef, in Pafiïvo: Daarom moet men in zulke gevallen een gefchikt Deponens zoeken. f d) De Participia fchikken zich naar de Subftantiva en Pronomina in Genus, Numerus en Cnfus. e) Daar is een groot onderfcheid, of de twee ftellingen hetzelfde onderwerp hebben, B. v. de mensch is gelukkig , die God bemint; verders: als vader fchryft, zo fpreekt-hy niet; of twee verfchillende, B. v.'als vader fchryft, dan leze ik; hier ftaan de Ablativi. 1. Van het Participium, wanneer de beide ftellingen jn onderwerp gemeen hebben, merke men op: 1) Eerftelyk, het Participium word in plaats van den Nominativus qui quae quod en het daartoe behoorende Verbum gezet, B. v. in plaats van homo, qui deum amat, eft felix zegt men homo amans deum: en dus door alle Cafus; voor hominis, qui amat zegt men hominis amantis eet. Not. a) is, ea, id, wanneer het heet die geen enz. word doorgaands uitgelaaten : B. v. voor amo komines eos, qui amant eet. zegt men amo homines amantes eet. voor amo eos, qui amant of eum, qui amat zegt men amo amantes, amantem eet. Maar beteekent het dezelfde, of hy, zy enz. dan blyft het, B. v. ubi eft frater tuus ? eum nos tantopere amantem , diü defideravi : doch het kan , als men het gemaklyk verftaan kan , fomtyds weggelaaten worden. 1) Het volgende : homo , qui a deo amatur en homo , qui amavit eet. kan eigenlyk niet in het Participium overgaan , omdat men dit Tempus daar niet in heeft , ten ware men een bekwaam Deponens uitzoekt , B. v. homo dei amore fruens : homo amore complexus eet. 2) Ten tweeden ftaat het Participium fomtyds in pliats van fi en quia: doch alleen, wanneer men het ook door dewelke kan verklaaren ; B. v. in plaats van homo , fi (quia) deum amat, eft felix , kan men zeggen, ho-po  242 Van het gebruik der Participia. deum amans eet. Maar dit gaat overal niet door, B. v. in plaats van homo, fi deum amaret, felix effet kan men niet zeggen homo deum amans eet. Verders' is het hetzelfde, of ik zeg homo, fi (quia) deum amat, eft felix, of fi (quia) homo deum amat, eft felix; gevolglyk kan ik ^ het Nederduitfche: Indien (dewyl) de mensch- God bemint , zo is hy gelukkig , ook vertaaien : homo deum amans eet. 3) Ten derden, ftaat* het Participium in. plaats der Particulae van tyd, dum terwyl, cum wanneer, toen, pofleaquam eet. doch men moet het ook altyd door dewelke verklaaren kunnen, ten minften genoegzaam. B. v. in plaats van pater , dum loquebatur , moriebatur zegt men pater loquens eet. Voor gaudeo , cum (quando) te video, zegt men gaudeo te videns. Voor pater, pofteaquam mortuus erat, fepeliebatur zegt men: pater mortuus fep. Voor 't overige is het hetzelfde, of ik zeg pater , dim, loquebatur , moriebatur , of dum pater loquebatur , moriebatur, gevolglyk kan ik voor het laatfte ook zeggen : pater loquens moriebatur: dus is ook pater pofteaquam mortuus erat, fepeliebatur, en pofteaquam pater mortuus erat , fep. hetzelfde: gevolglyk kan ik voor het laatfte ook zeggen : pater mortuus fep. Not. Pofteaquam kan in . Attivo niet ih het Participium PerfeUi of PlusquamperfeÜi verwisfeld worden , B. v. pofteaquam librum legeram, eum remifi : doch ik behoeve het flegts door het Paffivum uit te drukken, dan heb ik een Participium , gelyk: librum a me lebïurn remifi, i. e. librum, pofteaquam a me le&us erat, eet. 4) Ten vierden. Men kan ook fomtyds in plaats van et het Participium zetten; doch alleen, wanneer dit et met dum , pofiquam of dergelyke woordjes van tyd kan verwisfeld worden, B. v. Hy las het boek en ftierf, legens librum moriebatur, i. e. terwyl hy las' enz. of libro leiïo moriebatur, i. e. nadat het boek gelezen was. Verders, hy las het boek, en zond het weder om, librum leüum remifit. II. Van het Participium, wanneer de beide ftellingen twee verfchillende Subjeften hebben. Hier word deftelling, die met de woordjes van tyd, als, wanneer, toen, n3dat enz. begint, door twee Ablativi, éénen van het Subjeft; den anderen van het Participium, uitgedrukt; welke de Ablativi confequentiae genoemd worden } B. v. voor dum ego fcribebam, pater me-  Van het gebruik der Participia. 243 moriebatur zegt men me fcribente pater moriebater: dus ook voor (tgo) gaudebam, cum (tu) veniebas zegt men gaudebam te venünte; dus ook voor pojlquam pater profeëtus eft, venerunl ad me amici, zegt men: patre profetie venerunt eet. Om dat regt te verdaan, en te weten, waar men die Ablativi zetten, en waar men den Nominativus behouden moet, lette men op de twee volgende voorbeelden: 1) Sol oriens fugatftellas als de zon en?, integendeel fole oriente ftellae fugiunt als de zon enz. 2) Sol ortus lucet als de zon enz. integendeel fole orio lego als de zon enz. Men kan deeze Ablativi confequentiae fomtyds kortheids halven in andere Cafus veranderen, die vervolgt ids van een Nomen, van eene Praepofitie of van het ander Verbum afhangen; B. v. in plaats van patre mortuo, eius libros vendidimus zegt men pairis mortui libros vendidimus, het welk eigenlyk dus te verklaaren is: patris, polquam mortuus erat, libros eet. Voor patre mortuo eum fe'ielivimus zegt men: patrem mortuum fepel. i. e. patrem y Inftq-mm mortuus erat, fepel. • Id>t Tranjitivum (AEtivum) moet dikwils , als men ge '<•!' Participia wil zetten, met het Paffivum verwisfeld worden , B. v. Nadat ik u gezien had , ging ik voort te vifo abii: dus ook vifo lupo oves fugerunt den wolf gez'i n hebbende. Dit gefchied ook met het Futurum exaSlum, B. v. als ik dit boek zal gelezen hebben, zal ik komen, libro leSlo veniam: als ik het boek gelezen zal hebben, zal ik het u zenden: libro leSlo tibi eummittam, korter librum leftum tibi mittam. Not.Byde Participia merke men nog het volgende op: 1) Men moet ze by de Ouden op verfcheiden xvyzen, en niet altyd alleen door indien, als, nadien, wanneer enz. vcrtaalen ; B. v. door Subftantiva, ü. v. videns patrem, of vifo patre by het zien van Vader ; dus .ook vifo lupo fugerunt oves: dus ook confiderans rem, video me erraffe: Moriens dicebat by zyn derven : patri morienti dicebam: redeuntem matrem vidi. Ook door ende, B. v. legens librum ridebat hy las het boek en lagchte: leSo libro fcribebat: leüum librum remifi. a) Twee-of meer Participia van denzelfden Cafus kunnen n>et voegzaam zonder de koppelwoordeken» et, ac eet. Q 2 ftaan,  244 Van het gebruik der Participia. ftaan , behalven in fchielyke en nadruklyke redenen, wanneer -et moet verdaan worden: B. v. Liv. ƒ,. 15. itaque non caftris pofitis, non exfpeüato hoftium exercitu Veios rediere. Maar twee Participia van verfchillende Cafus ftaan zonder et, gelyk libris leüis videns , me non alle? habere, dolebam. 3) De Participia zyn niet al tyd of niet byzonder gebruiklyk, B. v. ignoturus : ook'zal fans , dans (N.ojr^nfjniet ligt voorkomen. Dus word fciens en nefciens alleen als een Aljettivum gebruikt , B. v. feci hoe fciens wetands , ■ nefciens onwetends. 4) Ook ftaat de Ablativus van het Participium Perf. Paffr.i fomtyds alle«n en zonder een Nomen 'of Pronomen : dan noemt men het den Ablativus abfolutus , B. v. Liv. turn. demum palam fado eet. dus ook comfierto eet. Zie boven Afd. 3. g. 10. . 1 5) Men moet niet altyd Participia zetten., alfcho'n zy voorhanden zyn. Men moet ook, om eene verwisfeling te hebben, qui, pofteaquam, dum cct. gebruiken. Daarom vraagt men, wanneer men het gebruiken moe:: wanneer niet ? d) Wanneer en waartoe gebruikt men. ze? 1) om eens verandering: 2) byzonder kortheids haften. Daarom komen zy veelvuldigcr by Gefcbiedfchryvers, dan by Redenaars voor, dewyl de eerde dikwils zeer veele kleine tyds oraftsndigheden te vernaaien hebben, die in 't kort moeten voorgedragen worden. 3) Somryds duidelykheids halven, B. v. homo alios peccantes vituperans ipfs debet vitiis c.anre is ligter te vertaaien, dan homo, qui alios, qui pee-sant, vituperat, ipfe debet eet. 4) Welluidendheids halven: omdat de laffe herhaaling van dezelfde Woorden en Lettergreepen daar door vermyd word, B. v. homo alios peccantes (of ook qui peccaht) vituperms- is aangenaamer , dan homo, qui . alios , qui peccant., vituperat eet. Dus is ook aangenaamer cum exercitus traieclis Alpibus in QalUam veniffet , dan cum exercitus Alpes traleciffet fit in Galüam\yeniffet. V) Wanneer behoort- men de Participia niet te zetten? 1) by gewigtige gedachten, die wydloopiger verdienen uitgehaald-te worden. 2) Als de duidlykheid Jyd , B. v. hominem deum amantem is - dubbelzinnig. 3) Wanneer de welluidendheid lyd , B. v. hominem virtutem amant em en homines virtutes amantes luid niet'wel. 5) Ds  Van hei gebruik der Participia. 245 5) De Participia regeeren den Cafus van haare Verba , B. v. amans virtutem , fludens virtuti eet. Doch veele Participia in ns regeeren als AdieBiva den Genitivus, gelyk amans dei. Zie Afd. V. §. 2. p. 160. 6) Nog moet men een byzonder gebruik van het Participium Perf. Paf)', en het Participium Fut. Paff. agter zekere Verba opmerken: a) Het Participium Perf. Paffivi ftaat fomtyds agter de Verba do , volo , cupio, euro op eene dubbele wyze; 1) voor eerst dient het enkel ter omfchryving, B. v. Cic. nunc Mos commonitos volo voor commoneo: Ter. vos rogatos volo voor rogo : Ter. inventum tibi curabo et adduBum voor inveniam et adducam: Ter. efftBum dabo, i. e. efficiam: Virg. nunc te mea.dextra defenfum dabit, i. e. defendet. 2) Verders ftaat het in plaats van den Infinitivus, waartoe fommige aangehaalde voorbeelden behooren , B. v. vos rogatos volo, i. e. rogare volo: dus ook l'laut. eft, qui Mam conventam effe vult, i. e. convenire. Cic. ne ifïius quidem laudis ita fum cupidus, ut aiiis eam praereptam velim voor praeripere. b) Het Participium Fut. Paffivi ftaat 1) dikwils agter cum, wanneer het .in 't Nederduitsch door laaten vertaald word, in plaats van den Infinitivus, gelyk euro meos liberos erudiendos : Nep. muros reficiendos curavit: 2) agter andere Verba, als geven, overnemen, verbunren, zenden, ontvangen enz. wanneer er een oogmerk moet worden aangewezen, dat in 't Nederduitsch dikwils door om, tot uitgedrukt word, gelyk Liv. corpus difirahendum dabis te verfcheuren : Nep. Eumenem, propinquis fepeiiendum tradidit : Cic. attribuit nos trucidandos Cethego : Ter. hunc amedendum et deridendum vobis propino: dus zegt men dikwils: locare domum, aedem eet. aedificandam , flatuas demoliendas : ■ rem agèndam fufcepi eet. Ook zegt Cicero dikwils faciendum putavi, exiftimóW eet. in plaats van feci 01 facere volui; fcribenduvt putavi, literas ad te dandas, wittendas cenfui eet. in plaats van fcripft, fcribere volui eet. Q 3 TWEE-  ii,6 Vva defamenneging (Syntaxis) der ivoordenenz. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging (Syntaxis) der woorden ten aanzien der rangfchikking. I. D e Rangfchikking is by veele woorden vastgefteld. 1) Nam, at, verum maar, doch, fed, quare, .quamobrem, qua de caufa ftaan in 't begin van haare ftelling ; ook doen dit geern ƒ , fin, nifi , quamqmm , etfi, tametfi, quamvis, Heet, quoniam, quia, cum of quum dewyl, en dulden alleen fomtyds één", of (en minden maar weinige woorden voor zich , gelyk qui fi , qua de re etfi. Integendeel enim, vero, (doch) autem, quoque, quidem daan niet in 't bêgin der ftelling, en quidem ftaat geern agter het woord, daar het toe behoort. 2) Ne quidem zelfs niet zyn twee woorden, die a!tyd een woord tusfehen beiden moeten hebben , te weten dat', op het welk de accent ftaat , B. v. ne legere quidem aidicit, niet ne didicit qu. 3) Wanneer twee Subftantiva zo faamengedeld worden, dat het laatfte in plaats van alius ftaat , dan moeten zy by een blyven , B. v. cuneus cuneum trudii : mamis manum lavat: homo hominem amat: dus ook alius alium odit. 4) QiHsque word agter fuus, ftbi, Je eet. gezet, gelyk ƒ« quisque amat: fuum cuiqus pulchrum. 5) Quisque word agter den Superlativus gezet, als het met denzelven eene algemeenheid zal uitdrukken, gelyk doüisfimus quisque eft modeftiftimus: leg: libros optimos quosque. 6) Quisque word agter de orde-getallen ( Ordinatta) en hec woord quotus gezet , en drukt dan de algemeenheid uir, B. v. decimum quemque caplte privavit: tertio quoque menfe prnficifci cogsr: feptimus quisque dies facris faciundis eft deftinatus: quotus quisque hoe facit? Hoe veelen doen drfi" ? » e. weinigen. 7) De Prrepoiltiën moeten voor haaren Cafus ftaan. Doch veelen vind men daar agter gezet, B. v. tenus, de, cum in mecum , tecum , ftcum, nobiscum , vobiscum eet. Zie boven Deel I. Afd. 7. n. IV. 8) In fpreekwoordeft, titels, en reeds aangehaalde fprcek-tfyzen blyft de ingevoerde Rangfchikking, B. v. cuneus (uneum trudit : equis viris : yelis remis : terra marique, B.  Van defamenvoeging (Syntaxis) der woorden enz. 24.7 B. v. helium gerere: Iupker optimus maximus: Pontifex maximus: pater pattatus, populus romanus eet. 9) Ecce, 0, vae eet. ftaan voor de woorden, daar zy toe behooren, B. v. ecce me! vae mihil 10) Non ftaat voor zyn Verbum, gelyk non credo, non poffum. 11) Het Verbum inquam, inquit ftaat geern zo, dat er één of meer aan te haaien woorden voorafgaan, gelyk pater: mox, inquit, veniam. II. De Rangfchikking der woorden fchikt zich voornaamlyk naar de rangfchikking der denkbeelden; Te weten, het geen eerst gedacht word, ftaat voor. Doch dikwils eischt de duidlykheid , nadruk en bevalligheid voor een woord eene plaats, die het zelve eigenlyk niet toekomt; B. v. 1) Het Nomen Poprium ftaat geern voor het Appellativum ; want men kan het eerder denken ; B. v. Cicero conful, Roma urbs, Rhenus flumen eet. Doch men vind hier van by de Ouden fomtyds afwykingen. 2) Qui moet doorgaands de ftelling beginnen, ten zy dat daar in; een nadruk of grooter duidlykheid gezogt, of een onaangenaame klank vermyd word. Byzondcr moet het agter een Punct ftaan, wanneer het in plaats van hic vero, is vero, et hic eet. komt. 3) De Vocativus heeft geene bepaalde plaats; Hier moet de gemoedsaandoening van fpreeker of fchryver bepaalen. Doch beleefdheids en duidlykheids halven zet men hem rï) fpoedig in 't begin van eenen brief óf reden, gevolglyk niet verre van 't begin; b) by den Perfoon, dien men aanfpreekt, gelyk ego tibi, frater eet. 4) Qui ftaat geern naby het woord, daar het betrekking op heeft: B. v. homo, qui deum amat, eft felix; niet homo eft felix, qui eet. 5) De woorden van vergelyking, oorzaak, tyd, orde, en voorwaarde ftaan geern voor; B. v. ego, ut patrem, it» te amo: te ob pietatem amo. 6) Tasfchen het Subftantivum en deszelfs bywoord, zet men geern, duidelykheids halven de daar toe behoorende woorden , gelyk magrius patris amor: meus in te amor. 7) Woorden van ééne lettergreep ftaan geern voor die van meer fyllaben, daar zy toe behooren, B. v. vir clariffimtt: non poffum : urbs pulcherrimi: dus behoorde ook urbs Roma te ftaan, maar zie kort hier voor n. 1. 8) Tegengeftelde woorden zet men geern dicht by eikanderen, B. v. otium negotiofum fuit: appetis pecuniam, virtutem abiicis. Q 4 p)Woor-  248 Van de famenvoeging (Syntaxis) der woorden enz. o) Woorden, in welken een nadruk gelegen is, ftaan geern voor, gelyk grave mihi vulnus inflixit mors patris tui: magna fuit laetitia eet. Maar fomtyds ftaat het nadrukIykfte woord het laatst, wanneer men trapsgewyze in de befchryvmg eener zaak voortgaat, gelyk abiit, exceffit, evnfit, erupit. 10; Over het gemeen moeten woorden, die by elkander hooren, niet te zeer van elkander gefcheiden worden, B. v. patris mikt cara et magna fratri eft benevolentia , is kinderjyk gefproken. Not. Op de Rangfchikking der Woorden grond zich de rangichikkmg der Stellingen. Deeze worden gedeeltefylt voor, gedeeltelyk er tusfehen gezet, j) Zy worden geern voor gezet, wanneer men ze eer denKen kan. Deeze zyn ftellingen , in welken eene oorzaak, voorwaarde, voorafgaande tyd, eene vereelykins enz. word uitgedrukt , en in 't gemeen , die met cum quia, quomam.. etfi, quanquam , quamvis , Heet , uhi' pofteaquam, quando, qui, quantus, qualis, quot, ut zo als gelyk quemadmodwn en foortgelyke woorden beginnenB. v. het is beter quia Aiteras odifti, non potes doBu's fieri, dan non potes doBus fieri, quia eet. Zo zegt men • fi potero, ad te veniam: qualis pater tuus fuit, talis tu es ut patrem tuum amavi, ita te amabo eet. en niet omgekeerd. Doch hier komt ook veel op den famenhang der rede aan: fomtyds zoekt men in eene ftelling, die eigenJyk agter aan behoorde te ftaan, nadruk, dan ftaat zy voor ; fomtyds kan ook de ftelling , die voor moest itaan, wegens haare lengte niet.1 voor ftaan. . 2) Zy worden byzonder geern tusfehen beide gezet. Dit noemt men Periödïsch (met volzin) fchryven. Eene Periode Jts , wanneer eene ftelling door eene andere sekheiden word, B. v. homines. quia male vivis, te oderunt : Multt , fi virtutem accuratius notfent, eam melius colerent Rogo te, ut, fi quid fcias, mihi die as: Miror quomodo, eum ego te tantopere amaverim , me odiiïe polïïs De Ouden fchryven geern Psriödisch. ' *•*•';?) °m Perioden te maaken, moet men dikwils ftelhfigen uitdenken ;' B. v. in plaats van de ftellingPoni1>e;us mifere periit zeg ik': Pompeius, quia nimis confijus erat fortunae, mifere periit: Nu is het een vol. zin. Byzonder moet men quidem in licet, etfi eet. prop. terea m quia yerwisfelcn, dan verkrygt men eene ftelling, die ingelascht kan worden, B. v. in plaats van: ami  Van de famenvoeging (Syntaxis) der woorden enz. *49 amo te propter humanitatem tuam zeg ik: te, quia humanus es, amo. b) Men moet de Perioden niet te lang, maaken. c) Men moet niet overal Perioden maaken d) De kunst, om Ferioden te maaken, leert men best uit Cicero, Livius, Caefar. ■^■g-a— -==i^i— — DERDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien van het Numerus. §• i. De Numerus is de evenmaat of gelykheid der met elkander verbonden ftellingen , of ook van derzelver leden, byzonder wanneer zy tegen over eikanderen gefteld worden; B. v. Hy was niet dapper, maar ftout; hier is numerus. Integendeel: Hy was niet dapper, maar bewees in alle zaaken alleen ftoutheid : is geen numerus. Verders: Door yverig ftreeven naar geleerdheid befteeg hy de hoopfte trap van eere, is met numerus gefproken. Integendeel: Door geleerdheid befteeg hy de hoogfte trap van eere, is geen numerus. Not. Men ziet er geern op, dat de woorden van het zelfde foort zyn, B. v. Subftantivum en Subftantivum, AdjeBivum en Adjeiïivum enz. voorts Ablativus en Ablativus enz. Ly ïhkl'i: s- K ***-:': Ll$\z Vervolgends kunnen enkele woorden by enkele, twee by twee, drie by drie, en zoo meer by meer tegen elkanderen over gefteld of gevoegd worden; doch de woorden moeten, zo veel mooglyk, van hetzelfde foorc zyn: B. y. Cic. Mil. 4. .eft haec non fcripla,. fed nata lex: Ibid. quam non didicimus, accepimus, legimus, verum ex natura ibfa arripuimus, haufimus , expreftimus. Cic. ad Div. VI, 1. fi, armis aut conditione pofitis, aut defaligatione abieclis, aut vicloria detraStis, civiias refpiraverit. Inde Q 5 e«-  *5° ■. Van de famenvoeging der woorden enz. eerfte plaats is één woord tegen één, in de tweede drie tegen drie, en in de derde twee tegen twee overgefteld. §• 3- De Numerus word verkregen, als.mep bedenkt, wat woorden er nog bygezet kunnen worden, B. v. In plaats van olim vivebas cum laude , nunc non, kan men ook fomtyds zeggen: olim vivebas cum laude, nunc eum ignomima. Dan is het numerus: nemofine labore ai doclnnam accedit: maar niet dit: nemo fine laboris aftduitate ad doBrinam eet. Maar zeg ik: fine laboris affi. duitate ad doflrinae elegantiam accedit, dan is het numerus. Not. De Numerus behaagt overal. Doch men moet dier niet overal zonder zin te pasfe brengen. VIERDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien van het verband. I. Woorden, welker denkbeelden by eikanderen hooren, worden verbonden: i) Door et, at, que, atque, met turn turn, tam quam eet. mt. ac ftaat niet geern voor eene Vocaal. Z\ lZ°l "Ir inet ee" dubbel * in PIaats van h« enkele, a. v. Vader en Moeder bemint my: et pater et mater me amat: dus ook te et amo et colo ik min en eere u . Doch de woorden moeten onderfcheiden , en het één geene verklaaring van het al)dere en .fe akyd by kunnen denken zo wel — die ook. b) Met ut waarop «« volgt, voor dat et: B. v. amo ut patrem, it'a matrem Vader en enz. doch men moet het et cigenlyk aoor geiy^ alzo verklaaren kunnen, c) Door de herhaaling vmj de Particula of het Pronomen qui, voor net e, , gelyk: fi deum, fi virtutem amas: omniafaciam, qnae reUa, quets itifta fint. K,  Van de famenvoeging der woorden em. 2ji II. Woorden, welker denkbeelden zullen gefcheiden worden , worden geern met het dubbele aut , vel in plaats v%n het enkele verbonden, B. v. aut heri aut hodie gisteren of heden: aut lege aut fcribe fchryf of enz„ Vende aut agrum aut domum: maar daarby moet men ook aan een dubbel of kunnen denken. IIf. Woorden, welker denkbeelden ontkend worden , worden geern verbonden fl) door het dubbel neque of nee, alwaar wy niet altyd of noch zetten, B. v. vader en moeder zyn niet te huis, nee pater nee mater domi eft: gy bemint en eert uwen vader niet patrem nee amas nee colis: i?) door herhaaling van het ontkennend woord; B. v. nemo te colit, nemo te amat: non ingenium, non doÉtrina ei de fuit: Het ontbrak hem aan vernuft noch aan geleerdheid; c) door ne quidem met een volgend nedum: d) door non modo non of non modo met een daar op volgend 72e quidem, gelyk non modofcribere, fei ne legere quidem didicit: in plaats van non modo non. IV. Daar zyn nog andere foorten van verbinding; 1) met utrum of ne , wanneer er an op volgt , deels vraagswyze: utrum Livium an Nepotem legifti, of Legü ftine Livium eet. deels zonder vraag: nefcio, utrum legeris (legerisne) Livium an Nepotem: men kan ook utrum of ne weglaaten. 2) Door et is of is.que, idemque, B. v. habes muitos libros et eos pulchros en wel enz. dus ook met nee is en wel niet , gelyk habes muitos libros, nee eos vulgares. Hier toe behoort ook de verbinding der ftellingen, punten , argumenten en andere grootere deelen eener reden of fchrift. I. Stellingen worden op veelerleië wyzen verbonden : B. v. door et, ac eet. door utrum an eet. Maar byzonder 1) Met het dubbel et, aut, vel, neque of nee, alwaar de Nederlander alleen een enkel verëischt; doch men moet daarby altyd zo wel als ook, of dan, en noch denken kunnen; B. .v. deus et nobis vitam ded'xt et nos mente inftruxit heeft ons het leven enz. : Aut pater tibi libros mittet ant ego tibi emam Vader zal u de boeken zenden, of enz. Si neque tu me adiuvas neque alii mihi optm ferre volunt als gy my niet helpt enz. Ook volgt  252 Van de famenvoeging der woorden enz. volgt op et dikwils nee of neque, i. e. et non, of omgekeerd , B. v. Cic. Furnium a te tanti fieri nee miror et gaudeo : hy kon ook zeggen, et gaudeo nee miror 2) Dikwils door ut., in plaats van quare, itaque, hinc ■ ü. v. tu neimnem amas: ut non mirari debeas, te a nemine amari daarom moet gy niet enz. 3) Dikwils door ha, fic , tam met het volgend ut ■ in plaats vjm et , gelyk deus eft tam benignus, ut det nobis ■ . t!.od 15 20 gunstryk en enz. : fis tam benignus ut mihi dicas wees zo goed en zeg my: tu non tril ita crudelis, ut mg ccctdas. 4) Dikwils door ita, ut in plaats van quidem, fed, B. v parentes debent filios ita amare , ut eorum tarnen vitiis non mdulgeant moeten wel beminnen, maar egter niet enz 5; Door w? taks, tantus, tot, waarop qui, qualis, qunntus, quot in plaats van ut is (ego, tu), ut talis, ut tan- .tus ut tot volgt, B. v. non ego is fum , cui (i. e ut rnihi) talia dicas : tu non is es , qui talia dicas : Non is ejt qui mentmtur: Talis (taMus) erat pater tuus, qualis (qantus) fi tu effes, felix fores. * 6) Door het voorzetten van cum, quia eet. in plaats van het agterftaande quare, hinc eet. B. v. in plaats van: tu nihil mmfti: hinc non mirari debes, te a nemine coli zegt men : Cuin nihil didiceris, non eet 7) Door tantum abeft in plaats, dat, waar op a) tweemaal ut volgt, gelyk tantum abeft, ut gaudeam, ut potius fiere cogar in plaats van my te verbiyden , moet ik enz deam ' B" v' ^eo nunc' talltum absfi> « gau- 8) Do°r.ftó- ficut> penadmokum en dergelyke, waarop fic of ita volgt, in plaats van et, gelyk ego te, ut fenl per ar,iavi,-ita per omnem vitam amabo ik heb u sltvri be mmd, en enz. • ' 9) Door etfi in plaats van quidem, door quia in plaats var nam eet B. v. etfi non doBus fum , tarnen fcio eet. Ik ben wel met enz. Patris reditum, quia ille non fcrip fit nefcio .voor; patris reditum nefcio: nam ille eet ' ' Jo; Door nee of neque voor et non ; dit is zeer aan te pryzen ; B. v. amo- te , t,ec poffum dicere, quare. Zo z,egt men geern nee ullus of nee quifquam et nullus of et nemo : Nee qmdquam voor et nihil.- Nee unquam voor et nunquam. Nee usquain voor et nusquam. II. Geheele Punften worden verhouden: O Do°r quae quod in plaats van is ea id of hic haec ■0: , cok ego , tu , wanneer .de daarbyftaande koppelvoor  Van de famenvoeging der woorden ehZi 253 woordekens en , maar , want , daarom, derhalven wegvallen, B. v. Hert apud fratremfui: Cui cum dixiffem eet. Doleo , me non adfuiffe : Qui fi adfuiffem , te confolatus ejjem. * » 2) Door nee of neque op eene dubbele wyze: a) In plaats van et non, zo als by de ftellingen, het zy dat het. ook niet of en niet beteekent. Hier toe behoort ook het Nee quifquam (ullus) voor Et (etiam) nullus: Nee quidquam voor Et (etiam") nihil: JVjc unquam, Nee ufqjiam: zie even hier vooren n. 10, i) Voor het bloote non , voor vero (autem) , enim en tarnen, B. v. Neque (nee) vero credibile eft eet. Neque (nee) tarnen negari potefi eet. Neque (nee) enim posfum eet. Dus ook Neque vero quifquam, quidquam, unquam, usquam in plaats van Nemo vero, Nihil vero, Nunquam vero , Nusquam vero : Neque tarnen quifquam, quidquam, unquam, usquam voor Nemo tarnen, Nihil tarnen, Nunquam tarnen, Nufquam tarnen: Neque enim quisquam, quidquam, unquam, ufquam voor Nemo enim , NihilM enim , Nunquam enim \ Nusqvam enim. Dus ftaat oók dikwils Neque vero non voor vero: Neque tarnen non. voor tarnen : Neque enim non voor enim. Dikwils word non van neque of nee verre af gefcheiden , B. v. Cic. ad Div. FI, 1. Nee enim is, qui in te adhuc iniuftipr fuit, non magna figna dedit eet. Not. Het is hetzelfde, of hier nee of neque ftaat. Maar de Ouden zeggen liever Neque vero, dan Neque autem. 3) Ook op andere wyzen, a) door Nam cum, welk meer in gebruik is , dan Cum enim : b) door quod in plaats van quod attinet ad id quod, B. v. quod autem nonnulli dicunt eet. Doch wat aanbelangt , dat fommigen enz. c) door at by tegenwerpingen, die men zich maakt, in plaats van at obiici poffit maar men kon inbrengen, B. v. Cic. ad Div. IX, 6. At in perturbata repubiica vivimus. III. De bewvzen, en grooter deelen eener reden of fchrifc worden niet door primo, fecundo, tertio eet. geteld en verbonden, maar liever doorprimum, deinde, turn, praeterea , infuper, en ten laatften poflremo of denique. In plaats van praeterea, infuper' ftaat ook deinde of turn nog ééns. Ook telt Cicero Font. 14. primum, turn, deinde, poflremo. Ook bedienen de Ouden z'ch nog van andere fpreekwyzen, gelyk Accedit, quod: Huc accedit, quod: Heliquum of Reflat, ut eet. VYF-  zj4 Van de famenvoeging der woorden enz. —*~ ~ ' Tfa ^ VYFDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden, ten aanzien van derzelver verwisfeling. T"\e verwisfeling der woorden is aangenaam , maar bylyde v00rzigtiSheid> opdat'de gedachte er niet §. i. Van de verruiling der Subftantiva. % Onderling: B. v. notitia, cognitio en fcientia: eruditio en doctrina: aetas en anni (hominis): adolefcentia, feneclus voor adolefcentes, fenes: mens voor cogitationes: mors, obitus en finis'vitae. Integendeel fententia en opinio (vermoeden), is niet hetzelfde, zo ook vitium, error, peccatum. II. Subftantiva ftaan voor Adie&iva ; B. v. vitïor exercitus: Phaedr. crurum nimiam tenuitatem vituperat voor crura nimis tenuia. III. Subftantiva (laan in plaats van een Pronomen S0nadruk: B*v'Cic'Catil'/j fi ful videt vooreë° i ,1V-J}letNo^e,n Proprium ftaat voor het Appellativum, gelyk Heitor, Achilles voor een held: Neflor voor fenex prudens. J •d V^r D,ikwi,s zet men twee Subftantiva voor één , B. v. offendit patris animum hy heeft den vader beledigd ■ vulneravit fratris corpus: zo zegt men faevitia maris voor mare, daar het te pasfe komt. VI. Subftantiva ftaan in plaats van Adverbia , gelyk praeter opinionem in plaats van repente. per inftdias in plaats van infidiofe eet.  Van verruiling der Adieftiva. 255 §. 2. Van verruiling der Adiecliva. I. Onderling; B. v. FeJJus, lijjus: Certus , indubitatus, exploratus: Pukher, formofus: Magnus, gravis hevig; Praeclarus, eximius, praeftans, excellens, ook infignis, fmgularis: accuratus , diligens eet. Byzonder merke men op : a) agter fine zet men iieveT ullus dan omnis, B. v.fine ulla dubitatione , buiten allen twyfel. b) De Cemparativus ftaat geern in plaats van den Superlativus, B. v. te nemo ejï doStior gy zyt de geleerdfte: c) in plaats van quot ftaat ook quantum , B. v. librorum. Doch als hoeveel zo veel beteekent als weinige, dan ftaat er quotus quis que ; gelyk quotusquisque hoe credit? II. AdieEliva in plaats van Subftantiva , B. v. dixit hoe vivus by zyn leven : Fq&üm hoe eft me vivo, i. e. in vita mea: Didici hoe fenex: Civis Lipfienfis, Bero~ Unenfis van Leipzig enz. III. AdieEtiva in plaats van Adverbia , nullus dnibito voor non: Byzonder zegt men geern primus, folus, unus eet. voor primum, folum , gelyk mater venit prima het eerst: minifoli (uni) dixit my alleen, flegts my: amat folam pecuniam : Cic. erat ille Romae frequens. Zie boven Hoofdft. U Afd. 4. §. 2. §• 3- Van verruiling der Talwoorden. I. Onderling: men zegt liever duodeviginti, unieyiginti dan oStedecim, novemdecim. II. Talwoorden in plaats van andere Adieftiva, gelyk fexce?iti , centum, mille voor zeer veele , ontalIvke; dus ook ce?tties, fexcenties, millies voor faepiftime. Doch men moet agt geven op de eigenlyke beteekenis. Verders ut uno yerbo dicam voor paucis verbis. % 4.  aj6 Vm dé verruiling der Pronomina. §• 4- Van de verruiling der Pronomina. I. Onderling: a)nos, nobis eet. zegt Cicer.0 dikwils voor ego, me , mihi eet. b) id quod voor quod, B. v amas virtutem : id quod laudo: c) nefcio quis, quid eet' voor quidam eet. Byzonder als men vercigtelyk ('preekt, gelyk■ vidt homtnem, nefcio quem: fcripfi libri nefcio quid: d) ipje voor Me, als er van den Hoofdperzoon gei'proJcen word, en die van zyn gevolg enz. zal onderfcheiden worden, B. v. Caefar praemifit legatos, ipfe poll aliquot cliesfecutus eft maar hy enz. e) qui quae quod voor ts ea id, ook ego tu b.y het begin van een punch Ziehier voor Hoofdft. A. n. II. p 252. Byzonder agter dignus, B. v. dignus fum, es, eft, quem ametis. f) Si quis eet. ftaat gemeenlyk voor fi aliquis; dus ook ne quis, quo CjlllS eet» II. Pronomina itf plaats van Adiecliva; a) ipfe voor totus by getallen, gelyk tres ipfos dies abfui: b) is voor talis, gelyk tu es ea dotirina, ut eet. c) Hic voor fraefens, gelyk hic homo: haec tempora : d) hic voor proximus , gelyk his diebus accidit. e) Ille ftaat geern voor prior, waar op hic in plaats van pofterior volgt, gelyk: Cicero et Livius funt legendi: ille ob ehquentiam, hie ob hftorWm de eerfte, de laatfte. ƒ) Qiiicunqué en quisquu ftaan geern voor- omnis qui, gelyk Quicunque (qmjquis)ita loquitur, mentitur; quemcunque amas, eum amo: quidquid cupies, tibi dabo. III. Pronomina in plaats van Adverbia: \) ouid voor cur? gelyk quid fles? 2) ipfe voor adeo, B. v. ipfe Caefar Pompeium laudat. ' 3) Idem voor item-, etiam, 7' y-Virgthus fcnpfii Bucolica: idem Aeneida fecit: Tu legifti Horatium: ego eundem legi. IV. Pronomina in plaats van Praepofuiïn, B. v quae tua eft humanitas voor pro tua humanitate: dus ook aui tuus eft amor. . *• V. Pronomina in plaats van Conjunclién: r) is voor quidem, gelyk habes muitos libros, et eos pulchros en wel enz, 2; Idem voor etiam: zie hier vooren n. UI ?) Qui Itaat geern in plaats van ut en cum nevens een ander Pro- no-  Van de verruiling der Pronomina. 257 nomen, a) in plaats van ut: dignus fum, es, eft, quem ametis, cui faveatis: mifi librum, quem leger es: b) voor cum: laudasme, quem non noris. §• 5- Van verruiling der Verba, li Onderling: a)pati toelaaten, veroorloven, ferre, Jinere , ook permittere, poteftatem dare : b) ferre, tolerare, perferre, perpeti dulden: c)fuadere, confilium dare, cenfere. d) Habeo veftes, funt mihi vefles, veflibus fum praeditus, inftruStus ,■ utor. Doch hier is voorzigtigneid nodig; B. v. verfari en efte, verba facere en loqmi, prodere memoriae, en memorare, mentionem facere zyn niet hetz -lfde. Dus is ook debeo, oportet, necefj'e eft, cogor onderfcheiden, ook aegre ferre kwalyk nemen en vitio vertere of in malam partem accipere: ook imperare en mandare eet. II. Ook worden de deelen van het Verbum verruild. A) Modi: B. v. non facies en nefacias voor ne fac: Caefar proficifci voor proficifcebatur : zo zegt men gaudeo tevivere en quod vivis ; hinc fequitur , ut verum fit en venim effe. B) Numeri: B. v. nunc dieemus voor dieam: cogita, quid dignitas et officium poftulent en poftulet. C) Tempora: 1) Praefens voor het Imperfectum-, B. v. fi quis dicat. 2) Praefens in plaats van het PerfeEtum, gelyk Caefar imperat, proficifcitur. 3) Praefens in plaats van het Futurum, geiyk fpero me ffficere poffe, ook me ejficere komt fomwylen voor: breviinfelix es voor erts: byzonder in deeze fpreekwyzen : Wie wil dat ontkennen? Elk zal moeten-topft ian, zien enz. Quis negat P quisque fateri, videre debet. 4) Imperfectum voor hetPerfeEtum: memini me dicere. 5) Perfetlumm plaats van het Praefens: fi quis'dixerit: ne dixeris. 6) Futurum Indicativi in plaats van het Praef. Imperatv'i: non facies. D) Perfoons-uitgangen , daar de Nederlander men zet, R B.  258 Van verruiling der Verba. B. v. dicilur en dicunt men zegt: honeftum eft ea, quae fcias en fciamus, alios docere, wat men weet. E) Genera: B. v. fcio te libros amare en libros a te amari. Byzonder neemt men het Paffivum, om dubbelzinnigheid voor te komen, B. v. fcio te a patre amari is duidelyker, dan patrem te amare, om dat dit ook heeten kan, dat gy den enz. III. Verba in plaats van Subftantiva; 1) Infinitivus , B. v. errare humanum eft: didiciffe fideliter artes emollit mores: virtutem magnifacere homhes redditfelices, de hoogagting der enz. 2) Participia: B. v. pater dicebat mariens, proficifcens by zyn fterven enz. dus ook timens uit vreeze enz. IV. Verba in plaats van Adiectiva , gelyk *vix credi poteft voor vix credibile eft. Dikwils is dit'nodig, B. v. deus cerni, comprehendi mente nequit is onzigtbaar, onbegrypelyk. V. Virba in plaats van Adverbia, B. v. quid quaeris? kortom: necejfe eft hominem mori voor homo moritur neceffario: manifeftum eft te mentiri v o or • man ifeft e mentiris: fratrem opinor mortuum effe is denklyk geftorvcn. VI. Verba , en wel Participia in plaats van Praepofitiën: 1) voor fine: homo carens libris non multa difcere poteft ; 2) voor cum: venit inftruEtzis magna multitudine: 3) voor propter: fecit amore duiïus, incitatus, motuscet. uitliefde: anguftia temporis impeditus, exclufus uit gebrek aan tyd: carens magiftro uit gebrek van een' Leermeester: timens uit vreeze enz. 4) voor poft: B. v. coenatns abiit na de maaltyd : mortuus na den dood: 5) voor in: fcribens in het fchrvven , iter faciens op reize : 6) voor ex: fcio experientia edoftus : 7) voor praeter: amifi libros, paucis exceptis: 8) voor iuxta, ad: moriebatur affidens libris by de boeken. VII. Verba, en wel Participia in plaats van Conjunftiën, dicebat coenans, i. e. dum coenabat: bis ditlis abiit, i. cum haec dixiffet. S. 6:  Van verruiling der Adverbia. 259 §• 6. Van verruiling der Adverbia. h Onderling: B. v. ita, fic, tam: rurfus , denuo: tantum, tantummodo, folum, duntaxat, modo, ook dikwils nonnijï: faltem, duntaxat, certe: fere, ferme, paene, propemodum, tantum non: cumprimum, ut primum, fimul met ac of atque of zonder beide: aeque ac, non minus quam: fi aliquando en meermaalen fi quando: dus ook ne quando eet. II. Adverbia in plaats van Subftantiva : 1) vere in waarheid ; confilerate met overleg , prudenter eet. 2) hic, iftic , illic, voor in hoe, ifto, Ulo loco: huc, iftüc, illue voor in hunc locitm, iniftum locum eet.: hinc, iftinc, illinc voor ex hoe, ifto, Ulo loco: 3J ita voor hac conditione voor hoe exitu. lil. Adverbia voor Adiecliva : breviter rem dieere, i. e. paucis: fic en ita voor talis, B. v. fic vita hominum eft. IV. Adverbia voor Pronomina: B. v. 1) erat tempus, eum eet. voor quo: 2) homo, domus, unde venifti voor a quo , e qua: 3) hic voor in hoe of hac in re: 4) hinc voor ex hoe of hac ex re: 5) ut gelyk voor quo zo: dan volgt ita voor eo; B. v. in plaats van quo quis eft doBior , eo folet effe modeftior z."gt men : ut quisque eft doêtijfimus', ita folet effe modeftiffimus. Not. Dan ftaat geern quifque en de Superlativus. V. Adverbia ih plaats van Verba : B. v. ecce me ziet my, of hier ben ik. VI. Adverbia in plaats van Onjunftrn : r) ita met ut voor quidem, fed , B. v. amo piifco* ita, ut recentiores tarnen non fper nam. 2) Ut , wanneer ita volgt, ftaat voor et', of het dubbele, turn. gelyk: amant te ut dotli ita indobïi geleerden en ongeleerden. §•7- Van verruiling der Praepcfitiën. I. Onderling: 1) Voor apud ftaat iuxta, ad, propter: gelyk: ad tirbem effe, propter viani.m R 2 2) Voor  26© Van verruiling der Praepofitiën. 2) Voor ante ftaat d) ob : ponere oboculos ; b) prat gelyk prae fe ageri pecus: c) pro: gelyk pro caftris legiones conflituit. 3) Voor circiter ftaat ad by getallen, ad duo millia. 4) Voor contra tegen ftaat d) adv er jus, in, gelyk dicere in aliquem; b) praeter, gelyk praeter morem. 5) Voor erga ftaat in, gelyk amor in deum. C) Voor ex ftaat de: gelyk ex en de civibus. 7) Voor de ftaat fuper, gelyk /«per /W re ftripfi. 8) Voor i?zfer ftaat »«, gelyk in doBis numerari. 9) Voor poft ftaat a) -ex : gelyk hoe tempore : b) a, gelyk a meridie: c) Jecundum, gelyk fecundum Calendas. 10) Voor pone ftaat pq/?, gelyk po_/ï aurem. 11) Voor Jecundum ftaat /»-e, ex, ai, gelyk fro dignitate, ex aequo, ad voluntatem alicuius loqui. 12) Voor propter , ob ftaat a) per in bidden , gelyk rog» te per deun : b) pro , gelyk pro amicitia id facias: c) prae, gelyk prae lacrymis loqui non poffum van traanen enz. 13) Voor fuper over ftaat liever per in deeze fpreekwyzen: currere per agros, montes: ire per forum. 14) Voor verfus ftaat ad, gelyk tendere ad urbem. II. Praepofitio?ies in plaats van Subftantiva. 1) A voor a parte, gelyk flare ab aliquo : a fronte : ook voor ratione, gelyk firmus a peditatu. 2) Ad d) voor in comparatione, B. v. mV/fi ad Ver fum in vergelyking enz. Voor ratione, gelyk /Wc re* ejï arf fruBum uberrima. 3) Contra voor e regione, gelyk contra Italiam. 4) Z)e voor ratione : Cic. de me autem fufcipe meas partes. 5) Ex voor per occaftonem; Cic. epifiolam, quam ex tuis literis mifi eet. 6) Pro voor loco in plaatze. 7) Prae voor in comparatione : felix fum prae te. III. Praepofitiones voor een Verbum, B. v. clampatre, i. e. patre ignorante: legi omnes fcriptores praeter Homerum, i. e. excepto Homero : fum felix prae te, i. e. eomparatus tecum. IV. Praepofitiones in plaats van Conjunöiën: paVer cum matre prof eft us eft voor pater et mater profetïi funt. §• s.  Van verruiling der Conjundliën. 261 §• 8- * Van verruiling der Conjunttiën. \ I. Onderling: B. v. 1) Aut en vel by verfcheiden zaaken; maar Jive, Jeu by verfcheiden naamen van ééne zaak , gelyk Phoebus Jeu Anollo. 2) Ut ftaat a) met voorafgaande tam, ita eet. voor et, gelyk deus eft tam benignus, ut det nobis eet. voor et dat eet. b) Met voorafgaande tam,-ita, tantus eet. voor nam: voor Jum ïnfelix; nam nihil habeo, quo eet. zegt men: Jum ita infelix : ut uihil habeam eet. c) Voor igitur, hinc: gelyk tu neminem amas: ut non mirum fit, te a nemine amari voor igitur non mirum eft eet. 3) Etfi, Heet eet. voor quidem, dan. volgt tarnen voor Jed, 'autem, vero, gelyk: etfi initium doürinae difficile eft, tarnen eius fruüus dulces Junt, voor: Initium eft quidem difficile, Jed eet. II. ConjunUien in plaats van Verba, gelyk _ habes nihil nifi libros voor exceptis libris: ut haec omnia vera fint eet. gefield dat enz. voor Jaciamus, fingamus, haec omnia vera ejje. III. Conjuntticn in plaats van Adverbia , a~) neque voor non by 't begin van een pundl. Zie bavenHooJdft.4.. n. II. b) Ut voor hinc , gelyk parentes projeiïi juut: ui nunc Joli fimus daarom zyn wy enz. §• 9- Van de verruiling der Interjecticn. B. v. 0 me miferum ! voor quam mijer fum ! dus ook 1 mortemhomini terribilemi Ook ftaat heus! voor audi! §• 10. Toegift van eenige bronnen van afwisfeling in woorden. I. Men zet in plaatze van het woord zelf eene dubbele ontkenning, B. v. non indoStus voor doclus: non R 3 nej-  16a Toegift vaneenige bronnen van afwisfeting in woorden. nefcio voor fcio : nonnemo voor aliquot: nenio non voor quisque: non nihil voor aliquid: nihil non voor omnianon nulh voor aliquot: non nunquam voor int er dum- nun \l™™nvooxMe: mnfemel%0ïfasPe: non fine voor U. Men zot het voorafgaande denkbeeld voor het volgende, gelyk fubire, fufcipere voor ter ferre: iubere aliquem valere voor difcedere: of het volgende voor het voorgaande, gelyk pallere voor volde timers. III. Men zet de oorzaak in plaats van de uitwerking, gelyk Mars voor helium, mens voor cogitationes, mohhs voor wconftans; of de uitwerking voor de oorzaak, gelyk trepidare voor valde timer e, terreri IV. Het Genus voor de Species, gelyk accipere voor dijcere; tradei e voor docere: decedere voor wm, mo«a/« voor hommes. V ,.vh?^ gehCa ,V°°,r een gedee!te> of omgekeerd, rrp, i,I MeIt']Ph°rirche uitdrukkingen in plaats van eigehlyke, gelyk fons voor caufa. „„, VIL Omkeering der betrekking, gelyk tu es filius meus en ego fum pater mus: mihi nihil fcripfifli en nihil literarum abs u accepi: tu es me fuperior en ego fum te mferior. ° J VIII Qmfchryving in plaats van het enkele woord • pZentes noftri aadÜ0, es mei: qui nos S^ere voor , IX. Spreekwoorden in plaats van eigenlvke uitdrukKmgen i>. v okum gt operam per^dL Dach hier is omzichngheid nodig , om dat veele fpreekwoorden der Ouden op onzen tyd niet pasfen. X. De Pleondsmits en'Ellipfis, B. v. nifi fi voor niR ■ pavcts voor pavcis verbis. Zie van beiden Hoofd. 6 enV XI. Ook. is er eene verwisfeling in de regeerin^'! gelyk aotlior patre en quam pater: dignus eft laude en (fijt laudetur ; reférre in dtis en in deos : ea res en id rei. , ZES-  Van de wezenlyke overtolligheid (PJeonasmus) 263 ZESDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien van overtolligheid (Pleonasmus) , zo wel wezenlyke als fchynbaare. §. f, Van de wezenlyke overtolligheid (Pleonasmus.) I Tta, fic, hoe, id, illud ftaan dikwils voor den Accu1 fativus met den Infinitivus of voor ut overtollig, B v. hoe (id, illud eet.) ere das , me emnia tua caufa facïurum effe: Illud (Jioc, id) te rogo , ut nihil contra dignitatem tuam agas. ■ II. Quoad eius fieri poteft, quoad ems facere potero eet. Hief is eius (misfehien in plaats van in ea re) overtollig. f . III. Ut ne voor ne: gelyk rogo te, ut ne facias. IV. Nifi fi ten zy voor nifi. V. Interea loei, poflea- loei voor interea , pojtea; faepenumero voor faepe. 'Maar in ubi locorum, quo locorum, minime gentium is een nadruk. Zie boven Hoojdjt. I. Afd. 5. §. 4. r , VI. Mihi, tibi, fibi, nobis, vohs ftaan fomtyds overtollig, zo als in 't Nederduitsch toen kwam u de man enzf Zie boven Hoofdft. I. Afd. 6. §. 4-. * XI. VII. Imo vero ftaat dikwils voor imo, doch rmsicnien met nadruk. , VIII. Id quod voor quod, wanneer het op de geheele ftelling betrekking heeft, gelyk tu acuter dijcis: id quod probol „ ., , IX Item cok, m tegenftellingen , B. v. ik bemm Caias. maar u niet, amo Caium, non item ie. X Ule ftaat voor quidem dikwils overtollig, 13. v. habeo 'libros, non illos quidem muitos, fed tarnen pulchros. Not. Al het overtollige onder deeze X Numeros is na te volgen. YT R 4 XI*  264 Vm de wezenlyke- overtolligheid (Pleonasmus). _ XI. Magis en potius ftaan fomtyds by den Comparativus , en agter malo, praeopto ; gevolglyk overtollig; i». v. Nep. potius pamae opes augeri, quamiegis, maluit, u\z is niet na te volgen. XII. Sed autem, etiam quoque, itaqueergo, tandem demque eet. vind men fomtyds by één. Dit is niet na te volgen. Van fchynbaare overtolligheid (Pleonasmus'). Dikwils fchynt iet overtollig te zyn, en is het niet, ten minden niervolftrekt, B. v. I. Quod fi ftaat dikwils in 't begin van een PuncT: in plaats van fi: dus ook quod nifi voor nifi: fomtyds ook quod ubi, quod utinam voor ubi en utinam. Maar het verbind met het voorgaande, en fchynt zo veel te zyn, als qua in re, qua re. II. In doütiffïmus quisque, optima quaeque eet. is quis. que, quaeque niet overtollig, maar drukt de algemeenheid uit: Iet anders is optimus hoe fecit, hier word van eenen gefproken: iet anders is optimus quhque de besten, i. e. alle de besten. Iet anders is optima amo en optima quaeque amo. Dus is het ook met de Talwoorden: decimus heet de tiende , naamlvk een enkele: decimus quisque heet elke tiende, of alle tienden: interfecit decimum quemque eiken tienden man, gevolglyk veelen: decimum den tienden, naamlyk, éénen enkelen. III. Scribendum putavi, cenfui: faciendum putavi eet is met alleen voor fcripfi, feci, maar drukt tevens uit het voornemen, met overleg gemaakt. IV. Fac eas, fcribas eet. is meer dan eas , fcribas: zoalsby ons, maak dat gy gaat, maak, dat gy fchryft. V. Vero ftaat in fommige Brieven van Cicero, terItond agter het eerfte woord, maar daarom niet overtollig: het heet waarlyk, in de daad enz. en is zo veel als vere, B. v. ad Div. IV, 6. Ego vero, Servi, vel. tem eet. VI. Non is fum, qui eet. B, v. negem is meer gezegd, dan non nego. . T." VII Isque en et is worden niet overtollig bygevoegd, B. v. habeo muitos libros et eos pulchros en wel enz VUL  Van fchynbaare overtolligheid (Pleonasmus). 265 VIII. Si quis, fi quid eet. ftaat voor qui quae quod;^ maar doorgaands voorwaardelyk B. v. rogo te, ut, ft quid negotii habes , id mihi mandes, voor ut negotium, quod habes eet. IX. Oiiid eft, quodfleas? wat is er toch, daar gy om weeiuT is meer, dan quid fles? of eur fles? X. Amabo, guaefo, obfecro ftaan nooit vergeefsch, maar bevatten iet vleijends, verzoekends , ik zal u regt liefhebben, ik bidde : B. v.facias, quaefo; die, amabo. ■ . . . XI. Dikwyls ftaat by den Ablativus een Participium, dat naar den fchyn overtollig is, maar dat de duidlykheid vermeerdert, B. v. duEtus, adduEtus, motus, permotus, commotus , impulfus , in- itatus, iv.Jlammatus, incenfus, doEtus, edoEtus, captus, delinitus,, corruptus, aEtus, viEtus, fretus. confifus, coaEtus, prohibitus, impeditus, exclufus, laceffttus, perto ritus eet. B. v. fecil amore incenfiis , inflammatus, captus eet. uit liefde : cupiditate abreptus, aEtus, uit begeerte: hoftium metu perterritus, commotus, uit vreeze; occüpationibus impeditus facere non potui wegens bezigheden : fcio experuniia edoEtus_ eet. Men behoeft deeze Participia alleen naar derzei ver eigenlyke bfteekenis te verklaaren, als men haare kragt wil voelen. *'„.',', /1 XII. Dikwils zetten de Ouden twee Verba by eén, waar van het één in het Participium ftaat; en het fchynt, als of het één overtollig was, B. v.fagitta iEtus periit werd door een pyl gedood. Maar zv hebben elk haar denkbeeld: te weten, het één drukt de handeling of oorzaak, het ander de werking of het gevolg uit. Dus is res in animo ïnfculptas habtbal meer, dan infculpferat: en Stoici te laquèis irrelitum tenerent is meer, dan wanneer tenerent ontbrak. XIII. De Ouden verbinden dikwils twee (ook meer) woorden door et , ac eet. waar van het één overtollig fchynt: Maar elk heeft zyn byzonder denkbeeld: .B. y. tua auEloritate ei confilio vertalen fommigen, op uw' raad: dan zou auEtoritate zekerlyk overtollig zyn; maar men moet het vertaaien, op uw voorftel en raad. Zo zege Cicero culpa et peccatum: auEtor et dux: lans et gloria: formojus, pulcher en amabilis eet. Byzonder verbinden de Ouden geern zulke woorden, R 5 1) Waar  ?66 Van fchynbaare overtolligheid (Pleonasmus). 1) Waar van het één de oorzaak, het ander de werking aanwyst, B. v. liberalitas et beneficentia: humanitas et facili tas: fapientia et fortitudo of confiantia,.. dus ook fapienter et fortiter of conftanter. „ 2) Waar van het één het voorgaand, het ander het daarop volgend denkbeeld beteekent , gelyk confilium et fatïum of fatttim et confilium (befluit). 3) Waar van het één het geheel of hst, genus, het ander een deel, of eenefpecies aanduid, 3. v. Cic. qui tanta virtute et integrft'ite fuit. 4) Waar van het laatfte fterker is, dan het eerfte, B. v. promitto ac fpondeo: credas , tibique perfuadeas : averfari et exfecrari: excitare atque inflammare. 5) Wanneer zy beide van verfchillende Tropen ontleend zyn, of het één ten minften tropisch is, B. v. debilitare et frangere: via et ratio een middel. 6) Wanneer het één het denkbeeld op eene ontkennende, het ander op eene bevestigende wyze beteekent, B. v. homo magnus, nee obfeurac famae: res eft praeclara, nee ubivis obvia. Doch hier ftaat meermaalen fed, gelyk res eft minime contemnenda, fed maximi aeftimanda eet. Not. 1) Even zo worden dikwils twee, ook drie ftellingen in plaats van ééne gezet, om de duidelykheid of den nadruk te bevorderen; Doch zy moeten fteeds op de reeds befchreevene wyze onderfcheiden zyn. 2) Doch de Ou,den verbinden fomtyds woorden, welker onderfcheid men niet wel kan opgeven, B. v. Cic. Fin. I, 7. ifta Jua fponte et per fe effe iucunda : Cic. Har. 10 renovata atque inftaurata: Caef. B. G. V, 58. difperfi aiffipatique: Ter. perferre ac pati. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien der kortheid. TT\e kortheid der uitdrukking beftaat in drie dingen: U 1) men-drukt door één woord meer uit: 2) door één woord eene geheele ftelling: 3) men laat woorden weg. §. 1. Eén woord drukt er dikwils meer uit; B. v. I. Par.  Van de famenvoeging der woorden enz. I. Partirulde; gelyk i) Nifi of ni voor fi non. • 2) N:c of neque voor et non of etiam non. 3) O'iiïi a) voor nora, gelyk non fieri poteft, quin eet. b) i-oor quod non, tanquam non, quo non, B. v.facio hoe, non , quin te amem , niet, als bf ik u niet beminde, c) voor qui non, B. v. nemo eft, quin videat-: d) voor cur non in vraagen, gelyk Liv. quin confeendimus equos? ook zonder vraag: Cic. cum nihil caujae effet, quin fecus iudicaret eet. 4) Libentijfime voor cum fumma voluptate: fiudiofiftlme mtt zeer grooten yver enz. 5) Hic a) voor in hac re, dus ook hinc voor ex hac re, V) voor hac in urbe, hoe in loco : dus huc voor hunc in locum, hanc ,in urbem; hinc voor ex hoe loco eet. Dus ook illic, illue, Mine en iftic, iftuc, iftinc: dus ook undt voor e quo, qua, quibus, B. v. domus, homo, unde veni: dus ook ubi voor quo loco, ook in quo, qua, quibus, gelyk domus, ubi natus fum: alio voor in alium locum: alibi voor in alia re, in alio loco en meer Adverbia van plaats. 6) Ita en fic a) voor hoe exitu, B. v. ita praelium commifit, ut funderetw: b) voor hac conditione. 7) En zo zyn er meer, gelyk faepe voor multis temporibus: fimul voor eodem tempore: hinc Mine voor ex hac et Ma parte : repente voor praeter opiniontm. II. Verba , B. v. comtemv.o ham alicuius voor «ora fz'roeo : careo voor no« Aflifo : negligo voor ?zow cwro, non punio , non ulcifcor, non magni facio : nego voor dico non , B. v. negavit , fe ventunim , i. e. dixit, fe non eet. III. Participia, gelyk rediens by de terugkomst: ferditis rebus, i. e. poft mSturam rerum. IV. Aèie&iva, B. v. in prima urbe voor in de ftad in plaats van in prima urbis parte: in fnmmo monte voor in fumma parte montis: libro extremo op het einde des boeks voor in extrema libri parte. V. Subftantiva: gelyk 1) Fecit hoe puer : conful eet. voor in pueritia, in' confulatu. ■ 2) De Ablativus a) in plaats van per, gelyk virtute fa&um eft , b) voor quam agter den Comparativus, gelyk doBior fratre. 3) Men werpt geern propter weg, zo, dat het Subftantivum " nu van het Verbum geregeerd word, gelyk in plaats van in-  268 Van de famenvoeging der woorden enz. invidere aficui propter divitids, zegt men invidere alicuius divitiis, dus ook ignofcere alicuius adolefcentiae: Cic. graUtlarer felicitati tuae. 4) Men werpt geern de Praepoiltie propter of per weg, en* maakt derzelver Accufativus toe het Subjeét, B. v. pudor meus mihi aditum ad te interclufit voor propter pudorem meum mihi aditus ad te interclufus fuit : poteft mihi denegare occUpatio tua voor potes mihi ob occupationem denegare : dottrina tua te clarum reddidit voor per dottrinam tuam te clarum reddidifli of clarus fattus es. VI. Pronomina: B. v. 1) Qjiicuiiquc en quisquis ftaan geern in plaats van omnis qui: gelyk quoscunque amas, eojèamo voor amo omnes, qutis amas: dus ook quaecunque dtx'ifti, ea vera funt, quisquis virtutem amat, felix eft: quibuscunqlie hominibus uteris-, ii funt boni: quidquid tibi placet, bonum eft. 2) Hic ftaat dikwils voor qui hic eft, qui nunc vivit, gelyk Cic. Cato, huius Catonis pater: dus ook in Brieven ijle voor qui iftic (in dien oord,) eft, gelyk Cic. ex me quaeris, quid de iftis agris futurum fit. . 3) Byzonder verdient qui opgemerkt te worden: Het ftaat «) in plaats van ut ego, ut tu, ut is, ut eius, ut meus eet. B. v. dignus es, quem dmem, cuius libros legam voor ut te , ut tuos: dus ook nemo efi tam ftultus , qui non intelligat: b) voor cum ego, cum tu, cum is door alle Cafus en Numeri, gelyk quis miretur homines mori, quos jciamus mortales effe natos? voor cum eos: Ne veftru doürina gloriamini, quorum libros nemo legere velit: cur ine continus, quem. ne noris quidem. c) In het begin van een Fundi voor et ego, et tu, et is eet. of voor ego vero, tu vero, is vero eet. Zie boven Hoofdft. 4. n. IL pag. 252. §• a, Eén woord drukt dikwils eene ftelling uit. gei/olglvk ftaat eene ftelling in plaats van twee, B. v. 1) At , wanneer men zich eene tegenwerping maakt, in plaats van: obiici poffit, poteft, folet, of voor At obiici pojjit.cet. B. v. At parum prodeft, Maar, zal men zeggen, het nut weinig; of: Men zal hier tegenwerpen, dat het weinig nut. .2) Oiiod voor quod attinet ad id, quod: B. v. Cic. ad Div. III. 4. §. 7. Quod fcribis eet. wat betreft, dat gy fchryft, sy waart-enz. * °' 3) r,a  Van de famenvoeging der woorden enz. 269 3) Ita met den Conjuntïivus drukt de Nederduitfche fpreekwyze uit: zo waar ik wenfche, dat enz. of, zo waar als enz. waarop ut of met den ConjunStivus, wanneer het ook eenen wensch aanduid, of met den Indicativus, wanneer het alleen eene verzekering uitdrukt, pleegt te volgen, B. v. Ita me deus adjuvet, ut diu vivas ! Zo waar . ik wenfche , dat God my helpen mag , zo waar is het ook, dat ik wenfche, dat gy lang leven moogt, of, zo waar God my helpe, zo waar wenfche ik ook, dat enz. B. v. Ita fum feiix ; ut nihil praeclarius efl virtute, to waar ik wenfche gelukkig te zyn, zo waar is het, dat enz. Het ftaat ook zonder ut, B. v. Ter. ita me dn ament, honeflus eft, 4) Qwcunque, quodcunque, quaecunque, quisquis, quidquid ftaan, daar de Nederlander zegt: hy zy, wie of wat het wil, wie of wat het ook zy, B. v. hoe nunquam credes, quisquis dicat mag zeggen , wie wil : nunquam vernam , quemcunque miferis: quoscunque libros legeris, tarnen nihil inde didicifli : Non eredam, quidquid dixeris. Dus 00K quantuscunque, qualiscunque, quandocunque , ubicunque, B. v. homo , quantuscunque eft , tarnen deo inferior eft : quandocunque venerit, ad eum ibo : ubicunque es gy moogt zyn, waar gy wilt. <*) De Participia, ook eenïge Subftantiva en Adieüiva, wanneer er een denkbeeld van tyd in ligt, ftaan dikwils in plaats van (lellingen, B. v. moriens dicebat voor cum moriebatur: vivus hoe mihi mandabat, toen hy nog leefde: puer hoe audivi eet. Utinam in plaats van quantopere (quam) opto , ut eet. of quam optandum efl, ut, B. v. Utinam deus omnibus cupu ditatem virtutis iniiciat'. Hoe zeer is het te wenfehen, dat enz. ■j) Dikwils word eene redegeving door één woord uitgedrukt, B. v. ignovi tuae adolefcentiae voor tibi, quia adhuc adolefcens eras : laudant omnes tuam fapientiam, i. e. te ob eet. Invident fratris divitiis. %) Voor tu e's tali vultu, quali pater tuus erat zegt men:-'es fimilis patri tuo : Voor hic eft eodem animo , quo pater eius fuerat zegt men : hic eft patris fimilis. o) Refpond'ere, fatisfacere dienen tot verkorting der ftelling, B. v. oratio mea veftrae cupiditati audiendi non refpondet, fatisfacere nequit , voor ego non tantum dicere poffum, quantum vos cupitis audire : non femper fpei homïnum rejpondet eventus voor non femper id evenire folet, quod hommes fmant: Cic. Etfi nuilo modo poterit oratio mea fatisfacere J*■ J ves-  270 Vm de famenvoeging der woorden enz. veftrae fcientiae: Cic. lam vero virtuti Pompeii quat iotelt par oratio inveniri? V 10) In plaats van hic put at, omnes effe ipfo inferiores zegt men: hic omnes prae Je contemni{, defpicit eet. 11) De Talwoorden primus, tertius eet. ook unus de eenige Jolus, ultimus eet. laaten het Verbum Sum geern weg daar door word eene ftelling minder, B. v. hy was de eerfte, de laatfte, de eenigfte, die kwam, primus, ultimus, Jolus venit: foh (uni) patri dixi: tertiam epifiolam Jcribo, voor haec^ eft tertia epiftola , quam jcribo. 12) Alius aliud, alius aliter eet. dienen tot verkorting, B. v. alius aliud dicit, voor alius hoe, alius illud dicit' Alius aho (ahorfum) ibat de één derwaard's, de enz. Alivs aliter loquitur voor alius hoe modo, alius Mo modo : Dus ook Alius filiunde venit, Alius alibi eft eet. 13) Obttmperare alicui voor facere ea, quae aliquis fieri vult: B. v. dolori fuo obtemperare Cic. Manil. 19. 14) Falfo, male, reEte, non iniuria ftaan in plaats van ftellingen: dat is (was) valsch, of niét; dat is of was regt of met regt. Cic. aliud utile, aliud honeftum videri lolet: Faljo: mm eet. dat is niet regt. Nep. Jperans juam ortunam occuh pofje. Faljo; nam eet. voor jed in eo faliebatur. J J 15) De Metaphora is eene verkorting, B. v. vita nollra efl ■pulvis et umbra ftaat voor tam breviter durat, quam pulvis et eet. of tam celeriter evanejeit, quam eet., of eft talis, qualis e[je Jolet pulvis et umbra. 16) Ook is het eene verkorting,' wanneer het volgende in plaats van het voorgaande ftaat ; gelyk miles fortiffint pugnans cecidit, voor occijus efl et cecidit. Gevolglyk itaat met eigenlyk cecidit voor occijus eft, maar dit word er by gedagt. Dus in anderen. §• 3- Dikwils word een woord weggelaaten , om dat men PrlZ 01 uf ver,?aa"ka»- weglajtfn noemr men Ellipjis. Wy zullen de gewoone Elüpfis aannaaien, die men navolgen moet. . I. Vnak ontbreken Subftantiva, gelvk x) Homo, homines • B. v. eft,. qui teeum loqui velii voor homo oï ahquis eft: Alunt, dicunt Men zegt: omnium efl vette facere. J 2) Acdes : B. v. ad Caftoris, ad Veftae. 3) Lotus: B. v. habes, ubi aftendas tuam doclrinam. ' . . 4) Tem-  Van de famenvoeging der woorden enz. 271 4) Tempus: B. v. erat, cum ita cogitabam. 5) Negotium, ook officium, 'ook aliquid, B. v. «ojj habeo, quod agam, quod edam eet. Noti eft, quod fieas. Parenturn eft alcre liberos. 6) Verba, verbis: B. v. quid multa? ut paucis dicam. II. Pionomina ontbreken dikwils: 1) De Nominativi ego, tu, nos, vos, worden voor de Verba gemeenlyk weggelaaten, wanneer er geen nadruk of tegenftelling is, B. v. amo te. 2) Is, ea, id dezelve enz. ontbreekt dikwils, wanneer men bet gemaklyk verftaan kan , B. v. frater me rogabat: nee roganti denegare potui, feil. ei: byzonder wanneer qui quae quod in gelyke Cafus volgt of voorgaat, gelyk laudatur , qui ita agit : of qui ita agit , laudatur: laudo, quos laudas , of quos laudas , laudo : errant , qui id credunt. 3) Meus, luus, fuus, vofter, vefter laat men geern weg, als men het verftaan kan , gelyk profeUus fum eum patre met myn Vader: loeutus fum cum matre, fc. mea: Per omnem vitam miferi eritis : tu per omnem vitam id egijli. Cicero de hac re loquitur in libris de natura deorum , niet fuis. III. Verba ontbrekpn dikwils: B. v. 1) Scito, wanneer eene ftelling voorgaat, die met fi, ne, ut dat, quod"wat aanbelangt, dat, begint, B.v.fi, ubi pater meus fit, fcire vis ,-Lipfiam profeiïus eft voor fcito, eum profeStum effe : quod mihi itxorem tuam commendas , cum Su'ra noftro loeutus fum, ut ei eet. zegt Cicero ad Div. V. 11. 2) Dicere, zo als in 't Nederduitsch: Hy zond aan hem, het was niet nodig, voor, en liet hem aanzeggen: Liv. I, 27. equitem rsdire in proelium iubet, nihil trepidatione opus effe, feil. et dicere. 3) De Infinitivus, daar hy gemaklyk te verftaan is, B. y. non tantum efficere poffum,, quantum volo , fc. efficere, Cic. rogat Rubrium, ut, quos ei commodum fit (feil. invitare), invitet. 4) Facere , .B. v. nihil aliud quam fievit voor nihil aliud fecit, quam ut flfret. IV. Adverbia ontbreken; B. v. 1} Scilicet , nempe eet. worden niet , zo als in 't Nederduitsch naamlyk, by de verklaaring eener gemaklyke zaak gebruikt, maar 'weggelaaten, B. v. video , quid optes, ut pater dia vivat, nietfcilicet ut eet. Cic. Egt, qi'-ahm Cnlen" '■• • dis  272 Van de famenvoeging der woorden enz. dis Ianuarüs acceperim rempublicam , intelligo , > plenum follicitudinis , plenam tintoris , niet Jcilicet (nempe) plenam eet. 2) Non pleegt gemeen lyk weggelaaten te worden, d) agter 7io»i modo of non Jolum niet alleen niet, wanneer ne quidem volgt , B. v. hic non modo fcribere , Jed ne legere quidem didicit voor non modo non : doch fomtyds komt ook non modo non, ook non modo nullus voor, wanneer ne quidem volgt : b) agter haud jcio an, of nefcio an, B. v. Cicero fuit magnus orator et nejcio an maximus en ik weet niet , of niet de grootfte, d. i. en denklyk de grootfte. Doch de Ouden zeggen ook nejcio an en haud jcio an in een' eigenlyken zin, en zonder non daarby te verftaan. 3) Utrum en ne (enclit.) ontbreekt dikwils voor an, B. v. Jcribis an legis? dus ook nejcio, Jcribas an legas. Ook" wanneer nee ne daarop volgt, B. v_ Die mihi, ijlud verum fit, nee ne. 4) Ut als word dikwils weggelaaten a) in de fpreekwyze puto, opinor, credo eet. geloove ik, gelyk; pater, puto, rediit voor ut puto: b) byzonder ftaat geern daarvoor de Accujativus met den Infinitivus , gelyk patrem puto rediiffe, voor pater, ut puto, rediit, dus ook mortuus eft pater , quem janum effe credebam , voor qui , ut credsbam, fanus erat. Dus ook by andere Verba , gelyk libros emifti, quos certo fcio praeclaros effe.. V. Dikwils ontbreken Praepofitiën,'gelyk: 1) Ad : B. v. men zegt ad Jummum en Jummum ten hoogften, op het hoogfte: ad minimum en minimum ten minften. 2) Propter , om : B. v. quid fles ? quid rides ? Ouid eft, quod fieas F voor propter quod : Non eft , quod fieas, rideas. 3) Per: B. v. tres menfes of .biduum ibi fui, 4) In: B. v. erudire aliquem artibus: Juperiori noBe. 5) A: B. v. liberare morbo , malo. 6) De: B. v. meo confilio, mea Jententia. 7) Cum: B. v. Jummo fiudio, Jumma cupiditate. VI. Dikwils ontbreken de Conjuncliën, gelyk: 1) Ut a) agter willen, begeeren, byzonder velim, B. r. velïm faciis : b) agter neceffe ejt, oportet: B. v. oportet dijcas illud : homo moriatur neceffe eft. 2) Ne agter cave: B. v. cave dicas, facias. 3) Ei en vero of autem worden geern in de tegenftelüng weg-  Van de famenvoeging der woorden enz. 273 weggelaaten, gelyk Tu es dives, ego fum pauper maar ik ben arm, of en ik ben arm: Ego habeo muitos libros, tu paucos maar gy we'nige. 4) Et, ac, atque of que worden tusfehen twee of meerwoor. den in fnelle redenen, byzonder nadruks halven, weg•gelaaten, B. v. Deum debemus amare, colere, venerari: Cic. cui Romae domus, uxor, liberi, procurator effet. Men noemt dit Ajyndeta of Afyndeton. Dus verre van de gewoone Ellipfis, die men mag navolgen. Men heeft ook eene hardere, B. v. de Praepofitie ontbreekt by de naamen der Landfchappen, niet alleen by de Dichters, maar ook fomtyds by andere Schryvers, B. v. Cic. Sardiniam venit. Dus ontbreekt fomtyds cum, by een gezelfchap, B. v. Caef. 3. G. II, 19. fubfequebatur omnibus copiis. ^=== ===^pe=.- AGTSTE HOOFDSTUK. Van de famenvoeging der woorden ten aanzien der langte of korte der Syllaben , om Verzen te maaken, pf korter, van de Verskunde. Een Vers beftaat uit Leden of Voeten, een lid of voet uit Syllaben of Lettergreepen. Gevolglyk zal hier gehandeld moeten worden 1) van de Lettergn epen, 2) van de Leden of Voeten van een Vers , 3) van de Verzen zelve. EERSTE AFDEELING. Van de hoedaanigheid (Qiiantiteit) der Syllaben, of van de zogenaamde Profodie. Eene Syllabe is of alleen lang , of alleen kort, of ook naar believen dan kort dan lang. De langte word door - , de korte door - , en als de Syllabe lang en kort is (ancepi), dan word dit door ü aangeduid, B. v. eft patns. Not. Eene Syllabe lang uitfpreeken , heet producer?, ze kort uitfpreeken, heet corripere. S §• f.  274 Van de Qucntiteit der Syllaben in 't gemeen. §• i. Van de Quantiteit der Syllaben in 't gemeen. De'Quantiteit der Syllaben kan men eigenlyk alleen uit de Dichters leeren. Derzelver gezag (aitclorüas) of voorbeeld geld eigenlyk alleen. Daarom zegt men: de Syllabe is kort of lang auBoritate, d. i. wegens het voorbeeld der Dichters. Doch tot gemak der Leerlingen pleegt men de volgende hulpmiddelen op te geven, die men algemeene regels noemt. I. Een Diphthongus maakt de Syllabe lang, B. v. co'aaf, caiiies. Doch prae word in 't midden voor eene Vocaal fomtyds kort gevonden, gelyk Virg. fudibusque prueuftis: Ook is op te merken Virg. Infulae -lonio.eet- II. Twee Confonanten, die op eene Vocaal volgen, maaken die, en gevolglyk ook de Syllabe, daar zy in (laat, lang; B. v. nunc, temno, difco: Hier toe be. hoort ook .ren 2, gelyk rëx, gnza. Deeze famenkomst der twee Confonanten heet Pcfitio. Not. i) De h word in de Profodie voor geen Confbnant gehouden , d. i. men befchouwt hem, als of hy er niet was; gevolglyk maakt hy ook geene Politie, B. v. inadhuc blyft ad kort: dus ook ferptt humi. 2) Qu of, zo als eenige fchryven, qv maakt geene pofitie, want het is eigenlyk qu, alwaar de u eene Vocaal is. Daarom is B. v. in aqua de eerde Syllabe kort. 3) L, m, n, r, agter één der overige Confonanten (inuta cum liquida) maakt de voorgaande Syllabe wel lang, om dat het Pofitie is. Doch zy kan ook kort blyven, wanneer zy voor de famenkomst deezcr twee Confonanten of. ook van Natuur kort is, B v. patris van pater, dus ook volucris, alacris, lugübris, tenebrae, Procne eet. Not. a) üit geld in Latynfcbe woorden alleen van de Letter r , B. v. tenebrae, patris eet. en alleen in weinige Griekfche woorden van de Letters l, m, n, gelyk Atlas, Procne , Tecmefja. Gevolglyk hooreu magnus, agmsncet. niet hier toe. Deeze zyn doorgaands lang; b) Verders behooren de Compofita met ad, ob, J'ub eet. ook met-hiel toe, B. v. ablego, abnuo, obrepo eet, Deeze blyven ook lang.  Van de Quantiteit der Syllaben in 't gemeen. «75 lang. c) Ook behooren die woorden hier niet toe, daar de r vooraan Haat, B. v. partis. Als de Vocaal op zich zelve lang is, dan blyft zy ook lang, B. v. matris, fimulacrum, falübris van mater, fimulatumt falüber. III. Als er een Jodin een enkelvoudig woord ftaat tusfehen twee Vocialen, dan is de eerfte lang, gelyk peins, eius, maior, cuius: maar ftaat het in een faamgefteld woord, dan is de eerfte Vocaal kort, gelyk biiugus. IV. Wanneer van twee Lettergreepen door eene Contractie of faamentrekking maar ééne gemaji-f yvnrd, dan is die lang, gelyk mi voor mihi, nil voor nihil, cogo voor coago, tibicen voor tibiicen, Gen. alius voor aliius, dus ook bigae, trigae, nonus, iunior, fruStus (Cen. of Plur.) V. Eene Vocaal voor eene andere Vocaal of DNithongus is kort, gelyk .pius, ruo: dus ook mihi, nihil. Uitzonderingen: 1) De Vocaal, die van Natuur lang is, blvft lang, B. v. alius Gen. wegens de Contractie. Dus blyft ook in de Griekfche woorden in ius, ia, ea, eus, aus eet. de i, e of a lang, wanneer het in het Grieksch lang was, B. v. Alexandria, Antiochia, mufeum, fpondeus , -Aeneas, Eos aer, Menelaus eet. Not. a) In Academia, Diana, Geryon vind men de i en y dan kort dan lang. b) Ook vind men in de Patronymica in eis van de naamen in eus de e , die eigenlyk lang is , fomtyds kort, gelyk Nereidutn Virg. Aen. V, 240. 2) Fio heeft een lange i; doch de i word kort, wanneer er een r bykomt, B.v. Omnia iam fiunt, fieri quae po ff e negabam. 3) De Genitivi en Dativi ei in de vyfde Declinatie hebben de e lang, als er eene Vocaal voorgaatK B. v. diei: maar kort agter eene Confonant, B. v. fpèi, fidei. 4) De Genitivi in ias, gelyk unius eet. hebben de i kort en lang. Doch in folius en alius is zy altyd lang , en in alterius kort. 5) Eheu heeft de eerfte Syllabe lang; olie tang en kort. é) De Vocativi Cai, Vultci, Pompei, en de oude Genitivi S 2 in  276 Van de Qjiantüèit'der Syllaben in 't gemeen. in af, gelyk aulai cct. hebben de laatfte Syllabe op ééne na lang. 7) O.' voor eene Vocaal is lang en kort. Not. 1) De Jod ftaat fomtyds als eene Vocaal :. gevolglyk kort, gelyk Mart. Caiiis ecce iacet 2) Wy fpreken veele Syllaben door eene kwaade gewoonte lang uit, die kort zyn, gelyk Andreas, 'idea eet. VI. De laatfte Syllabe van een woord, dat op een Confonant eindigt, kort zynde, word lang, wanneer Eet volgend woord met een Confonant begint, B. v. quid ruis? VII. De Griekfche'woorden behouden haare Griekfche Quantiteit, daarom is B. v. op ééne na de laatfte Sy llabein ïdolurh, Nilus eet. lang, in exodus, me tl/u dus, periodus eet. kort. VIII. Somtyds gebruiken de Dichters eene korte Syllabe lang, B. v. 1) de eerfte Syllabe van lange woorde i, gelyk Priamides Virg. Italiüm Virg. 2) De laatfte Syllabe van veele woorden , B. v.fubiitOvid. Fauhique ld. fomtyds ook eene lange Syllabe kort, gelyk Jïeteruntqtte comae, Virg. IX. Nog zyn er twee Hulpmiddelen, 1) de Accent, 2) de Analogie. 1) De Accent kan niet overal eene zekere regel zyn , omdat wy veèle Syllaben m£t verkeerden Accent uitfpreken , B. v. bonus, homini, als of de eerfte Syllabe lang was; 'hominibus, als of mi lang was. Wy nemen den Accent alleen in agt in op ééne na de laatfte Syllabe der woorden , die van meer dan twee lettergroepen zyn, gelyk amare , doeëre , audire , 'legere , honuni , hominibus eet. Daarom helpt de Accent alleen in op ééne na de laatfte Syllabe der woorden, die meer dan twee lettergreepen hebben. Gevolglyk moet men daar op bedagt zyn, dat men de Syllabe, welker Quantiteit men door den Accent weeten wil, tot op ééne na de laatfte van een woord van twee of meer lettcrgreepen maakt, gevolglyk het woord ééne of .meer Syllaben verkorten of vertangen : al verkorten, B. v uit hominibus maak ik homini, clan vind ik, dat mi kort is: uit amaviljetis, adulator, audacia eet. maak ik amavi, adulor , audacis: b) verlangen , B. v. uit amo maak ik redamo; dan zie ik, 'dat a kort is: uit fcribo, domo , i'olor , ligo, fuper maak ik conferibo, conclamo, cor.-  Van de Qiwntiteit der Syllaben in 't gemeen. 377 confolor , co'.ligo , defuper eet. Doch dit voorönderftelt zer.erlyk, dat men de regte uitfpraak verftaat. 2) De Analogie: zo als ik zegtuFela, dus ook qaerela; zo als ik zeg virtus virtütis, dus ook falits falütis cct. zo als van corpus corporis, zo van pcüus peQoris cct. zo als ik zeg amabo , dus ook rogabo , cct. Doch dit bedriegt fomtyds , B. v. in amatum, amare is de a lang, in circum* datum, circumdare kort. §• i- Van de Quantiteit der eerfte en middelde Syllaben in 't byzonder. I. De afgeleide' woorden (tipriyatd) behouden de Quantiteit der Stamwoorden, B. v. domi"or, do.minatio (kort) van domiiius: virgpnitas (kort) van virgintsf fühïo, fufföco (lang) van poena, fauces. Uitzonderingen: 1) Eenige Syllaben, die in de Stamwoorden kort naren, zyn in de afgeleide lang, gelyk humanus van homo: fufpicio van jufpicor. Ook maakt de Contractie natuurlyk eene uitzondering, gelyk nönus van novem voor novenus: ivnior van iuvenis, voor iuvenior. 2) Integendeel zyn in de rfgeleide woorden fomtyds .Syllaben kort, die in de Stamwoorden lang zyn, gelyk dicax van dico: lucerna van lüceo : moleftus van nwles: rcatp van no natum : pacifcor van pax pacis: fagax van fagfa : fopor van Jöpio : varicofus van varix: dus ook flatus, ftabilis eet. van Jlo, Jlatum. II. De Compofita behouden geern de Quantiteit der Simplicia , B. v. avoco van 'voco: adimo vanmo: cönjpiro van fpiro: deeïdo van cado: dectdo van caedo: conqmro van quaero eet. Aanmerkingen. :) Somtyds veranderen do Compofita de Quantiteit der SimS 3 tt-  278 Ven de Quantiteit der Syllaben in 't gemeen. plicia, gelyk a) dciero, peierovaniuro: innubus, pronubus van nübo ; maledlcus caufidicus, veridicus, fatidicus van dtco : agmtum, cogiittum van notum: femifopitus van fopitus. Dus ook perftdus van fidus,, ten ware men het van fïdes moest afleiden: bjConnubium van mbo heeft nu lang en kort: c) ambltum (Jup.) is lang van itum. 2) Als in Latynfche Compofita het eerfte deel der famenftelling uitgaat op a of 0, dan is die a en 0 lang, gelyk a) in a: quare, quapropter, qiiatems, uitgezonderd quafi, V) in 0, pritnogenitus, controverfus , retröterfus , quandoque, quandocunque, aliöqui, utrobique eet', behalven kodie, quandoquidem, omitto, operio. Not. In Griekfche woorden is de 0 kort, wanneer het een Omicron is , gelyk argonavta, oeconomus eet. en lang, als er een Qmega is, gelyk Minotaurus eet. 3) Als het eerfte deel der famenftelling uitgaat op e, i, ' v, y, en het is geene Praepofitie , dan zyn deeze Syllaben kort, gelyk nefas, nefarius, omnipotens, horrifonus, univerfus, fiquidem , bipes, biiugus, quadrupes, ducenti, . Polydorus, duplex, multipiico eet. doch de beiden laatften kunnen wegens de Pofitie lang zyn. Daar zyn egter uitzonderingen : a) Een lange e hebben trevir , veneficus, videticet, rëfert (Imperf.), nëquam, nequitia , vefanus, v~cors, nequaquam, nequidquam. V) Een lange en korte e hebben liquefacio, tepafacia, calefacio, patefacio : e) Een lange i hebben quivis, cuilibet, utrique, plerique, tantidem, quantivis, quanticunque, ibidem, ubique, utrobique, fcilicet , ilicet, jive, fiqua, fiquando, biduum, triduüm, pridie, poftridie , meridies, meridianus. d~) Een lange en korte i hebben quotidie , quotidianus, ubivis, ubicunque: e) Idem heeft in Mafculino de i lang, in Neutro kort. 4) De Prae ofitiën, die op eene enkele Confonant uitgaan , blyven kort, B. v. abigo , perago, cicumeo cct. als zy niet door Politie lang worden, gelyk concurro at. 5) De Praepofitién van ééne Syllabe, die op eene Vocaal eindigen, zyn lang voor een Confonant , gelyk averto, ■ fejungu ; nu.ar Voor eene Vocaal en h kort, gelyk deamo, dehifco. Die van twee Syllaben zyn ook kort, behalven centra voor een Confonant, gelyk contradi$o. Uit,-  Van de Quantiteit der Syllaben in 't gemeen. 279 Uitzonderingen by de Praepofitiën van eene Syllabe. 0) Re is in de famenftelling gemeenlyk kort : lang is het in refert (Imperf.) , reiicio, reieüo : het word ook lang gevonden in religio, reliquiae, recido, reduco, reficio, refugié-, refero en relatum, repello, reperio, maar daar fommigen gelooven , dat de volgende Confonant moet verdubbeld worden, gelyk relligio eet. zo als dit ooit in verfcheiden Uitgaven gevonden word. Z>) Di is kort'in dirimo en difertus; anders lang. c) Pro is kort in procella, profanus, profari, profefto, profeüus, proficifcor, profiteer, profugus , profundus , prohibeo, pronepos, protervus, en in de Griekfche woorden, gelyk propheta , prologus eet. Lang en kort is het in procumbo , proeuro , proereo , propino , propago (V°rb. en Subft.) propello , propulfo , profeffus, profufus, profugio. III. De Perfecta en Supina van twee Syllaben hebben de eerde Syllabe lang: gelyk lego legi, video vidi vifum, fto ftatwn: ten zy dat er eene Vocaal ftaat voor eene Vocaal, gelyk ruo rui. Uitzonderingen: 1) Zeven PerfeSa , van twee Syllaben zyn kort. gelyk dedi, tuli, fieti, fiiti, bibi , fidi, fcidi met haare Compofita. 2) Negen Supina, van twee Syllaben zyn kort, gelyk datum, rdtum, fatum, itum, Uturn, quitum, jitum, rtitum van do, reor, fero, eo, lino, cieo, queo,fino, ruo, benevens de Compofita, behalven ambitum. 3) Vier Perfecta zyn kort , fchoon derzelver Praefentia. lang zyn: genui, potui, pofui, coegi van gigno, poffum, pono, cogo. 4) Statum van fio is lang, maar van fifto is het kort: ook zyn de Compofita van flo kort, die Jlitum hebben, gelyk praefiitum. IV. Wanneer een Perfectum de eerfte Sylhbe verdubbelt, en van drie Syllaben word, dan is de eerfte en tweede Sy-llabe kort, gelyk cecidi, pepuli, teiigi van cado, pello eet. Not. Doch de tweede Syllabe is lang, als er eene Pofitie is, gelyk popofci: insgelyks in cecidi van caedo en pefedi van pedo. S 4 V. De  i 280 Van de Quantiteit der Syllaben in 't gemeen. V. De Perfecta van veele Syllaben in vi en fi, en de Supina van veele Syllaben in turn en fum hebben op ééne na de laatfte Syllabe lang, gelyk amo amavi amatum, peto petivipetitum, divido divifi divifum: integendeel is zy kort in de Supina in itum, die niet van de Perfecta in vi afkomen, behalven recenfeo recenfui recenfitum. VI. In fumus, volumus, quaefumus, zoo ook in de Compofita poffumus eet. 'malumus, nolumus is de Penultima kort. VII. De Perfoons-uitgangen van het Pluralis imus en itis zyn kort, gelyk legimus, legitis, amabitis, behalven in het Praefens der vierde Conjugatie, en behalven fimus, fitis benevens de Compofita en velimus , velitis, nolimus nolitis, malimus, malitis. Ook word fomtyds de weede Perfoons-uitgang Pluralis van het Fut. exaStmn lang gevonden, B. v. Ovid. dederïtis. VIII. De Dativi en Ablativi Pluralis in bus en bis hebben de Penultima lang, wanneer er eenrt. vgn ééne Syl1abs, die op een Con¬ fonant uirgaan, zyn lang, gelyk Jol, ver, par met Sr , impar eet. insgelyks quin , fin , en, non, .cm. Doch kort zyn, fel, mei, vir, cor, os (offis), vas (va. ^ULaTe, Y zyn kort, gelyk poema, ille. Uitzonderingen: '^M^^hdéé^, tWntca, contra, trisinfd eet. behalven ita, quia, poflea, eia V) De Lnperatims der eerfte Conjugatie, gelyk oma. t c) De Ablativus der eerfte Declinatie, £elyk W&f»-. . ■ J) De Voeativus der eerfte en derde Declinatie van do ; Mafeulïna in as , gelyk Aenea , Palla (van Polios, ent is.) l)Een  Van de Quantiteit der laatfte Syllaben. 283 s) Een lange R hebben a) De Ablativus der vyfde Declinatie, gelyk re, die eet. gevolglyk ook de Compofita hodie, pridie, poftridie, quare: ook /«me. Z>) De Imperativus der tweede Conjugatie, gelyk «ons. Doch fomtyds is cave, ook va/e voor eene Vocaal of voor dico, en vide in vide/u kort. f) De A iverbta in e, die van de Adie&iva der tweede Declinatie afkomen , gelyk daEle, aegre, optime, insgelyüs /ere, ferme, o/^e: behalven oerae en msJe. (2) De Griekfche woorden 1) der eerfte Declinatie, gelyk epitome , Anchife: 2) de Neutra pluralia, gelyk mele, tempé, cete. IV. I ea U zyn lang, gelyk dominl, Ji; manu. Uitzonderingen: 1) Lang en kort zyn mihi, tibi, ftbi , ibi en ubi , uti (Adverb.) met de Compofita ficubi, ficuti , veluti. Maar ibidem, ubique hebben de i lang. 2) Kort zyn a) nifi, quaft, cui (van twee Syllaben): maar in cuique is de i lang. Lucretius gebruikt quafi, en Sido* nius nifi ook lang ; b) de Griekfche Vocativi, gelyk Alexi, ook de woorden, wanneer de .r ontbreekt, gelyk dabi' voor dabis. 3) Kort zyn a) de woorden, wanneer de J ontbreekt, gelyk minu' voor minus: b) indu en nenu. V. O is lang en kort, gelyk fermo, cano eet. Uitzonderingen: Een lange 0 hebben- 1) De Dativus en Ablativus der tweede Declinatie , gelyk domino, pleno: dus ook ergo (wegens), quo, eo, Ulo, paulo, multo, tanto, quanto eet. en de Gerundia. Doch men vind de Gerundia fomtyds kort. 2) De Adverbia, zo als men ze ten minften gemeenlyk noemt, die van Nomina gemaakt worden, gelyk fubito, falfo eet, insgelyks eo , quo, ultio , profeUo , idcirco, behalven" .modo , dummodo , poflmodo, imo, illico, cito, poflremo en het Verbum defect, cedo , in welke de 0 meest al kort is. Vero, fero, quomodo' zyn lang en kort. 3) De Griekfche woorden in 0, daar een omega is. VI. C is lang , gelyk die , huc eet. Doch a) in nee en donec is zy kort: b) fac is meer kort dan lang: c) hic (Pi on.) is lang en kort, maar hic (Adv.) is lang. VIL  £84 Van de Quantiteit der laatfle Syllaben. VII. B, D, T, L, M, N, R zyn kort', gelyk ab, ad, caput. Aanmerkingen. 1) De Griekfche Nominativus an, en, in , on (met een Omeges), yn is lang, wanneer hy Gen. mafcul. of femin. is, gelyk Titan, Hymen, Delphin, Attaeon; desgelyks Hen. 2) De Griekfche Accufativus Gen. Mafc. in an is lang, gelyk Aenean : de Accufativus Gen. Femin. is in fommige woorden lang, in fommige kort. ' 3) De Syllabe in n' voor ne is lang en kort, gelyk nemo n'. 4) De Griekfche woorden in er, welker Genitivus ééne Syllabe toeneemt, zyn lang, gelyk aer, aether. 5) De Griekfche naamen in or, gelyk HeElor eet. zyn kort, hoe wel in 't Grieksch een Omega is. , c) De vreemde woorden zyn lang , wanneer er in het Grieksch eene lange Vocaal is , gelyk Hiob , Simfon, Ifrael. VIII. -As, es, os zyn lang, gelyk Aeneas, doces, fervos. Uitzonderingen: 1) Een kort as hebben de Latynfche en Griekfche Nominativi, die in den Genitivus atis, adis of ados hebben, gelyk anas, vas (yadis) , Ilias, Pqllas : insgelyks de Griekfche Accufativi der derde Declinatie, gelyk heroas, Troas. • 2) Een kort es hebben d) De Nominativus der woorden van de derde Declinatie, die in den Genitivus meer Syllaben hebben, van welke de Penultima kort is , gelyk miles, feges, dives eet. behalven Ceres, abies, aries, paries en pes met zyne Compofita bipes, tripes, quadrupes. b) Es van fum met de Compofita potes, prodes eet. c) De Praepofitie penes. d) De Griekfche woorden, die of Neutra Singularia zyn, gelyk encosthes, of Pluralia tertiae declinationis, en in 't Grieksch een Epfilon hebben , gelyk Arcades eet. De andere Griekfche woorden moeten naar het Grieksch beoordeeld worden , 15. v. Demofthenes is in den Nominativus lang, in den Focativus kort ; Tralies is lang. 3) Eene  Van de Oaantiteit der laatfte Syllaben. 285 3) Een kort os hebben. a) Os (oftis) , exos, compos, impos. b) De Griekfche woorden in os , die een Omicron hebben, gelyk Delos, Pallados. LX. Is, Us en Ts zyn kort, gelyk ignis, dottus cet< Uitzonderingen: ï.) Een lang is hebben d) De Dativus en Ablativus Pluralis, gelyk men/is, nobis eet. V) De Nominativus der woorden , die in den Genitivus entis, Inis en nis met op ééne na de laatfte Syllabe lang hebben, Simois, Salamis, Saninis. c) De tweede Perfoons - uitgang van het Praefens der vierde Conjugatie, gelyk audis: verders vis, fis, velis van vol» en fum, benevens de Compofita quanivis, quivis, poftis, profis, nolis, malis eet. d) De Adverbia gratis en foris. 2) Een lang us hebben a) De Nominativus der woorden tertiae declinationis, die in den Genitivus eene lange u hebben, gelyk virtus, palus eet. Doch Horatius Art. 65 gebruikt ooit palus kort. V) De Genitivus Singularis en de Nominativus, Accufativus en Vocativus Pluralis in de vierde Declinatie, gelyk fruBus. c) De Griekfche woorden in us, gelyk Amathus, Sapphus , Tripus eet. Maar Polypus en Oedipus zyn ook kort. . 1 d) Wanneer eus van ééne Syllabe blyft, dan is het lang; gelyk Orphéüsi maar word het van twee Syllaben, dan zyn de beide Syllaben kort, gelykOrplleus. 3) Een lang ys hebben de Nominativi, die tevens yn hebben, gelyk Phorcys en hhorcyn: zo als ook die gecontraheerd zyn, gelyk Erinnys voor Erinnyes of Erinnyas. TWEEDE AFDEELING. Van de Leden of Voeten van een Vers. De afgemeeten deelen van een Vers heeten Leden of Voeten. Zy zyn deels van twee, deels van meer Syllaben. I. Van  286 Van de Leden of Voeten van een Vers. I. Van twee Syllaben zyn: Spondeus - - gelyk laudes: Pyrrhichius gelyk: bene: Troehaeus (Chcreus) gelyk mente: Iambus gelyk probi. II. Van drie Syllaben zyn : Datlylus *i,w gelyk omnia: Anapaejlus -w- gélyk domino: Moloffus gelyk laetantes: Tribrachys w^w gelyk domine: Amphibrachys~-~ gelyk amare: Amphimacrus of Creticus _w- gelyk fecerant: Bacchius gelyk fecuios: Antibacchius gelyk cantate. III. Van vier Syllaben zyn: Proceleufmaticus vw~" gelyk ftrigilibus: Difpondeus gelyk intermittunt: Antifpaftus gelyk abundabit: Chof iambus gelyk interea : Diiambus gelyk feveritas : DitrO- chaeus (JDichoreus} gelyk comprobavit: lonicus a minor e ww-- gelyk generofos: lonicus a maiore --«^ gelyk cum tempore : Epitritus primus ^ gelyk falu- tab'ant: Epitritus fecundus -w-- gelyk compiobaant: Epitritus tertius --w- gelyk nutricii: Epitritus quartus - gelyk intermifit: Paeon primus gelyk vir- ginibus: Paeon fecundus w-^w gelyk poetian: Pce-i tertius n*«-w gelyk manifeflus: Paeon quartus w^w- öJyk mifericors. Not. i) De laatfte Syllabe van een Vers kan kort en lang zyn: zulks is het zelfde. Daarom kan hier eene korte Syllabe voor eene lange , gevolglyk een Troehaeus in plaats van een Spondeus ftaan. 2) Verfus dimeter heet een Vers van twee Leden, trimeter, van drie, tetrameter van vier, pentameter van vyf, hexameter van zes Leden (Voeten): en hypermeter heet een Vers, als er nog eene Syllabe over is: B. v, Omnia Mereurio fimilis vocemque coloremque. DERDE AFDE.ELING. Van de Verzen zelve. Een Vers is een regel , uit overal elkander gelyke, ten minften niet zeer ongelyke Leden (Voeten) beftaande. Men merke hier drie dingen op 1) de Scanfïe, 2) de Caefuur, 3) de foorten van Verzen , 4) de vermenging der foorten van Verzen. §.r.  Van de zogenoemde Scande. 287 ' §. 1. Van de zogenoemde Scanfie. Wanneer men een Vers naar zyne Leden afmeet en beoordeelt, het zy dit gefchied door overluid lezen of in gedachten, dan noemt men het Scandeeren. Cm dit te kunnen doen, moet men niet alleen de Leden zelve, die daar aan eigen zvn, en de lengte en korte van elke Syllabe verftaan, maar ook de volgende Poëtifche gebruiken weten. 1) Elke korte Syllabe, die op een Confonant.eindigt, word voor eene Confonant (uitgezonderd //) lang, gelyk quid ruis? 2) Eene Vocaal of Diphthong op het einde des woords word van de volgende Vocaal gefmolten (geëlideerd); dit noemt men Elifie, gelyk facile eft, bonae artes leest men facile ft, bonartes. Ook gefchied dit, wanneer het volgend woord met de h begint, gelyk nulla haec lêest men nullasc. Doch de Elifie moet niet al te dikwils in een Vers, ook niet voor aan komen, gelyk fi ad vitulam eet. Not. a) Somtyds verwaarlozen de Dichters de Elifie: B. v. Virg. Eet VIII, 108. qui amant (van drie Syllaben). Dit word Hiatus genoemd: /;) 0, heu, vae, io, ah, proh of prol worden niet geëlideerd. 3) De m op het einde van een woord word met de voorgaande Vocaal van de volgende Vocaal of Diphtkongus (met of zonder li) ook geëlideerd, B. v. terram Mam, térram hanc leest men terrillarn, terranc. Dit heet Eiïlilipfis. Ennius en Lucretius hebben de Eiïhlipfis fomtyds "verwaarloosd. 4) De Dichters gebruiken fomtyds 'eene lange Syllabe kort, gelyk tuiërunt, fomtyds eene korte lang , gelyk Pr~amides. Het eerfte heet fyftole, het tweede diaflole. 5) Twee Vocaalen, gevolglyk twee Syllaben worden fomtyds in ééne Syllabe f.iamgetrokken ; B. v. diiquealveo, rsiice worden fomtyds gelezen dique , alvo , rejee eet. huie en cui dikwils van eene Syllabe enz. Dit heet Synizefis of Crafis. 6) Uit ééne Syllabe worden er fomtyds twee gemaakt, ge\vk filuae van drie Syllaben voor füvae : dit heet Diaerefis. 7) Öp het einde van een Vers is fomtyds eene Syllabe over, die men tot het volgende Vers trekken moet , gelyk Omnia M'.rcurio fimilis vocemque colorcnque Et fiavos eet. alwaar men feandeert colorem, Quet fiav. 8) Eé«  283 Van de Caefuur, of Woordfnyding. 8) Eén lid van een Vers ftaat dikwils voor een andef B. v. een Spondeus voor een Daclylus enz. §• 2. Van de Caefuur, of Woordfnyding. De Caefuur is de verfnyding of fcheiding der woorden door middel van Versleden (Voeten) , zo , "dat de laatfte of op ééne na de laatfteSyllabe het begin van het Verslid is , B. v. hier is een Hexameter met vvfCaefuuren: Nullafa | lusvie j tis nul \ lamfpe \ rare fa | lutem. Not. i) Hoe, meer Caefuuren een Vers heeft, des te aangenaamer is het. Onaangenaam is het, wanneer het er geene heeft; onaangenaamer, wanneer elk Verslid een woord uitmaakt, en nog onaangenaamer, wanneer het enkel Spondeën zyn , gelyk Nuper quidam dottus coepit fcribere verjus. 2) Wanneer de Caejuur agter. het eerfte Verslid volgt, dan heet het Tnthemimeris; agter het tweede Penthemimeris; achter het derde Hephthemimeris; agter het vierde , Ennehemimeris. Not. Behalven de Caejuur is er nog eene Jneede of rustpunt in het midden van het Vers. \ §• 3Van de foorten van Verzen. Daar zyn verfcheiden foorten van Verzen. Zy hebben hunne benaaming deels van de Versleden (Voeten), als een Jambisch Vers: deels van het getal der Leden, gelyk de Hexameter: deels van den Uitvinder, als het Sapphifche enz. Hunne Naamen zyn i) Hexameter, waar toe behoort a) Adonicus, b) Pherecratius, c) Architochius , d) Heroicus. tetrameter , e) Dactylicus Alcmanius , ƒ) Dactylicus Ithyphallicus : 2) Pentameter ; 3) Anapaejlicus; 4; Sapphicut; ^-Phalaecius; 6) Iambicus; waar toe behoort Scazon en Anacreonticus, l)'Trochaicus; 8) Choriambicus , a) Ariflophanicus , b) Glyconicus , c) Afclepiadeus; d) Alcaicus; 9) lonicus a minori. 1. Hexameter heeft zes Leden (Voeten); van welken de vier eerflen DaSlyli of Spondei zyn kunnen, het vyf-  Van de foortin van Verzen. , 289 Vyfde moet een Daclylus wezen , het laatfte is een Spondeus of Troehaeus, B. v. Sei jfoft i«t*rt «A«* fn'e?a rah""!e 1 tcmPMJ ƒ»» f* ter fe fe ma gna vi brachia \ tollunt Aanmerkingen. 1) De Hexameter word van fom'migen ook een heroïsch of Helden-Vers, en een Gedicht, daar uit beftaande, een heroïsch of Heldendicht genoemd, om dat tot het bezingen der Helden geern bloote Hexameters gebruikt worden. 9) Het Hexameter dient in 't midden van 't Vers eene Snede of Rustpunt te hebben, dat is, op de helft van het derde Lid met het woord te eindigen, B. v. fed ƒ«git I intere | a \\ fugit eet. Non eft \ in medi | co |[ femper eet. Doch deeze Snede ontbreekt fomtyds by de • Dichters, het welk te ontfchuldigen is, wanneer het derde Lid een Daüylus is, B. v. Indi | gnor-quan | doque bonus eet. maar is het een Spondeus, dan is het Vers onaangenaam , 3. v. Ut ridentibus arrident, ita flentibus adpunt. , _ . 3) Het Hexameter word door veelvuldige Caejuur aangenaam gemaakt. 4) Somtyds is het vyfde Lid in plaats van éen DaBylus een Spondeus; doch dan gaat er geern een DaBylus vooral, cm het zwaarmoedige verdraagelyker te maaken, B. v. Pro m'èlli viola pro purpureo Narciffo. Onaangenaamer is het, wanneer er geen DaBylus voorgaat, gelyk Aut laeves ocreas lento ducunt argento. 5) Dat men by de Scanfie fomtyds twee Syllaben moet famen trekken, en B. v. arietat als arjetat, cui van ééne Syllabe lezen, enz. en dat er fomtyds eene Syllabe overblyft, is boven aangemerkt, g. i. 6) De Hexameter eindigt geern met een woord van twee of drie Syllaben , en niet geern met een ander. Doch men vind ook by goede Dichters fomtyds van agteren woorden van vier of vyf Syllaben, ja ook van eene. Doch by de laattr.cn is het aangenaamer, als er nog een woord van ééne Syllabe voorgaat: B. v. Principlbus pincuiffe viris non ukma laus eft. Not. Sommigen gelooveh dat dergelykc woorden van ééne Syllabe van tte T fiich-  290 Van de foorten van Verzen. Dichters .opzettelyk gezet worden, om de gemoeds-aan. doening of gefteldheid der zaak regt uit te drukken. Doch dit is niet meer dan een vermoeden, als ook, dat de Dichters zich tot uitdrukking van fpoed en vreugde geern van Dactylen, en tot uitdrukking van langzaamheid ën treurigheid van Spondeën bedienden. 7) Rymen moeten vermyd worden, B. v. Dum canis os rodit, focium, quemdiligit, odit. Soortgelyke Rymverfen noemt men verjus Leonini. En egter vind men dergelyke by de beste Dichters. 8) De veelvuldige herhaaling van dezelfde Letter of Syllabe moet vermyd worden, B. v. 0 Tite, tute, Tatï, tibi tanta tyranne tulijli. 9) Een enkelvoudig woord moet niét verdeeld worden, gelyk: Transegit corpus, eere faxo comminuit bruin. 10) Tot den Hexameter behooren de volgende Versfoorten als ftukken : a) Verjus Adonieus beftaat uit de beide laatfte Leden van een Hexameter, gelyk -ww | gaudia pelle. Dit ftaat gemeenlyk niet alleen,. maar word agter drie Sapphijchi Verzen gevoegd, om eene Strophe van eene Sapphijche Ode te maaken , gelyk : Integer vitae Jcelerisque purus Non eget Mauri iaculis neque aren Nee venenatis gravida Jagittis, Fujce, pharetra. V) Verjus Pherecratius bevat de drie laatfte Leden van "een Hexameter, en is dus : __ j _w„ |-- Vis formoja videri. c~) Verjus Archilochius is dus : >v» | -uw ï Pulvis et umbra Jumus. d) Verjus heroicus tetrameter is dus, I .uu I -ww l _ü Ibimus 0 Jocii comitesque. J -- I I O fortes peioraque pajji. e) Verfus Datïylicus Alcmanius is dus : _wv | -ww | -ww j -ww* Luminibusque prior rediit f) Verjus Datïylicus Ithyphallicus is dus : _ww I -ww | -ww | wü Liberat arva prius fruticibus: II. Pentameter heeft vyf Leden, die in twee helften (Hemijtichia) gedeeld worden. De eerfte Helft heefc derdehalf Lid, waarvan de twee eerfte Spondeën of Dac- ty-  'Van de foorten van Verzen. 291 tylen kunnen zyn , het overige halve Lid moet eene lange Syllabe wezen: De andere Helft heeft ook derdehalf Lid, waarvan de twee eerfte Dactylen moeten zyn, het overige halve Lid kan eene lange of korte Syllabe zyn; B. v. ^ ^ ^ . ^ Tempora fi fuerint nubila folus eris. Intcrdum dotta plus valet arte malum. Not. 1) Een Pentameter ftaat gemeenlyk onder een Hexameter:, En beide maakenveen Diftichon uit. En het is aangenaam , wanneer met een Diftichon de zin der woorden eindigt , gevolglyk een Punfc , ten minften een Colon ftaat. 2) De Pentameter moet agter de eerfte Helft eene Snede hebben, dat is, het woord moet daar uit zyn. 3) De beide Helften eindigen niet geern met een woord van eene Syllabe, ten zy, dat er nog een'woord van ééne Syllabe voorgaat. Doch dit is meer gewoon in de eerfte dan in de tweede Helft, Maar een woord van ééne Syllabe, als het geëlideerd word, gaat wel aan, gelyk litera leüa tua efl. 4) De Pentameter eindigt geern met een woord van twee Syllaben : doch men vind van agteren ook fomtyds een van drie of meer Syllaben. 5) De beide Helften van een Pentameter moeten niet rymen. 6) Een enkelvoudig woord moet niet verdeeld worden, gelyk Deficiënte pecu deficit omne nia. III. Verfus Anapacfticus Partheniacus heeft drie Leden: de twee eerfte zyn Anapaefti of Spondei, het derde een Anapaeftus, met eene overblyvende Syllabe:- gelyk ww- | - - _ | ww- J z Felix nimiüm prior aetas. Daar is ook eene Ariftofanifche of Archilochifche foort van Anapaejïifche Verzen, gelyk ww- ww- ww_ I ww- Fails agimur, Cedite fa__" „_ tis. T 2 I'V.  292 Van de foorten van Verzen. IV. Verfus Sapphicus heeft vyf Leden, eenen Troehaeus, Spondeus, DaStylus, Troehaeus en eindelyk een' Spondeus of Troehaeus, gelyk: 1 -- I J -w 1 -- J Integer vitae fcelerifqut purus. Not. i) Drie zulke Verzen met een aangehecht Alonisch Vers maaken eene Sappifche Strophe uit: zie boven Verfus Adonicus n. I, a. 2) Catullus heeft in het twééde Lid fomtyds een' Troehaeus, en Seneca een' DaBylus. 3) Agter de eerfte Syllabe van het derde Lid moet eene Snede zyn , d. i. het woord moet uit zyn , gelyk Inte | ger vi | tae \\ fceler. 4) Horatius heeft dikwils Verfus hypermetri, B. v. Plorat et dives animumque moresqtie Aureos eet. Od. IV, 2, 23. Ook breekt hy van agteren de woorden af, B. v. Grosphe, non gemmis neque purpura venale nee auro. Od. II. 16, 7. V. Verfus Phalaecius heeft vyf Leden, een' Spondeus, Dadtylus en drie Trochaei, gelyk: __|_ww| _w | _w j _w Difertifftme Romuli nepo- turn. Not. 1) By Catullus is het eerfte Lid fomtyds een Troehaeus of Jambus, en het tweede fomtyds een Spondeus. 2) De Phalaecifche Verzen heeten ook hendecafyllabi. VI. . Verfus Iambicus beftaat uit vier, zes, of agt Leden, van welke de onëffene (1, 3, 5, 7) een Iambus of ook Spo?ideus, Anapaeflus, DaStylus, Trïbrachys zyn • kunnen: maar de effene (2, 4, 6, 8) moeten lambi zyn: en men vind niet ligt, uitgezonderd by de Comici, een Tribrachys. Dat de laatfte Syllabe van het Vers kort kan zyn, is bekend. Het is by Horatius van vier Leden, (quaternarius') of van zes Leden (fenarhis), by de Comici ook van agt Leden (octonarius), B. v. a) Iambicus quaternarius: "-Ut prifca gens morla— Hum "w~ Solutus omni foenore "vw Hor.Epod.'11,2,4 ff- b) lam-  Van de foorten van Verzen. 293 V) Iambicus fenarius is even zo, alleen dat er twee Leden bykomen, gelyk Bea-tus il-le qui-procul-negotiis eet. c) Iambicus oiïonarius wederom twee Leden langer, gelyli Fecu-niam in - loco - negligé - re ma - ximum in - terdum eft- lucrum. Terent. Not. i) Hoe meer Jambi er ftaan , des te beter is het Vers, 2) De Comici nemen het niet naauw met de Jambi, maar nemen daar voor ligt een' Datïylus, Tribrachys, Anapestus enz. 3) By de Tragici is het vyfde Lid zelden een Jambus, ■maar meermaalen een Spondeus of Anapaestus. 4) Hier toe behoort ook de Scazon en het Anacreontifche Vers. n) Scazon of Choriambus is bykans een Iambicus fenarius; alleen ftaat er op het einde een Spondeus of Troehaeus, en het vyfde Lid is fteeds een Jambus, gelyk u. L. L. I w I w_ I Sed non videmus manticae __ I I -- I I I quodintergoeft.Catu.il. b) Verfus Anacreonticus is dus:' w_ - Habet omnis hoe voluptas VII. Verfus Trochaicus beftaat uit vier of agtLeden; De onëfFene (t, 3, 5, 7) dienen altyd Trochaei te zyn; hoewel er o'ok weieen Tribrachys onderloopt: Maar de effene (1, 4, 6, 8) dienden ook wel Trochaei te wezen, doch hier kan ook een Spondeus, Tribrachys, Anapaestus of Datïylus zyn. De gebruikelykfte zyn de otlonarii cataleclici, gelyk www ww* Www l Stant parati ferre, quidquid fors tuliffet ultima. Prudent. Men heeft ook een Verfus Trochaicus Ithyphallicus, gelyk: -w I _w I - - Huc ades fupremi eet. By Horatius heeft men ook een trechaifch Vers van vier Leden met eene ontbrekende Syllabe,B. v. -w-w-wü iVo?i ebur neque aureum eet. Od. II, 18, 1. ï 3 Not.  294 Van de foorten van Verzen. #. Not. By die van agt Leden moet agter het vierde Lid eene fnede zyn. VIII. Verfus Chóriambicus is vierderlei: d) Arïflophanicus : heeft twee Leden, een Choriambus en pacchius, gelyk ' - | Lydia die per omnes eet. Hor. Od. I, 8, i. b) Olyconicus: heeft drie Leden, een' Spondeus, Choriambus en Iambus, gelyk -- | -ww- [ w- Czm f« , Ly&z, Telephi eet. Hor. Od. I, .13, 1. j\7of. By Catullus is het eerfte Lid ook een Iambus of Troehaeus. c) Afclepiadeus: heeft vier Leden; het eerfte is een SponoW, het tweede en derde een Choriambus, het vierde een Iambus, B. v. - ~ | _ w w - | -ww- | w^ Maecenas atavis edite regibus. Not. 1) Het is aangenaam, als er agter het tweede Lid eene fnede is. 2) Daar zyn ook Choriainbifche Verzen By Horatius, die uit vier Leden , een Epitritus fecundus, twee Choriambi en eenen Bacchius beftaan, B. v. Od. I, 8, 2 ff. -w-- I - ww- j _ww_ I w__ Te deos oro, Sybarim cur properas amanda eet. d) Verjus Alcaicus; is van verfcheiden foort: 1) Eene foort heefjt drie Choriambi , dus één meer, dan het Afclepiadeus, anders komt het met hetzelve overeen, ., gelyk - - | - w w _ I -ww- I -ww_- I w- Tu ne quaefieris Jcire nefas quem mihi quem Ubi eet. Hor. Od. I. 11 1 ff ~) De andere foort heeft vier Leden: Het eerfte is een spondeus of Iambus, het tweede een Bacchius, het derde een Choriambus, het laatfte een Iambus, gelyk ~~r \ yTv I I I Motum ex Metello con~ Jule civicum eet. Hor. II, j, j. IX. Verfus lonicus a minore heeft drie of vierLeden en wel Ipnici a minore, gelyk ww__ww„_ww.,ww__ Miferarum efl neque Amori dare ludum neque dulci eet. Hor. Od. III, 12, 1 ff. Dus veel van de Versfoorten. Men merke nog op de volgende benaamingen van Verzen. Verfus acataleclicus heet een Vers, wanneer in het laatfte Lid geene Syllabe ontbreekt of overtollig is: cataleSkicus,, wanneer aan het' laatite Lid een Syllabe ontbreekt: brachycataletlicus, wan- '  Van de foorten van Verzen. 295 wanneer op het cin% een Lid ontbreekt : hypercataleBicus, wanneer op het einde ééne of twee Syllaben overig zyn. §• 4- Van afwisfeling der Versfoorten. I. De gewoonlykfte foorten van Verzen, die men afgewisfeld vind, zyn: 1) Hexameter en Pentameter afwisfelend. Beide heeten een . Diftichon. 2) Een Hexameter en Jambisch Vers van vier Leden atwisfelend, B. v. Hor. Epod. 15. 3) Een Hexameter en een Jambisch Vers van zes Leden afwisfelend, B. v. Hor. Epod. 16. 4) Drie Sapphifche Verzen en een Adonisch, B. v. Hor. Od. I, 32. 5) Een Glyconisch en Afclepiadisch afwisfelend, gelyk Hor. Od. I, 3. 6) TweeALcaifcke, een Jambisch van vier Leden, met eene overtollige Syllabe, en een Alcmanifch DaBylisch: B. v. Hor. Od. I, 9. 7) Een Jambisch van zes Leden en een Jambisch van vier ( Ledcfl afwisfelend, B. v. Hor. Epod. 9. 8) Een Trochaisch met vier Leden met eene ontbrekende Syllabe en een Jambijch van zes Leden, B. v. Hor. Od. II, 18. II. Ten aanzien der afwisfeling van Versfoorten komen de volgende benaamingen voor. Men noemt een ■ Gedicht Moiiocolon , wanneer het alleen uit ééne foorc van Verzen beftaat: Tricolon, wanneer het uit drie beftaat. III. Men geeft aan de Gedichten nog meer benaamingen. Men noemt een Gedicht Diftrophon, wanneer agter het tweede vers het eerfte wederkomt, B. v. in Elegien, alwaar een Hexameter en Pentameter afwisfelen: Triftroplion, wanneer agter het derde Vers doorgaands het eerfte weder voorkomt ; Tetraftrophon , wanneer agter het vierde het eerfte doorgaands weder voorkomt, B- v. in Sapphifche Oden: Pentaftrophon , wanneer dit agter hét vyfde Vers gefchied. T 4 Ver'  2(55 Vm afwisfeling der Versfoorten. Verders heet een Gedicht Ca0ien natalicium of genethliacum, i e. Geboortedicht: nuptiale ot epithalamium Bruilofts-Gedicht: propempticum Reisdicht : eplnicium Zegedicht: paean Triumflied : epicedium Lykdicht: epitaphidm Graffchrift: threni Klaagdicht: hymnus Lofzang op God : ■cr.c-maficuin Naamdags-Gedicht: ipieramma een kort zmryk Gedicht: Ode een Lied, dat op de Luite gezongen werd enz. Men heeft nog meer Maamen, maar van geringer belang, gelyk eteofiichon, wanneer er het jaartal in ligt: dcroftkhon of dcrofticMs, wanneer de eerfte Letters van het Vers een' Naam ofSpreuk uitmaaken: palindromon, dat, agterwaards gelezen, denzelfden zm, ja dikwils dezelfde Letters bevat, gelyk Jigna te figna, temer e me tangis et angis; verders Logogi iphus eet. Eindelyk heeten de Gedichten Epifche, ieHeldendichten : Lyrifche, d. i. Oden: Dranatifche, d. i. Comediën pf Tragediën: Leerdichten enz. Viervoudig Aanhangzel. i. J_yenige Byzonderheden by de Ouden: A) Ten aanzien van eenige Letters of Syllaben : ï) Men vind in de Uitgaven der Diahters fomtyds eene Letter verdubbeld, (dit heet diplafiafmus), oin de Syllabe lang te maaken, gelyk relligio, relliquiae, quattuor, repperit cct. voor religie eet. Doch fommigen houden deeze verdubbeling niet voor noodzaaklyk. 2) Somtyds word er eene Letter ingevoegd (dit heet EpezHiep), gelyk fiet voor fit: alituum voor alitum. Men rekent ook mvita voor nauta hier toe, maar met onregt. 3) Integendeel word in het midden van een woord ééne of meer letters weggeworpen fdit heet Syncope), a) in Profadeum numüm voor numonm eet. AmaHi, amajjem, cognoffem eet. voor amavifii eet. b) Byzonder by Dichters en Blyipel-Schryvers, gelyk virum, coelkolum, cur.r&m voor virorum, coelicoiarum, curruum: faec'.a , viucla voor ftecula eet. Dixii, exclufii , fe.ifti, iufti voor dixifti, ex-  Viervoudig Aanhangztl. 297 txclufifti eet. Acceftis voor acceffiflis : Extinxem voor extinxifjem; crejje, fultis eet. voor crevijje, fi vultis. Ook behoort hier toe de famentrekking van twee Vocaalen, het welk Crafis (ook Synaerefis, Synizefis) heet, gelyk ingeni, oti eet. voor ingenii, otii. 4) Somtyds worden van ééne Syllabe twee gemaakt, het welk diaerefis heet, gelyk filüae van drie Syllaben voor filvae, perfolüenda vyf Syllaben. 5) Van vooren word iet weggeworpen, het welk Aphaerefis heet. Dit gefchred by aliquis, aliquemdo, alicubi, alwaar al' agter fi, ne, quo, num, quanto ontallyke maaien, zo wel in Profa, als in Verzen, weggeworpen word, gelyk fi quis, fi quid, ne quis, fi quando, ficubi voor ƒ alicubi, ncc.ubi voor 71e alicubi eet. Men rekent hier ook toe witte voor omitte, po:io afleggen, voor depono, voco voor invoco: linquo voor relinquo, temno voor contemno: fert voor aufert eet. Maar verkeerd. Want de Simplicia hebben dikwils de beteekenis der Compofita. 0) Op het einde des woords word dikwils eene letter weggeworpen , het welk Apocope heet, gelyk die, dub, fac,fer voor dice eet. Dus ftaat tun', noftin', fatin', ain' eet. zeer dikwils voor tune, nofiine, fatisne, aisne. 7) Agter den Infinitivus in i word dikwils er gevoegd, het welk Paragoge heet, gelyk fariër, dicier, egredier, inonerier eet. voor fari, dici eet. 8) Een famengefteld woord (Compofituni) word fomtyds gedeeld , het welk Tmefis heet, gelyk Talis, Hyperboreo feptem fubietta trioni : quae me cunque vacant terrae eet. Zo zegt Cicero: per, inquam, gratum mihi feceris. 9) By de Dichters komen oude woorden (Archaifmi) voor; gelyk olli, ollis voor illi, illis: alid voor aliud: ipfus voor ipfe: fos, fas, fis voor fuos, fuas, flits: dus ook fuat, impetraffere, opperibor , cupirct, efcit, indu , nenu. Not. 1) De byzonderheden by de Scanfie, gelyk Syftole, Diaftole , Elifio , Hiatus , Eühlipfis zyn by de Scanfie Afd. 3. 5. 1. aangehaald. 2) Men heeft in veele Grammaticas nog meer byzonderheden, of zogenaamde Figuuren ; maar zonder grond, gelyk u) P-rosthefis, i. e. wanneer eene Letter of Syllabe overtollig voor aan gezet word, gelyk gnatus, gnavus voor natus, navus, tetulit voor tulit. Maar die g behoort eigenlyk tot gnatus en gnavus, en tetulit is het oude Perfeüum. b) Metathefis, i. e. Verzetting der Letteren, gelyk Evandre, Thymbre voor Evander, Thymber. Maar Evandre en Thymbre is van Evandrus, Thymbrus. T 5 0  208 Viervoudig Aanhangzel. c) Antithefis, i. e. Wanneer de eene Letter voor de andere ftaat , gelyk volnus , volt voor vuluus, vult eet. Maar dit is een Archaifmus , of gelooflyker, dat de Ouden beide gezegd hebben vulnus en volnus eet. Gevolglyk zyn Prosthefis, Metathefis, Antithefis te misfen. B)Byzonderheden by de famenvoeging der woorden, waarvan, het meest reeds boven op zyne plaats by. gebragt is. Wy zullen nog het één en ander aannaaien. • 1) Somtyds komt de Cafus, Numerus eet. niet regt overéén, gelyk Ter. abfente nobis : Virg. fenfit medios delapjus in hoflos voor fe kelapfum effe. 2) Somtyds ftaat by twee Suhflantiva een Verbum, welk alieen opéén past, hetwelk 'Zeugma heet; gelyk Stdl. Iug. 46. pacem.au bellum gerens perniciofior effet eet. alwaar gerens alleen op bellum , maar niet op pacem past: Nep. Hann. g. alii naufragio, alii a fervis interfcBum cum fcrip'tum reliquerunt, alwaar iiuerfeBum niet weipastop nau- ' fragio. 3) Somtyds ftaat het agterfte eerst; dit noemt men Hyfleron proteron, gelyk Virg. moriamur et in media arma mamus : Ter. valet et vivit. 4) Somtyds ftaan twee Subftantiva met et verbonden , zo dat het één voor het AdieBivum ftaat: dat noemt men Hendiadys of £v Six Suoïv , gelyk Virg. pateris libamus et auro, i. e. aureis. Doch men moet de Hendiadys, zo min mooglyk, plaats geven. 5) Somtyds is de 'Conftructie verkeerd , het welk Hypallage heet, B. v. Ovid. Met. I, I. In nova fert animus mutatas dicere formas corpora voor corpora mütata in novas fernas : Virg. Aen. XI, 2t)2. coelum ftellis fulgentibus aptinn voor cui flellae fulgenies aptae funt. Zeer dikwils is het onnodig , eene Hypallage te onderltellen , B. v. Cic. Mare. \ 6. gladium vagina vacuüm in urbe non vidimus.- Hier is vacuüm zo veel, als nudatum, deflriBum. Virg. dare clafiibus cuflros heet eigenlyk de fcheepen door het uitlpannen der zeilen wind geven. Virg. folftüium pecori defendite heet, houdt de zonnehitte af van enz. 6) Somtyds volgt niet, hetgeen diende te volgen ; dit noemt men Anacoluthon, 'gelyk Ter. Hec. 'III, 1, 6. nam nos omnes quibus alicunde aliquis obieBus efl labos, omne, quod efl interea, tempus, priufquam id refcitum efl, lucro efl, voor in lucro ponimus of nobis omnibus. Dit is onachtzaamheid. Dikwils ontbreekt de tweede ftelling geheel :  Viervoudig Aanhangzel. 295) heel: dit gefchied in gemoeds-aandoening of met opzet; Cic. ad Div. XIV, 3. fi perficitis, quod agitis, me ad vos venire oportet : fin minus : Jed nihil opus eft reliqua fcrihere. Not. Daar zyn nog veele Byzonderheden by de Ouden; doch dit alles behoort eigenlyk niet tot de Spraakkunde, want het zyn byzonderheden der Schryvers , of liever fouten van dezelve.- II. Enige Verzen, om het onderfcheid Van veele woorden , ten aanzien der beteekenis , Quantiteit en Spelling te leeren: Cantat acanthis avis, Jed crejcit acanthus in agris. Efl acer in Jylvis, equus aeer Qlympia vincit. mmÊ m !&$rs komfftfs, Jed femina fit anus annis. *t\ ;, ,w 1 tfl, humerui rattone ftnentutn. ?*C:;?P; 'lMf>'i:"'"tf>i0S> mijeros Jujcepjt ajylum. sw»8**' ..ft^Mïiiri;' . ejfit>to corpore canes. lf|. eft, hi cajjes retia fignant. ■0§p¥^ ,, % '■ capiuntur caffibus apri. i&$$Xectdi cado, caedo cecidi. t :fh:i {citipit, ciclit, Jervans abscondita celat.'1.;ii-. v:''$;.V j ferit, cwus firmat, clavisque recludit. tfeWfrt ancilla iiitm, penetrat res humida colum. !ffft<$!] i'i nrr.e; eft detro&a e corpore pellis. '%j}.M'-'x'n'" f-'ic, iaculo cadit eminus ipfe. ÈMnWïmUHêléi fciti.ym, comedones quaerite coenam. Vir comis muitos comités fibi iungit amicos. Confortes fortuna cadem, focios iabor idem, • Unum collegas efficit officium; Sed caros facinnt fchola, ludus, menfa fodales. Confulo te do£lum, tibi conjulo, dum tua euro. Sunguis ineft venis; cruor eft de corpore fufus. Flat corus, faltatque chorus vel carmina cantat. Deleo, quod fcriptum eft, fed flammam exfiinguo lucernae. Vin' tibi dicamus, cui carmina noftra dicemus? Educat hic catulos, ut eos educat in apros. Solvere diffidit, nodum qui diffidit enfe. Haec ficus fici vel ficus fruSus et arbor : Hic ficus fici malus efl in corpore morbus. Fide, Jed ante vide; qui fidit, nee bene vidit, Faliitur : ergo vide, ne capiare fide. Forfex filorum, ceps ferri, pexque pilorum : For  30° Viervoudig Aanhangzel. Forfice fartores, tonfores forpice gaudent: At fober ignitum fqrcip'e prendit opus. . Pifior habet furnum, fornace hypocaufta ealefcunt. Fornix eft ar eus, fed fomax faxa perurit. Robuftum fugio, fugientem faepe fugavi. Decepit me faepe fretum (Subft.) nimis aequore frêtura. Vu generat, mulierque parit, fed gignit uterque. Gibbus terga premit, cervici flruma molefla eft. ' Guftat lingua cibum, cui 'bene cunque fapit. Ales himndo. canit, nat hirudó, movetur arundo. Per quod quis peccat, per idem punitftr et idem'. Dijjicilis labor eft, fub cuius pondere labor. LaEteo, lac fugo : latlo, loc praebeo nato. Laevis (levis) adhuc puer efl, levis autem ferme puellae. In fylvis lepores, in verbis quaere lepores. Non lieet aflfe mihi, qui me non affe licetur. Ai flumen ripas, ad mare litus habes. Sulcus agri lira eft, dat lyra tatta fo'num. Tteceptura yiros pingit mala femina malos. Mala mali malo meruit mala maxima mundo. Matrona efl muiier quaedam, fed Matrona flumen. Es praeclarus homo, miferis ft mtferis aurum. Merx venit numis, operantibus eft data merees. Morio moratur, quocunque fub axe moratur. Mulcet equos famulus, fed vaccas ruftica midget. Nitere cum ftudio, ft vis aliquando nitëre. Haec nota Grammatici non mihi nota fuit. NU ego fcribo liovi, quia novi nil nifi nota. Obhtus eft vino, fed non obhtus amoris. Occidit latro , verum fol occidit ahnus. Opperior tardos, pannis operitur egenu's. Os oris loquitur, fed os offis roditur ore. Uxoris parere et parëre, parare mariti eft. Pendere vult iuflus, fed fur pendere recufat. Ludo pala, pilum contorqueo, pila columna efl. Pro reti et regione plega eft, pro verbere plaga. Sunt cives urbü populus, fed populus arbor. Pluribus ille refert, quae non cognofcere refert. Si qua fc'de f odes, atque eft tibi conmiodafedes, lila fede fede, fi nova tuta minus. Ne fit fecurus-, qui non efl tutus ab hofte. Sunt aetate fenes, veteres vixere priores. Qjiae  Viervoudig Aanhangzel. 301 Qitae non funt, jïmulo; quae funt ea diffimulantur. j}aftam die teretem, fphaeram die effe rotundam. Torris adhuc ardens, exftinttus titio fiet. Tribula grana ferit, trihuli nafcuntur in agris. Prora prior, puppis pars idtima, et ima carina. Tergum hominis dorfum eft: bellua tergus habet. Vallamus proprie caftra, at faepimus ovile. Spondet vas vadis, at vas vafis continet efcam. _ Vas caput, at numos tantum praes praeftat amicus. Virofa eft vitanda anguis, mulierque virofa. Ungula cmculcat; lacerat, tenet, arripit unguis. Alga venit pclago, fed nafcitur uha palude. Bloetverwantfchappen. Agnati patris, cognati matris habentur. Die patruos patris fratres, amitasque forores. Frater avunculus eft, foror eft matertera matris. Quos generant fratres natos, dices patrueles; Sed confobrinos die , quos peperere forores; Qjios foror et frater gignunt, dices amitinos. Vir natae gener eft, nurus autem feminq, naii. Uxoris genitor focer efl, focrusque genitrix. Vitricus haud aequus pater eft, materqne noverca. Ipfe viri frater levir : uxor quoque fratris Fratria: glos uxor fratris, foror atque mariti. Hoofd- en andere Winden. Af per ab axe ruit boreas, ruit eurus db ortu, Aufier amat medium folem, zephyrusque cadentem. Flant fubfolanus, vultumus et eurus ab ortu: Circius occafum zephyrusque favonius adflant. E folis medio emergunt notus, Africus, aufier: Conveniunt aquilo, boreas et caurus ab wfa. Vier Jaargetyden. Ver, aefias, autumnus, hyems dominantur in anno, Aeftas a Geminis, Autïumnus Virgine furgit, Brwm fagittifero, Ver Pifcibus incipit effe. De  302 Viervoudig Aanhangzel. De Twaalf zogenoemde Teekenen van den Dierenkring. Sant Artes, Taurus, Gemini, Cancer, Leo, Virgo, Lïbraque, Scorpius, Arcitenens, Caper, Amphora, 'Pi/ces. III. Van den Romeinfcben Calender. Hier zyn aan te merken: i) Calendae, i, e. de eerfte dag der Maand: 2) Nonae, L e. de zevende dag in Maart, Mey, July en October, in de overigen de vyfde: 3) Idus, i. e. in de gemelde 4 Maanden de vyftiende, m de overige de dertiende dag. Nu volgt de gefteldheid en berekening van den Romeinfchen Calender met den onzen zelve. De  Viervoudig Acmhangzeï. 303 De, dag]Maart, Mey, January, Au- April, Juny, February van Tuly en Ofto guftus Decem September, dagen, onze -ber (hebben ber (31 da- November, en alle 4 j.vaMaand. 31 dagen) gen) (30 dagen) ren of fennk- keljaaren 29) 1 Crt'iidis Cdleniit Calendh Calendis 2 VI n IV \ante IV lante IV 1 ante 3V (ante 111$ Nonas 111$Nonat III $ Nonas 4 IV ( Nonas Pridie Nonas Pridie Nonas Pridie Nonas 5 III -> Nonis Nonis Nonis 6 Pridie Nonas VIII "| VUIn VIII"| 7 Nonis VII | VII |Vn | S VItl '1 VI 1 ante VI rante VI \ ante 9 VII V [Idus V (Idus' V (Idus 10 VI | IV J IV 1 IV I 11 V y Idus III J III J in J 12 IV I Pridie Idus Pridie Idus Pridie Idus 13 III J Idibus Idibus Idibus 14 Pridie Idus XIX 1 XVI1I1 XV11 15 Idibus XVIII XVII XV I6XV1I1 XVII XVI XIV 17 XVI XVI XV x i 18 XV XV XIV XII ante ia XIV XIV ante XIII ante XI Ca20 XIII XIII Ca- XII Ca- X v,/j«"I XII ante XII lendas £1 lendas IX tf/M 00 XI C<*" XI I vandeX ^ van de VIII iW«r- v lendas v vol- [x vól- VH */<«. ^ fY >van de v gende vm gende v[ -?? 1 V mJ 08 v V IV Pridie Ca29IV IV I UI J lenda% May30III J III J P'idie Ca- nas. 31 Pridie Ca- Pridie Ca- lendas lendas lendas van de volgende van dé volgen- van de volgende Maand de Maand Maand IV.  304 Viervoudig Aanhangzel. IV. Eenige Latynfche Opftellen tot oefFening: d) Iet geheel gemaklyk. 1) Ego fum homo. Tu es fapiens. Rex eft fapientior : Deus ejt omnium fapientiffimus. Nos fumus mortales. Olim eras improbus, in pofterum eris probus. Haec menfa eft rotunda. Illae fellae funt pulchrae. Noflri libti funt puichri. Deus amat difcipulos probos. Amo eos, qui amantur a Deo. Tu me non amafli et tarnen amatus es a me femper. Improbi homines nunquam amabuntur a Deo. Pater meus monet et hortatur me , ut colam Deum. Saepe monui et hortatus fum te , ut coleres parentes tuos. Semper monebo et hortabor vos , ut colatis virtutem. Parentes mei coluerunt virtutem et femper colent Mam. Amo eos, qui colunt virtutem. Hord oüava audita efl. Audivi vocem patris mei et matris meae. 2) Potentia Dei eft magna et maior, quam potentia omnium, regum. Nam quanquam multi reges potentes inveniuntur, tarnen Deus longe potentior eft , quam Mi , quia Deus omnia efficere poteft, quae vult; reges tantum multa efficere queunt. 3) Ego nondum multa didici, fed operam ddbo, ut multa difcam. Nihil enim fuavius eft fcientia multarum rerum. 4) Abrahamus Deum valde coluit et amavit: hinc fallum eft, ut a Deo vaide amaretur et in omnibus rebus adiuvaretur. Quoties de Abrahamo lego , toties opto , ut firn fimilis eius. 5) Deus non mutat voluntatem fuam, fed erit poft mille annos idem, qui fuit ante multa millia annorum. Efl tam potens, ut omnia, quae velit, efficere poffit. Efl vero etiam ita benignus , ut hominibus benefacere gaudeat. Hunc Deum nos omnes amore et venerari fummo ftudio >debemus. Et maxime impius eft is , qui hoe facere non vult. Ego Deum , qui me tantopere amat mïhique quotidie innumera beneficia tribuit, per omnem vitam amabo et ftudiojiffime colam. 6) In noftro horto funt multae arbores, quae praeclaros fruBus ferunt. Hos, quando maturuerint, decerpam, ut iis vefcar : et ubi decerpfero eos , laudabo Deum , quod arbores tam utiles creaverit. 7) Nihil praeclarius efl virtute. Haec efficit, ut Deo placeamus. Qjiis vero nolit Deo placere ? Nam qui Deo placet, is fruitur vera felicitate. b) Som-  Viervoudig Aanhangzel. 3®5 •b) Sommige gefprekken : Jochem en Chriftiaan. I. De tempre furgendi e leEto. I. Heus '. heus ! Chriftiane. C. Quid clamas , importune^ ? I Exper^ifcere '. Eft enim tempus eundi in fcholam : audistie ? C. Non mtdio. I. Ubi ergo habes aures ? C. In letto ac fonimo. 1. Ouid hqusris ? inepte. C. Non ineptio , fed dormio , (i non auribus , tarnen oculis : faltem dormire volo. h Nunc'vero non eft tempus dormiendi , fed furgendi. C. Mitta me et abi i quid mihi moleftiam exhibes ? 1. Non te antea mittam, quam lèüum reVqueris : fac furgas : audita eft enim hora feptima. C. Septima? furgam. I. Reüe facis-; nam aurora eft Mufis amica, imo aurea eft, II. De falutatione. I. Salvo, mi Chriftiane. C. Ago gratias : tu quoque falvus fis! Ioachime. I. Non eft , quod gratias agas. C. Cur erg» lalutas '? I. Ex vulgari confuetudine. C. Apage illam confuetudinem ! Salutatio omnis requirit animum , et eum integrum ac prêb'um , qtti ea, quae os loquitur , etiam ver'e Jentit. I Non male loeutus es : video , me peccaffe. C. Nunc places mihi : nam cognitio et profeffto peccatorum eft dimidia eorum emendatie III. De cafeo et butyro. I Ouomodo fapit ifte cafeus ? C. Bene i fed .melior faperet, fi addereïïir butyrum. I. Cajhim edere una cum butyro eft divu turn. C. Nos fumus divites. I. öftende , quaefo , divitias vejlras C. Mater mea ipfa fonnat cafeos, et conficit tantum bu~ tyri quantum vult. I. Er ras: debebas dicere, quantum ei heet pro copia laiïis : nee cafeos formare et butyrum conficere eft certum fignum divltiarum. C. Ergo pollhac contentus ero alterutro , aut cafeo aut butyro folo. I. Rettc facies , nam nos howines vix folo pane digni fumus. C. Indigni quidem jumus : attamen Deus , qiue eius eft benignitas , nee indigms negart folet opfonium. IV. De furto et mendacio. I. Unde accepifti iftum annulum , Chriftiane? C. Inveni eum in platea. I. Quando ? C. Nudius tertius , cum ex aede vemebam I- Sed eto i'.lum adhuc heri vidi in di&ito Submne, ami-< V tae-  306 Viervoudig jianhangzel. tae ttiae. C. Illa eum fortafe amifit. I. Mendacem tporttt ejfe memorem. C. Cur me vocas mendacem ? I. Tu non folum es mendax, fed etiam fur. C. Quid abftuli? I. Annulum. C. Id vix probabis. I. fatis probavi, imo tu ipfe probafti, vel potius faffus es. C. Qiiibus verbis? I. Credisne, me Aer» vidiffe annulum in digito amitae. tuae ? C. Id non negabo. I. Quando vero tu eum in plat ea inveniftil C. Ante tres dies. I. Ecce mendacem fui immemorem, qui potefl aliquid ante invenire , quam amiffum efl. C. Fateor furtum et mendacium. I. Sane pudeat te utriusque', inprimis mendacii, quod a te turpifjime iteratum eft. C. Mihi crede, non folum me pudet facli, fed etiam poenitet et piget. I. Utinam ferio ! V. De carne cotïa. I. Qualis haec eft caro , quam vides in patina ? C. Cofla. I. Hac de re non eft dubium, nee quaeftio : quis enim crudam camem apponat? die, cuius fit generis. C. Efl bubula. I. Falleris. C. Habet tarnen fpeciem bubulae. I. Non habet, nifi in errore oculorum Juorum. C. Eftne vervecina, an agnina ? I. Neutra. C. Utrum eft fuilla , an vitulina ? I. Alterutra. C. Scd utra? Forfan fuilla? I. Erras: eft vitulina. C. Eft grati faporis. I. Utique, pracfertim condita fame. VI. De ovis. I. Quaenam gallina peperit haec ova. C. Noftra. I. Illam, quam heri vidimus ovis incubantem? C. Alia eft: illi vero ova ideo fuppofita punt, ut inde pullos excludat. I. Hoe videre geftio. C. Videbis: fed mine vide, ne, fracla forte tefta , diftiuat ovi albumen cum vitello. I. Tu vero difce, quid fignifket proverbium : Mali corvi malum ovum. C. Eius fententiam tibi explicabo, fi mihi explicaveris aliud de ovo proverbium, netnpe : ab ovo usque ad mala. I. Hoe eft, a coenae principio usque ad eius finem: nam apud veteres ova coenam incipiebant, mala claudebant. C. Profedo non ovum ovo eft ftmilius, quam tu bpno interpreti, qui ne eges quidem prioris proverbii explicatione. VII. De frigore et igne. I. Cur non fcribis? Chriftiane. C.Digiti mei rigent frigore, nee eft iguis in fornace, .quo mufeum calefiat. I. Age , excitabimus igncm folie. C. Follis adefl, fed lignum deeft. I. Ecce lignum ! hic eft. C. Novi : fed eft humidum : arido opus eft: nam humidum lignum, igni admotum, fumum gignit: fumus vero infeftat oculos. VIII.  Viervoudig Aanhangzel. 3®7 VIII. De ira et odio. I. Fidso , te effe irattim: quaenam eft caufa ? C. Titius me fufte percujftt. I. Quid? Putabam, Titium effe amicum tuum. C. Ex amico faéïus eft inimicus, odio dignus. .1. Er/as, Chriftiane: nam debemus etiam inimicos noftros diligere. C. At hi nos non diligunt. 1. Nee nos Deum femper amamus, et bic tarnen nos impenfe amat, ut et ipfum redamemus, et fimul inimicos noftros amore compleüamur. C. Ben» moties : ignofcam Titio, ipfumque amabo. • IX. De fomno. I. Tempus eft eundi cubitum: confer igitur te in leStum tan* quam ad letum. C. Quid fignificat letum? I. Mortcm. C. Putasne, me hac no6ie moriturum effe? I. Non equidem hoe credo: fieri tarnen poteft, ut moriare. C. Ego potius dormiam. I. Sed fomnus eft imago mortis. C. Fortaffe refpicis verfum poctae: Stufte, quid efl fomnus, gelidae nifi mortis imago? I. Hunc tu ipfe refpice, mortemque ac fepukrum tuum tneditare: pc non eris ftultus , fed fapiens. X. De repetitione leclionis. I. Cur non repetis ea, quae hodie in fchola didicifti? C. Mire loqueris, qui velis, me ea repetere, quae didictrim. I. Cur ? C. Num quid opus eft repetitione eorum, quae tam fcio ? f. Erras: aliud efl didlclffe nonnul'a, aliud ea ita memeria tencre, ut femper eorum memineris. , C. Ego nihil oblivifcar. I. Erras : noli memoriae tuae nimis eonfidere. Multi eruditijfimonim kominum profeffi funt, fe multa, quae olim didiciffent, oblitos effe, quia eorum emififfent repetitionem. C. Sed mea memo; ia eft praeclara: novi eam plane. I. Nemo eft tam filici ingenio, qui non multa oblivifcatur. Hinc omnis fanus diligenter ac faepe repetere folet, quae didicit aut legit. XI. De eadem materia. I. Cur tam triftis incedis ? Chriftiane. C. Indignor : imt mihi ipfe irafcor. I. Quam ob rem ? C. Pudet me tibi caujani fateri. I. Qitaenam ejt ? die aperte , prout n'cftra amicitia poftulat. C. Pater meus hodie in coena , praefente 'aruncuto meo, interrogabat me de aliqua re , nee poteram refpondere. I. Bons es animo: quis ad omnes quaeftiones refpondere pot efl ? Y 2 For-  3o3 Viervoudig Aanhangzel. Forfan tu iftam rem nunquam audiveras aut didiceras. CScio , me illam didiciffe : fed mihi in mentent non veniebat licct omnes mentis vires intendiffem : Nee nunc fuccurrit. I. Vides ergo, quam nuper en arts, cum di'ceres, mèmoriam tiiam effe praerféwm'.., wc quidquam oblivifci. C. Video : £? me nunc irhpudentiae meae valde poenitet. In pofterum omnia, quae audivi ac didici, repetam, ne iterum tacere cogar interrogatus a patre. XII. Dt fpeStris. I. Narrabo tibi rem miram atque terribilem. C. Non otium •mihi nunc fuppetit : alio tempore narres: mihi domum feftinandum eft ad patrem , qui me ad ayunculum mifiit et mox redire iujftt. I. Exfpecta paulifper , et audi : res, quam tibi ttarrabo , eft haud dubie digna, quae abs te audiatur. (_'. Non pofti/m hic morari. I. Du.obus verbis tibi dicam: fpeclrum vidi. C. O! tace; qui fpeölra videt, is non dignus eft, qui audiatur. Ut tarnen morem tibi gerant, mox redtbo, fi quidem per patrem mihi licuerii. XIII. Continuatio. I. Praeclare facis, cum redis. C. Patèr meus tam 'fa cilis et benignus erat, ut mihi, dicenti, te mecum loqui vcïie, poteft at e;n ad te re deun di facere t. Narres igitur de tuo fpeclro: ubi id vidifti ? [. Nou proeul a leclo, in quo /idus cubabam. C. Qj/ali erat fpecie? Atra, an candida ? I. Ni fallor, enndida: et vultu, fi rè&ememini, trifti. C. Au certo leis, 'fuifte fpeclrum ? Nonne fieri potuit, ut aliud quid èjfist ? Ah manibus tetigiftit I. Non: quis enim tam audax fit, ut fpeStra manibus pet at ? C. Tace ■• video, te effe hominem timidum: et omnes timidi fpeclr» et-vident et audiunt. I. An tu non credis, fpcfira eft'e? Ancilla noftra multa vidit. C. Die potius, ancillam cred?re , fe multa vidiffe. Qjti eiusmodi hominibus omnia credit, ftultus eft. XIV. Continuatio. I."Narrabo tibi aliquid: fed cave rideas.- C. Promitto tibi, me non rifurum : an forfan iterum vidifti fpeclrum aliquod ? 1. Non : abeant fpeclra in ültimas terras .' Non ea credo amplius. C. Quid audio ? I. Spectrum illud, quod heflerna nocte videre mihi vifus fum , fuit veftis quacdam matris meae: • • haec  Viervoudig Aanliangztl 3°9 haec feUae inxta mevm leStum ftanti impofita erat ine infcio. Mater mea modo totam i'em mihi cxpl:ca"it. C. Nonne vero illam vejiem animad\>erteras confcendeiis leclum? I. Non: quia fine candela cubitum iveram ; litna enim fuccbat. C. Volde gaudeo , videns , te errore quodam folutum effe: et fuadco tibi , ut in pofterum tuis oculis et auribus magis crcdas, quam ancillis. XV. De melle. I. Qufd cdis ? amice. C. Pancm melle illitum. Non dicere poffum, quam praeclare fapiat. I. Sed quid cegifas, tam dulci cibo' vefccns ? C. Nihil: nam fjmul ede re et cogitare non posfum, ï. Nonne hic tibi in mcntem venit beniguitatis divinae, homines tantopere amant is, ut nó§ modo eorum necefjitati, fed etiam commoditati et vohiptati confulat ? C. Recïr moncs. Quam varia ct'borum genera iuffu ct cara D:i nobis ftippeditant fylyae, lacus, fuuiina ? Et quis omnia recenfere popi? 1. Et talem Deum nos non diligamus ? XVI. De vento et hyeme. I. Audiii1 •■entum vehementcr fiantem ? C. Audio. I. Nonne nebisenm melius agerctur, li omnis vcnlus et triftis lila hyems a noftris terris abe/fit? C. Non: funt iftae'rcs utilcs. L Qjtomodo? C Venti purgant aerem, vaporibus non falubribus refertum, ct fimul movendo aei\e cavent,. ne is vaporibus talibus imfleatur, nee nobis noxius fiat. I. Audio: fed quidprodeft hyems ? C. Reddit terrae aliisque rebus vi: es, quas per ac/latem atrdferant: ac nonne arbores, fi pc/pet uo folis calore crefcere et fictief us ferre cogcrentur , tandem iut er i rent ? I. At tarnen melius 'foret, fi perpetuo vefe fnieremur. C. Erras: ver perpetuum tibi et tur.'ii omnibuSqu'e tandem taedio foret. I. Hoe vix crediderini. C. Omnis fuavitas nititur varietate rerum. Res , etiam ft eft pulcherrima et iucundifftma, tarnen tandem taedio fit, li ca perpetuo utimiir. Cogita, quam fuavis fit fanita1: corporis iis , .qtii grtfi morbo lahorarunt', et quam parvi aeftimetur ab'iis, gut nunquam acgrotarunt. I. Non ftulle loqueris. Video, Deum fapienter agcre in omnibus rebus. XVII. De pomis. I. Undc vcnis ? Chriftiane. C. Ex horto noflro fuburhani. \. [hjid ihi egifli ? C. Quid ibi egcrim ? mira quarftio! edi. I. Qiiidnam? C. Pira, pruna ct mala, quibus arbores noftrae V 3 abun-  310 Viervoudig Aanhangsel. abundant. I. Scisne vero etiam, qui pomis yefcantur, eos facile in morbum incidere poffe ? C. Hoe ignoro : fed hoe jcio, ufum pomorum , modo maturuerint , nemini nocere, nifi forte nimis multis vefcatur. I. Quis te hoe docuit ? C. Pater meus, qui mihi narravit, medicos ipfos ufum. pomorum non pro noxio habere : et pater ipfe pomis multis vefcitur, ac tarnen fanus efl: fed vale: d"-s:um enim feftinare eigor, quia valde fitio. I. Cave , poft ufum pomorum bibas. C. Bibam nihil nifi aquam : et huius ufus ei , qui poma matura edit, nihil meet. I. Mira hqueris : vale. XVIII. De fabulis. I. Quem librum tenes manibus ? C. Sant fabulae Gellerti. I. Qtianti emifti ? C. Non 'ipfe emi , fed pater emit duodecim groftis, ut puto : nam certo non fcio. I. Care emit pater talem libellum. C. Nihil mea refert, utrum male an bene emtus fit liber aliquis, dummodo fit bonus contineatque multa , quae inde difcam. I. Ego credidi , Aefopum folum fabulas ficripfife. _ C. Errafti. Multi enim funt, qui fabulas fcripferint, ut Hagedornius, Gleimtus aliique, quorum nomina mihi exciderunt. I. Suntne iffae fabulae utiles ? C. Utique : depingunt vitam hominum et fimul peccata noftra, modo ea ubique agnofcere atque ita corrigsre velimus. I. Rogabo patrem meum, ui hos Itbros mihi emat. XIX. De paupertave et divitiis. I. Videsne iftum hominem ridiculum ? C. Video quidem hominem, fed nihil ridiculi in eo animadverto. I. Nonne vides, eum effe pauperem? et pauper es funt contemnendi ac deridendi. C. Stultifjtme loqueris : paupertas nihil contemtus adferre poteft homini : fed vit ia hominem reddunt ridiculum et contemtu dignum. De tua igitur fententia omnes divitcs fint colendi ? nonne ? I. Sunt: quis enim felicior divitibus ? poffum uti et frui rebus , quibuscunque vohmt. C. Erras : divitiae funt primum caducae et valde incertac: qui hodie iis abundat , cras faepe eft pauperrimus : deinde quomodo divitiae p-)ffunt homini honorem conciliare ? I. Per veftitum magnificat» atiasque res fplcndidas. C, Ridiculus eft honer , qui hominis veftibus , non ipfi homini tribuitur. Liter pauperem et divitem , fi uterque ejl fapiens vif tutisque amans, nihil interefl: divitiae nihil difcriminis efficere pcffunt. Imo, fi pauper divite eft fapientior et virtutis ftudiofior, haud dnbie lottge ille huic praeferendus eft. Putasne , te in perpetuum effe manfurum di-  Viervoudig Aanhangsel. SU divitem ? I. Spcro- utique. C. Nonne fures , fraudes hominum, incendium aliaeque res poffunt tibi divitias adimere? ac li deinde pauper eris , cave , ne aeque turn derideare ab aiiis, ac nunc pauperes deridendos putes. Qjii pauperes deridet, is 'Deum deridet, qui illos creavit. XX. De divitiis. ' I. An nihil audivifli de mak , quod fuperiori noéte experti fumus ? C. Nihil: quidnam vobis accidit ? I. Fures, genus hominum improbiftmum , nobis omuem fupelle&ilem abftulerunt , et noftras aedes totas fere vacuas reddiderunt. C. Doleo yehementer. I. Pater confirmavit , omnem fuam pecuniam fimul ablatam efife. C. Hinc vides, quam incertae fint omnes divitiae, 6? quam mi fier fit homo iis folis confidens. Virtus et doStrina funt certiores divitiae, quas nullus fur aufeire pêteft. An nojlis, quinam ifii fures fuerint 1 l. Non : nam fi hoe fciremus, res ereptae facile nobis reftïtuerentur. C. Opto, ut damnam iftud'vobis alio modo farciatur. XXI. De morte. I. Cur fles ? Chrifliane. C. Quia foror mea mortua efl. I. Doleo tcciim : fed ubi nunc ipfa~efi ? C. Mortua eft, ut audivifli. I. Itane plane periit ? C. Corpus quidem eius video, fed exfangue et vitae expers. I. Nunc vides, quid corpus fit fine animo. C. Video, fed, ubi animus fororis fit, nefcio. I. Fuitfie foror tua virtutis amans ? C. Fuit fav.e. I. Ergo non dubitare debes , quin eius animus, nunc fit in coelo , in Jede beatorum. XXII. De eadem materia. I. Video te atra vefte indutum: quid hoe figm'ficat? C. Frater meus obiit. I. Qjiis credidiffet mortem eius tam pr'opinquam effe? Doleo tecum ex animo. C. Non dici poteft, quantopere is me amaverit. I. Scio , quanto vos amore perpetuo complexi fitis; hincque facile intelligcre poffum, quam acerba tibi fit illius iaftura. C. Utinam hodie moriar, ut cum e» firn, eiusque confuetudine dulci fruar !. I. Noli dokrtjuonimis iadulgere. Videturne tibi frater plane periiffe? C. Kon : fcio, eum effe in loco meliori, quam antea. I. Ne igitur mvideas illius felicitati, praefertim cum fcias, eum aliqv.ando m vitam atque ita in tuum amphxum effe rediturum. • V 4 XXIII.  312 Viervoudig Aanhangsel. XXIII. De mortis cogitalione. I. Gaudeo, cum video, te non tam ttifii f route effe, quam heri: quae fubeft caufa? An obhtus es tui fratris? C. Mir.ime: fed' quid iuvat dolori indulgere ? laciymis neminem in vitam rcvocamus : deinde fcio , eum adhuc vivere , ac maiori felicitate frui, quam nos omnes hac in terra fruamur. I. Loqueris ita , ut Chriftianum decet. C., Attamen eius memoriaal ex meo animo nunquam effluere patiar. I. Rede facies : at nos pmui etiam mortem ncftram cogitare decet: nam fumus omnes mortalcs: ct fapientis efl mori difcere ante, quam moriatur. C. Praec'uire loqueris. Mors enim nulli aetati parc.t: non modo viros et j'cues qufert, fed etiam adolefcentes, pueros, imo infantes opprimit. XIV. De grato difcipuli er ga magijlrum animo. I. Nihilne aud'mfti de Nicolao ? C. Qjtid putas me audire petuiffe ? Non intelligo, quid fentias. 1. Miror. Lbcutus ille eft ea de niagiftro noftro, quae difcipulum non decet loqui. C. Qjiaenam dixit? I. Pudet me ea repetere: et ig/iofcas, quaefo, fi taceam :'nam aliorum ftulta verba repetere, efl, reddere fe illorum ftultitiae participem. C. Qjialis eft refter magifler ? I. Vir noftro amore ct obfervantia Uiige diguifjimus. Neque enim tantum fingula , quae tradit, diligent, r atque ita explicat, ut quisque eum plane intelligat, fed etiam diligent.-r fingula repetit, ut e mente noftra efftucre nequeant: ut taceam , quanto ftudio nos ad virtutem amandam-impellat, fuoque praeclaro exemplo praeeat. C. Sane eft praeclarus magifler. I. Nonne igitur 'dignus eft , quem nos , tam egregia ivflitutione f ment es, impenje amemus ? Notitie vero etiam Nicolaus dignus eft, quem oderimus ? C. Mifer ille mifciicordja potius v eft ra , quam odio, dignus eft: indicat enim, fe fui magrftri virt les non perfpicere, nee quidquam utilitaiis ex eius inftitu'.fsnc capeie. XXV. De vera difcendi ratione. T. Video, me a te knge fuperari doliriime laude : die igi/nr mihi , quam viam ingredi debe.trn, ut docjior fiam. C. Non equidem me ea laude, .raam mihi impertirrs . dignv.m effe credo : attamen , quid feritiam, tibi dicam. Omnis homo, cuius interefl multa difcere, deb?t tria obfervare. I. Qjiaenam «5 funt f C. Primum fe debet praeparare ad ca, quae in fchola f< adiuiur , ui deinde illa, quando tradantur, eo melius intclli gat:  Viervoudig Aanhangsel. 313 gat: deinde debet adfingula verba magiftri diligent er attendere: tandem domi, qaaecunque audivit, faepius repetere. I. Quid efl diligenter attendere ? C. Ita attendere, ut acerrimo Ji'udio fuinmaque cupiditatc fiagres fingula audiendi et memoriae mardandi. I. An potes omnia memoria comprehendere ? C. Non: propt er ea multa, quae magifler tradit, chartae trado-, ac deinde don/i , quae r.otavi, faepius perlego : fic memoriae meae egregie confulo. I. Sequar excmplnm tuum. 'XXVI. De leüione Ciceronis. L Scio, te linguam latinam praeclare noffe; die mihi, tuide eius fcientiam hauferis. C. Maxime e diligenti Ciceronis Icftione. I. Quis efl ifle Cicero 1 C. Non amplius vivit : fuit ille olim conJuiRomams, magnusque orator. J. Si orator fuit, quomodo ex co potui fi latinam linguam difcere? C. Non tantum ex eo Jntius linguae cognitionem ha::fi, fed funul quoque ciiqucnliam, hoe eft , facultatem perfpicue, gravitcr et fudviier dicendi. j I. Mira narras: memini, me de Cicerone ifto aliquando andire: fedaudivi, ex eo nihil nifi. vocabula latina difei pofte. C. Sic iudicaut, qui ipfum non Icgcrunt : ct mihi erfde, neminem praeclare fcribere pofte , nifi eloquentia infiruclus fit. Sine eloquentia loqui ac fcribere efl garrire. XXVII. De Confule Romano. I. Tu dixifti mihi nuper , Ciceronem fuiffe confulcm Romanum : non intelligo, quid fit conful Romaans. C. Quid nunc fit, nefcio ; quid fr.erit olim, fcio: fuit vir regia fiere poteftate jitcus. Romam iirbem effe Italiae Hoftf: I. Novi : eft fedes pontif.cis Rshtahl. C. Olim fuit fedes fummi imperii orbis terraru'm. Sed ut ab initio ordiar, habuit primum reges, quorum primus fuit Romulus. I. De Romtilo r.u.divi: nonne hic Roman: condiditl C. Retie: fid uitimus reg/itn Tarquinius, qui Superbus appel/atur , eicllus eft urbe , non modo propter crudeütatem , fed etiam, quia. eiusfilius Lucretiae , matronaeprimariae, caftitatem lardcre au fits eft. I. Ergo Rqmani poften fine rege fucrur.tr C. Fuerunt et manferunr*. fed pro rege creabanffibi duo's confules, qui regiam potefiatem haberent. I. Ergo duos reges pro uno h'abuerc. C. Non: cnnfv.les erant annui, hoe eft. eorum poteftas durabat unum annurr.: fmgulis enim^annis alii duo confules creabantur a populo in ccmitiis. I. Nunc video, Ciceronem , 'cum conful Romanus fuerit , fuiffe virum fumma? auêloritatis , ampiifjimac conditionis atque adeo regis fere fimilem. V 5 XXVIII.  314 Viervoudig Aanhangsel. XXVIII. De lingua Graeca. I. Video, te Graecam linguam difcere: cur hoe facis? C. Qjiia pater meus me iubet hoe facere, confirmans, illamperutilem effe. I. Sed pater meus negat , Graecam linguam mihi profuturam : hinc eam non difco. C. An pater tuus ipfe Graecam linguam didicit? I. Non: confirmavit mihi faepiffime, fe illam non intelligere. C. Sed pater meus eam egregie callet, ut omnes hac in urbe loquuntur: hinc puto, ipfum de illius utilitate optime iudieire pojfe. Pergam igitur eam difcere. Dixit etiam mihi faepe pater, fcriptores Graecos effe pulcherrimos -. horum legendorum cupiditate fiagro. c) Eenige plaatzen uit Cicero : 1) Cum ex Simonide, poeta nobili, quaefijfet tyrannus Hiero, quid Deus effet, ille, deliberandi caufa, Jïbi unum dient poflulavit. Cum idem ex eo poftridie quaereret, biduum petivit. Cum faepius duplicaret numerum dierum, admiransque Hiero requireret, cur ita faeeret: quia, quanto , inquit, diutius confidero, tanto mihi res videtur obfeurior. Cic. Nat. D. I, 22. 2) Non deterret fapientem mors , quae propter incertos cafus quotidie imminet, propter brevitatem vitae nunquam longe poteft abeffe , quo minus in omne tempus reipublicae fuisque confulat et pofletitatem ipfam ad fe putet pertinere. Cic. Tufc. I, 38. 3) Nihil efl profetie homini prudentia dulcius} quam, ut (*) cetera auferat , adfert certe JeneBus. Qjiae vero aetas longa eft ? aut quid amnino -homini longum ? N'onne modo pueros, ntodo adolcfcentes, in curfu, a tergo infequens nee opinantesadfecuta efl femBus? Sed quia ultra nihil habemus, hoe longum dicimus. Ibid. 39. 4) Apud Hypanim fluvium , qui ab Europae parte in Pontum influit, Arifloteles ait beftiolas quasdam nafci, quae unumdiem vivant. Ex kis igitur, hora oBava quae mortua eft, proveBa aetate mortua eft: quae vero occidente fole, decrepita: eo magis, ft etiam folftiriali die (t). Ctnifer noftram longifftmam aeiatem cum aeternitate: in eadem propemodum brevitate, qua illae Isftiolae, reperiemur. Ibid. S) Ex- (*) ut gefield, dat. (j) Is dc langrte dag.  Viervoudig Aanhangsel. 315 5) Exfiflit autem hoe loco quaedam quaeftio fubdiffleilis , num quando amici novi, digni amicitia, veteribus fint anteponendi, ut eq'Ms vetulis teneros anteponere folemus. Indigna homins dubitatio : Non enim amicitiarum ejje debev.t , ficut aliarum rerum, fatietates. Veterrima quaeque (ut ea vina , quae vetujlatem ferunt) effe debent fuavijfima: verumque illud eft, quod • dicitur , multas modios falis fimul edendos effe , ut amicitiae munus expletum fit. Novitates ( ) autem, fi fpem adferunt, ut, tanquam in herbis (f) non fallacibus, fruBus appareat, non funt illae quidem repudiandae : vetujlas tarnen fuo loco confrvanda eft. Maxima efl enim vis vetufiatis et confuetudinis. Atque in ipjo equo , cuius modo mentiojiem feci, fi nulla res impediat, nemo efl, qui non eo, quo confuevit, libentius utatur , quam intraBato et novo: nee modo in hoe, quod efl animal, fed in Us etiam, quae funt inanimata, conJuctudo valst ; cum locis etiam ipfis montuofis deleBemur et fylveftribus, in quibus diutius commorati fumus. CicAmic. 19. 6) Verum illud eft, quod. noftros fenes commemorare audivi, ab aliis fenibus auditum : fi quis in coelum adfeendiffet, naturamque mundi et pulchritudinem fiderum perjpexiffet , infuavem illam admirationem ei fore; quae iucundiffima fuiffet, fi aliquem, cui nar r ar et, habuiffet. Sic natura Jolitarium nihil amat , femperque ad aliquod tanquam adminiculum adnititur, quod in amiciffhno quoque dulcijfimum efl. Ibid. 23. y)Scitum eft illud Catonis, melius de quibusdam acerbos inïmicos mereri, quam cos amicos, qui dulces videancur: illos verum faepe dicere, hos nunquam. Atque illud abfurdum eft, quod ii, qui monentur, eam moleftiam, quam debent capere, non capiunt; eam capiunt, qua debent vacare. Peccaffe enim Je non anguntur, obiurgari mulejte ferunt: quo'd contra (omgekeerd) oportet , deliBo dolere , correBione gaudere. Ibid. 24. %'jOiiofum fane genus hominum eft officia exprobrantium; quae meminiffe debet, is, in quem collata funt, non commemorare, qui contuiit. Ibid. 20. Si) Cum omnium rerum fimulatie eft vitiofa, (toV.it enim iudicium viri, idque adulterat), turn amicitiae repugnat maxime. Delet enim veritatem , fine qua nomsn amicitiae valere non poteft. Nam cum amicitiae vis fit in eo , ut unus quafi animus fiat ex (*) i. e. novae amicitiae. Cf) Het Zaad.  310 Viervoudig Aanhangsel. ex pluribus ; qui id fieri potent , fi ne in uno quidem nuoque (*) mus nmicus erit idemque femper, fed varius, commU- tabilis, multiplex? . Secerni autem blandus amicus a vero et internofci tam poteft, adhibita diligcntia, quam omnia fucata ct fimulata a finceiis atque veris. Ibid. 25. 10) Quid dulcius, quam habere, quicum omnia au de as fic loqui, ut tecum? Qjiis effet tantus fruBus in profperis rebus, nifi haberes qui illis aeque, ac tu ipfe, gauderet ? adverfcs vero ferre difficile effet fine eo , qui Mas gravius etiam , quam tu, ferrct. Itaquc non aqua, non igni , ut aiunt , pluribus locis utimur, quam amicitia. Ibid. 6. 11) Breve tempus aetatis faiis eft longum ad bene honefteque vivendum. ftSm procefferis longius , non magis dolendum eft, quam agncolae.Uolent, praeterita vemi temporis fuavitate aftatem autummmque veniffe. Ver enim tanquam-adolefcenti-m figmficat oflenditque fruBus futuros: reliqua tempora demetendis fruBibus et percipiendis accommodata funt. FruBus autem feneButis efl ante partoruin bonorum memoria et copia. Seneet. 19. 1 12) Aiolefcentes mori fic mihi videntur, ut cum aquae muliitudme vis flammae opprimitur : fenes autem, ficut fua ftonte, nulla adhibita vt, confumtus ignis exfiinguitur Et q'uafi ft) poma ex arboribus, fi cruda funt, vi avelluntur, fi matura ct coUa ,_ decidunt , fic vitam adolefcentibus vis au'fert, fenibus maluritas. Ibid. 13) Apud Xenophontem moriens Cyrus maior haec dicit: Nolite arbitrari , 0 mihi cariffimi filü, me , cum a vobis difceffero , nunquam aut nu Hum fore. Nee enim, dum erom vobheum, ammum fj) mcum videbatis, fed eum effe in hoe corpore ex Us reous, quas gereham, intellicehatis. Mihi quidem nunquam perfuaderi potuil, anim.os (Ji), dum iii corporibus elfent mortahbus, vivere , cum exiffent ex iis, emori: nee vero turn animum ij) effe infipientern, cum cx infipienti corfiore evafiffet Jed cum mnni admixtiom corporis liberatus purus et integer effe coepiffst , turn ejfe fapientem, Atque etiam, cum hominis natura morte diffolvitur, ceterarum rerum perfpicuum efl quo quaeque difcedailt: ab~u::t enim illue omnia, ünde orta funt: animus {§) autem foitis nee, cum ad efl, nee, cum difcedit, apparet. Ibid. 22. J ✓*n , , ■ d) Eenige C ; «tin behoort tot quoque voor unoquoque. (t) qua/7 zo als. . - (§) animus is hier overal de ziel.  Viervoudig Aanhangsel. 317 d) Eenige Fabelen uit Phaedrus. 1) Lib. I. F. 3. Graculus fuperbus et pavo. Ne gloriari libeat alienis bonis Suoque potius habitu vitam degere, Aefopus nobis hoe cxemplum prodidit. ' Tumehs inani graculus Juperbia Pennas, pavoni quae deciderant, fujlulit, Seque exornavit: deinde contemnens Juos Formofo fe pavonum immijcuit gregi. Illi. impudenti pennas eripiunt avi, Fugantque roftris. Male mulcatus graculus Redire moerens coepit ad proprium genus : A quo repulfus triflem fujlinuit notam. (Bcfchimping.) Turn quidam ex Mis, quos prius defpeXerat: Contmtus nojlris fi fuifjes Jedilus, El, quod natura dederat, voluiffes pati, Nee illam expertus efjes contumeliam, Nee hanc repuljam tua Jentiret calamitas. 2) Lib. I. F. 4. Canis per fluvium carnem ferens. Amittit merito proprium, qui alicnum appetit. Canis per ftumen , carnem dum ferret, natans Lympharum in fpeculo vidit Jimulacrum fuum; Aliamque praedam ab alio perferri putans Eriperc voluit: verum decepta avidilas Et, quem tenebat ore , deiiiifit cibum , Nee, quem petebat, adeo potuit attingere. 3) Lib. I.' F. 5. Vacca, capella, ovis et leo. Nunquam eft fidelis cum potente focietas : Teftatur haec fabella propofitum meum. Vacca et capella et patiens ovis iniurias Socii fuere cum leone in faltibus. Hi cum cepiffent cervum vafti corporis, Sic eft loeutus , partibus faBis , leo : Ego primam tollo , nominor quia leo ; Secundam, quia fum fortis ,.tribuetis mihi; Turn, quia plus valeo, me fequetur tertia; Malo adficietur, fi quis quartam tetigerit. Sic totam praedam fola improbitas abflulit. 4) Lib. I. F. 7. Vulpes ad perfonam t'ragicam. Perfonam tragicam forte vulpes viderat: O qumta fpeciss, inquit, cerebnm non habet! Hoe  138 Viervoudig Aanhangsel. Hoe Mis diRum , quibus Jionorem et gloriavi Fortuna tribuit , Jenfum communem abflulit. 5) Lib. I. F. jo. Lupus et vulpes iudice fimio. Quicunque turpi fraude femel innotuit, Etiamfi verum dicit, amittit fidem. Hoe attejlatur brevis Aefopi fabula. Lupus arguebat vulpem fu'rti crlmine : Negabat Ma, fe effe culpae proximam. Turn iudex inter Mos fedit fimius : Uterque caufam cum peroraffent fuam, Dixiffe fertur fimius fententiam : Tu non videris perdidiffe, quod petis. Te credo furripuiffe, quod pulchre negas. Lib. I. F. 12. Cervus ad fontem. Laudatis utiliora , quae contemferis, Saepe inveniri, haec exferit narratio. Ad fontem cervus, cum bibiffet, reftitit, Et in liquore vidit effigiem fuam. Ibi dum ramofa mirans laudat cornua, Crurumque nimiam tenuitatem vituperat, Venantum fubito vocibus exterritus Per campum fugere coepit et curfu levi Canes eluftt. Sylva turn excepit ferum; In qua retentis impeditus comibus Lacerari coepit morfibus faevis canum. Tune mariens vocem hanc edidiffe dicitur : O me infelicem! qui nunc demum intelligo, Utilia mihi quam fuerint, quae defpexeram , ' Et, quae laudaram, quantum lutlus habuerint. 7) Lib. I. F. 13. Vulpes et corvus. Qjii fe laudari gaudent verbis fubdolis, Ssrae dant poenas turpes poenitentiae. ' Cum de feneftra corvus raptum cafeum Comeffe vellet, celfa refidens arbore, Huni vidit vulpes, dehinc fic coepit loqui : O qui tuarum, corve, pertnarum efl nitor\ Quantum decoris corpore et vultu gerisl Si vocem haberes, nulla prior ales foret. At ille flultus, dum vult vocem oflendere, Emifit ore cafeum, quem celeriter Oolofia vulpes avidis rapuit dentibus. Turn demum ingemuit corvi deceptus flupor. 8) Lib.  Viervoudig Aanhangsel. 319 8) Lib. I. F. 20. Canes famelici. Stultum confilium non modo effeüu caret, - Sed ad perniciem quoque mortales devocat. Corium deprejfum in fiumine viderunt canes: ld ut comeffe extraüum pojjent facilius, Aquam coepere bibere: fed rupti prius Periere, quam quod petierant, eontingerent. 9) Lib.I. F. 24. Rana rupta et bos. Jnops, potentem dum vult imitari, perit. In prato quondam rana confpexit bovem, Et taha invidia tantae magnitudinis Rugofam inflavit pellem : turn natos fuos Interrogavit, an bove effet latior. Illi negarunt. Rurfus intendit cutem Maiore nifu: et fimili quaefivit modo, Quis maior effet. Illi dixerunt bovem. Novijfime indignata, dum vult validius Inflare fefe , rupto iacuit corpore. 10) Lib. III. F. 9. Socrates ad amicos. Vulgare amici nomen, fed rara efl fides. Cum parvas aedes fibi fundaffet Socrates, E populo, nefcio quis, ut fieri jolet: Qjiaefo, tam anguflam, talis vir, ponis domum? Utinam, inquit, veris liane amicis impleam ! 11) Lib. IV. F. 9. De vitiis hominum. Peras impofuit Iupiter nobis duas: Propriis repletom vitiis poft tergum dedit, AUenis ante ptüus fufpendit gravem Hac re videre noftra mala non pofpumus: Alii fimul delinquunt, cenfores fumus. 12) Lib. IV. F. 22. Mons parturrens. Mons parturibat, gemitus immanes ciens; Eratque in terris maxima exfpeBatio. At ille murem peperit. Hoe fcriptum eft' tibi, .Qui, magna cum minaris, extricas nihil. f) Eenige plaatzen uit Ovidius, Virgilius en Horatius, 1) Terretur minmio pennas ftridore columba, Unguibus, accipiter, fiaucia faüa tuis. Nee proeul a ftabulis audet fecedere, fi qua Excuffa eft avidi dentibus agna lupi. yitaret coelüm Phaethon, fi viveret; et, quos Optaret fiulte, tangere noliet equos. Ovid. Trifi. I, r.7S- 2) Ir  220 Viervoudig Aanhangsel. 2) In caput alta fuum labentur ab aequore retro Flumina; converfis Jolque recurret equis. Terra feret flellas ; coelum findetiir aratro; Unda dabit flammas ; et dabit ignis aquas. Omnia naturae praepoflera legibus ibunt; Pürsque fuum mundi nulla thnebit iter. Oimia iam fient, fieri quae poffe negabam, Et nihil efl, de quo non fit habenda fides. Haec ego vaticinor, quia fum deceptus ab Ulo, Laturum mifere quem mihi rcbar opem. Ibid. I. li 3) Donec eris felix, muitos numerabis amices: Tempora fi fuerint nubila, folus eris. Alfpicis, ut veniant ad candida tefta columbus, Accipiat nullas fordida turris aves. Horrea formicae tendunt ad inania nunquam. Nullus ad amijfas ibit amicus opes. Utqus comes radios per folis euntibus umbra, Cum latet hic preffus nubïbus, Ma fugit; Mobile fic fequitur Fortunae lumina vulgus , Quae fimui induïïa nube teguntur, abit. Ibid. I. 8, 5. 4) Corpora magnanimo fatis eft proftrajfe leoni : Pugna fuum finem, cum iacct hoflis, habet. At lupus et turpês inftant morientibus urfi, Et qitaecunque minor nobilitate fera eft. M'iius apud Troiam forti quid habemus Achillc ? Dardanii lacrymas non tulit ille fenis. Ibid. III. 5, 33. • 5) ln caufa facili cuivis Heet effe diferto, Et minimae vires frangere quajfa valent. Ibid. I. 10, 20. 6) Tempore ruricolae patiens fit taurus aratri, Praebet et mcurvo coila premenda iugo. Tempore paret equus ïentis animofus habenis, Et plaeido duros, accipit ore lupos. Tempore P'oenorum compefcitvtr ira leonum, Nee feritas animo, quae fuit ante, mariet, Ouaeque fui monitis obtemperat Inda magifiri "^"Bjilua , fervitium tempore vitïa Jubit. Tempus, ut extentis tumeat, facit, uva racemis, Vixque merum capiant grana, quod intus habent. Tempus et in canas femen producit ariftas, Et, ne fint trifti poma fapore, facit. Hoe tenuat dentem terram renovantis aratri; Hoe rigidas filices , hoe adamanta terit. Hoe etiam faevas paulatitn mitigat iras; Hoe mthuit (iï&tïs', -moe/laqué corda levat. Ibid. IV. 6. 7) nê  Viervoudig Aanhangzei. 321 7) Vidi tgo , navifragum qui riferat, aequore mergi, Et, nunquam, dixi, iujlior unda fuit. Vilia qui quondam miferis alimenta negarat, Nunc' mendicato pafcitur ipfe ciho. Paftibus ambiguis Fortuna volubiiis errat, Et manet in nullo certa tenaxque loco. Sed modo laeta manet, vultus modo fumit acerbos, Et tantum conftans in levitate fua efl. Ibid. V. 8,.ii. 8) Qjd femel eft laefus fallaci pifcis ab hamo, Omnibus unca cibis aera fubeffe putat. Saepe canem longe vifum fugit agna, lupumque Credit, et ipfa fuam nefcia vitat opem. Mcmbra reformidant mollem quoque faucia tatlum : Vanaque follicitis incutit umbra metum. Ovid. Pont. /ƒ.7,9. e) Befchryving der Faam of van het Gerucht Virg. Jen. IV. 174. Fama malum, qyo non aliud velocius ullum: Mobilitate viget, viresque acquirit eundo : Parva metu primo , mox fefe altollit in auras, Picjediturque fólo et caput inter nubila condit. Illam Terra yiircns, ira irrituta deoritm, Extremam, ut perkibent, Coeo Enccladonue fnrorem Progenuit, pedibus celerem et pernicibus alis : Monftrum horrendum, ingens! cui quot funt. corpore plumae, Tot vigiles oculi fubter, (mirabile ditlul') . Tot linguae, totidem orqjonant, tot fubrigit aures. Noüe volat coeli medio terraequc per umbram Stridens, nee dulci declir.at lum'na fomno. Luce fedet cufios aut fummi culmivc lefti, Turribus aut altis; et magnas territ^t urbes, Tam fiSi pravique tenax , quam nuntia veri. 10) Nemo adeo ferus eft, ut non mieefcere poftit, Si modo culturae patiënten proebek aurera. Virttis eft vitium fugcre, et faoienm prima StukÜia caruiffe. Hor. Epift. 1. 1, 39 feq. 11) Sincerum eft nifi vus, quodCiinqnc Infundis , acefcit. Sperne voluptates : nocet emia dolore Voluptas. Semper avarus eget : certum voto pete finem. Invidus alterius macrefcit rebus opimis : Invidia Siculi non invenere tyranni Maius tormentum. Qjii non moderabitur irae, InfeBum volet effe, aolor quodfttaferit et mens, Dum poenas odio per vim feftinat inulto, X ha  322 Viervoudig Aanhangzel. ha furor brevis efl : animum rege : qui nifi paretf Imperat : hunc frenis, hunc tu compefce catena. Fingit equum tenera docilem cervice magifler Ire vlam, qua monflret eques. Venaticus ex que Tempore cervinam pellem latravit in aula, Militat in fylvis catulus. Nunc adbibe puro PeQore verba puer, nunc te melioribus offer. Quo femel efl imbuta recens, fervabit odorem Tefta diu. Hor. Epift. I. i,, 54. feq. ï.1'5 Hor. Od. II. ïo. aan Licinius. Retïius vives, Licini, neque altum Semper urgendo, neque, dum procella: Cautus horrefeis, nimium premend» Litus iniquum. Auream quisquis mediocritatein TJiligit, tutus caret obfoleti Sordibus teUi, caret invidenda Sobrius aula. Saepius ventis agitatur ingens Pinus; et celfae graviore cafu Vecidunt turres; feriw me fumma Fulmina mt :tes. Sperat infeflis, metui: feitondts Alteram fortem bene praeparatum Peiïus: informes hyemes reducit Iupiter, idem Summovet. Non, fi male nunc, et olim Sic erit : quondam cithara tacentem Sufcitat Mufam, neque femper arcum Tendit Apollo. Rebus anguflis animofus atque Fortis appare ! fapienter ide n Contrahes vento nimium fecund* Turgida vela. EINDE.