VIER VERHANDELINGEN.   VIER VERHANDELINGEN. OVER KENIOE GEDEELTEN VAN DE NEDERDUITSCHE TAALE, DOOR. HENDRIK PIETERSON. TE AMSTERDAM, BT 1ZAAC DE JONGH. I78a.   VOORREDE aan den NEDERLANDER, Hier geef ik den Geachten Leezer Vier Verhandelingen 5 waarvan De Eerfte behelst het kwaade gebruik van het woord UE., terwijl ik zoek te doen opmerken, dat men zich van het zelve, in het Ipreeken enfchrijven, moeste onthouden a doch zo wij ons fomtijds daarvan wilden bedienen, dat het dan op deeze wijze behoorde gebruikt of gefchreeven te worden a UWE ED. De inhoud van de Tweede leert, dat de letter D tot geen fluitlet* 2 ter  iv VOORRED E. ter van eene Lettergreep of woord kan gebezigd worden, en. dat dceze veronder (telling op het geiufd onzer Uitfpraake en de gewoonte van de Oudbeïd rust, Maar om dat het Hcdsndsiagfcbe Gebruik zich hiertegen verzet, en de letter D ook in het Eenvoudige Getal van onze woorden plaacst, als zij in het Meervoudige moet gebruikt worden, heb ik ook in deezen gevalle het aardëigen der Taaie aan de algemeen: gewoonte opgeofferd y en de eenpaaiïgheid van fchrijven onder onze Landgenooten zoeken te bevorderen. Daarachter, volgen Vier Lysten van de Zelftlandige en Bijvoeglijke Naamwoorden en Lijdende Deelwoorden, die niet alleenlijk tot groot ge  VOORRED E, 9 gemak voor de Vreemdelingen, om de Onderfcheiden Buigingen van de D en de T te leerenzijn, maar ook te gelijk, zo mij voorkoomt, tot eene groote nuttigheid voor ons zelve verftrekken zullen. De Derde Verhandeling geeft alledeZelfftandige Naamwoorden op, die, van de algemeene Buiginge afwijkende, in den Tweeden Naamvalle (Genitivus) geen S maar EN aanneemen. En daarop wordt het kwaade gebruik van den Vijfden Naamvalle (Vocativus) aangetoond, dat gemeenlijk plaats heeft in het Eenvoudige Getal van het Manlijke Geflacht, als het Zelfstandige * 7 Naam-  vi VOOR R E D E. Naamwoord van een Bijvoeglijk vergezeld is. Uit dit laatfte verkrijgt men ee~ ne goede gelegenheid om over de gefchilbaarende zegwijze, Myn zoete Kind, naauwkeuriglijk te denken. Ik meen daarbij onwederfpreeklijk te betoogen, dat de Heer Ten Kate ons de rechte Buiging'er van heeft opgegeeven, en dat de Heer Huvdecoper volkoomen mistast, en ons van de Natuurlijke Buiginge afbrengt. De Vierde Verhandeling gaat over dat gewigtige Deel der Taalkunde, de Werkwoorden. Ik had tot nog toe geen rechte kennis van dit uitgebreide gedeelte onzer Taaie konncn verkrijgen.' Hier-  VOORREDE, vu Hierom ondernam ik die bezigheid met eenen vveetgierigen lust, Toen ik de Hoofdafdeelingen van deeze zaake had nedergefteld, (waartoe vervolgens alle onze Nederduitfche Werkwoorden zouden moeten gebragt worden,) verkreeg ik zo veele loffpraaken en goedkeuringen van verfcheiden Amfterdamfche geleerde Heeren, dat ik andermaal den arbeid hervatte, en geen moeite befpaarde, om dit ftuk volkoomcn af te werken ? cn in zodanig eene gedaante voorden dag te brengen, dat elk, zonder uitzonderinge, de onderfcheiden Regelmaat van onze Werkwoorden, (die naar mijn onderzoek alleenlijk tot Vijf Soorten moeten gebragt worden,) in den korten * 4 tijd  vin VOORREDE. tijd van eenige ledige avonduuren zoude konnen bevatten en ter zijner beoefening in het geheugen bevvaaren. En nu mijne taak is volvoerd, geeven die Loflijke Aanmoedigers van Konsten en WeetenIchappen mij de goede getuigenis, dat ik mijn doel bereikt, en eene algemeene . goedkeuring te verwachten hebbe. (Het gene ik hier alleenlijk verhaal, om den Leezer, ter verkrijging eener goede kennislè van dit Taaldeel, des te meerder tot het onderzoek van deeze Verhandeling aan te zetten.) De Voorbeelden van de Werkwoorden heb ik alle, volgens den rang  VOORREDE, ix rang der Letterlijste, geplaatst, om ook. daardoor voor allen in het Onderwijs gemaklijk te zijn, en voornaamelijk om den Taalkundigen te behaagen. Om welke reden te gelijk ook alle te Werkwoorden, over welke immer verfchil is geweest, van de Heeren Moonen, Sewel,7en • K ate en Huydecoper , daar op hunne verëischte plaatfen zijn te vin den. Dit is nü de Hoofdinhoud van deeze Vier Verhandelingen, welke geheel nieuw zijn, en, zo mij voorkoomt, niet van het geringfte belang bij de Verltandigen zullen gefchat worden. Ook heb ik daarboven getracht den Lee* 5 zer  x VOORREDE. zer tuslchen beide, en bij afwislèling, te verrasfchen, met eenige Taalkundige Aanmerkingen, Nieuwe Regelen, en andere zaaken, die ter volmaaking en verliering onzer Taaie dienen. Men kan hiervan, onder anderen, bewijzen vinden in De Eerste Verhandeling , blad zijde 8, 9, 18, 30, 31 en 33, alwaar over de Betrekkelijke Foornaamwoorden in het breede wordt gelproken; En in de Tweede, bladzijde, 7°* 7i 3 73, 74, en 78, over het v/oord Basterd ? 79, Heiland , 92, Vijand,97, Aanvaard, i01, Gebraauwd ,118, Gezindte, 123, Leist, en 150, \\ ederdoopt : In  VOORREDE, xi In de Derde, wordt bladzijde 167 geleerd, dat de Naambuigingen, (Declinatien) die met de Onbepaalende Geflachtwoorden geboogen worden, nooit eenen Vijfden Naamval hebben. Ook flaat op bladzijde 168 gemeld, dat alle onze Spraakkonftenaars het Meervoudige Getal van deeze voornoemde Naambuigingen nergens hebben opgegeeven; en daarom is het hier, op bladzijde 170, 171 en 172, te vinden; En in de Vierde is, bladzijde 2oB, 209 en 210, klaarlijk getoond, dat de letter T volftrekt tot de Buiging behoort, waarbij tegelijk haareonderfcheidenplaatfen worden aangeweezen; bladzij-  xir VOORRED E. zijde 232 en 233 handelt over de onderkenning van Scheidbaai e en Onfcheidbaare Voorzetfelen; bladzijde 236 en 237 over de Gelijknaamige Werkwoorden, waarbij duidelijk wordt geleerd, wélke Gelijkvloeiend en welke Ongelijkvloeiend zijn; bladzijde 253, wanneer de Lijdende Deelwoorden van de Eeifte Soort van de Ongelijkvloeiende Werkwoorden volkoomcn in fpelling niet de Onbepaalde Wijze gelijk ftaan, en bladzijde 255 geeft eene Tweeledige Regelmaat aan de hand, omtrent de fpelling van de Deelwoorden der Drie Soorten van Ongelijkvloeiende Werkwoorden. Ten ilotte van dit Werk gaat een  VOORRAD E. xnf een Aanhangsel over de Bijvoeglijke Naamwoorden, in den Vergelijkenden Trap ftaande. Ik oordeel, dat zij altijd Onbuigzaam zijn, en heb verlcheiden Naambuigingen (Declinatien) van dezelve opgefteld, en plaats gegeeven, dewijl geen een Spraakkonstenaar dit tot nog toe had voorgedaan. Het eene zo wel als het andere bevalle den Geachten Leezer, en Hij geniete alle heil en welvaart, Hk. pieterson, \dmfierdam, éen 20 van September des jaars 1781.  I N II O U D, I. Eerste Verhandeling. OverhetWoordekenUE. I II. Tweede Verhandeling. Verdediging, voor de Spelling met de letter T, in plaatse van de D. XLV. TIL Derde Verhandeling. Over de Buiging, der Zelfstandige . Naamwoorden. CL VII. IV. Vierde Verhandeling. Over de Tijdvoegingen der Werkwoorden. CLXXXV. Aanhangsel Over db Oji euigzaamheid van de Ongelijkvloeiende Deelwoorden , en de Bijvoeglijke Naamwoor. den, die in den vergelijkenden Trap staan , en bij een Zelfstandig Naamwoord gevoegd worden. CCLIX. EER-  EERSTE VERHANDELING. Over h e ï WOORDEKEN UE Ik heb federt langen tijd -aan de fchrijf* wijze en uitdrukkinge van het woordekërj ÜE. gedacht, en, op aanraading van eener* geachten Kunstvriend, vervolgens beflooten miirie aanmerkingen dienaangaande op het papier te ftellen, welke thans door" mij eens Overzien en hier en ddar wat veranderd zijn, hoopende, dat zii, zo wel den Taalkundigen, als adderen, niet imshaageft zullen* Ik heb dit Woordje, om niet te kiesch Êê fchijnen, ook dikwils gebezigd > dödi A dasrV  EERSTE daarin meer het algemeene gebruik, dan mijne eigen keus, gevolgd: want het is my altijd, zo niet onverflaanbaar, ten minflen als een gebreklijk woord voorgekoomen. Gemeenlijk wordt het veel beter, dan het eenlettergreepige woordje U en GIJ, geacht, en, uit beleefdheid, meest altijd in plaatfe van dit laatfle gebezigd: waardoor de perfoon dien men aanfpreekt, zijnde de tweede, in den derden perfoone wordt gefield, hoewel zommige zich in deezen opzigte van den tweeden bedienen; doch ik zaï deeze voorbijgaan, dewijl die den bal, gelijk men fpreekt, t'eenemaal misflaan. De eerfle fchrijfwijze, die den aangefproken perfoon in den derden perfoone fielt, is zeker goed, en fteunt op den Voorgang van alle goede Schrijveren. Genoeg is dit bekend, en overvioediglijk in de volgende voorbeelden te zien, die ik uit de Brieven van onzen Hollandfchen Edelman, den nooitvolpreezen Heere Hooft, heb ontleend. Deeze zal hier mijn gezeg ver-  VERHANDELING. 3 verfterken, volgens zijnen Eerften Brief, in den druk van het jaar 1738:. Evenwel moet ik UE. believen, zoo beroemden konflenaar, eere van mijn vaderlandt, 't welk by de nazaaten UE. werken zal gebruiken tot de voomeemfïe getuigen van zijn tegenivoordig geluk. Daarom deezen avondt UE. Jchrijven ontfangen hebbende, is mijn eerfte zorg geweest iet te bedenken, pas-> fende op de beelden, en den naame Castigatio, dien ik meine dat UE. door onkunde van V Latyn wat qualijk in zijnen brief gefpelt hadde. V mik ik aanwijze, op dat UE. (die my dit te goede houdè) of misfchien die naam moest uitgehouwen iveezen, daar in niet doole, ~. zooveel is h dat UE. ziet, ik maak my niet t'zoek, om hem in een kleene zaak te dienen, met dezelve geneigd heit, — . Tot meer begrips van minkundigen, zal ik tot verklaaring van mijn gezegde, dit briefuittrekfel met de veranderingen , die 'er in den tweeden perfoone plaats hebben, hier herfchrijven, en haar, door eene groote letter, kenbaar doen zijn. A a — Eitn*  4 EERSTE » ■'■ Evenwel moet ik UE. believen $ , eere van mijn vaderlandt, 't welk bij de nazaaten UE. werken zal gebruiken, tot getuigen van zijn geluk. ' deezen avondt UE. fchrijven ontfangen hebbende, is mijn zorg geweest iet te bedenken, pasfende op den naa- me Castigatio, dien ik meine dat UE. ■ ° ■ wat qualyk in uwin brief gefpelt hadt. 7t Welk ik aanzvyze, op dat UE. ■• daarin niet doolt , ik maak my niet fzoek, om U "' 1 ■ te dienen. De Leezer begrijpt ligtlijk, dat de woorden uwen, hadt, doolt en U, hier de duidelijke tekenen van den tweeden perfoone zijn, en derhalve daar niet mogen gebruikt worden; dewijl het woordje UE., gelijk gezegd is, den derden perfoon vercischt, en ook zo gebruikt wordt, gelijk met het voorbeeld van den Ridder reeds is getoond. Ook zoude men dit door honderd andere Schrijvers, gelijk den Liefhebberen bekend is, konnen bevestigen, ware zijn gezag, in onze Taaie, federt omtrent twee eeu-  VERHANDELING. 5 eeuwen al gevestigd, niet alleenlijk in ftaat, om mij dit te doen ftaande houden. Dit zij genoeg van het gebruik, laat ons nu over de betekenis deezes Woordekens een weinig denken. Ik ftel vast, dat de minfte menfchen weeten, wat zij daarmede uitdrukken, niettegenstaande ijder daardoor eenen perfoon verftaat. Die nog eenig befcheid daarvan konnen geeven , zeggen, dat het enkele woordje U of Gij te lomp, maar UE. veel deftiger en hcufcher is: gelijk men my op deeze wijze verfcheiden maaien heeft geantwoord. Het zal in 't vervolg blijken, of dat oordcel, omtrent onze woordjes, rechtmaatig zy. Alle Nederduitfche Taalkundigen, vertrouw ik, hebben altijd, en zullen tot nog toe niet anders door dit woordje UE. verftaan, dan dat de letter E. eene verkorting van het woord edelheip is, welke affnijding in veele gevallen bij ons plaats heeft; waarvan de eigen Voornaamen van zommige tot bewijzen verftrekken, als: Pitter, Joannest die men dik wils door de cnA 3 kele  6 EERSTE kele voorfte letter, aldus: P. J., uitdrukt. De ftip, dien men naast de E. ziet, geeft ook niet onduidelijk te kennen, dat het, geen volledig, maar een verkort woordje zij: want die is het teken, dat ons de verkorting moet aanwijzen , het gene te veel bekend is, om voorbeelden daarvan jhier by te brengen. Het kan ook in die van den Drost, welke boven aangehaald zijn, overvloediglyk gezien worden. Daarenboven ik befluit, dat die E. ecne verkorting van. het woord Edelheid is, om dat de T'erfooniijke, Bezittelijke en Betrekkelijke Voornaamwoorden altijd , in 't Vrouwlijke Geflacht, daarnevens gefteld worcien. Want hoe zoude men zich van Vrouwlijke Voornaamwoorden bedienen konnen, indien geen Zelfftandig Vrouwlyk Naamwoord (gelijk Edelheid,) was voorgegaan? En wat zoude men anders door die E., dat een verkort woordje is, verftaan moeten ? Ik denk, 't is genoegzaam buiten kijf, dat UE. niet anders is noch kan beduiden dan Edelheid. Het  VERHANDELING, f Het is ook genoegzaam op te maaken, uit de fchrijfwijze van UE*., dat Edelheit , en uit die van UE*., dat de tweede Naamval is, gelijk men bij veele Schrijvers dit zo gefchreeven vindt. En om niet veel te zoeken, men blijve maar alleenlijk by den Heer Hooft, wiens Brieven genoeg Haaien daarvan opleveren. Zie 'er hier een uit zijnen derden Brief: UE*. toegedaanfte Neve. uit den vijfden: UE*. toegedaane enz. In den ouden Druk dier Brieven, ik meen in zijne Mengelwerken, die in den jaare 1704 zijn uitgegeeven, treft men dit meèrmaalen aan, ifte Brief: Dat onze gemeenzaamheit en UE*. verzoek ontfchuldigen de vermetelheit van mijn, penne, ende blijve UE*. toegedaanfte Neve* %. Br., bl. 224, •—— van onberispte Schriften zal mif fchien UE*. treffelijk Treitrfpel 't eerfle wezen. A 4 Korts  * E E H S T E Korts met herlezen van UEt. Prins van Oranje, f dat de goede wil, voor 't werk genomen, mij den toegank vap UE*, vriendfehap opene, — . Schoon ik deeze tweede Naamvallen tot handhaaying van het Onderwerp hier bij, fcreng, ik keur hen echter niet goed. 't Is Wat anders een woord ten voorbedde te gebruiken, en wat anders het op zich zeive te befchouwèn. Zy zijn my in deezen ■ tot een goed bewijs, maar anderszins niet geheel naarvolgelijk, Den beheerschten Naamval ziet men hier voor den beheerfchenden geplaatst, dat in dit geval, naamelijk: als de Tweede Naamval van het Vrouwlijke Geflacht is, niet altijd mag wezen. Want hoe kwaalijk zoutje het luiden, als men zeide, der Oppcrviagt hevel, der aarde fchoot, voor, het bevel der Oppermagt, de fchoot der aarde? Wanneer die zelfde Naamval van het Manlijke Geflacht is, dan is het gebruiklijk, volgens de algemeene fpraak, te zeggen, des yaders goedheid, des, kpn&gs oppermagt. En ook zegt men zomtijds wel in het cers.tge- mei*  VERHANDELING. 9 melde Geflacht, des werelds goed, en dergelijke , die men als onechte fpreekwijzen tracht uittemonfteren, hoewel, mijns bedunkens, te onrecht, om dat zij al te veel by ons gewettigd zijn. Men zoude misfchien beter doen, haar als uitzonderingen van den regel aan te merken. Doch dewijl het hier de plaats niet is my daarover te mogen uitbreiden, laat ik dit tot eene beter gelegenheid over. Men kan öndér* tusfchen den Heer Moonen, in het XL Kapittel zijner Spraakkonfte, hierover naar* zien. Ik zeide ook, dat die E. eene verkorting van het woord Edelheid blijkt te zijn, om dat de Perfoonlijke, de Bezittende, en Betrekkelijke Voornaamwoordjes in het Vrouwlijke Geflacht daarbij gefteld worden. De Heer Hooft gaat ons in deezen voor, gelijk in dit uittrekfel uit zijnen 272^0 Brief te zien is, waarin die driederlei fteêvvoordjes voorkoomen: ■ Hoe UE. min met de veld/lagen van den Heere Wyts gedient is, hoe zij mij het verplicht. Niettemin achte onmogelijk te zijn, A J cfi  i© EERSTE oft UE. zal uit de hanteeringe van dat krijs werk eenige kunde ongevoelijker wijze blijven aanhangen , die haar in tijdt ende zvijle, alwaar V maar in 't kouten mogt te pasfe koo- men . UE. zal Haaren dank ook hebben van V opperen tot deeze timmeraadje, Dat zij die boven haare waarde waardeert, fchrijf ik haarder goede geneegenkeidt toe. Zie ook den 3, 90, 102, 115, 120, 124, 166, 168, 171, 176, 202, 204,206,208, 216, 219, 268, en 271. Hieruit zien wij klaarlijk, dat de Vrouwlijke Voornaamwoordjes daar, met betrekkinge tot het woord UE., gebruikt zijn. De Ridderlijke keurigheid, omtrent de Geflachten, is volkomen uit deeze aangehaalde plaatfen te leezen: want de Heer Hooft heeft alle deèze Brieven niet aan de Vrouwlijke (let wel) maar aan de Manlijke Kunne gefchreeven, gelijk in zijn werk kan gezien worden, zijnde zij daarom voornaaraelijk tot bewijzen door mij uitgezocht, en hier bijgebragt. Des niettegenftaande zoude men die naauwgezetheid op de Genachten, in veele plaatfen van hem, vergeefsch zoe-  VERHANDELING, u zoeken. Men heeft die misfchicn reeds in 't oog, terwijl ik over de keurigheid van onzen Schrijver fpreck. 't Is zo, Leezer: Hy heeft daarin overal geen vasten voet gehouden. De bewijzen zijn zelf te veel om hier op te tellen. Maar dit doet nog niets uit ,• want het is buiten tegenfpraak zeker, dat Hij de eerfte wijze van fchrijven voor de beste heeft gehouden, dewijl dit overvloediglijk kan aangetoond worden. Begeert men plaatfen te zien, daar Hij van het Geflacht afwijkt: het allereerfte toonfel daarvan vindt men in den 5den zjj. ner Brieven : —■ 1 mij gebiedende van harten aan UE. dieN Godt genadelijk bezorge. zo ook in den 175, 179, 183, 203,-207, 209, 211, 213, 225, en in den 227^11 in het nafchrift: Ik beken, gaarne, deeze aneenpaarigheïd in geen voegelijken plooi te konnen brengen. Het Manlijke Geflacht neemt wel, iri deeze voorbeelden, de twijfeling in den perfoon wech, maar ook tevens alle de netheid  i* EERSTE heid van het fpraakkonftige, dat is, van den fpraakkonftigen Regel, dien Hij zich had voorgefteld, naamelijk: om onveranderlijk de Voornaamwoordekens met het Geflacht des Naamwoords te doen overeenkoomen. Doch hiervan in 't vervolg (*). De Leezer, dunkt mij, wacht reeds naar het zaaklijke van het onderwerp. Hoe keurig men omtrent dit woordje te werk gaa, gelijk wij gezien hebben; en hoe deftig en heusch men het achte te wezen, het is echter onvolkomen, of liever gebreklijk, ten opzigte van het Aanwijzende Voornaamwoordje U. Gij weet, Leezer, en hebt uit voorbeelden gezien, dat het woordeken UE. de derde Perfoon is; bijgevolg, hoe kan een • Voornaamwoord van den tweeden perfoon gebruikt worden, daar de derde gemeend wordt? immers onmogelijk. Dit heeft echter hier plaats: want het woordje U is en blijft een Perfoonlijk Voornaamwoord van den tweeden perfoone, des eenvoudigen tijds. .«ba sb sik tm*m ;k,o «sstt «dwv. > Is. (*) Bladz. S3-  VERHANDELING. f| Is 't niet zonderling, dat zo veele bekwaame Mannen dit verwaarloosd hebben; daar zij in andere gevallen, den tweeden perfoon aanfpreekende, alle eenpaarig zeiden, en fchreeven, uw vader, uwe moeder, gelijk het behoort te zijn, en ook in dit geval vereischt wordt? Wat verfchil is 'er tusfchen te fchrijven, uwe moeder, en uwe edelheid? is het niet enkel , dat het eene Naamwoord een perfoon , en het andere maar eene hoedanigheid uitdrukt; en echter beide de derde perfoon zijn; dewijl edelheid, fchoon geen wezenlijken perfoon verbeeldende, volgens de regelen der Spraakkonfte, zo wel als moeder, geacht wordt te zijn de perfoon daarvan gefproken wordt? Gevolglijk moet men het Bezittende of Bijvoeglijke fteêwoordje UWE, in plaatfe van de enkele U, bij de E. zetten , op deeze wijze: UWE E,; en de gebreklijkheid van sns UE. aldus verhelpen. Dit is geen nieuw, gelijk verfcheiden Schrijvers hiervan tot getuigen kunnen zijn. Ondertusfchen is het jammer , dat het Hooft van alle onze oude Schrijveren dit niet heeft  14- EERSTE heeft betracht. Evenwel na dat ik lang in zijne Werken vergeefsch had gezocht, vond ik in zijnen 20^11 Brief (naamelijk in de nieuwe uitgaave) deeze fchrijfwijze waargenomen, die ik den Leezer hier zal mededeelen: • Hebben voor goedt aangezien UWE E. aan te fchrijven, dat dezelve de zaake van 't begaan Exces van den voornoemden Henrik jegens de Heeren Commisfarisfen, in Martio aldaar op de verpachtinge geweest zijnde, met den zeiven wel zal mogen bij compofitie ofte anders afmaaien, mits UWE E. lette, dat d'Autoriteit daarinne • werde bewaart, — . Schoon men, behalve deeze twee, geen zes dergelijke voorbeelden daarenboven uit alle zijne Brieven kan bijbrengen, zijn deeze mij echter hier genoeg tot bewijs; dewijl zij niet duister te kennen geeven, dat de Heer Hooet wel beter wist, fchoon hij in eene fleur kwaalijk fchreeve. De Heer Joost van den Vondel , fchoon geen brieven van hem voor handen zijn, is daarin veel naauwkeuriger geweest, gelijk ons  VERHANDELING. i$ ons zijne Opdragten daarvan veele blijken geeven; en in die van de Treurfpelen Adam in Ballingschap, en in Noah, te zien zijn: mitsgaders in die van Joseph in Dothan, daar hij aldus fchrijft: De Heer Profesfor Kasper van Baerle, die UWE E. ah een rapier van Filofofie dage- lijx voegelijck op de zijde hangt, '• . . on* dertus/chen wenfchen wij, te blijven UWE E. ootmoedigfte dienaar. zo ook in die van Joseph in Egypten: ~ " ' fiichtelijker zal dan mijn on- verzierde Hippolytus, op 't gewijde tooneel tredende, UWE. E. en anderen laten oordetlen, ——— „ en verder, waervan eeuwigh getuigenis zal geven hij, die eeuwigh wenscht te blijven UWE E. dienstwillige • in Salomon : UWE E. onder de kunstbeminners gerekent, zal met den zijnen, —, dit gelieven fonifangen . tot een blijck, dat ik blijve UWE E. enz. in  i6 Ë Ë R S T E in Herkules in Trachin: Ondertusfchen wenfche ik —— ie blijven t UWE E. ootmoedige Dienaar. UWE E. dit overwegende, zal hier • < in de Amsterdamsche Hekuba: Wij offeren hier UWE E. de Amfterdamfche Hekuba, > dat wij UWE E. die in 't lijzonder heiligen, en opdragen, gefchied tot danckbaerheid van de Pfalmen, die UWE Ei ons toegezonden heeft, ■ . of wij hier alle eigenfchappen onzer moederlijke tale, volgens het affcheid der diehteren, wel hebben waergenomen: daervan zal UWE konneti eordeelen: . in Elektra: < en wenfchen te blijven, I UWE E. allerminfle dienaer. in den Leeuwendaler: Het voelck zuy UWE E. opdragen, het welck UWE E. in zyn doorluchtigh Agent" fchap toegeivenscht voort van UWE E. dienst» fchuldigen -», en in de Opdragt der Helden Godes vindt men dit vijfinaalen: mi  VERHANDELING. i? wat dit gezeyd is kan een yder licht vaten die den raed gebruikt en de hulpe genoten heeft van UWE E. . Zo dat wy overwegende de ontfangen dienft en en weldaden ons licht aen UWE E. zouden vergrypen . — . Het welck my oock veroorzaeckt deze myn Helden Godes UWE E. op te dragen: zuaer toe . myn zangeresfe gantsch geneyght is, overmids UWE E, de dichtkunst met een lieflyck gemoed omhelst, \ : zoo dat UWE E. zeer gevoegelyck evenaert met de voortreffelijke Erotimus. Meer Schrijvers hier bijtebrengen, acht ik overbodig te zijn, en oordeel, dat uic deeze voorbeelden overvloedig blijkt, dat ook deeze Dichter de gebreklijkheid van ons UE. in zijnen tijde volkomen heeft begreepen. Maar ondertusfchen mag ik niet overflaan te erinneren, dat ook die zelfde verkeerde fchrijfwijze in het Meervoudige Getal plaats heeft. De Leezer volge mij nog een oogenblik, en ik denk, dat hij zich dier moeite niet zal beklaagen. B Ge-  ïS EERSTE Gelijk ik met opzigt van het Eenvoudige Getal heb gezegd, dat de minne weeten, wat zij fchrijven, zo is het ook omtrent het Meervoudige gefteld. Men fchrijft zonder zich zeiven te verftaan, deeze merken: U. U. E. E., welke men aan meer dan een perfoon toeëigent. (*). Ik beken ronduit niet (*) Zo is het ook gelegen met H. H. H. H. M. M., en L. L. H H. P. P., om te betekenen Hunne Hoogmogendhedeu , en Leuks Hautes Puissances, dat Dezelfde Hooggeëerbiedigde Perfoonen uitdrukt, welke fchrijfwijze men in de Couranten of Looptnaaren, en andere gefchriften, menigvuldiglijk aantreft. Zulk eene ganscb onnoodige verdubbeling vindt men ook gemeenlijk in het Maandwerk, genoemd: de Boekzaal der geleerde Waereld, alwaar fteeds twee D. D. gebruikt worden, indien 'er va^n meer dan een Predikant gefproken wordt, willende zeggen, Domini, Domini, Heeren, Heertn. Micsgaders de E. E. Proponenten, voor de Eerwaardige Proponenten enz., al het welke voor niet hooger, dan een onkundig gebruik, dient gehouden te worden. Ook komt het mij voor, dat ik niet breedvoeriger over deeze zaak behoeve te zijn, aangezien dc verftandige Leezer ligt gsarne met mij zal zeggen, dat die verdubbeling van letteren een pleonasmus, eene overtolligheid, is. Be-  VERHANDELING, t* niet te weeten, wat deeze letters te kennen geeven. Zeer gaarne wil ik het van zulke Schrijveren leeren. Doch tot nog toe houd ik mij verzekerd , Zo men hun daarover vraagde, dat zij, genomen eenige redenen9 echter niet eene, die voldoende ware, zouden konnen inbrengen. Anderen gebruiken maar eene U, en fchrijven aldus (JEE. Deeze doen, mijns bedunkens, beter dan de eerfte, dewijl men daaruit klaarder begrip van woorden kan verkrijgen. Die wijze vindt men ook in de meergenoemde Brieven gehouden, waarvan de 2de en de 58^ fó« tot bewijzen verflrekken. 2. Brief. ■ zo is derhalve myn vriendelyke begeer*. te, en ook emflelyk verzoek, dat U E E. de keur en bevestinge der bevelhebbercn over dé fchutterye gelieven zal uittefiellen; en Beter handelt de Schrijver van het Niiuw Nederbuitsch Spelleboe*, voor de Vorftelijke Kindérsn van Nasfau Weilburg, daar hij in dat Werkje (bladr. 91) over zommige verkortingen fchrijvendt, cnsh; anderen m«l«tt, H, H. ÉL, Hunme Ho5s:icaamm. B i  sc» EERSTE ■ • ende alzoo - verwacht ik, dat U E E. my hier inne zullen zyn ten geval- Hiermede ■ beveel ik U E E. aan Gode Almagtig . in den 58^ Brief komt dit meermaalen voor: heeft my te kennen gegeeven, hoe dat U EE. hem molestie doen in 't innen van de vechtboete , derzvelker eTeene helfte zyne t en a"ander helfte U EE. zoude competeeren. tot prejuditie niet alleen van U EE. eigen Privilegie, maar ook . Heb U EE. daaromme by deezen wel •willen aanfchryven, dat U EE. den Schout wyder geen empefchement en willen doen, . oft zoo U EE. eenige redenen ter contrarie zveeten te allegueeren . Uit deeze fchrijfwijze konnen wij meer begrips van woorden maaken, en ten minfte daaruit leezen, uwe erentfeste Edelheden , waarom ik haar ook beter dan de eerfte noem; maar zij is evenwel gebreklijk: want gelijk gezien is, dat het Bezittende Steêwoordje UWE in het Eenvoudige moet gebruikt worden, zo dient men het ook hier in  VERHANDELING. 21 in het Meervoudige Getal niet te vergeeten. Op eenige plaatfen treffen wij dit ook alzo in die Brieven aan, doch zeer ongelijk. De Heer Hooft is daarin even zo oneenpaarig, als ten opzigte van het Eenvoudige. Ja zorntijds heeft hij, in eenen en denzelfden Brief, die beide fchrijfwijzen gebruikt, waarvan de 11 de hier tot een flaal wordt bijgebragt: Zos is haarlieder meeninge te imploreeren de asfiftentie van UWE E E. in een gemeent zaake, — . dit is gelijk het behoort te zijn; maar daarop volgt aanftonds, ■ aan de welke ik - . U EE. in alle reverentie verzoek, —■ . en dan weder, Gebiede my hier mede, — uit alle vermogen aan UWE EE. . enz. Dit, mag men zeggen, is eene lettervrucht van den Heere Hooft , waarin Hooft waarlijk niet is te vinden. Deeze fchrijfwijze noemen zommige Spraakkonftenaars eenen kijvenden ftijl. B 3 Dit  si EERSTE Dit acht ik genoeg over 'de onvolkomenheid van ons woordeten UE. gezegd te zijn. Laat ons nog een ftap verder gaan, om hen, die al te fterk daaraan gewend zijn, van her, kwaade gebruik te zoeken te overreeden. Het koomt mij voor, dat dit woordje niet alleenlijk gcbrcklijk, of onvolledig, maar, somtijds befpottdijk, ja zelfs [pottend is, door het ongepaste gebruik, dat wij over het algemeen daarvan maaken. Ik meen beweezen te hebben, dat de letter E. in het woordje UE. eene verkorting is, en te kennen geeft, Edelheid, welke, een naam is, die op zich zelvcn vrij meer zegt, dan acmzienlijkbeid of dergelijke woorden. Daarenboven eene benaaming, die aan niemand dan zulken gegeeven wordt, die boven anderen verheven zijn, of in aanzien uitmunten, en van eene Oppermagt eenig teken ontvangen hebben, dat hen van anderen in Dapperheid, of Geleerdheid,ofKonst pnderfcheidt. Niettemin zij is ook eigen aan zulke, die in eene groote Hoedanigheid geiteld zijn, of eene uitmuntende Waardigheid bcklcederL Degi  VERHANDELING. 23 Deeze benaaming, met zo veel uitneemendhcid, een eernaam van zodanige uitmuntende en groote Perfonaadjen zijnde, kan den gemeenen Man niet wel voegen. Het zeggen van den gecstigen Franfchen Dichter Boileau zoude men hiertoe misfchien betrekkelijk konnen maaken. Aldus zegt dat fchertfende en edele vernuft: Je ne puis rien nommer fi ce n'ejl par Jon nom: J'appeüe un cbat, un cbat, {ƒ Rollet un fripon. Schoon wij anderszins alle zaaken met haare rechte naamen willen benoemen, moest, dunkt mij, deeze oplettendheid vooral niet in deezen gevalle verwaarloosd worden, om niet, door eene laffe eerbewijzing, onverfchillig, elk, wie het zij, tot eenen Edelman te maaken, dat nu nog daaglijks, door het gebruik deeZes woordekens, met monde en penne, gefchiedt. Indien men een eenvoudig flecht mensch met den naame van zijne Hoogheid, of dergelijke, aanfprake, zoude zo een en wij zelve die behandeling immers voor boerten opneemen ? $ a Als  24 EERSTE Als wij nu beöordeelen, wat onderfcheid er tusfchen den naam Edelheid of zijne Hoogheid is, moeten wij immers zeggen, hier ter zaake niets anders, dan dat de eerfte aan eenen Edelman, die zoveel minder, en de tweede aan eenèn Vorst, die zoveel meerder is, past. Zo men nu in eene gevolgtrekking tot het mindere zoude fpreeken, mogten wij ligt met even veel recht zeggen, dat zo veel minder iemand dan een Edelman is, hem ook zoveel minder de naam van Edelheid toekoomt. Mij dunkt, het is aanmerkelijk, dat dit woordeken zo lang een tijd, en zelf tot heden toe, is in gebruik gebleeven, bij meest ^lle Schrijvers en befchaafde Lieden, die anderszins eene zuivere taal behartigen. De verkeerde verbeelding, (als ik mij aldus eens moge uitdrukken) die men zich Vormt, dat onze woordjes U en GIJ te boersch zijn, en niet genoeg eerbiedigheid aan den perfoon, dien men aanfpreekt, bewijzen, mogen wij ongetwijffield voor de torzaak deezer fchrijfwijzc houden. Ik zeg, met  VERHANDELING. 25 met reden, die verkeerde verbeelding: want ik kan niet zien waarin de onheuschheid dier woordjes beftaat. Ik houd hen in tegendeel voor welvoegelijk, ja zelfs voor heusch. • De Franfchcn, die in den dagelijkfchen omgang zich van den tweeden perfoon des Eenvoudigen Getals bedienen, omtrent hunne minderen of huisgenooten , gebruiken dien ook tegen iemand, welken zij met kleenachtinge willen behandelen; waarvan de Voornaamwoordjes tu en te zijn; en deeze fpreek- of fchrijfwijze wordt door hen tutoyer genoemd. Deeze wijze van behandeling gefchiedt omtrent de eerfte gezagshalve of uit gemeenzaamheid, en omtrent den laatften uit wrevel en kwaadaardigheid. Maar zo is de onze, naamelijk U en GIJ, niet. De Leezer zal mij wel willen toeftemmen, dat dit jouwen van de Franfchen (gelijk ik meen, dat het woord tutoyer moet vertaald worden.) zo veel van ons U en GIJ, verfchilt, als lompheid van beleefdheid, en dat het volkomen met ons jij en jou overeenkoomt, B 5 On-  zó EERSTE Onze Voornaamwoordjes U en GIJ zijn niet alleenlijk heufcher dan de franfche tu en te, maar eigenlijk beleefd, en Hemmen daarenboven ganschlijk met het franfche vous avez, en vous êtes overeen. Het is immers bekend, dat onze gemelde Woordjes de eigenlijke en rechte van den Tweeden'Perfoon des Eenvoudigen Getals niet zijn. Zij behooren tot den Tweeden Perfoon van het Meervoudige Getal. De echte Voornaamwoorden des Tweeden Perfoons van het Eenvoudige zijn du en dij , gelijk onze oude nette gefchriften aanwijzen, en in welke dc Tweede Perfoon van het Meervoud altijd door GIJ en U onderfcheiden is. Toen ik dit Gefchrift, zo verre als het hier is, gefchreeven hadde, gaf de Heer Christiaan Groeneveld, die alle Taal- en Dichtkundige Schrijvers zo volkomen, geloof ik, als iemand kent, mij de Berijming der Pfalmen van den Heere Philips van Marnix ter leezing, om dat daarin ook over dit onderwerp met alle naauwkeurigheid gehandeld wordt. De  VERHANDELING. 27 De Heer van Aldegonde fchrijft in zijne Voorrede opzetlijk over dit ftuk, en brengt tot bewijzen van het zelve bij, de Vlaamfche Overzetting van Boëthius, oude Gebedenboekskens, s. Franciscus Wyngaert, Efopus Fabelen en andere Werken. Laat mij toe, Leezer, dat ik de woorden van dien geleerden en alzinsroemwaardigen Man hier inlasfche, dewijl zij mij hier zeer gepast fchijnen VQortekoomen. : „ torj ïjeüBen (zegt de Heer van „ Marnix) een toennicö afgetceben uan be topfe „ ban fpreften/ bie 1111 ïje&cn ten bage mte§t ge» ïiruprMiciï 10 in befe JSebedanöen / a\ê bat liiu „ fjeoöcu toiHeu öct onberfcöent Fjouben ttisfcfjen „ be timfe Uan fpreïïcii bie Mien tot eenen perfoon ,, aïïeen geDrtiyclist / eube ta$p$en be gene bie men „ gcönipiiit tot uefcn: freïienbe in be pïaetfe ban „ befe Spannen [ghy] enbe [ü] toettfie öebenbg* ,, öacgtjj» in befe ïanben incestenöceï gfjeöniöcfie* „ li'CH Sijn alénien eenen perfoon alleen aenfpveent/ w befe [du] cnbe [dy] enbc Bupgljenbe be naebol* genbe taoojben/ bie men bacr fin uoeg!)t/ nae „ ben aert be£ ecnuotibigeu göeta$/ cnbe feggen» „ be alamen yet Urift te ftennen gefaen: gjcfï boe/ „ bu boegt/ Ijn boet/ mn boen/ gijp boet/ fp ,j boen. gtcm bn |eBpt/ bn geefêt/ bu ïaetegt/ „ bu fpreecïfét/ bu fegat/ bu gae$/ bu ftae^t/ „ enbe  28 EERSTE „ enbe tot beien/ ogy boet/ gijn geeft/ gliu feet/ „ oft laetet/ gijn fpceeefit/ gijn (egt/ gfju gaet/ „ gfjn ftaer. f tem a$ men eenen allceuen tnat „ bebeclt ofte Bibbet/ boe bu/ geef bu/ laete bu/ „ fprecclf of fprcecfie/ feg oft fcgge/ gae/ ftae/ „ etc (©bermibtg Ijct ftenneïicfi 1? bat be letrec „ T. bie men öaer bp bocgt/ een treeften $/ get „ getal ban beien Bcöieoeuöe: toant bat \$ ben „ oubcn aect/ topfe/ enbe gljeüninclt / bie onfe „ boojbaber^ ban menige eeultirn yerbjaettö Ija» „ reu «inbeten fjeftoen nacrgelateu Cnbe lioe mei „ fjet meftee ttjt/ nïfo booj een feec quabe ge* „ toooute/ ban fmeceftenoe plunmfirfjcrioigc / in „ gcb:oIscu ig/ bat men manneet b'cen b'anbec „ aenfpïeecl'it/ bit anberfefjept geheel acfttcrlaet: ■» enbe in fïcbe ban fjet gjjetal ban eenen/ feec „ onBeguamclitfi cnbe oncpgentlicïf ge&tunefit / fjet „ getal ban beien. &oc(jta»j2 is fufcfig in fiet „ fdjrnbeti enbe boceö bniclicn baec befe fmeetUiu? „ ge alfa gecne plaetfc grijpen en mach/ menige „ tijben cnbe ttvCmcn aliïjot ongefcfteiibt cnbe on* „ becanbert geBïebcn/ al? bat men in alle gei'cyrc* „ bene ofte gcbruclste Boenen het ctiberfchcyt ban „ ben getale altijtj? geïjouben geeft. 5fac obcc bcr* „ ticf) foa beccticf) jacren hrrtaacrt£ in alle be „ Boetïten baermen be üinberen tipt placft te lee* ■>•> ren iefen/ en geBruptfite men anberd niet ban ,, bu en fafêt ofte fait niet fielen/ bu en falst niet „ booben/ bu en falj?t geen oberfpel boen/ ofte ,, ftele niet/ boobc niet/ en bae gijpen oberfpel/ „ enbe bictgelijirie: g&eüjfi men Bp be oube ©ïaeni» ,1 fcöe  VERHANDELING. 29 „ fcïje Duerfcttinge ban Boetius, enbe in befe ge< „ Bebe SSoecelieng/ jae oocfi ia Boecfien ban jfa„ Buien/ filucbten enbe leugen Boecfien/ al? S. „ Franciscus Wijngaert, Efopus Fabulen, enbe „ anbere fafeen tnercfielicft fien fian g&cn-" Dit fchreef die oude Dichter in den jaare 1580, zo dat 'er twee honderd jaaren verloopen zijn , federt dat dit kwaade gebruik, gelijk deeze Heer het noemt, bij ons is ingevoerd en algemeen aangenomen. Ik twijffel niet, of elk Leezer overtuigd zij, dat de Tweede Perfoon des Eenvoudigen Getals eertijds door du en dy wierde uitgedrukt. Anderszins zoude men hetGenootfehap der Kame*e in Liefde bloeiende konnen laaten fpreeken, welke dit in zijne zaak-  3o EERSTE zaaklijke en leerzaame Tweespraak der Nederduitfche Letterkunfte ten duidelijkfte geleerd heeft, en dat door den Rederijkkonftenaar Kok, in zijn Ontwerp der Nederduitfche Letterkonst (*) gevolgd is. Waarmede men de LXVI Waarneeming op de Hollandsche Taal van den Heere Hooft zoude mogen vergelijken. De woordjes GIJ eh U zijn dan geen echte tekenen van den Tweeden Perfoon des Eenvoudigen, maar eigenlijk en alleenlijk des Meeruoudigen Getah, en zijn hierdoor gelijk aan onze aangehaalde Franfche woordjes, vous avez, en vous êtet. Daarom oordeel ik ook dat zij beleefd zijn, en denk, als wij iemand met dezelve aanfpreeken, dat wij hem even zo heuschlijk behandelen, als de Franfchen met hun comment vous portez vous, en andere zegwijzen, doen Om dit korter en klaarder te zeggen. Als men tegen een mensch GIJ en U gebruikt, wordt hij zo wel in het Meervoudige, als van de Franfchen, door vous, aangefproken. * Nu (*) Gedrukt te Amfterdam. 1649.  VERHANDELING. 3Ï Nu konnen wij, dunkt mij, zien, dat men zich verkeerdlijk verbeeldt, dat onze Voornaamwoorden U en GIJ boersch zijn; en tevens, dat men hen ten onrechte, als 't ware, verbannen, en het mismaakte of ongedaane UE. in zwang gebragt heeft. De Heer van Marnix fchreef in zijnen tijde, dat men door eene kwaade gewoonte van pluymftrijkinge het onderfcheid der Getalen wechliet, dat is: dat men zich van de woordjes GIJ en U, in beide de Getalen bediende. Doch, waar heeft dit heden plaats? Men fchrijft onveranderlijk UE. in alle gevallen, en ten allen tijden, 't Is, als ik mijn bedunken zeggen moge, eene onnozele fchrijfwijze, dewijl het, door zijne onvolkomen geftalte van een woord den ftijl van eenen Schrijver verminkt en verlamt (*). En niettemin hoort men dit woorde- ken (*) Hiertoe behooren ook vielligt de titels vin WelèEüWAARDiGE, Hooqö'erwaardioe en Hooggeleerde, die den ftijl, door de menigvuldige herhaaiingen derzelver, zo firoef en ftootende maaken, dat men dergelijk fchn'iven niet dan met den uiterften wederzin, ten minden me: weinig behaagen, kin ieezen. Is*  3? EERSTE ken in eenen Brief of foortgelijk gefchrift dikwerf, tot walgens toe, herhaalen. Het is, om zo te fpreeken, algemeen bij onzen Landaard in den monde en de penne als beftorven. En ik voorzie, dat men zich node daarvan zal konnen ontwennen. Wie weet, of ook niet veele bij hun gewoone gebruik zullen willen blijven, fchoon hun het verkeerde daarvan op het duidelijkfte wierde voorgefteld; dewijl zij misfchien door eene laatdunkende flofheid oordeelen, dat daaraan weinig gelegen zij, hoe men zich oitdrukke , het zij zo oneigen en vreemd als het voorvalle, indien men maar verftaan wordt. Men zal ligt best doen deezen Lieden volkomen hunnen zin te laaten volgen, om hen niet tot de moeilijkheid te brengen van deeze of dergelijke aanmerkingen onnoodige vitterijen te noemen. Konde ik hen echter door de verwenfching over de verachters der Indien ik niet begrfepe, dat de verftandige Leezer mijne afkearing billijkte, zoude ik het huiverige en verveelende van die fchrijfwijze, door voorbeelden, nader trachten aan te toonen, ten einde men van de menigvuldige herhaalingen dier titelen eens afzage, en ons Perfoonlijk voornaamwoord GIJ die ftede zoaitijds,of als bij beurtverwisfe!ing,li«te bekleeden.  VERHANDELING. 33 der Taaie, door den grooten ten Kate, uitgefprooken , eenigszins vervaaren, en, daardoor, tot gefchikter gedachten brengen, ik zoude ook al eens de vrijheid neemen hun deezen gepasten vloek voor te houden: dat mij stom zij , die de spraak gering schat. De onderzoeking van dit woordeken heeft mij ongevoeliglijk in eene andere zaake in« geleid, die ik hier niet kan voorbij gaan. Deeze is van de Betrekkelijke Voornaamwoordjes, in 't Vrouwlijke Geflacht, te ftellen, het zij men van eenen Man of eene Vrouw fpreekt, indien het Naamwoord Vrouwlijk is. Ik meen, fchoon veele over dit onderwerp gefchreeven hebben, niet ondienftig te zijn, het volgende hier te plaatfen , op dat de kennis van dat noodzaaklij* ke onderfcheid algemeener moge verkreegen wörden. Ik zeide hiervoor, dat de Manlijke Voornaamwoorden, die de Heer Hooft, in de aangehaalde plaatfen, gebruikte, alle de net» heid van het fpraakkonftige wechnamen (*), ge- O Bladz. it. c  34 EERSTE gelijk in deeze plaatfe, uit den vijfden Brief, „ my gebiedende van harten aan UE. dieN „ Godt bezorge." alwaar moest ftaan, „ my gebiedende van harten aan UWE Ed. die Godt bezorgeT naamelijk: het Betrekkelijke Voornaamwoord behoort daar ter ftede in het Vrouwlijke Geflacht te zijn , te weeten die en niet dieN, volgens zijne fchrijfwijze, die hem zeereigen, en volftrekt zijne zinnelijkheid was, gelijk uit de bijgebragte voorbeelden te zien is. En waren die niet voldoende, de Opdragt zijner Nederlandfche Historiën , aan den Prinfe FrederikHenrikvanOranje,geeft alleen daarvan genoeg blijken. Deeze keurigheid is ook van ouds in de Latijnfche en Franfche Taaien als een Regel vastgefteld, en ons ook door den lieer Moonen in zijne Spraakkonfte (*) voorge- ' draagen. Zo zuiver als deeze Regel is,enzonaauw- keu- (*) Nederd. Spraekk. 2 druk, bladz, 263 en 264.  VERHANDELING. 35 keuriglijk die bij de Dichters wordt waargenomen , zo veel berisping is hij van anderen onderhevig- Gemeenlijk zegt men , dat hij twijfeling in den zin baart, konnende doordien niet onderfcheiden worden, of men van eenen Man of eene Vrouwe fprecke. Men kan de waarheid van die tegenwerpinge niet ontkennen. Ik heb ook nog onlangs een bewijs daarvan gezien, toert mijn Vriend, de Heer Christiaan GroEneveld, eenige letters aan mij fchreeve, en, zich van de algemeene gewoonte bedienende, onder anderen deeze uitdrukking gebruikte: Uzve Ed. maake 'er zulk een gebruik van, als V haar goeddunkt" dat, ten ftrengften genomen, zo, gelijk' het hier is, moet wezen: doch anderen die leezende, verwonderden zich over dit haar, en vroegen mij, wat daarmede bedoeld werd. Öm alle twijfelachtigheid, door foortge* lijke fchrijfwijzen ontiïaande, voor1 te koo»  l6 EERSTE men, zullen wij daarin eenen anderen voet dienen te houden. Vooral, denk ik, is men verplicht den Regel des Heeren Huydecopers, dien Hij ten deezen opzigte voordraagt, in acht te neemen. Dezelve luidt aldus (*): de ge/lachten der woorden zijn alleen ie kennen uit het lidwoord, de of den; en niet altijd uit het volgende betrekkelijke Voornaamwoord, die o/dien, enz. Noch ook uit volgende benaamingen, van Vader of Moeder, Zoon of Dochter, enz. Hiermede leert die voornaame Schrijver, die tot onvergoedbaare fchade der Vaderlandfche Taal- en Dichtkunde is overleeden, dat men de Betrekkelijke Woordekens niet altijd in het zelfde Geflacht des Naamwoords moet Hellen; maar dat men zomtijds op de Kunne des perfoons, en niet op die van het Naamwoord, moet zien, om geen duisterheid in de gedachten te verwekken. Hierom mag men niet met den Hee- (*) Proeve van Taal- en Dichtkunde, bladz. 83.  VERHANDELING. s7 Heere Hooft in zijne Nederlandfche Historiën (*) fchrijven: ,, Dit zestienjaarigh boermeysken, over„ treffende , in eedelaar-digheit en moedt, „ zijn' foort en ouderdoom , verbeet zijn „ wee, en Maagd* het meer zijner ziele, dan „ zijn' oogen" men moet fchrijven, haar foort; verbeet haar wee; Maagde het meer haarer ziele, dan haare oogen. Daaruit volgt ook, dat hij ten onrechte in de Opdragt dier Historiën fchreef, uw' Hoogheit ziet hier wel een' bus van „ dierbaar e diamanten , maar fechtclyk ge,, Jleepen, en niet gekast naar de konst. ,, waarover ik fchroomen zoude 't werk onder haar' ooghen te laaten verfchynen; „ waare een deel van dien, buiten myn' ken„ nis, zoo verre niet geraakt, en zeer ge„ naadelyk bejeeghcnt geweest: hebbende uw' „ Hoogheit zich gezvaardight, my, met eighen ,, monde, te ver Maar en, dat zij 't bondigh vond: .." Hier <*) Bladz. 608. C 3  38 EERSTE Hier moest ftaan, waarover ik fchroomcn zotide 't werk onder zijne oogen te laaten vtrfchyncn. en: hebbende uw' Hoogheit zich gnvaardigd , my, ; ■ ■ te ver klaar en, da} hij 't bondig vond. want wie zal konnen opmaaken, of deeze Opdragt aan eenen Vorst of eene Vorftinne gefchreevcn zij , (gelijk men met veel recht mag tegenwerpen) zonder dat hij het begin daarvan inzie, 't Is bekend, dat zij aan den Prinfe Fredcrik Henrik gedaan is, en daarom moest men het Manlijke Gedacht daar bezigen, om alle dubbelzinnigheid , die daaruit zoude konnen ontflaan, te vermijden, Ik befluit nu, dat de Heer Hooft in tien 5<*en Brief zeer wel dien gebruikte; en dat onze laatfte aangehaalde plaats, Uwe Ed^maake enz., aldus moet gefchreevcn worden: Uwe Ed. maake 'er zulk een gebruik van, als 't hem goeddunkt (*). VON- (*) Op deezen voet zoude men ook hebben te fchrijven, Humne Hoogmogendheden, Hunne Edele Groot-  VERHANDELING. S9 Vondel, die onze Taal ganschlijk doorzag, en billijk de Linceus derzelve wordt geheeten, herhaalde liever verfcheiden maaien dat woordeken UWE E. , dan het Vrouwlijke Geflacht daarop te laaten volgen , waardoor hij van elk niet zoude hebben konnen verftaan worden. Wij hebben een uitvoerig bericht over deeze fchrijfwijze der Vrouwlijke Naamwoorden, die aan beide de Kunne eigen zijn, bij den Schrijver van de Idea Grammatica, bij de Taalkundige bekend voor den Heer Adriaan Verwer, aan het einde van zijnen Brief, ter verdediging van dat werk, aan den Hoogleeraar Adriaan Reland, in den jaare 1709, gefchreevcn, mitsgaders bij den Heer Lambert ten Kate, in het eerfte deel van zijne Spraak, verhandelingen, bladz. 474 en 475, 488 en 489: en ook voornaamelijk bij den Hooggeleerden Heer Adriaan Kluit, in zijne Aantekeningen op de Nieuwe Uitgaaf van des Grootmogendheden , Hunne Edele Mogemheden, Hunne Edele Grootachtraarhedes enz., en niet Haare. C 4  4© EERSTE des Heeren Hoogstratens Geflachtlijst, van bladz. 251 tot 264 ingeflooten. De twijfeling, die 'er ontftaan konde, door de Betrekkelijke Voornaamwoordjes in het zelfde Geflacht des Naamwoords te ftellen, is ten deezen opzigte wechgenomen; maar hoe vcele andere zegwijzen zullen zommigen uithcemsch voorkoomen, alwaar men van Vrouwlijke Naamwoorden als van eene Vrouw fpreekt? t Is immers naar den algemeenen en bekenden Regel, bij Moonen te vinden, en hiervoor aangeweezen, ontwyffelbaar waar, dat men met De Decker moet zeggen (*), De gcldelooze deugt mag somtijds bij geval En na veel zzveets en fijns bij '4 fobere getal Van hare kenner en zvat ijdel lofs gewinnen: Ma er, enz. Jls luck of geld verloopt, al houd de deugde ftant, Zoo fort de vrientfehap jlrax op haren neus in 't zand. Die O Volgens zijne RijmoefF. in zijnen Lof der Geldincht, bladz. 88, 95 en 91. 390 en 391.  78 TWEEDE Arbeid. Arend, een vogel. Arend, mans naam. Armoed, Armoede. Avond. B. Baard. Bad. Band. *Barend, mans naam. Zie Bastaard. *Bastaard of *Basterd. Ik kan hier niet voorbij aan te merken, dat onze meeste hedendaagfche Dichters en goedeSchrij vers met de fpelling van dit en dergelijk uitgaande Naamwoorden grootlijks in de war zijn: zommigedoen hen met Dof Tonverfchilliglijk, ande¬ ren altijd met T eindigen. Ook fchrijven zij, ontaarTc, rechtgeaarTe. Beter, dunkt mij, fchreef de Maaker van zeker Dichtftuk, dat hij den titel geeft, de ontaarDe Vader enz. Laat ons de eigenfchap van dit woord eens nagaan , of men daaruit leeren mogte, hoe men mag en moet fchrijven. Wij hebben, zo veel ik heb konnen onderzoeken, drie foortcn in deeze woorden te onderfcheiden, de i. is gemaakt van Zelfstandige Naamwoorden, als: Basl-aardt Land-aard, Spanj-aard. dc  VERHANDELING. 70 de 2.. van Bijvoeglijke, Blood-aard Gierig-aard Lui-aard. de 3. van Werkwoorden, Geeuw-aard Blaff-aard.Bhtteïd Grijns-aard. Nu komt het daar op aan te kunnen bepaalen, of dit aard in D of T moet fluiten, en of men fchrijve moge aar Den, ontaarDen, veraarDen, aarDig en aarDigheid, dan aarTen , ontaarTen, veraarTen , aarTig en aarTigheid? Ik oordeel, dat wij de letter D moeten bezigen, omdat C) Bladz. 59J. onze oude beste Schrijvers van geen onderfcheid in fpelling van aard, aarde, en aard, inborst, geweeten hebben, fchoon zij zulks in andere woorden maakten. De Heer Huydecoper, bij wien ik daarover dacht te recht te geraaken, helpt mij een weinig in zijne Proeve van Taal- en Dichtkunde (*), daar hij, over het woord ritsaard handelende, van geen onderfcheiden fpelling fpreekt, maar dat woord,met Geeraard, Gierigaard, Vroomaard, Goedaard, Eeiaard en Dron-  go TWEEDE Dronkaard in D eindigt. De Heer van Hoogstraten fchrijft ook, aarden, aardende, aardig, ontaard, ontaarden, doch men vindt ook bij hem, in zijn Nederduitfehe en Latijnfche Woordenboek aart, eigenfchap van iets, aart, inborst, aart, foort, en gierigaart , bet gene moet aangezien worden, als of hy aard en gierigaard met D gefpeld hadde, dewijl hij, om der uitfpraak wil, geen D tot fluitlctter gebruikte , gelijk wij nu om de Buiging doen. De Heer Halma is ook volkomen met mij eens, fchrij veüde aard, dar/, natuurlijke inborst, aarden, aardig, aardigheid, ontaarden, veraarden , gierigaard. En dat meer is, op- aart wijst hij ons naar aard. De Spraakkonftenaar Sewel fchrijft ook in zijne Geiiachtlijst Aardt. Daarenboven word ik in mijne fpelling gefterkt, door de Kamer in Liefde Bloeiende, welke in den aanvang haarer Letterkonftigc Tweefpraak zegt, basterd, van bast enaard , die niet na ht * pit maar na de bast aard, alwaar eerst het Zelfftandige Naamwoord aard,  VERHANDELING. Uê 'en daarna het Werkwoord aarchn ook beide met Dgelpeid worde. En keert men zich tot vroeger Taalkenners", zij zullen met ons overeenkomen. Immers KiLïaAn , die groote Taalkenner, fchrijft ook in zijn Etymologicüm, aerd. Ihdoles, natUra, ingenium, genius, derden hae den Vader. Patrisfarc, enz. derdigh , ingeniofus. Aerdigheydt. Venuftas, elegantia, &c. Gliierighaerd. Homo avarus. O niaer den. Degenerare. Ontaerdende. Degener. Veraerden. Naturam mutare. Ook zoude ik nog van hem kun¬ nen bijbrengen Leom/d, Vokkard, en meer andere woorden , indien deeze niet genoeg waren. Maar ik moest Oiize èweé Oude Hoofddichters niet vergecten. Ook deeze beidé Taakczdghebbers maaken geen onderfchcid in de fpellinge van ■aard, aarde, en aard, inborst. In de XVI Waar- neem ing OPDeHol. landscheTaal van den Heere Hooft treft men aard tweemaal aan, luidende, i, een man voorti, vaerende van , aerdt, liever een , man voortvaej rend vanaerdt" En de Heer van ue>(  $* f W E E Ü Ë den Vondel fchrijft in zijne Befpiegelingen van God en Godsdienst,ib. bl.46, Geen gelykaerdigheyS heeft ergens mee te ftrijden. Deeze evenaerdig- heyt grijpt plaets in Godt alleen: bl.50, De waenwijs, toen bedrog,enbaet-en ftaetzucht quam Terweerelt, en het volk van fimpelheit veraerde, bl.52, 1 : maer Godt blijft onbewogen , En wil veraerden noch verandering gedogen In zijn natuur; bl 54, Eene evenaerdightyt in deugden: 3 b. bl. 100, De duurzaemheit van'tgoudbehout nochtans haer waerde, En wijst op d'eetf- wigheit vanGodty die nooit veraerde, MaerSchepper blijft van 't gout, —. Poëzij,2d.bl.2<5o. Zij leert 'er naer Godts ftrengeRidders aerden, I d. bl. 562. Hij helpt de vroome in ftaet, en keert veraerde heeren. Op deezen voorgang dier Taalkundigen befluitik, dat Bastaar T, Gierig' aarT3 oniaarTe, en alk  VERHANDELING. alle andere woorden deezer foort, voor Taalfeilen in onze hedendaagfche Gefchriften dienen aangezien te worden; en dat men voortaan behoore te fchrijven BastaarD , Gierig' aarD, aar Den, aarDig, aarDigheid, ontaarDeu, veraarDen , enz. Laat mij hierbij nog deeze voegen, van Zelfftandige Naamwoorden, Engelhard. Engelaard. Everd. Ever- of Zivyn-aard. Hommer d. Rropperd. Leenderd. Leeuw. aard. Volkerd. Volk-aard. K ) veth. Spr. 2 d. i pr. bi. 320» F z Of zo dit laatfte van het Werkwoord volgen afftamt, dan zoude het moeten zijn volg-aard, en betekenen , een infchikkelijk , een volgzaam mensch. De Heer ten (*) Kate verklaart het door Volkraad. Raad des Volks. van Bijvoeglijke, Bleekerd. Doóverd. Doof-aard. Grysaard. Linkerd. Lomperd. Lompaard* Oudaard. PlaUerd. Plomperd. Reinard. Rein-aard. Rykerd. Ryk-aard. Scheelaard.  S4 TWEEDE Taaiaard. Taaiaard. Vrek. van Werkwoorden , Dronkaard. Druiperd. Klinkcrd. Knijperd. Krimperd. Stinkerd. Bed. Beeld. Beemd.; Behoud. Beleid. *Beraad. Berd. Befcheid. Beftand. Bewind. Bijftand. Bind, zie Bint, op de andere Lijst van Zelfftandige Naamwoorden. Blad van eene tafel. Blad van eenen hoorn. Blad van een hoek. *Blafferd, zie Bastaard! *Bleekerd, een foort van Wijn. Zie Bastaard: Blind, boegfprietzeil. Blind, een luik. Bloed. *Bloodaard, zie Bastaard1. Bod. *Bogaard, zie Boomgaard. Bond, zie Verbond. *Boomgaard. Boord, rand. Boord van een Schip. DeHeer Frans Burman heeft eene fraaie aanmerking oucrBakboord cnStuurboord i. deel, bl. 8. Bord. Braband. Brand. Brod. Brood. Bruid-  verhandeling; s5 Bruid. Duizend. Dwingeland , zie ook C. Heiland. Chocolaad, Chocolaa- ^" ~. , fG' *Eenbhd, ze' liaan.  92 TWEEDE i.iaan. Taeyaard. en eigenlijk het Tegen* ■ Homotenax,avarus, ivoordige Deelwoord Zie Bastaard. van het oude Werk- Tad. -woord Vijden, haa. Tand. *s«,ikvijd,ikveed, Tijd. geveeden. HetZelf- Tod. fiandige Naamwoord, *Toevloed. waarvan dit Werk- Tred. woord gemaakt is, hebben zvij nog béhouU, den, naamelijk: Vee-. de, het gene van goeUchtend of Ochtend. de Schrijveren ook ge-, bezigd wordt. V. Vloed. Vod. Vaard, gebruiklijk in "Volkerd, zie Bast' Dagvaard. aard, *Vagabcnd, onduitsch Vond. woord. Voogd. Veld. 'Voorraad, Verband. Voud, de fchuinte eens Verbod. beitels, die de fcherple Verbond. uitmaakt. *Verraad. Vreugd. Verftand. Vriend of Vijand, is afkom/lig, Vrind. •Vroorq.  VERHANDELING. 93 ♦Vroomaard, zie Bast- *Wolferd, s/eBastaard. aard. Wond. Vyand, zie Vijand. Woord, een naam of zaak, beftaande uit een of'meer le tier gr eeWaard, bedijkt land pen. aan eene rivier. Woord, het mannetje Waard, een herbergier, van een eendvogel. Wad, ook Wadde, Wad- Woud. te, ondiepte. ^Wreedaard, zfeBast Wald, zie Woud. aard. Wand, touwwerk van een Schip. Wand, een muur. Zie Zaad,graan. Z/'tfZaat Want op de Lijst van op de andere ZelfjtanZelffiandige Naam- dige Lijst, woorden. Zand. Wareld, Wereld. Zind, oudtijds Sind en Wed, zwem- of drink- Gefind; nu altijd Geplaats voor de paar- zin. Kiliaan fchrijft den enz. find, ghefind. Fa- Weed, Weede, eene milia. Zie ook de Bijplant. tekening des Heeren Wereld, Wareld. van Hasselt, op dit Wild, Wildgedierte. woord, in den nieuw Wind. uitgegeeven Kiliaan. Woerd, zie Woord. Zold, Zoldy, zie Sold. Zond |  94 TWEEDE Zond, eene engte, tus- *Zundvloed,s«Zond- fcheit de Noord- en vloed. Oostzee. Zwaad, zie Zwad. •Zondvloed. Zond be- Zwaard. tekende oudtijds Zee, Zwad, Zwade, eenre- gelijk ook Kiliaan en gel afgemaaid gras. anderen keren. Zweed, Volknaam. Zuid- Zwoord. Let wel. Alle dc Naamwoorden, die in heid uitgaan, heb ik wechgelaaten, dewijl zij alle in hunne Buiginge heDen hebben. Alle deeze Zelfftandige Naamwoorden maaken het Meervoudige Getal in jen, behalve deeze 9, welke de letter D aldaar verdubbelen. Bed. Bedden. KIad. Kladden. M"d- Mudden. Pad, een dier. Padden. Pad, een zveg, volgt de algemeeneBuiging, hebbende, Paden. Pod- Podden, Tad-  VERHANDELING. 95 Ta.i,een morsfig wijf. Tadden. Tod, vod. Todden. Vod. Vodden. Wed. Wedden. De 8 volgende maaken het Meervoudige* zeer verfchillende van de algemeene Buiginge. Berd. Berders. Blad. Bladers, in laagtn ftijl ook wel Bladen. Gemoed. Gemoederen. Ook Gemoeden, gelijk Vondel, Poëzij, 2 d. bl. 266, Met welk een wijsheit zvisige oneffene gemoeden , Gelijk te ft rijken. Kind. Kinders. Kleed. Kleeders. Let wel. Dekkleed heeft Dekkleeden. Lied. Liederen. Rad. Raders. Verraad,' Verraadingen, Ver- raaderijen. En  96 TWEEDE VERHANDELING. En deeze 4 zijn onregelmaatig in d« Buiginge* Gelid. Geleden. Lid. Leden. Smid. Smeden. Stad. Steden. L IJ S T  h IJ S T VAN ALLE DE BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN s en LIJDENDE DEELWOORDEN, DIE IN HUNNE BülGINGE EENE D HEBBEN» Deeze Lijst is niet alleenlijk volkomen j! maar te gelijk de Eerfte en Eenigfte van Bijvoeglijke Naamwoorden, zijnde deeze opgaaf van alle onze Spraakkonftenaaren (voor zo veel mij bewust is) niet enkel gedeeltelijk, maar geheel overgeflaagen. Bij den Heer ten Kate vindt men wel een Lijstje van de Zelfftandige (welker getal hiervoor door mij is opgegeeven, maar niet eéne van deeze foort. De Lijdende Deelwoorden hierin voor» koomende zijn met een * Harretje getekend, om hen van de anderen te konnen onderfcheiden. A. ♦Aanvaard, deelwoord danGEvaard, gelijk van Aanvaarden, niet de lieer Francais tial° G wd  98 TWEEDE ma m zijn Woordenboek fchrijft, Hij heeft die zaak ,, aanGEvaard, II s'eft chargé de „ cette affaire" Of de Leezer denken mogte, misfchien heeft die Woordboekfchrijver en anderen gelijk, zal ik berichten , dat de Klemtoon altijd valt op het Scheidbaar e, niet op het Onfcheidbaare, Voor zet fel, het gene ik federt de Uitgaaf mijner Verhandeling over de Voorzetsels heb opgemerkt , en dat ook de Heer ten Kate aanwijst. Op dat men mij duidelijk vcrflaan moge, zei ik hier het ge' zegde door een voor¬ beeld zoeken op te hel' deren. Vóórzeggen , iets voorfpreeken , en Voorzéggen, voorfpellen , verlchillen zeer veel in betekening. Op het eerfte Vóórzeggen valt de Klemtoon op het Voorzctfel vóór, en, op het tweede voorzéggen, op het Werkvooord. Zo nu de Werkwoorden met een Scheidbaar Voorzetfel, in het Lijdende Deelwoord, het Woordledeken GE aannemen, en zo de Werkwoorden met een Onfcheidbaar Voorze tfel dat Woordleed' je (in het participium pasfivum) niet gedoogen, volgens uitwijzens  VERHANDELING. 99 zeus mijner boveng- 'Begaafd. melde Verhand e- *Behaird. Linge, dan moeth.t *Behuisd. Lijdende Deelwoord *Bejaard. van Aanvaarden niet *Beleefd, heusch'. zijn AanGEvaard, *Be\eeïè, deelwoord van maar Aanvaard, bekeven. naardemaal de Klem' *Bevoegd„ toon niet op het Voor *Bevreesd. zet/el, maar op het 'Bijgenaamd. De Heer Werkwoord , valt. Hooft fchreefi Gebij- Immers het is de een- naamd. paarige tongval der Blijd. Nederlanderen te zeg- Blind. gen, Aanvaarden, o/Blond, geelachtig. Anvaarden, «/'e* dan- Blood, b fchroomd. Bij vaarden. verkorting zegt men wel Bloó, met een B. kapje boven de 6. Boud, ft out, roekeloos, *Bebl oed. eigenlijk geen Bijvoeg- •Beboezemd. lijk, maar een Bïf 'Bedaagd. woord, en in de zeg- •Bedaard, gelaten, ze- wijze, Boud fpreedig. ken, genoeg hij ons *Bedaard , Deelwoord bekend. Ook heeft men van Bedaar en* het in bald-d&ad'g 9 G a fchoon  i.oo TWEEDE fchoon van gedaante leerd. Zie ook Doorveranderd, behouden, leerd. Bal-daadig, (let ivel, *Doorgemengd, aanniel bald-) is hiervan houdende gemengd, onderfcheiden. ÏVant Zie ook Doormengd. ons boud, bald zegt *Doorgepriemd, aanroekeloos , en bal , houdende gepriemd, kwaad, boos. Zie Zie ook Doorpriemd. den Heer Huydeco- *Doorleerd. per hierover in zijne *Doormengd, ondereenProcve , bladz. 21. gemengd. Hieruit kan men op- *Doorpriemd , doorma aken , dat de Heer boord. Halma inzijnWoor- Dubbeld)£/'ge»////IDubdenbock, dit boud, bel. verkeerdlijk met T fchrijft, alwaar hij zegt: bout fpreeken, Enkeld, liever Enkel. (iout fpreeken, parler hardiment. . G- Breed* *Geaard van Aarden, jj naar iemand gelijken. Zie Bastaard, op de ♦Doorgeleerd , van Lijst der Zelfftandige Doorleeren, aanhou- Naamwoorden. dende leer en. * Geaard, voorzien van •Doorgeleerd, zeer ge- acjeren, *Ge  VERHANDELING, roi *Gebaard van Baaren. Oudtijds, ikbeer, ik bar, geboren. *Gebaard , die veel baards heeft. *Gehoeld van Boelen. Vondel zegt, Poczi], i d. bl. 783 , Het vleesch, wien 't zienelijk behaegt, Te weegh brengt dat d'onnozle Maegt Den Hemel zijn verzoek afflaet, En met de wecrelt boelen gaet. 1 *Gebraauvvd van Braau- zo gelegen is, als met baar, (doodbaar) paal, ftraat, zvaarvoor onze Stadgeriooten van de beide Eilanden meest aliijd zeggen, beer, peel, ftreet. En ik ixhrd in mijne meeninge door Kiltaan geperkt , welke in zijn Woordenboek niet heeft breeuwen , m tar enkel: brauwen i, Kalfaten.Gebreeuwd, zie Gebraauwd. wen, de naaden. van 'Gebrouwd. Zie van een Schip met werk dit iets naders in mijtoefoppen. Hiervoor neVerluindeling over Wordt gemeenlijk gc- de Werkwoorden, zegd, breeuwen, ge- 'Gegaggeld van gagge. breeuwd. Zo hééft kn, het geluid der het ook de Heer Hal- Ganzen. ma, en zelfs Win- *Gegoed. schooten. Ik denk, *Gehm-d,hard gemaakt, dat het met dit woord Zie ook Gehait 'op de G 3 an-  io2 TWEEDE anders Bijvoeglijke fchrijven, lk heb die Liist' rekening ten eerpen i ♦Gehoerd. Gekweten. Zieden •Gehoereerd. Zie lic* Heer Hutdecoper ï;^ Gehoerd, hierover, i„ zijne «Gekaard, van Kaar- Proeve, bl. 449. den, Wd kaarden. *Ge\eerd,veel weelende. *Gekamd, als; een ge- 'Geleerd van leeren. kamde Haan. *Geletterd. ♦Gekamd, van kammen. * Gemaald, gefchilderd. fGekofferd. Dit vindt Zie mijne Ferhandemen bij Vondel ge- Hng 0ver de Werkbrnikt in zijnePoëzij, woorden. Jd.bl.326, 'Gemeld van melden, Hervoert het Delf- iets noemen. fche Wet-orakel, *Gepoederd,geppeierd ^at van poederen, poeie- Geh.ffert, als een ren. kostelijken fchat. *Geredendvanredenent «Gekwiteerd, Basterd redenkavelen. woord. Bevrijd, vrij- "Geredeneerd Zie Ge gekend. FoorGekwi- redend. teerd moet men in *'Gereed, vaardig, bij goed H'dlandsch zeg* de hand zijn. gen, Gekweeten. En "Gereed van reeden gevolglijk zoude men klaarmaken. durven zeggen en * Gerekend, opgeteld. *Ge-  VERHANDELING. 103 •Gerekend, onder de in orde gebragt. asch bedekt. •Gevoederd, een kleed, ♦Gefchaard, vol fchaa- of iets anders met een ren binnen/lof benaaid. •Gefchaard, in benden *Gevoederd, vee van verdeeld. eeten en drinken voor* ♦Gefpeld van fpellen. zien hebbende. *Gefpeld van Jpelden, *Gevoêrd, s^Gevoeiets met eenfpeld vast derd. fteeken. *Gevoerd van voeren, 'Gefield, gegoed. overbrengen. •Gefield van /lellen. *Gewaardeerd, gefchat. •Getaxeerd, onduitsch Gezind, geneigd. Dit woord. Zie Gewaar- wordt nooit alleenlijk deerd, en Gefchat, in gebruikt, maar neemt de andere Bijvoeglijke een Bijvoeglijk woord Lijst. voor zich , dat de ge- •Getrotfeerd. Zie lic- zindheid of geneigdver in de volgende Bij- heid omfchri ft, als: voeglijke Lijst Ge- Eensgezind, Doopstrotst. gezind, Trouwens* «Gevederd. gezind. Zie ook van •Geveerd, zie Geve- dit ivoord op de Lijst derd. van de Zelfftandige •Gevleid , geliefkoosd. Naamwoorden , die Zie ook Gevlijd. in de letter T eindi- ♦Gevlijd, of gefchikt, gen. G 4 Ge-  ?P4 TWEEDE Gezond, i£ Gezwind, Glad, *Kond, dit wordt bij Goed. 'doen gevoegd, aldus: kond doen, aanzeg* H» gen , Jcliijnende uit dien hoofde eer eet} Hard. . Bijwoord, dan Bj. fHerkleed, zie ook O- voeglijk te zijn. •yergekleed. Koud. Kwaad. i. L. ?Ing;eland. Zie ook op Luidi de Lijst der Zelfftandige Woorden. M. ?Jngoed,^,0^/,Me - as: zeer^d. 0. liaan hield het daaivoor reeds ten zijnen n. tijde: zeggende in zijn j^0Ql j Etymologicum; In. edjeÜivis preepofitum q exponitur per valdè: ut in-arg, in-goed, *Onbeweegd. in-groen, in-quaed, *OndcrgeIegd , onder. P>foet: gefmeeten. *On-  VERHANDELING. 105, •Onderlegd , Onder- *Ongevlijd, niet in orde leid, iets onderno- gefchikt, men met bedachtzaam- *Ontaard van Ontaar- beid- den. Zie Bastaard op •Onderlegd, Onder- de-Lijst der Zelfftan- leid , voorzien zijn dige Naamwoorden. van kleederen enz. *Ontgoed. ♦Ondertekend , Onder. *Ontlood, eenig lood fchreeven, niet On- van een raam of dak dergetekend. afneemen. Zie ook •Ongelood, niet in lood Ongelood. gezet. Zie Ongeloot *Onverklecd. Zie ook op de andere Bijvoeg- Overgekleed. lijke Lijst. *OpgcfijId, opgeveegd. •Ongetadeld. Dit vindt Zie Opgevijld. .men bij Vondel, *Opgevijld, met een vijl aan het- einde der ijzer of faal glad- Vwrrede van de Wa- den. rande der Dieren, Oud. maer van den onver- *Overgekleed , her- ftandigen kan noch kleed. Zie ook Over- Apellis beeld, noch kleed. Homeri rijmen, niet 'Overgelegd, herlegd. ongelastert nocho«- Zie Overlegd enQn- getadelt blijven. derlegd. *Ongevleid, niet gel; f- *Overgefchaafd , her- kossd. fchaafdy niet gelijk G 5 de  lorj TWEEDE de Heer Halma O- Rond. verfchaafd : want Rood, over is hier een fcheid' - baar Voorzetfel. S. •Overkleed van Over- ~ , r, Schurfd, kleeclen, szcA ee« 0 , „ , Snood. kleed, andere kleederen hene, fo^fe/fc- u. ken. Zie ook Over- gekleed. *üitgefijld, fchoongt* *0 verlegd, overpeinsd. maakt' Zie ook Uit" Zfe Overgelegd en £eveild UitSe" co£ Onderlegd. viJld' •Overlood, iets met*VitgeveMxtekoopge. lood belegen hebben. bra&' Zie ook Ongelood. *Uitgevijld, met een vijl •Overfchaafd, verbe- uitg^old. terd. Zie ook Over- y gefchaafd, *Veraard van Veraarden. Zie Bastaard Rad. op de Lijst der Zelf. •Rechtgeaard. ZieBzst- ftandige Naamzvooraard, op de Lijst der den. Zelfftandige Naam- *Verkleed. Zie ook woorden. Herkleed, e»Over- Reed. gekleed. •Ver-  VERHANDELING. 107 •Verlood. Zie ook On- *Wederbaard van we. gelood. derbaaren, het gemoed *Vermeesterd,wrew/Yf hervormen. *Vermeesterd, geld aan * Wederge baard , op den Heelmeester be- nieuw gebaard. Zie taald. ook Wederbaard. •Verfpaad vanVerfpaa- *Wederlegd of den, uitflellen. *Wedergeleid,o/>nieuw ♦Verfpaad, Her f pit. gelegd. Zie ook We•Verweerd, ongedaan, derlegd. 'Verweerd, verdedigd. *Wedergezegd,herzegd. 'Verwijfd. Zie ook Wederzegd. •Verwoed. *Wederlegd , tegenge- 'Verzierd, Verdicht. fproken. Zie ookWe'Voljaard. dergelegd. 'Volleerd. *Wederzegd, weder- ♦Voorgezegd, iets ge- fproken. Zie Weder- zegd hebben, eer het gezegd. wierde nagezegd. *Welgefteld, gegoed. •Voortgezegd. Wijd. •Voorzegd, Voorfpeld.W'üdy woest. Zie ook Voorgezegd. Wreed. Vreemd. 2. "^roe^" *Zamengeaard,2/VBasf aard, op de Lijst der Waard, lief. Zelfftandige Naam- Waard, waardig. woorden. Hier*  ïo8 TWEEDE Hiertoe behooren ook nog de Werkende Deelwoorden (Participia adiva) van alle onze Werkwoorden, waarvan hier maar een enkel geplaatst is. Zij hebben en behouden de letter D, in de Buiginge, als zij als Bijvoeglijke Naamwoorden gebezig J worden, gelijk: Werkende is hctWcrklijke Deelwoord van het Werkwoord Werken, en als een Bij. voeglijk Naamwoord gebruikt wordende, zegt men, (In het Eenvoudige Getal ) De zverkenDe Ambachtsman is vergenoegd. Een werkenD mensch is vrolijk. (In het Meervoudige Getal.) De WsrkenDe Ambachtsmantien zijn vergenoegd. WerkenDe Menfchen zijn vrolijk. Zo is het ook gefteld met de Werkende Deelwoorden der Werkwoorden, die eeneT tot eene Wortelletter hebben. Zij nebben,' fchoon niet in het Tweede of Lijdende Deel-' woord, altijd in het Werklijke ook de D, en laaten zich gelijkh'jk verbuigen, bij voor* beeld: Let  VERHANDELING. 109 Let wel. Dit volgende heeft maar eene T tot wortelletter. (In het Eenvoudige Getal.) De praatenDe Man verkwist veel tijds. Een praatenD Man verkwist veel tijds. (In het Meervoudige Getal.) De praaien De Mannen verkwisten veel tijds. Praaien De Mannen verkwisten veel lij is. Dit laatfte voorbeeld heeft twee TT tot wortelletters. (In het Eenvoudige Getal.), De zit ten De Man wordt niet moede. Een zittenD Man wordt moede van het gemak. (In het Meervoudige Getal.) De zitten De Mannen worden niet moede. Z.ttenDe Mannen worden moede van het gemak. Alle deeze befchreeven Bijvoeglijke Naamwoorden en Lijdende Deelwoorden neemen eene enkele e in de Buiginge aan, behalve deeze navolgende, welke de letter D aldaar verdubbelen 1 (Bij-  ito TWEEDE VERHANDELING. (Bijvoeglijke.) Glad. Gladde. Rad. Radde. (Deelwoorden.) Gekladó Gekladde: Gered. Geredde. Gefchud. Gefchudde.' Verbed. Verbedde. Verbrod. Verbrodde. Gewed. Gewedde. LIJST  L IJ S .T van allé DE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN, die in hunne Buiginge de letter T hebben. Behalve de woorden, die in deeze Lijste met een * ftarretje zijn gemerkt j bedraagt mijn opgegeeven getal 559, en dat van den Heere (**) Ten Kate maar 185. A. Aagt, eener Vrouwe *Aanrecht,ofAanrecht^ naam, eigenlijk Aga- tafel. tha. *Aart, inborst, foort, Aagt, een appel. geneigdheid. Zie Aard, Aalst, een Stad iri op de Eerfte Zelfftan- Vlaanderen. dige Lijst. Aalst of Alst, liever Abt. Alfem. Acht, zorg, opzigt. •Aandacht. Acht, telwoord. Af- (*♦) Verhevene Deel der &ederd«itfche Spraaké, i deel, bl. 390 en 391,  ii2 TWEEDE Aflaat. Beest. Afuit, AtYuit,rglpaard. Bekomst; Agaat. *Belet. Albast. *Bent, zo noemt rneü Alft, zekere /lach van een Genootfchap van Visch. Schilderen te Rome. Alst, liever AKem, Ik denk, dat dit woord Ambacht. behoort op de Eer/ie Ambt. Lijst, als afkom/lig *Amiant. van Bende. Zie ook Angst. den Heer Frans Bur- Ast,'Smids, Smidswin- man, Aanm. i d.bl. kei. 20. 2 d. bl. 211. Averuit, eene foort van *Berecht. bittere Plant. Bergemot. ^ Berst, barst. ♦Befchot, affchutfel. Baat. Befchuit , afkomende Banket. van het Franfche Bis- 'Bankrot. cuit. tweebak. Barst. *Befchut. Bast. Best, oude Vrouw. Bayert, ^Beiert. Bet, Vrouwe naam, in Bedevaart ftede van Elizabeth. Becrebijt, een huis^ bui- Beurt. ten de Utrechfche Bevenaart, Beverne'-, Poort deezcr Stad. Kruid. Beiert."  VERHANDELING. «3 *Beiert. Boot, een Vaartuig, in *Bezit. het Meervoudige Ce- Biecht, tal Boots, gelijk ik Biest, eerfte melk, na reeds ia mijn Aandat eene koe gekalfd hangfeloverdeNaamheeft. woorden , achter de Biet, zie Beet. Verhandeling over de Bijt, wak, een gat in Voorzetfels , gezegd het ijs. keki &üd*. 47. ♦Bijvoet, St. Jans Bomfc\\€\t, eene Abtdij^ ■Kruid. digt hij Aken. *Bijzït. Borst. Bint, woord der Bouw- Bot, Platvisch. kunde. Bot, fcheut. •Biljet. Bot van de Boomen. Bit, gebit der Paar-Bot, Geldersch woord, den. Been. •Biet, blad van eene Bout. tafel. Zie op de eer- *Brazalet. fte Lijst. Brit, Engelschman. Bocht* Bronst, jagtigheid der Boert. wilde Beesten. Boet. Bruiloft. •Bonnet. •Bruinet, Bont. «Buffet; •Booswicht. Buit. Boot, jfuweeli Bult. H Burcht*  ii4 TWEEDE ♦Burcht is Burg, een Dorst. Kasteel. Dragt. But, een foort van fee- Drecht. Kiliaan zegt, nen kan. Oppidum forum aut Buurt. municipium merca- tu celebre. Bat is: C. een flad, markt of bevoorrechte ft ad door *Cabinet. koophandelvermaard. 'Cadet. •Dreigement, deeze uit- *Capot, overkleed. gang ment is een bas*Caraat, zeker gezvigt. terd. Beter fchrijft *Caviaart,. zekere kost men Breiging, Be- in Moscovien. dreiging. •Cement, tier as. Drift. *Civet. Droget, foort van- ftoffe. D. Drogist. Drosfaart. Damast. Drost. Diamant. Ducaat, Dukaat. Diemet. Duist, foort van Boek- Dicht, een dichtfiuk. weit. Dienst. 'Duimelot, eene oude Diest. bcnaaming, die men 'Doeniet, den kleenen Kinderen Doft, roeibank. aan den duim laat ga-  VERHANDELING, 115 geeven: waarbij de Dut. Moeders dit aardige deuntje verzonnen E. hebben, en die Wicht' jes loeren zingen, Echt- Duimelot, flikke- Eelt. pot, Lange pink, Eest, plaats, daar ds gouden ring, Kleine Brouwers het mout ding. droogen. Dit koddig zanget- Elft. je vindt men vermeld, Eist. in de Leeslesjes Engelzoet,ztf^^»jVe' voor Kinderen Ent, griffel. van drie Jaaren. Ernst. Te Deventer, bij Lu. Erwt, Ert, o/Erret. cas Leemhorst, 1780. Een Boekje, dat niet F. alleenlijk lief en mooi mag genoemd worden, *Faizant. maar ook zeer ge- *Falkonttet, een kleen fckikt en gepast Veldfuk. fchijnt, om zulke Faut, fout. jonge fchepjeltjes al Feest. lachende en /peelende Feit, daad', met leer en bezig te Fielt. houden. Fijt, zie Vijt." Duit. *Floret, garen of lint H 2 vad  ti5 TWEEDE van grove zijde ge- [ponnen. ♦Floret, een fhermde- gen. Fluit, 'Foliant. *Foret. Zie Fret. *Fort, eene flerkte. Fout, Faut. *Fregat. Fret, een foort van boortje. Fret, zeker dier. *Fnsket,drukkersraam. Fruit. G. Garnaat of Garnaal, zekere kleene Kreeft. Garst. Gast, een genoodigde. Gast, een Karei, een Werkknecht. Gat. •Gebit,. * Geblaat, het geluid der Schaopen. Gedicht, een vaars. Gedrocht. Geervliet, een flad. Geest. Geët,jaagerswoord, de plaats daar een hert weidt. •Gefluit. Gehucht. Geit. •Gekout, het gepraat. •Gekrijt, gehuil. Gelaat, wezen: Geit, gelte, het mannetje van Snoek of Baars. Gemagt.Kiliaan fchrijft Ghemacht. Virilia. Zie de Aant. des Heeren van Hasselt, op dit woord, in den onlangs uitgegeeven Kiliaan. Gcmeenebest. 'Gemuit. 'Genacht, wordt voor goeden nacht gebruikt. •Ge-  VERHANDELING. 117 *Genant, Ik fchrijflie-G&nt, hei mannetje van ver Genan, zonder de Gans. T, om dat de Heer Gevit,eenStadinFlaanvan den Vondel deren, het zo altijd gebruikt 'Gepraat. heeft. Gerecht. In zijne Poé'zij, 2 d. 'Gerit, gerij, bl. 186. 'Gernaat, zie Garnaat. Om de fnoepvogels Gerst, Garst. te zien uit de krie- 'Gerucht, kebomen, Gefchicht. Gelijk zijn Genan in 'Gefchut. d'oudeHovenvan Geflacht, afkomst. Romen, *Gefmijt. bl, 354, 'Geipot. , vergunt dat Gest of Gist. Koning, *Geut, zie Goot. Ontvouw voor *Gevaart, eigenlijk GeHaarlem zijn Ge- vaarte, een zwaar nan. ge/lel. bl 376, 'Gevecht. Die wenschtdat Ag- Gevest, nes, haer Genan, Gewest. Genet, een Spaansch 'Gewigt. Paard. Gewricht. Genoot, medgezel. Gewrocht. *Genot. Gezant. H 3 Ge-  3*8 TWEEDE Gezeet, Meeding. Gezigt. Gezindte. Het is genoeg bekend, dat dit woord eigenlijk eene genegenheid tot iets, tenen aanhang of na' volging betekent, en dat in den ruimen zin elk onderfcheiden gevoelen van het Christendom daardoor benoemd wordt, in plaatfe van met het Latijnfche woord Se&e. Het behoort eigenlijk niet hier op de Lijst, dewijl het in de zachte e eindigt; maar om dat ik geen andere gelegenheid heb, neem ik deeze, die mij gepast genoeg fchijnt, waar, om te doen opmerken, dat veelen dit woord ver- keerdlijk fchrijven, laatende de D uit de fpellinge, aldus: Gezinte. Dit woord, van een Bijvoeglijk tot een Zelfftandig Naamwoord gemaakt zijnde, moet haaren Bijvoeglijken fluitmedeklinker blijven behouden. De Lettergreep te, die bij ons de gelijke betekenis van den uitgang heid maakt, hervormt alle zulke in Zelfftandige, door zich daarachter te voegen, zonder echter eenige letter van huw nen Bijvoeglijken plaat te vcrwisfelen of te verwerpen. Zo heeft men vangroot, grootte, hoog,hoogte, wijd, wijdte,laag, laag-  VERHANDELING. 119 laagte, breed, breed- ver Korting van Marte, blind, blindte. garetha. Gevolglijk moet men Grift, greffel.] ook fchrijven, de Ge- Groet. zindte,«^ Gezin te, Groot, in den wisfelgelijk men zo ook in en rekenftijl een halve den daaglijkfchen ftijl ftuiver. Groot is ook zegt, de Gezondte, een Bijvoeglijk woord. •Gezucht. Zie op de volgende •Gezult. Liist' Gift, vergif. Grot. Gift, gaaf. Grut. Gist of Gestv Guit. Git, zekere fchoone Gunst. zwarte bergflof. ^ Goot. Gort. HaastGraat, been van den Haat. Fisch. *Habijt. Gracht. Haft>°f ze^er ^aS" Graft. leevend diertje. Granaat. Hacht, een dik ftuk. ♦Granit, oostersch mar- Hacht, een ongebonden mer. mensch. Greft, griffel. Handvest. Griet, zekere Visch. Harst, Osfeharst, rugGriet, Vrouvjenaam, ftuk van den Os. H 4 *Hars,  i2o TWEEDE •Hars, zeker vettig *Heremijt. vocht, dat uit de pijn- *Herout, heraut.' hoornen zijpt, moet Herfst. zonder t gcfchreeven Hert, een wild dier. worden , en behoort Hiacint. uit dien hoofde hier Hoest. Hoosvat. Hart, een deel van des Korst,??» foort van hees■ nwifchen lichaam. terbosch%kreupelbosch, Hecht of heft. ■ oudtijds horscht. Zie Helft. Kiliaan en des Hee- Hellefpont, eene engte ren van Hasselts der zee, nu de Bar- bijtekening op den flanellen genoemd. zeiven. Hemert, een kriek, ze- Hort, hun. ker diertje, daf zich Hot, het dikke van in de keukens en bak- melk. kerijen ophoudt, en Hottentot. een fterk geluid Hout. maakt. Houvast. Hemct, witte maluzve,llaht, fleekpahn. zeker kruid. Hulst, eene fta4. Hengst. Huspot, Heraut, herout. Zie lint. den Heer Frans Bürman Aanm. 2 d. $ M' 228, Impost. In-  VERHANDELJNG. m Inborst. Kamelot. Inkt. Kant. Inpost. , *Kapot. *Inftrument, onduitsch "Karaat. woord, werktuig, ge. *Karkant. reedfchap. Karoot, beet, zekere ^Intrest, Interes, on- wortel. duitseh woord,vrucht, Kast. inkomst. Kat. Inzigt. *Katteftaart , zeker kruid. J- Kazemat. Keest. Jagt, dejagttijd. %mkm, Jagt, een vaartuig. g^t. ^icht- Kist. ' Jucht. Kit. JUC' Klagt. '"Klant, s«Kalant. *K]imaat,climaatJuchtKaart. gefteldheid. *Kaasmat, Kaasvorm. Klinket. "Kabinet. Kloet. "Kadet. Klont. Kajuit. Kloot. *Kalant. Klucht. Kalot. Kluit. H 5 Knecht.  122 TWÉÉDE" Knecht, Knoest. Knoet. Knot. Het huisjejwaar- ■, in het Lijnzaad be■ {looien ligt. Zo ftaat 'er in den derden druk van des Heeren Halma's Woordenboek. •Koloriet. *Komeet. •Kompost, onduitsch ivoord, mengelfpijs, mengeldrank. Komst. Konfijt. Konst. Koot. Korent. Kornet. Kornuit, fpitsbroeder, makker. Korst. Kost. Kot, een flecht, vuil vertrek. Kout, praat. Kracht. Krat. Kreeft. Kreet. Krent. Krijt. I 'Kromhout. Kroost. •Kroot.. Zie Karoot. Krot. Kruizemunt, zeker kruid. •Kubit. Kuit. Kunst. Kust. Kut, laag woord. Onze oude Taaldoorgronder Kiliaan1 fchrijftKute i. Putteken, fcrobiculus. En daarop laat hij volgenliuten. Nuei. bus in fcrohiculum lu~ dere. Wijders leest men daar Kutte i. Kerte. Crena & cunnus  VERHANDELING. 123 mis enz. En op Ker- Lanterfant» te geeft hij de zélfde Last. verklaaring. Hieruit Lat. blijkt dan, dat dit *Latinist. •woord geen Engclsch *Lazaret. maar Hollandsch, en «Ledemaat. te gelijk ook vrij 011- Leest. der is, dan wij in 't 'Legaat. algemeen denkeu, Leist, leidfl, band, is Kwaart,Zeemanszvoord, onderfcheiden van Zie Winfchootcn, Kwant. Kwart. Kwast. Kwint, loosheid, ftreek. Kwint, in de Zangkunde. L. Labberlot, ftraalfchen- der. •Lampet. 'Lancet. •Landzaat. Z/eZaat. *Langet. *Lanspefaat. Lijst, een rand of boordfel, ook een naamrol. Echter vergisfen zich hierin veele, zelf Taalkundige, en fchrijven het eene voor het andere. Zo vindt men het ook in de Waar- SCHOUWINCE VAN DEN WELëDELEN ACHTB A AREN GERECHTE DEEZER Stad,van den %Pen Junij 1775 en 25 Junij 1778', tegen het losloopen der honden ,  124 TWEEDE den, waarin het bo- Lont. vengemelde woord'met "Loosdrccht. Zit ij, in plaatfe van met Drecht. ei, gebruikt wordt, Loot, fckeut, fpruit, „ zonder dezelve Lot, geval. „ aan een Lijst Lot in de lotery. „ of band vast te Lot, uitjpruitfel. „ houden." Lucht. Lemmet, het lemmet Luit. van de kaan enz. «Luitenant, onduitsch *Lemmer, van eeneii ivoord. Stadhouder, degen of mes, moet Plaatshouder eens zonder t gefchreevcn Hoofdmans, of van worden , en behoort den Gerechte, gevolglijk hier niet op Lust. de Lijst, Levant, een gedeelte M. van de Middenland- fheZee. *Maalflot, Knipflot. Licht Maastricht. ♦Lijftqgt. Maart. Lijnwaat. Maat, makker, Meerv. Lijst, rand, boordfel, Maats. Zie hiervoor naamrol. Zie ook op Boot, vaartuig, Leist. Maat om te meet en. Lint. Magiftraar. Eist. *Magneet. Magt.  VERHANDELING. 125 Magt. Moet, in deeze [preek- Malloot, gekkin. wijze, het is een 'Manifest , onduitsch moet. ivoord. Moot. *MargviQt,Margaretha Most. Markt. Mot, zekere [chiet- Mast. worm. Mat. Mot, a[val van hout. Meent, gemeente, een Mot, mist, nevel. pluk lands, waarop Mot, hoer. alle den inwoonderen Mout, gedroogde Gerst. eener plaatfe vrij/laat Zie ook Moud op de om hunne beesten te eerfle Lijst van Zelf- doen weiden. Jiandige Naamwoor- Meerkoet, een water- den. vogel. Muit, Vogelkooi. Zie Mest, drek. ook de Heer Frans Mijt, een derde van de Burman, Aanmerk. zv aar de eener duit. 2 deel, bl. 88. Mijt, een houtftapel. Munt, de plaats daar Mijt, een worm. geld wordt geflaagen. Milt. Munt, munte, zeker Minuut. kruid. Mist, nevel. 'Muskeljaat. Mist,drek. Zz'fMest. 'Musket. *Moerendrecht. Zie 'Muzikant. Drecht. N. Nacht.  iz6 TWEEDE N. Onverlaat,moedzvillige. Ooft. Nacht. Oogst. Nat. Nat is ook een Oort, een vierde gedeelBijvoeg/ijk Naam- te. Hiervan is ons %vm'd- Oortje, tzvee duiten. •Naiaat. Zie Zaat. Zie Oord op de eerfte Neet. Lijst. Nest. Opzet, voorneemen. Net, vischnet enz. *Opzigt. Neut. Zie Noot. «Oreillet, onduitsch Nicht. zvoord. Oorfterfel. Niet. 'Overlast, verdriet; Noest, kwast. moeite. Noot. *Overfchot. Nut. P. O. •Paaschbest, het beste *Oegst, Oogst. kleed. Olifant. *Payement, onduitsch *Onderzaat. Zie Zaat. woord, /{leen geld;, Ongodist. pasgeld. Ontbijt. *Pagadet. Ontzet. Pacht. *Onvrucht, of mis- Pakket, liever Pak. Pallet. •Pa-  VERHANDELING. 127 *Papendrecht. Zie woord. Lijder, Drecht. Peet. Papist. Perkament'Pergament» *Parkement. Zie Per- Pest. kament. *Piet, verkorting van •Parket. Pieter. ♦Parlement. *Piewit, anders Kje* •Parquit, eene foort van wit. kleen Papegaatje. *Piket, onduitschwoord. Part, trek, Hst. Piloot. Part, onduitsch woord. *Pimpernoot, pistache. Aandeel. Pint. «Paspoort, onduitsch *Piquet, onduitsch zvoord. Vrijgeleibrief, zvoord. Pasfaat. Pistolet. •Pasfant , onduitsch Pit, de Kern. zvoord. Een reizend Pit, merg. arm mensch. Plaat, een metaalen •Pasfement, onduitsch blad. woord. Boordfel. Plant, een afdruk. •Patent, onduitsch Plaat, eene Zandbank. woord. Open brief, Plakaat. zegt de Heer Hooft, *Plancet, onduitsch in zijne Nederland- zvoord. fche Historiën, bladz. *Planeet, 1140- Plant. ♦Patiënt, onduitsch Plat. ♦Plat-  J28 TWEEDE *Platvoet. Renbode. Neder- Plecht, Vestenis op een landfche Hist. bladz. huis. Schepenkennis. 601 en 1090. Plecht, het voor- en ach- Post, ftijl. ter dek van een vaar- Post van eene rekening, tuig* Post, of Pors, zekere Pleit, geding. kleene welfmaakende Pleit, een plat, lang Visch. De Heer Hal» Schip* ma heeft alleenlijk de Phgt. eerfte, maar Kiliaan Plint, een vlak ftuk in de beide fpellingen. de Lijstwerken. p0t. Poëet. Praat. Pont, een fchuit. Pracht. *Pontgast, een die, in Prat, Oorlogstijden, op <# Predikant* fchip- of fcheepbrug- 'Prelaat. gen dient. Prent. Poort. *Prevoost, Provoost* Poot. geweldige. *Port, bricfvracht. *Print. Zie Prent. *Pourtrait, onduitsch Profijt, woord. Konterfeit fel, Proost. afbezldfel van ie* *Propheet. mand. *Propoost, rede, ge- Vost. De Heer Hooft fprek. vertaalt dit door *Protestant, *Pro-  E R H A N D E L I N C 1291 *Provoost« Reet. Prut. Regent. Puist. ♦Regiment; Puit, Veenboer. *Reinct. Punt, /lip. 'Rcmonftxant , ond. Punt, Jcherptc. zvoord. Put. ♦Renegaat. ♦Ren^t. Q. *Rcquest , Verzoek- fchrift en Smeek"Quant. fchrift. *Quart. ' '-Respijt, onduitsch *Quint in de Zangkun- zvoord. Uitjlel. de. Rest. "Quotiënt, zvoord der Riet. Sijfjerkunde. Rijst. Zie verder op de K\v. Rinket, Rist. ° R. Rit. Roest. *Raamt of Raam, rRoet. Raat, honigraat. Kqp^eendier,. zMa& *Rabat. Rot ? eenc bende. Raket. • Rot, rottigheid. Rat, rot, in den daag-Ruit, zvijnruit. lijk fchen fprecktrant. Ruit, glasruit. ^echt- Ruit,'/4^^ l "' Rust,.  i3o TWEEDE Rust. *Scholfert, watervogel. Misjchieti moet dit geS. fchrteven worden fcholferD, en zoude Saayet. dan op de eerfte Lijst •Sacrament. beltooren te ftaan, on- •Salet. der het woord Bast- *Sant, Sanct, Saint, aard. een heilige. Schoot,offcheut (coup). *Savonnet , onduitsch Schoot, boezem. woord. Zeepbal. *Schorft. Zie Schurft. Schacht. Schort. Schaft. Schot, fchutting. Schat. Schot, fcheut, vaart, Schavot. voortgang. Schavuit. Schot, fchatting, als, •Scheepvaart. in deeze fpreekwijze, Scheet. Jchot en lot.0 Scheut. *Schotbout, ringbout. Schicht. *Schotfchrift. ♦Schildwacht. Schout. •Schipvaart. Zie Schrift. Scheepvaart. Schroot. Schoft, jchouder. Schuit. Schoft, lomp mensch. Schuifuit, nachtvogel. Schoft, vierde deel'van Schurft, fchurfte. een dag werks. Schut, gefchut. Zie Win-  VERHANDELING. 131 Winfchooten van dit Smient, halve endvogel, •moord, die zich daar- Smert. over fraai uitdrukt. Smet. Schut, fchot. Smout. *Schutgevaart, fchut-Snert, zegt men. ii gevaarte. Scheepskost , maar •Sekreèt, ond. woord. wat tvoord het is, *Sement, ticras. ■ weet ik niet. •Serjant, ond. woord. Snit. Dit heb ik ner•Serpent. gens anders gevonden, •Servet, ond. woord, dan bij Kiliaan,welFoor laken, volgens ke het vertaald door Dr. Meyer. Securicula. Het *Signet. fchijnt dus een kleene Süt. bijl te zijn, die veel •Sivet. naar een zwaluive- Sleet. fiaart gelijkt. Slet, ftons. Zie ook Snoet. Vleet. Snot. Sloot. Snuit. Slot. *Sodomiet. Smagt, de buik of rug Soldaat. eensPekelharings. Zie Soort. ook Kiliaan. Spat. Smalt,, zekere blaauwe Specht. verw*. *Speelnoot. •Smart. Zie Smert. Speet, een fokje. ï a Spelt,  132 TWEEDE Spelt, fpelte. Stift, punt. Spijt. Stoet. Spinet, eenfpeeltuig. Stoot. Spint, zekere maat, Straat. het vierde deel van Stront. een fchepel. Stroot of Spint van de boomen. Strot. Spit, fpade. Stuit. Spit, braadfpit. Stut. Spleet. *Subftituit. Splint, geld. Split. T. Sport. Spot. Taart. Spriet. *Tagent , Clavecim- Sproet. baaiswoord. ■' Sprot. 'Talent. Spruit. Tapijt. Spuit. *Tarbot. Staart. Tast. Staat. Teekt, hondsluis. •Stamet, zekere wollen Teelt. In den derden ftof. druk üan des Heeren *Steenruit. Halma's Woorden- Stelt, houten leen. boek ftaat TeelD. 'i Sticht.i Is bij mij echter bui- Stift, ƒ bisdom- ten twijfel, dat dit woord  VERHANDELING. 133 woord in de Buiginge Tint. de T heeft. 'Toelast, een groot Dit leert ons ook wijnvat, door zijn voorbeeld de 'Toert, ond. zvoord, Ltnceus onzer Taa- een pastei. Ie, de Heer van den Toet. Vondel, als hij in *Toe verlaat. V Meervoudige zegt, 'Toezigt. in zijne Bespiege- Togt, reis. lingen , 1, boek, Togt, wind. bl. 21, Toot, vrouzven hul/el. „ En 't water geven toppenant , dik „ elk, oockzon- Scheepstouw. „ der tegenfpor-*"101'111611^07^^00^- „ telen, r Tfal*® „ Haer teelTen:" TranL Trawant. en in den derden 1 reeft. Naamvalle, bl. 17, _ 1 rompet. „ In'tfcheppen,inTroost> „ de teelTe." Tucht_ 'Tekst. Tuit. Zie den Heer 'Tempeest. Frans Burman , 'Temperament. Aanm. 2 d. bl. 470, Tent. alzvaar men ook den Test. oorfproug van eene ■'Testament. Fontange, zeker kap. I 3 &  134 TWEEDE fel derDames,zal vin- * Verlet. den. Vernuft. *Tweedragt. Verfchiet. Tweefpalt. Verfchot. Twist. Verwant, Maag, bloed¬ vriend. U. , 'Verwijt. 'Verzet. •Uitzet. Vest. Utrecht. Vet. Vijt, zweer aan den top V. der vingeren. Vilt. Vaalt, een mesthoop, Violet, een bloem. een vuilnisvat. Violet, een kleur. Vaart. Violist. Vacht. Vleet, of roch. Vangst. Vleet, een foort van Vat. net. Veest. Vleet, een gereedfehap Vennoot, makker, deel- tot de vischvangst. genoot.ZieDr.Meyer Vleet, een menigte. over dit woord op Vei. Vleet, flet, flons. De nnut' //^wFransBurman Vent. heeft nog een ander •Verdriet. Vleet. Hij zegt, * Verlaat. Vleet, foort vaneen j'chuit.  VERHANDELING. 13^ fchuit.Flette. Aanm. I d. bl. 141. *Vlieboot, een kleene fluit. Vliet, riviertje. Vlijt. •Vloekverwant. Vloot. Vlot, fteiger. Vlucht. Vocht. *Voedervat. Voet. •Voorbaat. •Voordacht. •Voorzaat. Zz'eZaat. Vorst, koude. Vorst, opperrichel der dakpannen. Vorst, Trim. Vraat. Vracht. Vrat, beter Wrat. Vrijbuit, roof. Vrucht. Vuist. W. Wacht, de waak of de wacht hebben. Wacht, waak er. Walfchot. Zaad van Walvis fchen. Want, handfchoen. Want, vis/chers netten. Zie ook Wand op de eer [ie Lijst. *Weernat , gcftold vleeschnat. Weet, kondfchap. ♦Weetniet. Weit. •Welvaart. Wenst, aanwenning. West, het Westen. Wet. Wicht, kken kind. Wicht, een eiland in het noorderdeel van het Kanaal, of de Brittannifche zee. * Wighart ,fleenen hart, I 4 een  ï%6 T W E EDE e:n onbarmhartig Zcct. mensch. Zet. Wigt, gezvigt, Zicht, zcisfcn, 'Wijnruit. Zift. Winket. Zigt, gezigt. Winst. Zigt, woord van den Wit, doel. ' zvisfelft ijl. Worst. Zit, voor zitting, Wrat, vrat. Zot. Zout. Z. 'Zoutkeet, eene plaats. aaar men het zout Zaat, zitter , plaats- zuivert, houder, is bekend in Zucht, Landzaat, Nazaat, Zult. Onderzaat, en Voor- Zweet. zaat' 'Zwijndrecht. Zie Zeelt. Drecht. Alle deeze Zelfftandige Naamwoorden maaken het Meervoudige Getal met, en, daarbij te voegen, behalve deeze navolgende, welke de letter T verdubbelen, als; Balet. Baletten. Banket. Banketten. Bankrot. Bankrotten. Be-  VERHANDELING. 137 Belet. Bezit. Bijzit. Biljet. Bit. Bonnet. Borat. Bot, platvisch. Bot, van boomen. Bot, fcheut. Brit, volksnaam. But, een kantteken, Cabinet. Cadet. Dut. Floret, lint. Floret, een fchermde- gen. Fregat. Fret, een boor. Fret, een dier. Gebit. Genet. Genot. Git. Grot. Grut. Beletten. Bezitten. Bijzitten. Biljetten. Bitten. Bonnetten. Boratten. Botten. Botten. Botten. Britten. Butten. Cabine tten. Cadetten. Dutten. Floretten. Floretten. Fregatten. Fretten. Fretten. Gebitten. Genetten. Genotten. Gitten. Grotten. Grutten. I 5 Heil*  I3« TWEEDE Heilbot. Heilbotten. Hottentot. Hottentotten. Hut. Hutten. Jut. Jutten. Kabinet. Kabinetten. Kadet. Kadetten. Kalot. Kalotten. Kamelot. Kamelotten. Kapot. Kapotten. Kat. Katten. Kit. Kitten. Klinket. Klinketten. Knot, het huisje,waar Knotten. in het Lijnzaad be- flooten is. Kornet. Kornetten. Kot. Kotten. Krat. Kratten. Krot. Krotten. Kut, laag zvoord. Zie Kutten. hiervan iets naders op de voorgaande Lijst. Lancet. Lancetten. Langet. Langetten. Lat. Latten. Mat. Matten. Nat  VERHANDELING. 139 Nat heeft geen Meervoudig Getal. Net. Netten. Nut heeft geen Meervoudig Getal. Ontzet. Opzet. Overfchot. Pagadet. Pakket. Pallet. Parket. Pistolet. Pit. Plat. Pot. Put. Rabat. Raket. Rat, rot. Reinet. Rinket. Rit. Ontzetten. Opzetten. Overfchotten. Pagadetten. Pakketten. Palletten. Parketten. Pistoletten. Pitten. Platten. Potten. Putten. Rabatten. Raketten. Ratten. Rcinetten. Rinketten. Ritten. Rot, eene bende, heeft zelden een Meervoudig Getal. Salet. Schat. Schavot. Schot, bepiieting. Saletten. Schatten. Schavotten. Schotten. Schot,  r4o TWEEDE Schot, een fchoot. Schotten. Schut. Schutten. Servet. Servetten. Signet. Signetten. Slet. Sletten. Smet. Smetten. Snit. Zie hiervoor in de Lijst, wat dit zvoord betekent. Spat. Spatten. Spinet, een fnaarfpeel. Spinetten. tuig. °- Spit, of fpadc. Spitten. Spit, braad/pit, heeft in het Meervoudige Getal Speten. Split. Splitten. Sprot. Sprotten. Strot. Strotten. Stut. Stutten. Tarbot. Tarbotten. Trompet. Trompetten. Uitfchot. Uitfchotten. Uitzet. Uitzetten. Verlet. Verletten. Verfchot. Verfchotten. Verzet. Verzetten. Violet, een bloem. Violetten. Vlot. Vlotten. Vrat,  VERHANDELING. r4i Vrat, beter, Wrat. Vratten. Walfchot. Walfchotten. Wet. Wetten. Winket. Winketten. Wrat, o/Vrat. Wratten. Zeerat, zeerot. Zeeratten. Zet. Zetten. Zit, voor zittinggeno- Zitten. men. Zot. Zotten. En deeze Twee maaken het Meervoudige Getal met S: Boot, vaartuig. Boots. Zit den Heer Hooft , Brieven , 237, bladz. 196. Maat, makker. Maats. Zie den Heer Moonen , Spraakkonst, 2de druk, bl. 105, en Sewel, 4de. druk, bl. 168. Deeze Bijtekening op die Twee woorden heb ik reeds gemaakt achter mijne Verhan- de-  142 TWEEDE VERHANDELING. i*) Bladz. 47. deling over de Voorzetsels (*). Sedert is mij maats ook bij Vondel voorgekoomen, in Virgilius Eneas, 3 Boek, bl. 218, Schat geen tijtverlies hier zoo kostelijcky hoewel de maets u ftijf aenporren t om t'zeil te gaen, . EIJST  L IJ S T VAN ALLE Dl BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN en LIJDENDE DEELWOORDEN, DIE IN HUNNE BulGINGE DE LETTER T HEBBEN. A. •Afgefchroot, kunst- *Bemost, met mos bewoord, in het drijven wasfen. gebruiklijk. «Berucht. Befchoft, die van goede B. zeden is. Best, de fuperlativus, Bedeest, verzet, ont- of over/chrijdende fteld. traP van ha Bii' Beducht voeglijke Naamwoord _ , , *Bevorkt, gevorkt, ge- Behebt. r, . 7 Jpleeten, als: een beBeknopt. , ,, r vorkte klaauw. •Bekocht. Bewusti •Belust. Bloot. Bont,  144 TWEEDE Bont. *Doonverk t, do orgraa- Bot, /lomp. ven, uitgebeiteld. Bot, dom. «Doorwrocht, door* Bout, fout, behoort'op zverkt. de eer [ie Bijvoeglijke *Doorzocht , onderLift , want moet met zocht. Zie ook DoorD gefpeld worden, gezocht. gelijk daar te zien is. Driest, koen, fout. Zie *Bijgeweest,Deelwoord ook op Verdriest. van Bij-wezen of Bijzijn. E. D. Echt, zuiver, waar. Digt. G. 'Doorgekruist. Zie liever Doorkruist. *Gebloot van blooten, 'Doorgefpekt. Zie vellen bloot en. Doorfpekt. 'Gebluscht van blus- *Doorgewerkt, lang, fchen. op den duur gewerkt. «Geblutst van blutfen, Zie ook Doorwerkt, kneuzen. «Doorgezocht, lang- 'Geboft van boffen, duurig gezocht.. Zie ver duur en : bij den ook Doorzocht. Heer Hooft gebruikt. "Doorkruist. 'Geborst, groot van *Doorfpekt. borflen. 'Ge-  VER H ANDEU N G. faj *Gebridst van bridfen, harp zuiveren. Laarzen , ' fcheeps- *Gehart, moedig, dapwoord, in Jiede van per. Zie Gehard op geesfelen gebruikelijk, de voorige Bijvoeg•Gedeuvikt van deu- lijke Lijst, vikken, bier zonder "Gelieft moet zijn Gekraan uit eene ton heven. Zie ook Onttappen. heft en Opgeheft. *Gedokt, de fchepen m "Gekaart, met kaarten een dok opgelegd. gejpeeid. Zie ook Ge- «Gedokt van dokken, kaard. geld fchieten. "Gekloet van kloeten, •Gedorscht van dor- met eenen kloet eene Jihen. f ht/it voortduiven. •Gedorst van dorjten "Gelascht van ïasfchen. «Gedorst van durven. "Gelast van lasten, beZie liever Gedurfd veelen. op de voorige Lijst. «Gelijst, in eene Lijst e "Geducht. gèzèu "Gefrijt van /rijten, «Geilst, met lisfen ge' roosten, braaden. maakt. «Gegest van gesten , *Gemelt, gerst tot mout zieden, kooken. gemaakt. Zie Ge- «Gegist, bedacht, ver- ffleld op ds voorige. moed. Lijst. *Geharpt van harpen, "Gèmost van moeten, het hoorn door de liever moeten. Zie K- hter*  14*5 TWEEDE hiervan nader aan Heer Huydecoper hierhet einde des werks, 0ver in zijne Proeve *Gepast. vcin Taalkunde. •Geploot van ploot en, *Getrotst. de wol van de vach- 'Gevaat van vaaten , ten doen. in vaten gedaan. •Gerecht van rechten. *Gevat. •Gerecht, gerechtig, 'Gevlaakt van vlaawordt zelden ge- ken , IFolbereidersbruikt , doch is in woord, deeze zegwijze be- 'Gevlast van vlas/en, kend, de gerechte eene brandende behelp, geerte tot iets hebben. •Gereet van reeten , 'Gevlast van vlas/en, het vlas of kennip iet dat van vlas gereeten. fponnen is. •Geroest van roezen, *Gewascht, met wasch bij de roes verkoo- beflreeken. pen. *Geweest van 'wezen of Gerust , flil, vreed- zijn, is onbuigzaam, zaam. Het oude Deelzooord •Gefchat. deezes Werkwoords •Gefchroot. Zie Afge- naamelijk: Gewee- - fchroot. zen, gebruikt men nu •Geflabbakt, verflapt. in de Buiginge, als'. •Getrompet, liever de geweezen Ko- •Getrompt. Zie den ning, enz. ♦Ge-  VERHANDELING. 147, *Ge wrocht, gnverkt. ten, die nog ni:t drag*Gczet van zetten, ft el- tig zijn. len. *Gezet, dik. H. *Gezet, vastgefteld. *Gezout, moet zijn Ge- Heet. zouten, gelijk ook d: Hecbi, fterk, gaaf Heer TenKate heeft. Zie hiervan breedtr K. aan het einde dsf Verhandeling over JfKant, dat fraai flaat 4 Werkwoorden. ook van den wijn *Gezult van zulten, in- [weckende. zouten. Kort. *Git. Let wel, dit moet Kroest, in de Buiginge zijn gitten, gelijk de ft of- L. lijke adjccliva ge- fchreeven worden. Zie Laat. ook git op de Lijst der *Laatst, de ovcrfchrij. Zelfftandige Naam- dende trap van laat $ woorden. ]aat, hater, laatst. Groot. Zie ook Groot Lest, laatst. op de Lijst der Zelf Licht, helder. ftandige Naamwoor- Ligt, dat niet zwaar den. is. Gust, als: guste bees- K z M. Man-  i48 TWEEDE M. *Ongehart, lafhartig. Zie ook Gehart. Manhaft. *Ongelast. ZteopGc- Mat, moede, j ■jvj *Ongeloot, niet door het lot getrokken. Zie Naakt. Ongelood op de eerfte Naast. Bijvoeglijke Lijst. Nat. *Ongemelt, nog niet tot Net, zindelijk. mout gemaakt. Zie Nut. ook Gemelt. *Ongewascht, niet met wasch beftreeken. *Omgevat, op eenean- "Ontheft moet zijn dere wijze gevat. Zie Ontheven, dewijl het Omvat. tm Ongelijkvloeiend "Omgezet, op etne an- Werkwoord is, engedere wijze gezet. boogen wordt, ik ont- ♦Omgezet, geld omge- hef, ik onthief, ontzet. Zie ook Omzet- heven. *Omvat, ergens mede "Onzacht, heter dan bezet. *Onzaft. * Omzet of Omvat. "Opgedriescht van Op*Onbekracht. Zie ook driefchen, de geesten Onbekrachtigd op de der verftorvenen uit eerfte Bijvoeglijke den afgrond opvloeLijst. ken, *Op~  VERHANDELING. 149 "Opgeheft, moet zijn Stout. Opgeheven , deivijl Strikt. het een Ongelijkvloei- end Werkwoord is. x' Zie ook Geheft en „ . , . . , . ; 1 aneit, bruin geel. Ontheft. s 7. , , , , *i zamengebragt. Z/ lyf en Vocatyf niet onderfcheijden wor5, den. Maekt het opfchrift van eenen Brief: honorifico Domino, Erntfeste Heere, dit „ erntfeste kan zo wel voor Vocatyf als voor Datyf genomen worden." De LXXVIIIfte Waarneeming is van deezen inhoud: „ Declinatio fubftantivi & adjeclivi. Sing. een groot man , eens grooten mans , eenen grooten manne , eenen grooten man, (*) O groote man, eenen GROOTEN man Oft' manne." De (.*) De Leezer gelieve deezen Naamval te Yergelij- K o ken,  VERHANDELING. 165 De Heer Ten Kate is daarvoor ook. Hij geeft eene Naambuiging met het Bepaaiende Lidwoord en het Bezittelijke Voornaamwoord , en zegt in den Eerften Naamval (*): „ de grootE man, mijn grootE man." en vervolgens aan den Vijf den Naamval koomende, leert Hij: „ Voc: Even als de Nomin: mits de agterlatende." Gevolglijk moet men met hem zeggen, o grootE man» Daarop laat hij de Buiging van het Onzijdige Naamwoord Kind volgen, en fchrijft in den Eerften Naamval, ,, Het grootE Kind," cn in het vervolg zegt hij weder ? „ Voc: als de Nomin: dog zonder Het." men moet dus ook zeggen, o grootE Kind, De ken, met mijne aanmerking over des Heeren Moonr.NS 0 jong Kind cn e boorend Kind, in de volgende zesde Zinafdeelinge, bladz. 167. {+] Verh. Deel der Nederd. Sp. I d. bl. 33S. L 3  166 DERDE De Heer Sewjel fchrijft ook (*) in het "Manlijke Geflacht, „ o vroomE man, o groenE boom." doch in het Onzijdige Geflacht verfchilt hij. De Heer Mochten (f) leert ook in den Vijfden Naamval des Manlijken Geflachts, vroomE man, en ook in het Onzijdige Geflacht, JONGE ktnd. en in zijn XXXïfte Kapittel wederom in het Manlijke Geflacht, o hoorendE man. en in het Onzijdige Geflacht, bladz. 23,?, o hoorendE kind. Men zoude kunnen zeggen,dat dcezo laatfte Heer ook fchrijft, jon-g K,nd, en o hoorend Kind, als in zijn Werk, bladz. 114 en 237 te zien is, doch dan buigt hij daar met het Onbepaalende' Geflachtwoord een, en dan moet men in den eerften Naamval zeggen, een (*) Spraakkons», 4de druk, bl. 227. (t) Spraakkonsc, Kap. ig.  VERHANDELING. 167 (*) een jong kind, een hoorend kind, zonder E achter het Bijvoeglijke Naamwoord, en gevolglijk ook tri den Vijfden Naamval, o jong kind , o hoorend kind , indien deeze bekend ware, gelijk de Schrijver meent. Deeze bij mij hooggcfchatte Heer heeft zich, als ik het zeggen moge, daar vergist. Immers kan bij het Onbepaalende Geflachtwoerd een , eene , een , geen Vocativus piaats hebben ? Zo ras men iemand aanfpreekt of roept, is onze zegwijze niet Onbepaaldlijk, maar Bcpaaldlijk, cn gevolglijk een der zes deelcn van dcDeclinaticndiemet de Articulis Dcfmitivis gedecHneerdworden, als ik mij zo eens moge uitdrukken. Dee- (*) Ik zeg, dat het Bijvoeglijke dan zonder E moet eindigen , om dat zulks onze groote taalregel over het algemeen verëischt. Een andere of kleenerregel toont dat zomtijds die verlenging mag en moet gebruikt worden in het Manlijke Geflacht, dewijl wij daardoor een tweederlei uitdrukking doen. Zo zegt , een zoet vryer, een die zoetlijk vrijt, en een zoetE vryer, een jongetje, dat zoet en braaf is, welke keurige onderfcheiding men bij den Heere fm Kate zien kan, 1 Deel, bl. 369. L 4  x63 DERDE Deeze Schrijver, dit mag ik niet vergeeten te zeggen, leert ons ook zo min als de andere Taalkundige de Meervoudige Buiging van die Onbepaalende Geflachtwoorden, Geen van alle fchijnt daaraan gedacht te hebben. Men vindt bij hen wel, een vroom man, eene vroome vrouw, een vroom kind, enz.; maar het Meervoudige Getal blijft achterwege, even als of wij het niet noodig hadden, noch gebruikten. De Taalkundige zal hierom niet onnoodig oordeelen, dat ik die Buiging in dit Vertoog opgeeve. Ook is het zeer te verwonderen, dat onze Spraakkonftenaars zo fpaarzaam in voorbeelden zijn van Zelfftandige en Bijvoeglijke Naamwoorden bij eikanderen. Ware dit zo niet, men zoude in de Buiging van de Onzijdige Naamwoorden ook eenpaariger zijn en niet fchrijven, Het Godltjk Gpperzvezen] Het Allerheiligst Geloof, Dit volmaakt (luk\ Dit heilig Wezen, Dit rijk Am f er dam, Dit voltooid werk, Dat zedig mensch, Dat fchoon Alkmaar, zonder het Bijvoeglijke in E te laaten uitgaan. De Heer Moonen fchijnt zelfs te veronder.  VERHANDELING. 160 derftellen, dat dc Bijvoeglijke Naamwoorden, in deezen gevalle, niet altemaal in E moeten uitgaan. Want hij zegt, onder het Vijfde Taaldeel, in zijne Spraakkonfte, Rapittel XXXI (*): „ Doch in het Onzijdige Geflacht wordt „ achter het Geflachtvvoord Het tot den ., uitgang in T de E wel aengenomen; als. „ Het Verwoeste Lant, Het Gefloop te Schip. „ en met veranderinge der T in D, Het ,, GezaeideKoren, Het Gemaeide Gras, Het,, Beminde Kint." Ik geloof, dat het hier niet kwaalijk zal voegen;, het eene of andere Naamwoord in de Drie onderfcheiden Geflachten, in de Zes Naamvallen, tot een Voorbeeld, te verbuigen, waardoor men gemaklijker over het verhandelde zoude kunnen oordeelen. Ik verkies ten deezen einde de woorden Man, Vrouw en Kind, en het Bijvoeglijke groot, dat ik in alle de drie Buigingen zal behouden , om dat de kennis daardoor gemaklijker ter bevattinge wordt, gelijk ik ook ten zelfden einde alle de voorige gegceven voorbeelden zal herhaalen. De (*j Spraakkunst, 2de druk, bl. 243. L 5  ifb DERDE De Bepaalende Geflachtwonrden zijn Ds, De en Ha, en de OnbepaalendeEsn, Eene en Een. I. Voorbeeld van een Zelfftandig en Bijvoeglijk Manlijk Naamwoord, met het Bepaalende Geflachtwoord DE. Eenvoudig. Meervoudig. 1. Be groote Man. i. De groote Mannen. 2. Des grooten Mans. i. Der groote Mannen. 3. Den grooten Manne. 3. Den grooten Mannen. 4. Den grooten Man. 4. De groote Mannen. 5. O groote Man. 5. 0 groote Mannen. 6. Fan den grooten Manne' 6. Fan de groote Mannen. Aldus ook in den Eerften Naamval, de deugdzaame Man, de minschlievende Regent, de edele grootachtbaare Heer, de almagtige, de eeuwige God, de genadige Vader, de barmhartige Vader, de rechtvaardige Rechter, de naarflige Vader; en in den Vijfden Naamval ook: 0 deugdzaame Man, 0 menschlievende Regent, 0 edele grootacktbaare Heer, 0 almigtige, eeuwige God, 0 genadige Vader, 0 barmhartige Vader, 0 rechtvaardige Rechter, 0 naarflige Vader, Voorbeeld met hetOnbepa alende Geflachtwoord EEN. Eenvoudig. Meervoudig. 1. Een groot Man. j; Groote Mannen. 2. Eens grooten Mans. 2. Van groote Mannen. 3. Eenen grooten Manne. 3. Aan groote Mannen. 4. Eenen grooten Man. 4. Groote Mannen. 5. Let wel. Ontbreekt 5. .' 6. Vaneenen grooten Manne 6. Van groote Mannen. II. Voor-  VERHANDELING. 171 ïl. Voorbeeld van een Zelfftandig cn Bijvoeglijk Vrouwlijk Naamwoord, met het Bepaalende Geflachtwoord DE. Eenvoudig. f. De groote Vrouw. '2. Der groote Vrouwe. 3. Acm de groote Vrouwe. 4. D: groote Vrouw. 5. O groote Vrouw. 6- Van de groote Vrouwe. Meervoudig. 1. De groote Vrouwen, 2. Der groote Vrouwen. 3. De groote Vrouwen. 4. De groote Vrouwen. 5. O groote Vrouwen. 6. Van de groote Vrouwen. Zo ook in den Eerften, de naarflige Moeder, en |n den Vijfden Naamval, o naarflige Moeder. Voorbeeld met het Onbepaalende Geflachtwoord EENE. Eenvoudig. Meervoudig. 1. Eene groote Vrouw. J. Groote Vrouwen. ' 2. Eener groote Vrouwe. 2. Van groote Vrouwen. 3. Eener (of aan eene) 3. Aan groote Vrouw:::, groote Vrouwe. 4. Eene groote Vrouw. 4. Groote Vrouwen. 5. . . Ontbreekt. 5 6. Van eene groote Vrouwe. 6. Van groote Vrouwen. III. Voor-  17* DERDE III. Voorbeeld van een Zelfftandig en Bijvoeglijk Onzijdig Naamwoord, met het ~ Bepaalende Geflachtwoord HET. Eenvoudig. Meervoudig. 1. Het groote Kind. i. De groote Kinders. 2. Des grooten Kinds. 2. Der groote Kinderen. 3. Den grooten Kinde. 3. Den grooten Kinderen. 4- Het groote Kind. 4. De groote Kinders. 5- O groote Kind.. . 5. O groote Kinders. 6. Van den grooten Kinde. 6. Van de groote Kinderen. Aldus ook in den Eerften Naamval: Het drieëenige Opperwezen, Het aanbiddelijke Opperwezen , Het ontfermende Opperwezen, Het naarflige Kind • en in den Vijfden Naamval ook: 0 drieëenige Opperwezen, 0 aanbiddelijke Opperwezenl e ontfermende Opperwezen, 0 naarflige Kind. Voorbeeld met het Onbepaalende Geflachtwoord EEN. Eenvoudig. Meervoudig. 1. Een groot Kind. 1. Groote Kinders. 2. Eens grooten Kinds. 2. Van groote Kinderen. 3. Eenen grooten Kinde. 3. Aan groote Kinderen. • 4. Een groot Kind. 4. Groote Kinders. 5- Ontbreekt. 5 6. Van eenen grooten Kinde. 6. Van groote Kinderen. Nu  VERHANDELING. 173 Nü verkrijg ik, als 't ware van zeiven, gelegenheid tot de Buiging van de Bezittende Voornaamwoorden MIJN, MIJNE, MIJN; UW, UWE, UW, en ZIJN, ZIJNE, ZIJN; waarover ik voorhene verlangd heb mijne gedachte te mogen zeggen. De Heer Balthazar Hoydecoper keurt de zegwijze, mijn zoetE kind (*), in den Heere ten Katje af, oordeelende dat het Bijvoeglijke Naamwoord niet in E mag uitgaan , verwerpende, op dien gelegden grond fteunende, eene menigte van plaatfen uit de Werken onzer beste Dichteren. Eerst een goed getal van onzen grooten Vondel, daarna van Moonen, Antonides, Hoogvliet, B. vollenhove, L. BaKE, FrANS van Hoogstraten, David van Hoogstraten, Jan van Hoogstraten , ten Ka te, en van de Vertaalers van den Bijbel, wenfehende ten Hotte, dat „ deeze overblijf,, fels der boerfche oudheid" (aldus drukt zich Zijne Welëd. uit.) „ geheel ten lande „ mogen uitgedreeven worden." Men (*) Proeve van Taal- en Dichtkunde, bl. 102 en 193, en Ten Kate, 1 d. bl. 365.  m D E R D Ë Men nccme het mij niet kwaalijk, als ik den Heer. Huydecoper, wlen ik zo hoog fchat als iemand kan denken, hier tegenfpreeke. Ik zal de reden van zijn ongelijk zoeken in te brengen, en daardoor trachten te zeggen, het gene' de Heer ten Kate wel veronderfteld, maar niet gezegd heeft. De Bepaalende Geflacht woorden, de, de, en het, gebruikt wordende, bedoelt men bepaaldlijk een perfoon of zaak in onze zegwijze, dat door deOnbepaalende, een, eene en een , niet gefchiedt. Nu ftaat te beöordeelen, tot welke Naambuiging men de Bezittende Voornaamwoorden te brengen hebbe? of tot de Eerfte, of tot de Tweede? Men behoeft immers geen oogenblik tc twijfelen. Het fchijnt van zelve te fpreeken , dat deeze Voornaamwoorden in de Buiginge even zo moeten behandeld worden, als de Bepaalende Geflachtwoorden. Als men zegt, mijn Vader, mijne Moeder, mijn Kind, fpreekt men immers zo be-  VERHANDELING. i?g bepaaldlijk als gedaan kan worden? Hadde de Heer ten Kate bij zijne Naambuiging, mijn zoete Kind, gezegd: deeze Buiging behoort tot die der Bepaalende Geflachtwoorden, vertrouw ik vastlijk, dat deHeerHuy. decoper zich zo zeer niet zoude vergist hebben. Laat mij nu de Buiging deezer Voor-, naamwoorden, met een Zelfftandig en Bijvoeglijk Naamwoord hier opgeeven. Ik zal enkel bij dit zoete Bijvoeglijke in de ganfche buiginge blijven, in alle de Geflachten.  i?6 DERDE Voorbeeld van het Bezittende Voornaamwoord MIJN. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Mijn zoete Man. Mijne zoete Mannen. 2. Mijns zoeten Mans. 2. Mijner zoete Mannen. 3- Mijnen zoeten Manne. 3. Mijnen zoeten Mannen. 4. Mijnen zoeten Man. 4.- Mijne zoete Mannen. 5- O zoete Man. s. 0 zoete Mannen. 6. VanmijnenzoetenManne 6. Van mijne zoete Mannen. MIJNE. Vrouwlijk Vrouwiyk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Mijne zoete Vrouw. 1. Mijne zoete Vrouwen. 2. Mijner zoete Vrouwe. 2. Mijner zoete Vrouwen. 3- Mijner zoete Vrouwe. 3. Mijne zoete Vrouwen. ■ 4- Mijne zoete Vrouw. 4. Mijne zoete Vrouwen. 5- O zwfe rrotw. 5. O zoete Vrouwen. 6. Van mijne zoete Vrouwe. 6. Van mijne zoete Vrouwen. MIJN. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig, r. Mijn zoete Kind. r. Mijne zoete Kinders. 2. Mijns zoeten Kinds. 2. Mijner zoete Kinderen. 3- Mijnen zoeten Kinde. 3. Mijnen zoeten Kinderen. 4. Mijn zoete Kind. 4. Mijne zoete Kinders. 5- O zoete Kind. 5. O zoete Kinders. Van mijnen zoeten Kinde. 6. Van mijne zoete Kinderen. Voor*  VERHANDELING. 177 Voorbeeld van het Bezittende VoornaamwoordUW. Manlijk Manlijk Eenvoudig-. Meervoudig. 1. Uw zoete Man. r. Uweozoete Mannen. ■ 2. Uws zoeten Mam. 2. Uwer zoete Mannen. 3. Uwen zoeten Manne. 3. Uwen zoeten Mannen* 4. Uwen zoeten Man. 4. Uwe zoete Mannen. 5. O zoete Man. 5. O zoete Mannen. Fan uwen zoeten Manne. 6. Van uwe zoete Mannen; UWE. Vruuwlijlt VrouwlijK Eenvoudig. Meervoudig, ï. Uwe zoete Vrouw. f. Uwe zoete Vrouwen: 2. Uwer zoete Vrouwe. 2. Uwer zoete Vrouwen. 3. Uwer zoete Vrouwe. 3. Uwe zoete Vrouwen. 4. Uwe zoete Vrouw. 4. Uwe zoete Vrouwen. J. O so«s Vrouw. 5. O so«e Vrouwen. t- Van uwe zoete Vrouwe. 6. Van uwe zoete Vrouwen; UW. ün2;Ljdi3 Onzijdig Eenvoudig.- Meervoudig. i. Uw zoete Kind. j. Uwe zoete Kinders: ï. Uws zoeten Kinds. 2. Uwer zoete Kinderen, 3- Uwen zoeten Kinde. 3. Uwen zoeten Kinderen, 4- Uw zoete Kind. 4. Uwe zoete Kinders. 5- O zoeje Kind. 5. O soete Kinders. *. Van tiwei, zoeten Kinde. 6. Van uwe zwteKinderen; M Voor.'  *?S DERDE Voorbeeld van het Bezittende Voornaamwoord ZIJN. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. I. Zijn zoete Man.o t. Zijne zoete Mannen. i, Zijns zoeten Mans. i. Zijner zoete Mannen. 3. Zijnen zoeten Manne. 3. Zijnen zoeten Mannen. 4. Zijnen zoeten Man. 4. Zijne zoete Mannen. 5. O zoete Ma». 5. O zoete Mannen. 6. Fan zijnen zoetenManne. 6. Fan zijne zoete Mannen. ZIJNE. Vromvlijk VrouwlijK Eenvoudig. Meervoudig. 1. Zijne zoete Frouw. j. Zijne zoete Frouwen. 2. Zijner zoete Frouwe. 2. Zijner zoete Frouwen. 3. Zijner zoete Frouwe. 3. Zijne zoete Frouwen. 4. Zijne zoete Frouw. 4. Zijne zoete Frouwen. 5. O zoete Prozni'. 5. O zoete Frouwen. 6. Fan zijne zoete Frouwe. 6. Fan zijne zoete Frouwen. ZIJN. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig. 1. Zijn zoete Kind. j. Zijne zoete Kinders. 2. Zijns zoeten Kinds. 2. Zijner zoete Kinderen. 3. Zijnen zoeten Kinde. 3. Zijnen zoeten Kinderen. 4. Zijn zoete Kind. 4. Zijne zoete Kinders. 5. O zoete jPCijjrf. 5. O zoete Kinders. C. Fan zijnen zoeten Kinde. 6. Fan zijne zoete Kinderen. Ik  VERHANDELING. i79 Ik meen, dat ook aldus moet geboogen worden het Bezittende Vrouwlijke Voornaamwoord HAAR, HAARE, HAAR. Laat mij nu een ander Zelfftandig en Bijvoeglijk Naamwoord neemen. HAAR. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Haar braave Zoon. i. Haare braave Zoons. 2. Haars braaven Zoons. 2. Haar er braave Zoonen. 3. Haaren braaven Zoone. 3. Haarcn braaven Zoonen. 4. Haaren braaven Zoon. 4. Haare braave Zoons. 5. O braave Zoon. 5. O braave Zoons. 6. Fan haaren braavenZoone 6. Fan haare braave Zoonen. HAARE. Vrouwlijk Vrouwlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Haare braave Dochter. I. Have braave Dochten. 2. Haarer braave Dochtere. 2. Haarer braave Dochteren. 3. Haarer braave Dochtere. 3. Haare braave Dochteren. 4. Haare braave Dochter. e 4. Haare braave Dochters. 5. O èraai'e Dochter. 5. O Jfaay» Dochters. é. Fan haare braaveDochter. 6. Fan haare braave Dochteren. HAAR. Onzijdig Onziidig Eenvoudig. Meervoudig. 1. Haar braave Wicht. 1. Haare braave Wichten. 2. Haars braaven Wichts. 2. Haarer braave Wichten. 3. Haaren braaven Wichte. 3. Haaren braaven Wichten. 4. Haar braave Wicht. 4. Haare braave Wichten. 5. O braave Wicht. 5. O fcraaw Wichten. 6. /rrt,-2 //wen braaven 6. Fan haare brawe Wich- Wichte. ■ ten. M 2 Zo  iSo DERDE Zoo ook de Meervoudige Bezittende Voornaamwoorden ONZE, ONZE, ONS. ONZE. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. T. Onze achtbaare Vader, i. Onze achtbaare Vaders, i. Onzes achtbaaren Vaders. 2. Onzer achtbaareVaderen. Onzen achtbaaren Vader. 3. Onzen achtbaaren Vaderen. 4. Onzen achtbaaren Vader. 4. Onze achtbaare Vaders. 5. O achtbaare Vader. 5. O achtbaare Vaders. 6. Van onzen achtbaaren 6. Van onze achtbaare Va- Vadcr. deren. ONZE. Vrouwlijk Vrouwlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Onze achtbaare Vroed- r. Onze achtbaare VrneiV fchap. fchappen. 2. Onzer achtbaare Vroed- 2. Onzer achtbaare Vroed- fchappe. fchappen. 3. Onzer achtbaare Vroed- 3. Onze achtbaare Vroed- fchappe. fchappen. 4. Odze achtbaare Vroed- 4. Onze achtbaare Vroed- fchap. fchappen. 5. O achtbaare VrocJfchap. 5. O achtbaare Vroedfchap- ® 'pen. 6. Van onze achtbaareVroed- 6. Van onze achtbaareVroed- fchappe. fchappen. ONS. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig, r. Ons achtbaare Gerecht. 1. Onze achtbaareGerechten. 2. Onz:s achtbaaren Ge- 2. Onzer achtbaare Gerech- rechts. ten. 3. Onzen achtbaaren Ge- 3. Onzen achtbaaren Ge¬ rechte, rechten. 4. Ons achtbaare Gerecht. 4. Onze achtbaareGerechten 5. O achtbaare Gerecht. 5. O achtbaare Gerechten. 6. Van onzen achtbaaren 6. Van onze achtbaare Ge- Gerechte, rechten. las-  verhandeling: is* Insgelijks HUN, HUNNE, HUN HUN, Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Hun vrije Burg. i. Hunne vrije,Burgen, 2. Huns vrijen Burgs. i. Hunner vrije Burgen. 3. Hunnen vrijen Burge. 3. Hunnen vrijen Burgen, 4. Hunnen vrijen Burg. 4- Hunne vrije Burgen. 5. O vrije Burg. 5- O vrije Burgen. 6. VanhumienvrijenBurge. 6. Van hunne vrije Burgen, HUNNE. Vrouwlijk Vrouwlijk Eenvoudig. Meervoudig, r. Hunne vrije Stad. i. Hunne vrije Steden. 1. Hunner vrije Stad. 2. Hunner vrije Steden, . Hunner vrije Stad. 3. Hunne vrije Steden. 4. Hunne vrije Stad. 4. Hunne vrije Steden. 5. ü vrije Stad. 5. O vrije Steden. Van hunne vrije Stad. <5. Van hunne vrije Steden, HÜN. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig. 1. Hun vrije Land. I. Hunne vrije Landen. 2. Huns vrijen Lands. 2. Hunner vrije Landen. 3. Hunnen vrijen Lande. 3. Hunnen vrijen Landen. 4. Hun vrije Land. 4. Hunne vrije Landen. 5. O vrije Land. 5. O vrije Landen. f. Van hunnen vrijenLande. 6. Van hunne vrije Landen. JU 3 Hier-  «* DERDE VERHANDELING. Hiermede eindig ik dit gedeelte der Naam', woorden. Den befcheiden Leezer zij het oordeel daarover bevolen. VIER»  VIERDE VERHANDELING.   VIERDE VERHANDELING. over de TIJDVOEGINGEN der WERKWOORDEN. J~ïet heeft mij lang verdrooten, de Werkwoorden onzer Taaie in geen vastbepaalde Tijdvoegingen verdeeld te zien. Immers de lieer Ap.kold Moqnen , hoe verre zijne Taalkennis zich ook uitftrekke, helpt ons in deeze taak zeer weinig, behalve dat zijne Leerwijze hierin gansch niet de klaarfte en gemaklijkfte is. De lieer Willem Sewel, wiens oordeel door de vcrfchillende Buigingen der Werkwoorden, als 't ware, in de war geraakte, is tot de buitenfpoorigheid overgeflagen van de Werkwoorden in Acht Tijdvoegingen te verdeelen, in welke hij nog Vier Groote M 5 uit-  186* VIERDE uitzonderingen nederftelt. Hoe overbodig wijd hij deezen kring getrokken hebbe, echter zag hij nog geen kans alle onze Werkwoorden in denzelven te bevatten. Immers zegt hij, dat 'er nog veele Werkwoorden zijn, „ welker Worteltijden onregelmaatig „ ziin, en die niet onder de acht voorgaan„ de lijsten konnen gebragt worden." De Leezer kan zulks in zijne Spraakkonfte zien, volgens den eerften druk op de 172"*", en naar den vierden, op de300debladzijde, De Heeren ten Kate, Huydecoper, de Haes , Elzevier, van der Palm, Zeydelaar , en meer andere Taalkundigen, fchoon zij alle over de Tijdvoegingen onzer Werkwoorden gefchreeven hebben, geeven ons ook geen gefchikte leiding aan de hand, om haar gemaklijk te leeren magtig worden, Dit gedeelte onzer Taaie, dacht mij, was wel waardig op het naauwkeurigfte onderzocht te zijn, waarom ik mij de moeite van dien arbeid getroostte, en met der daad naarftiglijk aanvaardde. Ik Ieide mij zeiven, zonder. daarvan te mo-  VERHANDELING. 187 mogen of te zullen afwijken, de kortfte orde te volgen op, en ben in de kennis van dat ruime Taalvak zo verre gevorderd, dat ik de afgedaane taak, in welke gansch nieuwe regelen door mij medegedeeld worden , voor het oog mijner Taalgenooten waage te brengen, op dat mijne gemaakte orde in de Tijdvoegingen algemeen zoude konnen beoordeeld worden. De Werkwoorden verdeel ik in Twee foor£en, in Gelijkvloeiende, en Ongelijkvloeiende: De Gelijkvloeiende heb ik onder Twee, enDe Ongelijkvloeiende onder Drie Tijdvoegingen gebragt. Ik zal mijnen voltooiden arbeid hier even zo voordraagen, als ik oordcel, dat hij in eene Spraakkonfte diende gefield te worden. Eene Tijdvoeging verandert of buigt de Werkwoorden, volgens de onderfcheiden Wijzen, Tijden en Perfoonen. De Tijdvoegingen der Werkwoorden zijn bij ons Tweederlei, te weeten , Gelijkvloeiende of Ongelijkvloeiende. Van  iSS VIERDE Van de GELIJKVLOEIENDE WERKWOORDEN. De Kenmerken der Gelijkvloeiende Werkwoorden zijn ten ifkn, dat zij hunnen Wortelklinker door alle de Tijden hene behouden, gelijk: Ik leer, ik leerde, ik heb geleerd, ik had geleerd, ik zal leer en, ten aden, dat alle derzelver Lijdende Deelwoorden in D of T uitgaan, zonder eenige andere verlenginge, als: GeleerD, GewaakT, GeivonD, Gezi/T, GeklaD, Ge/paT. Deeze Werkwoorden oordeel ik Tweederlei te zijn, gelijk ik in de volgende beide Vakken zoek aan te wijzen. I. De Eerfte Soort der Gelijkvloeiende Werkwoorden maakt den Onvolmaakten Voorleeden Tijd der Aantoonende Wijze, door de lettergreep DE achter den eerften perfoon van den Tegenwoordicen Tijd te voegen , gelijk in de zo even aangehaalde Tijdvoeginge van het Werkwoord Lee-  VER-HANDEL-ING. 189 Leeren, en nader in deeze voorbeelden, te zien is. Ik adem , ik ademde, geademd. 1. Ik ban. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik beleg, ik btleide, beleid of belegd. Beleggen, bellieren. Zie ook leggen, ftellen, zetten, hieronder, en beleggen, bezetten, onder de Eerfte, en ^Sëm > gelegen zijn, onder de Derde Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden. Ik betaal, ik betaalde, betaald. Ik beweeg, ik beweegde, beweegd\ niet bewoog, bewoogen. Zo ook onbevjeegd% niet onbeivoogen. Zie den Heer Huydecoper , in zijne Proeve van Taalen Dichtkunde , bladz. 121 en 123. Men gelieve hierbij te onthouden, dat ik, in het vervolg deezen Heer aanhaalende, en maar alleenlijk de bladzijden noemende, echter dit zelfde aangehaalde Werk bedoel. Letwel. Weegen, wikken, is bij de Tweede en Derde Soort van Ongelijkvloeiende te vinden. Ik bloos, ik bloosde, gebloosd. Ik  i90 VIERDE Ik brouw, ik brouwde, gebrouwd. Brouwen, iemand in 't geheim benadeelen. Zie 2. Ik brouw, Brouwen, kooken, hier achter, onder de Naleezing. Ik daag, ik daagde, gedaagd. Ik deug, ik deugde, gedeugd. De Heer ten Kate heeft ook hierbij, dogt, gedogt. Zie ook hierachter onder de Naleezing. Ik durf, ik durfde, gedurfd. Ik durf, ik dorst, gedorst is ook gebruikt , maar moet onregelmaatig genoemd worden. Ik eer, ik eerde, geëerd. Ik erf, ik erfde, geërfd. Ik gil, ik gilde, gegild. Ik haal, ik haalde, gehaald. Ik hooi, ik hooide, gehooid. De Heer Huydecoper heeft duidelijk aangeweezen, dat hollen, een hol maaken, voor dit hooien moet wijken, bladz. 52 en 62. Ik jaag, ik jaagde, gejaagd, niet Ik jaag, ik joeg, gejaagen. Ik houd met den Heere Huydecoper, tegen ten Kate, ftaande, dat de Eerfte de  VERHANDELING. j9ï de Oude Buiging, en de Tweede eene • Nieuwe is. Onlangs hoorde ik het Deelwoord van eene Delftfche Vrouw nog anders buigen; zij zeide: „ hij „ heit in het Haagfche Bosch de koets van chn Heere dihvils nage- joegen." Zie ook den Heer Huydecoper, bladz. 257, 260 en 630. Ik ken , . ik kende, gekend. Kennen , Weeten. Zie konnen, mogen, aan het einde deezer Verhandelinge onder de Uitzonderingen. Ik klief,, ik kliefde, gekliefd, Klieven, van een fchsiden. Ik kloof, ik kloofde, gekloofd, Klooven, hakken, houwen. Zie kluiven bij onze Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik krijg, ik krijgde, gekrijgd, Krijgen, Oorlogvoeren. Zie" Krijgen, neemen, en Verkrijgen, bij de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik leef, ik leefde, geleefd. Ik leg, ikleide, geleid, of gelegd, Leggen, zetten of ftellen. Zie Liggen, ge-  m VIERDE gelegen zijn, bij de Derde Soort der Ongelijkvloeiende. Dit en het Werkwoord zeggen zijn de twee eenigfte onder alle de Ge= lijk vloeiende, welke den Wortelklinker veranderen. Men moest, volgens onzen Regel, eigenlijk fchrijven, Ik kg, ik legde, gekgd, en ik zeg, ik zegde, gezegd, gelijk ook eertijds wel gedaan is, en door den Heer HuvDECopiiR met eenige Voorbeelden bevestigd wordt, bladz. 508, 509 en 510. Mij is ook onlangs nog een gefchrift in handen geraakt, dat in Oostfrieslandgefchreeven ware, waarin de Schrijver deeze bovengemelde I Buiging tweemaal achter eikanderen gebruikt heeft, doch bij de plaatfing van het zelve in de Boekzaal (*) k zulks veranderd. Aldus ftond lór in het Handfchrift: Hier legde hij de vlugge gaoven dm den hemel hem gefchonken, zoo wet am, (*) Boekzaal, 33 d, voor Dec. 1780, bladz. 727 730.  VERHANDELING. tcJ3 ■aan, Hij verborg geenzins liet talent, in de aarde, maar legde het op zvoeker. Ik maal, ik maalde, gemaald. Maaien; fchildereh, Afbeelden. Zie 3. Ik maal, maaien, in eenen molen vergruizen, fijnmaaken, hierachter onder de Naleezing, en den Heer Huydecoper, bladz. 231. Ik meen, ik meende, gemeend. Ik noodig, iknoodigde, genoodigd. Ik oefen, ik oefende, geoefend. Ik pleeg, ik pleegde, gepleegd. Pleegen, iets bedrijven, uitrechten. Pleegen*, gewoon zijn, ftaat onder de Derde Soort der Ongelijkvloeiende. Ik reken, ik rekende, gerekend. Hijfchool, hij fchoolde, gefchoold. Schooien. Onperfoonlijk Werkwoord. Dit wordt alleenlijk van den Visch gezegd, die op de eene of andereplaats bij een vergadert. Zie Schuilen, verbergen , onder de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ikflaag, ik jlaagde, geflaagd. Slaagen, gelukken. Ziefaan, kloppen, onder de Eerfte Soort der Ongelijkvloeiende.  194 VIERDE 4. Ik [pan. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ikfpouzv, ikfpouwde, gefpouwd. Spouwen, fpuwen, fpuigen. Zie 5. Ik fpouw, fpouiven, van een fcheiden, hierachter onder de Naleezing. Ik {lel- ik (lelde, gefield. Ik tuchtig, ik tuchtigde, getuchtigd. Ik twijfel, ik twijfelde, getwijfeld. Ik hooi uit, ik hooide uit, uit gehooid. Uithoolen. Zie Hooien, zonder Scheidbaar Voorzetfel, hierboven. Ik vaar, vaaren, befchroomd zijn, is nu in onbruik , waarvoor men nu heeft Vervaaren. Zie dit hieronder. Vaaren, met eene fchuit vertrekken, en Vaaren, in een Rijtuig zittende reizen, en Voortvaaren, enz. zijn onder de Eerfte Soort der Ongelijkvloeiende te vinden. Ik vermaan, ik vermaande, vermaand. Ik verorden, ik verordende, verordend. Ik vervaar, ik vervaarde, vervaard. Vervaaren , verfchrikken. Zie vaaren hierboven, en vaartn, met eene Schuit, of Rijtuig vertrekken, en voortvaaren , onder de Eerfte Soort der Ongelijkvloeiende. 6 . Ik  VERHANDELING. igs 6. Ik vouzv. Zie dit hierachter onder de Naleezing. Ik vraag, ik vraagde, gevraagd, niet, ik vroeg. Zie den Heer Huydecoper, bladz. 264—266. Het waait, het waaide, gewaaid. Waaien* Onperfoonlijk Werkwoord. De Heer Tem Kate zegt, dat dit eertijds Ongelijkvloeiend was, nawnëlijk; waui\ zvoei, gezvaaien; doch de Heer Huydecoper wederfpreekt het, bladz. 517. 7. Ik weef. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik zvieg, ik zviegde, gezviegd. Ik wil, ik zvilde, gewild. Zie van deeze Buiginge iets nader, onder het flot van de Tweede Soort, bladz. 212. Ik zvoon, ik zvoonde, gewoond. Ik zeg, ik zcide, gezeid of gezegd. Dit moest volgens den algemeenen Regel eigenlijk zijn, ik zeg, ik zegde, gezegd, gelijk ik hierboven bij leggen reeds gemeld heb. Zie zulks daar. Ik zweem, ikzzveemde, gezweemd. Naar iemand zweemen, gelijken. Zie Bezwijmen en Zwijmen, nederzijgen, bij de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. N 2 Nu  i96 VIERDE Nu zal ik eenige tot voorbeelden laaten volgen, welke de letter D tot eene Wortelletter hebben, waardoor men zien kan, dat zulke in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd twee DD vereifchen, de eerfte, om dat zij de Wortelletter des Werkwoords is, welke altijd in dien Onvolmaakten Tijd wordt behouden , gelijk in de opgegceven Voorbeelden, ik adem, en ik beleg, enz., waarvan de Wortelletter de m en de g is; en de tweede D moet in deeze volgende Werkwoorden om der Buiging wil gebezigd worden, gelijk de voorige voorbeelden ook aanwijzen: Ik aard, ik aardde, gedard. Aarden, gelijken. Zie ook Ontaarden en Veraarden , mitsgaders mijne Aantekening in de Tweede Verhandelinge, op het woord Basterd, bladz. 78. Ik antwoord, ik antwoordde, gecintzvoord. Ik benijd, ik benijdde, benijd. Ik brand, ik brandde, gebrand. Ik bloed, ik bloedde, gebloed. S. Ik laad. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik land, ik landde, geland. Ik leid, ik leidde, geleid. Leiden, voa- ren,  VERHANDELING. 197 ren, beftuuren. Zie Lijden, verdraagen, onder de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik ontaard, ik ontaardde, ontaard. Ontaarden. Zie ook Aarden, gelijken. 9. Ik fcheid. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ikfchend, ikfehendde, gefchend. Schenden, nooit, ik fchend, ik fchond, gefchonden. Zie den Heer Huydecoper , bladz. 70, 71, en 622. Ik fpoed, ik fpoedde, gefpoed. Ik veraard, ik veraardde, veraard. Veraarden. Zie ook Aarden en Ontaarden. Ik verbeeld, ik verbeeldde, verbeeld. Ik ver oud, ik veroudde, ver oud. Ik vrijd, ik vrijdde, gevrijd. Ik iveid, ik weidde , geweid. Weiden, in de weide doen loopen, of graa- zen. Ik wijd, ik wijdde, gewijd. Wijden, iets heiligen. Ik wond, ik zvondde, gewond. Zulke Werkwoorden, die eene dubbele DD, gelijk bekladden, tot Wortelletter hebN 3 ben,  i9S VIERDE ben; ondergaan bij ons in den Onvolmaakten Voorlecden Tijd ook geen.andere verandering. Zommige hebben voortijds dergelijke Werkwoorden aldus verlengd en gefchreeven, ik bckladdeDe, enz., doch het is heden vrij algemeen, dat men de volgende Werkwoorden aldus buigt: ik beklad- ik bekladde, beklad. Ook, dunkt mij, leert ons de natuur der Buiginge zulks. Immers verliezen alle de Werkwoorden, die eenen dubbelen medeklinker hebben, den tweeden in de Buiginge? Wedden, Stellen, Bemannen maaken, ik zved-de, ik Jlelde, ik beman-de. Ginge de eerfte fpelling voor goed, dan mogte men ook met recht fchrijven, ik wedde. De, ik Jlelle-Ds, ik bemanne-De. Op deezen gelegden grond bouwende mag men zeggen, dat, in ik bcklad-de, de eerlle D de Wortelletter is, en dat de tweede, die m e uitgaat, de natuurlijke letter der Buiginge is, gelijk in, ik wed-de, ik Helde, ik beman-de, de d, de / en de n, de Wortelletters, en het volgende de de letters der Buiginge zijn. Zodanig reken ik daarom, dat alle de volgen-  VERHANDELING. 199 gende voorbeelden moeten behandeld worden. Ik beklad- ik bekladde, beklad. Ik glad, ik gladde, geglad. Ik klad, ik kladde, geklad. Ik red, ik redde, gered. R fchud, ik fchudde, gefchud. Ik red uit, ik redde uit, uitgered. Uitredde!}. Ik fchud uit, ik fchudde uit, uitgefchud. Üitfbhudden. Ik ver bed, ik ver bedde, ver bed. Ik verbrod, ik verbrodde, verbrod. Ik wed, ik wedde, gewed. II» De Tweede Soort der Gelijkvloeiende Werkwoorden neemt in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd der Aantoonende Wijze niet de lettergreep DE, maar de filb TE, aan, dat is: deeze lettergreep TE wordt achter den eerften perfoon van den Tegenwoordioen Tijd gevoegd, om den Onvolmaakten Tijd te vormen. 10. Ik bak. Zie dit hierachter, onder de Naleezing, Ik bedijk, ik bedijkte, bedijkt. Ik bepek, ik bepekte, bepekt. N 4 #  2oq VIERDE Ik beult, ik beukte, gebeukt. Ik bleek, ik bleekte, gebleekt. Ik druk, ik drukte, gedruktIk cisch, ik eischte, geëischt. Ik ets, ik etste, geëtst, ik gaap, ik gaapte, gegaapt. Ik geraak, ik geraakte, geraakt. Ik hoop, ik hoopte, gehoopt. Ik kuch, ik kuchte, gekucht. Ik kwets, ik kwetste, gekivetst. H. Ik lach. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik maak, ik maakte, gemaakt. Ik misbruik, ik misbruikte, misbruikt. Ik aap naar, ik aapte naar, naar geaapt. Ik pers, ik perste, geperst. Ik piep, ik piepte, gepiept. Piepen, zeker geluid maaken, Ik pijp, ik pijpte, gepijpt. Pijpen, fpeelen, op een pijp blaazen. niet, ikpijp, ikpeep, gepeepen, gelijk de Heer Moomen fchrijft. Ik volg den. Heer HoYDECorER, bladz. 624. Ik prijkt ik prijkte, geprijkt. Ik rep, ik repte, gerept. Ik /leep, ik Jleepte, gejleept. Sleepen, voort-  VERHANDELING. 201 voorthaalcn. Zie Jlijpen, fcherpcn, bij de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende.Ik trekkebek, ik trekkebekte, getrekke-. bekt. Ik verbleek, ik verbleekte, verbleekt. Ik verlak, ik verlakte, verlakt. Ik verruk, ik verrukte, verrukt. Ik visch, ik vischte, gevischt. Ik waak, ik waakte, gewaakt. Ik zvasch, ik waschte, gewascht. Was-* fchen, met wasch heilrijken. Zie was fchen, fchoonmaaken, en wasfen, groeien, onder de Eerfte Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden. Ik week, ik -weekte, geweekt. Weeken, zachtmaaken. Jk wenk, ik zvenkte, gewenkt. ïk wensch, ik wenschte, gewenscht. Ik werk, ik werkte, gewerkt. De Heer ten Kate heeft ook wrocht en gewrocht. Zie hierachter, onder de Naleezing. Ik wrok, ik wrokte, gezvrokt. Wrokken. Zie zvreeken onder de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik zeik, ik zeikte, gezeikt. N 5 Ik  202 VIERDE Ik heb getwijfeld, of dit woord met deezen langen klinker moeste gefchreeven worden, doch zie, dat de Heeren Hoogstraten en Halma het even zo, in hunne Woordenboeken, gedaan hebben. Bij niemand anders, dctn bij nog eenen J. de Hemelaer , een' ouden Rhetorijker, is mij dit voorgekoomen. Deeze, de allereerfte (zo ik meen) die Horatius Dichtkonst in Nederduitfche Vaarzen heeft gebragt, zegt in het flot zijner Vertaalinge van dat Werk, „ '; Zij öf hij heeftbezeijkt zijns va'ers „ gebteni1 en asch, ,, Of dat hij ah een fchehn heeft opge- „ graven ras „ 't Verborgen offerhand tot blixc.ü- ,, fchaeds af keer en. „ V Is zoo veel, hij is dol:" Laat mij nu eenige Voorbeelden van Werkwoorden opgeevén, welke de letter T tot eene Wortelletter hebben, en gevolglijk in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd twee TT vereifchen, de eerfte, om dat zij de Wortelmedeklinker is, gelijk in onze aan- ge-  VERHANDELING. 203 gevoerde Voorbeelden, ik bedijk , ik ets, ik gaap, waarvan de k, de s, en de p, de Wortelletters zijn, welke altijd moet behouden blijven, en de tweede T, om dat zij de letter der Buiging in dien Onvolmaakten Tijd is, gelijk uit de gegeven Voorbeelden reeds te zien is. Ik acht, ik achtte, geacht. Ik biecht, ik biechtte, gebiecht. Ik fluit, ik fluitte, gefluit. niet, ik fluit, ik floot, gefloolen. Zie den Heer Huydecoper, bladz. 624.. Ik haast, ik haastte, gehaast. Ik haat, ik haatte, gehaat. Ik heet, ik heette, geheet. Heetmaakcn. Zie 12. Ik heet, Heeten, noemen, of gebieden, hierachter, onder de Naleezing. Ik kout, ik koutte, gekout. Kouten, praaten. Ik krijt, ik krijtte, gekrijt. Krijten, iets met krijt heilrijken. Zie Krijten, huilen, bij de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik poot, ik pootte, gepoot. Ik praat, ik praatte, gepraat. Ik /peet, ik. fpeette, ge/peet. Speeten, aan /  2o4 VIERDE aan het fpit fteeken. Zie Spitten, fteeken, graaven, onder de achtervolgende Voorbeelden, en Spijten, berouw hebben, onder de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. De Heer Huydecoper leerc duidelijk het onderfcheid tusfchen dit [petten en/pitten, bladz. 65, 66en 197. Het eerfte is mij eens voorgekomen, in de Historie van Pyramus en Thisee , door Matthys de Casteleyn, Priester cn excellent Poëet, gelijk op den titel ftaat. Daar leest men in het begin dier gefchiedenisfe, ,, Hout gheen Jecreten voor mij bedect. „ Zegt waer op dat ghij zijt vervleten, „ Al zoud' icker noch een gans om ,, fpeten „ Het wordt ghejleten eer ghij vertrect." Ik vaat, ik vaatte, gevaat. Vaaten, Brouwerswoord. Bier of iets anders in vaten doen. Zie Vatten in de volgende. Ik vast, ik vastte, gevast, Ik verpligt, ik verpligtte, verpligt. Ik wacht, ik wachtte, gewacht. Ik zift, ik ziftte, gezift. 13. Ik  VERHANDELING. zo$ iS- Ik zout. Zie hierachter, onder de Naleezing. Ik zucht, ik zuchtte, gezucht. » Ik zwart, ik zwartte, gezwart. Zo boog ook de Heer van den Vondel deeze Werkwoorden, die maar eene T tot Wortelletter hebben, in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd, gelijk in zijnen Vertaalden Virgilius te zien is, Landgedichten, i boek: het aertrijck borst van een: ivoire en ntetale beelden fchreiden bedrukt, en zweetten in de Kercken: en wat verder, wij boetten al overlang de meineedigheit van Laotnedons Troye. en in zijne Heerlijkheid der Kerke, 3 boek, bladz. 96". ■ ••> de faem " Jiijght, ten hemel met den naem Der Heiligen, die Gode een heilige orden ftichtten, En door hun "wonderen en werken elk verlichtten. De  zóó VIERDE De Werkwoorden, die eene dubbele TT, gelijk hejchutten, tot Wortelletter hebben, ondergaan bij ons, zo min als bij de Eerfte Soort, welke eene dubbele DD tot Wortelletter hadden, eenige andere verandering, in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd. Etlijke hebben wel gefchreeven, ik befcjtutteDe, ik ftutie-Dc, doch alleenlijk is de navolgende Buiging algemeen goedgekeurd, en grijpt nog werkelijk ftand. De eerfte letter t in, ik befchut-te, is de Wortelmedeklinker, en de andere t, die in e uitgaat, is de letter der Buiginge, gelijk in verrukken, en glippen, die ook eenen dubbelen medeklinker hebben, ik verruk-te, ik gtip-te. Indien de eerfte fchrijfwijze, ik befchulteDe, doorginge, zoude men met even veel recht konnen zeggen, dat,. ik mcruike-De, ik glippe-De, goed Nederduitseh ware. Zie ook onze hiermede overeenkoomende aanmerking bij de Eerfte Soort der Werkwoorden , die eene dubbele DD in de Onbepaalde Wijze hebben. Ik fchrijf vrijmoediglijk: Se  VERHANDELING. 207 Ik befthut, ik befchutte, befchut. Ik dut, ik dutte, gedut. Ik [pat, ik fpatte, ge/pat. Ik [pit, ik [pitte, ge/pit. Spitten, fr.eeken, graaven. Zie [peeten, iets aan het fpit fteeken, onder de voorgaande Voorbeelden. Het Onperfoonlijke Werkwoord [pijten behoort onder de Tweede Soort der Ongelijkvloeiende. Ik [pot, ik [potte, ge[pot. Ik J'chat, ik fchatte, gefthat. Ik Jïut, ik fiutte, geftut. Ik vat, ik vatte, gevat. Vatten, omvatten , of begrijpen. Zie Vaaten onder de voorige Voorbeelden. Ik vlot, ik vlotte, gevlot. Ik wet, ik wette, gewet. Wetten, een mes, of zwaard op eenen oliefteen aanzetten, flijpen. Ik wit, ik witte, gewit. Ik zet, ik zette, gezet. Vooral dient opgemerkt te worden, dat alle de Gelijkvloeiende Werkwoorden, die in hunne Onbepaalde Wijze (Modus Infinitivus) de D tot eene Wortelletter hebben,in de  ao8 VIERDE de Tijdvoeginge de Ietter T achter de Wortelletter D aanneemen, bij den Tweeden en Derden Perfoon van het Eenvoudige, en bij den Tweeden Perfoon van het Meervoudige Getal des Tëgenwoordigen Tijds, in de Aantoonende Wijze; mitsgaders, dat de Ongelijkvloeiende , die de letter D ook tot eene Wortelletter hebben, niet alleenlijk in de gemelde Drie Perfoonen, maar te gelijk nog in den Tweeden Perfoone van het Eenvoudige en Meervoudige Getal des Onvolmaakten Voorleeden Tijds dezelfde letter T vereifchen. Dit zelfde heeft ook plaats in de gelijke Tijden van de Aanvoegende Wijze. Dit is eene der volmaakte netheden onzer Taaie, welke, gelijk veele andere, bij zeer kundige Lieden echter uit onachtzaamheid vergeeten worde. Hier mag men niet willekeurig handelen, gelijk men zegt in eenig gedeelte der fpellinge te mogen doen. De T is eene aardëigen letter van de Buiginge in die aangevveezen Perfoonen, het gene klaarlijk uit andere Werkwoorden, die geen D, maar eene andere letter, tot eene Wor-  VER I-LA N D1 L I N G. 2or>' Wortelletter hebben, blijkt. Ik .zal een Voorbeeld van eene Gelijkvloeiende Tijdvoeginge ten bewijze hier bijbrengen. Aantoonende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Ik hoor- gij hoorT, hij hoorT, Meerv. Wij hooren, gij hoorT, zij hooren. Aanvoegende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Dat ik hoore, dat gij hoorT, dat hij hoore, Meerv. Dat wij hooren, dat gij hoorT, dat zij hooren. Gevolglijk moet men ook altijd het Gelijkvloeiende Werkwoord VerUijDen, dat eene D tot eene Wortelletter heeft, en diergelijke, om der Buiging wil, aldus ftellen: Aantoonende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Ik verblijd, gij verblijdT, hij verblijdT, Meerv. Wij verblijden, gij verblijdT, zij ver'blijden.- O Aan^  «ai VIERDE Aanvoegende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Dat ik verblijde, dat gij verblijdT, dat hij verblijde, Meerv. Dat zvij verblijden, dat gij verblijdT, dat zij verblijden. Nu verledige men zich nog een oogenblik ter overweeginge deezer fchrijfwijze bij een Ongelijkvloeiend Werkwoord. Laat mij wederom eerst een Voorbeeld van een Ongelijkvloeiend Werkwoord bijbrengen, dat geen D, maar eene andere tot Wortelletter heeft, op dat ook mingeöefenden deeze les gemaklijk mogen bevatten. Aantoonende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Ik loop, gij leopT, hij loopT, Meerv. Wij loopen, gij kopT, zij kopen. Onvolm. Voorleeden Tijd. Eenv. Ik liep, gij UepT, hij liep, Meerv. Wij liepen, gij UepT, zij liepen. Aan-'  VERHANDELING, 211 Aanvoegende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Dat ik hope, dat gij loopT,dat hij hope, Meerv. Bat wij hopen, dat gij loopT, dat zij hopen. Onvolm. Voorleeden Tijd. Eenv. Dat ik liepe, dat gij UepT, dat hij liepe, Meerv. Dat zvij liepen, dat gij UepT, dat zij liepen. Nu geeve men acht op deeze zelfde Buiging in een Werkwoord, dat de D tot eene Wortelletter heeft. Aantoonende Wijze. Tegenwoordige Tijd. Eenv. Ik zuord, gij wordT, hij wordT, Meerv. Wij worden, gij wordT, hij worden. Onvolm. Voorleeden Tijd. Eenv. Ik zverd, gij werdT, hij werd, Meerv. Wij werden, gij werdT, zij werden. O % Aan*  aii-.A V f E R D E Aanvoegende Wijze; Tegenwoordige Tijd. Eenv. Dat ik worde, dat gij wordT, dat hij worde, Meerv. Dat.wij worden, dat gij wordT, dat zij worden. Onvolm. Voorleeden Tijd. Eenv. Dat ik wier de, dat gij wierdT, dat hij wier de, Meerv. Dat wij wier den, dat gij wierdT, dat zij wierden. Indien ik den Leezer de moeite moge vergen, verzoek ik mijn Derde Vertoog in de Rhap/odia natezien, waardoor men van de gegrondheid der reden van deeze fchrijfwij:ze misfchien nog krachtiger zal overtuigd worden. Ondertusfchen zij men verwittigd, dat van- deeze voorfchreeven Buiginge alleenlijk , konnen, mogen, willen en zullen, uitgezonderd zijn, om dat zij in den derden perfoon van den Tegenwoordigen Tijd geen T aanneemen, bij voorbeeld: hij kan, hij mag', hij wil, hij zal. Van  VERHANDELING, nu Van de ONGELIJKVLOEIENDE WERKWOORDEN. De Ongelijkvloeiende Tijdvoegingen zijn van de Gelijkvloeiende te onderkennen, ten iften, door de verandering van den Wortelklinker des Werkwoords, die in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd voorvalt, en ten 2den, door de onderfcheiden vorming van het Lijdende Deelwoord, welke niet in D. of T, maar in EN, uitgaat. Deeze Ongelijkvloeiende Tijdvoegingen breng ik onder Drie Soorten, welke ik hier naauwkeuriglijk zal trachten op te geeven.' I» De Eerfte Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden verandert van Wortelklinker in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd , doch behoudt hem (naamelijk den Wortelklinker) in het Lijdende Deelwoord (Participium Pasfivam). Bij voorbeeld: 10. Ik bak, zie hierachter, onder de Naleezing. \- Ik beleg, ik belag, belegen. Beleggen, O 3 een  2*4 VIERDE een Stad, ook Bier beleggen. Zie beleggen, begieren, bij de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik beflaap, ik bef liep, beflaapen. Ik beval, ik beviel, bevallen. Behaaget;. Zie vallen hieronder. Ik blaas, ik blies, geblaazen. Ik braad, ik bried, gebraaden. Zie den Heer Huydecoper bl. 31, en hierachter, onder de Naleezing. I. Ik gaa. Zie hierachter, onder de Naleezing. Ik geef, ik gaf, gegeeven. Ik gelaat mij, ik geliet mij, gelaaten. Zich gelaaten. Ik genees, ik genas, geneezen. Ik graaf, ik groef, gegraaven. li. Ik heet. Heeten, noemen, Heeten, beveelen, gebieden. Zie dit hierachter, onder de Naleezing, en Heeten , heetmaaken, onder de Tweede Soort der Gelijkvloeiende, bl.203. Ik hef, ik hief, geheven. Heffen. Zie ontheffen en verheffen hieronder. Ik houd, ik hield, gehouden. Ik houiv, ik hieuw, gehouwen^ Ik hoorn, ik kwam, gekomen. Koomen. Hier  VERHANDELING, kïf Hier is eene verandering van medeklinker in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd, naamelijk: k in kw. Dit is de eenigfte in haare foort onder alle onze Werkwoorden. Zie hiervan nader aan het einde deezer Verhandelinge. g. Ik laad. Zie hierachter, onder de Naleezing. 11. Ik lach. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik loop, ik liep, geloopen. 3. Ik maal. Maaien, vergruizen. Zie hiervoor, onder de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende, en hierachter, onder de Naleezing. Ik meet, ik mat, gemeeten. Ik onthef, ik onthief, ontheven. Ontheffen. Zie ook heffen, en verheffen, onder deeze Soort. Ik raad, ik ried, geraaden. Zie hier? voor hraaden, en hierachter, onder de Naleezing. Ik roep, ik riep, geroepen. Ik jlaa, ik floeg, gefaagen, Slaanl Zie ffaagen, gelukken, onder onze Eerfte Soort van Gelijkvloeiende. O 4 31.  ti6 VIERDE II. Ik flaa. Zie hierachter, onder de Naleezing. Ik floot, ik ft iet, geftooten. Ik treed, ik trad, getreeden. Ik vaar, ik voer, gevaar en. Vaaren, in eene fchuit vertrekken. .Ik vaar, ik voer, gevaar en. Vaaren, in een rijtuig reizen. (In Amfterdam, ja ik geloof in geheel Holt, land is deeze zegwijze buiten gebruik. Wij neemen daarvoor altijd het woord rijden. Ongetwijfeld is de eerfte manier van fpreeken echter goed Nederlandsch, en te gelijk , volgens mijn oordeel, beter dan de onze.) Hiertoe behoort ook ons oude Vaaren, een plaats of huis betrekken; waarvan wij in Amfterdam de Onbepaalde Wijze nog in gebruik hebben, gelijk aan den inhoud der Briefjes , welke men aan ledige wooningen plakt, blijkt. €en $ui£ of ïïaract tc guur/ terjlona in te uaatcn. Aldus ook ten hemel vaaren, ter helle vaaren, en naar de {lar ren vaaren, ge,  verhandeling: ai? gelijk Vondel fpreekt, in Virgilius Eneas, 10 boek, dat —, hij d'aerde verliet, en vrolijk zingende in de flarren voer. . Zo buigt men ook voortvaaren, Ik vaar voort, ik voer voort, voortge, vaaren., dat Vondel in het bovengemelde Werk bezigt, Eneas verdroeg het niet, dat ze zo verhit voortvoeren ; Nog heeft men van dit Vaaren, %oelvaaren, kwaalijkvaaren, en wcdervaaren, door iets bejegend worden : lk vaar zvel, ik voer zvel, zuelgevaaren, Jk vaar kivaalijk, ik voer kwaalijk, kwaalijkgevaaren, Mij wedervaart, mij wedervoer, weder- vaaren. Zie Vaaren, befchroomd zijn, en Vtrvaaren, verfchrikken, onder de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende, bladz. 194. Ik val, ik viel, gevallen. Vallen. Zie Bevallen , hierboven , en beveelen, onder onze Derde Soort. o S Ik  2i8 VIERDE Ik vang, ik ving, gevangen. Ik verhef, ik verhief, verheven. Verhef? fen. Zie ook hier heffen, en ontheffen. Ik zvasch, ik zviesch, gezvasfchen. Wasfchen, fchoonmaaken. Ik zvas, ik wies, gewasfen. Wasfen, groeien. Zie was fchen, iets met wasch beftrijken, onder de Tweede Soort der Gelijkvloeiende. Ik weet, ik wist, geweeten. Weeten, kennen. Zie Wijten, iemand de fchuld van iets geeven, onder de Tweede Soort. Ik. word, ik werd, geworden. III. Ik zie. Zie hierachter, onder de Naleezing. Hierbij gelieve men nog op te merken, dat eenige Werkwoorden, alleenlijk tot dit vak behoorende, geen verandering in het Lijdende Deelwoord ondergaan, laat ik mij klaarder uitdrukken, dat het Lijdende Deelwoord met de Onbepaalde Wijze, niet alleenlijk in den Wortelklinker, maar ook in de geheele fpellinge, met haar gelijk is.  VERHANDELING. 219 Deczc zijn de Werkwoorden, die met Be of Ge beginnen, gelijk onze voorgedraagen Voorbeelden, Beflaapen, Bevallen, Gelaaten, Geneezen, aanwijzen, II. De Tweede Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden verandert mede van Wortelklinker in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd, en behoudt dien veranderden Klinker in het Lijdende Deelwoord, als: Ik begin, ik begon, begonnen. Ik berg, ik borg, geborgen. Bergen. Zie ook Verbergen. Ik bezwijm, ik bezweem, bezweemen. Bezwijmen, nederzijgen. Zie ook Zwijmen, onder dit vak, cn Zwee~ men, gelijken, bij de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik bied, ik bood, gebooden. , Ik bijt, ik beet, geheet en. IV. Ik breng. Zie dit hierachter, onderdo Naleezing. Ik delf, ik dolf, gedolven, niet, ik delfde , gedelfd. Zie den Heer Huydecoper , bl. 538. y. n  *a© 'VIERDE V. Ik denk. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. VI. Mij dunkt. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. Ik fluit. Zie dit Werkwoord bij de Tweede Soort der Gelijkvloeiende. VII. Ik heb. Zie dit hierachter, onder de Naleezing. I Ik help, ik kolp, geholpen. Ik kerf, ik korf, gekorven. Ik kluif, ik kloof, geklooven. Kluiven, eeten, afëeten. Zie klieven, van een fcheiden, en klooven, hakken, houwen, onder de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende Werkwoorden. VIII. Ik koop. Zie hierachter, onder de Naleezing. Ik krijg, ik kreeg, gekreegen. Krij^ ' gen, neemen. Zie verkrijgen, verwerven, hier in het vervolg, en Krijgen, oorlogen, bij de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik krijt, ik kreet, gekreeten. Krijten^ '• huilen. Zie Krijten, iets met krijt beftrijken, onder de Tweede Soort der Gelijkvloeiende. Ik  VERHANDELING, Ik lijd, ik leed, geleeden. Lijden, verdraagen. Het lijdt, het leed, geleeden. ■ Lijden, voorbijgaan , is een , Onperfoonlijk Werkwoord. Zie leiden, voeren, bij de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik prijs, ik prees, gepreezen. Ik /lijp , ik /leep ,. gefliepen. Slijpen , fcherpen. Zie ook feepen, voorthaalen, bij de Tweede §oort der Gelijkvloeiende. Het fpijt mij, het [peet mij, gefpeeten. Spijten, berouw hebben. Onperfoonlijk Werkwoord. Zie/peeten, aan het fpit fteeken , en [pitten , fteeken, graaven,. onder de Tweede Soort der Gelijkvloeiende. Ik[chuil, ik fchool, gefchoolen. ^Schuilen, verbergen. Zie Schooien bij de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. De Heer Moonen fchrijft, ik [chuil', [huilde of fchool, gefchoolen. Ik flerf, ik ftorf, geftorven. Ik ftrijd, -ik ftreed, geftreeden. Strijden", vechten, geenszins, (ïrijdde, geflrijd. Zie den Heer Huydecoper, bladz. $ ' • ■ Ik  222 VIERDE ïk tref, ik trof, getroffen. Ik trek, ik trok, getrokken. Ik verberg, ik verborg, verborgen. Ik vergeld, ik vergold, vergolden. Ik verheel, ik verkool, verhooien. ■ Ik verkerf, ik verkorf, verkorven. Ik verkrijg, ik verkreeg, verkreegen. Ik verlies, ik verloor, verkoren. Ik zier werf, ik verzvorf, verworven. De Heer Ten Kate fchrijft, flierf en fiorf, verwierf en verzvorf, onder zijnen'Vierden Rang der Werkwoorden'. De Buiging van Kerven., Sterven, Verkerven, Verwerven en Werven, die ik hier opgeef, meen ik, dat Vondel meest altijd (in de Toonendc Wijze) gebruikt heeft, niet, ik ftierf, ik verwierf. Hij vermijdde dit zelfs, daar hij het anderszins ongedwongen konde doen. Zo leest men in zijne Poëzij, 2 d. bl. 106, En 't brein des Helts, die (Teer verzvorf, Dat hij al flaende in 't harnas florf. Ik vlied) ik vlood, gcvlooden. Vlieden, vlug.  VERHANDELING. 223 vlugten. Zie Vlieten, ftroomen, hieronder. Ik vlieg, ik vloog, gevloogen. Hij vliet, hij vloot, gevlooten. Vlieten, ftroomen. Onperfoonlijk Werkwoord. Zie vlieden, vlugten, hierboven. Ik weeg, ik woog, gewoogen. Weegen, wikken. Zie beweegen, op de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik werf, ik worf, geworven. Werven, Krijgsvolk aanneemen. ïk werp, ik worp, geworpen. Ik wijk, ik zueek, geweeken. Ik wijt, ik weet, geweeten. Wijten, iemand de fchuld van iets geeven. Zie Weeten , kennen , onder de Eerfte Soort deezer Ongelijkvloeiende. Ik win, ik won, gewonnen. Ik wind, ik wond, gezvonden. Ikzureek,ikzvrook, gewrooken. Wreeken. Ik heb veel moeite gedaan, om een voorbeeld uit eenigen gezaghebbenden Schrijver hierbij te brengen, maar 't is vruchtloos zoeken. Het Deelwoord vindt men genoeg, maar niet den Onvolmaakten Tijd, ik wrook. Ik houd, voor mij, echter deeze, als de rechte  £24 VIERDE te buiging. Zie- l'/rokken onder de Tweede Soort der Gelijkvloeiende. Ik wrijf, ik zvreef, gezvreeven. Ik zend, ik zond, gezonden. Ik zied, ik zood, gezooden.. Ik zijg, ik zeeg, gezeegen. IX. Ik zoek. Zie hierachter, onder de.Naleezing. Ik zuig, ik zoog, gezoagen. Zuigen, de borften zuigen. Zie-zoogen, een kind met zog voeden, onder onze Eerfte Soort, van Gelijkvloeiende. Ik zwel, ik z-wol, gezwollen. Ik zwem, ik zwom, gezwommen, • -Ik zwerf, ik zworf, gezworven. Ik zwijm, ik zweem, gezweemen. Zwijmen , nederzijgen. Zie ocAfezwJjmen, onder deeze zelfde Soort. - * III. De Derde Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden verandert insgelijks van Wortelklinker in den Onvolmaakten Voorleeden Tijd , doch behoudt .dien veranderden Klinker, in het Lijdende Deelwoord niet, maar verwisfeit daar denzei ven weder in eene andere Klinkletter, zo dat, cn de Tegcnwoordige , en de Onvolmaakte Voorleeden  VERHANDELING. den Tijd , en het Lijdende Deelwoord alle drie van klinkeren verfchillen , gelijk: lk beer, ik bar, geboren. Dit verouderde Werkwoord haal ik aan, om te doen zien, hoe wij aan dat woord geboren gekomen zijn. De Heer ten Kate heeft het ook onder zijne Werkwoorden van den Vierden Rang. Ik beft'eek, ik beflak± btjloken. Ik beveel, ik beval, bevolen. Beveelen, gebieden. Zie Bevallen, behaagen, én Vallen, onder'onze Eerfte Soort, Ik bid, ik bad, gebeden. Ik breek', ik brak, gebroken. X. lk doe. Zie hier achter, onder de Naleezing. Ik lig, ik lag, gelegen. Liggen, op den grond liggen. Zie leggen, ftellen, onder de Eerfte Soort der Gelijkvloeiende. Ik pleeg, ik plag, geplogen. Pleegen, gewoon zijn. Het Deelwoord G dat van het Derde Slach dier Werkwoorden is. Om mij klaarder uit te drukken. Het Deelwoord GenÉÉzën, behoorende tot onze Eerfte Soort van Ongelijkvloeiende, dunkt mij moet met eenen langen klinker gebruikt worden, om dat het de Wortelletter van het Werkwoord is, waarnaar deeze Soort altijd fchijnt te moeten gefchikt worden , zo zegt men ook, geliEven, gevAllen, gezvAs/en , om dat de Wortelklinker een korte is. Wilde men deeze Deelwoorden van de Eerfte Soort naar de Spelling van den Onvolmaakten Voorleeden Tijd fchikken, dan kwame men daarmede niet wel te recht. Het zoude wel goed zijn met GenEEzen, want men konde fchrijven, ikgenEEs,ik gen As, genEzen; maar hoe dan met, ik hIEf, ik vïEl, ik wlEs ? Om de eene en andere zwaarigheid, daardoor ontftaande, te ontgaan, befluit ik tot nog toe voor mij, dat de Deelwoorden van deEer ft e Soort der Ongelijkvloeiende Werkwoorden, zich niet naar de Spelling van den Onvol-  VERHANDELING 255 volmaakten Voorleeden Tijd, maar' naar de /'peiling van den Eerften Perfoon des Tegenwoordigen Tijds willen gejchikt hebben. En uit dien hoofde, zoude men hebben te fchrijven, Eerste Soort van Ongelijkvloeiende Werkwoorden, ■ IkgenEEsi Ik genas, GenEEzen, Ik hEf, Ik hief, GehEven, Ik vAl, lk viel,- GevAllen, Ik wAs, Ik wies, GewAsfn, Maar GefprOken, behoort, naar mijn in* zien, met eenen korten klinker gefchreeven te worden, om dat de Deelwoorden van onze Tweede en Derde opgegeeven Soort zich altoos in fpellinge zvillen gericht hebben, naar den Onvolmaakten Voorleeden Tijd hunner Werkwoorden: heeft deeze eenen korten dan moet ook het Deelwoord den zelfden hebben, heeft die Tijd eenen langen klinker, dan moet men hem ook in het Deelwoord gebruiken. Bij voorbeeld: Tweede Soort van Ongelijkvloeiende, Ik begin, Ik begOn, BegOnnen, Ik delf, Ik dOlf, GedOlven,  256 VIERDE VERHANDELING. lk bezzvijn Ik bezzvEEm, BezzvEEmtn r Ik kluif, ïk klOOf, GeklOOvcn; Derde Soort van Ongelijkvloeiende, lk bef eek, IkbeftJk, BeftOken, Ik bid, lkbAd, GlbEden, lk. ruik, lk rIEk, GerOOketi, lk zzveer, Ik zzvOEr, GezzvOOren. Deeze Tweeledige Regelmaat, die ik hier ter overweeginge der Taalkundigen voordraag, ftaat tegen de Twee Hoofjdwaarnef.mingen van den Heere Ten Kate (*) lijnrecht over. (*) Verheven Deel der Nederd. Spraake, i d. bl. 176. over de ij en ei; 211, oyer de e en ee„ en 266, over de o en 00. A A N-  AANHANGSEL,   AANHANGSEL, Ik heb in mijn voorig Werk, op het Vyfde Vertoog, de Lijdende Deelwoorden, die in EN uitgaan , (let wel. Deeze zijn alle van Ongelijkvloeiende Werkwoorden.) Onbuigzaam geacht te zijn, benevens eenige andere woorden , waartoe ik nu nog breng, het Bijvoeglijke goedertieren. Behalve, dat ik het voorlang als zodanig heb befchouwd, is mij eene plaats in Vondel voorgekoomen, daar hij het in den Tweeden Naamvalle ook ongeboogen gebruikt: Bespiegelingen, 4 boek, bl. 133, „ En 's^men/fihen eeuwig heil, 'f welk neder- vloeit uit d'ader Van dien rechtvaerdigen en goedertieren Vader. Ik tekende aldaar nog in eene Noot aan, dat ik de comparativa, gelijk beter, jlechter, korter en langer, als Bijvoeglijke Naamwoorden gebruikt wordende, ook Onbuigzaam hield. Sedert heb ik gezien, dat ook de Heer Ten Kate hen daarvoor houdt. R 2 1 Deel,  *éfo AANHANGSEL. I Deel, bladz. 328. Daar zegt hij: „ . Nogthans „ wil 't gebruik onzer Tale dat de Com„ parativus, onverbuigzaarn blijve in „ alle de Genera, zo wel in Singul: als j, in Plur: niettegenftaande de! Pofeü„ vus en Superlativus even als de an„ dere Adjeüiva in de verbuiging be„ handelt worden " Om die reden fchrijft hij ook bladz. 332, „ Dat mijn Heer het das opvat, zal mij ,, met te meerder lust dit zverk doen ver„ volgen. En de Heer Hooft deed dit in zijnen tijde al. Inde LV Waarneeming op deHollandsche Taal fchrijft hij: ,, De Comparativen als grooter , meer„ der, vroomer &c. declineer ik niet,; „ maar ftel eens grooter vorsten ; „ eens meerder mans; van eenen „ vroomer overste; &c. " en de CIX Waarneeming luidt aldus: „ men moet eenen grooter vorst „ te hulpe haelen." Dewijl ik hier nog een blad open heb, zal ik  AANHANGSEL. z6i ik eene dier Comparativa, met een zelfftandig Naamwoord daarnevens, in de Zes Naamvallen plaatfen. ïk denk, dat de Taalkundigen dit niet ongepast zullen oordeelcn, dewijl het nog niet is voorgedaan. Voorbeeld met de Bepaalende Geflachtwoorden, de , de en het. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig, r. De wijzer jlaat. ï. De wijzer Staat en. i. Des wijzer Jlaats. i. Der wijzer Staaten. 3. Den wijzer jlaat. 3. Den wijzer Staaten. 4. Den wijzer jlaat. 4. De wijzer Staaten. 5. O wijzer Jlaat. 5. O wijzer Staaten. 6. Van den wijzer jlaat. 6. Van de wijzer Staaten. Vrouwlijk Vrouwlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. De wijzer Magt. 1. De wijzer Magt en. 2. Der wijzer Magt. 1. Der wijzer Magten. 3. Der wijzer Magt. 3. De wijzer Magten. 4. De wijzer Magt. 4. De wijzer Magten. 5. O wijzer Magt. 5. O wijzer Magten. 6. Van de wijzer Magt. 6. Van de wijzer Magten. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig. 1. Het wijzer Volk. 1. De wijzer Volken. 2. Des wijzer Volks. 2. Der wijzer Volkeren. 3. Den wijzer Volke. 3. Den wijzer Volkeren. 4. Het wijzer Volk. 4. De wijzer Volken. 5. O wjzer Volk. 5. O wijzer Volken. 6. Van den wijzer Volke. ö. Van de wjzer Volkeren. R 3 Voor-  263 AANHANGSEL. Voorbeeld met de Onbepaalende Geflachtwoorden, nai, e kne en een. Manlijk Manlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Een wijzer Jlaat. f. Wijzer Staaten. 2. Eens wijzer jlaats. 2. Van wijzer Staaten. 3. Eenen wijzer jlaat. 3. Aan wijzer Staaten. 4. Eenen wijzer jlaat. 4. Wijzer Staaten. 5. Ontbreekt. 5 6. Van eenen wijzer jlaat. 6. Van wijzer Staaten. Vrouwlijk Vrouwlijk Eenvoudig. Meervoudig. 1. Eene wijzer Magt. 1. Wijzer Magten. 2. Eener wijzer Magt. 1. Van wijzer Magten. 3. Eener wijzer Magt. 3. Am wijzer Magten. 4. Eene wijzer Magt. 4. Wijzer Magten. 5. Ontbreekt. 5 . - 6. Van eene wijzer Magt. 6. Van wijzer Magten. Onzijdig Onzijdig Eenvoudig. Meervoudig. 1. Een wijzer Voïk. x. Wijzer Volken. 2. Eens wijzer Volks. 2. Van wijzer Volkeren. 3. Eenen wijzer Volke. 3. Aan wijzer Volkeren. 4. Een wijzer Volk. 4. Wijzer Volken. 5. Ontbree'.:. 5 6. Van eenen wijzer Volke. 6. Van wijzer Volkeren. Als deeze Comparativa,of woorden van den vergelijkenden Trap, Zelfftandiger wijze gebruikt worden, dan neemen zij in den Eerften Naamvalle eene e aan, gelijk de an- de-  AANHANGSEL. 263 dere Bijvoeglijke in gelijke omftandigheid doen, en worden even zo verboogen. Laat mij ook deeze Buiging nog hier fchrijven. 1. De Meerdere. I. De Meerderen. 1. Des Meerderen. 2- Der Meerderen. 3. Den Meerderen. 3- Den Meerderen. 4. Den Meerderen. 4. De Meerderen. 5. O Meerdere. 5- O Meerderen. 6. Van den Meerdere. 6. Van de Meerderen. Deeze Naambuiging koomt in foortgolijke fpreek wij zen voor: (In het Eenvoudige Getal.) De Wijzere moet den dommeren onderrechten. De Dommere moet voor den w ijzeren zwijgen. De Meerdere moet den minderen geeven. De Mindere moet den meerderen wijken. (In het Meervoudige' Getal.) DeWijzeren moetende dovaxaextw onderrechten. De Dommeren moeten voor de wijzeren zwijgen. De Meerderen moeten den minderen geeven. De Minderen moeten den meerderen wijken. In Onzer Heeren Staaten Bijbel vindt . men deeze zelfde comparativus ook zclfftandiger wijze gebruikt. Hebreen 6. vs. 16, „ De Mer.fc ien zweiren wel hij den mecr„ deren dan zij zijn. " Dit  *6"4 AANHANGSEL. Dit houd ik ook voor gezegd te hebben van de Lijdende Deelwoorden , die in en uitgaan, (letwel. Dit zijn de Deelwoorden van de Ongelijkvloeiende Werkwoorden,) en door mij als Onbuigzaam zijn aangezien. Worden zij Zelfftandiger wijze gebruikt, dan neemen zij alle in den Eerften Naamvalle eene e aan, en men zegt en fchrijft: (Je jonggeboren E, de overkedenE, de geftorvenE, de verflaagenE, de overwonnenE, de genezen E , de verhevenE , de geroepenE, de verlatenE , de gepreezenE, de verkreegenE, de bevolenE y de gezwoorenE. Zo mede het Bijvoeglijke Goedertieren, waarmede ik dit Aanhangsel heb begonnen. Bezigt men het als Zelfftandig, dan moet men zeggen en fchrijven: de GoedertierenE, Die den hemel en de aarde heeft gemaakt , is oneindig in Weldoen. DRUKFEILEN. Bladz. 12, de laatfte regel, ftaat tijds moet zijn getals. " ■ 97 ftaat (welker, met een half maantje, moet zijn met eene Jhede, aldus: , welker