NO ORDER-POOLLANDEN.  Jnter Crimina ingrati animi £f ïtoc daxerim» quod naturam ejus (fc. Terra) ignoramus. Pi,in. hist. nat, Lib, II. c, 64,  IlS'XJEIMTï' O TOT WE JKE'H^IS DER o-eiroAlén uit de O DIERKUTSTDE DER W)ORDERHPOOLEANDETNT: Ml Ae£ ^hf/e/rc/f /w/c/if 'eere/T Jaar Te AMSTERDAM! mj MnccxJtXXIX.   VOORREDE DES VERT AALERS. Onder alle de kundigheden, welke de uitgebreidde kring der Wetenfchappen ons aan de hand geeft, is de kennis van den Aardbol op welke de Voorzienigheid denMensch geplaatst heeft, eene der voornaamfte; als zijnde niet alleen den grond van zamenleeving, waar door zo veel af geleegen Volkeren, zaamen verbonden worden ; maar ook de bron van onze welvaart, daar ijder gedeelte van de Aarde als het waare het zijne toebrengt, om het leven niet alleen te onderho uden, maar het zelve aangenaam en gemakkelijk door te brengen; befchouwen wij haar verder in haar zedelijk nut, dan ziet het oog van den Wijsgeer, den over den geheel Aardbol verfpr-eidden Mensch, zo verfchillend in gedaante, gewoonte, zeden, en handeling. Het ziet de voortbrengzelen van verfcheidene Landen, dikwijls onnut of niet * a geagt  IV VOORREDEN geagt voor deszelfs bewooners, van het uiter» fte belang voor andere, die dezelve misfen; en leid hier uit den Koophandel en Scheepvaart af, die den band maaken, welke alle de bewooners der Aarde zaraenbind. Slaan wij het oog op die menigte van-, en verfcheidenheid der Volkeren, die den g^heelen Aardbol bewoonen, van het üiterfte van Spitsbergen, tot aan de Sandwich"s Eilanden, en van de Vriendfchaps Eilanden tot nieuw Caledonien; danopend zich een nieuw en onuitputtelijk toneel van onderzoek. De Natuurkundige befchouwing van onzen Aardbol is in deze verligtte Eeuw; door de pogingen van kundige Reizigers, onderfteund door het gezag en de fchatten van leergierige Votften'; thans zó verre gebragt, dat alleen de gefteldheid van Land en Water , den tegenftand maaken, om dezelve verder voort te zetten; dus zagen wij de groote Zeelieden, Anson, Bougainville, Carteret, en CorvRS, den Aardbol om zeilen, en op nieuw ontdekte Landen de Engelfche en Franfche Koopvlaggen planten, en nieuwe en te vooren onbekende Koopwaaren, Dieren, Planten en DelfftofTen aan het verwonderend Europa mededeelen. Deze Reizigers, gaven, (behalven de  des VERTAALERS. v de voordeden van nieuwe kundigheden in de Aardrijksbefchrijving en nieuwe voordeelen voor den Koophandel,) ook een gewigtig Licht in de Volkskunde; hoe veele zamenftellen, hoe veele ondertteliingen had men te vooren omtrent de bevolking der nieuwe Waereld, welke alle onoverkomelijke zwarigheden hadden , tot dat de ontdekking van de Beerings-, Koper-, Alieutifche-; Adreanitfche-, en Fosfen-Eilanden; benevens de Straat van Co oks, klaar bewezen, dat het Westen van Noord'America, aan het Noordoosten van Afien voorheen verbonden was, en dat dus de Noord Americaanen uit het Noordoosten van Aften gekoomen, dit Waerelddeel bevolkt hebben; en dus het geheele Menschdom uit eenen Stamvader gebooren is. Uit de befchouwing der Natuurkundige Aardsrijkskunde zien wij verder, dat de voortbrengzelen der Landen gefchikt zijn , na de Lugtflreeken in welke zij liggen, en na de behoeften der bewoonders, in het vrugtbaare en zo door zijne ligging tot wellust gefchikt Afien, vind men alles wat het Climaat kan aanbieden om het Leven aangenaam te maaken; daar integendeel de zandige Woestijnen van Africa, door de onmatige warmte van het Climaat de * 3 menr  vi VOORREDE menfchen lui en vadzig maakt, terwijl de Landen onder de gematigde Lugtfïreeken; hunne Producten niet voortbrengen, ten zij door vlijt en arbeid, welke zij dan ook met overvloed beloonen; hier van zijn dan de befchaavende Kunften , welke t Europa benevens veele nuttige Wetenfchappen uit dfien ontfangen heeft gekomen. De Noorderlanden aan al de koude en vorst der Poolen bloot gefteldt, zijn zeer arm aan voortbrengzelen van den grond, doch de Voorzienigheid, die over alle zijne werken waakt, heeft dit verlies goedgemaakt, door zommige Dieren, gelijk de Eland, het Rendier, de Vosfen enBeeren, door veele en verfcheiden zoorten van Vogelen, die in de holen en kloven der Rotzen hun verblijf houden, en door een ontallijk heir van Visfchcn, van verfchillende zoort, en grootte, die jaarlijksch dieKusren voor bij trekken: deze beweging van Jagen en Visfchen welke de eenigfte bezigheid van de bewooners der Noorder-Poollanden is, vloeid noodzakelijk uit de gefteldheid derLugtftreek; welke hen zekerlijk zoude doen bevriezen, indien eene fterke en geduurige beweeging den loop der vochten niet gaande hield ; door deze beweeging worden de Ligchaamen tegens de koude gehard; en konnen zelf in rust de felfte kou-  bes VERTAALERS. vit koude uitftaan 5 gelijk el lis" aan de Jagervolkereu van Hudfom baaij aangetoond heeft, de Groenlanders zoramige Laplanders de Ostiakken Samojeden Tangufen, Kamtfchadalen leeven alleen van de Jagt- en Visfcherij; gelijk ook een horde in Nieuw Zeeland: zij hadden voor de aankomst der Deenfche en andere Zendelingen geen andere kundigheden, dan die, welke de noodzakelijkheid van hun levens onderhoud door Visfcherij en Jagt hen opgaf. Hier uit zien wij hoe de Natuurkundige befchouwing van den Aardbol den grond legt tot de kennis der Volkskunde. De Heer de buffon fteld de geboorteplaats van den Mensch in deHooge Landen van Aften (#) gelijk ook de Heer pallas (£) de Heer meiners ftelddezelve op d&nCaucafus, en de vlaktens die zich van den Cauca* fus Zuidwaards uitftrekken ; (c) van hier verfpreïdde zich het menfchelijk geflagt door alle de declen der Aarde. Ten aanzien der vrugtbaarheid zijn de verfcheiden deelen der Aarde noch meer verfchillende, dan de bewooners zelve, («) Buffon. Epog. de la Nat. I. p. 272. (£) Pallas Origine des Montagnes. (c) Meiners gefchichte der Menscheit p. 6. * 4  VIII VOORREDE ve, ten aanzien van hun Ligchaam en Ziel. In Afien vind men de vrugtbaarfte Landen aan den Caucajus (d) dit toonen Mingrelun, Georgien, Circasfien, en de aangrenzende Landen. Hier op volgen Medien Armenien en een gedeelte van Syrien bijzonder den Libanon; bijna geheel voor Afien, de Bucharci en Cachenur; Mefopetamicn, en daar na alle die rijken van Stam , Pegu, Cochenchina, en onder de Eilanden, Java en Sumatra; het Oostelijk gedeelte van Noord Afien, is onvrugtbaar gelijk Siherten t Tfchatski, gelijk ook het (leenagtigyfrabien, de groote Woestijnen die aan Perfien en de Indostan grenzen, (e) Thibet, een gedeelte van de Mongobey of groot Tatarijen, voor al de Woestijnen Gobi en Ckamo. Dus is het waarfchijnelijkst dat het Menschdom zijnen ooriprong (na den Zondvloed) ook van den Caucafits of het hedendaagsch Georgien heeft. Het is ook eene onbetwistbaare waarheid dat alle Volkeren maar één geflagt uit maaken, dit geflagt verdeeld zich in twee Stammen, die weder hunne zoorten en verscheidenheden hebben; (J) PiLL. bef.rage lil. p. 330.?33ï(?) Ta ver ni er Reizen 11. D.  des VERTAALERS. ix ben; welke door vermenging der zoorten gebooren zijn. De eene. dezer Volkftammen is de Mongolifche, beftaande fints onheugelijke Tijden uit de eigentlijke Mongolen en de Calmukken: de Mongolen verdeelen zich weder in twee Horden. De Kalchas Mongolen, en de Scandfchuren, (ƒ) de Calmukken zijn verdeeld in vier horden, de Chofchoten, de Soongaren, de Derbeeten, en de Torgooten : fchoon deze Volkeren geen vaste woonplaatzen hebben, fchijnen zij ten Oosten en Westen van den Altuifche Bergfchakel zich echter meest optehouden. (g) Dc Mongolen en Calmukken zijn ten naauwflen aan elkander verwandt, en van de Tataaren onderfcheiden. De Calmukken geeven dtBuratten of Brutfchtis, en de Mongolen de Inwoonders van Daurien, hoe zeer onderfchciden in zeden en befchaafdheid. Uit de Buratten ontfpringen de Samojeden, de Ostiakken, Laplanders, en alle de Finn\fche Volkeren, die onder de Naamen van Eschen , Tfchwafchen , Mordaancn , Wotiaken en Wogulen bekend zijn: deze vermengden zich zomen Poytg. «» Nord. X. p. 42. pallas Mopgolifchs Volk. I. p. 10. (g) Pallas Mongcl, Vo'.lt. L  x Voorrede zommige niet de Slaven of Wenden , andere met de Stberifche Taiaaren; van de Tangufcn M in-den -Noordöosterhoek van Afien, ftammen de Corahen, Tfichutfchen, en Kamtfchatdaalen, en de bcwooncrs der Aleutifche, Andreanotfiche en ffo*/l# Eilanden, uit welke Noord America bevolkt is : dus zijn de Esquimaux en Groen/anders benevens de bewooners van Labrador, en de Volkeren aan de Hudfions baai/, van Mongolifche llammen; die ook de Japonneefien, Sineefin, en de inwoonders vmCorch, benevens de Volkeren tusfehen den Indostan en China; vooral die van Tankin en de Maleijers. Uit de Sinesfen, Japcnneefien en Malaijers zijn de roode of bruine bewooners der Ladrones en Zuidzee Eilanden. Uit de Mongolen kwamen verder de Inwoonders van Thibet, de laage Casten van de Indostan, de Ccilonneezen, de Mal devers, terwijl de hogere Casten van den Caucafchen ftam afkomen : deze geevcn weder de Negers van Tunkin, Nieuw Guinea en Nieuw Holland, waar van de eerlle zich met de Arabieren en de fchoone Volkeren van den 'Indut vermengende, de fchoone en witte Inwoonders van Nicobar, Balt, Staheiti, de Vricndfichapsen andere Eilanden der Zuidzee voortbragten. De Oostkust van Africa tot aan de Kaap de goede Hoop is door de Casten van den Indostan, Ara  des VERTAALERS. xi Arabieren en Malaijers .bezet; waar van men ook in Madagascar twdtComron Eilanden overblijfzelen vind, hunne afkome'lingen gecven verfcheiden Hammen in het vaste Land van Africa. De Talrijkfte zijn de Negers, uit welke door vermenging met andere Volkeren, de Cajfers en Hottentotten gefproten zijn. De tweede Iioofdftam van het Menschdom is de Caucafifche of Tatarifche, die zich op den Caucafus, fchoon thans niet meer zuiver, ophoud. Egter zijn de Caucafifche Volkeren en voor al de Vrouwen de fchoonfte van den Aardbodem : hier veradeld zich de mensch, grooter en edeler houding, een fchoon gezigt met aanvallige trekken , een fterker baard, en beter en befchaafder vernuft en hart, teekenen dézen ftam; van onheugelijke Tijden af was de Caucafifche ftam in twee geilagten verdeeld , de Gottifche of Celtifche en de Slawifche of Wendifche , oudtijds Sarmatifche genoemd. Beide geilagten toonden in hunne fpraak eene naverwandfehap; doch zijn in andere ftukken zeer onderfcheiden. De Gottifehe of Celtifche breidde zich over Pannonien , Jllyrien, Griekonland, Italicn , Duitschland, Vrankryk, Engeland en Scandinavien uit, en dreef de Finnen hoger op naar het  Sttz VOORREDE het Noorden: een tak van dit geflagt liep naai? Afien na de Landen ten Oosten van de Caspifiche Zee, verder vermengden zich de Sarmaaten met den Celtifichen ftara, de SlawificheTak bewoondde Armenien, Syrien, Egypten, het gelukkig Ambten , Perfien, den Indostan , een groot gedeelte van Siberien, Rusland, Poolen, Sclavonien, en in later tijd Duitschland. De Siberifiche Tataaren zich met de oude Mongolifiche Inwoonders vermengende, bragten de Kirgifichen, Baschhren, en alle die Tatarifche Volkeren, die onder den Naam van Barabenski, Tomski, Tobolski enz. rontfom Cafan, Orimburg en aan de Wolga woonen; eindelijk de Sayanen Beltiren en Jakuten voort. Alle deze afleidingen der Volkeren zoude ik konnen flaaven uit het verfchil en overeenkomst van grootte, fierkte , dikte en magerheid, gezigtstrekken, fichoonheid' en leelijkheid, ysrw, Jiair en baard, oogen, enz. zielsvermogens deugden en ondeugden , zeden, gewoontens, wetenfchappen, kon'ften, en daar uit afleiden hoe zeer het Natuurlijk geitel (zo naauw aan het zedelijk verbonden ) van plaatslijke oorzaaken afhangd; doch dit zoude een boekdeel op zich zelve verëisfchen. Onder alle de Landen van den Aardbol zijn die welke aan de Poolen liggen het minst bekend,  des VERTAALE R S. xui kend, fchoon zij om hun Nut, nader verdienden bekend te worden. De Landen onder de heete en gematigde Lugtftreeken, meer gefchikt voor den Mensch ten opzigte van zijn onderhoud, en belang, zijn ontallijke reizen 'bezogt en befchreeven, terwijl de Poollanden in zommige faifoenen ongenaakbaar, en Land waards in, niet dan akelige toneelen van barre en dorre Landen , met weinige elendige Inwoonders bevolkt opleeverende, den lust des weetgierigen Reizigers veeleer verdooven, dan aanmoedigen. Echter ontbreekt het deze Landen niet aan voorwerpen die onze weetlust en ons belang aanwakkeren. Schilderagtige Tafereelenvan hooge Ijsbergen, die door ftraalbrcekingen van het zonneligt, de befneeuwde Landen en bevrooren zeen bij dag, de levendigfte verwen van den Regenboog bijzetten, terwijl de Nagt door veelverwige Noorderligten een Toneel fchilderen dat, ontzag, fchrik en verwondering baard; deze Tafereelen worden verlevendigd door Rendieren, Fes/en, Be&ren, Zeerobben, Walwfchen, enz. en eindelijk door redelijke Wezens, welke op dezelve Jagt maaken, of zich met de Visfcherij bezig houden; deze Visfcherij en, zulk een aanmerkelijke Tak van Handel voor veele Europi- fche  xiv VOORREDE fche Volkeren, eischten eene meer nauwkeurige kennis van deze Landen; dan wij tot he■den hebben. De Heer t hom as pennant een der voornaamfte Dierenkenners , welke Engeland thans heeft, voorneemens zijnde, de Dieren van het Noorden te befchrijven , gaf •ten dien einde een werk uit onder den naam van Zoology, in het welke hij alle de viervoetige n Dieren en Vogelen befchreef, die in de Noord Poollanden gevonden worden. Deze befchrijving liet hij voorgaan, door eene korte befchrijving der Landen, van Engeland af, tot aan Spitsbergen, om tot eene Inleiding te dienen van zijn Dierenkundig werk; hier ziet men den Oudheidkenner,en natuurkundigen Landbeschrijver die de beste en nieuwfte berigten der -Reizigers en geleerden in dit vak, zich wist ten nutte te maaken; gretig wierd dit werk in ■Engeland ontvangen, en door die Monthly rivier , Magazim en andere Engelfche- maand'fchriften gepreezen: de geleerde Hoogleeraar 'zimmerma-n, Hoogleeraar in de Natuurlijke Historie te Bninswyk, nam de Hoogduitfche vertaaling van dit werk op zich, ert volvoerdde dezelve, met behulp van de Heeren wirt e k o p p en h o f m a m n. De naamen van de Heeren pennant en z immermann reeds ze  des VERTAALERS. xv zo beroemd in de geleerde waereld, decdcn dit werk greetig- in Biimchland.zü.m-icevaen. De Gottingfche anzeigen ,• de algcr.:cine Deutfche Bibliotheecq, de algenMne Linerdtar nemingen, maakten deze vertaaling alom zeer Voordeelig bekend. Het gewigt van het werk , het belang dat ons Vaderland heeft wegens onzegroote en kleine Visfcherijen, de weinige zekere berigten die wij van de Noor der Poollanden hebben, deeden mij dezebefchrijving derzelve aan mijne Landsgenooten mededeelen; ik heb 'er twee Kaarten , bijgevoegd behelzende de nieuwfte ontdekkingen door Captein c ö 0 ke. Lord mul gr ave toen noch bekend onder den naam van p hipp s, en de Rvsfifche Zeelieden in het Noorden gedaan, wijl wij mijns wcetens noch geen HollandfcheY^xttw daar van hadden; de eerfte welke de Kaart van den Heer buffon ten grond heeft is op den Meridiaan van Parys bereekend; de andere, op den Meridiaan van Londen ; de Eilanden zijn na eene Rusfifche Kaart welke de Heer pallas ia de ncue nordifche beitrage gegeven heeft, op den Engelfchen Meridiaan gebragt; of ik verder de eigcntlijke Dierenkunde van het Noorden hier op zal laatcn volgen, die het ander en groot- fte  xvi VOORREDE des VERTAALER3; fte gedeelte van het werk van den Heer pensant uitmaakt , zal van den fmaak mijner Landsgenooten in dat gedeelte der Natuurlijke Historie afhangen. D E    BES CHRIJVING VAN DE NOORDER-POOLLANDEN. INLEIDING £>ene kennis der Landen, der ïiigtftréek engröiio den, zo wel als een algemeen begrip van de voort-* brengzelen der landen , waarvan de Historie der' dieren zal behandeld worden, zijn zulke noodzake. kelijke (lukken , dat liet geen misdaad zijn zal,. Wanneer ik dezelve in plaats eener Voorrede tot èene befchrijving rftaake. tiet is ten hoogden waardig dat men den geduu« rigen aangroei der levende wezens van de geringe menigte der Rotzen van Spitzbergen nagaa, tot op cie legers van Dieren, die m de vrugtbare vlakten van de Senegal leeven. De oorzaaken der plaatzelijke' armoede van zommige flreeken onderzoeke, en de' Verwonderenswaardige overvloed van a»dere nav fpOGK  2 INLEIDING. fpoore. De Kruidkenner moet mij hier ook op df> zen tocht verzeilen, om de weinige planten der Noorderdreeken te bepaalen, en om bij het nederdaalen tot geringer breedten , die weelderige menigte van planten ia de warmere lugtltreeken op te geven, ' Ook is hier de hulp van den Mineraalkenner nodig, als die de veranderingen van de eerde fchepping, van de vaste Rotzen van Spitzbergen, door alle de trappen van aarddoflen moet aantoonen, hij moet den voortgang tot hunne volkomendheid bepaalen van de geringde aarde , tot den Diamant van Golconda. Hier bij moet hij agt geven op de veranderingen der oppervlakte van den Aardbol , op de verwoestingen door brandende Bergen; op de overftroomingen der zee aan eenige kusten, en op het aangroeien van het Land door het afneeraen der zeeHet vervolg dezer onderzoekingen, heeft noch grooter en gewigtiger onderwerpen. De Historie moet te hulp geroepen worden , en door dezelve moet men een kort bericht van de bevolking der vergelegen landen verkrijgen, om uit dezelve de gronden te leeren welkede Menfchen bewogen hebben landen op te zoeken, die zoo weinig aanmoediging rot bewoonen fchijnen te hebben. —, Men moet bijzonder opmerkzaam op de middelen en wegen zijn, door welke de nieuwe waereld bevolkten niet Dieren voorzien is; hoe zich de mensch na den eerden aanbouw, onderhoud verfchaft heeft, hoe zich de Öierfiö vermeerderd en eindelijk opgehouden heb- ben,  INLEIDING. | ben, om in zekere breedtens voor geheel verfcheiden zoorten plaats te maaken. Hier moet ons ook -de Landbefchrijver de hand bieden, men moet eene Ichets van de Aarde tee^ kenen, men moet op de verfcheiden onderlinge naderingen dér waerelddeelen agt geeven, de gelteld' heid der Zeeën onderzoeken, de verfcheiden Eilanden bepaalen, in welke de menfchen, bij hunne verhuizingen uit een van menfchen beladen vast land, inkeerden en verbleeven. Geen minder agt zal men op de zeden der volkeren daan, en op hunne ligchaamefijke en zedelijke veranderingen, door vergelijking van den tegenwoordigen toeftan d der afgelegen volkeren met andere, met welke zij gelijke voorvade ren hadden, en van welke men gevonden heeft^ dat zij noch haare oorfprongelijke woonplaats hebben. Eenige voornaame konnen aan beiden bij gebleeven zijn, of ten minden verfcheiden gedenkteekens van oudheid. Bewijzen van gelijke gewoonten, die veelligt tegenswoordig noch in de wilde , noch befchaafde takken van den gemee. nen dam meer voorhanden zijn. A s EN  ENGELAND. Ik wil mijne reize ten Noorden neemen van de naauwe ftraat van Douvres, de plaats de Landengte , wanneer Brittanfe noch een half Eiland was , de oorzaak van deze groote omwenteling , welke Engeland van het vaste land affcheurdde, is niet ligt met zekerheid te bepaaten, of wij door eene Aardbeving afgefcheurd zijn, of dat eene geduurige aanfpoeling van het water ons allengsTcens losmaakte, is onzeker: geen Pjthagoras is er meer, om het lot der Landen te bepaalen. Vidi ego, qmd fuerat, quondam folidisjima Tellus esje Fretum . . - . • Maar het is zeer waarfchijnelijk, dat die groote Wijsgeer zinfpeeld , op den Ondergang der Atlautifche Eilanden, waar van Plato als eene oude Overlevering reeds ten zijnen tijde, kennis had. (a) Dezelve vvierd door eene Aardbeving of overftrooming veroorzaakt , die veelligt, die fmalle Aardreep verfcheurdde, en Brittannien in zijnen tegenwoordigen toeftand plaatfte , als een enkel overblijfzel haa- (a) plato ftierv 347 Jaaren voor Christus geboorte in het 81 Jaar zijnes Ouderdonis. pijthagoras, 497 Jaateii voor Crtristus, in zijn jioüe jaar.  ENGELAND. f haarer voorige gedaante, (ö) De Scillij Eilanden t de Hebredes, de Orknefs, de Schotlands en i^rrs? Eilanden, zijn misfchien brokken van een voorheen wijd uitgebreid land. Ik zal over het woord Eiland niet twisten. De kleine Aardtong , met het geheel vergeleekeu zal misfchien eene onbemerkte verbinding bij de bepaalde Scheepvaart in vroeger Eeuwen geweest zijn. Men had het half Eiland niet genoeg onderzogt, en het zelve met de Ouden voor een waar Eiland gehouden. De overeenkomst der Aardlaagen, aan beide tegen over cU kander liggende Kusten van Frankrijk en Engeland laaten geen twijffel, dat zij niet voorheen verbonden waaren, De Krijtheuvels van Blancmz tusfchen Calais en Eoulogne, en die in het Westen van Douvres komen volmaakt overeen: De laatfte zijn groot en zetten voort, de eerde zijn kort. Tusfchen Bo. logne en Folkftone (zes mijlen hier van daan) is een ander bewijs van de voormaah'ge verbinding der beide landen, namentlijk eene fmalle onder de Zee gelegen Heuvel Repraps genaamd, een vierde deel van eene Mijl breed en tien Mijlen lang, die Oos. telijk na de Gordmn's Sandbanken drekt. Hij bedaar uit afgerondde Keïen, die in veele Aard lagen ingemengd zijn. Bij eene laage fpringvloed daat\r het water maar 14 voet boven. De Visfchers van Folksjlone hebben hem dikwijls met een Koeijriem van ^ O; Men vindt dit gevoelen nader onderzocht, door den, Heer 10mmir Philof. trans, alridg. IV. 3-0  6 de NOORDER POOLLANDEN. van vijftien voeten aangeraakt, zo dat hij de fchrik dèr Visfchers is; menig groot fchip heeft er fcbipbreuk op geleeden, en is op 21 vademen diepte ge. zonken, in 1782 ftiet er de Belle Isle op, een fchip van 6i ftukken, bleef er drie uuren op leggen , inaac het zelve ligter maakende kwam het gelukkig los. Deze beroemde zee-engte is aan de fmalfte zijde maar 21 Mijlen breed. Van Douvres tot Calais zijn S4 Mijlen; men meend dat deze breedte afneemd, en thans 2 Mijlen fmaller is, dan voorheen: Eert naauwkeurig waarnemer zeide mij» dat hij fints vijftig Jaaren eene grooter Hoogte van water bij het afneemen der breedte bemerkt had. De Bodem bo ijtaat uit grofzand of afgefcheurde Rotzen, die zederd onheugelijke tijden het geweld der ftroomen wederftonden. De midden haarer diepten bij dé hoogden vloed bedraagd omtrent vijf en twintig Vademen , deze neemd tegen het Oosten en Westen omtrent hondert vademen toe, tot dat men geen grond meer vinden kan. De fpringvloed ftijgt in deZee-engte tot 24 voet, de doode vloed tot 15 voeten. De vloed koomt van de Noordzee, gaat door de Zee engte en verliest zich met den Westelijken vloed van den Oceaan, tusfchen Fuerhergh en Bologne, ten bewijze dat wanneer het land, door de Zee aangegreepen wordt het door het overwigt van de Noordzee gefthied. Het is uitgemaakt dat Brittannien door Gallien bevolkt is, de overeenkomst der zeden , zo ver men kau nagaan, bewijst zulks, maar dit tijdpunt is in de Historie niet bekend,  ENGELAND. 7 Beijand the meafure vast Nos ea between nor Clif of thougtlu fublime and hoary The works the wizard t 1 Hi pasfe wit umvet fcet m li had wrought! trongh all our Land The Gaul is held of Anti- Tot the hlown Baltic then- que Story. they fay Saw Britain link'd to hit The wild wacs founda- now adverfe firand. nother way, colliss Ode to Libertij, dat is: „ Over het grenzenlooze gebied dergedagtenlig„ gen de werkendiede toverende tijd volbragt. De „ Gallier (zo verhaald de Oudheid; zag Brittannien „ met de nu gefcheiden landen verbonden; geen zee, „ geen fteile , dorre llotzeu waren tusfchen bei„ den. Hij doorwandelde met eenen droogen voet ,, ons geheel Land, en de woeste Baaren vonden eenen anderen weg na de Oostzee." enz. Schoon, na het tijdperk, dat Engeland van het vaste Land fcheurdde, en de overgang door eene fmalle Zee-engte in Booten Qvitilia mvigia) of Canons (Mmoxyla) der voorige tijden, zeer ligt was ; konde egter ds menigte der viervoetige Dieren over dit fmalle water, niet naar Engeland komen, wijl de hevige ftroomen in hetzelve hunne uiterfre kragcen overwonnen. Zij moeten derhal ven over dejoude Lan dengte gegaan zijn. Want het ftrijd tegen het gezond verftand te gelooyen, dat de oude Britten zulke on« vriendelijke Gasten als Wolven, Beereu en de kleiA 4. nere  I de NOOR. DER-POOL LANDEN. nere Roofdieren met zich zouden overgebragt heb» ben; zouden zij zelv wei de huisdieren en andere, nuttige fchcpzelen hebben konnen overvoeren. Would they on board or Bears, or Lynxes take , Feed thtfhe Adder and the brooding fnake. prior. dat is: Zouden zij Beeren of Lijnxen aan Boord nee» „ men, Adders en broedende flangen opvoeden? Menfchen en viervoetige Dieren kwamen uit dezelve plaats naar Brittanien; er zijn in Engeland geen yjervpetige Dieren , die ook njet in Frankrijk gevonden worden. Onder de Dieren die er niet meer gevonden worden, zijn de /tuer-os> de Wolff', de #eer, het wild Varken, en de Bever; welke voorbeen aan beide Landen gemeen waaren. De Urus was in Engeland tot in 1466 (c) en jk heb eenige Van hunne Nazaaten , die men ter naauwernood konde zeggen getemd te zijn , in de Parken van J)rum Lwig en Chi\lingham gezien (d). De Cale(loni/che Beeren wierden na Romen gebragt, en wegens hunne wildheid gefchat. (e) Zij bleeven in Schot* (r) Zes wilde Stieren, wierden bij het inwijingsmaal van (Jen Aartsbisfchop van Tori georg nevil gedood, l j.akds Collect. vi. 2. (d) pekn. Tours in Schotland. fy) martiahs. pxutarchu».  ENGELAND. y Schotkndtot 't jaar 1057. Misfchien vvaaren zij ter zeiver tijd in Waks. Want volgens de oude Wetten worden zij onder de Jagt dieren gereekend, (ƒ) Wolven ontrustten de middelde deelen van Engeland tot 128 j. en verwoesten het Noorden van Engeland tot de tijden van Koningin Elifabeth. In 1680 waaren zij noch niet geheel uitgeroeid. De wilde Varkens waaren ten tijde van Koning Hendrik II, roucisom London gemeen, en bleeven in hunnen wilden ftaat tot 1577. Men vond hen naderhand alleen in de Bosfchen van Lord la timer , die in hun te jaagen veel vermaaks had, gelijk de Heer moufet fchrijft, (g) uit deszelvs berigten weeten wij ook, dat men om dezen tijd Rheebokken in Wales en om de Cheviot heuvelen vond, thans zijn zij in de hooge landen van Schotland bepaald, In het jaar 1188 vond men noch Bevers in Wales, wanneer de fchrijver Gijraldus door dat Prinsdom reisde. Be. halven dè Alter.os vind men alle deze Dieren in Frankrijk , theqdf.bert Koningivan Frankrijk,werd in het Jaar 548 door een Ausros op de Jagt ge. dood. (&) Het Eland Dier, de Gemtte, de Lijnx, de Vette Hazelmuis, de Tuin Hazelmuis, MyoxusNitela, en de Vledermuis Serafine, PipistuUe, Barhastelle be« reikten Engeland niet, of (tierven vroeg, zo dat hun» ne (ƒ) rai Sijnopf. Ouadrup. 214. (g) Health emprovem. {h) Ecole de Chasfe CLXI. A 5  k> de N O O R. D E R-P OOLLANDEN. ne nfamen in het Engelsch verlooren zijn. ——• De Steenbok en de Gems, die dc Alpen en PijreTiaefihe Bergen bewoonen , zijn vvaarfchijneiijk niet in Engeland geweest. Frankrijk heeft 49 zoorten van viervoetige Dieren en Engeland 39. Ik lluit twee zoorten van Robben in beide rekeningen uit, wijl deze zich tot bcwooners van beide rijken maakea konnen. (1) De Vogels, die zich van de eene Plaats tot de andere begeven, hebben zeer dikwijls ook hunne Grenzen. De eene worden door de Lugtftreek, de andere door zeker zoort van voeder gedwongen in andere Landen te blijven,die niet verre van de onze gelegen zijn, door een wonderbaar Iuftinct agtervolgen de Vogelen den Landbouw, en worden in nieuwe Plaatzen natuurlijke Inwoonders. De Kruisvink of Appelvink volgde de Appelen naar Engeland. Glenco kende het Korhoen' in de hooge landen van Schotland niet, voor dat de Pachters het Koorn in die ftreeken bragten. Er waaren ook geen Musichen 'mSiberien, voor dat de Rus/en eenige groote woestenijen van dat Land bearbeidden. De Rijsvink, die in Cuba te huis behoord, verlaat hetzelve Jaarlijks,(fints er ook Rijs in Carolinagebouwd word,) bij duizenden, en vliegd over Zee en Land om dan aan den oogst uit het vergelegen Indien deel te nee* men. Ge- (/) De gemeene Robbeis aan den Noorder Octaan in de Middelandfche Zee gemeen.  ËNGEL AN 1). it Gelijk Frankrijk Engeland in afwisfeling der ÏHtgt» ftreek overtreft, zo overtreft het ook het zdvc ia aantal van Vogelen. Engeland teld llegts 131 Landen 121 Watervogelen. Frankrijk daar en tegen heeft 156 Land en 113 Watervogelen, mogelijk is deze rekening niet naaiiwkeurig , maar niemand heeft tot noch toe een lijst der Dieren van Frankrijk gegeven, die in dat Rijk zeer talrijk zijn moeten; dewijl het zich van Calais op 510 N. Br. tot Colleoure in het Zuiden van Ronsjillon aan de Middellandfche Zee, onder 420 N. Br. uitftrckt. De Noordelijke Landen hebben dezelve Vogelen met Engeland, en misfchien worden de Landen aan de^Middellandfche Zee Jaarlijksch van verfcheiden zoorten uit Jfrica bezogt. Verbazend hooge en ftcile Reïen van Krijtklippen loopcn er langs de Kust van Douvres tegen het Oosten, en derzelver witte verw, gaf den Naam vaa JllUon aan Engeland. Onder eene'derzelver ankerde Caefar vijf en vijftig Jaaren voor Chr. geb. en wel zo na, dat de Britten hem met Pijlen konden benadeelen. Na het Anker geligt te hebben , zeilde hij in een Bocht, die thans in weiden veranderdt is, en lande te Rutupium thans Richborough, tegen over Snndwisch. De Muuren van Richborough getuigen noch van z;jne fterkte in oude tijden, en de fpooren van een Rheede, die van eene gragt omgeven is, tekenen de ankerplaatze der Romeinfche handelfcheepen. Btt daar bij liggende Thanit thaka. tos der ouden, dat thans van het vaste land niet ie opderlcbtidcn is, was voorheen een Eiland, aoor een  iz de NOORDER-POOLLANDEN. een diep Kanaal dat van anderhalf, tot vier mijlen breed was, gefcheiden, en de plaats der Romeinfche volkplantingen; het was in het jaar 499 beroemd want hier landden de Saxen het eerst, wijl eenon. voorzigtige vortiger hen die plaats als een zekere oort aangewezen had; maar de tijd heeft zulke veranderingen gemaakt, dat Thanet geen Eiland meer is, en hetBritlanniarumPartus alwaar deRoomfche vlooten lagen, nu met Veengronden aangevuld is. Wanneer men over het hooge Krijtgebergte koomt, opent Northfresland den mond der Theems; zij is van beide zijden met laage Kusten omgeeven, en haare Canaalen zijn door veele Zandbanken doorfneeden. De volkomen kennis der Scheepvaart voerd veel duizend Schepen jaarlijks zeker naar Zonden , de Hoofdhandelftad van ons Rijk, wiens naderenden val zelv benijd wordt. Aan de Kusten van Suffolk en Norfolk, verhef, fen zich op zekere afftanden geheel verfchillende verhevendheden. Bij Leojloffe en Dunwich vind men kleijagtige Bergen. De Cragfpiti bij Woo&bridge beftaan uit ongemeen groote hoopen van fchulpen, van welke eenige noch volkoomen en geheel digt; en een onuitputbaare rijkdom van mest voor het land zijn. Van Jarmouth tot Winterlo* nesz is de kust laag en vlak, zij beftaat uit fchist, die met zand verbonden is. Van [labsburg tot Cromer verheft zich eene fchakel van hooge kleijagtige klippen van 40 tot .00 voeten loodregte hoogte, eene Roof der zee die hier groote veranderingen gemaakt heeft. Bij Shermgham en Cleij wor-  ENGELAND.,1 13 worden het aangenaame heuvelen, die zich na de ruwe uit rotzen en fteenen beftaande kusten neigen. In Holkham, Wells en Warkhum eindigen de zandige kusten in kleine zandheuvels , die door fchilfriet QArund. Arenaria liwn. ) zaamen gehouden worden. Deze plant is een kragtig middel tegen het wegfpoelen van het zand , dat anders geheele ftreeken overftroomen , en de rei der zoutpoelcn, die door dezelve befchut worden ras onbruik, baar zoude maaken. De Rotz Hunfianton heeft in dit vlakke land eene aanmerkelijke hoogte, de oppervlakte is met eene zeer nuttige veenaarde gedekt ter hoogte van een voet; onder deze leggen twee voet diep kleine gebrokkelde krijtklompen; het vaste bed derzelve, dat veele mijlen onderbrooken was, komt hier weder te voorfchijn en maakt een vlot van 30 voeten en rust op eene harde, roode deen ter dikte van vier voeten, die dikwijls verwitierd is en tot roode verw gebruikt wordt. Daar na volgt eene laag van zeven voet van eene broofehe vrijf baare vuil geele (leerj, op eene ijzerverwige Podditigfleen, die tot in zee loopt; ongemeene groote brokken van deze fteen liggen hier en daar verftrooid. Deze Berg is 80 voet hoog, en ligt aan den ingang der Wushbzay, die het Af«laris efiuarium van Ptolomaus is. De geheele kust is van hier over Sneltesham tot aan Lijnn, laag en beftaat uit fchist. Van Holm de Noorder Caap van Norfolk af, dringt de zee tegen het Westen diep in het land,, en maakt de groote Baaij, die men Washes noemd, zij  S4 uk NOOR.DEK.-PÜÖLLANDEN. zij is met zeer groote zandbanken gevuld, welker oppervlakten, bij laag water droog zijn, met dit alles veifchaffen de daar tusfchen liggende Canaalen eenen zeer Berken handel, tot aan Lijnn in Norfolk, aan de rivier Orze, die in zijnen langen loop veele ftroomen inneemd, en daar door tot in de bhmenfte declen van Engeland doordringt; Lyn» was reeds, wegens zijnen handel met Noorwegen, in het JaariaS4 beroemd. Hiertegen over ligt de kust van Lincolmshire. De groote koopftad Boston ligt eenige mijlen af van de fpits der Baaij. De fpringvloeden ftijgen in de haven tot 14 voet, en brengen fcheepen van honderd tonnen. Maar de groote fcheepen liggen om Scap de monding der baaij. Even zoo is het bij Lijum, wijl de vloeden hier geen kragts genoeg hebben om een diep bed te maaken. ' Linhlnshire en noch zes andere Graaflchappen, *ijn de Paisbas of Nederlanden van Engeland. Bet eerfte wordt ten Westen , door eene verheven Landftreek begrensd; die hier in dit laage graaffchap 'als Alpen over de zee uitlteekt. Dit uitgebreid, de land van Scap tot aan het noorderlijke voorgebergte over Buil, loopt bijna zonder eenige Infnijding als een Boog in zee, en is zoo laag, dat men dezelve maar op eenen kleinen afftand in zee zien kan; en in plaats van heuvels , zijn de Kerken de eenige feinen der fchippers. De geheele Kust is met zandheuvelen omgeeven , en met konftige dammen tegen de woede der zee befchur. liet oude HooUns hoofd geeft een bewijs van a|l ter  ENGELAND. jj tereen volgen de havens aan deze kust: Wagkfieet voorheen eene beroemde haven is nu flegts eenen kleinen boezem. Stegnesz voormaals eene groote bemuurde ftad met eene goede haven, is nu een tmbetragtelijk vlekj eene mijl van zee, en de Haven van Grimes bey, die in den tijd van Edward III. elf Scheepen bevatte is nu geheel verzandt. De groote vlakte van Holland in dit graaffchap en een deel van Northamptonshire, Norfolk, Suffolk , Cambridge en Huntinghan is zestig Mijlen lang en veertig Mijlen breed, en was oorfprongelijk eene boschagtige ftreek. Men heeft bij uitgraavingen bier geheele Bosfchen van Dennen en Eiken diep onder de veenaarde op den vasten Grond gevonden, gelijk ook Eiken die vijftien voeten in omtrek en zestien ellen langte hadden , en meest aan het einde afgebrand waren; trouwens dit was de manier der ouden om boomen te vellen ; veele andere vvaaren gelijk het fchifntj door het geweld der inbreekendc overftrooraendc ^ee, die van tijd tot tijd flijk met zich voerde, en er dit Land geheel mede bedekte, geheel uitgeroeid. Ovidiüs fchoonebe, fchrijving van den Zondvloed word hier bewaar» beid, want onder Coningion Dovn, en Ihmtingdan vond men het geraamte van een Walvisch van 20 voet lang, dat dus van zijne wooning herwaards gezwommen was. Et modo quee graciies pramen carpftre Papellis, Nunc ibi deformes potiunt fua corfora Phoca. •— — Sylvasqu: ieneni Delphines, £3' nltis Incwjant Ramis cgiuaaque robtra pulfant. H  16 de NüoPv DER-POOLLANDEN. In het vervolg onderging dit land noch eene andere revolutie, de flarft of het flijk wierd 20 aanmerkelijk , dat het geheele groote Plaatzen uitdroogde, en zo droog maakte, dat de Ronteinen deze vrugtbaare landerijen aan deze zogten te ontweldigen. Dit dapper en naarftig volk leerde deii Engelfchen eerst, de konst van afdammen , en Verkreeg dus, die fchoone landerijen , die mert »och in Engeland vind. Ket was de klagt vari Galgucus (k), dat zij de kragten der Britten uitputten, in fijlvis £? paludbus emuniendis in het uit" roeijen der bosfehen en het uitdroogen der moerasfen. Toen de Romeinen Engeland verlieten , ontftond er eenige verandering. Men verachtte hunnen arbeid, verwaarloosde het uitdroogen, alles wierd flijk en moeras gelijk de tegenswoordige oosterlijke moerasfen; en een verblijf van een menigte watervogels en bandieten. ———. Elg en veele kleine flreeken, die hooger laagen, waaren Eilanden, en verfcheiden hunner, wierden in vroeger tijden, de vlugtplaats der geestelijke; Elij, Thorntij, Rhamfeij, Spencij en andere wierden beroemde abtdijen, en hunne bewooners begonnen door hunnen vlijt de werken der Romeinen te herHellen. Het land over Thorneij wordt door eeh oud fehrijver als een Paradijs voorgefteld (Z) belten. (k) Vita AgrUota. (/) Men vergelijke W. Éngdalos, Kaart van dit Land in baren moerasfigen en uitgedroogde fiaat. Embank p 375- 4-6.  ENGELAND. if ftendige, op heilzaame wetten gegrondde bezigtingen hielden dit groote land in welftand. Maar door de ontvolking en de verwaarloozing der wetten omtrent het uitdroogen, wierden de Canaaleu verftopt, het aangebouwde land , wierd overftroomd, en de geheele ftreek in een onnut moeras verandert. 0») In bet tvvintigfte jaar der regeering van Koningin Elifabeth (n) , nam men den toeftand van het land weder ter harten. Want men had tot de tijden van Frans en zijn zoon Wilhelm Graaven van Bedford niets van belang gedaan. Zij begon, nen dat werk van Hercules, en wonnen eene zeer groote .{treek van meer dan 300000 acres. Graav Wilhelm verkreeg van bet Parlement eene welver, diende belooning van 90000 acres. Die uitgeftrckte moerasfige landen dezer Graaffchappen waaren oudtijds de verblijfplaatzen van veele watervogelen, maar eene gelukkige verandering heeft door liet uitdroogen 'er veele duizenden Schaapen gebragt, en in plaats van riet is de grond met koorn .bezaaid. De Kraanen , die hier in zulk eene menigte waaren, hebben geheel Engeland verlaaten. Het graauwe wildeÉendbroeid noch in menigte , in de noch niet verbeterde landen, zij worden bij duizenden gevangen , en te Londen ter markt gebragt. De graauwe wilde Gans, de ftammoeder der tamme Ganzen, broei d. .(«) Men vergelijke W. Dugdalef, Kaart van dit Land in zijmoerasügen en uicgedroogdeu (laat. Embank. p. 375. 41$, (0) ibid. p. 375. B  18 de NOORDER-POOLLANDEN, broeid 'er en blijft 'er het geheele jaar door, met eenige andere Eenden; Kemphaanen ftrand-Sneppen , Kievitten, roodborfiïge Poelfneppen, Regenvogels zijn hier des zomers in 'menigte , en verftrooijen zig in den herfst , door het geheele Eiland. De Uil met kaale ooren (Strix Brachijotos» bodd. Elench. II. ) trekt met de Houtfnep herwaards en is den landman welkom, wijl hij het land van Muizen reinigd, Lijsters zwerven den geheelen winter door aan de Kusten , en worden in groote menigte met netten gevangen, doch des zomers ziet men "er geene. (o) Het vergelegenfte Noorden is waarfchijnelijk de woonplaats van veele Watervogels, die onze kusten bevolken, en de ftrenge Noorder koude drijft hen Zuidwaards , de meeste bezoeken ons regelmaatig, maar andere welker natuur de koude der Nocrderlanden kan doorflaan zijn toevallige gasten in Engeland en komen alleen dan , wanneer de koude in hun vaderland ongemeen ftreng is. Van Cleanesz gaat bet land na het Westen terug , en begrenst, teffens met de tegenoverliggende kusten van Tork de groote monden van den Humbsr, die zich diep in het land kromt, en den Trent met alle de,voornaame Rivieren dezer groote Provintie opneemd. Alle de kusten van Lincolnshire zijn vlak, en van de zee ingenoomen, Barton en Borrow hebben zelv geen fchijn van haven, en worden egter va» rp) Tour in Schotland 1/6$,  ENGELAND. ip van holinshkd als zeer goede genoemdt. (4) De overige deelen van het laageland van Holdirmsz, die aan dergelijke kusten leggen, hebben hetzelve noodlot ondergaan. JHedon eenige mijlen van Huil, was voor eenige eeuwen eene groote haudelhaven , en ligt nu anderhalve mijl landwaards in, en heeft voor het bloeijend geluk van Huil (een werk van Koning eduard L in 't jaar 1296.) wegens zijne fchoone haven plaats gemaakt. Maar de zee heefc zig daar en tegen in deze eeuwen aan het land fterk gewrooken; de plaats, ja de naam van verfcheiden voorheen beroemde fteden aan den Humber ; zijn thans niet dan in de Historie bekend. Ravensper was zo beroemd als Huil en in 't jaar 133a, eene zo wigtigehaven ; dat kd waro b aT,j ol en de met hem verbonden Engüfche Barons van hier met eene groote vloot onder zeil gingen, om een inval in Schottland te doen; hendrik iv. koos in 't jaar 1399. deze haven tot eene landingsplaats om kichard 11 aan te vallen. Maar'alles is reeds lang door de zee verllonden. Groote Zandbergen, die bij laag water droog liggen beflaan nu hunne plaats. Het Eiland Sunk alleen maakt hier eene uitzondering. Dit was in 't jaar i665, flegts als eene verheevene ondiepte, en wierd toen door dammen aan de zee afgenoomen. Het geeft thans aanmerkelijke inkomften , en zal waarfchijnlijk wederom in des» zelvs voorigën toeftand gezet worden» Is Q) Defcript. Britt. 108. B 2  ao de NOORDER-POOLLANDEN. Spurnhead het Ocelum Promontorinm van ptolo■k/eus begrenst deze zijde van den Humber en heeft thans de gedaante van een zeis. De plaats alwaar de ligthuizen ftaan is eene groote, 2 mijlen lange bocht en met Zandheuvels, die de zee fints zeventig jaaren opgeworpen heeft, gemengd. Het land beftaat van hier af eenige mijlen ver, uit zeer hooge Klippen van bruine kleij, die altoos aan de woede der Noordzee blootftaan. Deze verflind zomtijds geheele morgen lands in eens, en werpt aan de kusten een aanmerkelijke menigte Earnfteen opv Op dezen Kleijgrond groeid tot aan de klippen fchoone whijt, van Külnfei tot het dorp Sprostlij is het land even vrttgtbaar; en loopt golfsgewijze veele mijlen ver. Doe ik het zag was het rijkelijk met whijt en boonen voorzien. Van KWenfeij tot aan Caap Flarnborough buigt het Land wat inwaards, en is eene voortzetting der kleijige Klippen tot aan het dorp Hornfdj. Naast dit ligt een Poel zeer bekend wegens deszelvs Aal en Snoek. Deze Poel is door eene fmalle ftreek lands van de zee gefebeiden, zodat het waarfchijnelijk binnen kort fchielijk zal weggefcheurd worden. De flraat Homfeij Beek is lang reeds verflonden, en van Rede eene nabuurige ffad, is niets dan den Naam overig. Het land word aanmerkelijk lager en trekt zich aan den voet van het Voorgebergte zoo zeer terug, dat het de Bridlengton baaij verbeeld. Het is het oude Gabrontovicorum fmus, en de Landbefchrijver voegd tvyiVLivos bij , wegens deszelvs voortreffelijke en bekwaame haven in welke de fcheepen in volle ze. ker»  ENGELAND. Verheid, onder de befchutting van het hoogs Voorgebergte liggen. Smethie Zandbank, de eenige tusfchen Fliunborough en Sparnhead ligt dwars voor den ingang in de Bridiington baaij en vermeerderd, bij eene fterke Noorder- en Noord Oostenwind de zekerheid der fcheepen, die na de kust koomen. Surebeij' een daar bij liggend dorp, fchijnt maar eene overzetting der oude benaaming te zijn; de Romeinen hadden hier waarfchijnelijii fcheepen liggen , want hier eindigt de Landftraat, die noch aan eenige .plaatzen tusfchen dit dorp en York zigtbaar is, en naar, haare ftigfers de Romeinfche Rug hiet. De fpits van F/amborough beftaat uit fneeuw witte Kalkfteen (r) zij heeft een ongemeene hoogte, en men (r) Op dan Top is deze Kalkfteen week op het gevoel, én brokkeld ligt wanneer zij aan de Vorst lang blootgefteïd is. Aan den voet des Heuvels is zij hard dicht en glad. Men brengt alle Jaar des Zomers eene groote menigte met Booten naar Sundcrlanden brand er fchoone Kaik uit. De meeste Kalkfteen uit Ftamborough maakt men van Steenen, die de Zee opwerpt. Men kan h'ler aanmerken, dat de uit Kalkfteen bereidde MoMel zo hard, maar ook niet harder gemaakt kat> worden als uit de ruwe Kalkfteen; zij mooge zo hard zijn s!s zij wil. De meeste Huizen in en omftreeks Londen zijn met een uit krijt gebrandde Kalk gebouwd, en dit is de rede der Ongelukken door het omftorten der Huizen voorvallende. De Werklieden kermen de zwakheid dezer Mortel zeer wel en zoeken daarom deMuuren door ingebragt Hout ie Hutten; maar bij Brand, het Hout aangevat zijnde vak bet geheele Gebouw in elkander, en alle moeite om her vuur te blusfehen is zeer gevaarlijk. B 3  2»^ d"e NOORDERPOOLLANDEN, men ziet dezelve ver in zee pragtig voor zich leggen. Als wij ons op richard van Cirencester verlaaten konnen, zo is het Ereguntum Extrema der Romeinen en de baaij is PontusFelix. De Saxen gaven het den naam xznCaap Fleamburg, veel ligt van de ligten, welke de groote Ida den ftigter van het Rijk van NorthumIerland geleidden, toen hij in 't jaar 547. met eene groote menigte volks landde. De verfchrikkelijke diepte der afgronden, de verbaazende grootte der holen, die zich aan de Noordzijde openen, verfchafïcn door eenen haar verheven boogen een wijden en flaatigen ingang in het binnenfte van het gebergte. De geduurige afneeming en vermindering van ligt, de diepe ftilte der plaats, die alleen door den flag der riemen geftoord word, het botzen der flaande golven tegen de zijden, het geflodder deiDuiven, die uit hunne nesten, verfcbrikt nadever afgeleegen daken vliegen, dit alles zaamengenoomen, maakt een grootfche en fchrikbaarende vertooning, en indrukken, die alleen diergelijke voorwerpen geven konnen. Ook hier vind men wonderbaare afwisfelingen, op eenige plaatzen loopen de hooien diep in, en eindigen in eene zwaareduisternis, op andere plaatzen zijn zij doorbrooken, en geeven eenen fchilderagtigen doorgang, dooreen dergelijke andere prachtige opening, veele Rotzen zijn geheel met water omgeven , en van een pijramidale gedaante en zeer hoog. De grond der meeste is vast, bij andere met gaaten en verwulfd , zij zijn alle met den drek van ontalüjke menigte van Trekvogelen bedekt,, die jaarlijksch hier koomen om te brae*  ENGELAND. 53 broeden , en ijder hol, dat hun ter rust plaats (trekt vervullen. Eene groote menigte zwemt gints en herwaards en vervuld de lugt en verdooven het oor, met hun gekrasch en gefchreij. IJsland/die Meeuwen , Haringmeenwen , zwarte Duikers , Papegaaijduikers, Zeeduikers, Zeeëxters, Waterraven , en Cormorans, zijn de zoorten , die hier hunne wooningen maaken. Het gezang der meeste Zeevogelen is heesch en onaangenaam. Ik rustte dikwijls onder dergelijke Rotzen, en lette op de verfcheiden toonen boven mij, welke gemengd met het dof gekabbel, der langzaam aangroeiende, en uit de holen terug geftooten golven eene aangenaame werking deeden. De fcherpe ftem der Meeuwen, het gefnater der Pronkvogels, de luide toonen der Papegaaijduikers, het gekreisch der Reigers, met bet diep gekrasch der Cormorans , dat voor bas diende, gaven mij dikwijls een concert, dar met het Toneel dat ik zag, mij eenen hoogen graad van dat vergenoegen gaf, dat uit de nieuwigheid en eerwaardige Majeiteit van deze vertooning voort kwam. Bij Flamboroitg head beginnen de harde Rotzige» Kusten aan deze zijde van Engeland, en gaan tot aan het uiterfte einde van het Koningrijk voort, en worden zelden door zandige baaijen en laag land onderbrooken. Het is dikwijls zo dat de bodem der zee de natuur van het nabuurig land had. Dus zijn aan het Voorgebergte . en eenige mijlen verder ten Noorden, de Kusten hier en daar rotfig, en 'er houd en Kreeften en andere Schaaldieren zich op.Over B 4 de*  id De KOORDER-P OOLLANDEN. deze Rotzen ligt eene laag van fijn zand , zfj isvari een tot vijf mijlen breed, valt tegen het Oosten en de bodem is vart zijne rand tot aan de Doggersbank ruw en rotzig, met veele holen voorzien, en aan de'meeste plaatzen met koraalen, en in zee groeiende planten bedekt. Aan deze gefteldheid van de Kust,' hebben de Inwoonders hunne voordeelige visfcherij te danken , want de Klist van de eene zijde, en de rand der Doggersbank van de andere, maaken een zoort Van Eendekooij, die eene ongeloovelijke rne* rrigte van Stokviscb trekt, welke jaarlijksch uit dê Noordzee koomen , om aan de Engelfche Kusten bunne kuitten leggen. Zij vinden in de planten die op Rotzen wasfen, en aan de wormen op het zand overvloed van voedzel, èn tegelijk eene befchutting voor hunne kuit, in de uitgeholde plaatzen der gefcheurde grond. De Stokvisch word eigentlijk in het Cariaal tusfchen de Banken en Kus. ten , of in de diepe holen tusfchen de Doggers en. Welbank gevangen, want zij konnen de fterke beweegingen van het water in de ondiepte niet vet» draagen. Rogchén, Boti, Schar en andere Platrisfchen, begaaven zich in het zand, en verzekeren zich dus tegens ftormende golven. Eene verbazen» de menigte Cabeljauwen, bezoekt deze Kust jaarlijksch zij verfchijnen gemeenelijk den io December, zij ftrekken zich in de breedte der Kust, ter wijdte van drie mijlen en in de lengte van Flamboroughead tot aan het Casteel Tinmouth en misfchien %erder ten Noorden. Een geheel leger van kleine Haai**  ENGELAND. $5 Üaaijen zet zich aan de buitenzijden en maakt 'er jagt op; want wanneer de visfchers meer dan drie mijlen van het land hunnen angel werpen, vinden zij niet dan Roofvisfcben. (f) Tusfchen' Flambcroughhead en Scarborough fpririgt Tuleij Brig voort, deze is eene reeks van verre in de zee loopende Roizen, die dikwijls fchipbreuk veroorzaaken. Dan volgt het Kasteel Starboroug dat op eene groote uitfteekende R.ots legd. De fpringvloeden fteigen hier vierentwintig voet in de Nagt E veningen, anders maar twintig, de dood ftroom twaalf of zestien voet. Hier op ziet men Whixbi) bekend wegens zijn Aluinwerk , en noch meer wegens zijne overfcboone haven, die de eenige aan deze Kust is. Zijn ingang is eene nauw Kanaal tusfchen twee holle heuvelen, daar na verwijderd het zig fterk, en word door de rivier Esk zuiver gehouden. Vari hier tot de monding der Thees, die de grenzen tusfchen dat graaffchap en Durham maakt, Ja de kust gefcheurd, hoog en door veele baaijen ukgetakt. Zij wisfeld met veele kleine visfchers dorpen af, die op eene zonderlinge wijze tusfchen de klippen gebouwd zijn, en de uitfteekzelen aanvullen , even als de boerenhuizen in de fchilderagtige en rotzige landen in China. De Tees die de Noordelijke grenzen van dit groote graaffchap maakt, heeft een wijde monden eene moe- (t) Men kan in de III. band van de Briti'seh Zoohogij, en in de Tuur van Schotland 1769 berigten. van de visfcbeh dezer Kusten, vinden. De merkwaardigfte heb ik aan den Heer travii, een Heelmeester in Scarborough te dankert.. B 5  *'rj de NOORDE R-P O O L L A N DEN. moerasfige grond tot in zee. Deze ingang was liet Dunum astauriurn van ptolom^eüs, en diend de (chippers tot eene kortere vaart in het land. Bij» na alle de Noordelijke rivieren ftorten met eenen fnellen ftroom van hunnen oorfprong uit de bergen in zee, en konnen dus maar eene korte lengte be> vaaren worden, van hier word het lood uit de Ertzbergen van Durham en het koorn uit de vlakten gevoerd. In de moerasfen dezer monding vind men den kleverigen flijmworm (Mijxine l in n.) in menigte. Deze worm , van de nabuurige visfchers Hagh genoemd , kruipt, de aan den angel gevangen visfchen in den mond, en wanneer zij eenige tijd in het water blijven, eet zij al het vleesch en de ingewanden zozuiver op , dat alleen de huid en graaten overblijven. Deze worm maakt ook het water (lijmerig. Van Seatonsnook in het Bisdom Durham tot Har'tlepool is eene'reij van zandbanken, en de oever is eene geduurige ver voortgezette zandige ondiepte. Van Nes Point bij Hartepool tot Blackhall beftaat de rotzige Kust uit Kalkfteenen, en word door zandbanken en fteenagtige bochten, dikwijls onder* brooken; maar Seham en Eartlepoal zijn zo klippig, dat geen vijand landen, ofzelv de Kusten zonder gevaar naderen kan. De Kusten van ftawtounhivezijn open, vlak, uitgehold, en verfcheiden mijlen ver in Groteske gedaantens gevormdt. De zee maakt, ( wegens de verborgen rotzen en zandagtige klippen) groote brandingen. Van Seham tot Sitndcr* land zijn zandheuvels op zandige inhammen. De Kusten Weremouth tot aan Cleadon worden -door laa-  ENGELAND. 87 laage kalkfteen Rotzen gevormd , en zijn met zandheuvelen en fteenagtige inhammen onderbrooken. — Van hier tot aan den mond der Ttjne, en zelv toe Dunflangbrough in Northumberland is de kust zandig en het land op zommige plaatzen rotzig, maar van daar tot aan Bzmborottghhoog en rotzig, vvelkeRotzen op zommige plaatzen ver in zee loopen, en bij laag water hunne fpitzen uitfteeken. Het Kasteel Bamborough ftaat op de laatfte rei dier rotzige Klippen. Deze vesting wierd van den Saxifchn Koning Ida aangelegd. Na menige geleden lotgevallen, is het, fchoon in vervallen toefond, den menfchen nuttiger geworden, dan in de tijden, wanneer het met magtige Lords en wilde krijgslieden praaldde. — Een weldadig Prelaat van Durham kogt het, en fchonk het nut 'er van aan ongelukkige zeelieden, die aan deze gevaarlijke Kusten fchipbreuk leeden, en ftelde zekere verzorgers aan, die na willekeur of met verftand de weldaaden verdeelen. De armen worden in duure tijden met koorn, tot eenen behoorlijken prijs voorzien. Door fchipbreuk ongelukkige , die men zonder gevoel en van koude verftijft vind, worden ten eerftea in de Gastvrije muuren opgenoomen, en door voedzel, geneesmiddelen, en warme bedden in bet leven terug gebragt, en wanneer het gefchieden kan , word het fchip, doordaar altoos in gereedheid zijnde, werktuigen geredt. (x) De Farn Eilcir.dan of veel meer Rotzen, vormen niet ver van den oever eene groep, de naaste (j) baleins ow Northumberl. II. p. 176.  afc de NOOR.DER-POOLLANDE N. te is omtrent eene mijl en de afgelegenfte omtrent zeven mijlen afgeleegen. Zij zijn waarfcbijnelijk voorheen van het land afgefcheurd, en nu doof eene fterke vloed, die door een Canaal dat van vijf tot twaalv vademen diep is, geheel afgezonderdt. Aan de oostzijde van Staples de verstafgeleegen Rots, word de zee in eens en fchielijk van veertig tot vijftig vademen diep, en was misFchien reeds zo diep voor de afftheiding. De heilige Cutberths, maakte deze Rotzen hét eerst beroemd, wanneer hij zich van de waereld affcheidde, en de grootffe tot de plaats van zijnen aandagt verkoos, hij verdreef volgens het zeggen deilegende, de booze geesten, die aldaar heerschten. Men ziet 'er noch overblijfzelen van eene Capell. Sints lange tijden zijn de eenige bewooners, eenige koeijen, die met booten derwaards gebragt zijn, en de Eiderganfen, deze hebben nog hunnen naam, na dien heilig. Ontallijke Zeevogels van allerlei zoon hebben deze Rotzen in bezit, wijl »\\ hier veiliger zijn dan aan de laage rotzige oevers. De geheele Kust van Flamboroughhead tot St. Ebbs is onfchatbaar voor de Zeevogels, zij zoeken de hoogfte Caapen; wanneer men van de woonplaats der Pa* pegaaijduikers , (Alce l jNN.)Waterfnijdcrs (Rhijn. corps li.nn.) Pronkvogels (Colijmbus LiNN.)Cormorans (onocratalus aquila Linn.) en Water Raven hoord, zo kan men zeker vermoeden, dat de klippen zeer hoog zijn, en waar deze ontbreeken, trekken zij na Rotzen, die van de zee omgeeven zijn, en van de menfchen weinig bezogt konnen worden.' Van  ENGELAND. 29 Van Flamborough tot aan den mond der Tweed is de Kust zandig en word fmaller, na maaten zij Schotland naderdt. Lindes fann of holij Mand met ds vervallen Kerk en Casteel ligt ver van den oever. Dit Eiland is bij laag water toegangelijk en waarfchijnelijk voor heen door de golven , van Northwnberland afgefcheurd. De vloeden overftroomen deze ftreek niet op de gewoone wijze met eenen zigtbaaren toevloed, en door aannadering, maar zij zuigen het zand in, dat eerst modderig werd , en dan tot fchrik der Reizigers in eene gladde glanzige watervlakte veranderdt, in welke men de terug geworpen beelden der nabuurige oevers zich ziet fpiegelcn. SCHOTLAND. Hier na volgt de Tweed of Jlaunus der ouden, die eene fmalle grenspaal tusfchen Engeland en Schot, land maakt. Het land blijft noch eenigen tijd laag, eer dat het hooge voorgebergte Ebbs hsad in de zee als voor uhfpringt. Het word door waterfnijders Pronkvogelen, en behalvsn de Ganett van alle vogelen , die op den bas woonen , bezogt. Het laage deel is van holen als doorboordt, dit hooge Eiland is het zomer verblijf van ontelbaare menigte van Vogelen, die na dat zij de eerfte pligten deinatuur vervuld hebben, met hunne jongen naar andere Kusten en Lugtftreeken verreizen. Deze is een van die weinige plaatzen van het Noordelijk halfrond , alwaar Jan van Gent (Pclicanus Basfanus Lin n.} nesteki. Deze onderfcheid zich door haare ge-  30 de NOORDE'R-POOLLANDEN. gedaante, witte pluimaadje, ligte vlugt, en fnell induiken in het water na zijnen roof, van alle de overige gevederde inwoonders van het Eiland, de Papegaai/duikers, Cormorans en Meeuwen; de beide eerde vliegen zeer fnel, maar de Meeuwen langzaam en traag. De ingang word aan Bafz enger, doch opend zich weder, buigd zich inwaards en maakt aan wederzijden eene fchoone baai. De Firth vernaauwd zich tot eene fmalle flraat bij Queensferrij en gaat in aangenaame kromtens voort, tot deze zijde van Alloa, alwaar de Rivier van welke zij haaren naam beeft, eindigt. De Kusten zijn laag, ten deele rotzig, deels met aangenaame fteeden, overal onvergelijkelijk fchoon en bevolkt , Eiimburgh de hoofdftad Hijgt met een waare grootfeheid aan de kust te voorfchijn en is door haare haven de grootfte handelplaats van het'land, en dan volgt Leith. De fpringvloed rijst vijftien of zestien voeten, en tot zeventien of agttieu, wanneer een Noordooste wind het water na het Canaal drijft. Men vind aan den grooten mond dezer rivier op ijdcr mijl fteden en dorpen; welke Handel en industrie hier plaatften. De fchoone befchrijving van de Kusten van Fevea die ons Jonsthon nagelaaten heeft , is bij lange na niet overdreeven, en kan op ijder dezer Kusten toegepast worden. (J) Feheskire, dat door de zeeboezems Fonth en Taij begrensd word, ftcekt ver in zee uit. Het land bloeid door zijne Industrie en heeft zeer veele Natuur. (/) Tour in Schatl. 1772. IL p. 212.  [SCHOTLAND. 31 tuurlijke, door konst gemaakte, of verbeterde havens. KooleH en Kalk, welke hier te lande gevonden worden, worden in menigte uitgevoerd. Behalven de geringe Koolmijn te Sutherland zijn 'er te Largo wood tusfchen de baaij en St. Jndre'ws aan deze zijde van Noord Engeland. De Kusten van deze groote Provintie zijn meest rotzig en fteil, maar niet hoog. De baaijen en voor al de fchoone baaij te Largo zijn door keijagtige of zandige oevers begrenst, op de meeste plaatzen word het land tegen het midden hooger. Ten Noorden is de rivier Edin m zijne kleine bocht welke, uit den naam te oordeelen de Tinna der Ouden is. Het Noorden van Fiheshire word door den mond der Taij bepaald, voor de zelve ligt eene zandbank, die den oud Engelfchen naam /Iber-Taij behouden heeft, dat is de piaats alwaar de Taa/j in zee loopt. De Romeinen behielden dwa ouden naam en veranden denzelven in Tava. De ingang bij het Casteel Brough-Taij is drie vierde mijlen breed, word wijder en loopt veertien mijlen landwaards in, eer zij de gedaante van een rivier aanneemd. Bij het ebben ziet men groote zandvlakten en dat het Canaal zeer ondiep is, maar de hooge vloeden brengen fcheepen van iqo Tonnen tot Perth. De Kusten zijn laag, de grond rijst landwaards in aan de Zuidelijke zijde, aan de Noorderlijke zijde is het laager, tot aan den voet van den Grampianifchen berg, die 'er veele mijlen van verwijderd is. Men heeft op eenen grooten afftand van de bloeiende haven Dundee en diep in den grond een anker in den  sa de NOORDER-POOLLANDEN. den grond gevonden, (v) Het is zeer waarfchijjielijk dat de zee, deze plaatzen verlaatende, een tegen overleggend land, door eene overftrooming verflond, en dat toen deze ftreek lands te voor. fchijn kwam. De Kust is van hier tot aan Aberbrotic in AngusJhire , (dat beroemd is , wegens een eerwaardig overblijfzel van zijne Abtdij) laag en zandagtig, van Aberbrotie rot aan Montrofe word het hooger en rotzig, welke rotzen hoog en ftijl zijn , behalven, daar zij door de baaij Lunan onderbrooken worden. Verfcheiden klippen zijn met zeer diepe holen uitgehold, eenige dezer holen hebben in de zee eenen naauwen ingang en verwijderen zich van binnen, met hooge ruime gewelven, met zulke lange en draagende gangen, dat noch niemand moeds genoeg gehad h|eft het einde te zoeken. De ingang van eenige andere befchaamd den konftïgften arbeid der fchoonfte Gotthifche Kerken. Een prachtig voorportaal, word in het midden\ door eene groote zuil gedeeld, wien bafis diep in het water ftaat. De fchippers konnen 'er met hunne booten invaaren, de wonderen befchouvven, en aan de overzijde terug keeren. De hooien, die men Geijtit poel noemd , maakt ten aanzien van deszelvs gedaante een fabel uit de Perfiaanfche vertellingen. Een ftouc avanturier kan bier eene groote onderaardfche reize beginnen , en op 00 DOUGU5 East Coait of Schotland p, 14.  SCHOTLAND. t»p de zelve de fchilderagtige toneelen boven zich en aan ïjder zijde bewonderen. In deze ftaatige toneelen , kan hij voortroeijen , tot dat hij den Hemel weder aanfchouwt, dan vind hij zich in eenen cirkelvormigen boezem, die het dagligt doorgang laat , eenen fmallen grond heeft ; en eene verwijderde opening van 200 voeten middellijns. Wanneer hij het einde bereikt , vind hij zich ver van de zee onder koornvelden en groene weiden» en heeft een verrukkend gezigt op het land en op eene Landhoeve, die niet Ver afligt van de plaats, daar hij uitgekomen is. Dit aangenaame is alleen het deelder zomer ftilte. Maar wanneer de ftormen uit bet Oosten bruisfchen, dan is het aanzien van den rand van het hol vreefelijk, want dan ziet. men van eene hoogte van meer dan 303 voeten, de woedende en met fchuim bedekte golven; die door eene naauwe weg des te meer opzwellen. Rotzen als halve Eilanden fpringen van de klippen voort welke zeer fteil en door het water afgefpoeld zijn. De Land-engte die hen aan het land verbind, is dikwerf zoo ongemeen fmal, dat er niet meer als twee of drie menfchen naast elkander gaan konnen. Maar het voorfte deel ver^ wijderd zich in een groene vlakte, en toond noch fpooren van ruwe vestingen, die in oude barbaar, fche tijden de nabuurige Landen, tegens de woede van eenen magtigen aanval befchutten (x)i Alsnt' {x)'Teur in Schotl. 1773. C  J4 de NOORD ER-POOLLAND Eüf. Montro/e door de zee tot een half Eiland gemaakt, en deszelvs fchoone haven, ftaat op ten bed van zand en keijen. De vloed bruischt tweemaal in 24 uuren, door eenen ftnallen ingang en maakt de Haven zo diep , dat er zwaar geladen fcheepen inloopen konnen. Bij ebbe moeten zij natuurlijker wijze droog liggen, en dan kan geen fchip boven- de 60 Ton vlot blijven, en dat zelfsmaar flegts in het Canaal van Zuid-Esk, dat bij Wontrofe in zee valt. De Kust blijft van Montrofe op eene kleine fireek na, zandig; in het graaffchap van Meru$ verfchijnen weder rotsagtige klippen en ftrekken zich in zee uit. De Klip Fovlsheng behoord tot de hoog» fbs, en is- wegens zijne menigte van Zeevogelen beroemd. Bervie en Stonehïve zijn twee kleine met Rotzen gedekte havens, en op den top van eene der hoogde vind men de verbazende puinhoopeu van Dunnoter , eertijds het bezit van het krijgsman's geflagt van Keitb. De daarnevens liggende Rotzen hebben even als de voorgaande veele grotesque gedaanten». De Dtt of Deya der Ouden , valt wat verder op in zee , na dat dezelve aan de fchoone en bloeïende Stad van Aberdeen een haven gegeven heeft. De Kust blijft meer Mijlen wijd en zanderig en een deel der zelve is zo los, dat het hetKerspel.Ft.r~ vie bijna geheel overdekt heeft. Van een Landgoed, dat in 't jaar 1600 op 500 Livres fterl. inkomftenge. fchat wierd. Zijn flegts twee meijerhoven overig gebleeve». £)e  SCHOTLAND. 35 De Kusten worden hier weder majestueus rotzig. De Buiier rotzen van Buchan, en de prachtig verwulfde rotzen, door het penceel van den Heer cordinkr zo voortrefFeljk afgebeeld, worden te recht voor de wonderwerken van het Land gehouden. De eerfte is eene verbaazeude haven, wiens ingang door een pragtige boog van een groote hoogte en lengte gaat. De binnenfte opening verfchaft eene zekere rustplaats, en is van alle zijden door Rotzen, die als Muuren ftaan omgeven. Het geheel fpringt ver buiten den Kust uit, en is van rontsom door afgronden begrenst, zo dat een reiziger, die deze fmalle wallen omgaat niet duizelig moet zijn. Wat verder legt Peterhead, de Oostelijke Haven van Schotland. Het is de gewoone toevlugt der van de winden opgehouden fcheepen. Deze Haven verdiend de grootfte opmerkzaamheid van de Regeering, om dezelve noch zekerder te maaken. Kinnaii het Taizalum Promontorium legt wat verder ten Noorden en maakt met de Noordoostelijke fpits van Cathnesz, de wijde zeeboezem Murray, of het Tua estuarium. Trouphead is eene andere groote Kaap, ten westen van de andere. De holen en rotzen van deze Kaap geeven geen andere toe, aan pracht en regelmatige gedaante. Eenig.e gelijke hooge Toorens, andere zijn als fcheeve Pijramieden en hebben Kruisboogen , door welke booten vaaren konnen. Deze Gedaantens zijn het werk van de natuur, en zij worden door aan de Rotzen bree. kende golven gemaakt, die de aarde en zagte deeC a len  36 be NOORDER-POOLLANDEN. lën wegileepen, en tot onderwerpen onzer verwondering maaken. Zeeplanten , Schaaldieren , verfcheiden zoorten van Zeewormen, bekleedsn hunnen grond, die door eene hooge en zuivere zee befpoeld word, en de toppen , kaatzen de klanken van het gezang van eene menigte Vogelen, te rug. De uitgebreidde en rijke vlaktens van Murray omgeven het Zuiden van deze baaij. De Kust heeft ook veele wilde fchoonheden. Het Gezigt der prachtige Hooien, de Rotzen van Caasfie genaamd, die op de Kusten tusfchen Burghead en den uitloop van Losfie liggen, bevestigen zulks. Het binnenfte der baaij word door de Bocht van Invetnesf geflooten. Men vind hier tot aan de Noordzee em fchakel van Rivieren, zee- en baaijen, welke ai. leen door twee mijlen land tusfchen Loef-oich en Lo» ehy iochy onderbrooken worden. Wanneer men deze door een Canaal met elkander vereenigde , zoude het overige van Noord-Br ittanje een volkomen Eiland zijnTegen het Noorden dringen de zee boezems Go■ martien en Tayne {Vara astuariurn p tol om.) diep in het land. De Kust van Sutherland is van Dernoch ( eenige plaatzen uitgezonderd, ) laag en zandig. Een gedeelte der zelve teekend zich door de fchoonheid der Rotz-toneelen, en midden tusfchen de Rotzen ftort de rivier van eene hooge fteilte in zee. De befchaduwde Alpen, die voor, heen verre van de Kust af ftonden, naderen thans zeer en eindigen bij het groote voorgebergte Ord pi A\r& van Cathtitsz dat is de hoogte van Laihnisz of  SCHOTLAND. 37 of de Rtpa alta van ptolom.ïus. Het bovendeel is met treurige heide bedekt, de andere is eene verbazende fteilte , in groote holen uitgewelvt, die de Zeerobben en veele Vogelen tot wooning verftrekt. Aan de Oostzijde des Rijks, eindigen de groote Schotfche gebergten , alwaar de Hooglanders woonen. Hier waaren voor hun, de wooningen der oor" fprongelijke Inwoonders , welke uit hunne oude woonplaatzen door de Voorvaders der Laaglanders van Schotldnd verdreeven wierden. Deze ftamden van de Saxen, Frtwfchen , en Nootmannen, en van gelijken ftammen met de Engelfchen , feboon zij door nijd van hen gefcheiden wierden, fpraak en natuurlijke grenzen toonen hunne woonplaats. Hunne gebergten worden ren Westen door de Noordzee bepaald , en gaan langs de Westelijke Deelen van Cathnesz vaart, Morvern, Scaraben, Ben-hop, en Benlugal, muntten voornamentlijk uit. Sutherland , Fourvounich Corijarich , Benewiseh bij Fort William; zoude 1450 ijards of ellen hoog zijn. Een groot deel van Aberdeen ligt in deze ftreeken en heeft ook een Mornrn, die ver boven de andere uitfteekt. Deze is het middelpunt van het Grampianasck Gebergte, en misfchien het hoogfte boven het waterpas, van geheel Groot Brittanje, zij omvatten tefFens het Oostelijk gedeelte van Penh, en eindi* gen aan de fchoone Kusten van Loch-Lomond, aan wiens westzijde zich Ben-Lomond onder zijne na» buuren door zijne hoogte uitmunt. Het overige Noord-Brittanje, maakt van hier van eenen fchakel van laage Eergen, maar in Cumbtrland, een deel C 3 van  s8 [de noorder poollanden. van west Mortland , Jorkshire , Laneasfhire , en Derbijshire verkrijgen de hooge Bergen hunne inaje. fteit weder. Dan volgt eene lange laage tusfchenruimte, daar na ftijgt het groote verheven Wales, het oude eigendom van het Oude Brittifche volk weder, van den Ord gaan de groote Bergen en laaten tusfchen hunne voeten, en de zee eene groote vlakte, die door eene reeks hooge afhangende Rotzen tegen het geweld der baaren beveiligd word» tot aan den kleinen boezem Staxigo. De geheele Kust is gevaarlijk, en kan geen fcheepen beveiligen. Wix en Staaigo hebben ijder hunne boezem of liever bochten, die zich tusfchen de klippen openen en ter naauwernood, wanneer geen Oostenwind waaid, tot een toevlugt konnen verftrek- De baaijen Sinclair en Fresvick zijn zanderig en geven eene goede ankerplaats , van Fresvick rijst het Land in hooge Klippen , van welke veele uit Jaagen of beddingen even als muurwerk zamengezet zijn. Van hier verheffen zich Eilandsgewijze zuilen van dergelijke ftoffe, van welke eenige als gewelven uitgehold zijn , en andere als pijlaaren ftaan, en met het land gelijke hoogte hebben, zij zijn door Vogelen bewoond , welker geheele huishouding , broeding , uit koomen en voeding der jongen, men zeer ligt met vermaak van de nabuurige Klippen kan aanzien. DungsHjhead het Berubium der Ouden, is de Oostergrens van dit Rijk, en Fur out hsad of het oude Tarvedum het westelijke ; Sirajhijheaihet Vtrvedrum van jpxolom^eus ligt  SCHOTLAND. 3» ligt in het midden. De geheele landftreek ligt te» gens het Noorden en beftaat uit verfcheiden J£aapen, die veele baaijen befchutten, van welke eenige diep in het land gaan. Men veroorloove mi| hier de algemeenc aanmerking, dat de Natuur, d* Oosterlijke Kusten., derBrhfche Eilanden zeerwel nig met havens voorzien heeft; terwijl 'er ten Westen in overvloed zijn , welke eene menigte vart Baaijen die zeer diep zijn, vind men niet in de Westelijke, van hooge befchaduwde en hefchutte Landen van Schotland, en hoeveel fchoone Haven heeft Triand niet ten Westen? De zee, die de voorheen befchreeven Kusten van Brittanje befpoelde, word van een der oude fchrijver Oceanus Brittannicus ( y") genoemd, en maakt een deel der groote zee uit, die Brittanje omgeeft, plinius bepaald dezen naam op de waterruimte tusfchen den mond van den Rhijn en der Seine, en noemde deze Mare Septentrionale (z) ptolom^eus noemde dezelve Mare Germanicum; beide benaamingen zijn behouden. De uiterfte Noorder grenzen liggen tusfchen Dungsbijhtad onder jS° 35 N. br. en onder even dezelve breedte ten Zuiden van Noorweegen. Voor de affcheiding van frankrijk konden men dezelve als eene groote zeeboezem aanzien, maar wij weeten niets van dat tijdftip. De Rivieren lïroomden van het Noord. (j) pompon. HELA. (s) plin. Lib. IV. c. 15. C4  4-» be NOORDER-POOLLANDEN. Noordoosten tot het Zuidwesten na den loop der Kusten. In het midden der zee liep de ebbe ten Noorden, om door het groote Canaal tusfchen de Schettslands Eilanden en Noorweegen door te drin. gen. De diepte van het water bij de hoogfte fpringvloeden in de ftraat bij Dovers is 25vademen, zij neemd tusfchen Lowfioff en den mond der Maet tot op 31 vademen toe. Tusfchen tyills Bank en Doggersbank bekoomt zij aan eene plaats eenige vademen meer. Aan deze zijde van Dogger, verdiept zij van 48 tot 70 vademen; tusfchen Buchanesz en Schutnesz'm Noorweegen bij de Buchans diepte, is zij 86 tot ioo vademen; na de Orkneij en Schett. lands Eilanden neemd zij weder af van 75 tot 40; maar tusfchen de Schettlands Eilanden en Bergen, de Noordelijke grenzen dezer zee, is de diepta 120 tot ijo vademen. De Kusten van Dungsbijhead tot Flamboroughead zijn zeer (teil en hoog, en konnen van 11 tot 47 mijlen in zee gezien worden; Suffolk is laag en is maar op eenen kleinen afftand zigtbaar , en wegens de veele in zee liggende Zandbanken gevaarlijk; wanneer de fchippers, Spurnhead voor bij gevaaren zijn, ftuuren zij tusfchen de buiten en binnen Doujings, want het drijvend ligt (Floating Light), dat aan boord van een klein, daartoe gebouwd fchip is ankerdaan de binnenzijde der zandbank die Dogshon's Shoal genoemd word, ongeveer agt mijlen van EinMns Jhire ligt, en maar v# • ' f ^ .  SCHOTLAND. 41 vijftien vademen water heeft. Van daar gaat men naar Cromer in Norfolk en van deze Caap tot naar Nore, gaat de weg door eene menigte fmalle Canaalen na de gevaarlijkfte Zandbanken, wanneer men nu daar en boven , het donker weder, duistere nachten, tegenwinden, en na den wind tegen overliggende Kusten er bij rekend, moeten wij deze fcheepvaart met recht, voor eene der gevaarlijkfte onder de zoo dikwills ondernoomenen rekenen. Gelukkig egter is de zee ten Noorden, meer be?oemd, wegens haare nuttige dan gevaarlijke Zandbanken, die niet bemerkt zouden zijn, iadien niet eene menigte Visfchen uit de groote Noorderdiepten dezelve in verfcheiden jaargetijden bezogten, of wegens het menigvuldig voedzel, of om hunne kuit in veiligheid te fchieten. De eerfte van welke wijfpreeken is'geen befchrijving waardig, maar mag egter nietovergeflaagen worden,wijl zij tot de Natuurlijke Historie der Noordzee behoord. Eene Zandbank zonder Naam loopt dwars door het Canaal tusfchen Buclnn nesz en het Noorder einde van Juts riff. De roinfte diepte is 40 vademen, en men zoude haar naauweiijks gewaarworden , wanneer het water niet weder op eens verdiepte en die plaatzen maakte , die men Bu«hans diepten noemd. De lange Bank of lang Fortijs loopt O. Z. O. van Buchan-nesz 45 mijlen wijd voort, en ftrekt tegen Zuiden over New Castle, zij is 50 Franfche mijlen lang, zeven breed en heeft van 32 tot 45 vademen diepte. De grond is keijagtig met zeeplanten ge-. C 5 meng4  4* oe NOOR DER-POOLL ANDE N« mengd en word voor eene goede vischbank gehouden. De Marbank ligt tusfchen deze en tegen over Berwik, zij is eijrond en 15 mijlen lang. Ket Water is op dezelve 26 en rondom dezelve 40 vademen diep. De zandbank Montrofe Pits legt wat ten Oosten van het midden van Long Fortijs; zij is 50 mijlen lang en wegens vijf groote hooien bekend, die drie of vier mijlen Middellijns hebben. Aan haar rand ftaat het water 40 vademen hoog, en verdiept op eens tot 70 ja 100 vademen. De grond is moerasfig, maar de rand keijagtig. Ik vernam of de oppervlakte van deze merkwaardige Bank, op eenige plaatzen fterk bewoogen wierd op eenige plaatzen, wijl ik vermoede , dat die holen maalftroomen maakten; maar ik verftond, dat de zee daar geen ongewoone verfchijnzelen voortbragt. Nu volgt de bekende Doggersbank, zij neemd haar begin op 12 Franfche Mijlen van Flamboroughead, gaat ten Oosten 72 Franfche mijlen ver in zee; en verbind zich met de Hom riff, fmalle zandplaat aan de Kust van Jutland. Dc grootfte breedte is 20 Franfche mijlen, op zommige plaatzen heeft zij maar 11 vademen water op andere 24 of 25. Ten zui. den van den Dogger legd een groote zandbank, die op verfcheiden plaatzen Weübank, Zwartbank, Bruinbank hietenaan alle deze plaatzen genoegzaam water heeft. Tusfchen deze en het land, liggende van de fchippers zo gevreesde Over, Lemon en zo veel andere , die wegens fchipbreuk zo bekend zijn. Het  SCHOTLAND. 43 Het Canaal tusfchen de Dogger en Welbanktn word 40 vademen diep; dit gat hiet Silvorpits en is wegens de ftokvischvangst, die dtLonder markt voorziet , beroemd. De Stokvisch leeft in de diepte, de P/atvisch in de ondieptens. Ik zal hier niet herhaalcn, hetgeen ik elders wijdlopiger gezegd heb (ZQ. Ik moet flegts beklaagen, dat de visfcherijen op deze Bank alleen tot weelde dienen; wanneer, volgens het plan van den Heer travis van Scarborough, een Canaal van het eene deel der nabuurige Kust, rot aan die van Leeds getrokken wierd, konden duizend handwerkslieden , goedkoope en gezonde levensmiddelen erlangen , den oproer in duure tijden zoude belet worden, en onze Manufactuuren zouden minder geld aan arbeiders geven, en daar door zouden onze naijveraars in den handel minder voordeels hebben; en bij de waarfchijnelijke vermindering van de visfcherij bij Terrt Neuve bijzonder na het verlies van ,4mmca een Kweekfchool voor zeelieden geven, dat genoegzaam zoude zijn, om het ontzag, dat Engeland bij andere Natiën heeft ftaande te houden. Ik heb na mijne beste kragten, de Visfchen van Grootbrittanje in den derden band derEngelfche Zoologie opgeteld. De kleine Fauna, die ik voor den Heer ligtfoots Schotfche Flora geplaatst heb, bevat die der Noordelijke Kusten van GrooUBrittanje , onder deze ontbreeken er veele van Zuid' Brit- ij)) Britt. Zool. UI.  44- »e NOORDER-POOLLANDEN. Brittanje. De Heer lictfoot, heeft in dit werk een uitvoerig narigt van de zeeplanten var. onze Noordzee gegeven. Ik zal nu de reis van de uiterfle Kusten van Noord Brittanje door eenen nieuwen Oceaan voortzetten. Hier begint den Oceanus Caledonius , of Deucaledonius van ptolom/eus. Hij heeft een verbazend grooten omtrek en ftrekt zich ten Westen tot aan Groenland, en ten Noorden, tot aan den Noordpool ftreek. Deze zee is eigentlijk de NoorderOceaan en deszelfs deelen hebben hunne naamen van de Kusten die zij befpoelen.VanZJangjW/ Mead koomt men aan de Orkneij Eilanden, welke aan den Horizon liggende zig zeer fchoon opdoen. Eenige zijn zo nabij, dat men de rotzige zijdenvan bet Voorgebergte kan onderkennen, die het gewigt der fterke ftroomen van de Noordzee tegenhouden; andere zijn zo duidelijk zichtbaar niet, hunne afftanden vertoonen zich zeer fchoon, na maate zij verder afleggen , tot dat het gebergte der verstafgclegene nauwlijks een donkerder blaauw, dan het geboomte vertoond, en naauwlijks over de oppervlakte van den Oceaan uitfteeken. Tusichen deze Eilanden en het vaste land bijna twee mijlen van de Kust van Catknesz ligt Stroma het Ocetis van ptolom/eus, een klein Eiland tot een graaffchap behoorende', dat door de handen van tusfchen de dertig en veertig Huisgezinnen vrugt-' baar gemaakt is. Het is aangenaam, en hoog genoeg, om de Papegaaijduikers tot een toevlugt te verftrekken. De beroemde Mumien zijn nu ve*. loo-  SCHOTLAND* 45 looren, wijl de ingang der holen, in welke zij lagen, gebrooken was en dat het ingelaaten rundve&e dezelve vertrapt heeft. Deze Catacombe ftaat op eene landrug, of tong, die door de zee aan drie zijden befpoeld wordt. — De met zoutdeelen bezwangerde lucht verdrijft alle infecten, en dat is het een behoudmiddel der lighaamen , van welke eenige veele jaaren hier gelegen hebben, op veele Eilanden hebben de Inwoonders geen ander middel om hunne fpijzen te bewaaren voor verrotting, dan dezelve in holen , die door de zee gemaakt worden , te hangen, en deze wijze is zeer goed bevonden. Dit Eiland ligt in den zeeboezem Pentland, zo bekend wegens zijn zwaare vloeden. Het aanzien van hetzelve is verfchriklijk, maar het Eiland zelf dan alleen gevaarlijk, wanneer men er ten ontijde henen vaart. De ftroom loopt ten Noordwesten; de ftroomen aan de Kusten van Lewis ten Zuiden, de tegen flroma aanbruifchende vloed (als ook tegen andere in het midden des ftrooms liggende Eilanden,) verdeeld zich, eer dezelve het Eiland bereikt. Eene ftroom loopt met groot geweld aan beide zijden weg, en vereenigd zig weder op eenigen altand; aan de andere zijde, en maakt dus weder een eenigen ftroom. De ruimte tusfchen de zich verdeelende ftroomen, aan de agterzijden van het Eiland is ftil, en word een draai), kolk genoemd. Zommige zijn twee Mijlen lang, en geeven de fcheepen plaats om te laveeren, tot, dat'  46 de NOORDER.POOLLANDEN. dat de vloed zo breed word , dat het zijnen weg kan vervorderen. Aan de uiterfte einden der Eilanden, wat aan dees zijde der draaijkolk, alwaar zich de ftroomen vereenigen zijn zij het fchoonst. De zamenftooting der tegen elkander inloopende ftroomen, maakt een kringsgewijze beweeging, en wanneer de vloed fterk is, maakt het een draaijkolk als eene omgekeerde klok, wiens grootfte middellijn drie voeten is, bij fpringvloed zijn zij fterk ge. noeg om een fchip om te draaijen, doch konnen verder geene fchade doen; maar men heeft voorbeelden, dat er kleine booten in gebleeven zijn. Deze Draaijkolken zijn bij hunne eerfle ontftaan het grootfte, zij worden met den ftroom voortgefleept, verdwijnen , en er komen andere. De fpiraal beweeging flrekt zich niet wijd, over de holte en een boot kan twee ellen van deze maal ftroom veilig voor bij zeilen; De visfchers, die" het te na koomen, en het voor gelijk houden, werpen een riem, of een ander groot ligchaam, dat de oppervlakte fcheidt, de draaijende beweeging verbreekt, en het water dwingt aan alle zijden, plotzelijk heen te ftroomen en de holte te vullein Bij ftorm , breeken de golven zelve dit verfchijnzel, een onder water verborgen Rots veroorzaakt bij den zaamenloop , dezer alles weg fleepende een gruwzaam aanzien. Hier word de ftroom gefluit, ftort met een groot geweld op den zeiven, woeld op den afgrond , en brengt zand-  SCHOTLAND. 4T rand , fchulpen , visfchen, of wat dezelve ontmoet, met zich in de hoogte; dit word dan met booten, of wat er dan bij is, uit het middelpunt, met groote heftigheid na den omtrek gedraaidt , de beroerde oppervlakte kookt en fchuimd als eene groote ketel, en werpt na het opwellen, een menigte op elkander draaijkringen. Deze noemd men Rousts; zij brengen de kleine booten in het grootfte gevaar, deze worden zo fnel bewoogen, dal de Bootslieden, fchoon de vaartuigen niet om geworpen worden , er uit geflaagen worden, en zonder redding verlooren zijn. Zij zijn bij ebbe te vreezen, doch meest bij fpringvloed, wanneer de wind West waaid, en het ftil weêr is; wantgcduurende het getij vaart men met de grootfte zekerheid over. Bij ftil weder zijn de fcheepen ,wan* neer zij in eenen ftroom geraaken, nooit in gevaar, om op een Eiland, of op eene zigtbaare Rots te ftooten, maar zij koomen altoos zonder gevaar er uit. Swona een klein Eiland, het zuidelijkte van de Orkneijs ligt vier mijlen bezijden Stroma. Het is zeer beroemd wegens zijne vreezelijke ftroomen , bijzonder wegens den Draaijkring, die de golven van de Stroma genoemd word. Deze vertoonen alle de boven gemelden verfchijningen veelj fterker, en het geen het geweld der ftroomen noeh vermeerderd , behalven haare knelling tusfchen zo veele Eilanden, is de geringe diepte van het water. Aan alle de zijden der Orkneijs is het water zo ondiep; en hier uit blijkt, dat zij voorheen, èen deel  4». de NOOR.DK ll-P 00LLANDEN. deel van Schotland maakten, en door eene groote omwenteling er af gefcheurd zijn. Het Canaal tusfchen Stroma en het vaste land heeft in zijn midden maar 10 vademen water en de grootfte diepte aan het geheel Eiland bedraagd maar 18 vade. men. De Fondes zijn van 40 tot 46 vademen diep, en de grootfte diepten liggen tusfchen Sudd Ro~ naldsha en Zuid-Waks. De diepte der andere ftraat is maar van 3 tot 13 vademen en om de geheele Groep, zelden over de 25. Bij deze Eilanden neemen de getijden af, zij liggen in eene groote zee, in welke het water plaats genoeg heeft van zich uit te breiden ; en hebben dus de hoogte van getij niet, die men in eenige zeeën vind. Hier klimt de fpringvloed zei. den hooger dan 8 voeten, en fpringvloeden van 14 voeten zijn zelden bij hevige winden ten uiterften. zeldzaam. De tijd der ontdekking en bevolking der Orkniij Eilanden is onbekend, zij is waarfchijnelijk zeer oud, en hebben volgens claudianus, hunnen naam van de Grieken Orcades has memorant dictafa nomine Gra>cs. Pomponius mela en PLiNios fpreeken er van, de laatstgemelde befchrijft hun getal, en gedaante zeer naauwkeurig (r). De vloot van a g r r- co. CO Pomp. m il. Lib. III. c. 6. plin. Lib. IV. C. if.  SCHOTLAND. 49 cola zeilde 'er heen en nam dezelve in; maar de Romeinen hadden vvaarfcliijnelijk nooit een deel van Caledonia. Ik vond eenige blijken van de Romeinen , aan de andere zijde van Orrea of Juchtutel i), behalven die van Fonüngal en Breadulbina, alwaar men eene kleine legerplaats ziet, misfchien flegts van eenige voorposten. Egter moeten zij door de fcheepvaart eenige kennis van de Kusten van Noord Brittanje gehad hebben; en dus ook van de Orcades. Ptolom^ds had uit berigten, die op deze wijze verzameld waaren, de naamen van ijder volk, de voornaamfte Rivieren en Caapen aan de Oostelijke, Noorder en West-kust opgegeven. Maar de Romeinen hebben de vaart in deze zeeën vergeeten, anders zoude de Dichter den moed zijner landlieden niet bezongen hebben, wanneer zij om de plunderende Saxen te vervolgen, door onbekende zee-engten zeilden, en door de verfterking, die honorius gezonden had, ter onderfteuning van de in dé engte gedreeven Britten, eene zeeflag bij deze Eilanden gewonnen hadden. Quid Jidtra proïant Ignotumque Fretum ? maduerunt, Saxone fitfo, Orcades. Deze Orkneij Eilanden, wierden naderhand van de Pitten, en nog laater van de Schotten ingenoomen. Deze maakten weder plaats voor de Noorweegfche Zee- (J) Tour ia Schotl. 1772. p. 7)3,  50 de NO ORDER-POOLLANDEN. Zeeroovers, die door harold hakfurgne ia 't jaar 875 te onderbragt, en de Eilanden aan de kroon van Noorwegen verbondt, zij bleeven tot in 'c jaar 1263 onder den Noordfchen Jupiter en naameu de Noordfche fpraak en wetten aan. De Norfifche of Noorweegfche fpraak wierd op de Orkneifs en Schotland! Eilanden algemeen gefprooken; doch is thans geheel verlooren, behalven op Foula, alwaar oude .lieden noch eenige woorden weeten. Thans heerscht op deze Eilanden, de Engelfche fpraak, met een Noorweegsch accent; maar de zeden, en den imborst van het volk toonen hunne Noord/clie afkomst. De Eilanden zijn verfcheiden in gedaanten en in hoogte. Een groot deel van Hoij is bergagtig en hoog; het beroemde Landteeken, de Hoijlerg, zegt men, dat 540 yards hoog is. De zijden van alle deze Bergen zijn met lange Heide bekleed , waarin eene menigte Courlis of Wulpen, Pleviren, Strand/neppen, en andere Poelvogelen broeden. De kortoorige Uil is 'er ook in menigte en nesteld op den grond, waarfchijnelijk trekt bij met het begin van den winter, zo wel van hier als vau Noorwegen, na de zuidelijke deelen van Brittanje. De meeste Poelvogelen zijn Trekvogelen, maar zij moeten groote verfterkingen uit het Noorden krijgen , om onze Kusten in zulk eene menigte te bedekken. De klippen zijn verbazend hoog, en fraan de zee tegen als muuren, Berrijhead is eene zeer ff eile Klip, met een wijd hol aan den voet, dat zijn ingang aan de zeezijde heeft. Op de bovenzijde der Rotzen zitten Arenden twee aan twee, wat van eiU kan-  SCHOTLAND. 51 kander of; noch deze noch de Valken konnen andere bij zich verdraagen, maar gelijkt het plh nius zeer wel uitdrukt: Ad altos perfequitur pareus, &? longé fugat tsmulos fcilicet rapince. Et a liaquin unum par Aquilarum magno ad populandum tractu ut fatietur indigst. (e) Pronkvogels, Cormorans, en alle zoorten van Vogelen die hooge ftreeken beminnen , broeden bij duizenden aan de overige plaatzen. De Tijste of het zwarte Duikerhoen zoekt zijne veiligheid in eene fpleet der Rotze; of maakt een gat in de weinige aarde, die het vind, en legt 'er een vuil geel ei in, dat met donkere droppen gevlakt is, deze zoort vertrekt van de Orkneij Eilanden niet. De Lomme (.Colifmbus TroHe) linn, blijft tot November. De kleine Zeepapegaaij', zeer zeldzaam in andere deelen van Brittanje broeid hier in de holen van hooge Rotzen, en de Puffin Meeuw graaft in de aarde tusfchen de Rotzen Hoij en Eda% Haare vederen maaken een tak van Handel, en hun vleesch word gezouten en voorts ter fpijze bewaard. In dit jaargetij ziet men ze op eenen grooten afftand van het land, over het water vliegen. De Stormzwaluw broeid in menigte onder de losfe fteenen; dan gaat zij ter zee ert vervuld den bijgeloovigen Schipper met Vreeze. vVoudfneppen zijii hier zeldzaam. De Sneeuw Örtolan door de koude uit het uiterfte Noorden verdreeven, laat zich hief neder, en bedekt geheele ftreeken. E«f. (O Pi.in. Hut. Nat. Lib. X. C. S« D a  $i be NOOR.DER-POOLLANDEN. Eenige wilde Zwaanen broeden in zommige bochten van Marijland , maar het grootfte deel dezer Vogelen, alle Rotganzen, Brandgamen, en andere Zwemvogelen, trekken in het voorjaar naar het Noorden te rug. Doch voorliet eend met den Zwaluw ftaartj voor het Pijleend en eenige andere is dit land warm genoeg. Deze trekken herwaards om den winter in de befchutte baaijen door te brengen. Eenige andere waarneemingen , kan men bij de Scheu lands Eilanden vinden, als die veel met der Orcades gemeen hebben. De Schetlands Eilanden leggen to mijlen ten Noordoosten van de Noordlijkfte Ocailes, midden in vertoond zich het fchoon Eiland (Feer Islamï) het is 3 mijlen lang, heeft hooge rotzige Kusten, en 170 arbeidzaame Inwoonders. De mannen zijn visfchers , de vrouwen fpinnen en braïen. De diepte van het water loopt tot a6 vademen. De vloed deeld zich aan het Noordlijk kinde, loopt zeer fnel, en maakt aan de Oostzijde eene aanmerkelijke Draaijkolk. SCHETLAND. Sc het La nd beftaat uit verfcheiden Eilanden, waar van Mainland het grootfte is, dit loopt van het Zuiden naar het Noorden ter lengte van 28 Franfche mijlen , en heeft eene zonderlinge ge» daante ; het beltaat uit ontallijke half Eilanden , die door fmalle Aardtongen met elkander verbonden zijn. Het half Eiland , dat Mavijsgrand genoemd word, en het Kersfpel Nerd Mavis veree. nigd, heeft maar 28 ellen breedte; de onregelmaa- ti-   ^nan-mes' Tan ro^ct vaneen, 2ay,^p,oo.  SCHËTLAND. 53 tige gedaante van dit Eiland maakt', dat het fchoone en veilige Havens heeft; die hier den naam van Fówdraagen. Dit is een fchoon gefchenk der Voorzienigheid in een zee, die vol van de nuttigfte en eetbaarfte Visfchen is. De nevens liggende Eilanden zijn het groote Eiland zo na bij, hunne punten komen zo naauwkeurig met de tegen overleggende Caapen overeen, dat het ten hoogden waarfchijnelijk is, dat zij voorheen een gedeelte van Mainland uitmaakten. De Rotzen neemen verfcheiden ge. daanten aan, menige gelijken uit het water rijzende Toorens en Gothifche Kerken, anderen , fcheepsvlooten, en de Inbeeldingskragt deld zich duizend andere beelden voor. De Doreholm in het Kersfpel North Maven is zeer zonderling van gedaante. Een gedeelte van dezelve is afgerond, het overige fchijnt een puinhoop, die een dun duk van eene Rots verbeeld , van binnen een pragtige boog heeft , en zeventig voeten hoog is. Ik zal de eigen woorden van Captein preston aanvoeren: ,, het land is woest, onvrugtbaar en ,, berg'agtig; men ziet 'er noch Rots , noch BoomenDe Kusten zijn bezwaarlijk, dikwijls ontoegan,i gebjk? vreesfelijk deil, en als ijzer. Dit alles , zet de ziel in fchrik en vreeze, en die verbazen„ de Klippen en Rotzen, roepen ons het land van „ Brobdingnag in de gedachten te rug. Deze Ei, landen liggen tusfchen de 6o° en öt° breedte. In , de winter gaat de zonkortnahaaren opgangweder „ onder,en in de zomer gaat ze kort nahaafen onder9, gang weder op, zo dat op dien tijd de nagt bijna zo D 3 »> hel*  54 de NOORDER-POOLLANDEN. helder als de dag is; in December daar en tegen is de dag bijna zo donker als de nagt, tegen „ den tijd der zonne ftilftand, ziet men alle nagten Noorderligten, of, gelijk het de Invvoonders noemen lustige danzers, die over het Noor. den halfrond eenen breeden glaus werpen." De Noorderligten zijn in alle de Noorderlanden beftendige begeleiders van fchoone avonden, en (trekken den Inwoonderen tot een groote weldaad dat zij de lange winter nachten verkorten en verligten. Zij komen gewoonlijk in de avondfchemering aan den Horizont te voorfchijn, en hebben eene donkere in het geel vallende verw, dus blijven zij, dikwijls eenige uuren zonder merkelijke beweeging, daar na breeken zij in fterke ligrftroomen uit, die zich in pijlaaren uitbreiden, en langzaamerhand duizend verfcheiden gedaantens aanneemen; en haare verwen door alle tinten, tot donker roodbruin veran. deren,. Zij bedekken zomtijds het geheel halfrond, en vertoonen dan een der pragtigfte Natuurverfchijnzelen. Hunne beweegingen zijn dan zeer fchielijk, en doen den aanfchouwer door de plotzelijke af* wisfelingen verbaazen. Zij breeken aan plaatzen uit, alwaar men 'er voorheen geen zag, breiden zich fchielijk over den geheelen Hemel, en verdwijnen in eens, laaiende een donkere fchemering na. In zommige nachten neemen zij de gedaante van hooge pijlaaren aan. Deze zijn aan de eene zijde van het donkerde geel, en neemen aan de andere zijde altoos af, totdatzijvan delugtniet meer konnen onderfchcidcn worden. Zij hebben meest al.  SCHETLAND. 55 altoos eene fterk Helderende beweeging, van het eene einde tot het andere, en die duurdzo lang, tot dat alles verdwijnt. Wij, die maar het laatst einde van dit verfchijnzel waarneemen, hebben maar een zwak en flaauw denkbeeld van deszelvs glans en beweegingen, zij zijn naden toeftand des dampkrings ook verfchillend van verwen. Dikwijls zijn zij bloedrood, en zijn dan verfchrikkelijk om te zien. De bijgeloovige en vernuftige landlieden, worden dan Propheeten en dreigen den verbaasden Aanfchouwer met oorlog , honger en pest. Dit bijgeloof hebben de Noorderlijke Eilandbewooner niet; ook zijn die verfchijningen niet nieuw. De Ouden noemdenze na hunne gedaante en verw: Chasmata, Trales en Bolides. In vroegere tijden waaren zij zeldzaam, doch wierden naderhand meer waargenomen. Van plot abc hos af, tot op onzen Historiefchrijver richard baker hield men ze voor verkondigers van gewigtige gevallen; en de vreesbaarende inbeelding beeldde veldflagen in de lucht, uit het noorderlicht: Fierce fiery warriors figt upon the Clouds, In rank an fyuadrous, and reght Form of war. Dat is: „vreezelijke wilde krijgers, vegten op wolken, in rtïen en gelederen, en maaken een zoort van oorlog.' Na een lange tusfehenpoos ver- fcheen het Noorderligt in Engeland in 1715 en 16. De Natuurkenners waaren er zeer opmerkzaam op; en het volk zag dezelve als een recken aan , dat vorften van een vreemde ftam zouden ten throone D 4 Se"  56 de NOORDER-POOLLANDEN, gevoerd worden; maar het nieuws hier van is thans verdweenen, en de oorzaak is misfchien een overvloed van Electrieke ftoffe. De ftormen, die des winters op deze Eilanden heersfchen zijn verfchrikkelijk. De mist fterk en dikwijls; de ftormen beweegen het water tot op den grond, van deze, in vergelijking met andere, ondiepe zee. De Visfchen zoeken den bodem der groote diepten, en de Haringen, die in Junii bij Schelland, in verbaazende reijen verfchijnen , gaan om ons Eiland om; en trekken verder terug, dan eenige menfchelijke kunde reiken kan. Wanneer het hoofdleger dezer Visfchen het Noorden naderdt, veranderd het aanzien der zee, zij verdeden zich in reïen van vijf of zes mijlen lengte en drie of vier mijlen breedte, en drijven bét water in eene fpoelende beweeging voor zich heenen zomtijds daalen zij een weinig en komen dan weder boven, en werpen bij helder weder eene zo verfcheiden glanzende verwe terug, dat men meent een veld te zien, dat met edele fteenen bedekt is. Vogelen en Roof visfchen trekken met dit leger mede: Walvisfchen van verfcheiden zoort, bedekken de zijden; openen hunne wijde monden en Hokken dezelve bij honderden in; Meeuwen fchieten 'er uit de lucht op af, en de Watervogels vervolgen hep met de Walvisfchen. (f) De mensch vereenigd ai .1 zich (ƒ) Pennakts Reize naar de Hebrides, mBrittisch Zoölogie, Vol. III.  SCHETLAND. 5? zich met hen, tot hunnen vangst, en deze nuttige Visch geeft millioeneu menfchen middelbaar en onmiddelbaar voedzel. Hollanden, Franfchen, Vlamingen, Denen, Engelfchen komen in de firasjo ybn<2 zaamen, om dezen rijken zeefchat te deelen, en keeren met hunnen buit terug, en brengen di< zelve aau de uiterfte Antilks. Stokvisch, Klipvisch en Dorsch geven lading aan andere fchepen. Ik vvenschte van deze visfcherij, hetzelve te konnen verzekeren, dat ik van de vrije Haringsvangst gezegd heb; maar in deze verafgelegen Eilanden heerscht eene onbepaalde onderdrukking. De arme Onderdanen, (die trots de wetten , noch in zwaaren dienst gehouden worden), moeten hun leven bij dien vangst waagen, en de Visfchen voor eenen geringen prijs hunne Heeren leveren, en deze verkoopen dezelve aan de fchip. pers van verfcheiden landen , zeer duur. Onder andere zèldzaame Visfchen, vind men hier den Opah in menigte, (zie Brittisch ZooUgie vol. 111. n°. ioi. Deze fehijnt even als de Dorsch in het Noorden te huis behooren Men vind deze laatfte ten Zuiden van de Orknei] Eilanden niet, en de eerfte ftrekt zich uit, tot aan de zeebanken van Terre Neuve. Op deze Eilanden vind men den Vogel welke men op de Orkneij Eilanden aantreft, en die aldaar Skua genoemd word (g;, en die alleen in Sffcf. ' (g) Lams CatharraBes linn. p. 226. muller Zool. £ati. n. 167. Is Gei laad brun buïfon. Vlil. p. 40*. D5  58 be NOORDER-POOLLANDEN. Foula en Unst broeide Tot de weinige Landvogelen, die des zomers hcrwaards trekken, behoord het Koningtje (li); deszelfs kortfte weg moet zestig mijlen zijn, wanneer het niet op het Eiland Fair, dat tusfehenbeiden ligt, uitrust, eene verbazende vlugt voor zulk een kleinen Vogel. Eene menigte Inwoonders van ijder groep Eilanden leefd van de eijeren der Vogelen op de Klippen. De wijze van dezelve te vangen is zo gevaarlijk, dat men daar uit zien kan, hoe verre de arme lieden uit gebrek aan voedzel, gedreeven worden. Copensha, Hunda, Hoij, Foula en Nors head zijn de beroemdfte Rotzen, en de nabuurige Inwoonders, de beroemdfte klauteraars en waaghalzen. De hoogte van eenige Klippen bedraagd vijftig vademen,- en hunne zijde vlakten, hebben uitfteekzelen , en brokken , die juist zo groot zijn, dat zij de Vogelen eene rustplaats en een nest voor zijn Eijeren verfchaffen. Deze beklauterd deonverfchroktevovelvanger, en klimt van de eene brok on de andere, verzameld Riierpn>n Vogelen, en klimt even koelhartig weder na beneden. Aan de meeste plaatzen om van boven naar beneeden te koomen , laaten zij zich aan een touw van ftroo of verkensborstels van de fteile klippen naar r (h) Motacilla Regulus 'linn. firk in fiiec aö2» latham n. 508. Roitelet buffon V. p. 363. Planch enlum. 651. 3. het gekuifde Koningtje van briï^. ornith III. p. 519-  S C II E T L A N D. 59 naar beneden; zij oordeelen de ftrikken van verkensborstels beeter dan van ftroo, of van hennip, wijl dezelve niet zo ligt door de fcherpe kanten der Klippen doorfneeden worden, en die van ftroo zich ligtelijk los draaijen. Zij vertrouwen zich aan een eenig Man, die zijn medgezel aan het touw naar beneden laat, en hem door zijn kragt houd; doch dikwijls is hij te zwak, en laat hem dan los , en dan word hij door den val verpletterd, of moet in zee verdrinken. Deeze ftrik word dikwijls met den daar aan hangenden vogelvanger en zijnen buit van de eene plaats na de andere gebragt. De man die boven is, bekoomt 'er een teeken toe, wijl Xtjffl metgezel hem ver uit het gezigt is; en terwijl de andere hem voortfieept, zich met een ftok van de klippen affloot; om van de fpitze uitfteekzelen der klippen niet gekwetst te worden. In Foula vertrouwd men zich aan een kleine in den grond geflaagen pen , die de Inwoonders gewoonelijk bij zich draagen, en in den grond fteeken; om deze flaan zij een visfchers touw, en laaten zich zakken tot op de plaatzen, die zij beklim» men willen, en wanneer zij hunne bezigheid voleind hebben, fteigen zij zonder vrees weder naar boven. Weinig van de geene die deze bezigheid oeffeuen , fterven hunnen natuurlijken dood. Het is te beklaagen, dat de oude Noorweegfche wetten hier niet gelden, zij verklaarden dezen dood voor een zoort van zelfmoord, de naaste bloedverwant moest dezelve weggaan, en wanneer hij niet wilde, moest hij het lijk een eerlijke begraavenis geeven. Deze zon»  6o de NO ORDER-POOLLANDEN. zoaderlinge wijze van vogelvangst vind men op een zeer groote klip , die van het Eiland Nosz door eene onbekende omwenteling gefcheurdt is, en 'er omtrent zestien vademen van afligt. Zij had dezelve vrecfelijke hoogte als de tegenoverftaande, zijnde 480 voeten hoog, en eene ruisfchende daar tusfchen liggende zee, maakt den afgrond tusfchen beide grouwzaam. Wanneer een Hout klauteraar de klip, in eene boot genaderdt is; en op de hoogte gcfteegen is, en eenige pennen in de weinige aarde op den top ingellagen heeft, worden 'er aan den rand der tegen overftaande klip ook pennen vastgezet. Aan deze op beide Klippen vastgemaakte pennen word een touw gebonden, en een werktuig, dat men een wieg noemd, glijd tusfchen dit touw en een ander, dat aan het zelve evenwijdig is; de vogelvanger gaat in de wieg op deze wijze heen eri weer, met zijn buit, die in Eijeren of Jongen van de Zeemeeuw en Haringmeeuw beftaat. Het getal der wilde viervoetige Dieren, die op de Orkneis en Schetlar.ds Eilanden , beloopt flegts vijf zoorten; zij zijn deOfïer, de Trekrat, de gemeene Muis, de gemeene Spitsmuis, en de vledermuis. Het' Konijn is niet van Britfche oorfprong, maar over al genaturalifeerd. In de zandige Orkneij Eilmden vind men ze bij duizenden, en hunne vellen maaken een groot artikel van handel uit De fchade egter , die zij bij het uitwoeien van den grond veroorzaaken ; neemt het voordeel geheel weg. In veelen deelen van deze Eilanden zijn openbaa- re  SCHETLAND. 61 re bewijzen, dat 'er voorheen veele bosfchen waaren. In het Kerspel van St. Andrews in Noord Mavenen zelf op Foula op de Schetlands Eilanden, zijn dikwijls aanzienelijke ftreeken , met overblijfzels van groote boomen aangevuld , ontdekt ; welke ontdekking gevvoonelijk gefchied , wanneer een heftige ftorm, de daar op leggende zand- en keijlaagen weggewaaid had. Zij liggen in eene moerasfige ftreek , dikwijls tien voeten onder den turf. Eenige ftaan regt gelijk zij gegroeid zijn, andere liggen horizontaal, en wel zoo,als of zij alle door een ftorm of overftrooming omvergeworpen waaren. Thans kan er geen hout gekweekt worden, en het laaglte en gemeende hout, word met moeite onderhouden. De hazelftruik en de boschwillig , de netvormige kruipende en gemeene wilg, zijn de eenige ftruiken op het Eiland, en die vind men 'er nog zeer fpaarzaam. — Ik zal op eene andere plaats het verminderen der groeijing nagaan. De groote menigte turf; welke de Voorzienigheid aan deze Eilanden uitgenoomeu Sanda gefchonken heeft, is een ander bewijs van den voorma, ligen overvloed van boomen en gewasfen. Het gebruik van deze plantaarde, zegt men, dat de Inwoonders van eenen Einar, een Noorweger geleerd hebben , die daarom Turf Einar (Einar de Csspete) gekreegen heeft, (i) Indien deze man in Grie¬ ft) To?.iK\is de Orcad. Lib. I. C. 7.  6a de NOORDER-POOLLANDEN. Griekenland geleefd had, zoude hij, wegens deze nuttige ontdekking , zeker vergood geweest zijn. Eer ik deze laatfte der Brüfche Eilanden verlaat, wil ik als een bijvoegzel tot de in mijne reizen door Schotland gemeldde Oudheden; een kort bericht van die geven, welke men op die Eilanden gevonden heeft. t De Noorwegers bezaaten zederd Eeuwen reeds de Qrkneij Eilanden, Cathnesz, Suderland, en Rotzhire en Schetland, teffens met de Hebrodes en voer. den 'er in veele opzigten, hunne zeden in. Van de oude noch overgebleeven gedenkftukken, zijn. 'er verfcheiden aan Scandinavien, en de oude bewooners van Brittanje gemeen ; andere fchijnen aan de Noordfche veroveraars alleen eigen te zijn. Tot deze behooren de ronde gebouwen, die onder den naam van Huizen der Pitttn, Borgs en Dans noch bekend zijn. De eerfte zijn zoo oud niet; en geen werk der Pitten, de tweede worden te regt zoo genoemd, en toonen hunne ftigters, die hen ook den naam van Borgs gaaven. Het is een Zweeds Gottisch woord, dat eene verfchanfing, of Gasteel aanduid (£). De Hooglanders noemen deze plaatzen in het gemeen met den Celti/chen Naam Dun, dat een heuvel , door een tooren befchermd, aanduid (ij- Dit geeft ons hun oogmerk te kennen; men (k) Zie ihne Glosfarium , fitevo Gothierna , alwaar het woord door Manimertum verklaard word, erj afgeleid van Berge Cmtmire of Bijrgia claudere. (0 Baxter. Glosf.Antiq. Brits. 109.  SCHETLAND. $3 men vind ze alleen aan de grenzen der Graaffchap. pen, welke die van Noorwegen voorheen in bezit hadden. Eenige uitgezonderd, zijn zij alle aan zee gebouwd , en een of meer in elkanders gezigtkring, zo dat men bij dreigend gevaar, door een brandend vuur, door een uitgeftooken vlag, of door het blaazen van een trompet, een teeken konde geeven; en elkander ter hulpe roepen. Op de Schetslands en Orkneis Eilanden, hieten zij veel al Word of Wardhells (Wagten of Wagtheuvelen,) dit toond, dat zij met foldaaten bezet waaren. Zij hadden hunnen Ward mather, (m) of wachter een zooit van fchildwagt; die op de fpitze ftond, en ijder , die hij zag , werda ? toeriep. De Gack. man (n) was een opziener van dezelven aard. Hij was niet flegts verplicht , wacht te houden , tegen overvallingen , maar moest ook een teeken geven , wanneer 'er een fchip in gevaar was. Hij had altoos eenen grooten hoorn met geestigen drank bij zich , om zich wakker te houden. Dezen warten, liggen langs de Kusten der Orkneij en Schetland Eilanden , bij na in eenen keten, en hielden dus niet flegts de Ingeboornen in onderdanigheid , maar dekten teffens de landingen van hunne Landslieden, die geduurig op zeerooverijen uitgingen. Men gebruikte deze toorens ook tot ftaatsgevangenisfen , want wij zien m% (ra) Ik re Glosf. fuevo Goth. («) Torfjeus ter. Orcad. ï.  6+ de NOORÜER-PÜüLLANDEN. uit torf^eus dat sueno , Paul graave vaa Cathnes overviel, hem na Suderland bragt, en in een Noorweegfche gevangenis zette. Hier over is van den Heer cordiner en van mij zo veel gezegt. dat ik flegts daar heen behoefd te verwijzen. Ik zal hier flegts bijvoegen, dat behalve n in Brittanje en Scandinavien nergens zulke gebouwen gevonden worden. Op den Berg Swalberg, vind men 'er een. De Sterbifchop te Upfal in Zweden is een ander, en Umfeburg in het zelve Rijk is een derde. Deze toorens verfchillen in hunnen inwendigen bouw, doch zijn uitwendig eenerlei, eenige eg. ter hebben aan de buitenzijde eene verfterking. De Burgt Culswick in Schetland% fchoon op den top van een Heuvel liggende , egter met een» dïooge gracht voorzien, die dertien voeten diep is. Snaburg in Unst heeft een natte en drooge gracht, waar van de eerfte met groote moeite in dichte Rotzen ingehouwen is. De Berg Hogfeter op een Eiland in eene bocht van dien naam, is met eene muur omgeven, maar heeft iets bijzonders , hebbende een dam , die haar met het land verbind, en eenen zonderlingen bouwtrant. Een menigte kleine Burgten met enkelde Cellen, liggen op deze Eilanden in de nabuurfchap der groote verftrooid, en deze zijn waarfchijneluk, van de arme clasfe des volks tot hunne verweering gebouwd. De naamen van veele plaatzen op deze Eilanden hebben noch het bijvoegzel van Burg, fchoon 'er geen fpoor van een  SCHETLAND. 6$ een Tooren nevens hen te vinden is ; want debouwftoffen zijn reeds lang weggevoerd, en tot verfchei. den oogmerken gebruikt. Een van deze hiet Afd» ningsburg of den Burg der Koningen. Ik beklaag hun verlies zo veel te meer, wijl 'er veel ligt dergelijke van gelijke naamen in Tofks fhire gevonden worden. Na de verdrijving der Noorweeger, wierden de Kus* ten van Schotland, die zij overwonnen hadden noch door Kasteden befchut, veele van hen b. v. Old. wik toonen weinig verbeteringen, van het model, dat de Scandinavifihe Bouwmeesters nagelaaten hebben. Eenige weinige wijken van den oorfprongelijken Bouwfmaak af, en zijn vierhoekig en met groote dikke Muuren en Cellen, gelijk de ronde T'oorens of Burgten voorzien. Met Kasteel Borve in Cathnesz is wat volmaakter. Dit was de verblijfplaats van den Thorkcl een beroemd Vrijbuiter, dat in de zee uitfteekt en aan het vaste Land door eene' noch geen tien voet breede landtonge verbonden is; onder het flot is eene fchoone doorvaart voor eene boot, welke de rotzen van de eene zijde tov de andere doorboordt, en door een onvergelijkelijk natuurlijk fchoon gewelf bedekt. Ik moet noch eens op het voorig onderwerp terug komen , en van de Snaburg op Tetlor eene der verstgelëegén Schetlands Eilanden iets melden. Zij heeft de geftalte van een Romeinsch leger, en wannéér zij geheel was, lag in het midden derzelve eene regthoekige met eene muur omgeeven plaats,en deze muur begrensde op eenigen afftand eene van aarde opgeE wor«  66 d« NOORDER-POOLLANDEN. worpen Batterij. Twee zijden van den muur omgeeven plaats, zijn noch door eene tweede, van aarde opgeworpen Batterij befchut. Deze tweede begint aan eene van binnen der fmalle zijden, en ftaat zo wijd van de kleine vlakte af, als de beide andere van de buitenfte afdamming verwijderd zijn, en eindigd zich aan de laatfte , nevens een konftige bron. Ik geloof zeker, dat het een Romeinsch werk is, want de zorg voor water, was bij dit vernuftig volk een hoofdzaak, die bij andere wilde volkeren niet zeer veel geacht wierd. Het bevat zich binnen de Batterij, en heeft in den kleinen afftand van de uiterfte zijde der befchutting, een Berg die waarfehijnelijk voorheen tot verdere zekerheid eene bezette Citadel had, (o) de regelmaatigePorta ontbreeken ; anders gelijkt het zeer naar een Romeinsch leger. Maar de zee heeft den eenen helft vernield. Ik weet maar van twee tijdftippen, in welke de Romeinen deze Eilanden bezogten; het eene, toen zij door de vloot van agricola veroverd wierden; het andere toen de vloot van honorius de Saxen bij de Orkneifs lloeg. Op de Zuidzijde van Mainland is eene koperen Penning van vüspasianus gevonden, die op de andere zijde had Judea deviëia, Zij is waarfehijnelijk van een van de eerfte hier invallende foldaaten verlooren. De eenige Oudheden, die men aldaar gevonden heeft, waaren zes ftukken ertz die het naast, aan de gedaante van ketenen kwaa- («) V i c e t de re m'ilit. Lib. IV,  S.CHETLAND. 6f kwaamen, zij waaren in een ruw (luk leder gewonden; maar wij konden niet denken, dat zij tot de bezetting van het leger behoorden. Steene Pilaarfpitzen, fteenen bijlen, fwa'erden uit Walvischbeenderen, fteenen knoopjes, en andere Oudheden Van dezen zoort, moeten aan de vroegfte bewooners gehoord hebben, in eenen tijd dat zij met de Inwoonders der nieuw ontdekte Zuidzee Eilanden, in gelijken rang ftonden. Druïdifihe kreit* zen of kringen van fteenen, die Tempels der oirfprongelijke Godsdienst van het Eiland, zijn hier niet onbekend. De fchoonfte en noch onbefchadigde ziet men te Stennis op eene der Orkneij Eilanden. De middellijn is 110 ellen, de hoogde fteenen zijn 14 voet, en het geheel is op eene bijzondere wijze, met eene breede en diepe gragt omgeven , om veel ligt het ongewijdde Volk in afftand te houden. Terzelver plaatze is een fchoon halfrond , dat uit vier groote geheele en een gebrooken fteen bedaat. Agter deze fteeuen, die ten minften twintig voet boven den grond uitfteeken, is eene van aarde opgeworpen fchans , wanneer 'er zo veele fteenen niet bij elkander gevonden wierden, als nodig waaren om een volkomen kring te maaken , zoude dezes Oudheid eene van die zoort zijn, die borlack, een Theater noernd, en welke hij geloofd, dat hun tot tooneel voordellen dienden. Ik geloof veel eer, dat zij tot GoJsdiendige gebruiken, of getrigshandelingen gebezigd wierden. Regt opdaande fteeiien, als gedenkllukken van verdorvencn, cf we. E 2 gen» 4'  68 de NOORDER-POOLLANDEN. gens eene behaalde overwinning vind men in menigte. Hetmerkwaardigfte is den fteen Sator op het Eiland Eda; hij is vlak vijftien, vijf en een half voet hoog, en negen duim dik. Deszelfs Gcfchiedenis is geheel onbekend, en betrekt zich op den held van dien naam. Niettegenftaande dat de Noorwegers zich lang op dit Eiland opgehouden hebben, vind ik maar eenen fteen met Runijche Letters, ten opfchriften op de zijden. Het overige van den lteeu is. flegt en zonder beeldwerk, het welk men egter veel al in Scandemvien vind. In den Kerkmuur te Sanduesf is een fteen, met drie ingehouwen geheele kringen eene halve kringen en een vierhoek. Deze is de eenige, die de fchoon gehouwen zuilen te Meigle en Glamis eenigermaate gelijkt; en diezig na eene lange tusfchenruimte tot aan het Kerkhof van Far aan de uiterfle noordelijke Kusten van Cathnesz uithrekken. Verfcheidene van die had men met opmerkzaamheid gezien; ik wil derhalven flegts aanmerken , dat zij zeerplaatzelijk en het werk van eenen korten tijd zijn, gelijk men uit hunne overeenkomst kan opmaaken. Ik geloof, dat de eerlte, waarover wij gisfingen konnen maaken in het jaar C94.. bij de nederlaag van den Don Camus, en de laatfte in het jaar 1.034, bij de vermoording van Makolm II, geplaatst is. Op het Eiland Unst zijn twee zonderlingen kringennevens elkander, de grootfte heeft tot aan den uiterften Ring, (want den kring beflaat uit drie en middelpuntige kringen), vijftig voet. De buitenfte kring is van kleine fteenen, en de twee binnen" 3  SCHETLAND. Co rerifte zijn van aarde opgehanldt. Fene nanuwe gang gaat door alle drie, tot een grof heuvel, die zich in het midden verheft. De andere kring beeft maar twee-en twintig voet middellijn, en be* ftaat uit twee van aarde opgeworpen ringen, in het middelpunt ligt eene met fteenen omgeven grafheuvel. Schoon men geen merkmaaien gevonden had, dat het bè'graafplaatzen waaren; blijft het toch waarfehijnelijk, dat zij daartoe gefchikt geweest zijn. De zandbanken van Shuil in Sandwich een der Orkneij's Eilanden, hebben eene menigte minder grafheuvelen , eenige derzelve beftaan alleen uit aarde, andere uit fteenen, die met aarde bedekt Z'jn. In de eerde vond men eene uit fteenen gemaakte kist. Deze kisten zijn te kort om een lijk te bevatten, derhalven had men de geraamten» met de kniën op de borst gedrukt gevonden, en de beencn waaren kruislings over elkander geflaagen. Men vc-nd aan den voet van eenige van die geraamtens, eene uit biezen gemaakte zak vol beenderen ; welke waarfehijnelijk de beenderen van iemand uit dit geflagt. waaren. In eene anderen vond men veele kleine Kevers. (*) Of deze met oog- (*) Het ware te wenfehen , dat de Heer pennant êe gedaante dezer Kevers opgegeeven had, waarfehijnelijk koomt het mij voor, dat het de Scarabaus Sacer is van UPffius Sijst. XII. p. 545. n. iïf. bij den Heer voet Scarab. tab. 23. f. 40. en bij sulz. afgekcert hist. Ir.f. E 3 tab.  ?q de NOORDER-POOLLANDEN. oogmerk, dan bij toeval, hier in gekoomen zijn, kan ik niet zeggen, wijl ik. egter zulke Kevers in eene zak, in welke de heilige Ibis lag, gevonden heb: kan men vermoeden, dat de Egtjptenadrs en de Volkeren, aan welke deze grafplaatzen toebehoorden, eenerlei bijgeloof hadden. — In eenige grafheuvelen op dit Eiland ontdekte men ook , dat hier voormaals het gebruik was, de lijken te verbranden; want in de holligheid van zulk eene graf heuvel vond men asfehe, in eene met fteenen gedekte lijkbusch. De kist of lijkbusch, wierd op de aarde gezet, dan met fteenen, dan weder -net aarde en zoden gedekt, zo wel de grafheuvels, als het geen "er in is, tocnen, dat zij van verfchillenden ouderdom met de voorgaande zijn. Deze grafheuvels waaren het zelve als heden on* ze Famielie graaven. Men vond 'er twee reïen met kisten; en het is waarfehijnelijk, dat bij den dood van iemand uit het geflagt, de grafheuvel geo. pend, en het lijk naast de beenderen zijner bloedverwanten geplaatst wierd. Op Westra een derSchetlands Eilanden, hebben de ftormwinden, het zand van eene zekere ftreek wegwaaijende, eene groote begraafplaats ontdekt, die voorheen twintig voeten hoog gedekt was. Deze fchijnt aan verfcheiden Volkeren gehoord te tab. i. f. »■. afgebeeld, welke onder de EgijptifcheBeeldfpraaken, ce Rome op Pijlaaren en Obelisken gevonden yord. Vertaaler.  SCHETLAND. 7* te hebben. Een deel onderfcheid zich door grafkelders , die van fteenen en puin opgeworpen zijn. Eenige hebben eene ronde geftalte, andere zijn vlak op den top; en gelijkennaar eenen geknotten kegel. Nevens dezelve bevinden zich veele graaven; die alleen door een, twee, drie of zomtijds meer in het effen zand opgeregte fteenen gemerkt, en daar door ontdekt zijn, het lijk was eenige voeten diep ingegraaven, en om 'er het zand af te houden, met eene laag fijne kleij gedekt. Men vind in deze graaven, niet alleen menfchen beenderen, maar ook die van osfen, paerden, honden en fchaapen. Behalven deze, lagen 'er noch krijgstuigen , als ftrijdbijlen, tweefnijdende zwaarden, breede zwaarden, oude dolken, kappen om het hoofd te bedekken, uit walvischbeenderen gemaakt. Mesfen en kammen , hals-en armbanden, ficraadkettingen , een metaale lepel en fchoone glazen bekers, die meest door vreeten waaren, kleine platte marmerftukken*, fteenen, die de gedaante van flijpltceneu hadden, doorboorde fteenen bollen, gelijk zij voorheen in Schotland tot het draaijen der fpindel in gebruik waaren. Ket zonderlingfte van allen was een heup- of dijbeen met een gouden ring, die 'er naauw om floot; deze grafheuvels fchijnen de begraafplaatzen der Eilanders geweest te zijn; en de graaven der vreemden die hier landen, flag leverden, en zegepraalden. Dit befluit ik uit de wapenen, en andere zaaken, die 'erin gevonden worden. De Krtz was uit Noorwegen , het ijzer behoorde den Inlander , de wapenen der overwinnaars en overwonnenen, wier£ 4 den  72 de NOORDER-POOLLANDE N. den met plegtigheden gelijk bij de bcgraavenis van pallas in de graven, der overwinnende parthij gelegd. Hinc alüfpolia occifis; derepta Latinis Conjicitmt Igni, galeasque enfesque dccoros, Rren.iqiie, ferventisque rofam; pars munera Ma Jpforum CUjpeos; & hac felicia Te/a. Multa bonum circa maftantur corpora morti. Pe tot deze zoort bchoorende Oudheden, die men m Scandmavien vind, zijn zeer talrijk en zo veel, dat men de fterke bevolking van het land 'er uit kan opmaaken. Ik zal maar drie voorbeelden aanhaalen. De groote ronden aardheuvel in Smalar.d, is een voorbeeld van de eerfte zoort, deszelvs be. dekking is eene ruwe regtftaande ronde fteen ; naast dezelve ftaat eene andere van kegelvormige gedaante, en fchoon uitgehouwen, die ter eere van Ingo Koning van Sweeden opgeregt is in de* IXde Eeuw, andere wierden ter eere van HamMus en Laudur broeder van den Koning Aigmijr opgeregt: de laatfte is aan den voet met een kring van ruwe fteenen omgeeven. De Rambora Rolle is een aardheuvel met drie opgeregte zuilen, die zo gefteld zijn, dat zij eene driehoekige plaats afteekenen. Andere graf heuvels, beftaan uit groote fteenhoop;n. Verfcheiden graf, denkmaalen zijn uit fteenen, gelijk die van den Deenfchen Koning h ob a l n h ij l p e i. a n d , dat rondfom den bovenfte vlakte van een laag heuveltje gefteld is. Hij wierd in  SCHETLAND. 73 in een veldflag van den Schweedfchen Koning Ringo verflaagen. Deze gaf hem eene pragtige begraa-. venis, en liet zijn ligchaam met groote plegtigheid verbranden; en om zijn grafheuvel zijne tröa»i we begeleiders begraavcn ; hunne rustpiaatzen zijn door veele kleine aardiieuvels, op welke een fteen legt, aangeduidt. Op de koninglijke grafheuvel ligt eene vlakke fteen met vijf holligheden ; in welke het bloed'der offerdieren gegooren wierd. Anderen beftaan uit kleine fteenen, niet Meinehiriam gelijk de Weishen het noemen, of met hooge onbehouwen zuilen gemengdt. Bij eenigen, weeken de kleine fteenen van den kring af, en zijn eijvormïg of langrond, hunne hoeken koomen niet zelden zaamen; en die plaatzen zijn dikwijls met hooge zuilen geteekend. Men vind zomtijds twee zuilen, over welke van de eenen fpJts tot de anderen eene groote fteen ligt, zo dat zij de gedaante van een portaal hebben. Men vind ook zuilen van groote hoogte, die aan hunne voeten twee kringen van kleinen fteenen omgeeven zijn. Eindelijk liggen de fteenen zoo, dat zij wiggen, vierhoeken, lange kelen en kringen maaken. De eerften toonden , dat legers te voet en te paard de overwinning behaald hadden , de andere beteekeriden flegts een hoop krijgslieden ; de derde tweegevegten van Ridders, en de laatfte famielie begraavenisfen. Eene menigte enkele obelisken, zijn door het geheele land verftrooid; eenige hunner zijn geheel eenvoudig, andere hebben ter gedagtcnis van den overleden opfchriften met RuE 5 "i-  7+ db NOORDER-POOLLANDEN. ntfche letters , die met goed uitgezogte fieraaden gemengd zijn. Men vind ook in veele grafheuvels wapenen e„ andere dingen, die met de verbrandde lijken begraaven zijn. In die van oude tijden liggen fteenen wapenen als bijlen en fpeerfpitzen. J„ andere vond men kleine lampen, eene fleutel en zwaarden, die van dezelve gedaante met de Romeinfche waaren. Het bijgeloof in opzigt der zwaarden was zonderling. Die met de breedfte klingen waaren vanDwer. gen (Dwergij of Tovergodinnen gemaakt, en waa. ren onweerftaanbaar. Het zal den Lezer niet onaangenaam zijn , wanneer wij de overzetting van een Runisch gedicht mededeelen; dat de bezwee ring van eene Heldin, om het Toverzwaard uit het graf van haaren verftorven Vader weder te ver. krijgen, bevat; Runifche Bezweering van hervor, Darter var, angantijr, bij het graf van baaren°faarden Terfing een met hem hegraaven zwaard af.' eisfchende. * h e r v o r. Ontwaak Angantijr! tot uw graf Koom ik met flaap verdrijvende bezweeringen,, Breek de ketenen des flaaps,- op, Ontwaak! ontwaak Hervor roept u Ce  S C H E T L A N D. De terfing gemaakt door Toverhanden. Eischt Hervor van uw graf. Hervordur, Hervordur hoor! Luister ach luister mijn lieve Vader; Ik roep u alle uit hot ftille graf, Gij geesten der Dooden ontwaakt alle! Met helm en fchild en wapenrok. Met zwaard en fpeer zijt mijner gegroet. Alwaar de wortelen van vaste Eiken zich In menigte door eikander flingcren, En den hollen grond ondermijnen. Ik roep ijder uwer uit uwe enge Ceil! Geesten der dooden ontwaak alle. In welke donkere, diepe hooien Sluimeren thans de zoonen van angrijm Angrijms zoonen gij zijt Hof en asfche Geef mij antwoord, uit uw Ijs koude bedden, luister zoonen Van e ij v o r heft uwe hoofden Rijs hiorvordur! rijs en fpreek. Hïorvordur breek' uw lange ftilte. Gij zijt ftof en asch Alles en ijgelijk antwoorde mij. Nooit  76 de NOORDER-POOLLANDEN. Nooit of nooit moet gij rusten , Maar ongezegend verrotten en vergaan, Indien gij mij den betoverden lemmer weigard En den draagband door Tovervingers. a n c A n t ;j r. Houd op o Dochter! Houd op mij te roepen, Weet gij wat u zal overkomen. Dan had gij u nooit hervvaards gefpoedt. Om dooden door Runifche roeping te wekken? Gij die ter kwaader uur kwaamt. Om de fchrikken van het graf te trotzen; Geen vriend, geen weenend vader bragt Angantijr's overfchot ten graavé, En te rfing het alles overwinnend zwaard Noemd angantijr 2ijn Heer niet meer. Een krijgsman, noch leevend, draagt het. hervor. Het is onwaar angantijr. gij hebt het. Zomoet de groote od in altoos In  SCHETLAND. 77 In rust de Terp befchaduwen waar gij' üaapt. Wanneer terfing ftil naast u legt. En met 0 den lijkftaatfie bijwoondde Ik roep om mijn regtvaardig Erfdeel; Ik bezweer u bij den naam van Dogter En éénig kind. A N G A N T IJ R. Ik weet het helaas.' Gij wild eisfchen het geen u berouwen zal, Door terfings doodelijk punt zal De dapperfte van uw (lam fterven. Uit hervor zal een zoon voortkomen, De luister van Hervor en de Erfgenaam van terfin© Ik voorzie reeds o Dochter! Dat heidrek de naam van den Held zal zijn. HERVOR. Nooit, nooit eindigd zich mijn Toverij, Nooit zal uw i'chim in vreede rusten, Tot dat gij geeft wat ik eisch, Tot dat de t e r f 1n g in mijne hand blinkt. a n-  2* de noorder-poollande n» a n g a n t ij r. Meisje, dapperder dan eene vrouw, Met een krijgsmans gelaat en mannemoed Wat bewoog uw voet tot de donkere. Woonplaatzen van den dood te treeden? Met zwaard en fchild, en toverfpeer Op dit ongeleegen uur van fchrik ? hervor* Gij weet de reden, waarom ik tot uw graf Koom, in de duisterheid van den middernagt. Geef dan het Goddelijk werk der Tovergodinnen Anders zijt gij mijn Vader niet meer.» Een geest uit den zwarten afgrond. a n g a n t ij r. Luister dan Meisje, dat voor geai dood fchrikt! Healinar toverfpreuk zult gij beveelen; Het noodlottig zwaard is in mijn hand. Maar zie de vlammen, die 'er rondfoin rijzen Durfd gij het woedend vuur trots bieden? h e r.  SCHETLAND. 79 HERVOR. Ja midden uit de vlammen neem ik, Het voorwerp der begeerte van mijn ziel En deeze mijne oogen zien zonder fchrik De vlam rondfom den dood fpeelen. A S c A « t IJ R, Stoutmoedig Meisje ! houd dan geene macht Het poogen, van uw koene borst te rug Maar ftil! eer gij valt tot eenen roof Der vlammen valt, die om het zelve heenen fpeelen. Breng ik dit zwaard uit het graf: Gaat nu heenen en zing een zegezang. hervor. Afftammeling der Koningen, nu ken ik u En dus buig ik mij voor uwe tegenwoordigheid, Vader! Held! Vorst en Vriend. Vol danks buig ik mijne knieën. Niet half zo gelukkig waare ik Wanneer Scandinavien mij voor Koninginne groette.  80 de N O O R D £ R-P OOLLANDEMi A H G i ÏI T ij R, Hoe blind zijt gij omtrent uw belangen Zwakke maar önverfchrokken vrouw, De terfing het voorwerp vaö uw vreugde Zal uw toekomende ftam vernielen. HERVOR. Mijn fcheepsvolk roept; ik moet heenen: Vaarwel o Koning! ik kan niet langer blijven, 't Noodlot doe het ergst! de toekomende tijden Zijn wat zij willen, ten nadeele van mijne kinderen. A N g A N t ij r. Vat aan en neem hialmars toverzwaard, Rood van het bloed der verflagen Helden Lang zal dit fchrikpand het uwe zijn Hervor, indien ik waarheid raadde Is dit felle, vergiftige, alverteerend lemmer, Voor dood en verwoesting gemaakt. her-  SCHETLAND. KI hervor- Verblijd neem ik het tweefnijdend zwaard En agt zijn moorden niet, Ik heb het; en ik bekommer mij weinig, Wat mijne woedende Zoons 'er mede doem A N G A N T IJ B. Vaarwel Dogtër gij moet leven, Zo waar als ik u van twaalven heden dood geev (*) Aan u o maagd van krijgsman moed, Die Angrijms zoons nagelaaten hebbgn. HERVOR. Rust in vreède angantijr eri gij alle Schimmen, die mijn eisch voldaan hebt. Rust in uwe diepe modderige gewelven. Terwijl ik hier des Doodszetel verlaat, Uit welks dampvolle diepte thans Een ligt glans flraald, en rontfom ligt geeft.- Ik (*) Dit vers fchijnt geen zin te hebben: het Engelsch zegt: . as tnou dost live To the Death of twelve I give. F  22 de NOORDER-POOLLANDEN. Ik moet hier melden, dat de oude Scattdinaviert s ook hunne grafheuvels hadden. Egter kan ik 'er maar een voorbeeld van bijbrengen, en dat wel op eene grafheuvel in Seeland die met twee andere in een vierhoek van fteenen ingeflooten is. Ook vind men hier kringen tot Godsdienftige Plegtigheeden van hoge ruwe zuilen welke in West Oothland wegens heidenfche offerhanden beroemd waaren, en de groote fteenen te Finftad, die in de gedaante van eene lelie gebouwd zijn en het Oratorium van Ste. Brigitta hieten, fchijnen fiechts een Tempel, die waarfehijnelijk aan die der Druïden gelijk was. de FEROE EILANDEN. Nu komen wij tot de Feroe Eilanden. Deze liggen bij elkander, omtrent aio mijlen Noordwest van het Noorderlijk Schetland, tusfeheh de 6i° 15' en 62° 30Noorder-breedte. Zeventien derzelver zijn bewoonbaar; en ijder is een uit de golven rijzende hooge fkrg, en van de andere door diepe ftroomen afgefcheiden. Eenige buuner, zijn diep ingefneden en hebben veilige Havens, en het fchijnt dat de Voorzienigheid, uit bijzondere zorg voor de Menfchen , in de woedenfte zeeën ook den zekerften toevlugt heeft laaten ontftaan ; zij zijn alle zeer fteil, en de meeste van hen met de vreefelijkfle afgron. den. De oppervlakte der Bergen heeft eene laagen doch ongemeen vrugtbaaren grond, want de Gerst, de eenige zoort'van Koorn, die hier gezaaid wordt, geevt  be FEtlOË EILANDEN. 83 géevt twintigvoudige en het gras geevt overvloed}» ge weide, voor de Schaapen. De uitvoer beftaat tri gezouten Schaapenvleesch en Talk , Ganzefchaften , vederen en Eiderdons. De vlijtige Inwoonders maaken hier gebreidde Wollevesten , Kappen! en Kousfen. Hier groeijen geen Boomen , die grooter zijn, dan de Jeneverftruik en de Struikwilge j ook vind men hier geen wilde viervoetige Dieren, behalven Ratten en Muizen ; die eigentlijk uit de fcheepen gekomen zijn. De Lijst der Landvogelen is zeer gering' de Asgraauwe Arend, de Lanette (Laniarius lin n.) de' Sperwer, een zoort van Uil, de Rqav, en de Bontekraaij zijn de fchadelijke zoorten. De Raven maaken onder de Lammeren en de Schaapen zulk eene' groote fchade, dat in oude tijden ijder fchippet op' Olaus dag, een bek brengen moest, of wanneer hij ,dat na liet, voor een huid geftraft, die Rave fint genoemd wierdt. De overige Landvogels zijn wilde Duiven en Spreeuwen, Winter koningtjeS en zom* tijds Zwaluwen; de witte Ortolan rust hier flegts in het voorjaar op zijne reis na het Noorden. Mert vind hier zomtijds Reigers; de Lepelaar is gemeen de Zeeè'xter, de Water Ral, en de Kievit worden hier ook gevonden. Vogels die op de Rotzen woonen als de Pujfin, de Water Snijder, de kleine Pafegaaijduiker ,de domme en zwarte Duikers zwermen hier rontfom, en de Geijtr fugl of groote Papegaaij"' duiker bezocht deze Eilanden op zekere tijden ; hij nesteld aan den voet der Klippen, wijl hij wegens zijne korte vleugels niet vliegen' kan. De Skua,F 2 Hu gin ns verlies beween ik, Maar mün^inns doet mij noch meer aan. tlTfn ™ dit Eiland ge. r ' r n°Ch bWn, dat deze ook tlt d a„n odin geheiligde Dieren beboeren; wiil he D.eren van aanmerkelijken moed zift, d7P 1 gaarn in Bloed baaden J ' dle 21ch bruk  IJ S L A N Ö. iöö bruiken. Ik kan de diepte niet zeker opgeven, zij was tien Franfche mijlen , ten Westen van Geerfuglfkier, en de Heer kergnelin vondhettwee honderd en vijf vademen diep. Bij de Nagt Eveningen ftijgd de vloed zestien voeten, anders gemeenlijk tot twaalf. De Kusten zijn in het gemeen fteil, bij de aankomst vind men een fmal ftrand. De Baaijen en voor al de Zuidelijke, die onder den invloed der koude van Groenland liggen, vriezen jaarlijksch toe. Patrixfeord, wastotden 14 Métj geflooten , maar de zee aan de Kusten, gevoeld noch den invloed der koude. De zee is daar ter plaatze diep, zeer onrustig en in fterk e beweeging. Het gevreesde ijs, is dat, het geen van Groenland en Spitsberg afkomt. Het vuld de Straat tusfchen de eerstgenoemde en dit Eiland, den geheelen zomer door. Loopt langs de Noordfche Kusten, en bedekt de zee op eenen grooten afftand van het Land. Het beftaat uit beide zoorten , het Berg-ijs Fialjakar en het gladde ijs van onbegrijpelijke dikte Hellu-is genaamd. Het koomt gemeenebjk in Januarii en gaat in Maart weder heen. Het naderd het Land niet voovAptil, blijft eenigen tijd vast en brengt den IJslander een verfchrikkelijk ongeluk. Een menigte Pool Beeren, die wijd en zijds verwoestingen onder het Rundvee aaurigten; en een ongelovelijke koude die deLugtveel mijlenver zo koud maakt, dat Paarden en Schaapen dood ter nedervallen. Dit word aan den elendigen toeftand der Bosfchen van dit Land toegefchreeven. Er iclnjnt een tijdftip geweest te zijn , dat aanmerkelijke Landen met Bos- fchea  iio de NOORDER-PÖOLLANDÉNi fchen bedekt waaren. De Bodem der zee is waar. fchijnelijk rotzig, want hij heeft een grootër mei nigte diepten dan Engeland, die aan een ontelbaars menigte Visfchen befchutting geven. Deze worden, een Bron van Rijkdom voor de arme Inwoonders , hadden zij het gebruik 'er maar van, want zij geeven voedzel aan de afgeleegenfle Volkeren, die jaarlijks hunne fcheepen hier ter Vischvangst Zenden; maar hunnen handel met de IJslander.sis ten ftrengften verbooden. In 1767 kwamen 200 HoU iandfcheen Xo Franfche Vaartuigen van eenige honderd Tonnen onder bevel van een Fregat van ijder Natie. Zij blijven vier of vijf Franfche mijlen van Land en visfchen in een diepte van Veertig of vijftig vademen met angels, die in het gemeen me^ mosfelen geaast zijn. Andere gaan vijftien Franfche mijlen ver, van den oever, en visfchen op honderd vademen. De grootfte vangst beltaat in Kahel/aauw (gadui Morrhm) wanneer 'er de visfchers een vangen, fnijden zij hem den kop af, wasfchen hem, ontweiden]hem en zouten hem in' in vaten met fteenzout, of zout van Lisfaloh. De visfcherij begint in Maart en eindigd in September, zij begint bij de punt van Brederwick, en gaat om Caap Noord voor bij het Eiland Grim tot aan het punt Langenesz. De Engelfchen hebben de visfcherij geheel verlaaten. fints zij in het bezit van Newland ijerreneuve) zijn'. In veel vroeger tijden voeren de Engelfche fcheepen derwaards; want het blijkt uit een bevel van hek*ik v. dat hij wegens een flegt gedrag van eenige zij.  Ij S L A N ï> tii gijnerOnderdaanen, aan de Kusten van dit Eiland, in 1415 hen verbood, tot eene genoegdoening, naar de Eilanden van Dentmarktn en Noorweegen, en in het bijzonder ook naar IJsland te vaaren, gelijk voorheen gebruikelijk was. In 1429 bevestigde het Engelfche Parlement dit bevel, en bepaald, de eene ftraffe, wanneer eenige Engelfche Onderdaanen in Deenfche Havens handelen wilden, be* halven in North earn of Bergen, Eindelijk befloot de Koning van Denemarken wijfelijk, het nut der visfcherij voor zijn eigen Onderdaanen te houden en zette in 14Ö5 'er de doodflraf op , wanneer een Engelschman in een /Jslandfche Haven handelde. (Zie r ij m e r foed. IX. p. 32a.) De Havens in Holgenland en Finmark zelf wierden geflooten. Ik vermoedde dat deze geftrengheid , doof eenige baldadigheid van de Engelfchen veroorzaakt wierd. Maar de oude Tractaaten wierden hernieuwd, en alle zeven jaaren bevestigd. In later tijden bad zelf Koningin elisabeth christiaan iv, om toelaating, om in deze zeeën té Visfchen, en beval naderhand haare Gezanten, om op het regt van eene vrije en algemeene visfcherij te dringen, het antwoord is niet bekendt, maar onder de Regeering van haaren navolger, wierden 'er ten minften 150 fcheepen na deze visfcherij gezonden; misfchien wierden de Engelfchen wegens het huwelijk van James met de zuster van den Koning meer geduld. Deze floot alleen de Haven van West Monij uit, en behield die voor zijn Hof. De onderdrukte Inwoonders visfchen in de baaijen  tïi BE NOÖRDER-POOLLANDEN. Jen met Booten; waar in maar één en nooit meer dan vier Menfchen zijn. Wanneer zij zich in zee wa<» gen, dat nooit boven de agt mijlen gefchied, hebben zij groote, met zes of acht man bemande Booten, en ondertusfchen werken zij als flaaven voor de Monopolisten, aan wien zij hunne visch voor een geringe prijs verkoópen moeten. Hoe flap moet niet het gevoel der Regeering zijn, die Elende op Elende hoopen kan, en niet veel eer het treurig lot van hunne tot zulk eene akelige woonplaats gedoemde Onderdaanen, zoekt te verligten. De zoorten van Visch zijn weinig, maar de menigte van nuttige Visfchen is verbaazend, voor al der Kabeljauw. De Haringen gaan dit Eiland voor bij, op hunnen iaarlijkfchen trek uit het Noorden j en vullen eenen korten tijd ijder Baaij. Armoede en gebrek aan Zout, maaken deze Rijkdommen van andere Volkeren onnut, voor de ongelukkige Ingeboornen. De Haringen ziet men alleen in de Noordelijkfte ftreeken, want men vind ze niet in het Jaage water van Spitsbergen , en het is niet waarfehijnelijk, dat zij om Groenland na de ijszee trekken, wijl het water daar ook niet diep is. — Veel eer verliezen zij zich in de grondelooze Kolken van deze zee, in een diepte van 68 vademen op 650 N. Br. tusfchen dit Eiland in het Noorden van Noorwegen, alwaar men 780 vademende noch geen grond vond. — De overige Visfchen van IJsland leeven ook in Groenland, en Hellen mijne aanmer. kingen dus uit, tot dat ik van deze ijsftreeken han-.. delen zal. VLA A.N-  i'S VLAANDEREN en HOLLAND. Om de tegen overleggende Kusten der ftreek, die ik doorgegaan ben, nategaan; ga ik tot Dou* Vies terug. Calais ligd in eenen lagen, vochtigen grond, en de geheele Kust van hier tot aan het uiterfte van Holland is met duinen bezet. Deze getuigen van Gods Wijsheid en Voorzienigheid die dit laage Land met zulke heuvelen omzette, wijl hier de fterkfte befchutting tegen de woede der zee het nodigst was. De Kusten van Vlaanderen, (deze rijke Lokfpijze derEerzugt, die dikwijls met bloed bevlekt worden,) zijn wegens haare veele fmalle Zandbanken, die in eevenwijdige reïen na den loop des Lands liggen, zeer gevaarlijk. De Kusten van Holland zijn insgelijks wegens de veelheid der Zandbanken onzeker, doch er is tusfchen dezelve en het vaste Land,veelheiderwater, van Duinkerken en Calais tot Schaagen. Aan het uiterfte v&njutland is het Lan.i laag, en men kan het maar óp eenen kleinen afftand zien , behalven te Campen in Holland, Heigeland, niet ver van den mond der Élbe en (Vefer, en Robfnout in Jutland. De tegenoverftaande Kusten van Engeland zijn hoog en het Canaal diep,doch dezè zijn gemeenelijk verzandt. De groote Rivieren van DuitscHand brengen een me* nigte zand en moeras, welker loop door hevige winden dikwijls geftremdt worden; die twee derde Van het jaar uit het Zuiden en Westen waaijen- Deze winden houden te gelijk nier den vloed den uitgang van het zand in de open zee tegen, en [deSi ze  h4 de rSTOOKDEH-POOLLANDEM. ze Banken, die voor de ftranden leggen, zijn van vaste Darijgrond , of van klei met zand overdekt, het welk de ftranden ongenaakbaar,'of zeer gevaarlijk maakt. De Duinen of Zandheuvels beftaan uit opeengevvaaid zand. De hoogfte vind men aan den kant van 's Gravenzand, voor bij Zandvoort, te Petten en Egmond. Die van Scheveningen, Katwijk en Noordwijk hebben veele Dieren en planten. Die aan den hoek van Holland en bij de Helder, moeten door Helmplanten bij elkander gehouden worden.] De fpringvloedcn rijzen te Calais op twintig voeten en bij den Vuurtooren van Douvrcs op vijf en twintig. De Heer cowleij zocht de oorzaak van het verfchil daar in, dat de afitanden der Vuurbaaken met het merk van het laagffe water verfchilden, zijnde de eerlte op den afftand van eene halve mijle, en de andere maar honderd ellen. (Yards) Te Oostende klimt de vloed op agttien, k-Vlisfingen op zestien en een half, te Helvoetjluis en Texel op twaalf vademen , en aan de Kusten van Bolflein en Jutland, alwaar zich de zee meer uitbreid, worden de vloeden onregelmatiger, en zijn zo hoog noch fterk niet. Aan de Elbe koomen zij niet boven de agt-.vuer, aan de Kusten van Jutland maar twee of drie voeten, dit is een zonderling verfchijnzel, wijl zij aan de tegenoverliggende Engelfche Kusten hoger zijn. De vloed ftroomd aan de Westkusten van Holland Noordwaards, en de vloeden aan de Oostkusten van Engeland en Schotland, Zuidwaards. Vlaanderen en Braband maakten een deel van het Gal-  VLAANDEREN en HOLLAND. u5 Gdïlia Belgica van Jul. Gzfar, en Holland was het Ba ■ tavorum Infula. De Rivieren de Scaldis , Mofa, en Rhenus, zijn de Schelde, de Maas en de Rhijn. De beide ecrfte hebben bij hunnen uitloop naar zee geen verandering geleeden, maar de Rhijn zo veel te meer. De regter arm van deze Rivier, heeft thans noch op eenige wijdte, den loop, die hij in de oude Tijden had, en tot zo ver hij den ftroom Flevo maakt, daar na kwam hij weder uit zee, nam de gedaante van een' ftroom weder aan, en liep weder in zee, ter plaatze die noch de Vliejlroom Éét , en tusfchen de Eilanden Flietlani en ter Schelling aan den mond van de Zuiderzee ligt, Dit Land was noch lang naderhand droog, vasten wel bewoond, doch eene groote overftrooming veranderde deszelfs gedaante , zij verwijderde de Flevo Lacus tot de tegenwoordige Zuiderzee; en fcheurde de Kusten tot aan de ketting van Eilanden , die thans her. ftrand tot aan den mond der Wezer omringen. De Hollandfche Historiefchrijvers plaat» zen deze overftrooming in \t\n. Z'j fchijnt het uitwerkzel van eenen langen tijd geweest te zijn; want de doorvaart door Texel wierd in 2400 met geweld ceopend, en was de oorfprong van den bloei van Jmfterdam. Dit land wierd eerst van de Katten, eene Duitfche Natie bevolkt , die in het vervolg, door de Volkeren uit den grooten Noordfchen ftam gefprooten, op haare Land expeditisn na andere dee]en van Europa, zeer verminderd en bijna uitgeroeid is. F/aan^ren en Holland waren lang de woonplaats van Bandieten; het groote Bosch van Ar. H % "tn  n6 de NOORDER-POOLLANDEN. dennes gaf hen aan de eene zijde befchutting, en de moerasfen verzekerden hen aan de andere zijde. Eindelijk wierd er eene Regeering in gevoerd in Holland onder de Graven , en in Vlaanderen onder de Jagers. Deze Provinciën vielen allengskens onder den Hertog van Burgundien, van deze kwamen zij aan het Huis van Oostenrijk, en aan de Kroon van Spanje de volgende omwentelingen zijn genoeg bekend. Holland bekwam zijne tweede bevolking uit Duitschland, en ook zijn geluk; want deszelfs bedaar, bangd alleen van het vernuft van een arbeidzaam Volk af. De Rhijn brengt Jaarlijks eene meenigte MenfcheH, die het verlies vergoeden, dat delverre zee Reizeuen ongezonde Volkplantingen in Oost- en IVest-lndiën veröorzaaken Holland is wegens zijne Lugtltreeic aan de bevolking niet gunftig, en kan wegens verlies aan Menfchen zich niet op zich zelf verhaten, maar moet hen aan andere Oorden opzoeken. [Holland is een zeer gezond land, alwaar de Lieden eenen gezonden hoogen Ouderdom bereiken, bijzonder in de hooge Landen van Gelderland, Overijsfel; en na de kant van Duitschland. De wateragtige Landen en uitgeveende Polders geeven fchoone weiden voor het Vee.] Zie verder in het breede berkhetj Nat. Hist. I. D. Vlaanderen heeft veel Dieren niet Groot Brittanje gemeen,maar de meeste Watervogels ontbreeken, behalven eenige met gefpleeten vingers , die aan de zandige Oevers broeden. Holland heeft nog minder viervoetige Dieren en Vogels. Tot de aan Engeland ontbreekende Viervoetige beliooren eenige Bevers uit de  VLAANDEREN vn HOLLAND. n7 deT andltreeken aan den Rhijn en Maas DeWolf is in Vlaanderen gemeen , en vind zich in de deelen van Holland, die aan Duitschiand grenzen, Beide Landen, hebben eenige Vogelen, die men niet in Enland ziet, of zij moeten door ftorm of Roofvogels herwaards gedreeven worden. Nu volgd het oude Germanien. Holland was eeniger maate een onzijdig Land , een toevlugt voor de Duitjche Katten , maar niet Duitschiand zelve. De aangrenzende deelen, waaren zo als zij noch zijn in kleine ftaaten gedeeld. De Rivieren die hun. nen oorfprong diep in het Land hebben, zijn: de E*ms de Wezer en dc Elbe, of de Amijius, p~i. [argis en AMs der Ouden. Tegen over de Monden van de Wezer en de Elbe is het overblijfzel van Infula Castrum nemus beroemd wegens de verëering van Moeder de Aarde door ta ci tos met zijne gewoone welfpreliendheid befchreeven: j(z) Est in Infula Oceani castum Nemus; dicatum in eo vehiculum veste contectum attingere uni facerdoti concesfum. Is adesfi Deum penetrali intelligit, vectamque Bobus feminis, multa cum veneratione profequitur. Laeti tune dies, festa kca, quaecunque adventu hospitioque dignatur. Non bella ineunt, non arma fumimt. Claufum omnt fetrum. Pax es3 quies tune tantum nota; tune tan. turn amata, donec idem Jacerdos, fatiatam converfa* tione mortalïum Deam templo reddat. Mox vehiculum (x) T A cit. de Morb. germ. Cap. 40, H 3  Ii8 de NOORDER.-POOLLANDEN. lum vestes & fi credere velis Numen ipfum fècreto lacu abluitur. Servi mitiistrant, quos flatim idem locus haurit. Arcanus hinc tenor & faneta ignorantia, quid fit il/ud, quod tantum perituri vident. (a) dat is: er is in het Eiland der zee Castum Nemus ,, een wagen met een kleed gedekt , die maar „ een Priester mag aanraaken; deze weet wanneer ,, de Godin in den Tempel koomt, en hij volgd haar, die door Koeijm voort getrokken word, met veel Eerbied. Dan zijn het vreugde dagen, ,, en de Plaatzen die zij met haar aankomsten ver,, blijf verwaardigde zijn heilig. Dan gaan zij geen ,, oorlogen aan, noch neemen wapenen op, alle ,, ftaalen wapenen zijn weg geflooten. Alen kend, men bemind dan niet, als vrede en rust, tot dat dezelve Priester, de Godin voldaan van het ge,, fprek met de ftervelingen , weder na den Tempel ,, brengt, dan worden de wagen en de klederen, „ en indien men het gelooven wil het Godir.nebeeld „ zelve in eenen geheimen Poel afgewasfehen. De ,, flaaven bedienen, en worden door den zeiven ,, Poel verflonden , dit geeft eene geheime fchrik , „ en heilige onweetendheid', wat het zij, dat die „ alleen zien, die er om fterven moeten." Deze verëering hield lang daar na noch (tand, en het Ei> land hield Fostaland , Farna , Infufa Sacra Heilig Land, of het Heilig Eiland, wijl men daar de Godin Fosta of Fofeta (die dezelve met ïïsta, Her* thum («) Tacitus de Mor. Gert». C. ) ftist. demen breed is, en 400 vademen diep, (i het fchijnt (h) Pont opftd. I. th. (7) Idem I. th. p. 62.  14* de NO ORDER-POOLLANDEN* fchijnt door verloop van tijd, door eenen hefti. gen ftroom van de zich daar in ftortende Rivieren gemaakt te zijn. Eene ontelbaare menigte Visfchen komen aan de Oevers. Deze Bochten zijn aan veele plaatzen de Landweegen , want de Dalen, die dit Land doorkruizen, zijn dikwijls Afgronden, en geheel ondoorgangelijk. De Plaat, zen, die het gemak niet hebben, dat men 'er te water komen kan, worden geheel onbewoond gelaaten , wijl men de Koopwaaren niet in- noch uitvoeren kan. Duizenden groote en kleine Eilanden, Klippen en Rotzen dekken deze wonderbaare Kusten. De Eilanden zelve zijn en nijgen in de wolken met hunne toppen, die met de Alpen der tegensoverliggende Kusten over een komen. De Loffarts Eilan. den aan de Noordzijde van den Maalftroom, door de bruin afgebeeld, geeven een volkomen denkbeeld van de Natuur der Kusten. (£) De zee is bij deze Eilanden zo diep en Rotzig dat de Koning van Nvorweegen groote ijzeren Ringen aan de voorzijden der Rotzen . met lood heeft laaten foldeeren, om door middel van dair door loopende touwen, de fcheepen aan te trekken, en dezelve veilig te konnen doen ankeren. (/) aan de buiten, zijde van deze natuurüjke Conterfcharpen zijn veele Haubroe of Zeebreekers , en lange Zandbanken , (*) de brui"! Reizen I. tab. I. (/) Oiaus macnus Gent, Septentr. Lib. II. Cap. XI,  NOORWEEGEN. 143 ken, die van vier tot zestien Franfche mijlen van liet Land afleggen, en van 10 tot 15 vademen, onder water Noord- en Zuidwaarts loopen , en ter woonplaats van duizenden nuttige Visfchen verftrekken. De getijden bij Lindeshas zo wel als aan de meeste Noorweegfche Kusten zijn van weinig aanbelang, aan de Noord Caap heeft men bemerkt , dat het fpringtij op agt voet en een duim Hijgt (m) witham fergüson een gefchikte Loots, die de Engelfche vlooten inde Noordzei brengt, zegt, dat de vloeden bij Lindenas en in veele andere deelen van Noorweegen naauwelijks bemerkt worden, ten waare *er eene fterke Westen wind waaid; dan rijzen zij twee of drie voet, en vaüen weder met den Oosten wind. De meeste Dybrenders neemen aan hunne einden de woedende vloeden, of eigentlijk de rijzende Bergfhoomen op. Deze zijn voor den Zeeman onnut, maar teffens zo veel te voordeeliger, tot het vervoeren van het groot Handels articul van dit Land, als masten en bouwhotit, uit de op geene andere wijze toegangelijke Bosfchen. De Boomen worden geveld , en tot aan de vloeden gebragt ; zij vallen over ontzagchelijke watervallen , (n) tot aan de vlotten , die aan bekwaame Plaatzeu, dwars over den ftroom leggen: de koopers van het Bouwhout komen na deze plaatzen en be- (w) Ba cl e ij Vhilofoph. transact. LIX. 370, (n) Pontoppid. I. pag. 95. tab. 171.  J44 de NOOII DER.POOL LANDEN. betaalen aan de bezitters der Bosfchen een vast* gefielde Prijs, en krijgen hunne ftukken, die alle, eer zij in het water komen, geteekend zijn; er word echter op Reis veel befchadigd en gansch onbruikbaar gemaakt. De zoort welke voor Noorweegen van de grootfte waardij word aldaar Fyr genoemd en is de Schot' fcher Kief er, (o) zij groeit in de droogfte plaatzen, en bereikt eenen ouderdom van 400 jaaren, (p) en verfehaft een algemeen nut aan de Noordfche waereld. De Boomen die niet tot masten gefchikt zijn, word vierzijdig gekapt en koomen onder den naam van Balk mar Engeland; de overige worden bij honderden, in Molens gezaagd, die door het water gedreeven worden, en koomen als planken naar Engeland er word ook eene verbaazende menigte Teer uit de boomen ja zelf uit de wortels, na dat de ftam lang geleeden gekapt is, (q) gemaakt. Het greenen hout word minder geagt. De Boeren , kappen er iaarlijksch duizenden van en voeden het vee met de eerst uitgehouwen fcheuten. Het is de dunfte van alle Europifche Boomen, hij word zomtijds iöo voeten hoog, zijne takken, worden des winters door de fneeuw, tot op den grond nedergedrukt, en maaken dan zamen holen voor wilde Dieren. Ik (o) Pi nu s rubra mill. 3. du hamel arbr. Tom, II. tab. 30. O) Amcenit. Ac ad. IV. {if) Pikus ficea lhvn.  NOORWEEGEN. ( 145 Ik moet hier de vreemde Vrugten , gelijk Nooten en andere voortbrengzelen van Planten melden, die door de Golven naar deze Kusten, en ook na de Orknei- en Fm'è Eilanden, geheel uit Jamaica en de nabuurige Landen overgevoerd worden. Men moet de oorzaak van dit verfchijuzel in den zeer grooten affland van deze Landen zoeken. Jamaica ligt in de Golf aan den zeeboezem van Mexico. De pasfaatwinden drijven den grooten Oceaan, door de Antilles naar het Westen tot in dezen zeeboezem, daar na word hij weder terug geftooten, ftroomd langs de Kusten Van den mond der Misfisjippi tot aan Caap Florida, loopt om deze Caap door een fmalle zee tusfchen Cuba en het vaste Land, en loopt dan vijf of zeven Franfche mijlen van den oever in eene breedte van vijftien tot agttien Franfche mijlen van Caap Florida tot aan Caap Cannaveral bijna tegen het Noorden. Het dieplood toond regelmatige diepten van den oever tot aan den rand van den ftroom, alwaar zij gemeenelijk 70 vademen is, verder peilt men geen' grond. ■ De diepten bij Caap Cannaveral zijn zeer onregelmatige want het water word zo fchielijk laag, dat men van 40 vademen op vijftien komt en van vijftien op vier en noch minder; zo dat een fchip in weinig minuten kan vastzitten j wanneer men niet voorzigtig is. Men moet hier aanmerken, dat de Golf ftroom, nier tegenftaande hij aldaar begint, daar de ankergrond ophoud, verfcheiden Franfche mijlen ver zijne werking toond. De fcheepen virtK deti  146 de NOORDER-POOLLANDEN. den dikwijls langs de Kusten eenen aanmerkelij. ken ftroom Noordwaards, tot dat zij op acht of tien vademen water komen, zelvs daar, alwaar de ankergrond op twintig Franfche mijlen van den oever voortgaat. Deze ftroom word door de heerfchende winden vergroot, of verminderd, die egter met alle hunne kragt, op den Hoofdftroom weinig werken kunnen. De ankergrond begint bij Caap Cannaveral zich te verwijderen, tot aan Caap Hatteras. De afftand van den oever tot aan den ftroom is meestal twintig Franfche mijlen, de diepten zijn regelmatig en aan den rand des ftrooms zeventig vademen; verder peild men geen'grond; tegens over de Cavannah loop de ftroom Noordwaards, naderhand keerd hij zich Noordoost naar Caap Hatteras, en draaid aldaar Oost Noordoost tot dat hij zijne kragt vcrlooren heeft. Wijl nu Caap Hatteras zeer ver in zee uitfteekt, is de rand des ftrooms maar vijf of zeven mijlen 'er van verwijderdt. Het geweld en de woede van den Hoofdftroom is dan zo fterk, dat ook fchee. pen, die naar het Zuiden beftemd waaren, bij zeer zagte winden of bij ftille naar het Noorden gedreeven worden. Dit veroorzaakt zo aan de Koopvaardij- als aan de Oorlogsfcheepen groot ongemak, gelijk de Engelfche in den voorigen oorlog dikwerf ondervonden. Een zeer goed zeilfchip, dat van Philadelphia naar Charlestown ge. fchikt was, moest in December 1754. geheele dertien dagén dagelijksch Caap Hatteras voorbijvaajen, dikwijls zelf met den vloed, en in eenen mid-  NOORWEEGEN. 147 middel afftand van de Caap en den. rand des ftrooms. Het fchip wierd geduurig terug gedreevea, en konde zijnen verlooren weg eerst veertien dagen naderhand wederkrijgen , wanneer eene frisfche morgen koelte, het den ftroom deed overwinnen, en aan het Zuiden van die Caap bragt Dit toond de onmogelijkheid, dat iets dat in den ftroom geraakt is-, terug keeren, of den ftroom ftuiten kan. Aan de buitenzijde van den ftroom, is een fterker tegenftroom naar den Oceaan toe, en aan de binnenzijde naar America loopt 'er een fterke tegenftroom tegen in; wanneer de ftroom aan deze zijde van Caap Hatteras gekoomen is , loopt hij bijna Noordoost, en ontmoet eenen anderen groo. ten ftroom, die uit het Noorden komt. Deze komt waarfehijnelijk uit de Hudfondsbaay loopt langs de Kust van Labrador, tot h:j door Terreneuve gedeeld word. Eene arm loopt door de ftraat van Helle Isle draaid om Caap Breton, ftoot in eene fclieeve rigting op den Golf ftroom, en geevt die eene rigting naar het Oosten. De andere arm vereenigd zich met deze aan de Oostzijde van Terrensuve. De uitwerking van deze moet zeer verre bemerk'- worden. Doch waarfehijnelijk is deszelfs kragt niet zo groot, noch op zulk eene bepaalde rigting gebragt , dan voor hunnen zamenloop. De heerfchende winden in deze deelen Van dien grooten Oceaan zijn west en Noordwest. De geheele Westelijke Oceaan , fchijnt door de kragt dezer winden bijna altoos Oost en Noordoost te loopen. Op deze wijze konnen de voortbrengzelen van Ja. & a mat.  ï48 de NOORDER-POOLLANDEN. maica en andere aan de Mexicaanfche zeeboezems liggende Landen , in Sargasfo of zeegras door den ftroom uit den zeeboezem gebragt worden, zij worden dan langs de Amerieaanfche Kusten voortgefleept, of den ftroom in zijnen loop verzeilende, in den Oceaan gebragt, en dan door den loop van den ftroom en de heerfchende winden, die gemeenelijk twee derde van het jaar wagten, aan de Kusten van Europa gebragt, alwaar zij dan gevonden worden, (r) De Mast van het Oorlogs-fchip Tilbury, dat te Jamaiea verbrandde, wierd 'dus aan het Westen van Schotland gebragt, en onder de buitengemecne menigte van Hout zoorten van drijf of Bouwhout', dat jaarlijks aan de Kusten van IJsland geworpen word, zijn eenige Houtzoorten , die in Carolina en Virgxnien groeijen. (s) Alle groote Rivieren dezer Landen leveren hun deel; de Alatamaha , Santeé, Roonoken alle die, welke zich in de Chefapeakbaay ontlasten , voeren ontelbaar veele Boomen met zich af, (t) IJsland heeft echter ook veel houts aan Europa te danken, want onder dat, het welke troillie opteld, vind men ook de gemeene Den* nen, de Linden en Wilgenboom; alle vermoedelijk uit Noorweegen hier aangedreeven. De (f) Dit merkwaardig Bericht hebbe ik aan Doctor garden te danken hij woond te ciiarlestowN, cn is met deze Landen wel bekend. O Troille reize tiaar IJsland bl. 4?i (/) Doet. garden.  NOORWEEGEN. 140 De Bergen van Noorwegen konnen een onuitputtelijk onderwerp van het onderzoek des Reizigers zijn, zij (trekken zich ongemeen wijd uit, en de verfcheiden Planten, Dieren en Visfchen in de Meeren, zijn bronnen van een geduurige nafpooring. De fints 1603 bearbeidde zilver mijnen, zijn bronnen van Rijkdommen , en geven de tot noch toe bekende beste gedeegen Hukken. In 't jaar 1697. vond men Goud in eene aanmerkelijke menigte- christiAan v. liet 'erDucaaten van flaan, welker opfchrift de woorden van hiob. uit het Noorden koomt het Goud. O) Koper en Ijzer vind men in menigte; het lood minder; het Tin word in deze Noordelijke Landen niet gevonden. Het is mceijelijk te bepaalen, welke het begin van dezen Berg fchakel is. In Scandir.avien vangt hij aan met de groote Rots Kaelen in het uiterlle van Finmark. Hij komt in Noorwegen in het Kerspel Drontheim, buigt Westwaards na de zee , en eindigt aan de Heerefosx geloof ik, drje Noorweegfche mijlen van Lister. Een andere Tak fcheid Noorweegen van Zweeden, bedekt Lapland, en verheft zich met de zeer hooge Bergen Horrika/en, Avafara, en Kiitis,™ eindigd in verflrooidde Graniet klompen in de laage Provintie van Finland. Dit gebergte fluit (v) Pontoppid. I. bl. 179 Muf. reg. Hafn. p II, Sect, V. tab. 20. n. 18. rigiig misfchien heeft de Engeliche overzetting, out of the North comath. cold, uit het Noorden koomt de koude. (Onze Staaien Bijbel heeft als van het Noorden het Goud komt. Job. 37: vs. 21, K3  Ï5« DE NOOR DJER-POOLL ANDEN. fluit Scandinavien, in de gedaante van een Hoefijzer, cn fcheid het af van de zeer uitgebreidde Rusfi*. fche vlakten. De oude Naam van dezen fchakel was Sevo Mons, welke noch in den tegenwoordigen Seveberg overig is. Plint os vergelijkt hen met de Rephatfche Bergen, eh zegt te regt, dat zij eene groote baaij tot aan het Cimbrifche voorgebergte maaken, (#) De Bergen en Eilanden hebben bijzondere (gw tesque) gedaanten; en zijn merkwaardige onderwerpen voorliet penceel van een'Schilder. Hetwaa» re zeer te wenfchen, dat een Man van vermogen en kundigheden,vanKimftenaars verzeld, eene reize in deze ftreek deed, en de merkwaardigheden van deze Noorderlanden onderzogt: zulk eene reize zoude een groot Ligt verfpreiden over een Volk, dat half Europa bevolkt heeft. Onder de fchoonfte Romantifche uitzichten, behooren de Bergen der zeven zusters in Heigeland (y) en de verbaazende Rots Torghanten (z), die zich met haare door ge» brooken Hol majestueus vertoond, wanneerzij zich "dit zee verheft. Dft Hol is 3000 ellen lang, en 150 ellen hoog (aj, hier werpt de zon haare ftraa- ten (art Sero mons ihi immenfus, nee Rephaeis jugis minor, immanem ad Cimbrorum usque promontorium, efficit finum qui lodanus vocatur. Lib, IV. c. 13. ö) Pontoppid. I. p. 46. tab. 3. Qz) Ibid. I. p. 47. tab. 3. («O IJder van twee Dcenfche Voeten.  NOORWEEGEN. i$r len door, en maakt het gezigt noch fchooner. De toppen van veele andere, zijn in zonderbaare gedaantens gebrooken , en vertoonen Toorens, Gotthifche gebouwen, fterktens en Kasteelen met regelmaatige Muuren en Bastions. Ik ftem den Heer de buffon toe, dat de hoogten der Scandinavifche Bergen, door den Bisfchop Fontoppidan > en den Heer browallius overdreeven zijn , (b) zij konnen op geenerlei wijzé met de Zwitferfche Alpen vergeleeken worden, en noch minder met die onder den Evennagts lijn. De getrouwe berigten, die ik van mijn vrienden ontfangen heb, bevestigen het gevoelen, dat de Bergen van het Noorden tot aan den Evenaar toeneemen. De Heer a scan ius Hoogleeraar in de Mineralogie te Drontheim, verzekerd mij, dat volgens eenige der nieuwfte meetingen, de hoogfte Bergen niet boven de 600 vademen boven het waterpas , in dit Kerspel verheven zijn; dat de Eer. gen aan de Westzijde op eenen' afftand van agt tot tien Noorweegfckc mijlen verminderen, maar na de Oostzijde op veertig. De hoogfte is de Dovre fial in Drontheim, en Tülein Bergen: zij verheffen zich,docb roeren het oog niet, gelijk Ramsdale Hom en Hor* nalen, die majestueus loodregt uit het Meir rijzen, in Zweedsn is 'er maar een Berg geregeld boven het waterpas gemeeten. De Hoogleeraar rit- zius (b) Epoques de la Nature Suppl. tab. VI. p. 136. edit. Amft. K 4  15a di NOORDER-POOLLANDEN. zins te Lund, berigtte mij, dat de Kinnehulle ia West Gothiand maar 8iy Engelfche voeten, boven het Meer fFenern, of 931 voet boven het waterpas der zee verheeven is. Hij voegd 'er bij, dat de volgende , alleen gemeeten wierden van hunne grondvlakte, of van de naastaanleggende wateren gerekend. Aorskata een enkele Berg in Jemtelanê vier of vijf Zweedfche mijlen van de hoogfte Alpen, die Noorweegen en Zweeden fcheiden, zegt men, dat 6162 voet Engelfche voeten boven de naaste Rivier verheven is , Schwei Rustal binnen de grenzen van Noorweegen 465S boven het Meir Famunden Sylfialleti aan de grenzen van Jemteland is 3132 voet loodregte hoogte boven zijne grondvlakte. Pontoppxdan geeft de Noorneegfrfie Bergen eene hoogte van 3000 vademen, en browallius geeft aan de Zweedfche 2333; het welk hen aan de hoogfte Alpen van Savooyen, of de noch hooger Peruviaanfche Anies na bij brengt. In Finmark loopen de Bergen, op zommige Plaatzen in het Meir, aan andere gaan zij ver terug, en laaten groote vlakten tusfchen zich en het water open. Hunne uiterfte hoogten vind men op de FUeUyggen of Alpenruggen , welken Naam aan den hoogden loop des geheele fchakels gegeeven word ; hunne Toppen zijn met eeuwige fneeuw gedekt. Zij zijn met laage Bergen omgeeven , die uit harde zand aarde beftaan , behalven daar waar zij met Rotzen vermengd zijn, en in het geheel geen Planten voortbrengen. Op de aangehaalde Plaatzen groeien verfcheiden Rotzplanten, als de Diopenfia Lap".  NOORWEEGEN. 153 JLapponica flora upp. n. 88. Azalta procum, bens 90. Andromeda Coerulea n. 16}. en Hypnoides. ÏÖ5. Zij zijn egter fpaarzaatn geftrooid : dieper na onder vind men groote Berken Bosfchen. n. 341. welke aan de Laplanders het zelve nut verfchaflèn als aan de Noord Americaanfche Indiaanen. Op de laage Alpen groeid het Rendiermos in menigte, en is het voedzel van hun eenig Huisdier. De zaaden van de laagt Berkenboom n. 342. zijn het voedzel van het Sneeuwhoen, in den langen en ftrengen winter. Arbutus Alpina n. 10T. en Ariutus uvalerli n. 362. het Empetrum nigrum worden door de Laplan> ders tot hunne lekkere fpijs Kappifialmas gebruikt. De Denneboom (Pinus abies linn.) en de roode Pijnboom {Pinus rubra miller 3.) maaken met den Berkeboom, de groote Laplandfche Bosfchen. De Denneboom bemind een droogen, en de roode Pijnboom een' vogtigen grond , zij bereiken eene verbaazende hoogte; maar wijl men 'er niet bij kan koomen, zijn zij voor de Menfchen van geen nut. Aan de Noordzijde zijn zij bijna naakt, eu door de fcherpe winden van hunne Takken beroofd. De reizende Laplander rigt zig hier na, en bediend 'er zich van als van een Compas in de groote wildernisfen. 'Er worden dikwijls groote (treeken door den Blixem aangeftooken, en door den naast opkomenden ftorm geveld. De Inwoonders maaken uit het onderfte gedeelte van het Hout hunne Sneeuwfchoenen , die door lengte van Tijd zeer hard worden. Uit het vel van den Baars (Pa fine) maaken zij eene Lijm, en lijmen met dezelve (tuk. K 5 ken  ï54 de NOORDER-POOLLANDEN. ken van dit Hout zaamen , en maaken dus hunne Boogen voor de Eekhoornjagt. Hunne gebrekkelijke Booten beftaan uit de dunfte Planken; hunneTou. wen uit de vezelige wortelen,en de binnenfte fchorsch geftooten en gebakken, diend dit, tot het voor de Krengde Lugtdreek, veroordeeld Volk tot Brood. Deze drie Boomen de laage Berk, de Elze boom, (Betula nana en Alnus linn.) en niet minder dan drie en twintig zoorten van Willigen, maaken de Boomen van Lapland uit ; alle andere Zweedfche Boomen verdwijnen, zo dra men dit Land naderd. Tusfchen de Planten van deze Noorderlijke Alpen en die der Schotfche Hooglanders is eene groote overeenkomst. De Kruidkenner vind zonder verwondering dezelve Planten, op Bergen van dezelve hoogte; hunne afdand mag onderling zo groot zijn als hij wil. Men kan hier aanmerken , dat van 307 Planten die in Lapland groeijen, 291 in Schot' land gevonden worden, en van de 1 kreel Scomber Pelagicus, de Silurus afotus, de ruige Haring, Clupea Vïllofa. Dit zijn egter de Visfchen niet die een algemeen nut verfchaffen. De Voorzienigheid heeft deze f reeken veele zoorten gefchonken die tot on« derhouding der Menfchen het hunne toebrengen, e:i daar door Noorwegen tot eene Kust gemaakt , die van koene Vbfehers bewoond word. De fchakei van Eilanden om de Kusten, zijn meest door hen bevolkt. De zee geeft alleen den Oogst aan dit volk, en alle de Hoofdlieden ftaan aan zee; de Magazijnen der voortbrengzen van den Oceaan ftaan aan de eene zijde, en de fchaarsch bewoonddeBer. gen aan de andere. Hoe dieper men in het Land komt, hoe minder men het bevolkt vind. De Baring.. Cabelljauw, deLengeen de Salm zijn de fchatten van dit Land, de Haring komt tweepiaal'sjaarr in deze zee, de eerfte aankomst gefchk-d van Kersdag, tot Maria Ligtmis: dan komt *cr eene groote menigte, welke door twee Walvich fcnaaren voorgegaan word, die uit Inftmct op hen wagten. De Visfchen nellen zich op hooge Küp. pen,  NOORWEEGEN. 159 pen, en verwngten met verlangen de Walvisfchen, als de Herauten der Haringen; zij loeren op dezelve in de nieuwe na Kersmis, en de volgende volle maan. Deze Haring fchiet kuit op de groote Zandbanken. Na deze koomt de Lente Haring, een kleiner Visch, die aan den Oever koomt, en daar na de Zomer Haringen, die bijna na de letter de baaij vervullen. De geheele Visfcherij geeft een ongemeen voordeel. In bet Jaar 175a van Janua* rii tot October wierden van Bergen alleen 1113 tosten uitgevoerd, en men meende, dat 'er voor het einde van bet Jaar, even zo veel inkwamen. De Haringen die aan deze Kusten koomen, zijn maar een gedeelte van het Moorderlijk Leger, dat jaarlijkseh de groote diepten verlaat; en aan ontalJijke Menfchen der Europifche Volkeren, voedzel en fchatten geeft. De CabtUfauw Visfcherij brengt hen insgelijks* groot voordeel aan. De eerfte komen na den eerften trek der Haringen, en mesten zich aan hunne kuit zo vet, dat zij het aas veragten, zij worden daarom in groote Netten gevangen, die men 40 of 50 vademen diep laat zakken, en alle vier en twintig uuren met een' buit van vier of vijf honderd groote Visfchen optrekt. Wanneer de Haringen terug trekken, word de Cabelfauw hongerig en dan word hij met den angel gevangen, aan welken men een Haring tot aas fteekt. Na eenigen tijd komen 'er de andere verfcheidenheöen van den Cabeljauw, en men vangt hem gemeenelijk met fteen- bot-  iöo be NOORDER-POOLLANDEN. botten en andere visfchen, aan lange touwen, aari welke 200 kortere, met angelhaaken voorziene lijnen vastgemaakt zijn; alles werd tot den grond toe nedergelaaten, en de Plaats door een dobber, die aan een andere lijn daar aan vast is bemerkt. Men kan de wigtigheid van den Cabeljauwvangst daaruit beoordeelen , dat 'er jaarlijks 40,000 Tonder ijder van vier Busfels Fransch en Spaanscb zout ten dezen einde naar Bergen gevoerd worden. De Lenge (Gadus Molva) vangt men in den zomer, op de groote Zandbank; aan den Angei; zij word, wijl zij zich zoo lang goed houd, op verre zeereizen zeer gezogt. De Salm eene in het Noorden algemeen verbreidde Visch nijgt de Noorweegfche Rivieren op, en word in groote menigte j zo wel gerookt, als gezouten in verfcheiden Landen vervoerd. De Prefectuur van Nordland is het verst afgéleegen deel van Noorweegen. Het district Beigeland in het zelve geleegen, is wegens het ongemeen vernuft van octher of ohtheue merk. waardig, die in eene zoo koude Lugtftreek, in dé lXdeEeuw, eene drift tot ontdekkingen toonde, welke veelligt aan de tegenswoordige gelijk was. Zijn Vaderland was het uiterfte Noorden, dat het minst befchaafd was. Hij wierd in het jaar 890, door den roem van den beroemden alfred, aangezet om zijn Hof te bezoeken, en hem zijne Reizen te verhaalen. Hij zeide dien Vorst , dat hij bad willen onderzoeken, of'er aan de andere zijde der Woestijnen, die zijn Vaderland begrenzen, Land  NOORWEEGEN. ibj Land was. Hij zeilde Noord waards, en liet eene woestijne ter regterhaud , en het tegenswoordige Finmark, dat van de Finnen of tegenswoordige reizende Laplanders, om de Visfcherij en Vogelvangst bezogt wordt. Hij kwam zo ver als de WalvisChvangers zich gemeentlijk wagen ; een bewijs dat de Noorweegen deze Visfcherij veeie Eeuwen voor de Engelfchen oeffenden. Hij zeilde om de Noord Caap en ging in de Twentzee > of witte Zee, en elders tot aan den mom', van de Dwina. Hij was voor deze ftreeken, het geen Columbus voor Ametica was; edoch de kennis dezer Landen, ging na Ochtek veele Eeuwen, weder verlooren. Hij fpreekt van de Feride Fennas die ten Noordwesten van de Twenizee woonden, en fneeuwfchoenen droegen. Het Land aan de Dwina was zeer bevolkt, en de Beormas, een veel befchaafder Volk, dan de Finnas, woonden aldaar. De kaart van Orojï is plaatst ben in het Land der Samojeden, dat noch heden zoo onbefchaafd is, als de Mensch zijn kan; hierom geloof ik dat die Beormas Rus/en waaren. Octher zegt, dat hij in deze zee , zee Paarden (Walrusfen) gezien heeft, en gaf den Kening bewijzen van hunne groote Tanden , en lederen ftrikken , die üit hunne huiden gemaakt waaren; een bewijs, dat hij op de merkwaardigheden agt gaf, die hem voor. kwaamen. (d) Ik (d) De Overzetting van orosius door hun. daïmes cARiscTON p. 9. en hakluit. ï, 4, L  i6z de NOORDER-POOLLANDEN. Ik kan var, Nonrweegen niet affcheiden, zonder van de Menfchen te fpreeken. Scarutinavien, wierd door Volkplantingen van de harde en dappere Scythen bevolkt; die onder den Naam van Sarmaaten, zich tot aan de Kusten van de Oostzee verbreidden. In het vervolg wierd hunne Magt door de aankomst van hunnen Landsman odin en door de Hoofdlieden, die hij in alle deelen van het Land zette, vergroot. De ftrenge Lugtftreek had hunnen wasdom niet verhinderdt, noch de menfchelijke gedaante mismaakt. De Mensch is hier groot, fterk, en van even* redige Ledemaaten. Het hair is blond, en de oogen ligt groen. De Boeren, die op het Gebergte woonen, zijn op de borst zoo ruig als Beeren, en niet minder moedig; zij hebben een los, buigzaam Lichaam , een goed gezond verftand , en bereiken eenen hoogen ouderdom; want van de Coap.. in 1761 in hetKerspel Christiania overleedenen ,waaren 'er 300 die 90 jaaren, 63 die 107 jaaren, en 7 die ioï jaaren bereikt hadden. («) De Noorweegers hebben te regt hooge gedagten van zich zelve, en noemen hunne mede onderdaanen, de Deenen met den Naam van Jutten. Cf) De Deinen erkennen ftilzwijgend hunne oppermagt, wijl zij bijna hun geheel Leger uit de Nakomelingen der alles veroverende Noormannen neemen. Ik zal hier, het geen ik, in mijn verhaal van de Scan- (e) Phihfiph. Transafi. vol. IIX, 117. (ƒ) Lord MOLESWOB.TH account of Denmarkt f,25.  NOORWEEGEN. 163 Scandinavifche Oudheden overgetlaagen had , invoegen. Te Kivihe een Kerspel in Schotmtn in Zweeden, wierd in liet midden van eene zeer groote Terp of grafheuvel van ronde fteenen, een merkwaardig graf gevonden , dat zeven Zweedfche ellen lang en twee ellen breed was. Het was langwerpig en be. ftond uit verfcheiden vlakke fteenen , op welker binnen zijde (iguuren van Menfchen, Beesten, en toenmalige wapenen, als bijlen en fpiespunten uit. gehouwen waren. Een beeld zit op een' Triumphwagen ; 'er fchijnt op Hoornen geblaazen te worden, gevangene met de handen op den rug gebonden, worden van gewapende Krijgslieden bewaakt; en Beelden die men voor Vrouwelijke houd, maaken een deel van het verwonnen Volk uit. Men vermoed, dat de Romeinfche vloot hier toevallig landde, een gelukkig gevecht met de Inwoonders had, veelligt hunnen Leidsman vcrfloeg, en dit teeken van overwinning, bij deze Barbaaren terug liet. Het graf is door de Landlieden opgebrooken, en het geen 'er in geweest mochte zijn, wierd ge. ftoolen en ging dus geheel verlooren. F I N M A R K. Finmark. begint binnen den Noordpoolcirkel, het is eene fmalle ftreek Lands, die zich om de Kusten Oostwaards wend, en zich tot aan de witte Zee uitftrekt. Het Land is tusfchen Noorweegen'en. Rusland gedeeld; het uitzicht over deze is vlak, en Landwaards door een keten van hooge L 2 met  164 de NOORDER-POOLLANDEN. met fneeuw gedekte Bergen begrenst. De diepte van het water aan de Kusten is van 100 tot 250 vademen. De Inwoonders verlaaten hunne Hutten in den winter, en keeren des zomers tot dezelve terug. Zelf de op de Bergen woonende Laplandtrs komen in het midden van den zomer hier om te visfchen; gelijk de oude Scythen, neemen zij hunne Tenten , Vee, goederen en Huisraad mede, en keereu in den Herfst naar hunne Bergen terug. Eenige van hen , zijn lang Sice Femi en foe-Lapptrnes genoemd; wijl zij na bij de zee leven. In deze Landen begint een nieuw zoort van Menfchen: hunne grootte is vier en vier en een half voet; hun hair kort zwart en ftraf, de oogen zijn in de dwarfte naauw, de oogkring is zwart; het hoofd is gro'ot, de kaakbeenderen zijn hoog; de Mond wijd, de Lippen dik; de Borst breed; de Buik dik; de Huid zwartagtig, en de Beenen kort en krom: zij konnen op de Rotzen loopen gelijk de Steenbokken ; en op de Boomen klimmen als Eekhoorns; hunne Armen zijn zoo fterk, dat zij een'Boog fpannen, die een fterke Noorweeger, naauwelijks buigen kan. Zij zijn buitenge, meen lui , wanneer de nood hen niet dwingt te werken ; kleinmoedig en zwak op de zenuwen , tot opftijgingen toe. De Bewooners van alle de Kusten die aan het Noorden van Europa liggen, als ook die van het uiterfte Noorden van Afien en America, zijn alle (eenige verfcheidenhede», en uitzonderingen ter zijde gefield,) malkander geNjk;  F I N M A R K. I65 lijk; zij maaken een eigen Geflagt van Menfchen, zo wel ten opzichte der ziele als des ligchaams , en moeten niet van de daar bij woonende Volkeren, of eenige andere wel gecvenredigde afgeleid worden. De Meeren en Rivieren weemeien van Visfchen. De oude Rivier in Wen Finmark, maakt na eenen ftilien loop tusfchen Bosfchen en Bergen , eenen fchoonen waterval; die van eene groote Rots in eene fchoone Kom valt, in welkers omtrek,veele fcheepen inloopen, (g) om de Salmvisfcherij, en Salmhandel. De Tana en Kola kiielen van deze Visfchen. In de Oudt Rivier vangen de Inwoonders ze in Salmkooijen , die naar de Noorweegfche Modellen gebouwd zijn; zij hebben eenen zwaaren handel met de Kooplieden van Bergen. Deze Visfcherijen zijn niet nieuw , want die in Kola was reeds voor qoo jaaren, wegens de groote zamenkomst der Engelfchen en Hollanders om Thraan en Salm te verhandelen, bekend. Wardhuis is de Noordelijkfte Vesting in de waereld, en deszelfs ouderdom is geheel onbekend, zij ligt in eene goede Haven op het Eiland Wardre, aan het uiterfte einde van Finmark, en is waarfehijnelijk gebouwd om den Vkchvangst te beveiligen, en dit kan wel het eenig oogmerk van dezelve in deze afgeleegen ftreeken zijn. Wat verder ten Oosten in Rusfisch Finmark ligd Ar» {g) Leems Lap!, p. 342. L3  U6 be NOORDER-POOLLANDEN. /Irfina zo bekend wegens het treurig Noodlot van den dapperen hugh willo ughbij, die in 1553 ce eerfte zee ontdekkingsreize van Rusland ten Noordoosten aanvoerde; een Land, dat van het overige van Europa naauwelijks bekend was. Hij verloor ongelukkig zijnen weg, wierd door ftorm in deze Haven gedreeven, en men vond hem en zijn' geleider in het volgend jaar bevrooren. Zijn navolger bichard chancellor Capitein en eerfte Stuurman, had meer geluk. Hij zette zijn reize voort, en ontdekte ten tweedenmaale de witte Zee of St. Nicolaas Baaij', die fints ochtbks tijd geheel vergeeten was. De omffcandigheden bij zijne aankomst , zijn volkomen gelijk aan die, bij de eerfte ontdekking van America. De Wilden verwonderden zich over de Rus/en, en ftonden verbaasd over de grootte van het fchip, zij vielen neder en wilden zijne voeten kusfen, en als hij hen verliet verfpreidde zich het gerucht van de aankomst eener wonderbaare Natie, die uitmuntte in zedigheid en beleefdheid. Hij deed eene reis in Heeden naar het Hof van busclowitzii, die toen te Muscou zijn Hof hield , en hij lag den grond tot eenen ongemeenen Handel met dit Land , die veele jaaren duurde, en zich tot het afgeleegen en onbekende Perfien uitftrektc. Ik zal' nu mijne Reize in het uiterfte Noorden van het vaste Land van Europa voortzetten; of liever van deszelfs verftrooidde brokken , het EL land Moggeroe en andere Eilanden, welke van de 'Kust af leggen op 710 3S' breedte. Aan het boven-  F I N M A 11 K. 167 veneind van Maggeroe legt de Noord Caap en is aan haar' top hoog en vlak, het geen de {"chippers Tafelgrond noemen, (h) Deze Eilanden zijn voortzettingen van den Bergfchakel , die door Scandinavien loopt; en in den Oceaan verzinkt, zich dan weder verheft , en tot aan de zeven Zusteren onder 80° 30' breedte, als het naast bekendde Land, voortgaat. Dit gebergte boven 't water uitkomende, gelijk de Beeren; of Cherie Eilanden op 74n 3c7 breedte. Het ligd in den Oceaan iets over het midden tusfchen de Noord Caap en Spitsbergen, waar van het 150 mijlen af legd. Het heeft een ronde gedaante, en deszelvs oppervlakte verheft zich in hooge, fpitze, fteile en met eeuwige Sneeuw bedekte Bergen , van welke een te rtgt Elanisberg hiet. Het fchrikken van den eerften ontdekker dezer Eilanden moet onuitfpreekelijk geweest zijn, het is een vreezelijk gezigt; alwaar geen fneeuw is, is de Berg zwart, en als in duizend afgronden gebrooken. Men hoort niets anders, dan het geluid van de Branding der Golven, het kraakend gefioot van het'Drijfijs, de klaagtoonen van duizenden Zeevogels, het blaffen der Noordfche Vosfen, het knorren der Walrus-fen, en het brullen der Beeren.Dit Eiland is waarfehijnelijk van steven bennet ontdekt. Hij wierd van den Alderman chene derwaards gezonden, en noem- de (h) Een gezigt van deze Eilanden vind men in de Phihf. jransaS. vol. LLX. tab. XIV. L 4  168 de NOORDER-POOLL A'NDE N. de het Eiland ter zijner eeie Chene Eiland. De an* ter grond is van ao tot 30 vademen. Den 17 Au* gustus vond hij 'er een Tand van een Walrus, maar hij zag geen Dieren, wijl de tijd van hun verblijf voor bij was: bennet wierd door de hoop van winst aangemoedigd om in het volgend jaar eene tweede Reis derwaards te onderneemen. Hij land' de den y Juli], en vond de Walrus/en bij hoopen van duizenden over elkander leggen ; uit gebrek van ondervinding, doodde hij 'er maar weinige, maar op de volgende reis in 1606 verfloeg men 'er in den tijd van zes uuren 800, en in het jaar i6o« van 900 tot loco in zeven uuren, en 1610, doodde meu 'er 700. De winst aan Tanden , Thraan, en Huiden was aanmerkelijk, maar de groote nederlaag onder deze Dieren, verfchrikte de andere zoo zeer, dat men'er geen voordeel meer behaalea konde, en het Eiland wierd niet meer bezogt. Het gebrek aan deze Dieren in Engeland, gaf aanleiding tot den Walvischvangst. Het is aanmerkelijk, dat dit Eiland voortreffelij. ke Kooien geeft , terwijl men 'er nader bij geen yind , dan in het Kerspel Agger/mis, in het Zuiden van Noorweegen, en aldaar noch weinig. Men heeft ook Lood gev nden; zo wel op Cherie Eiland, als pp het daar Dij liggend Eiland Gull. SPITSBERGEN. De zuid caap of de uiterfte Zuidelijke punt yan Spits bergen, de grootfte onder de Groep van Ijs  SPITSBERGEN. 169 Eilanden , die onder dien Naam of als Nieuw Groenland bekend zijn, ligt 150 mijlen van het BeerenEiland meest Noordelijk, op 760 3°' breedte;van hier tot aan den verleegen hoek op 80° 7'breedte, aan het Noord einde, zijn meer dan 000 mijlen, en de grootfte breedte van de Groep is van Hekluits hoofd , tot aan de Oostpunt van Noordoost/and, dus van 9° tot 240 oostelijke lengte. De Kusten zijn als gefcheurd en ingefneeden. Aan de Oostzijde loopt eene zeer diepe baaij, van het Zuiden na het Noorden, en eene andere van aanzienelijker grootte, en die met Armen loopt van het Noorden na het Zuiden. Staaten Voorland is een groot van dc Zuidelijke deelen der Oostzijde, afgefcheurd Eiland. Het Eiland Noord Oostland, wierd van de Noord Oostzijde, door het IVaaijgat en de ftraat van Hinlopen afgefcheiden. Die ftraat is gemeenelijk door ijs geflooten, en zo laag, dat zij hier en daar maar drie vademen diep is. Het lange Koning Carels Eiland is aan de Westzijde evenwijdig. Aan de Zuidzijde ligt Black point: de Kust is hoog, zwart, ontoegangelijk, en aan eenige Plaatzen, fchijnt zij boven de Wolken te reiken; de tusfchen liggende Daalen zijn met fneeuw en ijs gevuld. Vogelhoek is de Noordelijke Kaap, na welke de Zeelieden zeilen , en deze is tegen het Noorden. Aan de Westzijde van Spitsbergen ligt het kleine hooge Eiland h«kluits Hoofdland, dat ook door de Zeevaart bezogt word. Ten Noorden der groote Groep ligt Muffens Eiland op So° breedte vlak over den Mond der Leiffe Baaij. Dit zeer laag Eiland zegt men , dat van eeL 5 nen  i?o öe NOORDER-POOLLANDEN. Een nieuwen oorfprong is , dat door het zameti ftooten der ftroomen van den grooren Oceaan gevormd is, welke ftroomen, de Westzijde van Spitsbergen omfpoelen, zich door de ftraat Waaijgat dringen , en den fteen.igen grond van deze laage (treek af woelen ; alwaar het Dieploot eene halve mijl van de Westzijde, maar twee tot vijf vademen diepte toond- Ten Oosten ligt een ander laag Eiland, ■bijna vlak over Waaijgats ftraat. Het is aanmerkelijk, dat het een deel der Bafaltketen is, die men in zo veele plaatzen, op het Noorder halfrond vind. De zuilen hebben van 18 tot 30 duimen middellijns, waaren meest zeshoekig, en gaaven een zeer goede pleister. Het Eiland was in het midden met Planten bedekt, a!s Mosfen, Zuring, Lepelblad, Ranunkels, die den 3 Julij bloeiden. Onder de viervoetige Dieren vond men het Rendier, dat hier een kostelijk wild is , den Ifatis, en een klein Dier grooter dan een Wezel met korte ooren, lange (taart, zwart en wit gevlekt; kleine Sneppen , Eenden, die toen broeidden, en wilde Ganzen verlevendigden deze akelige Tooneelen. Het (trand word door eene lange opëenftapeling van zand Walvischbeenderen, oud drijfhout, en bouwheut gemaakt. 'Er leggen 70 voet lange Dennen, van welke een deel met wortel en al uitgefcheurd is, andere met de bijl geveld en 12 voet lang geteekend waaren. Deze leggen 16 of 18 voet boven het waterpas, en zij zijn met holle ftammen, met gekapt en tot gébruik gereed gemaakt hout vermengd. —. Dit alles word door het aan- flaan  SPITSBERGEN. 171 flaan der Golven , tot de tegenswoordige hoogte opgeftapeld. Het drijfhout vind men in menigte in veele plaat, zen van deze hooge breedtens, gelijk bij Groenland in de Straatdavis, Hudfonsbaaij, en Nova Zemlja. Ik weet maar twee plaatzen, van welke ik de menigte van drijfhout, dat aan de Kusten van Nova Zemlja en deze Eilanden aankomt, kan afleiden. De eerfte geven mij de Oevers van den Ob en andere groote Rivieren, welke zieh in de IJszee ontlas. ten. Wanneer in het Voorjaar het ijs breekt zo loopen 'er zeer groote overftroomingen over het Land, en fleepen met hulp van groote ijsfcholien gehee. Ie Bosfchen mede. Deze worden met den wortel uitcefcheurd en voort gedreeven , en komen dus in verfcheiden ftreeken geheel aan. De geene, die in de lengte geteekend zijn, benevens de holle Hammen, en ander gereed gemaakt hout, zijn van de Noorweegfche vlotten uit de Rivieren , wanneer een bindzelbrak, weggefpoeld : dit ongeluk gebeurd zomtijds , en maaU veele Houtkoopers ongelukkig ; want dan hebben niet alleen de Boomen die in den ftroom voortdrijven, dat ongeluk, maar ook de Zaagmolens, en andere Werkplaatzen, waarin het Hout bearbeid word , lijden het zelve ongeluk; en het Bouwhout in welk eene gedaante het ook zijn mooge, word in den Oceaan gedreeven, en door den ftroom en hei getij na het uiterfte Noorden gevoerd. Men ftoore zich niet aan die groote Reize; want ik heb hier voorbeelden gegeven, in welke flegts de  J7* de NOORDERPOOLLANDEN. de loop meer verfcheiden is, namentlijk van het Westen naar het Oosten ; de masten van het Oor. logsfehip Tilburg, dat te Jamaica verbrandde, zijn aan de Westelijke Kusten van Schot/and gevonden, en eene menigte zaaden en vrugten van dat Eiland, en uit andere warme dreeken van America, worden jaarlijks niet alleen aan den Oever van de Westziï. de van Schotland (#), maar zelf na het ver afgcleegen Noorweegen en IJsland gedreeven. (I) De Zsvenzuster Eilanden , het uiterfte bekendde Land, liggen ten Noordoosten, en de uiterfte punt van het verfle Eiland legd op 80" 42' breedte; zijzijn alle zeer hoog. De ftoutmoedige Zeelieden van 1773 hadden van eenen hoogen Berg, op het verst afgdeegen Eiland, tegen het Oost- en Noordqost, het uitzigtop een doorgaand glad ijsveld, dat 10 of 12 Franfche mijlen was, en zich tot den Ho> rifent uitdrekte. Op de Hollandfche Kaarten is ten Zuidoosten een zeker Land aangegeeven. Lord mulguavk, wierd tusfchen deze Eilanden en Nord Oostland, niettegenftaande alle de poogin. gen, welke de bekwaamde Zeeman met oogmerk om zijne reize voort te zetten, maaken konde van het ijs omfingeld, en had bijna het ongeluk, kig noodlot van Sir hugh willougbhij, die 1553 met al zijn volk op zijne ongelukkige Reis be- (*) Voyage to the Hehredis. (O Linn. Amoenit. Acad. VII. p4 477. Rariora Norvegiae.  SPITSBERGEN. i?3 bevroor. Het was eene der fchoonfte , en zeer majestueufe vertooning, na dat zij door de gelukkige verwagting van een gelukkige verlosfing, van den akeligen fchrik bevrijd waaren. • Twee groote fcheepen, wierden in eene wijde Kom , die aan alle zijden, door Eilanden van veelerlei gedaantens omgeven was, van een windfHlte overvallen: de Lugt was helder, de zon verguldde, het omgeevende laage gladde ijs, dat alom met fneeuw'bedekt was, behalven daar, waarde waterplasfen op eenige plaatzender oppervlakte, met versch ijs als Cristal, doorfchijnend waren, (m) De kleine ruimte der zee, welke hun infloot, was volkoomen glad, zij zogten op allerlei wijzen eenen weg te vinden, en door die Ijsvelden heen te breeken; maar alles was vergeefs. Ogenblikkelijk vernaauwde de ruimte, tot dat eindelijk beide de fcheepen onbeweegelijk ftonden. (») De gladde oppervlakte verdween, en de drukking der door geweldige vloeden opeengeftapelde ijsklompen tegen het fchip, noodzaakte hen, zich te bergen. IJsfchollen, ftapelden zich op ijsfchollen, zo hoog, dat zij op eenige plaatzen hooger dan de groote Raa lagen. De beweegingen der fcheepen waaren vreezelijk, en zij wierden te gelijk met het omgevend ijs van de ftroomen voort gedreeven; de diepte van het water verminderde tot 54 vademen. Het (m) P h 1 r- s Voyag. tab. IV. (h) Ibld. Tab. UI.  174 de NOORDER,.POOLLANDEN. Het zij het ijs, het zij de fcheepen op den grond ftootten, het was even gevaarlijk, het geweld van het ijs had hen volkomen verpletterd, of uit het water geheven en omgeflagen, of op den top der vreezelijke hooge Ijsbergen gebragt , alwaar zij aan de woede der winden overgelaaten, of door het invallen van het ijs verpletterd geweest zouden zijn. (o) Men tragtte een' weg door het ijs te kappen; maar deze onderneeming der kloekmoe. dige Britten was vrugteloos. De 'Commandeur altoos zich zelve gelijk , en meester over zijnen geest, beval de Booten uit te zetten, en over het ijs te fleepen, tot dat men vaarbaar water vond, (dat ten minften noch zeven dagen duuren moest,) en in dezelve de reis naar Engeland te doen. De Booten wierden drie dagen lang voortgefleept ( p). Eindelijk ftak de wind op , het ijs fcheurde genoeg om de drukking der met volle zeilen vaarende fcheepen toe te geeven, en plaats te maaken; zo dat zij naar veel tegenftands tegen de weerftandbiedende ijs fchollen; den 10 Augustus in de Haven Smeeringberg ten Westen van Spitsberg, tusfchen dezelve en Hakluits Hoafdland aankwaamen. Lord mul gr ave had het ongeluk om op dien tijd, op een van de verbaazende Ijsbergen te ftoo- ten, 00 Men ziet deze vreezelüke Helling, bij hartens reize tab. ]}. en Foyag. au Nord tab, ff. ed. 1606. (/>) Phips Foyag. tab. V. VI.  SPITSBERGEN. 175 ren, die deze zee zomtijds veele mijlen bedekken. Hij deed alle mogelijke pogingen van 20 tot 21° Oosterlijke lengte, en van 80* 4o'tot7?° 3o'breedte door te koomen , maar hij had eene beftendige ijsvlakte voor zich, in welke niet de minlte opening te vinden was, en die vast ftond als een muur. Het is bekend, dat de Siberifclie Kusten na eenen ftorm uit het Noorden een ongehoorde (treek lang ontoegangelijk zijn, wijl dan het ijs van den Noord Pool in beweeging gebragt is. Maar het is ook even zoo bekend , dat een fterke zuidewind de Ijsbergen , weder in hunne voorige plaats terug drijft, en de Kusten der IJszee even zo rein maakt, als de zee onder den Evennagtslijn zijn kan. Een verdere ontdekking op dit (luk mogt dien edelen Zeeman niet gebeuren, zijn ongeluk zal hem altoos beroemd maaken ; wijl het een bewijs is van zijnen moed , ftandvastighcid en tegenwoordigheid van geest, inde grootfte gevaaren, en van zijnevrugtbaare uitvindingen om de dreigende ongelukken af te keeren. Ik kan niet loochenen, dat andere Zeemannen op hoogere breedtens gekoomen zijn, de echte voorbeelden toonen flegts, dat zij zoo gelukkig waaren , daar te zijn, wanneer het ijs na den Pool gedreeven was, en dat zij terug zeilden, eer zij door bet wederkeerend ijs omfingeld wierden. De Rusfeti deeden onder den Viceadmiraal Tfchitfchaghsf weinige jaaren geleden eene poging , om van de Oostzijde van Spitsbergen tot aan de Pool te zeilen,  176 de Nö ORDER-POOLLAND EN. len, maar keerden na veele gevaaren terug zonder eene ontdekking gedaan te hebben. Onze Wijsgeerte is nu geheel bevreedigd, en ik geloof dat wij met den gewoonen weg naar Indien te vreeden kon. nen zijn, terwij 1 wij overtuigd zijn , dat deze Landen geen' weg derwaarts opleeveren. De gedaantens, die het ijs in deze Landen aanneemt , zijn voor de onverfchilligfte oogen, ten hoog. ften fraaij. De oppervlakte van het ijs, die uit zee water ontftaat ,| ( want ik moet tweederlei oorfprong opgeeven; is vlak, hard glad maar ondoorzigtig, en fpongieus even als witte zuiker. Zo dat men 'er niet oprijden of glijden kan , gelijk op ons ijs. De grootfte fchollen zijn veele mijlen lang, de kleine zijn de weide plaatzen der Zeerobben, en deze Dieren fpeelen bij honderden op dezelve. De beweeging der kleine ijsfchollen is als een ftroom, de grootfte die fomtijds cioo Franfche mijlen lang, en 6ó tot 80 breed zijn, beweegen zich langzaam en ma. jestueus; dikwijls ftaan zij een tijd lang ftil en onbeweegelijk, en tarten 'het geweld der zee, en maaken dan aan den Horizon, een fchemerenden wirte glans, het welk de fchippcrs bet ijs blinken noemen. Wanneer twee groote Velden elkander nade. ren, maakt zuIks een bijzonder verfchijnzel. Het groote ftuk dringt het kleine (wanneer men ftukken van veele vierkante Morgen zoo noemen kan,) uit het water, en werpt het op zijne oppervlakte, op dit volgt een tweede en dikwijls een derde, zo dat het geheele eene fchrikbaarende hoogte verkrijgt* Deze Ijsvelden drijven op zee als afgefcheurde Ben, gen,  SPITSBERGEN, 177 gen, en zijn dikwijls 50c of fioo ellen dik , niet tegenftaande het groorfte deel onder water ligd. De Bergen neemen geduurig, door het bevrooren zeewater, en de daarop gevallen gefmolten fneeuw, in hoogte toe. Die in deze koude (treek blijven, groeijen ongeloovelijk aan. Andere worden door .de Noordewinden in meer Zuidelijke breedtens gebragt, en fmelten langzaam door de zoune warmte, tot dat zij in den onmeetelijken Oceaan ver* dwijnen. Het aanbotzen, der groote IJsfchollen, in de hooge breedten maakt dikwijls zulk een groot en vreezelijk geraas, dat men een tijd lang niets hooren kan; zelf de kleine maaken do r hun zamenftooten , een onnitfpreekelijk onaangenaam geknarsch. Het water, dat tegen de Bergen (laat, bevriest in menigvuldige gedaantens , en fteld aan de in. beelding van den aanfehouwer, Steden, Straaten, Kerken, ftapels en andere zaaken voor. De Ijsbergen in het Noordoosten van Spitsbet. gen, behooren tot de voornaamfte Wonderen van dit Land. Zij zijn zeven in getal, ftaan aanmerkelijk ver van elkander, en vullen de Daalen op eene onbekende ruimte; in een Land wiens binnenfte deelen volftrektontoegangelijk zijn. De Zwit* zerfche Ijsbergen, fchijnen ten opzigte van deze bijna niets; maar egter vertoonen zij dikwijls een dergelijk uitzicht in een laag dal. De laatfte verheft zijne kruin 300 voet, boven het waterpas, en ftrijd met den Smaragd in verw. 'Er vallen op eenige plaatzen watervallen van gefmolten fneeuw ; M en  178 de NOORDER-POOLLANDEN. en fpitze zwarte Bergen met witte ftreepen, maaken de zij grenzen, en ftijgen voor het oog, zo ver als de agter grond reiken kan, als klippen op klippen in de hoogte, (q) Onmeetbaare flukken breeken zomtijds af, en ftooten met een hevig geraas in het water. Een ftuk van deze fchoon groene ftoffe viel af, zet zich 24 vademen diep op den grond, en ftak nog 30 voeten boven de oppervlakte uit. Men vind in alle Noorderftreeken dergelijke Ijsbergen . en het vaste bergagtig ijs ontftaat uit hun inftorten, en maakt deze zee zoo onzeker. De koude, doet het haare tot deze Ijsbergen, en geeft hen majestueufe en andere zeer zonderlinge gedaantens. Men heeft ftukken gezien in de gedaanten van Gotthifche Kerken , met gewelfde Vengfters en Deuren , en met alle de rijke fieraaden van die Bouworder. In het algemeen was alles zo pragtig, als eene Arabifche vertelling zeggen kan , uit Cristallen , die met het fchoonst blaauw der fapphiren ftrijden zoude, zamengefteld. Tafels met eene of meer voeten , groote tempels met platte Daken , gelijk die te Luxxor aan den Nijl , en van ronde, doorzigtige Hemelsblaauwe zuilen onderfteund, drijven voor bij het oog van den verbaasden aanfchouwer. (r) De Ijsbergen ontflonden voor onheugelijke Tijden, (q) Phip'ps Voyng. tab. 7. (V) Mariens Reizen 43.  SPITSBERGEN. 179 den, en neemen jaarlijks in hoogte toe, want de fneeuw en de regen, die 'er ten eerften op be. vriest , vergoed overvloedig het verlies, door de zonneftraalen geleeden. De Sneeuw is in deze hooge breedtens, zo zonderbaar als het ijs, zij is eerst hard en klein gelijk fijn zand, en veranderd haare gedaante in zeshoe* kige Schilden, Naalden , Kranzen , Sterren , en vijfvinger Kruid : de fterren zijn zomtijds effen , maar dikwijls ook hebben zij rangsgewijze ftraalen. De» ze gedaantens hangen af van de gefteldheid des Dampkrings, Donder en Blixem zijn aldaar onbekend. De Lugt is des zomers klaar , maar de Hemel met dikke wolken belaaden. De eenige Nacht van dezefchrikkelijke Landen begint den negenden October, dan gaat de zonne onder en word niet weder gezien voor den 20 Januarii. Cr) Eenige weeken na haaren ondergang blijft 'er eene fchemering, dan volgen 'er wolken, en eene dikke duisternis, die alleen door het Maanligt gebrooken word. HetMaanligt is zo helder als in Engeland , en fchijnt den geheelen Nagt door. (t , Dit heeft ook in Nova Semlja (v) plaats. De koude word volgens het Engelfche ( en Hollandfchej zeggen, met het nieuwe jaar (s) Berf.it van agt Engellanders in chürchills Gr/icct. IV bl. 818 het zelve van zeven Hollanders en ZOO VOOrtS. churchill. II. 430. (t) Bericht van vier Kusfifche Matroozen. bl. 54. (v) de vir trtis Voyages au Nerd. 22. bl. M 2  i8o de N O O R D E R-P OOLLANDEN. jaar ftrenger, en de zonne doet haare intreede met ongehoordde vorst. De glans van haar Ligt op de befueeuvvde toppen der Bergen, was een heerlijk gezicht voor die weinige Menfchen, die aldaar in het leven bleeven, om de vvaereld 'er eene befchrij. ving van te geeveu. De Beeren door hunne Jongen vergezeld, komen uit hunne hooien. Met het begin van Maart, word dit verkwikkend Ligt fterker; de Ijatis verlaat zijn hol , en de Zeevogels trekken naar hunne Broeiplaatzen. De zomer warmte, word midden in den zomer dikwijls fterk genoeg, om het theer van de fcheepen te fmeken. Zij gaat na den 20 April niet meer onder. 'Er is dan geen onderfcheid tusfchen Nagt en Dag, wanneer dus het berigt van fk. hartens niet waar is, dat de zonne in de nagten der zomermaanden zo zwak als de Maan is; het geen Lord mulgrave lochend. (#) In Augustus neemt de fterkte der zonneftraalen af, zij gaat allengskens onder, en in September kan men naauwlijks den Dag onderfcheiden. In het midden van October verlaat zij het Land voor lange, de Baaijen bevriezen, en de Winter zegepraald. Bij de gedaante dezer Eilanden , neemt de Natuur dezelve Regels waar, die wij op andere Plaatzen zien. De hoogfte Bergen liggen aan de Westzijde, cn neemen Oostwaards af. De hoogtte Berg, die Lord mulgrave ge. meeten heeft, fchijnt ten Noorden van de zwarte pune (#) Phips foyag. 33.  SPITSBERGEN. 181 punt (Black pointj en hij vond de hoogte 15:3 elkn ((yards). De hoogte van een Heuvel op het kleine hihnd Noorweegen, niet ver van het Oosten vnn Spitsbergen was 2400 voet; eene op het Eiland Vogelzang was !6<,o voeten; eene andere op het Eiland bij Claven CUff op de >'o° breedte was 8o"5 , een derde bij Croks Hole 711; en een op de Hak' luits Eilanden maar 3*10 voet: deze zijn de Noorderlijkfte Bergen, die ooit gemeeten zijn. De ondervinding bevestigd dus het gevoelen , dat de hoogte der Bergen na de Pool toe afneemd. in deze akelige Landen vind men geen aarde noch vrugtbaaren grond. De Hand des Ahnacbtigen vormde hen uit fteen, die noch door dwarsfe noch door Ioodregte kloven , in brokken gedeeld is, en een eenige onmatige digte, vast klomp uitmaakt, die op eenmaal ontftord, zo als zij noch is. Een Berg is daar gemeenelijk een eenige fteen zonder fcheuren, bebalven, daar, alwaar hem, de onweerftaanbaare vorst gefpleeten heeft , dan gefchied 'er eene inftorting , welke met een naardonder gelijkend geraas vergezeld is, en puinhoopen, die wijd en 'breed verftrooid over den voet van dea Berg liggen, omver werpt. Het gebergte beftaat uit Graniet die meest graauw en zwart is, doch ook op zommige plaatzen rood, wit en geel. Ik heb een fterk vermoeden; dat "er een ijzergang onder gemengd is, want de fhiëltende fneeuw vindt de Rotzen dikwijls met ijzer ooker. In de Oostelijke deelen der Eilanden vind men Pottèbakkers Klsi\ en Üij>s. M 3 De  I&2 de NOORDERPOOLLANDEN. De Dalen van dat Land zijn met eeuwig ijs en fneeuw aangevuldt, zij zijn ontoegangelijk , en men onderkend dezelve alleen door den gedeelden loop van het gebergte, of daar zij aan zee in de gedaante van eenen Ijsberg uitloopen; geen Rivier bewaterd deze treurige ftreeken, 'er zijn geene Bronnen, en de Zeelieden, moeten uit de watervallen (die maar bij tijden nederftorten) van de in den korten zomer gefmolten fneeuw, of uit de bijten in de ijsfchollen hun zoet water verkrijgen. Aan de Westzijde zijn veele Havens, zij floo. pen diep in het Eiland Spitsbergen , en zijn de eenige Canaalen door welke men eene geringe kennis van de binnenfte deelen des Lands vcrkrecgen heeft. Noordhaven toonde een verfchrikkelijk fchihleragtig tooneel; het is door zwarte, rotzige, met fneeuw geftreepte Alpen ingeüooten. De naauwe ingang word door een Eiland gedeeld, en verfchaft veele fcheepen in den zomer en met Land omgeven befchutting. De vloed rijst bij Vogelzang maar vier voet en fchijnt uit het Zuiden te ftroomen. De diepte der zee is zeer onregelmatig; aan de Kust is zij ongemeen laag, en bij Low Island maar 10 tot 20 vademen , en dan word zij op eens dieper tot 117 vademen; bij Cloven Cliff bedraagd zij 14 tot 28 vademen; en neemd af tot ïoo. De ondiepten beftaan gemeenlijk uit Rotzen, de groote diepten uit weeke moerasfen. Ik geloof dat de eerfte, Eilanden zijn, die onder de zee verborgen liggen, ' maar  SPITSBERGEN. 183 maar wegens het geringe aantal Visfchen moet de grond zeer onvrugtbaar zijn. Het zand, dat door heftige winden, of door hetfchuurender watervallen van gefmolten fneeuw, van de Bergen afkomt, is het eenige dat eenig. zints naar Aarde gelijkt, en een groi# voor de weinige hier gevonden Planten; en word gemest, door verrot mos, en den drek der Vogelen, die op dezeive wijze afgevoerd word. De Eloemgodin geeft dit Land een kort bezoek, en ftrooid aan den voet der Bergen eene keurige gifte, zij brengt met alle moeite, maar weinige laage gewasfen voort, die in de korte warmte van Junii en Julij opfchieten , bloeijen , zaad geven , en dan tot het volgende jaar te rust gaan. Men laste mij hier een Tuiltje uit den fchoot van Flora vlegten, misfchien van alle de Bloemen, die haar gunst aan zulk een ondankbaar Land gefchonken heeft.HetheilzaameZe;>etèm7J;de beste Artzenij voor kranke fcorbutifche Zeelieden welke deze Landen bezoeken ; een gewas dat de goede Voorzienigheid zo rijkelijk hier geftrooid heeft, maakt deszelfs grootfte fieraad. Ik noem den eenigen Boom, de dwerg willig (Salix herbacea) door mautens p. 6r. en phipps befchreeven het eerst; zij word zelden meer dan twee duimen hoog, en verdiend dus te regt dezen Naam. De overige Planten zijn eene nieuwe zoort van Gras Jgrostis algeda genaamd. 'Jillcea aquatica fp. pl. 186". 8- fuec. 156. Juneus Campestris fl. fcot. u 186. M 4 Sir'  184 de NOORDER-POOLLANDEN. Siblaldia recumbens 2 fl. Lapp. III. mart, gpitsb tab. II. fig. b Polygonim P'iUparum fl. Lapp. 152. mart, Spiisb. tab I, fi». a. Sarijraga oppofinfolia fl. Lapp. 179.122. Saxif-tiga Cernua fp pl. L ^77. fl, Lapp. 172, Saxijraga rivularis fp pl. I. 577. fl Lapp. 174. Sanfrag'i Cespi oja fp, pl. I. 57», fl, fuec. ^6. Sedum unnuuml fp. pl. 620. mart. Spitsb, tab fig. c Ceranium alpinum f p]. 628. fl. Lapp.' 192. Ranunculus Suphureus phipps Voy. 202, mart* Spitsb. 58. Ranunculus Lapponicus fl. Lapp. 46r. 503. Ranunculus rivalis ? mart- Spitsb. tab. F, fig. o. Cüchharia Danica fp. pl, j. 903. fl. fuec. 578, 579- Cochlearia Grcenlandica fp. pl. 904. Polytrichum Commune fl. Lapp. 395. Bryum Hypnoides fl. Lapp. 3v6. Dill. musc. 394, fl, Lapp. fig. 54. Jlryum trichoides? dill. musc. Lapp. fig. Ci. Hypnum admcum fp. pl. ,50a. fl.fUeC. 879. 1035, Jungermannia julacea fp. pl. 1061. Jungermannia LichenostrQ ramofiotia. foliis trifoU Tos Dillenii fimilis dill. musc. 489. tab. LX^. fig 15- Lichen Enccetorum fl. Lapp. 936. ic68. I.ichen Handkus 959. 1086. hichen nivalis 446. ft  SPITSBERGEN. 185 Lichen caninus 441. Lichen polyrhifos fp. pl. 19^8. fl. fuec, 1108. Lichen pyxidatus fl. Lapp. 428. Lichen cornutus 434. Lichen Rangiferinus 437. Lichen globiferus 1.1 n n. Mantisf. 133. Lichen pafchalis fl Lapp. 439. Lichen chalybi formis fp. pl. .6^3. fl fuec. 988. 1127. en Fucus Sacchanirus, fl. Lapp. 460 MAu/r. Spitsb. tab. F fig. 6. Het fchijnt mij eene bijzondere melding waardig, hoe de Planten van onze Landen af, tut op dit deel van den Aardbodem tripsgewijze af neemen. Deze vermindering fchikt zich na het aantal der vrugteetende Lieren en Menfchen. De volgende Lijst, fchoon niet naauwkeurig , koomt doch zeer na aan de waarheid. volkomen Planten onvolkomen fom Engeland heeft 1524 590 1714 Schotland 804 4:8 1234 Qrkney Eilanden 35 j. 144 498 Smeden 933 360 1299 Lapland 379 l$$ 534 IJsland 309 233 5i2 Spitsbergen 17 58 7^ Volgens de bovengemelde Lijst. *• De drie op het Land levendige viervoetige Dieren dezer Eilanden zijn op dezelve als ingeflooten; en hebben geen mogelijkheid, om verder te verreizen. De Beeren van de Poollanden brengen het grootfte deel van den winter in een zoort van verdoving M 5 door,  i86 de NOORDER-POOLLANDEN. door: zo dra de zonne terug keerdt, ziet men hen in menigte, zij gaan waarfehijnelijk uit het ijs, om hunnen buit van Zeehonden en doode Walvisfchen te vinden. Het is moeijelijk te zeggen, waar de Vosfen van Jeeven, wijl het Eiland den geheelen winter door geen Vogelen heelt, en de Zeekusten geheel toegevrooren zijn, konnen zij van daar geen voedzel hebben. Misfcben maaken zij een voorraad voor den wirter, van welke zij zich voeden, tot dat de Vogelen in Maart aankoomen: op dien tijd verhaten zij hunne holen, gelijk men opgemerkt heeft en verfchijnen in grooten getale, De Rendieren vinden altoos hun wel finaakend Mos, het welke zij door middel van hunne fdioffeivormige Hoornen, van onder den fneeuw ligt opdelven. Walrusfen en Zeehonden zijn hier in menigte, de laaide worcen om hun vet en om hun vel gejaagd, en hierom reizen de Rusjcn dikwijls derwaards. In 't jaar 174^, wierden door een ongelukkig toeval vier Rusjifche Matroozen aan de Kust van Noord Oostland , door dit Volk maloij broüs ge« nnamd, terug gelaaten Drie derzelve , de vierde itierf in het laatfie jaar) leefden daar tot den 15 Augustus 1749, wanneer zij gelukkig, door de aankomst van een Schip verlost wierden. Zij hadden hier zes jaaren door^ebragt , en door vernuftige uitvindingen , de beroemde Engelfche fabel van itoiiusoN cri'sob waargemaakt. In het jaar 3633 lieten de Hollanders zeven Matroozen aan het Westen van Spitsbergen terug, om den winter •aldaar  SPITSBERGEN. 187 daar te Bijten en waarneemingen te doen ; men verzorgde hen Genees ,. en allerlei nodige Levensmiddelen, doch zij ftierven alle aan het Scorbut. In het volgende jaar beilooten zeven andere vrijwillig , aldaar te blijven ; die ook op dezelve wijze ftierven; van de terug gelaaten eerfte zeven , leefde de laatfte (gelijk uit zijn Journaal blijkt) noch den 30 April 1634. Van de andere zeven leefde de laatfte noch 20 Februarii 1635: Egter wierden agt Engelfthen, die in 1630 door een toeval aldaar gelaaten waaren, door de terug keeren. de fcheepen, den 28 Meij 1631 in goeden welftand gevonden; van alles beroofd , wat tot de menfchelijke noodzakelijkheid vereischt word , bouwden zij zich egter eene Hut, en zo bood eene Rusjifche hardheid gepaard met eenen Brittifchen moed aan de koudfte Landftreek een trotz , die de Phlegmatique gefteldheid van een Hollander niet wederftaan konde. Het is een zoort van wonderwerk, dat wij hier den fneeuw ortolan (Emberiza nivalis linn.) vinden; een Vogel , die wegens de gelijke gedaante van zijnen Bek, met de overige van dit geflagt, tot de Craaneetende gereekend word. Het Land geeft zeer weinig zaaden, de Aarde geeft geen wormen, de Lucht geen gekorvene ; echter ziet men dezen Vogel in ontelbaare menigte, en meest op het ijs om Spitsbergen. Terwijl zij zeer vroeg broeijen, hebben veel ligt de Ouden en Jongen het Land verlaaten, en zich bij de aankomst der fcheepen op het ijs verzameld. Van  188 de NOOR DE R-PO OLL AN DEN. Van de Watervogelen met gefpieeten voeten , ziet men alleen den Zeeleeuwrik. De Zwemvogels welke men aldaar vind, zijn de Paffin, de Waterjhijder, de kleine Papegaai]duiker, het domme buikerhoen. (Colymbus Troila.) DezwzrtePronkvogel; &e IJsduiker, de witte Meeuw, de Haring Meeuw, de Noordfche Meeuw, de Ijslandfche Meeuw, de groote Zee Zwaluw. Deze be■ nevens de Eidervogel maaken het klein getal van Gevogelte in Spitsbergen. Alle broeien zij in de door de vorst omftaane klooven der Bergen, en laaten zich voor den 16 Maart in deze ftreeken zien. De Walvisch een opperheerfcher der zeeën, fchijnt als een magtig Dwingeland alle andere zoorten van Visfchen verjaagd ;e hebben. Eenige weinige zwarte Voorns {Cyprinus Cnrbonarius ELoch) ZqoL Britt. III. n. 78. en twee zoorten van Buikzuigers, waaren alles wat Lord mulgrave na verfcheiden pogingen met den Angel en het Net visfchen koude. Ik kan niet denken, dat het- laage en ftonnagtig flrand dèrPooftanden geen voedzel geeft, dat die overgroote menigte van Stokvifchen en Haringen, die jaarlijks van daar paar Zuidérlijke zeeën trekken bevatten kan. Hunïje verblijfplaatzen moeten in de hier voor befchreeven diepten zijn, alwaar zij veilig voor de ftroomen, eenen grond vinden, die rijk is aan Planten en Wormen. De Walvisch die deze zeeën bewoond, cn veete fcheepen herwaards lokt, behoord tot de gemeene zoort. ( Britt, Zool. IJL n. 16.J alwaar ik jfejK ' ee"  SPITSBERGEN. 189 eene Befchrijving van den zeiven gegeeven heb. Ik zal 'er derhalven niets bijvoegen, dan dat deze Dieren zich geduurende de Lente, bij Groenland en Jan Magins Eilanden ophouden, en tegen den zomer in de zee van Spitsbergen gezien worden. De Finvisch Britt. Zool. 1.11. n. 1. is een aniler zoort, en wanneer die verfchijnt, gaat de Walvisch terug. De Behige of witte IValvisch, word in den zomer gezien en beloofd eene rijke vangst. De Gekorvene, de Wormen, en de Schaaldieren zijn zeer weinige op Spitskrgen; men vind 'er de Krekelkreeft Britt. Zool. IV. n. a8. de Cunier Boreas, Ampulla en Naga zijn drie nieuwe zoorten ; met welke de edele Reiziger phipps dit Geflagt verrijkt heeft. Van de bekendde zoorten van Wormen vind men de Afcidiae gelatinofa linn. 1087. AJcidia rustica 105 Lernea Branchialis (Kieuwworm) 1092. Clio helkin* of kleine Slijmvisch van marlins p. 141. tab. Q. e Clio limacina zijne zee Meijvlieg p. 169. tab. P. fig. 3. Sipurtculus Lendix een nieuwe zoort, PtriPPs p. 194. tab. B. Deze twee laatfte die voor voedzel der Walvisfchen gehouden worden , vind men hier in menigte. De haerige zee Kwall (Akdtifa Capillata,) de Asterias pappofa linn. 1098. Asterias rubens 1099- Asterias pectitsata nou Britt. Zool. IV, n. 70. Asterias ophiura iteo. Bntt. Zool. IV. n. 62. en Asterias Caput Medufa linn. Syst, nou Britt. Zool. IV- n. 73. Linn Syst. hoi. Britt. Zool. IV. n. 73. Onder de Schaaldieren behooren in deze Lijst. De  19" de NOORDER-POOLLANDEN. De Chiton ruber linn. U07. Lepas tintinnabulum 1168. Mya truncata 1112. Britt, Zool. 14. en My. tylus rugofus 1156. Britt. ZooklV. 155. Serpulatri* quetra 1265. Britt. Zool. IV. 1*5, &tfeWa frustulofa phipps 198. Buecinum connatum eene nieuwe zoort. phipps 197. tab, XIII. Turbo Helianus ibib, Serpula fpirorbis linn. 1265. Van de Plantdieren vind men de Millepora polymorpha linn. 1385. Millepora ia86. en eene op deze reize ontdekte nieuw en zonderling geflagt Syrocium turgens 199. tab. Xllf. de Flustra pilofa linn. Flustra membranacea 1301. 3,5. en eindelijk het zonderling Plantdier uit welke de verfteende Enirmiet ontftaat I/inN» I3'.7. Deze Voricelle of raderdier is in de XLVTII band der Philofophicals transactions befchreeven, en word onder den 790 breedte op de< ze Kust gevonden , twee van deze wierden uit eene diepte van 236, en 238 vademen opgehaald met een dieploot. Over de eerde ontdekking dezer Eilanden is fterk getwist tusfchen de Engelfchen en Hollanders. De Engelfche fteunen daar op , dat Sir huch willugbhij vourgaf op zijne ongelukkige Reize Land gezien te hebben, maar wanneer dat, het geen hij onder den 720 breedte gezien had geen Zandbank geweest is, moeten wij het voor Jan Magins Eiland , of voor een deel van Oost Groenland houden. De te veel toe gegeven ijver der Engelfche Compilateurs maakte steven boroughs tot tweeden Ontdekker in het jaar 1556, maar is het zeker, dat hij niet hooger kwam dan  SPITSBERGEN. rpx dan 70' 42' breedte, en op peen ontdekking maar alleen op een weg na den Ob dagt. Het wierd zonder twijffel eerst van den Holla dtt bonkmz ontdekt, die op zijne derde Reize in bet jaar ijyé om eene Noordoostelijke weg te vinden ,op 790 30' breedte, Land vond, en op eene goede Rheede ter diepte van 18 vademen ankerde Daar na zeilde hij tot 80° en vond twee ronde Eilanden , waar uit Spitsbergen beftaat. Door het ijs ingeflooten nam hij zijn weg Zuidwaard, en leed aan de Kust van jVova Semlja fchipbreuk. De Engelfche en Hol/anders maakten zich dit ten nutte, en de Walvischvangst, tot dien tijd toe door de Biscaijers in de St. Laurensbaaij gedreeven , wierd met goed gevolg hier begonnen. De Engelfche waaren zo werkzaam , dat hunne fcheepen twee jaaren na de ontdekking, in menigte daar heenen zeilden. Ik keer tot de Noordkaap aan de Kust van Fin> mark terug, en koom in eene Straat die door het Rusjisch Finmark, dat uit laage Heuvelen beftaat, en ten Oosten door de vlakke Provintie Mefen bepaald word. Deze Straat brengt ons in de Bieloi Mone of de Witte Zee, of om beter te zeggen inden Zeeboezem; want het water is ondiep, en de grond flijkerig, welk flijk door de groote Rivieren, die zich 'er in uitgieten aangevoerd word. Dit was de Twente van Oether maar die fints vergeeten wierd. De Dwina of dubbele Rivier is de grootfte Zij heeft dezen Naam verkreegen, wijl zij door de Suchona en de Tug die zeerwijd van haaren Mond afleggen gemaakt word / zij is zeer verre heen vaar»  toa ce NOORDER-POOLLANDEN. vaarbaar , en voerd de waaren uit het binnenfts van het Rijk tot Archangel, eene ftad, die zes mijlen van het Meir aan haare Oevers ligt. Deze ftad ontftond uit een Kasteel, dat basilowitz ji aldaar gebouwd had , om den aangroeienden Koophandel, die na de ontdekking van de Witte Zee door de Engelfchen gedreeven wierd te befcbutten. Want de fcheepen van alle Volkeren , zelf die van Venetien kwaamen in deze Haven. De uitvoer bedroeg in 1655, 33000 ponden, (y). Czaar peter de groote, die het door hem gebouwde Petersburg gaarne wilde doen bloeijen, verbood allen Handel op Archatrgel, behalven dien, welke de naastaangeleegen Provintien 'er in bragten. Egter was de uitvoer van Theer aanmerkelijk, en in 1730 beliep dezelve 40000 lasten, ijder tot n Bar. reis of Tonnen gereekend (z) groote menigten Nawaga, een klein zoort van drie vinnige Stckvisch aj wierden van hier naar Petersburg gezonden , gelijk ook bevrooren Haring van de Kola. De JVitte Zee word* alle winter met ijs uit de IJszee aangevuld, en dit ijs brengt den met halve maantjes geteekend Zeehond (Phoca Semilunaris BODfx Ei. 176.) met zich de Hazenharige Zeehond (Phoca Leporina bood. Elench 172.) koomt in den zomer in menigte herwaards, wanneer men een oog op de Kaart flaat, en de Landen tusfchen (y) Anders Dier. 197. (z) Ibid. 328. {» Nov. Comm. Petropol. 454- tab. XII.  SPITSBERGEN. 103 fchen deze zeeën en de Bothnifche en Finnifcke zeeboezem overziet, bemerkt men ten eerften, dat zij meer uit water dan uit Land beftaan, en men ziet duidelijk dat Scandinavien voor heen een Li. land geweest moet zijn. Zo dra deze ftraaten verftopt waaren, verloor de witte Zee haare diepte * en word thans alleen, door het geweld der groote Rivieren opengehouden. Aan de Oostzijde van den ingang der ftraat legd het Eiland Kandinos, waar van onze eerfte Zeelieden, op hunnen weg naar ftraat Waygat, toen zij eenen Noordoostelijken weg zogten , dikwijls fpraaken. Tusfchen dit Eiland, en het vaste Land is eeii zeer fmal Canaal; wanneer men Kaap Kardinos omvaard, ziet men twee groote Baaijen. Een groot deel van den Oever aan de Oostzijde, beftaat uit laage zandige heuvelen.Onder 68» 30'breedte, ontlast zich de Rivier Petzora met veele armen, in de verfte Baaij op deze Rivier, wierd voor Czaar peter, h tijden eenen grooten handel gevoerd. Veel duizend Samojeeden en andere Wilden, kwaamen na de ftad met vederen van fneeuw Hoenderen en andere Vogelen , met Zabel en andere kostbaare Pelterijen, met vellen van Klanden en andere Herten, met thraan van Walvisfchen, van deBe/ugaofWitvisch,en andere zoorten van Visch. In t jaar löir. was hier een groote Beluga Visfcherij, en over de vijftig Booten, ijder van drie Man,waarin zij met derzelver vangst met Harpoenen bezig waaren. De mond der Rivier is wegens den ondiepen zandigen Oever gevaarlijk. De vloed klimt maar vier voet. N De  19+ di NO ORDER-POOLLANDEN. De Oostelijke Kusten van Archangel, worden toï aan den Ob, door Sanvjeeden bewoond. Dit zoort van Menfchen is zoo klein als de Laplanders, maar lelijker en dommer; bun voedzel beftaat uit krengen van Paarden en andere Dieren. Zij gebruiken het Rendier om hunne fleeden te trekken, maar zijn niet befchaafd genoeg, om het gebrek aan Koeijert, met dezelve te vergoeden. Zij zijn in den eigentlijken zin, de Hotientotten van het Noorden. A S I E N. Dit Waerelddeel heeft zijne Natuurlijke en juist bepaalde grenzen, en begint ten Oosten der Peizora. Hier vind men de Wercholurifche Bergen, of den beroemden Uratifchen fcergfchakel; die duidelijk (want men kan hen noch verder Zuidwaards vervolgen) bij de ftad Kungur in het Gouvernement van Cafan op 57° 20' Noorderbreedte begint, zich Noordwaards voortzet, tegenover Jiraat Waygats eindigt, en weder op het Kiland Nova Semlja oprijst. De Rut/en noemen dezen Bergfchakcl Semen. noi Pojas of aardgordel, wijl zij gelooven, dat zij den geheelen aardbol omgeevt. Het zijn de Riphaci JSdontes, pars mundi damnata a Natura rerum, &den-' fa merju caligine (&) („ de Riphacifche Bergen, een „ gedeelte der Waereld gedoemd door de Natuur 9, en in eeue dikke duisternis gedompeld "j De Ouden (J>) Plinius Hist. nat. Lib. IV. c. 12.  A'S I E N. 195 den hadden alleen eenige kennis van het Zuiderdee.I, doch dezelve was zo gering, dat zij tot ontallijke Fabels aanleiding gaf. Aan de andere zijde Van dezelve zette men de geluk Hyperboreifche Ber« gen, een Fabel vau Pomponius Mela. (c) Eenige nieii- (c) In Afntico lïttore fuper aquilonem Ripbaeosque montes fub ipfo fi denim cabine facctn; ubi fol non quotidie fed primo vemo aequinoctio, exoritur, autumnaü deaium occidit, & ideo fex menfibus dies, & totidem aliis noxusque continus efl. Terra augufla , aprica, per fe fertiüsj cultores juftisfimi & diutius quam ulli mortalium, & beatius vivunt. Quippe fefto fetnper otio Iaeti, non bella movere, non furgia ; facris operati maxime Apollinis, quo. rum primitias Delon millsfe-, initio per virgines fuas, deinde per populos fubinde tradentes ulterioribus; moremque eunl diu, & donec vitio gemium temeratus eft, fervafTe referunt Habitant Lucos fylvasque; & ubi eos vivendi, fa. tietas magisj quam taedium cepit, nilares redimitique fertis, femet ipfi in Pelagum ex certa tupe praecipites dant id iis funus eximium, Pomp. Mei. L, 111. C. 5. dat Is: aan het Afiatisch ftrand boven het Noorden, en de Riphacifche Bergen vlak onder het fterrenpml, zijn eerst de Hijper' èoreers, daar waar de zon niet dagelijks gelijk bij ons maar eerst in het Lente Evennagts punt opgaat, en in den Herfst ondergaat, en dus een' geduurigen dag va» Zes Maanden geeft, en een nagt van even zoo veel. Het is een gelukkig en door ziek zelve vrugtbaar Land. De bewoners zijn Zeer eerlijk, en leven langer en gelukkiger dan andere Scrvelingen, wijl zij gerust in eene aangenaame ledigheid van geen oorlog, noch twist wee ten; en zich met den Godsdienst ophouden, voor al dien van Apollo N 2 wel-  Ig6 de NOOMDER.-POOLLANDEN. nieuwe Schrijvers hebben de Fabels van gemelde Bergen vermeerderd. IJsbrand idks, die in zijn gezantfchap naar China, over dezelve reisde, zet hunne hoogte op 5000 toifes (30000 voeten): andere meenden, dat zij met eeuwigen fneeuw bedekt waaren. Het laatfte kan in de Noorderlijke deelen waar zijn , maar op de gewoone wegen over dezelve, zijn zij drie of vier maanden 'er van bevrijdt. De hoogte van eenige deelen van dezen Schakel heeft de Abt d'autëroche genoomen. Na veele verzeekeringen van zijne genoomen naauwkeurigheid, field hij, dat de hoogte van den Berg Kyria bij Solikamskaja op 6c» breedte, niet boven de 471 toifes boven het waterpas, en 288 boven den grond, op welken hij ftaat, verheven is (d) Volgens den Heer om el in is de Berg Pauda veel hooger, en 752 toifes boven het waterpas, ■ e) 'Er is van Petersburg tot aan dezen Schakel eene groote vlakte, met eenige hoogtens die zich als Eilanden uit de zee verheffen. De Oostelijke zijde wiens eerflelingen, men zegt, dat zij eerst door hunne M.iagden, en naderhand door Volkeren , die dezelve weder aan andere overgaven, zonden; dat zij dit lang gedaan hebben, tot dat zij door anderen verbasterd wier den. Zij woonen in litsfchen en Wouden: en wanneer zij meer verzadigd zijn van het leven, dan ''er verdriet in hebben, Worden zij vrolijk met kransfen gecierd, zich van eene zekere Rots afwerpen: Dit is bij hen een heerlijke daad. (ronnen van de Rivieren Outh, Aldan, en Maja voorbij, en deeld zich in kleine Armen, die dan tusfchen de Oostelijke Rivieren, die in de IJszee loopen, doorftrijken; behalven deze zijn 'er noch twee andere Hoofdarmen, van welke de eene zich Zuidwaards wend, door geheel Kamtfchatka loopt; van het Voorgebergte Lopatka afgebrooken word, en dus de talrijke Kurilifche Eilanden maakt. Ten Oosten maakt eene andere Bergfchakel in zee, door de Eilanden , die tusfchen Kamfchatka en America liggen; de meeste derzelve, zoo wel als Kamtfchatka zelf, vertoonen vreezelijke brandende Bergen, of fpooren van voormaalige uitbarfüngen. De andere Arm maakt voornaamentlijk de groote Kaap Ifchutski met zijne Voorgebergtens en gefpleeten Oevers. Ik heb hier van den arbeid van mijnen vriend (Prof. pallas) gebruik gemaakt, om de grenzen van dat groote Land te bepaalen, dat mijn Dierkundig Deel zoo zeer verrijkt heeft. Aan het Noordeinde van den Ueralifchen fchakel, ligt ftraat Waaygaty daar het van Nova Zemlja, Noyaztmbla of het nieuwe Land fcheid. De ftraat is eng  A S I E N. W eng en word door Eilanden en noch meer door ijs gellooten. Wegens de winden zijii fcbbe en Vloed onregelmaatig, maar men heeft amgemei kt , dat de vloed maar vier voeten ftijgt. He diepte is van tien tot veertien vademen. Zij wierd in 1550 door steven bohoughs onulek'. De Hollanders zog-> ten door deze ftraat naar China te zeilen , maar het drjfijs, verhinderde hunne oogmerken, en dwong hen terug te keeren. Nova Semlja beftaat uit vijf Eilanden, maar de Canaaleu zijn altoos met ijs gevuld. Het is geheel onbewoond, en word alleen zomtijds van de Me/en bez >gt, om de Zeehonden, Walrusfen, Noordfche Vosfen en vnte Beeren die behaken eenige Ren. dieren, de eenige Dieren van dit Land zijn,) te dooden. Men had getracht eenen weg naar Oost In* diën om deszelfs Noordelijke Kusten te vinden, maar met een even flegt gevojgt als door ftraat Way. gat. Barenoz zeilde om de Oostelijke zijde in het jaar p 5,0,0, leed 'er niet zijn volk fchipbreuk, en overwinterde aldaar in eenen elendige.n toeftand , terwijl hij geduuiig van de PuolBeeren ontrust wierd; veelen van zijn fcheepsvolk ftierven aan de fcorbut, of van de groote koude. De overgebleevene maakten eene Boot uit de wrakken van het fchip, en kwamen in het volgende jaar., gelukkig in Eurofa. Cf) De Zuidelijke Kusten dezer Eilanden, zijn ee- nig- (f) Zie deze zonderlinge Reis bij »e veis. N 4  fioe de NOORDEll-POOLLANDEN. nigzints onbekend. Tusfchen hen en het vaste Land ügd de Karaue die Zuidwaards eene diepe Baaij maakt, in welke de vloed, volgens gedaane waarneemingen twee voet en negen duim rijst. Hier komen jaarlijksch de Visfchers uit de Petzota, door ftraat Waaygat, om met de Samojeden van het Gouvernement Tobolsky een fluikhandel van Pelterijen te drijven, (g) Onder de Regeering van de Keizerin A n h h , trachte men om de tusfchen den zeeboezem van Rara en den Ob, leggende groote Caap Jalmal te zeilen; na veele zwarigheden, gelukte zulks in het jaar 1738. (h Indien de ontdekking van Siberien door zee fcheepen had moeten gefchieden , zoude het zelve misfchien noch onbekend zijn. De uitloop van den Ob ligd in eene diepe Baaij aan de IJszee onder 730 30' breedte, deze is de eerfte en grootfte van alle de Rivieren van Siberien, zij ontfpringt op 5a0 breedte, heeft eenen langzaamen loop van 800 Franfche mijlen, en is tot aan haar begin vaatbaar. Zij word noch aanzienlijker door den Irtiscb op 6T° breedte, die weder veele Rivieren in haaren wijden loop inneemd. TobolsH de Hoofdftad van Siberien, legt juist ter plaatze , waar 'er de TtóoJinvald. De Oever van de Inisch, van den Ob en andere Silerifche Rivieren, zijn op veele plaatte) Pallas reiz. III. (4) Coxe Ruiftans Jij"coveries 306. en in de neug Noid. beitr, II. Ta.  A S I E N. aoi plaatzen, alwaar de grond zagt is, met zeer zwaare Bosfchen gedekt. Deze worden , door het onweerftaanbaar geweld van verbaazende zwaare ijsblokken , die door de ftroomen van gefmolten fneeuw voortgedreeven worden, los gefcheurd, en in de IJszee en andere Meiren gevoerd; met lift drijfhout , waar van ik hier voor gefprooken heb. Het Bed der Ob is van zijnen oorfprong tot aan deKet jieemglig, maar van die Rivier, tot aanhaarcn mond loopt zij door een vet Land. Wanneer het water eenigen tijd bevrooren ftaat, verrot het en ftinkt Dit moet toegefchreeven worden aan de moerasfen , waar door het op zommige Plaatzen gaat, den langzaamen loop en hetaardzout, waar raeede eenige Rivieren, bezwangerd zijn, die 'er zich in ontlasten. De Visfchen vermijden derhal. ven het water van den Ob, en trekken in groote fchaaren, na die ftroomen, die zich, uit fteenagtige Landen, in dezelve uitgieten, en aan deze Plaatzen worden zij in menigte gevangen. De flank duurd zoo lang, tot dat de Rivier in het Voorjaar door den fneeuw gezuiverd word. De Taz eene andere Rivier, die zich in den zeeboezem aan het Oostelijk gedeelte van den Ob uitgiet, is ook aan deze on aangenaame flank onderworpen. Hier naast aan volgt, de Jenifey. De Heer gme. lin als Natuurkenner maakt deze Rivier, den fcheidpaal tusfchen Eutopa en Afien. Aan deszelfs Oostelijke Kusten neemd alles eene nieuwe gedaante aan. Eene zekere nieuwe en ongemeene kragt verleven, digd alles. De Bergen, dieWestwaards tot aan den N 5 Urci-  soa de NOORDER-POOLLANDEN. Uralifchen fehakel flegts verftrooid zijn , hangen hier volkoomen zaamen, en zijn met Ce aangerrcamfte Daalen doorfneeden. Nieuwe Dieren , als het wilde Schaap het Muscus Dier , en verfcheiden an. deren vind men hier. Veele Europifche Planten verdwijnen , en andere alleen aan Afien eigen, toonen de trapswijze verandering aan. (f) Deze Rivier is bijna zo groot als de Ob. Hij ontftaat uit de beide Rivieren Ulm kern en Bei kern onder 51° 30' breedte en cii° lengte; zij loopt Noordwaards na de IJszee, en heeft aldaar eenen Mond, die met vee. Je Eilanden gevuld is. Haar bed is veel al fteenig of keiagtig, haar loop is fuel, en haare Visfchen zijn fmaakelijk. Haare Kusten voornamentlijk de Oostelijke, zijn berg en Rotsagtig, maar van de vesting Sajaenos tot Dubtches, vruchtbaar, zwart en bebouwd. Zij word door veele Rivieren vergroot, van welke de 'lungufia, en de laage Tungufia de bekendfte zijn. De eerfte valt, onder den naam van Angura bij Irkutsch uit het groote Meir Baikal tusfchen twee groote Rotzen, die fchoon door de Na. tuur gevormd, egter door Konst fchijnen uitgehouwen te zijn ; en loopt dan over hooge Rotzen voort, ter lengte van eene mijl. Het fchuuren van het water tegen de Rotzen, veroorzaakt een verfchriklijk geraas; dit met de pracht der heerlijke gezichten, maakt dat men niet dan met den grootften Eerbied, uit heilig water naderd. Eene Godheid be- CO Flor. Siber. pract. XLIV,  A S I E N. 203 befchut dit Meir, en niemand durft het wagen, hetzelve eenen veragtelijken Naam te g even; uit Vrees van zich de itraffe eenes verachters der Godheid op den hals te haaien. In de plaats van Meir _ noemen het de Inwoonders de Heilige Zee , en hunne Bergen, noemen zij heilig Bergen. St. NiColaas is hun befcherm heilige, en heeft hier eene Kapel. De Bergen zijn met Bosfchen gedekt, aan derzelver voet zijn de Boomen groot en aanzienelijk; maar worden kleiner en neemen in menigte 'af, hoe hooger men koomt. Zij zijn het verblijf van wilde Varkens, en verfcheiden andere zoorten van wild. De diepte van het Meir is zeer groot, en het water volkoomen helder. Zij bevat geene Eilanden behalven de Olchan en de tofchia, zij is overal vaarbaar, en bij ftormen gelijken haare Golven naar die der zee. Zij is 125 gemeene mijlen lang, en van 4 tot 7 breed. De gemeene Zeehond is hier zeer veel, 'er is eene kleine verfcheidenheid, maar zo vet, dat zij bijna mismaakt is. Deze Dieren moeten hier oorfprongelijk zijn; want behalven den grooten afftand van de zee , moet hunnen weg anders, door tusfchenkoomehde watervallen verdopt zijn. Ik'heb mijn Plan hier agt graden overfchreeden, wijl ik de befchrijving van dezen Vorst der Landroeeren niet konde voorbijgaan. De Angara loopt eene groote Itreek bijna Noordelijk, neemt dan den Naam vari Tunguska aan, keerd Westwaards en vereenigd zich met de Jenifey op 580 breedte. De laage TungusH ontfpringt in het Westen, koomt  te NOORDER-POOLLANDEN. koomt zeer na aan de L:na, en werpt zich op OJo 30' breedte, in de Jenifey. Bij hunne veree"«ging hgt de Stad toga/ia; deze is wegens haare groote Markt of Mifs van Pelterijen van allerlei zoort, die door de hier omllreeks woonende Volkeren (welke zich des winters met de Jacht bezig houden; gebragt worden, beroemd. 'Er zijn hier ook veele Rus/en, die zich met dit oogmerk nedergezet hebben; en groote voordeden van de Jagt trekken. Des zomers trekken 'er eene menigte Watervogels na deze ftreeken : omtrent Peter begind de Bloem Godinne haare fchoonheden te ontwikkelen. Het Land word met de fchoonfte-Siferï/che Bloemen gecierd; van welke veelen de Tuinen van onze Zuiderlijke Landftreeken verfraaijen. De Vogelen huppelen dan van tak op tak, en trot' zeeren elkander in menigvuldige»! zang; niet tegenflaande zij g-en voortreffelijke Melodie in hunne Stemmen hebben, maaken zij zaamen egter geen onaangenaam Concert; veelligt wijl de Toehoor der denkt, dat zij hun geluk bij het genot der alles verlevendigende zonne bezingen. In Oude Tij len lag Mangufea , of gelijk het to-n genoemd wierd lUangczey en JMongoemy aan den Mond der Taz, maar wierd door de Inwoonders in een zagterLugtftreek, namentlijk aan de Zuidzijdevan den Noordpoolkring verlegt: voordat dit gefchiedde, was zij eene groote Koopftad, die niet tegenftaande de veele verhinderingen van Archan*el 'zeer veel bezogt wierd, want men moest te water lans» Rivieren, en te Land met Rendieren fleeden 'er na toe  A S I E N. 205 toe trekken. Deze Landen waaren zekerlijk le Fays pre:que inaccesfible a caufe des boues & des glacés en le Fays des Tenebres, volgens mar co p/vOLo, die dezelve opgeevt als de Landen, uit welke de Clians van Tataryen hunne kostbaare Pelterijen verkreegen. Van den Mond der Jeniscey , ftrekt zich het voorgebergte Taimura onder alle de Landen, het verstNoordvvaards, in de IJ zee; bijna tot 780 breedte. Ten Oosten gieten zich de kleine weinig bekende Rivieren Chatanga, AmloraenOlenek in de zee; en ijder derzei ve heeft voor haaren Mond eene aanmerkelijke Baaij. Men heeft opgemerkt dat de vloed in Chatanga bij de vuile en nieuwe Maan , twee voeten en op andere 'J ijdéiï veel minder (tijgt, Hier uit konnen wij opmaaken, dat zijne rijzing aan de opene Kusten der IJszee noch veel minder moet zijn, wijl hij in deze enge Plaats, en in de Kora zeeboezem niet hooger koomt. De Kusten zijn in het algemeen ondiep en dit beveiligd de weinige kleine fcheepen , die deze zee bevaaren, voor de groote Ijsbergen, die (eer zij dé fcheepen bereiken konnen ,) op den grond vastraaken. Aan deze zijde der Olenek valt de groote Lena, die bij het Meer Baikal ontfpringt, na eenen langzaamen en onverhinderden loop, op eenen zandigen en keijagtigeu grond, met vijf groote uitvloei, jingen, van welke de Oostelijke en Westelijke zeer ver van elkander afleggen; de middelfte of Noorderlijkfte onder 7?, 30' breedte legt. Om een denkbeeld van de grootte van dezen Rivier te geven, moet  soS de NOORDER-POOLLANDEN; moet ik aanmerken, dat zijne breedte bij Jakutsk op 61° breedte, en ia van zijnen Mond bijna drie Franfche mijlen bedraagt, aan de andere zijde der Rivier word het Land fmalier, en Zuidwaards is het door den zeeboezem Ocltotz begrenst. De Rivieren Jana, Judigerska, en Kolyma of Kowy. ma, hebben, tegens deze gereekend, eenen korteren loop. De laatfte legt het meest tegen het Oosten van alle de groote Rivieren, die in de IJszee vallen. Aan de overzijde heeft het Land geen Hout meer, en Bevers, Eekhoorns en andere Dieren, die Hout tot hunne Huishouding nodig hebben , konnen hier niet leven : Boven de 68° breedte kan 'er geen Bosch meer beftaan , en onder den 70°, groeit 'er naauwlijks een ftruikgewas. Alles is een Noord, fche vlakte, boven den 6o°; de zomerwooning der Watervogels in eene dorre Heide, met Rotsagtige Bergen gemengd; en aan de overzijde van de RL vier Anadyr, die onder de, 65° , in de zee van Kamt. fchatka valt, vind men op het overige Land tusfchen dezelve, en de IJszee niet eenen Boom,volgens het getuigenis van den Heer pallas. Ik zal nu de wijd uitgeftrekte Kusten der IJszee doorgaan, de Jucatfzkumifche Kusten tusfchen den Ob en de Jenefcey zijn hooger maar niet Bergggtig. Zij beftaan geheel uit kies en zand ; aan veele' plaatzen zijn nederiger ftreeken. Men vind niet alleen in deze maar in hoger ftreeken groote ftukken Eouts, en dikwijls geheele Boomen, die aile van eene zoort en noch frisch en groen, gelijk Dennen, Berken en Pijnboomen. Op andere Piaatzen, welke de  A S I E N. 207 de zee niet bereiken kan, ziet men eene groote me. nigte Drijfhout, dat oud, droog, en verrot is. (£) Dit is het eenige bewijs niet, dat de IJszee, zo wel als andere zeeën afneemt, want men vind hier een zoort van Kleij, door de Rus/en II genoemd; die volkomen gelijk is, aan die welke het water laat vallen: 'er is een vlot gebergte van dezelve, dat omtrent een duim dik is dat aan alle Plaatzen de bovenfte laag maakt. (/) Verder Oostelijk word de Kust bergiLjtig, deze ia fteenagtig en vol Kooien. Op den Top van den Bergfchakel Simavie Retche* novie : 'ostwaards , is eene verbaazende menigte Mosfelen; van eene zoort, die men in de beneden liggende zee niet vind. Ik geloof, dat de Zeevogels dezelve hier brachten, om ze met moeite te verreeren, want het is geen wonder, wanneer veele natuurlijke Ligchaamen in zulk eene zee, als deze is, het oog ontfnappen. Veele plaatzen zi n weder laag, maar meest alom is de zee aan den Oever vol fpitzige Rotzen. De Kust is aan den zeeboezem van Caap Tfchutski aan het Oostelijk einde van Afin op eenige Plaatzen PvOtsagtig , aan andere fchuinsch en groenende; maar het binnen Land verheft zich in een dubbele rei van hooge Bergen. Na het eind van Augustus is deze zee altoos toegevrooren, het geen nooit laater , dan met het begin van Ochber geichied. Zuo wel hier, als aan den Mond (*) Gmelin befchrijv. van Siberien IL Deel, (0 Idem ibidem.  aoS de NOORDEH-POOLLANDE1N* Mond van den Jeniscy, begint zij den 12 Junij t'8 ontdooijen; van de Voorgebergten loopen altijd Ijsbergen en vast ijs verre in zee voort. Geen zee is zo onzeker en zo gevaarlijk te bevaaren dan deze, wijl 'er altijd eene menigte Drijfijs hier of daar om zwemt. In den zomer waaid de wind nooit meer , dan vier en twintig uuren uit het Noorden, en niet tegenftaande dit, is de geheele Oever, eene groote (Treek verre met ijs gevuldt; zelf word 'er de Eerengiftraat mede geflopt. (m) Een fterk e Zuidenwind jaagd bet weder na den Pool, en bevrijd 'er de Kusten Van, maar niet van het vaste ijs. In den winter is 'er de zee, ten minften tot 6° van het Land af, mede bedekt Een moedige Cofackmet naame mar* kof» ondernam den 15Maart 1715 oude ftijl, met neegen andere Perfoonen, uit den Mond der Jena 71* breedte, eene Reis naar het Noorden over het ijs met fleeden, die van Honden getrokken wier* den; eenige Dagen was zijne Reize voorfpoedig, tot dat hij 77° of 78° Noorderbreedte bereikt had, wanneer hij door verbaazemle groote ijsblokken verhinderd wierd verder te koomen, en door te dringen. Hij klom op den Top van zulk eenen Jsberg, en dewijl hij, zoo verre zijn oog koude bereiken, niet dan ijs zag, keerde hij den 3 April, met veele zwarigheeden te rug; eenige zijner Honden ftier* ven, en ftrekten de andere tot voedzel. Ik (»' Pallas Reizen, en het verhaal van vier Rusfifche Matroozen, p. 55.  A S I E N. 209 Ik zal noch eenige Proeven melden -, die aangewend zijn, om door de IJszee naar de zee van Kamtfchatka te koomen. De eerfte gcfchiedde m 't jaar 1636 uit Takutsk: hier door wierd de Jana to; aan de Kolyma ontdekt. In 1646 reisde een G2zelfchap van Rusfifche Avanturiers , die Promyfchlens of Zabeldierjagers genoemd wierden , uit de Kolymi na het Land der TfchutzM, en kogteu hier Walrustanden. Eene tweede (maar zeer ongelukkige Pveize, wierd in het volgende jaar onder* uoomcn. Een zekere deschnen begon den ao Junij 1648 eene merkwaardige Reize. Hij had het geluk van eenen tijd te treffen, dat de zee geen ijs had, hijging aan Tfchutski nosz, en kwam tot aan den Anadyr Zuidwaards gelegen op de Rivier Olutora; hier leed hij fchipbreuk , maar ontkwam 't gevaar noch gelukkig.om deEer van zijne Ontdekking te genieten. 'Er zijn noch veele andere pogingen gedaan , maar de meeste Avanturiers kwamen in een geheelen zomer niet verder, als van den Mond van de eene groote Rivier tot de andere. Ik vind behalven de Rivieren zeer weinig Naamen in dit groote Land, wijl het zoo weinig bezogt is. Het voorgebergte van St. Trans figuratian grenst aan CaapT«mura ten Oosten aan de Oostzijde der Chatanga baaij op 74® 40' breedte en 1250 lengte van het Eiland Ferro. SwacJii nosz, of de heilige Caap op 730 15' breedte, is een ver vooruitfteekend voorgebergte, en maakt met de door den Mond der Lena gemaak* te Eilanden , en eene andere tusfchen liggende Caap, twee groote Baaijen. Een Rusjisch Koopman met O naa*  2io de NOOR. DER-POOLLAND EN. naamen schalourof, die een Banqueroet gemaakt had , zeilden uit de Oostelijke Baai], om eene ontdekking in het Oosten te doen. Hij begon zijne Reize in Julij \7So uit de Lena; maar wierd door bet ijs opgehouden, zo dat hij genoodzaakt was in de Tana in te loopen, alwaar hij om die reden den geheelen winter tot den 29 Julij blijven moest. Den 6 September zeilde hij om SwaEtoi-nosz , en zag, volgens eeniger berigt, ten Noorden een bergagtig Land , dat waarfehijnelijk een Eiland was. Hij bragt op deze vaart, tusfchen het vaste Land en het Eiland St. Diomedes, dat een weinig ten Zuidoosten van Nosz legd, agt dagen door: met eenen gunftigen wind zeilde hij de monden der Judigirka in Alazca door, en zag zich genoodzaakt, met zijn fchip in een der Monden van de Colyma te over. winteren; wijl hij van het ijs tusfchen Modvadkie Ostrova of de Beer Eilanden ingeflooten wierd. Hier Voedde hij zich mtt Rendieren, die des winters in groote Kudden na deze ftreeken koomen, en met Verfcheiden zoorten van Salmen en Forrellen, die voor het begin van de Vorst in deze Rivier koomen. Hier op deed hij twee andere pogingen. Jn 1763 ging hij door Pesca tioinosz, en kwam in een diepe Baaij Tfchaoun, Ska/a Gouba. Het Eiland Sabedei ligd voor deszelfs mond, het groote Schalatskoi nosz tegen het Oosten en de kleine Rivier Tfchaoun, die uk het Land der Tfchutski komt, valt in dezelve. Hij zag eenige der Inwoonders aan den Oever, maarzij vlooden, zo dra zij hem gezien hadden. En wijl hij in deze Baaij geen middel tot onderhouding vond, was  A S I E N. aii was liij genoodzaakt te rug te keeren , waar toe hein de fterke ftroom, die regelmatig uit het Oos» ten komt, zeer te ftade kwam. In 1764 deed hij zijne laatfte poging, en wierd, gelijk men vermoed, door de Tfcutski vermoord, of hij het beroemde Voorgebergte van dien Naam , gezien heeft, is onzeker. Eene geteekende Kaart, welke mij de Heer pallas mededeelde, zet het bovengemelde bergagtig Eiland op 750 breedte , tegen over Caap fchalatskoi. (n) Dit zijn alle berigten , die ik omtrent de Reizen na deze afgelegen Kusten heb konnen verzamelen. Eenige zijn genoomen uit coxe Rusfian discoveries (0) en eenige uit een («) Men 'geloofde, dat dit Voorgebergte, een dee! van America was; maar de Heer Thisfcherin, Gouverneur van Siberien, maakte in 1768, deze zaak buiten twijffel, hij Zond in den winter, drie jonge Officiers over het ijs derwaards, zij vonden eenige kleine woeste Eilanden, zonder tegen het Noorden, eenig Land te zten: op een dier Eilanden vonden zij een zoort Van fchans, die van drijfhout, aan den voet van eene fieile Rots gebouwd was, maar van wie, en tegen welk eenen vijand, is onzeker, pallas Mff. (de kaart van welke de Heer pennant fpreekt, is naderhand door den User pallas in het ID?el zijner ncue Nordifebe beijtrdge gevoegd. Ver.- TAALER-) O) Zie neue ftotdifcht beitrage I, p. 249. (Vertaaittt,) O a  312 de NOORD ER-POOLLAND EN. een handfchrift , welke ik den bovengemelde!! Koogieeraar te danken heb. (ƒ>_) De Wind die over het ijs van deze Poolzee waaid, maakt Siberien tot het koudfte onder alle bewoonde Landen , ja misfchien (trekken zich deszelvs werkingen veel verder. De Heer bogle vonddcnTliermo. meter bij zijn verblijf te Ckamnanning in Thibet, op 30» 44' breedte, (volgens de Kaart van den Majoor ren nel) in den winter 29* onder het vriespunt. In het midden van April, waaren de ftaande wateren geheel toegevrooren, en 'er viel geduurig een menigte fneeuw. Ik heb zelf van ijs te Patha op 25° 35' breedte gehoord , en dat de Zeehonden die op de aarde geflaapen hadden, des morgens verftijfd gevonden waaren. Bij de Schans Afgun, die niet hooger dan 520 breedte ligd, ontdooid, de grond zelden dieper, dan een of een en half yard. (q) Te Jakutsk op 6i° breedte is de grond altoos, zelf in den zomer, drie voeten diep onder de oppervlakte bevrooren. Een Inwoonder aldaar, die een Bron tot op 91 voeten diep gegraaven had, wierd dien arbeid moede, wijl hij geduurig ijs vond. De Vogelen vallen verftijfd uit de Lugt, en de wilde Dieren fterven dikwijls van koude. Zelf de Lugt is 'bevrooren, en toond eene buiten gemeene zwaarmoedige fchemering. Het Noorderligt word hier zo (p) Deze zijn nadeihand in de N. nordifche beitrage in gevoegd. (q) (Tard) is een Engelfche maat j bedraagende 3 voe« ten. (Veriaaler.)  A S I E N. 213 zo dikwijls gezien, als in Europa, en toond gemeenelijk zulke verfcheidentheden. De eene zoort verfchijnt regelmatig tusfchen het Oost en Noordoos. ten, gelijk eene heldere Regenboog, met veele van de zelve afftroomende Ligtzuilen : onder den Boog is het donker, en men ziet de fterren flonkeren. Deze word van de Inwoonders voor eene voorbode van ftorm gehouden. 'Er is noch eene andere zoort, die met afgefcheiden ftraalen uit het Noorden en Noordoosten begint. Deze ftraalen vermeerderen allengskens, tot dat zij den geheelen Hemel vervullen, en werpen eenen pragtigen glans van ver. wen, als Goud, Robijnen, en Smaragden van zichj Maar het geen 'er bij komt zet den aanfchouwer in yreeze en fcbrik, want de ftraalen breeken, geven vonken, fisfchen, maaken een piepend geraas en een gedruiseh als van een konst vuurwerk. Het gevoelen van eene Electrifche oorzaak word door deze befchrijving zo bevestigd, dat men van wegen den oorfprong van dit verfchijnzel, niet twijffelen kan. De Inwoonders zeggen, 'er trekt eene bende dolle en razende Lieden voorbij. Alle Dieren worden door fcbrik aangedaan. De Jachthonden hebben 'er zulk eene vreeze voor , dat zij op den grond vallen, en zonder beweeging blijven liggen, tot dat het verfchijnzel over is. (r) lk ken zeer weinig Visfchen der IJszee, uit ge. noómen die uit dezelve in de Rivieren van Siberien koo- (t) Voyage en Siberië II. 31. S1» P 3  ai4 de NOORDER-POOLLANDEN. koomen. De Ob en andere Rivieren van Siberien, worden van de Beluga den gemeenen Steur , den Jlerlet (of Rusjifche Steur) dccipenfir Ruthenusi linn. 403. bezogt ; de FJeer pallas berigtte mij, dat 'er zich geen Karpers; noch Braasfems, noch Barbeelen, noch andere van dit geflagt, als ook geen Aaien, Meervallen ( Silurus g/anis linn. 501.) Snoekbaarzen, noch gemeene Forellen in op* houden. Alle deze Visfchen ziet men egter in den Amur en in andere Rivieren, die in de Oostelijker zee vallen; in deze laatfte vind men ook onze gemeene Kreeft. De Siberifche Rivieren hebben daar en tegen eene menigte verfcheiden zoorten van Sal7nen} van welke 'er verfcheiden in Europa onbekend zijn, en welke in het meer koude water van deze Hemelftreck :climaat) leeven. De gemeene Salm Eritt. Zool. 111, 143. is eene derkleinfte zoorten. De Nelma Salm pall. reiz. II. 716. of Salmo Leu> cihtys van guldenstüdt nov. Comm. Pelrapol. XIV. 513. is eene grooter zoort; en bijna drievoe» ten lang, de Kop fteekt fterk voor uit, het onderkaakbeen js langer, dan het bovenfte, het ligchaam is zilverwit, de Schubben zijn langwerpig, de Jiaert gevorkt, en de Rugvin heeft 14 ftraalen. De Ta> tMêraSalm of de He utio van pallas 11. 766. word 34 of 15 pond zwaar; en i» el lang, de Rug is donkerbruin, de Zijden zilverwit, de Buik wit op den Rug is hij gevlekt, de Jiaertvin is donkerrood, de jiaert gevorkt, het vleesch is wit, de Lavaret Salm pall. III. 705. Britt. ZoolAïl. ifï, of deAlbula van link, 512. Salmo Schokur pall. reit. III. 705.  A S I E N. ai5 705. is twee voeten lang, en gelijkt den Lavaret Salmo Pidfchiam pall. reiz. III. 7°5- is twee (pannen lang, breeder dan de Lavaret, en met een fcherpe Rug. De Wimba Salm li n n. 5'2> en de Nuisfalm Salmo Nafta pallas reiz III. 7°5zijn zeer menigvuldig in den Ob Andere Vislchen vermijden deze Rivier, en kiezen de Jenefey en andere ftroomen met fteenagtige gronden; gelijk de Salmo Lenok pallas reiz HL 7*«- de fpitsbek (Salmo Oxyryr.chus linn. 51a.) en de Herist Salm : Salmo Autumnalis of de O mul. pallas reiz HL 705 I zij trekken jaarlijks uit de zee van -3- tot «° 40' breedte, naar het Meir Baikal en maaken'dus eene Reis van meer dan 21° , of bij. na 1300 mijlen. d'Omul doorkruist zelf de zee, en klimt in Augustus in de Selivga, alwaar de Inwoonders 'er eene groote menigte vangen, en tot hunne voeding het geheele jaar door bewaaren. Na dat hij zijfle kuit tusfchen de fteenen in de Rivier aefchooten heeft, keerd hij weder naar zee. Wij konnen den NoordfchenSalm (Salmo Arabicus) all reiz. 111- P- 206. en den Thymallus Britt. Zool, HL 'n. iso «°s tot de Sfbetifpbe Rivier Visfchen betrekken. De Salmo Cylindraceus, of de ïfalok der Rusfen is zeer lang en fmal, bijna rolrond met eenen zeer kleinen mond en groote zilverwitte fchubben; de onderfte vinnen zijn roodaetig; hij woond in de Lena Kowyna, en Indu Xska De Heeren gmelin en Chappe tAutero* dies 'zegden, dat men ook in de Ob en andere Rivieren van dit Land, Snoeken, Baarsfem, Keul. O 4 baars"  &16 deNOORDER-POOLLANDEN. baarsfem, Karpers, Braasfems, Karaufchen'(een zoort van Voorn ) Rogchen Bleijen, Roodoogcn (een Baars zoort) Grondels en Ukeiiger vind. Ik kan dit evenwel niet met het eerfte berigt over een brengen, dat mij van een beroemd Natuurkenner Fgegeven is, aan wien ik de historie der Noordfche Visfchen te danken heb. De Salmo Kundjcha pall. reiz. III. 709, houd zich in de Zeeboezems der IJszee in menigte op, maar koomt niet in de Rivieren ; en de Ijsbot (Pleuronectis glaciaüs) pall. III. 706. is aan de zandige Oevers in menigte. Om nu de Bewooners der Noordfche Kusten te befchouwen, zal ik naar Finmark terug keeren , en vooraf den Lezer verwijzen naar het geen ik van de Laplanders gezegd heb- De Samofeeden woonen langs de Kusten van de Oostzijde der Witte Zee (volgens de Rusjifche Kaarten) tot aan de Oir, die op 730 3o'Noorderbreedte in de IJszee valt, en hebben de binnen Landen tot op 6$° breedte in bezit: naar hen volgt tegen het Oosten een Volk van middelbaare grootte, de Tfchuts. ki genoemdt. Het is buiten gemeen, dat men bij dit Volk, in een even ftrenge Luchtftreek, en in een Land dat even zoo weinig bezogt word alseenïg ander deel, van deze ongastvrije Landen, zulk een fchoon ras van Menfchen vind. De zeden van alle deze Volkeren zijn wild en bijna als Dieren, en dus ook hunne minnarijen; hunne levenswijze is zo vuil en ontugtig, dat het bijna ongeloovelijk is. Niet te min heeft pomp. mela, datLand der gelukkigt  A S I E N. 21? Hyperboreers, naast eene dezer Volkeren gezet, en de Engelfche prior laat eenen vrijen loop aan zijne inbeeldingskragt, en fchilderd de zeden dezer Noordfche Volkeren; na dat hij den toeftand der Bewooners van de heete Lugcftreek gefchilderd had in de volgende fchoone verzen: And may not thofe, whofe distant lot is cast North bevond' Tartary 's extented waste; Where thro the plains of one continual day, §ix fhioingi mcnths, porfue their even way, And fix fücceeding urge their dusky flight, Obfcured with vapours, end o'er helra'd in Night, May »ot, I ask, the Natives of tnefe Climes. , (As annals may inforin fücceeding Times) To our quotidian Change of heaven prefer Their own vicisfitude and equal fhare Of Day and Night, dispetted, thro' the Year? May they not fcorn our funs iepeated race, To rsarrow bounds prefcribcd a littls fpace Bastning from Morn and headlong driv'u from Noon Half of our daily toil yet fcaicely done? May they not Justiy to our Climes upbraid Shortnefs of Night,'and penury of fhade? That, ere our weary'd Limbs are justiy blast. O 5 With  9i8 be NOORDER-POOLLANDEN. With wholeiome fleep, und necefsary rest, Another fun dernands return of care, The remrant Toil of yefterday to bear? Whüst, when the folar beam falute their fight. Bold and fecure in half a year of Light. Uniterrupted Voyage th=y take. To the rtmotest wood, and farthest lake. Manage the fishing and purfue the Courfe With more extended Nerves and more continued force And when declining day forfakes their fky; When gathering Gouds fpeak gloomy weiuernight} With pleaty for the coming feafon biest, Six folid montus (an age) the live releasd r From all the labour, procefs, clamor, woe, Which our fad fcenes of daily action know: They light the fhining Lamp, prepare the feast, And with full Mirtli rec.iive the welcotne guest: Or teil their tender loves, (the orly care Which now they fuffer, to the listuing Fair: And rais'd in pleafure or repos'd in eafe, (Grateful alternates of fubftantial pace) They blefs'd the long nocturnal infiuence fhed On the crowned goblet, and the genial bed. dat  A 8 I E N. aij? dat is: En die Volkeren, welke het Lot aan de overzyie der uitgebreiddewoestijm vanTartarien, in het afgelegenfle Noorden^, eene woonjleede aanwees; aldaar waar zes maanden, over het gelyke vin eenen bejlendigen Dag, glanzend hunne effen loopbaan doorvliegsn; en na- hen zes andere, verduisterd door Dampen, £72 door dm Nacht omgeeven , hunne zwarte vleugelen voortzetten? —— Ik vraag, konnen de Bewooners dezer Plaatzen, wel onze Hemslheis dis fteeds veranderd, - boven den hunnen kiezen, in welke Dag en Nacht in gelijke helften verdeeld zijn? —- Konnen zij onze Zonnefchijn, die in zulke eene enge Loopbaan in gejiooten is, niet verachten* terwijl zij met eenenfnellen Jpoed vdn den Morgen, naar den Middag, en van den Middag naar den Avond ijlt, eer ons dagwerk naauwlijks ter helfle volbragt i: ? Konnen zij ons niet de kortheid der Nachten en gebrek aan jchaduw voorwerpen ? Konnen zij ons niet tegenwerpen, dat eer de verjttrkende ruste des fuiaps, de a/gematte Leden verkwikt, weder een nieuwe zonne ons opvekt, om den last des Arbeids te draagen, die de Dag van gisteren overliet? Intusfchen zo dra de eerjle jïraakn van den Morgenjlond hen verligt, konten zij, (verzeekerd, dat een halffaarigen Dag hen volgt.) gerust na de verst gelegen Wildernis, en de afgelegenjle zee trekken, en met onbezweeken moed en kragt den Arbeid en de Gevaaren der Visfcherij trotzeeren —— en wanneer de Dag den Hemel verloot, en duistere opeengepakte wolken , den Nacht van den naderenden winter, verkondigen; dan lesven zij door den overvloed, want  sso de NOORDER-POOLLANDEN. want het \oor bij' gegaan jaargetij, heeft hen tegens het gebrek van zes Maanden verzekerd (welk een benijdenswaardig Tijdvak' trij vanonrust, zorg.enalle dekwaa> len te zijn , die door ons op het Tooneeel onzer bezigheden , onaffeheidelijk geiteden worden. Rij het fchemeren van een wel voorziene Lamp, bereide zij eene rijke maaltijd, en ontfangen den welkomen gast gulhartig, of Haagen aan het gaarne luisterend Meisjen , den kommer hunner liefde, de eenige ongerustheid, die zij kennen, het zij zij vergenoegd ontwaahn, 0/ zich op hun leger ter ruste uitfirekken, in het genot van fteeds afwisfelende vreugde , is den langen Nacht, en deszelfs gelukkigen invloed, ep hunnen bekranjten Beker, of hun Bruilojtsbedde. TnoMSON de getrouwe Waarneemer der Natuur, ichilderd de Bewooners dezer Landen met meer waarheid in de volgende verfen, die aan de voorige vlak tegen over gefteld zijn. Hard by thefe fhores, where fcarce his freezingfirearfl Rolls the wild Oby' live the last of Men; And half enliveu'd by the distant fun, Thas rears and ripens man as well as plants Here human Nature wears its tudest forra Deep from the piercing feafon funk in Caves. Here by dull fires, and with unjoyous chear, They wast the tedious gloom. Immers'd in furrs, Do,  A S I E N. aai Doze the grofs race; nor fprightly jest, nor fong Nor tendernefs they know; nor angth of life, Beyond the kindred bears, that ftalk without. Till mom appears her rofes dropping all, Sheds a long twilight bright'ning o'er rhe fields And calis the quiver'd Savage to the chace. dat is : Na aan de Kusten, alwaar de wilde obij, met moeite zijnen bevrooren ftroom voortrold, leven de laatfte van het Menschdom, door de verafftaande Zonne, die de Planten en Menfchen ontwikkeld, en rijp maar half verlevendigd, de menfchelijke Natuur heeft hier eene ruwe gedaante. Door het fcherpe jaargetij diep in holen gekluisterd, brengen zij, hij een droevig vuur de verdrietige Duisternis door : in bont 1 gedookm , kend dit ruwe Menschdom niets ; zij weeten noch van lernuftige Jcherts noch van gezang , zij kennen niet het geringfte levendig Dier dan de lompe Bee. ren. Na langen tijd, breekt de Morgen aan; dan vallen alle de Rofen af en 'er rijst eene laage fcheemering, die het Land verligt, en den met den Pijlkoker voorbenen Wilden tot de Jagt roept. Dit verbaazend gedeelte der Rusfifche bezittingen, bleef zeer lang onbekend; de in wellust verzonken of oorlogzugtige Czaars hadden noch lust noch tijd, om nieuwe Landen te ontdekken.  m de NOOR.DER-P0 0 L L A N D E N< Uit begeerte naar Buit, deed men onder de Regeering van Czaar bazilowitz i. eenen inval in dezelve, en noch eene onder zijnen Opvolger; maar een vreemdeling de beroemde Cofak ver. Mje, die uit zijn Land naar den Gever der Caspifche zee gedreeven wierd, vervolgde met eenige koene Lieden, zijnen weg naar Oxel, niet verre van den oorfprong der Rivier Karna aan de Westzijde van den Uralifchen Bergfchakel, Hier vond hij eenen zekeren strogonoff een Rüsfisch Koopman, die zich korten tijd tevooren, hier nedergezet had, wegens den Handel in Pelterijen. Hij bleef hier den geheelen winter, en wierd door de Rus/en met alle levensbehoeften voorzien. In het voorjaar keerde hij zijne wapenen tcgens kut« chum Chan, eenen der magtigfte onder de kleine Vorften van het Land, dat thans een deel van het Gouvernement Tobolsky maakt. Hij leverde in't jaar 1581 den C/k«eenen veldflag, overwon htm , en zette zich op den Throon. Maar zijnen zetel niet zeker agtende, ftond hij zijne bezittingen aan b azelowitz af, die zich deze gelegendheid ten nutte maakte , om zijne bezittingen door dit Land uit te breiden. Hij zond yEniiü hulptroepen; maar het geluk keerde; hij wierd door den Chan geflaagen en kwam op de vlucht om het leven, na dat hij als een Held het uitterlte gewaagd had. De Rus/en verlieten Siberien na den dood van hunnen Bondgenoot ; maar keerden wel haast weder, en bragten de Landen die yerm/e vero. verd  A S I E N. aa3 ♦erd had weder onder hunne gehoorzaamheid; zij voegden voor het midden der XVII Eeuw, 144.0 mijlen lengte en bijna 700 mijlen breedte bij hunne oude bezittingen, zonder de Rusjifche Volkplantingen op het Eiland Ooiialaskka mede te rekenen, (x Dit groote Land is zo fchaarsch be* volkt, en met zulke onbefchaafde Menfchen bezet, dat de Land en Zeemacht van het Rijk 'er weinig door vermeerderdt word. De Beivooners zijn traag, onhandig, en luij in den hoogften trap; wijl zij genoodzaakt zijn, hunnen langen winter aan den haard door te brengen; in dien tijdis de grond dik met fneeuw bedekt, en de koude vreezehjk gellreng. De Lente, (zoo men dien tijd zoo noemen kan,) kcnd men aan het, door den gefmolten fneeuw troebel en drabbig gemaakt water, dat van de Bergen afftort, en de vlakten in Meiren veranderdt. Nevels, Regen en Sneeuw wisfelen beurteling in dit jaargetij , tot op den vierden Juni). De korte zomer is heet, en gunftig aan den groeij der Planten. Men ziet den twee en twintigften Juni] het koorn een voet hoog, en malsch gras; om Tobolkski groeijen weinig keu» ken Planten. Alle zoort van Vruchten zijn 'er on* bekend, behalven St. Jans besfen. "Er is eens eenen zuureu Appel in eene kas rijp geworden, en men droeg dezelve in fchijven gefneeden, in een grooten fchotel, op een aanzienelijk gastmaal op ta- (s) (TAutvoshe Voyages en Siberië.  2H de NOORDER-POOLLANDEN. tafel met zoo veele praal, als men in Engeland een Ananas doet. De Dieren van Siberien , welker Pelswerk, de eerlte rede der verovering was, zijn zoo verminderdt, dat de Rus/en , genoodzaakt zijn, hunnen toevlugt naar Engeland te neemen, om uit"Noord America, den uitvoer van hunne eigen Pelterijen naar China te vermeerderen. — De voornaamfte Handel van dit Land fchijnt in Metaalen te zijn. Het heeft voortreffelijk Ijzer en K^per in overvloed. Goud en Zilver vind men in zulk eene menigte , dat zij een aanmerkelijk Articul in den Rusfifchen Handel maaken. De Kopermijnen van Kolyvan, uit welke men dit kostbaar metaal wint, houden veertig duizend Menfchen bezig, meest Colonisten in derzelver Mijnen van Nertfchink; aan geene zijde van het Meir Buckal over de veertien duizend. De fommen der Inkomften van de verfcheiden Metaalen bedraagd niet minder, dan 679182 Ponden en 83 Schellingen (of 7471009 Gl. 16 St. Hollandsch. Na de ontdekking der nieuwe Waereld was geen Land wigtiger voor de Natuuronderzoekers , dan Siberien, zo wel in het Dieren- als Plantenrijk; ten minden vind men 'er zeer weinig boomen , die aan Europa en Afien behooren. De Eik Quercus Robar, hoe menigvuldig ook in Ruslanden Cajun ziet men in deze groote Landen niet nader, dan aan de Oevers van Ar gun en Amur in de Chinee. fche Bezittingen. De witte Populier Populus alba en de Ratelaar Populus tremula zijn 'er zeer gemeen. De Abeelboonj Populus nigra, de gemeene Wilg  A S I E N. 225 Wilg Salix Caprea de Laurierwilg Salix penUft* yira, en de witte Wilg Salix alba vind men in menigte. De Hazelftruik Corylus avellana is zo Eeldzaam als de Eik. Even zo word den Berk, Beiula alba, in overvloed gevonden, en verfehaft alle de Noordfche Volkeren een algemeen nut. De .Naantjcs Berk, Betula natta is alleen aan het Meir Baikal. De Els Betula Almus is 'er niet zelden, de Pijnboom Pinus Pinea en de Cembra, en de Lorkenboom Pinus Larix, alle Boomen van voortreffeiijlijke geneeskundige, en huishoudelijke kragten, bedekken een groote ftreeks Lands. De Vuurenboom Pinus abies en de edele Denne Pinus Picëa, maaken in veele Landen groote Bosfchen. De eerfte word niet hooger gevonden, dan tot 60 breedte, en de laatfte maar tot dan 580 breedte; de eerfte is in Europa in volle kragt, en men ziet in Lapmark verre boven de Noorder keerkring groote Bosfchen daar van; een bewijs van de heftige koude in Noord Alten. Dit is het getal van de Boomen, die in Europa groeijen. De Heer gmelin geeft de Lezer in zijne Voorreéde (p. 94.) eene korte Lijst van andere Planten , die in beide Waereldsdeelen gemeen zijn , eri die hij aldaar vond. De Boomen of Struiken, die aan Siberien en Tahergen eigen zijn: Acer Tataricum Sp. plant. 1495'. U/mus Pumila 327. Prunus Sibirica a m m. Ruth. 272. Tab. 29. Pyrus bacceata 074. Robinia Carayam frutescens en Pygmaea fp, pl. II. 1044. Ik kan •ok noch melden, dat de Taccania haeca of de BalP ie ra  226 de NOORDER-POOLLANDEN. fem Populier, die ook in Noord America gemeen is, ook aan de bovenlanden der Lena, Angora, Jenefey en tusfchen de Onon en Aga in menigte groeid. De Inwoonders bedienen zich van een aftrekzei van zijne knoppen, als een werkzaam middel, tegen eene in deze groote Landen heerfchende fchandelijke ziekte. Europa heeft de voortreffelijke zoort van Haver Avina Siberiea fl. Sib. I. 113. tab. 22. linn. fp. pl. 1. 117. te danken; en onze Tuinen worden fchoon verlevendigd, aan die praaiende en gloeijende [Bloemen, welke uit het afgeleegen en ruw Noord China tot ons gebragt worden; ik wil uit de menigte maar eene weinige kiezen, als 1 Veronica Siberiea. Iris Siberiea fl. Lib. is3. Eringium planum I. 1S5. . Lilhm bulbiferum I 41. Lilium pomponium I. 42. Lilium Mantagon I. 44. Belphinium grande ficrum fp. pl. I. 749. Erythronium dens Caninus I. 39. tab. 7. Hemerocallis fiava I. 37. Sari fruga craiji folia f. pl. I. 573. Lychnis chalcedonica fp. pl I. 625. pyrus baccata pall. lil. 105- fl. rusf. tab. X. Lythrum virgatwm fp. pl 62. Aniygdalus nana fp. pl. 1677. Poeonia tenui folia fp. pl. I- 748* Clematis integri /olia fp. I. 767. Ad*-  A S I E N. 22? Adonis vinnalis fp. pl. 771. Afiragalus alopecaroides fp. pl- II. 10Ö4. Hypericon Afcyron fp. pl. II. 1102. Echinops Retr. fl. Sibcr. 100. Veratrum nigrum fl. Siber. I. 76. Ka de verü vering van Siberien, wierden de Tfchuts» ki het eerst door de Rus/en ontdekt , als die de kennis van dit Volk aan den Avanturier dkschnen te danken hadden: zij zijn een vrij,-dapper Volk, en overtreffen in grootte en aanzien alle de nabuurige Volkeren; zij zijn lang, fterk, welgemaakt , en hebben een lang inneemend gezigt. Het is ten uiterften bijzonder , dat dit ras van Menfchen geheel alleen daar woond, en rondfom door een klein zoort van Menfchen ingeflooten is; zij draagen geen baard, hun haair is zwart, kort afgefneeden, en met eene naauvve kap bedekt, of met een kaproen, die groot genoeg is, om ook de fchouders mede in te fluiten. Eenige draagen kleine knoopen in de ooren; maar niemand heeft de wilde gewoonte , van neuzen of lippen te doorbooren; zij draagen eene korte en enge rok, kouzen en korte laarzen; tot hunne kleedings(lukken neemen zij op eene verwonderingswaardige wijze bereid Leder, met of zonder haair. (t) Menzegt, dat zij even als de Esquimaux, jakken naaijen uit ingewanden der Walvisfchen gemaakt, (v) welke zij ver. mue- (/) Cooks Foyage II. 450, tab. 51. (v) Gefchichte van Kamtfchatka. F a  Z2S de NOORDER-POOLLANDEN. moedelijk aantrekken wanneer zij te fcheep gaan; want zij overtreffen hunne Nabuuren in de Visfcherij, en bedienen zich van Booten met vellen gedekt , (x~) die aan de Groenland/die vrouwenbooten gelijk zijn. Zij hebben 'er ook kleinere of Kajaks, zij bedienen zich verder van fleeden, en-houden groote Honden, die naar Vosfen zweemen , van verfchilleude verwen, en met lang, zagt, wollig haair : en die waarfehijnelijk dienen om te trekken. Volgens zommige gebruiken zij. 'er Rendieren toe , die zij in menigte hebben. Maar deze Dieren worden noch gemolken noch geflacht, wijl zij het vleesch der Zeedieren meer beminnen; edoch wanneer 'er een' fterft of van een wolf gedood word, eeten zij hem. — Dit Volk is dapper oorlogzugtig, met Boog en Pijlen, die met beenderen of ftee. nen gefpitst zijn, gewapend; zij hebben ook Pisken , die met Haal beflaagen zijn , en welke zij van de Rus/en door ruiling verkrijgen: deze draagen zij gemeenelijk op den regier fchouder, en hangen eenen lederen koker, die zeer fierhjk gemaakt is, over den linker. De Rus/en wennen dikwijls veldflaa' gen tegens dit dapper Volk, die hen duur te ftaan kwamen, maar waaren egter niet in ftaat, het vol. koomen te overwinnen. Het behield een hoog gevoelen van zijne vrijheid, en weigerde telkens de fchatting, waarom de eergierige Eurcpeaanan, hen den naam van Rebellen gaaven. Onder geenevooï- waar- (y) Cooks Voyagt II. tab. 45-2.  A S I E N. 259 watirde, hoe ook genaamd, geven zij hunne wapenen weg, vermoedelijk wijl de Tfchutski een ontwapend Man voor ontöerd houden. Captein cook ■bemerkte, in een bezoek van drie uuren, dat hij hen gaf, deze ongemeene liefde voor hunne wapenen , daar zij anders alles gewiliig overgaaven, zelf zonder een tegengefchenk te verwagten. Zij behandelden hem zeer beleefd, doch teffens met veel voorzigtigheid, en begroetten hem, door een buiging met het hoofd, en het afneemen hunner kappen; welke teekenen van beleefdheid zij waarfehijnelijk van de Rusfen geleerd hebben. Zij vereerden hem met zang en dans, en fcheidden van hem als vrienden, doch niet zonder merkwaardige en wigtige gevolgen. ——• Een jaar na het bezoek van Captein cook met de Tfchutski kwam 'er een gezandfehap van dit Volk aan de Rusfifche grenzen, en bood vrijwillig vriendfehap en fchatting aan: dit edelmoedig Volk, bij welke vreeze niets koude uitwerken, wierd door de Hc flijkheid en goede behandeling van den beroemden Zeeman geroerd; zij hielden hem en zijne Lieden voor Rusfen, terwijl zij ge. loofden, dat hunne bejegening omtrent veranderd was. De weldadige Keizerin heeft reden om te bloozen, over de verpligting, die zij aan de Engelfchen Mmlóig is, wijl haar gebied, door de hulp der Britten, een magtig Bondgenoot verkreeg, juist op dien tijd, wanneer haare gewapende Neutraliteit, ons millioenen regtmatige Onderdaanen outroofdde. Wegens de kortheid van het bezoek, koude me» ^ 3 wei-  230 de noor.der-poollanden. weinig kennis verkrijgen van hunne gewoontens ik zal alleen aanmerken , dat zij hunne dooden onder fteenhocpen of Carnedds begraavên , men vond 'er eenige met eene Walvischribbe, op den hoop. Dit geeft een bewijs der algemeenheid dezer gedcnkteekenen voor de Dooden. Het Land der Tfchutski maakt het Noordoostelijke deel van Afitn , het is een half Eiland, en word begrenst, door de Baai] Tehaoum, de IJszee, de ftraat Ëeeriv.gs, den zeeboezem, en dè Rivier ^«2dyr, die in de zee van Kamtfchatka valt Het is een Bergagtig Land, geheel zonder Hout, en dus ook zonder Dieren, die in de Bosfchen woonen. Het Voorgebergte Schalotskoi is het Westelijke deel; of het Nbordwaards, tot 74° breedte loopt, gelijk de Rusfen meenen, is zeer twijflelagtig; en de Heer cook was van dit gevoelen niet: volgens zijn wijze van redeneeren, geloofd hij, dat Indigerska ten Oosten op de Kaarten, twee graaden te veel Noordwaards gezet is. (y) Volgens eeir% Kaart,die hij bezat, en naai- een door de Rusfen medegedeeld Berigt, „'et hij den Mond van de Kowyna op 68° in, plaats v&i 740 20' gelijk de Kaart van Petersburg heeft. Het is derhalven te denken , dat geen deel van Afien Jn deze ftreek zich verder, dan tot 700 breedte uitftFeftt, onder welke wij Schalotskoy.nosz zetten moeten; verder moeten wij den Heer campbele volgen , die zijne Kaart van dit Land hoofdzakelijk , rtr,ccb«buO 9ai»«ig3.i nïflsoillim zno >ttU (j) Cooks Foyage III. 268.  A S I E N. 231 uit de Papieren van Captein berings opgemaakt heeft, (z) die het Land, inhet welke dit Voorgebergte Oostwaards ligt een zeer Zuidelijke Plaats' geeven. Wijl Captein cook rede had om te denken, dat de eerfte Kaarten zoo wel in lengte als in breedte feilden, is het te vermoeden, dat hij op 60 mijlen na aan Schalotskoy nosz genaderd was, hier was hij den 29 Augustus 1778. en van dien tijd zijn wij in ftaat, op zijne aanmerkingen zeker te konnen ftaat maaken. Na dat hij de IJszee van het uiterfte gedeelte der sJmerikaanfche Kusten , die hij bereiken koude, doorkruist had , vond hij Land. Het fcheen aan de Kust laag, maar in het midden zeer hoog, en tusfchen beiden lag er een groot Meir. Hij gaf aan eene fteile en Rotzige fpits bijna onder 68* 56* breedte en 1080 lengte, die zijn non plus ultra aan de zijde van //y?en was, den Naam van Noord Caap aan de overzijde konde hij geen Land zien; fchoon het weder vrij helder was. Drie mijlen van den Oever was het Meir maar 8 vademen diep. Dit laage water, de zich verheffende wind, een opkomende nevel, en de vrees, dat het ijs mogt komen afdrijven, noodzaakten hem om van verder onderzoek of te zien; hij zeilde flegts zo na aan de Kusten Zuid Oostwaards , als hem de voorzigtigheid toeliet, en het uitzigt bleef het zeive. Op 67° 45" breed- (2) In bar ris Voyage II. 1016. P 4  53* de NO ORDER-POOL LAN DEN. breedte, ontdekte hij een klein Eiland, met fteite en rotzige Oevers , omtrent drie mijlen van het vaste Land; het geen hij ter eere van eenen zijner Officieren den naam van Barrey gaf, en toonde door deze en andere bewijzen, dat hij uit dankbaarheid, zijne reisgezellen ouftervelijk wilde maaken. Na dat hij , dat Eiland voorbijgezeild was , verhief zich het binnenland met hooge Bergen, die heleinde van den grooten boven befchreeven Bergfchakel uitmaakten. Onder de 63° breedte en 188 ir' lengte zag hij jferdez Kamen een hoog Voorgebergte , dat zeewaards hooge fteile rotzige klippen toond ; de Kust is. hoog en fteil. maar Raar Noord Caap laager. want aldaar is zij een voortzetting der Noordpools vlakten. Dit waaren ook de Noorderlijke grenzen der Reize van een' ander beroemd Zeeman Captein ban. i n g s, een Deen van geboorte, die het zelve oogmerk had in zijne Reizen , namentlijk om ontdekkingen te doen in deze Landen. Hij was in dienst van pet er den grooten, die , dewijl zijn groot vernuft, de Nabuurfchap van America met zijne /lfiam tifche bezittingen vermoedde , een Plan tot eene. ontdekking ontwierp, die zulk een'grooten opperheerfcher waardig was. Hij ftierf egter, eer men het onderzoek begon, maar zijn geest leefde in zij. ri'en Navolger. Beering kwam na eene lange en vermoeiende Reis, door de woestijnen van Si. lerien in Kamtfchatka en bragt na duizend zwarigheden flegts noch zeer weinig ftoffen tot zijne Reize  A S I E N. &33 jsemede, (a) verfcheiden omftandigheden van zijne gevallen , zal ik bij gelegendheid aanvoeren. Ik merk hier flegts aan, dat hij den 15 Julij 1728. uit de Rivier van Karntjehatka zeilde, en den 15AÜgustus zag hij Serdze Kamen, of de hertvormige klippen gelijk der zeiver eerfte Ontdekker haar noemde. Van Serdze Kamen loopt het Land , tegen het Zuidoosten , tot een Voorgebergte, dat Captein cook Oost Caap noemd. (b) Dit is een rond half Eiland, met hooge Klippen; zij loopt verre in zee tegen het Oosten , en hangt met het Land zaamen op 66° 6' breedte, door middel van eene lange en fmalle Land-Engte. Dit is het T/chutski-nosz van onze Zeelieden, en maakt het begin der naauwe ftraat, die de Oude VVaereld van de nieuwe fcheid; de afftand van deze Caap in /Ijlen van America bedraagd hier flegts 13 Franfche mijlen. Het Land is aan de Kaap en aan de Noordwesterzijde bevolkt. Omtrent in het midden der ftraat, leggen twee kleine Eilandtjes, door de Rusfen St. Diomedes Eilanden genaamd , van welke geen van beiden , meer dan 3 mijlen in den omtrek heeft, (c) Het is zeer O) De narigten yan zijne Reis verdienen nageleezen te wprden; zij zijn door den Fleer campbell in het tweede Deel van harris Collection p. 1018. aangeteekend. (b) Zie de plaat der (Engelfche) llcis.befchrijviBg van cook, (e) Coojl Vtyagts II. 445- }V* »43P 5  234 de NOORDER-POOLLANDEN. zeer zonderling, dat bering, die deze enge ftraat doorzeilde, het oogmerk van zijne Reize niet bereikte. Men kan hier van geene andere oorzaak vinden, dan het mistig weder; dat in deze Hemelftreek, die door baar nevels beroemd is, hem belet heeft/ j); want hij zegt, dat hij noch ten Noorden, noch ten Oosten, Landzag. («,, Onze edeldenkende. Zeeman, die eenen ijder de Eere geven wilde, die aan zijne verdienften toekomt, noemde dezelve de Beering ftraat. De diepte in deze ftraat is van 12 tot 39 of 30 vademen, zij is in het midden het grootfte, en daar heeft men eenen flijkerigen grond ; de ondiepfte plaatzen zijn aan den Oever, die uit een zand beftaat, dat uit beenderen en wortelen vermengd is. De Ebbe en vloed zijn naauwelijks bemerkbaar, en komen uit het Westen. Van de Oost Caap, gaat het Land Zuidwestwaards Onder 65" 36' breedte, Jegd de Baaij in welke Captein cooks de zamenkomst met de Ifcbutski had, en beneden dezelve is de SI Laurens baaij, aan den ingang is zij omtrent vijf mijlen breed , vier vademen diep en aan het einde met boog..Land begrenst. Een weinig beneden deze; valt eene andere groote Baaij in het Land; die aan het einde doorzeerlaagLand bepaald word, of zo groot is, dat men 'er het einde niet van zien kan; meer Zuid- 00 Idem ibid. II. 470. en Meterolog-, Tabl. III. *ppend. 512. si3. 520. 521. O) Harris Cv/lectioti. II. p. 1020.  A S I E N. 235 Zuidwaards zijn 'er noch twee andere Baaijen, en onder 64» 13' breedte, en 1860 35'lengte legt, de allerzuidelijkfte'punt van het Land der Tfchutski. Déze wierd voorheen Anaderskoi-nosz genaamd ; in deze had beering eene onderhandeling met acht Mannen, die in een Bacdar of eene met Zeehonde vellen bedekte Boot tot hen kwaatnen, waarom eenige dezelve Beeriègs en andere Tfchutski nost noemen. Eenige weinige mijlen ten Zuidoosten van deze Landfpitze, legd het door Captein cooks ontdekte clerrb's Eiland, en vlak onder het zelve een grooter, dat beer in g den Naam Van St. Laurens gaf; hier komen de Tfchutski wegens hunne Visfcherijen zaamen. (ƒ) Beide beftaan uit hooge Klippen, en zijn door laag Land met elkander verbonden. Men vond op omtrent ipFranfche mijlen van St. Laur'enr, ten Noordoost en Oost een klein Iiilaud. Ik geloof dat het die Eilanden zijn, die Captein cook ter gedagtenis van zijnen Wondartz andersons Eilanden noemde; deHeer anderson ftierf bij dezelve, en verdiende wegens zijn beminnenswaardig Cara'cter dezé gedagtenis. Het legt onder Ö30 4' breedte en ,92 lengte. Een klein Eiland zonder naam, dat niet nauwkeurig gezien is, en onder 6,\a 24' breedte en 900 31' lengte, midden in het Canaal ligt, vermeerderd het getal van de Eilanden tusfchen dè Straat en St. Laurens. Deze Eilanden op de Kaart van den Lieute- nant (ƒ) MüLlers Foyages des Rusfes. I. 148.  Mo" öe NOORDER.-POOLL ANDEN. nant sijno, die in # bij Tobbatthik, en op het gebergte van Kamtfchatka zijn de nieuwe, (») zij barften zomtijds met wervelende vlammen uit en verbranden de nabuurige Bosfchen; dan volgen 'er Rookwolken, die den geheelen Dampkring verduisteren , tot dat zij door het uitwerpen van Kooien en Asfche, die het Land 30 mijlen verre bedekken, verdreeven worden. Aardbevingen, Donder en Blixem vereenigen zich, om dit akelig Toneel op het Land verfchrikkelijker te maaken; de zee rijst met hemelhooge Golven, deeld zich dan weder van elkander en toond eenen diepen afgrond. (0) Hier door ontdekte men het eerst de Bergfchakels, in den grond der zee, die de Kurilifche Eilanden, met het einde van dit groote half Eiland verbinden. He heb nooit gehoord, dat zij, gelijk de Europifche brandende Bergen, het land met \Lava of water overftroomen. Op zommige Plaatzen vind men heete Bronnen, die in warmte, aan die van IJsland niet toegeeven. (p) Zij maaken op zommige Plaatzen kleine fonteinen, met een fterk geruisch, maar fpringen niet hooger dan ander, half voet. (q) De O) Zie cooks Vojage Vol. III. tab. 85-. in de befchtijving der uitfcarfting p. 235. O) Defcript. Kamtfchatka. rab. 15. p. 342. O) Cooks ubi fupra UI. 2c6. 332. (ƒ>) Defcript. Kamtfchatka p. 348. Tab. IV. V. alwaar de loop dier lïaden afgebeeld is. Cf) Cooks ubi fupra p. 327.  A S I E N. 239 De Lugtftreek is des winters buitengemeen koud , want tot aan Bolgeretsk op 5 20 30' is alle gemeenfchap, tusfchen de nabuurige Volkeren verhindert. Zij durven zich niet naar buiten waagen , uit vreeze van te bevriezen» De fneeuw ligt tot Mei) 6 of 8 voeten hoog; en de ftormen raazen vreefelijk , het geen men aan het onderaardsch vuur, de zwavelagtige uitdampingen, en ■de vuurlpuwende gefteldheid des Lands moet toefchrijven ; de heerfchende winden komen uit het Westen, en maaken den winter in Kamtfchatka noch fcherper en ftrenger; wijl zij over de bevrooren Wildernisfen van Siberien en Tatarien waaijen. De winter duurd tot half Junij, van dezen tijd tot het midden van September kan men dit jaargetijde zomer noemen, indien anders een met regen, mist, en droevige Lugt afwisfelend we. der, dien Naam verdienen kan. Men zaaid 'er Reigras, Gerst en Haver, maar dit alles word zelden rijp; waarom -men de Rusfen en Cefakken levensmiddelen uit Siberien zenden moet. Op eenige Plaatzen bereikt het gras eene aanzienelijke hoogte, en de Oogst geeft een buitengemeen voedzaam Hooij, om het vee te mesten. De gemelde Colonisten alleen hebben Koorn. üe Inboorlingen moeten uit nood, hunnen toevlugt tot andere voedzelen neemen. Op eenige weinige ftreeken na is het Land onvrugtbaar en onbekwaam tot verbetering. Zo dra de Zee Otter en andere kostbaare Pelterijen beginnen te ontbreeken, zullen de Rusfen het Land moeten verbaten, wanneer zij  24ó de N O O R D E R-P OÖLLANDEN. zij het niet raadzaam vi"den Volkplantingen in America aan te leggen,waartoe de Pelterijen van dat Land» of het uitzigt op gewin uit het mineraairijk, hen zouden konnen aandrijven. Men heeft tot noch toe Weinig Minéraalen op dit Eiland ontdekt, niet om dat 'er gebrek is aan Koper en Ijzer, maat omdat het geen men van deze Metaalen gebruikt, tot zulk eenen laagen Prijs ingevoerd Word, en het. niet der moeite waardig is, dat een Volk dat onweetend is in Bergbouwkunde en in het fmelten van Metaalen, dezelve in ontoegangelijke Bergen nafpoord. De Lezer verwondere zich niet over de armoe, de van Flora in deze Landen van Kamtfchatka, wijl deszelfs oorzaak in de Lugtftreek en in den grond ligt te vinden is. Men moet niet gelooven, dat nalaatigheid of gebrek aan bekwaauie Kruidkenners , de oorzaak is van het gering getal der Planten. Steller een der voornaamfte Kruidkenners van Dultschland, die den Captein beering op zijne Reize verzeldde, leefde aldaar eenigen tijd na deszelfs ongelukkigen Togt, voornamentlijk om aanmerkingen in de Natuurlijke Historie te maaken. De uitkomften zijner Kruidkundige nafpooringen zijn door den Heer gmelin fnedegedeeldt , die door de Rusjifche Regeering derwaards gezonden was, om de Natuurlijke Historie van hunne bezittingen aldaar te onderzoeken. Ewopa is van tijd tot tijd, van gefchikté Lieden tot deze verdienftelijke zending geplundertf en de vrugten van hunnen arbeid, zijn öp eene edel  A S I E N. 24- cdtlmoedige wijze opentlijk medegedeeld, om de algemeene begeerte naar kennis te ftillen. De Naarnen van muller, gmelin, steller, na LE L'lSLE, krak, hannin1k0ff, gulden- stadt, le&enhin en pallas zullen altoos vereerdt worden ; wijl zij onze kennis in de Natuurlijke Historie vermeerderen. Hoe zeer is het febeklaagen, dat het Engeland aan eenen begtinftiger ontbreekt, die de overzetting hunner werken begunftigd , maar de Rusjifche en Hoogdüitfche Taaien in welke zij gefchreeven zijn, befluiten dezen fchat en zij blijven tot groot nadeel der Wetertfchappen voor de meesten onbekend. Ik geef hier een Lijst der Planten van Kamtfchat* ka in eene fijstematifche Order, en voeg 'er een Narigt bij van het Nut en gebruik, dat 'er de In'woonders van dit half Eiland van maaken. Ik kan niet anders dan de Heeren ligtkoot en hugh da vies van beaumaris voor hunne hulp mijnen dank af te leggen. De met A geteekende Planten, zijn aan America en Kamtfchatka gemeen, die met B geteekend zijn , aan de Beet in°s Eilanden. Die met E aan Engeland, en Schotland, die met Virg. ftrekken zich uit tot Vir* ginien of de Oostzijde van Noord America, (rj Het is (r) Zij zijn uit Dr. forsters flora America feptenirionalis genoomen, het is zeer waarfehijnelijk, dat veele, die hier niet opgeteld zijn, aan beide zijden van hec vaste Land, misfchien gemeen zijn; fchoon zij aan steller en de Engelfche Reizigers orltflipt zijn. q Om  942 de NOORDER-POOLLANDEN. is aanmerkelijk, dat de Europifche Planten, die men jn Siberien en Jenefey niet vind, hier in groote menigte aangetroffen worden, (f) Veronica gmelin Sib. *>9- n- 33» Ver. incana. Ver. Serpilli folia E. Iris Siberiea -f-. Iris gmelin Siber. I. 30- n. 28. £>actylis gmelin Sib, I. 130. n. 68. Bromus Cristatus amoenit. acad. II. n. 312. Triticum gmelin Sib. L 110. n. 56. Plantago Major A. E. Virg. Pl. ajiatica. Sanguiforbe Canadenfis. Cornus Suecica -}-. Pulmonaria Virginica A. Amoen. acad. II. 310. Cerinthe major. A. -r? Contufa g m 1; l 1n am, acad. II. 314. Anagallis g m e l. Siber. IV. 87 37. Azalea procumhens. E. Phhx Siberiea Am. acad. II. 314. Convolvulus Parkeus ïbii. Polemonium Caeruleum. A. E. Lonicera xylosteum. A? -f-, Lonicera cavulea. Ribes alpina- A. E. R. rubra. Virg. -K R. grosfularia. A. Virg, +• Claytonia Virginica. A. Amoin. acad, II. 310. Salfola prqflrata —— 31 §, Ana~ (O Om den Lezer, aan wien geheel Europa van meer gewigts is, dan Engeland en Schotland, een kort begrip te geven van de Planten, die ook in ons Waerelddeei groei/eE hebbe ik dezelve met -f geteekead.  A S i Andbafis aphylla.—319» Eeuchera Americana 31 c. Swertia dichotama •.317» Swertia Corniculata.. ibid. Genïiana Amaril/a. E. Gentiana /Jquatica. am. acad. 11. 316. Herackum Panaces A. Angelica archangelica -}-. Angelica fylvestris. E' Virg. Cictita virofa. -!-. Cbarophyllum fylvestre. -'r Ch. aureum? -!-. Sambucus racemofa. +Tradescantia Virg. ? Allium ur/inum E. Virg. Alliuin triquetrum. Lilium Martagon •{-. Lilium Kamtfchatenfe, A. Virg. am. acad. li. 3:0. Uvularia pe>foliata. Convai/aria bifoiia -f-. Juncus filiformis. E. Virg. Juncus Campestris E. Rumex acetofa. Virg. -f.. Melanthium Sibericum , amoen. acad. II. 330. Tn'f/cM7B erectum. q E N. 243 Alisma Plantaga aqm- tica E Alfinanthimos gmflïn Sib, IV. n6. il «6. -{-. Epilobium latifolium. Vaccifnium mystülns. A. E. V. Uliginofum E. V. /rfêa A. E. V. Oxgiocios, E. V. te gmelin Sti. IV. 131. ai. B. £nai ... i3x 2, Bryanthus .. 133 2% Polyganum bLtorta. E. Pö/x? vivharum E. ^oxa mofchatMina. A. E. Sophora Lupiuoides am. acad. II. 231. Ledum palustre Andromeda gmel. Z./5. IV. 121. 9. Chamaercdendros gmel. ó Cacalia fuanolens. Am. acad. II. vo. Artemtjia bTulgaris A E. Tusfilago B. gmel. Sib. Ii. 145. n. 105. $enecio B. .. 136—118 Aster A.B...1I 175-145Solidago Virgaurea. A.B.E. Solidago gmel. Sib. II. 170 n. 190. Cineraria Siberiea. Pyrethrum A. B. gmel. Sib. I'. 203 !7o. Orchis bifolia E. Virg. O. latifolia E. VKamtfchadalen laaten zich zeer veel voorfiaan, öp hunne kundigheid in de aanwending der PlanQ 3 ten Ophrys Camtfchatea am. acad- II. 332. Dracontium CavifJiatfen- te 11. 31:. Car.x panicea. E. Virg. Carex gmel. I. I39. 72. Betulialba E. B. Arö«u E. Virg. Betula Alnus A. E. Virg. Sap.'utaria laiifoha E. Pinus Laiix A. Virg. +. Salix retufa -fEmpetrum nigrum. A. E. V- Jw.iperus communis E. Aspknhtm Rhyzophyllum. Am. acad. 311. Virg. Z, Sanguinolentum li. 333 Ur/ea Jzo/c-i E. /inH.r Cembra -{-. P. /wea -K Salix Vimimiis E. Popu/us alba E. EquifetumhyemuleE Virg. Lycopodium rupejtre. Virg.  ?4$ de NOORDER-POOLLANDEN. ten op het Nat der Menfchen. De Siberien heelen de Venusziekte , met een afkonkzel van de Iris Siberiea, die door afgang en braaken werkt. De^ Lijder moet agt dagen zijne Kamer houden; en op een Eedde van de bladeren der gemeene Klisfen liggen (arctium Lappa L ) zij neemen dikwijls frisfche bladeren tot dat de ziekte geneezen is. De Noordfche Beerenklaauw ( Heracleum panacesj is bij de Kamtfebadaalen eene Plant van veel en voortreffelijk nut, en maakte voorheen een hoofdfchotel bij alle maaltijden; maar de dorst der Rmfen naar heete dranken is zo heftig, dat zij deze Plant fmts hunne aankomst, tot overhaüng gebruiken. De fappi?e Heugel en bladeren, worden tot het begin van Junij ingezameld, en na dat de wolle met mosfelfcbulpen afgefchraapt is, te.gisten gezet; droog zijnde worden zij in zakken gedaan; en weinig dagen daar na vind men ze met een fijn zuikerpoeder overtoogen , men heeft van een Pad, of zes en dertig pont niet meer dan een vierendeel Poeder, dat als zoethout fmaakt. De geest {Spiritus) word op de volgende wijze afgetrokken: men maakt 'er Bundels van, die in heet water gedompeld worden; en bevorderd dan de gisting in een klein vat . met bijvoeging van de Besfen van de Lonicera Xylosteum Jp pl. I. 548. en van het Vaccinium Uliginofum 499, %ï word meer water opgegooten, na dat het eerst afgetapt is; dan brengt men de Planten en het fap in eenen koperen distilleerketel , en haald op de gewoone wijze den Spiritus over, die zo flerk als Bran°.  A^S I E N. 247 Brandewijn is. (t: Deze Spiritus is bij toeval ontdekt. De Inwoonders verzamelden eerst eene menigte Besfen van verfcheiden zoort, tegen den winter, gelijk zij gewoon zijn, en vonden, dat in het voorjaar eene groote menigte aan het gisten gec raakt was, en onbekwaam om te eeten geworden , zij trachten dezelve tot drank te gebruiken, en mengden dit fap met water; andere nuttigden her zonder vermenging en wierden dronken (v. De Rusfen naamen dit tènnutw, en verkreegen door bereiding van hunne Landproducten eenen zoo Herken Drank, dat hunne genegenheid om zich dronken te orinken, daardoor bevreedigd wierd. De M'icuomone der Rufsen, of de Agaricus Musearius, fp. pl io\o, geeft hen een ander middel, om zich dronken te drinken. De Kamtfchadalen en Koriahn eeten deze Champignon deels droogjdee's met het uit h-t Epolobium gegiste fap, niettegenstaande deszelfs fehrikkelijke gevolgen. Hier uit ontüaan vreezclijke ftuipen in alle de Leeden , dan volgd ijlhoofdigheid, gelijk bij de heete koortzen: duizend vrolijke of zwaarmoedige verfchijnzels (na ijders Temperament.) ftellen z;ch voor hunne Inbeelding: eenige danzen , andere zijn verfchrikkelijk woedend. Zij maaken dezen Champignon tot een Pcrzoon, en wanneer deszelfs uitwerkingen hen tot zelfsmoord , of andere misdaaden verleiden, zeg- O) Cooks Foyag. III. 337. (v) Gmelin fl. Sib. I. 227. Q4  £43 de NOORDER-POOLLANDEN. zeggen zij, dat z>j na zijne beveelen luisteren, Zi) neemen Muchomone om een beflooten moord uit te voeren; de geneigdheid om zich dronken te drinken is zo groot, dat niets hen van dezen fchnk» kelijken drank kan af houden. Onder de voornaamfte voedings middelen, behoord de Saranna of Lelie van Kamtfchatka, de wortelen worden in Augustus door de Vrouwen verzameld , in de zonne gedroogd , en tot gebruik bewaard; zij zijn het beste Brood van het Land, worden na dat zij gebakken zijn tot poeder geilooten, en dienen in plaats van fijn zemel meel in foepen en andere geregten : zij worden zomtijds gewasfchen , en als Cartoftels gegeeten , zij zijn zeer voedzaam, en hebben eenen aangenaa* men bitteren fmaak; onze Zeelieden kookten dezelve en eeten ze bij hunne fpijzen. De Kamtfchadalen laaten dezelve opkooken, en vermengen ze met verfcheiden zoorten; het geen een zeer wel fmaakende verfnapering geeft. Volgens de wijze inrigting der Voorzienigheid, is de grond den gtheekn zomer door met haare Bloemen bedekt. O) Een ander geluk voor dit Land is, dat de Saranna zeer weelig wast, wanneer 'er gebrek aan Visch is, en omgekeerd, wanneer 'er gebrek aan Saranna is, is 'er overvloed van VisÉh. De Kamtfchatdalen hebben hunnen voorraad van dezen wortei niet alleen aan hunne Vrouwen te dan- ken^ ("») Befiirtjy, van Kamtfchatk. pag. 363.  A S I E N. 249 ken, maar ook aan de huishoudelijke Muis, ontheft hen ten grooten deele van hunne moeite. De Saranna maakt een gedeelte van den winter voorraad van dit Dier uit. Deze Diertjes verzamelen niet alleen, in het bekwaame jaargetijde, en fleepen dezelve in hunne Voorraadsholen; maar hebben ook het Inftinct, om dezelve op zekere tijden in de zonne te leggen, en dus voor bederf te bewaaren. (y) De Inwoonders zoeken dezen Voorraad op, laaten uit list en zorgvuldigheid een gedeelte liggen, om dezen hunnen zoo nuttigen Proviandmeester niet van honger te laaten ver. gaan. Steller geeft noch andere zoorten van Leiten op, die ik geloof dat eetbaar zijn. Behalven Besfen, zijn alle andere vruchten aan dit onvriendelijk Climaat ontzegt; maar de Inwoonders bedienen zich van verfcheiden zoort der laatfte als gezond voedzel, zij eeten dezelve versch, maaken 'er een fmakelijk Moes van, bereiden dezelve met hunne Visfchen, zo wel des winters als versch. Hier toe behooren de Leonicera Xylestium; de Rubus Chamamorus de Morochta, Vaccinium MyrtïÜus Uliginofum^e Pitis Uea en Oxyc anuciof. het Empetrum nigrum, de Prunus Padus, Cratasgus oxyacantha, de Juniperus Communus ea de Sorbus aucuparia. Uit (f) Pall. Noy. fp. Uur. 230. Q5  250 de noor.der-poollanden. UJt de Epilobium ktifolium fp pl. 494. oïKipri, word een gewooneti drank gebiomven , en met hulpe van de Noordfche Beerenklaauw Heraclewn Panaces een treffelijke wijnazijn gemaakt. De bladen worden als Thee getrokken, het Merg onder veele fpijzen gemengd, en groen zijnde in het Nageregt opgedraagen. Een aftrekzei hier van met Noordfche Beerenklaauw gemengd, geeft meer Brandewijn dan wanneer men water alleen neemdt. Het Polygonum beftorta of Jikoim, word versch of gedroogd en dikwijls met Cavir.r geftooten gegeeten, het CharophyUum Syhestre , of wilde, Kervel, bij de Inboorlingen Morkavay genoemd,word in het Voorjaa:- groen gegeeren, of als fmirkool ingemankt, de Solidago Itfchitfchu fl. Sihtr. II 170. word gedroogd of met Visch gekookt. De foepe uit dezelve gekookt, fmaakt even eens of 'er hec vleesch van den Argali of het wilde Schaap in gekookt was, de wortel der Kotkennia (een zoort van Tradescanlia) word versch of met viskuit gegeeten; de besfen hebben een onaangenaam zuur, gelijk dat van eenen onrijpeu Appel, houden zich niet, en moeten dus, zo dra zij verzameld worden, gegeeten worden. Plet Allium Urjlnum bij hun Tcherecha, bij onsBeerenlook , is zeer gemeen, en diend tot een geneesmiddel zo wel als tot voedzel, de Rusfen en Kamtfchatdalen verzamelen dezelve in groote menigte tegen den winter, ze leggen ze in het water, mengen ze met kool, uijen en an- de-  A S I E N. afï dere zaaken, en maaken 'er een Ragout uit, dat kout gegeeten word. Het is een voortreffelijk middel tegen de fcorbut: zo dra deze Plant bovea den fneeuw gezien word, fchijnen z'j deze verfchrikkelijke ziekte trots te bieden, en het is hen een middel tegen dit kwaad in zijne ergfte perioden. De Potentilla fruticofa fp. pl. L 709- of het heesteriigtig vijf vingerkruid doet zeer goede werking in de Loop, en ook in verfche wonden, deDryas Pentapetatafp.l.717. of de Ichagban wordingezwe]. len of in Ledenpijnen gebruikt; het gevaarlijk vergift der Cuata virofa Cfp.pl> h 3o60 of fcheerling, bij de Inboorlingen Omeg word van ftoutmoedige Geneesheeren van dit Land voor pijnen in den rug zeer aangepreezen; zij laaren den Lijder fterk zweeten, en vrijven dan zijnen Rug met deze Plant, doch vermijden zijne Lendenen aan te raaken; het geen, volgens hun zeggen hem terftond zoude doen fterven. Onder de nuttige Boomen behoord eene kleine zoort van de Pinus Cembra. Deze wast in groote menigte zo wel op de Bergen, als op de met mos bedekte vlakten , hij ftaat nooit regt op , maar kruipt langs den grond en word deswegen door de Rusfen Slonetz genoemdt. De Inboorlingen ee. ten de zaaden, en zelf de Appelen, die verftop. pingen maaken; het voornaame nut van den Boom beftaat in deszelfs voortreffelijke kragt tegen de fcorbut. Bering leerde de Kamtfehadaltn 'er een decoft van maaken, maar zij verwaarloosden zijne aanwijzing , fchoon eene menigte de kaaken des  25* de noor.der-poollanden. des doods onttrokken wierden. (z) De Lorkenboom Pinus larix groeit alleen aan de Kamtfehatka Rivier, en aan de Rivieren welke in dezelve vallen. Hij is van een zeer groot nut in de Bouwkunst dezer Landen zij gebruiken hem tot hunne Huizen, Vestingen en Booten. Tot dit oogmerk diend hen ook de witte Populier. Uit den Eerkenboom, die aan de Noorderhjke Volkeren zo nuttig is, vervaardigen zij hunne fleeden en Cano's, fnijden den Bast in kleine Rukjes, en eeten ze bij hun Caojar; ook tappen zjj een fap uit de Boomen en drinken het zonder eenige toebereiding. Met den bast van den Esfenboom verwen zij hun leder. Deze en alle de overige aan de Kusten ftaande Boomen, worden kort gehouden, en de kruin afgeflaagen ; daarom zijn zij genoodzaakt het groote Timmerhout uit het binnenfte van het Land te haaien. Een zoort van Whyt (Triticum gmelin Siber. I. tio. n. 56.) nat in menigte langs de Kusten groeidt, geeft een betragtelijk Nut in de Oeconomie, zij maaijen dezelve, maaken 'er Matten uit die zij als dekens en voorhangen gebruiken , als ook voor Mantels, die aan de eene zijde effen, en aan de andere ruig zijn, en geen water doorlaaten; zij maaken "er ook zakken en fierlijke korven van, en O) Cooks Voyage III. gmel. flor. Siber. I. i8r. ©ver de Boomen. Zie Foyage 01. 332. dejcript. Kamtfch. 359. in de voorige Lijst. I  A S I E N. 353 fleren dezelve zo wel als de korven met vischr been, en werken 'er verfcheiden figuuren in. (d) De gemeene Brandnetel Unica diocea is hen ook van groot Nut, men plukt dezelve in Augustus en September, men bind de Hengels in Bondels, droogd ze op de hinten : men fcheurd ze aan Hukken, klopt en zuiverd ze, dan worden zij gefponnen, en de draaden worden om een fpil gewonden. De* ze Plant alleen geeft hen de floffe voor hunne Netten; die het egter maar een jaar uithouden , en ligt verrotten, wijl zij de bereiding niet wclverflaan (&) lk geloof, dat mijne berigten.van de viervoetige Dieren van dit Land, die ik door hulp van de Kusflfche Akademisten, in het Dierkundig gedeelte van dit Werk gegeeven heb, weinig bijvoegzelen nodig hebben." Ik verzoek flegts, dat in de plaats vau den zwarten Beer, die ik aiseen bewooner van Kamtfchalki aangegeven heb; den bruinen Beer te plaatzen: tot deze feil verleidde mij het gevoelen vaneen groot Natuurkenner. Ik heb hier na van een zekerder zegsman (Captein king {cj vernoomen, dat het de bruine zoort is, welke aldaar gevonden word, dat zij vleescheetend zijn, en zomtijds den ARGALiof het wilde fchaap eeten ; maar geen Menfchen aanvallen; behalven wanneer zij zeer hongerig zijn, O) Hist. Kamtfch. 373. (b") Ibidem 375- (O Zie Reiz. III. 304-308. alwaar de Heer king deze Jagt omflandig bfcfehrijfc.  054 de NOORDER-POOLLANDEN, zijn, of door wonden getergt of van hunne jongen beroofd zijn; dan kan niets dan hun dood, de Perfoon redden, dien zij aanvallen. In het eerfte geval, ontdekken zijden Mensch door den Reuk, en vermoorden hem door gebrek aan voedzel, dat gewoonelijk uit Visch en Besfen beftaat. Schoon de Kamtfchaidalen nooit Pope gelezen hebben. Volgen zij egter zijnen raad : Leamfromthe Beast the Phyfie of the field. Leer van de Dieren de Geneeskunde van het veld. De Beer is hun Leermeester, en zij hebben hem alle hunne kundigheden, in de Geneeskunst, Heelkunst , en de afbeeldende Konften te danken. Zij onthouden de Kruiden, die hij bij ziekten of verwond zijnde, gebruikt , en deze doen dezelve werking bij dit twee beenig Beeren geflagt; ja zelf erkennen zij den Beer voor hunnen Dansmeester, en zijn ijverige Leerlingen , om zijne houding, Hellingen en gefchikte wendingen na te maaken. Ik heb van een' Heer, die op de Reize om de Wae. reld, mede geweest is geleerd, dat de Zee Otter bij de eerfte aankomst aan de Kusten van America aangetroffeu word ; maar wijl 'er in dat voortreffelijk Werk maar eerst bij de aankomst van het fchip in óeNootk* Sond, van dit Lier gemeld word, wil ik op de naauwkeurigheid van deszelfs graad van breedte niet ftaan. De  A S I E N. Ö55 De Argali of het wilde Schaap geeft een voortreffelijke fpijze. De Inboorlingen , maaken uit deszelfs Hoorns , Lepels , kleine Bekertjes en Schoteltjes , zij hebben dikwijls eenen kleinen Hoorn aan hunnen gordel hangen , die zij als een drinkvat op de Jagt gebruiken. De Monden, gelijken den Waterhond, maar zijn veel grooter, het hair is grover, en de gewoone vcrw donkerbruin, of vuilwit. De Teeven worden nooit tot trekken gebruikt , maar alleen de Reuën , uk: 'er op deze wijze toe afgericht worden : men bind hen met een Touw aau een' Paal, en zet hun voeder op eenen kleinen afftand, zo dat zij het niet bereiken konnen; door dat geduurig woelen en trekken worden zij fterk van Leden en vaardig in het fleepen. De Zeeketmn, Zeebeeren, en Manati's, moeten op dien tijd, op hunne aftrek reize geweest zijn, want men zag geen een van die zonderbaare Dieren. Maar de gemeene Zeehond die hier ahoos blijft, zag men in menigte. Pe diknzuvge Zeehond, of den Zeeleeuw van Lord ansok, is in deze zee ten voiien onbekend. Wegens de viervoetige Dieren en Vogels wijze ik den Lezer na de Lijst, door Captein cook in het derde Deel der Reizen opgegeeven. Ik zal 'er alleen bijvoegen, dat het geflagt der Havikken het talrijkfte is, en zes zoorten bevat, die in Europa onbekend zijn, en dat de eenige Vogel , die mijne opmerkzaamheid ontweek , de kleine blaauwe Stormvogel is, welke men in menig  tf$ff de NOORDER-POOLLANDEN. nigte op 49° 48' breedte aan het Noorderdeel van dit half Eiland bemerkte. 'Er zijn in Kamtfchatka geene Slangen, noch Kikvorfchen, Haagdisfchen zijn 'er in menigte, doch zij worden door de Inwoonders verfoeid, zij houden dezelve voor overbrengers, die door de onderaardfche Goden afgezonden zijn, om hunne gangen na te gaan en hen den dood aan te kondigen. Wanneer zij eene Haagdisch vangen, fnijden zij denzelven in kleine ftukken, om te beletten, dat zij geen narigt van hun Gezandfchap geeven konnen, wanneer zij hen ontfnapt,. worden zij zwaarmoedig en wagten alle oogenblik den dood; en het gebeurd meer dan eens, dat zij uit vreeze fterven, en daar door aan het bijgeloof voedzel geven. De Lucht is de gekorvenen niet gunftig (uitgezonderd Luizen en Vlooijen). Deze houden zich in alle Wooningen op, en worden door dat vuile Volk gegeeten; Weegluizen, zijn 'er eerst voor weinige Jaaren in de Baaij Awalcha gebragt. Het is bezwaarlijk om de Visfchen van Kamtfchatka op te geeven; fchoon het fchijnt, dat 'er geen groote menigte van zoorten is, zijn de Individu's van ijder zoort zeer talrijk. De Voorzienigheid zorgde gunftig voor de Inwoonders van dit half Eiland, wijl zij hen dit voedzel, zonder het welk het grootfte gedeelte der Inwoonders, wegens gebrek aan Roorn en Vee had moeten omkoomen, in zulk een' overvloed fchonk. Hun* ne Planten voldoen , om de verrottende Eigenfchap, der gedroogde Visfchen te verbeteren, en ko»  A S I E N. 25? komen dikwijls in hunne gcregten , die op verfchillende wijzen toebereid worden Hunne Joukola word uit Salm bereid, die men in zes ftukken fnijd, en in de vrije Lucht droogd, of rookt. De kuit, die in de Lucht of tusfchen blaaden van verfcheiden Planten doorliet vuur gedroogd word, maakt een ander zeer fmakelijk geregt uit.Zij konnen lang van een klein gedeelte van dit voedzel .leeven; want zij eeten 'er Berken- of Wilgen fchorfchen bij, om het wegens zijne kleverigheid beter te konnen indikken. Hunne grootfte Lekkernij is Huigul, het beftaat uit Visfchen, die in een' Pot bewaard worden, en wanneer zij daar in ge. heel verrot zijn , gegeeten worden. Dit verrotte aas veroorzaakt vooralle neuzen behalven die der Kamtfchatdaalen, eene onverdraagelijke ftattk. De Vinvisch, Britt. Zool 111. n. 18. is hier in menigte, en verftrekt de Inwoonders tot een groot nut, en het vet diend in hunne Keukens en Lampen * met de hocrniigtige baleinen naijen zij hunne Ca«o'rzaamen, en maaken 'er ook Netten van voor groote Visfchen ; de Beenderen der onder kinnebakken, dienen tot hunne fleeden, zij maaken 'er ook Mesfen van, de fchouderbladeren worden gefcherpt, en 'er worden fikkels uit gemaakt, met welke zij handig het gras maaijen. De Tfchutski bevestigen het verhaal van plinius Cd) en bouwen hunne huizen van Waivischribben, gelijk de oude l {d) Hist. Nat. L. IX. C. 3. R  258 dk NOORDER.-POOLL ANDEN. Cedroli. Uit de Zenuwen maaken zij ftriktouwen voor veelerlei Dieren; uit de fchoongemaakte, gedroogde en opgeblaazen Darmen maaken zij zakken voor vet en olie; het vel geeft folen, riemen en ftribken tot verfcheiden gebruik. De vangst dezer Dieren gefchied bij de Tfchutski met Harpoenen; Bij de Oloutoren met Netten uit Walvischvellen ; maaide Kamtfchatdaalenfch'izmi ze met Pijlen, welker fpitzen met het fap van de Sgate eene zoort van Anemone en Ranonkel (e) befmeerd worden ; dit vergift is zo doodlijk, dat het gelijk het beroemde vergift der Indianen in Paraguay, in de kleinfte wonde eenen onmiddelijken Dood werkt. Deze evengemelde Dieren , worden daar door zo rafend, dat zij niet in de zee blijven konnen, maar naar den Oever vlieden, en onder fchrikkelijk brullen fterven. De Noordkaper (f) Kafarka {Britt. Zool. III. n. 26.) is in deze zee zeer gemeen. De Inwoonders zijn bevreesd voor hem, brengen hem offer, en fmee. ken hem om genade, dat hij hunne Booten niet omwerpt ; maar zij gebruiken hem even als den Walvisch wanneer hij op den Oever geworpen word. (g) De witte Haaij (Britt. Zool. III. n. 2.) Motkoja of (e) Ik kan de zoort niet bepaalen, gmelin geelt in zijne §or of Akoul behoord tot de nuttigde Vifchen ; het vleesch word gegeeten, en uit de Darmen en de Blaas worden olie zakken gemaakt: bij het vangen van den Visch, durven zij zijnen Naam niet noemen, uit vrees, dat hij kwaad zoude worden en zijne blaas barften. (li) De Lamprey, Britt. Zool IÏ.L n. 07. de Aal n. 57 de Zeewolf n. 65. de gemeene Kabeljauw, n. 73. de Schelvisch. n. 74. en de Stokvisch. n. 81. worden in de zee van Kamtfchatka gevonden; Ik geloof ook , dat men den Kabeljauw met drie baardftraaltjes (n. 87.) 'er ook aantreft, en aldaar Mas* kie Nalimie noemdt: onze Zeelieden vingen hier eene fchoone zoort van Tarbot van eenen aangenaamen fmaak. De Rug was met fterke lagen verhevendheden, en de bruine grond met zwarté linien geteekend. De Jerchei veelligt onze Kuilbaars n. 127. behoord tot de Visfchen van dit Land. Zo ook een zoort van Engelfche Stekelbaars. De voottiaamfte Visfchen, van welke het levensonderhoud der Kamtfchadalen het meest af hangd, zijn de trekvisfchen of die, welke in zekere Jaargetijden, uit de zee in de Rivieren en Landzeeën opRijgen. Zij behooren alle behalven de gemeene Haring die in den Herfst het zoute water verlaat, tot de Salmen. Men zegt dat 'er alle zoorten van Salmen gevonden worden , en ik kan met ze- ker' (£) Britt. Zool. III. 261. R a  otfo de NOORDER-POOLLANDEN. kerheid 'er bij voegen, dat verfcheiden Siberifché zoorten, en veele die aan dit Land eigen zijn, ïn ongeloovelijke menigte, de Rivier van Kamtfchatka opftijgen. De Inwoonders noemen eenige hunner Maanden na Visfchen; dus is de Kouiche de maand der roode Visfchen, een andere Ajaba of de maand der kleine witte Visfchen; een derde Kaiko na een Visch vaii dien Naam, een vierde Kaiko of de groote Witvisch. Het is aanmerkelijk, dat zich ijder trek van een zoort, van den trek van een andere afzonderd, en gewoonelijk de eene Rivier voor de andere verkiest, fchoon derzelver Monden digt bij elkander liggen. Zij trekken dikwijls in zulke groote troepen de Rivier op, dat zij het water voor zich heenen drij. ven, en zelf de Rivier toedammen ; zo dat zij buiten haare Oevers treed. De groote menigte , die na bet arloopen van het water, op het Land blijft liggen, maakt zulk eenen verfchrikkelijken ftank, dat indien geen heftige wind te hulp kwam , 'et een Pest zoude veroorzaakt worden, en behalven dit verminderen de Beeren en Honden de kwaade gevolgen ; wijl zij de overgebleevene Visfchen op eeten. Alie de Salmen fterven in de Rivieren of Landmeiren in welke zij gebooren zijn, want zij keeren telkens na dezelve terug, om hun kuit te fchieten ; de Paring gefchied in het derde Jaar; het wijfje maakt met den ftaart en de vinnen een hol in het zand, en fchiet 'er haare kii't in ; naderhand teeren het mannetje en wijfje uit en fterven. De jaarige Visfchen blijven bij de kuit en  A S I E N. 261 en keeren in November met het jonge broedzel naar Zee: de Salmen fchieten hier te Lande maar eens in hun leven; daar in tegendeel die van Europa en Siberien, alwaar de Rivieren diep zijn, en zij voedzel genoeg aan gekorvenen diertjes vinden.vervullen hun geheel leven door het bevel der Natuur. De Rivieren in Kamtfchatka zijn koud, ondiep, vol klippen, en hebben geen voedzel genoeg voor zulke Heirlegers van Visfchen; derhalven moeten alle de Visfchen fterven, die nietna.de naaste warmere Rivieren, of in tijds naar de zee konnen terug keeren. De Voorzienigheid heeft zulk eene teelkragt in de hommers gelegd, dat men nooit eenig onderfcheid in de menigte bemerken kan, bij hunne terug keer. Het is zonderling dat noch de binnenlandfche Poelen , noch de Rivieren andere Visch zoorten opgeeven , dan die uit zee komen. Alle Poelen en het geheele Land is 'er mede vervuld, en hebben verbinding met de zee; maar hunne Ingangen, zo wel als die van veele Rivieren zijn met zand verftopt; dat door ftormwinden derwaards gevoerd word. Dit houd de Visfchen des winters grootendeels gevangen , tot dat zij door ftorm eene andere rigting neemende, weder los worden. De zoort. die eerst verfchijnd, heeft den naam van Tfchcrwjtfcha: deze is verre de grootfte , en weegd fomtijds 50 of 60 f$, en zijne hoogte is in evenredigheid zijner lengte zeer groot. De Rugvin heeft 12, de Borstvinnen 16, de Buikvinnen 10, en de ftaartvin 15 ftraalen. De beide Kaakbeende. ren zijn even lang en nooit krom; de groote TanR 3 den  262 de NO ORD ER-PO OLL ANDE N. den ftaan in verfcheiden Reijen, de fchubben zijn grooter dan bij den gemeenen Salm, de Rug is donkergraauw, de Zijden zilverwit , de Vinnen blaauwagtig wi't, en niet gevlakt; de (taart maans* gewijze uitgefneeden; het vleesch is rood zo lang hij in zee is, maar word in zoet water wit. Hij is bepaald van de Oostelijke zijde van dit half Eiland in de Rivieren Kamtfchatka en Awatcha, en aan de Westelijke zijde aan Bolchaja--rika en eenige andere, en word nooit boven den 54° breed, te gevonden. Hij Rijgt in het midden van Meij, met zulk een geweld, in de Monden der Rivieren, dat het water in golven voor hem heen ftuivt; zijn aantal is veel geringer dan dat der andere zoorten, doch word meerder geagt, en niet tot gewoone fpijze gebruikt , maar tot Gastmaaltijden gefpaard. De Inboorlingen letten naauwkeurig op zijne komst, die men door het fterker aan den Oever aanfpoelend water kennen kan. Zij vangen hem in Iterke Netten, en eeten altoos den eerften dien zij krijgen, meenende anders eene groote misdaad te begaan. Een andere zoort is de Naerka, welke wegens bet dikke purperroode vleesch door de Rusfen ■Krash-ga ryba genaamd word ; in de Rugvin zijn 11, in de Borstvinnen 16, in de Buikvinnen 10, en in de Staartvin ij ftraalen. Hij is den gewoonen Salm in gedaante gelijk, maar weegt nooit boven de 16 {g: wanneer hij eerst in de Rivier koomt, is hij zilverglanzig met een' blaauwagtigen Rug en Vinnen; dan zijn ook de Tanden klein  A S I E N. 263 klein, en de Kaakbeenderen uitfteckende; maar eenigen tijd in het zoet water geweest zijnde, worden de Kaakbeenderen (voor al bij de mannetjes) krom en de Tanden groot. Hij trekt in Junij in groote menigte tegens de Rivier op , dringt tot aan haaren Bron voort, en keerd in'September weder na de zee; rust eenigen tijd op zijnen Togt in de diepten der binnenlandfche wateren , en word weder in de Baaijen, wanneer hij de Rivieren naderdt; of in de Rivieren zelve, na dat hij de zee verlaaten heeft, met Netten gevangen (t) De Kyfath Bjelaga ryba, of de Walvisch der Rusfen, Rijgt in Julij in de Rivieren, voor al in zulke die doorgeene Landzeeën vlieten, en blijft tot December: als dan fterven alle oude Visfchen, en het jong Broedzel trekt naar zee. De Rugvin heeft u, de Borstvinnen 14, de Buikvinnen 10, en de Staartvin 14 ftraalen. Het bovenfte Kaakbeen van het mannetje word krom. Deze zoort is gelijk aan den gemeeuen Salm , maar word nooit langer dan 3 voeten. Hij heeft eene glanzige zilverwerv, en is op den Rug gevlekt, maar in de Rivieren valt die verw in het roodagtige. De Kaakbeenderen zijn lang en ftomp, de Tanden zijn groot; het vleesch is in zee roo.iagtig; maar in zoet water wit; hij word voor den lekkerften der witvisfehen gehouden. De (O Deze zoort is onder den Naam van Roodvisck befchreeven Voyage III. 351. in de voorgaande onder den Naam van Schavitfi.' R 4  Sö4 de N O OIID E R-P OOLLANDEN. De Keta of Kayko, heeft in de Rugvin 14, in de Borstvinnen 10, in de Buikvin 11 , en in de Staartvin 18 ftraalen. Zijne gedaante en grootte is gelijk die der voorige, de Schubben zilverwit, de Rug groen, en het geheele Ligchnam is zonder vlakken. Hij komt in Junij in de Rivieren, en de Visfche. rij duurd tot OStober. Deze zoort word in groote menigte gevangen, zo dat de uit dezelve bereidde Joukala, huisbak kentBrood genoemd word. De Gorbujiha of Krombügchel. De Rugvin heeft 12, de Borstvinnen 15, de Buikvin 10, en de Staartvin 12 draaien. Kij koomt te gelijker tijd met de voorige, tin gelijkt in de gedaante den Snoek. Hij word anderhalf voet lang, is zilverwit zonder vlakken. De Haart is gevorkt, het vleesch wit. Na ijen kort verblijf in het zoete water,word zijne gedaante (voor al die van het Mannetje) merktlijk veranderdt. De Tanden en Kinnebak, ken worden zeer lang, het bovenkaakbeen is eerst het konfte, maar groeid in het kort over het onderfte als een haak; hij vermagerd, en het vleesch is liegt. Zijn voornaamfte kenteeken is eene groote Bogchel, die voor de eerfte Rugvin uitgroeid, en naar welke hij ook zijnen Naam heeft. Zijn vleesch is zoo liegt, dat men 'er de Honden mede voed. De IL'alma of Goïet der Rusfen. In de Rugvin zijn 12, in de Borstvin 14, in de Buikvin 8, en in de Staartvin 10 draaien. Hij weegd zomtijds 20 (8. en is 28 duimen lang. Hij is tengerder en rpnder, dan alle de overige van dit geflagt. Het Hoofd  A S I E N. 16$ Hoofd gelijkt dat der Forellen ; de fcbubben zijn zeer klein, de rug en de zijden blaauw met fchar. laaken roode vlakken; de rug is wit; de Buik en Staartvin rood; de Staart is gevorkt. Deze en de twee volgende, leeven niet gezellig, en trekken niet in benden voort maar alleen, tlij ftijgt de Rivieren in tot aan haar Bronnen ; hij verllind de kuit der andere zoorten, en word zeer vet. De Inwoonders zouten die, welke zij in den Herfst vangen, en bewaaren de bevroorene die bij den aanvang der vorst, gevangen worden. De Milktfchitsch. De Rugvin heeft 11, de Borstvinnen (4, deBuikvin io} en de Staartvin 13 ftraalen. , Hij is klein , gelijk een jonge Salm van gedaante ; doch de fehubben zijn naar evenredigheid grooter en het ligchaam vlakker, hij is nooit langer dan anderhalf voet; is zilverwit met eenen blaauwen Rug. De Neus is kegelvormig, de Kaakbeenderen even groot , en de Staart bijua gevorkt. De Mykisz. la de PvUgvin zijn 12, in de Borst, vinnen 14, in de Buikvin 10, en in de Staartvin 12 ftraalen; bij zijne aankomst is hij zeer mager, leeft niet alleen van Visfchen, maar ock vanGekorvenen, en hij aast op Ratten, wanneer zij over de Rivier fwemmen. Hij is zo begeerig na de besfen, dat hij uit het water fpringt, en na de Bladeren en Besfen hapt, wanneer zij over den Oever hangen. In gedaante gelijkt hij den gemeenen Salm, en word zelden meer dan twee voeten lang; heeft groote fehubben, eenen afgeftompR 5 *W  266 de NOORDER-POOLLANDEN, ten Neus en veele tanden. De rug is donker bruin en met zwarte vlakken geteekend; aan ijder zijde loopt eene breede roode band. de buik is wit. De Visch fmaakt zeer goed, doch is zeldzamer dan de overige zoorten : de tijd van zijn aan. komst is niet bekend. De Heer steller meend, dat hij onder het ijs in de Rivieren opftijgt. De Kantsha van welke wij hiervoor gemeld hebben , bezoekt de Baaijen van dit Land, maar gaat nooit Landwaards in. Hij word twee voet:n lang. De Neus is kort en fpits; de Rug en de Zijden donkerbruin , met groote geelagtige deels ronde deels langwerpige vlakken geteekend: de Buik is wit, de onderlte Vinnen en de Staart blaauw, het vleesch wit en fmakelijk; hij is hier zeldzaam, en gaat bij Ochotsk met groote hoopen in de Rivier. Ik fluit hier met den gemeenen Salm, deze valt bier in menigte, en ftijgt gelijk de andere tot groot voordeel der Inwoonders, in de Rivier. Tot dat zoort van Salmen, dat linn^eus Corregoni noemd, behoord de Inghaghitsh. In de Rug. vin ftaan acht of negen ftraalen , in de Borstvin t2, in de Buikvin 10, en in de Staartvin 12. Hij heeft de gedaante van een'kleinen Karper, de Schubben zijn groot, de Kaakbeenderen van gelijke lengte, de Oogen zeer groot en zilverwit; de Tanden klein; hetLigchaam zilveriigtig; de Staart vorksgewijze. Hij word nooit langer dan vijf duimen , en koomt aan in de Lente, en in den Herfst- Eene andere kleine zoort van vijf duimen, die het  A S I E N. *«? het wittcrtje(/a/mo albula) van linn;eus fchijnt, heet Innyagha. Deze zoort is zeldzaam , en woond in weinig Rivieren. De Rugvin heeft 9, de Borstvinnen !i, de Buikvinnen S, en de Staartvin 16 ftraalen. De zonderbaarfte van allen is de Quiki of de Satmo catarvarius van steller. Deze behoord tot de Oiwri vaiuiN^us. Men ziet onteibaare heiren van deze Visfchen aan de Oostelijke Kusten van Kamtfchatki, en der nieuw ontdekte Eilanden, alwaar zij dikwijls van de zee in zulke eene ontallijke menigte opgeworpen worden,dat het den Oever agt voet hoog bedekt. Hij is zeer ongezond en veroorzaakt de Loop bij de Honden. De grootfte lengte is 7 duim: juist op de zijlinie ftaat een ruwe band, die lilt kleine Pijramidaale regt opftaande fehubben gebeeld; beftaat. Hun nut is zeer zonderbaar. — In het zwemmen, ja zelf wanneer zij door de zee op den Oever geworpen worden, hangen zij door Hairen aan elkander van twee tot tien Visfchen, of zij aan elkander gelijmd waaren,'en met eenen Visch kan men alle de overige opneemen. Ten. befluite van deze Lijst der Salmen van Kamt' fchatka moet ik de Salmo Thymallus, de hier vooren befchreeven Salmo Cylir.driacus , de Salmo Albula linn. fysu 512. en de Spiering, 'er noch bijvoegen. Ik heb dit berigt aan Dr. pallas te dan. ken, die dezelve uit stellers Handfchriften getrokken heeft, voor dit werk. De gemeene Haring zo wel als zijne verfcheidenheid, die men, in denBothnifchenzeeboezem.'en in Zweo-  a68 de NOORD EU POOLLANDEN. Zweeden Membros;, doch in de Fn, Stufte* 128. Jlroming genoemd word , bezoekt deze Kusten in groote fchaaren, misfchien zo talrijk als in Europa. Pij koomt tweemaalen 's jaars, eerst in het eind Van Maij, en de tweedemaal in Oclober. De eerfte zoort is fchoon en groot, en komt in de Rivieren en binnenwateren. De Herfst togt word door het op hoopen van het zand in den Mond van de Rivieren en Mciren ingeflooten, en blijft den geheelen winter gevangen. De Inwoonders vangen ze des zomers met Netten; in den winter maaken zij gaaten in het ijs, werpen in dezelve hunne Netten en bedekken de openingen met Matten; men laat maar eene kleine opening , waar door een hunner de aankomst der Visfchen bemerken kan , en op deze wijze vangt men ze in eene ongeloovclijke menigte. Men trekt een deel op bindgaaren om te droogen, en perst uit de overige olie, die zo wit is als Finlandfche Boter. De zee uitwelke deze Volkeren hunne voornaamfte Levensmiddelen hebben, is tot het ophouden derVisfchen,en tot hunnen onderhoud zeer bekwaam, en wel ingericht, zij heeft geen gelijken grond, die door ftormen kan ontrust worden; maar diepe Gronden en hooge Bergen, welke de gevinde Bewoonden zekerneici en rust kan verfchaifen. De diepte is zeer ongelijk, op zommige plaatzen maar 2a vademen , op andere heeft men met het dieplood op 160 vademen geen' grond konnen peilen. Op zulke Plaatzen konnen de Visfchen den geheelen winter iooxt voor ftormen verzekerd zijn. Ik vind geen het  A S I Ë N. i(9 het minst bericht van Schaaldieren , die hier gevonden worden. Zij zijn 'er niet, of zij houden zich verre van de Kusten, en ontfnappen het oog der Zeelieden. De Natuur heeft in deze zeeën rijkelijk voor de fpijze haarer Bewooners gezorgd, door de menigte van Zeeplanten, die zij hierfchiep. De groote Waarneemer steller teld in deze ftreeken, de volgende, van welke veele zich door hunne fchoonheid uitzonderen. Fucus peucedaniftlius. gmelin hist. fuc. 76. Fucus turbinatus. 97' Fucus Ctrymbiferus. Ia4- Fucus dulcis. l89' Fucus tamarisci folius cooks Voy. III. 350. Fucus bifidus . . • gm&l. hist. Fuc. 201. Fucus polyphyllus. a°6' Fucus clti'hrus. 2*r» Fucus myrica. 88. Fucus Rof% marina. 104. Fucus rrenatus gmel. hist. fuc. 160. Fucus fimbriatus. 2°°* Fucus anguitifolius. 20S- Fucus Agarum. 2I°* Fucus Ouercus Mairna. Fucus veficulofus fp. pl. 1626. Ulva glandi formis. hist. fuc. a^i. Ulva Priapus. 23t* Van deze wierd de Quercus marina, of Zeeëik tegen den rooden loop gebruikt. De vrouwen ia Kamt-  27ó dé NCOR DER-POOLL ANDE N* Kamtfchatka verwen hunne kaaken met een aftrek, zei van het Fucus tamarisci foiius in Zeehonden thraan. In St. Pietcrs en Paulus .haven, rijst de vloed op zijn hoogst 5 voet en 8 duim bij volie Maan, en met de nieuwe Maan ten half zes uuren, en 5', en bleef alle uuren zeer regelmatig. De Rusjifche Na* markenners bemerkten hier tweemaal in 04 uuren, een zonderbaar verfchijnzel bij de Ebbe en den vloed; eensnamenlijk eenen grooten, en eens eenen kleinen vloed; den laatften noemen zij Monikha.Op zekere Tijden ziet men flegts het vloedwater alleen in zijn eigen Canaal; op andere Tijden bemerkt men bij de Ebbe, dat het water uit zijne Oevers treed. Bij de Monikha valt het water na eene Ebbe van zes uuren ongeveer 3 voeten, en de vloed keerd drie uuren daar na terug; doch ftijgt niet boven een voet; dan volgt 'er eene Ebbe van 7 uuren, die het zeewater weg voerdt, en de Baaij droog laat; dit gefchied drie dagen voor en drie dagen na de nieuwe Maan ; na dien Tijd verminderd de groote vloed, en de Manikha of kleine vloed wast. De Rivieren van dit Land komen midden uit de Bergfchakels , en loopen aan wederzijden in de Ochotskijche zee, en in die van Kamtfchatka; men kan op dezelve zeer gefwind in Booten of Kano's, door het geheele half Eiland vaaren , maar de Booten moeten dikwijls over het Land getrokken worden. Zij bevatten , gelijk ik gezegd heb, geen eigen Visfchen , maar Trekvisfchen uit de nabuurige zeeën. Dit half Eiland , en het Land tegen het Wesr  A S I E N. 271 Westen, worden door twee nabuurige Volkeren bewoond. Ten Noorden woonen de Koriaken, die in Rendier■ Koriakken of reizende, en in woonvaste gedeeld worden- Het Zuidelijk deel word van de eigenlijke zo genoemde Kamtfchatdaalen bewoond: de eerfte leiden een herderlijk of Nomadisch leven, in het Land dat ten Zuidoosten van de Penfchinskifche zee , ten Westen van de Kolyma , en ten Noorden van Anadyr ligd. Zij trekken met hunne Rendieren van de eene plaats na de andere, om het Rendier-mos (het geen het voedzel van dezeDieren is, die hunnen eenigen Rijkdom uitinaaken) op te zoeken: zij zijn morsfig, wreed, oorlogzugtig, en worden even zoo zeer van de woonvaste Koriakken gevreesd, als de Tfcutski van hen; zij gaan nooit ter zee,en eeten geen Visch Hunne wooningen zijn Joorts of hutten, die halfin den grond ftaan; zij hebben geen Valngans, of op Pijlaaren ftaande zomerhuizen gelijk de Kamtjchatdalen. Zij zijn kort en mager, hebben kleine Hoofden, en zwart hair, dat zij gemeeneiijk affcheeren : hun gezigt is eirond; de neus kort; de oogen klein; de mond groot; de baard zwart en fpits, of geheel uitge« plukt. De woonvaste Koriakken zijn even klein ,doch tengerder en losfer dan de andere, en fterk. Zij bewoonen het Noorderlijk deel van het half Eiland. De Anadyr bepaald hen ten Noorden, de groote zee ten Oosten , en de Kamtfchatdaalen ten Zuiden. Zij hebben weinige Rendieren, die zij alleen voor hun. ne lleeden gebruiken; want geen fiam der Koriakken  272 ns NOORD E ll-P OOLLANDEN. ken is bcfchaafd genoeg, om dezelve in de Plaats' van Koeijen te gebruiken. IJder ftam fpreekt dezelve 1 aal doch met een bijzonder Dialect. De' woonvaste komen ten grooten deele met de Kamt' fchatdaalen overeen , en leeven gelijk deze bijna alleen van Visch , zij zijn in den hoogften graad vreesiigtig , en behandelen hunne herömdwaalende Broederen met de grootfte onderdanigheid. Deze geven hen eenen Naam, die zoo veel als Jlaaf beduid. 'Er fchijnt geen andere weg, dan die van onderwerping aan dit arme Volk open. Want bij gebrek van Rendieren moeten zij hunne kleederen van deze Dwingelanden bekoomen , en dus van ben afhangen. De oorfprong dezer Volkeren kan ik niet opgeeven, indien ik ze volgens hunne gezigtstrekken moest btóordeelen, zoude ik dezelve voor afltammelingen der Tataaren houden; die zich tegens het Oosten uitgebreid hebben , en wegens het koude Climaat en gebrek aan Levensmiddelen, in grootte en in ficrkte ontaard zijn. De waare Kamtfchadaalen, bezitten het Land van de Rivier Ukoi, tot aan het Zuideinde van Caap Lopatka. Volgens steller ftammen zij af van de Mongolifchc Chineefen ; het geen hij niet alleen uit de overeenkomst in de eindiging hunner woorden beHuit, maar ook uit de overeenkomst hunner Ligcbaamen, die klein en kort zijn- De verw van hun aangezigt is zwattagtig, de baard klein, het hair zwart; het gezigt plat en breed; de oogen klein en diep; de wenkbraauwen dun; de buik hangende, de beenen klein. —— Alle oyiftandigheden, die de Mon*  A S I E N. e?3 Mongolifche Chineefen eigen zijn. Men y,ermoéd , dat zij zeer lang geleeden herwaards vlooden; om het jok van de Oostelijke veroveraars te ontgaan 5 maar zij meenen, dat zij aborigines zijn, die van hunnen God Koulkou gefehaapen, en in dat Land geplaatst vvierden. Ten aanzien van hun geloof aan een' God, zijn zij ellendige Wijsgeeren , zij berispende oogmerken hunner Goden, lasteren hen, dat zij te veel Bergen' Daalen, fteile Rotzen, ondiepten en watervallen gefehaapen hebben; dus ook wegens den ftorm en regen wanneer zij des winters van hunne onvrugt. baare Rotzen afkomen, overiaaden zij hunne Goden met vloeken , wijl zij zoo veele moeite moeten uitftaan. Hunne zedekunde heeft veel overeenkomst met die van veele (zo zij meenen) verligte Euro. peaanen —— zij houden niets voor kwaad, dat men zonder gevaar doen kan, en begaan allerlei misdag den wanneer zij zelf maar zeker zijn. Zij hebben hunne onder Godheden of genii, van welke ijder zijne bijzondere bezigheid heeft. Deze bewijzen zij den grootften eeibied, om hunnen toorn af te wenden, "of zich van hunne befcherming te verzekeren. De Kamouli heertenen over de Bergen , bijzonder over de brandende, de Ouchakthou over de Bosfchen. Mitg over de zee, Gaeth over de ondèraardfche waereld, en Fouila is de oorzaak van het Aardbeven. Zij gelooven , dat de waereld eeuwig is, en de ziel ónfterfelijk; dat de ligchaamen in de beneden Waereld weder met de zielen worden verëenigd« en S 'lij-  A74 de NOORDER-POOLLANDEN. lijden alle de rampen van hunnen voorigen toeftand; Maar zij lijden nooit honger, wijl zij alles in overvloed zullen hebben; de rijke zullen arm. en de arme rijk worden: zij'gelooven aan eene regt« vaerdige vergelding, en evenwigt van goed en kwaad. Dit bijgeloof is door de moeite der Rusfen , om hen te bekeeren, bijna geheel verdweenen; want zij hebben bijna alle den Cbristelijken Godsdienst aangenoomen. Men heeft Kerken gebouwd, fehoolen geftigt, in welke de fpraak van hunne veroveraars met een goed gevolg geleerd word, en thans de oorfprongelijke bijna verdrongen heeft. Het Land was bij de aankomst der Rusfen zeer bevolkt maar na eene verfchrikkelijke woede der kinderziekte, die in het jaar 1767. acooo zielen wegraapte, zijn 'er thans niet meer dan 3000 die fchatting betaalen; de Inwoonders der KurilifcheEU landen mede gereekend. De krijgsftand beftaat uit 4C0 Rusfen en Cofacquen. Behalven deze is 'er noch een groot aantal van Rusfifche Kooplieden en reizende , die beftendig inkoomen , en zich met de Inboorlingen behuwlijken ; en waarfehijnelijk met 'er tijd den ooi-fprongelijkeu ftam zullen uitblusfchen. Deze Bastaerd zoort is veel voortreffelijker, want men heeft bemerkt , dat zij werkzamer is, dan die der Rusfen en Cofacquen: die geheel in luiheid verzonken, laaten alle hunnen arbeid aan de Kamtfchatdalen en hunne Vrouwen over, maar ook moeten zij de ftraf hunner luiheid, door den fcorbut in zijne uiterfte woede, draagen. De Kamtfchatdalen fchijnen hunnen ouden dragt be-  A S I E N. 275 behouden te hebben, maar in den zomer beftaat zij uit Vreemde Producten. In het warme jaargetijde draagen mans en vrouwen Nanquin, Linnen of Zijde; maar in den winter welbereidde Dieren vellen. De kleeding zo wel van de Mannen als van de Vrouwen, gelijkt een voermalis rok met lange mouwen en is aan de opflaagen, de boorden en hals met Bontwerk , (zij zweemt dus naar onze Pelzen"), op het hoofd hebben zij een bonte Kap, die zomtijds ült ruige Hondsvellen, maar ook dikwijls uit het fchoone vel van het ongeöorde Mormeldier gemaakt is; lange Broeken, Laarzen en gevoerde wanten maaken den verderen opfchik. Het gala kleed van een' Tojan of Hoofdman is zeer prachtig, en kost 120 Rubels (k) voorheen wierden zij met (taarten van Dieren verfierd, en de gevoederde Kap hing op de fchouders , gelijk eene deftige Alonge Paruik ten tijde van ka rel li. In de Franfche overzetting van de Historie van Kamtfchatka, ziet men de afbeelding van een groot man in zijn praalgewaad. Maar de tegenswoordige Inwoonders zijn de Rusfen zoo gevolgd, dat in den korten tijd van eene halve Eeuw, deze kleeding zo wel als veele andere gebruiken , onder 'de Oudheden van het Land konnen gereekend worden. Pijlen en Boogen zijn geheel buiten gebruik; voorheen had men Boogen van lorkenhout, die met den ichorsch der Berk overtoogen waaren; de Pijlen en Lant- Q) Een Rubel doet tnans 48 ftnivers Eollandsch. S 2  376 de NOORDER-POOLLANDEN. Lantzen, waaren met beenen of fteenen parten voor» zien; hun Harnaseh was uit Matten gemaakt, of zij fneeden Reepen uit Zeehonden vellen, en naaiden dezelve zoo te zaamen, dat zij een buigzaam Pantzier verbeelden ; dit maakten zij aan de linkerzijde vast, een plank befchutte de Borft, en eene andere, wat hoogere den Rug en het Hoofd. Hunne wilde en beestagtige gastvrijheid , behoord tot de verouderde gebruiken ; men zette den gast, ten teeken van hoogagting zoo veel voor als tien Menfchen eeten konnen. Beide kleedden zij zich naakt uit; de Gastheer raakte uit beleefdheid niets aan, maar nodigde zijnen Vriend, op te eeten , wat hem voorgezet was, tot dat deze meer dan verzadigd was; men goot te gelijk water op gloeijende fteenen, en maakte het vertrek onverdraaglijk warm: en wanneer de Gast tot de keel toe vol was, ftopte hem de edelmoedige Gastheer, op zijn knieën zittende , noch een groot ftuk Walvischvet in den mond, fneed het uithangend ftuk af, en-riep in ee. nen vrolijken toon : Tuna, of daar! Hier door voldeed hij ten vollen aan zijnen pligt, en nootzaakte dcor hitte en volproppen zijnen vriend, om genade te fmeeken; en hem van de zweetdroppels, en het gevaar van door dat edel onthaal verftikt te worden, te verlosfen ; dikwijls was hij verpligt zijne vrijlaating met kostbaare gefchenken te koopen, maar hij was teffens verzekerd, dat hij bij de eerfte gelegendheid, zijne fchade konde innaaien. Zij leerden van de Vogelen hunne Balagans of zomerhuizen bouwen, welke gelijken naar kegeiügtige nesten en wier-  A S I E N. 377 wierden op hooge Pijlaaren gezet : aan de eene zijde is een gat om in te bomen, gelijk in een Externest; en hunne Jourts of winter wooningen zijn Copijen van de holen van den IVortelmuis, maar niet zo kondig en zuiver. Zij daan ten deele in den grond; de Muuren en het Dak worden door balken gefchoord; in zulk een hut woonen tot zes huisgezinnen bij elkander. Een Europeer zoude zulk eene wooning niet kunnen verdraagen, wegens den rook, de hette, en den dank van gedroogde en verrotte Visch. Ja hunne luiheid gaat zelf zo ver, dat zij 'er zelf niet uitgaan om hun gevoeg te doen. De Rusfen veroverden dit woeste Land uit gierigheid , en vonden 'er hunne rekening bij, in de waardij der Producten van Peltwerk: zij hebben het uiterfte einde van Afien, dat ten minden 4-Oco mijlen van hunne Hoofdltad aflegd, bij hunne bezittingen gevoegd. De Reize na deze Landen is noch aan groote zwaarigheden onderhevig. Men moet door woeste onvrugtbaare dreeken en over verfchrikkelijke Bergen. Het zoude onmogelijk zijn om daar heenen te komen, was het niet dat de Rivieren van Siberien de reize verligten. De Reizi. sers neemen gewoonlijk hunnen weg uit Siberien, van Jakatz op de Lena onder 62* breedte, begeeven zich op dezelve, tot dat daar zij met den SAdun zaamenloopt; dan bevaaren zij den Aldun tot aan de Mat, van deze komen zij op de Judo* ma , tot bijna aan haare Bron. Van hier gaat de weg naar Ockotsch, zijnde de haven alwaar zij S 3 fcheep  *78 de NOORDER-POOLLANDEN. fcheep gaan, dan vaaren zij over de Ochctskifche zee, naar Bolfchafa-Reka, een haven aan de Westkust van Kamtfchatka Deze Reize neemt den geheelen korten zomer mogelijk in. Steller eindigde zijnen weg over de Bergen bij Ockotsch, (welke weg de beste is,) de zeven rustdagen af gereekend, in vier en dertig dagen. De Kurilen of Kurilski Eilanden, die waarfehijnelijk voorheen het half Eiland Kamtfchatka, eer 2ïj 'er van afgefcheurd wierden, verlengden, zijn eene reeks Eilanden, die Van de laage Kaap Lopatka op 510 breedte Zuidwaards loopen; Schoomska het Noordelijkfte, is maar eene Franfche mijl van die Kaap af; op het tweede der verheven Paramoefer Eilanden is eene hooge fpitzige, waarfehijnelijk brandende Berg. Eene andere brandende Berg vind men op Araumakuban; de vierde op Urusz, op Storgu twee, en op Kunatier of Kaunacher een. Deze drie maaken een deel van de groep uit , die onder den naam van het beroemde Land van Jefo bekend is. Japan heeft ook veele Vulkanen, en 'er ftaat dus van Kamtfchatka tot Japan, zijnde het laatfte groote Lid van den langen Keten, brandende Berg, bij brandende Berg. 'Er kan een tijd geweest zijn, dat alles zameuhing, en het wierd van elkander gefcheurd eer zich het ondeiaardfche vuur, door uitbraaken van vuurfpuwende Bergen lugt maakte. Bij deze uitbraakingen heeft Japan zeer veel van Aardbe. •vingen geleeden. Brandende Bergen zijn plaatzeJijke rampen, doch teffens groote weldaaden. De Rus-  A S I E N. 279 Rusfen voegden deze Eilanden bij hunne veroverde Landen. De zee heeft veele Zeeotters even als het Land veele Beeren en Vosten, eenige hebben ook Zabeldieren. Deze waaren voor de Rusfen yn. zoekingen genoeg, om eenen inval in deze Eilatr landen te doen; maar de razende drift naar Pelswerk van Zeeotters was zoo groot, dat zij zoo • wel hier als in Kamtfchatka zeldzaam geworden * Onze opmerkzaamheid zal nu op de Eilanden vallen, die ten Oosten van Kamtfchatka liggen en eenen Keten maaken tusfchen het zelve en Amen* ka, zij liggen in eenen halven Cirkel, en worden n drie groepen verdeeldt, de Aleutifche, Adrea* lofskie, en Vosfen Eilanden; maar vooraf moet ik van de Berings, Mednor en een of twee kleine Eilanden fpreeken. Deze leggen ƒ ^ren^^e.r; ften ten Oosten van den mond der Kamtfchatka Rivier. Het Bering* Eiland , legt onder de 55o Noorderbreedte, alwaar die groote Reiziger in t ^,1741 in de Maand November fchipbreuk leed; nn ziine terug reize van zijne Americaanfche onf « en zeer veel van zijn Volk Rierf aan de Lut die met alle de vreezelijke toevallen verVezeld was, die zich bij Lord anson's Reisge* Hen vertoonden. Bering zelve kwam na veel Is om het leven. De overgeblevene onder de Natuurkenner steger was, bereikten Kamtfchatka in Augustus W, ™ eene f>** die % uit het wrak van hun fchip gemaakt haddl Het Eiland is ongeler -o of 8o werden  »to de NOORDER-POOLLANDEN. lang, en beftaat uit hooge Graniet Bergen, Rotzen en Klippen , die zich na de Kaap toe in zandfteen veranderen. Alle de Daalen loopen van het Noorden naar het Zuiden op dertig vademen; bo« ven het waterpas, vind men verheven zandheuvelen, die door de overzwemming der zee gebooren zijn; gelijk ook vlothout en geraamten van Zeedieren, op eenen grooten afftand van de Kust. Deze zijn gedenkteekenen van de geweldige overflroomingen, die door de voorheen gemelde Vulkannen of brandende Bergen veroorzaakt zijn. Het Regenwater en de Vorst veröorzaaken , dat de Rotzen ligt fchilferen en om vallen; alle jaaren vallen 'er groote klompen in zee, en veranderen de gedaanten der Eilanden. Het zelfde gefchied bij de overige Eilanden. Niets is dus waarfchijnelijker d.-.n hunne trapsgewijze vermindering, en derhalven blijkt hier de zamenhang dezer Landen, eer de werking der brandende Bergen en andere omwentelingen, de grootte en misfchien het getal der Eilanden, welke dezen Schakel maaken verminderde, in de oude Kusten van Afien, alwaar .men noch heden alom fpooren van voorige verwoestingen aantreft. Op het Eiland krield het van Zeeotters, die in Maart weder vertrekken. De hairige Zeeleeuw, de Lachtaeh of groote Zeehond en de Manati waaren 'er in menigte, en (trekten het Volk van Captein bering na hunne fchipbreuk tot voedzel, zoo lang zij zich aldaar ophielden. De Noorder Vosfen die met de voorgemelde, de geheele Lijst der viervoetige nitmaaken,; zag men in  A S I E N. a&£ \n groote menigte; op de Rotzen vond men dezelve Watervogels , en in de Rivieren dezelve Visfchen , welke men in Kamtfchatka vind. De grond der zee is rotzig, en komt met de Eilanden overeen. De weinige Planten, die men in Kamtfchatka niet bemerkt heeft, zijn de volgende; Campanula, gmelin Siber. III. 160. at. Leontodon Taraxacum. Virg. Hieracium murorum /3. Tanacetum vulgare. Gnaphalium Diicum. Senecio. gmelin. Siber. II. 136. n. 11S* Arnica Montana. Qhryfanthemum Leucanthemum. Deze, benevens eenige kruipende Willigen, en de Planten die hier voor in de Flora van Kamt* fchatka gemeld zijn, maaken de fom van alle de Planten uit, die op de Bering! Eilanden groeijen. Mednoi of het Koper Eiland ligd wat Zuidoost. Men vind eene groote menigte gedeegen Koper aan den voet van eene reij kalkagtige Bergen , aan de Oostzijde, Het fchijnt door onderaarsch vuur gefmolten te zijn, en men kan het aan de Kusten in groote klompen verzamelen. Dit Eiland ïs vol fpitzige Bergen, die alle 'er als brandende Bergen uitzien, waar door het waarfehijnelijk is, dat deze Eilanden door het geweld eener Aardbeving afgefcheurd zijn van het vaste Land. Onder het S 5 vlot.  ||2 de NO ORDER-POOLLAND EN. vlothout vind men den Campher höom en een aa. der Hout, dat van het Eiland Japan door den ftroom der zee herwaards gedreven is. De Aleutifche groep ligd in de grootfte • kromte Van den halven Cirkel, midden iri het Canaal tusfchen Afien en America op 52° 30' breedte, en omtrend 200 werften van Midnoi, zij beftaat uit Atlak fchemija en Sametchi. De eerfte fchijnt grooter dan BeringsEiland, maar deze zo wel als de beide andere , gelijken hen in gedaante. Attak fchijnt dat Eiland te zijn , dat berings de Berg St. Jan (mount St. John j noemde. Deze Eilanden worden van een Iuij Volk bewoond , dat eene fpraak heeft, die men in het Noorderlïjk^?» niet vind, zijfcbijuen Emigranten of Volkplantingen uit America te zijn, die het Dialect, van het nabuurig waerelddeel aannaamen. In 't jaar 1745. wierden zij ontdekt door mic ha i.e navodsikoff uit lobolski, die op kosten van eenige Kooplieden herwaards kwam, om Pelterijen op te zoeken; want dit was het voornaam oogmerk van zulke Reizen, en de Hoofdoorzaak der ontdekkingen in déze zeeën: op deze Reize, wierden de arme Inwoonders gruwzaam behandeld. Het moet 'er ten dien tijde en noch eenigen tijd naderhand van zeedieren gekrield hebben ;want men zegt, dat eenige Reizigers hiervan daan in 't jaar 1782. vellen van Zeeotters, 940 van wijfjes, en f - 5 van jonge Lieren naar Kamtfchatka bragten. Anderen dooden op een klein daar bij liggend Eiland 700 oude, en 120 jonge Zeeotters 1900. blaau. wc Vosfen, 5700 oude en 1310 jonge zwarte zee Bes-  A S I E N. 203 lieeren. Blaauwe Vosfen zijn 'er op dit Eiland in menigte, zij komen op het Drijüjs herwaards eu vermeerderen ongemeen. De blaauwe yerfcheidendbeid is hier tienmaal talrijker dan de witte; doch in Siberien heeft het tegendeel plaats , zij lceveii van Visfchen .en ander aas , dat de vloed te rug laat. De Inwoonders doorbooren hunne Onderlip , en hangen 'er Tanden irt die uit Walrusbeenderen gefneeden zijn. Hunne Booten zijn met huiden van Zeedieren bekleedt. De tweede group , of de afgelegene Aleutifche Eilanden liggen zeer ver van de eerfte : wij weeten 'er niets meer van, dan dat de Bewooners na die der eerfte gelijken. Doch de groote „ruimte, welke de Hoogleeraar pallas tusfchen beide de groe. pen field, regtvaardigd Captein cook, die op .zijne Kaart, die menigte Eilanden uit liet, welke pp de Rusfche Kaarten, bijna een votkoomen ke ten van de Berings Eilanden tot aan America verbeelden. De berigten van den Heer p a«l las medegedeeld, moeten zeer goed zijn , want hij en de beroemde cooke Hemmen zamen, dat zij door de Reksningsfeilen der Rusfifche Avanturiers, onnodig vermeerderd zijn; veel ligt zagen zij een Eiland uit verfcheiden gezigtspunten; teekenden hetzelve als eene nieuwe ontdekking aan, en gaaven . het eenen anderen Naam. l Nu volgen de Adreanofskie Eilanden die door hunnen Ontdekker (in het jaar 1761.) AndreasTols. tyk, zoo genoemd wierden; op twee derzelve zijn brandende Bergen. De laatfte dezer zijn de Vosfen Ei*  aS4 de NOORDER-POOLLANDEN. Eilanden, wegens de verbazende menigte zwarte e» roode Vosfen aldus genaamd ; derzelver Huiden zijn grof en niet veel waardig ; de Inwoonders doorbooren hunne Neuzen en Onderlippen, en hangen 'er tot fieraad beentjes in. De laatfte in deze groep is Fanolafcha ;het wierd van Captein cook bezogr. Het legt zo na aan de Kusten van America, dat het met recht tot het zelve kan gerekend worden. Jk zal 'er dus niet van fpreeken. Om mijn Plan te volgen zal ik de Kusten van het Noorderlijk gedeelte van dat groote vaste Land, van daar het yan Zuid America gefcheiden word, onderzoeken. AMERICA. Wanneer men in eene fchuinfche rigting de .Zee overgaat, ziet menCalibornien, het Zuidelijkfte deel van mijn Plan op. deze zijde der nieuwe Waereld. Dit grootfte onder.de half Eilanden loopt van Caap blanco, onder den 3a0 van breedte tot aan Caap St. Lucas, onder den 03°, en werd ten Oosten door ee. ue groote. zeeboezem begrensd, die ook de roode. Zee genoemd word ; en in zijn agterfte. deel da groote en. fnelloopende Rivier Ce/ora«fo.inneemd. De Westzijde is bergagtig , zandig en onvrugtbaar., Biet verfcheiden brandende Bergen, zo wel op het vaste Land 'als. op de Eilanden. Op de Oostelijke deelen., wisfelen uitgeftrekte vlakten met aangenaame van veele Rivieren bewaterde Daalen af; hei Land zelve heeft eene. groote menigte boomen eii menigerlei vruchten. Ce Inwoonders. het onfchul.  AMERICA. fl8s aigfte Volk van den Aardbodem, leeven of leefden eer de Europifche Colonisten tot hen kwaamen, als in een Paradijs. De Mannen gingen bijna naakt i zonder het te weeten. Het Hoofd is het eemgdeel, waar op zij agt geeven, het word met eeil netsgewijze krans, die met vederen, vruchten of Paarlemoêr gefierd is, omwonden. De Vrouwen draagen eene nette matte fchort , die tot op de kniën hangd. Zij liaan den huid van een Dier of van eenen grooten Vogel, om haare fchouders, en fieren haar Hoofd even als de Mannen. Hunne wapenen beftaan uit Boogen, Pijlen, Werpfpiet, zen en Werppijlen met wederhaaken; deze dienen zo wel in Oorlog als tot de Jagt. In de Scheeps. bouwkunde ziin zij niet verder, dan tot vlotten gekoomen, zij binden eenige Boomen aan elkander ,< en trotzeeren dus deftormende zeeën. Inden zomer befchutten zij zich tegen de zonne door defchaduw der Boomen, en des nagts flaapen zij onder een Dak van Rijzen. In den winter daar en tegen bouwen zij zich Holen onder de aarde, en woonen 'er in zoo eenvoudig als de Dieren zelf. Dus was hun toeftand in het jaar 1697. » heb niet konnen weeten, in hoe verre de Europms hunne zeden be" fchaafd hebben. Sints dien tijd zijn 'er veele Volkplantingen door de Jefuiten aangelegd. Deze order wierd eenige Jaaren geleden zeer onderfteund door den Marquis de valer0 een Patriottisch en zeer weldadig Edelman, die hunne poogingen begunftigde, om de Magt en den Rijkdom der Spaanfche Bezittingen te vergrooten; enik geloof met een goed  fi«6 de noorder-poóllA&dën. gevolg. Het Land en het Climaat voorhaamenlijk Monterey onder den 36° breedte, kan alle zoorten van Planten voortbrengen : 'er word ook goedé Wijn gebouwd, door de Wijnftokken, welke de Colonisten herwaards bragten. De Inwoonders zijn fchoone Menfchen , tenger , doch welgemaakt, ïuet zwarte, over de fchouders hangende Hairen én een koperverwige Huid: wij hebben noch zeer onvolkomen berigten der Dieren , van dat Eiland. Dat is zeker, dat zij twee woldragende vier» voetige Dieren hebben. Wat de Vogels betreft, ik twijifel geenzints aan de verzekering der Je/uiten, dat alle de zoorten van Nieuw Mexico en Nieuw Spanje, hier ook gevonden worden. Caap Florida en St. Lucas liggen onder déne breedte, en maaken het Zuid-einde van Noord America. Onze geringe kundigheden van de Producten der groote Provintie van Nieuw Mexico, laaten aan de volgende Natuurkenners een wijd veld van ontdekkingen overig, waar door mijn gebrek vergoed zal worden. Dit Land wierd door den grooten cortex en Don antonio be mendoca, die teifens Onderkoning der nieuwe veroveringen was, ontdekt. Door een' loffelijken naijver aangelpoord, zonden zij beide Bevelhebberen uit, om 's Lands welzijn zo veel mogelijk te bevorderen. Dit half Eiland en andere aangrenzende Landen, die bronnen van onnoemelijke fchatten voor hun Land waaren, wierden door francisco ulloa in 'tjaar 1539. en fErnando alarchon in 't jaar 1540. ontdekt.  america, q8? dekt. De Spaanfche Zeevaarders kwamen in deze vroege tijden op 420 hoogte , en noemden de uit. terfte grenzen hunner Ontdekkingen, Cabodi Mendoca ter eere van den Onderkoning. ' De beroemde Engelfche Zeeman francis'dra. KE, kwam den 5 Juni] in *t jaar 1578, aan deze Kasten op 43° breedte, doch zag zich wegens de ftrenge koude genoodzaakt op 3a0 te zeilen, en ankerde aldaar fik eene goede Baaij, De inwoonders waaren fchoone Menfchen, en gingen naakt, gelijk die van Californien ; hun Hoefdiieraad was op dezelve wijze, en de Vrouwen kleeden zich gelijk haare Zuidelijke Nabuuren; zij be weezen hem God* delijke Eere. De Opperheer van het Land gaf hem kroon en fcepter over, dat is de Calumet en andere Rijksteekenen, en trad dus van het geheele Land af. SiR francis noemden het nieuw AU Uon, wegens deszelfs witte Klippen, en nam in naam zijner Koninginne, plegtig bezit 'er van. De Engelfchen moogen zich verheugen, dat zij hun regt op deze overgaave nooit te rug gevorderd hebben. HetLand maakt thans een deel van Nieuw Mexico, en zal waarfehijnelijk vroeg of laat twist tusfchen de Spanjaarden en de volgende Engelfche Colonisr.cn vcröorzaaken. Sir francis vond in dit Land een bijzonder zoort van Konijntjes, die het Hoofd gelijk de onzen hadden, de voeten waaren gelijk die der Mollen; deftaartgelijk die deiRatten, maarlanger: zij hadden onder de kin aan wederzijden een zak, waarin zij hun voedzel verzamelden, wanneer zij verzadigd waaren; zij dien. den  ,*S8 »i NOORDER-POOLLANDEN; den töt fpijze voor den gerheenèn Man, en dë rok. des Konings was uit hunne vellen gemaakt. Dit Dier behoord onder de afdeeling der Ratten met kieuw zakken, en is tot noch toe niet we» dei gezien. Juist twee Eeuwen naderhand, wierd dit Land weder door eenen Engelschman bezocht; die ten aanzien van bekwaamheid van geest, en ftandvastigheid in gevaaren, de grootfte Zeeman , die Engeland ooit gehad heeft kan genoemd worden. Captein James cook zag den 7Maarti77$S. JSIieuw Albion op 44° 33' noorderbreedte, en 235° ao' Öosterlijker lengte op eenen afftand van omtrent agt Franfche mijlen. De diepte der zee be" draagd hier, (gelijk langs de geheele Kust van Californien 7 o-> vademen. Het Land is matig hoog; Heuvelen wisfelen met daalen af, en de Bosfchen bedekken zelf der Kusten. De Zuidelijkfte Caap op 43° 30' gaf hij den Naam van Caap Gregory; de naast volgende op 440 6' Caap perpetua en het eerfte Land dat hij op 44° 55' zag noemde hij Caap fegtweies (Cape Foulweather.") De geheele Kust loopt in eene ftreek bijna regt voort^ en zonder Haven. De Kust maakt eene witte vlakte; van dezelve voortzeilende zag hij Land op 430 i0' op de ftreek van Caap blanco de St. Sebastiaan, (die in't jaar 1603. van Martino d'aquilar ont< dekt wierd De Oregar eene groote uit het Westen komende Rivier valt hier een 'weinig Noord, waards in de ftille zee, deszelfs Oevers waaren met Boomen bedekt; doch het geweld van den ftroom belette d'aquilar hier in te loopen. De» ze  A S I E N. at9 ze Rdvier, de Bourbon of Nel/ons have (Port Nelfon) die in de Hudfons baaij valt, de St. Laurem, die tegen het Oosten loopt, de Mislifippi die zich in den Mexicaanfchen zeeboezem ontlast; ontfpringen binnen 30 mijlen. De daar tusfchen liggende ftreek moet derhalven de hoogfte Aardfchol van ge* heel America zijn, en van daar tot aan de monden der gemelde Rivieren, moet eene fchuinfche vlakte zeewaards loopen. Een ongelukkig Reiziger van veel verdienden, zet de plaats onder 473 noorderbreedte, en 98" VVesterlijke lengte van London, tusfchen een Meir uit het welke de Oregon ontfpringt j en een ander de witte Beeren zee genoemd, die de Misfifippi geeft. (/) Deze verhevendheid of Aardfchol, maakt een deel der glanzende Bergen , cl ie takken zijn van den grooten Bergfchakel, die door America loopt. Derzelver begin kan men gevoegelijk aan het uiterfte. Zuidelijk einde (tellen, alwaar het ftaatenland en vuurland uit de zee, als alleen (taande Leden van den Keten, oprijzen; zij hebben eene onmeetelijke hoogte; zijn zwart, rotzig, vol ruwe hooge top. pen, die dik met fneeuw bedekt zijn, Nieuw Geor* gien kan als een andere fchakel aangezien worden j die in verfehrikkelijkheid van gedaante voor de ge- tnel-< {/) Cervers Travels 76. m. De Meer cerveié bet Hoofd van eene vrije Compagnie, drong ver in Americd. in, en deelde ons wichtige berigten van zijne Reizen me^ de; maar moest in Londen den zetel vau fchatten en kennisfe van honger vergaan. T  300 de NOORDER-POOLLANDEN. melde niet wijkt, en zich meer Oostwaard verheft. De Bergen aan ftraat Magülan's hebben eene verbaazende hoogte, en overtreffen verre die van het Noorderlijk halfrond, die op dezelve breedte liggen. Van de Noordzijde van Caap Magülans maaken zij eenen zamenhangenden keten , door Chili en Peru, en zijn in hunnen loop beftendig, niet ver van de Jtille Zee. De fpitze van veele dezer Bergen zijn hooger, dan alle de overige in de waereld. INiet minder dan twaalf, zijn "er van 1440c voeten tot over de 3C00 voeten. De Piehinea bij Quito, legd ongevaar vijf en dertig Franfche mijlen van zee, en zijn top reikt 14580 voeten over het waterpas. De Lagambe vlak onder den Aequator is meer dan 3000 en de Cliimlorafo is noch aco voet hooger. De meeste zijn brandende Bergen geweest, en zij lceden in verfcheiden oude tijden veel verfchrikkelijker uitbraakingen, als die geene waaren, die men ia andere waerelddeelen kcnd. Zij (trekken zich van den Aequator door Chili. In deze Koningrijken vind men eene menigte brandende Bergen van 2t° tot op 450 30' breedte, en waarfehijnelijk zelf tot Terra delFaugo, die veel ligt door eene groote uitbraaking van onderiiardsch vuur, van het vaste Land afgefcheurd is, en dus de Magillansflraat gemaakt heeft. Nieuw Georgienwizïd door deze oorzaak uit zee opgebragt. Aan haare Oostelijke zijde ziet men een ongelijk loopende vlakte. De Ama~ zoone R-ivier, die op den Pongo bij Borfas ontfpringt, vloeid in eene met Bosfchen bekleedde vlakte, tot dat zij zich gelijk eene zee in de Noordzee uitftoi t. Op  america. qi Op het Noordelijk halfrond, komen de dndesovex de fmalle Landengte van DarLn in het Rijk van Mexico, en behouden hunne majestueufe hoogte, zo Wel als hunne vülcanifche Eigenfchappen. Geduurende den togt van corïes, door zijnen Historiefchrijver aktonio de solis, zo fchoon befchreeven; leed de Popocatepee eene vrcezelijke vuurbraaking. Dit is waarfehijnelijk dezelve brandende Berg , die de Abt d'Auteroche op zijne reize van Vera Crux na Mexico bemerkte. Hij maakte op, uit de noch weinig bedekte Lava, dat zij maar eerst onlangs opgehouden had te branden. Deze fehakel gaat van Mexico Noordwaards, tot aan het Oosten van Cali/ornien, keerd zich dan op eens zo fterk ten Westen, dat zij eene onbetragtelijke ruimte tusfchen zich en de Jlüle Zee laat; 'er loopen veele zijtakken in zee, en deze maaken Kaapen, die nevens de dalen der fehakel van onze Zeelieden op hunne Reizen zeer dikwijls gezien worden. Eenige takken loopen ook na het Oosten, gelijk boven aangemerkt is , maar noch zeer ver. Een vlakte die rijk is aan Bosfchen en Savanes , en van Buffels, Harten, Virginijche Rheee'n, Beeren en veel ander wildbraad wemeld; neemd eene verbazende ruimte in; namentlijk van het groot Landmeer van Canada tot aan den Mexicaan/dien zeeboezem. Zij loopt Oostelijk tot aan de sJpalachan, die een anderen fehakel maaken van hooge Bergen, aan deze zijde van het Noorderlijk America. Ik geloof, dat dit Gebergte bij het Meir Champlain en George zijnen aanvang neemd; en dat 'er T 2 5-  «92 de NOORDER.POOLLANDEN. armen Oostwaards na de Rivier St. Laurens uitloopen , die zich aan de tegen overleggende Kusten verheffen; andere van minder lengte, ftrekken zich tot ia Nieuw Schotland, het armzalig overfchot der Engelfchen in de nieuwe waereld. De Hoofdfehakel gaat door Nieuwjork, alwaar zij den naam van Hoogland voerdt, en veertig mijlen van de Noordzee af is: van hier, keerd zij van de zee af en wel in Evenredigheid van haaren voortgang na het Zuiden, want zij is aan haar uiterfte einde in Zuid Carolina 300 mijlen van dezelve af; zij beftaat uit verfcheiden evenwijdige verheven rei. jen, die door febilderagtige Dalen gefcheiden en alom met verfchillend zoort van hout gedekt zijn. (m) Deze Bergruggen verheffen zich van het Oosten trapsgewijze, de eene boven de andere , tot op het midden , en vallen van hier weder Westwaards in de groote vlakten van Misfijippi. De middelde rei is van eene ongewoone hoogte, de geheele breedte bedraagd omtrent 70 mijlen. Zij hebben op veele plaatzen groote klooven, uit welke de aanzienelijke en talrijke ftroomen vlieten, die in haar binnenfte ontfpringen, en aan de van hen bewaterde Provintien ee' ne voordeelige fcheepvaart verfchaffen, en dan in de Noordzee vallen. Ik heb hier voor eene befchrijving gegeven van de ongemeene groote vlakte in het (ru) D. gardin. zie ook lavis eVans Esfays in de Kaane Philadelph. edit. p, 6. feqq.  AMERICA. 493 het Rusjifche Rijk. Aan de overzijde van dien arm van het Apalachisch Gebergte, die de oneindige genoemd word , vind men eene dergelijke vlakte, die verbaazend groot, en bijna zoo hoog als het gebergte zelf is. Deze boven vlakte (upper plains) heeft eene uitmuntende vrugtbaare grond, en begint bij de Mohoe Rivier, en loopt bijna tot aan het Meir Ontario', tegen het Westen maakt zij een deel van de groote vlakte van Ohio uit, en verheft zich in het noch onbekende Land aan de overzijde van Misjifippi, Hier ontfpringen groote Rivieren, en neemen haaren loop naar alle waerelddeelen, als na het Meir Ontario, na de Hudfon., de Dellawarre en Susquehanna. De vloed Rijgt in het diepe bed van de Hudfonsbaaij ongemeen hoog, ja bijna tot aan de bron van de Dellawarre. Deze loopt met eenen fnellen ftroom eene lange vlakte door, en word door ruwe rotzige ondiepten onderbrooken. (n) Men (») Men vind in de Hudfon en de Dellaware dikwijls plaatzen, die de kleinfte Visfcherfchuit niet door kan, zon; der verpletterd te worden, deze zijn eigenlijk derapertdet Engelfchen. Het water der Rivier word op eens ondiep, en dwars over het zelve loopt eene, met ruwe fpitzen bezette ondiepte, die dikwijls een of tweevoeten diepte heeft de Rotzen fteeken ten deele uit, het grootfte deel egterligt onder water. - De ftroom maakt vreezelijke brandingen, en veranderd zijn water in een witte fchuim. De Brunt. wykfche troupen trokken in de Hudfon over zulke plaatzen en moesten hunne flooten dikwijls langs ftreeken aan den Oever van een halfuur, voorttrekken, T3  294 de NOORDER-POOLLANDEN. Men ziet den vloed niet dan op eenen kleinen afftand van zijnen Mond in de zee. Veele der lage Landen tusfchen de voet der^alachifche Bergen en de zee (voornaamentlijk in Virginien en Carolim, waaren voorheen door de zes bedekt. Men ziet op veele plaatzen kleine hoog, tens , die uit fchuipen beftaan , en men vind ook vlak onder de oppervlakte in alle vlaktens eene ongeïoofelijke menigte derzeive. Dit is ook het zelve geval aan de Mbfifippi op 320 28' breedte. Want op de diepte van 50 tot 80 voet, koomt men altoos op zeezand en zcefchuïpen , welke volkomen gelijk zijn aan die van de Kusten van Pingcola. Deze Hardlaag is met eene vrij dikke laag klejj en mergel bedekt , en op deze ligt eene laag vrugtbaare plant aarde. Dit alles toond, dat men dit deel der Aarde, het bij woord van Nieuw noch in eenen anderen zin geven kan, dan in dien van zij. ne latere ontdekking. Een groot deel van Am'. ca wierd eerst in latere tijden bewoonbaar. De uitgeftrckte vlakten van Misfifippi, en de ftreek tusfchen de Apalachifche Alpen in de /Jtlantifche of Noordzse waaren voorheen door den Oceaan be- dekt. In dit tijdftip had America zijne bevol- king noch niet uit de oude waereld verkreegenof zijne Bewooners, moeten zich op de Bergen en in hunne daalen bepaald hebben, tot dat het water uit de thans met millioenen Menfchen bevolkte Landen, te rug week. De Noordelijke gebergten gelijken ten aanzien hupner beftand deelen, die van Noord Afien, zij be-  AMERICA. 295 beftaan veelal uit eene groote Rotfteen of Graniet met glimmer (Mica's en Quartz gemengd; de eer* fte is gemeenelijk zwart, de andere roodügtig. Bij de St. Laurens Rivier rust een groot deel der Bergen op fchiftagtige Kalkfteen. (0) Men ziet ook groote Kalkfteenlaagen van verfcheiden verwen, waarin ook Ammons hoornen gemengd zijn , benevens andere Hoorns en Schulpen , vooral eene kleine zoort van Kamnetter, benevens verfcheiden getakte en fterre koraalen. Aan den voet van verfcheiden deelen des Apalachifchen fchakels vind. men ook zulke vlotten van dit zoort van Delfftoffen. De uit verfcheiden Heen zoorten beftaande, en zoo wel horizontaal als loodregt gefpleeten faalbanden, (die in Afien de Enzgangen influiten), worden ook zonder twijtfel, inde Granietbergen van Noord America gevonden, en zijn, gelijk die, dan ook rijk aan Enzen. (ƒ>) Het is te beklaagen, dat geen oog van eenen Wijsgeer , dit Land noch onderzogt heeft. De Eigenaars zouden hunne moeite rijkelijk betaald vinden, door de ontdekking der fchatten van het Mineraalrijk; die misfchien gelijk ftaan met die welke (p) In het Engelsch ftaat a great part of the mountains kest on a kind of ftaty i imestone; maar hoe kan een oorfprongelijk gebergte op een later ontdaan ligchaam rusten? dit is zeer duister. (/») De Lood-en Zilvergangen in de Bergen van Canada, fchijnen van dezen zoort te zijn. Zie k a 1 m reiz. III. D. t 4  aoö de NOORDERPOOLLANDEN. ke in den kleinen Bergfehakel van Rusland, gevon» vonden worden, (q) Captein cook zette zijne Reis Noordwaardsverder voort, maar wierd doorliet flegt weder, en de mist , die van 500 tot 550 30' breedte aanhield , verhinderd zijne gewenschte waarneemingen te doen. Op 43° ,5'zocht hij de ftraat, door juan *>k fuca opgegeven, doch te vergeefs. ——. Deze misleidde eenen zekeren Engelschman hhchael eock, welken hij te Venetien vond, doorliet bengt, dat hij in 't jaar 1592. eenen ingang onder deze breedte gevonden had , dat hij 'er doorgezeild, en in de Noordzee, dat is in Hudfonsbaaij gekoomen was. De van den Admiraal de fokles in't jaar 1640. voor gegeven ftraat, heeft even zo weinig geloofwaardigheid, zij wierd op 50° t breedte gefteld, en koomt volgens eene Kaart, met het voorgeeven van de fuca over een; volgens eene andere, valt zij in eene groote Landmeir de fFestzee genaamdt. (r) Men zogt deze ftraat bij de Spaanfche tocht in 't jaar 1775. nauwkeurig 0p , en men word van de onwaarheid dezer verdigting overtuigd. Üe Engelfchen hadden van deze Expeditie een ander gewigtig voordeel , door een overzigt van die Kusten, die Captein cook wegens het fleg. (_f) Pallas Qbfervations fur la fotmatitn des Mon-, tagnes, (V) Zie jefferies Obfervationson thtEetterof 4dim PE f0nles.  / AMERICA. 297 flegre weer verhaten moest, en men konde dus deze ledige Plaats op de Kaarten invullen. Captein cook vond onder den 49° breedte, eene zekere plaats in eene Have, die door hem Konings George's Sond, en door de Inboorlingen Nootka genoemd werd. De Kusten zijn rotzig, en in de Sond ziet men eenen arm van den gemelden Bergfehakel, hij is hier in fteile Bergen afgedeeld, die eene ongelijke hoogte, fpitze zijden, en ronde afgeftompte toppen hebben, en meest tot boven toe met hout bezet zijn: aan eenige Plaatzen , alwaar zij naakt zijn , ziet men hunne beftanddeelen. Zij zijn Rotzig en ten deele met eene laag verrotte Boomen of Mos gedekt. Onder de Boomen vind men den witten Canadifcke Pijnboom Pinus Canadenfis,den Schotfchen Pijnboom Pinus Sylvestris (s~) en twee of drie andere zoorten, als ook de witte Cijpres, Cypresfus Thyoides. De Pijnboomen worden hier ongemeen hoog, want ee. nige bereiken 120 voet, en zijn tot Masten en ander fcheepshout van veel nuts. Hunne verbaazende dikte kan men het best uit de Booten in Noocka Sond nagaan. Zij worden uit een" eenigen Boom gekapt, zijn zeven voet breed, drievoeten diepen konnen in hunne holligheid zitten. Zij gelijken de Jilonoxylia der oude Duüfchers en Galliërs (f; maar ?ijn O) Deze is een zoort van Lorkenboom. O) Polyguen Stratag. Lib. F. Cap. 23, . n m Vellej. patf.rc. Lib. 11. Cap. 107. T 5  99§ de NOOIIDER.POOLLANDÏÏN. zijn beter gebouwd. De-oude Europeen waaren te vredcn wanneer zij zich maar op het water hielden. Zij wierden waarfehijnelijk gemaakt na de Modellen, die de oude Virginkrs of oude Britten (V; hadden; en geleeken naar die, welke ik in een Moe* ras in Schotland uitgegraven gezien heb; die zoo kunfteloos was als een Varkenstrog. («) Die in Nootka Sond gaan aan den Boeg of van vooren fpits uit, worden van agter breeder, en hebben een afgeftompt einde. De Dagvloeden rijzen hier twee of drie dagen na de volle en nieuwe Maan tot agt voet negen duim. De Nagtvloeden zijn op dien tijd , twee voet hooger. De Zeelieden leggen fiukken Drijfhout op eene Plaats, alwaar na hunne meeT ninge de vloed niet komen kan, zij zagen dat het water in den nagt hogerop gedreeven was, waaruit zij de grooter hoogte van den Nagtvloed afleidden. Ik heb naar mijn beste vermoogen de viervoetige Dieren en Vogels, welke men op deze Reis in Amc ricavind, befchreeven. Op de iö bladzijde (telde ik mijne gedagten omtrent eenige Dieren tot het geflagt der Schaapen behoorende, voor, die Bewoonders van de tegenswoordige Landen en van Califortiien zijn, ik kan egter niet zien, dat zij met den Argali of het wilde Schaap eene zoort uitmaaken. Bij f» Brevis & fida narratio Virgin, in welke de Booten van dit Land, na de teekening van joh. with gegraveerd Zijn. Zie tab. XU en XIII. in het account of florida. (x) Tour in Schotland II. p. io6.  AMERICA. 259 Bij het Volk in deze Sond zijn wolle kleederen zeer gemeen. Zij worden door de Vrouwen gemaakt, en fchijnen de ftoffen tot de meeste van de Vosfen en Lijnxen, en tot anderen, zo ik denk van de beste wolle van den Moschus os (n. a. te neemen. De Zee Otter is het eenige Dier (n. 44.) dat aan deze Landen eigen is. Hij ftrekt zicb langs de Kusten Zuidwaards tot op 49° Zuidwaards en tot op Co" Noordwaards. De overige viervoetige, door onze Zeelieden waargenoomen ,vinden zicb ook op de Oostzijde van Noord America. Ik kan ook noch melden ,dat de Heer maüuelle bij de Haven Trinidada, of 410 7' breedte, ZeePapegaaijen en Papegadjen met roode Bekken, Voeten en Borst gezien had , en ook groote benden Duiven', dit was in Juni], zij waaren misfchien op hunne verhuizing, wanneer onze Zeevaarders den 29 Maart de Kusten bereikten. De Papegaaijen kon. nen zich zoo ver niet ten Noorden begeeven als Nootka ligd; want aan de Oostzijde van dit waerelddeel, vind men hen in den zomer niet hoger dan tot aan Virginien onder y)io breedte, en binnen het Land maar tot 410 15' alwaar zij de Zuidzijde van de der binnen wateren Erie, Michigum, en den Oever van de Rivier Illinois en Ohio in menigte bezoeken. Men ziet aldaar noch eenen anderen Vogel in menigte, die tot de Honigzoekers of Colibrïs behoord, en die ik n. 93. onder den Naam van gehaagde Colibri befchreeven heb. Onder de Watervogels vind men den grooten zwarten Stormvogel, de Quebrantrahuesfos of beenbreeker der Spanjaarden, die  Soo de NOORDER-POOLLANDEN. die zich fchijnt uit te fïrekken van de KurilifcheEilanden tot aan Terra del Fuego. De IJsduiker n. 356. eene groote zwarm zwarte Eenden met witte Koppen, en eene groote zoort witte Eenden met roode Eekken; verder Zwaanen, die Noordwaards naar hunne Broedplaatzen trokken, en de gemeene Cormoran was hier ook in menigte. De Bewooners van deze Sond zijn zeer verfcheiden van die, welke verder Zuidwaards woonen , de meeste zijn onder de middelbaare grootte, plomp, maar niet fterk gefpierd, een rond vol aangezicht met uitpuilende Kaakbeenderen. Het Hoofd is aan de flaapen zamengedrakt; deNeusgaaten zijn wijd, de Neus plat, met een ronde punt; door het middelfchot, fteeken veele eenen ijzeren, koperen, of blikken ring, de Mond is rond, de Lippen groot en dik. Het Hoofdhair is dik, fterk, zwart, lang en regt ; de Wenkbrauwen zijn zeer dun , de Hals korten dik; de Armen en Beenen dun en mismaakt; de Huid wit en bleek, zo verre men door de befmeerzelen en fchilderingen zien kan. Het Vrouwelijk geflagt , gelijkende fn gedaante en grootte bijna het Mannelijke, onderfcheid zich geenzints door'Vrouwelijke zagtheid. Veele oude Mannen draagen Baarden, en zelf Knevelbaarden : de meeste jonge Lieden fchijnen hun hair, op een klein Boschje na, van het eind der Kin uit te plukken. Hunne kleeding beftaat uit Mantels en Dekkleeden, die zij zelf uit Matten, Wolle en eene andere Stof' fe, die naar Hennip gelijkt, maaken. De Mannen draagen gemeenelijk over hunne kleederen , noch hec  AMERICA. %ot het vel van een wild Dier, het geen hun voor eenen grooten Mantel verftrekt. Het Hoofd dekken zij met eenen Kap, uit Matten gemaakt; die eene afgeftompte Kegel, of een Bloempot gelijkt, en van boven met een punt of een ronde knop, en dikwijls met een boschje lederen kwasten geeierd is. Het is een vuil lelijk flag van Menfchen. hun ge. heel ligchaam is met een korst van drek cn verw bedekt; zij zijn narrig, Phlegmaticq, ten uiterften traag, en konnen ligt tot de grootfte gramfchap gebragt worden ; maar zij worden ook weder ten eer. ften te vreden gefteld. De Mannen zijn zonder eenige fchaamte, maar de Vrouwen ten uiterften eerbaar, en zelf befchaamd. Ik zoude hier niet fprec ken van de oneindige verfcheidenheid der vreezelijke maskers, waar in dit Volk zoo veel genoegen fchijnt te vinden, indien de vernuftige Uitgever van deze Reize (yj niet getwijffeld had, of zij tot een godsdienftig of grappig oogmerk dienden. De Heer bar tram bewijst, dat die maskers zich tot aan de Oostzijde van dat waereldsdeel uitfttekken, en tot vermaak dienen; hij wierd op zijne Reize, een gedeelte van den Nagt door een' man geplaagd , die in zijne wooning kwam, hem duizend Hans. worften Rreeken maakte, en eindelijk als of hij een fpookwas, verdween. De Ostiaken hebben dezelve gewoonte, (x) De. (y) Travels 45. (3) Rusfian Nations I. 103,.  3D2 de NOORDER-POOLLANDEN. Deze Volkeren hebben eenigen voortgang in de fchoone konden gemaakt; behalven hunne bekwaam, heid in het uitfnijden van hunne Maskers, die zij de gedaanten van koppen van Dieren en Vogels geven, konnen zij vrij naauwkeurig een fchilderij vervaardigen. Dus maaien zij dikwijls den geheelen Walviscbvangst op hunne Mutzen. Ik heb eenen kleine beenen Boog gezien , die door onze Zeelieden uit deze ftreek van Noord America gebragt was, op welke ijder voorwerp der Jagt zeer duidelijk gefneeden was. Deze zonderbaare Boogen , zo wel als de vreelelijke Tomahacok uit Nootka fond, Taaweesh of Fluskseah genoemd , heb ik laaten afbeelden. Aan dezen Tomahacok is een Menfchen aangezigt gefneeden, uit welks Mond die met Tan* den van Menfchen en Dieren voorzien is, een fpitze fteen freekt; aan verfcheiden Deelen van dit Hoofd zijn lange Lokken van gefcalpeerd Hair vast gemaakt, die wanneer het Inftrument op eene fchrikbaarende wijze gezwaaid word, affchu» welijk emzwaijen. Ik konde het Eland Dier. Het Rendier, de Virginifche Ree, den IJond , den Vogel, waarfehijnelijk een Ganzen zoort, den Walviscbvangst , den Walrus en Zeehond zeer goed onderscheiden; hoe ligtelijk konde dit Volk bij zijne neiging tot de vrije Konften opgeklaard, en befchaafd worden. Dit Land word Noordwaards tot 550 90' breedte hooger , in het binnentte van het zelve ziet men eene rei hooge Bergen, die meest met fneeuw bedekt zijn en bijna evenwijdig aan de Kusten loopen;  AMERICA. 303 pen; zij zijn een Arm van die, van welke ik geiprooken heb , boven den 560 word den regten loop, der Kusten door Baaijen en Havens onderbrooken: tscherikow een gezel van Captein b e e r 1 n g s, die door ftorm, van zijnen Commandeur afgefcheurd wierd, had hier het ongeluk, om op den 5^0 breedte, aan een open deel der Kust te ftooten, en moestin eene gevaarlijke plaats vol Rotzen ten anker koomen. Hij verloor zijnen floep en daar op zijnen boot, benevens een deel van zijn Volk, dat hij om versch water naar Land gezonden had ; en het welk van de Inwoonders vermoord wierd, en zag zich dus genoodzaakt onverrigter zaak te rug te keeren. Op 570 'f breedte, en 224.* 7'lengte, ftakeen groote kcgelagtigeBerg hovende anderen uit. Captein beer in gs noemde denzelven Edge Cimb Niet ver van hier ligd de Eilands Baaij, die dezelve is met Port los Remedeos, en bijna het. non filus uctra van de Spaanfche expeditie in 't jaar 1775. was. De Reizigers vergenoegden den 5S0 en dus de grootfte breedte, op welke men ooit in deze zeeën gekomen was, bereikt te hebben. Deze en de andere Kusten zijn geheel met Bosfchen bedekt. Wanneer men hooger opkoomt, ziet men eenen hoogen fpitzen Berg, Faer Wealher (fchoonweder) en den inham Crors Sound (kruis fond;. De eerfte is de hoogfte van eenen Bergfehakel, die met fneeuw bedekt is , en vijf Franfche mijlen diep in het Land op 580 52' breedte ligd. Het Land tusfchen beiden is zeer laag, want de Boomen fchijnen in 't water te ftaan. Men zag verfcheiden Zeevogels met zwarte  304 dè NOORDER-POOLLANDEN. té ringen om den Kop, de puilt van den (taartt en het boven deel der vleugels waaren zwart geteekend. Het Lijf was van boven blaauw, en van ónder wit ; op het water zwom een bruinagtig Eend, met een donkerblauwen of zwarten kop. (a) Onder 5y0 18'breedte, ligd eene Baaij, ennevens haare Zuidelijke punt een met Bosch bedekt Eiland; dat Captein cook ter eere van den beroemden Deen, die het eerst dit Deel van America, ontdekte, en gelijk men meendj hier voor Anker lag, de Beerings baaij noemde. Het uitzigt op het Land was fcbrik. baarend, want men zag in de Maand Julij hoog met fneeuw gedekte gebergten; maar dezen Schakel wierd onderbrooken door eene breede vlakte van veele mijlen. Aan de andere zijde is het uitzigt onbegrensd, en had in den agtergrond een voortzetting der vlakte, of een groot Meir. Hij had geen tijds genoeg, om hier waarneemingen te doen, en gaf alleen aan eene Kaap, die ver in zee uitftak* den naam Van Caap Elias. Deze is thans niet bekend (fc) maar den Naam van Elias wierd van Captein cook aan eenen zeer hoogenBerg gegeven, die in het Binnenland tegen het Noordwesten van de Baaij onder de Co» i-v' breedte, boven de voorige uitftak. Beering zond bij zijn kort verblijf, aan deze Kusten zijne Boot aan Land om Versch water-De groo- O) Cooks Foyag. II. 347. (*) Foyag. & decouv. I. 254. cooks II. 347. 383.  4 M E R I C A. 3o$ groote Natuurkenner steller, die deze Reis mede deed; nam die gelegendheid waar en ging mede aan Land. 'Er wierden hem maar zes uu. ren tijd gegeeven, in welke hij eenige Planten verzamelde, en die fchoone Kraaij (n.5y.) fchoot. Hij keerde, tegens zijnen zin, en met de onrevree* (denheid die een Man van zijnen ijver in zulk eert wijd veld gevoelen moest, naar Boord terug» Wat had zulk een Man konnen leveren, wanneer de omftandigheden het toegelaaten hadden:! gelijk blijkt uit de voortreffelijke verzameling, die hij voor de Natuurlijke Historie, in KaMfchatka, en op eenige daar bij gelegén Eilanden maakte. Ondér de Planten, die hij in deze declén van Awxr pica vond,waaren de volgende: Plantage major fp. pl. L 163, K. Virg. +. Plantago afiatica ibid. K. Polemonium Carulnm fp. pl. L 23D. K. -f-. Lonicera Xylosteum. fl. Sib. III. 129. K. +. , Ribes alpinum fp, pl. 091. K. -{-. Ribes Grosfularia fp. pl. 1. 291. K; Virgin, -f* ClfiytoniaFirginicafp,pl. 294. K. Virgin. Hauchera Americana Jp. pl. 328. K. Hauchera Panaces fp. pl. 358. K» Deze laatfte Plant vond hij in eerie der woonin« gen van de Inboorlingen, in een' Bondel zaam gebonden, en tot gebruik bereidt. Ik heb hier voor het gebruik der zelve in Kamtfchatka, befchreeven, dat men namentV lijk  3o6 de NOORDER-POOLLANDEN, lijk een' fterken drank 'er uit overhaald; maar rïe Americaanen zijn zoo gelukkig van die Konst niet te kennen, en zij gebruiken het Kruid alleen tot fpijze. Vaccinium Martellus fp, pl, 498. K. -f. Vacctnium vitis Idcoa Virg. fp. pl, 500 K. -K Erica, fl. Sib. 131. ri. aa, K. Adoxa mofchatellina fp. pl. I. Rubas Jdeaus fp. pl. 7C6. K. -f. Fragaria vesca fp.fp. 708. Virg. K. +. Leentondon Taraxacum Virg, I. B. fp. pl. IL 422. Artemifia abfynthium fp pl. 1188. -{-. Artemifia vulgaris, fp. pl. II. 1188. -f. Gnaphalium dauricum fp, pl. II. 1199. +• yffïer feu potius Hsknüm fruticofum fl. Sib. IL 175. B. K. Erigeron acre fp. pl II. 1211. K. -J-. Chryfanthemum Leucanthemum fp. pl. II, 1251, B. K. Virg. +. Pyrethrum fi Sib. II. 203. n. 170. B. K. Achillea Millefolium fp. pl. 1167. K. Virg. -f>. Empetrum nigrum fp. pl. 1450. K. Virg Menispermum Canadenfe fp. pl. 1468. K. Virg. Ik behoude den letter B. voor de Brittifche Planten, en Virg. voor de geenen die aan de Oostzijde van America gevonden worden, om de groote verbreeding der Planten te toonen. Men kan tot deze noch eenige weinige (van onze Zeel  America. 307 Zeelieden^bemerkte) Boomen en Planten voegen, gelijk de Pinus Strobus. Sp. pl, II 1490. den IVeeinouths Pijnboom, die eene buiten gewoone grootte bereikt, den Canadafchen Pijnboom fp. pl II. 1421. Of den witten Noord Americaanfchen Denneboom, en drie of vier andere Dennen, die ik niet kan bepaa» len. Cypresfus de lUcha? fp. :pl. II. 1422, of de Virginifche Cijpres, met afvallende bladeren, Cy* presfus Ihyoides fp. pl. II. 1422. of den witten Ceder, eenige Berken, Elfen, Willigen, wilde Rofen, en verfcheidene andere Planten ; welker zoorten ons on« bekend zijn: waarfehijnelijk vind men 'er 'de nutti. ge Lelie Lilium Kamtfchatchenfe, of de Soranne ook in dit Waerelddeel, wijl zij op het nabijliggend Eiland Oonolaska gevonden word; en aldaar, gelijk in Kamtfchatka tot fpijze diendt. Captein cook bemerkte in deze ftreek bij Kages Eiland, naast Caap Sukling op jo0 40' breedte, verfcheidene zoorten van Vogelen en onder dezelve eenige Albatrosfen, witte Meeuwen, en den gemeenen Cormoran, In digte Bosfchen, die dit Eiland gelijk eenen gordel omringen, zag men een Kraaij , den Arend met den witten kop, en noch eenen van dezelve grootte, doch die fvvart was, met een witte borst. Deze fchijnt dezelve te zijn, die de Heer latham i. p, 33. i). 72. onder den naam vanAde* laar met den witten Buik, befchrijft. Na dat die groote Zeeman deze Caap, die hij Eenchinbroke noemde, omgezeild was; moest hij on. der 610 30' breedte, in eene groote Sond ankeren, die hij Prins Willem's Sond noemde; zij is dooreen v 2 lang  3o8 de NOORDER-POOLLANDEN. lang Eiland Montague,dzt fchuinsch van het Noordoosten naar het Zuidwesten loopt, befchut. Het Land om deze haven, was buiten gemeen hoog en diep met fneeuw gedekt. De groei der Planten fchijnt hier af te neemen; de voornaamfle Boomen waaren de Noord Americaanfche Pijnboom , en de fwarte Denne; eenige van dezelve waaren van ma. tige grootte. Behalven in de Nootka gevondene viervoetige Die» ren, is hier noch eene verfcheidenheid van den Beer, zijnde wit van coleur. Ik wil niet zeggen , dat hier de Poolbeer is, wijl die alleen het koudfte Climaat bewoond , alwaar hij Sneeuwholen en ijs Eilanden vindenkan. Men zag verdereen Diervan de zoort van Ermelin , welke bruin bont was, en waar van de ftaart zwart uitliep. 'Er waaren Wolverennes van eene glanzige verwe, en de Zierel-Muis was hier zeer gemeen. Men zag geen Dier levendig, maar de Vellen wierden als Handel Producten in menigte aangebragt. Het vel van den Kop van den Mannetjes Zeeleeuw, wierd ook te koop gebragt; de Reisbefchrijvers noemen hem Zeebeer, maar wegens het buitengemeen lang hair, geloof ik geen ongelijk te hebben , dat ik hem voor den Zeeleeuw houde; dit is de eenige Plaats, op het Noorderhalf rond, alwaar onze Zeelieden hem vonden. Tot de Zeevogels, die men hier vind, behoord de zwarte Oestervanger, met den rooden bek , dien men ook in van Diemens Land en Nieuw Zeeland bemerkt had. Een Eend zo groot als onze wilde Eend met een' witten met rood overloopen bek; aan ijder zij-  AMERICA. 300 zijde van den wortel, ftond een zwarte, maar op het voorhoofd een groote witte driehoekige vlek , en op het agterfle van den Hals een die noeh grooter was, de overige vederen waaren donker bruin, de flaart kort en puntig, endepooten rood: bet wijTje heeft eene donkere verw, en de Bek is ook bij lange na zoo levendig niet. Eene andere zoort geleek de kleinere, die op Kerguelens Land gevonden word. Men zag verder eenen Duiker van de grootte van een Korhoen, met eenen zwarten zaamengedrukten Bek, de Kop en Hals zwart» het boven gedeelte van het Ligchaam diep bruin onduidelijk zwart gegolfd; het onderdeel donkerbruin en wit gefpikkeld. Om het fchip vloogen eene menigte Colibris , die egter waarfehijnelijk maar als Trekvogels in deze hooge breedte gekomen waaren. Ik moet hier, om hetDierkundig Deel van mijne befchrijving volleedig te maaken , eenige zoorten van Stormvogels melden, die men aan de Westkust van Noord America vindt. Eene ontallijke menigte bruine Stormvogels vloogen. aan den ingang van de Cooks Rivier, om eenen zeer hoogen en fpitzigen Heuvel, Een andere zoort van om» trent 11 duim lang met bijna pijpagtige Neusgaaten vertoonde zich bij Nootka fond; de Bek en de vederen waaren van boven donkerbruin, van onder wit; de Pooten zwart. Men vind ze ook op het Schildpadden Eiland op 190 4}}' Zuidelijker breedte , en 17^ 2' lengte, en op het Kersmis Kiland onder r0 59' Noorderlijker breedte, en 200°-33* Xuiderlijker lengte: als ook noch een derde zoort, om. V 3 trent  3io de NOORDER-POOLLANDEN, trent 13 duimen lang, met het voorhoofd, tus. fchen de Oogen en den Bek ; de Kin en Keel graauwvvit en donkerbruin gefprenkeld; de Kruin en het bovendeel van het ! igchaam zijn donkerbruin , het onderdeel grijs loodgraauw, en de Beenen bleek. Ik kan 'er noch eene vierde zoort bij voegen, dat aan de Kusten van Kamtfchatka gevonden word. De Heer el lis befchrijft dezelve als klein en graauwiigtig. De Menfchen, zijn van de laatst befchreevene onderfcbeid en, zij zijn boven de ge-; woone Menfchen grootte, doch *er zijn 'er veele die veel kleiner zijn, ze zijn vierkantig en breed ge* fchouderdt; het Hoofd onmatig groot; het Gezigt plat en breed, de Hals kort en dik, de Oogen klein naar evenredigheid, van het buitengemeene klaare breede gezigt; de Neus uitvvaards geboogen, meteene rondefpits; detlaircnzijn lang, dik, zwart en fterk; de Baard ijl of geheel uitge. plukt. Eenige oude Mannen hebben groote, dik* ke, ftraffebaarden. In het algemeen teekenen hunne gezigtstrekken levendigheid, goedhartigheid, en vrijmoedigheid, en hierin zijn zij de Cristinaux gelijk, een Volk, dat verre in de Binnelanden tusfchen de kleine en groote zee Quenestique woond. De Inwoonders van Nootka, gelijken in tegendeel de Asfiniboels, die aan de Westelijke zijde lever.. Deze beide Natiën konnen gelijk met de aan de Kusten levende Stammen, die wij boven gemeld hebben, eenen gemeenen Stamvader hebben. De Huid der Inboorlingen van deze Sond, was zwartagtig, Vermoedelijk wijl zij dikwijls naakt gaan» want de  A M ERICA.- 311 de Huid van veele Vrouwen en Kinderen was bleek, wit. zelfs onderfcheiden zich veele Vrou- wei van de Mannen , doorde fijnheid van haare trekken , welke bij die in Nootka Sond in het geval niet is. Hier veranderen zich ineen ftreek van io° Kleeding en Zeden. Het wijd overkleed , en de Mantel , worden met een eng fluitend kleed verwisfeld; dat uit Vellen van Dieren gemaakt is, en de Hairen naar buiten gekeerd; of het is uit de Huid van Vogelen gemaakt, aan welke men allen de Donsvederen gelaaten heeft, eenige hebben 'er eene Kap, andere een Huik aan; bij regenagtig weder, trekken zij over dit kleed noch een voerraans rok'met lange Armen, en het zelve word aan den Hals toegebonden, en is uit Darmen, waarfehijnelijk van Walvisfchen gemaakt, en zoo lijn als goudftagers vlies. Hunne handen zijn bijna altoos met wanten bedekt, die uit Beeren pooten ge'maakt worden. Zij draagen broeken, die tot het midden van de Lendenen komen. Zij houden gemeenelijk het Hoofd bloot; en zulke die hun Hoofd dekken, bedienen zich gelijk die in Nootka van eene hooge afgeftompte Mutze. Men ziet hier alieen de Calumet. Het was een ftok van drie voeten lang,'waaraan; vederen en vleugelen van Vogelen gebonden waaren, en word als een vredens teeken om hoog geheeven. De Lezer kan zich zeiven in de befchnjving, en het verhaal van eene zonderbaare gewoonte der Inboorlingen vermaaken. Zij fnijden namentlijk V 4 hun-  $12 de NOORDER-POOLL'ANDEN, hunne Onderlip door, om zich het monftrueus aanzien te geven, als of zij twee monden hadden, en in die opening fteeken zij tot fieraad , een ftuk been of een fchulp. Deze gewoonte fchijnt in andere deelen van America niet bekent te zijn, verder dan tot de Mosquiten, en Inwoonders van Brafil. Ik zal mij hier flegts tot de gewoonten, welke den oirfprong der Volkeren aanwijzen bepaalen. DezeVolkeren bemaalen hunne gezigten en prikken (talteeren) de kin; zij zijn buitengemeen zindelijk op hunne fpij. zen en in hunne wijze van eeten; en letten zeer op de reinheid van hunne vaaten. Geen minder zorg draagen zij op de zuiverheid van hunne Ligc. haamen, en lijden 'er geen vet, noch drek op; in dit opzigt fchijnen zij van alle wilde Volkeren uitgezonderd. Zij hebben twee zoorten van Booten; de eene is groot, open en kan meer dan 20 mannen houden;, de Ribben zijn van Haar en met vellen van Zee Dieren overtrokken, gelijk de Fitilia navigia der Britten, toen zij even zoo weinig befchaafdheid als, Jeze arme Americaanen hadden; of gelijk de Vrouwen Booten der Groenlanden. Hunne Kano's zijn even zoo gebouwd, als die der Groenlanden, en hec onderfebeid tusfchen beide is zeer gering. De Kano's dezer Americaanen zijn breeder als die aan deOostzijde van dit Waereldded, eenige hebben twee ronde openingen, welke twee Menfchen bevatten konnen. Tot de Jagt en Visfcherij hebben zij dezelve Wa. penen van welke zich de Groenlanden bedienen, ea aer ontbreekt hen niet een Ruk-  AMERICA. 313 Het Land draaid van Prins Williatiïs Baaij naar het Zuidwesten, en eindigd in twee Caapen, Caap Elifabeth, en Caap Bede, die benevens de tegen overliggende Oever Caaps Banks, den wijden Mond van de Cooks Rivier influit; tusfchen deze dorre Eilanden, die daarom ook {harren Jslands) onvrugtbaare Eilanden genoemd worden ; tusfchen deze ligd ten Westen, een hooge Berg met twee fpitzen, Caap Dou ■ glas genoemdt: hij maakt een deel van eenen zeer hoogen Bergfehakel, in welke een Vulcaan een witten Rook uitdampte, toen dezeOort bezogt wierd. In het binnenfte van eene daar tegen overliggende Baaij, ligd een Eiland, dat door een hooge Berg, dien men den Naam van St.Augustin gaf, gemaakt is; de mond is hier zeer breed, uit hoofde van eene Baaij, die zeer Oostwaards vlak over den Berg Augustïn ligt. De zeeboezem welke Cooks Rivier maakt, is zeer lang en heeft eenen breeden omtrek. De Rivier begint bij Anker punt, (Anchor point) en de tegenoverliggende Kusten, en is aldaar dertig mijlen breed ; zeer diep, en de Ebbe is zeer fnel. Verder op word het Bed nauwer tot op vier Franfche mijlen, en de vloed bruischt 'er met zulk een geweld door, dat het geraas aan dat der Brandingen gelijk is. In deze engtens rijst zij tot 2t voet : zij is tot op 70 Franfche mijlen dat is op 6r° 30' breedte, en 210° lengte onderzocht, en haare Oever is vlak, flijkerig , en tot aan den voet van het hoog gebergte, met weinig houts bezet, Ten Noorden deeld zij zich jn twee groote armen, of misfchien verfcheidene Ri. V 5 vie-  314 de NOORDER-POOLLANDEN. vieren, van welke die tegen het Oosten den Naam ■van Turn again (keet te rug) verkreegen heeft. De eerfte is eene Franfche mijl breed, en bleef, (gelijk men hier voor gezien heeft f) op eenen grooten afftand vaarbaar voor de grootfte fcheepen; haar water is overal zout, en men kan dus met veel waarfchijnelijkheid gisfen , dat zij eenen zeer langen loop heeft; en in het vervolg de binnenlandfche vaart veel voordeel kan doen; en dat deze vaart van nu af aan reeds zeer nuttig is, blijkt, wijl de Jndiaanen, zoo wel hier, als in Prins Willem Sond, glas koraalen en groote Mesfen uit de Engelfche Manufactuuren bezaaten, welke de Compagnie , jaarlijks in menigte derwaards zend, en aan de Inlanders, die zeer verre uit het Westen naar .de Engelfche bezittingen komen tegen Pelterijen verruilt. De Compagnie zend 'er ook koperen blik werk; doch geen koperen of ijzeren Itaaven. De Handel met de Indiaanen fchijnt niet .regtftreeks, maar door tusfchen liggende ftammen gevoerd te worden; maar het is noch nooit deze in gedachten gekoomen,om delndiaa«era welke met onze factorijen handelen ,en die zelf zo veel Bontwerk hebben, iets van het hunne te brengen. De Volkeren,die de kostbaarfte Pelterijen alleen tegen de koude gebruiken, maaken geen onderfcheid in deze zoorten : indien zij meer Coraalen of Mesfen .voor Zee-Ottervellen, als voor andere bekoomen konnen, zouden dezelve ten eerften handel artikelen worden , en hunnen weg, door dit geheele waerelddeel na de bezittingen der Europers vinden. Van Turn again tot de Hudfons baaij zijn 'er 55° of zes-  AMERICA. 3ïS gestien honderd mijlen, maar van het Westelijke deel der Landzee Arapathescow, (dat tusfchen beiden ligd) maar 26°of zeven honderd en vijftig mijlen. De groote wateren in deze wijd uitgeftrekte Landen, hebben, geen andere uitvloed, dan in de Budfons baaij. Wij hebben eenige duistere berig. ten van Rivieren, (d) die uit de Oostelijke La Len dezer Kusten, eenen Westelijken loop neemen. Eenige van dezelve zijn misfchien van onze Reizigers gezien, en konnen door hulp der binnenwaai.::, en andere Rivieren, die in dezelve vallen, een' fiah> delweg tusfchen de Compagnie van de Hudfons baaij en deze Jndiaanen openen ; zo dra dit vriendelijk Volk de waardij van hunne Zeedier Pelzen i;nd kennen. De Bewooners van de cooks Rivier verfchillen weinig van die van Prins Willems Sond. Zij hadden, die men het eerst aan deze Kusten zag, 7.eeotters, Morlers, witte Hazen en veel Salm en Heil* bot. Wanneer men den Ingang van den vloed verlaat, ontmoet men Caap St. Bermogenes, door Captein beering eerst ontdekt. Het vertoonde zich als een dor verheven Eiland, dat omtrent zes Franfche mij? len in den omtrek had,en door een Canaal dat een mijl breed (ƒ; Voornaamemlijk van eenen zekeren joseph la FRANCEj die in 't jaar 1739. eena verre rdze ua het Westen ondernam, en een ïiaauwkeuiigWaarnecrner was. ZienoBSON Hudfons baaij 21. 34, 135-  3i6 de NOORDER-POOLLANDEN. breed is, van de Kust gefcheiden is, het legt op 58* 15' breedte, naast het groote half Eiland Alaschka, dat tusfchen den mond van de Cooks Rivier en de Bristol laag begint. Het ligd ten Zuidwesten en zet den halven kring voort, die door de Eilanden gemaakt word, welke door de geheele zee van Kamtfchatka tot aan America loopen. Alaschka is de eenige welke hen de, Inwoonders der nieuwe Waereld noemen. Het Land ten Westen van Cooks Rivier verheft zich met Eergen, welker kegelagtige toppen dicht bij elkander ftaan. De Kusten hebben een akelig aanzien, en de Rotzen vertoonen zich fchilderagtig met hunne fpitze toppen. Alles is met groepen van kleine Eilandjes , en met hoopen van laage Rotzen omgeven: in het kort het geheele Land en de Kusten zijn onbegrijpelijk ruw en hobbelig, en toonen duidelijk dat zij buitengemeene veranderingen geleeden hebben. Onder de Eilanden zijn de Schoumagins de merkwaardigfte; zij hebben hunnen Naam van den eerften Matroos, welke beering ia deze zee verloor, en die hier begraaven wierd. Plet voor'naamfte ligd meest ten Westen, biet Kadjak, en is honderd Werftenlang, tusfchen de twintigen dertig breed; en volgens het berigt van demeyrius br a gin, (die dezelve in 't jaar 1776. van Oomalaska af bezogtj (e) zeer volkrijk. De In- woon- («) Volgens een gefchreeven berigt van den HeerPAi» ias was eracin, Commandeur van een fchip, dat vaa Kooplieden na de nieuw ontdekte Eilanden uitgerust wierd, «sa  AMERICA. 317 woonders fpraaken eene geheel bijzondere fpraak, dis een tongval van het Groenlandsch fcheen te zijn. Zij noemden hunne houten fchilden Kujaky, waarfehijnelijk wijl zij eene Kajak of kleine Kano, gelij. ken, door welk woord de Groenlanders, die zoort van Booten aanduiden : zij noemden zich zelve Kanagist, en de andere geven zich den Naam van Karalit, zij hebben ook, gelijk de bewooners van Prins Willems Sond Vrouwen booten; in het kort, zij fchijnen het zelve Volk te zijn, maar wat meer befchaafd, zij waaren met pieken, boogen, pijlen en houten fchilden gewapend.Hunne herabden waaren uit vogelvellen, en uit het vel van het Mormeldier zonder ooren, of van Vosfen, Zeebeeren en eenige Visfchen gemaakt. Men vond hier Honden, Beeren, gemeene Otters, en Hermelijnen. Hun* ne wooningen die van tien tot twintig vademen lang zijn, waaren met Timmerhout gebouwd en met ftroo en droog gras gedekt. IJder huisgezin heefj. 'er eene afdeeling, die aartig met matten behan. gen is. De ingang is in het dak, en met een Raam voorzien, waar over in plaats van glas , huiden van gedroogde darmen gefpannen waaren. Deze Menfchen fchijnen grooter voortgang in de Konften gemaakt te hebben, dan hunne Nabuuren. Zij maa* en ia 't jaar 1772. van Ochotsk uitzeilde; omtrent 10 jaaren te vooren, wierd een andere Reize door stephei» glostof naar Kajak gtdaan. Zie coxes disctvery 108. (en paliras Nord. beytr. II.)  3T8 be noorder-poollandèn\ maaken hunne Tapijten en behangzeleri zelf, dié aan de binnenzijde op eene zonderlinge wijze, met Beverwolle bezet waaren; de Zee'ötter vellen, die zij te koop bragten, waaren op eenige plaatzen met fcherpe fteenen, zo glad afgefchooren, dat zij glansden en fluweel fcheenen. Zij gaaven door hunne uitvinding, om zich tegen het fchiet geweer der Rusfen te befchutten, flerke bewijzen van hun vernuft. Zij hadden moeds genoeg om een' aanval tegen te ftaan, en maaken fchuttingcn uitPalisfaden, die in drie parallelle loodregte reijen met zeeriet en wilgen reizen zaamen gebonden zijn; hunne leng* te bedroeg twaalf en hunne dikte drie voeten; onder deze bedekkingen trokken zij voorwaarde* maar' het gevolg beantwoordde niet aan hunne oogmerken. De Rusfen deeden een' uitval, brag. ten ze in wanorder, en jaagden ze op de vlugt. Het Eiland beftaat uit heuvelen met laage (treeken en heeft veele Bolgewasfen, wortelen en besfen; ook Heesters en Boomen, die groot genoeg zijn tot Kano's voor vijf Menfchen. Zij onderfcheiden zich door deze Booten van de Ctoenlanders. Aan het uiterfte einde van het half Eiland Analaschka ligd het Holybat-Infel op 54° breedte, dit verheft zich in een hogen Pijramidalifchen Berg, en legt tegen óver de naauwe en ondiepe ftraat tusfchen het Eiland Ooremaha en Alaschka; men ziet den met fneeuw bedekten Bergfehakel zeer hoog lijzen. Onder de Bergen zijn eenige alleen ftaan- de  AMERICA. 3t«y c*e, en hebben eene kegeKigtige gedaante. De ee. ne was een brandende Berg die zwaare fwarte wolken van Rook, zeer hoog opjoeg. De Rook wierd door den wind gedreeven , en fleepte een' ftaart van verbaazcnde lengte, en van een fchil. deriigtige gedaante achter zich. Hij nam dikwijls eene rigting die vlak tegen den wind op zee in liep, zelf dan wanneer het fterk waaidde. Deze Berg ligd op 54° 48'breedte, en 1950 45^ lengte ten Westen, en is gelijk men duidelijk ziet, een fehakel van den Keten der brandende Bergen, die» zich op het Zuidelijk halfrond, ten minden tot aan den brandenden Berg St> Clement in Chili op 450 30'' breedte uitftrekr. Het uiterfte einde vmdlaschka is ftomp, endaar en tegen over ligd het Oonemak of Unmark. Het is bijna zo breed als hethalf Eiland, en maar door een fmal en ondiep Canaal afgefcheiden, dat op 540 30'breedte ligd, en de Bristol Baaij voerd, en alleen Booten en kleine Scheepen kan doorlaaien. De lengte van het Eiland bedraagd 100 werften, en de breedte van 10 tot 15. het heeft in het midden eenen brandenden Berg. In de lagere ftreeken ontfpringen veele heete Bronnen, tot welke de Eilanders hunne Visfchen en Vleesch brengen, die zij kooken willen , zij baden zich ook gaarne in de matig warme Plaatzen. Ten Westen liggen de kleine Eilanden Oorella en JIcootan; op eenen kleinen afftand van dezelve ziet men Oonataschka en Jghoun-alaska; een naam, die ogenfchijnelijk tot het vaste Land betrekking heeft. Vol.  3ao l)E NOGRDER-POQLLANDEM, Volgens mijn berigt,bedraagd hunne lengte lao en hunne breedte 10 tot iSwerften. Dit is de verst afgeleegene van de Rusjifche Volkplantingen, welke zich thans op de meeste Eilanden tusfchen AJien en America nedergelaaten hebben ; meestendeels onder het geleidde vatt bijzondere Perfoonen. De reize van Ocholsk of Kamtfchatka, duurd drie of vier jaaren, en word alleen om d« Zeeottervellen ondernoomen. Veelligt konnen ook andere oorzaaken binnen kort hun .aanzetten, Volkplantingen op bet vaste Land aan te leggen; wijl hun^ ne Noordelijke bezittingen geen Timmerhout geeven, konde dit Eiland eene van hunne Volkplantingen zijn. Ik zie reeds in mijne gedachten Scheepstimmerwerven en Timmerhout aan alle daar toe gefchikte plaatzen. De Inlanders hebben thans alleen Booten of Cano's, die met vellen van Dieren bekleed zijn, en zien zich genoodzaakt drijfhout tot de Ribben te neemen, hier in zijn zij de £squimaux gelijk, zoo wel als in de kleeding ; gelijk ook hunne fpraak een Tongval van dezelve is. Zij zijn kleiner , hebben eenen korten Hals , een zwartagtig lomp gezigt, zwarte Oogen en lang lliiik Hair. De Mode van vederen of Rukjes hout door den Neus te draagen, is ook in Oonolasch» ka gebruikelijk. Beide geflagten fnijden hun Hair voor af; de Mannen laaten het van agter los hangen, de Vrouwen binden het op het Hoofd in eèn Bosch zamen, de eerRe draagen lange wijde Rokken uit Vogelhuiden , die van de am'e-1 re zijn uit Zeehondenvellen gemaakt. De Mannen vvef-  AMERICA. Sai werpen over dezen Rok noch eene andere uit ge- droogde en geoliede Darmen van Walvischzoortige Dieren, op dat zij water digt zouden zijn; om hun gezigt tegen het weder te beveiligen dragen zij een ftuk houts, dat van vooren eene Engelfche Dames huik gelijkt.. Eenige draagen ook mutzen als afgeftompte kegels. De Vrouwen tatteeren of prikken haar gezigt en draagen een fuoer van glas Coraalen. Beide geilagten doorbooren hunne onderlip; men ziet egter zeiden, behalven bij de Vrouwen een Been tot fieraad doorfteeken. Dit Neusfieraad ftrekt zicb in dit waerelddeel verre in het binnenland^ want de Amerlcaanen die met de Compagnie der Hudfonsbaij handelen, bedienen 'er zich van; maar na.de teekeningen welke de bry gegeven heeft, fchijnt bet niet, dat deze Mode ooit tot de Volkeren van Virginien en Florida gekomen is; zij woonen in haten of gaaten onder de aarde , van welke "er eene aan verfcheidene Buisgezinnen behoord. En in de gaaten leeven zij in de affc huwelijkfte vuiligheid, In hun gedrag zijn zij meerder befchaafd, en zij hebben van de Rusfen geleerd bij het groeten, hunne kappen af te doen en te buigen. Zij begraayen hun« ne Dooden op de toppen der Bergen, en zetten een fteenhoop op het Graf, gelijk het oudtijds in het geheel Noorderlijk Europa gebruikelijk was. Op de Noordzijde van de Kaap van Alasehka* neemd de Diepte van het water merkelijk af. De Bergen trekken binnen in het Land te.rug, en laaten eene groote ftreek laag Land tusfchen zich eii de Zee. Hier maakt het de groote Baaij en aan X haat  322 de NOORDER-POOLLANDEN. haar eind ligt onder 580 27'breedte, eene groote Rivier, wier Mond een mijl breed is, Caap Ne* venham een rotzig Voorgebergte; op 88° 42' breedte , is het Noorderlijk einde der Baaij; het Zuidelijk ligt 82 mijlen van Caap Oonemak; in de ftreek van de Noordkaap vind men eene algemeene on« vrugtbaarheid en gebrek aan Planten. De Walrusfen toonden zich hier den 15 Julij in groote menigte; een bewijs dat het ijs niet noodig is, tot hun beftaan. De Bewooners dezer Kusten waaren noch veel vuilder in hunne Kleeding, dan de voorgaande , en mismaakten ook hunne Neuzen cn Lippen. Zij fehooren hun hoofd of fneeden het Hair dicht af, en lieten volgens de Chineefche wijze aan het agterhoofd, of aan eene zijde een Bosch of lok blijven. Van Caap Newenham loopt het Land geheel Noordvvaards.Tegen het Westen onder 6017' breedte, en 1870 30' lengte li£t Gorcs Eiland , dat zich door eene zeer hooge klip Punt'ópregt genaamd, uitteekend, en bij dezelve ligt een klein, hoog, klippig Eiland , Pinnacles. Duizenden van Papegaaijduikers bewoonen deze klippen. Hier fchijnt de verfte Noordfche wooning van den Zeeotter te zijn. Van Schoalnesz onder 6o0 breedte , en 19Co lengte tot punt Stallow water op 6a0 50'breedte , is een gaping in de Geographie van America. Niet ver van daar, vond men de teekenen van den uitvloed van eenen grooten ftroom, uit de noch niet bezogte Landen aan de andere van Point fhallow; OP63033' breedte, ligd Caap Stevens, en voor dezelve op eenen kleinen afftand, het Eiland Stuart. Deze maa. ken v  AMERICA. 323 ken de Zuidelijke fpitzen van de Norton Sond; die Oostwaards, diep in het Land loopt. Al het Land aan de zee is laag en onvrugtbaar, maar verder in het Land word het Bergügtig. De Boomen als Berken, Wilgen, Dennen waaren zeer klein; en van de laatfte had 'er geene meer dan zes, of agt duimen middelüjns. Het Drijfhout, dat uit een Land, dat aan zijnen groei gunftiger was, door de Rivieren hier aangebragt , en in menigte aan den Oever lag, was veel dikker. Naar het binnenfte van de Sond, fpringt Caap Deniigh ten Westen ver in zee, en maakt een half Eiland. Het wa« voorheen een Eiland, want men ziet op de Landengte noch veele merkteekenen, dat het voorheen door de zee bedekt was'; een bewijs dat het water hier, zoo wel in dit als in andere afgeleegene deelen der Aarde afgenoomen heeft» De ftraat word op eens naamver van Kaap Denbig , en deze infnijding , geeft eene grooter Rivier te kennen. Het vaste Land beftaat uit groote vlakten, door midddmaatige Bergen gedeeldt; en word door verfcheidene Rivieren, die door dezelve flingeren bewaterd. De groeijing der Planten neemt toe in evenredigheid van den afftand der zee, en dus ook de dikte dei* Boomen. Een Voorgebergte Bald lisad genoemd, begrenst den Noordelijken ingang van deze infnijding. Kaap Danby maakt verder ten Westen , de Noorder fpitze dezer ftraat op 64, 11* breedte. Deze Kust is zeer volkrijk. De Mannen waaren omtrent vijf voet en twee duimen hoog, en geleeken in gedaante en gezigtstrekken alle overige MenXa fchen,  3*4 de NOORDERPOOLLANDEN. fchen, die onze Zeelieden gezien hadden, fints zij Nootka ftraat verlaaten hadden. Zij hadden hunne onderlippen aan twee plaatfen doorboord; Hun vel was koperverwig; het hair kort en zwart, de baard der Mannen klein , hunne fpraak een Tongval van die der Esquimaux. Hunne kleeding was voornaamentlijk uit Rheevellen , en hadde groote kappen; de gedaante derzelve geleek een wijd Jak, en zij reikte uaauwelijks verder als tot de helft der Lendenen, alwaar de groote ftee. veis met wijde (tulpen begonnen. "De Esquimaux fteeken dikwijls hunne Kinderen in deze (tulpen. De Vrouwen van dit Land dragen dezelve met gemak, in het bovendeel der Jakken over de eene fchouder, haare fpraak fchijnt niet veel verandering te hebben. Zij hadden even als de andere , Vrouwen booten en Kajaks , zij bedienden zich van de eerfte zomtijds als een befchutting tegen het weder, want dan keeren zij zich om, en kruipen 'er onder. Hunne hutten waaren elendiger dan men 'er tot noch gezien had; zij beftonden uit opgerigtte Pijlaaren met een afhangend dak, zonder zij muuren, dus was ook de grond; aan het eene einde was de ingang, en een uitgang voor den Rook. Deze arme Lieden fchijnen in het ongeluk hunner Broederen veel deel te neemen, 'er verfcheen een Huisgezin, van het welk 'er een zoo affchuwelijk uitzag, dat hij naauvvelijks een Menfchelijk figuur geleek, de andere, die deszelfs Hoofd fcheen, was bijna blind, de derde was een Meisje, en de vierde de Vrouw van den Man. Zij  AMERICA. 3-5 Zij bedienden zich van Captein king als een Tovenaar, om haaren blinden Man zijn gezigt te herfrellen, hij moest eerst den adem in houden, dan uitademen, en hem in de oogen fpuwen; wij zijn van zulk een bijgeloof noch niet bevrijd, De Romeinen bedienden zich van dit middel tegen dezelve krankheid, (f) Jk twijffel egter of zij. of onze meer befchaafde Natie, die zelve aandoeningen uitdrukte, als dit arme wijf: zij verhaalde haare ongelukkige omftandigheden op de treffendfte wijze, en toen zij de Elende van haar ongelukkig Huisgezin befchreef, drukte zij de handen van den Captein op de Borst van haaren Man, wees dan op dezelvens dan weder op den kreu" pelen, en zomtijds op het arme kind. Eindelijk konde zij zich niet langer inhouden," en brak uit in traanen en klagten. Alle haaren nabeftaande volgden haar voorbeeld Ta troffen den befchaafden aanfchouwer, hoop ik, zoo fterk als mij dit Yerhaal, Het Land loopt van Caap Darby Westwaards, en eindigt in het punt Rodney; het is laag, doch rijst Landwaards in, en neemd aldaar eene Noorderlijke rigting. Nevens deze Punt ligd het flee. den Eiland (flegde Island) het geen zijnen Naam van een daar gevonden fleede ontleend, die gelijk (ƒ) Mulieris falivam quoque Jejurtn: potentun df judicant, oculis cmentatis. Plin. Hist. Nat. Lib. XXXVill. C. 7. x3  Saó de NO ORDER-POOLLAND EN. lijk was aan die geene van welke zich de Rusfen ii) Kamtfchatka bedienen, om bunne goederen over den fneeuw te brengen. Zij was 10 voet lang, twintig voet breed, met een' Boom op ijder zijde en met beenderen voorzien , het was alles zeer netjes zamengevoegd, en op eenige plaatzen met houten fpijkers, en op de meeste deelen met Riemen van Vischbeen bevestigd; dit geeft een bewijs van de gefchiktheid der Inboorlingen. Men weet niet of zij door Honden of Pvendieren getrokken wierd, want het Eiland was onbewoond, en men vond 'er overblijfzelen van eenige Jurten. Het Konings Eiland legd op 640 55' breedte, en 1920 lengte, dat ter eere van den gefchikten en braaven Captein king die deze Reize voortzette, zogenoemd wierd. Het tegenoverliggend Land, kroind zich Oostwaards, en maakt eene ondiepe Baaij, loopt daar na op eens in zee, en maakt de thans bekendde Westelijke uiterfte, en waarfehijnelijk het uiterite Westelijk einde van dit WaerelddeeL Het was met verfcheiden Hutten en met zulke beenderen Huizen bezet, als wij bijTfchutsJty gemeld hebben. Deze Kaap maakt de eene zijde van de Beerwgs firaat en legd tegen over de Oost Caap op de Kust van Afien, De wijdte tusfchen beiden is flegts negen en dertig mijlen. Zij word Prins Willem's Caap genoemd, en legt op 650 46' breedte. ( Het Land is laag en de verhevendheden, onder welke zich een fpitze Berg uitteekend, vertoonen zich als naar gewoonte Landwaards in. Men zoude de oude Zeelieden onregc doen,  AMERICA. 327 doen, wanneer men de groote waarfchijnelijkheid loochende, dat deze Kaap of een deel van het aangrenzende vaste Land door mi c ha el gwosden in den ongelukkigen tocht dien hij ondernam om de tsc hutski te onderwerpen, ontdekt is. Hier begint de IJszee. Het Land draaid Oostwaards en maakt op 67° 45' breedte, en 1940 5lengte, Punt Mulgrave. Het is laag, maar verheft zich Landwaards in, in matige hoogte en aan elkander hangende heuvelen, die geheel ouvrugtbaar zijn, en geen Boomen hebben. Van hier loopt de rigting wat Westwaards. Caap Liburn ligd op 69» breedte, en de ijscaap het uiterfte Laud, dat ooit een Zeeman op deze zijde gezien heeft, wierd den ï8 Augustus 1778. door onzen beroemden Zeeman ontdekt op 700 29' breedte, en 198° 20'lengte. Hij was voorheen tot op 70° 41' doorgedrongen, doch moest door het ondoordringelijk ijs te rug gedreven , op goede gronden alle gedachten van een Noordoostelijke doorvaart opgeven. Zijn gevoelen dat 'er geen mogelijkheid was, om door te komen, wierd door zijnen navolger in het fcheeps bevel, Captein clarke naderhand getraafd. Deze ftandvastige Bevelhebber konde, niet tegenftaande alle moeite, geene hooger breedte dan 70,, nf bereiken, bij eene lengte van 196° 15'. Hij had toen eene fleepende ziekte, en deze moest, gelijk men zich voorftellen kan, gevaarlijk zijn, wanneer hij in geen gunftig Climaat kwam, maar zijn hoog gevoelen van Eer, en de volbrenging der Beveelen, die hem gegeven waaren, bepaalden hem om opzijn X 4 voor*  3,28 de NOORD.ER-P.OQLL ANDEN, voorneemen te blijven ftaan, tot dat de onmogelijkheid van een gelukkig gevolg, door alle de Officieren ingezien wierd. Hij gaf dus toe, en zeilde den iijunij Zuidwaards, en ftierf den at Augustus, in het agt en dertigfte jaar van zijn leven, aan eene ziekte, die hij zich zelve in dienst van zijn Vaderland, van zijne vroegfteJeugd, reeds op den hals gehaald had. ' Aan Lieden van zulk een Caracter hebben wij het weinige te danken, wat wij van de IJszee wceten, en het geen waarfehijnelijk alles is, wat wij 'ér van weeten konnen. De Ouden hadden eene duistere kennis van deze Kusten, en noemde de IJszee het Mare Scythicum; zij gaaven de daarin uitloopende Kaap den naam van Scythu cum Ptomontorium, een Eiland aan het Westeinde van eene diepe Baaij, noemden zij Scythica Infula. Volgens het gevoelen van ichrandere Geleerden, is de eerlte Caap Jalmat en de andere A/pva Semlja; eenige wilien dezelve wegens de gelijkheid des Naams met de Rivier Tas, die zich in den zeeboezem van den Ob uitgiet, voor de Infula Tazata van plinius houden, (g) De Ouden moeten de kennis van deze Landen door den Koophandel verkreegen hebben. Het oude Ladoga was in vroeger Tijden , wegens de Meiren en Rivieren, eene groote handelplaats, met welke zelf de afgelegenfte dee< len v! n de Middellajtdfche Zee handel dreven. In de begraafplaatzen, die aan deze oude Stad grenzen, • zijn (g) Stralemberg. Mist. Rusfia 113.  AMERICA. 3*9 zijn Syrifche, Arabifcht, Griekfche en Romeinfche Penningen gevonden, (/z) Door den grooten Handel, welke de Kooplieden, zelfs naar het ver gelegen Indien voerden, namentlijk langs de Wolga en Karna, en van daar naar Tfcherolyn een Koopftad san de Rivier Kolva in het oude Permia, of Biormia niet ver ten Zuiden van de Rivier Peizora geleegen, verkreegen zij noch andere middelen, om hunne kennisfe uit te breiden. Toen fcheepten de Biorma's, die Kooplieden fchijnen geweest te zijn , hunne waaren op de Rivieren in, en na dat zijdezelve tegen Pelswerk verruild hadden , keerden zij na Tfclierdyn te rug, en leverden dezelve aan vreemde Kooplieden, (i) Van deze konnen de Oude hunne Berigten verkreegen hebben . De IJszee ftrékt zich uit van Nova Semlja tot aan de Kusten van America. Wij hebben gezien, dat de Rusfen zelf, de Kusten van deze Zee niet hebben konnen overzien, en 'er maar enkele en onvolkomene kennis van hadden , fchoon dezelve een deel van hun uitgéftrekt Kijk uitmaakte. De Eer was voor de Engelfche Zeelieden bewaard, om niet alleen deze Landen nauwkeurig te bepaalen, als Landbefchrijvers , maar ook de geheele ruimte, tusfchen de Noordkaap van Afien, en de verstiifgeSleegen deelen van America te onderzoeken. Dit was ee- (g) In. ibid. no. ■Ui) Nichols RusfiansNations I. X J  330 de noord;er,poollanden. eene ftreek van 100 Franfche mijlen (i) en het onderzoek was met oneindig veele gevaaren en zwaarigheden verknogt. De zee was ondiep, de grootfte diepte, die niet meer dan 30 vademen bedroeg, Tvisfelde in eens af met 8 vademen, en de grond was, wegens de flijmerige aarde die door de grooT te Rivieren van de zijde van Afien herwaards gevoerd wierd, moerasfig. Ik geloof, dat zij maar weinig aarde van de Americaanfche Rivieren verkrijgt, die meest al Oost of Westelijk loopen. De ondiepte van de IJszee ontftaat niet alleen,'daar, uit dat de vloed van de ftroomen gering is, maar Ook om dat de uitvloed door de Beerings ftraat (die ook noch in het midden door de Diomedes Ei. landen geftuit word,) zeer eng is; het een en ander verhinderd, dat het moerasfige niet kan weggevoerd worden. De ftroom loopt Zuidwest , en maakt, hoe gering zij ook is, eene tweede hindernis. Jn beide waerelddeelen is het Land aan de Kusten laag, maar word hooger op eenen kleinen afftand van de Kusten: uit het eerfte blijkt, dat de ondiepte van het water met de laagte van het Land evenredig is. Het dieplood toonde op gelijke afftanden van de beide Kusten eenerlei diepte. Het ijs in deze zee verfchild zeer veel van dat van Spitsbergen. Het word waarfehijnelijk geheel uit zee water voortgebragt. De IJszee fchijnt ner- geus CO Cooks Fbyage III. 277.  AMERICA, 331 gens door bergagtig Land omringt, in welker daalen de hooge Ijsbergen konnen gemaakt worden, die wanneer zij uit elkander vallen, die hooge Eilanden maaken, van welke ik gefprooken heb. Het ijs is hier, (behalven om het groote voorgebergte, dat met dorre Ijsbergen bedekt is,) onbeweeglijk. Hec is bekend, dat een fterke Noorde wind, de geheele Kust die veele mijlen breed is, in i,\ uuren 'er mede bedekt; de Beerings ftraat, ja zelf de zee van Kamtfchatka 'er mede vervuld, en in kleine Hukken 'er mede bedekt. In de IJszee beftaat het voornumentlijk uit groote vlakten. Eenige Ijsvelden zijn zeer groot, met kleinere van 50 tot 54. of 55 ellen in het vierkant omringd. De dikte der grootfte bedroeg onder water 30 voet, en de grootfte hoogte van eenig bovenwater 16 of 18 voet; het ijs was doorzigtig, behalven eene Poreufe dikwils zeer ruwe oppervlakte , voor 't overige dicht als een muur. Het ijs moet zich van tijd tot tijd opboopen; want de ijsberg, die de Cosfac mor kof F beklom, moet van die zoort geweest zijn. Het ijs kan in eene Lugtftreek, waar grooter Nevels dan Zonneftraalen heerfchen, niet gefmolten worden, en de Beerings ftraat laat ook geen zo groote menigte door, dat de zee van zijne groote last kan bevrijd worden. Zij zoude 'er in een korten tijd mede aangevuld worden. Indien de woedende winden de ftukken niet tegen elkander dreeven, die dus in kleinere geftooten worden, en dus zoo veel eer fmelten , en in haar oorfprongelijk Element opgelost worden, 'Er  53- I>e NOORDER-POOLLAN'DEN. 'Er zijn weinige Dieren in deze zeeën, en konnen op de Pool Beeren de Walrus en de Zeehonden bepaald worden. De Poolbeer is van die der andere. Landen aan den Noord Pool niet verfchillende, en' op de 73fte Plaat der Reizen van den Heer cooks. pp de 52ftePlaat is de eenige nauwkeurige afbeelding geleverd, die ik ooit gezien heb. Ik houde dezelve voor eene verfcheidenheid van de zoort, die men in de zee om Spitsbergen vind.—■ De Tan» den zijn dunner en hebben eene geringe naauwlijks zigtbaare buiging. Het Dier is in het geheel veel kleiner. De lengte van een derzelve, die geenzints de grootfte was , bedroeg 9 voet 4 duimen zijnen grootften omtrek f voet en ro duimen het ge,wigt 1100 pond, zonder de ingewanden; zij laagen bij duizenden op het ijs, en waarfehuwden bij mistig weer, door hun brullen , onze, Schipper, om daar niet te ftooten. Men vind hen gewoo. nelijk flapend , echter niet zonder fchildwagten , die hen bij naderend gevaar berigten: deze wekken de geene die hen het'naast bij zijn, deze weder hunnen naasten , tot dat de geheele Bende wakker is. Bij de Tfchutski zijn zij een voorwerp der Jagt, wijl zij hun vleesch eeten, en hunne Booten en Hutten, met de vellen dekken. Men vind in deeze zee de Walvisfchen in menigte. Buiten twijffel vind men ook Visfchen, die het voedzel voor Zeehonden en Pool Beeren zijn; Schulpdieren en Zeeplanten kon! nen ook niet ontbreeken, wijl zij het voedzel der Walvisvisfchen zijn. Men zag veele zoorten van Vogels, deze ze,e door-  AMERICA. 33S doorkruisfen. De Ganzen en Eenden trokken in Augustus naar het Zuiden. Men kan egter met bepaalen, of zij van hunne Broedplaatzen uit een Land aan de Pool, of uit een wijd af geleegen Land van America koomen; zelden zag men drijfhout; eens egter zag men twee Boomen van drie voeten in den omtrek met hunne wortels, doch zonder fchorscb of takken; een bewijs, dat zijvan verre of herwaards gebragt, en door het ftooten aan het ijs ontbloot zijn. De zee is van de Zuidzijde van de Beerings ftraat tot aan het halfrond van Eilanden tusfchen Sjfien en America, zeer ondiep. Van deze zeeengte af word zij dieper, f gelijk de zee om Engeland van het Canaal bij Douvres) tot dat het dieplood geen' grond vind; dit nochtans heeft maar plaats in de Zuidzijde der Eilanden. Tusfchen deze en de Straat groeid de diepte van 12 tot 24 vademen, en bij St. Thaddeus is een dieper Canaal: uit de gefteldheid der ftoffe van brandende Bergen befluit ik, dat niet alleen beide waerelddeelen, bijde Beerings ftraat van elkander gefcheurd zijn; maar ook dat de geheele ruimte van de Eilanden, tot aan hunne kleinfte fcheidiug voorheen Land was, en dat de woede van het water, door ondera'ardseh vuur aangezet, in zeer oude tijden de geheele ftreek Lands weggenoomen, en die Li. landen als geringe gedenkteekcns overgelaaten heeft. . , - „- Of deze groote omwenteling zich voor ot na de bevolking van America toegedraagen heeft, is on-  334 de N O O R D ER-POOLLANDEN. onmogelijk te bepaalen, en van zeer gering belang om het te weeten.. Wij hebben het einde vatt dezen langen twist, over de oorzaak 'er van aan de Engelfche Zeelieden te danken. Zij bewijzen door hunne ontdekkingen, dat op eene plaats, de afftand der beide waerelddeelen, maar 39 en dus geen 800 Franfche mijlen bedraagdt, gelijk de Heer de pau (k) gefteld heeft. Deze enge ftraat, heeft in haar midden noch twee Eilanden, welke de overgang der Aliatifcke Volkeren na de nieuwe waereld zeer verligten; wanneer men hen na de revolutie welke de beide waerelden van elkander fcheurdde, in Kano's laat overvaaren. Hier komt noch bij, dat de ftraat in den zomer, dik* wijls met ijs aangevuld en des winters bevrooren is: in beide gevallen konnen de Menfchen ligt eenen weg daar heenen gevonden hebben; en in het laatfte was de weg buitengemeen gefchikt tot het overgaan der viervoetige Dieren, om America te bevolken. Ik konde de brandende Bergen noch zeer goed gebruiken om andere middelen , tot een overgang verder na het Zuiden onmogelijk te. maaken, en ten mijnen voordeele, de vooruitzetting van een vast Land tnsfchen Kamtfchatka en Oonolaska aanneemen , in plaats van de in eenen halven cirkel liggende Eilanden, welke, wijl zij voor de groote Catastrophe van den Zondvloed jeeds aanwezig waaren, het middel tot eene ver- hui* C*) Recherches Philofophiques fur les Americans 1.130".  A M E R I C A. 335 huizing zeer uitgebreid hebben. Maar dit ftuk heeft zoo veel zwarigheid niet, dat ik mijn toevlugt tot deze vooruitftelling neemen moest, om die vraag op te losfen. Want een middel tot eeu overgang is buiten tvvijffel uitgemaakt en zeker. Maar waar zal men nu (wegens de ongemeene grootte der Noordoostelijke waereld), den eerften ftam der Menfchen plaatzen, die de nu bijna van het eene tot het ander einde bewoondde nieuwe waea reld, bevolkten? Dit is eene vraag, voor welke het menfchelijk vernuft ftil ftaat. De Geleerde moogen fcherpzinnige ouderftellingen uitvinden , het gezonde Menfchen verftand kan dezelve niet altoos goedkeuren; zoo als zich de Menfchen vermeerderden, dreef natuurlijker wijze de een den anderen verder ; oorlogen konden eene andere rede der verhuizing zijn. En ik weet niet waarom het Noordelijk Afien niet even zoo wel eene officina virorum zijn konde, als het Noorderlijk Europa. Het zoo vrugtbaare Land der Riphaeifche bergen tegen het Oosten , moest zich noodzakelijk van zijne Inwoonders ontledigen; de eerfte groote zwerm van Menfchen, wierd door een fterker en magtiger, als zij zelf was, uitgedreeven; die welke zich over een Oostelijke ftreek uitbreidden, wierd van de volgende, en verder nakomende weinig ruat" gelaaten; zij wierden altoos weder ontrust, wanneer zij nieuwe Landen ingenoomen hadden, tot dat zij eindelijk de uiterfte grenzen der oude waeidd bereikten, eene nieuwe waereld vonden, en de ongemeeten ruimte derzelve veele honderden van  330" ©E NOGR.DER.-PÖÖLLAWDEN, van Jaaren bezaaten, tot dat cóllimbus door eene ontdekking , die nieuwe zonden en eenen nieuwen dood met zich voerde, den vloek over hen bragt. De Bewooners der nieuwe waereld zijn geen nakomelingen van een eenig Volle. Verfcheiden Volkeren kwamen op verfcheiden Tijden aldaar aan; en men kan onmogelijk ftellen, dat'er noch ergens een Volk op de eerfte plaats van zijné aankomst woond: ook is het, volgens de laatfte ontdekkingen niet te denken, dat America zijne bewooners (ten minften de geheele Masfa derzelve) uit een ander Land als het Oosten van Afien verkreegen had. Eenige geringe bewijzen kan men uit de reden, gebruiken en kleedingen opmaaken, welke de Inwoonders van beide waerelden gemeen hebben, eenige zijn door Ouderdom lang vergeeten, andere blijven in beide noch iii volle kracht. Het fcalpeeren was een barbaarsch gebruik bij de Scythen, die dit wreede zegeteeken altoos gebruikten, zij fneeden een' cirkel om den hals, en trokken dan de huid gelijk bij eenen os af. (/) Een klein Beeldje van een Tatarifche godheid dar. te Paard op een Menfchen vel, en aan de Borst hersfen fchaalen heeft hangen; verklaard ten vollen de gewoonte der Schytifche Voorvaders, gelijk zij (/) HsRuDüïtis Lib. IV. ——- Het naricht van den Hiftoriefchiijver vergelijke men met he: Tataarfc&e Beeldt; je iu pallas reizen. I, D. tab. X. a.  AMERICA. 33? zij van den Griekfchen Historiefchrijver befcbreeven word. Dit gebruik is noch in America in zwang, gelijk de Europms door fchrikkelijke ondervinding weeten. De woede der Scythen jegens hunne gevangene ftrekte zich tot de verfte deelen van Afien uit. Noch ten tijde wanneer de Kamt' fchatdalen door de Rusfen ontdekt worden, (m) bedagten zij voor hunne gevangene de langzaamfte en wreedfte doodiiraffen; *eene gewoonte die bij de Inboorlingen van America noch in gebruik is; men noemde een ras van Scythen Menfchen ee. ters (Anthropophagi) (n) wijl zij Menfchenvleesch aaten, het volk in Nootka Sund eet noch zijnen medemensen, (o) Maar het geen noch verwonderlijker is de wilde Bondgenooten der Brittifche Leg;rs , wierpen de gebeenten der Franfche gevangenen in den fchrikkelijken Ketel, en verflonden dezelve met even zulk een (maak of zij een viervoetig Dier aaten. (p) De Scyten zouden volgens herodotus zich jaarlijks in Wolven veranderdt, en naderhand weder eene menfchelijke gedaante aangenoomen hebben, (q) De nieuw ontdekte /imericaanen om de Nootka Sund bekleeden zich noch heden, met de vel. (*») Kratsencow befchrijv. van Kamtfch. (») Pomp. me la Lib. II. Cl. (o) Cooks Foyag. II. (//) Cqlden five Indian Nations. I. I5ó~ (f) Herodotus Lib. IV. Y  338 de NÖOR.DER-POOLLANDEN. vellen van Wolven en andere wilde Dieren, en laaten 'er de koppen , die naar hunne Hoofden gemaakt zijn aan. (r) Van deze kleederen bedienen zij zich op dej agt, om de Dieren te bedriegen. Misfchien heeft onwetendheid en bijgeloof, het ter dier tijd gebruikelijk middel om de Dieren te mislei* den, dit voor eene boven natuurlijke verandering gehouden. De Kamtfchatdaalen, trokken nooit naast elkander op, maarzij volgden elkander, (j) deze gewoonte heeft ook bij de Americaanen plaats. De Tangufen de talrijkfte Natie in Siberien teekenen hunne aangezigten met verfcheidene geflipte gedaantens, vrijven 'er Houtskool in, zo dat het ge* flipte 'er altoos in blijft, (t) Deze gewoonte vind men in verfcheiden deelen van America. De Jndiaanen aan de Hudfons baaij, verrigten zulks noch heden, op dezelve wijze, en puncteeren hun vel in verfcheidene gedaanten; dit doen de Inboorlingen van Nieuw Zeeland ook, noch voorheen deeden het de oude Britten met het kruid glastum of weede (y), en de Virginiaanen bij de eerfte ontdekking van dit Land door de Engelfchen. (x) De Tangufen hebben (r) Cooks Fby. II. 31 r. 319. Eene dus toebereidde Wolfskop word noch in het Cabinet van den Heer as thon. levers bewaard. co Hist. Kamtfchat. CO Belles Travels edit. 8vo. 240. 00 Hero-djanus in vita feveri. Lib. III. 00 de br.y, Virginia. tab. III. LU.  AMERICA. 33? ben Cano's van Berkenfchorsch, die zij over houten ribben fpannen, en netjes zameunaaijen. (y) Dé Canadenfers en veele andere Ameticaanfche Volkeren hebben geen andere Booten; de riemen der Tanga» fen zijn aan beide einden breed, en die der Volkeren aan Cooks Rivier en in Oorolaschka zijn van dezelve gedaante. Bij het begraaven der Dooden liggen veele Amerikaanfche Volkeren, na dat zij hen op hunne wijze toebereid hebben, lang uit gerekt; andere geeven hen eene zittende gedaante, en leggen de pragtigfte kleederen en andere kostbaare zaaken mede in het graf. De Tataaren doen hetzelve, eil beide Voikereii komen daarin overeen, dat zij alles, zoo bedekken , dat het een Tumulus of graf heuvel word. Eenige Americaanfche Volkeren hangen hunnö Dooden in de Boomen; bij de Tungufen gefchied hetzelve. Ik kan ook eene overéénkomst tusfchen beide vari de kleeding neemen. In beide Waerelddeelen hebben zij de gefchiktheld in agt genoomen , en de ftoffen der kleedingen zijn oorfprongelijk dezelve , namentlijk, Vellen van Vogelen en Dieren. Het is aanmerkelijk dat de kegelvormige mutze der Chineezen ook bij de Volkeren van Nootka gevon. den word. Ik kan niet denken en bewijzen dat de Chineefen ter bevolking van de Nieuwe Waereld iets (y) Ysbrand i dis bij Harris Colkiï. IL 920. Y a  340 de NOORDER-POOLLANDEN. iets bijgedraagen hebben; maar ik wil gaarn toegeeven, dat eene fchipbreuk de Amcricaanen met een Model van deze kleederftukken voorzien heeft. Ten aanzien derGezigtstrekken en Ligchaamsgedaante , hebben de Hammen die langs de Westkust wooner, eenige gelijkheid met deTataarfche Volkeren; en zij behouden noch die kleine oogen en neuzen, hooge kaakbeenderen en breede gezigten.—-In de grootte zijn zij zo zeer van elkander verfchillende, als de flerke Kalmuk van den kleinen Negaianeez, De Americanea in het Binnenland, gelijk ook de vijf Indiaanfchs Volkeren , die een tenger, fterk Ligchaam en een lang gezigt hebben, worden zelf onder de Tataartn van eene verfcheidenheid afgeleidt. Het fchoone Ras der Tfchutski fchijnt de Ham uit welke de Amcricaanen voorkoomen; gelijk uit het fchoone Ras der Tataaren, de Kabardinski, of de bewooners van Kabarda. Bij Prins Williams Sund begint een ras, dat zich van de Zuidelijke Stammen door hunne kleeding, Kanos enjagtinftrumente/t hoofdzakelijk onderfcheidt Hier begint het Volk der Esquimaux, of het in dé hooge breedtens der Oostzijde van dit Waerelddeel, onder dien Naarn bekendde Ras. Men kan hetzel. ve in twee zoorten afdeelen , van dewelke het grootfte hier woond: verder Noordwaards gaande neemen zij in grootte af, tot dat zij in de Dwerg, ftammen verkleinen, die eenige Kusten der IJszee (z) en de zeezijde van de Hudfons baaij, Groenland («) Zie Heannes disco-vertes.  AMERICA. 34t land en het Land van Labrador bewoonen. -De beroemde Japanfche Kaart zet, fa) zo het fchijnt eenige Eilanden in de Beering flraat, aan welke den Naam van Ya-rue , of het rijk der Dwergen gegeven is. Maakt dit de Kaart niet eeniger maaten geloofbaar? en geeft dit geen'grond om te denken, dat America aan d.e Japonneefen niet onbekend is geweest, en dat zij gelijk kaempher en charlevoix zeggen, ontdekkings reizen gedaan, en na de laatfte in dit Waerelddeel overwinterd hebben? Het is zeer waarfehijnelijk, dat zij de Es* quimaux , die zij in vergelijking met zich zelve Dwergen noemen, misfchien aangetroffen hebben. De oorzaak van hunne kleine gedaante is duidelijk cenoeg; zij leven in een zeer ftreng Climaat, en hebben weinig voedzel; de eerfte woonen in eene veel gunftiger hemelftreek , en hebben overvloed aan Levensmiddelen: omftandigheden, die verasrting der menfchelijke vorming hinderen. Op het Eiland Oonalaschka vind men een Tongval der Esquimaux, die zich langs de geheele Kust van daar Noordwaarts uititrekt. Ik heb hier voor van de overeenkomst der werktuigen tusfchen de Ameri. caanen aan deze zijde der Kust en die der Esquimaux gefproken. Deze overeenkomst vind men tot in Groenland. Ik ia) Deze Kaart wierd door kaempher aan den Heer sloane gegeven, en word in het Britich Mufeum bewaarde. Y3  y*2 de NOORDER-POOLLANDEN. Ik kan de berigten, niet voor gegrond houden, die zeggen, dat America een deel van zijne eerfte Inwooners voor de XVde Eeuw uit Europa verkreeg. De Inwoonders van Wallis, beelden zich dwaaslijk in, dat Engeland, door de Reizen van madoc een zoon van owejv gwynedd, die na den dood van zijnen vader derwaards heenzeilde, en in een deel van het Land eene Volkplanting maakte, veel toebragt, om de nieuwe Waereld te bevolkeren. Alles wat men ten bewijze bij brengt is eene aanhaaling van eenen van onze Dichters, die niets meer zegt, dan dat hij zich te water en te Land vertoondde. Men zegt, dat hij twee Rei* zen ondernoomen had. Hij was naar het Westen gezeild , had IJrland verre Noordwaards laaten liggen, en had een onbekend Land gevonden, alwaar veele zeldzaame dingen waaren; toen keerde hij weder, verhaaldde veel van de vrugtbaarheid van dit nieuw ontdekte Land, en overrede veele Wallifers van beide geflagt, hem op een tweede Reize te begeleiden, van welke hij egter niet weder te rug kwam. De begunftigers van dit ge. voelen, zeggen ook, dat verfcheiden Walfche woorden in de Americaanfche fpraak gevonden worden; gelijk gwrando, luisteren, beluisteren. Het Eiland Croefo of welkom. Caap Breton na den Naam van het Engelfche Eiland Gwyndwr of het witte water, P-ingyin of egn Vogel met een witten kop. (è) De- (h) Pgwels hist, ofWaüs p, 228. 225.  A M E R I C A. 343 Deze Gronden Ra ik egter niet toe, wijl gelijkheid van Toon in eenige weinige woorden niet genoegzaam is; de zaak vast te Hellen, vooral wanneer de beduiding der woorden verdraaid is. Dus heet bij voorbeeld het geheele geflagt der Pinguïns bij ongeluk, niet alteen zwarte Koppen, maar zij zijn „iet eens bewooners van het Noorder halfrond. De Naam hebben zij van de Hollanders, wegens hunne ongemeene vetheid (apinguedine) verkregen (c) De uitvinder der gemeldde onderftelling wilde JE», «tarieeredoen, en vischteonbedagtzaam een woord op van Europifchen oorfprong , dat in de nieuw waereld geheel onbekend was. Hier bijkomt dat IS! nooit eenZeevolkwaaren, datdeEeuw in welke mjdoc leefde, van geen fcheepvaart Ut, en dat zijne uiterfte pogingen zich alleen aan de vaart langs de Kusten moest bepaalen. De Noorwegers gronden hunnen Roem op beter bewiizen dan die van Wallis: wijl zij door hunne Volkpl^tingen in IJsland en Groenland zo na aan de nieuwe Waereld gekoomen waaren, is 'er ten Liften eenige mogelijkheid , dat een in de Zeevaart zo ervaaren en eene zo dappere Natie als de hormannen, dit Land hebben konnen bereiken.De bewiizen bier van zijn veel talrijker, dan die,welken door de Engelfche Historiefehrijvers bijgebragt worden. Want in verfcheiden IJslandfche Manufcvipten word van deze ontdekking gefprooken^De (c) Clus. exotic. 101. ' Y 4  344 de NO ORDER-POOLLANDEN. Tijd valt ia 't jaar 1002. wanneer eene zekere Biorn in dit Land kwam. De ontdekking werd door i.eu', den zoon van erich, die Groenland ontdekt had, met beter gevolg voortgezet. Het fchijnt, dat zij niet verder dan Labrador kwaamen. Aan de Kusten vonden zij de Esquimaux, welke zij wegens hunne kleine gedaante fkraclingties of Dwergvolk noemden. Zij waaren met Pijl en Boogen gewaa. pend , en hadden gelijk noch heden lederen dno's. Dit alles is waarfehijnelijk, en het verhaal van een' Duitfchtr verfwakt de waarfchijnelijkhdd van dit verhaal niets. Hij verdwaalde op zekeren Dag van zijne Landslieden, maar verfcheen weldra danzen. de en zingende met de uitgelaatene vreugde van eenen lustigen Broeder; wijl hij de verheugende vrugt van zijn Land, de Wijndruif ontdekt had. (d) Ja to kf.EUS zegt, dat hij eenigerma'ten dronken te rug keerde. f» Hij bragt verfcheiden Druiven mede om zijnen Bevelhebber te overtuigen , waarom hij dit Land flSijnland noemde. Ik loochen gcens. zints, dat Noord America Wijn voortbrengt, (ƒ) Maar dezelve word in veele geringe breedtens gevonden , die onze Reizigers in den aangegeven korten '1 ijd; niet bereiken konden. Ik twijtTil aan de ontdekking zelf niet, maar wijl hier nooitColonien aangelegd , of 'er voordeelen uitgetrokken zijn , kan (d) Mallets Norderliche Altherthummen. O) Uister. Vinlandia antiq, per torfacum p. g. ! (ƒ) Acciunt ofVtrginia. Pftil. trans. Abr. III. 570.  AMERICA. 345 knn men met zekerheid gisfen, dat zij niet verder' dan tot het onvrugtbaar Labrador kwaamen. Het vvaerelddeel dat America bevolkte, voorzag het ook van viervoetige Dieren ; zeer weinige bleeven 'er op Kamtfchatka: ik kan maar vijf en twintig, Landdieren optellen, want de Zeedieren, die altoos het vermoogen hebben, hun verblijf te veranderen, moet ik voorbijgaan; alle de overige verhuisden, en naamen hun verblijf in de nieuwe waereld. Men vind zeventien zoorten van viervoetige Dieren, in America, die uit Kamtfchatka kwaamen ; andere worden alleen in Siberien, of Tartarijen gevonden, en hebben om redenen, die wij niet weeten, Kamtfchatka geheel verlaaten, en zich tusfchen, America, en de bovengemelde deelen van Afun verdeeld: veele hebben tot het laatfte Individu van hunne zoort de oude Waereld verlaaten, en hunne wooningen zeer wijd van de eerfte plaats van hun verblijf gevestigd , namentlijk op den Berg Ararath, de rustplaats van de Ark van No'ê, die in het middelpunt der oude Waereld ligd; ter gemakkelijkfte verbreiding van de Dierlijke Schepping door alle de deelen der oude Waereld. Wij moeten ons niet verwonderen over die verbaazende Reizen , die veele viervoetige Dieren onderneemen moesten, om aan hunne tegenswoordige wooningen te komen. Kan niet een groot aantal van zoorten in plaats van na de Cordellieres van Chili te trekken, een bekwaam verblijf in de hooge Alpen van Aften gevonden hebben ? en konnen niet anderen in plaats van na de groote vlakten van Pampas, veel duizend Y j n»j-  34« DE NOOR.DE R-P O O L L'A NDEN. Inijlen ver te reizen, met de onmeetbaare vlaktens van Tartarijen te vreeden geweest ziju? Ligt aan deze vraagen te geven is voor een' Wijsgeer en een' Godsgeleerden eene waardige bezigheid ; het niette onderzoeken is ftrafbaare traagheid, her is nalaatigheid de wegen Gods met den Mensch te regtvaardigen: Vindicate the ways of God to Man. »Er zijn veele onloogenbaare waarheden, die het menfchelijk verftand niet verklaaren kan; de zaaken zijn zonder twijffel, fchoon de oorzaaken verborgen zijn; in zulke gevallen moet het geloof te hulpe koomen. Het zoude de grootfte dwaasheid zijn het Opperwezen, dat de bronnen der groote afgronden opende, om eenen Zondvloed voort te brengen , dat door verwarring der fpraaken het Menschdom verftrooide, om de Aarde te bevolken, dat men zeg ik dat wezen veele minder kragten zoude weigeren; na deze wonderbaare bewijzen van almagt, zoude het ongerijmd zijn, de mogelijkheid van het mededeelen van een Inftinct bij de Dierlijke fchepping te loogenen. Deus est ani' na brutorum, zijn wille moet den hunnen beftemmen en verfcheiden zoorten, ja geheele geilagten door eene onweerftaanbaare drift gedwongen hebben, zich door eenen langzaamen voortgang na hunne beftemde Landftreeken te begeeven. Anders zoude de Glama en de Pacos in fleede van met moeite de Peruviaanjche Andes te bereiken, noch thans de  AMERICA. 347 de hoogte van Armenien en eenige nabuurige hoo. ge Bergen bewoonen; het geheele geflagt van de traage Armadil, zoude nooit vrijwillig de beete Lugtftreek der oude Waereld , met die der nieuwe verruild hebben, en de geheele ftam der Aapen, was in plaats van zich in de fchaduwiigtigen Indostan en de lommerige Bosfchen van Brafil te verdeden, in de wouden van Indien gebleeven. Leeuwen en Tijgers konden de heete ftreeken der nieuwe Waereld verwoest hebben, gelijk de eerfte de woestijnen van Africa, en de laatfte de gewesten van Afien overheeren , of de Panther van Zuid America, zoude met de Dieren van de oude Waereld noch eene plaag meer gebleeven zijn. De oude Waereld zoude dan met Dieren overlaaden zijn, terwijl de nieuwe een woestijn zonder lee. ven zoude blijven; of beide moesten een gelijk deel van alle Dieren bevatten. Men wende niet voor, dat die Dieren, die in een warmer Climaat gebooren worden, na den uitgang van hunne Oudereu uit de Arke, de koude en den fneeuw van het ftrenge Noorden niet hebben konnen verdraagen, eer zij Zuid America de plaats hunner beftemming bereikt hadden. Men moet bedenken , dat deze verhuizing een werk van Eeuwen was, dat ijder generatie, na maaten zij voortging zich naar het Climaat fchikte, en dat zij na haare aan» komst in America, weder van het Noorden naar het Zuiden gaande, allengskens aan de warmer gewesten gewendde; en dus ook van het Noorden na het Zuiden. Eenige Tijgers bewoonen noch den  348 de NOORDER-POOLLANDEN. den eeuwigen fneeuw van den Berg Ararat, en eene menigte van den zeiven aard, maar wreeder zoort, woond onder de Linie in het brandend zand vanSarneo en Sumatra; Leeuwen en Tijgers vertrokken nooit na de nieuwe Waereld. Eenige weinige Leeuwen vind men in Indienen Perfien; maar men vind ze in menigte in Africa. DeTijger woond Noordwaards» tot Westelijk Tatarijen, op 400 5c.' breedte, maar bereikte nooit Africa. Ik zal dit met deze aanmerking befluiten, dat de nieuwe Waereld, haare Dieren uit geen ander Waerelddeel als Afien konde verkrijgen. De laatfte Reize van den beroemden cooke beeft deze waarfchijnelijke gisting geftaafd. Hij heeft beweezen , dat de grenzen der oude en nieuwe Waereld maar 13 Franfche mijlen van elkander afleggen. Wij weeten dat de Straat tusfchen beide dikwijls toegcvrooren is , en wij hebben wigtige gronden om te vermoeden , dat beide Waerelddeelen zelf tot de Aleutifche Eilanden op 520 Kamtfchatka en alle deelen van Africa. Ifatisi^. Binnen denNoord» Hi/dfons iaaii, de pool cirkel Ijs, Elanden onder de land, Spitsber- hooge breedten gen, Groenland, aan het Westen Finmark. van America. Europi- Geheel Europa. Van de Hudfons fche\,os De koude en ge- baaij door het ge14. matigde Landen heele Waerelddeel vzw Afien, Kamt- tot aan de Vosfon fchatka en zijne Eilanden Labraverfte Eilanden dor, Terreneuvs , IJsland. Canada, de llran- \ dros iri Penjjlva\ Kien. Grauwe Va» nieuw Enge- Vos ip. tat aan ne£ einde van NoordAmerica. Zilver- Louifanien. vos 20. jr. Kat. C«s«öf van c'"?'s*fl'<3! tot jj^ F/orida,- door /l/i?- xtco tot ga/ta ia  AMERICA. geflagt. zoort. oude waereld. nieuwe waereld. Kat Lynx 22. De Bosfchen van Van Canada, in Noord- en een ge- de meeste deelen deelte van Zuid- van Noord- Ameri- Europa, Spanje, ca. Noord Alten , de Noorderlijke Bergen van Indien. Roode Nieuw-Tork. Lypx 23. Fardcl- C.-iroüna en ande- kat 24. re ds'.-len van VI. Beer. Ijsbeer Binnen den Pool- Noordamerica bin- 26. cirkel in Europa nen denProlierfel en Aften, tot aan de Hudjons baaij en Labrador. Zwar. Jifo, Maflma, ten Geheel Noord. te 27. Noorden van Ja- America. pan misfchien in Japan. TUuine In meest alle Noordwaards tot I). 28. Noorder- en Zui- aan de Koper Rt\ derdeelen van Eu. vier , Zuidwaards ropa. In Aften tot aan het Mopa, Siberien, retteuve, tot aan Kamtfchatka , Carolina. Barbaryen. Herme- H-.'t geheele Noor- Hudfons baaij tot lin. 33. den van Europa asn Terrenruveen en Afien, tot aan Canada na onder. Kamtfchatka en de Kurilifche Eilanden. Boom- Noord Europa in Van de boverfte morter34. Frankrijk'. zelJ- deelen van Noord. zaam in her Wes- A.--.erica s tot aan icliik Siberien de Zuidzee.  AMERICA. 357 geflagt. zoort. oude waereld. nieuwe waereld. Wezel Pekun 35. Hudfons baaij , Cai ada. Vifon 55.' Canada. Zabel37. Siberien, Kamt- Canada. fchatka, de Cu- rilijche Eilanden. Visfcher Budfonds baaij We iel nieuw Engeland, 38, Penpjlvarii'-n. Geflreep- Van Penfy'vanien te We- tot Louifaniên. zei 39. Chinihe "Vin Hudfons baaij 4®. ' tot Peru. X. Otter. Rivier Noord Europa, Van Hudfons baaij Otter42. N»orda(ien,Kamt- tot Louifaniên. fchatka. Norz43. Aan de Oevers van Van Nieuw Terfey den Talg, Polen, tot Carelina. Litthauen , Finland. Zee- Kamtfchatka de Westkusten van otter 44. Curilifche Eilan* America, den. XI. Haas. Veran- Scandinavien , Hudfons baaij, derlijke Rusland, Sibe- Cooks Rivier. Otter 45. Kamtfchatka, Groenland. va" Van Ihdfons baaij fons baaij tot aan het einde 46. van Noord-Ame- rica. Z 3 XII. JB*>'  358 de NOORD ER-P OOLLANDEN. geflagt* zoort. oude waereld. nieuwe waereld. XII. 15e- Bever. Scandinavien aan Van Hudfons baaij ver* de Jeneftfi en tot Louifaniên. Kondu , Caflan , IJaik. 0nd"- ■" Van Hudfons baaij tra 49- tot Louifaniên. XIII. Cana- yan Hudfons haai) Stekel- daschso. tot Virginicn. Varken. XIV. van Ca- in Canada. Mormel- nada$\. dier. V9« V'r- Van Penfylvatiien ginien 52. tot aan de Bahu- ma Eilanden. Witagtig Noorlen var» graaiuv Noordamerica. 53- Ou ge- Hudfons baaij. ftaarr. Ziezel- Bohemen, Oosten. Weestzijde va» muis 55. r//*, Ungarien, Noord-America» van 0«tf over de gemaatigde deelen van Siberien. Om Jaiuts en AT««/- XV. Eik- van Za- ZW/a»* baaij hooin. £>Ww Labrador. 57- ge-  A M E R ï C A. 359 g'.fliTgt. zoort, oude wereld. nieuwe waereld. Eikhoorn. Graauw Van Nieuw Enge. 58. land tot Peru , Chili. Z vart 59, Van Nieuw Enge¬ land tot Mexico. Vliegen- Van de Zuidelijke de 60. deelen der Hud¬ fons baaij tot aaa Mexico, Ge'tap. Firginien. te 61. 1 Groote Hudfons baaij. vliegende 62. XVI. Geffreep- Siberien, tot op Van de Hudfotu Slaaprar. te 65- 65' breedte. baaij tot aan Ltui- fanien. Groote Zweden, Zuidlijk Carolina. Ha'ië.r Europa. muis 66. $ XVII. Huisrat Geheel Europa Op de Rotzen der Muis. 6f, veele Zuidzee Ei- blauwe Bergen. landen. Karaka Mongoley. Noord-America, 69. : Water- Van Lapland tot raue 70. Zuidelijk Europa, van Petersburg tot Kamtfchatka, tot aan de CVw//< Z 4  36o be NOQRDER-POOLL ANDE N. geflagt. zoort. oude waereld. nieuwe waereld* Muis fcke Zee en Per- ficn. Huis- Door de geheele Op de Rotzen der mu s 71. oude Waereld. blaauwe Bergen. Groote Door geheel Eu- Hudfons baaij en Veldmuis ropa niet aan de Nieuw-Tork. 72. overzijde der WW. Firgini- Firginien. fehe 73. vsn de Hudfons baaij Hudfons Labrador, baaij 74. van Lf Ook aldaar. brador 75. Veld- Zweeden gematigd Hudfons baai} muis76. Rusland. \x\Sibe- Terreneuve. rien tot aan den Swerlel. jfofepk Siberien. Hudfons baaij. muis 77. .XVIII. Gemee- Europa, Siberien, Hudfons baaijCa- Spits ne 84. Kamtfchatka. rolina. mu!s. X X.j t*ng- Nieuw.Tork bin- Mol. 4 flaait 85. nenland van Hué. fons baaij. Kamneui Nieuw-Tork, 86". W tftaarJ Nieuw-Tork. $7-  AMERICA. 361 geflagt. zoort, oude waereld. nieuwe waereld. XX. Walros Spitsbergen , Hudfow baaiigolf Walros. 90. Groenland, Nova van St. Lturens Zemlja. De Kus« aan de Westzijde ten der IJszee, op van A.nenca. de zijde van Aften na de Zuidelijke dee!en dafleerings ftraat tot 62° 50 breedte. XXI. Zeebond. Gemee- Alle Europifche en De Nonrder Zeeën ne 91. Noord Afiatifche van America. zeeën tot aan het verfte Noorden Kamtfchatka. Groote Greenland, Kamt' Westzijde van 92. fchatka. Noord-Ameiica. Hafenhai- Witte zee , Ijs- Men kan niet rige 94. land, Spitsber- twijffelen, dat alle gen , Kamtfchat' zoorten van Zee]ta. honden aan de A- mericaanfche Kusten gevonden worden. Zeebeer Kamtfchatka , Westzijde van 98. Nieuw Zeeland. America van het Eiland Gatlipagos tot Nieuw Gtor' gten. z s f  3Ö2 de NOOR DER-POOLLANDEN. ê'flagt. zoort. oude waereld. -nieuwe waereld. Zeehond Zeeleeuw Kamtfchatka. Westzijde van America ttmtHfa. geilaas draaien. XXII. Walvigch- Beerings Eiland, Wesrzijd* van Manati. ftaartioa America. ZeeaaP Westzijde van I75- America. XXIII. van Nieuw Zeeland. Nieuw-Tork Vleder- Nieuw- aiuis. Hork. LanshaI- Carolina. n'ge. Groote. Frankrijk. Hudfons baaij. Eenige jaaren geleeden , wierd 'er niet ver van de Plaats in welke Captein cook van zijnen Noorderlijken doortocht afftaan moest , eene zeer wig tige ontdekking gedaan- De Heer samuel hearNEin dienst va:i de Compagnie van de Hudfons baaij, ondernam op bevel van den Gouverneur op den 7 December 1770. eene reize naar de Noorde bjke deelen van America. Hij wierd alleen van ƒ«, diaanen n:et welke hij fints langs bekend was geweest yerzeld; de plaats van zijne afreis was fon Print WJhs onder■ 5g. 50'Noorderbreedte. Hij nam een Zmdwestehjke coers voer over de zee Menescktie] OP de 6r«breedte, die S5 mijlen breed was, veelé ichoone Erlanden in zijne binnenfte had; én zich met de Rtvier Namasfy verëenigde. Hij ging door de Zeeën Wetihen en Casfed, en hield zich van «kze laatfte Westwaards. In Aftil bereikte hij onder  AMERICA. 363 aer 610 30? breedte, een klein Meir Thlewagaza Teth. Hier lag bij eenigen tijd ftil om Cano's te bouwen, welke hem zeer nodig waaren, wijl het ijs begon te breeken, van daar nam hij zijne Reis Noordwaards, en ging door eene geheele reeks van Meireu, onder welke zich Tibumey bevond; op6".|0 kwam hij over het Meir Pifckew en over het groote Meir Coyced, uit welk eene Rivier ten Noordöos. ten loopt, die in Baffiens Baaij valt. In het midden vau^KBi; zette hij het over de groote Rivier CopgeCatha-wa-Chaga op 680 46'breedte, en 42° a' Westelijke lengte , van de Churchill Rivier. In deze ftreek liggen de Stoney Mountains, die van 1160 tot iia" lengte van London loopen, en een dóórSkei. lig gezigt geeven : op den 7 Julij kwam hij op 6^0 30' breedte na het Buffel Meir, en zag aldaar het eerst de Muscus Os n. 2. Aan het Noordelijk einde zag hij de graauwe Beeren heuvel, die baaren naam van de aldaar zich ophoudende Bèeren, heeft. Den 13 Julij kwam hij aan den Oever der Koper-Rivier, die Noordwaards in de Ijs. zee loopt; ten Zuiden zijn 'er veele Bosfchen en hooge Bergen. Haar loop is zeer fnel, door veele ondiepten dikwijls gefluit, en dwars door dezelve loopen reijen Rotzen , die drie watervallen maaken; derzelver Oevers zijn hoog en haare breedte 880 ellen (yards): op eenige plaatzen verwijderd zij zoo zeer, dat zij de geftalte van een Meir aanneemd. Ongelukkig kwamen zij aan een Eiland van deze Rivier, alwaar de Esqu's .aux een zomerleger van vijf teuten hadden, pe Indiaanen, die  3*4 de NOORDER,POOLLANDEN, die den Heer hear.e begeleidden, wierden woedende, zo dra zij he„ zagen, zi geloov n «er vast dar deze Wilden tovenaars .i nf en dat *>J al hun ongeluk aan hunne Toverfpreuken te Wijten ebben. De Heer h e a r n e wendde te ver! ..geeft alle moeite aan, om zijne Jndiaanen af te houden, van dit arme Volk te beleedigen : volgens hunne gewoone laagheid, verfchuoven zii den Sanvaj rot den Nagt, overvielen hen, en vermoorden ze alle , ten getale van oo of 30. Eene jonge Vrouw zogt bij den Heer heakne beIchutting, omvatte zijne knie, doch een van die wreede Jndiaanen vervolgde eu doodlak ze Hij zag in hunne Hutten, die, van Harteveilen waaren, met de noch daar op zittende Hairen, koperen vaten , vischbeen, Zeehondsvellen , houten troggen, uit eene weeke fteen gemaakte kerel, f volgens hem eene Pot/teen Clapafollaris; Lepels en Schotels uir dikke Buffelhoornen: hunne Wapens waaren Spiezen, Werpfpiezen, Boogen en Pijlen. Deze laatfte waaren met fteen of koper toegefpitst en uit gebrek aan werktuigen zeer flest gemaakt. Zij gelijken in aanzien, hunner kleeding de Esquimaux van de Hudfons baaij. Maar de panden van hunne Jacken waaren korter, en de Vrouwen ftopten de Hulpen haarer ftevelen niet uit. Het voorfte deel van hunne Co/wV fteekt zo ver met, ma*r zijn anders op dezelve wijze ge» bonwd. Dit Volk gelijkt veelal aan dat der W maar is .neen ander opzigt verfchillende: want de Mannen trekken hunne Hoofdhaben met, wortel en  A M E R I C A. 365 en al uit. De Heer hëarne zag de zee eerst op den 1(5 op eenen afftand van acht mij. len. Hij kwam aan den mond der Rivier , op 7o° breedte, en ïaio lengte van Londen, die zoo veele ondiepten en watervallen had. De vloed, die 12 tot 14 uuren te rijzen icheen, konde hij niet bereiken. De zee was toen vol Zeehonden, welke op (tukken ijs lagen. Het Land loopt Oosten Westwaards, en de zee is vol EUandeu. Aan de Koper Rivier, was het Land tot op negen of. tien mijlen van de zee af veenig, en aan veele plaatzen met dunne Wilgen bezet- Maar men zag geen Eesfendraagende Heesters: omtrent 30 mijlen van den mond der Koper-Rivier is 'er geen Hout, en de Boomen, die men hier en daar ziet, zijn mismaakte en kleine Pijnboomen. Die Volkeren, die het naast aan dezen vloed woonen, zijn kopermijn Iniiaanen en hands-rib Indiaanen; zij hebben geenen onmiddelbaaren Handel met die der Hudjons baaij, maar verkoopen hunne Pelterijen aan de Zuidelijke Indiaanen,. die het bij hen af haaien , en van daar naa de Volkplantingen brengen. De Hondsrib Jndiaanen, maaken thans noch hunne Mesfen, uit beenderen en fteenen en fpitzen hunne Pijlen met fchist. De Koper Jndiaanen bezitten eene menigte gedeegen koper m hu* Land, en maaken 'er beitels en punten van Pijlen van. De Mijnen zijn niet bekend; maar ik vi d een'berigt van een lndiaansch legerhoofdie veel iaaren geleedeni met den Heer frost In dienst j c . ... „ j.r lipt koner der Compagnie vtrDcuuen w«, «« — van  365 de NOOR DE R-P OOLLANDENi van eene Kots met fcheipe fteenen afgeflaagenwierrL en dat hij zich op zekere verre Noordwaards gelee, gen Eilanden bevonden had, op welke het de seneele zomer door geen Nagt wierd. De Heer hearne begon op den 22 Julij zijne te rug reize, hij nam in eenige ftreeken een verfchüïenden weg, en kwam in Junij ,779. weder bilde Colonien. ik heb zijn Journaal door geleezen, en hem zelve voorleeden jaar geiprooken. Ik vroeg bem na het water, dat hij in den winter op het ijs doorgegaan was, en of 'er niet ergens eene verflopte Straat naar de Stille Zee konde geweest zijn. Hij verzekerde mij, dat over dezelve veel met Cano's gevaaren wierd, en dat ze zich uit andere groote Rivieren ontlaste, welke bijna alle eenen Wes. telijken loop hadden; dat de Jndiaanen bij hunnen Noordelijken Handel met Pelterijen jaarlijksch de. zelve overvoeren, en 'er zeer mede bekend waaren; zij hadden zoet water, en wierden wegens de Snoekvisfcherij zeer bezogt : het is algemeen bekend, dat deze Visfchers , nooit in zout water komen. Ik moet nu eenen onbekenden weg lan?s de IJszee neemen, alwaar mij een Leidsman ontbreekt; de Kaarten geven het Land met8i° breedte, en 22» lengte van Londen , een draaij naar het Zuiden. Wanneer het Laud inderdaad zo verre naar boven gaat, is zulks de Noorderlijke paal van Groer,l;nd. Alle andere in onze Kaarten, des Heer 11 e ar nes ontdekking tooneiide, en de Noordelijke grenzen onder den 7a0fteilende, fchijnen alleen gegist te zijn. In het jaar 16;o, wierd aan de Oostkust onder  AMERICA. 3öj der 79° breedte Land gezien. Het in. de Kaarten zoo genaamde Land Edam op 77" 3° breedte, zag men in 1655. de inham Gael Hamkes op 75° 30', wierd in 1064 ontdekt. In 16Ó5. wierd een graad Zuidwaards een Kaap gezien, en in 1607-. ontdekte de beroemde Hudfon onder 730 het Land, dat hij Holdwilh Hope noemde, (&) buiten dit laatfte, wi'erden.aile de overige pogingen om ovJ Groenland weder te vinden, door de Dienen gedaan. Gael Hamkes, alleen is de Zeelieden bekend gebleeven , en 'er zeilden jaarlijksch Europifche fcheepen ter Walvischvangst. Het wierd als eene groote Straat van 25 mijlen breed , met Baffèns Baaij zamen han. gendè befchreeven. 'Er wierd hier dikwijls een zoort van Walvisch gezien, die in de Straat in menigte is, maar aan deze zijde der Kust niet gevonden word, zij fcheen met de fteenen wapenen der Bewooners van het tegen overliggend Land geharpoeneerd. Deze Visch moest dus door bovengemelde doorvaart hier gekoomen zijn. (I) Het tegen het Noorden van Gael Hamkes liggend Land is efffen, niet zeer hoog en de zee heeft op vijf op zes F»anfche mijlen Ankergrond ; dat tegen het Zuiden ligd , is zeer hoog en verheft zich gelijk Spitsbergen in hooge Bergen, en de bijliggende zee is onpeilbaar. Jan Magens Eiland ligd op 71° breedte, en ?.J Westelijke lengte van Londen. Het wierd wel eer van (*) PurchXs III. 568. (0 Vvyagc par dei Pages II. 222,  S68 de NOORD ER-POOLLANDEN. van de IValvischvangers bezogt, maar deze Dierëri hebben de hier aangrenzende zee verlaaten. Ten Noorden verheft zich een verbaazend hoog Geberg! e, Beennhurg of de Beeren genoemd, wijl zij de wooningen van een groot getal derzelve zijn; de. ze Bergen ziju zeer (feil, en voor ijder menfchelijk Schepzel ontoegangelijk. De zee was op een fnaphaan fchoot van den Oever 60 vademen diep, en wat verder onpeilbaar.1 Tegen over IJsland begint het eerfte bewoonde deel van oud Groenland, tegen over Snavelneus opend zich eene zeer diepe Straat, die dwars door Groenland heenen loopt, bij Jacobs haven in Straat Davis koomt, en dus het Land tot een Eiland maakt, zij is geheel met ijs verdopt, en de zee, word jaarlijksch met de grootfte Ijsbergen aangevuld. Wat ten Noorden van den Oostelijken Ingang, in dezelve liggen twee Bergen van ongemeene hoogte, de Blaafirk en Huitjerk genaamd, die alleen door het aanzetten van het ijs geheeld zijn. Het geheele Land beftaat uit dergelijke Bergen,tot aan het Zuidelijke einde. Bij eenige ziet men eene fteenaatige opper, vlakte, maar het grootfte deel zijn oorfprongelijke Ijsbergen; die in hooge fpitzen opfchieten, of in ee-i ruwen top uitloopen; met dit alles woonden hier een menigte ISoorvegers, geduurende verfcheiden Ecuwen De dappere f.rich raadk of erich de Roode vlood herwaards in de X. Eeuw, wijl hij in zijn Vaderland een Moord .begaan had, eene gewoone gelegendbeid tot avanturen , die de Scanainavifche helden , met de Griekfche gemeen had  America. 369 hadden.) Eene menigte zijner Landslieden vólgden hem derwaards, leif zijn Zoon nam den Christelijken Godsdienst aan , die hier naderhand zeer bloeidde. 'Er wierd een Bisdom opgerigt en een Klooster geftigt. De Bisichops zetel was te Gardar, niet ver van het*Zuiden van den Poolcirkel. In Hackluyt(m) vind men eene Reisbefchrijving der beide zeni (edele Venetiaanen) die 1380. dit Land bezogten , en het beftaan van een Klooster mec Predikheeren Monniken, en een Kerk aan St. Thomas gewijd, beweezen. Zij fchijnt naast een bran. denden Berg gebouwd, en de bouwftoffen waaren Lava met een zoort van Pateolaansch Poeder j dat men bij de brandende Bergen vind, verbonden. Ne. vens het Huis is eene heete bron , die in hei Huis zelve tot Keuken gebruik geleid was. Ik heb niets tegen dat geheele verhaal, want ik zie geen reden om bet voormaalig beltaan der brandende Bergen te lochenen; die men in zulke eene menigte op de nabij gelegen Eilanden vind; en men vind noch he. den eene heete bron op het Eiland Onortok, niet ver van Caap Vaarwel. In de Reisbefchrijving van die twee Broeders heerscht eene bijzondere zegtswij. 2e, en misfchien wat Romanesq', maar de waarheid blinkt aan alle zijden zo zeer door, dat ik aan derzelver egtheid geloof moet geven. Forf^eus teld zeventien Bisfchoppen, die dit Kers- (w) Pt'R.cnA III. 610. Aa  37o de NO ORDER-POOLLAND EN. Kerfpel regeerden; de laatfte wierd in 1408 verkooren, de zoogenaamde zwarte Dood heeft zints het Land ontvolkt. De overgebleeven bewooners ver' gingen van honger, of wierden van de Inboorlingen uitgeroeid; want na het jaar 1408. hoorde men rer niets meer van. Het moet zeer wel bewoond geweest zijn , want de Puinhooperi der Huizen en Kerken, bewijzen deszelfs voorigen toeftand. De Koningen van Denemarken deeden veele pogingen om te onderzoeken of 'er van die oude Volkeren noch overgebleeven waaren; maar alles was te vergeefs. De fcheepen worden door het ijs met welke de geheele ftreek vervuld is, belet, en dit blijft ook bij de uiterfte pogingen eene onoverwinnelijke hindernis , om 'er nieuwe Volkplantingen aan te leggen. De geheele ftreek van 81° tot aan den Staaten Gock of Kaap Vaarwel, en het Zuidelijk Einde, (een Eiland bij dat Voorgebergte; onder 590 is een verfehrikkelijk Land, op beide zijden met diepe Baaijen ingefneeden, die ijskaapen tot grenzen hebben: veele dezer Baaijen zijn ten deele dóónvaarten geweest, die het Land in verfcheiden Eilanden afieelden, maar tegenwoordig zijn zij alle met ijs verftopt, behalven de voorgemeldde doorvaart, en lager noch eene andere Beërfond genaamd, op 63° breedte. De Straat onder 620 50', wierd door de naamen van onzen beroemden Zeeman fr osrsfJER. vereeuwigd, hij tragtte op zijne eerfte Reis in het jaar 1576. een doorvaart na Cabhaga te zoeken, en kwam tot op 00 Frdnfche mijlen in de Straat:  A M E tl I C A. 371 Straat; liij geloofde dat Afien de regter-en Ametica de linkerzijde begrensde, (nj Hij zag de Inwoonders, befchrijft hen en hun Huishouden: bijzonder houd hij zich op bij hunne groote Honden, en bij het gebruik derzelve voor defleeden; op zijne tweede Reize vond hij eeneil dooden Narwal aan den Oever, van welken hij ook eene teekening gaf.,, De* „ ze Hoorn,- zegt hij, kan men in haare Majefteit „ der Koninginnes Garderobe zien, alwaar het als een Edele (teen op hoog Bevel bewaard word."(o) De origineele Kaart van zijne Reize is eene zonderbaare omtrek van dwaalende vooruitzettingen. Hij laat de Straat tot aan de IJszee voortgaan, regt tegen over Cathaga zo als hij het noemd; en juist die tegen het Noorden, was gelijk aan de nieuw ontdekte Beerings Straat: deze hiet in de Kaart Aman\ jïraat, en zij had toevalliger wijze een eenigermaa* te goede gedaante, (p) Deze Anian Straat is even zo fabelagtig als de Fuca, zij is vroeger uit gevonden, en zoude eene doorvaart uit de Zuidzee in de Noordzeezijn. (q)De Koningin elisabeth gaf haar den naam van Meta excognito. Groen- (») Atrue di fcourfe of the late Voyage of Defcoverie for fin ding a pasfage to Cathago by the Noordwest * under the Conduét of Martin Frobishet general printed hij Henry Bynnyman 1578. de eerfte reize p. 48. 0) Dezelve, tweede Reis bl. 19 (pj Ibidem. (//) Men vind een berigt vari deze Straatea bij örac-s Voyage 10 the Hudfons baaij vol. II. p. 68. Aa 2  372 de NOORDER-POOLLANDEN. Groenland verkreeg door den ijver van den eerwaardigen Heer hans e g e d e , (die den naam van den Noordfchen Apostel verdiend,) weder Noorweegfche Colonien in 1721. Hij bleef'er tot in 1735. en predikte het liuangelium aan de arme Inboorlingen , en had niet alleen het genoegen zijner arbeid met een gelukkig gevolg bekroond te zien, maar ook , dat eene menigte Zendelingen zijn voorbeeld volgde; deze hebben aan de Westzijde veele Co* lonien aangelegdt, die tot heden toe den gelukkig, ften voortgang hebben. De Heer eg ede keerde naar Denemarken te rug, rigtte een Kweekfchool op voorde Groenlandfche fpraak, in welke Zendelingen voor Groenland opgekweekt wierden, en befloot zijn vroom leven in 1754. Bij Caap Farewell begint de groote opening tusfchen Groenland en Terra di Labrador, die in de Hudfonsbaaij valt ; tusfchen de Westzijde van Groenland en eenige groote Eilanden, ligt Straat-Dayis , die naar BaJJlns baaij leid. De Eilanden hebben cp verfcheiden Kaarten , vcrfchillende Naamen, ja in eenige zijn zij in elkander getrokken; zo weinig is deze ltreek bekend. In de befchrijving van Groenland hoord men nergens anders van, dan van ijs, fneeuw en verbaazende hooge Bergen : volgens cuantz zijn'ereenige van icoo vademen , met gebrooken Klippen en fpitzen, of Van Daalen, die geen andere Bekleeding hebben dan gras of moer gras; in zommige ftreeken zijn laage gladde Bergen met eeuwige fneeuw en ijs bedekt. Daar alwaar Vogelen door hun.  AMERICA. 373 hunne Drek wat aarde gebragt hebben, vind men eenige Planten. De Heer ca&ntz teld 'er twintig zoorten van, behalven de Mosfen Leverkruiden enz. egeda bemerkte onder den 6o9 of 61° geen Jenever Bosfchen, doch welWilligen en Berken; deze laatfte waaren twee of drie yards hoog, en zo dik als eenMans Dij, een verbaazende Boom voor dit Land; da. vis zag op 60 laage Berken en Willigen. De Natuur werkt hier tegen de beste oeffening. De Ijsbergen breiden zich beftendig over de Daalen uit, en vernielen alle hoop tot verbetering. De Heer crintz heeft zulk een' Ijsberg de Ijsblink genoemd, aan de Westzijde zeer fchoon befchreeven.Ikzalhem zijne befchrijvingontkenen , Ijsbergen zijn op Ijsbergen geftapeld tot eene vreezelijke hoogte, aan den mond van een Inham. Deze vertoonen zich aan de Schippers op vier mijlen als eene Glorie, onder dezelve loopt eene rei pragtige boogen, die zich agt Franfche mijlen in de lengte uitftrekken , en twee mijlen breed zijn; door deze worden groote van de Ijsbergenafgefteoten ijsblokken, bij het te rug gaan van den vloed in Zee gedreeven, die dus aan het in zee zwervend drijfijs een toevoer geven. De voor de fcheepen verftopte doorvaarten, zijn van binnen open, en met boven gemelde Boogen verwulft ; want s'er valt jaarlijks eene oneindige menigte ijs uit hunne monden. Ik heb hier voor van de IJseilanden gefprooken , die van Spitsbergen en Groenland zijn hen in allen deele gelijk, de verwen der A a 3 laat-  SU de NOOR DER-POOLLANDEN, laatfte zijn prachtiger, het groen is zoo i'raaij ais de fmaragd, en het blaauw gelijkt den fapphier.Vol, gens den Heer eg ede, ontftaat het eerfte ijs uit zoeten het ander uit zout water j men heeft hier ook veele voorbeelden dat het zeewater bevriest, en de vorst maakt dikwijls een ijsltraat van Eiland tot Eiland , over die naauwe bogten, De vloed ftijgt in de Zuidelijke deelen van dit Land onder <55o drie, op de Westzijde twee, en op fpringvloê. den drie vademen, Bij Disco onder den 6ye, rijst het maar een vadem , en noch verder Noordwaards valt het tot op eene voet. Bij groote fpringvloedcu vooral 's winters, ziet men een wonderbaar verichijnzel , 'er worden aan den Oever zoetwater bronnen voortgebragt , op plaatzen die men te vooren niet gewaar wierd. De lange dag van den korten zomer is zeer heet, de lange winter word door het Noorderligt eeniger maaten verhelderd. Met de nieuwe Maan in de Lente , is hetzeer prachtig, en werpt dan zijne glanzende draaien, veel fneller dan gewoonelijk. De Misten en Nevels verdonkeren den zomer, en de vorstrook, (of uitwaasfeming van het ijs,1 maakt den winter noch grouwzamer. Het ftijgt op uit plaatzen in de zee, alwaar geen ijs is; en doet het vel los worden, wanneer men 'er zich in waagdt. De werkingen der koude op het Menfchelijk Ligchaam zijn zeer heftig, doch bij lange na zoo fterk niet, als in Oost Sibenen , alwaar men het zomtijds naau-  AMERICA. ,.'375 nauwelijks durfd waagen uit te gaan, fchoon men door eene warme Pels befchut is. De trotze Groenlanders noemen zicb Innuit, dat is Mannen, als of zij over alle andere Menfchen verheven waaren. Weinige egter worden grooter dan 5 voet , zij zijn welgemaakt; hun Hair is lang en zwart; het gezigt plat en de oogen klein, zij zijn een ftam van de Esquimaux een klein ras van Menfchen, die de geheele Noordfche Kust bewoonen. Hunne voorvaders waaren Samojeden in Men, die in de nieuwe Waereld overgingen, de Kusten van Prins WUUams Sond, op de Westzijde onder den 6i° innaamen , en langs dezelven tot Zuid Labrador op de Oostzijde voort togen. Zij kroopen in hunne kleine Cano's altoos verder tegen het Noorden , en naamen ook altoos bij hunnen voortgang af, tot dat zij in Esquimaux en Gromlanders ontaardden. Dergelijke Volkeren of fpooren van hen zijn aan verfcheiden Plaatzen van Prins mtiiaini Sond na het Noordëinde van de Beering ftraat ontdekt. Volgens het zeggen van de Groenlanders in Disco baaij, bewoonen ook eenige de Bafitu baaij op 78°- üe Heer eg ede zegt, dat het Land tot 76° breedte bevolkt is. fr) De verstafgclegen Volkplanting is te Xoogfook op 7g. (V) Gelijk in groens Kaarte van America, aangegeven is. Aa 4  37ö de NOORDERPOOLLANDEN. Dit Menfchen ras is geheel voor die Lugtftreek gefchikt, en zij konnen zo min een gematigd Climaat verdragen, als de Dieren der heete Lugtftreek onze hemelftreek ve rdraagen konnen. Het weêr en gebrek aan gewoonelijk voedzel zoude hen welhaast verdrijven. Dit ras komt in zeden, kleeding, wapenen en fpraak met de bewooners van Prins Williams Sond, tot aan het einde van Labrador overeen; dat zamengenoomen eene ftreek van vijftien honderd Franfche mijlen is: zij bewoonen alleen de Kusten, want de lndiaamn haaten hen, vervolgen hen op de gruwelijk fte wijze, en drijven ze bijna in zee. Zij houden deze arme fchepzels voor Tovenaars, en fchrijven ze ijder ongelukkig voorval toe. 's) De Volks menigte der Groenlanders, heeft zich thans verbaasd verminderdt, want in het jaar 1750. telde men 30C00 zielen, en nu maar iooco. Deze vermindering is door de Kinderpokjes veroorzaakt. Groenland is zeer gelukkig geweest, in zijne Dierenkennïs. De Heer ottq fabricius, wieneen lofwaardig ijver om het verftand van deze menfchen op te klaaren, na dit Land dreef, heeft eene wijdloopige en Clasfifche befchrijving van deszelfs Dieren gegeven: zijne Fauna behoord onder de beste werken van deze zoort, en ik verwagtte de beloofde vervulling van de historie van Groenland, De viervoetige Dieren van dit Land zijn m CO Cooks Foyage I. Voorrede p. LXXIV.  AMERICA. 377 gijn het Rendier, dat enkel een onderwerp der Jagt is. Hun aantal is zeer verminderd, zij worden flegts noch in de verfte ftreeken gevonden. De L^a/«r breedte, en vjl lengte van Londen. Het is ook niet bekend, hoe ver de armen van den grooten Bergfehakel, die van onze Zeelieden op de Stille Zee ge • zien is, reiken. Het Climaat is aan de Hags Rivier op 570 breedte, ongemeen koud. In Gctober begint het te fneeuwen , en houd met eenige tusfehenpoozen aan , den geheelen winter door; bij geheel flrenge vorst , heeft de fneeuw de gedaante van het fijnfte zand. Het ijs in de Rivieren agt voet dik, de Porto wijn bevriest in een vaste klomp , en de Brandewijn ftold. De adem zelf maakt eene korst op de dekens, en de bedlakens worden aan den muur vast gevrooren. De zonne gaat op den kortften Dag 5" na p.uuren op en 5/ voor 3 uuren onder. Het ijs begind in Mei} te fmelten, en het warme weder be. gint in het midden van Junij i de hitte is dikwijls zoq  A M R R I C A. 393 zoo fterk, dat zij de Jagers het gezigt verbrandt; maar zelden heeft men onweer. Doch in de groote uitgeftrekthcid van 5c0 40' tot 63° if. moet 'er een groot verfchil van hitte en kou Je zijn. De Hemel toond des winters zijne lchoonheid : bijzonnen, en kringen om de zon, die met glanzige en fterke verwen van den Regenboog gefierd zijn, zijn hier niet ongewoon. Bij den op- en ondergang der zonne, ziet men eenbleekgeelLigt, datde gedaante van een' kegel heeft- (7) De Nacht word door het Noorderligt verlevendigd, dat duizend verfcheiden Ligtftraalen en verwen door den Hemel werpt, welke zelf door den helderften Maanefchijn niet verzwakt worden, en de fterren fchijnen vuurrood. De fmdfonsbarJj is zeer arm aan visfchen , de Compagnie tragtte eene Visfcherij aan te leggen , enten dezen einde Lieden van de fcheepen, die op den Walvischvangst naar Spitsbergen gaan ,te neemen; men maakte tusfchen den 610 en 69° breedte, groote Pogingen, maar de uitkomst voldeed niet aan het oogmerk; wijl men cocoo Liv. Sterl. aangewend had, en maar drie Visfchen gevangen , moe'st men "er van afzien. Het ijs verhinderde de fcheepen, om een goede plaats ter regter tijd te vinden , de felle winden en de te rug keerende win. ter rj) Dit is bet zodiacaate Ligt, genoeg bekend bij deSterrekundigen ea vertoond zich ook hier te Land,in de maanden van Februari) en November, in de gedaante van eene lange fchuinfchekegelfneede (Parabool*). Vsrta aldek. Bb 5  394 de NOOR DE R-P OOLLANDEN. terontnaamen hen telkens de gelegendheid om eene gelukkige poging te doen. De Visfcherij der B. Suga of Witte Walvisch gaat beter voort. Hij komt in jfttfiij aan de monden der Rivieren, zo dra zij van het JJs bevrijd zijn; en word aldaar in groote menigte gevangen. 'Kr zijn twee verfcheidenheden den eene blaauwagtig , en de andere geheel wit. Bij deze Visfchen vind misfchien de oveibevrugting plaats, want,'er wierd een ongebooren Vrucht van 6 duimen uitgehaald, op den zeiven Tijd, dat men volgens hunne gewoonte een jong op den Rug van eene andere zag zitten. Jn de Rivieren worden niet verre van de zee kleine Steuren gevonden, die van dezelve zoort als ie Engelfche fchijnen: grootere van 6 tot 40 ponden, vind men in de binnenwateren in groote me. nigte. Ik geloove dat zij dezelve zijn met de Steuren uit de wateren van Canada, die men mij gezegd heeft, dat geheel glad zijn, en in het ge. heel gcene ruwe verhevendheden hebben. Het is waarfehijnelijk de Accipenfer FJufo of Huisblaschvisch van linmus, die in den Donau of JVolga woond. De gemeene Kikvorsch Visch Lophius piscatorius li nn. Btitt. Zool. III. n. 51. koomt maar bij winderig weer te voorfchijn, en word daarom bij de Inwoonders Thurina meg of Windvisch genoemd. De Kwabvisch Gachis lota linn. Britt. Zool. II. n. 86. is in de Rivieren gemeen, en word's avonds na 9 uuren met den Angel gevangen. Hij word aldaai Manthy genoemd, weegd 8 ponden, en is zoo gul-  AMERICA. «?Qf gulzig, dat hij zelf den wreeden Snoek verflind. Hij verflind doode Harte beesten, en ander aas; ja zelf dikwijls fteenen om zijne Maag te vullen. *Er wierd dus eens een fteen van een pond in zulk een' Visch gevonden. Hij fchiet zijn kuit den 8 Februarij, en is bij ongeluk zeervrugtbaar, de Heer hutchens vond in eene Visch 671248 Eijeren. Met dezen is de Mathemeg der Inlanders, de Landkabeljaauw der Engelfchen zeer na verwandt. Hij is in de Noorderlijke Landzeeën in menigte, word 3 voeten lang, en weegt 12 ponden. De algemeene Baars, Perca fiuviatatis linn. Britt. Zool. Hf. n. 124. vind men in de Rivieren, edoch fpaarzaam , hij weegd zomtijds 8 ponden. De Stekelbaars, Gasterosteus aculeaius linn. Britt- Zool. ILI- n. 129, vind men hier in menigte. De gemeene Salm, Salmo Salar linn. Britt» Zool. 143. word van Junij tot Augustus in Netten gevangen, die langs de Zeekusten gefteld zijn; ten Zuiden van de Churchill Rivier vangd men 'er zeer weinige. De Namaycusch is eene zoort van Forelle , de Kop, Rug, Rugvin en Staart zijn donkerblaauw; de zijden donkerbruin , met witte en roode vlakken , de Buik zilverwit , het vleesch wit en fmaakelijk: men vangt hem met haaken; in de binnen zeeën weegen zij 30 ponden. Trutta lacustri generis wil log bh 198. De Bergforell, Salmo alpinus linn. Britt. Zool. III. n. 149 is gemeen in zoet water, en weegt vana tot 6 ponden. De  396 df. NOÖRDER-POOLL ANDEN. De Lavaret Salm, Salmo Lavamus linn. Britt. Zool. n. 152. word hier ia groote menigte gevonden, en is veel grooter dan die van Europa. Er is noch eene kleiner zoort. De Kop is zoodonkerbruin niet, de oogen zijn kleiner, en de rug niet zoo krom : de neus is bij het mannetje afgeftompt, de maag fpienigtig geljk bij de Vogelen, en het wijfje heelt een verheven neus. Zij zijn in den Herfst wanneer de Rivieren toevriezen zeer talrijk, en worden Tickomeg genoemd. Men heeft aangemerkt, dat de Capelin of Salmo arctieus, den genieenen Salm voorzwemd, endoor eenen fterken wind , in verbaazende menigte op den Oever geworpen word. De Omisco Maycus is eene nieuwe forel zoort en word in Meij in de Albany Rivier gevonden, hij word niet langer dan 4} duim, het kicuwdek. zei heeft 5 ftraalen, de eerfte Rugvin 11 beentjes; de buikvin 8; de ftaartvin 7, de borstvin 8; de zijde ftreep is bleek , en langs dezelve loopen twee reijen zwarte vlakken: onder de zijlienie is het ligchaam zilverwit, en de buik wit; de ftaart is gegaffeld, en hij heeft geen tanden. De Snoek Ejox Lucius linn. Britt. Zool. IJL. n 153. is in alle binnewateren in menigte; 'er zijn twee verfcheidenheden van dezelve; de eene is de Mitermapeth der Jndiaanen : langs de zijftreep, loopt een breede roode band, en word aan de Zeekust gevonden; de andere is de witte Zuigkarper of Namapeth der Jndiaanen, hij heeft groote fehubben, en zijne verw is wit; in zoutwater vind  AMERICA. 39? Vind men hem zelden, maar in de Rivieren en binnenwater zeer veel, zo dat hij de Netten fchetml. Zij wegen pond, de gedaante is lang, de kop heeft veele beenderen, is ruw en loopt na den neus fmal uit; de mond is klein, en ftaat naar beneden; het Lichaam is fchubbig, de ftaart maanssewiize uitgefneeden. Scnulpdieren vind men in deze zee zeer zeiden, de gemeene Mosfel, Mjülus edulis linn. Britt. Zool. IV-n. 73'. PP"* viud men in me"lgteVan de Hart doubletten Cordia, vmajnen alleW ledige fchaalen. De groote men.gte Mosfelfchulpen die in het moerasfige vlakke Land gevonden worden, geeft een bewrjs van de groote te rug gat,* der zee , maar de tijd kan wegens gebrek aanÖlnwoonders niet bepaald worden. Toen ik het Dierenkundig gedeelte van ditweik fchreef. ontgingen mij twee Vogels van het ge. flagt der Arenden, de eene is de geelkop Arend: de bek, de washuid, en het voorhoofd zijn donkerbruiu; de kop en hals geejagtig, de rug donkerbruin ; het einde van ijder veder vuilgeel. Deze At end komt in April in Hudfms baaij Hij bouwd zijn Nest nit Rijzen en Gras in de Boomen, en leid maar een Ei. Hij aast op jonge Harten konijnen en Gevogelte. De Indiaanen noemen hem Ethenefue Michejue. Deze ftreek word ook van eene verfcheidenheid van den goud Arend bewoond: het voorhoofd is bruin, de fchedel en het agterfte van den hals bruin, wit, en oker geel geftreept, het onderfte van den Hals, de Borst en  de N Q O R D E R-P O O L L A N D E N. Buik donkerbruin, de dekvederen der vleugels, de Rug de agterfte roeipennen en de fchouders zijn van dezelve vervv; doch de laatfte zijn van on* der wit met bruin gefpikkeld; de voorfte roeipen* nen zijn zwart, de beide middelde ftuurvederen bruin, met twee of drie ascbgtaauwe banden, de buitenfte vederen bruin aschgraauw gevlakt; de beenen tot aan de vingers bleekbruin gevederdt. Hij is 3 voet lang. 'Er is eene van deeze zoort aan het Britfche Cabinet gefchonkert- Men kan hier noch eenen Valk bijvoegen, die de Heer latham mij mededeelde : de bek is fcherp en aan het opperkaakbeen, met een fpits uitwas gewapend; de washuid geel, de kop, de hals van voorén, de borst en buik wit, 'er loopt eene bruine ftreep langs de fchaft van ijder veder, de vederen van den rug, en de dekvederen hebben eene vuil blaauwe aschgraauwe verw ; de randen der vederen zijn wit, de voorfte roeipennen zijn donkerbruin, de buiten zijden wit gevlakt , en de binnenfte geftreept; maar de ftreepen gaan niet tot de fchaft, en ftaan gelijk bij de IJslandfche Valken, tegen over de andere zijde; de beenen zijn blaauwagtig: deze fchoone zoort is a voet en a duim lang. 'Er trekken eene menigte Vogels na deze verre Landen, naar Labrador, en Terreneuve; zij ko. men uit de afgelegenfte Zuidelijker ftreeken, misfchien van de Antilks'. men vind 'er zeer kleine tedere zoorten onder: met hen trekken groote fchaaren van Watervogelen met hunne Jongen na het Zui«  AMERICA. 399 Zuiden, in eene gunftiger Lugtftreek. De Wilden ichikken eenigzints hunne Maanden, na de komst van dezen of geenen Vogel; dus hebben zij hunne ganze maand na de aankomst der Ganzen in het voorjaar. Het geheele geflagt der Boschhoenders de Raven, de bonte Kraai, de Mus de Laplandfchi Vink, bieden aan deftrengftekoude wederftand; ea verfcheiden Uilen en Valken , zoeken verblijf in de Bosfchen. Het Rendier trekt in October Noordwaards, in groote benden, en zoekt de grootfte koude. De mannetjes ijsbeeren Hijgen uit de zee voort, en zwerven het grootfte gedeelte van den win. ter tot in Junij, op hetdrifijs. De wijfjes gaan intusfchen tot aan Maart in de Bosfchen, of onder de Oevers der Rivieren, en koomen dan men haare twee Jongen en zoeken de Mannetjes. Verfcheidene wor. den 'er op deze Reize gedood, de verwondde toonen een verfchrikkelijke woede, huilen vedchrikkelijk, bijten van zich, en werpen, haar eigen Jongen in de Lugt. De wijljes zetten haare reis na de zee voort, wanneer zij onderweeg niet ontrust worden. In Jun/j keeren de mannetjes naar den Oever te rug, en komen in Augustus bij de wijfjes en Jongen, die nu reeds groot geworden zijt-. Jerra Labrador maakt de Oostelijke grenzen van de Hudfons baaij: het Noorderlijk deel heeft aan de Baaij eene regte Kust, voor welke eene rei van ontailijk veele Eilanden loopt, tiene zeer groote zeeboezem, die Archimnrdpyzée, genoemd word; ligd tusfchen dezelve. De Golf Hazard, door welke eene groote menigte Betuga H alvisjchen ivvemt, opend de  4èo de N OOR. DER-POOL LANDE [S?. dé zee in de Hudfons baaij. De Compagnie had hier een Volkplanting voor den handel met de Esquimaux , die egter weinig voordeel gaf, en wierd dus in 1758, en in 1759 weder vernietigd. De OostelijKust van óïr r o g e r cdrtis zo treffelijk befchreeven, (2 is geheel onvrugtbaar, en beneden alle verbetering. De oppervlakte is alom oneven, en met verbaazende groote fteenen bedekt, onvrugtbaare Daalen wisfelen af met vreezelijke Bergen, van welke eenige verbaazend hoog zijn: de eerfte word door eenen fehakel van Landmeiren bewaterd , die niet uit Bronnen maar uit regenen fneeuw ontdaan. Hun water is zoo koud, dat 'er flegts eenige forellen in leven konnen. Op de Bergen ziet men hier en daar, een klein Bosch of gering Mos De Daalen zijn met kromme Boomen, als Vuuren Dennen- Berken- Ceder of liever Jenever Boomen bezet. Met de 60° houd alle wasdom op. De geheele Kust is gelijk de Westelijke, op eenigen afftand van het Land met Eilanden bezet. Cp het Gebergte woonen Jndiaanen, langs de Kusten vind toen Esquimaux. De Honden der eerfte zijn klein, die der t.squimaux groot en met Vosfen koppen : zij laaten de Rendieren nooit de fleeden trekken , maar gebruiken 'er Honden toe. «■— Des winters koomen de Wairusi'en naar eene plaats Nuckvunk genaamd, onder 60° breedte, aldaar is handel met hunne Tanden, waar mede hunne fpie- (è) Phiïofph. iransacl. 1764. p. 3.72.  AMERICA. 40É fpiefen gefpitst worden. Da vis meende iri 15Ü6. eert doorvaart in den Westelijken Oceaan gevonden te hebben, maar het bleek, dat het maar eert diepe zeeboezem was. De Herrenhutterfche Broeders, wierden door eenen loffelijken ijver, om hunne medemenfchen te: helpen, aangedreeven, om in 1752. Misiïonarisfert uit Groenland herwaards te zenden , zij maakten eene Volkplanting in Nits bets have. Doch de eerfte bezending , wierd gedood of te rugge gedreeven. In 1764, wierd onder befchutting van onze Kegee. ring eene tweede poging gedaan. De Zendelingen wierden van de Esquimaux zeer wel ontfangen, en de zending had een zeer goed gevolg, Dit goede Volk is gelijk de Je/uiten bijna in ijder deel der waereld doorgedrongen , en verdraagt om den Godsdienst hitte en koude; zij doen alle moeite om de Groenlanders te befchaaven, en prediken, de zagtmoedige Inwooners der ongezonde Kust van Bengalen; de zedekunde: geeneerzugt, geen ftaatkuudigë oogmerken, geen geldzucht drijft hen derwaards. Het Land van Labrador trekt zich bij Caap Charles op 52° breedte Zuid Westwaards te rug, tusfchen dit Voorgebergte en het Eiland Nieuwland, ligd de Straat Belle Isle, zij is 31 vademen diep, en word tot op het midden van Junij door hetdrijfijs verftopt. Zij loopt inde groote driehoekige Golf St. Laurenee en word Noordwaards door Labrador * Westwaards door Nieuw Schotland, en Oostwaards door Caap Breton eu Terreneuve begrenst. Zij ontftaat uit duizend Stroomen, die de zee gelijkende C e: Laudi  4oa de NOORDER-POOLLANDEN. Landwateren in Canada aanvullen, ftort bij Neagara van eene verbaazende hoogte , en maakt daar door eene pragtige waterval, die fchuimend over ontalüjke rotsiigtige ondiepten valt, die aan alle andere behalven de Engelfche Troepen verfchrikkelijkzijn ; en geeft veele honderd mijlen een onvergelijkelijke vaart Jacquet Cautier geboortig v&nSt.Ma. 10 heeft de eer, dat hij deze fchoone Rivier ontdekt heeft, In de Golf liggen veele Eilanden van belang, welke de Engelfchen en Franfche wegens de Visfcherij bezitten. De kleine Magdaltna Eilanden , worden heden noch van de Walrusfen bezogt; 'er is jaarlijksch eene jagt op deze Dieren, die om thraan en om hun vellen gedood worden. De diepte van het water om de Magdalena Eilanden is van 3 tot 9 vademen. De Kusten loopen zagt af hellend in zee; en zijn dus zeer gefchikt tot het opftijgen en afdaa. len der Dieren- Aan de andere Eilanden is het wa. ter een vadem , behalven aan de Noordzijde van het Eiland St. John. Terra Nova ( een naam, die bij de eerfte ontdekking aan geheel Noord America gegeven is ) is in 1496. van den beroemden Venetiaan sebastiaan Cabot en zijne drie Zoonen ontdekt. Zij zeilden op hunne eigen kosten onder bewilliging van 11 en rik vil- die hen als zijne Onderdaanen toeftond, alle de Landen die zij ontdekten in bezit te neemen, langs de Kusten van 6?" 30' tot aan de Kaap van F/orida; en gaf dus aan Groot-Brit' tanje door deze eerfte ontdekking, hetregt op geheel  AmericA. 403 heel Noord America. De kortzigtige gierfge Vorst ónder wiens vlag het ontdekt was; had het hart niet, om het hier uit ontfpringend voordeel te zien. Hij had reeds te vooren colümbüs aanbiedingen afgeflaagen , het geen hem het regt op de geheele nieuwe Waereld zoudè gegeven heb. ben. De Hoveling bacon zegt egter: ,, de Koning floeg het niet geheel af, het Was maar eene toevallige uitftelliug, die bij zülk eene ,, groote verovering, Wel gemaakt konde worden." De Franfch'sn vonden de Goudmijn van Terreneüve in de Visfcherij, die in 1534 begonnen wierd: onder alle de Delfftoffen zegt bacon, komt 'er geen ih waarde bij de Visfcherij. Een bijzonder Perfoon, Sir humphkEy gilbbrt, ftijfbroeder van kaleegh zeilde met alle mogelijke voorzorg derwaards heen, om 'er eene wichtige Volkplanting op te rigten: op zijne te rug reize, wierd hij door de golven verflonden. Zijn moed en GodsvrUgt b'egaaven hem niet* men zag hem onbeweegelijk in het agterdeel van het fchip, met een boek in de hand, en hoorde hem dikwijls zeg. gen: ,, Moed Broeders, wij zijn hier op zee,zö ria aan den Hemel, als op het Land. Het Eiland Terreneuve heeft de gedaante van een driehoek en ligd tusfchen 4Ö0 40' en 510 30'het word Van de Wilden wel bezogt, doch niet bewoond. De beroemde Goudmijn van dit Eiland ligd aan de Zuidelijke en Westelijke zijde van eene groote Zandbank, die zig van het Noordoosten na bet Cc 2 Zuid-  4«4 de NOORDER-POOLLANDEN. Zuidwesten, 200 Franfche mijlen uitftrekt: de diepte van het water op de bank is van 22-50 vademen, en aan de buitenzijde van 50-80 vademen , en even zoo op de kleine banken. De plaats der groote bank word gemeenelijk door eene Nevel en groote Wolk aangeduid. De Visfcherij is dikwijls befchreeven: het volgende korte berigt egter kan den Lezer niet onaangenaam zijn. ,, De Booten of Chaloupen zijn 40 voet op de kiel lang, hebben een groote Mast, Fokmast en Zeil: zij hebben vier Riemen, waar van 'er drie op de eene zijde gebruikt worden: de vierde, die eens zo groot is, diend om de drie andere in evenwigt te houden: een Man die daarom in het agterfte van de Boot met zijn gezigt tegens de Roeijers gekeerd , ftaat , roeid beftendig zijdwaards , en werkt dus tegen de anderen in , en ftuurd te gelijk , -terwijl hij de Boot dus voortdrijft. „ Ijder Man heeft in zulk een Boot twee lijnen, aan ijder zijde van de Boot eene, en ijder lijn heeft twee Kaaken, zo dat 'er in ijder Boot altoos 16 Haakeri zijn. Het is eene goede vangst op een'dag, wanneer zij 10 Centenaars te rug brengen , fchoon zij ruimte genoeg voor 30 Centenaars hebben, en ook zomtijds vangen: twee Centenaars ts een betaaldde Reize, maar daar beneden is verlies. De Kodders beftaan uit alle zoorten van kleine Visfchen, als Haaringen, Capelens, Samaalen en jonge Cabeljaauwen. De eerfte word gezouten, om geen gebrek aan aas te hebben, wanneer men de andere zoorten niet heeft j maar de Visfchen vallen bij lange  AMERICA. 405 gszo greetigniet op gezouten, dan op frisch aas. Wanneer men geen kleinen Visch heeft; moeten zij hun toevlugt tot Zeevogelen neemen, welke zeer ligt gevangen konnen worden ; men fteld netten voor de hooien der Rotzen, waar in zij des nagts rusten. Wanneer zij noch kleine Visfchen, noch Vogelen vinden, zijn zij genoodzaakt, de maagen der gevangene Visfchen te gebruiken, doch dit is het allerflegtfte aas. „ Het behoorlijk aantal der Visfchen gevangen zijnde, worden zij na het Vischhuis gebragt, dat aan de overzijde van het water gebouwd is, deels om den afval ten eerden te konnen in zee werpen , en op dat de Booten ter uitlading van hunnen Visch 'er na bij zouden konnen koomen. Zo dra zij aan het Vischhuis gekoomen zijn, geeven zij aan een' Tongen, die aan de kant van eene Tafel ftaat, die digt^aan het water is, de kist: zijne.bezigheid is, de Vi'cb 'er uit te neemen en den kop af te fmjdcn, hij drukt het agterfte van den kop tegen de fcherpe kant van de Tafel, en dan vallen de kop en ingewanden, door een gat in den grond in het water. De kopfnijder., geeft den Visch aan dcnkliever, deze klieft den Visch, van den kop tot aan den ftaart, maakt noch eene fneede en neemd hef orootfte deel van de ruggraat uit, die door een gat Tn den grond in het water valt; dan fchuift hij den Visch van de Tafel in eene zoort van Bak, z0 dra deze vol is, word zij na het zouthuis gebragt; de kop affnijder werpt de Lever in eene bmoudereTobbe, en uit deze worddeThraan voor C c 3 ^  4p5 de NOORDÈR-POOLL ANDEN. deLeerbereiders gemaakt, die meerwaardig is dan de Walvisch tbraaij. In het zouthuis worden de Visfchen op elkander gelegd en tusfchen ijder eene laag zout, zo blijven zij leggen tot dat het zout ingetrokken is, en dan neemt men ze op om te wasfehen: dit gefchied, door dien men ze cp een zoort van vlot (Pound) van den Oever op het water voorttrekt. Zo dra dit gedaan is, word de laatfte arbeid, het droegen namentlijk, verrigt ; dit gefchied aan regtftaande Paaien, uit dunnen willigen gemaakt, die fterk genoeg zijn om de menfchen, die 'er dezelve opliggen, te dragen,en die men met paaien , die op zommige Plaatzen 20 voet hoog zijn, onderftetind: hier op legd men den Visch met de geopende zijde tegen de zonne • bij flegt weêr worden zij alle Nagt afgenoomen, £n in hoopen van 5 of 6 op elkander gelegd, en •ver zulk een hoop breid men eenen grooten Visch met zijne rug of huidzijde naar boven, om de andere voor den Regen te bewaaren: deze dringd niet door de Huid, wijl de Visch zo gekromd is, 'dat het water van alle kanten afloopt. Wanneer de hoop geheel droog is, dat bij goed weêr in agt 'dagen gefchied, worden zij in ronde hoopen van '8 tot ro Centenaar op elkander gelegd, en de bovenfte deelen worden met planken gedekt; in zulke hoopen liggen zij drie of vier dagen om uit te zwceten, ën worden dan weder uitgefpreid, en wanneer zij droog zijn, in groote hoopen gelegd, met grof zeildoek gedekt en blijven dus tëggieri, tot  A M E R. I C È. 407 tot dat zij ingefcheept worden. „ Dus toebereid worden zij naar de Middellandfche zee vervoerd, alwaar zij duur verkogt worden; in Engeland egter zijn zij in geen agting ï een andere Visch Mud Visch,. neemt hunne plaatze in; deze word maar half gefpleeten, tot op het midden van den buik, hij word gelijk de andere behandeld, maarin plaats van gedroogd te worden, word hij ingefuld, door zout, in water gekookt. De thraanolie word uit de Lever bereid , en word zoo genoemd om dezelve van de Walvisch- en 'Zeihonds thraan te ouderfcheiden, die vetülie hiet, en voor eenen geringen prijs verkogt word, wijl zij al. leen tot onderhoud der Lampen diend : Maar de thraan olie der Lederbereiders, word dus gemaakt; zij neemen een halve Tonne of Tobbe, booren een gat in den bodem , en leggen op dezelve eene laag rijsjes, op welke de Lever gelegd word, deze Tobbe word in de zon geplaatst, zodra dezelve begint te verrotten, loopt 'er de olie uit, en de onder liggende Rijsjes beletten de vastere deelen, door te vallen; de olie word in een vat onder den bodem ftaande gevangen." Het onvrugtbaare Eiland Kaap Breton, riisrtk't de eene zijde van de Golf van St. Laurens, zij is hoog, rotzig , en heeft een akelig aanzien, doch bevat veel Steenkolen, én kan het New Castle van America worden. Sir humphrrey gil bert ontdekte dezelve op zijne ongelukkige Reize, nader, hand is zij wegens de Walrus- en Walvisch vangst veel bezogt. De arbeidzaams Bisca-jers , waaren Cc 4 «Je  4o8 de NOORDER-POOLLANDEN. de eerfte die 'er op uitgingen , en fchijnen onze Leermeesters in die konst geweest te zijn. In late. re Tijden word Caap Breton van veel belang, en de zetel der Franfche Visfcherij , de fterke vesting Louisburg is geflegt, en de oord geheel ledig. Het groote half Eiland nieuw Schotland, wierd van Caap Breton door eene fmalle Straat gefcheiden. De Franfchen bezaaten dezelven fints i6i(5. en tragten 'er Volkplantingen uit Canada aan te leggen , maar wierden van de Engelfche verdreeven; wijl zij het voor een deel van Noord Virginien hielden. Gansch Noord America wierd toen ter eere van de Koninglijke Maagd {Koningin elisabeth) Firginien genaamd. De Franfchen noemden het Acadïen, Jaco bus, i, fchonk dit Land in \6