VERKLARING VAN HET T3RLACTAAT van de DER STADT GRONINGEN AAN DE UNIE van UTRECHT, II. S T U K. te GRONINGEN bij j. d i k e m a e n j. van groenenbergh. MD CCXC Vit   VERKLARING van het TRACTAAT van REDUCTIE. Artikel iv. Item fullen Stadt ende Ommelanden, int compareren ende flemmen inde Generaliteit y wet alle tgbsne daer aen fal moeghen dependeren, hun reguleren, nae tghene by de Heeren Generale Stalen met goede kennisfs van zaken gedecideert ende verklaert fal worden. %. I. Dit gedeelte van het Traélaat, hetVerkla' welke-met zo veel wijsheid en voorzigtig-^'"S^aii heid is opgefteld, verdiend dubbel onze over- Art. in weging: zo omtrent deszelfs inhoud, als ge- ^let alSe" meen. volgen. Het zelve, gelijk ook het volgende Art., moet als een antwoord befchouwd G wor-  $6 Verklaring van «et Art. IV. worden op des Stadts evengemelde vorderingen. Daar bij hadde zij voorgedragen; dat Stadt en Lande als een Olde Ryksbeerlykbeid, en een Provincie op zig zelve wezende, blyven zullen. Er waren zeer veel redenen bij de Belegeraars, om deze vordering niet te kunnen toeftaan. > Want, in de eerfte plaats, leren ons Bor en van Me teren op die tijden, dat de Ommelanden gedurende dezelve belegeringe hadden zoeken te verhinderen , dat Stadt en Lande als eene Provincie bij het Bondgenootfchap aangenomen wierden, aangezien zij eerder vermeenden op zig zelve te moeten blijven, en als zodanig in het Bondgenootfchap te moeten befchouwd worden. Prins M au rits en de Raad van Staat meenden dus de eigentlijke bepalinge van dit puncl: tot een bezadigder ogenblik te kunnen uitftellen ; latende de be* fchikkinge daar over aan de Bondgenoten. Maar ten tweden, waren bij de Generale Staten bevorens, voor Rennenbergs afval, de gefchillen reeds aanhangig geworden, over het beltaan en den aard van de beide Leden, als eene Provincie aangemerkt, en derzei ver Rechten bij de Unie en welk gefchil nog moes» (a) Refol. van H. H. M. v. d. 28 Nov. 1579. en verdere Refol. zie Inleid, p. 146. onder aan (a).  Tractaat van Reductie. 87 moeste bepaald worden. Het was dan niet Art. IV» mogelijk, dat in dit Verbond, gemerkt de tegenkantingen der Ommelanden, gemerkt de aard en natuur der zake, de Stade en Ommelanden een Rijksheerlijkbeid te zijn, verklaard konden worden, en dus was het zeer wijs en voorzigtig te (lellen, dat de beide Leden van Staat omtrent het compareren cn /temmen ter Generaliteit zig zouden conformeren met het gene deswegens uitgefproken zoude worden. ■ Ik ben verpligt hiei* bij te doert opmerken, dat in dezen niet gezegd word, dat de beide Leden zig zouden richten naar het gene de Generale Staten zouden bepalen, omtrent de Form van Regeringe in de Provincie ; maar omtrent het flemmen en compareer en ter Generaliteit , met de aankleve van dien. De reden dezer uitdrukking fchijnt hier in gezogt te moeten worden, dac de beide Leden, gelijk de zo even aangehaalde Refolutien tonen, bij het Bondgenootfchap wel onenig waren, over hunne Stemming ter Generaliteit, maar niet over de aard hunner toekomende Staatsregeringe. En hoe zeer de woorden het gene daar aan zal dependeeren wel eenig uitzigt tot dat oogmerk te kennen geven, zo fchijnt het, dat er bij de Belegeraars een juilt denkbeeld, van het harde der zaak, plaats G x. had»  88 Verklaring van het Art. IV. haddc, indien zij een Bondgenoot uitdrukkelijk verbonden, de form eener Staatsregcringe uit hare handen te ontvangen. De uitkomst heeft évenswei geleerd, dat het buiten des onmogelijk was, cn dat de plaats hebbende gcfchillen, bij dit cn her volgende Art. bedoeld, zo nauw aan de bepaling ener Provinciale Regering verbonden waren, dat het een en ander door dezelfde hand moeste daar geilek! worden. >— Laat ik dan aantonen hoe dit compareren en (lemmen ter Generaliteit, «iet bet gene daar aan dependeerdc, bij de Bondgenoten, of hunne Gemachtigden bepaald wlerde. .Moeilijk- %. II- De enige werkende band van verheul om enigjjjfr welke voort na dr Reduffie, tusfehen bet zelve ° ü uitievoc-de beide Staatsleden plaats hadde, was, dar zij reiK een Stadhouder hadden : maar wiens Commissie niet was opgemaakt, wiens Inftrutlie niec was volveerdigd, wiens bezolding niet was bepaald. Aan alle zijden , aan welke men de zaak ook aanfehouwde , was onder de Leden onenigheid , cn het was zelfs moeilijk te bepalen, hoe, en aan welke zijde, de zaak best kolfde aangevat worden. De Regcringsform , de aard cn bchering der Generaale Middelen, het Justicie wezen , de oude gcfchillen over het  Tractaat van Reductie. 89 het Stapelrecht , de Voorrang der beide Lc- Art. IV. den, waren alle zaken omtrent welke de verregaandfte cwedragt plaats hadde : zo dat ook Graaf Willem Lo de wijk, die buiten des met de krijgsdienst, en de behering van het naburig Friesland bezet was, in dezen niets vorderen konde. De ccrüc zorgen bij de Bondgenoten waren de Geldmiddelen, en de Generale Staten machtigden hunne 7 befaurier de Bie deswegens, om van ieder Lid afzonderlijk te ontvangen , gelijk gefchiede van de Ommelanden en de Stadt , Atlen van Confent, om de middelen als in Holland te heffen o). Maar de uitvoering van. alles was moeilijk, voor dat de Stadt de Heeren Alting cn Wyfring, en de Ommelanden den Heer Rengers als Gezanten na den Haag zonden , die , zonder als nog Stem en Zitting in enige Vergadering te hebben , de Leedfche belangens bij de Staten Generaal waarnamen. Het Proces met alle de Huk- ken , door dezelve op den 27 Sept. 1504 en bevorens ingediend (£), geven voor het eerst G 3 enig (a) ficze Aften waren v. d. 19 Aug. 1594. Re- fol. van H. H. M. v, d 26, 27 Aug. (b~) Men zie de wijdlopige Re fol. vin II II. M. v. d. 27 Sept. 1594, als ook de Refot- v. d. 7, 8, 18 Qctober. 5j i° Aev. 10, 17, !cs 2,3 üee*.  po Verklaring van het Art. IV. enig licht in deze zaak, en wij leren, dat aan zijde der Ommelanden flaandc wierd gehouden y dat zij een afzonderlijke Provincie bij het Bondgenootfchap moeste zijn , die in het Burgerlijke beftuur , en in de behcring def Geldmiddelen met de Stadt niets gemeen hadde , maar afgezonderd blijven moeste. En daar deze hoofdzaak dus verre nog niet was onderzogt, of na verhoor van partijen bepaald, moesten ook diens gevolgen onbepaald blijven. Waarom ook die Rejol. v. d. 27 Sept. 1594. mede bragtc. Belangende de Sesfie ter Vergadering van de Staten Generaal, en den Rade van Staat, en Collegien van de Generaliteit en Admiraliteit, dat da prefent ie van haar luider Gedeputeerden, de Heer en Staten Generaal zeer aangenaam zoude zyn : dan aangezien de RemonftraMen het zelve houden voor een point tusfehen hen luiden onderling differentiaal, zo en hebben de Staten als nog niet goedgevonden daar op te refokeeren. Het was daar bij ook niet doenlijk , om die iritgeftrekte cifchen cn gefchillen bij een talrijke Vergadering, met zo veele zaken omringd, 23 Dec. 1594, en men zal zien , hoe verfchillend, hoe van eenlopcnd , cn tegen elkander inlopende de wederzijrifche gronden, en eisIchcn waren : dan welke ik in het vervolg zaj[ ■aioetea ontwikkelen.  Tractaat van Reductie. 91 rtngd, naar behoren te onderzoeken en af te Art. IV» doen, en daarom vinden wij in deze Re fol. ook. Eindelyk zulhn eerstdaags Commisfarisfen, volgens parthyen verfoek gezonden worden met behoorlyke last en Inftruiïie, om proviftoneelyk of eint'yk in d:r vrundfehap zo verre vtogehk te vergelykjn , of by gebreeke van dien heure flukken en documenten, in zo korten tyd als doenlyk, te doen overgeven, ende die zaken eindelyk te inflruieren, omme daar va by de Commisfarisfen aan de Heeren Staten Generaal overgebragt, en van baar luiden gebefogneerde rapport gedaan wefende > dezelve zaken befistte voorden, gelyk in goeder Equiteit en Justitie na recht en reden bevonden zal voorden te behoren* Ingevolge deze Rcfolmie dan, wierden aart den Stadhouder toegevoegd drie kundige mannen, Albertus Leonikus, Los en en Witten. De eerste Canfelier van Gelderland, de andere Raden der Hogen Raad irt Holland. Het is zeker, dat deze Gedeputeerden , zo als ook blijkt uit hunne brief aan Oldenbarneveld (rf), zig van den beginne af alle moeite gaven, om de gefchillera te overwegen, en de Hukken daar toe betrekkelijk te onderzoeken ; zonder veel te vordeG 4 ren. («) Bok Ned. Hist. 32. B.p. 14*  92 Verklaring van het Art. IV. ren. Het eerste, dat zij noodzakelijk oordeelden , was zo zeer niet de voldoening aan de letter van dit Art. , in het bepalen van het /temmen en compareren ter Generaliteit, als wel de dadelijke en inwendige vereniging der Provincie zelve , waar door te wege gebragt vvierde, dat er een Collegia wierde daargefteld, het welke als het wakende oog, cn luisterende oor der Staten zelve , de kragt en het vermogen hadde , om de bevoelen uit te voeren, cn voor diens uitvoering te waken in Kerkelijke, Burgerlijke en Militaire zaken zo wel, als in 'sLands Schattingen en ïnkomften. Maar ook deze inftelling ging met moeilijkheden gepaard, daar de gsfchillen over de rang, over het gebruik der Klooster Goederen, over de magt der Stadhouder , daar bij bepaald moesten worden. En dit niet alleen; maar de voorname zwarigheid was, dat deze Commisfarisfen naar dit Art. van het Traclaat wel gerechtigd waren, tot dezer Provincie Generahteits zaken, maar geenzins tot de verordening eener Provinciale Regeringe. Hierom fielden zij aan de beide Staatsleden voor, om zig aan hunne Uitfprake ten dezen opzlgte mede te onderwerpen En na dit bekomen te hebben, bepaalden zij op den 17 Febr. 1595. de eerde inftellinge over het wezen dezer Provincie, en  Tractaat van Reductie. 93 deszelfs hoofdzakelijke Regeringe- — De Art. IV. Uitfpraak, bij weinige gekend, en door Bor Eerstebe. in he.t oorfprongelijke niet gezien, verdiend g^Jf als de grondflag der volgende bepalingen nader ak Regegekend te worden, en waarom ik deszclvs in-m£* houd kortelijk hier zal bijvoegen C» G 5 Door (a) De Stadhouder Graaf Willem Lodüwyck met de drie genoemde Commisfarisfen verklaren hier in , dat zij na volkomcne fubmislie der beide partijen, bepaald hadden in dezer voegen. 1. „ In den eersten zal Stad en Ommelan,, den van Groningen ten euwigen dage eene „ Provincie zyn, eu zul s onder dé Wel„ geborene Graaf Willem Lodewyk , by „ Commisfie der Generale Staren , tta in„ houd van het Tractaat van Reductie en „ den inhoud dezes, opeen tractement na „ behoren. „ De uitfehryvinge der Landsdagen zal by „ de Stadhouder, pral'entzynde, gefchieden, of by deszelfs afwezen by de na te noeniene Heren Gedeputeerde Staren. Zo „ tellens dat niemand, ten Landsdage toege„ laten zal worden-, zonder den behoorly„ ken Eed gedaan te hebben. 3- De Landsdagen zullen in de Stad ge„ houden worden, op eene plantzc , by de „ .-stadhouder eu Gedeputeerden te bera95 men. 4*  94 Verklaring van ret Art. IV. Door deze vastftellinge waren twee zaken van het grootfte belang te wege gebragt. Ten eerden , dat de Provincie hier door bevoegd Wierde hunne Gecom uitteerden ter Generaliteit 4- ,, De Stadhouder zal aldaar boven aan fes„ iie nemen , met de vier Burgemeesterei» ende Raad op de regter, en de Hovelin» gen, Richters en Eigen - erfden , of derzeiver Volmagten op de linker zyde, zul„ lende de Gedeputeerden of Hooftmannew ,, nevens de Stadhouder zitten, om na der zaktn gelegenheid de propofitien te doen. 5- „ De Stemme zal tusfchen Stad cn Ommelanden ieder half wezen, welke, ingeval' „ van onenigheid , door gevolmagtigden uit hun , verelfend zal worden , of by vrugte» loos aflopen hier van, door de Stadhou,, der. En zal de Stad in het Hemmen, „ Ichrij'ven en zegelen de voorrang hebben. 6. „ In de Vergadering der Staten Generaal zal een uit de Stad, en een uit de Ommelanden gedeputeerd worden ; en nog j, twee om in de Raad van Staat en in de „ Hoüandfche Admiraliteiten gebruikt te worden. 7- Zullen ook de Staten van deze Provin» „ eie gehouden zyn, een zekere quota van „ Contributien te maken, en naar diens ad„ venant eenige Compagnien ter hunner re„ partitie nemen: zo tetTens , dat de Generale Middelen zo lange ter dispofitie der „ Raad  Tractaat van Reductie. 95 teit Zitting te doen nemen ; en ten tweeden , Art. IV. dat er een Plaatsverbeeldende Vergadering was aangefteld, dewelke de belangens der Provincie, ongeagt de tweedragt tusfehen de beide Staats- „ Raad van Staat zyn , en de Militie den Eed zal doen , aan de Generaliteit , en de „ Opitainen by de Raad van ütate beëdigd wurden. 8. „ De Provincie zal gebruiken een gemeen „ Zegel, geformeerd na onderling overleg, „ uit het Wapen van Stadt en Ommelanden „ in een fchild. 9- ,. Er zal een gemeen Collegic van Gede„ putcerde .Staten worden opgericht, uit ie„ der Lid vier, die op zekere Inllruclie aan , de Provincie verbonden, de Gerelurmeerde Religie zullen toegedaan, en getrouwe Patriotten zullen zya. 10. Dit Collegie zal voorzien worden door ,,'de Maten met een Rentemecsrer en Se„ cretaris, gequalitieeerd'als vooren : gelyk „ ouk üeurwaardeis en andere Officianten , „ by het Collegie zelve te noemen. 11. „ Dit Collegie zal vooral zorgen, dat de „ ware Gereh rmeerde Religie , eu geen an,, dere, ingevoerd en geëxerceerd woidc. 12. „ Deze Gedeputeerden zullen de beherin„ ge hebben der penningen , uit de genera„ le Middelen of andere C.onfenteii prorltieren-  96 Verklaring van het Art. IV. Staatsleden, kondc behartigen. Maar voor dat ook deze bepaling haar volkomen bcllag erlangde, waren er nog veel onenigheden voorhanden , die de uitvoering hinderden, cn „ erende : en znl de Stadhouder, als het hooft, by dit Collegie na goedvinden com„ pareeren , en by denzclven verblyvén de auctoriteit van Vesten en Forten te bezet„ ten , Patenten te geven , Soldaten te leg„ gen en te verleggen tegen de vyand, zo „ en als zyn Genade zal goedvind'en, hou- dende goede correspondencie met die van het Collegie. 13- V, ®£zc. Gedeputeerden zullen alle Staats„ Refolutien cxectiteeren , zonder dat de „ Madt of' Ommelanden, elk in het byzon5, der, zig daar in zul'en mengen : ten vva5, re dat hare hulp van het Collegie nodig „ geoordeeld wierde. 14. „ Alle ordonancien van betalinge zullen ,, by vier dezer Gedeputeerden getekend „ worden, van ieder Lid twee; en waar in „ de Prafident met een van zyn Lid de„ voorrang zal hebben. Vervolgens zal ds „ Secretaris ondertekenen en dadelyk regis- treeren. 15. „ AHe andere aften zullen by den Pn»fi„ deut getekend, en by den Secretaris geregistreerd en onderlchreven worden. 16. s> Het Prafidemflhap in dit Collegie zal » by  Tractaat van Reductie. 9? eft de vrije loop dezer fchikkingen fixcm- Art. IV» den. ■De Srad haddc deze Uitfpraak wel aangenomen , maar de Ommelanden gingen niet verder , „ by de Stadt beginnen , cn by beide Ledera „ van week tot week rondgaan. i?. „ In dit Collegie zal met meerdere Stem. „ men gedecideerd worden , en ingeval van Rekende Stemmen , zal de Stadhouder „ zulks dirimeeren , of by diens abfentie het „ Lot, zo 'de zaak geen uitftel lyd. , iS. De Gedeputeerden zullen het Gemeen „ Lands Zegel gebruiken, cn twee Jaren in „ hun post 'continueêren cp zeshondert gl.' ,, Jaarlykfche gagie. 19. „ Dezelve zullen hunne Vergadering hou„ den in de Stadt op een plaatYe by de Ma„ gistraat te bepalen. 20. ,, Zullen ook de Staten , en de Gcdcpu„ teerden, met de Stalen Generaal en de Ra„ de van Staat goede correspondencie lioü„ den, ten einde de PlaCaten en Refolutien „ wel nagekomen werden. 21. ,, De Gecstelyke Goederen zullen onder ,, dispoiitie der Gedeputeerden in commune ,, (srarium gebragt worden , om daar uit de jeugd te alimenteeren en fcholen te on,, derhouden : Rellende daar over een Rentmeester, en zorgende, dat dc Geestely- ke  9S Ver klaring van het Art. IV. der, als dar zij roeftonden , dar her Collegie van Gedeputeerden, om alle confufie te vermijden een aanvang nam. Beide hadden zij zig deze Uitfpraak wel gefubmirteerd, maar de laatste meenden daar bij te zeer benadeeld te zijn, en zogten verandering, op grond, dat bij het flot gemeld was, dat de Generale Staten die tot meer bevestiging corroboreeren zouden. De Commisfarisfen doorzagen zeer wel, van welke nadelige gevolgen deze tegenkanting konde zijn ; en zij fchreven daarom de reden dezer tegenfpraak aan den Heer van O ld en ba r.ne veld , met aandrang, dat deze bepaling goedgekeurd wierde bij de Sta. ten Generaal (a). Aan deze zonden de Commisfarisfen ook de Uitfpraak zelve, met nog een „ ke Perfonen na behoren gcalimenteerd worden. 22. „ Word ter dispoiitie der Staten Generaal „ gefield, of, en hoe veel , aan de Omme„ landen uit de Gecstelyke Goederen, jure „ prtecipuo _ competeerd , ten zv de beide „ Leden hier over konden verdragen. En „ daar Stadt en Ommelanden der.z puntten „ hebben aangenomen, die ten enwigen da„ ge te agtervolgen , zal ten ieder ^hunner „ daar aan gehouden zyn, en de Staten Ge„ rcraal verzogt worden, dezelve tot nadere „ vastigheid te corroboreeren. 00 Bor Ned. ffitt. 32. B. p. 14,  Tractaat van Reductie. 99 een provifioneele fehikking van den 27 Febr. Art. IV. 1595 C<0>' en ziJ krceS eindelijk haar beflag langs deze volgende weg. De beide Leden Dezelve hadden voor de eerste maal op den 25 Maan 1595 in de Vergadering van H. H. Mog. gecommitteerd, de Burgem. Joachim A lting, en Johan Rengers Hoofüing to Helium O). Deze Heren, hunne Credentialen in de Vergadering overgevende, wierde hun gevraagd, of zij ook gelast waren de confirmatie te verzoeken van het Accoord v. d. 17 Februarii 1595 , zonder het welke aan hun geen Zitting verleend zoude worden (c). Dit vcrfchil liep aan tot den 10 Maaj, wanneer deze twee Heren verklaarden, Stem es Zitting te verzoeken onder aanneeming van dat accoord, tot zo lange by de Staten Generaal anders vu as geordonneerd. De Staten Generaal ftonden, op deze verklaringc, het verzoek toe ; mits de Generale Middelen onder beheringe der Raad van Staat bleven, ter tijd de Provinciale Quote was gereguleerd; en dat bij de Generale Middelen van Confumtie, ook de landen en huizen zouden be- f» Ref. van ff. ff. M. v. d. 13 Maart 1595* (£) Ref. van ff. ff. M. v. d. ,13 April '595(c) Ref. van ff. H. M. v. d. 18 April 1595'  ïoo Verklaring van het Art. IV. belast worden , tot ftuür van het Oorlog (a\ Men moet erkennen op dit tijdftip , dat de Collegien van Regeringc dezer Provincie van toen af een begin namen , daar ook de oudHe Staats-Registers uitwijzen, dat de aangeftelde Gedeputeerde Staten, eerst den 6 Juni 1595 vergaderden , cn dat zij de Staten dezer Provincie voor het eerst op den 25 Augustus befchreven in de Webcm van St. Meerten , toen, cn lange daar na , de gewone Vergaderings plaatfe van 's Lands Vaderen : van welke tijd ook de Staats Rcfolutien een begin namen : ten minsten die voor handen zijn. Begin der §. III. Hier door was dan eene der huisbepaling , , over het öouuelijkc fchikkingen bepaald, althans tot Stemmen dat dezelve veranderd wierde. Er was dus een ter Gene- n • • , . raliteit, ^rovll1cl(o er was een Vergadering van Gede- tnz. pureerden, met de Stadhouder: en de Staten konden vergaderen. Men zoude denken , dat de twist tusfehen de beide Leden hier door was weggenomen , tot zo lange deze Uitfpraak weder veranderd ftond te worden. Maar neen. IJet duurde flegts weinige dagen , of zij namen weder een begin, door het verfchil over het Recht van Voorzitten ter Vei- (*) RefoU ven ff. ff, M. v. tl. 10 Maj 1505,  Tractaat van Reducïie. ioi' Vergadering van RH. Mog. De eerde tour Art. IV. viel wel aan de Stads Heer, maar daar die Heer ook dit de volgende tour meende te doen, kantede de Heer Rengers zig hier tegen: met dat gevolg, dat H. H. Mog. na dat een ander Provincie zulks eerst hadde waargenomen, verflonden, dat de voorzitting bij beurten zoude worden waargenomen, tot zo lange anders bepaald wierde (#). Inmiddels zogte de Heer Rengers de bedoelde verandering in de Uitfpraak van den 17 Febr. te erlangen, en hij verkreeg voor de Ommelanden den 1 Juni een Mandaat van Redutlie dezer Uitfpraak tegen de Stadt (b), waar op het Stads bericht gevraagd} wierde. Deze nam die handelwijs zo euvel op, dat zij de Gedeputeerde Staten verbond, zig deswegens te verontfchuldigen (Y). Des niet te min moest de Stad haar- bericht inleveren» en men dede den 19 Sept. 1595 daar over in de Vergadering wederzijds debat, (d) De Staten Generaal zogten door de Heer Loos en eerst de weg van vereniging te beproeven, maar dit niet batende, wierden de overgelegde Hukken H het (a) Ref. van H. H. M. v. d. 19 Juni t 7 Sept., 19 Sept. 9 Nov. 1595. Q>) Re fol. van H. H. M. v. d. 1 Juni 159.?. (O Acte boek der Gedep. Staten v. d. 17 Juni t.595. Re fol. van Stad en Lande, v. d. 25 Aug. 1596. 24 Sept. 1597. (d) Refol. van H. H. M. v. d. 18. 19 Sept. 1595.  los Verklaring van het art. IV.het dagelijkfche onderwerp van overweging (a), Zo dat de notulen van den 6 Oct. en vervolgens, ons de aard dezer zaak nader leren kennen (£). De bezwaren der Ommelanden tegen de Uitfpraak van den 17 Febr. kwamen dan hier op uit. Ten eerfïen. „ Dat de magt der Stadhouder, „ om de Staten te kunnen te zamen roepen4 „ was contra libertatem Comitiorum. Ten tweeden. „ Dat de praeëminentie der Stadt, een onlijdelijk onrecht was, de Ommelanden en diens Ridderfchap aangedaan. Ten derden. „ Dat het bijvallen der Stad,, houder, ingeval van onenigheid der Leden, tegen de Vrijheid der Provincie inliep: te meer, s, daar aan den Stadhouder de magt over de „ Forten en de Militie was opgedragen. Ten vierden. „ Dat het brengen der geest„ lijke goederen in commune aerarium een groot „ onrecht was, ten zij de Ommelanden daar uit aanzienlijk wierden bevoorrecht. De Stadt zogte deze zwarigheden wel tegen te C» Refol. v. H. H. M. v. d. 18 Aug. 606t. 1595. (fi) ReM. v. H. H. M. v. d. - 0£t. 1595- Bor in het $ï B.p. i\.Ned. Hifi. heeft dit ftuk ook nog opgegeven, maar brengd het verkeerdelijk tot den 17 September, wanneer er bij H. H. Mog. nihil actum getekend is.  Tractaat van Reductie. 103 te gaan O), maar met geen ander gevolg, dan Art.IV. dat H. H. Mog. een ander ontwerp van Regering opftelden, en het ter beoordeling aan de beide Leden overgaven, (b) Dan ook in dezen vorderde men niets, zo dat de Ommelanden voorfloegen, en daar in bij de Stadt gevolgd wierden, om alle zaken in gefchil bij Richterlijk onderzoek ten eenemale af te doen, en te bepalen (c). De Staaten Generaal, die dit lange, als het eenige middel, zo de wegen van vriendfchap vrugteloos waren, ter afdoening ingezien hadden, bewilligden daar in, en fielden vast, dat het gehele Proces zoude 'voldongen worden, voor hunne Gecommitteerden Casenërood, Hessels, en Marotel, aan wien uit ieder Provincie, ter definitive bepaling een Heer zoude toegevoegd worden (d). De H a Om- 00 Ref. v. H. H. M. v. d. 7 en Io OStober 159?. (b) Ref. v. H. H. M. v.d. 14,16,19,26,27000^ Ï595- Cc) Ref. v. H. H. M. v. d. 28 O&ob. 1595. fcf) De Staten Generaal fielden in plaats van Marhotel bij Refol. v. d. 13 Nov. 1595. den Heer Frank, en voegden dezelve, bij Ref. v. d. \$ Nov. 1595. den Heer Hoflein tot Secretaris toe. Dan aangezien deze Hoflein, na dat Hammonius, wegens verdagte correspondentie rnet de Spanjaarden van zijn ambt verlaten was, tot Stads Sijndicus wierde aangefteld, zo wierde bij Refol. v. d. 17 Oclober 1596. de Glarges tot Secretaris door H. H. iyi. aangefteld.  104 Verklaring van het Art. IV7. Ommelanden, hoe zeer met deze fchikking te vreden, verzogten inmiddels eenige bepalingen omtrent hare belangens, en de Staten Generaal ftelden vast, dat het Proces, zo wel ten petitoir als poffeffoir, of in cas redu&ie, binnen een zekere tijd zoude afgedaan worden: blijvende inmiddels deVonnhTen van den 17 Febr. en den 27 Febr. 1595 (van welke laatfte ik op hetvolgende Art. handelen zal) in kragt. Dat aan de Ommelanden uit de Geestelijke goederen eenige fommen zouden voorbedeeld worden; en het recht van voorzitten inmiddels bij tourbeurten rond gaan («)• Voort- §• IV. Langs dezen weg waren alle gefchiÜen, gang der ^ie tusfchen de beide Staatsleden dezer Provinovef'de c,e P'aats hadden, zo omtrent de huislijke Re-Rege- geringsform, en het Hemmen ter Generaliteit, ringsform a|s omtrent het Stapelrecht, het onderwerp van der Bondgenoten Uitfpraak geworden, en de gefielde Richters bepaalden ook het een en ander. Maar daar het volgende Art. mij tot het laatfte zal leiden, zal ik hier de loop der zaken omtrent het eerfte aantekenen. Na (<0 Zie Refol. van H. H. M. v. d. 28 051. r, 2, 9 Nov. 1595 In welker laatfte alles breedvoerig word gemeld: de naamen der Richters opgegeven, de termijnen van produBie en reprodu&ie bepaald, als ook de fommen genoemd, die de Ommelanden j'ure praecipua trekken zouden.  Tractaat van Reductie. 105 Na deze Uitfpraak, dat de tourbeurten vanART,IV* Voorzitting ter Generaliteit bij de beide leden zouden rondgaan, verliet de Heer Al tin g de Vergadering, als niet willende fchijnen, door het nakomen, die bepaling voor de Stadt aan te nemen. Hij volharde hier in evenswel niet beftendig , gedurende de loop, dat het Geding voldongen wierde. Op den 13 December i$)6 wierde het zelve in ftaat van wijzen verklaard, en de Richters decideerden bij definitief Ponnis na vergeeffche pogingen tot vergelijk, op den 21 Januarius 1597 voor het eerst verfcheidene aanmerkelijke gelchillen. Ik zal niet nodig hebben, dat Vonnis op teEerfte geven, daar het zelve bekent is, en bij Bor-0'"^'* en andere, op de tijden zelve, kan worden nagezien. Inmiddels verplicht mij deszelfs inhoud er eenige aanmerkingen , op de onderwerpen der tegenswoordige behandeling, over mede te delen: op dat men zie, hoe het inwendige we~ zen der Provincie eindelijk bepaald is, en hoe het femmen ter Generaliteit wierde vastgefteld. Het eerfte belangende, zo wierde als nog verdaan, even als de bepalinge van den 17 Ftbr. 1595 mede bragte, dat Groningen en de Ommelanden eene Heerlijkheid en Provincie zouden zijn, die geregeerd en gereprefenteerd zouden worden bij de Staten van Stad Groningen en H 3 Om-  ïo5 Verklaring van het Art. IV. Ommelanden. De vorige Uitfpraak hadde ook De Pro- dit bevestigd, maar onder de benaming van in'naam ^tU<* en ^mmlan^m van Groningen. Onder en wezen de '00P dezer gefchillen was over deze benageves- ming meermalen twist geweest 0?): en de Richig ' ters gebruikten thans deze uitdrukking, om ten genoege der Ommelanden, zelfs in de benaming der Provincie, alle fchijn van onderwerping aan de Stadt, weg te nemen. De Stadt weigerde evenswei deze uitdrukking te bezigen, tot dat zij daar toe bij een volgend Vonnis verplicht Wierde , ( Na 00 Refolutie der Staten Generaal van den" 4 November 1596. In het Traclaat niet Vrankrijk hadden H. H. Mog. reeds de uitdrukking gebruikt, ha Province de Groninge et Omlande; en hier tegen eischte de Heer Alting een Adte de non praefudicatulo, dat er niet gcfchreven was, La viïle et Omlande de Groninge. C£) Dat de Staten niet dadelijk na deze Sententie hare benaming veranderden, blijkt uit alle Staats Refolutien. De Ommelanden drongen hier op bij Propofitie v. d. 20 Febr. 1598. maar zonder vrugt. De volgende Sententie van den 8 Maart IS99- Art. XX. gelaste dit daarom uitdrukkc-, lijk, maar daar aan wierde egter op d. 20 Februari en 7 Maart 1600 nog niet voldaan, tot dat het Mandement Poenaal v. d. 10 April, 600 ook dit te wege bragte, zo dat het de volgende Landsdag den 23 April 1600 veranderd wierde. Zo als dit bij de Staten was, zo was het mede bij de Gedeputeerden, die zelfs ingevolge A&e v. d. 15 December 1598 en 5 Febr. K99 befloten, om voor een Gouden Ring uit eene der Kloos-  Tractaat van Reductie. ïo? Na deze bepaling, gaat de Decifie voort,Art.IV. om den aard dezer Staats Regeringe te beves- De aard tigen, en te doen kennen, waar in derzelverenerSow Souvereiniteit bertaan zoude. En dit doen het^™"* 4de en eenige volgende Art. dezer Sententie, Regerinzo ruim zo uitgebreid, als de natuur der WPk|*J|j* gedoogde, om de Staten van dit gewest, even als der andere Provinciën, geheel vrij, geheel onafhangelijk te doen zijn, zonder in het minst de huislijke Regering der twee Leden te kwetzen, boven gewoonte of vorige gebruiken. Laat ik bij wege van omfchrijving dit kortelijk aantonen. „ Dat overzulks alle gerechtigheden en op„ komften, die de Prins als Landsheer gehad „ hadde, geëxerceerd e.n genoten zouden wor„ den bij die Staten, aan wien mede de beftu„ ring van alle contributien, importen, en op„ komften zoude ftaan, zo dat door hun de „ Geestelijke en Klooster goederen zouden wor„ den beheerd; dat zij een Collegie van Ge„ deputeerden ook daar toe zouden aanftellen, s, (mits bet plaats hebbend Collegie zo lange „ continueerde); dat zij alle bedieningen en Amb„ ten, aan de Landsheeren bevorens geconfeH 4 „ reerd Kloosters, een Provincie Waapen te doen fnijden, met het randfehrift, Zegel van Stadt enOmmelanden van Groningen, dan welke benaming in de Aften na den ai Februari 1600 niet meer voorkoomt.  ïoS Verklaring van het Art.IV. ^ reer(jj op hunne begeving zouden doen waar„ nemen. Dat de Kamer van Juftitie op hun-. ,, ne naam zoude recht oefenen , zonder dat een der beide Leden afzonderlijk hier in iets „ zoude vermogen te doen', te gebieden, of te 9, verbieden." In een woord; alle rechten die de Prins als Landsheer gehad hadde, gelijk ook de behering der Gemeene Middelen, en Geestelijke Goederen, zouden overgaan in den boezem der Heeren Staten. - Hier mede was dan de enige ware Souverein bevestigd, en omfchreven, zo ruim en uitgebreid, dat de Decifie met recht er op laat volgen , Art. 20. „ Alles onvermindert de Unie en Verbonden, tuffchen de Geünieerde Provinciën plaats heb„ bende; en de aucioriteit der Heren Staten ,, Generaal, en der Stadhouder, ingevolge het „ Tracïaat van Redu&ie aan dezelve compete„ rende. Gedoogde het ons oogmerk, dan zouden wij vele aangelegene vragen over deze bevestigde Souvereiniteit der Heren Staten kunnen doen, die ik nu zal moeten nalaten; daar ik alleen de gronden der zaak opfpore. Jk moet er teffens op aanmerken, dat de voorzaten het inzigt in deze Articulen even zo begrepen; en ftaande hielden, dat in dezelve gevestigd en omfchreven was de enige ware Souverein der Provincie  Tractaat van Reductie. io> eïe (ö). En hierom moet ik er bijvoegen, dat Art.IV*. het in den loop der tijden wel eens een aan* merkelijke vraag geweest is. Waar de lijn, die deze Souvereiniteit der Heren Staten bepaalde en omfchreef, vooral met betrekking tot de rechten der beide Leden zelve, een begin nam, of eindigde? Dan dit fchijnt mij, uit de gelegde gronden, zo men daar bij de woorden op het oog hond, niet moeilijk te bepalen. De Stadt was aan de Unie gereduceerd, be- En nader houdens alle haare Privilegiën: maarzo, dat zijaangemet de Ommelanden eene Provincie zoude wor-toond' den. In de uitgeflrektheid nu van dit laatfte word hier bepaald, dat de Staten die rechten zouden oefenen, die de Landsheer hadde geH 5 had 00 Men zoude uit de Staats Refolutie Boeken zelve, hier van proeven kunnen bijbrengen. Zo immers vinde ik in een Ommelander Memorie op den 25 October 1600 geboekt. Item verftaan de Ommelanden, dat deze Provincie, gefuccedeerd zijnde in de plaatze van den Here des Lands, _ in zaken de Provincie concernerende, eok gelijke vrijheid en immuniteit van recbtskosten moet hebben, als in voortijden de Heere des Lands beeft genoten.—— Dezelve zeggen ook, in een propofitie den ast Februari >6,ö bii H. H. M. gedaan, dat het 4 Art. der Decifie v. d. ii jan. 1597. beginnende, dat overzulks alle gerechtigheden enz eniglijk wil zeggen. Quod ex boe capite et fundamento unius individuac Majeftatis etc. En op deze tijden kende men voorzeker dc mening der uitdrukking.  iio Verklaring van het Mt.IV.had. (a) En dus word eniglijk de vraag, weïke deze rechten waren ? Het boven bijgebragte kan ons hierin genoeg toelichten : daar ik getoond hebbe, dat de Stadt gedurende die tijden hare eigene wetgeving, hare huislijke behering, haar gezag over de Oldambten en het t Gorecht, haare oefening van Civik en Crinti* «eek rechtsplegingen hadde behouden, en van, het huis van Bourgondien voorbedongen: en alle welke dus aan de Staten bij dezen niet gebragt konden worden. ■ Het zelve was dezen aangaande met de Ommelanden iets anders gelegen. Deze hadden ook wel buiten inzage der Landsheer in de zeflijnde Eeuw, haare eigene ambten en bedieningen belield, haare huishoudelijke zaken waargenomen, hare Rechten en Privilegiën behartigd, hare Crimineele Juflitie geoefend; en al het welke overzulks aan de Staten bij dezen niet konde gebragt worden. Maar in de Wetgeving, en Civile rechtsplegingen was eenige verandering geboren. Dezelve waren oirfprongelijk wel alleen bij de gedeeltens der Ommelanden, of de Hovelingen geoefend; maar zedert de Verbonden, zedert het oprichten der Warven, zedert het inftellen der Juflitie Kamer, zedert het aannemen der Landsheren, waren de Wetten over de 00 Over de andere rechten omtrent, de gemene middelen, de Juflitie Kamer enz. zal ik in het volgende Art. en Art. ix. handelen.  Tractaat van Reductie, ut de Ommelanden op de Warven gemaakt, en Art. IV» de Vonniflen aan de Kamer beroepen. De Warven moeiten voorzeker toen als een Provinciale Vergadering befchouwd worden; en de Kamer van Juflitie moefte men onder de Landsheren aanmerken, als mede uit hunne naam recht doende. Hoe men dan ook die voorwerpen opnam, zij moeiten bij dezen aan de Staten gebragt worden; de Wetgeving, om dat die op de Warven was geoefend, en de beroepingen, om dat dezelve aan de Kamer van Juflitie waren gedaan: welke Kamer nu immer zo zeer in Eed der Staten moeite komen, als die bevorens in Eed der Landsheer was geweest (0). — Maar omtrent de Contributien , derzelver bepaling, uitfchrijving, en invordering was de zaak van een andere natuur, en zeer onzeker, of de Landsheren daartoe immer gerechtigd waren geweest. Zij hadden het nu of dan door de Kamer geoefend; dit was zeker. Maar of zij daar toe recht hadden was eene andere vraag. De Staten Generaal namen daarom alle deze twijfelingen of bedenkingen weg» bepalende bij deze Sententie, dat alle Impofitien, Contributien, en Geestelijke Goederen, bij de Staten beheerd, en verzorgd zouden worden. Een ftoffe, waar over ik beneden breder moet handelen. ——En hier mede dc : | ; *1 ^gz- 00 Men zie boven de Inleiding op de iv. Vraag.  ïia Verklaring van het Art.IV. ringe bepaald hebbende: voegen Hun H.Mogd* er bij: „ Dat de Staten uit beide Leden 'een Collegie van Gedeputeerden zullen oprichten, ,, op eene Inftructie, bij hun zelve te maken, „ mits het plaats hebbend Collegie, op haare „ Inftructie zoude continueren, tot dat de Staj, ten der Provincie zulks anders bepaalden." Hier bij wierde dan in cas van Redu&ie, de Sententie van den 17 Febr. 1595, zo verre veranderd; en wederom aan de Staten overgelaten , om zelve een Collegie op te rigten, of verandering te maken, in eene Inftructie, welke H. H. Mogde aan het zelve den 17 Febr. 1595 hadden doen geven (a): blijvende die Uitfpraak, ingevolge de refolutie van H. H. M. v. d. 10 Maij 1595. omtrent de onveranderde punéten in kragt en waarde. —— Het zal der moeite waardig zijn, dat ik, tot verftand van zaken, hier nog een ogenblik vertoeve, en deze twee vragen beantwoorde. Ten (a) Ik kan niet voorbij aan te tekenen, dat men bij dezen de reden ontwikkeld ziet, waarom het Praefidium bij de Gedeputeerden wekelijks Leedswijze verwiiield, hoe zeer de Stadt het recht van voorzitten erlangde. Deze afvviiïeling was immers bij het Vonnis van den 17 Febr. 1595». bepaald, en hoe zeer de Stadt het recht van voorzitten erlangde, verkregen de Ommelanden bij dit definitief Vonnis v. d. 21 Januari 1597. art. 6. het recht, om in de Inftructie van den 17 Febr. 159^ geen verandering te gedogen, als met hare toeftemming.  Tractaat van Reductie. 113 Ten eerften, wie dan eigentlijk de Regering, Art. IV. öf het lichaam der Staten, van Stadt en Lande, Waar ^ uitmaakten ? Ten tweeden, wat het eigentlijk deze zeggen wil, als deze Sententie zig uitdrukt, dat ^.^sJe* deze Provincie, bij dat lichaam der Staten, ge-was te regeerd en gerepresenteerd zal worden. zaani ge- Belangende de eerfte vraag, kan men uit de Stukken zelve voldoende antwoorden. De Uitfpraak v. d. 17 Feb. 1595. hadde bepaald, Art. 1. dat Stadt en Ommelanden de Staten der Provincie zouden repraefentcren: en daaruit volgd, dat de Regeringe der Stadt, met de Regeringe der Ommelanden die Staten uitmaakten. Om dan dit nauwkeurig te kennen, zoude ik hier moeten overgaan, om aan te tonen, welke toen de Leedfche Regerings Staat, zo bij de Stadt, als bij het Land was, en wij zouden door die toelichting befpeuren, uit welke Perionen de Staatsvergadering, na de Reductie te zaam gefield wierde. Dan, terwijl het xvm Art. van dit verbond, over de Stads Regeringe opzettelijk h.indeld , zal ik het onderzoek van deze vraag, tot die plaatfe verfchuiven, en er hier alleen bijvoegen, dat de Uitfpraak v. d. 17 Feb. 1595 dit fluk bepaalde, met deze woorden, in opzigt tot de Landsdags vergadering. Art. 4. De Heer Stad-houder fal boven aen Sesfie nemen, de vier Borgemefleren ende Raadt op der rechter, ende de Heuvelingen, Rich-  H4 Verklaring van het A&t.IV. Roteren, ende Eygen-arven, off derfelver Volmachten op der lincker zyden, ende [uilen naeji by den Heer Stadhouder bancken ge/lelt worden, alwaer de Gedeputeerde Staaten ofte Hovetmannen, nae zaeken gelegentheyt de propafitte doen zullen. VVelke De twede vraag was deze, wat de Decifien Repre- eigentlijk bedoelen, als zij deze Staats-regeringe Reger7ngmemen eene Reprefentatie'? De uitdruk- de Statenkingen zijn deze, in de Uit/prake v. d. 17 Feb. 0efenden-1595. Art. 1. In den eerften fal Stadt ende Ommelanden van Groeningen ten eeuwigen daeghe voor eener Provincie corpus, (om alfoo eenpaerlycken Staeten van defe Landtfchap te repraefentcreii) gebolden worden. ■ En wederom in de Sententie Definitief v. d. 2.1 Jan, 1597. Art. 2. Verclaren die Stadt Groeningen ende Ommelanden tusfehen d' Eems ende Lauwers, te wefen eene Heerlicheyt ende Provincie. En Art. 3. Ordonneren, dat defelve onderfcbeydelyk gereprefenieert ende geregeert fal zv orden by die tfamentlycke Staten van Stadt ende Ommelanden. Men ziet dus overtuigend, dat het denkbeeld van reprefenteeren en regeren niet bij toeval, maar bij herhaling, tot het bepalen van de gronden onzer Regerings-form vaftgefteld is. —— Men zoude verfcheidene giffingen kunnen opgeven, die tot opheldering, van dit reprefentatief ver-  Tractaat van Reductie. 115 vermogen der Heren Staten, dienden. —. Men Art.IV. zoude in het begrip kunnen vallen als of de mening deze was. Dat deze Provincie, tot een Corpus gemaakt zijnde, de Staten van het zelve, in hare Rcfolutien en Bevelen, de wille reprefentecrden, vanalle Regerings Leden, die tot de Staatsvergadering gerechtigd waren. ——Men zoude nog een ander leidraad van gedagten kunnen aannemen, en oordeelen , dat Koning P h1lip, als Landsheer der Provincie, door dit Tractaat van Reductie afgefchaft en vernietigd was: dat zijne rechten daar door gerecurreerd waren, lot haar oorfprong in den boezem des Volks; en dat dus het repraefèntatief vermogen der Heren Staten een wefentlijke Volksreprefentatie was. Ü3n ook dit laatfte is mij niet aannemelijk. Niet in die algemene zin, dien men geredelijk toeftemd, dat alle Regeringe voor, of tot welzijn, des Volks is. Maar in die bepaalde zin, dat deze Charters, bij welke onzer Provincie Regerings form geveftigd is, uitwijfèn zouden, dat de Reprefentatie der Staten een dusdanige plaats verbeelding zoude bedoelen. Immers is die gilling alleen gebouwd, op de vernietiging van het Landheerfchap, welke men daar bij veronderfteld. Tetwijl het bij mij de grote vraag blijft, of het Landheerfchap dezer Provincie, door het Tractaat van Reductie vernietigd is. Zeeker is het, dat de Landsheer zei-  ïi6 Verklaring van het Art. IV. zelve, dat Koning Philip voor zig en zijns nakomelingen, bij het n. Art van dit Tractaat voor altoos is verlaten en afgefchaft. Maar hoe zeer dit waar was, bleef deze Provincie daarom zo wel eene Heerlijkheid, als andere Provinciën Graaffchappen bleven. ——— Laat ik het nader aantonen. Het i. Art. van de Sententie v. d. 21. Jan. 1597. zegt uitdrukkelijk. Dat die Stadt Groeningen ende Ommelanden zouden wefen eene Heerlichheyt ende Provincie: En dan volgd Art. 3. Ordonneer en dat dezelve, (te weeten die Heerlijkheid en Provincie) onderfcheidelyck gereprefenteert ende geregeerd fal worden by die i famentlycke Staten van Stadt ende Ommelanden. Het blijkt dus, dat, hoe zeer Koning Philip als Landsheer voor altoos verlaten was, het Landfchap zelve een Heerlijkheid bleef; zo dat de reprefentatie der Staten mij voorkoomt te zijn de reprefentatie van het Landheerfchap zelve; met bijvoeging van zodanig gezag en autoriteit, als de Landsheer niet hadde gehad, en aan de Staten ener Provincie behoorden en moeften toekomen. Laat ons zien, of deze onderfcheidene denkbeelden, in dat aangelegene ftuk, de Sententie v. d. 21 Jan. 1597. niet liggen opgefloten, en gemeld] worden. De woorden, van dat Huk zelve, als met zeer  Tractaat Van Reductie. i\f "gier veel omzigtigheid geplaatst, verdienen ART. tV*» alle aandagt; zij zijn deze. Art. 4. Dat over* fitlcx; (welke gevolgtrekking zegd, dat uit hoofde de Staten die Heerlijkheid cn Provincie reprefenteeren en regeeren zullen) alle gerecb* ticbeden ende opkompflen, die den Prince als Heere van Stadt ende Ommelanden heeft gehadt, geè'Xerceert ende genoten , geëxerceerd, fiillen worden van de tfamentlycke Staten, Dit fchijnd mij het reprefentative. vermogen der Heren Staten te zijn; maar om dat dit vermogen niet toereikende was , voor de Staten ener Provincie , vocgd het Art. er bij , het geene aan de Landsheer niet hadde behoord. Dat overzulks , oock alle penningen ende opcomflen , van contributien, gemene middelen. Imposten, ende andere ghemeene confenten procederende, geëmployeerd [uilen Worden met gemeenen advyfe van de tfamentlycke Staten voorfz. De volgende Artikelen omfchrijvcn dit een en andef meet' uitgebreid. En laat ik hec kortelijk aantoonen. Het 5. Aft. geeft aan de Staten, als zodanig, de adminiftratie der Geestelijke Goederen, en de bepaling van derzelver gebruik. Het 6. Art. magtigd hun tot éen Inlïruftie van Gedeputeerde Staten. Het j Art. oordeeld, dat aan de Staten , bij ge* Volg, de begeving van alle Ambten zijn, dié I be«  n$ Verklaring van héï ft*.T. IV. bevorens aan den Landsheer Honden : en dus ook de Kamer van Juflitie ingefleld zoude moeten worden, door die zelve Staten, om , in derzclver Eed, recht te doen op name def Hooge Overigheid, en der Heerlijkheid van Stadt en Ommelanden. Het fchijnt mij Zeker te zijn , dat dit alles zeer nauwkeurig die twee denkbeelden onderfchcid, en dat uit dien hoofde mijn gevoelen niet ongegrond is, ■dat de wille der Bondgenoten in die bepalingen niet geweest is, het denkbeeld eener Landsheerlijkheid te verlaten , maar veel eer, dat die Heerlijkheid, bevorens door de Landshcercn bekleed, inkomstig mede gereprefenteerd zoude Worden, fJleen door de Staten der Provincie. ÏSepaïing §• V. Hier mede dan was het huishoudelijke wïLr" der Staatsregering bepaald, maar het gcfchil nog ren en onafgedaan over de rang in het Hemmen en te^óéne- comParceren ter Generaliteit. De Uitfpraak mliteit. van den 17 Febr. 1595. hadde aan de Stadt wel de voorrang toegekend, maar tegen dezelve hadden de Ommelanden ter Generaliteit verkregen een Mandement van Reduftie : onder andere bewerende, dat deze preè'minentie voor de Ommelanden was een onlijdelijk onrecht. De Stad hadde zig na die Uitfpraak wel door hare  Tractaat van R e n üc t t e. 119 hare Gedeputeerde, de Heef Alting, in het Art. IV« posfes geiteid » niet om de eerfte reis , maar telken feife op de tourbeürte, ter Vergadering van II. H. Mog. te prefidecren, maar H. H. M. hadden , op voordragt der Ommelanden , verflaan , dat de voorzitting, geduurendc het Geding, zonder iemands prejuditic bij beurten zoude rondgaan, en Waar op de Heer Alting „ de Vergadering verliet. ——* Dit waren de omltandighedcn, zoeven aangetekend, in welke de aangeftelde Richters de zaak vonden, en der Stads eisfehen overwegen moesten, van in het posfes te zijn tot de voorzitting boven dé Ommelanden. Het zal niet nodig zijn in dezen open te leggen welke gronden, voor, of tegen dat gevoelen konden bijgebragt worden: te meer daar dezelve in de gefchiedenis van het Land, door'ons ontwikkeld, liggen opgefloten. De gefielde Richters bepaalden dan bij het 15 Art. van hun Vonnis v. d. 21 Januari 1597. Dat zij ten posfesfoir de Stadt bevestigden in het voorfchryven, voorfegelen, voor fitten , ende voorftemmen, ende dat fy neffens die van de Omlanden zoude hebben een eenparige ftemme. De Heren van Stadswege ter Vergadering van H. H. M. tegenswoordig, aanvaarden daarop ook telken reife het Prefidium, zonder daar in weder geftoord te worden. i a Maar  ifcö Verklaring van 'met Art. IV. Maar uit dit Vonnis, zo even gemeld, fproot een andere zwarigheid ; namentJijk , dat er 5 door deze gelijkheid van Stemmen, gebrek aan afkomst konde zijn, indien de beide Hemmen tegenltrijdig waren. En om dit te verbeteren , wierde ook nu bij het 15 Art. even als den 17 Febr. 1595. verfhan , „ Dat de Stad„ houder, met eenige Gedeputeerden het recht „ zouden hebben de ftekende Hemmen bij uit„ fprakc .te dirimceren , bij provifie ende tot „ zo lange bij de Provincie zelve een ander „ middel van afdoening was bepaald • En hier mede was dan het wezen eencr Provincie bepaald en gevestigd, in het welke , hoe veele twisten de volgende tijden ook opleverden, gene wezentlijke verandering is voorgevallen ; zo dat deze Provincie als nog geregeerd word, en welvaard onder die zelfde Form van Regeringe, die de Bondgenoten daar over vastflcldcn. Men (a) Men zoude kunnen vragen , of deze bepaling van bet vermogen des Stadhouders, al. leen zag op Graaf XV1 l l e m L ode wijk, dan rvel op den Stadhouder in der tijd ? IVicis is zekerder als dit laatlte, dewijl de uitfpraak, geen tijdelijke, maar een voortdurende kragt zoude hebben. En zo men deswegens voorbeelden begeerd, men kan ciie bijbrengen. Immers decideerden H. H. Mog. den 24 jFulij 1640 dat de beide Staatsleden, zig  Tractaat van Reductie. 121 Men zoude voorzeker over de inftelling Art. ÏY. zelve belangrijke vragen kunnen doen, en onderzoeken, of de Gemagtigden der Bondgenoten deze Rcgeringsform niet mee meer wijsheid en voorzigtigheid hadden kunnen vastftellcn , waar door de innerlijke gebreken verhoed waren? D«t in die Rcgeringsform gebreken over bleven, was zeker. 1 Maar het is even- zeker, dat dezelve toen, zo veel de om Handigheden en denkenswijze der tijden mede bragtcn, zo niet weggenomen, ten minsten verzagt wierden. Eene tweelecd* fche Rcgeringsform, die op eene volkomene evengelijkheid van gezag gebouwd was, bleef in zijn aard gebrekkig. En dit niet alleen, om de hindernisfen in het bepalen en afdoen van alle zaken; maar vooral, om dat die evengelijkheid altoos-naaijver en argwaan 1 3, op- zig diens conform gedragen moesten En diensvolgens decideerde ook de Stadhouder den IJ Febr. 1648 de toenmalige geicbillen , renvojerende andere tot nader onderzoek in de Provincie zelve, er bijvoegende voor raden. Alzo by Sententie van de Heeren Staten Generaal in 'dato den 24 July 1640 (te weten aldaar op het 15 Cap ) relat'rf'tot bet 16 Art. van de Sententie van den jare 1597, alleenlyk den lieer Stadhouder gedefereerd' is, de different en, die vermits het jleehen van de ft emmert van de Leden niet hebben konnen werden -weck■ genomen, te helpen derimeren.  12» Verklaring van het Akt. IV. opwekt, twist en verdeeldheid aanwakkerd, en de gronden van eenflemmighcid ondermynd. En hoe zeer zij de bron tot fchcrpgeflcpene vernuften en wakkere bcfluurders kan zijn, zo kondc zij teffens de grondflag worden om de gemoederen te leiden meer tot fpitsvindige? bedrijven, als tot een bepaald en bedaard overleg vcor bet algemeen belang. Het was zeker, dat deze gevolgen, zo als ook het vervolg der tijden geleerd heeft, wel te voorzien waren. Maar het was moeilijk, zo niet onmogelijk daar aan toen een voldoend hulpmiddel toe te brengen, Er waren twee wegen open, om dit te beproeven. De eerste, om er een derde Staatslid by te voegen: de twede, om de bemiddelende vermogens in de kragt eener Stadhouder te zoeken. Wat heteerste aanging fchijnt zulks, of met geen ernst gezogt, of aan grote hindernisfen onderhevig geweest te zijn; hoe zeer de gelegendhcid daar toe niet altoos ontbrak De aandagt bc- (jg) Twee gevallen wee'e ik mij te herinneren, dat deze bepaling ligtelijk danrgefreld hadde kunnen worden De eerste was met Drenthe. Dit Landfchap verzogte ingevolge Alle. der Gedepuieetdeu v. d. 21 Juni 1595 mede onder dezelve feslïe te hebben. Waarop van bun artikelen gevordert wierden op -welke zif zig me( de Provincie wilden verenigen, gelijk ■ *9  Tractaat van Reductie. 123 bepaalde zig dan tot het laatfte poinct, en dat Aut. IV; • was buiten twijfel de reden, om welke de Staten Generaal in de Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595, zo- wel, als in de Decifie v. d. 2i fan. 1597 aan den Stadhouder met eenige Leedfche Gemagtigden,, het recht gaven, de ftekcnd'e ftemmen tusfchen de beide Leden weg te nemen. Men zogt dus in den pcrfoonder Stadhouder een werkend vermogen te brengen, waar door hij, afgefcheiden van alle plaatfelijke belangens, en inzigten, een grond van medegezag cn befturing erlangen kondc ten algemenen nutte.. Maar dit inzigt van zaken, hoe vrugtbaar, hoe- nuttig, hoe onontbeerlijk ook, was in diens uitvoering cn bepaling te bekrompen en te beperkt, om er enig nut; van te verwagten. Want niet alleen was het dirimercu van gefchillen de enige betrekking I 4 des- zij aannamen: en uit de Acte v. d. 11 Julij 1595 blijkt, dat deze artikelen overgegeven zijn; en waar op gebeioigneerd is; daar die van Dren'he den 14 Julj 1595 reeds overgaven , dat des Konings inkomsten 5000 gis. waren. Maar ik hebbe geen lpóor van verdere handelingen kunnen vinden. Het twede geval, van latere dagen , viel met het 07dambt in 1640 voor. Dezé verzogten, eu de Ommelanden bewilligden daarin , ter Staatsvergadering toegelaten te worden. Ik hebbe de afloop dezer zaak op het vorige Art* aangewezen.  124 Verklaring van het ART. IV. des Stadhouders, door, en in welke hij Staats* lid gezegd kondc worden; maar daar en boven wierd dat gehele inzigc van zaken door de omftandigheden onnut. -L Langs de weg van het eerste, hadde hij gene gelegendheid om ooit in den fchakel van Provinciale befturing werkzaam te zijn, en nuttig te kunnen worden, in een direftje van zaken, door welke de Leedfche twedragt vermijd Wierde, dat wel het hooft oogmerk der bepa, ling zijn moeste. Maar daar en boven was de Stadhouder in zijne bezolding, in zijne overige betrekkingen, in zijne uitzigten op de pose zelve voor zijn nageflagt: zo zeer aan de zinhjkheid der beide Leden gebonden, dat deze Onontbeerlijke ihftelling tot algemeen nut, een last wierde, die met omzigtigheid, ja mee fchroam moeste uitgeoefend worden Eer* floffe, waar tce het volgende Art. overvloedig aanleiding geef:. flepalmg §. VI. Dus was de Staats-Regerïng gevestl"lTd~li»d 0ver dezc Provincie, maar het was nog van de met uitgemaakt, wat tot de Provincie van pKoviN-stadt Groningen cn Ommelanden behoorde. Een Huk dus, dat nog eenige overweging ver- eischt. De zwarigheid fproot uit een on- derfcheidene grond; wijl in eenige opzigten Pd.e  Tractaat van Reductie. 125 de Stade en Ommelanden deswegens onderling Art. ï¥* Verfchilden, en zij beide, in andere opzigten, met de Staten Generaal, of de Raad van Staten, onenig waren. Al het gene, dat men bij de Generaliteit dus verre hadde bepaald, was, Da; de Stadt Groningen en Ommelanden tusfehen de Eems en de Lauwert een Heerlijkheid en Provincie zoude zijn. Men zoude denken, dat de zaak uit deze Grcnsfcheiding zoude zijn afgedaan; maar neen hier uit fproot de zwarigheid. , In de eerste plaatfe viel de bedenking bij de Stadt, of de Staten uit dien hoofde dan wel te gebieden hadden over het Oldampt cn Gorecht, aangezien dezelve riet tot de Ommelanden behoorden, en, gelijk wij op het vorige Art, zage.i, des Stadts Domeinen waren. De Staten Generaal hadden evenswei reeds bij het 5 Art. der Decifie v. d. 21 Jan. 1597 verHaan , d.:t de Geestelijke Goederen ook van het Oldampt en Gorecht onder de behering der Heren Staten zouden zijn, en daar door, geli k ook de natuur der zaak mede bragte, hunne mening genoeg te kennen gegeven. Des niet tcgenllaande verdedigde de Stadt haar gevoelen een zeer lange tijd,*wanende, dat het haar, daar zij de wetgeving oefende, niet konde ge vergt worden, daar van eniger maten af l 5 «  126 Verklaring van het Art. IV. te gaan, zelfs in de Objecfen, die uitdrukkelijk aan de behering der Heren Staten waren: toebetrouwt. Het gefchil evenswei duurde tot diep in de volgende Eeuw, wanneer de Staten Generaal in het Jaar 1640 bepaalden, „ Dat de Stadt, Stadts Tavel, Gorecht, en „ Oldampten onder de Provincie van Stadt en „ Lande waren, en dat alle Staats Refolutien „ en bevelen, rakende de Munte, Militiey „ Impofitien, of Gemene Lasten, ook daar, „ van kragt waren, op de naam der Heren „ Staten alleen, zo omtrent derzelver verplig» „ ting als uitvoering, ten dien effecle, dat de „ Heren Gedeputeerden- in die voorwerpen „ ook alleen het recht v-üi beoordeling, en „ ftraffing competeerde" (d). Een verordening voorwaar, die hoe zeer zij in alle andere gevallen het wetgevend gezag der Stadt niet krenkte, volftrckt nodig was, om een»ftemmigheid in de Regering, en Staatsbeflui» ten daar te ftellen; zouden diens ukvoeringe niet aan gedurige hindcruisfen zijn blootgefte Het twede gefchil over de uitgeftrektheid: der Provincie wierde geboren kort na de Re- duc- ( ynkersiioek Qjtafl. Jur, Publ. Lib. 2 Cai>. 23-, 24 en P. Paulus over die Artikelen. Dit alles daar gelaten , zal ik uujne mening kortelijk voorbrengen, en  140 Verklaring van het Art. V. waar in ons de gefchiedcnis zo zeer toelicht, flaat het tegênswoordig onderwerp , terwijl het bepaald. Dat Gmaf Willem LodoWyck als Stadtboïider ende Gouverneur der Provincie zoude aengenomen voorden : doch dat het different, tusfchen Stadt Groeninghen en cn tonen , dat Graaf Lodewijk over deze gefchillen na de Unie nier geroepen konde worden — Het i. Art. dat net toepastelijkst in ons geval is, zegd. „ Dat zo eni- ge Provinciën Leden of Steden van de ,, Unie over particuliere Privilegiën (dit „ was hier het geval) gefchil kregen, het ,, zelve zoude liaan aan de ordinaire Rich,, ter of Arbiters, en dat de Bondgenoten „ zig daar mede niet beraoeijen zullen, zo „ lange beide partijen zig het recht fubroit„ teren" Het lx Art bepaald. ,, Dat bij „ de Generaliteir met meerdere Hemmen 'ge„ concludeerd zal worden, bebalven in Vre- de en Oorlog Maar zoo ook hier oneenig,„ hcid mogte zijn, dat dan de Stadhouders „ toen zijnde, dit zonden uiifprekcn." Deze verordening was op ons geval niet toe-pasfelijk, dewijl het gene gePclnUen tusfchen twee Provinciën waren, veel min over die onderwerpen. — Wat dan het xvi. Arr. aangaat zo is het klaar, dat daar na, de gefchillen tusfchen enige Provinciën door de overige, en tuslchen een of meer Provinciën tegen de overige, door de Stadhouders bijgelegd zouden worden , welk geen Van beide bij ons liet geval was. De Stadhouder wierde dan in dezen door de Unie niet geroepen, en de Bondgenoten hadden ook geen dadelijke inzage in dezelve als door dit Art. der Reductie.  Tractaat van Reductie. 141 ende Ommelanden gerefcn , ende foo noch Art. V. [oude moeghen ryfen , fal flaen tot determinatie ende dispofttie aan de ticeren Staten Generaal. Wen denke niet, dat deze bepaling, bij wcge van uitzondering geplaatst , enig wantrouwen tegen den Vors: te kennen gaf. Neen, het was louter voorzigtigheid, die. dit met zeer veel wijsheid bepaalde. In het Jaar 1578 was de Aartshertog nodig, om als Gouverneur Generaal alle klem aan die bevelen te geven, en dc twisten op zijne naam cn gezag te doen eindigen, te meer daar hij tot dc ene Provincie niet meer betrekking als tot dc andere hadde. Maar in het Jaar 1594 hadden de Bondgenoten reeds een ruimer inzigt in dc voortduring van het Gemenebest , gebouwd op geen tijdelijk maar een bestendig geluk. Zoude dan dit Gewest ene Provincie worden, zoude hit zelve door Graaf L od e wijk beftuurd worden jn een beftendige voortduring van inwendige voorfpocd, dan moeste dezelve als Stadhouder en Gouverneur ook zodanig worden geplaatst , dat hij het evenwigt tusfchen dc beide Leden konde uitmaken, cn daar toe nuttig zijn, zonder dat hij verpligt was, in die brandende onenigheden tusfchen dezelve, partij te kiezen, door deze te vcroordeK 5 len,  142 Verklaring van het Art. V. Icn, of gene bij te vallen. Bij cn na de vestiging der Provinciale Rcgeringsform wierde deze zelfde Stadhouder verordent tot fcheidsman der Staatsgefchillcn, in (tekende Hemmen. Maar in deze Leedfche onenigheden, waar toe een rechterlijk onderzoek gecischt wierde , bleven dan dc Bondgenoten zelve Rechters. Het.SW- §. II. Ik mene hier door de algemene fa/cJw/'»t7»mennanS' bedoeling, en letterlijken zin genoeg Graaf ontwikkeld te hebben. Late ik tot de zaken wrjKlje ze've ovcrSaan- I" c^e eerste plaatfe wier- paald. de bepaald, dat Graaf Willem L o d e w ij k bij Stadt en Ommelanden als Stadhouder en Gouverneur der Stadt Groningen cn Ommelanden zoude aangenomen worden : en dat die aanneming zoude zijn overeenkomstig ene Gencraliccits Commisfie. Men denkt algemeen, en niet zonder grond, dat zodanige aanftellingen twee onderfcheiden posten.bevatteden, zo dat het Stadhouderfchap haar opzigt tot de Politiqttc, cn het Gouverneur of Capitain Generaalfchap der Provincie haar opzigt tot de Militaire bclhiring hadde; met dat gevolg, dat de Stadhouder in het politicj beftuur zijne invloed oefende , cn de Gouverneur Generaal het opzigt hadde op de Forten, cn Troupcs, en de Patenten, in de Provincie, ja daar buiten,  Tractaat van Reductie. 143 ten, zo veel het commando der tronpes, ter Art. V. dezer repartitie, in het Veld aanging. Het is zeker, dat dit ondcrfchcidcne denkbeeld in vele verordeningen doorftraald, maar het zelve is teffens niet altoos in acht genomen. Tot deze waardigheid wierde dan Graaf L ode wijk aangcftcld , cn zulks te meer, daar de Ommelanden het zelve reeds voor dat Landfchap in het Jaar 1584 hadden verzogt; en waar op dc Generale Staten ook Commislic hadden verleend, (a) Zo zoude het nu voor dc gehele Provincie gefchieden : en het zal dus tijd worden te ontwikkelen, waar in eigentlijk dc Charge van Stadhouder en Gouverneur der Provincie bcilond. Ik hebbe in dc voorgaande afdeling aange- Deszelfs toond, hoe op verzoek der beide Staats Le- aard na" ' 1 ' der onr- den, door H. H. Mog. na hcrwaards ene Com- wikkcld. misfic was gezonden, die, na voorgaande fubmisfie der twistende partijen , d. 17 Febr. 1595 omtrent dit onderwerp, deze eerste bepaling hadde uitgefproken. „ Dat de Stadhouder en Gouverneur, pre„ fent zijnde, de Staten zoude doen convo„ ccren, cn in die Vergadering boven aan fes„ Ce nemen: en het iccht hebben, om de „ verfchillende Hemmen der twee Leden, zo die {d) Refol der Staten Cen,v. d. 10,15 Maaj 1584.  144 Verklaring van het Art. V.M die njet verdragen wierden, doorzijn bij\al ,, te dirimeien. „ Dat dezelve in de Vergadering der Gcde„ pureerde Staten zoude compareren, cn aldaar j, mede , het verfchil in (tekende Hemmen, „ door zijn bijval dirimeren. „ Dat dezelve als het Hooft der Gedepn„ teerde Staten, behouden zoude dc auctori„ teit om Vesten en Forten te bezetten, Pa„ tenten te geven, Soldaten tegen dc Vijand „ te leggen cn te verleggen, die tot dienste ,, der Generaliteit te gebruiken , zo als zal „ goedvinden; houdende goede corresporiden„ tic met de Gedeputeerden. Hoe zeer nu deze Uitfpraak gegeven was, om door beide Leden ten ceuwigrn dage agtervolgd te worden; zo blijkt tcffens uit het boven verhandelde, dat de Ommelanden daar tegen, ook ten dezen opzigre, vele zwarigheden maakten, en deswegens bij de Staten Generaal verandering zogtcn : maar met geen ander gevolg, als dat beide Leden op den 10 Maaj 1595 deze Uitfpraak moesten aannemen , om dezelve te agtcrvolgen, tot zo lange bij de Staten Generaal anders zoude zijn geordonneert. . Uit dien hoofde moeste dan, ook ten dezen opzigte, afgewagt worden , O) Zie boven de Ferkl. van het iv. Akt. p. 99.-  Tractaat van Reductie. 145 den , welke Decifie in dezen vallen zoude. Art. V», Dezelve wierde d. ?i Jan. 1597 uirgefproken; cn daar in vind men, Art. j6, 17 en 10. „ Dat dc Stemmen der beide Staatsleden „ ftekendc , zonder onderling verdragen te „ kunnen worden, bij provifie , cn tot dat „ een betere voet van uitkomst ftaatswijze ge„ ordonneerd zal zijn , die riekende ftemmen „ gedirimeerd zullen worden bij Uitfpraak van „ den Heer Stadhouder, met enige, aan weer„ zijden gelijk genoemde, perfonen. Uat de Staats Vergaderingen beleid zullen „ worden bij Staats bepalinge zelve, bij ver„ fchrijvingc des Stadhouders, of van de gene „ die de Staten daar toe gelasten zullen. Al„ les onvermindert de au&oritcit, den Heer „ Stadhouder uit kfagt van het Tractaat van „ Reductie of andérfmts eompeterendei Het is, dunkt mij, zigtbaar, dat het werkend vermogen van Graaf L ode wijk als Stadhouder, door deze bepaling der Bondgenoten, meer was verkleind, als die bij de. Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595 daargefield en bepaald was. En waar door het ook liglelijk voorviel, dat bij dc eerste Inftructie voor de Provinciale Stadhouder en Gouverneur , van het recht om de gefchillen te dirimeren geen melding gemaakt wierde, hoe zeer deszelfs  146 Verklaring van het Art. V. zelfs exercitie niet altoos wierde nagelaten , maar fomwijlen uit kragc van deze bepalinge, en dus als een recht van Generalkeits wegc, uitgeoefend is, gelijk ik boven aanwees. (V) Om dan nu den kring der toenmalige rechten ener Stadhouder cn Gouverneur nader te kennen, zal het nodig zijn, die Iuftrhctie van nader bij te befchouwen. Er waren overvloedige redenen voorhanden, om welke dc Heren Staten voor Graaf Lodewyk nimmer eene Inftructie opftelden: maar na deszelfs beklaaglijk overlijden, traden de Staten op d. 1 Sept. 1620 dadelijk toe, éénc, voor de keur van Prins Maurits, die daar op dadelijk volgde, te bepalen. Deze Inftructie , die nauwkeurig de bediening van Stadhouder aan die van Gouverneur onderfcheid, Held voor beide betrekkingen vast. „ Dat de Stadhouder de waarc Gereformeer„ de Religie , zo als die in dc Provincie ge„ exerecerd wierde, zoude verdedigen; cn de „ Deer et a Synodi Dordraccme, de lere aan„ gaande, voortzetten; kerende daar tegen al„ le contrdminen , cn werende alle exercitiën „ van andere Religiën, zonder iemand in zijn „ geweten te bezwaren. „ Dat hij, het hooft der Gedeputeerde Staten («) Zie boven j>. 120 ;'// Netf  Tractaat van Reductie. 147 „ ten zijnde, ook aldaar zoude voteren, alle Art. V. „ Staatswetten of bcvcelcn nakomen, endoen „ agtcrvolgen , cn de Provinciale rechten cn vrijheden befchermen. „ Dat de Stadhouder mede zoude zijn Capi„ tain Generaal der Provincie, en als zodanig „ het Oppcrhooit zijn van al het Krijgsvolk „ in dc Provincie zijnde; het welke door hem „ in goede discipline gegouverneerd zal worden, „ en zo veel doenlijk, het gene op deze re„ partitic fraat, in de Provincie gelegd worden. „ Dat dezelve, met de Gedeputeerden cor„ respondentie houdende, dc Guarnifocnen zal „ veranderen, dc Stadt en Fortresfen van Com„ mandeurs over het Krijgsvolk voorzien : en „ alle militaire ambten , van Capitain af en „ daar beneden, op eigen gezag zal begeven, „ zo dezelve in het Veldleger vacant worden. „ Dat eindelijk de Stadhouder in de Pro„ vincie geen onroerlijke goederen zal acqui„ reeren , nog buiten noot, enig perfoon mo,„ gen fubftituccrcn. Deze was dan de kring der rechten, in welke dc toenmalige Stadhouders , hun gezag moesten uitoefenen bij de Provincie , vooral zo daar bij gevoegd wierde het recht, om de Stemmen, lrekcnde, tot conclufic te brengen; zo als ik boven aantekende, Hier bij had-  148 Verklaring van het Art, V. hadde Graaf Lodewyi:, en zijne op vol geren ook nog eenige rechten op dc Léedfche Regering, vooral bij de Stadt, waar over ik beneden Art. xvm handelc. Dan ook deze betrekking verloor fpoedig haar kragt, aangezien de waardigheid van Stadhouder zelve kiesbaar was , en de nieuvvgckorcne al veel zig de voorwaarden moeste onderwerpen, die men dezelve goedvond voor te leggen. Het recht £e5 en als Capitains Generaals moesten geresL pes-  Ï50 Verklaring van het Art. V. w peccecrd worden van her oorlogsvolk van ,-, de Generaliteit in hare Gouvernementen, „ zo cn konde het niet anders vallen , dan „ dat de Capitains Generaals moesten bij de „ Generaliteit gecommitteerd worden. Maar „ zo veel de Inftructie belangt, dewijl die al-, „ leen de particuliere politic der Provincie „ aanging , en in het minfte niet raakte „ dc Generaliteit, zo hadde hij de Inftructie „ van het Furftcndom (_a)." Ik zoude verder kunnen gaan, en aantonen , dat het toen bij de Provinciën aldus plaats hadde, maar dit betoog, waar van ik mij onthoude, kan elders worden nagezien (£). Dc Staten dezer Provincie waren inmiddels nier buiten alle vreie, dat dit Art. van het Tractaat bij tijdsvervolg hunne auctoriteit konde krenken ; cn waarom zij ook ceswegens hunne bekommering ter Generaliteit te kennen gaven, vooral met betrekking tot het Stadhouderfchap. Dan waarop de Staten Generaal, bij het verlenen dezer commisfie, in de Refol. v. d. 22 Juni 1595 verklaren. „ Dar zij op nominatie der Staten „ van Stadt en Lande Commisfie verleenden van O) Men zie dit bij Bor Ned. Hifi. 33. B. p. 269. (ó) Men leze den Heer van Slin ge landt Steatkund. Qefcbr. 4* D. 5 Caj>. p. 07.  Tractaat van Reductie. 151 „ van Gouverneur en Cape. Generaal der Pro- Art. V. „ vincie , declarerende de Gedeputeerden der „ Provincie, daar in voor ditmaal, en wel ten respecte der zonderlinge diensten van zijn „ Gen. te confenteeren, mits de InflruEtie bij „ dc Provincie gegeven wierde, en dat zij in „ dezen het zelfde recht inkomftig zoude heb„ ben , als bij andere Provinciën wierde ge„ bruikt. Op deze voet dan wierde ook die commisfie voor Graaf Willem Lodewijk, als Gouverneur der Provincie ter Generaliteit afgegeven ; en in welke geene andere , als die zelfde gronden voorkomen (tf). Hierom twijfelden de Staten van Stad cn Lande ook geenfints, na den dood dezer Stadhouder dadelijk eene Infiructie voor hunnen nog niet gekozene Stadhouder en Gouverneur op tc Hellen, en bij Refol. v. d. 5 Sept. 1620. te bepalen, dat de Gecommitteerden na zijn Pr. Excellentie , in het verlenen ener Provinciale, of accepteren ener Generaliteits commisfie ten dezen opzigtc , zig zouden regelen , naar het gene by de andere Bondgenoten in obfervancie was. La §. IV. (a) Zie die Inftruftie bij Bor Ned. Hist. 32. B, p. 154.  152 Verklaring van het Art. V. IV. Deze wiren dan de betrekkingen, Betrek- ^ie dc Stadhouders en Gouverneurs zo tot het Stadhou- Burgerlijke beduur als het Krijgswezen in de ders tot Provincie oefenden : en men vraagd niet zonfche CRe- £^cr réden, of dezelve toen , of naderhand ook gering, eenige invloed op het Regeringsbefluur der beide Leden zelve hadden, door het welke zij eeaig vermogen van medewerken erlangden ? Ingevolge dit Tractaat van Reductie kan men daar op antwoorden, dat zij een zeer uitgeftrekt vermogen op de Stadt fchenen te verkrijgen , door het recht om jaarlijks dc Keurnotcn te noemen, die anders het Lot bepaalde, om de Regering in te kiezen. Dit recht oefende Graaf Lode wijk in zijne gehele uitgeftrekthcid, en het zelve, gegeven om de Spaansgezinde partije te weren , moest ook noodzakelijk invloed hebben op de Stadhouderlijke be- fturing van zaken. Dan des niet te min, was het een zeer kragteloos middel. Deels door de bepaalde kring van menfehen , uit welke dc Keurhceren kiezen konden, en deels door dien de Stad zig hier van wiste te ontdoen, weigerende een volgende Stadhouder aan te nemen, anders als onder afiland dezer opgedragene last: gelijk op het xviii. Art. blijken zal. JVIet opzigt tot de Regering der Ommelanden  Tractaat van Reductie. 153 den was dit anders gelegen, dewijl de Stad- Art. V* houder daar in bij den oorfprong gene invloed hadde. Hier omtrent wierde evenswei bij de Uitfpraajk v. d. 6 Juni 1610 deze verandering geboren , dat dezelve mede gerechtigd wierde, kennis te nemen met dc Monsterheren over de vereischtens ener OmmelanderRegent, of dezelve wettig waren* En hoe zeer hec getal dezer Monsterheren bij de bepalingen van 1655, 1659, 1663 afwisfelde, zo bleef evenswei de Stadhouder onder dezelve altoos zijne plaats bekleden. Bij dc Regeringsforai i van 1655 wierde er een Collegie, onder de j naam van Arbiters, bepaald, die op de naar» koming van het Reglement van Regering zouden toezien, en waar in ook de Stadhouder deze invloed erlangde, dat hij bij Decifie i. 19 Apr. 1659 derzclver voldongcne pro. cedures aan een onpartijdig Justitie Hof zenden moeste; en ingevolge de bepaling v. d. 22 Febr. 1663 alle aangebragte overtredingen tegen de order van de Ommelander Regering, aan het Collegie der Arbiters ter beoordeling konde toewijzen. Voorrechten die eerder gefchikt waren, om alle factiën cn overtredingen te weren, als om eenige invloed in het beftuur van zaken te erlangen. Uit allen dezen is het, mijns oordeels, niet L 3 moei»  154 Verklaring van het Art. V. moeilijk op te maken, waar in de werkzaamheid der toenmalige Stadhouders beltond. Uit hoofde van de verkiesbaarheid der Post moesten dezelve zig veelmalen naar de zinlijkheid van deze of gene fehikken, en zig voorwaarden laten welgevallen, die aan de waardigheid verkleining konden toebrengen. Zij hadden weinig vermogen om zig door beloningen vrienden te maken, het zij in het Politique of Militaire befluur. En dit vermogen was weinig gefchikt om een grond van befluur te vestigen in een Regering van twee Leden, uit welk beltuur een eenitemmigheid van bedoeling, en een aaneenfchakeling van uitvoering geboren wierde tot algemeen en onderling geluk. En zoude men dan niet mogen ftcllen, dat derzei ver werkzaamheden, tot eenitemmigheid van befluur, tot wegneming der gefchillen, tot verhoeding van ongeregelde afwijkingen tegen wet of order, meermalen eerder de vrugten waren van hunne perfoonlijke verdiensten, als wel van hunne beklede waardigheid? —— JJit zo zijnde, ontbrak hun-evenswei het ver% mogen om met die klem en kragt eenige beiluring uit te oefenen, die het belang der zaken vorderde, ên waaruit de bijna onafgebrokene voortduring van Leedfche gefchillen en onenigheden, die de Provincie meer dan een Eeuw  Tractaat van Reductie. 155 Eeuw teisterden, dc zigtbare gevolgen waren, Art. V.. aan welke de verheffing van Prins Willem de IV. in 1748 tot Erflladhouder gekoreü, een einde konde maken. Aan dezen Vorst wierde eerst het Erfitadhoudeffchap bij Diploma v. d. 18 Maj 1748, dojr dc Staten ErfFelijk opgedragen, en daar bij bepaald, dat dezelve in alle Collcgicn fes13e zoude hebben, en aldaar mede twee Stemmen kunnen inbrengen: dat ook de Stadhouder, in geval van onenigheid, tusfchen de twee Staatsleden, de bemiddeling of Dicifie zoude hebben, en aan hem Haan de volle macht, om alle Militaire Emplojen te begeven. Met fpreckt van zelve, dat hier door de betrekking der Stadhouder of Capitain Generaal, cn opde Provincie, en op de behandeling van zaken, veel vaster en uitgebreider was, en die nog vermeerderd wierde door de Staats Refolutie v. d. 24 Aug. 1748, waar bij aan den Erflladhouder, dc begeving van alle Hoge Mitiisteriale Ambten der Provincie; benevens het recht van Pardon in alle Militaire Vonnisfen wierde opgedragen. Maar deze bepaalde verordeningen waren tellens niet in ftaat, alle vrees bij de Ingezetenen weg te nemen, of hier door aan het grote oogmerk, de wering van misbruiken, en dc daarlteiling van de L 4 , goe-  156 Verklaring van het Art. V. goede order, wel voldaan konde worden. Dezelve gaven dit alles, bij zeer uitvoerige gefchriften aan de Heeren Staten te kennen, die daar op bij Refolutie v. d. 29 Aug. 1748, aan den Erflladhouder hebben opgedragen de volkomene macht en aucloriteit, om de Regerings ConfHtutie op vaste gronden te Hellen, en de misbruiken daar in te verbeteren Ingevolge dit aanbetrouwde gezag, dede die Vorst d. 27 Nov. 1749 een altoosdurend Regerings Reglement te voorfchijn komen, het welke, door alle Staatsleden, toen en nacleriand , bezworen zijnde , ook een meerdere klem aan de waardigheid van Erffiadhouder en Gouverneur der Provincie gaf. Laat ik er enige trekken voor het tegenswoordig onderwerp, uit opgeven, op dat geblijke, hoe die kring van betrekking op de maatfehappije wierde uitgebreid. Ingevolge het zelve „ wierde de approba„ tie der Jaarlijks gekozene Stads Regering „ met de aanirelling voor afgekeurde Leden 5, aan den Stadhouder toegekend. „ Hij erlangde het recht van Voorzitten in „ het nieuws ingeftelde Provinciale Gerichts,» hof, Het reehc van Pardon als in de Pro„ vincie van Holland; beneffens de aucloriteit e, 9JO de Leedfghe gefchillen zo wel als van  Tractaat van Reductie. 157 „ andere Collegien te bemiddelen of te deci-Art. V# deercn. „ Hij zoude alle Provinciale binnen en bui„ tenlandfche Commisficn moeten approbcren, en de dadelijke aanitelling hebben, van alle „ Hooge Ministeriale bedieningen bij dc Pro„ vincie, dc Stad, en de Ommelanden. „ Het Krijgswezen, beneffens de aanftellin„ gen van alle Charges daar in, bleef aan zij„ ne zorgen bevolen. „ En eindelijk wierde het opperbeftuur der „ Hooge School, benevens het recht om voor „ de Provinciale Gerichtskamer de nodige or„ dcrs en Reglementen te formen, aan die „ waardigheid verbonden. Dc Hceren Staten bevestigden dit alles nog als een eifelijke opdragt bij Diploma v. d. 1 Dec. 1749 , zo dat het Stadhouderfchap der Provincie, langs die weg, een geheel andere invloed , cn medewerking in het Staatsgcftc! der Provincie erlangde , als het zelve in den beginne hadde, §. V. Hier mede het Eerfle gedeelte van Overgang het Art., naar mijn inzien, opengelegd heb-^,^ bende, gaa ik over tot dc woorden. Doch gedeelte dat bet different, tusfchen de Stadt Gtoenin^WAn.ax\ J Arucui, gben ende Ommelanden gerefen, ende [00 noch L 5 /aifi  158 Verklaring van het Art. V. foute mo -ghen ryfen zal flaen, tot determr» natie ende dispofitte van den Heer en Staten Generaal oft heure Gecommitteerden. Wanneer men hier over de gevoelens van kundige Schrijvers raadpleegd, zo bevind men, dat die alle, van de Groot af, tot de laatfte toe, hier in waanen te vinden, eene verordening, waar bij deze Provincie meer onderworpen is aan de Generaliteit, of aan de andere Bondgenoten, als eenige der overige Gewesten bij de Unie van Utrecht bepaald waren. Groningani zegd Bynkershoek non redierunt cequo fxdere, nam in controverfiis fe fuhmiferunt arbitrh Ordinum Generalium (aj. En welk gevoelen door de Heeren Bondt en Paulus gevolgdis. Het is niet te verwonderen , dat iemand de zaken onzer Provincie op die tijden niet volkomen kundig, aldus oordeeld , dewijl de fchijnbare zin der woorden her zoude mede brengen, indien niet de bevorens voorgevallene en toen plaats hebbende omftandigheden, het tegendeel uitwezen; zo dat de uitdrukking in geene ruime zin kan, maar in eene bepaalde moet genomen worden. Om (a) Bynkershoek O. J. P. Lib. 1. Cap. • 5. Lib s-.-Cnp. 23. Bondt Ferkl. der Unie van Utrecht Art. 1. p. 128. PaüLUS oj> Art. 16. dier Unie p. £85.  Tractaat van Reductie. 159 Om dit te bewijzen, zal ik eerst onderzoe-Art. V« ken, welke de eigentlijke bedoeling dezer woorden is, en dan nafporcn, of gezegd kan worden, dat dit Gewest, boven andere Provinciën tegen dc inhoud der Unie bekort is. In dc cerfTe plaatfe moet ik opmerken , dat deze woorden , in overeenkomst van de ge- Welk hele zamenloop van zaken, niet anders kurinenre.cnt"aar uit voor befchouwd worden, als in zig bevattende een ,je Bondantwoord op des Stadts vordering. Dat zy genoten bevestigd zoude worden in de Voorrechten, in 1582 geconfirmeerd: cn welke confirmatie niets anders was, als het Oclrooi van Philip de II. : het welke zelfs daar uit blijkt, dat het gehele beloop van het Traótaat een bepaling behelsde van het geenc dc Stad onder* fcheidentlijk verzogt en voorgetteld hadde. Waar bij komt, dat de woorden zigtbaar aanduiden te veronderftellen, dat er een different was tusfchen Stadt cn Ommelanden , bekend genoeg, om het alleen het errefene different te noemen, cn dat uit het zelve andere errijzen konden. De vraag is dan , of er zo iets plaats hadde, het welke ons alle twijfel in het bedoelde dezer woorden wegneemd? Ik meen hier op uit de Gefchiedenis zo volledig te kunnen antwoorden, dat er geen onzekerheid overblijft. Ik hebbe boven ontwikkeld , dat Stade  ifjo Verklaring van het Art» V. Stade en Ommelanden lange , voor het Tractaat van Reductie , gefchillen hadden over de inhoud, voortduring, en eigentlijke bedoeling der opgerichte Verbonden. Het laatste Verhond van 14S2 hadde, in navolging van vroegere , aan de Stadt vele voordelen toegekend, zo met opzigt tot den Koophandel , als de Bierbrouwd , en het Juflitiewczen ; en welke voordelen dc Stadt, onder hare Landsheren, van Albert van Saxens tijden af, tot Philip de II. toe, naar vermogen hadde zoeken te befchermen. Maar de onenigheden waren hier over, vooral onder Koning Philip reeds zo verre gevorderd, dat de Hertog v a r* Alba genoodzaakt was, de twistende Partijen bij Uitfpraak v. d. 7 Aug. 1571 te ontfeheiden. Dit hadde twee gevolgen. ■ Het eerHe, dat de Ommelanden daar van aan des Ko« nings Raad te Brusfcl beroeping inftelden, die ook in het Jaar 1576 bij Vonnis uitleg dee- de. Het tweede, dat de Ommelanden, dit zelfde Jaar, alle oude betrekkingen door de Verbonden met de Stadt gemaakt, plegtig opzeiden;, en waar door alle banden van vereniging Honden verbroken te worden. Kort hier na geraakte dit Gewest aan het Bondgenootfchap van Gendt, welker Staten het Gouvernement opdroegen aan den Graaf van Rennenberg.  Tractaat van Reductie. 161 berg. Dan deze hadde nog de wil, nog het Art. V» vermogen, de opgeruide gemoederen te bedaren: en waar door de losgemaakte banden langs hoe meer verwijderen ; zo dat de Stadt zelfs dc Ommelander Heren in hegtenis nam. Om de verdere loop dezer oneenigheden te (luiten , wierden Marnix en Sille door de Algemene Staten na herwaards gezonden, die, na eene oneindige oefening van geduld, de Stadt eindelijk, dog vrugteloos, voorfloegen, Of zij gezind was alle errefene gefchillen met de Ommelanden , en die op dezelve materie nog bier namaals rijzen mogten, aan de Uitfpraak der Algemeene Staten over te 'geven. Dan dit ook niet batende, bleven dc twisten woelen , tot dat daar in eenige kalmte geboren wierde door dc bepaling van de Aartshertog Matthias v. d. 24 Oél. 1578, onder andere vast (lellende: „ Dat de gefchillen door „ gemachtigde onderzogt, en binnen twee Ja„ ren door de Aartshertog uitgewezen zouden „ worden." Maar lopende dit tijdvak , viel Rennen bergs afval voor; cn waar door de Stad , wederom Spaansch geworden , zig tot Koning Philip vervoegde, van wien zij gemakkelijk de voldoening hunner voornaamlte eisfehen , bij een bevestigings brief v. d. 31 G3ob. 1582 erlangde, zo en in diervoegen „ Dat  i6n Verklaring van het Art* V. 5, Dat de Stapel te Groningen zoude ge» „ plaatst blijven ; het Groninger Bier alleen „ in de Ommelanden gclleten worden; geene, „ als bepaalde Ambagten in de Ommelanden „ geoefend worden; en het Ommelander Jus,, titie Wezen op een bepaalde voet zoude „ worden uitgeoefend." gelijk in het brede boven is opgegeven fj»). Deze waren dan de voorrechten van 1582, welke de Stadt in haar voorflel bedoelde; waar over zo veel twisten waren geweest, en waaromtrent dit Art. het zelfde bepaald , dat de Heren Marnix en Sille bevorens op het zelfde onderwerp, hadden voorgeflagen, in de woorden. Dat het different tusfchen de Stadt en Ommelanden gerezen , en zo nog zoude ryzen, flaan zoude ter Declfie van de Generale Staten of hare Gemachtigden. Deze bepaling was dus in de daad niets anders , als de weder in kragt Helling van het Vonnis van de Aartshertog, met dit onderfcheid alleen, dat, uit hoofde der veranderde omlhndigheden, de cindelijke bepalinge nu niet aan den Gouverneur Generaal der Provincie , maar aan de Generale Staten zoude zijn. Het (0) Zie de Inleid, p. 158.  Tra ct a a$jt van Reductie. 163 Het recht dus, dat de Bondgenoten in de-Art. V. zen voor zier'bedingen, is een bepaald recht, ^et zelve is een het zelfde, dat Matthias voor zig behou-rccrjt om den hadde: aan wicn voor zeker niet anders bepaalde in den zin konde zijn , als de afdoening der, deci-1* plaats hebbende onenigheden alleen. Het is < wel waar, dat er in dezen bijgevoegd word, en foo noch zoude moeghen ryzen. Maar,be- / halven dat Marnix en S1 lle, in dit geval, j ook deze zelfde woorden gebruikt hadden ; zo konde men zig niet anders uitdrukken, om het bedoelde oogmerk te bereiken. Het was immers zeker, dat de herziening, overweging, en nafporing dezer gefchillen ten gevolge zouden hebben, dat, hoe zeer dezelve in den beginne ook tot zekere bepaalde puilden gebragt waren, zij door wederzijds debat en antwoord merkelijk zouden aangrocijen en vermeerderen, zo dat de bcflisfing dcrzelvcr vrugteloos zoude worden, was het recht tot bepaling niet uitgeftrekt, ook tot het gene nog zoude mogen rijzen. Daar en boven zoude de zamenhang met dit cn het vorige Art. geheel worden weggenomen, zo niet deze mijne uitleg de enige ware mening behelsde. Bij het vorige immers was bedongen , dat de beide Leden zig onderwerpen zouden aan de Uitfpraak der Staten Generaal in het compareren en Hemmen  16*4 Verklaring van het Art. V. men ter Generaliteit. Maar dit beding waS geheel overtollig, indien een volgend Artt vastlTelde , dat de Staten Generaal nu en in* komstig alle Lcedfche gefchillen zouden afdoen; dewijl zij ook dan afdeden de gefchillen over het Hemmen ter Generaliteit(V). » Eindelijk kan men er bijvoegen, dat de Generale Staten het toen zelve niet anders begrepen hebben. Het vorige Art. immers dede ons zien, bij deszelfs afhandeling, dat de Generaliteit of diens Gedeputeerden, in het bepalen der gefchillen over de form eener Provinciaale Regering, eene fpcciale Submisfie vorderden, en daar op de Uitfpraak v. d. \J Febr. 1595 eniglijk vestigden. Maar dat beding was geheel onnodig, ja het zelve zoude een vermindering der rechten van de Generaliteit bevatten , indien dit Art. aan de Bondgenoten recht gegeven hadde, in alle differenten fcheidsmannen te zijn. Ja wat meer is, hebben wij zo even gezien, dat de Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595 aan de Stadhouder Graaf » Lodewijk het recht gaf, om de onenigheid der Hemmen bij de beide Staatsleden, door zijn («) Men leze hier over de gedrukte Brieven van 1708, door Stad* cn Ommelanden aan H. H. M. gefchreven , en vooral de Stadfs Brief V. d. 28 Jan. 1710.  Tractaat van Reductie. 165 zijn bijval weg tc nemen. Wel is waar, Art. Ve- dac de Generale Staten deze bepalinge moesten bekragtigen , ma»r ook deze bekragtigden dit den 21 Janr. 1597, zo dat de Stadhouder bij provifie, en tot dat de Staten een betere voet bepaald mogten hebben, met eenige, aan weerzijden genoemde perfonen, alleen bevoegd geoordeeld wierde de Staatsgcfchillen tusfchen de beide Leden weg te nemen. Alle welke verordeningen op die zelfde tijd, van die aard zijn, dat de Bondgenoten zo iets niet konden bepalen , cn tefFens geloven, dat uit hoofde van dit Art. aan hun verfproken was het recht, om alle diffcrenten tusfchen de beide Leden weg te nemen. Het is dus buiten twijfel, dat het gevoelen van den Ileer vanBynkershoekcii andere, ten dezen opzigte ongegrond blijft; zodat het recht om dc Lcedfche gefchillen Staatswijze te vereffenen bij provifie aan den Stadhouder behoorde; maar het recht om de gefchillen der beide Leden, welke zij over het Stapelrecht, de Brouwerijen, en de Kamer van Justitie hadden, te beflisfen, met diens gevolgen aan dc Bondgenoten toekwam ; cn hier aan beantwoorde ook de uitkomst. Ik erkenne, dat men dit Stuk evenswei niet altoos in diervoegen begrepen en opgenomen M * heeft.  i66 Verklaring van het Art. V. heeft, dewijl de Ommelanden in de gefchillen met de Stadt, van de Jaarcn 1672 cn vervolgens, Üaande hielden, dat uit dit Art. dc Bondgenoten recht hadden alle Lccdfchc Gefchillen te decideren, aangezien zij in het zelve bij de Rcluélie bewilligd hadden , om dc heersch- zngc der Stadt te bedwingen. Maar men mag tot betoog cener gefchiedkurtdige waarheid , zig van gecne gisfingen bedienen : zo dat aan djt voorgeven even weinig gewigt te •hechten is, als aan het tegenover gefielde; dat de Stadt namcntlijk, deze voorwaarde daarom bij de Reductie bedongen hadde, om dat zij buiten des , door dc tegenkantingen der Ommelanden, geen genot harcr Privilegiën konde hebben. Voor beide gisfingen is even weinig grond, cn het ontwikkelen der gcfchicdcnis alleen doet ons de ware bedoeling kennen. Daar en boven is het bij hun, die dc gebeurtenisfen der tijd van 1672, met een aandagtig oog hebben gadegcflagen , bekend , dat dc neutel der werkzaamheid in de toenmalige gefchillen vooral daar in gelegen was, dat de eene partij de invloed der Provinciale Stadhouder Hinduik Casimirhi dc Provincie, dc andere dc invloed van Prins Willem da III. bij de Generaliteit zogtc voor tc itaan cn tc Herken §• VI. Silvil's Verv. op Aitsema, 15 D. p. iS. 26. 57. 69. 82,  Tractaat van Reductie. 167 §. VI. Het blijkt dan ui: die gronden, da: Art. V. het recht der overige Bondgenoten zig in "-^jj^j.*^ zen bepaalde, tot dc beoordeling, cn de Uit- dezen Aefpraak der gefchillen, die zedert zo lange 1™**** hadden plaats gehad, en over welke het O&roy fchied is. van Koning Philip handelde. En nu zal het der moeite waardig zijn , met weinige na te fporen, of, en in hoe verre, het gevoelen van den Heer van Bynkershoek gegrond is, zeggende Groningani non redierunt aquo fa der e. Deze uitdrukking kan in geen andere zin opgenomen worden, als dat de ftaat dezer Provincie, aangaande het uitwijzen der Staatsgefchillen, door het Traétaat van Reductie, minder vrij, en meer bepaald is, als de Unie van Utrecht mede bragte- zo dat dc zes overige Provinciën op deze eene een recht hebben, het welk Stadt en Lande op de andere na de Unie niet heeft. Dit onderfchèid was vooral naar het leerftelfel van den Heer Prefident van groot belang, daar hij geloofde, dat de zes Provinciën alle Staatsgcfchillen in dit Gewest konden bepalen , zonder dat Stadt cn Lande daai tegen, naar inhoud der Unie, enig recht hadde, zulks bij andere te kunnen doen(V). M 2 Laat (d) Het is bekend, dat de He;r van Dynke ks- IIOJSK  i6"8 Verklaring tan het Art. V. Laat ons dan zien, wat de Unie in dit geval vastfteld. In dezelve vind men drie bepalingen, welke op het uitwijzen van gefchillen tocpasfelijk zijn, en die worden voorgettcld in het i., ix. en xvi. Art. Het laatfte bepaald de voet van afdoening der twisten die plaats mogten hebben tusfchen fommige Provinciën onderling, of tusfchen een of meer Provinciën, met de overige. liet ix. Art. foreckt van gefchillen tusfchen dc Provinciën over zaken , tot welker bepaling eene eenparigheid van (temmen, naar dc Unie, vercischt wierde. En deze verordeningen kunnen dus op het tegenswoordig onderwerp, het welke over gefchillen tusfchen Leden van eene Provincie handcld , niet toegepast worden. Maar daar hier op, het l.Art. alleen tocpasfelijk is, zal ik het zelve van naderbij bezien. Aan het zelve, wat ook het gevoelen van den lieer van Bynkershoek zijn moge (a), kan geen andere zin gehegt worden, als deze. „ Dat, hoek in dc uitleg van het i. en ix Art. een gevoel n voorlfond , waar door hij meende, in beide die Art. der Unie ecu onoploslijke tegeuftrijdighejd te vinden. R o n d t en Pa ylus hebben dit gevoelen te r-.chte wederfproken, en ir,m kan bij hun op bet i , ix. en xvt. Art. der Unie, dit Huk in het brede nazien. (a) Quaji. Jur, Pub/, lib. 2. Cap, 2ï-, 23.  Tractaat van Reductie. 169 „ Dat, zo het geviel, dat er omtrent particn- Art. V. „ licre privilegiën, of rechten, tusfchen Pro- „ vinden cn derzclvcr Leden of Steden , of „ tusfchen dc Leden cn Steden van die Pro- „ vincie, aan dc Unie behorende, onenigheid „ geboren wierde, die onenigheid , bij wege „ van ordinaire Juflitie, Arbiters, of Accoord, „ zoude bcflcgt worden, en dat andere Pro- „ vincien zig daar mede niet bemoeijen zou- „ den, zo lange de twistende Partijen zig het „ recht (dat is eene der genoemde middelen^) „ onderwierpen. Deze verordening was geheel cn al tocpasfelijk op de gefchillen tusfchen de Stadt cn de Ommelanden. Dezelve waren gefchillen tusfchen Leden der Unie van eene Provincie: dezelve hadden met de rechten van het Bondgenootfchap niets gemeen, dewijl zij over particuliere Voorrechten cn Privilegiën liepen, cn dus zouden bij wettig gevolg, op grond der Unie , die onenigheden hebben moeten beflist .worden langs de weg van ordinaire Juflitie , Arbiters, of minlijk Accoord. Maar tusfchen de beide Leden dezer Provincie was geen ordinaire Rechter. Er was een Gerichtskamer, maar zelfs over deze liep het gefchil mede, en diéns inflelling was van een andere aard. En om enige vrugt van Arbiters of enig M 3 min-  lyo Verklaring van het Art. V. minlijk Accoord te vcrwagten , daar toe was er te veel voorgevallen , cn de gemoederen te verre verwijderd. Hoe men dan de ziak ook befchouwdc, zo moesten dc Bondgenoten van dit i. Art. der Unie gebruik maken, cn de bepaling dezer gefchillen aan zig trekken, wijl er geen ordinaire Juftitie , of minlijke Overeenkomst, met enige vrugt, voorhanden of te wagtcn was: te meer, daar zulks reeds bij dc Bondgenoten, door dc Aartshertog, bevorens vastgeiteld wierde. En hier uit was alle incequalitas fozderis daar in alleen gelegen, dat men dc Bondgenootfchappclijke middelen van afkomst, en Dccifie , in deze gefchillen niet trapswijze opvolgde , maar alleen het hatfte koos, om dat het, het enigfte was. Welke §• V*' 0m ^e aarcl' voorfSarig' en afloop Gefchil- dezer Gefchillen, die door de Geueraale StafprokeT"ten oi? hunnc Gemagtigden uitgefproken zoumoesten den worden , nauwkeurig te kennen , zoude worden. .fe dc ftaat dcr Maatfchappjje in Stadt en Ommelanden van tijden hcrwaards moeten openleggen cn ontwikkelen. Dan dit een en ander, is bevorens, ter inleiding, aangewezen ; zo dat ik het gefchiedknndige , cn ten tijde der oude Verbonden , cn onder de Landsheren  Tractaat van Reductie. 171 ren hebbe opgefpoord , en aangewezen , toe Au r. V. op het tijdpunt van het Tractaat van Reductie. Wij hebben zo even gezien, welke die bedoelde Gefchillen waren, en de uitkomst heeft geleerd, dat ook alleen die zelfde Gefchillen, door, of van wegende Staten Generaal, onderzogt cn afgedaan zijn, op volgende wijze. De Staten Generaal hadden na herwaarcis drie der ervarende mannen gezonden , om de Gefchillen af tc doen. Dc afhandeling van het iv. Art. %. 1. heeft ons geleerd, dat deze Gedeputeerden Leoninus, Loosen cn Witten, omtrent de Gefchillen over de form ener Provinciale Regering , vooraf dc fubmis/ie der twistende Partijen vorderen moesten. Dan deze fubmisfie was tot de Uitfpraak der twisten omtrent het Stapelrecht, de Juflitie Kamer, cn Brouwerijen niet nodig, dewijl dit Art. bepaald hadde, dat bet gerefen different ende foo noch Joude moegben ryfen, ft aen [oude tot determinatie der Generale Sta* ten. Ingevolge dit beding was er dan geen fubmisfie nodig , en die Gedeputeerden waren met onvermoeide vlijt en ijver bezig , het Proces zelve, en de Hukken da:u- toe nategaan en te onderzoeken. Zij hadden in zaken de Regcringsform aangaande, op den 17 M 4 Febr.  172 Verklaring van het Art. X.Febr. 1595. Uitfpraak gedaan; maar om deze Gefchillen te bepalen, die over de particuliere Privilegiën gingen, eischre meer tijd , ora dat daar bij alle oude Verbonden , Voorrechten, Giften, cn Huldingsbrieven in aanmerking kwamen. Het uititel was evenswei gevaarlijk, daar het een opwellende bron van tweedragt en mistrouwen onder de Regenten bleef: en dus wierden deze Gedeputeerden te rade, alleen een provifwnele bepalinge te doen , die nagekomen zoude worden, gedurende het Geding volledig onderzogt wierde. Dezelve gefchiede, na voorgaande communicatie met den Heer Stadhouder, en ten aanhoren der beide Partijen den 27 Febr. 1595. in dezer voegen. Eer/lebe ,, I. Dat de Stadt Groningen zoude blijven derzefver " ^ ^et ^GZlt Van ^taPe* en Stapelrecht, met „ diens aankleve, zo wel van uitlandfche als „ inlandfche Goederen en Koopmanfchappen : „ zo dat alle die waren, zo verre dc Ommc„ lander Ingezetenen die tot huizes nodrufc, v . ,, of beflag van het land niet nodig hadden , ,, in de Stadt ter marktftallinge zouden wor„ den gebragt. ,, II. Dat de Stadt zoude blijven bij het „ bezit der Brouwerijen , van bieren die tot 1, eens ieders huishouding door hem zelve niet ge-  Tractaat van Reductie. 173 „ gebrouwd wierden; cn dat in de Ommelan- Art. V. ',, den bij tapmate geen andere dan Groninger „ Bieren verkogt zouden worden. „ III. Dat de Hooftmannen op dc Kamer „ der Hooge Overigheid binnen Groningen „ zouden blijven, zo als die door de Raad van „ Staat provifioncel waren gefield, en overzulks „ in haar Staat en Jurisdictie continueeren. Deze bepalingen bevatteden dan ook genoegzaam dezelve onderwerpen, als het Oftroy van Philip van 1582 medebragt : en de gehele Koophandel van inlandfchc cn uitheemfche Goederen bleef met de Brouwerijen , aan de Stadt verbonden. Ik zoude overgaan om het vervolg dezer Gefchillen, ook die hier uit nog errezen zijn, aan te tonen , moeste ik mij niet een ogenblik ophouden bij dc uitdrukking, dat de Kamer bij de Raad van Staat provifioneel gefield was. Dc zaak was deze. Na de overgaaf der Stadt hadden Graaf Lodewijk met de Raad van Staat zo veel mogelijk getracht, ook etc oefening der Justitie tc bevorderen, en zij hadden gemeend, in navolging van vorige tijden, etn Lieutcnant over de Gerigtskamer ie moeten aanltellen , daar toe noemende Jonker Jacob van Brienen, die van wegen de Generaliteit Commisfie zoude erlangen. De Stadhouder M 5 gaf  Verklaring van het Art. V. gaf ook daar van kennis aan de Generale Sta» ten, die zulks bij Refolutie v. d. 18 08. 1594 goedkeurden, dewijl bet voor de troubles mede aldus geweest was. Met deze bepalinge waren de Ommelanden wel te vrede , wijl er dus een neutraal pcribon over de vier Stadts Hooftmannen gefield was (V). Maar de Stadt kantede zig bier tegen , zonder daar van af te laten, hoe zeer dit Vonnis het zelve provifioneel gebood, cn hoe zeer de Staten Generaal daar mede naderhand inftemden (b). Voort- §• VIL Ik hebbe bevorens bij het 3 Art. Gf^fls1'^' ^' reC^S aanScwezen» hoe dc Staten Gcnebepalin- raaJ ' de twisten, bij voorraad bepaald gen- door deze Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595, aan daar genoemde Richters hadden overgegeven; en dat verhandelde bevrijd mij van het hier te herhalen. De Generaliteits Refolutie hier omtrent was v. d. 9 Nop. i 595., en zedert die tijd wierden de wederzijdfche (lukken cn bewijzen aan de gefielde Richters overgegeven. Dezelve verklaarden dc zaak in dc maand December 1596. in (laat van wijzen , maar verzogten H. H. Mog. of zij vooraf den weg van vriend- (V) Staats Refol. v. d. 27 Jan. 1506. (£) Refol. van de St. Gen, v. d, 18 Nov. 1596.  Tractaat van Reductie. 175 Vriendfchap raogten beproeven (a\ Dan deze Art. V. toegedane poging liep vrugteioos af, en dus v/ierde omtrenr deze gefchillen mede, den 21 Januarij 1597. het eer/Ie Vonnis geveld. Het zelve dede vooraf te niete dc even aangewezene Uitfpraak v. d. 27 Febr. 1595. en bepaalde voorts, de genoemde gefchillen, in dezer voegen. „ Dat dc Staten der Provincie, die de wet- Omtrent , iii , v. de Kamer „ tige opvolgers verklaard waren van de reeft■ va/j juSm „ ten der Landsheren , de ingeltelde Kamer titie. „ van Juflitie zouden beëdigen, cn diens Licu„ tenant cn Officieren (uitgezonden de vier „ Mooftmans, die bij dc Stadt gekozen zou„ den worden) benoemen en aanflellcn; ten „ einde die Gerigts Kamer in naam der Staten „ het Recht cn Juflitie zoude doen , in zaken „ die zedert 1521 tot 1560 bij dezelve bui,, ten de Warven bericht waren." Langs deze weg wierde dan de rechtsoefening weder in den voormaligcn loop, als onder de Landsheren, gefield , met dit ondcrfcheid, dat de Staten zelve , in plaats der Landsheren kwamen , en de voorwerpen van beoordeling gebragt wierden tot het tijdvak van 1521 tot 15Ö0 : cn welke bepaling zijn opzigt daar op hadde, dat de Ommelanden in 1521 0») Refol, van de St. Gen. v. d. 13 Dee. 1596.  176 ' Verklaring van het Art. V. 1521 het Verbond met Kar el van Gelder, zo als boven is aangewezen (a) , omhelsden , en de rechtspleging der Kamer gerustiglijk volgden, tot op het begin der troubelen, die 1560 aanvang namen. In dat tijdperk was er enigheid tusfchen de beide Leden geweest, de rechtspleging hadde zonder hinder haar voortgang gehad, en dezelve was niet gelloord door uitbreiding van gezag aan de eene, door Tegenkanting aan dc andere zijde. Al het gebeurde zedert 1560 wierde dus in gene toepasfing genomen, zo dat der Ommelanden eigene Vergadering, eigene Rechtbanken vervielen , tellens met het gene de Hertog van Alba of Philip, ter uitbreiding van des Kamers gezag, hadden daargellcld : zo als wij llraks nader zullen zien. En hier mede het eene puncl van deze provifionele Uitfpraak v. d. 27 Febr. 1595 afgedaan hebbende , gaan de gefielde richters ook tot de Omtrent andere over, bepalende daar omtrent een zeer het Sta- aanmerkelijke verande-ring, die van zelve in eiWdf' *iet 00S moec vaucn' als mcn na denkt, dat Brouwe- de Stapel van alle Koopmanfcbappen en Warijen. fen ^Q Tjjr,fpraak: aan de Stade bevestigd was. In llcdc nu van dit hier te herhalen , koomt het Vonnis v. d. 21 fan. 1597. hier O) In dc Inleid. Bladz, 99.  Tractaat van Reductie. 177 hier op neder in zijn volle kragt cn bedoe- Art. V. ling. „ Dat, fchoon Groningen mogtc eisfehen, „ dc Stapel van alle Koopmanfchappcn en „ Waren in hare Stadt, zo dat, naar inhoud „ van vorige gewoonrens of verdragen, ge„ nerhande Koophandel tc Lande geoefend „ wierde, ja fchoon de proviftonele Uitfpraak „ v. d. 27 Febr. 1595. dit bevestigd hadde , „ de Ingezetenen der Ommelanden evenswei , „ in alle Goederen en Waren , en met alle „ Pcrfonen in de Ommelanden vrij zouden mo„ gen handelen. ,, Dat van deze vrijheid echter uitgezonderd „ zouden zijn, Boter, Kaas, Koorn, Osfcn , „ Paarden en dergelijke, in de Ommelanden „ zijnde of vallende ; cn alle welke de Inge„ zetcnen niet uitvoeren , of verhandelen zou„ den, zonder dezelve eerst in de Stadt ter ,, Stapel te brengen ; uitgezonden tot eigen „ nodruft, en gebruik. „ Dat de Staten Generaal de form dezer „ oefening nader zouden bepalen, zo Partij„ en over diens oefening zig niet verdragen ,, konden. „ Dat eindelijk tc Lande gene Bierbrouwd „ zoude gedaan worden, als tot eigen behoef „ cn nodruft, en in de Ommelanden geen ander  ï/8 Verklaring van het Art. V. „ der Bier bij tapmate verkogt zoude worden, „ dan hcc gene in de Stad gebrouwen was (aj. De Sen- §. VIII. Men zoude met recht verwachten, tenue van ^ ^Q7Q bepalingen, buiten het gene zij on- doet alle bcflist gelaten hadden , een einde aan die ge- gefchillen j-ci-,i]]cn gemaakt zouden hebben : maar de met op- ö houden, gemoederen waren nog niet tot die ruste en kalmte gebragt, om het algemeen belang te Overwegen, of van particuliere voordelen , veelal ingebeeld, af tc zien, uit overweging van het nut, dat de vereniging zelve tot een Provincie, in een vreedzaam genot, fchenken zoude. Moe vervelende ook het onderwerp fchijnen moge , het dunkt mij belangrijk genoeg om den loop der zaken te volgen, liet gene bij het vorig gemeld Vonnis onbepaald was gebleven, belfond hier in I. De wijze om het Stapelrecht uit te oefenen. II. Dc tc onbepaalde uitdrukking omtrent dc Kamer van Juflitie. III. Dc overige Gefchillen, die merendeels bij dc vorige Sententie van Duc de Alba aangeroerd waren, maar bij de Generale Staten nog niet waren uitgewezen. Her. («) B o r Ned Eist. 34. B. ƒ>. 304,  Tractaat van Reductie. 179 Het cerfrc voorval, tor nieuwe twisten aan- Art. V. leiding gevende , gebeurde dadelijk na het Vonnis v. d. 21 Januari] 1597. op dc Staatsvergadering van den 21 Febr. daar aan volgende. Dc order van den dag bragte mede, «dat de Stadt vier Hooftmanncn in de Kamer moeste aanftellen voor het volgende Jaar. De Ommelanden deden deswegens voorftcl om hun bij de Staten te doen beëdigen , en na dat zulks gefchikt was, rees de vraag over den Eed zelve , uit welke de Ommelanden de woorden der oude Eed, onder de Landsheren, als Overigheid der Ommelanden regeren , wilden gelige hebben, ftaarxle houdende, en niet ten onrechte , dat het zelve thans gcenzints te pasfc kwam (/?). Hier over, en over de andere onbepaald gcblevene puntten , zonden de Ommelanden hunne klagien cn bewijzen ter Generaliteit (£). De Stadt aarlclde daar cn tegen lange tijd, tot dat zij op het begin van het jaar 1598. eerst verklaarde, ook van dat Vonnis herziening, en bepaling in die pointcn, tc verzoeken (c). De onderwerpen van f» Staats Ref v. d. 21, 23 Febr. 1597. ib) Ref. v. d. St. Ce», v. d. 17 Ociob. 1597. (c) Dit beloop van zaken kan men vinden in de Refol. v. d St- Gen v. d. i$Julij\ 13, 17. Och 1597' 3 lS Fehr' -59^-  i8o Verklaring van het Art. V. van bcflisfing groeiden onder des, door de geest van critique, meer en meer, en de Getnagtigde Richters fpraken daar over den 8 Maart 1599. twee Vonnisfen uit, van welke ik de hoofdinhoud zal aantekenen , en daar over enige aanmerkingen ter loops mededelen. Zij wor- in de eer/Ie plaatze „ Wierde de vrijheid den 1599. handel als nog bevestigd, in alle Wa- nader be-' b b ' paaldom-,i ren, behalven die de Stapel fabjecl verklaard trent de waren : zo ook , dat het Vee , van buiten Stapel, " ' „ in de Ommelanden ingebragt, daar aan 011- „ derhorig zoude zijn , indien het zelve drie „ maanden daar gebleven was. Zo evenswei dat „ de Ingezetenen, ook in die goederen, dc Sta- „ pel fubjeét, kopen en verkopen mogten, zo „ veel als zij tot Winkelwaren cn Venstcrne- „ ring nodig hadden. Ten anderen. „ Dat, van deze Stapcl„ goederen geen voorkoop in de Ommclan„ den zoude gefchieden, zonder dat daar over „ cvcnswel een Ingezeten gebrcukt zoude wor„ den, ten zij dc handel door hem gedreven „ was , met iemand, die hij wiste buiten de„ ze Provincie te wonen. 'len derden. „ Dat dc uitoefening van dit „ Stadts recht alzo zoude gefchieden, dat de „ Landlieden konden volltaan, met hunne Waren  Tractaat van Reductie. i8t *s ren eene keer, gedurende een voormiddag, Art. V« „ ter Stapel te brengen aan de Diepswallcn : „ Welke Waren, als clan onverkogt zijnde , „ door een opziendcf gemerkt moesten wor„ den, om daar na vrij aan een ieder verhan„ deld tc kunnen worden; mits betalende enig „ bepaald Stapelrecht voor de vervoering buiten 's Lands (Yf). N _ Ein- (a) Deze laatfte uitdrukking is het aanmerkelijkite, dat in deze verordening bij Sententie v» d. 8 Maart 1599- voorkoomt. hn men viaagd met reden, wat is dit voor een Stapelrecht? Welk is deszelfs aard en oorfprong? In de algemene zin was hut Stapelreclr , een recht, waar door de Stadt vin-deren mogte, dat de Landsproductcn, als voorwerpen van Koophandel, alleen in de Stadt op de Markt, of .Stapel gebragt wierden, om te verkopen: maar hier word gemeld, dnt die Stapelgoederen, na buiten gevoerd wordende, enig bepaald Stapelrecht in dc zin van Tol of Schatting , zouden opbrengen aan de Stadr. Een Tonne Boter 4 ft. Ken Paard 4 ft. enz. En bij die betalinge zouden de goederen gemerkt, en opgetekend worden, als voorwerpen ener volgende Teheel vrije handel ISij de Sententie van Al- ba cn diens uitleg, was ook van dit Stapelrecht gefproken , en de weetgierigheid heelt menigmaal nagefpoord , van waar dit recht zijn oorfprong vond , aangezien in de Verbonden alleen was bepaald.' Item zo en zal men geen Koorn uitvoeren. De zaak lchijnt mij aldus opgenomen te moeren worden. De ligging der Stadt was zodanig, dat zij  i8a Verklaring van «et Art. v. Eindelijk. Dat dc Rechtsocfening omtrent brcukvallige , in dezer voegen zoude zijn. „ Dat de Officier van de hier over gefielde „ Rechtbank (de Oldetman) den Gedaagden, zonzij op een hoogte gebouwd was, langs welke de Rivier de Aa , met een kromte voor bij liep. De llunfe en de Ei vel liepen de Stadt oóstwaards voorbij, en dezelve drie Riviertjes ontlasteden zig in de Lauivers. Tot meer voordeel en gemak voor de Koophandel , dede men de Hunfe en Fiveljlroom ook Sterlewaards leiden , en verenigde die met de Aa, wordende langs die weg meer bevaarbaar, onder de naam van het Rietdiep, het welke de Stadt zig vervolgens aantrok , en bij de Zremond met Tonnen en Rakens voorzag. Daar men nu op het midden der 15de" Eeuw, bij het ontluiken der Koophandel, weinig de Zee bezogt , zo als bevorens is aangewezen, zo was ervoor de Koopgoederen bijna geen andere uitweg als over het hooge Drenth. Maar hier was men verplicht, bij de Landfcheiding dc Rivier de Aa met een Pont te pasferen, waar toe eene vermogende familie, van De Klooster, bet recht hfldde. Dit recht kogte de Stadt van de broeders Reinold en Eison van de Klooster in het Jaar 1467. op voorwaarde, dat die hun leven lang daar van bevrijd zouden zijn, en geene rechten betalen. Stads Arch B. 3 n. 2. Deze aankoop fchijnt mij de oorfprong re zijn van het recht om wegens doorvaard Tollen te eisfehen. De Stad leide over die Rivier, gelijk ook bij de doorvaard na Friesland, meermalen een Brug. Zij verleide de plaatze de?er ontfangften van Tollen in de Stadt zelve, en dit fchijnt  Tractaat van Reductie. 183 zonder een onftraflijke, onbeloonde getuige, Art. V» „ tot den Eed niet zoude mogen dringen, „ maar in dat geval zelve verwezen moeten, „ en geftraft kunnen worden. Dat hij de over„ treders door Mandaten van de Gerichts Ka» „ mer zoude dagvaarden voor de Rechtbank „ {bet Gildrecbtj; van welker Vonnisfen de „ Stadts ingezetenen aan de Magiftraat, de Ommelander, en Vreemdelingen, aan de Ge„ richts Kamer zouden mogen beroepen. Belangende het tweede gefchilpunct, de Ge- omrent richts Kamer, zo Melden de Staten Generaal de Gehier omtrent vast, het geene de Ommelanden * met recht begeerden: namentlijk. Dat dc woorden van Overigheid der Om» N 2 me- fchijnt mede gewei kt te hebben, om de rechten der Pondkamer te vestigen. En gelijk dit alle vrugten waren der nijverheid en commerciële (nzigten der 15de Eeuw , zo zijn er evenswei nog veele andere in die tijd gezogd, bepaald . en voortgezet , zonder dat zij rot (tand gekomen zijn. Daar de Koopgoederen te lande vervoerd moesten worden baande men wegen zelfs door de Moerasfen, zo als in Wesreiwolde. (Jaar de üxomen konden dienstbaar zijn, nam men dc Rivieren te hulp: zelvs om de Eemsffroom rot Munfter te leiden. Zie hier van een Verbond met Munfter van 1483. Stads Arch. M. 3. n. 3. en de Stads Refolutien v d. 13 Dee. 1651. 18^.^.1651. 0100.1661. li Febr. 1698. 13 April 1701. 17 Maij, 13 junij 1709.  ï'84 Verklaring van het Art. V. melanden, in de eed geen plaats zouden heb» ben, maar dat die zijn zouden, in dier voegen , dat de vier bij de Stadt gekoorene Hooftmantten, bij de Staten gecommitteerd, aan dezelve zweren zouden. „ Dat zij uit „ naame der Hooge Overigheid en Heerlijk» „ held der Stadt Groningen en Ommelanden „ neffens den Heer Stadhouder, uit de Stadt „ Recht en Juflitie zouden doen. En welke „ Eed door hun eerst zoude moeten gedaan worden, voor dat enig Ingezeten gehouden „ zoude zijn, derzclvcr bevelen na' te komen. „ Dat ook het gehele Gerichte met Mi„ sisters en Dienaren, alleen in dienst der „ Staten zoude zijn, die ook de Inftructiexo\i„ den opmaken, zonder dat de Stadt daar „ over enig meerder gezag als de Ommelan„ den zoude oefenen, dan het aan Hellen, der vier Hoofdleden alleen : en zonder dat de „ flooftmannen zig enig bewind of overigheid „ zouden onderwinden over de Ommelanden, „ dan alleen de rechtsöcfcning in zaken bij ,, hun van 1521 tot 1560 buiten de Warven „ beoordeeld." Deze verordening , die bij Inilruclie van iCoi door de Staten meer gevestigd wierde, zoude een voorwerp van eene ruimere behandeling opleveren, hadde ik in dc Inleiding niet daar  Tractaat van Reductie. 185 daartoe alle gronden van beoordeling, alle ver-Art. V. fchrl der verplichting uit de eedftavingen opgegeven^); welke hier bij in overweging genomen kunnen worden. Laatc ik er dan deze eene aanmerking over mede delen. De Gronden van verfchil tusfchen Stadt cn Ommelanden in dezen, wierden aan weerzijden uit de reeds gedane Decificn van 11. H. Mog. getrokken. Dezelve hadden bepaald: „ Dat „ Stadt en Lande eene Provincie zoude zijn , „ die bij de Staten zoude gereprefenteerd en „ geregeerd worden. En dat die Staten de „ Rechten excrcecrcn zouden, die de Lands- „ heren hadden gehad en geocfci*!. De Stadt meende hier uit tc mogen bcfluiten, dar de Staten,, hier door gekomen in plaatze der Landsheren, de Justitie Kamer in hunne name moeien beëdigen, even als dc Landsheren bevorens gedaan hadden, met verandering alleen der naam van de Prince des Lands. Dan de Ommelanden hielden (taande , cn terechte, dat nog dc aard der zake, nog de bepalingen van Hun Hoog Mog., mede bragrenr dat dc Staten als Landsheer zelve, of in diens plaatze gefield waren. Neen; de Conllitutic was in zo verre veranderd, dat dc Provincie ren Staatsgeüel, zonder Landsheer was gewordenN 3 Dar 00 -V' Vraag §, 5. p. 228..  i86 Verklaring van het Art. V. Dat die Staten bij reprefentatie wel zouden oefenen de rechten der Landsvorsten, maar alleen als Staten des Lands: cn in welken zin het niet tc pas kwam, dat dc Justitie Kamer beëdigd zoude worden om als Overigheid der Ommelanden tc regeren (a). Ik denke, dat deze eene aanmerking, gevoegd bij het reeds verhandelde, genoeg is, om aan dc toenmalige verordening het nodige licht bij te zetten. En om • §. IX. Daar er nu over de Brouwerijen gc- trent ver- nc verdcre gefchillen vielen , waren hier mede icheidene ° , andere toen dc hoofdtwisten afgedaan. Dan er waren Voorwer- an(}ere errezen, uit en door deze twisten, en waar van enige reeds ten tijde van Duc n Alba bepaald cn onderzogt waren. Dcrzel- vcr hoofdfom kwam hier op neder, boven het gene ik bevorens reeds behandeld hebbe. ,, Dat de Ommelanden meenden gerechtigd „ te zijn tot afzonderlijke Vergaderingen. „ Dat zij ook meenden, Vrijmarkten, Tol„ len en Waage te mogen indellen, „ Dat zij in dc Provinciale Quote afzonder» „ Hik aangedagen zogten te zijn. ,, Dat zij eindelijk een aanzienlijke voorbe- de- Men kan dit hoofdzakelijk vinden in de Staats Jiefel. v. d. 21 en 23 Febr. 1597.  Tractaat van Reductie. 187 „ deling uit de Klooster Goederen zogten, en Art. V. Schattingen en Accijfen wcnschten tc lich„ ten, tot betaling harer onkosten." De Stadt ging deze vorderingen te keer, hoe zeer fummige reeds bij de Sententie van Alba, en dc Uitfpraak van den Raad te Brusfel, die hier bij verdienen nagezien te worden, afgedaan waren De gefielde Richters hielden zig in hunne Uitfpraken ook vooral aan die vorige bepalingen vast, uitwijzende: „ Dat het de Omme„ landen wel vrijftond over huislijke zaken af„ zondcrlijk te vergaderen." De Stadt meende wel, dat hier van in vorige tijden, voor de tioubles onder de Regering van Koning Philip gene Voorbeelden waren, dewijl de Regering der Ommelanden, als een Corporatie op zig zelve, zedert was ingeiteld. Dan hoe zeer dit waar mogte zijn, zo was het niet bewezen, dat de Landen daar toe niet gerechtigd zouden zijn, vooral daar alle gezag der Kamer , of diens Magiftrature hadde opgehouden, cn de overige Bondgenoten zelve, uit die Vergaderingen, tot de nadere Unie, van de Ommelanden Gezanten hadden ontvangen, aangenomen, en ter tekening toegelaten. —— Zij Helden verder vast. N 4 Dat  )88 Verklaring van het Art. V. Dat die zelfde Landen evenswei gene nieuwe Tollen, Jaarmarkten, of Publ.'quc Wagen buiten Confent der Staten zouden opfiellen; maar gerechtigd zijn, de Wagc in de Stadt» wiens opzigt aan de Stadt verbleef, te mogen nazien en onderzoeken, zo wel omtrent de deugdelijkheid der gewigten, als bedienden. Dat verder (want van de Subrepartitie der Quote zal ik Art. ix. handelen) de Landen, daar zij door de Troubles vele onkosten hadden moeten doen, en, vooral na het verraad van Rennenberg, vele fchulden moeten maken, gerechtigd zouden zijn, om tot afdoening cn betalingc daar van, boven de 16000 Guld., hun bij Refol. van H. H. Mogende v. d. 9 Nov. 1595 toegedaan, uit de Klooster Goederen, in het beloop van agt Jaar een belasting over de Grastallen te mogen leggen, mits daar voor alleen de Landfchulden afgedaan wierden, ook de ontfangst Jaarlijks verrekend voor de Ommelanden, den Stadhouder, en Gedeputeerde Staten, en diens geheel beloop de Somma van vier en festig duizent Guldens niet te boven Eindelijk dat het de Landen zoude blijven Vrijftaan, op Wijn en Bier, bij tapmaar verkogt, Accijfcn te heffen tot goedmaking hunner Regerings lasten; mits zij, het gene boven 4000  Tractaat van Reductie. 189 4000 Guld. hier van ontfangen wierde, aan Art. V» handen der Ontfangcr Generaal, tot behoef der Provincie, zouden overtellen. Hier mede waren dan de toenmalige gefchillen bepaald ca afgedaan, maar nog niet de uitzigten en tegenkantingen weggenomen Qa~). Dit duurde nog tot het volgende Jaar, wanneer dc Staten Generaal door een Mandement poenaal dezelve confirmeerden; cn een iegelijk bij verlies zijner Voorrechten gelasteden, tot derzclver getrouwe, en ongefchondene waarreming. §. X. Ingevolge mijne gelegde voet moet Of de opik nog met weinige aantonen, welke aanmer- v.? £f. 8 0 & tijd hier kelijke veranderingen ook deze bepalingen bij in ook tijds verloop ondergingen. Niet, dat ik langsv^ran"e" die weg mij in die Zee van eindelozs gefchil- wege len en uitfpraken zal begeven, die dc opvol- bragte. gende tijden hervoortbragten, cn waar in dikmaals meer de bedilzugt en 'geest van tegenkanting onder de beide Leden verdiend opge. merkt te worden, als wel de pogingen bewondert, die aangewend wierden, tot de vrugten N 5 van (0) Ik hebbe deze Vonnhfen kortelijk uitgetrokken, cn met redeneringen vnn die tijd bekleed : men vind die Vonnbfen alle, gelijk ook bet Mandement partaai v. d- \o April loco. bij Aitsejia U. D, p. 561.  ïoo Verklaring van het Art. V. van vooTpocd en wclvaard, die meest altoos op de akkeren van vreede en eendragt groei- jen. Neen, dit zoude mij tc verre van mijn oogmerk afleiden, en daar om zal het genoeg zijn, het aanmerkelijke omtrent dc behandelde zaken aan te wijzen. Omtrent De verordeningen omtrent dc Gerichtskamer d Ge richts"" bleven lange ryd, en bijna onafgebroken het Kamer, voorwerp van gefchil. En dit was niet tc verwonderen, daar het altoos waar bleef, hoe zeer de Generaliteit dat Gerichte, door den Eed, door de Inllrue^ic, door den Stadhouder ook, een Provintiaal Kleed omtogen hadde, dat de Stads Regeringe jaarlijks dc vier Richters aanilcldc, die de Ommelander Vonnisfen beoordeelden. Het eeffte, wat de Omme- landcrs hier omtrent meenden te kunnen vorderen, was, dat ook de Vonnisfen der Kamer aan nadere herziening, aan Revi/Je, enderworpen moesten zijn. De Stadt hield dit gceischte wel tegen, op grond, dat zulks nimmer hadde plaatz gehad; cn nooit, in welke tijden ook, ingevoerd was geweest. Dan dc Staten Generaal meenden, cn niet ten onrechte, dat de Kamer zedert dc Reduftic in zo verre van aard was veranderd , dat het een Provinciaal Gerichte was geworden; cn er dus in navolging van andere gelijkfoortige Rcvifte moeste plaat'  Tractaat van Reductie. 191 plaatz hebben , omtrent welke de Fleren Sta «Art. V. ten de form en voet zouden vastftellen C^O* Dan ook hier omtrent verdroegen de Leden zig niet, zo dat H. H- Mog. die order vastfielden, bepalende, dat dc Meren Staten, bij ieder verzogte, cn door Hun verleende ReviJte, vijf bekwame, cn rcchtscrvarcne mannen benoemen zouden, om met Lieutenant en Hooftmannen die Vonnisfen te herzien, en af te doen. Dan ook dit dede de pogingen der Ommelanden niet ophouden, om bij tijdvervolg deze indclling meer van natuur re doen veranderen, zo omtrent het Jaarlijks verandc. ren der Richters in deze Kamer, als omtrent eene meerdere invloed, welke zij daar in meenden te moeten hebben. Het Jaar 1643 gaf hun hier toe eene gefchikte gclegcndheid van klagte, die ik hier niet behoeve op te helderen, en Hun Hoog Mog. bepaalden, dat deze Juflitie Kamer met vier altoos blijvende Raden, drie uit het Lid der Ommelanden, cn een uit het Lid der Stadt, zoude vermeerderd worden, en welker aanftelling in dier voegen zoude gefchieden, dat ieder Lid een dubbel getal aan den Heer Stadhouder zoude aanbieden, om er nu (o) Deze Decifie was v. d. 30 Aug. 1607, en de volgende, waar bj de order

Avpinga» 1541 aan de Ilooftmannen Kamer gewezen, dam. bleef flcpende cn onafgedaan, tot na dc tijd der Reductie. In het onderzoek der plaats hebbende gefchillen tusfchen de Stadt cn Ommelanden, hadde Appingadam meermalen bij de Generaliteit verzogt, 't welk ook niet geweigerd wierde, dat de uitflag van die disputen aan haar recht niet nadelig zoude zijn: cn daar dan deze gefchillen uit haaren aard niet vielen onder de bedoeling van dit Art. der Reduclie, bepaalden de Staten der Provincie, dat dezelve door onzijdige perfoncn zoude afgedaan worden (b): en Maar Hoog Mog. verklaarden daar op, dat die genoemde Richters het vonnis in hunne naam zouden vellen (c). De hoofd- (a Inleid, p. 107. (h) Staats Refol v. d. 6 Oftober 1608. (c) Ref van II. ïl. Mog. v. d. 4 Aug. 1610. ia Aov. 1601. 20 Juni 16J5.  194 Verklaring van het Art. V hoofdzaak des gefchils kwam hier op neder. Gcdagren Dat aan zijde van Groningen wierd {taande gevan üro- ]10Ujen (jat Appingadam, als gelegen in de mugen rr ° ' q & daarover. Ommelanden, als deelgenoot in de Regeringe der Ommelanden, ook tot al dat gene verpligt was, waar toe het Landfchap zig bij Verbonden , Overeenkomften, cn Huldigingen der Landsheren, met opzigt tot het Stapelrecht en de Brouwerijen aan de Stadt hadden verbonden. Vooral ook, daar niet ontkend konde worden; dat de aanneming van Karel van Gelder bij de Ommelanden in 1521 was gedaan, welke het zelfde mede bragte, cn waar in Appin- gadam dus hadde toegeftemd. Om dit meer te bevestigen, wierden door de Stad:, in die aanmerkelijke Procedures van dc Jaren 1610 tot 1615, een menigte getuigfehriften bij gebragt, dat dc dadelijke oefening ook altoos van onheugelijke tijden , in dier voegen was geweest, zodat die van Appingadam hunne waren te Groningen ter Stapel hadden gebragt. Dat om deze en meer andere redenen, dc gevelde Vonnisfen tusfchen de Stadt en Omrnelenden, ook op Appingadam haare betrekking hadden; zo dat men de zaak daar voor moeste houden, dat ook dit gefchil bij de Sententien van 1597 en 1599 was afgedaan. Dan ongeacht deze bedenkingen, ongeacht het be- krora-  Tractaat van Reductie. 195 krompcnc geldvcrmogcn der Regering van Ap- Art. V» pingadam, verdedigden /rij hunne zaak, vooral door de onvermoeide pogingen hunner Burgemeester Claas Geruits Swith, die de befcherming hunner voorrechten al veel in perfoon waarnam , met eene onvermoeide ftandvastigheid , ijver , geduld , en bekwaamheid. De voorname redenen welke zij ten hunnen voordele bijbragten, kwamen hier op uit. —• In de eerfte plaacfc Helden zij vast , dat de na- Gedagten tuurlijke vrijheid van alle Steden en plaatfen v'?" ap" mede bragte , dat de Ingezetenen handel en [ia"roveiv trafiek konden en mogtcn drijven, werwaards het voordeel hun riep , en het belang zulks vorderde. Dat den Dam deze natuurlijke rechten hadde, cn dezelve daar en boven bevestigd hadde , door oude Privilegiën , door toeflemming der Landsheren, en door erkentcnisfe der Stadt Groningen zelve : zonder dat men rechtmatig bewijzen konde , dat zij dezelve door enige daad, of toeüemminge hadde verloren. Wat het eerfle de oude Privilegiën betrof , zo bragtcn zij de Buurbrief zelve te berde; zijnde een Huk, waar bij hare conititutie was bepaald , en door de gezamenthjke Zeelanden in het Jaar 1327 bevestigd. Zij zogten daar uit haar recht van vrije koophandel tc betogen,  196 Verklaring van het ért, V. gen, vooral, daar die Buurbrief (V) in de eerfte plaats bepaalde. Primo, quod Judices fupradlcti cau/ds et queerimonias omnium hospitum confluentium adOppidumin Appingadamme ,etiam de quibuscunque negotiis et mercimoniis de quibuscunque eau fis et negotiis fine contradicli. ene qualibei judicabunt: en welke voorrechtsbrief door alle Frieslanden onder den Upfialsboom was bevestigd Oclava Pentecostes 1327. Hier bij bragten zij de oude brieven der Zes Gilden in den Dam, alle voor de tijden der Landsheren in de 15 Eeuw door de Cureet cn Hoevllng van den i) im v erlecnd, te voorfchijn, tragtende daar door aan tc tonen, dat de eischen der Stadt Groningen, met deze Voorrechten altoos onbeflaanhaar waren geweest, cn nog waren. En dat te meer, daar Groningen hier van niet onkundig was geweest, maar zelve in het Jaar 1444 een Uitfpraak hadde gedaan over het brood bakken, tusfchen de Schutten Richters en Bakkers. Zij hielden, hier bij hun gevoelen (taande uit de brief van Huldiging der Graven van Oostfriesland, in welke bepaald was. Item dat den Grave tho Oostfreeslant nemant th«laten fchal kom, dat in den Urn- me- 0») Lij Ant, Maith^uï Anal, Tom. iv. p. 835.  Tractaat van Reductie. 197 melanden gewas pen Is, uth den lande tho voa- Art. V« ren, funder een iglick mach dat kom tho Groningen, ofte tbo den Damme tho marckede brengen, und verhopen Qa). En da: deze bepalingen van her. Jaar 1500", reeds bevorens waren nagekomen, daar het uit een Erief van 1504. bleek, dar Groningen aan den Dam geantwoord hadde: „ Dat wederzijdfehé Ingeze„ tenen omtrent het doorvoeren der goederen „ en koopmanfehappen op den zelfden voet „ behandeld moesten worden;" en waarom Groningen ook niet geaarfeld hadde, bij eene openc verzegelde Brief van het Jaar 1511, met Gecommitteerden van den Dam, te bepalen: „ Dat deze, alle goederen en waren, vrij en „ onbelast van tollen cn weggelden, door Gro„ ningen zouden voeren, mits betalende Kraan* ,, geld; cn dat dezelve vau goederen, in de „ Stad gekogt, geen meer axcijfen betalen „ zouden , als de ingezetenen van Groningen „ zelve." Eindelijk hielden die van Appinga* dam ftaande, dat hoe zeer zij tot de Ommelanden behoorden, derzelver handelingen niet altoos voor hun van verbindende kragt waren geweest, zonder haare bijzondere toeuemmingj welke dikmaals van hun was gevraagd. Dat hier van, onder andere, nog getuigden, de O hul(a) Zie de Inleid, ƒ>. 90.  198 Verklaring van het Art. V. huldiging van Keizer Ka rel de V. die mede afzonderlijk in den Dam zoude zijn gefchied: gelijk ook de raminge van fchattinge tot vinding van tooo Guld. uit de Ommelanden ten behoeve van Kar el van Gelder, tot het welke den Dam afzonderlijk op 100 Gl. gefchat was. (a) Alle deze redenen, die nog gefterkt wierden door een deelnemend Request der Ommelanden, aan dc Gedelegeerde Richters tot dit Gefchil, deden de Staten Generaal befluiten bij twee Vonnisfen op den 4 December ió'10, en den 3 Jidy 1615 tc bepalen. Sententi- I- ■» Dat die van den Dam, alle Koophan- over3ar " dcl in Botcr' Kaas' vccte Beesten, enz. zou,, den mogen doen ; dezelve in cn buiten dc „ Provincie vervoeren , zonder te Groningen „ daar mede ter Stapel, Markt of Wage te „ komen; uitgezonden dat zij niet zouden ver„ mogen buiten den Dam en diens DistricT:, „ erfge voorkoop in de Ommelanden tc doen „ van waren den Stapel fubject, anders, dan „ in dier voegen, als de Sententie v. d. 8 „ Blaart 1599 bepaalde. II. „ Dat die van den Dam, uit en door „ Groningen alle goederen zouden mogen voe„ ren vrij cn onverlet, cn gehandeld worden, als O) Men vindt dit alles in de gefchrevcne Procedures van die tijd.  Tractaat van Reductie. 199 „ als die van Groningen in den Dam. Dat Art. V# „ de van buiten doorgaande goederen van alle „ Axcijfen, bchalvcn Kraangeld, bevrijd zou,, den zijn; cn dat van Goederen, in Gronin„ gen gekogt niet meer betaald zoude worden, „ als de Groninger Ingezetenen betaalden. III. „ Dat die van den Dam alle Koren en „ Koopmanfchap onverhindert zouden mogen „ kopen, verhandelen, uit cn invoeren, in en „ onder den Dam, of ook in de Ommelan- den vallende. Mits evenswei in de Ommc„ landen buiten den Dam cn het DistricT: geen „ Voorkoop doende van Stapelgoedcren, an„ ders als bij Sententie v. d. 8 Maart 1599 „ cn 21 Januari] 1597 was bepaald: dog dat „ het Koren, in de Ommelanden gewasfen, en „ andere Koopmanfchappen daar vallende, bin„ nen den Dam ter Markt gebragt cn verkogt, „ van daar uitgevoerd zouden mogen worden. IV. „Dat die van den Dam zouden mogen ko„ pen en verkopen, in cn uitvoeren, alle vrecm„ de cn Damiler Bieren, mits zij geen Bier bij „ tapmatc verkogten, dan Groninger Bier. En in dezer voegen bleven deze bepalingen over die oude gefchillen, zonder dat daar in verder veranderingen voorvielen, als alleen, dae zeer onlangs bij overeenkomst der beide Le. den, de Stadt van het Stapelrecht der IcveaO 2 dU  2do Verklaring van het Art. VI. dige haave, het welke reeds lange tot de zes Zomer-Maanden bepaald was geweest, geheel heeft afgezien (4 Verklaring van het Art.VI. §. II. Het eerfte Stuk, het welke onze deTEre- overweSinSverdiend,is dit, dat in de Stadt Groformeerde ningen en Ommelanden geen andere Godsdienst diets't Scoefend zoude worden, als die Gereformeerde, welke toen in de andere Gewesten geëxerceerd wierde. —- De Vraag, in de eerfte plaatze, is dan natuurlijk deze, welke Godsdienst men hier mede bedoeld heeft? of, welke Gereformeerde Godsdienst in 1594 in de Geünieerde Provinciën ftand greep. Om de waare zin en bedoeling hier omtrent klaarder op te fporen, ben ik verpiicht de zaak wat hoger op te halen. eie */ 'ttie ^ *'U ^ ^ Utrecht hadde hier Van Ut- omtrcnt vastgefteld. Dat zoe veel V poinSt van recto hinde religie aengaet, hem die van tlollandt ende bepaald Zeelant draegen zullen naer haerl. goetdunken; was. ende dandere Prouincien van defze Unie hem [uilen reguleren naer inhoudt vandë reliirions Vrede, ofte daer inne orde (lellen, als fi tot rustende weluaert van den Prouincien diennelick vynden pullen. —— De uitdrukking omtrent Holland en Zeeland, enigzints.duister in zijn aard, hadde deze bedoeling. Beide die Provinciën, namcntlijk, waren in het bepalen van het Huk der Godsdienst, cnigermatcn verder gevordert, als dc andere; die over het geheel, de Religiotts Vrede van den Aartshertog Matthias en  Tractaat van Reductie. 205 en dus een evengelijke befcherming der on-Art. VI» derfcheidene Godsdiensten, bij het fluiten der Unie vasthielden. Holland daar en tegen (die ook wel op de vergadering van den 18 Julij 1572 een evengelijke behandeling hadde bepaald, omtrent dc Rsomfche en Gereformeerde gcloofs leer) week van die Helling af, door te bepalen in de order van Regering van 1575 dat zijne Excell. admitteren en handhouden fal d'oeffeninge van de Gereformeerde Euangelife Religie doende furcheren en ophouden d'exereitie van de Roomfe Religie Qa). En welke Helling het volgende Jaar in de Unie tusfchen Holland en Zeeland, in dezer voegen bepaald wierde. En aengaende de Religie fal fyne Excell. admitteren en handhouden de oeffeninge van de Gereformeerde Euangelif Re'ligie, doende furcheren en ophouden d' exercitie van alle andere Religiën, den Euangelio contrarierende, fonder dat fyne Excell. zal toelaten dat men op yemands geloof of confcientie fal inquireren , of dat iemand ter caufe van dien eenige moeyenis injurie of letfel angedaen fal worden (b~). Dit was dan O 5 het {d) Hor Ned. Hist. S. B. />.. 643. Wacenaak. Vadert, Bist. 25 B p 17. Q) Zie deze Unie van den 25 April 1576 bij L 0 k. Ned. Hist. 0 B. p 668.  2o6 Verklaring van het Art, VI. het ene, dat bij die twee Provinciën, voor het fluiten der Unie bepaald was, terwijl de andere alleen de Religions Vreede vasthielden. En in overweging dezer gronden bedoelde dan het xm Art. der Unie van Utrecht alleenlijk dit. Dat, gelijk aan Holland en Zcelan 1 gekt.en wierde het xv. Art. hunner onderlinge overeenkomst na te komen, de andere Gewesten dezelvde vrijheid behielden, de Religions Fr ede te agtervolgen, of zodanige orders te beramen, als een ieder tot zijne weiHand nodig oordeelde. De geest dezer inftelling was dan deze, dat de Leden der Unie, in het vcorftaan, bevorderen, en handhaven der uitwendige Godsdienst oefiening, van elkanderen geheel vrij, geheel onafhankelijk waren ; zelfs zo, dat naar de uitleg van dit xm. Art. der Unie van Utrecht, den i Febr. gedaan, ook de gehcele Roomfche Gewesten in die zelfde onafhankelijkheid deelden, mits er gene vervolgingen plaatz hadden. — En hier uit vlocid de nadere vraag; of de Bondgenoten van deze volkomene vrijheid in het Huk der Godsdienst, bij de Unie bepaald , in het beloop der tijd, tot aan het Traclaat van Reductie, onderling afftand gedaan hebben, door zig te verbinden eene bepaalde Religie alleen te befchermen ? Er is veel over deze vraag 8e'  Tractaat van Reductie. 207 getwist, en ik zal er kortclijk iets van moeten ^RT> opgeeven. Men kan bij andere nazien (a), dat Welke dc Bondgenoten in den jaare 1583, bij het her- verande- ö J J J 1 ring daar zien der Unie, en ook bepaaldelijk omtrent de jn v00r. inhoud van het xm Art. van gevoelen waren ; viel. „ dat de Euangclifche Gereformeerde Religie, „ binnen dc geünieerde Provinciën zoude wor„ den gemaintineerd en befchermd, zonder de „ openbare leringen of exercitie van eenige „ andere Religie toe te laatcn." En waar op zekerlijk gegrond was de Refol der Bondgenoten v. d.j Juni 1584, bepalende, Dat in alle forme van Eeden der Stalen Generaal by gedaan zoude voorden de claufuU van de ware Chriitelyhe Gereformeerde Religie voor te ft aan. Met is ontegenzeggelijk, dat hier door deze verandering te wege gebragt wierde, dat de Gereformeerde Godsdienst , die bij de Unie niet was bepaald alleen tc handhaven, op die voet met der daad althans de Religie wierde van het land: daar ook dezelve in alle Provinciën wierde bevorderd, befchermd, cn aangekweekt. En daar deze zaken in 1584 aldus wa- (<0 Bor Ned. Hist. 18 B. p. 404. H. de Groot Apol. Cap. c. Waoenaar Fader!. Hist. 7 Deel. p 503. li vn K e K s hoek Q. y. Publ. Cap. 18 en P. Pa u lus VertU van bet Xili Art. der Unie van Utr.  2o8 Verklaring van het Art. VI. waren,. fpreckt her van zelve, dat de wóordea van het Traclaat van Redutlie die zelfde Godsdienst bedoelen; en dat de Staten van deze ProDie ver- vincie door de woorden, dat binnen dtr Stadt andering Groeninghen ende Landen gheen ander Reli» "zitdezerSie geëxerceert zal worden, dan de Gereforwoorden meerde Religie, zulex als die jegenivoordelick inde geünieerde Provinciën openbaarlick geëxerceert voort, aan het Bondgenootfchap verplicht zijn, de openbare oefening van die Godsdienst alleen te befchermen. Dan ik vcrwagte, dat men van mij vorderen zal, eenige nadere aanwijzing, wat men toen , door deze Gereformeerde Religie verWat men ftond of bedoelde. Ik zal het denkbeeld uit door Ge- de gefchicdenis van deze Provincie, alleen ver- Religieklaren ' daar dk mijn hoofcdoel is> en dal1 verftond. blijkt het, dat de zorgc om de zaken der Kerke en Godsdienst te regelen, eene der hoofdbezigheden van Graaf Lodewyk, als Stadhouder uitmaakte. —- Wij leeren ten dezen opzigte uit de fchriften van Do ede van Am s we er, dat de gevlugte Leden van Regering, gedurende de tijd, dar Groningen weder Spaansch gezind was, tc Embden bezig waren, voor de zaken der Godsdienst te zorgen, wanneer zij tc eniger tijd in hun Vaderland mogtcn tc rugge keren. DcHcerMEN- so  Tractaat van Reductie. 209 so Alting was te Embdcn Predikant en Art. VI» door hun vcrzogt een Kerken Ordening, voor de leer, en befturing, op te nellen: en deze, uit het Latijn in de Vaderlandfche taal overgebragt, wierde door toedoen van Graaf Willem Lodewyk reeds d. 16 Sept. 1594 aangenomen en gepubliceerd op name des Raads der Stade, en bij mede vertekening des Stadhouders, ten einde daar door het befluur, de oefening, belijding, en beleving der Gerefor-j)e ger_ meerde Godsdienst, in de Stadt, en Stadts ken Orde» Jurisdictiën tc bepalen, cn tot ftand te bren- "l^stadt. gen. En welke order door dc Predikanten ondertekend moeste worden, zoals hetzelve ook tot bijna op het midden dezer eeuw opgevolgd is.-— Men denke niet, dat dc Generaliteit, uit hoofde van dit Art. van Reduclie, door de mede vertekening van Graaf Lodewyk, cn het mede beramen des Stadhouders, in de wetgevende macht der Stad ten dezen opzigte invloeide. Neen, het is uit diens inhoud zigtbaar, dat dit mede overleg, en vertekenen des Stadhouders (die buiten twijfel waken moeste , dat de inhoud van dit Art. uitgevoerd wierde ) niet zag cp de Wetgeving, maar op eene meerdere zekerheid der uitkomst, in deze gewigtige zaak. Van hier eindigt de Regering ook de verordening in deze woorden. Iho for-  aio Verklaring van het Aut. VI. forcunde bir onder onzer Stads byr onder up' gedruckte Signete. Ende derwyle het een faecke is, van groot er impor tantien, heft onfe Gei. Iierr Stadholder, voorf. de IValge horn Heer, Herr Wilhelm Ludvoig Gr ave tho Nasfau Catzenelnbogh, up durch beede ende begeerte van uns JJorgermeesteren unde Raadt vpgemeldt, defe vort-gaande ordnung durch onderfetiinge unde onderfchryuinge van fyn Gen. fignete hand unde nahme mede geratificeert approbeert ende beftendiget. Dc reden, waarom ook nier. dadelijk de Ker.. ken Order voor de Ommelanden bepaald wierde, ligt in het bevorens verhandelde opgeflotcn Daar in hebben wij gezien, dat de Stadhouder en Generaliteits Gedeputeerden in het vestigen ener Provinciale Regeringe zo ve« lc hindernisiën ommoctcden dat het Collegie van Heren Gedeputeerden , op een Generaliteits Inftructie, eerst d. 17 Febr. 1595 aangeftcld was, met den Stadhouder aan het hoofd. Het xi Art. dezer Uitfpraak bepaalde. Dit Collegium fal voor al toeverficht dragen, dat de ivaere Gereformeerde Religie, ende gene ander overal in defe Provincie ingevoert ende geëxerceert worde , achtervolgende het trac- (a) Zie boven op Art, IV. Traft. van Red.  Tractaat van Reductie. sii tra&aet in het reduceeren van Stadt Groe- Art. VI. ninghen gemaeckt. Wel is waar, dat deze Gedeputeerden voor d. 6 Juni 1595 niet Collegialiter als een Provinciaal Collegie vergaderden, daar hunne Notulen niet vroeger beginnen: maar zij bepaalden cvcnswel op den 27 Febr. 1595 met Graaf L ode wijk de Kerken Order voor de Ommelanden, deden dezelve drukken en bekendmaken, om van een ieder agtervolgd te worden. Deze omftandigheden der tijd lichten ons ^e Ker* ook toe in een twijfeling, wel cens bij fom- Vo*or mige gemaakt, of deze Kerken Order wel ooit de Owmebij dc Heren Staten was geapprobeerd, wijl'*1' **" men daar van gene blijken in de oudfte Staats Registers vond. Het verhandelde immers heeft ons doen zien, dat de Staten eerst in Aug. 1595 vergaderden, uit hoofde de Ommelanden eerst d. 10 Ma ij de Uitfpraak van d. 17 Febr. 1595 ter Generaliteit hadden aangenomen. En hoe zeer de Staats Registers hier van dus op die tijd geen melding kunnen maken, zo lichten andere omftandigheden ons in dezen toe. Het geheele ontwerp der Kerken Ordening, in welke de Proostdijen ook gereformeerd wierden, is zeker niet aangenomen; zo als men uit het Qmmel. Landr. iv. Mi  212 Verklaring van het Art. VI. B. Art. 6 befluicen mag. Maar de gedrukte Verordening moet men voor wettig houden. Want niet alleen begind dezelve met het onwraakbaar getuigenis des Stadhouders, dat dis i Kerken Order op de Landsdag door de Om» melanden by meeste ftemmen was aangenomen: maar daar en boven vind men in de Acia Synodi v. d. ii Maai 1795, hier verdienen nagezien te worden) dat op die eerfte Provinciale Kerkvergadering, welkers handelingen door Stadhouder en Gedeputeerden getekend zijn, ook deze Kerken Order door de Predikanten, met bijvoeging van enige voorwaarden ondertekend is: en dat de Stadhouder en Gedeputeerden op die zelfde Kerkvergadering den 14 Maaj 1595 aangenomen hebben, deze Kerken Ordening, zo veel mogelijk, te handhaven. Betrekkelijk ook de latere tijden, zo worden wij onderrigt uit de Acia der Heren Gedeputeerden v. d. 9 April 1599 dat de Lands-Sijndicus Verruci, omtrent het houden ener Synodus, bij die Kerken Order bepaald , enige voordellen dede, cn dezelve aandrong, met deze reden. Aangezien de Kerken Order, bij de Provincie aangenomen en ge» approbeerd, zulks di&eerde (a). De- (a) Zie ook de Staats Refol. v. d. 17 Dec. 1595.  Tractaat van Reductie. 213 Deze zijn dan dc twee bronnen van die tijd * Art. VI» die ons volkomen toel chtcn in het denkbeeld ener Gereformeerd* Religie. Het kan in de eerfte plaatze niet ontkend worden, dat men, algemeen genomen, het daar voor gehouden heeft, dat het betekende, gereformeerd van Paufelijke dwalingen. Zo immers begind de Kerken Order V. d. 27 February 1595. Dat F)ïe wij* de welvaard des Lands eischte, dat alle olde^fl zulk' h cUUl« nusbruyvk.n ende "fgodifehe Kerkèndlenflen afgefchaffet, ende in plaetfe van dien die ware Gereformeerde Relighn met die fuyvere Predicatie des li. Euangeltons ingevoêrt worde. Maar men hechte er dit denkbeeld niet alleen aan, zo dat gereformeerd cn onroomsch dezelfde betekenisfe hadden. — Neen, ene nauwkeuriger , ftellige bepaling , beperkte het denkbeeld, de Leer, cn het Geloof aangaande nader : zo dat de leerftellingen , die beleden wierden in de Confesfiones Gallica, België a, Helvetica, en Cateehefts Heidetbergenfts, gehouden wierden voor de leerftellingen van de Gereformeerde Godsdienst. Zo immers Waren de woorden in beide Kerken Órdeningen, hem in een yder Clasfe fal eett boec wefen, waer inne, de Confesfione3 Gallica, Bclgica, Heydelbergenös Catechismus, tuit der Nederlatttfcbe Kereken ordeninge, P Wit  214 Verklaring van het Art. VI mit wat veel fchoon pampier to famen gehort* 'den fyn /allen , im wekkeren boecke een ydef denaer eher he angenomen wordt, mit fyner eygen handt fchryven fal, Dat by Godes Hillige IVoordt reyn, louter unde klaer nae de Regell der Hilliger Schrift, und gelyck in gemellen CGnfesfionibus unde Catechismo wtgeleyt is, leeren wil: unde fal inder onder» fchrivinge beloven, dat he de dagen fyns Le» vents daer nicht tegen Leeren will Qa). Pe bepa- §. III. Deze was dan de Godsdienst, tot lirtg zag welker enige handhaving en befcherming deze alken op . . de exerci- Provincie zig aan de Generaliteit, als de Godstle* dient van het Land, verbond: zo zelfs, dat de Staten geen andere Godsdienst oefening dulden zouden. Dan men denke niet, dat de Staten Generaal door deze Verordening iets anders bedoelden, als dc openbaare oefening: of dat de Staten dezer Provincie zig tot iets anders verbonden. Immers waren zij alle even zeer vervreemd van alle gewetensdwang, waarvan zij het fmertelijke cn fmadelijke onder de Spaanfchc Heerfchappije te zeer hadden ondervonden, om niet hoofd voor hoofd overtuigd te zijn, dat gewetens leidingen, dingen waren, die, («) Oml. Kerk. Ord. Art. ia- Stads Kerk. Ord. Art. 13.  Tractaat van Reductie. 215 die, buiten het bereik aller menfchelijke initcl- Art. \I« Jingcn, tusfchen God en den redelijken mensch alleen kunnen afgedaan worden. Om dit inzigt der bedoeling op te geven, was het woord exercitie der Godsdienst , in de eerfte plaats voldoende. Dan om alle twijfel in dezen weg te nemen, laat dit Art. er op volgen. Mitz dat nyemandt in fyn confclentie zal wordden geinquireert , onderfoebt oft befvcaert. Woorden die zedert zo dikmaals gcfterkt zijn ; zo dat dc exercitie, maar nooit het geloof, van eenige andere Godsdienst, het voorwerp van Regerings Wetten was. De eerlle inltclling van Heer en Gedeputeerden, v. d. 17 Febr. 1595, Art xi. drukte zig daarom uit. Dit felve Collegium fal voor al toever ficht dragen, dat de waere Gereformeerde Religie, ende geene ander overal in defe Provincie ingevoert ende geëxerceert worde, achtervolgende het traclaat in bet reduceren van Stadt Groeningen gemaeckt. Aan deze infielling voldeden ook de Gedeputeerde Staten, zonder de afwijkende ftille gemoederen in enige werkzaamheid te ontrusten. Zij leiden de Monniken Jaarwedden toe, mits zij zig van het leren onthielden. En toen de Mennoniten bij verzoekfehrift aanhielden tot de oefening hunner Godsdienst, wierde den 9 'july 1595 op P 2 het  4i6* Verklaring van het Art. VI. het zelve getekend, dat de lleeren Gedrpu* leerden na inhoud van het Traclaat, en ordonantie op het (luk van Staat, geen exercitie van andere religie gedogen, dan de gereformeerde na de Kerken Order. En op deze grond was het ook, dat de eerfte Inftructie voor de Provinciale Stadhouder, door de Staten der Provincie vastgefteld , inhield. De Stadhouder zal de decreta Synodi Dorderacence, de leer aangaande voortzetten en onderhouden, zonder te gedogen eenige convent ikelen of exercitiën van andere religiën, mits fiogthans niemand in zyn geweeten befwaard zal w order: ai les in conform ite het 1'rabiaat, in het reduceeren der Stadt Groningen opgericht. En uit dien hoofde kan er ook geen twijfel zijn, zo er in dit gewest gewetens dwang, of geloofs vervolgmg plaats hadde, dat de Ingezetenen recht hadden, diens ftaking bp grond van dit Art. zo wel, als van het xm Art. der Unie, van de overige Bondgenoten Be vorderen. Of hier in §• TV. Ik meene hier mede het denkbeeld zedert van Qereformeerde Religie op die tijd toege- verande- . .. ring voor- hcht te hebben: en er zal overig zijn te on- viel. derzoeken, of deswegens zedert enige verandering voorviel. Het gecne algemeen bekend is, kan  Tractaat van Reductie. t*f kan ik zeer kort doorlopen; en dus zal het ge- Aat* ^ noeg zijn te melden, dat de uirihg der alge. mene Kerkvergadering in het Jaar ióiSen 16*9 te Dordrecht hier toe in zo verre betrekking hadde, dat namens het gemene land op dezelve bepaaldelijk wierde onderzogt, en vasrgcfteld, wat men eigentlijk door het denkbeeld van Gereformeerde Godsdienst verllaan moes» te, en welke leerftellingen daar toe behoor* den. Deze bepalingen hadden ook enige invloed op de Vredes Artikelen welke men zedert, tegen het midden dier eeuw, met Spanjen begon in te gaan (a); maar het was vooral op dc grote Vergadering van 165 t , dat de Bondgenoten, aan deze Godsdienftige grondwetten meer vastigheid gaven. De Provincie van Holland hadde de andere Bondgenoten, na de dood van Prins Willem Staatswijze bij een vcrzogr, om gezamentlijk over de Godsdienst, de Unie, en de Krijgsmacht, te handelen. Die zelfde Provincie floeg, aangaantle het eerile poinft, tot vcstenisfe en handhaving der Nationale Godsdienst aan de anderen voor, gelijk zulks bij alle aangenomen wierde, zo dat het ene Bondgenootfchappelijke bepaling was. P 3 l Dat (*) Zie Aitzema op 't Jaar 1645 p. 90.  2i8 Verklaring van het Art. VI. I. „ Dat de Staten der Provinciën verklaar„ den elk in den haren vast te houden, en te „ maintineren de ware Chr. Gereformeerde Re„ ligie, zo als dezelve in de publike Kerken „ wierde geleerd, en op het Sijnode Natio„ naai was bevestigd. II. „ Dat die Religie, in ieder Provincie, „ door de Staten van dien, met de magt van „ het land gehandhaafc zoude worden, zonder te „ gedogen dat door iemand daar in ooit ver,, andering werde gemaakt. III. „ Dat alle gcfecludcerde Secten, die al„ leen geconniveerd worden, in ruste zouden „ gehouden worden, en de Placcaten tegen „ de Pausgezinden in kragt blijven" (H. Prebenden gevonden voorden, wört voor goed den. P 5 in-  asa Verklaring van het fMLT.Vl.inge/ien (op dat de Patroon of Collator, van wegen der liberaliteit fyner Voorvaderen, fyne geboerlicke ehere daer van moghe bebbeny. dat fodane Prebenden of vrie leenen de Patroon ofte Collator daer toe nae olden beer» compfle gerechtiget zynde aan een ofte twee arme Studenten confereert worden, onder opzigt der Heeren Gedeputeerden. De zorge voor de bewaring dezer goederen, was lange een voorwerp van overweging geweest; en ik vinde dat de eerfte Ommelander Sijndicus Ag» geus Albada cr reeds lange bevorens van gefchreven hadde. Ecclefiastica bona a Majoribus nostrls, et non ab ullo Principe Ecclefiis et Pauperibus apud nos collata et don at et fuerunt. H. 368.  Tractaat van Reductie. 253 gelaten, om er hun bcflaan uit te vinden, en Art. VI» zo die niet toereikend waren, moesten de Patronen of Collatoren zulks vermeerderen uit Prebenden, of andere Goederen die de Officialen, Proosten, of Vicarii bevorens genoten hadden. En welke Pastorij Goederen ook aldus door het gemeene land niet zijn beheerd. De Kerken Order bepaalde er Art. lvi. dit van. Dien volgende, [uilen een yder Denaar in een Dorp alle de Goederen ende Landen van de Pastory toe ge/lelt worden , unde [al he fich ook daer mede genogen laten. Wall verftaende, zo enige leenen niet ghenoech[aem wee» ren, om een Den aar to onder holden, [all mit helleven der Collatoren wt den Vicarien ervollet, edder funst twee of drie Dorpen to [a» men gelecht worden. Het opzigt op deze goederen , was dan een gedeelte , even als op de vorige , van het Jus Patronatus , en welke Patroni, na de gronden van die tijd, befchouwd moesten worden, als dat opzigt namens het gemene land waarnemende, aan het welke zij ook verantwoording fchuldig waren. Er waren meer rechten aan dit Jus Patronatus toebehorende, dan welke aan de eigenaars van dertig grazen behuisd land, bij het Ommelan1 der  *04 Verklaring van het Art. VI der Landrecht geoordeeld wierden toe te komen Proostdij Van beide deze foorten waren onderfcheiden cn derzei-de Proostdij Goederen; en wij kunnen dc aard ver aara. dcrzelve niet kennen, zonder cnigzints aan te wijzen, welke de natuur dezer Proostdijen was. De Heer Emmïus geeft ons een volledig berigt over de Dekenfchappen in Friesland; en wij kunnen daar uit, gelijk uit andere Hukken zien, dat de Proosten hier dezelve als de Deekens waren {b\ De zaak zelve vond zijn oorfprong in de beheering van het Geestelijke Rechtsgebied der Bisfchoppen; die als opperhoofden der Kerke, rot enige Dorpen en Diftriclen, ter handhaving der Kerkelijke tugt, en Zeden, de Proosten zonden, en welke Diftricten, daar door Proostdijen wierden. In Reo-tsge- deze Provincie bevonden zig vier zulke Gellig. bi i cier teri5 ajs te Farmfum, Loppetfum, Usquart, en trroosteft Leens. Het Rcgtsgebied dezer Proosten wierde op zekere tijden gehouden, en welke Vergaderingen als dan Schendriuchten , Zeendjioelen (Judicia morum) genoemd wierden (c). De onderCtf) Omh Landr. il. B. Art. 5 6. {b, Emmïus Hist. L. xi p. 168. De Agr. Fr- p. 10. 12. H. v. R. Oudh, v- Gron.p. 159 160. (c) Emmïus Sist, I. c. Oudh. van don. p» 377> 378.  Tractaat van Reductie. 525 derwerper] dezer Kerkelijke discipline waren Art. VI# öorfpronkelijk Zedcplichten; het welke in deze Landen re meer nodig was, om dat de wereldlijke Rechten, merendeels op groote misdrijven, van Diefllal, Roof, Doodflag, en Wondingen , alleen haar opzigt hadden, en van andere geen melding maakten. De Heer Verrucius fchreef er dit van. Prapnfituras quod attinet ; quia nonr,ulla trimina, ut blaspbemia, divini Nominis abufus, ebfietas, fcortatio, fornicatio et fimilia* et legibus patrice non valde punua videam; ctque a judicibus ordinariis plerumque neglecta, -cclebam bac cenfara Pi tcpofïtorum committi (a). Dan hoe zeer deze, ene rechtmatige oorfpronkehjkc mftclling was, die ook naar het gevoelen van Veruucius bij de Reformatie wel mogte voortgeduurd hebben, zo brcideden de Proosten dat rechtsgebied van tijd tot tijd uit, en onder hunne zorge, en poenale wetten, wierde alles gebragt, wat met ecde bevestigd wierde, of een naarkoming vereist hte, welke de Godsdienst als een Sacrament of heilige belofte vorderde. Al wat het Huwelijk, de Woeker, het Eedzweren of dergelijke betrof, kwam hier door or.dcr opzigt der Bisfchoppen, of dcrzclver vertegen* woordigers, tle OJ Dij Ren ge r s Polit. der Qmmel UI. S-j>. 89.  226 Verklaring van het Art. VI. de Dekens of Proosten. Dit ging zelfs meermalen zo verre, dat de Wetgevers tegen déze toenemende macht waken moesten ra). —— ,Om te bepalen, wat hun toeverzigt wettig was aanbevolen, kunnen wij niet anders beoordelen , als uit de oude Zeendrechtcn zelve, welker zommige tot ons zijn overgebleven. Emmïus geeft ons dezen aangaande een uitfpraake op van het Jaar 1424, tusfchen den Proost en Ingezetenen van Lopperfum en uit welke het Zeendrccht van die plaatze , door Schotanus opgegeven, zijnoorfprongfchijnt genomen te hebben, zo zulks het Zeendrccht zelve niet is Karel van Gelder dede ook nog d. 13 Ma ij 1530 eene dusdanige verordening te voorfchijn komen: en zij, die lust hebben deze zaak nader te kennen, kunnen die ftukken nazien (c). Uit dezen hoofde waren deze bedieningen van Deken of Proost (d) Schotanus in Scrin. p. 113 heeft onder andere een Brief van 1407 opgegeven, waar bij de Ingezetenen in Hutiüngo verboden word , buiten Zeendzaken bij den Proost in het Zeend te klagen. (F) Emmïus Hist. Lib. 19 p- 292. Oudb. v. Gron. p. 21S. Schotanus/, c. (£) Zie bet Zeendrccht van Lopperfum bij Schotanus /. c. IVarfverdrag 1531. over Kerk en Pastoren p. m. 203,  Tractaat van Reductie. 227 Proost in zijn oorfprong geheel Kerkelijk; Art. VI. maar bij tijdsverloop wierden dezelve niet alleen aan gehuwde gegeven, maar zelfs in enige familien als erfgoed gelaten (aj. Het eigentlijke oogmerk ging hier door verloren, en aan die Proosten wierden daarom naderhand toegevoegd, tot last der Ingezetenen, andere bedicndens, die men Officialen en Bisfchops Commisfarisfen noemde. Met zo even gemelde Zeendregt van Karel van Gelder maakt van deze alleen gewag, en bepaald, dat de Officiaal tweemaal des jaars op zijn Zeendftoel Zeendregt zal houden, en dat, in zijn afwezen, dc Commisfaris zal richten. Maar deze verordeningen waren in de Zeendrechten van 1424 nog alleen aan den Proost bevolen; en dus verwandelde ene, naar tijdsomftandigheden, uitmuntende inftellinge; tot ene nutteloze en bezwaarlijke bedieninge. Van deze rechtsplegingen zijn er hier en daar in ons gewest nog fporen overgebleven. Men word te Gro- Dcrzelver ningen , bij voorbeeld nog tweemalen des jaars ^'j^'^"" ter Zecnd geroepen, om het misfehien onbetamcntlijke gedrag der buuren op te geven: en te Lopperfum met Zes andere Dorpen word nog jaarlijks bij de Predikanten het Zeendregt ge. (a) Emmïus Hist. Lib. xi. p. 167. Oudh. van Gron. p. 377.  a?8 Verklaring van het Art. VI gehouden, en onderzoek op Maten, Gewigten, en Lijkwegen gedaan. En welk overbhjfzel, daarom InduUum genaamt, zelfs bij het Scbou-JOfeglement van 1755 bevestigd is. — Daar nu dit opzig; der Proosten, tot gematigde infrellingen hcrbragt, van veel nut voor deugd en zeden konde zijn, was men ook hier, na de Reductie, niet vreemd Gerefor* meerde Prepofituren of Proostdijen, aan te houden. De Heer Verrucius fchreef er van, dat zij, na ds gronden der Hervormde Godsdienst ingefteld, van groot nut konden zijn en Graaf Willem Lodewyk was ook met de Heren Gedeputeerde Staren van dat gevoelen, ftcllende daaiom den Heer van Ams weer tot Gereformeerde Proost van Usquert aan ; dan het welke de Sraten bij Refolutie van d 3 Maart iéco afkeurden. Dc Inftructie tot deze bediening is nog voorhanden , cn die geeft ons een voldoend bericht van het oogmerk dezer infiellinge "W^lkc de Deze Proosten dan hadden oudtijds hunne inkotr.fiengoederen en inkomüen, van Welke Emmïus Proos-° , ten waren icnrijit. iJuo autem munus boe omrent dill» gentius et fatum j'uum retlius tueri posfent cunt ((7) Zie dit bij A m s w e F r de Praep. Ref. p. $6ff (b) Dij Dezelve 1. c. p. 237.  Tkactaat van reductie. 220 turn dignitate, in bunc collata finem aut a Art. VI. Populo asfignata pradia habebant ac redltus quosdam alm (a). Welke nu deze inkomften der Proosten, behalven uit de landerijen, waien, tonen de Zccndrechtcn zelve; daar zij ons doen zien, dat er boetens op alle misdaden gc(leid waren, van welke het Zeendrecht van Lopperfum Helde Be misdaet ende den ban darie falmen den Provest af gelden, by raede- der Abten in fynre Proveslien (by. Dan boven deze inkomllen moesten de Ingezetenen aan dezelve opbrengen de tijndens hunner Stallen , waar van wij nog Deekenlammeren , en Koefchot kennen; en waar van dat zelve Zeendrecht van Lopperfum fchrecf. Die teynde to nemen ah zeede unde gbewoente is, dat is dat teynde Lam, het teynde Half. In het Zeendrecht van Kar el vanGeloer wierde ook hier omtrent gene verandering gemaakt, maar daar bij bepaald. Dat men om de declmcn fpreeken zal voor den Wereltlyhen Richter. §. VI. Deeze waren dan de Geestelijke cn Wat ge. Klooster Goederen, welker gebruik de Heren ^ruik vnn dezeGoe- Staten zouden bepalen , na dat de Staat der deren ge. Regeringe gevestigd was. Om het berigt mMkt " ö wierde* V dezer (d) Emmïus Hist. I. c. (J>) Bij Schotanus Friet. Hist. in Tabl.p 114,  ï3° Verklaring van het •Art. VI. dezer bepaling volledig aan te wijzen, zoude zulks het oogmerk onzer nafporing verre overtreffen: en wij zullen ons dus tc vrede hóuden, met een beknopte ontwikkeling voor te (tellen. Zeker was het, dat het merendeel der tilbare goederen in de Oorlog van 1580 tot 1594, door ftroperijcn en brandfchattingen was weg geraakt; zo dat wij maar zeer- enkelde Refoluticn bij de Hccren Gedeputeerde Staten aantreffen , waar uit derzclvcr verkoop blijkt. Wat de vaste goederen, als Landen en cir'ge Gerechtigheden aanging, zo moet men opmerken, dat de Ommelanden, die na het verraad van Rennenberg, door dc Spanjaarden wel merendeels overhoord waren, maar in de Perfonen der uitgewekene Hovelingen evenswcl Staarsge. zind bicven, de Geestelijke Goederen reeds toen zo veel mogelijk gebruikten. Zij hadden meinnden ingcv'°lge Refolutie van Haar H. Mog. v. d. beheer- 10 Maaj 1584 Graaf Lodewyk tot Stadceed*116 fr°lK'er ontvangen, en den Heer Verrucius voor de tot Ontvanger der Klooster Goederen benoemd; Reductie. daarom bij Refol. van H H. M. v. d. 6 Jan. 1587 tot het doen van verantwoording ook verplicht wierde. Langs deze weg waren die goederen met fchulden beladen, die merendeels tot den Oorlog waren opgenomen. En deze toedragt van zaken was de oorlprong der ver-  Tractaat van Reductie. 231 verdeel th eden na de Reductie; aangezien de Art. VI. Ommelanden ftaande hielden, en niet ten onrechte, dac die fchulden aan haar uit die goederen moesten voorbjtaald worden. Rengers, een tijdgenoot, meldt er van. „ Dat de Ommelanden na het jaar 1582 dik„ maals tot 's Lands behoef penningen nodig „ hadden, en als zij daar toe enig fchot over de „ Lnden wilden brengen, zij door verbot Man„ daten van de Timer verhinderd wierden, en „ daar door genoodzaakt om vele duifenden „ op te nemen onder borgtogt van Abten en „ Prelaten." (a). Zo dat die Klooster Goederen toen reeds verpand waren Dus vind men ook op het Jaar 1595 in het Ommelander beklag gefield. „ Dat hunne Klooster Goederen wel „ twintig fout die der Stadt overtroffen, zo „ dat zij niet konden gedogen, dat alles in „ commune terarium gebragt wierde, zonder „ dat zij een aanmerkelijk voorfchot genoten, „ ter betaling der gemaakte fchulden (bj. Deze was dan de eerfte zwarigheid, tegen de uitvoering van dit Art. en deszelfs beflisfing wierde reeds bij de Decifie v. d. 17 Febr. J595 Ao. 22, aan de Staten Generaal gebragt: te meer daar de Stadt, naar de Refol. van Haar Q 2 Hoog (a) Politie der Ommel. M S. p. in en 112, (b) P. Dor Ned. Hist. 32. B. p. 15.  23a Verklaring van het Art. VI. Hoog Mog. v. d. 11 Jan 1595 klaagde, dac her. Land zig diens gehele bchering aanmatigde. Dc Sententie der Bondgenoten v■ d. 21 Jan. 1597, bepaal Ie daarom als nog, de behering aller Geestelijke Goederen in de Provincie aan de Staten, of derzelver Gedeputeerde Staten; zo tefTens, dat de Gecommitteerde Raden tot zo langen zouden continueren, en op de Inftructie, bij de Uit/prakev d. 17 Febr. 1595 bepaald, voortgaan. Hier door kreeg dan die Uitfpraak cn Infttuctie in dit opligt, bij herDeze bc- nieuwing, een legaal vermogen, en de Gede- henng '^teerden of Gecommitteerde Raden moesten kwam aan ' Gede dus ingevolge Art. 21 der uitfpraak v. d. 17 puteerde pef?rm k-qc 0p deze voet werkzaam zijn. Lestelyck /uilen de Geest elyeke goederen volgens het boven verhaelde tratlaat in commune serarium, ende tot dispofitie van de voorjz. Gedeputeerden defer Provincie komen, om ad pios ufus ende trfonderheyt tot onderhout van jchoelen ende educatie van de Jeught uit Stadt en Ommelanden voorfz. binnen Groeningen ge» appliceert te worden, Rellende tot adminift'ratte van defelve goederen onder behoordyeke in/Iruclie alfulcke Renteme/ters, gelyckfe voor Stadt ende Ommelanden voornoemt aienflicb en nodlcb vinden /uilen: mits dat op de ali- men-  Tractaat van Reductie. 233 mentatie van de Geestelycke perfoncn, behoor- Art. VI, lycke ordre fal voorden ge fielt, ten eynde een yeder nae fyn qualiteit eerlyck weerde getracteert (a). Gedurende dit proviiionele tocverzigt, het welke met de eerfte Provinciale Inftructie voor dc Heren Gedeputeerden eindigde, den 22 lebr. 1597 ; en ook naderhand, wierde bij de Ommelanden voortgezet , hare eisch , om uit deze goederen eene vooibedelinge te erlangen. Deze fchulden der Ommelanden waren op vier cn zestig duizend Gl. begroot; en de Sententie v. d. 8 Maart 1597. Art. 1. bepaalde deswegens: „ Dat daarvan 16000 Ponden tot Gebruik „ 40 Groten op de Klooster Goederen zou- dezer „ den worden geasfigneerd, en het overige in agt(j0cclereQ „ Jaaren op de landen, bij wege van verpondinge gelegd: en welke ontvang voor de Gecommit,, teerde Raaden, den Stadhouder en Gedcpu„ teerden verrekend zoude worden (&). — Ene bepalinge die zedert wel nieuwe onenigheden, maar gene verandering is onderhevig geweest. Men ziet hier dus uit, dat alle deze Geestelijke cn Klooster Goederen bepaaldelijk toegewezen wierden, behalven deze fchulden, tot liet onderhoud van Scholen , de Geestelijke Pcrfoonen, en opvoeding van de Jeugd: en Q 3 waar (a) Zie ook Ommel. Kerk Ord. Art. 55 en 28. (Jbj Hier door wierde bevestigd de Refol. van H* II. Mog. v. d. 9 Novemb. 1595,  234 Verklaring van het ■ Art. VI. waar aan bij de vestiging der Academie , der mindere Scholen, cn Gedichten ook voldaan, is. Maar de ftaat dezer goederen, die merendeels alle in Landerijen bcflonden, was in het begin zeer bekrompen, gedeeltelijk door de rampen des Oorlogs, gedeeltelijk door het onderhoud, het welke de Roomsch geblevene Geestelijken daar uit genoten. De Staten der Provincie lieten daarom zo min, als de Heren Gedeputeerden na, alle mogelijke verbetering aan dezelve toe te brengen; zo wel omtrent de Geestelijke en Klooster Goederen, als omtrent die gene welke aan de Pastores zouden blijven. De laatste wierden bij generale mandaten opgefpoort, waar bij dc Kerkvoogden gelast wierden alle Pastorie cn Viearie Goederen op te geven; en omtrent dc eerfte zogt men nieuwe gebruikers der landen te vinden, die voor dezelve meer huur betaalden. Dit laatfte hadde evenswei enige zwarigheid, uit de aard of omftandigheden der gebruikers zelve. Eij vorige bepalingen fcheen het, dat de inhuring der gebruikers voor een tijdvak van zes Jaren was (tt); hoe zeer het uit de Notulen van die tijd, op welke men de natuur dezer zaak het best diende te verftaan, niet blijkt, of Men zie het leven der Abten van Aduard bi> H. v. R, Oudb. van Gran p. 285. ©  Tractaat van Reductie. 23$. ©f dYzc voorwaarde de Staten hinderde, in de Art. VU verhuring dezer Janden. Zo veel is zeker, dat op de vraag Of dé- Klooster Landen aan da meestbiedende verhuurd zouden worden; de Stadt diens bepalinge op de Landsdag v. d. 27 Augustus 1595 aan de Ommelanden overliet, met die uitöag, dat het Westerquarticr alleen diens uitvoering toen hinderde, om datde gebruikers alle ellenden van den Oorlog daar op hadden uitgedaan, cn verarmt waren. Het gevolg dezer bedenking hinderde het uitzicht tot verbetering der inkomitcn- niet, maar bragt te wege, dat die landen een derde deel in huur verhoogd wierden, en de gebruikers in hunne keus gelaten, op dezelve tc blijven f». Dan, ook dit ging met moeilijkheden gepaard, om, het betalen der huizen, aan de gebruikers behorende {by.. cn waaromtrent eene vaste voet beraamt zijnde tV), fchijnt het, dat men diehinden algemeen verhuurd heeft , daar ook fommige door de gebruikers wierden. opgeq' 4 zegdi (<ï) Zie Staats Refol. v. d. 15 Dec. 1595. (Jb) De landen op die voet opgezegd zynde , bepaalden de Staten bij Refol. v d. 6 Btc. 1597dat de behuizingen aan de Meyeren door de Gadeputeerden zouden betaald worden, of de volgende gebruiker aan de voorgaande huur hestalen. (e) Staats Refol, v. d. 6 Dtc. 1597;,  235 Verklaring van het Art. VI. zegd (aj: en langs welken weg het inkomen zelve wierde vermeerderd tot onderfteuning der Geestelijke Hand, Schooien en Geftichtcn. Laatfte s vil. Ik hebbe boven aangewezen, dat voor- waarde °P ^en dag van ftet fluiten van het Tractaat omtrent van Reductie, bij dit Art. nog gevoegd wierwanderij-^ dc laatfi:e voorwaarde, in de woorden. en. Wek et-ft etende dat zoo veel de Commanderien van Werfum, Wytwerdt ende Oostervoierum aengaen, dat die fullen gehouden ende getracteert worden, als gelycke Commanderien inde anderen geunieerden Provinciën gelegen zynde. De wijze op welke deze woorden geplaatst zijn, is bij wege van uitzondering; en leverd deze zin op. De Stadt hadde voorgeflagen om het gebruik der Geestelijke Goederen, met de oefening der Roomfche Godsdienst zelve, te laten, zo als die altoos geweest waren. —— Hier op hadden de Belegeraars gcandwoord: dat de oefening der Roomfche Godsdienst zoude worden afgefchaft, en het gebruik der Geestelijke Goederen door de Hoeren Staten bepaald en aangewezen. Dit be- («) De landen wierden ook aan de Provincie op gezegd. Zie Afte der Heren Gedep. v. d. 18 Dec. 1598. Dezelve wierden over het geheel verhuurd. Acte van Heren Gedep. v, d. l6 Aug. 1599, 9 Maaj 1600,  Tractaat van Reductie. 237 beding nu, het welke gedurende de rwee da- Art. VI» gen van beraadflaging wierde vastgefteld, hadde ten gevolge, deze vraag : zullen dan de Heren Staten het gebruik van alle Geestelijke Goederen in de Provincie vastftellen? — En deze vraag, die uit de gevestigde voorwaarde van zelve volgen moeste, bragte de Belegeraars tot nadenken, om dat in deze Provincie ook goederen gelegen waren, die ook Geestelijke Goederen waren , maar aan ene Geestelijkheid buiten de Provincie behoorden. En deze was de reden dezer uitzondering. „ Dat die Commanderijen in zo verre „ onder het bewind der Staten onttrokken „ wierden , dat zij in diervoegen behandeld „ zouden worden, als in andere Provinciën „ plaats hadde. Wat nu de reden dezer uitzondering be-Aard detrof, zo was dezelve op gefloten in de natuurZJr ^ow.1 ro maiukrtjp dezer goederen zelve, en in het beding, hete». welke, dezen aangaande, bij het xiv Art. der Unie was vastgefteld, in dc woorden: Item ende falmen alle conuentualen, ende die vande Gbeellelicbeyt, volgende die Pacificatie laeten volgen, bun goeden, die fi in eenyge van defz Geünieerde Prouincien reciproqel leggende hebben. ——— Daar nu deze goederen of Commanderijen St. Jans goederen waren, en Q 5 / aaa  238 Verklaring van het Art. VI. aan de Ridders van Maltha behoorden (j?y (zo als die Ridder-Order vcele goederen , door de gehele Republiek verfprcid, bezat) zo beoogde men door deze voorwaarde, dat de Staten met die goederen handelen zouden , als in andere Provinciën gehandeld wierde. De Bondgenoten verdonden dit bij tijdsvervolg meermalen op dezelve wijze (b): en het zoude hier tc pasfc kunnen komen, dat ik aantoonde,, hoe deze bepaling zijn beflag kreeg. Omtrent andere Provinciën, kan men elders nazien, hoede Grootmeesters dezer Order aanhielden, tot uitwijzing dezer goederen, vooral in de jaren1625, en 1649; en waar °P Holland ccn uitkoop in het Jaar 1668 bepaalde (V): maar met opzigt tot deze Provincie is mij dezen aangaande niets gebleken, als. dat deze goederen, nadat daar over verfcheidene gefchillen geweest waren , even als andere Geestelijke Goederen zijn befchouwd, en gebleven (d\ A r- Zie Emmïus de Ag. Fr. in fine. Otidb. v. Gron p. 368. 456. (b> Zie JDecif van JA. II. M 13.. 14. Jan. 1605. (<•) Zie Wa ge naar Vad. Hist. xn £>. p. 28. en xm D.p. 375 P Pa u lus Ver kl der Unie van Utrecht Art. xiv. (jd) In het begin der voorgaande Eeuw treft men deswegens in de Refolutien, vele Gefchillen» aan Zie onder andere Ref v. II H. M v. d 5 Febr. 1590" Staats Refol v d 26 Apri* 1597-  Tractaat van Reductie. 239 Artikel VII. Art.VIL Ende dat tot verfekertheyt der Generaliteyt ende vande Stadt, oyck tot verhoedinge van allen onlust, oft tvoeedraebt tusfchen die Burgers ende hvxeonders, die van Groeninghen fuilen innemen, vyff oft zesf, van der Getieraliteyts Compaignlen voetvolxs, diemen met advys van de Magiflraet aldaer tot minfie quetfinge van de Burgeren ende Imvoonderen fal accomodeeren , oft met Logys geld verfien : ende dat op alfulcken voet, als naderhandt by zyne Gen: tusfchen de Stadt ende Landen zal moeghen geaccordeert ende gevonden voorden. §. I. Daar de bedoeling van die bed'ng Bedos* eniglijk is, dat dc Stadt verpligt wierde eni- j™13 gc Corapagnien Krijgsvolk te moeten innemen; cn dat dc voet, op welke die Krijgs» lieden hun verblijf nemen zouden, nader zoude worden bepaald; zo koomt het mij voor, dat dc woorden genoegzaam zijn, om buiten opheldering vcrlhan tc worden. —- Laat ik dan tot de zaken zelve, die in de daad opmerking verdienen, overgaan. In dc eerfte plaatfe moet men vragen welke doch wel dc reden mag geweest zijn, dac de Belegeraars, dc Stade Reducerende aan de Unie9  24» Verklaring van het Art.VII Unie, dit afzonderlijk beding maakten, niet tegenftaande het vu. Art. der Unie bepaalde Dat die voorfz. frontierfteden, ende oick andere, als den noot vereyfchen fal, tallen ty» den gehauden fullen wefen te ontfangen alfulcke garnijoenen , als die felue gelinieerde Prouincien goet vynden , ende heml by aduys vaTi Gouuerneur van Prouincie, daer het garni/oen geleyt fal voorden, ordonneren ful» len, [onder dat fi des fullen moegen vjeygeren. Men Tot bëandwoording dezer vraag, moet men vreesde algemeen m de eerfte plaatfe denken, dat de Belegervoor de aars niet onkundig waren, aan de inwendige fJ^*anpar. woelingen, partijzugt, cn Spaanfchgezindheid tij. der Stedelingen, welke dc Stadt lichtelijk weder zouden doen afvallen, zo de Regenten en welgezinde Burgeren, door een aanzienlijk guarnifoen niet onderfteund en gefterkt wierden. Men zoude dus kunnen denken, dat de Bondgenoten , om deze reden, dit afzonderlijk beding, hoe zeer met de letter der Unie over eenkomende, vastftelden; op dat zulks op het ogenblik der overgaaf konde uitgevoerd worden , zonder dcor verfchillendc opvatting over den zin der Unie aan enige verwijling plaats te geven. Maai* hoe zeer deze gedagten toen invloed op  Tractaat van Reductie. 241 'op de zaak gehad kunnen hebben, zo was de Art.VII. srond dezer bcpalinare doch van een meer be- Andere , ,. . , , bijzonde- raden en dieper mzigt. JMcn kende nament- reJ re£je„ lijk te wel het zwak, of de gezetheid, welkenen, ■de Stadt altoos voor hunne Vrijheid ten dezen «pzigte hadde gehad en verdedigt, om niet, ongeacht dc tegenkanting, alle hinderpalen weg te nemen, die de voorzigtigheid voor het algemeen behoud moesten aanraden. Bij welke ommewentelingcn ook deze Stadt zig «enige voorwaarden hadde moeten laten welgevallen, zo was zij aan dit punct van Vrijheid cn Willekeur zodanig blijven hangen, dat •dit het voorname tegenfpreken zelfs tegen dc Unie van Utrecht hadde opgeleverd. On- Onder de der de Landsheren hadde zij dit gevoelen zo- Landshe. 1r. „ ren hadde danig aan den dag gelegd, dat zelfs Blan-^ ^adt kenheim den 15 Maaij 1419 zig deze voor- Guarni- waarde moeste doen welgevallen. Item foé wejgcri. fall onfe Here in die tyd der huldinge off ttaa, nyemant inbrengen, ten fy by willen infer Stadt van Groeningen. Zij hadde op het Jaar 1506" met Graaf Edsart dit beding wel moeten toegeven, accorderende het bouwen van een Kasteel. Maar, zelfs toen, ftond zij den Graaf alleen toe, het zelve flegts met duizend Krijslieden te mogen bezetten; en van dit Kasteel cn diens be-  942 Verklaring van het Art.VIt. bezetting ontdede de Stadt zig weder in de voorwaarden met Karel van Gelder en Keizer Karel. De reden dezer bezorgdheid was in de aard der Regeringe gelegen. Men befchouwde in eene Populaire (laat de bezoldigde Kriigskncgt, als een dwangmiddel ten voordcele der Landsheer; cn den Landsheer als een vermogen, dat tegen het belang der Maatfchappije en diens vrijheid gekant was. En dit denkbeeld was zodanig ingeworteld, dat men zelfs niet onderzogt, of er geen beter gevoelen tot Hand gebragt konde worden, waar door het hoofd der Krijgsmacht in alle daden, het zigtbaar cn welwillend medelid der j>n Burgerhaat teffens was en bleef. Van hier gevoelen ontdede de Stadt zig, bij dc aanneming der Pact» vast°ge- ficatie s van üeze denkbeelden niet. En, toen houden. Rennenberg in het Jaar 1579. de Unie nog niet onvoorwaardelijk hadde aangenomen, weigerde de Stadt hem volkomen enig Krijgsvolk in te laten , fchoon hij, wegens de Algemene Staten Stadhouder was. Mij noodzaakte, wel is waar, dc Stadt door een kort beleg, zig te buigen , cn haar Krijgsvolk af te danken : maar onder gene andere voorwaarde, dan dat de Stadhouder zijne benden verzenden zoude. En van hier bcrichtede de Graaf ook in een Stuk  Tractaat van Reductie. 243 Stuk v. d. ijs, Febr. 1580 (a) dat de magiftraat Art.VIL, hem weigerde, enig Krijgsvolk in tc nemen, en dat hij de Stadt daar toe niet verplichten konde. En dit denkbeeld bleef de Stadt zodanig bij, dat zij bij het aannemen der Unie, in hare Initruétic voor de Afgezanten tot die Vergadering, ftelde, „ Dat het innemen van Zelfs bij „ guarnifoen Maan zoude tot hare discretie" {b). ^m^ócc Ja zelfs nog in deze belegering, cn in de over- Unie, en gaaf der Artikelen, welke zij aan Prins Mau- ^t'iac" rits aanbood, was ter nedergefleld Art. v. Des zullen de van Groeningen vry en onbefwaert van alle bef et tin ge, of belas tin ge van Soldaten blyven, (c). En op deze, zo dikmaals geëifchte, en ook nu gevorderde voorwaarde, andwoorden de Belegeraars in dit Art. Dat tot veiJ'eker■theyt der Generaliteyt ende van de Stadt, oyck tot verhoedinge van allen onlust cft tweedracht, Groningen vyff oft zesf Generaliteits Compaignien voetvolxs fullen innemen. De redenen dan, tot dit beding, waren gewichtig, cn de voorzigtigheid rade zulks zo wel, als de uitkomst het bevestigde. $• II. (d) Zie P. B o r in her Bijvoegzel van Autb. Sitikk. bij bet II. d. p. 12. ■(F) Zie boven dc Inl. hl, 143 in de mte. 4f) Zie boven bi. li.  •44 Verklaring van het Art. VII. §. II. Voor deze Generaliteits Compagnien zoude de Stadt dan altoos openftaan; en dezelven zouden door de Generaliteit, mee ad. vijs der Magiftraat, geaccomodeerd of met Logies Het Gelden voorzien worden. Opzigtelijk dit iaat' foeTont-**0' St:ven ons de Registers van die tijd weiving Lo- nig fpoor, om te bepalen, op welken voet gies Geld. die logies gelden verftrekt zijn. Het is daarom meer als waarfchijnelijk, dat deze Compagnicn , overeenkomftig het vu Art. der Unie, op de voet der overige guarnizocnen behandelt zijn; zo dat voor hun door de Generaliteit Logies Geld voldaan is. Men berekende dit, gelijk wij uit de Staten van Oorlog van ióio tot 1672 leren, toen naar de grootheid der Guarnifoenen, maar zedert 1679 bepaalde men tot dat einde twee Tonnen Gouds, om onder de Bondgenoten, naar gelang der Quotes, te verdelen, en daar uit de logies gelden te voldoen (V). Dan ik twijfele zeer, of deze bepaling en repartitie de oor» zaak niet geweest zij, dat de Guarnizoenen in deze Provincie, bij gewone tijden, zedert gene logies gelden genoten hebben: tot dat bij dc laatfte bepaling der Quotes ook hier in verandering gemaakt is. Inmiddels verdiend het enige overweging, dat (a) Men zie Gen. Petitie van 1755.  Tractaat van Reductie. 245 / dat in dit Art. gezegd word, dat Gronin-Art.VII»' gen zoude moeten innemen enige Compagnien Generaliteits Voetvolk: waar van dus het ge- En Gene» vo:g was, dat de Bondgenoten hunne Troepesraliteits met een Lastbrief zonden, en de Stadt voor dezelve moest openftaan. De Unie van Utrecht hadde dit voor andere Steden mede aldus bepaald, maar met bijvoeging, dat zulks gefchieden zoude, met advijs van den Gouverneur der Provincie. De vraag rijst dus, of hier, dezen angaande, iets bijzonders plaats hadde, cn hoe, bij de afloop der tijden deze zaak behandeld wierde? De vraag is van belang, daar men uit de inhoud van dit Artikel zoude opmaken , als of men de invloed cn medewerking der Provinciale Gouverneur, bij andere Provinciën door de Unie in dezen erkend en bekragtigd, hier was voorbijgegaan. En welke vraag ook daarom van opmerking is, om dat de Staten dezer Provincie in dit opzigt, boven de andere Bondgenoten, een bijzonder recht flaande hielden. Laat ik met weinige het ituk ophelderen. §. III. Met opzigt tot de andere Provinciën , Hoe deze hadde het afgeven en ontfanjren der Patenten p.a.te,ntei1 bij de an- voor de Militie in dezer voegen plaats bij de dere Prooprichting der Republijk. In het begin yincien „ 0 behandeld R oe-  24S Verklaring van het Art.VII. oefenden de Gedeputeerden tot de nadere Unie in'deïbe-Zdve hct KriiSsbeleid over de Troupes van ginne. de Staat: en, daar het hier ras aan de executie mangelde, richteden de Bondgenoten den IZJamarü 1581 een Landraad op, die over de Krijgszaken zoude befchikken. Men kan elders nazien, hoe deze Landraad ten einde liep, en door een Raad van Staat opgevolgd wierde, aan wien, met Prins Maurits aan het hoofd, in 1584 de beitelling over de Krijgsbenden, en het recht der Patenten wierde opgedragen (a). De geest dezer verordening bragte dus, over een komftig het vu. Art. der Unie, mede, dat de Raad van Staat, met Prins Maurits aan het hoofd, als de uitvoerders der rechten van de Generaliteit omtrent de Patenten, dezelve afgaven; en dat alle Steden en Plaatfen, tot de Unie behorende, dezelve moesten opvolgen. Maar -daar dat vjl. Art. der Unie ook mede bragte, dat de Generaliteits Patenten gegeven zouden worden, niet advijs van de Gouverneur t 4er Provincie, zo moeste ook hier aan voldaan worden, en de Generaliteits Patenten wierden ten dien einde aan de Gouverneurs of Stad- hou- (a) Zie P. Pa ulus Verki der Unie van Utr II D By/. B. p. 299 en aldaar deszelvs Verki. van het vu Art.  Tractaat van Reductie. 24? houders in de Provinciën gezonden om er hun* Art.VII^ ne goedkeuring aan te hechten, wanneer de Troupes in of uit enige Provincie marcheerden (a). In dezer voegen nu wierde het vu Art. der Hoe zulks Unie uitgevoerd, ten tijde, als het Trahiaat prQ^ncje van Reduclie in 1594 gefloten wierde, en de wierde vraag is nu, in welker voegen die zaak hierbe^a8^* verordend wierde'? Ik hebbe boven aangetoond, dat de beide Staatsleden zig bij het iv Art. gefubmitteerd hadden, aan de Uitfpraak der Bondgenoten, in opzigt tot het Hemmen der Provincie ter Generaliteit. Ik hebbe mede bij dat iv Art. van het Tratlaat van Redublie aangewezen, dat de onderlinge, onenigheden de Stadt en Ommelanden bepaal, den, om aan die zelfde Gedeputeerden dsr Generaliteit ook te fubmitteren, het regelen hunner Provinciale Regering. —— Ik hebbe eindelijk aldaar aangewezen, dat die Provinciale Regering den 17 Febr. 1595 bepaald is, en den 10 Maai 1595 wierd aangenomen, en door H. H. M. bekragtigd. In deze bepalinge nu, die men niet anders, als het werk der Bondgenoten befchouwen kan, wierde opzigtelijk het tegenswoordig onPv 2 der- (fi) Zie dit in het hrede bij Slin geland Staatk, Cefcbr. iv D. Caj>. 10 j>. 171 enz.  S4-8 Verklaring van het Art.VII. derwcrp Art. xn. vastgefteld : fullen oock de Gedeputeerden van dit Collegio de maniance ende beleydinge hebben van óe penningen; by den Staten van defe Provincie, by generale middelen van Comfumtien aireede geaccordeert ofte als noch te accordeeren ende anders ge» confenteert enüe ingezvilliget: voelverflaende, dat fyn Genade als Stadthouder ende Hooft van defe Collegio, tot allen tyden, ofte foo dickvoyls als fyn Genade belieft, mede fal compareren mogen, by den welken blyven fal de authoriteyt, van Fefien en Forten te befetten, patenten toe geven, foldaten te leggen en verleggen tegens den vyant, tot dienst en» de voordeel van de Generalïteyt te gebruyeken, foo en als zyn Genade goedt vinden fal, houdende goede correspondentie, met die van t' Coliegio. Het blijkt teffens uit het bevorens verhandelde, dat H. H. Mog. deze uitfpraak bekragtigden, zonder in die pundl enige verandering te maken: en dat de Staten zelve, hier op bouwende, in de Inftruclie der Stadhouder vastftelden. Dat dezelve, met de Gede» puteerden correspondentie houdende, de Guarnifoenen zal veranderen, en de Stadt en Fortresjën van Commandeurs zal voorzien, over bet Krygsvolk. Paren wij dan deze verordeningen met het voorfchrift der Unie , en de toen-  Tractaat van Reductie. 249 toenmalige gewoonte om die uit te oefenen, Art.VÏL dan volgd het, daar deze verordeningen haar opzigt op de werkzaamheid des Stadhouders in deze Provincie hadden, dat de Raad van Staat toen, met overleg van Graaf Lodewyk als Stadhouder en Provinciale Goireerneur, na hervvaards Patenten konde afzenden, op welke enig Krijgsvolk in of buiten deze Provincie marcheerde: maar dat de Stadhouder alleen gerechtigd was, om dc Guarnifocnen binnen de Provincie te veranderen, daar voor Patenten te geven, cn die troupes tegen de vijand ten dien- fte der Generaliteit aan te voeren. En in dier voegen wierde, als het waare, het gebrek verbeterd, het welke , ten opzigte der Stadhouder, in dit gedeelte van het Tractaat van Reductie konde fchijncn plaatze te hebben. §. IV. De vraag is nu, of, en welke ver- 9/ dlt 'n andering hier omtrent bij verloop van tijden f0^(S, ^j* plaatz hadde? ——- Ik kan dit Huk, met opzigt anderd tot onze Provincie, niet gevoeglijk ophelderen, wieule^ zonder dat ik de afloop dezer zaak bij de Generaliteit kortelijk aanftippe. Bij het Bondgenootfchap bleef de uitvoering van het vu Art. der Unie, en dus het afgeven van Patenten door de plaatzen der RepuR 3 blijk,  «5° Verklaring van het Art.VII. blyk, tot den dood van Prins Willem de II of het Jaar 1650 aan de Raad van Staat. Men kan bij andere nazien, hoe de Groote Vergadering der Bondgenoten, ter begeerte van de Provincie van Holland aangelegd, ook met opzigt tot de Patenten den 16 Juni 1651 deze bepalinge provifioneel vastftelde (óQ. ,, Dat Bepaling „ de Gedeputeerden ter Generalteit dezelve, jaar1)651 " na ingcnornen advys der Raad van Staat, „ zouden afgeven, na dat zy alvorens onder „ Eede belooft hadden, daaromtrent alleen het „ algemeen belang op het oog te zullen hou„ den: en welke order de Krijgs-Overften me„ de bezweren moesten na te komen, zo dat „ zij geen andere Patenten mogten erkennen, ,, als naar die order afgegeven, cn die gemu„ nieerd waren met een Patent der Heren Sta„ ten, in , of uit welker Provincie de marsen „ gefchiede: zo teffens, dat tot verlegging der „ Troupes binnen eene der Provinciën , de Pa„ tenten der Heren Staten, of derzclvcr ge„ machtigden daar toe voldoende waren De Provincie van Stadt en Lande meende zig met deze Refolutie niet te kunnen verenigen, zon- Aitzema Her/telde Leeuw p. 387. (Jb) De reden rlezer Verordening word opgegeven in de Mis Jive v. d. Raad v. Slaat v. d. 31 Maaj 1717.  Tractaat van Reductie. s5t zonder gevaar te lopen, daar door te bekor Art.VHi ten, het boven aangehaalde recht haarer Stadhouder, het welk dezelve in opzigt tot de patenten, conform dc bepaling der Bondgenoten v.d. 17 Febr. 1595 en het bezetten der Forten, hadde: cn waarom H. H. Mog. den 2t Juni 1651 hier omtrent vastffeldcn. Dat oock in V min ft e door defelve Refolutie niet en fullen werden gbeprejudiceert, de Provincie, ofte enighe van dien, noch oock der zeiver Stadhouder ofte Gouverneur, in de Dispofitie over eenighe Naebuyrigbe Forten ende Commandeurs , foo wanneer defelve fullen hebben be» wefen, daer toe by Refolutie ofte Accoorden van haer Ho. Mo. ofte eenige andere wettelycke Tytulen abfolutelyck t" Recht verkreegen te hebben (a). Hier door dan het recht der Provincie, en Bepaling der Provinciale Stadhouder, beveiliird ziinde,?P 'ie5 tii - 'Jaar 1672. duurde deze voet van het afgeven der Patenten ook tot de verheffing van Prins Willem de III. of het Jaar 1672, wanneer deze Vorst, na het vernietigen van het Eeuwig Edicl tot Capitain Generaal der Unie bij Rejbl. v. d. 8 Julij 1672 wierde aangefteld, met opdracht van het recht der Patenten, tot kenlijk wederzeggen toe , zo als door vorige Stadhouders R 4 waa ( Dec. 1747 en 1783.  «54 Verklaring van het Art.VII. ver de zaak zelve vielen vervolgens menigvuldige ftribbclingen (a)i dan de Staten van deze Provincie zo wel als van Friesland, bleven het rechc hunner Capr. Generaal vasthouden. Behande- De*e order van zaken wierde aldus opgevolgd zafkm1^ den dood van Prim Willem de III., 170-. die in het Jaar 1702 voorviel; en waardoor het gebeurde , dat de Republijk buiten een Capitain Generaal der Unie gefield was. Dit bragte te wege, dat de Pvegering, in opzigt tot het geven der Patenten namens de Generaliteit, wederom viel in de termen, in welke die op het Jaar 1651 was bepaald, met deze verandering cevens, dat de Gedeputeerden ter Vergadering van H. H. Mog. thans niet, als voorheen, bij Eede beloofden, ten dezen opzigte het gemeen belang alleen op het oog te zullen houden: en waar door zeer vele ongemakken te wege gebragt wierden. Hoe dit In dezer voegen bleef die behandeling ter ^■Jrli7 Generaliteit tot het Jaar 1747, wanneer alle bepaald. Provinciën aan Prins Willem de IV., (die in (a) Zij die lust hebben deze zaak nader te kennen , kunnen nazien de Misf. van H. H. M. v. d 23, 24 Maai/ 1676. Misf. van Stadt en Lande aan H. H M. v. d. 20 Maaij 1676 Misf. van II. H. M. v. d. 1 Juni 1676. Misf van de Gedeputeerde Staten v. d. 23 Jan. 1677. Misf van Zijne D, H. aan de Gedeputeerde Staten v. d. iS-Febr. 1677.  Tractaat van Reductie. 255 in 1711 door Friesland, en in 1719 door Gel-Art.VII» derland, Stad en Lande, en Drenth tot hunne Stadhouder was gekozen) op den 4 Maij ijiSfj het Capitain Generaal cn Admiraalfchap der Unie opdroegen tot kennelyk vuederzeggen toe, met zoodanigen vryen magt over de Patenten , en andere zaken, tot de Militie fpecterende, als de voorgaende p]eer en Prinfen van Orange zyne loffèlyke Pradecesfeurs als Stadhouders en Kapiteïnen-Generaal hadden geëxerceerd (a): en welke Eminente Waardigheid de Bondgenoten bij Refolutie v. d. 27 Julij 1748 Erfelijk verklaarden , cn opdroegen. - In naarvolging van andere Provinciën bepaalden ook de Staten van Stadt en Lande, bij Refol. v. d. 18 Maaij 1748 (cn waar van zij d. 27 Julij opening ter Generaliteit deden) het Stadhouder Capitain en Admiraalfchap Generaal hunner Provincie Erfelijk; en , het zelve bij Staats Refol. v. d. 29 Aug. 1748 met eene volle mate en magt amplierende, corroborcerden de Heren Staten het zelve bij Diploma v d. 2 Dec. 1749 in dezer voegen. plebhen wij eendrachtelijk goedgevonden, aan Hooggemelde zijne tloogbeid te defereeren, gelijk de Heeren Staten dezer Provincie dejere- ren (e) Zie de Nederl. Jaath. van Maaij 1747. p, 3°3-  256 Verklaring van het Art.VII. ren bij dezen, het Erfftadhouderfchap, en Capitain en Admiraaljchap Generaal van de 'ovincie van Stad en Lande, op die voet en manier e, ende in dezelve mate, macht en authoriteit als Hoogstgedagte zyne Hoogh. defelfde waardigheden in de Provincie van Holland en IVestfriesland, en verdere Geünieerde Provinciën, thans werkelijk bekleed; Ende voorts met alle de rechten, voorrechten, pr&ëminentlen, prarogativen, macht, gezag, en authoriteit, als by onze eenparige Staats Refolutie van den 29 August, zyn ge defer eert, en in conformité het daar op gevolgde en gefundeerde altoosdurend Reglement, en onverbrekelyke wet op de Regeringe geflatueert, en op den 28 Novembris jongst, by ons met'folemveelen en dieren Eede bevestigd en geflaavd; aan Hoogstgedagte Hcere Prince en Deszelfs Doorlugtige Descendenten , en Succesfeuren zyn competerende enz. Wanneer wij dan deze gronden op het tegenswoordig onderwerp toepasfen , word de Vraag, hoe men het Stuk der Patenten thans moet begrijpen? cn of het waar is, het gene de Heer Paulus meend, dat het fchijnt, dat in de Provincie van Stadt en Lande aan den Erffladhouder enig minder gezag omtrent V Stuk  Tractaat van Reductie. 257 ■Stuk van de Patenten toekoomt (al). Dit gevoe- Art.VII. len, ook bij andere aangenomen, en mede om. ü-ent de Provincie van Friesland ftaande gehouden, rust op deze grond, dat Stadt en Lande in 1672 het regt der Patenten aan den Here Trince van Orangien niet hadden afgeftaan, als onvermindert het regt hunner Provincie en Provinciale Stadhouder in allen delen ; en dat de opdragt aan Prins Willem de IV. in gene andere termen was gedaan, als op die voet gelijk de vorige Heren Stad» houders dezelve gehad hadden. Laat ik het gebrek in deze redenering aanwijzen. Stadt en Lande namentlijk befchouwde deze zaak, op boven aangewezene gronden altoos in dezer voegen. Dat de Generaliteit recht hadde na het vu Art. der Unie Patenten af te geven ook na, en uit een bijzondere Provincie. Maar dat de Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595 aan den Capt. Generaal dezer Provincie recht hadde gegeven om in de Provincie Patenten te geven, en de Forten te bezetten. Dit laatfte wilde deze Provincie in 1672, door het eerfte, nog vermindert, nog weggenomen hebben. Maar in 1747 herhaalde Stadt en Lande op den 4 Maij die refer- ve {a) P Paulus Ferkl. der Unie van Utrecht Art. vu jp, 39.  «58 Verklaring van het Art.VII.ve niet, en dus moeste zij gehouden worden, zig in alles met de andere Bondgenoten gelijk te Hellen. Of wil men dat de woorden, in de Refol. van H. H. Mog. v. d. 4 Maaij 1747 zo als de voorgaande Heren Prinfen van Orange als Stadhouders en Kaplteinen Generaai ten refpe&e van de voorfz. Militie heb' ben geëxerceerd, van zelve aanduiden een ftü« zwijgende herhaling der referve van 1672, dan word er evenswcl in de zaak zelve geen onderfcheid geboren; daar uit dien hoofde het gevolg zoude zijn, dat bij het beloop der zaken in 1747 en 1748, aan Prins Willem de IV. en zijne Opvolgeren erfelijk, namens deze Provincie de oefening van het Generaliteits recht omtrent de Patenten was opgedragen, met referve van het Provinciale recht, daar omtrent, voor den Provincialen Stadhouder. En dat, dat Provinciale recht mede erfelijk aan den zelfden Here Prince en zijne Succesfeuren is opgedragen, zo dat, beide die qualiteiten van Capt. Gener. der Unie en der Provincie in een gefmolten zijnde, het Hoofd der Generaliteits Militie, uit hoofde van de Decifie v. d. 17 Febr. 1795 Art. xn ook recht heeft, om in de Provincie Vesten ende Forten te befetten, Patenten toe geven, Soldaten te leggen en verleggen tegens den Fy- and  Tractaat van Reductie. 259 and, foo ende als goedt vinden fal, houdende Art.VII. goede correfpondentie met die van t1 Collegio van Gedeputeerde Staten. En waar uit aldus volgen moet, dat hier in niets bijzonders plaats heeft, dewijl dezelfde Stadhouder der Provin' cie, mede de Erfelijke Capt. Generaal der Unie is, cn daar door de rechten mag oefenen die vorige Stadhouders en Gouverneurs omtrent de Patenten, cn in de Provincie, en van wegen de Generaliteit geoefend hebben. §. V. Laat ik van deze uitflap te ruggeOver het keren, en den leiddraad van het Art. vol-twfec|e gedeelte gen. De bepaalde Compagnien Krijgsvolk van dit zouden dan door de Stadt moeten ingenomen ^rt* worden: en met overleg der Magiftraat geac» comodeerd worden, of met Logijs Geld worden voorzien, ende dat op al fulcken voet, als naderhand by zyne Gen. tusfchen de Stadt ende Landen zal moeghen geaccordeerdt ende gevonden worden. • Wat willen doch deze woorden ? In den cerflcn opflag zoude men denken, dat het zijne bepaling hadde tot het geven der Logies Gelden; welker voet met de Provincie zoude worden vastgefteld. Dan het is niet wel mogelijk, dat deze de enige, of hooft bedoeling der woorden is, om dat gelijk ik zo even aantoonde, de Logies Gelden,  s6"o Verklaring van het AR.T.VJI. den, op ene bepaalde voet, door de Genera» liteit verftrekt wierden. Het is mij daarom meer dan waarfchijnlijk, dac de bedoeling der woorden, in den ruimlten zin, de gehele ver* ordening aanduide, overeenkomftig welke de Militie in dc Stadt haar verblijf zoude houden, en tot Welke verordening de beide Le* den geroepen moesten worden, om er hun goeddunken over te kennen te geven, ter beraming ener vaste voet. Het veronderfteld dus een verordening tot welker beraming niet het Generaliteits recht der Bondgenoten, maar het provinciale recht der beide Leden in aanmerking konde komen. Het was dus geen voet van bepaling der Soldijen of der Logies Gelden , die door de Generaliteit verordend wierden , maar het was voornamelijk de voet tot verordening der Militaire Rechtbank, cn der Provinciale Patenten. Hier in De Mili- \0x\&o. buiten dc Staatsleden geen voet betaire rechtbankpaald worden, om dat dezelve ene fehikkingr zoude moeste behelzen, omtrent hunne Territoriale dendwor-ReclKe"- Wat de Patenten aangaat, daar den. over hebbe ik zo even gehandeld; en er i$ dus overig, dat ik de voet der Militaire Jurisdictie aanwijze. S. VL  Tractaat van Reductie. z6t S. VI. Om het ftuk der Militaire Jufticie Art.VII. in deze Provincie, het welk tot klaarheid verdiend gebragt te worden, enigzints wel te behandelen, moet men drie aanmerkingen op het oog houden. I. Dat het gefchiedkundige der tijden, met de beraamde orders in verband moeten gebragt worden. II. Dat ook hier in de daad is nagekomen, het gene de Heer van Slingeland aangewezen heeft, overal plaats gehad te hebben: namentlijk, datde discipline en Militaire Juflitie, en het oordeel daar over, uit den boezem van het Bondgenootfchap , ovcreenkomftig de Unie, door de Raad van Staat, of in diens plaatfe, geoefend moesten worden III. Dat men onderfcheidendlijk op het oog moet houden, wie de Wetten maakten, wie Richters waren, en over welke zaken geoordeeld wierde. Wat het gefchiedkundige aangaat, zo moet men opmerken, dat oudtijds zeer vele Regi*menten ingerigt waren, op deze voet, dat ieder Regiment voorzien was, van een Gerichts S ScbuU fa) Zie S. van Slinceland Staatk* Gefcbr* IV. D. p. aa8.  2tja Verklaring van het Art.VII Schuit Provoost, Adfesforen, Schrijver, en Weibel, welke te zamen een Rechtbank uitmaakten, om alle gefchillen in dat Regiment Veele af te doen, en de misdaden te ftraffen. Van Krijgs- ^eze aard waren ook dc Nasfaufche Retrimenbenden ,. .., , , ° hadden ten, die ten tijde der Reductie op Zeeuw- outijds fcne en Friefchc repartitie Honden. Toen nu gén " deze Stadt in het Jaar 1594 gereduceerd was, Recht- en het Spaanfche Krijgsvolk met hunne Over" He Laukema was uitgetrokken, dede Graaf Lodewyk, die ook Stadhouder van Friesland was, de Nasfaufche en Friefche Regimenten hier inrukken, om ingevolge de Capitulatie Guarnifoen te houden (aj. Deze Krijgsbenden, aangeworven op de voet der Duitfche Regimenten, zo dat zij hunne eigene Re.htftoel hadden, konden onder geen andere beoordeling gebragt worden; en het was hierom , dat de Stadhouder en Gedcput. Staten bij Refol. v, d- 21 Juni 1595 reeds bepaalden dat de Gerichts Schulte van het Friefche Regiment, Lautenbach, ook deze Provincie zoude bedienen. Aan deze Gerichts Schuit wierden naderhand Adfesforen toegevoegd, en hunne bezoldingen bepaald; zodat zij hier, in het Jaar 1597 reeds een plaatfelijk, en blijvend Ge- (a) Men zie dit breder bij P. Bor Ned. Hist, 31. J3.jo. 835.  Tractaat van Reductie. 263 Gerichte, uitmaakten f». De daarftelling en Art.VII» oefening van dit Gerichte hadde evenswei zijne moeilijkheden. Dezelve fproten niet zo zeer uit de bepalingen, welke bezigheden de Gerichts Schuit, namens de Staten, bij de Militie zoude verrichten (b), ook niet uit de bedenking of dit Gerichte dc Pcrfonele Actiën en Militaire Delicten zoude beoordelen en ftraffen; maar vooral uit de vraag, of de Gerichtcn te Lande, die bevorens nooit haare Criminele Jurisdictie, voor bijzondere gevallen, met de Stadt gemeen gemaakt hadden, in Enorme en Commune Deliclen, de overtreders aan de Militaire Richter zouden overlaten'? De vraag hadde, na de denkensaard van die tijden, hare grote zwarigheden, en het was met moeite, dat de beide Leden zig bepaalden, om aan Stadhouder en Gedeputeerden deze cognitie over te laten, mits zij de Delinquenten aan de Gerichten, ter overgaaf, aanboden (V). Zo S 2 kwam («) Men zie de ABe der Gedep. Staten v.d.11 Juni , 3 Ju/ij 1595 Staats Refol. v. d. 7 Ma ij 1596, Acte der Gedep. Staten v d. 18 JVov. 1597. (&) Zie over het ontdekken der aangeftelde Officieren , de Acte der Gedep. Staten v. d. 27 en 28 Nov. 1599. (c) Men zie Staats Refol. v. d. 6, 7 Maif, 1 Juni 1596. Ik moet omtrent deze laatfte Staats Refolutie) die wel in het alïchnft der Leden, maar  264 Verklaring van het Art.VII. kwam dan dit Huk langzamerhand enigzints tot Zodanige ftand, tot dat er in het begin der volgende Recht- Eeuw, op d. 8 Sept. 1627, eene vollediger bank „ ,. . , , .. , _ wierde order op dit Knjgsgenchte bij de Staten wier- hier ge- ^ vastGrefl;eld, en die ons in het gehele bevestigd. loop der zake meer licht geeft. Eerst noemde zig dit Krijgsgerichte, het ^ Gerichte der Nasfaufche Regimenten, hoe zeer het naderhand een Generaliteits Rechtbank genoemd wierde, en welk onderfcheid deze afhandeling zelve zal aantonen (V). Dit Het Krijgsgerichte, in onderfcheiding van ^kite^S' ^e Krijêsraac^i bcftona dan uit de Schultes, oordeelde twee Adfesforen, een Secretaris, en Weibel, over Ci- j ■ naar net j jjrU fex Order van Proced. vile Ac- ' tien. v. d. 8 Sept. 1617 bij de Staten van Stadt en Lande zouden aangelteld worden (b). Derzelve r Rechtspleging liep alleen over Civile Actiën —— Al wie dus te fprekcn hadde op Militaire perfonéB*! of dsrselver roerlijke goe- de- maar met der Staten gevonden word; deze zeldzaamheid opmerken, dat de Stadt rot de.-.-i-^.ï^e mede concludeerde , nier als Lid van , maar als hebbende hare Gericbten in de (MMmte dit osd&feheld gebleken uit dc Senten» '[ .-.en 26 Jan. 1718. (b) Deze Proces -Order is gerevideerd d. 15 Dec» 1635. en d. 3 Maart 1700.  Tractaat van Reductie. 265 deren, konde zijn wederpartij des Dingsdaags Art.VII. en Saturdaags 's morgens voor dit Gerichte dagvaarden, ter eerfter Infhvntie, om op de aanfpraak condemnatie te erlangen. Men procedeerde bij Infinuatie , en Inmisfie , welk laatfte na 10 dagen recht gaf tot de Distractie der meubile goederen, en tot Arrest van het derde deel der Officieren , en het vierde deel der Soldaten bezoldingen. ■■■ Zo de fchulde uit de losfe goederen , niet betaald konde worden , dan konde de fchuldeifcher bij dit Gerichte, na de distractie der meubelen , erlangen Setma in de Vaste Goederen van dc Debiteur. Maar met dit Setma moeste Niet over de Crediteur zig bij de Rechtbank, waar hetQ^ goed gelegen was, begeven , bij welke , ren. het zij Stadts, of Ommelander Gerichte, de verdere beoordeling over de vaste goederen, derzelver adjudicatic, toeflag, en verkoop, be- „ oordceld wierde (a~). —— Wat het Appel over deze Vonnisfen van het Krijgsgerichte in Civiele Zaken aanging, daaromtrent was oudtijds en naderhand een groot verfchil. Voor Van der» den Tare 1700 mogte dc Succumbent van al-ffJ^t' J ' 0 vonnis- le Definitive Vonnisfen over Wondert Gis , of fen konde van Interlocutore , die kragt van Gewijsde feeear^pcl" S 3 had- worden. (a) Men zie hier van een notabel geval met de Ove fle Eusüm, Staats Refol. v. d, 4 Febr. 1601,  a66 Verklaring van het Art.VII. hadden, Appelleren aan de Gedeputeerde Sta. ten; voor dc welke het geding dan door het indienen van Gravamina en Salvatien in Haat van wijzen gebragt, en het zelve gerotuleert Zijnde, zo moesten twee hunner Leden, met nog drie bijgevoegde Richters, alle hier toe beëdigt , het zelve term in eren, zonder Reauditie. Maar bij Staats Refol. v. d. 5 Maart 1700 Wierde verltaan, dat de Appcllen aan de Ordinaire Revifeurs zouden gewezen worden; en dat die Appellen mogten worden, zo de fomme Tien guldens en daar boven bedroeg. §. VIL Ik denke het Krijgsgerichte hier mede genoeg verklaard te hebben, om enigzints te doen zien, hoe de Civile Actiën der Militaire Perfonen wierden afgedaan. Maar hier van was in vele opzigten onderVan dit fcheiden de Krijgsraad in deze Provincie, Gerichte fce over de Delicten der Militairen Vonnis Tedcbei- velde. —- Om dit onderfcheid aan te tonen, den de diend men op te merken , dat het gemelde raad*' Krijgsgerichte eniglijk Provinciaal was. De Staten waren wetgevers, die Helden de Richters aan, en in Hunne name wierden de Gedingen afgedaan : maar die ook alleen, liepen over Burgerlijke over Civile actiën. En hoe zeer de aanftelling der Gerichts Schulte ten de-  Tractaat van Reductie. 267 dezen opzigte Provinciaal was, zo ontfing de-Art.VII»; zelve teffens een Acte van aanftelling bij de Generaliteit. Of dit van den beginne af aldus plaats hadde, kan ik niet bepalen, hoe zeer het mij waarfchijnelijker is, dat dit in tijdsvervolg aldus verordend wierde. Deze Generaliteits aanftelling, luide in dezer voegen. „ Dat „ II. II. Mog. bij deliberatie der Raad van „ Staten, de Gerichts Schulte aanftelden tot ,, Prajfidtnt van het Krijgsgerichte in de Stade „ Groningen en Ommelanden, met last, om „ aan een ieder kort en onvertogen recht te „ doen geworden, volgens de gewoonlijke „ Maiefits rechten en Krijgsgebruik, mitsga„ ders volgens al zulke Placaten, als op de „ Krijgsdiscipline gemaakt waren, en de In„ ftructien bij Stadt en Lande gemaakt of nog „ tc maken, om daar op den Eedt in handen „ van de Raad van Staten te doen, en om de„ zelve Generaliteits Commisfie bij de Heren j, Gedeputeerden van die Provincie te doen „ registreren, ter welkers repartitie hij be„ hoorde" (a). De redenen waarom deze aanftelling aldus gefchiede, was in dc eerfte plaatze, om over eenkomftig het vu Art. der Unie, de beoorS 4 de (a) Ik heb'ie deze inhoud overgenomen uit de aanjlcllings Acte v. d» 28 Febr. 171 x.  &6S Verklaring van het aaT.VJI. deling over Militaire Delinquenten, op een Generaliteits voet te behouden: en daar deze Gerichts Schulte Prtefident van een Rechtbank zoude zijn, in welke ook Hogere cn Lagere Officieren geplaatst wierden, zo was deze aanftelling mede nodig, om aan de Schultes een rang te geven, die tegen de rang der Officieren, mede door de Generaliteit aangefteld, konde opwegen. De Adfesforen, die tot de Krijgsraad ook behoorden, kregen deze aanftelling niet, en waarom zij in dc Krijgsraad ook beneden de Capitains, en boven de Vaandrigs geplaatst wierden. Indien dan een Militair enig Deliét begaan hadde , zo wierden tot diens beoordeling de Prsfident, zijnde de Gerichts Schulte, twee Adfesforen, en zo veel Officiers, of Onderofficieren geroepen, dat het een getal van Twalf Richters uitmaakte, en welke over alle Criminele zaken oordeelden, zonder Appel; evenswei met voorbehouding aan de Heren Staten van het recht om de Vonnisfen te furcheren en waarom dan ook aan de Gedeputeerde Staten jaarlijks plagte opgedragen te worden, het Recht van Pardon te verruw) Zie de Ordnn. op de Forme van Proced. voor het Krijgsger binnen Gron van 1635, te vinden in h#t II D. van de Lyste der Generale Middelen en aldaar Art 1 en 24 in de Ordre van Proced. in Criminele Saeken.  Tractaat van Reductie. 26*9 verlenen. —- Bij enkele voorkomende geval- Art.VII. len was het gebruik in deze Provincie ook, Zomwij- dat er een Hoge Krijgsraad, alleen uit de ^ ™^ Eerfte Officieren beftaande, door de Stadhou Krijgs- ders of Gouverneurs wierde ingefteld, die of raaif m* ö gclteld. voor enige tijd, of over enige zaak recht moesten fpreken. Een dusdanige Hoog Militair Gerichte wierde in het Jaar 1672 beroepen : cn wij zien uit de Acten der Heren Gedeputeerde Staten v. d. 17 en 18 Juni 1678 dat er over een bijzonder gefchil mede een dusdanige Raad bij den Heer Stadhouder was te zaam geroepen. — Wanneer men deze omHandigheden aanmerkt kan men er deze twee aanmerkingen op toepasfen. Ten eerften, dat men de voet van beoordeling der Militaire Del.ften in deze Provincie, (hoe zeer de civile rechtspleging Provinciaal was) niet Provinciaal, maar eerder Generaliteits moet noemen, aangezien de Prafident en Officieren, als Leden der Krijgsraad Generaliteits perfoonen waren, en de Wet, dc Krijgsartikelen , waar na geoordeeld wierde, een Generaliteits Wet was: hoe zeer men bij dit Gerichte ook naar andere Wetten oordeelde, daar het oordeel over alle misdaden ging, zonder hec onderfcheid van Militaire en commune Delicten in acht te nemen. S 5 Ten  27o Verklaring van het Art.VII. Ten tweden, dat deze voet, die van de tij* den der Reductie, tot het midden dezer Eeuw plaats gehad heeft, een zeker hinderpaal fchijnt geweest te zijn, waarom dc Generaliteits Refolutie v. d. 25 Maart 1651 (die in Hemmende Steden de Krijgsraden verbood te oordelen anders dan over Militaire Delicten, of die Militairen onderling bedreven^ in deze Stadt weinig of geen applicatie vond, vermits hier, door de Heren Staten een voet van beoordeling der Militaire overtreders was daargefteld, die nog in 1651 nog naderhand herroepen is, of voor het Jsar 1748 heefc opgehouden. — Ik kan evenswei niet nalaten op te merken, dat de Stadts Magiflraat, fomwijlen Militaire De. linquenten dede apprehenderen en beoordelen, dan waar tegen het Medelid zig ook veelmalen aankantede , waai van een menigte voorbeelden zouden kunnen worden bijgebragt (ei), Opge- §. VIII. Ik denke hier mede genoeg te verande- ne^ben toegeligt de woorden van het vil Art. ring hier-van het Tracl. van Redutlie welke mede bragoonrent. ten ^ cjac je JVJi 1 ïcï0 in de Stadt zoude geplaatst worden, op al fuiken voet, als naderhand zoude bepaald worden. Er is overig, dat (a Men zie onder andere AEten der Gedeput. Sta-' , feit v. d. 2, 3 Fnbr. 1735.  Tractaat van Reductie. 271 dat ik aanwijze, of, en welke verandering er Art.VII. zedert de Reductie, in deze voet is voorgeval- len. Bij nifporing geblijkt het, dat dit Krijgsgerichte, en deze Krijgsraad tot het Jaar 1749 beftaan heeft, zedert welke tijd de functie der Gerichts Schulte en Adfesforen zijn opgehouden, en de posten zelve onbegeven gebleven, door het 29 Art. van het Regerings Reglement, in het welke, door den Heer Erfftadhoudcr bepaald was, Dat de Militairen aan de Judicature van den Militairen Richter zullen gelaten worden. Dit gaf gclegcndheid tot het daaritellen van eene geheel Militaire Krijgsraad, uit de Officieren van het Guarnifoen beltaande, en die door een Auditeur bediend wierde. Voor deze nu wierden de Zaken, Gefchillen, en Misdaden der Militaire Perfonen gebragt, evenswei niet zonder menigvuldige gefchillen en tegenkantingen, die de Regering der Stadt veeltijds daar tegen meende te moeten opperen. Dan ook deze loop van zaken wierde enigzints geftremt door eene Misfive der Kaaden van Staat v. d. 17 Maart 1784, waar bij de Generaliteits Refolutie v. d. 25 Maart 1051 weder in obfervantie wierde gefield: Zo dat de Magiftraat zig uit dien hoofde bevoegd en verpligt oordcel-  ;s72 Verklaring van het Art.VII. deelde te moeten onderzoeken, en flraffen, de misdaden die de Militairen of niet in den dienst, of niet tegen Militairen bedreven. Deze tegenswoordige gefieldheid van zaken geeft zeker aan zeer veele bedenkelijkheden plaats, en het was te wenfchen, dat ook hier, in navolging van andere Provinciën, eene vaste order bepaald wierde, waar na de Militairen beoordeeld wierden. Artikel VIII. Ende aengaende het demolieren van de Forten, zal gefchieden nae gelegentheyt ende by kennhfe ende adveu van de Heeren Staten Generael. Inhoud §. I. Men behoefd op dit beding maar een xan du vlugtig oog te werpen , om te zien, dat het zelve zijn opzigt heeft op een vordering, die, als onderling zeer bekend, veronderfteld word. Men vind in dit Art. gemeld van Forten, zonder enige bepalinge, of die aan de Stadt behoorden, of die in de Ommelanden of elders gelegen waren. Dan deze zaak, hier door duister in zijn aard, word ten enemale opgehelderd , indien wij het overgegevene Stads ontwerp tot dit Traclaat te hulpe nemen, en des Stads vorderingen in dit opzigt gadellaan, In.  Tractaat van Reductie. 273 Ingevolge het boven bijgebragte waren het Art.VIH deze woorden: Art. vi. Dat men ook alleVe Stade forten en febandzen dezer omlanden zonder porten kosten in defer Stads handen overleveren, de- demolizelve datelyk (navolgende de Traclaaten) /lig- cren* ten zal, uitgezondert den Del/zyl, die men nog voor een tyd lang tot vuyder dispo/itie ende gemene refolutie zal befetten, en daar na tot gelegener tyd , navolgende den Iratlate ook demolieren, en fligten (a~). Indien men op deze Stads eisch het antwoord in dit Art. toepast, dan is de zin en dc betekenisfe geheel klaar, en geheel open': zo, dat de gehele vraag over het demoliëren der Forten in de Ommelanden tot nader onderzoek zoude verfchoven worden, om er met kennis en toeftemming der Staten Generaal op te befluiten. Men ziet uit de eisfehen der Stadt, dat zij het demoliëren der Forten in dc Ommelanden, zelfs ook van Delfzijl, aandrong, zo dat dc Ommelander Forten navolgende de TraElaten zouden gefligt moeten worden, maar Delfzijl nog enige tijd behouden worden, navolgende den Trac' tate. Ingevolge dit ter nedergedelde, moesten er dus Trachtten zijn, overcenkomftig welke dc Forten geflegt Honden te worden, en er moest een Tradtaat zijn, naar het weike Delf- (d) Zie boven j>. II.  274 Verklaring van het Art.VIII Delfzijl enigen tijd behouden wierde. Pasfen wij hier op, de bevorens bijgebragte Traclaien met de Landsheren toe, dan zien wij, dat met K a- . rel van Gelder was overeen gekomen, „ Dat alle vestingen in de Ommelanden zou„ den gcflegt en vernield worden Zo was ook met Keizer Karel overeengekomen. „ Dat de Keizer buiten gemene bewilliging in „ de Landen gene Vesten zoude bouwen, en „ dat de Vesten te Delfzijl en den Dam ter ge„ legener tijd gedefinieerd zouden worden Daar nu den Dam , door de oorlogs rampen zedert de tijd van Keizer Karel, reeds ontvest was, verftaat men den zin der Stads eisfchen volkomen , als zij het dadelijk of toekomflig flcgten der Forten vorderde, ingevolge de Tradaten. Welke re- §• H- Dan het fchijnd geen overtollige den de vraag: om welke reden de Stadt dit flegten voor ' der Ommelander Forten begeerde? hadde. Hier omtrent moet men aanmerken, dat de meeste dezer Schanfen overtollig waren, en dar de Stadt geloofde dat haar bijzonder belang mede bragte, zo veel mogelijk te verhoeden, dat in de Ommelanden gene (d) Schotanus Gefch. van Fries!, in Tabl p 97. (£) Schotanus /. c.p. 109.  Tractaat van Reductie. 275 gmc Forten wierden aangelegd, of onderhou- Art.VIU den. In het algemeen was haar inzigt, om daar door de Ommelanden, bloot houdende, te beter te kunnen bepalen aan de nakoming der opgcrigte Verbonden. Dan met op¬ zigt tot Delfzijl cn Appingadam was er nog deze bijzondere reden; dat men langs die weg de vermeerdering der inwoning aldaar zogte te beletten, welke vermeerdering der Stedelingen vertijr konde aftrekken, vooral in een tijd , in welke de wijze van oorlogvoeren door het verwoesten, dit algemeen principe hadde vastgefteld, dat de handwerken en de koophandel alleen in bevestigde en bemuurde Steden plaats konden hebben. Hier bij wierde door die van Appingadam ten nadele van Groningen een vrijdom van Stapel verdedigt; en er was vrees, dat de gelegenheid van Delfzijl aan de Eems, aanleiding tot vergro-ting zoude geven: vooral, daar zulks meermalen was ondernomen. De Hertog van Alba nog, was na de verlorene Veldflag bij Hilligerle, en de daarop bevogtene overwinning te Jemgum in het Jaar 1508, ten cnemale bepaald, Delfzijl onder de naam van Marsburg tot een Stadt te bouwen: zo dat de fterke aanzoeken van Groningen hem daar van ter nauwernood afhielden  376* Verklaring van het art.VIIIden (V). En Prins Maurits, die in het Jaar 1591 deze plaats aan de Eems reeds ge' wonnen hadde, hervattede dat zelfde opzet, om de ingezetenen van Groningen derwaards te lokken, en er deze Stadt van te ontbloten. —— De denkenswijae der Stedelingen hadde dan toen overvloedig grond, om het ilegten der Forten te begeren: maar ook de Bondgenoten hadden gevvigtige redenen deze eiseh uit te Hellen. Welke §. III. Het zal nu de vraag worden, weiForten j,e ^ ein.entjjjtj toenmalige Staat der Om. toen in de o j o Omme- meiander Schanfen en Forten was; en hoe derlanden zelver onderhoud, opbouw, of fle^ting is afwareu? 0 & gelopen? Twee vragen, die de aandagt dubbel waardig zijn, maar welke ik niet gevoeglijk tot klaarheid kan brengen, zonder dat ik de Haat der toenmalige defenfie dezer Provincie enigzints dieper intrede: een Stuk, het welke wel niet dadelijk tot de Forten in de Ommelanden behoord, maar daar toe evenswei een zeer nauwe betrekking heeft. De ligging dezer Provincie hadde dan, in verfchillende tijdvakken cn met verfchillende oogmerken een menigte Forten doen geboren wor- (*) P. Bor Ned. Hist. 4 B. p. 245. 246. en 31 B. p, 832.  Tractaat van Reductie. 277 worden. Aan de toegangen te water keer- Art.VIII den de Schanfen op de Zoutkamp te Delf- Zij hadzijl en Relde ene naderende Vijand. -— Te- ^g"^2" gen het geweld uit Oost-Friesland, Munfter, i'chap met en Bentbeim lagen de Schanfen in Bellinge- p"™? wolde, de Bourtange (ei) en Coevorden. —— In het Wester Quartier der Ommelanden, het welke met lage landen aan Friesland paalde, lagen de Schanfen, Op/lag, Niezijl, Enematil, Lettelbert. En dit te zamen maakte een kostbare kring van landweer uit, waar door deze Provincie, op zig zelve genomen, beveiligd wierde. Deze alle waren ten tijde der Reductie nog aanwezig, hoe zeer het Bondgenootfchap van Utrecht de lijn van verdediging na de kant van Friesland minder nodig, misfchien overtollig gemaakt hadde. Om de afloop der gefchillen over deze Forten, S*33* deen het flegten van dezelve, wel te kennen, moet bij de Remen zig de ftaat dezer zaken bij de Reductie ductie. herinneren. Na de afval van Rennen- eerch was Graaf Willem Lodewyk Stadhouder van Friesland geworden, en deze zogte de Spanjaarden de Sterktens te ontwrinT gen. (d) Zo befchouwde men toen de Bourtange. Hoe zeer die oorfprongeliik in 1593 door Graaf Lodewyk aangelegd was tegen de Spanjaarden van deze zijde. Zie 11ark.enr.ohT Oostfr. Oorfpr. I, D. p. 340,  278 Verklaring van het Art.VIII gen. Dit gelukte eindelijk in het Jaar 1591, wanneer Delfzijl en Enematil, en vervolgens ook Coevorden en Wedde wierden veroverd. De bezettingen die Graaf Lodewyk daarin liet, beitonden merendeels uit Friesfche Krijgsbenden, zo dat dc Staten van Friesland, tot derzelver bctalinge ook aldaar Schattingen deden uitfehrijven. -— Zo Honden de zaken bij het Reduceren dezer Stadt; en omtrent alle Forten vielen hevige gefchillen. Derzei- Coevorden wierde bij Friesland, bij Stadt bff rijds-*11 Lande, en bij Drenth begeerd. Friesland vervolg, lloeg ene overeenkomst deswegens voor, volgens welke die Fortres, die voor alle een Voormuur was , bekostigd zoude worden voor twee derden door Friesland, een derde door Staat en Lande, en dat het geen Drenth betalen konde, ten gemene nutte kwam (ö). Drenth kwam hier in te gemakkelijker, om dat het Landfchap toen uitzigt hadde, zig met deze Provincie te verenigen (Jb>. Stadt en Lande fchreef tot dit oogmerk reeds een belasting uit (c), en de zaak zoude lichtelijk zijn beflag gekregen hebben , zo niet Over- (tf) Refol. der Staten van Friesl. v. d. 5 Maart 159G. (£) Zie dit boven op Art. 4 p. 122 in not. (cj Staats Refol van St. en Lande v. d. 15 April 6 Maaij 1596.  Tractaat van Reductie. 279 Overijsfel zig deswegens hadde beklaagd, en Art.VIII op gronden van hun belang daar tegen bij de Generaliteit voorziening hadde gevraagd. De Bondgenoten namen van alle belang hebbende hunne redenen in, en een ieder hunner bragte zodanige bewijsgronden voor, als waar mede zij meende, het oogmerk hunner Itelling te kunnen bereiken. f» Op alle deze gronden wierde het goeddunken der Raad van Staat geT 2 vraagd, (iï) De gronden van Overijsfel waren deze. Kei' zer H 1 n o r i k de II fchonk geheel. Drenth op ..het Jaar 1022 aan Utrecht: en welke gifte Hlnorik de III. 1040 bevestigde, gelijk ook Keizer Karel de IP. in 1359. Utrecht gaf dit Landfchnp en het Slot Coevorden in Pandfchap, dan het welk Bisfchop Clan. ken h sim weder loskondigde, hoe zeer de bezitter Reinold van Coevorden zulks weigerde aan te nemen. Hier op bemachtigde Blank en hbim liet Slot, door medehulp der Steden Deventer, Campen en Zwol, en vergold die Steden daar voor met het recht, dat de Ambtman te Coevorden door haar mede aangefteld moeste worden, en die als dan borgtocht aan de Steden geven moest , dat hij het Slot en de Stadt wel zoude bewaren. Dit recht, in 1346 gegeven, en in 1402 tot (land gebragt, hadden die Steden zedert bewaart door hare gegevene Confirmatien, eu weder ont!;ui) De afloop der tijden doet ons zien, dat de Generaliteit de invoering der Gemene Middelen, over alle, meermalen aandrong, maar het zelve nooit als over bijzondere delen der Republijk erlangen konde: het zij met wille, het zij met ondank van dat Gewest. Zijn er dan Generaale Verpachtingen der Middelen geweest, dan moet men die omtrent de Convoijen en Lkenten zoeken, van welke een vierde deel in het jaar 1626 , en wederom in 1630 verpacht zijn, en waar over Aitsema op die tijden kan nagezien worden. Zedert verkoos Holland die verpachting niet te dulden, zie Aitsema op het Jaar 1637 en 1638 hoe zeer Gelderland er op aandrong. Zie Aitsema op het Jaar 1639 en de Misfive der Raad van itaat v- d. 14 Dec. 1717* Dan zelfs zo verre vorderde men met de Provinciale middelen nooit. Bij het overleveren van het Provinciaal Confent voor het Jaar 1587 bewilligde Gelderland voor een gedeelte in deze heffing. B 0 r 23 B. fol. 35. a. Gelijk ook Utrecht onder zekere limitatien, Bor /. c. fol. 36. Leicfster eischre dit ook van Friesland en andere. Maar Holland difficulteerde , zo lange alle  290 Verklaring van het Art. IX het in trein brengen der Gemene Middelen hinderden, zijn de Bondgenoten tot de Quotifatie der Generaliteits lasten voor ieder Provincie, naar gelang van hun vermogen, overgegaan; zo dat die aandeden, maandelijks opgebragt moesalle niet bewilligd hadden. Bor /. c. fol. 40, 41. De Raad van Staat floeg, om die disputen weg te nemen, daarom in de generale Peticie tot het Jaar 159S voor, de ophef der middelen naar het voorbeeld van Holland, Bor 34. B. p. 81. maar met weinig vrugt. Tot dat einde moest Madt en Lande op het Jaar ióoo mede geëxecuteerd worden, Bor 37 B p. 7, met belofte, dat de Generaliteit deze ophef der Middelen eenparig zoude verzorgen. Aitsema op bet Jaar 1657. p. 756, maar ook dit was zonder gevolg « zo dat Friesland , hoe zeer volgens Uitfpraak v. d 28 Oei. i62§daar toe bepaald, daar aan niet fchijnt gehouden te zijn. Aitsema op baf Jaar 1626. fol. 116. — 1632 fol. 13 — 84. Haar li. Mog. deden bij Misfive v. d. 15 Sept en 17 Öct. 1628 daar toe nog een erniiige poging, zo als ook de Petitie der Raad van Staat voor bet Jaar 1629, bij aitsema op dat Jaar fol. 694, te kennen geeft; dog ook zulks is niet in trein gebragt. In het jaar 1638 wierde er deswegens nog een deputatie in Zeeland gezonden; hoe zeer dezelve niets dan goede hoop te rugge bragt , en waarom de Raad van Staat op de egelifatie der Middelen nog ten fterkften aandrong in d e Petitie voor 16 39. A1 t s e m a op bet Jaar ■ 1638, doende zelfs deswegens bezending na Gelderland ; endaar ook dir alles zonder vrugt was , fchijnt men de laatfte werkzaamheid tot eenparig; Middelen in Hollands pogingen op hetjaar i652 bij Aitsema te mogen zoeken.  Tractaat van Reductie. 491 moesten worden. In eene Generaliteits Refo- Art. IX. lutie v. d. 24 December 1584, word Floris Alewyn daar van de in ven tcur geroemd, en wij vinden reeds in een voorftel aan de Bondgenoten den 10 Febr. 1580 gedaan. Alzoo Men betnen die middelen van Contributie, by V ve- jjj^gg Articule van der Unie beraemt nyet en heeft ten Omweten te werck te (lellen of ter executie les-tes.toe te • . 0 wijzen. gen, foo is men gedronghen geweest, in piaet- fe van dyen eenige Quote te advyfeeren, ende vyt te fitten, die elcke Provincie ter maendt opbrenghen ende furneer en zoude, tot onderhoudt van der Oorloghe, ter tyt toe, een ander Generael Middel gevonden zoude wee/en, hastant genouch om d'Oorloghe te fustineeren (a). En op welk vooritel geantwoord is; Dat de Bondgenoten noodich achten, dat men de Generale Middelen, zoo by de voorz. Unie als by de Gedeputeerden van de Generale Staten onlanx beraempt alomme in trayn hrohte ende ter executie /lelde, ende dat men middelertyd dede continueeren de maentelycke Quote, zulx die by provifie beraempt, ende by de Provinciën aen genomen is geweest (b\ Men ziet hier uit ten klaarilen het wankele der (jd) Tij van de Spiegel Bundel van onuitg. St. II D. p. 248. Art. 7. (b) Bij dezelve /. c. p. 259.  *02 Verklaring van het Art. IX. der Staat ten dezen opzigte, zo dat men een gebrekkig hulpmiddel in plaats van eene onuitvoerbare bepaling moeste flellen. Hoe hoog nu ieder Provincie maandelijks aangeflagen was, zulks kan elders worden nagezien (_a). De zaak, die ons in dezen vooral Haat op te merken, is deze, dat deze Quotes ras gebezigt wierden, om er alle Generaliteits benodigdheden jaarlijks voor ieder Provincie, en voor al voor Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland mede af te meten (bj. En in deze ftaat van za- («) Bij dezelve /. c. p. 76*, 169. Zie ook de Ac* te van Ferbond v. d. 13 July 1579. Refol. ten tijde van de Wit p. 671. i[bj Men zie dit onderfcheid bij Boa Ned. Hist. 23 B. p. 35, 36 Refolut. v. ff. ff. M. v. d. 18 Septemb. 1587. Bor 31 B p.Sjover bet Jaar 1594. Misfchien moet uien hier de eerfte Repartitie zoeken in de Pillegift aan de Prins van Schotland over de Zeven Provinciën , waar over de Rejol. v. ff. ff. M. v. d. 26 Julij 1594 kan gezien worden: dan des niet te min wierden de lasten der Generaliteit in 1595 verdeeld over de 4 Contribuerende Gewesten Bor 31 B p. 89 en op welk Jaar een ieders aandeel word aangewezen bij de Groot ffist. op het Jaar 159.5 p 219. Deze verdeling wierde zedert verandert door het bijkomen dezer Provincie onder de 5 Con» tribuerende, zo als blijkt uit de Petitie over het Jaar 1598 Bor 34 B. p. 80. Men kan het aandeel van Gelderlaud en Overijsfel tevens opmaken uit die zelfde Petitie. Dan men  Tractaat van Reductie» 293 ïaken was het, dat Groningen gereduceerd Art. IX wierde; zo dat men met reden Van deze Provincie vorderde, niet, dat zij zig in alles naar het v. Art. der Unie zoude gedragen, en de Generaliteits heffing der Gemene Middelen zoude inwilligen, maar dat zij zig in het betalen en voldoen der Oorlogskosten cn beno.? V dig- men befpeurd op het volgende Jaar in de Ge« neraale Petitie over 159.; bij Bor 35 B. p. 52. weder onevenredigheid Bor 37 B. p. 62, 63, het welk in 1664 nog aanhield. van Meteren Ned. Hifi. 25 B. p. 506 vs* Maar op d. 16 Oclob. 1604. wierden Gelderland en Overijsfel weder in de ordinaire Maat van lasten ge-repartitieerd, zo , als ook de Schrijver van het Pub. Geb. lil. D. p. 200. onder andere Repartitien aanwijst. En zo men hier bij naziet de Deductie van Gelderland bij Aitsema op het Jaar 1634/1. 288, dan kan men van de toenmalige toedragt Van zaken een volledig verflag erlangen: zo dat het gevoelen van den Heer Prafidènt Ja» anmin in zijn Brief v. d. 11 Julij 1609. Negot. IF. D. p. 137, 143, 152. allezints gegrond is, dat de Quotes tot die tijd geen vastigheid hadden. Ik behoeve hier bij niet aan te merken , hoe moeilijk dan dit point in het Bondgenootfchap was, en hoe moeilijk het zelve vervolgens nog geweest is, daar dan deze, dan gene Provincie, verandering zogten, en ook voor tijden verkregen. Zie Aitsema op 't Jaar 1622 p. 387, op V Jaar 1629 p. 799, 0p 't Jaar 1630 p. 160, op *t Jaar 1631 p. 348, 522, op 't Jaar 1634 p. 291 , op 't Jaar 1639 p. 176. Misf. der Raad van Staat v. d. 14 Dec. 171Ó,  294 Verklaring van het Art. IX. digheden , na advenant zoude conformeren met de andere contribuerende Provinciën, onder welke toen Gelderland en Overijsfel niet gerekend wierden. Hoe men §• III. Om de belangrijke voortgang en ditbedinguitvoering van dit Art. te kennen, moet men begon uit . ,11 te voeren zig emmeren, dat ik boven twee zaken heb- in deze be aangetoond. Ten eerden, dat het vu. Art. Piovmcie ^ ^ Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595 inhield. „ Dat de Staten dezer Provincie gehouden „ zouden zijn, een zekere Quote van Contri„ butien te maken, en dat de Generale Mid„ delen tot zo lange ter dispofitie der Raad ,, van Staat zouden zijn." Ten tweden, dat de Bondgenoten, an dc Gedeputeerden dezer Provincie gene zitting ter Generaliteit in de Vergadering van H. H. Mog. toelieten te nemen, dan na dat dezelve voor af die Uitfprake hadden aangenomen, en er d. 10 Maij 1595 deze Refolutie genomen-was: „ mits de Gene* „ rale Middelen onder behering der Raad van „ Staat bleven, ter tijd de Provinciale quote „ was gereguleeid 0*)." Deze zaak wierde ook ras ter hand genomen, om die Quote te regelen; en deze Provincie dede een aanbod, om (a) Men zie boven de Ferkl. van bet iv. Art. bladz. 94 en 99.  Tractaat van Reductie. 295 cm even zo veel als Utrecht of de halffcheid Art. IX. van Friesland te voldoen (V) en welke uitbod zij telkens herhaalde, mede op grond der be- dorvene Haat harer Ingezetenen (bj. Dan, De Qjiott terwijl dit niet was aangenomen bij de Bond ^e yjtaaa genoten , zonden dezelve enige Gecommitteer- Ipiaak der den na herwaards ; en waar. op de Staten de- ^tadhou« r ders ge- zer Provincie befloten, het gefchil over de hoe- fubmit- veelheid harer Quote te onderwerpen aan de teeid. Uitfpraak van Prins M au rits cn Graaf Lodewyk (c). en welke keus ook aan zijde der Generaliteit aangenomen wierde, zo dat de Heer Alting reeds d. 13 Febr. 1596de Acle van Submis/ie overhandigde (d) Dan deze Acte was, uit hoofde der ingevlogtene voorwaarden, niet naar het genoegen der Bondgenoten (V), die, hoe zeer de Commisfie der V 2 bei- O) Refol. van ff. ff. M. v. d. 18 Maaij 1595. (Jb) Men zie die betogen Refol. van H. H. M. v. d. 17 Nav. 1597. (c) Refol. van ff. ff. M. v. d. 10 J\rev. 1596. 30 Nov. 1595. 17 Januarij 1596, (d) Refol, van ff. ff. M. v. d. 2 Febr. 1595, 13, 14 Febr. 1596. (f) De voorwaarden die Stadt en Lande voorfteide, waren deze: 1. De ontvangst der Middelen in VVestwoJdingerland. II. De opruiming der Ommelander Forten van Fnes Guac<  2o5 Verklaring van hêt Art. IX. beide Stadhouders, met bijvoeging der Heren Pauli en van der Marck, voortging, die geëischte voorwaarden op een andere wijze zogten te bepalen (_a). Het gevolg hier van was, dat de Submisfie eindelijk met wederzijd- fche Gnarnifocn. III. De verplichting van andere provinciën om in gelijk geval dezelfde voet van Submisfie te volgen IV. De huislijke regeling der Convoijen en Licenten. Refol. van H. H. M. v, d. 13, 14 Febr. 1596. 7 Maart 159Ó. (aj Het blijkt uit de Refol. van H. H. M. v. d. 19 Febr, 1596, dat de Staten Generaal aan deze Provincie toezeiden, om in die voorwaarden genoegen te geven, na gedane Uitfpraak: en wa^r bij Graaf Lodewyk zijn gevoelen aangaande IVestizoldingerland voegde. Refol van H H. M v. d 11,13 Maart 1596. Zo dat er den 16 Maart 1596 onder anderen bepaald wierde, dat men zoude zorgen, zo deze Provincie de Submisfie der Stadhouders aannam, dat men bij Friesland tot de ontruiming der Forten kragrig zoude aanhouden , dat men in gelijk gefchil andere Provmcien tot gelijke Submisfie zoude bepalen: dat men, bij provifie en ongeprajudiceerd , de Mi delen in Westervvolde bij de Raad van Staat zoude doen administreeren, om er de Forten aldaar,, uit te onderhouden, invoegen dat de Gedeputeerde Maten van Stadt en Lande de Ordonnantiën daar toe afgaven op de Generaliteits Ontfanger. Friesland protesteerde hier tegen, zonder dat her zelve de concluiie ophield. Refol. van H. H.. M. v. d. 16, iS Maart 1596.  Tractaat van Reductie. 297 fche toeftemming geregeld wierde (tf), en de Art. IX» Uitfpraak daar over den 15 August- j 596 volgde , in dezer voegen. Dat Stadt en Lande in Die Uit» alle ordinaire en extraordinaire lasten 16500 'ljra:lk J word ge« G/j. zo»e Staten ge zo ras in de Provincie niet vernomen, ofnem Dit was dezelve het niet al. Neen men was bedugt in deze word uit» rigoureufe Procedures voor de tegenkantingen Sevoerd. der Ingezetenen zelve, cn waarom men een voldoend aantal Krijgsvolk de Stadt dede inrukken , aldaar een Kasteel bouwen, en de Burgeren ontwapenen liet (c): ook moesten drie Stadts Heren, als Gijzelaars na 'sllage vertrekken, die men, als vermeende tcgenkanters, na enige tijd eerst weder liet vertrekken (V). Men verdroeg dit alles zonder tegenkanting, zonder toeftemming, hoe zeer de an (a) Refol. van H. H. M. v. d. 15 Febr. 1600 en 28 Febr. 1600. Dan dit Secreet boek is by H H M niet voorhanden, daar dezelve beginnen met 1608. (h) Zie Refol van II. II. M. v. d. 8, 9 Febr. 1600 (c) Zie Bor en van Méeteren op die tijd en Refol. van H. II. M. v. d. 22 April 1600. Art. xix. beneden. (d Zie de Refol. van II. H. BI. v. d. 8, 15 Maaij, 21 Sept. löoo.  304 Verklaring van het Art IX. anleg van het Kasteel tegen het xix. Art. van dit Tra&aat inliep: en fchoon de Generaliteit het zelve dede oprichten, om de Stadt te befchermen, en aan zig en de vrybeid verbonden te houden (a). —.— Het konde niet misfen, of deze maatregelen moesten een diepen indruk op de Regeringe der Provincie, en diens Leden, maken, zo dat, hoe zeer de eerfte Landsdag geheel vrugteloos afliep, de Regeringe weder herfleld wierde en de Gemeene Middelen wierden ingewilligd, naar de Lijsten der Provincie van Holland'(je)., zonder dat he; andere ftuk, de heffing der vijfde penning (aj Het zijn de woorden der Refol. van H. H. M. v. d. 8, 20 Maij 1600. (b) Zie Landsdag van Stadt en Lande 12, 20 jfan. 1600, de Rek. Kamer wierde weder ingefleld, Staats Refol. v. d. 16 April 1600, maar, om de kosten, door vier Heren bekleed. Over de liiuruótie der Gedeputeerden was toen nog verfchil, cn dat wierde aan Generaliteits Gedeputeerden gcfnbmitteerd , zo dat dit Collegie in Maaij hare belognes weder hervatte. (c) Men zie Staats Refol. v. d. 29 April iöoo, de Staten kwamen evenswei lchoorvoetende tot het aannemen der Middelen als in Holland , dewijl er in de wederzijdfche Provinciale vermogens te veel onderfcheid was. Zulks wierde dan eerst tot een proeve ingewilligd, maar die ook naderhand voortduurde op voorwaarden vervat in de Staats Re* fol. v. d. 4,24 Sept. ióoo.  Tractaat van Reductie. 305 tiifig van de opkomften der Vaste Goederen , Art. IX* toen dadelijk wierde geregeld en afgedaan (V). Hoe zeer nu hier door in dit alles aan de Generaliteit genoegen wierde gegeven, waren een groot gedeelte der agterftallen nog onbetaald, en waar door de executien te Lande met Militie, cn het bouwen van het Kasteel in de Stadt («) Het gefchil over deze vvfde penning was van dezen aard. Het Land wilde die opbrenging ook over der Edelen Huizen en Landen gerekend hebben na § der Landhuiren. Staats Refol. v, d. 26 April en 4 Sept. 1600. Daar tegen meende de Stadt dat 5 der inkomlten van die Huizen betaald moeste worden. Hier door bleef het gefchil llepende Staats Refol. v- d. 30 Jan. 1601. Dan zo men de redenen van dit verfchil zoekt op te ('poren, zal men daar toe in die Refolutien vergeeflche moeite doen. Het ware oogmerk der Stadt, en waar in de Stadhouder bijviel, was, orn niet alleen de huizen door Vuurftede Geld , en de Landen door § Landhuur te belasten, maar zij meende, dat van de opkomtten van Zijl en Dijkrechten, van Redgerrechttn en Preekenden ook moeste betaald worden. Er wierde, opzichtelijk het''belasten dezer landen , evenswei iets uitgewerkt-, daar de Staten bij Refol. v. d. 14 Otï. 1600 bepaalden , dat er vooral opzichtelijk de Landen en diens taxatie van ieder Lid tivalf tieren genoemd zouden voorden, die met Ede beloven moesten, de begroting; als mannen van Eer te zullen doen, agt gevende op.de Jaartaxen , deugd, en grootheid der Landen. Hier uit zijn de Verpondings Lijsten in order gebragt , die in 1630 en 1631 het eerlte geordend fchijsen.  So6 Verklaring van het A&t. IX Stadt, voortgingen. Beide Leden afzonderlijk zagen dit uit verfchillende oogpunclen aan, en ieder hunner maalde op de demoedigfte wijze het harde, het onverdiende dezer behandeling met de levendigfte kleuren bij de Bondgenoten af: dan waar op deze bij de eens genomene Refolutien, en het invorderen der agterftallen, overeenkomstig dc begonnen voet, meenden te moeten volharden; verwijtende vooral aan de Stadt, en fommige harer Regenten de oorfprong De ngter- dezer Procedures Ca). —— Langs deze weg, die Hallen jn (jer (jaa(j w maar ^ mede door worden betaald een bijgekomen Mandement Poenaal, de rus: en de Ge-en orcjer herftelde , moesten de agterftallen nerale ° Middelen worden opgebragt, en de inning der Gemene geregeld. Middelen, met den aankleve van dien, worden in order gefchikt (b). Dit een en ander wierde dan ook in dit aflopende, en volgende Jaren gefchikt, en de Provincie tot hare zo evengcmelde Quote gehouden : zo dat ook de exe* (*) Ik zal mij kortheids halven, van aantekenen der gewisfelde redenen, voor en tegen deze executicn en derzelver form onthouden, daar die in het brede nagezien kunnen worden. Refol. van H. H. M. v. d. r6 Maïj 1600, 20 Maaij 1600. Aitsema Zak. van Staat en Oorl. II. D. p. 570. Refol. van H. H. M. v. bet jaar 1600, hened. op Art. xix. (jb Zie Staats Refol. v. d. 28 Nop. ióoo. Acte der Gedeputeerden v. d. 23 Maij 1600.  Tractaat van Reductie. 307 «xecutien ophielden, en het opgeworpen Kas- Art. IX* teel in het Jaar 1607 reeds weder wierd afgeworpen (jt). Hier mede was Stadt en Lande dan onder de vijf Contribuerende Provinciën gebragt, cn in zo verre voldaan aan dit Art. van het Tratlaat waar bij deze Provincie verplicht wierde, zig met andere Contrlbueeren» de Provinciën te conformeeren. Dan ook hier in wierde op het Jaar 1604, door hec bijkomen van Gelderland en Overijsfel onder de contribuerende Gewesten enige verandering geboren, en het welk in het Jaar 1612 nogDe£?//9tot volkomener rijpheid gebragt wierde ; zo f^"'vast, dat de toen bepaalde Quotes, of evenredig- gclield. heid der Contributien , hoe zeer nu en dan an tijdelijke kleine veranderingen onderhevig, tot on- (d) Ik zoude nog een ruim veld hebben , om over de plaats , de form , de kosten , van dit Kasteel- diens opbouw, nederwerping, en voorgevallene omftandigheden , uit te weiden. Dan dit een en ander (trekt zeer weinig tot verklaring van het tegenswoordig onderwerp. Dit alleen zal ik er van zeggen, dat de kosten dezer executie de geinde penningen weinig ontliepen, en dat de hoge noodzakelykheid der Bondgenoten , om een geregelde Adminiflratie van Financie ook in deze Provincie te hebben, in (lede van een voorbeeld van verwarring, deze onderneming alleen kanverdedigen. Zie Wagen aar 34 B. p. 116 en beneden op Art. xix. waar deze zaak behandeid moet worden.  308 Verklaring va* het Art. IX. onze dagen ftand grepen. Een Stuk, het welke elders kan worden nagezien (#). Er is overig, dat ik nog iets van de Generale Middelen aantekene. In de afloop der onenigheden , welke mede in de Ommelanden door de executien hadden plaats gehad, hadden de Staten Generaal meermalen moeten opmerken , dat de Ommelanden zig afzonderlijk beklaagd hadden, dat, hoe zeer de Generaliteit zig door dit Art. van het Tractaat mogte gerechtigd oordelen, tot het doen dezer executien, als een laatst hulpmiddel om de inhoud van dit verdrag daar te (lellen; hetzelve evenswel op de Ommelanden niet tocpasfelijk was, met wicn, zo als met de Stadt, het Verbond van Reductie niet was ingegaan, of gefloten. De Ommelanden hadden dit meermalen aangedrongen, en naar het fchijnt, te rechte; want hoe zeer zij als mede Lidmaten van het Utrechtfche Verbond mede tot dit Traftaat moesten gerekend worden over een gedeind te hebben, hoe zeer zij verklaard hadden in de Refol. van H. H. Mog. v. cl. 29 Novemb. 1582 de bepalingen der overige Bondgenoten', fchoon zij afwezig waren, te zullen volgen: zo konde (ei) Men zie over het beloop dezer znak Pub. Geb. 3 D.6 Sec?, p. 200. P. Paulus Ferkl. der Unie van Utr. op Art. v. p. 243.  Tractaat van Reductie. 509 de evetiswel door die alles niet gerekend wor- Art. IX den, dat de Ommelanden enige andere Bond- genooefchappeiijke verplichting op zig geladen hadden, als de Unie van Utrecht mede brach- te: en waar toe de overige Provinciën verpligt waren.-——- Dit zo zijnde, behoeft het ons pe niet te verwonderen, dat de Staten Generaal, mela en de Stadt en diens Ingezetenen bij Placaat (a) ^ohóet* tot het naarkomen van dit Art. en het opbren- lijk ae« een der Gemene Middelen, op de voet als in i?0".?"* & ' r teercl te de Provincij van Holland, bepalende, met op-hebben zint tot de Ommelanden zia; in dezer voegen °e , ö Generale uitlieten. Alzo mes goede rype ende Voorbe- JVliddeifin dachte deliberatie , in den Traclaet van de Redutlie met de Stadt Groningen gemaekt uytdruckelyck is geconditioneert, ende befprooken, dat de voorfz. Stadt ende Ommelanden haer [uilen conformeren ende gelyk maken in V fluck van de Generale Middelen ende Con* tributian, tot [uyr van den Oorloge metten anderen Geünieerde Provinciën &c. Soo ist, dat bFy, hier op mede gefien, het confent Vande Ommelanden, ende op alles rypelyck gelet ende goede inficht genomen hebbende, by ad* vyfe van den Rade van Stiten der Vereenlgde Nederlanden-, geordonneert, belast, ende W be- (a) Het zelve is geplaatst voor de Ltjsté der Gi* meene Middelen.  310 Verklaring van het Art, IX. bevolen hebben enz. Deze Generaliteits Ofdonantie, ftrekte alleen om alle mogelijke kragt aan de orders der Heren Staten van Stadt en Lande omtrent de heffing der Gemeene Middelen bij te zetten, gelastende overzulks aan alle Ingezetenen, in welken {laat of rang ook, de inning der Generale Middelen te bevorderen, en dcrzelver bepalingen, bij zekere ftraffen niet te overtreden. Langs deze weg dan, was de voldaad van dit Art. volkomen daargefleld, zonder dat de Staten Generaal zig toen, of immer naderhand, met de bepalinge der Impofitien zelve, op deze of gene onderwerpen, uit kragt van dit beding, bezig hielden, maar het zelve aan de Staten der Provincie overlieten, zo als uit den aard der Provinciale Souverainiteit volgen moeste : een Stuk, het welke nog eige overweging verdiend, daar men, op grond van dit Art. zo wel, als op het voorgevallene tot deszelfs uitvoering zoude kunnen denken, dat de Staten Generaal enig Dieerder gezag in deze Provincie oefenen mogten. Souverai- - ... TT niteit der §• IV. Om aan te tonen dat de Heren Heren Staten met opzigt tot de Generale Middelen omtrent evcn V"J cn onafhangelijk als de overige de Geme.Bondgenoten zijn, behoeft men de bevorens ge-  Tractaat van Reductie. 311 gelegde gronden alleen in aanmerking te ne-ART. IX • men. "e, M'd- , ,, .. . *. delen» Immers hebben Wij op Art. it. van dit Tractaat aangewezen , dat het reduceren der Stadt, bij dit verbond, alleen ftrekte, om haar Wederom deelgenoot te maken aan de Unie van Utrecht, in die ruime zin en mate, dac zij in alles, xvat bij het TraStaat van Reduclie niet was uitgezonderd, 'met de overi* ge Bondgenoten in dezelfde betrekking Hond» Hier bij hebben wij aangewezen, dat de Bondgenoten zelve, die de verordeningen tot het beftaan dezer Provincie ter Generaliteit aan zig behouden hadden, met opzigt tot het tegenswoordig onderwerp, uitdrukkelijk bepaald had* den in de eerfte Uitfpraak v. d. 17 febr* 1595, Art. 7. Dat de Staten van defe Provincie gehouden fullen VucJ'en met de Heeren Staten Generael te maken feker Quota van ton* tributie &c., blyvende ondertusfehen de Generale Middelen tot dispofitie van de Raden van State tot dat de voornoemde Quota gcmaeckt fal zvefen. Dan welke bepaling in de eindelijke fchikking, bij de Eerjle Sententie Defiuitlve v. d. 21 Jan. 1597. -^rti 44 in dezer voegen verordend wierde , Dat alle penningen ende opcomsten, van contributie» * gemeens middelen, Imposten ende andere ghsW a mei»  3ia Verklaring van het Art. IX.meene confenten procederende, geëxerceert en* de geemployeert zullen worden met gemeenen advyfe van i' fa-memlycke Staten (van Groningen en Ommelanden) voorfz. Hier uit moeste dus volgen, zo als ook mee er daad bewezen is, dat de Staten Generaal bij de bepalinge der Provinciale Quote, tot fteun en fterking der Gemeene Middelen, wel alle en een ieder konden aanmanen en bij pcenalitciten gelasten om deze Mieldcien op te brengen, zonder daar tegen, direct of indirect te handelen ; maar dat dezelve de bepaling der Gemeene Middelen zelve, diens administratie , behering en emploij , ingevolge die gronden, en den aard der zaak aan de Heren Staren der Provincie moesten overlaten ; zo als ook dadelijk bij de begroting der Quote in het begin der vorige Eeuw is gefchied, en zedert, altoos onafgebroken is opgevolgd. Is het dan, dat de overige Bondgenoten, ingevolge de Unie van Utrecht, een algemene voet voor de inning der Middelen omhelzen, of is het, dat dezelve voortvaren hare Contributien, bij wege van Quote, op te brengen, zo legt op dit Gewest geen andere pligt als op de overige, daar deze Provincie alleen verbonden is, zig naar d'.tJrt., met de andere Bondgenoten in het Huk der Middelen te conformeren. §- V  Tractaat van Reductie. 313 §. V. Met het verhandelde mene ik ge- Art IX. noca; aangetoond tc hebben, hoe de materie Overgang 0 0 tot de der Contributie, ingevolge dit Art. tot ftand Oontribu> kwam, en welke deszelfs aard en natuur was; zo tlc" 111, . volgende onder het Bondgenootfchap bij de Generali- tijden. teit, als in de Provincie zelve. Indien ik nu mijn gelegde voet wil volgen, zal ik verplicht zijn, het tijdvak na de Reductie aftclopen, om te kunnen aantonen, hoe de Staat der Contributien van deze Provincie in tijdsvervoig was. ■ Om in dezen nuttig te zijn, zal het meer baten, indien ik dit onderzoek eerder Finantieel als Gefchiedkundig bewerke, vooral om langs dien weg de kennisfc aan de tegenswoordige Staat der Finantien, uit het Voorledene toeteligten. _ Over het geheel genomen kan men zeggen, trj(,utien dat de Jaarlijkfche Staten van Oorlog, oud-wierden tijds behelsden de gehele optelling der Jaar- ,l;la^ Iijkfche Contributien van alle Provinciën. In een Staat Vervolg van tijden zijn extraordinaire petitiën ^Q>m in zwang gekomen, en nog later maakten de ichulden en agterftallen der Provinciën bij de Generaliteit een zeer aanzienlijk deel der Jaarlijkfche Contributien en benodigtheden uit; zo dat, indien ik de Staat der Contributien in deze Provincie enigzints wil openleggen, ik van het een en andere iets zal moeten aantekenen. W 3 De  3T4 Verklaring van het Art. IX. De Middelen te Water, of de inkomften van Convoijen en Licenten waren oudtijds merendeels toereikend om de kostbare uitgaven tot 's Lands verdediging ter Zee goed te maken. En daar de behering dezer inkomften, naar aanleiding van het v. Art. der Unie, op een Bondgenootfchappelijke voet was ingerigt, en, conform de Generaliteits Refol. v. d. 4 April en 23 O tl. 1582, gevestigd, zo kreeg die zaak door het oprigten der Admiraliteits Collegien, volgens Inflruëtie tt. d. 13 Aug. 1597, haar volkomen beflagfjsO, waar van het gevolg was, dat er weinig of gene Contributien door de Staten der Provinciën tot het ZeeS^"'5 wezen aPgebraSc wierden. Dan de Middelen Staat van te Lande waren en bleven onder ene ProvinQarl°s ciale behering, en om hier uit de defenfie te Lande goed te maken, was de Raad van Staat verpligt een Lijste van Jaarlijkfche benodigtheden op te maken, dezelve Quotes wijze te verdelen, en aan de Provinciën over te zenden, ten einde het aandeel van ieder hunner wjerde gecontribueerd. Deze Lijsten van benodigtheden, bekend onder de naam van Staten van Oorlog wierden oudtijds, voor het midden der vorige Eeuw, gehouden voor geconfenteerde Repartities, en dezelve waren vergezeld met een Ge- O) Zie bet Rapport in de R3f Naderhand kwam hier in veel verandering: en laat ik het een en ander met de voordragt der Raad van Staat zelve, uit de Generale Petitie van het Jaar 1758, opgeven. Zij zeggen: „ Dat de gewoonte om Jaarlijks „ Staten van Oorlog te Petitioneren, van de „ beginne dor Republijk niet hadde gefubfï„ fteerd, om dat men hadde begrepen, dat de Staat van Oorlog, die de Repartitie der „ Quotes niet veranderde, ook geen Jaarlijk,, fche verandering onderhevig was; maar een „ voortdurend Confent behelsde: zo als bleek „ uit de Staat van Oorlog van 1622, na het „ Twaalfjarig Beftand geformeerd, welke ze„ dert het Jaar 1595 alleen de dertijnde was „ geweest, en dat dezelve van 1621 tot 1648 „ hadde gefubfifleerd. Dan zedert het Jaar „ 1658 was het Jaarlijks prefenteren van die „ Staat in gebruik gekomen, en gecontinueerd , „ fchoon met interruptie van een enkeld Jaar. „ Met betrekking tot de Generale Petitie was „ het mede anders geweest. In dezelve wier„ den alle. lasten, boven de Staat van Oorlog, „ die men voorzag dat Jaar te zullen vallen, „ gemeld; zo dat er, gelijk thans, buiten W 4 nood-  316 Verklaring van het Abt» IX. „ noodzaak gene fpeciale Confenten gevraagd „ wierden. Deze lasten, en diens emplooi] „ wierden Jaarlijks bekleed met redenen en „ motiven, en waar door het de naam kreeg „ van Generale Petitie. In latere tijden, en „ tot heden, hadde men die gewoonte aange,, houden, om de Staat van Oorlog met gedetailleerde gefchriften te vergezellen. Dog ,, dit verdiende thans de naam van Generale Petitie niet, en zoude in het geheel kunnen „ agtergelaten worden, zo de Bondgenoten zig „ eens tot de voortduring van de Staat van ,, Oorlog bepaalden. Want zo verre dezelve „ een aanwijzing der agterftallen, en adhorta„ tie tot vereffening behelsde, hadde zulks lans, ge aan de Provinciën verveeld en was ge- ,, worden een klaaglied." ■ Zij die lust hebben deze zaak nader te kennen, kunnen daarover andere raadplegen (af). Het blijkt dus, dat deze Generale Petitie, en Staat van Oorlog oudtijds bevatteden, de Jaarlijkfche benodigdheden van het Bondgenootfchap, buiten de onkosten voor de Zee: en dat voor deze Provincie haar aandeel in die onkosten, alle de Contributien behelsde, welke (ff) Men zie P. Paulus Vertil, der Unie van Utrecht I D. p 161- II. D. p. 153. Refol, van H II M. v. d. 31 Maart 1635. Mtsf, xm de R. v. Staat «. d. 14 Dec. 1717.  Tractaat van Reductie. 317 ke zij ingevolge dit Art. aan de Unie verpligt Art. IX* Was. De hoegrootheid dezer onkosten kan uk die Staten van Oorlog gekend worden, en ik zoude overtollige moeite doen, deswegens in een bijzonder onderzoek te treden. Algemeen genomen moet men zeggen, dat de gewone , en bepaalde Lasten, nimmer toereikend waren, om alle de huislijke en Generaliteits onkosten te hoeden, en dat men dus al fpoedig na de Reductie zijn toevlugt tot Negotiatien moest nemen, zo wel in deze als in andere Provinciën. In den beginne der Repu- Naderblijk hadde de gewoonte plaats, dat de Bond wiertjetl genoten op eigen credit gelden opnamen, die er Nego» zij voor hun aandeel aan het gehele Bondgc- g^^j*"" noodfehap fchuldig waren. Maar tegen de afloop der voorgaande Eeuw wierde deze gewoonte ten enemale veranderd, en de Generaliteit wierde verplicht, dc benodigde gelden voor de Provinciën in die kostbare Oorlogen op te nemen, waar door de Jaarlijkfche benodigtheden van het Bondgenoodfchap, cn dus de Provinciale Contributien, tot een onmatige hoogte gedegen zijn. Een famcnloop van omHandigheden, hier minder gefchikt om opente* leggen, gaf daar toe aanleiding; en onder die omstandigheden moet men vooral ook tellen de vermeerdering van de Masfa, cn dus de vcrW 5 min-  318 Verklaring van het Art. IX. mindering van de prijs van het Munte Mate» riaal zelve: het welke natuurlijk veroorzaakte, dat men voor dezelvde benodigtheden een meerdere Masfa geld nodig hadde. Dit verfchild, zederd de oprigting der Republijk, tot onze dagen, wel hondenpro cento, en het welke dus een aanmerkelijke graad van infpanning en overleg bij de Regeerders nodig maakte, om deze zwarigheden te boven te komen. Het zal niec ondienstig zijn , deze zaak, bij de afloop der tijden, wat nader openteleggen, om dit onderwerp, met opzigt ook tot dezer Provincie huislijke Schulden beter te kennen. Reeds op het Jaar 1626 moeste deze Provincie beginnen kostbare Negotiatien te openen, om de Generaliteits lasten gaande te houden ; en daar dezelve zig door de afloop van die Eeuw van tijd tot tijd vermeerderden, was zij op het einde van die, of het begin dezer Eeuw, zo min als de andere Bondgenoten inflaat, hareaan• delen in de Confenten op te brengen (aj. Hier door («) Schoon het niet bepaaldelijk tot deze ontwikkeling behoord, zal ik deze Negotiatien evenswel opgeven, om te kunnen beoordelen , hoe ene goede inrigting, en verflandige adminiflratie de grootfle zwarigheden kan te boven komen. Maar daar de refpecten der Negotiatien , over de voorgaande en deze eeuw lopen, zal ik die bij eikanderen moeten voegen. Van  Tractaat van Reductie. 319 door wierde veroorzaakt, dat de Generaliteit Art. IX» zelve voor de Provincie moeste negocieren; maar die daar door in de grootfle ongelegendheid geraakte. Deze fchulden dan beliepen bij het fluiten van dc Utrechtfche Vrede op het Jaar 1713 ene zodanige Somme, dat de renten zelve, nog door de Generaliteit, nog door de Provinciën voldaan konden worden. Van hier was men genoodzaakt, het Comtoir der Unie voor een tijd te fluiten, en de Creditoren onbetaald te laten. Dan de Bondgenoten, het gewige dezer zaak voelende, namen dat ftuk zodanig ter harten, met ernst en gezetheid, dat een C om- Van 1626 tot het jaar 1675 wierde in deze Provincie Gl. St Dt% genegotieerd - . - ƒ 712,300— o— o In 1673 - - ƒ 5,701— o— o Van 10.7Ó tothet jaar 1700 ƒ 258,683— 12 — 6 Van het jaar 1700 tot 1703 ƒ 54,300— o— a Van het jaar 1702 tot 1754 ƒ 448,287 — 6— o Van 1672 tot ,747 is genegotieerd tot de Capitalen der ioofle penning ƒ 201,587— 6— 7 Een bijzondere Negotiatie van 1665 tot 1728 bedroeg - - ƒ 123,504 —17— 4 iVog is genegotieerd van 1665 tot 1728 - - ƒ142,100— o— o Hier bij nog ene negotiatie van 1738 tot 1748 groot • ƒ 16,000— o— o Hier  320 Verklaring van het Art IX. Commisfie, d. 28 Januari 1715 bepaald, reeds den 8 Febr. daar na een plan voordroeg, welke ook goedgekeurd wierde, en volgens het welke het Comtoir der Unie, gedurende het Jaar 1715 aan de gang gehouden wierde. Aan dit plan, het welke alleen een provifionele fchikking behelsde, wierde door de Provinciën, en het Landfchap Drenth ook zo veel mogelijk voldaan. En hoe zeer enige Bondgenoten tot de voldoening in alle delen onvermogend waren, wierde evenswei het Comtoir der Unie, gedurende het Jaar 1715, aan de gang gehouden : zo dat er op d. 15 Nov. 1715 een an- Hier uit blijkt het, dat alle deze Capitalen bedroegen een Somma, die nog onaf gelost is, van ƒ 1,962,464 — 3 — 1, welke nog verrent word meteen jaarlijkfche rente van ƒ 78,498 12 —4. Indien men hier bij voegd de Somma der oude Hollandfche lijfrenten, geconverteerd in Obligatien na twee en een half pro cento, groot ƒ598,122— 11 —, dan bediagen alle die oude Schulden aan Capitaal ƒ 2,560,586 - 14 1 en renten ƒ93451 — 2—4. —- Zederd het Jaar 1780 heeft de Provincie wederom moeten Negotiëren, te weten een Somme tot het Jaar 1794 na driept0 cento van ƒ702835—o — o en va drie en een bal/pro cento ƒ415250—0—0 zo dat de Losrenten in de Provincie bedragen een Capitaal van ƒ 3,6 8,671 — 14 — 1 : en het welke buiten de Lijfrenten, die ruim vijf en twintig duifent Gl bedragen, verrent word met 129,070 Gl Een Somma die verbazend word , indien men de Schulden aan de Generaliteit daar bij rekend.  Tractaat van Reductie. 521 ander , . en meer algemeen ontwerp wierde Art. LX* voorgedragen, het welke met zo veel inzigt in het Finantiewezen vastgefteld, en in tijdsvervolg uitgevoerd is, dat men nog daar aan de welvaard der Republiek in dit opzigt te danken heeft. ■ Het is hier de plaatze niet, om deze zaak over het algemeen te ontwikkelen, dan ik moet er iets van aantekenen, om de verfchuldigde Contributien dezer Provincie in dit opzigt te doen kennen. De negotiatien van 1692 tot 2715 beliepen, Het bealleen voor de Provinciën, ruim Ses en dertig !o°p ,cjer Millioenen, die met Los cn Lijfrenten Jaarlijks bydeUnie afgerent moesten worden met 1,640,468 Gl.ia '7-i* Evenswei waren deze fchulden, op verre na niet alle, onder welke het Bondgenootfchap toen gebukt ging. Neen, de agterftallen van Zommige Provinciën, met het gene men op de Generaliteits Middelen, en het fonds uit de Barrière, toen genegotieerd hadde, bedroegen een zo aanzienlijk Capitaal, dat de hoofdfom, op Losrenten en Lijfrenten genegotieerd, verre over Sestig Millioenen beliep (aj. De Provincie (a~) De Somme der CapbaJen op 32 jariue Renten en Losrenten voor de Provinciën en het Landfchap Drenth be- Cd. St. Den. droeg - - ƒ 33j7ö5)4iö-i9-ii Op  322 Verklaring van ket jflRT. IX cie van Stadt en Lande was op het Jaar 1715 in deze Somme fchuldig ƒ 2,048,104 — 5 — :, welke met 32 jarige renten en losrenten jaarlijks verrent wierde door 73,508 Gl., behalven haar aandeel in de lijfrenten, groot 22,153Gl.: zo dat er jaarlijks een Somma van, 95661 Gl. aan dc Generaliteit opgebragt moeste worden (by < Wat nu deze zaak, over het geheel genomen, aangaat, zo moet men zeggen, dat ene verfiandige regeling deze verba- zen- Op het fonds der Barrière en de ordinaire Generaliteits Middelen was de fchulde ƒ 25,040,214— 6—1 tezamen - ƒ 58,805,631— 6—0 De Somme der Lijfrenten bedroeg - ƒ 7,077,649— 2—5 en dus de gehele fchulde - - ƒ 65,883,280- 8- 5 Waar van de renten te zamen beliepen buiten de lijfrenten - f 2,117,428— 1—3 Ik zegge dat onze Provincie fchuldig was, een Somme van ƒ2,048,104 — 5 — o, terwijl de Staten van Emplooj van die en volgende Jaaren alleen melding maken van ƒ 1,826,988 — 5 — o. Welk verfchil geboren word, om dat ik het geheel hebbe daargeftetd , en op de Staat van Emplooj de 3» jarige renten, aan capitaal ƒ 221,116 — © —ö niet zijn gemeld.  Tractaat van Reductie. 323 ïende fchulden , zedert het ontworpen plan Art. IX* van het Jaar 1715 , zeer heeft doen verminderen , zo dat er aan de hoofdfom is afgedaan over agt en dertig Millioenen , en de jaarlijkfche Renten verminderd zijn met ƒ ii5i4?5°° — -9 — °": behalven de Lijfrenten , die thans bijna zijn afgeftorven, en geheel door de Generaliteit betaald worden (\ct). Dit zij genoeg om deze zaak over het algemeen te kennen ; daar ik thans zal overgaan, om er, met opzigt tot deze Provincie, iets nader van te handelen. In (d) De Somme der Capitalen op 32 Jarige en op Losrenten voor de Pro • vincien en het Land- Gl. St.Den» fchap Drenth, die afgelost is , bedraagd ƒ 20,845,751 — 18 — 7 Op de Barrière esi Generaliteits Middelen is afgelost - - ƒ 17,861,312— 5—4 Dus was in 1788 geheel afgelost - ƒ 38,708,064— 3 —11 De jaarlijkfche Renten zijn verminderd* door die losfingen met ƒ 1,514,500—19— 6 Zo dat er aan Renten nog overig is te betalen ƒ 602,927— 1—8 buiten de Lijfrenten, die bijna geheel zijn afgeftorven.  3<24 Verklaring van het Art. IX. In dc eerfte plaatfe diend men op het oog Staat de-te houden, dat de evengenoemde fchulden, alvilde in leen zodanige Capitalen bevatteden, die d» dat op- Generaliteit wegens agterftallen op de ConfenZ1^t' ten voor de Provinciën opgenomen hadde, en dat daaronder geenzints begrepen waren de zulke, die de Provinciën genegotieerd hadden ter Generaliteit onder guarantie van H. H. Mog. , , Hier uit volgd dus, dat buiten de opgenoemde huislijke of inlandfche Negotiatien, dV>ze Provincie bij de Generaliteit fchulden hadde van twederlei aard. Ten eerften dezulken, die ter Generaliteit gemaakt waren, van het jaar 1692 tot 1714, wegens de Provinciale agterftallen op de Confenten. Ten tweden, dezulke, die deze Provincie ter Generaliteit hadde genegotieerd onder guarantie van de Bondgenoten • De eerften hebbe ik zo even opgegeven, en over de laatften zal ik nu handelen. Oorfpronglijk bedroeg deze fchulde 5,550,000 Gl. dan waarvan in het Jaar 1719 was afgelost 500,000 GL, zo dat de hooftfom toen bedragen zoude 5,050,000 Gl. Maar hierbij hadden de overbctalingen ter Generaliteit nog ene vermindering te wege gebragt, zo dat dezelve in het Jaar 1720 nog bedroeg 4?535'500 Cl.. - « De ftaat der Provincie was door ge-  Tractaat van Reductie. 32$ Jedene rampen van Oorlog, Veepest cn Wa- Art. tX. tervloed, die in het Jaar 1717 woede, te zeer verergerd, dan dat deze kommerlijke omflan- digheden niet zouden veroorzaken , dat allé middelen uitgeput wierden, door welke deze drukkende fchulden wierden gematigd -, en ver* mindefd. Eene daar toe bepaalde Staats Com* misfie droeg deze Staat van zaken voor, ert dede, bij Rapport van d* ia Juni 1720, de» ze gepaste voorflagi ,, Dat de dubbele en enkelde renten alle Schikking gebragt moesten worden op drie ten hon- Vj^ay"r,Q „ dert tot een beloop van ƒ 136,065 Gl. jaar-tot afdoe. „ liiks. llinS der * J Schulden, „ Dat men, dö agterftallen betaiende* jaar- „ lijks uit de verpondingen moeste neemen „ 375,000 Gl., om daar mede het Capitaal „ en Renten in 16 Jaarcii af te doen. „ Dat men van die bepalinge opening tef „ Generaliteit moeste doen, met aandrang, ert „ verzekering van nakoming. De Stateh dezer Provincie keurdeh dezö Voorflag goed ; en uit het Rapport d. 29 Juni 1720 ter Generaliteit uitgebragt, blijkt het, dat H. Hoog Mog. die voorflag d. 3 Ociob. 1720 aannamen. Maar tusfchen de Stadt ef! Ommelanden wierde dadelijk onenigheid geboren, over de vraag, van waar deze 37g,öoé X GL  326 Verklaring van het Art, IX. Gl. genomen zoude worden. De Stadt wilde daar toe de zes Verpondingen gebruiken; en de Ommelanden konden alleen befluiten om vier Verpondingen te heffen,en het te kort komende uit andere Jnpofitien voldoen. Hoe zeer nu het Provinciaal Rapport van d. 12 Juni 1720 in dit opzigt was geconcludeerd, duurde deze onenigheid evenswei nog tot het Jaar 1722, cn waar door er, in het Jaar 1726 ruim vier tonnen Gouds aan het fournisfement ten agteren waren , zo dat de Provincie op die tijd nog fchuldig was 3,527,773 Gl. Door deze agterftallen, en andere Leedfche gefchillen over de Zeeweringen , wierde veroorzaakt, dat H. Hoog Mog. na herwaards zonden de Heren Singendonk, van Horenbeek, van goslinga en paats, •om het Provinciale Finantie wezen, in opzigt zo wel van deze als de andere fchulden aan de Generaliteit, te regelen. ■ Deze heb¬ ben tot dat einde een ontwerp van aftasting voorgefteld, het welke bij deze Provincie d. 17 April 1726 wierde aangenomen, en door H. Hoog Mog. d. 6 Maj goedgekeurd.—— De ??'t™ uinouc* van ^eze Decifie koomt hier op uit. van bef ■>■> Dat alle Middelen cn Inpofitien, in het Jaari726^ jaar 1^05 vastgefteld, gedurende 25 Jaren, „ onveranderd ftand zouden grijpen; uitgezon- dert  Tractaat van Reductie. 347 5, derc de Inpost op Koffie en Thee, die bij Art. IX. „ wege van taxatie voor zes en dertig dtti„ zend GL Jaarlijks omgeflagen zoude wor„ den: zo als ook bij Placate van d, 1 Maj „ 1726 gefchied is. „ Dat alle inlandfche Losrenten een vijfde „ in de renten, en dus tot vier ten honderd „ en de Lijfrenten een tiende, mede voor 25 ,, Jaaren, verminderd zouden worden; en dat „ de Generaliteit voor de voldoening der los„ rente Capitalen zorgen zoude , indien de „ Creditoren zig dit niet onderwierpen. „ Dat uit de Provinciale Middelen Jaarlijks », aan de Generaliteit zoude betaald worden „ 390,000 Gl., half uit de Verpondingen en „ half uit het Haardflede Geld cn het Gc* „ maal tc voldoen. „ Dat met die Contributie zouden wofdert j, afbetaald, ten eerften de Capitalen en Ren* „ ten door de Generaliteit genegotieerd op „ de Provinciale Confenten, cn agterftallen „ van dien , zedert het Jaar 1714 : en ten „ tivcden, de Capitalen, en Renten , doof „ dc Provincie ter Generaliteit genegotieerd, onder guarantie van H. H. M. „ Dat de gemelde Somme van 390,000 GL t, tot de betaling dezei' Schulden zodanig zou„ de zijn vastgefteld, dat de Gedeputeerde. X a §&«  3*8 Verklaring van het Art. IX. „ Staten, de Rekenkamer, en de Ministers, „ Jaarlijks moesten zweren, dit Emplooi'] te „ zullen agtervolgen, zonder op enige andere „ orders, zelfs der Heren Staten, agt te geven. Deze bepaling wierde dan de grondflag van het Finantie Wezen der Provincie bij de Generaliteit, en door dezelve wierde te wege gebragt, dat alle die Schulden, de zelfde voet van berekening en aflosfing erlangden, onder de naam van Staat van Emplooi'j • Hadden dc tijden van Vrede en voorfpoed beftendbT geweest, dan zouden alle die Schulden, door dc Jaarlijkfche Contributie van 350,000 CL zekerlijk in het bepaalde tijdvak van 25 Jaren , met de enorme Somme van 9,750,000 GL zijn afgedaan geworden. Maar voor het einde van het Jaar 1751, bragten de Oorlogsrampen van het Jaar 1740 en de volgende, de Provincie wederom in nieuwe zwarigheden, waar door de Staten genoodzaakt waren in het Jaar 1744 cn 1747 onder guarantie der Bondgenoten wederom op te nemen een Millioen GL (a): cn daar en boven in het Jaar 1749 een Caj De Negotiatien in 1744 waren deze. Ken van d. 17 Maart na 3 p. cent groot - - ƒ 272,500 —0 — 0 Een van d. 1 Sept. na 3 en een half p. cent - ƒ - ° 7 0 0 Van  Tractaat van Reductie. 320 een Negotiatie bij Loterij te doen, die Jaar- Art. IX, lijks aan losfing bedroeg 23,815 Gl. (a). Dit alles veroorzaakte, dat de Staten na de Laatfje herflehing der Vrede, nog genoodzaakt waren, ya^het^ om op d. 5 Ocloit. 1751 aan de Bondgenoten Jaar 17 5$ voor te flagen, dat zij nog mogten guaranderen 21 Tonnen Gouds, onder voorwaarden en aanbiedingen, die van de bepalingen van het Jaar 1726 weinig verfcbilden, als hier in, da: deze nieuwe Schulden, met het overfchot der oude, Jaarlijks verrent,en afgelost zouden worden, met 250,000 GL Cbj'—— H. H. Mog. hebben d. 6 0&. 1751 deze voorflag, fchikking, en Negotiatie aangenomen; en die bepaling is daardoor de grondflag der tegenswoor- dige Staat van Emplooij. Zederd die tijd is daar in geen wezentlijke verandering gekomen , X 3 dan Van bet Jaar 1747 waren deze Negotiatien. Een van d. 1 Maart na 3 en een half p. cent groot ƒ 246,500 — o — o Een van d. 17 Julij na 4p. cent - - - f 753,500 - o — o Dan alle welke renten in het Jaar 1753 na 3 ten honden bepaald wierden. (a) Voor deze Lotery negotiatie wierde d. 1 Jan. 1753 in plaats gefleld een capitaal groot ƒ433,883— 8 — 10. na ^ p*~o cent verrentende met ƒ 13,016 —10—o jaarlijks, (i) Zie over de Negotiatie van de 21 Tonnen Gouds de Staats Refol v. d. 30 Juni. 29 Juli. 24., 26 Aug. 10 Septo 16 en 15 Oct. 1751.  330 Verklaring van het Art, IX.dan alleen de bepaling, dat alle renten na 3 ten honderd zouden gerekend worden, en dat de Loterij Negotiatie van het Jaar 1749? in een ordinair Capitaal zoude verandert worden. Dit alles wierde op het einde van het Jaar 1753 vastgefteld, en van toen afkan men een vaste berekening der ftaat dezer zaken opgeven , en gegronde vergelijkingen maken tusfchen die ftaat op het Jaar 1726 en 1754. Dan ik zal deze calculatie hier beneden voegen , om den leidraad der zamenhang te minder te verliezen O). *—*— Ze* dere («) De Staat der Schulden was toen deze. De agterftallen op de Provinciale Confenten hadden in 1715 bedragen ƒ2,048,104- 5- 0 en deze waren door de 32 jarige Renten en de Losüngeti vermindert in het jaar 1754 tot - ƒ 7*$j324 —*4— 5 De Capitalen onder Guarantie genegotieerd hadden in het Jaar J720 nog bedragen 4,535,500 Gl. en deae waren in 1754 nog groot . - - - ƒ 2,300,834 —14— e go dat de oude Schulden in 1754 nog waren f3,017,159 - 8 —n Hier uit volgd dus, dat deze Provincie i" het Jaar  Tractaat van Reductie. 331 dert het Jaar 1752 is aan het Comtoir der Art. IX Unie, deze bepaalde Jaarlijkfche Contributie X 4 van Jaar 1754 op die fchulden hadde afgedaan een fomma van - ƒ3.566,444—16— 1 Maar zederd het Jaar 1743 hadde deze Provincie weder nieuwe fchulden ter Generaliteit gemaakt, van welke in 1754 nog overig was, als volgd. Genegotieerd d. 17Maart 1744 ƒ 272,500-0-0 resteerde - - ƒ 242,553—12— % d. 1 Sept. 1744 ƒ 32755oo-o-o resteerde - - f -55,697— 4—2 d. 1 Maart 1747 ƒ 246,500-0-0 resteerde - - ƒ 246,500— 0—0 ■ d. 17 Julij 1747 ƒ i53?5oo-o-o resteerde - - ƒ 124,402— 6— o • d. 10 Sept. 1751 ƒ2,100,000-0-0 resteerde - - ƒ2,100,000— 0—0 — d. 1 Jan. 1753 in plaats der Loterij f 433,883-8-10 resteerde - - ƒ 433,883 — 8 — 10 Dus in het Jaar 1754 te zamen - - ƒ 3,403,036 — 11 — 2 Van welke optelling dus het gevolg is, dat niet tegeultaande de zeer aanmerkelijke afdoe-  332 Verklaring van het Art-IX-van 250,000 GL onafgebroken voldaan, tot het Jaar 1782 toe-, wanneer de rampen die het Tegens Vaderland drukten en dreigden, deze voldoe* yrao.rdige njng. zo bezwaarlijk maakten, dat de BondgeStaat de- 0 , T ... , ger «aken. nocen toen voor enkelde Jaren, maar bij de jongde bepaling der Quotes voor 25 Jaren, toeftonden, dat deze beloofde Jaarlijkfche Contributie, voor zo veel de losfing der Capitalen aanging, zoude ftilftaan, en de verfchuldigde renten alleen betaald worden. Dit ftilftaan der losfing heeft de Provinciale uitgaven merkelijk verligt, om dat de hooftfom der Schulden zeden het Jaar 1754 tot 1783 vermindert is met f 3,680,088—11—2, zo dat er nog overig is te betalen ƒ 2,740,107—8-*-i 1 (a) , en welke fomme Jaarlijks, na 3 ten honderd, word afdoening op de oude Capitalen , de Provincie evenswei vm het Jaar 1715 tot 1754, haare fchulden maar hadde verminderd met ƒ163,408 - 4 11: en dat de gehele fchulde VU het jaar 1754 bedroeg ƒ 6,420,106, — o — j, ^d) Deze losfing is in diervoegen gefchied , dat alle Capitalen, genegotieerd in 1744 en vervolgens, zijn afbetaald., eu dus betaald is - - - f 3,403,036-11- & en daar boven is gebost opde "ude Schulden., OUd,.!? guarantie? v»  Tractaat van Reductie. 333 afgerent mee ƒ82,203—5—0; het welke ook Art. IX. de gehele nog overig zijnde Scbulde aan de Generaliteit uitmaakt, dewijl de weinig neg overig zijnde Lijfrenten ten Comtoire der Unie bij de laaste Refolutie omtrent de Quotes, zijn overgebragt. ——■— Men denke evenswel niet, dat deze aanzienlijke afdoening der Schulden alleen heeft kunnen gefchieden door de Jaarlijkfche Contributie van 250,000 Cl. Neen, de Staten bepaalden, om 's Lands Domeinen en Landerijen te verkopen, en met derzelver opbrengst deze en andere Schulden af te losfen. Bij het Provinciaal Rapport v. d. 12 Juni 1720 was deze verkoop reeds mee klem van redenen door zeer kundige mannen aangedrongen, en de nakomeling is thans in ftaat die werkzaamheid, en het bepaalde advijs daar toe, goed te keuren, of te misprijzen. '~u* Men kan deze zaak zeker uit * 0 verfchillende oogpunten befchouwen, maar als dezelve alleen word beoordeeld aan de zijde van het Finantiecl belang, dan durve ik die werkzaamheid gerust prijzen, als zeer voordelig voor den ftaat der geldmiddelen. Immers. X s koorae van H. H. M. Genegotieerd . ' f 277,052— o— o tezamen - - ƒ 3,680,088 — u 57.'!— 0—0 Met deze opbrengst der Kooppenningen heeft de Provincie de volgende Capitalen en Keulen afgedaan. I. Het Capitaal na 4 p. cent ten laste dezer Landerijen lopende, het welk bedroeg - -ƒ 631,788-15-0 waar van de Renten bedroegen - f 25,271-11-0 II Op de Generaliteitsfchul- den gelost -ƒ1,665,823-12-4 de Renten na 3 p. cent bedroegen - /49>974-i4^o  •336 Verklaring van het £rt IX. weet wel, dat men, uit andere gronden, vete redenen tegen deze verkoop kan bijbrengen; • dan waar tegen deze Finantiele voordelen, zo niet geheel, voor het merendeel ten minsten • zullen opwegen. Hier mede dan denk ik genoeg aan mijn oogmerk voldaan te hebben; door zo klaar mogelijk te hebben aangetoond , welke de oorfprong , voortgang, en natuur dezer Schulden waren, die alle uit de Contributien of diens agterftallen geboren zijn. III. De afgeloste Soldij Ordonantien welke bedroegen aan Capitaal,/1,334,9.60-ls-4 aan Renten na4/1.cent- ƒ 53,398- 8-4 Nog heeft de Provincie angekogt Landerijen voor/ 3000- 0-0 Het geheel der uitgegevene Koopfchatten be- dyaagd dus ƒ3,635,573- 0-& En het beloop der afdane Renten is - - /128,644-13-4 Dit welke opgaaf ontegenzeggelijk blijkt dat ik de voordelen dezer verkoop niet te hoog hebbe opgegeven»  Tractaat van Reductie. 357 rljpn. De verbazende fommen die ge -Art. X» lost of opgebragt zijn in den loop dezer Eeuw zullen ieder van de waarheid overtuigen, dat een ongekreukte trouw in het behandelen van *s Lands penningen, gevoegd bij wijze maatregelen , wonderen in het Finantiewezen kunnen doen, zo de Burgerflaat vrede en eensgezindheid mag te beurte vallen. De gewenfchte loop van zaken, tot afdoening dezer Schulden, hadde haar voortgang tot het Jaar 1782, en toen was de Staat dezer Capitalen zo, dat deze Provincie aan het Bondgenootfchap nog Schuldig was ƒ 2,740,107—8—11, het welke Jaarlijks met ƒ 82,203—5—0 wierde afgerent. Die ftaat is tot heden dezelve; cn het is buiten twijfel, dat alle deze Schulden, met de afloop dezer Eeuw heheel geflcten zouden zijn, zo de rampen van het Vaderland diens voldoening niet hadden geftuit. Artikel X. Item dat van alle d'Omflaghen ende contri~ butien tot noch toe votgefcreeven, omgeflaghen ende ontfanghen: oyck vande domeynen, daer van gereekent is, de rekeninghe voor goed fal ivordden gehouden, ende daer van nyet gerekent is zal rekeninge worden gedaen voorde oude Heeren, mitz datfe hen van gheenen vor»  338 Verklaring van het ART. X. vorderen ontfanck van enighe Restanten zul» len onderwinden. §. I. Het gene de bepalinge van Provinciale zaken en verordeningen betrof, was met de afloop der voorgaande Artikelen afgedaan, en het Traétaat gaat nu , in dit en weinige volgende afdelingen over, om enige voorwaarden cn fchikkingcn vast te Hellen, die de toenmalige om Handigheid van tijden en zaken alleen betreffen: cn die, als zeer weinig invloed op het Staatsgeflel zelve, of de tegenswoordige tijd, hebbende, kort door mij behandeld kunnen worden. Het gene de Stadt ten dezen opzigte eerst geëischt hadde , en het gene de Belegeraars daar op hebben geantwoord, kan ons omtrent den aart dezer zaak ten enemale voorlichten. — Gelijk ik boven hebbe opgege* Ven f», kwam des Stads eisch zakelijk h'er opuit. „ Dat de lasten en fchulden, gedurende „ de troubles en onder de Belegeringe gemaakt, „ uit de jaartaxen (verpondingen') gevonden „ zouden worden. Dat het gene bij de geftel„ de Provinciale Ontfangers was opgebeurd en „ verrekend in alles voer goedgekeurd zoude ge- (a) Men zie boven hladz. ia, Art. viij. enliadz. 20,  Tractaat van Reductie. 339 gehouden worden, En dat alle uitgefchre- Art. X» „ vene, maar onbetaalde lasten, bij de gefielde „ Ontfangcrs zouden verrekend en opgebeurd ,, worden." < ■ Op deze Stads vordering, die drie puntten behelsde, antwoordedcn de Belegeraars, „ Dat van alle ontfangene contribu„ tien en domeinen, van welke niet gerekend „ was, gelijk ook van alle restanten, ten pro„ fite der Generaliteit rekening zoude gedaan „ worden, tot dat anders bij de Generale Staten „ was vastgefteld. ■ ■ Pasfen wij nu hier op toe het Art. zelve, dan blijkt, dat de eerfte Stads vordering ftilzwijgend is voorbijgegaan, en dat het beleid der gehele zaak , in dezer voegen bepaald wierde , dat de gedane rekening goedgekeurd wierde , en dat de onverrekende ontfangst bij de oude Heeren verantwoord zoude worden, zonder dat die zig met de verdere restanten, enigzints zouden mogen bemoeijen. Het koomt mij voor, dat deze bepaling, zodanig tot de toenmalige omftandigheden betrekkelijk is, dat ik overtollige moeite zoude doen, uit oude Registers op te fpooren , welke de uitwerkzels van dit beding waren; aangezien de zaak zelve daar door nog klaarder, nog nuttiger zoude worden. Ar-  340 Verklaring van het Art. XI. A r t i k e l XI. Item dat alle uitgewekene van der Stadt Groeninghen ender Ommelanden, oft heure erffgenaemen wederomme gerestitaeert ende toegelaten fullen wordden inheur goederen : nyet veralineert zynde: mitz dat onderlinge goede civiliteyt fal wordden gebruyckt. Bedoe- * j •pen jezell 0pzigte hadde de Stadt ge* ling en _ * °_ „. , . Uitleg vordert, „ Dat er gene Ballingen weder inge. van dit ^ jaten ZOuden worden als met believen def ***** „ wet;" en men hadde deze vordering gedaan onder het dekzel van „ Rust, Vrede en Een„ dracht, die door de wederkomst dezer Ballingen geftoord konden worden; mits noch„ tans dezelve het gebruik harer Goederen ge • „ noten, en andere daar toe konden aanitel„ len , of dit zelve in perfoon verrichten, „ wanneer zij gastwijze toegelaten zouden wor- „ den. (a\ —« Op deze voorflag nu past het tegenswoordige beding, bepalende , dat die Uitgewekene, fdic de Stadt Ballingen hadde genoemd) gerestitueerd zouden worden, en dat zij, of hunne erven, wederom tot hunne onver alteneer de goederen zouden toegelaten wor* (a) Zie deze Stads Vordering boven kladt. 13 Art. x.  Tractaat van Reductie. 341 worden. ■ . Men mag hieromtrent opmer-ART. XI ken, dat dc geest der Stads vordering nog met zeer veel bitterheid tegen deze uitgewekene gemengd was; terwijl dit Art. zelve, die zaak met rechtvaardigheid beilist. • ■ De reden hier van ligt gedeeltelijk in de gefchiedenis zelve opgefloten, en het zal dus enig» zints ter opheldering nodig zijn, aan te wijzen, wie die uitgewekene waren. §. II. Met opzigt tot het voordel, door Nadere de Stadt gedaan, kan men nog aanmerken,ziu^xym* dat alle deze gevlugte Ingezetenen, wel me-tmitdeze rendeels om de Godsdienst ontweken waren, yilSewe' 1 kene. maar niet alle op dezelfde tijd. Onder dezelve waren buiten twijfel neg vele van hun, die ' ren tijde van de Her toch van Alea, zo uit de Stadt als Ommelanden, in het Jaar 1566 om befchuldigde Beeldttormerij en Ketterij gebannen waren , met Confiscatie aller hunner Goederen, Deze alle, welker namen en dagvaarding bij Bor gedeeltelijk kunnen nagezien worden (a), wisten wel, dat het einde der Justitie van At,ba, op den dood uitliep. Zij beriepen zig daarom eerst bij de Magiftraat op het voorrecht de non evocando; dan, de moed van deze tegen het geweld bezwijY kea- («) P' Bor Ned. Hist LD. Auth. Stukk.p. 129.  342 Verklaring van het AnT, XI. kende, verzogten zij bij ootmoedige fmekingeri den Hertoch, om na Landrechte gehoord te worden. Maar hier vonden zij geen andere troost als het bekende andwoord, prafentibus flet Justitia, et les abfens ne stront refues. Hunne laatfte toevlugc was dan, in het Jaar 1570 tot de Rijksvergadering te Spier. Maar ook hier ontvingen zij weinig hulpe, hoezeer zij, uit onlochenbare Hukken aantoonden, als Rijksaanhorige, op deszelfs befcherming te mogen aandringen. Deze alle, welker om Handigheden ik in het volgende Art. breder moet opgeven, keerden dan door de aanneming van het Gendfcbe Verbond in het Jaar 1576 weder: dan zij moesten bij en door de afval van Rennenberg, met nog zo veel andere, den vaderlijken grond wederom verlaten, en elders beftaan zoeken. > ■ ■ De omftandigheden van deze twede vlugt, veel algemener d.in de eerfte, liggen in de gefchiedenisfe zelve, bij Bor, van Meteren, en andere aangetekend, opgcfloten. ■ Ik zal derzcl- ver bijzonderheden dus niet ontwikkelen; maar ik ben verplicht er iets van te zeggen, ter opheldering der zaken. Na het verraad van Rennenberg, zogtende Bondgenoten de Stadt dadelijk te herwinnen onder aanvoering van Bartholt Entes. Na  Tractaat vam Reductie. 343 Na dat deze Vaderlandfche Held gefneuveld ARt. XI Was, wierde het beleg wel voortgezet, maar Hohenlo was genoodzaakt het zelve met een aanzienlijk gedeelte Krijgsmacht te verlaten, om Schenk, tot ontzet van Groningen,in aanmarsch, af te houden. Beide Legers ontmoeten eikanderen bij den Hardenberg, en het gevegt viel geheel ten nadeele der Staatfche benden uit, op d. 16 Juni 1580. Het gerucht dezer nederlaag, aan het grootfte deel der benden, tot de herwinning van Groningen gefchikt, was zo dra niet herwaards gekomen , of het maakte de verbazendfte indruk. De Heer Rengers, ooggetuige van de ellenden zijnes Vaderlands, fchrijft cr dit van. —— So toech Graf Willem und Snoey van Groningen af mit de ander tien Venl na fVestetiant. unde urn 1 2 uren in der nacht, voorden alk legeren vor Groningen an brandt ge f eken den 1S Juny. Dar togen alle Adel, unde furnemfle Vromen Stalen der Umlanden oest of west ten lande wth gants unverfeebenlicb, dar fe buisfgeraet, beesten, alles letten^ und nicht wollen of dor [len van to voren vluchten, dar mit geen verjlagettheit under dem krygs* tolcke und ingefe tenen des landes folde ge boe. ren (a). —. De Heer Bor, die dit alles V a ui{ 00 Rengers Cbron, M. S. p. i§6.  344 Verklaring van het \rt,*XI.uit deze bron gefchept heeft, en door den Heer Wagenaar gevolgd is, begroot deze viugt op meer als 400 Familicn, en geeft de omftandigheden in het breede op f» Deze waren dan de uitgewekene, welker getal van é\« tot dag vermeerderde , doordien , in het begin vooral, de verwoestingen gene palen kenden. Ik zoude hier, tot verftand van zaken ene nutteloze uitweiding over deze perfonen zelve kunnen bijbrengen; waarom het genoeg is aan te tekenen, dat deze alle, die-, om den Godsdienstdwang van Alba, of de gevolgen van het verraad van Rennenberg re ontwijken, gevlugt waren, bij dit Art. wederom herfteld wierden, zo dat niet alleen zij, maar ook hunne Erven, wederom zouden gerieten en tot zig nemen alle hunne goederen, die niet veralieneert waren. De reden dezer bijgevoegde onderfchciding zal llraks nader blijken, en ligt opgefloten in het volgende Art., het welke bepaalde, hoe met der uitgewekenen verkogte of geconfisqueerde Goederen zoude gehandeld worden. • ■ Het verdiend nog enige opmerking, dat er tot dit beding word bijgevoegd, mitz dat onderlinge goede civili* teyt fal voordden gebruyekt: Eene uitdrukking, die, in verband met het voorgaande, enig- B 0 n Ned. Hist. 2 B. p. 92 * 5 B p. 268. /. D. ' Autb. St.p. iag. -5 B. p. 20S,  Tractaat van Reductie. 345 enigzints duister is; maar dadelijk licht ont- Art.XU. vangt, indien wij de Stadts eisch, ten dezen opzichte inzien. Dezelve koomt Art. x. dus voor. Geene ballingen dezer Stadt -weder in tho laaten, dan tot discretie des wets, om alle onheil, moyte, twist ende onenigheid, daar fe deze Stadt voormaals ingevoerd, te vermyden, ende eendracht te houden (a). Daar nu de uitgewekene in huis en have zo veel mogelijk weder bij dezen herfteld zouden worden, tegen deze Stads vorderingen, zo-was het evenswel zeer mogelijk, dat de herdenking van uitgedane beledigingen en ellenden, hun tot persoonlijke haat, verwijtingen, of ongeregeldheden konden vervoeren, en die ook bij de anders denkende weder een bron tot gelijkfoortige aandoeningen of daden konde opleveren. Dit in acht genomen, gebood de gerechtigheid het herftel der uitgewekene, en de voorzichtigheid voegde er bij : mitz dat onderlinge goede civiliteyt fal vjorden gebruyekt. Artikel XII. En aengaende de vercoffte oft veralieneerde onroerende goederen, tfy voor fchulden oft wtgaende Lasten, als mede de geconfisqueerde goederen, oft andersfintz, zal den geinteY 3 res(a) Men zie boven bladz. 13. Art. x.  346* Verklaring van het Art.XII. resteerden weder aenbem moegben ctyghen defelve vercofte goederen, mitz by hem Mn, nen den tydt van vyer Jaren defelve losfende voor hem felfs, ende betalende den coopfchat aenden coopere mette renten van dyen, daer aen af/lach flreckende de pachten byden copere ontfangen, ende zoo in dezen wel enighe zwaricheit mocht e vallen , zal t zelve flaen ter decifte van dordinairis compet'enten Rechten Verkla- §• I* Dat de gevlugte Ingezetenen bij hunring van ne teruggekomst in het Vaderland, hunne on- ll£t XII» t AtU vervreemde en voor handen zijnde goeaeren zouden te rugge mogen nemen , hebben wij in het vorige Art. bepaald gezien. Maar thans word de vraag beandwoord. Wat men vastftellen zoude omtrent zodanige onroerende goederen der uitgewekene, die, gedurende hunne afwezigheid, buiten hun mede werken , verkogt waren? In het andwoord word veronderfteld, dat die goederen veralieneerd konden zijn door het Gerichte voor opleggende Schulden of Landslasten, of ook uit hoofde der Confiscatien. En in alle die gevallen, word bepaald, dat de eigenaar die goederen binnen vier Jaren weder mogte tot zig nemen, mits hij het voor zig zeiven in loste, en de Kooppenningen te rugge gaf. Het voordeel, dat men  Tractaat van Reductie. 347 men daar mede voor die ongelukkige beoogde Art.XII beltond voor zeker hier in, dar, boven de gehcgtheid, die iemand voor zijne Vaderlijke Erve konde hebben, die vastigheden, gcdurende die tijd, verkogt waren, beneden de waardij. En verder konde men ook niet gevoegelijk gaan, om dat men, algemeen genomen, vooronderftellen moeste, dat de nieuwe eigenaars dezelve ter goeder trouw hadden aangekogt: zo als ik ftraks nader zal onderzoeken. . Tot nadere opheldering en ver- ftand van zaken, moet ik hier bij voegen, dat, het gene de Stadt in dezen gecischt hadde, geheel iets anders bedoelde. Het zelve was in dezer voegen. Des zullen allen verkoopinge van landen, buifinge, en goederen, in deze Stadt, de Ommelanden , Qldenambten ende Goer echte gelegen, zoo by weegen van Justicie gerigtelyken tot verzoek der quiteners en crediteuren voor da» turn van deezen verkocht, mit ook allen fentencien, vonnisfen, conflitutien, en ordonnantiën, in beur volle macht en weerde blyven9 en gehouden worden (a). Ik behoeve het nauwlijks aan te merken, dat de Stadt het woord van confiscatie niet gebruikte, hoe zeer het zelve door Sentencien Y 4 en 00 Zie boven bladz. 20 ad Art. xn.  348 Verklaring van het Art.XII. en Vonnisfen bedoeld wierde. > Het gene de Belegeraars in het eerst hier omtrent aanmerkten, en zogten vast te Hellen was dit. Bat bij de Staten Generaal daar inne met kennisfe van zaaken zulks zal worden geordonneerd, als na rechte en reeden bevonden zal morden te behooren (afi Dan bij het Tractaat zelve wierde zulks, na twee dagen bepaald, invoegen ik zo even hebbe opgegeven. 5. II. Men heeft met reden gevraagd, deTcT/f^ welke wel de aanleidendeomflandighcdcn tot dit Gscatien. beding geweest waren? Niet met opzigt tot de voorwaarde, dat de voor fchulden verkogte goederen zouden mogen gereclameerd worden, mits betalende de koopprijs; maar met opzigt tot de geconfisqueerde goederen, dewijl daaromtrent gevraagd zoude kunnen worden, of de Landrechten, het zij van de Stadt, het zij van het platte Land, enige Confiscatien kenden; en of de toenmalige Wetgevers dus enig recht hadden dezelve uit te oefenen? Zo neen; of dan de bezitters van zodanige aangekogte goederen geoordeeld konden worden, dezelve rechtmatig verkiegen te hebben? —— De vraag is gewis van veel belang, vooral ook, daar ieder oordeelkundige moet toeftaan, dat alle Confiscatien en Sequestrauen onwettig fchijnen, als ma- (V?) Zie boven bladz. 20 ad Art. XtX.  Tractaat van Reductie. 349 makende de zodanige deelgenoten aan de ftraffe, Art.XIX die geen deelgenoten aan het misdrijf zijn, en het welke in deze Provincie te meer toepasfelijk fchijnt, daar de analogie onzer Landrechten aan niemand ene willekeurige vervreemding der Erfgoederen tocftaat. ■ Ik wete wel, dat men ten tijde der Hertog van Alba een ftokregel van willekeurigheid hadde aangenomen , om in buitengewone gevallen buitengewone middelen te gebruiken. Maar de nakomeling beoordeeld zulke gronden van dwingelandij en willekeurigheid met een bedaard overleg, en die meend, dat de geftaafde Landswetten de Ingezetenen altoos beveiligen moeten, en dat die in buitengewone gevallen vooral moeten dienen, om de vrijheid voor perfonen cn goederen naar derzelver inhoud te befcher- men. Het onderzoek is dan aangelegen genoeg, om het nader te ontwikkelen, en om te beproeven, of wij dit gedeelte van het Verbond van Reductie ook van onregtvaardigheid kunnen vrijpleiten, en er den ftcmpel van wijsheid op'drukken. Om dan dit Stuk enigzints toe te lichten moet men aanmerken, dat de Hertog van Alba ook hier, gelijk in andere Nederlandfche Gewesten zijne oogmerken tot overheerfching zogte uit te voeren. • ■ Hij fchreef ten dien Y 5 ein-  35» Verklaring van het Art.XII. einde een Landsdag uit, woonde die in eigen perfoon bij, liet aldaar door des Konings Lieutenant Johan de Mepsche fchrikverwekkende voordellen doen. -—■ Hij voerde enen nieuwen Bisfchop in. en vulde eindelijk in Febr. des Jaars 1569, de Stadt met Waalfche Krijgsbenden op. Om het toneel van ellende té vergroten wierde de Wipgalg op de Markt geplaatst, aan welke de bandeloze Krijgsknegt', dagelijks zijne driften van wrevel en bijgeloof voldeed, door de beste Burgeren, Stamvaderen van aanzienlijke Geflagten, te mishandelen of te folteren. De Ingezetenen moesten ongehoorde Schattingen betalen, de keus tot eigene Magidraten en Richters wierde hun ontnomen. En of dit nog niet genoeg was, wierde aan de Provincie, wierde aan Stadt, misfchien de ondeugende der Koninglijke Raden, Carolus Quarre, uit Braband toegezonden, om onder de belijders des Euangeliums, op aantigt van ongeloof en beelddormerij, los te gaan, en te woeden. Laat ik het gevolg dezer el¬ lenden met de woorden der Landzaten zelve uitDe Con- drukken. Solch unordentlïg gefchwinde procewierden diren und onerhört wiiten gemelts Commisfategen de rit, hat der enden bei vielen frommen unfchulgcrfbe11' digen kutten alfo grojfe furcbt und fchrekken paald. gebracht, das fie ire, glitter, auch Weib und Kin-  Tractaat van Reductie, 351 Kinder verlasfen, und von dunnen in die ge- Art.XJL nachburte Lant emweicben, in vorbabens dafelbflen zu pleiben, bisz das Gott im Himmel ein gnedigb einfehen bah en, und folcber gr aufamer tyranney fleivren und weren wurdt Langs deze weg ontweken dan een menigte Ingezetenen uit.deze Provincie, en hoe zeer ik alle de aanmerkelijke omflandigheden van die tijd niet zal openleggen , zo moet ik het wetenswaardige tot ons onderwerp er evenswei wat nader van aantonen. Carolus Quarre nam deze vlugt en gelegenheid tot zijn oogmerk te baate, en hij Helde alle de goederen der afwezige Ingezetenen onder Sequestratie: of zo als zij zelve klagen. Er bat rilt allein folcber mansperfonen, f onder auch derfelber itlichen weib und binder gutter auffchrieben und einnemen lajfen (b~). • Om dit begonnene Geding voort te zetten, bepaalde Quarre de Stads Regeringe daar toe, dat de afwezige d. 16 April 1569 gedagvaard wierden, om op d. 17 Maj voor de Hertog van Al- (a) Zie de Supplication im jfar 1570 7,11 Spier vor Keyfi Maj. Cur und Furften &c. -wegen der hogbenottrangten und geweicknen und vertriebenen aus der Stadt und Landfcbaft Groningen eingegehen , bij Gerdes in Scrin. Antiq. Tem. VUL Part. II. p. 741. (Jbj Zie Gerdes /. c. p. 742.  55^ Verklaring van het f rt.X1I. Alba, of zijne Gemachtigden te verfchij- nen (a). ■ Dan het wederregtelijke dezer Stadts handelingen, door Quarre afgepcrss, was tc kenlijk, dan dat de gedagvaarde niet daar tegen gerechtelijk protesteerden, en zig aan den (a) Bij P. B o r in zijn Ned. Hist. I. D. in de Autb. Stuk. p. 129- word de latere dagvaarding van Duc d'Alve zelve, opgegeven, en daar die alleen is gedrukt, zal ik hier de eerite dagvaarding der stadts Regering bijvoeger?, dewijl dezelve ook in het vervolg licht over deze gehtle zaak verfpreid. In de Suppl. zt* Spier Bylage L. i. luid dezelve aldus. Borgermesteren ende Raadt der Stadt Grottiingtn durch last ende beuel van den Geftren» gen Heeren Commisfaris van ivegen Con Blaf. ons Aldergenedichfien Heeren, Charles Quarre , Ridder Raedt Ordinaris in denn Raedt van Brabant, doen hyr mit verdagen, om in perfone te compareren ende erfebynen van huyden in drie iveecken, te ixetene, op den xvij'" dacb van der eerstkomender maent May voor den Durchl. ende Hoochgeb Furften ende Heeren den Hertoge van Alua Marquis van Coria Con. Majest. Gouuerneur ende Capitein Generael In defe Nederlandenn, ofte voor alfulcke Commisfarien als Syn Excellentie daer toe fal hebben gecommitteert, alle ende ydere die perfonen byr nae volgende, als fynde nu ter tyt vlucbtich ofte fchuylende te wetene Hier volgen dan Zeventig naamen van gevlugte Stedelingen , die ik niet behoeve op te tekenen, om dat zij dezelve zijn, als in de dagvaarding van Duc de Alve voorkomen, en dus bij P. Bor /. c. kunnen nagezien worden. Ende dat ten ende een yegelyck van hem aldaer bem come perfotnlyck purgeren excuferen ofte  Tractaat van Reductie. 353 den Koning zelve beriepen. Zij vcrfchenen Art.XILdus op den bepaalden dag d. 17 Maaj niet te Brusfel, maar beklaagden zig wegens onregt bij de Stads Regeringe zelve (a): dan waar van het gevolg was, dat de Hertog van Alba, op ofte vcrontfchuldigen, van die redenen ende oorfaken van baer Luyder vlucbi ofte fchuylinge, op die pene van denfeiven dach ouerftreken Jynde, ende by gebreeke van beur Luyder comparitie ende erfebyninge, tegen ben Luyden geprocedeert fa li wordenn foo nae gelegentheyt der faken fall bevonden voorden te beboerene» Wel verftaende nochtans, dat fo verre fy compareren ofte ben aldaer vindenn in perjone ende comenn verontfcbuldigenn, van et gene eenen yegelycken van hun fal moegen to laffe gelecht wordenn indien gevalle buer Luyder goederen , fo well roerende ah onroerende , fullen oniflagen worden van den arreste ende J'equestratie daer op gedaen ende gelecbt by den voorfr Commisfaris, ende daer toe denfeiven geleuert worden bcboerlyke Brieuen fonder baer Luyder costen , fo in j'ulker faecken fall beuonden worden te beboerene. onderitont: Alfus mitter Choken gepubliceert ende afgelefen den xxvj dach Aprilis 1569. ondertekent ALTING. (Y) Deze brief der Vlugtelingen aan de Stadts Magiflxaai onder de bijlagen van het Sup&lic. fub Lit L 2. voorkomende, is te aanmerkelijk, om dezelve hier gedeeltelijk niet bij te 'voegen. Zij luid aldus : Eerbare IVyfe ende Foor jichtige Heerenn, Nae eerbiedinge onfes gehoorfamen pfichts ende fchuldigen dien ff es fall U. E. W. gelieven to verftaen; dat tot onfe kentenisfe is gecomen dat wij op dtn xxvij Aprilis by U W. deur  354 Verklaring van het g&StT.XII op die zelfde dag, een nadere dagvaarding dede af* deur last des Heren Carolus Qjiarre, Ridder, ende Con. Maj. Raed in deun Houe van Brabant, binnen Groeningen Inn Con. Maj. Commisfie jynde, by publice proclamatie geciteert zyn , om op den xvij Maaj voor den Doorluchügen ende Hooggeboren Furst en Heeren Ferdinandt de Aluares de Toledo, Duc d'Alvares Con. Maj. Gouuerneur Generael in zyne Maj. Nederlanden ofte zyne Furstl. gecommitteerden In perfione , op verbeurte van lyf en goedt te compareren , om ons te verantworden van V gene ons aldaar te laste gelecht fall worden. Ende want fiulcke Citatie ende Euecatie op verbeurte van Lyf ende goedt tegens Keyfi Maj. Hoecb ioflyker Memorie, ende Con. Maj. onzen Aldergenadichjlen Heren openen Traêlaten, Geloften ende Conuentien, oock tegen U. E. IV. det Stadt Groeningen, derzelver Borgeren ende Inuoonderen Vryheit , gerechtigheid heerlyckbeyt Stadt Rechten ende Olde walhergebrachte Gewoonheden ftrydet en pugneert, ffa derfieluer rustelycke ende vredelycke posfesfion uel quafi geheel turbeert ende te niete doet, fiondef dat die by Keyfi. Maj. voor ofte by Con. Maj* tiae ficbriftlyck oft montlyck tot eenigen tyden geimpugneert zyn gewest ofte oock alnocb legittme geimpugneert worden ofte connen worden^ So hebben wy daer van aen U. E. W. demoedelycken willen fichriuen, ten einde daar innt by U. E IV. foo uele de gelegentheyt des tydes ende die omfiandicheden connen lydenn ende draegen , deur vruntlycke communicatie dei voorfiz- Heeren Caroli Quarre Ridder ende Con- Maj. Raedt ende Commisfiaris ende Commisfiaris ende deur goede verficbryuinge aen den voorfiz Fursten ende heeren Duc de Alua oft fyn Furftel. Gecommitteerden, alfio to vetfiaen dat de voorfichr- fwaricheydeun afigedaen fullen moegen wordenn &c. Zie de Supplic. bylage L. a.  Tractaat van Reductie. 355 afkondigen, die by P. Bor (a~) kan nagezien Art.XU* worden, en waar in onder anderen gezegd word. Waarom foo is V, dat wy de faken voorfcbreven over gemerkt, U ontbieden en committeren by defe;i, dat gby ten verfoeke van ■onfen voorfcbreven Raedt, en Procureur Getierael, daget by Editie en openbare uitroepinge de perfonen hier boven genoemt, te compareren in perfonen, op de penen van de eeuwigen ban, en conffcatie van goederen. Ik behoeve de verdere werkzaamheid der gevlugte Stedelingen tegen de voortgang dezer Procedures niet verder te ontwikkelen, daar bet bijgebragte volledig aantoond, dat de oogmerken der Straffe, zelfs voor de terugge blijvende, op verbeurte der Goederen en Landverwijzing uit liepen. Dit alleen zal ik er bijvoegen, dat, gelijk die Dagvaarding alleen te-De Goegen de Stedelingen gefchiede, er den 20 Julij Q^en"edeT 1569 mede een gclïjkzoortige tegen de afwe- landeren zige uit de Ommelanden , te Brusfel wierde w'frden ook ge- afgegeven, en in de Ommelanden gepubliceerd, confisEen nog groter getal van Edelen en andere . 629.  356 Verklaring van het Art.XII. gevoel van de regtvaardigheid hunner zake. Dan waarop mede geen ander gevolg kwam, als de voortgang der Procedures zelve. Of, zo als zij het in hunne Supplicatie uitdrukken, Dennocb werden (ie itzige Supplicanten, und ire per jonen, vor der Kon. Maj. Rebellen und Feinden gehalten, inen alle ire, dan aub itliche irer Weib und Kinder gutter eingezogen (a). Dit toneel nu van ellende, het welke toen zo veel verwoesting aanrigtede, wierde afgebroken en verzagt, door het bijtreden van Stadt en Lande aan de Pacificatie van Gendtt en de Unie van Utrecht. Maar het verraad van Rennenberg, en de daarop volgende Regering onder Parma hernieuwden alle de. ze buitcnfporigheden, waar door een groot getal Perfoncn cn Geflagten wederom in de uiterne armoede gedompeld wierden, daar hunne goederen wierden verbeurd verklaard. Of t1e §. III. Er is dus geen twijfel of de ConLandreg fiscatien hadden in beide die tijdvakken plaats, C^onfiisca- en net za^ nu ^e vra*g worden op welken grond tien be- van recht, het zij Alba het zij Parma de. paalden . zeye veror(Jend en uitgevoerd hebben. In de Schriften der gevlugte Ingezetenen van O) Zie de Supplic. bij Ge roes /, c. ƒ>. 745-  Tractaat van Reductie. 357 van die tijd vinden wij alleen algemene gronden Art.XII» daar tegen aangevoerd, terwijl zij zekerlijk hunne verdediging uit de Wetten zelve gedaan zouden hebben, zo zij voor hunne dagelijkfche Richter gehoord wierden. De gevlugie Ommeianders fchreven daarom aan Koning Pailip. La dite Mayes, V Empereur Charles Pere de vostre Maj. a promis de laisfer ceitx du dit pays mesmes les maintenir et defendre en tout leurs Biens , Droits , Privileges , Libertes, Franc hifies , Seigneur les , Coutumes, jfudlcatures, tant crimineles, que civiles (a~). Maar in dc Schriften van de Heer ReNgers, een deelgenoot dezer onderdrukten, vin. den wij, deswegens meer aangetekend. In de eerite plaatfe merkt hij aan, dat men van onze Landswetten zeggen moeste, het ge • ne Cicero van de oude Romeinfche gezegd hadde. Tam moderate judicia Populi Romani a Majoribus funt confliiuta, ut ne pana caph tis cum pecunia conjvngatur. En dan laat hij er op volgen. Confiscatie» jus fisci, Advocaet Fiscacl zyn publici Juris, oeverst die fyn in den Umlanden niet geweest, ende deefe fitryden tegens voers. Keifiers Sigis* mundi Rulle. En wat verder. In 0;a- Z lati' (a) In het Supplic. by den Gebannenen utb den Umbiandeii van Groningen.  3'58 Verklaring van ket Art.XII. lanjchen Rechten is men een enige Confiscatie int Boeck van Dood/lagen art 27. van goederen der geenen, die fick felven ummebrengen: Die vuelcke vallen aen den Redicr ojfi Grietman ter plaetfien (a). Laat ik de aangehaalde gronden in deze gezegdens eerst opzamelen. De woorden der Bulle van Keizer S1 g 1 s Mu n d u s, fprekende van de Vrijheden der Friefen, zijn deze. Idcirco volumus et prafatis hncolis et Inhabitantibus concedimtis, et expresfe largimur, ne deliclum vel deli&a fingularis vel fingularium perfonarum in generale damnum progenitorum , cenfianguineorum, feu amicorum, aut alterius cujusque innocentis bominis, propter delinquentes debeat extorqueri ,/edquod ille vel illi fioli, qui deliclum vel delifta perpetrant, et judicentur pro deUclis fiecundum Frifionica Jura, confiuetudinesque, realiter velperfonaliterpuniantur (£). De Heer Rengers haald hier bij éne uitzondering aan, in geval van zeifsmoord, en die Art. 27. in de Ommelandfche Regten zoude voorkomen» Het fpreekt van zelve, dat hier het, toen nog niet aanwezig zijnde , Omntelanaer Landrecht van (*)J. Rengers Polit. der Ommel. M. S. Cap. 8. fol. 86 en 87. (JO Deze Bulle gegeven uit. Sept. 1417 , is gevoegd agter dc Supplicatie Lit. A. 4., mede bij 6cotanus tn 'Lablln. p. 2a.  Tractaat van Reductie. 359 van het Jaar 1601 niet bedoeld word. En Art.XH» dus beoogd hij het oude Ommelander Landrecht, genaamd het Nieuwe Verbond van Stadt en Lande van het Jaar 1448: en aldaar vin" den wij Jrt. 27. Wel fick fuiven van den li' ve doed met voerfate , den fal men hamen, ende fyn goet is den Here verfchenen. Eene verordening die ons doet zien, dac men deze misdaad toen zogte tc beteugelen door de herinnering aan. de lchande der verbranding, en het nadeel dc.- erfgenamen. En waar bij ik niet kan nalaten op te merken, als men andere wetten van die tijd, bepalende een Mannegeld op den doodflag, daar mede over een brengt, dat men de mate der Poenale Wetten, toen zo zeer niet genomen heeft uit het belang der Maatfchappije , maar voor al uit de mate der zedelyke ondeugd, en de denkbeelden van Ridderlijke eer of fchande. Men kan tot ftaving van het gevoelen van de Heer Rengers, dat er buiten dit ene geval van zelfsmoord, gene Confiscatien bekend waren, nog aanvoeren, het gedrag van Alba en Parma zelve. Deze immers vestigden zig in hunne Ediéten, alleen op den wil van Koning Philip, cn de aaid der misdaden van Ketterij en Kerkroof; en geenzins op enige Wet. En het welke zij voorzeker niet ovcrZ a ge-  300 Verklaring van he* Art.XH.geflagcn zouden hebben, indien de Landsrech. ten roepasfelijk waren. Het oordeel van den Heer Rengers rust evenswei geheel op het oude Ommelander Landrecht, en dus is het de vraag, wat andere, het zij Stads of Landrechten, daar omtrent vastheiden. Wat het Stadsboek aangaat, daar in vind men geene Confiscatie der goederen op de zelfsmoord, maar alleen Lib. 8. §. 18. Een menfche, die hem feluen wilmodes van mistroefte dodet, den doden licbam falmen toe puluer bernen. Het latere Ommelander Landrecht van het Jaar 1601 is gedeeltelijk hier uit, en gedeeltelijk uit andere Wetten genomen. Daar in lezen wij in het 7 B. Art 39. Een menfche, die zich felvest willemoedes dodet, dat dode licbaem fal men bernen tot pulver, gefchiede dat van eenen die om feker antegen misdaed fittedjn de hechte van Juflitie , fo is daar toe zyn goed dat recht vei fchenen; waren daar overst Kinderen, fo falmen denfeiven die twee deelen, oft naefle Erfgenamen van V goed beholden laten, ende V Recht den derden deel, uitbefonderd notoijre Cranckfinnigheydt. Dan in welke verordening, of zamenvoeging van Confiscatie bij de Verbranding, gene anderen, Stads of Landsrechten, het Ommelander gevolgd zijn (#). Hoe («} Stads Conft. Art. i. win Dood/lag. Selw. Landr. $. B. drt. 57. Westvi. Landr, Ampl Art. 51.  Tractaat van Reductie. 36*1 Hoe zeer nu deze de enige bepalinge van Art 2ÜL die aard bij de Ommelander Wetten was-, zo hadden de Stadts en andere Wetten evenswei ene gelijkfoortige verordening, waarvan bij de Ommelander rechten gene melding voorkwam. Ik bedoel de misdaad van het Munten van valsch geld; in welke de Corporele ftraffe bij de verbeurtverklaring gevoegd wierde. Men dagte misfehien, dat in deze overtreding ene dubbelde ftraffe niet onredelijk was, om dat de nablijvende bloedverwanten der misdadiger, door deze misdaad, ten koste van het gemene land, aanmerkelijk konden verrijkt zijn. Hieromtrent ftelde dan het Stadts Boek vast. Alle die ghe- • tie de valsch gbelt wonten ende bijlaghe maken op Landes Heren munte ende ghelde, hebben gebroken ende verboert hoer lyf, ende guet Qa~): en welke bepalinge ook, in het la" tere Ommelander Landrecht, gelijk in alle andere is overgenomen §. II. Het gevoelen van dc Heer Rengers is dus gegrond, en het is zeker, dat Z 3 on- (V) Stads Beek Lib. 8. $. 21. Stads Conji. van Misdaad tegen 'f Gem. Best. (£) Zie O ml. Landr. j.B.Art. 48. Selw. Landr, 5. B. Art 45. Old. Landr. 5. B. Art. 57* Westw. Landr. Art. 57.  36*a Verklaring van het Art.XII. onze Landswetten, buiten het geval van Zelfsmoord en Geldvervalfching, gene Confiscat:en kennen. En daar gene dezer misdaden door Alba worden beoogd, of opgenoemd, en Koning Philip geen wetgever was over onze Landen, zo is eindelijk de vraag, op welke grond dit Art. van het Iraclaat van Reduclie, alleenlijk bepaalde, dat de geconfisqueerde goederen, door de eigenaars gereclameerd konden worden, mitz betalende den coopfchat. Het fchijnt mij toe, dat Rengers aan de nazaten de gronden heeft nagelaten, op welke destijds geoordeeld wierde, dat deze verordening aldus moeste bepaald worden. Aldaar vinde ik. . In December Ao. 1583. heft de Hert. van Parma der Stadt Gronningen Overicbeit de confiscatie to admitteren voer laten holden, de defelve admitteerd hebben Qo iveeten Jochem Ubbena, Spaenfche Ridder mit fyn Comperen, doe regerunde in Gronningen) Darna is een Landag verfch., dar de propofitie oeck gedaen. Unde de Staten des Landes aldaer hebben oeck defelve angenomen tegen Lantrecht, tegen Evuich EdicJ van Don Jan, und Colfcbe Vrede Pacificatie van Gent &c. Und beft ficb nemants opponiert noch protesteer et, voo de Deputeren vorfeb. tegen des Hertogen van Alva, angedrungen Confiscatie deden.  Tractaat van Redüctie. 363 dm. Oeverst het is wal to fieen, dat de recb- Art.XIï» te Heerders und Staten des Lants buten weren. Parma verfiochte, drunge hoer de Confiscatie niet an. diva drung fie gewaldigr de Olde Deputeren (lelden fich evenwal entegen den van Alva, defie confienteeren voert upt voergeven des befichedenen Hert. van Parma, de boer recht fiol gegeven hebben, fio be anders berichtct had worden (V). Het is wel waar, dat in de gebrekkige Registers van die tijden, daar van- gene melding voor* koomt; maar men mag daarom aan de waarheid van dit getuigenis, of aan de goede trouw r vaneen toenmalig getuige, niet twijfelen , daar deze , met melding der om'dandigheden onsheeft nagelaten, dat en de Stadt en de Ommelanden de voorgelielde Confiscatien hadden aangenomen. ■ > Het zoude een vraag van belang zijn, of de Staten zelve recht hadden, onbekende ftrafFen op reeds bedrevenc handelingen toe tc Haan, cn vast te Hellen? De Heer Rengers maakt geen zwarigheid dit te ontkennen: maar des niet tc min moet men geloven, dat deze omflandigheden, de grond opgeleverd hebben, om te oordelen, dat de kopers of toenmalige bezitters der geconfisqeerde goederen dezelve ter goeder trouw hadden aanZ 4 ge- 00 j, Rengers Cbron. M. S. fiol. 169.  364 Verklaring van het 4(Vrt.XIJI gehandeld; en waarom zij ook niet verder aangehouden konden worden, als om dezelve we» derom af te Haan, mits ontfangende de Koopprijs. Artikel XIII. Item zal eenyder Burger oft Ingefeten der Stadt Groeninghen, gheestlick oft Weerlick vry (laan omme binnen der Stadt te blyven, oft op andere Steden, Landen, ende plaetfen, die neutrael zyn , nae fyn gevallen te moghen vertrecken. ende zyn refidentie nemen, in fuiken gevalle ha ere propre ende eygbene goederen geny etende, mitz datfe hen nyet en fullen moghen begeven metter ivoone aendes vyy ands zyde. Inhoud Indien wij den geest, of loop der gedag. en bedoe- ten . van de ópfteller van dit Traftaat, aan ling van , _ dit Art. ZIlde der Stade, maar gadeflagen, dan word deszelfs inhoud hier geheel klaar, en diens bedoelinge ten enemale toegeligt. Men was, namentlijk, in de twee voorgaande Art. bezig geweest, naar het ontwerp der Stadt, te bepalen, dat de Conflscatien der Goederen, van de gene die uitgeweken waren, en het bevorens met de Gereformeerde en Staatfche party  Tractaat van Reductie. 365; tij uitgehouden hadden, niet weder ingetrok- Art.XOÏ ken wierden. Niets was dus natuurlijker, als dat, in de leiding der gedagten van de opftellers, deze vraag voorkwam, of ook de perzonen en goederen der gene, die nu de Stadt aan de Bondgenoten moesten overgeven, en het met Spanjen gehouden hadden, zouden kunnen aangefproken worden ? En op deze vraag past het tegenswoordige en volgende Art. Het tegenswoordige bepaald dit Stuk met opzigt tot de Burgers en Ingezetenen, en de Stadt wilde voor deze bedingen, hoe zeer zij het woord van Confiscatie, hier zo min als in het voorgaande bij haar voorftel noemde: dat die perfonen voor zig en hunne goederen zodanig vrij mogten zijn , dat zij, hunne eigene goederen genietende , mogten blijven of vertrekken, werwaards zij het goed> dagten. En op deze vordering andwoord het tegenswoordige beding, en ftaat aan een ieder het volle genot zijner goederen toe, aan hem overlatende, te Groningen te blijven, of na elders te vertrekken, mits na neutrale plaatzen, en niet aan zijde der Vijanden; in welk geval dus dit beding, of deze toezage geen plaats zouden hebben; of de Bondgenoten verbinden, tot het vrije genot, voor de perfonen en hunne goederen, aan zodanige te leveren. Z 5 Mij  366 Verklaring van het Art.XIII Mij dunkt, dat de inhoud van dit Art. hier door 20 klaar is, dat ik er niets behoeve bij te voegen, dan enige aanmerkingen die uit den aaid der zake vloejcn. Gevolgen De eerfte is, dat deze bepalinge, die noodgelijk °°k hare invloed hadde op de rechten der bijzondere Ingezeten in Groningen, in zo verre kon gerekend worden; het Statutaire recht der Stadt, boven aangewezen ,. voor die tijd te veranderen, dat, hoe zeer de Stadts wetten gene Confiscatien in die gevallen kenden, dc Bondgenoten hier door recht erlangden , om te eisfehen, dat zodanige Ingezetenen geftraft wierden aan hunne goederen, die tegen dit Art. aangingen, of zig met der wone in vijandelijke plaatzen begaven. Ten tweden, dat de Generaliteit bij enkele gevallen, ook deze voorwaarde heeft zoeken uit te oefenen, niet zo zeer in overeenkomst der letter van dit beding omtrent het inwonen, als wel overeenkomftig de grond cn mening van het zelve omtrent het correspondeeren met de Spanjaarden. Hier van vind men een zeer aanmerkelijk voorbeeld met de Heer Hammonius, het welke, ten dezen opzigte, te veel invloed op de rechten onzer Maatfchappije fchijnd gehad te hebben, dan dat ik het niet zoude aantekenen. Deze  Tractaat van Reductie. 367 Deze, Stads Sindicus zijnde, en wegens de Art.XIII Stade ter Generaliteit gezonden in 's Hage , wierde uit hoofde ener ontdekte correspondentie, die hij, benevens de Abt van Rottum, en Joachim Ubbena met de Aartshertog Ernestus gehouden zoude hebben , door de Vergadering van H. II. Mog. in hegtenis op de gevangen poorte gezet, (tf) Men maakte zijn proces op, en liet aan den Raad van Staat de beoordeling over. Cb) Maar dit Collegie weigerde het zelve aan te nemen , en bleef zulks weigeren tegen de herhaalde drangredenen der Vergadering van H. H. Mog., op gronden, dat de Sindicus een Stads Legatus was, cn aldus alleen konde beoordeeld worden door zijne dagelijkfchc Richters; tc meer, daar zijn misdrijf bevorens begaan was. (c) Hij wierde dan ook hervvaards gezonden, zonder dat ik het gevo^r, dezer Procedures hebbe kunnen rtófporeri; terwijl wij daar uit tellens overvloedig leren, dat cle Bondgenoten, zelfs niet uit dit Art., een zodanig recht ftaande bleven houden, waar door aan hun, met voorbij O) Zie Refol. der St. Gen. v. d. 28 en 29 Maart 1596. f» Zie Refol derSt. Gen v. d. 1 en 16 April 1596. (O Zie Refol, der Ss. Gen. v. d. 30 Apt. en 1 Oef. 1596.  368 Verklaring van hst 'ART.XIV bijgaan van den dagelijkfchen Richter, de beoordeling over, of Straffe op de overtreding toekwam. Artikel XIV. Sullen mede in defen traSlate begrepen zyn , alle wtheemfche perfoonen, van wat qualiteyt oft natie die moegbexi zyn, ben jegenwoordelick binnen der Stadt Groeninghen onthoudende omme binnen dezelve Stadt beu* rer woonplaetfe te moghen continueren, mitz doende eedt van getrowwicheyt, oft in neti' traele plaetfen te vertrecken. Inhoud Het gene in het voorgaande Art. voor de van het lnwc>onders was vastgefteld, word in dit voor de Vreemdelingen bepaald. Groningen hadde zig, zedert het verraad van R^ennenberg lange tegen de Wapenen der Bondgenoten ftaande gehouden, en was na de werkzaamheid dier tijden, ene fterke Vesting. Het naburig Friesland daar en tegen, van gene Vestingen voorzien, hadde lange de partij der Bondgenoten omhelsd, en waar door een groote menigte Ingezetenen van die Provincie, en van elders, zig vasthoudende aan de Spaanfche partij en de Roomfche Leer, na Groningen geweken waren  Tractaat van Reductie. 369 ren om aldaar hunne Burgerlijke en Godsdien- Art.XW srige begrippen in veiligheid te kunnen belijden en beleven. Deze dan, vooral Friefen, "hadden het Stedelijke beleg mede verduurd, en voor deze was het, dat de Stadt, bij hare voordrage, dezelfde vrijdommen verzogte , als voor de Ingezetenen zelve, (a) en waarom dit Art. bepaalde, dat zij die zelfde vrijheid zouden genieten, en naar willekeur zouden mogen gaan na elders, of ter Stede blijven; mits, gaande alleen naar neutrale plaatzen „ vertrekken: of blijvende, de eedt van ge» trouwheid (waar van beneden gehandeldj „ word) moeten doen. / j Artikel XV. Ingelycken wat Rentebrieven, Verfetbrieven, Pachtbrieven, Schulden, Lasten en Zwaricbeyden van Abten, Prelaten , Geestelicks perfoonen, foo Wtlandtfcbe als Inlandtfcbe in defe troubelen binnen der Stadt Groeningben geweken tot heure alimentatie ende onderhoudt gemaeckt ende aengelecht zyn , zal (laen tot decijie vande Staten oft Magiftraten vande Provinciën ofte Steden, daer onder de Corpora van den Stiften ende Cloosteren gele* (4) Zie boven lladz. 14. Art. WU  37° Verklaring van het Art XV leghen zyn. omme met kennisfe van zaken daer inne te doen, als nae Rechte ende Justitie bevonden fal voordden te behoiren. De zin §. I. In het bevorens bijgebragte ontwerp 3fr".dlt der Sa^t, op dit Stuk, fchijnd enige duisterheid te zijn, door fchrijffeilen veroorzaakt, (tf) Dan dc zin is klaar genoeg, cn de mening koomt hier op neder. „ Dat alle Schulden, „ die dc Roomfche Geestelijken uit Friesland „ of van elders in Groningen geweken, gedu„ rende dc troubles tot haar onderhoud ge„ maakt hadde , door de Conventen zouden „ voldaan moeten worden, en dat die Con„ venten het verder onderhoud verzorgen zou„ den. Naar welken voet de inlandfche Prselaten „ mede behandeld zouden worden." Deze Stads cisch hadde vele zwarigheden, waar van dc ecrflc fchijnd geweest te zijn, dat de Belegeraars met reden twijfelden, of zij wel recht en vermogen hadden, om te bepalen^ dat die Schulden, uit de Geestelijke Goederen, in Friesland of elders gelegen, betaald zouden worden. Van hier is het lichtelijk, dat men aan dc zijde der Raad van Staat, in de eerfte verandering, op dit Stads ontwerp voorfloeg , dat de beoordeling en beflisfing, daar («?) Zie boven bladz. 15. Art. xiv.  'Tractaat van Reductie. 371 •daar over zoude liaan aan aan de Staten Ge- Art.XV»> neraal ( ■ De woorden der Wet waren de volgende, opzigtelijk de Keur. Borghermejleren ende de raed fullen alle iaere vlertien daghe voer fantle peters daghe ad Cathedram to famen comen ep dat raethuus. Ende fullen die fwoerne meente bi hem daghen laten, ende fo fullen de fwoerne meente vte hem loten vyf perfonen mit vyf fzvarte bonen, mit anderen •witten bonen daer to gbemengbet voer eiken perfonen ene bone de daer van ghekomen is. Ende een van den borghermefteren fal de bonen alto fament werpen an enen verdeel en boet Ende he fal elcken manne van der fwoerne meente ene bone vten bedetien hoede nemen laten welcen perfoenen de die de vyf fwarte bonen krighen, de fullen tyen rite raetluden ke- fen, totten tyen olden raetluden i^a). • Het gezag dezer Raad, wierde in dat Wetboek bepaald in dezer voegen. Inden iare ons heren dufent vierbondert viuentwinticb doe verdro» ghen des ouer een de borgbermeflere ende die mene raed, Ende die wyfheit van der Stad van graniaghe, dat fe wolden vernyen ende bol- (a) Stads Boek Lib. i. $. z.  Tractaat van Reductie. 381 bolden ore Stad rechte, alfo als hier na Art. XVIE fcreuen is, ende dat mach de Raad tot allen tyden van vryheit ende van older woniheit hoghen ende fyden. Dat falmen alfo ver* flaen, [waren daert hem to licht duncket , Ende lichten dacrt hem to fivaer duncket, alfo hit funderlinghe ne ghenen manne an ne gaef ra^ . , Belangende het Richtcrlijk gezag des Raads, cn het mcdcdeelgcnootfchap der Wijsheid en Gefwoome Gemeente tot de Wetgeving, vinden wij in dat Stads Boek dit volgende. Die Raed fal alle ordele vinden, vier wanneer ft willen fo moghen fi tot hem heden wife luden van der Stad, raed mit hem to nemen : ende dene fullen neghene ordele mede vinden. Ende fo wat de meere deel des Kades voer recht vindet, dat en fal nemende hefchelden En aangaande de Gezwoor- 11e Gemeente volgd dat Wetboek in dezer voegen. Wanneer die Borghermeflere ende Raed mit ter fwoerne meente vergadder ingbe ende famenrimghe holden, Ende hen faken wedervaren, de fe beuelen under fich to helen, dat fal een yewelic fwoerne meente man hemlic bolden (c). Aa 5 Dit (a> Stads Boek Lib. i. §• 1. (£s Stads Boik Lib. 1, §. h. ( bolden yn hoeren rechte. Ende by hem th& komen als [e Juli. boden [enden, ofte pandynge lyden: ende dat beste myt hem helpen raden vor de meente ende vor de[e Stadt van Groeningbe , Ende vermelden den Rade wei den Rade oft der gemeente van defer Stadt hinderen ofte [chaden muchte. Ende dat Ghy gene vor[ammelynge ofte verbunt, ofte achte maken [uilen dan [amentlike mit Borghermefleren ende Raedt vorg. ende buten hoeren Confente neet. Dyt unuorbroken tho holden dat Juli. Godt [0 helpe und alle [yn Hilligen fa). Deze dan was de ftaat der Stads Rege- (a~) Deze oude Eed ftaat voor het register in het Stads Boek, en ook agter het zelve, niet dat onderfeheid, dat de iaatfte woorden und al' le f  Tractaat van Reductie. 383 geringe naar de Wet, althans bij het ver-Art. XVIH nieuwen van het Stads Boek in het Jaar j4o5. ■■ Dan hier boven hadde de gewoonte in de opvolgende tijden vele veranderingen, gedurende de loop der Vijftiende en Zestiende Eeuw, daargefteld, zo dat, gelijk ik boven ontwikkeld hebbe, deze ftaat van zaken van gedaante veranderde. In de eerfte Het oude plaatfe wierden de Wetten door de Wijsheid BjJjJJ*. en de Gezwoorne Gemeente altoos mede ge derde de geven, en deze Wetgeving wierde vervolgens ^geniet door twintig, maar door zestien Magiftraten geoefend, met en benevens de Oudraad, de Hooft mannen, de Gezwoornen, de Wysheid, de Achte, de Bouwmeesteren en Overlieden der Gilden. Enige dezer verordeningen waren in Refolutien gegrond, hoe zeer ik die van alle niet gevonden hebbe. Zo immers begind de Wet omtrent de Wederdopers op daeghe Converfiorits Pauli anno 1548. Borgbe' meliers , Raedt oldt ende nye, Hoefmannen , Swoerne Meente , Bouwmefters ende Olderman van den Ghylden, myt den Erbarcheyt der Stadt Groemngben laten weten ende gebeden enz. En in dier voegen wierZe fyn HUh'gen aldaar zijn doorgefchrabt, het welk in meer formulieren der thoenmahtre Efden plaats heelt en na de Reductie fchijut gefcüied te zijn, fol. 99 **»  584 Verklaring van het Art.XVIII wierde dir Verbond van Reductie, aan ziide der Stadt, ook getekend, zo als ik boven hebbe aangewezen Ca). Niets is'nu natuurlijker, als dat ik beiluite, dat het oogmerk der Stade in hare vordering aan de Bondgenoten, bedoelde , dat deze gehele Form van Regeringe, zo als die door de Wet, of het gebruik was bepaald, en plaats hadde, zoude blijven Hand grijpen, en voortduren. En dat dus deze woorden. Dat alle Heeren, Overichheid, Officieren , ende denaar en, na old gebruik ende rechte, elk in zyn ftaat, gecontinueerd worden, alleen dezen genoemden zin opleveren. %. III. Op dit gedane voorftel nu der Stadt, Wat op waar bij het behoud ener meest Populaire Rege^"slacit rinSe was bedoeld, andwoorden deBondgcnoten bepaald eerst bij een voordragt, die daar van zeer veel wierde. verfchilde, en een Regeringe van eenige Magiftraten bedoelde, die bij de Bondgenoten, of hunnentwege, zouden worden aangefleld. In de woorden. Item zal die Stads Regeeringe beftaen en blyven by die Magiftraat, des word verflaen , dat die Magiftraet die by de Gouverneur gedurende deze oorloge zal worden gefield met advys van de Raad van Staate . De mening van dit antwoord kon- .00 Zie bladz. 26. (b) Zie bladz. 21, ad Art. xvm.  Tractaat van Reductie. 385 konde geen andere als deze zijn. Dat de Stads Art. XVIO Regeringe altoos zoude geoefend worden door de in de Eedt zijnde Magiftraten, met uitfluiting van al het overige, en dat die Magiftraten, gedurende het Oorlog, namens de Generaliteit benoemd zouden worden. Het was dus niet te verwonderen, dat de Stedelingen tegen deze voorwaarde grotelijks opzagen , dewijl daar door al het Populaire in de Rcgeringsform, alle invloed der Gilden, en diens Officieren zoude verloren worden, cn zelfs de Jaarlijkfche Keur, voor een tijd althans, voor het geheel zoude ophouden. En dit te meer, daar het beding zelve een voorwaarde zoude behelzen, op welke de Stadt in de Unie van Utrecht weder aangenomen zoude worden; en waar door diens Bondgenoten ( dus ten allen tijde recht kregen, de vervulling dezer voorwaarde te cifchen en daar te {lellen Van hier ook fchijnd men te mogen afleiden, dat de Stads Gedeputeerden werkzaam zijn geweest om deze bepalinge veranderd te krijgen, met dat gevolg, dat het Art. zelve, omtrent de Jaarlijkfche Keur der Magiftraten althans, enige verzagting inhield. Ik hebbe zo even reeds aangemerkt, dat het beding zelve ene voortdurende, en ene tijdelijke bepaling inhield; en de-  386" Verklaring van het Art. XVIII deze onderfcheidaig zal ook deze verdere afhandeling in twee Hukken delen, zo dat ik eerst zal onderzoeken, hoe de bepaling, dat de Stads Regeringe zal beflaan bij de Magt* flraat, toen en vervolgens is afgelopen; en dan aanwijzen, in welker voegen de Jaarlijkfche Verkiezinge geoefend is. Het §. IV. In de eerfte plaatfe moet ik aan- ^agts- rnerken» dac niet aIIeen de letter van d,t betraatbe- ding, maar ook de Conflitutie zelve ïnedebrag- nietïe tcn' dat door het woord Magiftraat, alleen Oudraad. verftaan wierde de Zittende, of in de Eed zijnde Regeringe, zonder daar onder de Oudraad te bedoelen; angezien alleen de eerfte, en niet de laatfte bij Eede jaarlijks aan het Stads belang verbonden waren. Wel was waar, dat de gewoonte in de voorgaande Eeuw, en ook merendeels in deze Eeuw hadde ingevoerd, dat de Oudraad tot het wetgevend lichaam geroepen was ; maar zulks moest eerder befchouwd worden als ene heilzame voorziening tegen het afwisfelen van den wil des Wetgevers, dan als een bepalinge der Wet zel/e. Zo dra immers de gewoonte hadde bepaald, en deze was zeer oudt, dat de afgaande Regeringe door de Gezwoorne Keurheren, op een volgend jaar wierde ingekozen, zo dra was het  Tractaat van Reductie. 387 het ook tot vastigheid der Wetten nuttig, datART.XVT^ ook de hoogst waarfchijnelijke Magiftraten van een volgend jaar, haar gevoelens deswegens inbragren, om alle verandering in de Wetgeving zelve te voorhoeden. ■ Uit deze gronden was dan het roepen der Oudraad in belangrijke zaken van Stadt en Provincie, wel een nuttige voorziening, maar geen voorfchrifc der Wet. En het fchijnd mij toe, dat men het kort na de Reductie, en met opzigt tot de Regering der Stade, en der Provincie, ook aldus begrepen heeft. Wat het eerfte betreft, moet ik zulks befluiten uit de Wetten der Breden Raad zelve. Ik vindc die in de gedrukte Ordonnantie v. d. 15 Febr. 1635. Op het invoeren van Drek geld, v. d. 23 Nov. 1637. Op bet misbruik der Drinkgelagen ,v.d.^ Jan' 1651. Op de Verbuiringe der feenen. In welke de Oudraad niet genoemd word. Van gelijken aard zijn de Refolutien na de Reductie bij den Breden Raad gevallen. Men kan hier toe brengen de Refol. v. d. 18 Jpr. ifjii. Omtrent bet demoliëren van het Kasteel, v. d. 19 Jan. 1615. Over de keur ener Stadts Rentemeester , v. d. 8 Febr. 1640, v. d. 14 Nov. 1648, 15 Febr. 1649, 20 Febr. 1647, 15 Febr. 1652, 8 Febr. 1657, alle betrekkelijk de ftaving of uitleg der Keurwetten; en wel-  388 Verklaring van het AftT.XVIII Welke niet door de Oudraad, maar door de Zittende Raad en de Gezwoorne Gemeente genomen zijn. Het fchijnt mij evenswei toe, dat omflxeeks deze laatfte tijd het oude gebruik om ook de Oudraad te roepen, wederom begon ingevoerd te worden. Tot dit gevoelen althans geeft aanleiding dit volgende. Ten eerften, dat men de plaatfen der Oudraden, bij de Zittende Raad bepaald vind in de Refol. v. d. 29 Apr. 1659, in de woorden. Is gerefolveerd en ver ft aan, dat Raadsperfonen, Provinciale of Generaliteits ambten bekledende, zullen in de Raadtkamer bij hunne Comparitien fes/ie nemen, aan de afgaande zijde, volgens baar gewoonlijke rang. Ten tweden, dat men zedert die tijd meermalen Ordonnantiën cn Refolutien vind, die mede door den Oudraad genomen zijn. Getuigen hier van zijn niet alleen de Refol. v. d. 13, 19 Jan. 1666, ter oprichting ener Stadts Rekenkamer; maar ook de Ordonnantiën v. d. 18 Blaart 1663, opzigtelijk de Gilden, en t 14 Maart 1666, omtrent het Burgerrecht, gelijk mede, de Ordon. op de Keur der Regeringe v. d. 26 Aug. 1668, die door Borgemeesteren en Raad, Oud en Nieuw, met Taalmannen en Gezwoorne Gemeente genomen zijn, cn waar van de volgende tijden menigvuldige voorbeelden  Tractaat van Reductie. 380 den opleveren. Gelijk nu dit in de Stadts Art.XVIH Regeringe fchijnt plaats gehad te hebben, even zo kan men het vastftellen, dat de Oudraad in de Provinciale Regering aan Stadts zijde, nog door Wet, nog door Gewoonte na dc Reductie geroepen wierde. Dan voor dat ik hier toe overga, ben ik verplicht aan te merken, dat hoe zeer de Oudraad kort na de Reductie, met, of niet algemeen, voorkoomt in het medebezorgen van aangelegene Stadts of Provinciale zaken, die Oudraad evenswei in de twee eerfte Sententien van H. H. Mog v. d. 2.1 Jan. 1597 en den 8 Maart 1599, als mede op hunne naam gevoerd, voorkomen: en in welke Sententien zo wel aangelegene Stadts, als Provinciale zaken behandeld wierden. Die ftrekt tot een klaar bewijs, dat de Stadts Regeringe, die haaie eigene qualiteit in die procedures moeste uitdrukken, in het geheel niet vreemd was, dat, al riep de Conftitutie, in de letter van dit Art., niet dadelijk de Oud* raad tot dc medeverzorging der Maatfchappije, dezelve evenswei in aangelegene zaken konde geroepen worden, naar voorouderlijke Gewoonte en om daar door te verhoeden, dat in de behandeling van die zaken, welker afloop jaren konde voortduren, zo veel eenitemmigheid bij de Magiftraat wierde te wege gebragt, als, B b bui»  S9° Verklaring van het Art. XVIII buiten dit mederoeper), andersin ene afwisfelende Regering niet licht te wagten was. Laat ik na deze aanmerking, tot de invloed der Oudraad bij de Stadt in Provinciale zaken, overgaan. Voor eerst, word het di vraag, of de Oudraad dan, kort na de Reductie, niet mede behoorde tot de Stadts Regeringe , zo verre die , als Lid van Staat , de Landsda. gen met de Ommelanden waarnam, en de daar voorkomende zaken beoordeelde? Ik gelove, dat men dit met voldoende zekerheid kan ontkennen. Immers hebben wij boven gezien, dat de eerfte Uitfpraak van PI. H. Mog. v. d. 17 Febr. 1595 inhield Art. 4. De Heer Stadthouder zal boven aen ("ter Staatsvergade» ring) fes/ie nemen, de vier Borgemeesteren en* de Raad op der regt er, ende de Heuvelingen, Ricbteren ende Eygenarven off derfelver Volmachten op der linker zyden. Zonder dat wij -daar in van de Oudraad enige melding vinden. Zeker was het ook, dat de Oudraad door ge» woonte in de volgende Eeuw bij de Staats deliberatien niet wierde geroepen: aangezien men, bij de afloop van dat jaar hondert, na dat men hun bij de Stadts belangrijke zaken toegelaten hadde, daar over eerst begon te denken. Immers blijkt het uit de Stadts Refolutien ft  Tractaat van Reductie, got v. d. 2 Maart 1688. en den 9 en 29 >««.Art.XVII1 arïi 1694, dat men toen eersteen Commisfie j^0"'" bepaalde, om een Lijst van inportante zaken Wurd bij op te ftellen, bij welker overweging de Oud- jjj^™" raad mede op het Raadhuis zoude geroepen zai-cn ge. worden, om over die zaken, het belang der roepen. Provincie rakende, mede te raadplegen. Dan de bepalinge hier omtrent bleef nog flepende tot d. 13 Febr. 1708. Wanneer bij de Raad, Oud en Nieuw, befloten wierde , de Oudraad bij alle die raadplegingen te roepen , en dat dezelve mede Stem zoude hebben, ten einde een ieder de feries negotiorum Comitialittm beter mogte kennen. §. V. Laat ik tot de Geztooorette Gemeen- Wat Alt te overgaan. Het Art. bepaalde. Be Stads ^r£& te Regieringe fal beflaen by de Magiftraet. De bragt VraaK is, daar dit de zittende Raad betekend, ™or da of dan de Gezwoorne Gemeente van alle me- ne Gede Regering, waar van de Wetgeving wel het meente* voornaamfte was, is uitgefloten; zo dat zij alle medegezag, het welke zij door de Wet hadde, of door de Gewoonte mede oefende, bij die Art. verliezen moeste? Indien men de letter van dit beding raadpleegd, kan daar aan niet getwijfeld worden. Maar hoe zeer dit waar is, moet men teffens op het oog houBb 3 den,  392 Verklaring van het Art.XVIIIden, dat het in. Art. hadde bepaald, die van Groeninghen [uilen onvercort zyn ende blyven in alle hunne Privilegiën, Liberteyten, Rechten en 'Vryheeden. Hier uit volgd, daar het wettig gezag en deelgenootfchap aan de Legislatie voor zeker een recht is, het welke niet ftilzwijgend ontnomen konde worden, dat zo de Gezwoorne Gemeente, of de Gilden, een wettig verkregen recht hadden, tot de mede Wetgeving, dezelve daar van konden blijven gebruik maken, uit hoofde van dat beding. Het recht nu der Gezwoornen op zig zelve, of zo dra zij voor de Wysheid der Stadt plaats hadden genomen, was niet alleen gegrond in dc Conftitutie, maar ook in hunne bepaalde Eed, volgens welke, gelijk wij zo even zagen , het oogmerk van hunne aanftelling mede was, om te helpen raden tot het beste der Stadt. En ook dit verklaard zig nader door de opgevolgde gewoonte, die zedert de Reductie ftand greep, en waar na Zij had- de Gezwoornen tot de Wetgeving dadelijk en de recht onafgebroken mede geroepen zijn: zo als daar Staats van de 20 evcn a£in8eIiaaIde Wecten van de Wetge. jaaren 1635, 1637, ,65T? en andere, daar geving* noemd, getuigen, in welke niet de Oudraad, maar wel de Gezworene Gemeente opgenoemd ftaat. De grond van dit alles was de verplichting, dat de Gezwoornen moesten komen, om mê*  Tractaat van Redbctie. 393 wede te raden tot bet Stads beste. En bier uit Art, XVlïi fpruic de nadere onderzoeking, of hun mede Of zij nok gezag in de Wetgeving der Stadt zig dan ook (le tu£ ^ uitibrektc tot mede deelgenootfchap van Stads- Provinciewegen, in de Regering der Provincie, zo dat j.?^ge" ook op hun mede was gedcvolveerd het Reprecfentatief Permogen der gewezene Landsheren, in dc aucloriteit der Heren Staten: een ftuk, het welke, om de gronden der Regering te kennen, nader verdiend overwogen te worden. ■ Wanneer wij, na de gedane nafporinge, de gronden van der Gezwoornen medegezag inzien, dan blijkt, dat het mede raden, geroepen te zijn, tot des Stads beste, en het melden, van het gene de Stadt jchaden konde, daar toe gebragt moeten worden. Dit bepaalde zig vooral aan de Stadt, met dac gevolg zelfs, dat in de vroegere Eeuwen, het buitenlands en algemeen belang der Burgeren alleen door de Regeringe of Magiftraat geoefend wierde. Dit was in zo verre ook aldus onder de tijden der Landsheren: zo dat tot de Warven, tot het aanftellen der Hoo/tmannen, of derzelvcr Ministers, (de twee voorwerpen die toen tot de behering van het Land behoorden, in de mede Wetgevende en Wetuitvoe» rende Magt der Stadt over de Ommelanden) de Magiftraat der Stadt alleen geroepen is. Bb 3 Op  394 * Verklaring van het ART.XVIII Op deze gronden nu, waren de Bondgenoten, naar het boven verhandelde op het iv. Art. verplicht, de Regeringe der Provincie, ook aan Stadts zijde, te bepalen. En, laat ons zien , hoe dit ten dezen opzigtc , gefchiede. Het iv. Art. der Uitfpraak v. d. 17 Febr. 1595 bepaalde , dat de Staats Vergaderingen, door de Gedeputeerden of Stadhouder te faam geroepen, beftaan zouden, uit Borgemeesteren ende Raadt, ende de Heuvelingen% Richter en, ende Eygenarven of derfeker Volmachten. De onderwerpen, waar toe de deliberatien der Staten zig uitftrekken, worden bepaald in de Sententie v. d. 21 Jan, 1597. Zo dat aan dezelve, ingevolge het boven verhandelde f», toegekend was het reprcefentaZulks tief vermogen in de Oefening der Rechten van wordont-de vorige Landsheren, en de aucloriteit over keflli de Gemene Middelen, Inpofiticn, en Geestelijke ftand. Daar nu deze rechten, aan Stadts zijde door Burgemeesteren en Raad uitgeoefend wierden, konden ingevolge deze gronden, de Gezwoornen daar toe niet geroepen worden. — Het fchijnd dus, dat men be- fluiten moet, dat de Gezw. Gemeente tot het lichaam der Staten, in die toegekende onderwerpen niet behoorde. Dana ( genoten der Stadts Wetgeving hadden?-— Wij in opzigt hebben bevorens gezien, dat daar toe ook bc-1^. ,de 7i u.kieii. hoorden, de Gilden, diens bouwmeesters, of Cc de  4o6 Verklaring van het ^rt. XVIII de Gemeene Achte der Gilden. Zijn dan deze , vraagd men , door dc woorden. De Stadts Regieringe fal beft aen by de Magiftraet, af- gefchaft cn verdwenen?' . Wat de woorden zelve aangaat, kan er geen twijfel zijn, of de Overlieden der Gilden waren daar onder even min als de Gezworens begrepen. Dan de Gezworens hadden, uit hoofde hunner aanftelling, recht om tot dc Wetgeving geroepen te kunnen worden; cn, vraagd men, hadden ook de Gilden of de Bouwmeesters dit recht? Ik hebbe bevorens breedvoerig derzelver inftelling ontwikkeld, cn daar bij is gebleeken, dat nog aan de Gilden, nog aan de Bouwmeesters, het zij bij derzelver oprichting, of naderhand, zodanig recht, tot mede Wetgeving, toegewezen was, maar dat ene geftadige gewoonte het zelve hadde ingevoerd, na dat een meer gevorderde Volks-Rcgeringe er de grond toegelegd hadde. Op deze Bouwmeesters was dan het in Art. van dit Tractaat niet toepasfelijk, cn zij moesten dus, uit hoofde van dit xvm Art. waar door de Regering aan de Magiftraat alleen kwam, van het vorig gebruik, om mede gezag in dc Wetgevende Magt te hebben, afzien : gelijk dezelve er ook zedert die tijd van afgezien hebben; en an mij gene gemaakte Wetten, zedert het jaar 1504 bij de Stadt zijn voor-  Tractaat van Reductie. 407 Voorgekomen, in welke of de Bouwmeesters Art. XVUt of de Gilden ooit genoemd worden. En dit te meer, daar de Bondgenoten reeds d. 13 Jan. 1601 , ter Generaliteit een Refol. namen, waar van ten dezen opzigte de inhoud was. „ Dat de Staten Generaal, tot confervatie „ der goede order in de Stadt Groningen Graaf „ Willem Lodewyk auctorifcren, om den „ Raad tc interdiccren, tot de Regeringe van „ de Stadt en Stadts zaken mede te admitte* „ ren, de Bouwmeesters, Oldermans cn Iïo„ velingen der Gilden, nog ook dc Wijsheid van de Stadt, en overzulks de nieuwe in de „ Raad gekorene (zo zij Gildcbroeders zijn) „ gene Scsfie te vergunnen, of zij hebben bc„ vorens de Gilde behoorlijk afgezegd. Dan deze Bouwmeesters bleven in hunne overige bedieninge, met opzigt tot de Gilden Voortvaren, daar het hunne inftellinge van het Jaar 1436 mede bragte. Dit duurde tot het Jaar 1663, wanneer zij, na herhaalde pogingen, tot herftel van hun oudt gezag, aangewend te hebben, voor altoos zijn aigefchaft, cn hunne Ambtsbetrekking vernietigd is; zo dat zij daar c na niet wederom aangefteld zijn. Cc a $. IX.  4o8 Verklaring van het Art. XVIII §. IX. Laat ik uit het verhandelde nog deze aanmerkingen afleiden. D.it de vastftclling en bepaling der Stadts Regeringe, uit een tvvederhande oogpuncl moet befchouwd worden. Namentlijk, ais waarnemende alleenlijk de belangens der Stadts zaken: of ook, als het eerfte Lid van Staat, in de zaken der Provincie. Met opzigt tot het ccrffc hebben wij gezien, dat, hoe zeer dit xvni Art. de Stadts Regeringe alleen hadde bepaald bij de Magiftraat, d.: Gezwoorne Gemeente evensweJ, cn ook naderband de Oudraad, bij de Stadt tot het maken van Wetten geroepen wierden. Dit was dan na de Reductie het Wetgevend Lichaam of de Of dcMa- j]rC(ie Raad: en hier uit vloeid de vraag, of eiftraat , ... ook af- dan de Magiftraat, op zig zelvcn, zedert die zonderlij- tjj^ gene bevelen of verordeningen dede vast- geving ftellen, die ook kragt van Wet hadden? hadde. Om hier op met grond te antwoorden, moet men het onderfchcidene denkbeeld ener Bi ede Raad, en ener Magiftratuur in agt nemen. Het zelve heeft van ouds ook in andere Landen en Provinciën plaats gehad, zo als uit het ge- o drag der Gouvernante jegens die van Bra- band, in het jaar 1566 gebleck; het welke elders kan worden nagezien Het blijkt, dat («) In bet Leven van Pr.WlJ.LE4i Dfi I, LD. 4 B. J>. 46S : So,  Tractaat van Reductie. 409 dat men in die zin de Brede Raad voor het Art X.V1IZ Wetgevend, en de Magiftraat voor het uitvoerend Lichaam moet nemen. Tenens zo, dat de Wetgever, die onmogelijk zijne bevelen tot alle verordeningen van zaken, tot de wijze van uitvoering, tot de gedurige verandering der omHandigheden, kan uitftrekken, noodzakelijk aan het uitvoerend lichaam moet overlaten, het vastftcllen van zodanige orders en bevelen die uit den aard van den wille der wetten, en der onderdelen ener maatfehappije volgen; en alle welke daarom dezelfde kragt van Wet hebben, om dat zij moeten gerekend worden uit den wille der Wetgever voort te vlocjen. Deze algemene gronden vonden hier, door alle tijden heen, te meer toepasfing, om dat dc Conflitutie de Magiftraten der Stade eerder vergunde dan verplichte, de overige deelgenoten der legislatuur tot het maken der Wetten te roepen. In overeenkomst hier van, wierden door de Zittende Raad ook altoos zodanige Ordonantien en Politique bevelen gegeven, die, wil men dezelve tot enig geregeld zamenftcl brengen, hier op ter neder komen. I. Ordonantisn over de uitvoering der Juflitie, welkers oefening altoos afzonderlijk aan den Raad ftond. II. Ordonantien over de behering der Jtt- Cc 3 ris-  4io Verklaring van het _\rt« XVJII rhdiOiien, welke de Stadt niet onmiddelijk aangaan. III. Ordonantien over Gilde en Gildezaken, welker beheringe in hare onderdelen, na inhoud der Gilde Eed, aan de Raad Haat. IV. Ordonantien op de Politie, en oefening daar van, voor de Corporatien en bedienden: die eerder als ene Verbintenis cn Contract, dan als een Wet moeten befchouwd worden. , V. De uitwendige regeling der Godsdienst, en het gene daar toe, voor onderhoud van armen, opvoeding der jeugd, ook bij verfchlU lende Gezindheden, behoord. En alle welke Ordonantien en bevelen altoos door de Raad wierden uitgevaardigd; blijvende de Wetgeving zelve aan den Breden Raad, Wte aan X. Bcfchouwen wij nu de Regering der j"^p^hStadt in opzigt tot dc Zaken der Provincie, vinciale dan blijkt het, dat, naar inhoud van dit xvm. StSfe^7-' dc Zicccndc Raad dcr Scadc eniglijk geHeld wierde, om met de Ommelanden de be» langens der Provincie waar te. nemen, cn te zamen uit te maken dat regerend vermogen, het welke tot dc Staten van een Landfchap vereischt wierde, en, zo als wij boven aantoonden, door de Bondgenoten in de Sententiën  Tractaat van Reductie. 411 «cn en Uitfpraken bevestigd is. Die hadde Art* XVBI «vcnsvvel voor al plaats bij, cn na, de Reduc. tie. Maar de opvolgende tijden bragren hier in zodanige verandering te wege, dat ook de Leden van de Oudraad daar toe behoorden r zo dat dezelve nog bij alle Provinciale delibcra- tien geroepen worden, hoe zeer zij ten Landsda- gc zelve niet verfchijnen, als waar omtrent men? dc oorfprongelijke inftelling nog in acht neemt» Hier mede zoude ik kunnen rekenen mijnen taak te hebben afgedaan, in de Verklaring der Stadts Regeringe. Dan de Verwamfchap der zaak verplicht mij ook iets van de Ommelanden te zeggen : tc meer daar ik diens Rcgeringsform boven hebbe opgegeven tot aan de tijden der Reductie (jt). Daar hebbe ik aangewezen, dat de Regering QncreJ._ van het Land toen beftond, cn geoefend wier- zoek der O Ttk ffj 6 lei Tjï— de bij zodanige gequalificeerde perfonen, ^ der Regpdertig Grafen Land in Eigendom hadden: ring. en dat die Eigenaren, zijnde Jonkeren, Hovelingen, en Eigenerfden, of in derzelver plaatze Volmagten, reeds voor cie Reductie een Collegie van Gecommitteerde Raden hadden, die de tijdelijkfche zaken, cn de belangen des Lands met de Ministers waarnamen. De bepalinge dezer grondflag van 30 Grafen Lands > Cc 4 was («) In de Mdd. p. 191 en volg.  412 Verklaring van het Art.XVIII was cvenswel, bij het ontluiken van bezadigder tijden, aan vele bedenkingen onderhevig, zo met opzigt rot derzelver waardije, als ligging. Het fchijnd uit de Ommelander Refolutien v. d. 2 Juni 1608 en 22 Febr. 1609, zeker te zijn, dat deze 30 Grafen Lands gene bepaling van waarde hadden, veel min aan enig Voorfchrifr verbonden waren, het welke uitwees, hoe, of waar dezelve gelegen moesten zijn. Dit bragte grote wanordens te wege. De Gerechtigde, of zij, die het meenden te zijn, kwamen in groot getal, om ten Landsdage toegelaten te warden: en de Gecommitteerde Raden, met de Sindicus waren alleen gerechtigd, te lande onderzoek te doen, na de opgegevcne vereischtens van eigendom. Dit alles bragte te wege, dat de Bondgenoten den Stadhouder en enige Gecommitteerden gelasteden, daar in te voorzien, cn waar op volgde, dat de Ommelanden zig aan derzelver Uitfpraak onderwierpen. Graaf Lodewyk dan , dede deze Uitfpraak d. 6 Juli 1610 te voorfchijn komen, en regelde dit flelfel der Regeringsform in dezer voegen. Dezelve " een iegelijk, die wegens de Omme- word be n landen ter Landsvergadering zoude verfchii- yaald bij , „ P , „ , ,. Graaf »» nen ' "e Gereformeerde Godsdienst moest Loue- „ toegedaan zijn, cn in het Quarticr zijner « Wo-  Tractaat van Reductie. 4*3 „ Woning dertig Grafen Lands in eigendom Art. XVIÖ „ bezitten, duizend Embder Guldens waardig , ,, en na die waarde in de Verponding bekend „ zijn, mits de zodanige gequalificeerden e- „ venswei buiten de Familie harer Ouders wa- „ ren, en twee Jaren in de Ommelanden had- „ den gewoond : ook niet in de Eedt dejer ,, Provincie waren. „ Dat de Volmagten uit ieder Karfpel een „ of twee, zo daar geen Jonker, Hoveling, „ of Eigenerfde woonde, gekozen zouden wor„ den, die ene ftemme, gedurende het Jaar „ harer aanftellinge, zouden inbrengen. „ Dat er negen Perfonen bij dc Ommelan„ den aangefteld zouden worden, die met de „ Stadhouder en Gecommitteerde Raden, be„ nevens dc Sindicus deze vcreischtens (quali„ ficatien) zouden beoordelen. Dat de aanftelling van de Commisfien bui„ ten cn binnen de Provincie gefchieden zou. „ de bij een nominatie, van een dubbeld ge„ tal voor ieder Officie, door meerderheid van ,, ftemmen, en ele&ie door het Lot: zo tcf„ fens, dat de eerfte over alle Quartieren, cn „ de laatfte, of Provinciale Commisfien, uic „ ieder Quartier genomineerd en gekozen zou„ den worden: zullende de Kiezers zo wel, „ als dc gekozene, onder Ede, cn bij ftraffe Cc 5 !» van  4*4 Verklaring van het Art. XVIII,, van altoosdurendc inhabiliteit, moeten ver» ,, kiaren, niets begeerd, ontvangen, of gege„ ven te hebben voor de aangefletde bedie„ ning ; waar na dezelve in Eed bij de Pro„ vincie aangenomen zouden worden." Deze fchone en eenvouwdige verordening mag en moet als de grond van al het volgende ten dezen opzigte aangemerkt worden. Er waren zekerlijk , voor een Rcgeringsform , enige te onbepaalde voorfchrifcen in, maar met dat al) maakte dit, de voorname reden niet uit van de gedurige verandering in dit ilelfél. Om deze veranderingen, door de tijden heen nauwkeurig op te geven, zoude mijn bellek te buiten gaan; doch ik zal er cvensvvel iets van moe¬ ten zeggen. Het eerde en voorname gefchil viel voor over de maate der Verponding dezer 30 Grafen Lands;-, het welke de Decifie bepaald hadde met het woord na advcnant; Een uitdrukking die te ruim was; en die deze zwarigheid met zig voerde, dat, daar de Verpondingen toen, in flede der jaartaxen ingevoerd wierden, naar de maatllok van een vijfde deel' der huur in ieder verponding, het volgen moeste, dat 30 Grafen Land, duizend Guldens waardig, ruim tien Gis. in de Verponding moesten fchieten, om dat de prijs van het geld toen was van de penning twintig; zo dat ook Voorgevalleneverandering om trent de waarde der Landen.  Tractaat van Reductie. 415 ook de Landhuuren vijftig van duizend bedroe- Art.XVIU gen. Dit nu konde in zwaare kleilanden aangang vinden, maar de lage en fchrale landen bereikten op verre na die waarde niet. Dan ook dit wierde bij Uitfpraak van Graaf L oDewyk v. d. 22 Dec. 1610, voor dat jaar, en dus bij provific, op agt Gis. in de Verponding bepaald. Deze Uitfpraak, wierde evensweigeftadig opgevolgd, cn ten vollen, zo bij de Ommelander Decifie v. d. 2 Febr. 1655 Art. 2., als bij die van de Staten Generaal v. d. 8 July 1655 Art. 2. bekragtigd. Deze bepaling onderging ook zedert gene verandering, dan alleen wierd hier bijgevoegd door het Regerings Reglement v. d. 27 Nov. 1749» dat de Landags Comparanten der Ommelanden ook moesten bekend zijn in de Goedfchattingen, ten minfien voor de waarde van de goederen, volgens welkers eigendom zy begeer en te compareren. Dan het was niet alleen de waarde dezer En om,. , . trent de Landen, met diens gevolgen, die zedert net]jggjng laar 1610 aan verfchillende bepalingen onder-der Laa- -.t 1 i- • j j .• den. hevig was. ÏMcen, dc ligging dezer dertig Grafen was een veel grotere bron van onenig* hcid. • De geest der inftelling van Graaf Lodewyk was deze: „ Dat een Comparant „ ten Landsdage dertig Grazen Land in eigen* „dom  4*6" Verklaring van het /IB.T.XVIII,, dom bezitten moeste, in het Quartier daar hij woonde. • Mier over konden rekcr • lijk enige angelegene vragen gedaan worden: dan de Ommelander Refol. v. d. 5 Maart 1649, poogde die op te helderen, bepalende, ,, Dat iemand, na de Wet gegoed zijnde, in ,, het Carspel waar hij woonde, van die Lan,, den zoude moeten compareren, ten zij hij ,, niet daer, maar elders de vercischte Landen ,, bezat, het zij in een of meer gedeeltcns, „ wanneer de Comparitie zoude moeten ge* ,, fchieden, van die plaatze, waar de dertig ,, Grafen geheel , of voor het aanzienlijkfte „ deel gelegen waren. En dat niemand van „ djze, eens aangenomene, qnalificatie mog„ te veranderen, ten zij hij eene andere qua„ lificatie door erfenisfe of aankoop hadde verkregen. Welk laatfte evenswcl een jaar en ,, dag, voor de verandering, aan de Ommelan„ den bekend gemaakt moest worden. Deze Refolutien 0. d. 24 Febr. 1647 en 5 Maart 1649, wierden niet alleen gecorroboreerd bij de Uitfpraak v. d. 1 Febr. 1655, maar °°k bij Decifie v. d. 8 July 1655. Art. 9, 10, 11. Blaar het opvolgende Ampliatie Reglement van FI. /ƒ. Mog. v. d. 19 April 1659. -^rt. 22. bragte daar in deze verandering te wege : „ Dat in tijdsvervolg de dertig Grafen, tot een Com-  Tractaat van Reductie. 4-7 „ Comparant ten Landsdage vereischt, onder Art. XVID, „ een Dorp en Schatregister zouden moeten „ gelegen zijn, en daar bij zodanig gefield, als „ het Landrech: vorderde tot het Stemregt „ ener Predikant." Dit laatfte zag voorzeker op het Ommelander Landr egt, het welke tot dc Jura Patronatus cischre , een Heerd behuisd Land van dertig Grafen (a). Door deze bepalinge wierde niet alleen weggenomen dc twijfeling, of de Wet bevorens wel behuisd Land geëischt hadde, maar er wierde tevens mede ingevoerd, dat deze dertig Grafen, als een Heerd, of Op f rek, aan eikanderen moesten gelegen zijn, het welke de Wet bevorens niet hadde gevordert. Van hier ook, dat de vorige bepaling, bij welke iemand gerechtigd was, van Landen op verfchillende plaatfen in het Quartier gelegen, te kunnen compareren, uitviel: en er dus alleen overbleef de verordening, dat een ieder ten Landsdage ingefchreven zoi.de moeten worden van de Heerd, gelegen waar hij woonde, of van een andere Heerd, indien hij ter plaatfe der inwoning niet gerechtigd was. Hier in viel zedert ook gene verandering voor, zo dat ik alleen rog moet opmerken, dat bij dit laatfte Reglement v. d. 19 Apr. 1659. Art. 23. opzigtclijk de eigendom dezer dertig Grazen, bepaald wier- (a) Ommel. Landr. 4. B. Art. 5-  418 Verklaring van het- jArt. XV1I1 wierde, „ Dat voor eigenaar ook gehouden zou. „ de worden de bezitter der goederen zijner overledene huisvrouw, gelijk ook de eigenaar ,, van gepagte landen, indien dezelve na negen „ Jaren niet waren geredimeerd. -—— Ik denke hier mede de grondflag der Ommelander Regering, in de vercischte lands eigendom, door de afvvisfelende tijden genoeg toegelicht te hebben : laat ik dan nog iets van de perfonele vereischtens zeggen. Graaf Lodewyk hadde tot een Ommelander Comparant bepaald, dat hij de Gereformeerde Godsdienst moeste zijn toegedaan. Dat hij buiten het huis zijner ouders was, en twee Jaren in de Ommelanden op de tijd der registratie hadde gewoond. Geene dezer vorderingen bleven bij tijds verloop onaangeEn om- roerd. Met opzigt tot het eerfte, be- trent de j^j^ men het denkbeeld van de Gereformeer* perioncle J Vereisch- de Godsdienst toegedaan, door alle tijden heen. tens. £)e Ommelanden bepaalden wel bij Refol. v. d. 25 Febr. 1618, dat de gekozenene na 's Gra- venhage Lidmaten dezer Religie zouden zijn, maar voor de Landags Comparanten wierde zelfs bij het Regelm. v. d. 8 Julij 1655. en 19 Apr. 1659. niets meer geeischt, als Graaf Lodewyk bepaald hadde. Dan het Regel- ment Reformator v. d. 27 Nov. 1749 bragte hier  Tractaat van Reductie. 4*9 Iner in verandering tc wege, zo dat het Lid. Art.XVIU maatfchap der Gereformeerde Kerk een ver- eischte voor de Comparanten wierde. Met opzigt tot het twede vereisch konden ook zekerlijk enige aanmerkingen gemaakt worden, zo opzichtelijk de tijd welke een Zoon buiten de Familie zijner Ouders moeste wonen, als omtrent dc Jaren, die voor hem en alle overige Comparanten bij de registratie vereisch» wierden, cn waaromtrent bij de Wet geen uitfpraak was gedaan. Men nam de eerfte beden, king weg bij de Ommelander Refol. v. d' 23 Febr. 1627 en bepaalde, dat dc Zonen der Ommelanderen, hun eigene goederen hebbende ^ dadelijk, gequalificcerd zijnde, ten Landsdage konden verfchijnen, maar twee Jaren moesten wagten , eer zij enige Hoge Bedieningen, daar genoemd, konden erlangen. Deze verordening wierde bij alle opgevolgde Reglementen bevestigd, maar het Regelm. Reform, bepaalde voor het eerst Art. xvn. „ Dat ieder „ Comparant de ouderdom van 19 Jaren be„ reikt moeste hebben; voor dat dezelve ge- „ registrcerd mogte worden." Eindelijk - hadde de verordening van Graaf Lodewyk geeischt een tweejarige inwoning in de Ommelanden , voor dat ecu Comparant toegelaten zoude worden. Deze bepaling hield lange ftand,  4-o Verklaring van het Art. XVIII Hand, en onderging eerst bij het Regelm. v. d. 19 Apr. 1659 Art. xxxiii. ene verandering die nog duurd, en behelsde, „ dat deze „ inwoning voor Vreemdelingen, die van bui„ ten de Provincie komen, op ia Jaren zoude bepaald zijn, of op Zes jaren, indien zij in de Ommelanden trouwden, en aldaar „ Woning vestigde." Ik denke hier me¬ de zo wel de reële als perfonele vcreischtens ener Ommelander Regent, die op Jonkeren, Hovelingen cn Eigenerfden even zeer toepasfelijk zijn, genoeg toegelicht te hebben; en er fchiet over, dat ik nog iets van de Volmagten aantekene. Wij hebben derzelver opkomst boven aangewezen (#); en na de Reductie hadde de Uitfpraak des Stadhouders deswegens bepaald. „ Dat ieder Karspel, alwaar gene gerechtigde „ Comparanten woonden, een of twee Vol„ magten zoude mogen Hellen, met ene item, „ te kiezen uit de gequalificeerdite Ingezcte„ nen, op ene bepaalde Volmagt, die een Jaar „ duren zoude." Gelijk ®n denkbeeld was vr'j nauwkeurig, dan het ook om inzigt der volgende tijden fcheen ene beperkte- trent de re bepalinge te vorderen, wat men door het Volmag- n v ten. woord gequalipceerd, zo voor hun die tot Volmag- (<0 Zie de Inleid, bladz, 215.  Tractaat van Reductie. 421 magrcn Hemden, als die gekozen vvierden, te Art.XVIU verftaafl hadde. Eerst bepaalde men bij Refol. v. d. 5 Maart t 1649, dat men tot het Hemmen op de Vol* magt ten minden twaalf Grafen Land in ge. bruik moeste hebben. Dit wierde in het Re* glement v. d, 8 July 1655 behouden, en overgenomen; maar de Ampllatk v- d. 19 Apr. 1659 bepaalde zulks tot het gebruik van dertig Grafen, cn dit zo wel voor de Volmagt zelve, als de Stemgerechtigde: met bijvoeging, da: die Volmagt twee Jaarcn tot de mede Regering gerechtigd zoude zijn. Ik zoude thans verder kunnen gaan, en tre- Tekensden het huishoudelijke dezer Rcgeringsform woorcligi J D 0 Maat ui dieper in: aanwijzende, welke daaromtrent, dezen. zedert de bepaling van Graaf Lodewyk, tot op onze tijd, de veranderingen waren geweest. Dan dit zoude mijn bellek overfchreden, daar ik tot kennis van zaken, eniglijk wilde aantonen, welke perfonen, in het Lid der Ommelanden, tot de Staten dezer Provincie behoorden. Bij wege van gevolgtrekking mag ik dan bcfluiten, dat, buiten de evengenoemde Volmagten, ieder Ommelander Ingeboren, fao jure, Regent van het Land kan genoemd worden, indien hij is, een goed Patriot, 19 Jaren oud, Lidmaat der Gereformeerde Gods* Dd dienst,  4-i Verklaring van het Art. XVIII dienst, en in eigendom bezit, een Heerd van dertig Grafen behuisd Land, doende agt Guld. in ieder Verponding, duizend Embder Guldens waardig, (dat is 1125 Gl.) en na die waarde bekend in de ^oofte Penning. En alle welke dus, als zodanig bekend en aangenomen, met de Leden der Stads Regeringe, de Staten dezer Provincie uitmaken, in dat regerend en repraafenterend vermogen, het welke ik boven ontwikkeld hebbe. Overgang §• XI. Ik denke, het eerde gedeelte van tot liet dit drt. genoeg tocgeligt te hebben, hetwelk van dit bepaalde. De Stadts Regieringe fal beflaen Art. by de Magiflraet. Late ik tot de volgende woorden overgaan. Zij zijn deze. ■ Des •wordt verf}aen, dat die Magiflraet en Gefwooren Gemeente voor defe reyfe by Zyne Excell: en Gen. met advys vande Raede van State fal wordden ge/lelt, ende dat voorts aen de verkiefïnge vande Magiflraet zal gefchieden volgens bet oude gebruyek, mitz dat inde plaetfe van bet wt delen vande boonen Zyne Gen. als Stadthouder vyjf van de xxiiij Gezworen gemeente fal moeghen eligeren, die als dan zullen procederen, tot verkiefïnge vande Magiftraet, volgens den ouden gebruyek; en dit geduyrende deze oorloghe. Het  Tractaat van Reductie. 4^3 Het eerde gedeelte van daze voorwaarde Art.XVIII bepaald, dit de Regeringe der Stadt, in de Magiftraat en Gezwooren Gemeente, voor deze reis door Prins Mauf.it s en Graaf Lodewyk met advijs der Raad van State zoude worden aangefteld. • ■ Hier aan wierde ook De n;eu. den 2 Jus. k94 voldaan, zo dat er vier we Magi- . (baat Burgemecsteren, twalf Raadsheren, cn vier- wordaafl, en-twintig Gezwoornen wierden genoemd, en gefteld. welke laatfte bij lotinge hunne rangen bepaalden. Het andere gedeelte van dit Jrt. hield in, dat zijn Gen. als Stadhouder, gedurende de oorlog, het recht zoude hebben, om jaarlijks de vijfBoonheer en, of Kiezers der Magiftraat uit de Gezworens te noemen; in ftede dat de* zelve door boontrekking bepaald wierden. Ik zal nodig hebben hier omtrent ene alge- De Stad» ,T f i r> - houder mene aanmerking voor af te laten gaan. Dat Iincrod men niet alleen hier, maar bijna overal in de- Keurbe* ze Nederlanden, van ouds gewoon was, de zo * danige door het Lot te bepalen, die uit de ftraat. Gemeentens belast waren, voor dat Jaar, de Magiftraten te kiezen. De gewone form van Loting gefchiede door Boontrekking, die alle genoegzaam van dezelfde gedaante waren. Men bezigde daar toe ook ter dezer Stede het zaad der Klimboonen, van welke fomniige wit, an« Dd a de.  424 Verklaring van het Art.XVIII dere zwart waren: en de Stads Refol. v. d. 8 Febr. 1655, bepaalde voor het eerst, dat in derzelver plaatze goudene geëmailleerde bonen genomen zouden worden. Het getal der Kiezers was hier altoos vijf: en dus wierden vijf zwarte bonen onder zo veel witte gemengd, als vereischt wierden, om te zamen het getal der Boontrekkers uit te maken. Deze gewoonte was zeer oud, daar men het Fabis ferre Sufragia mede bij de Ouden aantreft. Deze vijf Keurheeren nu, die anders tot het verkiefen der Jaarlijkfche Magiftraten door het Lot bepaald wierden, zoude de Stadhouder noemen, om, genoemd zijnde, de Keur te doen. Het oogmerk van dit beding was alleen om langs die weg voor de Bondgenoten meer zekerheid te erlangen, dat er Leden in de Regeringe gekozen wierden, die de Gereformeerde Godsdienst en de belangens van het Bondgenootfchap waren toegedaan, zonder de Spaanfche en Roomfche begrippen aan te kleven. Dan het fchijnt, dat deze voorziening in dit Art. daar toe niet toereikende was, uit hoofde de letter van het zelve den Stadhouder alleen vrijheid gaf, de Keurheeren des Raads te noemen. Dc Bondgenoten namen hier teg-n d. 13 Jan. 1601 deze Refolutie. De Staten Gbenerael der Vereeriighde Nederlanden begbeerende te ver-  Tractaat van Reductie. 425 verfien, ende ordre te [lellen, dat de Stadt Art xvl!ï Gronnlnghen voor het thoekoomende worde gheregheerd by de de goede Maghiflraet &c. < ■ Hebben de IVelgebooren Heere Ook tot Grafe Wilhelm Lodewich van Nasfau Stadt- . 77°' « -Fol.  Tractaat van Reductie. 427 Zodanig was dan de afloop van het beding, Art.XVH1 in dit Art. gemeld, en er is overig, dat ik nafpore, of de volgende tijden, zedert deze Generaliteits Refolutie, in de beitelling van de Magiftraat en Gezworen Gemeente ook veranderingen te wege bragten. 5. XII. Het eerfte dat men deswegens vind, Of er veris in het Jaar 1662, wanneer in ene algemene ^Jf"^™ beroering des Volks, door de Gilden, naar de Keur verRefol. v. d. 5 en 7 Julij 1662 wierde vooi*- ^J^JJn8 gefield, en doorgedrongen , om de Gezwoornen Gemeente perpetuel te maken: dan welke bepaling, na het flillen en bedaren dezer woelingen bij Refol. v. d. 2 Febr. 1663, wederom ophield en afgefchaft wierde. Buiten dit geval, van korten duur, moet men aanmerken, dat de Wetgeving der Stadt, van het begin der Zeventiende Eeuw reeds bezig was, om hec Wetboek zelve, omtrent de verkiezing der Regeringe, het welke bij de regeling van het Stadtsboek op het Jaar 1425 vrij gebrekkig was bepaald, nauwkeuriger in order te brengen. Ten dien einde hadde men in de Jaren 1623, 1626 en 1628 over de uitfluitende Verwandfchaps graden, over bezittingen van bepaalde eigendommen, die iemand hebben moeste om Dd 4 ge-  428 Verklaring van het Art.XVIIIgekozen te kunnen worden, en dergelijke, reeds bepalingen gemaakt. Maar dat alles wierde in het jaar 1668, eerst daargefte'd als Fundamentele Wetten, doordien men toen deze Keur Ordonantien te famen bragte, na dezelve herzien te hebben. Er bleven zekerlijk enige zaken overig, d;e de Gevvoontens hadden ingevoerd, en de Wet niet befchreef; en waar op voorzeker ook het omfehrift op de randt der hoed, uit welke de toon trekking gefchied , zijn opzigt hadde, in de woorden Summum Ubertatis testimonium efi legibus et moribus fuis uti. Maar, hoe zeer dit waar was, waren deze verordeningen van het Jaar 1668 meer bepaald, en ook meer beftendig, als bcvoVeravdc- rens- —^an mer dat cr gene ge¬ ring in fchillèn , of veranderingen van aanbelang bij j^4.aal den Breden Raad, in dit opzigt voorvielen voor het Jaar 1724, wanneer bij Refol. v. d. 18 Febr. vastgefteld wierde. Dat de aloude en loflijke Gewoonte, bij welke de Leden des Raads en der Gezwoornen Meente, eens ge. kazen zijnde, wederom ingingen, zo de quaUteiten aan de IVet voldeden, bedendlng flani zpude grijpen, zonder dat een dusdanige daar m$ tegen zijnen wille gelaten zoude mogen morden. Hes duurde korte tijd, of de Gezwoornen, den-»  Tractaat van Reductie. 4:9 denkende hier door in hare voldrekt vrije Keur Art. XIX benadeeld te zijn, zogten deswegens verandering. Zij deden daartoe d. 3 Julij 1724 enig voordel, hoe zeer in ene andere zaak: dan de Raad ontzeide aan hun het gevraagde bij een fcherpe Refol. v. d. 26 Aug. 1724, bij welke onder anderen gezegd wierde. „ Dat, wat de „ vrije Keur aanging, dezelve gcenzints een „ recht was, bij enige Acte of Refolutie van „ het Volk aan de Gezworens gegeven, maar „ telkens geftaafd bij de Keurwetten , door „ Burgemeesteren en Raad , Oud cn Nieuw „ met de Gefworen Gemeente vastgefteld. Dat „ ingevolge die Wetten de aard der Vrijheid „ gcenfints was, om aan drie der Keuiheren ,, magt te geven, de vorige Regenten, buiten „ reden bij de Keurwetten, uit te fluiten, en „ andere naar hunne zinlijkheid er weder in „ te plaatfèn, en daar door de uiterfte confu„ fie in de Regeringe te veroorzaken. Ne „ maar, om de keur ingevolge de Wet te „ doen, over de vereischtens te oordelen, cn „ zo cr nieuwe Regenten vereischt wierden, ,, de beste en bekwaamde te kiefen." De Gezworen Gemeente verzogte evenswei, na het ontfangen dezer Refolutie in de Raad binnen te daan, het welke hun, naar de voorbeelden v. d. 7 Aug, 1É06, 3 Febr. 1610., Dd 5 en  43 Verklaring van het Art»XVIIIen meer volgende, toegedaan zijnde, wierde d. 7 Dec. 1724, daar op een genoegzaam eenparige Refolutie genomen, en daarbij verklaard, dat de Refol. v. d. 18 Febr. 1724- geen verandering in de Keurwetten maakte, maar al' leen de oude gewoonte corroboreerde. jn den In dezer voegen bleef de zaak tot den Jare Jarei748.1748, wanneer de Gezworen Gemeente d. 2 Maij voorftelde, om, ingevolge de Keurwetten ene ten vollen vrije Keur te oefenen. De Brede Raad bepaalde hier op reeds d. 29 Maij. Dat de keur ten enemale Fr ij zoude zijn, als voor bet Jaar 1724, en dat alle Refolutien daar tegen genomen, bijzonder die van bet Jaar 1724, geannulleerd zouden zijn. Aldus bleef dan ook deze bepalinge, tot dat aan Prins Willem de IV., d. 29 Aug. 1748 door de Heren Staten, na herhaalde klagten, over vele misbruiken, door de Ingezetenen gedaan, de magt en het gezag wierde opgedragen, om die klagten te onderzoeken met de vastgeflclde ordres op de Regeringe, en daar bij af of toe te doen naar weimening. Op deze grond dan dede die Vorst d. 27 Nov. 1749 een Regerings Reglement te voorfchijn komen, het welke door de Staten aangenomen en bezworen wierde. Het zelve hield ten dezen opzigte in, Art. 3, 4, 5. „ Dat de keuze van de Raad  Tractaat van Reductie. 431 „ Raad en Gezworen Gemeente, bij uitloting Art.XVRJ „ van vijf zwarte bonen, volgens de Originele „ Conflitutie, met annullatie van alle interpre„ tatoire Refolutien zoude blijven aan Taalman- ,, nen en Gezworen Gemeente. Dat de „ Zittende Raad aan zig zoude behouden de ,, approbatie of disapprobatie over de Wettig- heid der qualificatien der gekorene. Dat „ de Zittende Raad, dit onderzogt hebbende, „ daar op zoude moeten verzoeken, de appro„ batie van den Heer Erfftadhouder in der tijd, ,, en zo wanneer dezelve niet zoude mogen „ goedvinden de Keur, het zij geheel, of ten „ dele te agreëren, dat Hoogstgedagte Stad„ houder in zulk een geval, die zelfs zoude „ mogen Suppleren met bekwame perfonen „ uit het gehele lichaam der Burgerij. In dezer voegen bleef deze zaak tot den Jare Tn den 1755, wanneer er enige tijdelijke verandering, Jare 175^ niet zo zeer in de Wet, als in diens oefening, geboren wierde. Bij beide Leden, en bij de Staten der Provincie wierde ingezien, de moeilijkheid van het geval ener minderjarige Stadhouder. Bij de Stadt wierde den 26 April 1755, ten opzigte van het tegenswoordig onderwerp bepaald, en ter Staats Vergadering overgegeven, „ Dat al„ le Leden, zo van de Raad, als Gezworen Ge-  432 Verklaring van het Art.XIX,, Gemeente, hunne qualificatien behoudende, „ jaarlijks wederom, gedurende de minderjarig„ heid, ingekozen zouden worden, en op>grond der eens gedane approbatie continueeren. Bij het einde der minderjarigheid verloor deze Refohitie zijn kragt, en vermogen, en de behandeling dezer zaken vielen toen weder in de termen, bij het Regiem. Reformatoir bepaald, waar na dezelve nog behandeld worden. Artikel XIX.' Item zal men in conformiteyt vande Uni£9 die Stadt Groeningben ende Ommelanden , zonder baer ghemeen con/ent ende bewilliginge aen geenen Coningben, Fursten oft Hee¬ ren , Steden oft landen tranfporteren ende overdraghen, nocbte de Stadt met gbeen Gasteel bepwaren. §. I. Twee onderwerpen houden hier onze aandagt bezig. —— Het eerfte, dat naar inhoud der Unie deze Provincie buiten hare toeftemmïng aan gene andere magt zoude worden overgedragen. ■ Het tweede, dat de Stadt met geen Kasteel bezwaard zoude worderl' De Stadt hadde deze voorwaarde genoegzaam. woordelijk in hare aangebodene Artikelen voorga Inhoud van dit Art.  Tractaat van Reductie. 433 gefield; met dit onderfcheid teffens, dat zij op Art.XIX het einde verzogt hadde, dat de Stadt met geen Vesten, Sterkten en Casteelen bezwaard zoude worden (aj, cn waar van de Bondgenoten in dit beding het laatfte alleen overnamen. Daar bij hadde de Stadt in het eerfte gedeelte dezelfde voordragt gedaan, om haar aan gene vreemde magt tc transporteren; maar waar bij de Bondgenoten voegden, in conformiteyt van de Unie. Wat nu de inhoud van het eerfte gedeelte r)eze Provan dit Art. aangaat, zo is het zigtbaar, dat vincie de hoofdbedoeling der Stadt was, om aan dë ajm de Bondgenoten niet over te dragen het recht en Unie ver- , ■ blijven» vermogen, om haar te transporteren aan enig J uitheemsch gezag. Dan dit ftuk was bij de Unie van Utrecht, waar toe Groningen ftond gereduceerd te wöiden, in alle gevallen bepaald en afgedaan; cn het was dus met reden, dat het zelve Verbond wierde ingeroepen, en de vordering der Stad toegeftaan, in conformiteit van het zelve. Er blijft dan over, dat ik met weinige aan- tone, in welker voegen de Unie dit bepaalde. Twee. gevallen waren er in welke dit beding voor*fae Stadt te ftade konde komen, om er zig op te beroepen. Het eerfte, dat enig bui- but- (d) Zie boven bladz. 17. Art. xviij.  434 Verklaring van het IUt. XIX. tenlands geweld , het zij der Spanjaarden, of van andere, de Provincie overheerde, zonder dat het Bondgenootfchap haar te hulpe kwam. Het twede, dat de Bondgenoten buiten des, zouden kunnen goedvinden, de Provincie aan enige uitlandfche vorderingen af te ftaan. Dan in beide deze gevallen hadde de Unie voorzien. In het eerfte fprak het n. Art. zeer nadrukkelijk, bepalende: Dat die Prouincien gehauden fullen wefen, malcanderen met lyfF. goet ende bloet by te flaen Jegens alle fortfen ende geweiden, die hem yemandt fouden moegen aendoen, vuyt ende onder dexel van den naem van de Coe. Mat. ofte van finen twegen. En het nr. Art. Dat die Prouincien oick gehouden fullen wefen in gelycke matiiere malcanderen te affifleren ende helpen defenderen Jegens alle Vuytheemfche ende Inheemfcbe heeren, Vor f en ofte Pr'ween, Landen, Prouincien Steden ofte leden van dien, die hem Int generael ofte particulier enyge fortfen, geweiden oft ongelyck fouden willen aendoen, ofte Oorloge maelien. Wat het andere geval betrof, zo wilde de Stadt voorzeker ook voorzien, dat zij door de Bondgenoten , buiten een geweldige aanval niet wierde overgedragen. Dan hier in hadde het i. Art. der Unie voorzien, in de woorden  Tractaat van Reductie. 435 den: Dat die Prouincien ficb met den ande- Art. XIX.: ren verbanden confedereren, ende vereenygen fullen mits defz ten evuygen daeghen by den anderen te blyuen, zonder dat defelve hem tenyger tyde vanden anderen fullen fcbeyden, laeten ofte fepareren by testamente, codicille, donnatie, cefle, IViJfelinghe, vercopingbs, traclaetcn van peyt, van huywlyck noch om geen anderen oorzaeken, hoe üat het gebeuren fouden moegen. En daar deze woorden ook deze Provincie tevens verbonden, dac zij zig zelve niet raogte transporteren aan enige Magt buiten het Bondgenootfchap, zo was er te meer reden voor, dat de woorden, in conformiteyt vande Unie , er wierden bijgevoegd. §. II. Het twede deel van het beding was, De Stadt dat de Stadt met geen Cafteel zoude bezwaard ™°tgt|;een voorden. De redenen , welke de Stadt hier Kasteel voor hadde, waren, dat zij het bouwen van ^^^4 een Kasteel telkens hadde aangezien als ene vernederende hardigheid, als een Sleutel van het geweld der Landsheren, en als een voltoijing van het verlies harer Vrijheid. Het was waar, dat zij, door de nood gedwongen, het zelve hadden moeten toeftaan aan den Forst van Oostfriesland. Het  436* Verklaring van het Art.XIX Het was waar, dat de Hertog van Alba, tegen het Verbond met Keifer Karel gefloten , bij het opkomen der Reformatie een Kasteel hadde opgericht. Maar het was ook waar, dat deze voorvallen de Stad: hadden onderwezen in de gegrondheid harer Helling, en geleerd wat het was een krijgsbezetting in ene Vesting binnen hare muren te hebben. Zij zogte daarom in haar voordragt alle Vesten, Sterkten cn Kastelen van de Stadt te verwijderen. Maar het iv Art. der Unie belette de Belegeraarsin dit voordel, zo ruim, veilig te kunnen toetreden. Het zelve bepaalde. Dat die frontier lieden, ende oick andere, daar men des van noode vynden fal, V fi van wat Prouincien die fyn, by aduys ende ter ordonnan' tie van defz geünieerde Prouincien fullen vast gemaeckt ende gefterekt werden. En deze reden was voldoende, om het beding alleen te bepalen, dat de Stadt met gheen Casteel foude befwaerd worden: en het welke , naar den aard van des Stadts vordering, voorzeker niet zag op het bekostigen, maar op het bouwen van het Kasteel zelve. Hoe zeker en voldoende nu ook dit beding was, zo leerde dc ondervinding evenswei, misfchien door de nood geleid, dat dc Stadt er niet van bevrijd bleef: maar dat de Bondgenoten  Tractaat van Reductie. 43? len ene verbazende Refolutie namen, en dezel- Art. XIX« ve in het Jaar 1600 uitvoerden, bij welke er een Kasteel wierde aangelegd. Ene omftandigheid, die ik kortelijk zal toeligten. §. III. Bevorens hebbe ik hier van ook e- Ue Bond- nitrermaten moeten handelen 00; zo dat ik genoten 1 T? hielden thans de kortheid betragten kan. —— Lr wa- dit ver. ren wegens deze Provincie en Stadt kort na drag niet. de Reductie drie foortcn van gefchillen bij de Generaliteit aanhanging, die, als het ware, elkanderen in hevigheid zogten voor bij te ftreven. Het was over de Lccdfche onenigheden, over de Quote, en over dc agterftallen der Provincie. De tijdelijke omftandigheden der Provincie waren zeer ongefchikt om ene dezer ten genoegc af te doen. De driften der Regerings Leden van de Stadt, en van de Ommelanden waren, bij de herdenkingen van al het voorgevallene in de laatfte vijf-en-twintig Jaren, ten hoogften opgezet. De Krijgsbenden, met de oorlogskosten, en nadelen hadden het land verarmd. En daar bij hadde een alles vernielende watervloed de landen overftroomd, en onmetelijke nadeelen tcegebragt. In deze zamenloop van zaken, moesten de E e Bond- (*) Zie boven de Verklaring van het ix. Aft.  438 Verklaring van het Art.XIX. Bondgenoten vrede en enigheid onder de Regenten hebben, om de inwendige vijanden af te keren; en zij moesten een ruim opfchot van penningen ontvangen, om dezelve vijand van buiten te weren. Wanneer onze menfchelijke zaken tot zulke punften van tcgcnftnjdigheid in nood gevorderd zijn, dan ftaat het vreedzame vernuft meermalen ftillc, en men Haat tot uiterftens over, het ene behartigende, zonder het andere te bekreunen. In dezer voegen ftonden de zaken, bij het begin van het Jaar 1600: en ik kan diens afloop , met opzigt tot het bouwen van een Kasteel, niet gevoeglijk ophelderen, zonder de omflandighedcn over het' geheel enigzints dieper in te treden. Omrhn- De Bondgenoten hadden lans;e geduld met dignecien d g ^ ^ Provincie geoefend; dan de zadaar bij. ö ' ken namen bij het begin van die Eeuw een anderen keer: wanneer de Staten Generaalbefloten, cn met er daad uitvoerden, om deze Provincie te executeren, en tot diens veiligheid in de Stadt een Vesting of Kasteel op te richten. Men moet erkennen, dat dc Generaliteit geld nodig hadde; dat Holland, Zeeland, en Utrecht, zig daar toe uitermaten kweten, om aan den nood des Lands te voorzien; dat de langdurige twisten der beide Leden het geduld der Pro-  Tractaat van Reductie. 439 Provinciën uitrekten, ja, dat de beide Leden, Art.XIX, en de Stadt in het bijzonder, zeer fterk op hunne voorrechten Honden: zo dat er gemor, klagten, en te onvredenheid, alle gefchikte omHandigheden voor de algemene Vijand, ontHonden. Maar hoe zeer men dit alles toegeeft, zo kan het teffens blijken, dat deze procedures zo lTreng cn hard waren, dat zij ene vlak in de gefchiedenisfe des Lands opleveren, welke, zo men dezelve niet aanzag als uit hoge nood gefchied, niet ligtelijk zoude uit te wisfchen zijn. De Staten Generaal noemden deze Stadt of diens Regenten, en bijzonder de Burgemeester Alting, hardnekkig, onbuigzaam, wrevelzugtig. Het zij zo. Ik ben verre, alles te wettigen, wat voorviel. Maar de zaak was toch, dat zij hunne voorrechten zogten te behouden, hunne Ingezetenen wel te doen, en niet boven vermogen te bezwaren. De Leedfche gefchilen over de wijze van verpagting der middelen was zo verre gevorderd, dat de Raad der Stadt die verpagting, in de Stadt te doen, aan zig trok (ja). Dit Ee 2 ge- 00 Zie P. Bor 3. B. p. 605. Refol. v. d. Sta. ten Gen. v. d. 20 May \6oo. Acten der Gedep. Staten v. d. i , 30 Ocïob. 1599, en 22 Nov. 1599. en de Staats Refol. v. d. 12 Dt' cemb. 1593.  440 Verklaring van het Art. XIX. gefchil, waar van de gronden in dc Refolutien zelve verdienen nagezien tc worden, wierde op het einde van het Jaar 1599, aan de Generaliteits Gedeputeerden Sirxria cn Ju mus wel overgegeven, en door de Stadhouder enigzints weggenomen O); maar liet ze!ve hadde zulk een hevige invloed op de Staatsleden, dat de Landsdagen afgebroken wierden, en de Regeringe onbefteld bleef (b). In dit branden van tweedragt, meenden de Bondgenoten, dat er kragtdadige middelen aangewend moesten worden ; en dezelve bcfloten d. 5. Febr. 1600 deze Provincie voor dc agterftallen van vier tonnen Gouds, te water met het leggen van Schepen, cn te lande door inlagering van Soldaten, te executeren. In de Stadt moeste men de troupes tot dat einde vermeerderen, cn, om derzelver getal uit te fparen, wierde er een Sterkte opgerigr, ter plaatfe waar nog zo onlangs het Kasteel van (d) Zie de Acten der Gedep, Staten v. d. 19 Dcc. 1599. En het Protest der Ommelanden tegen den Stadhouder over het bijvallen tot des Stads fustenue, omtrent deze zake Aclett der Gedep Staten van d- 7 ■> '5- 26 Tfafl- en 8 May 1600. Waar uit men tevens ziet, dat de gronden van verlchil voor al liepen over Zes duizend Gl. tot btadts Fortificatiën. (F) Staats Refol. v. d. ia Jan, en 20 Feb. 1600.  Tractaat van Reductie. 44! van Alba Hond (a), met bijgevoegde order Art. XIX. aan de Regeringe der Stadt, dar de Burgemeester Alting, Raadsheer Cleve, en Sindicus Hoflyn, als Gijfelaars in den Haag moesten overkomen (&). Dit alles wierde met ootmoed, zonder evenswel immer in enige zake toe te Hemmen, door de Stadt verdragen. De klagten die bij de Provincie over dc executien, bij de Stadt over het Kasteel wierden aangewend, waren zeer nadrukkelijk, maar van weinig vrugt. H.H. Mog. beantwoordeden dezelve, en de zaken gingen haren gang, tot dat de agterftallen gedeeltelijk betaald waren; waar na het Kasteel, met zo veel moeite opgerigt, ook weder afgebroken wierde, in het Jaar 1608, hoe zeer het zelve meer gekost hadde als de agterftallen beliepen. —— Het is natuurlijk, dat men over ene zake van zo veel belang, regelregt ftrijdig met de letter van dit verbond, zeer veel zoude kunnen zeggen. Maar ik zal mij licyer bepalen tot het opgeE e 3 ven (a) Men zie tot nader onderrigt de Refol. v. d. Stat. Gen. v. d- 5, 8 , 9 , 12, 28 Febr. iöoo, en 21 Apr. 1600. (fi) Refol. v. d- Stat. Gen. v. d. 8, 15 May, 21 Sept. 1600. En voor het huishoudelijke ia de Provincie Refol. v. d. Stat. Gen. 20 May 3600. Staats Refol. v. d, 12, 20 Jan. en 2.6 Apr. 1600.  44S Verklaring van hkt Art. XIX. ven van het gene aan weerzijden er toen over geoordeeld, en geboekt is. Redenen De Staten der Provincie vertoonden den 16 daar toe. mi- i6q0^ aan de Bondgenoten hare onlijdelijke grieven en bezwarenisfen, de Stadt bragte hare klagten cn fmekingen in : dan de Generaliteit verklaarde, voor al op het laatfte, „ Dat de reden tot het bouwen van dat Kas„ teel voor eerst gelegen was in de onrust der „ Spansgezinde Ingezetenen , die al dade„ lijk na de Pacificatie van Gend de partij der „ vijanden weder hadden aangenomen, invoe„ gen , dat men reeds toen die bouwing w hadde mogen beginnen, die door goedertie5> renhcid der Bondgenoten, en op belofte der „ Regenten die aangenomen hadden zig on„ der de Aartshertog onderdanig te gedragen, ^ was agter gebleven. Maar de boosheid van „ twistgierige was zo groot geweest, dat zij ^ gelegendheid hadden gevonden, tot een on,, eindig nadeel voor dc Provinciën, om de y> Stadt aan Spanjen weder te brengen. En op n dat het bleek , dat zulks door ambitieufe men„ fchen gefchied was, hadden zij in 1582 een „ ferviel Oftroij weten te verkrijgen, dat voor „ eeuwig de Ommelanden drukken zoude. Maar ais de Bondgenoten deze Stadt in 1594. T weder aan de Unie hadden gebragt, hadden de*  Tractaat van Reductie. 443 „ dezelve haar redelijke voorwaarden uit goe- Art. XIX« „ dertierenhcid gegund, hoe zeer dezelve ver. ,, diend hadde geftraft te worden. En op dat „ de ruste belïendig mogte zijn, hadde de Ge- ,, neraliteit aan zig behouden de questien uit „ te fpreken, en de contributien te regelen. „ Het welk beide met vlijt gefchied zijnde, ,, was de oude twist in de Stadt weder aange- „ gaan en de Pagtenaars in hun ambt gehin- ,, derd. ■ Het enige middel hier tegen, was „ de Quote te regelen, welke dc Provincie had „ aangeboden, nevens Utrecht, zijnde tusfchen „ de 13,000 Gl. en 14,000 Gl. in de 200,000 Gl., „ te betalen. Maar de Staten Generaal hadden „ uit de contributien over dc onroerende goe„ deren in 1577 en 1579 bevonden, dat diens „ volgens wel 20,000 Gl. hadde moeten be,, taald worden. Des niet tc min waren dezel,, ve te vrede geweest met de invordering]der „ middelen als in Holland en Zeeland, of de „ Uitfpraak des Stadhouders. En dit laatfte „ gekozen zijnde , was de Quote op ruim „ 8 Gl. 5 Sf. van het bonden bepaald. „ Dan die zelfde ambitieufe menfehen hadden „ ook dit weder gevilipendcerd, waar door de ,, zaken tot dat verloop gebragt waren, dat „ de Stadt zelve de Generale Middelen toe eigen behoef hadde verpagt, en waar door Ee 4 groos  444 Verklaring van het Art. XX. „ groot nadeel was te wege gebragt, en wel „ tegen de 600,000 Gl. fchtilde bij de Genera- liteit veroorzaakt, zonder dat de Provincie „ die hadde willen afdoen en betalen, maar „ liever een nieuwe revolte wagen, cn in de „ Stadt practiferen. Even zo was de Stadt ,, halftarrig geweest tegen de wettig uitgefpro„ kene Sententien, en om de droevige gevol„ gen van het een en ander te weren, waar ,, door het Traclaat van Reductie zo zigtbaar „ overtreden was, hadden de Generale Staten „ tot het bouwen der Sterkte moeten bcfluiten, „ op dat de vromen befchermd, cn de kwa„ den geweerd wierden. (V) Men kan uit het gene bevorens is bijgebragt beoordelen, in hoe verre deze verwijtingen verdiend waren. Artikel XX. Item fullen die vande Magiflraet, de Burgeren ende Inwoonderen van Groeninghen aen de Generaliteit doen den behoorlicksn eedt van getrouvoicbeyt , zoo allen anderen gereduceerden Steden hebben gedaen. Voltrek- Men kan de gefchiedkundige voltrekking van dit^r/" dic ^rt. bij Bor nazien Qb). De eed zelve is evens- (d) Zie Aitzema Zaken van St. en QotL IV\ D, 18. B; p. 126. EJi(. in 410, (b) 3* -5, p, 14. P' 835-  Tractaat van Reductie. 445 evenswei niet opgegeven ; en daar ik deze vol- Art. XX. trekking in de Registers zelve gevonden hebbe , zal ik, het gene daar voorkomt antekenen (a). Reeds den 24 Julij 1594 wierde met de Klokke afgekondigt, dat alle Burgeren uit de Eed des Konings van Spanjen ontflagen wierden , door de Generaliteit. De Misfen en Nagtpredikatien wierden hier op verboden, de Kerken wierden van beelden ontledigd, en de Priesters, vallende in den kring der Burgeren, onder de gewone accijfen gebragt. De gehele Burgerftaat wierde opgeroepen, en zij deden deze Eedt: Wy loven en zweren de Generale Staten J,eË^da" dezer Verenigde Neder landfebe Provinciën, vvord lopt die by de ware Gereformeerde Godsdienst zul- gegeven. len blyven, en zyn gen. Graaf Willem Lodewyk van Nasfau als Stadhouder der Stadt Groningen en Ommelanden, gebouw en getrouw te zyn : en tot voordeel derzelver de Stadt Groningen tegen den Koning van Spanjen, Spanjaarden, malcontenten, en andere hunne party houdende, te helpen befchermen, de Magiftraten dezer Stadt te respetleeren, en te gehoorzamen, en alles te doen, dat goede en getrouwe Bor geren en lngefectenen toeftaat en betaamd. Zo helpe ons God almachtig. Ee 5 De O) Generaal Regthaek bij de Stadtp. 3*7, 334-  44<5 Verklaring van het Art. XXI. De geest van deze Eed was alleen, om getrouw te zijn aan de Generaliteit, en den Stadhouder, en gehoorzaam aan de orders en bevelen der Stedelijke Regering. Men heeft dit denkbeeld, als de grondwaarheid van het Burgerlijk verband,door alle tijden heen behouden, met dat onderfcheid, dat deze Eed na de Vrede van Munfter in de form enigzints veranderd is, zo dat de gehoorzaamheid en getrouwheid aan des Stads belangens, en de beveelcn der tijdelijke Stads Regeringe, in dezelve het eerfte voorkomen, en daar bij gevoegd zijn de beloften van getrouwheid aan de Staten Generaal» en den Stadhouder. Twee Hukken dus, waar van het eerfte uit de aard der zake, het andere uïe de Unie van Utrecht en dit Art. van het Traclaat van Reductie volgen. Artikel XXI. Item zullen alle proviften, tfy van gelty ammunitie van oorloghe, vivres, gefchut, en anderffintz van weegben den Coninck van Spaengten in Groeninghen gefchikt, oft hem toekomende, oft anderfmtz geduyrende defe oorloghe daer in gecomen, overgelevert wordden aen de Generaliteit oft beure Gecommitteerden. Van  Tractaat van Reductie. 447" Van deze voorwaarde wierde in het Stadts Art. XXB* ontwerp gene melding gemaakt en de Belegeraars voegden daarom dit Art., zo wel als het volgende, bij het Tractaat. Deszelfs inhoud is ten enemale klaar en eenvouwdig, daar de Bondgenoten voor zig bedingen, dat alles wat den Koning van Spanjen toebehoorde, van geld, gefchut, en dergelijke, het welke in de Stadt gevonden wierde, of gedurende de Oorlog anderzints daar in gebragt was, aan de Generaliteit overgeleverd zoude worden. Een beding het welke uit den aard der zake volgde, daar men zulks alles befchouwde, als veroverd op de algemene vijand. Artikel XXII. Item dat het Crychfvolck vanden Coninck van Spaengten fal wter Stadt Groeninghet» ende het Schuytendiep vertrecken. Ook dit laatfte Art. wierde geheel en al bij dit Verbond, door de Belegeraars gevoegd. Dit Krijgsvolk, het welk de belegering hadde verduurd, onder de aanvoering van de Overfte Laukema, hadde voor zig een afzonderlijk Verbond met Prins M au rits ingegaan, zo als het zelve bij BoR kan worden nagezien. Bij  '448 Verklaring van het ART.XXIIBi] het zelve was bedongen, dat zij met geweer en wapenen , uitgezonden de Vaandelen zouden mogen uittrekken, om na de Stadhouder Ver du go geleid te worden; mits zij in drie maanden aan deze zijde der Rhijn niet dienden. Reeds op den 24 Julij 1594, wierde dit volbragt, ontfangende de nog overig zijnde negen Vaandelen Spaanfche bezetting, met alle de gene die hun verkozen te volgen, vrijgeleide tot Oldenzaal, waar Ver du go lag.'—■ Ik zoude hier mede van dit Stuk aftreden, dan er is nog ene aanmerking over. De Stadt hadde bij hare voordragt nog begeerd, gelijk ik boven aantoonde, dat zij gedurende twee Jaren ontheven mogte zijn van alle Licenten, Contributien, en Lasten; dat zulks mede in de Ommelanden plaats mogte hebben, om uit die inkomften de verbrokene Torens, Gragten, Poorten, Wallen, Zeedijken, en verdere fchaden en nadeelen weder op te maken en te herftellen. In ftede van dit toe te ftaan, hadden de Belegeraars den 20 Julij gevorderd, dat de Stadt gehouden zoude zijn, twee tonnen Gouds aan de Generaliteit op te brengen, om daar uit een gedeelte der grote en excesiive kosten te vinden, die de Bondgenoten tot het reduceren der Stadt in de langdurige belegeringe hadden aan-  Tractaat van Reductie. 440, aangewend. Dan bij het fluiten van die Trac- Art. XXU caat zelve, vinden wij nog van het ene, nog van het andere, melding gemaakt, zo dat beide deze vorderingen, bij de in order brenging en tekening vanjiet Traclaat zelve, tegen elkanderen zijn opgewogen en agtergebleven. EINDE.  li.  BLADWIJZER. a betekend de INLEIDING. * het TRACT. van REDUCTIE. A. 'ttthtt, Gemeene Achte. Waar voor oudtijds gehouden wierde a. 177. Adeldom, deszelvs oorfprong jn deze Provincie a. 48, bragt omftreeks 1561 de benaming van Jonkeren te weeg 201. Aggeus Albada eerfte Sijndicus der Ommelanden a. 239. Alba (Hertog van) doet uitfpraak in de gefchillen tusfchen Stad en Ommelanden a. 109, fchryft een Landsdag uit, woond diezelvs bij, en laat aldaar fchrikverwekkende voordellen doen b. 350 , voor Denzelven worden de gevlugte Ingezetenen gedagvaard om te Brusfel te verfchijneii 351. Albert Graaf van Holland vald 1397 in Friesland, en Zoekt Groningerland te beroagtigen a. 28. Albert van Saxen was Erfpotettaat van Friesland a. 15, doet pogingen om Groningen te bemagtigen 9*' Ff A. n J o u (Hertog van) word bij de Ommelanden tot Landsheer aangenomen a. 249 , Voorwaarden op welke 250. Appingadam zoekt Koophan» del en Handwerken tot zig te trekken,waar regens Groningen zig verzet a. 107, haare gefchillen met Groningen over het Stapelrecht, Bierbrouwen, Aceijs en iVagen b. 193, Vonnisfen daar over 199. Arbiters in de Ommelanden b. 153. B. Ëisfchoppen van Utrecht, Aet* zclver recht op Groningen a. 4. 23. 39—47- B l a n k e n h e i m ( Bisfchop van Utrecht) word Schutsheer van Groningen a. 3Ï, begunftigt de gebannen Verkopers 32, erlangt van het Capittcl het recht omtrent Groninger! voor zig ald.t eischt herftelling der Ballingen 33, het antwoord vart de Landzaten daar op ald., het gefchil wordan de Graaf van Bent hem afgegeven ald.t  BLADWIJZER. - fld., uitfpraak daar van 34, •yvord te Groningen gehuldigt 36. 87, maakt een verdrag met de Ommelanden 37. 88 , zijn dood 38, 5$,0urg0,ndien (üavidvail) word Bisfchop van Utrecht a. 38, verpagt drie jaren daar na aan Groningen alle Bisfchoplijke rechten, en op-, komften, van het Gorecht ald. ' Jjieuwmeesters dier Gilden. Hun opkomst en inftelling a. 179» derzelver- medegezag in de Regering en wetgeving der Stad, door, en na het TracL van Redufljie weggenomen, b. 406, $rouwerijen:. Over het recht om hi Groningen alleen Bier te brouwen was zeer vroeg gefchil a. 54, ho,e het zelve bij de Bondgenoten bevestigt is b, 172. 177. 186, burgemeester en en- Raad. zie Raad-. ^jaarbrief van Appingadam. word tegens Groningen aangevoerd ter verdediging van de Appingadanifter Privilegiën b,_ \Cfë, c. f obel (Philip) zijn Uitfpraak in de Gefchillen tusfchen Sja:d en, Ommelanden, ^ O^y C- R B.E N E R M A N. VOJ>\ zijn recht op Groningen ok ?5. Coevorden (Fortres) wierde bij Friesland, Stad en Lande en Drenthe begeert b. 278» korte gefchiedenis daar vai> met diens afloop bij de Reductie ald, Coloni in de Ommelanden ' 19.5, hadden geen recht to% de wetgeving 196. Commanderijen. Derzelver aard. b, 237, behoorden in deze» Provincie au de Ridderfchap* van Maltha 238, hoe me$ dezelve hier en in de andere Provinciën gehandelt wierde ald, Contributien. Hoe dezelve bij de Redu^ie in de andereProvinciën geheven wierdea k. 288, do.or dezelve konde de evenredigheid in het dragen der lasten niet bereikt worden 289., in derzelver plaatze de Qiivtes, opgekomen 291. Confiscatie van goederen, of hier in de Landswetten gegrond i& b. 345. 35<5. 363 en volg. door Alba gevordert 355 ^ welke omftandigheden daarbij voorvielen 357-, de geconfisqueerde goederen koiv. den door- de eigenaars weder te rugge hekomen worden bij de Redu&ie 348. Comparant (Ommelander') Perfpiiele vereuchte.ns. va» de-  B L A P W IJ Z E R. ' zelve na de Reductie bij Graaf Lodewyk bepaald b. 418, welke bij hei Regiem. Reform. 419-, deszelfs reële qualificatie 412—418. D. Delfzyl. Alba was voornemens hec zelve tot een Stad te maken onder de naam van Marsburg b. 275, Friesland ontfing na de Reduftie aldaar de Schattingen 281. 282, wanneer weder geheel an deze Provincie gebragt wierde «83. E. Edsard Graaf van Oostvriesland, word door Groningen tot Landsheer angenomen a. 95, voorwaarden zijner Landsheerfchappij ald. en 228 , houd Groningen voor een Ryksflad 6% Eed der Burgeren na de Reductie b. 443. Entes (Bartholt) word afgezonden om het Land an Karel de V. op te dragen a. 101, werft Krijgsvolk tegens Groningen 124, word gevangen 125, weder ontllagen 127 , fneuvelt voor Groningen 247. Eigenerfden. Derzelver oorfprong in de Ommelanden a. 208. 210. Executie word bij de Bondgenoten tegens deze Provincie F befloten en uitgevoerd b. 43*. F. Frederik de III. (Keizer^ fchenkt hef Recht d*r Goud~ munte an Groningen a 45 » bevestigt derzelver Verbonden 14. 68» Forten in de Ommelanden b* 277, derzelver ftaat bij de Reductie ald: en vervolgens278 , de Stad wilde dezelve gedegthebben, en reden daar van 273. 275, welken derzeiven gedemolieerd zijrt 282, an wren het bekostigen van dezelve in tijdsvervolg ftond 284. Fortificatiën van de Stad. Hoe die onderhouden en bekos, tigt worden b. 285. 301. Friesland. Deszelvs oude Verbonden met Groningen a.69. 91, hadde ten tijde der Reductie de Ommelander Forten met Troupes bezet, en ligte fchattingen uit dezelve b. 280 , deden een Admiraliteitfchap op de Zautkatup oprichten 2.8.1. G. Gecommitteerde Raden van de Ommelanden. Derzelver oorfprong a. 241, an de Jonkeren in derzelver Vergadcrin» gen het recht van Voorzitting toegekend 205. Geestelijkheid. Derzelver gef 2. zag  BLADWIJZER. eag en vermogen in de Ommelanden a. 49, maakten aldaar de Wetten mede, en richten mede Verbonden op 193, worden in latere tijden over de Wetgeving niet meer geroepen 200, hoe dezelve na de Reduftie uit de Geestelijke Goederen gealimenteerd zouden worden b. 372. Geestelijke Goederen waar in beftonden b. 221 , zyn bij de Reduftie an het gemene Land gebragt ald. welk gebruik daar van gemaakt is 229, waren onderfcheiden van de Klooster Goederen 221. Gedeputeerde Staten voor het eerst angefteld op een Generaliteits Inftruaie b. 95 , daar na op een Inftruftie der Staten van de Provincie 112, waarom bij dezelve het Pra* pdium 's weeklijks verwisfelt ald. not. (a). Gemene Middelen. Derzelver invoering in deze Provincie kost veel moeite b. 301 , worden ingewilligt op de voet van Holland 304, Souvereiniteit van de Staten omtrent dezelve 310. Gereformeerde Godsdienst. Deszelvs oefening wierde alleen bedongen bij het Tra ét. van ïleduftte b. 200. 214, welke die was ten tijde der Reduftie in de andere Provinciën 204, welke men er door verftond in deze Provincie 208 , hoedanig die aldaar bepaald wierde 213. Gezworen Gemeente. Demiver opkomst en inftelling a. 81. 175, hadde de medewetgeving in de Stad 176, haar mede-regering in de Stad na de Reduftie b. 391 , haar mede-regering in de Provinciale zaken 395 , en naar inhoud van het Regl. Re forinat. 400. Gefchillen der beide Leden over de inwendige form der Provinciale Regering, worden gefubmittcerd aan de Generaliteits Uitfpraak b. 92 , over de Rang der beide Leden worden uitgefproken94, over het zelve onderwerp weder begonnen 101 , alle toenmalige gefchillen worden gefubmitteeit an een Richterlijke Uitfpraak 104, over het Wezen der Provincie bij vonnis afgedaan 106, al» mede over de Rang der beide Leden 118, over het Stapelrecht worden uitgefproken 172. 176. 180. en volg., als mede over het Stapelrecht omtrent Appingadam 198, omtrent de Kamer van juflitie 175. 183, omtrent verfcheidene andere voorwerpen 186. Gilden. Derzelver opkomst en voortgang a. 81. 177, aard hunner inftelling, mede gezag  BLADWIJZER. zag tot de Wetgeving, en behering der Maatfchappij 179 — 190. b. 405 , Uitfpraak ten voordeele der handwerkslieden om die niet te Lande te oefenen a. 155 not. (b). Gildrecht. Diens inftelling a. 81 , Wetten daar toe betrekkelijk, en grond dier inrigting 82. Gorecht. Gefchil over het zelve of het tot de Provincie behoorde b. 125. Groenenberg pagt het Recht in Groningen a. 24, het recht van dat Geflagte gaat over tot de Familie van Selwerd 25. Groningen. Wierde oudtijds niet gerekend op Drentfchen bodem te liggen a. 9—16, maarbefchouwd als een Rijkftad op Friefchen bodem ald., maakte in oude tijden reeds met Drenthe Verbonden tot Landfcheiding en verdediging 10 — 16, in welke betrekking ftond met het Capittel van Utrecht 39, hadde haar eigen Wetgeving, Rechtsoefening, het recht tot het ingaan van herbonden van Vrede en Oorlog, van de Munte, het voorrecht de ■non Evocando 42 — 46 , van Tollen en Accijfen b. 73 , neemt de Geloofs Vrede an a. 128. 129. 139, was in het verbond van de Hanfe Steden ingelijfd 74, wanneer Ff de Unie van Utrecht heeft aangenomen 129, word door Rennenberg verraden 152, en an het Bondgenootfchap van Utrecht gereduceert 160, aquo Focdcre b. 167 , omftandigheden daar van 34 — 36 , word in hec posfes tot het Vm>rfchrij-ven , Voorzegelen , Voorzitten en Voorftemnten boven de Ommelanden brj vonnis van H. Hoog Mog. bevestigt 119, haar reeht op 't Oldambt 75 , op Selwerd 82. H. Hammoniu s(Sijndiciis)\votd. door de Generaliteit gevangen gezet b. 367. Heerden (Edele'). Welke dia waren a. 104 , derzelver rechten 209. Hendrik de III. (Keizer') fchenkt Gerechtigheden in Groningen an het Capittel te Utrecht a. 6 , wat de woorden in deszelfs Gifta Brief Tale pradium qunle vifi fuimus tenere in Villa Groninga betekenen 16, verfchillende gevoelens daar 0ver 7. Hendrik van Saxen zoekt Groningen te bemagtigen a. 95 , draagt zijn recht over an Karel van Gelder 98. Henfe. In de Henfe zijn wat het was a. 82. 85. 871 3 Hen»  BLADWIJZER. Henfe Greve. Wat het was «.21. Hoopmannen. Derzelver opkomst a. 218, worden ook onder de Stadts Wetgevers genoemd 182. 188, hunne afzonderlijke rechtspleginge 227, inhoud van hun oude Mandaten 222, hun Ambts Eed onder de Verbonden tusfchen de Stadt en Ommelanden 223 , onder de Landsheren 230, onder de Unie b. 184, derzelver inftelling in latere tijden 190. Hovelingen der Gilden hunne inftelling en medegezag a. 180. 181. Hovelingen in de Ommelanden. Wie dezelve waren a. 206, wanneer in de Verbonden voorkomen 196, hunne vereischteiis van Landseigendom na de Reductie nauwer bepaald b. 412. Y jonkeren in de Ommelanden. Invoering daarvan a. 201, an dezelve het recht van voorzitting in de vergadering van hun Gecommitteerde Raden toegekend 205. Jda van Selw ert trouwd an Herman van CoevoRDENtf. 25, an welkers zoon door het Capittel van Utrecht de pagt van het Gerichte te Groningen en te Selwert voor zijn leeftijd word opgedragen ald., an» merkingen deswegen ald. in not. Idsinga neemt te onrechte Villa Groninga in de Giftbrief van H e n d ri k de III. voor een Keizerlijk huis a. 8. 17, en Groningen voor de Hooftftad van Drenthe 91 , brengt de oefening van het Muntrecht der Stadt Groningen onbezonnen tot de Regalia van de Utrechtfche Bisfchoppen 44, ontkent ten onrechte Brieven van Keizer Fredriic de III. en Maximiliaan an Groningen verleend 14. 15. 68, noemt Ida van Selwert telkens Ida van Groenenberg 25, maakt van het verbond 't welk de grondflag van het houden der Landswarven in deze Stad oplevert geen gewag 52. K. Karel van Gelder word door Groningen toe Landsheer gehuldigt a. 97 , voor. waarden zijner huldiging ald., word ook door de Ommelanden angenomen 99 , Brief daar van ald. Karel j^e G r o o t e overmeesterd de Friefen, en legt de grond tot de Rijksanhorigheid dezer Landen a. 4. 5. 6. Karel de V. word tot Landsheer  BLADWIJZER, rieer angenomen a\ 102. ■Kasteel te Groningen door de Forst van Oostfriesland opgericht b. 435 , vervolgens door de Hertog van Ai.ba 436 , Cn na de Reductie door de Bondgenoten tot executie wegens agterftallen vart de Provincie 303. 337, omItandigheden daar bij 438 , Wierd in ï6o8 \Veder afgebroken 44 is Kerken Order voor de Stadt Groningen b. 209 , op name des Raads der Stad gepubliceert ald-. licrkcn Order voor de Ommelanden b-, 211, of bij de Staten is geapprobeert ald. 212. keur der Stadts Regering voor de Pv.edtictie ai 164 en volg. hoe die na de Reductie is geoefend b. 423 — 431, gefchiede oudtijds door boontrekking met zwarte en witte Klimbonen 423, vervolgens door goudene witte en zwarte geëmallleerden 4244 klooster Goederen. Waar iri beflonden b. 220, bij de Reductie an het gemeene Land gebragt 221, welk gebruik daar van gemaakt is £29 en volg., in wat voegen die tta de Reductie beheerd zijn 235. Krijgsgerichte word in deze Provincie tot iland gebragt E b. 261 , waar nit beftorid 264, waar over oordeeldé ald. 265, was önderfcheideit van de Krijgsraad 2(56, opgevolgde veranderingen hier omtrent 270, krijgsraad in deze Provincié b. 266, vonniste over dei delicten der Militairen aldx een Hoge Krijgsraad had zomwijlen ook in deze Provincie plaats 269, opgevolgd de veranderingen hier oin* trent 27e. u Landsheren over Groningent, Derzelver oorfprong 136. 142 « deSzelVs aard ontwikkeld 143', benoemd ria de Reductie de nieuwe Stadts Rege* f 4 fing  B L A D W IJ Z E R. ïlng 424 , zijn Uitfpraak tot een Ommelander Regering 412. logies Geld. Hoe het zelve betaald wierde b. 244. J,ootjes bij de Stad en het Land oudtijds gebruiidijk tot prsefentie geld a. 169. 240, M. Magiftraat. Onder die benaming wierde bij de Reductie de Oudraad niet begrepen *, 336. Jtf a u r1 t s (Prins} neemt Delfzijl en Coevorden ftia. 160, neemt Groningen in, en reduceert het an de Unie 160. 253) word Stadhouder van Groningen 146, zijn Inftructie de&wegen a.ld. M a X1M1 h 1 a a n ( Keizer} b,e vestigt het verbond van Groningen met Oostergo a, 14. $2„ en de Stadts Privilegiën 15, ftbeakt het zelve, het Jus. de non evocando 15, 461 , doet Groningen in de Rijksban 96. ffieme Meente. Wat daar doorin de Ommelanden verftaan wierde v- d- 3° Aug. 1607 en 14 Juli 1615. 191. Unie van Utrecht bij de Ommelanden angenomen a. 129 , waarom niet dadelijk bij de Stad angenomen wierde 132 , er is geen ftrijdigheid in liet 1. en ix. Art. van dien b. léj in tut. V. Paste Goederen der Provincie door de Staten bepaald te verkopen tot aflosfing van fchulden b. 333 » derzelver opbrengst 334. Verbonden van Groningen met Drenthe van 1291 en 1339 a. 10. 11. 44- so, met de Koning van Engeland van 1257.44 » met Fivelingo van 1258. 50, met de gezamentlijke Zeelanden van 1361. 51, met Humfterland van 1366. ald., met de Landen tusfchen de Eems en de Lauwers van 1368 ald., met de Ommelanden van 1378. 1381. 53 » van M-ió' 1417. 1418. 1422- H2556. 57, van 1428. 61, van 1455 tot 1473. 66 , vaH 1482. 69. 90, met de Utrechtfche Bisfchop BUNkünheim van 1419- 36» mzi/lchtkarspfden van 1426. 58, met Albert va» Saxen van 1500. 93, met Graaf Edsard van 1506. 95, met Karel v an Gelde r 1514. 97, van Groningen en Ommelanden met Keizer Karel de V. van 1536.102 , xaexKmitig Philip van 1550. 103, met Rennenberg van 1579. 138, van Groningen met de Staten Gen. zijnde het7r