94> ZEDELIJKE •» f—-^ , d?tn zelfbedrog, afwijking, misdrijf, wan„ hoop, hel! — — Ziet daar, nog eens, de Driften! «> '' "f Driften, zo als ze onder eene vermomde „ gedaante m verheven zielen fiuipen! Gelukkiz „ hij i die vroegtijdig met haare verraderlijke natuur be* „ kend, de onmerkbaarfte zinnelijke neiging wantrouwt „ tot dat hij haar onder de beftraaling der Deugd tot „ m haare laatfte gevolgen diep doordacht heeft, om „ haar daar alleen toe. te geven, waar deeze gevolgen „ even zo onlchuldig, even zo onberispelijk zijn , als „ de eerfte vonk daar dezelve uit gebooren ftaan te „ worden en die 'er hier gewoonlijk onaffcheidbaar aan verbonden is. Voor hoe veel ellende en misdrijf is hij op deeze waereld bewaard!" IV. De Hazelnootfckaal. „ Dun en oneindig teder „ zijn de draaden der fpin , of het weefzel des zijde,, worms; maar nog veel dunner, nog oneindig tederer „ zijn de draaden, welke de menschlij'ke lotgevallen hier „ aan elkander ketenen, hier verwikkelen." Met deze woorden begint dit Stukjen, en het verhaal van enen Jongeling, wien ene hazelnootfchaal in verachting en ellende bragt, dient tot ftaving van deze waarachtige aanmerking, bendorf was een levendig, gevoelig Jongeling; met onverbeterlijke beginzelen van Godsdienst, en van rechtfchapenheid ; de edelfte Man te°en zijn' Vriend en zeer edel tegen zijn Meisje. Zijn hart, dat der lievde zoo zeer behoevde, kon niet lang geheel vrij blijven. „ Twee vrouwen ftreeden fpoedig om deszelfs „ bezit, en bij waggelde taamlijk lang tusfchen beiden. „ amalia mild au , zacht, fchoon, jong, rijk van on„ befproken zeden, en eene nimmer miskende deugd „ dong naar de overwinning met julia hilmer, even „ rijk, veel fchooner en veel minder zacht en goed." —— Zijn goed inwendig gevoel befliste toch einde„ lijk voor amalia. " Toen hij nu nabij aan haar bezit was, en op enen zwoelen zomernamiddag naast zijne uitverkorene voor het open venlter zat, en geheel in zijn gefprek verloren , zonder zelf te weten waarom, ene handvol hazelnoot-fchalen, die voor hem lagen, uit het venfter wierp, viel éne van dezelven op den neus van julia hilmrr , die juist toevallig daar voor bij ging. amalia , in een denkbeeld gebragt , dat julia dit welligt niet alleen voor eene opzettelijke belediging  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Inleiding in de boeken des Ouden Ferbonds, door johan david michaelis , Ridder van de Ncordftar- orde, Hoogleeraar in de Wijsgeerte te Göttingen, Medelid van de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchappen , te Haarlem, enz. enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald door IJsbrand van hamelsveld, DoElor tn Hoogleeraar in de Heilige Godgeleerdheid, Lid van 'f Provinciaal Utrechtsch Genootfchap, enz. Eerfte Stuk, tweede Afdeeling. Te Haarlem bij Francnis Bohn, 1788. 384 bladz. in groot otlavo. De prijs is f 2-6-'. De Heer michaelis heeft zijne Inleidine in het Oude Testament begonnen met ene Inleiding in de bijzondere boeken, en de algemene Inleiding tot het twede Deel befpaard, om dnt, toen hij aan dit werk begon te arbeiden, kemmcott's Bijbel nauwlijks gedrukt was,en meer onderzoek nodig hadt, voor dat men van Handfchrivten iets met zekerheid zeggen kon. De Eerfte Afdeling dierhalven van dit Eerlte Stuk behelst de Inleiding op het boek job, en de twede, die wij thands aankondigen, en die van §. 08 tot 67 loopt, de Inleiding op de vijf boeken van moses. De naam van den Schrijver is te beroemd, dan dat zijne werken onze loffpraak behoeven zouden. Allen, die maar de geringfte kennis van de Uitlegkunde van den Bijbel en van de Oordeelkunde hebben, en allen, die in deze Wetenfchappen den hoogften trap van kunde hebben bereikt, komen éénpatig daar in overéén, dat de Heer michaelis ene mate van fcherpzinnigheid, vernuft, oordeel, en geleerdheid bezit, welke verbaast, en eerbied wekt : en zelvs die genen , welke in zeer vele opzichten van zijne gevoelens verfchillen, weigeren hem evenwel dien lof niet. Hoe meer zulk een man in ouderdom gevorderd is, des te uitnemender zijn de vruchten, die men van hem te wachten heeft; en men zal zich dus niet verwonderen , dat wij deze zijne Inleiding in het Oude Testament het uitmutJtendlte onder zijne uitmuntende werken noemen , en als een' rijpe vrucht befchouwen van enen leef. tijd, met de beste vermogens en de aanhoudendfte vlijt iti deze letteren belteed. vad. UIBL. i. deel. n. 3. Cr Ut  inleiding in het oude verbond. IOI reeds lang voor de Tijden van moses, met de Grieken handel gedreven hadden, konden deze woorden ook ligt uit hunne taal ontleend hebben. moses verfchilt in taal en flijl van latere Schrijvers: de gelijkvormigheid van zijne taal met die van maleachi , die meer dan iooo jaren na hem fchreef, is nog zoo groor, als men ze niet wel zou kunnen verwachten. Zou dit ook ene tegenwerping tegen de oudheid dezer boeken zijn? . . . Als men aan de"grote veranderingen, die de Europeaanfche talen van tijd tot tijd ondergaan, alleen denkt, dan zou zulke ene tegenwerping fchijn hebben. Maar de Oosterfche talen zijn veel meer onveranderd gebleven dan alle andere. De taal van den Koran wordt nog,na1150 jaren, door alle Arabiers verdaan. Daarenboven hadden de Hebreen geen' verkering of handel met andere volken ; en zij waren alleen door zulke volken omringd , die of dezelvde taal, of ene na aan dezelve vermaagfchapte dialect, hadden, (Canaaniten , Aramtcërs , Arabieren). Zij bleven 800 tot 1000 jaren in hun eigen Land,en zij konden daar door nog ligter hunne taal onveranderd bewaren, dan de Arabieren, die kort na de verfchijning van den Koran in verfcheidene Landen verfpreid werden, moses was hun auctor clasficus, dien zij te huis lazen, dien de Priesters en Leviten te huis lazen, en die alle zeven jaren openlijk voorgelezen moest worden. Invallen van zulke volken, die ene geheel vreemde taal fpraken, waren 'er voor den tijd der C hakteen niet. Dit alles maakte, dat de taal onveranderd blee£ §. 33, En , niet tegenftaande alle de opgegevene gronden, niet tegenftaande zoo vele tegenwerpingen, als tegen de echtheid dezer boeken gemaakt zouden kunnen worden, of gemaakt zijn , ligtelijk kunnen worden opgelost, zoo zijn 'er evenwel die vermoeden, dat deze boeken, in lateren tijd, door enen Bedrieger aan moses zouden zijn toegedigt. tiet is nodig te onderzoeken , of zoodanig iets bij enige mogelijkheid zou hebben kunnen gebeuren. Want de vraag , zijn deze boeken waarlijk van mosss? is zoo gewigtig, dat wij niet te veel moejte kunnen doen, om een ontwijfelbaar andwoord op dezelve te ontvangen. Hier van toch hangt de waarheid der daar in verhaalde wonderwerken van moses, en dus de Godlijkheid zijner zending af. Want, inden hij zelf deze wonderen befchreven, en deze befchrijving aan het volk voorgelezen heeft, dan zijn deze wonderen ook G 3 waar  102 J- D. MICHAELIS waar gebeurd. Hoe zou hij een verhaal van noit ae. beurde dingen hebben kunnen en durven voorlezen aan 600,000 menfchen,die volgens dit verhaal zeiven 'er getuigen van hadden moeten zijn? $. 34. Op ezra valt voornamelijk het gemelde vermoeden. Dit vermoeden is zekerhjk van het fprookjen ontleend,dat ten zijnen tijde de wet van mof $. 43. -Maar zouden deze boeken ook door den Ho. gepnester hilkia , die gezegd wordt, ongeveer jaren voor de verwoesting van Jerufalem door nebucad'nezar het verloren wetboek gevonden, en voor den throon van Koning josias gebrast te hebben (k), ondergefchovei; zijn i, . ., . Ook dit kan niet zijn, In den tijd van josias leevden reeds vele duizenden van de tien Hammen aan gene zijde van den Tigris in Asfyrien, en verder ten Oosten gelegene Provinciën (7), ten minften tot de Caspifche zee toe. Aan deze Israëliten kon toch de. ze nieuwe wet riet opgedrongen zijn: zij hadden toch ten minden exemplaren van de oude en echte: en wij zouden dus thands, indien hilkia enen anderen Pent ai teuchus ondergefeboven , of den ouden geïnterpoleerd hadt, enen dubbelen Pentateuchus, fragmenten van den ouden, en den nieuw verdigten , overig moeten hebben. Maar daarenboven, het geen bij deze tegenwerping onderiteld wordt, dat het door hilkia gevonden exemplaar het énigst overgebleven onder de joden zou geweest zijn, is geheel en al onbewijslijk. De tekst fpreekt ver* moeoelijk van het door moses eigenhandig gefchreven exemplaar, maar niet van het énigiré affchrivt, dat van de wet voor hflndcn was. Dat authentieke bardfehrivt van moses was bij de Verbondsark Weggelegd fm\ ■ nu was denkelijk onder de regering van mamisse de'verbondsark uit het allf heiligde weggenomen; en rins kon nog veel meer het Wetboek, dat in een bijzonder kistjen daar bij lag, wel uit een goed oogmerk weggenomen en verborgen zijn, om een zoo heilig gedeukfiuk der oudheid, van ortëen'ne, of zelvs van vernieling te bevinden: of, zonder juist aan dit oogmerk te denken was het, zoo wel als de Bondkist, uit het Allcrbeiligfte' weggenomen, en in den tempel waren zoo vele plaat- zen (//) Deut. II: 4-p. CO 2 Sam- VIII: 2; i Kon. XI: 15. (k~) 2 Kon. XX: 8-20; 2 Chron, XXXIV: 2?-«8. (/) 2 Kon. XVII: 6. (t/i) Deut. XXXI: 24, enz.  INLEIDING IN HET OUDE VERBOND. IGpf Priester was Priester van den Kalverendienst (0) » en zou hij dus in deze boeken ene gefchiedenis behouden hebben, die dezen dienst regelregt veroordeelde ? zou hij de feesten in die maand geplaatst hebben, waar in de tien dammen dezelven niet vierden? hoe kon het Rijk van juda zich zulk een werk laten opdringen, vooral in het godsdiendig tijdvak van hiskia, toen 'er zoo vele voor de wet ijverige P.opheten leevden ? en hoe kon hetzelve die bewerking van enen Priester van Bethel nog altijd in het vervolg bewaard hebben, toen nog geen volle honderd jaren daarna het eerwaardig handfchrivt van moses zei ven wederge vonden werdt? Ziet daar ene flaauwe fchets van een uitmuntend vertoog over de echtheid en godlijkheid der boeken van moses. Den inhoud van het volgend gedeelte van dit ft uk kunnen wij zoo uitvoerig niet opgeven, indien wij niet al te lang willen worden. Wij zullen dus dien maar kortelijk aar.ftippen. §. 48 fpreekt de Heer michaelis van den fehrijfftijl van moses, in het bijzonder van de verhevenheid zijner gedigten, van den ftijl zijner wetten, van zijnen historifchen ftijl (waar bij algemene aanmerkingen over den gefchiedkundigen ftijl der Hebreen), en van den toon zijner redevoeringen: §. 49 van de grote kundigheden van den Schrijver dezer boeken, vooral in de Natuurkunde, die men in enen zoo ouden Schrijver niet verwachten zou, en die volmaakt met de jongde waarnemingen overdéndemmen : §. 50, 51 van de fchikking en inhoud dezer boeken, en van die dingen, die zommige in de boeken van moses wenfchen, en denken te vinden, maar die 'er echter niet in daan, om dat zij niet tot het plan van den Schrijver behoorden. Hier wordt onderzocht of moses iets van een toekomend ieven geweten hebbe, of men 'er voetdappen van in zijne boeken vindt, of de verborgenheid der Drieëenheid en de leer van chiustus in dezelven voorkome, wat men van de yeheime betekenis der Godsdienst-wetten te houden hebbe, «siiz. S« 52-J7 bandelt de Schrijver van de bronnen, waar uit ($) Zie onze Mengeljlukken, N. 3, bladz, iu  110 j« d. michaelis uit moses zijne oudfïe gefchiedenis ontleend heeft DezS bronnen zijn, volgens hem, fchriftelijk ongerekende berigten van voorledene tijden, die men echter niet ouder dan den zondvloed onderdellen kan (j>); oude volks naren en mondelijke overleveringen;histoniche liederen f«0hieroglyphen; gefchiedkundige (tukken van andere volken, moses hadt geen oogmerk, om deze bronnen geheel uit te putten, of alles af te fchrijven; eni^e weitiige oirkn, den (chreef hij geheel af, bij voorbeeld Gen. Aiv , AXUl, XLIX, en voegde 'er hier en daar verklaringen van oude woorden en fpreekwijzen tusfchen • maar meestal maakt hij alleen van deze oirkonden zulk een . p") ®a de uitSave van bet boekjen van astruc, getituld Conjeüures fur les memoires originaux, dont U parelt, que Moife s ejt fervtpour compofer Ie livre de la C«;*/*^Bruxelles .733), heeft geen geleerd uitlegger van den Bijbel 'er aan getwijfeld, of ten tijde van moses waren in de daad fchrivtelijke berigten van de vroegfte waereldgefchiedenis voor handen, waar van de Schrijver zich ,n het opfeilen van Genefis bediende. Zelvs vóór astruc hadden zommigen dit reeds gezien of gegist. Men kan, beha!, yen de Schrijvers die door eichhorn reeds zijn aangehaald, In. leiding in het Oude Testament, IJ Deel, bladz. 275, hier over nazien e. simson m parafcere ad Cluonicon catholicum, cap. 1 ; lomeier , ae Bibliothecis, p. 20-22; e. h. d. stosch de reven lattone dtvma ante Mofen Jcripto conftgnata, Francof. 1752; KitMEijER, CharaHerkuttde van den Bijbel, I Deel, 1 Stuk, bladz. 81; perponcher , voorreden voor liet twede Deel der ^seuve Overzetting des Ouden Testawents van j. n michahwj bladz. X-XU LXXXII, LXXXIII, en in de. aantekening op Gen. IV bladz. 00; en anderen. Het is evenwel zeker een fprookjen, waarvan bijöp.iwtabl melding maakt, Reizen door Europaennet Oosten, VI Deel, bladz, 63 , dat de Joden, in de Oude flad Jofch.en, in iffigypten, die thands Miifiï Serir neet, wonende, nog oude boektn en aantekeningen van abraham zouden hebben . «aar uit moses zijne gefchiedenis van de lcneppmg, den zondvloed, enz ontleend beeft. O) In de optelling van de poëtifene fragmenten', die in Genefis voorkomen, fchijnt de aandacht van den Heer michaelis, zoo mm ais die van den Deo- green, of zijnen Vertaler, gevallen te zijn op Gen. I: 27, daar wij echter zeer waarfchijnlijk de aannJn,ë™]ref" iedeeIte van een oud lied vinden. Zie Nieuwe Nederlandfene Bibliotheek, Mengelwerk. VIJ1 Deel, N. 4> bladz. J35, 136. "  112 J. D. MICHAELIS en dan nog met een kort woord (de uitvoeriger behandeling wordt voor een volgend Deel befpaard) van de Griekfche en andere overzettingen. Wij vinden hier evenwel nog geen melding van de nieuwe Gn'ekfche vertaling, waar van men op de Bibliotheek van s. marcus te Venetië» een handfchrivt vindt, en waar van de Heer j. b. c. d'ansse de villoison een gedeelte heeft uitgegeven CO- Ook hier van zal de Heer michaelis dierhalven buiten twijfel in het vei volg fpreken; en wij zullen bij dit uitftel winnen: want tot dus verre is maar een klein gedeelte van deze Overzettiwg van den Pentateuchus uitgegeven, deels door den Heer de villoison deels door den Heer michaelis zeiven,die het eerst ene proeve van dezelve, het 49de Hoofdd. van Genefis bevattende, daar uit heeft gegeven («). Maar wij hebben binnen kort ene volledige uitgave van deze Overzetting der vijfhoeken van moses te wachten, welke de Heer c. f. ammon, te Erlangen, bezig is in gereedheid te brengen, en waar voor hij ene Verhandeling plaatzen zal over de Critifche waarde van deze Overzetting (v). Misfchien dierhalven zal de Heer michaelis vóór de voleindiging van dezen zijnen arbeid hier nog gebruik van kunnen maken, en dus vollediger en gegronder over deze Overzetting kunnen handelen, dan hij nu, uit de reeds uitgegevene proeven, zou kunnen doen. Eindelijk §. 67 wordt kortelijk de volgende vraag beandwoord: „ hebben deze boeken nog loca adfeSla „ bij welke de conjetïura critica gebruikt mag en moet „ worden?" Men vindt zeker zulüe plaatzen minder in deze, dan in de andere boeken van den Bijbel, want men heeft bij dezelven meer ïere en betere hulpmiddelen , dan bij de oveiige_ boeken: evenwel zijn 'er zommige, bij welke de Critifche Conjeótuur mag en moet gebruikt wor- (t) Nova verfw Graca Proverbiorum, Eccle/iafïis , Cantici Canticorüm, Rut/u, Threnorum , Daniëlis , & fe/e&orum Pentateuchi locorum, ex utiieo A. Marei Kibliotheca Co/iice Fmeto , nur.c pt imutn ervta cif notulis illuflrata , a joiiakke baptista caspare d%nsse de villoison , Argentorati 17K4. 8vo. («) üosterjclie en Uitlegkundige bibliotheek, XVI Deel, bladz. 142-146. 00 Zie Alganeene Konst- en Letterbode, II Deel, N. bladz. 56. ó- J  f. HOFSTEDE,'s LANDS PIJLAREN VASTGEMAAKT ENZ. I13 worden, waar van de Hoogleraar proeven heeft opgegeven, den Lezer meestal tot zijne Oosterfche Bibliotheek wijzende, waar hier omtrent uitvoeriger gehandeld is. Men kan uit het gezegde opmaken, hoe veel dienst de Heer van hamelsveld met de vertaling van dit boek aan onze natie doet. Ondertusfchen, hoe zeer het aan onze Landgenoten aangenaam moet zijn, hetzelve, zoo fpoedig ene goede uitvoering toelaat, in handen te hebben, heeft men echter misfchien reden om te wenfchen, dat de overzetting met een weinig minder overhaasting mogt worden voortgezet. Dezelve is toch hier en daar van ftijfheid en van germanismen niet vrij te pleiten, en misfchien zou men ook voorbeelden van onnauwkeurigheid kunnen opgeven. Althands wij denken, dat hier toe behoort, het geen men bladz. 516 leest „ IV. 22 |*3 > schmid." Daar voor moet men meer dan waarfchijnlijk lezea „ IV. 22 p, fmit.» Het Hoogduitsch febmib hadt hier niet behouden , noch eapitaal gedrukt moeten worden , even als of het een eigen naam was , daar het zeker een appellativum is, fmit, faber ferrarius. 's Lands pijlaren vastgemaakt; enz. enz. of Kerkreden, over Pfalm LXXV: 4, uitgefproken op den Dank- en Biddag MDCCLXXXVIU, door petros hofstede, Th. DoBor, Profesfor en Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam by P. van Dijk en J. Hofhout en Zoon. 1788. Behalven de Opdragt en Voorreden t 124 bladz. in groot o£tavo. De prijs is f 1 - 4 - : De Lezer van ons Maandwerk zal zich misfchien over het groot getal bladzijden, welke deze éne Leerreden bellaat , verwonderen : doch die verwondering zal wel dra ophouden, wanneer wij zeggen, dat een groot gedeelte van dezelven aantekeningen , en zomtijds vrij VAD. b1bl.I.DEEL.N. 3. ti «it-  'S LANDS PIJLAREN VASTGEMAAKT, ENZ. 11$ „ Zullen de Ondergetekende , zoo dra zig daar „ toe een bekwame gelegenheid opdoet, mede„ werken tot bet veranderen en verbeteren der „ Synodale befluiten van den jare i6i3 en 1619, „ als mede tot liet revideren en verbeteren der, „ iedert dien tijd, in de publieke kerken, in,, gevoerde Kerkeordening. „ Gelijk zij mede beloven om, zoo veel moge., lijk, de Vrijheid in bet Godsdienstige in te „ voeren, alle Christelijke gezindheden toe te ,, laten haar Godsdienst opentlijker te verrig„ ten, wel verftaande, dat die van de Room„ fche Catholijke derzelver Ceremoniën niet „ zullen mogen extenderen buiten haar lieder „ Kerken." Het is 'er ondertusfchen zoo verre af, dat deze pasfage, of enige dergelijke in de echte Acte van verbindtenis ftaan zoude, dat men veel eer in dezelve juist het tegendeel vindt. Alles, wat aldaar omtrent den Godsdienst gezegd en beloovd wordt, is in deze woorden vervat: ■ gelijk wij ook op het plegtigfte betuigen ,, geene andere bedoeling te hebben, dan den „ waren Christelijken Gereformeerden Gods„ dienst , zo als dezelve in de publieke. ,, Kerken dezer landen geleerd wordt, ——— „ welke Wij benevens de Burgerlijke Vrijheid houden voor de onfehatbare vastigheden van „ Neêrlands Staatsgebouw, — insgelijks met allen ijver, ernst, en nadruk te handhaven, „ zonder mede te werken of te gedogen, dat „ de gronden van dien Godsdienst op eeniger- hande wijze worden ondermijnd, behoudens ,, nogthans een billijke vrijheid van Godsdienst,, oeffening voor andere Gezindheden; en zo „ wij ontwaar wierden, dat men eenigen toeleg „ fmeeden mogt, om 's Lands Republikeinfche „ Conftitutie , of vastgeftelden Godsdienst te „ veranderen ; verbinden wij ons bij deze de „ een den anderen daar van terftond te zullen j, informeeren, en zo veel in ons is da bronH 2 „ nen  11(5 f» HOFSTEDE „ rien op te geven , waar uit wij zodanige» „ verderflijken toeleg zijn ontwaar geworden." Die van de echtheid van deze onze aanhaling zich overtuigen wil, behoeft alleen maar de Nieuwspapieren van dien tijd in te zien , waar in deze Acte ingelascht is (b); of de Verzameling van Stukken, betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenisfen, in de Maand September 1787 en vervolgens, in het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden voorgevallen (c) ; of eindelijk de Nieuwe Nederlandfche Jaarboeken, van Augustus 1786 (d\ een geaccrediteerd Magazijn van alle echte Staatsftukken, tegen welks goede trouw en nauwkeurigheid voorzeker bij riemand enige bedenking zal kunnen vallen. De aanhaling van den Heer hofstede is dus zeer zeker valscb. Maar van waar, zal een ieder vragen, komt dan toch de Hoogleraar aan ene zoo verkeerde en geheel ftrijdige aanhaling van een anderszins zoo bekend ftuk?... Bij gebrek van zekerheid, kunnen wij niets anders als ene gisfing tot andwoord opgeven. Wij erinneren ons, dat in het jaar 1787 ene valfche Acte van verbindtenis in ons Land verfpreid is, die als de vrucht ener zoogenaamde vergadering van Regenten, te Amfterdam gehouden , opgegeven werdt: en dat toen in de Nieuwspapieren (V) de natie gewaarfchuwd is, om zich door die valfchelijk verdigt ftuk niet te laten misleiden; en tevens openlijk verklaard, dat tusfchen meergedachte Regenten nimmer ene andere verbindtenis was aangegaan , of nimmer ene andere Acte getekend, als die, welke op den SJIen Aug. 178Ö te Amfterdam finaal gearrefteerd en getekend , en waar van een' volkomen echte en geloofwa'ar. dige copie in de Haarlemfche Courant van den \iden Augustus deszelven jaars- aan de goede ingezetenen medegedeeld was. Wij hebben dit verdigte ftuk nimmer gezien: maar misfchien heeft dè Heer hofstlde daar uit zijne aanhaling (l>) Zie onder anderen de Haarlemfche Courant van 12 Aug. 1786. (c) Uitgegeven te Campen, bij J. A. de Chalmot, II. Deel, bladz 2 o. (d) XXI Deel, bladz. 821. fej Zie de Haarlemfche Courant van 22 Maart 1787.  '6 lands pijlaren vastgemaakt, enz. 117 ling ontleend. En, indien dit vermoeden gegrond is, of dan de Heer hofstede die verdigte Acte in ernst voor de ware en echte gehouden, en dus in goeden gemoede gedwaald heeft, of niet, dit moet niet door ons, maar door zijn eigen geweten, beilist worden. Wij beoordeelen boeken, maar gene harten. Gene hatelijke partijfchap, maar alleen eerbied voor de gefchiedkundige waarheid, was de drijfveêr, welke ons aanzettede, om dezen gewigtigen misftap openlijk aan te wijzen. En wij twijfelen 'er niet aan, of een ieder, die nog maar het geringde overblijfzel van braafheid heeft, van welke ene denkwijze hij anderszins ook wezen moge, zal het met blijdfchap zien, dat de waarheid aan den dag sebragt, en aan allen, die zulke onbefchaamde leugens verderen en verbreiden, met verontwaardiging toegeroepen worde, het geen nehemia aan saneballat zeggen liet (f), en waar van zich de Heer hofstede in een ander opzicht heeft gelieven te bedienen (g); „ Daar en „ is van al zulke zaken, als gij zegt, niets gelcnied: „ maar gij verfiert ze uit uw harte." Wij mogen dus, om deze aankondiging, met enige woorden, waar van de Heer hofstede ook in een ander opzicht gebruik gemaakt heeft (A), te beduiten, met het hoogde regt aan de natie toeroepen: „ Neigt uwe ooren niet tot de verkeerde tong, noch tot de gene, ' „ die vertellen, om het volk met hunne lippen " te verleiden ; 't is een zot, die een kwaad gerugt voortbrengt, en de degte gelooft allen woord." (ƒ) Nehem. VI: 8. (g) In de Voorreden, blaldz. XXIV. {h) Bladz. 121. H 3  *I8 p. driessen, inwijdings redevoering. mengkuncle, tot eenen hoogeren trap van aanzien ter meerderen voordeele des Vaderlands (door petr S ^esSEn; in t openbaar gehouden den 39 November 1^87 - nZ7J'3 T" f6- ******* ™« Groningen ?en Ommelanden het buitengewoone Hoogleer aar-tmpt in de Geneeshmde Artzenijmengkunde, en de kennis van t vermogen der kruiden plegtig aanvaardde. Uit het Latijn vertaald. Te Amfierdam , bij D. M. Lanse- lff: - 8 8: :47 hhdZ' iK ër°0t &™-ö*P% Uit het nafchrift van den Heer p. j. kasteleitn, dat . achter deze vertaalde Redevoering gevoegd1 isi zien wij, dat de vertaaling door één' zijner fleerde8vrienden op zijn verzoek is ondernomen. Wij verblijden óns har! tehjk over de uitgave van dezelve, be Redevoering van den Heer driessen moest, indien zif van eene uitgebrei. de nuttigheid wezen zou, en haar'voorgerteld doel bereiken, vooral door de Apothecars in ons Vaderland gelezen worden. Maar hoe veelen, helaas! zijn 'er onder dezelven die dit Stuk in het oirfprongelijk Larijn niet zouden hebben kunnen leezen. Aan deelen^etft Xs de Vertaaler eenen uitneemenden dienst gedaan. De inhoud ™h h-6 fede,voer"S ze^ " reeds te bekend, dan dat wij die breedvoerig zouden opgeven. Kort na de open l.jke uitgave van het oirfprongelijke hebben 'er onze uidkhriften met wel verdienden lof van. gewaagd. Wn wenfchen hartelijk, dat de poogingen van den Hoog eeraar wel gelukken mogen; dat dit Stukjen rtrekke, om orize Landgenooten van de verhevenheid, het nut, en het uit' geit-reu vermogen der Kruidmengkunde meer te ovenui. gen; maar tevens om hun de dringende noodwendigheid eTPT,TktU,kC verbeterin?> ï" ^n töeftand der Chemie en i harmacie in ons Gemeenebest onder het 00* te Diengen; en om hunnen ijver te ontvonken ter in (land. brenging van die heilzaame middelen , welke daar toe worden voorgetogen! Heel-  J, L. SCHMUCKER, HEELKUNDIGE MENGELSCH. UQ. Heelkundige Mengelfcliriften, uitgegeeven door j. i. scHMü«iii, uit het Hoogduitseh vertaald doof J. dXT Tweede Stuk. Te *«^S&*M^ Dit Stuk is van geen minder aanbelang voor den Heelmeester dan het eerfte, waar van »^Jt$* tadfitehS^Schriften reeds met verd enden. lof gefproken is. Het bevat in zich twee Verhandelingen, en agttien WjunStegV«handding is van den Ileer schmucker zeiven en bewijst proefondervindelijk het «**^"« der Bloedzuigers i/verfcheidene J0t^ "Jj Oojrontltekingen ; n Hoofdpijnen door eenen te grouicu SSd v fhet'Bloed naar dit Deel veroorzaakt; m de Keelontfteking; in alle foorten van Tandpijn de bedo vene Tanden alleen uitgezonderd; in het Zijdewee ,m eene per?odique Bloedfpuwing, afhanglijk van opgeftop e Ambeijen of Maandftonden ; in de Jegm^ Vij, m de met vloeijende Ambeijen, mits niet grootezijnde dan eene kleine Noot; en in de Pisopftopping. Ze met eene gekleurde afbeelding van den Geneeskunüigen Bloedzuiger; en in alle opzigten leezenswaardig. De Schrijver der tweede Verhandeling , 1, de Heer morr Heelmeester b een Regiment Dragonders in &*SXT«* W«n, m dezelve wor t ^ „ut der Duivelsdrek, ter geneezmg, van het B eubedrt, door vier gevallen beweezen. De Schrijver , dit moeten we in 't voorbijgaan aanmerken, bediende zig van^dit middel dan eens in deeze, dan eens in gene gedaante, ïïSf ^ndSloSd daar van'altoos de meeste «««rerkug, als hij het gaf in Poeijer , en vermengd met Mosielfchelnen of Suiker, en Kamfer. fCDePWaa^eemingen zijn, van de Heeren schümachjr, FNGEL WURM, GEiSLER , PR^TORIUS, röhls.r, PIStor RAMDOHR , PISENBECK, g1esemann , sell1n en Iudigfr; en be reklijk tot verfcheidene zeer be ansnjke oXwerpen. Het fmert ons intusfehen, van iommige derzelven te moeten zeggen, datze vrij.onnauwkeurig ge. fchreeven, en hier door niet zeer leerrijk zijn. H 4 Fer'  120 VERHANDELINGEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ Verhandelingen, uitgegeeven door de Maatfchappij ter bevordering van den Landbouw, te Am ft er dam. Derden Deels Derde Stuk. Te Amfterdam bij C N Guenn.^1786. 7j bladz. in gr out octavo. De prijs is a t _ " - Vijfden Deels Eerfte Stuk. Bij Denzelfden. j78S. Behahen het Voorberigt, 96 bladz. in groot octavo. De prijs is ƒ : - 14 - : Deze Stukjens zijn, fchoon het eerde van dezelven het jaai 1786 op den titul beeft, echter beiden te gelijk m September van het jaar i7ö8 in het licht' yerfchenen. Het eerde bevat een tweede berigt van de Inenting der kalveren , door de Maatfchappij getrokken uit de Stukken , aan Haar, zoo ter verkrijging van de uitgeloofde prsmien, als anderszins, toegezonden, houdende verflag van de Inentingen, gedaan van het jaar I78o tot 1785 ïngefloten, voor zoo verre dezelve tot kennisfe van de Maatfchappij zijn gekomen. Dit Stukjen is dus een vervolg op het tweede van het tweede Deel, waar m men berigten vindt van de Inentingen, in 1777 » I77S, en 1779 gedaan. Uit zommige van de ingezondene berigten heeft de Maatfchappij alléén maar uittrekzels medegedeeld, deels om herhalingen te vermiiden, daar de waarnemingen noodwendig dn de meeste gevallet1 veelal dezelfde zijn; deels om dat de minder befchaafde dijl van zommige berigten niet toeliet dezel. ven zoo te plaatzen , als zij waren. Enkele berigten waren ondertusfchen zoo wèl opgedeld, en over het geheel zoo vervuld met nieuwe en nuttige waarnemingen dat men die meerendeeis geoordeeld heeft, onveranderd door den druk gemeen te moeten maken. ln de jaren 1777-1779 beliepen de Inentingen, die tot kennisfe der Maatfchappij zijn gekomen, 0040, hier van dierven 208 fluks, en het getal der gebeterden bleef dus 18-12. Volgens de nu uirgegevcne berigten heeft de Maatfchappij kennis gekregen van het inenten van 1435 fluks kalveren en ander rundvee, 111 de jttren 1780-1785 verrigt, waar van 170 fedorven, en 1265 gebeterd zijn. Het getal der inentingen, waar van aan de Maatfchappij verllag is ge-  ter bevordering van den landbouw. 121 gedaan , is dierhalven minder dan in vorige jaren, en de uitflag is ook niet volkomen zoo gelukkig geweest, het welk bij zommige proeven van toevallige omftandigheden heeft afgehangen. Edoch is het getal der gebeterden in alle proeven nog zoo groot geweest, dat men de crootfte redenen heeft, om dit reeds beproefde middel meer en meer aan te moedigen, en om hartelijk te wenfchen, dat hetzelve tot meerdere volkomenheid en zekerheid gebragt mag worden. Het eerfte Stuk van het vijfde Deel behelst een andwoord cp de vraag, in den jare 178a door de Maat» fchappij opgegeven , om vóór den 1 December 1784 heandwoonl te worden: „ Welke middelen zijn de bes„ te, om zodanige Landen, die door de Eigenaars, ter oorzake haarer geringe vruchtbaarheid in vergelijking van „de lasten, fpageftoken , of geabandonneerd worden, „ het zij door bewerking, bezaaijing, beplanting, als „ anderzins, wederom tot zulk een trap van Inkomften „ te brengen, dat dezelve, behoudens de lasten daar op ', liggende, een genoegzaam voordeel aan den Eigenaar ', kunnen opbrengen ? Hoe groot zijn de onkosten, die per morgen of deimpt tot een of ander van de voorgeftelde, of aangcpreezene middelen, noodzaakelijk " zouden zijn?" Deze vraag is op eene alleruitmun. tendfte wijze beandwoord door leendert meenderink, Tuinman op den huize van Warmond bij Leijden, een Man, gelijk de Maatfchappij met het hoogfte regt iu het Voorbericht zegt, „wiens kundigheden zelfs eenen hoogeren kring, dan die, waar in hij zich geplaatst zag, , tot fieraad verftrekt zou hebben." De uitgave van deze bekroonde Verhandeling, die in orde des tijds de Verhandelingen over het Landbouwkundig Schoolboek hadt moeten voorafgaan , is vertraagd geworden door het onverwacht en fmertelijk overlijden van den verdienftelijken Schrijver: de Maatfchappij heeft echter behoorlijke' zorg gedragen, dal de Verhandeling in genoegzaame orde het licht ziet, naardien zij het opzicht over de uitgave daar van toevertrouwd heeft aan eenige Lieden, die in de bijzondere gedeeltens van dit onderwerp de nodige onderrigting en ervarenis bekomen hadden. — Achter deze Verhandeling zijn nog eenige kleinere Stukjens gevoegd , die tot hetzelfde onderwerp betrekking hebben; als Bericht wegens verfcheide Proeven, genomen tot het ''weer in ftand h engen van nietswaardige LandeH 5 rijen t  112 verh. door de maatscil ter bev. v. d. landb» rijen, door joh. eveneuj, woonachtig te Gouda. — Bericht van cornelis van der harst, woonachtig te Scheveningen , wegens zijn aanleg en bebouwing ^van woeste duinen • en 'Bericht van den Heere a. bq- gaaudt wegens den aanleg van woeste duinen, tot goede bouw- en weilanden-, verricht door leendert van der harst, te Scheveningen. Men zal uit deze korte opgave zien, hoe gewigtig en heilzaam de pogingen van deze prijswaardige Maatfchappij zijn, en hoe gefchikt, om aan ons Vaderland in her bijzonder onberekenbare voordelen te verfchaften. Wij wenfehen daarom hartelijk, dat deze edele pogingen meer en meer onderfteuning vinden, en wezenlijk (trekken mogen tot verlichting van hun, die eenen der beste takken van onzen welvaart (dikwijls in de daad met al te weinig kunde, en alleen volgens oude gewoontens en vooroordelen) beoefenen. De inkomften, die de Akkerbouw aan eene natie verfchaft, zijn alleen een beftendig eigendom, waar op zij rekenen kan, zoo lang zij naarftig is, en aan nuttige onderrigtingen het oor leent: Koophandel en Handwerken kunnen verlegd worden, en de daar uit vloejende inkomften zijn aan vele onzekerheden en gevaren onderworpen; maar onze vaderlandfche grond, met verftand en vlijt bebouwd, zal ons nimmer zijne vruchten weigeren. En deze aanmerking alleen moest reeds genoegzaam zijn, om het getal van hun, die zich op eene verftandige befchouwing en beoefening van de oudfte en edelfte aller kunsten in ons Vaderland toeleg, gen, aanmerkelijk te vermeerderen. In het bijzonder wenschten wij, dat de Werken van deze voortrtflijke Maatfchappij, en andere boeken, die met hetzelfde oogmeik gefchreven zijn, veel mogten gelezen worden door Dorp-Leeraars, en dat zij de'daar in bevatte kundigheden aan de leden hunner gemeentens telkens mededeelden, en hun aanmoedigden , om alle nieuwe ontdekkingen, die van tijd tot tijd gedaan, beproefd, en goed bevonden worden, zich ten nutte te maken. Deze weg zou de kortfte en zekerde zijn, om onder onze Landlieden meerdere kunde re verfpreiden, en dus den Vaderlandfchen Akkerbouw aanmerkelijk te doen bloejen. ——— En deze eerwaardige Deeren kunnen dit immers zoo min beneden hunne waardigheid, als buiten hunnen kring rekenen te zijn. De Landbouw, die van ouds als de eerwaardigfte van alle kunften werdt aangezien j  van frederik den or00ten. 12?' beeld zy, en God Zyne Genade allen aanbied, maar dat de Boezen, die zulks niet willen aanneemen, zich zelfs in hun ongeluk brengen. Gy zult met Goddelyke Hulp hier in noch Moeite, noch Vlyt fpaaren, om wat Goeds uit te yoeren, en Ik ben. Uwen Welgeneegenen Koning. Fr. Wilhelm. fflusferhuiren den 12 Nov. I730. Ook maakt de Kroonprins zelf hier een' zeer zonderlinge figuur. Die zijne begrippen omtrent den Godsdienst, die hij zeker toen reeds ingezogen hadt, kent, zal zich nauwlijks verbeelden kunnen, dat hij fredrik den groten hoort fpreken, wanneer hij zijne redentwistingen met enen ftompen Veldprediker over het Ab' fpJutum decretum leest. Men zou billijk mogen vorderen , dat men voor de echtheid dezer brieven wat meer bewijs hadt, dan de blote verzekering van den Uitgever, ,, dat zich het Boek-Magazijn in 't bezit der oirfprongelijken bevindt. Menig Lezer kon ligt denken, waarom toch zoo vele Schrijvers, die het gehele leven van fredrik, of bijzondere gedeeitens van hetzelve befchreven, en ook van zijn verblijf te Kultriu melding gemaakt hebben , als hammerdörfer (» , busching (b) , zimmermann (c) , en anderen, nogthands van deze brtefwisfeling geheel en al zwijgen. Ook is het te verwonderen, dat nicolai die van aile de binnen kort uitgegevene Stukken, die op het leven van fredrik betrekking hebben, en die hem bekend zijn geworden, ene korte recenfie geevt (J),van dit <[a) Tn zijne Le^ensbefchrijving van frederik den grooten fdie uit het Hoogd. vertaald uitgegeven is re Rotterdam bij J. Bronkhorst, en te Atnfterdnm bij J.C. Roeder, 1787.) bladz 10. (b) Karakter van frederik den tweeden, bladz. 201 , en verv. (c) Iet over frederk den grooten, Wad?. 113. (rf) Zie zijne Twijfelingen en verbeteringen aangaande reeds gedrukte Anecdoten van fredemk den crooien, achter zijn* Anecdoten, Eetfte Stuk, bladz. 81 en verv.  VXC KUNST WORDT DOOR ARBEID VERKREEGEN dit Stukjen, dat nogtbands gezegd wordt te Berlin, waar nicolai woont, uitgegeven te zijn, in het geheel geen gewag maakt. s De Vertaler berigt ons ondertucAhen, dat deze brieven het begin zijn van eene Verzaameling van Authentyke Stukken en waare Gevallen, betreffende frederik den grooten: doch, indien hij de volgende Stukiens van deze verzameling, gelijk hij beloovt, ook aan onze natie mede w. delen, dan mag hij zijn best wel doen. om meer zekerheid aangaande de echtheid van dezelven te erlangen, en dan mag hij ook zijn' ftijl en fpelling wel pogen te verbeteren. f 6 Prijsverhandelingen uitgegeeven door het Tael- en Dichtlievend Genootfchap , ter fpreuke voerende: Kunst vyordt door arbeid verkreegen. Derde Deel. Te Leij. den, voor het Genootfchap, 1788. Behalven het Voorbericht , ?43 bladz. in groot oclavo. De prijs is ƒ 1 - 16 - : J Het Leijdfche Taal. en Dichtlievend Genootfchap: Kunst wordt door arbeid verkreegen; houdt met dit derde Deel zijner Theoretifche Verhandelingen den roem dien_het_verkreeg, in ftand, van een der beste Maatfcbappijen in dit vak binnen ons Vaderland te ziin • en zelfs, in zo verre het zich niet vergenoegt met al leen voorbeelden te geven, maar 'er telkens nieuwe lesfeu bijvoegt, die den aankomenden Dichter den toegang tot de Heiligdommen der kunst openen en gemakliik maaken, kan men zonder vleierij zegden,dat geen twee. de Genootfchap het Leijdfche op zij' ftaat Dit Deel behelst in de eerde plaats twee bekroonde Verhandelingen, welke beide, zo van wegens het onderwerp, daar ze over handelen, als door de wht Van uitvoering, de aandacht van alle beminnaaren der Nederduitlche Dichtkunde dubbel waardig zijn. in een' tiid waar 111 het Rijm ouder ons meer bedrijders vond dan immer te vooren; waar in de zichtbaare invloed der Hoogdimfche Letterkunde op die van ons Vaderland onder de menigvuldige voordeden, die men niet loochenen kan , dat ze onze Poczij aangebragt heeft, ons mooghjk tefTens wat te veel alle de vooroordcelen dier Na-  PRIJSVERHANDELINGEN. I&7 Natie bijgezet beeft, en vooral derzelver meer en meer toenemende afkeerigheid van het Rijm, zonder dat wij hier bij de verfchillende geniën der beide taaien zelfs in aanmerking namen; in dit tijdftip, zeggen wij, keurde het Leijdfche Genootfchap, 't welk de uitbreiding en bloei onzer Vaderlandfche Dichtkunst zoo zeer ter harte gaat, het voor noodzaaklijk om de volgende Prijsvraag ter beantwoording op te hangen : Welk een prijs heeft men te feilen op het Rijm? behoort hetzelve tot het wezen der Neder duitfche Po'êzij? en de beide Verhandelingen, welke dit Deel openen, behelzen de zeer voldoende antwoorden op dezelve, en ftaaven even zeer de noodzaaklijkheid van het Rijm in onze Nederduitfche Verfen. 0e eerde, die om 'haare bondigheid en kortheid met recht den gouden penning waardig gekeurd is, en welke voorgegaan wordt door eene fchoone Ode aan het Rijm, heeft tot haaren Opdeller den Heer jan rochussen ; de andere , die met eenen zilveren penning bekroond is, den braaven jacob van dijk. Wij zouden beide deeze Stukken onrecht meenen aan te doen, wanneer wij onzen Leezeren 'er hier een uittrekzel uit aanboden. Ze verdienen in .hun geheel gelezen te worden, dewijl ze als zodaanig alleen hunne volle betoogkracht bezitten, en dus zijn wij verpligt hier omtrent tot het werk zelf te verwijzen: iets, dat wij vooral onze jonge beoeffenaaren der Poëzij doen; want is het waar, gelijk hier aangetoond en door de ondervinding bevestigd wordt, dat de fmaak onzer Natie zich ten eenenmaal voor rijmende verfen verklaare, ene dat ae Dichter, gelijk de Heer van dijk met recht aanmerkt, verpligt zij zich naar den fmaak zijner Natie, fchoon deeze fmaak dan ook al de fijnste niet ware, te fchikken, hoe veel oordeelkundiger handelt de jeugdige aankweekeling dan niet, wanneer hij in eene kunst, die hii verkiest, daar hij alle zijne krachten aan denkt toe te wijden^ daar hij éénmaal lauweren mede hoopt te winnen, en wier hoofd, doel zo uitfluitend het vermaak is, ook dien weg betreedt , dien hij weet dat de Voiksdem zijner Landgenooten voor zich heeft, en welken, wat men 'er ook tegen • in • pooge te brengen, toch bij alle moderne volken, lèderd eeuwen, naar het eenpaarig getuigenis, zelfs van de liedrijders van het Rijm, uitmuutende Dichters betreden hebben? Maar hoe veel meer klemt deeze aanmerking nog, als men  J2S KUNST WORDT DOOR ARBEID VERKREEGEN men in overweging neemt, dat de ondervinding getoond heefr, dat bijna altijd een onvermoogen om het Rijm aan de Reden en aan andere hoogere fchoonheden der Poëzij te onderwerpen, aan de vijanden van het Rijm de wapenen in handen gegeeven hebhe, en dat de beste Dichters , die eerst goede rijmende verfen gemaakt hebben, naderhand niet minder in het rijmlooze hebben uitgemunt , terwijl alle de anderen, die den tegenovergellelden weg indoegen, hoe zeer in het rijmlooze toegejuicht, met alle hunne dichterlijke begaafdheden zeer (lijve en gebrekkige rijmende verfen gemaakt hebben. Tot een voorbeeld verkiezen wij de Duitfchers zelve, ramler, die eerst in den rijmenden Lierzang uitmuntte, wordt voor den besten, het naast aan de Ouden komenden, Lierdichter gehouden; terwijl de groote klopstock, anders zo onnavolgbaar in zijne verheven gedachten en dichterlijke uitdrukking, (lijf wordt zo dra hij in zijne gezangen het rijm gebruikt, en zich hier overal door anderen overtreffen ziet. En wieland alleen, wieland de Vertrouwde der Bevalligheden, kan voor elk onpartijdige , vooral in zijnen Oberon en .in zijne Idrh en Zenide overredend aantoonen , hoe nuttig het voor den Dichter zij, zich in den aanvang zijns loops van het Rijm meester te maaken, om 'er naderhand die partij van te trekken, die in fommige gevallen, vooral in de zachte Ode, van het Rijm alleen te trekken is, en 'er met één* wenk zodaanig over te heerfchen , dat men altijd zeggen zou: de rijmwoorden kunnen volltrekt met geene andeie woorden verwisfeld worden, die zo natuurlijk, zo fcbilderachtig, zo expresfief zijn. Onder onze Nederlanders zouden wij hier klein bijvoegen, die doorgaans fchoon in zijne rijmlooze, en zeer gebrekkig, zeer gebonden in zijne berijmde verfen is. Maar beha!ven deeze voordeden van het Rijm voorden Dichter zeiven; behalven dat hij het zich nooit beklaagen zal, fchoon hij ook eenmaal tot het rijmlooze verkoos over te gaan, eerst het Rijm bemeesterd te hebben; daar hij, in het tegenovergeftelde geval, het zich volftrekt beklagen zou moeten, vooral wanneer hij eens, na alle zijne krachten aan blanke verfen uitgeput te hebben, verdrietig mogt worden van altijd te dichten en nimmer gelezen te worden; behalven dit alles, zeggen wij, zou de al te ijverige voorftander van rijmlooze verfen zeer ligt mede kunnen-werken om onze Vaderland. fche  PRIJSVERHANDELINGEN. I2f> fche Poëzij zelve te rug te zetten , en hier door een merkelijk nadeel toe te b-engen. „ Zo het Rijm," zegt de Heer rochussen, „ de Poëzij eens voordeelig was , , en echter de toeloop tot het rijmlooze niet gefluit wierd; indien, bet rijm met den tijd voor den Dich„ ter moeilijk en zelfs onuitvocrlijk geworden zijnde, " de zucht tot het rijmlooze eens uitgediend had, en , de Natie de waarde van deszelfs oude rijmende ftuk, ken erkende , in welk eene laatrte zou Neêrlands !, Dichtkunde dan niet verzonken zijn!" Eene gewigtise aanmerking, vooral wanneer men in overweging neemt, dat de tijd nog niet beflist heeft, zelfs bij de Duitfchers niet, of de vervoering voor het rijmlooze een gevestigde fmaak, dan alleen eene kortftondige grilligheid genoemd moet worden.. Onder de redenen, die ons de uitfpraak des Genoot* fchaps doen billijken, behoort inttisfchen mede de onpartijdigheid omtrent het ftuk in verfchil, welke overal in de Verhandeling van den Meer rochussen doordraait. Hij pleit voor het Rijm, hij pleit er kort, bondig, en zeer overtuigend voor; maar terwijl hij den lauwer aan den rijmenden Dichter toekent, miskent hij daarom de waarde van fchoone rijmlooze verfen ook niet Integendeel hij moedigt in bepaalde gevallen Geniën tot_ het bearbeiden van rijmlooze verfen aan, en dit doet hij op een zeer oordeelkundige wijze, het rijmende en het rijmlooze beiden elk zijne eige plaats aanwijzende. Men hoore hem zelf fpreeken: „ Schoon we overtuigend mee,, nen bewezen te hebben, dat het Rijm tot het wezen „ der Nederduitfche Dichtkunde behoord en altoos, op „ zich zelve befchouwd, fchoonheid aenbrengt, zijn wij „ echter met geen' blinden ijver voor het zelve inge,, nomen,met verachting van al wat rijmloos is, integen., deel durven wij zelvs die genen, welke met Dichterlijke „ bekwaemheden begaeft zijnde , echter in de verfificatie of het Rijm zoo veel moeielijkheid vinden, dat „ het hun bezwaerlijk en naeuwelijks doenelijk valt, om „ daer na hunne gedachten en uitdrukkingen te fchik„ ken , aenraden om hun Dichtvuur in de bewer„ king niet op den duur te blijven uitblusfen , maer „ in poëtisch profa of blanke verzen ons de vrugten van „ hunre genie aentebi.eden, als zullende ook daer door ,, de Natie vermaken en aen zich verpligten. Het poe„ tisch profa is bij ons de tekenkunst, de blanke ver- vad. cibl. i. deel. n, 3. 1 it Z£a  F. j, WINTER TROMP, LOTJE EN daphne. 133 zo ontijdig niet op vergast hebben! Wij zwijgen nu nog van zijn menigvuldig: goud, ftraahn, gloed, licht, gloed, goud, alle, zonder noodzaak, zichtbaar uit gebrek, in maar vier regels herhaald. Ook hier ware de kortheid den Liefhebberen mooglijk niet euvel te nemen. De Natuurkennis is onontbeerlijk in de Dichtkunst; maar alle de bouwftoffen, welke zij den Dichter aanbiedt, moet hem de Smaak in handen geven, zal hij ze tot voordeel zijner kunst gebruiken. Bij al het marmer der aarde behoort het Vernuft van een' michel angelo nog, zal er een Sr. Pieter, en geen Steenhoop, uit worden, Eene opeenftapeling van kundigheden in de Natuurkennis kan eene zeer goede natuurkundige Verhandeling opleveren ; maar zal de Natuurkennis een Dichtftuk volmaaken, dan moet zij er juist daar in aangebragt worden, waar zij het hoofdbvu van het Dichtftuk onderfteunt en meer treffend maakt. Wij kunnen dit hier niet wijdloopiger aantoonen, zonder de paaien eener recenfie te overfchrijJen; genoeg dat wij deezen geheelen Bundel den Liefhebberen der fraaie Letteren en Poëzij in ons Vadeiland veilig aan kunnen prijzen. lotje en daphne , door een lid van het Haagfche Genootfchap , Kunstliefde fpaart geen vlijt. Te Zaltbommel, hij H. H. de Meijere. Behalven het Voorberigt enz. in bladz. in octavo. De prijs is f : - iI • : Uit de ondertekening van het Voorberigt, dat met het opfchrivt Aan mijn Vaderland voor dit werkjen geplaatst is, ziet men, dat de Schrijver van hetzelve is k. j. winter, tromp; en uit verlcheuiene pluatzen van het boekjen zei ven blijkt, dat hij nog een jongeling is, die zijne jeugdige zangen aan het Ne.ierlandsch Publiek, en in het bijzonder aan de Meisjens wijdt. Men vindt hier een aantal Dichtftukjens; mcesial Minnezangen , en ook enige weinige Profaïfclie Stukjens. Alles is in enige Afdelingen of buudeltjens afgedeeld. De eerfte Afdeling, lotje getituld, bevat de volgende elf zangen ; Aan de Nederlandfche Meisjes Het lot der twee' gelieven —r~ Aan de Liefde, Idylle De Liefde > De. Lente De Nagt en 't * 13 Meis-  itf f. j. winter. tromp. lotje en daphne. Gevoel! ..... verzwaar'. . . . verzwaar'mijn lyden!..... Dat vrij uw' hand deez' borst verfcheur'!! Spoedt flegts het uur van mijn (*) verfchyden; 6 - - 33j — Lu&XYI; —- Luc. XiU. u  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Het wittige der Godsdienjlige begrippen door den Heer NECKRR Vit het Fransch vertaald. Te Amjlerdam, bij M.'Schalekamp , 1788. 48a btadz. in groot odavo. De prijs is f 2 - 15 - : Verwonderlijke zaak !" roept de beroemde montesouifu uit, „de Christelijke Godsdienst,die geen anuer voorwerp fchijnt te hebben,als de zaligheid van " een toekomftig Leven, maakt echter ook reeds ons ge, luk uit in het tegenwoordige («)." In de daad alles, wat in dit leven den naam van geluk verdient , alle genoegens , die wij immer fmaken kunnen , in alle leeftijden, in alle omllandigheden, in alle rangen , in alle kringen , als bijzondere perfonen , als leden of hoofden van huisgezinnen of maatfchappijen, allen troost, die ons immer verkwikken kan,levert de Godsdienst van chrisi-us in de ruimfte maat op. Maar in het bijzonder veripreidt hij enen allerheürijklten invloed op den bloej van een Staat en het gelu't van een volk. Alle die deugden , welker beoefening de welvaart van ene natie uitmaakt, en zonder welke gene maatfchappij oit beftendig geweest is of wezen kan ,.worden in het Ëuangehj zuiver, volledig, en duidelijk gepredikt; en nimmer kon enig ander zamèïiftel van Godsdienst of Zedekunde tot derzelver betrachting zulke krachtige drangredenen aanvoeren, als de Godsdienst van jesus van Nazareth (b). En ondertusfchen heeft onze eeuw , onder zoo vele ongerijmde, fchadelijke, en verderflijke gevoelens, die zij aan het licht gebragt heeft, ook nog die buitenfponge Helling moeten baren, dat de Christelijke Godsdienst met de belanaens der burgerlijke maatfchappij onbettaanbaar zij En ser is ene clasfe van menfchen, bij welken het ene heerfchen 'e gewoonte fchijnt geworden te zijn, deze valiche en ijdele bellisüng , die zij zonder enig bedaard onderzoek overgenomen hebben, beftendig na te praten; die het een bewijs van goeden fmaak rekenen, zich hier in (V de Fefprit des Loix. Liv. XXIV, cbap. ?. \b) Zie dit onder anderen betoogd in dm/rtend van het faderland, N. 3 > en 31. VAU. B1BL, i. DüüL. n. 4. K  I46 het wigtige der godsdienstige begrippen : in boven de vooroordelen van het gemeen te verhellen; en die aan een' ieder, welke tegen zulk een ongerijmd gevoelen maar enige bedenkingen durvt opperen , allen aanfpraak op vernuft en oordeel geredelijk ontzeggen. Niemand, die de verdediging van denallerheiligftenGodsdienst op zich neemt, kan hunne hekelende pen of tong ontgaan; is hij van ene aanzienlijke geboorte,of bekleedt hij een verheven ambt, dan wordt hij dubbeld gegispt, om dat hij zich zoo verre verlaagd heeft, van zich de. zaak dan jesüs aan te trekken; en behoort hij misfchien in den Staat tot ene andere partij, als deze hoogverlichte Wijsgeren, dan wordt 'er zoo veel te meer bitterheid gemengd in de befpottingen, waar mede men hem tteekt. Uit deze of dergelijke bronnen is waarfchijnlijk voortgefproten de laife beoordeling van het werk van den Heer necker , dat wij thands voor ons hebben , die de Uitgever van de Delffche Courant goedgevonden heeft in zijn nieuwspapier te plaatzen (c) , en die aldaar gezegd wordt overgenomen te zijn uit een' brief van Parijs van 20 Maj 1788. Dezelve luidt aldus: „ Het Werk van den Heer necktr over het gewicht ,, der Godsdienjlige begrippen, {de f Import ance des Opi„ nions religieufès) maakt hier veel opziens, en het ont„ breekt niet aan gefchriften, waarbij gedeeltens op eene „ ernftigen, gedeeltens op een fpotachtigen trant deszelfs „ gevoelens wederlegd worden. Onder de laatfte munt „ uit eene zeer geestige brochure onder den titel van de ,, Zedekunde der Zotten {La Morale des Sots) met de „ beeltenis van den Heer necker vercierd. Het werk ,, van den Heer necker zelve, dat een aanzienlijk boekdeel uitmaakt, is niets minder dan nieuw. Oude en „ tot verveelens toe herhaalde principes, een ftijl , die „ alles behalven natuurlijk en üoor eene gezogte opge„ blaazenheid meerendeels duifter is, eene fchoolfche en ,, langverworpene bovennatuurkunde, eene alom doorlïra,, lende pedanterie maken het geheel uit. Mogelyk is de „ lieer necker de eenige Minister dien de fchrijflust be,, kropen heeft tot die hoogte , dat hij geheel buiten z jn „ kring (V) Zie Delffche Courant, No. 2, 27 Maj i;S3.  EOOR DEN HEER. NECKER. I47 ,, kring gaande , eene meer dan genrene reputatie, die „ hij zich in de kennis van het iinancieele verworven ,, had, thans verwisfeld met die van een zeer middelma„ tig Theologant, en zich zelfs in den rang Held van „ dat zoort van Schrijvers, welker bekrompen geest hun ,, niets overlaat , dan bij aanhoudenheid dat geen , het welk andere gedacht en gefchreevcn hebben, voor iets „ nieuws optedisfchen." Is het onkunde, of laagheid van ziel, of een driftige begeerte om het geluk der volken verwoest te zien, of is het dit alles te zamen, wanneer men enen eerften Minister befchimpt, die den Godsdienst met enen mannelijken ernst en vurige welfprekendheid als den énigen grondilag voor de veiligheid en goede orde in de Maatfchappij, en voor het geluk van ieder lid van dezelve , voordraagt? Of gaat hij buiten zijn' kring, verdient hij hoon en verachting, die den enigen weg, langs welken de natie , die aan zijne zorg toevertrouwd is, tot enen beftendigen bloej geraken kan, met getrouwheid en ijver aanwijst? In de daad de gefchiedenis, de treurige gefchiedenis, van zedenloze en ongodsdienftige volken moest de predikers van het Indijfereutismus reeds lang van het gevaarlijke van hun ftelzel hebben overreed, en genoodzaakt, om, zoo al niet de hogere bedoelingen van den Godsdienst , ten minsten zijnen weldadigen invloed op het heil van den Burgerftaat, dankbaar te eerbiedigen: en de door alle tijden heen bevestigde aanmer» king, dat de gevoelens en zeden van een volk door die van deszelvs Hoofden, voor een groot gedeelte althands, ge> vormd worden, moet in iedere ziel, die voor blijdfchap over het geluk van zijne medemenfchen vatbaar is, het edelst genoegen doen oprijzen, zoo dikwijls hij de gewigtiglte aangelegenheden van een volk in de handen van een' man gefield ziet, die van dien heilrijken invloed ene Ievendige overtuiging heeft. Wil men een regt denkbeeld hebben van den rampzaligen toeltand, waar in ene natie geftort wordt, wanneer hare Hoofden van het belang der Godsdienftige begrippen minder overreed zijn, of omtrent dezelven ene al te grote onverlchilligheid betonen : men leze het tafereel, dat zimmkrmanim van de zeden van Berlin en Potsdam, ten tijde van fredrhc II geevt (.d). Wij ftaan Iet over fred:rix dek crooten, bladz, 154-158. K 2  JESUSMENSCHENKENNIS, 155 onthoudt , en alleen den uitfiag zijner onderzoekingen kort en bevattelijk mededeelt. Uitweidingen over Leerftukken of zoogenaamde loet communes vindt men ook zeldzaam bij hem: en 'er zijn maar weinige plaatzen in dit boek, waar in men meer kortheid verlangen zou; waar toe men echter, naar ons inzien, brengen moet, het geen men in de vijfde Overdenking, bladz. 77 en verv., aangaande den Duivel, en zijne werkingen, en de zoogenaamde bezetenen leest: de Schrijver fchijnt aldaar, door zijn' ijver voor het gewore bevoelen aangezet te zijn, om dit ftuk wijdlopiger te behandelen , . dan op die plaats nodig of voegzaam was dewijl hij het toch, in ene ftichtelijke OverdenkinVnoch zoo uitvoerig, noch zoo nauwkeurig kon beredenéren, als het op zich zelve vereischt. Daze kleine aanmerking echter belet ons niet om dit werk als een allernuttigst Huisboek aan alle Christenen aan te prijzen; terwiji wij een ieder van ene aandachtige lezing van hetzelve, van zulke ene lezing, die met toepaeiïng op de gelteldheid van ons eigen hart gefchiedt, de grootfte nuttigheid beloven durven. Dan daar wij ten dien einde gaarne zouden medewerken, om deze Overdenkingen meer algemeen in ons Vad rland te doen lezen, kunnen wij niet nalaten ene 'kleine proeve uit dezelven mede te delen. Wij kiezen daar toe een gedeelte van de derde Overdenking, welke handelt over de hindernisfen van het goede in en bui* ten ons: naar aanleiding van Matth. XIII: 3-8,en 18-23, Ziet hier, wat de Schrijver zegt over vs. 5 en 6, vergeleken met vs. so en ji: En een ander deel viel op fteenagtige plaatzen, " daar het niet veel aarde had, en het ging terftond " " op, omdat het geene diepte van aarde had; maar " " als'de zonne opgegaan was, zo is het verbrand ge- " " worden — en omdat het geen wortel had, i$ " " het verdord. Maar die in fteenagtige plaatzen be' " zaaid is, deze is de geen, die het woord hoort, •; " en dat terftond met vreugde ontvangt. Doch hij " " heeft geen wortel in hem zelven, maarisiKoor een' " " rj 1; en ais verdrukking of vervolging komt om des " " Woords wille, zo word hij terftond geërgerd. ' 1 Ziet daar de gefchiedenis ach hoe me- * nige goede gewaarwording, hoe menig voornemen, !! voortgeweld uit eene irmigite aandoening! Eene ge. V.■ ., j) fchie-  IJ(5 j. l. e w a l d „ fchiedenis , die zeker veelen onder ons, wie weet hoe „ dikwils, gebeurd is. Dit beeld is nog veel algemee,, ner en meer uitgeftrekt, dan het voorgaande ,, daar valt een zaadje op een' fteenagtigen grond, die ,, maar dun met aarde bedekt is. O het fchiet fpoedig ,, zo fchoon op; juist daarom zo fpoedig, omdat het „ niet diep viel. ——— Die het niet weet, dat er fteen 5, onder de aarde is , verwagt wonder veel, welke vrug\, ten daar van komen zullen. - Maar zietl de zon „ komt op, het word heet, en nu verfchroeit de kiem ,, reeds en word geel. De zon fchijnt er op, verwelkt „ en dood den zo vlak liggenden wortel —— het ver, dort, omdat het geen' wortel heeft. Dus word me- , nig goed woord aangenomen met vreugde. O! „ het hart welt het te gemoet; traanen van de innerlijk„ fte aandoening vlieten; de gantfche ziel is er van ver„ vuld, van 't opregtfte voornemen, om er geheel naar ,, te doen. —— Maar deeze gewaarwording verzwind; „ nu behoorde er de hand aan geflagen, zwaarigheden „ overwonnen, fpot en vervolging gedragen; veel, dat ons lief was, verloochend te worden * en ziet! , het voornemen word wankelend. Men wilde zo geern: ', maar lieve hemel! die zwaarigheden, dien fpot, die , verloochening? men kon niet! Alle die inner- lijke aandoening, alle die vuurige voornemens bleeven „ zonder vrup.t. Hoe heerlijk luidde het , toen „ het volk Israël met ééne Item en één hart riep: ?» » 'c Seen de ^ecr gefproken heeft, dat zullen wij „ „ doèn."" Maar, toen Moses hun te lang op den berg bleef, en zij nu vreesden, dat zij geen leidsman „ meer hadden ■ toen dansten zij om een gouden Kalf] . ■■ Welk eene beweging, welk eene alge? „ meene aandoening was er, toen Johannes bekeeiing „ predikte in de woeftijn? „ „ geheel Jerufalem ging s, „ tot hem uit:"" Farifc'èn en Sadduce'én, en alles liet zich doopen, ten teeken van hunne bekeering, „ Maar als nu hand aan 't werk gellagen, anders gehan„ deld, als in Hem geloofd zou worden, die ,, „ eene „ „ betere geregtigheid eïschte, dan die der Schriftge, „leerden en Fanfeën,"" die op inwendige zuivcrlt heid des harten aandrong —— toen men zien aan j, eenen Man zou onderwerpen, die zonder Farizeefche „ wijsheid en heiligheid was, en ,, „ niet had, daar , hij het hoofd kon nederleggen,"" toen ftilde de  JESUST MENSCH ENKENNIS. *5? „ beweeging geheel. Dit volk „ „ was alleen voor een „ tijd verheugd geweest in zijn licht.'"* Wat ,, was het eene deelneming, een gejuich, eene vrolijkheid, toe Jesus onder het Joodfche volk rond wan" delde. Overal volgden zij Jesus na, tot in de een- ' zaamfte woestijn. Zij zogten hem op met ge- „ vaar, van honger te lijden. ——• Hij moest zich , verbergen, als hij één uur alleen wilde zijn. Hun oog „ hing aan zijn oog, hun oor aan zijn mond! -— Palmtakken ftrooiën, en het geroep van Hofanna ging „ Hem voor en na, toen hij te Jerttfalem inreed, maar „ toen hij ééns gevangen, als een misdaadige gevangen „ was, toen men wagen moest, om voor medepligtig „ gehouden te worden, als men hem beleed ;■ toen „ was er geen Hofanna meer te hooren. Men liet ge- „ rust het vonnis over hem uitfpreeken ja,f dat „ zelfde volk riep: „ „ kruist hem, kruist hem." „ En dus handelden deeze Jooden alleen niet; wij „ ook zijn dikwils dus geweest, en doen het nog daag- ? üjks en zulks niet de ruwe, de gevoellooze, " maar juist de beste, aandoenlijklte, weekhartige zielen , vinden zich zeiven in deeze beelden het goede ', komt hun zo heerlijk voor! —— Zij voelen de ', fchoonheid der deugd zo geheel • de liefde des ', Vaders en van Iesus Christus tast hun hart zo ge, heel aan, dat zij denken, dat het hun mooglijk zij, ', om alles, om Gods, om Christus, en der Deugd „ wille te doen; voltoojing, meenden zij, was zo ge„ maklijk als het voornemen, en zwemmend in wellust „ en verrukking, floegen zij handen aan 't werk. Maar daar is een fpotter, die fpot, daar een booze, die lastert — hier is een zwak vriend, die waar- „ fchtiwt. Ach! daar moet zo veel in ftilte geduld, zo '„ veel zonder gcdruisch verloochend worden! Hartstogt en wereld betrekking en menfchen rondom ons, '', maaken het dikwils zo moeielijk, om goed te worden ; „ en de volheid der gewaarwording is ver heen; nog is „ er herdenking van de levendigheid van 't voornemen , ,, maar niet meer de levendigheid zelve ■ en ziet, ,, de vermoeide knieën knikken, de llappe handen val„ len; „ „ dewijl bet goede geen wortel heeft, zo ver„ dort het."" Hoe veelen zullen misfchien dit Boek „ wel in handen nemen, die zich voorbeelden daar van „ uit hun leven te binnen brengen! O! na menige regt 3 „ hart-  IÖO h. ro ij AARDS fchen is gelijk aan den ftaat der kindsheid, waar aan God in het begin maar zeer weinige waarheden heeft bekend gemaakt. De Hoogleeraar bedoelt hier niet zo zeer die waarheden, welke de Natuur of de ondervin¬ ding, of de herinnering van hunnen eer Hen ftaat en van het in denzelven genoten godlijk onderwijs hun leeren kon; maar veeleer'die God na de overtreding hun heeft bekend gemaakt, gelijk de vergeeving van zonden cn verlosfing van derzelver gevolgen door eenen Verlosfer. Deeze belofte vindt hij Gen. III: IS, en deeze openbaaring is geduurig uitgebreider geworden, bij voorbeeld door de offerande van abel; door den openbaaren Godsdienst, ten tijde van enos; en door het wegneemen van henoch, welke aan de bewooners der toenmaalige' waereld een toekomend leven verzekerd heeft. Aan noach en abraham heeft God zich nader geopenbaard; maar vooral in den Godsdienst, welken Hij aan israel heeft gegeeven, en welke, hoe zeer geene nieuwe waarheden eigentlijk behelzende , nochthands veel uitgebreider en eene aanmerkelijke verlichting was; doch welke door jesus cHkisi us en zijne Apostelen tot die volmaaktheid gebracht is , welke wij tegenwoordig genieten. Deeze waarheden werden voorgefteld overeenkomItig de vatbaarheid der menfchen, en, 't geen de Hoogleeraar bijzonder opmerkt, bladz. 27, alles, wat God vervolgens openbaarde, vloeide voort uit, en was gegrond in , dat geene, wat reeds te voren was bekend gemaaktJ zo waren het Verbond met noach en abraham gefloten, even gelijk: alle onverdiende gunstbewijzen van Gods Voorzienigheid, gegrond in de openbaaring van eenen Verlosfer, welke reeds in de eerlte tijden aan het menschuom beloofd was; uit die zelfde bron vloeiden de voorbeeldige fc hadu wen en voorzeggingen; en deeze voerden we terotn met zich het zaad voor die leer, welke jksus en zijne Apostelen zouden verkondigen : zie bladz. 29. jesus^ Christus heeft derhalven geene nieuwe waarheden of plichten of beloften van den Godsdienst geleerd. Dit r toont ü>) De waarheden van den natuurlijken Godsdienst in liet helderi'.e licht (tellen is echter geen minder oogmerk van de openbaa. rins Overal, waar de Bijhei bekend wercic, ging daar door het fchoonle licht over deeze waa< heden op. Zie jeuusalem op de aangeholde plaats, bladz. 101, en vér-V.  ORATIO INAUGURALIS» IOI toont hij ann van de Drieëenheid, van de liefde tot de vijanden , en van het toekomend leven, bladz. 32-42. üp de zelfde wijze toont de Hoogleeraar eene orde aan in de wijze, waar op die waarheden geopenbaard zijn, bladz. 42-45. en in hun, zo wel, welke het eerde deeze openbaaring ontvingen, air. welke daar na dien Godsdienst leerden kennen, bladz. 4-,-50» in welke beide Gods Voorzienigheid bij trappen is re werk gegaan, en niet alleen de toeneemende vatbaarheid der menfchen heeft in acht genomen , maar ook deeze openbaai ing van tijd tot tijd meer algemeen heeft gemaakt._ Vervolgens gaat de Hoogleeraar over tot de wijsheid van God, welke in die orde doordraait, en betoogt dit op eene ichoone wijs, en welke nog meer algemeen genoegen zal vinden. Voor eerst bewijst hij, dat Gods majedeit en heerlijkheid niet minder in deeze orde doordraait, dan in de werken der Natuur, waar in wij eene zo Ichoone orde ontdekken; en dat wij dus de grootfle redenen hebben, om ook in dit opzicht zijne grootheid, wijsheid, goedheid te bewonderen en te aanbidden. Ten tweeden is deeze orde van zeer veel nut voor hun, welke leefden, wanneer God fommige leerdukken en indellingen van zijnen dienst bekend maakte: want dan ging Gods voorzienigheid altoos te werk naar hunne vatbaarheid zijn onderwijs werd uitgebreider naar de vermeerdering van 's menfchen behoeften Hij zelve maakte zo den mensch werkzaam, en gaf geduurige aanleiding om verder zelf te denken ——-> door eene geduuiige befchouwing van den Verlosfer, en onder veelerleie gedaanten , werd de mensch geduurig meer voorbereid voor zijne komst en eindelijk was de wijs, waar op de verfchillende openbaaringen gegeven werden, altijd het meest gefchikt, om aan de menfchen van dien tijd aangaande derzelver Godlijke herkomst volkomene zekerheid te geven. Ten derden, trekken alle menfchen, maar vooral wij die tegenwoordig leven, daar zeer veel voordeel uk: de overweeging van deeze orde maakt ons de waarheden der openbaarii.g ontwijfelbaar zeker - -- leert ons den Godlijken oorfprong derzelve kennen —— zet aan dezelve geduurig een nieuw licht bij —"■ en verfchaft ons eindelijk een uitneemend vermaak, VAD. BIEL. I.OEEL.N. 4. L Uit  If)2 OUDE FRIESCHE WETTEN. Uit deeze korre fchets ziet een ieder reeds dat deez« redenvoering zeer gewigtige S'ukken bevat, en bij het lezen van dezelve zal men bebinden, dat dezelve meesterlijk behandeld zijn. Zelfs zulke Lezers, die van den Redenaar in zommige Srukken mo> ten verfchillfn, zullen dit erkennen, en Utrechts hooge fchool veel geluk met deezen man wenfchen. Oude Friefche Wetten, met eene Neder duit fche vertaaling en ophelderende aantekeningen voorzien. herfle en Tweede Stuk. Te Campen en Leeuwaarden, bij J. A. de Chalmoc en J. Seijctel, Behalven het Voorbericht,404 bladz. in groot quarto. De prijs is f 4 - 16 . : De oude friescue wetten , die in de oude Friefche taal gefchreven, op verfchillende tijden der middeneeuwen, in het tegenwoordig Friesland hebben plaats gehad, waren reeds te voren tweemaul gedrukt: eerst afzonderlijk tegen het einde der vijftiende eeuwe; en daar na in de Befcbrijving van de Heerlijkheid van Friesland tusfchen het Flie en de Lauw er s, door chr. schotanus, in den jare 1664 , uitgegeven. De kundige Uitgevers van den nieuwen druk, die wij thands aankondigen , hebben die bei ie oude ui'gaven onderling, en met verfcheidene handfchrivten der bijzondere delen vergeleken, en niet alleen door middel van deze vergelijking, maar ook hier en daar door oordeelkundige gisfmgen , den tekst van vele misftellingen gezuiverd, en over het geheel aanmerkelijk verbeterd. Ene Nederduirfche vertaling van deze wetten, die dieren zou, om nevens den tekst in het Friesch Charterboek, dat door den Baron van schwartzenberg uitge* gt-ven i>, geplaarsr te worden, was reeds te voren door Dr. adrianus HfcRINGA (*), en Mr. N1COLAAS tho- LEN (*") Eén waardig leerling van den beroemden hemsterhuis , aan wien v lckekafr zulk een uitmuntend getuigenis gaf; var. lect in Schol homkri, e VI. S. Leidep/i, p ói; „ adrianus „ HEtutSA, Jnve.ns perdoctus, et, fi vim fpectes judicandi, no ratium facile princeps:" verg. zijn' brief aan m. höverus, P. LX.  OUDE FRIESCHE WETTEN. len ondernomen: doch, toen deze overzetting genoegzaam op de helft gevorderd was, is dezelve door het ontijdig affterven van den laatsrgemelden , en de lighaams zwakheden van den eerstgenoemden, blijven Heken . De tegenwoordige Uitgevers dierhalven hebben deze vertaling vervolgd ," en ten einde gebragt; voorts dat gedeelte, dat reeds te voren overgezet was, overgezien, befchaavd, en verbeterd; en eindelijk het gehele werk door uitvoerige en zeer geleerde Aantekeningen opgehelderd. Deze wetten zijn in XVII delen verdeeld , waar van de Xt eerlte in de twee eerlte Stukken van dit werk vervat zijn. Het eerlte deel, dat tot ene Inleiding dient, begint met deze woorden.: fycitt \p riï*.£fjt? wat is recht? en het andwoord is; 3Ei•• . de praalzucht en de achteloosheid. In het derde Deel vindt men vier verhandelingen. I. Foorfchrivten en leefregelen voor zwangere vrouwen, door j. c. unzer. Dit Stuk bevat vijt hoofddelen , waar in gehandeld wordt van den invloed der lucht op de gezondheid der zwangere vrouwen van de beweging van de hartstochten —— van de kleding van de geneesmiddelen en de voorbereiding tot de verlosfing. II, Leefregelen voor zogende vrouwen door k. f. uden. Na dat de Schrijver van dit Stuk de noodzakelijkheid aangetoond hadt aan den kant der moeders, om zeiven hare kinderen te zogen, gaat hij over om de hoedanigheden aantewijzen, welke ene minne moet hebben, waar van zich zulke moe ers bedienen moeten, die, bij alle hare bereidvaardigheid om in dit opzicht zich naar de oogmerken der Natuur te voegen, echter dezen noodzakehjken pb'cht onmogelijk zeiven waarnemen kunnen. Daar op volgt een vertoog over den leefregel der zogende vrouwen, waar in een uitvoerig en belangrijk onderzoek gevlochten wordt van de meest bekende fpijzen en dranken, naar derzelver waardij voor zogende vrouwen. Eindelijk belluit hij deze verhandeling met enige aanmerkingen Over de gewone toevallen vau zogende vrouwen en derzelver behandeling. III. Van  VOLLEDIG LEERSTELZEL VAN OPVOEDING. 1J5 III. Van de nodige zorg voor de onderhouding van het evenwigt onder de menfchelijke vermogens ; bijzonderlijk ingerigt tegen het thands heerfchend gebrek ener uitfporige aandoenlijkheid; door Campk. IV. Of en in bue verre bij de opvoeding, de vol» maaktbeid van elk mensch op zich zeh-en aan zijne nut. tigbeid voor het algemeen moet opgeofferd worden ? door villaume. Deze "uitvoerige verhandeling is in dertien hoofdltukken afgedeeld. In het eerfte onderzoekt de Schrijver wat nuttigheid is? in het twede toont hij het verfchil aan tusfchen volmaaktheid en nuttigheid: in het derde past hij dit onderfcheid op den mensch toe:in het vierde leert hij - waar in de volmaaktheid beftaat: in het vijfde bewijst hij, dat de voortreffelijkheid dikwerf tegen de nuttigheid over Itaat, en dezelve verhindert, om dat de menfchen en behoeften tot het middelmatige behoren; om dat de nuttigheid, gehoorzaamheid en ene werktuiglijke hebbelijkheid vereischt; om dat de nuttigheid de krachten door verordeningen beperkt; om dat de voortreffelijkheid den mensch zijne dagelijksch-gewone bezigheden vervelend doet voorkomen; om dat de nuttigheid vereischt veel te weten, en de voortreffelijkheid uit gronden te weten; eindelijs om dat de nuttigheid éénvormigheid vereischt: in het zesde hoofdltuk wordt uit dit alles dit gevolg getrokken, dat men den mensch door de volmaking,dat is door de verfterking van zijne krachten , van allerleien aart, uit zijnen kring rukt: in het zevende fpreekt de Schrijver van de regten der maatfchappij: in het achtlte van de regten van enkele menfchen : in het negende van ene tweeërleië volmaking, ene betrekkelijke en ene volltrekte: in het tiende onderzoekt hij, waar in de hogere volmaaktheid beftaat: in het elfde past hij het verhandelde op de opvoeding toe: in het twaalfde geevt hij de volgende algemene wetten der volmaking op ; ,, 1, Maakt alle menfchen volmaakter, in zo verre hunne nuttigheid zulks vereischt in alle be. \, trekkingen, waar in zij gemeenlijk ftaan ; 2 , Maakt „ de menfchen volmaakter, zo veel zulks hunne betrek,, kingen toelaaten; 3, Laat den jongen mensch , die „ naar hoogere dingen tracht, vóór dat gij hem daar toe een uitzicht opent, -eerst alle zwaarigheden, wels, ke hij zal moeten overwinnen, niet Hechts zien, maar „ ondervindenj en geeft acht, of hij moedeloos wordt  •J?6 J. Ht CAMPE, VOLLEDIG LEERSTELZEL VAN OPV. ,, of niet; 4, Men opene voor hem, die te veel kracht „ voor zijnen ftand heeft , den weg tot zijne waare „ Randplaats:" Eindelijk belluit hij zijne verhandeling met in het dertiende hoofdftuk nog enige vragen, die de beoefenende opvoeding betreffen, te beandwoorden; namelijk , „ moet men het volk misleiden of niets dan waar„ heid leeren? moet men de menfchen tot burgers voor „ de waereld, of tot burgers voor den Staat vormen ? ,, of, moet men de menfchen algerneene menschlievendheid of vaderlandsliefde inboezemen? Onder de ver„ fcheidene krachten en vermogens van den mensch is „ gemeenlijk één, en wel fltchts één, uitlfeekend groot: „ moet men dit uitmuntend vermoogen bij uitftek vor„ men , of alle de krachten insgelijks zoeken te ontwik„ kelen?" Ziet daar den korten itdioud van de¬ ze drie delen. Een' uitvoeriger fchets van dezelven kunnen wij niet geven, veel min onze aanmerkingen op deze en gene bijzonderheden mededelen. Daar toe zullen wij in het vervolg nog wel gelegenheid hebben. Ons oogmerk was thands alleen, dit gewigtig werk. door ene korte aankondiging meer onder onze natie bekend te maken. Wanneer zulk een aantal mannen van de eerlte grootte zich tot zulken arbeid verénigen, dan kan men 'er buiten twijfel iets uitmuntends van verwachten; en aan deze verwachting beandwoordt dit werk ook volkomen. Hoe vele Hellingen 'er ook in gevonden mogten worden, waar aan men het zegel zijner goedkeuring niet mogt kunnen hangen, zoo zal toch een ieder erkennen moeten, dat 'er niets in wordt voorgedragen, dat niet den aandacht en het onderzoek van alle denkende wezens volkomen verdient; en dat men 'er verfcheidene nieuwe, en tevens alleruitmuntendlte, en voor het heil van het menschdom allerbelangrijklte bijzonderheden in aantreft. Jammer is het, dat zulk een werk uit hoofde van deszeïvs uitgebreidheid en kostbaarheid van gene algemener nuttigheid wezen kan. Het was te wenfchen , dat men 'er een kort begrip uit maakte, waar uit alle afgetrokkene befpiegelingtn, die alleen maar voor de geleerden en de opzieners der jeugd zeiven van nut zijn, weggelaten werden, en het welk alleen maar het eenvouwiglte en beoefenend gedeelte, kort en duidelijk, naar de behoev. tens en vatbaarheid van het algemeen voorgefteld, bevattede. De leefregelen voor zwangere en zogende vrouwen ,  leesboek voor kinderen. 177 wen, bij voorbeeld, wenschten wij, uit liefde voor onze medemenfchen, dat enigzins verkort in aller handen waren. Hoe zeer zou daar door de bevolking en de gezondheid bevorderd kunnen worden! Het komt ons voor, dat de Maatfchappij tot nut van het algrmeen ene zeer verdienftelijke taak op zich nemen zou, wanneer zij enige van hare kundigfte leden benoemde,om uit dit, en enige andere Stukken van deze verzameling een voor den gemenen man bevattelijk kort begrip te vervaardigen. Leesboek voor Kinderen, met plaaten. Twee Delen,vier Stukken. Te Amjlerdam bij de Erven P. Meijer en G. Warnars,*» de Wed.}. Dóll. 1785-1787. Tezamen 6+1 bladz. in octavo. De prijs is ƒ 3 - 4 .-j Ook dit boek behoort tot het Volleedig Leerjlelzel van opvoeding, door den Heer campe, en zijne medehelpers ontworpen, en maakt eigenlijk het twede of het beoefenend gedeelte van hetzelve uit. Het zal eene met het plan der ontwerpers van dit Leerftelzel ,, overédn„ komliige rei van leerboeken behelzen over alle de dee„ len van het onderwijs in de Schooien, van de eerfte ,, beginzelen af, tot dien trap toe , welken een jong „ mensch van eenen befchaafden ftaat moet beklommen ,, hebben, wanneer hij of in het werkzaame leven op„ treden of zijne ftudie op de hooge fchool beginnen „ wil. Het geheel onderwijs voor de geenen, die zich „ niet op de ftudiën willen toeleggen, zal op acht jaa,, ren (van het zesde tot het veertiende, of beter van het zevende tot het vijftiende); het geheel onderwijs „ van de jeugd, welke zich aan de ftudiën toewijden „ op twaalf jaaren (van het zesde tot het achttiende, of „ beter van het zevende tot het negentiende jaar) be„ reekend, en ten dien einde in meer dan éénen curfus, „ maar elke curfus in naauwkeurig bepaalde lesfen ge„ fplitst worden,waar bij men noch op volllaagen dom„ öoren, noch op uitmuntende breinen, maar op kinde„ ren van middelmaatige vermogens zien zal. Voor el„ ken curfus zal eene befchrijving van de bijzondere „ leerwijzen, tot elk bijzonder Stuk betrekkelijk, welke „ het gezelfchap voor de besten erkent, vooraf gezonden „ worden." vad. ei15l, i. deel. n. 4. M Het  178 LEESBOEK Het fchijnt ondertusfchen dat de Nederduitfche Uitgevers niet voornemens zijn dit tweede gedeelte van dit uitgebreid werk geheel, en zonder enige aflating te vertalen. Zij zullen 'er alleen de beste en aangenaamfte Stukken uit overnemen, en daar bij enige oirfprongelijke Stukken voegen, en dus het werk voor onze natie gefchikter pogen te maken. Dit zeggen zij in de Voorreden aan de Kinderen, die zeer lief gefchreven is, en waar van wij hier een gedeelte plaatzen zullen: De Jeugd is als een heerlijk gewas in eenen fchoo„ nen tuin, dat door den tuinier zorgvuldig gekoesterd „ en opgekweekt moet worden , indien het niet in 't „ wild wasfen en geheel ontaarden zal. Om u, lieve ,, kinderen! reeds vroeg zulke eene vorming te geeven , „ waar door gij in uwen gevorderden leeftijd aangenaa„ me dagen, en een beuchelijk vooruitzicht voor het „ toekomende moogt genieten, leggen zich tegenwoordig zeer kundige mannen, bijzonder in Duitschland, toe, „ en zoeken u Deugd en Godsdienst onder de bevallig„ fte gedaanten aftefchilderen, en u hier door optewek,, ken om het met vermaak te leezen en diep in uw ge. „ heugen te prenten, op dat waare deugd en wijsheid ,, uw beftendig eigendom worden mogen. Nu „ eens wordt het groote Schouwtooneel der Natuur geö„ pend, om u de wijsheid en magt van den Albeltier- der, zelfs in de kleinfte zijner werken, te doen eer„ biedigen; Dan eens worden zedelijke tafereelen voor,, gefteld, om u onder het zinnelijk bekleedfel der ver„ haaien de Deugd in een bevallig kleed voorteftellen. „ Nu eens wordt de leer der wijsheid in aangenaame en „ leerrijke gefprekken vervat; dan weder moet de ge„ fchiedenis haare leerrijke fchatkameren openen, om u, ,, als in een fpiegel des levens, het menfchelijk hart te „ doen kennen, het verhevene der deugd en het laage „ en verachtelijke der ondeugd te befchouwen, en tee„ vens te leeren hoe nuttig het zij in alle (tanden voor„ zichtigheid met wakkerheid te paaren. Of eindelijk „ worden u Fabelen en Vertelfels voorgedragen om het „ verftand te fcherpen en een waare zucht tot wijsheid „ optewekken. „ Het is ons oogmerk om de beste en aangenaamfte „ ltukken van deeze fchrandere mannen te verlamden , „ en voor u in een Nederduitscli kleed te (teeken , of „ ook wel zelfs het een of ander in dien fmaak te ver- „ vaar.  voorkinderen. 175 „ vaardigen , en u dus 's jaarlijks drie of vier ftukjens ', van dien aart aan te bieden, opdat gij. fteeds in nutti-j ge kundigheden, edele gevoelens, en God en men- fchen vvelgevallende deugden dagelijks meer en meer l, moogt toeneemen , en hier door in het volgende ge„ flacht, waarvoor gij thands opwast , overal heil en zegen moogt verfpreiden." De vier Stukjens, die thands uitgegeven zijn, beftaan uit verfcheidene lesfen, zamenfpraken, korte gefehiedenisfen, kleine toneelfpelen, fabelen, enz. waar in deels het verftand der kinderen met nuttige kundigheden verrijke, deels hun hart gevormd wordt. Alles is in enen zeer duidelijken en eenvouwigen ftijl, en volmaakt in den geest der kinderen behandeld; en het kan nier. auders zijn , of hun leeslust moet door deze boekjens zoo zeer worden gaande gemaakt , dat zij niet alleen nauwlijks zullen kunnen befluiten om dezelven uit de handen te leggen, voor dat zij ze geheel hebben doorgelezen, maar dat zij ze ook zeker bij herhaling met vermaak zullen lezen. Wij zullen, om onzen Lezer enigermate over den inhoud te doen oordelen , thands alleen maar de opfchrivten der Stukjens, die in deze twee Delen gevonden worden, aan onze Lezers mededelen; en ons voorbehouden, om bij de uitgave van een nieuw Stukjen iets tot ene proeve van de manier van behandeling daar uit op te geven. I deel, I stuk. Over de vreeze voor het omveder. —— De jfood. -■■ De beloonde ouderliefde, Too- neelfpel. Het waanwijze jonge vliegje. — Het cijsje. het kind dat zich gemaakt aanflelt. —— De heerzuchtige kinderen. —— Het arbeidzaam huisge- z-tn. Nog iets van de arbeidzaamheid. ■ De kunst om het leven te verlengen. - Merkwaardig voorbeeld uit de gefchiedenis van Engeland. ar dat en nissa. Grootmoedigheid en dankbaarheid. —• Het mosfehennest. Het roozenboomtje. ——— fransje en de Tuinman. - De muggenbeet. —— Regels voor kinderen om gezond te leven. De dauw. —' De getromvheid van een hond. — Voorbeeld van waare broederliefde. - Van het weefzel der fpinnen. Het afbeeldzel van een wijs man. - . Voorbeeld van waare moederliefde. —■ Gefchiedevis van den ouden wolf, een fabel van lessing. M 2 I deel,  18° LEESBOEK VOOR. KINDEREN. 1 deel, 2 stuk. De edelmoedige zoon. ■ Een voorbeeld van grootmoedige weldadigheid. i De drie goudvischjes. De gefchiedenis van drie braave mannen. —■ Leerzaame bijzonderheden voor de Jeugd. . ■■ Inleiding tot de kennis van jesus Christus. —, Het doodshoofd. ——— Wat is een lichhaam? —— Wat is een deel? ■■ antonie met zijn Konijntje, of de dankbaarheid. ——— De kleine koning. Drie gefprekken over de lucht. Wat zijn kentekenen? Wat is een eigenfchap ? Wat is onderfcheid en gelijkheid? Wat is geluk, wat ongeluk? —— Over de werkfaamheid. Wat is een oorzaak, wat een uitwerkzeH Een ligt en zeker middel, om ieder dag beter en gelukkiger te worden. —— Over orde en wanorde. II deel , i stuk. Armoede en weldaadigheid, of het blinde jongetje. — De reize door dit le^en. Over de tijdverkwisting. - De weldardige Marquifin. Het kanarievogeltje. - Befchrijving van 't groote Hol bij Castleton. jfoodfche vertelzels en fabelen. Moet men ook ondeugende menfchen liefhebben? —— Men moet niemand em zijn flegte kleeding en uiterlijke manieren verachten. Het plai- zier tocht je. De kleine bidder. ——-— De kinde¬ ren moeten ook fomwijlen aan den Dood gedenken. —— Het kerkhof en graffchrift van een deugdzaam kind. — Gods weldaden in den winter. Hoe goed het is, dat kindereu hun hart niet al te fterk hegten aan dingen , die zij verliezen kunnen. •> Bijzondere proeve van zelfsverloochening in een goed kind. II deel, a stuk. Het gelukkig Huisgezin. — Gefprek van i-ocrateS met eenen Atheenfchen jongeling over de wederzijdfche infchiklijkheid en verdraagzaamheid , bijzonderlijk tusfchen broeders. • De trouw van een 'vogeltje. De regenboog. Gefchiedenis van een zesjaarig kind. Het vaderlijk tes. tament voor de beste daad. ■ Wie van deeze drie heeft nu de beste daad gedaan ? Belooning van edele daaden. ——— Iets dat ik nog niet noeme. - De ongehoorzaamheid ftraft zich zelve. —— De liefde der ouderen voor hunne kinderen, en van deeze voor hunne ouderen. ■ De aangenaam? avondftond. « Het opgaan der zonne. De dioom. — De oude fchuld of het vierde gebod. • Leerrijke fpreuken van een oud Wijsgeer.  busching , karakter van fred. den tweedes. 181 Karakter van frederik den tweeden, Koning van Pruisfen, befchreven door d. antoni frederik busching, Koning!. Pruisfisch Opper-Conffloriaal-Raad »n Directeur van het ver'éenigd Berlinsch en Keuhch Gymnaftum, en de daar van afhangende Schooien. Uit het Hoogduitsch. Te Amfterdam bij M. de Bruijn, I789. Behalven de Voorreden, Bladwijzer enz. 328 bladz. in groot octavo. De prijs is f 2 • 4 . : Ook dit boek is voor de gefchiedenis van fredrik allergewigtigst. De Schrijver van hetzelve hadc nier. ten oogmerk de oorlogen of krijgs-uitvindingen van den Koning kunstkundig te befchrijven, of zijne grotere Staatsverrigtingen, waar door hij zulke verbazende veranderingen in Europa wrocht, uit de geheimfte aelen voor te dragen: maar hij bepaalde zich tot het afmalen van zijn charaéter door voldoende getuigenisfen, en door het mededelen van eigenhandige brieven, van befcheiden, die hij op den kant der hem overgeleverde verzoekfchrivten, berigten, en raadplegingen fchreef, en van kabinetsbrieven en bevelen, door hem opgegeven en ondertekend. „ Schoon dit," zegt hij, ,, niet het lutsterrijk„ fte is, dat van hem gezegd kan worden, het is nog„ thans voor tegenwoordig het meest waare. Schoon „ het hem meer als mensch, dan als Koning vertoont, „ men wil hem nogthans ook als zodanig kennen. Ver„ fchijnt hij in het één of ander geval in menfchelijke onvolmaaktheid, dit benadeelt echter zijnen roem niet, „ nadien zich naast dezelve gemeenlijk ook ééne of an„ dere volmaaktheid openbaart; maar alles ftrekt ter be„ lchaaming van die genen, welke hem, na zijn' dood, ,, zelvs op eene plaats, gewijd aan de aanbidding der „ Godheid, gezogt hebben te vergoden. „ Ik behoor niet tot de vleiers, maar tot de vrienden „ der waarheid. Ik wil den Koning afmaaien zoo als „ hij was, grooter noch kleiner, volmaakter noch on„ volmaakter, dan hij zich, geduurende zijne zesenveer,, tig jaarige regeering, vertoond heeft. Ik verander geen „ woord in zijne eigenhandige handfehriften , die ik ge„ zien en afgefchreeven heb , en geen letter in zijne „ woorden, nadien deeze zoo wel als gene karaktermatig zijn. Wanneer hij fprekende word ingevoerd, dan M 3 ,, hoort  182 A. F. BUSCHING „ hoort men hem zeiven, of in zijne eigene, en hem gewoone uitdrukkingen. Heeft hij geene zwaarigheid „ gemaakt om or> eene zekere wijze te fpreken,te febrij,, ven, en te handelen, al mogten ook duizenden het j, hooren, lezen en vernemen, waarom zou ik zwaarig„ heid maaken, om hetzelve blootlijk te herhaalen en te ,, befchrijven? Watiröm zou ik verbergen, het geen hij „ zelf niet heefc willen verbergen?" De Heer busching hadt zeer veel gelegenheid, om dit oogmerk op zulke ene wijze uit te voeren, dat hij door de geloofwaardigheid en het belang der berigten aangaande 's Konings characlrer, zeer veel genoegen aan zijne Lezers geven moest; en hij heeft zich ook van die gelegenheid vlijtig bediend. Voor één-en-twintig jaren begon hij reeds alles, wat hem van de eigen hand des Konings, of door hem getekend, in handen kwam, het welk zeer veel was, zorgvuldig af te fchrijven en te verzamelen. Ook luisterde hij opmerkzaam na de verhalen van hun, die veel met den Koning verkeerden; vroeg dikwijls hunne ophelderingen over deze en gene bijzonderheden; en fchreef alles vlijtig op. Na den dood van den Koning vergeleek hij zijne affchrivten met het oirfprongelijke, en vermeerderde dezelven aanmerkelijk; verzocht daarenboven zeer vele mannen, die hem iets tot zijn oogmerk leveren konden, mondelijk en fchrivtelijk om hunne bijdragen , en ontving dezelven; en bij het bearbeiden van alle deze bouwltoffen hieldt hij die genen achter, die reeds elders goed gedrukt waren. Op die wijze omftondt uit dezen arbeid ene vrij volledige en in vele opzichten zeer belangrijke charaeïerfchets van den beroemden Koning, die ook door onzen natie met genoegen gelezen zal worden. De Heer busching befluit ziine Voorreden met deze woorden: „ Die genen, die dit boek misfchien in an„ derc talen zouden willen overzetten, verzoek ik, dat ,, zij hunne overzettingen mij vóór de uitgave medede„ len, op dat en zij zeiven en hunne Lezers zeker mn. „ gen zijn, dat zij mij wel verftaan hebben." Deze woorden hebben wij uit het oirfprongelijk werk overge. nomen ; zij zijn in de vertaling weggelaten ; en zeer waarfchijnlijk heeft dus de Nederduitfche Vertaler aan het verzoek van den Heer busching ook niet voldaan. Hij hadt dit ondertusfchen wel mogen doen. Zulk een verzoek zou menig Overzetter met blijdfchap opvolgen, en  KARAKTER VAN FREDERIK DEN TWEEDEN. 183 en een Schrijver kan zeer gewigtige redenen hebben, om hetzelve te doen. Wij weten dat de haast, die een Boekverkoper met de uitgave van een goed boek maakt, dikwijls den goeden wil der Vertalers in dit opzicht tegendaat; doch men moest hun dan doen opmerken, dat niet ene fpoedige uitvoering, maar wel ene, die zoo nabij mogelijk aan de volmaaktheid komt,hun de goedkeuring van kundige Lezers zal doen verwerven. Wij hebben, onder het lezen van dit boek, de voornaamfte trekken opgetekend, waar uit men fredrik vrij nauwkeurig kan leren kennen, en wij delen die korte fchets hier aan onze Lezers mede. Voor de waarheid van iedere bijzonderheid vindt men bij den Heer nuscniNG de nodige bewijzen; en men kan dus daar uit van het gewigt van zijn boek oordelen. fredrik hadt ene middenmatige lengte, was wèl gerchapen, en hadt ene verhevene en brede borst. Zijn hoofd hing een weinig over de regte zijde, waar toe hij denkelijk door het fluitfpelen gewend was geworden. Zijn wezen was niet mager noch vol, maar hadt ilerke en erndige trekken; zijn neus was lang,maar wèl gemaakt; de ogen te groot noch te klein, maar vol levendigheid en vol vuurs; zi] drukten zijne hartstochten, vooral zijn' hevigen toorn, fterk en verfchrikkelijk uit; zijn gelaat hadt gewoonlijk niets lieftaligs, maar alleen ernst en ftrengheid; zijn gang wns min of meer achteloos, maar fnel en moedig; m zijne jonge jaren zat hij goed te paard, in zijnen ouderdom bukkende en achteloos, uitgezonderd, wanneer hij galoppeerde, het welk hij lang kon uithouden; zijn we. zenskleur was bruin rood, en kondigde een' foldaat aan, die tegen koude en hitte gehard was; zijn gezicht was goed van nabij, maar van verre niet zonder behulp van een kijkglas; zijne ftem was hard, doordringend, en duidelijk, en dus gepast voor een' bevelhebber. m~ In zijne jeugd was hij niet fterk, het welk hij aan zijn ongeregeld leven te wijten hadt: in volgenden tijd waren jigt en voeteuvel zijne gewone kwalen: in het begin van clen eerden Silezifchen oorlog kreeg hij de derdendaagfche koorts: zomtijds kreeg hij een' koorts uit gebrek aan fpijsvertering; en zomtijds hadt hij ambeien: maar anders hadt hij, indien men zijne laatfte langdurige ziekte uitzondert, gene aanmerkelijke kwalen in zijn leven doorgedaan. Zoo lang als zijne kwalen duurden en toenamen, was hij geduldig en zachtzinnig; werdt hijknorM 4 »6  184 A, T, BUSCHING rig en lastig, dan kon men op zijne nabijzijnde herftelling ftaat maken. ——. Zijne lichaamsbeweging beftondt jn te paard rijden en gaan. Zeïvs onder het 'fluitfpelen wandelde hij uit het één ven rek in het ander. Ook hadt hij vele beweging op de reizen, die hij tot monflering van zijne hier en daar verdeelde legers deedt, en die hij op ene zeer (helle en vermoejende, en dikwijls gevaarlij. ke wijze vcrrigtte. In de eerfte helft van zijn leven lhep hij weinig: in zijne jeugd wilde hij zelvs ene proeve nemen om in het geheel niet te flapen: doch hij hieldt dit niet langer dan vier dagen uit. In de laatfte helft van zijn leven duurde zijn flaap zeven uren, en zomtijds langer, als hij het nuttig vondt, het zweet, dat hij fteik uitwazemde, en dat hij zeer nodig hadt, af te wachten. In de wintermaanden ging hij tusfchen negen en tien uren te bed, en ftondt tusfchen vijf en zes uren op; met de nadering der Lente ging hij allengskens vroeger liggen, en ftondt vroeger op, zoo dat hij, tegen de monftering te Berlin, reeds wel om half drie uit het bed was. Een kwartier voor dat hij opftondt, werdt in zijn' ilaapkamer vuur op den haard geftookt, om zijne gewone uitwazeming te onderhouden. Hij hadt in plaats van een' flaapmuts een dun vierkant kusfen op het hoofd. Hij hadt gene bedienden noch nachtlicht in zijne kamer. —— In het eten was hij geen meester van zich zelven; hij was zeer gretig na zware, vette, en fterk gekruide fpijzen • als hij alleen of in gezelfchap van een paar perfonen fpijzigde, hadt hij vijf, anders acht fchotels. Zijn defert beftondt uit uitgezochte vruchten. Zijn gewone drank was Bergerac met water, zomtijds ook Champagne en Hungaarfche wijn; maar den Rhijnfchen wijn haatte hij, terwijl hij dacht dat zijn vader zijn jicht en voeteuvel, dat hij van hem hadt overgeërvd, daar van gekregen hadt; hij zeide daarom zomtijds; „ Als men een' voorfmaak van het hangen wil hebben , behoevt men maar Rhijnfchen wijn te gebruiken." Zijne avondmaaltijden duurden alleen tot aan den zevenjarigen oorlog. Zijne keuken kostte hem jaarlijks 12000 dalers, waar onder echter brood en dranken niet begrepen waren. Op het laatst van zijn leven at hij over dag dikwijls kleine koekjens droge chocolade, 's Morgens vroeg dronk hij eerst enige glazen water, in het welk in zijne laatfte jaren een weinig gedeftilleerd venkel.water gegoten werdt, en vervolgens twee of drie kleine kop- jens  i86 A. F. BUSCHING de f»." Hij hieldt zeer veel van honden, en de vóórnaamHe gunsteling onder dezelven lag nevens hem op bed. - Zijne dagelijkfche zoo wel als zijne grote Staats, verrigtingen waren aan bepaalde tijden verbonden , en omtrent dit alles heerschte een fterke geest van orde in hem. — Hoe los en oneerbaar hij ook in zijne woorden was, omtrent zijn lighaam hadt hij de grootfte fchaamachtigheid , en vermijdde de ontbloting van hetzelve voor zijne bedienden , bij het uit- en aan-kleden, zoo veel maar immer mogelijk was. Hij hadt een grondig, geoefend , en vlug verftand , en een levendig vernuft. ■ Zijn geheugen was zeer goed. — - Hij fprak vloejend en vlug, inzonderheid in 't Fransen. Men hadt hem wel voor een' geboren Franschman kunnen houden , zoo hij niet min of meer tegen de uitfpraak, en zeer fterk tegen de Orthographie gezondigd hadt. Van de Italiaaufche taal wist hij iets. ■" Maar alle Griekfche en Romeinfche Schrijvers , (a) Wij hebben verkozen hier de eigene woorden van den Heer busching te plaatzen. Of dezelve dienen tot bevestiging van het verhaal, dat men vindt in een boekjen getituld, La vie privée du Roi de Prusfe, ou Memoires pourfervir ct la vie de M de Voltaire, icrits par Lui ■ meme, pag, 40, 41 , willen wij liefst in het midden laten. Ook zullen wij niet bellisfen, of diu verhaal waar zij. Wij kunnen ondertusfchen niet nalaten , hier nog enige woorden van den Heer busching bij te voegen, die men op ene andere plaats van dit boek (.bladz. 2ïo, 221 j vindt, en die hiertoe ook enige betrekking fchijnen te hebben; ,, Niets kon hij (fredrik) „ in zijne bedienden minder veelen , dan gemeenfchap met vrouwsperfoonen. Hij begeerde , dat zij niet alleen onge„ trouwd zouden blijven, en geene minnaresfen hebben, maar „ dat zij zelfs met geene vrouwsperfoonen Ipreken zouden. Als hij het tegendeel van hun vernam, of het zelf ontwaar wierd, „ dan was'er hun ontflag, of ten minden eene harde behandeling het vaste gevolg van. Nadien hij nu dit verbod deed tegen „ den fterkften natuurlijken drift, zoo was de uiterfte gebeimhou- ding van deszelfs overtreeding alleen iet gerings, in vergelij- king met de booze gevolgen, die het hebben kon, en niet j, zelden wezenlijk had. Of de Koning door dit verbod alleen „ voorhad, verzuim en ontrouw in zijn dienst voor te komen? ,, dan of hij ''er nog eenige andere reden toe had? waag ik niet „ te gisfen."  karakter van frederik den tweeden. 187 vers,die hij gelezen hadt, waren hem alleen uit vertalingen bekend. Hij fprak alleen Hoogduitsch, wanneer het onvermijdelijk noodzakelijk was ; maar hij (prak en fchreef het liegt en plat. Hij hadt algerneene en vrij grondige denkbeelden van de meeste wetenfchappen en kunften en hij kende die genen , welke daar in uitgemunt en zich verdienstelijk gemaakt hadden. Zijii voortreflijk verftand hadt zich dergelijke kundigheden uit Franfche boeken , vooral die van bayle , en door de verkering met geleerden , doch die meest-al Franfchen waren , verkregen ; en zijn voortreflijk geheugen hadt hem daar in veel dienst gedaan. Zijne denkbeelden om-, trent de wetenfchappen waren wel niet zonder fouten, doch hij muntte echter door dezelven onder de Koningen zeer uit, en van de gefchiedenis der Wijsbegeerte wist hij inzonderheid zoo veel, dat hij,even als marcus ant'óninüs , 'er een kort begrip van geven kon. Wanneer men hem, gelijk billijk is, met Vbrften, die voor geleerd gehouden zijn, vergelijkt, dan komt hij in dit opzicht het naast bij Keizer haorianus, wien hij ook in andere opzichten gelijk geweest is. Hij was een Digter, en hadt in zijne verfen niet a'tleen aartige, maar ook vernuftige, fchilderachtige, en verhevene gedachten. .. Hij hadt ene kleine hand-bibliotheek, waar aan men den lof van goed en uitgelezen niet ontzeggen kon, indien men 'er enige weinige boeken uitzonderde, en hec ftrekte zijn' fmaak tot eer, dat het derde gedeelte daar van uit oude clasüTche Schrijvers beftondt, hoewel alleen in Franfche vertalingen, —— Hij eerde de Ouden, en onder de Nieuweren achtte hij vooral de Franfchen hoog. Aan de Duitfchers echter deedt hij in zoo verre regt , dat hij hunne Wijsgeren prees, inzonderheid wolff. —Van geleert fprak hij ook met genoegen. — Hij hieldt vooral van grondige kenners der fraaje Wetenfchappen, ware Wijsgeren, en welfprekende Redenaars. ■ [lij was een vijand van naamgeleerden en pedanten. ■ Onder den nuttigften arbeid der geleerden rekende hij de vertalingen van oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers, vooral, om dat hij die zelf nodig hadt, —— Hij haatte de Godgeleerden, noemde hun Papen, narren, en domkoppen, en befchreef hun als dieren zonder verftand. ■ Hij wilde,dat de Berlinfche Academie der wetenfchappen niet voor de parade zou zijn, gelijk vele anderen, maa: tot onderwijs: ondertusfchen voerde hij dit goed  GEBRUIK DER H. SCHRIFT. 199 ïovigen plegen ingebragt te worden , gemakkelijk oplosten. De Schrijver toont dit met verfcheidene voorbeelden , als het gedrag van ruth op den dorschvloer van boaz , het dansfen van david voor de Ark ; en hij heldert daar uit tevens zeer gelukkig op, de zonderlinge bewegingen en gebaarden , waar mede de oudé Propheten hunne Godfpraken gewoon waren voor te Hellen ; zommige gebaarden en verrigtingen van den Heiland zeiven, en van zijne Apostelen; verfcheidene gedragingen cn gewoontens van het gantfche volk in het gemeen ; de inrigting van hunne burgermaatfchappije , en van hunnen uitwendigen Godsdienst; het bfcftfijkerï van de posten der deuren , met het bloed van het Paaschlam ; het menigvuldig oprigten van gedenktekenen ; de plechtigheden bij het aangaan van verbonden in gebruik ; de handelwijs van dien Levit , die wraak vorderde wegens de fchennis van zijn Bijwijf enz. Vele van deze dingen fchijnen ons vreemd , en wij zouden indedaad ook zeer onvoegzaam handelen , wanneer wij dezelven wilden navolgen, dewijl zij, voor onzen landaart ifi onze tijden niet gefchikt zijnde, ten zachtftcn ene belachlijke gemaaktheid genaamd zouden moeten worden: doch bij den zinnelijken , eenvouwigen , en vurigen Jood was dit alles zeer natuurlijk , en dus zoo zeer eigen aan de gantfche natie , dat niemand in iets van dit alles enige de minfte vreemdigheid vondt. Het is waar, „ de zinnelijkheid , in ruimeren zin genoomen, is ,, geen eigenfehap van eene enkele natie, maar van het geheelc menfchelijk geflacht. De mensch is ,, overal mensch , of als mensch befchouwd, overal „ dezelfde. Overal is hij vatbaar voor zinnelijke ge,, waarwording cn zinnelijke indrukzels. Het gebied ,, der zinnen en van het zinnelijke is aan geen land „ noch weerelddeel bepaald. Overal hebben de zin,, nen groote magt op den geest, en beiden worden „ door al het zinnelijke , waar van men omringd „ wordt , fterk geregeerd. Overal vindt men beider „ gebruik : maar nog grooter misbruik. Doch, ,, of fchoon het zinnelijke dus eene algerneene cigen,, fchap van de mcnschlijkc natuur is : nogtans is 'er ,, een aanmerkelijk onderfcheid , tusfchen het eene en het andere volk, in de trap en maat van deszelfs N 4 s» boe-  SOQ C. SWAVING hoegrootheid , en in de verfchillende wijze waarop „ het zijnen invloed oefent." De Joden', die zich meer bevlijtigden op de bezorging van hunnen léevtogt, en om zich te verrijken met de voortbrengfels der landen , dan om hun verftand te befchaven , konden buiten twijfel met meer nadruk gezegd worden in een' ftaat van zinnelijkheid te leven , dan andere meer befchaavde volken, liet gros der natie was daarenboven zeer nalatig in het gebruik maken van dat licht, dat voor hun ontftokeu werdt; cn integendeel was hunne drift groot en fterk, en hunne verkleevdheid aan het zinnelijke zeer zonderling. Hunne omftandigheden waren hun, in de meefte tijdperken, ook gantsch niet gunftig, om ene grote befchaavdheid, en ene edele verheffing van zich zclven boven zinnelijke driften op te doen. Eindelijk , ,, hun cliniaau ,, en land, hun Godsdienst, hunne wet,hunne yrugt, „ baare en levendige verbeeldingskracht , hun vuur, „ hun ernftig , krijgszugtig , korfcl , cholericq, gefte!, en wat des meer is , gaf aan hunnen zinnelijk „ ken aart eene wijzing , waar door dezelve, fchoon „ anders vrij gemeen , eenigermaate karakteristisch „ wierd, en een wezenlijke grond , om denzelven ter „ opheldering van verfcheidene zaaken :e pas tc brengen." Wanneer echter de Schrijver hier uit deze en gene zinnebeeldige daden , plegtigheden , en gebruiken opheldert , dan wil hij hier mede geenszins beweren , dat men nergens iets dergelijks zou aantreffen ; hij bedoelt alleen aan te tonen, dat men het daar aan hebbe toetefchrijvcn , dat plegtigheden en zinnebeeldige daden, bij hun, talrijker en me'nigvuldiger waren, dan bij verfcheidene andere volken; en dat dezelven bovendien bij hun iets characteristisch hadden; bij voorbeeld:,, Hoe veel geftrengcr waren hun„ ne Vastendagen , hoe fterk cn diep hunne vcrootM moediging en hunne boete , met zak cn asch, „ en aarde op hun hoofd ?" enz, enz. Dan de befchouwing van het character der oude Joden dient ons niet alleen om zulke bijzonderheden in hunne zeden en daden te verklaren, waarop niets met reden te ze'gen valt , dan dat zij voor ons , die in Europa wonen , vreemd zijn : maar wij kunnen en moeten 'er ook gebruik van maken bij de beoordeling van zulke zeden, clie in, de daad bedenkelijk zijn , en van gewoon-  proeve over de herzenen , c11z. 311 rttuS frigidus, liet Hemicrait'tum\ de Podagra , liet Kolijk van HoitoU, de Hcmiphlcgia , de Berlberi. de Hyp'ochotidria finè niatcria , de Tabcs dorfalis Rachitis, het Waterhoofd , de Spina bifida , cn de Ijlliorfdig. heid door zogsverplaatzing. Hoe vreemd intusfehen deeze (tellingen ook zijn of fchijnen moogen , en hoe veele, meer of min gegrinde , tegenwerpingen men daar tegen zoude kunnen maaken, worden ze egtcr door verfcheic'.en niet pnaarineemlijkc bewijzen gc(taafd;en men kan 'er met waarheid van zeggen , dat ze voor het minst gelijk ftaan met alles , wat ooit of ooit over ditzelfde onderwerp gefchrecven is. De Waarneemingen , agtcr deeze Proeve geplaatst, die het meefte bcfiag van het werk uitrfiaaken , zijn gedeeltelijk Genees- en gedeeltelijk Hccl-kundig. De mceftcn derzelven zijn bereids van tijd tot tijd gemeen gemaakt in de Nieuwe Algerneene Vaderlandjche Letteroefeningen , van den Jaare 1787; cn hier flegts, op verzoek van veele vrienden des Schrijvers, breen verzameld. De dertig cerftcn zijn inzonderheid betréklijk tot de Klierziekte , en onze opmerking alzints waardig. De overigen , ten getalle van honderd twintig , hebben geencn faamenhang , en gaan bijna over even zoo veele verfchillende Onderwerpen. De Hellingen des Heeren van der. haar , aangaande de Klierziekte , zijn deczen. De Klierziekte is weinig gekend ; althands zeer gcbreklijk befchrecven. Derzelver oorzaak is wel duifter, maar in onze natuur gegrond; en wordt vooral door de leefwijze , lucht , en het Land opgewekt cn vermeerderd.. Haare voornaamfte oorzaak nogthands ligt in de eerde opvoeding der Kinderen ; en haare geneezing moet hierin , cn in de leefwijze, meer dan in den Medicijnwinkel, gezogt worden. Sommige Lymphaticeiue Kliergezwellen zijn van zulk eenen verwisfelenden aart, dat ze van de eene. plaats overgaan naar de andere; of in zcere Oogen, Oorcn , Neus , Bovenlip , Haarworm , of in een hardnekkigen uitflag op de huid''veranderen. . Naast de Kinderpokken en Mazelen, is 'er geene Ziekte zoo algemeen als de Scrofuleufe. Geopende Kliervcrzweeringen, die dikwijls voor Kankcrzwccrcn worden aangezien, zijn altoos moeilijk cn langdurende tc 'geneezen. De Hypochondria en Melancholia: cum materia , O 2 de  212 j. V. D. HAAR, PROEVE over DE HERZENEN , eilZ. de Beeneeter, de Droes der Paarden , het Ongans der S.chaapen , en de Gortigheid der Varkens , zijn allen van eenen fcrofuleufen aart. Veele fcrofuleufe gezwellen, ja , gcheele Vrouwen-borden , daar mede bezet, worden dikwijls voor Knoestgezwcllen aangezien en weggenoomen. Wannen en Vrouwen eindelijk, die in hunne jeugd met Kliergezwellen , Hairworm, Dauwworm enz.gekweld zijn geweest , worden fomwijlen, bejaard zijnde, aangetast van eene allcrlastigfte en enverdraaglijkfte jeukte. aan, en in de natuurlijke deelen. Ter geneczing der Kliergezwellen prijst de Schrijver aan : een half Grein Calomel, met even zo veel Kermes miner. , of Sulphur. Aurat. Antiman, pp , één twee of drie maaien daags ingegeeven. Bij een beginnende, of ook reeds eenigzins verouderde Pluhifis, Angina . of Asthma. Scrophulofum, zag hij van hetzelvde middel met één grein Opium crudum , of met vier grein Affd foetida gemengd, zomwijlen veel dienst. Bij zwakke, bleeke, dunbloedige geitellen , met harde Klieren aan den Hals , zegt hij, veel dienst gehad tc hebben van Pillen of een Pocjer, bereid van tien dr. Limaiura Martis, cn zes dr. Myrrhsc Opt., dagelijks gebruikt tot één drachma. In 't algemeen , cn bij alle in- cn uitwendige Scrofuleufe , of Klier- Huid- cn Beenziekten , zoo bij jonge als vohvasfen Menfchen , maakt hij gebruik van deeze Poejcrs. p.. Calomel. Sulph. aurat. Antimon. praicip. vel Kermes mineral. aa. gr. x 11. vel Tartar. emet. Gr. vi. vel vin. Cretae alb. Dr. ij. vel iij. Sacchar. alb. Dr. i vel q. pl. M. F. Pulver. N°. xxiv. Of, om meer eenvoudig te zijn , van deeze Pillen. r-. Calomel. Kermes mineral. vel, Sulphur. aurat. Antimon. aa. Dr. i. Mucilag. Gumm. Tragacant, q. f. F. Pillul. N'. cxx. Met onderfcheid, en naar gelang der jaaren, geeft hij dagelijks, één , twee, drie of meer, deezer Poeiers of Pillen; en verwisfeit dezelven , als ze eenigzints voldoen aan het oogmerk, met verfterken.de mid- de-  zedelijke BRIEVEN. sï3 delen, met de Kina, bij voorbeeld, de Myrrlia, de Mars, de Tinctura et Vitriolum Martis , de F lor es Salis Ammoniaci Martiales, en dergel ijken. Hoe zeer wij wenschten , in een verflag te treeden van den inhoud der overige honderd twintig waarneemingen , is ons zulks onmooglijk ; vermits we hier door te veel zouden moeten gaan buiten de paaien van ons bellek. Wij vinden ons egter verplicht met weinige woorden 'er van te zeggen; dat ze meelden naam" verdienen van aanmerkingen of leerftellingen dan van waarneemingen: dat ze over het geheel nuttig, doch niet allen nieuw,noch. oorfpronglijk zijn : gelijk ook, dat we gaarne gezien hadden, dat de Heer vam der haar bij fommigen derzelven zig wat meer bediend hadt van de nieuwfle ontdekkingen, voor zoo veel deezen naamlijk bevestigd waren door voldoende en welbeweezene Procfneemingen. Aan mijne jonge Vriendin , of Zedelijke Brieven, ter verbetering van het Hart. Eer/Ie en Tweede Stuk. Te Middelburg , bij P. Gillisfen en Zoon, 1788. Behalven het voorberigt, 540 bladz. in groot octavo. De prijs ü f 3 -! 4 - : De Schrijver van deze brieven komt voor als de huisvriend van een talrijk gezin, van een' goedhartigen vader, ene beminnelijke cn brave moeder, en elf lieve en engelachtige kinderen. Aan de oudfte van deze kinderen , een meisjen van dertien jaren, henriette genaamd, had hij beloovd fomtijds eens te zullen fchrijven, cn hij vervult zijne belovte in deze brieven op ene wijze , die henriette zoo wel voldeedt, dat zij hem telkens om de verdere voortzetting van deze nuttige bricfwisfeling op de vriendelijkfte wijze verzocht. Ilij begint met de genoegens tc vermelden» die hij gefmaakt hadt , toen hij laatst een' dag, ten huize van de ouderen van henriette , te l . . . . hadt doorgebragt —hij befchrijvt de aandoeningen, die hij gevoeld hadt, op het zien van een zoo gelukkig gezin, van zulk een aantal welopgevoede kinderen hij prijst de dankbaarheid, die henriette iegens hare brave ouderen betoont; wekt haar op, om 'daar in voort te gaan; en doet haar tevens opmerken, dat zij , gelijk voor alle weldaden , zoo ook vooral O 3 voor  2Ï4 zedelijke brieven. voor het fchcnken van zulke tedere ouders, aan den goeden God de grootfte dankbaarheid fchuldig is en deze laatfte ' aanmerking geevt hem aanleiding, om tot het voorname oogmerk van deze briefwisfeling over te gaan, namelijk, om henriette in enige brieven te onderhouden over de pHfihlen, die vrij gode , onzen Evenmensen, en ons zeiven verfchuldigd zijn. De Schrijver volgt in de befchrijving dezer plichten den leidraad van den uitmuntenden gellert , van wiens zedèh/tjdige les/en hij zomtijds een uittrekzel , zomtijds een' uitbreiding , zomtijds ene verklaring geevt; gelijk' hij ook nu en "dan , wanneer hij zich niet bevattelijker wist uit te drukken, zich van de woorden zeiven van dien braven man bediend heeft. Hij erkent dit zelf; en hij hadt in de daad ook gene redenen, om 'er zich over te fchamen. In de Les/en van gellert komen zekerlijk verfcheidene dingen voor, die, hoe zeer ook gefchikt naar dc vatbaarheid en kundigheden der toehoorders , waar voor hij zijne voorlezingen hieldt , echter voor zeer vele Lezers minder bevattelijk, en ook minder belangrijk zijn. Deze Lesfen on te arbeiden ; het afgetrokkene daaruit weg te laten ; dezelven te verkorten, te vermeerderen, of op_te helderen, naar dat de aart der zaak het vcreischte; zijne uitmuntende denkbeelden iu den losten ftijl ener gemeenzame briefwisfeling in te kleden; en zomtijds ook, wanneer men niets klaarders of körters in de plaats kon ftellen, zijne eigene woorden aan te halen; dit is zeer zeker ene verdienftelijke taak,die, wèl uitgevoerd zijnde, lof wegdragen , en van de grootfte nuttigheid wezen moet. En wij kunnen niet anders zeggen, of de uitvoering van den "Schrijver, voldoet over het algemeen zeerwel aan dit prijslijk doel: zijne fchrijfwijze is duidelijk,cn niet ontbloot van bevalligheid; hij weet, even als gellert, ccn voordelig gebruik te maken van voorbeelden en character-fchètfen; en zomtijds verlevendigt hij den aandacht, door dingen , die niet regtftreeks tot zijn ontwerp behoorden , in zijne brieven te mengen , bij voorbeeld, de ziekte van henriette's broeder, dc befchrijving van enen aangenamen morgenftond, het verhaal van een fpeelreïsjen door Zeeland gedaan, Het eerfte ftuk behelst vijf-en-twmtig brieven: in dc- zel-  ter verbetering van het hart. 215 zeiven worden dc plichten jegens God naar het volgend plan behandeld: Wij zijn ons aamvezen verfchuldigd aan den groten Maker van het Heelal , wiens volmaaktheden door elk deeltjen van het gefchapene aangewezen worden,en die ons vatbaar gemaakt heeft, Dia Hem tc leren kennen: die kennis moet ons aanzetten, öm Hem te bewonderen , te verheerlijken, cn zijne weldaden tc erkennen : die erkentenis moet in het gehoorzamen van zijn' wil beltaan: De Rede leert ons dezen wil reeds kennen, daar zij ons leert, dat God niet anders willen kan, dan zich in dc gelukkigmaking zijner Schcpfelcn tc verheerlijken; cn dat hij dierhalven ook wil, dat wij, aan dat oogmerk pogende te voldoen , Gode de verfchuldigde ere geven , en ons eigen geluk, en dat van onze medemenfeheh bevorderen, in één woord , dat wij deugdzaam zijn zullen. Om ons hier van na behoren te kwijten, prees gellert acht uitmuntende regelen aan, die ook door onzen Schrijver worden overgenomen, met voorbeelden opgehelderd, en ten krachtigtten aangedrongen. In het tweede Stuk, dat twee-en twintig brieven bevat,begint de Schrijver dc behandeling van die plichten , die wij aan ons zeiven verfchuldigd zijn ; en wel in dc eerlte plaats fpreekt hij van het geen wij omtrent ons lighaam tc betrachten hebben; van de zorg voor onze gezondheid; de aankweking van onze lighamelijke vermogens , de oefening onzer zintuigen, het regtc gebruik van ons fpvaakvermogen, enz. ; de vorming van onze gelaatstrekken, houding, en manieren; de zorg voor onze kleding : daar op gaat hij over tot dc befchouwing der plichten, die wij met betrekking tot het wèl aanleggen, verbeteren, cn volmaken onzer verftand cl ijke vermogens behoren in acht te necmen; ten dien einde fpreekt hij eerst van de onfehatbare waarde des verftands , cn leidt dan daar uit de noodzakelijkheid af, om hetzelve te oefenen , aan te kweken, cn te verbeteren; voorts gaat hij de onderfcheidene werkingen van ons verftand na , cn behandelt die elk op zich zelve afzonderlijk cn llukswijze; tevens enige algemene voorfchrivten aan de hand gevende, om zijne vriendin in de behoorlijke oefening en verbetering van iedere derzelven behulpzaam te zijn. Wij geloven , dat dit boek op dcnzclvdcn voet verder vervolgd wordende, een zeer nuttig leerboek voor O 4 jou-  21(5 VERZAMELING VAN PLACAATEN , RESOLÜTIEN, jonge lieden zal zijn , en prijzen het ten dien einde aan alle Ouders , die in de opvoeding van hun kroost belang Hellen, gerustclijk aan. Verzameling van Placaaten, Refolutien, cn andere authenti/ke Stukken enz. , betrekking hebbende tot de ge. wlgtige gebeurtenisfcn, in de maand September en vervolgens, in het Gemeenebest der verccnigdc Nederlanden voorgevallen, Achtjle Deel. Tc Campen, bij J. A. de Chalmot, 327 bladz. in groot octavo. De prijs is f 1 - 16 - : T7~, ~— ' 1 " ' Negende Deel. n?g bladz. De prijs Is f 1 - 16 - : ' °3 TT" :— " • Algemeen Register , behalven het Voorbcrigt, 231 bladz. in groot octavo. De prijs is f 1 - 16 - : TT et achtfte en negende Deel van deze uitmuntende J-J- verzameling behelst niet minder gewigtige ftukkcn , dan de vorige Delen: en het Algemeen Register der voornaamfte perfonen en zaken , die in alle de IX delen vermeld worden, is zoo ingerigt, dat men daar in met zeer weinige moejte alles "kan opzoeken en vinden, wat in de gantfche verzameling vervat wordt. Bij het ontvangen van dit Register vreesden wij, dat de Uitgever voorgenomen hadt dezen zijn' arbeid hier mede te eindigen; doch , bij het lezen van zijn Voorbengt, zagen wij tot onze blijdfchap het tegendeel. Hij zegt daar in onder anderen: dat hij, aangemoedigd door de gunftige getuigenisfen, die van de eerfte delen van dit werk in een en ander tijdfehrivt gegeven zijn, hetzelve verder vervolgen zal; hij verzoekt dus een' ieder , die nog enige Stukken mogt onder zich hebben, die tot deze verzameling behoren, cn nog niet geplaatst zijn , om die aan den Drukker van dezelve te zenden; terwijl hij beloovt, dat van dezelven, mits er gene bijzondere reflexien , van welken aart ook , bijgevoegd zijn , een dankbaar gebruik zal worden gemaakt, ö Wij hopen, dat allen, die in ftaat zijn , om door hunne bijdragen zulk een belangrijk werk vollediger te maken , aan dit verzoek gaarne zullen voldoen 1 en wij wen-»  en andere authentijke stukken. 217 wenfchcn tevens , dat de Uitgever zijn' arbeid vervolgen zal, zoo lang 'er, gelijk nog dagelijks gebeurt, Hukken te voorfchijn komen , die men als gevolgen van de omwenteling , in September MDCCLXXXVTI voorgevallen, befchouwen kan, 'Er zal misfchien nog eens een tijd komen , waar in ene bekwame cn onpartijdige pen dit merkwaardig tijdvak van dc Nederlandfche Ge1'chiedenisfen getrouw cn nauwkeurig zal kunnen befchrijven. Tegenwoordig zijn daar toe de omftandigheden nog niet gefchikt , tegenwoordig zouden zelvs nog maar weinige harten behoorlijk toebereid zijn, om zulke ene Gefchiedenis wèl tc ontvangen. Tegenwoordig dierhalven doet men genoeg , wanneer men de echte Stukken, waar uit zulk een verhaal zal kunnen worden opgemaakt, voor verltroojing bewaart. De wijsgerige befchouwer der menfchelijke daden cn lotgevallen , leest nu reeds zulke ene verzameling met genoegen en nut ; en , wanneer eens de tijd komt, dat uit zulk een' rijken voorraad van bouwftoffen een welgegrond gebouw opgerigt wordt, dan zal de gantfche natie (het zij dan, dat het tegenwoordig geflacht dit gefchenk nog ontvange , of dat hetzelve voor de onpartijdiger Nakomelingschap bewaard worde) dan zal de gantfche natie vooral den ijver van den Heer chalmot danken , om dat zij dan eerst volkomen het gewigtige cn nuttige van zijne onderneeming zal doorzien. Zij zal dan niet alleen het genoegen hebben van een aanmerkelijk gedeelte der Nederlandfche gefchiedenfefen , dat thands nog met zoo vele nevelen omgeven is , opgehelderd te zien," maar zij zal uit deze opheldering tevens wezenlijke nattigheden trekken. Terwijl zij te rugge zal heven van de gruwelen, die, gebaard door de verfoejelijkfle baatzucht, dc ijzelijklte rampen hebben voortgeteeld ; terwijl zij de kruipende laagheden, cn de wufte veranderlijkhcidi van een aantal onwaardige nakomelingen der oude Belgen met afgrijzen befchouwt , zal zij aan dc andere zijde de ftandvastige deugd der weinige braven , die onder een verbasterd geflacht zijn overgebleven , eerbiedigen , cn > zo zij nog eenmaal gelukkig wil zijn -—- navolgen. o 5 d*  A. SOEK De vrugt van ledige uurcn. Door a. soek. Tweede Deel. Te Leijden , bij P. Pluygers, 17H7. Behalven liet Voorbericht , 74 bladz. in groot octavo. De prijs isfi - 5 - : „ Indien het kunftelooze van mijnen zangverfchoning „ ■*- vind. om het zuiver oogmerk van mijn hart, laat „ dan, mijne vrienden! een vriendelijke blik van uw oog, op mij geflagen, mij hiervan ten waarborg zijn!" met deze woorden fluit de Heer soek zijn kort voorberigt voor dit Deel geplaatst: en wij twijfelen 'er niet aan, of deze zijne begeerte zal vervuld zijn , en worden ; cn de hartelijke goedkeuring van zijne Landgenoten zal hij niet minder over dezen bundel genieten dan over den vorigen. Niet alleen ftraalt in denzelven een zuiver oogmerk door, niet alleen vertoont zijn hart zich daar in van eene gunilige zijde, maar de verfen zeiven zijn over het algemeen niet van verdienftcn ontbloot. Tot een' proeve , die den Digter eer aandoet, en tot een bewijs , dat zijn kunstijver aanmoediging verdient, ftrekke het volgend Stukjen , zeker het beste van den gantfehen bundel: mikon en dafke. De zon was in 't westen reeds neder gezonken —. Nog was, door beur gloeien, het aerdrijk gefchroeid: Zij fchoot, wederkaetfend, nog brandende vonken, Terwijl, aen de wolken, een onweder groeit; Toen muon met dafne de ftroohut verlieten, Gansch eenzaem gelegen in 't opene veld. —> Zij gingen, om d'avond in 't bosch te genieten, Wacr-  DE VRUGT VAN LEDIGE UUREN. 219 Waerheên hen de liefde verrukt en verzeld. „ 't Is avond (fprak mi kon.) en nog brandt de weide, „ Hier onder mijn voeten, door 't gloeien der lucht. „ Dat ik u, mijn dafne, naer 't bosch thans geleide, Misfchien dat de Zeflr een koeltjen daer zucht. „ Wij zullen, bij 't beekjen, dat langs zijne zoomen, „ Met kabblende baertjens , al ruisfehende, fpoelt, „ Een kalmte genieten, door 't lommer der boomen, „ Wier fchaduwe in 't water, weêrkaetlènde, ons koelt." Nu waren zij beiden de beek reeds genaderd: Zij vlijden zich onder het lommer ter neer; Maer, n'et ééne Zeflr bewoog het gebladerd En takrijk geboomte , noch grasjen, hoe tejr. Vast groeide de donder. Nu pakten de winden, De zwangere wolken, als bergen, in één ! .... Straks davert de Hemel.... de dampen ontbinden, En werpen de vuurftof, met kracht, naer beneên 1 Na  SiO A. SOEK Nu tëhiet, uit de wolken, de blikfem naer buiten .... De romlende donder verheft zich, met kracht! .... 't Word donker .... een' afgrond fchijnt thans zich te ontfkiitcn f., Slechts wijkt voor den blikfem het zwart van den nacht! „ o Mi kon! (fprak dafne.) waer bergen we ons leven? .... „ Omarm uw vriendinne mijn vriend .... wij vergaen! „ Ó! Laet me, aan uw' boezem gezonken, dan fiieven .... „ Ligt zal ons één donder wel beiden verfJaenf „ Gij zwijgt.... o mijn herder! uw ziel is bewogen ■—. „ Ach, mikon, wat ftaert ge! Gij fiddert en zucht! „ Gij zwijgt .... daer de donder vast groeit in vermogen, ,, En 't vuur van den blikfem fteeds woed door de lucht! ... ,> Geliefde! wat klaegt ge? — wat vreest ge voor fierven ? .... „ Neen, 'k beef niet, (zegt mikon ) uit vrees voor den dood! „ En fchoon al de donder mij 't leven deedt derven, „ Dan maekte ik nog, ftervend, d'oneindigen groot ! o Ontzag doet mij zuchten ■ ik beef voor Gods wondren! „ 't h  232 a. soek „ Hoe wijs zijn uw werken! .... hoe groot uwe wondren —- „ En alle uwe daden zijn liefde, o mijn God!" Echter fchijnt de fterkte van den Digter meer in het zachte fchilderachtige, dan in het verhevene;meer in het berijmde dan in het rijmloze gelegen te zijn. De aanhef aan God ,bladz. 3,is zwak,en heeft ver)chcidene profaïfche regels; bij voorbeeld: de mensch durft in zijne ziei't befcf 'van uwe fwoghcid [moren. Toen uw aiwijs beftel het menschdom aan deedt grocjen, toen keurde uwe wijdieid goed, dat aan zommigen een lage fland zou worden omgeleid enz. Dit laatfte kon niet platter uitgedrukt worden. Vlekloos God! gij kont geen Jlaaven teelen ftoot vreeslijk. Teelen is een zeer laag woord , van een wezen gebruikt, dat fpreekt en het is 'er, dat roept en het ftaat 'er. Geen Digter moest.in zijne verfen direct tot God fpreeken , zonder het verheven volkomen meefter tc zijn. Dc les van horatius (0) geldt hier vooral: Sumite materiam vestris, quï fcribitis, acquam Viribus; et verllïtc diu, quid ferre recufent , Quid valcant humcri. De rijmloze Lierzang de Dageraad, bladz. 12, i> zeer gebrekkig. In het derde, vierde , en vijfde couplet kan de Digter volftrekt niet van de kimmen afraken. In elk couplet zegt hij bijna hctzclvde; de dagtoorts rijst, de kim bloost, het licht befchïjnt beur' zoom. De lucht krijgt nieuwe verwen , een purprc zoom verfiert den Hemel , een roode gloed rijst uit het purper, de zon rijst, zij verwt het vak des Hemels met gouden glans ; zie daar, wat in maar twaalf regels van den Dageraad gezegd wordt. Het rijm.zou hier den Digter van nut geweest zijn; het zou. hem gedwongen hebben minder dezelvde zaken met andere woorden te zeggen. Over het algemeen kan men dit aanmerken, dat dc Digter zijne verfen wel wat meer bewerken mogt. Ene fchonc gedachte krijgt altijd nog ene nieuwe waarde fa) Ai P. vs. 38-40.  de viujgt van ledige uuren. 223 de door de fchoonheid der verfificatie. ■ Ook kunnen wij niet nalaten hem aan te raden, in het vervolg de natuur van den Lierzang wat meer in het oog te houden. Dit zoort van Digtftukken vereischt vuur van het begin tot aan het einde. Wanneer de Digter de lier aangrijpt, wordt hij in ene verrukking vooronderfteld, en het ftaat hem vrij het fpeeltuig weg te werpen, zo dra hij voelt , dat zijn vuur begint^ te verdoven dan eindigt de Ode. De lierzangen van den Heer soek zijn meestal te lang. Ondertusfchen heeft zijne lierzang op den Heer visscher vele verdienften. En geen wonder! De Digter was geheel vuur, op het zien der beeldtcnis van hem , wien hij als een flagtolfer voor de vrijheid van zijn Vaderland aanmerkte. Het is toch bekend, dat ene heerfchende hartstocht ten allen tijde Digters fchiep, en dat dezelve in een' Digter vallende , zijn vermogen altijd verhief. Dc lievde heeft talloze Digters gemaakt (F); en onder ons de lievile voor het Vaderland. Nog één' aanmerking moeten wij bij het reeds gezegde voegen ; namelijk , dat wij den Heer soek niet fterk genoeg kunnen aanbevelen, om meer de lyrifche harmonie der verfen te beftudéren. Een ongelukkige val aan het einde der coupletten ontneemt aan de fchoonfte gedachten derzelver kracht, en weert al het vermaak uit een' gelukkigen (lag ontltaande. Zo kon de Ode aan hel. Graf, bladz. 65 , veel meer harmonie en melodie bezitten. De laatfte regel komt 'er alleronaangenaamst voor het oor bij. Indien hij twee voeten langer ware, zou dit veel 'tof de welluidendheid toebrengen ; en het gehele couplet zou veel beter vallen , indien de laatitc regel (taande, en de op één na laatfte regel llepcnde ware. Men beproeve. Nu Haat 'er : o Graf! gij meld mijn nadrend fterven —■ Gij wijst me op mijne nietigheid Gij EURipmEs apud plutarchöm, in Erotica, Opp. vo!. II, p. 762 B. ex eleganti emendatione valckenaerii, quem omnino Conferas, Diatr. in euripidis perditorwn dramatum reliquias f. 206. —■ Zie ook mijne verlustiging, bladz. 21, 2*.  S2/J. A. SOEK , DE VRUGT VAN LEDIGE UUREN. Gij maelt mij 't beeld des doods en 't lot dat mij verbeidt, Met zwarte verven. Men leze: o Graf! gij meld mijn nadrend nerven —■ Gij wijst me op mijne nietigheid Gij maelt me in 't beeld des doods, met akelige verven, Het lot, dat mij verbeidt (c). Men kan dit muficalifehë den Lierdigter niet genoeg aanprijzen, daar 'er de Lierzang een' zijneruitnemendite fchoonheden aan verplicht is. Over het algemeen moet 'er een nauwkeurig verband tusfchen het metrum, en den vrolijken of trcurigen inhoud der Ode zijn , een verband, dat noit ftrafloos overtreden wordt Mogelijk , dat dc fombere denkbeelden , in deeze Ode aan het graf verfpreid , veel gewinnen zouden door den laatften regel heel lang en flepende te maken : bij voorbeeld. Dat fcheemrend lot met zwarte en aaklig koude verven. Door diergelijk een' kunstgreep neemt het gehele ftuk dikwerf ene fombere houding aan. Wij houden ons verzekerd, dat dc Digter ons deze aanmerkingen ten goede zal houden, dewijl wij dezelven juist daarom hebben gemaakt , om dat wij zijne voortbrengzelen befchottwen als gantsch niet van verdienften ontbloot , en verdere aanmoediging ovenvaardig. (c) De Lezer begrijpt ligtelijk, dat ons oogmerk niet is, deze veranderde regels , op zichzelven befchouwd, als fchoner verfen aan te prijzen , dan die van den Heer soek zijn. Wij bedoelden alleen aan te tonen, hoe veel door ene dergelijke verandering de lyrifche harmonie van het gehele Huk Winnen zou. Em-  j. g. muller, emmerik. 22o Emmerik. Naar het Hoogduit sch van j. o. muller, Derde Deel. Te Amfterdam , bij A. Mens Jansz. , 1788. 260 bladz. in groot octavo. De prijs tsji-10-: Het derde deel van dit alleruitmuntehdst werk bevat voornamelijk de gei'chiedenis van den Heer ewald en zijn gezin , die in het vorig deel reeds begonnen was, en die als ene Epifode in het Levensverhaal van emmerik wordt ingevlochten. Deze gefchiedenis is in de daad allerbelangrijkst, en men zou misfchien met regt kunnen zeggen , dat nimmer over het wel belleden cn wèl ontvangen van weldaden zuiverder of nauwkeuriger gefchreven; en nimmer de ware grootmoedigheid in den aanzienlijken weldoener. , de vurigfte dankbaarheid in den beweldadigden ; prijswaardige hoogmoed in den armen, die buiten zijn fchuld tot gebrek gekomen is , en zijn door vorige ondervindingen gebillijkt wantrouwen aan alle menfchelijke hulp , aan de welmenendheid van alle menfchelijke aanbiedingen , met meer menschkunde ot gelukkiger gefchétst is , dan in dit verhaal. Wij zien hier het fmachtend gezin van den Heer ewald , (.die door de onregtvaardïgheid van rigters en regtsbedieiiden zijn aanzienlijk vermogen verloren hadt,en thands met de zijnen tot den hoogden top van elende gebragt was , eerst door emmerik tegen den dringender, nood verzorgd : daarna door den ouden Rector getroost en bemoedigd ; door den Hofraad en eerden Lijfmedicus E een' geneesheer, zoo als 'er weinigen zijn, van gevaarlijke kranktens genezen ; en door den Heer bornwal u en zijne huisvrouw , die dit gantfche gezin in hun huis opnamen, op ene vorllelijke wijze beweldadigd: wij zien alle deze weldaden verngtén op ene wijze , die gefchikt is om vele zoogenaamde weldoeners van hunne medemenfehen , onder het lezen van dit verhaal, met fchaamte te bedekken, en hunne hooggeroemde deugd voor de hatelijkde ondeugd te verklaren ; en wij zien bij den beweldadigden zulke edele gevoelens , en zoo vele grootmoedigheid , dat hun gedrag alleen genoegzaam zou zijn, om te betogen, dat de fokerendlle rampen cn wreedde onderdrukkingen op zulke harten , waar in de deugd geworteld is, geen ander vermogen hebben, als dit, vad. biel. U deel. n. 5. P  de baronnes douarierev. Di capellen, brieven. 22? Gaarne zouden wij uit dit Deel iets tot ene proeve mededelen , het welk dienen kon , om onze Lezers met de uitmuntende charrxters , die hier gelchetst worden , enigzins bekend te maken ; maar de getchietlcnis is zoo ingerigt, dat men om de characters wel te kennen , en 'de grootheid van iederen trek te voe* len , alle omthindigheden van dezelve nodig heeft te weten: en zulke uitmuntende taferelen te verminken, zouden wij voor ene onvergeevlijke misdaad houden. Om dezelvdc redenen delen wij niets mede van dc gewigtige aanmerkingen , die de Schrijver in dit boek heelt ingevlochten /over het wèl bellieren der lievdegaven, en het "-ebruik , dat van de armenkasfen gemaakt moet wordenT Hoe zeer wij wenschten , dat dezelven onder onze natie algemener bekend werden, kunnen wij 'er echter hier niets van uitfehrijven , om dat het gantfche Stuk in zijn verband moet gelezen worden , en wij ondertusfchen hetzelve in zijn geheel niet kunnen mededelen. Doch wij hopen , dat een ieder, die de deugd en zijne medemeiiichen bemint, Emmerik lezen zal, cn wij verzekeren hem , dat hij van die lezing wijzer en beter zal opftaan. Eenige Brieven van de Hoog Edel geboren vrouwe de Baronesfe Douariere van der capilLLEn. geb. Baron^ nesfe taats van amerqngen , Vrouwe van Berkoude. Te Zwol, Bord, Nijmegen, Middelburg, Groningen. Utrecht, Leeuwaarden , en voorts in dc i-tcden bij de Boekverkopers, 16 bladz. in octavo. De prijs is f: -5-8. TYit Stukjen bevat drie brieven. De eerfte is eene IJ dankzegging aan den Heer a. van den berg, Predikant te Arnhem , die wijlen den Heer van der capfllen , toen hij op zijne terugreize van Wezel door Arnhem kwam, en reeds aan den eindpaal van zijne elenden meende te weezen , bezocht, en die naderhand van de gefprekken , die hij met hem hadt gehouden , en van de gemocusgcftcldheid , waar m hij hem hadt gevonden , aan dc edele weduwe een zeer bemoedigend berigt medegedeeld hadt. ——- Hier op voM de vertaling van een' brief door Vrouwe van der capellen in 't Fransch aan eene Vriendin gefchreven , waar in zij haar een' aandoenlijke fchets r P 2 geevt  BRIEVEN. £2s Oordeel,hoe groot mijn genoegen wezen moet „ op het ontvangen van twee brieven , de een van ,, een Predikant te Wezel, die mijn ongelukkigen man „ dagelijks bezogt had; de andere van een Predikant s, te Arnhem, die hem aldaar op zijne reis onderhou,, den had, toen hij meende aan den eindpaal van ,, zijn ellenden tc wezen. Beide verzekeren mij , dat zij nooit gezien hebben zulk een ijver zulk. een opgewektheid zulk ecue onderwerping —--• „ zulk eene begeerte naar een gelukkig einde, dan „ deze waardige martelaar bij elke gelegenheid open,, baarde. Zij voegen 'er zelfs bij „ dat hij wel verre van dc minfte wraakzugt tot hun , die misfchien ,, iets tot zijne ellende hadden kunnen toebrengen , 3, veel eer verklaard had , hun zeer verplicht te wc,, zen, nadcmaal hij hun aanzag voor werktuigen in „ de hand van God , die aldus tot zijn waar geluk „ moesten medewerken , cn dat hij niet genoeg kon ,, erkennen de beftellinge van de Voorzienigheid , die ,, alle de uitkoomften geftierd had om hem tc leiden ,, tot het waar geluk , waar van hij reeds dc voor,, ftnake genoot en naar wiens vol genot hij brandc ,, van een levendig verlangen. ,, ,, lk weet"" dit had hij gezcid ,,,,hoe zeer deeze flag mijne arme Echtge,, noot treilen zal, maar zeg haar, dat ik fterf als ,, „ een waar Christen; dat mijn lot benijdenswaardig ,, ,, is. Ik weet dat dit het bericht is , 't welk haar zal kunnen vertroosten?" " Eene verftandige en braave Vrouwe,die zoofchrijvt, moet een' alleruitmuntendften Echtgenoot gehad hebben, en met hem boven alle befchrijving gelukkig geweest zijn : en een ieder , die maar de geringde mate van gevoel bezit, cn deze brieven .leest, moet met een bloedend hart en een febreiend oog de rampen belchouwen , die zoo veel geluks geftoord, cn zulk een edel paar gefcheiden hebben. P 3 De  »E VLUGTENDE WIJSGEER rigten, door hem ene zeer ruwe bejegening mede te delen, die hij ondergaan hadt , om dat hij , niet wetende , dat dit ook van een' vreemdeling gevorderd werdt,zonder oranje-lint op de ftraat verfchencn was: dit geevt hem aanleiding om over deze onenigheden zelvcn, waar van hij echter toen nog maar. weinigwist , ter loops tc fpreken ; doch zo, dat hij daar door _ aanleiding krijgt tot de volgende ernftige overdenking: ,, Is het niet mogelijk, dat deze oncenighe„ den , die van zo groten invloed geweest zijn op den „ ftaat van Europa, die de balans van dit we- ,, rcld-deel als het ware geheel veranderd hebben, cn die tegen alle verwagting meer of min nog blij- ,, ven voortduren . is het niet mogelijk , zeg ik, „ dat die nog groter gebeurtcnisfen zuilen ten gevolge hebben , welke op dit ogenblik voor de ogen der ,, fteryelihgen nog verborgen zijn? God werkt 5, altijd door natuurlijke middelen , langs wegen , die ,, op zich zelf zeer eenvoudig fchijnen, en door den ,, mensch als enkeld toevallig befchoiiwd worden. „ Daar cn boven leren ons de gefchiedenisfen der wc„ reld maar al te duidelijk, dal Soortgelijke beroertens, „ vooral wanneer zij van dat aanbelang waren, in de „ gevolgen gediend hebben, tot bevoordéring van ge,, wigtigegebeurtenisfeir, volgens het eeuwig plan der ,, Goddelijke wijsheid. En wanneer wij al verder acht ,, geven op de gewone afwisfcling, die omtrent de we„ rddfche zaken plaats heeft , en daar bij in ovenve,, ging nemen , hoe de kennis der wetenfchappen, der „ burgerlijke regeerkunde , en alles wat daar aan ver,; knogt is , uit het oosten van Pakflina eerst verhuist „ zijn naar de Staaten van Griekenland, van daarnaar ,, de Republiek van Romen, vervolgens naar Spdnjea. „ f rankrijk , cn in denzelfden loop allengs naar de Noordelijke gewesten der wereld , zoo , dat zelfs „ Rusland , 't geen voorheen een voorbeeld was van ,, domheid, thands de bewondering der wereld tot zich trekt, is het dan niet mogelijk", dat alle deze troe,, beien voorbereidzelen zijn tot de aanftaande verhui„ zmg der wetenfchappen met alle dc voordelen, die „ daar aan verknogt zijn, van hier naar de volken van „ Amerika, en de wijduitgeftrekte gewesten van Afri- „ ca? . wanneer wij eindelijk in aanmerking ne- j, men, hoe de ondergang van het eene laad veeltijds „ die-  IN HOLLAND. ^33 „ dienen moet, tot den opkomst van het andere, en „ dat zelden twee aanzienlijke Republieken, gelijktijd ,, dig gebloeid hebben, is het dan niet waarfchijnlijk, ,, dat dit land haast zal moeten te gronde gaan, om aan ,, het oprijzend Amerika deszelfs bloei cn voordelen af ,, te flaan , en dat beide dc parthijen hier te lande ilegts ,, middelen zijn in de hand der Goddelijke Voorzienig- heid, om tot dat grote einde mede te werken." In den derden brief fpreekt hij voor eerst van de onbeleefde gewoonte , die hier plaats heeft ; ,, dat men ,, voor alle openbare gebouwen , die men van binnen „ bezigtigen wil , rijkelijk betalen moet aan die ge„ nen, welken fchijnen aan gefield tc zijn, om de vreem„ delingen al het merkwaardige aan te wijzen:'' en ten anderen van de toelating van openbare plaatzen van onkuischheid in Amfleldam , waar bij hij tevens de redenen opgeevt , die tot verfchaning van dit kwaad worden bijgebragt , en enige bepalingen opgeevt, die men ten minfteh daaromtrent lliptelijk behoorde in acht tc nemen, cn die na genoeg overéénkomen met het geen daaromtrent in frank's Geneeskundige Staatsregeling is voorgedragen (v). De vierde brief behelst enige aanmerkingen , die de Schrijver maakte , bij gelegenheid dat hij hier tweemaal den openbaren Godsdienst bijwoonde. In een' kerk, die vol was van allen opfchik , hoorde hij de vurigfle fmekingen opzenden , de zuiveritc zedekunde aanprijzen, cn de ernlligfte vermaningen doen tot geloof, bekering, deugd , cn lievde enz.; daar door, en door de eerwaardige ftilte , en den ootmoed , die op het gelaat van alle toehoorders gefchüderd was, werdt hij zeer gefticht. Maar na den middag kwam hij in ene andere kerk, een aanzienlijk gebouw , maar dat van buiten aan alle kanten tot een gebruik diende, het welk hem met de eerwaardigheid der plaats fcheen te ftrijden: hij hoorde daar ene Leerreden voorlezen ,ovet een verfchilff.uk , waar in meer fcheldwoorden dan duchtige bewijzen voor den dag gebragt werden; cn hii zag" dat onder dc toehoorders zommigen met elkauderen ' praatten , anderen fliepen , en wederom anderen met geeuwen en gapen genoeg te kennen gaven , dat het hun verveelde : hij zelf was ook zo aandachtig niet {a) Zie onzcUittrekziïs en Beoordelingen, N. i, bladz. 23,24. P 5  «34- DE VLUGTENDE WIJSGEER niet als des morgens , het welk zeer natuurlijk was ■en hij liet nu zijne ogen op verfcheidene dingen vallen , die hem insgelijks dof tot aanmerkingen gaven • bij voorbeeld over het ophangen van de wapenen der overledenen in onze kerken, over de belletjcns van dc armzakjens , en het oogmerk , waar toe dezelven dienen , enz. In den vijfden brief fpreekt hij over de zotte cn •gevaarlijke gewoonte , die bij ons nog plaats heeft, dat wij onze overledenen in onze kerken begraven: hij onderzoekt de oirzaken van de voortduring dezer gewoonte , toont het ongerijmde en nadelige daar van aan , cn fpreekt met één woord van het aanleggen van begraafplaatfen buiten de Steden, zo als buiten 'sHage _ cn buiten éne van de Gcldcrfche Steden reeds gefchied is , fchoon hij omtrent de drijfveéren van deze anderszins allcrnuttigde inrichtingen niet zeer gunstig fchijnt te denken. De zesde brief handelt over de kleding der Hollanders ; over de gedurige verwisfeüng, waar aan de mode dezelve onderwerpt ; over den verwijfden opfchik van zommige jonge Heren, bij voorbeeld het dragen van ringen , twee horologicn enz. ; over de pracht der Hollandfche Vrouwen , over hare kapzels , over het blanketten, over de Amazonen, over de keurslijven, enz.; over de zogenaamde fieraden , in het bijzonder de lange paruiken, der Geestelijkheid; enz. Wij vinden hier omtrent dit alles zeer billijke aanmerkingen" onder anderen deze , dat de Hollanders in het geheel gene nationale kleding hebben; dat zij, van elke natie wat aannemende , een mengelmoes maken , dat zelfs aan die genen, van wien het ontleend is , belachlijk moet voorkomen; dat men dikwijls , wanneer drie Hollanders bij eikanderen flaan, den 'een' op zijn Fransch, den ander' op zijn Engelsch, cn den derden op zijn Oud-hollandsch gekleed ziet; dat van de kinderen van één huisgezin dikwijls één broeder een Franfche jonker, dc zuster ene Engelfche juffer, en de rest van het huisgezin opgepronkte kermispopjes zijn , en laffe door weelde bedorven zieltjes. Hij toont eindelijk zijn' vriend aan , dat men van deze pracht voor de Vadcrlandfche fabrieken vol drek t gene nuttigheid te wachten heeft : daar voor eerst alle rangen met dit gebrek befmet zijn, en dus velen, zich daar aan, boven hun ver-  IN HOLLAND. *35 vermogen, toegevende, eindelijk moeten te gronde gaan, en den ondergang van alles,wat anders aan het Land voordeel zou kunnen aanbrengen , noodzakelijk met zich voeren moeten : cn ten anderen , daar de mode het hier tot een wet gemaakt heeft, dat de meefte articulen der weelde volftrekt gene voortbrcngzels van dc Vaderlandfche fabrieken mogen zijn. In den zevenden brief wordt verder over de heerfchappij der mode gehandeld , omtrent het huisraad; de plechtigheden , die bij gelegenheid van een huwelijk , kinderdoop , of begravenis plaats hebben; den briefïtiil; enz. Omtrent de titels, die men elkanderen in brieven geevt, zegt de Schrijver onder anderen : Belachelijk is het , dat de meeften dezer titelen al* ,, leen afhangen van de waardigheid , welke iemand ,, bekleedt. Zoo wordt bij voorbeeld iemand wel ge„ boren genaamd , al was hij zoo krom als een kurkentrekker, indien hij maar tot een zeker ambt, ,, ik weet niet wat , verheven is : een kadet wordt ,, ogenblikkelijk Wel Edel Manhafte Heer, zodra hij ,, tot den rang van officier bevorderd is, al was hij ook „ de grootfte bloodaart van dc wereld: een Predikant heeit buiten allen twijffel den titul van Wel Eerwaar„ den zeer geleerden Heer, al hadt hij ook zes agter,, eenvolgendc maanden onder den Predikftoel gezeten , „ om dc'herhaalde bcltraffingen over zijn flegt gedrag „ aan te horen ; cn al was hij de grootfte dom-oor van ,. de gehele Republiek." Hij fluit dezen brief niet de treurige aanmerking , dat de mode hier zelvs op de wetenfchappen , de gevoelens , en zeden der menfchen invloed heeft, op de Geneeskunst , cn zelvs op den Godsdienst: en hij doet tevens een welgemeend voorftel, aangaande dc oprigting van een Genootfchap, welks Leden zich verbinden moeiten, om de zoo algemeen in zwang gaande misbruiken te verbeteren en af te fchaffen, cn om zich zeiven, zonder zich aan dc dwaasheid der mode te ftoren, zodanige ene kleding cn zulk huisraad aan te fchaffen cn te houden , als zij onderling zouden goedvinden. In den achtften en negenden brief geeft hij verilag van een' avondmaaltijd bij een aanzienlijk koopman, waar op hij, met een groot gezelfchap, onder anderen met een' Edelman, die alle de verwaandheid van den adel aan de ruwheid van een' boeren kinkel paarde, ge-  IN HOLLAND. 239 fcbolen zijn over het algemeen wèl ingerigt, naar het oordeel van onzen Schrijver, die echter ook enige misbruiken en gebreken ongeevt, die aldaar plaats hebben, welker lijst evenwel aanmerkelijk vergroot zou kunnen worden. De Schrijver merkt voorts met regt aan, dat de meeste boeken, die hier uitkomen, vertalingen zijn; cn dat onder onze oirfprongelijke werken maar weinige zijn,die kenmerken van ware geleerdheid dragen, of gefchikt zijn, om kundigheden voort te planten. Hij befchuldigt ons verder, dat in het ée. ne jaar dit, en in het andere een ander zoort van boeken in de mode is. „ Voor het tegenwoordige, zegt hij, is 'er een foört van boeken in de mode, die men fer.timentelen gewoon is tc noemen." Het zou in de daad een zeer groot geluk voor ons Land zijn, indien zulke boeken, die waarlijk dien naam verdienden, bij ons in de mode waren; indien wij een aantal mannen, hadden, wier hart en hoofd hun behoorlijk in ftaat ftelde, om zulke boeken te fchrijven; en indien dan onze Landgenoten van dezelven een nuttig gebruik maakten. Doch de Schrijver van deze brieven fchijnt dc betekenis van het woord fentimenteel niet te verftaan , en de weinige Jentxmnttk fchriften, die onze natie heeft opgeleverd, cn die dien naam volkomen verdienen, niet te kennen. Hij hadt te voren (b , een meisjen fentimenteel genoemd, dat dwaas genoeg is , om hare hand te geven aan een' lallenen flechten jongen die eindelijk in het ontuchtig leven verdriet beginnende te krijgen , (rerlijk en wel uitgedost, deftig gekapt, behoorlijk gepoederd, en voorzien van dc nodige horologies , ringen, enz. haar, met alle de welfprekendheid van een' lallen wellusteling , zijne opregte lievde en de zekerheid van zijn' fpoediKen dood voordraagt , indien hij ongelukkig genoeg mogt zijn, om van haar afgeflagen te worden. Nu befchrijft hij fentimentele boeken , als de zodanigen , „ welke voor een trroot gedeelte uit dwarfche ichrapjes, flipjes, tekenen van " uitroeping en verwonderig tot vier , vijf, ja zes agter mal" kanderen zijn fa men ge (leid ; en die voornamelijk fchijnen " gefchikt te zijn, om de reeds genoeg verwijfde harten der " Vaderlandfche jeugd meer en meer te bederven , en on", der den febijn van ze te willen gevoelig maken, zodanig " te verzwakken, en te vertelleren , dat ze voor alle korda,' te handelingen geheel onvatbaar worden." Zodanige enö befchrijving past zeker even wèl op alle ware fentimentele fchrivten , als die van de dweepzucht of huichelarij op den Godsdienst. Dat de Schrijver de fchrijfwijze van den Heer winter, tromp afkeurt, kunnen wij niet wraken. Wij hebben dit insgelijks gedaan (O, en wij voegen 'er thands bij, dat (ZO Twaalfde brief, bladz. 140. , (O Zie onze UHtrèkzcls ca Uioorietlhgen, N. 3' »w«z. 133—I37«  24» DE VLUGTENDE WIJSGEER IN HOLLAND. dat zulke Schrivten zekerlijk onbegrijpelijk veel kwaad doen aan het ware fentimentele, dewijl de gemene hoop in duizend zaken het gebruik en het misbruik, het wezen en den fchijn i verwart. Doch voor zulks ene verwarring behoorde een verflandig man, een wijsgeer, zich vooral te wachten. . Deze laatfte brief eindigt met een voorliet, dat in de daad met zeer grote nuttigheid in gebruik zou kunnen gebragt worden, om onze geleerdheid uit haar verval te redden: „ dat namelijk de genootfehappen van ons vaderland, „ het zij gezamenlijk, of ieder in het bijzonder, eene aan„ zienlijke beloning jaarlijks uitloofde aan dien genen, die het beste of nuttigöe originele werk zoude gefchreven ., hebben. Veelligt zoude dit het eenigfle middel zi:n, om „ fommige kundige mannen, die reeds uit mismoedigheid de ,, pen hebben ncdergelegd, dezelve weder te doen opvat„ ten, en ten nutte hunner Landgenoten te gebruiken." — Ziet daar den korten inhoud van dit boekjen gefchetst: wij wenichen, dat de Schrijver van hetzelve nog eens redenen zal hebben, om zich over het nut, dat zijne brieven gefticht zullen hebben, te verblijden, en dat dus onze natie de waarachtige befchuldigingen, die tegen haar ingebragt zijn', tot hare verbetering gebruikende, de treurige voortellingen, die in dezelven zoo dikwijls aan haar gedaan worden, nimmer zal vervullen Wij zullen, tot befluit van dit uit, irekzel, één1 van die befchuldigingen cn vcorfpellingen hier nog plaatzen: ,, Dit is", zegt hij, Cd) ,. hier ccn algemeen „ gebrek, men laat zich het belachelijke, het hatelijke en het onbetaamelijke van zommige zaken onder het oog' „ brengen, en keurt de vermaningen goed , zonder dat men z'jn hoofd breekt , om die verkeerde gewoontens „ aftefchafi'en : cn daar derzelver getal van tijd tot „ tijd vermeerderd word, weet ik niet wat 'er in het einde van de Hollandfche natie worden moet , ik zie rjsfelijkè ,, gevolgen voor hun te gemoed , en fchoon mij zulks fpijf van de anderzints achtingwaardige Hollanders, troost ik n ij „ op dezelvde wijze als ccn Hollandsen matroos , die ho„ rende voorlpellen, dat in de volgende week 'de wereld ver- „ gaan zoude, niet onaardig ten andwoord gaf, het ,, kan mij niet fohelen , want wij gaan morgen in zee ——— ,, ik geloof dat gij mij zult begrijpen." Een vreemdeling kan met zulke invallen zijn' fpijt ligt verzetten: maar het enkel denkbeeld van die ijzelijke gevolgen doet het hart van een beminnaar van zijn Vaderland krimpen. {jij In den Ne.,cnJ..n brl.f, bl.idz. ico.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Euawcli, of Levens-bijzonderheden van jesus Christus: Naar het Grieksch van mattheus : QnB bladz.) en korte Aanmerkingen over het Euangeli van mattheus voor ongeleerden (134 bladz.) Door ijsbrand van hamelsvi-.ld. Tc Amftcldam bij Martinus de Bruijn, 1789, in groot Octavo. De prijs is ƒ 1 - 14-: De verdieustelijkfte arbeid , welke ecu Godgeleerde in dezen tijd, en in dit Land, ondernemen kan, is buiten allen twijfel, het vervaardigen van nieuwe overzettingen of van den gehelen Bijbel, of van bijzondere gedeeltens van denzelven, waar in aan de ééne zijde gebruik gemaakt wordt van dat aanzienlijk getal nieuwe ophelderingen , die , zederd de eerlte uitgave der Vertaling , welke in de meeste kerken van ons Vaderland gebruikt wordt, door de vlijt van binnenen buiten-landfche geleerden over verfcheidene plaatzen verfpreid zijn ; en die tevens aan den anderen kant, wat de vorm en uitterlijkc gcltcldheid betreft, zoo zijn ingerigt , dat zij in onze Wcsterfchc Landen met lust gelezen, en gemakkelijk verftaan kunnen worden. „ De „ Bijbel (zegt dc Heer hamelsveld met het hoogde regt) ,, wordt veelal niet naar verdiende gefchat, niet of niet recht gebruikt, cn even daar door niet ' recht verdaan. Veclcn in onze tijden vallen laag " op den Bijbel, cn fmaaden, ja bedrijden hem zelfs, " zonder zich verwaardigd te hebben , hem in te zien " of te lezen. Veelen lezen hem op eene bijgcloovige " wijze, cn komen nooit tot verdane! van den waaren " ZWi . Een' zekeren taak op gezette uuren in " de Bijbellezing te volbrengen , van twee of meer , Hoofddukken , behoort onder de Godsdienstphgtcu ! van het huisgezin. Dit gefchiedt met eene deftig" heid van dem en houding, welke eenen fchijn van eerbied heeft, maar geene nuttigheid aanbrengt, om dat 'er gelezen wordt zonder oordeel des onder- ,' fcheids. • Het zij men al of niet verdaat , het ,1 geen men leest, het zij eènig onderwerp, gefchiede„ nis, kering, of vermaaning, zijne volledige rond„ heid heeft, en ten einde is, of niet, het getal der vad. bibl. i.' deel. n. 6. Q 55 Hoofd-  •4* IJ. VAN HAMELSVELD ,, Hoofdrukken is afgelezen, en de godsdienstige taak ,, volbracht. Men doet het boek toe, men fluit de koperen floten van den Huisbijbel , en ftelt hem op de voor hem gefchikte plaats. Dit heet bij ,, veelen den Bijbel lezen ! wanneer men eenige menfehen-kennis verkregen heeft, kan het ons niet bevreemden, dat wij zoodanige uiterften waarnemen. Zij, die den Bijbel verfmaaden ,en zij, die hem „ dus ongelukkig en nutteloos lezen, vinden, de eer,, Hen een voorwendzel, de anderen aanleiding in ééne ,, cn dezelfde zaak ; in het gebrek van eene bekwaa,, me , en naar ons Westersch Taal-cigen gefchikte Overzetting." Eene vertaling, waar in dcOoderfche Idiotismen , die in den oirfprongelijken tekst des Bijbels in eiken regel voorkomen , behouden worden ; moet noodzakelijk voor een Westersch oor eene droefheid cn duisterheid hebben , die voor de eer van den Bijbel cn van den Godsdienst, en voor het geluk en den troost der menfchen van de nadcligfte uitwerking zijn. ,, Ligtvaardige menfchen , of waanwijze bedillers van den Gods„ dienst leggen den Bijbel aan eene zijde : menig ,, vroom Christen, welke den Bijbel enkel leest, om „ dat hij zulks voor een gedeelte van zijnen Gods,, dienst aanziet , fchrijft aan het geen hij niet ver„ ftaat , aan blootc woorden, en fpreekwijzen, eene ,, heiligheid en eerwaardigheid toe ; cn zoekt verders zijn onderwijs, zijn dichting cn vertroosting, liever en meer in eene nadrukkelijke leerreden, of gemoedclijk gefchreven boek , dan in den Bijbel: terwijl enkelen, die mecnen uit te munten, afgetrokkene en ,, uit het verband gerukte Bijbelplaatzen, om dat de bewoordingen hun fchijnen te dienen , gebruiken ter ftaaving van zommige leerftukken van de Godsdienst„ gezindheid , daar zij bij t'huis hooren , en om anders denkenden door den Bijbel,gelijk zij waanen, ,, te wederleggen, zonder op het geheel van den ,, Bijbel, en deszelfs doelwit en verband acht te j, geven." Het is meer dan tijd, dat deze nadelen weggenomen, en voorgekomen worden. Dit kan noch door wijdlopige verklaringen, noch door bloote omfchrijvingen van onze gewone vertaling , noch door inlasfching van eenige ophelderende bijvoegsels in dezelve, gefchieden. Indien  NIEUWE VERTALING VAN MATTHAEUS. gelisch verhaal. De Heer hamüt.sveld verzendt hier telkens tot zijn' Bijbel verdedigd, het welk wij gemerkt hebben , dat van zommigen is berispt geworden, daar men van alle de Lezers dezer aanmerkmgeti noch vergen noch verwagten kan , dat zij , bij het gebruik van dezelven, zulk een uitgebreid en kostbaar werk, dat uit acht delen in groot octavo beftaat, altijd bij de hand zullen hebben. Deze zwarigheid is zekerlijk gewigtig: ondertusfchen zou de Heer hamelsveld ongetwijfeld ook de berisping van zommigen niet oirfe. gaan hebben , indien h-j uit het genoemde werk aües wederom hadt laten nadrukken, dat tot verklaring van zijnen Matthaus diende. Misfchien zou hier in het vervolg een middenweg te kiezen zijn. Indien namelijk de Heer hamelsveld goed kon vinden , cmi van de aanmerkingen , die, tot verklaring en verdediging van het Nieuwe Testament, reeds in den Bijbel verdedigd gemaakt zijn, een kort uittrckzel in de aanmerkingen op de volgende boeken van het Nieuwe Testament te plaatzen , en dan ééns vooral in de voorreuen te zeggen, dat men in het gemelde werk over verfcheidene 'bijzonderheden uitvoeriger verhandelingen vinden kon. . . Veel nieuws zal men m deze aantekeningen .met vinden : dit beneemt echter niets aan derzelver verdiensten. Hij , die het ' reeds bekende , dat hier en daar vérfpreid was, bij één zamelt, en, zonder eenige pralerij van geleerdheid, in duidelijke bewoordingen, en met de meest mogelijke kortheid ten gebruike van ongeleerde lezers dienen doet, bewijst in de daad aan het Christendom eenen uitnemenden dienst. En dit heeft dc Heer hamelsveld gedaan. In weinige cn duidelijke woorden heldert hij de moejelijkfte plaatzen op, en door de eenvouwigfte aanmerking wordt zomtijds eene vraag beflist, die lang de gevoelens der uitleggeren verdeeld hieldt , en waar over dikke boekdelen , met weinig of geen nut , gefchreven waren. Wij zullen van deze aantekeningen ook eenige proeven mededelen. , . Kap. V: 11 is in onze vertaling voor een ongeleerden onverklaarbaar. Het Syrisch woord Raka verftaat hij niet : en de ftraf, tegen iemand uitgefproken , die tegen zijn' broeder gezegd hadt, ,, gij dwaas F' moet hem noodzakelijk al te hard voorkomen. De aanmerQ 4 king  248 ij. van hamelsveld kjng van den Heer hamelsveld brengt hem hier terftond te regt. ,, Raka (zegt hij) is een fcheldwoord, waar mede men iemand voor eenen deugniet uit„ maakt. . Dwaas is de benaming, die dejooden gebruikten , van een onbekeerlijk zondaar , eenen ,, verdoemeling Het dal ïlinnoms buiten Jeru- falcm was de plaats, daar de zwaarfte , de vuur- ,, ftra.Ten, ten uitvoer gebragt werden." Nu is alle zwarigheid weg, en de zin eenvouwig deze; „die zijnen broeder met fmaadwoorden voor eenen deug„ niet fcheldt , begaat eene misdaad , daar de groote „ Raad (het Sanhedrin') over oordeelt : wie zijnen „ naasten voor eenen verdoemeling uitmaakt , is de ,, ftrengfte ftrafle, de vuurftraffe in het dal Ïlinnoms, „ waardig." Vs. 31 , 32, en XIX: 8,9,,, fpreekt iesus niet ,, van gerechtelijke echtfpheidingen , dus bepaalt hij „ ook geene gevallen , in welke een Rechter de echt,, fcheiding al of niet kan of mag toelaten of bevelen. ü — Zijn rijk is niet van deze wereld , hij geeft gene Burger- of Staats-wetten." Deze aanmer¬ king is in de daad van gewigt. Indien hier alleen van willekeurige echtscheidingen gefproken wordt, waar in de burgerlijke Overheid niet gekend wordt , dan zijn alle bedenkingen afgefneden , die men tegen deze wet gemaakt heeft, ontleend uit eenige andere billijke oirzaken , waarom de echt door de Overheid fchijnt vernietigd , of voor nul verklaard te kunnen en moeten worden. ,, Hetzelfde (zegt de lieer hamelsveld) moet in het oog gehouden worden omtrent het cedzweeren, vs. 32-37; het welk jesus volftrckt verbiedt, naam,, lijk in bet gemeene leven, en tusfchen bijzondere ,, perfoonen. Zonder daarom den plegtigen eed voor ,, de Overigheid cn den Rechter af te keuren , of ,, daar van iet te bepaalen." Kap. X: 9, 10 hadt de Heer hamelsveld vertaald: Voert op weg geen (geld) goud, zilver, of koper, mede in uwe gordels ; ook geen' fpijsvoórraad, ,, geen kleederen , noch fchocnen , dan die gij aanhebt, ook geen' ftok , om u te verwecren." Door deze vertaling wordt de fchijnftrijdigheid met Mare. VI: 8,9, die aan de uitleggers zoo veel moejlijkheid gebaard heeft, geheel weggenomen ; en in de aante- kc-  NIEUWE VERTALING VAN MATTHAEUS. «49 kcnitig wordt dit nog nader opgehelderd: „ de A,, postclen mogten geenen voorraad van geld, (in hun- ne gordels , in welke de Oosterlingen ook hun geld dra,, gen ,) noch van kleederen , of fchocnen, behalven die zij aan hadden, medevoeren; ook geen ftok, ,, naamlijk een ftok met ijzer heilagen , om zich tegen „ de ftriiikroovers en itraatfehenders, die in deze ver- dorven tijden de wegen alom onveilig maakten — „ te verdedigen. Hunne gewoone haven mogten zij ,, medevoeren." Kap. XXIV. 17 wordt aldus opgehelderd: „ Deeze ,, vlucht moest tot berging van 'het vccge lijf zoo ,, haastig gefchieden, dat iemand, zich op liet dak ,, bevindende, niet de binnentrap moest afgaan, die „ in het huis uitkwam, om nog iet mede te nemen, ,, maar de buitentrap, die onmiddclijk van de Opper„ zale, Olcfe, op de ftraat uitkomt, naar de bouwwij,, zc , nog in het Oosten gcbruiklijk." Wij moeten voorts van deze aantekeningen dit getuigenis afleggen, dat dc Heer hamelsveld, zich in dezelven als een liberaal Uitlegger-betoont'; niet gehecht aan fysthematifche vooroordelen; maar van de regelen cener gezonde uitlegkunde, en van het licht, dat door taalkenners van tijd tot tijd over den Bijbel verfpreid is, cn dat door al het tegenwroeten der Idioten nu niet meer 'gedoofd kan worden, zich op eene verftandige wijze bedienende: bijvoorbeeld, we*r»mw, Kap. II. 2, is eenvouwig hulde bewijzen , gelijk men in het Oosten aan Vorsten en aanzienlijke perfoonen gewoon is tc doen, en ©nderitelt dierhalven geen godlijk eerbewijs: armen van geest, Kap. V, 3, zijn ootmoedige en ncdrige menfchen, naar gcenc hoogc dingen ftaande, noch door ijdcle zelfverbeelding opgeblazen: die hongeren cn dorjlen naar de geregtigheid zijn de zodanigen, die trachten hunne beilemming ais menfchen te bereiken , te worden , het geen de mensch naar het Godlijk oogmerk zijn* moest: daar zal niet één jota noch tittel van de wet verloeren gaan, vs. 18, ziet alleen op de zaken in de wet vervat, cn dient dus niet tot ftaaving van het dom gevoelen, als of God alle dc arme Joden en monniken, die voor geld den bijbel affchreven, voor alle uitlatingen van de geringlte letter wonderdadig bewaard zou hebben; noch ook tot bevestiging van de oudheid der vocaal - punctcn, of derzelver godlijke herkomst: Q 5 in  NIEUWE VERTALING VAN MATTHAEUS 253 yend man, die niet op zijn ftrengfte regt Jlaat. Het verband vordert zeer zeker eene dergelijke betekenis : de Heer hamelsveld , fchrijvt zelf: „ Josef wilde ,, geene zwangere dochter trouwen ; hij wilde echter „ ook niet met haar ten jlrcngjle handelen, en haar ,, openlijk ten toon (lellen , door de ftraife over haar „ te vorderen, die de wet van moses Deut. XXII. in gevalle eene verloofde jonge dochter zich bij iemand anders zwanger bevondt, oplag, wanneer dc brui,, degom daar op aanhièldt; en daarom was hij van ,, zins, haar in ltilte te ontflaan.'' En, dat iW^sin het Grieksch, even als pHi' in het Hebreeuwsch, en aequus in het Latijn, zodanig iemand betekent, die niet op zijn jlrengst regt ftaat, die zich toegevend jegens anderen gedraagt, en in het algemeen iemand, 'die jegens anderen zachtmoedigheid', genade, en onverdiende gunsten betoont, is zeer bekend. Kap. VI. 11 wordt <5r«»cr/»?, in navolging van verfcheide oude en nieuwe uitleggers, verklaard, het brood, dat tot ons beftaan nodig is. Deze uitlegging echter wordt door de beroemdfte taalkenners verworpen. Ov-Tict betekent in de gewone volkstaal nimmer het beftaan ook komt niet van tsm, maar van itrievrx, gelijk alle de Adjectiva, die op owus uitgaan, afftammen van participia foeminina in •»« (V). t^i»»« (?»rF) is de volgende dag (d). Zoo wordt het woord gebruikt in deGriekfche Overzetting van het Oude Testament, Spreuk. XXVII: 1, cn in het Nieuwe Testament, Hand. VII: 26, en elders (e). Daar nu de Helft) » In fimiles tneptias ir.cidtré Graeci Theolngi, (loquitur de iis, qui verborum ienfum exigunt ad fubtilitatem dialecticam et metaphyficam.") ,, in imerpretando a^rta t-ai»wa, ,, quod dictum putabant, quia ad ow«», een on,Ztvaardig en heersehzuchfig bewind voeren : men vergelijke het gezegde aangaande het woord **LWv* in onze Menl,illukken. bl. 251. Men moet dus ook de woorden g utén Lsl^ra in een' zeer kwaaden zin van eene tvrannifche regering opvatten: en theophylactus verklaart dierhalven met korte woorden de plaats zeer wel : o, <«. t$,w «ey»"i tZ>vw*»s *«> ^o^e"^' > " ie lj& yJiit »«* otfy , Cm. ad marc. X, p. m. 177. na .-• .-.•iv.>: ;>A '. ••. • Kort  «58 a. van den berg gen ingebragt (c); doch, wanneer men dezelven nauwkeurig toetst, dan zal men wel dra bevinden, dat zij niet deze methode zelve treden, maar alleen het misbruik , dat zommigen 'er van gemaakt hebben, die, het zij uit verkeerde bedoelingen , of uit gebrek aan oordeel , een lofwaardig ontwerp op ene ongelukkige wijze ter uitvoer bragten. En het behoevt niet bewezen te worden, dat ene zaak niets van hare waarde verliest, door het verkeerd gebruik, dat zommigen 'etvan maken. -'• • Men kan zich van deze historifche lecr-methode, die ook zomtijds de bijbelfche uf fchriftuurlijke (dj genaamd wordt, om dat zij in ene eenvouwige opgave cn verklaring van de leer en de gefchiedenis des Bijbels beftaat, op tweeërlei wijze bedienen. De eerfte , die door den beroemden sïephanus gaussenus O) opgegeven en aangeprezen is, beftaat daar in ; ,, dat men dczelvde orde in het leren volgende , die de Bijbel in ons te onderwijzen gebruikt, " wanneer men , 'bij voorbeeld , aan de openbaring ,, komt , die God aan abraham gegeven heeft, dat „' gedeelte zo afhandelt , als of men van moses , en ,' zijne wet, nog noit iets gehoord hadt; en, wan„ neer men naderhand aan moses komt, dit gedeelte " wederom zo onderzoekt, als of men van de Proprieten , en van jesus van Nazareth nog niets wist; " enz.', tot dat men eindelijk , wanneer men aldus " alle de boeken van het Oude en Nieuwe Testament " met den grootften aandacht ten einde toe heeft " doorgelezen, de rekening opmaakt, en, even gelijk „ in dc K ekenkunst gefchiedt, onderzoekt, welke lom " wij uit de zamentrekking , en de onderlinge verge' lijking van alle die zaken verkrijgen." "De andere wijze, die een weinig meer met den gewonen fysthenrati fchen leertrant vermengd is. beftaat daar in , dat men wel de leerftukken in die orde behandelt, die in de scwone leerbegrippen pleegt gevolgd (c) walch, in dij- de variis Theohciam traetandi metlioüs, & 5, in -Miscellaneis Snerp t p 680— 682. («0 walch , l. C . O) In dij. de Jludii Theologici ratione , p. 10: cont. ejusdem dij. de natura Theologiaè, p. 87, et feq.  onderwijs in den godsdienst* Zffi volgd te worden ; maar ondertusfchen tot ftaving van dezelven zich alleen van historifche bewijzen en voorbeelden bedient. Deze laatstgemelde leerwijze heeft de Heer vaï* den berg in het boekjen , dat wij thands aankondigen , en dat tot onderwijs der jeugd gefchikt is , verkozen. Dezelve komt misfchien ook meer met de vatbaarheid van kinderen overéén , om dat zij minder nadenken vereischt , dan die , welke gaussenus aanprees , die trouwens ook niet voor kinderen , maar voor zijne ftudenten fchreef; voor welken zijne methode naar onze gedachten wederom de meeste aanprijzing verdient, daar zij het meest gefchikt is, om hun uit hunne eigene ogen te doen zien, en tot onbevooroordeelde Schriftverklaarders en ' Godgeleerden te maken. De Heer van den berg zegt, dat hij hier een'weg bewandeld heeft, dien hij niet weet, dat anderen vóór hem betreden hebben. En wij kunnen ons ook niet erinncren, dat deze leerwijze immer in zulke boekjens .gevolgd is , die ten behoeve van kinderen gefchreven waren. Wij verblijden ons des te meer over de ver* fchijning van dit werkjen, van welks algemeen gebruik men zeer zeker de heilzaamfte gevolgen te wachten zou hebben. En wij prijzen het daar toe met des te meer gerustheid aan, daar wij niet alleen het plan volkomen billijken , maar ook in dc wijze van uitvoering veel genoegen gevonden hebben ; fchoon de Schrijver ncdrig genoeg is, om te zeggen, dat hij buiten twijfel op dezen ongebaanden weg misdagen zal hebben begaan , en dat hem niets aangenamer zal zijn, dan dat hem dezelven worden aangewezen; als mede, dat men hem met het opgeven van die historifche voorbeelden of bewijzen, die hem ontflipt mogten zijn, en die nog zouden kunnen dienen tot ftaving van waarheden , die hij nu met itilzwijgen heeft moeten voorbij gaan, grotelijks zal verplichten. R 2 Vtr»  ï60 G. TEN HAAFF, OVER DE KWETZUUREN. Verhandeling over de voornaamfte Kwtzuurtn, die een Heelmeester in de Legers, in belegerde Steden , op schepen van Oorlog ,èn elders, kunnen voorkomen. Mitsgaders over het niet of cd nodig afzetten der Leden. Door g ten haaff, Mcd. Doctor, Stads Chirurgijn enz., te Rotterdam. Tweede Druk. Te Rotterdam bij G. A. Arrenberg,gr. 8vo 111 bladz. De prijs is f: - 15 - • Dc Heer ten haaff gaf dit werk het eerst uit in den jaare 1781,onder den tijtel van Verhandeling over de voornaamfte Kwetzuurea die den Scheept - Heelmeester en op 's Lands Schepen van Oorlog kunnen voorkomen. Deeze uitgave bedroeg, in hetzelfde formaat en met dezelfde letter , 95 bladzijden. Men kan hier uit van de vermeerderingen des tcgenwoordigen druks 00LiCdertien Hoofddoelen , handelt de Schrijver kort, klaar, en zakelijk, van de kneuzingen, de gefchootene wonden , de hoofdwonden , de wonden van het Aaiigezigt, van den Hals, den Neus, der Onderkaak, der Borst en des Buiks ; gelijk ook van de wonden met hevige Bloedllorting , van dc Gebrandhcid,van de Beenbreuken*, cn van de afzetting der Leden. Dit alles wordt voorgegaan van eene inleiding, welke verfcheiden zeer nuttige voorfchnften behelst , zoo voor een' Leger- als Scheeps- Heelmeester , en inzonderheid betreklijk zijn tot dc plaatfing der gekwetllen, de Schikking der werktuigen cn der verbanden , den aanleg van het eerfte verband in onderfcheiden geval- 16 Hoe^oed alle deeze onderwerpen, gelijk we reeds hebben aangemerkt , behandeld zijn, en hoe yerdiensreliik het werk ten deezen opzigte is, heeft het egter onvolkomenheden, welke wij niet weeten waaraan toe te fchrijven, daar het zeker is dat ze noch van de Heelkundige kennis , noch van dc Oordeelkunde des Heeren tkn haaff, kunnen afhangen, als zijnde beiden algemeen en op de voordeeligfte wijze bekend. Tot deeze onvolkomenheden betrekken we vooral, het "-emis der buighaare Catheters uit de elastique Gom berefd en de Tabaks-Klijfteer des Heeren van gessc"ER0f eenige andere, op de lijst der noodige werkuugen , aan het hoofd'des werks geplaatst} en met  bodenstaf,overde omwendingvan de lijfmoeder.tfjt minder een werktuig ter hcrftclling eens ontwrigten Schouders. Tot deczen betrekken we insgelijks het volftrekt ltilzwijgen des Schri.vers , ten opzigte der Ontwrigtingen in het algemeen; van die des Arms in 't bijzonder; en van de gchouwene wonden der Ledemaaten ; welke allen overal zeer dikmaalen voorkomen , en bijzonderlijk in de Legers , in belegerde Steden, en op Schepen van Oorlog; plaatzen allen, dooiden Schrijver , ten aanzien der gebreken welken hij verhandelt, voornaamlijk bedoeld. De Heer ten haaff vergceve ons deeze Aanmerkingen, en zij verzekerd, dat we dezelve nimmer zouden gemaakt hebben, inrlien we niet dagtcn,dat dezelven, in overeenkomst zelfs met zijne eigene bedoeling, volftrekt noodzaaklijk waren ! Onze eerbied voor zijne uitmuntende talenten, welken wij van nabij meencn te kennen , zoude ons anderszins in de daad van dezelven weerhouden hebben. Waarneming wegens de Omwending van de Lijf- of Baar-moeder; enz. Door g. bodenstaf , Chirurgijn en Ampts-Vroedmeester des Ampts van tusfchen Maas en Waal. Te Nijmegen bi] I. van Campen, 14 bladz. in gr. 8yo. De prijs is f : - 4 - : Dit Stukjen is niet gefchikt, om daarvan eenig zaaklijk verflag in ons Maandwerk te doen. Het hulpmiddel , zoo wel als het gebrek, daarin befchreeven , zijn beiden van dien aart , dat ze niet voegzaam gebragt worden onder het oog van 't algemeen. Daar het klein cn onkostbaar is , mogen onze Vrocdmeesters, die daar bij het meeste belang hebben , zig hetzelve eigen maaken , en over deszelfs waarde oordeekn. Wij voor ons vreezen, dat het hunne goedkeuring niet zeer zal wegdraagen. R 3 lTlj>-  Wïisgeerige befpiegelingen over de Grieken door Mr. de pauw. Uit hel Fransch vertaald. Eerfte Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, 1788. Behalven de Voorreden, 445 bladz. in octavo. De prijs is fi-16 -: (Eerfte Uittrckzcl.~) TT\e oirfprongelijke Franfche uitgave, van dit werk van JU den Kanunnik de pauw, van Xanten,bij Cleef, is eerst in het jaar 1788 , te Berlin, bij Decker en Zoons, in het licht verfchenen, en men heeft nu reeds niet alleen ene Nederduitfche , maar ook ene Hoogduitlchc vertaling van het zelve,,die door den Hr. villaume vervaardigd is f», cn de opgang en het gerucht, dat dit werk maakt, is buitengemeen groot. En geen wonder 1 want, daar aan de ene zijde de naam van den Heer de pauw alomme zeer beroemd is, cn zijne vorige werken overal met graagte gelezen zijn, zo zijn tevens aan den anderen kant in deze zijne Befpiegelingen over de Grieken zoo vele geheel nieuwe en vreemde Hellingen i-webran, dat deze nieuwheid zelve bij een aantal lezers ene zeer tterke aanbeveling is. Ook weet men, dat'de Heer de pauw, door de levendigheid en üerüikheid van zijn' ftijl, door zijne bevallige wendingen, en fchitterende verwen, door het vernuft, dat zich overal in zijne werken rijkelijk ten toon fpreidt, den Lezer trekt, vermaakt, en onderhoudt:. _ Het is ondertusfchen te bejammeren, dat men 111 dezelven het vernuft zo dikwijls op kosten der waarheid fchitteren ziet; dat men onder het lezen zo dikwijls genoodzaakt wordt te gelooven, dat de fchrnvcr het nieuwe alleen , om dat het nieuw, het zeldzame alleen, om dat het ongewoon is .voorgetrokken, en nis waarheid aangenomen heeft; en dat men daar door dikwijls de partijdigfte Hellingen , en die op gene gronden hoe eenaamd Hennen , in den beflisfendften toon voorgedragen vindt. Dit is reeds op dc andere werken van den Heer de pauw aangemerkt (b) , en het kan . vooral met geen minder reden, van dit gezegd worden. (a) Uitgegeven te Berlin, bij H. A. Rottunn. \b) Qifder anderen op zijne iVijsgeerige befpiegelingen over  ed. l. v. santen. ü8ï Temport quo eend Stymphalia monftra fagitti Perculit • . . wijl deeze aves Stymphalides insgelijks hun verblijf in Arcadiën' hadden. vs. 112 leest de Heer van santen audit voor au* det : wij gelooven dit des te gereeder, daar bij ons ook dezelfde gisfing was opgekomen. vs. 417 is voor ons de uitlegging van broukhuizen, „ amor dat is amans", waaraan de Heer van san ten ook tvvijffelt, geheel onverftaanbaar. vs. nS Qui tune indomitum ferre jugum docuit. De Heer van santen zegt heus inquinatisfimus , nee a me expediendus; het zelfde getuigde ook muretus. schrader las Qui tauri indomitam — . van eldik, Qjti vivam in domini te irc rogum docuit. Uit dc aantekeningen van den Heer van santen blijkt , dat de meeste handfehriften hebben divum en dominum. Quod hebben de uitgaave van aldus en de verfchillende leezingen van latinus latinius ; dit heeft ons doen gisfen, dat catullus gefchreeven heeft Quod Divum deminw ferre jugum docuit. Quod jugum (amorem) Divum dominus (cupido) docuit te ferre , gelijk ovidius zegt, Her. IV. 12: Ouidquid Amor jusjit, non est contcmnere tututn , Regnat, rj? in dominos jus habet ille Dcos. en seneca, Hippol. vs. 1S6 en 274. Te wordt meermaalen, zelfs Ln deeze Elegie, weggelaaten , zie vs. 3, en verder rühnrenius ad rutil. lutum , p. 41. Ook dunkt ons, dat indomiti furores de wettigheid van indomitum jugum niet genoegzaam bewijst. vs. 120 legt de Heer van santen uit ex lege Voconia. Seri heldert hij op met een' plaats van sufdas v. TuAuyiros. vs. 123 en 124 legt de Heer van santen onzes bedunkens zeer wel uit. vs. 125 voor pulla geeft de Heer van santen in den text ulla. vs. 139 voor flagrabat quotidiana, gist van santen fla. grantem continet iram: van eldik flagrante ttcot c-liata. vs. 140 citeert dc Heer van santen de plaats van propertius L. II, El. 2. vs. 56: S 5 Cur  van alle konsten, AMBACHTEN, enz. 287 ling is gebouwd op die van den Heer de machij , getituld L'art du destillateur d'Eiux-forte^, &e,: doch de Heer kasteleijn heeft dezelve vrij vertaald, en zich, op eenige plaatzen in den tekst, aanvullingen , ter naderè opheldering, en, op andere, affnijdingenter voorkoming van overtolligheden, moeten veroorloven , wilde hij dit Stuk zoo volkomen leve. ren, als hij wenschte en billijk oordeelde. Hij heeft daarënboven het zevende hoofdftuk van de machij achterwege gelaten, dat de destillering san Wijn.zijn ter loops behandelde, en'met het geheel niet (irookte. In de opvolging der hoofdltukken moest hij eene verfchikking maaken, wilde hij elk onderwerp op zich zelve geheel achtereenvolgende afhandelen. Voorts heeft de Heer kasteleijn de belangrijke aanmerkingen , die Doctor struve, te Bern, en LVtur iiahnemann op het Stuk van den Heer de ma.chij gemaakt hadden, onder den tekst geplaatst, en daar bij zijne eigene aantekeningen gevoegd. Op dat echter de aantekeningen niet te uitvoerig zouden worden, heeft hij verfcheidene van deze bijvoegzels bij wijze van aanhangzcls laten volgen op die hoofdftukken, waar toe .zij betrekking hadden. Het aanhangzel achter hoofdftuk IV is van struve, en die op hoofdftuk V, VI, en VIII volgen , zijn do r den Heer kasteleijn zamengefield uit de verfpreide denkbeelden van struve en haiinemann , en met zijne eigene waarneemingen tot één geheel veréénigd. Daarenboven zijn hoofdft. VII en IX eigene opftcllen van den Heer kasteleijn , die eebter in het laatstgemelde zich van een ander gedeelte van het wérk van den Heer de machij , zoo veel nodig was, bediend heeft. . Eindelijk is dit Stuk door tien fchoone plaaten, en eene duidelijke verklaaring van dezelven opgehelderd. Het derde Stuk eindelijk behelst de Porcelein/abri A. Hier vinden wij voor eerst eene vrije vertaal ing van des Graven de millij's Dart de la 1'orcslaine, die door de uitgevers aan den Heer kasteleijn ter hand gefteld was, cn die door hem in vijf hoofdftukken verdeeld , en met aanmerkingen opgehelderd is. In dezelve wordt gehandeld van de Porceleinen in 't algemeen van het Duitfche Porcelein, bekend onder den naam van Sachlisch Porcelein van de aard- zoorten voor, en de wijze van derzelver verbinding tor, Porcelein ■ van de bereiding van het verglaasd en wijze van bakking van de bereiding der koleuren voor, en het befchilderen van, Porcelejn van de bereiding der verwftoffen voor Porcelein en Email, volgens de wijze van den Heer de montamij — en eindelijk van het Reamur- fche Porcelein. Voorts, daar de millij, in het begin zijner verhandeling , maar een zeer klein en onvolledig uitjrekzel medegedeeld hadt van die van Vader d'ejstrecolles over  2gg volledige beschrijv. vam alle konst. > amb., enZ. over de bereiding van het Oostindisch Porcelein, cn dit Stuk ondertusfchen van belang was , heeft de Heer kasteLeIJN dat uittrekzel weggelaten , en het geheele Stuk vertaald, en met aanmerkingen verrijkt , als een eerlte AanhangZel, op het werk van den Graaf laten volgen. Eindelijk, daar de millij Hechts eene zeer onvolkomene fchets gegeven liadt van de Historie der Europetlche Porceleinen, heeft de Heer kasteleijn ook dit Stuk , in een tweede Aanhangzel, op nieuw en volledig bearbeid, en daar in, in het bijzonder, een voor onze natie zeer belangrijk verflag gedaan van de, veel al treurige , lotgevallen van de Porceleinfabrieken, die in de Provincie Holland van tijd tot tijd zijn tot ftand gebragt , maar die helaas! gelijk zoo veele nuttige onderneemingen, niet naar cisch onderdeund zijn door onze Landgenooten, die over het algemeen ongelukkig genoeg fchijnen te zijn, om of zeer onkundig van, of zeer ongevoelig voor die dingen tc blijven , die waarlijk hun belang bevorderen, en hun tot eer verftrekken zouden. Bij dit Stuk zijn zeven plaaten, cn eene verklaring van dezelven gevoegd. Ziet daar een kort verflag van de eerde Stukken van dit gewigtig werk. Eene uitvoeriger' fchets, of een uittrekzel van dezelven zal de Lezer hier niet verwachten noch begéren. Die den Heer kasteleijn kent, zal toedemmen moeten, dat deze Stukken althands in geene betere handen gevallen konden zijn. Wij verblijden ons, dat de Oeconotnifche Tak van de Haarlemfche Maatfchappij reeds openlijk het zegel haarer goedkeuring aan zijne onderneming gehangen heeft , door hem voor de vertaaling en zamendelling van het eerde Stuk met eene gouden Medaille te befchenken. Wij hopen, dat het vertier van dit werk verder de vlijt der uitgevers zal aanmoedigen Het getal van die geenen , die bij zulk een werk een" onmiddelijk belang hebben , is zeer gering. Doch vermogende lieden, en verzamelaars van rijke Bibliotheeken, moeten hetzelve kopen, indien zij anders den naam van minnaars van nuttige kunsten en wetenfchappen, en van hun Vaderland, dragen willen, al hadden zij 'er ook voor zich zeiven geen ander genot van, dan het vermaak . dat de bevordering van alle nuttige dingen geevt. Zoo doet men in Engeland, en daar bloejen de kunsten en wetenfchappen!  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Ultima capita libri jobi ; nempe Cap. XXXVIII , XXXIX, XL, XLI, et capitis XLII pars, ad Graecam verfionem recenfita, notisque inftxucta ab e. y. GPvEVE , S. S. Min. Cand. inter reformatos. Accedit Tractatus de metris Hebraicis, praefertim Jobaeis. — Pars I , complectens caput XXXVIII et XXXIX. Daventriae apud L. Leemhorst, 1788. Behalven de Opdragt, Foorreden, en Nafchrlft, 107 bladzijden in groot quarto. De prijs is ƒ 1 - 12 - : Om onzen Lezer met het oogmerk en de inrigting van dit werkjen te beter bekend te maken, zal het vooraf nodig zijn, een kort uittrekzel tc geven van de Prolegomena , die de Heer greve voor hetzelve geplaatst heeft, die XXIV bladzijden beflaan , en waar in men ene uitvoerige aanwijzing vindt van dc gronden, waar op zijne wijze van den Bijbel te behandelen rust. Wij zullen dit te liever doen , daar deze Voorreden zelve een alleruitmuntendst ftuk is, dat van allen , die den naam van Godgeleerden dragen, verdient gelezen te worden; dat allerovertuigendst gefchrevcn is; en dat zulke waarheden en zulke hulpmiddelen bevat , door welker toepasfing en algemeen gebruik, onze Godsdienst alleen van vreemde bn'mengzelen gezuiverd , cn tegen allen die van den geest der Propheten en Apostelen zijn afgeweken , verdedigd kan worden, en tevens de eer cn luister van den Bijbel aanmerkelijk winnen moet. ' Wanneer men nadenkt, hoe veel zorg en arbeid verftandige en geleerde Mannen, reeds zo vele eeuwen lang, aan de verklaring van dc gewijde Schrivten der Hebreen, en in het bijzonder aan die van hunne Dichters hefteed hebben , dan moet men zich verwonderen , over de langzame, en na evenredigheid van de aangewende vlijt, zeer geringe vorderingen, die in dit vak gemaakt zijn. De gedenkftukken der oude Griekfche cn Latij'nfche Redenaars en Dichters, zijn niet minder bedorven , en door de affchrijvers misvormd en verminkt, tot ons overgekomen, dan die der Hebreen: en ondertusfchen, daar de eerstgenoemden, na den arbeid door enige weinige geleerden aan een' ieder' van dezelven hefteed , van de meeste mistellingen en VAD. BIBL. I DEEL. WO. 7. T VrCClR-  *00 E. J. GREVE vreemde bijvoegzels gezuiverd zijn, daar derzelver gapingen voor een groot gedeelte zijn aangevuld, daar zij bijna tot hunnen ouden luister zijn te rug gebragt, daar in dezelven maar zeer weinige plaatzen zijn overgebleven , die niet volkomen verdaan worden , daar vooral het verband, plan, oogmerk van elke redevoering of dichtduk, en het eigen character van iederen fchrijver genoegzaam toegelicht is ; zo is omtrent dit alles in de Hebrecuwfche Schrijvers , en vooral in de Dichters , maar zeer weinig gedaan, waar in men volkomen berusten kan, maar zeer weinig, dat tot ene genoegzame klaarheid cn zekerheid, gebragt is. De reden van dit treurig verfchijnzel heeft men niet te zoeken in den inhoud der heilige boeken, noch ook in den aart van derzelver taal en dijl, maar alleen in de wijze , waar op de Godgeleerden dezelven aan de menfchen hebben pogen tc verklaren. Zij hadden in de eerde plaats, het voorbeeld volgende van hun, die de oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers tot den vorigen luister te rug gebragt hebben , moeten zorg dragen voor het herdeden van de ware lezing, door ene behoorlijke aanwending van de regelen ener gezonde oordeelkunde, cn van alle de voorhanden zijnde hulpmiddelen ; zij hadden voorts den zin van ieder woord en iedere uitdrukking nauwkeurig moeten bepalen , den aart der taal, den leeftijd, en den bijzonderen dijl van iederen fchrijver nauwkeurig gadedaan, en uit vergelijking van gelijktijdige Schrijvers, zo veel nodig, ophelderen; zij hadden, om volkomen zeker te zijn, van dc gegrondheid hunner verklaring, nimmer ene uitlegging moeten aannemen, dan die met den zamenhang, het oogmerk , en den geest van den Schrijver overeendemde. Maar op dit alles, is door de meeste Godgeleerden weinig gelet, en zij hebben meesal het gebruik der oordeelkunde zo zeer verwaarloosd , dat zij die'zelvs haatten en verachtten, en het veiliger keurden , zich daar van in den Godsdienst geheel en al te onthouden, dan, door deszelvs hulp, bcdorvene plaatzen te herdeden , en duistere te verdaan. Zij handelden met den Bijbel zo, als of zij in bet gevoelen donden , dat die handfehrivten, die, bij dc uitvinding van de boekdrukkonst,den uitgeveren het eerst in handen gevallen zijn , even daarom zuiverder cn volkomener waren, dan alle de overigen, die door de ou-  AD TJLTIiMA CAPITA LIBRI JOBI. 291 oude Overzetters en Oudvaders gebruikt zijn, even als of de waarde der verfchillende lezingen, niet doop een gezond oordeel, maar bij geval beflist moest wprden. In het verklaren gingen zij zo te werk, dat zij voor niets meer fchijnen beducht te zijn geweest, dan voor het nauwkeurig bepalen van de betekenis der bewoordingen , waar van zich de H. Schrijvers bediend hadden. De woorden moesten overal alles betekenen, wat zij konden; hij was dc voortreflijkfte uitlegger, die onder één' uitdrukking de meeste denkbeelden wist te verénigen, cn men was dom genoeg, om te geloven, dat dit alles door de Schrijvers bedoeld was. De verklaring werdt hier door ten uitterften onzeker: volgens deze verlichte uitleggers, was 'er bijna niets te bedenken , dat niet uit de woorden gehaald kon worden , maar , wat de Schrijver meer bijzonder cn bepaald bedoeld hadt, was ten hoogden twijfelachtig. Daar door bleef men ook geheel en al onkundig van de fchikking , en het plan des Schrijvers ; cn daardoor geraakte men buiten dc mogelijkheid , om ene nette verdeling van ieder duk op te geven : terwijl men , tot vergoeding hier van , ieder vers in kleine deeltjens fnipperdc , en daar na verklaringen en leerredenen fchikte, een zoort van verdeling , dat aan de juiste aanwijzing van dc fchikking, den inhoud, en dc bedoeling van ene gehele godfpraak, redevoering, of gedicht , meer nadeel dan voordeel tocbragt. Dit kwaad werdt nog zeer veel verergerd door de fc ha deKjke zorgvuldigheid , waar mede men overal geheime* nisfen zocht, daar zij niet te vinden waren. Men zag den duidelijken zin voorbij, men verwaarloosde, het geen voor de voeten lag , en , terwijl men jammerlijk van de cenvouwige waarheid afdwaalde , verloor men zich zeiven in de kronkelpaden ener allegorifche uitlegging. In iederen regel van de redevoeringen der oude Propheten , in Spreuken en Volksliederen , meende men geheime aanwijzingen te vinden van dc natuur , en werkingen der Godheid, of voorfpellingen van de Goddelijke herkomst des Zaligmakers, van de geringde omdandigheden van zijn leven , van alle de lotgevallen zijner kerk, en van den invloed van Gods geest op de harten der menfchen. Men bragt deze bijzonderheden in verfcheidene plaatzen in, waar (ie Schrijvers noit aan dezelven gedacht hadden, of.hadh  194 £• J. GREVÊ den kunnen denken ; en die weinige plaatzen, waar in zij werkelijk iets van dat alles hadden bedoek!, maar alleen van verre , en zo als met de donkerder inzichten van die tijden overéénkwam, werden zo verklaard, dat men Propheten niet alieen in Euangelisten en Apostelen vervormde , maar hun zelvs. zo deed fpreken , als thands een Godgeleerde naar het bijzonder, e • dikwijls vrij fch >olsch zamenftel van zijne fecte fpreekt. Zo werdt alles allengskens duisterder en verwarder; de gewijde gefchiedverhalen kregen ene gantsch andere gedaante; het eenvouwige giug verloren , en het gezochte bebieldt de overhand : op het gantfche character der Hebreeuwfche Dichtkunst, op hunnen geheel zinnelijken voordragt, op hunne Mythologie , waar uit zo vele plaatzen het helderst licht ontvangen, werdt volftrekt geen acht geflagen: dit alles was veel te laag , cu te ver vervreemd van die heilige deftigheid, waar van men zich eerst een valsch ideaal gevormd hadt, het welk men echter naderhand altijd ten rigtfuoer koos: en de onzinnige drift, om overal voorbeelden , zinnebeelden , en voorfpellingen na te jagen, gepaard met de zucht, om het zamenftel van zijn bijzonder kerkgenootfehap in eiken regel van den Bijbel te vinden , verdrong al het ware fchoon , en alle verhevenheid , en verbande tevens alle duidelijkheid uit een zamenftel van boeken , die ondertusfchen niet voor fpitsvindige zoekers van verborgenheden , maar voor den eenvouwiglten Lezer gefchreven waren Daar deze wijze van verklaren , die eerst door zommige Oudvaders ingevoerd is , naderhand door het grootfte gros der Godgeleerden is aangenomen en gevolgd , behoeft men niet meer na de redenen te vragen , waar bij het toekome, dat dc gewijde Schrivten der Hebreen nog in zo' veel donkerheid liggen, in een' tijd, dat oordeelkunde en gezonde uitlegging de werken der oude Grieken en Romeinen, bijna tot den vorigen luister te rug gebragt heeft. Men moet veel eer erkennen , dat wij het meer aan Gods weldadige, voorzienigheid, dan aan de zorg der menfchen te danken hebben, dat nog heden die hulpmiddelen zijn overgebleven , door weiker vlijtig gebruik wij tot het waar verftand der oude Propheten gelukkig geraken kunnen , en in welken te verzamelen , de uitmuntendlte Mannen reeds zederd enigen tijd  AD ultima capita libri jobi. tijd zijn bezig geweest , en nog bezig zijn. Deze hulpmiddelen zijn deels gefchikt, om den tekst van misftellingen te zuiveren , en de ware lezing te herdellen , deels om den zin nauwkeurig te bepalen. De eerstgemelden (waar van hier voornamelijk gehandeld wordt) zijn oude overzettingen en handfehrivten. De oudf e handfehrivten , die wij tegenwoordig bezitten , bereiken den ouderdom van zeven- of achthonderd jaren; en zodanigen zijn 'er zelvs maar weinigen. Zij zijn dierhalven te jong , om 'er vele lezingen in te verwachten, die van dc Maforethifchc verfchillen; vooral, daar zij door de verkeerde vlijt der Joden, die voor de uitvinding der boekdrukkonst gewoon waren, hunne affchrivten allen na dén, dat door hunne Rabbinen goedgekeurd was , te veranderen , op verfcheidene plaatzen geinterpoleerd zijn , én daar door de ware lezingen, die 'er nog in waren, verloren hebben. Schoon dus in dezelven nog hier en daar ene goede lezing is overgebleven , die den aandacht dier gewaande verbeteraars ontglipt is; cn dus de arbeid van allen die zich met het vergelijken van handfehrivten en het verzamelen der verfchillende lezingen bezig houden, allen lof verdient; zo heeft echter de oordeelkunde van het vergelijken der oude overzettingen , veel meer nut te wachten, in het bijzonder van de AlexandrijnCche, die reeds bij dc Joden, voor de geboorte van christus, groot gezag hadt, en hij dc eerfte Christenen , wanneer zij het Oude Testament lezen wilden, bijna alleen gebruikt werdt ; en die , fchoon geenszins van misdagen vrij , fchoon zelvs thans bezoedeld met interpolatiën en onzuivere lezingen, fchoon eindelijk, in verfchillende boeken , zeer verfchillende in waarde , echter buiten allen twijfel ene gantfche menigte goede lezingen, die wij zonder haar in het geheel niet kennen zouden, bewaard heeft, en die ons nog meerdere dienden bewijzen zal , wanneer wij ook haar van vreemde inmengzels eerst zullen hebben gezuiverd, en zo veel mogelijk in hare oude gedaante herdeld. Het gewigt van deze overzetting , wordt hier met voorbeelden bewezen , waar toe de Heer greve kiest Pf. LX—LXV. Daarop handelt hij van het gewigt der overige Griekfche , en van dat der Latijnfchc, Syrifche , en Arabifche overzettingen , cn van de Chah deeuwfehe Paraphrasten , die allen minder in waarde T 3 zijn,  AD ULTIMA CAPITA LIBRI JOBI. lO^ even gemelde overzetting, herfteld moet worden; en de vierde ene Latynfchc vertaling van dezen verbeterden grondtekst. Het Stukjen wordt befloten met uitvoerige uitlegkundige aantekeningen over' deze twee hoofddelen, die van bladz. 32 tot 107 lopen , en waar in niet alleen de zin van alle woorden en uitdrukkingen , die enige opheldering verdienden , nauwkeurig wordt bepaald . maar tevens ook de inhoud cn het oogmerk van deze eerfte aanfpraak van jehovah aan job duidelijk opgegeven wordt , met aanwijzing tevens, en met verklaring, voor zo veel dit nodig was, van die plaatzen uit het voorfte gedeelte van dit boek, waar in de morrende klachten van job, die hier door God beandwoord worden , vervat zijn. Niet alleen de Taalkenner, de Uitlegger, de Godgeleerde die na licht zoekt, maar ook de minnaar van de Natuurlijke Historie , en de Stemkunde der Ouden zal hier zeer veel vinden, dat hij met uitftekend genoegen cn zeer veel nut lezen zal. Wij denken ondertusfchen, dat wij aan het grootfte gedeelte onzer Lezeren veel minder dienst zouden doen , met uit deze aantekeningen, of uit de Critifche noten, enige weinige proeven op te geven, dan met de mededeling van ene Nedcrduitfche vertaling van deze twee Hoofdftukkcn van job, die wij , zo veel mogelijk , letterlijk naar de Latijnfche van den Heer greve , gemaakt hebben. Wij verzoeken onze Lezers hunne gewone overzetting daar bij te vergelijken, om van de veranderingen en verbeteringen van den Heer greve , beter te kunnen oordelen. eerste aanspraak van jehovah aan job. Toen elihu ophieldt met fpreeken, fprak jehovah job uit een on weder , op deze wijze aan: Wie is hij, die verborgene wijsheid bevat? Die bewaarder van onbekende redenen? Gord u aan, betoon u een man, Ondcrrigt mij op mijne vragen: Zijt gij tegenwoordig geweest, toen ik de aarde bouwde? Hebt gij alles nauwkeurig doorzien , zo geef liet te kennen-, T 4 Wie  *9° E. J. GREVE Wie heeft hare afmetingen bepaald?gij weet het immers: Of wie heeft het rigtfnoer over haar gefpannen ? Op welke grondflagen zijn hare zuilen gebouwd? Of wie heeft hare kapitelen gelegd? Toen de morgenllerren zich te zamen verheugden, F,n alle mijne kinderen toejuichten. Dan zal ik de zee met deuren toefluiten, Wanneer zij woedende uit hare kolken voortbruischt; Terwijl ik haar met wolken bedek, En in donkerheid hui. Ik zal hare grenzen met een' fpan afmeten Rn fluitbomen en deuren tegen haar treilen: En ik zal haar bevelen , „ tot hier toe zult gij komen, (en niet verder} „ Uwe golven zullen zich alleen in uw midden verheffen." Heb ik in uwen naam den morgenffond geboden, En aan den dageraad zijn' plaats aangewezen, Welken hij nemen moest aan de einde der aarde ? Dan zullen dc godlozen van haar verdreven worden. Hare ([des dageraad*) teute zal omgekeerd worden gelijk een hut van k'eï, En gelijk gefield aan een veldoven, (die donkeren rook uitwerpt.} Dus zullen de godlozen het licht misfen, En de opgeheven arm zal verbroken worden Zijt gij gekomen aan de bronnen van den Oceaan ? Hebt gij den benedenften bodem der zee doorwandeld? Hebt gij daar de poorten des doods gezien? Dan mogen u ook de fchimmen des doods verfchijnen. Strekt uwe kennis zich zo ver uit, als de uitgebreidheid der aarde, Zo gij haar geheel doorgrond hebt, verklaar mij dan, In welke gewesten moet het geluk wonen , En waar moet de elende haar' zetel vestigen? Indien gij mij tot derzeh-er grenzen brengen, En  NATUURLIJKE WIJSBEGEERTE. 315 heel in den mond van den Meefter kunnen gelegd worden? Doch, daar dc Schrijver aanvanglijk ziin werk op dien leest heeft gefchoeid, is het 'zekerlijk thans niet wel mooglijk, daarin verandering tc maken. Een onzer geleerdfte en geachtile nationaals Schrijvcren, de Heer engeleerts , die in zijn werk, over den alouden /laat der Nederlanden, ook dezen leertrant gekozen hadt, heeft ook reeds in de voorreden, voor het eerfte deel, bekend , dat eene andere vorm misfchien gefchikter zou zijn geweest, maar dat hij te ver gevorderd was, om hier in te veranderen. Laat ons dan liever tot den inhoud van het werk zalf overgaan. Daar deszelfs inrichting, tot onderwijs voor mingeoefenden, vereischte , dat het zich bij de eenvoudigfte beginfelen bepaalde, fpreekt het van zelf, dat de zaaken over 't geheel van elders overgenomen, en door den Schrijver alleenlijk in die orde gerangfehikt, en op die wijze voorgedragen moesten worden, die hem het best voorkwam. Dus zullen die geenen onzer Landgenooten, die met de oorfpronglijke of vertaalde werken van 's gravesande , musschenbroek , desaguliers, steenstra, en anderen bekend zijn, hier niets nieuws aantreffen. Wij kunnen dus ook geene andere uittrekfels of proeven van het zelve meö-. deelen , dan alleen den korten inhoud, en de opvolging der J'amenkomjlen, waarin hetzelve verdeeld is. : De Ifte jamenkomst in dit deel handelt over den oorfprong van beweegiug en fnelheid der vloeiftoffen, en de wijze van derzelver bepaaling: de II, III en IV over de beweeging eencr vloeiftoffe, over waterpaste cn hellende grondvlakken: dc V. over waterfprongen of Fonteinltralen, waarbij in de X. een aanhangfel over het vervoeren van water door lcipijpen gevoegd is: de VI, VII cn VIII. over de krachten der voortfnellende vloeiftoffen, en de wijze hoe dezelve te bcpaalen: de IX'. over de verfpilüng van water uit gaten van vaten: dc XI. over die vcrfpilling uit lcdigloopende vaten: de XII, XIII en XIV. over den loop der Rivieren in het algemeen, haare deelen cn benaamingen in de Rivierkunde : de XV. over de fnelheid van den ftroom,en de hoeveelheid van doorgevloeid water: de XVI, en XVII. over de veranderingen in het bed der Rivieren, zo door verdieping als door verhouding* dé  J. ESDRE, de XVIIT. over de werking der Kribbens: de XIX. over de aanhooging der bodems , en de verlandingen of aanwinning van oevers: eindlijk de XX. over de beweeging en werking van Ebbe en Vloed op de ftroomen der rivieren en in de zeeboezems. Daar de hoofdvcrdicnfte eens werks van deezen aart voornaamlijk, onzcs oordeels, beftaat in de waarheid der voorgedragene gronden, en de klaarheid, waarmede dezelven voorgcitcld zijn, zij het ons geoorloofd, den Schrijver eene en andere plaats onder het oog te brengen, alwaar het ons toefchijnt, dat hij één of ander dezer vereischten niet juist heeft in acht genomen. Na dat de Schrijver in de III. famenkomst de beweeging van vloeiftoffen over hellende vlakken,'en den loop der rivieren langs zodanige beddingen, befchouwd heeft, vervolgt hij: ,, Alles, wat we dus verre befchouw- den, was in die vcrondcrftelling, dat de bodem van „ het begin tot aan dcszelfs einde eene doorgaande helling was. Maar bij al dien zodanig een vlak eeni- ge honderd roeden uitgeftrektheid iniengtehad, dan „ zou door dc geduurige vermeerdering van Verval de „ ltroom zodanig eene fnelheid verkrijgen kunnen , dat „ men dezelve naauwlijks met een vaartuig zou kun- ncn bcvaaren." 4,Dit zou plaats hebben, al had ,, men flechts ééne fchredc verval op 200 fchreden lengte. Nu zijn de ffroomen des aardbols be- „ vaarbaar. Zij hebben derhalvcn geene door- „ gaande of onafgebrokene helling." De Meester toont vervolgens den Leerling, dat, wanneer het verval trapswijze vermindert,dat is , wanneer men onderftclt, dat de bodem uit verfchillende hellende vlakken beftaat, die hoe langer hoe kleiner hoeken met den horizon maken, dat dan ,zeg ik.de fnelheid kleiner is, dan zij zijn zou, indien dc helling altoos zo groot gebleven was, op dezelfde lengte, als zij in den beginne was. „ Leerling. Ik ben overtuigd van het gefielde , en zie ten „ duidetijkfte, dat dc fnelheid van eenen ftroom door de ,, verfchillende buigingen des grondvlaks ,van het begin ,, tot het einde van de goot, merkelijk moet gematigd „worden; daar de verfnelling langs eene onafgebrokene ,, helling van oogenblik tot oogenblik vermeerdert." (Vermeerdert dan dc fnelheid niet altoos, zo lang 'er helling is? Is niet dc verkregen fnelheid, in het laag-  natuurlijke wijsbegeerte. S.-7 laagfte punt cener achtervolgende reeks van hellende vlakken, juist dezelfde als die, welke verkregen wordt door nederdaaling langs één vlak, welks bovenfte cn benedenfte punt met het bovenfte en benedenfte punt van die reeks van vlakken overéénkomen ? Wat baat dan die afgebrokene helling?) De Schrijver befchouwt vervolgens den bodem der rivieren, als nabijkomende aan de Cycloïdifche gedaante- Het valt moeilijk, zonder hulp van figuuren, den Lezer een denkbeeld te geven van zijne redeneering of van onze aanmerkingen. Doch, wie eenigszins met het onderwerp bekend is ,zal geen' zwaarigheid vinden , om zich een Cycloïs te verbeelden , waarvan wij het hoogfte punt A, het laagfte C, eenig punt tusfchen beiden B zullen noemen. Twee ligchaamen, uit A en uit B langs ABC daaknde, komen in denzelfden tijd tijd in C. Derhalven, zegt de meester, ,, zal het ligchaam. uit A afrollende, eene vertraging of ,, matiging van fnelheid moeten ondergaan, want an,, derszins zou het zelve, uit eene meerdere hoogte dan het ligchaam B gevallen, ook daarom de groot,, fte fnelheid moeten hebben, en het eerfte in C aan,, komen." De Leerling gevoelt de waarheid van het betoogde. Beide ligchamen" zegt hij, „ komen gelijktijdig „ in het punt C , diensvolgens moet de fnelheid van het ,, hoogfte ligchaam gewisfeiijk vertraagd worden !" Had de Schrijver gezegd: dat de meerdere fnelheid, die het bovenfte ligchaam verkrijgt, opgewogen wordt door den meerderen weg, dien het heejt af te leggen, dan was de zaak ten minften Mathematisch waar geweest, fchoon de toepasfing valsch blijft. Immers, dat de reden van den gelijkmatigen loop, en de bevaarbaarheid der Rivieren, niettegenftaande derzelver aanmcrklijk verval , in geheel andere oorzaken gezocht moet worden , is dooiden Heer steenstra, (Grondbeg. der Natuurkunde, II deel, bladz. 285—329) zeer fraaij en overtuigend aangetoond , en met bewijzen uit de óndervinding geftaafd. In de V. Samenkomst, over de beweging derWaterfprongen , is bladz. 154 volg. de verklaring der redenen, waarom de opfpringende ftraal niet de volle hoogte van het water bereiken kan, verre van naauwkeurig' te zijn. „ De eerfte en voorname vertragende' oorzaak" zegt hij is de zwaarte der bewegende deeltjes zelve. „ De  3l3 J. ESDRÉ , NATUURLIJKE WIJSBEGEERTE. ,, De deelen van den itraal nimmer zonder zwaarte „ zijnde moeten de hovende al klimmende door hun„ ne zwaartekracht op de onderfte werken, in eene richting welke het tegengeftelde is van de opklim„ mende beweeging, het geen noodzakelijk eene ver„ traging van fnelheid ten gevolge moet hebben." Dit is zeer onnaauwkeurig, zo niet valsch. Al klimmende wordt ieder deeltje vertraagd, door zijne eigene zwaarte, niet door dc drukking van het naastvolgcnde. Als het bovcnite deeltje zo veel vertraagd is, dat het ophoudt te klimmen, drukt het op het naastvolgcnde, dit weder op het volgende , en zo voort. Wanneer de deeltjes niet vloeibaar, en dus voor laterale uitwijking vatbaar waren,zou de ftraal, mathematisch befchouwd, fiijf en Itil blijven liaan, en wel juist op dezelfde hoogte als het water: gelijk plaats heeft, wanneer men het uitwerkfcl der laterale uitwijking, en dc daar uit volgende ncderftorting van het water, door eene pijp belet. Immers rijst het water in die pijp tot dezelfde hoogte, als in het vat. Ons beftek verbiedt ons, meerder aanmerkingen bij dezen te voegen. Wij hebben alleen willen aantoonen, hoe noodzaaklijk het is, zich in fchriften over zaken van dezen aart klaar en beftemd uit te drukken. Een boek, gefchikt tot onderwijs van mingeocfenden, die dus niet in ftaat zijn zelf de waarheid cn naauwkeurigheid van 't geen zij leezen te bcoordeelen, en op den fchrijver vertrouwen moeten, behoort van foortgelijke misftcllingen vrij te zijn. Dc minkundige Leezer verkrijgt anders verkeerde en valfche begrippen, cn moet zich, bij het leezen van andere fchriften over dezelfde onderwerpen , in eene zeer onaangenaame onzekerheid bevinden, cn zijn' eigen vatbaarheid zonder reden wantrouwen. Te meer eifchen wij deze naauwkeurigheid van een werk als dit, dat uit zijn eigen aart compilatie is, en dus geen andere verdienften kan hebben, dan die van wel uitgevoerde compilatie te zijn. Wijs-  f de pauw, wijsc. bespieg. over de grieken. 319 Wljsgeerige befpiegelingen over de Grieken door M. de pauw. Uit het Franseh vertaald. Eerfte Deel. Te Deventer , bij L. Leemhorst, 1788. Behalven de Voorreden , 445 bladz. in octavo. De prijs is f 1 -16 -: (Tweede Uittrekzel.) Wij zullen ons thands van onze belovte kwijten, en nog enige aanmerkingen op het werk van 'den Heer de pauw aan onze Lezers mededelen: om daar door des te meer voor te komen , dat niet ongeocfenden , aan welken zijn boek in handen valt, door het gezag van zijn' beroemden naam voortgefleept, zich verwarde en valfche denkbeelden vormen , aangaande verfcheidene aanmerkelijke bijzonderheden der oudheid. Wij zullen echter hier zomtijds een aanmerkelijk getal bladzijden moeten overfpringen, niet, om dat op dezelven niets vak aan te merken; maar om dat wij, uit hoofde van de bekrompenheid van ons beftek, alleen maar enige weinige bijzonderheden uitkiezen kunnen. „ Te Chalcis in Euboea (zegt de Schrijver, bladz. 82.) hadt men de dwaasheid zo ver gebracht , dat „ bijna alle openbare plaatzen onzichtbaar waren ge„ maakt door een groot bosch , 't welk de geheele „ ftad doorliep:" en hij haalt hier bij het fragment van dicakarchus aan. En ondertusfchen zegt deze Schrijver geen' letter meer, als; de gantfche /lad was heuvelachtig en belommerd, » $t X#*xthL, lT, yst)\oipDf vartt xxi a-varxits (o). Van Salamis fprekende, zegt hij, bladz. 91 , dat euripides voor dit eiland ene zo bijzondere achting toont te hebben , dat men niet kan twijfelen, of hij is daar geboren. Deze redenering zou op zich zelve zeer weinig afdoen. De Heer de pauw hadt ondertusfchen hier de waarheid volkomen op zijne zijde; maar hii hadt dezelve met meerder verzekering moeten voorftellen, het welk hij zekerlijk zou hebben gedaan, wanneer hij geweten hadt, dat euripides zelf Salamis ziin vaderland noemt (b). J Op (a) p. 68,69, ed. h. stephani , Paris. 1580, 8 . 0> It> Melmgro Locum vide in valckenairii diatr. ia SURiPiDis perditorum dramatum retiquias, p. 14,.  3^ de pauw Op bladz. 117, doet de Heer de pauw, ïhucydides verhalen, dat archelaus , Koning van Macedonië , alleen den landbouw meer deed vorderen, dan acht vorige Vorften , welke in ledigheid hunnen tijd fleten , in dc fchaduwe der grote bosichen , waar mede dat gedeelte der waereld toen bedekt was. Ondertusfchen fpreekt die Schrijver geen woord van den landbouw , maar zegt alleenlijk , dat aan dien Koning de oprigtiug der fchone gebouwen in dat landfchap, en het doorfnijden van hetzelve, met openbare wegen te danken was, en dat hij alleen meerdere verbeteringen in den toeftel van den oorlog inbragt , dan zijne acht voorgangers tc zamen (II, 100). Een van de vreemde gevoelens van den Schrijver vindt men, óp bladz. 128, en verv. , dit namelijk, „ dat het Atheenfche land nimmer in eenig tijdperk ,, vrouwen , die wegens haare fchooiiheid beroemd ,, waren, heeft voortgebragt:" dat zij , door enge klederen, vasten , zajnentrekkende middelen en ftaalpoeders , hare gcftalte poogden tc verbeteren , het al te fterk groeien van den boezem tc beletten , en het lighaam onder dc ribben ten iterkltcn zamen te drukken: dat dus bij haar alles gedwongen , alles kunst was; terwijl de mans uit dc handen der Natuur voortkwamen, begaafd met dc aanlokkclijkllc bevalligheden: dat men hier aan cn dc onnatuurlijke liefde der Atheniënfers vom- hunne eigene fexe, en de verrukking hadt toe tc fchrijven, waar in zij gebragt werden, wanneer zij eens enkeld enc fchone vrouw zagen: ,, Zo ras," (zegt hij bladz. 139, 140) „ daar eene fchoonheid tc ,, voorfchijn kwam, 't welk in de daad zeer zeldzaam ,, gebeurde, rolde daadelijk derzelver naam van mond „ tot mond , van het uitertte van Peloponnefus tot „ aan de grenfen van Macedonië , waar uit in den geest des volks eene gisting ontftond , gelijk aan „ eene befmettelijke llam. Dc aanvalliglte vrouwen ,, konden dan haare mannen niet meer wederhouden, ,, noch de geftrengfte moeders haare kinderen. Men heeft de geheele natie aan dc voeten van eene laïs „ gezien , en geheel Griekenland, door eene Siciliaan„ fche ichoone, tc onder gebracht; 't welk noch de „ wapens der Perfiaanen , noch de looze ftaatkundc ,, der Spartanen , hadden vermogt. Men weet ook, 5, tot hoe hoogen trap van aanzien aspasia wTas ge- „ ftee-  vvijsgeerige,bespiegelingen over DE grieken. g3ï ], (ieegen, en welke eerbewijzingen phryne geduurende baar >, leven, én pvthionice zelfs na haaren dood ondervond, j, Het praalgraf, ter eere van deze laatfte opgericht tusfcheti „ Athenen en Eleufis, was het prachtigfte gedenkftuk vari 'f* geheel Griekenland, volgens de bekentenis van dicaear,,chüs en pausaniAs, welke hetzelve gezien hadden, enz.'* Dit tafereel is in de daad dichterlijk (r), maar zie daar ook alle de verdienden van het zelve. Wij zullen 'er maar één* aanmerking op maken, en de Lezer zal daar uit reeds van de gegrondheid der bewijzen van den Heer de pauw oordelen kunnert. pythiómce wordt hier in één' rang geplaatst met phryne en aspasiA: Het is waar, zij was eerst een ontuchtig meisjen te Cohnthüs, maar harpalus de Macedoniër hadt haar naderhand getrouwd, en zo reder .bemind , dat hij haar ila haar' dood een praalgraf ftichtte. Wat bewijst dit voorbeeld nu voor den Heer de pauw' Voorzeker niet, dat de gantfche natie op het gezicht van ene fchoone vrouw haar Verftand verloor; voorzeker niet, dat do gantfche natie i-aar! na haren dood buitenfporige eerbewijzingen deedr. Van de fchoonheid van pythionice vinden wij nergens melding; Harpalus was geen Griek; en het praalgraf was geen gedenkteken , dat door de natie gefticht of bekostigd was. De gantfche redenering van den Heer de ?au\v ,over de aanvallen vm Melancholie, waarain de Atheniënfers en dc overige Grieken onderworpen waren, bl. 147 en vervolgens, bewijst niets anders, als dat in Griekenland , even als overal in de waereld , hier en daar lieden gevonden werden, die aan hvpdcboridrifche toevallen onderworpen waren. Want, als'Eukipides ('0 en melanion vrouwenhaters . en timon een volkomen menfehenhater was, zo hadden zij misfchien alien zeer gegronde redenen, om te zijn, het geen zij waren; (vergel. oellius, N. A. XV, 20:) cn dit was even 76 weinig ene krankheid , als men geregtigd is, om met den Heer de pauw de lievde der dichters voor de eenzaamheid daar voor te houden Het is toch in de daad woorden-zifterij, wanneer de Schrijver uit de plaats van horatius (e)4 Scriptorum chorus omnis amat nemus, et fugit urbes; be- (V) Do vcwtn tot het zelve zijn uit Dichters cn Redfnaam ontleent, namelijk uit een Epieramina op ufe', t>ü athenakus, XIII, p. B, en uit pj.utarchcs , in Erotico, Opp. ï. II, p. 767. E. ( p 334, ed.-o. cooNATt & j- sambuci, Bafil. .1619, Q,) Zie onze Mengelftukkw, N. 5, bladz. 233.  oesprekkenover het leven van frederik van der trenck. 33 f zo vele ongegronde redeneringen voorkomen, cn daar wij ons op zijne opgaven geenszins verlaten kunnen, verliezen zijne Schrivtcn een groot gedeelte van derzelver bruikbaarheid. Wij hebben reeds tc voren gezegd, dat men dezelvde gebreken in zijne befpiegelingen over de Chinefen heeft opgemerkt; en die over de Amerkanen hebben niet alleen , terftond na dc uitgave, veel Wederfpraak geleden, maar nog onlangs in de Lettres Americaines, die in het voorleden jaar, door den Graaf carli, te Boston zijn uitgegeven Qï). O) zie HAssBucttjp's 2tunafcn beu ncitcetm 2ftttfogif$en £tt« toratur, evftcr ja&rgcmg 1789, jtcct) imt> ii»mt}ig|te mét) f. 34*—344- Gefprekken over het Leven van fredrik, Vrijheer van de* trenck. Te Amfterdam, bij J. Weege, 1789. 205 bladz, in duodecimo. De prijs is f : - 18 - : "T\it boekjen behelst niets anders, als een kort begrip uit de ^ merkwaardige Levens gefchiedenis van den Baron van der trenck, in de vorm van gefprekken gebragt. De eerfte 188 bladzijden van dit kort begrip zijn een uittrekzel uit dc 2 eer» fte deelen der Nederduitfche vertaaling van trenck's leven: en in de overige 17 bladzijden vinden wij eenige bijzonderheden, getrokken uit het eerfte ftuk van het derde deel der Hoogduitfche uitgave. Het is bekend, dat de twee eerfte deelen der Hollandfche vertaaling van trenck's gefchiedenis een' zoo algemeenen opgang gemaakt hebben, dat men genoodzaakt geweest is, van dezelven een' tweeden druk op te leggen; dat dezelven door het grootfte gedeelte van het leezend Publiek met zeer veel graagte geleezen zijn; en dat het derde deel van deeze vcrtaaling onder de pers is. Wij kunnen dierhalven n;et zien, dat onze natie dit kort begrÏD zeer nodig hadt, of dat daar door aan dezelve een wezenlijke dienst gedaan is. Verzameling van Placaaten, Refolutië'n, en andere authentijke Stukken, enz. betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurtenisfeit, in de maand September MDCCLXXXl'11 en vervolgens, in het Gemeenebest der vereenigde Nederlanden voorgevallen. Tiende Deel. Te Campen,bij J. A. de Chalmot, 1789. Behalven het Chronologisch Register, 314 bladz. in groot oüavo. Depris is f ï - 16-; ■\X7elken gewigtigen dienst de Heer de chalmot, met het ' ' verzamelen en uitgeven van deze Stukken, en aan zijne tijdgenooten, en aan de nakomelingfchap bewijst, hebben Wij  $32 VERZAMELING VAN PLACAATEN, RESOLUTIEN, ENZ. wij reeds bij de aankondiging van eenige der voorige deelen gezegd (*): en, bij het ontvangen en doorlezen Van ieder nieuw deel, voelen wij nog fterker het belang, dat onze natie bij de voortzetting van dit werk heeft. Dit tiende deel behelst, onder een gantsch aantal andere Stukken, die allen den aandacht van het Publiek overwaardig zijn, eenige Stukken, ftrekkende tot opheldering van fommige Bijlagen, gevoegd bij het Rapport van de Heeren Gecommitteerde Raaden van Holland en West-Friesland in het Noorder-kwartier, relatief tot de tumultueuze beweegingen in Maart 1787 binnen Hoorn voorgevallen. • Stukken, nog betrekkelijk de Provincie Overijsfel, en onder anderen over liet doen van den ééd op de Conftitutie, en het Adres op den dertienden September 1787, door de Afgevaardigden uit dc Schuttcri en enz. ter vergadering van Ridderjchap en Steden overgegeven. Stukken betrekkelijk de remotie van den binnen en buiten ons Vaderland beroemden Rcgtsgclccrden Mr. bavius voorda , van zijn' post van Hoogleeraar in het Roomsch en He- dendaagsch Recht aan de Hooge School te Leijden. Stukken, betrekkelijk de betaaling van vier en een half millioen guldens door het Franfche Hof in de tien millioenen guldens, welke ingevolge dc Conventie in den jaare 1785 te Fontainebleau geflooten, door de Republiek der Vereenigde Nederlanden aan zijne keizerlijke Maiesteit moeten worden voldaan. Sententiën van den Hove van Fries¬ land, gevonnisd tegens gevangenen op het gedemoléeerde Blokhuis ~ en eindelijk, om niet meer op te noemen, nog eenige Stukken, betreffende het reeds zederd eenen geruimen tijd door twecfpalt gefolterd en ongelukkig Deventer. C) Zie onze Uit'.rckzcls en Beoordelingen, No. 5. H. 216,217. Nagelaten Schriften van margaretha klopstock. Uit hes Hoogduitsch. Te Amfteldam, bij W. van Vliet, 1788. Behalven het Veprberieht en de Inleiding, 190 bladz. in octavo. De prijs is f 1 - 1 o -: ■pyit werkjen bevat, behalven eene Inleiding van den groo-"-^ ten klopstock zeiven, de volgende nagelatene Schriften van zijne uitmuntende Echtgenoote : Fragmenten van brieven; Brieven van overledenen aan levenden; De dood van Abel, een Treurfpel;Twee geestelijke gezangen} en een Fragment van een gefprek. Dc vertaling van het zelve heeft onze natie tc danken aan de opwekking van den Heer feith , die aangaande dit boekjen aldus fchrcef (*): ,, ^iemeijer herrinnert onder cctic van „ zijne Oden, aan zijne Landgenooten, dat dit bock 'er was. „ Hij achtte deze herinnering noodig, fchoon hij begreep, dat „ zc zederd lang onnoodig moest geweest zijn. Durf ik hier „ 's mans voetfpoor in ccn zeker opzicht wel volgen, era; „ daar 'er daaglijks zo veel Stukjes uit het Hoogduitsch vcr- „ taald C) Uricyen over yerfchiidcn onljrwsrpen, I D.el, bladz. 17^.  m. klopstock, nagelaten schriften. 333 „ taald worden, ook dit voortreffelijk werkje aan een kundig „ Vcrtaaler aanbevcclen ?" Aan deze opwekking is eindelijk voldaan, cn wel op eene wijze, waar over onze natie reden heeft zich te verblijden, daar dit uitmuntend werkjen in handen gevallen is van ccn' Vcrtaaler, wiens arbeid aan het oirfprongelijke geenszins oneer doet. De brieven, waar van hier fragmenten geleverd worden, zijn tusfchen klopstock en zijne huisvrouw gewisfeld, gedurende haare laatfte zwangerfchap, toen zij twee maanden lang van eikanderen afwezend waren. Twee maanden na zijne wederkomst, den 28 November 1758, ftierf zij, na enige dagen door valfche weei'n, en het vruchteloos afloopen eener kunstbewerking, zeer veel geleden te hebben. Du gezegde afwezigheid was dus voor haaren man eene voorbereiding tot haaren dood. H'j werdt door verfcheidene omftandigheden langer opgehouden, dan hij vermoed hadt, en 'er was dus vrceze, dat zij bevallen, cn misfchien fterven zou, voor zijne terugkomst. Men kan hier uit ligt gisten, hoe belangrijk en aandoenlijk deze briefwisfeling wezen moet. Het zuiverst, en fijnst gevoel, cn de tederfte huwclijkslievde, paren zich hier aan de eerbicdigftc onderwerping aan den wil van God, cn eene gadeloze gelatenheid: men voelt telkens, onder hut luzen, de verhevene deugd van deze echtelingen, cn het geluk, dat zij met eikanderen genoten; men bewondert den Dichter van den Mesjlas meer nog als Christen, dan als Dichter ; en men wordt levendig overtuigd van de waarheid dor aanmerking van den Heer feith (t): „ om ccn groot Dichter ,, te worden, moet men beginnen met ecu deugzaam mensch „ te zijn." Op deze fragmenten volgen eenige Uittrekzels uit brieven van klopstocks vrienden, en twee van hem zei ven, betreffende den dood van zijne vrouw. Die dezen, vu a-al de laatsgemeldcn , zonder een innig bewogen hart, cn ccn nat oog lezen kan , die moet ccn zeer ongcfteld ligchaam, of een flcgt hart hebben: en ongelukkig dc vrouwe, wier echtgenoot zijn' boezem niet door iederen regel van dezelven voelt verfcheuren.' —1 In één woord deze brieven z'jn . fchoon in het geheel niet met dit oogmerk gefchreven, de beste lofreden voor het ware lèntimenteele, cn het krachtigst bewijs > dat dc Liefde dan alleen een hemel is, wanneer Deugd en Godsdienst haare gezellinnen zijn. De afbeelding van de Begraafplaats van klopstock, die de Heer feith ons" reeds in zijne Verhandeling over het Heldendick hadt medegedeeld, is ook achter deze brieven geplaatst, waar zij eene zeer voegzaamc plaats bekleedt. De brieven van Overledenen aan Levenden zijn door margaretha klopstock , in navolging van die van de Engelfche Dichteres rowe, gefchreven; En de Hoogduitfche Uitgever van de laatst» Cf) l. c bl. 176,  334 nagelaten schriften Iaatstgemelden is van oordeel, dat zij haar voorbeeld verrs overtroffen heeft. In de daad dezelven zijn alleruitmuntendst, en kunnen van de uitgebreidfte nuttigheid wezen. Het is, of men onder het lezen, eene meer dan aardfehc ftem hoort, die ons toeroept: „ Aanfchouwt de zaligheden der hcmellin„ gen, en wandelt hunne voetftappen na!" Zij zijn tien in getal; en worden met een' tredenden brief van klopstock zeiven aan zijne verheerlijkte Echtgcnoote bellotcn. Misfchien zullen ongevoelige beoordelaars deze brieven van Overledenen veroördelan-j als een zoort van gefchrijf, dat alleen aan eene verhitte verbeeldingskracht zijn' oirfprong verfchuldigd is. Doch, daar men niet ontkennen kan, dat geftorvene godvruchtigen waarlijk, omtrent hunne overgeblevene vrienden en blocdvcrwandten, die neigingen koesteren, die nier aan hun worden toegéfchrèven, zo zal men ook moeten toeftemmen, dat deze taterden op waarheid gegrond zijn. En aan dc nuttigheid van dit zoort van brieven kan men niet twijfelen, wanneer men bedenkt, hoe zeer het gefchikt is, om ons tot deugd en tot eene christelijke blijdfehap op te wekken, wanneer wij ons bij gewigtige ondernemingen, in verzoekingen, cn in rampen, gedurig erinncren, hoe geftorvene godvruchtigen, ouders, blocdvcrwandten, of vrienden van ons denken, cn wat zij ons uit hunne heerlijkheid, in zulke omftandigheden, toe zouden roepen, indien het ons gegeven Werdt, hnnne ftem tc hooren. Met hoe veel nut zou bij voorbeeld een meisjen dc derde van deze brieven lezen, die eene tedere moeder in den hemel hadt, en in verzoeking was, om haare hand cn haar hart aan een onwaardig man re fchenken ? cn hoe veel troost zou deze gantfche verzameling aan een' man verfchaffen, die dezelve dan in handen nam, wanneer hij zich in het geval van klopstock bcvondt, in ccn' ongeval, dat met regt Voor het zwaarrte van alle omdermaanfche gehouden wordt, cn waar voor de fterkfte, zonder de hulp van den Godsdienst, zeker zou moeten bezwijken ? — 'Er is maar één onder deze brieven, die voorondcrfteld Wordt uit do plaats der pijniging gefchreven te zijn, cn behoeven wij wel te zeggen, hoe nuttig ook deze tot affchrik van godloosheid kan zijn ? Het treurfpel, de dood van Abel, beandwoordt over het algemeen vrij wel aan de ccnvouwigc cn kindfche denkbeelden van die tijden. Het is niet wel mogelijk, dc gewaarwordingen van de allcroudfte menfchen zich ccnvouwig genoeg voor te ftellcn: en het is nog bezwaarlijker, dezelven zo uit te drukken , dat 'er gecne ééne gegronde aanmerking op zou tc maken zijn. Dc twee geestelijke gezangen, getituld Jiet verkopen jaar, cn de liefde Gods, zijn ftichtelijk, cn gantsch niet ontbloot var dichterlijke gedachten j vooral het laatfte is zeer roerend.  van margarv.tfia klopstock. 335 Her fragment van een gefprek, tusfchen klopstock en zijne vrouw gehouden, waar mede deze bundel bcfloten wordt, gaat over de vraag, „ of de onitcrffijkheid van roem na den „ dood alleen een hersfenfehim van den hoogmoed zij ? dan „ of' dezelve verdiene , dat de verftandige en deugdzaame „ zijn best doe, van dezelve tc verkrijgen." De waare eerzucht wordt hier met regt gebillijkt, om dat uitmuntende daaden en fchriften, wanneer zij van eene gantfche nakomelingfchap befchouwd en gelezen worden, eene meer uitgebreide nuttigheid hebben; maar tevens worden hier eenige voorzichtige bepalingen opgegeven, gefchikt, om ons daar voor te wachten, dat wij het middel niet in het oogmerk veranderen. Zedenkundige Proeven. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg, en Zoon, 1789. 263 bladz. In otlavo. De Prijs is fi-:-: „ Qm den lezer met geene lange voorrede op te houden, ,, zij het genoeg, te berigten, dat de volgende verza„ meling van vertaalde Hukken , uit de beste Hoogduitfche „ Schrijvers, haar beftaan verfchuldigd is aan het vermaak, „ welk de vcrtaaler bij derzelver eerfte lezing genoot. „ Smaakt de Lezer hechts de helft van dat genoegen, zaï „ hij zijnen arbeid bij het overzetten dubbel voldaan vin„ den. Behaagt zij aan het geacht publiek, dan zal hij „ daar door mogelijk overreed worden , om deze verza„ meling tc ag ter vol gen." Ziet daar het gantfche voorberigt voor deze verzameling, die uit de volgende ftukken beftaat : Anecdoten, getrokken uit bet leven van xvsHiRVAN-.IVildlieid en Grootmoedigheid, (een Drama): Raad aan een Jonge Juffrouw: De berg 'der ellende, of de rampfpoeden des menfchelijken levens, (een droom): Een brief van Uranie:De kunst der Liefde: De weduwe te Mira: Sultan massoud : en Middel tegen alle toevallen. Wanneer wij zeggen , dat een goed deel van deze ftukken overgenomen is uit de @f ijjett van den beroemden meiszner ; dat het overig gedeelte uit niet minder voortreflijke Hoogduitfche Schrijvers is ontleend; cn dat dc vertaling zeer vloeijend js : dan zeggen wij genoeg om dit boekjen aan te prijzen. Eenige weinige aanmerkingen zou men wel op dc vertaling kunnen maken; hier en daar, zou men kunnen zeggen is misfchien eene al tc groote vrijheid gebruikt; hier en daar de kortere en krachtiger uitdrukking van den oorfprongelijkeh fchrijver, zonder noodzaak , door eene omfchrijving verzwakt; hier en daar zal men zelfs eene kleine onnauwkeurigheid vinden; bij voorbeeld, in de Anecdoten uit het leven van nussstrvan , bl. 8; „ Dank zij dc Goden, dat ik u bezit! Dank  MEUWE VERTALING VAN MARCUS EN LUCAS. 33§ Waat toe" andere Uitleggers verfcheidene aanwijzingen; gedaan hebben, waar van wij thands niet uitvoeriger fpreken kunnen. Alleenlijk emmeren wij, dat de woorden •■*> A/3«S-<*§ yt> *{ij/i!ff«s niet gevonden worden in het Vermaarde handfehrift van Cambridge door beZa gebruikt, en dat die groote man niet vreemd was van de gisfing, dat dezelven misfchien eerst eene randglosfe geweest waren , die naderhand ligt door een' feil van den affchrijver in den tekst kon ingcflopen zijn. aA>.?»i, Kap. III: 31, wordt neven vertaald. Wij onN kennen niet, dat dit woord zomtijds die betekenis heeft; doch wij zien geene redenen, om hier de meer gewoone betekenis van broeders te verlaten. Wij zijn toch» door de bewijzen van den Heer herder (d) en anderen, genoegzaam overtuigd, dat joseph, na de geboorte van ]esus, bij maria kinderen geteeld heeft, en dat dus onze Heiland in den eigenlijken zin broeders, of, zo men wil, half-broeders hadt. Dezelvde aanmerking geldt op Kap. VI: 3, daar wij, in plaats van neef en nichten, liever broeder en zusters behouden. 1 Kap. IX: 18. ,, En waar ter plaatze hij hem over5, valt, daar fcheurt hij hem, zoo dat hij fchuimt, ent „, met de tanden knerst, cn geheel uitdroogt.'''' Deze laatite woorden komen ons even onverftaanbaar voor, als die van de gewoone overzetting, ende verdorrct. Wanneer men &p*ivt™i tot den lijder zeiven wil brengen, dan fchijnt het vertaald te moeten worden; en hij geraakt geheel buiten zich zeiven. In een' dergelijkerï zin wordt %nf*lu&*i gebezigd Pf. Cl: 5, en elders. Maat men kan het ook brengen tot vnv** «a«ao», en dan eenvouwig vertalen, heengaan, verdwijnen, in welke betekenis het voorkomt Zach. X: a. Dan is de zin , ,, Wan* ,, neer de geest hem zoo gefcheurd heeft, dat hij ,, fchuimt, en met de tanden knerst, dan verdwijnt „ hij (r)." Kap. X: 42. worden de woorden uh.it, »m el ctKovntt apx'-" ™' '$,ci' > *"THxvpitv»v (zonder den articulus), zo als het bij rucAS ftaat, niet eenvouwig betekenen, een zeer groote cn fchitterende glans? Het is bekend, dat, wanneer één van de naamen der Godheid bij een naamwoord gevoegd wordt, daar door de grootheid en uitmuntendheid van zodanige eene zaak wordt te kennen gegeven (,/.), vooral, wanneer dit plaats heeft omtrent dingen, welker onmiddelijke voortbrenging aan God wordt tocgefchreven, zo als de eeuwige bergen, en grijze cederen, van welker planting althands niemand weet. vcrgel. Pf. XXXVI: 7; LXVII1: 16; LXXX: 11; C1V: 16; in welke laatfte plaats de naam i&lïT ook in dezen zin gebruikt wordt, die met *«/>!•« overëenftemt. De twee eerfte leden van den zang der Engelen worden aldus vertaald: Eere en heerlijkheid Gode in den hemel 1 Ook vrede en heil op aardei Wij zouden bet tweede ljd liever overzetten: Ook lof en prijs op aardel Dus ftemmen de twee leden volmaakt overeen; en de zin loopt zeer duidelijk af; „ God worde verheerlijkt ,, door dc hemellingen! en geprezen door de aardelingen! want hij heeft het menschdom lief." Dat »p»"> lof 00 S^ec. Adnot- Crit. in loca quaedam AT. T. p. 3 35' ijj Obfervavit jam hunc ufum drusiuj», in Com. ad Dijf* Pent. p. 10. ' Y-3  342 Y. VAN HAMELSVELD, lof en prijs betekent, blijkt overtuigend uit Luc. XlXr Kap. XIII: 7, ,, Waarom beflaat hij nutteloos den ,, grond?" De Griekfche bewoording is iterker, <»* t« xtti yij» x.e.TtLSyct; waarom maakt hij dezen grond onvruchtbaar? tpy°> wordt zeer dikwijls van den landbouw gebezigd. Van hier is *?ynt en *«ï«fy£«, maken, dat ie~ mand tien landbouw nalaat, of, wanneer het van een ftuk gronds gebezigd wordt, onvruchtbaar maken, be2A heeft het best van alle Uitleggers deze plaats verklaard. - Kap. XVIII: 7, „ Zal God dan zijn' uitverkoren ,, g'unstgenooten geen recht doen, die dag cn nacht „ tot hem roepen, gefteld ook, dat hij hen eenigen tijd ,. laat wachten?" De laatfte woorden luiden in het Gricksch «Vtó («rfipMftt* Dezelve hebben aan de Uitleggers veel werk veroirzaakt; men zou dezelven gemakkelijker en beter hebben verklaard, wanneer men gelet hadt op de tegenftelling tusfchen den harden en onbuigzamen Rigter, en den langmoedigen, barmhartige.n, gaarn vergeyenden God; en tevens op het gebruik van de woorden nxxpadvnoi en fi«z»tSo^£«, in dc Griekfche Overzetting van het Oude Testament, waar zij herhaalde reizen met tfanum cn dergelijke verwisfeld en zamengevoegd worden. Wanneer men dit in acht neemt, dan bevindt men, dat de zin eenvouwig deze is; „ Daar zulk een hard Rigter nogthands eindelijk hoort, zou ,, dan God zijne lievelingen niet hooren, en dat, daar „ hij zo langmoedig cn barmhartig jegens hun is (/)?" Kap. XXIV: 4, fm^^m vertaalt de Heer hamelsveld, ,, tweemannen ftonden onverwachts „ bij haar." Wij zouden het liever vertolken; ,, twee ,, mannen verjehenen haar, onverwachts: " of, vielen haar onverwachts in het oog. Dit fchijnt eene kleinigheid, maar het dient tot vereffening van eene fchijn* ftrijdigheid met Mare. XVI: 5; en het komt overeen met het gewoon gebruik van het woord e-39u- — Nuttige en Godvruchtige befchouwing van het Onweder: over Pf XXIX- 3. Het gewigt der Icvcnsgcfchiedcms van jèfus: over Joh. XX: 31. ■ Wij moeten blijmoedig en onverschrokken zijn in ons Christendom, gelijk de Apostelen: over 2 Cor. V: Sa. De gelijkenis van het verloren fchaap, en den verloren penning: over Luc. X\ : „_IO< t In den hemel zal alle droefheid ophouden, en tegen bliklfchap yerwisfeldzijn: over Openb. XXI: 4 . , God'kent alle menfchen, en hunne daden, en hij beoordeelt ze juist: over Spreuk. V: 21. De gefchiedenis van Kaïn en Abel: over Gen. IV: 3-10. De «eliilienis van den Pharifeêr, en den 'lollenaar: over Luc. XVIII: 9-I3- De e/orfpr ongelijke kleinheid, en de daar uit vloeiende grootheid van het Koningrijk der hemelen: over Matth. XIII: 31, Z% . Het onderfcheidend kenmerk van de Leerredenen van den Heer van loo is, dat dezelven zeer pathetisch zijn , cn fterk tot het hart fpreken. In de daad eene uitmuntende eigenfehap I De waare welfprekendheid, die het hart treft, is anders in onze dagen zeer zeldzaam, Y 4 en  S44 j. van loo leerredenen. en men hoort veelal van den kanzei voordellen, zo koud en dor, dat men het, naar den mensch gefproken , bijna voor onmogelijk houden mag, dat dezelve eemgen indruk op de meestal zeer vereelde gemoederen der toehoorders maken. Ondertusfchen dient echter bij het gebruik van dien pathetifchen leertraut op den predikftoel Céne aanmerking in acht genomen te worden , dat men namelijk het verftand pooge te verlichten, cn eerst overtuiging zoeke te bewerken, eer men tot het hart fpreeke. Het is wat anders, eene opwekkende aanfponng te fchrijven voor reeds verlichte en befchaavde menfchen; en wat anders, eene redevoering te houden voor een' gemengden hoop, waar van het grootdq gedeelte in eene behaaglijke onkunde verzonken ligt. «~ Worden de laatften alleen geroerd, en niet grondig en duidelijk onderwezen, dan loopt men gevaar, dat het woord, fchoon met traanen van vreturde of berouw omvangen, echter door verdrukking of verleiding lpoedig wederom krachteloos wordt, om dat het geene wortelen gefchoten heeft, Wij achten deze aan¬ merking vooral voor jonge Leeraars zeer nodig, op dat met het misbruik van eenen anders uitmuntenden, ei* zeer aanlokkenden leertrant medewerke tot vermeerdering der onkunde, die helaas! zich onder het Christendom zoo zeer heeft uitgebreid, en zoo veele allerrampzahglte gevolgen heeft. ALEthophilus aan philadelphus. Ta Amfterdam, l:j M. de Bruyn. 1789, Behalven het Voorberigt\ 12c bladz. in groot OStavo. De prijs Is fi-iS-i TVt Stukjen bevat 24 Brieven, iagerigt tegen de ver-, -Lf ïnaartle Brieven van philadelphus aan zijnen Vriend, die in den jaare 1783 en vervolgens te Dordrecht bij\ yan Braam en elders zijn uitgegeven. ' Na eene Inleiding in den eerden, en eene opgave van verIcneidene poincten, waar in de beide Schrijvers zamen overoenftemmen, in den tweeden brief, wordt in den derden de ftaat des gefchils bepaald.' Wij zullen hier de eigene woorden van alethophilus opgeven: „ Wij 95, kunnen nu een' ftap nader komen, Mijnheer! Wie »3 zijn Iferbondelingen? -—— Wie zijn de leden van  34-5' ALETHOPHILUS „ „ Aarde uitmaken, Gods volk, en Christus konïng- „ ,, rijk zijnde. Maar, gelijk allen, die 't bo- ,, ,, ven befchreven Verbond met God aangaan, het ,, ,, daarom niet noch zoo volbrengen, als't behoor- „ de, dat ook zoo alle de leden der Kerke geen ge„ ,, trouwe leden zijn, het opregt Geloof en de be- „ ,, keering waarlijk oefenende: ■ over welk gedrag ,, ,, chrisïus oordcclen zal." Of iemand der- „ halven bekeerd is of niet; of hij in Christus gelooft of niet; of hij vroom leeft of niet: hij is evenwel „ een Verbondeling. Dit geloove ik niet Mijn- „ heer." alethophilus zoekt vervolgens zijn gevoelen te bewijzen uit den aart van een Verbond — uit het Oude en Nieuwe Testament , en uit de zogenaamde Formulier ren van Eenigheid, die in de publieke Kerk in gebruik zijn. Of hij het gevoelen van philadelphus wel begrepen, en bondig wederlegd hebbe; of, welk van beide deze gevoelens te kiezen zij, denken wij niet te bcflisfen. Wij zijn bang, om ons in twisten, vooral in Godgeleerde twisten in te laten: en wij denken daarom, bi| de aankondiging van alle dergelijke Schriften alleen kortelijk onze Lezers met derzelver inhoud bekend tc maken, zonder ons over derzelver waarde of onwaarde uit te laten. Wij Zeggëfl alleenlijk, dat de brieven vrij befcheiden gefchreven zijn. Toen wij in het begin van het Voorbcrigt die woorden lazen; mijn bloed werd warm, vreesden wij, dat de fchrijfwijzc minder bezadigd zou zijn geweest. Doch de Schrijver heeft wel gedaan, dat hij zijn warme bloed eerst een weinig heeft laten bekoelen, eer hij bcfloot de pen op te vatten. Mei warm blóed vrede cn lievde tc prediken kan zeer nuttig zijn; maar met warm bloed Godgeleerde twisten te behandelen, is gevaarlijk voor dc waarheid en voor den Godsdienst zei ven. Hier en daar echter fchijnt de warmte wederom al te zeer bij den Schrijver te zijn toegenomen, zo dat zijne bezadigdheid hem verliet, en hij daar door aan zijne partij gevolgen toefchreef, die hij zeker wist, dat 'door hem ontkend worden. Maar één voorbeeld: op bladz. 35 lezen wij.: ,, Door zulke aanmerkingen als deze laatde is, dort ,, Gii uwe Lcezers vrij ongundige denkbeelden in van ,, de Godgeleerden der publieke Kerk. Gij fpreekt tog algemeen: en daar Gij in deezen uwen tweeden ,, brief  AAN p Hl lade lp hos. 347 brief dikwerf tegen de Heeren vitringa- en venema i aangaat, moet elk befluiten, dat Gij ook deze man- " rien bedoelt. Maar Mijnheer! zijn deeze rnan- " nen uitleggers, die alles doorgaans, buiten verband ' rukken , die zich voor het verband doorgaans wag' ten ?/(*) " Zou alethoi'hilus ook dit in koelen bloede gefchreven hebben ? Wij twijfelen zeer, om dat het ons toefchijnt, dat hem, die zegt, dat hij de brieven van philadelphus viermaalen gelcezcn cn overdacht heeft (f), dan onmogelijk kon ontlhapt zijn, hoe billijk philadelphus over de gemelde groote mannen denkt. De brieven van philadelphus bewijzen dit op een aantal plaatzen. Het zij ons alleen maar vergund, hier alethophilus aan de volgende woorden te mogen erinneren (§). „ Ik heb voor Profesfor venema eene zeer gegronde, beredeneerde, eerbiedige hoogachting. ' 'sMans eerwaardige jaren; zijne verwonderlijke geleerdheid en arbeidzaamheid; zijne Christelijke en befcheidene verdraagzaamheid; zijne gewigtige dienden , die hij door allerlei uitmuntende werken aan de !' Kerk bewezen heeft; cn dc tedere, zuivere, óhver' niste godvrugt, welke zijne fchriften ademen, zul" len zijnen naam nog doen in zegening zijn, als ciie " der genen, welke hem wat hebben aangekeft, reeds ^ lang zal vergeten wezen, enz." (*) alethophilus, Achtfie brief, bl. 35, 36. r^ Eerfte b:iet', bl. 5. - (5) Tweede brief van philadelphus, bl. 91. Verloskundigs Wetar neemingen en Aanmerkingen, uit da Verzameling van cornelis van DtiN ea'Dkx, Med. Doctor en Vroedmeester in den Ouden Bosch, Marquizaat van Bergen op chn Zoom. Eerfte Deel. Te Utrecht en Amfterdam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, en M. Schalekamp. 1789. Behahen het Voorwerk, 176 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 1 -: - : Dit eerfte deel van dit uitmuntend Werk is in twee hoofd ftukken afgedeeld, waar van het eerfte 27 Waarneemin»xn behelst over natuurlijke verlosnngen, over eenige verlosfingeri van tweelingen, en overliet af haaien der Nageboorte; terwijl het tweede, dat 26 \\ aar-  348 c. van den enden verlosk. waarneemingen. Waarneemingen bevat, van de tegennatuurlijke Verlosfïngen en van de Keering handelt. Achter elke Waar. neeming volgt eene zeer leerrijke Aanmerking Daar h et oogmerk des Heeren van den enden, blij*kens dc Voorrede aan het hoofd van dit Deel geplaatst fchijnt te zijn, om op gelijke wijze, in één afmeer volgende Deelen, de gantfche Oeffenende Verloskunde te behandelen , wenfehen wij van harte, dat het hem, noch aan tijd, noch aan .lust ontbreeken zal, om daar mede fpoedig voort te gaan. Wij voor ons althans reikhalzen naar het vervolg, en twijffeleil geen oogenblik, of alle zijne Leezers, voor zoo veel het Lieden zijn, die prijs ftcilen op weezcnlijke kunde, op beproefde ondervinding, en op eene alzints blijkbaare goede trouw, zullen hetzelfde doen. Heelkundige Mengelfchriftcn, uitgegeeven door j. l. schwucker, uit hét Hoogduitsch vertaald door j. daams , Heelmeester te Haarlem, Eerfien Deels Derde , en Tweeden Deels Eer/le Stuk, het eerfte 115, hei laatfte 119 bladz. in groot Octavo. Te Haarlem bij A, Loosjes. De prijs van elk Stukjen is J' TTet eerfte deezer Stukken bevat dc Befchrijving van ±1 een zeer eenvoudig Werktuig ter geneezing der Dijebeens-breuken, met eene daar bij gevoegde Afbeelding van het befchrecven Werktuig, door j. a. theeden; eene Verhandeling over den Hqirworm, en over de werking der groote Nagtfchade in de zwaarmoedigheid en de weidgtige Verlamming aan ééne Zijde, door j. evers ; en dric.en-twintig Waarneemingen over verfcheiden Genees- Heeh cn Verloskundige Onderwerpen van de Heeren sponiser, rudel's, mëisner , gaducke , kuiin, JUNG, hormann, schopper, horn , cramer , bloch , KiUIi.er, sellien , hagen, risenbeck , giesemann en diebee. Het andare Stuk behelst eene Verhandeling over dc Geneezing van den Zwarten Staar, en eene over de Zogyerplaatztngcn, bij welken de Kunstbewerking moet ver~ rigt worden, beiden van den Heer schmucker zeiven; cn daarenboven nog agttien, meestal Heelkundige Waarneemingen, van de Heeren schwind , ollenrot, mi- sc hel. ,  J. L. schmucker heelk. mengelschriften. 349 schel, horn, volk.er, eudeus , sellien, morce.n- stern, en kremer. .-. Beide deeze Stukken zijn niet minder belangrijk dan de vöorigen, en alzints eenen schmucker waardig. Het Kerke/ijk en Wereltlijk Deventer; behelzende eene uitvoerige befchrijving van Stats Oirfprong, verfcheide benaemingen, gelegenheit, oud en nieu beflag, oude en nieuwe Vesten, Poorten , Lantweeren , Markten , ^ traeten, Stegen, Kapittel, Kloosteren, Kerken, Gasthuizen, Weeshuizen, Armenhuizen, cn andere voor. nacme Gebouwen: Mitsgaders van haere Burgeren en Inwooneren, Oude en Nieuwe Regeringsform, Oude Wclhergebragte Gewoonten, Rechten en Voorrechten; Als ook een omftandigh yerhael der Bcurtenisfeu van Oude tijden af, liaer betreffende, en Wisjelvallighcdcn, van tijd tot tijd haer oyergekoomen: Uit echte bezegelde Brieven, Kloosterfchriften, en Oude Aantekeningen, meest alle nooit voorhene gedrukt, en verfcheide voornaeme Schrijver en te zaemen geftelt en befchreven door gerhard dumear, Secretaris der Stat Deventer. Tweede Deel. Door een'' Kleinzoon des Schrijvers na deszelfs Dood uitgegeven. Te Deventer, bij L. Leemhorst. Behalven de Voorrede, en Bladwijzers, 224 bladz. in groot folio. De prijs is ƒ 4 - 6 -: De Heer Mr. gerhard dumbar, gefproten uit een geflacht, dat eeuwen herwaarts in Schotland wel bekend geweest, en daar te lande ook nog heden in wezen is, werdt in het jaar 16S0 tc Deventer geboren, cn . na dat hij aldaar in 1705 in de Gezworen Gemeente geplaatst was, waar in zijn Vader cn Grootvader reeds gezeten hadden , werdt hij naderhand tot Scrviciemcester cn Secretaris dier Stad aangedeld, welke beide ambten hij geduurende het overige zijns levens heeft bekleed. Zijn eerde letterarbeid werdt bedeed aan het in 't licht brengen van oude onuitgegevene Stukken, tot de Gefchiedcnisfen van ons Vaderland, voornamelijk van Overijsfel, betrekkelijk, onder den naam van Analecta, waar van hij drie deelen uitgaf, die nog door verfcheiden anderen zouden zijn gevolgd geweest, indien niet zijne wankelende gezondheid, of het vervaar-  S53 G. DUMBAfc digen van een grooter en moeilijker Werk, zijn Kerke'' lijk cti IFaereldlijk Deventer namelijk, dat misfchien wel tot tle verzameling van de Analccta aanleiding gegeven hadt, hem hier in hadt belet. Hij gaf het eerde Deel van zijn Deventer, dat vier boeken bevat, in het jaar 1731 uit, en, fchoon hij nog twaalf jaren daar na leevde, en dc volgende boeken in dien tijd opdclde, belettede hem echter zijne qnpasfelijkheid, -om daar aan de laatfte hand tc leggen, en hetzelve tot dc uitgave gereed te maken. Deze "taak dierhalven is volvoerd door een' Kleinzoon cn Naamgenoot van den Schrijver, ccn man van ccn bondig oordcel, zuiveren fmaak, cn uitgedrekte kundigheden, die insgelijks den post van Secretaris te Deventer èenige jaren bekleed heeft, cn in denzelven aan die Stad ten hoogden nuttig is geweest, zo lang zij gelukkig genoeg geweest is , om dien in zijne handen te vertrouwen. Deze geleerde Man, die, door het opdcllcn van den Tegenwoordige» Staat van Overij.jel, reeds overvloedig getoond heeft, hoe bedreven hij in dit vak is heeft de overgeblevene papieren van zijnen Grootvader in orde gebragt, en ter drukpersfe gereed gemaakt; en aan hem is het dierhalven, dat wij het tweede Deel van dit in veele opzichten allernuttigst Werk verfchuldigd zijn. Hetzelve bevat voor eerst het vijfde cn zesde bock waar van het eerde uit achttien, cn het tweede uit drie hoofudukken bcdaat: ten anderen een Bijvocgzcl behelzende verfcheidene oude cn echte Stukken, dienende tot opheldering cn bevestiging van een aantal zaaken in het eerde Deel voorkomende: en einde-lijk no" een Aanhangzel, uit twee Stukkeu bedaande, waar van het eerfte, zijnde een Verdrag, tusfchen eenige Hollandfche en Ovérijsfelfche Steden te Harderwijk ingegaan , en door Hertog filips van Bourgondiê, den erden Junij 1538, bekrachtigd, tot ccn bijvoegzel ftrekken kan van het vijftiende hoofdftuk des vijfden boeks; terwijl het andere, zijnde een Brief van Bisfchóp fredrik. van Baden , waar bij geboden wordt de Vrouwen plaat zen bij het altaar in dc S. Lebulni Kerk weg te ruimen, fchoon van lateren tijd zijnde , dan waar mede dit Werk eindigt, echter hier bij geplaatst is, om dat het, zo wel als het eerfte, ouder des Schrijvers nagelaten papieren werdt gevonden. Een  KERKELIJK EN WAERELDLIJK DEVENTER. 351 Een volledig uittrekzel uit zulk een Werk zal men van ons niet verwachten. De aart van hetzelve is onder alle minnaars onzer Vaderlandfche Gefchiedenis reeds genoeg bekend, daar zij het eerde Deel reeds zo lang bezeten hebben. Ook wijst de uitvoerige titul, dien wij daarom geheel geplaatst hebben, reeds genoegzaam uit, hoe veele zaaken men hier tc verwachten heeft. Wij merken alleenlijk aan, dat dc nuttigheid van zulk een Werk zich geenszins tot Overijsfel, veel min tot dc Stad Deventer alleen bepaalt; dewijl 'er een aantal dingen in verhandeld, en uit oude verdragen en andere papieren toegelicht en bewezen worden, waar in ook de andere vercenigde Gewesten, cn vooral Gelderland , Holland, Friesland, en Utrecht ten naasten betrokken zijn. Wat den arbeid betreft, dien de kundige Uitgever aan dit tweede Deel te koste gelegd heeft, dezelve beftaat voor eerst in het fchrijven van eene Voorreden voor hetzelve, waar uit wij reeds het een cn ander ontleend hebben, en waar van wij nog een gedeelte woordelijk zullen opgeven, om dat wij daar door het best onzen Lezeren kunnen doen zien, waar in zijne verdere zorgen omtrent deze uitgave bedaan hebben. ,, Hoe zeer wij (zegt hij) het ons tot eenen regel „ gcdeld hadden, het gevonden handfehrift ftiptélijk „ tc volgen, vonden wij het egter fomtijds noodzaak,, lijk, fomtijds ten minden niet onnuttig, eenige hulp „ aan hetzelve toe te brengen, om het behoorlijk uit„ gedost in 't openbaar te doen verfchijnen. ,, Baarblijkclijke fchrijlfeilcn hebben wij verbeterd. „ Wanneer'er de minde twijffeling kon plaats hebben, 5, is het handfehrift gelaten gelijk het was. „ Aan het hoofd der Kapittels ontbrak bijna overal ,, de korte inhoud. Dit gebrek hebben wij vervuld. „ Het onvolmaaktde van allen was het eerde Kapit„ tel des vijfden boeks, het welk de Schrijver maar ten deele in orde had gebragt, zoo dat wij deszelvs 1$ agterde gedeelte uit twee afzonderlijke onvolkomen brokken hebben moeten zaamendellen. ,, Op eenige andere plaatfen bemerkten wij wel, dat .., des Schrijvers voornemen geweest was, 'er nog iels s, bij te voegen, doch daar dit niet meer voor handen 9, was , en wij noch tijd noch lust hadden, om nafpoo- ringen te doen, die buiten de ecuvouwdige taak eens „ Uit-  3'5S G. DÜMBAR KERKE L» EN WAERELDL. DEVENTER* Uitgevers liepen, zul de Lezer zig even als wij vqr« 55 genoegen trioeten met het gene wij vonden. Al* leen valt hier eene uitzondering te maken ten aan-1 „ zien van de Noten, welke wij fomtijds hebben aan„ gevuld, gelijk wij ook hier en daar eene Note inge* „ voegd hebben uit onze eigen beweging. Dan dit al„ les is van gering belang, naardien wij in geenen „ deele gelegenheid zogten om aanteekeningen te ma„ ken, maar dezelven blootelijk plaatftefi, wanneer ons ,, iets bij toeval in de hand kwam , welk ons toe„ fchecn eenigermate te kunnen dienftig zijn. Ter 011„ derfcheidmg zijn onze Noten tusfchen twee haakjes [ ] ge Held. ,, Meerder, en zelfs meer dan gewone vlijt is aan,, gewend ter vervaardiging van het Redster: nadien „ wij begrepen, dat de nuttigheid cenes werks, van „ aart als dit, veelal naar de volkomenheid des blad„ wijzers kan worden afgemeten. De Historie van „ eene enkele Stad behelst noodwemfe eene menigte „ van kleinigheden , die alleen voor den borger, of ten „ hoogden voor dc bewoners van de zelfde Provincie, „ kunnen van belang zijn ; terwijl zij doorgaands ook ,, andere punten bevat, welken tien Letterminnaren in „ t gemeen in hunne onderfcheiden nafpooringen te ,, ftade kunnen komen, en dezen doet men, onzes „ oordeels, den gewigtigften dienst, wanneer men huil „ tijd befpaart, door hen met een uitvoerig Register van „ de moeite te ontheffen, van meer te lezen dan ter „ bevordering van ieders bijzondere bedoeling word ,, vereischt. Met zulke inzigten is dit Register opge,, maakt, cn dus zullen zij, bij voorbeeld, diedewaar„ de der oude Munten nagaan, op het woord Gcldfpe„ cien, zij die zig op de historie van 's Lands handel 55 toeleggen, op 't woord Koophandel', vinden kunnen, „ wat 'er uit dit Deel ten hunnen behoeve is te trek„ ken. De beminnaars der Oudheden van andere Ge„ westen of der oude Regtsgeleerdhcid en derzelver „ historie zullen hier even geredelijk de door hen be- geerde dollen kunnen aantreffen." JDe  Jgg W. EILDERD1JK I Pe voorburg van Atheen. Zie daar, onbekende, De waarheid! 'S Geen u 't loc ten uwen besten wende! Wij moeten bekennen, dat onze gebrekkige kennis van dezen heuvel, dicht bij Athenen gelegen, en de heiligheid, aan die plaats eertijds toegekend, dc Vertaaling hier zeer mocielijk doet worden; maar dit geeft den Ovcrzetter evenwel geenzins recht, om van een koperen drempel, een ijzren hellevaart te maaken, noch om den vuurdragenden Reus prometheus in den blonden God, apollo, die dag regeert en jaren, waar van de Griekfche Dichter in het geheel niet fpreekt, tc veranderen. Wij zullen de woorden zo letterlijk als mogelijk is vertaaien, en den Lezer laaten oordeelen, hoe veei overeenkomst 'er tusfchen dc Vertaalirig en het oorfpronkelijke zij: Deze gantfche plaats is heilig, de eerwaardige neptunus en de vuur dragende God, dc Keus Prometheus, bezitten dezelve; de grond, welken gij thans betreedt, word genaamd dc koperen drempel dezer aarde, het bolwerk van Athenen ; de nabuurige landftreeken beroemen zich, dat neptunus, aan wien de heuvel is toegewijd, hunne befcliermer is, en ontleehen allen hunnen naam van den God des heuvels, Zodaanig zijn deze dingen, o Vreemdeling, niet zo zeer door vermaardheid, dan wel door ondervinding bekend. Wij . hebben het woord 'iarö7a<, het geen eigenlijk tques betekent, door neptunus vertaald, niet alleen, om dat het .uit dc gefchiedenis blijkt, dat op dezen heuvel een altaar _ van neptunus equestris was (c) , maar ook om dat "innios, equestris, de eigenlijke bijnaam van neptunus is (d). De Heer bilderbijk. wekt ondertusfchen onze verwondering op, daar hij in de Voorrede zegt; „ ik heb zo weinig om dc Franfche cn „ andere Vertalingen, die 'er van zijn, gedacht, als ,, ik ze ooit ingezien heb. Ik heb ze zelfs nu van achteren niet nagezien, als ik in den Koning Edipus „ deed, om dat ik hier geen letterkundig fluk van ma,, ken wilde , maar alleen eene dichterlijke uitfpannulg,'* Hoe weinig Letterkunde 'er ook in de Vertaaling zijn moge, de-Nederlandfche .Lezer, in de oude taaien on- bc- (c) Zie corx. rhodio. Lenion. 'Aihiij. Lib .\'X!, oap. 2T, (.7 '/ie stepmani Lexicon, torn. IV, p. 1694, V9ét,'Uwuijtit MfcNHfM, ad ar1st0ph. A'übcS, vs. 83.  de dood van edïpus. 36( gelijk door ons reeds is aangemerkt: men had dit hier zelfs uit den Scholiast kunnen leeren. Bladz. 8, Geen fcpuilplaats fmeëkeik u, noch deernis met mijn klachten, Dan die met recht en wet en godsdienst kan beftaan. Bij sophocles zegt edipus alleen: Ik bid u, befchouw mij niet, als een onheiligen. Op bladz. 10 zegt de Rei; . p Denk dit niet! Ik tracht u voor 't geweld van andren te behoeden. De Rei bij sophocles zegt: O Grijzaart, niemand zal u tegen uw wil en dank van deze zitplaats immer verdrijven. Bladz. 12, EDIPUS. 6 Waarom, 6 mijn kroost, heb ik u voortgebracht! bij sophocles ; O mijne dochter, wat zal ik zeggen P Dan het fchijnt, dat hier de Vertaalerhet woord yiyi,*; het geen eigenlijk betekent, fpreeken, cn wel met zulk eene duidelijke ftem, dat men van een ieder kan verftaan worden (ƒ), genomen heeft voor het bekende woord yty«i, a gehoor en warden. Wij bemoeien ons met 4^. geene Vertaalingen, als thans met deeze van den Heer J*'bilderdijk, maar tvvijffelcn echter niet, of het inzien van dezelven zou den Nedcrlandfchen Dichter zoo hier als elders van die gebreken, welke wij willen meenen dat uit onbedachtzaamheid zijn voortgefprooten, hebben kunnen bevrijden. Bladz. 15, Ach, zoo ge, 0 eerbiedwaarde grijzen, enz. De Vertaaling van deze bede van antigone behaagt ons zeer, evenwel hadden wij gaarne gezien, dat de twee laatfte regels, Wanneer der Goden hand hunn' blikfem doet ontbranden, Wie roemt zich, dat de vlam hem't fchuldtoos hoofd niet roost1 mee? £ƒ) Sc va^ckenae* ad r.oRiP- TlipptJ.. vs 584. Z 5  2^4 W. BILDERDIJK ISMENE. O ongelukkige opvoeding voor ons. EDIPUS. ■ G/J ZV' dan eindelijk te voorfchijn gekoomen, o Doch- ISMENE. Niet zonder groote moeite voor mij, EDIPUS. Omhels mij, mijn Kind! ISMENE, Ik omhels u beiden te gelijk. EDIPUS. Haar en mij. ISMENE. En mij, de derde ongelukkige. EDIPUS. Mijn' Dochter, waar om zijt gij hier na toe gekoomen? ISMENE. Uit voorzorg voor u, mijn Vader I EDIPUS. Door verlangen naar mij gedrceven? ISMENE. En op dat ik u zelve de lijding zou brengen, heb ik, van eenen enkelen getrouwen dienaar ver ze ld, mij hier na toe bcgceven, EDIPUS. Wat doen de jongelingen, uwe broeder si Waar zijn-ze f ISMENE. Zij zijn waar zij zijn- zij bevinden zich thans in een vrezclijk gevaar. Wij  DE DOOD VAN EDIPUS. y>$ Wij hsbben deze gantfche Zamenfpraak, tusfchen ïdipus en ismene, zo woordelijk ons doenlijk was, uit sopiioci.es vertaald. De lezer vergelijke dezelve nu met de woorden van den Heer bilderdijk, van het begin van bladz. 19 af, tot die woorden van bladz. 20, Helaas! wat vrage ik dit? mijn boezem voelt de fmart: En. zo wij ons niet bedriegen, zal hij uit onze profaifche Vertaaling aanftonds bemerken, hoe veel hier van dat tedere, van dat aandoenlijke, van dat waare Tragoedifchc is verboren geraakt. Zelfs word hier niet gevonden die vraag van den Grijzaard naar zijne woeste Zoonen, en wat die thans ondernamen, waar op dc volgende klacht van edipus rust, Wanneer hij zijne Dochters, die geduurig met haaren Vader omzworven, tegen zijne Zoonen, welker plicht het was hem te dienen cn te volgen, maar welke altijd te huis biceven zitten, overftelt. Want, het geen ismene zegt, bladz. 20, En de nood van ons gedacht te gader, geeft dit niet genoegzaam te kennen; daarenboven word, in de klacht van edipus, bij den Heer bilderdijk wel gezegd, dat vrouwen wierden gedwongen den last der mannen te dragen, maar geenzins, dat zusters voor haare broeders, wien zulks alleen voegde, met hunnen blinden en afgeleefden vader, langs bosfehen en ftruiken , blootsvoets moesten omzwerven, wanneer zij niet alleen menigmaal aan alles gebrek leeden, maar dan door fterke regenbuien, dan door de heete ftraalen van de zon, hunnen weg moesten vervorderen, welke ongemakken de Nederlandfche Dichter wel meestendeels opnoemt, maar niet op zodaanige wijze, dat men daar door eenigzins het vertoornd gemoed van edipus op zijne zoonen ziet, het geen onzes oordeels geen gering doelwit van deze klagte is. Bladz. 22, Het zal, mijn vader, ja! mijn hart belooft het mij! 'k Steune op voorlpellingen en tempelwichlarij. Daar wij eene volkomene onzijdigheid bewaaren, en den Nederduitfchen lezer alleen eenige onderregting willen geven, in hoe verre de vrije Vcrtaaling van den Heer  j65 W. EILDERDIjK Heer bilderdyk met het oorfpronkelijke overeenkomt, zoo zullen wij van het begin van deze regels, tot de woorden van is.mene, op bladz. 24, Helaas! wat donder in mijne ooren! Te wel verdienden zij dien vaderlijken toren, wederom de eigenlijke woorden van sophocles aan de liefhebbers der Dichtkunde mededeelen. Op de vraag van edipus , of zijne dochter noch eenige gedagten had, dat dc Goden eindelijk ccnigc zorg voor hem zouden dragen, om hem te behouden, antwoordt ismene; Voorwaar, mijn Vader! ik vertrouw thans volkomen op de gegeven Godfpraak. edipus. Wat zijn dat voor Godfpraaken, wat heeft; het orakel, mijn lieve Kind! omtrent mij yoorfpeld'! ismene. Dat gij ter eeniger tijd van die menfchen aldaar, (te Thebe) , om hunner eigene behoudenis wille, en dood en Ievende zoudt worden opgezocht. edipus. Wie zou van zulk een ongelukkig mensch, ah ik ben, kunnen geholpen worden. ismene. De orakels zeggen, dat in u hunne behoudenis gelegen is. edipus. Wanneer ik niet meer ben, dan zal ik eerst een man van aanbelang zijn. ismene. Thans verheffen u de Goden, eertijds Jloegen zij u ter neder. edipus. Een oud man te verheffen, die jong zijnde is ter neder geworpen, is iels het geen niets betekent, is onnut. l s-  DE dood van edipus. 367 ismene. Weet voor zeker, dat Creon, om dezer zaaken wille, linnen zeer k.01 ten tijd bij u komen zal. edipus. Wat denkt hij te doen, mijne dochter, leg mij dit uit. ismene. Zij zullen u digt bij Thebe nederzetten, op dat zij u in hunne viagt hebben, maar zij zullen nies toelaaien, dat gij hunnen grond betreedt. edipus. Wat voordeel zullen zij van mij hebben, voor hunne grenspaalen liggende. ismene. Uw grafjlede op een' uitheemfche plaats zou voor hen ongelukkig zijn. edipus. Bdten medewerking der Godheid kan voorwaar een ieder dit weeien. ismene. Dairom zullen zij u nu digt bij hunne landpaalen zoeken te houden, op dat gij niet meer meester van u zeiven zult zijn. edipus. Maar zullen zij mij ook met het Thebaanfche zand bedekken ? ismene. Dit vergunt u niet het bloed van uw gejlagt, mijn Vader l edipus. Zij zullen mij voorwaar nimmer in hunne magt krijgen. ismene. Dit zal ter eeniper tijd voor de Inwooners van Thebe alliiengehikkiga zijn. EDI"  DE DOOD VAN EDIPUS. 360 tuigd worden , dat de Nederlandfche Dichter veel te Ver afgeweckcn is, om zijn loffelijk oogmerk te bereiken, met de Nederlanders een kunstfluit van sophocles te doen kennen. De oude gebeurtenisfen voor hunn' tijd- cn landgenooten nuttig en leerzaam te maaken, was altijd het verftandig doelwit van verhevene Dichters. Daar lag, ten tijde vau sophocles , een oude wrok tusfchen die van Athenen, en die van Thebe. Om nu de Thcbanen, de vijanden der Atheniënfers, te vernederen, cri die van Athenen allen roem en luister bij te zetten , laat de Griekfche Dichter op den heuvel bij Athenen, een' plaats, waar op hij zelf geboaren was, den ongel ukkigen, maar roemruchtïgen Koning edïpus te voorfchiju treeden. Deze, verontwaardigd over het goddeloos gedrag van zijne Landgenooten, en in het bijzonder over dat van zijne Zoonen, kteocles en polynices, welke hem uit zijn rijk hadden geworpen, en in armoede lieten omzwerven, toont reeds in den beginne, doch bijzonder in de bovengemelde zamenfpraak met zijne dochter ismene, dien onverzoenbaaren haat, welken hij zijne Zoonen toedroeg. Hem was reeds te vooren door apollo voorfpeld, dat hij een einde van zijn elendig leven, tot groot nadeel der Thebanen, wier heil van de bezitting van zijn' lijkbus afhing, te Athenen vinden zou, weshalven hij aan ismene , welke hem de waarheid der Godfpraak op nieuw doet hooren, met allen ernst verklaart, dat nimmer de Thebanen hem, het zij levende of dood, in hunne magt zullen krijgen, waar uit allerlei rampen cn onheilen voor het Thebaarifche Volk noodzakelijk moesten voortkomen. Dit alles komt hier volmaakt overeen met onze overzetting: dan in die van den Heer bilderdijk meenen wij dat hoofdoogmerk van den Edipus zoo zeer niet te befpeuren. Want zelfs heeft hij zulks te vooren reeds achter wege gelaaten in de bede'van edipus, bladz. 6, wanneer hij hem laat zeggen, Als ik 't rampvol leven dan befluiten, hun ten nutt', Door wie ik 't uiterst van mijn dagen zag befchut: Daar sophocliïs wel uitdrukkelijk deze woorden edipus in den mond legt, Dat ik aldaar mijn ongelukkig leven zou eindt gei};. vad. bibl. i deel. no. 8. Aa  de mensch. 373 en vervolgens aan alle onze Lezers, vrijmoedig aanbieden. Ze'zijn ons als gegrond voorgekomen. Is, in de eerde plaats, de Voorrede wel zeer naauwkeurig ? Zof het gluipig meisjen, wanneer zij bcliaagen wil', zich op 'eene Jlordige, wanjialtig onachtzaame wijze optooien? of zal zij in het jlijfst, ftemmigst ouderweisch gewaad zich toctaakden en met een gcboogcn hoofd, eene jlrocve houding en een treurig oog onder de menigte te voorfchi/n trecden ? Zal zij niet veel eer met een helder lachend oog, een zagt roozcnblos op de kaaken, bevallig aangekleed, met een luchtigen tred zich voordoen? De Schrijver antwoord zonder beraad Immers zeker zal zij het laatfle? Is dit altijd wel zo geheel zeker? dc Vraag is, dunkt ons, hoe zij be- haagen wil? Men kan zich zeer ligt omdandigheden voordellen, waarin een Meisje zeer mishaagen zou, wanneer zc met een helder lachend oog, een zagt roozenblos op de kaaken, bevallig aangekleed, met een luchtigen tred te voorfchijn trad. Hier had dus voldrekt bij bepaald moeten worden de wijze, waarop ze behaagen wilde, indien het antwoord van den Schrijver immer riaauwkeurig kon worden. Wij zouden deeze aanmerking overgeflagen hebben , indien dc Schrijver uit de opgegeven vraag en zijn antwoord geen gevolg voor de Dichtkunst getrokken had , dat niet alleen even min naauwkeurig, maar zelfs geheel verkeerd is. Zo als het met dit Meisje is — zo is het ook, befluit de Heer nieuwenhuijzeN, met de fchoone Kunften en IVeetenfchappcn — wat zoude 'er van de Zanggodinnen, van dit teder gezelfchap van apollo overbleven, zo de bevalligheid niét haare grondtrek ware? Waarlijk nog zeer veel! Het bevallige is flechts dén vak van de Dichtkunst en zelfs bijlang na het eerfte niet. Het verheven, het pathetique, wecren gewoonlijk dc bevalligheid, en laaten deeze in de daad geringere verdiende aan hunne mindere Zusteren gewillig over. Wij kunnen dit niet verder uitbreiden. Men kan hier riedels Theorie door van alphën, die toch in de meeste handen is, over nazien. Wij vinden , in dc tweede plaats, dat de Schrijver, in deeze geheele Voorrede, wat te veel de houding aanneemt vail iemand, die iets vertoonen gaat, dat nimmer vertoond is. Wij willen u da zen avond, zegt hij aan de Leden van .felix mbritIs, de Natuurlijke HisA a 3 toric  374 m. nieuwenhuijzen torie van den Mensch voordraagen, wij willen alle onze kranke vermogens infpanncn, om tevens eene proeve te neemen, of mijn gezegde waarheid zij, en of zich dc bevallige Dichtkunst met de nuttige Natuurlijke Historie 'verecnlgeu kunne. Was 's Mans gezegde dan zo iets nieuws'? Onderftelde hij van zijne toehoorers, dat de waarheid van het zelve nog nadere betooging voor hun noodig had? Dit was immers, na dat een pope voor de Engelfchcn, een wieland voor de Duitfchers, een de lille voor dc Franfchen, zelfs, fchoon bij mindere gedeelten, een vondel, onder anderen in zijne Bej'piegelinge/i over God en Godsdienst in zijnen Lucifer cn elders — voor de Nederlanders, zo meesterlijk buiten allen kijf gcfteld hebben, dat dc nuttige en zelfs abjtracte Weetenfchappen zich zeer wel met dc edclfte Dichtkunst verecuigcu kunnen, eene al te hooge verwagting van zich zeiven aan zijne toehoorders in te boezemen. Wij zijn zeer overtuigd, dat dit dc meening van den Heer n i ei wtenhuijzen niet geweest zij. Wij merken het alleen maar op, om anderen tc waarfchouwen, dat eene zodaanigc inleiding eigentlijk bij Hot van rekening niet zo zeer verftrekt ad captandam benevolen'.iam, dan wel om de flaapende critique wakker te maaken, en den tochoorer aan een gezegde van horatius te herinneren; Parturiuni montcs, nascelur ridiculus mus. Eindelijk, om ie.ts van het Stuk zelf te zeggen, vreezen wij, dat dc Dichter zich zclven nadeel gedaan hebbe, door vooraf ieder Leczer in dc verwagting te brengen, dat 'er iets bevalligs ftond vertoond tc worden. Wij hebben reeds te kennen gegeven , dat iets een zeer'fchoon Dichtliuk kon zijn, zonder in 't bevallige te vallen —- maar nu de Schrijver zegt, te willen beproeven, in hoe verre hij de beviilligc Dichtkunst aan dc nuttige Natuurlijke Historie dienstbaar kan maken , nu verwagt elk met recht een bevallig vers. Zou men ondertusfchen, om geene aanmerkingen op de verten zelvcn tc maaken, die 'er echter in aantal te maaken waren, zou men de volgende befchrijving —,- ik vraag niet tot het bevallige kunnen brengen maar zelfs poëzij kunnen noemen? Hier  DE MENSCH. 375 Hier dringt den mensch de hongersnood, Hij zet zich rustig neêr cn eet het voedzaam brood, En zwelgt op 't kunftigst 't brokjen binnen, De flokdarm trekt zich faam en ftuuwt het naar om laag, Ras valt het neder in de maag, Daar 't door bereiding veel tot onzen dienst zal winnen; Welhaast worde die vermaalde kost, Door warmte en maagfap, hier icheikundig opgelost, Dan vloeit de chijm al zagtkens henen, Om zich op 't heilrijkst te verëenen Met galle en alvlesch-fap, dat chijm in chijl verkeert, En dus een voedfel vormt, waar aan geen kracht ontbeert. Een aantal vaten onderwijl, Door 't darmkanaal verfpreid, Üurpt deze zagte Chijl Om 't in den chijlbak voord t'ontlasten, 't Klimt in de bonthuis op en mengt zich onder 't bloed, Zoo wordt geftaag 't verlies vergoed, Dat uit beweging fproot, uit arbeid, waaken, vasten, Dus gaat het fteeds in orde voord, Zoo niet door overdaad, die werking wordt geftoord, Zoo 't chijl jn deugd niet wordt verminderd, Noch (mart de kracht des levens hindert, Terwijl van 't zelfde bloed natuur weêr alles fcheidt, Dat on; nadcelig is, of ons tot heil gedeidt. Natuur, die nimmer iets verfpilt, Wat tot bewerking dient, gaf h dicr-geflel de mild, Zie daar het bloed een poos verbeiden, En heerlijk voorbereid, eer 't door de poort-air ftroomt, En in de lever koomt. Zie hoe de lever, gal van »t bloed weet af te fcheiden: Zie 't vet'vliès keurig uitgelegt, Hoe 't damfcheil 't ingewand op 't kunftigst zamenhecht; Aa 4 15e"  3"6 BELL A 5 Befchouw de werking van de nieren, Den wondren farnenloop der klieren. En gij verdwaalt geheel in wondren zonder tal, Die, zelfs geen Englen tong, naar waarde onifchrijvcn za!, Eene diergelijke befchrijving van den Mensch, in Proza, zo dra ze.nieuwe waarnemingen behelst, is nuttig en verdienltelijk; maar, met moeite cn angst in maat en rijm gebragt, enkel vcrveelend. bella, Treurfpel, in vijf Bedrijven. Uit het Hoogduitsch. (door h. de h. leimon, M. D.) 'Te Amfterdam, bij W. Holtrop, 1709, 102 bladzijden in Octavo. De prijs is f : -11 • : AïTannccr wij dc menigvuldige moderne Toneelfpelen * " in profe, daar ook onze Natie thans mede over-, ftroomd wordt, in aanmerking nemen, kunnen wij niet nalaaten, het oude Vorftelijke Treurfpel vuurig terug te. wenfehen, en het diep verval van den fmaak hieromtrent recht hartlijk te betreuren. In dc daad wat zijn onze hedendaagfehe Stukken in den burgerlijken trant onder welk eenen blinkenden tijtel van Zedelijke Spelen, Drames, enz. ze dan ook verfchijncn mogen - - voor het grootfte gedeelte anders , dan gebrekkige Romans , in verwarde en onnatuurlijke Samenfpraaken gebragt, daar een knoop in geweven wordt, die nimmer te ontknopen is, dan op eene wijze, die nog onwaarfchijnlijker is , dan de geheele aaneengefchakelde gebeurtenis, en die met dat alles niet meer kunst verraad, dan 'er noodig is, om een geheel onbekend wezen uit de wolken te doen vallen, die, zonder het minde belang bij den Aanfchomver tc verwekken, een droog verhaal doet, dat de intrigue breekt, en het duk eindigtj Wij weeten wel, dat men thans vrij algemeen beweert, dat het Tooneel door deeze foort van" Stukken eenen nieuwen trap van volkomenheid verkregen heeft ■ • maar de zichtbaarc onkunde, ook in de eenvouwigde tooncehyetten, die in deeze fraaie voortbrengfelen doordraalt, de weinige draaglijke Trcurfpelen in den ouden, of zelfs in den Franfchen fmaak van corneille , ka-  treurspel. 377. cïne, voltaire, die men thans verfchijnen ziet, geven al te duidelijk te kennen, dat onvermogen, en onvermogen alleen , bij de meesten de eenige oorzaak van deezen fmaak, en van deszelfs verdediging is, om één oogenblik door hunne fchijnredencn be Iroogen te kunnen worden. Het is met de vervaardiging deezer Stukken bijna als met de rijmlooze verfen onder ons gelegen. De jonge Dichter, die in den aanvang zijner loopbaan eenen fieilen berg voor zich ziet, welken hij overweldigen moet, wil hij zijn voorgefteld doelwit gelukkig bereiken, verkiest dien berg daar tc lasten, en een gemaklijker bijpaadje te zoeken, in de dwaaze verbeelding, dat hij ook op die wijze, en zelfs veel gemaklijkcr, het eigen einde bereiken zal. Ecniee weinige eerde vernuften fchijnen dien weg ook iugeflagen te hebben —- en is het noodig, verder tc onderzoeken, of het geen bij dcezc eerde Vernuften goddelijke genie ware, bij hen ook louter onvermogen, cn eene gemakkelijkheid zij, die de waare Kunst wraaktV Genoeg — zij liaan hun bijpaadje in, cn vinden zich in een moeras weder. Hoe veele rijmlooze Verfen zou men kunnen aanvoeren, die alle duidelijk vertoonen, dat de Vervaardigers van dezelven niet in daatzijn , om twee draaglijke berijmde Verfen aan elkamieren tc koppelen , die het rijmlooze verkoren, om dat zij zich onbekwaam gevoelden het rijm cn de taal immer aan zich tc onderwerpen , die ondertusfchen met al den hoogmoed, aan onkunde cn magteloosheia eigen, Oden in den trant van klopstock, en ramoer wanen te maaken, en dit openlijk durven tc zeggen, wanneer ze eenige gedrochtelijke regels, zonder taal, zonder uitdrukking, zonder één greintje dichterlijk gevoel, onder elkander hebben weten te plaatfen, en dan , fchoon ze voor Nederlanders fchrijven , op den rampzaligen fmaak der Nederlanderen recht kunnen los geven. In dit opzicht kan men zeggen, dat het eerde rijmlooze Vers , daar onze Natie rhede bekend geworden is, fchoon dit in zijn foort ook een meesterduk geweest ware, aan dc Dichtkunst onder ons meer nadeel dan voordeel gedaan heeft. Duizend Brcckebeencn, die noch genie noch fmaak bezaten, en die tot hier toe door de zwarigheden van onze berijmde Verfen, die ze meer kenden, en helaas ! als onoverkomelijk gevoelden, te rug werden gehouden, greep nu ijlings de Au 5 woe-  378 b E L L A, woede van navolging aan. Zij kenden geene en¬ kele zwarigheid van de taak, die ze ondernamen, en het zeer natuurlijk gevolg was, dat wij grammaticale, wijsgcerige, en dichterlijke Non-Jifis, onder den tijtel van Oden zagen verfchijnen, van Oden, in den trant van klopstock, en opgedeld door Vernuften, die geen halven regel in goede profe konden bij een brengen. Eene enkele Emilia Galotti, in de daad ccn mcesterftUkj en dubbel waardig om door den Abt jerusalem , in zijn verfchil met den overleden Koning van Pruisfen over den toeltand der Duitfche cn Franfche Literatuur, tegen het beste Franfche Treurfpel gefteld te worden, kan ons weinig vertroosten over het bijna volkomen verval der Oude Treurfpelen. 't Is waar, ook hier was alles onder ons geen echt goud, echter was het van die gedrochtelijke inmengfclen vrij, daar men thans zo milde mede is, het had ten minften eenige verdienftc, en wij bezaten in dat vak reeds genoeg, om ons te kunnen vleien , dat wij op den weg waren, om ééns meer te doen, en de waare Kunst onder ons herfteld en bewaard te zien. En wat heeft men ons hier voor in de plaats gegeven? Ja, een paar mecsterltukkcn van lessing, van mercier, en eenige, maar zeer weinige, anderen — maar ook eene aaneen- fchakeling van onlezenswaardige prullen en eene achterlijkheid in de waare Kunst der Tooncelpoczij, die bij'ons verfchoven ligt, cn van dag tot dag nog meer verfchoven raakt; zo zelfs , dat ze nu reeds niet dan bezwaarlijk tot haaren voorigen luister zal wederkeercn. Zeker het is thans gemaklijk, om Tooneel-fchrijver onder ons te worden; maar men vergeve het ons, dat wij, te midden van dien Toon cel tri umf, het verval der echte Kunst hartlijk bejammeren. Tot welk eene clasfe het zogenaamde Treurfpel, dat ons de bovendaande aanmerkingen ontwrongen heeft, behoore, moge onze Leezer zelf beflisfen. Zie hier deszelfs inhoud. Freule bella van graf, een ouderloos Meisje, woont bij twee van haare Tanten, Mevrouw van graf en Mevrouw van wahl , in. Zij is zeer rijk. Geduurende het afzijn van Mevrouw van graf heeft de goedhartige Mevrouw van wahl toegedaan, dat een zeker Heer van bergen, een eerlijke braave jonge, kennis met bella gemaakt heeft, en deeze kennis is van  treurspel. 3S1 d ore. De Hemel zij bij en behoede ons ! De Heer van bergen, floot woest in het ronde. Schurken! (Zij neemen de ylugt.j Wijkt van hier 1 vlied! voort! Hij vervolgt hen tot aan den jlroom. Zijn degen breekt, en de Heer van Graf doorftoot hem. Bella, die ondertusfchen een weinig bijgekomen is, doet een ijslijke fchreeuw, en zinkt weer in de armen van Dore neder, D O r e. Help ! moord! moord! philip , grijpt haar met de eene hand, en houdt haar met de andere den kling voor. Wijf 1 fchreeuw niet, of.... De Heer van graf, verwilderd. Wat deed ik! mijne woede voerde mij buiten mijzeiven. philip, van Bergen aanvattende. Hij is dood! De Heer van graf. Het was een ongeluk; ik had het niet bedoeld. dore. Afgrijslijk! De Heer van graf. Hij was woedend, hij liep zelfs in den degen; ik ben buiten fchuld. philip. Ja, dat zweere ik, dat is waar. dore, fchreijende. Mijnheer! mijnheer! zoo de Hemel getuigen konde ! De Heer van graf. Vrouw! gij zult gelukkig zijn; houdt het flechts bedekt, en maak dat gij met de Freule op het flot komt. do-  UITTREK2ELS en BEOORDELINGEN. Bijbel der Natuur, ontworpen door j. j. scheuchzer, in leven Hoogleeraar der Qcnees- en If'ls-kunde te Zuriek, enz. in 't Ncderduitsch overgezet, en met bijgevoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren, nieuw/Ie Natuur- en Oudheid-kundigen, Historifche Schriften, Reisbefchiijvingen en Toegiften vermeerderd, door l. meijkr, S. S. Theol. D. en Prof. te Franekcr, enz. Zevende deel. Te Amfterdam bij M. de Bruyn, 1789* 724 bladz. in groot octavo. De prijs is, voor de intekenaars, ƒ2.18-: De diepe kundigheden van Wijsbegeerte en Natuurlijke Historie, die men in het oudfte boek van den Bijbel, het boek van job, vindt, hebben ten allen tijde de bewondering der Geleerden opgewekt (d): cn , fchoon men niet ontkennen kan , dat zij zomtijds, om die kundigheden nog meer te verheffen, verklaringen van deze en geene plaatzen geven, die den toets ecner gezonde oordeelkunde niet kunnen doorltaan; en dus latere waarnemingen, zonder genoegzame gronden, op den lijst van de ontdekkingen der Ouden zetten ; zoo blijvt 'er niet te min, zelvs voor den bezadigften en minst vooringenomenen beöordeelaar, genoeg over, om hem van de bedrevenheid van den Schrijver van dit boek, in onderfcheidene takken der Wijsbegeerte, zeer groote gedachten in te boezemen. Zeker is het althands , dat geen boek van den Bijbel ons meer voetftappen en overblijfzelen van de denkbeelden der Ouden omtrent een zeer groot aantal bijzonderheden der Natuurlijke Wijsbegeerte bewaard heeft, dan dit: en dat diemalven dit boek de grootde hoeveelheid onderwerpen moest opleveren, welker bewerking tot het ontwerp van den Heer scheuchzer en van zijnen Vertaler behoorde. Geen wonder dierhalven, dat dit boek, waar over zij reeds in verre het grootfte gedeelte van het («5 Zie, onder de nieuweren, vooral J. odé. Oratio de natura t Jobi amxorumque cjus ac ipfius Dei Philoj'ophid, objervatianib'i's qitilrusdam illuilrata, Traj. 1731 , 40. michaëus, In* leiding in het O. T., §. tl, enz. vad. bibl. 1 ueel. no. 9. Bb  S86 J. J. SCHEUCHZER het Zesde deel gehandeld hadden, hun in dit geheele Zevende deel nog bezig houdt. Dit deel bevat zeventien hoofdftukken, van het XLIXJte tot het LXVfte; cn hetzelve loopt over Job XXVIII—XL1I, en dus over verre het moeilijkfte gedeelte van dit duister boek, en over een aantal aller- gewigtigfte bijzonderheden. Laat ons de voor- naamften derzelven opnoemen. Hoofdft. XLIX handelt, naar aanleiding van Job XXVIII, over de bergwerken, de uitbreekeudc beekeri, de gcfteldheid der aarde boven en van binnen, het fijn goud, de paarlen, en verfcheidene edel-gefteentens, de roofvogels en •ander gedierte, het rijk der dooden, de winden, wateren , regen, enz. en is met een Toegift van den Vertaalcr over dc winden verrijkt. —— Hoofdft. L bevat eene Verhandeling over de befchrijving van Jobs voorgaanden voorfpoed, Kap. XXIX: 6, een Onderzoek nopens het Chol, cn Iets over het water cn den daauw voor de gewasfeh, en de vergelijking van redenen bij den regen; ib. vs. 18, 19, 23. Hoofdft. LI be¬ helst drie vertoogen over de ziltige kruiden en bremwortelen , over dc ftruiken en netelen, over de draaken en jonge ftrüisfen, naar Kap. XXX: 4, 7, =9. ■ • Hoofdft. L.II wordt gehandeld van den afgodifchen eerdienst van Zon cn Maan , waar van job zich zeiven vrij verklaart, Kap. XXXI: 26. Hoofdft. LUI van de verbloemde wijze, waar op elihu zijn'zucht om te fprceken uitdrukt, Kap. XXXII: 19. ■ Hoofdft. L1V van de godlijké openbaaringen in den flaap. Kap. XXXIII: 15. Hoofdft. LV wordt de fchoone be¬ fchrijving eener kwijnende ziekte, die men Kap. XXXIII: 19-ai vindt, opgehelderd. Hoofdft. LVI handelt over het gehoor en den fmaak. naar Kap. XXXIV: 3. : Hoofdft. LV1I wordt God voorgeftcld als de fchepper van menfchen en dieren, naar Kap. XXXV: 10, 11. Hoofdft. LVIII bevat aanmerkingen over de grondlegging der aarde , de juichende morgenfterren, Gods wonderen aan dc Zee, het gebieden van den morgendond, de onnafpeurlijke diepte der zee en aardholen, de -oppervlakte der aarde, de woonftede van het licht en de verdeling van hetzelve, Gods wonderen in fneeuw en hagel, regen en blikfem, den oorfprong van den regen en daauw, het ijs cn den rijm , over  BIJBEL DER NATUUR. 3*87 over het zcvengefternte , den Orion, den Mazzarorh en den Wagen, het nut der wolken, enz. naar Kap. XXXVIII. Hoofdft LIX handelt over Gods voor¬ zorg voor de dieren , in het bijzónder de wilde dieren en de vogelen, naar Kap, XXXIX, waar vooral fherkmaardig is het Toegift van den Vcrtaaler over den Rhinoccros met een dubbel hoorn, zijnde een Uittrekzel uit eene Verhandeling van den Heer camper over dit onderwerp , die in dcszelfs Natuurkundige Verhandelingen over den O rang-Onlang, te Amfteldam in het jaar 1784 uitgegeven is. Hoofdft. LX gaat over den Behe- moth, Kap. XL: 10-19, waar bij insgelijks een uitvoerig Toegift van den Vertaler. Hoofdft. LXI en LXII over den Leviathan; Kap. XL: 20—XL!: 1, waar bij wederom een Toegift van den Vertaler. ■ Hoofdft. LXIII over jobs gezegenden ouderdom, Kap. XLII: 16, 17. Hoofdft LXIV bevat aanmerkin¬ gen over Kap. XXXVI (b) , cn gaat over de volgende bijzonderheden, Gods grootheid in zijne werken te erkennen, ü'e regen Gods werk, cn Donder cn Blikfem een werk van God. Eindelijk Hoofdft. LXV wordt Kap. XXXVII opgehelderd, en dus gehandeld over de befchrijvingen , die aldaar voorkomen van het onweder cn den fchrik voor hetzelve, de fneeuw, de winter, enz. waar bij ten laatftcn een Toegift van den Vertaler over de Vcrdeeningen. Voorts is dit deel wederom op eene uitmuntende wijze behandeld , en men vindt doorgaands in hetzelve, en vooral in de Aanmerkingen, eene volledigheid, die van dc vlijt van den Heer mkijer het vcrè'crendst getuigenis geevt. Hier en daar is wel eene of andere nieuwe aanmerking door den Vertaler ongebruikt gebleven , doch dit is in een werk van die uitgebreidheid, en verfcheidenheid van onderwerpen niet wel anders mogelijk: ook zal de Heer meijer misfchien, bij het voleindigen van ziin' arbeid, door het gevai van een Aanhangzel, of Bijvoegzelen, dit onvolledige aanvullen. Zo hadden bij voorbeeld dc naamen van eenige edel- _ (&\De aanmerkingen over Hoofdft. XXX^'I en XXXVII zijn hier achter aan geplaatst, om dat dezelven niet eer ter pers kouden gezonden worden, dewijl de Vertaler nog iet* te gen.oet zag, waar van hij gebruik wilde rnakén. Bb 2  3SS 6. de haas edel-ge(teentens, die Kap. XXVIII: 6, 16, 18,. voorkomen , op voorgang van sebald fulco rau (V), uit het Arabisch kunnen worden opgehelderd: ter verklaring van Kap. XXXIX: 8, 9 hadt de Vertaler met vrucht gebruik kunnen maken van eene aanmerking van oedmann (d): bij Kap. XXX: 4 en XXXVII: 9, hadt hij zich kunnen bedienen van de aanmerkingen van den Heer grevii (e): ook wekt het onze verwondering, dat van de geheele Verhandeling van den lieer greve, die de Heer meijek echter gekend heeft, bij Kap. XXXVIII en XXXIX zo weinig gebruik gemaakt is: hij hadt hier uit onder andereu, zijn Toegift over den Riiinoceros aanmerkelijk kunnen verrijken, gelijk ook uit de berigten, die f. e. walther over dit dier gezameld heeft (/"). Doch wij willen dit geenszins als eene berisping aangemerkt hebben, daar de belezen Vertaler zo weinig (tof tot nalezingen heeft overgelaten , dat hij veel meer over den trap van volledigheid, dien hij bereikt heeft, onze dankzegging verdient. (c) Z'e zijn Specimen Arabicum-, continens dejc'iptionem et excerpta libri acumedis teifascHii d; geminis tt l.pidib'.ts preèioji's, p 17. Ci) Tmuicutte ©«ttmüïmgeit at» ttt 9tatttrfmil'e jur (Erna* ti'rtg tor @- 3*fit«é $tft. Zie michaelis, Slcttt£>rim& fSibï. V 2*. f8,9 (e) Ad uitima capita Jobi, p 54 et 63. Cf) In het sJtepcrtormm fttr SBibfift&c «116 ^otgènlottvifdjt Êittcratnr, XVI Xb-, f. 101-106. g. de haas Academiftclvc Verhandelingen. Uit het Latijn vertaald door j. aMF.rsvoordt. Te Amfteldam, hij Wesfmg en Allart. 1788. Behalven een kyrt Voorbericht van dett Vcrtaaler, 294 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 1 * 16 -: Deze bundel bevat zes Verhandelingen. Dc eerfte gaat over Matih. XIX: 24, verg. met vs. 26; de tweede over Matth. XXIII: 15; de derde over Joh. XVI: 26; de vierde over 1 Cor. XI: 10; de vijfde over Luc. XIII: 31-33, XVII: 5-10, en Matth. XXIV; cn de zes ie «ver  academische verhandelingen. ■i°9 over Matth. V: 21, 22. De drie eerften zijn vertaald uit het Specimen Criticum in loca quacdam Euangelistica, dat cfoor den Heer de haas reeds in het jaar 1758 te Utrecht bij Paddenburg is uitgegeven. De vierde is eene vertaling van de Disfertatio Phüologico-CriticoTlicoiogica, de Paulino velandae mulieris praeccplo, die door den Schrijver, in het jaar 1761, te Utrecht, onder voorzitting van den Heer bonnet, openlfk verdedigd is. De vijfde is eene overzetting van de Disfertatio Theologica inauguralis, de legilima, quae est in Christi fermonibus cohaerentid, die door den Heer de haas , toen hij reeds tot Predikant te Scherpenzeel beroepen was, bij de verkri'ging van de Doctorale waardigheid te Utrecht in het jaar 1762 is verdedigd. Eindelijk dc zesde is overgenomen uit de Opuscula Societatis Tendimus ad idem, et tandem fit furculus ar hor, die in het jaar 1782 zijn uitgegeven, waar deze Verhandeling van den Heer de haas te vinden is p>. 229—243. Het gezegde Specimen Criticum bevat, behalven de reeds gemelde, nog' drie andere Verhandelingen, over Mare. "X: 21; XI: 13; cn Luc. III: 36; doch dezelven zijn, op begeerte van den Schrijver, onvertaald gelaten', om dat hij omtrent den zin dier plaatzen zederd grootendeels van gedachten veranderd is. De Vertaling van de Stukken, die in den thands uitgegeven bundel voorkomen, is vrij cn vloeiend, doch tevens getrouw. Deze en geene taalkundige aanmerkingen , die in het oirfprongelijke gevonden worden , zijn alleenlijk bekort of geheel weggelaten._ Doch dit is met goedvinden van den Schrijver gefchied, die te regt oordeelde, dat dezelven voor den Nederduitfehen Lezer nauwlijks verftaanbaar gemaakt zouden kunnen worden, en hem ook weinig of geen nut zouden aanbrengen. Van de Verhandelingen zelve behoeven wij niets te zeggen. Zij zijn reeds onder des kundigen bekend, en hebben den Heer de haas reeds met regt den roem bezorgd, van eene goede mate van bedrevenheid in de Griekfche taal, en in de uitlegging der gewijde Schriften te bezitten. Bb 3 J. A.  joo j. A. h e r m E s j. a. hermes , Godsdien/lig Handboek. Uit ha Hoog' duiïsch'. Tweede verbeterde druk. Te Amjlcrdam, bij de !Ted. A. D. Sellfchop en P. Huart. 1789. Drie deelen in groot octavo, te zamen, behalven de Voorredenen, enz. 1547 bladz. De prijs is f 8-:-: Schoon dit uitmuntend werk, deels in het oirfprongelijke, deels door den eerden druk der Vertaling, waar van het eerfte en tweede deel in het jaar 1782 en het derde in 1784 uitgegeven is, reeds bij een aantal onzer Landgcnootcn is bekend geworden, cn wij daarom in de aankondiging van hetzelve korter kunnen zijn, dan ons anders geöorlovd zou wezen; zo kunnen wij echter niet van ons verkrijgen geheel en al van hetzelve te zwijgen, om dat wij gaarne daar toe willen medewerken, dat hetzelve nog algemeener onder onze Landgenooten gelezen worde. Indien 'een Leeraar van den Godsdienst, om ingang bij zijne Lezercn en Hoorderen te maken, en hun de waarheden en plichten van het Euangelium fterker op Het hart te drukken , niets zo zeer nodig heeft, als eene diepe kennis van het menfchelijk hart; dan zal een ieder, die den Heer hermes; uit zijne Sophia''s reize van Memel na Saxen en andere voortreflijke Romans heeft leeren kennen, volkomen overtuigd moeten zijn, dat hij de voornaam de eigenfehap tot het vervaardigen van een nuttig Godsdlenfiig Handboek, in zulke eene mate bezit, waar in dezelve bij maar zeer weinigen van zijne Medebroeders gevonden zou worden. En in de daad, men vindt hier overal die edele ecnvouwigheid, die een kenteken is van den waaren Godsdienst, van dien Godsdienst, die geen eigendom van fpitsvindigc hairklovers, noch ij.dele twistzoekers, maar die voor een ieder, die fust in waarheid en opregthéid heeft, hoe gering ook anderszins zijne kundigheden wezen mogen, verkrijgbaar js. AUcs is, gelijk de Vertaaler, in zijne lezenswaardige Voorreden, met regt zegt, gefchreven „ met die warmte en levendigheid, welke een Godvruchtig „ mensch zoo bijzonder boven anderen uittekent:" alles gefchikt, ,, om de harten der Lezercn in te nce„ men, voor het gewigt der zaake, van welke hij (net hen handelt; en hen die verheven gezindheid in tc „ boe-  GODSDIENSTIG HANDBOEK. 39* „ boezemen, welke elk, dien het om^zijne gelukzalig. „ heid ernst is, behoort te bezielen." Na dat de Schrijver in het eerlte hoofdftuk over het beftaan van God, "over zijne volmaaktheden en Voorzienigheid, over de beftemming van den mensch in dit en het toekomftig leven, over de voortreflijkheid van den Godsdienst, over de Go.üijke Openbaringen in het algemeen, en in het bijzonder in de eerfte tijdperken der waereld, en eindelijk over de Godlijke Openbaring door tesus Christus gehandeld, eft daar in de voornaamfte gronden van den natuurlijken en geopenbaarden Godsdienst ter toetfe gebragt, cn dc nieuwdc tegenwerpingen van veele twijfelaars ontzenuwd hadt; gaat hij in het tweede hoofdftuk over tot de ovcrwceging van de voornaamfte Lcerftellingen van het Christendom. Dezelven worden hier tot een tiental gebragt, die ieder in één' of meer overwegingen onderfcheidenlijk befchouwd, en tot dichting van den Lezer aangewend worden: „ i. 'Er is maar één God, de Schepper aller „ dingen; en deze God is de allervolmaaktfte Geest, „ op de hoogde wijze goed en aanbiddens waardig. ,, 2. God heeft alles, wat aanwezig is, door zijne al,, niagtigc kracht gefchapen. 3. God onderhoudt ook alle dingen die hij gemaakt heeft, en regeert met „ wijze goedheid de geheele waereld. 4. Alle fchep,, felen Gods zijn goed, doch in verfchillende graaden, ,, elk naar zijnen aart. Ook de mensch is door God ,, goed gefchapen, en moet, door een verftandig ge„ bruik der ontvangen gaven, en bijzonder door wijs„ heid en godzaligheid, geduurig gelukkiger worden. ,, 5. Alle menfchen zijn zondaars, dewijl niemand aai „ God eene volmaakte gehoorzaamheid bewijst. liet ,, bederf der zonde vertoont zich wel in onderfcheideu ,, graaden, echter is het altoos een bronwel van veele ,, ellende. 6. God is niét onverfchillig, omtrent den ,, zondigen toeftand der menfchen. Hij zoekt hen niet ,, alleen voor het bederf te beWaarert, maar ook uit „ hetzelve te redden, cn weder tot godzalige en ge„ lukkige menfchen te maaken. Daar toe heeft hij al,, toos'gearbeid, en tot hetzelfde einde moest zijn „ Zoon^ als de algerneene,H'eillafld der waereld, op de „ aarde verfchijnen. 7. God heeft zi n' Zoon in de ., waereld gezonden, om door hem de redding der „ menfchen' van het verderf der zonde, op eene volBb 4 »» ko"  S?2 j. A. h E r m e s ,, komeuer wijze dan te vooren gefchied was, te wege „ tc brengen. Deze Zoon van God werdt mens ;b; ,, van Maria geboren, droeg hij den naam van jesus, „ cn leefde onder de menfchen meer dan dertig jaaren. ,, Eindelijk ftierf hij aan het kruis, en nu hebben wij,, in hem den Heilland der waereld, en den Stichter ,, van den Christelijken Godsdienst. 8. De Apostelen ,, wierden van den Heilland gevolmagtigd, dat zij het ,, werk, 't gene hij hadt aangevangen, verder zouden uitvoeren, en de eerfte Christelijke gemeenten onder Jooden en Heidenen oprichten. Zij volbragten dit „ ook met den ftandvastigften ijver en met het geluk,, kigde gevolg. Door hen hebben wij die leer van ,, jesus ontvangen, die nog tot op den dag van heden „ toe , een zeker en gezegend middel is, tot verbete- ring, gerustftelling, en eeuwige gelukzaligheid van „ veele duizende menfchen. 9. Geloof aan het Euan,, gelie wordt van allen, die hetzelve hooren, gevor,, derd; en door dit geloof alleen worden wij den ze„ gen deelachtig, welke ons God, door de verlosfing ,, van jesus, heeft toegedacht. 10. In het toekomen. ,, de Leven, het welk de Rede hoopt, en het Euan„ gelie met zekerheid belooft, zullen de oogmerken ,, Gods, tot gelukzaligheid der menfchen, volkomen „ worden uitgevoerd. Tot dat einde, heeft God on,, zen Verlosfer jesus christus gefield, niet alleen om de dooden tot een nieuw leven op te wekken; ,, maar ook, om gerichte te houden, over het geheele ,, menschlijke geflagt, en een iegelijk tc vergelden naar ,, zijne werken." Meent iemand, dat hier veele bepalingen , afdelingen, cn benamingen ontbreken, die 'anders in een godgeleerd onderwijs moesten gevonden worden, die bedenke, dat de waardige Schrijver dit werk vervaardigde, om zijne Lezers te dichten; dathet geenszins zijne bedoeling was een zamcnltel van leerflellingen voor tc dragon; dat hij gaarne lievde, verdraagzaamheid, gematigdheid, en é.ênigheid van geest onder zijne broeders wilde helpen bevorderen; dat hij dus alles zorgvuldig moest vermijden, wat tot gefchii!en aanleiding kon geven, den geest van tweedraat voedze-1 verkenen, cn de gemoederen van de hoof** #aak, van dat geen, wat het wezen van het Christen» 4W-A uitmaakt, afleiden. En die hoofdzaak z;d iedeij- «ft»  GODSDIENSTIG HANDBOEK. 393 onpartijdig beiïordealaar hier klaar, zuiver, en overtuigend behandeld cn aangedrongen vinden. Het derde Hoofdftuk, waar mede het tweede deel een aanvang neemt, bevat tweeëntwintig overwegingen over de Zedeleer van jesus. Hier wordt eerst onderzocht, wat Christelijke deugd zij? en vervolgens worden de plichten jegens God, ons zeiven, en onze medemenfehen befchouwd. Na dat de Schrijver eerst bewezen hadt, dat dankbaare lievde jegens God, de eerfte aller plichten, en te gelijk de bron van alle Christelijke deugden is , onderzoekt hij vervolgens, hoedanig deze lievde gedeld moet zijn, bewijst, dat ootmoedigheid en lievde in de verëering Gods beftendig verbonden moeten zijn, en dat deze lievde tot God zo wel kinderlijk als vertrouwelijk en eerbiedig moet wezen. Voorts toont hij aan, dat deze lievde genoegen , vertrouwen en hoop werkt, cn eindigt dit ftuk met eene overweeging van de blijdfehap in God. • De lievde jegens ons zeiven eerst in het algemeen befchouwd zijnde, wordt daar op in het bijzonder gehandeld van de zorg voor onze ziel, en voor de behoudenis van het leven; van de matigheid cn kuischheid; van de Christelijke matigheid, bij het genot van het zinnelijk genoegen; van de Christelijke lievde tot de eer; van de Christelijke hoogachting voor tijdlike goederen, en de plichtmatige poging, om dezelven te bewaren en tc vermeerderen. Éindelijk de plichten jegens onzen naasten worden afgehandeld in acht overweegingen, over de noodzakelijkheid, verhevenheid en waaren aart' der Christelijke menfchcnlievde de lievde en ge¬ reedheid tot verzoening, jegens vijanden — de opregtheid, eerlijkheid en getrouwheid in den ommegang met den naasten de Christelijke voorzichtigheid in het zwi jgen of achterhouden der waarheid —^ de Christelijke voorzorg voor den naasten in opzicht zijner ziele en zijnes lighaams de liefderijke beöordeeling des naasten, het deelnccmcn aan zijn geluk, en de dienstvaardigheid om hetzelve te bevorderen cn de Christelijke milddaadigheid cn barmhartigheid. Het vierde Hoofdftuk behelst, in twee Afdelingen, Onderwijs cn Overwecgingcn, over den Doop en het Avondmaal. Hier wordt eerst de inftelling, dc waardigheid cn het oogmerk van beide deze bondzegelen B b 5 aan.-  S94 J. A. II E R M E S aangewezen, en dan volgen eenige uitmuntende Overdenkingen, die vóór, onder, en na het gebruik van dezelven behoren plaats te hebben, naax de verfchillende omftandigheden en betrekkingen der perfonen die hier in aanmerking konden komen-, bcknoptelijk voorgedragen. Het vijfde Hoofdftuk, dat het eerfte van het Derde Deel is, gaat over de beöeffening van het Christendom, en behelst, in drieëntwintig Overweegingen, de volgende. Onderwerpen: over de gewigtige vrage; welke vorderingen heb ik in het Christendom gemaakt: waakzaamheid over de eerfte goede voorncemens ter bekceringe: hoe men zich zeiven moet leeren kennen: wat is een goed geweeten? en hoe komt men tot eene.nauwgezetheid van hetzelve? wat is het gebed? wat nuttigheid heeft hetzelve? en hoe leert men bidden? nuttige inrigting van den huislijken Godsdienst: de verplichting der Christenen, om'God openlijk en gemeenfehaplijk tc verëeren, cn de wijze, om daar in behoorlik te werk te gaan: middelen, om de begeerten cn hartstochten te matigen, over dezelven te heerfchen, en kwaade gewoonten af te leggen: middelen, om goede werken naarltig en gemaklijk te beoefenen: nadere aanleiding, om een gerust en blijmoedig Christen te zi n: Christelijk gedrag omtrent de aardfche zorgen: dc Christelijke konst, om goede huishouders cn fpaarzaam te zijn: de voordeden der dróefenisfen, cn het rechtmaatig gedrag van een Christen, wanneer hif deze voordeden wil verkrijgen: Christelijke voorbereiding tot den dood: Christelijk gedrag der overheden en onderdaancn: Pligtmaatig gedrag der Christenen, in hunne huwelijken: Christelijk gedrag van ouders en opzicn.icrs, bij de opvoeding der kinderen: Christelijk gedrag der heeren en vrouwen, jegens hunne dienstboden: pUgten der gezelligheid en der vriendfchap: Christelijk gedrag in dc jaaren der jeugd: voorfchriften en regelen voor denkende Christenen, die eene zekere overtuiging vanbinnen Godsdienst zoeken te verkrijgen. Eindelijk het Zesde hoofdftuk bevat Morgen- cn Avondgebeden en Overdenkingen, benevens eenige andere korte qverWeegingen, bij voorbeeld van een rijk bejaard man, die zijn leven grootcndcels in ijdeihedd en wellust ligtvaardig beeft dooigcbragc- — van een' god- vrug-  godsdienstig handboek. 395 vrugtigen cn vrolijken grijzaarl — van een' godzaligen kranken — gedachten bij den dood van ccn geliefd kind — enz. Ziet daar eene korte fchets van dit allervoortreflijkst Werk, dat, onder Gods zegen, ter bevordering van opregte en levendige Godsvrucht ten uitterden bevorderlijk kan zijn. Wij verblijden ons dus, dat liet aanzienlijk getal Intekenaars, welker naamen aan liet hoofd van dit Werk geplaatst zijn, ons een aantal Lezers van hetzelve doet hoopen: cn wij wenfehen, dat dit kort verflag nog mede zal werken, om dit getal te vermeerderen. ■ Indien ook de naam van hermes minder beroemd was, indien ook dit boek eene zo buitengewoone voortreflijkheid niet bezat, dan nog zou de (tem der menschheid zelve ons aanzetten , om, zo veel in ons was, het goed vertier van hetzelve te bevorderen, uit aanmerking van de treurige om Handigheid, die tot het opleggen van dezen nieuwen druk aanleiding gegeven heeft. Zie hier dezelve met de woorden der Uitgevers, uit het bericht van Inteekcniug, voorgedeld: ,, De ongelukkige brand van den 15^" November, 1787, die de Weduwe van a. d. sellschop, hare ,, twee kleine kinderen, en haren broeder p. iiuart, ,, zo niet geheel geruïneerd, ten minde in den bekla,, gelijkden toedand gedompeld beeft, is oorzaak, dat, ,, onder andere boekwerken van veel aanbelang, ook ,, de geheele voorraad van het in allen opzigte v. >or,, treffelijk, cn voor alle Christenen zo hoogst nuttig ,, als noodzakelijk huisboek, bekend onder den titel ,, van godsdienstig HANDBOiÜK, uit het Hoogduitsch „ van den Godvruchtigen iiermis, drie deelen, in „ groot octavo, bj hen gedrukt cn uitgegeven, ten ,, eenenmale is vernield geworden*. Daar dit boek in „ het Nedcrduitsch eerst opgang begon te maken , en „ de verdiendcli jle inhoud met reden ccn' goeden af- trek deed verwachten, die (ie uitgevers door den tijd ,, een billijk loon voor hunne gewigtige onderneming ,, kon vnorfpellcn , zien zij zich tot de fmartelijke ,, noodzakelijkheid gebragt eene nieuwe oplage daarvan ,, te moeten aanleggen." Zodanig ccn noodlottig toeval zou zelvs uit medelijden het getal der kopers moeten vermeerderen: maar wij verheugen ons, dat wij 'er kunnen bijvoegen, dut dit Werk, zo dra het algemeen bekend zal zijn, niet eens  396 K. P. m o Pv i T z eens deze aanbeveling behoeven zal, dewijl het zich zelve aanprijst, en door een' ieder, die belang delt m gegronde dichting, en waare Godsdienstkennis, uit inzicht van zijn eigen nut, begeerig gezocht zal worden. Voorts moeten wij 'er nog bijvoegen, dat deze Tweede druk in taal en fpelling aanmerkelijk verbeterd, cn zeer zindelijk uitgevoerd is. Proeve ee.ncr korte beoefenende Redeneerkunde voor de Jeugd; ook gedeeltelijk voor onderwijzers en denkers. Naar het Hoogduitsch van den Heer karel philip woritz, Hoogleeraar te Berlin. Met Plaaicn. Te Amfterdam, bij M. Schalckamp. 1789. Behalven de Voorrede, 172 bladz. in octavo. De prijs is f 1-2-: Onder de menigte boeken, die gezegd worden tot vorming van het verftand en hart der Jeugd gefchreven tc zijn, met welken wij zederd ecnigen tijd zijn pverllroomd geworden, is 'cr 'naauwlijks den te vinden, zoo zeer beandwoordende aan het oogmerk, zoo nuttig voor de Jeugd, zoo gefchikt, om haar zelve tc doen redeneeren , om haar de groote konst van orde en verdeeling, van vergelijking en onderfcheiding, waar op, gelijk de Schrijver met regt zegt, het gantfche geluk van den redelijken mensch gegrond is, op eene aangenaame cn fpelende wijze te leeren, als dit kleine boekje van den beroemden moritz. Een man, die door zijne andere Schriften overvloedige proeven heeft aan den dag gelegd van zijne bedrevenheid in de gewigtigde en moeilijkftc van alle menfchelijke kundigheden, de Zielenkunde, was juist tot het ondernemen en voortreflijk uitvoeren van deze taak gevormd. En, hoe zeer wij 'er niet aan twijffelen, of veele Lezers, bij ervaaring weetende, op welke eene drooge wijze de Redeneerkunde veel al pleegt voorgedragen te worden, zullen, op het enkel hooren noemen van eene Logica voor de Jeugd, reeds aan het geeuwen flaan; zoo zijn wij echter tevens volkomen overtuigd, dat een ieder, die de moeite zal willen neemen, om dit kleine boekjen maar even in de hand tc neemen, zich, tegen zijne verwachting aan, volkomen voldaan zal vinden, en het naauwlijks'wederom neder kunnen leggen, voordat hij het  REDENEERKUNDE VOOR DE JEUGD. gO? het geheel ten einde gelezen heeft. Zie hier, zoo veel als wij van des Schrijvers wijze van behandeling zeggen kunnen; want het gantfche plan van zoodanig ccn boekje laat zich, bij geene mogelijkheid, door een Uittrekzel kenbaar maken. fredrik was een jonge, d;e in niets orde hieldt. Als hij zich des avonds uitkleedde, fmeet hij zijn' éénen fchoên onder het kabinet, en den anderen zettede hij onder het bed; zijn' éénen koufenband dak hij in zijn' rokszak, den anderen hing hij onder den fpiegel; hij legde zijn' hoed op een' ftoel, en zijn' rok en kamizool daar boven op: enz. Hij ftondt daar en boven laat op, en het natuurlijk gevolg van dit alles was, dat in zijn hoofd en zijne zaaken altijd alles in de war was; dat hij tc laat, verwilderd, en misnoegd na fchool ging;; dat hij van zijn' moeder bekeven, van zijn' vader bedreigd werdt; en — dat niets hielp. Zijne ouders zochten een' opvoeder voor hem, en vonden 'er een', die alle hunne wenfclieu overtrof, staalman, die zich, op hun verzoek, vooral bevlijtigde, om den jongen, zoo veel mogelijk, aan orde te gewennen, begon zijn onderwijs daar mede, dat hij hem bij iedere gelegenheid liet te zamen voegen en bij één leggen, wat bij elkander behoorde, en van één fcheiden , wat niet bij één hchoorde. Welhaast vertoonde zich de vrucht van dit onderwijs: en door' gettadige beüefTening gewende fredrik zich zo vast aan deze orde, dat hii ten laatften, ook zonder dat hij 'er aan dacht, bij één voegde, wat bij één behoorde, en omgekeerd; dat hij op zijn' tijd na fchool kwam; en dat hij, bij gevolg, zelf alri,d vergenoegd was, en van zijne Ouders geacht werdt. Als hij met staalman in hét veld wandelde, zamelden zij kruiden, en als zij na huis te rug gekeerd waren, zochten zij dezelven uit, leiden bij één die aan elkander gelijk waren, tot dat elk derzelven ten laatden zijn' beftemdc plaats ver» kreeg. Dit bevestigde frf.drik nog meer in zijne gewoonte , om in alles een' zekere orde te houden; en het aanleggen van een kléin kabinetje van Natuurlijke Zeldzaamheden, dat hij, onder het opzicht van staalman zelf verzamelde, veffterkte dezelve nog dagelijks. „ Om nu de opmerkzaamheid van fredrik op aller„ lei wijzen uittclokken, en hem de groote wetenfehap „ van  EBELINC, GESCHIEDENIS VAN ROME. 401 met goede gevoelens te vervullen, en tot goede gezindheden aan te fpooren, dan moet men geene fabelen 4 maar eene waare en gewigtige gefchiedenis ten gronde leggen: want „ leert men de Zedekunde in fabelen, „ zoo denk ik, vervliegt de Zedekunde, wanneer het ,, aandenken aan dc fabel vervliegt; en blijft dit aan„ denkeu achter, nu zoo is 'er nevens de Zedekunde ,, een fabel in het hoofd; en wat is dat nu voor„ fchoons? Kas ziet dan ook het kind de onmogelijk,, heid in de fabelen; en ziet het deeze, zoo wordt ,, de Zedekunde ook zwak in zijn ziel. En hoe ftaat ,, het eindelijk bij de fabel met de beöordeelingskracht ,, van een kind, bijzonder bij die fabelen,' in welken „ dieren verftandig handelen, en voorts zoo veel on* ,, mooglijkheids op een gehoopt wordt V De bc- ,, öordeelingskragt van het kind moet dan zwijgen, ,, wanneer dc Zedekunde der fabel gegrond fchijnen ,, zal." Wij kunnen niet ontkennen , dat deze redenen ons veel te zwak voorkomen , om op grond van dezelven de fabel geheel cn al uit het onderwijs der kinderen tc verbannen. Zouden wij niet met regt aan den Heer eiïeling de volgende vragen, op zijne bedenkingen kunnen voorftellen : wanneer het aandenken aan de gefchiedenis vervliegt, vervliegt dan ook de Zedekunde? kan men niet uit eene fabel, zo wel als uit eene gefchiedenis, nog nut trekken, na dat de eigenlijke zamenhang van het verhaal reeds lang uit ons geheugen vervlogen is? kan de les, die ons door hetzelve ingefcherpt werdt, niet diep, onuitwischbaar, in ons gemoed zijn ingedrukt, zelvs zonder dat wij aan het verhaal meer denken? zou de fabel ook wel eerder of gemakkelijker vervliegen dan de gefchiedenis, of leert niet de ondervinding veel eer het tegendeel? behoeven alle fabelen wel eene onmogelijkheid te behelzen ? verzwakt de onmogelijkheid ook de zedekunde wel ? Het is wel onmogelijk, dat een dier fpreken kan; maar daarom blijft toch het geen de fabelfchrijver hem in den mond legt, krachtig werken, om dat het juist beandwoordt aan de bekende hoedanigheden van het dier, die beftendig dezelven blijven, en die dus aan de fabel zelve een zeker zoort van waarheid geven (a), en wel een* 0) Zie hier vooral de Redeneerkunde voor de Jeugd vatt deii Heer moritz, waar van wij zo even verflag gedaan hebben, YAD. BIBL. I DEEL. NO, O. Cc bh  402 ROUSTAN , ETC. ALGEM. GESCHIEDENIS. een' waarheid, die op ons blijvt werken, zoo dikwijls wij zulk een dier zien. Zou ook door zulke verfierde verhaakn de beöordeelingskracht van een kind, vooral van een kind, dat tusfchen dc zeven cn vijftien jaren oud is, wel onderdrukt worden? het kind weet immers genoeg, dat een dier niet fpreken kan, en deze omttandigheid zelve overtuigt hem volkomen, dat het gantfche verhaal alleen maar verlierd is, om hem te keren cn te verlustigen. Neen! la fontaine, gullekt, cn anderen hebben met dit onderwijs aan de Jeugd te veel nut gedaan, om hetzelve te verwerpen: de verfcheidenheid daarenboven, die vooral voor een kind zo behaaglijk is , raadt ons ten derklkn, om dit zoort van leerwijze tc behouden: en eindelijk zou miskhien zelvs, in het onderwijs van kinderen, de fabel dit boven de gefchiedenis voor uit hebben, dat men de eerde na zijn' zin verdichten, en dus juist naar de Zedeleer, die men voordellen wil, inrigten kan; daar men de gefchiedenis neemen moet, zo als men ze vindt, cn, indien men geene gewigtige omdandigheden verzwijgen of verwringen wil, zomtijds dingen verhalen moet , die men liever voor de kinderen bedekt zou houden. Des niet tegendaande heeft ook de Gefchiedenis , naar onze gedachten, voor de Jeugd, vooral wanneer zij reeds eenigszins tot jaren van onderfcheid gekomen is, aanzienlijke nuttigheden. Wat is 'er, zoo men den Godsdienst uitzondert, vermogender om de harten tot deugd tc vormen , dan in dc gedenkboeken van alle eeuwen de gevolgen der goede en flegte daden te zien, cn daar door opgefpoord tc worden, om alle prijswaardige voorbeelden na te volgen, en alles, wat fchandelijk begonnen cn volvoerd is, te vermijden? Wat nuttiger , om ons in alle omdandigheden van ons leven met wijsheid en voorzichtigheid te wapenen, dan de klippen te zien , waar op de welvaart van anderen fchipbreuk geleden heeft ? wat krachtiger, om ons, in tegenfpoed, troost; onder allen tcgendand van onze opregtde bedoelingen, dandvast'gheid; cn, bij het ondergaan van de fmadelijkde ondankbaarheid van onze medemenfehen , van ons vaderland , eene edele grootmoe- bl. 73-80, daar het waare en natuurlijke van eenige Aefopi. jc .5 fabelen op eene uitmuntende wijze aangetoond wordt.  ebeling, geschiedenis van rome. 403 moedigheid in te boezemen, dan eene juiste aftekening van de voctitappen van hun, die, door niets hoegenaamd ontmoedigd, de loopbaan, die zij zich éénmaal hadden voorgelteld, vrolijk ten einde bragten ? Vooral fchijnt het ons toe, dat de oude gefchiedenis hier vooral in aanmerking komt. De weelde heeft thands haar rijk zo ver uitgebreid, dat wij na geheel woeste cn onbefchaafde natiën zouden moeten gaan , indien wij ergens een plekjen gronds ontmoeten wilden, waar zij niet heerscht. De weelde verllapt, met de zenuwen van ons lighaam, ook de krachten van onze ziel; zij maakt de waare en belangelooze deugd ten uitterflen zeldzaam; zij vernietigt het enthuftasmus, zonder het welk nimmer iets groots verrigt is; zij verwoest dus de ftandvastigheid en grootmoedigheid, en brengt dc natiën eindelijk tot zulke eene laagte, dat deugden, waar over de Engelea zich verblijden, door haar openlijk befpot, en voor eene dwaaze halftarrighcid, of gevaarlijke onrustigheid uitgekreeten worden. Het is de bcöeffening der oude gefchiedenis alleen, die de waare, edele deugd in haare regten herftellen kan. Met alle onze verbastering hebben wij toch nog zoo veel van het oude over behouden, dat wij de naamen van tiirasybulus , aristides , cimon , de beide bkutussen , camillus, en zoo veele anderen, met eerbied hooren, en , fchoon misfchien zomtijds in onze eigene medeburgers daden veracht worden, waar door die oude Helden onfterflijk geworden zijn, Cwant zoo confiquént handelt de mensch!) zoo is 'er echter onder menfchen van eenige kunde naauwlijks iemand, welke die Ouden van hunne onftêrflijkheid zou wenfehen beroovd te zien. Het zijn die de Ouden dierhalven, welke, fchoon thands fchaarsch nagevolgd, echter nog eenigen eerbied behouden hebben, die ons leeren moeten., wat deugd is; die ons met fchaarhte over onze verbastering vervullen moeten; die vooral aan onze Jeugd en Jongelingfchap moeten leeren, langs welken weg zij zich zeiven en hun Vaderland voor een nakend bederf bevrijden , en tot het geluk te rug brengen kunnen, indien het immer mogelijk is, dat een volk, zoo door de weelde bedorven, als thands voorzeker alle de natiën van Europa zijn, tot het geluk te rug kan keeren. Doch, om deze voortrcllijke nuttigheden te weeg te brengen, moet de gefchiedenis op eene behoorlijke wijC c 2 ze  404 R0USTAN, ETC ALGEM. GESCHIEDENIS. ze gefchreven zijn. De Schrijver moet nimmer onwaarheden willen zeggen, en altijd de waarheid durven zeggen, zoo dat 'er zelvs nooit een fchijn overblijvc, dat hij om gunst of ongunst, iets achtergehouden, of verdraaid hebbe; hij moet duidelijk, cn niet tc kort, noch tc wijdlopig zijn; en de omftandigheden van plaats en tijd naauwkeurig aantekenen, zonder welke bijzonderheid zijn gantfche verhaal niet anders wordt als een verwarde hoop van verhaalen zonder zamenhang, die zich nimmer in het geheugen kunnen inprenten, cn die ook nooit het waare nut kunnen te weeg brengen, daar van de bronnen en omftandigheden het oordeel over de deugdzaamheid van eene daad voornamelijk, zoo niet alleenlijk, afhangt Wanneer men in het bijzonder voor de Jeugd fchrijven wil, dan behoort men niet op alle kleinigheden ftil te blijven ftaan: men kan zelvs verfcheidene van dezelven veilig weg laten, die dc leerling gemakkelijk naderhand op haare plaats invullen zal, wanneer men-'er zich maar op heeft toegelegd, om hem ccn zamenhangend denkbeeld van de gefchiedenisfen te geven, wanneer men hem vooral op de hoofdömvventelingen heeft doen letten, en de drijfveéren van gewigtige gebeurcnisfen heeft verklaard.' Daarenboven zal het nuttig zijn, nu en dan in het verhaal eene duidelijke en treffende aanmerking in te vlechten, om hetzelve leerzaam te maken , of liever zoo te verhaalen, dat men hem zeiven deze aanmerking in den mond legge. Voor volwasfenen, die reeds op het maken van gevolgtrekkingen geleerd zijn, is dit minder nodig, maar de aankomeling moet daar toe eenige aanleiding hebben ; doch dezelve dient zoo 'ingerigt te zijn, dat men hem gewenne zelf te denken , en dat men zich vooral voor drooge cn uitgerekte uitweidingen wachte. Toetzen wij aan deze vercischten de werken, welker aankondiging ons tot deze aanmerkingen aanleiding gegeven heeft, dan zullen wij bevinden , dat dat van den Heer roustan bij uitnemendheid aan dezelven voldoet. Over het algemeen tekent hetzelve zich boven zoortgclijke werkjens door vvaarheidslievde, duidelijkheid, en'bevalligheid uit: dc Schrijver heeft de gewigtigfte gebeurenisfen uitgekoozen, en de tijden, zoo veel mogelijk, naauwkeurig aangetekend. Zijn verhaal loopt door, zo wél als dat van den Heer ebelinc, en  ebeling, geschiedenis van rome. 4°5 niet met vragen en andwoorden, zoo als in het tweede van de hier aangekondigde werkjens, en verdient ook daarom, naar onze gedachten, meer goedkeuring (b). Hij bevat de geheele Algerneene gefchiedenis tot aan den vrede van het jaar 1763, in negen matige decltjens; en niemand kan hem dus met regt van eene al te groote wijdloopigheid of kortheid befchuldigen: en zijne tusfchengeVoegde aanmerkingen zijn eenvouwig cn vloeien natuurlijk uit het verhaal. Achter aan het laatde deeltjèh is een fraai del nieuwe landkaartjens gevoegd, die allen naar de nicuwde waarnemingen vervaardigd zijn. In één woord, dit werk verdient aan alle Ouders en Onderwijzers ten derkden aangeprezen te worden. Wat de Algerneene. Gefchiedenis, die te Groningen uitgegeven wordt, betreft, hoe dc ongenoemde Schrijver van dezelve aan de gemelde verëischten voldoen zal , kunnen wii nog niet volkomen beoordelen, dewijl dit eerde Stukjen nog niets anders , als de voorbereidzelen of hulpmiddelen der Gefchiedenis bevat: doch , wanneer wij uit dit begin iets aangaande het vervolg voorfpellen mogen, dan kunnen wij niet denken , dat de Schrijver den Heer roustan evenaaren, veel min overtreffen zal. In zamenfpraken tusfchen een' Vader en zijne kinderen worden hier de Tijdrekenkunde cn Geögraphie als eene Inleiding op de Algerneene Gefchiedenis verhandeld. Doch , fchoon wij van de onontbeerlijkheid dezer wetenfchappen in de Gefchiedenis niet minder overreed zijn, dan de Schrijver, kunnen wrij echter niet zien, dat dezelven in een kórt begrip der gefchiedenis voor dc Jeugd zoo uitvoerig hadden behoren behandeld te worden. Wij kunnen het bij voorbeeld niet goedkeuren , dat een Vader zijne kindertjens, die na de gefchiedenis reikhalzen, zoo lang te leur delt, door hun onder anderen met de Phyfifche en Mathematifche Geögraphie zoo wijdlopig bezig te houden: ja wij vinden het in de daad vrij grappig, wanneer wij hem met zijn Kaatje en zijn Albenje, in zijne Tijdrekenkundige zamenfpraken, over Epocha, Acra, Periode, Stculum, Jubilaeum, Cyclus, Indictie-, Lustrum. Maaucirkel' Zonnecirkel, enz. hooren keuvelen. Ook (D Zie het geen wij van deze leerwijze gezegd hebben, N. 7. bl. 314. Cc 3  e bel ing , geschiedenis van rome. 40q ,, ,, neer de Galliërs hen beleegeren zouden." Eu toen, „ kinderen, toen namen de Galliërs veel duizend bran„ dende houten in de handen, en [laken alle huizen „ daar mede aan, zoo dat Home, het welk thans ver,, baazend groot reeds was, aan alle hoeken en einden brandde, en de Gallias hielden ook met zengen en „ branden hier niet eer op, eer de huizen en tempels in „ Route, tot op die eene vesting, na het Capitool, van ,, het vuur geheel en al verteerd waren." Laat ons het eenvouwig en beknopt^verhaal, dat roustan van dezelvde gebeurenis geevt, 'er bijvoegen, en dat dan de Lezer oordeler „ de oude hoogbejaarde ,, raadsheeren, welke aan de eene zijde het /capitool met ,, geenè noodelooze ccters wilden bezwaaren, en aan „ den anderen kant hun vaderland niet wilden verlaa,, ten, trokken de eere-kleederen van hunne waardighc,, den aan, plaatden zig in hunne ivoiren zitfloelen ,, voor de deuren van hunne huizen, en wagttcn daar ,, den vijand en den dood in ftiltc af. ,, De Gaulen kwamen eindelijk in de ftad ; in het „ begin trof hun de eerbied wegens deeze deftige ver,, touning, da% een van hun eenen raadsheer bij den „ baard getrokken hebbende, gaf deeze hem eenen flag ,, met zijnen ivoiren rotting, de foldaat dak hem over„ hoop ,' en oogenbliklijk bragten zijne makkers de „ overige om het leven; zij vielen vervolgens op het „ kapitool aan, doch terug gedréeven zijnde, flocgen zii het beleg voor hetzelve; zij (laken de ftad in ,, den brand, en zonden verfcheiden benden uit om ,, buit te gaan maaken." roustan is zeker geen livius , wiens befchrijving van deze gebeurtenis zoo llatig cn fchilderachtig is (d): maar in het verhaal van ebeling zal toch wel niemand eene Romeinfche gefchiedenis herkennen. Wij hebben bij'dit verflag niets meer te voegen, als dat de Heer roustan , aan het einde van het derde deel, waar mede de Oude Gefchiedenis befloten wordt (e), eene Verhandeling gevoegd heeft, over de vraag, of de oude Grieken en Romeinen de hedendaagfche volkeren overtroffen hebben? cn dat hij deze vraag ten voor- deele 00 Uk. V, cap. 41- (e De drie volgende deelen bevatten dc Middel-eeuwen; en de drie laatuen de Hedendaagfche gefchiedenis. Cc 5  4IO r. feith dccle van de hedendaagfchcn beflist. Dit onderwerp vereischt tc veel uitvoerigheid, dan dat wij hier van hetzelve naar cisch zouden kunnen handelen. Misfchien kan wel deze vraag inet geen enkel ja, of neen, zonder eenige bepaling of onderfcheiding,' be andwoord worden. Gave God maar, dat wij die deugden, waar in wij boven de Oudeu mogten uitmunten , bewaren, uitbreiden, cn verfterken, en die , waar in zij, naar aller toeftemming, ons te boven gaan, van hun leeren mogten ! Brieven over verfcheiden onderwerpen, door Mr. rhynvis feith, Lid van de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde te Lcijden, van het Zeeuwfchc Genootfchap der fVetenfchappen te Vlisfingen , cn verfcheiden Dichtlievende Genootfchappen. Vierde Deel. Te Amfterdam, bij J. Allart. 1789. 237 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 1 -10-: "VVTij verblijden ons hartelijk, dat d"è Heer feith, W door het vervolgen van deze zijne allernuttigfle Brieven, aan den Wensch van alle liefhebbers van een' zuiveren fmaak voldoet. Door afgetrokkene Verhandelingen kan dezelve voorzeker niet aanmerkelijk vermeerderd worden: dezen zijn voor dc meeste Lezers louter Hebreeuwsch. Maar door deze Brieven, die in den algemcenen befchaafden Volkstoon en in een' zeer bevalligen ftijl gefchreven zijn, vleien wij ons , dat de waare fmaak onder onze natie aanmerkelijk zal toenemen; en wij kunnen daarom niet nalaten, dezelven aan alle minnaars der fchoone Kun den, en in het bijzonder aan jonge Dichters ten fterkden aan te prijzen. Ja! wij geloven zelvs, dat wij met regt deze aanprijzing algemeener kunnen maken, daar in dezelven, vooral in dit deel, zo veel voorkomt, dat gefchikt is, om een' aandachtigen Lezer in het maken van menschkundige waarnemingen te doen vorderen; en zelvs om zijn eigen hart te verbeteren, hem met de edeldc gewaarwordingen te bezielen, en tot verhevene daden op te wekken. Eene korte opgave van de bijzonderheden , die in deze Brieven vervat zijn, zal ons oordeel volkomen wet-  BRIEVEN OVER VERSCHEIDEN ONDERWERPEN. 4X1 wettigen: en nogthands zijn wij verplicht onze Lezers te verzoeken, dat zij uit dit dor geraamte geenszins het Ichoone lighaam zelve beoordelen, üe uitmuntende ftijl van den Schrijver en zijne bevallige wendingen laten zich door geen Uittrekzel kennen; en van de bcwüzen , cn voorbeelden, die hij aanvoert, kunnen wij bijna niets overnemen, zo wij dit uittrekzel met al te zeer rekken willen. Dit deel bevat zes brieven. Dc eerfte behelst Nog iets over het Sentimenteele , waar in de nadere gedagten over liet fentimenteele van deezen tijd (d) zeer befcheiden getoest worden. De Heer feith begrijpt, dat de zaak in verfchil tusfchen den Schrijver der nadere gedagten cn hem genoegzaam in een' ftaat van wijzing gebragt is, zo dat elk onpartijdige en des kundige oordeelen cu beflisfcn kan: cn hij voegt dus , bij het tc voren gezegde over dit onderwerp (£), maar eenige weinige aanmerkingen, die of eenig nader licht over zijne voorige gezegden verfprciden, of den waaren ftaat des verfchils duidelijker bepaalen. Dc eerlte van deze aanmerkingen betreft de Definitie van het fentimenteele , die door den Heer feith te voren gegeven was, en die, naar het oordeel van den Heer perponcher, fchoon veel licht over het fentimenteele verfpreidende , echter niet naauwkeurig en juist was. ,, Met deeze ?, erkentenis, zegt dc Heer ritiTH, zou ik reden heb„ ben om vergenoegd te zijn, te meer daar ik juist ,, niet voorneemens was eene logifche definitie te ge„ ven. Zie echter, mijn Vriend! of dezelve, zo als ,, zc dan ook zijn mooge, zo wel als mijn geheele „ tweede brief, niet naauwkeuriger en duidelijker „ wordt, wanneer gij het volgende in het oog houdt." En hier op volgen vier aanmerkingen, die wij vertrouwen,'dat den Heer perponcher, althands zeker iederen onpartijdigen Lezer, voldoen zullen, doch waar van wij niet wel een uittrekzel geven kunnen, indien wij niet te uitvoerig willen worden. Hier op zullende over- (jx) Te vinden in het negende Stukien van het Mengelwerk, dat de Heer perpowher uitgecvt, onder de Zinfpreuk, Tendimus ad oeles'em Patritw. Wij hebben ons oordeel óver dit Stu jen gezegd, N. 2, bl. 75-81. U) Brieven i III Deel.  41* R« FEITH overgaan, om den waaren ftaat des verfchils duidelijker te bepalen, laat-de Heer feith de volgende paslage voor af gaan, waar in hij, voorzeker op eene zeer edelmoedige wijze, atm zijn' tegenfchrijver als nog gelegenheid geevt, om dit gantfche gefchil zoo tc eindigen, dat de eer van geene van beide partijen 'er iets bij lijde: „ Zeg mij eens (fchrijvt hij aan zijn' vriend) „ ot gij niet gelooft, dat dc Schrijver en ik het in het „ wezen der zaak vrij eens zijn? Ten minften dit is ,, mij onder het leezen der nadere gedachten zo voor„ gekomen , en nu ik alles met een bedaard oordeel ,, wik cn weeg, twijffel ik geen oogenblik of ons oog,, merk is even onberispelijk geweest; wij hebben den ,, zedelijken toeftand onzer Maatfchappij Hechts uit een ,, verfchiliend oogpunt befchouwt; deeze onze bijzon„ dere befchouwing heeft op ons oordeel over dezelfde „ zaak onmerkbaar ingevloeid, en eenmaal ons zei ven „ van ons zuiver doelwit bewust zijnde, hebben wij „ vuur gevat, en zijn mogelijk beiden iets verder ge„ gaan, dan wij eigentlijk gaan moesten — niet om „ triumf te zingen, maar om de waarheid te vinden, „ daar het ons in de daad alleen om te doen moet zijn. „ Ik wil het overige van deezen brief hefteden, om ,, mij zelvcn en u in dit denkbeeld, dat mij beminlijk „ wordt, te bevestigen." Na dat de Heer feith dierhalven kortclijk aangetoond hadt, dat de Schrijver der nadere gedachten, zoo wel als hij, het waare fentimenteele bemint, en alleen het overgedrevene en valfche haat, en dat zij dus beiden in de hoofdzaak overeenkomen, geevt hij vervolgens de redenen op, die, niet tegenftaande deze overeenkomst , echter veroirzaakt hebben, dat zij deze en geene bijzonderheden uit een verfchiliend oogpunt befchouwden. i°. ,, De Schrij,, ver zal veelligt voor overgedreeven verklaaren, wat ., ik voor niet overgedreeven keur, en beiden kunnen „ wij mooglijk naar ons eigen gevoel gelijk hebben." In de daad eene zeer gegronde en gepas'tc aanmerking! De dagelijkfchc ondervinding bevestigt ons de waarheid van dezelve. Hoe verfchiliend zijn de aandoeningen bij onderfcheidene menfchen , welken dezelvde ramp of zegen wedervaart! Hoe onderfcheiden de trap van gevoel op het zien van het onheil of den voorfpocd van anderen! Terwijl de één, zijne goedertierenheid zelvs tot Zijne beesten uitftrekkendc , tfaanen fchreit bij het fter- vcn  BRIEVEN OVER VERSCHEIDEN ONDERWftRPEN. 413 ven van een' hond, die jaren lang het brood uit zijne hand at, ziet een ander ongevoelig zijne eigene medeburgers aan moord of plundering opofferen. Zou uit deze aanmerking niet volgen, dat men geen' fentimenteelen Schrijver voor geoutreerd mag houden, zoo men niet overtuigd is, dat hij zijn gevoel alleen voorwendt, dat alles bij hem gemaakt cn valsch is ? Zou dus geoutreerd en geveinsd niet hetzelvde zijn? Kan een Schrijver wel geoutreerd zijn, zoo lang hij niets anders, als zijn eigen waar gevoel uitdrukt? en blijvt dit gevoel niet voor hem, en voor allen, die even zoo geftemd zijn, natuur ,• fchoon het aan anderen, die van ruuwer klei gevormd zijn, overgedreeven fchijnt ? Het was te wenfehen, dat men deze aanmerking, in het beoordelen der Schrivten van den Heer feith altijd in het oog gehouden hadt! Na eene beknopte ontwikkeling en toe- pasfmg van dezelve, gaat hij aldus voort: ,, Ten „ anderen heeft dc Schrijver den tocdand onzer Maat„ fchappij, en vooral de verkeering der beide Sexen „ met elkander in dezelve, uit een ander oog, dan ik, ,, befchouwd. Ik merkte de eerde aan, als'bij uitdek „ verdorven, en de laatde, als zo weinig kiesch, zo ,, geheel zinnelijk, dat men 'er in ons Land in vroeger „ tijd mooglijk geen voorbeeld van zal vinden. De 5, Deugd en de Godsdienst fcheenen mij, onder ons, „ voor niets in de Liefde te komen. Ik begreep, s, dat dc Jeugd, door te weinig fentimenteel te zijn, „ zondigde, cn hierom prees ik haar het Sentimentee,, le, vooral in de liefde, aan; het waare SentimenJ? teele, waar in Deugd en Godsdienst geene bloote naamen, maar beurteling drijfveer en belooning zijn; ,, en ik verbeeldde mij, dat niets meer gefchikt ware, „ om al te zinnelijke menfchen eene nieuwe fterkte te ,, geven, die hen voor de uitlokkingen en verleiding ,, der dierlijke wellust in den nood 'dekken kon, dan „ hen bekend te maaken met edeler en hooger aandoe,, ningen, met duurzaamer genoegens, welke de reine „ Liefde alleen geven kan, en, in het gezelfchap van ,, Deugd en Godsdienst, voor eene eeuwigheid geeft. — Onze Schrijver heeft hier anders gezien. Hij „ heeft gedacht, dat wij te fentimenteel waren; en dat „ de verleiding bij ons (O gaave God, dat het oordeel „ van den Schrijver hier juist ware!) niet dan ter goe„ der trouwe, en door eene al te groote, te dweepach-  414 R. FEITH , tige gevoeligheid, en vervoering voor edele, maar ', te hooge gewaarwordingen, veld won. Uit dit ge- ", zichtpunct heeft hij tegen het Sentimenteele geWaar' ichouwd , en gij ziet, dat ons doelwit even goed kan geweest zijn, fchoon wij eenen gantsch vericbillenden weg zijn ingcflagen. Wie van ons beiden nu ' recht gezien hebbe, moogt gij, en elk, die onze - Nederlandfche waereld kent, beflisfen." ■ Ook wij laten dc bedisilng hier van aan onze Lezers over. Ondertusfchen, hoe wij over den toeltand onzer Maatfchappij, en vooral dc verkeering der beide fexen, en de bronnen der meeste huwelijken denken , hebben wij bij andere gelegenheden , cn ook in dit nommer zelve, genoegzaam te kennen gegeven. Na dat de lieer feith zijne gedachten over deze bijzonderheid verder ontwikkeld; en onder anderen, in de aantekeningen, bewezen hadt', dat de gedachte, dat ziel voor ziel gefchapen zij, en dat het onderfcheid tusfchen de zielen van beide 'geilachten ook in het toekomend leven plaats zal hebben (waar op zijn tegenfehrijver het vooral geladen hadt) fchoon ook niet meer dan een' idéé zijnde, echter in het geheel geen nadelig idéé is, maar in tegendeel gefchikt om den mensch te verhogen, zijn' hart te veredelen, en hem een hooger bron van genot te ontfluiten: gaat hij over, om met twee, naar het ons voorkomt", overtuigende (taaien te bewijzen, dat de Schrijver der nadere gedachten, éénmaal vuur voor zijn cevoelen gevat hebbende, wat partijdig geworden is: en daar op eindigt hij dezen brief, met zijne gedachten no°" kort bij één tc trekken, op deze wijze: ., Alles, zo 't mij fchijnt, komt hier op neer: Het waare en " echte Sentimenteele prijst de Schrijver, zo ik hem " wel begrijp, even fterk aan, als ik. Wij verfchillen " alleen in de bepaling, wat tot het waare Sentimen" teele al of niet behoore, cn hier vind ik den Schrij" ver duister. Over dc Liefde verfchillen wij ten " eenenmaal. Zij is bij hem geheel wat anders dan bij " mij. Bij den Schrijver vertedert ze tot indolentie " toe maakt werkloos, beneemt den moed tot de plig" ten'des levens, en werkt dc zinnelijkheid en laagcre " driften in de band. Bij mij kan ze alleen in edele " harten post vatten, voert haare vertedering tot dc " deugd, maakt haare droefgeestigheid grooter, is ze "• de bron der uitdekendde werkzaamheid, en het fterkV „ dc  brieven over verscheiden onderwerpen. 415 fte tegengift tegen al te groote zinnelijkheid en wellust. De Schrijver noeme dccze laatfte Liefde vrij ,, e'ene Chimère (de meeste Leezers, dit voel ik wel, ,, zullen hem bijvallen) dc edelfte harten bebben meer ,, dan eens beleeden, hunne grootheid aan dezelve ver„ pligt te zijn. Dit toch zal den Schrijver wel bekend „ zijn. Om 'er een te noemen, cronegk, de deugd,, zaame Vriend van gellert , gebruikt bijna mijne ,, eigen woorden (*). Nog eens , ik mag van „ harten graag lijden, dat de Schrijver zulk eene Lief„ de eene Chimère noeme; maar ik eifche van zijne ,, goede trouwe, dat hij aan deze Chimère geene ge„ vaarlijkc gevolgen toedroome." Het overige van dit deel bevat een' reeks van brieven over het Minnedicht: de tweede brief is eene Inleiding tot dezelve. De meeste en beste Dichters zijn met het Minnedicht begonnen , en eene oordeelkundige verhandeling over dit onderwerp zou den jongen Dichter van zeer veel nut in zijne kunst zijn. Ondertusfchen misfen wij eene goede verhandeling over dit onderwerp, door dien de meeste Theöretifche Schrijvers, het Minnedicht niet zo zeer als een zoort op zich zelve befchouwende, maar als een gedeelte van de verfchillende Versiiarten, die zij behandelen, wel het mechanique verklaard, maar den waaren genie van het Minnedicht daargelaten hebben. Geen wonder! de miniten hunner lieten zich, in het geven hunner voorfchrivten , door dc Natuur leiden, en deze toch is hier vooral de groote Leermeesteresfc. Van den Zedelijken kant befchouwd, heeft het Minnedicht zoo onderfcheidene, en meestal zoo ongunltige oordeelvellingen ondergaan , dat het aan niemand, die voor de menigte fchrijvt, tc raden zij, zich aan hetzelve tc wijden: ,, maar (fchrijvt de Heer feith aan zijn' jongen vriend) ,, vloeit dc eigen overkroptc gewaarwording der natuur ,, en der onfchuld uit uw hart op uw papier, zonder „ dat gij op de goed- of af-keuring van anderen denkt —■ — gaa dan vrij in de u voorgeftelde loopbaan „ moedig voort. Dewijl ik u geene verhandeling „ over het Minnedicht, die u omtrent de waare genie „ van (*) Sittfamftitcit, ©ff. 5.  4i6 R. FEITH ,, van hetzelve voldoen zal, weet aan te wijzen, ge- loof ik dat gij wel deed, van dit onderwerp eens ,, voor s' hands te gaan beftudeeren. Gij denkt dan ,, voor u zeiven, en dit denkt toch het best. Wilt ,, gij inmiddels, dat ik u op dit tochtje verzelle? ,, Van harten gaarn. Ook ik wil mijne geringe Boe,, kerij hier over wel eens doorlopen, verzamelen, wat „ ik verzamelen kan, en 'er u telkens mijne eigen ge- „ dachten bij mededeelen. Ik zal dit echter doen, ,, zo als een vrije Brievenflijl het veroorlooft, zonder ,, mij aan dc naauwkeurigcr orde eener verhandeling te „ verbinden. Wij zullen, als't ware, met elkandercn ,, lezen cn onderzoeken, cn geduurig uit het geen wij „ op onzen weg ontmoeten , die kundigheden pogen te ,, verzamelen, welke ons in ftaat kunnen Hellen, om „ juister over het Minnedicht tc oordeclcn; fchoon wij ,, het roosje , dat fomtijds ter zijde van ons pad waas„ lemen mogt, ook niet zullen verfmaaden, al behoor,, de het dan ook niet rechtsreeks tot de nalezing, die wij ons voorttellen. Eenige orde dienen wij „ ons intusfehen voor te Hellen, zo wij geen gevaar willen lopen , van tusfchen beiden al te verre af te ,, dwaalen. Dunkt u niet, dat dc volgende de natuur,, lijkfle zijn zal; dat wij eerst over de Liefde in 't , algemeen handelen; dat wij dan nafpeuren, welk , eenen invloed de verfchillende denkwijze en zeden der tijden op deeze hartstocht gehad hebben, en hier ', toe de Minnedichten of gedeelten derzelvc, van bij', zonderc Volkeren, en in verfchillende tijden vervaarj, digd, die ons voor mogten komen, gebruiken; dat wij vervolgens de zedelijke waarde der Liefde voor 'f, den mensch in een duidelijker licht poogen te plaat,, fen; en eindelijk, dat wij uit alle deeze voorbereid„ felen, welke het verderf onzer Eeuw noodzaaklijk ,, gemaakt heeft, eenige aanmerkingen verzamelen, die ,, ons in Haat Hellen , om over het Minnedicht van „ onzen tijd iets.naders te bepaalen, 'er eenige regels, ,, voor zo ver dit onderwerp regels duldt, van op te „ geven, althands iets meer van deszelfs ware genie „ en gebruik te kunnen zeggen, dan tot hier toe ge,, daan is." De derde en vierde brief dierhalven handelen over de Liefde in het algemeen; over het verfchiliend lot en de uitwerking van deeze hartstocht; over d« liefde in het Pa-  brieven over. verscheiden onderwerpen. 41? Paradijs, in den aartsvaderlijken tijd, bij de Oosterlingen , onder de Bergfchottcn, bij de Grieken en Romeinen , ten tijde der Riddcrfchap, onder de regeering van philippus augustus , en vervolgens, tot aan francois I. De Liefde, de edelde van alle onze hartstochten , is, gelijk alle haare zusteren, oirfprongelijk tot onze volmaking, in 't menfchelijk hart geplaatst, en zij is uit haare natuur het meest gefchikt, om aan dit einde te voldoen. Zij is, als 't ware, de tweede Schepfter van den mensch, doet zijne vermogens ontluiken, en leert hem dezelven als zo veele middelen tot zijn geluk aanwenden. Zij veredelt zijn hart, en bezielt hetzelve met die warmte, welke het voor de fchoonheid en genoegens der Natuur alleen ontfluiten kan, en die aan onze ziel die veerkracht mededeelt, welke wij tot groote daaden en verheven ondernemingen noodig.hebben. Zodanig was de Liefde in haare natuur: maar het menschdom heeft het rampzalig middel weten te vinden, om, door eene geduurige vermenging van eenmaal in gang zijnde begrippen en zeden, de Natuur te verkrachten, zo niet geheel weg te ftommelen: en hier aan is het alleen toe te fchrijven, dat 'er zo veelen geweest zijn, die den nadeeligen invloed der Liefde op deugd en volmaking beweerden, en hier door alle Minnedichten afkeurden. De welmeenende, maar niet genoeg" verlichte Vriend der Deugd verklaarde zich tegen de Natuur, daar hij zich alleen tegen de afwijking van de Natuur hadt moeten vcrklaaren, als tegen de eenige bron der gebreken, die hij te keer wilde gaan, cn die in de daad verminderd zouden zijn, van het oogenblik, dat men tot de Natuur wederkeerde, en haar in haare oirfprongelijke fchoonheid en wijsheid eerbiedigde. De invloed der begrippen en zeden op het denkbeeld, daar men zich de Liefde telkens onder voordelde, wordt handtastelijk, wanneer men maar een vluchtig oog op de gefchiedenis van 't menschdom werpt. ,, Men ont„ moet deze edele hartstocht in haare waare, onopge,, fmukte gedaante 't meest bij die volkeren, die 't ,, naast aan de natuur grenzen. Zij is 'er de eeuwige „ gezellin der Onlchuld. De onfchuld wordt minder en de betaamlijkheid treedt in derzelver plaats; naar maate de eerde afneemt, wordt de laatde gedrenger. „ Nu begint de Liefde van lieverlee een gochelfpel der zinnen en der verbeelding, en eindelijk eene aangevad. bibl. jdeel. n0.9. Dd uo-  462 r. feith zonderdheid betracht hadden, nu openlijk aan het hof verfchenen. Uit deze vrijheid ontdondt eene affchuwclijke ongebondenheid; de waare Liefde werdt weggedommeld, en eene koude Galanterie verdreef de eerbaarheid en goede trouw; dc taal werdt bcfchaafd, maar het hart meer en meer verdorven; de vrouwen en de liefdé werden nu niet meer geprezen, maar befchimpt, wijl de menigte dit zedenbederf als onallcheidelijk van de vrouwen en de liefde befchouwde; en alleen de menfehenkenner voelde het, dat hetzelve alleen aan de verbastering der tijden toe tc fchrijven was, terwijl hij zich de tijden crinnerde, waar in dc zeden en de deugd zo veel verplichting aan de fchoone kunne en de Liefde hadden. Het verderf bereikte zijn toppunct met den dood van lqdewijk den XIV, cn in dit eigen zedenbederf deelen de Franfchen nog heden; de ondeugden, meer befchaafd, zijn daar door mogelijk alleen te gevaarlijker geworden;' de waare Liefde wordt daar thands, meer dan elders, voor een ridicule gehouden; en, niet tegenftaande dit alles, is 'er geen taal, die minder indecente woorden veroorlooft, dan de Franfche. Zo waar is het, dat de groote decentie ,, der taal altijd in verband ftond met het diepe Ze,, denbederf!" Deze laatde aanmerking geevt den Schrijver een' zeer pepasten overgang tot zijn' vijfden brief, waar in hij over Natuur, Onfchuld, Geluk, Decentie handelt, en allerovertuigendst bewijst, ,, dat de harmonifche Natuur geene decentie kent, geene decentie kennen kan; " maar dat de afwijking van dezelve haar 't eerst doet H kennen; dat de Onfchuld, die altijd met de Natuur ' eendemmig gevoelt, haar misfen kan, terwijl het , bederf van het hart haar noodzakelijk maakt." Wij zouden gaarne een gedeelte van deze fchoone redeneering overncemen, doch ons bedek laat dit niet toe. Wij zijn dus genoodzaakt, om ons te vergenoegen, met alleen ééne bijzonderheid uit dezen brief mede te deelen, die, fchoon maar alleen als in het voorbijgaan aangettipt, ons echter gewigtig genoeg voorkomt, om hier plaats te vinden. Na dat de Schrijver gezegd hadt, dat zo vyd de werken der Natuur, als de genoegens en vermaaken, die zij den Sterveling aanbiedt, even onfchuldig zijn als zij zelve, voegt hij 'er deze aantekening bij: „ Maar deelt de Natuur als Na- „ tuur  424 R» FEITH, BRIEVEN OVER VERSCH. ONDERW. der, is op zich zelve eene edele hartstocht, eene bron van genot en de beziellter van alle andere genietingen, de begundigller van de volmaking onzer ziel, een teugel voor de verleiding, een waarborg voor de eerbaarheid, en dus dc beste weldaad van den Alzegenaar. Om dezen lof echter volkomen te verdienen, moet zij louter Liefde zijn; verliest zij haare oirfprongelijke gedaante, wijkt zij van de Natuur af, wordt z'ij door andere hartstochten verdrongen, het zij dan door den gouddorst, de eerzucht, of den wellust, dan maakt zj ongelukkig, mateloos rampzalig; maar ook dan is zij geene Liefde meer, wij mogen dan den naam der Liefde behouden, maar haar wezen kennen wij niet. Het geen wij dierhalven thands Liefde noemen, verdient in het geheel dien naam niet; wij misfen in de daad die dochter des hemels,- en met haar onze onfchuld en ons geluk, met haar alle aanleiding tot edele daden, en alle waar genot. Het beste middel dierhalven, om ons wederom zo nabij mogelijk te doen komen, aan de oude zalige tijden, is, ons weer nader tot de Natuur te brengen; onze Jeugd de reine Liefde in haare waarde te leeren kennen, ondcrfchcidcn van alles, wat thans onder haaren naam bekend is; en dezelve aan te voeren als een behoedmiddel tegen dc weelde cn den wellust. —- Voorts wordt deze brief befloten met een' fchoonen, en niet zeer algemeen bekenden Franfchen Lierzang, waar in de waare en valfche Liefde redelijk wel van eikanderen onderichciden worden. Wij verlangen zeer na de volgende brieven, waar in de Schrijver meer bepaald over het Minnedicht zelve handelen zal. De Lezer merkt toch, dat de brieven , die hij thands daar over gegeven Tieefr, niet anders als een' voorbereiding zijn, die door onze zeden, en door de denl v jze van het algemeen, zeer noodzakelijk gemaakt was. E«n, gelijk wij in het vervolg ccne allernuttigde aanleiding voor den Dichter in het bijzonder verwachten, zo wenfehen wij, dat de thands afgegevene brieven aan onze natie in het gemeen al dat nut aanbrengen mogen, dat de Schrijver bedoelt, en dat zijn werk, behoorlijk ontvangen cn gebruikt zijnde, in ftaat is te wege te brengen! Dn  p. moens , de lente. 425 De Lente, in drie Zangen, door petronella moens, Lid van verfcheidene Gcnootfchappen. Tc Amfterdam , bij A. Fokke Simonsz. 1788. Behalven de Opdragt enz., 93 bladz. in Octavo. De prijs is f 1 -: -: Een Dichtftuk van een blind Meisje ! Dit was alleen genoeg om de hardnekkigfte Critique te ontwapenen , fchoon het Dichtlbak zelve ook al minder volmaakt mogt zijn. Maar, nu het voortbrengfel van deeze blinde Dichteresfe de verfen van zo veele ziende Dichteren overtreft — nu 'er in dc daad veel, zeer veel fchoons in is — nu zou het onvergeeflijk zijn, om, door'eene al te ftrenge beöordecling, een bcminlijk en waardig Meisje van zulk eene edele, en in haare omftandigheden zo nuttige, als verwonderen swaardige, uitfpanning aftetrekken, cn hierdoor onze Landgenooten van het vermaak te berooven, dat ze natuurlik uit de vruchten deezer werkzaame uitfpanning genieten. Gaa dus voort, vcrdicnftelijke moens ! leg het talent, u door uwen Schepper gefchonken, op woeker cn, wanneer gij den verkvvikkclijken Lcnteftraal op u voelt nederzinken, dc Natuur om u heen hoort juichen, den geur van 't bloeiende aardrijk riekt, en gij dan ook zo graag uwe oogen op de fchepping zoudt willen werpen", cn niet kunt — troost u dan met de gedachte, dat 'er duizenden om u heen zweeven, die minder zien , dan gij ziet, fchoon hunne oogen ontflooten zijn; eu, zo dikwerf deeze gedachte u van dankbaarheid op uwe knieën werpt, cn gij uw voorrecht levendig gevoelt, juich dan dat gij alles ziet, want gij ziet Gods Goedheid! Onze Leczcrs vergeven ons deezen uitftap. Ons hart fprak, en wij wilden deszelfs ftem niet fmooren. Thans bieden wij hun de volgende coupletten, uit den eerften Zang, tot een proef van dit Dichtftuk aan: Gij, Winter! die de koets van vrouw Natuur bewaaktet, Terwijl zij (luinierde op een bed van zilvren dons, Gij, Winter! die aüeen vernoegdert vlijt vermaaktet, Wijk, Leute nadert ons. Dd 5 Reeds  t> E LENTE. 4*? 't Is gemaklijker aanmerkingen, dan verbeteringen, te maaken ; maar wanneer gegronde aanmerkingen op een voorig Huk van den eigen Dichter gemaakt zijn, kan dccze zich zeker met minder moeite voor de eigen feilen in een volgend ftuk wachten. Voor eerst is het ons voorgekomen, dat de Dichteresfe geen zeer diep doorgedacht plan van 't geheel vooraf gemaakt had. Hier hapert het onze meeste Dichters aan. Veelal vindt men verfcheiden fchoone deelen in hunne werken, brokken, die, op hun zeiven befcliouwd, verrukken, en menigwerf door liefhebbers van buiten geleerd en bij gelegenheid gereciteerd worden — maar alle de deelen, bij clkandercn genomen, vormen maar zelden, maar zeer zelden een fchoon geheel. En dit ontftaat alleen, urn dat men verzuimt een goed plan te maaken, waarin aan alle de bijzondere deelen hunne eigen plaats is aangewezen, waarin het édne deel het andere voorbereidt en onderfteunt, waarin alles juist ddar komt, waar het komen moet, en daar men even zo weinig een deel in vcrplaatfen kan als wegnemen , zonder dat het geheel zichtbaar gebrekkig wórdt. Wij zullen hier niet meer van zeggen. Elk ziet, welk een effect dan het geheel en ieder deel doen kan. Ten anderen fchcen ons de Dichtcresfe hier cn daar wat naar het gezochte en zwellende te hellen — wat veel epitheta te gebruiken, en hier door fomtijds minder natuurlijk te worden: iets, waar van het tegendeel in een' Lentezang —■ in eene befchouwing der Natuur - zeker de eerfte fchoonheid is: bij voorbeeld, bladz. 3: Natuur! Gods liefling! Uit onvatbaar niet gebooren , Door de Ainngt tot een bruid'' der denkkragt opgevoed, U v fchoon, uwe edie zwier kan 't geestendom bekooren; 't Zong reeds uw' welkom>groet, Toen 't fcheppend Wezen 't uur v:n uw geboorte vierde, En de Englenrei uw wieg (de wondre ontwikkeling) Met vrolijk tintiend goud des eeuwgen morgens fierde, Eer de aarde in 't luchtruim hing. en  428 V. MOENS, DE LENTE. cn bladz. 29: Naauw fpreïdt de dageraad een' flraal van gouden luister Op 't zwart fluweel, waar in de rust al 't fchepfel boeit, Wen 't buigend, kaatzend , licht, nog agter de aarde, in 't duister, Reeds langs den dampkring vloeit. De doodfche fcheemring ftrooit dan helder glinstrende oogen, Op bruine fehagten van den grootsch verfierden nagt; 'k Zie dan, hoe blijdfehap, aan faphieren Hemelboogen, In 't purper feestkleed lacht. Eindelijk gelooven wij, dat vooral dit metrum zo weinig overloopende. verfen duldt, als 't mooglijk is. Ieder couplet dient een kleen geheel te zijn, en vordert aan het einde van den korten regel een volkomen punt. Om dit onderfcheid te doen gevoelen, kiezen wij de drie volgende coupletten, waarvan het eerfte eindigt zo als 't moet, terwijl het tweede overfpringt: men oordeele , welk onder 't leezen meer vermaak fchenkt: bladz. 19: Wat boeit me aan deeze plaats, 't verblijf der ftille dooden? Fik zonneftraaltjen dat, door 't bleek gebeent' veracht, Wordt weêrgekaatst; fchijnt mij naar Wijder oord te nooden, Waar 't bloeiend leven lacht. Waarom, verbeelding! fchetst ge, in yrolijke oogenblikken, Zo leevend voor mijn' ge st het fombre doodstafreel ? Dan, zou het vreedzaam graf mijn hijgend hart doen fchrikken? 'k Ben 't rustloos woeltoneel Der fterflijkheid reeds moè: neen, wisfelvallig leven! Een eeuwge winter heerscht in 't donker fterfgewest, 'k Zag daar de reinfie vreugd met fmart en rouw doorweeven, Door nijd en wraak verpest. Nog eens, de Dichteresfe merke dit weinige enkel als bedenkingen aan; zij ga in haare liefhebberij moedig voort, en vermaake ons nog menigwerf met dc vruchten van dezelve. Ln  EN DEEZE HUWELIJKEN? ENZ. 429 En deeze, huwelijken ? — zijn zekerlijk niet in den hemel geflooten. Eene originecle Roman. Uit het Hoog» duitsch. Met platen, 's Gravenhage, bij T. van Cleef. 1788. Twee deelen in octavo , te zamen, behalven het Voorbcrigt, 598 bladzijden. De prijs is ƒ 3-: - jj Dagelijks hoort men het herhalen, dat de huwelijken in den hemel gefloten worden - en niet alleen van een' dweependen broeder benjamin, of een bijgelovig Besjen , maar vah mannen , die den naam hebben van verftandig te zijn, en die het, uit hoofde van hun beroep. behoorden te wezen. Verftaat men daar door, dat Gods Voorzienigheid omtrent alle huwelijken verkeert , dan zal dit wel niemand tegenfpreken, dan hij alleen, welke een verlochenaar is van die weldadige voorzorg der Godheid, over haare fchepzelen , waar door zelvs de grootfte dwaasheden en boevenftukken der menfchen tot neilzaame einden beftierd worden. Doch het wordt, helaas! tot fchande cn verderf der menschheid, duizendmaal in een' anderen zin verftaan en gebruikt; en men is dikwijls dol genoeg, om zich zeiven en anderen , door deze zelvde bewoordingen , op te dringen, dat de Godheid huwelijken goedkeurt en met welgevallen befchouwt, die in de daad in de hel gefloten worden, en het geluk der beide partijen onherftelbaar verwoesten. ,, De Huwelijken worden in den He„ mei gefloten, zegt pandulf, als hij met de ouders ., van zijn' Bruid overeen gekomen is, en eene genoeg,, zaame fomme tot afbetaling zijner fchuldcn bedongen ,, heeft. De Huwelijken worden in den Hemel gefloten, „ bidt willibald hem na, en ieder een weet toch, ,, dat het van hem afhing, of hij na de dalers van het „ ziekelijke jansjen vrijen of niet vrijen zou. Goede ,, Hemel! vergeef het de onbefchaamde Stervelingen , „ die het wagen, u tot Generaal-koppelaar te maken, „ en hunne blindheid aan uw alziend oog toe te fchrij,, ven! Gij zult nimmer tigers met gazellen, noch wol,, ven met lammeren paren, om ongelukkige fchepzelen ,, nog ongelukkiger te maken («)!" Een Cd) schubart, granj fee» Ht SSrenÉ. QJanbiirenoevifr; öar* %tMt fee» «mcra unwtbuifiitn, 1 93«nc(bm. f- 5©-  434 VAN VLOTEN geven hadt?... In de daad, wij geloven, dat wij voor deze zwakke gefteldheid van een' man van die kunde en grootheid van geest , God vurig te danken hebben, daar dezelve zo veel goeds voor ons gewrocht heeft. Dc Schrijver zelf toont in zijne uitmuntende voorreden, waar in zo veel opregtheid, liefde jegens God en zijne medemenfehen, en zo veel grootheid, met waren ootmoed gepaard, doorttralen , dat hij van Gods wijsheid en goedheid in het regelen van zijne lotgevallen volkomen overreed is. Onder de drangredenen, die hem tot het in het licht geven van dezen arbeid aanfpoorden, telt hij het volgende: ,, Daarenboven, vond ,, ik iets aanmerkelijks in mijne lotgevallen, het welk „ mij bedaarder deedt indenken. ■ Wie heeft zo „ veel tijd van zijne ambtsbezigheden over (dacht ik) „ om zich daar toe te verledigen dan ik, in mijn ,, zwak en eenzaam leven? Jaaren lang moest ik alle ,, de genoegens van een huislijk en ambtsleven mis,, fen, en evenwel zo veel kragten behouden, zo veel „ lust hebben, dat ik mij daar toe verledigen konde. „ Waarom moest ik al jong ccn zucht, of zal ik zeg„ gen, eenige bekwaamheid in mij'ontdekken, om mij „ op de natuurlijkfte, de eenvoudigtte uitlegging toe te „ leggen? en eerlijkheids genoeg, om"die, welke mij de natuurlijkfte fcheen, te volgen; al week ze „ af van de gewoone uitlegging? Geplaatst op de wae„ reld in zulk een' kring, dat ik genoegzaam van nie„ mand af bangelijk was, doordien ik in geene ambts„ betrekking Hond, en dus die angstvallige zorge niet „ behoefde toe te geven, welke zo menigen fchoonen „ Geest, in min Vaderland, ter neder drukte; vond „ ik mijne roeping tot de uitgave aanmerkelijk: en „ mijne zucht tot waarheid dreef mij zo fterk aan, dat „ ik het geenszins oirbaar acht, om hier alles mede „ te deelen, wat 'er in mijnen geest omging." Die toon moet aan alle brave en gevoelige menfchen eerbied voor het hart van den Schrijver inboezemen; en de gantfche behandeling van dit werk bewijst, dat hij dien toon met regt gebruiken mogt, en dat hij genoeg oordeel en kunde bezit, om ene zo gewigtige taak gelukkig ter uitvoer te brengen. Het zal alleen aan de achterlijkheid van onze natie te wijten zijnwanneer de uitkomst de voorfpellintr van den Schrijver bevestigt, ,, dat hij met eene wijze van ver- klaa-  436 VAN VLOTEN Ziet hier dierhalven den inhoud van de Algerneene Inleiding op den gantfehen Bijbel. §. i—3 handelt de Schrijver van de verfchillende uitleggingen, waar aan de Openbaring der Christenen, niet tegendaande hare duidelijkheid, onderworpen is; hij geevt de ware reden van deze verfchillende uitleggingen gefehiedkundig op; en neemt de voornaamfte bedenking weg, die tegen het algemeen invoeren ener letterlijke verklaring wordt ingebragt. Enc Goddelijke Openbaring moet, in weerwil van dc verfchillende leefkringen cn dc zeden der volken, waar aan zij het eerst bekend gemaakt is, in de hoofdzaken zulke ene duidelijkheid en bondigheid in den voordragt hebben, dat alle fchrivten daar voor zwichten moeten. Onze Openbaring, hoe zeer een groot gedeelte van dezelve alle andere gedenkdukken in oudheid verre overtreft, bezit echter in zich zelve een' zoo groten trap van duidelijkheid, dat een nadenkend Christen niet zonder reden de verfchillende uitleggingen v^in dezelve als een bewijs van gebrek aan gezond verdand zou kunnen aanzien. In de daad de gefchiedenis der uitlegging bewijst overtuigend, dat al dit verfchil, en alle de daar uit voortvloeiende duisterheid, alleen aan de verkeerde behandeling der menfchen, en niet aan deze boeken zeiven te wijten is. „ In de Apostolifche gul,, den tijden, wierden alle de boeken des Bijbels, in „ de vergadering, en met veel aandacht en eerbiedig„ heid gelezen. Aan eene verklaring van dezelve, ah ,, noodzakelijk, dacht niemand." (Zou dit vonnis niet wat al te gundig zijn? Zou het grootde gros van dc Christenen, zo wel als van de Joden, in de tijden der Apostelen, wel veel van het Oude Testament, althands van het prophetisch gedeelte, regt verdaan hebben? Zouden zij omtrent de uitlegging niet reeds toen zeer tweedragtig zijn geweest ?) Toen het Christendom bij hun veld won, die zich te voren, toen zij nog Heidenen waren, op de wijsbegeerte en welfprekendheid hadden toegelegd, kreeg dc zaak ene andere gedaante. Onder deze nieuwe bekeerlingen waren velen, uitAegypten geboortig, die bijzonder in het beeldfpraakkundige uitmuntten, en welker meest bcgundigdc dudie dierhalven ene verbloemde welbefpraaktheid was. Dezen bragten deze hunne geliefkoosde kunst ook in dc uitleg.  442 VAN VLOTEN genheden voorkomen, moet men in de uitlegging altoos dat karakteristike van zulke eene openbaring zorgvuldig trachten te bewaren. „ Niemand denke (zegt hij) dat „ ik dezen uitlegregel verwerpe, om dat ik ze in de „ voonge §. niet geplaatst hebbe. Neen! zulks is al„ leen daarom, om dat ze niet algemeen aangenomen „ is. De Pruisfrfche Godgeleerden hebben 'er zich „ fterk tegen verzet, en thands is zij belaas! bij de „ meeste lieden van fmaak, in minachting. Ik 'ben „ evenwel zo afkcerig van deszelvs verwaarloozing, dat iemand, die zich tegen denzelven verzet, bij „ mij geen uitlegger, maar wel een wederlegger ge„ noemd wordt." Deze taal is in de daad fterk, en bet geen 'er op volgt, is met niet minder ijver gefchreven. Doch, daar wij zonder aanzien des p&erfoons, cn zonder vrees, aliijd hopen te oordelen naar ons beste inzien, zo laten wij ons ook door deze harde uitdrukkingen niet affchrikken, van op dezen re°-el de volgende aanmerking te maken: Een leerftuk, dat door den Schrijver, die hetzelve voorftelt, verklaard, of gelijk de Heer van vloten zegt, befchreven wordt' is gene verborgenheid meer: Hij kan niet anders doen' als ons van de waarheid van dat leerftuk verzekering geven ; maar de wijze hoe kan hij ons bij gene mogelijkheid verklaren: Die verzekering van de waarheid van het leerftuk moet ondertusfchen in zeer duidelijke bewoordingen vervat zijn, cn in bewoordingen die gene andere uitlegregels behoeven, dan de overige des avonds ten 10 uure, tusfchen den 500 en 60^ Zuiderbreedte, verre van eenig land, een' derken dauw waar, die dek cn want bevochtigde; „ en bij gevolg (zegt hij) kan men ,, den dauw niet meer als een zeker bewijs, dat men „ nabij land is, aanzien." In tegendeel zijn rukwinden, met hevige dortregens, voor den Zeeman een zeker voorteken van nabuiïrig land. Op Taheiti is de tijd , wanneer dc Zon in het toppunct daat, boven anderen regenachtig: de rivieren en beeken aldaar, die hij 111 Augustus'zeer arm aan water gevonden hadt, waren in April zeer gezwollen; het gantfche eiland was toen met ccn bekoorlijk groen bedekt, en het rijk der dieren in den besten toedand. De volgende waarneming, die door cook het eerst gemaakt is, vondt de Schrijver naderhand dikwijls bevestigd: „ wanneer op eenen hc„ vigen donu, die cene holle zee en hooge golven verF f 4 » ü;r"  *5<5 j' g. förster „ oirzaakt hadt ftïltc met mist volgde, bemerkten » w,j, dat de baaren nog geduurig meer zw^ en en „ hooger gingen, m plaatze van, van langfaamerhand " en T*\ ^ tüt.d"-^Iver evenwigt weder te keeten, na dat de wind was gaan liegen reliifc m™ " MaT?"Jker, wiJzt.?0ude hebbe" kunnen'verwach? n „ Misichicn (zegt hij) is de perfing van den mist au " IZaIT- CeVUcht' die met zwaa'e watKeïï over „ laaden is, de oorzaak van dit verfchijnzel." Zo dik. Tvcrf In; den Zinder poolskring naderde, Werdt hH met foeeuw en hagel verwelkomd. De Waterhoozen die hij waarnam , befchrijft hij ZCer naauwkeurig,en hH trekt daar uit de volgende befluiten: de ontmoetine"van twee ftrijd ge winden fchijnt ééne der «SK^fa" waar uit Waterhoozen gebooren worden: de wo l lïn fchijnen op dien n,d electrick te zijn: de Waterhoozen ontftaan gemeenlijk niet verre van het land alvvaa? zich |Sff,VOOrg^e,rf?ns tot in Zee "Uitrekken of „ Zeeenglens ]n kI Zeeë met , plaatzen, alwaar de winden door de ligging der 3hoeken op onderfcheidene wijzen gebroken eV tegen d kanderen gedreeven worden, en dus in de lucht derïeHike dwa.Tehn.gen moeten veroirzaaken: de Waterhoozen volJw'h7 } TAet> 0p lbrm' of°P zacht warm weler ^im n°°ge;C ?ew£st™ ^ ^ht merklijk koeier zijn. s. Over de Lucht-verfchijnzclcn de kleur rW wolken, de Regenboog, de kringen om Zon of Maan ftre?knenWte;\r^ hl h-te Yudr 1 ïtrecken, a!s frezier fcheen te denken. Ook in Fn fZ,k'nrei,i dezclvc,\z°™ijds waarneemen, en tus Jchen de keerkringen zi n de kleurmengelingen der wolken fterker, en vallen dus meer in het oof. Ui Mcel en blaauw wordt groen gemaakt, en dus kuMen uit het natuurlijk blaauw van'het Firmament" en dl: ?ou£ wolï n"o ,&" °nderfaandf Zonne zee'r ligt^roet wetend ' £ ^ ^ fa?en achter dén, tc eenen Regenboog7, Z eer/^k 'Sr'v S^eTSr wisfeldc ,n dien tijd af met hevige re^viaagenT he bleeke maanlicht veroirzaakte insgelijks re»enboo«en • z^li?Z?9JU%r6W *™> en t9 Maan f775' zag hij iets dergelijks nabij dc Kaap de Goede Hooi • ■ Dat kringen om Zon cn Maan voorboden van ltorm,  WAAltNEEMNCEN. 457 ftorm, vegen, cn fneeuw zijn, vondt de Schrijver ook dikwijls door zijne ondervinding bevestigd. 3. Over, de vuurige verfchijnzelen, Onweders, Vuurballen, Zuiderlicht. Op dc eilanden in den Zuider-Oceaan zijn de onweders niet zeldzaam; maar ten hoogden merkvyaardig is bet, dat dc oudfte lnwooneren van het eiland S. Helena aldaar nooit een onvvedcr beleefd hebben: dc bergen en klippen van hetzelve beftaan uit een zoort van lava of verglaasde ertsftoflen, die waarfchijnlijk, gelijk alle glasachtige lighaamen, elcctriek cn geene afleiders zijn: zij planten dus denkelijk de electricitcit der lucht niet voort,-en op deze wijze komt 'er nooit eene uitbarlling. ■ De vuurballen, die de Schrij. ver waarnam , werden door ftorm, met regen en hevige rukwinden, gevolgd. Het Zuidcrlicht, dat te voren door niemand waargenomen was, zag de Schrijver het eerst in den jaare 1773, den 18 , 19, 20, 21, en 26 Februarij, en den 15 cn 16 Maart, toen hij zich tusfchen den 58 en 6o° Zuiderbreedte bevondt: de Thermometer ftondt toen op het dek, in de vrije lucht, op 31" tot 330: voor het overige geleek dit verfdnjnzel in alle opzichten naar het Noorderlicht. -— 4. Over de Winden. Hier geevt de Schrijver een omdandig berigt van de ftandyastige en veranderlijke winden, cn de ftormen, die hij op zijne reizen ontmoette, en trekt uit dit verflag eenige gevolgen, die hij echter alleen als gtsfingen wil hebben aangezien, om dat de gefchiedenis der winden nog al tc onvolledig is, om 'er een vast. zamenftel uit op te maken. Het vierde hoèfdftuk handelt, insgelijks in vier Afdeelingen, over de Veranderingen van den Aardbol. Hier fpreekt de Heer förster eerst van de Regelmatige veranderingen, de afwisfeling der jaargetijden namelijk, die op de eilanden der Zuidzee , die tusfchen de keerkringen liggen, het minst gevoeld wordt; in NieuwZeeland is het onderscheid der Saizoenen reeds aanmerk» lijker; maar op het Vuurlandis doorgaands alles woest en dood, en dc tijd van het jaar, in welken aldaar nog eenige levenskracht befpeurd wordt, zeer kort. Onder de toevallige veranderingen, die op de oppervlakte van den aardbodem tc wege gebragt Worden, zijn die geenszins de onaanziciilijkftc, die aan dc fcheppende kunst van den mensch haare geboorte verfcbulFf 5 digd  NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. 4^5 ciërs • de Celtifche , Cimbrifchc , en Sc^tmfche (lammen •' de Aegyptenaars; de Arabieren; verfcheidene Koningrijken of Staten in klein Alië Griekenland en de eilanden rondom hetzelve gelegen; Italië; de eilanden der Adriatifche zee; de Perlen; Chineezcn; enz. En daar de Schrijver niet alleen de voornaamfte gefchi'edenisfen dezer volken, gedurende dit tijdperk, Toor zo verre dezelven met enige zekerheid bepaald kunnen worden, heeft opgegeven, maar ook hunne reden, en den trap van befchaving, dien zij destijds bereikten; zo krijgt men daar door gelegenheid om , met één opflag van het oog, ene vergelijking te kunnen maken tusfchen den ftaat, waar in zich Israël bevondt, en dien, waar in dc overige volken zich vertoonden. „ Alleen (zegt hij., en deze aanmerking is nllerbillijkst) „ moet men, bij deze vergelijking , niet urt het oog verliezen, hoe veel de Jeoden zig, in " deezen, vonden te rug gezet, zoo door hunne lang" duurige dienstbaarheid in Egypten, als door hunne " omzwerving, in de woesteine, de oorlogen, waar "mee hunne eerfte vestiging, in Palestina., verzeld " süis cn dc geduurige verdrukkingen, die zij zig " Sedertdoor hunnen afval van den waaren Gods" dienst, hebben op den hals gehaald. \\ ij moeten " ze dus, in dit tijdperk, minder met de feedert ring " ^vestigde volken, dan wel met dc nog omzwerven" ven de, of feedert kort gevestigde, (lammen, 1.1 ver" ffeliiking (lellen." . , Om plaats te winnen, onthouden wij ons,, voor deze rci7e van het geven van proeven uit de overzetting en de aantekeningen van en op deze drie boeken, voora om dat dit toch bij de aankondiging der vorige deten in andere tijdfchrivten overvloedig gedaan is. Alken' zullen wij, bij onze algemene aanmerkingen, nog wt volgende voegen. De overzetting, die michaelis vïn den tekst geevt, is doorgaands getrouw gevolgd, en met fmaak en oordcel in hef Nederduit.sch overgebragt In dc poëtifchè (tukken echter, die in deze boeken' voorkomen, behaagt ons de in één gedrongen ftijl van michaelis beter, dan die van zijn' Vertaler, d,e fomtijds ecu weinig langwijliger is. Het weglaten van de pronomina, bij voorbeeld, een bewijs van de fterke hartstocht van den Dichter, dat in de Hpogduitfche «rerzeting zo uitnemend is in acht genomen, is door li li 3 flc*  486 J. A. CRAMÏR den Heer de perponcher veelal niet nagevolgd. Bij voorbeeld, in het Lied van Debora, Richt. V: 24-26, lezen wij in de Nederduitfche Vertaling: Gezeegend, onder de vrouwen , zij Jaël, Hebers , des Kenieters, vrouw! Gezeegend zij ze, onder de inwooneresfen der tenten! Water vroeg hij, melk gaf zij hem, Melk bragt zij, in eene kostlijke fchaale! Haare hand ftrekte zij uit, naar den nagel, Haare regterhand naar den zwaaren hamer! Zij maakte Sifera dronken, zij verpletterde zijn hoofd , Zy' trof zijne flaapen cn doorboorde ze! michaelis heeft: Gezegend, onder de vrouwen, zij Jaël, Hebers, des Keniters, vrouw, Gezegend onder de inwoneresfen der tenten! Water vroeg hij, melk gaf zij hem , Melk bragt zij, in ene kostbare fchale: De hand ftrekte zij na den nagel uit, De regte hand na den groten hamer, Maakte Sifera dronken, verpletterde zijn hoofd, Trof zijne llapen, doorboorde ze. Wij twijfelen 'er niet aan, of een ieder, die gevoel en fmaak heeft, en vooral die met de Oosterfche Dichters bekend is, zal, hoe weinig deze beide vertalingen ook mogen fchijnen te verfchillen, echter de laatfte verre boven de eerfte verkiezen. Verhandeling over het gebed, naar de leere der Openbaaring cn der Reden; van j. a. craaier, Kanzcller van de Hoogefchool te Kiel. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, bij A. van Paddenburg. 178S. Behalven de Voorrede, cn dc Lijst, der Afdeelingen , 296 bladz. in groot Octavo. Dc prijs is ƒ 1 -16 •: De beroemde naam van cramer is voor dit werk aanprijzing genoeg. Zederd het jaar 1745 (*), toen (*) In de Annalen ter nerefrcit S&cofogifdjm £ ttcratnr tmb Sutbcugcfd)irfjtc, van Prof. hassencamp, waar men een kort be-  VERHANDELING OVER. HET GEBED. 4^7 teen hij met gartner, en j. j. schlegel , bij ■Ach wel dra rabener, gellert, en klopstock volgden de Bremcr Bijdragen uitgaf, begon men m E3W reeds zijn/uitmuntende tagenten *w hfdeze tw e werken gevonden worden, oirfprongchjk z in toen nog maar den ouderdom van twee-en-twmi'aren bereikte. Zijne Verhandelingen over dc P/al. nfc/ !LlSen% InLanuël, ^Vcrklanngvandcn ZicfvanvLws aan de Romeinen, en andere waken de men ook, ten behoeve onzer Landgenoten, n het NedTrduitsch vertaald heeft, hebben hem ook hiei te hrnle den -rootften en billijkften roem verworven; en SS#S*S32S5 over het gebed is zeer gefchikt, om dieDnez°elve £Terdeellhui twaalf Afdelingen, waar van wii den voornaamftert inhoud kortelijk .zullen opgeven.. In de eerfle afdeling handelt de Schrijver van het geü Ar,- leer van het Gebed, cn bewijst, uit de gefcg demU? vin ine volken en de leerftclzels van leer des gebeds zijn ingeflopen; en verklaart zich m betrip van te. lc.cn ra, cramer vindf, gekomen: in het Z.«ve« van gellert, bl. 39II h 4  4SS j. fl. cumïr in welken het woord gebed gewoonlijk genomen wordt: In de derde toetst hij de onderfcheidene bepalingen en verklaringen, die men van het gebed gegeven heeft, en de bedenkingen, door mosheim tegen dezelven ingebragt: In de vierde proevt hij de verklaring, die mosheim zelf'er van geevt, gelik ook die van bacmsarten en wolf: - En in dé vijfde gaat hij over tot ene nauwkeuriger' opgave en verklaring van het waar begrip des gebeds, welks wezen, volgens hem, hier in beftaat; „ Voor eerst; hij, die ,, bidt, weet dat hem iets ontbreekt, 't geen hem ge„ lukkiger en volmaakter zou maken, als hij het bc„ zat; hij erkent en gevoelt zijn onvermogen, om zig „ dit te verfchaffen; hij ziet duidelijk, en met over,, tuiging in, dat God alleen dit vermogen heeft; dat „ God ook tot het aanwenden van zijne kragt genegen „ en bereid is, wanneer hij zig in dien toeftand be„ yond, waar 111 hij vatbaar is voor het ontfangen van „ t geen hem ontbreekt: daar toe behoort verder, dat hij zig ernftig beijverc, naar alle deze voorftel,, hngen te handelen, en in dien toeftand te geraken, of fchoon hij weet, dat dezelve de werkende oor„ zaak van het goed niet is, naar 't welk hij ri|khalst, „ dat hij het niet eens daar door waardig wordt, maar „ alleen vatbaar voor het genot, 't welk God hem al,, leen lchcnken kan." Tot dus verre over het wezen van het gebed in het algemeen gehandeld hebbende, neemt hij Vervolgens deszelvs wezenhike delen in nadere overweging • en onderzoekt ten dien einde, in de eerfte plaats, in de zesde afdeling, hoe het moet scfteld ziin met de, tot het gebed behorende, voorftellingen vah goed en kwaad, en ons oordeel daar over, als wij bidden, en op ene .Gode behagelijke, en met zijn onmiddelbaar onderwijs overéénftemmende, wijze bidden willen; bij toont hier aan, dat onze voorftellingen van goed en kwaad met alleen waar moeten zijn , maar ook zo zeker, dat wij daar omtrent gene de minftc twijfeling in onze harten voeden; hij geevt dc bronnen op, waar uit wij die zekere kennis putten kunnen; en befluit tevens daar uit met regt, dat het gebed reed, daarom een gewigtig werk is, dewijl het, naar zijne natuur, ware cn gegronde kennis niet alleen van het goede in t algemeen, maar bijzonder ook van dat goed voor- ou-  49° J- CRAMER „ niet heeft, is niet gefchikt voor hem, die ze reed te  ^8 J. C. HENNINGS „ te droomen pleegt te wezen, om dat de verbeel,, dingskragt , door zwakke gewaarwordingen gaande „ gemaakt, bij een' Slaapwandelaar, door de geftadig ,, agtereen volgende gewaarwordingen, zulk eene rig„ ting krijgt, dat ze niet zonder alle geregeldheden, ,, als de meeste droomen, omzwerven kan. En hier „ door .kan men mede begrijpen, waarom de daadcn ,, van een Slaapwandelaar meer gelijken na de werk„ zaamheden van een waakenden, dan de verbeeldin4, gen van een droomenden na die van een waakenden doorgaands pleegen te zweemen. Inmiddels zijn 'er j, evenwel ook droomen, waar in even zo veele, ja menigmaal nog meerder overëenftemming is, dan in ,, de bedrijven van een Slaapwandelaar. Ik voor mij ,, houde het voor zeer waarfchijnlijk, dat wij, in de„ zen toeftand, ook Slaapwandelaars zijn zouden, wan. „ neer het anderzins ons lighaamsgeftel toeliet. Bij ,, een' enkel droomenden, zijn de gewaarwordings-ze,, nuwen wel dikwerf in dien toeltand, dat 'er her„ haalde, duidelijke, uiterlijke gewaarwordingen in de ziel kunnen ontltaan. Maar de zenuwen, welke het j, zenuwfap na de fpieren leiden, tot de beweeging ,, dienende, fchijnen als dan haaren toon of volko„ men, of wel bijkans geheel tc hebben verboren. ,, Dit meene ik, door eigene ondervinding, te kuunen ltaaven. Menigmaal heb ik ongemeen geregel ,, de, en zulke levendige droomen gehad, dat ik zelfs ,, bewust was van eene pooging om mijne leden tc ,, beweegen. Het rijden der zogenoemde nagtmerrie „ houde ik voor niets anders, dan voor de bevinding van den tegenftand, welke, wegens de onbekwnam^, heid der zenuwen, waar door het zenuwfap na de beweegingsfpieren wordt geleid, gefteld wordt tegen ,, de pooging, welke wij doen, om het édn of ander „ lid werklijk tc beweegen. De zwaarmoedige en ver» „ grootende verbeeldingskragt fielt ons, vervolgens, ,, voor, als of 'er iemand op ons lage, en zo zeer „ drukt, dat we ons, niet tegenftaande alle pooging, ,, niet kunnen roeren. Daarentegen hebben deze ze,, nuwen, bij een' Slaapwandelaar, volkomen, ofwel ,, geheel, haaren behoorlijken toon, alhoewel de ge„ waarwordings-zenuwen in eenen niet veel volk om e,, ner toeftand, dan bij een enkcl^droomenden Worden gevonden. Misfchien kan men ook hier door be- » «rij-  over de droomen en slaapwandelaar en- 499 „ grijpen, wat tog wel de oorzaak zij, waarom een Slaapwandelaar menigmaal eene fterkte toone in zijne bedrijven, welke hij nogtans waakende, nooit kan „ doen blijken. Zoude dit niet wel daar van daan ko„ men, om dat het zenuwfap, het welke thans bi na ,, geheel niet meer in dc gewaarwordings-zenuwen is, „ in eene grootere menigte , in dc bewcegingsfpieren ,, volgen kan, dan bij het waaken mogelijk zou zi n ? ,, De gewaarwordingen onderfcheidt een Slaapwaudclaar niet van zijne verbeeldingen. Kan hij zulks niet, „ dan brengt hij zig," naderhand, in het geheel niet te ,, binnen, of het zijn enkele verbeeldingen, wat hij in dezen toeftand uitgevoerd heeft." §. 31 monftert de Heer hennings zulke verhaalen van Slaapwandelaaren uit, die eeniglijk bedrog ten oirfprong hadden, cn zegt met regt, dat het vergeeffche moeite zou zijn, dezelven wijsgcerig te willen verklaaren. Hij brengt dezelven tot drie zoorten; zommigen hebben zich voor Slaapwandelaars uitgegeven , uit eigen belang, cn om medelijden tc verwekken; anderen, om onder dit voorwendzel aan de Min offeranden te doen; en nog anderen, om zich daar door aanzien en vertrouwen te verwerven. Hij heldert dit alles met voorbeelden, op , cn voegt 'er nog eenige gevallen bij, die insgelijks fabelachtig zijn, fchoon niet uit bedrog oi'rfprengelijk, maar alleen daar uit, dat zommige menfchen des nachts waakende opgeftaan zijnde, en eenig werk verrigt, cn zich daar na wederom ter rust begeven hebbende, des morgens van hun opftaan niets meer wisten, en zich dus verbeeldden, dat zij hun werk ia den flaap verrigt hadden. §. 32 tot de geloofwaardige verhaalen van Slaapwandelaaren overgaande , verdeelt hij dezelven in zoorten. ,, Menige Slaapwandelaaren (zegt hij) hebben een vasten llaap, 'en kunnen niet dan door fterk fchudden en beweegen wakker gemaakt worden. Anderen heb* ben een zagten llaap, cn kunnen, door het noemen ,, en roepen van hun naam, opgewekt worden. Vee,, len wecten, dat ze van dat geen droomden, wat ze ,, in den flaap uitvoerden; en anderen weeten niets ,, van zo een' droom. Eenigen gaan flaapende, over ,. dag zo wel, als 'snagts, rond; anderen 'snagts al„ leen , op bepaalde of onbepaalde u'uren. Voorts zijn li 2 „ 'er  J{04 GESLACHTBOOM VAN BREDERODE. luchtig geflacht van brederode zeer veel aangetekend vindt; en zelvs meer dan één opzettelijk gefchrivt, over den oirfprong, voortgang, en Me daden van dit edel Stamhuis in het licht verfeheenen is (*): zal echter dit Stukjen door alle beminnaars onzer Gefchiedenisfen met groot genoegen ontvangen worden, daar het Geflachtregister niet alleen met veel vlijt en nauwkeurigheid ontworpen, en tot op den tegenwoordigen tij.i vervolgd is; maar ook in de aantekeningen en bijvoegzels zeer veele hier toe behoorende zaaken, die men bij andere Schrijvers verftrooid vindt, bij één verzameld, en de onderfcheidene berigten, omtrent deze en geene bijzonderheden , oordeelkundig met eikanderen vergeleken, en overéén gebragt zijn. Het Nafchrift, waar van in het Voorberigt melding gemaakt wordt, betreft hendrik gerritsz van brederode , één' der nog levende aframmelingen van dit doorluchtig huis, bekend wegens zijne vlijt in het beoeffenen der Heilige Prophctiën, en der Tijdrekenkunde, en wegens de voorfpellingen, die hij daar op grondt, waar van hier een' en andere proeve wordt opgegeven; onder anderen de volgende: ,, dat 'er bin,, nen kort een oorlog buiten de paaien van ons Land „ zal ontflaan, in welken vier voornaame Mogendhe„ den zullen gemoeit zijn; en dat ééne van die Mo,, gendheden daar door zeer aanmerkelijk geknakt zal ,, worden: dat die oorlog zal duuren tot in het jaar ,, 1792, waar na ons Land in zulk een bloei zal ko„ men, als het nog ooit geweest is." Hij grondt dergelijke voorfpellingen voornamelijk op de Openbaring van johannes ; en dit alleen zal misfchien reeds genoeg zijn, om de meesten onzer Lezers, uit hoofde der donkerheid van dit geheimzinnig boek, weinig acht op zulke voorzeggingen" te doen flaan. (*) Oorfpronck, Voortganck, en Daeden der Doorluchtiger Heeren van brederode, bij een ge/lelt door paulus voet; Utrecht 1556, 40. p. corneljsson'ii bockenbergii , Goudani, Nisioria el Genealogia brederodiorum; Lugd. 1587, 8°. en anderen. Ge-  GESCHIEDENIS VAN DEN HEERE DE LA TUDE. 505 Gefchiedenis eener negen- en- dertigjaarige gevangenis yan den Heer de la tude; door hem zeiven befchreeven. 's Gravenhage, bij D. Munier, 1788. BchaU « ven het Voorbericht van den Vcrtaaler, 108 bladz, in groot octavo. De Prijs is f'i - 15 - : Henri masers de la tude, werdt in het jaar 1725 te Montagnac in Languedpc geboren. Om ziin ijver voor de Wiskundige Wetenfchappen aan te wakkeren , werdt hij door zijn' vader, die Ridder der Koninglijke Krijgsordcn des Heiligen lodewijks , en Lieutenant du Hoi in Sedan was, in het jaar 1749 na Parijs gezonden. Madame de pompadour was toen de begunftigde van lodewijk XV; en deze vrouw nam den jongen de la tude zo zonderling voor haar in, dat hij alle pogingen in het werk ftelde , om zich in haare gunst te wikkelen. Braave lieden ondertusfchen laakten met het hoogfte regt haar gedrag, en voorfpclden, dat dit kwaad voorbeeld groote onheilen aan de natie zou berokkenen: veclen wenschten om haaren dood: en, daar het gerucht zelvs de aanflagen van zommigen op haar leven vermeldde, vreesde zij zelve voor vergift, en deze gedachte verftoorde haare rust, indien anders eene vrouw, die het hart van een' man en een' Koning verleidt, en van dc vervulling zijner plichten aftrekt, immer eenige rust genieten kan. Deze omftandigheid hieldt de jonge dr la tuoe voor eene gefchikte gelegenheid, om zich bij haar belangrijk te maken, en haare genegenheid te winnen. Hij gaf zelf een' doos met een onfchadelijk poeder op de post, om aan de Marquifmne van pompadour te bezorgen; vervoegde zich toen bij haar; zeide, dat hij een doos voor haar op de post hadt zien heitellen; waarfchuwde haar, om voor dezelve op haare hoede te zijn, dewijl hij voor haar leven zeer bezorgd was , uit hoofde van 't geen hij daar omtrent gehoord hadt; en noemde zich zeer gelukkig, dat hij haar eene zo gewigtige zaak kon mededee- Deze gekke en laffe trek van den Heer de la tude, reeds in het begin van het boekjen verhaald, is juist niet zeer gefchikt, om den Held dezer gefchiedenis voor den Lezer zeer belangrijk te maken; en 'er I i 5 k-  5o6 GESCHIEDENIS komen in het vervolg meer zulke trekken eener kinderachtige onbezonnenheid voor. Hij werdt echter voor zijne dwaasheid zo ijzelijk zwaar geftraft, dat hij, in dat opzicht, wederom volkomen ons medelijden verdient. De Marquifin bedankte hem eerst hoflijk voor zijne genegenheid; maar, toen de doos befteld was , en zij met het poeder proeven aan dieren genomen hadt, zonder dat 'er eenig ongemak op volgde, vattede zij zijne kunstgreep, klaagde hem aan , en bewerkte, dat hij den eerften Maij 1749 in de Bastille gezet, en in September van hetzelvde jaar na den gevangen tooren te Vincennes gebragt werdt. Uit dezen kerker ontfnapte hij gelukkig den 25 Junij 1750, maar hij hadt de gekheid, om zich, zes dagen na zijne ontkoming, weder in de handen van lodewijk. XV te ftellen, fchoon hij wist, dat zijne vijandin nog leevde , en nog ten Hove alles vermogt. Hij kwam weder in de Bailille , en , na een' ongelooflijken arbeid en onder duizend gevaren , ontkwam hij ook daar uit met een' zijner lotgenooten dalegre genaamd , die 'insgelijks een flagtoffer van de wrok der Marquifmne was." Deze werd reeds te Brusfcl weder achterhaald en opgeligt; doch de la tude bragt het tot Amfteldam, waar hij evenwel ook, den eerften Junij 1756, in het huis van den Heer marc fraicinet , weder gevangen genomen, en kort daar op uitgeleverd, weder in de Baftille gebragt , en in een onderaardsch gat gefmeten werdt. Met den dood van de Marquifinne hoopte hij zijne vrijheid weder te zullen erlangen; doch het fterk daar op aandringen bij den Heer de sartines, cn liet fchrijven van een' beledigenden brief aan hem, verzwaarde en verlengde zijn lijden. Na nog een' geruimen tijd in de Baftille gekwijnd te hebben, werdt hij weder na den Tooren te Vincennes gebragt, en in een' kerker onder den grond geworpen. Deze gevangenis werdt echter door de menschlievendhcid van den Heer guijonnet, hieutenant du Roi, verzacht, en hij mogt zelfs dagelijks twee uuren in de drooge gracht , onder het opzicht van twee Soldaten en een' Sergeant, rond wandelen; maar ook van deze gelegenheid bcdieHde hij zich , den 20 November 1765 , om te ontvluchten. Doch , fchoon hij wist dat men hem opzocht, bleef hij niet alleen in Frankrijk, maar verzocht ook bij de 1 Minister van het Oorlogs-departement gehoor, reisde- na  v,an den heere de la tude. 5°7 na hem werkelijk toe, en werdt reeds den 17 December van hetzelvde jaar, zonder gehoord te zijn, op bevel van den Minister weder gearresteerd, cn na Vin. cennes gebragt, en aldaar in 't zogenaamde zwarte gat geworpen. In het jaar 1777, verwierf hij zijne vrijheid; doch zijne vijanden bleven tegen hem woelen, en misfchien ftrekte het hem tot nadeel, dat hij eenige papieren, die deels zijne verdediging, deels eenige militaire of ftaatkundige onderwerpen (a) fchijnen bevat te hebben, aan den Koning overhandigde. Althands hij werdt kort daarop wederom gearresteerd , na Bicetre gevoerd , en aldaar in eenen verwulfden kerker, die tien voeten onder de aarde ligt, geworpen. Bij de geboorte vari den Dauphin, werdt hij wel uit dit onderaardsch gat verlost; doch zijne volkomene vrijheid kreeg hij eerst den 18 Maart 1784. Behalven de aanmerking die wij reeds op het character van den Heer de la tude gemaakt hebben, moeten wij nog van dit boekjen zeggen , dat of de Schrijver, of de Vertaler zich aan groote onnauwkeurigheden fchuldig gemaakt hebben. By voorbeeld, de titul meldt van eène negen-en-dertigjaarige gevangenis, en bladz. 1. zegt de Schrijver, dat hij vier- en-, dertig jaaren in de gevangenisfen gekwijnd heeft , het welk" de Lezer ook zien zal , dat met de waarheid overeenkomt, daar hij 1 Mai 1749, voor het eerst gevangen gezet; 18 Maart 1784, ontilagen werdt; en tusfehenbeiden eenige reizen, maar telkens zeer kort, zijne vrijheid genoot. Daarenboven, daar hij op het ein- (a) Indien de Schrijver waarheid berigt, dan moeten de ontwerpen, die hij van tijd tot tijd in zijne gevangenis maakte, van veel gewigt zijn geweest. „ Het was uit dee„ zen affchuwlijken karker fde Bastille) zegt hij, bl. 48, „ dat ik den veertienden April 1758 aan den overleden Ko„ ning, lodewijk' XV, het militair ontwerp zond, om aan „ de Opper- en Onder-OJicieren, in plaats van Spontons „ en Hellebaarden, die zij toen nog droegen, fchiet - ge wee. „ ren te geeven; door dit middel verlterkte ik onze krijgsmagt, zonder de minfte kosten, met vijf- en twintig„ duizend mannen. Door een tweede plan, dat ik den der„ den julij 1755 aan 't Hof zond, heb ik 't Franfche „ kijk 'over de twaalf millioencn jaarlijkfche inkomften be„ zo gd."  508 GESCHIEDENIS VAN DEN HEERE DE LA TUDE. einde van de tweede afdeeling verhaald hadt, dat hij in 1765, in het zwarte gat te Vincennes geworpen was, begint hij de derde afdeeling op deeze wijze: ,, Bij ,, het overlijden van lodewijk den XV, den ioden „ Meij 1774, had ik vijf- en- twintig jaaren in de ,, Baftille gezeten:" en ondertusfchen vindt men nergens in het gantfche boekjen, dat hij van Vincennes na de Baftille overgebragt, of hoe hij aldaar gekomen was (V). 'Er zijn echter in dit boekjen dingen, die aandacht verdienen. Men ziet 'er de helfche uitwerkzelen van de wrok eener vrouw, vooral eener onkuifche vrouw, die zich beledigd acht (c). Men ijst voor bet fnood misbruik, dat van de Lettres de cachet in Frankrük gemaakt is. Men beevt te rugge van de onmenfchelijkheden , die zoo veele onfchuldigen, of die zich aan geringe misdrijven vergreepen hadden , in de Baftille •hebben moeten ondergaan ; en men fehreit traanen van vreugde op de puinhoopen van dit thands verwoest fteunzel van het woedendst Despotismus. Men bewondert de uitvindingen, den hardnekkigen arbeid, en de onverfebrokkenheid , waar toe de zucht na vrijheid, een' gevangenen brengen kan, en , terwijl men de onmenfchelijke uitwerkzelen van de wraakzucht en list der hovelingen in zijn' ziel verfoeit; eerbiedigt men, in het character van Madame le gros, (welke, zelve in bekrompene omftandigheden zijnde, nogthands drie jaren lang met dezelvde drift en denzelvden moed, en met opoffering van haar' tijd, eigene bezigheden, gezondheid , en. gering vermogen, het lot van de la tude poogde te verzachten cn te veranderen) die verhevene deugd, waar voor de menschheid vatbaar is, maar die men meer bij de zoonen en doch teren der aarde , dan bij de Goden dezer waereld aantreft. Les- C'0 Het boekjen is ook zeer onnauwkeurig gedrukt; echter fchijnen zulke groote feilen niet wel aan een' Corretïor te kunnen geweten worden. Cc) De Marquifmne van pompadour (zegt de Schrijver, bladz 47) ,, was eene wraakzuchtige vrouw; God weet „ het; en om eenen vijand t' onder te brengen, zou zij „ Frankrijk in een millioen onkosten hebben gebragt. De „ Minister, of de Controleur Generaal der Finantitn zou wel „ zorg gedragen hebben, om haar dat geld niet te weige•1 ren."  h. blair lessen over de redekunst enz. 509 Lesfen over de Redekunst en fraaie Weetenfchappen, van Br. hugo blair, Een van de Predikanten der Hoofdkerk, en Hoogleer aar in de Redekunst en Fraaie Weetenfchappen aan de Hooge School te Edinburg. Naar den derden druk, uit het Engelsch. Eerfte Deel. Te Deventer, bij L. Leemhorst. 1788. Behalven de Voorrede van den Ver taaier, 517 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 2 -10- : In een' tijd, waar in wij overftroomd worden door een' vloed van gefchriften, die men werken van fmaak verkiest te noemen , fchoon zij voor het grootfte gedeelte van allen fmaak volkomen ontbloot zijn; en in een' tijd tevens, waar in de natie over het algemeen deze voortbrengzels zo weinig naar derzelver juiste waarde beöordeelen kan, dat haare onbillijke toejuiching en afkeuring in ftaat zijn, om den waaren fmaak nog ^meer uit ons midden te verbannen; in zulk een' tijd is de vertaaling van dit werk van den beroemden blair , die ten allen tijde als eene zeer nuttige onderneming befchouwd zou moeten worden, vooral een onbetaalbaarc weldaad. Onze Landgenooten kennen den voortreflijken Schrijver reeds eenigermaate uit zijne alleruitmuntendfte Leerredenen, waar van eenige in het Nederduitsch zijn uitgegeven: en zij, die het oirfprongelijk werk, waar van ons thands de vertaaling wordt aangeboden , gezien hadden , en in ftaat waren om hetzelve te beöordeelen, getuigden reeds overlang éénpari°-, dat hetzelve „ de gegrondfte en aanmerklijkfte rebels, ophelderingen, en Voorbeelden aan de hand " geevt, zo om te oordeelen over alle Schriften, als " om ons in ftaat te (tellen, om juist fchoon en edel te fchrijven; en dat het vervuld is van de uitfteekend" fte blijken van oordeelkunde, gegrond op wijsgeeri', ge beginfelen, op fmaak, gevoel, vernuft en geleerd' beid." De gegrondheid of ongegrondheid van deze uitfpraak zal nu, door de uitgave dezer Vertaaling, al, van de fnoodheid der Afgoderij, en waar toe die mij j, noodzaken zal. -—■— Neem dan ook een' Afgodi-, fche vrouw: teel kinderen bij haar, welken zij aan- 5, ftonds vervoeren zal. Hoe zal u dat grieven , dat uwe kinderen vervoerd worden. ■ Daar uit 5» wil ik u leren, hoe het mij grieven moet, dat mijne 5, kinderen (mijn volk) zo vervoerd wordt." Na dat de Heer van voorst deze verklaring reeds ontworpen hadt, vondt hij dezelve rccJs met een woord aangeroerd in dc gefchrevène voorlezingen over Hofeas van a. sciiultens, fchoon aldaar niemand genoemd wordt, welke dit denkbeeld omhelsde. Naderhand zag hij ook, dat-de ongenoemde Schrijver van een boekjen tegen kennicott (d) van dezelvde gedachte is: ook ontmoette hij iets dergelijks in ene Verhandeling van dcu Heer iiering (e). 9. Job XXII: 24 wordt vertaald: „ Laat het goud „ in dc mijngroeven, en in den rotsfteen van Ophir's ,, beken." Tot verklaring voegt hij 'er bij, dat de roti/leen van Ophir's beken de rotsfteen is, van welken Ophir's beken afkomftig zijn. Daar in moest het goud gelaten worden, want in dien berg was het goud opgefloten, even gelijk in de groeven van andere bergen. job moest het goud in de*mijnen laten, daar. uit niet opzoeken; dan zou God zijn goud zijn. io. Over (d) Lcttre de M. V Abbi de * * *, Ex-Profesfeur en Hebreu en Wniverfité de *** au Steur Kennicott, Anglois: h Rome 1771: zie michaelis Cv. 2$tM. II Zft. f. 75. CO hl da Bibl. Brem. Nov. IV: 2.  UITLEGKUNDIGE VERHANDELINGEN. 535 ! van uwen thans bandelozen (land in de Harems der " iTrvr^-s als "ekctend te zitten." eichhorn hadt B^rtaTto^Sfffeten Harem gedacht (f).. zo Over dc Zonen der troplieten. Jm De Schrijver zoekt hie? tegen eichhorn (0 tc bewijzen, dat men Tot dSe venVn eigenlijk gezegde , maar ha- v n,„ , Gij drinkt, maar n,et ïó ved als nodig is tot lesiching van den doist wlrdcn'; J^ffi»^ 8 verzadiging toef' °f^fcXLVlI: 4. Deze plaats verklaart de Heer vak voorst,1 God overziet niet alleen met een pp.T üag van '1 oog het getal der Herren, maar zijtas- (fe) Meid. in het O. T. IH Deel, bl. co i *; M. ?32. L14  53^ D. c. van voorst „ fen ook op zijne wenken. Hij roept ze en zif „ gehoorzamen hem." De gewone vertaling levert, naar zijne gedachten, geen verheven denkbeeld van de Godheid op. In de hoofdzaak Hemmen zijne aanmerkingen met die van venema over één. 25. Pf. CXLVII: 7. De Schrijver zoekt te bewijzen, dat Hjy met een hier zo min als elders, betekent bij beurten zingen, maar alleen, iemand ter ere zingen, bucerus vertaalde hier reeds ecnvouwig; zingt den Heere, 26. Hagg. II: 4. De Uitleggers hebben den zin reeds genoegzaam opgegeven: ,, Is een tempel als ,, deze niet als geen tempel in uwe ogen?" dat is: in vergelijking van den vorigen tempel, is deze als „ geen tempel in uwe ogen." Voor den minkundigen slleen wilde de Heer van voorst dezen zin wat duidelijker openleggen, dan hij hem hadt aangetroffen. 27. Pf. XXXVI: 7. „ Al wat in de wolken , in de »' 'ie™clen 1S 7 wordt goddelijk genaamd;" zegt de Schrijver. Bergen Gods zijn dus bergen, welker5 toppen in de hemelen zijn: dc rhiet'e Gods, 'Pf. LXV: 30, is het water der wolken : cederen Gods, Pf. LXXX: 11, cederen, wier toppen in den hemel Hijgen: fterren Gods, Jef. XIV: 13, de Herren in den hemel. s8- Ff. XXXVI: 9. Gods huis is hier de hemel; dc vettigheid van dit huis is de vruchtbaarheid, die de regen, welke uit den hemel afdaalt, aanbrengt; dronken worden, verzadigd worden; de beek van Gods weh lusten betekent, even als de rivier Gods, Pf. LXV: 10 wolken, die vruchtbaarheid aanbrengen. 29. Pf. LXV: 12. michaelis, die hier door Gods voetjlappén het wagenfpoor van zijn' donderwagen vcrftondt, wordt hier wederlegd. Het woord betekent, geen wagenfpoor, maar ccn jpoor van een voet. ,, ve,, kema (zegt de Heer van voorst) merkt dus te „ recht aan, dat God hier verbeeld wordt op de wol„ ken te wandelen. Dat wil zeggen; „ De wolken, „ „ de hemelen zijn Gods huis;". Gelijk men zich ,, God daar in voorflelt als tc zitten , verbeeldt men „ zich hem ook-als te wandelen. Door elke voetflap ,, worden dc wolken gedrukt, zo dat de malfche cn' a, vruchtbare regendroppclen nederftorten." 30- Hof. II: f. Deze plaats vertaalt tic Schrijve. : 33 m  u1tle G kun mc e ver h anbf. lingf n. 537 9, Zij bekent niet, dat ik haar het koorn en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver cn goud H vermenigvuldigd heb. Zij hebben het den Baal „ geofferd." JTT is hier dan bekennen; TWV offeren (jlï). 31. Pf. LXXX: 10, 11. Het eerfte lid van vs. 10 verklaart dc Heer van voorst, met venema, van het zuiveren van den grond van ftenen: in plaats van zo dat hij het land vervuld heeft, het welk onze Overzetters bebben, geevt hij; hij heeft (met zijne wortelen) den grond (geheel en al) vervuld, dat evenwel in de naak volmaakt op hetzelve fchijnt uit te komen: het laatfte lid van vs. n vertaalt hij, met michaelis, zijne ranken waren cederbomen Gods, zonder invulling van het woordjen als. 32. Hof. IV: io\ vertaalt hij; „ zij zullen wel , vleeschlijke gemeenfehap oeffenen, maar gene kinderen krijgen.'? Hi* is in het Arabisch coivil, cn wordt zomtijds van echtelijke vereniging gebruikt. Het voorgaand lid fchijnt deze vertaling te vorderen. 33. 1 Sam. III: 19. Dc fpreckwijs zijn woord op de aarde laten vallen, voor zijne belovten niet vervullen, die hier en elders voorkomt, wordt opgehelderd uit ené te», f?-5'"" hij de Grieken dikwijls gebVüikt, zie, bij voorbeeld, hom. IK «. gis, 444; aeli'N., V- H. IX: 15; luc. Euang. II: 27: zo ook f ar ere bij de Latiinen, als facere vitiM, bij vtRGiLius, F.cl til: 77; futen fidjiUam plenum muifi, bij i-i.autus, Julul. IV: 2, 15; cie. h\ 5  uitlegkundige verhandelingen. 539 woestïng van hunne heerlijkheid, of heerfehappij, dat is, van die genen, die de heerfehappij op den Libanon voerden, de cederen. Eindelijk ] 1TH j"KJ 8 (fc ^ yan Jordaan, dat is, de Libanon, gelijk michaelis het reeds heeft opgevat (o). 38. Jercm. XXII: 6. Met venema, denkt de Heer v-vn voorst hier aan den berg Gilcad, en niet aan het land Gilead, zo als dathe. Intusfchen ftemt hij met venema niet in, wanneer deze denkt, dat hier op den hoogmoed gezinfpeeld wordt. Hij denkt dat God, om de voorregten, die hij aan Israël bewezen hadt, dit volk bij de bergen Gilead en Libanon vergelijkt, welker vruchtbaarheid en heerlijkheid beroemd waren. 39. ff. LXXXIII: 15. Moorbergen verftaat de Schrijver hier zodanige bergen, die van grote bosfehen' voorzien zijn; en hij vertaalt dus dit vers: ,, Gelijk het vuur een woud verbrand, en de vlam een woud der '' bergen verteert." 40. Gal. IV: 27. Dit ftukjen dient, om te bewijzen dat de LXX de plaats , welke padlus hier uit hunne vertaling overneemt, namelijk Jef. LIV: 1, wel hebben overgezet; en tevens tot opheldering van het laatfte lid van dit vers voor minkundigen. De zin van hetzelve wordt aldus opgegeven: ,, Zij, die toen geen kinderen baarde, om dat zij genen man hadt, heelt nu meer kinderen, dan zij, die een man had, kinderen " teelde en baarde. Daarom moest die onvruchtbaarc " (geen kinderen barende) zo verblijd zijn, daar zij " wel enigen tijd ongehuwd bleef, en dus geen kinde" ren kon krijgen , maar naderhand in 't huwelijk ko" mende, te meer kinderen voortbrengen zoude." " 41. Jerem. XII: 5. Deze plaats vertaalt dc Heer van voorst: ,, Indien gij te voet loopt, wordt gij ver„ moeid, hoe zoudt gij u dan met paarden verhitten? II (dat is, hoe vermoeid zoudt gij dan niet wezen, wanneer gij tot verhittens toe tc paard reedt? Inll dien gij op een vlakken grond valt, hoe zoudt gij ''t ;', dan maken op 't gebergte Libanons?" D'"";n zijn eene voetgangers, maar voeten; mtt is eigenlijk cn gewoonlijk zich verhitten; HlQ is, volgens ver- schlir (0) Verg. zijne fticur, s23iM. VII f. lós-  51° »• c. van voorst sciiutr (pj eigenlijk op een' vlakken grond liggtn< pTH jIN is de Libanon, gelijk Zach. XI: 3. 42. Jerem. VI: 27. Onze gewone vertaling wordt in dit (hikjen bevestigd, en die van venema , welke toetleen, en van michaelis, welke explorator metalli fqj gegeven hadt, als onbeftaanbaar met het verband, afgekeurd. 43: Job XIII: 4 vertaalt de Schrijver: „ Gij befluit ,, bij u zeiven valfchelijk, zamenvoegers van valsch„ heid zijt gijlieden allen." ^tfö is, volgens michaelis, tets opmaken, bcfuiten-. N£H is eigenlijk ccn break zamenvoegcn, en van daar in het gemeen zanicnvoegen. 44. Job XIV: 17 wordt uit hetzelvde gebruik van verklaard: ,, Gij bindt mijne ongeregtigheden bij één, en gij maakt dus befluiien op over mijne onge,, regtigheid," dat is, ,, gij maakt bij u zclven liet ,, befluit op, om mij als een' overtreder wegens die verzegelde overtredingen te ftraffen." 45- Pf CXIX: 69. Ook hier wordt verklaard valfche befiuiten opmaken, en daar door een'' onfchuldigen voor fchuldig houden. 46. Hab, IV. 1. habakuk wordt hier ooit gezegd op een wachttoren te ftaan, en te vernemen, wat God doen zoude , even als jeremias , Jer. VI: 27. In het laatfte lid 'kan men de gewone betekenis van ywi' wederkeren behouden, cn de plaats verklaren; ,, Ik fta uit te zien, wat hij in mij fpreken zal, cn hoe ik ,, dus zal wederkeren tot mijn ambt, om het volk te 3, vermanen en te beftraffen." 47. Spreuk. XIV: 30. Het geen de Heer van voorst, bij het nadenken over deze woorden, uit den waren aart der tcgenftelling bij zich zei ven opmaakte, zag hij naderhand, wat de hoofdzaak betreft, reeds doorsciiUL' tens opgegeven. D^ar kan men dierhalven zijuc verklaring vinden. 48. Jerem. XIV: 3. Voortref Ijken zijn hier, volgens onzen Schriivcr, Regenten, Groten; en Kleinen, Onderdanen. De beste oude en nieuwe , Overzetters en Uitleggers hebben het reeds in dezen of dergelijken zin verklaard. 49* C/0 In Syll. Disf. SCHULT. ct SCHROED. II, 864. Cjj Suppl ad Lex. Hebr. voec pfT_'  544 liET NUTTEUOSE VAN HET TWISTEN fchijlende gevoelens over hetzelve, voor zo gewigtig hieldt, dat iedere partij haar gevoelen daar omtrent voor ene grondwaarheid aanzag. Ondertusfchen is er met al dat twisten tot heden toe geen meer licht over verfpreid. Men kan de verfchillende gedachten over dit Huk tot twee hoofdzoorten brengen, en tegen beiden zijn onoplosbare zwarigheden te maken. Het gevoelen van die genen, welken den mensch in den fteüften zin voor geestelijk blind, dood, en ten ecnenmaalonmagtig houden, om iets tc volbrengen van dat geen, waartoe hij in het Euangelie wordt aangefpoord, ftrijdt tegen dc algemene en welmenende aanbieding van het Euangelie; maakt de verkondiging van hetzelve voor zulke pnmagtigen onnut; verandert het Euangelie zelve in ene voorzegging, dat God in zommige doden geestelijk leven wil fcheppen cn onderhouden ; maakt den mensch zorgeloos of wanhopig; cn is niet gegrond in het Oude of Nieuwe Testament. De "gedachte van ande¬ ren, die ene voor alle menfchen genoegzame genade aan het Euangelie verbinden, cn dc gehoorzaamheid aan hetzelve voor een ieder mogelijk maken, fchijnt wel door verfcheidene plaatzen van den Bijbel, cn door het verband der waarheden, begunftigd tc worden; maar en dc weinige kracht, welke het Euangelie op de meeste menfchen oefent, en de ondervinding van die genen, die aan god en christus gelovig zijn geworden, leveren tegen dit ftelzel wederom ouoploslijke zwarigheden op. — De Orde des Heils, door den Heer kleman uitgedacht, was eer ccn vond om ene gaping in het Godgeleerd zamenftel aan te vullen, dan ene waarheid op Gods woord-gegrond; de plaatzcn , die hij aanvoert, bewijzen tc veel, of niets; en zijn begrip komt ook geenszins overeen met de geftcldheid der menfchelijke natuur of dc ondervinding. Het gevoelen van voet, dat in het wezenlijke met dat van kleman overeenkomt, fchoonmeerop wijsgerige gronden gevestigd, en met het ftelzel der beste waereld in verband gebragt, is even min gefchikt, om hier enige opheldering te geven, of dc zwarigheden weg te nemen, cn is daarenboven met de algemene aanbieding van het Euangelie niet gemakkelijk over den tc brengen. • Daar dierhalven ook deze pogingen, hoe wél gemeend, niet voldoen, wat is hier dan waarheid, de ïteile leer van de omnagt, of het gevoelen 't welk de onmagt lochen t ,  OVER 'sMENSCHEN ZEDELIJK ONVERMOGEN. 545 chent, of het midden tusfchen deze beide, of geen van alle? Velen doen, zonder enige bedenking, hier enc keus, naar aanleiding van dien regel, dat die leer boven anderen het merk der waarheid heeft, waar door God het meest verheven, en de mensch op 't laagst vernederd wordt. Doch deze regel is zeer af te keuren, dewijl God niet geëerd wordt, wanneer men den mensch minder maakt, dan hij waarlijk is. Ook doet deze regel, voor dc leer der onmagt, waar voor dezelve wordt aangevoerd, niets af, dewijl ook zij, die zeggen, dat alle menfchen , welken onder het Euangelie leven , het vermogen hebben om te geloven en zich te bekéren, tevens vastftellen, dat die vermogens hun door God met de openbaring van het Euangelie zijn gefchonken. In de daad, het verbazend onder- fcheid in de zedelijke gefteldheid der menfchen maakt het onmogelijk, zo flipt ene algemene bepaling te maken, wat in dit geval waarheid zij: en in den Bijbel wordt over deze vraag in het geheel gene uitfpraak gedaan, dewijl de leerwijze van denzelven te cenvouwig is, dan dat daar in zuik een netelig verfchil beflist zou worden. Ook zou dit van gene nuttigheid wezen, en niemand wijzer of gelukkiger maken, dewijl verftandigen , hoe zij ook over dit Huk denken, toch altoos een dadelijk en werkzaam Christendom zullen voorftaan. Daarenboven fchijnt men, uit hoofde van de verfchillende geaartheden der menfchen, cn de daar uit voort vloeiënde onderfcheidene denkwijzen, niet te kunnen verwachten, dat men hier omtrent immer éénsgezind zal worden. — Uit het écu en ander befluit de Schrijver, dat het beter is, over dit ftuk niet meer te twisten, dewijl wij, na de onderzoekingen van zo vele eeuwen, toch niets gevorderd zijn: dat men liever bij dat algemene moest 'blijven, dat plicht en genade verénigd moeten worden: en dat men alleen op die dingen moest aandringen, welken het Euangelie vordert; een' ieder daar toe opwekken met de voorftelling van het leven en den dood; en een' ieder daar toe aanmoedigen met de openbaring van Gods gewilligheid, om daar toe genade en hulp te verlenen. Hij voegt 'er bij, dat zelvs in dc Hervormde Kerk het gedurig inftampen van de leer der onmagt niet te pas komt, daar dezelve aldaar algemeen bekend cn toegeftemd is, en de aanhoudende herhaling daar van nutteloos is , in het ge- VAD. BIBL. I. DEEL. N. 12. M Hl heel  546 het nuttelose van het twisten enz. heel niet overeenkomt met dc handelwijze van jesus*- cn de Apostelen, cn dikwijls fchadelijke gevolgen heeft; en dat vooral de behandeling van dit verfchil ongevoeglijk en nadelig is bij den gemenen man. Hij befluit met de beiiudvvoording van drie vragen: i. ,, Waarom is de ,, fteile leer van een vél (bekte onmagt voor ongeöeffcn„ de menfchen zo veel firiakelijker, dan de leerwijze, „ waar in het Euangelie meer plichtelijk wordt voor„ gedragen?" Andv. Om dat de grofheid en het zinnelijke van hun verftand en begrippen hun meer fmaak doet vinden in alles, wat wreed , akelig , ftreng , en wonderdadig is. - 2. „ Waarom zijn zommige vroomen „ op de leer der volftrckte onmagt zo fterk gezet?" A/?dw. Zommigen uit vooringenomenheid en uithoofde van hun natuurlijk geitel; maar ook velen uit ccn' beginzel van geestelijken hoogmoed. 3. „ Waarom zijn „ anderen tegen dc leer der onmagt zo fterk ingenomen, en waarom ijveren dezen zo fterk voor de mo„ gelijkheid voor ieder mensch, om het Euangelie tc „ gehoorzamen?" Andw. Zommigen, om dat zij altijd ene befchaavdc en Godsdienftige levenswijze gehad hebben; anderen uit vooroordelen en voonngenomenhe'd met genoten onderwijs; anderen, uit zucht, om een zamenhangend ftelzel te hebben, cn dus ook in het ftuk van den Godsdienst te kunnen dóór redeneren; en wederom anderen uit hoogmoed, om dat zij zo diep niet vernederd willen zijn. Ziet daar ene korte fchets van dit ftokjen, dat mei oordeel opgelield is, en dat wij met veel genoegen gelezen hebben. Over de bondigheid der bedenkingen, die de Schrijver tegen dc onderfcheidene ftclzcls, die hij beoordeelt, heeft ingebragt, beflisfen wij niets. Doch zijn oogmerk keuren wij ten hoogden goed, en wij wenfcheri hartelijk, dat hij hetzelve bereiken zal, daar wij volkomen overtuigd zijn van de fchadelijke gevolgen, die het twisten over dit onderwerp, en het ijverig verdedigen yan zommige begrippen daaromtrent, maar al te dikwijls heeft. De grote werenfels mogt, met het hoogfte regt, in die plaats, die hier tot een moiis gebezigd is, aan zulke ijveraars toeroepen: Dum, quid conferat ad tuam falutcm Coeli gralia, fcire vis ad unguem; Tu confers nihil ad tuam falutcm Et forfan mifcr excidis falutc. Ver-  p. J. VAN 15AVEGEM OVER DE KOORTSEN. 547 i?er)umdeliag over de Koortfen in 't algemeen, dog bij. zonder over de Rotkoors en Roodcloop, welke Jedert de "tien a twaelf laeifte jaeren alom in de Nederlanden de ■ fchriklijkfte verwoesting hebben acngcregt; door p. j. van bavegem , Oud Heel arts der Legers van Zijn ' Rooms - Keijzerlijke Majcjleit, cn gezworen Heel- en Vrocdmeester der Stad en Lande van Dendcrmonde (naderhand Doctor in de Medicijnen in d'Univerfiteit van Loven). Te Dendcrmonde, bij de Weduwe du Caiu, en te Amfterdam, bij J. Morterre en H. Gartman. 178S, 1789. Tweededen, tezamen 800 bladz., in groot Octavo. Dc prijs is f 5-12-: \Tollens den titel zoude men in dit Boek eene uitgewerkte Verhandeling over de Koortfen in het algemeen en over de Rotkoortfcn in het bijzonder, verwachten. Dan, bij nader inzien, vinden wij, dat het üe«ts Aanmerkingen over de Koortfen enz. bevat, en wel aanmerkingen, die tot de genoemde Onderwerpen, niet meer betrekking hebben, dan tot andere Ziekten. . De redenen, welken den Schrijver (luid zijn eisen' woorden) fchijnen aangefpoord te hebben, mn deeze Aanmerkingen waereldkundig te maaken zim geene andere, dan dat men tot hier toe deeze Ziekten niet met genocgzaame naauwkeuiïghcid heelt behandeld. . De beroemde zimmermann , zegt onze Schrijver heeft over de Roodcloop zeer verward gefchreeven' tissot heeft, in zijne Raadgeevlnge, deeze Ziekte no°' flegter befchreeven; en hannes, die anders nog al de beste zoude zijn, heeft zig, 111 zijne Verhandeling over dit onderwerp, op zommige plaatfen aan eene nodelooze wijdloopighcid, en op andere aan eene te groote bekrompenheid fchuldig gemaakt. Dus zeer gewigtige redenen voor onzen Schrijver om de pen Öp te* vatten1 Parturiunt montes Wij zullen onzen Leezer een' korte fchets van het Werk zélve mededeelen. In de eerfte afdeeling onderzoekt de Schrijver de oorzaaken, door welke de heerfchende Epidémiën, doodelijke verwoesting, cn geheime ontvölking nog fteeds in ons Vaderland voortduuren. —— Kwakzalverij en pligtverzuim van Geneesheeren , Regenten en Geestlijken worden als oorzaaken opgegeeM m 2 ven  5+S 9. J. VAN BAVEGEM ven: alles wiar, maar is dit niet reeds dikwerf, beter, en overtuigender gezegd? In de tweede afdeeling wordeti de oorzaaken van de fierfie van zo een groot getal vrouwen en kinderen onderzogt. Hoe dit gantfche onderwerp, in eene Verhandeling over de Rotkoortfen, te pas kómt, betuigen wij met ons gering verltand niet te kunnen inzien. De derde afdeeling heeft de bedriegerijen , en doodelijke volksverderving der Kwakzalvers ten onderwerp. ■ Wederom eene verveelende herhaaling van bekende zaaken, door zimmermann , tissot , unzer en zo veele anderen, en bijzonder door den beroemden frank, (in zijne Geneeskundige Staatsregeling) zo bondig en met zulke treffende kleuren in alle derzelver nadeelige gevolgen afgefchetst dat, onzes bedunkens, dc Heer van bavegem deezen artikel niet ftilzwijgen had kunnen voorbij gaan. In de vierde afdeeling handelt de Schrijver over de onderfcheidene graden der heerfchende Epidémiën, met betrekking, hoe dezelven uit hunnen aart en pligtverzuim de deerlijkfte verwoesting aanrigten. Hier worden verfcheiden goede voorzorgen aan de hand gegeeven. De vijfde afdeeling behelst de pligten, welke het gcestlijkStaatsbefticr bij alle voorkomende Epidémiën diende na te komen. - Het bijgeloof en de volksvooroordelen zijn ten allen tijde, als fchadelijk in heerfchende Ziekten, zo wel als in andere Ziekten, aangemerkt, en het is zeker dat dc Geestlijkheid, vooral ten platten lande, zeer veel kan toebrengen, om deeze vooroordeelen te keer te gaan. Onze Schrijver brengt daarvan eene menigte voorbeelden bij, die, den Hemel zij dank! op zeer veele plaatfen niet meer bekend zijn. Ondertusfchen , hoe gaarne wij willen gelooven, dat dezelve in Vlaanderen, Braband enz. nog al heerfchende zijn, zo komt het ons voor, dat de Schrijver, in deezen artikel, geene andere fchadelijke vooroordeelen en misbruiken had moeten bijbrengen, dan de zodanige, welke betrekking tot zijn onderwerp hadden. Eindelijk in de zesde en laatfte afdeeling worden de ligging, luchlsgefteldheid, gewoonte en voorfchikkende oorzaaken tot de Ziektcns in de Nederlanden onderzogt. -— Deeze artikel is vrij wel uitgewerkt, dog wederom te algeineen , en niet uit het regte oogpunt befchouwd. Zie daar den Inhoud van dit eerfte deel. Behalven deu fiegten ftijl, komen ons alle deeze Aanmerkingen zeer  55° p. camper kil opgegeevcn, die men bij de Rotkoortfen moet in acht neemen, en die ook in de daad zeer gepast ziin. Voorts heefc de Schrijver goedgevonden, om alle vruchtcloozc herhaalingcn en misvattingen voor te komen,, van de generale Tafel der Geneesmiddelen aan het einde van het derde of laatfte deel te plaatfen, welk deel wij nog te verwagten hebben. petri camper, Dhfcrtatlo de Fractura Patcllae et Oker ani, figuris illuflrata. Plagae Comitum, apud Ifaacum van Cleef. 1789. 75 bladzijden in groot quarto. . De prijs is f 1 -10-: Dit Werk, na den dood des zeer beroemden Schrijvers , door deszelfs Zoon, den Heer a. g. camper , uitgegeeven, behelst een geleidelijk verflag van de Beenbreuken der Kniefchijf cn het Elleböogs uitjhekzel, niet flegts, maar ook van die der gemeene pees van de uitftrekkendc Beenfpicrcn, cn van den band der Kniefchijf. Alles word voorgegaan van eene korte Ontleedkundige aanwijzing der deelen van het Kniegewrigt, dewelken eenigzints betrokken zijn in bovengemelde Breuken. Het word gevolgd van twee plaaten, faamen influitende zeven zeer fchoone afbeeldingen, tot het eene en andere opzigtiglijk, getekend door den Heer camï>Eit zeiven, en gegraveerd door jonxis. Hoe zeer wc ons gevleid hadden, bij de aankondiging deezes Werks, daarin een fchat van bijzondere en niet algemeen bekende kundigheden te zullen vinden, {trekkende in dit vak ter uitbreiding van Heelkundige Wcetenfchap, ter verbetering der tot nog toe best gekeurde behandeling der genoemde gebreken, moeten we met leedweezen bekennen, 'er nauwlijks eene te hebben aan getroffen. Wij onthouden ons, uit eerbied voor 'sMans nagedagtenis (befchouwd als Ontleed- cn Heelkundigen) van iets meer te zeggen; van hem te berispen over het niet aanhaalcn van Schrijvers, die, fchoon niet met opzet handelende over dezelfde Ziekte, egter met weinig woorden, bijna alles gezegd hebben als hij. Wij kunnen intusfehen niet nalaaten aan tc merken, dat  55* j. c. hennings Onzijdige en beproefde gedagten over de Leer aangaande Geesten en Gcesten-zienders, van justus Cïiristiaan hennings , Hofraad en Hoogleeraar te Jena. Uit het Hoogduitsch overgezet, onder de Zinfpreuk: Altisiimo annuente viribus meis. Derde Stuk. Te Amfier dam, bij A. Fokke Simonsz. 1789. 366 bladz. in groot duodecimo. De prijs is ƒ 1 - 10 -: Tn de twee eerfte ftukken van dit werk hadt de Heer a hennings , na eene voorafgaande aanwijzing der bronnen, waar uit de bedrieglijke gewaarwordingen, de moeder der fpookverfchi;nzeis, ontftaan; voor eerst die bewijsredenen getoetst, welke de mogelijkheid van de verfchijning der Geesten aantoonen; en daarop was hij overgegaan tot die bewijzen, welken de wezenlijk' heid dezer verfchijningen zouden ftaaven; en die deels uit de Heilige Schrift, deels uit de Rede ontleend worden. De bewijzen uit de Rede zijn of enkele begrippen, of worden uit de ondervinding afgeleid. Met het laatfte zoort wilde hij zich vooral bezig houden. Hij hadt daarom voor eerst zijne eigene ondervinding tc hulp geroepen, en die gevallen, die hem zeiven bejegend waren, en waar op het bijgeloof gretig eene geest verfchijning gegrond zou hebben, verhaald, en op eene natuurlijke. wi;ze verklaard. Daarop tot die verhaalen vanSgeestyerfchijningen overgaande , die op de ondervinding van anderen rusten , hadt hij dezelven in drie clasfen verdeeld; 1. die, welken ons dc Heidenfche Schrijvers opleveren; 2. dezulken, die haare geloofwaardigheid van de Kerkvaders krijgen; 3. de zoodanigen, welke van andere, zelf laatére Schrijvers, een' fchijn van waarheid bekoomen: en met een onderzoek van de twee eerlte dezer clasfen hadt hij het tweede ftuk van dit werk geëindigd. Dit derde ftuk bevat dierhalven de verklaaring en beöordeeling van de voornaamfte verhaalen van Spookverfchijningen, die men bij latere Schrijvers vindt, zo als van de zogenaamde Ifenburgfche verfchijning, $. 32; van eene verfchijning, die wijlen Profesfor wedel van Jena verhaalt, §. 33; van de voorbeelden van gcestverfchijningen, door alexander ab alexanöro opgegeven, §. 34; van die verfchijningen, waar op zich de  over de geesten en geesten-zienders. 553 de Superintendent schwarze beroept, §. 35; van de verfchijning van een' Geest, die aan een' Edelman in het Holfteinfche zou zijn bejegend, §. 36; van eene andere verfchijning te Crosfin in Sile/ië, §. 37; van de verfchijning in het Collegium Carolinum te llrunsmjk voorgevallen, §. 38; van eene verfchijning, die een IFeimarfchen Prins gebeurd zou zijn, §. 39; van eene verfchijning aan Hertog augustus , en Keurvorst maurits, §• 40; van het Spook, dat den Üldenburgfihert hoorn zou hebben overgereikt, §. 41; van de verfchijning aan Mevrouw van eberstein, §. 42; van de voorfpellende verfchijning, welke den Hertog van buckingham ten onderwerp hadt, §. 43'-; van de verfchijningen van den overledenen Marquis de rambouillet, en van marsilius ficinus, §. 43 .; van de ve*orgegeeven verfchijning, welke dorothea maria , Hertoginne van Saxen, zou overgekomen zijn, §. 44"; van de, bij Jcna, op Kersnacht 1715, voorgevallen verfchijning, %. 44'-; van de verfchijning aan d. donne, §. 45; van de verfchijning van een' Geest, in de geftalte van een' vermoorden Engelschman, genaamd fletcher, §. 46; van de verfchijning van den doodgeftoken Student vockerodt, §. 47; van eenige verfchijningen, uit t. h. herjianns ©cuimihmg aiifcmfettif SUeponfonim, %. 48; van de voorbeelden, die Prof. zeibicii ten bewijze aanvoert, §. 49; van de voorbeelden, door Prof. koster te Giesfen aangehaald, §. 50; van dc verfchijning aan een' jongen , c. engelhard genaamd, te Graitz in Voigtland, §. 51; van de verfchijningen van twee vermoorde vrouwsperfoonen, §. 52, 53; van de verfchijning aan d. van oppen, een' Edelman uit de Mark, 'S. 54; van dc verfchijning eener moeder, het fterfuur aan haare dochter voorfpellende, §. 55; en van eene gebeurtenis met eene Vorftin van Antialt Desfau, §. 56. Over alle deze verhaalen handelt de Schrijver zo, dat zijn werk van de grootfte nuttigheid wezen kan , om het bijgeloof te verbannen, en het menschdom, zekerlijk van de ongegrondfte en zotfte, maar tevens vrij algerneene, en zeer pijnigende vreesachtigheid, waar van zich zelvs zommige anderszins geleerde cn verftandige mannen ook nog heden laten beheerfchen, volkomen te verlosfen. Dc regelen, die hij in het tweede ftuk opgegeven en gevolgd hadt, legt hij ook Mm 5 hier  reis naar den stillen oceaan. 559 zljö, dat hun fraai character bezwalkt (c); dit gebrek was echter alleen betrekkelijk tot vreemdelingen , in hunne handelingen onder elkandereri heeft de diefdai «•een meer plaats dan in andere landen, en men kon aan deze menfchen. deze zwakheid te eer toegeven, om dat hunne zinnen terftond geheel en al overweldigd werden door den glans en het fchitterende van nieuwe en overmeesterende voorwerpen (115)- In lighaamelijke reinheid ftellen zij veel vermaak; ten dien einde baden zij zich in poelen (117)- Schoon men 'er weinig met vrouwelijke kuischheid fcheen op te hebben, hoorden echter onze reizigers nimmer aldaar een voorbeeld van echtbreuk; ook waren de ongehuwdevrouwsvperfonen van aanzien niet gerieflijker in haare gunfte'n (117). Hunne droefheid voor een' afgeftorvenen is een bewijs van hunne goedaartigheid. Behalven dc lidtekenen , die zij zich toebrengen door brandingen;, drijven zij zich een haijetand in 't hoofd, tot dat zij fterk bloeden , flaan hunne tanden met fteenen, en Heken zich met fpretfen. Worden zij door gevaarlijke ziekten aangetast, dan houwen zij zich een' pink af, om daar door de Godheid te verzoenen, en hunne herftclling tc bewerken: het gemeen doet dit ook, als ccn Opperhoofd ziek is. Zij ftellen een Veelgodendom, maar echter ééne Opperde Godheid Kallafootonga, die zij voor eene vrouw houden (120).. Zij dienen'geen zichtbaar deel der Schepping, noch iets dat een maakzel is van hunne handen. Zij Offeren geene dieren , maar waarfchijnlijk menfchen. Geene der befchaavdfte natiën hebben ooit deze eilanders overtroffen in de groote orde cn geregeldheid, die bij alle gelegenheden wordt in acht genomen, in gehoorzaamheid aan de Opperhoofden, en in eensgezindheid (i2t). Van hunne Régeeringsform zegt dc Heer cook onder andereu het volgende: ,, De kroon is erflijk; en, uit eene „ bijzondere omstandigheid, weten wij, dat de Fultafaikes.9 tot wier familie Poulaho behoort, in eene „ afdalende linie, ten minden een reeks van 135 jaren „ geregeerd hebben, die 'er verloopen zijn tusfchen on- 00 Dit gebrek is zeer gemeen op de mee?te eilanden , docr cook bezocht; zie bl 48, 01, 62 , 63 , 68, 77, 102, 104, in , '33 > 17_91 183, 198, 214, 283, 287, 295, 297» 3ir"> 355-  5C0 cook en king onze tegenwoordige aankomst aan deze eilanden , „ en tasman's ontdekking van dezelven." De taal aan deze eilanden is zeer na verwandt aan die van Otaheite en Nieuw-Zeeland, en heeft met dezelven een aantal woorden gemeen; maar de uitfpraak verfchilt in veele opzichten. Zij is woordenrijk genoeg, om alle hunne denkbeelden uit te drukken; en tamelijk zoetJuidend, en niet ongefchikt voor de Mufiek. Zij hebben woorden, om tot 100,000 te kunnen tellen, boven .welk getal zij niet kunnen of willen rekenen. Na dat zij de Vriendelijke Eilanden verlaten hadden, ontdekten zij Toohouai Cd), ftevenden van daar na Otaheite, bezochten vervolgens Eimeo, Huaheine, Ulietea, en Bolabola. De Socicteits-ellanden verlaten hebbende , ontdekten zij op kerstmis een ander, dat zij daarom Kerstmis-el land noemden; en daarna een' geheel nieuwen Archipel, uit verfcheidene eilanden beftaande, waar van zij 'er vijf zagen, Woahoo, Atooi. Oneeheou, Oreehoua, en Tahoora, die, ter eere des Graven van sandwich , SanchjclC s- ïn dit tweede gefchrift dierhalven worden de Aanmerkingen ter toetze gebragt, cn kortelijk doorgelopen, echter met dit onderfcheid, dat het voorfte gedeelte van het boekjen het uitvoerigst behandeld wordt, terwijl de Schrijver zich van het laatfte gedeelte, dat de beoordeeling der bewijzen bevat, door den tieer_segaar voor zijn gevoelen bijgebragt, in 12 bladzijden afmaakt, zeggende; „ Zo dc Heer segaar den Aanmerker met antwoord verwaardigt, zal hij dit op de " yoldoendfte wijze kunnen verrichten, men had anders wel lust, was dit niet de zaak van zijn Hooggeleerde zulks in deze Aantekeningen te doen. Nu. alleen een weinig." . Deze te°enbedenkingen van malchion ondertusicncii fclujnen den Heller van het derde gefchrift zo zwak cn ijdel voorgekomen te zijn, dat hij dezelven eene ernftige wederlegging onwaardig keurde; en dat hij daarom liever verkoos dezelven in een' fatyrifchen toon te beatidwoorden. In den naam dierhalven der Ouderlingen yan Kappadocia dankt hij malchion voor zjjnen (*) De beritrten der Ouden aangaande deze beide Leeraars der Oude Kerk vindt men met veel vlijt bij één gezameld door j. o. thill, in Disfert. Historico-Thetfl. de paulo samosate.no, pracfide j. g. bajero habita, Jcnae 1680.. Oo 4  gg| GESCHRIFTEN BETREFFENDE DE ijver, loopt zijn geheele boekjen door, weegt zijne bewijzen na, en prijst telkens zijne kunde en zijn vernuft, maar op zulke eene wijze, dat hij altijd de leemtens cn gebreken-niet alleen, maar ook de onedelmoedige kunstgreepen pooge aan te wijzen , die , naar zij. ne gedachten, in de tegenbedenkingen van malchion gevonden worden. Dit kort verflag zal genoegzaam zijn, om onze Lezers -van den aart en het oogmerk dezer gefchriftcn te onderrigten. Wat de zaaken betreft, die in dezelven vervat zijn, en de bewijzen, die een ieder dezer Schrijveren voor zijn gevoelen heeft bijgebragt, hieromtrent kunnen wij ons in geene beöordeeling inlaaten, zo wij niet eene uitgebreide verhandeling, in plaats van eene korte aankondiging fchrijven willen: cn dit begrijpt een ieder, dat geenszins tot onze taak behoort. Wij zen-o-cn dierhalven alleenlijk, dat een ieder, die lust heeft om de gefchiedkuudige vraag, wat de Christenen d'er eerfte eeuwen van den gezegenden Grondlegger des Christcndoms geloovd hebben, wat nader te onderzoeken, zich daaromtrent met vrucht ook van deze Schriften bedienen kan. Het is bekend, gelijk de Schrijver der Aanmerkingen met regt zegt, ,, hoe raadfclüchtig veelen der Kerkvaders zich uitdrukken, H hoe duister de fchrijfftijl van fommigen zij, hoe mild , zij zijn in gelijkenisfen, welken hun onderwerp veel eer duister, dan klaar maaken, enz. (f):" alles dierhalven, wat dient om hunne denkbeelden in een heller ligt tc zetten, is voor den'nafpeurer der oude «od«deerde gevoelens van belang: en, wanneer dit onderwerp over en weder beredeneerd wordt door aauklccvers van geheel tegenftrijdige gedachten, dan vindt misfchien de "bedaarde onderzoeker der waarheid, de beste gelegenheid, om of voor zich zei ven eene keuze te doen, of van beide de partijen tc verfchillen, en den middenweg te betreden. Wat ondertusfchen dc fchrijfwijze dezer drie ftukjens betreft, de Aanmerkingen zijn in een' goeden ftijl, cn met meer bedaardheid en befcheidenheid gefchreven, dan het ftukjen , dat den naam van malchion aan het hoofd draagt, het welk daarenboven in een flordig gewaad (t; Blads. 4. malchion (temt dit toe» bladz, 6,  PRIJSVERHANDELINGEN TEGEN PRIESTLEIJ. 585 waad gedoscht is, en waar in de Griekfche aanhaalingen, door de achteloosheid of onkunde van den ve> betcraar der drukproeven, meestal onverftaanbaar geworden zijn. Wat wij over de fchrijfwijze denken , die in den Brief der Ouderlingen van Kappadociê heerscht, is genoegzaam op te maken uit het geen wij te voren aangaande eenen zoortgelijken fchrijftrant, in een ander Godgeleerd twistfehrift gebezigd, hebben aangemerkt (§). Wij weten zeer wel, dat het voor een' Schrijver , die in zijne partij eene groote maate van onkunde, gepaard met driestheid, en laagc kunstareepen meent te ontdekken, zomtijds moeilijk worden kan, zich van het fchrijven eener fatyre te onthouden: maar wij geloven tevens, dat men verplicht zij, dien drift te beteugelen, wanneer de waardigheid van het onderwerp noodzakelijk eene ernltiger behandeling vordert. (%) N. 2, bladz. 62. Aanmerkingen over den tegemvoordigen ftaat van Deenemarke, Rusland, en Zmtfcrland: in brieven. Uit het Engelsch. Te Haarlem, bij J. van Walré. 1788. Behalven een kort Voorbericht, 440 bladz. in groot Ocla. vo. De prijs is f 2 • 6 -: Eene verzameling van twee-en-veertig brieven, die wij met genoegen doorbladerd hebben, en die wij aan alle minnaars van dit zoort van gefchriften met groot rest aanprijzen kunnen. ï)e dertien eerde brieven gaan over Dccnemarken, waar van echter niet meer dan vijf van onzen Schrijver oirfprongelijk zijn. In den eerften geevt hij, na eene korte befchrijving van Koppenhagen, en in het bijzonder van het Koninglijk paleis tc Kofenburg, een' fchets van de beruchte omwenteling in Deeuemarken voorgevallen, en een beknopt berigt van den krijgsftaat van dat Koningrijk, zoo te land, als ter zee. la den tv/eeden befchouwt hij de Decnfche geldmiddelen cu fchattingen, en de wijze, om dezelven te heffen. De derde en vierde behelst aanmerkingen over den ftaat der bevolking, van den akkerbouw, den veeteelt, cu Oo 5 de  536 AANMERK. OVER DEN TEGENWOORDIGEN STAAT de handwerken van Deenemarken. Jn den vijfden fpreekt hij over den aart en de uitgebreidheid van den Deenfchcn koophandel, en hunne buitenlandfche bezittingen: en geevt tevens eene korte fchets van het character der Deenfche natie. De acht volgende brieven zijn door onzen Schrijver alleenlijk overgezet, en oirfprongclijk gefchreven door een' jongen Student aan de UniverÜteit van Koppenhagen aan zijnen vriend op het eiland S. Thomas. Zij behelzen verfcheidene aanmerkingen over den aart, het character, en den geest der Deenfche natie; over de Deenfche zendelingen naar Indië; over den Haat der vrijheid, der geleerdheid, en des fchouwburgs in Deenemarken; eene vergelijking tusfchen den Keizer, en Koning christiaan VII", en de reizen dezer beide Vorften; eene vergelijking der groote Deenfche Staatsomwenteling met die der vereenigde Staten van Noord-America; aanmerkingen over de geringe achting, die men in Deenemarken voor de bcöeifenaars der Letteren heeft; enz. In de zes volgende brieven wordt de tegenwoordige ftaat van Rusland befchouwd, cn dezelven bevatten zeer fchoone aanmerkingen over de Natuurlijke historie des lands, over den koophandel en de handwerken der Rusfen, cn over dc bevolking, de inkomiten, dc zee- en land-magt van het Rusfifche rijk; voorts eene befchouwing van het character van peter den grooten , van zijne wetgeving, en van derzelver uitwerking op de natie; opgave der nieuwe verordeningen en verbeteringen , door de tegenwoordige Keizerin gemaakt, en eene vergelijking tusfchen haar en peter den gkooten ; befchrijving van Petersburg; en eindelijk eene fchets van het volkscharacter der Rusfen. De aanmerkingen over Tsxitferland, die de uitvoerigften zijn, beginnen met den aaien brief, welke eene befchrijving van Bafel bevat. In den siftet) geevt hij aan zijne vrienden verflag van een' uitflap, door verfcheidene deelen van dit fchilderachtig gewest gedaan , en houdt hij zich in het bijzonder bezig met de befchrijving van Solothurn en Baden. De aate behelst eene befchrijving van Xurich en Einjiedlen: in den 23 ' worden de Bhijnval/ch, Schafhaufcn, cn Conftants; in den 24' , haThuner meir, de Ijsbergen, enz, befchreven. De 251 en vijf volgende brieven bevatten eene fchil.:erachtige befchrijving van Sanenland, van de lucht»  van deenemarke , rusland en zwitserland. 5?7 Juchtftreek aldaar, van de voortbrengzelen des lands, van het character, de zeden, en gewoonten der inwoonders, en in het bijzonder van het bekoorlijk herdersleven aldaar. In den jirten brief doet hij ecn\ uitflap over de nuttigheid cn het misbruik van buitcalandfche reizen. In den 34ften befchrijvt hij dc kleine Stad en Republiek Bknm, en de melding van het prachtig en vruchtbaar eiland S. Beter, dat de laatfte fchuilplaats van den ongelukkigen RoussEAUwas, toen hij uit zijne vrijftad Motier verdreven werdt, geevt hem tevens aanleiding, om eenige Anecdoten van dezen beroemden Schrijver mede te deelen, en tevens twee brieven van hem , en één van frederik den grooten aan de Geestelijkheid van Neufchatel, betreffendc rousseau's Lettres de la Montagne. De 33^ brief bevat de befchrijving zijner reize van Bienne door den vermaarden doorgang, Pierre P er tuis, na Porentru, cn vervolgens door het Munfterthal na Ncufchatel; en de 34^ die van de voortzetting dezer reize langs de westlijke ftrcek van het gebergte Jura. Iu den 35^» worden Laufanne en Geneve befchreven; en in den 36(1-11 de kleine Kantons Uri, Zug, en Appenzel kortelijk gefchetst. In den 37^» worden de verfcheidene regeringsformen der Zwitferfche Kantons overwogen, en in het bijzonder die van Bern, als het aanzienlijk fte, het gewigtigfte, en in zijne gedaante het zuiverfte en minstvermengde. De 38 te bevat eene algerneene befchouwing van Zmtferland en dc Alpen; en de 39't- eenige aanmerkingen over den akkerbouw en dcu koophandel "der ZwitferS. In de drie laatfte brie¬ ven wordt het feest befchreven, dat de Hertog van IVurtcnbcrg, in den jaare 17S2, ter eere van den Grootvorst en de Grootvorftin van Rusland tc Sungard gaf. Schoon wij van de landen, door den onbekenden Schrijver dezer brieven doorreisd, reeds een aantal keurige berigten bezitten; en fchoon de befchrijvingeu van de Heeren wraxall en coxe , die dezelven bijna gelijktijdig met hein bezochten, reeds voor het uitgeven van zijn boek, in het licht verfchenen en algemeen gelezen waren; kan echter zijn arbeid geenszins als overtollig worden aangezien. Hij heeft, uit iufchiklijkc achting voor de vroegere waarnemingen cn feerigten zijner voorgangers, toen hij zijne brieven voor ' "de  5#8 de vaderlandsche historie in themata. de drukpers gereed maakte, zeer veele plaatzen verkort, en zich naauwlijks in dezelvde ftreek, en op hetzelvde fpoor gewaagd, ten zij, wanneer het gebeurde , dat de voorwerpen zich in een verfchiliend oogpunct aan hem vertoonden. Daarenboven zijn ftijl is zo bevallig, en zijne befchrijvingen zijn zo fchilderachtig, en door het inmengen van uitmuntende aanmerkingen, gewigtige Anecdoten, en zeldzaame voorvallen zo zeer verlevendigd, dat ook zij, die met de landen, welken hij bezocht heeft, het meest bekend zijn, nogthands zijne brieven met groot genoegen lezen zullen. De Vadcrlandfche Historie in Themata, vervattende, in eene zaakelijkc en tevens beknopte orde, alle de voornaamfte gebeurtenisjèn, die, van den aanbeginne des lands, tot heden toe, in ons Vaderland zijn voorgevallen. Tweede druk. Te Amfterdam, bij A. Fokke Simonsz. 1788. 130 bladz. in Octavo. De prijs is, piet kaarten cn plaaten , f 1 -10-: cn, zonder dezclyen , f : - 8 -: Dit boekjen, waar in onze Vadcrlandfche Gefchiedenis op eene wijze behandeld is , die zeer dient om het geheugen te verfterken, en waar van men, wanneer het der jeugd in handen gegeven wordt, om zich in het overzetten uit de Nederlandfche in eene andere taal te oeffenen, ccn dubbel nut kan trekken , is bij onze natie zo wel ontvangen , dat de eerfte druk van hetzelve fpoedig is uitverkocht. In deze tweede uitgave is het verhaal der lotgevallen onzes Vaderlands vervolgd tot op het vertrek der Pruisfifche troupen , den 29 e April 17U8; en de Opfteller verdient allen lof uit hoofde der onpartijdigheid, waar mede hij het treurig tijdvak der jongfte gefchiedenisfen van Nederland behandeld heeft. Ce-  r. schutte nagelatene gedichten. 589 Gedichten nagelaten door rutger schutte, in zijn leven Predikant te Amfteldam. Te Amfteldam, bij Johannes Co ven s cn Zoon. 1788. Behalven het Voorwerk , 236 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 1-:.: Da aanmelding alleen van deeze Gedichten zou genoeg zijn, om 'er de waarde van bij het Publiek te bepaalen. De naam toch van den waarlijk geleerden en godvruchtigen Vervaardiger van dezelve is door de vroegere uitgaven van vier deelen met ftichtelijke Ge'zatigen, die door de beminnaars van gewijde Liederen in ons Vaderland alom gezongen worden, zo wel als door zijne ijverige medewerking ter verbetering der Pfjlmen en gezangen, die bij de Hervormde kerk in gebruik zijn, algemeen bekend. Deeze bundel is. na '«Mans dood, door den Heer a. van den berg in 't licht gegeven. De bevoegdheid van den uitgever tot eenen diergelijken taak zou den Lezer reeds gerust moeten ftellen, dat deeze Verzameling niet deelt in het vrij algemeen gebrek van Bundels, die na den dood van derzelver Dichters het licht zien, cn waarin men gewoonlijk alles plaatst, wat men van den Overledenen griipen en vangen kan, zelfs verfen, die de Dichter bij ziin leven afgekeurd beeft, en die hij na zijn' dood hartiijk graag der vergetelheid ten prooi zou zien. Maar van "deezen"Bundel is noh meer te zeggen. De Heer van den berg bericht, in de Voorrede, ,, dat men geene auciere ftukken in denzelven geplaatst heeft, dan van welke men wist, dat de Dichter dezelve tot dc uitgave gcfch:kt hadde, gelijk zulks bleek, uit eene lijst, die hij, tot dat einde, zelf had opgemaakt." De meeste Gedichten, die in deezen bundel voorkomen, zijn in den eigen zogenaamden Oosterfchen fmaak, als 's Mans voorige Gezangen. Wij gelooven, dat de Heer schutte een' hoogcr trap in dc Dichtkunst bereikt zou hebben, indien hij zich niet al te zeer aan denzelven verflaafd hadde. De fchoonheden , de uitmuntende fchoonheden, der Oostcrfche Dichtftukken, vooral van die, welke in de gewijde Rolle voorkomen, natcvolgen , en met fmaak in onze verfen overtebrengen , is allezins prijzenswaardig. Hier door' bezitten wij een' ïiiLTON en klopstock,- en de beantwoording der Prijs. vraag,  590 K. SCHUTTE vraag, dit jaar door de Maatfchappij der Nederlandfche Letterkunde opgegeven: ,, Welk voordcel is 'er voor ,, onze Poëzij te trekken uit de beöeffening der Oos, terfche Dichtftukken, bijzonderlijk die, welke in de gewijde bladeren voorkomen?" zal, twijffclen wij geen oogenblik, nader doen zien, welk een fchat 'er voor den Dichter in den Bijbel alleen te vinden is, die, wat het Verhevene, het aanzienlijkfte vak der Dichtkunde, betreft," alle de voortbrengfelcn der Grieken cn Romeinen ver achter zich laat. Maar alle dc fpreekwijzen en figuuren, in de gewijde boeken voorkomende, en die menigmaal volftrekt tot den grond behooren, waarop ze geboren werden, gezocht in zijne verfen overtegietcn, dit kan waarlijk niet genoemd worden in den Oost er feiten fmaak verfen te maaken. liet geeft alleen eene duisterheid aan een Dichtftuk, welke den Lezer buiten ftaat ftelt, om de' gedachten van den Dichter overal tc kunnen vatten, ccn gebrek, dat de Poëzij in 't algemeen, maar Liederen, die de eenvouwige 'Volkstoon moet kenfehetfen, en welke geene bijzondere irifpanning hoe genaamd vcreifchen moeten, vooral zeer wraaken. Dit laatfte fchijnt de Heer schutte zelf gevoeld tc hebben, cn van daar de menigvuldige aantekeningen onder zijne gezangen geplaatst, die enkel dienen om zijne Uitdrukkingen en figuuren te verduitfchen. Met dit alles blijft de Heer schutte zijne verdienften als Dichter behouden; maar dat niemand hem hier navolgc! Die eene oosterfche ziel bezit, met de fchriften van een herder, van een jones, van een ancillon bekend is, en dan een wilton cn klopstock in handen krijgt, zal zich zeiven een blinkend pad weten te baanen, en waarlijk oostersch zijn. Wie eene noordfche ziel bezit, en het ongeluk heeft van schutte's manier tot een model te kiezen , zal zeer koude gevoellooze verfen voor den dag brengen, die nog kouder, nog gevoelloozer zullen worden , naar maate ze telkens 'bij eenen halven of heelen gloeienden regel, uit een Oostersch Dichtftuk ontleend, meer affteken. , , . , , De weinige verfen, welke in deezen bundel voorkomen, in welke de Dichter door zijne zucht om de Oos'erlingen natevolgcn niet geboeid is geweest, bevestigen ons in de gedachte, dat 'sMans vorderingen in dc Dichtkunst grboter zouden geweest zijn , indien  nagelatene gedichten. 591 liij altijd zijne eigen natuur gevolgd ware-. _ Ze draagen allezins kenmerken van waarlijk dichterlijke vermoogens. Tot een voorbeeld moge het begin van zijnen Lierzang: de Geldzucht, en zijn Graffchrift op den Heer bentinck verltrekkcn. De kundige Lezer oordeele! de geldzucht. 6 Geldzueht! bron der euveldaaden, Die, door 't verlokkende metaal, U zelf vermoordt, uw naasten durft verraaden: Wat moogt gc uw fchouderen met blinkend flijk belaaden? Kent dan uw heblust perk nog paal? Zult gij dus onophoudlijk ploegen ? Maaktgc u door 't zorgen oud en grijs? Zultge om wat geele of fpierwitte aarde zwoegen? En kan u geen Paktool, geen Ophir, vergenoegen? Het nut geeft aan 't metaal den prijs. Hier rijst het goud, daar ziet gij 't daalen; Ginds vindt ge 'er een, die 't zilver kiest, En met het goud zich noode laat betaalen, Wijl hij zijn' winst, die vlijt en arbeid op mogt haaien» Door "t aangewonnen goud verliest. Zoek dit metaal in donkre kuilen; 't Staal heeft in Ophir meerder trek. In dit Gewest kan 't gloeiend goud verfchuilen, Gazanders zouden 't blij voor roestend ijzer ruilen. Gazanders hebben Haal gebrek. Wat heeft de vrek aan 't geldvergaêren'. Wat is 'er zweet en moeite aan vast! Hoe kookt hem 't bloed in opgezwollene aéren! Nog is dit alles niets bij 't angftig geldbewearen, Daj hij de bleeke zorg belast. 't Goud  SP» ALGEMEENE zen en Gereedfchappen van den Leêrlooijer, Leêrtouwer, 'Witloaijer en Zeemlooijer; benevens de daarmede gepaard gaande verklaring der IX Plaaten, die bij deze Verhandeling gevoegd zijn. Het Vijfde Stuk behelst eene korte Verhandeling over het fineer fmelten, en de bereiding van getrokken en gegooten Smecrkaarfen, welke alles in zich bevat, wat tot deze onderwerpen behoort, en waar in bondigheid en eenvouwigheid veréénigd is. Deze Verhandeling is. geheel een oirfprongelijk Nederlandsch ftuk, en door eene kundige hand aan de Uitgevers van dit werk medegedeeld. Dezelve is met drie plaaten opgehelderd. Algerneene. Oefenfchoole der Vrouwen, door een genoot' fchap van voornaame vrouwen in Duitschlaud: Uit het Hoogduitsch overgebragt, cn ten gcbruikc der Nederlandfche Jujferfchap gefchikt: door Mcvrouwe m. g. van der werken, Weduwe de cawbon. Twee deelen. Te Amflerdam, bij J. B. Élwe. 1788. 662 bladz. in duodecimo. De prijs is f 1 -16-1 3, /"Crossing Ceen befaamd bedrieger) die uit Wee.VJ nen, uit hoofde van groote ftaats-misdaaden „ het haazepad moest kiezen, in Opper-Duitschlarid 2, rond zworf, en fmaadheid en lasteringen tegen den ,, rechtvaardigen josef uitbraakte ■ ■ grossing, dien het lot van alle misdaadigers trof, dat hij als ,, een Hungaarfche don quichot lafhartig en moedc,, loos van de ééne plaats na de andere vluchtte, en ,, even gelijk een krankzinnig mensch, altijd meende, dat de Üostemïjkfehe Hufaarcn hem op de hielen zaten, om een einde te maaken van zijne lastcrin,, gen en bedriegerijen, kwam nu op eens te voor- fchijn, als ftichter van eene Roozenörde, bedroog eii ,, .beloog ligtgeloovige vrouwtjens, cn verdichtte Or.,, dens-dames , die vrij wat van aanzien fchcenen te weezen. Hij fchreef een Journaal voor Da- ?, mes, zoo ellendig en armhartig, als 'er in deze eeuw niet gefchrecven is; doch om dat hij den huichelaar ,, cn pluimltrijker daar in fpeelde, naamen van hooge 3, Qtandsperfoonen fchondt, van onrecht cn verdruk- „ king  L IJ S T DER En deeze Huwelijken? zijn niet in den hemel gefloten. .... Bladz. 429 enden (van den) , Verloskundige Waarneemingen en Aanmerkingen. Eerfte Deel. . . 347 esdre, Inleiding tot de kennisfe der Natuurlijke Wijsbegeerte. Zesde Deel. . . 313 ewald, Overdenkingen over de Gelijkenisfen yan onzen Heiland. . . . 153 feith, Brieven over verfcheiden onderwerpen. Vierde Deel. ■ . . 410 förster , Waarneemingen over de Aardrijkskunde, enz. Eerlte Stuk- • • . 452 frank. , Geneeskundige Staatsregeling. Tweede Deel. . 20 Gemengde Dichtproeven van eenige letterlievende Vrienden. . . . . • . 137 Geflachtboom van b re derode. . .- 503" greve , ad ultima capita Jobi, pars prior. 289' haaf Cten) , Verhandeling over de voornaamfte kwetzuuren enz. Tweede druk. . . 260 haar (van der), Proeve over de Herzenen, Zenuwen , en eenige derzelver Ziekten, enz. 210 haas !.de), Academifche Verhandelingen. . 388 hamelsveld, Nieuwe vertaling van het N. T. Eerfte Stuk- - • ■ • 241 . . Tweede en Derde Stuk. 337 hazcu, Kinderpligt en Zinnebeelden. . 143 hemert (van), Brieven aan een' vriend over het tweede gefchrift of de dertien brieven van den Heer Mr. z. h. alewijn. . . 60 hennings , Verhandeling over de Droomen en Slaapwandelaaren. Derde Stukje. . 497 . Gedagten over de Geesten en Geestcn- zienders. Derde Stuk. . . . 55^ hermes, Godsdienftig Handboek. IIIDeelen. Tweede druk. ..... 390 hofstede , Kerkreden op den Dank- en Biddag MCCCLXXXVIII- • • • 113 jacobi en scheffer, de eerfte waarheden van den Cbristeliiken Godsdienst. ... 16 Kempher en van Dornbach. . . . 595 klopstock (margaretha) Nagelaten Schriften. 33a KIUE-  LIJST VAN BIJBELPLAATZEN; II. LIJST VAN BIJBELPLAATZEN, DIÉ OPGEHELDERD OF VERBETERD WORDEN. Boeken van moses. Bladz. 97, 446 Het boek Cenefis. 110, 446 Cia. I: 2. • 5»» 107 6,-7. • 58 9- • 459 16. . 53 ; 26. . 58 27. . 110 29, 30- 54 ■> 5« II: 1,2. . 58 18. • 54? 58 'ao. . 58 III: 1,8. . 54 14-19- • 423 16, 20. . 55 19. • 58 22. . 59 IV: 7- • 55 8. • 56, 58 •14. • 58 23, 24. . 449 ;■ 25. . 58 V: 22. . 58 VI: 2. . • 56 13. . • 57 VII: 16. . . 57 IX: 22. . . 58 XIX: 26. . . 535 XXXII: 31. . . 533 XLIX: 26. . . 105 Exod.tr. 1$. . 8 Xll:2. . • ic XXII: 29. . 534 XXVIII: 30. ' . 53c Levit. X: 1-3. Bladz. 9 " XXIII: 10,14,16,17. io Num. XXyil: aï. . 530 Deut. XXIil: 16. . 105» Het boek der Richteren. 484 Richt. V: 24-26. . 486 IX: 15. • 6 tfSam. III: 19- • 537 2 Kon. XX: 8 20. . 106 De boeken der Chronijken. 11 1 Chron. XVI: 15. . 57 Het boek Job. . 385 job I: 6. ' . 56 II: 1. . 56 VI: 26. . 53? VIII: 2. . 537 XIII: 4. . 540 XIV: 17. . • 540 XXII: 24. . 532 XXVI: 14. . 307 XXXVII: 23, 24. 541 XXXVUl. . 295 XXXIX. . 298 Pf XVIII: 30. . 53r XXXV: 15. . 533 XXXVI: 7 , 9. 53<5 XXXVII: 35. . 534 XXXIX: 7- -541 LVIII: 10. . 6 LXV: 6. .531 12. . 536 LXXX: 10, li." 537 LXXXIII: 15. • 539 LXXXIV: 4. . 9 .Pf  LTJST VAN BIJBELPLAATZEN'. Pf. CV: 8. Bladz. 57 CXIX: 69. . 5+0 CXXXVII: 3. . 54f CXLVII: 4. . 535 7. . 536 Spreuk, sal. VI: 6-8. 6 VIII: 30, 31. 59 XIV: 30. 540 XXX: 25. . 6 jes. IX: 2. . 530 je rem. VI: 27. 540 XII: 5. 539 XIV: 3. 540 XVIII: 14. 530 XXII: 6. . 539 XXXVI: 7. . 537 Klaag!, jerem. III: 5. 541 hos. I: 2. . 532 II: 7. • 536 TV: 10. . 537 XIV: 4. . 541 6. . 53° amos II: 7j 13* • 53+ IV: 3. . 534 V: 27. . 535 iiab. II: i. - 54o zeph. II: 9. • 535 ïiagg. I: 6. . 535 II: 4. • 530 zach.XI: 1-3. . 53* matth. I: 19- • -5- 11:2,7. • 249 V:.s.i 18. . 249 • 22. . 247 31-37- • 248 'VI: 11. • 12, 253 VIII: 1-4, 0. . 254 IX: 1. • 250 9. .' 254 • X--9, 10. . 248 XI. . 244 matth. XI: 25. Bladz. 250 Xnï: 3-8,18-23, i55 XVI: 19. 250, 255 XVIII: 15-18. 250 XIX: 8 , 9. 248 XX: 22, 25. 255 XXII: 23, 33. 251 34- • 252 XXIV: 17. . 249 34- • 256 marc. L38. • 337 II: 26. . 337 UI: 31. • 339 VI: 3- - 339 8, 9- 248 IX: 18. . 339 X:42. . 339 XII: 26. . 338 XV: 43. . 34® XVI: 5- - 342 luc. " 1:73- • 34o II: 9, 15. 34i 17- - 8 XITI:7. - 342 XV: 10. . 12 XVI: 1-5. . 91 XVIII: 7. . 342 XXIV: 4. . 342 joh. 1:18. . 307 III: 14. . 531 VIII: 28. . 53I X:8. . 11 XI: 11. . 308 XII: 32, 34. 53i XVIII: 15, 16". 5 Hand. derAp. VIII: 5. 304 Hom. XI: 2. . 338 0. Cor.\Tl: 11-13. . 305 Gal. IV: 27. - 538 1. Tim. IV: 13. . 7 Hctr.Xlhu . 11 III. lijst  LIJST VAN PLAATZEN EN HEBR. WOORDEN. IH, lijst van plaatzen uit ongewijde schrijvers, die opgehelderd of verbeterd worden. 310n, ld. XV, 12. ' . . Bladz. 282 catulli'Elcgid ad manlium. . . 273 herodotüs, V, 97. . • • 272. JUSTINUS, II , 9 , 20. . . . 270 JUVENAUS, VII, 213. . . . 282 ovidius, Hcroid. XIV, 95. . . 28a troper-tius, II, 2, 56. . . . 28i . ; IV , 9* 42. • • • 282 sappho, fragm. XII. • . • 282 sophoclis O edipus Coloncus, . . 353 IV. lijst van opgehelderde woorden. 1. Hebrcet:wfche. mïtë, een boom, die in zijn'' eigen grond ftaat. Bl. 534. , groote doomgewasfen. . . 6 \1'Ö2, op een' vlakken grond liggen. . 540 Hl?, voorafzeggen. . . -57 rUT j van huwelijks gemeenfehap. . . 537 nK£3fT, een allerflegtst mensch. . . 55 ySK39 iets opmaken, bejluiten. . . 540 JTP, bekennen. . . . 537 pD> verfterken. .... T£,V?J AcCH-KXC. , . , . 100 fi7£>39, ftatelijke voort treding. . . 53 ^Öj, van gebeden. - • • 53^ RÉBJJ. . 6 D'irü 10r" huWbadre, ongerepte maagd. . - 54  LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. fi&V, in orde brengen. 53. of eren. Bladz. 07 ^"•'«J» ** • . . . 100 pH3f, toegevend. . ... 252 Yl'i-i fmert, pijn. . . . ^ JHp, /« «« luidruchtig gcfchreeuw van blijdfehap ui.'breekeu. . . . . ^„ f*p 5 doodvonnis. * • • 57 rp~U neder liggen '■van een dier. . , 55 CTPj liefde verkiezen. . . 541 iStll 5 zamenvoegen. . . . rWL' 5 allercerfte waardigheid. . . 55 *"D£* 5 *, fpreken met cc?!' duidelijke flem. , ' Ag. AtayilteiZ.'»> als om jlrijd voorjlcllen. . . 9 Air.cc.6i, toegevend. . . , • «52 /W;», pleonastice. . . . ~d.Q ojTtfrc«. . . . , 5- /o/, . . . 34, „* E*wv&, de volgende dag. . , \ ^ £wii.i/ir;e« ag.-o«, brood voor den dag van morgen. ö~-> £{mi van den Landbouw. . , E»6vf;», offeren. .... 237 lurifiMTO, /e/j ^ //g* gevaarlijk wordt. , II £v&fim. • • • • . 340 x.pi,-rftt, onverwacht verfchijnen, overvallen. 342 isruW, een bijnaam van neptunus. . g^g k«t* in compofuis verba in deteriorem fenfura de- flectit. ■ . • • . - . . 2-5 K*t*c«/£iï , onvruclubaar maken. . . „^2 M-i^eS^»», langmoedig, barmhartig. . ^42 Z>,?*iu3n, builen zich zeiven geraken, heengaan, verdwijnen. . . , 339 «tri»* (A'djectiva in). . . . f-^ n»;;, van jlaayetf. . . .  LIJST VAN OPGEHELDERDE WOORDEN. n*<"», offeren. . . . Bladz. 537 no|«e«v«?, in een' goeden zin. . . 267 rit], kleinzoon. . . • 256 ï+«tni, nooit van de kruiciging gebruikt. . 531 0otm/ Wet, Vonnis. . . 105, 166 ïïcrrcn/1 Willekeur, door het volk gemaakt, met üïEéten/^ vergunning van den Landsheer. . 165 %i$tl we'tenl'chap, kunst. . » i63 J>pnt>/ Synodus l6J Jninöriucrjt/ Kerkelijk regt, . > 100 3©'cnÖ/ verandering. . . • 1°o 3©raüan/ veranderen. ... 166 ÏTccn&rccftt/ Kerkelijk regt. , # IPO  REGISTER. REGISTER VAN DE VOORNAAMSTE ZAAKEN. Aanhaling. Bijzondere wijze van aanhaalcn, die bij de Rabbijnen, Arabieren", en in de Heilige Schrift plaats heeft. . Bladz. 338 Aardkloot, waarfchijnlijk ongelijk veel ouder dan 6000 jaren. ... . . , Achama, een vlek van Attica. . . z(}7 Acte van verbindtenis. Valfche aanhaling van dezelve door den Heer hofstede. ;. . iri Afdrijven der vrucht, door de Ouden ïtraffeloos geduld, cn eerst onder de Christenen gewraakt°en geftraft. ■ . • . . ; . - . ^ APOLLODORUS Kjjtst^*»»-.?. . i „( Arabifchc taal is vrij onvermengd gebleven. i'öi arcbelaus-, Koning van Macedonië. . r2Q Archonten.' Aart van derzelver bediening. . 1 n~g Athene. Volksmenigte aldaar. 271. of de vrouwen °~ aldaar fiegt Grieksch fpraken? 325. of zij eene bovenmatige vrijheid genoten. 326. opvoeding der Atheniënfers. 326. oirfprong van de weelde te Athene. .... n2^ Attica. Geitenhoeders aldaar. 265. QuXcti of ftammen, .waar in de bewoners van Attica verdeeld waren. 265. zij woonden gaarne, en zeerlamr, op het land en bij gehuchten. 266. getal der gewapende manfehappen aldaar. 267. Hermen "cn Opfchrivten in Attica. 267. verdeeldheden aldaar. 269. feesten en dansfen. 269. over de fchoonheid van de Attifche vrouwen. . . „20 Ava, een drank, bij de Wilden in gebruik. 562, 56 5 ïSassiadum et kercjkrincorüm /lemmata. 528 £e.  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Begraafplaatzen binnen Rome: wanneer afgefchaft ? Bladz. 280 Begraving der doden in de kerken. . 234. Behagen aan alle menfchen is en onmogelijk, cn niet wenfchelijk. ... 85 bentinck (Graffchrift op) . . 592 Beprikken van het lighaam bij de meeste Wilden in gebruik. .... 556 Befchildercn van het aangezicht en het hoofdhair bij de meeste Wilden in gebruik. 556, 557 Bevallige. Verëeniging van het bevallige met de nuttige wetenfchappen. . . . 3725 Bijbel. Nuttigheid van het vervaardigen van nieuwe Hollandfche vertalingen van denzelven. 241. hoe dezelven behoren ingerigt te zijn. 241. oirzakcu van de verachting van den Bijbel, 241. waarom de vorderingen, die in het behoorlijk verklaren van denzelven gemaakt zijn, zo langzaam en zo gering zijn. 289- over de elendige wijze, welke men in de verklaring van den Bijbel doorgaans gevolgd heeft. 291, 437. oordeelkundige^ hulpmiddelen om de ware lezing van den Bijbel te herltellen. 293. middelen tot ene behoorlijke verklaring van denzelven. 294. duidelijkheid van den Bijbel, en oirzaak van de verfchillende uitleggingen van denzelven. 436. gefchiedenis van de uitlegging van den Bijbel. 436. Regels voor de uitlegging van den Bijbel. 438. of men in den Bijbel geene overtollige woorden vindt. 441. zeldzaamc uitgaven van den Bijbel in verfcheidene taaien. . . . 5245 5^5 5 5*6 Blaainv-vcrwer. .... 285 Black, het zap van den black- of inktvisch. 100 Blinden. Hunne kunftige verrigtingen, uit de verfijning der overige zintuigen verklaarbaar. 501 Bloedzuigers. Nuttigheid van dezelven in verfcheidene ziekten. . . . . 119 br.f dek ode. Geflachtboom der Heeren van bre- derode. .... 5°3 . ■ (hendrik gerritsz van). Zijne voor- fpellingen. .... 504 Brieven van overledenen aan levenden. . 334. Broeders en rLusters (vleeschlijke) van Jefus. 339 brui.ns (ai j.) Zijn character. . . 309 Qq 2 C. ca-  REGISTER C. capellen (a. p. van der). Voortreflijk character van licm, en van zijne Echtgenoote. Bladz. 22S Cathetcr (buigbare) uit de elastique gom bereid. 260 Chalets heuvelachtig en belommerd. . 319 christus, het beste voorbeeld vóór Hoogleeraars in het vormen van jonge lieden tot aanftaande bedienaars van het Euangelium. 208. de wijze, waar op hij zijne leerlingen vormde. 208. zijn gedrag omtrent zijne Overheid en zijn Vaderland. 209. het gebruik, dat hij, in zijn onderwijs, van de Natuur maakte. . • . 20> Collana. Welke verzameling van Schrijvers hier door bedoeld wordt. . • 523 cook. Zijne derde reize. 555. zijn dood. 565. zijne ontdekkingen. 56'. uitvindingen ter bewaring der gezondheid van het fclieepsvolk. . 568 coster. Over eenige boeken, bij laurens jansz. coster gedrukt. ... • 595 Critiek. Befchrijving van dezelve. ■ • 510 Crusca (Academie de ld). • • 523 D. Dauw, op den Zuidcr-Oeeaan waargenomen. 455. of dezelve een bewijs zij van naderend land. 455 david kan de boeken van'moses niet^ verdigt hebben. . .... 105 Decentie in de tijden der onfchuld onbekend, en alleen door de bedorvenheid van het hart noodzakelijk gemaakt. . . • • 4a2 Deuren, oudstijds met riemen en floten toegemaakt. 255 Digters (oude) hadden meer en beter gelegenheid, om de Natuur te beftudcren, dan wij hebben kunnen. 39. (Nederlandfche) verzuimen thands zeer ten onregte de ftudie der ouden. 354. hebben veelal gebrek aan ccn doorgedacht plan. 427. (Oosterfche) in hoe verre na tc volgen. 5S9 Dieverij. Neiging tot dieverij bij de Wilden. 557, 559 Doodflag, oudstijds door zoengeld afgemaakt. » 167 Doortocht uit den Stillen in den Atlantifchen Oceaan door cook en clerke te vergcefsch beproevd. 564, 566, ;6S Driften. Onze driften moeten niet uitgeroeid, of verzwakt, maar wel beftierd worden. 80. anders worden zij gevaarlijk. . • • 93 DRC-  REGISTER. G. Gebed. Noodzakelijkheid van hetzelve. 487. waar in het wezen van het gebed beftaat. 488. hoe een regt bidder over dat geen, dat voor hem goed of kwaad is, denken moet. 488. gebruik van formulier-gebeden. 489, nuttigheid van het gebed. 49» Geldzucht (de), een Dichtftuk. . . 591 Gemeente. Haare plichten omtrent Leeraars. 305 Geneesheren moeten door Regenten geraadpleegd worden over die middelen, die tot aanwas der bevolking , en bevordering der algerneene gezondheid dienen te worden in het werk gefteld. . 21 'Genie, waar in onderfcheiden van fmaak? 510 Gefchiedenis. Nuttigheid van dezelve, in het bijzonder voor de Jeugd. 402. hoe de gefchiedenis gefchreven moet zijn? . . 404 Gevoel treft men al te weinig in onze Digters aan. 140 Gis fingen (Oordeelkundige) ter herftelling van de ware lezing van den Bijbel. . . 30a God. De naam van God, bij een ander naamwoord gevoegd, betekent grootheid, uitmuntendheid. 341 Godgeleerdheid. Verfchillende leerwijzen van dezelve, meihodus historica, bibllca. . . 257 Godsdienst. Gevoelen van steinbart omtrent den Godsdienst van moses. 12. bronnen, waar uit de verfcheidenheid van Godsdienften ontftaat. 13. nadelen van deze verfcheidenheid. 14. middelen om deze nadelen af te weren. 14. invloed van den Christelijken Godsdienst op den blocj van een volk. 145. gewigt der Godsdienftige begrippen. 151. voornaamfte leerftellingen van den Christelijken Godsdienst. 391. de zuivere Godsdienst was ook bij eenige volken , die niet tot dc patriarchale li1 ' behoorden, langen tijd bewaard gebleven. 448. Godsdienst van de Wilden in den Stillen Oceaan. 559 , 561, 563 Godsdiensthuizen, wrijplaatzen voor vogelen. jo Godsdicnn::;istcn. Het verfoeilijke van dezelven. 84 Goed. Hindernisferi van het goede in cn buiten ons. 155. goede voornemens worden zeer dikwijls fpoedig wederom vergeten. . • 15? GÖTiiE, de cenigfte, die shakespear heeft weten na te volgen. .... 4P9. Gr ie-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN, Grietenije. Verbond der vijf delen of Grietenijen in Friesland. . • • • Bladz. 167 Grootheid. Zie Verhevenheid. grossing, een befaamd bedrieger. . 463 , 59« Gymnastiek, of dezelve zulke fchadelijke gevolgen hadt.323 J H. Handfehrivten. Ouderdom en waarde van de handfehrivten des Bijbels, die wij tegenwoordig hebben. ..... heringa (adr.) • f f 162 llerfthen. Gevoelen van den Keer van der haar 'i over dezelven. • • • . • 210 Hervormers. Hunne wijze van bijbelverklaring ge- i prezen. •' '■'„ ■ '■' : * ^ïi Heuvel bij Athenen. . . • • ^55 hilkia kan de boeken van moses met verdigt hebben. 106 Homerus, het beste voorbeeld voor Digters. 40. uitmuntendheid van zijne befchnjvingen cn vergelijkingen. 42. of zijne werken door dc Griekfche Grammatici met regt aan dc kinderen m han. den zijn gegeven? 327. zijne mythologie, denk- wijze omtrent dc Goden, en menkhenkennis. 328 hooft. Zijne uitmuntende aanmerkingen over de weelde en overdaad der Nederlanders. , 236 hoogvliet's Abraham. . • • I32 Huwelijken. Verbastering van dezelven. 413,4i4>429;.4o0 ] jdelheid (IFaereldfchey, ccn Digtttukim. . &8 I js. Oirfprong van- het Ijs in den Zuider-Oceaan. 4-53 Indiso-bereider. . • • • . 2l5 inenting van kalveren. Verflag van de proeven hier omtrent in Nederland gedaan, en van derzelver uitlla01. • • • * * j. Ingewanden (rommelen der•), eene fpreekwijs , die ook bij de Wilden in gebruik is. . 3*1 Jaar. Of de Toden een tweeërlei jaar gehad hebben* 10. begin van het Hebrceuwfche jaar. 44$ TOANSis de Dooper. Zijne ncdrigheid cn eerbied voor Ood. • • • Joden. Hun nationaal character. 194. hetzelve dient o-eenszins tot verzwakking van het gezag der Openbaring. .196. de befchouwing van hetzelve opent brs dc fchoonfte toireten van Gods wijsheid. 197. Qq 4 »elt  REGISTER ftelt ons beter in ftaat, om over hunne zeden t daden, en gewoonten te oordelen. Bladz. 198. leert ons wel te denken over den ftijl der Heilige Schrift. 201. wat men in het oog moet houden, wanneer men den trap van befchaving, welken zij bereikten, met dien van andere gelijktijdige volken wil vergelijken. . . 485 K. kerckringorum et bassiadum jtemmata. 528 Kerk. Aanmoediging tot het oprigten eener algerneene Christelijke Kerk, en mogelijkheid van de. zelve. ..... 494 Kerkvaders. Hunne raadzelachtige manier van uitdrukken. .... 584 Keuren. Welk zoort van wetten oudstijds dus genaamd werdt. 165. keuren, die door karel den grooten aan de vrije Friefen zouden gegeven zijn. 164 Kinderen. Noodzakelijke verordeningen tot beveiliging van derzelver leven en gezondheid. 26. nadelen ener al te vroege infpanning van kinderen. 29 Kinderen Gods. Betekenis van deze fpreekwijze. 57 Kindermoord. Hoe de Overheid omtrent deze misdaad te werk moet gaan , en welke middelen men zou kunnen aanwenden om dezelve voor te komen? . . . . , 25 Kleding der Hollanders. . . . 234 klein doorgaans fchoon in ziine rijmloze, en zeer gebrekkig, zeer gebonden, in zijne berijmde verfen. . . . . , 128 kleman. Gebreken in zijn ftelzel. . 544 Klierziekte. Stellingen van den Heer van der haar aangaande dezelve. 211. genezing der Kliergezwellen. . . . . . , 212 klopstock is ftijf, wanneer hij het rijm gebruikt. 128. zijne Mes/tade. . , . 130 Kniefchijf. Of de aandénheeling eener gebrokene Kniefchijf mogelijk zij. . , . 551 Koortfen. Öirzaaken van dezelven. . 549 Krankzinnigen, door de Wilden vcrëcrd, als aan- geblazcnen van de Godheid. . . 563 Kringen om Zon cn Maan, voorboden van ftorm. 457 Kunfien en Wetenfchappen zijn ook daar door aan ene natie voordelig, dat Zij aan de handwerken tneerdere volkomenheid geeven. . . 283 Küaad  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Kwaad (natuurlijk) bewijst niets tegen de Voorzienigheid. • • • Bladz. 90 Lacedaetnoniërs. Gevoelen van den Heer pauw omtrent dit volk. .... 265 Land. Gisfing over de eerfte opkomst van het vaste Land of het Drooge. . . 459 Landbouw. Deszelvs nuttigheid. 122. eerwaardigheid. 123. moest door Dorp - Leeraars vooral meerder aangemoedigd worden. . . 122. Leeraars. Hunne plichten. 305. oirzaken van derzelver menigvuldige verdeeldheden. 312. klachten over de onkunde van een groot gedeelte van dezelven. 3, 4, 49, 312. hunne verkeerde wijs van den Bijbel te behandelen. . . 290 Leerbockjens voor kinderen moeten nauwkeurig ge- proevd worden. . . . • 1? Leven na dit leven. Denkbeelden der eerfte menfchen daaromtrent. 449. denkbeelden van eenige Wilden daaromtrent. . . 557» 56l> 5^4 Licht. Phosphoriek licht van het water. . 454 Liefde. Tegenwoordige verbastering van dezelve. 413, 414, 421, 424. heilzaame uitwerkzelen van de waare Liefde. 414, 424. verfchiliend lot van deze hartstocht. 417. invloed der begrippen en zeden op dezelve. 417. waare Liefde de gezellin der Onfchuld. 417. Liefde in het-Paradijs; 418: bij dc Oosterlingen; 418: bij de Bergfchotten; 418: bij de Grieken en Romeinen; 419: in dc tijden der Ridderfchap; 4*0: bij de Franfchen. 421. natuur en waarde der liefde. 423. de liefde heeft talloze Digters gemaakt, en onder ons de liefde voor het Vaderland. - «23 Lierzang. Vereischten van dit zoort van Digtftuk- ken. . • * * • «3 Lijfmoeder (omwending van de) . . 261 Lotgevallen der menfchen hangen zomtijds van zeer geringe bijzonderheden af. ... 94 6 M. Marathon. Uitgeftrcktheid van dit vlek. 269. verfchillende opgaven van de hoegrootheid van het Perfisch Leger, dat aldaar geflagen is, overeen gebragt. . . - - • *J° « Qq 5 m  REGISTER ovidius heeft dikwijls meer natuur dan kunst. Bladz. 47* P. Parallelismus verfchilt zeer veel van Tautologie. 440. is bij Griekfche en Latijnfche Schrijvers niet geheel en al onbekend. 44a. van dezelvde kracht, als bij anderen rijm en maat. . . 441 Pathetifchc leertrant. Aanmerking over het ge? bruik van denzelyen op den prcdikftoel. 344. Pentateuchüs Samaritanus. . . m pericles. Zijn fmaak in de bouwkunde. . 326 phoeniciërs. Oudheid van hun Alphabeth. 100. hunne taal is dezelvde, die wij de Hebreeuwfche noemen. .... 100 Polemarchus. Aart van zijne bediening. ' . 329 pompadour {Madame de) haar (legt character, en wraakzucht. , . . 5°55 5°8 Porceleinfabrlek. . . .. 387 prometheus nui9»e*u 358. treurfpel van aesciiy- % lus onder dezen naam. . . • 3/J9 rythioistce (praalgraf van\ . • 331 R. Rajatea. Beroemde bron aldaar. • ■ 454 ramler's Lierdigten. 128. zijne rijmloze verfen. I2S Kampen der regtvaardigen bewijzen niets tegen de Voorzienigheid. . • • 91 Regenboogcn, door het bleeke maanlicht veroirzaakt. 456 Regtvaardigmaking. Waar in dezelve befta. 579 Rijm (het). Welk een' prijs men op hetzelve te ftellen hebhe? • • .127 Rome '(inneeming van) door de Gaulcn. . 407 S. S. Helena. De oudfte inwooners aldaar hebben nooit een onweder beleefd. . . • 457 Saifoenen (Verandering der) op de eilanden der Zuidzee. . • • 457 Salamis, het vaderland van euripides. • 319 sanchoniaton's fragmenten. . .107 Sandwich"s eilanden ontdekt. 560. het character der bewooners. • • • „.',.'. ^2 scaliger's merkwaardig gezegde betreffende de Oden van horatius. ' . • • *35 Schooljeugd. Noodwendig toezicht der Overheid op derzelver openbare opvoeding. . . 29 Schoonheid. Eigenfchappen van het fchoone. $}i Schrift.  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Schrift. Oirfprong en voortgang van hetzelve. Bladz. 516 Schrijfkunst. Oudheid van dezelve. _ . 100 Schrijfflolfen die oudstijds in gebruik zijn geweest. 100 Schrijvers (oude). De ftudie van dezelven is thands in Nederland veracht. 273- redenen hier yan. 273. of men in hunne fchriften het waare fentimenteele zo zeldzaam aantreft? . - 454 Sentimenteel, sterne heeft het fentimentele het eerst in zwang gebragt. 76. misbruik van het fentimentele. 77. ongegrondheid en onnauwkeurigheid der gedachten van den Heer perponcher over hetzelve. 78. deze naam wordt dikwijls aan » menfchen en boeken gegeven, die denzelven in het geheel niet verdienen. 239. wat is overgedreven of valsch fentimenteel? 412. nuttigheid van het waare fentimenteele in de liefde. 413 serrurïer (l.), Predikant te Arnhem. Zijn cha- r3.ctcr» • • 9 • * shakespear , fchepper en gebieder over de volle natuur, cn bijna onnavolgbaar. 469. getuigenis, dat gótiie van hem geevt. . • 472 Slaapwandelaars. Wat men daar door te verftaan hebbe cn hoe zij van Droomenden onderlcheiden zijn ? 497- bedrieglijke en fabelachtige verhaalen van Slaapwandelaars. 499- verfchillende zoorten van Slaapwandelaars. 499. zij droomen en werken door hunne inwendige verbeeldingskracht 500. verklaaring van hunne zonderlinge en uitftèekende bedrijven. 501. hunne plichten. K01 of zij voor hunne misdrijven aanfprakehjk zijn? 502. 'wijsgeerige geneeswijze der Slaapwandelaaren. • % . * 50Smaak. Deszelvs natuur, befchavmg, uitbreiding, veranderingen. 510. oirzaaken van het genoegen, dat ons de fmaak verfchaft. . . 51* Smetgift. Ondcrftellingcn van den Heer van bave- gem over hetzelve. . . . 549 Socratifche methode. Wanneer dezelve _ met vrucht gebruikt kan worden, en wanneer met. , . 3J4 solon. Zijne denkwijze voor de Gymnastiek. 3-3 sophocles voor de RegterS( geroepen en vrijgefpro- ken. 353. zijn Ocdipus Coloneus. . 353 Spdgèftökene landen. Hoe dezelven met voordeel wederom kunnen aaugelegd worden ? • W  REGISTER Spooken. Oirfprong der menigvuldige verhaalen van dezelven. . . . Bladz. 554 Spraak. Oirfprong en voortgang van dezelve. 515. Figuurlijke fpraak. . . . 5^ Sterkwatcrfloker. .... agé sterne heeft het fentimentele het eerst in zwang gebragt. 7Ö Stijl. Eigenfchappen van een' goeden ftijl. 516. ftijl van den Bijbel. 439. historifche fchrijlttijl der Hebreen in het bijzonder. 439, 440, 445. ftijl van hunne wetten. 441. verhevenheid van het Ö. T. 444. oirfprong van den figuurlijken ftijl. 447 T. Taal. Redenen voor het gebruik der Latijnfche taal in de Roomfche Kerk. . . 493 Taheiti. Regentijd aldaar. . . 455 Temp* in Thesfalië. . . . 268 Tempel van Ceres te Eleufis. . . 326 Testament {Oude). Of hetzelve door Joden en Christenen, ten tijde van jesus cn zijne Apostelen verftaan werdt?..436. volledigheid van de openbaring der Joden. 443. over de wijze van voordragt in het Oude Testament gevolgd, en de verhevenheid van hetzelve. 444. nuttigheid van het Oude Testament voor de Christenen. 445 Tyrus, bij uitnemendheid de hoerc genaamd. 534 tijuon, een menfehenhater. . . 321 Tograi (Carmen). Zeldzaamc uitgave van hetzelve. 527 Tolbedienden. Waarom gehaat bij de Joden. 255 Toneel. Befchaving van het Grieksch toneel. 323. toneelregters te Athene. 324. verval van het Nederlandsch toneel. . . . 37S Transfubjlantiatle. Bewijzen der Roomschgezinden voor dezelve. . . . . 491 Treurfpel. Verval van het oude Vorftelijke Treurfpel. . ' . . . 376 U. Uithoek. Aanmerkelijke overéénkomst der aanzienlijklte uithoeken van onzen aardbodem met eikanderen. • . . . . 453 Urim en Thummim, een' Godfpraak voor Israël. 530 V. Van Diemcnsland. Befchrijving van hetzelve, en character der Inwooners. . f . 555 Veel-  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Veelwijverij onder de Wilden. . Bladz. 557, 564Vcrbeclding. Zoorten en oirzaaken van de vermaaken der Verbeelding. . . . 511 j/erbondelingen. Wie aldus genoemd moeten worden ? ..• • • 345 Verborgenheden. Over de verklaring van zulke plaatzcn van den Bijbel, waar in verborgenheden voorkomen. .... 442 Verhevenheid in hoe verre onderfcheiden van Grootheid. 511. bronnen van het Verhevene in de Voorwerpen. 512. over het Verhevene in de werken van Dichters en Redenaars. . 513 Verkiezing (leer der) moet niet aan het hoofd van ' de leere des hcils geplaatst worden. . 577 Vervolgingen doen dikwijls de beste voornemens van den mensch wankelen. . . 157 Verwaandheid een bron van een aantal goede cn kwade neigingen en daden. 85. huisvest in de harten van alle menfchen. 86. het goed vertrouwen , dat men op de opregtheid van andere menfchen fielt, is zomtijds uit verwaandheid oirfprongciijk. . . . 85, %G Verzoening, algemeen, en onbepaald. . 578 Vilriool-olie-bereider. . . . 286 Vloei ft'offen. Derzelver beweging langs hellende vlakken. ..... 316 voet. Gebreken in zijn ftelzel. . 544 Vloek. Of de Natuur zelve in den vloek dccle ? 423 Volmaking van den mensch. In hoe verre dezelve beoogd moet worden, cn in hoe verre aan zijne * T nuttigheid voor het algemeen opgeofferd. _ . 175 Voornemens {[gatde) waarom dikwijls zoo fchielijk vergeten. . • • ' 155» Voorregtsbrief, die door karel den grooten aan de vrije Friefcn zou gegeven zijn. . 164 Voortreflijkheid (de) ftaat dikwijls tegen de nuttigheid over, en verhindert dezelve. . 17$ Vondelinghuizen. Derzelver noodzakelijkheid. 25» Vorfien, die voor het oordeel van het Publiek fchroo- men, maken dc grootfte fatyre op zich zeiven. 465 Vreezen. Wacht u voor den genen die u vreest. 83. die voor de fchranderheid van een' braven man vreest, is geen braaf man. - . ,84 Vrien-  REGISTER. DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. Vriendelijke eilanden. Befchrijving van derzelver bewooners. .... Bladz. 558 Vrijheid van fpreeken en fchrijven. . 465 Vrouwen, onder francois I het eerst aan het Hof verfcheenen. .... 422 Vulcanen. Algerneene aanmerkingen over dezelven. 458W. Waterhoozen, op den Zuider-Oceaan waargenomen. 456. Waterfprongen. Waarom in dezelven de opfpringende ftraal niet de volle hoogte van het water bereiken kan. . . • . . 317 Weldaden. Over het wel hefteden en wel ontvangen van dezelven. ... 225- Wetten (Oude Friefche). Verfcheidene uitgaven van dezelven. 162. Wetten der Hebreen. Derzelver overtollige wijdloopigheid. . . 441 wieland's Oberon , en Idris en Zenide. . 128 Wilden in vele opzichten voortreflijker dan de zoogenaamde befchaavde natiën. . . 95 Wolken. Waarom dezelven zomtijds een' groene kleur hebben? .... 4=,6 Wortelen, aan bergen toegefchreven. . 530 Z. Zee. Of de Zee van tijd tot tijd verminderd wordt? . . • . 458 Zenuwen. Gevoelen van den Heer van der haar over dezelven. . . . . 210 Zogen. Een plicht der moeders. 27. gevallen, in welken zij daar van ontflagen behoren te worden. ï8. hoe lang een kind gezoogd moet worden. ..... 28 Zondvloed. Spooren van een' algemeenen*Zondvloed. 453 Zonen der Propheten , dat is , leerlingen. . 535 Zout-zuur-bereider. . . • 2s6 Zuiderlicht het eerst door den Heer förster waargenomen. . . • • 457 Zuidland. Over het aanwezen van een vast Zuidland. . • • 454» 455      VADERLAND SC HE BIBLIOTHEEK.   VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK. VAN WETENSCHAP, KUNST E N S M A A K. Jffl.es i wat gij wilt) dat u de menfchen zullen doen-, doe gij hen ook alzo. je sus christus. EERSTEN DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDAM, bij M A R T I N U S de B R U IJ N, In de Warmoesfiraat, het zesde Huis van de Vischficeg, Noordzijde. MDCCUX X I X.   VOORBERIGT.; f>ij den aanvang van dit nieuw Maandwerk hebben wij -L) maar weinig aan den Lezer te berigten. ~~— De nuttigheden , welke eene openlijke aankondiging en beoordeling van alle of de meeste boeken , die in een Land te voorfchijn komen, aan eene natie verfchaft, zijn zoo dikwijls aangewezen, dat wij met de herhaling van dezelven onzen tijd niet behoeven te /pillen. —- Zij, die van gevoelen zijn, dat daar door aankomende Schrijvers ontmoe' digd worden, hebben volflrekt geene redenen, om deze meening te ftaven, ah alleen die, welken van het misbruik ontleend zijn. Althands wij hopen 'er ons noit aan fchuldig ie maken , maar integendeel zullen wij ons daar op trachten toe te leggen, om door eene befcheidene aanwijzing van het goede en kwaade, dat in de dagelijks uitkomende ge'chrivten gevonden wordt, niet alleen' den Lezeren van ons Maandwerk, maar den jonge Schrijveren zeiven van nut te zijn. Over de juistheid onzer oordeelvellingen zullen wij gaarne kenners laten bejlisfen ; maar dit kunnen wij niet nalaten te verzekeren, dat geen aanzien des perfoons of partijfchap op dezelven eenigen invloed zal hebben; dat Wij ook dan, Wanneer de Schrijvers in ge» roelens geheel en al van ons verfchillen, hun dat regt zullen doen wedervaren, wat hun toekomt, door alleen te beoordelen, of zij naar hun fyfthema hun onderwerp wel behandeld hebben: voert s dut onze lof zonder vleierij, en onze berisping zonder fchitnp of hardigheid wezen zal, in één woord, dat wij fleeds, ook in het fchrijven van dit Maandwerk, indachtig hopen te zijn aan die gouden les van onzen groten Meester, welke wij tot onze fpreuk gekozen hebben; Alle dingen, die gij wilt dat u de menfehen zullen doen , doe gij hen ook alzoo! ■ ■ ■ — De openbaring van onze namen, van onze hoedanigheden , of van de gezindheid waar toe wij behoren , zou volflrekt gene nuttigheid kunnen hebben, en misfehien bij zommigen zelvs verkeerde uitwerkzelen. Niet wie of wat wij zijn, maar wat wij zeggen, zal door onze Lezers dienen in aanmerking genomen te worden; en wij wenA fchen,  U . VOORBERIGT. fchen, dat onze arbeid voor hun niet geheel en al nutteloos zal wezen. ——— draagt iemand om bewijs tot fiaving van het regt, dat wij ons aanmatigen, om zijne werken openlijk te beoordelen; wij andwoorden, dat onze givtbrief gefchreven is op den rug van dien, waar bij hem het Schrijverfchap is opgedragen. In ons Mengelwerk zullen wij in het vervolg zoo veel mogelijk oirfprnnglijke flukken trachten te " plaatzen ; maar 'tevens niet nalaten ons te verrijken met de fchatten van andere nati'èn, zoo dikwijls wij oordelen zullen, dat dèzeiyèft van eenig wezenlijk nut voor o'ize landgenoten kunnen zijn. Zomtijds zullen wij ook de vertaling 'van een of ander klein ftuljcn uit een oud Griekseh of Romeinsch Schrijver aan onze Lezers mededelen, op dat ook die geenen , die de geleerde talen niet ver ff aan , 'da.,r door nu en dan gelegenheid verkrijgen , om de wvsheid en den [maak der Ouden, die in zoo vele Weti'nfchappen en Kunften nog heden onze Leermees* iers zijn , ie bewonderen en zich ten nutte te maBeoordelingen of uittrekzels van boeken verwachten wij van niemand, d:in van hun, die wij in het vervolg uitdrukkelijk iot onze medehelpers verzoeken mogten ; vooral niet van de Schrijvers of Vertalers van dezehen. ' Maar verkiest iemand een of ander Stuk jen aan ons toe te zenden, dat gefchikt zij, om in ons Mengelwerk te worden geplaatst, dit zullen wij met dankbaarheid ontvangen;, fchoan wij ons echter geenszins verbinden willen, om alles te plaatzen , wat ons .toegezonden zal worden. In die (lukken, welke wij plaatzen, zullen wij ie. der' • Schrijver zijne eigene /peiling laten behouden , mits dezelve -niet aanlope tegen die regels , welke door alle Taalkenners éénparig zijn aangenomen. Voorts, Lezer! begunftig onzen arbeid, en vaar wel l UIT-  ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Uitlegkundig en Godgeleerd Magazijn van duik cornems van voorst, Predikant te Hien en Dode:vaard. Eerfte Stuk. Te Leijden bij A. en J Honkoop.. 7788. Behalven het Voorbericht, 154 bladz. in gr. oElavo. De Prijs is ƒ:-16-: T"\it blijft over, mijn vriend! de beste beoefening ;> JL/ der Godgeleerdheid is de beoefening van den „ Bijbel, en het beste lezen van dit gocllijk boek is, „ als men het menfchelijk leest." — Met deze gouden woorden begint de grote helder zijne brieven betreffende de beoefening der Godgeleerdheid; en 'er is misfchien in geen één boek van dezen aart een gezegde te vinden, dat bij ene zoo verwonderlijke kortheid zoo veel zegt, en zoo veel, dat honderden van onze zoogenaamde 'Godgeleerden zoo nodig hebben te leren. Wanneer men zijne godgeleerdheid alleen uit den Bijbel haalde, dan was de overgedrevene eerbied voor menfchelijke zamenfhellen , het zweren in de woorden zijns meesters,het heilloos twisten over enkele hairkloverijen , en het meêdogenloos verdoemen van een ieder, die in ene of andere bijzonderheid een verfchillend begrip durvt koesteren, haast verbannen. Wanneer men den Bijbel menfchelijk las, dat is, zich bij de verklaring van denzelven alleen van die hulpmiddelen en uitlegregelen bediende, welken bij menfchelijke boeken worden gebezigd; wanneer men het als een boek befchouwde door menichen, voor menfchen,in ene menfchelijke taal gefchreven, en op de gewone wijze van hand tot hand overgegaan en bewaard; dan zou men bij het beoordelen van de zuiverheid van den tekst gene ouderftellingen koesteren , die de ongerijmdheid zelve zijn, en door de ondervinding zelve gewraakt worden^ dan zou men bij de verklaring niet alléén den geest van het fyfthema involgen; dan zou men gene uitlegregelen invoeren, die men, bij iederen ongewijdén Schrijver, voor willekeurig en ongerijmd verklaren zon. -——« De reden ondertusfchen, waarom men op deze wijze de Godgeleerdheid niet beoefent, den Bijbel niet leest, is gemakkelijk op te geven. Het ontbreekt aan kunde, en aan lust om dezelve te verkrijgen. Het is zeer ge. fchikt, om de luiheid zachtelijk te ltrelen, wanneer men vad. BiBL, I. deel. n. i. Al de  4 D. C. VAN VOORST de afgefletene bewijzen, en oude uitleggingen maar blotelijk op het gezag van anderen volgt, en zelf niet denkt noch toetst. Langs dezen weg heeft een Pradicant niet meer nodig te weten dan een Carechizeermeester; hij kan de jaren zijner jeugd en jongelingfchap in ledigheid verdommelen , of in losbandigheid fpillen; hij behoevt alleen maar in het laatfte jaar zijner zoogenaamde ftudietijd zijn geheugen te pijnigen, met het fyfthema van zijn' Profexfor, of een kort opitel van de vragen, die hem bij zijn ex-rmen gedaan zullen worden, en derzelver andwoorden, van buiten te leren; hij lacht met talen, oudheden, gefchieïtenïsfen, wijsbegeerte, als niets waardige beuzelingen ; en fmaak en oordeel zijn uit zijn woordenboek verbanner. Op zoodanige ene wijze, helaas! bereiden zich velen in Nederland tot de bediening van het eerwaardiglte van alle ambten; op deze wijze (telen zij den verhevencn ntul van bedienaren van Gods woord , en uitleggers van zijne verborgenheden. De eerbiediger van den Godsdienst verb'ijdt zich, wanneer hij jonge Leraars ziet, die een ander pad kiezen, en hij zal zich dus over de verfchijning van dit Stukjen van den Heer van voorst, waar van wij hier den titul opgegeven hebben, harrelijk verheugen. Reeds in zijn' Academietijd omtrent de voornaam«ce Hellingen van zijnen Godsdienst aan het twijfelen geraakt, ging hij in zijne bijzondere letteroefeningen, op Wijsgerige en Uitlegkundige gronden, de door hem betwijfelde Léerlhikken toetzen, met dit gevolg, dat hij zijne twijfelingen weggenomen zag, en dat hij m het geloot aan de tere van zijn kerkgenootfehap zoo zeer bevestigd werdt, „ dat zijn godgeleerd gebouw fchokken kan doorftaan en niet met den eerften fchok in een puinhoop " nedetftort, gelijk het geval zoude moeten zijn , wanneer zijne Reden zijn geloof niet hadt bewerkt. Hii vondt intu.Mchen in zijnen arbeid niets zoo noodwendig, dan gezonde Uitlegkunde, en zuivere Wijsgeerte, en het tegenswoordig Stukjen bewijst overvloedig, dat hii hier aan naarftig, en met enen goeden uitflag gearbeid heeft. Het is het begin van een werk , dat van tiid tot tijd zal worden voortgezet, en waar in ook anderen Stukken, tot verklaring van den Bijbel en ftaving van de waarheid van den Godsdienst dienende, zullen kunnen bijdragen. Dit eerlte Stuk ondertusfehen  UITLEGKUNDIG MAGAZIJN. 5 voor liet grootfte gedeelte althands, niet zoo zeer ingerigt tot ftaving van betwiste Leerftukken, als wel tot verklaring van enige plaatzen van den Bijbel, die geen* invloed op zulke Leerftukken hadden, en tot opwakkering van den fmaak voor de uitlegkunde onder de Leraren der publieke kerk. Het behelst XV verhandelingen, die juist op verre na allen gene nieuwe gedachten bevatten , maar die echter reeds bekende verklaringen op ene uitmuntende wijze ontwikkelen en Haven, terwijl 'erook onder zijn, waar in ene geheel nieuwe uitlegging gegeven wordt. Zie hier kortelijk den inhoud van deze XV Stukjens gefchetst; en, zoo gij lievde voor den Bijbel hebt, Lezer! zult gij de vlijt van den Heer van voorst erkennen , en vurig wenfchen, dat zijn voorbeeld zijne ambtsbroeders zal opwekken, om enen dergelijken weg tot verlichting van de Nederlandfche Gemeentens, tot verklaring van hunnen Bijbel, en tot ftaving van hunnen Godsdienst in te liaan. I. Joh. XVIII: 15, 16. —— Een ander Dhcipul — De ander Discipul Het oogmerk van dit Stukjen is niet, deze twee verfen van johannes te ontleden, maar alléén na te gaan, wie die andere Discipul van jesus geweest zij. De Heer van voorst leest in het 15de vers ctWtt Een ander, in plaats van è ttWtt De ander, met weglating van den articulus, w navolging van enige Handfchrivten en Overzettingen. Voorts poogt hij aan te tonen, dat het niet waarlchijnlijk zij, dat door dien anderen Discipul of johannes, of nicodemus, of, gelijk hij zelf wel eer gedacht hadt, joseph van Arimathea verdaan zou moeten worden: en daar op geevt hij zijne gisfing op, dat die Discipul misfchien judas geweest zal zijn , voor welke mening hij zulke redenen aanvoert, die aan dezelve nog al enige waarfchijnlijkheid geven. Toen hij zijne gedachten hier over ter nederftellen zoude, zag hij, dat niet alleen j. c. mercken, en zijn Vertaler, de Heer f. kuipeiis, maar ook heumann reeds in hetzelvde begrip geweest waren; doch, daar zij geen van allen dit denkbeeld van elkander ontleend hebben, en ook allen op verfchillende gronden bouwen, wordt hier uit nog al een gunftig vooroordeel voor de waarfchijnlijkheid van hetzelve geboren. [Voeg hier voorA 3 al  6 d. c. van voorst al bij lami'R ad h, 1. en schutte H. Jaarboeken , II. 291, waar men hetzelvde gevoelen nog met enige redenen geftaafd vindt, die de Heer van voorst niet heeft.] IT. Pf. LV1II: 10. Eer dan uwe potten den doornflru'ik gewaar worden, zal hij hem ah levendig, als in heten toorn wegflormen. De gewone lezing van deze plaats wordt tegen venema [met wien dathe inftemt] en houbigant verdedigd, en dezelve in dezen zin verklaard: De licht ontvlambare en fterk brandende doomftruik, zoo dra gij ze onder uwe potten legt, vliegt aanfionds in brand, en brand ogenblikkelijk zoo hevig door, dat de vlam zonder tusfchenpozing die potten raakt: doch nog veel fchielijker zal de levendige God in zijnen heten toorn die Verdrukkers wegjtormen of verbranden. Doornfiruiken, in het bijzonder de 1f3K> een van de grootfte doorngewasfen, dat van zeer lange ftekels voorzien is, werden door de Oosterlingen tot het maken van vuur gebezigd , volgens de Waarnemingen van harmar: verg. Pred. VII : 6. Mis1'chien wordt hier op ook gezinfpeeld Richt. IX: 15. III. Over de Mieren, Spreuk. VI: 6-8, en XXX: 25. De mieren, die wij kennen, rusten werkeloos in den winter, en eten dan niet. De tegenwerping echter, die men daar uit ontleent tegen de godlijkheid van dit boek van salomo, is geheel en al ongegrond. Zouden erin het Toodfche Land gene mieren of zoortgehjke ïnfeclen kumien zijn, die door de Reizigers nog niet ontdekt waren, die ook in den winter aten? [Dit was ook het denkbeeld van den Heer buurt, die in zijne dadelijke Godgeleerdheid, II Stuk ,bladz. 165 ,aldus ichrijvt; „ln „ salowon'- raad aan den liujaart, Spreuk. VI: ö, betekent fl^öJ waarfcbijnlijk geen 'mier; maar een an" der dienje ons onbekend. Althands de mieren, daar, " ik van weet, doen niet 't gene wij, vs. 8, van de " nemalah lezen."] Maar, indien wij ook hier aan onze mieren denken moeten, dan nog zegt salomo niets, dat tegen de waarheid ftrijdt. Op gene van beide de plaatzen fchifjvt hij, dat de mieren in den winter eten, maar alleen, dat zij iets opleggen. En dit doen zij in de' daad Men vindt' fpijs in hunne holen, welke zij nodig hébben in dien tijd, wanneer zij met meer uit hun. ne holen komen, tot zoo lang dat de i aap hen geheel bevangt; als ook, wanneer zij in de Lente wederom ontwaken, en nog niet aanftonds voedzel kunnen vmden.  uitlegkundig magaztjn. 7 Doen, indien ook dit onwaarachtig ware, dan nog zonden de woorden van den Koning zeer wel dus kunnen worden opcevat . dat zij in den ?om°r en den oogst voedzel verzamelen, en hetzelve dan ook tetftnnd gebruiken, om zich dan als het wnrc vet te mesten, op dat zij in den winter daar op zonden kunnen teren. Zij zamelen dan in in den oogst, Biet om voor het vervolg ook iets over te houden; dit zegt het woord in het geheel niet; maar om het terlïord te gebruiken. Met herzelvde oogmerk bereiden zij zich voedzel, om 'er zich terflond van te bediener, betekent nimmer iets op' leggen voor het vervolg. zVcl>\s zou men het hier kunnen nemen in den zin van ver/ierken, en vertalen; zij verfterken zich in den zomer met fpijs. [Wanneer men zich met deze verklaring verdnigen kan, dan heeft men niet nodig, om met mascho en andoren deze oplosfing te geven: ,, dat men, het geen hier digtkundig gezegd „ wordt, niet naar de letter, of als ene natuurkundige ,, waarheid moet opvatten , maar als ene metonymifche „ fpreekwijze, het gevoelen en de mening der merfchen „ in vorige tijden uiulrukkende." Zie Bibliotheek van Godgeleerde JVetenfe happen, I, 3, 65. De H er van voorst hadt 'er ondertusfehen wel bij mogen voegen, dat men bij ongewijde Schrijvers verfcheidene plaatsen vindt, waar in volkomen hetzelvie van de mieren gezegd wordt, het geen salomo 'er van zegt, en dat men zeer verkeerd en partijdig' handelt, wanneer men dat geen , wat in hun voor ene fchoonheid gehouden wordt, in den Bijbel als een gebrek berispr. Zie viagilius Aen. IV. 402; juveivalis Sat. VI. 360; en vooral die fchone plaats van uoratius , Serm. [. 1. 3^ fqq. welke nagevolgd is door roileau , Sat, V1H, 25..] IV. 2 Tim. IV: 13. Den reismantel. dien ik te 'Iroas lij Carpus gelaten hebbe, breng mede als gij komt, ende de boeken, inzonderheid de pergamenten. Dit Stukjen is tweledig. Eerst wordt de zin der woorden van paulus verklaard. Hier wordt vooraf onderzocht, van waar en wanneer deze brief afgezonden zij, en waar timotheus zich bevondt, toen hij denzelven ontving; waar Troas lag, en hoe dit goed aldaar geko» men was: en dan wordt nader opgegeven, welk goed het was dat timotheus aan paulus mede moest brengen.  It D. C. VAN VOORST, UITLEGKUNDIG MAGAZIJN. „ voor , zodat alles in den Mofaifchen Godsdienst al„ leen daar toe ingericht was om de eenvoudige Joden „ uitteplunderen, terwijl dezen armen menfchen van de „ Priefteren, in de plaats van dankzegging te ontfangen daarenboven nog doodsangften en verregaande vrees ,, voor Gods toorn werden aangejaagd. Wanneer ik ech„ ter naderhand de gefcbiedenis der Godsdienflen nog „ naauwketiriger in overweging had genomen, en mij de „ omltandigheden , waarin Mcfes was , en het gehele „ plan van die Theocratifche Regeringsvorm voor den „ Geest had gebracht , en de redenvoeringen der Propheten, in betrekking tot die trap van befchaafdheij, „ welke de Joodfche Natie toen bereikt had , volgens „ derzelver meest bepaald oogmerk, mij ontwikkeld had, zo heb ik beüoten aan de woorden van Christus ene enigzins zachtere betekenis te geven , offchoon deze hoofddenkbeelden dezelfde, en dus volltrekt waar blijt, ven, dat alle de heertellende Godsdienst.begrippenon„ der de Joden den menfchen meer voordeel en vreug„ den van het leven ontroofd, dan gegeven hebben, en „ hun meer met angst en fchrik vervuld, dan gerustge„ field en hoop ingeboezemd hebben." De Heer van voorst voert verfcheidene goede redenen aan, om de Israëlitifche Priesters, en in het gemeen den Godsdienst van moses van dezen blaam te zuiveren; en,na dit verrigt te hebben , bewijst hij, dat Christus in de aangehaalde woorden , door de dieven en moordenaars , die vóór hem gekomen waren, geenszins de Joodfche Priesters verftaat, maar de valfehe Mesfiasfen, een gevoelen dat ook reeds door nieuwland, abresch, en anderen, is voorgefteld. XIV. Matth. VI: II. Geeft ons heden ons dagelijks brood. Etthwios' ctgros wordt door den Heer van voorst ver. klaard brood voor den dag van morgen; ene verklaring, die reeds door de kundigfte uitleggers dikwijls omhelsd is , en die aan de Leerlingen van den groten valckenaer niet onbekend kan zijn. De Heer van voorst intusfehen ontwikkelt de bewijzen voor deze opvatting zeer wèl , gelijk hij ook ene goede oplosfing geevt van ene tegenwerping , die uit vers 34. tegen dezelve kan worden ingebragt. XV. Luc. XV: 10. Jlzoo is daar blijdfehap voor de Engelen Gods over één' Zondaar, die hem bekeert, Erw-  l. meijer, oratio inauguralis. Ï3 t.iiu7rnv tuv ayytKuv wordt hier vertaald in tegenwoordig heid van de tongelen; en dan is het hoofddenkbeeld, het welk hier uitgedrukt zal worden , dat 'er bij God bujiifchap is over de bekering van een' zondaar, en dat Cjóu die biijdfchap openbaart aan de Engelen, welken zich dan met hem verblijden over de bekering van een' zondaar: verg. Luc. Xü: 9. l. meijer oratio de avertendo, quod religionum diverfitas efficere posfit, damno ; publice difta a. d. II Junii MDCCLXXXVIII, cum ordinariaat Theologia; profesfionem, et Concionatoris Academici munus in Academia Franequeranfl folenniter auspicaretur. Franequeras apud vi-tuam G. Coulon. 1788. 82 pagg. in 40. maj. Deze Redevoering van den Hoog Eerwaarden meijer, over het afkeren der nadelen, welke uit de verJ'cheidenheid van Godsdienften ontflaan kunnen , welke door hem gehouden is, toen hij de ambten van gewoon H'iogleraar in de Godgeleerdheid, en Academie-prediker te Fianequer plegtig aanvaardde, is in twee hoofddelen verdeeld. Eerst fpreekt de Redenaar van de rampen, die uit het verfchil van Godsdienften ontftaan kunnen , en dan van de middelen , die gefchikt zijn om dezelven af te koren. In het eerfte deel handelt hij vooraf, bij wijze van inleiding, over den Godsdienst in het gemeen, onderfcheidt den zei ven in enen valfchen en waren, en toont aan dat de laatfte maar één is en zijn kan. Daar op gaat hij over, om de bronnen op te'geven, waar uit hij meent, dat de zoo zeer verfchillende gevoelens, omtrent dezen enigen waren Godsdienst, ontflaan zijn en nog ontflaan. D.'ze bronnen zijn, naar zijn gevoelen, de volgende: het grout verfchil in de lighaamsgeiteldheid, temperamenten, en charaélers der menlchen de verfchillende lucht- ftreken , waar onder zij wonen —- de onderfcheidene tijdperken, waar in zij leven —de wijze van opvoeding en onderrigt ■■■ de verkering, de uitwendige omltandigheden , de vrees voor fchade en hoop op voordeel het zedelijk bederf der vermogens onzer ziele, „waardoor" (zegt de Heer meijer) reeds van den val van onze „ eer  *4 L, BI E IJ E R ,, eerfte Ouderen af, ons verftand niet alleen vsrduifterd „ en verblind is, maar ook onze wil bedorven, zoo dat ,, wij aan verkeerde neigingen en tochten onderworpen, en gedurig tot dwalen geneigd , gaarne leugen voor „ waarheid aannemen ; en daarenboven door de aller„ flegtile eigenlievde gedreven, en door trot.schheid op,, geblazen , gaarne boven anderen wijs willen zijn, en „ boven een ieder uitmunten, althands aan ons zeiven , toeïchïjnen anderen verre te overtreffen." —— Eindelijk de onmatige en onbedaarde ijver van hun, welke, de dwalingen vau anderen beflrijdende, in tegenoverge- ftelde vervallen. Op deze korte opgave volgt ene aanwijzing van de nadelen , welke uit dit verfchil van Godsdienlten ontflaan: velen z;jn zwak genoeg om aan de grondwaarheden van den Godsdienst en aan de Openbaring zelve die dingen toe te fchrijven, die alleen toevallig zijn, en alleen aan de onkunde, trotschheid ofonverftandigen ijver van bedorvene menfchen te wijten. — Anderen geraken door zoo vele verfchillende gevoelens in aanhoudende twijfelingen aangaande den Godsdienst zeiven , terwijl zij wanen , dat een zoo groot verfchil, 'c welk zoo vele ijzelijke gevolgen ten allen tijde gehad heeft, niet door Gods wijsheid kon worden toegelaten, indien de Godsdienst in de daad van Hem oirfprongelijk ware. '„ Zeer velen geraken door die grote verfcheiden- heid van Leerftelzels in het denkbeeld , dat het volkomen onverfchillig is, wat men van die leerftukken, die men anders gewoonlijk voor grondwaarheden houdt, gelove. - Terwijl verfcheidenen zelvs zoo verre daar door vervoerd worden,dat zij alles, wat van den Godsdienst gezegd en gefchreven is , voor de onzekerheid zelve houdende, denzelven geheel en al afzweren, en in deszelvs voorfchrivten geen' verbindende kracht meer voor zich zélven erkennen. In het twede deel dezer Redevoering worden de middelen opgegeven, welke gefchikt zijn, om deze nadelen af te weren. Men moet in aanmerking nemen, dat het der Goddelijke Voorzienigheid zoo behaagd heeft, dat ook uit dit kwaad goed zou voortkomen. De vadzigheid der Geestelijkheid en de onkunde der zoogenaamde bedienaars des Goddelijken woords, die zacht {luimeren wanneer 'er geen gevaar is , wordt best weggenomen , wanneer 'er ketterijen zijn! Dan legt men zich op Uitlegkunde en zuivere Wijsbegeerte toe; dan verlpreidt men  ORATIO INAUGUHALIS, '5 men over verfcheidene bijzonderheden een nieuw licht en de waarheid , door de beproevingen zelve meer gelouterd , treedt met nieuwen luifter te voorfcbijn. Dit zien doorzichtige menfcben duidelijk in, en het z;jn dus alléén onkundigen , voor wien die verl'cheidenheid van Godsdienften een' ergernis en bron van twijfeling worden kan. ■' Die ergernis en twijfeling worden nog meer weggenomen , wanneer men let op het onderfcheid tusfchen den Godsdietist en de Godgeleerdhej1, en rusfchen grondwaarheden, en dezjjlken, die op de beoefening der Godzaligheid weinig of geen' invloed hebben ; en wanneer men dan bedenkt , dat een goed aantal verfcnilleö alleen • omtrent min belangrijke bijzonderheden verktr.m , en zelden of noit omrrent de plichten van den Godsdienst. Men kan 'er bijvoegen, dat fchoon zulke verfchillende gevoelens van de eerfte tijden der Christenheid af in de Kerk hebben plaats gehad, nogthands de grondwaarheden altijd nngefchonden bewaard zijn pebleven, en 'er noit in enig tijdperk een dwaalgeest ontflaan is, die onder de belij Iers der waarheid zijne partij niet gevonden heeft. Ook fteunen deze hoofdwaarheden op zulke onwrikbare bewijzen uit de Rede en de Openbaring ontleend, dat men tot zijn' troost met het hoog. fte regt geloven mag, dat de hemelfche waarheid , hoe zeer ook bedreden , daar door' tot aan de voleindiging der waereld ongefchonden bewaard zal blijven. ° Voorts moeten wij, zegt de Hoogleeraar, ons wachten dat wij niet uit vrees voor de Icbadehjke gevolgen, welke deze grote verfcheidenheid van gevoelens omtrent den Godsdienst bij de ongelovigen zou kunnen hebben, aan hun alles toegeven, en met hun ene veréniging fluiten die ten laatlten op Naturalisterij uit zou lopen. ' Eindelijk met hun, die in kleinigheden van ons verfchillen , moeten wij vrede en eendragt aankweken , en ons vooral van het ltout veroordelen van : onze naasten wachten Zie daar ene korte fchets van deze Redevoering I Men zal uit dezelve ligt zien, dat 'er vele goede dingen in gevonden worden ; en niemand , die den Heer MEijss uit zijne Schriften heeft leren kennen, zal hem ook ene grote mate van kunde in die wetenfchap, aan welke hij zich gewijd heeft, ontzeegen kunnen, o'ndertuslohen die nette redeneertrant , en die zuiverheid van «ijl, welke men niet dan door ene aanhoudende beoefe- ning  j6 jacobi en 5che f FEtt ning der Oulen verkrijgt, zullen kenners hier en daarin deze Redevoering misfen. De eerfte waarheden van den Christelijken Godsdienst , op eene bevattelijke wijze, zonder bezwaar van 't ge* heugen, ten nutte'van kleine kinderen, voor gefield. Te Amfterdam by J. Roos en Zoon, _ Behahcn de Voorrede , 48 bladz. 'in oBavo. De prijs is ƒ: - j •: Dit boekjen is gevolgd na een werkjen, dat reeds in het jaar 1771 door den Heer j. f. jacobi, die ook onder onze natie met lof bekend is, in het Hoogduitsch was uitgegeven, onder dezen tltul; ©ie crfïe leb' ren i>er (Sbitétlichen ï^eïtgton/neböt einer nnleituuo,/ wie fie beï °ïiK!cnb Dbne mübfameé nuSroenbig lemen / nuf eine leicbte/mige» nebme / unb crbnultcbe art bet; ui bunnen. Onze Landgenoten zijn hetzelve verfchuldigd aan de vlijt van den waarlijk eerwaardigen Heer j. f. schecfer, wel eer Pnedicant bij de Lutherfclie Gemeente te Rotterdam , doch die thands, van zijn' post omflagen zijnde,en daar door zijne handen ruim' hebbende, deze vertaling of navolging van het werkjen van jacobi ten nutte van de Nederlandfche jeugd in het gemeen, en inzonderheid der jeugd m de Gemeente van Rotterdam, die hij nog met veel opregte tederheid zijne geliefde gemeente noemt, vervaar died heeft. Het Stukjen vau den Heer jacobi wordt hier echter niet volledig geleverd: het leerftuk van de_ Sacramenten , dat bij het onderwijs van zeer jonge kinders, voor hoedanifien dit boekjen beftemd is, zeer wel gemist kan worden, heeft de Heer scheffer metregt weg eelaten: en de korte fchets der Zedekunde, welke jacobi bij zijn boekjen gevoegd hadt, heeft de Heer sciieffer 'er ook niet bij uitgegeven, „ om dat dit Stukjen, zoo als het is, als een volledig werkje voor kleine kin- l' deren gebruikt kan worden. terwijl pok de " waarheden in dit leerboekje verhandeld, zoo zijn voor" gefield dat zij eenen invloed hebben in de beoette- " ninge der godzaligheid. Insgelijks vreesde< hij, " dat doorliet bijvoegen van de twee gemelde Stukjens, " dit leerboekje als ie uitvoerig voor de eerlte jeugd be'* fchouwd mogt worden, te meer, daar hij, zoo hij de " Zedekunde hier bij geplaatst hadt, dezelve uitgebm- " J5 fler>  keerboekjeiï voor kinderen, Jf », der, dan de Heer jacobi zou hebben voorgedragen." Ondertusfchen belooft de Heer scheffer, wanneer dit boekjen met enige graagte ontvangen wordt, 'er fpoedig een twede Stukjen op te zullen laten volgen, datènekinderlijke Zedekunde, en het leerftuk van de Sacramenten behelzen, en niet veel groter zijn zal dan dit eerfte. • Wij hopen, dat hij ene genoegzame aanmoediging erlangen zal tot het fpoedig vervullen dezer belovte. Vooral verlangen wij zeer na de gemelde kinderlijke Zedekun> de. Die waarheden van den Godsdienst, welke voor kim deren bevattelijk kunnen worden gemaakt, en waar in zij met vrucht onderwezen kunnen worden , zijn maar zeer weinigen in getal. Maar de Zedekunde, die dit voordeel heeft, dat zij veel klaarder kan worden voorgefteld , is daarenboven voor hun allerbelangrijkst: en het inprenten van dezelve is thands vooral meer noodzakelijk onder ons, daar dit zoo lang, tot aanmerkelijk nadeel van het ware Christendom,is verwaarloosd geworden; waar over zich de Heer scheffer in de Voorreden met het hoogfte regt beklaagt. Wat nu het eerfte Stukjen van dit kinderlijk Vraagboekjen betreft, over het algemeen is hetzelve wel naar 4c vatbaarheid van kinderen ingerigt, en op zeer vele plaatzen vindt men yoortreflijke zaken, die voor kinderen allerbelangrijkst zijn , juist in hunnen geest voorgefteld. Doch ene en andere aanmerking is ons echter o»der het lezen van dit boekjen voorgekomen , welke wij niet na kunnen laten mede te delen , en welke de Uitgever zelf gaarne zal horen, daar hij het allernodigst keuren zal, dat leerboekjens voor kinderen, die zoo veel goeds of kwaads kunnen dichten , en die zoo moejlijk te vervaardigen zijn, met alle mogelijke nauwkeurigheid geproevd worden. Voor eerst dan fchijnt het ons toe, dat in dit Leerboekjen van zommige ltukken gefproken wordt, waarbij kinderen van zeven of acht jaren, voor wien hetzelve gefchreven is , nog volftrekt geen belang hebben. Bij voorbeeld, alles wat bladz. 18 en 19 van de Engelen, en derzelv'er onderfcheiding in goeden en kwaden gezegd wordt , kon hier weggelaten zijn. Kinderen van dien leevtjjd behoeven 'er even weinig van te weten , als van de bewoners van andere Planeten. Men heeft ook veel moejte om 'er hun een regt denkbeeld van te geven, en .om hun voor valfche begrippen daaromtrent te hoeden; vad. bibui. deel, n. i. g e*  ï8 JACOÜ ÏN SCBBFFER , LEERBOEKJEN VOOR KINDEREN. en men belet het onthouden van nuttiger dingen , door het geheugen met minder nuttige op te vullen. Ten anderen; de plaatzen van den B'jbel , die alleen volgens LtnHEk's overzetting worden aangehaald, zonder enige bijgevoegde verklaring, zullen dikwijls door de kinderen niet verdaan worden, luther zettede dikwijls voortreflijk over ; maar 'er is toch zeer veel in zijne overzetting , zoo wel als in den Staten Bijbel, dat of verkeerd vertaal! is, of zoo duider, dat het zelvs voor bejaarden onverflaanbaar zij. Wanneer zulke plaatzen ^in een Leerboekjen worden aangehaald, dan moet men 'er of ene betere "vertaling of ene Verklarende uitbreiding van geven. Ten derden ; in het onderwijzen van kinderen moet men buiten twijfel beginnen van die dingen die het meest onder hunne bevatting vallen, en dus zoo veel mogelijk op het geen dagelijks door hun gezien , en ondervonden 'wordt, zijne bewijzen gronden. Wanneer dus gevraagd ■was: „ Is God ook liefderijk en goed?" en geandwoord; „ Ja ; God is de liefde;" dan moest dit and woord nitt in'de eerfte plaats zijn geflaavd geworden met Joh. 111, 16 , waar van het fchenken van Gods zoon gefproken wordt : maar men hadt moeten beginnen , met aan het kind onder het oog te brengen, dat het brood, het welk •hij eet, zonder Gods zegen noch groejen kan, noch verdiend kan worden; dat hij zijne gezondheid en alle zijne genoegens aan Gods liefde en goedheid verfchuldigd is; enz- . , , n Ten vierden; men mogt zich wel wat meer van figuurlijke uitdrukkingen gewacht hebben. Foor God te «w7öW'7j,b1adz.6,is ene uitdrukking,die een lange verklaring nodig heeft, eer een jong kind begrijpen zal, dat 'cr een goed levensgedrag door verdaan wordt. Ook hadt aan een kind van zeven of acht jaren nog niet behoeven gezegd te worden, dat jesus zomtijds het woord heet, zoo als bladz. 11 gefchiedt. Eindelijk, fchoon in het eerde hoofdduk, dat van God handelt, minder Metaphyfifche uitdrukkingen zijn, dan in verfcheidene andere boekjens van dien aart, zoo is het 'er echter nog niet genoeg van gezuiverd. Oneindig volmaakt,en andere dergelijke uitdrukkingen verdaan zulke jonge kinderen zekerlijk niet. Wii hebben deze aanmerkingen met het beste oogmerk J ge-  ALGEM. REOlST. OP ALLE DE RECHTSGEL. ADVIJSEN, ÉNZ.I0 gemaakt, en onder een levendig gevoel, dat het vooral in dit zoort van boekjens gemakkelijker is iets te berispen dan te verbeteren. Wij twijfelen 'er ondertusfchen niet aan, ol dit boekjen zal met veel nut gebruikt kunnen worden, vooral wanneer de onderwijzer, die hetzel. ve bezigt, 'er zijne verklaringen bijvoegt. A/gemeen beredeneerd Register op alle de voornaamfie Rechtsgeleerde advijfen, confultatien ,advertisfementen, (ieajien, obfervatien, en fentantien; in eene Alphabe* thi/che order gefchikt en zamengefteld. Derde Stuk. re Utrecht bij G. T. van Paddenburg en zoon. 178*. Behalven het Voorbericht, «23 bladz. in quarto. De prijs is /i - 10 •: z De Verzamelaar van de twee eerfte Stukken van dit werk door veelvuldige omdandigheden verhinderd zijnde om hetzelve ten einde te brengen, hebben de drukkers goedgevonden na eenen anderen bewerker om te -zien, van wiens hand wij thands dit derde Stuk, dat de letters R, L, M, bevat, ontvangen hebben, en die ook het overige, tot de letter Z ingefloten, reeds genoegzaam 111 orde gebragt heeft. Hij, die eene zoo verdrietige maar tevens niet alleen voor Regtsgeleerden , welken hier door zeer veel tijd en rhoejte befpaard wordt, maar ook voor anderen, die dikwijls in gedingen gewikkeld worden, allernuttigste taak op zich neemt, verdient lof en dankbaarheid, wanneer hij zijn werk mer nauwkeurigheid verngt. Men begrijpt ligtelijk, dat men hier zeer ten onregte eene volledigheid vorderen zou, tot welke niets zou kunnen worden toegevoegd. De Verzamelaar fchünt hier ze f geen aanfpraak op te maken, daar hij een aanhangze op het gantlche werk belooft, en tevens alle Reetsgeleerden uitnodigt, om alles wat zij tot meerdere volmaking van dit Register mogten kunnen bijdragen, in te zenden, en de Schrijvers, die zij oordelen mogten, dat nog met nut in hetzelve aangehaald zouden kunnen worden, op te geven aan de Drukkers, oie zoo wel als de Verzamelaar, zich daar door ten hoogden verplicht zullen achten. Ondertusfchen moeten wij erkennen, dat dit fetuk, voor zoo veel wij hebben kunnen nagaan, vrij nauwkeurig bearbeid is; en het munt in zoo verre boven de twee vongeu uit, om dat het ook over een aantal SchnjB a vers  ao J. r' FR-ANK vers loopt, die door den vorigen Opfteller niet gebruikt zijn, of niet gebruikt konden worden. j. p. frank , Geneeskundige Staatsregeling, of Verhandeling van die middelen, welke tot aanwas der_ bevolking, en bevordering der algemeene gezondheid bij ons en andere volken zijn in het werk ge ft eld, of nog aangewend zouden kunnen worden. Naar de Tweede Druk uit het Hoogduitsch vertaald, en met Aanmerkingen vermeer, derd door h. a. bake , Medicina. DoStor. Te Leyden bij de erven F. de Does. 1788. Tweede Deel. 482 bladz. in groot octavo. De prijs is f 3 • 10 - : De zorg voor de bevolking en voor de gezondheid van bet volk is buiten allen iwijfel onder de eerfte en voornaamfte plichten der Overheden te tellen, en men zal ook nauwlijks een Land vinden, waar daar omtrent nier enige verordeningen gemaakt zijn. Doch nauwlijks zal nieu ook een volk ontmoeten, in welks wetten hieromtrent niet zeer veel aan te vullen en te verbeteren zij. Zeer vele allergewigtigfte bijzonderheden zijn geheel en al onaangeroerd gelaten; en dikwijls heeft men ook al te zwakke middelen gebezigd, om het goede te bevorderen, of het kwaad zoeken te (luiten op zulke ene wijze, die juist gefchikt was om hetzelve te vermeerderen. De weiniglle Wetgevers waren Wijsgeren, en zij konden dus vnoral niet gelukkig Hagen in het maken van verordeningen, die zonder diepe wijsgerige kundigheden, en in het bijzonder, zonder ene ware kennis der menfchelijke natuur, onmogelijk op ene behoorlijke wijze konden worden ingerigt. Zij hadden tot het bovengemelde einde volllrekt de voorlichting van wijsgerige Geneesheren nodig, maar zij bedienden zich te zeldzaam van dezelve. Misfchien was dit voor een gedeelte aan hunne trotschheid toe te fchrijven, maar misfehien bepaalden de Geneeskundigen ook den kring van hun beroep veel al te eng, en bemoejden zich minder met het aanprijzen van zulke fchikkingen, waar door de bevolking van hun Land, en de gezondheid hunner medeïngezetenen bevorderd, en een aantal van de allervrezelijklte kwalen voorgekomen konde worden, dan wel met het genezen van zulke ongemakken , die reeds werkelijk aanwezig waren. . Het fchijnt ons toe, dat wij thands meer dan oit een  GENEESKUNDIGE STAATSREGELING. 21 tijd beleven, waar in de onderfcheidene kunften en wetenfcbappen aan elkander vriendelijk de hand bieden, en waar in men de waarde ener kundigheid berekent, naar het nut, dat dezelve aan de Maatfchappij verfchaft. De fpitsvondige twistvragen, waar mede Godgeleerden en Wijsgeren in vroegere tijden hunne hoofden warm maakten, worden thands aan de vergetelheid overgegeven; weinige Overheden zijn nog maar dwaas genoeg om aan derzelver verlevendiging hunne befcherming te verlenen, terwijl de meesten beginnen te zien, dat het werkdadige van den Godsdienst, en van de Wijsbegeerte alleen maar gefchikt is, om den mensch waarlijk gelukkig te maken, en dus ook aan den Staat beftendigen bloej en luister te geven. In verfcheidene Landen zijn, in plaats van duistere, verwarde, willekeurige, en dikwijls onbillijke wetten, inzettingen ingevoerd, die op de natuur van den mensch en de ewige billijkheid gegrond, en met duidelijkheid en beknoptheid voorgefield, den Regtsgeleerden de gelegenheid benemen, om, of uit ijdele praalzucht, of uit eigenbaat, de gedingen te rekken, en de beste zaken te bederven. Thands reikt ook de Geneeskunst de hand aan de Staatkunde toe, en wij zien in den Heer frank enen Geneeskundigen, die bewijst, hoe nuttig bet ware, dat in zulke Steden en Landen, waar het bellier der algemene zaak aan velen is toebetrouwd, ook enige lieden van zijn beroep in den Raad gekoren werden, althands hoe nood zakelijk het zij,in alle Landen, en voor alle Regeerders, den raad van bekwame Geneesheren en Wijsgeren in te nemen in alle zulke zaken, welke op de bevolking van hunne Staten, en de gezondheid van hunne burgeren enigen invloed hebben. Zijne grote belezenheid in oude en nieuwe Schrijvers geevt aan hem hetzelvde voordeel, dat wel eer de oude Wetgevers van hunne reizen in vreemde Landen hadden, dat hij aan de verordeningen van bijna alle volken de volledigfle kennis kreeg; en zijne bedrevenheid in de Geneeskunde, en zijn diep wijsgerig oog deedt hem in. dezelven het goede van het kwade onderkennen, en het gebrekkige aanvullen: het refultaat van zijne onderzoekingen en overdenkingen levert hij ons in dit werk, dat, hoe zeer het ook in vervolg van tijd vermeerderd en hier en daar verbeterd mogt worden, altijd een lïber clafficus in dit vak zal blijven, en dat wij uit menschlievende beginzelen wenfchen, dat door allen-, die over hunne meB 3 de-  M J. ï. FRANK demenfchen het bewind voeren, nauwkeurig gelezen en overdacht zal worden. Het eerfte deel van dit uitmuntend werk, dat in het jaar 1787 is uitgegeven, bevat drie afdelingen. In de eerfte handelt de voortreflijke Schrijver over' de drift ter voortteling in het algemeen, en deszelvs invloed op de volksgezondheid; en over het ongehuwd leven der Geestlijken, Waereldlijken, en Krijgslieden. De twede bevat zijne aanmerkingen over de te vroege huweljjken ; over de huwelijken, die tusfchen oude of in jaren zeer ongelijke perfonen aangegaan worden; over de huwelijken tusfchen ongezonde perfonen; over de vruchtbaarheid in den echt en het geen hier aan hinderlijk zijn kan; over het nadeel, het welk men uit het verhinderen ener vrije keuze in het huwelijk voor den aanwas ener gezonde bevolking te wachten heeft; over de gefchiktfte middelen, om volwasfene 'meisjens tot aanftaande regrfchapene moeders te vormen; en over de noodzakelijkheid om hun, die zich in den echt begeven, in de plichten des huwelijks te onderrigten. Eindelijk de derde afdeling gaat over de zwangerheid, derzelver voorregten, en de noodzakelijke voorzorgen ter beveiliging dèr zwangere moeder en hare vrucht; over het openen van zwangere vrouwen, die 011verlost geftorven zijn, ter redding'harer vrucht; en over de in eiken Staat zoo nodige voorzorgen voor barende en kraamvrouwen. Het twede deel, dat wij thands voor ons hebben liggen , en waar van wij een weinig uitvoeriger fpreken moeten, bevat insgelijks drie afdelingen. Qe eerfte handelt over de algemene voorzorgen voor in onecht bezwangerde moeders en hare vruchten; en fpreekt dus in twee hoofdftukken eerst van de onechte voortteling in het,gemeen, en dan van het verwekken van misgeboorten, het te vinden leggen en om hals brengen der kinderen in het bijzonder. De zwangerheid der in onecht bevruchten, op zich zelve befchouwd, en zonder op derzelver onwettigheid en de billijke voorrang ener gehuwde zwangere vrouw het oog te hebben, is van even zoo grote waarde voor de Maatfchappij, als de echte. Beide vrouwen dragen niet alleen een fchepzel Gods. maar ook eeii' burger van den Staat onder haar hart. Het is dus onbillijk en onflaatkundig, wanneer men onfchuldige kinderen om de misdaad hunner euderen ftraft, tn hun van alle die voorregten ener wet- ti-  geneeskundige staatsregeling. 23 tige geboorte beroovt, die hun naderhand in ftaat zouden hebben kunnen Hellen, om nuttige en geachte leden der zamenleving te zijn. Het is waar, de onechtelijke zamenwoning is ene allerfchadelijkfte misdaad, doch, behalven dat dezelve door ene al te grote geftrengheid onmoselijk kan worden uitgeroejd, zoo kan deze ook van de allergevaarlijkfte gevolgen zijn. Maar hoe zal men eert daad,die op zich zelve fchandelijk is,van fchande bevrijden, zonder der ondeugd zelve den ruimen teugel te vie. ren? Dit is niet mogelijk; en de hoererij heeft ook zoo vele nadelen voor het Gemenebest, dat men dezelve volftrekt niet openlijk dulden moet. Men heeft daarom zeer vele maatregelen tegen dit misdrijf genomen: doch, daar men op gene gehele uitroejing van dit kwaad hopen kon, heeft meii zich meest al toegelegd, om hetzelve te betengelen en aan zekere wetten te binden. Bij zeer vele volken werden bijzondere huizen voor de ontucht door de Overheid opgerigt, en bij andere toegelaten; en johanna de I, Koningin van Napels, gaf in het jaar 1347. ene opzettelijke ordonnantie tot de oprigting van ene bijzondere plaats voor onkuifche vrouwlieden in Avignon, waar van de Schrijver ene volledige overzetting mededeelt, om dat in dezelve meer dan in enige andere zoortgelijke ordonnantie voor de algemene gezondheid gezorgd is. Tegen zulke inrigtingen echter zijn nog aanmerkelijke zwarigheden in te brengen; en, men zou nog een aantal andere verordeningen maken moeten, indien dezelven in grote, volkrijke, en wellustige (leden, waar zij voornamelijk nodig geacht zouden kunnen worden , de heilzame oogmerkendie men zich voordek, bereiken zouden. De Schrijver geevt die verordeningen op, doch hij ïraat 'er niet voor in, of zij mogelijk, en tegen zommige zedekundige tegenwerpingen te verdedigen zijn: ,, dit is ech„ ter zeker",zegt hij,„dat elke gelegenheid tot ontucht „ des te fchadelijker is voor de volks-gezondheid, hoe „ meer zij aan het oog der Overheid onttrokken en ge„ fchikt is de nog onhuuw'oaare jeugd in haare (frikken „ te lokken; hier door doch wordt de hoop op eene „ duurzaame voortplanting van gezonde nakomelingen „ vernietigd, en de beste kragen der burgeren ten na„ deele van den Staat verfpild." Hij raadt dus den Overheden , het getal der ontuchtige vrouwlieden overal zoo veel doenlijk te verminderen — vooral het inlluipen van vreemde hoeren tegen te gaan nodige inrigtingen B 4 te-  *4 J. F. FRANK tegen de uitbreiding der Venus- ziekte te maken —— v*n de evenredigheid der onechte geboorten tot de echte? behoorlijke kennisfe te nemen, en de zeden met het aantal der onechte kinderen te vergelijken; enz. : vooral de in ontucht voortgeteelde vruchten te?en de vermetele ondernemingen hunner eerloze ouderen te verdedigen. — Het oude, door de Stoifche Wijsbegeerte geftaavde,en zelvs bij den Romeinfcben Regtbank aangenomen gevoelen, dat de vrucht, zoo lang zij zich in de baarmoeder bevindt, geep levend fchepzel is, maar flegts een deel van 's moeders ingewand, was zeker de oirzaak, dat het afdrijven der vrucht bij anderszins befchaavde volken zoo ftraffeloosgeduld werdt; daarenboven krijgshaftige en vooral republjcainfche volken hadden hunne bijzondere redenen, waarom zij ene al te grote vermeerdering hunner burgeren voor fchadelijk hielden, en dus den kindermoord, en het te vondeling leggen van kinderen, vooral van zwakke en mismaakte kinderen, zoo weinig als ene gruweldaad aanzagen,dat zij dit alles veel eer uitdrukkelijk toelieten. Maar zeer weinige oude volken dachten hier enigzins anders over;en wij hebben de meer gezonde begrippen over een zoo belangrijk onderwerp buiten kijf aan den Christelijkén Godsdienst te danken ( was 'er iets in de inrigring des volks en de wetten.van moses , dat den kindermoord ten uiteriten zeldzaam maakte? „ en kunnen wij dit in onze wetgeviag niet navolgen, „ en de misdaad,in plaats van dezelve te ftraffen,voorkomen?" welke Verhandeling geplaatst is in het Göttitigsch Magazijn , II St. voor het jaar 1785, No. 5, bladz. 84-152, en daar uit overgenomen in het Algemeen Magazijn van Knust, Wetenfchap en Smaak, II Deel, 4 Sc, bladz. 417-458. Doch men kaa in het algemeen aanmerken, dat van de wetten der joden, en van de ophelderingen, die de gemelde beroemde Ridder daar over in zijn Mofaisch Regt gegeven heeft, en uit welke tot het werk van «ten Heer frank gewigtige bijdragen te verzamelen zouden zijn, door Schrijver en Vertaler te zeldzaam gebruik gemaakt is. CO Tm* db cïote ilrafte den kindermoord met den dood: B 5 maar  b5 j. frank ten fterkften op aandringen, dat zij", hoe eer hoe beter * hare zwangerheid aangeven,, en haar dan onder een nauwkeurig opzicht nemen, onder belovte van de geftreugfte geheimhouding, en ene zachte behandeling, wanneer zij dit fpoedjg en opregt doen: men moet die belovte ook getrouw nakomen, en daar toe de vereischte verordeningen maken, en deze aangivte moet gene onkosten aan de bezwangerde veroirzaken : men moet haar gedurende de verlosfing niet dwingen tot het noemen van den Vader van het kind; men moet aan onechte kinderen den doop niet weigeren, noch denzelven vergezeld doen gaan van zulke plegtigheden, die de moeder aan, de befchimping der gemeente blootftellen, maar denzelven liever geheim verrigten: men moet eindelijk,om de bron van het kwaad zelve te weren, den ongehuwdeji ftaat pogen te verminderen. ■ ■ ■ De twede Afdeling bundelt van zommige omftanqjgheden, welke, van de geboorte af tot aan het zevende jaar, op het leven en de gezonde ligbaamsgefteldhtid der kinderen , enen, het opzicht der Regering overwaardigen , invloed hebben; en wel in vier hoofdrukken. Het eerfte fpreekt van het behoeden der jonge kinderen voor bijzondere ongelukken, en voor die gebreken der opvoeding, welke hunne gezonde lighaamsgefte|dheid kunnen benadelen. Het bevat de volgende bijzonderheden, welke wij alléén maar opnoemen, om niet te lang te worden: middelen tot redding van kinderen, die fchijnbaar dood geboren worden: van het wasfchen der pasgeboren' kinderen : van het befchouwen der kinderen , of aan dezelven ook enige gebreken zijn: onderzoek van het hoofd: misdagen, die men omtrent misgeboorten begaat: nadeel van het onnodig doorfnijden van den tongriem: van bet dooddrukken der kinderen door moeders of zoogfters: nadeel van het ter kerke dragen der pasgeborenen door kinderen van zes of agt jaar: nadeel van het losbranden van fchietgeweer bij de doopsplegtigheden: uitwerking van het koude water, op het nog zeer gevoelig hoofd der pasgeborenen : algemene uitwerking der koude op jonggeborenen : nadeel van het fterk zwachtelen: van het gevaarlijk wiegen der kinderen: de ouders moeten hunne kleine kinderen niet zonder toezicht te huis laten : van het maar het in de kraam komen buiten den echt behandelde hij zeer 2acht. Zie j. vam stahlin , Anecdeten van peter vm. crotïn, li Deel , bladz. 106, 109-  CEHEESKUNDISE 8TAATSREGELING. ij het te vroeg leren gaan der kinderen: van de leibanden en loopwagens: van het nadeel van zwakke en al te jonge kinrlerrneisjens: de kindermeiden moeten gehouden zijn de orgevallen de kinderen overgekomen in tijds bekend temaken: van de ruwe opvoeding der kinderen: nadeel van het beangttigen der kinderen; nadeel der fnoeperijen: van het gevaar dat men loopt met de kleine kinderen in één bed met de volwasfenen ter ruste te leggen; niet alleen uit hoofde van het dooHeggen, waar van boven reeds gefproken is, maar ook om dat de uirwaasfemingen van volwasfenen, vooral van ziekelijke of afgeleevde menfchen, door kinderen ingeflorpt, voor dezelven allernadeligst zijn: over de onzuiverheid der kinderen: men moet kieine kinderen niet bij ten' toon gefielde lijken brengen: men moet met hun alle gedrang vermijden: men moet hun bij tijds voor de gemeenste vergiften waarfehuwen: nodige voorzorgen bij trappen, hoojzolders, enz.: het gevaar van honden en katten tot vermaak der kinderen te houden : nadeel van het vooroordeel, dat men de ziektcns der kinderen niet volgens de regels, ener verllandige Geneeskunde behandelen kan: noodzakelijkheid van het onderzoek dier middelen, dje bjj het gemeen tegen de ziekten der kinderen in gebruik zijn. Omtrent alle deze bijzonderheden kan'voorzeker de zorg der Overheid niet even fterk verkeren; maar echter, ook in puiks gevallen, waar jn bevelen moejlijk te geven, en het onderzoek na het betrachten van dezelven nog moejlijker te doen zou zijn, ook in zulke gevallen kan de Overheid nog iets doen; zij kan, bij voorbeeld, de Geestelijken gelasten om het waarnemen der nodige voorzorgen omtrent de gemelde bijzonderheden , op het geweten hunner ledematen aan te dringeii; zij kan de noodzakelijkheid dezer voorzorge op ene eenvouwige wijze jn Almanac'is en andere volks-boeken laten betogen; zij kan de treurige gevallen, die aan enig verzuim hier omtrent te wijtsn zijn, tot affchrik in de nieuwspapieren bekend doen maken; enz. . Het twede Hoofddeel handelt van de plicht der Moe» ders, om zeiven hare kinderen te zogen, en den invloed hier van op het welzijn van den Staat. De gevaren, welke moeder en kind te wachten hebben, wanneer deze plicht verzuimd, en het kind of aan ene minne overgegeven,, of met dierenmelk gevoed wordt, geevt de Schrijver treffend op: hij maakt echter enige zeer billijke uitzonderingen: 'er zijn vrouwen, die zoo weinig met regt tot  a3 J- * FRANK tot het zogen genoopt kunnen worden, dat men hetzelve aan haar veel eer voldrekt verbieden moet: „ Eene moeder moet in ftaat zijn zoo een overvloed van voedend " lap te kunnen bereiden, dat zij haar kind voeden kan, " zonder zelf in eene verzwakking en uitteering, die zeer " bezwaarlijk geneezen wordt, te vervallen; het is een " meedelijdenswaardig gezicht eene uirgehongerde moeder " het dordig wichtje aan haare drooge borst te zien leg" gen, en met moederlijke tederheid den laatden drup " van het voor haar zelf zoo noodzaaklijk voedend vocht " aan haar kind mededeelen; maar met veel grooter aan" doening befchouwe ik eene zwakke moeder, welke het '! durft onderltaan haar kind te zoogen, terwijl haar gei heel geftel ten duidelijkde een gebrek aan genoegzaame '* vochten te kennen geeft, en eene zwakke borst, droogen hoest, en voorafgegaane bloedfpuwing, een teering 3' doet duchten, enz. (d)" — Voorts vindt men in dit hoofddeel nog uitmuntende aanmerkingen over de voorregten der zogende vrouwen; over ae vraag , of men uit hoofde van den echtelijken bijllaap het zogen behoort af te fchaffen, en of ene moeder zwanger wordende het zogen terltond moet nalaten; over de nadelen van het al te lang zogen, het welk de Schrijver oordeelt, dat niet langer dan anderhalf jaar moet aangehouden , en niet vóór de acht maanden nagelaten worden; enz. In het derde Hoofddeel fpreekt de Schrijver van de beste inrigtingen aangaande de Zoogders, en de eerde verzorging van die kinderen, welke zonder moeder moeten worden opgevoed, het zij uit hoofde van hare zwakheid, of van wegens haar vroeg overlijden. De Heer frank zegt, dat hij geen beter voorbeeld van zoodanige nuttige inrigtingen aan de hand kan geven, dan die gene, welke door den Koning van Frankrijk, en bijzonder door de Stad Parijs met opzicht op de bureaux des nourrices,van tiji tot tijd'vastgedeld zijn: hij geevt dus daar van zeer uitvoerige berigten, waar bij hij nog enige in vroegere tijden genomen voortreflljke maatregelen aanhaalt , en over dit alles tevens zijne eigene gedachten mededeelt. Het vierde Hoofddeel gaat over de Vondeling- en Weeshuizen. De Heer frank hadt reeds in de eerde Afdeling (O aangemerkt; „ dat de ondervinding geleerd heeft, „ dat ■ {d) Bladz. 235. (e) Bladz. 132.  GENEESKUNDIGE STAATSREGELING. flC) 4, dat alle middelen, om het te vinden leggen der kïndg. ,, ren te verhinderen , ongenoegzaam zijn;" en daarom aangeraden; ,, dat men liever het ter nederleggenderkin„ deren moet begunftigen, en de onechte of arme, fchoon „ gehuuwde , moeders alle gelegenheid beneemen, om haare kinderen aan eenzaame en afgelegene plaatzen ter „ neder te leggen. 'Er moest dus," zegt hij „ene bij„ zondere plaats aangeweezen worden , van de overige ,, wooningen eenigzints verwijderd, op dat niemand uit „ vreeze of fchaamte te rug mogt gehouden worden, om „ het verlaate kind aan een daar toe gefield perfoonover „ te geeven, zonder dat deeze bevoegd was, eenige vraa„ gen wegens de heikomst van het kind, of den Haat en „ omftandigheden van die geen, welke hetzelve bragt, „ te moogen doen." Deze billijke aanmerking wordthier herhaald , en op dezelve bouwt de Schrijver met regt zyn gevoelen aangaande de noodzakelijkheid van het oprigten van Vondelinghuizen, tot wering van kindermoord. Hij vondt ondertusfchen in de hier en daaropgerigte Vondelinghuizen aanmerkelijke gebreken , welke hij opgeevt, an door ene en andere voorgellagene verbeteringen poogt te verminderen; verbeteringen die hij voor een groot gedeelte ook öp de Weeshuizen toepasfelijk maakt. Wij zouden van dit alles gaarne een kort uittrekzel mededelen , doch wij bemerken , dat wij de zeilen moeten inbinden. De derde afdeling, die over het noodwendig toezicht der Overheid op de openbare opvoeding der Schooljeugd handelt, bevat drie hoofdftukken. In het eerfte fprcekt de Heer frank, van het nadee-! ener al te vroege en te ernftige inlpanning van der kinderen lighaams- en zielsvermogens : in het twede, van de inrigting der Scholen tot welzijn der kinderen, en ten meesten nutte van den Staat: en in het derde, van het weder invoeren der lighaamsoefening , en derzelver nuttigheid in de algemene opvoeding. In de inleiding tot deze Afdeling keurt de Schrijver met regt de handelwijze van die opvoeders af, welke den kinderen reeds zeer vroeiï zoo ve.-! iufpanning afvergen , dat het hun eniglte toeleg fichijnt te zijn, hun tot babbelende wijfhoofden te maken. Wij zullen hier een gedeelte van deze Inleiding plaatzen, om dat de Lezer daar uit de voornaamfte zaken zal kunnen zien, die in deze Afdeling, welke wij toch niet in de bijzonderheden ontwikkelen kunnen, worden behandeld. „ Zoo weinig", zegt  .10 j. p. frank zegt hij, „ als ik her raadzaam zoude oordeelen , om, aki „ Geneeskundige,, op een middel bedac'u te zijn, waar .,, door men bij kleine zevenjaarige knaapjens den haard' „ kon baten wasfen, en, ten voordeek der bevolking, „ de drift ea liet vermogen tot voortteeling tien jaareu ,, kon vervroegen ; even weinig nut kunnen wij van ene te vroege in het werk Helling der werktuigen van ons' „ denkvermogen verwachten; even weinig vrucht kunnen „ wij ons beïooven van eene onnatuurlijke infpamiing van „ het nog zwakke herfengeftel der tedere kinderen , en „ zodanig eene ii.fparirdng zoude voorzeker nodig zijn, .„ wilde men hen zoo vetlVuklige en diepzinnige denkbèt f. den inprenten. De Overheid moet dierhalven „ toezien , dat de Jeugd door de openbaare opvoeding ,, niet ontzenuwd, of voor den tijd krachteloos gemaakt „ word; zij moet die regels en voorfchriften, waar naar ,, de bezigheden en verlustigingen der jeugd, hunne ziels„ en lighaams-oeffeningen gefchikt moeten worden, naauw,, keurig onderzoeken, en zorg dragen, dat even zoo wel „ eene ver.vaarloozing , als eene al te fterke infpamiing der kinderlijke vermogens worde voorgekomen. —«•■—„ Zij moet eiken ouderdom zijne grenspaalen aanwijzen, „ en niet toelaaten, dat 'er ergens diezoonutloozebroei„ kasfen van een te vroegtijdig vernuft opgerecht wor.,, den: dewijl het onnrnogelijk is van kinderen iets meer ,, dan alleenlijk praatzuchtige mond-philofophen te maa„ ken , en dit kan nog niet a«jtfers< dan ten kosten van ,, hunne gezonde lighaamsgefleldheid, en zelf ten nadee„ Ie der Wetenfcha] pen gelcbieden. ■■■.». Zij moet be- ., paaien hoe lang de fchoonijd duuren zal. Zij ,, moet zeil het getal bepaalen van hun, die zich, ech„ ter 7onoer benadeeling hunner gezondheid, geheel aan „ de Wetenfchappen moogen toewijën» Zij mout „ den wreveligefl Leermeester of Vader de behourl'jke ,, grenzen in het tuchtigen der jeugd aanwijzen Zij moet de bij ons zoo zeer verwaarloosde lighaams„ oeffeniiigen ter omwikkeling dtrjeugdige ligbaamskrach„ ten weder trachten in te voeren, met één woord, acht „ geeven op alles, wat voor de gezondheid der kinderen ,, nadeelig zijn kan." Men zal uit deze, hoewel z.er onvolledige, fchets, «venwel genoegzaam kunnen opmaken, welk een' uitmuntenden dienst de kundige Heer bake door üe vertaling van dit boek aan onze natie bewezen heeft: maar wij moeten 'er  geneeskundige staatsregeling. 31 "er nog bijvoegen , dat deze dienst vergroot is door de Uitvoerige Aanmerkingen, die bij bijna achter ieder Hoofdruk geplaatst heeft , en waar in hij het werk voor onze naue in het bijzonder nuttiger heeft zoeken te maken. tMeii begrijpt ondertusfchen ligtelijk, dat dit niet volledig gefcMe *en kon, zonder aan deze aanmerkingen ene uitgebreidheid te geven, welke aan dezelven niet gevoegd zou hebben. En het was daarom zeer te wenfchen, datmen, in navolging van het werk van den Heer frank, en op den grondflag van hetzelve, ene Nationale Geneeskundige Staatsregeling voor Nederland in het bijzonder fchreef. Ten dien einde zou men uit onze verbazend grote Placaat-boeken alle die ordonnantiën kunnen uittrekken, welke tot aanwas der bevolking en bevordering der algemene gezondheid bij ons gegeven mogten zijn; en men zou dan het goede en kwade in dezelven moeren aantonen en bet gebrekkige aanvullen. Iet over frederik den grooten , en mijne gefprekken met Hem, kort voor zijn dood; door den Ridder van zimmermann , Koninklijke Groot-Brittannifche Lijf-artzen Hofraad. 7e Amflerdam bij M. de Bruijn, en A. B. Saakes. 1788. 107 bladz. in groot octavo. De Prijs is, f » - 5 • : •• - • .• jin 1 rogq-w fT'en klein boekjen , maar ene gewigtige bijdrage voor jCj de Menschkunde! ——- fredrik was dodelijk ziek, toen hij zimmermann'bij zich na Sans-fouci liet komen, .en hem in zeventien dagen drie en-dertig malen vergunde •hem te zien en te fpreken. Deze gefprekken liepen niet alleen over den toeltaud van den Vorst , maar ook over verfcheidene Staat- en Letterkundige bijzonderheden, over de characters en verdienden van Vorsten, Staatsmannen, en Geleerden , en andere belangrijke onderwerpen, zimr-iF.UMANNkwam in den nacht van den drie en-twintigften •Junij 1786 te Potsdam aan, zag den Koning het eerst den vier-erj-twintigften, en nam den elfden Julij zijn alfcheid van frederik , die hem voor het laatst met deze aandoenlijke woorden vaar wel zeide ,, zimmermann ! fouvenês„ vous du bon vieillard, que vous avis vü icil (tf) " en die (*) ,, zimmermann ! denk aan den goeden ouden man , dien .;, gij hier gezien hebt!" bladz. 89, 164.  2 i h m e r m a w n die ruim een maand daarna namelijk den zeventiende!? Augustus , jn den ouderdom van vierenzeventig jaren era omtrent zeven . maanden overleedt. Indien de laatfte gefprekken van alle menfchen, die maar van enige de minfte betekenis in huu leven geweest zijn, doorgaans een groot gewigt hebben, hoe veel te meer die van een'Vorst; Van een Vorst, die met regt als het wonder der achttien* de eeuw geroemd wordt, die Wijsgeer, Wetgever,Held, en Overwinnaar tevens was, en uit wiens ogen en gesprekken , nog in zijne laatfte dagen, al de geest en grootheid •zijner beste jaren ftraalden ,- zóo dat een ieder die zijn vuur zag, en hem fpreken hoorde, zijn geheel vervallen lighaam vergeten moest 1 „ Het is misfchten van enig „ aanbelang," zegt zimmermann,,, dat men weet, wat ie„ mand, hij zij wie hij zij, en hoe gering en kortzigtig hij ook zijn moge, in den grootrten Man dien de ,, achttiende eeuw heeft voortgebragt, in eenen zoo ftaa,, telijken en errdtigen tijd , bij zoo veele gelegenheden,' „ en zoo kort voor zijnen dood heeft opgemerkt. Kamer„ dienaars cn Geneesbeeren van Koningen weten tenmins.„ ten dikwils van den inborst der Vorsten meer, dan „ misfchien hunne befte Gefchiedfchrijvers, eeüwen daar na." Het is van zeer groot belang , mogen wij veel liever zeggen , te weten , niet wat een gering en kortzichtig mensch , maar wat zimmermann, een zoo groot Wijsgeer en Menfchenkenner, in een zoo gewigrig tijnbe« ftek, opgemerkt beeft: en dit wordt daarom nog belangrijker, om dat wij de beproevde braafheid van zijn character kennen, en om dat wij in het boekjen zelf duidelijke be« wijzen vinden * dat opregtheid overal zijne pen beftierde, gelijk zij te voren, in zijne gefprekken met den Vorst, altijd zijn' tong bellierd hadt. De beroemde Schrijver begint zijn verhaal met zijn opontbod na Sans-fouci , en deelt bij die gelegenheid de brieven mede, daar over tusfchen den Koning en hem gewisfeld, bladz. 1-9: daarop meldt hij zijne reize na Potsdam, ziji:e eerfte aar komst op het lustflot van den Vorst, den toeftand waar in hij hem vondt, de wijze waar op hij hem behandelde, en de gefprekken, die hij n ethem hieldt, gedurende zeventien dagen,op ieder' van welken hij meestal tweemaal voor hem verfcheen, bladz. 9-90: vervolgens verhaalt hij zijne terugreize, bladz. 90-96, waar bij hij tevens aanwijst, hoe veel behoedzaamheid hij te Potsdam nodig hadt gehad, om niets aangaande des Konings toeftand  IET OVER FREDERIK DEN GROOTEN. 33 fland aan anderen te openbaren, en de befcheidenheid , welke hij daaromtrent in acht nam. Zoo veel hadt hij over zijne ontmoetingen en zijn gedrag te zeggen: nu bleven hem nog enige aanmerkingen en gevolgtrekkingen over, die hij gaarne over het geheel van zijn verhaal maken of daar uit afleiden wilde. Dit doet hij bladz. 96-164, waar hij tevens nog van vele andere charactertrekken van den Koning, van het een en ander dat tot zijne gefcbie, denis behoort, van zijne werken, van de leden, die tot zijn dagelijksch gezelfchap behoorden, enz. gewag maakt. Achter aan is een aanhangzel gevoegd, waar in de Heer zimmermann verflag geevt van een gefprek, dat bij in 1771 met den Koning van Pruisfen hieldt, toen hij, om van ene ijzelijke kwaal, die hem in Hannover aangetast hadt, genezen te worden, van daar na Berlin gereisd was, en aan het huis van den beroemden Profesfor meckel alle mogelijke hulp en lievde,en ene volkomene redding erlangd hadt. Om redenen, die men ligt gisfen kan, heeft de Heer 21mmrrmann alle zijne gefprekken met den Koning niet volledig opgegeven^ en menig een zal onder het lezen van dit boekjen dikwijls zijne ogen fcherpen. om met aandacht na het vervolg te zien, doch zich door het éénsilags vallen van het gordijn bedrogen vinden. Des niet tegendaande bevat hetzelve zoo vele belangrijke bijzonderheden, dat wij het, met zeer veel regt, in het begin onzer aankondiging % ene gewigtige bijdrage voor de Menschkunde noemen mogten. De waereldis, zederdenen geruimen tijd, met ene zee van gefchrïvten, over het leven en den dood van fredrik den grooten , overdroomd geworden; maar mogelijk is 'er onder deze allen geen, dat zoo veel licht verfpreidt over de gevoelens, over de grootheid, en over de zwakheden van den Monarch, als dit kleine boekjen. De Heer zimmermann vestigt zeer dikwijls onzen aandacht op de onveranderlijkheid van des Konings character en gezindheden, en leidt daar uit zeer gelukkig een goed aantal van zijne neigingen en gezindheden af. „Zijiy ne gantfche armée bleef, tot zijn' dood toe, deeds „ gekleed, zoo als zij, bij het aanvaarden zijner regee„ ring , gekleed was. Hij verzuimde hieromtrent de „ hoogst noodzaaklijke veranderingen. Daarom „ hadden ook de kleedingen van zijne lakeien en jaa„ gers, in 't jaar 1786, nog altijd denzelfden vorm als VAD. bibl. X. DEEL. n, f , C „ in  34 ZIMMERMANN „ in het jaar 1740 (b)." — Men hadt daar aan zeer zeker onk zijn' afkeer van de Hoogduitfche Letterkunde toe te fchrijven. Dezelve was, vóór het jaar 1740, in enen allerflegtften (laat, en verdiende den aandacht niet van een' jongeling van zoo veel genie, alsfrederikwas. Hii fchreef en fprak dus toen reeds het lievst Fransch; hij las niets als Franfche werken; en zijne vooringeno" menheid met de Literature van die natie werdt daardoor zoo fterk, dat hij dezelve ook toen niet afleggen kon, toen gottschrd , gellert en anderen Duitschland verlichtten, en de befchaavdheid aldaar met reuzenfchreden deden voortfnellen tot zulk een toppuncl;, als thands bijna gene natie bereikt. Hij hadt zich ééns voor den fmaak der Franfchen verklaard, en? hoe zeer ook de omftaradigheden veranderden, en hij dus zijn oordeel en zijne verrigtingeu daar ra hadt behoren te veranderen , zoo bleef hij echter tot aan zijnen dood toe bij het oude; fchoon hij evenwel in latere dagen riet geheel en al ondankbaar was jegens de Duitfche Mufen (c). Deze onveranderlijkheid in zijn charafter hadt bij hem, zoo als bij alle grote zielen, goede en kwade gevolgen. ,, Hij bleef," zegt zimmermann, ,, tot zijn dood toe '„ (leeds vast en in zich zelf geworteld, altijd zich zel„ ven gelijk, in grootheid en goedheid. — Daarom bleef „ hij ook daar zich zeiven gelijk, waar hij ongelijk had. Eerwaardige Godgeleerden hebben mij dikwijls ge„ vraagd, of dan de Koning, op zijn ziekbedde, niet eindelijk in den fchoot der kerk gekomen is; of hij „ nooit de eene of andere verandering, of twijfeling,ten aanzien van zijne Godsdienst-gevoelens en Hellingen „ ontdekt; of hij bij zijn ongeloof volhard heeft tot zijn „ dood toe? Het heeft mij gefpeeten, dat ik al- ,, le deeze eerwaardige mannen heb moeten andwoorden: ' de Koning heeft volftrekt de onflerllijkheid der ziel " l\ niet geloofd, hij heeft den Christelijken Godsdienst, „ „ nog heel kort voor zijn' dood, even zoo min geloofd , als van ouds Geneesheeren en Genees„ „ kunst! f//)" " Met dit ongeloof van frederik was wederom ene andere trek in zijn character verbonden, die men anders in een' (è) Bladz. iïo. (Y) Bladz. 119, 121. (d) Bladz. 154.  iet over FilEDERIIC den crooten. 35 een' man van zulke ene grootheid van ziel niet verwacht zou hebben , zijne kleinmoedigheid en verdrietelijkheid namelijk, wanneer hij lighaamsfmerten onderging, en de treurige gewaarwordingen, die hij in zijne laatfte dagen hadr. Zijne brieven aan d'alembert, gdchreven in die tijden, toen deze Wijsgeer den dood naderde, bevatten de beste troostgronden, welken de Stoifche Wijsbegeerte op kon aeven, tegen de vreze des doods (e) En toen hij zelf eens zijn' maag zwaar overladen hadt, en daar door ongefteld werdt, gaf hij zich aan ene zoo diepe kleinmoedigheid toe, dat hij aan den Heer zimmermann zeide; ,, Je ne fuis plus qii'une vieille carcajè, bonne a „ étre jettêe fur la voirie (ƒ)!" Toen hij zijn' dood naderde, was zijn boezemvriend lucchesi.\i verlegen, waar mede hij hem daartegen troosten zou, wijl de troostgronden, die bij hun, die de onftervlijkheid oer ziel geloven , zoo veel vastheid hebben, bij hem niet golden: en ziMMtrman.\ wist hem geen' anderen raad te geven, dan dezen (g), dat hij hem troosten zou, met de onftervlijkheid van zijnen naam,en de ewigdurende gedachtenis van al het grote en goede, dat hij gedaan en gewerkt hadt, en dat nog lang na zijn' dood werken zouen dat hij hem dan nog, wanneer hij in zijne laarflre (fulpen liggen zou, zeggen moest: „ Nooit, nooit, nooit ,, zal Pruisfens A ielaar vallen! " In de daad een' elen- dige troost voor enen frervenden ! De wijze waar op een zoo groot Wijsgeer, als de Heer zimmkrI mann , over deze kleinmoedigheid van den Monarch fciujjyf is zoo vererend en voor den Chrisielijken Godsdienst' en voor den Schrijver ;;elven, dat wij niet na kunnen laten deze plaats hier mede te delen: „ Diep en aandoenlijk voelde hij, wat hij was, en „ wat wij allen zijn, dikwijls met ootmoed, met droef„ geestigheid, met waare melancholie. Hij, die K ming „ overwinnaar en held, zeide mij, reeds in 1771, met „ diep nadenken: Ach, ik kan al, wat moeilijk is, niet „ overwinnen! Hij, de grootlte man van de acht- „ tiende eeuw, zeide mij, in den laatfteu zomer van zijn „ leven: Ach, ik was toch altijd maar een arm Irerflijk „ menscii! Hij, die nog korts te vooren tot de „ hel- (0 Bladz. 16a. Cf) Bladz. 47, 4S. (g) Bladz. 162. C 2  ZIMMERMANW „ helden van den voorgaanden tijd opfteeg, die, eiken „ morgen, zijn gantfche rijk regeerde, met waare ko„ ninglijke zielskragt, zeide mij den 30 Junij 1786, ik ben niet meer dan een oude romp, ik deug nergens „ meer toe, dan om op den mesthoop geworpen te wor„ den! Volgends zijne wijsgeerte, geloofde fredeiuk.de „ groote, dat het blind geval de eenige oorzaak van „ zijn beltaan was. Hij voelde wel diep en fchriklijk, „ zijne afhanglijkheid van een hooger vermogen , van „ het alverwoestend vermogen van den ouderdom en tijd. ,, Maar den troost, het hooge gevoel, dat de allergering. „ fte mensch hebben kan,indien hij wil,had deeze groo„ jte Held en Koning niet. Hem ontbrak de verheeven „ troost, die juist uit onze zwakheid en afhanglijkheid „ voortvloeit, de gedagten van onze afhanglijkheid van „ God, en het ver over de wereld en graf zich uitftrek„ kende doel van ons bellaan. frederik. hield zijn leven „ voor een adem, dien het geval baarde, en die in den „ ouderdom verdoofde. Hij geloofde niet aan het groot,, fte, beste, edellte, en vérmogendfte in hem, aan de „ onfteiflijkheid der ziel. Volgends zijne wijsgeerte, „ hing zijne ziel van zijn ligchaam af, en zij beiden „ moesten met eikanderen vervallen en vergaan. „ Hij, wien zijne afhanglijkheid van ouderdom en tijd „ zoo treurig trof, voelde niet, dat juist deeze afhang„ lijkheid, die ons aan den éénen kant zoo klein maakt, ,, ons op den anderen kant zoo zeer verhoogt, en ons , in eene beftendige verbintenis met God Helt! Juist dit '„ en niets anders in de wereld, geen geestvermogen,geen „ menfchelijke magt en grootheid, geen kroon, geen keizerlijk of' koningrijk purper verilerkt zoo zeer den men„ fchclijken moed, bezielt zoo zeer de menfchelijke ver', mogens, verwekt in ons geftadig op nieuw die onbetembaare menfchenmoed, welke toch geduurig in ons weder zigtbaar en kenbaar word, hoe zeer wij dezelven ook weten te verbergen, daar de welvoeglijkheid het verencht. Wij fpreken met God, werpen ons ne'„ der voor zijne almagt, erkennen alles, wat wij rüet , zijn, en alken door hem zijn kunnen en zijn zullen, !, wij verwagten hulp alleen van hem, en dan, zoo lang „ ons dit i^loof in God (dat or)S nooit moest verhaten) „ niet verlaat, overwinnen wij de grootfte en vreeslijkfte gevaaren. ' „ Godsdienltige gezindheden, indien zij levendig ge- „ noeg  IET OVER FREDERIK DEN GR.OOTEN. 3? ,, noeg gevoeld worden, geven derhalven den edelften, „ den grootften heldenmoed ("welken frederik uit deeze „ bron niet had) en de oprechtfte verachting van den dood. ,, Geene vrees, van welke natuur ook, komt in de zor„ gelijkde omftandigheden van ons leven tegen het ver„ mogen van Godsdienffige gezindheden in ons op (/»)." moore zegt ergens (/), van den Koning vanPruisfen; „ Hoe meer ik van deezen zonderlingen Man zie, hoe „ meer ik over hem verfteid ftaa. Hij vereenigt in zich „ hoedanigheden, welke ik gewoon was als met elkander „ onbeftaanbaar aan te merken. Ik heb gemeend,dat de „ ziel, die op kleinigheden let, buiten ftaat is om groo„ te te bevatten. Ik ben nu overtuigd, dat hij eeneuit„ zondering op dien regel maakt: want, terwijl 'er wei„ nig voorwerpen te groot zijn voor zijn vernuft, fchij„ nen 'er geene te klein voor zijne opmerking." Deze aanmerking wordt door de bijzonderheden, welke de Heer zimmermann verhaalt, volkomen bevestigd. Is het niet bijna ongeloovlijk, dat hij, die in zijn kabinet en in het veia plans vormde, waar over de grootfte Ingenieurs van Europa van verbaasdheid opgetogen (tonden; dat hij, in wiens hoofd ontwerpen gefmeed werden, die op de rust of onrust, het hei! of den onfpoed van zijne uttgeftrekte Landen niet alleen, maar van bijna den gantfchen aardbodem enen zoo aanmerkelijken invloed hadden; alle morgens, ogenblikkelijk na het dictéren van de gewigtigfte kabinetsrefolutien en brieven , zijn' keukehnjst nazag, daar op met eigen hand doorhaalde, wat hem mishaagde, en met eigen hand de geregten bijvoegde, die hij hebben wilde , of zomtijds zelf wel een' geheel nieuwe lijst fchreef (£)? — Zou men het wel geloven kunnen, dat een Vorst, die zoo vele triumphen met ene nimmer bezwijkende dapperheid bevocht, zoo weinig in (Iaat was, om zijne eigene driften te overwinnen, dat hij door dagelijks de duidelijklle err zekerde leevregelen te overtreden, zijn eigene dagen verkortte, airhands allerpijnlijkst maakte; en dat hij in zijne laatfte ziekte zelvs daar mede aanhoudend voortging, zoo dat hij nog eens, na dat hij zelf des morgens de alleruitmuntendife lcevregels hadt opge» (k) Bladz. 101-103. (O Befchouwitig der Maatfchappij en Ze Jen in Frankrijk, Zwttzerland, en Ouihchland; Derde Deel, bladz. 71. {i) Bladz. 53, ieg,. , ' c3  33 j. de bosch gegeven, dezelven des middags zoo zwaar oveftradt, dat hij, nog aan tafel, door convulfive bewegingen, en ene fterke neiging tot braken aangetast werdt (/)? Zou men het geloven'kunnen, dat frederik de enige, die gant» fche Landen voor zijne alles overwinnende wapenen deedt bukken , zich op ene zoo onlosmakelijke wijze aan zijne hete foupen, aan zijne nudels, aan zijne polentae,en aan zijne aal-pastijen, uïe, volgens de uitdrukking van een* dischgenoot des Konings, zoo heet waren,als of men ze in de hel gebakken hadt (???), vertlaavde ? ... Wij zien 'er uit, en wij zien het uit het gehele allerlezingswaardigst boekjen van den HeerziMMERMANN, dat zelvs de salomo van het Noorden, de grote fia.eder.ik. gene uitzondering maakt op de waarachtige aanmerking van den fchranderen muller, dat de mensch altijd en overal, geweest is, en is „ een zamenltel van goed en ,, kwaad , van ernftige befpiegeling en belachlijke uit- fpanning, van wijsheid en dwaasheid (»)." Verhandelingen, uitgegeeven door teijler's tweede Of nootfchap. Zesde Stuk, bevattende een andwoord op de vraag in de Dichtkunde, uitgefchreeven voor den jaare MDCCLXXXV. en waar aan de gouden eer* prijs is toegeweezen in den jaare MDCCLXXXVI. Te Haarlem, bij Joh. Enfchedé en zoonen, en}, van Walre. 1788. Behalve» de Voorrede,^ bladz. in groot quarto. De prijs is f 3 - 1 - : In den jare 1780 hadt teijler's twede genootfchap de volgende vraag opgegeven:,, Welken zijn de besteen duidelijkste kenmerken van zoodaanige regelen, die, om dat zij in den aard van 't onderwerp te vinden, " of met de form van 't gekoozen dichtltuk verknocht " zijn, niet mogen noch kunnen veronachtzaamd of te " buiten gedaan worden ? " De kundige Heer jeronimo de Bosch, die dit voordel beandwoord hadt, was in zijn andwoord daar voornamelijk op uit geweest, om aan te wijzen: dat geen voorfcbrivt aan de hedendsagfche oefeJ naars (/) Bladz. 46. (m, Bladz. 53. (») Voorbericht voor de Heeren van Waldhim, bteflZ. »•  inhoud van homerus ilias. 39 naars der Nederduitfcbe Poëfie in ons Vaderland, met meerder nut kan gegeven worden, dan zich te vormen naar de beste en uitmuntendfte voorbeelden, vooral die het oude Griekenland en Rome hebben voortgebragt, en dat ene verftandige navolging derzelven van ongelijk meer vermogen is, om enen naarftigen oefenaar tot het toppuncl: der konst te brengen, dan het nauwkeurigst in acht neemen zelvs van de beste repelen. Dit andwoord hadt aan de Beftuurders van teijler's twede Genootfchap zoo behaagt, dat, hoe zeer hetzelve van het voorftel der vraag afweek, niet alleen verre de meeste ftemmen zich toen verénigd hebben, om daar aan den gouden eerpenning toe te wijzen; maar dat men ook vijf jaren later, toen de ftichting wederom een voorftel, de Digtkunde betreffende, op moest geven,op den grond van het gezegde andwoord bouwende, de volgende vrage heeft gedaan: ,, Nademaal, in 't andwoord op de voorige bij deeze „ Fondatie uitgefchreevene vraag in de Dichtkunde, „ aangeweezen , en uit 't groote voorbeeld van ,, j. v. vondel allerkenlijlcst is,'t nut en voordeelder „ navolging van d'oude Griekfe en Latijnfe Dichters ; „ zoo word thans de gouden eerpenning van het ,, Tweede Collegie deezer Fondatie beloofd aan den „ geenen, die aan de Nederlandfe Dichteren, der „ oude taaien niet kundig, de beste handleiding zal „ geeven om 't fchoon en verheven in de werken ,, deezer oude Dichteren , en, boven allen, van den ,, vader derzelven, homerus,zoo te leeren kennen, „ dat zij daar door in ftaat geraaken zig van dat fchoone en verhevene te bedienen , en zelfs, op 't voetfpoor der gemelde Dichters, nieuwe dich„ terlijke cieraaden te fcheppen, om daar mede hun„ ne dichtftukken te verrijken." Het oogmerk van het Genootfchap was in de daad alIcrloflijkst. Na het beftudéren der Natuur, is 'er buiten twijfel niets, dat zoo zeer gefchikt is, om den fmaak te verbeteren als de lectuur der Ouden, die meer en beter gelegenheid hebben gehad om de Natuur te belludéren, dan wij hebben kunnen; en die daar door, en niet door de minder Noordelijke ligging hunner Landen, hunne voortteflijkheid boven de Nieuweren, vooral in de cha» C 4 rac-  4o J. DE BOSCH racterkunde, verkregen hebben f». Ook was met het hoogfte regt in deze vrage homerus boven alle andere oude Digters gelteld, en aan hun, die genegen mogten zijn, om op dit voorftel te andwoorden, vrijheid gelaten, om zich alleen tot dezen Prins der Digteren te bepalen: „ alzoo ."gelijk Beftuurderen zeggen, „het over bekend is," ,, dat de geheele oudheid homerus aehouden heeft voor „ de onuitputbaare bron , uit welke alle de volgende* „ Dichteren hun water hebben moeten fcheppen Cb):" en alzoo hij in de kennis van den mensch de grootfte meester was, die immer bekend geweest is, waar toe hij door zijne reizen, waar mede hij zijn meeste leven doorbragt ; door zijne armoede en andere ougelukken , die dikwijls oirzaak waren, dat hij van de geringlten af hing; en door zijne begaafdheden, die hem dé vriendfchap der Groten verwierven, geraakte, zoo dat, het geen hij van ulysses zegt, te regt op hem zeiven kan worden toegepast, dat hij vele Skaten en volken bezocht, en de characïers van vele menfchen kende (c). Het kan dierhalven niet anders als allernuttigst gekeurd worden , aan onze Nederlandfche Digteren ene handlei. ding te geven, om het fchqon en verbeven in de werken der oude Digteren , en vooral van homerus, te kennen en na te volgen. De beste wijze ondertusfchen, zooniet de enigfte , om dit doel te bereiken,, is buiien twijfel, onzen Nederlandfchen Digteren aan te raden , dat zij de taai, waar in die Digters gefchreven hebben , leren vernaai); of hun volledige vertalingen van dezelven in handen te geven, die zoo veel mogelijk (want volkomen kan dit noit gefchieden) gefchikt zijn , om den eigenlijken zin, kracht en nadruk der woorden aan de onbedrevenen in de geleerde talen naar behoren te verklaren. Wij hadden wel gewenscht dat zij, die op dit voorftel pearbeid hebben , op deze wijze over hetzelve gedacht hadden ; en dat men dus, tot ene beandwoording van hetzelve , eenvoudig de zoo even gemelde twe wegen, om zich de fchoonheden der Ouden ten nutte te maken , hadt voorgellagen, en daar op ene volledige vertaling (a) feith brieven. II Deel, bladz. 122. (l>) ovid Amor. III, 9, 25, ibique eurm. (O beattie, Verhand, over de Natuur en onveranderlijkheid der Waarheid, III D. Hoofdfl. 2; aangehaald bij füith. /. c. bladz. 124, 125.  INHOUD VAN HOMERUS ILIAS. 4! ling van de Ilias, of van een gedeelte van dezelve, hadt laten volge», mee zulke aantekeningen verrijkt, waar in de bijzondere fchoonheden behoorlijk ontleed , de gebreken aangewezen, en de beste wijze om de eerden na te volgen , en de laatlten te vermijden , opgegeven werdt. Wij hadden dit vooral gewenscht, zoo dra wij wisten, dat de kundige Heer de eo.'CH ook op dit voordel wederom den ereprijs behaald hadt; om dat wij overtuigd zijn, dat die Heer tot dezen taak volkomen in ftaat is. Dan deze wensch is niet vervuld. De Heer de eosch levert hier gene vertaling (V) van de Ilias, maar alleen ene korte fchets van den voornamen inhoud van dit uitmuntend gedigt; ene korte fchets, die bij uitnemendheid gefchikt is, om de juide orde, de nette fchakeling , en den geheelen inhoud van dit oudde en beroemade Heldendigt aan te wijzen, maar die evenwel hem, die homerus anders niet kent , als uit dit boek, met alle de bijzondere fchoonheden van dien Digter niet bekend kan maken. In de onder deze fchets gevoegde aantekeningen wordt dit wel voor een gedeelte vergoed; daar in worden die fchoonheden voor een groot gedeelte aangetoond, en ten dien einde zelvs nu en dan enige fchone plaatzen geheel vertaald : doch ook dit dient alleen, om den in de oude talen onbedrevenen Nederlandfchen Digter met enige gedeeltens, en niet met den gantfehen homerus , gemeenzaam te maken. Schoon wij dus minder ontvangen hebben, dan wij gewenscht (4) „ Eene bloote vertaaling van de boeken der oude dich„ teren," zegt de Heer de Boscainde Voorrede, bladz. Hl, „zou „ hier in 't geheel niet kunnen baaien , dewijl het zeker is het „ geen de geleerde ernesti heeft aangemerkt, dn, wanneer men „ uit vertaalingen het oirlpronglijke wil beöordeelen, men even- eens handelt, als of men den luister en glans der zonne uit „ een gefchilderd afbeeldzel derzelve wilde afleiden: enz." In deze aanmerkinge is veel waarheid : doch wij we schten voor eerst gene blote vertaling, en ten anderen de Heer de bosch zal buiten twijfel zelf volkomen overtuigd zijn, dat ook door zijne wijze van behandeling de fchoonheid van homerus niet zoo volkomen tot kennisfe van den in het Grieksch onbedrevenen Lezer gebragt kan worden, dat hij dezelve even fterk gevoele, als hij die den oirfprongelijken tekst van den Schrijver verftaat. En' indien het Genootfchap zoodanig iets gevorderd hadc, dan hadt het iets onmogelijks gevorderd. cs  ats j. de bosch , inhoud van homerus ilias. wenscht en gehoopt hadden , hebben wij evenwel reden van blijdfchap en dankbaarheid voor dat geen, dat de Heer de bosch ons heeft medegedeeld. De aantekeningen bevatten in de daad zeer veel, dat voor onze Digters allerleerzaamst is } men vindt 'er de uitmuntendde regelen in voorgedeld, om,in navolging van homerus,de hartstochten der menfchen, wel onderfcheidenlijk, maar tevens altijd overéénkomdig den perfoon te laren 'werken; om in de befchrijvingen ene bekoorlijke eenvouwigheid, en ware verhevenheid zamen te paren ; om door gepaste vergelijkingen onze denkbeelden op te helderen, en den waren toeiiand der zaken te leren kennen: hier en danr worden de godsdiendige begrippen van homerus verklaard, en het eigenlijk kenmerk der oudftePoëfie, om aan allerhande voorwerpen ene gedaante te geven, en dezelven aldus voor de verbeelding der menfchen te plaatzen , duidelijk aangewezen en verdedigd : en, daar dit zoo wel ene ei« genfchap is der Hebreeuwfche Poëfie , als van die der oudde Grieken, daar ook bij de gewijde Digters alles als perfoon wordt voorgedragen , zoo wordt ook tevens in deze aanmerkingen dikwijls het verhevene en fchone van de digtdukken , die in onzen Bijbel gevonden worden , aangedipt, en met de fchoonheden van homerus in vergelijking gebragr. De Voorreden bevat hier omtrent ook zeer veel , dat met het grootde nut zal gelezen worden. En de Registers , die de Heer de bosch achter aan dit Stuk gevoegd heeft , vooral die van de vergelijkingen , waar van homerus zich heeft bediend , en van de befchrijvingen, die in de Ilias gevonden worden, zullen aan onze jonge Digters zeer veel gemaks verfchaffen. Wij twijfelen 'er niet aan, of alle lievhebbers van de edelfte aller kunsten in ons Vaderland zullen, door het lezen van dit 'boekdeel, dat zeer gefchikt is om hun een denkbeeld te geven van het vermaak en nut, dat hun ene volledige vertaling , met dergelijke aantekeningen begeleid , zou kunnen verfclialTen, door het warmst verlangen bezield worden, om dezelve te bezitten, en wij hopen, dat hunne verénigde wenfehen zoo veel op den Heer de eosch vermogen zullen, dat hij nog eens in het vervolg dien fchat aan onze natie bezorgen zal, waar toe hij misfchien de allergefchiktde man in ons gantfche Vaderland is. Wij hebben alléén nog maar te zeggen , dat dit Stuk door den zeer kundigen Heer mutzenbecher in het Hoog-  p. nieuwland, gedichten. 43 Hoogduitsch vertaald is, en uitgegeven , te Zullichau bij de erven van N. S. Fromman , en te Amfteldam bij P. den Hengst: en dat ook dit ons tot grote blijdfchap verftrekt, wijl de Duitfchers uit deze vertaling zullen kunnen zien, dat in ons Vaderland,, dat anders thands een' elendige figuur maakt in de geleerde waereld , echter de ware fmaak niet geheel en al verwaarloosd wordt, en dat hier ook nog bij zommigen de beoefening der Ouden op derzelver regien prijs wordt gefchat. Gedichten van pjeter nieuwland. Te Amfterdam, hij P. den Hengst. 1788. 136 bladz. in groot Oclavo. De prijs is ƒ i - 10 - : Kunsten en Wetenfchappen zijn buiten twijfel tegenwoordig in Nederland in een zoo allerbeklagelijkst verval, dat wij , die te voren bijna in alle takken Leermeesters aan geheel Europa gaven, thands bijna in alles door onze naburen verre overtroffen worden. Het is ondertusfchen alléén aan uitwendige oirzaken dat wij dit verval te wijten hebben, en geenszins aan ene natuurlijke ttoQ'pheid , die onze natie voor het ware en het fchone ongevoelig maken zou. Neen! dien blaam verdienden de Delgen noit, en, indien de vernuften, die in den gouden tijd onzer Letterkunde onder ons gebloejd hebben, niec in ftaat mogten zijn, om onze hardnekkige lasteraars hier van te overreden, zoo zal het tegenwoordig gellagt, dat met regt geoordeeld wordt , zeer verre van dien ouden roem vervallen te zijn , nog bewijzen genoeg opleveren, dat Wetenfchap , Kunst, en Smaak, behoorlijk aangekweekt zijnde , en de genoegzame befcherming en aanmoediging genietende , in Nederland wederom niet minder tieren zouden, dan in enig gewest op den aardbodem. Onder die bewijzen tellen wij de vantijdtot tijd onder ons ontluikende geniën , die duidelijk tonen tot iets groots geboren te zijn ,-endie, de nodige onderlteunïnggenietende, en van alle hinderpalen, die hun in hunnen loop zouden kunnen èelemmeren, bevrijd zijnde, gefchiktzouden wezen , om het duurzaamst nut , het zuiverst vermaak, en den billijkflen roem aan het Vaderland tefchen. ken. 1 Men zal ligt begrijpen , dat wij onder die geniën den Heer nieuwland tellen , van wiens gedigten wij thands fpre-  44 P. NIEUWLAND fpreken moeten; en een ieder , die hem kent, zal dit houden wij ons verzekerd, hem onder de eerden rekenen , die gefchikt zijn , om het geen wij zoo even van Nederland gezegd hebben, ftaande te houden. Noit misichien gaf iemand vroeger bewijzen van zijn fchrander vernuft , en van zijnen tot grote dingen gevormden geest • en noit heeft misfchien iemand meer volledig de hoop vervuld , welke hij van zich gegeven heeft, dat hij in alles groot zou worden, waar op hij zich immer toe zou leggen. Gelukkig in goede handen gevallen zijnde, en op de aanmoediging van zijne begunftigers en Leermeesters, eerst nacht en dag de oude Griekfche en Latijnfche Schrijvers beoeffend , en naar hun voorbeeld zijn' fmaak ge. vormd hebbende , ging hij toen eerst tot de nieuweren over, om uit dezelven dat alles op te zamelen, wat in verfcheidene kunsten en wetenfchappen door hun bij de ontdekkingen en waarnemingen der Ouden gevoegd was • terwijl hem tot dit nlles ene onbegrijplijke 'vaardigheid in het aanleren van alle oude en nieuwe talen allerbevoorderlijkst was. Daar dus zijn fmaak vast en zuiver is, heeft hij tevens reeds nu ene mate van kunde in onderfcheiiene vakken van geleerdheid verkregen , welke zijne jaren verre te boven gaat, en die hem zeker in het vervolg tot nog groter' roem voor Nederland maken zal. — Zijne kunde is reeds aan kenners gebleken door het aandeel, dat hij gehad heeft in den Almanach ten dienfte der Zee, lieden, door dê Commisfarisfen tot het bepalen der lengte op Zee uitgegeven, voor de jaren 1788, 1789, 1790, en 1791 , en in de daar bij behorende Verhandelingen over het bepalen der lengte op Zee; en over de inrichting en het gebruik der Octanten en Sextanten van hadley. En van zijn' fmaak getuigt de bundel gedigten , die wij thands_ onder handen hebben. Dezelve bevat, behalven een Digtftuk Orion genaamd ? verfcheidene bruilofts-, verjaar-, en lijk-verfen, bijfchrivten enz.; verfcheidene navolgingen van plaatzen en ftukken uit oude Digteren; vertaalde fragmenten uit oude Digteren, betrekkelijk op den ftaat der zielen na dit leven; enz. Het vertalen van twee verhandelingen der Heren wijttenbach en de bosch|, over de gevoelens der oude Wijsgeren wegens den ftaat der zielen na dit leven, gaf den Heer nieuwland aanleiding, om de daar in voorkomende plaatzen uit oude Digteren inNederduitfchen digtmaat over te brengen. Die fragmenten, voor zoo verre zij op zich zeiven van enig belang fche-  GEDICHTEN. 45 fchenen te zijn, vindt men hier bij één geplaatst. In zijne vertalingen is de Heer nieuwland getrouw , en te.' vens zoo vloejend, als men zelden vertalingen van Digtftukken , vooral van Griekfche en Latijnfche gedigten , leest: en in zijne oirfprongelijke (lukken heeft hij zoo veel natuurlijk fchoon , en zoo veel waar vernuft, dat men zelvs zijne zoogenaamde gelegenheids-verfen , die men anders in zulken bundel gaarne met anderen verwisfeld zou zien, echter met zeer veel genoegen leest, om de natuurlijke eenvouwigheid , die ons bekoort , en de nieuwheid, die de jonge Digter telkens wederom aan het. zelvde onderwerp weet te geven. Doch de Orion is buiten twijfel het uitmuntendfte Ifuk van deze verzameling, en 'er is misfchien geen Digtftuk, dat meer gefchikt zij , om den fterveling zijne nietigheid te doen gevoelen, en de trotschheid van hun te vernederen , die wanen, dat alles flegts voor hun gefchapen it. Laten de volgende ftrophen tot ene proeve verftrekken: Is elk dier lichten, die gij ziet, Zelf 't kleenfte, dat uw oog ontvliedt, ó Stervling! Hechts voor u in wezen? Is, bij 't gezicht van 't ftergewelf, Geen denkbeeld ooit in u gerezen Dan 't nietig denkbeeld van u zelv'? Vermeetle! draait voor u alleen De gantfche fchepping om u heen? Is ze u alleen ten dienst gegeven? ü, die, uit nietig ftof geteeld, Het broosch genot van 't vlugtig leven Met vlieg en mier en made deelt! Zijt gij op de aarde zo gering; Die aarde, trotfche fterveling, Is een dier duizendduizend bollen Die om de zelfde grote zon In afgeperkte baanen rollen, Licht fcheppen uit de zelfde bron. ESk,  40- P. NIEUWLAND, GEDICHTEN. Elk, elk gevoelt haar heerfchappij. Die (treeft beftendig haar op zij, Daar deze uit afgelegen (treken Haar eens in vijftig eeuwen groet, Of ligt, haar wijd gebied ontweken, Slechts eens beftraald wordt door haar' gloed. Elk lichtjen, dat gij tintien ziet, Zelf 't kleenfte, dat uw oog ontvliedt, Is zulk een bron van licht, omgeven Van waerelden, die zonder tal Als ftofkens door elkander zweven, En veilig zijn voor fchok en val.' Achter de gehele verzameling zijn enige Ophelderingen over den Orion geplaatst. De Heer nieuwland zegt daar onder anderen; „ De flaauwe doch aanmerklijk uit„ geftrekte bleeklichtende plekken of zogenaamde nevel,, Herren , gelijk 'er eene in het zwaard van orion ge„ zien wordt, waar van veelen zich door geene kijkers, ,, hoe zeer ook vergrotende , in enkele Sterren verdelen ,, laten, zijn mooglijk (telfels van delfden, melkwegen, „ gelijk aan dien , waarover wij ons verwonderen , en „ waar toe wij behoren, of mogelijk nog veel groter en „ heerlijker!" Hier op doelt hij, wanneer hij dit voortreflijk Huk met deze aanlpraak aan orion belluit: Is 't waar ? of faalt mijn zwak gezicht, Dat ginds een kring van bleker licht Waant in uw prachtig zwaard te ontdekken? Een dunne vlek, wier flaauwe fchijn Zich telkens poogt aan 't oog te onttrekken ? Wat mag dat glinftrend wolkjen zijn? Dat glinftrend wolkjen, fterveling! Is ook een melkweg, in wiens kring On-  k. van alphen, digtstukjes , op muziek gebragt. 47 Ontelbre Sterrenflelfels weemlen, Den uwen ligt in glans gelijk!... Verbeelding! daal! verlaat die heemlen, Eer mijn gefchapen geest bezwijk'. De Heer nieuwland zegt in zijn Voorberigt, dat deze eerfte bundel gewis nimmer door een' tweden gevolgd zal worden , dewijl vermeerdering van bezigheden van enen gantsch anderen aart hem dringen der Digtkunst geheel vaarwel te zeggen. Wij gevoelen het gewigt van deze reden, doch wij vleien ons echter, dat ene kunst, welke door hem , die voor haar gevormd is, juist niet als ene opzettelijke bezigheid behoevt behandeld te worden en die voor den man van ftudie , in zijne ogenblikken'van rust, zoo dikwijls ene aangename uitfpanning opleverde nog zomtijds door hare bekoorlijkheid onzen Digter bewegen zal, om van dit voornemen af te zien. Stigtelijhe Digtftukjes van Mr. h. van alphen , op mie, ziel gebngt door f. nieuwenhuizen, Organist te lftrecht. Te Utrecht , bij de Wed. J. van Terveen en Zoon, en G. van den Brink , Jansz. 1788. la bladz. ik quarto, langwerpig formaat. De prijs is f \ . 4 -~! Deze aflevering bevat drie Digtftukjens, de Heilige Zanglus t, Aan Je fits, en Sabbat klied, voor Zang en Spel gefchtkt, en niet, gelijk gewoonlijk, bij coupletten , maar geheel op muziek gebragt. De Heer van alphen heeft een twaalftal nieuwe Stukjens opzettelijk daar toe vervaardigd , zoo dat wij nog drie afleveringen van dezelvde grootte te wachten hebben. Deze onderneeming zal buiten twijfel den Liefhebberen , die het zangvermogen van den Heer van alphen en de compofuien van den Heer nieuwenhuizen, op derzelver regten prijs weten te fchatten, ten hoogften aangenaam zijn. De Uitgevers bieden aan, de woorden afzonderlijk te zullen laten drukken en uitgeven, indien het begeerd wordt; enhetfchijnt ons toe, dat het Publiek dit zeker begeren zal, om ook deze twaalf Digtftukjens op hetzelvde formaat met de andere ftigteilijke Gedigten van den Heer van alphen te bezitten. c. saxii,  48 C. SflXlï, ONOMASTICON LITERARrw. c. sax i. Unomafticon Lfterarium, five NomencUtor Historico-criticus pr£e!*antisfiinorum omnis aetatis, populi, artiumque formulaj fcriptorum ; item monumentorum maxime illuftritfm; ab orbe condito usqueadfjeculiquod viyimus tempora digestus, et verifimiiibus, quantum fieri pottiit, annornm notis accommodatus. Pars Sexta. Traject- ad Rb en um , apud G. T. a Paddenburg et jllium , Ab. a Paddenburg , B. Wild & J. Altheer, & J. van Schoonhoven viduam. 1788. 744 pagg. in octavo njajori. De prijs is ƒ 4 - iö - : Met blijdfchap kondigen wij het Zesde Deel aan van deze oordeelkundige Naamlijst van de voortreflijkfle Schrijvers, van alle tijden, onder allerlei volken, en over allerlei kunsten en wetenfchappen; van de fchepping der waereld af tot op onze tijden toe; een Wetk, dat, in en buiten ons Land, onder alle Geleerden, met regt ten hoogden gefchat wordt, en ook voor een ieder, die kunsten en wetenfchappen mint , en het belang van deGefchiedenis der Letterkunde kent, volftrekt onontbeerlijk is. Dit Deel loopt van het jaar 1701 tot het jaar 1739,en de arbeidzame Hoogleraar heeft dus reeds het groottte gedeelte van zijn' taak afgedaan, na welks volkomene afdoening een ieder Letterminnaar reikhalst. Bij dit Deel ïs nog een klein Aanhangzel gevoegd op het derde, vierde , en vijfde Deel, als ook enige bijvoegzelen en verbeteringen op dit zesde Deel zelf. Voor vermeerderingen zal een werk van dezen aart altijd vatbaar blijven. Ondertusfchen is het in de daad zoo volledig en nauwkeurig, als men zou kunnen wenfciien of verwachten: en het moest een man van de ongemene belezenheid van den Heer saxb. wezen , om het tot dien trap van volmaaktheid te brengen, dien het bezit. Wij zijn echter in onze hoop te leur gefield, dien wij hadden opgevat, dat ook bij dit deel een Register zou zijn gevoegd over het vijfde en zesde , gelijk achter het twede en vierde, Registers van de vier eerfte Delen geplaatst zijn. Door volledige Registers wordt een zoortgeüjk werk meer dan de helft bruikbaarder, en wij hopen dus , dat aan dit zoo noodzakelijk vereischte als nog ten fpoedigflen voldaan zal worden : terwijl wij te-* vens wenfehen , dat de Heer saxe dit werk nog verder Vervolgen zal, en het zelve tot op onze dagen voortzetten , het welk wij echter te gelijk gaarne bekennen willen, dat om verfcheidene redenen hoe langer hoe bezwaarlijker zal worden.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN; Bijbel der Natuur ontworpen door j. j. sCHP.ncHZER in leven HougJeeraar der Genees- en Wis-kunde te Zu. riek, enz. in '/ Nederduitsch overgezet, en met bijgevoegde Aanmerkingen, uit de beste Uitleggeren , nieuwfte Natuur- en Oudheidkundige, Historifche Schriften , Reisbefchrijvingen en Toegiften vermeerderd, door LAURf nTius MEJJEfi, S. S. Tkeol. Dotlor en Profes» for ordinarius , aan "i Lands Hooge School te Franeker, enz. Zesde deel. Te Amft'èrdam bij M. deBruijn, I~88. 669 bladz- in groot otlavo. De prijs is, voor de Intekenaars, f 1 - 13*2. Met het hoogde regt febreef de Heer van nuis klinkenberg in zijnen aanprijzenden brief aan den Uitgever van dit werk, voor het eerfte Deel geplaatst; ,, lk weet niet, welk eene wetenfehap men zoude kun» nen noemen, in welke een rechtgeaert Godgeleerde „ geheel onkundig weezen kan, zal hij den Bijbel be- „ hoorlijk verdaan en uitleggen. Onder de meest „ noodzaekelijke Wetenfchappen evenwel, welke hij vol„ ftrekt niet ontbeeren kan, behooren voornaemenlijk ,• de kennis der oorfprongelijke taelen^ de Oudheidkun„ de, en de Natuurkunde." De vadzigheid onder¬ tusfchen , welke bij zeer vele jonge lieden, die tot Godgeleerden opgelegd worden , plaats heeft, en waar over wij, in het begin van het eerde duk van dit Maand, werk, zulke regimatige klachten uitgeboezemd hebben,is de oirzaak, dat zelvs de talen en oudheden, waar over evenwel ieder één, die het opzienders ambt begeert, althands-nu en dan de lesfen der Hoogleraren horen moet, wil hij de nodige getuigfehrivten erlangen , allerbitterst verwaarloosd worden : en men kan dus, van den groten hoop althands, niet verwachten, dat zij aan de Natuurkunde, die, hoe zeer ook ten onregte, aan de Academiën als minder noodzakelijk voor Godgeleerden befchouwd wordt, enige de minde vlijt bededen zullenVan hoe grote nuttigheid is dierhalven voor de Geestelijkheid een werk, waar in met de grootdé moej:e door een' man van oordeelkunde en belezenheid alles is bij één gezameld, wat uit de Natuur- Sterren- en Wiskunde tot opheldering der gewijde Schrivten gehaald karö worden! Hier vindt zij nu ten minden dat alles bij één , waar na zij wél in haren tijd van voorbereiding zelve vad. bibl. i. deel. n. 2. D vlij-  50 j. j. scheuchzer. vlijtig hadt moeten zoeken, waar van zij zeker ook,met ene behoorlijke naarftigheid te gebruiken, een goed deel zou gevonden hebben,doch het welk zij nu evenwel,na het (pillen van zoo vele jaren, onmogelijk zou kunnen opzamelen, en het welk zij zich dierhalven ntt nog ten nutte kan maken, indien zij éénmaal nog een gelukkig beliuit neemt, om met naarftigheid zich aan het onderzoeken te geven. Wij willen echter geenszins daar toe alleen het werk van den Heer schetjchzer aanprijzen, of daar in alleen de nuttigheid van hetzelve {lellen. Mannen van kunde , die hunnen tijd vlijtig en met nut bedeed hebben, zullen ook in hetzelve een aantal wetenswaardige zaken aantreffen, die hun onbekend waren, en die hun ook, daar hunne overige verplichtingen een goed gedeelte van hunnen tijd wegnamen, en daar zij alles niet lezen konden, onbekend zouden gebleven zijn,indien zij niet alles hier met zoo vele rijklijkheid en mildheid bij één gedragen vonden. De kennis, welke de Heer scheuchzer in dit vak bezat, was in de daad zeer uitgebreid. Hij toonde dit, behalven in dit werk, ook, onder andereu, door zijn bekend boek over job's heiligt Natuurkennis, en door zijne befcbrijying der Natuurlijke Historie van Zwitferland , zijn Vaderland, welke hij nauwkeuriger, dan iemand voor hem onderzocht en befchreven heeft (*). Zijnen Bijbel der Natuur , of, gelijk bij het werk zelf noemde, zijne Phyfica facra, waar in hij al het Natuurkundige, dat in den Bijbel voorkomt, poogt op te helderen, gaf hij in het Latijn en Hoogduitsch, in groot folio, in het jaar ijaj en 1728 uit. In 1735 ff) kwam (*) Ovf{«ïp volgens de gedachte van den Heer scheidius de donderende ftem of de donder, — "J^Hflö zet hij over die voortrolde; fchoon hij echter ook voorftaat om het te vertolken die verwoeftingen aanricht'ede, gisfende dat God terftond na het eten van de verbodene vrucht met zijnen donder enige bomen in het Paradijs hebbe' ter nedergeflagen, »■ < QVf? (TH1? is tegen het ver-  NIEUWE VERTALING VAN GENESIS. 55 verfoeien van den dag, dat is tegen den avond/IonJ. . de blikken , of het blikfemend, vertoornd, mdrei, gena aangezicht van j!?hovah. Kap. 111: lö vertaalt de Heer scheidius. ,, Ik zal „ zeer vermenigvuldigen uwe barens-weeën , en uwen „ dorst; met zwaren arbeid zult gij kinderen baren, en „ wederom zult gij uwen man naloonon, en hij zal over ü heerfchen!" Hij leest namelijk *p*)ni in plaats van •pinl» e" nieent, dat de Heilige Schrivt hier, in haren gewonen eerbaren ftijl, de onderlinge begeerte van echtgenoten na elkander , bijzonder' die der vrouw na den man, dorst noeme. Kap. III: 20, ,, En Adam had den naam zijns wijfs ,, genoemd Eva [dat is , Levengeeflter] , om dat zii „ eene Moeder aller [kinderen des] Levenden [Gods] ,, geworden was." L)e Heer scheidius vat dus her. woord *f| op als een eigen naam van den Levendige» God , en meent tevens, dat, even als *7i<*15^* zomtijds gebruikt wordt voor ^N^üi^ om de kinderen Israëli aan te duiden, zoo ook »n *%3» voor *J"J ifè , allt kinderen van den Levendigmi God zou kunnen betekenen. Kap. IV: 7. „ Zult gij niet, indien gij weldoet, de ,, eerfte in waardigheid zijn ; maar, zoo gij niet wel„ doet, [als] een onrein dier aan de deur liggen ? En „ zou hij u [dar>l nog na loopen, en gij overhem heer„ fchen?" — fc{*iJ?J is iemand, die verheven is in waardigheid, een vorst. flNB' ze?,1 dus de allereerfte waardigheid , of hoogheid, bijzonder die , welke aan enen eerstgeborenen toekomt; verg. Gen. XLIX: 3. —- fiNüM betekent zonde ; van daar een allerjlegtst mensch, .00 als bij plautus en tsrentius fcelus voor fcelus hominis, homo fcelestisftmus: voorts een zondoffer , een met zonde beladen, en daar door alleronreinst,enverfoejlijkst offerdier: van hier alles wat verfoejlijk is, wnnr van God en menfchen een' walging hebben. wordt eigenlijk gebruikt van het nederliggen eens diers op zijne vier pooten. Aan de deur liggen kan dus hier eigenlijkst genomen worden ,, van een dier, of van eenen onreine» }, /laaf, hoedaanige (niet anders dan een dier) aan de „ deur gewoon waren te liggen , en daar door de uiter,, fte laagte van verachting , en hunne aanltaande weg- voering uit het oog van de maatfehappij, (piaculi inD 4 „ ftor}  5°* e* scheid rus „ fiar) frhenen af te beelden." De nretfiskiniê particula *J wordt M vijls uitgelaten cJ*rg< "J*e»«e Kap. lv: 8. nöTOfl \Q ff^! Gif zult vervloekt zijn meer dan de aardbodem. Deze is de gewone betekenis van p. Het aardrijk was reeds vervloekt, Gen. 111. 17; du. Kon er voegzaam ene vergelijking'gemaakt HSSS ï cl h6t Mn xden Vl0ek ^dsVndenvorpen aai dn k en tusfehen kaïn. In den dichterlijken Stülwordt ïün h f W ,Zdf ,als niet Seheel onfchuldig Voorgefteld. Het hadt het bloed niet behoren tot zich te nemen noch bedekken f job. X VI: 18) ; maar hetzelve liever, voor het oog der wrekende geregtigheid, op zijne opper! Sn LI* \ 7 mQSt-1) late" Vl^n tf« laadde dus een nieuwen vloek op zich ; maar meer vervloekt nog was kaïn de moordenaar. è dafïfö I\2;nAr WOrdt Gods Zom genaamd, om dat l.i, zijn beeld droeg. SETh, ctie uit den reeds geval- «frhnnrn4 f • WaS* ,WOrdt ^J naar adam's beeld gefchapen te zijn , en deze was dus in nadruk adam's t,T„ v en der menfchen zijn de docht eren der reeds gemene en bedorvene menfchen. Op deze gronden Et Jf/ VCH/IDIU^ dat tle Zonen Co^, die hier vermeld worden (en mislctnen ook die, waar van Job f: 6, II: 1, gefproken wordt) zoodanige Zonen van «dam ca eva geweest zijn, die zij in het Paradijs reeds hadden gewonnen, vóór hunnen zondenva! dat deze en hunne nakomelingen, na het uitdrijven van adam en eva, in ï S z'Jn gebleven, en gedurende enen langen reeks van jaren daar in enen onzondfgen (land hebben gewoond, en, naar htm bekeven zomtijJs een' uitflap np het ove' Tig gedeelte des aardbodems hebben gedaan _L dat dit gelukzalig kroost onzer eerde voorouderen, aldaar die gouden eeuw hebben beleevd, waar van de Digters zingen dat zij daar den heerlijken Haat hebben afgebeeld , waar ta namaals de kinderen Gods op den , van allen vloek èn van Hï gplsTde §ezuiverden . aardbodem waarfchijn- lijk eens leyen zullen dat zij die kinderen des Le- VLndigen Gods zijn geweest, welker moeder eva gezegd Tven hl htl iaradlJS gr°rd£n tC ziJ'n' K:'P- 2° CZiö P™VnniJ5'Ji ' 1 dar aqamen eva zich aanflondsna tien Zonden val voor deze kinderen Gods hebben gefchaamd ~ dat kaïn na zijn' broedermoord voor deze kinde- ren Gods bevreesd is geweest, enz. De Heer scheidius lost  nieuwe vertaling van genesis. 5? lost enige bedenkingen tegen deze gisfing op , en fluit voorts deze aantekening met deze woorden: „ Voor 't , overige begeeren wij deze geheele uitlegging \, Hechts alleenlijk, als het nader onderzoek niet geheel , onwaardig, befchouwd te hebben; veel min dat wij de«, zelve aan iemand zouden willen opdringen , of die , 5, zelfs voor ons, als de waare zouden aannemen." —— Kap. VI: 13. „ Het doodvonnis aller flerveliugen is „ voor mijn aangezicht gekomen." j»p . doorgaans einda vertaald, is volgens den Heer sciiEiuiut, doodvonnis, het welk hij uit de etymologie bewijst, en tevens daar uit , dat de Arabieren hun l—tal nog dagelijks aldus bezigen. Kap. VII: 16 wordt jy\f vertaald voorafzeggen, in welke betekenis het ook fchijnt voor te komen 1 Chron. XVI: 15. en Pf. CV: 8. De zin is dan ; Gelijk God hem vooraf gezegd hadt. Want toch het bevel van God aan noach gegeven kon eigenlijk gene oirzaak zijn, dat de dieren, twee en twee, tot zijn vaartuig kwamen, daar dit veel eer, bij wijze van enen heimelijkcn aandrift, van God in de dieren verwekt, gefchieden moest. Ziet daar enige van de voornaamfte afwijkingen van de gewone overzetting tot ene proeve! De Lezer zal daar me reeds enigermate over dit boekjen kunnen oordelen: en wij zullen dus hier nog maar enige weinige aanmerkingen bijvoegen. De Heer scheidius fchijnt, eer hij zich aan het fchrijven zettede, niet eerst bij zich zeiven bepaald te hebben, of hij ene vertaling en aanmerkingen voor geleerden of voor ongeleerden fchrijven wilde. Daar door is zijn boek, als wij 'het zoo eens mogen uitdrukken, halfflachtig geworden. 'Er zijn zekerlijk goede en ook enige nieuwe aanmerkingen in; maar ook is zeer veel, dat zeer bekend is. wijdlopig voorgedragen. Dit was zoo z-er niet te berispen , indien het boek voor ongeleerden dienen moest; jnaar voor hun is het wederom al te geleerd, daar het door de menigte van taalkundige aanmerkingen aan hun ene zeer verdrietelijke lectuur moetveroirzaken. — Voorts zijné gisfmgen en verklaringen zijn zomtijds al te fijn gefponnen ; en 'er zijn 'er verfcheidene onder , waaraan het vernuft misfchien meer aandeel hadt, dan het oordeel (a)! Hier (a) Men zal hier van in de proeyen, die wij uit dit boekjen kebben opgegeven, reeds eenige bewijzen aaugetroneu hebben. D 5 Laat  58 E. SCHEIDIUS Hier en daar heeft hij , en in zijn oordeel over den roeftand van den tekst in onze nirgaven van den Hebreeuwfchen Bijbel (b), en ih zijne uitleggingen, ene vrijheid gebruikt, die Item des te meer tot eer 'verftrekt, om dat hij zich daar door boven de vooroordelen verheft vaneen groot aantal zoogenaamde Bijbei-yerkiaarders in ons Vaderland , die zoo fpreken en febriiven, als of dezelvde geest, die op de Propheten rustte,'ook iederen Jood, en iederen monnik, die den Bijbel affchreef, aangeblazen hadt; en die daarbij iedere vrije uitlegging yoor ene heilig- Laat 'er ons hier nog één bijvoegen : Kap, IV.- 14 wordt de Ipreekwijs; ik zal van voor uw aangezicht verborgen zijn , aldus verklaard; „ dat is, van de plaatlèn , 'daar gi j plech„ tig vereerd wordt; daar gij uwe genaderijke tegenwoordigheid" „ betoont." Wij twijfelen zeer , of deze verklaring van de woorden van kaïn wel overé'enkome met de denkwijze van kaïn, en met de gefteldheid der tijden, waar in dezelven uirgefproken werden : men vergelijke alleen Kap. IV: 26 , en de uitlegging, die de Heer scheidius zelf van die plaats geevt. (b) Dikwijls verandert de Hoogleraar den tekst, zeer zeldzaam op ene blote gisfing, meestal op gezag van Handfchrivtcn, en vooral van oude Overzettingen , en dikwijls op zeer soe-te gronden: bij voorbeeld Kap. I.- 6. worden de woorden p uit vers 7. in gelascht. vers 26. wordt voor ^22") pNfi blezen pxn /Vfi ^l- vers 30. py ^ flNl voor pT "73 H>J Kap. K: I. voor l^l^Ti' —— vers 18. rttVVi voor HiPJM- vers ao. wordt het woordjen ^ ingelascht; al het gevogelte des kemels. ■ Zoo ook leest de Hoogleraar yy ^ '"ïiB voor yy f\Q dat is den Engel „ des heeren, in wiens binnenfte 's fgsBUN naam is, jaa die „ het beeld, en de wijsheid Gods is, wier vermakingen wijleer „ waren met de menjchen ./pelende in de wereld zijns aardrijks." - Ook denkt de Heer scheidius nog, dat uit Gen. III: 22 een bewijs gehaald kan worden voor de meerderheid der perfonen jn het goddelijk wezen, het welk evenwel thands door het verlichtfte gedeelte onzer Godgeleerden niet gemakkeliik zal worden toegedaan, die liever, met doederlein (Jn/c. Theul II, 347). zeggen zullen: ., Difta, quibus Deus de fe ipfo, tamqnam de „ pluribus, loquitur, poëticam rationem habent, ac terminanonis „ nyn1?}* ratione habita, formam plisralera confervant, in qua „ vitioium esfet argutari. Gen. I: 26, II, 7; coll. Gen. XX; „ 13."  6o P. VAN HEM BRT uitgave kunnen worden goed gemaakt, dan met het aan- ftaande voorjaar een twede nommer volgen zal Wij wenfchen den Heer scheidius van harte meer voorfpoed op deze onderneming. Ondertusfchen een "root vertier van dergelijke Schrivten kan men, in ons Vaderland niet wel verwachten. Zij zijn, gelijk wij reeds zeiden, voor ongeleerden weinig gefchikt. Onder de geleerden daarenboven worden zij alleen maar van hun gezocht, wier post het is den Bijbel te verklaren. En hoe velen zijn 'er onder dezen helaas! nog, die geen lust hebben om zulke boeken te kopen en te lezen , en die gene _ kunde hebben , om dezelven te gebruiken! - 'Er is echter misfchien nog ene andere reden., waarom de boeken , door den Heer scheidius uitgegeven , minder' aftrek hebben. Wij zouden een' gantfche lijst kunnen opgeven van gefchrivten ,die door hem beloovd zijn: van velen van_ dezelven is dén (tuk uitgegeven; en van verfcheidenen is waarfchijnlijk niets meer te wachten. I-Iij gaat telkens wederom tot iets anders over, zonder den begonnen taak af te werken. En 'er zijn vele Lezers die gene eerlte delen kopen willen van boeken welken zij waarfchijnlijk noit volledig bezitten zullen. ' Brieven aan een' Vriend over het tweede gefchrift of de dertien Brieven van den Heer Mr. zacharias kenRic alewijn , door paulus van hemert. Te Rotterdam bij A. Vis, 1788. Behahen het Voorberigt 265 bladz. in gr. &vo. De prijs is f \ . 10 . Zoo dra de Heer van hemert met den Heer bonnet in briefwislèling getreden was over verfcheiden onderwerpen van den hervormden Godsdienst, hadt men billijk mogen verwachten , dat niemand zich verder in deze zaak gemengd zou hebben. Indien toch de ötreebtfche Hoogleraar , wien de Heer van hemert zelf enen verftandigen Godgeleerden noemt, wiens vlug verft and en fijn geflepen oordeel door ieder, die de eer heeft hem te kennen, bewonderd wordt (a), niet in ftaat mogt zijn, ia) Eerfte brief aan bonnet, bladz. 2, 3.  brieven aan een' vriend. 6l zijnen ouden leerling tot de gevoelens der hervormde Kerk weder te brengen , dan was het niet ligt te denken, dat dit door een' ander zou kunnen worden uitgewerkt. Hoe weinig nuts men zich dierhalven ook beloven kan van twisten over den Godsdienst, zoo ftreelde men zich evenwel met die hoop, dat het verdand en de kunde der beide partijen , die in deze zaak begrepen waren , de behandeling van dezelve gematigd en lievJerijk zou maken ; en men vleide zich vooral, dat men dezelve geheel en al aan den Heren van hemert en bonnet zou overlaten , en dat die bende van ijveraars zonder verftand, die van het «AtjS-tusfv t\> etyxzt) niets ichij. nen te weten , en die zich evenwel zoo gaarne in alles mengen, in dit geval althands, met hoe veel weerzin dan ook , tot zwijgen gebragt zou zijn. Het is thands ons ©ogmerk niet te onderzoeken, of deze hoop van het verftandigfte en beste deel onzer natie met opzicht op de eerfte bijzonderheid vervuld zij , dan niet ; wij wilden thands alleen maar zeggen, dat dezelve, wat het laatstgemelde betreft, jammerlijk is te leur gefteld. De verdediging van de zaak van den Heer van hemert is, voor zoo verre wij weten , geheel en alleen aan hem zeiven overgelaten : maar voor die , welker handliavening de Heer donnet op zich genomen heeft, is, behalven de brieven van den Hoogleraar, een vloed van gefchrivten te voorfchijn gekomen, waar van zommige, gelijk dat van enen zekeren matthijs pannebarker (Z>)> een gantsch bittere galle waren. Het behaagde ook wijlen den Here Mr. zacharias henric alewijn , Here van Mijnden en de beide Loosdrechten , een Handvol Aanleekenirigen op den tweeden brief van den Heer paulus van hemert, over de Rede en haar gezag in den Gods- dienst (f) Dit elendig Boek , dat aan het verftand en het hart van den Schrijver zeer veel oneer aandoet, is uitgegeven te Delft bij Jan de Groot, 178/, onder den volgenden titul; Verfcheidene gewigtige bedenkingen bij wijze va~n eenen brief voorge(leid aan den Heere paulus van hemert, geweezcnePredikant, eerst te Baren en Eembrug , en laatst te Wijk bij Duurftede, wegens het wederleggen zijner bediening als Predikant; en zijnen uitgang uit de gemeenfckap der Cereformesrde Kerk ; gn van weegens verfcheidene zijner gezegdens in zijnen brief, fefchreeven aan de terwaardige Clasfis van BJienen en Wijk. -  éo P. VAN HEMERT, BRIEVEN. dienst uit te geven (c): Hii fchreef op den tiiul van dit boekjen het versjen van polignac; QiUs non excipiat malefanum dogma cachinnis? en hij meldde in de Voorrede voor zijn boekjen, aangaande het oogmerk en de aanleiding van zijn gefchrijf, onder anderen het volgende: „ De Heer sonnet in zijn antwoord op den 'eerden brief' heelt zich enkel bepaald „ tot het hóofdsefchil; en hij heeft wel gedaan. Maar „ mag het overige ook niet wel eens aangeroerd wor„ den ? De Hoogleeraar heeft alles èïffftig behandeld; en het pastte hem in zijne betrekking, niet anders te 5, doen. Maar zou men dan den regenftrever ook niet. „ wel eens in fommige ftukken met eenige befpotting mogen bejegenen ? Zou men , in navolging van den „ Propheet elia, niet fomtijis mogen zeggen : „„Roep „ „ wat hard tegen uwen God. Misfchien is uw God „ „ in gepeins, of heeft wat te doen , of is op reis , „ „ of 11 aapt " Nu had ik wel gewenscht , dat iemand s, buiten mij deze taak op zich genomen had. Doch ,„ daar 'er niemand opdaagde , heb ik mij opgewekt ge„ vonden, om, onder opzien tot God, die krachteloo„ zen helpt, eens te beproeven, wat ik in dezen ver- mogt!" Het gehele boekjen beandwoordde volkomen aan deze aankondiging; overal heerschte een fpottendeen bijtende toon ; men zag het met weerzin, dat de Heer alewij^j, die anders in vele opzichten achting verdiende, zich daar toe hadt laten vervoeren; en men wenschte hartelijk , dat de Heer van hemert 'er op zwijgen mogt. Doch hij vervulde dien wensch niet, enzijnandwoord (d~) , dat geheel en al ironisch was, wekte wel door de vernuftige invallen , op het eerfte lezen , een glimlach, maar men gevoelde toch den innigften fmart, dat over de leerfiellingen van den zachtmoediglten Godsdienst

(n dit (r) Te Utrecht, bij A. van Paddenburg, 178e. CV) De Hatidvii Aantekeningen te rug gekaatst, of de Spotter ten toon gefield, in brieven aan Hans Judas Kakologus Mifadeiphus, door p. van hemekt. (e) XIII Brieven aan een' Vriend, over het gefchrift van den  de mensc henvriend. 63 dit laatfte gefchrivt is liet, dat de Heer van hemert in de brieven, die wij hier aankondigen, toetst. Zij zijn acht in getal; zij zijn meer ernftig gefchreven dan de vorigen ; zij bevatten hier en daar enige nuttige en aangename aanmerkingen; en 'er is zeer veel in, dat met regt tegen den Heer alewijn aangevoerd wordt. Maar evenwel hebben wij onder het lezen van dezelven wederom dikwijls hartelijk gewenscht, dat de Heer van hemert, zich van dergelijke fchrivten onthouden mogt hebben , en liever een werk opgezet , dat van meerder nuttigheid was voor de algemene Christenheid. Hoe men toch over de gevoelens van dien Heer ook denken moge, ene zeer grote mate van kunde en een gezond oordeel zal hem toch niemand ontzeggen kunnen , en hij zou dus , bij voorbeeld , door één uitlegkundig gefchrivt meerder nut kunnen ftichten, dan door honderd twistfchrivten, welke, hoe zeer 'cr zomtijds leerrijke bijzonderheden ingevlochten mogen worden, echter voor het grootfte gedeelte zonder enige goede uitwerking zijn, en dikwijls bijna even zoo fchielijk in een' hoek geworpen worden, als zij uitgegeven zijn. den Heer paulus van hemert , genoemd, de Handvol aanteekeningen terug gekaatst, of de Spotter ten torn gefield, door den Schrijver van de Handvol, te Haarlem bij H. van der Aa , 1787. De Menfchenvriend, Eerfte Deel. Te Amfterdam bij M. de Bruijn, 1788. 416 bladz. in groot OStavo. De prijs is f 4 - 3 - 8 „ A lléén door de deugd, en door den wil der Goden „ t\ zijt gijlieden groot en vermogend : alléén daar „ door gaan alle uwe zaaken voorfpoedig en gehoorzaamt u alles:" zoo fprak atherbal , de Zoon van micip. sa, Koning van Numidië, weleer tot de Romeinen (a): en zoo kon men ook tot onze voorvaderen fpreken. Zij waaren groot en vermogend , en alle hunne zaaken gingen voorfpoedig; hunne handel en hunne handwerken bloejden ; hunne fchatkisten waaren gevuld ; en hunne alfa) sallust. bell. Jugurth, cap. 17,  64. DE MENSCHENVRIENDj altijd overwinnende vlooten deden hunne vlag in alle zeeën eerbiedigen. Alles was juist niet aan hun onderworpen-, zoo als aan het kroost van romulus, maarzij behoevden dit ook niet om gelukkig te zijn: hun belang vorderde alleen de verdediging van hunne grenzen, niet de uitbreiding van dezelven: maar zij maakten zich evenwel gevreesd door hunne magt , en noodzakelijk door hun geld , waar door zij den handel van geheel Europa dwongen , en den zegen van het oude Israël deelachtig werden, dat zij aan veele volken leenden, en van niemand iets ontleenden (b). Zij hadden dit geluk ook alleen te danken aan hunne deugd, en aan de gunst der Godheid, die zonder deugd niet verkregen wordt. Naatftigheid, eerlijkheid, trouw, maatigheid , kuischbeid waren de hoofdtrekken van hun charaéter , en , met deze deugden begaafd , konden zij ook onmogelijk de gunst van een heilig God misfen, en dus onmogelijk ongelukkig zijn. In het rijk der zeden heerscht hetzelvde verband tusfchen oirzaak en gewrocht, als in dat der natuur: ook daar zijn eeuwige, onveranderlijke wetten ; ook daar dierhalven moet een tegengeftelde oirzaak altijd een tegengefteld uitwerkzel hebben. Zoo dra dus onze natie van haare oude deugd ontaartte, moest haar geluk ook wijken. En helaas! hoe zeer is zij daar van ontaart, en hoe na is zij aan haar volkomen verderf gekomen! Men vindt Nederland in Nederland niet meer; naniwlijks is hier en daar in een' hoek een' vroome ziel overgebleven, die het algemeen bederf en Verval betreurt, die waare deugd oefent, maar die even daarom miskend, veracht, mishandeld wordt; die even daar in de bron van zijn ongeluk vinden zou, indien het der ondeugd immer gelukken kon, het heil van den deugdzaamen te verwoesten. Die treurige waarheid, die vooral in de jongst verloopene tijden ten krachtigflen bevestigd is , fpoorde de Schrijvers van den Menfchenvriend aan , om alle hunne krachten ter verbetering van den zedelijken toeftand eener natje aan te wenden, waar van zij leden zijn , en welker belangens hun zwaar op het harte weegen. Zij ondernamen de zaligheden der deugd, en de vloeken der ondeugd aan hunne landgenoten te fehetzen, en hun op te (b) Deut. XXVIII: ia* o f\v,  9 E MENSCH7ENVRIEN0. 6*^ te wekken en de beste middelen aan te wijzen , om nog *ens eindelijk wederom de eerde te kiezen en de laatfte te mijden; Zie daar de aanleiding en het loilijk oog* merk van dit gefch'ij '. Doch laat ons hun/ zeiven uitvoeriger hier over hooren fpreken; in hunne Inleiding tot het Werk; die het eerde vertoog uitmaakt: ,, Wij hebben In deze dagen de natie, meer dan on- ze Voorgangers , van nabij leeren kennen. De onge„ lukkige verdeeldheden , die tusfchen burgers en bur,, gers, burgers en regenten, wat meer is! tusfchen egt,; genooten, ouders en kinders, broeders en lusters ont;, Haan zijn, hebben het volk van Nederland in hetopen,, baar doen fpreken , deszelfs zedelijk character klaar „ vertoond , en , helaas! ons het zelve leeren kennen * „ als een volk, waar onder de meeften aan allerlei on- deugden en verregaande godloosheden, waren overge- „ geven. Departijfchappen laten we voor een ier ,, gelijks verandwoording , daar van zullen we nimmer „ fpreken; 'er zijn toch onder de Patriotten en Prinsge„ zinden, die uit edelmoedige beginfels werken, die de rechtvaardigheid aan hunne zijde en de bevoordering „ van het heil des Vaderlands ten oogmerke meenen te f, hebben ; maar onder beide Gezinden is 'er een groot „ getal, dat óók voorgeeft , het heil des vaderlands te beöogcn, en egt er. noch deugd noch godsdienst kent, „ veel min beoefend. De liefdeloosheid, bittere „ haat, wreede vervolging, het vloeken, lasteren, ver„; wenfehingen, het misbruik van den geheiligden gods„ dienst, het dronken drinken, het rooven en verwoest ,-, ten van 's naasten eer en goederen, dezen, en j, meer zijn de wandaadei^, de bezigheden, de ,, CharaBerifeerende trekken der meefte Nederlanderen, ,, en helaas! van onze Landgenooten. —— De daadén^ „• die 'er gebeurd zijn, en die wij noch dagelijks zien „ gebeuren , verzegelen ons gezegde. — Wie hadt „ dit ooit, voor de binnenlandfche beroerten, van zulk £ een groot gedeelte der natie durven denken ? 't Is „ waar, lang voor dezen tijd, hoorden wij over derzel- „ ver ondeugden en toenemende gebreken klagen; * „ maar wie ——— wie die der deugd hulde doet,—— „ heeft immer gedagt? in dit vlek ——— ih dit „ dorp ——— in deze ftad ■ woonen honderden, „ duizenden, —— die met mij zijn opgevoed,— VAD. BIEL. I. DEEL. N. 2, £ „die  66 DE MENSCHENVRIEND. „ die ik dagelijks vriendfchap bewezen. die van " ELTfe" gen°ten' van miJne inkomften ge- leefd hebben menfchen! —_ die den ééni- gen waaren God aanbidden, die onder het euan- " S rfa' T en die zdfde menfchen zullen mij- " „IJ ° fte vervo,.?ers . — mijne bitterde vijanden " zij zullen mijne fchatten rooven, . „ myne goederen verwoeden, mij ten bloede toe „ vervolgen, — mij en de mijnen verwenfchen; „ de vader zal het kind, het kind den vader, ,, de eene broeder den anderen tot den dood toe haa„ ten, ■ de zoogenaamde vroomen zullen , onder ,, oen naam van godsdienst, de fnoodfte euveldaaden, »' ~ de godontëerendfte grouwelen , goedkeuren " v°omaant -—- en de grootfte wreedheden met de„ zelide onverrchilhgheid en genoegen aanzien, als Ne„ ros lenegten het martelen van zulken, die, in weerwil ,, van hunne wreedheden, hunnen godsdienst niet verza- „ ken wilden. Dit alles nebben we nochthans in " 5>nZ£ dagen gezien! f" de jaarboeken van Ne- „ derland zal het grootfte gedeelte dezer natie met bloed „ gefchandvlekt ftaan. Om deze redenen , waarde Landgenooten! hebben „ wij de pen opgevat. . Wij tragten een bedorven „ natie te verbeteren , deugden en ondeugden in haare „ waare gedaante voor te ftellen ; om de eerften te kie„ zen, en de laatften te vermijden." In het begin _ van het jaar i?88 gaven zij hun eerfte vertoog uit; zij vervolgden weekelijks dezen prijslijken arbeid; en met het einde van dat jaar werdt dus het eerlte deel, dat j2vertoogen bevat, bellooten , meteenen korten inhoud verrijkt, en met een' gefneden titul en een uitmuntend vignet van euijs en vinkeles verlierd. Vvij zullen kortelijk den inhoud van dit Deel opgeven, 5P £at , , 2£r zaI kunnen oordeelen over het gewigt der hier behandelde onderwerpen, welke meestal ineenen e[n "f ï0011' doch zomtiids ook, dewijl men wel eens al lachende den mensch verbetert, in een' boenenden trant gefchreven zijn. N. o. Afbeeldzel van een' Menfchenvriend. 3 't Weldadig ongeluk. 4. Weelde de. pest der natie. 5- De  BE MBNSCHENVRIEND. 6? <. De Deugdenftad. 6. 't Gevolg der Weelde (een droom). Een Digt* Huk. 7. De laatfte raad van een' vader. 8. De Vriendfchap. ■ • De verplichting tot den openbaren Godsdienst, lol Eenige trekken uit bet Dagboek van kdelhakT. 11. AMiccjs,- oe Man van waare grootheid. 12-14. De eerzucht, ot' over de waare en valfche eer. 15. Bezigheden van sommige jongehngan. 16. Over de opvoediugsplannen» 17-19. De vooroordeelen. ao. Voor de tedere f<-x\ 21. phocion, een Digtjluk. 22. Twee brieven over N. 20 , en andwoord op dezelven. 23. Kweeklchool voor fchoolmeesters. 24. De onderlcheiden neigingen en werkzaamheden der menfchen. 25. Een deugdzaam man geen vleier. 25. Het klagen over ondankbaarheid. 07. De bezigheden der menfchen. 28. De verleider der onfchuld. 29. De deiurdzaame grijzaard , en de regtgeaarte geestelijke. 30. Catalogus van fchilderijen , beelden, basreliëfs en antiquen. 31. 33. Het lot der geltorvene kinderen. 3a. De vermaaken des levens. 34. 40. Het nut der beuzelingen, (een brief). 35. Oirzaaken van ongevoeligheid. 36. Het vergenoegen. 57. De bevordering van het algemeene best. 38. Het klagen over den llegten tijd. 09, De catechizatiën. 41. 't Huwelijk , (een brief en andwoord in een digtltukjen. Het ziet van 't huwelijk'). 42. Het bijgeloof. 43. De noodzaaklijkheid der menfchenliefde. 44. De verganglijkheid, (een digtjluk). 45. De ongeoorloofdheid uer wraak. 46. 48, jo. Redevoering over de hartstochten. 47. De deugdzaame gelieven. E 2 49- L06  f33' DE MENSCHENVRIEND. 49. Lofreden over de Kwaadfprekendheid. 51. De Jeugd tot den Godsdienst aangefpoorü, 52. Aan EucHAtus. Zie daar de lijst der vertoogen! In de meeste van dezelven worden in de daad allerbelangrijke onderwerpen behandeld, en, fchoon ze niet allen even uitmuntend gefchreven zijn, zoo verdient evenwel de wijze van behandeling over het algemeen geprezen te worden. Hier en daar zou men wel meer zuiverheid van taal, meer bevalligheid van ftijl (die met de eenvouwigheid, waar op de Schrijvers zich met regt toeleggen, zeer wel beftaanbaar is) en vooral eene grootere zeggingskracht wenfchen; maar des niet tegenftaande kan dit weekblad van eene zeer groote nuttigheid wezen , indien het algemeen, c.n met aandacht en toepasfmg onder onze natie gelezen wordt. Toen voor weinige jaren de Vriend van het Va- der/and, een blad, dat met hetzelvde oogmerk, en vooral met geene mindere kieschheid gefchreven werdt, weekelijks uitkwam, vondt hetzelve, tot fchande van onze natie, zoo weinige Leezers, dat de Drukker , die niet eens zijne kosten betaald kreeg , genoodzaakt werdt hetzelve reeds met het einde van het eerfte Deel te lluiten. Men befteeddetoen zijn geld en tijd aan het hutyen, koopen, Cn leezen van het ilegtfte zoort van ftaatkundige prulfchrivten, die het verftand benevelden en het hart verbitterden. Wij wenfchen van harte den Menfchenvriend een beter lot toe. Wanneer een volk niet eens meer eenige weinige oogenblikken belleden wil aan de ernftigfte vertoogen, die , tot haare verbetering en tot haar geluk , aan haar voorgefteld worden, dan vooral is de hoop op haare herftelling verlooren. En waarlijk 'er zijn verfcheidene omHandigheden , welke die hoop reeds zedert eenen geruimen tijd aanmerkelijk verzwakt hebben. Evenwel bidden de weinige waare minnaars van hun Vaderland, die nog onder ons overgebleven zijn , hunnen God dagelijks met de warmfte fmeekingen om de wederkeering van onze deugd en van ons geluk; en die fmeekingen geven ons nog eenige flikkeringen van hoop, dat Nederland nog eens met de daad de waarheid bevestigen zal van de bemoedigende aanmerking van een voornaam Fransch Schrijver °(c) ; „ Daar (c) bwrmohtel, Belifarius: Iloofdft. XI, bl. 152.  schoolboekjen van nederlandsche deugden. 6*£ „ Daar is een ouderdom, in welken de mensch verpligt „ is de hoop op langer leven af te ftaan; daar is geen 3, tijd , in weiken het ons vrij ftaat te wanhoopen aan „ den welvaart van een Rijk (of Gemeenebest). Men „ heeft volkeren uit den wanhoopiglten (laat weder op „ zien komen , en , na de zwaarlte toevallen geleden tè ,, hebben , zich zien herftellen met meer kragt en wak,, kerheid dan ooit te vooren." Schoolboekje» van Nederlandfche Deugden: uitgegeevea door de Maatfchappij tot nut van het algemeen,. Te Amfteldam bij H. Keyzer, A. Fokke Simonsz, en C. de Vries, 48 bladz. in oclavo. De prijs is f .••4-: Het geen wij zoo even van het oogmerk van den Menfchenvriend gezegd hebben, dient ook ter aanprijzing van de heilzame pogingen , welke de loflijke Maatfchappij tot nut van het algkmken aanwendt , om de zeden onzer Landgenoten te verbeteren. Die verbetering moet, indien zij waarlijk ooit algemeen zal worden , vooral van het opkomend gellacht beginnen. Uit reeds bejaarde menfchen worden kwaade neigingen zeer bezwaarlijk uirgeroejd , en, wanneer wij het dus daar toe brengen konden, dat onze Jeugd tot zuiverder zeden gevormd werdt, dan alleen konden wij hoopen, dat onze Gewesten nog eens wederom een gemeenebest van deugdzaame mannen en vrouwen worden zouden. Met dit doelwit is het Schoolboekjen van Nederlandfche Deugden door den Heer m. nieuwenhuizen gefchreven, en aan de gezegde Maatfchappij aangebooden. Het bevat zamenfpraaken , fabelen, vertelzeis, wijsheids-regelen, levensregelen, kleine gedigtjens, en raadzels. In het Voorberigt zegt de Schrijver; „ Zal eene natie ,, bewaard blijven bij haare bijzondere deugden en ze9, den, dan moet zulks de Jeugd ingefcherpt worden. De „ verbastering der zeden, de zucht om al wat vreemd ,, is, na te volgen, toont genoeg, hoe zeer dit verzuimd „ is. • Laaten wij Nederland zijn eigen kroost wedergeeven , en hetzelve niet onkenbaar maaken, door „ het vroegtijdig vreemde en verbasterde zeden in te „ prenten. —-— Met zulk een oogmerk heb ik dit „ Schoolboekjen faamgeiteld, ten einde de kinderen fp?e< E 3 „ len;  7o F4 NICOLAI „ lende dat gene te leeren , het welke zij als Nederlan„ ders weeten en betrachten moeten." —-—• H'-'t oogmerk verdient, gelijk wij zeiden, allen lof, en de uitvoering in veele opzichten goedkeuring. 'Er zijn zeer goede ftukjens in deze verzameling. Doch men zal 'er ook in vinden , vooral onder de zoogenaamde Raadzeis , die minder belangrijk zullen voorkomen voor een kind, welks heïslènen men toch niet moet opvullen met iets , dat nog tegenwoordig geeite nuttigheid voor hem heeft. Ook kon somtijds eene of andere les wel duidelijker en gepaster worden voorgefield; men begrijpt zomtijds het oogmerk niet fpoedig genoeg: bij voorbeeld in de fabel , welke tot opfcbrivt heeft, het fchaap en V zwijn, welke zekerlijk vrij gezocht is. Daarenboven zijn Jer herhalingen in , die in een zoo kort boekjen vermijd hadden moeten worden ; 'er zijn bij voorbeeld twee ver« fchillende ftukjens in , om het gevaar van zich op het ijs te wagen aan te toonen. Anecdoten van frederik den grooten , Koning van Pruisfen , en van eenige perfoonen, die gemeenzaam met hem verkeerden ; benevens verbetering van fommige reeds gedrukte Anecdoten : uitgegeeven door fredrik MCOLAt. Eerfte Stuk. Te Amfterdam bij Emenes cn de Vries, 1788 Behalven de Opdragt en Foorrede, 103 bladz. in groot octavo. De prijs is f :-i2-: Hoe gering fredrik de grote , ook over de Hoogduitfche Literatuur dacht , was hij echter niet geheel en al ondankbaar jegens de Duiifche Mufen. Aan sulzer gaf hij duizend bewijzen van zijne achting en lieide. Drie van de eerlte en uitmuntendlte mannen van Duitschland, gellert, gleim en garve maakten enen ailervoordeliglten indruk op hem: en in de laatlte tien jaren van zijn leven liet hij ook allengskens de aanzienlijkfte Berlinfche geleerden bij z'ch komen, en betoonde zich billijk, vriendelijk, en gunitig jegens hun. Onder dezeu was de beroemde mcolai (a) ; en deze hadt daarenboven reeds lang te voren het geluk, van drie mannen ta- ïne- (<0 znnrenMANN, Iet over freder:x den grooten, bladz. 121.  anecdoten van frederik den grooten. 71 melijk nauwkeurig te kennen, die zeer lang met den Koning verkeerd hadden, en die dus zeer vele trekken van zijn perfoonlijk diameter, zoo wel in zijne jeugd, nis in zijnen manlijken ouderdom, wisten en konden opgeven; namelijk den Mulleus quanz, den Mnrquis d'arghns, en den Overften quintus icilius. quanz hadt den Koning reeds in den jare 1734 leren kennen, enzederd 1740 ("uitgezonderd in den oorlog) dagelijks een paar uren in zijne kamer doorgebragt. d'argens was, zederd herbegin der regering des Konings , zijn medgezel, en dertig jaren lang in vele opzichten zijn vriend en vertrouwde. quintus icilius was juist in de hachlijke tijden na den zevenjarigen oorlog, toen de Koning zijne finantien, die door den oorlog uitgeput waren , weder in enen goeden ftaat wilde brengen, om en bij den Koning, en hadt onder de hand aan verfcheidene ontwerpen van dien tijd veel aandeels. Men kan uit het gezegde opmaken, hoe veel gelegenheids mcolai hadt, om ene verzameling van Anecdoten van FREDRiK te maken , die in echtheid en belangrijkheid alle anderen verre overtrof, en die het duidelijkst denkbeeld geven kon van het waar perfoneel charncter en het huislijk leven van den Vorst. En hij maakte van deze gelegenheid, met ene ongemene nijverheid , gebruik, daar de ftudie van het charaéter van fredrik , wien hij zoo nabij zich hadt, op wien hij zulke ene betrekking gevoelde, en wien hij, zederd dat hij in de jaren 1771 en 1772 van de wijsheid zijner regering ten levendiglten overtuigd werdt, met geestvervoering beminde, altijd zijne meest geliefkoosde bezigheid was. De kleinlte bijzonderheid zelvs,die den Monarch betrof,was voor hem dierbaar, en hij berekende zijne vordering in de Mensenkennis in het gemeen, en in de kennis van verfcheidene andere gewigtige onderwerpen, naar de meerdere kennis, die Ij ij van het charaéter van dezen zonderlingen man , van zijne fchikkingen en van derzelver gevolgen verkreeg. —- „ Als ik," zegt hij, ,, over gewichtige ondervvers, pen iets weet: over vrijheid van geloof, over ophel„ deiing van verftand , over zedelijkheid , over werk,, zaamheid, over handel', over circulatie, over de wen„ ding, welke het karakter der volken door hunne re„ genten neemt, en over dat geene, wat aan een volk, j, wanneer men éénmaal een bepaald karakter in hetzelve E 4 » ge'  2$ f. n i c o l a j „ gevormd heeft , niet ligtlijk door de macht van een ,, regent, ja zelf niet door de toegenegenheid tot hem, ontnoomen wordt ; dan heb ik het aan mijne beften„ dige oplettendheid op deezen in vrede nog meer dan in den oorlog wcrkfaamen man , en aan mijne meer „ dan twintisjaarige opmerkfaamheid op zijne fchikkin- een , en op derzelver gevolgen , die ons voor oogen ,, lagen, te danken." — En een paar bladzijden lager laat hij 'er op volgen; „ Van het oogenblik af, dat „ ik eenig doorzicht en eenige bekwaamheid verkreeg, om menfchen te beftudeeren , was voor mij mets ge- wichtiger , dan het aandachtig befchouwen" van men- „ fchen. ~~ Eén der uitmuntendlte menfchen zoo „ nabij mij , en nog van des te meer belang voor mij, „ als regent van mijn Vaderland ; als een regent, die i, daaglijks zoo veel voor hetzelve dee.it; zoo veel welk „ men in andere regeeringen niet gewoon is te zien ; „ ;oo veel groots en zichtbaarlijk weldaadigs ; zoo „ veel, dat onverklaarbaar fcheen te zijn; zoo vee], dat gewislijk gebreklijk was , doch alles met het on„ loochenbaar (tempel van een grouten veruitziendeu „ geest gekenfchetst, trok mijne geheele opmerklanm- „ heid tot zich. * De ftudie van zijn karakter werdt ,, federd verfcheidene jaaren mijne gelief Ie bezigheid.. Ik „ geloofde den mensch te moeten beftudeeren , om den „ regent beter te leeren kennen; den regent, in alle de „ menigvuldige deelen zijner regeering (door weiker „ eenvouwige orde hij de overziening zoo gemaklijkmank„ te ,) zoo veel ik als een enkel bijzonder perfoon doen „ konde , te moeten volgen , om de eigenfehappen van „ den mensch nauwkeuriger te kennen en te verklaa„ ren." Hoe zeer nu nicolai en in zijn geheugen en in zijne Aantekeningen zulk' een* fchat van bijzonderheden, den overledenen Koning betreffende, bewaarde, zoo geraakte hij echter niet dan door ene toevallige aanleiding op he( dei kbeeld om dezelven uit te geven. In 1787 tot herfklling zijner gezondheid zich te Pijrmont bevindende , ging hij op een helderen namiddag met een aangenaam, gezelfchap, als het ware een bedevaart doen na den Koningsberg, welke zijn' naam , door het verblijf van freïjrik iu Pijrmont, in den jaren 1744, verkreeg, wijl bij oit  anecdoten van frederik den grooten. 73 op eene plaats aan den voet van dezen berg , die voor zijne bewonderaars nog heilig is, en waar op de thands regerende Vorst van waldkk een gedenkteken voor den groten Koning zal laten opristen , zeer dikwijls gewoon was te zitten. Het gefprek viel zeer natuurlijk op den Monarch: nicolai verhaalde verfcheidene bijzonderheden van hem, die belang wekten en wederfprak ook verfcheidene Anecdoten, die te önregt verhaald en reeds gedrukt waren. Dit gaf den Hofraad zimmermann, die mede tot het gezelfchap behoorde , aanleiding om nicolai op te wekken tot het jn het licht geven der hem bewuste aantekeningen, en het wederfpreken der te onregt verhaalde. En, fciioon hij toen wel dien voorllag van de handwees, beüoot hij 'er echter om zeer goede redenen toe, na dat hij van zijne reize te rug gekomen was. "De uitvoering van dit voornemen werdt nogthands vervroegd , nadien de zuster van den Koning, de Hertogin weduwe van bronswijk, in Februarij, 1788. aan nicolai twee aanmerkelijke brieven van haren Koninglijken broeder mededeelde, welker openlijke bekendmaking hij geloofde niet te moeten uitftellen. De eerlte van deze twee brieven is kort na den dood van den verewïgden menfchenvriend, Prins leopold, gefchreven, om de Hertogin over den dood van dezen tederbeminden zoon te troosten. De twede brief is de laadte, dien de Koning aan zijne zuster, flegts zes dagen vóór zijnen dood fchreef, en waar in hij haar zijn naderend einde re verftaan gaf. Zij zijn beiden aan het hoofd van dit eerlte ftukjen "geplaatst, en de Heer nicolai heeft 'er eenige aanmerkingen bijgevoegd. Daarop volgen de Anecdoten, die, op twee na , den Marquis d'argens betreffen , wiens diameter de Heer nicolai bij deze gelegenheid zeer uitvoerig ontvouwt , en wien hij in een zeer voordelig licht plaatst, terwijl bij ons tevens ter loops van de andere Franfche geleerden ', die wel eer aan het Hof van fredrik bloejden, als van darget,de la mettriiï, algarotti, malpertius, voLTAiRE, enige charaétertrekken opgeevt , die hij meest van den Marquis, die hun allen nauwkeurig kende , ontleend hadt. Voorts wordt dit ftukjen befloten met enige twijfelingen en verbeteringen aangaande de reeds gedrukte Anecdoten van fredrik den" groten; waar onder anderen merkwaardig zijn de bedenkingen van den Schrijver over het vertelzel, dat de Koning gedurende den"zevenjarigen oorlog, toen de zaE j ken  74 f» nicolai , anecdoten van frederik den crooten. Jten zeer flegt ftonden , vergif bij zich zou hebben gedragen (Z>). Wij vergenoegen ons voor deze reize met dit algemeen verilag van dit boekjen; wij zullen misfchien bij de afgifte van een volgend Stukjen ene of andere proeve uit hetzelve mededelen; thands wilden wij ons alleen maar bepalen tot de aanwijzing van het belang en het gezag dezer verzameling. Eén' aanmerking moeten wij hier echter nog bijvoegen. Wij geloven , dat de Heer mcolai zeer veel geloof verdient, wanneer hij verhaalt; maar, wanneer hij aanmerkingen maakt, zullen wij vooral ons oordeel dienen te gebruiken, en van zijne loffpraken iets dienen af te trekken voor de geestvervoering, waar mede hij fredrik altijd befcbouwde , en waar mede hij thands van hem fchiijvt. Zijne aanmerkingen op de beide brieven aan de Hertoginne van brünswijk kunnen hier van ten bewijze itrekken. Die brieven zijn zekerlijk wèl gefchreven; maar wij vinden echter gene redenen, om dezelve zoo zeer te bewonderen, als de Schrijver doet. En hij zou misfchien ook koeler in zijne loflpraken omtrent dezelven geweest zijn, indien zij niet van fredrik waren. Zijne' aanmerkingen, waar in hij de bijzondere fchoonheden, die hij 'er in meent te ontdekken, ontleedt, zijn in de daad zomtijds een weinig te ver gezocht. De Koning hadt aan zijne-Zuster gefchreven ; „ het léven is niets, dan dat j, men zijne medeburgers ziet Iterven en gebooren wor- ,, den." (b) Aan dit vertelzel fchijnt de Heer Buscisnvc toch nog al enig geloof gegeven te hebben, en misfchien niet geheel zonder grond. Hij fchiijvt in zijn boek over het Karakter van frederik den grooten , waar van wij in een volgend Huk verflag hopen te doen, bladz. üSy, 1.90, het volgende: „ Tot „ zijne zonderlingheden, en (waarom zou ik dit ontkennen?) „ tot zijne dwaalingen, behoorde, dat hij de zelfsmoord — „ bij voorkomende gelegenheid verdedigde. ■ ■ Het fchijnt", „ dat hij het daar voor hield, dat dezelve omflaat uit kracht „ en moed der ziel. • . Daarom is het mij, zoo dikwijls „ ik 'er 0111 der.k, hoogst gevvigtig en onbéfchrijfiijfe aange,, naam, dat God den Koning bewaard heeft voor het zwaare „ noodgeval, om van het vergif, welk hij, volgens een ge,, loofwsardig verhaal, in den zeveniaarigen oorlog, bij zich „ gedrsgen zou hebben, naar het voorbeeld van haknibal, ge„ bruik te ïnaaken?'  perponcher, mengelwerk. 15 „ den." nicolai merkt hier op aan; „ Volgens mijn gevoelen is hier in eene onbefchrijflijke nadruklijk", heid, dat hij fterven voor geboot en worden ftelt. Hier H in ligt het heuglijk inzigt in de weldaadige natuurwet „ opgefloten : naamlijk, dat niets in de natuur derft, dat elke ondergang eene nieuwe opkoomsl veroirzaakt." " Is dit niet zeer gezocht? Zou fredrik aan dien nadruk wel gedacht hebben? zou dezeive niet met zijae gevoelens zelve ftrijdig zijn? Van het lighaam kon fredrik zoo denken, daar hij hetzelve befchouwde a's wel nimmer zullende opftaan, maar na zij.ic ontbinding in andere lighamen zullende overgaan. Maar van de. ziel geloofde hij" immers niet, dat zij niet iterft: Hij, die van haar in zijne gedigten fcbreef: Eft ce la ce raijon de PEJfence fuprctne, Olie I on nous peint fi luniineux? Eft ce la eet efprit, furvivant a vous mêmes ? II mort a"ec nos fens, croit, affoiblit comme eux. He las! il peiira de même: en Hij, d'e tot aan z'ju uiteinde toe de onfterflijkheid der ziel hardnekkig locheude (c). (c) zimmermann. Iet over frederik den crooten, bladz. 154. Mengelwerk. IX. Stukje. Tendimus ad crelestemPatriam. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven. 1788. I43 bladz. in o&avo. De prijs is f'.- 18-: Het is bekend , dat de Heer de perponcher in het achtfte Stukjen van zijn Mengelwerk een opftel geplaatst hadt, getituld Gedagten. over het Sentimenteele van deezen tijd', en dat de Heer feith, die zekerlijk in deze verhandeling meer (-67 (k) .~— ix Stukjen, bladz. 124.  PERPONCHER overëen! Hij heeft zeker, toen hij dit laatfte fchreef, we Ier aan zijn eerfte Stukjen te rug gedacht, en den fchijn willen geven, als of hij bij het aldaar geftelde nog bleet, want hij fpreekt juist ook een paar "bladzijden lager (/) wederom van de zedelijke dolende Ridder* fchap, welke anders in dit boekjen vergeten was geweest. ——- Wij kunnen onmogelijk het gantfche ftuk ontleden,en wij zwijgen daarom ook van de definitie van het fentimentele, welke de Schrijver in plaats van die van den Heer feith ftelr. Maar een paar korte aanmerkingen moeten wij evenwel nog bij het gezegde voegen. De Schrijver ijvert zeer fterk tegen de driften , en ftelt die zelvs hier en daar tegen de edeler gevoelens des harte over. Op bladz 33 fchrijvt hij; ,, Dat de man, ,, die zijne driften, als volmaaktheden, aanziet, deezen ,, verfterke; de wijsgeer, die 's menfchen waare vol- maaking bedoelt, en weet, dat de gevoeligheid der zinnen en driften, mede behooren, tot die vermo„ gens , die zoo dikwijls onze verleiders worden, zal „ hun niet zelf nog meer of fterker wapenen en midde,, len ter verleiding in de' hand gaan geeven. Niet dee> zen zoekt hij nog meer op te wekken, te verlterken, „ of ligter aandoenlijk te maaken; maar alleen die ede,, Ier gevoelens des harte enz." Is ook dit niet "veel te onnauwkeurig, te onbepaald gefproken ? Zijn 'er niet zoo wel edele als onedele driften? behoren de eerften niet merkelijk tot de volmaaktheden onzer natuur? zijn zij niet weldaden van den Almagtigen? zijn zonder dezelven immer grote daden verrigi? verdient de deugd van een' koudvochtig naam-wijsgeer wel in nadruk dien naam? Waarlijk! de Schrijver, die zomtijds zoo tegen het verengelen der aardbewoners ijvert, vergeet op andere plaatzen wederom , dat hij van zinnelijke menfchen fpreekt. Ja ! onze driften kunnen ligt onze verleiders worden : maar even daarom moeren zij beftierd worden door den Schrijver, die tot ons hart fpreekt; even daarom moet hij, die den taak op zich genomeu heeft, om onze zedelijke volkomenheid te bevorderen, ons het onderfeheid tusfchen de edele en onedele driften leren, en de verfterking van de eerlten mogen wij van zijne pen eifchen. Ia CO Mengelwerk, IX Stukjen, bladz. i%6.  mengelwerk. 81 Tn den Heer stfrne prijst de Schrijver dat in zijne Sentimentele reize de Min fpaarzaam te voorfchijn treedt; hij wil de ware; zuivere Min wel ene deugd noemen , maar hij wil niet, dat zij , zoo min als enige andere deugd , de overige deugden en plichtsbetrachtingen uit hare plaats zal verdringen (»;). ^it laatfte is buiten twijfel rigtig; maar zou voor dat verdringen dan wel ene zoo grote vrees zijn, indien de ware, zuivere Min in fentimentele fchrivten met mindere fpaarzaamheid te voorfchijn tradt? Hebben niet de beste en edelfte vernuften ten allen tijde die ware zuivere Min als het beste middel aangeprezen om ons tot de oude onfchuld en zeden te rug te brengen; en heeft niet de ondervinding het zegel haTer goedkeuring op die aanprijzing gezet? welke grote daden , welke verhevene deugden zijn door die weinige zuivere zielen, die voor haar vatbaar waren,uitgeoefend? Indien maria van reigersbergen niet door haar was bezield geweest, dan was de groot op Louvenftein ver- frcacht. Wij kunnen dit niet verder uitbreiden ; maar die lust heeft, om van dit alvermogen dier ware min overreed te zijn, die leze de Fannij van den Heer feith , en in het bijzonder het eerlte itukjen, getituld Aan mijn lier; en, die dan voelen kan, voele, wat zuivere lievde vermag. f» Mengelwerk, IX Stukjen, bladz. 119, 121, 122. Emmerik. Naar het Hoogduitsch van j. g. muller. Tweede Dtel. Te Amflerdam hij A. Mens Jansz. 1788. 234 bladz, in groot oüavo. De prijs is /i-io-: Die bet eeifte Deel van dit uitmuntend werk gelezen heeft , weet, dat de jonge emmerik te vondeling gelegd, door klaas, een eerlijk en menschlievend voermansknegt gevonden en opgenomen, en aan het huis van Vader emmbrik gebragt was, die terftond op zich nam voor de opvoeding van het lieve kind te zorgen, die het», zelve naar zijnen naam noemde, en die het in zijn eigen huis van al het nodige voorzag, én zooopbragt, als men van een' man, die een buitengewoon verlicht verftand en een voortreflijk hart bezat , met regt verwachten kon. In het eerfte Deel hadt de Schrijver rseds fragmenten gt- vad. B1BL. i. DEEL. n.2. F U-  52 J. G. MULLER !f Td 32? •6 §erchiedenis dezer opvoeding , gedurende de kindfche jaren van den vondeling; in dit twede Deel zienwij, hoe emmerik, als jongeling, en beftierd wordt en zich gedraagt. Z.jn brave voeddervader, die hem eerst zelf enen geruimen tijd onderwezen, en met de Schriyten der Ouden bekend gemaakt hadt, bragt hem nu na h , waar hij hem , op aanrading van zijnen vriend bornwalo ,n plaats van op het Academisch Gymnafiurn, gelijk hij eerst voornemens was, eerst een halfjaar op de ftadsfchool befteedde. Hij was toen onder het S zicht van den braven Heer bornwald , een' koopman chezeerveel gezond verftand bezat, en onder dat van den 1vector , den vertrouwden vriend van den Heer born. wald, en niet flegts een geleerd, maar ook «rat net elk geleerde is een zeer verltandig man, en een menfchenkenner , eenigzins bars naar het" uiterlijke maar inwendig vol zachtmoedigheid. Deze beide eer' waardige mannen behandelden hem als hunnen zoon, en .voldeden juist aan het oogmerk dat de oude man met het verwijderen van dit zijn voedlterkind bedoelde, om hem namelijk de waereld te leren kennen. Op het dorp, waar de_ oude immebk woonde, en van allen als een vader -geëerbiedigd werdt,opgevoed zijnde, hadt hij altijd lievde geoefend en genoten ; en hij hadt zich dus onmogelijk kunnen overtuigen van de waarheid van het tafereel dat zijn vader hem van de boosheid van het gros des menschdoms gefcherst hadt, of fchoon dezelve door bornwald en den Rector op nieuw bevestigd werdt, voor dat hij zelf ondervondt dat de meeste menfchen eigeS•hjk niemand beminnen,dan zich zeiven; en dat men bijna •in ieder huis huichelarij, veinzerij, gemaaktheid, enman•tels welke naar den wind gehangen worden, vindt. En dl helaas 1 ontdekte hij reeds in de eerlte drie maanden van zijn verblijf m van welke eerlte drie maanden wij de gefchiedenis in dit twede deel vinden \ZurTm0£lf Qural in dit boekjen • ^ alle de Schttvrtn van den Heer muller , de overtuigendlle bewijzen van de diepe menfehenkenuis, de gezonde Wijsbegeerte en Zedekunde, en den zuiveren fmaak, zoowel i'S \ edd harc' en de wa™e menfeheniievde van den Schrijver : wij ontdekken in hem een' man , die de vunglte zucht gevoelt om nut te (lichten, en die zich oaarom over het gros van bozen en dwazen niet bekom• mert, maar tfja? eigen' weg gaar, en zich van denzelven door  t M tt I R I Tu 83 door blinden en kreupelen niet af laat leiden; die daarom met vrijmoedigheid fchrijven kon ; „ Het gaat ons als „ allen anderen menfchen: wij doen niet altoos, wat wij naar de meening van andere menfchen doen moesten. „ En als in ons hoek maar niets geplaatst wordt , wat ,, God iii den hemel in ons fcliuldboek fchrijft , en als „ hier op de waereld fommige braave en wijze menfchen „ deeze boeken gaarne leezen en met dezelve te vrede „ zijn : dan bekommeren wij ons zeer weinig om het „ overige ; geeven ook aan elk verlof, om dezelve te „ belagcben , te becritifeeren en het hoofd daar over te „ fchudden ; doch onder deze voorwaarde, om ook op „ onze beurt , als wij eens in een vrolijk humeur zijn , „ wederom met het grootfte vermaak over hen te lag„ chen , in die hoop leevende , dat wij het in lagchen „ met veelen wel zullen uithouden, als anders onze toe„ komende hoofdfchudders enz. even zulke fnaakfchedin„ gen ziin, als de voorgaanden waren , enz." (a). De lesfen, welke de oude emmerik aan zijnen voedfterling geevt, en welke bornwald en de Rectoraan denzelven herhalen , zijn alleruitmuntendst ; en nauwlijks kan aan een' jongeling een boek in handen gegeven worden, dat gefchikter zij om hem ene diepe menfchenkennis mede te delen, dan dit, wanneer hij het aandachtig leest, en met het geen hij dagelijks ziet in vergelijking brengt. Laat ons nog enige proeven uit hetzelve opgeven, om onsoordeel te billijken: In de bel'chrijving , welke de oude emmerik aan zijnen zoon geevt, van de lieden, die hij in de grote waereld ontmoeten zou, vinden wij onder anderen deze trekken;^) „Gij zijt waarlijk een zot, als gij u verbeeldt, „ dat lieden, die rijker zijn, of zich van eene voorna- mer geboorte achten dan gij, u om uws zeiven wille „ zullen achten , en den braaven man of den man van ,, talenten in u eeren. ■ Dat kon in allen gevalle „ nog wel gebeuren , dat meenig een , dien nog een „ vonkje van eer is overgebleeven , uw talent vreest: „ maar die zal u tien dubbeld haaten. Wacht u, zoo „ lang als gij leeft, voor den geenen, die u vreest, zoo „ open ook naar allen fchijn zijn huis, zijn hart en zijn beurs (a) Hoofdft. XXIII, bladz. 13S, 139(*) Hoofdft. XIV, bladz. 15-17. F 2  «4 J. G. MULLER „ beurs voor u zijn mag ; hij mag zijn , wat hij wil, „ uw vriend is hij zeker niet. Laat u dit over het al,, gemeen een goude regel zijn, mijn Zoon: wie voor ,, de fcbranderheid van een' braaven man, — verftaa mij ,, wel, ik zee-ge: van een' braaven man vreest, wat hij „ ook zijn mag, een braaf man is hij buiten kijf niet. -» —— Ik kenne rabener en heb met hem omgegaan, „ maar thands verheug ik mij nog, dat ik mij geener ,, handeling bewust ben, welke ik voor rabenrr gaarne „ verborgen had. Indien de ftekelige martialis, dien „ gij ook geleezen hebt, in mijnen tijd geleefd had, dan „ zou ik het zelfde zeggen. Dit is mij voor mijnen ei„ gen Regterftoel een bewijs , dat ik een eerlijk man „ ben , om dat ik nooit gevreesd heb, dat een eerlijk en „ verftandig man mij met farcasmen (fcherpe befpottin„ gen) en diafyrmen naar het hoofd zou werpen. —— ,, En nogthans, bij alle braafheid, welke geen mensch mij moet betwisten, om dat ik hoop voor Gods aan„ gezigt met mijne denkwijze eens te zullen beftaan , „ zijn 'er heden in menigte, die misfchien geloovcn zou., den, dat zij mij door hunnen omgang eene groote eer „ beweezen ; en veele anderen, die zich fchaamen zou„ den, om met mij in een gezelfchap te zijn." emmerik was eens in een gezelfchap geweest , waar in hij met veel bitterheid over den Godsdienst, of liever over enige minder belangrijke Hukken derGodgeleerdheid, hadt horen redentwisten. Dit deedt zijn lievderijk hart zeer, en hij maakte bij die gelegenheid tegen den Reétor verfcheidene aanmerkingen;onder anderen deze; „dat het ,, hem voorkwam , als of de ijveraars in alle de drie ,, Christelijke Religiepartijen juist het hevigfte voor die „ gevoelens ftreeden, welke het menfchelijk verftand, en „ dus het menfchelijk geflacht, het ïterkfte onder het jok „ bragten. Hij wilde nog meer zeggen, maar de Refter „ legde hem de hand op den mond:„„(tilmijn zoon,"" „ fprak hij;,, „ik weet zeer wel, welkefcherpzinnige toe,, „ pasfingen gij van uwe, helaas! al te waare aanmerking „ ,, voorneemens zijt te manken. Het beste is, dat de ,, „ woedende ijveraars dagelijks hun gezag meeren meer ,, ,, verliezen. God zegent Duitschland tegenwoordig „ met Duitfche Vorsten, die het begrijpen, hoe mee. „ ,, nig ttoon door den zinnelozen fanaticismus enPries„ „ terlijke magt omvergeworpen is, en dat het eerfte „ „ vw-  emmerik, 25 '„ voorregt der menschheid , vrijheid van denken, „ «0^ nooit éénenéènigen troon heeft omvergehaald(c)."" emmerik kon mei alle zijne menschiievendheid nogthands den haat en nijd der menfchen niet ontwijken. Hij hadt geloofd, dat ene gezonde zedenkunde, waaraan men in de uitoefëaing getrouw blijvt , zoo veel geleerdbeid als men met regt vorderen kan, befcheidenheid, opregtheid, en een bedaard, beleefd, en betamelijk gedrag toereikend waren , om iemand algemeen bemind te maken : en hij vondt, dat men met dit alles ten hoogften flegts geduld en uitgelachen kan worden. ■ Dit trof hem zeer, want hij hadt op lievde Haat gemaakt. „ Hoor emmerik!" zeide de Redlor, „ Gij zijt — met „ uw verlof! ■ niet wel bij uwe zinnen, als gij „ dergelijke dingen ter harte neemti Hoe? gij wilt alle» „ menfchen behaagen (d) ? zeg mij eens , behaagen „ dan alle menfchen u ? Laat het u genoeg zijn , mijn „ zoon , dat God in den hemel, en drie of vier braave ,, en wijze menfchen hier op de waereld u kennen en , met u te vrede zijn. Zoo dra gij de wegen zult ken', nen , langs welke men de gunst van het grootite gros ') der merdchen kan verwerven: dan zult gij hunne gunst ', hartelijk verachten. Ten aanzien van het kleinlte ge', tal, blijft gij altoos op uwen tegen woordigen weg (e)." ■■ Het is, ene zeer bekende en waarachtige aanmerking, dat verwaandheid in alle menfchelijke harten huisvest , en de bron is van een aantal goede zoo wel als kwade neigingen en daden. Maar het is een fraaje toepasfmg, welke de Heer muller van deze aanmerking maakt, dat het goed vertrouwen , het weik goedhartige zielen op de opregtheid van andere menfchen Hellen , en het geloof, dat zij aan hunne betuigingen van lievde en genegenheid flaan, ook voor een goed deel uit deze verwaandheid oir- fpron- (e) Hoofdft. XIX, bladz. 91. (d) De Schrijver heeft zeer gepast tot een motto bjven die Hoofdltuk geplaatst de woorden van seneca ; Qtiid mirum, quod ego non omnibus placeo? Forfan et Siihi non emnes placent. (e) Hoofdft. XXII, bladz. 136, 137. F 3  *6 J' G. MULLER, EMMERIK. fprongelijk zij. „In elk hart" (dus fcbrijvthijC/)) „ Jnelk „ nart men zeg mij wat men wil, ik heb, federt ik „ eemgzins in ftaat ben om menfchen te beöordeelen, no* „ helaas nooit eene eenige uitzondering gevonden l — »» ,ln I1?." fte.ekt eene S°ede do^ verwaandheid": ze5, kerlijk bi) eenigen meer, bij anderen minder; bij fom„ migen openbaart zij zich duidelijk, bij anderen houdt „ zij zich incognito op; maar genoeg, zij is bij eiken „ mensch aametreffen. En daar wij toch, zoo als be„ kend is, gaarne algemeene regels uitkraamen, zoo wil, „ Jen wij ons de gelegenheid niet laaten ontliippen, om „ hier twee fraaije en zeer waare (loei communes) ake„ meene regels aan den man te brengen, den eenen voor „ den befpiegelaar (Theoreticus) : Het is wel niet de „ footjïe maar zekerlijk de belagchelijkfle verwaand„ hetd, als men gelooft van alle verwaandheid vrij te " ?Jo' "—T en den anderen voor den beoeffenaar „ {fracticus), die wel waardig was met gou len lette. „ ren gedrukt te worden: Wie de verwaandheid der „ menfchen weet te handhaaven en te vleijen, die maakt „ uit hen alles wat hij wil. Beiden zijn zekerlijk „ genoeg bekend: maar wj bekennen voor de vuist,dat „ wij met het minste op de waereld weeten, wat au-- dere menfchen ook niet zoo weeten. „ emmerik was derhalven zoo min, als eenig ander „ mensch, vrij van deeze erfzonde. Hij zag zeer wel „ dat bij voorbeeld, A*, B*, en C* de een met den „ anderen het niet oprecht meenden; maar daarom, „ dacnt hij kunnen zij het toch wel met mij oprecht „ meenen! Wte weet, welke redenen de een den an*' Tiertn SeSeeven heeft? Met mij is dat iets anders. „ Ik heb geenen van hun beledigd, integendeel ik voor„ «om hen ongevraagd met beleefdheid, met dienstvaar. „digheid, en met alle kleine oplettenheden, welke in ,, mijne magt zijn: mij zullen zij beminnen. —-— „ Goedaartige Gek ! alsof riien de menfchen juist „ moest beledigd hebben, om van hen gehaat te wor. „ den! Dikwerf haaten zij de zulken het fterklle, die „ het meeste onvermoeid zijn hun goed te doei:. En „ hoe veelvuldig gebeurt her niet, dat men iemand tot „ zijnen vijand maakt, enkel omdat men ecnen derden,: „ tegen welken die iemaud niet wel gezind is, beleefd„heden beivn>, met achting van hem fpreekt, hem „ acuter zijnen rug verdedigt, of op eene andere wijze (ƒ) Hoofd,:. XXI, bladz. 108.UQ, " ^  ZEDELIJKE VER.HAALEN. 27 'Jt te kennen geeft, dat men hem acht? --—- Maar het ging den jongen e-MMMtnc zoo als het allen men-, " fchen doorgaans "gaat, eer zij door eene langduunge ondervinding verlfnndiger zijn geworden.-de verwaftno. " heid deedtMiem drocnen. dat hij liet privilegie hadt, van in de uitzondering te behooren; want dat. " er valschheid in den regel was, dat wist hij zeer wel.. Ondertusfchen was het met zijn privilegie juist met " beter gefteld , dan met dat van andere heden , die " zich inbeelden , dat het vriendelijk gedrag van ge. woone menfchen jegens hun veel hartelijker gemeend " zij, dan het vriendelijk gedrag van dezelfde lieden " jegens andere menfchen, welke zij, zoo als bekend " is niet beminnen. En zeldfaam is het, dat het ge, loof aan dit privilegie, fchoon het zelve ook negen en ' negentigmaal als valsch bevonden wordt, evenwel voor J de honderüe ja voor de vijf honderite maal wederom " gewoon is levendig te worden. Zulke diepe wortels " fchiet de verwaandheid in de hanen van alle men" fchen, als men op zijn hoogst eenen van de tiend ui' zend uitzondert." Dan wij kunnen thands , uit hoofde van de bekrompenheid van ons beftek, gene proeven meer geven. Wij vertrouwen intusfehen , dat wij aan onze Lezers geen ondienst gedaan zullen hebben , met hun deze fchone trekken uit een zoo voortreflijk boek van enen edelen menfehenvriend mede te delen; en dat hetzelve daar uit genoeg bekend zal zijn, en gene verdere aanprijzing behoeven. Zedelijke Vernaaien. Eerfte Deel. Te Am ft er dam bi] J. Allart. 1788. Behalven het Voorbericht, 270 bladz. in Octavo. De prijs is ƒ 2 - 4-; Het kort Voorbericht , dat de Vertaler van dezen bundel voor denzelven gevoegd heeft, was voor ons in vele opzichten zoo merkwaardig, en behelst zoo veel, dat wij toch anders met andere woorden zelven zouden moeten zeggen , dat wij niet kunnen nalaten, hetzelve hier geheel te plaatzen, en daar mede onze aankondiging te beginnen. Hetzelve luidt aldus: ï F 4 „De  SS ZEDELIJKE De volgende vernaaien Cen dit is alles wat wiï voor ,, te berichten hebben) zijn alle vertaalden uk Se „ der beste bu.tenlandfche Schrijvcren, en hebben ,, Uitgever van dezelve, gebukt onder de rampen 7Hns „ Vaderlands geduurende den laatst verloopen wXr li verfSt.ÜJ °mng en 3ftrekkiDg in 2*le ledigeTuren " V'i?u Vf a1s-hei Zich doen Iiet' heeft men de ver„ fchdlende gente der oorfpronglijke taaien, daar ze uit ,, overgenomen zijn, pogen te behouden, en zich h er „ en daar eenige aanmerkingen veroorloofd, die 'er naar „ons inzien, voor zodaanige lezeren, welke bij een „ boek minder ge-voon z.jn zelf te denken, dan wel het SS?"16 °Ver " "eme"> de «Weid van „ Mooglijk zullen ze door deezen en geenen in een „ oogenbhk van verpoosing met vermaak geleezen wor„ den, te meer, daar ze onder die foort van gefchrtften „ behooren, die eenen goeden zedelifken indruk naS „ ten en de kennis van het menschlijk hart, eene We„ tenfchap voor de jeugd, die haar geluk nog te ves„tigen. heeft, zo noodzaaklijk, bevorderen. \ ls met „ di «"zicht dat deeze en de volgende bundel het pu,, bliek aangeboden wordt." F Voorzeker, indien immer in een boek het nut en vermaak zamengepaard ,s, het is in dit, waar in de aZ doenlijklte en tevens de leerrijklle verhalen op enen Voon gedaan worden, die tot het hart fpreekt, en den diep. ften en besten indruk maakt, en in enen ftiil, die heV £Tcrp sefcllikt is>e» 4s~S Dit eerlte Deel bevat zes Hukken. Wij zullen het gehele raam e van deze ven niet opgeven, om dat dit genf SuS tigheid zou hebben, en de fchoonheid van het boek aan onze Lezers met zou kunnen kenbaar maken: dewifl gelijk de Schr.jver van één dezer verhalen zelf zeet 7» '* 5, het geraamte eener (zoodanige) gefchiedenis even wei! „ mg de gefchiedems zelve voorhek, als het geraamte „ eener fchoone vrouw, de fchoone vrouw " Wij zullen dus alleen maar van een ieder van dezelyen zoo.vee zeggen, als gefchikt is om het oogmerk van de Opftellere dezer verhalen, tn van derzelver Ver. C) Bladz. 120. ta'  VERHAALEN. 8j> taler te doen zien, en om onze Lezers te overtuigen van de nuttigheid van dit boek, dat, met aandacht en toepasfing gelezen zijnde, niet na kan laten goede voornemens, als lentebloemen, in hunne harten te doen opfcHeten. I Het eerfte Stuk behelst de treurige gefchiedenis van tennit lille. Zij bezat bij alle de zachtheid van hare ièxe enen heldenmoed, die aan dezelve niet zeer gewoon is en hare deugd hadt een' zoo hogen trap bereikt,dat de' ingezetenen van Bridge water, waar zij thands haar verblijf badt, haar vereerden, als een wezen, dat uit den hemel was nedergedaald , en door den gewonen weg der Natuur niet kon voortgebragt wezen. En ondertusfchen was zij van hare vroegfte jeugd af aan het henig flagtoffer der ijzelijkfte rampen, en de enigfte wezens ia de°natuur, die haar nog beminden, waren God — en haar eerlijke minnaar sijonei, wiens deugd aan de hare gelijk was. De Hemel was op het punct van haar door ene zalige verbindtenis met dezen minnaar voor twintig jaren onfpoeds en deugds te belonen, toen hij van hare zijde gerukt, op een Hoffchavot, tot een offer_ aau de lieerschzucht, vermoord, en zij door kirke, zijnen Geweldenaar, onteerd werdt, en aan de voeten van dien ty- ran dood ter neder viel. Het verhaal wordt met deze treffende woorden belloten: „ Men gelove nu, dat God, de eerfte Oorfprong van alles, de Vader der " menfchen, goed zij, en beweere dan nog, dat de ziel ' met het ligchaam omkomeü Rampzalige jen- " kit! gelukkige kiske dan!! maar meer nog — " eeuwig hooploos ellendig Mens-chdom '.!" ■ Het oosmerk trouwens van dit Stukjen was het zedelijk bewijs voor een toekomftig leven, dat uit de rampen der reo-tvaardigeu afgeleid wordt, op ene gevoelige en treffende wijze voor te ftelleu. De uitmuntende Inleiding, die voor hetzelve geplaatst is, zegt ons dit, en wij kunnen ons niet onthouden, om uit dezelve enige trekken hier over te nemen. „ Ja, de ziel is onfterfhjk, en ik ben 'er van overtuigd, dewijl ik lijde, en de dwml, geland die mij onderdrukt, is 'er niet minder van over„ tuigd , dewijl hij wroegingen heeft. „ Dit Leerltuk is te noodzaaklijk voor de vreede van „ het menschlijk gellacht om alleen eene dwaaling te zijn. „ Indien de ziel Iterflijk ware, zou de hel voor ons op deeze aarde zijn, en het Niet aan gindfche zijde. F j „De  QO ZEDELIJKE „ De Voorftander van de vernietiging fchijnt de ge-t ,, booren vijand der Maatfchappij te zijn, dewijl zijne „ leer alleen gunftig is aan de willekeurigheid der Ko- ningen en aan de fnoodheid der Booswigten. » - 1 ' De TwijiTelaar, om aan een toekomfiig leven te gelooven, eischt bovennatuurkundige bewijzen • maar „ waarom onttrekt hij zich aan de menigte van zèdelii„ ke bewijzen, die hem overftroomen ? 't Is waarfchim„ hjk, dat zo men hem overlaadde met bovennatuurkun„ dige bewijzen, hij, om te gelooven, nog zedelijke be„ wijzen vorderen zou; hij begeert te zeer vernietigd te „ worden om te begeeren verlicht te worden. Gevoeli. „ ge zielen! vordert gij een betoog van uwe onfterfiijk„ heid; werpt een' blik om u heen; aanfchouwt flechts „ de tweedragt der Hoofdftoffen en de misdaaden der „ Koningen. De deugdzaame Mensch treurt op deeze Aarde, maar dervende wordt hij vrij; 't is alleen zijn ,, vervolger, die verdient vernietigd te worden: leest de 3, Gefchiedenis van clarjsse ; 't is een van de fchoonfte vertoogen voor de onfterflijkheid van de ziel, welke het menschlijk vernuft voortgebragt heeft;de bewijzen van clarcke , van pascal en van cartesius zijn ,, zeer flaauw bij eene enkele bladzijde van iuchaudson „ Ik ga beproeven om een ander'betoog in den fmaak „ van dat van clarisse te geven, 't Is de aandoenlijke „ Gefchiedenis van jennjt lille. Inuien men ouder „ het lezen van dezelve bewoogen wordt, overwin ik en „ de ziel is ontterllijk !" ' JI. De droom in den Mei nacht. Een zeker iemand hadt de tijding, die van Mesfinaas en Calabriens ongeluk handelde, gelezen _ het was de fchoonfteMeinacht die *er zijn kon maar hij werdt immer treuriger en treuriger; zijne mismoedigheid bragt hem vervolgens aan het morren, en eindelijk weidt hij bitter. Hij hadt eerst maar geklaagd: „ De Rechtvaardige alzo en de Onrecht„ vaardige —— bet getrouwe Wijf en de Overfpeelfter -— de Bisfchr p, die zijne Gemeente den zegen des „ Hemels mededeelde , en de Bisfchop, die zijne Ge. a, meente den zegen des Hemels ontroofde allen „ zijn_ ze gelijk behandeld allen zonder onder- „ fcheid onder hunne woningen bedolven — of, als zij „ vluchten wilden, door de geopénde vuurkolk'en ver„ flonden — of, wanneer zij hun daarzijn 'er nog at„ bragten, van hunnen eigendom beroofd!" Maar 1141 voeg-  verhaalen. 91 voegde hij 'er in zijne bitterheid bij: ,, Of was het werkelijk waar, dat allen, wien het Zvaard, of de. ' Honger, of de Pest, of de Aardbeving trof, om hun" ne overtredingen omkwamen ? " Ene rilling ging hem over 't lijf, hij dacht na, en het werdt hem na enige ogenblikken, als moest hij zeggen: „ Boef!" — Hm wierp zich neder om te flapen, en fliep; en het naderde hem in het donker. Het was niet te zien, hij hoorde zijne fchreden niet, maar het naderde hem: Hij werdt aangeraakt, en aangemoedigd, om zonder fchroora te fpreken en te vragen. Hij ftelde de zwarigheden, waar mede hij ingellapen was, aan het Onzichtbare, dat hem genaderd was, voor; en zij werden opgelost. Toen werdr hij weggerukt, en aan een' plaats gebragt, daar hij verbazendé dingen zag, die hem tot ene verdere oplosfing dienen moesten, en die hem op nieuw overreedden van het wijze en goede der fchikkingen ener moederlijke Voorzienigheid. Hij werd nu door den Geest op zijne beurt gevraagd; maar hij kon niers andwoorden. Hij verltomde en morde niet meer. —— Wij hebben in de daad noit een Stuk gelezen, waar in de Voorzienigheid wegens het natuurlijk kwaad, dat in de waereld is, cn de rampen der regtvaardigen, beter geregtvaardigd wordt; waar in gevoeliger de vermetelheid aangetoond wordt van arme aardwormen, die elk ogenblik de wegen des Almagtigen ondoorgrondelijk noemen, en elk ogenblik hun fpoor van 't begin tot aan 'c einde willen gevonden hebben ; waar in de dwaasheid van hun krachtiger wordt aangetoond, die den blikfem, den watervloed, en de aardbeving voor ftraffen van overtredingen verklaren, en die dit fomtijds aan plaatzen doen, waar maar één alléén durft fpreken. Het kan tot ene uitmuntende uitbreiding dienen van Luc. XVI: 1-5. III. emilia. Een zeer naif verhaal, een uitmuntend voorbeeld van het ware fentimentele, en tevens een levendig bewijs van de Helling, die wij boven opgegeven hebben, dat goede fentimentele Schrivten, in plaats van on. edele hartstochten te Herken, allermeest gefchikt zijn , om dezelven te onderdrukken, en ons te leren, onze driften tot ons geluk te bellieren. Duizendmaal moge men de algemene grondftelhng, dat de driften gevaarlijk zijn, en ons ongelukkig makeu, aan de jeugd inboezemen, alle die koude Wijsbegeerte zal op het hart van den vurigen jongeling niet het duizendlte gedeelte van hec vermogen hebben,  92 ZEDELIJKE ben, dat deze gefchiedenis van twee ongelukkige flacht offers der lievde,die door deze aantrekkelijke hartstocht welke zij éénmaal als hunne Leidsvrouw tot de deu°\! en tot het geluk befchouwden, rampzalig werden nood. zakelijk op hem hebben moet. karei, en emilia' waren beide naar de edelfte grondfreHinjen opgevoed, en noit was de arbeid van enen Opvoeder meer met vruchten beloond, dan die van den hunnen. Hij was een Ervpnns, en zij de énige dochter van den Graaf van s die hun opgevoed hadt. Hetzelvde oord werdt toevallig de woonplaats van deze beide jonge lieden; zij hadden zedert hunne vroegfte jeugd eikanderen niet gezien en bij de eerfte ontmoeting waren zij dus aan eikanderen onbekend, vooral, daar de Prins onder het ftrengst incognito , en onder den naam van den Graaf van r. aldaar woonde. Doch hunne edele zielen (temden zamen en daar zij bij hunne eenzame wandelingen, eerst bijgeval* en daarna volgens affpraak, elkandèren dagelijks& ontmoetten, werdt de omgang allengskens vertrouwlijker,en het gezelfchap van den enen werdt voor den anderen voltlrekt ene behoefte. „ emilia gaf zich gewillig aan „ den ftroom haarer gewaarwordingen over. Miar dee„ ze gewaarwordingen waren de onfchuldigfïen, die de s, Hemel aan de menfchen gegeven heeft. Den Graaf te „ zien; met hem te ('preken; uit zijnen mond te hoo„ ren, dat hij haar boven alle andere meisjes eene ze„ kere voorkeur gave; dat bij zich in haar gezelfciiap „ vermaakte; dat hij ongaarn affcheid van haar naame; „ eene tedere handdrukking van hem te voelen, en op „ zijn hoogst, eenmaal van zijne lippen eenen kusch te bekomen dit was de hovende (port van vreugde „ en gelukzaligheid, die ze zich voorftelde, „ De Prins had in 't geheel geen oorzaak om zich ver„ der de germgfte tegenwerping (tegen deze verkeeringi „ te maaken. Want hij fprak immers bloot van vriend, 3, fchap,hij liet zich immers met zijn wil niet eenmaal het „ woord „ „fchooneGraavin ,""of„ „ fchoone vriendin" " ,, ontvallen, en hij had immers nog nooit -, ■.. dan al„ leen met een' blik — een' kusch van emilia begeerd. -> Welk gedrag kononberispelijker, welke vriend- s, fchap reiner en onltolfelijker zijn? De Prins overdacht, „ telkens als hij naar huis ging, al de woorden, die hij „ gefproken had, en hij was telkens meer met zich zel- ven te vreden." Doch daar zij het gevaar van de»  V8RHAALEW. f% deze verkering niet kenden, waren zij ook in het geheel niet op hunne hoede, en , daar zij door hun hart nog niet bedrogen waren geworden, waakten zij 'er te weinig voor. Het is voor den geitrengrten Zedemeester moejlijk te bepalen, waar de Prins, waar emilia begonnen fchuldig en verachtelijk te worden, maar zij werden dit beiden in de daad, en uit hunne eerfte onmerkbare afwijking van de deugd ontftondt een noodlottige keten van onherftelbare gevolgen. „ emilia onherftelbaar „ rampzalig! zonder eer, zonder rust— „ aan den rand van wanhoop en zelfmoord —— en „ altijd de verlaatene, die voor eene aangebeden moert der met eigen handen het mistroostig graf gedolven „ heeft, en onder naamlooze ellende eene pijnlijk verte„ derende drift in haar hart blijft voeden , voor het „ beurteling vervloekte en gezegende voorwerp, dat alle „ haare rampen veroorzaakte! ■ De Prins, bij de beste opvoeding, bij de diepst gewortelde gevoelens „ van eer en deugd, een Verleider! de Verleider van „ een onfchuldig, lieftallig fchepzel, dat in haare pas „ ontloken jeugd op zulk een veelbeloovend ve'rfchiet „ van vreugde en zaligheid, van deugd en geluk, ftaa, ren mogt; dat tot op het oogenblik, dat zij hem ken), nen leerde, zo geheel rust, zo geheel onfchuldige te, vredenheid was, en dat nu voortaan, door hem, door hem alleen, de prooi van naamlooze ellende voor een , geheel leven was geworden. En dat alles onherftel- baar! Haar de hand aan te bieden, is hem on- mooglijk echter aanbidt hij ze nog, aanbidt hij ,, ze nog meer dan zijn leven - zonder haar, be- ., zit de gebeele aarde geenen enkelen droppel onver- „ mengde vreugde voor hem en deeze liefde, ., deeze wreede' liefde ftak haar medogenloos den ver- gittigden dolk in den boezem, en werdt van dat oo,, gen blik af aan voor zijn eigen hart - ■ ■■ tot hier „ toe zulk een onbedorven, zulk een edel hart! —eene J4 woedende Beulin, die naberouw, wroeging en wan„' hoop in haar gevolg fleept, en het voor eeuwig tot „ haare onftuimige woonplaats kiest! ,, Ziet daar" (dus wordt dit aandoenlijk verhaal geëindigd) „ Ziet daar de Driften ! Van vooreti lag- „ chende Sijreenen, van achteren verflindende Hijdraas ! s, Eerst oufchuld, deugd, bedwelming, genot, hemel! M dan  vkrhaalen. 55 ging zon aanzien , maar tevens het boosaartig vermoeden opvatten 4 dat zij haren minnaar daar toe aangezet hadt, wilde den Jongeling niet weder zien , voor dat hii zich bij de beledigde ontfchuldigd , en de fchuld des gehelen misflags alleen op zich genomen hadt. ' ' Door de hoofdigheid van de anders zachte amalia , door het hoge hart van bendorf die zeer ongaarne onbepaalde bevelen duldde, maar voornamelijk door de hclfche listen van juua, en door een' zamenloop van omftandigheden, die wij hier onmogelijk fchetzen kunnen, werdt tusfchen de jonge gelieven ene onherftelbare verwijdering geboren, en eindelijk de jongeling,in plaats van aan de goede amalia,aan de listige julia verbonden. Deze maakte hem door hare prachtige levenswijze arm <—• deedt hem tot oneerlijke middelen dan toevlucht nemen , om geld te bekomen , op dat hij haar hier door beletten mogt, om hetzelve, met verzaking van hare echtelijke trouw , te verdienen — bragt hem eia- delijk in gevaar, van in bewaring genomen te worden en, toen hij nu op het puneï flondt , om dit gevaar te ontvluchten, vernam hij, dat zijne vrouw, om wier grillige begeertens te voldoen hij geld uit de lportelkasfe geftolen hadt, evenwel hem ontrouw was gewsrden, en of ene derde plaats met enen overgegevenen Echtbreker ene geheime verkering hadt. „ Hij vloog nu zijn huis uit; in minder dan een „ kwartieruur zat hij te paard, en verliet zijne moederftad voer eeu„ wig. Slechts bij één huis hield hij een minuut in zijne vlugt (lil; bij „ de wooning van amalia. - . Hier toefde bendorf en ,, riep: „ „ Daar ellendige! daar Hond gij eertijds! gelukkig voor het „ „ tegenwoordige, ca nog gelukkiger in de hoop eener fpoedige toe- „ „ koinendheid. ó Vervloekt zii het oogenbiik, waar in een „ „ ongelukkige worp aan uwe onbezonnenheid gelegenheid gaf , om „ „ al de vreugd uwes levens te verftooren! "" Schreiend vlood „ hij verder, en leefde zijne korte overige dagen in donkerheid en armoede onder eenen vreemden hemel af." v. Da Vcedjlerlitig der Natuur. Een kind, in de bosfehen van Dalecarliën te vondeling gelegd, eerst door ene beerin gezoogd, en naderhand zich met eikels en wilde vruchten voedende, blijvt twintig jaren lang in dien wilden ftaat. Toen eerst overfchrijdde hij, door een gunftig toeval, den onmeetbaren flngboom, die hem van de maatfchappij affcheidde. Zo» dra hij menfchen zag, gevoelde hij ene geheime éénttemmigheid met hun, en de uitwerking, die het eerfte gezicht van een Zweedsch meisjen op hem hadt, was misfchien niet veel verfchillende van die, welke de nieuwgefchapene eva op den nog zoo zuiver en fterk gevoelenden adam maakte. De broeders van dit meisjen namen hem in huis , en befcliaavden hem, cn zij zag zijne vorderingen aan met ene deelneming , die genoeg bewees , welken indruk hij op haar gemaakt hadt. Na enigen tijd werdt één van zijne gastheren door rovers vennoord, en de Dalecarlicr, die juist alleen in dezclvde éénzame vallei wandelde, fchiet op het gekerm van den ftervenden toe, valt op het half ontzielde lijk, met tederheid en grievende fmart, maar poogt vruchteloos de vluchtende ziel te rus te houden. Een bende gerigtsdienaars, die met de rovers zich verftonden, vondt hem bij het lijk , en de verraderlijke Opziener van dezelve zag hier ene fchone gelegenheid , om uit zijne waakzaamheid bij den Raai van Stokholm ene verdienfte te maksn. Hij werdt gevangen genomen, en veioortieeld, 0111 het overige van zijn leven in de Mijn van Coperberit door te brengen , ene 200 ijzelijke verblijfplaats , dat men geen gefchikter tafereel van de hel zou kunnen uitdenken. Een jaar daar n» weidt zijn onfchuld eerst openbaar; waldemaii, de zuster van denverflagenen , bragt 'er hem de tijding van , verloste hem, en werdt zijne bruid , en de Opziener der gerigtsdienaars werdt in zijne jilaats in de Miju gekerkerd. Deze haalde ene Zweedfche vrouw, waar mede hij ver-  j6" ZEDELIJKE VERHAALEB. verfcheidene jaren in ontucht geleefd hadt, over, om den Wilde» ex» éen dag zijner echtvcrbindtenis, te vergeven ; en hij hadt het glas'met vergif reeds op d hand, toen de elendige vrouw ontdekte dat zij ziine «loeder , en de Opziener zijn vader was. En nu dacht de DalecarJiër zoo edel, dat hij de voltrekking van zijn huwelijk uitftelde, en, terwijl waldkmar bij de Vorftin het omflag van den Opziener verworven hadt na de Mijn ijlde, en hem (laakte. Na die daad verrigt te hebben voltrok hij zijn huwelijk, en de Opziener, tot de deugd te rug geb'ragc trouwde zijne bijzit. Zoo veel menfchcnüevde , weldadigheid , verdraagzaamheid woont bij Wilden: cn onze befchaavdheid, daar wij zoo zeer op roemen, beflaat helaas ! in niets anders, dan daarin, dat wij de ondeugden hebben weten te verfijnen, onder fchoone namen te plegen aan de afzichtelijkile gebreken ene bevallige zijde te geven, en hen van dat terugltotende te ontheffen , dat onze eeuvouwige Voorvaderen éénmaal van dezelven affchrikte ! VI. Uittreksels uit krimineele Akten en GefcHcdenisfen. Dit Stukjen behelst drie afzonderlijke verhalen , waar van wij, om gemelde reden , niet het geraamte, maar alleen het oosmerk zullen «pgeven, en wel met de woorden van den Vertaler der Merkwaardige Levensgeschiedenis van TSEDKIK , Vrijheer v*n der trenck (*), die , tot ftaving van de volgende aanmerking reeds deze Verhalen hadt aangevoerd. „ Menfchen, die „ door een richtertijk vonnis ter dood gedoemd worden , bcfcliouwt „ men maar al te veel in één en hetzelfde licht. Men geeft zich gene „ moeite, om hun geheel levensgedrag, en hunne lotgevallen, van hun„ ne jeugd af aan, op te fporen. Men maakt zich niet bekend met hun „ geheel character, of met de omftandigheden waar in zij zich bcvon- den, bij het bedrijven dier daad of daden, die tot dit richterlijk von,, nis aanleiding gaven: veel minder zoekt men de drijfveren op, wel„ ke hun daar toe perften. Hoe vele waarlijk edele zielen zouden wij' „ anderzias onder de geftraften met het zwaard vinden! en hoe dikwijls „ zon de verachting , die men nu maar terftond xowder verder onder„ zoek voor een ieder, die het fchavot met zijn bloed verwt, gevoelt, in medelijden verwandelen 1" Zie daar, Lezer! 'zoo veel gezegd van deze verzameling, als dient, om het oogmerk van dezelve aan V kenbaar te maken. Zoo gij de deugd bemint, zult gij dat oogmerk allerprijslijkst vinden; gij zult de keuze -van den Vertaler roemen; gij zult hem hoogfehatten om zijne warme lievde voor U, om zijne zucht voor uwe volmaking, en bevestiging in «dele gezinningen; en gij zult harielijk wen fchen, dat hij in dezen arbeid voortga, vooral, daar zijne vertalingen ene mate van kunde en fmaak verraden, die men zoo zeldza.im bij overzetters vindt, cn daar zijne aanmerkingen deze verhalen noodzakelijk van dc uitgebrcidue nustigheden voor U maken moeten. (•) I Deel, bladz. 127, in de Aantekening. DRUKFEIL. Bladz. 80, reg. 28, ftaat merkelijk; lees werkelijk.  9? J. D. M I C H A E L i f* De lding van dit boek zal iederen kenner van de reetmatigheid van deze onze beflisfmg overtuigen; vvii hafs ten ons, om ene korte fchets van hetzelve mede?delen ÏZt -f'i Iut f"*1* gedee,te' dat ee» betoog van de echtheid der boeken van M09BS bevat, dat zoo%olïdï en gegrond ,s, dat wij noit iets hebben gelezen dat daar aan evenaart. fccn-zen, aat §. ap. Dat moses de Schrijver is van die vijf boeken, die wij gemeen], k naar hem benoemen kan met het getuigenis der hedendaagfche Joden, of oude R bbH nen of zelvs van den Thalmud niet 'bewezen worden Deze getuigen zijn te jong, om de oudheid Zn een' boek dat thands (i789), naar de gewone rekeningreeds 3240, of naar die van den Heer michaelis £ll \l ren oud is te bewijzen. Men kan zich zelvs Ip mïL ehus met beroepen, als op enen getuigen, om dai hi meer dan anderhalf duizend jaren na mosÏs ïeboren is: fchoon het evenwel onze aanmerS verdkm ?il«"J 3fljd u°° V3n d£Ze b°eken fPfeekt» it hi n e't alleen zelf volkomen en ontwijfelbaar van derzelver eel t heid 00 overtuigd is, maar ook van gene twijfelingen zijner tijdgenoten 0f voorgangeren hier oSnt gts fchijnt te weten. Op de plaatzen van het OudE en Ni eï we Testament zijn ook enige uitzonderingen te maken moses heeft bevolen bewijst wel, dat h./deze of gene wet gegeven heeft, maarniet, dat hij SchrijverIs Sn het boek, waar ,n dezelve gevonden wordt. Tj hebbel moses en de Propheten bewijst even weinig: men zou ook kunnen zeggen,zij hebben jon, fchoon tod de Schri.P ver «iet is van Het boek naar hem 'genoemd t% d u{ drukking moses fchri ft zou men ene dergelüke uitzon dering kunnen maken. moses heeft gelchrfven Zf VM: 32, en elders zou men alleen van de e ,'gebÓl den, of andere wetten kunnen opvatten, welke is we gefchreven dat is in gelehrevene ediclen bekend ge! naakt kon hebben, zonder dat daarom de boeken™ in wi, die thands lezen, van zijne hand waren? Zekere gronden leveren dus alle die getuigenisfen niet op fchoon wel waarlchijnlijke; en zoo veel blijkt 'er althands T ' dat men reeds van ouds deze boeken aan moses h eft toegeiclueven. «usbs neut S« 3°« (0) Zie bij vootbeeld Lib. 1 contra app. cip. 8.  inleiding in het oude verbond. V9 %. %o. Maar zekere en onwederleghare gronden vinden'wij', wanneer wij onderzoeken, waar voor deze boeken zich zeiven uitgeven. Bij dit onderzoek ontdekken wij verfcheidene plaatzen, waar moses zelf ten duidelijkften te kennen geevt, dat hij de Schrijver van de'eboeken is; vooral, Deut. XVII: 18; XXVII: 3; XXVIII; 61; XXIX; 19, 20, 26; XXXI: 9, 10,11,01,94.-16, bij welke plaatzen men vooral letten moet op den Articulus, die in zommige vertalingen te onregte weggelaten is en die hier zeer veel afdoet; deze wet:* dit wetboek, dit lied. „ Bij deeze duidelijke verklaaring van moses Boeken zelve , verliezen de plaatzen des Ouden " en Nieuwen Testaments, die ze voor moses Schriften " opgeven, alle die dubbelzinnigheid (waar van §. 29 " gefproken is): Als deeze dit Boek voor echt aanne" men, en het aan moses toefchriiven, zo doen zij het ", thans zeker in dien zin, in welken het zichzelven ' voor mosks Boek verklaart. Ten tweeden hebben wij van den Schrijver deezer Boeken r,u toch ongemeen ',' veel meer, dan van de Schrijvers van andere Boeken, ! daar men nooit aan getwijfeld heeft; Bij deezen ge- looven wij het algemeen volksbericht, en ten hoog" ften derzelver Titel, doch die niet altijd van den Au" teur is, en maar zelden zegt de Auteur in den Tekst - zeiven, dat het Boek van hem is. Maar ook dit doet " hij hier, en wel zo duidlijk, dat men waarlijk geen " Hap meer begeeren kan: Want, als hij, bij voor" beeld, ééns op het einde febreef, En ik moses. dte " de hraèliten uit Egypte leidde, heb dit Boek zelf ge" fchreeven, dan zou men eer vermoeden fcheppen , dat dit een laater onderfchrift van eenen Bedrieger was. " Hii zest het juist zo, als het den Schrijver, zonder " daar om te denken, uit de pen pleegt te vloeien. > " s 01 Ook hebben deze boeken volmaakt zodaanig voorkomen, dat men daar uit reeds ziet, dat zij, en wel niet misvormd, maar in hare tegenwoordige gedaan, te van de hand van moses gekomen zijn. In de gefchiedenis van het eerfte boek heerscht ene zeer uitnemende, en van geen' later' Schrijver te verwachten , kennis der oude waereld, die ons gebiedt den oudlten, den besten, als derzelver Schrijver aan te nemen. Ue ftijl is niet alleen merkelijk verfchillend van dien, welken wij in andere Bijbelboeken vinden, maar ook van zich zeiven ; geheel anders namelijk in de befchryvlng der 0 Ga- ouA'  tób J. D. MICHAELIS oudfte gefchiedenisfen, die uit oude gedenkftukken gefchept is, als in het verhaal der gebeurenisfen van zijne" Vjd; ,—7~ Met AegyPten fchijnt de Schrijver bii uitftek bekend te zijn. De wetten komen niet voor in ene orde van zaken, maar Maan enkel in ene orde van tijd, zoo als zij gegeven zijn, geheel in de Geichiedems ingevlochten. Dit heeft weder een voorkomen, als of de Wetgever zelf, en niet een later Schrij. ver, die zijne overblijfzelen bearbeidde, ze optekende. Zelvs in het fpraakkundige hebben deze boeken het één en ander ouds, dat men in de overige boeken zelden, of geheel niet, vindt. §. 32. De tegenwerpingen, die hier tegen ingebragt worden, zijn ligt te beandwoorden. Enige plaatzen, die een'lateren Schrijver fchijnen te verraden, zijn of niet goed verklaard, of interpolatiën, of bijvoegzeien van latere tijden, die men tegenwoordig in vele oude Schrij. vers vindt. De fchrijfkunst was zeker ten tijde van moses reeds lang uitgevonden. De Asfyriers hadden volgens i-LiNius (b), reeds van onheuglijke tijden af, vroeger dan de Gefchiedenis begint, letters gehad en gelchreven. 2234 jaren voor christus hadden de Jiabylomers reeds gefchrevene Sterrenkundige waarnemingen. De Phoeniciërs hadden ten tijde van moses reeds lang een Alphabeth; en dit Phcenicisch is hetzelvde, dat wij Hcbreeuwsch noemen , de taal van abraham isaac , en jACon, en de taal, waar moses in fchreef ". 1 Maar hadt moses wel fchrijfftolfen 2 . jj,* ticheidenen waren, volgens bero«us, zelvs'te Ba'bvlon reeds vroeger in onbruik. Maar moses hadt in Ae^vu ten, het vaderland van het papier, geleevd. De eigenlijke inkt, of black (het zap van den inkt- of blackvischjwasoo,; ten tijde van moses reeds beleend en komt 111 zijne boeken, en wel als de naam van'ene kleur, TblfS, dikwijls voor. In de boeken van mises komen twee woorden voor, die uit het Grieksch fchijnen ontdaan te zijn, yefr en f#feö (ar«AA«wp). Doch ook deze tegenwerping doet niets af. Hcbreeuwsch is P.iccniciscii ; en de Phoeniciërs , die, reeds . (i) Hijl. Nat. VII, 57.  inleiding in het oude verbond. 103 oude Geoffraphie? Gen. X: il , 12 is Refen de grootTe, of liever volftrekt de groote ft ad. ezra zou, indien hii dit gefchreven hadt, zeker Ninive tot de groote ftad gênaakfhebben, en niet Refen. Bij da t******* Volkplantingen, Gen. X: 15-20, wordt iyrus , dat eerst a4o jaren voor den tempel van salomo gefticht is (VA verzwegen. Ook dit duidt moses als Schrijver aan, want in zijn' tijd was Tyrus 'er nog.niet. Maar ezra hadt 'er immers niet van kunnen «twijgen-, als hij schrijver was? De zoo natuurlijke befchrijving van de: Landftreek, daar de dode zee is de oudfte gefchiedenis der Edomiten (e) het Itilzwijgen van Afgodstempels n Pateftina ■ de befchnjvingen van het koper1 en verkopen en verfcheidene andere bij¬ zonderheden wijzen even duidelijk moses als bedrijver aa"( 16 De grote kennis met iEgypten, en met de gewoónïens van'dit Land, die overal in deze boeken, _ en zoo ongezocht doorfchijnt, is bij ïmoSes zeer begrijpelijk: maar hoe zou ezra, een Jood , uit ene geheel andere Landftreek geboortig,uit Babyion ot deszelys nabuurfchap, Aegypten zoo nauwkeurig gekend hebben, dat bi 1 bij het verdigten van deze boeken in de befchrij. ving van dit van alle Landen zoo zeer onderfcheiden Land, en van deszelvs zeden, nimmer gedwaald hadt <" _ £ .17 De fchrijfftijl van deze boeken is zoodanig, dat ezka 'er onmogelijk de Schrijver van geweest kan eiin; dezelve draagt duidelijke kenmerken van oudheid, ook is onder alles, wat in het Hebreeuwsch gelchreven is , niets zoo fchoon en zoo bevallig als de boeken van wes : maar de Hebreeuwfche taal verloor alle hare lchoonbeid met de Babylonifche gevangenis; toen ging niet al'een haar gouden, maar ook haar zilveren eeuw ten einde, waar op bijna onmiddelijk de loeiden eeuw (d) t03ephus, Antt. VUI, 3, i. ^ , . lei Bii het fragment der Edomit.fehe Gefchiedenis komt „ nog 'deeze merkwaardige omlhndigheid bij die, mom» zelf .. als^Gcfchiedfchrijver kenmerkt, dat 'er fioofdft. XXXVI, 39 ' van den achttien Koning der Edomiten niet ftaat , zo als van zijne voorgangers , ende hij fterf: Deeze leefde derhalven nóg ten tijde van den Schrijver en vs juist dezelfde aan „ wien moses een gezantfehap gezonden heeft (Num. XX: 14;, G 4  INLEIDING IN HET OUDE VERBOND. lof zen boven het Heilige der Heiligen, of ook zijdgebouwen , daar men het leggen en vergeten kon, zoo als het meermalen met onze gewigtigfte oirkonden gaat, als wij ze juist het zorgvuldigst bewaren willen. Dit exemplaar nu werdt weder gevonden; en of geheel, of misfchien Hechts een brok, dat de vloeken Deut. XXVIII bevattede, aan den Koning gezonden. Het deedt aldaar grore uitwerking, daar men het als een eerwaardig overblijfzel der oudheid aanzag; daar de zeldzaamheid van een zoo oud, niet meer regt leesbaar, boek den aanlacht gaande maakte; daar juist de vloeken voor den Koning gelezen werden, die misfchien dezelven wel voor het eerst hoorde lezen , dewij! hij juist niet zeer gods henftig was opgevoed; daar eindelijk de toenmalige toeftandj van de waerell, de invallen der Noordfche barbaren en andere vrees aanjagende verfchijnzelen op deze vlo/ken meer den aandacht vestigden, en dezelven daar doorontfteldtenis , vrees, en eindelijk hervorming veroirzaakren. §. 44. Indien de fragmenten der boeken van sanchoKiaiHon echt zijn, en indien deze Schrijver,gelijk men aanneemt, tusfchen moses en oavid geleevd hebbe,dan Is zijne gefchiedenis gene tegenwerping tegen , maar verfterking van de hoogde, tot op den tij.l van moses opklimmende, oudheid dezer boeken. Want in die fragmenten vindt men duidelijke fporen, dat de Schrijver zich van het verhaal der fchepping, dat wij Gen. I vinden, bediend heeft (»). §, 45. Zijn de boe'ken van moses nu wezenlijk zoo oud, dan tonen de daar in bevatte voorzeggingen, dat in dezelven Goddelijke openbaringen begrepen zijn. In de laatfte zegeningen der Aartsvaders , in de godfpraken Van God aan hun, in de redenen van bileam, in de aanfpraken en zegeningen van m >ses zeiven, komen een aantal bijzonderheden voor, die noch davi), noch hilkia, noch zelvs ezra door menfchelijke fchranderheid konden gisfenr, en die zij dus niet konden verdigten, om dat de toeftand der waereld in hunne tijden niets dergelijks, en zomtijds zelvs het tegendeel deedt vermoeden. Verdigt zijn deze voorfpellingefi dierhalven niet, maar echt; en, indien zij echt zijn, dan zijn zij ook Godde- lij- («) Ver». Gen. I: 2. met euseb. prap, Euang. I, 10.  log J. D. MICHAELIS lijke Openbaringen, om dat moses vooral door natuur, lijk vernuft zulke gebeurenisfen niet voorzien kon, en ook gene fchikkingen maakte, om dezelven daar te Hellen. §. 46. Maar zou moses in het befchrijven zijner boeken zich ook van eens anders pen bediend hebben? De Schrijver van de homilitc Clementines, richard simon, en anderen hebben dit verdigt; de eerlte dacht, dat moses het geen thands in zijne boeken ftaat,aan de 70 leden van het Sanhedrin mondeling gezegd hadt, en dat hetzelve dooreen anderfchrifteüjk opgetekend, maar met verfcheidene bijvoegzels vermengd was; simon dacht aan aEtuarii pubiici, of Propheten. die moses tot gefchiedfehrijvers zou hebben aangedeld. Beide gevoelens deunen op loutere gisfingen en vooronderdellingen, die zonder enig fchijn van bewijs in ene gefchiedkundige zaak niet mogen worden aangenomen, en die de onwa'arfchijnlijkheid zelve zijn. Waarom toch zou moses zich van ene vreemde pen bediend hebben ? Hij , die in alle geleerdheid der Aegyptenaren onderwezen was; dien mén en uit deze boeken en uit Pf. XC als enen verhevenen Digter, en tevens uit het vijfde boek als enen voor zthien Tijd goeden Redenaar leert kennen; die waarfchijnlijk ook het boek jon fchreef; die de beste onder alle tiebreeuwfche Schrijvers, een wijsgeer en geleerde van zeer uitgebreide kundigheden was; en de beste man dus voorzeker onder alle zijne tijdgenoten, om ook het profaisch en gefchiedkundtg gedeelte van deze boeken te befchrijven. §. 47. Zommigen hebben vermoed, dat deze boekeu door iemand , die in latere rijden leevde , uit Memorie/;, die moses nagelaten hadt, bearbeid,en in de tegenwoordige gedaante gebragt zijn. Ook dit is bloot een gewaagd vermoeden, zonder énig gefchiedkundig bewijs. En het meeste, dat te voren voor de echtheid dezer boeken bijgebragt is, drijdt ook Üjnregt tegen hetzelve. ■Zeer ongegrond is in 't bijzonder de gedachte van clericus, of niet de Priester, die uit Asfyrië gezonden werdt tot de overblijfzelen der tien dammen,en de nieuwe volkplamelingen, de geen zijn mogt, die aan deze vijf boeken hunne tegenwoordige gedaante gegeven heeft? ]> gefchiedenis, 2 Kon. XVII: 27, 28, meldt hier niets van: in die duistere tijden kon men ook tot zulk een werk gene genoegzame kunde verwachten : deze Pries-  INLEIDING IN HET OUDE VERBOND. III een gebruik , als met zijn doelwit overéénkwam , en befcbreef de gefchiedenis, die hij daar uit puttede, in zijn' eigen* ftijl Cr). De gdchiedenis der fcheppiug, Gen. I: i —— 11: 3, ontleende bij niet uit een oud Huk, maar was dezelve aan ene bijzondere Openbaring van God verschuldigd» §. 58 fpreekt de Heer michaelis van de verdeling vin den Petmueucims in vijf boeken, die niet van moses is, maar echter reeds ouder dan de LXX, waarfchijnlijk een werk van de Palseftijnfche Joden, het zij dan vóór, of na de Babylonifche gevangenis gemaakt: §. 59 van de uitgave van de gantfche Thora in het veertigfte jaar van den togt door de woestijn op ééns: §. 6j van de godlijke ingeving der boeken van moses, die hier zeer kort kon behandeld worden, om dat dezelve hier niet op het getuigenis van christus en zijne Apostelen behoevt te berusten, maar op zich zelve beltaan kan, indien fiechts deze boeken, gelijk bewezen is, oud en echt zijn. §. 6q-66 handelt de Schrijver van de oordeelkundige hulpmiddelen, om den tekst te verbeteren, die bij deze boeken overvloediger zijn , dan bij alle anderen; in het bijzonder van den Samaritaanfchen Pentateuchus (s), en de overzettingen van, en commentariën over,denzelven; en (r) Dit fchijnt zeer twijfelachtig. Indien moses die berigten alleen maar gebruikte, en in zijn1 ltijl overgoot, van waar dan toch het onderfcheid in ftijl, het onderfcheiden gebruik bij voorbeeld van de namen van God tViW en O'JT^tf, waar van de Heer michaelis zelf fpreekt? Cs) ('ver dezen Pentateuchus handelt de Heer michaelis zeer uitvoerig: maar he: verwondert ons daarom des te meer, dat hij in deze j. geen gebruik maakt van een boek, dat.in het jaar 1783 te Heidelberg uitgegeven is, getituld; Pentateuchi Tlebneo-Sa* maritani praflantia in illuffrando & cmcndando textu Maforet'iico ojtenfa, una cum a/iis fubfidiis ilernicncutico-Criticis ad totum textum Hebr(c-um rite inieiiigcndum fervientibus, aut'w re p. alexio a s. aquilino , Carmelita Excalceato, S. S. Theologie D iBore, in alma ElecïoraH, antiquijjima Palatinorwn Univerfitate Lingg. O. O. Prof. P. O. & in convent» Cannclitar. Excalceat. ad S. j'aeobum majore;u S. S. Pradefiore: een boek, dat des te meer opmerking verdient, daar het een befwijs oplevert, hoe zeef het licbt der Oordeelkunde ook onder de Roomsch-Catholijke Christenen begint door te breken.  114 f« h o ï s I E D ï uitvoerige aantekeningen bevat, waar mede deze Leerreden bij de uitgave rijkelijk, wij mogen 'er wel bijvoegen., overbodig, en zomtijds vrij gezocht voorzien is. Deze aantekeningen hebben voor het grootfte gedeelte betrekking op de jongfte gebeurenisfen, die in ons Gemenebest zijn voorgevallen. Wij zullen noch van deze aantekeningen, noch van de Leerreden zelve uitvoerig fpreken. De wijze, waar op de Heer hofstede gewoon is den Bijbel te verklaren; zijn prediktrant; zijn met bloemen bezaajrie ftijl ; zijne denkwijze en over den Godsdienst, en over de Regeringsvorm van ons Land zijn overvloedig bekend: en wij zouden misfchien van dit gehele Stuk gezwegen hebben, indien wij ons niet ten duurften verplicht rekenden, om de volgende aanmerking, die wij met allen eerbied aan de waarheid en aan de geregtigheid toewijden, op hetzelve te maken. De Heer hofstede maakt op twee plaatzen» f» niet alleen gewag van de Acte van verbindtenis, tusfchen enige Regenten,op den 8J?en Augustus 1780,te Amfteldam gefloten, maar op beide die plaatzen haalt hij ook de eigene woordeh aan, die, volgens zijn voorgeven, in deze Acte ftaan zouden. Beide deze aanhalingen zijn ondertusfchen valsch ; van beide die plaatzen is geen enkele letter in de echte Acte te vinden. Van hoe veel gewigt het zij, dit onder het oog der Natie te brengen, zal genoegzaam blijken, wanneer wij alleen maar tot ene proeve de laatfte van deze twee aanhalingen hier opgeven, en daar mede de echte Acte in vergelijking brengen. Op bladz. 72, 73 j fchrijvt de Heer hofstede in ene aantekening het volgende: „ Dat de Factie in 't gemeen, van den beginne af, „ zoo wel verandering in 's Lanis Godsdienst, als in „ onze Burgerlijke conftitutie bedoeld, en even daarom den Prins, (van wien men zich verzekerd hield, dat „ Hij, in het hoog beftuur van zaken blijvende, nooit de „ minfte inbreuk op onze Religie zóu dulden) van zijn „ rrmgt beroofd heeft, is altijd door mij en audere ver„ moed; dog ièdert wij den zevenden Artikel der voor,, heen aangehaalde Acte van Verbintenis gelezen heb,, ben, zijn wij daaromtrent volkomen vazeksfd gewor,, den. Zie hier den inhoud ; „ Zul- (en ,, Avondftond , waar ukc het tiende boek van hoog. „ vliet's Aertsvader Abraham begint: I 2 „ „ 't Wu  132 KUNST WORDT DOOR ARB. VERK., PRIJSVERH. „ „ 't Was avond, en de Zon, gehuld met goud en (haaien, „ „ Scheen thans te Berfeba ter westkimme in te daalen, ,, ,, Haar' gloed te dooven in het middelandfche zout; ,, ,. Terwijl ze nochtans met dat licht, dien gloed, dat goud „ „ En de eigen ftraalen, aan dezelve hemelkringen , ,, „ Den morgen maakte, in 't oog der tegenvoetelingen."" » ~ is 11 allen te bekend, dan dat ik mijnen lust „ durve voldoen, om die altijd nieuwe, altijd fchoone „ regels voor u optezeggen; misfchien zullen zij, „ die eenen bijzonderen fmaek in kortheit hebben, de „ volgende uit van alpheus flarrenhemel nog fchooner „ vinden: ° „ Daer rijst het tintiend fiarrenheir! „ En de aarde zuijgt verbaast. »> » Geftarnte fpiegelt zich in V meir, „ „ Waar op geen windje blaast. „ ,,'t Is alles hemel wat men ziet; „ „ Zelfs bergen vlugten heen. » j» V Verdorde blaadje fchuifelt niet: „ „ 't Geftarnte fpreekt alleen."'''' De laatfte verfen heeft de Heer feith in een' zijner Brieven (*) verheven boven die van hoogvliet , en, zo het ons toefchijnt, met recht. Niet om de kortheid zo zeer, maar om dat ze in de daad, en wel onder anderen door het juist gebruik maaken der Natuurkennis, oneindig fchooner zijn. De Schrijver oordeele zelve, hoe ontijdig hier de kunde inkome, dat de Zon, bij deezen fchoonen avond, den morgen maakte in 't oog der tegenvoeters. Wordt er de avondftond zelve fchooner door? of trekt het van de gedachte des fchoonen avondflonds af, en wordt er het zachte dommelige fchilderij" van denzelven riet geheel door vernietigd? Hoe wenfchelijk waar het hier geweest , dat hoogvliet deeze natuurkennis gemist haf; dan zou hij 'er zijne Lezers zo (*) II Deel, bladz. 134-137.  IJ4 f. j. winter tromp Meisje , De Torteltjes De Onfchuld ■ Aan Lotje Aan mijnen vriend 31, ... . ,. en nog een Stukjen zonder opfchrivt. - fjan volgt de dapüne, welke de volgende twee zangen behelst; Aan de Liefde Aan mijn Graf, Ode Voorts ontmoet men hier nog, onder het opfchrivt rhapsodie, de volgende zangen; De Herfst —Aan Postuums, de XIV Ode van het II Boek van q. houatius flaccus vrij gevolgd . Aan mijnen Broeder Aan mijnen vriend l. . . . . Hier op volgen, ouder den titul fragmenten, twee Profaïl'che Stukjens, als De Kerkhof op het Land; Elegie van graij —-. en Het Klooster; Elegie. . Eindelijk worde het boekjen' belloten met de vertaling van twee Stukken uit ossian, namelijk Finvela, en Caril (zijnde het laatstgenoemde een gedeelte van ossian'ö Songs of comfort, Troostzangen, uitgegeven onder de laatst ontdekte Stukken door den Baron de harold ztlven in Schotland oporefpoord); voorts met ene Narede over ossian's Caril; en met een verllag betreffende de vertaling van alle de gezangen van ossian, welke de Schrijver voornemens is te geven. Wij befchouwen in den maker van deze Stukjens een' Jongeling, die den groten feith hoog fehat, met zeer veel regt hoog fchat; die dien uitmuntenden Digter vau verre poogt na te dreven, die misfchien door den tijd in dit prijzelijk doel beter flagen zal, maar —— die thands daar toe nog te zwak is. ——— Daar hij verheven wil zijn, is hij zomtijds geoutreerd; andere plaatzen zijn veel te flaauw, en bijna prolïfsch; en hier en daar vindt men bewijzen, dat zijn fmaak nog verre af is van kieseh re zijn. Hij is buiten twüfel zeer geoutreerd, wanneer hij aan de Nederlandfche Meisjens het volgende toezingt: Dan Gij ■ fchuldeloze Meisjes! ■ Gij, — voor wie 'k de Min bezong!. ■ ó! . . . . Zo flegts die lier een zugtje Aan uw zuiver hart ontwrong! Ei  LOTJE EN DAPHNE, I35 Zo u flegts een enkel traantje Van gevoel bi de oogies blonk! . . . Dan. . -dan zegende ik de Liefde, Die mij 't fmagtend fpeeltuig fchonkü Neen! dan vreesde ik niet voor 't fterfuurl Juichend leide ik 't leven af; Daalde ik eens gelijk Secundus ■ Met mijn jeugd en roem in 't graf!!!! ö Ge ontzeidt dan aan uw' Jong'ling —— Voor zijn teér ' gevoelvol lied - Wis een enkel blikje — een roosje Op zijn' koude lijkbus niet!! . . . Het is fchoon gezegd van een' scaltger, dat hij liever maker wilde zijn van ene Ode van horatius, dan Koning van Frankrijk; maar het is uitfporig, wanneer een Digter zegt gaarne ie willen derven, wanneer hij door zijne zangen llegts een enkel traimjen van gev iel uit de ogen van enige aandoenlijke meisjen» gepersi heefr. Ware verhevenheid wordt altijd door de Meden beltierd: en een jongeling heeft in de daad als Mensen,als Christen, als Schrijver,als Digter zelfs,een' veel verhevener' beflemming , dan dat hij zich zou moaen verbeelden, zijne taak zoo fchiélijk volbragt te hebben. Het Stukjen Aan mijn graf\ heeft in de daad te wei. rug verhevens, en is op verfcheidene plaatzen b jna profaïsch, het welk aan hetzelve te minder wèl ftaat, daar de maker het ene Ode heeft geheven te noemen. Dus vangt het aan; Dus fchiept Gij dan — te wrede Liefde! — Schiept — voor mijn afgeftreden hart, —— Een hart ... dat Grj zo gansch doorgriefde!! ..... Tog niets!.... ach!.'.,., niets, — dan bange fmartI!!„... I 4 G»  I48 HET WIGTIGE DER GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN ftaan juist niet in voor de waarheid van alle de bijzonderheden , die daar verhaald worden ; wij weten, dat zommige van dezelven worden tegengefproken; maar de grondtrekken van het tafereel zijn evenwel allernatuurlijkst, en fchilderen nauwkeurig de treurige gevolgen , welke ene zoo laakbare onverfchilligheid baart. Wij wenfchen dierhalven Frankrijk geluk met enen Minister, die door zijne diepe kennis van het financieel bellier, door zijnen waren eerbied voor de Item, de vrijheden , en de voorregten des volks , maar nog meer door zijne hoogachting voor den Godsdienst, de lievde van alle braven verdient en verwervr, en die buiten twijfel de gefchiktfte man is, om dat Rijk tot den ouden bloej en luister weder te brengen. Wij verblijden ons hartelijk , dat de Franfche natie deze verdienlten erkent f>), en dat de geachtile geleerden van dat Land over dit boek van den Heer necker een oordeel geveld hebben , dat hem van de zouteloze aanmerkingen , die wij zoo even uit de Delffche Courant aangevoerd hebben, volkomen fchadeloos (lelt. Het is bekend, dat de Academie der Wetenfchappen te Parijs dit werk bekroond heeft, met den ereprijs, dien zij op het nuttigst boek gefteld hadt, fchoon de Heer necker edelmoedig genoeg geweest is, om van deze beloning af te ilaan, en te verzoeken, dat dezelve tot een weldadig oogmerk mogt worden aangewend (ƒ). Het is daarenboven in de buiteulandfche Journalen met de vleiendfte loflpraken vereerd. Ziet hier het begin ener aankondiging, die van hetzelve in dén der geachtile Franfche tijdfchrivten gedaan wordt (g). ,, Wij behoeven gene pogingen te doen, om' den aan* dacht van het Publiek op te wekken op het boek,dat >■> wij (e) Dit toont zij door zoo vele adresfen, die zij dagelijks aan dezen Minister aanbiedt, waar in de taal van liet hart, van een gevoelig, edel, en dankbaar hart duideli|k fpreekt; en dit is daarenboven duidelijk zichtbaar uit zoo vele voortreflijke Afbecldzels van den Heer necker, en andere konstplaten ter zijner ere, Cie, met de aandoenlijkfle onderfchrivten verfierd, dagelijks in Frank, rijk in het licht verfchijnen. Zcmmigen van dezelven vindt men kortelijk befchreven in den Algemenen Komt en Letterbode t<, 11 Deel, N. 32, bladz. 47 N. 33, bladz. 54; N. 35,bladz.7o; en N. 36, blad/. 78. (ƒ) v. L'EJprit des j'turnaux, Oclobre 17S8, p. 299. (s) ' Maj 1788, p. 52, 52.  door den heer necker. 149 „ wij bier aankondigen. De naam van den Schrijver al. ,, léén is ene veel krachtiger aanbeveling, dan de loffpra„ ken der tijdfchrivten. Men moet denken , dat hij, ,1 die, fprekende van het beduur der geldmiddelen, de „ dorheid der berekening heeft weten weg te nemen , „ door de welfprekendheid van ene ziel, getroffen door „ lievde voor de menschheid , zijn' ftijl nog meer ver,, heffen zal, wanneer hij een heerlijker engewigtigeron„ derwerp behandelt. Zij, die dit werk lezen , met dien „ aandacht, welken het onderwerp vordert; met die op„ regtheid , welke de ziel opent voor alle de indrukken „ van het gevoel, en van de waarheid; met een' geest ,, en fmaak, die genoeg geoefend zijn, om alle de zoor„ ten van verdienden , waar mede een man van uitde„ kende talenten de aanéénfchakeling zijner gedachten ,, verderen kan, naar waarde te fchatten; die zullenzon- der twijfel bevinden, dat de uitvoering volkomen be„ andwoordt aan de verwachting, die men van hetzelve „ noodzakelijk moest opvatten. Het is geen werk, dat ,, enkel uit afgetrokkene redenkavelingen , en ene dorre ,, Zedekunde beftaat; de dieptte Üvernatuurkunde wordt „ hier ingekleed in de fchitterendde fchoonheden en fie,, raden der welfprekendheid ; de Zedcleer wekt hier al,, tijd het gevoel op, daar zij op de natuurlijkfteneigin,, gen , en dierbaarlte aandoeningen van het menfchelijk ,, hart gegrond is. Het zijn de denkbeelden van het „ lijnst en meest doordringend oordeel, bezield door het „ diepst gevoel, en verfierd met allen den rijkdom van „ ene lterke en fchitterende verbeeldingskracht." Wij onderfchrijven dit oordeel volkomen en opregt: maar het fmert ons , dat wij niet even gundig over de Nederduitfche vertaling oordelen kunnen. Dezelve is in de daad allerelendigst; en het is te bejammeren , dat de Boekverkopers niet beter toezien , aan wien zij de werken, die zij willen doen overzetten, vooral werken van zulk een gewigt, in handen geven. Behalven ene Inleiding van twintig bladzijden bevat het werk van den Heer necker achttien hoofdltukkeu van den volgenden inhoud: 1, Van de betrekking der Godsdienjlige begrippen op de algemeene orde: 2, Vervolg van hetzelfde onderwerp; vergelijking tusfchen den invloed der Godsdienftige begrippen, dien der wetten, en die van het algemeen denkbeeld, of volksbegrip : 3, Tegenwerping, getrokken uit onze na tuur Ui ke neiging en vermogens tot K 3 htt  I5o HET WIGTIGE DEK. GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN het goede: 4 Tegenwerping, getrokken uit het goed ge* drag van verfcheidene ongodsdienftige menfchen: Invloed der Godsdienjlige begrippen op het geluk: 6, Vervolg van het voorgaande verhandelde. Invloed van de deugd op het geluk: 7, Van de Godsdienftige begrippen in derzelver betrekking tot de vorsten : 8 , Tegenwerping , getrokken uit de oorlogen en beroertens , die gefpro • ten zijn uit de Godsdienftige begrippen: q, Onderzoek eener andre tegenwerping. Dagvaniust: 10, Aan¬ merking op eene bijzondere omflandigheid der openbare verrichtingen van den Godsdienst: 11, Dat alleen het denkbeeld van een'' God genocgfaam zoude zijn, om een fteuu der Zedekunde te kunnen ver/hekken: Iq, Dat ''er een God is: 13, 14, Vervolg van hetzelfde onderwerp: 15, Over de achting , die de ware wijsbegeerte verfchuldigd is aan de Godsdienjlige begrippen: 16 , Vervolg van het voor. gaande Iloofdftuk. • Aanmerkingen over de onver- draagfaamkeid: 17 , Aanmerkingen over de Christelijke Zed:kunde : 18, Befluit. Het is ons ondoenlijk een volledig Uittrekzel van zulk een zaakrijk en wèl zamenhangend werk te geven , of ik met Genoegen , dat *er eene natuurlijke overeenkomst " Ets had tusfchen de verfcheidene waarheden die toe" KLrle ziin tot het geluk der menfchen. Onze voor- ö leelerJi onze drilen zoeken dezelven dikwijls van" éénte fcheiden ; daar zij in de oogen van een opH merkfaam befchouwer van eene algerneene afkomst zijn. Het is door het gevolg van deze foort van vermaag. " fchannin' dat de algerneene afzigten der llaatsbeftie" rl?,Pdeögeest der wetten, de zedekunde, en de Gods. " dienstige begrippen een naauw verband met elkander " hebben ; en door het zorgvuldig onderhouden van zulk " eene fchoone verbinding is het alleen dat men een vast bolwerk vormt rondom de verrichtingen te werk ge- field tot het geluk der ftaten , en voor de rust der " V°Het*is niet mogelijk dat men een wezentlijk deel kan nemen aan de bediering der openbare zaken van ftiat met eenige werkfaamheid en vrucht; men kan 'er* nimmer het voorwerp eener verdandige befpiegehng , van gemaakt hebben; men kan de verfcheidene betrek,, kingen der deelen van dat groote geheel, nimmer be' hoorlijk vergeleken hebben met de natuurlijke geile dbeid der geesten, en der menfchelijke caraclers; ein" delijk, men kan de menfchen in hunne gedurige zucut van mededinging niet grondig hebben nagefpoord zon" der te hebben opgemerkt hoe onontbeerlijk he voor den wijst uitgedachtllen regeeringsvorm zij ,onderlleund " te worden door den invloed van het onz.gibaar yermo- gen dat heimelijk werkt op het geweten der mentenen. • En een weinig later fchrijvt hij aldus: Het is vergeefsch dat men, in plaatfen van ftaats„ beftier gefteld zijnde, zich beijvert om bij aanhou" dendheid voor het algerneene nut en geluk te waken; 't is vruchteloos dat de man van Haat, doordrongen  152 HET VVIGTIGE DER GODSDIENSTIGE BEGRIPPEN , ENZ. „ van eenen rechtmatigen eerbied voor het gewigt zijner „ verpligtingen , de algerneene zaak van een voik wil in „ handen nemen, en zich wil toeleggen, om, zonder zich „ rust te gunnen , de zwakken te verdedigen tegen de „ aanflagen der vermogenden; hij zal welhaast de gren„ zen zijner daartoe beraamde middelen ontdekken, en „ tevens de palen van het opperfie gezag zelf. Het me„ delijden omtrent ongelukkigen zal hij bedreden vinden „ door de wetten van eigenbelang, de weldadigheid door „ het recht , de vrijheid door hare eigene misbruiken ; „ onophoudelijk zal hij de verdiensten met de voorkeur, „ de eer met het geluk , de liefde voor het vaderland „ met de peifoneele belangen zien worstelen. Daar is „ geene ware zuiverheid in de hartstogten, dan dooroo„ genblikken en toevallen; en 't en zij groote en aller„ gevvigtigfte omftandigheden, of eene deugd van voor„ beeldelooze krachten in het ftaatsbeftier , de denkbeel„ den van het aanbelang des algemeenen geluks , met „ kracht weder doe plaats hebben, zal eene algerneene „ kwijning de geesten bevangen , en alsdan word de „ maatlchappij welhaast niets dan een vormlooze menge„ ling van verfchillende belangen, die de oppermagt al„ leen bedwingt, en met wier in rusthouding die zelfde „ opperde magt zich vergenoegt, zonder zich te veront„ rusten , of zich te bekreunen , omtrent eene wezent„ lijke overéénkomst van gemoederen , of wegens eene „ omwenteling gunstig voor de reden, en de algerneene „ welvaart. „ Het is dus 't midden van dien niet vreemden fchok, „ 't is in het midden dezer gedurig ontftaande tegenftrij„ digheden , dat een bewintsman, bezield door eenen be„ fpiegelenden geest, onophoudelijk zich gebragt ziet tot „ onvolmaakte denkbeelden; hij bedroeft zich, ontwijffeL „ baar, befpeurende hoe groot eene onevenredigheid 'er „ is tusfchen zijne pligten en zijne krachten; en menig„ maal ontroert hij zich, en word moedeloos op de be„ fcnouwing der hinderpaalen die hij moet te boven ko„ men, en de zwarigheden die hij heeft te vermeesteren; „ hij werpt, met veel moeite, eenige dijken op aan eenen „ oever , de wateren nemen toe , derzelver loop word ., fneller , en de voortbrengfels der eerfte zorgvuldigheid „ krachteloos geworden zijnde, ziet de man zich verpligt tot het aanlegden van nieuwe werken, die, op hunt,e „ beurt, om verte geworpen, eindelijk ivn'iccks vrucli. „ te-  j. l. ewald , jesus menschenkennis. I53 . teloze zorgen onophoudelijk na zich liepen, verzeld ' van ontwerpen en ondernemingen die even nutloos " zijn. Wat zoude het dan zijn , zo de gelukzalige " band der Godsdienstige begrippen voor eeuwig verI broken wierde ? Wat zoude het zijn, indien de wer' king van deze allerwigtigfle toevlugt der vorsten en L volken eens ten éénemale vernietigd wierd in haar geheel? Welhaast zoude men alle de deelen van het " gebouw der menfchelijke maatfchappij zien wachelen, " en de hand geener regeering zou vermogend genoeg ,, zijn om dat uitgeftrekt en wankelend lichaam te kun„ nen ftaande houden." Jefus Menfchenkennis of Overdenkingen over de gelijkenisfen van onzen Heiland door j. l. ewald , Generaal-Superintendent, en Predikant te Detmold. Eelt leesboek voor belijders van Christus. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, bij de Wed. S. de Waal en Zoon. 178R. Behalven de Foorredenen, enz. 512 bladz. in groot oftavo. De prijs is ƒ 2 - iö - : TT\it boek behelst XXXI Overdenkingen, waar van de \j twee eerften over de zoogenaamde gelijkenisfen van den Heiland in het algemeen handelen, en dus als ene inleiding tot het gantfche boek befchouwd kunnen worden. De eerlte namelijk gaat over het eigenaartige in de pclijkenisjèn van jesüs , en in de twede worden de ré» 'denen opgegeven, waarom jesus in gelijkenisfen jprak; terwijl alle de overige zeer verftandige en ïuchtelijke betrachtingen over de bijzondere gelijkenisfen behelzen. Met het hoogfte regt mogt de kundige Vertaler zeggen, dat hij in dit werk zo veel ftichting, zo veel menfchenkenms, zo veel Godsvrucht vond, dat hij nodig oordeelde, hetzelve ten nutte zijner Landgenoten _ over te zetten ; niet twijfelende, of al wie imaak heeft m gezond verftand, en regte bijbelkennis, zou deze zijne on. da-neming billijken. De Schrijver getuigt van zich zeiven, dat „ de Uelijkenisfen van onzen Heer hem reeds jaren lang ver- licht en verwarmd hebben dat zij hem dik- werf uitzichten geopend hebben in de natuur , 111 den " Bijbel, ea in zijn eigen hart dat zij hem vaak " J ' K 5 » on*  JJ4 j. l. e w a l d ,, onoploslijke raadzels in de lotgevallen van hem of van „ anderen hebben opgelost. Lang," zegt hij, „ ftond ik dikwijls opgetogen over derzelver diepe wijs, heid, en dikwijls, heel dikwijls , heeft één enkele kleine trek mijn oog met zachte traanen vervuld. Ik \ zag van tijd tot tijd er meer in, wanneer ik er ééne doorlas; en nooit ftapte ik van ééne af, zonder op- geruimd te zijn." — ■ ' 1 Het doelwit dierhalven, dat hij zich in het opftellen en uitgeven van dit boek voorftelde, was alles, wat hij van deze indrukken bewaard hadt, zuiver weder te geven. Hij is nederig genoeg, otn te erkennen, dat hij dit doel niet geheel bereikt heeft. Ach," zegt hij, ,. daar is zo veel aan vast, zekere \\ indrukken vast te houden ; en nog veel zwaarer om die zuiver en recht weder te geven, zo als men ze V ontving. Men doet zo ligt iet van het zijne daar bii, ?' dat niet gegeven was. En de gedachten , gij fchrijft , voor het Publiek; en in een' tijd, dat dikwijls op elk woord gevit word beperkt mij dikwijls zodaa- „ rjig, dat waarlijk alles nog veel wellevender, lierlij- ^ \tx of hoe zal ik het noemen? is , „ dnn ik wenschte." Ondertusfchen zal toch ieder aandachtig Lezer ligtelijk zien, dat in dit boek de taal van het hart gefproken wordt; en, terwijl hij den verdienden lof aan de zeer goede uitvoering van dit werk niet zal kunnen weigeren, zal hij vooral net godvruchtig oogmerk van den Schrijver dankbaar erkennen , die , zelf met den diepften eerbied voor het gewigtig onderwijs der gewijde Schrivten bezield zijnde, dezelve met een' heiligen ijver tot lering, overtuiging, en (lichting van zijne medemenfehen poogt aan te wenden. Uitvoerige uitleggingen, en ophelderingen uit de gefteldheid en zeden'van dien tijd, waar in jesus leevde; uit de natuurlijke historie van het Land, waar in Hij verkeerde; uit de taal, waar in Hij fprak, of waar iu zijne gefprekken aan ons medegedeeld zijn, zal men in een boek, dat blotelijk om te (lichten gefchreven is, niet verwachten. ——— Kundige Lezers zullen ondertusfchen uit kleine trekken gemakkelijk kunnen bemerken , dat de Schrijver de bronnen kende, waar uit hij deze ophelderingen ontlenen moest, en dat hij van dezelven vlijtig gebruik heeft gemaakt, fchoon hij zich van den tooj van geleerde aanhalingen in dit boek wijslijk ont-  158 ii. ROJJAARDS „ bart- roerende Predikaatie, na menig plegtïg Avond-. „ maal, na verlosfing uit eene zwaare doodlijke ziekte, „ na hertelling van eenen geliefden , dien wij reeds „ meenden verboren te hebben • wat konden wij ,, toen niet al doen! Hoe wilden wij Gode aan- „ kleeven, Hem danken, Hem liefhebben! Hoe zou ,, alle onze traagheid in vlijt, onze hevigheid in zagt„ moedigheid, onze hardheid in goedheid en menfche- „ lijkheid veranderd worden ! Hoe wilden wij nu „ anders in ons huis en ambt werken ■ hoe heel anders tegen vrouw, kinderen en huisgezin wezen ? „ Welken vrugtbaaren Herfst beloofde deeze Lente! — „ En, Helaas! hoe vielen wij zo geheel weder in ons „ oude wezen te rug! Zo kende ons naauwkeu- rig en diep, die de geheime gefchiedenis onzer gewaarwordingen in de planten van den akker aan„ duidde." hermanni roijaards Oratio, pro ordinis ratione, qua Deus in patefacienda religione ufus lit; habita, quum ordinariam Theologiae publice docerda; provinciam, in illuftri Trajeclinorum Academia folenniter capefTeret. Traj. ad Rhen. apud A. van Paddenburg. 1788. 94 pagg. in dto. maj. De prijs is ƒ : - ij - : De openbaaring, welke wij hebben, bevat niet alleen eene eigentlijke openbaaring, maar is ook eene gefchiedenis van de zelve, waar uit wij zien hoe deeze openbaaring allereerst aan den mensch bekend gemaakt, bewaard en voortgeplant, en van tijd tot tijd ook grooter, duidelijker en algemeener is geworden. Wanneer wij de zelve uit dat oogpunt befchouwen, kunnen wij niet alleen de bedenkingen der Deïsten daar tegen voldoende wegneen.cn, maar zullen zelfs onzen eerbied en liefde voor dat boek zeer vermeerderen. De beroemde Abt jkrusalem beeft dit op eene voortreffelijke wijze gedaan, in zijne Verhandel, over de voorn, ivaarh. van den Godsd. zde Perk, bladz. J05. volg: hij zegt onder anderen, bladz, 114: „ Maar befch mwe ik dat boek ,, uit het rechte gezichtpunt; overweeg ik dat het eene „ Goddelijke onderrichting in den Godsdienst, en tevens „ ook eene gefchiedenis van dien Godsdienst moet be- ,', vat-  ORATIO INAUGURALIS.- Ï50 „ vatten, en aantoonen, welk eenen weg de Voorzienigheid, ter bereiking van dit oogmerk, en telkens naer de bekwaamheden der menfchen, heeft ingefla„ gen, dan verdwijnen die aanllootelijkheden ten eene,, maal, en de wijsheid der gimltig zorgende Voorzie„ nigheid ftraalt mij te duidelijker in de oogen." En bladz. 115. ,, En zo verkrijgt dit boek, over het ge„ heel , door die zelfde fchijnbaare onvolkomenheden, „ een karacter van Goddelijkheid; ja de Godsdienst zelf ,, ontfangt, door deeze zijne gefchiedenis, een licht, ee„ ne beftempeling van waarheid , welke hij, door een ,, eenvoudiger, en meer aan elkander hangend leergeftel, „ nooit zou verkregen hebben." Met een dergelijk oogmerk fchreef de Heer roijaards deze zijne Inwijdings-redenvoering, waar in hij de orde verdedigt, welke God gehouden heeft in het openbaar en van den Godsdienst, Eene orde , welke hij met regt zegt, dat wij niet vooraf in onze harfenen moeten maa. ken, en daarna in den bijbel plaatfen, maar welke wij in den bijbel zelf moeten vinden Ca). Hij behandelt dit Huk zo, dat hij eerst de orde opgeevt, welke God in het geven zijner openbaringen gehouden heeft; en dan de wijsheid aantoont, welke daar in doorftraalr. De orde bepaalt hij wederom tot de waarheden zelve die geopenbaard zijn «—-- tot de wijze waarop die geopenbaard zijn, en tot hun, of welke God als zijne werktuigen in deeze openbaaring gebruikt heeft, of, welke deezen van God geopenbaarden dienst konden leeren keiv nen. Over het eerlle Stuk, als het voornaamfte, handelt de Hooglceranr uitvoerigst, bladz. 11-42; en toont, naar zijne leiding van gedachten', in deeze openbaaring eene uitmuntende orde aan. De eerde ftaat der menfchen (a~) De Hoogleeraar verzet zich in deeze redenvoering bijzonder tegen veelen onzer hedendaagfche Schrijveren, vooral m Duitschland, welke vooraf een plan voonen , en dan het zelve in den bijbel plaatfen. En zeker fommigen van dezelven zijn hier van niet vrij te pleiten; doch wij kunnen ook niet ontkennen, dat anderen een vooraf gemaakt plan van hunne leermeesters of uit andere boeken overneetnen. en dan het zelve ook in den bijbel inbrengen. Wanneer zal men eens algemeen deeze beide gevaarlijke klippen vermijden, en alleen uit liefde voor den Godsdienst, de zuivere waarheid eerbiedigeal  1Ó4 OUDE FRIESCHE wetten. tekenen de Uitgevers het volgende aan: ., Dit Stuk van „ de zeven keuren betreft, gelijk de inhoud uitwijst, alleen ,, de vrijheid der friesen : behelzende de Inleiding „ de gelegenheid, bij welke dezelve, door kauel den grooten, aan de Friezen gefcbonken zoude zijn, en „ worden vervolgens bij de keuren opgegeven de bij„ zondere Stukken, waar in dezelve zou hebben beltaan. „ ■ " ■ Bekend is ten deezen aanzien de voorrechts„ brief van karel den grooten, van den jaare 802, „ te vinden bij mieris Holl. Charterb. I Deel, bladz. 8, en schwartzenberg Fr. Charterb. I Deel,bladz. „ 44, en met eenig verfchil in woorden, en bijvoeging „ der getuigen, die 'er over geftaan zouden hebben, bij „ hamcomus Frif. p. 118, en guicciardijn Befchrijv. „ der Nederl. geur. 1612, bladz. ib'6. Dié Voor- „ rechts brief ftemt met deze Keuten daar in overeen, ,, dat karel de groote de fchenker der vrijheid is. „ Doch in de oorzake dier gunde, en in de deelen waar „ in dezelve beltaan hebbe, zal men, bij vergelijking, ,, in die Stukken een groot verfchil ontmoeten. De ,, vraag valt dan natuurlijk: welk van beiden voor echt „ te houden zij? en daar op antwoorden wij, zonder „ bedenking, dat geen één van beiden voor een echt „ Stuk kan worden aangezien. Ten opzichte van deeze Keuren, zal zulks blijken bij onze volgende aanteke„ ningen, en, ten aanzien van den Voorrechts-brief, is „ zulks door verfcheide geleerde mannen, zoo duidelijk 5, betoogd, dat daar aan thans niemant twijfelt, en wij „ dus onnut werk zouden doen, met zulks alhier bree„ der te willen onderzoeken. Men zie daar over emmius Rer. Frijic. Lib. V. en deszelfs apolog. refut. „ (edit. in fok) pag. 14. feqq, en wel inzonderheid van rijn op de oudheid en geji. ran Fries/, (edit. 1724.) „ bladz. 715 en verv. ^Dan offchoon de Voor- „ rechts-brief en deeze Keuren beiden onecht zijn, zoo worden ze doch in het algemeen voor zeer oude Stuk,, ken gehouden: een tweede vraag is dierhalven, welk „ van beiden het oudfte zij? en fchoon wij ons niet „ vermeeten, om het afdoende te bewijzen, zoo komt „ het ons echter voor, dat men dit Stuk van de zeven „ Keuren voor het oudfte te houden hebbe. " De reden, die de Uitgevers daar voor hebben, is gegrond in de Inleiding voor de Rijm-kronijk van melis stoke , die opzettelijk tegen de Friefen is gefchreven, en waar in, vs,  oude friesche wetten. iö5 vs. 244 en vervolgens, dit voorgeven der Friefen, van het ichenken hunner vrijheid door karel den grooten, wederlegd wordt. „ melis," zeggen zij, „ fpreekt daar uitdrukkelijk van het draagen van droppen oir " den hals, het inneemen van Rome, —— en " het blinden van Paus leo. Van die zaaken nu wordt in den Voorrechts-brief geen enkeld woord gevonden , daar dezelve alle in deeze Keuren met nadruk gemeld " worden. Hier uit befluiten wij, dat men, ten tijde I' wanneer melis fchreef, en dus op het einde der dertiende eeuw, nog van geen Voorrechts-bnet wist, *' maar dat deeze Keuren toen reeds bekend waren, ten " minden, dat de Friezen destijds de reden der vrijheid op gelijken wijze opgaven, ah bij deeze keuren „ gemeld wordt." enz. . Het derde deel bevat ba pinteen öcgta/ dat is, de zeventien Kesten, of Keuren, Willekeuren. Want „ Ue?t „ is betzelfde met ker, keur, keuze. De naam van keuren, willekeuren, wierd gegeven aan zulke wetten , die niet door den Landsheer zeiven, maar op de " gezach bijzettende vergunning van den Landsheer, " door het Volk gemaakt wierden , waarom ook deeze " Üeëretl in het Wurfter Landrecht (door puffendorf " in Obferv. Jur. univ. Tom. III uitgegeven) te rech" te ïuöe filïptö genoemd worden. —— Dat men " aan zoodanige wetten den naam van keuren of wille" keuren gaf, zal niet onwaarfchijnlijk zijn' oorfprong " verlchuldtgd zijn aan het gebruik der Frankifche Ko" niixren, volgens het welke zij aan de overwonnene " volken de vrijheid lieten, om hunne eigene wetten te ," kiezen , en naar hunne voorouderlijke gewoonten te " Het vierde deel is fan be ^3333 Xanfttluri&ta / dat is van de XXIF Landrechten; en behelst vierentwintig' wetten, die hier gezegd worden van Koning karel aan de Friezen gegeven te zijn. Hoe dezelven van de fielten en Tiegten/ dat is, van de willekeuren onderfcheiden waren, blijkt uit de zo even medegedeelde aantfilcftninSa In het vijfde deel vindt men ha acljt Roemen/ dat is de agt Doemen, een bijzonder zoort van wetten , waaromtrent de Uitgevers het volgende aantekenen : „ Uoem] A-S. öoiti/ bome judicium, jententia, pms, ., examen, bejnson Pocab. Het komt ook voor in de " L 3 •> be"  I6<5 oude friesche wetten. „ betekenis van interpretatie. Zie lije Di&. Anglof. „ Ons doem daar van afkom.Hg, ontmoet men meest in j, de betekenis van een vonnis o£ uitfpraak, waar van „ 't in deeze wetten zoo dikwijls voorkomend SCegga „ iJDem / des Azings vonnis. Uier komt het in de betekenis van IVet , zoo als het ook gebruikt „ wordt in de bekende Cnijï'JCt ©ocmrn van den jaa„ re 1312 , die men vindt in matthali Annal. (edit, >•> poftr.) Tom IV. p. 63. en bij v. wicht Aantek. op „ het Oestfr. Lc.ndr. bladz. 645. Waarfchijnlijk j, zal men 'er echter zekere bijzondere foort van Wet., ten door te verllaan hebben, en naar onze gedach„ ten, (gegrond in de kracht van 't A.-S. Dom.) de«ul' „ ke, die men interpretative wetten noemt, en welke „ dieren ter beflisfing van twijlTelingen, of verfchillende „ begrippen, ever voorige wetten of codumen ontdaan. „ De wetten , bij justinianus ten zulken einde ge„ maakt , zijn ook onder den naam van quttiquagin- ta Decifiones bekend." Het zesde Deel bevat oa fep J^rnben / of de zes Wenden, dat is, veranderingen in de wetten, of uitzonderingen op dezelven gemaakt ; gelijk het de Uitgevers verklaren ,' uit vergelijking van het' A-S. taenüan / vertere, mutare. ' Het cpl'chrivt van het zevende Deel is; iFh'jr, Dl'njjint fcat ^nnbriurijr in 'r pnnuren: en dat vair het acotfte; I|ijr bitiïjinnct ba ^nnöriuiita; ^ijnbiiiirfit/ of Secnonrfit is het kerkelijk regt,-want j§>ijnb/ Sectio/ is Synodus; kiliaan. Deze twee Delen bevatten dierhalven de bijzondere kerkelijke wetten, die in Friesland plaats hadden, en naar welke de Geestelijke vierfcharen verplicht waren te vonnisfen. „ Uit het opfchrift van „ het zevende Deel," zéggen de Uitgevers, „zoude „ men moeten beflniren, dat dit Deel de algerneene, en „ bet volgende VJIJ }>el de bijzondere kerklijke wet„ ten en bepaalingen in zich bevatte, en dat dus dit en „ 't volgende Deel te faraen één kerkiïjk Recht uit- maakten. Doch, bij vergelijking, in dit en in „ het volgend Deel, volkomen gelijke, en-ook volmaakt ftrijdiae bepaalingen aantreffende , zijn wij van ge„ dachten, dat het zijn twee bijzondere Stukken, wel„ ke geene betrekking op elkander hebben; maar waar ,, van ieder op zich zelve een afzonderlijk Zeendrecht uitmaakt." — m * Het  OUDE FRIESCHE WETTEN. *6> Het nese^e De^l wordt gezegd te handelen fan Da felDrn fM ^aetfÏJtht^/ »*» de gelden eens Doodte" Sar het gaat ondertusfchen in het algemeen over Kjze van rechtspleeren, of de «W* van froeedee„on dien tiit. „ Het doodflaan was, in die onbe••fchaafdft d n.drgelijks werk, en het Ah " o, derwerp der regtshanriel.ngeti. Te recht daarom " wordt ook dit Deel daarmede aangevangen: en we inde eerde plaats gehandeld van het Zoengeld, door welks betaling de Doodllager den Lrfgenaam en de Woedenden van den verllagenen bevredigen moest; "Roven het tiende Deel lezen wif: ÏJijt üJfltnntt Sa aa,tftcrr£n cis lanöH mitta ftf ©rien/ dat is tt.r & WilkkJuren des Lands met de vjjf Deelen. ff kSofce Uitgevers tekenen over dit onfchnvt het volSn,le aan; W ©ffenj ZW b ffflf 8 T„ zijn d.VtAlf 3*0^.*, of, gehjk men thans * zegt vijf Grietenijen. Hier moet men er bepaalde" Hik door verdaan de vijf eerfte Grietenijen in Wester- " 200. MENALDUiMADEEL , FRANEKf- RABEEL , BARRA" DEEL, BAARDÜR Al'EEL , en BIJNAARDER ADEEL , Wel- " t? reeds in een S-uk van den jaare i4°2 O" 't Fr. " rhnrtPrb bladz <»' doen uitblinken in luister en majefteit. Dit befluit zou den Schrijver aanleiding gegeven hebben, om van de welfprekendheid der H. Schrift te handelen , cn de niet onverfchillige noch onaangename gefchilvraag, of zij die al of niet , en , zo ja, in hoe ver, bezit, nader  gebruik der ii. schrift. 20j der tc onderzoeken. ,, Doch , zegt hij, daar het on„ derzoek van deze zaak, onder de bewerking onge„ merkt uitvoeriger wierd, en deze verhandeling van „ nu af aan de voorigen reeds in grootte evenaart, ,, zoo ftap ik hier van af, cn fpaar voor ditmaal, om ,, dezelfde reden, behalven iets criticqsch , het laatfte „ van die ftukken , welken ik te vooren heb opgegceven ,om uit de befchouwing van het Joodfche volks„ karakter wat nader te verklaaren : Vergenoeg u dit,, maal met die enkele aanmerkingen, welken ik, hier „ toe betrekkelijk, heb laaten voorafgaan, en verwagt „ in 't vervolg , zoo de Heer wil , bij een nieuwen aanleg, iets gezetters en uitvoerigers." Zie daar den hoofdzakelijkcn inhoud van dit Stukjen kortelijk gefchetst: enige korte uitltappen van den Schrijver hebben wij onaangeroerd gelaten; en van de voorbeelden , die hij ter opheldering cn bevestiging zijner gezegden bijbrengt , hebben wij maar weinigen hier en daar kunnen aanftippen. Ons bellek liet ons niet toe uitvoeriger te zijn. Wij vleien ons evenwel, dat uit de korte fchets , die wij gegeven hebben, de waarde van den arbeid van den Heer swaving , het gewigt van de Stukken, waar over hij handelt, en de uitmuntendheid zijner uitvoering genoegzaam zal blijken: cn tevens dat men gemakkelijk begrijpen zal , hoe vele plaatzen van den Bijbel, door zulk een klein boekdeeltjen een geheel nieuw licht ontvangen. Indedaad , dit werk moest in de handen van een' ieder' zijn , die ware bijbelkennis mint ; de waardige Schrijver van hetzelve verdient de hartelijkite dankzeggingen , en de grootlle toejuiching, en allen, wien de Godsdienst ter harte gaat , zullen vurig wenfehen , dat zijn voorbeeld velen zijner medebroeders opwekke , om hem in naarftigheid , en in verllandigcn ijver voor de eer der gewijde bladeren , met al hun vermogen na te volgen. Le*r-  20+ A. VAN DEN BERG Leerreden over Joan. V: 35 , ter gedachtenisfe van wijlen den Wel £erw. zeer Geleerden Heer louis serrurïer •> Predikant te Arnhem^ op den eerjlen van Sprokkelmaand MDCCLXXXIX , in de groote Kerk aldaar uitgefproken door deszelfs Vriend cn Ambtgenoot aiiasuerus van den berg. Te Arhheiu, bij j. Nijhof en W. Troost, 17S9. Behalven de opdragt , 58 bladz, in groot octavo. De prijs is f: - 8- : Tndicn alle Leeraars , wier nagedachtenis door het *■ openlijk nitfpreken en uitgeven van plechtige leerredenen gevierd wordt , deze eer zoo volkomen verdienden als de voorbeeldige serrurïer; en indien alle lijk- en lofredenen in dien kiefchen fmaak opgefteld waren , zoo veele blijken van opregtheid cn waarheid met zich droegen , en zoo gefchikt waren , om het hart van hoorder en lezer te roeren , als die van den waardigen van den berg, dan zou dit zoort van redevoeringen , dat anders dikwijls zoo verveelend en walgelijk is , met het meefte genoegen , en de beste uitwerking, gehoord kunnen worden ,en , openlijk uitgegeven zijnde , de aangenaamfte en mittigfte lectuur ver- fchaffen. JOAnnes was een brandende en lichtende keerfe : en gij hebt u lieden voor eenen korten tijd in zijn licht willen verheugen : deze woorden van den Zaligmaker tot de Joden dienen den deftigen Redenaar tot eene toeleiding tot die zaak, welke de voorname inhoud van zijne leerreden is. Eerst befchouwt hij het getuigenis van deu Heiland aangaande joannes ; en dan het oordcel van jezus over het gedrag, dat de Joden, omtrent dien uitmuntenden leeraar en zijne leere, gehouden hadden, en het gebruik, dat de Heiland daar van tot zijn oogmerk maakt. Beide deze ftukken worden zeer kort behandeld : maar, fchoon de Heer van den berg , met het hoogfte regt alle uitvoerigheid vermijdde, om voor de behandeling van zijn hoofdonderwerp meer tijd te winnen; zoo geevt toch de oordeelkundige keuze van zijn' tekst , en het weinige dat hij van joannes zegt , aan nadenkende hoorders en lezers 'aanleiding genoeg , om den verftorvenen Leeraar  LEERREDEN OVER JOAN. V: 35. 20$ in eenige trekken met het uitmuntend character van den Dooper te vergelijken (*). De behandelde tekst wees tevens aan den Heer van den beug zeer natuurlijk de orde aan , die hij in het voordragen van zijne hoofdzaak te houden hadt. Hij geevt namelijk eerst eene fchets van de uitmuntende hoedanigheden en levensbijzonderheden van zijnen verilorvenen vriend en ambtgenoot, waar in hij hem met regt befchouwt als eene brandende , helderlichtende kaars; en dan onderzoekt hij , hoe men zich, in de ge- (*) Bij voorbeeld , hoe nauwkeurig ftemt het character van een' Leeraar, die zulkcn ongemaakten ootmoed bezat, dat hij de eenige was, die niet kon gelooven , dat weinigen hem in oerdeel en voortrejiijke hoedanigheden evenaarden; wiens voorjïellen altijd den echten flempel droegen van eerbied voor God, en nooit den mirfisn zweem hadden van begeerte, om bij de menfchen lof te bejagen; die gezogte fterlijke woorden , en alle verdere nietige bij f eraden , beledigend vond voor de verhevene leer van het Euangelii, en fchandelijk op den Predikjloel; (bladz. 24, 32, 45.) die dus in vollen nadruk jesus chrislu.i, die hem gezonden hadt, predikte, en niet zich zeiven; hoe nauwkeurig , zeg ik , ftemt zulk een character overéén met dat van den nedrigen joannes ! Laat ons hier eenige woorden van niemeijer plaatzen , wiens geheele verhandeling, over het character van joannfs den Dooper. met deze Leerreden verdient vergeleken te worden: ,, Het charakter ,, van joannes wordt ook van die zijde zeer achtenswaar„ dit; , dat hij de betrekking, welke tusfchen hem en den ,, me^sias plaats had , met zo veel ootmoedigheid, met zoo ,, veel innerlijk gevoel van zijnen verren afïïatid van denzel,, ven, met zulk eene ongeveinsde oprechtheid van hart be,, paalde ; eene zaak , welke niet alleen zijne eigene waar- dij zeer vergrootte, zonder dat hij zuiks Zocht, maar ook „ de toehoorers zeer oplettende moest maaken op den Per- foon, waar van hij met zoo veel verhevenheid fprak: Ik ben niet waardig , hem de riemen van zijne J'choenen te „ ombinden : hij moet toeneemen , maar ik moet afneemen: ,'i Ik heb wel notidig , dat ik van v gedoopt worde, en gij ,, komt tot mij ' Hoe verheven wordt 'tvch hier het charac„ ter van den waaren eerbiediger van God, die alleenlijk „ de eer van God zoekt , zo verre verheven boven allen , „ die flegts hun gezag willen bevorderd en verhoogd „ z;en!". enz. Zie niemeijer's characterhunde van den Bijbel, V Deel, I Stuk, bladz. 60, 61.  20Ö A. v. D. berg , leerreden over JOAN. v: 35, gemeente van Arnhem , omtrent zijn' perfoon en bediening gedragen heeft. In het eerlte ftuk deelt hij een kort verflag mede van de afkomst van den Heer serrurïer van zijne opvoeding • van zijne letteroefeningen ■ van de wijze , waarop hij zich aan laage cu hooge fchoolen gedroeg • van zijne toelating tot den openbaren Predikdienst, en zijne roeping tot het herder- en leeraar-amht van zijn gelukkig huwelijk . van de getrouwheid , waar mede hij zijne bediening in zijne twee vorige gemeenten , Jui/aas, en de Nieuwe Loosdrecht , vervulde ; van den zegen, die hij op zijn werk hadt; cn van de genoegens, die hij aldaar genoot. —— En dan geevt hij eene meer uitvoerige fchets van zijne leerwijze , en zijn openbaar en bijzonder levensgedrag, te Arnhem gehouden, gedurende den tijd van bijna zeven jaren, welken hij aldaar liet Euangelium verkondigde ; cn tevens van zijn Vroegen, voor hem zaligen, en voor alle anderen aller- imartelijkften dood. Ook zij die den Heer sfrk urier niet perfoonlijk gekend hebben , zullen uit de wijze .waarop de Heer van den berg van hem fpreekt, van zijne zeldzame voortreflijkheid overtuigd worden. Men bchoevt daar voor gene bewijzen meer: in iedere uitdrukking fpreekt de waarheid zelve ; en, die haar hier niet vindt, die haar hier , in haar eenyouwig gewaad dat zoo zeer van den tooj eener windige vleierij veiïchilt, niet ontdekken kan , voor dien fpreidt zij te vergeefsch haare helderde ftraalen. Het gedrag van den overledenen aan de laagere cn hoogcre fchoolen, en in zijne eerfte gemeentens , wordt met de eerwaardigfte eetuisrenisfen van de beroemde Hooglecraarcii koolhaas en scheidius bevestigd, cn vooralmet eeri uittreksel uit een' brief van den uitmuntenden Haarlemfchen Lecraar i van der roest , wiens „ onaffchcidbare ver«. kieefdheid aan de waarheid, en alkeer van alle groot! fpraak, (gelijk de Heer van df.n berg met het hoede regt zegt) bij de geheele wereld bekend is; èn die een tijdgenoot cn boezemvriend van serrurïer was. En , wat de wijze betreft waar op hij te Arnhem predikte en wandelde, hier kon de Redenaar zich billijk op het getuigenis van zijne gantfche gemeente beroepen , en meer bijzonder pp die geenen, die den overledenen meer van nabij gekend hadden.  r. J. BACHIEUE , oratio inatjgur alis. 20? Het onderzoek, hoe men zich in de gemeente van Arnhem omtrent zijn perfoon en bediening gedragen heeft, is allergetrouwst; en de aanmerkingen , die daar aan gehecht worden, zijn zeer gefchikt , om bij die genen, die nut van den overledenen getrokken hebben, dankbaarheid; bij anderen , die zich wel in zijne gaven vermaakten, of zijne voortreflijkheid hoog achten Ernaar ondertusfchen van zijn' dienst het waare gebruik niet maakten, berouw en boete; bij allen, die tot de gemeente van Arnhem behoren, onderwerping aan Gods wil; en eindelijk bij alle Lezers een' nieuwe zucht voor den Godsdienst , hoogachting voor braave Leeraars, die hun zoo ligt en zoo onverwacht ontnomen kunnen worden, en een heilzaam aandenken aan hunne fterf- lijkheid te verwekken. God geve , dat zij daar toe gezegend worden! piiilippi joannis bachiene , Oratio de jesu christ0, praecep'torum, in formandis iRyangelii praeconibus , exemplo : Trajecti Batavorum a. d. ix Octobris cio iocclxxxviii habita , cum ordinariam Theologiae, inprimis Catecheticae et Practicae , profesfionem follcmniter aufpicaretur. Trajecti ad Rhenum, apud A. van Paddenburg, 38 pagg. in Ato, maj. Dc prijs is f : - 8 - : "A/fijne gedachten en zijn niet uïïedcr gedachten, ende d'l uwe wegen en zijn niet mijne wegen : met deze woorden van God , die wij bij jesaias geboekt vinden , en welker waarheid door de dagelijkfche onder, vinding bevestigd wordt, begint de HeerflACHiENE deze redevoering , terwijl hij , zich zeiven als het doorflaandst bewijs tot bekrachtiging van dezelven aanmerkende , betuigt, ,, dat hij, zijner zwakheid en ,, geringe kunde wei bewust , noit gedacht had een' ,, plaats te zullen verkrijgen, onder mannen, die in ,, de kennis van allerleië wetenfchappen den grootften „ roem verworven hebben ; noch tot de aanzienlijke ,, post van een' Lecrmeefter der aan den dienst der „ kerk gewijde Tongelingfchap te zullen geroepen ,, worden." Hij bemoedigt zich echter daar mede . dat hij door gene verkeerde kunstgrepen, noch door eiceu aanzoek} maar door den wenk van Gods voorzienigheid,  10?, phieippi j0axxis bachiene heid, cn den wil zijner Overheid, tot deze post ge* roepen is. Hoe gewoner het is, dat'deze toon in Inwijdings-redevoeringen aangeflagen wordt, des te meer vinden" wij ons verplicht , om hier op aan te merken, dat alle deze redenen van gene kracht ter waereld zijn, om iemand tot het aanvaarden van een ambt over te halen , wanneer bij hem wezenlijk zulke ene geringe kunde huisvest , waar omtrent wij ons echter wel wachten zullen , in het tegenwoordig geval iets te bellisfen. Na deze vooraffpraak volgt de opgave van het hoofdonderwerp dezer redevoering. Hier zegt tic Heer bachiené , dat hij jesus Christus als een voorbeeld zal voorftcllen , dat een Leermccfter, in het vormen van jonge lieden tot bedienaars van het Euangelium, te volgen heeft. Hij roemt, met regt, de voortreflijkheid en gepastheid van deze ftof, en zegt tevens, dat dezelve , en naar zijne zwakke krachten , en naar de vatbaarheid van alle zijne toehoorders , gefchikt is. Wij moeten ondertusfchen bekennen , dat de Redenaar maar een zeer gering gedeelte van dat geen , dat tot zijn onderwerp behoorde , heeft aangeroerd , en dat hij zich veelal heeft bezig gehouden met dingen , die gene regtfireèkfohe betrekking tot het zelve hadden. Men verwacht billijk ih zulke ene redevoering te zullen vinden , hoe gemeenzaam jesls met zijne Apostelen en Disci- pulèri omging hoe bijzonder hij huil vertrouwen wist te winnen hoe gemakkelijk hij zijne denkbeelden aan hun mededeelde en inprentte hoe hij hunne vooroordelen aantastte , niet regelregt ,maar van ene geheel andere zijde hoe hij hun altijd met zich nam , wanneer hij openbaar liet volk leerde , en hun daarna verder afzonderlijk onderrigtte, cn nadere ophelderingen gaf van de dingen , die hij aan de fchare geleerd hadt in één woord , hoe hij zijne jongeren toerustte tot openbare bedienaars van het Euangelium. Maar wij vinden van dit alles bijna niets in deze redevoering: alleen op bladz. 24 en 25 fpreekt deHeer BACHiENE meer bepaald van het gedrag van jesus omtrent hun , aan wien hij de verkondiging van zijn Euangelium hadt toevertrouwd: maar het overige gedeelte van dit Stuk bevat ene vrij oppervlakkige fchets varï het leven en de leer van jesus , waar bij zelfs zijne handelwijze omtrent de Pharifeen, Sadduceen, en andere dwalcnden wordt opgegeven , en waar in jesus meer  oratio INAUCURALIS. 20^ meer als de leeraar van het volk , dan als de onderwijzer van zijne Apostelen en Discipulcn befchouwd wordt; zoo dat deze Redevoering meer gefchikt zou zijn , om een' Predikant in zijne gemeente" in te zegenen, dan tot dat oogmerk, waar toe de Heer bachiene dezelve Avilde doen dienen. Wij zullen bij deze algemene aanmerking nog enige meer bijzondere voegen. Ene verhandeling van dezen inhoud behoorde door treffende, en in het regte licht geplaatfte, voorbeelden uit het leven en het onderwijs van dien gadelozen Leermeelter bevestigd tc worden. Doch ook hier van is hier niets te vinden. Alleen ene koude optelling van enige bijzonderheden, die tot de leer en het leven van den Heiland behoren , maakt den inhoud van het gantfche Stuk uit. • Voorts de bronnen , waar uit de Zaligmaker zijn onderwijs haalde , waren , volgens den Heer baciiiene (bladz. 18) , de gewijde fchrivten : ,, Schoon jesus (zegt hij) de „ opperfte waarheid was , die zich op zijne godlijke „ wetenfehap , en zijn eigen gezag kon beroepen , toofi,, de Hij echter door zijn eigen voorbeeld, dat Gods hei,, lig woord de grondflag der Godgeleerdheid is; enz." Hier Haat de Profesfor de heerlijke Natuur over, waarmede je sus zo gemeenzaam was , en die hij zo dikwijls gebruikte , om de zijnen te onderrigten* Ene opgaande zon , een vruchtbare regen , ene bloejendc lelie, zelvs het geringe mitsdijen in één woord, alle werken en verfcliijnzels der Natuur trokken zijn' aandacht , eii Hij maakte daar van het heilzaamst gebruik , om zijne leerlingen te onderwijzen : ook daar in was jesus een treffend voorbeeld voor alle leeraars van kerken en fchoolen! . Van het voorbeeldig levensgedrag van den Heiland zegt de Heer bachiene , onder anderen : „ Gelijk Hij zich zeiven noit met dingen, die niet tot zijne bediening be,, hoorden , bemoejde , en noit zich in het openbaar „ beftuur of de twisten van dien tijd mengde , zoo „ vermaande Hij ook zijne volgers , door zijn voor„ beeld, zich daar van zorgvuldig te onthouden, en „ die gouden , en in de daad goddelijke les; vreest „ God , eert den koning , diep in hunne ziel in te „ prenten , en altijd voor oogen te houden." Zou ook deze bijzonderheid niet veel vollediger voorgefteki zijn geweest, indien 'er was bijgevoegd , dat jesus ech- VAD. BIBL. I DEEL. NO, 5. O tCÏ  •IO j. van der haar ter nimmer van begrip geweest was, dat' zijne bediening Hem van zijne burgerlijke betrekkingen en verplichtingen pntiloegjdat Hij'dus altijd van"de zuivcrfte vadciiandslievde blaakte; dat Hij met deernis en verontwaardiging de onderdrukkingen van het gemeen zag; en dat noit iemand met meer vrijmoedigheid , en met meerdere opolFering van eigene genoegens cn veiligheid, de gebreken der aanzienlijken , cn van hun zeiven , die op de ftoclcn der ere , en in de regtbankcu zaten , beftraft hcett, dan Ilij, die nimmer zweeg , wanneer Hij waarheid en regt vertreden zag? Wij zullen het bij deze aanmerkingen laten; en 'er dit nog maar alleen bijvoegen , dat de Latijnfche ftijl van deze redevoering zeer raiddentmitig is, en gelijk men ze venvachten kan van iemand, die van zich zelvcn getuigt; &ibi LalHJ'ermonis ufum et dclicias jam dudum in promitt efje d&jilsfi. Proeve over de Horzenen, Zenuwen, en eenige derzelver ziekten. Waar agter honderd en vijftig Genees- en Heelkundige Waarneemingen. Hoor jacor van der. iiaar. Te Amjlerdam bij J. Yhtema, Behalven de Voorrede enz. 208 bladz. in groot octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Zoo veelvuldig en belangrijk de onderwerpen zijn deezes werks, zoo oorfprönglijk is veelal derzelver behandeling. De Proeve over de Herzenen en Zenuwen is zulks vooral , en zelfs , om dc eigen woorden van den Schrijver te gebruiken , vreemd. Men oordecle hier van, uit deeze bijzonderheden. De Herfenen zijn een kaasagtig flijm , of geleiaartig weezen. De ftremming van dit flijm , bewerkt de affcheiding van Weij, in de holligheden der IIerzenen. Het Ruggemerg en de Zenuwen zijn vaten, opgevuld met een donsaartig weczen, cn doordrongen met vloeibaar Herzenflijm. De ademhaling bewerkt de voortftuwing van dit flijm. Hetzelfde flijm is het voedend vogt van alle deelen des lighaams. " Het gevoel en de beweeging is afhanglijk van het donsaartig Merg. Van het ontaart Zènüwflïjn. , op het donsaartig Merg werkende, zijn verfcheiden Ziekten afhanglijk ; onder anderen , de Heupjkht, de RJieumaiis- mus  DE VRUGT VAN LEDIGE UUREN. 221 „ 't Is eerbied die heden mij vreeze verwekt! „ 'k Zie God in den blikfem ik hoor hem in 't dondren; „ Waer in zich zijn goedheid, met Almacht, ontdekt!" Thans werden de blikfems en donders verdreven De winden ontbonden de wolken, met kracht. —— Nu deedt eene kalmte, Natuur weêr herleven, En 't maenlicht ontfluiërt den donkeren nacht! Een lieflijke regen verfrischt nu de kruiden, En vaegt al de dampen thans weg van de lucht! De ftormwinden zwijgen 't waeit zacht uit den zuiden! Nu wacht ook de landman het zwellen der vrugt! Thans lacht herder mikon, en dafne lacht weder. — Een blos op heur wangen verfpreidt nu de vreugd. „ Geliefde! (zegt dafne, verwonderd en teder.) „ Hoe groot zijn Gods werken !.... hoe ftreelt me uwe deugd! „ Neen, 'k zal niet meer fiddren, wen 't ftatig zal dondrenj „ Ik ftelle in Gods handen, eerbiedig, mijn lot! „ Hoe  £26 j. c. muller , emmerik* dat zij derzelver grootheid en edelheid verheffen en kenbaar maken. Het is waar , de Heer muller fchreef een' Roman , en men kan vele plaatzen rondgereisd cn vele gczclfchappen bezocht hebben, zonder immer de originelen te hebben ontmoet , die door den waardigen Schrijver gecopieerd zijn: het is waar, dat dc dagdijkfciie ondervinding van zoo vele boosheden en gruwelen (*) ons bijna tot het befluit zoude brengen , dat de taferelen van ene zoo verhevene deugd geoutreerd waren: maar, die de menschheid nauwkeuriger kent, en oit gelukkig genoeg geweest is , om zijne oogen van dc clagelijkfche tonelen af te wenden, cn de zeldzame deugd dier weinige edele zielen , die onder ons zijn overgebleven , van nabij tc befchouwen , zal in deze fchetfen niets onnatuurlijks vinden : daarenboven geloven wij, dat de toon van die boek zelf genoegzaam bewijst , dat de Heer muller zag , het geen hij befchrijvt: ja wij durven 'er bijvoegen, dat zijne ongekunftelde Schrijfwijze , cn het waar gevoel, dat in ieder verhaal zich openbaart , duidelijk aantonen, dat dc man , die zulk een verhaal fchrijven kon, zelf in ftaat is, om 'er het origineel van te'worden, wanneer zijn lot hem daar toe de gelegenheid aanbiedt. Wij voelen, terwijl wij dit fchrijven , dat dit dc grootfte loffpraak is, die aan een' Schrijver gegeven kan worden : maar , wij hebben noit een oordeel ter neder gefchreven , van welks waarheid wij meer overtuigd waren, en over welks gegrondheid wij met meer gerustheid iederen mcnfchcnkenncr willen laten oordelen. Gaar, C*) Met regt mogt de oude Rector aan emmerik zeggen: ,, Het behoort onder de dagclijkfche voorvallen van deze wae„ rcld, dat de fterkere den zwakken, en de boosheid dc on,, fchuld onderdrukt, cn dat hebzucht cn roofgierigheid plun„ deren, waar zij maar kunnen. Wij leven in eenen tijd, „ waar in men rede heeft de menfchen te bedanken, als zij „ ons maar geen kwaad doen ; het goede, dat zij ons moes„ ten doen, moet men hun gaarne kwijtfchelden. Onregtvaar. „ digheden komen mij in het geheel niet meer vreemd voor , ,, familien, die tot den bedelzak gebragt zijn , uitgezoogen ,, weduwen , geplunderde weezen , komen mij niet meer „ vreemd voor!" Hoe vele redenen hebben wij, om der Voorzienigheid te danken, dat in alle tijden en landen altijd nog enige weinige edele zielen zijn overgebleven die elkuaderen bewaren van menfehenhaters te worden!  228 de baronnes dotjariere v. d. capellen geevt van dc bitterheid van haar lot, en de grootte van haaf verlies , maar tevens. dc redenen meldt, die in dit allerzwaarde lijden haar tot vertroosting dienden. De derde brief is gefchreven aan den zoon van den Heer j. it. wintgens , in leven Predikant te Wezel , die den Heer van der capellen , gedurende zijne gevangenis dagelijks bezocht, verkwikt, en vertroost had, en die na deszelfs overlijden een vriendlijken , troostrijken , en aanmoedigenden brief aan zijne weduwe fchrecf; maar die kort daarna zelf in de eeuwige vreugde inging. Deze brief behelst een andwoord op het berigt , dat de Schrijvfter van den dood van dezen braven man ontvangen hadt; een antwoord, waar in zij niet alleen dc warmde dankbaarheid bewijst voor de menigvuldige dienden , door den Overledenen aan haar' Echtgenoot gedaan , maar tevens nok den zaligen troost , dien de Godsdienst van jestjs aan dc opregté belijders van denzelven in dc akeïigde omdandigheden fchenkt', op eene treilende wijze mededeelt. Alle deze brieven zijn uitmuntend gefchreven, en getuigen van des Schrifvders verlicht verdand en godvruchtig hart. De zuiverde huwclijks-lievdc , het tederst gevoel , en de ncdcrigde onderwerping aan den wil des Allcrhoogden fpreeken overal in dezelven : en zij geven ons tevens dc cluidelijkdc bewijzen van het biminnclijk character van den overledenen Ridder; en van het huislijk geluk , dat hij met zijne braave wederhelft fmaakte. Dc Lezer oordele uit dc volgende proeve : ,, Het wreede lijden , dat mijn lieve en waarde Echtgenoot heeft moeten verduwen , in zijne gevangenis ,, drie bange maanden lang , vertoond zich zonder ophouden aan mijne oogen en houd niet op om mij „ in 't hart te boren : Het aanzien van zes ongeluk„ kige kinderen, beroofd van den besten vader , juist ,, in dien tijd , dat zijne zorgen hun 't nodigst Wa,, ren, en die hij niet ophield om rijkelijk met de le,, véndigde tederhartigheid aan hun te kosten te leg, gen : liet gemis van een Echtgenoot, wiens groote ,, toeleg altijd was om mij gelukkig tc maken , en ,, wiens leven alleen mij aan deze aarde verbonden ,, hield, zijn zoo veele priemen, die mij zonder ophouden fteeken. Helaas, mijne lieve vriendin ! wat zou  é3<5 EE VLUGTENDE WIJSGEER. De vlugtende TFijsgeer in Holland, (geen Roman.) In Holland 1789. Behalven een'' brief van den Uit ge ver, 203 bladz. in groot octavo. De prijs iï fi-10-1 T~\e brief van aanprijzing , die de Uitgever voor dit werk geplaatst heeft , begint met deze woorden: Gij ontvangt hier een werk zonder naam van den „ Schrijver, Uitgever of Drukker vcclligt zal dit „ in den eerften opflag bij u ecnigen agterdogt ver,, wekken , dat 'er mogelijk zaken in behandekl zijn ,, den Staat betredende, voor welke-de Schrijver we,, gens de omftandigheden des tijds niet openlijk met zijnen naam durfde tc voorfehijn komen; . dan ,, bij een nader onderzoek zal u blijken, dat dit „ de reden onzer keuze niet geweest zij* Wij „ hebben den Lezer van het fchadelijk vooroordeel, ,, dat menig een bij het lezen van een boek bekruipt, ,, willen bevrijden , en het oordcel over de verdiens,, ten van het werk geheel aan zijn eigc uitwijzing „ overlaten." In de daad, fchoon hier cn daar in dit werkjen over dc zaken van ons Land gefproken wordt, komt 'er echter niets in voor, dat in Haat is, om iemand, hoe hij ook gezind zij, te floten. Het Stukjen bevat veertien brieven , welker Schrijver voorkomt als een vreemdeling, die te voren fchatrijk geweest is, maar die thands alleenlijk ,, zoo veel heeft overgehouden ,, dat hij onder Gods zegen in ftaat hoopt te zijn, „ om zijne levensdagen eerlijk , zonder vernedering ,, van zijn fatzoen, cn zonder den bijftand van zijne „ vrienden ten einde tc brengen:" die door zijne medeburgers gelasterd , vervolgd , mishandeld, hen eindelijk ontvlucht is, en van dat ogenblik af aan zijn' geboortegrond niet meer als zijn Vaderland erkent: die zich thands als een burger van de waereld aanmerkt, en overal waar hij komt met een wijsgeerig oog dc gewoonten cn daden der menfchen befchóuwt, en de yürigfte wenfehen Haakt , dat eenmaal de bronnen van zo veel ongelukken , als door de dwaasheid en boosheid der menfchen geopend zijn, opgedroogd mogen worden. Hij komt voor , als na Holland gevlucht te zijn, en aan een' 'vriend, dien hij in zijn Vaderland heeft achtergelaten, telkens berigten te zenden  IN HOLLAND. den van het a-een hij hier ziet, en daar bij zijne wijsgerige aanmerkingen te voegen. Alle deze; brieyen zijn uit Amfteldam gedagtekend ; doch , daar hij zich hier i et i\ tc wel aan dc lucht fchijnt te kunnen gewennen , 'denkt hij misfchien deze Stad te verlaten ; en dan kon het wel zijn, dat zijn vriend zijne volgende brieven uit Haarlem of Dordrecht ontving , welke dan ook door den Uitgever openlijk aan het licht zullen gebragt worden, indien het vertier van dit Stukjen dit raadzaam maakt. , Onze Landgenoten kunnen buiten twijffcl uit deze aanmerkingen Van enen vreemdeling over hunne zeden en daden zeer veel voordeel trekken , indien zij nog vatbaar zijn, om door de duidelijkfte voortelling van hun waar belang tot het betrachten van goede les en opgewekt te worden. Zeer vele treurige waarheden worden hun in deze brieven onder het oog gebragt, in een' duidelijken cn eeuvoudigen ftnl, en met ene menschlievendhcid en openhartigheid, die getankt is, om hun in te neemen. , , : Alleen zouden wij op dit Stukjen aanmerken, dat de Schrijver vclejgewoonten en gebreken voor nationaal oVeevt die ondertusfchen of aan. het gantfche menschdom , of althands aan alle volken die der zogenaamde befchaving, tot hun geluk of ongeluk, zijn dcclachtio- geworden, cn dus ook aan zijn Vaderland eigen zijn: want de Schrijver wordt toch hier niet vooronderfteld , uit den een' of anderen planeet, of uit een onbefchaavd gewest tot ons te zijn overgekomen. Doch dit zal het nut van deze brieven geenszins kunnen hinderen , daar onze gebreken ons toch mct.mmd»r ongelukkig maken , fchoon ook alle volken der waereld met ons aan dezelven overgegeven waren. Maar laat ons den voornamen inhoud van dit Stukien w'at nader onder het oog van onze Lezers brengen. 3^ Na dat de Schrijver in den eerftcn brief van zijne vlucht, en de mishandelingen, die daar toe aanleiding eeaeveii hadden, van de onregtvaardigheden zijner vijanden, en van den troost, die de bewustheid van zijne onfchuld cn deugdzame gevoelens hein verfchaft , on ene verttandige en christelijke wijze gefproken hadt. <4t hii in den volgenden over, om zijn vriend, die in den waan verkeerde , dat de onenigheden in Holland reeds geheel ophielden , daar van beter te onderP 4 n&ï*  53ö DE VXUGTENDE WIJSGEER genodigd cn verfchcnen was. Hij hadt hier wederom gelegenheid om verfcheidene billijke aanmerkingen te maken over den overdaad cn de dwaasheden , die hij aldaar gezien hadt. Hij meldt zelvs aan zijn' vriend dat hij reeds dien avond, bij gelegenheid van een gefprek over het verval van het vaderland, de vrijheid gebruikt hadt van over verfcheidene articulen van overdaad, die hij dien avond gezien hadt, aanmerkingen te maken: „ Bij die gelegenheid (zegt hij) deedt „ een der Dames het volgende verhaal het geen mij uitnemend beviel, cn daarom, zoo goed als ik het „onthouden heb, aan u zal mededelen. Dc „ Heer hooft, Burgemeester van Amfterdam zijnde, „ hadt op eenen zekeren tijd een groot getal van zij- ne beste vrienden te gast genodigd, dewelke hii op de volgende wijze onthaalde. Eerst wierdt „ 'er een menigte van geringe cn grove fpijzen, in gemeene aarde ichotclcn op tafel gebragt, waar bij „ dc lieer hooft zijne verwonderde vrienden aldus aanfprak: —— Ziet daar mijne Heeren! aldus was het gefield bij de oj>komst van ons vaderland, men „ leefde toen matig, jbber, eerbaar cn ordcnllijk, en „ door dien weg konden onze voorvaders fpoedig hunne fchattcn vermeerderen. Vervolgens wierdt het „ twede gerecht opgebragt in tinne fchoteleri, met „ een weinig betere fpijzen: dusdanig, hervatte „ de Heer hooft, was onze Republiek in haren wel„ /land, toen onze voorvaders door hunne fpaarzaamheid, ,, gepaard met nijver cn arbeid, in ftaat gefield, niet ,, verplicht waren , om zich zoo fobcr tc behelpen. . ,, Het derde gerecht met eenige kostelijke voor- cn „ nafpijzen , in beste tinne fchotclen té vöorfchijn ge,, komen zHnde, vervolgde de Burgemeester aldus: ,•> hadt het nog bcjlaanbaar kunnen zijn , ,, indien Int volgende ge/lacht daar bij geblecven wa- •>« rc'-> doch wanneer het vierde gerecht in lou- „ ter zilver, en kostbare porccleine ichotclcn, met „ de uitgczogtftc fpijzen en na-defert van uitheem„ iche vrugtcn, Confituren cn allerhande lekkernijen „ was opgezet, toen zeide de lieer hooft: —— ,, Zoo moet dc Republiek voorzeker te gronde gaan mij* „ ne Heeren , en onder den zwaar en last "der veel„ de cn overdaad bezwijken: wat dunkt u, mijn vrind 1 „ was dit verhaal niet waardig, om met goude lette- ren  IN HOLLAND. 257 ren in de jaarboeken der Nederlanders vereeuwigd " te WOrden"? —"— Op het einde van dezen brief vindt men nog ene aanmerking over ene gewoonte,die de Schrijver met recht ftrijdig met dc edelmoedigheid der Hollandfche natie, en vernederend en onterend voor een' Gastheer noemt, dat naamlijk, bij het uitgaan der gasten, dienstboden aan de deur geplaatst worden, om een gefchenk te ontvangen. In den tienden brief ontmoeten wij eenige gegronde aanmerkingen over de buitenfporige kosten, die bij het affterven van menfchen in dit land door dc nablijvende bloedvrienden gemaakt moeten worden, en,die dikwijls voor weduwen en wezen zo drukkende zijn ; over het dragen van rouwgewaad ; cn over het luiden der klokken, het welk echter in verfcheidene plaatzen van Holland, alleen maar bij de Catholijke Christenen in gebruik is, het welk de Schrijver niet fchijnt opgemerkt te hebben. , In den elfden brief geevt onze Schrijver aan zijn vriend een oppervlakkig denkbeeld van de regeringsvorm van Holland, na dat hij evenwel vooral'gezegd heeft, dat dit voor hem een moeje.lijke taak was, dewijl hier omtrent 1102: zeer grote verfchilLen plaats hebben, die misfchien nimmer vereffend zullen worden. „ Het „ komt mij voor," zegt hij, „ dat 'er geen nauwkeurige famenftellen daar van voor handen zijn ; cn dat dit ' één van de redenen is, waar aan men de grote be'' fbertens moet tóefchrijven, welke om de dertig of veertig jaar de Republiek zoo geweldig fehudden, " en op haare grondvesten doen beven. Daarënbo- V ven heeft ieder Had bijna eene bijzondere conllitu1 tie, hebbende dc eene van haare oude Graven on" eindig veel meer voorrechten cn vrijheden bekomen, ! of laat ik liever zeggen gekogt, dan dc andere — " cn bij het afzweren "van Spanjen, heelt ieder ftstd " hare graaflijke privilegiën cn voorrechten blijver* be- V houden; in plaats dat men toen de regering van alle V. de fteden op een gelijken voet zoude gebragt heb" ben, gelijk hadt behoren te geleideden, om alle de ingezetenen des lands ecu gelijk aandeel te doen l, erlangen van de vrijheid, die m gezamentlijk door „ hunnen moed en ftandvastighcid verworven had,, den." ' De twaalfde brief behelst ene vrij uitvoerige verhan- de*  233 Dlï VLfJGTENDE wijsgeer deling over het voortreft ijke van een huwelijk, dat op de deugd gegrondvest is, gefchreeven bij gelegenheid dat de vriend van den Schrijver hem zijne genegenheid tot den echtelijken ftaat geopenbaard hadt. In denzelven befchrijvt hij tevens de lage wijze, waarop zommige Hollandfche jonge Heeren over" het huweKjk denken cn fpreken, en hoe zij, eindelijk in een ontuchtig leven verdriet krijgende, ene vrouw opzoeken , en weten te bckooren, om daar mede eene verbindtenis aan te gaan, die alleen uit verkeerde drangredenen, en zonder ware lievde begonnen zijnde, de rampzaligftc gevolgen heeft. Hieraan wordt in den dertienden brief een vertooggehecht, waar in men zeer goede voorfchrivten omtrent de opvoeding der kindcre n aantreft, en waar in tevens de gebreken en misbruiken , die hier omtrent in ons Vaderland plaats hebben, overtuigend worden aangewezen. Éindelijk in den veertienden brief wordt de ftaat der geleerdheid hier tc Lande befchouwd. Hier vindt men zeer goede aanmerkingen over de nadelige gewoonte , die bij veele vaders plaats heeft, om .hunne kinderen reeds in dc wieg, ja zelvs zomtijds eer zij nog geboren zijn, reeds tot een zeker beroep voor te befchikken; waar van het natuurlijk gevolg is, dat men vele Predikanten, Geneesheeren, en Advocaten zier die beter aan den fchaafbank, of onder dc Husfaren voegen zouden. Bij deze eerlte belemmering van den bloei der geleerdheid hier te Lande, komt nog deze , dat de wetenfchappen hier iemand wel tot roem (die echter nog maar zeer zeldzaam naar billijkheid uitgedeeld wordt) maar zeer zelden tot groot voordcel brengen. ■ Evenwel, zegt dc Schrijver, ,, vindt men hier ,, menfchen van eene uitftekende kundigheid in alle tak,, ken van wetenfchappen, en fchoon hun getal zeker „ niet zeer groot is, fcheelt het echter veel, om met „ van effen te zeggen , dat de zanggodinnen hier „ noch haard/leden , noch befcherming vinden. Ik heb „ Hollandfche dichtftukken gelezen , die voor de uit,, heemfchen zeker niet behoefden te wijken, ja die vc- len van dezelven in kragt en fierlijkheid verre te bo„ ven gingen." -—- Ook zijn de middelen, om zich een fchat van geleerdheid tc verwerven, hier zeker zoo goed en menigvuldig als ergens. Onze lage en hoge fcho-  nieuwe vertaling van matthaeus. 243 dien men geen gebrekkig werk leveren wil, clan dient men meerder vrijheid te gebruiken, zich van alle Voor» oordelen te ontflaan , den oirfpronglijken tekst op nieuw te vertalen, en de denkbeelden der H. Schrijvers, niet in Hebreeuwsch-Hollandsch, maar waarlijk in onze taal, en naar onze wijze van fpreken, uit te drukken. Dit heeft de Heer hamelsveld in deze zijne nieuwe vertaling van matthaeus op eene uitmuntende wijze gedaan. Hij drukt getrouw de denkbeelden van zijn' Schrijver uit, zonder daar van iets weg te laten, et daar iets toe te voegen; maar hij doet dit op zulke eene wijze, en met zulke bewoordingen , dat een Nederlander , die in den beeldrijken ftijl der Oosterlingen geheel en al een vreemdeling is , nogthands den Joodfchen Schrijver met genoegen leest , cn gemakkelijk verftaat. Overal namelijk, waar het verfchil der taaien dit duldde,heeft hij de woorden gevolgd,maar overal , waar hij een' Idiotismus vondt , die in Westerfche talen onbekend is, is hij van dezelven afgegaan, zonder echter daar door in zijne vertaling iets van den zin en den geest van Schrijver of fpreker te verliezen. De toefpelingen op de zeden en gewoonten van den toenmaligen tijd, moesten evenwel noodzakelijk in de Overzetting blijven , indien dezelve niet te veel van het oirfprongclijke af zou wijken; maar, om ook die duisterheid , die hier door anderszins overblijven zou, weg te nemen, is hier en daar eene kleine inlasfching, met twee haakskens getekend , ingevuld, die tot verklaring van dezelve dient. Dergelijke inlasfchingen zijn ook zomtijds gebezigd,om het verband of het oogmerk van deze en geene verhalen en gezegden met den vinger aan te wijzen. De gewone verdeling in kapittelen en verfen , die , gelijk bekend is , van later herkomst en hier en daar vrij gebrekkig is, heeft de Heer hamelsveld aan den kant geplaatst, het welk nodig was, om dat dezelve, éénmaal her burgerregt verkregen hebbende, altijd in de aanhalingen pleegt gebruikt tc worden. Maar hij heeft 'ér echter tevens eene andere meer natuurlijke verdeling bi gevoegd , volgens welke het gantfche bock van matth/eus in een en dertig afdelingen, die ieder een bijzonder opfchrift hebben , is afgedeeld. Doch onze Lezers Zullen van het één en ander beter Q a oor-  244 xj' van hamelsveld oordelen* kunnen , wanneer wij hun uit deze Overzetting een klein ftükjen tot eene proeve mededelen. Wij kiezen hier toe de dertiende afdeling, die tot opfchrivt heeft : Haofdft. 13. jesus verklaart zich nopens joünnes, XI. en zich zeiven. vs. 2. joünnes, in zijne gevangenis van christus daaden gehoord hebbende, zondt twee van zijne leerlingen aan hem , met deeze boodfchap: 3. ,, Zijt gij dc geen, die komen zoude,^of heb,, ben wij eenen anderen te wachten?" ■ 4. jesus gaf hun het volgend antwoord: „ Gaat, „ cn boodfehapt joünnes , het geen gij hoort 5- „ en ziet. blinden worden ziende, cn kreu,, pelen wandelen, melaatfchen worden gerci„ nigd, en dooven hooren , dooden worden op,, gewekt , cn aan armen wordt het cuangeli <5 „ verkondigd. En [voegt 'er dan dit bij, dat „ ik gezegd heb ;] gelukkig hij , die zich aan „ mij niet zal ergeren of ftooten." ■ 7. Toen deze vertrokken waren , begon jesus tegen de menigte van toünnes te fpreken. „ Waarom ,"' zeide hij, „ gingt gij voorhecnen met zoo veel ijver naa dc Woestijn.? Wat meendet gij daar tc zullen zien? Een riet, dat van den wind bewogen werdt ? [Een' onftandvastig man in het geen hij getuigde ?] • g. Of gingt gij misfchien , om iemand tc zien in ' weidfche klceding? Zij, die weidfehe klcedcrcn dragen, zijn in de hoven der Vorftcn te zoeken. 9. Of zijt gij gegaan , om eenen Profeet te zien? Ja, dan zeg ik u, hier was meer dan 10. een Profeet. Want deze joünnes is het, van wien gefchreven ftaat : Ziet, ik ztnde mijtien engel voor u heenen, die uwen weg voor u berei- 11. den zal. ■ Waarlijk, zeg ik u nogmaals, onder allen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand ooit opgeftaan , grooter dan joünnes de Dooper; Doch tevens verklaar ik ook : Wie de geriugfte dienaar is in het Rijk des hemels, [het nieuwe rijk, dat ikftichte,] die is reeds srooter dan hij." ' „ Doch  NIEUWE VERTALING VAN MATTHAEUS. *45 „ Doch zedcrt de prediking van joünnp.s den Hoofdfl, Dooper tot op dit oogcnblik, oefent dit hemel- XI. rijk reeds zijn vermogen, en al wie^moeds vs, 12. genoeg heeft, vermeestert het, als een roof; Want tot joünnes toe hebben alledeProfceten, 13gelijk ook' de Wet , [dit Gods-rijk] voorfpeld; maar deze joünnes,(indien gij het wilt begrij- I4. pen,) is eliü, die komen zal, [als de Voorloper van den christus.] Wie nu ooren I5« heeft, om te hooren, die hoorei" „ Doch waarbij zal ik dit volk en deszelfs ge- 16. drag vergelijken?' Het is gelijk dc kinderkens op dc markten zittende , die hunne makkers toeroepen ;wij hebben op de fluite gcfpceld , maar 17. gij hebt niet willen dansfen ; en dan weder ,wij hebben treurliederen gezongen, maar gij hebt niet geweend. [Zoo eigenzinnig is het gedrag 18. van deze menfchen.] Want joünnes verfcheen, geene gewoone fpijze of drank gebruikende, maar een ftreng leven leidende , en men heeft van hem gezegd, dat hij een Demon hadt. en bezeten was. — Daarentegen is des menfchen zoon jg. gekomen , leevende op de gewoone wi jze in eten en drinken ; en van hem zeggen zij: Hij is een brasfer en zwelger , een vriend van tollenaaren en zondaaren. Doch! de wijsheid [in beider levenswijze doorftraalende,] wordt van alle waare wijsheids-zoonen, [die het oogmerk van hunne komst doorzien ,] erkend en gebillijkt." Toen begon Hij die fteden, in welke zijne 20. meeste wonderdaaden verricht waren, fcherp te beftraffen , omdat zij zich niet bekeerd hadden. ,, Wee u Chorazin , zeide hij, wee u,oetli- 2i. fnïde ; Indien in Tyrus en Sidon die krachtige daaden gefchied waren , die in u gefchicd zijn , zij zouden zich al lang in zak en asfche, [in den diepften ootmoed] bekeerd hebben ; Doch 22. ik verzeker u , het zal in den oordeels-dag Tyrus en Sidon ligter vallen ,dan ulieden. • Ook gij , Kapernaum , gij die ten hemel toe 23. verhoogd zijt, zult tot in den afgrond nedergeftooten worden; Zeker, indien in Sodpm die Q 3 won.  46 IJ. VAN HAMËLSVELD Hoofdft. wonderkrachten gefchied waren, die in u geXI- fchied zijn, het zou ftaande gebleven zijn tot 24. heden toe. Maar dit zeg ik u, het zal het land van Sodom verdraaglijker zijn in den dag des gerechts , dan u! " — • 25. Op dien zelfden tijd hief jesus aan: „ Ik dank u, Vader, heer van hemel en aarde,dat gij deze dingen voor de wijzen en verftandigen [dezer wereld] verborgen , maar die den kinderkens , [aan allerëenvouwigften zelfs] hebt a6. geopenbaard ! Ja , Vader, zoo was uw heilig welbehaagen bij u ! " a- „ Alles," [vervolgde hij,] „is mij van mijnen Vader overgegeven. Niemand kent den zoon , dan alleen de vader, en niemand kent den vader , dan alleen de zoon, én hij, aan *8. wien de zoon het wil openbaaren. Komt tot mij allen, die door vergecffchen arbeid en door den zwaarftcn last , zijt afgemat, en ik 29. zal u rust en verkwikking fchenken. Neemt mijn jok op u, en leert van mij; ik ben toch zachtmoedig , liefderijk en meèwaarig ; dan zult gij rust en verkwikking vinden voor uw 30. gemoed; want mijn jok is zacht, en mijn last is ligt; [mijne geboden zijn niet zwaar!] Uit deze proeve zullen onze Lezers van de overzetting genoegzaam oordelen kunnen. Doch wij moeten ook nog iets zeggen van de korte aanmerkingenvoor ongeleerden, die achter dezelve gevoegd zijn , en met een nieuwe bladzijde aanvangen. Hoe zeer de inrigting van de Vertaling zelve reeds aanmerkelijk tot opheldering dient , gelijk uit het gezegde en uit de opgegevene proeve blijkt, zo was echter het getal van die plaatzen niet gering , die meerdere opheldering vorderden, dan men voegzaam in den tekst kon inbrengen. Vooral was dit dikwijls nodig voor ongeleerde lezers, tot wier dienst de Heer hamelsveld inzonderheid deze gevvigtigc taak ondernomen heeft. Deze aanmerkingen echter zijn kort, en beltaan in eene eenvouwigc opheldering van zommige duisterheden , of eene aanwijzing van den waaren zin en het bedoelde van den Schrijver of fprekcr , en van het verband van hunne woorden, of eindelijk in eene korte verdediging van het een of ander gedeelte van het Euan-' ge-  *$0 IJ. VAN HAMELSVELD inde aantekening op Hoofdft. IX, i , wordt het denkbeeld der joden , (dat helaas! nog bij zoo veele zogenaamde Christenen plaats heelt) dat eene zwaare en langdurige ziekte bijzonder als eene ftraf der Godheid moest worden aangemerkt, een vooroordeel genoemd, en die plaats zo uitgelegd, dat dezelve tot wederlegging van dit vooroordeel dient: Kap. XI, 25, vertaalt dc Heer hamelsveld: ,, Ik dank u, Vader, heer van hemel „ en aarde, dat gij deze dingen voor de wijzen en „ verftandigen [dezer wereld] verborgen, maar die den „ kinderkens, [aan allereenvouwiglten zelfs] hebt ge„ openbaard! enz." en hij tekent 'er op aan; ,, De „ Leere der zaligheid, door jesüs gepredikt, is ge» ,, fchikt naar dc vatbaarheid van het eenvoudigst ?naar gezond menfchen- verftand. — Schoolgeleerdheid en „ wijsheid der wereld is recht gefchikt, om deeze zoo „ eenvouwige als verhevene leere te verduisteren en „ te verbasteren. Dit is het wijs cn goed welbehaa- „ gen van den hemelfchen Vader. Het Chris- „ tendom is verbasterd , zedert men van deze eenvou- „ wigheid is afgeweken!" ■ op Hoofdft. XVIII, 15 — 17, vinden wij deze aanmerking: ,, Deze ver- zen kunnen geen regelrecht voorfchrift behelzen „ omtrent de beoefening der kerkelijke tucht. De , Heiland fpreekt van beleedigingen, door den eenen broeder den anderen aangedaan, en fchrijft de plig- ten der vredegezindheid voor. Wanneer hij zegt, " dat men na vergecffchc poogingen het der gemeinte zal zeggen, is de zin alleen, dat men het niet 'I langer verborgen behoeft te houden; Daar is ten " minden geen zweem, dat gemeinte hier zou kunnen " betekenen, de geenen, die de gemeinte verbeelden; " ook zegt jesus niet; Hij zij bij dc gemeinte als een , heiden en tollenaar maar — hij zij u enz. dat is, ' gij kunt geene gemeenzame broederlijke verkeering met hem houden." Het binden en ontbinden , Kap. XVI, 19, XVIII, 18, wordt alleen betrekkelijk gemaakt tot die uitfpraken en voorfchrivten der Apostelen , waar bij zij verklaarden, wat men te doen of te laaten heeft. Deze voorbeelden zullen genoegzaam zijn, om des kundigen te overtuigen, dat deze vertaling en .aantekeningen geenszins met ccn' flaai* fchen geest gefchreven zijn, en die genen, welke hier  NIEUWE VERTALING VAN MATTHAEUS. fi^i of daar nog eene grootere vrijheid gewcnscht hadden , zullen behoren te bedenken, hoe weinig de natie, voor en onder welke dit boek is uitgegeven, nog in waare en verlichte bijbelkennis gevorderd is. Alle vooroordelen worden niet op éénmaal overwonnen; en, die dit zou willen ondernemen, zou voorzeker meer fchade dan voordeel aan de zaak der waarheid aanbrengen. Wij zullen hier nog eenige proeven bijvoegen van die meer algerneene aanmerkingen, die de fleer hamelsveld zomtijds in zijne aantekeningen invlecht, als nuttige gevolgen, die wij uit de daden en lotgevallen van jesus trekken kunnen. Ook deze zullen tot eene proeve van dc vrijmoedige fchrijfwijze van den Hoogleeraar ftrekken. Hoofdst. XXII, 15 —46, komen eenige redewisfelingen van jesus met de Pharifecn en Sadducëen voor, die eene gepaste aanleiding tot uitmuntende en gewigtige aanmerkingen gaven , en de Heer hamelsveld , heeft zich van dezelve op een zeer verftandige wijze bediend. Op vs. 23, volg. zegt hij: „ Jesus leere ftemde met geene der heer,, fchen'dc aanhangen onder de Joodcn volkomen over,, één. Hij leerde waarheid. Geen wonder, dat elke „ partij zich tegen hem aankantte. Die in de wereld de waarheid verkondigt en behartigt, zon„ der partijzucht, wordt doorgaans van alle partijen ,, gehaat; partijzucht fchijnt aan het verdwaasde menschdom eigen tc zijn!" Op vs. 35: „ Onder de „ menigte der Toehoorers, waren 'er nog geftadig „ fommigen, welke het treffende en den geest der ,, waarheid in jesus antwoorden op dien ftond voel„ den, en nogthans riep datzelfde volk eenige weini,, ge dagen daarna: weg met hem! kruist hem! — Zoo ftandvastig is dc volksftem ! («)." — Op vs. 34 = O) Men moet nogthands door de nlksfim ter dezer plaats voorzeker de Item van het gepeupel verdaan, dit woord in den ruimlten zin genomen zijnde (want 'er is ook een aanzienlijk, eerwaardig gepeupel, enz.) voor alle menfchen, die zonder eenig edel doelwit, of lofiijk grondbcginzel handelen , of die eigenlijk in het geheel niet handelen, en llegts werktuigen van anderen zijn. Die op zulke eene volksftem vertrouwt, Zal  «52 IJ- VAN HAMELSVELD 34: „ De Farifeün waren, gelijk Lukas zegt, ongemeen in hun fchik met dit laatfte andwoord van je- „ sus aan de Sadducecn. Zij kwamen nu 'op ,, hunne beurt, en droegen hem eene andere vraag „ uit de wet voor. Hij, die de waarheid ge- heel leert, zonder iets te rug te houden, of te be,, wimpelen, en in haare geheele Iterkte voorftelt, kan „ geen vriend van eenige fectc in het bijzonder zijn. ,, Hij treft wel ééns het één of ander punt, welk aan ,, de ééne of andere partij hoogst aangenaam is, om „ dat zij zelve het zoo wel niet wist te verdeedigen, ,, gelijk het hier den Farifeën ging; maar daarom be- ,, hoort hij nog niet tot die partij. ■ Dit is het „ lot van alle tijden." — Dergelijke meer algerneene aanmerkingen zijn niet zeer talrijk in deze aantekeningen , want zij behoorden niet tot het hoofddoel van den Heer hamelsveld; maar, daar ze zijn, heeft hij ze zeer wel aangevoerd, en zij bevatten in korte woorden veel ltof tot nadenken. Schoon nu de Heer hamelsveld doorgaans, en in zijne vertaling en in zijne aantekeningen, naar onze gedachten, den zin van matthaeus wel getroffen heeft, zijn 'er echter eenige plaatzen, waar omtrent wij van hem verfchillen zouden. Wij zullen ook daar van eenige proeven opgeven, zommige nogthands alleen als bedenkingen, en niet, als of wij waanden, dat onze opvatting ontwijfelbaar beter ware. Kap. I. 19 vertaalt de Heer hamelsveld «v,:? ^«u^ een deugdzaam man, en geevt voor die vertaling deze reden; „ om dat het Grieksch volgens een Hebre'euwsch taaleigen, een gemoedelijk en oprecht. " en dus een deugdzaam man aanduidt." • Wij zouden het ondertusfchen liever overzetten, een toegevend Zal zich te jammerlijk in 't end bedrogen vinden Van 't wispeltuurig volck, dat, veel te los van hooft, Genooien dienst vergeet, en 't erghfte liefst gelooft. Zulke eene wuftheid heeft men echter van het verflandigfie en beste gedeelte eener natie niet te verwachten. Zij blijven ook dan getrouw, wanneer hij, wien zij aankleven, verdrukt wordt; en door zijne ongelukken wordt hunne ftandvastighcid flegts des te grooter. Ook daar van vindt men proeven in de gefchiedenis van jesus.  ij. van hamelsveld Hellenisten dikwijls den volgenden dag voor den overigen tijd van ons leven nemen, fchijnt «fT« tvn,«Tit hier te betekenen alles, wat wij tot otis onderhoud voor het overig gedeelte van ons leven nodig hebben: eene verklaring, die reeds door zeer veelen van de nieuwfte en beste uitleggers van deze plaats aangenomen is ; onder anderen door rosenmuller (ƒ) , van voorst (s), enz. Kap. VIII: i — 4. legt de Heer hamelsveld, de woorden hun tot een getuigenis zo uit, als of de bedoeling van jesus geweest was, dat het Priesterdom, van dit wonder kennis krijgende, daar door een getuigenis van zijne goddelijke magt verkrijgen moest. Maar zou niet veel eer de zin deze ziin: ,, Uwe vertoning aan den Priester, en uwe offerande zal " hun tot een getuigenis verftrekken, dat ik geen voornemen heb, om de wet van moses te ontbin" den, waar van zij mij befchuldigen." "vs. 6. wordt het als een bewijs van menschlievendheid in den Heidenfehen hopman aangemerkt, dat hij zijn' Haaf zijn' kind noemt. Zou dit niet te ver gezocht en zelvs tegen den aart der tale ftrijdig zijn ? n*i5 wordt, zoo wel als het Latijnfche puir dat 'er van afftamt (/*) , zeer gemeenzaam van jlaven gebezi^d. CO* Bij dc aantekening op Kap. IX: 9, hadt gevoegd kunnen worden, dat dc Tolbedienden daarom vooral o-ehaat bij dc Jooclcn waren, om dat het lieden waren van'hunne eigene natie, die zich tot onderdrukking hunrr) Schol, in N. T.T. I, p. 73- O") Zie onze Uittrekzels en Beoordeehngen, N. 1, bl. 12. ■ (A)Voorw« of *«»« zeiden deLacedaemoniè'rs *r«/£. Hier van maakten de ïarentincn n»'e, en van hier hadden de oudfte Latijnen hun por, dat de nicuweren in puir veranderden. (O Moeris geevt dit wel op als eene bijzonderheid van de Attifcne dialect; Ondertusfchen gebruikten de overige Grieken het woord dikwijls op dezelvde wijze: v. poilüx, Ontwi. III. 8. 78- In het bijzonder komt het menigmaal in ■dien 'zin voor hii de Griekfche Overzetters van het Oude Testament, voor het Hebreeuwsch-Oy , b. v. Gen. XXIV, 2.Hct ï atiinfche puër is zeer gewoon in dien zin; zie maar hoe at. Cann. I, 29. 7i 3», "l ; II, ii, 18; III, 14, I7i etc. •Skrv. ad viro. Ec{, VI1 14-  nieuwe vertaling van matthaeus. 255 hunner broederen aan de Romeinfche publiaani verhuurden, zo als door jacobus capellus reeds met regt is aangemerkt (k). Op Kap. XVI: 19, lezen wij deze aanmerking: Sleutels zijn een zinneprent van volmagt aan iemand " o-eo-even; binden en ontbinden zijn Joodfche fpreek" wijzen, welke van Leeraars gebruikt worden, die voorfchriften geven, wat men te doen of te laaten " heeft." Dit is zeer wel: daar het ondertusfchen den ongeleerden lezer bevreemden moet, dat hier twee zinnebeelden, die in de letter geene gemeenfehap met elkander fchijnen te hebben, zamengevoegd worden, was het misfchien niet kwaad geweest, 'er bij te voegen, dat de Ouden hunne deuren met riemen of banden 'vastmaakten , en dan deze riemen of banden daarenboven met een flot toefloten (7). Op Kap. XX: 22, tekent de Heer hamelsveld aan: ,, De fpreekwijze , eenen kelk drinken beteekende ,, toen , het zelfde , als een groot lijden ondergaan, „ om dat men den veroordeelden voor hunnen dood , een beker met fterken en bedwelmenden drank pleegt „ aan te bieden , om hun gevoel eenigermate te ver- dooven." Wij zouden deze fpreekwijze lie¬ ver in een' meer algemecnen zin verklaren. Een kelk drinken is een gewoon zinnebeeld van het lot, dat iemand te ondergaan heeft, het zij dan vrolijk of treurig («?)• vs. 25, wordt *(X,onn vertaald die flegts de eerflen in rang willen fchijnen, en in de aantekeningen fchijnt de Heer hamelsveld dit op tiberius tc willen toepasfen, die onder eene geveinsde nedrigheid de grootfte heerschzucht verbierg. Doch dit fchijnt ons te bijzonder en te gezocht toe. °'> »ex*Tit zijn de hoofden van den burger (laat , Vorften , regenten : „; ftiyaxti de Magnaten , die , ondergefchikt aan de «?£«7£5 > in hunnen naam, een deel van het beftier der algerneene zaken uitoefenen. Van dezen , zoo wel als van genen , worden de ingezetenen dikwijls verdrukt: zij oefenen eene trotfche heerfchappij , en het volk moet Qt) Obferv-in N. T; p. ii. (0 v. qui laudantur a wolfio, ad h. 1. et add. jacobi flsneri , Com. cum not. eerd. stosch. (bi) CA5TAMQ ad Pf. XI. 7, conf. Pf. XXIII. 5» etc.  van den berg , onderwijs in deü godsdienst. 257 Kort onderwijs in de meeste leer/lukken van den Christe lijken Godsdienst , getrokken uit de Bijbeljclic Histo* rien (door a. van den berg, Predikant te Arnhem). Te Arnhem, bij]. Nijhot" en W. Troost 1789. Behalven de voorreden , enz. 80 bladz. in octavo. De ■prijs is f: - 5 - : Onder de verfchillende wijzen , waar op men de waarheden van den Christelijker! Godsdienst heeft voorgedragen , is ook die , welke men de historijche methode (incthodus historica) pleegt te noemen , en die in dc daad zeer veel heeft, dat haar aanprijst. Want toch dezelve dient niet alleen aanmerkelijk tot verfterking van het geheugen: maar ze fchijnt ook meest gefchikt , om ons voor willekeurige bepalingen , en voor het inbrengen van onze eigene denkbeelden in den Bijbel te bewaren , en om ons alle mogelijke zekerheid voor ons geloof te geven. De waarheid van zulke Leerftukken, die op daadzaken gegrond worden, voelen wij zeer fpoedig; en onze overtuiging van dezelve loopt veel minder gevaar om te wankelen , wanneer zij telkens door de erinnering van ontwijfelbare gebeurenisfen bevestigd kan worden , dan , wanneer zij alléén op redeneringen en gevolgtrekkingen fteunt, in welker aanéénfchakeling zoo ligt een misÏÏag kan worden begaan , en die daarom altijd ftof tot twijfelingen opleveren. Daarenboven, daar de beste beoefening der Godgeleerdheid de beoefening van den Bijbel is (a) ; en, daar in den Bijbel geen zodanig zamenftel van dc goddelijke waarheden wordt opgegeven , als men in de fcholen der wijsgeeren pleegt te gebruiken , maar in tegendeel in denzelven het onderrigt in den Godsdienst in den gewonen volkstoon gegeven wordt , en in de gefchiedenis van het menschdom en van den Godsdienst zeiven ingeweven {J?) is ; zoo fchijnt daar uit noodzakelijk te volgen , dat die leerwijze verre de voorkeur heeft , die naar dit voorbeeld zoo veel mogeliik is ingerigt. Men heeft wel tegen deze leerwijze zommige bedenkingen (d) herder's brieven, I; 1 : zie boven N. i, bladz. 1. (fi) Zie boven N. 4, bladz. 158. vad. bibl.i.deel. n. 6. R  WIJSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. 263 In de daad, wij doen, zo zeer als iemand, regt aan de geleerdheid van den Heer de pauw; wij bewonderen de grootheid van zijn vernuft; en wij beminnen hem, om'zijne edele gevoelens, die ook in dit werk op zeer vele plaatzcn doorblinken, en orft zi n' levéndigen haat tegen alle Despotismus, in het rijk der denkbeelden en gevoelens zo wel, als in de burgerlijke maatfehapp'ijén (c). Maar in een' man, die een zo gewigtig gedeelte der oude gefchiedenis bearbeiden zal, vordert men meer. Hij dient bij zijne geleerdheid en zijn vernuft, ook den geest ener koele beoordeling te bezitten, die van alle parrijdigheid verwijderd is ; die omitandighédentegen omftandigheden afweegt;waarfchuilijklieden met waarschijnlijkheden vergelijkt; hij dient een man te zijn, wien het' ene hebbelijkheid geworden is , overal van de regelen ener gezonde oordeelkunde ene behoórHjfte toepasfing te maaken; die een zeker gevoel voor het ware heeft, dat alleen door kngcluurige oefening verworven wordt; die genoegzaam geduld bezit, om de plaat zen der oude Schrijvers in derzelver gantfche zamen hang te toetzen, om van de bewijskracht, die 'er in ligt, volkomen verzekerd te zijn. Hij moet, in de plaats der oude ongegronde vooroordelen, die hij be* ftrijdt, ie Chimefen: zie de Voorreden van den Abt grosier, voor de maILLa» Hiïtaire geniraie dc h Chine, of de Algerneene Mblv.hsek, ï. Deel, bl. 185, 186. (c) In de dia', deze befpiegelingen leveren een aantal trekken op, die het character van den L'ccr de pauw aan allcedo. le zielen aanprijzen; cn BUsci-iii\g verhaalt ene Anecdote van hem, die vrij characteriferend is, cn zeer tot zijne eer ve'ftrekt: Na het overlijden van c. t. guiscuardt (bijge riaaindQ. icilius) werdt de Heer de pauw, omtrent het j ar 1776, door fredrik II na Potsdam ontboden, om hem tot een geleerd gezclfchaphouder te dienen, ,, Deeze goede rrian „ (zegt busching) was met zulk eene eereniet in zijn ("chik. ',' Hij kon niet befluiten, den koning te vleien, maar fprak ,' en handelde in deeze gefprekken volgends zijne overtui„' ging en op zijne wijze. ' Hij was nog geen half ja .r te „ Potsdam, toen hij mij fchrecf, dat hij derven moest, Is „ hij niet fpoedig vrijheid verwierf, om naa Xanten in zij* „ ne eenzaatne cel te rug tekecen, koit daar na verkreeg „ hij ze, en zijne gemoeds rust kwam Weder,; hoe verder „ hij zich van Potsdam verwijderde:" Karakttr van fsedsrik dm II, bladz. 85, 86, verg. bladz. 55. R 4  ft64 D E PAUW ftrijdt, gene nieuwe (lellen, die uit zijne warme verbeeldingskracht geboren zijn. Veel minder moet hij, tot derzelver ftaving, enige uit het verband gerukte woorden of regels,"die geheel iets anders zeggen, of getuigenisfen van één enkel later Schrijver, dieniets bewijzen , aanvoeren. Eindelijk , indien zijn werk bruikbaar zal zijn, moet hij de bronnen, waar uit hij gefchept heeft, zo nauwkeurig aan zijne Lezers aanwijzen , dat een ieder in ftaat zij , om over dc gronden van zijn ftelzel zelf te oordelen. ■ Aan dit alles vinden wij in dit werk van den Heer dr pauw, een zeer groot gebrek. Dikwijls maakt hij van één bijzonder voorbeeld, dat niet anders dan als ene uitzondering befchouwd moest worden, een' algemenen regel: meest al verwart hij de orde der tijden, en voert plaatzen aan, die tot een geheel ander tijdperk behoren, als dat, waar van hij fpreekt: ene kleine omftandigheid, of één enkel woord , dient zomtijds tot ftaving van een geheel nieuw cn vreemd gevoelen ; en dikwijls wordt dan niet eens de plaats aangehaald, waar op de Schrijver doelt, of, zoo hij zijn' Schrijver al noemt, dan vindt/ men echter maar zeer zelden het boek, het hoofdftuk, of dc bladzijde nauwkeurig aangewezen, waar men het bedoelde getuigenis vinden kan; en weinige Lezers ondertusfchen zullen zulke plaatfen, waar zij die weinig betekenende facta of uitdrukkingen vinden kunnen, in hun geheugen hebben: op die plaatzen, waar hij de waarheid aan zijne zijde heeft, is niet zelden dat getuigenis alleen genoemd, dat het minst bewijst: niet te vrede zijnde met de ongegrondheid van vele uitfporige loffpraken, die men aan zommige oude volken cn gewoonten gegeven heeft, aan te wijzen, valt hij in een tegengeftcld uiterfte, en wordt een overdreven verachter van dezelven: ten dien einde misbruikt hij verfcheidene plaatzen van oude fchrijvers, die hij door ene valfche verklaring , aflating of bijvoeging , of door dezelven geheel uit haar verband" te rukken , zo kunstig tot zijn oogmerk weet te wenden, dat men in de daad zomtijds enige ogen-, blikken in twijfel is, of men bij hem ene oprechte zucht voor dc waarheid vooronderftellcn kan, dan of men hem befehouwen moet, als een man , die opzettelijk van den gebaanden weg op bij - paden afdwaalt, om jjiQh in het oog van ongeoefende Lezers het aanzien  WIJSGEËIUSE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. 265 tc geven van een' oirfprongelijkeu Schrijver , die met nieuwe en buitengewone kundigheden toegerust is. Wij zullen, tot bevestiging van de waarheid dezer aanmerkingen, enige proeven opgeven, maar het gehele werk, dat zo vol zaken is, tc 1'chetzen, en alle mis ilagcn cn ongegronde Hellingen, die daar in voorkomen , aan te wijzen, zal men in een uittrekzel niet vorderen, noch verwachten. Die dit ondernam, zöu ccn werk moeten fchrijven, dat vooral niet minder uitgebreid was, dan dat van den Heer de pauw zeiven. Uit minachting voor de overige Grieken, bepaalt hij zich alleen tot de Atheniënfers. De andere Griekfche natiën, zegt hij, hebben niets voor de nakomelingfchap gedaan, en van de Lacedacmoniërs in het bijzonder geevt hij ene zeer hatelijke befchrijving, die in vele opzichten tegen het gemeen gevoelen der beroemdfte geleerden aanloopt. Hij bcloovt evenwel in het -Vierde Stuk enige aanmerkingen omtrent de Lacedacmoniërs, welke hij denkt dat enige verandering zullen te wegc brengen, in de denkwijze van hun, die dit volk bijna tot verblindheid toe bewonderd hebben. Wij zullen, bij de verfchijning van dat Stuk niet alleen, maar ook bij zommige andere gelegenheden, aanleiding hebben en nemen, om over deze natie uitvoeriger te handelen, Wij hebben reeds bij voorraad in het Mengelwerk van dit Nummer een paar opftellcn van Franfche geleerden geplaatst, die tot dit onderwerp behoren, en waar toe het werk van den Heer de pauw aanleiding gegeven heeft: cn mogelijk zullen wij in het vervolg onze aanmerkingen over dezelven mededelen. Thands bepalen wij ons alleen tot enige in het oog loopende niisflagcn, die in dc befpiegelingen over de Atheniënfers voorkomen. ,, 'Er is een tijd geweest (zegt dc Heer de pauw, ,, bladz. 10) dat dcGeïtcnhocders het vierde gedeelte der ,, inwooners (van Attica) uitmaakten;" en hij haalt hier bij iip.rodotus, plutauciius , cn stepuanus byzantinus aan. Ondertusfchen zeggen , deze Schrijvers dit geenszins allen, plutarchus is dc énigfte, die met enigen fchijn hier kan worden aangehaald; cn nogthands deze zegt maar alleen, dat de vier 0v\*,r waar in het volk oudstijds verdeeld was, volgens zommigen , hare namen niet van do zoons van ion gekregen hadden , maar van het beroep en de bczigR 5 » be-  e6o* DE PAUW heden der menfchen, die tot ieder van dezelven behoorden; en dat dus één van dezelven Kiyty^n g*é3, riaamd is , om dat dc menfchen, die daar toe bchoorden, zich met dc veehocderij bezig hielden:" (in Solone p. 91 B). Hij zegt ondertusfchen niet , dat deze v>-<" van de 'zoons van ion ontleend zijn , zonder cue andere reden van dc benaming op te geven, of iets van de veehocderij te zeggen. Het zelvde doet ook pollux, Onom. 'VIII, 9 , 31 ■> jiit wien men daar cn boven , wanneer men zijne beiluiten op de wijze van den Heer de pauw wilde opmaken , zou kunnen beweren, dat de Veehoeders een tiende of twaalfde gedeelte van het volk uitmaakten, want bij noemt terftond daar op de tien pv*xt, zo als zij door alcjuaeon verdeeld en benoemd zijn , cn dc twee , die daar kort naderhand zijn bijgevoegd, en onder dezen is 'er ééne, die a<-/<; heet. Op bladz. 17 , zegt hij ,dat,, het meerder gedeelte der SJ Atheniënfers beftendig bij gehuchten verltrooid bleef wonen, tot op het tijdftip, dat dc Peloponncfifche „ oorlog uitbrak, zijnde het jaar 431 voor onze tijdrekening." Hier hadt hij vooral niet moeten verzwijgen, dat reeds ten tijde van theseus, en op zijn aanhouden, verfcheidene Atheniënfers het land verlaten, cn dc Stad tot hunne woonplaats verkoren hadden ; cn dat, ter gedachtenisfe hier van door hun een feest is ingefteld, nirsmix oïwixia, verhuizing, ot zamemvoning genaamd, om dat velen , die te voren in Attica verfprcid gewoond hadden , nu na de hobfdftad verhuisden, cn aldaar, tot één volk vcréénigd, te zamen woonden: V. plut. in Thefeo, p. 10, 11; thucyd. II, 15, et quos ibi laudavit iiudsonus; add. isocr. in Heienés land. p. 420 A, cic. de legg. II, s, et aliós. ; ., Na dat hij, op bladz. 35, van de onverbreekbare vriendfehap, toegevendheid, en zoete verkéring der Epicuristen gefproken hadt, voegt hij 'er bij, dat men hier van alleen apollodorus moet uitzonderen, wiens al te heerschzuchtig character hem den bijnaam gat  WIJSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN/a6> gaf van *.*vcivc*n'> en Op bladz. 43 , cn vervolgens, geevt hij ene zeer akelige bef -hrijving van het beroemde Tempé, in Thesfalië; hij noemt het ,, een woest moeras, meer gefchikt, om eene zwaare droefgeestigheid in te boeze, men , dan die zachte vrolijkheid, welke men onder' vindt on het gezicht van eene fchoone landftreek, " door gelukkige en vrije menfchen bewoond;" en hij befchuldigt de Dichters, als die zeer ten onregte deze plaats, als dc verrukkelijkfte en verwonderlijkfte plaats van de waereld befchreven hebben. Het zijn ondertusfchen de Dichters alleen niet, die Tempé verheffen. Schrijvers, die zich niet op dichterlijke befchrijvingen, maar op waarheid toegelegd hebben, fpreken 'er ook dikwijls met verrukking van. strabo , om dezen nu maar alleen te noemen fpreekt van dat o-edeelte van Thesfalië, waar in Tempé lag, als van een allergelukkigst land; Geogr. Lib. IX, p. m 414Ook geevt de Schrijver gene genoegzaame reden, waarom hii de befchrijvingen van aelianüs rV. H. UI, 1) en plinius (H. N. IV, 8) als romanesq verwerpt. Daarenboven is het zonderling, dat hij, die eerst de befchrijvingen van de Dichters gewraakt hadt, naderhand die van ovmius, uit welke hij echter meer haalde dan naso immer bedoeld heeft, volmaakt met de waarheid overeenkomftig noemt. — De plaats van ovidius, waar op hij doelt, ftaat Metam. I, 568- 573^  WIJSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. 269 Van de verdeeldheden der Diacriërs, Paraliërs, en Pediaeï, die aan pisistratus aanleiding gaven tot het verkrijgen van het opperbewind, en waar van onze Schrijver op bladz. 47 fpreekt, vindt men veel vollediger berigten bij MEURSius,in Pififtrato, cap. 3. Op bladz. 50, 51 zegt de Heer de pauw: „Terwijl ,, dc dalen en bergen (van Diacrië) weergalmden van het vreugde-gejuich , en het geklank der Mufiek,, inftrumenten , zag men verfcheiden dorpen zich ,, verecnigen , om feesten met elkander tc vieren, en zinnebeeldige danfen te houden , welke Tricomen „ genoemd werden , wanneer het gezelfchap uit drie „ dorpen , en Tetracomen , wanneer het uit vier be„ ftondt." Hij haalt hier bij aan pollux, L. IV. c. 15, en steph. byzant. in v. Et>«rufi&*i. Doch geen van beide deze Schrijvers zeggen dit. stepii. byz. zegt alleenlijk , dat de bijgenaamd werden TgiKt>tui, om dat tot dit fopt** drie *»^»< ([dorpen) bebehoorden, de Eiti/{ (J«i , de *.i*;«»«ï OUImicnftr/ f. 33? 34-  catulli eleg. ad wanl. ed. l. v. santen. 273 c. valerii catulli Elcgia ad manlium. Lectionem conftituit laur. santenius. Lugduni Batavorum, apud A. ct J Honkoop, ct3 ioccLXXxviir. 67 bladz. in groot 4to. De prijs «f ƒ: - 16 - i Nederland munt in dit vak (de ftudie der ouden) thans *-*zo zeer uit, dat, naar mijn oordeel, geen volk zoo een aan* zienlijk getal van mannen, in de gantfche oudheid ervaren , kan optellen, als uw klein land .'Met deeze loffpraak wierd ons Vaderland nog in deeze eeuw vereerd, door een' onzer vriendlijke geloofs- en bond-gcnooten een Engelschman («) ! Nogthans is het 'er ver van daan, dat wij recht zouden hebben , om ons thands een gedeelte van deezen lof roe te eigenen, daar wij van dit fpoor zoo ver afgewceken zijn , dat wij bezwaarlijk kunnen gelooven , dat de waarheid van dit gezegde mogelijk geweest is. De philanthropifche poogingen van zommige verlichte Hervormers, welke hunne nieuwe plans (fchoon in veele opzichten geenszins te misprijzen) in des te fchooner licht meenden te Ite len , wanneer zij den luister van de oorfprongeliike Schntten der Ouden verdonkerden ; \\t verachting, welke de beminnaars der Oudheid moeten ondervinden ; de geringe belooningen , en de weinige aanmoediging , die zij van hun ontvangen , welke door hun aanzien en invloed tot üërfteihng der waare j& leerdheid het meest konden toebrengen; de voorbeelden yan hun , die zich den naam van geleerden en oudheid-kenners meencn te kunnen aanmaatigen wanneer zij de vertaalingen vaii dacier , of de aantekeningen yan home, batteux, ramler, enz. aan hunne goede landgenooten kunnen opdisfehen - en meer andere redenen hebben de gedaante van ons Vaderland ook ten deezen opzichte aanmerkelijk veranderd , en geeven voor 't vervolg de gegrondfte hoop, dat^de aankomende voedfterlingen Van mmerva , zich een voornaamc plaats onder de geleerden van hunnen tijd zullen kunnen toeëigenen , indien zij hunnen Vir~ gile en Horace of Xiv$ü en i?ora; maar 'kunnen ové'tv zet- (a) jer. markland , in een' brief aan de Heeren wessftiNG en Semsterhuis , geplaafst voor dcszelfs uiigaave van de Suppiices van euripides. vad. bibl. i deel. no. 6. S  ift «ATULLI ELEG. AD MANLIÜM zetten< Meermaalen hebben wij gewenscht, daar toch het getal der overige geleerde Genootfchappen Genoegzaam is, dat eenige mannen van fmaak, aanzien , en vermogen (waarvan Amfterdam althans nog in geenen deele ontbloot is) een klein gedeelte van hunnen tijd en bezittingen wilden betteeden, om een Genootfchap in ftand te brengen , 't welk alleen de waare beoefening der Ouden bedoelde. Doch wij vreezen, dat wij ook deezen, benevens zoo veele andere billijke wenfehen, nimmer zullen vervuld zien. , Onze geachte Landgenooten zullen het ons, gelijk wij hoopen , niet ten kwaade duiden, dat het gezicht deezer nieuwe uitgaave eener Catulliaanfche Elegie bij ons den hartelijken wensch deed opkomen, dat de voorde achting voor de Schriften der Ouden wederom mo) catullus leefde omtrent 62 jaaren voor de geboorte van ckristus. S 2  £70 CATULLI ELEG. AD MANLIUM met dezelfde aandoening betrad , als de hevig-minnende laodamia wel eer het huis van haaren puotesI„ laus; doch deeze tegens den wil der Goden; ach ,, niet gaarne zoude ik mijnen wensch willen bereiken ,, tegen hunnen wil! Hoe noodzaakelijk het zij, deezen ,, eerst te verzoenen, leerde laodamia door het verlies ,, van haaren bruidegom , uit wiens omhelzingen zij ge„ rukt wierd, eer de jaaren en een langduurig genot „ haar geleerd hadden, het gemis van haaren man te ,, verdraagen." — (dan volgt eene uitweiding over het vertrek der Grieken'na, en den dood van prote- silaus voor Troje, en, dewijl zijn broeder ook bij Troje geftor^en was , herinnert hij zich hier bi] natuurlijk wederom den dood van zijnen broeder, 't welk gelegenheid geeft tot eene tweede uitweiding, — daarna keert hij tot laodamia terug, en vergelijkt de crondelooze kolk,waarin dc liefde haar had doen wegzinken , bij het diepe meir , 't welk hercules in Arcadicn gegraaven had ; dan laat hij nog twee vergelijkingen volgen , om dc hevige liefde van laodamia uittedrukken, en keert vervolgens tot zijn onderwerp tc rug:) „Niet minder wierd ik door de fchoone les ma „ bemind, en, fchoon zij ook anderen in haare gunst „ laat deelen, zal ik dit echter dulden, daar juno dit zelfs van jupiterverdraagen heeft. Ookis zijmij mer ,, wettig door haaren Vader afgeftaan; maar heelt mij ,, heimelijk in haare gunst doen deelen; weshalven ik „ te vrede ben, indien ik nu cn dan een' gelukkigsn „ da- in haar bijzijn mag doorbrengen.' „ Dit gedicht word u, mijn vriend! voor uwe veelvuldige weldaadcn gefchonken ; op dat de tijd den naam van manlius niet vernictige. Dc Goden zullen . u verder hier voor hunne beste zegeningen ichen" ken. Leef üij intusfehen met lesbia . die mij waar' der dan mijn leven is, fteeds gelukkig!" > Wij zullen ons thans niet uitlaaten over de bijzondere eigenfehappen van deeze Elegie ; zeker is het , dat zij ver is van die netheid , welke wij inzonderheid in de Elegiën van ovidius vinden ; -—~ ook zoude zij geenszins vrij van gebreken zijn, mdien wij haar aan de Theoretifche regelen , welke men naderhand uitgevonden heeft, wilden toetfen. De veelvuldige uitweidingen in dezelve zullen waarfchijnlijk aan veele beoordeelaars niet gevallen.  KD. L. V. SANTEN, S77 Doch, indien het hoofd-oogmcrk van den Dichter is, zijneLeezers te verrukken , dat is aan hunne verbeelding ftof tc verfchalfen en hun hart tc treffen, is het m 't even , langs welken weg hij dit oogmerk zoeke te hereiken ; — wanneer deeze uitweidingen inderdaad het uitwerkzel zijn van eene verrukking , waar toe dc behandeling van zijne ftof zelve-hem aanleiding gaf, alsdan zullen wij hem ook op deeze bekoorlijke bijpaden gaarne en van zelfs volgen , 't zij hij ons weder op den voorigen weg brenge, of niet. Men overweege het volgend voorbeeld, vs. 55: Moesta neque asüduo tabescere lumina fletu Cesfarent, tristique imbre madere genac: Qualis in aërii pellucens vertice montis Rivus, muscofo profilit e lapide : Qui, quum de prona praeceps est vallc volutus, Per medium denfi tranfir iter populi, Dulce viatori lasfö in fudore levamen, Quum gravis exustos aeftus hiulcat agros. (Toen mijne treurende oogen altijd overvloeiden, en mijne wangen nat waren door een'vloed van traanen, gelijk een heldere bron ontfpringt uit een bemosten itcen op den top van een' hcmel-hoogen berg; welke, als hij' met een lhcllcn Itroom het afbellend dal doorloopen heeft, langs deri gemecnen weg heen vloeit, een verkwikking zijnde voor den vermoeiden en zweetenden voetganger, wanneer de drukkende hette de verfchroeide landen doet fplijten.) Dus zal men ook , vs. 87, de brecdc uitweiding over den dood van zijn' broeder , waartoe hem dc gedagte aan de Stad Troje aanleiding gaf , bij nader' overdenking , niet alleen niet ongevoeglijk vinden , maar zelfs als een fpreekend bewijs van zijne innerlijke droefheid, over dit fterfgeval, bewonderen. Of zoude men misfchien deeze vrijheid alleen aart het Lierdicht , cn niet aan de Elegie verdunnen ? Maar op welke gronden rust deeze bepaaling van de Elegie? Kunnen wij uit de Elegiën van laatere Dichters , welke van deeze vrijheid geen gebruik gemaakt hebben , befluiten , dat ook de oude Griekfche DichS 3 ters,  178 CATULLI EI-EG. AD MANLIOM ters, en hunne navolgers, zich van dezelve niet hadden moeten bedienen ? De Grieken waren alleen de uitvinders van dit zoort van verfen, en wij zouden eerst nader moeten weeten , welke de waare eigenfehappen van de Elegie bij hun geweest zij , eer wij kunnen verzekeren , dat dergelijke uitweidingen in dit zoort van gedichten niet te pas komen. Doch laat ons zien , hoedaanig de Heer van santen dezelve behandeld heeft. ,e Wij zullen niet optellen , hoe veele Handlchriiten , en welke uitgaaven de Heer van santen tot verbetering van den tekst gebruikt heeft , wijl hij zelve ons hiervan geen opzetlijk verflag doet , fchoon wij uit zijne aantekeningen kunnen opmaaken , dat dit getal vrij aanzienlijk is , en dat hij dezelve met een verbazende vlijt en naauwkeurighcid gebruikt heeft; hy beklaagt zich nogthans, in dc voorrede, dat de leezingen van "de handfehriften van Wcenen , Dresden, van pinelli, en anderen; die van de uitgaave te Panna, Ao. 1473, en de onuitsegeevene aantekeningen yan zommige Geleerden hem nog ontbrecken. Alleen zullen wij nog bij zommige plaatfen blijven ftilftaan, op dat de beminnaar van catullus zal kunnen oordeelen, van hoe veel gewigt deeze nieuwe uitgaave voor hem zij. . , .' ., vs. 37 herftelt de Heer van santen, uit de handfehriften, nos, in plaats van me, 't welk men het eerst in de uitgave van aldus vind f». vs. 41 quam insgelijks uit de handfehriften voor qua (in den zin van quanlum) doch het volgende re fchijnt voor qua te pleiten ; althans hadden wij tot meerdere overtuiging gaarne hierbij een uitlegging van het woord re gehad. vs. 46 wordt de leezing charta anus met recht verdedigd met de plaats van martialis XII: 4> en (,00£ ',t oordeel van valckenaer bevestigd , welke daclit dat het zelve overgenomen was uit y«e«' Ye«w* van aeschylus. Charta loqui wordt opgehelderd door de plaats van ovroius. Her. XXI: 244- , i.,, vs. 40 word nee uit de handfehriften herfteld voor ne. Hy vs. 51 CO Wij hebben in 't vergelijken van den text gebruikt de uitgaave van Göctingen, Ao. 1742 , 1$  ed. l. v. santen. 2'/? vs. 52 corrucrlt uit zes-en-twintig handfehriften voor torrucrit. vs. 53 en 54 vindt men eene uitvoerige en geleerde aantekening over den1 naam Malta, en den aart van deezen zeeboezem bij Thermopylae. vs, 56 verkiest de Heer van santen de leezing neque iristi in plaats van tristique. vs. 61 vind men eene aanmerking van den Heer van eldik , welke oordeelde dat dit vers nagevolgd was uit anytas , Anth Stcph. L. IV. p. 336. vs. 65 fchijnt de Heer van santen over te hellen tot de leezing van eenen ongenoemden , en van de clercq face voor prece. vs. 67 en 157 vermoedt de Heer van santen, dat campus en terra in een' oneigenlijken zin moet genomen worden, gelijk portas fomwijlen gebruikt wordt; doch wijl deeze zelfde gedagte tweemaalen onder verfchillende bewoordingen voorkomt, en terra deezen zin bezwaarlijk fchijnt toe te laaten , zouden wij deeze woorden, even als domus, liever in den eigenlijken zjn neemen, vs. 75 domus frustra incepta legt de Hser van santen met turnebus zeer wel uit , cn vergelijkt hetzelve met «>otei?»v } 4>'<"-«">e' va?*»: f. ja- cobs daar door zijn zijne voortbrengzelen beter, fierlijker , minder in prijs , en meerder gezocht cn, terwijl hij zelf 'er het meest voordeel van geniet, en zich en de zijnen niet alleen rijkelijk verzorgen, maar ook verkwikken, kan, zoo is hij tevens de fchoor van den burgerftaat, die zijn' dood beweent . en zoo wel op het graf van dezen haaren nijveren zoon, die haar onderfchraagt, lauren fprcidt, als op dat van zijnen broeder , die haar verdedigt. Uit dit beredeneerde, waar van de gegrondheid door niemand in twijfel zal worden getrokken, blijkt ten duidelijkflen, hoe veel verplichting onze natie heeft aan den ijver der uit-  VAN ALLE KOKSTEN, AMBACHTEN, enZ. 285 Uitgevers van het werk, dat wij thands aankondigen. "Wijhadden te voren in onze taa! , wanneer men de Bouwkunde en den Scheepsbouw uitzondert, bijna geene befchrij vingen van de Huishoudelijke kunsten en ambachten ; en die weinige, welke wij nog hadden, hoe zeer van geene verdiensten ontbloot , waren reeds te oud, en dus thands te onvolledig, daar de nieuwfte en belangrijkfte ontdekkingen en uitvindingen in dezelven ontbraken. Andere natiën waren , ook hier in , ons verre voor uit, in het bijzonder de Franfchen , naar welker Descriptions des Arts et des Metiers de Heeren BLUSsé voornamelijk het ontwerp van dezen hunnen belangrijken arbeid gevormd hebben. Ondertusfchen zal nu onze natie, wanneer het den uitgeveren mor aan geene genoegzaame onderiteuning ontbreekt , om deze gewigtige taak geheel te volvoeren, een veel vollediger zamenliel bezitten, dan andere volken, daar hetzelve niet alleen uit de vertalingen van de beste buitenlandfcbe Schriften over de gedachte onderwerpen beftaan zal, maar tevens met uitvoerige aanmerkingen en bij. voegzcls van inlandfche geleerden ,'kunstenaars, en handwerkslieden, verrijkt zal wezen. De drie eerfte Stukken, die thands het licht zien,zijn alle bearbeid door den Heer p. j. kastelf.ijim, die door zijn' genie en bedrevenheid in verfcheidene vakken der wetenfchappen, en fchoone en nuttige kunsten, aan zijn Vaderland tot eer en voordeel verftrekt. Het eerfte ftuk bevat den Inügo-bereider cn Blnauwvvwer. De uitgevers hadden berigt, dat z;j den Indig» be>eider vol. gens den Heer de beauvais rase-\u leveren zouden, wiens verhandeling, getituld L' Art de 1'Indigoticr, in het jaar 1770 het licht zag- Doch, daar deze voornamelijk alléén over het cultiréren der Indigoplanten , en de manier , op welke daar uit de Indigo bereid wordt , handelt, heeft dc Heer kasteLEijf beter geoordeeld, zich van den verdienstelijken arbeid van den Heer quatremere dijonval te bedienen, waar in hcE merkwaardige der zoo even genoemde bijzonderheden niet verzwegen wordt,maar waar in tevens hetzelvde onderwerp, ook aan den .kant van bet Blaawwvtrwen , van alle zijden wordt toegelicht. Deze verhandeling namelijk, (die tot beandwoording dient van een' Prijsvraag,. die , vijf jaren na het uitgeven van die van den Heer de beauvais , door de Academie van Parijs was voorgefteld) doet ons de Indigo zelve in haare beftaandeelen kennen zij leert ons deze Verwftoffe, zelfs de (leehtfte zoorten, tot beste te bereiden— haare onderfcheidene behandelingen, vermengingen en bel werkingen tot verwloogen ; het toeftellen van de verfchillende blaauwkuipen; het verhoeden en herftellen van derzelver omflaan; —- de beste wijzen om de verfcheidene  2g5 volledige beschrijving goederen blaauw te verwen ; enz. Dé Schrijver toont in allen opzichte, in de gronden der CAteai* niet minder bedreven te zijn, dan in de werkdaadige fenvkuu.t, en alle zijne proeven, welke hij aangeboden heeft voor de oogen van Commisfarisfen der Academie van Parj's nogmaals te herhalen , vertonen het kenmerk van waarheid en naauwkeurigheid. De Academie keurde hem dus met regt den uitgeloofden eerprijs waardig , en die belooning van eene Sociëteit, die met zoo veel behoedzaamheid pleegt te werk te gaan . zet aan zij.. Stuk zeer veel credit bij. De andere verhandelingen , welke benevens die van den Heer dijonval in de werken der Academie gedrukt zijn hebben op verre na dien trap van uitmuntendheid en volledigheid niet. Alleen die van den Heer bergmann is voortreflijk , doch grootendeels voor Scheikundige Lezers gefchikt. Die aanmerkingen nogthands , welke de Blaauwverwcrij betreffen , en waar van dijonval geen gewag maakt , heeft de Heer kasteleijn daar uitgetrokken, en in zijn eerfte aanhantrzel, waar in hij over nog andere zamenmengzels tot blaauivverwen handelt, ingelascht. Voorts heeft hij 'er nog een tweede Aanhangzel bij gevoegd over de Weede; en hier door, zoowel als door zijne aanmerkingen, die hij hier en daaronder den tekst geplaatst heeft , heeft dit Stuk eene volledigheid gekregen , die hetzelve boven alle de werken der buitenlanders over deze onderwerpen doet uitmunten. Daarenboven zijn bij dit Stuk acht plaatcn gevoegd, met eene naauwkeurige verklaring van dezelven , die zeer veel tot eene nadere opheldering bij- Het tweede Stuk bevat den Sterkwaterjlooker, Zoutzuur- en Vitrioololie-bercider , en handelt, in negen hoofddeelen, waar van nog vier met uitvoerige aanhangzels voorzien zijn, over de werkplaatzen , furnuizen , cn gereedfehappen der Sterkwa- terftookers - over de zelfftandigheden , van welke men zich bedient, ter bereiding des Sterkwaters en der overige zuuren — over de beftuuring eener Galeij, cn de drie gewoone bereidingwijzen van Sterkwater over de verfcheidene zoorten van Sterkwater , derzelver keuze, zuivering beproeving en gebruik — over eenige toeftellen, die buiten Parijs in gebruik zijn, om Sterkwater te ftooken, en over dc manier, op welke men bij 't Goud-en Zilver fcheiden te werk gaat, om het Sterkwater weêr goed te maaken , dat tot nederploffing gebruikt is over de verbeteringen , oeconomifche cn andere inrigtingen van het Sterkwaterftooken over de bereiding van het Zoutzuur in 't groot < over de bereiding van Vitrioololie uit zwavel ■ en over de terugblijfzels aller verhandelde bewerkingen; welke doffen zij bevatten, en hoedanig mende aodanigen uit de overblijfzels bereidt Deze verhande-  Ei J. greve zijn , dan de vertaling der LXX, maar die echter $ voor zo verre zij uit dezelve gevloeid zijn, tot verbetering van den tekst der LXX zeiven dienen, en, voor zo verre zij naar den grondtekst zijn vervaardigd , zomtijds enige goede, van elders niet bekende, lezingen hebben , en zomtijds tot verfterking van het gezag der LXX dienen. Voorts geevt de Heer greve in deze Voorreden berigt van de handfehrivten, door kennicott bij job vergeleken, en van derzelver waarfchijnelijke oudheid en waarde : en na kortclijk nog eens erinnerd te hebben, dat men den op d« gezegde wijze gezuiverden grondtekst naar die regels uitleggen moet , die men bij de Griekfche cn Latijnfche Schrijvers in acht neemt, dat men op den aart der Oosterfche talen, op het character , de zeden ^ gewoonten , neigingen , cn daden der Hebreen moet letten , gaat hij over om nog kortelijk te fpreken van het nut, dat de oordeelkunde en uitlegging van den Bijbel trekken zou uit ene nauwkeurige kennis van de verfchillende vers-maat der Hebreeuwfche tlichtftukken , en van de lange cn korte fyllaben; tevens belovende , dat hij aan het einde van dit werkjeti* waar van thands alleen nog maar het eerfte Stuk verfchijnt , enc verhandeling over dit onderwerp zal voegen, waar in niet alleen over de vers-maten van job i maar ook van dc gedichten der Propheten, en van de Pfalmen en andere hymnen zal worden gehandeld , en alles met voorbeelden opgehelderd. Op deze Voorreden volgen van bladz. i tot 14, Critifche noten op Hoofdft. XXXVIII en XXXIX , waar in de voornaamfte afwijkingen der oude overzettingen, (vooral der Alex.indrijnfchc) en der beste handfehrivten opgegeven en beoordeeld worden , en meestal daar uit , maar zomtijds ook, wanneer deze bronnen gene genoegzame hulp fchenen op te leveren, door oordeelkundige gisfingen , dc ware lezing van den Hcbreeuwfchcn tekst herftcld wordt. Hier op geevt dc Heer greve, bladz. 16 31 , het XXXVIII en XXXIX Hoofdft. zelve , in vier colommen: dc eerfte van dezelven , bevat den Hebrecuwfchcn tekst, volgens dc gewone uitgaven; de tweede dc overzetting der LXX, Volgens het Alexandrijnfche handfehrivt ; de derde dén Hebreeuwfchen tekst, zo als dezelve naar het oordeel vart den Heer grevë, voornamelijk uit de zo even  AD 17LTIMA CAPITA LIBRI JOBI. En derzelver wegen verklaren moest. Gij weet het immers, want gij hebt lang geleevd, En het getal van uwe dagen is groot. Zijt gij tot de fchatkameren der fneeuvv doorgedrongen? Dan zult gij ook de fchatkameren van den hagel zien, t Welken ik bewaar tegen een' rampvollen tijd, Tegen een' dag vau ftrijd en krijg. In welk een oord moet de hette zich verfpreiden ? Waar moet de oostenwind de landen doorwajen ? Wie zal de waterleidingen voor de regens uitholen, En een' weg voor dc blikfems en donders? Op dat zij op de aarde nederregenen, die aan niemand toebehoort, En in de woestijne, die niemand bewoont: Op dat de wilde planten en wortelen verzadigd worden, En het gras voortfchiete. Wie zal dc vader des regens worden? Wie zal de dauwdruppelen baren ? Wie zal de vorst voortbrengen ? Wie den rijm der lucht telen? Zo mogen de wolken, in de gedaante van rotzen, in de lucht hangen, En over de zee zamengepakt worden. Zondtgij hetaangenaamZevengetternte kunnen bedwingen, En de teugels van den Scorpioen losmaken ? Kunt gij den Melkweg op zijn'tijd te voorfchijn brengen, Eu de Beirin aan den horizon rondvoeren? Weet gij de orde der hemelen? En zoudt gij de wetten der aarde kunnen bepalen ? Uwe Item tot de wolken opheffen ? En u door de uitgegotene flagregens doen gehoorzamen? De blikfemen wegzenden , zo dat zij henen gingen ? En hun op uw bevel wederom voor u hebben ? Wie heeft die wijsheid in zijn hart bewaard? T 5 Of  £9S E. J. GREVE Of wie heeft dit verftand ten toon gefpreïd? Wie zal het getal der wolken wijslijk berekenen ? En de flesfchen des hemels wegdrijven, Wanneer de laatfte ftofregën (die den oogst voorafgaat} reeds op de aarde uitgeftort is, En wanneer de takken der palmbomen opgebonden worden? Zoudt gij voor den leeuw zijn buit kunnen jagen? En dc holen der wilde dieren (met roof) vervullen? Wanneer zij nederlagen in hunne fchuilplaatzen , En tusfchen de ftruiken loerden. Wie zou voor den raaf zijn aas bereulen ? Wanneer zijne jongen tot God riepen, Uit gebrek aan fpijs rondvliegende. Zoudt gij het telen der fteenbokken Het werpen der geiten kunnen gadeflaan? De maanden van hare dragt tellen ? En de tijd harer baringe weten? Zij leggen zich neder, zij werpen hare jongen, Zij rukken hare banden los. Haar kroost krijgt wasdom , en groeit op, Het gaat heen, en keert niet tot haar weder. Wie zal den woudezel in vrijheid henen zenden ? Wie zal hem vergunnen, vrij van banden te zijn ? Aan wien ik de woestijne tot een' woonplaats gegeven heb En het ziltige tot een verblijf. Hij belacht het gedruisch der fteden, En hoort het getier des drijvers niet; Terwijl hij op de bergen, die zijne weiden zijn, omdoolt, En het gras, dat aldaar in het wild opgroeit, najaagt. Zou de wilde gazelle u willen dienen, En aan uwe kribbe vernachten? Zult gij hem met riemen aanbinden, Om vorens in uwe landen te ploegen ? Zult gij, op hem hopende, om dat hij fterk is, Uw  AD ULTIMA CAPITA LIBRI JOBI. •99 Uw werk op zijne fchouderen leggen? Zoude gij denken, dat op deze wijze uw zaad tot u zal wederkeren, En op uwen dorschvloer vergaderd zal worden? Dc verzorgfter (niocderj der jonge flnüsvogel, neemt des morgens de reis aan, Wanneer zij den rijger of havik voorbij ziet vliegen; Terwijl zij hare eieren in de aarde veriaat, En in het zand koestert, En vergeet, dat de reizigers dezelven vertreden, En de wilde dieren dezelven vertrappen kunnen; Hard jegens haar eigen kroost,om dat van ene vreemde, Arbeidt zij roekeloos zonder vrees; Want God heeft haar de voorzichtigheid doen vergeten, En zij heeft geen deel aan de fchranderheid. Maar in tijds in de hoogte opfpringende Eelacht zij het paard, en zijnen ruiter. Zult gij aan het paard fterkte geven, Zijn hals met moed omringen ? Gelijk een leger fprinkhanen met gedruisch voorttrekt, Zo fnuiven zijne neusgaten damp en moedigen trots, Hij graavt met zijn' klaauw in de weiden, draait zich ia bogten, Treedt dapper ten ftrijde, Belacht onverfchrokken de grachten, En gene wapenen doen hem verfchrikt wegvluchten. Boven hem klinkt de pijlkoker, De blinkende fpies, en dc gordel. Schuimend en briefcheud flaat hij de aarde. Op het treken der trompet weigert hij ftil te Haan, Hij hinnikt de klinkende trompet toe 5 En riekt van verre den ftrijdj Het gefchreeuw der veldheren, en het ooglogsmufiek. Zal door ivwe-wijshcid de havik vliegen, En zijne vleugelen na het zuiden uitltrekken ? Zal  3?" e. greve Zal, op uw bevel, ne arend hemelwaarts ftreven ? En de gier zich boven zijn nest in evenwigt houden? Hij woont en vernacht op de rotzen , Op fteile rotzen, en hoge bergtoppen , Van waar hij zijn voedzel zoekt, En van verre het land overziet. Zijne jongen drinken bloed, En waar verllagenen liggen, daar is hij tegenwoordig. Verder zeide jehovah tot job (*) : Zal iemand die met de Godheid twist, haar (beter) onderrigten ? Zal een berisper van God hem andwoorden? Toen andwoordde job aan jehovah : Ziet ik ben gering, wat zal ik u andwoorden? Ik leg de hand op den mond. Ik heb eens gelproken , maar ik zal niet voortgaan; En andermaal, maar ik zal 'er niets meer bijvoegen. Men begrijpt ligtelijk, dat het bellek van een uittrekzel niet toelaat, deze gehele vertaling , en de gronden , waar op zij rust, tc toetzen. Wij moeten ons alleen met een algemener oordeel vergenoegen De gistingen, welke de Heer greve zich hier en daar veroorlovd heeft , wanneer overzettingen en handfehrivten hem gene genoegzame hulp gaven , zijn niet veel in getal , en geen redelijk Uitlegger zal zeggen dat hij hier m ene al te grote vrijheid gebruikt heeft.' De grote drusius , die reeds in zijn' tijd , in dit zoort van zaken , veel meer zag , dan 'honderd fysthematifche Godgeleerden tc zamen, fchoon hij even daarom zeer vele onaangenaamheden te verduren hadt zegt ergens r» met het hoogste regt: „ Alle gisfingèn zijn „ wel C*) Deze regel ontbreekt geheel in één h.mdfchrivt, en gedeeltens van denzelven in drie handfehrivten, door k™. nicott vergeleken. Caj „ Ctujtctura omnis per fe quidem incerta rjf nulliu; pon. ,. de.  ad ultima capita libri jobi. $0i „ wel op zich zeiven onzeker en van geen gewigt, ,, maar , wanneer men dezelven met goede redenen l, onderfteunt, dan kunnen zij zo zeker zijn, als het ,, zekerst gezag van een of ander oud handfchrivt." Ook weten kenners, hoe vele gisfingcn van tijd tot tijd door oordeelkundige mannen, ook in de gewijde hoeken , tegen het gezag van Overzetters en handfehrivten aan , gemaakt zijn, waar van men de waarheid terftond voelt. De Heer greve kon dierhalven veilig dit fpoor volgen, en wij zouden zelvs bijna zeggen , dat hij te ver in zijne zedigheid 'gaat, wanneer hij fchrijvt (£) , ,, dat hij zich van gisfingcn geheel ,, onthouden zou , wanneer de overzettingen volko„ men en ongefchonden tot ons overgekomen waren." Hoe veel men ook met regt tot lof van de oude overzettingen zeggen moge , en hoe zeer het allerzekerst zij, dat de handfehrivten, waar na dezelven vervaardigd zijn , veel zuiverder waren, dan de beste, die wij tegenwoordig hebben , zo zal echter niemand ftaande durven houden , dat dezelven geheel en al zonder feilen waren. En , indien zij dit niet waren, indien men dus in onze handfehrivten en uitgaven feilen heeft, ouder dan alle overzettingen en handfehrivten, dan zouden wij ons altijd in zommige bedorvene plaatzen van gisfingcn moeten blijven bedienen, wanneer ook de beste overzettingen geheel volkomen en zuiver tot ons waren overgebragt. Wat voorts betreft de veranderingen , die de Heer gp.eve uit de oude vertalingen, in het bijzonder uit die der LXX, in den tekst inbrengt, wij vinden deze wijze, van den tekst te verbeteren, over het algemeen, zeer goed; daar wij zelvcu bij ondervinding het gewigt van dezelve voor de Critiek van den Bijbel hebben leren kennen. Wij twijfelen echter, of niet de Heer greve hier en daar te ver gegaan is, door bijna alles na de Griekfche vertaling te hervormen. Bij hoe vele boeken is dezelve zo verre af van letterlijk te wezen, dat wij daar uit niet dan ten hoogften onzeker tot de ware lezing van den Hebreeuwfchen tekst befluiten kunnen .' Hoe ,, deris est ; fed, Jt ratio eccidct certa, tam ce> ta esfe 'potest, ,. quam en certa reiuni aliaijus exemptaris auctoritas:" aniBiadv Lib. II, cap 6l. Qb) iVot. trit, p. 4-  3©2 e. j. greve Hoe vele inlasfchingen hebben zommigen van de Alexandrijnfche Overzetters zich veroorïovd (t) het zij om de plaatzen te beter op te helderen , of om andere redenen ! Hoe zeer zou onze grondtekst geïnterpoleerd worden, wanneer wij alle deze bijvoegzelen in denzelven inbragten! Daarenboven de Heer greve erkent zelve wel de gebreken van deze overzetting, en de verfchillende waarde , die dezelve bij verfchillende hoeken des Bijbels heeft , als zijnde een werk van ouderfcheidene mannen, en die in oordeel en kunde, zeer van eikanderen verfchilden (V) : doch wij misfen hier de toepasfiug van deze billijke aanmerking op den Grickfchen vertaler van het Boek van job in het bijzonder. De kundigfte mannen hebben ons geleerd, en met voorbeelden aangewezen , dat de Griekfche Overzctter van het Boek van job , en van de Spreuken van salomo , wien zij voor één' en denzclvden houden, meer in het Grieksch, dan in het llebreeuwsch ervaren was , dat zijne overzetting dus wel zeer aangenaam leest, maar tevens zeer vrij is, en veel bevat, dat nimmer in den Hcbrceuwfehen Bijbel ftondt ( 13: Na dat hij deze beide Hukken zeer uitvoerig opgehelderd, cn de bijzonderheden, die daarin opgewonden liggen, ontwikkeld hadt, haalt hij 'er eenige lesfen uit voor Leeraars — en voor eene Christelijke gemeente. ■ 1) Een Leeraar moet,gelijk paulus, de gemeente, die hem aanbevolen is , hartelijk, dat is, opregt en vuurig liefhebben, zoo hij geweuschte vrucht van zijn' dienst zal verwachten: — hij moet zich daar op toeleggen, dat de gemeente, die hij bedient, van zijne liefde tot haar overtuigd worde: wanneer zijne liefde van de gemeente niet met wederliefde beantwoord wordt, moet hij niet moedeloos worden, maar haare liefde trachten op te wekken. 2) Dc Gemeente heeft hier ook veel te leeren'. Waar wederzijdfche liefde den Herder cn zijne kudde bezielt, daar wordt de wederzijdfehc blijdfehap grootelijks bevorderd. Gelijk een Leeraar, in navolging van jezus en zijne Apostelen , bij zijne gemeente eene opregte vad. bibl, i. deel. no. 7 V bljjd-  306 f. serrurïer , intree- en gedachtenis-reden. blijdfehap moet opwekken en aknkweeken, door de bronnen van vertroosting voor elk en een' iegelijk te openen, en door hunne hoop te verfterken; zo is het ook het belang en de plicht der gemeente, te zorgen, dat een Leeraar zijn werk mei blijdfehap verrigte, weshalven zij zich zorgvuldig moet wachten, om van haare Leeraars verachtelijk te fpreeken , hunne gebreken uit te inceten, hunnen dienst gering te fchatten ; en in tegendeel hun verblijden , door van hunnen dienst gebruik te maaken, zich aan hun woord te houden, en hun een vollen loon te doen ontvangen. In het laatfte gedeelte dezer Redevoering, neemt de Heer serrurïer deze aanfpraak van paul'js over, en wendt zich met dezelve tot de gemeente van Amfteldam, de weldaden optellende, die hij, gedurende zijn verblijf aldaar. van god genoten had de liefde vermeldende, welke hij voor de gemeente gevoeld had en voelt — de genegenheid erkennende, die hij van haar wederkerig hadt genoten en zich en zijne hoorders tot ftandvastigheid en vordering daarin opwekkende. Alle bijzonderheden, die hier aangeroerd zijn (en wij hebben nog maar alleen dc voornaamfte hoofddeelen opgegeven) worden met dc uitterfte naauwkeurigheid en rijkfte volledigheid afgehandeld. Daar door zijn deze Leerredenen zo uitvoerig geworden. Waarfchijnlijk echter zal bij het uitfprceken van dezelven het een en ander zijn weggelaten, om den aandacht, die bij al tc lange voordellen noodzakelijk verftompen moet , niet te zeer te vermocjen. De Heer filips serrurïer is bij zijne gemeente zeer bemind, en men houdt het bij de kundigfte leden van dezelve daar voor, dat zijne leerredenen in netheid en zaakrijkheid uitmunten: cn deze twee proeven bewijzen genoegzaam, dat hij dien lof verdient. Voorts twijfelen wij geenszins, of de uitgave dezer Redevoeringen zal aan die gemeente des te aangenamer zijn, daar zij dezelven nu altijd kan blijven aanmerken en bewaaren , als gedenkftukken van twee plechtigheden, die zij met regt als heuchlijk aanziet, en voor bewijzen van gods goede voorzienigheid over haar houdt. Leer,  e. f. alberti , leerredenen. S°7 Leerredenen, opent lijk gehouden te Amfterdam, in de Lutherfche Oudé kerk, den suften en zijlen van de maand November 1767, door wijlen den Weleerwaarden en zeer geleerden Heere e. f. alberti, toenmaals Leeraar der Lutherfche gemeente te Dordrecht, naderhand beroepen Leeraar der Lutherfche gemeente te Amfterdam. Te Amfterdam, bij de Weduwe D. Wecge en J. Weege, 1788. Behalven het voorbe. rigt, 62 bladz. in qttaito. De prijs is f: - 14 - • De eerfte van dit tweetal Leerredenen gaat over job XXVI: 14. Na dat van deze woorden ene verklaring gegeven was, die zeer veel kunde en gezond veritand"in den Redenaar aan den dag legt, wordt, naar aanleiding van dezelven bewezen, dat alle onze wetenfehap van god , en zijne daden, ten uitterften gelukkig is. De tweede Redevoering handelt over joh. 1: 18, en behelst wederom eerst ene opheldering van de woorden, en dan ene proeve van betoog, „ dat geen fchepzcl god zoo kan zien, als jesus, welke daarom noodzaaklijk god zijn moet, „ eenwezig met den Vader." • Voorts worden beide deze Redevoeringen met zeer nuttige aanmerkingen beflotcn. De uitgave van dezelven is bezorgd door den fchoonbroeder van den overledenen rudolphus kemper , rustend Leeraar der Lutherfche Gemeente te Gouda, en door den veelwetcnden Am- fteldamfchcn Predikant j. klap. Een ftukjen, dat in het voorleden jaar bij L. Groenewoud, te Amfteldam, werdt uitgegeven, getiteld Proefprcdicatie, gedaan den 22 November 1767, door den Weleerwaarden zeer geleerden Heere e. f. alberti, maar dat echter zeer zeker onecht was, dewijl de overledene nimmer het affchrift van die Leerreden aan iemand hadt overgegeven, heeft de weduwe tot de uitgave van de eerfte dezer Redevoeringen doen bclhiiten ; en de tweede is 'er bij gevoegd, om dat die bij dczelvde gelegenheid door den Heer alberti was gehouden (*). Wij (*) De Predikanten, die, bij ene openflaande plaats in de Lutherfche gemeente alhier, benoemd zijn om dezelve te vervullen, worden gewoonlijk verzocht, om over te komen Va en  308 c. swaving Wij denken, dat de Lutherfche gemeente alhier zich verblijden zal, dat ene lage onbefcheidenheid mede moest werken, om aan haar een gefchenk te bezorgen, dat voor haar van zeer veel waarde is; en wij verenigen ons met den wensch van den Heer klap , ,, dat deze twee Leerredenen met dat genoegen en ,, met die ftichting mogen gelezen worden, waar me„ de zij weleer door duizenden van hoorderen zijn ,, aangehoord geworden." Leer- cn Lijk-reden over joannes XI: n. ter gedachtenis van den Weleerwaarden zeer geleerden Heer hendrik jan bruins , Bedienaar van het Heilig Euangclie,' te Naar den, in den Heere ontflaapcn den tweeden van fprokktlmaand des jaars 1789: uit' gefprooken den acht/len van die maand, door c. swaving, Predikant aldaar. Te Amfterdam bij M. de Bruijn, 1789. Behalven de aanjpraaken en berigten, 40 bladz. in groot octavo. De prijs is f: - 8 -: T\ezc Lijkreden verdient nevens die van den Heer A-J van den berg geplaatst tc worden, uit hoofde zo wel van dc uitvoering, als van het onderwerp. Wat het eerlte betreft,'niemand zal van den Heer swaving , wiens kunde, waar aan wij nog onlangs den verdienden lof opregtelijk gegeven hebben, in de kerk van Nederland zo beroemd is , iets anders verwachten , als het geen uitmuntend is: en de waardige man, ter wiens gedachtenis deze redevoering is uitgefproken, hadt buiten allen twijfel zoo vele voortreilijkheden; dat de Redenaar geen gebrek aan nodige bouwftoffen hadt, en niet behoevde te vrezen, dat zijne loffpraken in vleierij ontaarteu zouden. Na ene korte vooraffpraak, worden de zeer gepaste textwoorden, lazarus, onze vriend, ftaapt, beknopt toegelicht; daarna een paar aanmerkingen uit dezelven getrokken, doch , om de kortheid te betrachten, alleen maar fchetswijze voorgedragen; en eindelijk van deen tweemaal hunne gaven voor de gemeente tc laten horen. Bij zulke ene gelegenheid zijn deze Leerredenen, die daarom Proefpredicatiën genaamd worden, door den Heer alber. ti gehouden.  lijk-REDEN OP H. J. BRUINS. 30£ dezelven de toepasfing gemaakt op het hoofdonderwerp dezer Leerreden, den dood van den uitmuntenden bruins , die iu alle opzichten en betrekkingen zo voortreflijk, zo groot was, dat hii met regt als een vriend, een buitengewoon gunsteling van zijnen Heer mogt worden aangezien , en wiens dood dus billijk befchouwd kan worden als een zachte flaap op de beste legerftede , als ene zalige bevrijding van alle onrust, ijdelheid cn kwelling, als het begin van een ftoreloos en onuitfprckeli'k geluk. De fchets, die de brave swaving van zijnen ambtgenoot geevt, is alleruitmuntendst, en de opwekkingen, die hij aan zijne gemeente doet, om dezen hunnen voorganger te gedenken, getrouw en aandoenlijk. Ziet hier enige trekken , waar uit gij den verftandigen man, den gematigden Godgeleerden, den zachtmoedigen Christen, den van alle nijd cn ijverzucht verwijderden menfehenvriend, den broeder die zich in de eer en het geluk van zijn' broeder opregtelijk verblijdt, en die niet zich zeiven, of zijn eigen belang, maar dat van anderen zoekt, duidelijk ontdekken zult. „ Ons verlies < is groot — wien gij in zijne plaats „ moogt ontfangen , gij krijgt mijn bruins niet weer. i Hij was begaafd met zoo groote en zoo yóor- treffelijke vermoogens, hoedanigen men zelden aan- treft. Dikwijls heb ik de voortreffelijkheid „ der menschlijkc natuur in hem bewonderd, als in „ het best bewijs cn voorbeeld, het welk ik immer zag. Dikwijls mij zelve» deswegen gezegend. Dik,, wijls god over hem verheerlijkt en gedankt. Zulk een voortreflijk mensch kon niet nalaaten tc zijn een ,, cieraad en zegen voor de Maatfchappij, het genoegen van het gezellig leven, de troost der bedrukten, de ,, liefde zijner medemenfehen, de eerbiediger van zijne Overheid , ccn voorftander van goede trouwe, de ,, braaflte medeburger, de beste vriend, de aangenaam,, fte medgezel, de blijdfehap van de zijnen, de eer „ van zijns vaders huis, van zijne maagfehap cn van zijn gellacht. Hoe rees zijne waarde, door „ de wijs, op welke hij zijn openlijk characLer be- „ kleedde. ■ Zijn Christendom droeg het echte ,, kenmerk, dat dc Heer zelf uitdrukkelijk gegecven ,, heeft, de liefde, de zagtmocdigheid, dc naderig- „ heid Hoe bekookt, doorgedacht, en belangrijk V 3 „ wa-  JIO C SWAVING. „ waren, doorgaands, zijne leerredenen! welke eene eer is den redelijken Godsdienst van hem aangedaan. ,, door de regelmatigheid en orde van zijn'voordragt! „ Hoe oordeelkundig waren zijne uitleggingen! ,, Door zijne geleerdheid, kundigheden en naarftigheid; „ door zijne gemeenzaamheid, die hij, behalven de ge» „ leerde talen, met de beste Franfche, Engelfche, „ en Hoogduitfche, zoo wel als met onze Vaderland„ fche Schriften had; door zijne vlugheid en bekwaam„ heid om al, wat hi j eenmaal las, zich, waar het te ,, pas kwam, volledig te herinneren; en door zijn ,, eigen fchanderheid, dóórzigt, wijsgcerig denkver,, mogen, kiefchen fmaak, en den goeden fchat van „ zijn hart, was hij volkomen in ftaat gefteld, om ,, ons met zoo veel fchoone en voor ons geheel nieu- ,, wc gedagten reis op reis te verrijken. Van „ hier ook zulk eene gemaklijke ontwikkeling van „ denkbeelden, zo veel juistheid in denkwijs cn uit,, drukking, zo veel duisterheden opgeklaard, zo „ veel zwarigheden opgelost, zo veel i'chijnftrijdighe,, den vereffend, zo veel zaaken in een nieuw licht ,, gezet, en uit een nieuw oogpunt voorgefteld. Van „ hier ook zo veel ftof tot nadenken, onderzoek, en ,, beproeving, zelfs dan, wanneer men zich wel eens ,, niet in alles met hem kon vereenigen. Wij „ leefden als broeders: fchoon wij niet in alles van ,, hetzelfde gevoelen waren , noch dezelfde leiding „ hadden; dit gaf ons wel opfcherping en ftof van ,, nuttig onderhoud, maar maakte geen inbreuk in ,, onze liefde. Dikwiljs dagt ik meer een' Hoog- „ leeraar, dan een' Bedienaar van het Euangelie, in „ hem te hooren. Dikwijls dagt ik, waarom heeft hij niet ccn alleraanzienlijkst katheder, in plaats „ van deezen leerftoel ? — Of waarom bekleedt ,, hij den dienst des woords niet in eene gemeente, daar Godsdienst en kunde, daar fmaak en wijsbe„ geerte, daar waare verdienden, meer gefchat, ge,, waardeerd, gezogt cn bemind worden, dan alhier? waarom peinst dit wijsgeerig denkend cn groot ver,, puft, waarom vloeit deeze door Natuur en genade zoo wonderkunftig gevormde mond, onder lieden , „ die hem menigmaal niet begrijpen noch volgen kun„ nen, en hem niet achten, naar dc uitftcckende „ waarde van zijne talenten? Hij was waar-  lijk-reden op h. j. bruins. 31* „ lijk oorfpronglijk, nieuw, en buitengewoon voor u. Hoe zeer overtrof hij zich zeiven in den allergelukkigften uitvoer van zijn laatfte plan, het welk hij zich van god en zijne volmaaktheden had " voorgeltekj: Wie onzer had ooit zo veel groots, " iets dergelijks, van god gehoord? Met welk een " vloed van taal, en van gedachten, met welk een " licht en kracht, heeft hij ons den Oneindigen na" der leeren kennen ! onze kennis van zijne deugden cn eigenfehappen, werken en wegen, uitgebreid! „ ons zijne grootheid doen gevoelen! onzen eerbied, j, onze liefde, onze aanbidding , en dankbaarheid, al„ lc Godsdienftige gevoelens, opgewekt, en hoe me* nigmaal deed hij onze harten ontbranden en vcr- „ fmeltcn! Was zijne manier van uitleg- „ ging, vooral van den brief des grooten kruisgezants „ aan Ephefus, was ook zijne leiding van gedagten in het behandelen van fommige geloofsftukken, nu ,, en dan, ongewoon voor onze ooren, en niet naar „ de denkwijs van fommigen meer geoefenden onder „ ons; bemerkte men, dat hij fomwijl in het alge5, meen bad, en zeer ruim van het Euangclic fprak: „ dit alles kan niemand bevreemden, die bedenkt, dat „ de uitlegkunde der Heilige Schrift, de behandeling „ van de Godlijke waarheden, dc predikwijs van het „ Euangelie in onze dagen, merkelijk verfchillcn van ,, voorige tijden; dat 'er ook bijna geen Leeraars zi'n, zelfs van de eenftemmigften , welken zich niet in het ,, een of ander opzigt van hunner broederen denkwijs ,, onderfcheiden, over Bijbelfche gezegden en zaaken, ,, waaromtrent men elkander, behoudens dc regelmaat des geloofs, kan en moet verdraagen in de liefde; ,, dat, eindelijk, gepaste verandering in bid-cn pre„ dik-wijs aangenaamer en nuttiger is, dan altoos, „ op denzelfden toon en fleurtrant, cenzelfdig cn gè„ drongen voort te vaaren; cn dat, ten laatltcn, die ,, Leeraar nog zal geboren worden, welke' met alle ,, de deelen van zijnen dienst en bij alle en ieder ge- tegenheid, aan allen even veel en volkomen genoe- «« gen geeft, cn allen volftrekt alles is. - En, „ daar wij weeten, dat nog heden blinkende flonkers- fterren van Necrlands kerk, door misduiding van „ hunne vrijer en edeler leer- en predik-wis, zelfs wel van onregtzinnigheid zijn verdagt gemaakt: zo V 4 ,, is  31* C. SWAVING, LIJK-REDEN OP H. J. BRUINS. », is het ook niet te verwonderen, dat mijn verheven en_ edel denkende medebroeder, wegens zijne vrij„ beid van leer en prediktrant, al mede het ongenoegen had, dat 'er vrij onaangenaame gerugten van „ onzuiverheid over zijnen goeden naam wierden uit„ geftrooid, en verfpreid tot in andere gewesten van ,, Nederland. Gerugten en uitftrooifeis, welke zich ,, zeiven genoegzaam hebben wederlegd («)." ■ Zo nedrig , zo liefderijk fpreekt" de doorkundige swaving van zijnen veel jongeren medebroeder l zo waarachtig is het, dat wetenfchap enc zachtheid aan de ziel geevt, dat kunde, nedrigheid cn verdraagzaamheid baart (//)! wij weten , dat'de fchets, die hij van zijn' ambtgenoot geevt, waar is: wij hebben bruins gekend, en betreuren zijn' dood. Maar wij vereren ondertusfchen den man, uit wiens opregt hart zulke getuigenisfen opwellen, des te meer, om dat, helaas! het voorbeeld van zulke ene tedere broederlievde onder de _ Geestelijkheid zeer zeldzaam is; om dat men verfcheidene plaatzen kan rondgereisd hebben, zonder twee Predikanten te hebben ontmoet, die ware vrienden zijn (c); om dat men vooral zo zeldzaam in zulke plaatzen, waar niet meer dan twee Predikanten Haan, öénitemmigheid cn vriendfehap vindt; om dat de nijd cn ijverzucht hun doorgaans belet, elkanders verdienden te zien; en eindelijk, om dat onder de Geestelijkheid zo veel plompe onkunde heerscht, die noodzakelijk hun verbitteren moet, tegen alles, wat van hun gevoelen, of van dat van hunne meesters verfchilt. . /«- (a) Wij willen dit uittrekzel niet als ene volledige characterfchets befchouwd hebben: wij hebben maar hier cn daar een' trek uit het tafereel van den Heer swaving ontleend. (b) Vergel. onze Mmgeljhikken, N. 4, bladz. 165, 166. (?) Over de bronnen van dit treurig verfchijnzcl, vindt men zeer goede aanmerkingen bij hbrmes. Stophfa** reize, Ifte Deel, bl. 329, en vooral 11de Deel, bi: 321, cn vervolgens.  j. ESDRE, NATUURLIJKE WIJSBEGEERTE. 313 Inleiding tot dc kcnnisfe der Natuurlijke Wijsbegeerte of Eenvoudige onderrigting van de Grondregels der proefondervindelijke Natuurkunde, in gemeenzaame gefprekken voorgedragen j kunnende ook dienen ter nadere kennisfe van veele zaaken, in den Katechismus der Natuur van den Eerwaarden Heer martinet voorkomende. Door jan esdré , Meester der vrije konften, Dodlor in de Wijsbegeerte, en Lid van het Utrechtfche Provinciaale Genootfchap van Konften cn Wetenfchappen. Zesde Deel, Eerfte en Tweede Stuk. Behelzende de tweede Afdeeling van dc Leer der Vloeiftojfen, namenlijk de PFaterloopkunde. Met nodige Afbeeldingen. Te Leijden, bij de Erven F. de Does , 1788. 679 bladz, In groot Oclavo. De prijs is fs-z-:, De geleerde Schrijver vervolgt in dit deel zijnen opgenomenen taak, om de voornaamfte deelen der Proefondervindelijke Natuurkunde in gemeenzaame gefprekken tusfchen meester cn leerling voor tc dragen. Daar het werk, kort na de uitgave van den zo algemeen geleezenen Catechismus der Natuur van den Heer martinet, werd aangevangen,begreep de Schrijver met -recht, dat de tijtel van Ophelderingen over liet werk van martinet tot eene gunstige aanbevecling voor hetzelve kon Itrekken; en, in zo verre als alle gedeelten onzer kennisfe, omtrent voorwerpen uit het rijk der Natuur, eene meerdere of mindere betrekking op elkander hebben, is dat bijvocgfcl niet ongepast. Hoe veel onmiddelbaar nut cn opheldering ondertusfchen de Leezcrs van martinet , (een werk in vier deelen in octavo) uit eene Inleiding tot de Proefondervindelijke Natuurkunde, eenen tak, waarvan in het eerfte deel van martinet iets weinigs, in de drie laatften bijna niets voorkomt, trekken kunnen, vooral, wanneer die Inleiding cn opheldering met het zesde Deels tweede Stuk nog lang niet ten einde loopt, dit haten wij liefst aan de ondervinding van elk dier lezeren over. Die zelfde betrekking op het werk van martinet is waarfchijnlijk de reden geweest, waarom dc Schrijver verkoozen heeft, zich te bedienen van den Katechismus-itijl in vragen en antwoorden, eene fchrijfwijV 5 ze  314 J. ESDRE, ze,die onzen Landgenoten bijzonder fchijnt behaagd te hebben , dewijl wij ,federt de uitgave van het werk van martinet , een aantal werken , op dien trant gefchreven, over onderwerpen van allerlei aart, hebben in het licht zien komen. Wij erkennen zeer gaarne het nuttige en bevallige van dien leertrant,vooral voor het onderwijs; en haare bijzondere gefchiktheid, om de waarheden door den Leerling zeiven te laaten ontwikkelen, wanneer hem daar toe,van dc zijde des Meesters,flechts als 't ware een wenk gegeven wordt. Zij is ten dezen opzichte federt lang onder den naam van de Socralifche methode bekend en beroemd. Doch wij twijfelen, of zodanige wetenfchappen, waarin zekere cn onbetwistbare Hellingen worden voorgedragen, die Hechts wèl behoeven voorgelleld te worden, om begrepen en toegeftemd te worden , en waarin dus geenszins, zo als in het metaphyfique en moreclc, wederzijdfche overweging van voor-en tegen-redenen en ontwikkeling van duistere denkbeelden te pas komt; met één woord, of zij in het zuiver Historifche en Mathematifche vak wel juist de gefchikttte leerwijze is. En behoort niet Proefondervindelijke Natuurkunde, in zo verre zij opproefneemingen alleen gegrond is, tot de eerfte, en, in zo verre zij uit deze proefnemingen verdere gevolgen afleidt, tot de laatfte ioort? Moet dus de ftijl niet dikwerf, om het dialogifche te behouden, gedrongen en onnatuurlijk worden, en 't geen in een aaneengefchakeld onderwijs zeer wel kon en behoorde voorgedragen te worden, door het in de reden vallen van den Leerling afgebroken en in ftukken gehakt worden ? men leeze, bij voorbeeld, in het werk, dat voor ons ligt, dc volgende famenfpraak, (bladz. 38.) „ Meester. De wortel van 9 Leerling. Is gewisfelijk 3. ,, M. f van deze wortel is gelijk aan 2. „ L. Onlochenbaar. M. En deze waarde is de wortel van die hoogte , ,, uit welke de gemiddelde fnelheid ontftaat. Hoe „ groot is dan die hoogte ? Namenlijk 4 voe- „ ten. (Waarom vraagt cn antwoordt hier dc meester zelve? De vraag is immers zo moeilijk niet.) „ L. Gewisfelijk." Zou dit alles niet veel korter en natuurlijker geheel  wijsgeerige bespiegelingen over de grieken. 3^5 ben fchuldig gemaakt, en hij brengt, tot bevestiging hier van, bij het bekend verhaal van aelianus, dat, in de oifte Olympiade, San xenocles zeer ten onregte de overwinning over i'.uripides zij toegekend geworden, of door de domheid van de toneelregters, of om dat zij omgekocht waren. Men zou hier immers, wanneer wij op de wijze van den Heer de pauw redeneren wilden, op kunnen and woorden, dat deze voorbeelden zeldzamer moeten geweest zijn, juist omdat zij in de gefchiedenis zijn opgetekend; wij zouden misfchien dit Uit de wijze zelve, waar op aellanus dit verhaalt, bewijzen kunnen, bijzonder uit dc allerlautfte woorden van zijn berigt; wij zouden daarenboven kunnen vragen, of wij, daar de flukken van xenocees zijn verloren geraakt, op den fmaak van aelianus genoeg vertrouwen kunnen, om verzekerd te zijn, dat waarlijk euripides boven hem den prijs verdiend hadt? Doch wij willen billijk zijn, en erkennen, dat aan euripides in de daad zomtijds onregt gedaan moet zijn. m. varro verhaalt, dat van zijn' 75 fpelen, maar 5 bekroond werden, cn dat hij zomtijds door zeer geesteloze dichters overwonnen werdt (i). Het blijvt ondertusfchen waar, dat onze Schrijver uit het voorbeeld van een' enkelen dichter, die zomtijds partijdig behandelt werdt, geen' algemenen regel had moeten maken, daar dit van omftandigheden heeft kunnen afhangen, die ons thands onbekend zijn Op bl. 214, zegt hij, dat de dames van aanzien te Athe. ne mogelijk de Griekfche taal niet eens volkomen konden fpreken; en hij voegt 'er bij: ,, Het is zeer waarfchijnlijk, „ dat dit ook te Rome plaats vond: want cicero noemt flechts ,, 5 of 6 Romeinföhe dames, welke eene zuivere taal fpraa,, ken, waar uit. men kan bclluiten, dat de overige het Latijn ,, gebrekkig hebben gefproken.'' De plaats, waar op hij doelt, (iaat in Bruto, cap. 58, maar men kan uit dezelve veel eer het tegendeel befluiten, dan dat, wat de [Jeer de pauw 'er uit trekt, cicero zegt aldaar, welk een voordeel een jong mensch, die tot een redenaar gevormd zal worden, 'er uit trekt, wanneer zijn vader, zijne moeder, zijn opvoeder hunne taal wél fpreken. Hij noemt hier enige Romeinfche vrouwen, die allen moeders van beroemde Redenaars waren, en allen zeer goed Latijn fpraken cn fchreven. Alle deze vrouwen waren juist uit één en het zelfde gedacht Zou men h'er uit dierhalven niet juist tegen den Heer de pauw een bewijs kunnen trekken? Wanneer in één' familie zes vrouwen gevonden worden, die hare moedertaal zo bij uit- » , neen Apiid nwx'UM , N. A. XVII, 4. Het bciiat v.-n thomas wag ster , in bet leven van euiupioes, veifchilt hier echter een weinig Van. D.ze zegt, dat, v?,n zijne 92 1'iele.ii, 15 bekroond zijn, X 3  Jïfj DE PAUW nemendheid wél fpreken, kan het dan wel ene zo zeldzame Zaak zijn, ene Romeinfche vrouwe zuiver en goed te horen fpreken ? Op bladz 216, zegt hij; „ terwijl de meisjes te Athenen met groote zorgvuldigheid opgepast, en bijna als de Afiati„ fche vróuwen opgeflooten werden, genooten de vrouwen ,, daar een vrijheid, welke men in 't geheel niet zoude ge„ looven, bij aldien xenophon niet hadt goedgevonden dit „ geheim van Griekenland te ontdekken. Zolang, zegt hij, „ als de vrede en vriendfchap beftendig heerfchen binnen de „ hu'fen, gebruikt men daar groote infchikkelijkheid omtrent „ de vrouwen: men deelt zelfs in de ongemakken, welke de „ natuur haar doet lijden, en, voegt hij 'er bij, wanneer zij „ zich door het onwederftaanbaare geweld der driften laaten ,, overmeesteren , vergeeft men haar de eerfte zwakheid, en „ vergeet de tweede." De plaats van xenophon , waar op hij doelt, ftaat in zijn' dialogus inter Hieronem et Simonidem, en om te tonen, hoe getrouw ook deeze hier is aangehaald, zullen wij alleen maar de eigene woorden van xenophon opgeven. Onder andere kwaden, die de tyrannie vergezellen, voert hiero ook dit aan, dat een tyran zich in gene lievde noch vriendfchap verheugen kan. „ En wat is , zoeter, zegt hij, en dierbaarder, dan vriendfchap cn liev\, de? Zouden anders de meeste Staten wel die wet ge,\ maakt hebben, dat een man een' echtbreker ongeftraft do„ den kan, dan om dat men vooronderftelt, dat een overlbe- , Ier het hart der vrouw van haren man verwijdert. Want *', gelteld zijnde, dat een' vrouw door een bijzonder ongeluk \ tot een' val kwam, dan zou haar man haar zeker verfcho,", neu, indien maar hare lievde tot hem onveranderd geble„ ven was." Bl 248, zegt de Heer de paow, dat de opvoeding der Atheniënfers den hooglten trap van volkomenheid bereikte, omtrent het jaar 346 voor onze tijdrekening, (beter was het geweest, minder bepaald te zeggen, omtrent den leeftijd van aristoteles) toen men het plan van onderwijs vermeerderde met de Diagraphie of Tekenkunst. Na dat hij de voordelen hadt opgegeven, die de Grieken uit deze nieuwe inrigting ttokken, gaat hij aldus voort: ,, Dewijl pericles leefde in eenen tijd, toen die gelukkige verandering nog niet was \, voorgevallen, was hij onkundig, zo wel in de Theorie als ,, in de beoeffening der fraaie kunsten, zo dat hij blindelings ,, moest afgaan op het oordeel der beeldhouwers en bouw,, meesters, waar aan hij zich vertrouwde. Zo lang hij zich naar hunnen raad fchikte, geloofden de Athcniënlcrs, dar s, hij in de daad een groot kenner was, maar toen hij den „ tempel van Cere; te E'cufis bouwde, niet volgends de plans der bouwmeesters, maar volgens zijne eigen begrippen, en 1. die  wijsgeemge bespiegelingen ove^ de grieken. ,i die der priesters, kwam 'er een zo onaanzienlijk, en, om , zo te fpreeken, zo Gothisch gebouw voorden dag, dat men j, begreep zicli vergistte hebben, in het denkbeeld aangaande >, zijne kundigheden, welke niet anders dan geleend waren >, geweest. Dit gebouw, zonder kolonnade' van buiten, (leunende op pilaaren van een' verkeerden fmaak, mishaagde aan geheel Griekenland, tot dat eindelijk demetrius dc „ Phalereër, om de eer van zijn land op te houden, ondernam hetzelve te verbeteren, voor zo verre dit koude ge„ fchieden, door eene rij van iJorilche kolommen 'er bij te „ voegen. En eerst van dien tijd af, is de tempel van Eleu„ fis, onmiddelijk onder het opzicht van pericles gebouwd, „ onder de fchoone gebouwen van Attica begonnen geteld te ,, worden." Dit oordeel ondertusfchen over pericles is wederom op gene genoegzame getuigenisfen van oude Schrijvers gegrond. Wij vinden hier alleen strabo, L. IX, aangehaald , maar , noch op die plaats , waar men melding vindt van den tempel te Eleufis, noch elders in dit gantfche boek, is iets te vinden, dat in ftaat zij, om dit oordeel te ftaven. Het berigt van de verbetering van dien tempel ftaat bij vitruvius (praef. Libri VII) , doch de Heer de pauw fchijnt niet deze plaats zelve, maar alleen het uittrekzel daar van gelezen te hebben , dat men bij chandler QReize door Griekenland , bladz. 290) vindt. Het plan, waar na deze_ tempel gebouwd is, voert vitkuvius aan, als het voortrefiijkfte, dat immer ontworpen was. iktinus, de bouwmeester van het Partbenon, hadt denzelven gemaakt, en pericles hadt 'er alleen maar het opzicht over , even als over het Parthenon. Op zijn' fmaak kwam het dierhalven hier niet eens aan: en, dat iktinus de buiten-zuilen wegliet, gefchiedde alleen, om meer piaats voor de offerdieren te gewinnen. Noch meer verdicht is het, dat de Schrijver zegt, dat dit gebouw op pilaren van een' verkeerden fmaak fteunde, want vitruvius zegt juist het tegendeel. Bl. 258, wordt de leerwijze der Griekfche Grammatici berispt , volgens welke de werken van homerus het eerfte boek waren, het welk zij den kinderen in handen gaven: „ Door „ zodanig onderwijs (zegt hij) moesten de Grieken noodwen„ dig boven alles linaak krijgen voor het wonderbaare, eene „ fterke geneigdheid om wonderen te gelooven, eene groote „ zwakheid om dezelve te beoordcelen, en eindelijk eene „ neiging tot die foort van enthuiiasterij, welke her vernuft „ doet fchttteren, terwijl zij het verftand uitdooft!" Men kan niet ontkennen, dat deze leerwijze enige onvoegzaamheden gehad heeft, maar op verre na zo groot niet, als dc Schrijver dezelven fcMldért. Dc jon.;e Griek kon toch geen vreemdeling in zijn eigen -vaderland blijven; hij moest zekere kundigheden X 4 ver-  328 DE PA'UW verkrijgen, die tot verftand zelvs van de gewoonlijkfte dingen onontbeerlijk waren: en dan was homerus toch de bron, waar uit men dat alles putten kon en moest. De vorming der zeden werdt toch in de fenolen der Grammatici niet gezocht; en of deze door het lezen van de zedekundige dichtftukken van solon, theognis, en phoctlides, waaraan de Heer de pauw de voorkeur geevt, wel zo zeer zou zijn bevorderd geworden ; en of de jeugd van die dikwijls zeer droge, en naar de kinderlijke vatbaarheden weinig gefchikte fpreuken, wel veel in de beoefening gebragt zou hebben, daar aan zou men misfchien met roden kunnen twijfelen. Het is waar, de denkbeelden , d;e een kind, aangaande de Goden, uit homerus kreeg, waren juist niet dc verhevenfte; het is waar, zij leer-. den veel uit hem, dat door het onderwijs der wijsgeeren naderhand wederom uit hun geheugen moest worden uitgewischt; maar zij moesten toch iets van die Mythologie, waar toe homerus vooral den lleutcl gaf, weten, zo lang de aangenomene Godsdienst beftondt. Ook zou men dergelijke aanmerfcngen kunnen maken op het onderwijs der kinderen in alle landen, waar de openbare Godsdienst door de Wijsbegeerte niet kan, of niet mag, gezuiverd worden, Het nadeel infusfchen, dat hier uit bij de Grieken ontftondt, was veel geringer, dan het bij de nieuwere volken noodzakelijk wezen moet; om dat de Godsdienst van dc eerft.cn alleen in zekere gebruiken cn plechtigheden, en niet in leerftukken beftondt, en het aan een ieder geoorlovd was, van dc Goden tc denken, wat hij wilde, wanneer hij maar de gebruiken in acht nam, die door de •wetten voorgefchrevèn waren. Wij moeten'er bij voegen, dat het wonderbare en de beelden, die men overal bij homerus vindt, juist met den geest dier rjden overeenkwam; dat wij ongerijmd handelen, wanneer wij dit alles naar onze zeden , en naar onzen finaak beoordelen; dat onder zijne zinnelijke voordellen, en dichterlijke bekleetlfels meest al gewigtige waarheden verborgen lagen, die dc uitleggers van dezen Vader der Dichteren zekerlijk ook in hunne fenolen aan de jeugd zullen hebben verklaard; en eindelijk, dat men ook niet zelden vrij duidelijke voorftellingen bij hem vindt van één éénig onzichtbaar en overalömtegcnwoordig Wezen. Wanneet men dit in aanmerking neemt, dan verdwijnt een groot gedeelte van die onvoegzaamheden, die de Heer de pauw aan homerus aantjgt. Men moet voorts over de bijzondere plaatzen, waar op hij valt, de aanmerkingen van den Ilccr de bosch lezen, cn vooral de uitmuntende Voorrede voor dezelven (k); waar men ook met het hoogfte regt dc menlchcnkennis van homerus geroemd zal vinden, die buiten allen twijfel, in het fchildcren van characters, geen' wedergaê heelt, en die de ver- C*) In de leerhandelingen, vitgegecifc'n door teijler's f.vccd-; Gtnoot* fihap , zesde Stuk.  WIJSGEERIGE BESPIEGELINGEN OVER DE GRIEKEN. 'i^f verfchillende hartstochten der menfchen, wel onderfcheiden)ijk, maar altoos zo overeenkomft'g de perfoon liet werken, dat hij hier om de bewondering van alle bevoegde regters altijd geweest is, en altijd blijven zal. „ Ik (zegt deze onze geachte Landgenoot, die door het gedurig herlezen van de werken van homerus, de grootfte gemeenzaamheid met hem verkregen heeft, en een van de bevoegdliu refters in deze zaak is) „ Ik wil gaarne bekennen, dat ciceze dichter in ver„ fcheidene omftandigheden van mijn icven mij wij ze lesfen ,, gcgccvcn heeft, en dat, zo ik eenige mcnlchcukennis be„ zit, ik die voor een groot gedeelte aan dien kundigen „ fchilder van de natuurlijke gemoedsbewcegingen te danken heb." En men feitenkennis was immers ook voor de Atl.cenfchc jeugd niets minder, dan onvcrfchillig ? Bl. 306 zegt dc Heer de pauw": „ De negen Archonten, „ of de voornaamfte Overheidsperfonen in de Atheenlcho ,, Republiek, mogten nimmer het bevel over de legers voe„ ren; zo dat hunne bediening niets anders was dan een „ post van eer." Deze opgave kon in de daad niet tegen ftrijdiger, of meer tegen dc historifche waarheid aanlopende , gedaan zijn. Zulke gewigtige dingen, als de oude Schrijvers (/) eenparig zeggen , dat aan het bellier der Archonten toevertrouwd waren, maakten deze post in dc daad tot iets meer, dan een post van eer: cn, wat in het bijzonder het bevel over de legers betreft , het is bekend , dat één van de Archonten hier toe in het bijzonder beftemd was; dat deze daarom zelvs no*tu*ez,'>i heette; dat men een' uitdrukkelijke wet te Athene hadt, welke beval , dat de Polemarchus de regter vleugel gebieden moest, en dat hij over alle krijgszaken een' gelijke ftem hadt met de overige Veldheren : v. herodotüs, "in Erat. cap. 109, 111. Men kan uit deze beflisfende plaatzen zien, dat de Schrijver, in de aantekening, zeer ten onregte zegt, dat de Polemarchen noit het bevel over het leger voerden , cn zelvs noit te velde trukken, maar alleen oorlogs-rnnisters waren. Bladz. 317, cn vervolgens, handelt de Heer de pauw van dc weelde der Atheniënfers, maar op verre na met die nauwkeurigheid niet , waar^fifcdc dit onderwerp door den Heer meiners overwogen is (tn), die iedere bijzonderheid tot haar eiecn tijdperk brengt; de voortgangen , welke de weelde te Athene maakte, van trap tut trap na gaat; de bronnen , waar uit iedere verandering in dit opzicht voortvloeide , met ene wijsgerige nauwkeurigheid cn fcherpzinnighcid opgeevt ; cn ge- (7) Zie onder anderen pollux, Onom. VIII, 9. (m) Ineen' uitmuntende verhandeling, die, in het jaar 1781,, bet 2tthcnicnfa7 vcuhutrtltcgtcuBfitdi mt/ fig aitftcttScï» fhilipi's mh SDUr'cvoiuen.  336 zedenkundige proeven. zij de Goden, dat ik u op uwe regtc waarde weet te febat„ ten r Die dankzegging is zekerlijk niet eigenaartïg in den mond van een' Perjijch Vorst, van een' aanbidder van één éénig Opperweezen; ook ftaat in het öprfprongelijké alleenlijk wolf raitl Doch deeze kleine gebreken zullen geenszins het vermaak wegnemen, noch het nut vehnindé* ren, dat men uit deze zedekundige vei halen en Iesféri trekken kan. Laat ons tot een voorbeeld hier laten volgen het llot van de derde Anecdote van nushirvan. Een vreemdeling, die dezen Vorst zijn' leger hadt z;cn inonfteren, maakte op het één en ander ziine aanmerkingen, cn nushirvan nam hem dezelven in dank af. Reeds was dc vreemdeling tot aan dc deur van 's Konings Kabinet genaderd, wanneer de Vorst hem te rug riep: „ Het onderwerp van het gefprek heeft mij den fpreeker zei ven doen vergeetcn. Hoe is uw naam?" „ Mijrsa. " „ En uw Vaderland? „ Is Makcran (*> ■ Makeran? Ik wil mijn tlïroon verbeuren, indien ik „ het niet reeds heb gedagt, eer ik 'er u nog na vraagde." „ En waardin Ohverwinlijke ? indien het uwen knegt ver„ gund is, dc reden daar van te onderzoeken. „Om dat gij ver, zeer ver vart het Hof moet z:jn gebooren, „ en opgevoed, om ohaangeftooken te blijven van de pest der „huigchelarij, om het tc durven wagen, rrfij , ÖTë meester was „van uw reeven,of uwen dood, de waarheid te zeggen, cn „mij misflagen aantewijzen in die zaaken, in welke honderd l, duizend andere mijne wijsheid reeds tot boven de fterreh heb- „bcn verheft. Hoe gaarn zou ik u hier aan mijn Hof '„ houden! doch dat zou flegts een winst voor eenige weinige , wecken zijn, én dan zou dc waereld waarfchijnlijk ccn eer- ', lijk man minder hebben. Echter fchiet mij nog een mid- ',del overig, waar door gij nuttig voor mij kunt zijn. Keer ''.terug naar uw Vaderlijk gebergte; maar koorn alle jaaren , voor agt of tien dagen hier, zonder eenige uitterlijkc teke'', nen, zonder eenige titels of iemand iets te kennen te gecven "van den last, welken ik u thans opdraag; bezie dan alles ','wat gij kunt zien, cn zeg mij oprecht alles, wat g:j daar "van oordeelt. Nooit zal mij uwe vrijmoedigheid beleedigen» " en ik zal u voor uwe moeite en reiskosten door een aanzien" lijk jaargeld trachten fchaadloos te ftellen ; want om uwe ven " dienften naar haare waarde te belooncn , daar toe zou ik> "zoo wel als elk ander Vorst, indien gij voor het overige |[een eerlijk man blijft, misfchien niet rijk genoeg zijn." f») Eene der afgelcgendfte Provinciën van Pufie, eertijds Gedtofter „ genaamd.".  ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN, Buangeli, of Levens-bijzonderheden van jesus Christus: Naar'het Gricksch van markus en lukas; mei korte aanmerkingen voor Ongeleerden. Door ysBrano Van hamelsveld. // Stukken, te zamen 35a bladz. in Octavo. Te Amfteldam bij M. de Bruyn. 1789. De prijs is f 2- 6-i Deze twee ftukken zijn naar het zelvde plan bearbeid , en op dezelvde loflijke wijze uitgevoerd als het eerfte, waar van wij te voren een uitvoerig verflag gegeven hebben («> Wij behoeven dierhalven thands over de ihrigting van dit werk in het algemeen niets te zeggen, noch ook eene proeve daar uit mede te delen* Wij zullen alleen over eenige weinige plaatzen onze bedenkingen aan den Heer van hamelsveld en het Publiek opgeven* Mare. It 38. vertaalt de Heet VAN hamels VËLfo* j, Laat ons naar de omlisgende vlekken gaan, op dat 4, ik daar insgelijks predike; want ten dien einde bert „ ik [in de wereld] vertellenen." De laatfte woordert luiden in het Grieksch "? rov-n yxs ,%i***v$u, en de gewoone vertaling van dezelveli, want daar toe ben ik uitgegaan , fcüjnt ons toe beter overeen te komen, eri fnet den aart der fpreekwijze, en met het verband. Het woord t%& Dood van Edipus, Treur/pel: het oorfprongklljk van sof.ok.les nagevolgd, door Air. w. bilderdijk. Te Amfterdam bi] P. J. Uylenbroek, 1789. Behalven de Voorrede, 101 bladz. in groot Octavo. De prijs is Cicero (a) verhaak, dat sophoClës zich, in zijnen hoogen ouderdom, nog ileeds bezig houdende met het maaken van Treurfpelen , uit hoofde van deze zijne dichterlijke oeffeningen, gehouden wierd, zijne huislijke zaaken tc vervvaarloozen, zo dat hij zelfs door zijne kinderen voor de Rechters geroepen wierd, op dat die hem, als een fuffend en onwijs mensch, van het bellier zijner zaaken zouden ontflaan. De oude man Verlcheen voor de Rechters, en in zijne handen hebbende ecnTreurfpel, het geen hij onlangs gemaakt had, las hij hun het zelve voor; de voorleezing gefehied zijnde, vroeg hij, of dat gedichten van een mijmerend en onwijs mensch waren! de Rechters erkenden het tegendeel , en fpraken hem vrij. Dit Treurfpel was Edipus Coloncus, het welk, benevens nog zes anderen, uit een getal van meer dan honderd en twintig Treurlpelen, welker naamen alleen bekend zijn, van sophocles tot ons gekomen zijn. De kundige Heer bilderdijk had reeds in den jaare 1779 de Nederlanders medegedeeld eene fraaie Vertaaling van edipus, Koning van Thebe; Treurfpel: het oirjprongklijke van sofokles nagevolgd- thans vereert hij zijne Landgenooten , met eene Vertaaling van dat zo even genoemd roemruchtig Treurfpel, Edipus Coloncust of, zo als hij dat noemt, de Dood van Edipus. Het zou overtollig zijn te bewijzen, dat eene Vertaaling van zulk een voortreffelijk Treurfpel meer voedzel verfchaft voor dichterlijke zielen, dan alle theoretifche, aesthetifche , en ik weet niet al welke regelen, die onze Nederlandfche Dichters zoodanig hebben in de war gebragt, dat zij geene dichtkunde meer van het profa, dan door het rijm, kunnen onderfcheiden. De dagelijkfche vruchten vail hunnen arbeid geevcn hier van de zichtbaarfle blijken. Eenige weinigen van onze heden" daaj- (35l \r. BPLDERDlJK daagfche Dichters mogen onze ooren nu en dan ftreelen, door wezenlijke poëzij ; dan hoe gering is het getal van die geenen, welke thans dc hand aan de lier daan, cn welker gezangen men met genoegen leezen fean-V Het voctlpoor, waarop hooft-, vondel, en poot zich eenen onftervelijken roem verworven hebben, is verhaten. Daar homerus, sopiiocles, euripides, pindarus, vircilius, horatius, cn andere Gneklche én Latijnfche Dichters, de eenige Leermeesters voor jonge lieden in deze kunst zijn moesten, verkiest men zodanige Schrijvers tot leidsmannen , die nimmer ecnig waar gevoel voor Dichtkunde gehad hebben, die voldrekt niet weetcn , wat het is, door verhevene fehildérijën dc zinnen te drcelcn, door gepaste vergelijkingen den geest op te wekken, cn door°gevoclige gezegdens het hart te treffen. Dan wij flappen hier af, en zeggen met den Heer bilderdijk, dat, wat het Vordelijk Treurfpel in het bijzonder betreft, het reeds zo verre gekomen is, „ dat men wel haast „ voldrekt met meer weetcn zal, wat dichtkunst of „ geen dichtkunst , wat gevoel of gebrek aan gevoel, „ wat verheven of laag, en wat onzin en wartaal van ,, eene verwilderde verbeelding of uitdrukking van het ,, hart zij." Men begrijpt dus Hgtelijk , welk een wezenlijk gewigt wij m dc vertaaling van het Treurfpel Edipus dellen ; vooral daar de behandeling van dit ftuk zodaanig is, dat het blijken draagt van het vernuft en dc dichterlijke kundigheden van den Nederhndfchën Schrijver. Dc Heer bilderdijk zal het evenwel ons moeten ten goede houden, dat wij, bij het verflag gcevcn van zijn werk, het geen een ieder, die gevoel en fmaak heeft, in veele opzigten moet behaagen, niet zullen aanroeren de pbtatfeiT, doorhem fïcrlijk overgebragt: deze loopen des kundigen van zelfs in 'het oog. Wij zullen liever onderzoeken, in hoe verre dc vertaaling van het oorfpronkclijke afwijkt; niet zo zeer om den Heer t.ildkr'üjiv te berispen, dan wel, om het zelfde oogmerk met hem tc bereiken, cn dc Nederlanders van het fchoon, het geen in dc werken der ouden verborgen ligt, te overtuigen. De ongelukkige edipi/s, die onwectende zijn' Vader pdood, zijne Moeder getrouwd, cn dit bemerkt hebbende zich zelveq daarom naderhand van het gezigt beroofd  be dood van edipus» sss foofd had, komt te voorfchijn, door zijne dochter an» tigonE verzeld. Bij het eerde toneel moet men zich voordellen te aanfehouwen de groote dad Athenen, ir.et haare hooge torens en muuren in het verfchiet; op den voorgrond ziet men een' rotsagtigen heuvel, waar op niet alleen ftaat een tempel aan neptunus, die de menfchen het allereerst de paarden had leeren temmen en beftieren (ft), maar ook een aan de dappere mi ne rva toegewijd, behalven nog eenige tempels en ultaareu, ter ecre van ceriïs, de fchrikvei'wekkcnde eumenides, prometheus, en andere Goden of groote mannen opgericht. Deze heuvel word rondom bedekt cn overfchaduwd door lommerrijke bosfehen, doorwceven met laurier, olijf en wijngaard-dammen, op welker groene takken dc lieflijke ftem der vrolijke nachte* gaaien zich geduurig laat hooren. In het midden befpeurt men eene diep nederwaards daajende vlakte, waaf in men mijnen vind van koper en ander metaal; de ingang van den heuvel ligt omheind met groote , ruwe , en ongepolijste fteenen, op een' van welken de blinde edipus, vermoeid van om te zwerven, zich in het begin van dit eerde toneel door zijne dochter laat nederzetten. Men ftclle zich dit gezigt voor oogen, en leeze dan den Edipus, op welkers vertaaling wij thands eenige aanmerkingen maken zullen, door dezelve voor een gedeelte met den oirfprongclijken tekst van den Dichter te vergelijken. Bladz. 2, Op dat wc ons wederom naar 't noodlot richten mogen. sophocles heeft; Wij vreemdelingen komen, om van burgers onderrecht te worden , wat ons te doen ftaat. Buig hier uw kniën, kom, en wil wat ademhalen; Uw zwakheid vordert rust om verder voort te fpoên. iu het oorlpronkelijkë ftaat: Buig hier uw kniën op dezen ruwen fteen, want de weg, dien gij hebt afgelegd, is voor een oud man groot. De (?/) diod. StCOL lib. V, p. 3?5. edit. wesseL. De Heer Btt■DF.r.DIJK noemt dezen heuvel Paardheuvsl, het geen voor defl 'Kedcriandfchcn leezer voorwaar niet zeer verftaanbaar is. Z a  S36 ' w. bilderdijk De ruwe (leen en hooge ouderdom, welke wif in dc \ ertaaling niet vinden, geeven ons alleen gevoel. Ja-, zet me, en leen me uw' arm, ik heb die hulp van doen, ' De Griekfche Dichter zegt eigenlijk; Zet mij neder, en draag zorg voor mij, blind zijnde. Ach! weet ik't niet? hoe lang, dat wij 't alreeds beproefden! En welk een hulp dan die tot troost van ons, bedroefden! Was het niet, dat beproefden op bedroefden hier had moeten rijmen, zouden wij voorwaar verre verkiezen het eenvouvvig zeggen van antigone bij sophocles ; Boor eene lange ondervinding hier aan gewoon, behoeve ik dit niet te leeren. Bladz. 2,3, antigone. De plaats is me onbekend, doch 'k zie de Atheenfche dracht. Zal ik den naam des Laffds...? Maar 'k blijve u bij, mijn vader Terftond verneemt gij 't zelf: reeds treedt ons iemand nader. EDIPUS. Een burger? antigone. Voor het minst, bewoner van de fhtd. Daar is hij; fpreek hem aan, indien gij 't noodig fehat. edipus, zich tot den aannaderenden Athener wendende. Athener, 't (la mij vrij! de Goon, die 't dus beftemden, Dat ge in deez' uchrenftond tot ons, bedrukte vremden... Jn het oorfpronkelijkc luidt deze Zamenfpraak aldus.' kdipus, zijne dochter gevraagd hebbende, of zij hem ook zeggen kon, op welke plaats zij waren, antwoord antigone. Dat wij bij Athenen zijn, weet ik, want alle reizigers hebben ons dit gezegd, maar de plaats, waarop wij zijn, ken ik niet. Dan, wilt gij hebben, dat ik verncemen ga, hoe deze plaats heet? EDI-  de dood van edipus. 35? edipus. Ja, mijne dochter' indien die bewoonbaar is. antigone. Die word bewoond; maar ik denk niet, dat hei noodig is, dat ik ga; want ik zie iemand dicht bij ons. edipus. Die naar ons toekomt en zich haast? antigone. Hij is voorwaar reeds hier tegenwoordig, zo dat, indien gij hem iets te vraagen hebt, 'er nu gelegene tijd is; want de man ftaat voor u. edipus. O Vreemdeling, ik heb uit haar, die voor mij en voor zich zelve ziet, vernoomen, dat gij als een gelukkig aanfchouwer gekoomen zijt, om ons onderrechting te geeven van die dingen, waar omtrent wij onzeker zijn. Deze riimlooze vertaaling meencn wij, dat niet alleen meer klaarheid en natuurlijkheid heelt, maar ook dat die den Lezer veel meer moet treden; want waar is bij den Heer bilderdijk. dat aandoenlijk zeggen van den blinden edipus, wegens zijne dochter, die voor mij, en voor zich zelve ziet, te vinden? had de Nederlandfche Dichter 'cr dit kunnen inbrengen, en dc uchtendftond, enz. waar van in het oorfpronkelijke geen woord te vinden is, achter wege gelaatcn, hij had onzes oordeels voorwaar beter gedaan. ; Verder t, Goón! wat blijden naam, wat naam doet gij mij hooren! sophocles heeft; Wiens heiligen naam zal ik hooren en aanbidden ? Bladz. 4, . ■■ ■ _____ . . Hier aan, Gewijd aan d'acbtbren God, beheerfcher van de baren; Ginds, aan den blonden God, die dag regeert en jaren; En de aird waar op gij ftaat, heet de ijzren hellevaart; 'l Is hier de heuvel, door Neptunus gift vermaard, Z 3  30 e dood van edipus. 359 tedreeven, moet evenwel uit zodaanige verklaaring befluiten. dat de Vertaaler de Griekfche taal volkoomcn veiftaati heeft, zo dat hij zelfs geene overzettingen behoefde. Maar hoe zullen wij dit goed maaken , daar hij het voord *»ep«e•< •> vuurdraagende, voor het woord !r»e^ó.Ms. hét geen zijnen blonden God fchijnt voortge• bragt te hebben , neemt. Hij wist zekerlijk niet, dat dit de eigenlijke bijnaam van prometheus was, noch dat 'er eeie Tragoedie van aesciiylus geweest is, de vuurdragetde Prometheus genaamd (e). Dan wij gaan verder. • Bladz. 5; EDIPUS. Wat vorst votrt hier "t gezag ? of heerscht de burgerij ? de athener. Neen, Thefeus, Egeus Zoon, bekleedt de heerfchapplj. edipus, met drift. 'Ach', vlieg, en zend naar hem. de athener. Door welk een' geest gedreven... ? edipus. - Om, tot uw iller heil, me een-kleene hulp te geven. Dc Griekfche text, die uit negen regels bellaat, luid aldus: edipus. IJ/ooncn 'er eenige menfchen in deze landen ? de vreemdeling. Ja zeker, zij die hunnen naam van dezen God ontkenen. edipus. Heerscht 'er iemand over hen, of is de regeering bij hei volk ? ■ ■ de (0 Z"c Ai cell. Noct. Att. lib. XIII. cap. 18. Z 4  S6.q 'Wm bilderdijk de v r e e m d e l i n o. Deze freeken worden door den Koning, die let bellier der Stad in handen heeft, geregeerd. edipus. Wie is hij, die door wijsheid en vermogen lier het bewind voert? de vreemdeling. Men noemt hem Thefeus, den Zoon van den vorigen Koning Egcus. edi pus, Zal 'er iemand uit ulieden tot hem gaar,, om de bood*, fchap over te brengen? de vreemdeling, Wat zal hij boodfehappen ? of zal hij hem canmaanen, om hier tc hoornen ? edipus. Dat hij met het doen van eene kleine wddaad grsote Vtnften zal bekoomen. En een weinig lager zegt de Athener bij den Heer bilderdijk , Ai, toef me een wij!, 'k ga zelf op uwe beê, En brenge ze aan den Vorst: bij ftemme ze if of meê ï Eigenlijk zegt sophocles: Blijf op de plaats, waar op gij u vertoond hebt. Ik zal onderwijl deze dingen aan de Jnwooners van dit Vlek, niet aan het Folk dat in de Stad is, gaan zeggen. Want die zullen oordcekn, of gij hier behoort te blijven, dan of gij wederom vertrekken kunt. Wij beminnen eene vrije Vertaaling, maar twijiTelen zeer, of 'er wel zo veel van een oorfpronkelijk Schrijver mag verlooren gaan, als hier gefchhd, Wij gaan over tot bladz. 6. Het gebed van edifvs •s zeer goed gevolgd; wij wenschten maar, dat het ruw altaar was achtergebleven; want het is geen altaar, daar soph.ocles. van. fpreekt; het is die ruwe fteen , waar pp antigone haaren blijden Vader had nedergezet,  5ÖÏ W. BILDERDIJK meer dc woorden van het oorfpronkelijke waren. Want olïchoon met het eene, zoo wel als met het andere 'de volftrekte afhangelijkheid der ftervelingen van de Godheid word bedoeld, zoo diende een Vcrtaaler, in de wijze waar op hij een denkbeeld voordelt, zich eenigzins naar zijn' Schrijver te voegen. Dan de Lezer oordcelc hier over. Bij sophocles leest men dit: Hoe nauwkeurig men ook moge toezien, men zal nUe mand vinden, die, wanneer liij door dc Godheid word ge~ dreeven, het ontvluchten kan. Bladz. 16, en vervolgens, vinden wij in het zeggen van den Rei, en in dat van edipus, wederom veele zaaken, welke wij met het Oorfpronkelijke niet kunnen overeenbrengen; bij al het welke wij niet kunnen, ftilftaan. Men hoore Hechts den Rei, bl. 17; Ten hoogfte moeten we u en uw vertoogen fchroo'men. Men fpreekt van gruvvzaamheén van wijd en zijd vernomen. Hier van is niets , behalven het woord vertongen, in het Grieksch te vinden; men hoore flcchts sophocles, Uwe redenen, 0 Grijzaart! moeten ons voorwaar met eerbied trejj'cn, want zij behelzen gewichtige dingen. Men zal zeggen , hoe is het mogelijk, dat iemand, die voorgeeft den Grickfchen Dichter tc Verdaan, zo ver van den weg afdwaalt? Dan wij zien, dat zulks mogelijk is. Het woord TxSpth betekent, wel is waar, vreezen, fchrikken, fchroomen , maar het heeft ook andere betekenisfen, waar op de lieer bilderdijk. moest gelet hebben. Het betekent ouder anderen ook eerbie. algen, cn wel op deze plaats, gelijk dit tc vinden is ƒ in het Lexicon van stepiianus, en in dat van s'üidas", ' welke zich beiden op sophocles beroepen; dan, al was het dat deze taalkundige mannen dit oyergeflagem hadden, zoo gevoelt dc man van fmaak aanftonds, dat het hier niet anders is, of zijn kan; en dat het woord fchroomen in het geheel niet te pas komt. Bladz. io , Kan ik mijn vreugde finoren! Een Maagd 'geftalte en zwier herinnert me aan Ismccn) In reisgewaad gedoscht, enz. Bij  Dn dood van edipüs. £63 Bij sophocles zegt antigone; Ik zie een'' Vrouw tot ons naderen. Zij is gezectcn op een Siciliaansch paard; en ccn Thesfalifchc helm overfchaduwt haar gelaat enz. Die Pejfalte, die zwier, dat reisgewaad gecven ons in het "-clieel geen denkbeeld van de komst van ismene, zo afs die bij den Griekiehen Dichter word afgeschilderd' hier behoorde men melding tc hebben gemaakt van 'dat fchoone paard uit Sicilicn, waar op ismene zat, en van dien Thesfalifchen helm, die haar gelaat bedekte; want algerneene woorden, zonder nadrukkelijke bijvoegzels, doen doorgaans weinig af in de fchilderijën van eenen Dichter. Bladz. 19 , O Zuster, mij zo waard! Hier ftaat wederom niets van in het öorfpronkelijke. antigone , de voorgaande befchrijving van de aankomst eenerVrouwe gegeeven hebbende, fielt vast, dat zij haare Zuster ismene ziet: waar op edipus vraagt, Wat zegt gij, mijne.Dochter? antigone. Dat ik uw Kind en mijn' Zuster zie. Gij zult zulks mnjlonds uit haar' ftem gewaar worden. ismene. O genoegdijke ontmoeting van heiden, van mijn Vader en 'Luster hoe lieb ik u met fmert 'zoeken te vinden, hoe zie ik tt, ,naauwlijks gevonden hebbende, met droefheid aan! . ... .v -WwiS So sSS e dipus. O Dochter! zijt gij hier gekoomen? ismene. O Vader, met deernis te aanfehouweni edipus. O Dochter, uit liet zelfde zaad als ik geteeld'. 1 4-  3<58 W. bilderdijk EDIPUS. Welke eene noodlottige omkeering zal daar uit on'flaan, mijn' Dochter? ISMENE. Die zal voortkomen uit uwe gramfchap, wanneer zij uwe grafplaats zullen nadeien. EDIPUS. Wat zer^t gij, mijn dochter ! van wien hebt gij die dingen gehoord? ISMENE. Van Mannen, die na Delphos gezonden 'Marenom het trakei raad te pleegen. EDIPUS. En dat die dingen omtrent mij gebeuren zouden, heeft jipollo bevestigd? ISMENE. Aldus fpreeken zj, die in Thebe terug gekomen zijn. EDIPUS. Heeft één van mijne Zoonen dit wel gehoord ? ISMENE. Beiden te gelijk, en zij weeten dit zeer wel. EDIPUS. En die fnooden, na dat zij zulks gehoord hebben, (le'lcn echter de'begeerte naar het rijk. boven het verlangen naar mij ?.. ISMENE. Het fmert mij zulks te moeten hooren, maar ik mtet het imdtn. Hoe weinig dit alles, liet geen wij naar de letter van het oorfpronkelijke zoo naauwkeurig mogelijk gevolgd hebben, met de Vertaaling van den lieer bilderdijk overeendemme, ziet een elk. Wanneer men nu hier bij in aanmerking neemt, wat het hoofdoogmerk van sophocles, in het zameudclleii van dit Treurfpel, geweest zij, aal men nog meer over-  37© W. BILDERDIJK wel tot groot voordeel van hun, welke mij zullen ontvangen hebben, maar tot het uiterjle nadeel voor die geenen, welke mij afgeweezen en uit hunne grenspaalen geworpen hebben : het welk laatfte die nadrukkelijke bedreiging behelst, waar op hier aanftonds volgen die zwaare vervloekingen van edipus tegen zijne Zoonen en Landgenooten, welke, om dat zij van een oud, ongelukkig, en dervend man worden uitgefprooken , een' wonderbaaren indruk moeten gemaakt hebben op het gemoed der Atheniënfers, die zich ongevoelig aldus vleiden met de overwinning over de Thebanen. Wij zullen hier onze aanmerkingen eindigen, fchoon wij flechts een vierde gedeelte van dit voortreffelijk Treurfpel hebben afgehandeld. De kundige lezer zal, uit het geene van ons bijgebragt is, genoegzaam bezetten , hoe veel 'er aan ontbreekt, om uit zodaanige Vertaaling over de waarde van de Treurfpelcn van sophocles te oordeelcn. Is het voorwaar wel voordeelig voor de kunstwerken der Ouden, dat zij op zulk eene wijze aan dc Nederlanders worden voor oogen gehouden? Ons is niet onbekend, dat men dit eene losfe, vrije navolging noemt, maar dan had men hieromtrent den lezer met ernst moeten waarfchouwen; dan had men moeten zeggen, gelijk wij thans doen, ,, meent ,, niet, o Mannen van Nederland, dat gij hier den ,, oorfpronkelijken Edipus van sophocles leest, in dit „ Stuk is veel van hem overgenomen, maar daar is „ ook veel van hem achter wege gelaateir" Want het kan bijkans niet misfen, of veele jonge Dichters, vertrouwende op de kundigheid van den Heer bilderdijk in de Griekfche taal, zullen meenen, dat zij door dien Heer, welke zo veel vernuft, zo veel fmaak voor waare Poëzij bezit, gelijk dit in de behandeling van dit Treurfpel zelve blijkt, zijn in daat gedeld , om over de Werken der Ouden, en wel in het bijzonder die van sophocles, te kunnen oordeelen; het geen 'er zo verre van daan is, dat wij zelfs niet begceren , dat zij hun oordeel daar over zullen richten naar de Profaïfche Vertaaling, welke wij hier cn daar van den edipus gegceyen hebben; dewijl wij verzekerd zijn , dat kundige lieden ons daaromtrent noch verfcheiden verbeteringen zouden kunnen aantoonen. Hoe nuttig en heilzaam het ook  de dood van edipus- 371 ook zijn moge, dat men de kunstwerken der Grieken aan zijne tiidgenootén doet kennen , het is tevens een allermoeilijkst werk; hier toe behoort niet alleen een' doorgrondige kennis in de oorfpronkelijke taal, welke, maar zeer weinigen zich thans kunnen aanmatigen, maar ook eene zeer gemeenzaame omgang met zulk een' Schrijver, welken men vertaaien wil, zo dat men zijnen bijzonderen genie zich geheel en al heeft eigen gemaakt. Het is waar, de naamen van homerus, pindarus, euripides en sophocles worden bij de hedeHdaagfche Kunstrechters al zoo dikwijls aangehaald, als die van vondel, hooft of Vader cats; maar men legge hun het oorfpronkelijke eens voor oogen, men zal zien , dat zij fprecken over zaaken, welker wezenlijke waarde hen geheel en al onbekend is. Wierd de beöeffening der Griekfche letteren wat algemeener, cn leerde men de oorfpronkelijke Schrijvers naauwkcurig verdaan, hoe meenig groote Dichter, hooft en vondel niet alleen gelr.k, maar zelfs overtredende, zag men niet in Nederland te voorfchijn komen! Maar het ontbreekt de weeldrigc en goede vernuften, die zo hier als elders gebooren worden, aan dit behoorlijk voedzel. Want waar is doch het zeggen van horatius (£): Grajis ingenium, Grajis dedit ore rotundo Mttfa loqui\ praetcr lauden nullius ayaris: Het welk huydecoper aldus vertaalt: De Zanggodin vereerde aan 't naarflig Griekenland Ëen' welbefpraakten mond, en een doorkneed verftand, Om dat zij niets dan lof en waare glorie achten. (g) 'AH. poet. vs. 323, 3M- De Mensch. Een Gezang, uitgefprooken in de Maatfchappïj Felix Meritis: door m. nieuwenhuijzen , Med. Doctor. Te Amfteldam. bij C. de Vries, 1789* 23 bladz. in groot Octavo. De prijs is f : - 6 -: Zo wij de Voorreden, voor dit Stukjen geplaatst, wel" begrijpen — want in de daad het begin van dezelve heeft zijne donkerheid - dan wil de Schrijver beweeren, dat 'niet alleen de fchoone Kunflen en Wee. Aas t*n.  372 M. NIEUWENHUIJZEN tenfchappen met de bevalligheid dienden gepaard te gaan, maar ook de nuttigen, en, om de mogelijkheid van deeze Helling buiten alle tegenfpraak te Hellen, neemt hij de proef, om in één Gezang de bevallige Dichtkunst met de nuttige natuurlijke Historie te vereenigen, en dit wel bepaald in eene voor 't grootfte gedeelte anatomifche befchrijving van den mensch, het verheven/Ie deel der ondennaanfche Scliep/elen. Wij zijn zeer overtuigd, dat de nuttige Kunflen met een allergelukkigst gevolg gebruik van de bevalligheid kunnen maken, zelfs dat zij zich in het los en aanminnig gewaad der Dichtkunst weten tc hullen, en dan dikwerf haare meeste kracht vertoonen; een groot getal Leerdichten heeft ons hieromtrent federt lang de minde twijfeling benomen: maar wij zijn even zeer overtuigd, dat deeze gelukkige vérëeniging der nuttige Kuuden met de Dichtkunst nooit bereikt wordt door eene natuurkundige of anatomifchc Verhandeling in een zeker metrum te dwingen en te doen rijmen, maar wél door ieder voorwerp, tot welk eene Kunst het dan ook behoore, op eene waarlijk Dichterlijke wijze te befchouwen , zoo te befchouwen, dat het hart'er door geraakt, door warm worde, de geheele Natuurkundige, de geheele Anatomist verdwijnc, cn de Dichter alleen overblijve. Dan, en dan ook alleen zal 'er iets voor den dag komen, dat den naam van een Dichtd.uk verdient, waarin het hoofddoel vermaaken is, en waarin alle kundigheden, van welk eenen aart zc dan ook zijn, en tot welke eene Wetenfehap zc ook behooren mogen, als zo veele bevallige bloemen verfchijnen, die met elkander, niet den kondigen Schrijver, maar den waaren Dichter vertoonen , en van welke men geene enkele zou kunnen misfen, zonder dat het Dichtftuk zelve door dit gemis minder volmaakt werd, en dus in waarde verloor. In hoe ver of de anders verdienftelijke Heer nieuwenuuijzen in zijn voornemen met deeze Proeve over den Mensch geflaagd zij, laaten wij hartlijk graag aan het oordeel van anderen over. Dc pligt, dien wij ons zeiven opgelegd hebben, om, naar ons inzien, zo nuttig te zijn als mogelijk is, en, zonder aanzien van perfoonen, ter bevordering van waare Kunst en grondige Wetenfchappen, onze aanmerkingen aan het Publiek mede te deelen , doet ons de volgende bedenkingen in de eerde plaats aan den Heer nieuwenhuijzen zeiven, en  T.REURSPEL. 379 beide zijden fpoedig in eene hartelijke vuurige liefde veranderd. Mevrouw van graf , buiten dat met alle de gebreken eener adelijke Vrouwe befmet, verneemt dit bij haare terugkomst met een zichtbaar ongenoegen. Geen wonder, zij had de rijke bella aan haaren Zoon toegedacht, die bij al het haatlijke van een' laagcn lichtmis, nog een der zwartde cn affchuwlijkdc zielen bezit. Vergeefs fmeekt haar de Heer van bergen om de hand van bi'.lla —- vergeefs fchijnt de begunftiging van een zeker Preudent, dien Mevrouw van graf ontzien moest, zijn' bede klem te zullen bijzetten; Mevrouw van graf, na verfchillende andere uitzonderingen, als van de jonge jaaren van bulla, den korten tijd hunner verkecring enz. voor den dag gebragt te hebben, ltelt, om niet lijnrecht te weigeren,'eindelijk het antwoord op het verzoek van van bergen uit, tot dat ze van eene reis wedergekeerd is, die ze den volgenden dag dond te ondernemen, en op welke haar bella verzeilen zal. Ongelukkig kan dit afzijn jaaren duuren. Noch van bergen , noch bella zijii dus met deeze fchikking tc vrede, en waarfchijnlijk zou hunne liefde het ccn of ander middel hebben weten te vinden, om Mevrouw van graf eene verdere weigering moeilijk te maaken, indien haar Zoon geen helsch tcgenmiddcl had uitgedacht, om van bergen van bella te verwijderen , door deeze laatde alle haare achting voor haaren Minnaar te doen verliezen. In het huis van Mevrouw van graf bevond zich, onder anderen, als dienstmeisje, zekere sophia , de Dochter van den Ouden Jager van de plaats, een eerlijk braaf Grijsaart. Dit Meisje had de jonge van graf fchandelijk misleid. Ze bevond zich zwanger, en nu rees het affehuuwlijk plan in zijne ziel op, om zich eensdeels veilig van dit fchcpfel te ontdoen, cn teiïens de fchuld van het gebeurde op den braaven van bergen tc doen vallen — die hier door de liefde van zijne Minnaares natuurlijk verliezen moest. Dit gelukt hem Mevrouw van graf gelooft zeer ligt aan de fchuld van van bergen — maar, 't geen meer tc bewonderen is, Mevrouw van wahl cn zelfs bella gelooven 'er ook aan. Ongelukkig maar, dat sophia alles aan haaren Vader belijdt de Heer van bergen deezen Vader leert kennen — van dc waarheid der gebeurtenis onderricht wordt, door de Vrouw van den Ja-  380 BELLA, Jager een brief in handen van eblla weet te krijgen, en dus in haar hart volkomen gerechtvaardigd wordt. Maar hoe nu bella uit de handen van Mevrouw van graf te krijgen? Dus; de Vrouw van den Jager haalt bella over, om dien eigen nacht met van bergen het haazepad te kiezen zij deelt haar ten dien einde een veilig plan mede zij geeft van bergen van dit alles bericht ■ ■ keert tot de Freule weder en wacht bij haar het beftemde oogenblik af. Maar juist omtrent deezen tijd had de Heer van graf lust gekregen om met philip , den uitvoerer zijner fchelmltukken, eene zekere fraaie Echo te hooren, juist op de plaats daar van bergen en bella voorbij moesten. Hier toe had hij Mufikanten laaten komen, en dat alles in een oogenblik, dat zo beflisfend voor hem was-, waarin hij alles te vrezen had, waarin hij zo natuurlijk zijne begeerte om de Echo te hooren, tot den volgenden dag, zou men zeggen, had moeten uitftellen , als wanneer bk.lla vertrokken en al het gevaar vcrdweenen zou zijn. Zotte regels van waarfchijnlijkheid! genoeg hij is 'er, en van rer.gen en bella loopen hem vlak in den mond. Maar nu de ontknooping. Deeze zal niemand ligt vermoeden. Wij willen ze hier met de eigen woorden van den Schrijver opgeven. De Heer van graf. Niet verder met de Freule! Zij zal weêr terug. De Heer van bergen. Terug! of wij fpreeken malkanderen nader. Den eerftcn, die nader koome, ftoot ik den degen in de borst. -— Bella is alles voor mij: ik heb buiten haar niets te verliezen, niets te winnen. Ik verlaat haar niet, zoo lang ik geest en kragten hebbe. Vrees mij! dc woede eens raazenden moordt alles weg, wat hem tegenftaat. (Hij ml gaan.) De Heer van graf. Grijp hem, Philip ! Zij vallen den Heer van Bergen aan. bella. Help ! Help! Zij valt in jlaauwte. Dore onder/leunt haar. do-  gg_ D e l l a, d o r. f., weent. De beste heer! 't fchreit ten Hemel! De Heer van graf, onrustiger. Philip ! wij moeten voort! Kunt gij het lijk niet van kant helpen, voor dat Bella ontwaake ? (Hij geeft hem zijne goudbeurs.) Maak! philip. Ik wil het hier in den ftroom werpen. Hij werpt het in den jïroom. De Heer van graf; zijne ongerustheid wordt f erker. Ik heb geen rust meer; ik moet voort. Het moet ijslijk zijn een moordenaar te weezen; alle mijne leden beeven, en toch ben ik onichuldig aan zijnen dood. d o re. Dat weet gij, ö Heer! De Heer van graf, met de grootfte ongerustheid. Philip! Vrouw! maakt dat gij de Freule terug brengt: haastig! draagt haar weg, als het niet anders kan. Ik moet voort; ik moet vlugten. (Hij loopt weg.) bella, ftaat de oogen flaauw open. Dood! — waar zijn zij? — d ore. Kom, genadige Freule! gij zijt onpasfelijk. bella, haalt diep adem. Ha! lucht! —■ Van Bergen dood! — Is hij het niet? philip. Droomt gij, Freule! hij is Hechts gekwetst; mijnheer is met hem op het flot. bella. Moordenaar! gij liegt! — Is hij daar niet neergevallen ? Zijn oog verftierf in het mijne, toen zijn geest hem ontvloodt. (Buiten haar zelfs in de hcvlgfle fmart.j Ach, moeder! do-  TREURSPEL. 383 do RE. Zij fterft! Almagtige Hemel! fta haar bij in het laatfte uur! p iiilip. Wat zullen wij beginnen? Help! wij willen haar van hier draageu. bella, komt weer bij, als Philip haar aanvatten wil. Voort! het bloed rookt nog aan die hand. (Zij fpringt op.) Waar is hij ? ik wil bij hem weezen. . Van liergen ! Alles gedaan! alles! Voor eeuwig verlooren ! Hij! philip. Kom! wij willen met geweld.. .. bella, op Dore neervallende. Barmhartige Hemel! kunt gij mij zoo verlaaten! —— (Wild.) Dood? Hij! Hij! (Zij fcheurt zig los, dwaalt wankelende lot aan de plaats, alwaar van Bergen viel.) Ha! bloed! het dringt in de aarde ! ■ nog meer! hier loopt het voort. (Zij volgt het tot aan den ftroom.) Ha, moordenaar! hebt gij een dubbelen moord aan hem gepleegd! (Onmagtig om langer te flaan, dreigt zij te vallen. Midlerwijl komt het lighaam boven \ zij doet vol wanhoop een ijslijken gil, en fpringt in den ftroom.) Ach, Van Bergen! Dore en Philip tragten het nog tc verhinderen, maar komen te laat. Hier eindigt alles ! Wat zeggen onze Lezers? Is dit niet fraai? Is dc daad niet zeer geheel? Wat-wordt van van graf? Wat van zijne Moeder? Wordt van bf.rgen omtrent het gebeurde met sophia bij haar en Mevrouw van wahl gerechtvaardigd? Zetten de wroegingen haaren Zoon aan om belijdenis te doen — of triumfeert het misdrijf in den volden zin. Wat wordt van sophie — wat van haare Moeder, die daar zo akelig bij den ftroom ftaat ? Deeze en honderd andere vraagen zou men kunnen doen maar wie heeft lust om ze te beantwoorden? In dien tijd zou men nog een nieuw Treurfpel kunnen vervaardigen, dat even, onnatuurlijk was, en even akelig eindigde. AJU>  SS4 a r i S t u Sé aristus ; door *****. 2e Amfteldam bij M. de Bruyn, 1789. 238 bladz. in Octavo. De prijs is ƒ 1 - 5- : Nadat in de eerfte zes bladzijden van de Afkomst, de Opvoeding, het Huwelijk en de Levenswijs van den Heer aristus verflag gedaan was, worden in het overig gedeelte van dit boekjen verfcheidene Zamenfpraken medegedeeld, door hem met verfchillende perfonen op zijn Buitenverblijf gehouden, vooral met den Predikant denker, die hem poogde te genezen van zijne vooringenomenheid tegen den Christelijken, en in het bijzonder tegen den Hervormden Godsdienst, waar mede hij op dc Academie was bezet geworden, fchoon anders zijn gedrag onberispelijk was, en hij over verfcheidene ftukken der Zedekunde zeer juiste en zuivere denkbeelden koesterde. Deze Zamenfpraken gaan over het achtgeven door Dames van rang op de huishouding; over het oppasftcn der Dames; over het ontmoeten van, en omgaan met Predikanten; over de vooroordeclcn tegen dpi Christelijken, en in het bijzonder den publiken Godsdienst; ever het achten cn minachten der Predikanten; over de huishoudkunde der Dames; over het bidden en danken; over de Fijnen; over dc bedorvenheid van deze eeuw; over de Systhemata; over de waare liefde; over het openbaar betoonen van eerbaar e liefde aan eikanderen; over de huwelijken; of het goed is, iets driftig te verrichten; over Predikanten, welken de Leer hunner Kerk niet gelooven; over het vloeken op dc Schepen; over de dapperheid der Officiers; over dc ontbloot e boezems; over de Keurslijven; over Gods bijzondere Foorzicnigheid. Het oogmerk van dit Werkjen kan zeer goed zijn; en 'er zullen menfchen zijn, die deze en geene gefprekken met nut lezen kunnen. Maar bij fehrandere en vernuftige menfchen, die van den Schrijver in godsdienftige gevoelens verfchillcn , en die hij evenwel voornamelijk fchijnt te willen overreden, vrezen wij, dat hij weinig zal uitwerken. Daar toe zijn zijne redeneeringen tc oppervlakkig, en daar toe is de uitvoering van zijn plan al te veel van fmaak ontbloot. De aanleiding tot de gefprekken is veelal gezocht en onnatuurlijk; dc eharacters zijn niet altijd juist ftaandc gehouden; en dc ftijl is verre van aanlokkend tc wezen.  398 k. p. moritz redeneerkunde voor de jeugd. ,, van order en verdeeling, welke hij hem leerde, nog „ aangenaamer te maaken, voorzag s taalman zich van „ zeven Prenten, in onderichciden vakken afgedeeld, die bi.na niets met elkander gemeen hadden, als dat zij alle op één blad ftonden. De kleine afbeeldin,, gen vertoonden allerlei voorwerpen, geheel van el„ kander onderichciden, die men, niet tegenftaande „ hunne groote verfeheidenheid, hier alle bij elkander ziet. Hij bediende zich van dezelve om daar door ,, fredrik de groote koost van order cn verdeeling, van vergelijking cn onderfcheiding, waar op het gant,, fche geluk van den redelijken mensch gegrond is, op ,, eene aangenaame en fpefende wijze tc leeren." ■ Deze zeven plaaten , die naar ciiodowiecki, door c. j. de huyser gegraveerd zijn,1 vindt men in dit boekje ingelascht, en het grootfte gedeelte van hetzelve geevt de wijze op, waar op staalman zich van dezelven bediende, om fredrik over allerlcie voorwerpen juist en op eene gefchikte wijze tc leeren redenkavelen. Hoe hij dit verrigtte , verzoeken wij onze Lezers in het boekje zelve te zien: dit laat zich, zoo als wij zeiden , in geen Uittrekzel duidelijk genoeg verklaren. Genoeg! hij deedt het op eene uitmuntende wijze, cn zoo, dat wij niet twijffclen, of alle Onderwijzers zullen van zijne voorlichting met zeer veel vrucht gebruik kunnen maken. Het laaide gedeelte van dit Boekje is iets meer dan eene Redeneerkunde voor de Jeugd geworden. ,, Doch, zegt de Schrijver, het zij dat men dit gedeelte aanmerkt als eene 'handleiding voor den ,, Onderwijzer, die van dit Werkje eenig gebruik voor ,, dc Jeugd wil maaken; of dat het, wegens deszelfs „ inhoud, de beproeving van Denkers verdient; ik ,, hoop dat de uitwerking daar van , ook in deze op„ zichten, niet zonder nut zal zijn." En wij voor ons vinden veel grond, om hem dc vervulling van deze 'hoop te voorlpellen. Re-  W. TELLEN ZUIDHOF REKENKUNDIG MENGELWERK. 399 Rekenkundig Mengelwerk; bevattende I. eenige voorbeelden van examens, II. uitgelezene voor/lellen, III. van de Juliaanfche Periode, IV. Pe/luit tot oefening. Door mar ten jellen zuidhof; Correspojulecrend Lid van de Mathemalifche Genooifchappen te Hamburg en Am/lerdam', Leermeester in de Wiskunde, Muzijk, en Hoogduitfchc taal te Groningen. Te Groningen bij L. Huiling, 1789. Behalven de Foorreden, enz. 110 bladz. in groot Octavo. De prijs is f : - 18 -: TT et eerfte gedeelte van dit Werkjen, dat uit XXXII A 1 voorbeelden van examina beftaat, is, zo als de Schrijvet in de Voorreden zegt, opgefleld, „ om on„ kundige Examinatoren of Gemeenten, die dit werk „ ter uitvoer moeten brengen, eenige handleiding te „ geven, om hetzelve op eene gefchikte manier tc ver„ richten." Wij kunnen ondertusfchen niet zien, dat het tot dit oogmerk zeer gefchikt is, dewijl bij de vragen geene andwoorden gevoegd zijn, en onkundigen dierhalven onmogelijk uit deze handleiding zien kunnen , of het andwóord van den examinandus regt of verkeerd zij. De Schrijver fchijnt iets te hebben willen uitvoeren, dat onmogelijk is; want iemand in ftaat te ftellcn , om een' ander te examinéren in zaken, waar in hij zelf onkundig is, fchijnt eene contradictio in adjtcto te zijn. De uitgelezene vóorftellen kunnen wet gebruikt worden, om'leergierigen te oefenen; maar zij konden echter ook zaken behelzen, die voor hun van meerdere nuttigheid waren. Dc wijze, waar op zij zijn voorgcfteld, behaagt ons in het geheel niet. Men zal bezwaarlijk in een ander even klein boekje zo veele fesquipedalta verba aantreffen, die alleen gefchikt zijn, om het voorftel duisterder te maken , en geene nuttigheid ter waereld hebben. 'Er is een tijd geweest, waar in men onder zulke donkerheden de kunst poogde tc verbergen: maar die elaïidige gewoonte moest immers nu reeds lang zijn uirgeftorven. Zulke woorden , die zo lang zijn, dat men ze in één' adem onmogelijk kan uitfpreken, hebben zekerlijk op onkundigen dèzelvde uitwerking, als het Hebreeuwsch en Arabisch, waar mede ecu'dorp-prediker zijne leerredenen doorfpekt, Op  4CO roustan, etc. algem. geschiedenis. de boeren heeft. Maar een kundig mensch ergert 'cf zich aan, en zal voorzeker het boek, dat hem zo nutteloos vermoeit, wel dra uit de handen werpen. Waarom, bij voorbeeld, kon de Schrijver op bladz. 42, in plaats van plus Radix dodecakismyriotrifchiliotetracojiipentacontahexagonali, niet ecnvouwig gezegd hebben, plus de liadix van een iz^$6-hoekig getalP Is het niet verftaanbaarder 1te zeggen, trek dc wortel uit een 40765479hoekig s,etal, dan trek de Radix uit een tcirachihoheptakontahexakismyriopentachiliotclrakofiohcptacontainncagonaal getal, enz.? Daarenboven tot wat einde dienen deze veelvuldige voorbeelden van veelhoekige getallen ? Die een tien-hoekig getal bewerken kan, kan ook een duizend- en meer-hoekig getal bewerken. Door de vermenigvuldiging van zulke voorbeelden wordt het Werk maar grooter, en de nuttigheid minder. Het Stukje over de Jullaanfche Periode, en het befluit tot oefening, dat uit eenige vóorftellen , deels uit Iloogdttitfche Werken overgenomen, deels van den Schrijver zeiven beftaat, kan voor min geöefenden vannutwezeu. Gefchiedenis van alle Volken, door s. j. rodstan, Prcdidikant te Londen. Te Amfterdam, bij W. Höltrop, 1787, 17K8. Negen deelen, te zamen, behalven het Voorwerk , 3866 bladz. in duodecimo. De prijs Is f 15-15-: De Algerneene Gefchiedenis, met deszelfs hulpmiddelen, de tijdrekening en Geographie voor de Nederlandfche Jeugd. Eerfte Stukje. Te Groningen , bij A. Groenewolt, cn L. Rolt. 1788. Behalven het Voorbcrigt, 190 bladz. in Octavo. De prijs is f : - ló-: De Gefchiedenis van Rome, een Leesboek voor Kinderen van zeven tot vijftien jaaren. door h. m. f. ebelpng, Hoogleeraar te Halèerftad. Naar het Hoogduitsch. Eerfte Deel. Met platen', 's Gravenhage, bij T. van Cleef. 178S. Behalven het Voorbcrigt, 345 bladz. in duodecimo. De prijs is f 1 -16-: "W/anueer men, zegt de Heer ebet.tng, voor de Jeugd \V ccn bock wil fchrijven, dat gefchikt zij, om haar niet  4o6 ROUSTAN, ETC. ALGEM. GESCHIEDENIS. Ook is in de vraagen en andvvoorden der kindertjens zomtijds dc natuur en waarfchijnlijkheid niet zeer in liet oog gehouden. En de vertelzeltjens, die Vader, quafi tot verlevendiging van den aandacht, zomtijds in zijne gefprekken mengt, konden in de daad vrij beter gekozen, cn veel geestiger cn nuttiger zijn. De Heer ebeling , die zoo zeer tegen de fabels iivert, is ondertusfchen, fchoon bij eene waare gefchiedenis fchrijvt', vrij gebrekkig in het voorftellen van dezelve in het'waare licht. Hi hadt zich tot een' reëel ü-cftcld, om nooit iets te verhaalen, wat digt aan de ongebondenheid der liefde grenst: ,, fpreekt men, zefft hij, van de buitenfporigheden der liefde, cn &waarfchouwt men daar voor, zoo moet de jeugd of " haar verftand aan banden laaten leggen , of zij moet " verneemen, wat haar met nut noch bedekt moest " worden:" deze kieschheid ondertusfchen moest den Schrijver niet vervoerd hebben of tot het willekeurig verfiercn van zommige bijzonderheden, of tot het weglaten van omftandigheden', die gewigtige gevolgen gehad hebben, en door welker uitlating men zich een geheel verkeerd denkbeeld van hoofdgebeurenisfen leert vormen. Hij wil bij voorbeeld eene natuurlijke verklaring geven aan het wondervol verhaal van het zoogen van rojr'los en remus door eene wolvin. In plaats nu van, op het voctlboor van uvitis ([c), aan de kinderen te zeggen, dat lupa niet alleen eene wolvin, maar ook een fiegi cn ongebonden vrouwsper/bon betekene, doet hem zijne kieschheid verfieren, dat de vrouw van een' zeker man, die ll'olf gcheeten hebbe, deze kinderen zou hebben opgevoed! Maar van veel meer gewigt is het nog, dat hij van het ontccren van lucretia e-eheel cn^al zwijgt, en dus de naaste aanleiding tot de "cwigtigde van alle Romcinfche gefchicdenisfen, de bevrijding van het juk hunner tyrannen, zeer verminkt voordraagt. Die van oordeel is, dat zulke gewigtige din „ „ beek dad Rome aandeeken, cn daarna ook de ves,, ,, ting, het Capitooi, belegeren." De jonge luiden lie,, ten intusfehen weder zeggen: ,, Zij zouden zich niet ■>■> 55 uver^eeven, maar zij zouden zich weeren, wan- p 55 neer  4i8 R. FEITH ,, nomen en gevoellooze Galanterie te worden; het hart ,, blijft 'er koud bij; alles wordt geest en kunst, en de natuur zelve is indecent voor een befchaafd volk, dat door de weelde geregeerd wordt." In het Paradijs vinden wij de Liefde onder volmaakt onfchuldige menfchen. Zij is 'er door den Schepper zeiven in geplaatst , en vertoont 'er zich geheel naakt. Geen nevenbegrippen vloeien op dezelve in; zij is Liefde en niets meer. In den Aartsvaderlijken tijd bleef ook Liefde nog Liefde. Alles was natuur, herderleven, herderzeden. 'Er waren nog geene woorden bekend, die oneerbaar, indecent, geoordeeld werden. Het hart was onfchuldig, de daaden zelve rein. Men dacht niet meer bij eene zaak, dan men denken moest; de natuur zelve gaf deze gedachten aan de hand, en dc onfchuld kon over de natuur niet bloozen. I )c weinige taferelen , die ons van dien tijd zijn overgebleven, van de liefde van abraham en saka, jacob en rachel, zijn treffend genoeg, om ons over de armoede in tedere aandoeningen en wezenlijk genot van onze eeuw te doen klagen , en deze klagten te wettigen. Bij de Oosterlingen onderging de Liefde in vervolg van tijd telkens eene geringe verandering: eenige weinige bijbegrippen vloeiden op dezelve in: maar zij bleef echter bij hun het langst Liefde. Zij beminden om te beminnen; bij hun was Liefde zelve genot, en altijd te heilig, om tot voorwendfel aan eene eenige andere hartstocht te verllrekken. En op dit oogenblik zelfs, waar in de Liefde zich eindelijk naar hunne bijzondere daat- en zedekundige begrippen heeft moeten fchikken , is ze nog meer liefde bij hun gebleeven, dan bij- ecnig ander befchaafd volk, dat ons bekend is. Alles is daar nader aan de onfchuld, en men bloost 'er niet, wanneer men de natuur met haare eigen woorden befchrijvt. Bij de Bergfchotten, ten tijde van ossian ook nog een ïuuw, aan de natuur grenzend volk, ontmoeten wij ook de Liefde in haare waare gedaante, fchoon aan een bijbegrip verbonden, aan de Liefde des Vaderlands namelijk, en aan den roem van 't nagellacht. De minnaar moest Held zijn, en zijne lauren en overwinningen maakten zijne waarde uit in het oog zijner beminde. Ook daar was dierhalven de Liefde dc bron en de drijfveer der edelde daden. ■' ■"" Bij de Grieken, hoe zeer naderhand door de weidde bedorven, heeft de Natuur haare  brieven over verscheiden onder we rten. 419 haare rechten toch langer weten ftand te doen houden, dan bij eenige andere natie onder dezelfde omftandigheden» De redenen hier van ziin misfchien in hunne bijzondere ftaatsgefteidhèiê', en in hunne maatloozc zucht voor het Schoone te zoeken. Zij hadden daar door, zelfs ten tijde hunner grootfte verbastering, meer natuur in hunne voortbrengfelen van kunst weten te behouden , dan eenige andere natie, wier producten tot ons overgekomen zijn ; en vooral fpreekt deze natuur zeer fterk in hunne Minnedichten, ,, De Liefde der j, Grieken moge onze eeuw dus te naakt toefchijnen , 9, zij was echter in den grond liefde en geene galanterie, zij was natuur cn geen kunst. Bii wösïhüs, bij bion, bij anacreon , bij homerus zclven , is de Liefde waarlijk gewaarwording, oorfpronglijk ge,, voel, en geen geest, geene enkele nabootfing, zo ,, als bii de meeste Modernen. Hoe zeer ook gemo,, delleerd naar de bijzondere begrippen en zeden Inm„ ner Eeuw, is dc natuur 'er altijd in gebleven, die ,, bij ons, door zulk eene zucht voor het Schoone niet „ gedreven , en door eene minder fchoone natuur om* ringd, over 't algemeen door onze zeden en bcgrippen, cn door de verfijningen der Weelde, 'er uitge,, raakt, of ten minften ten eenenmaal in verminkt is ,, geworden. : • Bij de Romeinen vinden wij die „ natuur niet, welke wij bij de Grieken aantreffen, „ echter vinden wij 'er natuur, en, bij onze eeuw ver„ geleken , veel natuur. Zo lang dit' volk de Liefde ,, kende, waren hunne zeden zo ruuvv, zo geftreng, ,, kenden z-: zo weinig de kunften en vermaaken, dat ,, het niet te verwonderen is, dat ze weinig dachten ,, om de Liefde te bezingen. Vijf eeuwen bragten ze ,, in deeze gelukkige'onwetendheid door, en wij vin5, den geduurende dien tijd, proeven genoeg cener lief,, de, eener eerbaarheid, die aan een gevoelig hart tot „ op dit oogenblik de traanen uit de oogen kan per,, fcn. Tot kort voor, cn zelfs tot onder de eerfte ,, Keizers toe, ziin deeze voorbeelden nog te vinden." ■ Met de eerfte Keizers echter begon de weelde reeds de zeden te bederven, de onfchuld weck, dc minnaaresië was geene miunaaresfe, de echtgenoote geene echtgenoote meer; en mogelijk nam bij geene natie ce verbastering fpoediger en geweldiger toe. Het zou niette verwonderen zijn, wanneer wij bij deeze natie geene Dd 2 "Mi,,.  420 r. feith Minnedichten aantroffen, dan die, even als de onzen, weinig natuur en veel geest verrieden, vooral daar bijna niets van dezelven tot ons overgekomen is, dan 't geen onder augustus, en na hem, vervaardigd is: ondertusfchen vinden wij 'er zekerlijk meer natuur dan bii ons; cn men ziet het duidelijk in de overgeblevene Dichtftukken der Romeinen, dat zij niet zo zeer de natuur, die ze dagelijks voor oogen hadden, die ze in hunne zeden dagelijks zagen, volgden (hoewel dezelve zekerlijk op hunne Minnezangen invloeide) als wel de Grieken, in welker voortbrengzelen zij eene natuur weder vonden, die lang bij hen verlooren was. Zoo verftrekte homerus aan virgilius, en sappho aan catullus tot Natuur, cn geen wonder dus, dat van de Griekfche Schoonheden zo veel in de werken der Romeinen overging. De tijden der Ridderfchap komen het naastenbij die der Bergfchottcn , in zo ver als de Liefde bij beiden de bron der edelde daden was. Godsdienst cn zeden verfchildcn , maar eene andere drijfveêr bragt hetzelfde uitwerkfel voort. ,, Dc zucht ,, om den Godsdienst te wreeken , cn het graf van „ den Zaligmaker op de Ongeloovigcn te herwinnen, ,, hoe zeer op zich zelve niets dan eene bijgcloovige, fchoon zielverheffende , razernij, liet niet na Helden „ voort te brengen, die in braafheid en moed de Finaals op zij' mogen gedeld worden, terwijl zich de ',' Liefde ccn' niet minder edele hartstocht vertoonde, waar zc aan den Godsdienst verbonden was, dan , daar ze met dc Liefde des Vaderlands hand aan hand " wandelde. Pour Dieu et nf Amie was de zinfpreuk " eens Ridders van dien tijd, en, naar zijne begrip„ pen , ontzag hij geene gevaaren, om zijne verklecfd„ heid aan beiden'te daaven." Mogelijk vertoont zich de Natuur en de Liefde nergens tederer dan hier: nauwlijks zal men elders zo veel goede trouw en dandvastigheid, zo veel ongekundelde eerbaarheid cn waare kieschheid vinden: en de Minnezangen van dezen tijd derhalven bezaten den hoogden trap van energie, gepaard met eene roerende en naïve eenvpuwigheid ; men vondt er geen enkelen trek van geest of kunst in, maar des te meer gevoel des harten , eenvouvvig en warm uitgebragt. „ Naauwlijks raakten de verheven begrippen, die de tijden der Ridderfchap aan de Liefde verboii., den hadden, aan 't verflaauwen, of deeze hartstocht  BRIEVEN OVER VERSCHEIDEN ONDERWERPEN. 4*U week van oosenblik tot oogenblik van haare beftem,, ming af. Men begon allengs Liefde te noemen wat ,, geen Liefde was, en zij, die tot daar toe aan het ,, rechtfchapen hart tot drijfveer, om beter, grooter ,, en edeler tc worden, verftrekt had., werd nu.ver,, wis'fcld voor eene herfenfehim, die tot indolentie en „ nutteloosheid vervoerde, of voor eene laage drift, „ die verachtelijk maakte, en zich der Deugd tot vrjan„ dinrie ftelde." Om dit te ftaven, wordt hier Frankrijk ten voorbedde gekozen , om dat deze natie altijd het meeste zwak voor Minnedichters had, en veel al als een model in dit vak voorgefteld wordt. Tot den tijd van philippus augustus kende men aldaar de waare Liefde nog; men ziet dit in de Romans en Dichtftukken van dien tijd, fchoon toch het bederf zich toen reeds begon aan te kondigen: doch naar maate men vervolgens dc waare Liefde uit het oog verloor, kwam 'er in de Minnezangen meer geest en minder gevoel, en het gevolg was, dat men thands over indecentie in de uitdrukkingen begon te klagen: met den geest der Ridderfchap in de mannen, nam de waarde der vrouwen teffens af; zij begonnen nu meer prijs op het getal, dan op de waarde haarcr aanbidderen te ftellen; in haar bedorven hart week dc onfchuldige liefde, en het waar gevoel voor een' ijdelen hoogmoed; de fexe verloor dus haare achting, men fprak op den vernederendften toon van dezelve, en hieldt ftaande, dat 'er geene deugdzame vrouwen meer te vinden waren; en de liefde werdt dus toen reeds als de gevaarlijkfte vijandin van de eer befchouwd. Onder dc Regeenng van francois I werdt deeze verbastering voltooid. Van dit'tijdperk af heeft de Liefde die gedaante ge" kregen, welke zij tot op dit oogenblik onder alle be" fchaafdc volken minder of meerder behouden heeft. ' Men heeft toen de zogenaamde galanterie in haare " plaats gezet, en wat eenmaal zo geheel, en vervol' gens nog altijd ten deele, het werk van 't hart was, '„' is federd het werk der zinnen of dat van 't vernuft, " en het voorwcndfel geworden, daar Baatzucht, ", Hoogmoed, en Wellust zich beurteling van bedte', nen, om hunne heillooze oogmerken te bereiken.' Den oirfprong van dit bederf fchrijvt men toe aan de nieuwigheid, die francots I invoerde, dat de vrouwen, die te voren eene aan haare dxe voegende afgeDd 3 zon-  BRIEVEN OVER VERSCHEIDEN ONDERWERPEN. 423 „ tuur dan niet in den vloek? Ik geloof, neen? ,, Zij was na den val zeker niet meer voor den mensch, ,, wat zij voor den val geweest was; om dat het ze,, dclijk kwaad de harmonie tusfchen de Natuur en den ,, Mensch verbrooken had. Maar zo wij weder wiejr„ den, wat adam geweest is, zou de Natuur op nieuw ,, voor ons zijn, wat zc voor adam eenmaal was. ,, Kunnen wij ons zeiven hier niet levendig van over„ tuigen door onze eigen ondervinding? Naar maate ,, wij meer fchuldig zijn, fchijnt de Natuur meer voor ,, ons vervloekt; naar maate wij deugdzaamcr worden, ,, of meer tot de deugd te rug keeren, neemt ze van ,, oogenblik tot oogenblik meer bevalligheid voor ons ,, aan; ze wordt geheel harmonie met ons hart, ge,, heel tastbaare goedheid van onzen Schepper in onze ,, oogen. Ik herinner mij hier de fchoone regels van „ mijnen waardigen vriend van winter, bij gelegen„ heid van een Onweder (*) : Zou uw geduchte ftem, o Heer van dood en leven, „ Die 't aardrijk fiddren doet, de boosheid nier. doen beven; „ O ja, zij hoort ze en beeft. Maar 't ongekreukt gemoed, ,, Dat u, almagtig God: bemin: als wijs en goed, „ Voelt zich door 't blikfemvuur tot u in liefde ontfteken, „ En hoort een Serafijn in uwen donder fpreken." In de daad eene zeer fchoone aanmerking, waar van elk welgelleld' hart de waarheid voelen zal, en die men ondertusfchen bij zoo veele Uitleggers en Godgeleerden , als over Gen. III gecommentarieerd en gephilofopheerd hebben, te vergeefsch zou zoeken. In den zesden brief "wordt de natuur cn waarde der liefde nader bepaald, en het eenparig oordcel der beste zedenfehrijvers cn menschkundigen omtretit dezelve opgegeven. Alle de voorgaande redeneringen worden hiér kortelijk zamengetrokken , dan het befluit opgemaakt, en Biet eenige getuigenisfen van de grootfte Wijsgeeren en de braavfte mannen, van een' gelleu.t, hErdkr , sulzer , cronegk, wieland, florian, en anderen nader bekrachtigd. De Liefde, hier'komt aHcs op neder, (*) Jaargetijden , Tweede Zang. Dd 4  446" F. MOENS Reeds lokt de Lentezon, aan 't beeld des doods (*) ontwecken, Het beevend bloempjen uit, 't verzilvrend rijm ten trots; Ginds ftort een grot van ijs, gevormd tot heldre beeken, Al ruisfcbend van de rots. Ja, grijze Rhijnftroom! vroeg door Batoos kroost bevaaren, Uw golfjens darden nog met vrijheids fchaduwbeeld, Daar ge, in de omhelzingen der Noordfche pekelbaaren, Door 't blanke zeefchuim fpeelt. Uw wieg ftaat waar Natuur de dampen weegt tot wolken, Gij rolt, langs de Alpen, uit een weefzel van chrystalDe dommelende echo bromt, in 'safgronds diepfte kolken, Uw' grootfchen waterval. Gij ziet de blanke fiieeuw thans in uw' boezem vloeien; Natuur biedt ze u, ontwaakt, ten morgenoffer aan, tels (t) nakroost ziet u, blij, langs vrije velden fpoeiè'n' Naar Duitschlands wijngaardsblaên. In Neêrland ziet ge uw'boord door vrugtbre welvaart lieren; Geen ijs boeit koopvaart meer, waargijalkronklendbruischt. Neen, vlotte voorfpoed doet de vrije wimpels zwieren, Daar 't lente koeltjen ruischt. De zee, niet meer door 't woên des dollen ftorms verbolgen, Danst zich, langs bank en rots, inflaap, op't wellend zand, 't Schuim poogt niet meer den wind naar 't zwoegend zwerk te volgen; Maar kuscht het lagchend ftrand. De drie volgende aanmerkingen bieden wij de Dichteresfe aan , niet als critiques, maar als enkele bedenkingen , die haar, indien ze dezelve goed mogt keuren, bij een volgendStuk mooglijkvan nut zullen kunnen zijn. 't Is (*) Het laatfle teeken in den dierenriem de visf hen hielden de Grieken voor 't beeld des doods. Ctj) Zmtzetland door willem tel vrij geftreeden.  43° en deeze huwelijken ? enz. Een ieder, die onze zeden aandachtig befcliouwt, en het character dezer eeuw kent, weet ook, hoe zeer onze huwelijken verbasterd zijn , hoe ver ontaart van dat geen, dat zij bij derzelver eerfte inftelling waren, van dat geen zelvs, dat zij bij de vroegere bewoners dezer landen waren, fchoon zij de Afgoden dienden, en wij Christenen heeten. Deze verbastering is dc waare bron van onze ondeugden en onze rampen , en wij mogen met regt aan onze natie toeroepen, hetgeen horatius (b) aan de zijne deedt; Fecunda culpae faecula nuptias Primum inquinavere, et genus, et domos: Hoe foute derivata clades Inque patres popuiumque fluxit. Als nu onder zulke eene natie die fraaije fprcuk, de Huwelijken worden in den hemel gefloten, in den bovengemelden ongerijmden zin, nog dagelijks herhaald wordt, dan is het zeer nuttig, dat men haar een boek in handen geve, gefchikt om haar te overtuigen, dat de Hemel het grootde gedeelte van haare huwelijken met verontwaardiging bcfchouvvt, en dat zij noit meer tegen de liefderijke oogmerken van den Schepper zondigen, noit meer hare eigene clenden en die van het gantfche gefchapendom vermenigvuldigen kan, dan door de lievde uit haare cchtverbindtenisfen te verbannen. Met zulk een oogmerk nu is dit boek niet alleen gefchreven, maar ook door den Vertaler aan onze Landgenoten in hunne taal overgeleverd. Hetzelve bevat een' reeks van vier-en-tachtig brieven, waar in men het verhaal aantreft van een aantal huwelijken , allen zonder lievde , en zommigen uit vrij zonderlinge oogmerken aangegaan, cn dus ook allen allerrampzaligst in de gevolgen: en het kan dus Lezers en Lezeresfen tot eene krachtige waarfchuwing drekken, om zich, door het vermijden van alle zulke verbindtènisfén , waar in de natuur cn de lievde uit het oog verloren wordt, voor dergelijke noodlottige gevolgen tc hoeden. Wij wenfehen, dat bij zommigen althands dit oogmerk bereikt (&) Carm. III, 6, 17.  BURGER EN HUISMANS ALMANACH. 43J reikt zal worden; en dat dit boek ook onder ons mede zal werken, ,, om die edele verëeniging van den „ mensch, die het gezond verftand eer aan doet, en „ ons zo verre boven de dieren verheft, weder in al ,, derzelver rechten te herftellen." Burger en Huismans Almanach, en Leerzaam belangboekje voor alle jlanden en kostwinningen, voor het jaar 1789. Te Amfterdam, bij W. Holtrop. Bchal ven den Almanach, 96 bladz. in duodecimo. De prijs is f'.-6-i Deze Almanach is wederom van dezelvde hand afkomftig, als die, welke onder den titul van Almanach en Politiek Zakboekje voor de verëenigde Nederlanden , in het jaar 1782, bij denzelvden Boekverkoper is uitgegeven, namelijk van den Heer j. h. swiedens, Rcgtsgeleerdeu. Dezelve verfchilt echter aanmerkelijk van den voorigen: voor eerst vindt men hier de heele en halve heilige dagen der Roomfche Kerk, en de voornaamfte binnen- en buitenlandfche Jaarmarkten aangetekend, die in den eerften niet gevonden worden ; maar daar tegen is thands op iederen dag maar ééne merkwaardige Nederlandfche gebeurenis geplaatst, daar men 'er te voren op eiken dag doorgaans twee, en zomtijds drie of vier geplaatst hadt. Daarenboven vindt men een aantal nieuwe zaken in dezen Almanach, die in den vorigen niet waren: 1. de Tuinbouw van elke-maand, volgens de verbeterde practiik der ervarende Hoveniers, met eenige bijvoegzels op denzelven, en eene aanmerking over een heerfcben'd gebrek of verzuim in onze tuinen; s. onderrigting aangaande de winden en het weder in ons Land, volgens de waarnemingen zederd veele jaren op Zwanenburg gemaakt, en de aanmerkingen van onze kundigfte Natuuronderzoekers: 3. Lijst der landen van Europa, met welke ons Land koophandel drijvt, en der voornaamfte waaren , die wij van daar haaien of ontvangen: 4. eene nieuwe beknopte fchets van ons Land, en het voornaamfte en belangrijkfte, dat een ieder van hetzelve dient te weeten, als van deszelfs deelen, groot-  43a BURGER EN HUISMANS ALMANACH. grootheid of inhoud, getal der deden , vlekken, dorpen, en menfchen, hoofdneeringen, rijkdom, verëischten der Ingezetenen, inftellingen tot het openbaar onderwijs, en kosten van hetzelve; hier bij is een nieuw verbeterd Landkaartjen van onze Republiek gevoegd: 5. een uitvoerig kapittel over den Boerendand en den Landbouw: 6- een uitvoerig kapittel over den geheer len Herbergier-dand in onze Republiek, en de voornaamde verëischten der herbergen, om niet fchadelijk, maar goed en nuttig te zijn voor den Burgerdaat. Daar geen boekjen meer algemeen gelezen wordt, dan een Almanach, is het plan, om door dit middel eenige nuttige algerneene kundigheden onder den gemeencn man te verfpreiden, buiten twijfel zeer gefchikt en lofwaardig. Ook verdient dc uitvoering van den Heer swildens in veele opzichten goedkeuring, fchoon zekerlijk de inrigting van zulk ccn volks-boekjen nog aanmerkelijk zou kunnen veranderd en verbeterd worden. Doch misfchien zal deze arbeid zelve daar toe nog medewerken, dat men eerlang iets volmaaktcrs en nog meer aan het oogmerk beiindwoordende zal zien te voorfchijn komen. Wenfchelijk was het, dat de Souverain zelve eindelijk eens befluiten mogt, om een zoort van boekjens, dat zo veel goed en kwaad dichten , en , wel ingerigt zijnde, zo veel niet alleen tot verlichting en befchaving van den gemeenen man, maar ook tot vorming van zijn hart en zeden bijdragen kan, met zijn bijzonderst toezicht te verwaardigen!  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Dc Bijbel vertaald, om/chreeven, en door aanmerkingen opgehelderd. Eerfte deel. Te Amfterdam,, bij], Allart, i7fio. Behalven de Foorrede, 562 bladz. in groot Octavo. De prijs is f 3- 12-: Zo weinig weten wij van de altijd liefderijke ontwer1 pen van Gods tedere voorzorg over het menschdom, dat wij dikwijls die lotgevallen, welke door onzen Hemelfchen Vader tot een' rijke bron van geluk bedemd waren, als beklaaglijke rampen befchoüwen, niet alleen voor hem, wien dezelven meer onmiddelijk treffen, maar ook voor de gantfche maatfchappij, of althands een aanmerkelijk gedeelte van dezelve! De Heer w. - a. van vloten, aan wien wij het gewigtig werk, dat wij thands aankondigen, verfchuldigd zijn, werdt, van zijne vroegde jeugd af, tot de Godgeleerdheid opgeleid, en beijverde zich boven zijne krachten. Reeds, eer hij het heilig dienstwerk aanvaardde , voelde hij, dat het aandoenlijke , het vermoedende , het aanhoudende hem rasch zou verzwakken; en hij hadt flegts vijftien maanden de gemeente van Waddingsvecn bediend, toen hij reeds voor het overwigt van zwakheid bezweek. Daar zelvs de afgetrokkene wetenfchappen hem te veel vermoeiden y befloot hij twee uren des dags aan de bijbeldudie te bededen; want zo veel uren oefening lieten hem zijne krachten toe, en hier uit is deze Bijbelverklaring, waar van thands het eerfte deel verfchijnt, en waar aan zeventien jaren bedeed zijn, geboren. Wie weet, hoe velen, bij zijn afdand van den dienst, luide klachten aangeheven, 'en van het nadeel, dat de Kerk bij het gemis van zulk een' man noodzakelijk lijden moest, zich de treurigde denkbeelden gevormd hebben ! En zou ondertusfchen het nut, dat de Heer van vloten in den dienst zou hebben kunnen verrigten, wanneer hem ook zelvs de uitgebreidde gemeente was toevertrouwd geworden, immer hebben kunnen opwegen tegen het blijvend voordcel, dat dit werk aan onze gantfche natie ontwijfelbaar geven moet, en dat hij zeer zeker, althands op die wijze, niet zou hebben kunnen vervaardigen, indien zijn' rust hem daar toe den nodigen tijd niet ge- vad. bibl. 1 deel. iso. 10. Ee gC«  de bijbel vertaald, enz. 435 ,, klaaring ter baane komt, die, voor Nederland, eene ,, halve eeuw te vroeg komt, om eene algerneene goed- „ keuring weg te draagen en dat hij nimmer de ,, zoetigheden genieten zal, welke zo memgen fchrij- „ ver aanprikkelden." ■ Maar wij houden ons echter verzekerd, dat hij die zoetigheid zal fmaaken, die alleen door de beste Schrijvers begeerd wordt, cn ook alleen begeerlijk is, dat, zekerlijk wel het kleinde, maar ook ontwijfelbaar het verdandigde en beste gedeelte -van het lezend Publiek, hem voor zijn' ijver en verrigtingen opregtelijk zegenen zal. En geen redelijk uitlegger zal hem van ene al te grote vrijheid befchuldigen ; maar in tegendeel, misfchien ook in ons Vaderland , wel een en ander gevonden worden, die zich beklagen zal , dat men in Nederland dan zelvs nog ontfchuldigingen nodig heeft, voor de vrijheid, waar van men zich heeft bediend, wanneer men maar zo verre gegaan is, dat men in andere landen , niet bij windige voordanders van nieuwigheden, maar bij mannen van een bezadigd oordeel, nauwlijks de befchuldiging zou kunnen ontgaan, van nog al te veel bij het oude gebleven te zijn. Doch laat ons, zonder verdere voorbereidzels , onze Lezeren terftond met den aart van dit werk nader bekend maken. Dit eerde deel bevat alleen het eerde boek van moses , vertaald, omfchreven , en door aanmerkingen opgehelderd: en aan het hoofd van hetzelve is ene uitvoerige Inleiding geplaatst, op den gantfehen Bijbel, en op het Oude Testament cn het boek genesis in het bijzonder, die 164 bladzijden beflaat. —— Wij zullen ons thands tot deze Inleiding voornamelijk bepalen, deels om den gewigtigen Inhoud van dezelve, deels om dat zij de grondllagen behelst, waar op de Schrijver gebouwd heeft. In ons uittrekzel uit dezelve zullen wij hier en daar enige aanmerkingen inlasfchen: en wij vertrouwen, dat het 'er zo verre af zal zijn, dat de Heer van vloten ons dezelven ten kwade zal duiden, of als drijdig met het gunftig oordeel, dat wij reeds over zijn' arbeid geveld hebben, befchouweu; dat hij dezelven veel eer zal aanmerken, als gefproten uit een' zucht, om zijne loflijke oogmerken te helpen bevorderen, en tot uitbreiding van ware Bijbelkennis mede te werken. E 'e 2 Ziet  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 457 legging van den Bijbel in, welke dan voor de beste gehouden werdt, wanneer zij het vruchtbaarfte in leeringen, en het dïchtehkfte was. Nu wist men, door zoete fpelingen van het vernuft, overbrengingen te maken , die aan de eenvouwigfte gefchiedkundige voorftellen enen leerrijken of geestelijken zin gaven; het eigenlijke, eenvouwige, en dus alleen ware werdt voorbij gezien; en een geestelijke, of liever een oneigenlijke, zin werdt in alle uitleggingen ingevoerd. Uit deze clendige wijze van verklaring werdt van tijd tot tijd het ftclzel der Roomschgezinden geboren; en verfcheidene eeuwen verliepen, zonder dat de Goddelijke Openbaring beoefend, ja zelvs, waar in zij bijna niet «elezen werdt. Met de Hervorming vertoonde zich de bijbelverklaring in nieuwen luister: het natuurlijke en eenvouwige in de uitleggingen der eerfte Hervormers is zo groot ^ dat wij ons ten fterkften over hunne buitengewone bekwaamheden moeten verwonderen , vooral, wanneer wij 'er bij bedanken, hoe weinige hulpmiddelen zij hadden: en hunne gronden zijn zo voortreflijk, dat wij met reden mogen zeggen: 't geen 'er aan ontbreekt, behoefde alleen in befchaavder tijden te worden ingevuld. Dan, helaas! in plaats van hunnen arbeid vollediger te maken , braken hunne opvolgers veel eer af, het geen zij met zo veel doorzicht en vlijt hadden opgebouwd. De onderfcheidene godgeleerde ftelzels onder de Protestanten voerden ene uitlegging in, die men zeide, dat op de analogie des geloofs gebouwd was: en men dacht, dat het beste behoedmiddel tegen alle dwalingen, (vooral tegen die van socincs eïi zijne leerlingen, die 'er zich op toeleiden om den Bijbel volgens de eenvouwigfte, en bij het gezond verftand algemeen aangenomene regels te verklarenj) zou zijn, zo veel mogelijk den geestelijken zin des woords voor te daan, en met dc meeste waarfchijnhjkheid voor te draden. In Nederland werdt dit vergeestelijken dooide twee onderfcheidene partijen, die onder de hervormden opdonden, op verfchillende wijzen gedaan. De één' bragt alles te huis op de verfchillende lotgevallen en onderfcheidene tijdperken van de kerk, en misbruikte daar toe veel oudheidkunde en de kerkgefctaedenis: de andere die meer eenvouwig en fticbtelijk wilde zijn, maar die evenwel ook vergeestelijken wilde, om daar door den Socinianen dapper te Wedcrdaan, bragt E e 3 al-  43^ VAN VLOTEN alles, de eenvouwigfte gefchiedkundige taferelen van den Bijbel niet uitgezonderd, op elk mensch, en op zijne wedergeboorte en bekeering over: en ene derde partij, die zich hier naderhand bijvoegde, zocht, door die twee wijzen van uitlegging te verëenigen, zich bij beide de broederfchappen te veraangenamen. In het laatst van de verlopene, cn in deze eeuw, is de wijsbegeerte meer befchaavd en gezuiverd, en heeft de beoefening der Oosterfche talen de gronden van ene edeler bijbelverklaring opgegeven. Maar ondertusfchen blijvt ene meer oneigenlijke verklaring bij velen nog in achting, het zij als een voorname grondzuil voor de regtzinnigheid, of als meer gefchikt, om eerbied voor Gods woord in te boezemen: ook is dezelve gemakkelijker; en deze rede heeft helaas! al te veel invloed. Achtbare Godgeleerden houden zomtijds deze wijze van uitlegging ook aan, uit toegevendheid voor dc toehoorders. Ondertusfchen maakt de bevallige voordragt, waar mede dc vijanden van den Godsdienst zich thands pogen tc veraangenamen , het ten uitterden noodzakelijk, dat wij eens eindelijk dien verdorven fmaak uit onze bijbelverklaringen uitroejen, om niet verandwoordelijk te zijn voor de verleiding, waar door zo menig een vervoerd wordt, om, met zulke ongerijmde uitleggingen, tc gelijk dc Openbaring zelve te befpotten. Gene vrees, dat zij van onregtzinnighcid verdacht zullen gehouden worden, moest onze God°'eleerden langer bij deze oneigenlijke uitleggingen doen blijven. Waar plicht, en het belang van hunne medemenlcben roepen , moeten alle lage en onedele inzichten wijken. Ook kunnen zij de valschheid van dit vermoeden gemakkelijk bewijzen; en, daar velen van hunne befchuldigcrs met gezag zeer ligt zullen zijn over te halen, kunnen zij de getuigenisfen van onze Hervormers en oudde Godgeleerden, bij voorbeeld den groten marnix , Heer van St. Aldegonde, en van w. teelinck , aanvoeren, om hun vaii dc ongerijmdheid van de gewone wijze van verklaring te overtuigen. Op deze redenering volgt §. 4 ene opgave van de regels, die wij in de uitlegging ons altijd eigen moeten gemaakt hebben: 1. Aan elk gezegde kan, en moet maar éénen zin gehsgt worden; en om deze eenige betekenis te vinden, moet ieder Uillegger alleen zorgvuldig wezen: a. Men moet niet, dan in de uiterflc noodzaakc- lijk*  de bijbel vertaald , enz. 439 lijkheid, van den eigenlijken of letterlijken zin afgaan: 3. Een Lezer moet altijd op het oogmerk des Schrijvers letten, en zich tevens zijn karakter levendig voor feilen, als mede de hoedanigheden- van hem, of van hen, aan wien hij fchrijft: 4. Wanneer een bock, of gefhrift, in ' een ander waerelddeel, en vroeger leeftijd opgefietd is, dan moet men de zeden, gewoonten, en lotgevallen, welke daar in als bekend vooronder/leid worden, zich eigen maaken. §. 5 worden enige regels der uitlegkunde , we minder eenvouwig zijn, beoordeeld. In deze §. waarfchuwt de Schrijver met het hoogde regt tegen het misbruik, dat, vooral door Hervormde Godgeleerden, gemaakt is van den volgenden regel: om den zin van een' Schrijver te tref en, moet men zich veel van gelijkluidende plaatzen bedienen. In de daad dit misbruik heeft zulk een aantal gedrochtelijke verklaringen, en zo vele krachteloze en ongerijmde bewijzen , voor ware zo wel als valfche leerdellingen, voortgebragt, dat wyj niet te veel tegen hetzelve waken kunnen. Wij kunnen ondertusfchen zo volledig onzen bijval niet geven aan een' anderen regel, dien de Schrijver ook voor gewigtig houdt, fchoon hij denzelven befcheiden voordek, en aan anderen niet opdringen wil, om dat hi] toedaat, dat 'er brave, uitdekende mannen zijn, die 'er geen gezag aan toekennen. Hij is de volgende: een boek, het welk onder zulk een bijzonder naauwkeurig opzicht van Gods geest is opgefteld geworden, moet, zo wel in den flijl als in de zaak, met zulk eene naauwkeurigheid gefchreven zijn, dat men 'ergeene overtollige woorden in zal aantreffen; in tegendeel elk woord zal altijd een onderfcheiden denkbeeld opleveren. Op dezen regel zijn buiten twijfel verfcheidene billijke aanmerkingen te maken. De Heer van vloten daat zelt toe, „ dat 'er verhaalen in den Bijbel voorkomen naar ,, den aart der taaien, en volgens de oudheid des drjls, „ die anders veel beknopter zouden kunnen gelteld „ zijn: en dat 'cr, vooral in dichtkundige ftukken, ,, zomtijds woorden voorkomen, alleen om de verfifi,, catie -of het parallelismus daar in gevoegd. _ v oorzeker wij kunnen niet ontkennen , dat de historitche fchrijfdijl'der Hebreeuwfche Schrijvers vrij onachtzaam, en vul onaangename herhalingen is. Een verftandig man voelt ligtelïjk, dat deze ftelling geenszins ftnjdt E e 4 met  440 VAN VLOTEN met den eerbied, dien wij aan gewijde Schrivten verichuldigd zijn , noch aan derzelver achtbaarheid of verheveneu oirfprong te kort doet. Hij vindt in tegendeel in dit verichijnzel een bewijs voor de hoge oudheid dezer boeken. In dc kindsheid der waereld kon men dit met anders verwachten: bij alle volken was de historifche ftijl nog ten hoogden onbefchaavd^ en zomtijds te kort, zomtijds te wijdlopig, toen Dichtkunst en Weliprekendheid reeds ten hoogden top gedegen waren Qa): en bij dc Hebreen is de historifche ftijl nooit tot die volmaaktheid gekomen, die door de Grieken en Romeinen bereikt is; hunne taal ftierf;, eer het fchrijven der gefchiedenis tot ene kunst gebragt was (6). ; ■ Wat de gewijde dichtftukken betreft, wij zijn er verre van at, om parallelismus cn tautologie te verwarren; wij weten, dat het twee- drie- of'vier-maal noemen van dczclvde zaak met andere bewoordingen dikwijls den nadruk van het voordel merkelijk vermeerdert, en dat veeltijds de dijl van den Dichter in het tweede, derde, vierde lid al hoger en hoger klimt: maar wij twijfelen zeer, of dit overal plaats hebbe, en of met zomtijds in twee of meer leden van een vers dczclvde zaak zo voorgefteld wordt, dat de herhaling niets tot vermeerdering van den nadruk, of verandering van den zin bijbrengt, maar alleen tot het werktuiglijke van den ftijl des Dichters of Redenaars behoort. Wij zeggen dit wederom niet, om de Joodfche Schrijvers te benspen; wij vinden zelvs zoortgelijkc voorbeelden bij geachte Griekfche en Romeinfche Schrijvers, die anders dit parallelismus in hunne Dichtftukken of Redevoeringen niet kenden (c); cn bij de Hebreen (a) Zie onze Mengel/tukken, N. i, bl. 26. 00 michaelis, Int. in het O. T., G. 48, 1 Deel. i Stuk. 2 Afd. bl. 438. 00 Die met de Griekfche en Latijnfche Schrijvers bekend zijn, zullen zich gemakkelijk een aantal voorbeelden erinneren. Wij zullen hier maar één' plaats tot ene proeve geven.' MAXLWUS TYiUUS, dif. XXX Vf, vol. II, p. i Cjo, ed. REISKII; H» es ovici ,vk Ainxê., ajJt A*fï tf.p,8 eandem perfonam dclignant, quern,, admodum &»ewt et <* t« a^^ou wMfaiyikf,*  DE BIJBEL VERTAALD, ENZ. 441 breën was het nog veel minder een gebrek, daar het bij hun, zo wel als bij de Arabieren, tot het wezen van hunne Dichtkunst behoorde, de zinnelijke volmaaktheid en harmonie vermeerderde, en van dezelvde kracht was, als bij ons het rijm, misfchien ook wel van dczclvde kracht, als'bij dc Grieken en Romeinen de maat. Wij hebben dit dierhalven alleen maar aangemerkt, om tc tonen , hoe glibberig het zij, in de verklaring van den Bijbel dezen regel aan te nemen, dat elk woord een onderfcheiden denkbeeld oplevert: en wij geven den Heer van vloten in bedenking, of dezelve niet veel aanleiding zou geven aan domme uitleggers, om hunnen Rabbijnfehen regel, non esje llteram leg/s, ex qua non rnoutes pendcant, ons wederom op te disfehen ? zouden wij daar door niet tot die tijden kunnen wederkeren, waar in mes bij voorbeeld Jef. XLIV: 22, Ik dclge uwe overtredingen uit, als een' wolke, En uwe zonden, als een' nevel; alleen uit zucht, om aan ieder woord een onderfcheiden denkbeeld tc hechten, zo verklaarde, dat overtredingen dc zonden tegen de eerfte, en zonden die tegen dc tweede tafel betekenen moest ? Wij weten, dat de Heer van vloten van zulke dwaasheden een' afkeer heeft, maar wij hadden daarom ook gewenscht, dat hij dezen regel niet zo zou hebber, aangeprezen. Wij moeten 'er nog bijvoegen, dat deze- regel ook daarom te minder algemeen gebruikt kan worden, om dat de Wetten van moses , die zeker een aanzienlijk gedeelte van het Oude 'i estament uitmaken, volgens denzelven onmogelijk kunnen behandeld worden. Dezen toch hebben, gelijk michaelis (cl) met regt aanmerkt, ,, die overtollige wijdloopighejd van onze nieu,, were Wetten; cn derzelver woqrdrijkheid, door wel,, ke de Lezer zich dikwijls heen werken moet, tot hij komt aan het geen hii doen en laaten, of in ge„ val van overtreding dulden moet, behoort zeker niet tot derzelver fchoonheden en volmaaktheden." _— In het flot van deze geevt dc Schrijver nog den volgenden regel op: in een bock, waar in verborgen- (d 1. c bl. «al. Ee 5  <4s van vloten fchicdems den Christen opleverc? Wederom een fchoon ftuk, maar dat wij niet verkort opgeven kunnen. De fcheenng zal men gemakkelijk uit de volgende regelen kunnen opmaken: „ Met welk oog een Christen deze „ levendige tatreelen beziet, alles is even vruchtbaar „ voor zijne ziel: als waereldburgcr vindt hij hier de „ gewigtig-fte ontdekkingen; zo wel ten opzichte van „ den oorfprong, en de kindfche tijden van het mensch.„ dom, het zedeli k verderf, deszelfs voortplanting „ als algerneene verwoesting, daar door in de oude „ waereld aangericht: als Wijsgeer kan hij meer door,, zicht bekomen in dc zo zeldzaame fchakcl der o-0d„ dehjke volmaaktheden, overeeaftemmig werkdadi" in „ het waereldlijke (of Theodicé) der Godheid. Als „ Christen vindt hij de fchoonfte modellen van °-e. „ loofsvertrouwen in dc patriarchaale gefchiedenisfen die hem tot lchaamte, tot opwakkcfing dienen; en „ wil hij een edel hart, aan een ftandvastig verhaten „ op dc hoogfte goedheid paaren; hij laat dan geen „ eenen trek in abrahams leven ongemerkt voorbij ,, gaan, zonder indenken op zich zeiven." §. 5 bevat Algerneene denkbeelden de offeranden betreffende. De Schrijver denkt, dat terftond na de uitfpraak van het goddelijk vonnis Gen. III het fidderend paar bedaard geworden zij, door het ontvangen van onderwijs in dc zoenöfferen, en door aanwijzing van de redenen, waarom dezelven Gode welgevallig waren; en dat zij toen terftond, ten onderpand van het gunftioaannemen dezer zöenöfferhande, van welken zij toen noch konden noch mogten eten, met dc huiden dier dieren bekleed zijn. De uitwendige Godsdienst na den Zondvloed wordt §. 6 befchouwd, en daar bij tevens van den oirfpron» der afgoderij, van het veelgodendom, cn den beelden" dienst gehandeld. Hier worden verfcheidene bijzonderheden opgegeven. waar uit de ongegrondheid van het gewone denkbeeld blijkt, als of de zuivere Godsdienst alleen in de patriarchale Unie cn bij de Israëliten te vinden was. In dc Kenken, Rechabitcn, enz. vinden wij nog lang den patriarchalen Gonsdienst cn zeden bewaard; en wij hebben ons wel te wachten, dat wij de afgoderij en het veelgodendom niet te vroeg aan het menschdom opdringen, althands deszelfs algemeenheid buiten de familiën van abraham niet tc ftreng beweren. Van  DE BIJBEL VERTAALD, enz. 449 Van dc Denkbeelden der eerfte menfchen over hét leven sta dit leven wordt §. 7 gehandeld. In de oude Openharing ligt die waarheid in het duister, opzettelijk wordt zij niet geleerd, maar dat de Eerstvaders ze echter geloovd hebben, blijkt uit verfcheidene trekken, die in hunne gefchiedenis zijn ingevlochten, en waar uit wij hunne denkwijze leren kennen; in het bijzonder uit hunne begeerte, om in hun eigen graf bij hunne maagfehap bijgezet te worden. §. 8 bevat eene juiste cn bekoorlijke tekening van het Patriarchale leven. §. 9 Tijdrekenkundige aanmerkingen over deze gefchiedenis. Omtrent het begin van het Hebreeuwfche jaar, volgt de Schrijver de berekening van michaelis, Comm. Gütt. II, 16: en hij geevt hier volgens dezelve eene volledige tafel, en tevens een taJreel of platte Almanach van het weder. Eindelijk §. 30 geevt hij de Schrijvers op, die hij of bij den gantfehen Bijbel, of bij ket geheele Oude Testament, of bij Genefis in het bijzonder gebruikt heeft, en beoordeelt dezelven kortelijk, en doorgaands juist, Ziet daar deze uitvoerige Inleiding kortelijk gefchetst. Hier op volgt nu ene omfchrijving van Genefis, met de vertaling op de kant, en ophelderende aanmerkingen onder aan den voet der blatlzijdeu, bedragende te zamen omtrent 400 bladzijden. Dit uittrekzel is reeds zo uitvoerig geworden, dat wij ons voor deze reize onthouden moeten van de opgave der gedachten van den Heer van vloten over bijzondere plaatzen, en van de aanmerkingen, die wij daarover mogten hebben. Om echter onzen Lezer met de wijze van behandeling enigszins bekend te maken, zullen wij het volgend ftukjen, dat Kap. IV: 13, 24 bevat, en een op zich zelve daand duk uitmaakt, hier tot ene proeve laten nadrukken, op dezelvde wijze als het bij den Heer van vloten voorkomt: Dc voorfpoed van lameciis huis maak- «■ En te hem zeer verwaand. Hier van heb-^^^j^ ben ' vs. 23. Dit vers ligt zeer in het duister. Of hij dien aanzienlijken man doodlloeg, om dus zijne vrouw te huwen, is onzgker. Dit gedenkftuk der oude poëzij is te donker, om hier iets van tc durven bcpaalen. . De gedachte van JF.au- . vad. bibl. i deel. no. iq. Ff sa-  45° VAN VLOTEN en zilli : hooit ben wjj nog eene proeve • , ^ dichtftuk onder ons bekend. Op zéke- merkt *p niijnu re- ren tijd, fprak hij beide zijne vrouwen fcel«™£ duS aan-: ADA en, zilla! onderwerpt u ÖrS?f °»J™ boelen, ada en zilla ! wonde, en eenen hoort opmerkzaam naar het geen ik u jonpüng om mijne op dit ftond voorhouden zal. En laat '• dit u, van alle bekommernisfe omtrent mij, ontflaan. Luistert naar de proeve mijner dapperheid; denkt aan de magt van ons gezin. Verfloeg ik, wel eer, een aanzienlijk man , om eene ligte wonde mij toegebragt, en een fterk gefpierd jongeling, rap in zich te verdedigen, alken om mijns voordecis wille; Gee- Salem js niet onaartig, jammer is het maar, dat ze in de woordelijke verklaring, ie weinig bewijs heeft. Zijne Landgenootcn dreigden hem, dat hij, om het huwen van twee vrouwen, zoude geuraft worden, zo wel als kaïn eenigzins geltraft was, om zijnen broedermoord. Dan dit verontrustte hem met: was zijne misdaad minder, indien iemand hem daarom wilde ftraffen, die zou dan ook veel leider gewroken worden. Mij dunkt, mo.es zou, om dat dit fluk dan de veelwijverij eenigzins zou begunftigen, het veel eer agtergclaatcn hebben. Ook is het zelfs moeijelijk de woorden zodanig op te vatten, dat ze geen bewijs van eenen doodflag, maar van zijnen moed zijn: en door moses opgetekend worden, om een' trek tc geven van het despotime, dat d:e man over zijne vrouwen oefende, s. rau * green's vertaaling prijst zich zeker aan door haare eenvoudigheid. — Iic heb, 't is waar, een man doodgeflagen om inipie wonde, en wel een jongeling- om mijne huik. Maar indien kaïn zevenvoudig zal gewroken worden, dan zal voorzeker l^mecu gewroken worden zeventig zevenmaal: hij erkent dan een' mandag gedaan te hebben. Maar green meent tot zelfsverdedigmg; en van daar is het, dat hij veronderfielt, dat hij dan veel fterker zou gewroken worden indien men hem dorst aanvallen; dit dan tot gerustfiellinê van zi ne vrouwen. Jfc denk, dat de reden van Profr scheidius , tegen de invulling of vertaaling van indien gegrond Zij, en vo.ge dan liever mijne vertaaling; in de verkiaaring van g«ëf:n en zijne vcronderflelling, heb ik gansch geen ge roegen; lamecii is hier de man niet, die uit" nood tot zelfs, verdediging doodflag begaan heeft.  de bijbel vertaald, enz. 4^1 Geene bekommernisfe om wraake, vs- 24- z° kaïn moet u ontrusten; want zou de dood- f^Zx^UTZ fiag van onzen ftamvader kaïn, VVCgenS mi;ch zeventtgmaal deszelfs magt en talrijk huisgezin, vol- zevenmaal gewroken komen gewroken worden, 'er zouden, morden. in de daad, zeventigmaal zevenmaal meer gelegenheden zijn, om wraake over de mijne te neemen. Bij zulk een ftuk, dat dichterlijk is, kan ene omfchrijving als nuttig, misfchien zelvs als noodzakelijk aangezien worden. Een Dichter, vooral een oirfprongelijk Dichter, drukt zijne rijke denkbeelden cn levendig gevoel in korte bewoordingen uit, cn het is bijna niet mogelijk in ene blote vertaling dien rijkdom geheel te ontwikkelen, en aan den Lezer bloot te leggen. Maar, of in het historisch gedeelte van den Bijbel niet ene enkele vertaling, naar ons Westersch taaleigen enigermate . gefchikt, meer verkieslijk zou zijn, kon misfchien aan vele Lezers met regt bedenkelijk voorkomen. Men kan uit het bedag van dit Deel opmaken, hoe uitgebreid dit Werk worden zal; en, wanneer men ene gehele omfchrijving geevt, dan kan men dit niet anders verwachten. Daarenboven wij geloven, dat de Heer van hamelsveld met regt heeft aangemerkt; ,, dat dikwijls plaatzen, die op zich zel- ven klaar en duidelijk zijn, door dc omfchrijving ,, min duidelijk worden (ƒ):" en wij meehen, dat wij in dc omfchrijving van den Heer van vloten hielen daar deze aanmerking bevestigd gevonden hebben: fchoon wij 'er evenwel moeten bijvoegen, dat deze duisterheid niet alleen in de omfchrijving, maar ook hier en daar in de Inleiding en in de aantekeningen heerscht, zo dat dezelve misfchien niet alleen, of niet zo zeer een' eigenfehap van de omfchrijvingenals wel een gevolg van de fchrijfwijze van den Heer van vloten is, Hoe meer ondertusfchen dit gebrek in het vervolg weggenomen wordt, des te meer zal het loflijk oogmerk van den Schrijver bereikt worden; en het is alleen een zucht, om daar toe mede te werken, die ons deze aanmerking doet maken. Van de me¬ nig- (ƒ} Voorreden voor zijne vertaling van matthaeus , bl. vu. Ff 2  *52 J. R. FÖRSTER. nüjviiidige drukfeilen zullen wij niet fpreken, om dat de Schrijver ons hoop geevt, dat dezelven in de volgende deelen merkelijk minder zullen zijn; iets, dat in een werk van dezen aart ook vooral noodzakelijk is. Waarnemingen over de Aardrijkskunde, dc Natuurkunde, den aart en de Zeden der menfchen, door johan REINhold förster, Leeraar in de Hechten, Geneeskunde en Wijsgeerte, Hoogleeraar in de Natuurkunde te tlalle Lid van verfcheidene geleerde Genootfchappen te Petersburg, Londen, Madrid, etc. eic. verzameld op zijne Rcize om de Waereld; naar de Hoogduit, fhe Vertaaling, en met de aanmerkingen van zijnen zoon en Reisgenoot, güorg förster, Hoogleeraar aan het Larolinum te Casfel. Eerfte Stuk. Tc Haarlem, bij A Loosjes, 1788. Behalven het Voorberigt van den Hollandfchen Vcrtaaler, 26ü bladz. in groot Octavo. De prijs is f 1 - io -: l\jet de vertaling van dit boek, dat reeds in het jaar 1770 in het Engelsch, in dén deel is uitgeven f», is aan onze natie een zeer wezenlijke dienst gedaan: en dc Hollandfche Overzctter heeft zeer wijslijk de Hoogduttfcfie Vertaling gevolgd, waar in, behalven de bijgevoegde aanmerkingen, ook dc tekst hier en daar van1 onnauwkeurigheden gezuiverd en vermeerderd is. Wij vinden hier het Refultaat der waarneemm gen van deze beroemde reizigers in ccn kon beftek bij ddn gebragt; waarneemingen, die voor alle beminnaars van wetenfchappen, vooral van de Natuurkunde, Natuurlijke historie, en Menfchenkcnnis ten hoo'ftcn belangrijk zijn; ja waar van zommige zelvs bij de verklaring van deze en gecne ftukken van den Bijbel bruikbaar zijn (bj. Eene korte fchets van dit werk zal hier van den Lezer volkomen overtuigen; wij zullen in deze CO Te Londofi, bij G. Robinfon', C40 bladz in 4° > «7 . l r JICf" heC? de Heer MiCHAËilts in het bijzonder dit Werk befchouwd, Cficitt mrt Steg. XIV Sl< f.j8 53 n U!.ien 00 a ^ van in dit en de vo'gende uittrekzel* •enige Gaaien mededeelen.  WAARNEEMINGEN. 455 ze fchets ook hier en daar eene meer uitvoerige opgave van zommige der belangrijkfte bijzonderheden invlechten; doch wij zijn verplicht 'er bij tc voegen, dat het weinige, dat wij uit hoofde van de bekrompenheid van ons beftek 'er uit kunnen mededeelen, geenszins toereikende is, om van den rijkdom van gewigtige aanmerkingen, die men hier vindt, een volledig denkbeeld te geven. & liet eerde hoofdftuk handelt over den aardbodem en het land, deszelfs verhevenheden, laagen en grond/lof* fin, en bevat in zich vijf afdeelingen. De eerde gaat over de drie groote landen van onzen Aardbol, de zogenaamde Oule waereld, waar in de drie vaste landen, Europa, Afia, en Africa gevonden worden; America; cn Nieuw Holland. Hier verdient vooral de volgende bijzonderheid onze opmerking: „ Alle eenigszins aan„ zienlijke, na het Zuiden uitloopende, uithoeken op „ onzen aardbodem hebben met eikanderen de verwon» „ wonderenswaardigde overeenkomst. Hoog van grond „ en uit deenrotzen gebouwd, fchijnt ieder van dezel., ve het uiteinde eencr Noordwaarts loopende keten ,, van bergen te zijn; ten Oosten van ieder deezer uit„ hoeken ziet men ccn of meer eilanden; en aan de „ Westkust-van elk vast land, maakt de Zee, na het , Noorden toe, eenen grooten boezem." Zodanig zijn de uithoeken van America, van Africa, van Aüe, van Nieuvv-Holland gedeld, en daar zulk eene merkwaardige overeenkomst, in zo veele bijzonderheden, niettoevallig, maar het gevolg van ééne en dezelvde werkende oirzaak fchijnt te zijn, gist de Heer förster, dat dezelve van eene geweldige overdrooming, van het Zuidwesten afkomende, oirfprongelijk zij. ——- In de tweede afdeeling handelt hij over de Eilanden, en derzelver onderfcheidene ligging en gedaante. ln de derde, over dc laagen van den grond, vooral over de menigvuldige zoorten van delfdolfen, die de Schrijver op de onderfcheidene eilanden, door hem bezocht, gevonden heeft. ■ In de vierde, over de Bergen. „ Alle Eilanden (zegt hij) in de onderfcheidene Zeeën, „ die wij bevaaren hebben, kunnen gevoeglijk als on„ der water liggende bergen, welker toppen uitftee,, ken, befchouwd worden. Dc grootfte diepte der , Zee is de vlakte, op welke deeze bergen, ten deel* afzonderlik, ten detle aan één gefchakeld, en dik' F f 3 « wMü  454 J. R. FÖRSTER Zrt?S- i" de5eirde richti"S' liggen." Hij wijst voorts bergen aan, handelt vervolgens over de hoogte en den fneeuw dezer bergen, en tevens, over de verfenfflende hoogte van den inceuwlijn, die aan de Polen met de oppervlakte der zee gelijk ligt, en van daar tot deï Evenaar geduurig hooger in den dampkring loop? Eindelijk de vijlde afdeeling heeft tot opfchrift GcZXTiUt aardrijk> e" ^^elve hand ï over den verfchiDenden trap van vruchtbaarheid, dien de Schrijver op onderfcheidene Eilanden vondt, en over de planten, die h,j op ieder'van dezelven ontdekt? en fchets op eene zeer bevallige wijze de niiddele, die de Natuur bezigt, om vruchtbaar land te maken, daar het te voren met was, cn aldaar goede aarde en onderfcheidene gewasfen te vermenigvuldigen Het tweede hoofdftuk handelt,0 in vie afdeelingen over het Wateren den Oceaan; en wel ,. overde bronnen onder anderen over de bron op RaZeaTl™L bezongen (» gerust kan monfteren; en over de hcete dendn^A ,M denbewoo"ers der Societeiu-eilhnZl\tZ\^ ^lT ga dammen, daar van weetcn temaken, tot bewatering hunner landen. *. Over den Oceaan, de diepte, dc kleur, het zout en de warmte of getemperdheid van denzelven: o'ver he? phosphonek ficht van het water, en over het aanwezen van een vast Zuidland. Hier vindt men onder andere waarnemingen, ook eenige aanmcrS,"en over de wijzen, om de zwaarte en den trap vai zoutheid Sar^e maken* Hefr w' W T '-t'zccwlatm-dïïï oaar te maken. Het licht van het water fchriift hii niet alleen aan hchtgeevende infecten toe , gelijk zom migc geleerden , maar ook deels aan dc Ele ricitc bctrel-HnV^r«k P^oriek licht. Voorn, n t „ ontegenzeglijk b^eeïe"'da? S K haf " Een de'ddCCZC riide dcn 6o° ZmBrieS?" „ buiten de door ons ontdekte Eilanden in den Zuider 3, Oceaan, (O Carm. Lib. III, Od. 13,  45$ J. C. FÖRSTER digd zijn: de Schrüver hangt dus twee tegen elkandcren oyerftaande. ich.lderijën op, van het^ardrijk, zo as hetzelve m zijn' itaat van woestheid, en na dcszelvs bebouwing zich vertoont; fchdderijën, waar aan, aan den éénen kant de ruuvvc toneelen va» Nteuw-Zeelhnd, aan den anderen het gelukki"- Taheiti" volmaakt beantwoorden. Tot de natuurlijke oirzaa' ken van eenige toevallige veranderingen op onzen Aardbodem behoort ook het onderaardsch vuur; daarom merkt de Schrijver hier ook het een en ander aan, ten opzichte yan dc drie Vulcancn, door hem in den jaare 3 774. gezien, en trekt daar uit eenige gevolgen ten aanzien van de vuurfpuwende bergen in het gemeen hamehjk: de berg, waar in een Vulcaan ontftaat behoeft niet tot de hoogften te behooren, vuurfpuwln'en kunnen ook uit eene laagc keten van heuvelen voortkomen : veele, zo niet de meeste, Vulcanen liggen on eilanden, immers niet verre van de Zee: de Vulcancn ontdaan alleenlijk op plaatzen, daar men eene menigte yan keizand en zwavelachtige doffen vindt: veele brandende bergen woeden altoos heviger, na dat het gefé; gend heeft, dan te voren; cn misfchien is dit aa^alle Vulcanen eigen: eindelijk door de Vulcancn worden dikwijls aanzienlijke veranderingen op de oppervlakte van den aardbodem te wege gebragt. , De derde afdeclmg van dit hoofdftuk handelt over dc vermindering van de Zee en van het water in het algemeen. „ Het tijdftip (zegt hij) fchijnt nog niet gekomen te „ zijn , waar op deze gewigtige vraag kan bellist wor»' den- ~—:/cSC11 het gevoelen, dat dc Zee van tijd „ tot tijd minder wordt, kan veel ingebragt worden — „ cn misfchien zoude, wanneer men alles nauwkeurig „ onderzocht, bij dc uitkomst blijken, dat aan den „ eénen kant Hechts gewonnen wordt, het geen men ,, aan den anderen kant verboren heeft." Dc vierde afcfeeling bevat het Lcerftehel van den Schrijver omtrent den oirfprong der eilanden. Alle laage eilanden zijn een werk van de, naar polvpcn gelijkende, iufecten, die bijna overal in Zee, maar inzonderheid in de Zuiderzee, haare wonderbaarc cellen van eene ftccuacbtige zclfftandighéid bouwen. Op deze Lithophyten of polypeu-luusjes fpoelen de baaren van tijd tot tijd allerleic zoorten van fchulpen, zeegras, ftukken koraal, zand,  WAARNEEMINGEN. 459 zand, enz. zo dat dezelven daar door ten laatften uit het water te voorfchijn komen. Door de zee, of door vogelen worden 'er zaaden van waterplanten op gebragt; de hier van opgegroeide planten, naderhand vergaan zijnde, geven goede tuinaarde; en nu ontbreekt 'er nog maar een gelukkig geval aan , waar door 'er een kokosnoot aanfpoelt, die, gelijk men weet, haar groeizaam vermogen lang behoudt, en in alle zoorten van grond wortelen fchiet. • Onder de hoogere eilanden zal 'er naauwlijks één zijn, het welk geene duidelijke fpooren van cene, wel eer door vuur, pf eigenlijk door brandende Bergen, veroirzaakte geweldige verandering van deszelfs oppervlakte kan aanwijzen. Dat verfcheidene Eilanden, alleen door de kracht van onderaardsch vuur, uit de Zee zijn opgekomen, is bekend genoeg: en zeer veele kentekenen lieten geen' twijfel over, of zommige bergachtige eilanden, door den Schrijver bezocht, zijn onbetwistbaar door vuurfpuwende bergen ontdaan; en de aardbecvingen, die 'er nog dikwijls op woeden, kan men als de gevolgen daar van aanzien. De Heer michaelis heeft reeds aangemerkt (d), hoe zeer deze waarnemingen drekken ter bevestiging van de gisfing, door hem (e) en anderen voorgefteld, dat misfchien het opkomen van het vaste land of het drooge, uit den tc voren alles bedekken* den Oceaan, door een onderaardsch vuur veroirzaakt zij (ƒ)• ■ De Heer förster. wil echter deze waarneming niet op alle bergachtige Eilanden der dille Zuidzee toegepast hebben; in tegendeel is hij overtuigd, dat veelen van dezelven van een' veel vrocgeren oirfprong zijn, en als overblijfzelen van eene groote üitgedrektheid van Land, die 'er wel eer geweest is, moeten aangemerkt worden: cn de fabelleer van de bewooners der Socicteits-Eilandcn fchijnt dit tc bevestigen. Het vijfde hoofdftuk handelt van bewerktuigde (orga- ni- (i) Cricnt. tmb ©ï?ö[. 35tóf. XIV £(>., f. 48, 40. (e) Ad lowtii, de S. ptgfi Hebr. n. tl\ cn elders. (ƒ■) Deze meening is door nadere waarnemingen nog bekrachtigd in cle (S.'iSJouic van j. e. silberschlag , I Zie michaelis, £>ncur. ÏÖlM. XVII 2r>,( f. 06-1,9'.  400 J. G. FÖRSTER. nifche) lighaamen, en wel in twee afdeelingen, waar van de eerlte over het Rijk der Planten, en de tweede over dat der dieren loopt. Hier vindt men voorlopige opgaven yan de onderfcheidene zoorten van planten In dieren, door den Schrijver en zijne reisgezellen ontdekt, op de eilanden, die zij bezochten, en tevens waarnemingen over derzelver verfchillende woonplaatzen fpeelingen en verfcheidenheid , voortkweeking, clasfen^en gedachten, en het gebruik, dat de Inboorlingen er van maken tot voedzel, huisraad, kleeding en fieraad. _ Meer uitvoerige befchrijvingen van alle de door hun nieuw ontdekte Planten en Dieren fpaarden de Heeren förster voor een ander afzonderlijk werk, waar aan zij bij dc uitgave van dit reeds arbeidden. Ondertusfchen zal de wectlust van den Natuur-onderzoeker hier reeds zeer veel voedzel vinden, cn ieder nadenkend Lezer zal hier veel ftof ontdekken, ter verheerlijking van Gods wijsheid en van zijne goedheid jegens de bewooners dezer eilanden, die zich onder anderen jn het aanzienlijk getal van antifcorbutique planten, die onze Reizigers bijna op ieder van dezelven aantroffen, ten duidchjkden openbaart. Eéne bijzonderheid moeten wij hier nog uit den overgrooten voorraad van belangrijke waarnemingen, die dit hoofdftuk bevat, aanvoeren. Op het eiland Tanna vonden zij eeid wilde Muskaatnoot, in den krop van eene duif CColumb* globictra forst.) van hetzelvde zoort van duiven, die op de Molukfche eilanden, volgens rlmpf, de Muskaatnoot helpen zaaijen, dewijl zij dezelve indokken en onverteerd wederom van zich geven. Van de Inwoonders kregen zij naderhand meer dergelijke nootcnen daar door krijgt het verbaal van den Spaanfchen Bevelhebber quiros die onder de voortbrengzelen van zijn H. Geestland (Herra del Espirilu fanctd) ook de Muskaatnooten telt , dien trap' van geloofwaardigheid, dien men aan hetzelve anders gewoon was te betwisten; en men zal naauwlijks meer kannen twijtrV-i j oveï^e..^ort^-engf.'!en, die hij aan deeze Elanden toefchnjft, zo als Ebbenhout, Pepet Kaneel, en Zilver, zullen 'er insgelijks gevonden wor' liet zesde en laatfte hoofdftuk, dat over het menschlijk ge/lacht gaat, bevat elf afdeelingen , waar van de ze-  waarneemingen. 461 zeven eerden het tweede (gj, en de vier laatften het derde ftuk van dit werk zullen uitmaken. Wymoeten dit uittrekzel beduitcn, met de erkentenis, dat de Vertaler en in zijne overzetting, en in de weinige^ aantekeningen , die hij 'er heeft bijgevoegd, zich een man van veel kunde, en volmaakt voor deze taak gelchikt, betoond heeft. (g) Dit tweede ftuk is reeds uitgegeven,- en wij hopen ook daar van binnen kort verflag te doen. trenck. Een Leesboek voor de Jeugd, ter bevordering van deugd en ftandvaHigheid. Uit liet Hoogduitsch. Te Amfterdam, bij W. Houtgraaf, 1789. behalven een kort Voorbericht, 103 bladz. in Octavo. De prijs is f :--5-: W/ederom een kort uittrekzel uit de Merkwaardige LeVV vensgefchiedenis van den Baron van der trenck:! Voor zo verre wij weten, beftaat dit kort begrip met in het Hoogduitsch, en wij kunnen niet ontkennen, dat bet ons uit eene en andere omdandigheid vrij waarfchijnlijk is voorgekomen, dat hetzelve door den Uitgever niet vertaald is, gelijk op den titul wordt voorgegeven, maar dat hij hetzelve uit trenck's eigen werk, of liever, althands, voor het grootde gedeelte, int de vertaling van hetzelve, zelf uitgetrokken heelt. Doch hoe dit ook wezen moge, het werkje is van denzei vden aart, als de Gefprekken over het Leven van tredrik Vrijheer van der Trenck, waar van wij te voren een kort verflag gegeven hebben (*), het welk wij dus ook op dit boekjen willen hebben toegepast, dat yan de "emelde Gefprekken alleen daar in verfchdt, dat het nog de helft korter is, en dat het geene Zamenfpraken, maar een doorlopend verhaal bevat. (*) N. 7. bl. 33 r. Op-  462 opheldering der levensgeschiedenis Opheldering der Levensgcfchledcnis van den Vrijheer van der trenck, door een Brandcnburgfchen Patriot: benevens een Repliek op trenks verdediging tegen deze Opheldering. Uit het Hoogduitsch naar den derden druk. Te Amfteldam, bij W. Wijnands cn H Erongers Junior. 17S9. 14S bladzijden in groot Octavo. De prijs is f 1 -: - : Hoe zeer men, wanneer men billijk oordeelen wil, genoodzaakt is, om verfcheidene trekken in het character van den Baron van der trenck te bewonderen; en met hoe veel dcelneeming men ook zijne onvergelijkelijke folteringen befchouwt: zo kan men echter ook niet ontkennen, dat hij, bij zijne groote deugden , groote gebreken hadt; dat hij een deel van zijn lijden cn gevaaren zich zclven op den hals haalde of verzwaarde; en dat op den toon, waar in zijne Levensgelchiedenis gefchreven is , zeer veele billijke aanmerkingen te maken zijn. Ondertusfchen is deze Brandenburgjche Patriot geenszins de man, die gefchikt is, om hem deze gebreken aan te wijzen; hij bezit daar toe noch onpartijdigheid , noch bedaardheid , noch naauwkeurigheid genoeg; cn zijne zogenaamde Opheldering oi Viever Wederlegging, heeft juist dczclvde leden, die hij 111 trenck's Lcvensgej'chkdcnis berispt. Hij fchrijvt bijna overal met een eitfhufiasmus, dat hem belet de waare gedaante der zaaken in te zien; hij is dus in zijne loffpraaken even zo toomeloos, als in zijne verachting; hij delt en ontkent ccn aantal dingen, zonder eenig bewijs, zelvs zonder eenige genoep-zaame gronden voor zich zelvcn; hij wordt dikwijls onverdraaglijk bitter en hoonende, daar hij alléén met ernst overtuigen moest; en zijn dijl is ook ongelijk, dikwils onjlinmig, inconfequent, hier en daar wild,'vol grimmigheid, en niets minder dan dc toon van een'' man, die na waarheid zoekt, en dezelve befcheiden poogt tc verdedigen. Hij fpreekt van frederik den grooten, met een enthufiasmus, het welk dien Vorst boven de menschheid verheft, en het aanwijzen van dc geringde gebreken van zijn' Koning is bij hem eene verlochening van het  VAN VAN der trenck. 463 het Pruisfisch Patriotismi/s; zo dat de Duitfche Revifeur, die eenige aanmerkingen op dit werk gemaakt heeft, zich genoodzaakt vondt, om tegen zijne partijdige characterfehets verfcheidene bedenkingen in te brengen, en ééne van zijne aantekeningen op dezelve op deze wijze te beginnen: „ Het Pruisfisch Patrio„ tismus zal evenwel niet meer begeeren, dan het geen waar is V frederik was evenwel geen " Q0d. Men kan dan, als het'er op aan komt, " zeggen, het geen onvolmaakt in hem was, en nog" thans een best Patriot blijven." Hij gaat voorzeker ook wel te ver, wanneer hij in de befchrijving van den zegen en de vrijheid, die Pruisfcn's onderdaanen genieten, zich onder anderen van deze uitdrukkingen bedient; bl. 74: ,, Waar is de Mo„ narchie in Europa, die zich op zulk eene vrijheid ,, beroemen kan, als wij? Waar is het land, daar waare vrijheid heerscht, als bij ons? enz." en naderhand bl. 123: „ Ik fchat de vrijheid voor het hoog,, de goed van den mensch; maar ik weet Qok, dat ik „ de vrijheid niet in die mate te Rome, Spdrta, Bern, „ Venetiën, en Amfterdam zou gevonden hebben, als „ ik ze in fkedrik's Staaten onder den fcepter van „ eenen Koning, dien zelfs het vrije Atheenen, en „ het op eenen tarkwijn gebeten Rome, tot zijn Ko„ ning zou verkozen hebben — vond." Welk eene bitterheid is het, trenck bij den befaamden grossing, een' lang vermaarden bedrieger, te vergelijken, gelijk hij bl. 23 doet! Hoe vluch¬ tig moet hij de Levensgefchiedénis van den Vrijheer o-elezen hebben, wanneer hij hem een' lasteraar van f re de rik noemt! Kan de Koning, in de zaak van trenck, door iemand, wie hij ook zij, beter ontfchuldigd worden, dan door den lijder zeiven? Schrijvt hij zijn ongeluk niet herhaalde reizen toe eerst aan eene fnoode misleiding van den Vorst, door bedriegers en verraaders, cn vervolgens aan een' zamenloop van omdandigheden , welken veroirzaakten, dat de Koning niet anders handelen kon, als hij gedaan heeft? Is het daarenboven niet bekend, en door de Lofredenaars van frederik zeiven toegedemd, dat hij een hoog gevoelen van zijne onfeilbaarheid hadt, cn zelden bewogen kon worden , om van maatregulen te veranderen, hoe zeer ook de uitkomst fjewijzen mogt,  464 opheldering der levensgeschiedenis mogt, dat hij bedrogen was, en daar door in eene of andere zaak misgetast hadt? En wie zal met goedkeuring lezen, het geen onze Schrijver op bl. 46 zegt: „ Met zulk een trotsch verheven voorhoofd te voor„ fchijn te treden, en zijn oordeel voor de verftan,, dige wereld tc willen rechtvaardigen (zo als trenck. doet; ,, kon vreemd en paradox fchijnen , of in het „ belagehelike vallen. Het oordeel der ven'tandige wereld kon gemaklijk hier op uitkomen: wie yan eer? ,, zoo grooten wijzen en goeden Vorst, ais Frederik was, 35 gtfti'uft — raoct zeker niet zoo heel-onfehuldig ge,, wecst zijn" . Is dat niet de regtbank van frederik, met die van den altijd regt vaardigen God gelijk Hellen? Men zal uit deze ftaalen reeds genoegzaam zien, dat een man, die zoo veel vooringenomenheid cn drift vertoont, zich noodzakelijk in de bijzondere aanmerkingen, die hij, bij het doorlopen van het boek van trenck, op hetzelve maakt, telkens verlopen, en een aantal onnaauwkeurigheden begaan moet. Laat ons nog ccn paar proeven daar van opgeven. Bladz. 70, wil hij het als een bewijs van trenck's fchuld aangemerkt hebben,'dat hij, j'ehoon maar voor édn jaar na de vesting gezonden zijnde, echter zo veele herhaalde pogingen deedt om te ontvluchten. ■ . Hij verzwijgt hier ondertusfchen eene zeer merkwaardige omftandigheid, die op de beöordecling van trf.nck's gedrag zeer veel invloed heeft; deze namelijk, dat men hem van dezen korten duur zijner draf niets gezegd, maar in tegendeel diets gemaakt hadt, dat hij tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld was (a). Dit verandert de zaak aanmerkel^k, cn wij twijfelen'cr niet aan, of ieder billijk Rigter, die naar de eeuwig regtvaardige inzettingen der Natuur zijne uitfprakeh regelt, zal eenen onfclutldigen gevangenen, die door ccn' misleiden of onbillijkcn Vorst tot eene eeuwige gevangenis veroordeeld is, de vrijheid toekennen, om zijne kluisters te verbreekeu, zo dra hij daar" toe gelegenheid ziet. Of was hugo de groot misdadig, om dat hij uit Louvedcin ontvluchtte? En, fchoon. trenck, gelijk onze Schrijver met regt zegt, geen huig de groot was, (*) trenck's Lcvcnsgefch:eJe,::s, I Deel, bi. 69.  van van der trenck. 465 was, zo komt het echter hier alleen daar op aan , of hii ziine gevangenis niet even mm verdiend hadt i Bladz. 77 noemt hij trenck een' ftruikrooyer en. moordenaar, om het afmaken yan twee Pruisfifche Officiers op den weg na Parfemich. Maar is het edelmoedig de waare omftandigheden van dit geval te verzwijgen? Is alle doodflag, ook de regtmatigfte noodweer den naam van moord waardig? hepen deze Officiers' met hunne medgezellen, trenck en zijn vriend niet op het lijf, met pistool en degen, op een eenzaamen weg, waar in de vlucht geene behoudenis te vinden was, dewijl zij te voet waren, en hunne vervolgers paarden bij zich hadden (b) ? . Ons bedek duldt niet, om dit gantfche boekjen doof te lonen, en het is daar toe ook niet gewigtig genoeg: mnr'het zou anders zeer gemakkelijk zijn, bij het gezegde no°- een aantal andere verkeerde redeneeringen en gevolgtrekkingen van den Schrijver op te geven. De aanmerkingen van den D uitfchen Revifeur, waarvan wii reeds melding gemaakt hebben, zijn doorgaands gemit>der; en, fchoon met noodelooze aanhalingen cn uitdampen aangevuld, leveren zij echter hier en daar bewi zeil op van des Schrijvers billijk oordeel over deze en wene onderwerpen; vooral heeft ons de aantekening op hl *2 over de vrijheid van fpreeken cn fchrijven zeef afmaakt; dezelve begint aldus: „ Het is khandeyoor ë Reocmen, dat,men begeert, dat men het vrij ge" hruik van wezenlijke rechten der menschheid als een " aenade van hun zou aanzien! Wie zoo handelt, als " onze groote frederik gehandeld heeft, behoeft voor " het publiek niet te fchroomen. Dat zoo veele Vorften of liever hunne handlangers, daar van ouds af " voor'fchroomden, en het zochten te ontduiken is " de «rootde fatyre voor hun zeiven. Wij kun¬ nen ondertusfchen niet bevroeden, waarom deze Revifeur die in het begin zijne aantekeningen onder den t*Wt rnaatfte, dezelven naderhand daarin gelaschtheeft, en wel zonder eenig teken van onderfcheiding, zo dat het den Lezer ten uitterden moeilijk, en zelvs hier en daar onmogelijk wordt, zijne aanmerkingen, van die des Schrijvers'der Opheldering te onderkennen. (JT) trenck's Levensgejehiedenis, I Deel, bl 104, Ï05. vad. bibl. i deel. no. iö. G g V*t*  466 verzameling VAN PLACAATEN, RESOLUTIEN, Verzameling van Placaaten, Refolutien, en andere authentieke /lakken enz. betrekking hebbende tot de gewigtige gebeurlcnifcn, in de maand September MDCCLXXXVTI bevooren en vervolgens, in het Gemeenebest der vcreenigdc Nederlanden voorgevallen. Te Campen, bij J. A. de Chalmot, 1789. In groot Octavo. Elfde Deel, 330 bladz. Twaalfde Deel, 340 bladz. behalven de Chronologifche Registers, voor elk deel geplaatst. De prijs van ieder deel is f 1 ■ 16 -: Van het gewigt dezer verzameling hebben wij reeds meer dan eens (*) gefproken; en wij verblijden ons zeer, dat de Heer de chalmot onzen wensch vervult, door dezelve verder tc vervolgen, en zo volledig te maken, als immer mogelijk is. De twee deelen, die wij thands aankondigen, zijn niet minder belangrijk, dan de voorige. Wij zullen eenige van de voornaamfte ftukken , die in dezelven vervat zijn, kortelijk opgeven. Het Elfde Deel beftaat geheel en al uit ftukken, die tot de Provincie Zeeland betrekkelijk zijn, lopende van 6 Januarij 1787 tot 29 December 178S, als over de Acte van verbindtcnisfc van eenige Leden en Ministers der Regeering en Justitie aldaar het Nationaale Fonds ter bevordering van dc gewigtigftc belangen des Ncderlandfchen Volks de Dank-adresfen door eenige Ingezetenen aldaar geprefenteerd onderfcheidene Propofitiën van den llaadpcnfionaris van de spiegel befcluildigingen en vcrandwoording van denzelven de ijzelijke oproeren en plunderingen in Zeeland voorgevallen het gepleegd geweld aan een Hol- landsch Jagt de dimisfie van den Heer Mr. erme- rins, a'ls Penfionaris der ftad Middelburg publi- catié'n van den Heer Erfftadhouder, betreffende de verandering der Regeeringen, in dc Zeeuwfche fteden , en de bezwaren der Ingezetenen van dezelven en van het platte land; enz. enz. Het twaalfde Deel bevat ftukken van een' meer verfchillenden aart, cn die tot verfcheidene Gewesten en Steden betrekking hebben: als Publicatie van de Am- nes- (*} N. 5, bl. 216, 217, en N. 7, bl. 331 . 332.  en andere authentijke stukken enz. 4Ö7 nestie, verleend door de Staten van Gelderland; Dagvaardingen, indagingen en vonnisten van j. g. tegelaar, cn r. l. bouvvens, van Amdcrdam, l.vriends van Vlaardingcn, allard scheltinga van Arum, Mr. p. p. t. ondaatje, b. f. von liebeiierr, en Mr. j. van lidt de jeude Junior, van Utrecht; Gcrigtshaudelingeu in dê Crim'ineele Procedures van den Advocaat-Fiscaal van Over-ijsfel tegen Mr. a. vos ding van beverforde; Publicatiün van Zijne Hoogheid betrekkelijk de Schutterijen teLeijdcn cn Gouda; Memoriën van de Franfche en Pruisfifche Gezandten, ter atfcheidneming van H. II. Mog.; cn van den Advocaat-Fiscaal van Bcaband, betreffende de Vaderlandfche Sociëteit te Hertogenbosch; Refolutien van li. H. Mog. betrekkelijk eene negotiatie door de W. L Comp. onder hunne guarantic te doen de betaling der Mecklcn- burgfehc troupes het formecren van een' Ordinans en Extraördinaris ftaat van oorlog de wijze van actionccren van zodanige perfoonen, die, eenige Generalitéjts ambten bekledende, in dc laatfte troubles hebben gedelinqucerd het geweld aan het huis van den Ontvanger de graef tc Tilburg gepleegd —- en den Algempenen Dank- Vast- en Bededag; Refolutie van H.SEd. Gr. Mog. betreffende de pennoenen der "edimitteerde Officieren; Stukken betreffende den eed op het fournccren van den vijf-en-twintigden penning; Formulier van eed , door alle dads ambtenaars te Utrecht te doen; Publicatiën der Regering van Utrecht betreffende het regt van inwoning, en dc Jooden; Reiolutie van de Staten van Utrecht, betreffende den eed op de conrtituti'e; Stukken betreffende de verandering van het Rc-erings- Reglement van Overijsfcl; onderfcheidene Stukken betreffende de Landfchap Drenthe, enz. enz. DcsJcmona. Treurfpel, door m. nieuwenhuijzen , Med. Doet. Tc Amfterdam, bi) C. de Vries, 1789. Behalven het Voorbericht, 96 bladz. in Octavo. De prijs is j :• 12-: Een Tooneclftuk, dat niet geheel beroofd van verdiende zou zijn, indien het niet ongelukkig eene G g a na.  4()S M. NIEUWENIIUIJZEN navolging, en mooglijk wel eene verbetering van shakespear moest vertoonen. Wij willen echter eerst, zo veel ons doenlijk is, alle vergelijking uit ons hoold poogen te verbannen, en dit ftuk befchouwen , als ware het een oorfpronglijk werk van den Heer nieuweniiuijzen. Naar ons oordeel heeft het dan verdienden, vooral voor het Tooneel daar de flaauwe verfen, welke 'er menigvuldig in voorkomen , in den mond van eenen goeden Acteur minder bemerkt worden. Echter zijn 'er feilen in. jago is bouffon en booswicht van dc affchuuwlijkfte foort. Dit is hij ook bij shakespear. Ja, maar daar begrijpt men dat alles wat meer. Hier ftoot mij zo veele vrolijke opgeruimdheid bij zo veele opzettelijke kwaadaartigheid. Ik ken jago niet genoeg; 't zijn geduurig elkander vernietigende trekken en deelen, die, bij elkanderen genomen, mij alleen doen wenfehen, dat zulk een dubbelzinnig cn zonder reden aflchuuwlijk gedrocht van het Tooneel gefchupt wierd. Zijne ' mlsiilaatfte grappen terftond bij zijne verfchijning (zie eerfte bedrijf, tweede tooneel) mishaagen mij even zeer als zijne koel overdachte boosheid vervolgens doet. othello is een dwaas — zeker geen edele Ongelukkige! Ik beklaag hem niet. Hij laat zich tegen eene deugdzaame en voorbeeldig getrouwe Gade, tegen een uitmuntend Krijgsman, die zijn vriend was, wiens deugd en verknochtheid aan zijne belangens hij proefondervindelijk kende, opzetten, zo als zich niemand dan een dwaas kan laaten opzetten, en verwerft dus, voor medelijden met zijn ongeluk , enkel medelijden met zijne gekheid, zo niet verachting. Ook vinden wij de wijze, waarop jago in het zevende tooneel des vierden bedrijfs het' kruis van desdemona behendig in cassio's gordel fteekt, niet zeer voor het Tooneel gefchikt. Om dit zoo te doen, dat het othello noch cassio kunnen ontdekken, en de Aanfchouwcrs duidelijk (want die moeten het zien, die moeten weten, hoe dat kruis in den gordel van cassio komt) behoort de Acteur voor dat oogenblik een zeer goed goochelaar te zijn. Men moet over 't algemeen al zulke grappen van het Tooneel laaten, die zeer ligt mislukken kunnen, en bij de kleenfte mislukking alle illufie wegnemen, om den Aanfchouwer te herinneren, dat hij niets dan een fpel ziet. „ Maar  desdemona, treurspel. 469 Maar juist deeze Tooneelen juist deeze Karakterwekken héb ik uit shakespear genomen, en wat liet kruis betreft."... 't Is zo; maar zie daar ook liet aebeele ongeluk. Bij shakespear hangt alles, volftrekt alles, aan één; — niets zonder oorzaak; — alles juist waar 't hoort; — overal fchepper en gebieder over de volle natuur; neem iets van hem, cn neem niet alles; gij neemt altijd kwalijk; gij lchcurt altijd een deel van een geheel — van een geheel, dat zo weinig ftervelingen vergund is in zijne volle uitgebreidheid en goddelijke fchoonheid te overzien en te vatten. Én wat de verandering van den neusdoek in het kruis aangaat, zij is allerongelukkigst. Heeft de Heer nieuwenhuijzen dc waarde van deezen neusdoek bij shakespear wel gevoeld? hij is daar een mcesterftuk en aan 't gantfche Treurfpel vastgeweven. Behalven de verwarring, die dezelve veroorzaakt, ontwikkelt ze verfcheiden fijne karaktertrekken in jago, in emilia, in othello, in desdemona, in cassio; geelt ze licht in duizend kleinigheden, die men weten moet, om de volgende groote daaden tc begrijpen en louter natuur te vinden. Dit alles doet één neusdoek maar in de hand van shakespear. Wij zouden een boekdeel, en geene recenhe, moeten fchrijven, indien wij dit alles nader uitbreiden wilden en eene volledige vergelijking maaken , tuslchen den Othello van shakespear, cn de Desdemona yan den Heer meowenhuijzen. Liever verkiezen wij hier eene kleene beöordeeling van shakespear te plaatfen, door een' man, die shakespear verdond en gevoelde, en dc ecnigde is, die hem in een origineel ftuk heelt weten natevolgen. Dit zegt göthe , dc Schrijver van Güts von Bcrlichingcn, van shakespear: Und das ware kein Drama ? Shakefpear ketn dramatifeher Dichter! Der hundert Auftritte ciner Weltbegebenheit mit den Arm umfafst, mit dem Bliek ordnet mil der Einen durchhauchenden, Alles belebenden Seele erfullet, und nicht Aufmerkfamkeit; Herz, alle Lcidenfchaften, die ganse Seele von Anfang bis zu Ende fortreifst we fin nicht mehr, fo follValer Aristoteles zeugen, „ die Grösfe des lebendigen Gefchöp/s darf nur mit Einem " Bliek überfehen werden klinuen" — und hier — Himmei! me wird das Ganze der Bcgcbenheit mit ticfj'ter Seele forf'efühlt und gccndct\ — EimWelt dramatij dier Gg 3 Ce-  47° w. nieuwe nhl'ij 2 en Gefchkhle, fo grofs und tkf wie die Nalur; aber de Scmpfer giebt wis Auge und Gefichtspunkt, fo grofs und tief zu fchen! In othello dem Mohren, welfhe Wek* welch ein Ganzcs! lebendige Gefchtehte der Entftehung' Fortgangs, Ausbruchs, traurigen lindes der Leiden' lchaft diefes Edlen Unglückfeligcn! und in wel dier Fülle und Zufammcnlauf der Rader zu Eincm IVerkel Wie diefer Jago, der Teufd in Menfchen gijl alt, die Wdt anjchu, und mit allen, die utn ihn fmd, /pielen' und Wie nun die Gruppe ein Casfio und Roclrich, Ólheil» und Dcsdcmonc tn den Charaktcren, mit dem Zunder von Empfdnglichkeiten fiiner Höllenflamme, urn ihn fchen muf, und jedes ihm in den IVurf kommt, und er alles braucht, und Alles zum traurigen Ende eèlet. Wenn ein Engel der Forfehung menschliche Leidenfchaftcn gegen cinander abwog, und Seclen und Charaktere «ruppirte, und ihnen Anlclfe, wo Jedes im JFahn des Freijen handelt zufuhrtund er Jie alle mit diefem IFahne als mit der Kettc des Schickfals, zu feitier Idee leitct ~ fo war eer menschliche Gcist, der hier cnlwarf fann zcichnete, lenkte. Dafs Zeit und Ort, wie flulfen urn den kern immer mit gehen, follte nicht einmal erinnert wcracn durfen, und doch ist hlerübcr cben dat hellede Gefchrei,. Fand Shakefpear den Goltergrif Eine ganze Helt der disparatestcn Auftritte zu Eiuer Hcgebenhcit zu crfasje.n; naturlich gehorte es cben zur Walirhcit leiner Begebenheitcn , auch Ort und Zeit jcdesmal zu idealijireu dafs fie mit zur Taufchung beijtrügen. Ist wohl iemand in der Ifclt zu cincr Klcinigküt fcines Lebens Ort und Zeit gletchgultig? und fmd fes infonderheit in den Dingen m die ganze Seele geregt, gebildet, umgebildet wird? inder Jagend, in jbencn der LcidcnJdiajt, tn allen Handlungen aufs Lcbcul Lts da niche cben Ort und Zeit und Fülle der dus/brn Umflünde ''die der ganzen Gejchidite I/alluug, Daucr, txji/lenz «ben mufs, und wird ein kind, cin Jünglin/ftdn VcrïflS'ï'Z fn.n 'm Fe^e der Thaleu fich wohl Eincn Umjand da Lokals, der Wie? und IFo? und Wann? weglchneulen lasfen, ohne dafs die ganze Forfel/ung felner Seele late? Da ist nun Shake/pfar der sróue %/cister eben weil er nur und immer Dkncr der Naiur ist. Wenn er die Begebenheiten feines Drama dachie , im hopf walste, wie walzen fieh jcdesmal Ocrtcr und Zeilen fo mit amber! Aus fecnen und Zeit!dufun aller Wdt  desdemona, treurspel. 471 findet jich, wie dureh ein Gefetz der Fataliteit, eben die VTJ dl dem Gefühl der Hatidlung, die krajttgfle , d£[dealde ^ wo ^fonderbarflen, kühnften UmlUuulc t telt knTrugder Wahrbeat ^««fo* t, ., ,,„j n,-t weichfcL uber die der Dichtei jcnauci, pelten 'r^:Z'Hierist Mn Diekterl ist m Sf bevoegde Rechters zijn, 7T1 dit ïnoeg zijn- Men leeze hier nu op, wardj HLr nieu venhuijzen in de Voorrede voor zijne DesdeZnalt-tf ,, Het origineel ftuk is van shakespear, welk"he zê ve othello noemt; dan daar desdei; 51 de leende hoofdperfoone is, heb ik het ook naar deeze den naam doen draagen. Elk, die et Fno-elsch ftuk kent, weet zeer wel, dat dc " Schr ivef in het zelve noch eenheid van tijd, noch " vai Es n acht genomen heeft; het begint: tcj#V Z neïiel, en eindigt" op Cyprus; het -geheeleJuk, waarin de gantfche overtogt naar het Eiland ge. fchiedt, duurt dus eenige dagen. Het geen jago n dit ftuk met het kruis bewerkt, gefchiedt bij " shakespe mi , fchoon op eene andere wijze , met " ccn' neusdoek. Ondertusfchen bekoorden mn de " hoofdd-Sd cn de uitmuntende characters. Sint, " laniibeet het mij, dat men het origineele van sha" kespear n e op het Tooneel bragt;" (hoe deeze fci* met het geen de Heer nieuwenhuijzen hier vol?en laat tL v'erefTenen is, begrijpen wij met geheel duideS „ de hamlet heeft 'er genoegzaam mets , Uvan3behouden, ik waagde het dus^4ttSt' te bewerken, voor het hedendaagse loon" -J. IVbikr te maaken, cn-zoo veel mooghjk het bijzon " der ei-en van shakespear te bewaaren; de veran" e inoen die ik heb moeten maaken, kunnen u t '? e ve ge iking van dit ftuk met het origineel b, " Sn- ik heb othello alleen als een Afrikaan doen % voörkomen, de gedaante van een Moor vreesde tk dat, voor zulk een hwf«^^V?^Keem bet Tooneel zijn zou;" ^nderhjke vnecs neem bij shakespear den Moor weg, en het geheele eigen aartige karakter van desdemona is wegjpnome^m ,-e getrouwe liefde is niet meer bóven a»e--y«*den£mg verbeven^ bet is genoeg, wanneer hij, b j een ohji gelaat, een norsch en ftroef voorkomen hebG g 4 " '  *7* l. s t e r n e „ be," (nog wonderlijker verandering! wij zien niet, dat de aanfchouwér hier veel bij winnen zou — mooslijk zouden 'er zijn, die liever een' Moor, dan een' Afrikaan met eeri olijfkleurig gelaat en een norsch en ftroef voorkomen zagen. Hier heeft de Heer nieuwenhuijzen gewis shakespear niet gevolgd hier is hij geheel origineel want bij den Engel- fchen sophocles is othello een zeer edel, een zeer verheven wezen, geëerbiedigd van al wat waare grootheid voelen kan) en dit is wel in acht te neemen." Men vergeve ons, dat wij deeze recenfie met de woorden van den eigen aangehaalden göthe fluiten: _ Zo mij immer bij een" Man dc gedrochtelijke beeldte»is invalt: „ hoog op den top ecner Rots zittende! „ aan zijne voeten dorm, onweer, en het bruifchen „ der Zee; maar^ zijn hoofd in de draalen des he- mels!" dan is 't bij shakespear! Maar zeker ook met die bijvoeging, dat onder aan den diepflen voet van de rots zwermen gonzen, die hem — verklaaren, redden, verdoemen, verontfehuldigen, aanbidden, benijden, overzetten, lasteren! en die hij alle niet hoort. Brieven van wijlen den Heer l. sterne , Schrijver der fentimenteele Reizen. Naar het Engelsch overgezet. Te Amjlerdam, bij J; J. Wolters, 32 bladz. in octavo. Dc Prijs is f 1- 6 - : Onder dit opfchrivt levert men ons zes korte brieven , die dierhalven maar een klein gedeelte uitmaken van de verzameling van zoogenaamde Original Letters, of Oirfprongclijkc cn noit te voren in het licht gegevene brieven , van wijlen den Heere l. sterne , die in het voorleden jaar te Londen, bij Longman, uitgekomen is, en die 216 bladzijden in octavo bellaat. Men heeft deze brieven reeds'in het Hoogduitsch (a) overgebragt; en waarfchijnlijk zal de Nederduitfche Vertaler de proeve, die bij ons thands aan- 0) In do 'tfitcwafif ttv n&ftltttyfeu tmb i»iferMtciit>(tm Wtiftf,',e tut- S>ciitfd)t: aiis ben nciiegtcn SSrittifrfeeit COtaaftiincit: V fcaub, f. 184-3Q5; VI Kmt>, f. 193-318 ; huif, f. 317,  BRIEVEN. 473 u-»Ai vprder vervolgen. Wij maken' ook gene Wnbii/^ aan te moedigen. Want, Efmen ^j^ brieven , "och in de vertaling ichoon men o uit<,we, iets in het minlte heef PomÖdeJ echtheid Van dezelven te be5325? khoon 'er noch opdragt, noch voorreden , noch 3 li l uitgever vóór geplaatst is, en wi dus S'wTtenf doo^S gelukkg toeval deze brieven hPf zhhi de portefeuilles van zommige vrienden on den Heer sterne, of elders ontdekt zijn ; fchoon ïe delven zeer onzeker, is, of zij w^nk^U nen van den Heer sterne zi n voortgevloeid, of niet. K zullen zij evenwel, met alle deze onzekerheid fa zelvs ludieii de onechtheid volkome., bewezen wa met genoegen gelezen worden door allen, die m de perken vin dezen vernuftigen Schrijver fmaak vu> dC11' Deze brieven toch zijn op zich zeiven aitrflUrï\'end , en "Xmen in den ftijl van de Triftram óW " dl• zij zijn zoo, dat sterne ze zou hebben kun" nen fchrijven, en zoo, dat ze hem voorzeker geen " Snee zouden hebben aangedaan. Wat dierhalven de " mwendige baarblijkelijkheid betreft, zou 'er geen " cS zHn, om aan derzelver echtheid te twijfelen; '' maar in fierlijkheid overtreffen zij zoo zeer die, "weke door Mevrouw medaille zijn uitgegeven " dat wij , indien wij ze voor echt houden verplicht " zim te zeggen, dat zij met ene bijzondere nauw" kem-ioheid,B&en con amore gefchreven zijn. Dc kun" Ske' Lezer zal bemerken, dat in alle deze brieven " veel Gelijkvormigheid van ftijl heerscht, fchoon geschreven aan verfchillende perfooncn, cn op zeer " verfchillende tijden. Om alles in één Woord te zeg" in indien z j niet van sterne zijn , dan komt " heï'ons voor, dat zij zijne oirfprongehjke brieyen '! vSre overtreffen. Wij hebben ze met het grootte ° vermaak gelezen, en wij durven ze aanprijzen, ate " Sikt om te gelijk te onderwijzen en te verma" ken Zij zijn vervuld met dien geest van mensch" evendheid L weldadigheid, die dc. werken van tIrne zoo fterk onderfcheidt; en augjtqjj vrij van die gebreken, die zommige ftukken van " sterne voorden groot gedeelte fan zijne Lezers „ onverdraaglijk makelij ^ ^  474 l. sterne Ziet: daar het oordeel, dat de Schrijvers van the tnonthhj Review (b) over de gantfche verzameling vet len; en, voor zoo verre wij uit deze zes vertaalde brieven zien kunnen, oordelen zij naar waarheid. WH hebben echter in den derden brief, bl. 16, 17 een' plaats gevonden, waarop wij niet nalaten kunnen ene aanmerking te maken. „ Gij zult (fchrijvt sterne „ daar aan zijn vriend) in mijn voorhuis zitten, cn „ lachen om de Attifche portaalen. Ik houde zo veel " Lan aloudc Schrijvers als iemant denken durft „ Maar met aÜe hunne fijne gezegden, fijne verfen, „ en fijne fchriften, is hun opgetoogenfte verwonde! „ raar niet m ftaat mij een half dozijn plaatzen aan " jL' W,'^ 'n r voor een 00rtie van dat treffend aan„ doenlijke , dat wij fentiment noemen, in te vinden „ is en daar mede, genoeg hier van." Men behoevt in de daad geen blind of al te opgetogen bewonderaar van de Ouden te zijn, om de vaischheid van deze aanmerking in te zien. Die alleen maar de werken van homerus gelezen hadt, zou daar uit reeds overvloedige ftolfe hebben, om uit honderde plaatzen het tegendeel te bewijzen; en, die in de ichniten van dien Vader der Dichteren niet bedreven is, zal in de uitmuntende aantekeningen, die onze beroemde Landgenoot, de Heer j. de bosch, op de Ilias gemaakt heeft (c), voorbeelden genoeg hier van opgemerkt vinden. In het gemeen kan men van dc Grieken zeggen, dat de Natuur bij hun hare regten hn-er heeft weten ftaande te houden, dan bij enige.andere natie onder dezelvde omftandigheden, en dat wij daalder in hunne fchriften, in het bijzonder in hunne dichtftukken , overal gewaarwording, oirfpronglijk gfeyoel aantreffen, en geen geest, geene enkele naboStling, zo als bij de meeste Modernen (d). In de Schriften der Romeinen vindt men dat treffend aandoenlijke, dat wij fentiment noemen, wel in enc mindere mate als in die der Grieken; maar echter fterk genoeg, om hun ook in dit opzicht den prijs boven de hedendaag- fchen 00 Zie ook VEfprit des Journaux, Fevricr 17:9, p. 412, 413- O) Zie boven N. 1 , bl. 38. (<0 feit:i, Brieven over verfcheiden onderwalen, IV fee!, bl. 90, en vervolgens.  brieven. 475 rchen toe te wiïzcn. Geen wonder! Toen dc wcelue bii hun de Natuur verbasterd of verdrongen hadt vormSn hunne beste Geniën zich nog naar de Grieken m wier verken zu een' zuivercr Natuur wedervonden. Hoe treffend aandoenlijk werden bij voorbeeld horatius en virgilil'S door deze navolging der Grieken! ei fchoon ovidius, gelijk dc Heer feith met regt n eft aangemerkt (e), dikwijls vee meer kunst dan ng uur bezit, zo heeft echter ook hij, m navolging der G ieken, het zuiverst gevoel, hier en daar m zijne Schriften , op het levendigst en natuurlijkst uitgedrukt. Laat ons maar alleen aan de fabel van pvramus en thisbe denken (ƒ'). (e) I. c, bl. iio, ui. (ƒ) Metam. Lib. IV, vs. 55 et feqq. Roosie. in drie boehen, door ü. loosjes, pz, Te Haarlem, bij A. Loosjes, 1788. Behahen het Voorbengt, 211 bladz. in octavo. De prijs is ƒ2- 10 - : Hoore, de dochter van Veldeling, vierde haaren ncgentfcn-ft den jaardag, toen Veerijk, die zijne zuster na het feest gebragt h dt, haar voor het eerst zag, en terftond de vuur.gfte Se voor haar opvattcde. Zij voelde weldra deze de zucht voor hem, en reeds den anderen dag zagen z. elfaoderen weder, en het heilig vuur, dat.hunne, boezems^tokte, openbaarde zich in warme en reine kuschjes. hadt Zij iets voor haaren vader verborgen gehouden, maar deze neiging, hoe. onlchuldig ook, dorst zii hem niet open? Êrenl" moest dezelve toevallig ontdekken. Op een eilandje, waar dc vrouw van Veldeling begraven lag, hadt hij een.' Woemwin, en een prieel, op een meir uitziende, beftaan, dc uk klimop én bloemdragende heesters, en in hetzelve een altaar val gnszooden cn weügbloeijende klaver, waar op hy b oetnen a'n zijne Godheid, aan de ^mir ofieroe enw hii all» morgens lofzangen en gebeden uuftortte. Hier hadt virTk op zekeren dag zijne Roosje te vergeefsch gewacht; en óp d« zij evenwel weeten zou, dat hn aldaar geweest was, plukt bij uit den tuin van Veldeling eenige banden vol bloemen, en ftrooit op de graszooden voor het cenvomvig altaar, met groote letters: ROOSJF. MORGEN' MIDDAG KOMT VEERIJK WEDER. Den volgenden morgen kwam de Grijzaart met zijne doch. Ier? om te aanbidden, cn zag, met fpraakeloozc verwonde-  476 A. LOOSJES, PZ. ring, do letters van geflrooïdc bloembladen. Met een lieime. lijk misnoegen,maar tevens met medelijden, zag hij, boe z;jne lieve dochter zich voor de ecrfle maal van haar leven voor haar' vader fchaamde, voor de cerfle maal iets voor hem verborgen hadt; en dit griefde hem te meer, om dat hij aan zijn' ftervenden vriend Duir.mau reeds jaren te voren hadt toegezegd , dat Roosje de vrouw van zijn' éénigen zoon Mormaan zou worden, eene toezegging, welke Roosje zelve, toen de lievde nog niat kennende, maar medelijden en achting voor liefde a inziende, bekrachtigd hadt Nu verfcheurde de hevige ftrijd tusfchen liefde en gehoorzaamheid het teder hart van Rnore, ma.tr de gehoorzaamheid won den kamp. Zij verzocht, dat haar vader zelf aan den vuurigen Veerijk zeggen mogt, dat zij reeds te voren haar hart aan Rlotmaart toegezegd hadt, cn dus, uit plicht, Veetijk verlaten moest, hoe veele traanen haar dit ook kosten mogt. De Grijzaart begreep, dat het beste middel, om haar voor wankelen in haare gehoorzaamheid te bewaaren, wezen zou, om haar reeds den volgenden dag aan Bloemaart te verbinden. Met beevende vreugde ontving de jongeling deze tijding; maar Roosje bragt den nacht door met fchreien, en zag haare traanen aan als het /rïatlïe onfchtildig offer, dat zij han Veerijk wijden mogt, en dat haar morgen ongeoorloofd zou zijn. In het holle van den nacht tikt haar hoopelooze minnaar zachtkens aan dc deur van haar' flulp, en verzoekt haar, om buiten dezelve het laatfte affcheid van hem te neemen, op dat zij den flaap van den Grijzaart niet ftooren mogten. Zonder het te merken, (lappen zij een eind wegs op; een onverwachts opkomend on weder ontdekt hen eerst, hoe ver zij zich van de (tulp verwijderd hadden; zij ontfchuilen het in een eikenbosch; eene honderdja.irigc eik, weinige treden van hun af, fplijt met een verfchrikkelijk gekraak,- en het meisjen bidt de Goede Natuur, dat, indien zij, zonder haare beloften te verbreeken, zonder haar' vader te bedroeven, nimmer de vrouw van Veerijk kan worden, dan eene volgende vlam hun in elkanders armen mogt doen ftervcn , op dat zij ten minden in hunnen dood mogten veréénigd zijn ,, Ook in uw leven ,, z.ilt gij veréén'gd zijn" riep eene vriendelijke ftem achter hun, uit het bosch. Het was Bloemaart, die in den vroegen morgen na de ftulpvan zijne Bruid gekomen z'jnde, en haar niet vindende, met Veldeling haar was gaan zoeken; die verlicht door de brandende eik haar vondt; die door haar' vader van haare lievd- voor Veerijk onderrigt, daarenboven haare bittere klachten hadt aangehoord, en te edelmoedig was, om het geluk van zulk een edel paar te ftooren , en een hart te rooven dat hem niet gefchonken kon worden. Hij troostte zich, over het gemis van Roojc's liefde, door de vriend-  roosje. 477 vriendlchap van beiden, en hielp zelfs haar bruiloftsfeest Sen! dat nog denzeliden dag gevierd werdt 7fet daar het beloop van dezen Herderlijken Ro >an, waar in de herderlijke zeden, eenvouwigheid, en onlchuld zeer wel in acht genoomen zijn, en waar in nog eenige gepaste Epijoden, en eenige fchoone Herders-zangen zijn ingevlochten. Eleonore, geen Roman, eene waare gefchiedenu, zn brieven. Aw Z Hoogduinch. In 'sCravenhage, bi} J. vanCleef, 1788. Twee deelen, in groot Octavo, te zamen, behalven een kort Voorber.cht, 489 'oladz. De Priïs u f 3 " 1 " : De Graaf von flett, een jongman van een wispeltuurig character , en die zich reeds aan de grootfte uitvoerigheden fchuldig gemaakt hadt, wordt, op bevel van het Hof, aan de deugdzaame eleonore verbonden, die hem met beminde, niet beminnen kon, cn die ook doorhem geenszins bemind werdt. Om zich zeiven voor verveeling aan de zijde zifner Echtgenoote "te bewaaren', vraagt bij verlof van het Hof, en reist, terftond na het voltrekken zijner echtverbmdtems, na Parijs af Hier tuimelt hij van de eene bedwelmende vreugde tot de' andere, baadt zich in wellusten, en heeft wel dra, dat iederen wellusteling vroeg of laat te beurt valt, een gekrenkt Saam, en een' ledige beurs Hij neemt van den Procureur desnier twintig-duizend «v.» op, maar betaalt dezelven met, toen de tijd der aflosfing verfireeken ,s He Procureur geevt hem uitftcl en flett beloont deze edelmoedigheid met de vrouw van den braaven man te vevleiden. Nooit was haare deued of getrouwheid te voren gekrenkt geweest, maar de adderen-tong van den bedrieger hadt haar verlokt, en haar rnU vondt hun beiden in eene vrij onftichtelijke vertrouwdheid Hii dreef den Graaf met een' jagers zweep uit zijn huis, en drong op de betaling van de vervallen w.sfel en op genoegdoening wegens het ontécren van zijn ht.whjksbed bij den Lieutenant der Politic aan. De braave Baron hart, een nuitfeher, die zich toen ook te Parijs bevondt, dit verneemende betaalt voor hem de wisfel, en fmeekt hem, om den Procureur te vrede te Hellen. In plaats van hier aan te voldoen voegt hij nog fchimp bij zijne belediging daagt den eerlijken desnier op een' koppel pistoolen u.t, brengt hem eene doodelijke wonde toe; doet zijne vrouw daar door ,n de uitterfte vertwijfeling daar neder ftorten, we ke baar eindeliik i ok den dood doet cn maakt dus de kinderen van zijnen weldoener in korten tijd geheel ouderloos, en ver' woest,  473 ele o n o r e, woest, door zijn' geile drift, her. geluk van het bloeié'ndst en zaligst huisgezin. Hij vlucht na Spaa, wordt door het .edelmoedig gedrag van zijne braave echtgenoote omtrent hem zeer geroerd; doch alleen voor een oogenblik: hij wordt verliefd op louisb, de . dochter van zijn' waard, die reeds aan den jongen bath verloofd was, en zijne aanzoeken ftandvastig weigerde: maar door. de verfoeilijkfle listen van een' zekeren Abt veronese tffi5~öm vergiftmengerij van Parma gevlucht was, en zich thands te Spaa bevondt; cn wiens gantfche leven dc zeldzaamfle aanéénfcbakeling van dc vcrfchrikkelijkfie ondeugden en misdaaden was) weet hij louise's minnaar uit het land te verdrijven , en door ccne gemaakte verfchijning vun een' Geest bet meisjen te bewegen, om bath tc vergeten: de bediende van den Abt, als een Priester vermomd, trouwt haar aan flett, en hij bereikt langs dien weg zijn wellustig oogmerk: dnor een' brief van zijne vrouw, die hij onvoorzichtig op tafel hadt laten liggen, ontdekt loujse, dat hij getrouwd, en zij bedrogen was: zij vervalt in eene hcete ziekte, en nogthinds weet hij haar, wederom door middel van den Abt, te vrede te Rellen, met de belofte, dat hij de fcheiding met zijne eerde vrouw bewerken zal, indien zij zich zo lang in een klooster wilde begeven, tot dat hij deze zaak ten einde gebragt hadt. Om deze fcheiding op zulke eene wijze te bewerken, dat alle de fchande cn de grimmigheid van het Hof' over dezelve op .eleonore viel, werdt wederom de Abt gebruikt, die door zijne gemaakte vroomheid zich den weg baande tut het vertrouwen der Gravin. Zij hadt voor den jongen hart de grootfte achting opgevat, die uit de weldaden, door den Baron te Parijs aan haaren ondankbaaren Gemaal bewezen, het eerst ontdaan was, en die naderhand, na dat de braave jongeling te N ** tc rug kwam, merkelijk verderkt werdt door het dagelijksch befchouwen van zijn uitmuntend character. hart fchattedc ook haare deugden hoog, en beider achting verwandelde allengskens en bijna onmerkbaar in de vuurigde liefde, die door den Abt ten fterkden werdt aangewakkerd, fchoon hij zich hieldt, als of hij dezelve wilde tegengaan. De bedrieger hadt zich zo diep in het vertrouwen van eleonore weten te nestelen, dat zij hem de ve.borgenc neigingen van haar hart niet verheelde; hij gaf telkens van de vordering van zijn listig ontwerp berigt aan flett ; cn deze fchrecf nu aan zijne Gemalin een' al'lervernederendflen brief, en drong bij het Hof op de fcheiding aan. De Bisfchop en de B'cgtvader der Vorftin werden ondertusfchen door den Abt tegen, eleonope ingenomen; men bewerkte bij het Hof, dat HAiiT ccn buitenlandsch gezandfehap kreeg, en dat eleonorr in  1. EENE WAARE GESCHIEDENIS. 479 in een klooster geftoken zou worden: de Abt waarfchuwt haar zeil', onder Ichi n van vriendfcbap, van dezen toeleg; ze hfa aan, om met HKtt te vluchten, en biedt zich tot fezelfchap aan; huurt Banditen, om onder weg den wagen aan e vallen, cn hart doodelijk te verwonden; en beitelt tevens da eleonore ingehaald, en te q** tn een klooster Ken worde. Hier vindt zij louise, die door flett, wele z'cte Parijs weder vermaakte, fchandelijk verlaten; uit het klooster, waar in zij zich eerst bevondt, verftoten, en in dr wederom opgenomen was,- maar die ook daar uit weder verdreven werdt, toen men haare zwangerheid ontdekte; toen een' geruhnen tijd hulpeloos aan den weg lag, «jjdehjdoor eene oude vrouw ingenomen en verzorgd werdt, bij haar een' zoon baarde; eerst na haare berfteliing merkte, dat z.j S. in een bordeel bevondt; de wreedfte aanvallen van een faÏÏen wellusteling wel met een goed gevolg wederftondt, S edE zï dat zij alleen door middel van ger.gtsdtenaars "f dit Ichandhuis verlost werdt, die haar, daar zo, veel fchn tenen haar was, na het tuchthuis bragten, waar zl] tot eene Kling veroordeeld werdt. Nog tijdig echter werdt fzij voor deze ftraf behoed, cn in vrijheid en m haar vorig gel uk herfteld. De jonge bath, die na veel zwerveni onheil, ui vertwijfeling, haar verblijf in het klooster ontdekt, en haar daar reeds gefproken hadt, geraakte nu ook, na een moeilijk onderzoek, zo ver, dat hij haare jongde lotgevallen gewaar werdt; en het viel hem nu niet moeilijk, om haare onfchuld Sm ei zijne Cn haare wenfehen te bevredigen. Door L zeldzaanWn zamenloop van omftandigheden ontdekte men int ook, dat hart van de wonde, die hem de Banditen toeeebraet hadden, hcrfteld was en nog leeide —— dat de gewaande Abt be fnöodfte ondier was -— cn dat flett hem gehuurd hadt, om zijne listige rol b,j eleonora te Ipcelew. !_ü Pet Hof trok zich nu haare zaak aan; door deszelvs Minister te Parijs werdt hij gearresteerd; uit zijne papieren ontdekte men den gantfehen gruwel der ongeregtigheid; doch h j zelf ontvluchtte uit zijn arrest. Nu ving h.j aan te hachelen, veinsde eene volkomene bckcer.ng en het hartgondigSt berouw, badt zijne eleonokï cm vergeving, en biagt het 70 verre, dat het Hof nu hunne berëenigmg cischte. en de Gravin in geval van weigering , met geweld uit het klooser wilde laten haaien, cn haar dwingen, om oP nieuw haare hand aan flett te geven. Bij haare vuur.ge liefde voor hart, en haaren afkeer van flett was haar dit onmogelijk: men poosde on lertusfchen hart op te ligten . om naar in een denkbeeld te brengen , dat toch haare liefde voor dezen minnaar hoopeloos was: doch hij vondt middel, om haar door hst mt het klooster te verlosfen, en te Spaa in veiligheid te brengen  4#0 eleonore, eene waare geschiedenis. flett zocht ondertusfchen de genade van het Hof te winnen» door zijnen huurling, den Abt veronese, het gerigt in handen te leveren: deze voorkwam hem, wondde hem doodelijk . en fnecdt hem de tong uit, op dat hij niet nog voor zi n' dood aijne geheime gruwelen aan den dag mogt brengen : doch hij werdt zelf door toedoen van den Graaf L**, wiens gantfche gedacht hij doer vergift omgebragt hadt, en die hem reeds lang, door een aanmerkelijk gedeelte van Europa , had vervolgd, in hechtenis genomen ; at eenige fcherven van glas op, om zich zeiven van kant te helpen; verviel in raazende vertwijfeling, door het van één rijten van zijn gedarmte, en de convulfiën, die hem de inwendige brand veroirzaaktc; cn braakt i onder de ijzelijkde vervloekingen van zich zeiven zijne affchuwelijke ziel uit. Zo veele wederwaardigheden dierhalven, door de voorbeeldelooze boosheid van twee monders aan vier edele menfchen veroirzaakt, eindigden gelukkig in ce zalige verëeniging van hart en eif.onore, en bath en louise; terwijl de Graaf L** de hand van julia, de vriendin van eleonore, die haar lijden door troost, raad en daad verzacht hadt, voor zich verwierf. Ziet daar de korte fchets eener Gefchiedenis, bij welker lezing u dikwijls de hairen te berge moeten rijzen over de ijzelijke plans, door de list en boosheid der menfchen gefmeed ; en het hart van medelijden barden met het gevaar en den grievenden (mart, waar in zich telkens de belaagde en verdrukte deugd bevindt. Indien het in de daad eene waare Gefchiedenis is, gelijk in het Voorberigt ten derkden verzekerd wordt, dan is ze ontwijfelbaar de zeldzaamde, die men immer aan kan treffen; en dan mogt de Uitgever met regt fchrijven ; ,, Men zal misfchien noit werkelijk waare ontmoetingen „ tn het menfchelijk leven vinden , die met zo veel faamen„ hangend belang verknocht zijn, als deeze. Tooneel opToo- „ neel verwisléling, fchijnbaar plan, en doch al- ,, toos toeval en waarheid.' Doch, hoe dit ook zij, het boek zal altijd met nut kunnen gelezen worden, ter aanwijzing van de gruwelen, waar toe een mensch vervallen kan, die éénmaal zijne ziel aan de bedrieglijke bekooringen der wellust of gouddorst verilaafd heeft. De taal en fpelling van den Vertaler kon naauwkeuriger zijn, en hij fchijnt zelvs zommige Hoogduitfchc uitdrukkingen niet regt gevat te hebben.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. t. d. michaelis Nieuwe Overzetting des Ouden Testa" ments, met aanmerkingen voor ongeleerden; m liet l\ederdüitsch overgebragt door den Heer w. e. de perponcher. VllI Deel, behelzende de boekeni der iuciiteren en rüth. Te-Utrecht, bij de Wed. j. van Schoonhoven, 1788. Behahen de Foorrede, ^oóblaaz. in groot Octavo. De prijs is ƒ . , , /X behelzende het eerfte boek van samuël. JW* I7«9- 349 M*fr. ^ />/v)'s is f 1-16- : TVit uitgebreid werk zou alléén reeds genoeg geweest L> ziin: om den geleerden, vernuftigen, cn arbeidzaïnen Schrijver, doo? alle tijden heen, den warmen dank van all menlchcnvrienden Jtc doen venverven. Schoon men op de inrigting van hetzelve in het algemeen enZ bilHJke aanmerkingen gemaakt heeft , .en fchoon men inde vertaling en verklaring van bijzondere plaatzen dikwils van den Schrijver verfchillen mag, .hij heeft échte in de daad de verdiende, dat hij de meuwontdekkingen, die vóór hem door onze Hollandfche roSerTTMlkenners tot opheldering van den Bijbel oemTakt waren, het eerst ten nutte van ongeleerde Lefeïs heeft overgebragt, en dat hij dezelven door zijn din vernuft en geleerdheid aanmerkelijk vermeerderd heeft. En'èenaantal geleerden, die na hem in Duitschand en elders nieuwe" vertalingen van den gantfehen 1? lel of van bijzondere boeken vervaardigd hebben, zulten, indien zij billijk willen zijn, de verplichting erkennen moeten , die zij aan zijnen voorgang hebben. DfHeer de perponcher nam dus ene zeer vcrdienfteiike taak op zich, toen hij de vertaling van dit wei ondernam, vooral, daar hij dezen arbeid begon Tn eer Kerk, waar in het ongeleerde gedeelte onzer Landgenoten nog bijna geheel en al onkuiid.g^was; van het nieuwe licht, dat men zederd enigen tijd oye- de bijbelftudie verfpreid hadt; en wij twijfelen ei met aan, of het uitgeven en wél ontvangen van deze1 Nederduitfche overzetting van het bijbelwerk des geleerden Ridders heeft veel toegebragt, om ook onze Geleerden op te wekken, ter vervaardiging van uieuwe VAD.BlBL.IDEEL.NO.il. Hh . OVer-  j- d. michaelis overzettingen der gewijde Schrivten, ten behoeve hunner ongeleerde mede-ingezetenen. De uitvoering van den Heer de perponcher verdunt in vele opzichten lof', fchoon men in dezelve misfchien met regt enige verandering zou wenfchen Daar deze de eerlte reize is, dat wij van dit werk fpreken, kunnen wij niet nalaten, daar over in het algemeen onze gedachten vrijmoedig mede te delen. b üe uitvoerige Voorredenen, die de Nederduitfche Vertaler doorgaands voor ieder Deel plaatst, zijn fchone Huiken, die belangrijke onderwerpen vervatten, welke door den Schrijver van dezelven zeer oordeelkundig bearbeid worden. Hij toont daar in, met de beste buitenlandlche Schrivten zeer bekend te ziin en van dezelven een verftandig gebruik gemaakt te hebben , zo dat onze natie hem voor deze toegivten groten dank verfchuldigd is. ö Hctzelvde kunnen wij ook van de Aantekeningen zeggen; ichoon ons evenwel in de inrigting van dezelven dit met bevalt, dat de Lezer meestal niet onderfcheiden kan, welke aanmerking hij aan den Dultfchen Schrijver , en welke hij aan den Nederlandfchcn Vertaler tedanken heelt. De Ikcr de perponcher namelijk heeft de aantekeningen van michaelis niet blotelijk vertaald maar dezelven zo geheel en al omgearbeid, dat men' zonder het oirlprongelijk werk zelve na te zien , zelden zeker kan zijn of de gedachte , die men bij den Heer Perponcher. leest, vafi hem zeiven, of van michaelis zu. Het is duidelijk genoeg, dat de Nederdiiitiche Vertaler zelf m de Aantekeningen fpreekt, en dat hij dit ook aan zijn' Lezer heeft willen doen zien: want herhaalde reizen gebruikt hij de uitdrukking -et de Heer michaelis , of ene dergelijke. Ondertusfchen geevt hij ook een aantal aanmerkingen, waar in van den Heer miciiaëlis niets gefproken wordt, en die evenwel woordelijk, of genoegzaam woordelijk, uit het Hoogduitfche werk zijn overgenomen. Zomtijds lascht hij er geheel nieuwe aantekeningen in, of vermeerdert , of verandert die van den Göttingfchen Hoo"-keraar; én zomtijds laat hij ook het een cn ander van de oiriprongelijke aanmerkingen geheel en al weg. Wilde dc Heer de peuponcher geen bloot vertaler wezen, wilde hij bijvoegzels op het oirfproiigelijk werk geven, dit ftondt hem niet alleen vrij, maar hij kon ook  NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TESTAMENTS. 483 ook op de dankbaarheid van zijne Landgenoten rekenen daar hij genoegzaam in de werken der beste uitleners der gewijde Schrivten toont ervaren zijn, om aan ongeleerden nieuwe bijdragen tot opheldering van dezelven te leveren. Maar men zou toch gaarne gezien hebben, dat hij de aanmerkingen van zulk een echte Stukken, het é?^«^« % nijken, en latere Historiën van ons tacobus van den toorn, vermeerdert met eemüe ^BijzZerleL , wegens den laatjlen AfagM Jonker hendrÏk van bmdenrodr;J^ÉUdt het Aanhangzel van de Vaderlandfclte fflslme jan wagenaar. Tc Amfterdam, bij A. van der Kioe }5 A. Capel. 1788. 32 bladz. m groot Octavo, üe prijs is f : -15-: Dc aanleiding tot het uitgeven van dit Stukjen en dc wijze , waar op hetzelve m de waereld gekomen is worden ons in het volgend kort- voorbengt Sgewèn??, Het ernftig verzoek van verfchctden MaiPnen van naam cn rang in ons Vaderland, bij wel' ken de "cdachtenis van brederoüe nog m waarde " i ouden word , is oorzaak, dat deesGeflachtboom, " IfzSSrhet licht ziet. 'Wijlen de kundige Heer " ucobüs van den toorn, te Alkmaar , ^ 'er wel " eïr de ontwerper en famenfteller van. Eene naauw" keuri-e aftekening, en de fchriftelijke opheldering " van den Autheur zi n wij verfchuldigd aan de vnend' Seid van den Heer jan van panders, mede tc " Smaar , die' dch, door zijn Tooneelftuk, Fredrik ! J Rechtvaardige, bij zijne Land&genooten verdien " \L aamaakt heeft. De nadere uitbreidingen, bij r.w^zegLS aameekeningen, als mede het Naibhnft ziin 'er door des kundigen bijgevoegd; van welke i wij vertrouwen, dat ze "den Historie-mi.maaren met „ onverfchillig zijn zullen. „•.,„„„ «sHirü- "Schoon men bij een aantal °^e en nieuwe Schri, vers , die de Gefchiedemsfen van ons Vaderland be fchreven en opgehelderd hebben, aangaande het doe* 11 4  £18 DICHT- EN ZEDE KUNDIGE BESPIEGELING OVER DEN ZONDVLOED, Dicht- en Zedekundige Befpiegeling, over den Zondvloed. Te Gouda, bij Wouter Verblaauw. 1788. Behalven het Voorbericht, 37 bladz. in groot Octavo. De prijs is f :-6-: Dicht- en Zedekitndige Befpiegeling over hagar en ismaël. Ibid. 1788. 56 bladz. itt groot Octavo. De prijs is f Beide deeze Stukjes vertoonen eene bedoeling, die het hart van den onbekenden Schrijver derzelven eer aandoet. Zij behelzen elk eene befpiegefing in poëzij over een gewigtig onderwerp uit den Bijbel, welke gevolgd wordt door eenige Zedekundige aanmerkingen in proze over de eigen ftoffe, en de Schrijver verklaart in de Voorrede, dat hij op den zelfden voet votft zal gaan, indien hij bevindt, dat deeze zijne eerfte proeven aanmoediging verwerven. Wij willen den Schrijver deeze aanmoediging niet onthouden. Te zeggen, dat zijne Poëzij fchooner en verhevener zou kunnen z:jn, dat zijn prozaftijl meer kortheiij en bevalligheid vereischte; dit beide door eenige proevan te ftaven en het dan daarbij te laaten; dit zou afbreeken en geen opbouwen zijn, en hoe gemaklijk het eerfte ook zijn moge, het laatfte is de voornaame pligt van eiken Beöordeelaar van publieke gefchriften, die, wil bij in de daad van nut zijn, niet alleen moet afkeuren, maar ook het uitbottend vernuft bemoedigen, voortleiden, te recht brengen, en hierdoor den fmaak van zijne Landgenooten verbeteren. Wij geloven dan, dat da Schrijver deezer Befpiegelingen in zijn begonnen loopbaan voort moet gaan. Veelen zullen hem met vermaak en (lichting leezen, en zelfs in een oogenblik, aan den Godsdienst toegewijd, zijne eenvouwige poëzij boven verhevener verzen verkiezen. Ook verraaden zijne (tukjes meer oordcel en menschlieveiidheid, dan men gewoonlijk in foortgelijke voortbrengfelen aantreft, die al dikwerf een fystema in rijm zijn, meer gefchikt om vrees voor, dan om liefde tot den grooten en goederticrenen Regeerder van 't Heelal in 't hart te verwekken Dus denkt, bij voorbeeld, onze Schrijver niet, dat, toen God abraham en zijn zaad tot zijn bijzonder Volk verkoor. de zaak afgedaan ware met nu voortaan alle de overige Volkeren des aardbodems aan hun zei ven overtelaaten, even als of ze nu van de Godsregeering waren uitgedooten, en in de weldaadeu eener Vaderlijke Voorzienigheid niet meer deelden. Doch men hoore hem zclven hier (preeken, en beöordeele 'er teffens zijne dichterlijke begaafdheden uit:  EN OVER HAGAR EN ISMAÊC. *r9 Kent gii uw grootheid ftervelingen, |)e liefderde gunst van God, Die alles Hulprijk blijft omringen En deelen doet in heilgenot? Let dan vol eerbieds op Gods daden, Befchreven in de Orakelbladen, Tot lof van Zijn Voorzienigheid, Die all' Zijn werken blijft behoeden, En in de wrangtta tegenfpoedeii, De traanen droogt die de onfchuld fchreit. De Schepper bleef en vriend en vader, Van Isrels kroost om Abraham, Zijn goedheid was geduurig nader, Als 't volk tot hem heur toevlucht nam, Hij bleef hen om hun deugd gc-eegen, Nabij met Zijn genade en zegen, Schonk dikwerf licht uit duistermsl ; Of wilde God Zijn weg bedekken, 't Moest aan dien mensch tot heil verltrekken. Die vol geloof en deugdzacm is. De liefd'rijke oorzaek van all' 't leven, Die all' Zijn fdiepz'len boed en mmd, Had Israël Zijn Wet gegeven : Bij wien Zijn dienst een Ichutsplaets vind: Nosthans wil 't Opper alvermogen, Doln blijken dat Zijn liefdrijk pogen, Het gantfche menschdom gadellaet. Hii doet Zijn gunst alom bemerken , En toont volmaekt jn all' Zijn werken, Dat Hij geen mensch geen volken liaet. Schoon zij bedeeld door 't licht der reden, Geen kennis dragen van Gods wil, -,;;„ zij van 't zelfde lichaem leden, Gelaten, onderwerpelijk flil. Zij zien Gods onbezefbre liefde, Daer Isrels voorkeur hun niet griefde, riefpeuren zij dat God regeert; Hii zal ffeen wettisch vonnis fpreken, Voor hun die 't licht der Wet ontbreken, Is fteeds de ftraf der Wet geweerd. Het ongeloof moog God verdenken, Als zelfs eenzijdig in Zijn Wet, Als of Hij Isrel 't all' zou fchenken, En niet op all' Zijn' fchepz en let, Maer neen I de Schepper van de menfchen, Vervuld altoos hun goede wenfehen, Is niet alleen voor Israël, Voor allen die Zijn wil betrachten, En volgens hun gefchonke.krachtcn , Gehoor-aem zijn aen Zijn bevt*. Kk4 *  $20 DICHT- SN ZEDEKUNDIGE BESPIEGELING OVER DEN ZONDVLOED, Hij wil de kennis Zijner wetten, Verbreiden bij al 't volk der aerd, Alleenlijk deed Hij Isrel letten, Op Zijn gebod bij hun bewaard , De juiste kennis van Zijn wezen, Waer door Hem alle volken vrezen, Bleef zuiver bij dit nagedacht. Een fcheraerlicht mogt and'ren lichten, Maer Isrels volk kende all' zijn plichten, Waer door de mensch Gods wil betracht» Hoc_flaauw liet reden-licht mogt fchijnen, Bij wien de Godheid niet veiTcheen, Zij hoefden in geen ramp te kwijnen, God zorgt voor hun als voor Hebreen, Hij gaf den mensch het licht der reden, Op dat zij al hun viijt bededen, En kennis droegen van hun plicht. Dit Gods gefchenk te willen achten, Daer door de deugden te betrachten, Was 't fpooï tot hun geluk gericht God mint het regt; — Zijn welgevallen Doet Hij alom den mensch veilraen, Hij is de Vader van hun allen En brengt hun op des levens baen, Kooit heefc Hij zijne trouw vergeten, Al 't Schepzel heeft die trouw geweten, En roemt Zijne Oppermajefleit, Groot! groot is God ! de Heer der Heeren t Die, daer Hij allen blijft regeeren, Hen ktoom met Zijn barmhartigheid. Hij zal getrouwe deugd beloonen, Bij wien de deugd gevonden word. Zelfs zonder aenzien van perfonen; —-> Nooit is in fchijn "bet regt verkort, Of 't is bii 't gunstrijk fchuld vergeven, Waer door de zondaer kan herleven, Door zijnes wegs verbetering; Roemt, roemt Gods goedertierenheden „ Op aerd en hemel aengebeden, Van'all' wat 't levens licht ontving! Om onzen Lezeren ook een denkbeeld van het andere Stukje, de» Zondvloed betijteld, te geven, bieden wij bem de volgende verfen uit het zelve aan; God ! genade voor het menschdom dat tot U om bijftand fchreit! --, Maer hun misdrijf vordert (Iraffen, Opperlte Regtvaertfigheid! Spotters mogen U verfmaden, twijnen of Uw wakend oog Op het aerdrijk zij geflagen, uit den Iterrcnlichteu boos; Zij die lachten, flaen aen 't kermen — zien hun ondergang nabij, Zisn dat alles oin zal komen, door der zonden dwing'landij. Aerd  IN over hagar en ISMAËL. £21 Aerd en vuur, en lucht en water — alles mengt zich onder c«m% — Eh "een weg tot vlugten open bij 't gezicht dier aek'.nkheén ! — 't Drijvend zwerk der zwarte wolken is thans dreigend, doods en naer, Overal waer 't oo<; zich wende, ziet me» nad'rend liifs gevaer. Hoor dc ftormwind huilend buldren, met een ijsfelijk gelud, 't Oosten tegen 't westen grimmen, en het noorden tegen t zuid. Duisternis bedekt het aerdriik. Vo. r den Iterv'ling is geen licht D-'n fomtfds het glocijend fchitt'rcn van den felltcn blikfemtchicht. Dm, o dan! befchouwt men lijken, doorliet bruizend golfgeklots, Telkens, telkens rond gewenteld, of verbrijzeld op een rot's. Zie de flaende golven nad're'n, fchuimend nad'ren met geweld, Naer het ruim der wolken Rijgen, alles word ter neer geveld. Hoor dc fchorre donder brommen, raerlend, bonzend Hort hij néér, F.n de toomclooze ltonn woed aeftadig meer cn meer. Daer de "olven door het rijzen zich vermengen met de lucht, Roept de mensch op 't zien dier jamm'ren, God wat is Uwftmtgeduch:! Droevi" denkbeeld moest bet menschdom opgeleid tot Hemelvreugd, Aen de woeste drift verbonden, dan aflceerig zijn van deugd. Wij zullen hier alleen deezen raad aan den Dichter voor 't vervolg nog bijvoegen: dat hij niet te haastig zij met uitgeven, maar den tijd, tot het vervaardigen van een nieuw Stukje gefchikt, liever belteede om het reeds voltooide na te zien en te verbeteren: dat hij zich ten dien einde op eene zuiverer taalkennis toelegge, en zich vooral bevlijtige om korter, gedrongener en krachtiger in zijne uitdrukking te worden. Veele denkbeelden zijn in woorden verdronken, om de moeite, van goede en gepaste rijmklanken te zoeken, uit te winnen. Als men zich eenmaal aan deeze gemaklijkbeid gewend heeft, is het zeer moeilijk, om niet te zeggen bijna onmooglijk, om immer eene mannelijke vqrfificatie te verkrijgen. Ook moet ieder couplet doorgaans eene meerdere opklimming behelzen , dan het bij onzen Dichter doet. De laatfte regel, die de fterkftc moet zijn , is bij hem veelal de zwakfte. Dit alles zal hij voorkomen door zijne verfen meer te bearbeiden, en zich van nu af aan te gewennen om nimmer, al zou hem één regel een maand moeite kosten, een denkbeeld aan een rijmklank op te offeren. Op deeze wijze alleen kriigen goede Dichters het rijm in hun geweld, en zij genieten naderhand de vierdubbelde belooning yan deeze hunne eerfte moeite, eene moeite, buiten welke niemand den top vap den Plelicon immer bereikte. Catalogue des Livres de la üibliothéque de m. pierre-antoiime bo:.ongaro-crsvenna. ii Amfterdam, chez D. J. Changuion, et P. den Hengst, 17%9- vkr deelen, te zamen, behalven het Voorvork, 1251 bladzijden, in groot octavo. De Prijs is ƒ 9 -: -: cn .in groot quarto ƒ 30 - : -: Y)q uitmuntende Boekverzameling van den Heer crevenna, XJ welke reeds in het jaar 1772 den aandacht en de loffpraaken van vreemde reizigers, die ons Vaderland met een Kk 5 , be-  522 CATALOGUE DES LIVREg bezoek vereerden, uitlokte (a); en die in het jaar 1776*, toen voor het eerst een beredeneerde Catalogus van dezelve werdt uitgegeven O)* reeds door geheel Europa bewonderd werdt, is zederd dien tijd nog aanmerkelijk vermeerderd, en bevat thands 8046 nommers, niet van bijzondere deelen of kleine brochwes en pamphlets, met welker afzonderlijke nommering andere verzamelaars van dergelijke naamlijsten wel eens eene groote vertooning pogen te maken, maar van geheele werken. Haare uitmuntendheid echter beflaat zo zeer niet in de uitgefirektheid, als wel in de kostbaarheid en zeldzaamheid, en dus in de aanzienlijke waarde van verre het grootfte gedeelte der boeken, die in dezelve voor handen zijn: en in dit opzicht vooral is het waar, dat men naauwlijks elders in geheel Europa eene boekerij zal kunnen aanwijzen, die haar evenaart. Met regt dus mogten de uitgevers van dezen tweeden Catalogus, dien wij thands aankond:gen, en volgens welken deze verzameling in de maanden April, IVIaij, en Junij van het volgend jaar in het openbaar verkocht zil worden , hun Voorberigt met deze woorden beginnen: ., Wij bieden aan het Publiek den Catalogus aan van de rijkfte, uitgezochtfte, en kostbaarfte Boekver„ zameling, die in gantsch Europa in het bezit van een bij„ zonder perfoon is; van eene Boekverzameling, die, met ,, regt voor é?n der fieraaden van deze Stad gehouden, hét ,, voorwerp van de nieuwsgierigheid en bewondering van „ kundige vreemdelingen geweest is, en tevens eene zekere „ toevlucht en rijke bron voor alle vreemdelingen, die zich „ van dezelve hebben willen bedienen. Ieder kenner, „ ieder liefhebber van geleerde febatten en zeldzaamheden, „ en van goede boeken, zal niet anders nodig hebben, als „ de bijzondere clasfen, waar uit zij beftaat, dóór te lopen, „ om overtuigd te worden, dat dit ons getuigenis geenszins „ de taal der vleierij of der vergrooting is: hij zal 'er on„ feilbaar met één' opflag alles in vinden, wat zijne nieuws„ gierigheid opwekken, en zijne verlangens voldoen kan." Wij meenen dierhalven aan onze Landgenooten een' wezenlijken dienst te zullen doen, met hun ten minften eenig verflag van deze verzameling, en van derzelver Catalogus te geven. Wij werden daar toe voornamelijk door twee drangredenen opgewekt: voor eerst, wenschten wij, zo veel ia ons is. daar toe te mogen medewerken, dat onze natie, aan wie het immers zo min aan fmaak, en vooral aan geld ontbreekt, als onze nabuuren. aangezet werde om niet toe te laten, dat het grootfte gedeelte van dezen rijken fchat na buiten 's lands vervoerd worde; vooral, daar 'er zo veel in is, (rt) Zie, onder anderen, björnstahls Reize door Europa en het Oosten, V Deel, bl. 416-418. O) Catalozuc raifbnné de la collection dis Livres de M. Pierre Antoine Creyenna, Ntgoclant a AmJlirdatK. 17/6, 6 vol. in 4)> niaj.  DE M. CREVENNA. 523 s, dat tot die takken behoort, die bier met ijver en een goed gevolg beoefend worden, en daar 'er zelvs zommige bijna nooit voorkomende zeldzaamheden in zijn, bij welker bezit wij meer belang hebben, dan eenig ander volk: ten anderen , verdient de Catalogus zelf eene opzettelijke aankondiging, 'daar dezelve zich op eene zo voordeelige wijze van andere dergelijke naamlijsten onderfcheidt, in eene zo goede órde opgeteld is, en hier en daar zulke fraaije bijzonderheden, tot de Historie der letterkunde behorende, in zich bevat, dat hij altijd zijne nuttigheid behouden, en onder goede boeken een' plaats verdienen zal. Daar echter ons bellek zo bepaald is, zullen wij niet lang in bijzonderheden kunnen treden , maar ons voornamelijk tot het meer algerneene bepalen moeten. De volgende proeven mogen dus tot bewijzen van den rijkdom, de zeldzaamheid, en de waarde dezer Verzameling verffrekken. Men vindt in dezelve 260 Handfehrivten, meestendeels op peïgarr.etft, cn onder dezelven veelen , die met fraai,c mïniatunren verfierd zijn omtrent 1500 drukken van de XVde eeuw, waar onder zich de zeldzaamfte en de kostbaarlle bevinden -—• eene volledige verzameling, van alle de uitgaven der Griekfche en Latijnfche Schrijvers, die ad ufwn De'lphini zijn vervaardigd, in 65 deelen in quarto, waar aan zelvs de zeldzaamfte, zo als bij voorbeeld de statius (c), niet ontbreken eene even volledige verzameling van alle de uitgaven der gemelde Schrijvers, turn notis variorum , in 141 deelen in quant, cn 432 in groot octavo eene verzameling van Italiaanfche overzettingen van oude Schrijvers in 154 deelen, in verfchillende formaaten, alle bchoorende tot de zoogenaamde Cttlana,'of keten van Griekfche en Latijnfche Gefchiedfehrij ers, die door thomas porcacchi begonnen is verzameld te worden, door gabriël giolito de ferrari verder vervolgd, en door mcolaas francois haijm voltooid en in orde gefchikt is GO eene bijna geheel volledige verzameling van Italiaanfche Schrijvers, van de Xlllde eeuw af, tot de tegenwoordige tijden toe, die allen, wegecs de zuiverheid en fierlijkheid van taal en flijl, van gezag zijn in de Italiaanfche taal, en daarom in de laatfte uitgave van het beroemde Woordenboek, door de leden van de Academie de la Cmsca vervaardigd, zijn aangehaald geworden He}; in 307 deelen, in verfchillende formaaten voorts een aanmer¬ kelijk getal uitgaven van allerlei zoort van Schrijvers, die uit de beroemde drukkerijen van de Aldusfen, de Juntaas, de Stephanu.Jen, van Plantinus, van Colines, van de Grijfhen, de Vascojans, de Morels, de Turnebusjen, de Elzeviers, de Cr") Deze statius alleen is op de auctie van RijkeVorsel, te LeijJen, in liet. jaar 1778, verkocht voor ƒ 221- : - : 00 Een uitvoeriger verfh'g van deze Collatie vindt men in de Cata • logus rdifonné d$ M. P. A. cbevenna,. Vol. VI, p. 106-1:05. CO Zie CataloguïraifottnédcM. P. A. crevenna, Vol. VI,p, 206-212.  5=4 CATALOOUE DES LIVRES de Foulis, de Didots, van Comino, Baskerville, Bodmi, e» andere vermaarde, oude en nieuwere, drukkers zijn te voorfchijn gekomen. Wanneer wij in bijzonderheden treden wilden, zouden wij geen einde vinden. Wij kunnen ons echter niet onthouden, uit zommige claslen het een en ander op te geven, ter voldoening der nieuwsgierigheid van onze Lezers, die zekerlijk door het verflag, dat wij tot dus verre gegeven hebben, zeer zal zijn opgewekt geworden. In het Theologifche vak, dat over het geheel zeer rijk in zeldzaamheden is, verdienen vooral de uitgaven van den Bijbel en gedeeltens van denzelven eene zeer bijzondere opmerking. Dezelven beflaan 155 nommers, waar onder allergewigtigfte Stukken zijn. Behalven de vier beroemde drukken van de Biblia Polyglotta, munten hier uit de twee oudfte uitgaven van den gcheelen Hebreeuwfeken Bijbel, de eerfte gedrukt te Soncino, ih het jaar 1488; de andere, fchoon geen jaargetal of plaats op den titul hebbende, volgens de waarfchijnh'jke gisfing van de rossi Cf), insgelijks te Soncino, kort vódr of na de evengenoemde, uitgegeven; beiden zeer rijk in verfchillende lezingen, waar onder de zodanigen, die men tegenwoordig in geen handfehrivt meer vindt twee zeer zeldzaame en gewigtige uitgaven van den Hebreeuwfchen Pentateuchus, één te Brescia, 1492, en één te Sabionetta omtrent het jaar 1553 of 1555 (70: de brief van paulus aan de Galatiers, in het Arabisch, uitgegeven door r. speij, te Heidelberg 1583 , het eerfte Arabiiche boek, dat in Duïtschland gedrukt is, cn een Stukjen van eene zo uitmuntende zeldzaamheid, dat chrysander het waardig gekeurd heeft, om in eene bijzondere Verhandeling hetzelve te befchrijven ii : vier gewigtige handfehrivten van den Latijnfchen Bijbel van htebonïmus, allen van de XlIIde eeuw, en allen zeer rijk in verfchillende lezingen: een handfehrivt van een' Hollandfchen Bijbel, of liever van eene oud-Duitfche overzetting van de Historia Scholastica, zijnde een uittrekzel uit de historifche boeken des Ouden Testaments, door petrus comestor omtrent het jaar 1150 vervaardigd (k~): De eerfte druk van den Ncderduitfehen Bijbel, te Delf bij Jacoh Jacobs- Soen en Mauritius Temants - Zoen, 1477, of liever van het Oude Testament alleen, behalven evenwel de Pfalmen, die drie jaren later, in een kleiner formaat mede aldaar zijn uitgegeven , en die men ook hier vindt, zo dat deze uitgave, van welker zeld- zaam- (f) Dc llehra'icac Typograpliiae origine, p. 60, et feqq. (g") du Rpssi, proleg. ad yanas lectlones V. T. p. CXXXIX; verj. EICHHORN, lnl. ih het O. T. II Deel, bl. (A) df. iossi, próleg. p. CXLV, CXLVI; Append cd BiHioth, Sacrani le L'ongHo - Uafchianam, p. 28; eicmiioun, /. c., ü, 192. CO w. c. J. curvsandhi hyponuuma de primo Script0 Arabltp, quod in Germanid typis excufum est, ÈpisïoldVhWA ad Galatas ; Halae 174K. 4, C*;ll ioNV,Bo:kzaiildesXcderaVttrclienB:jlcIr^  DE M. CREVENHA. 525 zaamheid zo veele (/) Schrijvers gehandeld hebben, hier volledig gevonden wordt: de 'laatfte en beste druk van den beroemden Liesveltjchen Bijbel, AntW. 1542. fM»)« dc ee^fle cn oirfprongelüke druk van den zogenaamden Deux - aas-Bij. bel Embden 156a (n): een oude Hollandfche Bijbel, zonder' naam van plaats of drukker, maar waarfchijnliik bij Nicolaas Biestkens van Diest fo), 1563 > waar in 1 Joh. V: 7 niet gevonden wordt: enz. enz. De Bibles et Parties de la Bible figurees lopen van N. 166 tot N 185, die meestal uit ftukken van de allerecrfte en uitftekendfte zddAiheid beftaan. Wij noemen alleen de volgende, als voor^onze natie ten hoogften belangrijk: de tweede druk van den beroemden Spiegel der menfchelijke behoudenis; Die Voerfienicheit van Marie der Moder Go- jjjj . Historia S. jonnnis Euangelistae. ejusque Vlliones Apocalypticae alle drie zonder naam, jaargetal, of plaats, maar, zo als de Hr. meerman, in zijne Origines Tvpograph'vae uitvoerig bewezen heeft, allerzekerst aan de vltjt van l-vurens jansz coster te Haarlem verlchuldigd: voorts nog eene verzameling van 64 plaaten, op 32 blaaden, betrekking hebbende op dc gefchiedenis van het H, Kruis; onder ieder plaat zijn vier Hollandfche verfen met gegoten letters gedrukt, cn op de laatfte bladzijde leest men bet. volgende; Dit is ghemaVc'l in die goede Stede van Culenborch in 't jaer ons heren MCCCC, en LXXXllf. opten Sesten dach van maerte bii mij Jan Veldener. G. L. (God lof!) Alle deze ftukken zijn den liefhebberen genoegzaam bekend, en men kan in het aengehnalde werk van meerman, en bij een aantal andere Schrijvers, uitvoerige befchrijvingen van dezelven vinden (p); Onder de Intsrprêtes et Commentateurs de La Bible Juifs, die van N. 203 tot 223 lopen, vindt men een aantal alleraewigtigfte en allerzeldzaamfte Stukken Men had het grootfte gedeelte van dezelven wel onder de Bijbels mogen rangfehikken, om dat bij de meeste yan deze Rabbijnfchc uitleggingen ook de Hcbreeuwfche tekst gevoegd is. Wij zullen ook-hier van eenige weinige proeven opgeven: Pentateuchüs Hebr. cum punCiis et cum paraühr. Chald. et Cow. R. S. jarchi, Bonon. 1482; een allerzeldzaamst boek, dat vóór het jaar 1732 in het geheel nog niet bekend was, en waar van men thands alleen nog maar 7 exemplaren kent (?): Pentateuchüs Hebr cum paraphr. onkelosi, et Com. R. S. jarchi, Ulijsfi- po- (Z) i.e long, /. c, II Deel, bl. 3^S-3?S; freitag, arral. Uier. p, 100; voor , caicl. libr. rar. p. 95 ; en anderen.' (gjS le long, /. c. II Deel . bl. 56;!. C») le long, /. e.i II Deel,.bl. 719; voer, cal. Ubr. rar. p. r6. (o) le long , /. c. II Deel, bl. 671. (p) Zie ook uit bet uittrekzel van gockinga, uit meerman s Orig. Tvpogr., bl. 56 en verv., 62, |©5, 107 : Catalogus raifonné de M. crevknna, VÖ1. I,p. 31-27; \OGTCatainir.rar, p. 64a. (q) du rossi, Prolig. ad verlas letiiones y. T. p. CXLV; eichhorn, Mud. II Desl,~L>). 181.  5i6 catalogus des livres pone 1491 CO: Prophetae priores, Hebraice, rum Com. kimchii, Soncini 1486; de eerfte uitgave en een rijke bron van verfchillenden lezingen (.rj: job, cum Com. gersonidis, V Megilloth, daniel et esdras, cum Comm. Vuriomm. fveapoli I4?7 (t): PJalterium, cum Com. kimchii 1477; bet derde Hebreeuwfche boek, en het eerfte boek van een Hebreeuwfchen Bijbel, dat ooit gedrukt is; 'er zijn niet meer dan vijf exemplaren van bekend {u): Proverbia, cum Com. R. immaNUËl , Neap. 1487 (,v) : Cantica Canticorinn, Threni, Rutii, Esther, Daniël, Esdras, Paraliponiena, ciim Cumm. variQrut», Neap. 1487: Prophetae posteriores, cumSBom- KIMChii, fine anno et loco (fed Soncini 1486); de'eerfte uitgave, vol van verfchillende lezingen (,w); isaias et jeremias, cum Com. KiMCHii, Ulijsfipone 1492 : enz. enz. Ook de volgende vakken der Theologifehe Ciasfe zijn zeer rijk. Mogelijk heeft, men nooit zo veele uitgaven van de XVde eeuw bij één gezien van Christen-uitleggers, Liturgièn, en Godgeleerde Schrivten. Ook zijn hier in deze vakken verfcheidene fraaije Handfehrivten, onder anderen, een Pontificale Romanum, gefchreven ten gebruike der Bisfchoplijke kerke van Utrecht, ten tijde van den Bisfchop david van bourgondiü ; in het oud Duitsch, met fchoone miniatuuren verfierd; en eene gantfche menigte andere oude gefchrevene Liturgiën , Misfaiia, Officia Ëeatae Virginis Mariae , Getijdeen Gebede-boekr.n, enz. waar van wij thands niet breeder handelen kunnen. Wij moeten echter hier nog melding maken van ecu paar allerzeldzaamfte oud-Duitfche boekjens, namelijk Dije vier oefeningen van bonaventura, en OnJ'er Liever Vrouwen Souter ,. beiden gedrukt te Leijdcn bij jan Gevers, omtrent het jaar 1488; zijnde deze oudfte druk van het laatstgenoemde boek zelvs aan le lonu, die anders van dit Pfahn'ioek van maria vrij uitvoerig handelt (x) , onbekend geweest. Onder de Patre, munten uit de eerfte uitgaven van minucics telix, arno°,ius, cyprianus, lactantius, aMBrosius de Officiis, hiebontmi tractatus et Epistolae, augustini Con fesfiones, de civitate Dei, Ct Liber de Salute, gregorii Moraïia, uabanus maurus de Univerfo, en anderen. —— De verzameling van de zogenaamde Scholastici is zo rijk in zeldzaamheden, en zo volledig, dat men niet ligt elders een' c'ergelijken rijkdom aan zal treffen. Het zelvde mag men zeggen van de Strijdfchrivten, vooral die, welken tusfchen de voorftanders der Roomfche kerk, enide eerfte Hervormers en hunne Opvolgers gewislèld zijn; om nu CO „ Editio elaborarisfima ac rnrrfima, maximaeque apud Judaeos „ exisrimationis:" de ro-si, /. c; eichhorn, 1. c. p. ipi. CO de rossi, /. c. p. CXLVII; eichhorn, c., 11. iü.;. (O i"'- Rossi, /. c. p. CLI; EiCHiioitN, l. c, II, 185-187. 00 de rossi, /. c. p. CXLIX; eichhorn, /. ei, II, i~p. Cv") de rossi, /. C p. CU; eichhorn, /. C , II, 185-187. 00 de rossi, /. c. p. CXLVIII; eichhorn, /. C. , II, i;3.3i (x) Boekzaal des Nederduitfchen Bijlels, II Deel, bl. 358 - 360.  DE M. CREVENNA. 527 nu van de Schrivten der Atheïsten, Deïsten, Joden, en Muhammedauen, waar mede het eerfie deel befloten wordt, niet te gewagen. - Hoe zeer wij erkennen moeten, dat het geen wij tot dus verre van deze eerfie Clasfe dezer gadelooze Boekverzameling gezegd hebben , maar zeer weinig aan de waarde van dezelve beandwoordt, en dat men van de uitmuntendheid van dezelve onmogelijk kan oordelen, zonder den Catalogus zeiven te doorbladeren ; zo zullen wij echter zelvs zo veel niet eens van de volgende clasfen kunnen zeggen , maar dezelven nog fpoediger moeten overlopen, indien wij niet al te uitvoerig willen worden. De Regtsgeleerde Clasfë is zekerlijk óp verre na zo rijk niet, als de Godgeleerde; en echter heeft dezelve ouk een aantal zeldzaamheden, waar op de verzamelaar zich vooral toeleide, en ook verfcheidene kostbaare aui- culen , vooral in bet vak van het kerkelijk regt. Uit het geen wij te voren van de menigvuldige verzamelingen van oude en meest geachte uitgaven der Clasfifche Schrijvers in het algemeen gezegd hebben, zal men reeds opmaken kunnen, dat men bier in alle de verfchillende vakken van Wetenfchappen en Kunsten , die door de Ouden beoefend zijn, niet "alleen al leis vergaderd vindt, wat zij daaromtrent hnbben achtergelaten, maar ook een aantal onderfcheidene drukken van denzelvden Schrijver, die of door oudheid, of door het gewigt van verfchillende lezingen waar in zommige oude uitgaven zelvs de thands voor handen zijnde handfehrivten overtreffen of evenaaren, of door de uitmuntendheid der bijgevoegde aantekeningen, of door dc nauwkeurigheid, fierlijkheid, of pracht van 'den druk, den roem van kenners en liefhebbers verworven hebben. In de daad hoe zeer ook de Oude Griekfche en Latijnfche Wijsgeeren, Gefehifidfchrijvers, Dichters, Redenaars, Taalkundigen, enz. met regt boven alle andere boeken, door hun pleegen gezocht te worden, die zich op het verzamelen eener prachtige boekerij toeleggen , zal men echter nog nimmer bij een' bijzonder perfoon zulk een' ntgezochten en rijken fchat van de meest begeerde uitgaven van dezelven bebben aangetroffen. Ook vindt men hier, in verfchillende vakken, de zeldzaamfte Oosterfehe Schr;jvers, Geneeskundigen. Wijsgeeren, Dichters (y), Redenaars enz De Wijsgeerige Clasfe is ook zeer rijk in de beste, kostbaarfle, en ongemeenfte onder de moderne Schrijvers: en het vak van de Natuurlijke Historie gaat in pracht en kostbaarheid. vooral in de menigte van keurlijk af- (yj Onder de Arabifche dichters munt in zeldzaamheid uit de uitgave van het Carmen Tograi door matthias ancheusen, te Utrecht 170-, in 80, een boekjen, waar van maar vijf of zes exemplaren in de waereld zijn, zijnde de overigen in de zee bedolven, door het verongelukken van het fchip, waar mede de uitgever dezelven na Koppenhagen wilde overvoeren: v. vost, cat. libr. rar. p. 681. Eén van deze exemplaren werdt wel eer bezeten door wijlend den beroemden Leijdfchen Hoogleeraar, j. j. schultens; v. Cat. Bibl. Schultenjttitae, No. 4951 in octavo, P. II, p. 448: en verfiert tbaads, z» wij ons niet bedriegen, de boekerij van zijn' greotej? zoon.  528 CATALOU.U D2S LIVRLS DE M. CREVENNA. gezette plaat-werken, alle belchrijv ng te boven. In het vak der Konden vindt men een aantal articulen, die men in zijn gantfche leven niet meer gezien zal'hebben, of zien Zè'1 ' - Dat der Belles-Lettres is zo volledig in de voortbrengzelen der Nieuweren, als in die der Ouden. . Dat der Oude en Kerkelijke Gcfchic fcnis is zeer rijk. De Moderne Historie munt minder uit. Het armde vak van allen is dat van onze Vndcrlandfche Gefchiedenis, dat niet meer dan 14 nommers bevat: en echter vindt men hier, ook in dit vak, eene zeldzaamheid (fchoon onder de Pnraï.pometi-s Historiques, en wel on.ier de Histoire Héraldique et Généaloïïjque geplaatst.) waar van wij vooral eene bijzondere melding moeten maken, om dat wij ons zeer bedriegen zouden, zo niet verfcheidene Vaderlandfche familiën, tot welker kennis dezelve komen zal, zich om flrijd beijveren, óm tot het bezit daar van te geraken. Het is een fraaij handfehrivt, in groot folio, atlas formaat, getituld Kérckringorum et Basfiadum Stemmata: hetzelve beftaat uit zeven- cn' dertig enkejo en negentien dubbele bladen zeer wit en uitgezocht peigament, door de beste meesters befchreven, en met wapenen en andere ver» fierzels bcfchilderd, keurlijk afgezet en verguld; cn bevat de geflaebttafels cn wapenen der I'amilié'n van kbuckring en bas eu derzelver afAamrhelingen, waar onder een gantsch aantal Hollandfche, en in het bijzonder Amfteldamfclie gedachten, die nog in bloei zijn, cn vour welken allen dierhalven dit Stuk van de grootfte waarde is, als hooft, iSICKF.r, VAN loon, VAN STRlJItN, VAN DF.R does, VAN FOHEEST, HASSELAAR, C.EELVINCK, MEERMAN, KARSSEBOOM , DE WI l'T , COltVER , SrlliMMELPENNINK , BACKEÏt , PANCRAS , ij UIJDECOOPE r , NOBEL , BRONCKHOnsT, munter, ALEWIJN , KENDORP, FAES, enz. c11z. — Het vak \an dc Historie der Letterkunde heeft veel goeds, maar zou echter veel vollediger zijn, indien de liczittcr niet ccn gedeelte flnSr yan hadt te rug gehouden, dat hij voor zijne bijzondere oefeningen in dit zoon van Studie nodig hadt, en vooral toe de vervaardiging van een nieuw en zeer belangrijk werk over den opkomst en de voortgangen £cr Bochtrukkoust, waar aan hij reeds bezig is, en het welk hij zal uitgeven, zodra het aanzienlijk getal plaaten, dat daar bij gevoegd zal moeten worden, gegraveerd zalzijn. Wij verlangen zeer na de vervulling van deze belovte, daar wij overtuigd zijn, dat de Heer crevenna , die eene zo ïmftekcnde Boekverzameling zo lang en met ccn'zo aanhoudende vlijt geblikt heeft, ietsin dit vak zal kunnen leveren, waaraan de geleerdfte man, die van zulke middelen verdoken gewee -t was, te vergeefsch zou arbeiden , om da: men verfcheidene bijzonderheden, tot dc Letter-gefchiedenis behorende , niet genoegzaam kan ophelderen, zonder de oudfte en zeldzaamftc buekeii eenigen tijd onder zijne eigene oogen gehad te hebben. Aan bet einde van dezen Catalogus is nog een beredeneerde naamlijst gevoegd van bijna alle de boeken en gefchrivten , die tot de Gefchiedenis en Inrigting van de Orde der Jcfmten behoren. Deze verzameling zal, wanneer dezelve genoeg gelden kan, in één'koop verkocht worden, en ten dien einde eerst geheel worden opgeveild, tcrwiil dan echter de Verkopers het regt aan zich behouden, oin, indien het hoogfte bod niet groot genoeg mogt zijn, dezelve ftukswijzc te veilen. Op dezelvde wüze zal men handelen met de verzamelingen van de Auciores clislUi, cdufum Delphioi,èt cum. iiotls yarlorum; de Collana ; cn dc verzameling van Italiaanfcbe Schrijvers 111 liet Woordenboek van de Academie de kt Crusca aangehaald. Na den ve»ko'op zal aan de Bezitters van den Catalogus een vijfde deel gratis worden afgeleverd, dat volledige Registers op denzelven bevatten zal. en tevens pen' nauwkeurige lijst van de nriitto• waarvooriederaraCBtvci-uotuiataUijn,  uitlegkundige verhandelingen, 533 io. Over Ophir. De Schrijver poogt te bewijzen , dat 'er maar één Ophir was, en dat dit in Arabielag, en hij lost de zwarigheid die hier tegen ml. de langduurigheid van de reizen derwaarts (ƒ) gemaakt woid , mar aanleiding van lowth , daar uit op, dat alk de Xtb££&, die deze fchepen medebragten, juist niet van één' en dezelvde plaats behoevden te komen, en dat de fchcepvaart toen zeer langzaam voortging. ii Pf. XXXV: 15. De Schrijver vertaalt deze plaats; In mijne fmert verheugen zij zich: en als de pla- -en zeer tegen mij vermenigvuldigen, terwijl ikzulks " niet zou hebben kunnen denken, dan zijn Zij uitge, laten van blijdfehap, zo dat zij niet zwijgen kun, nen." jftjrf betekent bjj hem geen hinking, maar fmert - O'3-l vertaalt hij rampen, plagen; en Vip m een luidruchtig 'gefchreeuw yan blijdfehap uitbreken. 12. Gen. XXXII: 3t, Ook hier, gelijk in alle aadere plaatzen , waar het woord jM' voorkomt, wordt het door den Heer van voorst pijn, jmert, vertaald, Hii meent, dat 'er gene rede hoegenaamd is om vast te ft ellen, dat jacob hinkte; maar dat jacob aan zijne neup aangeroerd werdt, cn daar door de (pieren aan de heup gedrukt of gewond werden: en hij zoekt te bewijzen, dat dit gevoelen met de gefchiedenis, vooral met vs. 2t cn 12, niet ftrijdt. ï, Van Christus nederdaling ter helle. De alleen ware betekenis dezer woorden, die van de verttandigttc Oude en Nieuwe Uitleggers altijd is aangenomen , dat namelijk door dezelven de komst van christus 111 den afgej-ehciden (laat, of in de plaats der afgcfchciden zielen, te kennen gegeven wordt, vindt men hier ook opgegeven, en bevestigd. De Heer van voorst vond het nodig, dit Huk, vooral voor min geletterden, nog wat uit één te zetten, dewijl hij zag, dat zommigen van wien hij dit nimmer verwacht zou heoben , hier nog aan het zielelljd.cn dachten. Hij haalt voorts voor die o-cnen, welken het Huk verder taalkundig willen nagli0 een aantal Schrijvers aan. Hij tatetj», vkn den HOBffltT nog hebben bijgevoegd,,dura Mn Zijner beste werken CÖ > in Qt>ze taal* tüt S yZ Cf) Zie 1 Kon. X: 21. Ce) Brieven aiti N. IVitfen, bl. 45-5». LI 3  534 £>• c. van voorst zettelijk behandeld heeft, en dus misfchien zou kunnen gerekend worden, dit gedeelte van den arbeid des. Heeren van voorst onnodig gemaakt te hebben. 14. Amos II: 7. Ook hier denkt de Heer van voorst aan geestelijke hoererij of Afgoderij. Hij drukt hier op de n demonftrativurn, in m^n; vertaalt dit de hoerey en verftaat 'er ih het bijzonder de afgodifche ftad lyrus door, die aldus genaamd wordt Jef. XXIII: 16. amos zou dus hier zeggen, „ dat Vader en Zoon, „ dat is het ene geflacht na het ander, of jonge en ,, ouden, het met de Afgodifche volken, vooral metTy,, rus hielden, die naliepen, om zamen Afgoderij te . »» plegen." 15. Amos II: 13. Dit vers verftaat hij van dorschwa. geus, die gevuld en zwaar gemaakt zijn, en vertaalt het op deze wijze; „ Ziet, ik zal u den een onder den anderen dorfchen en verbreken, gelijk een zware dorschwagen onder zich dc garven verbreekt (Hf." 16. Exod. XXII: 29. De vertaling, die michaelis van deze plaats geevt, „ Gij zult niet nalaaten de eer- ftelingen van uwen dorschvloer en uwen wijnpers „ op te brengen;" wordt ook door den Heer van voorst aangenomen, en met taalkundige bewijzen geftaavd. 17. Pf XXXVII: 35- Dit Stukjen wordt befteed om de gewone lezing van het woord ni?K te verdedigen, cn te bewijzen, dat hetzelve ccn' boom betekenen kan, die in zijn' eigen grond ftaat, dat is, grond naar zijnen aart (z). 18. Amos IV: 3. Deze plaats verklaart de Heer van voorst op deze wijze: „ Gij (vrouwen), die u thands „ in weelde en wellust baadt, zult uwe kostelijke hui„ zen, en eieraden met uwe ftad tot een puinhoop „ yerwoest zien. Dan zal men u als van tusfchen de „ puinhopen gevankelijk wegvoeren, terwijl men u, „ als het vee, troepswijze zal voortzwepen. Ja! Gij i» zult gevangelijk weggevoerd worden om in de plaats „ van f70 Wij vinden volkomen dezelvde verklaring reeds bij PAülsen, Echte berichten van den Akkerbouw der Oost. Fokkeren, bl. 324. CO Ook dit is niet nieuw: zie (o. b funkh) Symbolae ai tnterpretationem S. Cod,; Hafniae 1768: p. 6.  53» d. C. VAN voorst king voor des Heren aangezicht ncdcrvallcn. Deze fpreekwijs, die ook elders voorkomt, wordt door den Schrijver van den ootmoed des bidders verklaard. Verfchilt dit dan zo veel van de verklaring van a. schültens (nj, die door den Heer van voorst zeiven wordt aangehaald, dat het nodig ware daar over ene Verhandeling te fchrijven? 36. Job VI: s6. Van deze plaats wordt hier deze vertaling opgegeven: ,, Rekent gij (of gij rekent) uwe „ woorden uit de hoogte gefproken goed, deugdzaam ,, om daar mede te beftraffen? En (rekent gij) de „ woorden van een wanhopigen goed genoeg voor den „ wind V " 37. Zach. XI: 1 — 3. De deuren van den "Libanon zijn de toegangen, waar door men tot den berg komt, [Dit zal toch wel niemand anders verftaan hebben.] De Ceder is de koning der bomen: de eiken en dennen, vs. £, treuren dus om hunnen koning. Bij het woord heerlijken behocvt men niet in te vullen bomen; want heerlijken zijn hier Vorjlen, Princen, de Cederen, de koningen van het woud. lp betekent een bosch op een berg gelegen, en hier het cederenbosch van den Libanon. Voor fterk moet inen liever hoog vertalen , welke betekenis Tli'D ook heeft. TT wordt zomtijds gebruikt van ene verwoesting, welke een leger aanrigt, het welk hier ook te pas komt, dewijl hier van pne verwoesting der cederen Libanons door vijandelijk vuur gefproken wordt. Wil men CD'JTin van herders verftaan, dan treuren dezen, om dat zij te voren gewoon waren op den Libanon te weiden; maar men kan het ook vrienden, liefhebbers vertalen, en 'er de wilde dieren door verftaan, die vrienden der bosfehen zijn; of men kan het naasten vertalen, en 'er de overige bomen door verftaan , die de naasten der cederen zijn, Wilde dieren fchijnt echter verkieslijker, om dat in het volgende van leeuwen gewag gemaakt wordt. Dc wilde dieren, in het bijzonder ie leeuwen, brullen om de ver- woes« (b) ,, Partim valet, fubmisft oravit, partim efficac'ner >xo„ ravit:" Orig. Hebr. p. 276. 1 De Heer swaving verklaart de fpreekwijs in dezer voege: ,, Amant fervidae quacqviepre»i ces ^£rj dici, id est, vi tendere, pervadere :." in Disq. Philol. de locis aliquot V. T., p. iq.  UITLEGKUNDIGE VERHANDELINGEN. 541 40. Job XXXVII: 23, 44. Almagtigcn ftaat in het Hebreeuwsch in den Nominativus ablolutus. Na ene korte opheldering der woorden en fpreekwijzen, vertaalt de Heer van voorst deze twee verfen, die, naar de wijze der Oosterfche Dichters, in korte fcn~ ttntiên vervat zijn, op deze wijze: „ Den Almagtigcn, —— Dien kunnen wij niet begrijpen: „ Hij is groot van kragt cn regt: ,, Hij is menigvuldig in regt te doen: „ Hij doet geen onregt. ,, Daarom moeten hem de menfchen vrezen; Hij zondert niemand der Geleerden hier van uit." 50. Ff. XXXIX: 7. Dit vs. wordt hier niet van de korlftóndigheid van het leven verklaard, maar van het melen, om goed bij één te brengen, in dezen zin; „ de , mensch wordt omringd enkel door fchaduwen, wel'„ ke hij nauwkeurig beziet (doorwandelt, opneemt) en waar op hij ook, als op zijn voedzel, aast." ' 51. Klaagt. III: 5 wordt in dezen zin verklaard; Hij heeft een bolwerk tegen mij opgeworpen, en , mi dus ingelloten om mij te benauwen; hij heett ' van rondom op mij, en dus op mijn hoofd, dat het " eerlte bloot ftond aanvallende, mij van alle zijden ge" troffen, zo dat ik vermoeid ter neder gevallen ben." Schultens en dathe hebben reeds dezelvde of dergelijke "edachtcn omtrent deze plaats gekoesterd. 6 _ pj[ CXXXVII: 3 wordt vertaald: Die ons gevangen 'cn onderworpen hielden; en dus het wegvoeren, dat DATHE hier, voor het grondwoord 7?sl\ verkoos, afgekeurd, om dat de Dichter reeds met zijn volk in Babel was. .„•,., 1 53. Hof. XIV: 4. Het laatfte lid van dit vs. wordt vertaald: „ dewi.1 (immers, voorzeker) een wees (ge- , lijk wij zijn zonder hulp) u verkiest." ■ Dm is eigenlik: uit tedere liefde en genegenheid ergens op rusten, zich ergens op nederzetten om het tc bewaren; en van hier liefhebben, gn uit liefde verkiezen; verg. Jef. XIV: 1. Ge-  5*2 \v. l. krieger. Gefprekken en Overdenkingen over het Lijden en Sterven yan onzen Heere Jefus Christus, door wilhelm leendert krieger, Predikant te Utrecht. Tweede Deelt fLcrfte Stukjen. Te slmjleldam, bij J. Wesfing Wil» lemsz. 1788. 383 bladz. in groot Octavo. De prijs is j 1-16-: T\e Heer krieger hadt in bet eerde Deel niet alleen jlJt de Voorbereidzelen tot het lijden Van jesus befchouwd, maar ook dat gedeelte van het lijden zelve, 't welk den Heiland, zonder het toedoen der Joden , is overgekomen. Hij moest dierhalven thands, volgens het ontwerp, dat hij in het vierde Gefprek (*) hadt opgegeven, overgaan tot de overweging van het lijden , dat jesus door toedoen der Joden heeft ondergaan, met alle de gevolgen van hetzelve. Hij brengt de befchouwing daar van, in dit Stukjen, tot aan de wegvoering van den fchuldeloos veroordeelden jesus na den landvoogd pilatus. Hetzelve behelst XV Overdenkingen, cn II Gefprekken. De Overdenkingen gaan over den aankomst der gewapende bende den verraderlijken kus van judas ■ het afhouwen cn hec- Icn van het oor van malchös het gefprek van den Heiland, met dc genen die hem vangen; en de vlucht zijner leerlingen het binden van jesus , en zijne wegvoering na annas zijne teregtftelling voor dien Hogepriester, en voor zijn' Schoonzoon kajafas ■ dc valfche befchüldigingen tegen hem ingebragt de bezwering des Hogepriesters tegen jesus zijne veroordeling , befchimping, cn mishandeling ' de drie verlocheningen en het berouw van petrus de wegvoering van jesus na pilatus het berouw en den dood van judas en het koopen van den bloedakker. In het eerde Gefprek wordt het lang achterblijven van dit Stuk verontfchuldigd met den rauipfpoed der tijden, die wij belcevd hebben; en tevens het lijden van jesus als een bron van troost in die rampfpoeden befchouwd: en i'n het andere Gefprek wordt datzelvde lijden meer opzettelijk, en in het algemeen, als {*) I Deel, 1 Stukjen, bl. 12a  OVER HET LIJDEN VAN JESUS. 543 als de bron van milde zegeningen in de Natuur en in de Genade overwogen. Schoon het oogmerk van den Heer krieger, in het zamenftellen dezer Overdenkingen en Gefprekken, voornamelijk geweest is aan zijne minkundige geloofsgenoten enige aanleiding te geven, tot ene ftichtelijke bepeinzing van de voornaamfte bijzonderheden der Lijdensgefchiedenisfe van onzen Heiland; zo is echter het Uitlegkundige niet geheel en al uit het oog verloren. Hier en daar in den tekst, maar vooral in de aantekeningen , vindt men verfcheidene ophelderingen van deze en gene duisterheden, die in dit gedeelte der Euangelifche verhalen voorkomen: en de Schrijver geevt in dezelven overvloedige bewijzen, dat hij niet alleen de Schrivten der beste Uitleggers met vlijt gebruikt heeft, maar dat hij ook een gezond oordeel bezit, om uit de verfchillende gevoelens ene verftandige keuze te doen. Meestal houdt hij zich op den regten weg ener eenvouwige verklaring, en hij vermijdt zorgvuldig die bijpaden , waar op de cmbiematifche vernuften van zo vele verklaarders of liever verduisteraars van dit gedeelte der bijbclfche gefchiedenis dikwijls zo jammerlijk hebben omgedoold. Bedenkingen over het nuttelofe van het twisten over 's menfchen Zedelijk Onvermogen. Te Amfterdam, bij M. de Bruijn, P. den Hengst, en M. Schalekamp'; en verder alom. Behalven de Voorrede, 176 bladz. in groot Octavo. De prijs is f : -15- : T Tet oogmerk van dit boekjen zal een ieder ligtelijk X 1 zien uit de volgende korte opgave van den inhoud,, dien wij, zo beknopt als mogelijk was, bij één getrokken hebben. Ieder, die de billijke en regtmatige eifchen, welke God in het Euangelie doet, om daar op genade en zaligheid aan den mensch te fchenken, met de zedelijke gelteldheid des menfchen vergelijkt, ontdekt ene grote zwarigheid, die zich niet ligt laat oplosfen. Van de vijfde eeuw af heeft men gepoogd dit duister Stuk te verklaren, en met te meer hevigheid daar over getwist, om dat men het terftond, bij den opkomst van dc verfchil-  OVER. DE KOORTSEN. 549 zeer onbepaald voor en het ware,_onzes oordeels, veel beter geweest, indien de Schrijver vooraf eene luiste en volledige befchrijving had gegeeven van die Ziekten , welke hij eigenlijk wilde behandelen, waarvan echter in dit gantfche Boekdeel geen woord gevon- ^Inhet tweede deel komt de Schrijver eigenlijk nader tot zijn onderwerp, en begint met eenige Aanmerkingen over de Koortfen in het algemeen , en over der- zeiver aart, cn uitwerking. Het fmetgift moet, als de tweede oorzaak der Koorts, aangemerkt worden. , Het fmetgift wordt door de lucht medegedeeld, en verëenigt zich met een rottend Koortsgift. ■ Het fmetgift is in 't algemeen van eenen zouten zwavelagtigen. caustiquen en vluggen aart, terwijl^at der Rotkoorts "van een' arfenicalen aart fchijnt te zijn CW1J laaten het bewijs van dit alles voor rekening van den Schrijver). Het fmetgift wordt door het fpeek- fel medegedeeld (weder een' loutere vooronderftelhng, tn zomtijds geheel tegen dc ondervinding). In de vierde afdeeling handelt de Schrijver over de oorzaaken, die de Koortfen over 't algemeen, dog vooral de Rotkoorts en Roodeloop tot gevolg hebben; eigenth|k de voorbefchikkende en gelegend-gevende oorzaaken. In de vijfde afdeeling komt wederom eene verdeeling der Koortfen in 't algemeen: hier komen eerst de onderfcheiden tusfehenpoozende Koortfen in aanmerking ■ vervolgens de onderfcheiden foorten van Rotkoortfen als o-oedaartige en kwaadaartige met ontfteekmg, met üftflag en zonder dezelve (alles op den gewooncn leest <*efchoeid). In dc twaalfde en dertiende afdeeling wordt° de geneeswijze der tusfehenpoozende cn dwaalende (erraticae) Koortfen; in de veertiende en volgende de geneeswijze der onderfcheiden Rotkoortfen voor- o-edraa^en. ■ Hier heeft zig de Schrijver als een zeer goed beoefenaar der Geneeskunst getoond. Zijne geneeswijze heeft ons zeer wel bevallen, en kan veelen ter naarvolging aanbevoolen worden. Zonderling is het ondertusfchen, dat dc Schrijver geen het minfte gewag maakt van de Roodcloop, het zij als oorzaak of als toeval der Rotkoortfen; zelfs met eens in de negentiende afdeeling, daar hij alle de toevallen opnoemt, die bij dc Rotkoortfen plaats hebben. —— In de twee laatfte afdeelingen worden algerneene leefregeMm 3 lên  DE FRACTURA PATELLAE ET OLECRANI. 551 dat de moogelijkhcid der aanéénhccling eener gcbrooken Kniefchijf in enkele gevallen, door den Heer campe, beweerd en met drie waarneemingen beweezen, en Szleh der gewoone breuken deezes bcens, van geen hef mïnfte nut fchijnt voor een Heelmeester; vermits Uit "eene dier Waarneemingen bli kt, noch van welk ene* oorzaak de breuk afhanglijk was; noch öf er eem>e óf geene, 't zij voorbeftaande 't zij de breuk vlralzellende, andere gebreken van de kamenftellende dc den der d jë bij plaats hadden, door dewelken de Sekkeude gieren Van het been den, om door haare geduungc neiging tot inkoitmg de eël ng onmoogelijk tc maaken; noch eindelijk aan wc k eene behandeling men deeze heeling moet toe chrijvcn. Wil z n tc meer verpligt tot deeze aanmerking, om dit ons zeiven tweemaalen dergelijk eene hccling gcWeeken is maar in gevallen geheel verfchillende van de ^ woone doordien daar bij tevens dc Dijcbeenderen dermaate verbrooken waren, dat men, ongeagt alle mooiSé oplettendheid, de zeer aanmerkelijke verplaatzin g der Been ftukken, en eene hier aan evenredige verkorting des deels niet verhoeden konde. . F ene andere aanmerking, uit dc voorgaande onmidAoVük vloeiiende, moeten we hier nog bijvoegen. .He S pibÏÏc namnlijlc,fchijnt met demogcliddie.d der SStikteïing eener dwars gebrooken kmefchijt (het STgefchil) ftoutelijk tc ontkennen en met eene £ eme te belooven van'honderd gouden Louifen aan fel genen, die hem eene dwars gebrooken en geheelde K ncfehiif konde aantoonen, niet zoo zeer gedwaald.te. hébben als dc Heer camper zich verbeeld; doordien h« hoogst waarfchijnlijk, om niet te zeggen zeker is, da h? daarbij alleen geoogd heeft op dergelijke dagels voorkomende eenvoudige Breuken, geenszins op ÏSe^ïmeneeflelde, welke nauwlijks ééns, m eene eeuw pSaS gripen, en tot welker geneezing de kunst geheel niets kan toebrengen, maar de Natuur alleen alles moet afdoen. Mm 4-  <54 J.C. HENNINGS OVER. DE GEESTEN EN GEESTENZ. hier weder tot een' grondflag; namelijk: ,, i. Mert „ moet het natuurlijke zoo lang vermoeden, tot dat „ het tegendeel ten volle is beweezen: 2. Alle ver,, haaien, waar in onverëcnbaare dingen famengevoegd s, worden, verdienen geen geloof: 3. Gefchiedenisfen, „ van een historisch bewijs ontbloot, of wier waar,, heid door geene geloofwaardige getuigen wordt be„ krachtigd, verdienen geene toeftemming." Op deze gronden zijne redeneeringen vestigende, bewijst hij, dat zommige van deze verhaalen fabelachtig zijn; dat bij anderen een bedrog heeft plaats gehad, het zij van de zogenaamde Geestenzienders zeiven, of van andere perfoonen; dat zommige menfchen verfchijningen van Geesten verdicht en voorgegeven hebben, om met meer veiMgheid heimelijke misdaaden, waar van zij door een' of anderen weg kennis gekregen hadden, aan den dag te brengen, of uit andere goede oogmerken; eindelijk dat zeer veelen, die zich verbeelden fpooken te zien of te hooren, zich zeiven bedriegen, het zij door eene verhitte verbeeldingskragt, of door ongefteldheid, of door dronkenfehap, en dat de vrees, die zulke menfchen terftond pleegt te overvallen, hen belet, door een naauvvkeuriger onderzoek der omftandigheden, dc waarheid der zaak tc ontdekken. Ten befluite handelt de Heer hennings , §. 57-60, over de zogenaamde Kobolden, Nachtgeesten, cn Kaboutermannetjes, over de Watergeesten, over het woedend Heir, en over de verfchijning van Geesten in den droom: cn hij verklaart alle de verhaalen, die daar van gedaan worden, of voor betlrog, of voor een uitwerk, zei eener verhitte verbeelding, of uit natuurlijke oirzaaken, terwijl hij 'er met het hoogfte regt bij aanmerkt, dat onkunde in natuurlijke zaaken, wanneer ze met een' vuurige verbeelding gepaard gaat, de vrugtbaarfte moeder van bijgeloof is, en dat dergeli ke verhaalen fpoedig aanmerkelijk zouden verminderd, en door den tijd in het geheel niet meer gehoord worden, wanneer de kennis in de natuur der dingen algemecner werdt. Wij wenfehen hartelijk, dat dit boek mag medcwei> ken ter verbanning van een vooroordeel, welks voortduurlng zekerlijk aan de zoo hoog geroemde verlichting dezer eeuw zeer weinig eer aandoet! Reis  cook en king reis naar den stillen oceaan. 555 Reis naar den Stillen Oceaan, ondernomen op bevel van Zijne Brittannifche MajcJleiC, george de derde , tot het doen van ontdekkingen in het Noorder halfrond, ter uitvoer gebragt onder 't bef uur van de bevelhebbers cook, clerke , cn gore ; in de jaaren 1776, 1777? 1778, 1779, en 1780, met de Schepen de Refolution en Discovery, en bejehreven door den Commandeur james cook, en door Kapitein james king: uit het Engelsch vertaald. Te Rotterdam, bij A. Bothall en D. Vis. 1788. Behalven het Voorber richt cn den Inhoud, 611 bladz. in quarto. De prijs is f 5 - = -: Het belang, dat men allerwegen, en ook in ons Vaderland , in den uitflag der gewigtige tochten van den grooten cook en zijne reisgenooten gefteld heeft, doet "ons met regt verwachten, dat het volgend kort uittrekzel uit zijne laatfte reize aan onze Landgcnooten niet dan aangenaam wezen kan. De Befchrijving dezer reize, die niet alleen op bevel, maar ook op kosten des Konings van Engeland in het jaar 1776 ondernomen werdt, is uit het Dagboek van cook zeiven ontleend, en, na zijn dood, door deh Heer king, die als Lieutenant uitging, en als Kapitein te rug keerde , voortgezet. De aanmerkingen, die de natuurlijke historie betrclfen, zijn van den Heelmeester anderson, die echter ook op de reize ftierf (bl. 233). De reize ging over Teneriffe, cn Kaap dc goede hoop, in den ludijchen, en van daar in den Stillen Oceaan. Het eerfte merkwaardige land, waar onze reizigers zich ophielden, was Van Diemens land. Dit eiland, wanneer men het niet liever een vast land wil noemen, is zeker het grootfte op den aardbodem. De inwooners van hetzelve waren geheel naakt, en hadden op verfcheidene deelen van hun lighaam breede ftreepen, die bij zommigen, in bogtige en regte liniën geprikt waren. Het aangezicht van zommigen was gcverwd met een rood fmeerzel, en de meesten hunner hefmeerden hunne hairen en baarden met dezelfde ftof (bl. 25). Zii fchencn van een' zachten, vrolijken aart, en hadden weinig van dat woeste voorkomen, het  555 cook en king het geen de Wilden gemeenlijk hebben: maar waren geheel ontbloot van vlugheid of vernuft. In het kerven of prikken van hunne armen en lighaamen («), het welk zij doen in (trcepen van verfchillende rigtingen, en die even boven den huid of het vel uitkomen, laaten zij evenwel eenige vinding blijken. Het land ligt onbebouwd, en zij vergenoegen zich, met de (lammen der dikfte boomen, die zij door vuur uitgehold hebben, voor hunne woonplaatzen. Zij maaken deze fchuilplaatzen duurzaam, door de eene zijde van den boom gaaf te laaten , zoo dat dezelve zeer weelderig blijvt groeien (bl. 29, 30). De inwooners van Nieuw-Zceland, dat zij vervolgens aandeeden, zijn van eene gantsch andere geaardheid. De gemakkelijkheid, waar mede dezen hunne hutten, die zij dikwijls verplaatzcn , nederflaan, is verwonderlijk. Onze reizigers zagen hun op een' plek gronrls, welke een uur te voren nog bedekt was met planten en heesters, meer dan twintig woningen oprigten. Niet zoo haast waren zij uit hunne kanoos gefprongen, of zij ontdeeden den grond, dien zij tot hunne woonplaats verkozen hadden, van alle plant en heestergewasfen, en plaatften 'er de geraamtens hunner hutten (bl. 31). Zij kwamen vooral met deze hutten op de kust, wanneer het volk van cook bezig was met traan te kooken, want zij waren zulke liefhebbers van traanölij, dat zij zelfs de drek uit de vaten en het fchuim uit de ketel met fmaak nuttigden (bl. 35). Zij fchijnen in gediutrige vrees voor eikanderen te leven en zijn zeer oorlogzuchtig; de meeste ftaoimen zijn, zoo zij meenen, door deze of geene ftam beledigd geworden, cn zij loeren altijd op wraak. Het is niet onwaarfchijnlijk, dat het verlangen na een goed maal dikwijls daar toe een fterke aandrang is. Gemeenlijk bekruipen zij hunne tegenpartij in den nacht, en, gelukt hun aanval, dan worden mannen, vrouwen, en kinderen verflagen. Zij eeten zich zat aan de (a) Dit beprikken van verfcheidene deelen van het lichaam, of taiioi'h, zo als het in hunne taal heet, en het beffneeren of befchilderen van het hoofdhair en het aangczlchr, beeft bij dc meeste Wilden plaats, fchoon bij allen ni t op dezelvde manier (bl. 45, 57, 219, 221, 388, 389, cn elders,.  REIS NAAR DEN STILLEN OCEAAN. 557 de rijken op de plaats zelve, of neemen zoo veele doode lighaamen mede als zij kunnen, en fmullen er t'huis van met de verfchrikkelijktle beestachtigheid U). De vrees voor zulke vijandelijke aanvallen doet hun zeer waakzaam zijn, vooral, daar het behoud van hunne zielen, zoo wel als van hunne lighaamen er van afhangt: want het is een ftuk van hun geloof, dat de ziel des menfchen, wiens vleesch van zijne vijanden verflonden is, ook gedoemd is tot een onophoudelijk vuur, daar de ziel van den geenen, die znn natuurlijken dood ftervt, overgaat tot het verblijf der Goden fbl <*7, 38). Eerlijke vreemdelingen nogthands worden bij hen wél ontvangen. De veelwijverij heeft bij hen plaats (bl. 39). Onder eene groote menigte andere planten, die hier gevonden worden, is er _ één, welke eene bijzondere opmerking verdient, dewijl^ er de klederen der inboorlingen van bereid wordeiu Er wordt een fijn zijachtig vlas van gemaakt, voor t uitterlii'ke beter dan alles, wat wij bij ons te land hebben, cn misfchien wel zoo fterk. Deze plant groeit op alle plaatzen aan dc zee, en zomtijds langs de heuvelen op , in trosfen of bosfen , draagende geelachtige bloemen op een' lange fteel (bl. 41)- Van dit vlas maken zij een gewaad, dat eene lengte heeft van vijf, en eene breedte van vier voeten. Het zamenftellcn daar van fchijnt hun eenigfte handwerk te zijn, en beftaat in 't knoopen (bl. 44). Door het befmeeren van hun aangezicht en hair met een vettige roode verf geven zijden' zeer onaangenaamen reuk van zich, cn hunne hoofden zijn overvloedig bevolkt met ongedierte, het welk zij zomtijds eeten (bl. 47)- M zij11 ten uitterftcn oneerlijk, en fteelen alles, wat binnen hun bereik komt, vooral, als zij meenen niet betrapt te kunnen worden. Zij hebben een aantal wapens, en eene groote behendigheid, om dezelven te gebruiken. Alvorens zij aanvallen, heffen zij een krijgslied aan, daar zij de naauwkeurig fte maat in houden; en bij trappen breneen zij zich zeiven in eene razende woede, verzeld van de verfchrikkelijkfte verdraaiingen hunner tongen, oogen, O) Over deze ijzelijke gewoonte vindt men in deze reize zeer veele gewigtige berigten en aanmerkingen, als bl. 172, 282, 184, 198, 206, 338» 386.  553 COOK EN KING ©ogen, en monden, om hunne vijanden te veifchrik» ken; welker lighaamen zij daar op martelen, en aan Hukken fuijden, zelfs, wanneer zij nog niet dood zijn, en dan braaden, en ceten. En echter zim deze wreedaarts niet geheel en al ontbloot van alle menfchelijke aandoening, want zij bcweenen bat verlies hunner vrienden op de tederfte en aandoenfjkfte wijs (bl. 48, 49> Na te vooren eenige andere eilanden ontdekt en bezocht tc hebben, kwamen zij aan die, welken reeds» te vooren, om de vriendelijkheid, door derzelver bewooners aan vreemde reizigers bewezen , den naam van Vriendelijke Eilanden verkregen hadden. Dc inboorlingen van dezelven ontvingen ook onze reizigers allervriendelijkst , onthaalden hun mild en gul, en gaven zich veel moeite , om door allerleië vertooningen, worltelcn, vechterijen, muiïek, cn danfen hen te vermaaken, het welk cook beandvvoordde, door het Scheepsvolk voor hun tc laten manoeuvreren, cn door het aanlteken van vuurwerken, welke laatltcn het meest genoegen gaven (60, 85 —88). Het getal der eilanden in dezen Archipel werdt op 150 gerekend (11?.); en zij zijn voor de reizigers in den Stillen Oceaan ten uitterften gewigtig, daar zij rijkelijk voorzien zijn van levensmiddelen en verkwikkingen , die dc inwooners met groote gulheid wegfehenken, of voor eene kleinigheid verruilen. Ziet hier eenige trekken uit de fchets, die cook van de geftaltc, levenswijze en het character dezer eilanders geevt; trekken, die voor den menfehenkenner gewigtig, en waar van zommige voor den Europaeër befchamende zijn : Men vindt onder deze onbelchaavde menfchen weinige natuurli ke gebreken of wanfchapcnhcdcn. Hunne fterkte cn vlugheid, beandwoorden volkomen aan hunne gefpierde ledematen, cn in 't oCiTcneu of gebruiken derzelven toonen zij duideli.k, tot nog toe zeer weinig verzwakt tc zijn door de talrijke kwaaien , welke de natuurlijke gevolgen zijn van werkeloosheid en traagheid. De zachtzinnigheid en goedhartigheid , die zij in een1 rijke maate bezitten, zijn op hun gelaat afgefchilderd (114). Misfchien liet geene Natie in dc waereld, in den handel , meer eerlijkheid en minder wantrouwen blijken. Eene neiging tot dieverij fchijnt het eenige gebrek te zijn,  REIS NAAR DEN STILLEN OCEAAN. 561 'er ook zeer veel gelijkheid tusfchen deze eilanders, en 'de inboorlingen der Vriendelijke eilanden. Echter1 verfchillen zij van dezelven in zommige opzichten. Op Otaheite en de Sócieleits-eilanden zijn de godsdienftige; begrippen bij het gemeen nog veel geringer en bepaalde?, dan op de Vriendelijke. De kennis van den Godsdienst bepaalt zich meest bij de Priesters, die 'er talrijk zijn. Zij bewijzen, geen' bijzonderen eerbied aan één' Opperfteii God , maar zij geloven 111 cenc menigte Godheden. Ieder eiland kiest zich echter een' bijzonderen Befcherm-god, van wien zij beicherming en verzorging verwachten. Voldoet deze met aan hunne wenfehen, dan geven zij hem zijn affcheid, en kiezen een' anderen. Zij offeren ook aan eene kwaade Godheid, die zij Eiee noemen f170). Die van Eimeo eeren twee groote tteenen, die zij als broeder en zuster befchouwen , en voor Eatoas of Godheden houden, die door bovennatuurlijke wegen van Ulietea daar gekomen zijn (150). De ziel houden zij ook wel voor onltotlijk en onfterllijk, maar zij geloven , dat dezelve, in de angftcn des doods, om de lippen heen floddert, dan opwaarts ftijgt, van de Godheid gegeten wordt, van hem gereinigd weder afgaat, cn vervolgens haar vaart neemt na eene zekere plaats, ter inneming van menfchelijke zielen gefchikt, daar een eeuwig fchemerlicht of dageraad heerscht. Eeuwige ftraffen gelovert zii niet want alle zielen worden van de Godheid gegeten en gereinigd fbl. 171). De taal der Otaheiters wordt niet zoo fterk door de keel uitgelproken, als; die der Vriendelijke eilanden, of die van Nieuw-Zeeland en heeft ook minder medeklinkers, waar door zij zachter en ftreelender is, even als de zeden der bewooners. Zij' is zeer woordenrijk, en heeft, b. v., meer dan twintig onderfcheidene naamen voor dc broodvrucht. „ Zij hebben eene uitdrukking, welke naauwkeurig overeenkomt met den ftijl der H. Schntt^te " weten', hel rommelen der ingewanden. Zij maken er 11 telkens gebruik van in hunne hartstogtehjkheden, 5 5 ge" Stelijk van één' ftam: en zij bezitten allen fterke trekken, die aanduiden, dat zij verwandt zijn aan eenige Indiaanfche lammen , die de Ladrones en Caroline eilanden bewoonen; fchoon aangaande den tijd hunner verhuizing of verfpreidmg nieti met -zekerheid te bepalen is (3S0). VAD. BIBL. I DESL. NO. 12. Nn  jfji COOK EU RING „ gedurig de luiert van droefheid, verlangen en an„ dere aandoeningen, toepasfende op de ingewanden, als de zetel daar van , waar zij zich verbeelden^, ' dat alle de werkingen der ziel volbragt worden" (bl. 167). In de kunften zijn zij zeer onbedreven; doch in dc Heelkunde doen zij dingen, die wij met alle onze kennis in dien tak niet kunnen navolgen, vooral in beenbreuken (bl. 167). Zij zijn gul, openhartig, en edelmoedig, even als de bewooners der Vriendelijke eilanden, maar wulpfcher van aart, tot gemak en allerleis zinnelijke genietingen geneigd (bl. 166). Aan de liefde zijn zij vooral overgegeven, indien een dierlijke drift, zonder tederheid of overëenftemming, dien naam verdient. De man kan zijne vrouw verftooten en met eene andere verwisfelen; ook kan hij de kinderen, die hem geboren worden, aannemen of ombrengen, naar dat het hem behaagt (bl. 169). Het menigvuldig gebruik van de Ava, een' drank, die uit zekeren wortel bereid wordt, maakt hun niet alleen zomtijds dronken, maar heeft ook zulken nadeeligen invloed op hunne gezondheid, dat velen, die te voren zwaar en lijvig waren, daar door binnen weinige jaaren bijkans enkele geraamten geleeken (bl. 168); terwijl het lighaam van anderen daar door met melaats fchurtt bedekt wordt (bl. 287, 382)- , , , n De bewooners van de Sandwichs-eilandcn ltaan in veele opzichten in het midden tusfchen die der l riendeUjke en Societeits-ei landen. Zil zijn even zeer verwijderd van de ftaatlijke ernsthaftigheid der bewooneren van de Vriendelijke eilanden, als van de ligtzinnigheid en veranderlijkheid der Otaheitercn. Zij zijn eensgezind onder eikanderen, teder jegens hunne kinderen, doch niet zeer beleerd jegens hunne vrouwen . die zij van het voorregt uitfluiten, om verfcheidene van hunne beste fpijzen mede te eeten (bl. 384). Zij zi n buitengemeen gastvrij. De jonge vrouwlieden waren ten uitterften vriendelijk en aanvallig, gaven zich zonder eenige weerhouding aan het fcheepsvolk over, en kwamen zelfs met geen ander oogmerk aan boord (bl. t8i); fchoon zij daar van naderhand veel berouw hadden, dewijl zij het flagtöffer werden van afzigtige kwaaien, haar te voren onbekend, en door den befchaafdtn Europaeër aan haar overgezet (bl. 354, 385)- In natuurlijke vermogens fchijnt dit volk in gecuerlei opzicht  reis naar den stillen oceaan. 56J zijn roemruchtig leven vondt. Dc fchepen lagen voor anker in de Baai Karakakooa, aan de Westzijde van het eiland Owhijlice (bl. 283) : eerst werden zij daar met de grootfte heuschheid en milddadigheid ontvangen en verzorgd, en men vereerde zelfs de beide Kapitains met godsdienftige plegtigheden (bl. 288): doch, toen men naderhand door ftorm genoodzaakt was, in dezelfde Baai wederom binnen te loopen, werdt bet tooneel merkelijk veranderd, en een ongelukkig toeval veroirzaakte den dood van een' man, aan wien meer dan één waerelddcel de grootfte verplichting heeft. In den nacht tusfchen 13 en 14 Fcbruarij werdt dc groote boot van de Discovery door eenige inwooners van Owhijhee gelloolen. Men ftelde alles in het werk, om dezelve weder te krijgen: twee gewapende booten werden dwars voor de Baai gelegd, om alle de kanoos, die 'er uit wilden, aan te houden, te nemen en te vernielen: en cook, die de gewoonte hadt, om, wanneer hem iets van aanbelang ontllolen ware, den Koning of één' van de Opperhoofden aan boord te lokken , cn zo lang als gijzelaar te houden , tot dat het gcftolene was wedergegeven, voer ook nu ten dien einde zelf na ftrand (bl. 313). De Koning van Öwhijhee was voornemens met hem mede te gaan, doch ééne van zijne gelicfdfte wijven, cn ccn paar Opperhoofden hielden hem half met geweld, en half met vriendelijkheid tegen (bl. 315"). cook keerde dus na het ftrand te rug, maar op hetzelfde tijdftip waren de booten, die voor de Baai' lagen, genoodzaakt geweest, op eenige kanoos, die 'er uit poogden tc ranken, te vuüren, en hadden ongelukkig een voornaam Opperhoofd gedood. Dc Indianen, hier door verbitterd, wapenden zich met fpceren en fteenen, maakten eenigen van cook's foïdaaten af, cn eindeli k werdt hij zelf, toen hij zich omkeerde, om het vuur der booten tc doen ophouden, in den rug gedoken, zo dat hij met zijn aangezicht in 't water viel. Zijn lighaam werdt op eene onmenfebelijke wijze op het ftrand gehaald, en door den vijand omringd, die, clkand-eren den dolk uit de handen trekkende, een' woesten ijver toonden, om deel te hebben in hem af te maken (bl. 317). Na lange en herhaalde overleggingen, befloot men eindelijk , dat men , om den dood van den Commandeur te wteeken, geen meer bloed vergieten zou. Men N n 3 hieldt  560 COOK EN KIN© hieldt echter aan op de teruggave van zijne dierhaare overblijfzels , die men ook eindelijk weder bekwam en in de diepte der zee begroef (bl. 349). De vrede en vriendfchap werdt daar op tamelijk weder herfteld, Men bleef in de Baai, tot den zz'^n Februarij, en na Mooi, Ranai, en Oaeeheou, nog eens bezocht, en aldaar de nodige veryerfchingen ingenomen te hebben, verliet men tegen half Maart de Sandwichs-eilanclen (bl. 362) ; cn clerk-e , op wien thands het opperbevel over den tocht vervallen was, belloot, eene tweede reize na den Noordpool te ondernemen. Doch ook deze proeve was te vergeefsch. Reeds op den 6^n Julij, toen zij zich op de Noorder-breedte van 670 en op 1910, 6' Oosterlengte bevonden, hadden zij niet alleen reeds veele groote ftukken ijs aangetroffen, maar ook opgemerkt, dat het ijs zich op verfcheidene plaatzen aan den vasten val van Afia zetlede; en ten drie tl ure kwamen zij werkelijk aan een groot ijsveld, dat zich na het Westen uitftrekte. Dit verfchijnzel benam hun reeds veel van de hoop, van de reis verder Noordwaarts voort te zetten, dan het jaar te voren (bl.467). En in de daad, hoe veele herhaalde pogingen men ook deedt, hoe dikwijls men ook van koers veranderde, men kon ook deze reize niet verder komen, als tot op 70", 26' , en men was dus wederom genoodzaakt deze onderneming te ftaken, zonder dat men, het zij Oostwaarts over America, of Westwaarts over Afia een' doortocht hadt kunnen ontdekken. Het blijkt uit de befchrijving, dat men in de daad alles gedaan hebbe, om zich van de mogelijkheid van dezen doortocht te verzekeren; cn, hoe zeer de krachten van Kapitain clerke van tijd tot tijd afnamen, en zijn langer verwijlen op hooge Noordelijke breedtens hem alle hoop van herftelling benam, bleef hij echter in het zoeken van een' doortocht moedig volharden , tot dat alle de Officiereu van beide de fchepen eenpaarig oordeelden, dat dezelve met geene mogelijkheid te vinden was, ,, en het doen van verdere pogingen niet alleen voor „ vruchteloos, maar ook voor gevaarlijk hielden" (bl. 483). Echter gaf ook deze onderneming wederom (lof tot gewigtige waarnemingen en aanmerkingen, vooral tot een naa'uwkeuriger onderzoek van een gedeelte der Westkust van 4fiê, bijzonder van het Schier-eiland Kamfchatka., waar van men hier eene uitmuntende befchrijving  592 R.. SCHUTTE NAGELATENE GEDICHTEN. 't Goud kan zijn wenfchen nooit verzaden, Nooit vult Peru zijn holle kist. Hij kan zijn zee van fchatten niet doorwaden: Nog mist hij (kon men ooit hem dwazer armoê raaden?) En 't geen hij heeft, en 't geen hij mist. Hoe rijst het geld bij hem in waarde? Hij heeft noch maag, noch kind, die 't erft! Wat is de vrugt van 't geen hij noest vergaarde! Hij zoekt, tetwijl hij leeft, den Hemel op deeze aarde; En mist den Hemel als hij derft. Enz. GRAFSCHRIFT. 't Is bentinck die hier rust! Een rijzende uchtendzon Daalde in dit graf! Dees Telg uit edel bloed gefprooten, In 't harnas opgevoed, was 't puik van Ncêrlands lootcn; 't Geen van zijn kunde en moed iets groots verwachten kon : Een held, die door zijn deugd en trouw elks achting won, Oprecht, en gul van aart, gezien bij klein en grooten; Van 't fcheepsvolk teer bemind; gehard in 't vinnig (tooten, Des woesten oceaans, en 't buldren van 't kanon. Hij trad in 't blinkend fpoor der ruiters, galens, trompen ln dreigend doodsgevaar bedremmeld, noch bekrompen; De fehrik voor Moor (*; en Brit; der Batavieren lust. Hij ftapt, op Doggersbank, door 't vuur met heldenfchfeden lïïi unnt hti flprfr liii ïnirht-• r.nn hjtfft vnnR ras CV. „ streden! " Strooit lauren op dit Graf. 't Is bentinck die hier rust. CO Ia 't j»ar 1776 en 1777.  RETTHEIM EN CAROLINE VAN t. 593 rettheim en Caroline van t. eene nog onlangs gebeurde Gefchiedenis. Uit het Hoogduitsch vertaald, door Mr. a. j. leijdeckers. Te Amfterdam, bij J. ten Brink Gerritsz. 1788. Tweededen, in duodecimo, te zamen 330 bladz. Dc prijs is f 1-5-: Rettheim en Caroline van t. beminden eikanderen opregtelijk; doch toen hij haar eens in een' kwaaden luim aantrof, die een gevolg was van haare eigenzinnigheid, door eene gebrekkige opvoeding veroirzaakt, beledigde zij hem grof, en herhaalde die belediging den volgenden dag, toen zij hem op een Bal aantrof. Ten zelvden tijde ontving hij de tijding van den dood zijns vaders; ijlde vol aandoeningen na de plaats, waar deze braave grijzaart gewoond hadt en geftorven was; en was daar naauwlijks aangekomen, of hij verviel, door de dubbele fmart, die hem en dit grievend verlies , en de vcrmeenojC ontrouw van zijn meisjen veroirzaakten, in eene gevaarlijke krankte, waar uit hij echter door de zorg zi ner geneesheeren, en van zijn' vriend hohenfels , m vooral door de verzekering, dat Caroline hem nog waarlijk beminde, weder opkwam. Zo dra hij herfteld was , fpoedde hij zich na haar toe, en verbondt zich aan haar, met bewilliging haarer ouderen, die echter de voltrekking van hun huwelijk ten ininften nog een jaar begeerden uit te ftellen. Hij moest intusfchen, geduurende zijne verkeering met Caroline, van haare moeder, eene grillige cn eigenzinnige vrouw, zoo veele kwaade luimen verduuren, dat hij, voor erger gevolgen beducht, befloot zich voor eenigen tijd van haar huis te verwijderen, ondertusfchen een reisjen te doen, en door briefwisfeling met zijne beminde eikanderen, zoo goed mogelijk, over deze afwezigheid te troosten; terwijl Hohenfels aan beide de gelieven zijne dienften, en de bezorging hunner brieven toezeide. Deze vriend van rettheim bleef hem in het eerst getrouw, doch caroline's be« koorlijkheden, die op hein den fterkften indruk maakten, deeden naderhand een ontwerp in zijne Ziel oprijzen , om zulk een bevallig meisjen aan zich te Ver-» binden. Hij hieldt de brieven van beide de gelieven achter, ftrooide in beider harten van tijd tot tijd zaa- . vaü. bijjl. ideel. K0. IJ. Pp dcfl  gfjvf RETTHEIM den van achtcrdoc-lit, en, toen hij nu lang genoeg meende voorbereid te hebben, ichreef hij aan rettheim, dat caroline hem ontrouw geworden was, en zeide aan caroline hetzelvde van rettheim. Het arme meisjen ontving dit berigt juist, toen zij om den dood van haaren vader in de diepfte treurigheid was neder.gezonken, en zij verloor dus op eens alle dc vreugde van haar leven, rettheim ontving den brief van hohenfels te A***, waar hij eenigen tijd eenzaam gelcevd hadt; dc hevige fmart over caroline's ontrouw dreigde hem tot woede en wanhoop te brengen, en hij ging daarom in ccn koffijhuis, om zich wat te veranderen. Hij zag daar den Baron van hinfeld, een godloos mensch, cn zijn' ouden vijand, valsch fpeeïcn, en openbaarde zijne kunstgreep en aau de ongelukkigen. die door hem uitgeplunderd werden; maar even dit kostte hem het leven, daar de woedende hinfeld hem in het na huis gaan opwachtte en moorddadig ombragt, waar op deze door de wacht gegrepen, en kort daarop te regt gefield, zijne ziel onder duizend vervloekingen uitbraakte. Dit voorval wekte in het hart van hohenfels dc ijzelijklte wroegingen, en hij ontdekte nu aan caroline, die in eenzaamheid zat tc treuren, en bij wie hij toch zi n voornemen niet hadt kunnen ter uitvoer brengen, het ijzelijk ontwerp, dat hij, uit begeerte om haar voor zich zelvcn tc winnen , tegen haaren getrouwen minnaar cn zijnen vriend gefmeed hadt. De reeds gemelde hinfelo hadt te voren,, door het geld van emilia, de vriendin van caroline verlokt, dc liefde van. dit meisjen gezocht te verwerven-, en. zou, door den fchijn van een" deugdzaam man aan te neemen, hier bijna in gedaagd hebben, toen hij, om het maken van valfche wisfcls, door het gerecht opgezocht, haar verlaten, en de vlucht nemen moest. De Heer van wettenau, zijn vriend, die eigenlijk geen kwaad hart bezat, maar door Hm» feld tot liet dcelgenootfchap van: een aantal zijner euveldaden verleid was, nam nu vóór,' bij emilia dczclvde rol te fpeelen; doch het deugdzaam hart van dit meisjen vervulde hem wel-dra met een waar berouw over zijn' aandag, en over zijn gantfche levensgedrag; hij bekende haar zelf zijne boosheid; en, daar hij nu niet meer om haare liefde dorst aanhouden, verzocht hij alleen haare Vriendfchap, en haare onderfteuning in 1 het  én caroline van Ti' 595 het opregt voornemen, dat hij hadt opgevat, om op den weg der deugd te rug te keerèn. Doch, daar zij de opregtheid van zijn berouw zag, verkreeg hij meer, dan hij hadt durven begeeren, hij verwierf ook haare hand en haar hart , en zij leefden in een ongeftoord genoescn , dat alleen beneveld werdt door het ongeluk van haare vriendin caroline, die zij ih haar huis opnamen , en zo veel mogelijk troostten , doch die fpoedig onder haare rampen bezweek, en in den arm van emilia den geest gaf. Ziet daar het beloop van dit boekjen, waar ih dé Schrijver onder anderen heeft willen leeren, ,, dat een „ onedele hartstocht alle grondbeginzelcn Van deugd ,, vernietigt, en list, bedrog, laagheid, en ontrouw voortbrengt; en dat in tegendeel eene reine liefde '' dikwerf eenen booswigt op den weg der deugd té rug brengt." • Die leer is in de daad heilzaam": doch, indien de Schrijver hier en daar in zijne verhaalen wat meer • de waarfchijnliikheid in het oog gehouden hadt; indien zijn ftijl onderhoudender was; indien hij zijne perfoonen meer zeiven hadt laaten fpreeken en fchrijven, en hunne briefwisfeling niet telkens hadt afgebrooken door zelf het verhaal voort te Zetten; indien hij"de lesfen, die hij meende te geven, meer natuurlijk uit het verhaal hadt doen voortvloeien, of dezelven aan zijne perfoonen in de pen hadt gegeven, in plaats van zelf op een' droogen toon zijne vermaaningen tusfchen beiden in te voegen; dan zou hij zekerlijk zijne lezers aangenamer onderhouden, op hun hart meer 'indruk gemaakt, en bij lieden van fmaak meer goedkeuring over de uitvoering van zijn plan gevonden hebben. jcempher en van dornbach , of verlromvde briefwisfeling van Akademifehe vrienden. Uit het Hoogduitsch„ In 'sHage, bij J. Plaat. 1788. 288 bladz. in Octavo. De prijs is f : - 14 -: Tndien tot een' goeden Roman niets anders vereischt ■•- wordt, dan eene oppervlakkige fchets van onderfcheidene characters, en eene aanëenfchakcling van zeldzaame cn zomtijds vrij onwaarfchijnlijke lotgevallen, dart J pp * heeft  506 KEMP HER EN VAN DORNBACH, ENZ. heeft dit boekjen eenigen aanfpraak op dezen titiüv Doch, indien men in dit zoort van gcfchriften een wel zamenhangend plan, en in derzelver Schrijver een oogmerk dient te ontdekken, om de zeden zijner tijdgenooten te befchaven, dan kunnen deze brieven van kempher, en van dornbach, en van hunne vrienden voorzeker geenszins onder de goede Romans geteld worden. De zwartlte ondeugd zelve blijvt hier Ilraffeloos. De Capt. rudowski, een getrouwd man, wordt verliefd op de nicht van den Generaal van dornbach, brengt zijne vrouw door vergift om, waant deze ondaad bedekt te zullen houden, verzoekt van den Generaal toellemming tot het huwelijk met zijne nichte, wordt in de tegenwoordigheid van het meisjen zelve van zijne godloosheid overtuigd, en vernieuwt echter naderhand wederom zijne aanzoeken bij haar. Hoe waarfchijnlijk! Door gehuurde Banditen zoekt hij den jongen van dornbach, die tot het ontdekken zijner gruwelen veel hadt bijgedragen, van kant te helpen; en, na het mislukken dezer poging, hoort men niets meer 'van hem, veel min van zijne ftraf. Uit deze ééne proeve zal de Lezer genoegzaam zien , met hoe veel nut dit boekjen aan onze jonge lieden in handen gegeven kan worden ! Volledige befchrijving van alle konf'cn, ambachten, handwerken , fabrieken , trafieken , derzelver werkhuizen , gereedfehappen, enz. ten declc overgenomen uit de beroemdfie biütenlandfche Werken; cn vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandfcht Konftenaaren en Handwerkslieden^ Met plaaten. Te Dordrecht, bij A- Blusfé en Zoon. '1789. Vierde en Vijfde Stuk. 88 en 37 bladz. in groot Octavo. De prijs van het vierde fiuk is f 2. - 8 -:, en die van het vijfde f 1 - 2. -: voor de Intekenaars op het geheele werk; doch, buiten infehrijving, kost het vierde ƒ 2-18-: cn het vijfde f 1-6-: Na de Uitvoerige aanprijzing, die wij reeds te voren *van dit uitmuntend werk gegeven hebben (*), fchiet ons (*) N. 6, bl. 283-288.  volledige beschrijv. van alle konsten, enz. 597 ons thands, bij de uitgave dezer twee nieuwe ftukken, niets anders overig, dan eene korte aankondiging , en een getuigenis, dat dit werk verder op denzelvden prijslijken voet behandeld word, en de uitvoering van hetzelve bij aanhoudendheid aan alle kundige beoordeelaars zal moeten behagen, tn dit getuigenis kunnen wij met volle ruimte alleggen. s - Het vierde ftuk, dat den Ledrlooijer, Leertouwer, Wit- en Zeemlooijer, of eene Verhandeling over de bereidingen der dierlijke huiden tot allerhande zoorten yan Leuren bevat , zijn wij wederom aan den kundigen Heere kasteleijn verfchuldigd, die zich ten dien einde in de eerfie' plaats bediende van een Ncdcrduitsch origineel handfehrift, het welk eene zeer openhartige enVoeföndervindelijke befchrijving van de Nederlandfche Leêrlooijcrij en'Touwerij vervattede, en hetwelk door den Heere wopko cnoop, te Bolsward was opo-efteld; die voorts een nuttig gebruik maakte van den arbeid der voornaamfte uitlandfche Schrijvcren, die deze ftoffen meer en min behandeld hebben, als van de la lande, von josti , jung , sc iireber, spren- gel, en beckman; en die eindelijk het een en ander, met eigen waarnemingen verbonden, tot een nieuw geheel bragt, dat thans, behalven eene Inleidende SchetZt der Leêrbereidingcn, uit negen Hoofdftukken beftaat. Het eerfte bevat eene befchrijving der NederMandfche Leêrlooijerij; in het tweede worden de bawerkingeh der looijers, bij andere natiën , voorat bij de Duitfchers, aangewezen; het derde behelst opmerkingen wegens de huiden, de kosten der looijing, hef keuren van het leder, de zelfftandigheden die tot run kunnen gebezigd worden, en het gebruik, dat van het afval der huiden en der run kan worden gemaakt; in het vierde wordt de Nederlandfche leörtouwerij befchreven ; in het vijfde, de gemeenfchaplijke bewerkingen van het wit- en zeemleer, welke beide zoorten zoo lang, tot dat ze uit den kuil, of de kuip komen , op ééne cn dezelvde wijze behandeld worden; in het zesde en zevende de bewerkingen van den Witlooijer en Zeemlooijer, voor zo verre dezelven van elkanderèn verfchillen. De bereidingen van een aan¬ tal kostbaare cn meer vreemde zoorten van leer worden in het acht fte hoofdftuk beknopt voorgefteld: cn het neceudc bevat de Befchrijving van de WerkphmPp 3  ! oeffënsChöoLe dek. vrouwen. 599 kine zwetfte, zijne onderneming als geheel belan" geloos uitgaf, en voorwendde, dat hij eene ichool " voor jonge Meisjens aanleggen, en het geld daar toe belleden wilde, zoo maakte dit het medelijden on" zer aanzienlijke vrouwen gaande, en 'er gingen Col" lecten en gelden af, onder adres: aan dc Vromvc " van roos:;nwald (*)." En dit is het Journaal, waar van men ons hier eene vrije navolging aanbiedt! Mevrouw decambon moet deze Anecdote met geweeten hebben: anders, vertrouwen wij, zou zij m haare Voorreden van die gewaande Roozen-Orde met zo veel onhef niet gefproken, noch onze Nederlandfche vrouwen opgewekt hebben, om het voorbeeld van Duitschland, in de oprichting van zulke eene Orde te volgen. O Opheldering van trenck's Levensgefchiedenis, bl. 12-15. Pp * R E-  REGISTERS. r, lijst der boeken, waar van men in dit eerste deel uittrekzels of beöordeelingen vinot. A an mijne Jonge Vriendin, of zedelijke Brieven x ter verbetering van het hart. Eerlte en Twee- . de S.ïuk' « • • Bladz. 21* Aan mijne Protesrantfche Mede-christenen in Frank- . njk. Aanmerkingen op de Prijsverhandelingen tegen priestleij; door Paulus Samofatcrius. , 5gi ' over den tegenwoordigen ftaat van Deenemarken, Rusland, en Zwitferland. . 583 alberti , Leerredenen. . . . „0j Alethophilus aan Philadelphus. . .' i/, Algerneene (de) gefchiedenis met deszelfs hulpmiddelen. . . . * .0Q Algerneene Oeffenfchoole der Vrouwen. . 598 Algemeen Register op alle de voornaamfte Regts- geleerde advijfen enz. Derde Stuk. . 19 alphen (van), Stigtelijke Digtftukjes, op muziek gebragt door f. nieuwenhuizen. . a7 Aristus; door ***** . m , arkstee , Nijmegen. Nieuwe druk. , 14| baciiiene , Oratio de jesu christo, praeceptorum in pormandis Euangclii praecenibus exemplo. 207 bavegem (van), Verhandeling over de Koortfen. Twee Deelen. .... 547 Bedenkingen over het nuttelooze van het twisten over 's menfchen Zedelijk onvermogen. . r., Bella, Treurfpel . . °. . 5*\ Berg (van den), Kort Onderwijs in den Christe- ' lijken Godsdienst, getrokken uit dc Bijbelfche Histociëtii .... 35J1 L . ".. " Lijkredcn op l. serkurieb, 204. Befchrijving (Volledige) van alle kon Hen en ambachten, enz, Eerfte, Tweede cn Derde Stuk. 283 * ~" ' " ( Vierde cn Vijfde Stuk. 590 1 ■ m  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. Bijdraage tot 'de Levensgefchiedenis van frederik den grooten. . . . Bladz. 123 bilderdijk., de Dood van Edipus , Treurfpel: het oorfpronklijk yan sofokles nagevolgd. . 353 blair, Lesfen over de Redekunst en fraaije Wce- tenfchappen. Eerlte Deel. , . bodenstaf. Waarneeming wegens de omwending van de Lijfmoeder. . ... 26i Brief van de Ouderlingen der Kappadocifche Kerke, aan Malchion; overgezet en. uitgegeven door»5W. fon Carasco. . . . . Brieven (Eenige) yan de Baronesfe van der ca- pellen. • . , , . 227 1 van wijlen l. sterne. . . 472 Burger en Huismans Almanach, en leerzaam Be- lang-boekje. .... 431 busching, Karakter van frederik den tweeden. isi campe, Volledig Leerltelzel van Opvoeding, Eerfte, Tweede, en Derde Deel. . . 17» camper, Dis/er t at io de fractura Patellae et O leer a- ni. , . . . . 550 Catalogne des Livres de m. crevenna. . 521 catulli Elegia ad Manlium. Lcctionem conftltnit laur. santenius. . . . 273 chalmot (de) , Verzameling van PJacaaten, Refolutien, enz. Achtlte en Negende Deel, en Algemeen Register op dezelve. . . 2i5 , , ; Tiende Deel. 331 • ! . Elfde en Twaalfde. Deel. .... 466 cook en king, Reis naar den Stillen Oceaan. 555 cramer, Verhandeling over het Gebed. . 486 Dicht- en Zedekundige Befpiegeling over den Zondvloed. , 518 over hagar en ismaël. ..... 518 Priessen , Redevoering over het verheffen der Artzenijmengkunde, tot eenen hoogcren trap van aanzien, ter meerdere voordele des Vaderlands- 118 dom bar , Kerkelijk en Wereldlijk Deventer. Tweede Deel. .... 349 ebeling, Gefchiedenis van Rome. Eerfte Deel. 409 Eleonore, geen Roman, eene waare Gefchiedenis. Twee Deelem .... 477 Pp 5 Pu  BEOORDEELDE BOEKEN. krieger, Gefprekken en Overdenkingen over liet Lijden: Ilde Deel, Ifte Stuk. . . Bladz. 54* Leesboek voor Kinderen , Twee Deelen, Vier Stukken. . ... . I77 loo (van) , Leerredenen. Derde Deel- . 34,, loosjes, pz. , Roosje, in drie boeken. .• 475 Malchion tegen Paulus Samofaienus. . 581 meijer, Oratio dc avertendo, quod rellgionum di- verfitas ejjicere posfit, damno. . . ■ jr. Mcnfchenvriend (de). Lerfte Deel. . fc» michaelis, Inleiding in het Oude Verbond , Eerfte Stuk, Tweede Afdeling. . . . 97 Nieuwe Overzetting des Ouden Testa- ments. Achtfte en Negende Deel. . 481 moens, de Lente, in drie zangen. . 425 moritz , Logica voor de Jeugd. . . 395 muller, Emmerik. Tweede Deel. . 81 ■ ■ Derde Deel. . . 225 necker , over het wigtige der Godsdienftige begrippen. ..... 145 nicolai, Anecdoten van frederik den^grooten. Eerfte Stuk. .... 70 nieuwenhuizen , de Mensch : een gezang. 371 ■ ■ Desdemona: Treurfpel. • 467 I Schoolboekjen van Nederlandfche Deugden. . . . • . 69 nieuwland, Gedichten. 43 Oude Friefche'Wetten, met eene Nederduitfche vertaaling en aantekeningen. Eerfte en Tweede Stuk. 162 pauw, Wijsgeerige befpiegelingen over de Grieken. Eerfte Deel'. . . 262, 319 perponcher, Mengelwerk. IX Stukje. . 75 Prijsverhandelingen , uitgegeeven door het Genootfchap , Kunst wordt door arbeid verkreegen. Derde Deel. 126 Proeve over het Euangelie, de Verzoening, en de Regtvaardigmaking. . . . .577 Rettheim en Caroline van T. . . 593 roijaards Oratio pro ordinis ratlone, qua Deus in patefaciendd religione ufus fit. . . 158 roustan, Gefchiedenis van alle Volken. IX Deelen. 400 saltzmaw, Karei van Karelsbcrg. Vijfde en Zesde Deel. ... . . 573 fAXij, Onomasticon Liter ar htm- Pars Sexta. 48 schei-  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. scheidius, Nieuwe vertaling van Genefis, met aan- tekeningen, N.'.i. . . Bladz. 5* scheuchzer, Bijbel der Natuur. Zesde Deel. 49 Zevende Deel. . 385 schmucker, Heelkundige Mengelfchriften. Tweede Stuk, . . . . 119 ■ Eerften Deels, Derde, en Tweeden Deels , Eerfte Stuk. . 348 • — : ■ Tweeden Deels tweede Stuk. .... 496 schouten , Uitbreiding van het Onderwijs der Roomsch-Catholijke Jeugd. • . 491 schutte , nagelaten Gedichten- . . 589 serrurïer, Intree- en Gedachtenis-Reden. 304 soek, de vrugt van ledige Uuren. Tweede Deel. 218 swavingLijkraden op h. j. bruins. . 308 ■ Proeve van aanmerkingen over het regt en onregt gebruik der H. Schrift Zesde Stukje. 193 trenck., een Leesboek voor de Jeugd. . 461 ■ (Gefprekken over het leven van fredrik, Vrijheer van der), . . . 331 ■ (Opheldering der Levensgefchiedenis van den Vrijheer van der). . , . 462 tude (de la) , Gefchiedenis zijner negen-en-der- tigjaarige gevangenis. . . . 505 Vaderlandfche (de) Historie in Themata. . 588 Verhandelingen, uitgegeeven door de Maatfchappij, terbevordering van den Landbouw. Derden Deels, Derde Stuk; en Vijfden Deels, Eerfte Stuk. 120 ■ uitgegeven door teijlers tweede Genootfchap. Zesde Stuk. . ' . . 38 vloten (van), dc Bijbel vertaald, omfchreeven , en opgehelderd. Eerfte Deel. . . 433 voorst (van), Uitlegkundig en Godgeleerd Magazijn. Eerlte Stuk. ... 3 . Uitlegkundige Verhandelingen. 529 Wijsgeer (de vlugtende) in Holland. • 230 winter tromp, Lot,e en Daphne. . 133 Zedelijke Verhaalen. Eerlte Deel. . . 87 Zedenkundige Proeven. . . • 3S5 jsimmermann, Iet over frederik den grooten. 31 zi idhof, Rekenkundig Mengelwerk. . 399 zuylekom (m. van) , Mengeling?n in Proza 6a Poëzij. 569 II. lijst  DER VOORNAAMSTE ZAAKEN. DRUSius. Zijn doorzicht en kunde. Bladz. 300. zijn oordeel over de Conjcctura Critica. . 309 Duitfchers. Hunne vorderingen in het vak der Dichtkunde. • • • • ' w 130 Duivelsdrek, Nuttigheid van denzelven tegen het Beenbederf'. • • • • JI9 E. Eer/lelingen, waarom op het Paasch- ep Pmkfter- ' feest beide geofferd? f. : >: ■ 2 , 10 Eilanden kan men als onder water liggende bergen befchouwen. 453- oirfprong der Eilanden. 458 Elegie, uitgevonden door de Grieken. 274, 2?S. over de eigenfchappen van dit zoort van digtftukken. . • •• 276' Elenden der menfchen , een gevolg van hunne eigene boosheid cn dwaasheid. 574. het ftaat aan hun, dezelven aanmerkelijk te verminderen. . 57« Euangelie. Over den inh.oud van het Evangelie, en de voorwerpen, tot welken hetzelve gengt is_ 577 euripides. Zijn vaderland. 319- zijne denkwijze omtrent de vrouwen. 521. hij ftelde zijne treurfpeleil in een hol op. 32a. zijne treurfpelen te Athene onbillijk beoordeeld. . « 3-5 ezra kan de boeken van moses niet verdigt heb- m. . r.' * ' 'M Fabelen. Of men zich van dezelven in het onderwijs der Jeugd bedienen mag? . 4°* fredrik 11. Zijne gefprekken met zimmermann. 31. zijne onveranderlijkheid. 33. zijn' afkeer van de Hoogduitfehe Letterkunde. 34, 70, 187. zijn ongeloof 34, 188. zijne kleinmoedigheid en verdrietelijkheid onder lighaamsfmarten , en bij het naderen van den dood. 35. zijne onmatigheid in fpijs en drank. 37, 184. of hij in den zevenjarigen oorlog vergif bij zvch gedragen hebbe ? 74hij ontkende de onfterllijkheid der ziel. 75. zijn verblijf te Kustrin. 123. zijne redentwistmgen met ccn' Veldprediker over het abfolutum decretum. 123. zijne lighaamsgeftalte. 183. uitvoerige l'chets van zijn character door cwsching. 183102. zijn hoog gevoelen van zijne eigene onfeilbaarheid. ' . i • *S Qq 3 g. Ge-  REGISTER Melancholie. Of dezelve eene bijzondere eigenfehap van de Grieken was? . . Bladz. 321 melanion, een vrouwenhater. . . 321 Menfchen-eeters. ' . . . 557, 558 Menfchen-0f er s. . . . '559 , 563 Mieren. Twee plaatzen van salomo , waar in van dezelven gehandeld wordt, verdedigd. . 6 Mikon en Dafne, een Herderszang van soek. 21S Min (ware en zuivere) het beste middel om ons tot de oude onfchuld en zeden te rug te brengen. 81, 424. Zie voorts op Liefde. Minnedicht. 'Zedelijke waarde van hetzelve. 415. Minnedichten bij de Grieken en Romeinen. 419, 420. van den tijd der Ridderfchap. 420. bij de Franfchen. . • ' . . . 421 Misdadigers (openlijke) hebben zomtijds een edel hart, en komen door een zamenloop van ongelukkige omftandigheden, en zomtijds uit edele beginzelen, tot wanbedrijven, die hun in de handen van den tijdelijken rigter doen vallen. 96 Mist op zee doet de baafen meer zwellen en hoo- ger gaan. . . .' . . 446 Mode. Uitgebreide heerfehappij van dezelve in ons Vaderland. '. . . . 235 moses. Echtheid zijner boeken. 97. hij heeft zich in het befchrijven van dezelven niet van eens anders pen bediend. 108. ook zijn zij niet in lateren tijd uit zijne nagelatene Memoricn bearbeid. ic8. hij was zeer bekend met de gefchiedenis en gewoonten van Aegypten. 100, 105. en zeer bedreven in de Natuurkunde. 99, 109. hij gebruikte oude gedenkftukken tot het opftellen van Genefis. 110. verdeling van zijne boeken, iiï. godlijke ingeving, m. overzettingen. ïïj. toeftand van den tekst derzelven. 112. zijn heerfchend character was drift. . . . 44$ Mufiek. Neiging voor dc Mufiek bij de Wilden. 563 Muskaatnooten op het eiland Tanna. 460; door duiven voortgeulant. . . . 460 N. Natuurkennis. Gebruik van dezelve in de Digtkunst. 131 NederdaliHg ter helle. Verklaring van dit articul. 533 Nederland alleen door dc deugden onzer Voorou- ■ ders verhoogd. 63. door de ontaarting hunner na-  DEK VOORNAAMSTE ZAAKEN. nakomelingen ongelukkig geworden. 64. fchets van de tegenwoordige zeden der Nederlanders. 65. aanmerkingen van een' vreemdeling over de zeden en gewoonten, deugden cn ondeugden deiNederlanders. 233. over hunne jongftc twisten en ftaatsgelteldtenis. 232, 237. over den ftaat hunner geleerdheid. 238. over hunne kleding. 234. Nederland muntte eertijds uit in de ftudie der ouden, maar kan zich thands dezen lof niet toeëigenen. . . 273 neptunus Equestris. . . . 355 Nicuw-Zeelanders kortelijk befchreven. . 556 Nijmegen (muren van) thands elendig vervallen. 142. zwaarden cn hoorn van de oude fchutterij aldaar. " . . . . . 142 Nympholcpjie, door pauw ten onregte aan de Griekfche Digters toegefchreven. . . 322 O. Offeranden. Derzelver oirfprong. . . 44S Qmfchrijylngen van den Bijbel. Of dezelven boven de overzettingen te kiezen zijn? 443, 451: Onechtelijke samenwoning. Hoe de Overheid dezelve best beteugelen en hare fchadelijke gevolgen afweren zal? . . . 23 Onflerfiijkheid der ziel. Zedelijke bewijzen voor dezelve. ..... 89 Onvermogen. Nutteloze van het twisten over 's menfchen zedelijk onvermogen, . . 544 Onweder. De oudfte inwoners van S. Helena hebben aldaar nooit een onweder beleefd. . 457 Openbaring. Verdediging van de orde, die God in het geven van dezelve gehouden heeft. . 158 Ophir." Ligging van Ophir. . . 533 Orion. Nieuwe waarneming over dit geftarnte. 46. Digtftuk van den Heer nieuvvland op hetzelve. 45 pssiAN. Wat tot het vertalen van zijne Digtftukken vereischt worde? . . . 137 Olaheitcrs. Hunne taal. 561. bedrevenheid en character. . . .. • • 5°"s Overzetting (Griekfche). Derzelver verdienften voor de Oordeelkunde van clen Bijbel. 293, 301, 302. (nieuwe Griekfche) van het Oude Testament, die op de Bibliotheek van S. Marctts te Venetiën ge'• vonden wordt. . . . 112 ovi-