N I E U W Ê VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK.   N I E U W li VADERLANDSCHE BIBLIOTHEEK, VAN WETENSCHAP, KUNST E N S M A A K. Mies, wat gij wilt, dat u de menfchen zullen doen* doe gij hen ook aizoo. JESUS CHRISTUS. TWEEDE DEELS EERSTE STUK. Te AMSTELDA M, bij MARTINUS de B R U IJ N, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg, Noordzijde. MDCCXCVIII,  i  UÏTTREKZELS én BEOORDELINGEN. Leerredenen over Gods Deugden, door ewaldtjs kist, Predikant te Dordrecht* Eerfle Deel. Te Amfleldam en Arnhem, bij M. de Bruijn en]. Troost, 1797. Behalven het Voorbericht 330 Bladz. In gr. öêavo. De prijs « ƒ 2 ■ ; - : "P\e overtuiging van het belang eerier rechte en zuivere U kennis van God, ten einde hem op eene waardige, en met zijne verhevene natuur en eigenfehappen overeenkomende wijze te verëeren, te gehoorfamen , en op hem te vertrouwen: — het aandenken aan zijne voorige dierbare Gemeenten, om dezelve, daar hij nu niet meer van mond tot mond tot haar kan 1'prekcn , iets ter lering en nadenken aan de hand te geven. — Ziet daalde redenen ! welke den EerW. K. tot de uitgave dezer Leerredenen, over Gods Deugden, bewogen hebben. Iiij geeft in het Voorbericht zijn hoofddoel op , het welk hij zich , bij het opftellcn derzelver , heeft voorgefield; — hij wilde naamlijk Gods volmaaktheden populair en praktikaal behandelen. Door populair te prediken over de deugden van God_, verftaat K. „ die te r» behandelen op eene wijze , die voor de vatbaarheid, ,, van het volk, dat is van den grooten hoop van menj, fchen, onkundigen zoo wel als kundigen , gefchikt s, is. — Het zegt derhalven de natuur van deze deug5, den duidelijk te ontvouwen ; geene wijsgeerige ge„ fchillen daar omtrend aan te roeren ; voor d'jze vol„ maaktheden geene bewijzen bij te brengen, die te af„ getrokken zijn ; fijngefponnen tegenbedenkingen ge- heel en al daar te laten ; zich alleen van zoodanige bewijzen te bedienen , die gemaklijk kunnen begre»» Pen worden ; wat de wijze van voorftellen betreft , t,, eene natuurlijke orde in acht te nemen; zich te wach•„ ten voor den al te kunstmatigen ftijl der godgeleerde „ en wijsgeerige famenltellen, en voor den al te hoog** havenden en zwierigen; zoo veel mooglijk in de taal »» v?n net volk te fpreken, zonder plat te zijn; eindej, lijk alles voor te dragen op eene zekere levendige , „ opwekkende en gevoelige wijze, zonder dat men no„ dig heeft , zich iterk in te fpannen , om het juiste der gevolgtrekkingen in te zien. " — Overëenkomftig flit hoofddoel heeft hij zich dan ook niet van metaphijfifche of zoo genaamde bewijzen van vooren , als wel nieuwe vad. bibl.ii.deel.no. 1.. a voor-  2 E. KIST voornaamlijk van die van agteren bediend , en die vut de fchoone natuur , uit de ondervinding, en uit den hoofdinhoud en de gefchiedenisfen van den Bijbel ontleend zijn; in eene .duidelijke, opwekkende en bevatlijke voordragt. — De volmaaktheden van God praktikaal te behandelen betekent bij K. „ cpzetlijk en uitvoerig den invloed ,, aan te toonen, dien elke Godlijke deugd op ons hart „ en gedrag behoort te hebben. — De gevoelens, die ,, wij omtrend den Onëindigen behoren te koesteren , „ de pligten , die wij omtrend hem te beoefenen hebben, zijn geenszins willekeurig, maar vloeien voord uit volmaaktheden in God* waar door hij op die gevoelens en pligten de billijkfte aanfpraak maakt. — De Godlijke deugden dus tot verbetering van het harten de zeden aan te leggen, de pligten, die daar uit voordvloeiën , aan te wijzen , door middel van de levendige voorltelling dezer Godlijke volmaakt ,, heden edele gevoelens en gezindheden in te boezemen, naar aanleiding van dezelve te waarfchuwen, „ te vermanen, te beftuuren , moed in te boezemen , „ te troosten, op te wekken; dat is het voornaamfte, ,, dat bij het prediken over deze onderwerpen in aanmerking komt, en dat is het voorname doel," zegt K. ,, dat ik mij met deze Leerredenen heb voorge„• fteld. " — Wij twijfelen niet, of elk zal dit hoofddoel van den Eerw. Schrijver ten hoogfven billijken. Zoo ergens , dan komt de praktijk vooral bij eene grondige behandeling van Gods Deugden en Volmaaktheden in aanmerking , deze maakt de befchouwing derzelver recht vruchtbaar, en kan niet nalaten de hcilzaamfte uitwerkfels en gevolgen te weeg te brengen. Ook is niets voor ons van meer belang, dan het verband, dat 'er tusfehen de Godlijke eigenfehappen. en onze'pligten is, duidelijk te kennen, en den indruk te gevoelen, welken de cerfte op onze harten behooren te maken, en overëenkomftig dezen indruk onze daadèn in te richten. — Men verwachte hier echter geene volledige behandeling van alle Gods volmaaktheden, neen, zelfs die geene. welke de Leerüar tot een onderwerp zijner befchouwing heeft gekozen, kon hij niet altijd, wegens' de rijkheid der frof , in derzelver geheelen omvang en uitge-» breidheid overwegen , maar Hechts het voornaamfte en .1. . .,. Itna ;•. . ge-  LEERREDENEN. £ gewigtigfte aanroeren, en dus dat geen behandelen, het geen hem , volgends zijn opgegeven hoofdoogmerk , voor zijne toehoorers, het nuttigst en leerzaamst voorkwam. — Wat de rangfehikking dezer Leerredenen betreft. De Redenaar verklaart eene orde gevolgd te zijn , welke hem het natuurlijkst voorkwam. Hij befehouwt den Onhndfgen eerst als een Geest/ijk Wezen , en dan behandelt hij meer bijzonder deszelfs onderfcheidene Volmaaktheden. Ziet hier den inhoud der tien cerire, welke in dit Deel voorkomen, (i) Over Gods Geestlijk Beflaan. Joh. IV: 24. (2) Over Gods Alwetendheid, X-Jfoh' ~oh' r3) 0ver Oods Wijsheid in de Natuur^ PJ. CIV: 24a. (4) Over Gods Wijsheid in de Voorzienigheid Job XXVIII: 20 — 27. (5) De Wijsheid van God in de Voorzienigheid verdedigd. 1 Kor. 1: 25. (6) Over Gods Wijsheid in den dood vnn jesus c h r i s•tus. 1 Kor. I: 24. (7) Over Gods Wijsheid m de fchikkingen en Leidingen van zijne Genade , 1 Tim. t; 17. (8) Over Gods Beiligheid, 1 Petr. I: 16b. (9) God is Liefde, 1 Joh. IV: Sb. (10) Over Gods Lankmoedigheid, Predik. VIII: n. — De tien overige zullen ons in een volgend Deel worden aangeboden. Over het geheel verklaren wij deze Leerredenen met veel genoegen te hebben gelezen, en durven dezelve als voorbeelden voor jonge Predikanten, om op eene recht nuttige en algemeen leerfame Wijze de Godsdienftige waarheden openlijk te behandelen , gerust aanprijzend Ook zullen zij met veel vrucht en {lichting in de Christen Huisgezinnen kunnen gelezen worden ; ja van elk , die het om Godsdicrfiige verlichting en verbetering te doen is. De Eerw. K. getrouw aan zijn oogmerk, blijft zich in de uitvoering gelijk, en met vermijding van alle uitweidingen en fijn gefponnen onderzoekingen, maakt hij zijnebeichouwingen, in een' levendigeu, aangenamen en daidelrjken flijl, recht vruchtbaar voor het hart, zijne Lezers telkens uit de bedenkingen van Gods Volmaaktheden , 111 het rijk der Natuur en der Genade zoo luisterrijk zichtbaar, tot eene eerbiedige vrees en liefde des Volmaakten opleidende. Men vindt hier dus niets. van dat drooge en ftijve, het geen de lezing der Leer-' redenen van tillotson, en anderen, over dit onoervverp,bij aanhoudendheid zoo onaangenaam en verveelcnd maakt; dat integendeel zelfs zji, die de fqhooA ft hc  4 ë. kist ne Leerreden van hulshoff, over Pf. CIV: 24, of ecnige andere, met genoegen zullen gelezen hebben, die van den Leeraar K. met geen minder genoegen zullen kunnen vergelijken en beoordcelen. Zoo dat wij onder de menigvuldige, ook nog bij aanhoudenh'ïd uitkomende Leerredenen, deze als algemeen nuttig, ltichtelijk en leerfaam ten ernftigfren kunnen aanbevelen. — Na deze algemeene aanprijzing willen wij' onze Lezers een weinig nader met den inhoud der Leerredenen zel-> ve bekend maken. Na in de eerfte Leerreden het verband der woorden, en de gelegenheid, waar bij dezelve zijn uitgefproken, te hebben opgegeven, ftaat K. Ci) ftü bij de volkomenheid, die hier aan God wordt toegefcbrcven : God is een Geest. (2) Bij het gevolg, het welk hier uit door den Heiland wordt afgeleid : en die hem aanbidden , moeten hem aanbidden in geest en in waarheid. Na de uitfpraak zelve toegelicht, en met de nodige bewijzen geftaafd te hebben , bepaalt Hij zich voornaamlijk tot het tweede ftuk, en behandelt de drie volgende, vragen: (V) Wat het hier zegt, God te aanbidden , en wel (b) God te aanbidden in geest en in waarheid, (c) Hoe daar uit volgt: 'dat God een Geest is , dat die hem aanbidden , hem moeten aanbidden in geest en in waarheid ? — God te aanbidden: is hier eenvouwig, God te dienen, te verleren. — Maar wat zegt het dit te doen in geest en in waarheid? „ God te dienen in geest, zegt K. „ geeft te ken,, nen , met den geest hem v&ornaanrlijk te dienen, „ met het hart, met de begrippen, gezindheden, overdenkingen en aandoeningen der ziel. — Hem te die,, nen met eenen waaren dienst , in tegenöverftelling ,, van eenen uitwendigen fchijnbaren. Waare rechtvaar,, digheid en heiligheid wordt, Eph. IV: 24, tegen eene ,, uitwendige en bedriegelijke overgefteld. Geheel ,, duidelijk zal ons deze fpreekwijs zijn , wanneer wij „ maar opletten , waar de Heiland hier li^t oog op heeft. Hij fprcekt, gelijk uit de voorige verfen blijkt, „ van God te dienen in geest en in waarheid , in te,, genöverfteliing van den ouden zinnelijken Godsdienst „ der Jooden en der Samaritanen , welke aan zekere ,, tijden en plaatfen verbonden was, en in vcele bloot lichaamlijke handelingen en Kerkplegtigheden bc'„ ftond:" — Dit wordt verder in bijzonderheden nader nitgebreid en aangedrongen j waar uit dan (d) het , ga-  LEERREDENEN. ij gevolg gemaklijk wordt afgel.id. — In de tweede overweegt K. (i) De Alwetendheid van God zelve , volgends de woorden van joünnes : God kent alle dingen. (2) Toont hij vooral den invloed aan , die deze deugd op ons hart en gedrag moet hebben. Ontwikkelende dit laatfte in de vier volgende bijzonderheden. (a) Dat deze waarheid: God kent alle dingen! ten fterkften moet dienen ter ontroering van den onbekeerden zondaar, (b) Ter waarfchouwing van hem, die zich op eene uitwendige deugd verlaat, en van den huichelaar. (V) Ter moedgeving en vertroosting van allen, die zich aan hunne waare belangens laten gelegen liggen, (d) Ter aanfporing tot waare deugd en godsvrucht. — Zonder dat wij het zeggen, zullen onze Lezers van zeiven het belang en gewigt der hier behandelde onderwerpen opmerken. — De Derde Leerreden heeft Gods Wijsheid in de Natuur ten onderwerp, en ontvouwt dezelve (1) in de veelheid en uitgeftrektheid van zijne werken. (2) In de wijsheid, waar mede zij gemaakt zijn. — Wij worden hier op eene treffende en overtuigende wijze in de uitgebreidheid van de werken der Natuur ingeleid,en tot de overweging der wijsheid Gods — in de hemelfche lichamen en vernevelingen; — in het aardrijk, en da. ondcraardfche ftoffen; — in de planten; — in de dieren opgewekt. — „ En wanneer wij," zegt de Leeraar , onder anderen , „ dan nog eens de onderlrelling „ aannemen , die thands door alle ftarrekundigen er„ kend wordt, dat de ftarren geene blinkende ftirroen ,, of lichtende lampen maar zonnen zijn, gelijk aan die, „ die net aardrijk beltraalt; dat, even gelijk onze zon „ werelden rondom zich heeft, om ze te verlichten, ,, deze vlammende zonnen dan ook ieder haare werel,, den rondom zich zullen hebben, welke zij tot warmte fltl l'tr-hr TrQ^rt^oUlrnr, . J._- - .. 1 n . , ^.11 ü^iil n.iii.n.n.tvcij, wrtuucci wii uez,e (inner rp - , lfng eens aannemen, die zoo zeer tot verheerliikinfr , van God kan dienen; wanneer wij dan de onnoeme, rijke menigte van vlammende zonnen en wentelende , hemelbollen willen gaan berekenen , en dan denken: , deze zullen niet ijdel en ledig liggen , maar wie , weet, aan wat, en aan hoe menigvuldige foorten van , ïcnepiclen tot woonplaats verltrekken; ik bid u M. , H.! wat grootfche denkbeelden worden ons dan van , Gods wereld niet ingeboezemd! Hoe ondoorgrondeA 3 „ lijk  6 ï. KIST ,, lijk komt ons dan niet het verftand des Scheppen „ voor, die zoo veele millioenen fchepfclen uitdagt en ,, formeerde ! wie is 'er , wiens verbeelding niet bc,, zwijkt bij de voorftelling van zulk een uitgeftrekt „ heelal, bij wien dit niet natuurlijk de uitboezeming ,, van zijn hart wordt : hoe groot zijn uwe werken , o Heer! " — Na in de Vierde Leerreden de woorden van job XXVIII: 20—27 te hebben toegelicht, geeft K. ons de wijsheid der Godlijke Voorzienigheid in eenige proeven te befchouwen , en wel volgends dezen leiddraad : (1) Erïnnert hij eenige wijze befchikkingen , tot nut van de wereld in het algemeen. (2) Lenige wijze befchikkingen in de lotgevallen van bijzondere perfoncn. (3) Voegt hij hier eenige opmerkingen bij, die ons de wijsheid van her Godsbeftuur nog meer doen kennen. - Niet minder belangrijk is de volgende Leerreden, waar in de Eerw. K. de Wijsheid van God in de Voorzienigheid verdedigt. Na aangetoond te hebben , dat de nitfpraak van paulus i Kor. I: 25. volledig deze is : Het dwaze Gods is wijzer , dan het wijze van de menfchen. Het zwakke God is ft erker, dan het fterke der menfchen; zoo dat het dwaze en zwakke Gods, en het wijze en fterke der menfchen hier legen elkander worden overgefteld: merkt hij op, dat wij dit gezegde van den Apostel op eene tweeërlei wijze kunnen opvatten, of als eene algemeene feiling, of als eene bijzondere , die bepaaldelijk betrekking heeft tot dat geene, waar van in het verband gefproken wordt. In dezen laatften zin had hij deze woorden bij eene andere gelegenheid behandeld , nu overweegt hij dezelve als eene algemeene Helling 5 naamlijk: dat die wegen van Gods Voorzienigheid, die het meest dwaas en ongefchikt fchijnen in de oogen der menfchen , echter in de daad oneindig wijzer en meer vermogende zijn , ter bereiking van de beste eindens; dan het beste, dat daar toe immer door menfchen kan uitgedacht worden. Bijzondere proeven van de hier aangevoerde voorbeelden of bijgebragte bewijzen laat ons bepaald beftek niet toe. — De Zesde Leerreden behandelt Gods Wijsheid in den dood van jesus Christus, uitgefproken bij gelegenheid van da viering van het II. Avondmaal; de Zevende de Wijsheid van God in de fchi'kkingen en leidingen van ■■zijne genade. In deze twee Leerredenen itelt de Leer- aar  LEERREDENEN. j aar Gods Wijsheid in de genade , in de volgende bijzonderheden, voor: — in den dood van jesus Christus, als het middel van verzoening met God; — in dat alles , wat jesüs verder leedt en deedt op de aarde, en wat hij nog verricht in den hemel; in de leidingen , langs welke God den zondaar daadlijk bekeert, heiligt en tot zijne gemcenfdiap voert; in zijne handelwijzen omtrend zijn gantsch genaderijk. De Lezer ziet dus van zeiven, welke ge'wigtige'ftukkert hier behandeld worden; en van hoe veel aangelegenheid een recht begrip van dezelve voor ieder Christen zij, behoeven wij niet te zeggen, daar zij den voornamen inhoud van de Schriften des N. Verbonds uitmaken. — Wij kunnen alleen de volgende voorafgaande aanmerking overnemen. „ Het is noodig, " zegt K. „ dat „ wij van deze verzoening door den kruisdood van „ Christus regte bevattingen maken. — Wij moe„ ten ver af zijn van te denken, dat God, om het zoo ,, uit te drukken, te voren bezield was met wraak „ toorn , en eene begeerte öm ons zondaren ongeluk,, kig te maken ; maar dat deze driften geftild en tot „ bedaren zouden gebragt zijn door het bloed der verzoening. Van het volrnaaktfte Wezen zijn alle aan„ doeningen, en alle menfchelijke zwakheden onëindi> „ ver verwijderd. — Maar-de zaak is deze: God is de „- liefde zelve. Hij is uit zich zeiven tot barmhartig„ heid en vergeving genegen. Alleen hij moest barm„ hartig zijn op eene wijze, die niet aanliep tegen zi;„ ne- wijsheid heiligheid en rechtvaardigheid. Zou het „ gezag der wetten, en de orde in de zedelijke wereld „ blijven, zoo kon de zonde niet vergeven worden „ zonder betoning van de Godlijke afkeuring door lij! „ den. Daar toe nu ftierf je sus aan het kruis , tot „ eene openbare betoning van Gods rechtvaardigheid , ,, op dat hij door dit middel barmhartig zou kunnen „ wezen, zonder op te houden rechtvaardig te zijn.— ■ , Paulus zelve geeft ons van dit Stuk dit denk„ beeld, Ro/n. III: 25, 26, waar wij lezen, dat God „ Christus jesus heeft voor gefield tot eene betonin" „ van zijns rechtvaardigheid , op dat hij rechtvaardig „ zij, en rechtvaardigende de geenen, die in het geloof van jesus zijn. Dat is: God heeft Christus „ jesus doen fterven voor de zondaren, en in hem ? ten t001i gefpreid, hoe groot zijne rechtvaardigheid, A 4 „ en  E. KIST en zijn afkeer van de zonde zij , op dat hij, dus „ doende, blijke rechtvaardig te blijven, ten zelfden ,, tijde dat hij zondige menfchen , die in Christus geloven, van de ftraf ontheft." In de Agtfte Leerreden befchouvvt K« Gods Heilige heid. In de uitfpraak: God is heilig, liggen, zegt hij, twee dingen opgefloten. (i) Dat hij zónder zonde is, (2) Dat hij van al wat zonde, wat wanorde, wat laag en onrecht is , den grootften afteer heeft, en daarentegen tot alles, wat orde recht en goed is, eene oneindige liefde bezit. Meer bepaald echter ftaat hij bij de overweging van eenige bijzonderheden ftjl, die gefchikt zijn om ons van deze verhevene Godlijke volmaaktheid diepe indrukken le geven. Hij bepaalt zich ten dien einde (V) tot de befchouwing der Godlijkq wetten, die met zoo veel nadruk van Gods heiligheid getuigen. (£) Bij de pogingen, die God door alle eeuwen heen in het werk heeft gefield , om het menschdom deze zijne wetten te doen betragten. (<;) Tot de onderfcheidene wijzen , waar op God gewoon is den goeden en den kwaden te behandelen, (d) Tot de zinnelijke wijze, waar op God, onder het oude Verbond, zijn Israëlitisch volk diepe indrukken van zijne vlekkeloze heiligheid heeft zoeken in te prenten, (e) Tot den dood van ciiristus , waar in wij Gods vlekkeloze heiligheid met fchitterenden luister vinden opgeklaard, De Negende heeft de uitfpraak van den Apostel j 0 a n n E s : God is Liefde , ten onderwerp , en geeft ons de Godlijke weldaden in de natuur, en in de genade , in veele bijzonderheden , die de oplettendheid van elk mensch behooren naar zich te trekken , ter overweging. — Eindelijk in de tiende Leerreden behandelt K, naar aanleiding van den Tekst, de Lankmoedigheid Gods, in de vier volgende Hukken. (1) Toont hij aan, dat het oordeel niet haastelijk over de booze daad gefchiedt , of dat God lankmoedig ig. (2) Overweegt hij het misbruik, dat van deze lankmoedigheid gemaakt wordt; om dat het oordeel niet haastelijk over de boze daad gefchiedt , daaróm is het hart der kinderen der menfchen in hen vol om kwaad te doen. (3) Bewijst hij, hoe rerlenloos, misdadig en gevaarlijk het is, zulk een misbruik van de Godlijke lankmoedigheid te maken. Toonende 'eindelijk (4) aan, wat het regte gebruik is, dat wij van 4c Goelijke lankmoedigheid maken moeten. Uit  leerredenen. 9 Uit deze opgave zullen Onze Lezers nu gemaklijk kunnen opmaken , welke allergewigtigffe waarheden de Eenv, K. in deze Leerredenen behandelt, en hoe recht nuttig en leerfaam hij dezelve voor het verftand en hart beide maakt. Overal (preekt hij met kracht, levendigheid en overtuiging, zoo dat, ichoon ook deze of geene hier of daar eene of andere aanmerking, het zij'ten aanzien van het beloop der Leerreden, het zij van deze of geene daar in vervatte bijzonderheid, of behandeld Stuk, het zij ten aanzien der aangevoerde bewijzen enz. zou willen maken, wij echter verzekerd zijn," dat geleerden en ongeleerden dezelve met genoegen zullen lezen, ziende , dat de Eerw. Schrijver aan zijn voorgefteld doel en hoofdoogmerk getrouw blijft en beandvvoordt. — Het leven van Paulus den Apostel, in Kerkelijke Redenvoeringen, uitgefproken, in de Hervormde Gemeenten van Bieda en Amfleldam door petrus haack, te vooren S. S. Theol. & tlist. Sacm Profesfor en Predikant te Breda, daarna Predikant te Amfleldam, en Lid van het Zeeuwsch Genoot f'chap der Wetenfchappen Eerfte Deels, Eer(le Stuk. 'Te Amfleldam, 'hij J. Allart, 1797. 328 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f 1 - 16 - : J "1X7at wij van deze preeken oordelen? — Daar is eene » v zekere predikwijze over Bijbelfche Gefchiedenisten, welke bijzonder in den fmaak van fommige meniehen valt. Volgends dezelve wordt 'er een aantal Leerredenen gehouden over eene Gefchiedenis, die eigenlijk één geheel uitmaakt, en die, zoo beknopt mogelijk in haar geheel voorgefteld, zich eerst in haare rechte waarde doet kennen, Met de uitvoerige letterlijke verklaring Van het gefchiedverhaal worden twee derden van den tijd doorgebragt, binnen welke de Leerrede moet aflopen. Na eene inleiding, die reeds een klein preekjen uitmaakt, voor af te hebben laten gaan, en bij iedere Leerreden den iamenhang weder in het breede te hebben opgegeven , verdeelt de Prediker het gefchiedverhaal, dat hij voor zich heeft, in eenige deelen, en verzoekt zijnen toehoorder met hem te letten allereerst op de omftandigheden van den tijd, wanneer? de plaats, waar? enz. Vervolgends op de gebeurenis zelve, waar in dan voorkomt de vraag A 5 van  10 r. ii a a c K van dien, het andwoord van dien enz. De Prediker brengt niet alleen uitlegkundige aanmerkingen in het midden over dat geene in den tekst, dat eigenlijk verklaring nodig heeft, en waarömtrend een aandachtig toehoorder eenige inlichting verlangt, maar het is bij hem ook eene ftaale wet, van elk gedeelte van den tekst, al is het ook zoo klaar, dat de Heilige Gefchiedfchrijver zich bij mogelijkheid niet duidelijker had kunnen uitdrukken, echter iets tot verklaring te moeten zeggen, en wel zoo veel,-als de proportie der deelen vordert, waardoor dan niet zelden dat geene, dat voor den cenvouwigften Lezer zeer verftaanbaar was, merkelijk verward"en duister wordt. Hij verzuimt niet den tekst geduurig weder eens voor te lezen, en de gegevene verklaringen al telkens weder onder andere bewoordingen voor te ftcllen, zoo dat'er in zijne leerreden herhaling op herhaling gevonden wordt. Is eenig gedeelte van zijnen tekst door verIchillende geleerden verfchillcnd uitgelegd, hij laat niet na deze verichillende gevoelens te melden, met derzelver gronden in het breede op te geven, te beoordelen, en het zou hem een onvergeeflijk verzuim toefchijnen, wanneer hij de hoogklinkende namen van die Geleerden zelvcn niet noemde. — Lcttergelchillcn, hoe klein en nietsbeduidend ook, worden echter door hem aangeroerd, en namen en fpreekwijzen, die telkens weder voorkomen , als jesus chuistus de Heer, mogen echter nimmer zonder verklaring worden voorbijgegaan. — De Predikers, die wij bedoelen te karakterizeren , willen echter geenszins geacht worden in den ouden flijven trant te prediken. Zij zoeken aan hunne Leerredenen een zeker voorkomen te geven, dat behaaglijk is voor een groot deel hunner hoorders. Zij bedienen zich van eenen ffijl, die, fchoon den toets van juist oordelende redenkundigen niet kunnende doorftaan, echter blijken draagt, dat zij zich boven het platte willen verheffen, en met werken van welfprekendheid en Dichtkunde niet geheel onbekend zijn. De geleerden, die zij aanhalen, krijgen hoogdravende Epitheta. Zij zijn fierlijk zoo wel bij de verdeeling van den tekst, als bij de hoogfte vlugt eener verhevene befchouwing. Zij doormengen hunne reden hier en daar met zoete fpelingen, fpreekwoorden, en niet onaardige Anecdoten uit de gefchiedenis. Komen 'er aandoenlijke pasfages in hunnen tekst, hier leggen zij al hunne welfprekendheid ten koste, om die treffend te pa-  ket leven van p^ulus den apostel. Jt parapbraferen. Maar wanneer dan de ziel des Toe', hoorders daar door getroffen, tot eene zekere hoogte opgewonden, en geile md is, om zich aan nuttige bcfehouwingen overtegcven, dan verwisfeit zich de warme aandoening op eens door eene felle koude, door het hooren van het griekfche woord, dat in den grondtekst gevonden wordt,en van de gevoelens der geleerden daaromtrend. — Te midden van hunnen letterkundigen omflag hebben zij eenige goede zaaklijke aanmerkingen , welker ontwikkeling bij andere Leeraars eigenlijk het meest voorname van hunne reden zou uitmaken; maar die door hun Hechts ter loops worden gemeld. — Eindelijk wordt alles befloten met eenige leeringen , uit de verhandelde gefchiedenis afgeleid. Dit is bij Redenaars van dit foort doorgaands het beste, en dikwijls een zeer goed en nuttig gedeelte hunner leerreden. Dan beginnen zij eigenlijk te prediken. Maar helaas! dan is de aandacht des Toehoorders door de lang uitgerekte verklaring reeds te zeer afgemat, dan dat hij van dit gedeelte der redenvocring het rechte nut kan trekken. De berg was te hoog, dien hij eerst over moest, om van de bekoorlijke vlakte, die hij thands voor zich ziet, het waar genot te kunnen hebben. — Menfchen nu, die zulk eenen preektrant beminnen, zullen buiten twijfel in deze Kerkelijke Redenvoeringen van den Eervv. haack veel behagen vinden. En als Leerredenen, in dien fin aak befchouwd, kunnen zij met anderen van dit foort zeer wel mededoen. — Wij voor ons zouden aan eene andere wijze van behandelen den voorrang geven. Wij zouden gaarn alleen dat geene, dat waarlijk uitlegging nodig heeft, uitgelegd, en van alles wat duidelijk is, geen enkel woord gerept willen hebben. Wij zouden dus veel uit deze leerredenen uitmonfieren , dat of te bekend is, of het welk niet te weten onder de verftandige en gelukkige onkunde mag gerekend worden. Wij zouden meer beknoptheid, en daar door meer fterkte in den Mijl verlangen, aan welken men geen onrecht doet, met denzelven uitvoerig, en zwak te noemen. Wij zouden de goede, hier en daar verftrooide, zaaklijke aanmerkingen, met nog anderen vermeerderd, meer ontwikkeld, en naar een geregeld plan uitgewerkt willen hebben. Even hier door zou het laatfte en nuttige doel van een des te beter uitwerking kunnen zyn. Wanneer zal men toch eens ophouden, dingen up den Pre-  Iï p. h a A c k Predikftoel te brengen, waar van de arme Toehoorder, die (lichting voor zijn hart zoekt, geen ander voordeel heeft, dan het verlies van zijne krachten, om dan, wgifhcer eigenlijk het nuttige aankomt , met de vereischte 'oplettendheid en belangneming te kunnen horen ? — Om den Lezer des te beter te laten oordelen, zullen wij hier eene fchets geven van de tweede Leerreden. De tekst is Hand, IX: 1—4. En s aulus blazende nog dreigingen en moord tegen de Discipelen des Heeren, ging tot den Hogenpriester , en begeerde brieven van Hem na Damascus, aan de Sijnagogen, opdat, zo hij eenige, die van dien weg waren, vonde, hij dezelve, beiden Mannen en Vrouwen, zoude gebonden brengen na Jerufalem. En als hij reisde is het gefchied, dat hij nabij Damascus kwam, en hem omfcheen fnellijk een licht van den hemel. En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij eene Stem, dit tot hemzeide: saul, saul, wat vervolgt gij mij? De Inleiding bevat in zich de aanmerking, dat de helfche aanflagen van den Vorst der duisternis nimmer gevaarlijker, en meer te vrezen zijn, dan wanneer hij zich onder de Godlijke toelating verandert in de gedaante van een Engel des lichts. — Dat doet hij vooral, wanneer hij om het Godsrijk van Immanuël, zoo veel mogelijk is , afbreuk te doen, zulken bezielt, die met een oogmerk om God te verëeren, in de daad menende Gode eenen welbehagelijken dienst te doen, hunne medemenfchen, welke met hun in Godsdienllige begrippen verfchillen, zonder ontferming jammerlijk doen omkomen. — Na de opgave van het verband, en van den inhoud van den tekst wordt dezelve dus verdeeld: twee hoofdzaken zullen onze verklaring uitmaken: wij moeten sauls al hoger en hoger klimmende woede, zijne dreigingen en moordblazende vijandfehap, en daar uit voordkomende pogingen, om die tot in Damascus voord te zetten, naauwkeurig befchouwen. En dan eerbiedig letten op de wonderbare en Godverheerlijkende wijze, waarop de verhoogde Heiland dit gefluit, en hem van hart en weg veranderd heeft. — Bij het eerfte Stuk laat de Prediker eene aanmerking voorafgaan over de geloofwaardigheid van het verhaal van luk as. Hier op bepaalt hij zich bij deze woorden : s a u l u s blazende nog dreigingen en moord tegen de Discipelen des Heeren. Hier wordt de kracht van het Griekfche woord door blazendo vertaald, aangewezen, en  HET I.EVEN VAN PAULUS DEN APOSTEL. ig en onderzogt, van waar het zelve ontleend is. Hief bij wordt eene juiste menschkundige aanmerking bevoegd, dat een booswigt doorgaands niet eensklaps komt tot het begaan van de fnoodfte misdaden, maar van trap tot trap bozer wordt, en dat dit ook in den vervolgenden paulus zichtbaar was.— De voorwerpen 'van zijne vervolging waren de Discipelen des Heer en. Hier over den naam Hcere, over zijne Discipelen, en over het godloze, dat 'er in gelegen was, dat zi|ne vervolging plaats had omtrend de Discipelen des Heeren , die van zijne maagfehap waren,-die hem nimmer beledigd hadden, die hij moest liefhebben, die verfcheidene hoofdwaarheden met hem erkenden , en die belijders waren van eenen Godsdienst, die hen leerde, voor hunne vijanden te bidden. — J Hij ging tot den Hogenpriester, en begeerde brieven van Flem na Damascus, aan de Sij na gogen, opdat, zo hij eenigen, die van dien weg waren, vond, hij dezelve beide mannen en vrouwen, gebonden zoude brengen na Jerufalem. Men vindt hier allereerst aangemerkt, dat de gemeente door vervolging verftrooid ook na Damascus gevlugt was, en dat paulus het plan vormde, om ook_ daar de Gemeente uitteroeijen. Vervolgends •wordt hier eene vrij breede befchrijving van Damascus gegeven, waar die Stad lag, door wien zij gebouwd, en aan wien zij thands onderworpen was, hoe zij door veele Jooden, die daar hunne Sijnagogen hadden, bewoond wierdt, hoearetas daar regeerde, en de Jooden zeelbegunstigde, hoe paulus zich listig van eene zeer gunftige, en juist toen voorvallende gelegenheid fchijnt bediend te hebben, om zijne helfche oogmerken beter te bereiken, naamlijk van den tusfehentijd tusfehen het drieëndertigfte en vijfëndertigde jaar der Christelijke jaartelling, toen 'er geen Romeinfche Stadhouder in Sjinen was, al verder, hoe de Jooden in Damascus van ouds bijzondere voorrechten gehad hebben, wat de Geleerden daaruit afleiden , en wat de beroemde h u g o DE groot aanmerkt omtrend de magt der Jooden buiten Canaan, in zaken van Godsdienst. Saulus nu ging tot den Hogenpriester, en begeerde brieven van hem na. Damascus. — Hier wordt mét opgave van de verfchillende gevoelens geleerdelijk onderzogt, in wat betrekking de Hogenpriester deze brieven gegeven heeft? met dozc brieven voorzien was saulus iemand, die met ge-  14 i». ii a a c k gezag bekleed, zijne vervolgingen kon doorzetten. Wat daar in is op te merken ? — Het oogmerk dezer brieven was, om allen die van dien weg waren gebonden te brengen na Jerufalem. Hier fchildert de Prediker bet Ichrikkelijk onheil, dat de weerloze Christenen te Dafnascus boven het hoofd hing. ,, Schoon wij, " dus begint hij, ,, niet kunnen bepalen of daarom deze hoofd„ ltad van Sijriën, Damascus, dat naar veeier Vertaling ,, is eene Stad, die bloed drinkt, zoude genoemd ge,, weest zijn, om dat daar de eerde broedermoord, aan ,, abel, door caïn zoude begaan zijn, zoo is het ,, echter zeer zeker, dat saulus in die Had zich met „ het bloed zijner Broederen bezoedeld heeft." enz. —■ Nu gaat de Redenaar over tot het tweede deel, om naamlijk te letten op de wonderbare en godverheerlijkende wijze, waarop de verhoogde Heiland zijne woede geftuit, en hem van hart en weg veranderd heeft. —: Als hij reisde en nabij Damascus kwam; hier wordt een gewigtig ftuk bewezen, naamlijk, dat paulus niet te paard,, maar te voet zijne reis heeft afgelegd, waarom hij dat te voet deedt ? en wat hij daar mede toonde ? Daar waren ook mannen bij hem op den weg. Hier vindt men de belangrijke vraag of deze gerechtsdienaren waren , of reisgenoten van een ander foort? Men is voor het eerde, en bewijst dit, tot dichting der Gemeente, in twee bladzijden , waarop dan eene fehilderij volgt van de vervolgzieke zielsgedeldheid van paulus op het zien van de ■toon (pitfen van Damascus. — ,,'t Was middag," dus "luid hut vervolg, „ de gouden zon fcheen in vollen luis,, ter, en vergulde met baare-fchitterende glanfen het „ voor saulus en zijne reisgenoten nabijgelegen Damascus; dan op het onverwagtst omdraaide hem een ,, heerlijker, een grooter licht uit den hemel, boven ,, den glans der zon.' En bij dat blikfemend licht hoor,, de hij eene Item, die als de donder ontzaglijk was, ,, hem toeroepen: saul, saul, wat vervolgt gij mij*?" Bij dit gedeelte wordt voorgedragen, wat wij door' dit licht moeten verdaan, wat de Geleerde vit r in ga en elsnerus daarömtrend gedacht hebben, hoe heerlijk dit licht moet geweest zijn, en hoe treilend voor saul en zijne mannen, daar het fnellijk verfcheen. — paulus valt met zijne reisgenoten ter aarde. Na hier het bericht van lukas met dat van paulus zelve Hand. XXVI: 14. vereffend te hebben, wordt dit nedervallen  HET LEVEN VAN PAULUS DEN APOSTEL. IJ gefchetst, waar bij ook gewag gemaakt wordt van het gevoelen van den geleerde barrington, welke gedacht heeft, dat saul een geleerde [ood zijnde, terftond gedacht hebbe,dat het licht de Schechinah was,het zichtbaar teken der Godlijke tegenwoordigheid. — Hij hoorde daar bij eene flemme. Hier over de kracht van het woord Qmv, en wel in de Hebreeuwfche taal. Waarom dit. saul! saul! wat vervogt gij mij? eerst de aanipraak saul! saul! en dan de vraag, wat vervolgt gij mirê worden afzonderlijk overwogen. Wat het laatfte in had, wordt omfchreven, en eindelijk gefchetst, hoe ontzettende deze gebeurenis voor saulus moet geweest zijn. — Na deze verklaring, die 63 bladzijden Heflaat, volpt eene toepasfing van 14 bladzijden, waar in de volgende leeringen uit het verhandelde worden afgeleid, ontwikkeld, en toegepast: Vooreerst, dat 'er nimmer fchromclyker vervolgingen gepleegd zijn, dan wanneer de vervolgers waanden, God daardoor te verëeren. — Ten tweeden, dat een mensch nooit in één oogcnbliktot de grootfte boosheid komt, doch verdooft hij zijn. geweten, dan wordt hij trapsgewijs bozer en ongevoeliger in het kwade, totdat hij eindelijk misdaden begaat, d>'hij te voren met afkeer befchouwde. — Ten derden, dat eene al te ver gedrevene eerzucht de bron kan worden van zeer vecle. en zeer groote zonden. — En eindelijk? m welke donkere omftandighedeu, en op welke kommervolle wegen, Christenen immer komen kunnen, dat zij op de Godlijke bewaring en uitredding ontwijfelbaar kunnen ftaat maken. — Handleiding voor mijne Leerlingen. Te Leeuwarden, bij C. van Sligh, 1797. 226 Bladz- In gr. Octavo. De - P'VS f 1 - 5 - : T Jit de ondertekening der Voorreden zien wij, dat A. y-1 brink, Hervormd Predikant te Leeuwarden dt schrijver van dit welgefchreven opftel is , het welk, in eene geleidelijke orde en beknopten ffijl, de godsdienstwaarheden voordraagt , om , volgends des Schrijvers doelwit, eene handleiding te zijn voor hun, die de waar«eui onpartijdig en met een godvruchtig gemoed wilm '' Ten  lo" A. BRINK len onderzoeken. In XII Hoofdftukfcen handelt de Sctëfc ver I. Over den Godsdienst. II. Over den SI II. Over de Schepping en Voorzienig?d wf IV Een nader onderricht van God volgt , het V. Hoofd ftuk handelt over de Engelen en menfchen , heVI* Over de verlosfing door jesus Christus, hli VII Het VIII. Over onze verpligting omtrent God. He IX Over de zorg voor zich zeiven. Het X. Over de p it ten, welke wij aan anderen verfchuldigd zijn. Hetxl Over de Kerk, den Doop, en het Avondmaal. Het XII Over den toekomenden ftand, u* Nieuws, wat de onderwerpen betreft 7-d n;nm™j hier zoeken, daar 'er zoo' menige hand ding, mg Kort begrip voor handen is, evenwel"de fdil cn wijze van voordel, van den Eerw. brink is 700 danig ingericht, dat men dit werk niet voor overtX" zou kunnen houden, te meer, wanneer men de b zoS dere bedoeling van den Schrijver in het oog E3 kort en eenvouvvig de waarheden van onzen Godsdienst zoo te behandelen, dat men overtuigd worde, hoebS langrijk dezelve voor ons zijn. En aan dit doel is * zoo ver voldoenend beandwoord, door dien alle de b U zondere onderwerpen of leerdukken Yóott^m S Indien wij iet zouden aan te merken hebben, zou het dit zijn , dat het werk , hoe bevallig en b vaS £ Schreven, ons wat breedvoerig is voorgekomen, om eene handleiding te zijn voor Leerlingen helft t &m d£r .beuhandeli"g«i van de Leerdukken tio-d If S ri 7A? Z0° df be*heidenheid bevlijtigd , dat alle Christenen , ook die niet rnr hot- H,.,vormd Kerkgenootfchap behoorenT hSzdv? me" ffict tong zullen kunnen lezen en gebruiken. Wij prnzeft Jaar 1.1 de gematigdheid van den Eerw. brink , alleen K" Al* W', °f' ^houdens alle gematigd" ult^r, " €?mmiF .karakteristieke leerdukken der Hei vormden ook eemgzins onderfcheidenlijker, en niet zoo als ter loops en in 't voorbijgaan aangeroerd, had. nen kunnen voorgedragen zijn. In het bijlonder is het ons  ÏTAKfH.P.lDING VOOR MIJNE LEERLINÜEN. ijr ons voorgekomen, da* terechtvaardigmakitig des zondaars voor God, de leere van de toerekening van j esas dood en verdienfte, en de verëeniging des gelöofs met hem duidelijker had kunnen ontvouwd en voordeUeld worden , op welke leerpunten zoo veel in het Christendom aankomt, tot den waaren troost van den ln zichzeiven zedelijk bedorven en ongelükkigen mensch. Wij zouden deze aanmerking niet gemaakt hebben, indien Wij niet bijzonder gelet hadden , op het oogmerk, het welk de Eerw. Schrijver met dit werk heeft, om eene handleiding te geven.voor zijne leerlingen. Tot eene proeve van des Schrijvers ftijl zullen wij alleen uitkiezen , het geen hij , onder meer andere voortreliykc lesten, omtrend het nuttig en behoorlijk lezen van den Bijbel Bladz. 34 cn 35 aan zijne leerlingen voorhoudt. 0 ,, Gij moet daarenboven deze fchriften met een zeker genoegen trachten te lezen. De Biibel moet als één der aangenaamile Boeken befchouwd worden, welks orderzoekmg veele genoegens met zich brengt. Als men iet hoort of leest, zonder het te verdaan,\lan kan men er ook geen genoegen in hebben; hoe meer ga 'er derhalven van verdaat, hoe aangenamer u het'lezen van hetzelve zijn zal. Dan uw genoegen zal merkliik vermeerderd worden, naar mate gij u plaatst, in de omHandigheden van dien tijd, en u verbeeldt, als of °ii toen geleefd hadt , als of gij 'er zelve bij waart tegenwoordig geweest. Gij kent bij voorbeeld de wetgevingvan God op Sinaï; maar wie weet, hoe dikwijls gij dezelve zonder waar gevoel gelezen hebt; om dat gij u de omdandigheden niet recht voordeldet. Verbeeld u nu, dat 'er óoocoo mannen , behalven de vrouwen en kinderen tegenwoordig waren ; dat op dat tiidÜip de lucht geheel donker vvierd, en een zwaar -onweder uitbarslte; zoodat niet dan félle donderdagen eehoord en Wies verlichtende blikfemdralen gezien wierden \ en lui dat geducht onweder was het, dat eene dein uit den hemel kwam , waardoor God zijne wetten voorfchreef JJenk nu eens, als gij dit leest, hoe verfchrikt zonde ik geweest zijn , welk een diep ontzag voor den hoogen God zoude mij bezield hebben, als ik daar bij was tegenwoordig geweest! Zoo zult gij u de juiste gelMdheid van die menfchen kunnen verbeelden, toen zij de ■ mzuws. vad. Bim., 11. deel. no. i. B Wee  j8 A. BRINK, HANDLEIDING VOOR MIJNE LEERLINGEN. \ _ Alle deze zaken bcTchouwt hij als de geheiliglle voorwerpen van het Staatsbeftuur , en geeft deswegens veele nuttige bedenkingen op. — • IV. De Volks Geneeskunde wordt het laatst in overweging genomen. Hier door verftaat hij eene Geneeskundige Zedekunde, die het algemeen de waarde eener opgeklaarde Genees- en Heelkunde doet erkennen, eenen goeden leefregel , ten aanzien van fpijzen , dranken , kleding, enz. doet eerbiedigen, en het fchadelijke van ongepaste geneesmiddelen en dwaaze vooröordeelen leert verachten." Onder de middelen om dit oogmerk te bereiken telt de Schrijver de voorlichting der Geestelijkheid vooral ten platte lande , en het mededeelen van Gezondheids-lesfen aan het Volk door Geneeskundige Almanakken. —r In het Adres, 't welk dit Vertoog voorafgaat, tragt B 4 d&  *4 C. Z i fc L E S % N ; A de Schrijver te betogen , dat ter verbetering der gebreken in en ter verdere volmaking van bet vak der Genees- en Heelkunde, de handhaving daarvan moest worden toevertrouwd aan eene Geneeskundige Staats - regeling of Opper-Collegium Medicum , door het HoogstGezag geruggefteund en aan hetzelve verandvvoordclijkr. Eene inftelüng, waarvan echter de Commistie toit onderzoek der Stukken van onzen Schrijver zoo wel als andere Leden der Nationale Vergadering met zee^r veel reden de zwarigheden en fchadelijke gevolgen ingezien, en daarom niet gezind geweest zijn dezelve tot ftand te doen brengen. - Eindelijk wordt dit Stuk met nog vier Bijlagen befloten: als i. Onder Letter A. Een Rapport omtrend deze Memorie door eene daartoe benoemde Commisfie , gedaan aan de Nationale Vergadering: 2. Onder Letter B. het Rapport van den Rcprsfentant stijl en verdere Gecommitteerden , tot examen , of ook omtrend dè zorg voor de algemeene gezondbeid der Burgeren eenige bepalingen hij de Acte van Conftitutie zouden behoren gemaakt te worden. m 3. Onder letter C. Berichten van de Genees- en Heelkundige Ziekeftichting te Jena, benevens eene vergelijking ym de Kliuifehe en Hospitaal-(lichtingen over het algemeen. 4. Letter D, Een Uittrekfel uit zeker Fransch Boekjen, onder den titel Plan General de fEnfeignement, dans fEcole de Santé d Paris, enz. IVijsgeerig Onderzoek wegens Neêrlands opkomst bloei en welvaart; Het daar op gevolgd verval, en wat de nog overgebleven middelen van herftel zijn^, zoo in het istaatsbejluur, Finantie, Landbouw , Koophandel, Zeevaart, ! Fabrieken en Industrie, door c. zillesen. Te Amfteldam, bij J. Allart, 534 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 3 - ; - : Had de Burger zillesen in den jaare 1795 in een Stukjen, getiteld : Ontwerp hoe der Bataaven één en onverdeeld Gemeenebest-Bejiuur , langs grondbeginselen van de rechten der menschheid, Vrijheid, Gelijkheid en Broederfchap , dient ingericht te zijn ; (*) eenige gronde {*) Zie Vaderl. Bibl. VIII Dtel, 1 Stuk, Bladz. 255,  WTJSGEERIG ONDERZOEK. 25 grondtrekken opgegeven van de binnen en buitenlandfche belangen dezer Republiek, als mede eene fch-ets van Plan van Finantie; in het Werk, thands door ons aangekondigd, zien wij dit een en ander meer uitgewerkt, m, volgends vastgeftelde grondbeginfclen, in het breede beredeneerd. Wij zullen den lezer eene opgave doen van het beloop'van het Stuk, niet twijfelende , of hij zal den inhoud met ons allerbelangrijkst keuren, en het Stuk eenige uuren van zijnen tijd waardig achten. ■ Na in eene inleiding de Staatkundige gefchicdcnis des menschdoms fchetswijze doorgelopen en bci'chouwd te .hebben , verdeelt hij zijn Werk in vier Hoofdrukken» waar van het eerfte ten opfchrift heeft: Generaale Grondbeghifelen tot het onderwerp dezer Verhandeling, Hier fchetst de Schrijver', in 32 §§, de naaste oorzaken en middelen, waar "door Volken in het gemeen van hunne opkomst af aüengskens tot den hoogfteu top van welvaart en vermogen opklimmen, en wederom afdalen eu tot een volkomen verval geraken ; hij toont aan , hoe opkomst, bloei en verval, door een allernaauwst verhand natuurlijk famenhangen , en noodwendig de een den ander opvolgen. Hoe bij een opkomend Volk de kring der behoeften zich allengskens meer en meer uitbreidt; vermeerdering van behoeften ook vermeerdering van werkzaamheid, en deze vermeerdering van vermogen veroorzaakt, waar door een volk trapswijze tot het hoogde toppunt van bloei en werkzaamheid opklimt. — Hoe in dezen ftaat het omlopende geld, door den voordeeiigen buitenlandfchen handel , geduurig toenemende, door deszelfs menigte in waarde verliest, waar door de levensmiddelen verduurd, en dus ook de werkloonen zoodanig verhoogd worden , dat men welhaast tegen andere Natiën, die dit toppunt van bloei en welvaren nog niet bereikt hebben, niet meer markten kan, .die.dan de voordeden van den Handel tot zich trekken ; hier door gaan dus de winden verloren of verminderen allengskens, terwijl weelde en werkeloosheid, door den overvloed gebaard, dien overvloed ongemerkt verflinden, waar door zoodanig een volk ongevoelig zijnen val nadert. Het tweede Hoofdftuk ; over Neêrlands opkomst , bloei en verval; handelende, behelst eene toepasing van de in het voorige Hoofdltuk opgegevene grondbeginfclen den opkomst, bloei en verval van ons Vaderland betreffende. Ten B 5 dien  26 C. ZILLESEN dien einde gaat de Schrijver na de gefchicdcnis en gefteldhcid van den Koophandel van dit Land, onder de verfchillende Regeeringsformen, waar bij hij vooral aantoont den invloed, dien het Staatsbelbatir op den Koophandel , op Fabrieken en Trafieken , en bij gevolg op den welvaart van eeii volk heeft; maar hij merkt tevens op, dat de gelukkige ligging van ons land niet weinig toegcbragt hebben, om het zelve als tot de markt van geheel Europa te maken. Het derde Iloofdjhik handelt: over Neêrlands verval in Koophandel en ÏVelvaart. De eerde oorzaak fielt hij § 52. gelegen te zijn in de afwijking van dezen grondregel : Gemeenebesten, geene uitbreiding van magt ,, zoekende, hebben, Vooral indien zij, alléén door bin- nen- en buitenlandfchen Koophandel moeten bef aan , ,, flechts één eenvoudig buitenlandsch Staatsbelang , dat ,, is, met alle Volken, zoo wel als met hunne Nabuu,, ren , in Vrede en Vriendfchap te leven , om dat zij „ met hunnen koophandel de grootlle voordeelen be- haaien, als andere Rijken of Vnlken elkander beoor,, logen, zoo dat zij maar hunnen Koophandel befeher„ men en eene flipte onzijdigheid behouden." — Welke gevolgen deze misllag in de Staatkunde voor ons gehad hebbe, wijst hij gefchiedkundig aan van §. 53. tot 60. vcrvolgends gaat de Schrijver het verval na in -de bijzondere takken. Dus handelt hij van den Landbouw 'en bet geen daarop betrekking heeft §. 61 — 62. Van de ;Oost- en West-Indifchc Compagniën 5. 63—65. Van de Gildens en derzelver nadeelen §. 67—68. Nadeelen van de verhooging der belastingen en derzelver oorzaken. §. 69— 70. Nadeelen van de buitenlandfche Geldnegotiatiën §. 71. Nadeelen van de deelneming onzer Kooplieden in den buitenlandfchen handel, waarvan het transport niet over ons land gefchiedt $. 72. Nadeelen van den V'isielbandel der vreemde Natië'n over ons land §. 73. T\Tadeelen van den fmaak voor het vreemde §. 74. Gehrek aan geheimhouding §. 75. Verfchillende verlangens der bijzondere Gewesten §. 76. Weelde, pragt en overdaad. §. 77. Te (lerke Vermenigvuldiging der takken van Koophandel en Industrie §. 78. Verwaarlozing der Coloniën §. 79. Stapelrechten en Tollen §. So. Oélroijen §. 81. Afwijking der munt van het waaTe gehalte §. 82. Loterij -Öbligatièn §. 83 — 84 Vermeerdering van Obligatiën en Staatfchulden §. 85. Ge- for>  WIJSGEERIG ONDERZOEK. 27 forceerde Geldligtingen §. 86. Grootc uitkecringen van Bailhnv- Schout- en Secretaris-ambten §. 87. Dus verre telt bij de oorzaken, die door ons toedoen ontdaan zijn, die buiten ons toedoen fchetst hij ,§. 88 .—90,brengende den aanvang van het verval voornaamlijk tot het Stadhouderfchnp van willem den tweeden. In het Vierde Hoofdfluk, over de middelen van herflel voor Neêrlands Republiek, beginnende met 92, laat de Schrijver zich dus hooren: ,, Van hun, die oppervlakkig denken, zullen veelen ,, mooglijk vermeenen, dat om het vervallcne te herflel» ,, len, het genoeg is, van maar in de maatregelen der ,, Voorvaderen te treden, wanneer als dan de gclukz* >n 3, op nieuws haare vruchtbare draaien over ons zou verfpreiden. Maar wie is zoo onkundig, die niet ,, weet, dat tijden en omftandigheden geheel veranderd „ zijn ? Waren bij onze opkomst de Volken diep on,, kundig in Koophandel, Handwerken, Fabrieken, In,, dustrie, Zeevaart, en Kunlten en YVctcnfchappen; thands is 'er geen Volk in Europa, welk de waarde ,, van dit alles niet kent. Dweep- en vervolgzucht wordt (worden') veracht en verfmaad. Ja! met édn „ woord, Europa's Invvoonderen rijpen tot grooter vol„ komenheid. Is 'er een onafgebroken verband tus,, fchen oorzaken en gewrochten, dan moet men'bok 5, bij alle middelen van herflel de veranderde tijden en ,, omftandigheden raadplegen, en in het verval nagaan, ,, hoe verre zulks mooglijk is te kunnen herdeden. s, Het is niet genoeg eene menigte theoretifche midde- len tot verbetering op te geven, maar dezelve moe- ten ook zijn ten uitvoer te brengen, en nimmer ftrij- dig zijn tegen de thands aangenomen grondbeginfelen ,, van de rechten der Menschhcid. In zaken van dat ,, gewigt, moeten onze gedachten ordelijk geleid wor„ den, en hierom heb ik bij het eerde Hoofdduk grond- waarheden opgegeven , ter inlichting van Neêrlands Opkomst en Verval, De orde, die ik in het aanwij,, zen van het verval gehouden heb, dien ik derhalven ,, ook te volgen in de middelen van heritel." Daar wij bij het derde Hoofdduk , de orde , die de Schrijver bij de oorzaken van het verval gevolgd heeft, hebben aangewezen, achten wij het noodeloos hier het beloop van het Vierde Hoofdduk, naar denzelfden leiddraad  23 C ZILLESEN draad ingericht zijnde, op te geven. Alleenlijk Zullen wij hier nog zeggen, dat het Plan van Finantie, over weJkr- waarde of onwaarde wij voor het overige niet zullen oordeelen, vrij uitgewerkt is,eu ons voorkomt, even als het gehecle Werk, de oplettendheid van deskundigen, te verdienen. Betreffende ftijl en taal zouden wij hier en daar eenige Aanmerkingen kunnen maken ; dan daar de .misdagen, in dit opzicht begaan, niet van dat gewigt zijn, dat de waarde van het Werk daar door merkelijk verliest , zullen wij deze Recenfie beiluiten met dit Stuk nogmaals allen Vaderlandercn ter oplettende lezing aan te bevelen. : Aanhangzel op het TVijsgeerig Onderzoek wegens Neêrlands opkomst, bloei, verval en middelen van Herflel; Beftaande in meer uitgebreide • Grondbeginselen, en een daarop ingericht ontwerp van algemeene belastinge voor de een en onverdeelde llataaffche Republiek. Door c. zillesen. Te Amfteldam, bij J. AUart, 1797. 93 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 16 - : De Burger zillesen .had in het even te vooren gerecenfeer Je werk over Neêrlands opkomst: enz. Bladz. 312. enz. reeds een Generaal Plan van belasting voor een een en onverdeelde Republiek ontworpen ; Doch federt door de doordwrochte Rapporten van den Reprcfentant van de kasteele c. f. aangefpoord, bedoot hij te beproeven, of 'er mogelijkheid wis, bet (luk der ,, belastingen tot zoodanige grondbeginfclen te brengen , dat de meeste zwarigheden weggenomen, de nog „ overige voldoende wederlegd, en het nieuwe Plan Van belastinge onfchadelijker voor de minvermogende ,, Gewesten en niet nadeelig maar evenredig aan» het vermogen der onderfcheiden Standen des Volks kon worden gemaakt." Fn het alhier aangekondigde Stukjen is het refultaat van deze poging. Hij geeft in het zelve grondbeginselen op, waar aan hij de daadlijk plaats hebbende belastingen ter toets brengt, en het ftrijdige van veelen derzelve aantoont. Zijn eerfte grondregel is. §. 4. ,, Dat de belastingen moeten zijn in evenredigheid van ieders vermogen." De  AANHANGZEL OP HET WIJSCEERIG ONDERZOEK. 2p Dc tweede §.13. „ Dat zoodanige eigendommen, waarop de belasting gelegd zal worden, over de geheele Republiek, naar „ derzelver oprechte waarde, zullen worden getaxeerd, „ om, overeenkom ftig die waarde in de belastinge te „ worden aangeflagen." De derde §. 15. ,, Dat ieder Burger, volgends zijne zuivere meerdere ,, of mindere,inkomften in evenredigheid van dien, in ,, de lasten moet betalen." De vierde §„ 18. ,, Delasten, die van alle min noodzaaklijkc Icvcnsbe,, hoeftens, en voorwerpen van luxe of weelde der huis„ gezinnen, betaald dienen te worden, behoren even„ redig te zijn naar de meerdere graden der mindere ,, noodzaaklijkheid van dien." De vijfde en laatfte §. 19. „ Alle onbewerkte buitehlandfche Waaren, nodig ter „ bewerking binnen 's Lands, zullen vrij en onbelast dienen ingevoerd te Worden, — maar alle in te voe„ ren bewerkte buitenlandfcheWaaren behooren een zoo,, danig inkomend recht te betalen, dat men het bin,, nen 's Lands bewerkte, ter eigen confumptie, tot ,, minderen prijs kan gebruiken , doch buitenlands be,, werktez-of onbewerkte koopwaren, bij uitvoer naar ,, andere Landen, de daarvan betaalde inkomende rec'i„ ten gerestitueerd, en even als het binncnlandi'che vrij „ en onbelast uitgevoerd kunnen worden. — En ter „ bevordering van allen binnenlandfchen Koophandel, ,,. dient men alle binnenlandlche of belastingen op ver,, voer van Koopwaren per Asch QAs) of Schip, -op „ een daar toe te bepalen tijd op te heffen, en geene belastingen in te voeren, die tot drukking van eenigen ,, takvan Koophandel kunnen wezen; — alleen ten ge» ,, rieve des Koophandels zorgende, dat de in het groot, ,, voor het eerst, verkocht wordende Koopwaren, per ,, pond of maat , langs een egaal in te voeren gewigt of maat, gewogen of gemeten worden, met betaling „ van eene kleine belasting ter voorkoming yan alle bedrog voor den Kooper." Zie daar de grondbeginfelen, welke de Schrijver hier eerst beredeneert, en in derzelver gevolgtrekkingen befchouwt, waar na hij een plan van algemeene belasting , op deze gronden gebouwd ,'vooritek, zijnde eigenlijk ee-  30 A. J. DEJMAN, DIf SRRTATIO .hHIL0S0PUXCO -JL'RfOïCA» ccnigc vermeerderingen, uitbreidingen of verbeteringen op zijn, reeds in Nvêvlands opkomst, bloei en' verval en middelen vanher/lel medegedeeld, ontwerp, wesbalvcn ook dit bijvoegfcl voor de bezitters van dat werk onontbeerlijk is, indien zij des Schrijvers denkbeelden in derzelver geheel begeeren te kennen. Jammer is het, dat zoo wel in dit als in het voorgaande werk die naauwkeurisbeid en netheid van ftijl en taal veelal ontbreekt, welke niet Hechts een fieraad, maar zelfs eene nuttige hoedanigheid zijn in alle werken van gewigt , vooral wanneer het onderwerp van een AVijsgeerigenenminöfmecr afgetrokken aart is, de wijl als dan netheid en naauwkeurigheid van taal en ilijl niet weinig tot de vatbaarheid medewerken, waar door des Lezers aandacht minder vermoeid wordt. Disfertatio Philofopbico-Juridica Inauguralis de Miiigatione Panarum ob divtrfum Reorum temperamentinn, quam , annuente Summo Numine, cx aucloritate Rectoris Magnifici s. j. brug mans, A. L. M. Phil. & Med. Doel. B'Ied. Botan. Qj> Hist. Natur. Prof. Ord. Nee non Amplisftmi Senatus Academici confenfu, & Nobilisfimae Facultatis Juridicce Decreto, pro gradu doctoratus, fummisque in utroqite jure ho? noribus ac privilegiis, in Academia Lugduno- Batara , rite & legitime coufequendis, Publico atque Solemni Examini Submittit albertös joachimus deiman, Amflelodamo-Batavus. Ad diem XXX Novembris 1796. Lugduni Batavorum , apud L. Her dia gh 1796. 148 Pagg. In gr. Qjiarto. Dat is: Wipgeerige- Rechtsgeleerde Verhandeling, over de verzagting der frafren, wegens hfit verfchillend temperament der Aangeklaagden, enz. De jonge deiman levert bier eene vrij uitvoerige en wel bewerkte Verhandeling over het gemelde onderwerp. Dezelve behelst veele goede en gegronde aanmerkingen, en draagt blijken zoo wel van des Schrijvers belezenheid, als van oordeel, waar door wij niet twijfelen, of zij zal met genoegen en opmerking gelezen worden. — Dezelve bevat de drie volgende voorname Hoofd- dee-  voorbericht, iust. verhaal van campen. 31 deelen. (i) Spreekt hij van de Temperamenten in 't gemeen. (2) Behandelt hij het onderzoek: over de verzagting der ftralTen, wegens de verfcheidenheid van temperamenten, volgends de beginzels van het Natuur-Plecht. (3) Volgends de Burgerlijke Wetten. — Hij doet dit met orde en onderfcheid, waar door zijn arbeid lof verdient, en der overweging van verflandige lezers wjI waardig is. — Bijzondere proeven laten noch de aart der Verhandeling, noch ons bellek toe. — Voorbericht, Historiesch Verhaal, en echte Stukken van de Burgerverfchillen te Camper.. Te Campen , bij J. A.deChalmot, 1797. 566 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 3 - 12 - : Tvja eene weidoorgedachte befchouwing over het he' dendaagsch Stemrecht, de voor- en nadeelen, welke met hetzelve onaffcheidelijk vergezeld gaan, gaat de Schrijver over tot het Historiesch Verhaal der onlusten, welke Campens braave Burgerij fints eenen geruimen tijd zoo jammerlijk gefchokt hebben. ,, Al van den aauvang der laatfte omwenteling af," zegt de Schrijver Bladz. 29, ,, was de minderheid der Ingezetenen, on„ der aanvoering haarer hoofden , rustloos werkzaam „ geweest, om, met behulp van eenige alöm beruchte ,, onverlaten en fortuinzoekers, de over het algemeen „ vredelievende Burgerij van Campen met den lust naar ,, nieuwigheden , en met argwaan te vervullen tegen hunne, terftond na de omwenteling met genoegzame eenparigheid verkozene, Volksbeltierers. iVIcer^doorzichtige Burgers, welker bedaarde raadgevingen niet gefchapen waren , om in de eerde verrukking over „ de omwenteling den grooten hoop van minkundige, „ maar eerlijke, en Hechts door ondervinding nog niet ,, wijs geworden burgers tegen de hun gefpannen "llrikken, met goed gevolg, te waarfchouwen, voorzagen ,, niet te min maar al te wel, dat de moed der braven op verre na niet in evenwigt flondt met de ftout„ heid dezer hoofden, hoe venichtlijk ook op zich zel„ ven, en dat elke onbetaamlijke (tap, dien zij deeden , „ fchoon telkens als bij toeval mislukt, hun ondernee„ mender maken, en nader brengen zoude tot het eeuig en waar oogpunt hunner woelingen." „ He: •  3Ï VOORBERICHT, ,, Met eerde blijk van een oogmerk , om inet open". baar geweld het toenmalig wettig ftedelijk bedier te ,, dwingen, gaven zij tusfehen den 7 en 8 Maart 1795, toen zij de gchcele burgerij des avonds ten.- 10 uureit ,, op eene onwettige wijze opriepen , en met hunne ,, aanhangers , terwijl de vreedzame Ingezetenen zich ,, bij buis hielden , het beftier in het holde van den ,, nacht noodzaakten, om een aantal gevveeren aan lie„ den buiten de Schutterij af te geven , tot het plan* „ ten van eenen Vrijheidsboom, en het verbranden der „ oude vaandels; fchoon de hoofden zeer wel wisten, ,, dat die afgifte alleen geltremd was door den toen,, maligen Commandant van het Framch Garnizoen , „ zwarigheid gemaakt hebbende , 0111 een grooter aau,, tal Schutters gewapend te zien, dan zijne manfehap,, pen uitmaakten. Dit geweld had tot gevolg , dat ,, het Stedelijk bedier, in dat oogenblik daar toe over- gehaald door dien zelfden Franfchen Commandant, „ welke het te vooren verhinderd had , de geëischte ,, geweeren wel deedt afgeeven; maar des anderendaags bij eene Publikatie aan de burgerij van het gebeurde ,, kennis gaf, en, verklarende zich voor ontflageu te ,, houden van deszelfs posten, haar opriep, om binnen tweemaal 24 uuren zulke perlbonen te kiezen , wel,, ken haar vertrouwen niet alleen verdienden , maar ook bezaten. Het toenmalig Committé Revoluu'o- nair, door het Stedelijk bewind, voor zoo veel des „ noodig , gequalificeerd om die verkiezing te beftic,, ren , doch ziende , dat een aantal burgers daags te ,, vooren bijeengekomen was, en even daar toeGecnm„ mitteerden benoemd had , deedt op den bepaalden „ keurdag een voordel aan de verzamelde burgerij, ofa „ de Provifionécle Repretentanteii te beweegen tot het ,, wedera'anvaarden hunner posten , die , na eenig be- raad, daar in bewilligden." „ De rustlievende Ingezetenen , welke toen bij de „ onkundige meenigte nog eenigen invloed hadden, en s, uit de onophoudelijke burgerlijke bijëenkomden onder „ verfchillende bcnaamingen meer diergelijke voorvallen „ te gemoet zagen, hadden, al vroeg, een ontwerp ge„ vormd van meer geregelde bijëenkomden der burge,, rij , waar toe elk Stemgerechtigde toegang hebben „ zoude, en die naar de vier Quanieren, of Wijken, waar in de Stad van ouds verdeeld was, IVijkverga?'* fa  öistorif.sch verhaal, en?;, van camp en. 33 ,, deringen genoemd werden. Het voornaam oogmerk ,, dezer bijëenkomden, voor welke eerlang een reglement ingevoerd , en in elk van welke agt Directeurs-„ door de Leden aangelteld werden, was eigenlijk, oru ,, langs dien weg andere verzamelingen van burgers ,, voor te komen, en het toen zoo veelvuldig misbruik ,, van verzoeken, of eifchen op naam van bet Folk van ,, campen, en haare Vrijheid, door derzelver zoge,, naamde Gecommitteerden aan het Stedelijk bellier ge,, daan , voor te komen. De geest van dien tijd liet ,, evenwel niet toe, om de inrichting dier Wijkverga3, deringen met ronde woorden te bepaalen tot bet eenig, op den duur mooglijk, en heilzaam doelwit van ,, diergelijke bijëenkomden, fchoon men dit ééne Hechts,, bad behoeven in bet oog te houden, om de gevaar, lijke uitbreiding der werkzaamheden van die Vergaderingen in de beginfelen te keer te gaan : maar de,, ontijdige toegevendheid hier omtrend verhoudt ook aan de plaatfen , alwaar die bijëenkomden gehouden ,, werden , het inbrengen der (temmen over de toekomende Keuren'der Leden van het Stedelijk bewind, en over andere zaken, waarop de burgerinvloed gelden moest. Men maakte evenwel een uitdruklijk on,, derfcheid tusfehen de gewoonc vveekh'jkfche bijëenkomden der Leden van die Wijkvergaderingen , om ,, eikanderen voor te lichten , en te onderrechten, en tusfehen die, waar in de burgers hunne (temmen over de zoo even gemelde onderwerpen wettig uitbrag„ ten, en dat het Stemrecht aldaar niet koude uitgeoefend worden , of in het eerst uitgeoefend werdt, dan „ na voorafgaande oproeping der Stedelijke tëedierers op verzoek der Directeurs. Dit belettede echter niet, „ dat die lieden, welken naderhand, door hunne rust,, loze bemoeijingen, de Stad zoo veele rampen berok,, kend hebben , die Wijkvergaderingen eerlang onge,, voelig herfchiepen in raadpleegende, en als het ware wetgevende bijëenkomden, alwaar 's Lands en Stads 3, zaken op naam des Volks behandeld , en bediseht ,, werden. De toenmalige braave Directeurs, bij andere dieper doorziende , en rustlievende Ingezetenen ,, weinig deun vindende, om die vergaderingen tot der„ zeiver eenig doelwit te helpen bepalen, zagen dezel3, ven al rasch verlaten door hun, die 'er de waardigde leden van hadden behooren uit te maken, maar,. nieuwe vad. jbibl.ii.dej2L.no. i. C „door  34 VOORBERICHT, 3, door de onbcfcheidenheid, de lasteringen, en de be„ dreigingen der roervinken , eerlang afgefchrikt wer„ den van 'er te verfehijnen; terwijl bet gemis van een „ behoorlijk evenwigt tegen de onberadeuc , haatlijke, „ of onüitvoerlijke voorllagen der zoogenaamde Volks,, vrienden, (eenen naam zoo fchoon, wen zij verdiend, „ als veriigtlijk, wen zij misbruikt wordt,)' die lieden r> hoe langer hoe ftouter maakte. De vrees voor de „ 1'cheldwoordcn van Oranjekalanten, Aristocraten, In„ triganten, Egoïsten, en'diergelijke, die bij den groo„ ten hoop zoo veel afdoen , als zij bij alle weMcn„ kenden hunne kracht in den gewoonen zin al lang „ verloren hebben, maakte in dien tijd de meeste eerlijke „ lieden nog'huiverig, om zich tegen den inbrekenden ,, Aroom van volksvooröordeelen te verzetten, en an„ dere vonden het beneden hunne waardigheid om zich ,, in weeklijkfche Vergaderingen , met dien geest be- zield , te laten vinden , Hechts zorg dragende , dat ,, zij 'er, bij eene geregelde oproeping, hunne (temmen deeden gelden." Deze en meer andere omftandigheden, te menigvuldig om in eene Recenfie gedetailleerd te worden, zijn, volgends den Schrijver , de oorfprong van het wetteloos Stedelijk beltier te Campen, met 21 Februarij 1796 begonnen , en te gelijk de bron van alle de burgerverfchillen aldaar , gelproten uit heerschzucht en eigenbaat , door geweld en oproer ondcriteund, en door de wederrechtlijkltc middelen liaan de gehouden. Uit bet vervolg van dit Historiesch Verhaal blijkt , dat 'er eene Commisfie uit de Nationale Vergadering , beftaande uit de Reprefentanten j. nuhout van der veen, l. e. van eck, cu l. t. de kempenaer, is nodig geweest, om die onzalige onlusten te , dempen. — Om den Lezer van dit doorwrocht Werk , welks inhoud met eene meenigte authentieke Bijlagen , welke 434 Bladz. , en dus het grootlte gedeelte van het Werk , beflaan , een gepast denkbeeld te verfchalFcn , hebben wij ons niet willen onthouden deze Recenfie te eindigen met de volgende nadruklijke Vertoogen, waar mede de brave, en, bij alle weidenkenden, als zoodanig bekende Vaderlander f. g. blok zijn Historiesch Verhaal befluit. ,, Kostede het u zoo veel, brave Burgerij van Cama, pen, dat gij, of,, in de vervoering uwer blijdfehap » over  Iï I S T O R i E S.C H V E R H A A L, E N Z. VAN CAMPEN. 35 „ over de lnatfte omwenteling, het oor te gretig leen„ det aan bedriegers, of hunne listen, of geweld niet. ,a tijdig genoeg te keer gingt; voordaan zal bet van u ,, zelve afhangen , om niet weder in dezelfde (trikken „ te vallen , en de waare Volksitem niet andermaal , ,, door een hand vol weetnieten, of fortuinzoekers, te „ laten overmeesteren. Geloof (leeds , dat de Vadcr,, landshefde niet in brommende woorden, maar in het. ,, genot van maatfchaplijken voorfpocd, beftaat; wacht „ u (leeds voor hun, die u eenen toekomenden geluk„ (laat op verren afftand beloven , terwijl zij niet ophoiulen , u Gver de puinhoopen van uwen voorigen „ welvaart heen te fleuren; en fchenk Reeds uwe ach5, ting aan bun , welker eerlijkheid ü van jaaren her,, waarts bekend was. Zoo lang ik, der heerschzticht „ of wufte wispeftuurigHeid ontweken , onder u vcrkeerde,, heb ik bij alle gelegenheden dezen raad ge,, geven, toen het tijd was om 'er u van te bedienen, en de,gevolgen voorfpeld van eene onberaden drift ., naar nieuwigheden, en van eene misleiding door lieü den, die u volksgeluk beloofden, doch waar aan gij ,, uwe bijzondere belangen nooit zoud willen aanbevelen. Schoon te leur gefield in de hoop , dat gij u ,, dien raad onverwijld zoud. ten nutte maken, en -wel» eer ondervonden hebbende , dat de dankbaarheid ,, voor gedaane dienden , doorgaands , meer afhangt van de uitkomst, dan van de'zuiverlle oogmerken; onttrok ik mij evenwel niet, toen gij mijne hulp bc> ,, geerdet; en de Algoedheid onderiteunde mij, wanneer ü ik bot vierde aan mijn heerfchend verlangen , om de ,, onfchuld voor te (laan overal , waar ik haar onderdrukt vond, en om de echte Vaderlandfchc zaak te „ befchermen overal, waar zij gevaar liep; en de Cam„ penaars mogen mijne getuigen zijn,, of ik, in klim„ mende "jaaren, onverfchrokken bleef aankleven die „ zelfde gevoelens , welke ik , in' den bloei mijner 5, krachten ,, aan mijne recbtichapeii Leijdenaars ,, zoo „ lang zij konden, of wilden, had toegewijd. Befchikt voordaan , het zij gij nimmer van het rechte fpoor ,, afweekt, het zij gij eerrij ls t.-f goeder trouwe*'gedwaald hebt, zoo lang ik uwe medeïngezeten ben, „ over mij,, wanneer gij meend, dat ik u, in mijnen » afgezondefdea burgerkring,' Omtrend uwe openbare, Ca „of  56 HET LEVEN VAN FREDRIK DEN TWEEDEN, „ of bijzondere belangen van dienst kan zijn. De zui»» vc™ «Hpraak van mijn eigen gewisfe , uw onge" VeV,lSd vertrouwen en bartlijke erkentenis zijn , en „ zullen blijven, de eenige belooningen, die mij bcha„ gen kunnen; en , wanneer de laatiten mij al oïïtftaan „ mogten_,_ zoude het eerde, gelijk voormaals, ook dan „ voor mij toereikende zijn , om mij mijnen arbeid te getroosten. Het leven van fredrik des tweeden Konings van Pruisfen (*) gefchetst door een vrijmoedig man. Uit het Hoogduitsch. Eerfle Stuk. Te Leijden , hij D. Du Mortier en Zoon , i797. 168 Bladz. % gr. Octavo. De prijs if f v - 5 -. ; ■jDREDRiK de tweede, Koning van Pruisfen, is T X reeds bij zijn leven , geëerd met den naam van groote, wijze, eenige, salomo van X noorden en dergelijken. — Maar is hij in waarheid die man geweest , waar voor hij van veelen gehouden wordt ? — Ten opzichte van een man, die meer verdam! had, dan de meeste gekroonde Hoofden "van zijn tijd; dien,- naar zijne eigen belijdenis , het geluk 'in zijne krijgstochten meest al verzelde; die zelf Schrijve? en Dichter was, die veele geleerde en fraaie pennen tot zijnen dienst had, is dit aandonds met zulk een toote zekerheid niet te bepalen. Zijne fchriften, en zijne bedrijven , fel en buiten den- oorlog , wijzen hier en daar fouten aan, die reden geven om te vermoeden dat de -nakomelingfchap, die altijd met minder partijdigheid oordeelt , mogelijk vinden zal , dat hij zoo ongemeen hoog boven het peil der gemeene menschlijkheïd niet zij verheven geweest, als hem veelen van zijne tijdgenoten en lofredenaars geoordeeld hebben. In dit vermoeden zal men min of meer bevestigd worden , door den inhoud van het gefchrift; dat wij ' ^.-'.y^.T 'Jli(1 ;'l~ J">ltV'.' .'. ' 1 l1 voor (*) Daas de Vertaler verklaart , een z<3er groot voorflander van onze moedertaal te zijn, verwonderen wij ons, over dezen Tiiel Leven van fredrik des tweeden Koning van Pruis/en. Of is dit een misdag of een drukfout?'  koning van pruissen. 37 voor ons hebben. De Schrijver veroorlooft zich ,■ om met vrijmoedigheid, over de daaden van dezen Vorst te oordeelen, zoo dat zijn oordeel, in zeer veele zaken , geheel anders uitvalt, dan dat van de Heeren Berliiners , deszelfs lofredenaars; en hij geeft als waarfchijnlijk op, dat men , na verloop van tien of twintig jaaren , nog meer vrijmoedigheid op dit ftuk zal gebruiken. Ondertusfchen is 'er in zaken van deze foort veel be* hoedzaamheid van noden. Om de Scijlla te mijden , moet men niet op den Charijbdis vervallen. Om geen overdreven lofredenaar te worden, moet men geen billijken lof ontroven, of zich aan laster fcbuldig maken. De vrijmoedige man, die dit Boekjen gefchreven heeft, ichijnt evemveJ geen reden gegeven te hebben, om hem zeer van dit kwaad te befchuldigen; hij fpreekt van geen daadzaken, die niet in openlijk uitgegeven fchriftcn voorkomen , eu dat wel in de' zulken , die dezen Koning geheel en al vergoden. Men befchouwt derhalven, in dit gefchrift, frede rik den grooten, wijzen , eenigen van zijne kleine en dwaze zijde, van dien kant, aan welken hij gelijk daat aan elk gemeen mensch, ja zeifis ver daak, beneden het peil van veelen van zijne natuurgenoten, die nooit voor grooten en wijzen zijn vermaard geweest. — Inzonderheid blijkt , uit het gecne men hier leest , hoe gevaarlijk het is, onder de oppermagt te les'en van een Vorst, die zich bevoegd acht tot alles, wat hij goed vindt , en hoe gevaarlijk zulk een man is , zelfs voor zijne nabuuren. — Wij hebben voorhecnen wel eens, uit andere fchriften, i'choone trekken, uit het leven van dezen Koning overgenomen. Wij zullen'er nu, uit dit gefchrift, eenigen, die hem niet tot eer zijn, tegen overlieden.— Koning fredrik was van het huwelijk en van de vrouwen ten uiterden afkeerig. Daar liepen verfcheiden omftandigheden famen, die dezen afkeer veroorzaakten. ' Onder anderen zegt de Schrijver, ,, verzekert men, ,, dat zijne eerde minnehandelingen niet zeer gelukkig ,, waren afgelopen, en dat hem daar van gevoelige en „ onüitwischbare merktekenen waren bijgebleven." — Van zijne despotieke handelwijze, geeft men ons onder anderen het volgend daaltjen: „ In den eerden Silefifchen oorlog, was, op zekeren nacht verboden, op „ levensftraiïe licht in het leger te hebben. De Koning c 3 „ ging  38 HET LEVEN VAN FREDRIK DEN TWEEDEN, „ ging voorbij de tent van den Hopman zie ter, en „ ontdekte licht. De ongelukkige had zoo even aan „ zijne geliefde Echtgenoote gefchreven.— Wist gij het bevel niet? Vroeg hem de Koning, terwijl hij in de 3, tent trad. De Hopman wierp zich aan zijne voeten, ,, en erkende zijnen misflag. Zit neder, zei de Koning, „ en khrijf nog in den brief, wat ik u zal opgeven. „ De Hopman gehoorzaamde, en fredrik zei hem „ deze woorden in de pen: morgen zal ik op het fchavot fierven. Zieter werd ook met der daad den völ„ genden dag ter dood gebragt." — Zie hier zijne beweegredenen tot het ondernemen van eenen bloedigen krijg: „ Hij befchreef de verovering van Silefié'n,. en „ gaf dezelve aan voltaire te - lezen, deze fchreef „ de twee volgende plaatfen, als een gedenkteken daar „ uit voor zich zeiven af: „ men bedenke wijders, dat „„ tot den aanval altijd gereede krijgsbenden, mijne 5553 welgevulde febatkamer, en de levendigheid mijns „,, karakters de gronden waren, om den oorlog met 9,,, maria theresia aan te vangen." ,,Eer- „„ zucht eigenbelang, de begeerte om van mij te doen „,, fprekeff, behielden de overhand, en de oorlog werd ,,,, befloten. " — In zijne nagelaten fchriften geeft f r e,, d.rik als eene hoofdoorzaak voor zijn belluit, om dcn_ oorlog te voeren, op: dc krenking welke de Pruisfifche naam in de wereld ondergaan moest. Hij ., geloofde, dat de wereld den Pruisfifchen naam meer ,, eerbied zou toedragen, wanneer hij zijnen verzwakten ,, nabuur een land ontnomen had." — Zie hier een Haal van eenen anderen aard: ,, Een Veldprediker had eens de onbedachtzaamheid; om in zijne leerredenen op fre„ d kik, nog Kroonprins lijnde, eenige fchooten 011„ der water te geven. Om hem daar voor te (haffen, „ begaf zicii fredrik met de jonge Officieren zijns „ Regiments, naar het huis van den Veldprediker. Eerst ,, floeg men hem de glazen van zijne llaapkamer in, toen wi rp men voetzoekers in de kamer, en jaagde „ yefvóigends den armen mar, met zijne zwangere „ vróüvv, Let bed uit, in den tuin, en eindelijkin den ,,_mestpoel." — Schoon dit niet zeer Kroonprinslijk luidt, èóu men in eenen jongen losbol zulk een gedrag nog eenigzins dulden, rmvar wat dunkt dén Lezer van het 'volge:de: ,, iMs de Koning, op zijnen ouden dag, deze daad op eene vrolijke wijze vertelde, 't welk ,, dik-  KONING VAN PRUISSEN. 39 „ dikwijls gebeurde, dan zag hij gaarne dat de gasten „ en de omitaande Pages en bedienden luidkeels daar over lachten." Nog een voorbeeld van zijne rechtvaardigheid in het voeren van oorlog: ,, De Koning ver^,, klaarde, in 1744, dat hij niets voor zich zdven be- geerde, dat hij de wapens had aangegrepen , om ,, Duitschland deszelfs Vrijheid en Europa den Vrede ,, weer te geven. Plet Weener Hof antwoordde hier ,, tegen, dat Koning fredrik eenen geheel anderen ,, beweeggrond had, en maakte een geheim artikel be,, kend, uit het Frankforter Verdrag, waarïn de Koning ,, zich verbond, om Bohemen voor karel VII te ,, veroveren, die hem echter, voorde krijgskosten, de ,, Koning-Gratzer, Bunslauer en Leutmeritzer Krcitfen ,, zou afttaan. — De lofredenaars van den Koning zel,, ve erkennen de echtheid van dit geheim artikel, maar „ de Koning ontkende het." ,, De Hongaarfche ,, Natie verzamelde zich, en trok op tegen Sileiiën. De ,, Koning verzekerde haar, dat hij niet voor had verö,, veringen te maken, of zich ten koste van de Ko,, ningin van Ilongarijën te verrijken, en zogt haar dus ,, van het doen van vijandelijkheden te rug te houden." Was dit in het wezen der zake wel iets anders, dan het geen veelen in de Franfchcn zoo ongerijmd vonden, toen zij den Koning van Engeland en den Nederlandfcheu Stadhouder den oorlog verklaarden, en betuigden tegen die beide Volken niets kwaads in den zin te hebben. Maar hoe weinig kwam dat, nog daar en boven overeen met het gemelde .geheim artikel ? — ,, In zeker ge,, vecht verloor de Koning zijn tafclfervies, maar nog ,, iets dat hem veel dierbaarder was , zijn windhond ,, Biche genaamd." Voor zulke honden had de Koning groote liefde. „ Toen hem in Silefiën de dood van ,, eenen anderen hond, Alkmene bericht werd, gaf hij „ bevel, dat men het dood lichaam, in eene kist op zijn ,, boekenkamer te Sansfoud zou plaatfen. Terftond na zijne terug komst, gaf hij zijne droefheid den vrijen „ loop. Men moest hem als het ware van deszelfs dood ,, lichaam losrukken, en gaf hem plaats, in den graf,, kelder, die voor zijn eigen lichaam bettemd.was." Dit fchijnt eene navolging van den Keizer hadrianus. — ,, Hij was een liefhebber van goed eeten en „ drinken , en at behalven dat nog gaarne Hecht ver- duwbare fpijzen. Als de fchallijst eenige zijner meestC 4 sa  4° LIEDEREN ,, geliefde gerechten aankondigde, kon hij naamvlijks ,, het uur des maaltijds afwachten, en dan was hifi» „ het eeten zich zeiven geen Meester. Indien matigheid „ een hoofdeigenfcbap van den wijzen moet geacht wor" • jnr ï? »et wat moeiI>jk te begrijpen, hoe zijne „ Gefclnedfchnjvers hem fredrik den Wijzen heb„ ben kunnen noemen." — „ Hoe langer hij aan tafel „ zat , en de damp van den wijn naar de hersfens „ lteeg, hoe minder ingetogen bij was. Hij bond zich „ volltrekt aan geene wetten of regelen van eerbaarheid „ maar noemde alles bij deszelfs natuurlijklte bena' „ mmgen." J "l Wij onthouden ons met opzet van fommige berichten die ons hier gegeven worden, om dat wij de zedigheid van onze Lezeren ontzien, en evenwel geeft de Schrijver hier en daar nog maar bloote wenken en aanleidingen tot nadenken en vermoeden. Op veele plaat' len breekt hij midden in de reden af, en hij vult de rest met ftreepen. Wanneer men na tien of tvvinti* jaaren nog vrijmoediger dan thands geworden is, lullen iommigen van deze berichten mogelijk met minder terughouding aan het licht komen; of men zal ten minlh.ii meer grond hebben om te bepalen, wat waar en wat valsck is,zoo lang blijft alles voor rekening van den vriimoedigeu man, p J liederen voor de Bataaffche Krijgsmagt , bij derzelver Expeditietegen Engeland, in den jaar e i797. Het derde jaar der Bataaffche Vrijheid. Te Leijden, hij D. du Mortier e,, Zoon, i797. Behalven het Voorbericht 2.2 hladz. In Octavo. De prijs is f: • 3 . ; ^edert b e l l a m ij Vaderlandfche Gezangen voor zijW iWfT", veïV^Sdc, heugt het ons niet, met dit l£ ïeilandTe.e" échter opgeilaan is, die ziel met dit foort van Liederen opzetiijk heeft bezig gehouden. De reden hier van ligt voor een gedecttc in den uitwendigcn vrede, dien onze Natie m t&l aare Natnmren, na den Engelfchen oorlog, had, wanneer het onujd.g geweest zon zijn, de flem'des oorlog e ve mifni^K °°k hf dJezeIve Vüor e™ Veelte in de aST&^tf?™'1?^9*** en h« verfchil, dat onz.e Natie blijft verdcelen en eenen lijdelijken bi'rger, oor^  voor de bataaf3che krijgsmagt. 4! oorlog onderhoudt, in welken (laat van zaken de Dichter zeker weet, dat, zo een buitenlandfche vijiind het geweld zijner wapenen ons gevoelen doet, 'er dan eene partij beitaat, die zich daar over verheugen zal. Dit was het geval, toen Vrankrijk onze grenzen naderde en nu, als Engeland voor onze (Iranden komt. De gedachte alleen , dat een groot deel zijner landgenoten zijne liederen befpotten zal, is hem dus zoo ondragelijk, dat hij, fchoon als burger niet onzijdig , als Dichter evenwel liever neutraal wil wezen, en geene paarlen werpen voor de zwijnen. Het kan ons derhalven niet verwonderen ,>dat dit vak Van Dichtkunde onder ons zoo ledig is, het welk ondertusfchen gerekend mag worden, voor eene Natie een wezenlijk gemis te zijn, aangezien zulke Liederen den geest van een Volk Hemmen en den heldenmoed aanvuuren, waarom dan ook oudtijds de Noordfche volken hunne Barden hadden, die vaak den Priester en Dichter in zich verëenigden, en op de rotfcn de naderende legioenen van wodan en walhalla zongen, dat de dalen 'er van weergalmden. De Dichters k. de pecker, pz, p. vree de, c. van der re ij den, a. van de willigen, en winter tromp, vergoeden dus eenigzins dit gemis met dezen kleinen bundel te geven; en het zou volgends ons inzien, zeer ongepast zijn, den ihoevenden toon te laken, welke heerscht in deze Liederen. Geheel iets anders is het toch, met het koele hoofd van den voorzichtigen Staatsman, de wisfelvallige kans des oorlogs te bcfeffen , en het vermogen van onzen magtigen vijand tegen onze omftandigheden in aanmerking te nemen, en geheel iets anders, met het warme hart van den vuurigen Dichter, zich op het Britfche (Irand te wenfchen , en zijne helden daar toe aan te moedigen. Wij wenfchen dan ook, dat deze Liederen tot dit oogmerk dienftig mogen wezen, en verblijden ons, den Dichter de pecker ook hier aan te treifen, wiens Dichtkundige verdienlten zich anders tot een ander vak bepalen, daar zijne geestige fchcrts menigmaal onze lever deedt lchudden, C 5 Prijs-  42 PR IJ SVER HANDELINGEN Prijsverhandelingen over de Natuurlijke Opvoeding der Kin. Qntzettend- groot is het getal der Kinderen, in vergelijking \J van de over.ge ilervenden, welke, vóór dat nj defoudër ÈX^TVZT ',el?ben bcre!kt'^^ den doo^worden weg SS men^rSJte 'T"' ,dat dit Setal toenee™ • naar gf. ScSef IS 23 d-r «fboorce te ruS lr^edr- Ontzettend X? ' eigena-rtig de opmerking van den Menfcben vriend moet wekken, en hem doen vragen J" 0f óh"mfen „feï fa z^aKiijkheid zij, dan of, door het te werk itellen van voeïzame m.ddelen, een aantal kinderen, in het gemelde levensperk" a™ den, dood zou kunnen ontrukt worden ? Zulk eene" & kon met ontglippen aan de Maaifchappij: Tot Nut LT'/ J/l verdiensthjk door haare vee^ulfge poging te ' best?£het' lJenschdom aangewend. In den jaare ,7p5 befloot haare Alïe meene Vergadering eene Eereprijj op te hi,'en voo? h« 4« gekeurde And woord oP de Vraag! Wik is d be«?e wiïe om A Kinderen, va„ het tijdftip der geboorte af, tot den ouderC „ van een of twee jaaren, wat het lichaamlijfee betreft o^te „ voeden?" Van een Negental toegezondene vX/ddinTe, werdt eene met Goud, de andere met zilver bekroondlllZ' de de eerfte tot Schrijver g. bakker, Med. DoS en sSs Vroedmeester te Enkhuizen, de andere i,,, ,71,,? eerstgenoeinden ,s in een gea0tel] jn den vorn/van Chande lmg, in tien Hoofdtakken afgedeeld — dat dJl ■' ze van Samenfpra;k tusfehen cZ&Sff^Jfê* van voordragt, die zekerlijk haaïö nuttigheid heeft a7s zijnde immers m het tegenwoordige geval, alzo zeer, ind en niet Ter' dan eene doorlopende Verhandeling, berekend ïï'ffi'SS en de vatbaarheid dier klasfe van Lezeren uJt» ja Vmf Maaifchappij bedoelde, een nuttig en bevathjk Leerboek te doen S fSe S^r1- nU » °Ver het Semelde oZl werP" verlcheide Schriften, ook m onze taal, voorhanden zijn moffen wi], echter, de uitgave der bekroonde Optaliën geensfins voor overtollig aanzien maar moeten veeleer dezelve ten 100sZ goedkeuren en pnjzen deels, omdat de regels en voorÖen eluers voorgedragen, hier in een kort betak zijn famengêrok', ken deels van wegens de meerdere popuiairitiit, dVn fn de ffSSSS.8^-' ^ di<™™P behandelen.wordt Dr. bakker verdeelt zijne Verhandeling In tien Hoofdtak- ken,  OVER DE NATUURLIJKE OPVOEDING DER KINDEREN. 43 ken, van welke wij, om onze Lezeren den boofdzaaklijken Inhoud te doen bliiken, de Titels zullen overfchriiven; zij zijn de Volgende: Var> de lich-iamlijke Opvoeding in het algemeen, l'an het wasfehen der Ki deren. Van de Kleaivg. Over hef bejiimr van warmte en koude in het gemeen Van het Voedfel. Van de Slaap. Over de lichaams ■ houding en beweging der Kin leren. Van het uitkom 11 der tanden Van de ziekten der Kinderen. Van de inenting der Kinderpokjens. Van wegen de gelijkheid van onderwerp cn bedoelingen konde het niet anders wezen, of de meeste dezer bijzonderheden moesten insgelijks onder de opmerking van Dr. vitringa coulon vallei!. Voor een doorlopend uittrekfel is geen der beide Opltellen berekend. Vaa hier dat wij ons moeten vergenoegen, aan de eene zijde met de betuiging van onze hoogachting voor de kunde en het welwikkend oordeel der beide Artfen, in het uitkiezen der dienfligfle voorfchriften — aan den andereu kant met de emftige uicno» diging van onze Vaderlandfche Moeders tot het aandachtig lezen dezer Andwoorden, en om met ailegging van vooringenomenheid met voo'ouderlijke gebreken , de vourgeftelde Raadgevingen en Onderrichtingen tot de bedoelde oogmerken aan te wenden. Een geliefd kroost asn veele ongpmikken, aan den dood, te ontrukken , en in gezondheid en llerkte te zien .opgroeijen Welk eene vreugde voor het Moederlijk hart! De Kinderen mijner Luimen; of Ver haaien en Mengelfc Hriften van a. van kotzebuh. Vit het Hoogduitsch Vertaald. Eerjle- Deel. Te Utrecht, bij G T. van Paddenburg en Zoon. 378 Bladz. In gr. Oeiavo. De prijs is ƒ 2 - 14 • : In het gemeene leven fpreekt men veel van goede en kwaade, van vrolijke en knorrige. Luimen , en welke epitheta men meer aan het woord Luim wil geven. N.ituurlijk dat gelijk de Luim is, zoo ook de voordbrengfels (of wil men liever de Kin» ■ deren} van dien zijn moeten. Zoodanige voordbrengfels moeten dus zeer onderfcheiden uitvallen, en dit is een Schrijver in geenen deele kwalijk te nemen, indien hij toch zulk een fchrijfdrift heefc (de Duitfeher zon hier z.'geen, indien hij zoo fchreibfelig is) dat hij, in welk een Luim ook, toch fchrijven moet. —• Doch het Publiek heeft alle reden van hem van minachting voor hetzelve te befchuldigen , wanneer hij alle de voordbrengfels zij» per Luimen zoo maar voetftoots in het licht geeft, en nog te meer, wanneer hij goed, middelmatig en flecht door een mengt, want dan verpligt hij zijnen medemensen, om, wil hij het goede hebben, ook het middenmatige en llegte te koopen. Wij hebben ons de moeite getroost, om deze Kinderen mijver Luimen van den beroemden KOTZ£BUE-geh...el door te lezen. Lezer! wij fpoeden ons, om u een echt en naauwkeurig ver-  44 A. VAN KOTZEBUE -— De tnd.-raarttfcie Gans, een Pks,L™it t> ft ,voora'!nhet eerftc van allen, is een fraai W 1" ^^rhaal; — veel va. het fraaije verliep m^\S^^,^ » uit hoofde ü 1 ovfr^niï nt/Franken"'1 oogmerk van dit Stuk is, om de inenfchen ritrcT g6he!le met de Franfche Vrijheid armoede en eUende en met I n"'rif' onderdanigheid overvloed verbondeus _B» „p, L * "fc?S Stuk dachten wij, wat toch wel de redenT 5?r . ? 'Üt ware het niet dat men'dSlve Ï^S-StSS? der belangrijk nog is het derde _ eeti-éldI Hp 7- „ "7. . ders verlaten wordende en' ziende d L^LT^ ^a"bidnoegen en geluk niet bevord rd toj ,'S wederol ^ ge" nieuw aan haaren Echtgenoot verbind;. wed<*om, als op (een geestig dichtftukjeS^y^ S^foft » ewA verkeering met mevfc/iens — kMnff , * lukktg geval van een sehuwud n l 7 «en onge volflrSkf niets beduiden! bij vt^eld^-/^^aV2^ °°k w/*^A«r «** hebbTmolt om f^f -e aanmerking, hi^nb^ ge.  DE KINDEREN MIJNER LUIMEN. 45 gelang te veel is, alleen op de hoven der Vorftcn, op Adel en Grooten toepaslijk. Soortgelijke is niet voor 't algemeen. Wanneer K. al voor zulk foort van menfchen veelal fclirijl't, en deze zijne Schriften veel lezen, (trouwens aan de Hoven en bij de Grooten wordt immers zeer veel gelezen !) dan is dat daarom nog geen ko«t voor ons, en dan diende de Vertaler eene wijze keuza uit die Verzameling te doen. Dit willen wij hem over 't geheel aanraden: wil kotzebue aan zijne Natie de Kinderen van goede en kwaade luimen opdisfchen , de Nederdtiitfche Vertaler geve ons liever de'fieste van die Kinderen , die naamlijk, welken in een goeden Luim zijn voordgebragt, en berekend zijn voor den toeftand, zoo wel Staatkundigen als Zedelijken, van ons Vaderland; en hij zal zeker meer dank bij zijne Landgenoten behalen. S ntimenteele Rei te naar Schilda. Een Boek v/ior de nieuwe Ferlichters, 1704. ij^Biadz. In Octavo. De prijs is ƒ'r 10-: Tweede Deel , j;97. 135 Bladz. In Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Tweede Deel is ook afzonderlijk te bekomen, onder den Tijtel: Leven en daaden van den Hoogwelgeboren, Wel Edelen Groot Achtb.Heer joris van n arrëkïivi/.en , voorheen Bur. gemeester en Raad te Schilda. Naar het Hotgauitsch 1797. Offchoon beide de Stukjens uit het Hoogduitsch vertaald heeten, komt het ons echter waarfchijnlijk voor, dat het laatlte een voordbrengfel is van onzen eigen bodem. — Wij zullen van elk afzonderlijk moeten handelen. Het Eerfte Deel is eene befchrijving van het beduur der Stad Schilda; eene Satire op het ver'teerdc beftuur van zoo veele Regenten, doch die zoo grof en bot is, dat men, in de daad, het oorfpronglijke nooit zal vinden. Met dat al zijn 'er hier en daar trekken, die, eenigzins, op de willekeurige beginfelen en verkeerde handelingen van meenig beduur kunnen worden toe. gepast. Waren de trekken in deze Satire met wat fijner penceel getrokken, zij zouden meer treffen , meer nut doen , daar de meeste uitwerking van dezen Roman alleen hier in beftaan zal, dat de lever braaf gefcbud worde. Ter ftaving diere de Gefchiedenis van de bouwing van hec Stadhuis van Schilda. Wij kunnen deze Gefchiedenis onmogelijk geheel overnemen: dit zou te veel plaats in nemen. Alleen flippen wij eenige merkwaardigheden aan. Bij het opdelven van den grond, ten einde de fundsmenten te leggen was men verlegen met het zand; men wist niet waarheen. EindMijk befluit de Raad, om nog een gat te graaven, en daarin de aartic  4<5 SENTIMEKTEELE REIZ1! NAAR. SCHILDA. de uit het ander gat te werpen. _ Men liet Eiltenbooraen in een bosch omhakken, en vervolgends door arbeiders den bert afdragen waarmede paren verliepen. Men had reeds tachtig flammen beneden , toen de één en uchtigiïe van zelf naar bet neden rol.; waar over elk even verwonderd was, en het welk den Raad het belluit doet nemen, om de tachtig ftninmen we derom naar boven te laten brengen, ten einde dezelve insgelijks var. den berg te doen afrollen. _ Bij de voltooijirtg van 'tS-adhuis, waar over twee en dertig jaaren was gearbeid , had men de groote ladder , dre tot op het dakltrckte, vergden. Deze kon er volmvkt wet uit. Om de ladder evenwel behouden buiten te brengen befloot de Raad , om eenige balken ftufc iè za.gen, waardoor het halve Stadhuis inftone — EindèHS ontGekte men, dat men de raamen vergeten had. - 'c was in het Stadhuis zoo donker als de nacht. ., Zonderling is het," zeg de Schrijver, „dat de Raad van Schilda tegen deze duisternis „ was , daar men toch anders zeer vlijtig dezelve 'in de R™d.„ kamers poogt in te brengen." m eenjge vergeeffbhe r.atenrJ,Cht *&°Pa. ",0est meD S«» óff^n m n-,r Va" dat ZC,fde foort is de Ogende gebeti. rem». Men wilde een Molen bouwen, ten dien einde zo-ht men een Molenfteeir uit, die op een berg ligt. Deze °ou naar beneden gerold worden; doch bevreesd "dat dezelve mogt \*!,^I£ I een van de-Raadsheeren zijn dienst aan om zijn hanfd door het gat te fteeken , en met den (leen naar beneden re rollen. Dit gefcbfedt : doch , daar 'er ann den voe des bergs eene rivier was, kon men noch Raadsheer noch mo lem een vinden. Burgemeester en Raad befluiren hier 7t, Cbl.jkens eene rondgezonden Notificatie \ dat het lid van den WJt' )Z:? °P f?ne m;lifieure w'jze geabfenteerd en een aan de Stad behoorende en reeds gehouwen nrdenlteen met zich geno' mM T frWm}" 2.,n 'er in meeaigte; en hier epdaal r^""5 e'-';e aanm-rki"S onaer door. die m.enig Reharttc ^«Wn "1 vallen, - Hiertoe behoort vooral t geen met betrekking tot de pronte belastingen in Schilda. en welke van tijd tot tijd meerder wierden, gezegd wordt. __ jUS • Vindt hier waarheden gezegd, maar al te zeer roepa,uïk op veele j f n' zonder "P b-zuiniging n u de,k,n, en zonder te belenen, dat men eindelijk onder den ta.si kan beswijken vwVrZrgrT°-mde Tweede Deel is' "ajr onze gedachten, een voordbrengfei uit ons eigen land. Men ontdekt alle duidelijk de ÖS» °P de WSf WWWl onder oe Republikeinen in ons Zl hin' Ti kC 'T Cen naam van Süjmg-sten en Revolutionairen beftempeld worden. _ Het vooreaande Stukjen eindigde ook Jnet den ondergang vmSchiWa door brand; en dus was deS'hrii-ver raet zijne historie .ten einde, trouwens in dit Deeltjen treedt 1 r !v/0,!T,Stukien meermaals aangehaalde Burgemeester ;van Schilda als Schrijver op, ter verdediging van zijn beltuur, 't  j. p. dellebarre, livre de lecture. 47 't welk, volgends zijne befchrijving, met zijne vlugt uit Schilda eindigde, toen de misnoegde Revolutionairen de overhand Uregen, en Burgemeester en Raad, met derzelver aanhang ter Stad uitdreeven. — Hij zegt, hierbij vooral het oog te hebben op de femimenteele reize naar Schilda. -.— Bij deze gelegenheid krijgen wij een geheel bericht van zijn levensloop, en trapswijze opklimming in de Regeering, van zijne wijze van beduur» gemaakte inrichtingen, wetten enz. Alles even belachelijk, als de berichten in het Eerde Deel; doch 't welk veel meer gefchreven fchijnt betrekkelijk tot deze of geene omdandi^heden in ons Vaderland, dan het voorgaand Stukjen, 't geen meer op Duitschland ziet. Voords kunnen wij ook van dit Deel zeggen, 't geen wij van het eerde gezegd hebben ,de fcherts is dikwijls wat lomp en bot, doch met dat al ligt 'er veel waarheid onder verborgen; en bij hem, die flechts oppervlakkig leest, zullen de kchfpieren merkJijk bewogen worden. — Livre de lefture a Vufage de la Jeunesfe Hollanden'fe, traduit du Hollandóis en Frarifois, par J. p. del i,e barre, Mat* tre d'c'cole dans ces deux Lar.gues, établi a Leijde. a L ij. de, chez D. Du Mortier et Fils, 1707. 82 Bladz. In OSlaro. De prijs is ƒ■: - 5 - 8. Een Leesboek voor de Jeugd, reeds in de Nederduitfche taaie famengedeld , en waar in men getracht heeft de Jeugd te onderwijzen in de beoefening der voornaamde Christelijke deugden , en der gewigtigfte (tukken van eene verdandige en wel beftierde opvoeding. De Burger D. de nuttigheid befeffende van dit Leesboekjen, dat in bijna alle de Schooien van ons Vaderland verfpreid is, heeft hetzelve ook nuttig willen maken voor dat gedeelte der Vaderlandfche Jeugd, dat in de Franfche taal onderwezen wordt, en met dat oogmerk hetzelve in de Franfche taal overgezet. De redenen welke D. bijbrengt van niet letterlijk vertaald, doch echter ftiptelijk den zin des Schrijvers gevolgd te hebben, zijn op den aart der beide taaien gegrond, en doen eere aan zijnen arbeid, dien wij wenfchen, dat nog lang tot nut der leergraage Jeugd verdrekken moge! HARiANNE en numokt. Blijfpel. Uit het Fransch vertaald: Te Haarlem, b j ] van Walré en Comp. 83 Bladz, In Octavo. De prijs is f: . 10 - : tjet Blijfpel, dat wij thands het publiek aankondigen, behoort onder de zulken, die den aanfehouwer en lezer verinaken eu dichten. D v*  4? M.iRlANNE EN DUMOMT. BLIJSPEL. ■ Dub o is, een man van geene hooge geboorte, maar door hot geluk in den Koophandel vermogend geworden, heeft eene dochter maria.nne, die hij aan dumont, den zoon van zijnen overledenen vriend, ten huwelijk beloofde, maar haderhand bekoord door den hoogen adel , zijne belofte weigert te volbrengen en haar dwingt, aan den Marquis de iiaütecour haare h-md te geven. Om dit huwelijk te verhaasten, verfchijnt de Marquifin de hautecour, die met ai de verwaandheid eener adeiijke Matrone, den avond bepaalt, waarop het huwiijks- contrsét zal getekend worden,en dubois verwekt, van toch niemand zijner bloedverwandten daar bij toe te laten. Blaise, een man van oude zeden en broeder van dubois toevallig van zijn landgoed in de Stad komende, Verneemt het aanlbani huwelijk zijner nicht, en keurt de handelwijze van zijnen broeder af, waar bi; de andere niet weinig verlegen 'wordt, voorziende.dat de landman dien avond blijven zal en de aanzien lijke perfonen doorzijn lomp gedrag beledigen. Blaise, dit bemerkende, brengt dubois hunne afkomst onder het oo" erinnert hem aan zijn geluk en het misdadige van zijn hoogmoV. dig hart. Ondertusfchen lopen de bedienden heen en weder het gewoel wordt fterker, en eindelijk verneemt de min de verijdeling van zijne, verwachting, wijl 'er brand in ziin huis omlhat.en h.j en zijn gezin ter naauwer nood gered wordt. Door den invloed van een' vermogenden vriend had de jon^e Marquis zijne moeder overgehaald, van deze verbindtenis af te zien, en zijner genegenheid , die hij reeds lang voor eene andere gevoed had , op te volgen, welke omkering van zaken hij jukt voornemens was aan dubois te kennen te geven, loen hij het ongeluk vernam, en oorzaak werdt.dat de fchatien van den koopman, welke voornaamlijk in pspier beftonden aan het geweld der vlamme omrukt werden. Bi.aise, alleen dit wetende, verzwijgt deze redding voor zijnen broeder, hem het nietise van vergankelijke goederen voor houdende , tot dat eindelijk zijn broeder hier van overtuigd, en het aanbod van dumont aangehoord hebbende, om wederom den Koophandel aan te van jen door behulp zijner moeder en bloedverwandten, op een? aangename wijze verrascht wordt, zijne papieren weer ontvangt,'en dumont, die zijne dochter gered had, de gelukkige echtgenoot van marianivr wordt. Wij hebben het Stuk met genoegen gelezen , de characl=rs zijn natuurlijk en het geheel loopt wel af. Het zal de zeden niet kwetfen, maar wel opbouwen, wanneer men het voor de aan. fchouwers vertoont, vooral tegenwoordig, daar men de leere der gelijkheid wel op zich toepast met betrekking tot zijnen meer deren, maar dezelve vergeet m-t betrekking tot zijnen minderen en het getal van zulke belijders is nog al vrij aanzienlijk.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Het Boek der w ij s h e i d en de Zedenfpreuken van i e s u S sirachs. Naar het Grieksch. Door ij. van hamel s v e l d. Te Amfteldam, bij M. de Bmijn, 1797. Fan de Fei taling 191, en van de Aanmerkingen 229 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 2 - 8 - : ■>■, J-Jet l5üek der wijsheid van eenen zedekundigen „•IJ- inhoud, draagt, " zegt de Hoogleeraar v. H. „ia ,, de Griekiche Affcbriften, doorgaands den naam van ,, salomo's Wijsheid, ook wordt het van fommigeu ,, Panaretos logos, als of men zeide, het al-deugdelijk „ gefchrift, of deugdenfchait, genoemd, om de hoogach,, ting uit te drukken, die zij voor hetzelve hadden, als ,, bevattende alle lesi'en van wijsheid en deugd. — De gcwoone benaming, het Boek der Wijsheid, of salo,, mo's wijsheid, doelt, insgelijks, op den inhoud van ,, dit Bqek, het welk eene aanprijzing der wijsheid be,, helst, welke, bij de oude Hebreen, en in derzelver ,, fchriften , altijd meer dan befchouwende is , en zich ,, niet enkel tot het verftand bepaalt, maar ook de be„ oefening van Godsdienst, deugd en zeden, in zich ,, bevat , gelijk dan ook dit Boek zoodanige wijsheid ,, aanprijst, die in de kennis en dienst van God, en de „ beoefening der deugd, in tegenöverftelling van de on„ godsdienfhigheid, en het bijgeloof der afgoderij, be„ flaat. —Terwijl het wijs, rechtvaardig, en goed be„ Huur van God, over de zedelijke wereld , ten op,, zichte van deugdzamen en ondeugenden, wordt ge„ handhaafd , en opgemerkt, dSft God, daar in , han,, delt, naar de wet der wedervergelding, frraffende met ,, die dingen , in en met welken de menfehen gezon,, digd hebben." „ De bijvoeging van salomo, of" salomo's wijsheid, „kan of enkel daar op zien, dat salomo, „ in dit Boek, fprekende voorkomt, of zij kan te ken„ ncn geven, dat salomo tevens Schrijver van dit „ Boek zij. — Dit laatfte hebben wel veelen geloofd, „ nogthands kan geene der bewijzen , welke men daar „ voor bijbrengt, den toets doorftaan, terwijl 'er, v\ „ tegendeel , overtuigende blijken in het Boek zelve „ voorkomen, die het zelve, ontegenzeglijk, tot later „ tijden brengen. ,, Onze Schrijver is eenjoodsch Wijsgeer, maar vrcike het Platonisch famenitel van Wijsgeerte kende, en NUiUWEVAD.bibl.il. deel. no. 2. D „ dbk  jo ij. VANHAMÊLSVELD „ ook gedeeltelijk overnam, gefchikt cn gevormd naar dat geen , het welk de joodfebe leere behelsde , cn ,, gemengd met de Hellingen der Kabbalisten, en de gevoelcns der Esfe'én. Zijn geheele itijl is ook op den leest van den Platonifchen ltijl gefchoeid. ,, Uit die vermenging van de Joodfche wijsheid met „ de Platonifche wijsgeerte, en met andere vreemde „ denkbeelden en begrippen, kunnen wij ook, ccnig,, zins, den ouderdom van dit Boek bepalen , welken „ eichhorn tot eene eeuw voor christus , of „ daar omtrend, brengt, wanneer deze vermenging der Grickfche Wijsgeerte met hunne Godsdienstleere bij de Jooden in Alexandri'è het meest in gewoonte begon te komen. „ Het is genoegzaam zeker, dat het Grieksch de oor,, fpronglijke taal van dit Bock is , waar aan bijkans j5 niemand twijfelen kan, die het zelve in de Grickfche ,, taal gelezen heeft, en den vrij zuiveren, en naar den „ Finaak der Platonisten zelfs gezwollen, Itijl heeft op- gemerkt." Vervolgends de verfchillende gevoelens , aangaande den Schrijver dezes Boeks , opgegeven hebbende , bc-> fluit v. II. ,, Laat ons bekennen , gelijk de waarheid is, dat wij den Schrijver niet kennen." Aangaande de gefchiedenis van dit Boek, moeten wij onze Lezers tot de lezenswaardige Inleiding zelve verzenden, alwaar hij het nodige daar omtrend zal aangemerkt vinden. Tot eene proeve Hoofd/1. VI: i—ii. 1. Hoort dan, o Koningen! en verftaat! leert, Befiuurers van 2. 't aardrijke grenzen! Neemt het ter oore, Beheerfchers degemeente! die u verheft op eén aantal van volken! Immers, 3. de heerfchappij is u van het Opperwezen gefchonkeh en de 4. magt door den Allerhooguen, die uwe daaden gadeflaan, en uwe raadflagen doorzoeken zal; om dat gij, bedienaars zijnde van zijn Koningrijk , niet rechtmatig hebt gevonnisd , noch de 'wet in acht genomen, noch u gedragen naar dert 5. raad van God. — Schriklijk en haastig zal hij 11.overkomen, ja een ftreng oordeel zal plaats hebben over hen , die boven 6 anderen uitmunten: want de geringde kan ,-uit barmhartigheid , vergeving ontvangen , maar de magtigen zullen , ftreng- 7.lijk, worden gadegtflagen — Trouwens, de Opperheer van allen zal den perfoon niet aannemen, hij zal geene grootheid 8.ontzien, akoo hij zilve den kleinen zoo wel als den groo.- ten  het boek der wijsh. en de zedesp. van J. sirachs. $1 ten gefehnpen heeft , en allen , gelijklijk, befluurt, doch, over hetrfchappijvoerers zal een flreng onderzoek gefchieden. 9 Tot u, derhalven, o Vorften ! zijn mijne redenen gericht, op dat gij wijsheid leert, en niet vervalt; want, die heiliga ic; dingen, heilig, hebben waargenomen, zullen geheiligd worden, en die ze zich hebben laten onderwijzen, zuilen ver- li.antwoording vinden. Toont u, derhalven, begeerig en verlangende naar mijne redenen , zoo zult gij verüandig worden. — Aanmerkingen. Fs. i.] Dewijl God déns de richter van allen zijn zal, en 'er een tijd van vergelding plaats zal hebbengelijk 111 het voorige gezegd was. Fs. 3. De heerfchqppij is u enz.] Gij zïjt, derhalven, aan^dat Opperwezen ook rekenfehap veilenuldigd. Fs. 4. Naar den raad wc. J" Naar het oogmerk en de beftemming , waar toe God aan u uwe magt gefchonken heeft. Fs. 5. Die boven anderen enz.] Vergelijk luk. XII: 48. Fs. 9. O Forften. ] In 't Grieksch fijrannen : doch, deze naam had van ouds bij de Grieken de betekenis , van zulkcn,dic de oppermagt in ftad of land bezaten. Niet vervalt.] Van uwe hoogheid, niet ongelukkig wordt. Hoofdft. XIII. Vinden wij de volgende befchouwing over den Afgodendienst. 1. Waarlijk, alle menfehen, bij welken God miskend wordt, zijn van aart ijdel, daar zij niet in ltaat waren , uit de zichtbare goederen, den Ahvezennar te kennen, noch oplettend, 0111 den kunlbnaar, uit zijne 'werken, te erk'etjjiën, maat 2. meehden, dat of vuur, of wind, of de fnelle lucht, of de kreits der Harren, of het geweldig water, of de hemellick- 3. ten, Goden waren, die de wereld beheer»chten. — Schoon zij door derzelver fchoonheid verrukt, en ze daarom voor Goden houdende, hadden behoren te weten, hoe veel beter derzelver beheerfcher zij, dewijl hij, de oorfprcnglijke vor> 4-mer der fchoonheid, ze gefchapen heeft. _ Maar, Honden zij verbaasd over derzelver vermogen en werkkracht, dan h-dden zij uit dezelven moeten opmerken , hoe veel ver- 5. mogender hij is, die ze bereid heeft. — Trouwens uit de grootheid en fchoonheid dsr fchepfelen , moet derzelver oorjprongüjke maker, naar evenredigheii, befchouwd wor- Men. — Evenwel is 'er, in dit opzicht, misfehien geringer ftoffe van beitrafTmg, misfehien dwaalden zij, daar zij 7.God zochten, en geern wilden vinden, en, met zijne werD a ken  52 ij. van hamelsveld ken gemeenzaam zijnde, en die onderzoekende, werden zrj, door deze befchouwing, overreed,, dewijl het zichtS.hare zoo fchoon is. Mnsr neen , zij zijn niet te verörlto.fchulditien. — Want , hadden zii zoo veel vermogen van wetenfchap, dat zi] het doel der wereld kodden treffen, hoe komt het, dat zij niet veel ligter den Opperheer van alles gevonden hebben y Vrij breedvoerig, en, wat den Schrijver, inhoud en verdere merkwaardigheden des Boeks betreft, naamvkeurig, is de Inleiding van den Burger v. H. voor de Zeden fpreuken van je sus sirachs. Het een en ander , 'hier toe betreklijk, zullen wij onze Lezers mededeclen. <■ „ Dit Zedenbock," zegt hij, „ wordt, met recht, „ als een pendant, bij het voorgaande Boek der IVijs- heid gevoegd; gelijk dit ons een denkbeeld geeft van de vorderingen der Jooden in de befpiegelende Wijs„ gcerte, dus leert ons het tegenwoordig lioek van je- sus sirachs, hoe het met de beoefenende Wijs,, geerte, of Zedenkunde der Jooden, in den tusfehen- tijd tusfehen de laatfte Profcctcn en de geboorte van „ jesus s den Herland der wereld, gefield zij ge,, wcest. „ Daar is, onder alle dc Boeken , die wij Jpokrijfe „ noemen, Jiiet één, waar van wij zoo veele echte bij„ zonderheden weten, als van dit Boek. Wij weten „ bij voorbeeld, dat het zelve in het Hebreeuwsch is ■„ opgeftcld door je sus, Zoon van sirach, en door „ deszelfs kleinzoon in het Grieksch vertaald , in het 38fbe jaar van ptolemeus eüergetes, Ko-„ ning van Egypte, met meer andere bijzonderheden. ,, Dat de Schrijver van dit Boek een arbeidzaam" en „ zeer verftandig man is geweest, geleerd en ervaren in de heilige Boeken der Jooden, cn in anderen van „ hunne Schriften, en toegerust met alk de kundighe„ den, welke onder de Jooden plaats hadden, is blijk„ baar niet alleen, door het getuigenis van de belde „ Voorredenaars , en door het geen de Schrijver van ., zich zeiven, Hoofd/}. L: 27, zegt, maar ook uit den „ geheelen inhoud van dit Boek, ja duidelijk verklaart „ bij Hoofdft. XXXIII: 16. dat hij , als een wijnlezer, „ of nalczcr, veel heeft bijeengebracht, en dus ook ge„ bruik gemaakt, van het geen door anderen voor hem „ bciirbeid was.'r 7 Ve"  HET BOEK DER WIJSH. EN DE ZEDFSP. VAN J. SIRACHS. 5  leerredenen. leerredenen. 57 ,-, voorkomen, maar in alle eenvouwigheid, die in liet ,, Aartsvaderlijk leven zoo zeer heerscbte: als een jón,, geling kon hij die in vertrouwlijke vricndfchap verteld „ hebben, zonder eenige agtcrdogt te hebben. ,, Ik vinde dus geene reden, om hier op joseph's „ charakter zoo laag te vallen, in tegendeel doen zich in dit verhaal veclc goede trekken van het zelve op. „ De deugd is hem zoo dierbaar, dat hij het kwaade in „ zijne, broeders niet kan verdragen, tlat hij door het „ aanbrengen van hunne verkeerde handelingen aan zija^ „ vader dezelve poogde te (tuiten. Hij is een jongeling „ zonder agterdogt, die, fchoou zijne broeders hem „ bits bejegenen, echter vertrouwelijk met hun wil om- gaan. Aanftonds is hij gereed den vader te gehoorza,, men, toen die hem naar Sichem zondt. Hij denkt en ,, vermoedt geen kwaad van zijne broederen; en zijne ,, onvoorzichtigheid in het vertellen der dromen , is , ,, uit hoofde van zijne jeugdige eenvouwigheid en gul,, hartigheid, dunkt mij, ligtehjk te verfchoonen." In de Vijfde Leerreden over Gen. XLI: 41 — 57 wordt Bladz. 152 de volgende bedenking geopperd en beandwoord: ,, Of joseph wel van liefdeloosheid omtrend ,, zijnen ouden vader is vrij te pleiten, dat hij hem niet „ fpoedig van zijne verheffing liet kennis geven, en daar „ door aan zijne droefheid en ongerustheid over hem ,, een einde maakte? 't een en ander kan tot, wegneming „ dezer bedenking gezegd worden ; 't geen ons j o„ sephs wijsheid, voorzichtigheid en vertrouwen op „ Gods toezegging in dit zijn gehouden gedrag ken,, merkt. Wijsheid en voorzichtigheid vorderde van ,, joseph, dat hij verheven zijnde tot de tweede waar„ digheid in Egypte, niet aanftonds daar van liet ken„ nis geven aan zijns vaders huis; 't was niet wel voor „ hem te waagen een zoo talrijken ftam , als die van zij,, nen vader, en dat tegen een tijd van voorfpelden hongersnood, naar Egypte te lokken , voor dat hij „ vast genoeg in zijnen nieuwen post gevestigd was, en ,, het vertrouwen van pharaö en de Egyptenaren „ volkomen gewonnen had, zoo dat hij daar van geene ,, kwaade gevolgen behoefde te vrezen; en dat zoo veel te minder, om dat deze ftam in Egypte, wegens hun „ beroep, veriigt cn gehaat zijn moest. Daarenboven daar joseph in de fchikkingen, welke hij maken „ zoude, om aan zijn oogmerk tot behoud van EgypD 5 „ fi  5$ li. VAN MARKEri „ te in de zeven jaaren des hongers te Voldoen, aan de. „ berisping en laster van meenig een natuurlijk wierd ,', blootgedeld, moest hij tooncn, dat hij niets uit ei„ genbaat deed , niets voor zich of zijn gelhicht eisch„ te, ten minften niet, voor dat zijne voortelling en ,, daar op gemaakte fchikkingen door de uitkomst volko,, men bevestigd en gerechtvaardigd waren; anders kon „ men ligt in den argwaan zijn gekomen , dat zijne fchik,, kingen dienden, om zich en zijn geilacht te verrijken. „'Zoo lang de vruchtbare jaarén duurden, hadden zijne „ nabedaanden ook geen gebrek, waarom zoude hij ze „ dan aandonds na zijne verheffing, door'er kennis van„ te laten geven, naar Egypte hebben gelokt? Hij ken„ de het charakter van fommige zijner broederen, cn „ wist, dat zij zich ligt haat en ongenoegen ■ bij de „ Egyptenaars konden op den hals halen, waar van de „ gevolgen voor hem en zijne gemaakte inrichtingen „ zeer nadeclig konden zijn. Het was derhalven w'ijs,, heid en Voorzichtigheid van joseph, dat hij van „ zijne verhooging aan het huis'van zijnen vader niet „ aandonds kennis gaf, en daar door verhoedde, dat „ zij niet in Egypte kwamen, toen zij daar nadctl voor hem en zijn werk hadden konnen veroorzaken. Maar „ vooral fchijiit het mij toe, dat zijn vast vertrouwen op Gods toezegging, hem in den droom gedaan, een „ voorname reden van deze zijne handelwijze geweest „ zij: in den weg tot dus ver met hem gehouden T ,, fchcen God n##r een zeker ontwerp met hem te banij delen, 't welk hij maar te volgen had; nu befpeurdc. „ hij, dat de vervuiling zijner dromen een begin nam, ,, en wilde dus niet vooruitlopen,' om ze verder ter „ vervulling te brengen; hij wilde God verder laten „ werken, vertrouwende dat hij de zaken zoo beduuren „ zoude, dat iemand uit zijns vaders huis in Egypte ,, zoude komen, om het overige dezer dromen waar te „ maken; en dit zoude dan Gods tijd zijn , om zich te „ openbaren op zulk eene wijze, dat zijne broeders tot ,, die gemoeds-gedeltenis gebragt wierden, waar in hij dacht, dat zij wezen moesten, om hen te doen komen ,, in het land, over het welke hem het opperbeduur „ was toevertrouwd. Joseph, wiens geheele weg Goddelijke Voorzienigheid was , wilde dan met ver„ trouwen op God, alleen zijn beduur volgen, en op ,; zijn tijd, om zijns vaders hujs te verblijden, wachten." Met  LEERREDENEN. 50 Met de volgende lcering, welke, onder anderen, uit deze Hof wordt afgeleid, zullen wij fcefluitefi. „ Wij leeren hier, hoe.een wel belteede jeugd cn jon„ gelingfchap in volgenden leefrijd van nut is voor de „ menschlijke Maatfchappij. Dit zien wij in joseph; „ zijne verkregene kundigheden Helden hem in Haat tot „ het gewigtig werk, waar toe hij vervolgends geroe„ pen wierd, en deden hem van uitgebreid nut zijn „ voor Egypte cn de nabuurige landen. Hoe nodig is „ het, dat gij dit opmerkt, die in uwen jeugdigen lcef„ tijd zijt;_gij zijt ook daartoe óp de wereld geplaatst „ om te eeniger tijd in uwen kring nuttig te wezen, en ,, een waardig lid der maatfchappelijke'zamcnleving te „ worden; maar daar toe moet gij u in dezen uwen leef„ tijd bereiden; dat beste deel des menschlijken leef„ tijds op aarde, ue jeugd naamlijk, in ijdelheid en „ wulpsheid, in ongebondenheid door te brengen , heeft if mecnigeenin volgende jaaren veel nadeel toegebragt,en ii onbekwaam gemaakt, om voor zich zeiven en de Maat,, Ichappij zoo nuttig te zijn, als men anders had kun? „, nen wezen. Laat het u dan toch ernst zijn, dierbare „ jongelingfchap! om dezen uwen leeftijd recht te be„ Heden, om in plaats van de ijdelheid der jongheid na „ te jagen, u op de kennis van Goddelijke en menschlij„ ke wetenfehappen toe te leggen, om in de dagen uwer „ jongelingfchap aan uwen Schepper te gedenken, en „ hem te vrezen, 't geen zulk" een fieraad voor den „ mensch is. Vraagt het u toch dikwijls af: waar toe ,, ben ik in de wereld? is 't op dat ik mijne zinnelijke „ neigingen cn lusten zoude bot vieren, of op dat ik tot ,, heil van de Maatfchappij en tot nut van mijne mede- menfehen zoude zijn, en hier bereid worden voor eene „ toekomende wereld? Gij kunt jong Herven; en al leeft gij lang; moet evenwel uw gedrag in dezen leeftijd ,, niet een verbazenden invloed op den volgenden heb„ ben? geeft niet deugd en bekwaamheid, 'in de'jeugd opgedaan, altoos haare vruchten? Ach! koopt dan „ den tijd uit, zoekt uwe gelukzaligheid niet ïil den „ dienst der wereld, die u bedriegt en ledig laat; umr „ zet uw hart op de verkrijging 'van weteufchap en ,, deugd; salomo geeft u in zijne fpreuken daar toe de heilzaamlte lesfen, leest die veel; cn 1'chept g , [.:.. p, hagen in mijn raad, ik kan u verzekeren, dat tiars  *>° J' vak oer roest „ onrr ten goede over u zijn zal, en hij uwen we" voor „ uw aangezicht richten zal." 1=1 , Dit Eerfte Deel bevat Leerredenen, het ander ' t welk lpoedig volgen, en waar mede dit Werk compleet zijn zal, zal uit agt beftaan. Aanfpraak van j. van der roest, Leeraar der Hervormden te Haar(em , aan zijne Kerkgenoten, ~eroigd van eene Leerreden over Jer. II: 31, 32. TweCde Druk. 24 Bladz. In gr. Octavo. D: prijs is f : - 4 - : Leerreden over Jer. II: 3t, 32. Uitgefproken in Bloeimaand 1797' Door j. van der roest. 44 Blad" In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : T^c fchikkingen op den openbaren Godsdienst waren ^11 111 «rfangs, voorgeflagen Conftitutie voor het \oik van Nederland, zeer onguuftig voor de Hervormden , die zidk een groot , ver het grootfte deel van s Lands Ingezetenen uitmaken ; en nog hebben veelen dezelve verworpen, om dat ze hun al te gunftig voorkwamen. Eene groote menigte der Hervormden heeft zich derhalven met Adresfen bij de Nationale Vergadering vervoegd, en aan dezelve hunne belangen voorgedragen, dit is gefchied op dezelfde wijze, waar op anoere Ingezetenen zich , ten opzichte van andere grooter of kjemer belangen, bij die Vergadering vervoegd heb', ben , zonder dat iemand zulks vreemd of onbehoorlijk: gevonden heelt, en evenwel hebben veelen dit den Hervormden vertooners aangewreven, als of zij zich aan eené groote misdaad fchuldig'maakten, zonder evenwel dat er, op dc ingrediënten van hunne Vertogen iets wezenlijks is aangemerkt. 'Er is 'er die voorgewend nebben , dat deze Adresfen hét werk wezen zouden van zulken, die het vorig bellier blijven voorftaan, even eens of het met dé tegenwoordige orde van zaken, zou ftrijden, met befcheidenheid, maar teffens met ernst te Ipreken, voor het geene men houdt voor zijn recht en dierbaarst eigendom1. De Haarlemfche Leeraar heeft om deze reden nodig geoordeeld, zijne Kerkgenoten over dit ft uk openlijk san te fpreken. Zijne Aa'nfpraak is zeer lezenswaardig. Daar  AANSPRAAK EN LEERREDEN. 6l Daar Jiij vond , dat zeer veelen zwarigheid maakten , om deze Adresfen te tekenen , geeft hij de verfchillende redenen op, uit hoofde van welke verfchillcnde perfoonen zich aan het tekenen onttrokken , en hier uit ziet men, dat vrienden van het Oud Bellier, wel verre van deze Adresfen te drijven, zich daar aan, over het geheel onttrokken hebben , en welke droevige redenen zij daar voor gehad hebben. Die eenigzins van deze zaak onderrecht zijn, weten maar al te wel, dat dit gezegde over het geheel genomen volkomen waarheid is: zij weten zeer wel, dat het onder deze foort van lieden niet ontbreekt aan de zoodanigen, die nu zij hun zin toch niet kunnen krijgen , met vermaak zouden zien dat alles verloren ging : zoo dat men het voorgeven , als of zij, die het tegenwoordig beftier ongunltig zijn, deze Adresfen zouden bewerkt hebben, voor niets anders dan een ongegrond , en met de waarheid ftrijdig voorgeven, om deze zaak hatelijk te maken, houden moet. — De Eerw. van der roest toont, aan al-len, die zich om verfchillcnde redenen onttrokken, dat deze Hap van dé Hervormden niet alleen geoorloofd, maar zelfs pligtmatig is, en dat doet hij op zulk eene wijze , dat wij niet kunnen zien , wat daar tegen zal 'Worden, ingebragt. Ook levert hij een Opftel, waar uit men ziet, wat naar zijn denkbeeld, de inhoud van deze Adresfen behoort uit te maken , en op hoedanigeu toon zij behoorden te fpreken : en waar in elk mensen die niet volllrekt van" alle billijkheid en rechtvaardigheid beroofd is zal moeten erkennen, dat de billijkheid en gematigdheid het woord voeren. Deze Aanfpraak was gefchikt, om bij de Leerreden gevoegd te worden, en is vooraf alleen, zoo men gist om te meer fpoed te maken, uitgegeven. De Leerreden is in ons oog een treffend Huk. Zij behelst eene aanwijzing van de redenen , die een Christen volk heeft, om de kennis en inflellingen van den Christelijken Godsdienst , benevens het bijzonder opzicht van den verhoogden Heiland , te houden voor zijn onfehatbaarst voordeel, en wezenlijklten luister. Hier toe neemt hij aanleiding uit zijnen tekst, dien hij kort, maar oordeelen uitlegkundig opheldert, en waar uit hij het ondankbaar, en tegen hun eigenbelang aanloopend gedrag van het Joodfche volk aanwijst, in het verachten en veriaten van God en zijnen dienst. Hier op gaat hij over, om  6i /• l é d e e 0 e r, om de groote voordeden aan te wijzen, die de leer van het Euaugelie den volken., die met haar licht befchenen worden, aanbrengt. Dit doet hij met de kortheid die eene Leerreden vordert, maar evenwel naauwkcuri"- en in de bijzonderheden. — Uier op doet hij blijken, de ondankbaarheid van het Nederlandfche Volk, dat deze voorrechten in eene ruime mate genoten, maar bij verre niet behoorlijk erkent cn gefchat heeft, dit doet hij wederom in verl'cheiden bijzonderheden , en op eene zear nadruklijke wijze , die wij vooral ter lezing en overdenking aanbevelen, en daar op doet hij gepaste en hartroerende Aakifpraken , naar de tegenwoordige droevige tijds gelegenheden, volgen. — Wij vinden dit ftuk zeer ichoon , gefchreven in de taal van het hart van een braaf man, die zelf gelooft en gevoelt het geene hij Ichnjft. Het pronkt niet met weidfehen otdchik , noch met eenige wijsgeerige fcherpzinnigheid, maar de itijl js des niet te min zeer befchaafd , en zoo ingericht , dat zij van eene vermengde menigte van kundige en minderkundige menfehen, waar voor men preekt, kan verftaan worden en dus voor dezelve nuttig wezen. Nederlands Zedenbederf', de bronnen van hetzelve en de middelen tot verbetering en hervorming , voorgefteld , bij wijze van eene Bededags Redenvoering , door a. lede boer, A. L. M. Phil. DoStor en Rustend Predikant te Haastrecht. Te Amfteldam , bij M. de Bruijn. 64 Bladz. In gr. Qiïavo. De prijs is f: - 9 - : '"P en zeer wel gefchreven Stukjen, het welk wel geen nieuws bevat, maar, door zijnen goeden flijl, beknoptheid van voorftel, cn de gewigtige cn belangrijke -waarheden, welke het bevat, zich ten fterkften aanprijst. De eerwaarde i.edeboer gaf het zelve, in het vorige jaar in het licht, om, daar 'er geen Algcmeene Bededag werdt uitgefchreven , door middel van hetzelve , dit eeuigzins te gemoet te komen , en hetzelve •Neêrlands Ingezetenen ter overweging , en ter beoefening van de daar in voorgcftclde pligten, aan te bieden. Na zijne inleiding ontleend te hebben, met een kort voorftel van de waare Vaderlandsliefde , en zijn oogmerk hebbende opgegeven , fpreekt de Schrijver van Neêrlands zonden in 't gemeen, omtrend welke bij aanmerkt,  NEDERLANDS ZEDENBEDERF. 63 merkt, dat onze zedelijke gefteldheid in meer dan dén opzicht, meer dan die van onze vaderen, verbasterd, en dat die verbastering zoodanig is , dat, indien de bronnen van dezelve niet gcltopt worden , wij onvermijdelijk onzen ondergang bewerken, en te gemoet fnellen. Vervolgends behandelt hij de weelde, het overhand nemend ongeloof, ontrouw, haat cn wraakzucht, van alle welke euveldaden hij het onbetaamljjke en het daar uit vloeiende gevaarlijke van ons beltaan aandringt. — Waarna hij overgaat , om de bronnen van dit toenemend Zedenbederf aan te wijzen, waartoe hij brengt onze inwendige verkeerde gelteklheid , eene verwaarloosde of verkeerde opvoeding , de kracht der verleiding, navolging van flechte voorbeelden, en fchadelijke boeken — De middelen ter verbetering, welke hij voorflaat, zijn in't gemeen, de verlichting des verftands en de verbetering der wilsneigingen, in het bijzonder prijst hij, als openbare middelen aan de verbetering der huislijke en der openbare opvoeding in de Scholen, de Katechifatiën, Predikatiën, Huisgodsdienst, en voorbeelden. Eindelijk alles met eenen wensch befluitende, dat deze middelen niet vruchteloos wierden voorgcfield., maar het groot oogmerk van dezelve bereikt wierdt! — Daar het zeer waarfchijnlijk is, dat ook in dit jaar geen openbare Bededag gehouden zal worden, prijzen wij, met alle ruimte het gebruik van dit klein maar goed Werkjen aan alle Nederlands Ingezetenen aan, zonder onderfcheid van Godsdienstgezindte, dewijl het zonder eenige partijdigheid gefchreven is, en de Schrijver alles, wat verfchiilend denkenden zou kunnen ftooteu, zorgvuldig gemijd heeft, ten einde aan allen nuttig te kunnen zijn. Iets tot weder andwoord aan den Eerwaardige» ewaldos kist, thands Predikant te Dordrecht. Door jan brouwer, Doopsgezind Leeraar te Leeuwarden- Te Amfteldam, bij j. Yntema, 1797. 62 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 11 : TTfet heeft den Eerw. jan brouwer goedgedacht, J- -» bij wijze van duplicq, de nadere aanmerkingen van den Eerw. e. kist over den zin der woorden van den Heidelbergfchen Kaïechismus; wij zijn van nature geneigd, God  84 j. brouwer, aan e. kist. Goden onzen naasten te haaten, nogmaals tc overwegen en te beandwoorden. Tot hier toe is deze twistzaak vant weerskanten, met eene voorbeeldelijke befcheideuheid behandeld, en ook dit Stukjen van den Eerw brouvver blijft binnen de palen dezer befcheidenheïiL De Schrijver betoont zijn genoegen, in de zachtere uitlegging, welke de Eerw. kist aan de woorden van den Katechtsmus gegeven heeft, doch, kan hem niet toeftemmen, dat deze zachter zin de waare zin van denzelvcn zou wezen, en blijft ook tevens dan nog met hem in de zaak zelve verfchillen. Gelijk het veelal gaat, bijzonder in godgeleerde verfchillen, bij llot, blijft elk bij zijn gevoelen, en hier over verwonderen wij ons geenszins, dewijl doorgaands de bijzondere Hellingen in verband ftaande met het geheele famenftel, gevoWijk uit verlclnllende gezichtpunten worden befchouwd naar mate- men zich dat famenftel denkt. Een onbevooroordeeld Lezer zal, ondertüsfchen, thands, geloven wij, genoeg inftaat zijn, het onderwerp te beöordeclen: of naamlijk, het zedelijk bederf van het menschdom zoo verre gaat, het zij dan uit de bron van ongeregelde dat is, gelijk brouwer toegeeft,, kwalijk geroeide eigenliefde, hetzij, uit den val en ongehoorzaamheid' onzer eerfte vootöuderen in het Paradijs, dat men zou moeten erkennen, dat ja waarlijk de mensch, naar zijne thands zedelijk bedorven natuur, geneigd is, in eenen min of meer fterken zin God en zijnen naasten te haten** Kristelljk Leerboek voor de Jeugd, door johan georg rozekmuller. Uit het Hoogduitsch. Te Ampeldam, bij VV. van Vliet. 430 Bladz. In Hmo. De prijs is ƒ 1 - 5 - : . {"Ander de menigvuldige Onderwijsboeken in den Godsdienst, welke in dezen tijd te voorfchijn komen, is dit Knstehjk Leerboek een van die, welke lof en aanprijzing verdienen. Wij hebben onlangs met lof gemeld van het onderwijs in de befehouwende en beoefenende Godsdienstleer door helias meder (*), het geen wij van dat ondefVvijs in hét breede gezegd hebben, is genoegzaam geheel ook op dit Leerboek toepaslijk, zoodat (•} N. Vaderl. Bibl. I Deel, 1 Stuk, Bladz. 208. W1J'  j-. Gi rozenmuller, kristel. leerb. V. d. jeugd. 6$ "wij, wanneer wij hier uitvoerig wilden zijn, die Recenfie bijna zouden moeten overfchrijven. Wij geloven, dat dit Werkjen door Catethifanten inzonderheid met vrucht kan gebruikt worden , om over dat geene, dat in hunrte Leerboekjens meer kort is voorgefteld , iets meer uitvoerigs en ontwikkelds na te lezen, en zich dus tot het geven van uitvoeriger andwoorden voor te bereiden. Hier en daar moet dit Leerboek niet een oordeel des onderfcheids gebruikt worden. Wij kunnen ons met alles , wat in hetzelve wordt voorgedragen, niet even zeer verëenigen. Veele waarheden echter worden hier juist verklaard, uit het rechte oogpunt voorgefteld, en in het belangrijkst licht geplaatst. Onder de Aanmerkingen, die wij op dit Gefchrift hebben, is ook deze, dat het ons verwondert , dat in hetzelve de gronden voor de Godlijkheid van den Bijbel niet Worden voorgedragen , het Welk echter een ltuk van zoo veel gewigt is, en irt de meeste Leerboekjens maar al te Veel ter loops behandeld wordt. De wijze , waar op de Schrijver zijn onderwijs inricht, is deze, dat hij bij elk Hoofdduk eerst het geen hij daar in heeft voor te dragen aan een gefchakeld voorfielt , vervolgends hier eenige Bijbelfpreuken bijvoegt, die op het voorgedragene toepasfelijk zijn, en eindelijk een lijst van Vragen zonder Andwoorden hier agter plaatst, doch waarop de Andwoorden uit het door hem voorgedekte gezogt kunnen worden. Tot een voorbeeld diene het derde gedeelte van het Vierde Hoofdduk over het werk van christus, of over het geene hij voor de menfehen verricht heeft, en nog Verder verrichten zal. Wij hebben , dus luidt hetzelve , tot dus verre gezien , dat aan onzen Heer jesus christus alles buitengewoon ware ; zoo wel ten opzicht van zijnen perfoon , als van zijne daden en lotgevallen. Daar nu God niets zonder gewigtige redenen doet, zoo moet hij ook zijne redenen gehad hebben , waarom hij eenen zoo buitengewonen perfoon tot onzen Heer en Verlosfer beltemd heeft. De voornaamde reden was deze, dat deze onze Heer jesus christus een werk ondernemen moest en Uitvoeren , het welk een gewoon mensch onmogelijk had kunnen doen (*). nikuwevad.eibl.ii.deel.no. a. E En,  66 J' «• ROZENMULLER En dit werk belfond daarin, dat hjg den besten Gnd* dienst ffiehten , het menfchelijk gefla" niet God vet zoenen en als het hoofd van hetzelve^alk de geenen d,e in hem geloven, tot het genot eener waare geluld zaligheid in dit en ,n het toekomftige leven verheffen zoude - Me„ 1S gewoon, dit anders* dus uit te dunt E?H> f $hem d,nev"mv'g ambt bekleedde , naamlijk ïmbr Ho ?rC ' Prieste* ^ het Koniiiglijke ambt Hoe dit verftaan moet worden, zullen wij in Lx vervolg duidelijk verklaren. J BIJBELSPREUKEN. C) M HJ: 16. IV: 34. V: 30. Htbr. I: 1, 3. v r A c e n. Wat hebben wij tot dus verre nopends jesus rezien? Waarom moest dan jesus zulk een buitengewoon perfoon zijn ? Waarin beftond dan dit Werk * Hoe word dit anders uitgedrukt? Wij willen hier onder een lijst van de Hoofdftukken Plaatfen, waar uit men over den inhoud van dit Leerboek verder cordeclen kan. ^/fj>'g- Van den Godsdienst in het Algemeen. Het Lerfte Hoofdfiuk. ï Van God en de Schepping. U. Van Gods \. oorzienigheid. III. Van Gods Eigeafchappen. IV. Van Gocis Eenheid. — eeje T'VeedS Hoo^llk' Van de Soede> e" kwaade EnHet Derde Hoofdfiuk.- Over den menseh, de beftemnnng des menfehen, en zijnen oorfpronkelijken cn tegenwoordigcn ftaat. — Het Fier de Hoofdfiuk. Van jesus christus den verlosfer der menfehen. Zijn perfoon. Nog iets van znn perfoon. Van zijnen aardfehen en hemelfchen ftaat Van zijn werk. Jesus christus is de Stichter van den besten Godsdienst. Hij heeft duidelijk dat getoond. He Apostelen van jesus hebben deszelfs Godsdienst het eerfte ingevoerd , cn uitgebreid. Hij is de verzoener der menlchen. Hij is onze Voorganger. Over de vooraeelcn van jesus Opitanding en'Hemelvaart. Het Vijfde Hoofdfiuk. Van de laatfte tüngen. Van den dood "des menfehen. De opitanding der dooden, het al§emeene oordeel, en het einde der wereld. Van de eeü- vvi-  klUSTSLlJR LEERBOEK VOOR DE JEÜCD. 6f wigë gelukzaligheid der waare Kristenen, en de verdoemenis of het Eeuwig verderf der Godlozen. Het Zesde Hoofdfiuk. Van het geene wij op Gods eisch betrachten moeten, wanneer wij zalig wenfchen te worden. — Van den II. Geest en zijne genadewerkingen, inzonderheid van de Kristelijke bekecring, en het geloof in christus. Van de vroege bekeering. Van de bekeering des godlozen. Het Zevende Hoofdfiuk. Van de pligten eens Kristens. In het algemeen. ïn het bijzonder. Liefde jegens God] Eerbied voor God. Vertrouwen op hem* Over de echte* werkzaamheden eens Kristens jegens zich zeiven, zelfsJicfdc, zorg voor onze ziel en zaligheid. Zorg voor ons lichaamlijk welzijn. De kuischheid. De matigheid. Over de rechtaartige werkzaamheden eens Kristens jegens andere menfehen. Algemeene menfchenliefde* Kenmerken der Kristelijke menfchcnliefde. Over de bijzondere pligten jegens den naasten. De bevordering van zijnen geestelijken welvaart, van zijnen lichamelijken welliand. Kristeiijk gedrag omtrend zijn leven en bezittingen. Kristelijke rechtvaardigheid, billijkheid , weldadigheid " waarheid , oprechtheid , vreedzaamheid , liefde jegens vijanden en verzoening met hun. Over de pligten van Ouders en Kinderen, van Echtgenoten, van Heeren eu Dienstboden , van Overheden en Onderdanen. Van de Kristelijke volmaaktheid. Het achtfte Hoofdfiuk. Over het recht gebruik der genademiddelen. Het woord van God. De openlijke Godsdienst. De Huisgodsdienst. De Doop. Het II. Avond* maal. Het Gebed. De opmerkzaamheid op ons Èfelveti» Het Negende Hoofdfiuk * Over het onderfcheid der Godsdienlten , en over de voornaamfte Kristen Godsdienst-fekten. Korte Inleiding. Van de verbastering des Kristen Godsdienst in vroeger tijden. Van de Mahomedanen. Over den oorfprong en voordgang van het Pausdom. Over de belijders der waarheid* Over den verderen voordgang des Pausdoms. Van de Griekfche Kerk.^ Van luthers Hervorming. Van de Hervorming in Zwitzerland. Over de vervolging der Protestanten. Over den ftaat van den Godsdienst in later tijden. —- E 2 Per*  €8 J. H. MILLET, VERZAMELING VAN PUBLICATlëN , E . lerzamehngvan Pubheat,er, en andere meest belangrijke De reten der Prov.fioneek Repreefentanten van het Folk van Holland, betrefende het Binnenlandsch Bef uur , Jederd de Regeermgs-Omwenteling in i7Q< het eerffe Jaar der Bataafse Vrijheid, enz. DoorMr „ Vrrffo En '/ R%d iHj dét H,0Ve van Holland en beland'. Eerfte Deel, Tweede Stuk, van 1 —14 ^rU I7fK in Bladz. In gr. Oêavo. De prijs is f f-% W' Waaragter gevoegd is een: Supplement of Bijvoegfel tot de Stukken dezer Verzameling , over de maanden %nuar,], Februari] en Maart 1795, vervattende, bèhalven nog ettelijke Decreten van Conftderatie enz. Generaliteit* Publicatie» en Decreten enz. .160 Bladz. Tn een kort Voorbericht aan het Nederlandsen Publiek geeft de Uitgever de reden van het lang agterblijven van dit Tweede Stuk zijner Verzameling op, gelegen te fijn in het niet voorddrukken der Origineele Decreten, t welk op s Lands Drukkerij moet gefchieden , doch voegt er tevens deze verzekering bij : „ Evenwel kan „ ik nu liet Publick deswegens gerust (tellen met te „ verzekeren dat 'er onlangs bij het Provinciaal Be„ Jtuur van Holland een Decreet is genomen, om deze „ origineele , nog ongedrukte , Decreten , met den „ meest mogelijken fpoed te doen bijdrukken : waar „ door de Verzamelaar en Uitgever dezer Publicatiën „ enz. in itaat gefteld zullen worden om hun oogmerk „ te kunnen bereiken , door dit Werk al fpoedig , gc„ heel compleet, aan het licht te zien." Bij de aankondiging van bet Eerde Stuk dezer Verzameling p onze gedachten over deze onderneming in het geheel gezegd hebbende, hebben wij daar voor het tegenwoordige niets meer bij te voegen, dan alleen, dat het ons voorkomt, dat in dit Tweede Stuk, en vooral 111 het Supplement tot de maanden Januarij , Februarii en Maart, achter dit Stuk gevoegd, fommige Stukken gevonden worden, welke tot het oogmerk van dit werk niet voldrekt noodzaaküjk , en daarom te meer overtollig zijn , om dat dezelve in de Geëxtendeerde Nota. (*; Zie Vadert. Bib/. VIII Deel, 1 Stuk, Bladz. f57.  e. bell, samenstel van heelkunde. öo Jen en Decreten der Provifoneele Vertegenwoordigers van het Volk van Holland, door den Burger de haas uitgegeven, allen te vinden zijn. Immers het fchijnt ons toe , dat in eene Verzameling van Publicatie» enz. Betreffende het Binnenlandsch Beftuur der Provincie Holland geenszins te pas komen Extraéten uit de Refolutie Boeken en Decreten voor de Generaliteit, voor zoo verre dezelve op de Provincie Holland in het bijzonder geene betrekking hebben , vooral wanneer zij , gelijk wij zoo even zeiden , voor dezulken, die met de Generaliteit iets te doen hebben, reeds elders te vinden zijn. De inlasfching van diergelijke Stukken, in eene Verzameling als deze, ftrekt dus alleenlijk om dezelve volumineufer, en daar door kostbaarder en dus voor ieder een minder verkrijgbaar te maken , zonder de wezenlijke en directe nuttigheid te vergroten ; weshalveu wij de Uitgevers zouden raaden, om dit in het vervolg zoo veel mogelijk te vermijden, ten einde het debiet niet te benadeelen. Samenftel van Heelkunde, door benjamin bell, Lid van het Koninglijk Genootfchap van Heelkundigen in Ierland en te Edinburg , als ook van de Koninglijke Maatfchappij te Edinburg , en Heelmeester van het Koninglijk Hospitaal aldaar. Uit het Engelsch vertaald, met aantekeningen verrijkt , en vermeerderd met de aanmerkingen en bij voegfe len , die in de Hoogduitfche uitgave van dit Werk gevonden worden. Tweede Deels Tweede Stuk. Met Platen. Te Utrechten /Imfteldam, bij G. T. van Paddenburg en Zoon. M. Schalekamp en W. Holtrop, 1797. In gr. Quarto. De prijs is f 2. - 8 - : T> eeds dikwerf hebben wij de nuttigheid van dit voorat V treflijk Werk, welks vlijtige voordzetting wij thands met vermaak aankondigen , onzen Lezeren doen kennen ; het zal daarom genoeg zijn, indien wij den inhoud van dit nieuwlings uitgegeven Stuk, welks bearbeiding ailezins aan die der vorigen beandwoordt,mededeelen.— Het bevat de volgende Hoofdftukken: Van de Kunstoogem Van de Staar. Van het ltrijken of nederdrukk«i der Staar. Van het uitnemen der Staar. Van de E 3 Traan-  70 VERHANDEL, VAN HET J?ATAAFSCH GENOOTSCHAP Traan -piipzweer. Nadere aanmerkingen omtrend de Oogziektens. Van de Neus- en Keelziektens. Van het Neusbloeden. Van de ftinkende Neus-zweer. Van de gellotenc Neusgaten, Van de Neus- eu Keelproppen. \ m het wegnemen der Amandelen, Van het wegnemen der Lel. Van het vlijmen en waasi'emen der Keel Van de Hazelip. Van het wegnemen der kankerügtkè lip, .n. ° Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam , Tiende Deels Tweede Stuk. Te Rotterdam,' bij D. Vis, 1796. 222 B ,:dz. In gr. Quarto. De prijs is f 5 - : - : Dit Boekdeel behelst twee onderl'cheidene Verhandelingen, ten andwoord dienende op .de volgende Vragen, door het Bataafsch Gcnootfchapder proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam voorgefteld, naamlijk: I, ,, Welke zijn de Oorzaken van het aanwasfen 'deiPlaat op de Reede van Ilelvoetfluis , eu van de aanmerkelijke vernaauwing der Reede? Welke zijn de beste middelen om die Plaat; weg te nemen, en de diepte wederom te doen vallen in het midden der Rivier, zonder dat dit eenige meerdere verlamming aan het gat der Goederecde zoude toebrengen, of waar door hetzelve tevens zoude worden verbeterd ? " II. „ Naardien men bij het ftichten van Werktuigen, die het water in eens tot de volle hoogte en onmiddelijk in een uitlozenden Boezem moeten opbrengen (hoedanjge men vooral bij het droogmaken van uitgeveende Plasfen lncer en meer nodig heeft; tot het leggen van derzelver Fondeeringen dikwijls Putten of Kolken moet graven van 21 of 22 voeten beneden net omringende water, en gemerkt men in dit werk gemeenlijk zeer veel moe'ijelijklieid ontmoet, uit hoofde dat het water, wegens de losheid onzer Veengronden, geduurig van alle zijden toeperfende, of uit den grond met kracht opwellende, het voordgraven, droogmaken en drooghouden telkens belet, qn ten uiterften moeilijk maakt," zoo vraagt het Genootfehap, de zekerfte en minstkostbare wijze, .om de Fondeerings-putten of 'Kolken voor de grondflagen der bovengemelde werktuigen tot de nodige diepte te graven, droog te maken en droog te houden?" De  de* proefondervindelijke wijsbegeerte. 71 De Op (teller van het eerfte andwoord is j. blanken, t a n s z., eerfte Lieuteriant der Artillerie, en Opzichter'van 's Lands Fortificatiën te Briefte en HelvoetHuis. De punten van onderzoek worden door hem, naar aanleiding der Vrage, in de twee volgende hoofdzaken bepaald, als'; L Welke'zijn de oorzaken van het aanwasfen der Plaat, xn van de aanmerkelijke vernaauwing der Reede van Hellevoetfluis? ii. Welke zijn de beste middelen, om die Plant weg te nemen, en de "diepte wederom te doen vallen in het midden der Rivier, zonder dat dit eenige meerdere verlamming aan het Gat der Goedereéde zoude toebrengen, of waar door hetzelve tevens zoude worden verbeterd? In een Vervolg op deze Memorie, Bladz. 92, maakt de Oplieller nog eenige uitbreidingen, welke over zijne eerfte Verhandeling een helder daglicht verfprciden. Dezelve betreffen meercndcels''Ae vrij algemeene en bijzonder nadeelige wet kingen, welke langs de Oevers van het Haringvliet hadden plaats gehad, én no* dagelijks uitgeoef.iid woeden. Zoo het ons voorkomt is alles op goede o-ronden gevestigd, en met ondervindingen geftaafd, welke op de gegrondheid van 's Schrijvers befchouwiugen hef zegel drukken. — Hierachter volgen nog aanmerkingen en uitbreidingen, uit naam van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte, op. de voorgemelde Verhandeling van den Burger B. De Opfteller van het tweede andwoord is ad rianus francois go u dr ia aV, ' Geadmitteerd Landmeter te Amfteldam. Om den Lezer van zijne handelwijze een denkbeeld te geven, zal het genoeg zijn de orde voor te dragen, welke in dezelve' gehouden is. In de eerfte plaats, 'laat hij voorafgaan eene Natuur- en Wiskundige befchouwing, aangaande de werking der gronden in het algemeen. Ten tweeden, tracht hij üit de bijzondere gëfteldheid der Veenknden de eerfte. oorzaak der moeijclijkheden, welke bij het graven van diepe putten in die Landen meer dan in andere gronden ondervonden worden, op ie fporen, en daar uit af te leiden een hoofdverëischtc, iietweik bij het maken dier Putten in acht genomen moet worden, om die moeijelijkhedeu voor te komen, ofte verminderen. Ten derden, geeft hij bij''de geïcWttftë wijze van uit- E 4 yoe?  7a DE MENSCHENVRIEND. voering, met betrekking tot het toevloeijende water een hulpmiddel op, door het welk de zijdelingfche toevloed van het water, naar zijne gedachten, kauworden voorgekomen, en de opwelling zoo veel doenlijk belemmerdwaar na hij de wjjze van uitvoering dezer Werken, meer bijzonder ten aanzien der zekerheid en minstkostbaarheid van het maken cn graven der Putten, overweegt en met zoodanige bepalingen tracht te voorzien, als nodig zijn om daar van een algemeen gebruik te' kunnen maken. Ten vierden en laatftelijk onderzoekt hij, hoedanig deze Putten, naar zijne gedachten, op het minstkostbaarlte kunnen worden droog gemaakt en droog gehouden, > 7?aan<7 zouden WÜ dell Lezer iets tot eene proeve van 5 Opltellers handelwijze willen inededeclen; doch de menigte der daar toe vercischt wordende Wiskunftige Figuren fielten ons daar toe buiten ftaat. Genoeg zij het ons openlijk te betuigen, dat wij de Verhandeling met genoegen gelezen hebben, en dezelve onze goedkeuring allezins waardig achten. De Menfchenvriend. Tiende Deel. Te Amfteldam, Mi M. dc Bruijn, 1797. 416 Bladz. In gr. Octavo. De frijs is f 4 - 3 - 8. TV/Tct dit Tiende Deel befluit de fchraiidere petrom nella moens dit Weekfchrift, het welk, aangevangen door wijlen mar tin us. nieuwen huizen, en door bernardus bqsch in 1788 , door bosch , na het overlijden van zijnen vriend voordgezet, tot hij verkozen werdt, in de eerfte Nationale Vergadering, als Volks - Reprefentant , cn door haar toen vervolgd , dus ver . voltooid , in een aantal van min of meer fchoone Vertogen , over Zedelijke en Oodsdienltige Onderwerpen, in gebonden en ongebonden tijl , fomtijds boertend doch meest ernftig en nadrukhjk, den gragen leeslust voldaan, cn zich tien jaaren lapg met lof ftaande gehouden heeft, Wij hebben van tijd tot tijd van dit voortref|ijk Tijdwerk naar verdienften gewaagd , en zeggen daarom alleen dit, dat het, niet alleen voorbijgaande, maar duurzaam waardig is gelezen en overwogen, maar ook tot verbetering der zeden en oefening des verftands betracht te worden. Zie  DE MENSCHENVR.IEND. 73 Zie hier het laatfte Couplet, waarmede de Burgcresfe moens dit Werk befluit: Voedt menfchenhaat noch wraak, Bataven! Zijt rechtvaardig, Verdelgt pardjfchap, die in vvelvaarts boezem wroet; Straft helfch verraad, maar fchenkt aan dwalenden vergeving. Bevlekt uw vrijen grond, nooit, nooit met fchuldloos bloed, Elk rollend oogenblik m >ete uw geluk vergroten. Vaart wel, god zij uw Vriend! Vaart wel, mijn Landgenoten! Dit hart klopt voor uw heil; 'k bied u mijn Zustermin. 'k Sluit wel dit weekblad;maar voor dwang, voor wraak beveiligd, Blijft heel mijn denkingskracht aan uw belang geheiligd, Ja Vaderland! uw moens blijft eeuwig uw Vriendin. Redekundig Handboek tot Onderwijs der Jeugd. Door Mr. pierre |ean changuion. In 's Hage, bij ), Bool, Junior, 1797. 98 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 16 - i Bijkans overladen, als onze tegenwoordige Eeuw mag genoemd worden, met Gefchriftcn, meer bijzonderlijk ten dienfte der aankomende Jeugd vervaardigd, ontvangt , nogthands , de Mensch- en Kindervriend met dankbaarheid en genoegen elk nieuw Gefchrift, welk de onderrichting van dat dierbaar gedeelte van 't menfchelijk geflacht ten oogmerke heeft. Meer gevoelig is dat genoegen van den Menfchenvriend, naar gelange de penvoerders blijk vertoonen , dat zij voor de wigtige taak, die zij op zich namen, berekend zijn. Onder de "klasfe der Sdirijveren , wien het aan de nodige bevoegdheid , om tot het groote werk der Zedelijke Opvoedinge iets te kunnen bijdragen, niet ontbreekt, mogen wij den Heer en Mr. changuion wel rangfehikken. Indien volledigheid in de bewerking, en klaarheid in de uitvoering, twee hoofdverëischten zijn, om een Gefchrift aan zijne beftemming te doen beandvvoorden, mag men onzen Rechtsgeleerden den naam niet ontzeggen , aan dien eisch voldaan te hebben. Dit zal blijken , na dat wij van de Voorreden iets zullen gezegd hebben, 's Menfehen geluk , beweert hij aldaar, was het doelwit zijner fcheppinge ; daar toe zijn alle de Godlijke gefchenken, zoo ten opzichte van het lichaam als van de ziel, dienstbaar gemaakt; hebbende alzoo de mensch, onder zekere bepalingen , het in zijne magt E 5 Qm  7i V' J' C H A N G U 1 o N om zijn wezenlijk geluk te bevorderen n „ fchéidene Godlijke naven nn Tri i " ?C 0aAcrm te Itellen, en vïn elkTrzelvet^nJ^/t „ te maken, dat is, zulk een o-l, Xb i f g &ebrWfc „ komen beandwoordt aan Set <^ Vk tot'w 1, V°-" V gf honken zij,!, zie daar atfa de Men h f ,, doen heeft, om zich mr, u ., iNienS(-h te hier eenige voorbeelden ,,^,T g liebben; waar van de mecnmg van C her^hv. „f * J betrert, naar behandeld ^^^t^ttS» **** komende gelegenheid Hp „ï5 ' ' by clkc Vüor" deugd, doortSken SSS ÏÏ! def ?f W worde aangcdro Si fWï,• °°r v6orbe<-' » daar van nier beloven» Sloegen , kan men zich «forn, fprcekt men in den aanvang in her geheel 55 niet.  ZEPBKÜNDIG HANDBOEK TOT 0ND2RWJJS DER ]EUGD, 7 5 niet, zich intusfehen voorbehoudende, om daar over H in het vervolg te (preken, of' 'er daarna breder over „ uit te weiden. " ...... In gevolge dezer beginzelen , ontmoeten wij aldus lner een volledig ontwerp van Zedekunde, niet uitgewerkt, maar bij manier van Aphorismen ; 't welk een verltandig Vader , indien hem zoo veele bekwaamheid eu Ie-dige tijd , als den Heer C. is ten deele. gevallen , ot andci-s een kundig Leermeester , ten leiddraad kan gebruiken, om de heilzaamltc kundigheden, m de harten der Jeugd te prenten. Volgends de gewoone onderfeheiding der Zedepligten , verdeelt de Heer C. zijn Werk in drie Deelen , \-an welke het eerlte over de pligten omtrend God, het tweede over de pligten omtrend ons zelve, en het derde over de pligten omtrend onze Evenmenfehen handelt. Afzonderlijk wordt in het tweede Deel ftil gedaan op de pligten omtrend ons lichaam — ons verftand — cn ons hart ; cn in het derde op de pligten , die wij zoo in bijzondere , al» in algemeene betrekkingen cn omitandighedsn tc betragten hebben. Zie hier eene proeve der behandclinge , waar toe wij het Artikel over de Matigheid verkiezen. „ Matigheid moet ons alles wat wij van God ontvan„ gen hebben, doen gebruiken, naar het voorfchriFt „ der gezonde rede en der Godlijke openbaring. „ Door Matigheid kunnen wij ons geluk cn genoegen grootlijks bevorderen. „ Matigheid is ürijdig met misbruik of bovenmatig ,, gebruik. „ Onmatigheid is zeer nadeelig voor ons geluk en °"enoegen. * * i i ' „ Wij moeten matig zijn ten opzichte van ons li* „ chaam, leven en gezondheid. „ Wrj moeten ons lichaam niet meer vergen, dan ., hetzelve, zonder fchade, kan uititaau of verduuren. „ Wij moeten niets doen , dat ons leven zou kun„ nen verkorten. „ Wij moeten niets doen , dat de redelijke en on-. „ fchuldige genoegens van ons leven zou kunnen be' nadeelen, of ons daar van beroven. „ Wij moeten niets doen, dat fchadelijk of nadeelig voor onze gezondheid zou kunnen zijn, . „ Wii moeten ons leven, lichaam en gezondheid met „ roekeloos of nodeloos ia gevaar (teilen, V. „ Men  P»J« CHANGUION S&H%4S£ CChter Z^ leven e„ gezond- " ïf" ,UItte van zijne Evenmenfchen Ter verdedMn™,7„ rX-S edel1 "aara ™ cer- vermogen.'"0"'" mc" ™ vergen to „ " wf !,';°CtC" '!,!zcte ** misbruiken »■«ar^Kï'Sssro,,s'cn °°K'E™- «wtigzimin o„ze„ >viI. i^TS^r.^:»*- * geen „vereenGodlijÊ opeiin. °rfchnfte" dïr redc> « d« Wij moeten dKLS «=oi™"„ cn beoefenen. 0 da'" '0, CAMPBELL VAN BARBREKK densgewaad langs ftraat wandelen, bij begraafnisfen bet kruis opheffen, cn dus meer vrijheid genieten, dan in Protestantfche Landen. — Bid - oefeningen en de wasfchingen maken een groot gedeelte van hunnen uitvvendigen Godsdienst uit, welke wasfchingcn hij met het befprengen met wijwater vergelijkt. Weldadigheid is eene der eerfte deugden onder de Turken; veele geven een vierde, andere een derde, ja zelfs fommigen de helft van hun vermogen aan de armen. Nergends word de armoede (volgends dit bericht) meer geëerd en geacht en beter verzorgd, dan bij de Turken. — Onthouding en matigheid js door den Koran ten ftcrkften aanbevolen, — Uit een en ander maakt C. op, ,, dat de ,, zedelijke voorfchriften van het Mohammcdaandom de ,, meeste deelen van den Christelijken Godsdienst in ,, zich bevatten;" (hoe deerlijk tast de Schrijver hier mis; in de daad zijne kunde omtrend Christelijke zedekunde moet zeer bekrompen eu oppervlakkig zijn) „ en dat de Mohammedaanen wegens de gehoorzaamheid „ aan deze voorfchriften meer bekend zijn , dan wij." — ('t zal hier mede ook al gelegen zijn, gelijk als bij de Roomfchen de waarneming der uitwendige plegtigheden door de Kerk vastgefteld.) — ,, Echtbreuk-heeft bij hun ,, niet veel plaats; zelden of nooit drinken zij wijn: ,, diefftallen zijn bij hun onbekend; — van moordple,, gingen hoort men onder hun niet. Het oefenend ge- deelte van den Godsdienst bevat in de eerfte plaats ,, het gebed, vervolgends de onthouding of het vasten, „ en eindelijk.cle barmhartigheid. Deze allen zijn Chris- telijke lccrftellingen." — (behalven het vasten, 't welk eer verboden, dan geboden, althands nergends bevolen is.) ,, En betreffende de bedevaartreis naar Mek„ ka' hoe onvernuftig dezelve u ook mag voorkomen, ,, beveelt zij zich echter aan door oprechtheid en ijver ,, en is ongetwijfeld vcrdienstlijk (V??) in de oogen „ van den Alzienden. Hij zal, dit durven wij vermoe,, den, niet op de waarde der verrichtingen zien, maar ,, op de zuiverheid van het oogmerk, en -zal het als ,, offerhande van eenen zwakken blinden fterveling be,, fchouwen, die zich gehoorzaam voegt, naar 't geen „ hij voor den wil van God houdt. Daarenboven (zegt ,, de Schrijver) zie ik niet, hoe eene bedevaard naar „ Mekka meer te berispen zij, dan eene• naar Jerufalem , zonder niet (dit niet is overtollig;) eens te gewagen „ van  landreize naar oostindiën. 87 „ van duizend andere heilige plantten, werwaard gelovige Christenen, om hunner zielen heil met het uiterst ,, gevaar van hun leven eu met gewiste moeilijkheden „ zich begeven." — t Zou ons verwonderen, zo niet menig een, foortgelijke opgave wat al te gunflig en niet geheel onbevooroordeeld befchouwde: behalven dat wij 'er op efinhéfen moeten, dat juist de verkeerdheden der Turken met eenige uitlporigheden van het bijgeloof onder de Christenen vergeleken worden. Uitvoerig en zonderling tevens is de reis van Aleppo naar Bagdad, wcrwaards C. door eenen Tartaar wierdt geleid, wiens gedrag vrij bijzonder was. — • Het overig gedeelte behelst het vervolg djer reize tot naar de kust van Malabaar , benevens een verhaal van jiet groot gevaar, waarin hij door fchipbreuk kwam, en zijne lotgevallen als gevangen van iiijoer alij, wanneer hij aan de gruwlijklte mishandelingen wierdt blootgeiteld. — Zijn verblijf in Indien, na dat hij uit die gevangenis verlost was, geeft hem gelegenheid tot het mededeelen van berichten rakende den Staat der Engelfchen in die Itreken, en den oorlog in de jaaren 1783—1785 met de Franfchcn en hij der-a lij aldaar gevoerd. Men zal uit deze opgave kunnen opmaken, dat deze Reisbefchrijving met genoegen kun gelezen worden, en in ledige uuren geene ongevallige uitfpanning zal opleveren. Vergelijkt men dezelve met de berichten van pocock , niebuhr , sh a w , lu de k.e ep andere Oosterfche Reizigers, dan blijft zij verre achter. Nieuwe ontdekkingen rakende den natuurlijken toeltand en de voordbrchgfels dier landen zoekt men hier te vergeefsch. — Ook zijn de overige berichten rakende de karakters, zeden en gewoonten dier volken hier en daar zeer onvolledig. — Met dat al zal dit boek bij veelen met fmaak gelezen worden; daar de itijl vloeijend en het geheel met aardige Am-cdotes doormengd is, en daar het grootst getal der Lezeren doorgaands meer fmaak vindt in oppervlakkige berichten, .dan in naauwkeurige onderzoekingen naar den natuurlijken toeltand en de voordbrengfelefn der landen, en wijsgeerige befohouwir.gen van de karakters en zeden der menfehen. — F 4 feli-  8? veldtocht sn van den generaal pich.egru Veldtochten van den Generaal pichegru lij de Noor-, delijke en Sambre en Maaslegers. Naar het Fransch* It den Haag, hij Leeuweftijn, 1797. 350 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : T^e Schrijver van dit Boek, uit hoofde van het algemeen wantrouwen , het welk toen in Frankrijk heerschte, en het algemeen gevaar aan het welke elk was blootgcfteld, zijne veiligheid in het leger gezogt hebbende, is aldaar getuige geweest van de zaken, die hij befchrijft, hij heeft ze zelve gezien, en aangaande het geene hij niet begreep, heeft hij van pichegru zeiven, van Reunier, of iemand anders, de nodige ophelderingen ontvangen, en verzekert ons, dat 'er op zijne Aantekeningen veel beter ftaat te maken is, dan zelfs op de berichten, die van deze zelfde gebeurenisfen in de Nationale Conventie gegeven zijn. Het Boek is met eenigen haast opgefteld en uitgegeven, en dus wel vatbaar voor verbetering, maar van de waarheid en zekerheid der feiten, die hij verhaalt, fpreekt de Schrij-, ver zeer fterk. In het eerfte en tweede Hoofdftuk, geeft hij een denkbeeld van den ftaat van Frankrijk cn deszelfs legers, vóór den veldtocht; en dan begint hij zijn verhaal, metde verovering van Kortrijk door de Franfchen, en hij zet het voord , tot de bemagtiging van Vriesland en Groningen; en den Vrede met de Pruisfen. —• Hij is maar in 't geheel geen vriend van het beftier, 't welke toen in Frankrijk plaats had. Hij zegt, dat zij die het zelve behcerschten, meer verdorven waren dan caligula, dommer dan claudius en wreeder dan nero. Uit dezen trek kan men van zijne geheele denkwijze beftuiten. Zeer dikwijls klaagt hij , over de weinige zorg, die men voor de legers droeg, en over verkeerde bevelen, die de legerhoofden in hunne ontwerpen dwarsboomden, en hun den arbeid moeilijk maakten. Hij meent, dat een verraderlijke invloed van het Engelsch Staatsdienaarfchap, op fommige lieden, die in Frankrijk veel te zeggen hadden, voor een gedeelte de oorzaak is van veelc onheilen. Zoo is hij van oordeel, dat pitt zelve de oorzaak en uitwerker is van twee wetten, bij de Franfchen vastgefteld, waar bij naamlijk — het in hech- te-  BTJ DE NOORDELIJKE EN SAMBRE EN MAASLEGERS. 89 tenis zetten en in beflag nemen der Engelfchen, die zich in Frankrijk bevonden; — en het Barbaarsch ombrengen van alle Britfche Krijgslieden werdt vastgefteld. Volgends den Schrijver bedoelde piït daarmede, verbittering in zijne landgenoten, tegen de Franfchen, op te wekken; en het bloed zijner landslieden te fparen, alzoo de Franfchen, zedert het vastftellen van deze wetten , naauwlijks dén Engelschman onder de oogen krcegen. — Ten opzichte van deze laatfte onmenschlijke wet wordt ons hier de volgende fraaie bijzonderheid verhaald: Een detachement Franfchen bragt een aanmerkelijk getal Hanoverfche Krijgsgevangenen te Wilsbeek, in het hoofdkwartier van den Generaal sou ham. Zeker Officier zeide tot den Sergeant, die dezelve aanbragt: — „ Kameraad! gij haalt ons daar niet weinig moeite op „ den hals, ik wenschte wel dat gij hen gelaten had, ,, daar zij waren," — „ Mijn Generaal" was hier op het andwoord, ,, wij ontvangen hier door telkens zoo veel „ kogels minder, en wij dienen zeker voornamelijk om ,, den .vijand te verzwakken." — „ Gij hebt gelijk " hernam de eerfte, ,, doch 'er beftaat tegen dezen eene wreede wet, die ons tevens in geene geringe verle„ genheid brengt." — „Zij is ons bekend" — ,,'her„ vatte die brave Krijgsman, op eenen fleren toon. " ,, Doch de Conventie heeft zeker geenszins van „ den Franfchen Krijgsman willen eifchen, dat hij het „ handwerk van een beul zou willen uitoefenen. Voor „ het overige breng ik ze n , om hen aan de Volks„ Reprefentanten te brengen. Dat deze, indien zij daar,, toe onmenschlijk genoeg zijn , hen ombrengen en 5, zelfs eeten, dit is geenszins onze zaak," De berichten hebben over het geheel het uiterlijke van groote naauwkeurigheid , zoo ver men daar van kan oordeelen , althands met betrekking tot het geene in ons Vaderland gebeurd is, en daar wij niet geheel onkundig van zijn, is ons zulks gebleken. De natuur van zulk een verhaal, 't welk, de kleinheid van dit Boekdeel in aanmerking genomen, maar kort kan wezen, is voor geen uittrekfel gefchikt. Het is hier verlevendigd met eene groote menigte van bijzonderheden, die opmerking verdienen , en van welke wij. vertrouwen , dat de volgende onze lezers niet onaangenaam, wezen gullen. F 5 De  9Q VELDTOCHTEN VAN DEN GENERAAL PICHEGRU De Schrij er houdt de wijze, waar op morp.au hét eüand KaaLiöt bemac ffigfle, vtn.r de ftoutfte uïiad, die 'er zedert het begin van den Oorlog gefehied is. Men kon op dit eiland niet komen, dan langs een-fmallen dijk met een batterij van 14 Hukken verdedigd, aan wiens beide zijden alles onder water Hond. Men had niets dan weinig kleine fchuirjens. De Franfchen Kwamen ten deele zwemmende , ten deele met de fchuitjens over. Zij veroverden het eiland, en terwijl moreaü m»t zulke h'ildenbedrijven voor zijn Vaderland bezig was , zat Vader , een braaf Rechtsgeleerde , in eene akelige gevangenis te; kwijnen , hij had' onder de gewezene edelen eenige vrienden gehad , dit was zijne misdaad. Zijn hoofd viel op denzelfden dag , waar op zijn geliefde Zoon het Kasteel van Sfuïs vermeesterde. De verdediging van 's Bosch imakt in dit verhaal eene droevige. Vertooning. De Franfchen rekenden op veel tijd en moeite , die hun de verovering van deze ftorke Stsd zou gekost hebben, maar de Verdedigers, of althands derzelver Bevelhebber won hun al dien tijd en moeite uit , door eene onverwachte Capitulatie. De Stad ging over, toen de Franfchen meenden dat hun zwaaifte arbeid eerst beginnen zou. De Gouverneur Was een Prins! Verba-ss.1 fteekt hier bij af, de brave verdediging van Grave, waar van de Gouverneur geen Prins was. De Schrijver doet hem alle recht. _ Schoon is de befchrijvfng van den gelukkigen ftaat, waar in zich de Belgifche Provintiën, vóór de troubles, bevonden Z'ij evenaarden volgends den Seurijver het geiukkigfte land van de wereld: maar ellendiger ftaat, dan waar in "zij, door het'willekeurig gezag van Franfche Reprefentanten, gebragt zijn k"n men zich naauwlijks voordellen. Wij dachten toen wij alle deze mishandelingen lazen , aan het zeggen , het geerTê men bu?.nnus toefchrijft , Fae Vicïis! De" Schrijver wil niet,:dat alle deze gruwelen op rekening van de Franfche Natie zullen gefteld worden, daar dezelve even zoo wel bet (htchtó&r van de boosheid van deze omnjnfehen was als de Belgen. Het bericht nopends den ftaat en de verovering van Nijmegen zullen wij hier voor 't grootfte deel uitfehrijven. „ Men v had Nijmegen niet dan aan de linkerzijde van de Waal kun« nen nitluiten. Het Britsch leger, 38000 man fterk, lag op » oen linkeroever, en kon, door middel van Schipbrug en Gier•> brug , de bezetting telkens aflosfen ,, zoo vaak men wilde. " P~.werken dier vesting waren iri den besten ftaat. De buitcn,, liniè'n met zwaar g-fehut en mortieren,'wier vuur elkander volV m™kt '""'-"e, allerwegen bezet. Deze liniè'n dekken de wallen, en vormen het geheel tot een volkomen verfterkte legerpla' ih „ De vesting was boven dien, meteen cirkelvormige linie, mee „ zeer diepe wolfskuilen, .nabij de batterijen aangebragt ornge. » ven, en maakte alle paardevoik onnut. Om dé Stad geheel >i in  BIJ DE NOORDELIJKE EN SAMBRE EN MAASLEGERS. 01 in te fluiten, had men met 3otoo man de Waal moeten over„ trekken, Doch dit was niet alleen moeilijk , maar het was„ fen van het water, kon licht alle geraeenichap met het ove„ rige leger affnijden. Dus befchouwde men het gelukken van ,, het beleg a's zeer onzeker. De Generaal souuam, dien „ men het bevel over het beleg gegeven had, befchouwde dit j, als eene wraak, die de Reprefentanten aan hem wilden uit„ oefenen. In één woord , men was zoo /eer van de onüit,, voerbaarheid van deze onderneming overtuigd, dat men ba,, vel gegeven had , om met alle geweld op de liniën aan te vallen. Doch bij de uitkomst bleek , dat dit hachlijk (luk „ voor de onzen niet eens nodig was. Aan de beide u'« terften van den boog dien ons krijgsvolk befchreef, Wierp ,, men twee zwaarè batterijen op , om de Schipbrug en Gier5, brug te befchieten. Het gelukte onzen Artilleristen verf h.i. „ den Vaartuigen , waarop de eerfte rustte , in den grond te ,, boren, zoo dat de Britten die in den nacht van den fiften „ November herltelden, de Stad ontruimden, de brjg verbrand- den ,' en de Nederlanders in de Stad achter lieten. Dezen , „ te zwak om ons het hoofd te bieden, geraakten in wanörde. „ Een gedeelte begaf zich in het hol van de Gierbrug , doch ,, het touw raakte in ftukken, Dus kon men niet overk imen. Juist toen werden ons de Poorten geopend , en ons volk „ begaf zich naar de Waal, om 'er de Nederlanders uit te ha,, len. — Het verdient opgemerkt te worden , dat de trouw„ loze Britten, ten zelfden tiide, dat de Nederlanders uit de Rivier gehaald werden, vL'rfcheiden fchoten deeden, die zoo „ wel op de Bataven zelve , als op ons volk .gericht waren. ,, Deze eilanders hadden zich bereids.dopr het verbranden der ,, brug, eer de Nederlanders over waren, gefchandvlekt, doch ,, nu vierden zij hunne eerloosheid ten top, door op het vaar. ,, tuig, waarin hunne Wapenbroeders en Bondgenoten zich be„ vonden, mede te vuuren." — Zie daar een en ander voorbeeld, hoe men zelfs, naar het getuigenis van de Franfchen, on. ze vestingen verdedigd heeft. Wij kannen hier r.iet meer bij voeden. In het beöordeelen van fommige zaken in ons lsnd, heeft de Schrijver zeker mis. Hij fchijn: daaiïn het oordeel van. andiren, die ons niet kenden, gevolgd te wezen. Het is geen rieuw dat Buitenlanders zich, zonder grond en tegen de waarheid aan, met pleifanteriën ten kosten van de Hollanders vermaken, die dan wederom door anderen worden nagefchreven. De Vertaler verzoekt dat wij dit zijnen Autheur vergeven, dewijl hij niet beter weet. In aanmerkingen hier en daar geeft de Schrijver korte levensberichten van Franfche Generaals, die. men met, veel genoegen lezen zal. Achter aan zijn eenige Anecioies geplaatst, on der welke fommige zeer fraai zijn. — Wij hebben dit Werkjen met veel genoegen gelezen, en oordeelen het zelve*aan onze lezers te mesten aanprijzen. Dag-  Oï DAGBOEK EENEII JONGE GEHUWDE VROUW. ' Dagboek eener jonge gehuwde Vrouw. Met Platen. Te Am/leldam, bj, G.Rpos,^ J Weege. Behahen de Opdracht .en Voorreden 120 Bladz. In Octavo. De prijs is f I ■ : - : H6^™ ]°vgu Vr°UW> Welke n°S geen vier mnan- den met haaren Echrgenoot verè'enigd is, levert te w»img belangrijke onderwerpen op, om den aandacht van het dubliek tot zich te trekken, temeer, als de ftijl niet bevallig de taal niet zuiver en de correctie flordig is. Zoo dachten w.föver dl Dagboek toen vyij het uitgelezen hadden. De Journalist zelve■ fchmit de armoede zijner Heffe gevoeld te hebben , aangezien hij menigmaal de grenzen van een Dagboek oveifchreedc en zijne gedachten den toon van een Brief aannemen. Dé z>ken die hier voorkomen, zijn zeer oppervlakkig, en ah bekende on'. derwerpen die niets nieuws in zich behelzen op andere plaatfen honderdmaal, en beter behandeld, hoewel wij het goed getuigenis van dit Boekjen geven moeten, dat het zelve decent genoen is, en niets hier gevonden wordt, het welk het Dagboek eener jonge Vrouw van dien kant tot fchande zou verftrekken Rapport over den Jlaat en de middelen ter verbetering van Je lagere Scholen, do, r eene daar toe benoemde Commisfie, \l'ienT T Gfn.'er!e'e L"J^«, ^geleverd 2% Juni, n f j r LetjieZl bl] L- Herdlngh ™ O. Du Mortier. 156 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f I - 5 - : ginder de zaken, die in ons Vaderland groote verbetering nod!g hebben, is, buiten alle tegenfpraak, de ftaat der lagere icriolen. Men verwacht daaröintrend de nodige fchikkingen• doch de zucht naar verandering i, op fommige plaatfen zoo Uerlt, dat men den tijd, dien men hoopt en wenscht, dat niet verre af is , niet fchijnt te kunnen afwagten , maar reeds bii voorraad veranderingen beraamd. Zoo doet men ook te Leiiden Dit Kspport van eene Commisfie van zeven personen, benoemd om den ftaat der lagere Scholen te onderzoeken, en middelen ier_ verbetering op te geven, is daar een bewijs van. Het ftuk is in twee deelen verdeeld. Het eerfte bevat den tegenwoordigen ftaat der Arm Wees- en Burgerfcholen. Het andere behelst beterfng ^ Rapporteurs ' oai"^ & middelen tot verHet eerfte gedeelte is vrij uitvoerig, en over het geh>e! genomen belangrqk geno-g voor de Leijdenaars, of althands Voor hun , die aan de verbetering zelve moeten arbeiden. Maar voor anderen fchi|nt die groote uitvoerigheid niet nodi^. Mogelijk had men dit ftuk in de openbare uitgave kunnen bekorten of geheel weglaten. Het Boekjen zou dan zoo veel minder gekost heb-  RAPPORT OVER DE LAGERE SCHOLEN. 93 iebben, en liet gemeene nut zou 'er weinig bij verloren hebben. — Ook is ons hier nog al het een en ander voorgekomen, dat mogelijk riiper had behooren nagedacht te worden. Bij voorbeeld daar de Rapporteurs van het leeren lezen handelen (*), zeggen zij: ,, Zijn de Boekjens of Voorfchriften niet verftaanbaar, of „ worden ze niet met genoegen . tot nut en verbetering gelezen , ,, dan waarlijk (taan wij in twijfel, wat verkieslijker te achten „ zij, zulk een, cf wel in het geheel geen onderwijs. In het „ laatfte geval wordt de mensch nog aan zich zeiven overgela„ ten, en kan, zoo wel in goede als in kwade handen vallen. „ Maar in het eerfte, is hij voor zijn geheele leven in dit op„ zicht bedorven. Men fnuikt de tederlle kiemen , ( kiemen ,, fnuiken!) van zijn eerst ontluikend redelijk verfland." Wij geloven, met (Je Rapporteurs, dat men wijs handelt, als men, zelfs tot het eerfte onderwijs in 't lezen en fchrijven, zulke opftelien verkiest, met welke men eenige zaadjens van kennis en deugd, in het hart der kinderen werpt. Maar dat 'er van de opftellen, die men daar toe gebruikt, zoo verbazend veel zou af. hangen , dat hadden wij nooit genoord. Schoon die opftellen gebrekkig zijn, voldoen zij aan het eerfte oogmerk, zo de kinderen maar lezen en fchrijven leeren. Aan den inhoud dezer opilellen wordt dan nog weinig gedacht. Ook is de vraag, of het niet geheel overbodig is , dat zich de Rapporteurs vrij breed, over het Godsdienftit; onderwas, dat tot hier toe in de Wees in A'mfcholen gegeven is zoo breed uitlaten. Daar de zaak van zelve fpreekt, dat alle Godsdienftig onderwijs, in fcholen, waarin kinderen van nderfcheiden gezindheid fimenkomen, en die door de gelden van het gemeen bekostigd worden, met de tegenwoordige rde van zaken geheel moet ophouden , en daar het aan ieder Godsdienftig Genootfchap, van nu voordaan , blijft overgelaten , de kinderen , volgends hun beste weten in den Godsdienst te onderwijzen, kan men niet zien, wat 'er met dit gedeelte van her Rjpport eigenlijk bedoeld wordt. Men mag hoopen en verwachten , dat de bijzondere Christelijke Gezindheden , elk voor zich zeiven , zich ook zullen toeleggen, om het gebrekkige in het Godsdienftig Onderwijs van hunne Jeugd te verbeteren. Voor het overige ziet men uit dit verflag, dat het 'ér met het Schoolwezen te Leijden , gantseh niet breed heeft uitgezien. Zoo zelfs, dat wij oordeelen , dat men veele andere plaatfen in ons Vaderland zou verongelijken , wanneer men dezelve, hoe gebrekkig hun Schoolwezen ook is, in dit opzicht met dat van Leijden wilde gelijk ftelien. Het tweede gedeelte van dit Rapport handelt over de verbetering der Arm- en Weesfcholen. •- De Rapporteurs oordeelen, dat de Schoolplaatfen behooren verbeterd te worden, en geven des- (*) Bladz. 7.  r>4 rapport ovr.R de ÏJaoMe sffriHSSiiW desüsngaandeftraic aanmerkingen,die overwegingen nl'ömme iWÖ veel mogelijk navolging verdienen. — Zij vorJeren Schoolmeesters-, die de nodige gefchiktheid hebben. Dit is een verëuchie, buiten welk geen goed School mogelijk is. Wij w'enschten , dat men goeden voorraad van perfoonert voor handen had, om dezelve op de verbeterde Scholen te gebruiken , doch wij vrezen dat zulks, vooreerst althands, bekrompen zal omkom?n. De bekwame Schoolonderwijzer w ester en zijns gelijken, zouden denkelijk met nut kunnen gebruikt worden , om gefchikte Schoolmeesters aan te kweken. Verder eifchen zij School - onder¬ wijs voor behoeftige Kiud ren van alle, Gezindheden Deze eisch is zoo billijk en zoo redelijk, dat hij geen verderen aandrang nodig had. Scholen voor behoeftigen , die de S:aat betaalt, moeten voor behoeftige kinderen van alle Gezindheden ©pénHaan. _ Maar of eene Christelijke Gezindheid, die verkiest, uit haare afzonderlijke kas, haare armen te onderhouden, ook niét de vrijheid zou bekomen , om de kinderen van haare armen, in afzonderlijke Scholen t3 laten onderwijzen , dat zou nog de Vraag wezen? Alen kan niet zien dat dit, met de thands aang < nomene beginfelen, in 't allerminst ftrijdt, integendeel fchijnt zelfs de allerminfte dwang daar tegen te llrijdcn? — Ook zou men mogen vragen, of men niét, in groote plaatfen. daar twee of meer Armfcholen wezen moeten, die Scholen tusfehen de Gezindheden zou kunnen' verdeeien, en daar mede aan de verkiezingen van veele ouders te gemoete komen? Voords is de voor. fiag van de Rapporteurs zeer billijk , dat deze Scholen ook voor kinderen van lieden die behoeftig zijn , maar geene bedeeling genieten, behooren open te liaan, gelijk dat op veele plaatfen al voor lang in gebruik geweest is. De Rapporteurs doen ook zeer aanneernlijke voortjagen, aangaande het opzicht ovèr teze Scholen. Zij willen dat men eene School-Commisfie zal aahftellen, en wijzen aan, waaiïn de werkzaamheden van dezelve zal behooren te beftaan. — Zij fpreïten vervolgends van betere leerboekjens, die men behoorde in te voeren. Doch het verwondert ons, dat zij daaronder ook de zulken aanprijzen, die zuiver Godsdienftigê gevoelens kunnen inprenten, lioe dit tot algemeen genoegen zou kunnen gefchieden, in Scholen voor kinderen van allerleie gezindheid , zullen veelen zoo gemaklijk niet begrijpen, zij zullen beter vinden, dat de Scholen zich in 't geheel met den Godsdienst niet bemoeien , en dat de Leeraaren der bijzondere Gezindheden of perfonen , die door de bijzondere Gezindheden, elk in den haare, daar toe worden aangefteld, dit werk overnemen. Zelfs zou men onbehoorlijk achten, dat men in zulke Scholen het Godsdienftig bijgeloof te keer ging,. 't welk immers niet geTchieden kan , zonder dat dé een zich, in dit foort van zaken, zekere mate van gezag, over den anderen aanmatigt, en het Godsdienftig gevoel van den anderen beledigt. Ver-  VEIT WEBERS OVERL» DER VOOIUGÉ EEUWEN. ** 95 Verder (laan de Rapporteurs fchikkingen voor, nopends den leertijd en de leerwijze. Zij willen cfriemaal 's daags fchool hebben voor drie onderfchciden klasfen van leerlingen. De leerlingen moeten naar hunnen rang en verdien ften in tafels verdeeld zijn — 'er moet eerbiedig geboden worden , elke tafel moet naaren Ondermeester hebben, enz. — 0::der deze voorHagen zijn veri'chciden , die opmerking en aanprijzing verdienen. Ter, opzichte van de Uurgerfcholen, willen dt Rapporteurs meer vrijheid gelaten hebben Dat is meer dan mén elders toeftaat, daar men bepaalt, hoedanige Boeken een Onderwijzer, die bij de huizen rondgaat , in het ouderlijk huis voor de kinderen , met of tegen den zin van de Ouderen gebruiken zal. Evenwel willen de Rapporteurs niet hebben toegedaan, dat 'er, zelf, in Burgerfcliolen , eenig Godsdienftig onderwijs plaats heeft. Wij begrijpen dat dit billijk zij in kleiner plaatfen, daar niet meer dan een Burgerfchool weïen kan. Maar in groote Steden is dit School houden, op veel plaaiftn, eene private onderneming, over welke de Overheid een opper-opzicht toekomt , in zoo verre zij uit dezelve het kwaade weert. Maar behoort het niet aan den ondernemer overgelaten te blijven , wat hij in zijne School , al of nic-t onderwijst, of hij bij het gewoone - de Mathefif — de Geographie — de Historiën , of eenige andere kundigheid voegen wil. Zo hij met die bepalingen geen opgang maakt, loopt zijn School ledig, én de ouders zenden hunne kinderen elders; en zou hij dat mogen doen van alle andere wetenfehappen, den Godsdienst, waarïn alle zijne Leerlingen opgebragt worden, alleen uitgezonderd? Zou dat niet eene harde en onredelijke wet worden? veit webers Overleveringen der voorige Eeuwen. Uit het Hoogduitse.':. Tweede Deels Eerfte Stuk. Te Haarlem , bij A. Loosies, P. z. I2g Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ I . : - : T Tet wagren na een Tweede Stuk is oorzaak , dat wij van JTl bet vervolg dezes Werks niet eerder verflag gedaan hebben; dan daar het zelve nog agter wege blijft, willen wij onze Lezers kortiijk dit Eerfte Stuk, even geliik de twee voorgaande, ah een voordbrengfel van vernuft en fmaak aanprijzen (*). Het heeft ten titel wolf, de naam van den Hond van hartmoed, Graaf van Heldet.fti.in, en is in Samenfpraken afgedeeld, welke niet wel een bijzonder uittrekzel toelaten. De O Zie Vadert. Bibl, VII Deel, i Stuk, Bladz. 31.  CG DE VERTELLER OF DB TWEE POSTHUIZEN. BLIJSPEL, De Verteller of de twee Posthuizen ; Blijfpel Naar het Fransch van j B p i c a r d. Te Haarlem, bij), van Walré en Comp. 68 Bladz. h> Octavo. De prijs is ft - 8 - : DVZLV-^m °ud- Kriiesn»n. °ie zijn gezicht verloor in den llag bij tontenoi en zedert dien tijd op een landgoed woonde met zijne zuster Mevrouw bertra/d, en zijne doctor angelique, heeft eene fterke geneigdheid om van de da4„ zijner jeugd en de bedrijven van den krijg te fpreken, door welken geduldig aan te hooren, meeco ur, een minnaar van ancelique, de gunst van den ouden Heer verwerft, doch voor rlorvsl moet achter ftaan , wiens Parijfche manieren eu meerdere gegoedheid Mevrouw bert rand bewegen haare mcht.ce onterven, zo deze weigert, flor vel te trouweri — Mercour, zijne toevlucht tot bedrog nemende, neemt de gedaante van zekeren ducastel aan, dien angeuque' Vader in zijne vertellingen menigmaal befchreven had , als een KrijgMnaa van zijne jaaren, en een vriend, die hem in het veid altijd getrouw gebleven was. Ouder dien naam op het landgoed van du flos aankomende, gelukt het mercour zijnen gewaanden ouden Spitsbroeder aan het vertellen te krii gen,zoodanig, dat Mevrouw bertrand in flaap valt en hii üoor behulp van den huisknecht met de dochter doorgaat en n de twee posthuizen die paarden gereed vindt, welken voo'r een' ander befproken waren. Dan onder weg door rovers overvallen zijnde , is hij genoodzaakt , naar het laatfte posthuis te rus: te keeren, alwaar de oude du flos, Mevrouw bertrandTen florvel zich gereed maken angeuque te achter halen en zij op het oogenblik hen ontmoet, waarïn duf los bezie is, aan zijne praatzucht te voldoen , haare Tante de nieuw«pa pieren leest en florvel zit te flapen. Gelukkig voor de beide vluchtelingen, dat hun knecht de gramfchap van Vader en lante weet af te keeren, door het verhaal, hoe, angeliquf door rovers gefchaakt zijnde , hij en mercour haar omzet hadden, en de laatfte daar bij aan zijn arm gekwetst was Het welk duf los en Mevrouw bertrand (gemaklijker, dan wij) gelovende, befluiten doet, met angelique den heldenmoed van mercour te belonen en den flapeiiden florvel in zijne onverfchilligheid te laten rusten. Jammer is het, dat het Stuk , door het onwaarfchijnlijke der bijzonderheden, den Lezer geduurig noodzaakt, dit gebrek door de vingeren te zien, daar de waarde van het geheel deZa toegevendheid zoo weinig vergoedt.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. j. d. michaülis, Nieuwe Overzetting des Ouden Testament s, met Aanmerkingen voor Ongeleerde». In het Nederduitsch overgehragt. XIX Deel. Behelzende de Propheet EZEciiic'l. Te Dordrecht, hij A. Blusfé en Zoon, 1797. 332 BladZk In gr. OStavo. De prijs is f 2. - : - : Dat het Bijbelwerk van den Heer M. in meer dan dén opzicht aan te prijzen en overwegings- waardig is, is reeds meermalen door ons opgemerkt, eu door ver- fcheidene bewijzen bevestigd. Wij zullen ook na weder, ter ftaving daar van, eenige proeven bijbrengen. Plet Opfclmft bij Ihofdjl. XII is : Eene nog verdere voorzegging van jerufalems lotgevallen , -waarin, eenigè bijzondere omjiandigheden van de verovering der Stad, bij voorbeeld de aart en wijze van de vlagt des Konings , zijne gevangenneming, blindmaking en wegvoering na. Babel nader bepaald worden. Hier bij maakt M. de volgende zeer gepaste aanmerking: ,, Dergelijke naauw,, keurige voorzeggingen van bijzondere omltandighedeii ,, der laatfte belegering van Jerufalem zijn voor ons, ,, die lang daar na leeven, wel van zoo veel gewigt „ niet, doch voor de geenen , die toen leefden, kon„ den zij als eene bevestiging van den waaren Gods,, dienst van het uiterfte gewigt zijn. Wanneer de Profeet den ballingen aan de chabur, in het zesde jaar ,, hunner ballingfchap zoo omftandig voorzeide , het „ geen wij in ons Capittcl en Cap. XI: 7—11 lezen, ,, voor een gedeelte in zulke uitdrukkingen, dat het „ vóór de vervuiling fcheen , dat hij zich zelf tegen,, fprak, en het wierd in het elfde jaap hunner balfing,, fchap, of der regeering van zede k ia, te Jerufalem op het naauwkeurigst en letterlijkst vervuld , zoo ,, was dit eene voor een ieder vatbare en onweêrfpfee,, kelijke bevestiging van dien Godsdienst; wiens afge„ zant EZECHiëL was, dat is, van dien Godsdienst, ,, welke ééneu eenigen God leert. Deze Godsdienst 4, had onder ons wel zulke bovennatuurlijke bevestigingen niet noodig, en zonder openbaring zou de Item „ der rede en wijsbegeerte ook reeds genoeg zijn, om „ ons van deze Helling te overtuigen , dat 'er jlechts „ één God is : doch dit was zoo niet , toen het veelgodendom nog het bijna algemecne geloof van het mEUWEVAD.wbl.il. deel.no. 3. G }} trien*  93 J. D. MlCHAêLIS „ menfchelijk gedacht was. Zoodanig een geloof had „ toen de gedaante van het Senfus Communis of van „ het algemeen menfehen - verftand, en zelfs onder het „ Joodfche volk had zich het geloof in een éénigen God „ flechts zukkelende in Hand gehouden. Het volk moest „ in de Babijlonifche ballingfchap gebeterd worden, en ,, is ook wezenlijk gebeterd: om dit oogmerk te berei„ ken , vernedert God zich, om hun in de ballingfchap „ een Profeet te verwekken, die zeer naauwkeurig voor„ zegt, 't geen in Palestina gebeuren zal, zoo dat zij „ niet kunnen nalaten te zien, dat 'er, gelijk het Cap. „ II: 5 genoemd wordt, een Profeet onder hun is. Zelfs „ bij de nabuurige Ueidcnfchc volken hebben zulke „ omftandige en naauwkeurig vervulde voorzeggingen „ niet anders dan een grooten indruk kunnen maken, ,, en een krachtig middel ter hunner overtuiging van den „ waaren Godsdienst worden. Men befchouwe dat geen „ niet terflond voor een overtollig voordbrengfel der openbaring, het welk wij mogelijk zouden kunnen „ ontbeeren , maar bedenke , dat het in dien tijd ter „ verbetering van het Joodfche volk en van vccle Hci- denfche volken noodzakelijk was. Het behoort als „ ik zoo fpreeken'mag, tot de Godlijke opvoeding'van het menfchelijk geflacht. " Bij Eoofdft. XIV: 14 alwaar gezegd wordt , dat de drie mannen noSch, danicl en job, in een land, waar tegen de Heere zijne hand uitftrekt, om menfehen en vee te verdelgen , zo zij in het zelve waren , om hunne onfchuld, het leven zouden behouden; maakt M. de volgende aanmerking : „ noüch , de eenige vóór „ den zondvloed, dien God onfehuldig vond, en ne„ vens zijne zoonen , die aan de zonden der vooröu„ ders ook geen aandeel konden genomen hebben, be„ hield: daniël , de godvrugtigfte man van dien ., tijd, waar in EZEcmëL leefde, maar die nog„ thands zelfs in de ballingfchap gevoerd was: en job, „ geen wezenlijk perfoon, maar een, die in het Bock „ van job verdigt is , omtrent gelijk de rijke man en s, lazarus, en die daarom juist de laatfte ftaat, hoe„ wel hem de'"Schrijver van het Bock van job in een „ veel vroegeren tijd, tusfehen jacob en moses , fielt. „ Men heeft zich hier verwonderd, dat 'er ook gee„ ne andere godvrugtige lieden, abraham, lot enz. „ genoemd wierden. Het zou in de daad iangwijlig en „ ver-  meuvve overzetting des OUDEN testaiuents. Ot) „ verdrietig zijn , als de Profeet viermaal na malkan* „ deren eene lange lijst van heiligen gemaakt had: men ,, kan intusfehen in 't gemeen nog iets bijzonders voor ,, de uitlating dezer namen zeggen. Bij voorbeeld : „ abraham paste hier niet, dewijl God juist om zij„ nen wille zijns broeders zooiilot benevens de dogters „ van dezen behouden had: lot niet, dewijl hij in den „ Bijbel ih 'c geheel niet als een uitmuntend, een onge„ meen deugdzaam man voorkomt , maar Hechts om „ abraham behouden wierd. De meening is voor „ het overige niet, dat zoodanige landplaag volftrekt „ allen wegneemt, zoo dat niemand in 't leven blijft! „ maar deze, dat bij bijzondere landplagen, die wegens „ de zonden van een geheel volk gekomen zijn , de ,, Godhjke Voorzienigheid fomwijlen eenige buiten„ gemeen deugdzame lieden zoo zal befchermen , en „ zoo over hun befchikken , dat hun voor hun per- foon geen kwaad overkomt ; doch dit zal op hunne „ kinderen geene betrekking hebben, maar die zullen „ aan het gemcene noodlot van het overige land zijn overgelaten." Bij de woordeu van Hoofdfl. XVI: 7. Gij waart nog naakt en ongekleed, lezen wij : „ Dit zou iemand in „ het zinnebeeld zonderling kunnen voorkomen : doch „ het (temt met de gebruiken der armfte Beduïnen in „ de afgezonderde diepe woestijnen overeen, wier do"-„ ters tot op den tijd der huwbaarheid , ja fomwijlen „ nog wel een Weinig daarna , geheel ongekleed gaan. ,, Deze vondeling wordt derhalven voorgefteld, als of „ dezelve in 't begin geene Stadsöpvoeding rehad heeft „ maar onder de flavinnen der Beduïnen zij groot ge* „ worden , tot dat haar weldoender haar nog eens0te ,, zien kreeg. „ Eene geestelijke verklaring van het water , zout „ windzels enz.'bij welke veelen, zelfs aan het water „ van den doop , aan het zout der wijsheid enz. ge »» dachf hebben, geef ik hier niet, dewijl ik mij van „ haare wettigheid niet kan overtuigen. Het geheelc „ zinnebeeld heeft zijne betekenis, (de groote hulpe„ loosheid en den verlaten toeftand van Jerufalem, dat „ ten eemgen tijde eene zoo bloeiende Stad wo'rden „ moest, bij zijnen oorfprong en in zijne kindsheid) „ doch geen ftuk betekent op zich zeiven iets bijzon5J ders: ook zou de verklaring niet uit de Godgeleerd-  JOO J. D. MICHACLIS „ beid moeten genomen worden , dewijl hier niet van „ den mensch in 't algemeen gefpróken wordt , maar „ uit de gefchiedenis van de Stad Jerufalem, eerst van „ haaren oorfprong , tot op den tijd van abraham „ en m e l c h i s e d e k , en van daar af tot op d a v i n s tijd, doch waar van ons de berichten ontbreken. " Tot eene proeve van vertaling diene Hoofdfl. XXXIII: io—ao. 10. Gij, menfchenkind, zeg tot het volk Israëls: gij zegt zeer wel, onze zonden en afvalligheid liggen zwaar op ons, zoo dat wij onder dezelve vergaan ; hoe kunnen wij leeven ? 11. Zeg tot hen: zoo waar als ik ieeve, fpreekt de Ileerc, jehova, ik heb geen behagen in den dood des fchuldigen, maar daar in, dat de fchuldige van zijnen weg te rug keert, en leeft. lieert te rug, keert te rug van uwe booze we- 12. gen! Waarom wilt gij fterven, gij van 't volk Istaëls? Gij, menfchenkind, zeg tot uw volk: de deugd des deugdzaainen zal hem niet helpen, als hij te rug valt, en de misdrijven des boozen zullen hem niet ten val verftrekken, wanneer hij zich van zijne zonden bekeert; maar de dejigdzaame zal ook door zijne deugd het leven niet behouden , wan- J3. neer hij zondigt. _ Als ik den deugdzaamen beloove, dat hij leeven zal, en hij zich op zijne voorige deugd verlaat, eu onrecht doet, zoo zal al zijn voorig goed niet meer gedacht worden, maar bij zal wegens het onrecht, dat hij nu be- 14. diijft, fterven. Als ik in tegendeel tot den boozen zegge? gij zult fterven! en hij zich van zijne zonden bekeert, en 15. doet het geen recht en goed is, het pand te rug geeft, het gellolene herflelt , de voorfchriften opvolgt, die ten leven leiden , zoo dat bij verder geen onrecht doet, zoo zal hij lee- 16. ven en niet fterven. Aan alle zijne voorheen bedreeven zonden zal niet meer gedacht worden, hij doet 't geen recht 17. en goed is, derhalven zal hij leeven. En nogthands zegt uw volk: de handelwijs des Heeren is niet recht! 't Is omge- 18. keerd! hunne handelwijs is niet recht. Als de goede zrch van zijne deugd afkeert en onrecht doet, zoo zal hij ip.daarom fterven: Als de booze zich van zijn boos beftaan bekeert, en doet, 'tgeen recht en goed is;zoo zal hij daar- 20,om leeven. En nogthands zegt gij: de handelwijs des Heeren is niet recht ! Ik oordeel één ieder naar zijn gedrag, gij van het volk Israëls. Wij zouden te breedvoerig worden, indien wij meer" andere proeven uit de voortreflijke aanmerkingen en ophelderingen van den uitmuntenden M. zouden willen bijbrengen, zij zijn door het gcheele Werk verfpreid, cn  nieuwe overzetting des ouden testaments. ioï en tot recht verdand van dezen anders moeilijken Profeet zeer gefchikt ; inzonderheid moeten wij onze Lezers verzenden tot zijne aantekeningen bij de laatfte Hoofdrukken, over den Tempel van ezechiül, alwaar zij veel gewigtigs en leerzaams zullen aantreffen. Wij beffuitcn met zijne aanmerking bij Hoofdfl. XXXIV: 23, ik zal een c'énigen herder over hen zetten, die ze weiden zal, mijnen knegt b a v i d ; die zal ze weiden, en die hun herder zijn. „ Onder dezen éénigen „ herder," zegt hij, ,, verdaan eenigen christus, anderen sorobabei., die uit het huis van david, ,, en bij de wederkeering uit de Babijlonifche balling,, fchap het Opperhoofd der Jooden was. De eerde „ meening komt mij waarfchijnlijker voor: soroba„ bel was flechts eene zeer laage, mindere Overheid „ der Periifche Koningen, onder wien het Joodfche volk „ ook zeer weinig bloeide, (onder n 12 hem ia wierd het reeds meer bloeiende; hij was daarenboven niets „ minder dan een éénige herder van het geheele volk. „ Hij had enkel het bevel over de gecnen, die van de ,, dammen juda, benjamin en levi, na Tudea ,, te rug keerden, niet over die van de tien dammen, welken na Galilca en in de landen aan de andere zij,, de van den Jordaan zijn te rug gekeerd; doch zelfs „ de regecring van Judea deelde hij in een zeker opzigt ,, met den Hogepriester josua , welke deeds aan zij,, ne zijde geplaatst was, zoo dat men eer zou kunnen ,, zeggen , dat dit kleine en arme volk twee herders „ gehad heeft. Daar komt nog bij, dat volgends de „ gelijkluidende plaats QCap. XXXVH: 24.) david ,, Koning over hen zijn zal, en dit is so robabel „ nimmer geweest. Ik geloof daarom, dat in de voor,, gaande verzen de Godlijke weldaaden befchreven ,, worden, welke hij aan het volk van de wederkeering ,, uit Babel af bewezen heeft , en , dat hier beloofd ,, wordt, dat hij het eindelijk den lang verwagtén Ko„ ning uit het huis van david, den Mess 1 as, ge„ ven zal, welke hier naar zijn voorzaat, david ge- noemd wordt. „ Ohristus zelf fchijnt , Jo'dn. X: 12 op onze ,, plaats te doelen , als hij zegt : ik hen de goede her,, -Ier , en zich tegenover de huurlingen delt, die de „ fchapen niet in eigendom hebben. Wanneer in de volgende verzen aan het IsraëlitiG 3 fche  102 c. boers „ fcne volk, onder dezen herder, uit het huis van " r?"IDJ- geIuk en zekerheid beloofd worden, zoo „ fchijnt du ongetwijfeld op de gefchiedenis van dit „ volk van christus tijd af niet te pasfen , want „ een menfehen-leeftijd na hem wierd ferufalem ver„ woest en het volk in alle landen verftrooid. Doch „ dit geluk en deze beloften behoren mogelijk niet tot „ den tijd van christus komst , maar tot een nog „ aanftaandeu tijd,wanneer het Israëlitifche volk zich! „ volgends Rom XI bekeeren, en christus wezen* 7}., föfê & * aanmer- Leerredenen over jacobs Droom en Worteling, door iïl0LUn b°ers' TheoL Do&or- TeLeijden, bij prfiTf ^ l7?7' H8 BkldZ' * ^ °C}aV0' ne "Qc Eerw. B. buiten de mogelijkheid gcfteld , om de ivi,Gen,eentfe van Heijden in het openbaar langer te ftchten, heeft dezelve echter, door het uitgeven dezer Leerredenen willen nuttig zijn; en zo hij merkt dal dit zijn doel bereikt wordt , zal zulks hem aanzetten dezen arbeid verder voord te zetten 1 Wat deze Leerredenen betreft, dezelve kunnen, vooral van hun , die met den Leeraar B. ééne leidi ng van gedachten volgen, met veel nut en Inenting gelezen en overdacht worden. De Onderwerpen zelve zijn wel is waar, meer dan ééns behandeld, doch de verilarinffen caar omtrenfl gegeven, zijn zeer verfchillende , cn op onderscheidene grondftellingen gebouwd. De Burger B heelt ook de zijne, doch zoo wel deze, als zijne daarop gebouwde uitleggingen, zijn duidelijk en overredend voorgedragen , en verdienen , fchoon men ze ook alle ™L7CU gsm.^'S en gegrond mogt oordelen,, eene nadere overweging. — ' nv1ï'ier>Leevv^TT beheIst dit ^ekdeel. In de eerfte w Gw;VXXU!?: geeft hij aan moses ver- haal eerst het nodig licht. Ten tweeden ftaat hij bij de geheele gefchiedenis nader ftil. Eu ontwikkelt ten 'derden het onderwijs, 't welk daar in ook voor ons Christenen gelegen is. — In het Tweede gedeelte bepaalt hij vooraf den, waaren zin en betekenis van het gezicht aan JA-  leerredenen over jacobs droom en worsteling. I03 j a c 0 b in den droom vertegenwoordigd , en deszelfs betrekking tot dat Godlijk Orakel, met het welk hij werdt begunltigd. Fervolgends overweegt hij de gefchiktheid van geheel deze gebeurenis , om jacob in die kommervolle omltandighcden , waar in hij zich thands bevond, ten kracbtiglten te bemoedigen. En eindelijk toont hij, dat God zijne toezeggingen aan jacob en aan zijn nageflacht op de volkomenfte wijze bevestigd heeft. Over Gen. XXXII: 24—32 , behelzende het gefchiedverhaal van jacobs worfteling, zijn twee Leerredenen. In de Eerfte heldert hij alleen het verhaal van moses op; terwijl hij, in de volgende , de waare oogmerken onderzoekt, die door God in de daarftelling, en door moses in de vermelding dezer merkwaardige gebeurenis zijn bedoeld , en te gelijk het gewigtig onderwijs , 't weik hier in voor ons gevonden wordt, voorltelt en aandringt. — De Eerw. 13. is met meer andere geachte Uitleggers van gedachte , dat hier een ongefchapen Engel, een Godlijk Perfoon, in eene zichtbare gedaante, aan jacob is verfchenen, „ en," voegt hij 'er bij , ,, wij maken zelfs geene zwarigheid , om , meer be„ paald, te denken aan den eeniggeborenen Zoon van „ God, door wien foortgelijke verfchijningen meer ge,, woonlijk plegen te gefchieden." —.— Op de vraag: indien de Perfoon , die aan den Aardsvader verfcheen, als een Godlijk Perfoon moet geëerbiedigd worden , op welk eene wijze moeten wij dan deze worfteling begrijpen, zal die beftaanbaar zijn met deszelfs hooge Majefteit, en zullen hier door de begrippen, die wij ons van deszelfs verhevene heerlijkheid maken moeten, niet beledigd worden ? andwoordt hij: „ Aan de eene zij„ de , ds het begrip, het welk door fommige Uitleg„ gers, ter wegneming dezer zwarigheid, omtrend die ,, worfteling is voorgefteld , als of die alleen in eenen „ geestelijken ftrijd tegen de aanvallen van geestelijke „ vijanden beftaau hadde, zeer ongegrond en onaan„ neemlijk ; men zou , toch , aan de eene zijde, het ,, zoo duidelijk verhaal van m 0 s e s, en alle die onder. ,, fcheidene omftandigheden, die eene liehaamlijke wor„ fteling zichtbaar aanwijzen , onverflaanbaar maken, ,, wanneer men hier Hechts in het gemoed van den „ Aardsvader voorgevallen , zou denken willen ; maar ,> aan den anderen kant, moet eene geestelijke Itrijd, G 4 die  *°4 j.w. bussinoh „ die in de ziel van jacob heeft plaats gehad , htetf „ geenszins worden uitgefloten; deze, immers, moest „ door de omftandigheden , waar in hij zich bevond. „ zoo als wij nader zien zullen, van zelfs veroorzaak? „ worden: wij moeten deze worfteling befchouwen als „ eene worfteling, die door vuurige gebeden, verflerkt „ door eenen lichaamlijken aandrang, aan de zijde van „ jacob; en door eene, voor eenen tijd, verklaarde „ en intgehoudene weigering om daar aan gehoor tè „ geven, gepaard met lichaamlijke pogingen, om zich „ aan dien krachtigen aandrang van den vasthoudenden " ^^^teonttrtkkétt,'aM de zijde van den Zoon " I ",, ,0d ' -hee5 pIfrf éeh?d 5 ferwijl deze zelfde „ worfteling rn dat licht bcfchouvvd ,'niets in zich „ heeit, t welk onbcflaanbaar zij met het hoog karak" *K van hem> die zich tegen jacob heeft verzet " Hij toont veryolgcnds het oogmerk Gods in de daarite hng dezer gebeurenis aan, als zeer gefehikt naar de omftandigheden , waarin zich de Aardsvader bevond en brengt verlcheidene redenen bij, waarom moses' deze gebeurenis zoo naauwkeurig, in alle haare bijzon, derheden, en met zoo veele bewijzen van haare geloofwaardigheid, verhaald heeft; welke in het Werf zelve moeten gelezen worden. y C1Vt Uitzaten ,n de volgende eeuw;, een klein Volksboek, het welk zoo wel voor Jooden als Christenen belangrijk is, en van betden verdient gelezen te worden. Uit het Hoopduitsch van r_n e-r t ; vertaald, en met eene 0% dracht, Foorreden en Aantekeningen vermeerderd, door JpANNES WILHELMUS BUSSINGH F. D M le Rotterdam, bij N, Coniel, i797. Behalvèn hét Voorwerk 80 Bladz. In gr. O£lavo. Deprijs is f:'16-: ■Qe Hoogduitfche Schrijver van dit Stukjen, den toe^ flanel van het Christendom in onzen tijd en het 2f t0e;iem!n.Iail -het °"Scl00f' ^Jde hij de Revolutie m Frankrijk, bijzonder ten tijde van het Schrikbewind'van robe spie rre verbindt, in overweging nemende, voorziet, als waarfchijnlijk : „ Daar God „ naar zijne vrije verkiezing, met zijne genade aan geen „ volk verbonden is, zoo zal hij de Christenen, zoo„ dra het christus verwerpend Ongeloof, onder j, hen  uitzichten in de volgende eeuw. 105 „ hen den hoogstmogelijken trap bereikt heeft, wederom a, verwerpen, en daartegen, het Joodfche Volk, het „ welk, wegens hetzelfde Ongeloof, reeds zoo lang ,, verworpen was, weder op- en aannemen." Deze verwachting bouwt hij op de volgende gronden. I. Dewijl het duidelijk is, dat de Christenen in onze dagen tot die gefteldheld gekomen zijn, waartoe de Jooden, kort voor hunne verwerping, gekomen waren. II. De vaste hoop op eene zekere aanftaande algemeene bekering der Jooden. Deze Stukken worden Bladz. i — 37 beredeneerd. Vervolgcnds evenwel erkennende, dat zijne verwachting toch kan afgewend worden, indien de menfehen zich bekeerden, befteedt hij de grootfte helft van dit Boekjen aan eene Pathetifche vermaning tegen het ongeloof, en tegen de Neologen, of nieuwigheid-zoekers, bijzonder in Duitschland, alles befluitende, met een foort van vijloen. Wij ontkennen niet, dat 'er veele waarheden in dit Stukjen vervat zijn, maar, behalven dat de hoofdzaak, de verwachting des Schrijvers, op al te zwakke gronden, onzes aehtens, rust, vervoert zijn ijver hem te meermalen buiten het fpoor, bij voorbeeld, wanneer hij de Oosterfche Geleerden in Duitschland, zoo maar onbepaald weg voorllelt, Bladz. 32 volgg. als ,, welke hunne kunde in de Hebrccuwfche taal, tot. verdraajing en ontzenuwing der duidelijkfte voorzeggingen , aangaande het Mcsliasfchap van jesus, en tot uitbreiding en bevestiging van het ongeloof, misbruiken," en als bij zich verbeeldt, dat 'er uit het Joodfche volk waarlijk verlichte mannen zullen te voorfchijn treden, die hun den mond zullen Hoppen. Ook brengt hij overal zijne denkbeelden over het Staatkundige te pas, en gaat ook daar in zoo ver, ilat hij Bladz. 12,13, in de Aantekening fchrijft: „ De waare Christen mag en kan zich naar de grond'ltellingen des Bijbels, niet verzetten tegen de Overigheid, al ware deze ook de onrechtvaardiglle, want hij weet, dat 'er geene magt is dan van God, eu dat hij zich tegen God verheft, die zich tegen de Overheid verzet: al wordt hij ook van eenen Tijrannieken Vorst verdrukt en mishandeld,' hij zal den zoodanigen nog eerbiedigen als eene roede in de hand van zijnen God" enz, Zeker, uit gebrek van onderfcheiding: de Christen als Christen lijdt en verdraagt, heeft geene vleeschlijke maar geestelijke wapenen, van overtuiging G 5 der  J°r> IJ- VAN HAMELSVELD ne rechten eBS fcïïf1™^ y°°™>ders ifun- qan met die uitlbml- »«A ' God e„ den Zaligmaker j È s us c nïis T u s ' In het ontvouwen dier wan-hprinn u i kunnen wijsmaken toÏÏfiSd^^ f™ ^"J^ werk «mi Pn ti„h ï^ïl 3 ' 1 '"J ongeveinsd tc fam nftPl Af d°°r cle v°ori5ordeeIen voor ecni- °ts9ts „sésl van den ongeveinsde,! CBriSfcï'isS/T 2, ffif W * &S£S3g »eeTt^tn ***** Pen, en op allerlei wiJze gerammeid, zoo dat alle on- vas-  DB ONGEVEINSDE CHRISTEN. IOp vasten en vrecsachtigen gevaar lopen , afgetrokken en verleid te worden. . De ongeveinsde Christen zal ook met betrekking tot het zedelijke, tot de levenspligten, en de vervulling derzelvcn geheel oprecht, te werk moeten gaan.. de deugden en ondeugden, en'het bettaan der llerveliiigcn, naar waarheid moeten voordragen, ten einde dus een ieder, tot zelfskennis opgeleid, en bewaard worde, om ten minnen voor God en zijn eigen geweten niet onoprecht te handelen. Eindelijk zal het ook niet buiten den kring van den ongeveinsden Christen zijn, indien hij nu en dan eenige bijbelulaatfcn, die duister zijn, opheldert, of die verkeerd'vcrltaan en misduid worden, in het rechte licht plaatst, alles naar mate de gelegenheid zich zal voordoen , of deze of geene omftandigheden 'er toe aanleiding zullen geven. : . Dit een en ander aangevoerde uit de Inleiding zal den Lezer een denkbeeld kunnen geven van het plan , het welk zich de Burger van hamels veld heelt voorgefteld. Hij fchijnt ons toe zijn plan gelukkig te volvoeren, en zijn arbeid verdient te worden aangemoedigd, vooral door dat Patriottisch gedeelte der Natie, hetwelk hart voor den Godsdienst heeft,, en niet dwaas genoeg is, om de vrijheid met losbandigheid en verachting van deugd en godsvrucht te verwarren, maar zich veeleer dagelijks bedroeft en kwelt over zoo veele zedenlozen, die, niet tegenftaande waa'-c Vaderlandsliefde met een ondeugend en verwoest karakter onbeftaanbaar is, echter zich nog Patriotten durven noemen, en, door hun godloos ergerlijk en verachtlijk gedrag, dien naam lchandelijk ontëeren, en de verfoeiïng zijn van al wat verfhall dig braaf en eerlijk is. , j- Zie hier Lezer den korten Inhoud der Vertogen die in dit eerfte Deel voorkomen. N°. i. Inleiding — en Zielsverheffing tot God, bij den aanvang van het Jaar 1797- 2. Godsdienst, noodzaaklijk voor den mensch, en voor den Staat. 3. Vervolg en Slot van Ar°. 2. 4. Verëeniging van Godsdienften. 5. Middelen tot verëeniging. 6. Opwekking aan mijne Landgenoten. N'. 7'  "O IJ. V A N H A M e t S V E L D N°" ?' SS °Vei' de" Zedelijken 8. Zedelijke toeltand van den mensen. 9« Zelfkennis. io. Gevolgen uit de zelfkennis voortvloeiende. M. God is niet onverfchillig. "VJU"cnae. 12. Verwachting. 13. Licht in duisternis. 14. De Bijbel openbaring van Gods wil. Id. Jesus geftorven en opgedaan. 10. Ongeloof. 17. Vervolg en Slot van JV" 16 18. Bronnen van het Ongeloof 19. Boetvaardigheid. 20. Jesus in den hemel. 21. Jesus aan Gods rechtehand. 22. Het Pinkfterfccst. 23. Advijs van den Schrijver, nopens de zor* vafl den Staat voor den Godsdienst, uitgebra'fin dl Nationale Vergadering- ltal-u1afat in cie 24. Algemeene en bijzondere Broederfchap. 25. De groote Hoofdzaak. P 26. Vervolg en Slot van N°. 2* 27. Opheldering der Wet Exod. XXI: 20 m en vpr dediging van den Wetgever. ' ^ei* 28. Vroegtijdige Godsvrucht. g" SPS* VaD den waa/en Godsdienst. 30. Bedenkingen over de Rpirpprinn. ^ t , f . De onfterflijkheid der zie? udc lilde 33- Vervolg en Slot van iV°. ö9 35- Jesus wijs, groot en Godlijk. 30. Vervolg van A'0. 35. 37- Vervolg en Slot van N°. 36. S feveïn eenC'n ChriSte" in het tegenwoor- 39' g^oÉdlevSft °°k d£ bd0^ het 4°. Bekommering. r f^rss™met het M fa /2. Vervolg en Slot van A%. 41J N'. 43-  DE ONGEVEINSDE CHRISTEN. III N°. 43- Moedeloosheid. 44. Gods Éénheid uit de rede. 45. Vervolg en Slot van N°. 44. 46. Eerbied bij den Openbaren Godsdienst. 47. Vervolg en Slot van N°' 46. 48. Bedenkingen op het jongfte Zeegevegt. 49. Vrede. 50. Gronden van Zekerheid. 51. Jesus God-mensch. 52. 'Overdenking op het einde van het Jaar. Verzameling van Stukken, betreffende het gedrag der Curateuren van Hollands Univerfteit te Leijden, in de jaaren 1796 en 1797 , bijzonder in de zaak van Mr. jokan luzac, Profesjbr in de Grickfche taal en Vaderlandfche Gefchiedeni 'sfen aldaar, met een Voorbericht dien aangaande. Te Leijden, bij A. en J. H011koop, 1797. Te famen 370 Bladz. In gr. Gctavo. De prijs is f 2 - 8 - ! Deze Verzameling betreft eene gebeurenis, geheel cenig in haar foort, en die niet Hechts ten hoogfien verwondering wekkende , maar in alle haare bijzonderheden van dien aart is, dat zij meer dan eens onder het doorlezen (het geen wij met de uiterfte oplettendheid en ingefpannenheid van aandacht hebben gedaan) ons hart van verontwaardiging heeft doen gloeien, vooral als wij bedachten, dat dezelve plaats gehad heeft in het tweede en derde Jaar der Bataaffche Vrijheid, na dat de afgekondigde rechten van den mensch en burger openlijk tot een grondilag van alle beuuur in ons Vaderland zijn aangenomen. Wij vertrouwen, dat ons Maandwerk te zeer geaccrediteerd is, en eene gevestigde achting bij alle Vaderlands- en Vrijheids-Vrienden verworven heeft, dan dat wij zouden behoeven te vrezen, dat wij door deze onze uitfpraak cn door de aanmerkingen, die wij nog verder zouden kunnen maken, gevaar zouden lopen om bij waare bedaarde Vrienden van Vrijheid en orde als tegenflrevers der Bataaffche Revolutie (in een' goeden zin) verdacht te worden. Doch, ten einde niet bcfchuldigd te worden, van de gewoone paaien eener Recenfie overfchreden te hebben, zullen Wij ons liefst van alle. aanmerkingen betreffende het gedrag  112 verzameling van stukken, drag van Curateuren der Hollandfche Univcrfiteit onU houden, en ons flechts bepalen tot eene beknote on. gave der gebeurenis, die het onderwerp dezer StukS uitmaakt. En om allen fchijn van partijdigheid in deze onze,opgave te vermijden, zullen wij ons bedienen van de eigen woorden van het Provinciaal Committé vïï Holland ,n deszelfs Confidentie en Advi s aan het Provinciaal Beftuur betreffende de zaak van Mr, ToVan luzac, voor zoo ver dezelve (trekken* „ In het laatst van den Jaare 1795 komt bij de toen„ ma ige Staaten Generaal, van wege den MTnister di „ Buitcnlandfche Zaken te Parijs, ëene klag n L^n „ zeker Artikel van de Leijdfche Franfche Courant. Dit ?, Stuk, vergezeld van eene Misfive van onzen toen„ mahgen Munster blauw, werdt door li. H Moe „ gerenvoijeerd aan de Provilioneele Reprefentanten van „ Holland, en door dezen wederom gefield in handen " u3"a LfJnmttté van Waakzaamheid, welk Committé „ bij deszelfs uitgehragt Rapport, boven en behalven „ de daar bij voorgeltelde voorziening jegens t i u- " 1ACa '• a]saAnÜ\Crm' dci' ^'l'dfche Franfche Courant, „ goedvindt deze Voordragt te doen : „ Of t lu* '"' fTA_c, zijne qualiteit als Pro fes fo" aan 's Lands „„ Univeriiteit teLeijden, niet zoude behoren te woi* „„ den gercmovcerd, uit hoofde, dat hij, als Redac„„ teur van de Franfche Leijdfche Courant, (leeds bh"„„ ken gegeven had van zijne Aristocratifche denk„ „ wjze , als mede van zijne pogingen om de Frai „„ che Revolutie, en dus ook de onze, benevens 41„ „ les , wat tot eene Republikeinfche Regeeringsform „„ betrekking heeft, ineen baarlijk daglicht te ftelien „„ en met zwarte couleuren af te malen, welke fenti„„ inenten allezins in een' Hoogleeraar, aan wien "" ",??n.derheid liet doceeren in de Vaderlandfche Gejchtedems is toevertrouwd , van de allei-nadeeli°(tè „„ gevolgen zoude zijn, door den invloed, weikeu s, „ zoodanig perfoon op de gemoederen van de flude„„ rende jeugd moet .geacht worden te hebben."" „ Daarop volgt een Decreet van de Provifioneele Re„ preientantcn, waar bij aan Curateuren wordt geren„ voijeerd de zoo even gemelde Voordragt van het „ Committé van Waakzaamheid, omme dezelve in zoo„ danige Confideratie te nemen, „ als zij ter bevorde„„ ring van het welzijn van gemelde Univerfiteit zou- s,„ dert  BETK. HET CEDR. DER CURAT. VAN HOLL. UNIVERS. II3 ,,,, den oordcelen te behoren;" En het is uit krach,, te van dezen last, dat gemelde Curateuren in hun,, ne Vergadering van den 8ften Februarij 1796 een be,, fluit nemen , niet alleen „ om. j. luzac, als Pro,,„ fesfor in de Paderlandfche Gefchiedenisfen, te ont,,,, liaan, met vermindering van vierhonderd guldens in ,,,, zijn appoinctement, maar ook daarenboven denzel,,,,.ven ernltig te verwanen en te beveelen, om, „ „ in het onderwijzen van de Griek fche Taal en Oud,,,, heid, zich zorgvuldig te' onthouden van alle Staat„,, kundige Aanmerkingen, noch zich eenige uitdruk,,„ kingen te veroorloven, welke de jongelingfchap te,, „ gen de thands erkende en aangenomene gronden ,,,, van vrijheid en gelijkheid zouden kunnen voorïnne- ,, men;"" Van welk hun befluit zij Curateuren op „ den i7den Februarij ter Vergadering der Provifioneele ,, Reprefentanten kennis gaven, met dien gevolge, dat ,, het zelve aldaar ten zeiven dage werdt goedgekeurd. ,, Inmiddels had niet Profesfor luzac van deze „ zijne Remotie en verdere omftandigheden kennis ge„ kregen , of hij fchorfte dadelijk zijne lesfen in de ,, Griek fche Taal op, terwijl aan den anderen kant de ,, Academifche Senaat en de bloem der ftudccrende „ jeugd, bij herhaalde bezendingen, den geremoveerden ,, niet alleen hunne hartelijke deelneming kwamen be,, tuigen, en hem tot het hervatten van zijn onderwijs ,, poogden over te haaien ; maar ook beiden door de „ krachtigfte inftantiën bij Curateuren deszelfs hcrftel,, ling trachtten te bewerken ; edoch met geen ander gevolg , dan dat men het ter hand ftelien der Refo,, lutie van Remotie aan j. luzac eenige dagen op.,, fchorlte, en voords alle de gedaane aanzoeken, ook „ zelfs de Misfive en opgevolgde mondelinge Voor„ dragt , bij Deputatie van den Senaat , geheel onbe„ andwoord liet." „ In dezen ftaat der zaken nu meende luzac niet ,, langer te mogen ftilzitten; weshalven hij, eenige da„ gen na den ontvangst der legaale kennis van zijne ,, ontzetting , het befluit nam , aan Curateuren zijne „ grieven deswegens fchriftelijk voor te dragen, en wel „ bijzonderlijk hun daar bij te verklaren, ,,,, dat het 9, „ hem , uit krachte der aangedaane fletrisfure , zoo ,,„ wel als van de zoo vernederende en onüitvoerlijke „ „ voorwaarde, hem ten aanzien zijner Profesfie in de NIEUWE VAD. BIBL. II. DEEL. NO. 3- H „„Griek*  ÏI4 VERZAMELING VAN STUKKEN, "" Gr'Wc\e Taal voorgefchrcven , als Man van eer »».*> onmogelyk was in die Profesfie te continueereii! „„neen, maar dat bij zich genoodzaakt voelde op „,, dien grond zijn algeheelcn post als Hoogleeraar ne» „,, der te leggen;"» Wöfe misfive dan ook eindeUik „ gevolgd werdt van eene Refolutie van Cura è S " lTzaÏ i« pntrVegg™ ? to " ^UZACnas Profcsfor in de Gri^ tale en nudhe- „ den ontflagen te houden; eene Refolutie. van welk " SlT fP i e" 2° MMrt Sen°men' echter „iet d n „ d e maanden later^aan luzac werdt kennis gegeven.» HpS ff T"e hct Vei^a? van het Provinciaal Committé n deszelfs bovengemelde confideratiën en advijs; - w zullen het verder gebeurde nu nog kortelijk aanfiippen Profeslor luzac addresfeerde zich nu bif eene ampele Memorie aan het Provinciaal Beltuur va>{ HbllanS om reparatie van Grieven , hem door Curateuren oe' MénV^ in handen van Curateuren geRcld zynde, werdt door dezen voor de tweedemaal (als StrSCr?S "'f °^»wgzaam befcïoiS en vei worpen) daarop bericht ; welk bericht , met de Rcqueste of Memorie voorroemd gefield wierdt £h£ den van eene perfoneele Commisfie , om al lU zdve nader te examinceren en de Vergadering te dienen van Confideratie, en Advijs. Intusfchen, daar tufhen dit Commisfonaal en het inleveren der voornoemde Memor.cdoor Mr. luzac , zes maanden verlopen wa en addresfeerde dezelve zich andermaal bij Requeste met mhxhe zijner voorige Memorie en aandrang Vm diZfitie en wierdt dit Request mede aan de voornoemd perfoneele Commisfie gereirvoffeerd. - Deze r of wel de meerderheid dezer Commisfie, dewijl den lid derze ve, de Burger van marle, afzonderlijk Rapport en een juist tegengefteld Advijs uitbragt) rapporteerde' kort daar na; dat dewijl de Burger Vu z a! zich Klaagde , van onverhoord te zijn veroordeeld , en zulks van de zijde van Curateuren niet ontkend wierdt, de Commisfie derhalven van gevoelen was, dat 'er termen vyaren voor een onderzoek „aar de merites der Refolutitn van Curateuren ; advijfecrende dit onderzoek aan jet Provinciaal Committé van Holland te demandeeren, aan het welk Curateuren binnen veertien dagen zouden moeten inleveren^de precife poinBen van Accu fat ie, waarop derzelver Refolutie tot remotie van j. luzac gegrond  BETRi ttET CEDK. DER CURAT. VAN HOtL. UNIVERS. 11$ grond .was, welke poinften zouden moeten gefield wor-; den in handen van Mr. j. luzac, om zijne plenaire tkfenfis daaröp binnen veertien dagen aan het voorsz. Committé te laten toekomen enz* Wordende door het Provinciaal Beftuur conform geconcludeerd. Curateuren weigerden aan dat Decreet te voldoen , Wierden bij nader Decreet daar toe gelast, doch weigerden op nieuw; wordende toen het Provinciaal Committé gcauctorifeerd , om de bij het zelve voorhanden zijnde "Stukken, fpeciaal het laatfte bericht van Curatcuren , te ftelien in handen.van luzac , om daarop in zijne belangxns te worden gehoord. Deze zuimde niet, aan de aanichrijving van het zelve Committé te voldoen, door aan» het zelve eene ampele Memorie , inhoudende, ziine defenfie, binnen den bepaalden termijn, toe te zen* den; waai'öp het meergemelde Committé deszelfs Confideratiën en Advijs, bp den 7 Maart bij het Provinciaal Beftuur inbragt, tendeerende tot volkomen herftel en fchadeloosftelling van Mr. j. luzac. — Het befluit hierop door het Provinciaal Beftuur den 20 Maart 1797 genomen behelsde hoofdzakelijk : Dat de remotie van Mr. yoiiAN luzac uit eigenen aart tuil cn wederrechtelijk was en alleszins aanlopende tegen de Rechten van den Mensch cn Burger; wordende hij daarom in zijne beide Prcfesfiën hcriteld , in dier voegen , als of hij nimmer van die Profesfiën ontzet of ontflagen was geweest. Doch Curateuren, wel verre van zich naar dat befluit te richten, weigerden daar.aan per Mislive te voldoen, en saven zelfs vervolgends kennis , dat zij den dag , waarop de Burger j. g. husciike, reeds in het Voorleden 'jaar door hun tot gewoon Uoogleeraar in de Grickfche Taal beroepen, zijne Intreê - Redenvoering zoude houden, op den 27 Maij bepaald hadden, — En, om kort te gaan , zij wisten het zoo ver te brengen , dat de Burger j. luzac in zijn wettig herkregen recht opgefchort wierdt. Zie daar een beknopt, en, zoo veel de bepaaldheid van ons bellek toelaat, naauwkeurig verflag van eene gebeurenis , welke door geheel ons Vaderland zoo veel opziens gebaard heeft, en waarömtrend wij, om die reden, een weinig breedvoeriger, dan naar gewoonte, gemeend hebben te moeten wezen. Wie van de bijzonderheden nader begeert onderricht te.zijn, dien verzenden wij naar de H a aan-  M6 hist. en gedenksciuu van de revol. te CAMPEy. aangekondigde Verzameling van Stukken. De onderfcheidene Memonen van den Burger luzachJo. porten en Advijfen in deze W^ZSSSS^&^S Betreffende ééne Stelling evenwel, van den Burger r ,r zac, welke- herhaalde reizen alhier voorkóm " door het Provinciaal Committé in dLSS&fitóte en Advijs overgenomen is „ als of naamlijk èen H00, „ leeraar nimmer, van zijnen post onteer ILL i g „ worden, dan alleenlijk' wanïeï „ tut kvvame te zondigen" meenenwij tè moéte,?aan merken,-dat dezelve hier wat al te algemeen "Sm ÏI nomen is, en uit dien hoofde ligteliik zondt» t«„„J g vallen tot die foort van ^^StaJ^S^?! en daarom juist geheel niets, bewijzen. - Doch wi? kunnen ons hier over thands niet breder uitlaten J Tdlltl Gedenkfchllften *f»de Revolutie te Campen, zedert den aanvang van den Jaare 1-95 tot op den tegenWoordtgen tijd Uitgegeven dooreen óJlfctp raderlandnnunende Burgers binnen gemelde Stad ÏTl oaZl 1$p$*$M 203 ,» *» ê* rjat een drom eigenbelangzoekende en landverderven. ÏBeftuur Va" hCt r-°°ris °range AriflooSS J' iW <£°r o"s_ weleer gezegend Vaderland op oen rand des verderfs is gebragt geworden zich ni SÜ^S* d°i°r °nZe brüCderS' de ecwSfedtaTtó fchen ,n den Jaare 1795 van het ondragelijkst fuk dat zoo lang gekneld had, verlost was, oirf eenen eerlozen ELCftÏÏ ' °"der masker Va" weldenkende VaS Reet ™te°tmd' om' als 'twire> h« natuurilk Keent cn Viijheid te verwoesten, en als ftokebranden te kunnen dienen, om, met fophistifche en hSfcï Vade7,nd\ÏÏenVT",ge"' d1 ^ en ^rfvSh&« Vade, and k oppende harten der Ingezetenen te verflik- een1 denkbeeld te doen geboren worden, dat men nim- S iVen ^r,°tnnf' de .vrij'heid ka" doe» SaaS Wijven, en gelukkig leeven, is eene waarheid, die, helaas t  a. j. sluijsken, verhaal. iiJ laas! door de dagelijkfche ondervinding maar al te zeer bevestigd wordt. Dat.de Stad Campen, eene der Overijsfelfche hoofdlieden, die zoo lang eene fchuilplaats voor onderdrukte en.vervolgde Patriotten, zints de rampzalige Omwenteling van den Jaare 1787, geweest is, dit wel bijzonder, heeft ondervonden, zal niemand, wiens gemoed van alle partijzucht vrij is, kunnen lochenen, als hij zich Hechts wil verledigen, om dit Werkjen met aandacht te lezen.Men zal daar uit zien, dat die pesten van het Vaderland hunne medeburgeren fteeds met het denkbeeld geftreeld hebben, dat men nimmer, in Staatkundige zaken,, van zijne gevoelens belijdenis behoeft af te leggen, dat men alleen maar van zijne daaden veriindwoording fchuldig is; dat ieder Ingezeten, welke partij hij mogt zijn toegedaan, Stemgerechtigd is; indien hij ilechts verklaart geen Erflladhouder te begeeren; waar door dus het erflijke alleen, en niet het Stadhouderfchap, dat ons Vaderland, van ouds af, zoo veele onheilen, welken de nakomelingfchap (leeds met aandoening gedenken zal, berokkend heeft, als verderflijk befchouwd wordt. Wij meenen genoeg gezegd te hebben, om den Lezer een gepast denkbeeld van dit Werkjen, dat voor geen uittrekzel vatbaar is, te verfchaffen. Dit alleen zullen wij 'er nog bijvoegen, dat wij het Werkjen der lezing ovcrwaardig achten, en onze volkomene goedkeuring niet kunnen noch willen weigeren. Verbaal, gehouden bij den Commisfaris van de Caap de Goede Hoop, a. j> sluijsken, zedert het arrivement der Engel fche Vloot onder den Admiraal s. g. k e i t elphinstone, den 10 Juni] 1795 en de overgave van die Kolonie aan de Wapenen van Grootbrittannien, den 16 September daar aanvolgende. In den Hage, bij j. van Cleef, 1797- 330 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 2 - 8 - : Deze titel zegt den Lezer genoegzaam welke de Inhoud van dit Werk zij. — Soortgelijke Schriften zijn minder voor het algemeen, meer voor'den gefchiedkundigen, en voor den Rechter. — Voor het algemeen is diergelijke te droog, en, door dien men op kleinigheden zoo dikwijls moet ftilftaan, Yerveelend. De GeH 3 fchied-  ilS C. L. NEETHLINO fchiedrchnjvcr vindt hier de bouwltoffen, die hij verse- }|t on .f'^T be"rbd^' De Rechter maakt dSr u t op, of eik zich van zijnen pligt gekweten dan öf Hij daar in nalatig geweest zij. (*ƒ zweren» dan °* - Zonder ons in te laten in de beöordeeling van het «edrag, door den Commisfaris gehouden, w!iar toe wiffrt geenen deele geroepen worden, zij het genoeg, van Jd Werk te getuigen, dat hetzelve Zeer omuagti* is e zeer veele beuzehngen en kleinigheden behelst %v a'-ö wij vertrouwen, dat 'er naauwkeurigheid in het verhak plaats zal hebben. _ De waarheid%f onwaarheid der opgegevene daadzaken kunnen wij niet bellissen. dit Bof ' °"f aa^daf,n iu Ilet doorlezen van „L a 1 mCeSt bcpaalt bi de berichten rakende eene, door sluijsken zoogenaamde opltand te Zwel ^Amrr\r^ -Taai' i!1 V de beginfcler, eener zuivere SePaard met ordemeenen ontdekt Ie C) 't Is nogal merkwaardig, dat één der Leden van denRaaH ?ost%'e\aer"edïït!-0ra »" ^ de Onderzoek van 't Verbaal van a. t. si pii = ,tm THge Commisfaris van ^ÖI^K ^«tf «« Geneeskundig toevoorzicht be! S iïï V,kHnn^ ten dezen opzielitc hunne plaats vervullen. Deze leggen derzelver onwaarheid genoegzaam aan den dag, en doen ons overtuigende zien, dat niet* geworden^ ^ £ Lede" hiermede is'beo'gd l Yernfids deze Stukken flechts als een algemeen over zicht der werkzaamheden van de Commisfie zdve en der voorgeftelde verbeteringen ten opzichte der gezondheid en het Geneeskundig onderwijs moeten beichouwd worden, kunnen wij ons in deze opgave met de bijzondere Rapporten niet bezig houden. J In het vertoog aan den Raad der Gemeente van Amfteldam , dienende ten geleide van het Plan voor een Committé van Gezondheid, vinden wij die afgepaste e eer4rfiStgtrann\TlkeK-der C0m?isfie S£s tot eer ventrem. — liet hier bti gevoegd Plan is nier min der volledig bewerkt en fhiften fuid^ïXR dat de Schrijvers zich niets hebben laten ontglippen, dat der gezondheid bevorderen, en in het vormen van kundige Artzenijmengcrs en Heelmeesters kan SS Wij vinden hier, wel is waar, eenige bijzonderheden, waar van het n werking brengen moeilijk , en de in (tand ïr -n21?S onm°gelijk is- Dit echter kan niet ter befchuldiguig komen, als of zich deze Commisfie m zaken had beziggehouden, waar van de uitvoering niet kunnende plaats hebben, de aanwijzing als overtollig  EENER COMMISSIE VAN GENKESK. TOEVOOnzrcHT. 12 E lig en onnut te houden is. Men behoort hier vooral onderfcheid te maken tusfehen eene Commisfie, tot het ontwerpen van een plan , waarin alles moet worden aangeduid, wat deszelfs oogmerk kan bevorderlijk zijn, en eene tweede , welke benoemd wordt ter uitvoering van die deelen , welke flechts onder bepaalde omftandigheden in werking kunnen gebragt worden , en bij gebrek hier van tot gefchikter tijden moeten worden 'uitgefteld, of als geheel onuitvoerbaar voorgedragen. In de Aanwijzing der Onderwerpen , welke aan den Raad der Gemeente zijn aanbevolen ter medewerking in de bezigheden van het Committé van Gezondheid zijn alle die Stukken naauwkeurig in het oog gehouden , waarop in eene geregelde Maatfchappijë de Volksvertegenwoordigers of Beftuurderen alleszins hunne aandacht behoren te vestigen. Onder deze trekt in het bijzonder onze oplettendheid tot zich, alles wat de Geneeskundige inrichtingen aanbelangt; als, bij voorbeeld, het verzorgen der Armen door twaalf in plaats van vier StadsDoctoren , waar toe men de jongde zal verpligt rekenen, doch niet eerder, voor zij twee jaaren als zoodanig binnen Amfteldam zijn bekend geweest , of door behoorlijke getuigfehriften kunnen aanwijzen, elders de Geneeskunst geduurende dien tijd geoefend te hebben. Dat men behoeftige Burgers in 't vervolg met meer naauwkeurigheid in hunne ongefteldheden gadefla , is eene verbetering , welke elk Menfchenvriend zal toejuichen. De wijze nogthands , waarop men deze verbetering wil in 't werk ftelien, komt ons vreemd voor, en voor Geneeskundigen alleszins vernederend en nadelig. Wat toch anders heeft men hier van te wachten, dan dat een Geneesheer, welken men , fchoon hij met allen roem zijne ftudiën volbragt hebbe, binnen Amftcldam tot het verzorgen zijner behoeftige Medeburgers ongefchikt oordeelt , geduurende zijn eerfte verblijf in deze Stad door niemand als kundig erkend zal worden, en om deze reden alléén bij geen mensen eenig vertrouwen bekomen. Ten opzichte der Chirurgijns, Vroedvrouwen en Vroedmeestcrs zou men kunnen vragen , waarom toch deze op een matig falaris worden aangefteld, en StadsDocloren Dei Gratia hunne posten zullen waarnemen ? Doch hier voor zal de Commisfie waarfchijnlijk genoegH 5 ***  122 S. VAN EMDRE.j RErZEN DOOR TALESTINA. zame reden gehad hebben, welke wij in de Rapporten niet verlangen te gemoet zien. _ Voor 't óverke 3? den wij de verbeteringen, welke door deze veranderde inrichting worden voorgefteld, veele aanprijzing waardij De ovenge Afdeelmgen , welke in deze ïarnJS voorkomen, bevatten niet min nuttige bedoelingen, dan in reeds gemelde veranderingen zijn opgetekend ,' deze echter moeten wij, hoe ongaarne ook , met ftilzwS voorbijgaan, om nog met een. woord het Geneeskundg Onderwijs aan te roeren. . Ij)cze *fi Lidvan de Zeeuwfche Blaat', fchapptj der Wetenfehappen, en van V Genootfchap ter verdediging van den Christelijke» Godsdienst. Eerde ioo Bladz. In gr. QStavo, De prijs is f i - x\ . ; yeel nieuws zal men in dit Werkjen niet vinden. De r u C-jnjVn le-eft daann de berichten verzameld van verfcheiden Reizigers, die het Heilige Land of K na bezocht hebben, welke hij in den vorm van Brieven nLÏL ^Sw f.ï»™»A -ggen,Vao,n ffifë metsis, hetwelk Breven kenmerkt, dan het begin en Ï5 , rJm Lezer mededeelt. Evenwel kan be tv™ hun, die deze Re.sbefchrijvers, of omflachtiger befchrijvmgen van Palestina niet bezitten, met vrucht en vermaak  j, DE KANTER, PHIL. Z, EENICE VERGEL. TAFELEN. I23 maak gebruikt worden, te meer om dat de Schrijver zorge gedragen heeft van de plaatfen der Reizigers, uit welken hij zijne berichten heeft overgenomen, naauw» keurig aan te tekenen. Eenige vergelijkende Tafelen van Voet- en Vochtmaaten en Pondgewigten , met derzelver verklaring , ten dienfte van eerstbeginnende be'öefenaaren der Natuurkunde , door j, de kan ter, PiiiL. z. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1797. De Tafelen met derzelver Verklaring te famen 127 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 -. 16 - ; De moeilijkheid , welke Oefenaars der Proefondervindelijke Wijsgeerte , die van Schrijvers van onderfcheidenen Landaart gebruik maken , ten opzichte der Maaten en Gewigten , welke bijna overal onderfchciden zijn , geduurig ontmoeten, heeft den Samenfteller van dit Werkjen bewogen zijnen Landgenoten in dezen eenig nut toe te brengen , door hun deze met moeite en arbeid door hem vervaardigde Tafelen mede te deelen, en 'er tevens de nodige verklaringen bij te voegen, behelzende eene onderrichting hoe en op wat wijze men Van deze Tafelen gebruik behoort te maken. Het Werkjen bevat in alles 29 Tafelen, zoo der Voetmaten , Pondgewigten , als Vochtmaten, welkers titels alle te noemen wij voor ons bellek overbodig achten, Vooraf gaat eene korte Verhandeling over de Tiendeelige breuken, of Decimaal - Rekening, waar in niets gevonden wordt , dat niet bij andere Schrijvers , fchoon de K, in onze moedertaal geene andere van eenig aanbelang over die iloffe , dan bl-assierg, de gelder en /ene/e fchijnt te kermen, even zoo duidelijk , uitvoeriger en met eene grootere algemeenheid voorgedragen is, In de daad , het Werkjen zou, zoo als het is, niets van deszelfs waarde verloren hebben, als de Schrijver dien ongevormden brok der DecimaalRekening , waar toe zijne krachten te weinig berekend ichijnen te zijn , geheel had agtergelateil. Wie , die eenigermate in de Rekening der tiendeeligen bedreven is, zal ontkennen, dat, zoo als Bladz- 11 der Tiendeelige breuken, in de aantekening , gezegd Wordt, o, 5 grooter dan 0,497 zij ? — Echter doet de Schrijver dit zelf,  "* J- DE KANTER. , PUIL. Z. EENIG2 VERGEL. TAFELEN. ?e,f' d.°?r dit? 0»der de verbeteringen aan 't einde van t Werkjen, als een feil te befebouvven; zeggende, dat men daar voor moet lezen; zoo is dan ook T, o grooter fan o 497 en dan enz. Maar kan 'er iets ongerijmder bedacht worden, dan iemand, die Hechts een weinig in dc Rekenkunst ervaren is , te zeggen , dat < heelen grooter dan de breuk van een geheel zijn? - en is het wel waarfch.jnhjk, dat de Autheur zulks in de voorgemelde aantekening bedoeld kunne hebben? Ten minlten zou dan genoegzaam alles vervallen , wat ons m het gedeelte der aantekening , dat op Bladz. i bevonden wordt, voorkomt. . De verklaring der Tafelen is echter, onzes oordeels voor elk, die van gezond verftand niet gantsch ontnuV%^P-- VC1TC- "a.zoo..gemaklijk niet te verftaan, Wiln nt Z1C,h in 21J"e Porreden fchijnt te verbeelden. Oefenaars der Proefondervindelijke Wijsgeerte, voor wc ken voornaamlijk dit Werkjen beftemd fehi nt te zijn, kunnen niet onderfteld worden geheel onkundig in de beginfclcn der Wiskunde te wezen; dewijl dezen de voorbereidende kundigheden zijn, waar mede zi zich alvoorens behoren bekend te'maken. Trouwen PEK. fchijnt dit zelf gedacht te hebben, door in z jMo Yimïnn§ dTe dne °"derfcheidene afmeetingen der Meetkunde, de Leere der Logarithmen, als bekfnd-aan te nemen ; en wie ziet dan niet, dat de tiei talli'e breuken dergelijke de Logarithmen zijn, hier zeer te onpas verklaard worden ? SrS'Vw-i"113118^ °Ver d<7 gew'gten en maaten der Hn zWn f u' dat..^or,die Stad bijna alleen van nut kan zijn , zullen wij m 't geheel niet aanroeren. Wil K ? |en°eS geZC,?d te ,lebben > om den Lezer i, Raat te ftelien over dit Werkjen te kunnen oordeelen. Ha^^^ennis der Meetkunde; door j. w. 5 fJj Leeu»'»def>; •** wen de gouden eerprtjs■ s toegewezen, door het Wis-, Bouw- en Natuurkundig Genootfchap te Leijden , onder de Spreuk De S»? de Moeder ir WetenfchapperWi^ 0VTiS Z f V°eI- van de noodzaaklijkheid , om v de Jeugd tot bevatting der belangrijktte kuudighe- den  j. w. karsten, handl. tot de kekn. der b1eetk. 12j «len voor te bereiden, en tot derzelver vlijtige beoefening, door voorbeelden van de voortreflijke eigenfchappen der Meetkunde, aan te vuuren, was het oogmerk van het Wis-, Bouw- en Natuurkundig Genootfchap te Leijden , toen het eene Prijsvraag uitfchreef, waar in verëischt werdt, om, of Jongelingen beneden de twaalf jaaren oud , op eene voor hun bevattelijke wijze , de Meetkunde te leeren , of hen ter bevatting dezer wctenfchap voor te bereiden. De beandwoording van deze Prijsvraag, door J. W. K., maakt eigenlijk het Boekdceltjen uit, dat wij thands te beoordeelen hebben. IIetzeiv.e is in Samenfpraken tusfehen een Vader en Zoon vervat, cn in twee deelcn afgedeeld. Het eerfte deel, in veertien Samenfpraken beftaande, handelt over de Meetkunde zelve; en in het tweede deel worden agt Samenfpraken over de nuttigheid der Meetkunde gevonden. Het geheel is ons vrij kinderachtig voorgekomen, en dus geheel voldoende aan het oogmerk. Doch onzes oordeels ware het beter de» Jeugd met de grondbeginfelen eener zoo afgetrokkene wetenfehap niet te kwellen, vóór en alè'er haar verftand tot zoodanige rijpheid gekomen zij, dat haar de gronden dier edele ^wetenfehap op eene min beuzelachtige,' en meer aan de waardigheid derzelve beandwoordende , wijze voorgedragen kunnen worden. Dan , en dan alleen , is men in ftaat op het verftand der Jongelingfchap eenen vruchtbarenden indruk te maken; terwijl dit'Boekjen , in den besten zin genomen , niet anders dan een niet onnuttig kinderfpel genoemd kan worden. De Autheur zelf fchijnt van deze waarheid overtuigd te zijn, zoo als blijkt uit de navolgende vermaning, welke hij, in de agtste samenspraak Bladz. 103-, den ■Vader aan zijnen Zoon laat doen. — „ In 't begin moet „ gij weinig Boeken gebruiken, om niet in verwarring „ te komen-; neem, bij voorbeeld, daar gij de Franfche „ Taal leert, of eenigzins magtig zijt, Les Element de „ üéometrie par clairaut, (zo iemand die taal ,, niet vt-rftaat , is 'er eene vertaling van dit Werk). Deze Schrijver zal u langzaam aan het fchijndrooge ,, dier befpiegelingen gewennen: — wanneer gij nu dit ,, Boek , als 't ware ,• doorkropen hebt, neem dan „ steenstra, Grondbeginfelen der Géometrie, deze „ is , wel is waar, meer droog , maar bevat een be- „ knopt  12Ö J. W. KARSTEN, HA.NDL. TOT DE KENN. DER MEETKé „ knopt famenftel van de voornaamfte waarheden , die „ gij noodzaaklijk weten moet. — Zoo dra gij eens „ aan dit werk gewoon zult zijn, zullen u al die foort„ gelijke Schrijvers als gemaklijk te verftaan voorko„ men; tuslchen beiden kunt gij de Wtrkdadige Meet„ kunde van mor gems ter , door knoop uitn-eo-e„ ven, wel eens doorlopen, om eens eene nuttigeöuit„ fpanning te genieten: veelen van zijne Stukken zijn „ niet onaardig; het is een compleet Samenttel van „ meetingen j en indien gij gelegenheid hebt , om die „ voorgeftelde meetingen werklijk op 't land te doen , „ moet gij zulks niet, verzuimen ; dan wordt het aan„ gename en nuttige famengemengd; dan ziet gij eerst „ waar toe al die Hellingen, befpiegelingen, en bevvij»3 zen «icnen ; ook dan leert gij eene meenigte Van „ zwarigheden kennen, die gij in uwe kamer nooit ,, ontdekt zoudt hebben. " Wij kunnen niet voorbij ter dezer gelegenheid aan te merken , dat daar , volgends het Voorbericht van dit Boekjen , en ook naar ons gevoelen , de Wetenfchappen, onder welken de Meetkunde dén der eerfte ran -en bekleedt, nuttig zijn ter befebaving van het verftand , het ons vreemd is voorgekomen , dat de Schrijver den eerflen ftap om een verftandig man te worden, met de Veldmeeting, anders gezegd Landmeetkunde, poogt te ftaven, zie Bladz. 23, zonder te bedenken dat de groorfte , de voortreflijkfte matigheid der Meetkunde in de opfcherping van 't verftand beftaat, en het tot dat einde geenszins nodig zij dezelve op bijzondere kunften toe te paslen. In de daad, het onderwijs in 't Landmeeten maakt, onzes inziens, hier een zeer vreemd liguur. Zou men dan, om onzg verftandelijke vermogens aan te kwecken, en verder uit te breiden; om juist cn naauwkeurig te leeren denken en oordeelen, zich in dp Landmeetkunde bekwaam moeten maken? — Dit geloven wij niet, en dus oordeelen wij , dat dit Boekjen, hoe loflijk anders het oogmerk van den Schrijver moge zijn , aan zijne beftemming Hechts zeer gebreklük zal voldoen. Brief  BR. AAN EELHART OVER DE RECHT. EN PL. DER NAT. I2J- Brief aan eelhart over de Rechten en Pligten der Natuur. Te Utrecht, hij de Wed. J. van Terveen en Zoon, 1797. 22 Bladz. In 'gr. Q&avo. De prijs is r 4 - : • '!"A'f, ' _ ' * .. ■pve verfchillende gevoelens, door de kundigfte mannen •L* aan den dag gelegd, aangaande de Rechten van den Mensch, gaven de Burgeres p. moens aanleiding tot het mededeelen haarer gedachten over dit onderwerp. — Dè grondllag dier verl'cheidcnheid in gevoelens meent zij daarin te vinden, dat niet alle hetzelfde denkbeeld aan het-woord Nntuurliaat hechten. Dit met eenige voorbeelden, uit. die verfchillende denkwijze, opgehelderd hebbende, geeft zij haar denkbeeld op. Zij verihat door den mensch in zijnen naruiirihat, niet dat domme, ongezellige, wilde en eigenbatige fchepfel van rK'ussealt, noch ook dat wanfchepfel, 't welk volgends ib'-.migcn, een natuurlijken afkeer heeft van alles goeds, noch ook dat onfchuldig wezen, welks vermogens no°(luimeren, maar ,, den mensch, die volkomen aan de „ beftemming der verheven menschlijke natuur voldoet; waarin zich alle de heerlijke eigeufchappen van die „ natuur ten toon fprciden, waarin alle grondneigingen „ zich, volgends haare natuurlijk vol naakte richting, „ uitbreiden, en waarïn alle vermogens, tot geduurig „ meerdere volmaking werkzaam zijn." — Zoodanige menfehen zijn 'er echter, (dit erkent de Schrijfeer) niet; — zij zijn 'er nooit geweest: — bij den eérfteh mensch ontdekte men wel de fchoonheid der menschlijke natuur maar ongeöefendheid deedt hem geen volkomenheid bereiken.—Naderhand hebben ongeregeldheden alles bedorven. Met dat al is de hatuurltaat, die ftaat van zedelijke volkomenheid, die de mensch aari deze zijde van het graf kan bereiken, — en hierüit moeten de rechten en pligten worden afgeleid. — Deze rechten zijn, volltrekte Gelijkheid, —Vrijheid. — en veiligheid voor perfoon en goederen. — Verwaarlozing van deze rechten is eene ontiiarting van 's menfehen natuur, te meer, daar in de eerbiediging en handhaving van onze eigen rechten, die van anderen ligt opgelloten: — en deze eerbiediging en handhaving der natuurlijke rechten zijn de natuurlijke pligten. Deze eerbiediging en handhaving der natuurlijke rechten  125 BR. AAN EELHART OVER DE RECHT. EN PL. DER NAT. ten vindt men volmaakt in jesus en in zijne leer Deze verlicht het menschlijk verftand, brengt het men'schdcm tot zedelijke volkomenheid. — Dit alles gcfchiedt trapswijze naar mate die verlichting meer invloed heeft; en daar dit bij onderfcheiden volksftammen zeer verfcheiden is, zijn uit dien hoofde de maatfchaplijke verdra«|nS. ?P uit elkander lopende gronden gevestigd. — De afwijking van den zuiveren natuurftaat maken deze verdragen noodzaaklijk; en naar mate der meerdere verlichting, krijgt een volk duidelijker doorzicht van zijne rechten en pligten, en is onder de verpligting, om zyn maatfchaplijk verdrag daarnaar te verbeteren. Zoodanig maatfchaplijk verdrag maakt bijzondere bepalingen, omtrend perfoonlijke gelijkheid, vrijheid, eigendom, die echter van dien aart zijn moeten, dat het wezen derzelve voor elk bewaard blijve. Hieruit vloeijcn dan ook .biir^erhjke pligten, beftaande in het eerbiedigen der maateliaplijke inrichtingen,en het voldoen aan de maatfebap„ lipte eiichen; en die, hoewel dezelve in het oog van dep volmaakten natuurmensen beuzelachtig mogten fchijnen, nogthands, ter inftandhouding der Maatfchappij, en om den burger nuttig aan den ftaat te doen wezen, hoogst noodzaaklijk zijn, — waarom de volmaakte natuurmensen, jesus, zich ook aan diergelijke onderworpen heelt. — Deze volmaking der maatfchaplijke verdragen, wordt als eene voorbereiding voor de volmaaktere maatschappij aan de andere zijde des grafs befchouwd. — Dit is de inhoud van dit kleine Stukjen, waarömtrend wij alleen gewenscht hadden, dat de Schrijffter zich wat breedvoeriger omtrend den aart en natuur der natuurlijke vrijheid, gelijkheid, en recht van eigendom hadde verklaard. — Bij de verfchillende denkwijzen over deze onderwerpen , waarvan in den beginne gewag gemaakt wordt, oordeelen wij dit als het eenige middel om dit Stukjen tot meerder opheldering omtrend deze hoofdzaken te doen dienen ; voords is hetzelve gefchreven in den bekenden geest en ftijl van de Schriften der algemeen beroemde Dichteresfe moens. Al-  ALGEMEENS t;.~SCHIEDENIS DER TEÓGNW. EEUW. 129 jilgemeene Gefchiedenis der tegenwoordige Eeuw. Vijfde Deel-. Met Platen. Te Harlingen * lij V. van der Plaats, 1797. 405 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is ƒ3 " : - « De belangrijke cn zonderlinge* gebeurenisfert , geduurende de jaaren 1793 en 1794, in verfcheiden Gewesten van Europa voorgevallen , wórden verhaald in dit Vijfde Deel des , in zijne foort, welgefchrevenen Werks, over wiens aart, aanleg, uitvoering en waardije wh' ons meer dan eens nebben Uitgelaten 2 en waar van Wij , voor zoo veel de uitvoering- des plans aan zich zelve gelijk blijft „ de herhaling onnodig agten. Frankrijk , zoo ten aanzien der inwendige gefteldheid, als van de buitenlandfche betrekkingen , den Oorlog met de Oostenrijkers en Pruisfen, beflaat hier een aanmerkelijk vak. Het geplonderde Polen wordt niet vergeeten, en van de mislukte pogingen der worftelende Vrijheid uitvoerig gewag gemaakt. De verrichtingen der Nederlanders bcilaan eene evenredige ruimte. De Engelfchen verfchijnen, op hunne beurt, op het Toneel. Iti dért woord , al wie het voorgevallene , in de twee altoosgedenkwaardige jaaren. zich in een kort bedek verlangt te herinneren , zal dit Deel met voordcel kunnen raadplegen. Daar bnzondere oordeelveiling hier geene plaats kan Vinden. moeten wij ons vergenoegen met hier eu daar iets ter proeve bijeen te zamelen. In de eerfte plaats zullen wij den afval van den eerlozen dumourier vermelden. Verhaald hebbende, hoe die Generaal, ondanks de nadeelen, door de Franfchen , in den aanvang des jaars 1793, geleden, van den- Oostenrijkfchcn Veldheer, Prinfe van coburg, een wapenftilftand had verworven, gaat onze Schrijver aldus voort. „ Deze Wapenftilftand gaf ge,, legenheid tot eene zamenfpraak tuslcheh dumou„ riek. en den Oostenrijkfchcn Collonel mack, te „ Aath, op den aofljen van Lentemaand 1793. De laatst„ genoemde gaf hem aldaar zijne verpligting te kennen „ voor de maatregels , door hem , geduurende zijnen aftocht , gehouden , welke zoodanig was ingericht „ geweest, dat het land Van de gevreesde verwoesting „ bevrijd was gebleven. Voords fprak men over de J5 middelen t welke zouden kunnen dienen om den Oor- mieuwevad.bibl.ii.deel.no. 3. I loS  •3° ALGEMEENE GESCHIEDENIS „ log op een gewenschten voet te eindigen. Ten dien „ einde kwam men overeen , dat het "Franfche leger » cen la?S zou blijven in de nabijheid van „ Bergen, Doornik en kortrijk , zonder door de Kci„ zerlnken te worden ontrust. Dat dumourier od „ Parijs zoude trekken , en ter zijner tijd de bewegin„ gen der Keizerlijke Armée zoodanig fchikken, als no„ dig zoude zijn , om dezelve altoos als auxiliair te „ doen werken. Dat men in Parijs zoude zoeken te bewerken eene Contra-Revolutie , of eene Hcrvor„ mmg, dat is eene Confïitutie met een Konin". Dat „ tot meerder zekerheid hiervan, Condé geheel°in han„ den der Oostenrijkers zoude worden gelreld: terwijl " u, de,ovcrjge Grensvestingen, welke men van doen „ had, bezettingen zouden worden geplaatst, half uit 5, Keizerlijke cn half uit Franfche benden beftaande , „ doch onder het bevel van Franfche Opperhoofden. »* Di-'wourier meende genoegzaam zeker van zijn »» lcSer tc fflft» om doov hetzelve alle zijne bevelen te 99 \l?rtn v,olbrengen ; doch hier in bedroog hij zich. » Want er ontltond onder de benden ccn algemeen „ misnoegen , befchouwende de meesten de overëen„ komften van den Generaal met de Oostenrukers als „ een openlM verraad tegen de Franfche Republiek't geen zelfs zoo verre ging, dat eenige Soldaten van „ tKegiment van marne eene famenzwecrin«- maak„ ten om hem te vermoorden ; welke echter mislukte dewijl eenige Bataillons, die hem doorgaands verzcls, den, hem getrouw bleven. Hij kon echter niet be" ie"en'. dat 2iJ"e maatregelen, om zich van Condé „ Valenciennes en Rijsfel te verzekeren, verijdeld wicr„ den. Ondcrtusfchen had de Conventie, naar het le„ ger van 't Noorden , afgezonden eene Commisfie „ beftaande uit de vier Commisfarisfen de ca mus „la marqué , E a n c a l eil q ui r i e T T f o-e! „ fterkt met den Minister van Oorlog de bourno'n5, ville, om aan dumourier een Decreet te bi-en„ gen, bij 't welk hem bevolen wierdt , naar Parijs te „ komen , om zijn gedrag te verandwoorden ; terwijl „ die Commisfarjslen, in geval van ongehoorzaamheid „ volmagt hadden, hem in zijne bcdicninge op te fchors, ten , en een anderen Generaal te benoemen. D u" ^°.!:TR.IER' wclke noS geen zin had, om door de „ Guillotine om te komen , gelijk misfehien zijn lot f3 zou-  der tegenwoordige EEUW. 131, „ zouclc zijn geweest, zo hij met hen was gegaan , ,, weigerde te gehoorzamen; waarop camüs bevel' „ gaf, hem in verzekering te nemen , en zijne papie„ ren te verzegelen. Doch op het oogenblik, wanneer ,, men zulks meende uit te,voeren, traden, op bevel „ van dumourier, dertig vertrouwde Husfiaren bin,, nen, welke zich van de vijf Commisfarisfen meester ,, maakten; die daarop door den Generaal, als Gijze„ laars voor zijne veiligheid, aan den Generaal clair„ fait wierden overgeleverd. „ Twee dagen later, (dus vervolgt het verhaal) op „ den 4 van Grasmaand van 1793 , zoude dumou,, rier bijna door eenige onwillige Bataillons , die ,, Condé vermeesterd hadden , omcingeki en doodgc„ fchoten zijn geweest; doch hij ontkwam hen nog, „ door eene fpoedige vlucht , benevens den Collonel „ thouvenot en zijn Kamerdienaar bapïiste. ,, Maar zijn Secretaris cantin wierdt gevat, cn eer,, lang op een Schavot ter dood gebragt. Te dier tijd ,, op reis zijnde gegaan , om de Oostenrijk fche Gene„ raals te fpreken , en zijne plans met dezelve verder „ te voltooien , kwam hij, met groot gevaar, bij de,, zelve , en voltrok met hen zijne laatlle overeenkom ,, ilen , waanende hij , van het gros zijnes legers nog ,, genoegzaam verzekerd te zijn , om zijne oogmerken „ te bereiken. Hij keerde ook, door een anderen weg, „ veilig in zijn Hoofdkwartier , en vond aldaar nog „ alles, zoo als hij het gelaten had: doch op den vol,, genden morgen vernam hij , dat zijne geheele Artil„ lerie hem dien nacht verlaten cn zich bij zijne Vija'n,, den had gevoegd, en dat de bezetting , van de na„ buurige Stad St. Amand , zich insgelijks voor de „ Conventie had verklaard. Thands begreep hij , dat „ hij zich geen oogenblik langer veilig kon rekenen ; „ 't geen hem bewoog, zich, met zijne getrouwe Staf,, officieren , naar Doornik bij den Generaal clair,, fait te begeven, werwaard hij, door ongeveer vijf,, tien honderd mannen , zoo te voet als te paard , „ wierdt gevolgd. Inliet eerst was dumourier zeer „ wel met de Oostenrijkers , doch eerlang vatten zij argwaan tegen hem en zijne Officieren op , 't geen „ zoo verre ging, dat men hen allen noodzaakte België ,, te verlaten ; wetende men niet met genoegzame zc3, kerheid, werwaard zij zich naderhand hebben begeIa „ ve'H.  132 ALGE m EENE GESCHIEDENIS „ yen. Dumourier zoude zich gaarne in Engeland „ hebben nedergezet ; doch men vond het niet raad„ zaam aldaar , een zoo gevaarlijk man toe te laten." Van de afgnjshjkheden des Oorlogs , en tot welke uiterften van ellende belegerde Steden kunnen gedreven worden , diene het volgende ter proeve. Op den „ aSften van Hooimaand (1793) maakte barre re „ aan de Franfche Conventie bekend , dat Mnnz bij „ Verdrag aan de Oostenrijkers was overgegeven. Aana, ftonds ontftond 'er een vermoeden, dat dit niet zon„ der verraad was toegegaan; 't geen ten gevolge had, „ dat de Generaal custine, en verfchèidene Hoofd„ officieren, die in de belegerde Stad gediend hadden, „ m ftaat van befchuldiging wierden gefield. Doch „kort daarop verfcheen in de Conventie meriin „ van thionville , een der Commisfarisfen bin„ hén Mentz, om zich zeiven , zijn mede Commisfa„ ris , en de Officieren der bezetting , te verdedigen. „ Hij deedt ten dien einde eene uitvoerige aanfpraak, 3, welke de volgende bijzonderheden bevatte: Alle voor„ raad van levensmiddelen was uitgeput , zoo dat 'er „ geen middel fchcen om het langer dan drie da«-en uit „ te houden, zonder het beste Guarnifoen ontwapend „ en gevangen aan de Pruisfen te doen overleveren „ en de Burgers der Stad te ftelien tot flanöffers van „ hunne verkleefdheid aan de Franfchen. De bezetting „ beftond nog uit zestienduizend mannen , zijnde 'er reeds vijfduizend boven dien gefneuveld ; deze troe„ pen waren van de beste rnanfehappen der Republiek „ welke vier maanden lang hun Vaderland voor de ram„ pen des Oorlogs hadden beveiligd, en die, om van „ de andere benden niet te fpreken, tegenftand hadden ?, geboden aan vierentwintigduizend mannen der beste 5, Oostenrijkfche benden. Op 't laatst van de beleges, ring leefde men bij den dag ; 'er was wel koorn in „ de Stad , maar geen voorraad van Meel, zoo dat „ toen de Koommolens (Handmolens had men niet) door het vijandlijk vuur waren afgebrand , 'er geen s, Meel meer gemalen kon worden. Vleesch was wei„ nig binnen de Stad geweest , zoo dat men , reeds „ twee dagen na de influiting, Paarden vleesch moest „ eeten; waar door in 't laatst der belegering het pond bedorven Paardevleesch verkogt wiefd voor veertig „ ftuivers,- en'een doode Kat met zes ftuivers wierd „ be-  der tegenwoordige eed w. I33 „ betaald. In de Hospitalen lagen negentienhonderd „ gekwetftcn , doch men had geene geneesmiddelen meer, en dus moest men ze hulpeloos zien vergaan. „ Mes had wel zwaar Gefchut , doch geene kogels , „ die daar bij pasten, dus ook goede Mortieren maar „ geene bomben. Eindelijk waren alle Hooi- cn Haver„ Magazijnen door 't vijandelijk vuur verteerd, zoo dat ,, men genoodzaakt zoude zijn geweest, de nog over,, blijvende Paarden, in den Rhijn te verdrinken." Zie hier eenig verllag van de Krijgsverrichtingen der Nederlanders. Verhaald hebbende, hoe de Engelfchen, geduurende den Zomer des jaars 1793 zich hadden gedragen , vervolgt onze Schrijver: ,, Thands lagen de Hol„ landers aan de beurt, welke onder dc beide jonge ,, Printen van Oranje de posten over de Leije hadden be- zet. Waren zij op het wijken der Engelfchen insge,, lijks eenige mijlen achterüitgeweken, de Franfchen „ zouden hun bezwaarlijk hebben durven aantasten: doch zij meenden verzekerd te zijn van den oogenblik„ kelijken bijltand van het fterke Corps Oostenrijkers, ,, 't geen, onder den Generaal beaui.ieu, niet verre ,, van hen lag. Dan dit viel niet uit naar de gedachten; „ want toen de Franfchen zoo na aan de Hollandfche „ posten gekomen waren, dat men bezwaarlijk, zonder eene nederlaag te bekomen, kon terug wijken, zond „ men om Oostenrijkers; doch dezelve weigerden thands, onder het voorwendzel van vermoeidheid, deel aan het „ gevecht te nemen. De Franfchen voeren intusfehen voord met den aanval,en tasteden den post van Mcs5, fine aan, met twaalf Hukken gefchut, en eene zoo „ groote overmagt van volk, dat dc Flollanders oogen- blikkelijk op Houttem moesten terug wijken. De Fran„ fchen trokken al voord , en vielen aan'teftens op Hout„ tem en op Wervvick, naar welke plaats, als van een „ bijzonder gewigt, door den Prins van Oranje gedeta,, cheerd wierdt zijn Broeder Prins fredrik van Oran,, je, Generaal der Artillerie, met eene aanzienlijke vcr- llerking; welke het rechterdeel van 't Dorp, uit 't „ welk de Vijand reeds weggedreven was, bezette, en ,, aldaar, geduurende den geheelen nacht, in de open „ lucht kampeerde. De post van Halluin Wierdt ins„ gelijks aangetast, en een aldaar geplaatlle Voorpost ,, van 't Regiment van brakel overrompeld; dóch „ hier op wierdt de Vijand weder terug gedreven. I 3 m ten  *U ALGi7. MïtENE GESCHIEDENIS iage^ ,den *3 van Herfstmaand var» '.' 1793, hervatten de Franfchen hunne pooging met frisch „ Volk, en nieuwe woede, gelijk ookVt grooter toe? „ üel van Artillerie De Hollanders deedcn alles wat „ men van dappere lieden kan verwachten, doch, na „ eene lange verdediging wierden zij genoodzaakt te S wulven, en wel met eenige wanorder fweH e veröor„ zaakt wierdt door het aanrukken van benige Oosïen„ njkfcheCavallerij, die, door het geweldige Cartes- " SjfZ'k^T Fran-fchïcn' teril§ ^ven, oP de Hol„ landfche benden wierdt geworpen. Tellens wierdt de „ Generaal Prins fredrik in de fchouder gekwetst " fnaPhaans^I, 'f geen hem noodzaak e „ uit het gevegt te gaan , en 't Opperbevel over te geven „ aan den Generaal Grave van golowkin. Rasclfver„ ovefden tin de Franfchen de liniën, die hier waren, en „ noodzaakten de Hollanders, zich, zoo goed mogelijk, „ aoor de naauwe itraatcn vanMecnen te redden- 't-een „ zeer bezwaarlijk toeging, om dat de doortocht veel„ maal met gebroken legerkarren enz. , geflopt was. „ 1 oen trachtte men door de Kortrijkfche (traat den " föS?£e ^ d00i Webelghem; doch dc Fra.i" „ chen hadden alhier op den wal der Leije, eenige ftufc" effI?trlf^aatSf' waarmede zij geweldig op de „ Hollanders fchooten, welke toen hunnen hertocht naar „ KortnjK namen over Moorzeelc. Groot was het ver„ hes van dezen ongelukkigen dag, beloopende de me„ mgte der dooden, gekwetften en vermisten, te zamen „ een getal van achttienhonderd en zestig mannen, be„ halven eene groote menigte van Artillerie, en Oor„ logsvoorraad van allerhanden aart. Onder de gekwet„ «en van rang bevonden zich, behalven Prins fre„ d r 1K, de Generaal Majoor Graaf vanwartens*' E N' ?C £eneraaI Majoor Prins van Hesfen Darm„ trad, en de Generaal Majoor van der duin van „ s Gravenmoer, die boven dien nog gevangen wierdt " feed°"en' Cn ZijUe Wonden binnen Rijsfel overAangaande de verandering der Franfche Tijdrekening ontmoeten wy het volgend verflag. „ Dewijl aan de „ vastheid van het nieuwe Sijstcma der Franfche Re„ geenng niets meerder in den weg Hond, dan de Room„ lche Geestelijkheid, en het vieren haarer plegtighe„ den, zoo op de gewoone Zondagen, als op de tus- „ fchen-  DER TEGENWOORDICE EEUW. 13? „ fchenkomende Heilige dagen, begreep men, dat her „ dienftig was, eene geheel nieuwe orde van Tijdreke.,, ning in te voeren, en alles, wat eenigen zweem van „ den Christelijken Godsdienst had, daar uit weg .te „ nemen. Hierom wierdt' vooreerst ingevoerd eene ,, nieuwe Jaartelling, beginnende ter middernacht van „ den 22tt'en van Herfstmaand van 1792, welke dus uit- maakte den eerden dag van het eerfte Jaar der Franfche „ ééne en tonverdeelbare Republiek. Voords wierdt het ,, jaar verdeeld in twaalf Maanden, ieder van dertig da,, gen en ieder verdeeld in drie tientallen of Deca,, den. De vijf overfchietende dagen wierden invul,, dagen genoemd, cn aan bijzondere plegtighcden toe- gewijd. De zoogenoemde Schrikkeljaaren zullen ge„ heeten worden Franciques, in welken de invuldag ,, geplaatst zoude worden na de vijf gewoone dagen „ van invulling. Vier volle Jaaren zouden den naam „ eener Franciade dragen. Ook zouden de dagen en ,, nachten niet langer verdeeld worden in twaalf maar ,, in tien uuren. Voords zouden, in het vierde Jaar, ,, op den buitengewoonen invullingsdag, Burgcrfpelcn ,, worden gehouden, ter gedachtenis der Franfche Oin,, wenteling." Tot dit onderwerp behoort nog 't geen wij elders lezen: ,, Nu wierdt 'er ook eene bepaling ge,, maakt, ten opzichte der nieuwe Franfche maanden, ,, welke tot hier toe naamloos waren. De drie Herfst,, maanden, met welke bet Jaar, op den 22iten van Herfst,, maand, begint, bekwamen de namen van Vendemaire ,, (Wijnmaand;, Brumaire (Nevelmaand), en Frimaire ,, (Rijpmaand). De drie Wintermaanden wierden ge,, noemd Nivofe (Sneeuwmaand), Pluviofe (Regen,, maand), en Ventofe Wintermaand). De drie daar,, aan volgende Voorjaars-maanden bekwamen de namen „ van Germinal (Spruitmaand) , Floreal (Bloeimaand), ,, en Praircal (Wiedemaand). Eindelijk wierdén- voor 5, de drie Zomermaanden bepaald de namen van Mesft3, dor (Hooimaand), Fermidor (Hittemaand) en Frufti„ dor (Vruchtmaand). De tien dagen van ieder Decade „ van ieder maand wierden genaamd Primidi, Duodi, ,, Tridi, Quartidi, Quintidi, Sextidi, Septidi, Oc~ta„ ui, Nonadi, en Decadi. Nog wierdt vastgeiteld dat ,, men, op de vijf overfchietende dagen van het Jaar, „ zoude vieren vijf groote Feesten, toegewijd, elk op „ zijnen afzonderlijken dag, aan de Deugd, 't Vernuft, I 4 „ d«  33Ö ALGBMEENE GESCHIEDENIS „ de Bezigheid, 't Algemeen Gevoelen, en de Verbek 9, ding." » EeneSchrikwekkende hoogte moet thands het zedenbederf te Parijs bereikt hebben. Men leere zulks uit de volgende aanhaling. „ Uit een zamenloop van verfchillen" ?? oorzaken was thands de losbandigheid , vooral „ die der flechte Vrouvvsperfonen, te Parijs tot eene „ grootere hoogte geklommen dan ooit had plaats ge„ had. Waarom op de herhaalde klagten van den Pro„ cureur der Gemeente wierdt befloten: ,, i. Dat aan alle Vrouwen en Vrijflers van flc°t °-e„ drag verboden wierdt zich te vertoonen op de itraten ,, de wandelwegen, en de openbare plaatfen, en aldaar „ de mansperfoonen tot ongebondenheid aan te fporen „ op ftraffe van arrest en overlevering aan den tuchti„ gendcn Rechter. . „ 2. Dat aan alle Verkopers van boeken, fchilderijen „ prenten ,en beeldwerk, verboden wiemit, onbetamelij„ ke ltukken, die de Kuischheid kwetfen, openlijk ten „ toon te (lellen, op itraffe van bellag en vernietiging ,., dier ftukken, ö ö „ 3, Dat de Commisfarisfen der Politie op hunne ver„ andwoordelijkheid zullen gehouden zijn, dikwijls die „ wijken te bezoeken, welke met losbandigheid zijn be„ zwalkt op Itraffe van afzetting, zo zij hunnen pb>t „ verwaarloozen. r ö ,, 4. Dat de Ronden alle Vrijflers en Vrouwen van „ legt gedrag , die zij bevinden zullen de Mans tot „ losbandigheid aan te fporen, in hechtenis zullen nemen. „ 5- Dat de Algcmeene Bevelhebber dit befluit agt „ dagen lang in de algemeene orde infehrijven, en m „ alle wachthuizen zoude doen aanplakken." Met de volgende aanhaaling, het diep vernederde Polen, in het bekende tijdftip, betrefFende, zullen wij eindigen „ Hoe groot (lezen wij) de drift van veele Polen " iVas X00? ^e Xrijhcid» en hoe zeer ziJ de vernedering „ huns Vaderlands betreurden, blijkt onder anderen uit „ het gedrag van den Edelman sa go rij ski. Deze „ man had wel geene groote goederen, doch, door zijn „ goed bellier, leefde hij ruim, terwijl zijne boeren ge„ lukKlg waren, Hij was zeer gezien door verfcheidene „ openbare ftichtingen en inrichtingen, welke hij ge„ maakf en bezorgd had , tot onderfteuning van den „ zwak-.  der tegenwoordige eeuw. 137 „ zwakken ouderdom, en tot onderwijs der jeugd. Doch „ ongelukkig lagen zijne goederen ineen oord, 't geen „ door de verdeelers van Poolen was in bezit genomen , en, daar hij fpoédig bij hen bekend wierdt als een echt voorftander der Poolfche Vrijheid, had hij meer dan andereu te lijden. Onder anderen wierden zijne meeste jeugdige Boeren tot den Krijgsdienst weggenomen, ,, zoo dat 'er weinig overbleef, dan oude lieden, vrou,, wen en kinderen. De Graaf, deze ellende niet kun9, nende doorftaan, nam het wanhopig befluit, om zich „ zelve.n het leven te benemen. Hij liet hierom zijne ,, oude lieden bij zich komen, aan den oudtten van welken hij een pakket overhandigde, 't geen hij hem ge,, lastte niet, dan na verloop van vier dagen, te ope,, nen. Waarna hij de volgende Nota aan den Koning ,, fchreef: ,, Sire! Een uwer oudfte vrienden, en fterkfte voor- ltanders, zegt U vaarwel. Op den rand desgrafs ver„ toeft hij, om U zijne gevoelens te zeggen. In uwen fi toeltand behoort gij den dood te kiezen, boven de „ onderwerping aan Potentaaten, die Poolen wenfchen „ te ontleeden. Toen de Natie U tot Koning verkoos, deedt zij zulks, om haare Conftitutie te bewaren. Be,, waar ze dan met dapperen tegenftand, of laat de dolk ,, van den moordenaar U een loon ontnemen, dat gij ,, onwaardig zult zijn. Gedenk de laatlle woorden van sagorijski ! „ De Edelman wierdt hieröp onzichtbaar, doch toen „ op zijn tijd het papier geopend was, vonden zij daar ,, zijn befluit, en de'aanwijzing der plaats, waar zij ?, zijn lijk zouden vinden. Rasch zagen zij op de befchre„ ven plaats hetzelve, hebbende hij zich gedood, door ,, in zijn eigen zwaard te vallen ; waar op zij hem, volgends zijne begeerte, op de eenvoudigfle wijze, zonder eenig ópfchrift, begroeven." Nagelaten Gedichten van p. nieuwland. Te Haarlem, bij A. Loosjes, 1797. 144 Bladz. In gr. Octavo, De prijs is f 1 - 16 - : Wijlen den met het hoogst recht zeer beroemde Hoogleeraar pieter nieuwland, gaf in 178S I 5 z'i-  J38 P. NIEUWLAND zijne Gedichten, in éénen bondel, uit; en berichtte, bi? die gelegenheid* „ dat h,j voorzeker „immer van eenen „ tweeden zoude gevolgd worden. " Ook had de öjötW van den bondel dien men ons hier levert, tot opfchrift° „ Dichterlijke Spelingen , niet uitgegeven noen uit tè „ ven. Doch de groote man heeft niet voorzien 't geen m min dan tien jaaren, na de uitgave van den eergen bondel, gebeuren zoude. Mogelijk zou hij anders fterker maatregelen gebruikt hebben. De Uitgever dolt den Bichtcr het recht, om dit openlijk te belijden en te erkennen, dat gebreken, die men mogt meenen hier te ymden, met aan nieuwland, maar aan den Overtreder van nieuwland's wil te wijten zijn. Hij mae deze overtreding, niet de gedachtenis van dezen grooten man verrekenen. ö ^ «. Veele van deze Stukjens zijn door den Dichter in den ouderdom van elf jaren gemaakt, ook zijn eenige van dezelve vertalingen, of navolgingen, en het is aan den inhoud van lommigen duidelijk te zien, dat ze zoo ter loops zijn neêrgelteld. Maar het geen de Uitgever zegt, is in| den yolltcn nadruk waarheid, „ De natuurlijke „ lehoonheid, ongezochte bevalligheid en het zoetvlóei„ ende van ckmaat bekoort overal, eu de proeven van „ zijne eerfte jeugd, zijn wel het werk van een kind „ dat met den hoepel of drijftol fpeelt, maar van een „ kind als nieuwland." Sommigen zullen evenwel oordeelen, dat men beter gedaan had, indien men den trede'iUhadIEÜWLAND' 200 fterk uitSed™kt, niet overlaat de vruchten der volwasfene jaaren van onzen Uicnter uit zijnen vorigen Bundel volkomen bekend zun, verkiezen wij onzen Lezeren, deze fchoone proeve van zijne kindschheid voor te leggen: DE MORGENSTOND. Hoe lacht ons, met vernieuwde glanfen, De zon, die 't al met vreugd vervult Terwijl zij de oosterkim verguldt, ' Wéér vrolijk toe van 's Hemels tranfen. Aurore ontfluit, in 't geel gewaad, . Met vingren, juist van verwe als rozen, Terwijl haar zagte kaken blozen, De poorten van dea dageraad. Na  NAGELATEN GEDICHTEN. 139 Nu fchijnt het veld op nieuw herboren, Daar 't pluimgedierte, dat in 't woud , In ftille vrijheid zich onthoudt, Ons reeds zijn fchelle Item laat hooren. Hoe wordt ons hart verkwikt, verheugd, Daar duizend zangrige orgelkeelen Hun onbedwongen veldzacg kwelen, En deelen mede in onze vreugd. De landman . thands verfrircht van leden, Verlaat, door 't rijzend licht gewekt, De ftulp, die hem ter woning ftrekt. En gaat naar 't veld mee casfche fchreden. Hij melkt, blijgeestig opgelhan, Zijn kudde, vrij van wrange zorgen. En voert al zingende, eiken morgen, Het grazig zuivel fteewaards aan. Hoe ligt de daauw, bij zilvren droppen, Verfpreid op bladers, plant en kruid. Zie, hoe zich elke bloem ontfluit, De morgenftond ontluikt hun knoppen. Thands rijst de zon voor elks gezicht. Zij droogt de liefelijke rozen. Zij doet de heuveltoppen blozen, En fielt het hoog gebergt in 't licht. Terwijl in de altoos vruchtbre (treken, in *t lieflijk boschje, op 't eenzaam land, Langs bochtige oevers digt beplant, Het zagt geruisch der zilvren beken, En 't veldmuzijk onze ooren flxeelt. Gij houdt ons hart als opgetogen, Door al uw gaadloos fchoon bewogen, Natuur, met zoo veel glans bedeeld! Gij kunt ons oog, ons harte wekken Tot vreugd, zoo dra het kriekend licht Zich zelf ontdekt voor elks gezicht, Terwijl we alom Gods gunst ontdekken. Zoo heuglijk is het veld, wanneer De zon, gehuld met goud en glanfen, Den morgen maakt aan de ooster tranfen. Dus blinkt Gods goedheid keer om keer. De zoa, vast meer en meer aan 't klimmen, Beftraalt het aardrijk met haar gloed, En, daar ze onze oogen fcheemren doet. Verlaat zij fpoedig de oosterkimmen. Zij rijst, terwijl ze alöm natuur Verheugt, verkwikt met heldre dralen, Zij koestert de aarde uit 's Hemels zalen. In een. doordringend zonnevuur. Pa-  *4« > f. LORENZ BI E IJ E R. Parijs in zijnen tegenwoordige» toe ft and gefchetst. Naar 't fe°&1d^alP£ V- L°RttNZ 4i*k- Eerjie lui. Te Amfteldamt bij G. Warnars, im. 2^5 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ I - 10 - : ^ P"ÏÏ leZenTnld|e gr°°te omwe«teling> eene nieuwe wereld JL op. een Toneel, waar van Europa nog nooic de wedergade gez.en heeft en dat de opmerking van eenen nadÏÏen den opmerkzamen befchouwer ten hoogden waardig is Fena fcnets van deze nieuwe fchepping moe* een belang rijk Werk wezen maar a, moet door iemand getekend worden, de Lï ftaat u on, uit de groote menigte van voorwerpen , zoodan.geii uk te k.ppen , die de beste gelegenheid geven tot b*. langnjke algemeene aanmerkingen en gevolgtrekkingen; en die dezelve van d.en kant, en m dat licht, vertoont, dat zij voor dï wXniet D° f ëefchiklheid hebbe« = en dit is zekerTéde werk met. — Njm ons inzien was de Schrijver van dit 13oek daar roe de gefchikte man. Behalven zijne eigen talenten wc zulk een werk , had hij ook zeer gunffige gelegenheid daar 2.,ne betrekking tot eenen Gezant van HamburgT^L ™ zelfchap h., aldaar was, hem gelegenheden aanbood, die ande. ren m.sfen en die hij zeer wel heeft weten te gebruiken. W.j vinden hier verllag, van het tegenwoordig uiterlijk voorkomen van die gro ne Stad ;• van haare openbare ge: oulen ; E ""™.5 n.hfatcrrs' °Penbare vermak™ ; menigte m^ieuZa' pieren ; Burgorieesten en voords van de Wetgevende V,-rgaderingen enz 't welk alles eene verbazende memgte van keurige en belangrijke berichten oplevert; eene menigte ved Voo éf dan men in zulk een klein Boek verwachten zoude è,rooter' Voor een Uittrekfel is zuik een Werkjen volltrekt niet vatbaar Een p^iar Anecdotes zullen we 'er alleen uit mededeelen Wil is^^^-uit z3°veeien'vee,en van °J Vhrt eeJÏevb»reft h" beroerade Krijgslied, de Marfeillaanfche krcht'bvoond hHHZT.Dl »''»^* zulk een verbazende kr?cht betoond heeft , m het aanvuuren van de Legers tot den ftnjd Oe Dichter van dit Stuk bragt te Hamburg een bezoek" Z ï,n vermaarden ^oVTOCK- en werdt van den Dichte van den messias vereerd, met deze vleiende welkomstgroet: „ Gij z.jteen vreeshjk man, want gij hebt vijftig duizend brave ^ ^ 'VerUagen- R^G" aan den Schrijver vet! haald, dat hij, verzogt tot het maken van een Krijgslied zich m een uur vau Dichterlijke verrukking opfloot, en dat he 1 ed Z'L n T'V? t0e' d00r hem ze've" dorpen é n «e«edheid was. — De andere betreft den beroemden sieijes, en » .zonderl.ng genoeg. Robespurrb, die zijn ferGli.ken oog op elk vallen liet, die, ook Hechts van ver'voor mireK™C-htige pla"S SevaarIiik k™ worden, vergenoegde zich, met bedekking tot sieijgs, dien man naauwkeurig te doen ga* ■ de-  PAKIJS IN ZIJNEN TEGEN WO OR DIGE N TOESTAND. I4J rietkan. Dees onttrok zich, zoo veel mogelijk aan de ijzeren vuist van den dwingeland , door zich van alle publieke zaken te onthouden, en een hardnekkig ftiUwijgen in aeht te nemen. De tijran intusfchen ï.ain alle middelen te baat, om de Ichriften van sieijes na te fporen, daar onder ook het openen der brieven op de Post-Comptoiren. Alle brieven aan sieijes moesten, uit hoofde van eten last van dezen Dictator, geopend worden. — 'Er kwam juist op dien tijd een Latijnfche Brief uit Duitscbland aan sieiies, behelzende een kort vei (lag van de grondbeginfelen der Kantiaanfche Filofophie; hem op zijn verzoek door eenen Duitfchen Geleerden toegezonden. De Brief werdt aan het Bureau der Politie geopend. „ Een Latijnfche Brief van verfeheiueti „ b!ad?Jjden, aan sieijes, uit een vijandig land! Daar lkken zeker geheimen achter, misfehien wc! een phn van verraad!" Dus dacht men, met Diplomatieke fcherpzinni^heid; en de Brief werdt aan een Committé Revolutionair overgtbragt. Deze hoogere Rechtbank van Wijdheid Haarde den Brief aan, verftónd denzelven eveu min . en fchimpte op de taal van den Pedant. De liooge Raad van Latiinlche Schoolmeesters werdt faamgeroepen. Men las en herlas, debatteerde lang en breed, wegens den inhoud van dezen zeer zonderlingen Brief—vond wel woorden — maar geenszins den zin verltaanbaar, en gefchikt om te vertalen. Neen, neen liet iemand zich hooren, de letters misleiden ons! Het is de cijfertaal van een gevaarlijk geheim. Eindelijk werd: 'er, onder de minderheid van dezen areopagus, een wijzen gevonden, die de Overzetting van eenige Zinfneden beproefde , cn daar door de groote ontdekking deedt, dat de Brief geen plan eener Anti - Revolutionaire Samenzwering behelsde, — maar dat de 's.ij1/r. C o RN eli s willem BACK'iR, midsgaders Schepene er S-ad Arr.fleldam, /p^d albkecht borchers. Verrijkt met Auther.tieke Stukken. Te Amjieldam, bij A. Borchers, W. Vermandei en Zoon, W. WVnsnds en J. Weege, 1797. 34 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: • I1 - : Onder dezen haatlijken, zoo weinig met de Christelijke Zedeleer ftrokenden, titel, levert ons B in deze weinige bladen een kort en zsaklijk verhaal der lotgevallen, waar iri hii onder het wig gewelüdadig beftuur, in den Jaare 1790, heeft moeten dee- len.  lét a. BORCHERS, het HElMO beci1t verkracht, len. Wij kunnen en willen niet ontveinzen, dat de lezing v3n dit Stukjen ons traanen van een deelnemend medeü K damfchen Raad der Ge^eente^oT^, l; ffi zijn, door hem aan de armoede te ommi-i,» • ' veuacl,t «erlijk beftaan te verftl,affSec\ÏÏ^SS^^SL^ gen is; dat hij zich niet ais Chris en getoet ia dl in lang gefolterde Republiek zoo hóö'gsfno ?gè Ce rfchfp ge° tel uit het oog verliest, door aldus zijne onderdrukkéï K*?erfefeSi^ °nS de bewi'zen daar vtTo^rl Wr^.ü;^ , ^ i^teb t n. OnzTÓo *** ' ^ crimineele rechtspieging^oofd^d w^S'S JïïJSS in dezelve zijd voorgevallen, 't Was B., zoo wel1 foramhre ;ftï" döoïTt^i'"e-kopers'diede citn tijd, door het disfemmeeren van fpot- en • hekellchriften futi eigen voordeel zochten, toen zeer wel bekend dé ra.' fpreiding van zoodanige gefchriften hen aan « T blijkbaar gevaar bloot Helde, terwijl zij mede niet oubewu* konden iijn, daftoen fe Rechter, die zich aan de befcherming van Oranje en zi n, n Iosbaudigen aanhang verpand had, ook in gevolg" d!e nonE ginfelen zijn gezag uitöelènde. En wie zou dus kunnen^omk nen. dat zoodanige Boekverkopers, die, als 't waré! "n uöebèl water wilden visfchen, zich niet moedwillig hun eten on°Sa op den hals gehaald en fommigen van huo^og andere i?»Se Patriotten, d.e hun belangloos ten dienfte ftonden, deelSo en van hun lijden gemaakt hebben? * oeeit>enotul 't Zij verre van ons te willen beweren, dat B niet een ai?» lukkig nagróffer van h voormalig willekeurig Gezag geweest ?ij p Wij z,,n van het gebeurde in dien tijd tan geweld en over heerfching nog te zeer doordrongen, om dit niet gTreedlS toe e temmen. ~- Waar, vragen wij, worden de rampen en kommer hjke omftandigheden van B., na zoo veel lijdens door eene zoo haa^ke Brochure, die, onzes bedunkens, S^ts^defftr5£ of ftrekken kan dan om de zoo nodige eendragt nog langer van onzen Vaderlandfcben grond te verwijderen Z KtaSfUE 2!f „«„■ÏÏ'S1"' ~ °nZeS °°rdeelS neen' en waar »e dan^fe die haatl.jkhedeu zoo ruimfchoot», en met zoo veel drift onder het publiek verfpreid' ' be}"0Pu "iUrekfel is dit Stuk!en niet vatbaar; waarom w, de verdeie beoordeeling van hetzelve den denkenden Le. zer zullen overlaten. — Wij voor ons hebben genoeg gezegd. Retze rondom mijn Kamer, door u. i.e c x O A S D v M. S. Uit het Fransch Vertaald. Te /hnfteldam, 'bij T. van Guhk, \m. 148 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 14 - : T^e Vertaler zegt ons, dat dit Werkjen behoort, onder de mee. *S mgte van Boeken, die onlaugs te Parijs zijn uitgekomen. Het  BI. LE C. X. REJZE RONDOM MIJN KAMER. I43 Het behaagde hein zoo zeer, dat hem de lust beving, om het zelve in het Nederduitsch te vertalen. Hij meen: dat de liefhebbers van sterke dit Boekjen, in een uur van uiifpanning, mee vermaak zullen lezen, en zich met hem, over het vernuft en de kennis van het menschüik hart van den Schrijver zullen verwonderen. Dit is"het oordeel van den Vertaler, en mogelijk heeft hij wel geoordeeld. Maar, om recht uit te fpreken, ons oordeel ig zoo gunftig niet. 't Kan zijn, dat 'er eenig vernuft in het zelv* plaats heeft. Wij hebben 'er ook hier en daar' wel eens een trekjen van gavonden , maar het ligt zoo veFbaasd diep , dat 'er vrij wat bekwaamheid toe gevorderd wordt om het zelve te ontdekken. Ons althands is zulks niet dikwijls gebeurd, en wii vrezen dat het veelen van onze lezeren ook zoo g.ian zal. Doch van veele dingen die wij hier gevonden hebben, kunnen wij het oogmerk niet wel bevatten. £ M melina . door ch ar lotte smit iï. Uil het EngeIsclt vertaald. Derde Deel. Met Platen. Te Leijden , bij P. H. Trap en J. van Thcir, 1706. 347 Bladz. In gr. Oélavo. De prijs is f 1 - 16 - : Adelina, ongelukkig door haare gewezene verbintenis met trelawnii, die, een losbandig,,leven leidende, weinige oplettendheid voor zijne echtgenote betoonde en haar aan de zorg van zijnen vriend pitz-edward overliet, was door dezer» laatilen tot een misrtap verleid , die haar deedt de wereld fchuwen , zoo dat zij , van allen verlaten, alleen door Mevrouw stafford en emmelina ïuowBRAij in haare eenzame droefheid bezocht en vertroost werdt. Daar het oord, waar zij zich ophieldt , door veelen haarer bekenden bezocht werdt eu men de beide vriendinnen naging, wanneer zij de ongelukkige bezochten, befloot men, adelina nnarBath over te brengen, en, door vreemde namen, de ontdek, king van haar perfoon en haaren misftnp voor te komen , en haare bloedverwanten te ontwijken. — Den avond, vóór het vertrek van adelina. gebeurde het, dat emmelina door fitzed w a r d in een prieel gevonden werdt, dien zij geduurig de g?legenheid benomen had, van zijn hart in vertrouwen voor hiar uit te boezemen— welke hij nu waarnam, zijne fchuld beléedt en jdelisa's beledigden broeder vergoeding geven wilde. Hoe onfehuldig ook dit gefprek ware, nam evenwel de kwaadfprekendheid daar uit aanleiding, om emmelina van verd'chte bijëenkomden met fitz-edward te befchuldigen, en bij haaren minnarr , delamere, zwart te maken, Welke zich in Frankrijk bevondt. Ondertusfchen ging emmelina met haare ongelukkige vriendin naar Bath, waar zij niet lang daar ns bevie! , en doof haaren broeder codolphin ontdekt werdt, waar door zij, dwdiijk verfchrikt, ter naauwemood herftelde. £«•  144 charlotte smitii, emmelina. Emmelina godolphin's wrok tegen fitz-edwar» voorzichtig geleid hebbende en met het kind hr.arer vriendin naar huis wederkeerende, ontmoette haaren minnaar in de hut, waaide zuigeling voor het oog der nieuwsgierigheid verborgen was. Delamere meende nu al het geen hem aangebragt was, bevestigd te vinden en verliet emmelina, die, haarer aangetijgde misdaad onbewust , geene gelegenheid had , van zich te verdedigen. Godolphin had zich met zijne ongelukkige zusrer op het eilanuWight aan de groote wereld onttrokken, waar hij haar de rampen poogde te verzachten, en zijne liefde voor emmelina zocht te vergeten, wijl delameue haar minnaar wss. Mevrouw stafford, door het (legt beftuur van haaren echtgenoot, verpligt zijnde, naar Frankrijk de wiik te nemen befioot emmelina haar ts vergezellen, waar bij zij tevens gelegenheid vondt. adelina en godolphin te bezoeken , en het kind over te geven. Bij deze ontmoeting gevoelde go dol* tuin boe moeilijk het zij, in weerwil der Natuur, ziinen plig' te betrachten, welke hij evenwel ftandvastig vervulde,' zoo dat hij zelf de eeifte gunftige gelegenheid waarnam , om Mevrouw stafford en emmelina over zee te brengen en hunne rei* ze te bevorderen. •Godolphin naar zijn afgezonderd eiland wedergekeerd zijnde , kon niet langer de uitnodigingen van zijnen broeder wkjt«aven van de hand wijzen en ging dezen bezoeken, alwaar hij delamere aantrof en de gelegenheid afwachtte, om emmïi. in a's eer te verdedigen, hoe zeer hij ook genoodzaakt was, het ongeval zijner zuster , dat hij tot nog toe zelfs voor zijne bloedverwanten geheim gehouden had, daar bij te openbaren. Westhaven met zijne echtgenote een reisjen naar Frankrijk doende , zocht emmelina in Normandië op, alwaar zij met Mevrouw stafford op een Kasteel woonde. Mevrouw westhaven bragt emmelina niet weinig in verlegenheid, toen zij, haar ontmoetende , zeide, begeerig geweest te zijn, de gevaarlijke emmelina te zien, die, het hoofd van haaren broeder delamere op hol gebragt hebbende, ook haaren behuwdbroeder godolphin getroffen had. Daar Mevrouw westhaven niets van den minnenijd haar's broeders had geweten, eu zij geduurig zulke vragen deedt, die niet beandvvoord konden worden, zonder ook daar van gewag te maken, befliot men dan haar dit misverftand mede te deelen,en tevens de oorzaak, adelina's ongeval, voor haar niet te verbergen. Dit is het hoofdzakelijke van dit Deel, het welk eindigt met een reisjen door Zwitzerland en eenige bijzonderheden, die wij uit vreze van ons beftek te buiten te gaan , achter wege laten moeten , verzekerende onze lezers , dat dit Deel natuurlijk verhaalt, een vouwig fchildert,en de verhevene deugden,als menschlievendheid, trouw, en dankbaarheid treffend weet af te malen, waarom wij het met vermaak aankondigen.  U1TTREKZELS en BEOORDELINGEN. liet Boek barüch en de Brief van jeremiL Aan-, hangzelen tot est her en Daniël. En het Gebed van manasse. Naa.r het Grieksch. Door ij. van hamels veld. Te Amfteldam, bij M. dc Bruijn, 1797. Fan de Vertaling 80 en van de Aanmerkingen 69 Bladz. In gr. O&avoi De prijs is f 1 - : - : Om onze Lezers de belangrijkheid dezer Schriften , en het gezag , dat men aan dezelve kan hechten, te doen kennen , zullen wij het hoofdzaaklijke uit dé ondcricheidene Inleidingen overnemen. ,, Baruch, de Zoon van nerija, is ons, uit de „ gefchriftcn van jerejmiü jer. XXXVI enz. be,, kend, als een vlug Schrijver, een vriend van jereMia, en zijn getrouw medgczel, in alle zijne lorge,, vallen. — Onder zijnen naam Helde ecu later Joöd. het gefchrift op, het welk wij nog onder de Apokrijfè ,, Boeken lezen; Dit zal een Brief zijn , welken b'.\,, rüch , in het vijfde jaar der ballingfchap van je», CHONia, geduurende zijn verblijf, 'mBabel, ia den ,, naam van eten Koning jechoniü en der Ballingen in Bahef zal hebben gefchreven, aan dc ingezetenen van jferufa/em, cn medegegeven met den geenen, die ,, de Tempelvaten en gereedfehappen weder na Jerufa,, km bragt gelijk deze Brief onderfielt, dat neuukadnezar. die te rug zou gegeven hebben. ,, Eichhorn heeft de ontegenzeglijke blijken vari ,, verdichting van dezen Brief verzameld, en zijn hoofd,, zaak!Ijk de volgende. Het gcheele opftcl is een fa,, riienraapfel , met fpreekwijzen uit verfcheiden fchrif„ ten van het O. Testament s bijzonder uit da n ie l, j, faamgelapt, en gelijkt volkomen het werk van eeneii lateien Jood , die meende , in den geest en het ka„ rakter van baruch te fchrijven, als hij, met eene s, gèbxékige, kennis van de gefchiedenisfen van dien tijd, uitdrukkingen en fpreekwijzen opvatte , zoo als ba,, ruch ze ééns uit den mond van jeremiS opfchreef. — Het krielt van historifche dwalingen en. ü misflagen en het Bock baruch is een van die „ menigvuldige ongelukkige Joodfche verdichtfelen, zoo j, als zij bijzonder bij de Hellenisten zeer geliefd waren , die van de déne of andere daadzaak of overlej» vering haaren oorfprong hadden , maar laf, zonder nieuwe vad. eibl.ii.deel.no. 4. K J? ken-  14<5 ij- van hamelsvel» ,, kennis van het welvoeglijke , en van den geest der ,, tijden , m welken zij zouden hchoren , en van bet „ karafeter der gecoat, in wier naam men forafe, Wer„ den opgeltelcl. Omtrend den Brief van je rem ia zegt v. H Wit „ hebben je rem. XXIX eenen Brief van deze" Prol ,, feet aan de Ballingen te Babel ~ daar uit fchijnt een „ Jood van later t,jd , waarfchijnlijk buiten Palestina „ vvooncnde, aanleiding genomen te hebben , om de„ zen Brief te verdichten , en in denzelvcn zijne wel„ Iprekendheid te beproeven, om de ijdelheid van den „ Afgodendienst af te fchilderen , en ten toon te ftel„ len. — De oudheid erkende reeds, dat de Brief niet „ echt was, gelijk wij uit origenes en hiero«, nijmus weten. „De Janhangzelen tot est her zijn, gelijk men „ tut zijnen ftijl kan opmaken , van 'een E&ptifche " J?.od.' *■ het Boek estiier beftudeerde , en, zoo „ hij zich verbeeldde , eenige gapingen in dc gefebie„ dems vondt, en eenige vragen, welke men,'bij dc" ze.vf.' ,kon opwerpen, zonder dat het obrfpronglijk „ getchiedverhaal dezelve beandwoordde. Dit «-af hem „ aanleiding, om zijnen ftijl te oefenen , en door het „ optellen van eenige Aanhangfelen of Bijyoegfelen, de „ geichiedems van esther aan te vullen, cii de be- denkingen, die men maken kon, op te lbsfen „ De onechtheid dezer Stukken echter vertoont zich voor eik oplettenden van zelve. De ftijl is -rcheel s, onderfcheiden van den eenvouwig verhalendcn itijl van het oorfprongiijk Boek esther. — Zij bevat„ ten verfchcidcn bijzonderheden, welke met de berich„ ten van dat Boek, en andere gefchiedkundige berich„ ten, ftrrjdig zijn." Gelijk van het één cn ander door v. II. m de bijzondere Aanmerkingen voorbeelden worden aangevoerd. Dat de drie Aanhangzels op danicl insgelijks laffe verdichtzels , en in 't geheel niet waardig zijn, met eenig Kanomek aanzien of gezag vereerd "te worden , wordt in bijzonderheden aangewezen. Van het Gebed van manasse maakt de Schrijver van de Conftitutiones Apostoliae het eerst gewag. ,, Een „ ftuk," zegt v. H. „ Het welk zoo duidelijk blijkt „ een opftel te zijn, misfehien enkel ter oefening van 3i den ftijl uitgevonden, en hetwelk van niemand voor „ Ma-  het boek bakucii — HET gebed VAN MANASSE. Hf y, Kanoniek erkend wordt, zelfs niet van de Trent„ fche Kerkvergadering, behoeft ons niet langer op te „ 'houden." Tot eene proef.' Het Boek baruch Hoofdfl. III: 1-14. 1. Albeheerfchend Opperwezen! God van Israël! eene ziel, die in benaauwriheid is, en een beangfte geest, roept tot 2,3.u. — Hoor, o God! en ontferm uzelven. Helaas! wij hebben vcor u gezondigd. — Gij zijt beilendig, door alle 4. eeuwen. maar wij vergaan in alle eeuwen. Albeheer. fchend Opperwezen! God van Israël! hoor toch het gebed der overledenen Israêiiten , en der nakomelingen, die tegen u gezondigd hebben, die aan i!e Mem van u , hunnen God, geen gehoor gaven, waarom ook deze rampen 5. ons hebben aangekleefd. — Gedenk niet aan de ongerech- 6. ligheden van onze Voorvaderen , maar gedenk , in dezen tijd , aan uwe niagt en aan uwen naam ; gij toch zijt het Opperwezen , onze God, u, o God! zullen wij loven. 7. Daarom, immers , legdet gij uwen eerbied in ons hart, op dat wij uwen naam zouden aanroepen. — Ja, wij zullen u loven, in onze ballingfchap, dewijl wij alle ondeugden onzer Voorvaderen van ons hart hebben afgeweerd, die 8. tegen u gezondigd hebben. Ach ! heden bevinden wij ons in onze ballingfchap, in welke gij ons verftrooid hebt, ten fchimp en vloek , en eene fchuldvordering , naar alle de ondeugden onzer voorvaderen , .die van het Oppcrwe- 9. zen, onzen God, zijn afgevallen. O Israël! hoor naar de levensgeboden , neem ze ter ooren , op dat gij verftand iö.moogt ervaren. Waarom, o Israël! zijt gij in der vijanden 11.land? Gij zijt oud geworden, in een vreemd land, gij zijc verontreinigd onder de dooden, gij wordt gerekend onder 12. hen, die in het fchimmenrijk zijn nedergedaald. — Gij hebt 13. de bron der wijsheid verlaten. — Indien gij den weg van God had bewandeld , zoudt gij , eeuwig , in vrede en 14. voorfpoed, gewoond hebben. — Leer, waar verftand, waar fterkte. waar vernuft, is, op dat gij te gelijk moogt weten j waar lang leven en heil, waar oogenlicht en vrede is. — H. van herwerden over ■ het Euangelie van johannes. Tweede Deel. Te Amfteklam, bij], Allart, 1797. 370 Bladz. In gr. OElavo. De prijs is f 2. - 8 - : Bij onze Recenfie van het Eerfte Deel (*) hebben wij' den Lezer, zoo van het Werk zelve, als van de aan- lei- (•) N. Vaderl. Bibl. I Deel, 1 Stuk, Blad». 625. K 2  148 ti. VAN HERWÉRÖEN leiding; tot het zelve, reeds een denkbeeld gegeven HefW ben wij met lof van het Eerfte Deel gemeld^ menen ook het zelfde van dit Tweede te moeten doedi In een Werk van dezen aart kan het niet anders, of het eene zal meer bevallen dan het andere, maar over f t geheel moet echter deze verklaring, onzes oordecis gezegd worden wel doorwrogt, en oordeelkundig te zijn. Is zij wat uitvoerig gelijk wij te voren aangemerkt hebben, ook wel eens daar, waar een enkel woord ter opheldering lichts genoeg verfpreiden zou, men heeft er ook, ,n het gebruik dat gemak van, dat men vee e andere Commentancn daar door mislenen kan v H fchijnt ons toe , zich van goede uitlegkundig; reJeleu te bedienen, en meer dan eene blijk te geven, dat hi er ver af f, van den Bijbel naar het Sijstema e w Hen verklaren. Het is zoo, uit de uitleggingen, die hij geeft en die hij ons toefchijnt grondig te hewijzën, blijkt hét dat in het Euangelie van j o hannes ten dnidelükfteir die waarheden geleerd worden , die door de meeïe Christenen , en bijzonder door de Hervormden als grond! waarheden van den Christen-Godsdienst erkend Sin ÏThttr■H'Z daar.uk.y^ "^t, onzes bedunken dat hij het Sijstema m zijne verklaring invoert, mn daar uit volgt dit,. dat , wanneer menVonïg eV oordeelkundig verklaart het dan overtuigend blijkt, datSe begrippen van die Christenen, die zulke waafhede™aannemen , met den Bijbel overëenkomflig zijn. Het behoort bij voorbeeld tot het Sijstema van alle Christenen Ceenige zonderlinge Wezens in den tegenwoordigen tik? uitgezonderd) dat JESUS cbristos waarlijken e dooden is opgei aan. Wanneer nu een Uitlegger eerfen tekst grondig verklaart, zoo dat deze verklaring den oeÏÏ der gezonde uitlegkunde kan doorftaan , en het b iil t dan ontegenzeggelijk , dat in dien tekst de opftaiE van christus ten duidelijkftcn geleerd wordt, voert hij dan het Sijstema in zijne verklaring in? voVt 'er integendeel iets anders uit, dan dit , dat deze ftelW van alle Christenen op den Bijbel gegrond is ? - Tof het Sijstema der Roomfchen, der Mennoniten, der Lutheranen , en Hervormden behoort ook , dat tfs lt s christus zich in den dood heeft overgegeven ter verzoemnge der zonde. Wanneer nu een Uitlegger eenen tekst oordeelkundig volgends goede uitlegkundige regelen verklaart, zoo dat dezelve eene naauwkeurige beocr- dee-  OVER. HET EL'aNGELIE VAN JOHANNFS. I4G beding dulden kan, wanneer het dan uitlegkundig blijkt, dat in dien tekst de leer der verzoening ten duidelijkHen geleerd wordt, voert hij dan het Sijstema in zijne verklaring in? Moet hij dan tegen eene gezonde uitlegkunde aan, zijnen tekst eenen draai geven, op dat 'er dit gedeelte van het Sijstema der meeste Christenen niet in mogt gevonden worden ? —<■— Het behoort tot het Sijstema der Hervormden , dat dc mensch niet Hechts uitwendig, maar ook inwendig moet verbeterd worden, dat hij nieuwe gezindheden van hart moet hebben , eu daar toe de bewerkingen van den H. Geest ten hoogstelt nodig heeft. Wanneer nu een Uitlegger eene verklaring van eenen tekst geeft, waarvan hij de gegrondheid met goede uitlegkundige bewijzen ftaaft, en het blijkt dan , dat in dezelven de leer van de noodzaaklijkheid der vernieuwing des gemoeds door de bewerking van den II. Geest vervat is , voert hij dan het Sijstema in zijne verklaring in ? Kan hij het helpen, dat hij eene goede uitlegkunde toepasfendc, bij zijnen heiligen Schrijver zulke begrippen aantreft , die juist ook de begrippen der Hervormden zijn ? Wie zich van eenen Schriftverklaarder tot verftand van den Bijbel met onzijdigheid bedient, vraagt niet , zou ik ook veelligt door zijne uitleggingen aan te nemen , tot het omhelzen van waarheden moeten komen, die tot het Sijstema van die en die behooren? Maar hij vraagt alleen; zijn zijne uitleggingen gegrond? en vormt dan zijn Sijstema naar dat geene , dat hij bevonden heeft de waare mening van Gods woord te zijn, al moet hij zich dan ook verëenigen met zoodanigen , die hij te vooren als minder verlicht befchouwde. Wij maken deze aanmerking zoo uitvoerig, om dat in deze dagen niet zelden Schriftverklaarders, die allen lof verdienen, alleen daarom voor onoordeelkundig gehouden worden , om dat zij niet de gewigtigfte waarheden, die tot hier toe door de meeste Christenen geëerbiedigd wierden , met den ftroom mede, weg verklaren. Dit Tweede Deel behandelt het derde, vierde en vijfde Hoofdltuk van het Euangelie van jo hannes. Wij vinden hier dus zoo veel, dat wij den Lezer zouden kunnen mededcelen , dat het moeilijk valt te kiezen. De zoo even gemaakte aanmerking geeft ons echter aanleiding om hier eene proeve te geven ten bewijze, dat de geleerde Schrijver , hoe zeer zijne uitlegging bjjzonK 3 dcc  XSO h. van herwerden der tot (laving van de gewigtigfte waarheden van het Euangelie dient, echter zich geenszins door den invloed van het Sijstema tot valfche uitleggingen, ten voordecle van het zelve, vervoeren laat. Jóh.'llli 27. Zegt johannes de dooi'er: Een mensch kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven zij. Hij , die zijn Sijstema overal wil Vinden,en naar het zelve den Bijbel wringt,hij die 011oo'rdeelkyudjg zulk eenen zin aan deszelfs uitfpraken geeft, als de klank derzelve oppervlakkig medebrengt , hij meent hier de-onmagt des menfehen te vinden , om iets te ktinnën geloven , zo God hem daartoe niet beEwaam^maaktj Het moet gegeven worden, zal hij zeggen. Ziet hier daarentegen de uitlegging van v. H. — Men zou dit, fchrijft hij, ook kunnen vertalen: Een mensch kan geen ding verkrijgen of ontvangen; want het woord komt ook in eenen lijdenden zin voor, Hand. I; 20. XXVI: 10. 1 Car. IX: 5; doch die van aannemen ftrookt hier beter in het verband ; want dan zal de Dooper te kennen geven, dat een mensch, wat hem ook van anderen wrordt toegekend . gelijk zijne Discipelen hem de magt toekenden om alleen te Doopen , en jesus in dat werk te ftremmen , hij zulks niet kon aannemen , ten zij het hem uit den Hemel, dat is van God, Matth. XXI: 25. Luc. XV: 18, gegeven was. Hij wil dus niet in het algemeen leeren , dat wij alles, wat wij bezitten, of vermogen zullen , van God ontvangen moeten , fchoon dit op zich zelve eene waarheid 'is; maar fprcekt bepaaldelijk in opzicht tot een zeker gezag , magt , en eere ; want deze onderftcldcn zijne Discipelen in hunne klagte, die tot hem kwam; hij brengt ook dit gezegde daar toe over, vs. 28; zoo dat zijne meening is , dat een mensch , wat gezag cn waardigheid anderen hem ook toekennen , dezelve zich niet kan, dat is met récht kan, of mag toeëigencn, en doen gelden, ten ware die hem uit den Hemel gegeven ; De Dooper heeft in dit gezegde, niet het oog op jesus, als ware zijne meening, dat al de eer welke je s cfs 'ontving hij die ontving'uit den hemel, cn zij hem daarom niet moest'benijd worden; maar hij bedoelt zijn eigen 'perfoon , en wil zijne Discipelen inboezemen , dat welke ook zijn charafteï cn ambt ware, hij als een mensch vin GoÜ afhing,1 en derhalven' geen'magt gefcruiken nlogt tegen jesus welke hem-niet verleend was;,  OVER HET EUiii\G£LIE VAN johannes. 151 was ; te. minder daar hij verre was beneden hem , en zijne bediening aan de eer van jesus ondergefchikt. Minder bevalt ons het geen v. H. commentarieert over Joh. 111: 7,8. En verwondert u daar niet over, dat ik u gezegd heb: gij lieden moet wedergeboren worden. De wind blaast , waar heenen hij wil, en gij hoort zijn geluid ; maar gij weet niet van waar hij komt en waar hij heenen gaat, alzoo is een iegelijk, die uit den geest geboren is. Het komt ons voor , dat de zirt van dezen tekst, een ieder , die denzelven in het verband leest, aanftonds onder het oog valt, en 'er weinig omllag nodig is', om denzelven op te helderen. Te weten, de Zaligmaker had tot nikodemus gezegd, dat de mensch , zal hij een waar onderdaan van het Mésfias'rrjk worden , moet wedergeboren, 'of liever gelijk v. H. met grond aantoont , van boven moet geboren worden. Dit bevreemde nikodebius. Hij koix zich van zulk eene geboorte geen denkbeeld vormen. De Zaligmaker zegt hem hierop , dat het hem niet bevreemden moest , dat hij echter gezegd had : gijlieden moet van boven geboren worden. Want het was met den geest, die deze geboorte te weeg brengt als met den wind in het natuurlijke. De wind (gelijk men in het gemeene leven bij perfoons-verbeelding fpreekt) blaast , waar heenen hij wil. Men hoort zijn geluid , men verneemt de krachtige uitwcrkfelen van den wind. Maar met dat al, hoe zeer men de uitwcrkfelen van denzelven verneemt, de eigenlijke wijze, waar op hij werkt, begrijpt men niet. Men weet niet van waar hij komt, of waar hij heenen gaat. Wij weten de eigenlijke oorzaak niet van zijne verfchillcnde (trekkingen, en verwisfelende bepalingen,noch waar hij zijn eerlte begin neemt, hoe ver hij zich uitftrekt, en waar hij geheel ophoudt en eindigt. Alzoo is het met een ieder, die uit den Geest geboren is. Dat is: (volgends eene wijze van fpreken, aan jesus meermalen eigen. Zie Matth. XIII: 24.) Alzoo is het met de werking van den Geest omtrend een ieder , 'die uit hem geboren is. Even gelijk men van den wind wel de krachtige uitwerkfclen verneemt, maar de wijze hoe hij werkt niet begrijpt, dus verneemt men wel de krachtige uitwerkingen van den Geest, maar de wijze hoe hij werkt, begrijpt men niet. De uitwcrkfelen van den geest, als kennis, geloof, godsvrucht, deugd, liefde worden bij hem , die van bovsri geboren K 4 -is.  Ï52 H. VAN HERWERDEN is , wel kenbaar zoo aan hem zeiven als aan Maar de wijze, waarop de geest dat al? s w rkt v neer hy daar lliede b ^ , * vmkt ua iJit bevat men zoo weinis als m»n a» ,„!- - ' cnz' king van den wind begrip. 1 En daaS'Jf" W M u s ! het bevreemde u niet dat \ ,, ° D ^~ ie? I er Zt ^ ^est moet genomen wor, ^Plt,» ■ 'i 3We?k 011zes bedunkens hier te zeer van met zijne werking geleden is als rZl a■ v dat hlt die blaast, waar heene&n h i wfl " 7a.n d/n wind» «r>7irhr/>n ^ j neenen 5'J WlJ» en wel in deze twee mwm,. dat de geest ynjmagtig en krachtdadig werkt^ Zoii  OVER HET EUaNGELIE VAN J0UANNES. 153 Zou dit in de gelijkenis niet meer veröndcrftcld , als epzetlijk geleerd worden ? Even gelijk men van den wind , die blaast, waar heenen hij wil , wel de uitwerkfelen verneemt, maar de wijze van werking niet begrijpt, dus verneemt men van den Geest, die almagtjg en vrijmagtig werkt, wel zijne uitwerkfelen , maar de wijze hoe hij werkt begrijpt men niet. Dit, van beiden verneemt men de uitwerkfelen, maar hunne wijze van werking begrijpt men niet , dit moet het eigenlijk derde van vergelijking blijven , zal dit gezegde in het verband te pas komen , en tegen de bevreemding van nik. ode mus iets afdoen. — Bij dit alles voegt v. H. -nog de vraag, of de bedoeling van de gelijkenis is, dat de uitwerkingen van den geest vernomen worden door hem , die uit hem geboren is, of door anderen ? — Het kan zijn, dat alles zoo fijn uit te pluizen door anderen gehouden wordt voor naauwkeurig te verklaren, diep in Gods woord in te dringen , de fchatten , die daarin verborgen liggen , op te delven , wij voor ons beminnen het eenvouwige , en zulk eene uitvoerigheid in het verklaren fchijnt ons toe meer gefchikt te zijn om te verwarren, en donkerheid over dc ziel des lezers te verfpreiden, dan om zijne denkbeelden op te helderen. Voor het overige, hoe zeer de geleerde Schrijver ons daar minder bevalt, daar hij meer uitvoerig is, zoo blijven wij echter zijne verklaring , als in andere opzichten allen lof verdienende , befchouwen , en onzen Lezcren aanprijzen. — Nieuwjaars gefchenk aan mijne Kinderen, in eene Aanfpraak bij het einde van het jaar ï 797 i Vier Leerredenen voor Kinderen, over de vreeze Gods — de liefde jegens God, JESUS,CHRISTUS, en de Ouderen ■ den Kinderdoop — en het bidden, gehouden te Haarlem , voor de Kinderen der gealimenteerden, en eene Leerreden voor jonge lieden, ter aanprijzing van eene vroege godzaligheid, laatst uitgefproken te Rotterdam, inde Groote Kerk, den 10 Augustus 1788. Door n. h. viervant. Te Amfleldum, bij M. de Bruijn en H. Diederiks, 1798. 128 Bladz. lp gr. OSlavo De Aanfpraak aan 's Schrijvers Kinderen LXVIII. Bladz. De prijs is f 1 - $ - : Wat de Lezer in dezen Bundel vinden kan, leert reeds de Titel van denzelven. De Hoofd-Inhoud K 5 bc-  IT4 h. h. v i e r v a n t bevat v?er Leerredenen voor Kinderen, waarömtrend rtt Schrijver ,n het Voorbericht dit verilas «reeft TIrr „ lem wordt voorde Kinderen " ^&ZeVTde?' Zond^ namiddag in de „ Bfltenesfer Kerk ««predikt; deze Leerredenen moeten „ dan "aar de vatbaarheid der Kinderen, gefcMkrS " ZcZ:St/ëW'dS-TC!^kc opkoms^vandeü " hSch^i£^^om^ dezer ^richting, „ naare Christelijke handreiking doet." Bii zood™;^ De eerfte Leerreden heeft tot Tekst psat m YYYïu. ia en handelt orerde vreeze Gods JvSv dit&Siïi drie vragen.voorfok én beandwoordt. A.) Wann'cr SS1" dC'n "CCr? «0 Moeten Kinderen de v e Sed f " ^-n/Ceren,?1-C° Ls dat 200 "ondzaakhïk cn lnd-'i dal/y'd,c' als Kinderen, leeren? Na het bXnd- StfSS y«S fc6"* v.D" 1\vee^e Lecrredcn, tot Tekst hebbende matti; £•« ^4^^^^ de ««-'«e jegens Go [ je sus CHRisius, cn onze ouderen, en behandel? deze vragen : Waarom moet een Kind vader cn moedcr Jesos en zyoejl VaJcr nQg mccr ]icfj g^JKM nir'-ff? .Lcerredc»' gehouden des namiddags, wah' b Leeraars oudfte kind en dochtertje.! in eenen avond-godsdienst, in de Gemeente te Haarlem "e doopt zou worden, heeft tot haar ondenmp den'Kin erdoop naar aanleiding van matth. XXV V 9 ln dezelve onderzoekt de Prediker I. Waarom lau teleerr n f ^STU-? ,de kIdne Wnderken. doo^n ? ff\ Ëldj?\dooP> "«gaande zulke diendoorT in l i , 1 g0bmik raoctcn Killde«n van ÏSd, maken ? m °°k in huunc killdsch- •■ ■ •: ■ • Da  nieuwjaarsgeschenk en leer redt ns n. ïjj De Vierde dezer Leerredenen voor Kinderen fpreekt óver het Bidden, volgends jakob. IV: 4*>.en 3a. Achter deze vier Leerredenen is nog eene gevoegd, over i kon, XVIII: 12b. ter aanprijzing eener vroege godzaligheid. Deze vijf Leerredenen geeft de Predikant viervant thands in eenen Bundel uit, en doet daarmede eenNieuwjaarsgefchenk aan zijne Kinderen, eene aanfpraak aan welke voor deze Leerredenen voorafgaat. Wij hebben, over het geheel, dezen Bundel met genoegen doorlopen, en 'er veel nuttigs en ftichtebjks in gevonden. Alleen hebben wij opgemerkt, dat de Redenaar wat langwijlig is, in zijne'Leerredenen voor Kinderen, en vooral, dat hij,- dikwijls, hooger gaat., dan hunne nog tedere verftanden hem volgen kunnen. — Het famenftel zijner Godgeleerde kundigheden is'er overal te zeer ingevlochten, niet, dat wij daar mede dit famenftel thands willen beöordeelen, veel min vcröordeelen, maar de kinderlijke verftanden zijn daar voor niet berekend, voor dat zij'er, geleidelijk, toe worden opgeleid. Bij voorbeeld, wat zal een kind zich voor denkbeeld vormen? zal hij 'er eenig denkbeeld van kunnen vormen? wanneer de Schrijver Bladz. 49 zegt: „ Maar, wat is die gemeenfehap aan jesus christus? zult gij vragen. Het geen het nodigst voor ulieden is, daar van als nog 'te weten, is dit: dat een iegelijk, die in jesus christus gelooft, in die gemeenfehap met jesus christus is. " 's Mans Aanfpraak aan zijne kinderen, bij den aanvang des jaars 1798. is treffend, en verwekt onze deelneming, wanneer wij de omftandigheid in acht nemen, die de Schrijver ons in zijn Voorbericht meldt; dat zijne huisvrouw op den 19 September des jaars 1797 overleden is, zijnde, in de achtfte maand van-haare zwangerheid], met koortfen bezocht — in die 'krankte, baarde zij, op den dag vóór haaren dood, haar tiende kind, eene gezonde, welgefchapene dochter, die nog leeft — zes kinderen betreuren met hunnen Vader dit zoo zwaar verlies.Doch, hoe veel treffender en van ongelijk meer uitwerking zou deze aanfpraak geweest zijn , indien zij niet was uitgedijd tot eene wijdlopige verklaring van tit. II: 10—14. Dan de Schrijver heeft het één en ander ^elve gevoeld, en ten opzichte van zijne Aanfpraak aan zij-  I5<* vervolg van eenige stdkjens ' zijne kinderen in zijn Voorbericht gezegd n* a fpraak aan mijne kinderen is, onder dbewérl-in* r, - van eenen anderen aart geworden li, I f' "og al veel langer geworden, dan ik L'd ï Veel' -,a zeer En ten opzichte van zijne en'd nen "T^A Z"2' belijdt hij zelve; „ Bn de nfr!,,fr °°r de Kindenm ve,JhebJik ^i%^t^g,^S^^ minzaamheid koude onderhouden rfpïl81 "°?h ge" hebben bij het uitfpreken I? S',; Vk ?6en gehad te boven het" bereik fff^lffifcr*^ dat a"" Wij vereenigen ons voords hartliik mot- HPn ™a ten wensch des Schrijvers: Sn^J i godvi;uch" flacht voor den Heeri leeven" en den cJFl™^d.ge" fer denfumd vergoeden die H m iGod uken Verlos■ Vin onze dagen, 10^^^d»Ü» 2r« Oirtstlichen Magazin betrekkeliik d, - verwagnng van Jooden en Christenen. Uithef duttsch vertaald. Te Delft, feV t de r,mnV d ^ -»* /«^ 5 T\z Inhoud der hier voorkomende Stukjens is- I Wat ^ voor pelt jesaïas Ae, *,y* ^MEwifis* iüM"lf t0ekr°m,St deS ILeren over Matth. XXm Mari t LÏdat 7e kT UL °Ver het '*» ™ *! 3?! 59 , 40! ^ M JESus xj! In het Eerfte, het welk van pfennixger is ver k aart luj geene gelegenheid te kunnen la en voor ton om zijnen alkeer te betuinen van het fnb aZï affi ' gez^t tbs"1'1"1'1" b^>* SSoó*ÏÏ£ Sï^&n™?** d°°5duS mi»of'neereenvouïïol-dPn T ™ eC" .nader on^woek afgeichrikt S ^7:^,n 00gmerk 18 VQornaamüjk voor "ongele teid n tejehrijven, en de nodige regels'aan de handte f- T " D,C onfc'eleerde Schrift.onderzoeker dan ft die eehter zeker gaan wil, denkt (volgend PFEN' 1 11^ m * iZMk r ^lke Vtïem té doen Ch ïenktren die oordeden kaQ> °°rdeeic ^  uit ptenninger's z/mmlungen. 157 z. ,, Ik wil van de Voorzeggingen van het Oudé Tes,, tament zoo denken, als jesus, zijne •Aposte* „ len en de Euiingelisten daarvan dachten; 2. „ Voor vervulde voorzeggingen zal ik houden ds ,, zulke, welke hun getuigenis, en de klaarblijk,, lijkheid der zaak mij als zoodanig doen kennen. 3. ,, Ik wil door de vervulde voorzegging leeren, hoe „ de onvervulde verfhan moeten worden; ik wil uit dat geene dat God voorheen fprak, en over,, eenkomltig daar mede uitvoerde, leeren: hoe, ,, het geen hij gezegt heeft nog te zullen doen, „ verltaan moet worden." Overëenkomftig deze regels .overweegt hij eerst eenige vervulde, en dan de nog onvervulde voorzeggingen van jesaïa, wordende hier de vertaling van lowth, en niet die van koppe, welke pfenninger overgenomen had, gevolgd. Het Tweede is van j. j. stolz, ch behelst eene verklaring van Matth. XXIV vergeleken met de gelijkluidende plaatfen der overige Euiingelisten. Wij laten dezelve in haare waarde, en aan een nader onderzoek van verftandigen over. Het volgende, het welk de grondflag van zijn onderzoek uitmaakt, kunnen wij alleen medcdeelen. Wanneer naamlijk de twaalve den Hcere vragen, wanneer de verwoesting van den Tempel gefchieden zal? — en welk het Teken van zijne Toekomst, en van het einde der wereld zijn zal, „ verbinden zij," volgends stolz, „ (naamlijk in hunne verbeelding) de tempé/verwoesting, ,, de wederkomst van den messiüs, en het einde der „ wereld, zeer na aan elkander; Jerufalem en de tempel „ waren in hunlieder oogen zoo groot en heerlijk, dat ,, zij niet denken konden, dat de wereld noch (nog) lange „ koude voordduuren, wanneer dezelve verwoest wa„ ren. En nu beandwoordt jesus hunne hoofddwaling.,, en waar in belfond die ? daar in; dat zij geloofden de ,, mess 1 as zoude onfeilbaar, als het 'er toe kwam, ,, dat Tempel en Stad verwoest zouden worden, of de ,, Natie redden, of het einde der wereld zoude zoo te „ gelijk daar op volgen. Waar tegen moesten zij dan ge,, waarfchuwd worden? daartegen, dat zij eenmaal den „ mess 1 as (den Redder) en het einde der wereld niet i3 op dén en denzelven tijd verwagten moesten, gelijk » A  158 BERICHT EN VAN EEN GROOT EN ONZICHTB. VERB. „ zij tot hier toe gedaan hadden. " — Hier aSter velt* nog eene omfchrijving van Matth. XXV — ° Het Derde heeft weder denzelfden j. k. pfenninger tot Schrijver. Hij is van gedachte, dat de Jooden hunne vordering van een teken van jesus vooriiaaraliik op de voorzegging Dan.; VII. i3/I4 gegrond hebben. » Deze Plaats," zegt hij, „behelst voSrnaarnlijk het „ groote teken van den Zoon des Menfehen in de wolken „ des hemels; het groote Teken van den biessiüs „ dat eens te yerwagten ftond. - Hoe ligt konden zij „ bij den overigen moetwil hunnes ongeloofs, zich zcl„ ven verblinden , en mecnen, zij hadden volkomen „ recht; dien, die zich beltendig de Zoon des Menfehen „ noemde, met voor den messiüs aan te nemen tot „ dat zij dit door danicl befchrevcn Teken van'den „ Zoon des Menfehen in de wolken des hemels zagen " — Zijn andwoord behelst het onbetaamlijke van zulk eene vordering. — Over het geheel hadden wij wel gewenscht, wat naauwkeuriger onderfcheiding, en beredeneerder uitlek kunde in de voorhanden zijnde Stukjens te hebben aangetroffen, echter kunnen zij hier en daar ftof tot nadenken aan de hand geven. —- Betichten van een groot en onzichtbaar verbond tegen den Christehjken Godsdienst, enz. Alom te bekomen 88 Bladz. Tekst, 143 Bladz. Bijlagen. In gr. Ociaio, De prijs is f 1 - 10 - : T\e Hoogduitfche Schrijver had dit Werkjen eerst <*ephztstindeNeuejienReligionsbegebenkeiten, in het XL Stuk van den jaargang van 1793. doch te gelijker tijd hetzelve afzonderlijk uitgegeven, en het, vervolgends, met de daar toe behoorende Bijlagen, vermeerderd , laten herdrukken, het één en ander wordt hier vertaald aan den Nederlanders medegedeeld. Het 4m Z Ouden meer geIege» «P'. d<™ Ü «c^Sfcfr *r%ÜT™ iïi^ Pinten , * M» hndertpn. Door j. ingenhousz penen, j>. R. S. enz. bit het En^ehch vertaald door M^Roelofswaart. 71 Bladz. In gr. OSlavo. De 'prijs DT, y^^Hnz. om de ivoorden van den Verta- dachte e,fvnU,knni " beVat eene geheel nieuwe g „ dac.ite en voorilag , om aan landerijen , welke 011„ vruchtbaar zijh , of die door het voord Wen va» „ gewasien i„ vruchtbaarheid verminderd en uitge" » put zijn , op eenmaal die zelfde vruchtbaarheid we „ der te geven en zelfs het vermogen, om l t zelfde „ foort van gewas , waar mede zij eenige jaaren achter " ofmft Zr? beZaaid, Wierden » ^delöm S voSe? „ of met andere woorden, om ter voeding van planten „ en graangewasfen op eenmaal aan den grond S " ÏIZ Wf tÊ breD,gen en te verfchaffen, hefw k de " kinl uir d°n^ ,tC- Hggen,' biJ eeile w - King uit den dampkring trekt." De naam van ingenhousz is te bekend en het onderwerpr te belangrijk, dan dat het nodig zou wezen 2d£7- S{Ste f H^d^t onzer lederen te verzoeken. — „ In Engeland wierdt deze nieuwe gedachte „ met ongemeen genoegen ontvangen. - De Raad des „ Landbouws liet de Verhandeling0 van den Aiuheur 2 „ haare Werken drukken cn deedt hem zeer verSnde " SkS^' CH, ku"di^e beoordeelaars erkeïïen , „ dat, lchoon het plan geheel en al van het gewoon! „ fcheen af te wijken, hetzelve echter op de'best " }!rde natuurwetten gegrond is, zoo dat zeer vee„ len, waaronder de beroemde Ridder, banks Voornf mens  PROEVE OVER HET VOEDSEL DER PLAKTEN. l6$ ^, mens waren , hetzelve bij de ecrlle gelegenheid te „ onderzoeken." — Na het opgeven van eenige waarnemingen cn proeven tot onderzoek naar het eigenlijk voedfel der planten, met alle zulke ftoflen als hier voornaamlijk in aanmerking komen , als water , mest , de lucht — en na in het bijzonder den invloed der lucht te hebben nagegaan op den groei der planten, de verandering-, die de lucht door de groeijing ondergaat, cn de verandering, die de lucht ondergaat, wanneer zij alleen aan gewooue aarde 9 waarin geene planten groeijen, wordt bloot gefteld, belluit de Autheur, dat men het koolzuur voor het voornaamfte voedfel der planten te houden hebbe, dat dit koolzuur hoofdzaaklijk gevormd wordt door het zuurmakend beginfel, 't welk de dampkringlucht overal bevat, en dat dit zuurmakend beginfel zich op braak liggende landen met de aarde langzamerhand verëenigt. Daar het nu uit andere proeven genoegzaam duidelijk is, dat alle zuiiren juist dat zelve zuurmakend beginfel van de dampkringlucht bevatten, of wel alleen aan dit beginfel der lucht haare zuurheid verfchuldigd zijn, doet hij den voorflag , of men niet in een oogenblik aan den gsond dat geen zou kunnen geven, waar toe anders door het enkel blootttellen aan de lucht een geheel jaar zou yerëischt worden, te weten, door eenig zuur onmidlijk met de aarde te vermengen :— (vitrioolzuur, falpctcrzuur en zeezout-zuur zouden hier dezelfde uitwerking hebben.) ,, Schoon ik ten vollen erken„ ne," zegt de Schrijver, ,, dat de hier voorgeltelde ,, denkbeelden alleen op befchouwing en analogie rusten en daar uit zijn afgeleid , meen ik echter , dat dezelve bij fommige wijsgeerige landbouwers eenige ,, opmerking zullen verdienen. •— Ik kan geene proe,, ven opgeven, welke tot eenen grondflag zouden kun„ nen dienen, om zich daar naar bij verdere bewerkin,, gen te richten; eenige losfe gedachten, meer op ver„ beelding , dan op proeven rustende , zal ik hier ter „ nederltellen. Geen land tot mijne befchikking heb„ bende, kon jk alleen in 't klein eenige voorbereiden,, dc proeven nemen , welke , zoo ver zij dan mogen „ gaan, niet ongunftig uitvielen ik goot omtrend „ een vierde van een lood vitriool-olie gemengd met ,, een pint water in eene voore of groeve, in den grond „ gemaakt, drie voeten lang, en omtrend twee duimen 'L 3 „ diepj  ?C6 J- I N g E N ;H O U S Z „ diep ; onmidhjlc daar na zaaide ik daarin twintis „ tarw- korrels en bedekte dezelve met aarde - dit „ menglel gistedc zeer fterk met den grond , die veel a-, kalk-aarde beyattede - van deze kalk-aarde wierdt " dpr/en gT? i 'f UÏ,ZC£J fijn verdeelde gijps vcran„ aerd. — Ik herhaalde dit m andere plaatfen van den „ tuin, nemende in plaats van tarw , haver, rogge en " 50' he?fde Tr,dt 00k in ee"JSe tuinpotten ge„ daan. — Schoon de hoeveelheid zuur in deze klehie „ proeven veel grooter was , dan ik die op een veld ,, zou willen gebruikt hebben, was dit echter de al^e„ meene mtflag , dat , wel verre dat de groei der za„ den geftremd zoude zijn geweest, zij alle zeer welia „ opgroeiden , en op de meeste plaatfen kwamen de„ zelve eerder op , dan op zulke, die niet met zuur „ gemest waren de dus behandelde planten waren « in t geheel niet zwakker, dan andere, maar veel eer P vo?ï net grootfte gedeelte, frisfcher en fterker. ' i^ïhT zou,niul00?, zij"," zegt de Schrijver vervolgends, „ zich te willen ophouden, met de uitwerking „ der zuuren op den grond te verklaren , na dat ge" l°° j 1S.' •dat 1,1 den natuurlijken loop der din4ft „ de dampkring aan den grond dat zelfde zuurmakend „ beginfel mededeelt, het welk niet alleen het vitriool„ zuur, maar ook alle andere zuuren daarftek; het ge» hee verfchil derhalven tusfehen de uitwerking van » ,de braakligging van het land en de befprenging van hetzelve met een vermogend zuur, zal hier op neder „ komen, dat in het eerfte geval de oogst van een ge» h^el jaar verloren wordt bij het afwachten van de „ langzame werking van den dampkring, terwijl bij de * voorgetelde manier, dat alles, wat de dampkring in j, een geheel jaar kan aanbrengen, in eens aan den „ grond wordt medegedeeld. " • ■ IS Sfi,?-* reden SeklaaSd> dat van zoo veele nuttige ontdekkingen als 'er van tijd tot tijd voor den Lr.: ibouw gemaakt zijn , nog zoo weinig gebruik gemaakt is , zoo dat zij zich veelal tot bloote befPie|eJifigen bepalen: het was te wenfchen , dat men eindelijk zijne vooroordeelen voor 't geen men van ouds gewoon s , eens leerde overwinnen ; doch daar eenmaal deze vooroordeelen, vooral bij den Landman over het algemeen zoo diep.geworteld zijn, en het zoo bezwaarlijk nem eeillS denkbeeld te geven van- zulke Natuurvver- kin-  proeve over het voedsel der planten. l&f ktngen, die bij met zijne zintuigen niet kan nagaan, en uien derhalven bij hem met de meest gegronde theorie,zos ver zij op geene duidelijke ervaring rust, zeer weinig kan afdoen , heeft het bus menigmaal moeite gedaan ^ dat zij, die zoo onvermoeid bezig zijn de werkzaamher den der Natuur naar te fporen en tot nut van 't algemeen hunne waarnemingen mede tc deeleu, dikwijls zoo weinig gelegenheid hebben , om hunne denkbeelden in oefening te brengen, en daar door dezelve niet met genoegzame zekerheid aan minkundigen kunnen aanprijzen. — Wij hebben meermalen opgemerkt , dat , wanneer Hechts eenmaal eene aangeprezene nieuwigheid aan iemand , die aan de gewoonten zijner voorvaderen verkleefd is , mislukt , zijne vooröordeelen tegen al wat nieuw is, aanmerklijk verlterkt worden. Het is mogelijk, dat de voorflag van ingenhousz hier en daar dit zelve gevolg zal hebben. — Want zoo duidelijk als de werking van het luchtzuur bij de groeiing en tot hertelling der landen moge bewezen zijn , en zoo.zeker als het is, dat de zuuren hun zuurmakend beginfel -alleen uit den dampkring ontlcenen, zijn 'er echter herhaalde en . genoegzaam duidelijke proefnemingen nodig., om vast te ftelien, dat het voor den groei der plantgewassen en voor uitgeputte landen onverschillig is, in welken (laat zij dit zuur aantreffen. Veelvuldige waarnemingen hebben getoond, hoe weinig men uit eene fchijnbare overéénkomst van beftanddeeleii altijd dezelfde uitwerkingen verwachten kan; daarenboven de grond, die ingenhousz tot zijne proef deedt dienen, bevattede veel kalk-aarde, waarmede het zuur zich vcrëenigende, het zelve wel eenig luchtzuur moet affcheiden>doch voor 't overige alleen als een famenllellend deel der gijps, en niet als zuur kan overblijven; — maar daar de gelteldheid der gronden op onderfcheiden plaatfen zeer verfchillend is , kan het niet anders, of de uitwerking der aangewendde zuuren moet ook zeer verfchillend wezen; hier en daar wordt in dit Werkjen .zelfs aan het loogzout eene bijzondere goede uitwerking tgr bevordering van den wasdom toegefchreven, 't welk ook van de verfchillende menging der gronden moet afhangen, daar het loogzout eene geheel andere werking doet, dan de zuuren.— Behalven nog, dat bij het nemen van deze proeven vooral in aanmerking moet komen , dat het voedfel van- opkomende planten zeer ver- l 4 &m %  168 s. jongewaard, junior. fchifc van dat, 't welk meer gevorderde nodig hebben degSdCrVnS °nlangS eCnige Waarnemi"ge" ziJ" S Ondertusfchen wij willen door deze aanmerkingen de waarde van d,t Stukjen geenszins verkleinen , h vvcllc zich door veelvuldige zeer fraaije waarnemingen en ot. helderingen ten ftérkften aanprijst. - Schrijver en Ve lalei verdienen onzen dank voor hunne menschlievende pogingen - maar het zou ons leed doen, wanneer de denkbeelden van den Schrijver, die door'herhaalde en op verfchillende manieren ingerichtte proefnemingen behoren onderzocht te worden, door enkele mislukkingen voor ongegrond wierden gehouden, en zijne Vertind" ling niet naar verdienden behandeld wierde. C*J Zie -N. Vaderl. Bibl. I Deel, zde Stuk, Bladz; 116. Iets over de Confthutie en het Beftuur van den Banne en Amaacitsheerlijkhetd Westzaanen, voor de Omwending: in den jaare 1795. Door simon jongewaard K10/- Te*£ei**»** bii W. Bruin, 1796. 27a Bladz. In gr. Octavo. De prijs Is f 1 - 16 - ; Cpade: komt de aankondiging van dit Werkjen tc voorin fchijn. - Daar hetzelve in den beginne, niet, gelijk andere boekeu, in Commisiie verzonden is, zal men de reden van dit achterblijven gemakkelijk kunnen opmaKen. — Reeds Honden wij in twijfel, of wij .'er noe iets van zouden zeggen; of onze beoordeling niet zoS wel, als het geheele gefchrijf van jongewaard had kunne,, achterblijven. Dan daar hij befloten heeft dit Werk over de Conftitutle en het Bejiuur van den Banne Westzaanen vóór de Omwending van 1795 —. uitte-o-even en wel niet geduurende, maar na die ConftitutieIn dat Beltuur, en dus, onzes erachtens, wat te laat, oordeelden wij te minder te zondigen, al kwamen wij ook wat laat met onze beoordeeling. Il'Ah?,t ^,rk zeIve' (want van de Voorreden ftraks noz een (lichtelijk woordjen) — vindt men een uitvoerig en naauwkeurig bericht van de voormalige Regeriugsforrn in den genoemden Banne. - Alles, wat hier toe betrekking heeft, wordt bivedfprakig aangewezen. Dan dit. verljag, t welk door deszelfs uitvoerigheid niet zeer ge-  IETS OVER DEN BANNE VAN WESTZAANRM. 169 vallig is wordt niet weinig veronaangenaamd, door een zekeren geest van zelfsverheffing, die in het geheele Werk doordraait, en waar bij de Schrijver nimmer Vergeet, om zijne eigen verdienden, zoo veel mogelijk, uit ■ te mecten, en anderen, integendeel, op het laage bankjen te zetten. — Telkens toch, zoo rasch de gelegenheid, zich opdoet, worden anderen, die zich tegen den Schrijver in een of ander verzetten, om welke reden ook, verbazend gehekeld. — En dit gefchrift, 't welk den naam draagt van iets over den Banne en Cónftitutie van Westzaanen, herfchapen in een verhaal van zoodanige handelingen, welke de Schrijver vooröhderdeldt tegen hem, perlbneel, te zijn ondernomen, en eene verdediging van' zijn gedrag. Getuige zij daarvan vooral het bericht aangaande de Thefauriers \Bladz. 80—135.) Hetzelve bevat op 1.7 Bladzijden een bericht van dien-1 pöst en de werkzaamheden, daar aan verknocht. Doch van Bladz. 97 tot 135 vindt men een breedvoerig bericht van een gefchil, 't welk tusfehen den Schrijver als Thefaurier, en de Burger Sociëteit van Westzaandam over de Rekening, in 't begin van 1795 in 't publiek gedaan, plaats gehad heeft. — iets, 't geen in zoodanige befchrijving van Banne en Conditutie weinig voegt. De ftijl, waarin alles voorgedragen is, kan niet dan zeer verveelend zijn, doordien op elke bladzijde de Notaris doordraalt. In 't kort, dit geheele produkt hadt zeer wel kunnen en mogen achterblijven. —■ Het doet weinig nut, daar thands eene geheel andere orde van zaken plaats heeft^ en' waarfchijnlijk in het vervolg nog meer plaats grijpen zal; en ftijl cn inhoud maken het zeer lastig voor den lezer. —■ Nog een woordjen van het Voorbericht, zo iets dit kenfehetst geheel 's mans arrogantie. — Op elke bladzijde, ja in elke zinfnede bijkans zwaait hij zich zelf den 'wierook toe; — en dikwijls niet zeer tot zijn eer. Zoo verhaalt hij,van in alle ministeriaaleBedieningen vait' trap tot trap, en dus als gezel, meestersknecht, en meester,— gefungeerd te hebben — zoo, dat hij geen bloo» te machine geweest is. — Hoe fchoon ftrookt dit meester. en geen bloote machine met het karakter van een minister V — Hierop krijgen zijne Heeren en Meesters de leden van 't Beduur een degelijke fchraap- '— Weinig: hunner legden zich (zoo als hij zegt) op de cognitie van het belang in den loop der zaken toe, en veelen L 5 ver-  I7° S. JONCEVVAAR.D, JUNIOR. vergenoegden zich met den Titel en de vrolijke partij die er foms mede gepaard ging. Andere zochten niet zijne veeren te pronken. - Met dén woord, offchoou T verklaart geen namen te willen noemen, tekent hij' dé ÖffiriSrduidclijk senoe^Z0° & Voproencht benevens een groot gedeelte van zijn Werk mag bcichouwen, als eene verdediging van zich zelf eu eene Lofreden op z,jn eigen perfoon. Hoe kan dit toch vallen;ffl een verftandig man? En in dien ver wpideu toon loopt de geheele Voorreden. - Bij het klimmen zijner jaaren ontdeedt hij zich van zijne bedie- v,^Tl/nnSch°lVn 4pch behieldt de post vau I helauner, 1\B. Ten einde een oog in V zeil te kunnen houden. , Bladz. X-XII. is gevut! me aa haing?n en optellingen van zijne verdienlten omtrend den Banne: en onder dat alles vinden wij niets, of de man was 'er in een of andere .post door hem bekleed, volftrckt toe verpjigt, en moet men dan boogen op getrouwe waarneming van ambt en pligt , vooral wanneer men 'er voor beloond wordt? - Doch zacht - J. heeft (zoo als hij zegt; er geen duit voor getrokken. llue? alle Zijne ambten en posten waar te nemen zonder bcloo- XB? — en zonder eenige voordeeleii (emoluweu- te"Q~, ^wonderlijk voorbeeld van edelmoedigheid" » -^ llij heeft (zegt hij) het nooit begeerd!!! — — Mn reden dan, dat hij befchuldigd van eene lucratifche behandeling van s JJans belangen (zoo als uitdrukt 0 hierop bijkans grootsch geworden is, als daar door gelijk geltcld wordende met waare Vaderlanders cue getrouw aan Led en pligt zich onbaatzuchtifver! dv:n telijk gemaakt hadden, en echter met verachting behandeld en beloond, wierden. Doch laten wij U niet langer lastig vallen, Lezer! mot dien eigenroem des Schrijvers. — Hoe fchoon zou het geweest zijn, indien niet J., maar .een ander, dit alles tot zijnen lof gezegd had. Nu mogt dc lijst van misfiagcu er wel bij geweest zijn, Doch neen, die donkerezijae, zegthij, zal ik niet vertoonen: de erkentenis daar van zal genoegzaam zijn. — E venwel zoude dezelve 'ér nog al bij gepast hebben, daar de heldere zijde zoo uitvoerig behandeld is. — Bijaldien 'er dus, tegen verwachting, — eene tweede Uitgave van dit Werkjen verëjscht werdt, zou deze Gefchiedenis kunnen worden aangevuld, met de volledige Geichiederys van het gefchil tusfehen  iets over dek banne van westzaanen. i?t fchen jongewaard en den Bode de jong in 't jaar 1774. en den aankleve van dien, vooral ook het Contract, diestijds gemaakt met de Regeering der Banne; —■ het gefchil met simon louw tc Wormerveer in 1781; — de Ordonnantiën over'het rijden met wagentjens langs, de Zaan in 1777; — het Contract met zwaan-hals in het jaar 178Ö. — en wat dies meer zij. — Zoo doende zullen de gapingen, die hier eu daar in dit gefchicdr verhaal voorkomen, te beter worden aangevuld. — Staatkundige bedenkingen betreffende het Zeewezen der onder fcheidene Volken van Europa, gegrond op de plaats hebbende Traftaaten van Vreede, Koophandel en Zeevaart, Naar het Fransch van den Burger arnoulb, Chef va»s het Bureau en de Balans van Koophandel 'van Frankrijk. In den Haag, bij J. van Cleef, 1798. 470 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f 3 - : - : Alles wat op de bevordering van den algemeenen webvaart uitloopt, alles wat dienen kan om ons in ons waar en wezenlijk belang , ten opzichte van ons dierbaar Vaderland, voor te lichten, is voorzeker van eene volftrekt onontbeerlijke nuttigheid. Het Werk, welks beoordeeling wij thands tot onzen taak genomen hebben,, ftrekt hier van tot een overtuigend bewijs. Het ttelt ons voor oogen een nieuw raderwerk, waar door de maatfchappijën 'van dezen tijd in beweging gebragt worden, het Zeewezen naamlijk, waar door ons Vaderland uit kleine beginfelen groot geworden is. Het herinnert ons met nadruk, en ter vvaarfchouwing om onzen naderenden ondergang te voorkomen, de gewelddadige aanmatigingen van het Britfche Staatsbeftier, daar dit al zijn vermogen en voorfpoed, tot de fchepping van zoodanig een Zeewezen, en zulk eene ftaatkunde heeft doen famenlopen, welke in ftaat waren, alle drijfveeren der nijverheid bij andere volken gantfchelijk te verlammen, of te vernietigen. ,, Wat moet men toch," zegt de Schrijver, van Engeland fprekende , Bladz. 399 , ,, van die Natie den„ ken, welke fteeds het lot van alle andere volken door „ haaren kwaadaartigen invloed befchikt, cn -regelt; welke in Afia geheele gedachten van duizenden aan 53 haare hebzucht opoffert, en- bij de volgelingen vaij „ CON-  i?2 staatk. bedenkingen betreff. het zeewezb en „ confusius om den uitfiuitenden handel bedelt2 „ U at moet men toch van die Natie denken, welke ie. „ der jaar de Afrikaanl'che kusten ontvolkt, ten einde „ ontalhjke gezinnen, door dezelve tot eenen harden ar„ beid, tot genadige mishandelingen en wanhoop ge-' „ doerad, op een bebloeden grond te verplanten• welke „ zich het goud van Amerika volkomen weet toe te ei„ genen, en dit onder alle de Hoven verdeelt, ten einde „ het menfehen-moorden onder alle de volken van Eu„ ropa genadig te doen voordduuren? Woont deze dan " ?"^er ïcue eeuwi§ woeste luchtftreek ? Leeft zij no°„ beftendig, even als de horden der wilden? Zijn haare * )vetgcveren in waarheid fchepfelen zonder eenig men„ fehengevoel? - Neen! Zij bebouwt, met den besten „ uitliag, één der vruchtbaarfte gewesten van den aard„.bodem; zij heeft het uitoefenend cn befpiegelend „ deelte van alle voordeeüge en nuttige Wetenfchappui „ ten hoqgfteu top van volmaaktheid opgevoerd; eenigen „ uit derzelver midden hebben der natuur haare diepfle „ verborgenheden afgezien; de onverfchrokkenheid vaa „ haare zeelieden heeft haaren roem tot aan het ijs der „ bevrozen aspunten van den wereldbol'gevoerd; haare „ üichtercn bezongen de voordeden der Vrijheid- ter» )v}j\ R-cdcnaaren en Schrijvers haare onafhang- „ hjkheid belchermden. Dit zelfde Volk was hit ecr" we »_hctWL,lk zecr bloedige, doch nutte leslén aan de „ Vorfljen ichonk; het was het eerfte, het welk de ei„ genhefde der aloude Gemeenebestcn, door de uitllui„ ténde liefde voor zijn Vaderland, hetzelve zoo zeer " f.1?0™» ..tc?ü dadelijkheid bragt. Alle flanden der maat„ lchappij bevinden zich geftadig in werkzaamheid; alle ,, wilsneigingen, alle bewegingen, alle ontwerpen lopen „ er opeen enkel doelwit — het algemeen belang, uit! „ Door middel van dezen, in zijn foort volftrekt eeni„ gen, heiboom, dooreen millioen armen in beweging „ gebragt, en door eenige zeer wel geftemrfe hoofden " 5? bevordering van den algemeenen welvaart be„ itierd, is het dezer Natie in onze dagen gelukt, zich „ een ioort van bewind, tot nog toe geheel onbekend, ,, te vormen, hetwelk niets van den krijgsgeest, den „ grondllag der grootheid der aloude Romeinen, noch „ van de kunstgreepen der geestdrijverij heeft , welke „ den grond des Rijks van ma home t legden. Het is „ de-zucht tot roof, welke den naijver bij deze Natie „ aan-  der oMjèrschfhiene volken van europa. 173 ,, aanvuurt, en de eerfte gelukkige uitflag moedigt de„ zelve geftadig aan tot bet nemen van nieuwe proeven. „ In bet kort — de hoogmoed op haare meerderheid heeft dezelve eene ftoutheid ingeboezemd, welke alles „ durft ondernemen, en hier door regelt haar Staatsbe„ ftier thands het lot van alle Mogendheden van Eu,, ropa. Maar welke is dan toch deze Natie ? ... De gezworen vijandin van Frankrijk" — het trotfche en,, geland!" Het Werk is in twintig Hoofdftukken verdeeld, als: I. Van Spanje. II. Portugal. III. De Staaten des Konings van Sardinië. IV. Het Hertogdom van Toscane. V. Het Koningrijk Napels. VI. De Kerkelijke Staaten. VII. Het Gcmeenebest van Genua. VIII. Het Gemeenebest van Venetië. IX. Het Ottomanisch Rijk. X. De Barbarijfche Mogendheden. XI. Het Bataafsch Gemee•ncbest. XII. Het Huis van Oostenrijk. XIII. Van de Hanfche Steden, Hamburg, Lubeck, Bremen, Dantzig en Rustock. XIV. Pruisfen en onderhorige Landen. XV. Van Denemarken. XVI. Van Zweden.'XVII. Van Rusland. XVIII. De Verëenigde Staaten van Amerika. XIX. Van Frankrijk. XX. Van Engeland. ' Alles wat Frankrijk en Engeland betreft wordt in*-dit Werk opzettelijk en in het breede behandeld, ten einde dit te gemaklijker on de tegenwoordige omftandigheden der handeldrijvende Natiën van Europa, en van andere werelddeelen te kunnen toepasfen, en 'er de gevolgen, die het oplevert, op eene des te treffender wijze uit te doen voordvloeiën. Meer tot aanprijzing van dit alleszins voortrcflijk Werk, waar in 's Schrijvers redenering over het Bataafsch Gemeenebest alleen der lezing overwaardig is, zou geheel overbodig zijn. Cedenkfchriften van de Maatfchappij van Zendelingfclwp, tot voordplanting van het Euangelie in Heidenjche Landen , opgericht binnen Londen , in Herfstmaand i~95 •> benevens eenige daartoe betrekkelijke Leerredenen, uit het Engelsch vertaald, door m. van werkhoven, Eerfte Stuk. Te Dordrecht, bij A. Blusfé en Zoon, 1798. 114 Bladz. Iu gr. Odavo. De prijs is f: - 14 - : Al die van oordeel is, dat de befchaving van ons verftand een van de grootfte voordeelen is, die wij  174 G1TDENKSCHU. VAN Dr. MAATSCEÏ. VAN ZENDELINGSCHAP $ wij ons zeiven kunnen toewenfcben , die moet ook erkennen, dat het de pligt is van elk, die zich daar toe in de mogelijkheid bevindt, met al zijne magt mede te werken, om zijne medemenfchen, die nog in den ftaat van volkomen onbefchaafdheid leeven te verlichten, en aan dezelve de kennis van nodige zaken en waarheden mede te deelen. Ook kan niemand ontkennen , of het is de pligt van "een Christen , die de kennis en beoefening van den Christelijken Godsdienst voor elk mensch van de hoögfte noodzaaklijkheid rekent, om ailes wat hij kan in het werk te (teilen, om alle die menfehen, die tot hier toe zonder eenige kennis van hst Christendom leeven, met de leer van het Euangelie bekend te maken. Dit is zon zeer waarheid , dat zoodanig een, die daarin geen belang fielt, en wanneer hij de gelegenheid heeft, daar toe niet krachtig medewerkt, een van zijne gewigtigfte pligten fchandclijk verwaarloost. ■ Wij hebbeu het daarom als een bewijs va" onredelijke bitterheid aangemerkt , dat men in uitheemfche tijdfehriften met dc gewigtige onderneming , waar van deze Gedenkfchriften verflag geven 4 goedvindt dJ*i fpot te drijven. Hoe men ook over deze zaken denken mag en welke aanmerkingen ook op dit ontwerp mogen kunnen gemaakt worden , het oogmerk dat men < naar zijn beste weten, bedoelt, en de opofferingen die men daar voor ten besten heeft, zijn altijd lofwaardig, en indien 'er iets van deze onderneming wordt, is V altijd hope, dat zij eenige befchaving , eenige vermeerdering van kennis zal uitwerken , waar over zich zeMs de bitterde vijand van het Christendom behoorde te verblijden. — Wij kunnen derhalven niet anders , dan met den grootteen lof melding maken van de Maatfchappij van Zendelingfchap , die men te Londen heeft opgericht. De ijver van eenige weinigen heeft de navolging van veelen opgewekt, wier getal door geheel Groot-Brittanje van dag tot dag toeneemt , ook ontbreekt fiet niet, aan milde toelagen , tot het goedmaken van zeer groote uitgaven, en andere aanbiedingen , om dit werk te onderfteunen en gemaklijk te maken. Zoo rasch meil van het ontwerp hoorde, bood iemand ico L. ft. aan, indien deze Maatfchappij tot ftand kwam ; en een an-der 500 L., voor de eerfte zes Zendelingen naar de 'Zuidzee eilanden. Ook deedt zich een waardig Heer, uitr  tot voordpl. van het EUSng. in heideneche landen.-1?$ uit den dienst der O. ï. Maatfchappij te rug gekeerd, en in Engeland in rust en overvloed leevende, op, met het vrijwillig aanbod, om het bevel over een fchip, tot het overvoeren der Zendelingen naar de plaats hunner beftemming, op zich te nemen. In deze Gedenkfchriften wordt ons verflag gedaan van de eerfte oprichting van deze Maatfchappij, en zoo ver lopen de berichten die in dit eerfte Stukjen vervat zijn. — De volgende zullen bericht geven van het afzenden van de eerfte Zendelingen, naar de Eilanden in de Zuidzee , daar men fchijnt te oordeelen , dat met minder tegenftand zal behoeven gcworfleld te woïden, dan elders, —; en vervolgends van eene Tweede Bez ending, naar de Foulahs binnen in Afrika. Jammer is het, dat men dit geheele Stuk niet in Ééns heeft uitgegeven. Men had dan ook eenigzins over de aanvanglijke uitvoering van het ontwerp kunnen oordeelen. Nu moet men zijn geduld desaangaande rekken, tot den tijd dat de volgende (tukken het licht zien. — De eerfte openbare aanleiding tot deze uitgebreide onderneming is gegeven van Mr. bogue Predikant té Gosport in September 1794 in eene openbare aanfpraak, die hier letterlijk gelezen wordt, gelijk ook de vjrdere Aanfpraken cn Brieven , die tot deze zaak betrekkelijk zijn. Ze zijn over het geheel lezenswaardig, en ademen zeer fterk eene hartelijke liefde voor het Euangelie, en voor de Heidenen , die nog geheel onkundig van het zelve zijn. Men moet deze Hukken zelve nalezen, gelijk ook de leerreden van thomas hawe 1 s , die achter dit Stukjen geplaatst is, doch die meer den naam van eene hartelijke gepaste Aanfpraak bij die gelegenheid, dan van eene leerreden verdient. Uit alles wat ons hier voorkomt blijkt , dat zo ooit eene Maatfchappij van bijzondere perfonen in ftaat geweest is , tot eene belangrijke onderneming van dezen aart , het voorzeker deze is, hit hoofde van het groot aantal van haare leden , en de milde toelagen van dezelve tot het goedmaken van zeer zwaare uitgaven; als mede, dat zich in dezelve menfehen van veelerlei Kerkgenootfehappen verëenïgen: evenwel zoo, dat zij allen den verzoenenden dood van jesus christus, en de genadige vergeving der zonde, enkel en alleen uit hoofde van denzelven , voor eene grondleere van den Christelijken Godsdienst houden, en eindelijk, dat dit Werk  I7Ö GEDENKSCIIR. VAN DE MAATFCH. VAN ZENDELINGSCHAP Werk van dc leden dezer Maatfchappij, met allen mogelijken godvrnchtigen ernst , ondernomen wordt. Zif gedenken dat werken en bidden behoren faam te gaan en hebben daarom hunne gezette bedeftonden, in welke zij eenpariglijk God om zijnen zegen bidden , over de middelen die zij in het werk ftelien. Zoodanig eene onderneming maakt eene zeldzame vertoning in onzen tegenwoordigen tijd , waar in dc algemeene Godsdienflighcid zoo aanmerkelijk afneemt , en de leer van het Christendom, vooral naar de begrippen der leden van deze Maatfchappij , bij zeer veelen een voorwerp van verachting cn zelfs van openbare befpottmg is. Zij is des niet te min een bewijs, dat het in Groot - Bnttanje nog niet aan Christenen ontbreekt, die waaren ijver voor hunnen Godsdienst hebben , en die zich boven de verfmading van hunne ongelovige landgenoten durven verhellen. — Van den aanleg van het ontwerp , zal men beter kunnen oordeelen uit de volgende Stukken, die wij van deze Gedenkfchriften verwachten. Waarfchijnlijk heeft het ontwerp, gelijk alle ■ menfehenwerk, zijne gebreken, maar dan is het te hopen , dat het door de ondervinding zal verbeterd worden. — Daar zijn meer ondernemingen van dezen aait in het werk gefield , inzonderheid door de Deenen te Tanquebar en in Groenland, en door dc Moravifche Broeders in verfcheidene Oorden, doch de berichten, die wij van derzelver uitwerkfelen hebben, zijn tc onvolkomen (althands zoo veel ons van dezelve bekend is) om met grond te kunnen oordeelen of zij van wezenlijk nut Zijn , van de laatllen zien wij dezelve eerlang tc gemoetc. De vraag zou wezen, of de menfehen, die de voorwerpen van deze liefdadige onderneming zijn , nog wel ver genoeg in befebaving gekomen zijn , om voor de leer van het Euangelie eenige vatbaarheid te bezitten , en of zich een genoegzaam aantal van perfonen zullen opdoen, die lust en gefchiktheid hebben , tothet uitvoeren van deze moeilijke onderneming. Wat hi;r ook van zij, 't zal altijd bij alle weldenkende menfcien lofwaardig zijn , de proef van een zoo nuttig werk genomen te hebben, en wie kan bepalen, wat de Godlijke Voorzienigheid, van wien de menfehen, ook in zulke ondernemingen, afhangen , met dezelve voor heeft. Adres  ADRES VAN HETZGNDELINGSGENOOTSCH. TE LONDEN, ljf Adres van het Zendelings-Genootfchap te Londen, aan de Godsdienftige Ingezetenen der Vereenigde Nederlanden , uit het oorfpronglijk Engelfche Handfchrift vertaald, door j. t. van der kemp. 16 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 4 - : "T\e beftierders van deze Maatfchappij wekken in dit Adres onze Godsdienftige Landgenoten op , om hen in hunne liefderijke pogingen, ten nutte van de onverlichte Heidenen , te onderfteunen ; zij verzoeken dat dezelve zich met hun in gebeden ten voordeele van dezelve willen verëenigcn ; cn met wijzen raad met hunne tijdelijke middelen , en krachtige voorfpraak bii anderen willen bijftaan; en wenfchen, dat 'er zelfs zijn mogen , die hun leven, zoo dat nodig is, aan dezen Apostolifchen dienst zullen willen overgeven- Dit Adres is met zeer veel Christehjken ijver en hartelijkheid opgjfteld, en uit naam van de Maatfchappij, door r. hill Prelident, en w. f. platt Secretaris, ondertekend, den 6 November 1797. en de vertaling van het zelve is door de Maatfchappij aan Dr. van der kemp aanbevolen. — Jammer is het dat de tijden onder ons, voor foortgelijke ondernemingen zoo ongunftig zijn, daar zoo fterke geldlichtingen van tijd tot tijd plaats hebben, en daar de Hervormden, waarop het toch hier voornaamlijk aan zou komen, mogelijk met het onderhoud van hunnen eigen Godsdienst, en met het verkenen van 011derftand aan Gemeentcns, die daar toe voor zich zeiven te arm zijn, zoo zeer zullen bezwaard wezen, dat het hun althands voor eerst niet te vergen, ja zelfs niet mogelijk zal wezen , om nog daar en boven onderltand te bieden, aan ondernemingen ter voordplanting van het Euangelie in andere landen. Welk eene vreemde vertoning zou het maken, zo eene Christen - gezindheid, die haaren eigen openbaren godsdienst t'huis, in reeds geluchte Gemeentens, niet behoorlijk bezorgen kon, de liefdadige toelagen die zij,daar toe zou kunnen gebruiken,op eene onzekere hope, buiten 's lands zond, en haare eigen medeleden, in het Vaderland onder gebrek van middelen van openbaren Godsdienst liet zuchten ! MIEUWE VAD. BIEL.II. DEEL. NO 4. M Bur-  e. edwards Burgerlijke en Handelkutidige Gefchiedenis van de EngclJche Volkplantingen, in ae IVcsünaïin, door b r ij a n edvvaRDS, Schildknaap, V.,rde Deel, Uit het En- gelsch vertaald. Te Haarlem , hij A. Loosjes , P. .z. 179,7. 17a Bladz. In gr. OEtavo. De prijs is f \ - 16 - Met vermaak zetten wij ons , om aan onze Lezeren verliag te doen , van den inhoud van dit Vierde Deel van dit belangrijk Boek, en wij twijfelen niet, uf Onze Lezers, die zich ons verflag van de vorige Deele» herinneren, zullen naar eenig bericht, ook van dit Deel van het zelve, verlangen. De Heer edwards handelt hier over dc eilanden St. Vincent , cn die daar toe behoren ; Dominica ; de lijwaardfche eilanden als St. Christoffel , Nevis , Antigua, Montferrat, en de Virginifchc eilanden. Iiij geeft ons een kort bericht van de natuurlijke Historie van dezelve , en vervolgends van derzelver Burgerlijke gefchiedenis, voordbrcngfelen, enz. Verfcheklen van deze eilanden hebben het ongeluk gehad, van te verftrekken tot twistappels, tusfehen de Franfche en Engelfche Kroonen , 't geene veel onheil voor dezelve veroorzaakt heeft, de Heer edwards geeft daar van een beknopt algemeen bericht, en dan bepaalt hij zich tot elk van tïeze eilanden in het bijzonder. St. Vincent was onlangs door de Caraïben zeer fterk. bevolkt, en fcheen daar door, langer dan de andere eilanden , veilig tegen de overheerfching der blanken. ISlaar een toeval Hortte deze goede lieden in groot ongeluk. Een fchip , dat eene groote lading fiavcn van Guiné in had, liep alhier op ftrand. Eene meenigte van deze negers vestigde zich ia de bosfehen, en werrii door weggelopen Haven van andere eilanden vermeerderd. Dezen, ook gedeeltelijk vermengd met Indiaans fche vrouwen , werden allengs de iterkiren , en zonder • dat wij hier van alle dc bijzonderheden kunnen uitfchrijven, dit was voor de oude eigenaars van dit droevig uitvverkfel, dat men meent, dat zij in den tegenwoordigen tijd op dat eiland in 't geheel niet meer tevinden zijn. Ongelukkige Natie ! De bijzondere listen en twisten van Frankrijk en Engeland, om in het bezit van dit eiland te komen, gaan wij met ftÖzwijgen voor-- - btj.  GiLSCH. van de ENG. v0ltcpl. IN DE WESTÏNDlëN. I<7$l bij. •— Meik vindt hier 1450 blanken 'en 11853 negers: In den jaare 1787 zijn van dit eiland 122 fehepen afge-varen, en de waarde van de goederen, die zij uitvoerden bedroeg £. 186,450^ 14: 8 Sterl. De Engelfchen houden aldaar gelijk op de meeste eilanden eene goede krijgsmagt. Dominica is in 1759 aan Engeland gekomen, en vari dien tijd begint deszelfs Burgerlijke Gefchicdcnis. Bijzondere Franfchen hadden 'er toen koflijplantaadjen aangelegd, en dezen zijn door de Engelfchen, met alle billijkheid , bij het genot van hunne eigendommen bewaard , en bezitten aldaar nog de beste plantaadjen. De Schrijver klaagt, dat deze Franfchen, in meer dan den geval , zich weinig erkentelijk aan de Engelfchen betoond hebben. Eene vrijhaven op dit eiland maakte het eene volkplanting van veel aanbelang ; maar men heeft dezelve Sliet behoorlijk gade gellageu. In 1778 viel het den Franfchen in handen, en toen is het onder het onmenschlijk bellier van den Franfchen Bevelhebber d uc ! 1 e 11, l e ac, vier jaaren lang, jammerlijk geteisterd* Thands bevat de Hoofdllad Rofeau omtrend 500 huizen , daar zij , voor den inval der Franfchen , wel uit 1000 huizen beftond. Het eiland is 29 (Engelfche) mijlen lang, en 16 breed. Verfcheide bergen zijn Vulkanen, die nDg zwavel uitgeven. Men heeft 'er bronnen van heet water. Daar zijn op het eiland Wel 30 kleine rivieren. De grond is zeer vruchtbaar, evenwel niet alömme. De koffij 'daagt 'er beter , dan de fuiker. In 1788 vond men 'er 1236 blanken , 445 vrije negers cn 14967 fiaven. In 17S7 zijn van hier uitgevaren löi fehepen, met goederen, ter waarde van £. 302,987: 15 Sterlings. Men vindt, in dit eiland, nog een ellendig overfchot van 20 of 30 Caraïbifche familiën. Zij zijn van eene heldere koper kleur, hebben lange , gladde zwarte haircn. Zij zijn kort, kloek cn welgemaakt, behalven dat zij dc voorhoofden van hunne kinderen indrukken. Zij leeven van zee- en riviervisch, en vogels, die zij met hunne pijlen voortreflijk fchieten. Zij zijn keurig in 't vlechten van korven, uit gras cn bladeren. En verllrekken tot een fmertelijk gedenkteken , van de uienschlijke boosheid, aithands Van de vorige eeuwen. Onder de lijwaardfche eilanden , befchrijft de Heer edwards eerst St. Christofel, of St* Kitts-, gelijk Ma her.  ltO B. E D W A R D 9 het de Engelfchen noemen. Kol ümbus had 'er zooveel behagen in, dat hij het zijn naam gaf. Het is dc eerfte bezitting van de Engelfchen in deze eilanden ge* weest. In 1624 vestigden zich eenige bijzondere Perfoonen op het zelve. Kort naderhand ook eenige Franfchen. Zij leefden eerst vreedfaam met de Wilden, doch met dezelve in gefchil geraakt, werden deze laatften , gelijk altijd, de flachtöffers. De Engelfchen en Franfchen werden zedert, door de Spanjaarden zeer mishandeld. De overgeblevene Franfchen en Engelfchen raakten vervolgends oneens , en verwoestten elkander , dit heeft bij tuslchcnpozen , met verandering van omftandigheden , geduurd tot de Vrede van Utrecht, toen dit geheele eiland aan de Engelfchen kwam. De Franfche bezittingen werden openlijk verkogt, en £. 80,000 St. van dat geld verftrekte , tot eene bruidsgave voor.de Prinfes anna, die met den Prins van Oranje trouwdeEenige weinige Franfche Planters deeden den Eed en bleven. In 1782 viel het nog eens in Franfche handen, tot 1788. Het eiland heeft 42. Engelfche mijlen in den omtrek, en 13 in de binnenfte deelen ruuw en bergachtig. Mount Miferij, een uitgedoofde Vulkaan , is regtftandig 3711 voeten hoog, het overige is een allerbeste grond , best voor fuiker gefchikt. Men telt 'er 4000 blanken, 300 vrije negers en 26000 Haven, 200 fehepen hebben er in 1787 uitgevoerd de waarde van £. 51 °* 014: - ; Sterlings aan voordbrengfelen. Nevis is een enkel kegelvormige berg , deszelfs v&ët beloopt niet meer dan 8 mijlen. Het land is wel doorwaterd en vruchtbaar, behalven bij den top. In «S28 vestigden zich de Engelfchen hier eerst, onder den vooTgang van thomas warner, een wijs en gematigd Man, wiens verftandigc ontwerpen verder voltooid wérden , door zijnen opvolger, Mivlake, een man, dien meti den lof geeft, dat hij, „ den Heere vreesde. " Onder bet bclher van deze lieden rees dit eiland op tot eenen ftaat van rijkdom en belang. In 1640 waren 'er 4000 blanken. Het tegenwoordig getal van blanken wordt op 600 gerekend en dat der negers op 10000. — Montferrat is met Nevis zijne eerfte vestiging vcrfchuldigd , aan genoemden thomas warner. Dezelve beftond uit lerfche Roomschgezinden, en was zoo fterk, £,at ,Z1J;,r "*.Yerl,00P van 16 Iaaren., uit meer dan 1000 blanke famihen beftond. Zedert is het eens eu andermaal N  .Knnr mede; welke rnU dc grootfté verbaasdheid aan- W&ffirfi ~ WM luiten fluiten, roept f t \ ol4 op, brengt het bebloede lijk van luc retT\ tat het fpreekgeftoelte, wi st de Romeinen hei mishandelde en verboorde 'llagtöfler der dwinglandij", cn Jwt.nen aan om het juk der Koninglijke ixgeeiW einar te knudde,,, en de Vrijheid te herneemt V eeft ve.hjken c)üo4 boven een fehandeiijk leven te .verSgïKjï U'-t V u,k an hvoordt met een geroep om wapenen h}Zt l\ B R 'u T L's doct m Si Riads- belluit bekrachtigen, waarbij tarquinius en alle dc zijnen-voor-eeuwig uit Rome gebannen worden; gullen! MSX' .'SB MdC!^ van den ""«rooudcu dwingeland 01 ...nandvan dc zrjncn iets durft ondernemen, fa wie /ehs ten nunnen v'oordeele fpreken durft, ak een SdKDrfVan h"C Gemeenebest, met den 1 dood geftraft Dit ftaadsbefluit bekrachtigd, brutus en collaIffiv™ %1 vol|c, gewapend op het'veld van Mars ÜTOjigekoineii, tot hunne twee 'Ag Confuls , voor #n tyd van c.u jaar, verkozen, en de óihwentelin? biu9f^%|öe dus vouvomen tot fluudgebragt zijnde, fpoedt *fu i fis z.oh naar het leger, her Weik Axdea bek-erd mfoffl welke belegering dc Koning TAitouiNius ru WPjidfi, Joch die op. de eerlte tijding van het ,WW binnen Rome het 1 $ verhten had, en iJ.igs. ecueu anderen weg, dan butis genomen had, tords ij |? doch voordepoorten aflezen wierd / ftÈgfü? lraatljjk »>,j het leger ontvangen zijnde, Rffl" 9fl6f m dei.ige aanfpraak aan de zijde Vizier!, e« «ert met hetzelve, na eenen wpX- IESi4 naan^MX* W' dk Vaa Ardca Sloten te tipaaen„ naar ivp.^e te rug. liet leed niet kmg, ui men ontdekte ecu, verraad, door - I ■ de  LUCIUS JUNIUS brutus. 18? dc twee zouiien van brutus, de Vitefiërs, zusters zoonen van collatinus eu zwagers van brutus, en de Aquiüërs, neeven van collatinus gfefa^eeda om de twee Confuls om bals te brengen, en den verdreven Koning op den troon tc hcrflellen. — Hier nu gedroeg zich brutus. op eene wijze, de fidderende bewondering der eeuwen waardig..— Zoo dra hij van het feit overtuigd .is, laat hij de famenzvveerders gebonden naar de Mat kt brengen., cn, na het opgeroepen volk hunne misdaad te hebben bekend gemaakt, fpreekt hij als rechter over zijne zoonen het vonnis uit, en doet hun, na de gecsfeliug, het hoofd afflaan.' Doch nu als burger en rechter zijnen pligt vervuld hebbende, overmeestert hem het Vadergevoel, het welk hij zoo heldhaftig voor het algemeen belang had doen zwïgten, zoo dat hij zich genoodzaakt ziet den rcchtcrftoel te ruimen, cn het vonnislen der overige gevangenen aan zijnen ambtgenoot collatinus over te laten, die zich hierin, zoo lafhartig gedraagt, dat het volk zelf genoodzaakt is het vonnis over de overige vloekverwanten uit te Sjieken. Dan ook deze lafheid kostte hein eerlang zijn ambt, wordende de brave valeiuus tot Conful in zijne plaats gekozen. ïahq uijn, nu geen kans meer ziende, om door list of verraad den verloren zetel' te herwinnen, neemt tot de wapenen zijn toevlugt, baalt twee .Steden in zijn behing over, en brengt een leger tegen de Romeinen in het veld. Dezen, daar'van verwittigd, eu. zich reeds tegen eenen diergelijken aanval voorbereid hebbende, trekken onder brut Cs en valeiuus den vijand tegen, eu raken eerlang met denzelven in de /E-fuvifche velden Haags. Brutus, aan het hoofd van de linkervleugel wordt met arijns, zoon van t a r o lunius, handgemeen , en beiden iheuvelen in den eerlten aanval. Hun dood is het fein tot een algemeen en bloedig gevegt, het welk eerst in den volgenden nacht met de' zegepraal der Romeinen eindigt. Valerius keert nu met het overwinnend leger naar Rome te rug, voerende-het dierbaar overfchot van zijnen gefneuvelden- ambtgenoot met zich — des anderen daags viert men een plegtig lijkfeest ter eere v'an b r ut u s, Zijn lijk wordt op de markt voor het volk ten toon gefield, en valerius houdt eene trclfelijke lijk' reden ter eere van den overledenen. ■ ï-4 - Zie'  188 NIEUWE VADKRLANDSCHE KOOKKUNST. Zie daar den aakelijken inhoud van dit Stukien h« „,„» • ■gt tafereelen , met eene meesterlijke oen «frh«.'r p eJk "ï is. « zijn te breedvoeriger ta c^^^ oï daar door de begeerte onzer Lezers om het St.iL ,?i .' m op te wekken , in hoope, dat he ooVmerk des " '«"ft veelen onzer landgenoten moge b-reikr word n, ^ Scnr'Jvera bij trekken van brutus, in-dete dSLl^Z^ tnM^ de drukken van burgertrouw ^fS^^^T^ alle andere betrekkingen, mogen achterlaten vJ i JOve!1 bedendaagfche Vaderlanders I&oS.Jm'JÏÏ^11 °"zar lucionair vuur, om alles af te breken eTuit 2Hn v^rf fg LevJ" gen , maar weinigen bezitten P^SS^ van brutus en zijn beleid, om terftond iets beTêrf in te nellen, en nog minder vindt men 'e 2 j fe plaats heid van ziel, 05 alles aan hei bSg de's VadXds oPte'off* ren^deelachfgz,^ het geen echter ^ootlijks1out°wen£ Nieuwefaderhndfcle Kaokkur.it, bevattende een volle die en grondig onderricht, cn, naar den bedendaagfche,7f naak toe te bereiden allerleie foorten van fP^zen , ah J "r L) HfT vMa»? S"«Pen. het 'Heiden Rund knfi-, Schapen- «. Varkens vleesch , van alle fZtlnvan Zn Vla£nV°gelte' \et V'rva°r*S°» van Pastijen, Poddm. gen, Vladen, enz. het gereedmaken van alleriie Fruiten het zouteji en rooken van versch Vleesch , het malen Zn allerhande Jo„rr van Worst, het ftooven ,i„/egg„% drou gen van Groenten, Aard- en Boom vruchten, £*dVonder, fcheidene wijzen waaröp Rivier- en Zeevisch wordt ZZ. reid, ah mede de daar toe behoorende Saufen, over h t ml ken van velerhande foorten van Gebakken, 'met daïr b i 1 ruiten en t geen meer tot de Kookkundü en de tafel behoorti alles ingericht, om. op de zuinigje èn eeZ/udil. Jle wijze, allerhande Spijzen fmaaklijk tol te bereidcn % bevallig op te disfehen. met zeer veel geheel nieuZiVvZ Bladz. In O:taV0. D». prijs is f i . % • ' /97' 3 T"\e uitvoerige T.tel waar mede dit Werk pronkt, tooit gein n r g mt "Lhetzelve al jonden wordt, zonde dac wij nodig meenen te hebben, ten dezen opzichte ons h een breedvoerig verilag te wikkelen. Wij hebben tweinj of bijna geene kennis van de Kookkunst en de toebereldinj der Spijzen om ons eenigzms, ten vóór- of nadeele van eene Verhandelintr' ai* deze, te kunnen uitlaten. Dit alleen rekeSilf,ons ver* Pl'gt  NIEUWE VADERtANDfCHE KOOKKUNST. l8o pligt hier bij aan te merken, dat Werken, welke ter bevordering der weelde en wellust (trekken, en waar van 'er veele reeds het licht zien, in den tegenwoordigen tijd, waarin de voorouderlijke deugden zoo hoog in top gevijzeld worden, niet zeer welkom kunnen zijn. Wat Koks, Huishoud (Iers, Keukenmeiden, enz. betreft; wij kunnen niet zien, dat deze Verhandeling juist ge. fchikt zou zijn, om hen iets te leeren, dat niet reeds in andere Boeken gevouden wordt. Om evenwel iets van dit Werk te zeggen, achten wij ons verpligt hier den korten inhoud vm hetzelve op te geven. De Onderwerpen deszelven zijn in drieëntwintig Hcofddukken verdeeld, als: 1. Over het maken van veelerhande Soapen. II Het bereiden van Rundvleesch, op veelcrleie wijzen, en van aller' leie Stukken. III. Verfcheide wijzen om Katfsvleesch te. berei' den IV. Over de onderfcheidene wijzen , waarop Schapenvleesch toebereid wordt. V. Het bertiden van alles uat men van een lam Varken versch kan gebiuikeri. VI. Het toebereiden van Herten, Rhee'èn, Haazen en Konijnen, als mede van wilde Farkem. VI!. Het bereiden van allerlei Gevogelte, & la royale. VIN. Hoe men allerlei Gevogelte a la d,-uèe toericht, als mede hoe men gelée daar toe maakt. IX Over het braden van allerkic foorten van tam en wild vleesch, en Gevogelte , als mede over het toebereiden van eenige Saufen. X. Over het maken van verfcheide Pasteijen, met zachte en harde korften , als mede het maken van veelerhande Poddih* gen, en het bereiden van Saufen, die bij de Pasteijen gegeten worden. XI. Ovei' het ftooven, en verd r anders gereed maken van allerleie Fruittn. XII. Over het zouten en rooken van versch vleesch, liet maken van IForst, Lever- en Bloedbeuling. XIII. Over het jlooven van allerl-.ie Groenten , ah mede hoe men dezelve afkookt, en tot filarie maakt. XIV. Over het ftroven en braden van allerleie foorten van Boomvt uchten. XV. Het toebereiden van allerleie Saladen. XVI. Over het inleggen van allerlei Groenten , en hoe fommigen derzehen gedroogd worden. XVIi. Over het droogen van eenige Groenten, en hoe men dezelven vervolgends (looft. XVIII, Over het gereedmaken van eenige Grutten. XIX. Over de onderfcheidene wijzen waarop riviervisch wordt toebereid, als mede liet bereidt n der Saufen , welken bij dezelven worden gegeeten. XX Het bereiden van allerlei foorten van Zeevisch, als mede van de faufen , welken bij dezelve worden gebruikt. XXI. Over het maken van allerlei gebak. XXtf. Over 't maken van gebak om bij 't eeten te gebruiken. XXU1. Over het inlegden en confijten van Fruiten. Hier mede meenen wij genoeg gezegd te hebben, om den Lezer, die in Werken van deze natuur fmaalc vindt , een juist en gepast denkbeeld van hetzelve te verfchaffen. Ver-  190 W. G. VF.Rl:KDwr.r,r;n'-0 ziin in jl» f V J' ln ecn "aamlozen brief, over zijn, in dezen, gehouden ee..;rae. (Irene o^icn- i- , kendmaking- van ziinen kant in tv; g g sp h-"c be* ïSfatoS hUnner P,°Si"g- A"e deZe ï e , Je- fec^rfce^LlS V0'gt ^ Vei2'ld—« -n d'eo Ongaarn houden wij ons met dat foort van Schriften on H2 Meld en .qtrtatlgneU fa* •2%S&gïïftüiS,m^ S^yl'J ƒ?' 5?BS.A''' f**"** 88 2?A,A. i Octavo. J- beoordeelden , gaven wij te kennen , dat zulke Fabelen (ee-  VERZAMELING VAN FABELEN EN VEÏITELZELEN. 101 (eenige weinige uitgezonderd) zeer goed in 'de Scholen gebruikt konden worden , daar zij der jeugd e,en wezenlijk nut en vermaak aan zouden brengen (*). „ De Uitgevers van dit Boekjen vielen daar door op de ge„ dachte,om uit de NederduitfcheVertalingen, welke wij (Zbg,, gen zij, in hun \oorbericht) van de Fabelen van bellert, glum, de la fontain'e en Ofe flof-un hwbeti , een „ genoegzaam aantal, ten dienfte der"Nederlaudfehe Schooien, „ bij een te brengen." -— De namen ditr Dichters zijn reeds lang onder onze landgenoten met roem bekend, en hunne Fabelen zijn bij onze Nnie te wel onthaald, dan dat wij het nodig oordeelen zouden, iets tot lof derzelven te zeggen; ook worden wij héden biet geroepen, de voordbrengfsls van deze frriaië vernuften te beoordelen, maar wel de uitvoering der Uitgevers, die deze verzameling aanbieden. Wat de keuze der Fabelen dan betreft, daar het altijd moeilijk is, uit zulken grooten voorraad van fchoone Stukken, het fchoonflie te kiezen, zoo kunnen wij den lof aan de»e Verzamelaars niet weigeren , van, over het geheel genomen , wel gakozen te hebben, dewijl het leerzame en bevattelijke «por kin. deren het meest in aanmerking komen moest , offchoon wij tevens bekennen , dat hier en daar een enkel ftuk gevonden wordt, dat veilig kon overgeflagen worden , het welk dan aan het oordeel van den Meester overgelaten is en hem blijft aanbevolen. — De beknoptheid vsn het Boekjen heeft niet minder onze goedkeuring weg gedragen , daar -het getal der Fabelen toch boven de zeventig beloopt, en 'er evenwel zoo weinige bladzijden mede gemoeid ziln, het geen dan ook de reden is, dat het Boekje» ~ tot zulk een geringen prijs verkogt kan worden, zonder nogthands flordig of zober vau géwaad te zijn. Wij bedanken dus de Uitgevers voor hunne onderneming, eu wenfchen, dat Ouders en Meesters dit Boekjen, het welk in wijsheid eh nuttigheid veele zwaarlijvige en kostbare folianten overtreft, aan huüne kinderen in de hand mogen geven , ons hen daar uit te vermaken en te leeren! Daar onze Lezers het ons ligt ten kwaade duiden zouden, dit zulketi voorraad van Fabelen en Vertelzels niet een enkel Stukjen mede te deelen, zoo geven wij het vertelzel, geaoerad DE WOEKERAAR. Ei'en Woek'rr'nr hadt, in korten tijd Eten vorftelijlwn fchar verkregen; Niet door bedrog, langs flinkfche wegen, ö Neen ! alleen door 's Hemels zegen, Dit zwoer hij (tont en fterk. in 't aanzien van den nijd. Hij O Zie Faderl. Bibl. VIII Deel, i Stuk, Bladz. 525.  152 »e geleerde vrouw. Hij liet , om, voor dit heilrijk lot De erkent„.s van zijn hart te ontvouwen, Den armen nu een Gasthuis bouwen: Ontwijfelbaar met vast vertrouwen Dat hem daar voor het loon toevloeien'zou van God. Befchuldig hem van trotfchen waan Noch zielverblindend zelfbehagen? SJnd.acbt "ech"' in laat're dagen Van hem de wereld zou gewagen En dat hem God beminde om al zij^ 'liefde dacn. Dus peinzend' fta3nde voor 't gebouw Kwam hem een fchrand're vriend te voTe'n Van wien hij gaarne wilde horen. ' Or t ook zijn oordeel kon bekoren Vr°eg' °f ' groot ^oeg voor ue armen wezen zou, Ta» iprak de vriend: breng hen biiëenJ .Dit hu,s kan veeier zorg verzoeten T Maar als ge uw fchuld geheel zult boeten En zi, h.er allen wonen moeten, ' D.e g,j hebt arm gemaakt, dan is het veel te kieen. _ Octavo. De prijs is f i - i2 - . ' 7J1' '44 Blaaz. In Daar is eene Geleerde Vrouw van molifrp tv. c* was van oordeel dat dit 7pIHa rw De ScnnJv£r wijze behandeld, opf een DuitseToïïuerp °P eeDü alldere hebben , en had op hefstuk van Inf uit;verki:'S zou merkingen. P van moliere verfcheiden aan. MÏri^ Schrijver is nog een eroote af,ï,n? en dat van ü,"-<-'" wer kan niet wel behagen°&bK^«"ka^113^^ aa-nl'chou* re van de krankzinnigheid verwiidérd h r dat ver' leerde Bironnes zoodanig voo koZ s c„ fÜ,k °"S ZijDe ge' heim hebben ook verbazen* lrZ? v i0PSlus en W1NDrig teekening. OovÏÏe£ K 1.,"?eamente" . zeer wei*og minder in de ontknoping^ DaaM TleTvV* ^ F'be' e" van dergelijke Toneelftukken wier n» Razende menigte fen kunnen Wanneer men toch Zn rerzett,nSen wii »el misbeters leveren WJ' ove««ien moet men wat  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Bijbelgefchiedenis door ij. van ha biels veld. Ift twee Deelen, met Platen. Tweede Deel. Behelzende de Gefchiedenis van christus, tot de verwoesting van de Stad en den Tempel van jerufalem. Te Amjleldam, bij}. Allart, 1797. 551— 947 'Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 4 - 18 - : Hetzelfde gunflig getuigenis, 't welk wij van het Eer* fte Deel dezes Werks hebben afgelegd, kunnen wij ook van dit Tweede Deel geven. Dc Burger van hamels veld heeft zijne landgenoten in dc daad een grooten dienst bewezen , met dezen arbeid , die zeker veel zal toebrengen, om den lezer met den inhoud der Schriften des Nieuwen Verbonds gemeenzaam te maken. — Reeds uit den Titel kan men genoegzaam opmaken , dat men hier niet flechts een verhaal dier gefchiedenis* feu, welke ïrr'de bladeren des N. T. gevonden worden, tc wachten hebbe , maar ook 't geen uit de Joodfche Gefchicdcnis daartoe betrekking heeft, en wel tot op de verwoesting van Jerufalem. Van daar dat de derde Afdeeling van dit Tweede Deel behelst eene aanëc'nfcha* keling der gebeurenisfen tot de verwoesting van Jerufalem en deszelfs Tempel, in het Jaar 70 na christus geboorte: — terwijl de twee eeritc Afdeelingcn de ge* fchiedenis van jesus leven , en de Lotgevallen zijner eerfte Aanhangcren betreffen. — In de rangftrjjkkihg der gebeurenisfen verfchillen dc Uitleggers, geiijk men weet , verbazend. — Trouwens zoo lang men het nog niet eens is, of de Euangelisten eene orde van tijd of eene orde van zaken gevolgd zijn, moeten de zoogenaamde harmonjën of overëenltemmin* gen der Euangelisten grootlijks uit elkander lopen. I11tusfehen komt ons het eerfte min waarfchijnlijk voor. Alles pleit, onzes bedunkens, voor eene orde van zaken» en dus is het om 't even, waar men deze of geene gebeurenis plaatfe , daar de t'famenvocging der onder* fcheiden Éuangclil'che verhalen eene geheel nieuwe orde fchijnt te vorderen. — In 't eerst kwam het ons voor, dat v. H. de orde, door michaclis opgegeven in zijne Inleiding in de Schriften des N. F. ten naasten bij gevolgd was ; doch al fpoedig ontdekten wij, dat hij ook daarvan afweek. Genoeg zij het ten opzichte NIEUW£ VAD. BLBL. II. DEEL. RO. 5. N vatj  194 IJ. VAN HAMELSVELD van zijne keuze in dezen te . zeggen , dat dezelve met oordeel gefchied zij, en de verhalen behoorlijk zijn aaneengefchakeld. Evenwel kunnen wij niet voorbij hier 'bij nog eene aanmerking mede te deelen nopends de plaatiina van de gefchiedenis der voetwasfehing. Onbegrijplfk is. Het ons, dat v. H. dezelve na het houden van liet 'Pafcha (lelt , op dien zelfden avond, waarop jesus het H. Avondmaal inllelde. De woordeil bij 'jodn. XIII: 2. Als het Avondmaal gedaan was, beflisfehen hier niets. Immers wordt hier niet de inflelling dier plegtigheid , bij ons het Avondmaal genoemd, bedoeld, (daar toch dezelve dies tijds dien naam nog niet droeg) — maar eene gewoone Avondmaaltijd. Ware hier mede op den laatlten dag van jesus leven gedoeld, men mogt veeleer verwacht hebben, dat 'er gezegd ware, en als de Paaschmaaltijd gedaan was. — De ontdekking van den verrader, bij gelegenheid van de voetwasfehing, was van een geheel anderen aart , dan die bij de Paaschmaaltijd. Bij de eerfte ontdekking wierdt hij alleen aan petrus eii joa'nnf.s ontdekt, zoo dat de overige Discipelen geheel onkundig bleven van zijn fnood opzet, cn meenden, dat hij heenen ging om voor het feest het benodigde te kopen: daar hij aan den Paaschdiscli algemeen en in 't openbaar door jesus wierdt bekend gemaakt. Dit laatfte fchijnt de opmerkzaamheid van den Schrüver niet ontfnapt te zijn : doch hij zoekt dit te plooijen , willende dat jesus andwoord — Gij hebt het gezegd; ■— door de Discipelen niet zou gehoord zijn: — waartoe wij, in het verhaal van de drie eerfte Euangelisten, die juist dit gebeurde melden, geen den minftcn grond vinden. — Wie eenigszins met de Schriften van den Burger v. H. bekend is , zal zeer wel vermoeden , dat men hier geene overhelling tot die nicuwerwetfche manier van verklaring der Heilige Gefchiedenisfen, waarbij het bovennatuurlijke cn wonderdadige geheel achter de bank wordt geworpen , behoeft te zoeken. — Hij verdraait de Gefchiedenis niet, om de verfchijningen van Engelen daaruit te verbannen. Godlijke Openbaringen door dromen en gezichten zijn hem ver van ongelooflijk. De wonderwerken van jesus, worden, niet gelijk door BAhrdt (in zijne Brieven over den Bijbel) en anderen gefchiedt, verkleind of weggeredeneerd'. —■ Hij houdt zich  BIJBELGESCHIEDENIS^ Ib§ zich aan tfé 'etter der Euangelifche verhalen. —Aangaande de gefchiedenis van jesus verzoeking in de woestijn, blijft hij bij 't verhaal, 't welk deze verzoeking aan den Satan toefchrfjftv— Minder duidelijk is het, hoe v. H. de Verhalen der Bezetenen opvat , en of hij die ongefteldheid aan een wezenlijke invloed van een boozen geest, toefchrijft , dan of hij dit voor eene gewoone ziekte houdt. Tot het eerfte fchijnen zijne uitdrukkingen de meeste aanleiding te geven. Dat voor het overige de Verklaringen , welke in dit werk,over het geheel, van deze en geene plaatfen worden gegeven geheel in den geest van zijne Bijbelvertaling zijn, kan men van zelf vermoeden. — Nu en dan hadden wij wel gewenscht, dat, vooral in de gefchiedenis van jesus, de oogmerken van deze of geene daden en verrichtingen wat meer ontvouwd en ontwikkeld waren. Jesüs wijsheid, welke in dit alles ligt opgefloten, 'zou daardoor in een nog helderer daglicht zijn geftéldi v. Iïi had hierin een voortreflijken voorganger, die hij ten Gids had kunnen kiezen, den fchranderen hesz* die juist door de naauwkeuriger ontwikkeling der gefchiedenisfen , in derzelver famenhang en verband , eii door het openleggen van de roerfels der daden, —■ door bet ontvouwen van de Godlijke beftuuring ia allen de* tën-j zijne Iezercn meer inneemt, en het gewigt van elke gebeurenis doet gevoelen. — De tusfehenbeiden ingevoegde praktikaale aanmerkingen zijn ftiehtëlijk en leerrijk. De derde en laatfte Afdeeling van dit Werk, zal, dus twijfelen wij niet, den lezer in 't bijzonder aangenaam zijn. — Men vindt daarin niet Hechts de lotgevallen der Jooc,rche Natie, tot op de verwoesting vart Jerufalem , maar ook korte berichten van eenige der Apostelen Vin j'üstrSi Gaarn hadden wij in dit werk hier en daar , \v: ar van de Brieven der Apostelen gewag gafnaakt wordt, eenig uitvoerig verilag van het oogmerk, én den hoofd - inhoud dier Brieven gezien. Dit dient tot opheldering der Apostolifche Schriften , en wekt den leeslust op. Doch welligt was v. H. beducht, dat het werk dan te ver zou uitdijen. Tets ter proeve , uit dit werk mede te deelen , oordeelen wij noodeloos. 's Mans ftijl is bij onze landgenoten bekend: — ook hebben wij eene proeve van het Eerfte Deel gegeven; en dit Tweede is in dien zelfden N a jQnaak  IOÖ DE NUTTIOH. VAN DE GESCHIED. DER MENSCHHEID } finaak behandeld. Wij bevelen dit Werk aan alle Christen-huisgezinnen aan, niet twijfelende, of hetzelve zal ook dienen ter uitbreiding van kennis, en ter bevordering van waare Inenting. De hutttghetd van de Gefchiedenis der Menschheid; hit de beoefentng der Gojgeleerdheid, in eenige bijzonderheden aangewezen. Te Leeuwarden, bij C. van Slieh 1797- Behalven de Foorreden 183 Bladz. In gr. 08avo De prijs is f 1 - 5 - : Ts 'cr eene wetenfehap, welke tot nog, veelal* bij de * beoefening der Godgeleerdheid verzuimd , en echter brj eene gegronde behandeling derzelver vollTrekt noodzaaklek , en van een onberekenbaar nut is j het is 'de Gefchiedenis der Menschheid. Deze toch geeft ons de rechte aanwijzing van veele (lelfels bij oiiderfchcidene volken , van veele begrippen en denkbeelden van waarheid bij onderfcheidene perfonen , van verwerping van voorige met drift omhelsde , maar naderhand met geen minder drift afgekeurde gevoelens ; zij toont ons den weg, langs welken zij daar toe gekomen, en weder van afgeraakt zijn ; ja zij geeft ons de flcutel , om tot de onderfcheidene denkenswijzen van vroegere en latere volken, omtrend de aangelegenfte voorwerpen, door te dringen, cn derzelver gegrond- of ongegrondheid naauwkeurig te kunnen beoordeclen. Bij elke beoefening der Godgeleerdheid voor zich zeiven, bij derzelver onderwijs aan anderen , bij de behandeling van de gefchiedenis der Christelijke Kerk , komt de gefchiedenis der menschheid te pas, en verfpreidt overliet een en ander het lchoonftc licht ; het inzien in de onderfcheidene trappen van dc opvoeding der mcnschlijke natuur doet ons veele zaken recht begrijpen , en ons oordcel op eenen vasten grond vestigen. — Dit niet alleen , maas de vergelijking dezer wetenfehap zal ons den Bijbel zei ven geheel anders doen lezen, en diiar, waar wii te vooren over duisterheid, onverltaanbaarheid, of ook wel over geftrengheid der Godlijke bedeeling klaagden, licht gerustftelling, wijsheid en Vaderlijke goedheid des wel' dadigen Opperwezens ontdekken. Grootlijks verdient dus de Schrijver dezer Verhandeling de goedkeuring en aanmoediging van allen, welken eene  BIJ DE BEOEFENING der GODGELEERDHEID. I57 eene gegronde behandeling van de edelfte aller wctenfchappen. de Godgeleerdheid, ter harten gaat, en wij* zijn verzekerd, dat zij dit Werk met genoegen ontvangen , met goedkeuring lezen zullen. — Niet , dat het zelve veel nieuws bevat, want allen, die met den tijd voordgedacht, of zich de fchriften van eenen iselin, Nif meijer, hesz, ewald en anderen reeds eigen gemaakt hebben , zullen 'er niets nieuws in aantreffen : en dit was ook des Schrijvers oogmerk niet ; maar alléén , om den zulken aanleiding tot denken te geven, ,, welken het denkbeeld van de gefchiedenis der mensch,, heid nog minder bekend is ; die ten minden den in,, vloed, welken het op de beoefening der Godgeleerd„ heid heeft, nog niet hebben opgemerkt." — Vooraf gaat eene lezenswaardige Voorreden, waar in dc Schrijver het nut dezer beoefening in eenige bijzonderheden ontwikkelt , en tegen eenige twijfelingen en tegenbedenkingen verdedigt. Uit het Werk zelve , het welk in elf paragraphen is afgedeeld , zullen wij den Lezer een en andere proef mededeeleu. ^* §; I. Toont de Schrijver het groot onderfcheid tusfehen de dieren en menfehen. Daar de eerfte met alle hunne heblijkheden worden geboren , cn hunne laatlle werken niet voortrcflijker zijn dan de eerlte : — is in tegendeel de mensch voor een onderfcheiden aanwas in verftand en vermogens vatbaar, zijn voorraad van denk- ' beelden is in de kindschheid gering, de kennis in alles oppervlakkig en zinnelijk. Van tijd tot tijd worden detze denkbeelden uitgezet en vergroot , en het geen hij in zijne jonge jaaren voor wijsheid hieldt , belacht hij, in een manlijker ouderdom, als dwaasheid. —Die zelfde verandering befpeurt men ook over het geheel bij het menschlijk gedacht , bij de menschheid in het gemeen , in geheele volken befchouwd ; deze groeit ook ■op , cn wast met den tijd aan in verftand en befcha'ving. Elk gedacht verzamelt nieuwe denkbeelden, of verbetert de oude. Het tegenwoordig, gellacht laat zijne denkbeelden cn waarnemingen aan het volgende. Dat •gedacht maakt wederom vorderingen , waar van het daar op volgende zich weder bedient , enz. Dit hangt van verfchei.dene oorzaken af, en deze opmerking heeft bij het lezen der gefchiedenisfen en reisbefchrijvingen het grootfte nut; gelijk ook bij de veriigtering van fomN 3 mi-  IpS DE NUTTIGH VAN DE GESCHIED. DER MENSGHIIIilD ; mige volken in kennis en befchaafdheid, door eene ve r amiéring van omftandigheden te weeg gebragt, en waar door het voorig licht geheel wierdt uitgedoofd. — $• H. Deze befehouwing van de trapswijze opvoeding van het mcnscblijk gedacht leert ons verder, dat de leerc van den Godsdienst onmogelijk door alle eeuwen bij een volk dezelfde kan zijn , maar noodzaaklijk veranderingen moet ondergaan, naar de gelegenheden en hulpmiddelen, welke de Voorzienigheid aan het zelve geeft, om in verlichting en befchaving tc wasl'en , naar de meerdere of mindere vorderingen , welke het zelve daadlijk daar in maakt. — Even gelijk dc begrippen van ieder afzonderlijk mensch , ook ten aanzien van Gods-r dienftige kundigheden , bij het klimmen zijner jaaren toenemen , meer uitgebreid cn verbeterd worden. , Komt , in tegendeel, eene Natie door verandering van regceringsform , of iet anders, in omftandigheden , die de menschheid onderdrukken, het denkvermogen in deszelfs werking tcgenftaan , het zelve uitblusfchen, — Dit heeft ook invloed op derzelver denkbeelden van God cn Godsdienst, deze worden even daar door flech,ter, dc zeden ruuwer, en onkunde cn barbaarschheid krijgen de overhand. Het een en ander heldert de Schrijver uit de voorbeelden van fommige Amerikaanfche volken , cn der Friefcn op. — Het genieten van het onderwijs der Godlijke openbaring neemt deze verandering van het Godsdienftig lielfel , in dc onderfchciden eeuwen, geenszins weg,maar ook bij zulke volken , die met de kennis der Godlijke openbaring begunltigd zijn , heeft die opklaring van Godsdienltige wetenfehap , dat toenemen in gezuiverde begrippen, of bet te rug gaan daar in plaats. Daar het verttands-oog van het eene gellacht of volk, in het befchouwen , geoefender, en even daar door vaardiger en naauwkeuriger geworden is , dan van het ander „ moeten zij, fchoon de waarheid, als waarheid, dezelfe de is en blijft,' dezelve echter uit verfchillende oogpunten befchouwen en beoordeelcn. — Uit meer dan een voorbeeld heldert dc Schrijver dit op, cn merkt aan, dat de waardij van het Christendom daar door geheel niet verminderd wordt. — & ÜJ« Een algemeen overzigt van de verlopene eeuwen doet ons zien , welke verbazende veranderingen liet Christendom in dezelve onderging, hoe het allengskens  BIJ DE BEOEFENING DER GODGELEERDHEID. ICO, kens van zijne eerde zuiverheid en eenvoudigheid is afgegaan , en in de ongerijmdfte bijgelovigheden verbasterd.— Van waar dit? — Ëenvouwig, om dat de tijden en dc menfehen veranderden, moest ook daar naar de Godsdienst veranderd worden. Naar mate de wetenfehappen en konden afnamen, en de befchaafdheid verminderde, naar die mate namen ook de edele, verhevene en opgeklaarde begrippen van God en Godsdienst af; het geen nog meer verergerde door de invallen van verfcheidene barbaarfche volken, waar door verlichting en befchaving geheel verdwenen, en grove cn zinnelijke begrippen overal de plaats innamen. — Dan gelijk het ftelfel van leere cn Godsdienst van tijd tot tijd deszelfs zuiverheid verloor, wanneer de menschheid in verlichting en befchaving te rug ging, zoo wierden de denkbeelden van het een en ander weder verbeterd, wanneer de volken, onder welke het Christendom wierdt beleden, wederom toenamen in wetenfehap, en derzelver zeden wederom befchaafder wierdcu. Deze verbetering wordt meer zigtbaar , naar mate men in de volgende eeuwen opklimt, tot dat zij, bij de Reformatie, aanmerkelijk^werdt uitgezet, gelijk wij ook, zedert dien tijd, daar de omftandigheden gunftiger wierden , de menschlijke vermogens mèt vrucht zien werken, en in onze dagen nog voorddenken. — Duidelijk wordt ons deze verandering van het Godsdienftig ftelfel, zoo dra wij eenige Godgeleerde Schriften van onderfcheidene eeuwen voor ons leggen en doorbladeren; — wanneer wij bij veele verfchillen , die 'er tusfehen de Leeraars der Gemeenten , in onderfcheidene eeuwen, gedreven wierden, en de wijze, waar op men dezelve behandelde , ftil ftaan. — In dit opzicht is de Kerk-gefchiedenis recht nuttig, belangrijk en leerzaam. — §. IV. Bij de vraag: hoe verre de menfehen het door hunne rede of redekaveling wel zouden kunnen brengen , of zij daar door wel tot de rechte denkbeelden van God cn Godsdienst zouden kunnen komen ? geeft de gefchiedenis der menschheid ons veel licht. Wij kunnen den mensch hier niet afgetrokken befchouwen, maar \vij moeten hem in onze verbeelding eene zekere maate van verlichting , eene zekere hoogte van opvoeding geven. Deze nu Is bij den eenen en den anderen zeer onderfcheiden. Het was daarörh volftrekt onmogelijk, dat alle gedachten, die 'er op dc wereld zijn geweest, het N 4 Bic?  DE NÖTTIGIJ. VAN DE GESCHIED. DER MENSCHHEID; niet hunne rede even verre zouden gebragt hebben. Men kan dus dc gemelde vraag niet zoo in 't algemeen beandwoorden. De gefchiedenis der menschheid, zoo als dezelve ons uit de algemecne gefchiedenis der wereld kenbaar is , leert ons , hoe verre de menfehen het met of ponder openbaring hebben gebragt; maar hoe verre zij het in de verlopene eeuwen met mogeliikheid zouden hebben kunnen brengen, wanneer de omdandighccen aan de verlichting en befchaving altoos gunitig waren geweest, en hoe verre zij het in de eeuwen die volgen , nog zullen kunnen brengen , wanneer de verhoging der menschheid niet wordt verhinderd, maar bevorderd; dat is voor ons onmogelijk te bepalen — S- V. Het inzien in de gefchiedenis der menschheid geeft ons ook nadere gedachten omtrend de vraag: welke zijn de rechte denkbeelden van God en Godsdienst? üij het beandwoorden naamlijk derzelver , moeten wii noodzaaklijk denken aan den tijd,, tot welken wii dit bctrekhik maken, tot de gefteldheid, in welke wu ons de menschheid voordellen. Verbeelden wij ons dezelve op eenen zeer lagen trap, denken wij aan zeer vroede tijden, toen de menfehen in wetenfehap en ervaring nbè weinig gevorderd waren, en hunne zeden nog vrij ruuvv; toen waren die denkbeelden de rechte , voor welke zij m dien ftaat vatbaar waren, die zoo zuiver waren en zoo overèenkomflig met de wezenlijke gefteldheid'deizaken , als ze konden zijn , om in verftaiideh, zoo gefield, te pasfen. Maar zij zijn zoodanig niet meer voor mm die in veel later eeuwen leeven, wanneer de menschheid in befchaving reeds veel verder is gekomen. Even gelijk de denkbeelden, die voor kinderen de rechte ziiri zoodanig voor bejaarden niet zijn, en wederzijds. -Het gegronde van deze aanmerking kunnen wij zien uit de inrichting van het onderwijs , het welk God zelf door zijne verleende openbaringen , aan de menfehen heeft gegeven. — „ God fchikte (om de woorden van „ zeker Schrijver te gebruiken) zijne openbaringen „ naar den ftaat des Menschdoms, hun zoo veel lichts „ gevende als zij konden aragen , zoo veel lichts, als „ hun met verbijsterde; maar beftuurde. Hij fprak tot „ hun met op dc volmaaktfte, maar op de beste wijze om verdaan te worden. " (*; — Het zelfde blijkt , ook (*) Zie it. pies, Verhandeling over de eenvoudigheid en  Bij LE r-EOEFENING DER GODGRLEEP. DHCÏD. 201 ook bij het overzien van dc aarde en het opmerken op de verfchillende gefteldheid der daar or> woouende vol* j.en. _ Zeer gepast geeft hier de Schrijver tevens eene oplosfing van de meermalen gemaakte bedenking: waarom zoo veele volken zonder de kennis van het Christendom zoo lang gelaten wierden. Als mede eene aanmerking omtrend de middelen , welke de ijver van fommigen, in ons Vaderland, wel eens verordende, om de Heidenen, die nabij onze Oosterfchc bezittingen, wooncn, de leere van jesus te doen kennen. — Welke met bijval zullen gelezen worden. J. VI. Dit leidt ons van zelvai, om te denken aan de gewigtige dienden , welken de Godlijke Openbaring door alle eeuwen aan het menschdom gedaan heelt. De gelleldheid der volken was zeer verfchillende door de onderfcheidene opvoeding , welke zij , alleen door het algemeen wereldbeltuur, genoten, en de ondericbeidcne oniltandigheden, in welke de Voorzienigheid hen plaatde. Daar nu deze omftandigheden zoo veel vermogten, om' derzelver opvoeding te bevorderen, hoe veel te meer zal dan een Godlijk ouderwijs daar toe dienen V Zonder het zelve zouden zij, als kinderen , die geene verlichting genieten, veel langer in hunne begrippen ruuw en önbèfchaafd gebleven zijn. Het geheele menschdom zou dan nog verre af zijn van die gezuiverde denkbeelden van God en Godsdienst , welke het nu, door van tijd tot tijd verleende openbaringen opgevoed, en voordg'holpen, verkregen heeft; hier door nam God de hinderpalen , die hunne verlichting vertraagden , uit den we"- • hij maakte de denkbeelden van waarheid voor hun meer' verkrijgclijk , cn deedt hen fpoedigcr tot eenen hogeren trap' van volmaaktheid komen. S. VII. In deze paragraaf toont de Schrijver , hoe nuttig de wetenfehap van de gefchicdcnis der menschheid is tot het recht gebruiken en wel verdaan van den Bijbel. De hoofdzaak is: dat men den Bijbel niet moet befchouwen als ééne Godliike openbaring, maar als eene verzameling van onderfcheidene Godlijke onderwijzingen , in onderfcheidene eeuwen gegeven, op eene zeer *? on- semeenzaamheid der Godlijke Openbaringen enz. in de Nieur menschheid. Ook zou men door eenen al te grooten ijver tegen alle verandering onbillijk zijn jegens de Hervormers , welker pogingen wij anderszins inct dankbaarheid zegenen. §i X. De Schrijver behandelt hier het teder punt van de formulieren, cn de verbindende kracht van derzelver ondertekening. Vooraf merkt hij aan , dat men daar omtrend zelfs onder de Leeraars cn verllnndige ledematen van het Hervormd Kerkgenootfchap niet van één gevoelen is; daar fommigen 'er tterk op ftaan, dat dc formulierenJiec richtfuoer van belijdenis en openbare leerwijze blijven, anderen daarentegen omtrend dezelve gematigdheid willen gebruiken* — Vervolgens ftaat hij bij  BIJ DE BEOEFENING DER GODGELREK DHEÏD. 203 bij de invoering derzelver, en het oogmerk , het welk onze vaders daar mede hadden, Uil; — en toont, dat zij daar mede iets wilden uitwerken , dat onmogelijk is , geheel en al ftrijdig met den aanleg, welken de Schepper zelf aan de mcnschlijke natuur gegeven heeft. — Ook heeft dit de ondervinding bevestigd , daar de meerderheid der Leeraaren , zelfs in gewigtige bijzonderheden, in denk- cn leerwijze van de Formulieren afwijkt. Dit wordt met een en ander voorbeeld geftaafd. — Maar hoe maakt men het met de ondertekening? „Een ,, zelfdenkend Prediker, " zegt hij, ,, kan rekenen, ,, dat hij zich aan die wet onderworpen , de Formu,, lieren ondertekend heeft, in zoo verre ze op dezen „ tijd toepasfelijk zijn, en laten voords de handhaving daar van over voor rekening van die geene , die de„ zelve voorltaan. Maar vraagt men : is dat oprecht ,, gehandeld ? — Wij vragen wederom: hoe kan het in 8, deze dagen anders , daar wij in het laatst der agt„ tiende eeuw onmogelijk dezelfde verltandsplooi kun,, nen hebben met onze voorvaders , die in nog don,, kerder dagen op de wereld waren ? Zelfdenkende Pre,, dikers ondertekenen de Formulieren oprecht; daar zij „ het wezenlijke van derzelver inhoud voor de leere ,,, van den Bijbel houden, zelfs de Gereformeerde Kerk ,, verkiezen boven andere Genootfchappen, Wil men „ de oprechtheid ,in die ondertekening tot op het uiter,, fte drijven , dan zal men geene ondertekenaars vin,, den, als eenvouwige weetnieten , of zulken , die in ,, alles eene eeuw agter uit zijn, en de Kerk met hui- chelaars vervullen. " §, XI. Eindelijk belluit de Schrijver met aan te merken , dat de kennis van de gefchiedenis der menschheid ook zeer nuttig is in dc bcoordeeling van de zedelijke gelleldheid onzer dagen; de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van het gewoon klagen over den kwaden tijd. ïlij merkt aan, dat dit klagen altoos, bij elk geflacht, dan meer dan min , heeft plaats gehad; — dat wij bij de beoordeeling van de zedelijke gelleldheid van onzen tijd niet op deze of geene ondeugd in het afgetrokitene, maar op. de gefteldheid der menschheid, in 't gemeen genomen, zien moeten; — cn geeft, ten Hot, dc broniien op, waar uitJiet klagen over het kwade van onzen tijd veelal voordkomt. Ziet d»ars .Lezers ! het kort beloop van een Werk, waar  20$. VEttlTANDEUNG VAN HET GENOOTSCHAP waar bij wij, om deszelfs algemcene nuttigheid, wat breeder hebben Uil geftaan. — Uit de opgegevene proeven zal men nu gemaldijk kunnen Opmaken , dat wij bet zelve ten ernftigften aan allen , die lust tot onderzoek hebben, als -eene handleiding, mogen aanbevelen, waar uit zij veele aanmerkingen , om met grond over de gewigtiglte waarheden te leeren oordeelen, trekken kunnen. Ook zal men hier tevens het andwoord kunnen vinden op de onlangs, door het Haagsen Genootichap , voorgelteldc vraag: Zijn 'er geurende redenen , om vast te ftelien, dat \r in dc begrippen der menfehen, omtrend het wezenlijke der voornaamjle waarheden van het Christendom, van tijd tot tijd, verandering behoort te komen , en dat men , bij den toenemenden trap van kunde en befchaving, thands onmogelijk zoo mag denken, ah men voor twee eeuwen of vroeger gedacht heeft ? \¥Jé hebben meer dan eene reden om te denken, dat de Schrijver van dit Werk dezelfde is, als die van Gedachten over het Predikambt in de Gereformeerde Kerk; — en Gedachten over de rechte behandeling van eenige voorname Leerftukken van de Gereformeerde Kerk , van welke beide wij op zijn tijd het nodig verilag gedaan hebben — Dan het zelfde gebrek van eenen langWijhgen cn in herzeggingen dikwerf vallenden ftijl, welke wij, vooral in het laatfte aantroffen, moeten wij ook, ten aanzien van dit Werk , met een woord aanftippeu. f* Zie VaderJ. Bib/. Vi Deel, i Stuk,B!ads. 296. VIII Dee' 1 SB Vk , Bladz 337.' ;.' " Verhandeling van het Genootfchap ter verdediging van den Christelijk en Godsdienst opgericht in 's Hage voor het jaar MDCCXCIII. Te Amfteldam en in 's Hage, bi] T. Allart en B. Scheurleer. 155 Bladz. en Bijlagen 50 Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 1 - 8 - : IX jij hebben, door toevallige omftandigheden verhin* Y derd, onzen Lezeren, in eenigen tijd geen verilag gedaan van den arbeid van het Haagfche Genootschap. Wij zullen thands trachten, in eenige volgende Nommers, het geen wij ten achter zijn weder in te halen. Dit tegenwoordige Stuk bevat eene Verhandeling van cornelius swaving, Predikant te Naar den, „ waar  TER. VERDEDIGING VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 20$ waar in de voortreffelijkheid der Evangeliebediening «n derzelver belangrijke invloed op het waare welzijn, van Kerk en Staat wordt aangewezen: mede ingericht ., om lieden van goeden huize aan te moedigen, dat- zij hunne zoonen niet te rug houden, maar gewillig aan den dienst der Kerke overgeven, en om veel belovende jongelingen daar toe op te wekken, en tegen ontmoedigende zwarigheden te verwerken." Bij deze Verhandeling heelt het Genootfchap gevoegd Bijlagen, getrokken uit de Verhandelingen, van de Heeren adriani en boing, over hetzelfde onderwerp. Reeds zedert eenige jaaren, is 'er in de Hervormde Kerk, en met reden, geklaagd, over zekere vooröordeelen tegen het Leeraar-ambt, welke eene minachting van. hetzelve tot haare bron hadden, en gevaarlijke gevolgen dreigden voord te. brengen. — Trouwens wanneer oekwame en achtingswaardige Leeraars ontbreken, welke rampen kan zulk gebrek niet na zich Hepen. Dit is zedert niet gebeterd, in tegendeel veeleer verflimmerd, en de Hervormde Kerk wordt gedreigd met een gebrek van bekwaame Leeraars, daar echter de tijds-omdandigheden dezelven ten hoogden noodzaaklijk maken. Wij vernieuwen daarom, met lust, de gedachtenis van deze Verhandeling, die reeds in het jaar 1793 door het Genootfchap bekroond is geworden , en welke wij , gelijk ook gemelde Bijlagen, ter overweging durven aanprijzen riiettegenlïaande wij over het gemeen meer beknoptheid, meer beredeneerde wijze van voordragt gewenscht hadden, in de Verhandeling van den Predikant s\vaving, als in welk geval dezelve nadruklijkcr zou geweest zijn, en even daarom meer kracht van overredin" met zich gevoerd hebben. Ook hebben wij, te vereeefsch, zoo in deze Verhandeling, als in de Bijlagen, gezocht naar eene oplosling van eene zwarigheid, waar in veelen, in onze tijden, een groot gewigt gefteld hebben. Te weten, dat een edel en vrij denkend Leeraar zich, als 't ware, te zeer gekneld vindt, door den ijver voor de Rechtzinnigheid, die niet zelden bij zulken het Grootst is, die het minst van de zaken verdaan, cn die hem, bij de minde afwijking of zelfs fchijn-afwijkingvan de Formulieren van eenighcid en liturgien, ligtehjk in gevaar kan brengen, van verdacht te w-rden, van onrechtzinnigheid , "en deswegens in moeilijkheden te worden ingewikkeld. Voor  W VERHANDELING VAN HHf GENOOTSCHAP Voor het overige bevatten en de Verhandeling en Af ne zoonen aan dezen AicbZ ■ j V-i* ■ . un" van goede 1» p ™ l S e,mWlJk, jongelingen zwarighedenT^ide ^ ^ bfttiööëdI^dt «^«t^jSSS? ^A*** Hoofflftukkcn den dn Godsdicnï in W Va" den ^Lia»SeIiedienst, en van en vanden Staa rïï™™ lP het WdziJn v™ de cn vniLUS 01> het hemelvaartsfeest. aii niet aan den verheerlijkten Middelaar ! ó Deze vreugd zal Iteeds nieuw, leevendig, en rijk zijn van gevoelens van de zaligde tevredenheid, van reinden wellust! Hij zal die blijven fmaken., geduurende het ganfche tijdperk Van zijn hemelsch Middelaars leven. En hoe zal dezelve niet verhoogd , vertederd en uitgebreid worden, daar hij dit alles kan aanmerken als gevolgen zijner verdienden , als uitwerkfelen van zijn bloed en tranen -— daar dit alles eene voordduurende beloning zijner moeir te, eene verhoring zijner gebeden, en eene vergoeding voor de folteringen is , aan welken hij zich vrijwillig overgegeven heeft, om menfehen te behouden ! " —- ,, De verhoging van jesus werd toch eigenlijk belangrijk , gewigtig en aangenaam voor hem, dewijl zij hem volkomen ïn daat delde , om het onmetelijk ontwerp der Godheid , het geen hij volvoeren moest, te volvoeren. Of hadden de fchatten der geheele fchepping, die nu voor hem, als mensch opendonden, hadden die aanbiddende knieën van alle hemelfche, aardfche, en onderaardfche fchepfclen, had die onbegrensde volmagt , om over alles te befchikken , voor den verhoogden Zaligmaker, op zich zeiven befchouwt, eenige bekoring of aantrekkelijkheid ? Dit zou te laag van hem gedagtzijn, en' zijnen ganfehen grooten; edelen en verheven zin voof de eer zijnes Vaders, en het geluk zij-ner menfehen ontëeren. Om God in de zaliging van den mensch te verheerlijken, was hij van den Vader uitgegaan en tot den Vader wedergekeerd. De heerlijkheid, die tïe Vader hem gaf, als den loon zijnes arbeids, was hem dierbaar, heilig en hooggefchat, om dat hij nu onbelemmerd door zwakheid en dood , met roem eu eer voltooien kon, 't geen hij begonnen had. " — „ Ja mijn Heiland ! daarom ftelt gij den hoogden prijs op uwe verheerlijking — daarom alleen juicht 'er uw geheele menschheid over. Gij bediert 'het lot van geheele Volken en Staaten , gij verhoogt en vernedert de-Magtigen der aarde, gij hebt uwe hand in alle groote en kleine gebeurenisfen, gij werkt in de diepte, gij regelt de werkzaamheden van goede en kwade geesten, gij oefent over alle deelen en kragten der gefchapenheid de rechten en het gezag der Godheid uit, en gij doet dit alles , met een onbegrijplijk- innig genoegen , met het allergrootde welbehagen. Waarom ? en waar toe? Q 2 Oj»  AT2 THFOPHILUS OP HET PINKSTERFEEST. Op dat God alles in allen worde , en de lieve fchare uwer gekogten volkomen, geheel en eindeloos gelukkig zij. Verheven edele belangeloosheid! 6 Hoe gelijk zijt gij aan u zeiven, mijn dierbare Koning! De troon waar op gy zit en heerscht, heeft een luister, eene blinkende majesteit, die Voor u zeer begeerlijk, zeer groot is om dat gy nu, ongeftoord , met Godlijke krachten kunt voldoen aan uwe reinfte begeerten, bm dat gij nu de geheele fchepping tot een nog helderer fpiegel van de eeuwige krachten der Godheid kunt maken, dan zij zijn zou zonder u , en vooral — om dat deze aarde, deze vertoonplaats van de ellendige verwoesting der zonde, nu zal worden herfteld , vernieuwd en herfchapen tot een Paradijs onder de werelden Gods. Welk een doelwit van ongedagte liefde en genade! Dat de ganfche wereld kmele, aanbidde, en juiche ! " — The op hilus op het Pinkfterfeest. Te Utrecht, hij W. van ljzerworst, 1797. QI Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 12 - : J^eze overdenkingen1 van t he op hilus zijn op den £r« ZP ' SL£h™d *\ zijne voorige op het Kers- Paasch- en Hemelvaartsfeest. Dit Stukjen is echter gantsch met het minfte. Men vindt 'cr interesiante aanmerkingen in met betrekking tot de Godlijkheid en voortreflijkheid van het Christendom. Het' is bt, uitftek gefchikt om den Lezer niet alleen een recht denkbeeld van het Pinkfterfeest te geven, maar hem ook het belangrijke van dit Feest te doen zien, en hen, dus tot eene rechte viering van hetzelve op te wekken Wij moeten het onzen Lezeren zeer aanprijzen. Het geen wij van de voorige Stukjens gezegd he'bben, ontflaat ons ;van de moeite om thands breedvoeriger te ?ft v«;blljd.e" ons intusfehen, dat de Eerwaarde kannen volvoerelii" ?lan VÓÓr dood Leer-  B. ME UIMAN , I. EER REDENEN VOOR DEN LANDMAN. 013 Leerredenen voer den Landman , donr bernarduS meulman, Predikant tot den Hardenberg in Overijsfel. Te Zwolle, bij], de Vri, 1797. 46 Bladz. In Octavo. De prijs is f : -5-8. Een Prulfchrift van den scriblerus meulman, naar 's mans gewoonte , in den finaak van frans ïaltes, evenwel, nagezien door de Fifitatores Librorum van de Zwolfche Clasiis, en niets tegen de Formulieren van Eenigheid ltrijdendc daar in bevonden. Bedenkingen van dirk de schipper, op het Gefchrift, tot Titel hebbende: Verdediging van de zaak der Hervormden , tegen zeker Advijs en Confederatie/:, welke die van Overbetuwe, door den Burger j. o lover, op den Gelderfchen Landdag hebben doen voorlezen. Betrekke' lijk de Kerkelijke- en Armengoederen, door de Gedeputeerden van de Sijnode der Hervormde Gemeenten in Gelderland. Door een Gezelfchap waare Voorft anders van Gelijkheid. Te bekomen in alle Boekwinkels der Bataaffche Republiek voor Eén- en Onver deelbaarheid. 2.3. Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ': - 4 - : Een Pamflet, faanigefteld door onkunde, domheid, bitterheid en nijd , de minfte aanmerking en aandacht onwaardig , alleen te noemen , om onze goede eenvouwige Medeburgers te waarfchuwen , dat zij zich toch , door fchoonfchijnende woorden niet laten misleiden , en op hunne hoede zijn tegen zoodanige lieden, die de erkende beginzelen misbruiken , om hun eigen belang en voordeel te bejagen , bij voorbeeld , het beginzel van Gelijkheid, wanneer zij zich uitzichten vormen op de bezittingen van hunne Medeburgeren. Immers daar op komt het geheele doel van den Schrijvervan dit verachtlijk Stuk uit, te weten, om, indien mooglijk, de Gereformeerden te ontzetten van de Kcrklijke Goederen, en die over te brengen, men zou verwachten , aan de Roomfche Kerkleden ! maar neen , aan de Bisfchoppelijke Cleiegie, deze was het in haar geheel genomen , welke recht op die goederen had lil zo wij omzeil Schrijver geloven zullen, Bladz. 6 en 7. O 3 Wij  'ai4 d, de schipper Wij hebben in dit Maandwerk (*). 0p zijne nlain met deri verdienden lof Oproken, van'het lS gfvve Wend en Oefcheiden Werkjen: Verdedigingen de Zaak der Hervormden, enz. Tegen dit zoo w/*êfcKre* Suefmdlif H^^Sekant, Fen^S indien mooglijk, de indrukken te verhinderen welke de kracht der waarheid altijd .met zich voert. - D ze rerdedtgtn* fchijnt onzen broddelaar, „ƒ, den ftijl l?» hetzelve door eenen »^ gefchreven tc zijn W kunnen hem op goede gronden , verzekerenJ dat de Schrijver van hetzelve geen Advokaat of Rechtsgeleerde is, erf dat hij dus blijkt, een ellendig beoordeelaarvan £E}n t T'™' -Wij Weten n^t ,& wie de Schrijver dezer Bedenkingen is, alzoo op den Titel dirk de schipper maar ook een Gezelfchap waare Vol ft anders _ van Gelijkheid gemeld worden, maar uit den hit n inh,°!5dè ,Za aan/lk SenoeS dijken, van welfi &£2S*" Schrijvers zijn' w[e zij d"i; Wij zullen onze Lezers niet verveelen , met eene breedvoerige Recenfie van dit vod, welks Schrijve? goed vindt een honderd Bladzijden van het Gefflft waar op hij zijne Bedenkingen wil maken, onaangeroerd e laten, welke juist het wezenlijke van hetzelve utaaken, doch tegen welks gefchiedkundige waarheid h i waarfchnnlijk , zich gefchaamd heeft , of liever te on kundig geweest ifi om iet te berde te brengen. Wij gullen alleen eenige ftaaltjens ter neder ftelien , die bewijzen zullen-, dat wij geene magtfpreuken gebruiken als vvij van 's mans domheid, onkunde, bitterheid? S! vn Seclengeest Ipreken. In zijne Voorreden zegt & ii dat het met de Reformatie hier te lande gegaan s' " 1 ï\ mef de vcrheffing van Prins willemV' „ tot Stadhouder van Holland, enz. het welk door het „ omgekogte Graauw gefchied is. » Bladz. 5 noemt hii he tjaar 696, (vergelijk Bladz. 6) het afgaan NB. der zesce Eeuw Bladz. 8 zegt hij: ,, Wij nebben vollS * men recht om het eene bewezene zaak te „ noemen, dat de Gereformeerden geen Catholi ken „ zijn, niet tot de Catholijke Kerke, en niét NB " ^-V1" Ch"stendom behooren. Waar uit dan ge! p wisxehjk volgt, dat zij geen het minfte recht tot de Kcr- Zie N. Faderi, Bibl. I Heel, 1 Stuk, Blad*. *L  BEDENKINGEN. CIJ „ Kerkelijke Goederen in questie hebben." Bladz. 15 in de Aanteekening: „De Doopsgezinden zijn ook bui„ ten de burgerlijke Regeering gehouden. " De man weet derhalven bedroefd weinig van de gevoelens der oude Doopsgezinden!! Bladz. 16 trekt hij den Doop der Gereformeerden in twijfel, het is onbewijsbaar, zegt hij , dat de Gereformeerden ooit of ooit tot Christenen zijn gedoopt? Zou de man zelfs wel de gevoelens van zijne eigene Kerk omtrend den Doop- verdaan ? Bladz. 9 wil hij ons beduiden , dat men de vervolgingen niet op de Paufen moet fchuiven. ,, De Kerkvergaderingen, " deze zijn zijne woorden, „ hadden de Dwalingen van „ dié menfehen veroordeeld, en de Vorden hadden „ hen , niet volgends de Wetten der Kerke , tot die „ draffen veroordeeld; maar volgends de Landwetten." Maar integendeel noemt hij Bladz. ai calvijn den moordenaar van den braven serve tus. — Doch, het verveelt ons ons zeiven langer met dit Prulfchrift op te houden. En zulk een gefchrijf durft men in deze zoogenoemde verlichte en wijsgeerige eeuw , op het afgaan van de XVIII eeuw , doch waarfchijnlijk de XVII, naar de Chronologie van onzen brekebeen , in het licht dooien? /Mernoodzaaklijkfte raad en waarfchuwing voor Jongelingen en jonge Dochters, ter vermijding der enkuischheid in 't algemeen , en der zelfbevlekking in het bijzonder; vertaald naar den tweeden Hoogduitfchen Druk van een bekroond Prijsfchrift van j. F. o e s t. Benevens eene onderrichting voor Ouders en Opvoeders, hot men de Jeugd, op eene veilige en gepaste wijze, met 's menfehen voortteeling en de gevolgen der zelfbevlekking kan en moet bekend maken; door Denzelven. Zijn*de een noodwendig bijvoegfel tot s. g. vooel's Onderwijs voor Ouders, enz. hoe de ondeugd der zelfbevlekking op de veiligfle wijze kan ontdekt, verhoed en genezen worden, te Rotterdam, bij J. Bronkhorst, E. ' van Wolfsbergen , C. van den Dries en J. van Santen, 1798. Behalven de onderfcheidene Foorredenen, welke 56 Bladz. bevatten, 178 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : 111 de eerde Voorreden van den Vertaler , vinden wij dc redenen , waarom hij dit Boek met zulk een' omO 4 flag;  2lff raad en waarsch. voor joncrl. en jonoe docht, flagtigen Titel heeft vertaald en uitgegeven • vervolde *T **** het thema?wdk'n?en of S Ttdblad geplaatst vindt, als een noodwendig bnvoefel tot s. c. vogel s, enz. en eindelijk no* een \W geS ^n tnJÊS^ ^ \¥Si"g ^ eenige is , om dien eensgezinden ijver voor het algemeene welzijn onder alle burgers te bevo-deren, zoiu.er welke de bloei Van een land en deszelfs Vrijheid geene duurzaamheid hebben. Oderint dum me. tuant zij vrij de Spreuk van onwaardige tijrannen; waare Volksvrienden gebruiken geen ander zwaard dan dat der rede en der overtuiging, om het vooroordeel te-vellen. Dat dan elk verlicht Vaderlander zijn best doe, om-nie door dwangmiddelen de anders denkenden vrees in tö boezemen, maar veel meer om hen door bedaarde redeneeringen te overtuigen , en door een rechtvaardig bedrag te winnen. Op die wijze kan alleen de gezegende eendragt op den Bataaffchen bodem te rul getril worden. ö °{-ul'Lal- De voornaamfte bezwaren, welke de Schrijver tegen de eenheid oppert, komen hier op neder: Dat dc individueels burgerlijke Vrijheid minder moer zijn, wanneer al-  TEGEN HET STELSEL VAN ÉÉN- EN ONDEELBAARHEID. 22$ alle Departementale en Plaatfelijke Beftuuren louter adminiftratjef en aan een hoofdbeduur ondergefchikt zijn, vermits alle invloed der deelen op liet geheel daar door vervalt—dat de belangens der deelen noodzaaklijk moeten lijden en min of meer verwaarloosd worden , vermits het onmooglijk is, dat zoodanig een Oppeïbeduur zelfvan alle zaken kennis kan nemen, maar zich meestal op de onderrichtingen van anderen moet verlaten, en dus voor misleiding bloot ftaat. —- Dat die gecnen, welke het naast aan den zetel van het opperfte gezag woonen, ook de meeste voordeden zullen inöogften en de vetfte posten bekleden , terwijl de meer afgelegene daar van fchier geheel zullen zijn uitgelloten, waar uit ten geest van wangunst en algemeen misnoegen ftaat geboren te worden , welke voor het beftuur zeiven en voor den Staat in het gemeen ten hoogden gevaarlijk moet worden. Dat de inëenfmeltiug der fchulden niet alleen verderilijk maar ook onrechtvaardig is , vermits daar door zij , die zuinig huis hebben gehouden en veel hebben opgebragt, om daar door buiten fchulden te blijven, gelijk gefteld worden met hun, die door noodeloze uitgaven, en door minder op te brengen dan de ftaat hunner huishouding vorderde , zich diep in fchulden hebben gedoken. — Dat ook de eenparigheid of gelijkmatigheid van belastingen nimmer ingevoerd kan worden,"dewijl 'er geen maatregel kan worden uitgevonden , waar naar men het reëel en relatief vermogen met zekerheid kan bepalen, enz. De bewijsredenen van dit een en ander op tq geven gaat buiten ons bedek; alleenlijk moeten wij onzen Lezeren nog mededeclen een gedeelte van het geen hij , omtrend het hoofdelijk of Provincialiter aannemen of verwerpen der Conditutie zegt. Na betoogt te hebben, dat de Unie van Utrecht niet alleen daags voor de indalleering der eerde Nationale! .Vergadering nog bedaan heeft,, maar ook nog dadelijk bedaat , als kunnende door de Nationale Vccgadeiring niet vernietigd worden, en dat in gevolge van dat betoog de negen Soiiveraine Provinciën, als independente Contractanten , afzonderlijk en elk voor zich , de e» fteerende asfociatie moeten vernietigen en een nieuw Contract aangaan, met bijvoeging, dat hij alle afwijking van dézen regel houdt voor wederrechtelijk, voor geweid en  224- EENIGE GENERALE EW EENVOUDIG!'. REFLEC flCK en overheerfching , heldert hij zijne ftclling door het volgende voorbeeld nader op: „ In de eene of andere Stad bevindt zich een Huis „ van Negotie , onder het firma van vier Burgers , in „ Comp. Deze vier Compagnons Haan tot eikanderen „ noch in talrijkheid van Familie , noch in tijdelijke „ vermogens gelijk, cn hebben daar en boven , uit hoof" uVa," r11 nti Pnvative bezittingen en omftandigheden „ geheel afzonderlijke en ftrijdige belangens." ,, Deze vier .Burgers zijn het hier in eenparig eens, »» dat »u1nne Compagniefchap verbeterd en hunne gc„ meenfchappelijke Negotie meer aan het bloeien kan „ gebragt worden. Om hier in tc Hagen, befiuiten zij, " ziaa J ee"Ige klinc%e Kooplieden in Amfteldam te „ addresleeren, en deze lieden tc verzoeken, een geheel „ nieuw Plan of inrichting voor hunne Commercie, het „ geen hun algemeen belang is, te vervaardigen." „ Deze Kooplieden voldoen aan het verzoek, en ver„ vaardigen een Plan , hoofdzaaklijk inhoudende: Dat „ deze vier burgers zich voor één en ondeelbaar moe„ ten verklaren, en ophouden eene Compagniefchap te „ zijn; ten tweede, dat zij alle vier hunne fofauldcn, „ hoe ook gemaakt, moeten amalgameeren ; ten derde „ dat zij gevolglijk hunne eigendommen en bezittingen „ insgelijks, als een gevolg van het te vooren bepaal„ de, moeten amalgameeren, uitgenomen de bezittin" Se.n.,Yan hunna kinderen, en dan eene Generaale Ad„ mimftratie aanftellen , zoo wel over de zaken van „ Negotie, als bezittingen en fchulden, waar door alle „ directe invloed van ieder afzonderlijk kwam op te „ houden ; dus éénheid zoo in het werk der Commer„ cie als in hunne huislijke bemoeijingen en Adminillra„ tien; en dat deze inrichting hun geluk cn heil zoude voltooien. „ Dit Plan wordt bij deze Burgers gelezen, en ccni„ gen van hun vinden het zoo nieuw , zoo vreemd „ en zoo hemelsbreed verfchillende met alle vroegere' „ asiociatiën , ook behelst hetzelve veel meer dan een „ ordinair plan van geasfociëerdc Negotie ; want men ,, vindt er ook m eene befchikking over den eigendom " 1 Pa,rticu]iere Ie^en , welken zij altoos gefepareerd „ gehouden hadden, en die zij zeer te regt ook beo-re„ pen gefepareerd te moeten houden, zoo lange 't Sh> » the-  TEGEN HST STflLSEÏ, VAN ÉÉN-1 EN ONDEELBAARHEID. 22«J thema, dat alle goederen en bezittingen gemeen zijn, i,, niet was ingevoerd." j, Nu is de Vraag : Hoe moet dit Plan goed of af- gekeurd worden ? hij meerderheid van Hemmen ? Of ,, kan de minderheid, ja zelfs één enkele Burger, die ,, hier als Contracteur verfchijnt , hetzelve afkeuren? en beletten , dat het niet mag worden ingevoerd ? ,, Een ieder, wie de heiligheid der Contracten niet wil „ miskennen, zal zich geen oogenblik bedenken , om ,, te andwoorden: Hier kan geene overftemming plaats ,, hebben ; de Contractanten moeten gezamenlijk het ,, oude Contract vernietigen en met algemeen confent ,, het nieuwe aannemen ; en indien 'er maar een van „ de vier Burgers niet in wil toellemmen , dan kan ,, hetzelve niet ingevoerd worden. Wie dit tegen„ fpreekt, die wederfprcekt de regelen van RegtsgQ,,. leerdheid, van Regtvaardigheid, en bijzonder die der ,, Regten van den Mensch en Burger, waarbij bepaald „ is, dat alle eigendommen en bezittingen heilig zijn;, „> en wel zoo, dat, wanneer het algemeen belang eenig „ gebruik 'er van vordert, zulks dan nog met voor,, kennis en fchadevergoeding van den eigenaar moet ,, gefchieden. Daar nu dit voorbeeld vrij paralel is aan ,, den toeHand, waarin zich ons Vaderland thands be,, vindt, zoo kan'ik niet begrijpen , hoe het mogelijk ,, is, dat een verflandig Nederlander, die geene bijzon,, dere inzichten heeft , in het hoofd kan krijgen, om ,, aan negen Souvcreine en independente Provinciën, ,, of, om beter te zeggen, aan negen elk op zich zcl„ ven Souvcreine cn ieder even veel gezag hebbende ,, Volkeren, een natuurlijk recht te betwisten, het welk „ hij aan ieder individu volmondig zal toekennen." De Bataaffche Republiek, zoo ah zij behoord te zijn, en zoo als zij wezen kan: of revolutionaire droom in 1798: wegens toekomftige gebeurtenisfen tot 1998. Vrolijk en emftig. Door gerr.it paape. Al'óm te bekomen in de geheele Bataaffche Republiek. 160 Bladi. In gr. OSlavo. De prijs is f 1 - : - i In dit Boekdeel heeft de Burger P. getracht, deels op eenen fatijrieken, deels op eenen ernfligen toon, eene kleine fchets fe geven van eene Republiek, die vrij was nieuwe VAD. bi.bl. LI. DEEL. «o. $• P Tan  226 G. PAAPE van de zoo dikwijls ten toon gefielde gebreken, en welke die maate van geluk genoot, waai- voor zij vatbaar was , en de mooglijkheid , ja ! zelfs de waarfchijnliikheid niet te boven ging. Hij verklaart onbewimpeld in het Voorbericht, dat hij , in weerwil van al zijn zwerven en rampfpoeden vasthjk befloten heeft , om onvermoeid ten nutte vaiï zijn Vaderland bezig te zijn. Dat vleierij noch wraakzucht zijne pen zullen bclhinren. Dat, in, het famenftellen zijner fchriften , niemand in perfoon aan te tasten zijne grondregel is; doch dat zijn onverzetlijk voornemen tevens is , om aan geenerlei Staatsgebreken genade te fchchken. & In hoe verre de Burger P. in den loop van dit Werkjen aan deze zijne verklaring voldoet, moge de opmerkzame Lezer van hetzelve beoordeclen. Meer dan eene reden dringt ons, om niet in dat onderzoek te treden. Dit echter kunnen noch willen wij niet verzwijgen, dat het onderwerp van dit Werkjen in'onze oogen zoo edel, zoo belangrijk, zoo algemeen nuttig is, dat het in geenen deele verdiende op eene zoo romanesque wijze, op eenen zoo fchertienden toon, behandeld te worden, als de Burger P. heeft kunnen goedvinden te doen. Te vergeefsch voert hij, naar ons oordeel, aan, dat in de tijden, die wij bekeven, de gefchokte Bervclingen naar betaamlijke tiitfpanning verlangen, cn daarom dit onder\verp zoo vrolijk behandeld heeft, als hem mooglijk was Dat hij om droefgeestige lieden aan 't lachen te helpen een Aap gebraden karstanjes laat eeten , en hem , zoo wel als den menfehen , 'recht en aanfpraak op die lekkernij toekent, zou in eenen opzetlijk gefchreven Roman niet af te keuren zijn; doch in eene Vcrhandeün"als deze , waar in het ernftige wel deeglijk heerfchen moet, komen zulke kwinkflagen, zoo wel als Vaderlandfche borrels, zie Bladz. 89, geheel niet te pas. Wil de Burger P. zijnen Landgenoten voorlichten , wii hij hun het waare het echte Patriottismus , hunne burgerphgten keren kennen , dat hij dan zijnen romanesquen .fchnjftrant varen late , en het ernftige daar voor in plaats Helle; dan zal hij, zoo wij zekerlijk vertrouwen, met meerder vrucht aan de voltooijing van onze dus lang gewenschte, en eindelijk tot Hand gekomen', revolutie^ en aan de heilrijke Conltitutie, welke daar van het gevolg moet zijn, kunnen arbeiden. . . Wij  de bataafsche republiek : of revolut. droom, üa? Wij ftelien liet ernstige, dat ons in dit Werkjen is Voorgekomen , op eenen zeer hoogen prijs ; wij hechten daar aan , in den volften zin onze goedkeuring; doch bejammeren alleenlijk, dat hét met zoo veel romanesque beuzelredenen, en critieke aanmerkingen, fchoon dezelve juist niet perfoneel zijn, bekleed is. tiet'Werk, Waar in als perfoonaadjen voorkomen balsamon, een Wijsgeer en één dier Revolutionairen , die het algemecne welzijn zich als het voornaamfte doel van hun maatfchaplijk aanwezen voorftellen , cel a nor, zijn knecht, en lijsidor , een eerwaardige grijsaart, die bij balsamon een morgenbezoek kwam afleggen , en wien door P. alle dc woorden in den mond gelegd worden ,• welke eigenlijk het ernftige, het veel betekenende van zijn onderwerp uitmaken , is in negentien Hoofdfl ukken Verdeeld. Wij achten onnodig, den korten inhoud van alle die Hoofdftukken hier den Lezer voor tc dragen , als niet toereikende zijnde om dit Werkjen recht te leeren kennen. Wij zullen daarom liever den Lezer een kort uittrekfel der famenfpraken tusfehen lijs id o r cn ba lsamon mededeelen, ten einde hem een juist denkbeeld te verfchalfen van het nuttige , het belangrijke , dat in dit Werkjen gevonden wordt. Na dat l ij s i o o r , Bladz. 3i, tegen balsamon, gezegd had , dat zich na den jaare 1797 , eenige weinige waare menfehenvrienden en echte Wijsgieren, vertoonden , welke een onderling verbond fchenen aangegaan tc hebben, om, met opoffering van alles, wat dc ftervelingen duurbaar (dierbaar) noemen, de Bataaffche Republiek tot eenen beteren (land te brengen. En dat zij, om dit wel cn behoorlijk te doen, voornamen, om in 't geheim te' werken , en met de verlichting van het Volk te beginnen, vervolgt het gefprek aldus: B. Daar laat zich iets goeds van hoopen ; want hqt Bataaffche Volk is, in de daad, zoo dom niet, als eenige, zelfs vermaarde , Staatsmannen fchijnen te voorönderftellen. L. Het bleek bij de uitkomst , dat het volk oordeel en wil genoeg bezat, om zich te herftellen ; mits dat het niet door Schreeuwers en Intriguanten telkens bedrogen en om den tuin geleid , en door veel geldkostende fchurkeu op den rand van zijn verderf gebragt Wierd* —i Aan een zoo befchaafd Volk^ als het BataafP 2 fche  £48 G. P A A P B fche toenmaals was , kon men veilig en met vrucht de waarheid zeggen. B. Ik ben belust te weeten, met welke waarheid zit het eerst begonnen. J L. Ik zal het u zeggen, B! Zij begonnen met deze, door de ondervinding bevestigde waarheid , dat geen Volk, welk eene goede Conflitutie en heilzame Wetten het ook hebben mogt , wei en gelukkig leeven kon wanneer het niet insgelijks goede, verftandige en deugdzame Regeerders , of Uitvoerders van die Wetten en Conftitutie had! — De beste en zekerfïe voorfchriften van den kundigftcn Geneesheer baten niets, wanneer de zieken 'er de uitvoering aan laten ontbreken. — Zoodanige Wetten en Conftitutie zijn, hoe meer zij geroemd worden , en hoe beter zij van innerlijke waardij zijn , Hechts des te gevaarlijker, naar mate men de uitoefening daar van aan Dwaazeu en Loosaarts toevertrouwt ! in dat geval zijn ze niet alleen het zand , dat men iii de oogen des Volks fmijt; maar ze zijn tevens vergiftigde doch vergulden-pillen, waaraan het Volksgeluk'eindelijk hemen cn Herven moet. B. Ik erken het, L.! fchoon de Wetten en ConHitutie op zich zelve zeer goed zijn, kunnen booze handen ze echter tot vergif doen [trekken; even gelijk men een zieke maag, door overmaat en misbruik van brood, gebcelhjk bederven kan. L. Deze vcrHandigen hadden insgelijks hunne bekwame cn eerlijke zendelingen, die allerwegen, bij.alle voe». zame gelegenheden , tot zelfs op de predikHbelen toe0, deze grondwaarheid hooren deeden. B. En wat gewenschte uitwerking had deze heilzame predikatie? L. Zij zou geen uitwerking ter wereld gehad hebben indien 'er geen twee omHandigheden met dezelve, hadden vergezeld gegaan. B. En waar in bellonden die omHandigheden ? L. De eerfle bcltond daarin, dat het Bataaffche Volk, ter goeder trouw en in waaren ernst, eene echte herltelhng en volmaking Van zijne Regeeringsvorm begeerde, gegrond op de waare, — niet dc ingebeelde, rechten van den mensch en burger, cn flrookende met de zuivere voorfchriften van het gezond verdand. B. Dat zulks het Volk recht'ernst was, dunkt mij, heb ik reeds in mijn leeftijd kunnen befpeuren, zoo uit de  DE BATAAFSCIIE REPUBLIEK '. OF RE VOL UT. DROOM. 229 de ontzachlijke en drukkende opofferingen, die het zich, voor de goede zaak, blijmoedig getroostede , als door het fprekend en aanhoudend misnoegen, die (dat) het, wegens een verkeerden gang van zaken , aan den dag legde. "L. De tweede omftandighcid was , dat deze Predikatiën niet bloot befpiegelende waarheden behelsden; maar dat de droevige ondervinding van etlijke jaaren, 'er het zegel aan gehangen had. H t Volk had beproefd, wat het te zeggen ware , om Gekken in 't bewind te fmjjten, die, offchoon met het èêrlijkfte hart en het beste oogmerk, alles in de war Huurden ; de fchoonfte gelegenheden tot den opbouw van 's Volks heil lieten voorbij Hippen ; met beuzelingen en ijdel geklap den dierbaren'tijd fieeten, cn — dat vrij erg was, — zich bij dit alles verbeeldeden, dat zij hunne onmatige dag gelden dubbel verdiend , en met reden over 's Volks ondankbaarheid zich te beklagen hadden. B. 't Is of gij in mijn tijd geleefd had. L. Nog erger bevonden de Bataaven zich , in uwe dagen, bij de zulken, die men toen Intriguanten noemde. Deze maakten een beguichelend vertoon van Vaderlandsliefde ; zij fchreeuwden zich heesch en fchor aan het woord Revolutionair, — zonder ooit echt Revolutionair te wezen; — in de Clubs en Sociëteiten waren zij altoos de eerften , om het Volk te vleiën , en om heden wit te noemen , dat zij morgen als zwart vervloekten : — Wanneer 'er voordcelige ambten of posten te begeven of te bekomen waren, dan miste het nooit, of zij overtuigden de goede , maar ligtgelovige en gemaklijk te misleiden menigte, dat zij de lieden waren, die 'er de grootfte , de wettigfle en eenigHe aanfpraak op hadden ; — en zoo dra zagen zij zich niet met de beste bedieningen bezorgd , of zij lieten ten grootften deele de Volkszaak vaaren ; bemoeiden 'er zich verder niet mede;-of werkten dezelve tegen, door zich.bij de bekende Aristocraten, en toenmaals zoo genaamde Slijmgasten, te vervoegen. Deze proeve zal, onzes bedunkens, genoegzaam zijn, om den aart en de inrichting van het Werk te leeren Kennen. De waarfchijnlijkheid is in dit Gefchrift, wat het Staatkundige belangt, vrij wel in 't oog gehouden. Indien de Schrijver had kunnen goedvinden, om zijnen Romanesquen ftijl voor de bearbeiding van eeu zoo geP 3 wig-  23° Gr. r. Wigtig onderwerp te laten varen , zon zijn Werk zoo wi, niet twijfelen , den fmaak van w Wenkende eS « Lands heil zoekende Patriotten meer voldaan nebben Nederlandsch vernieuwde welvaart , ^ V tó} ^ ManufaBuuren, en de middelen daar toe aanJ»e4n door den Rechtsgeleerden c. r. Te Lei/den, Ê f^ti Thoir,i7o7. 188^. Ingr.OdL.. 3*^$$ T^it Werkjen is reeds ia den jaare 1756 ppsefteJd in icnnrt ten litel voerende, #0iW, algemeene bloei of Ru ns door het al of niet gebruiken van%iger, Mam fat tuuren cn waar in de middelen tot herfte der iKd fche Manufacturen werden gevorderd. _ 01&hoon hetzelve zoo lang ongedrukt gelegen had en d,,t ™, ! ingericht was naar den **J^i^^j£* vond men echter goed hetzelve uit te geven ƒ ter oorzakt van het hand over hand toenemend ve val onzer inlandfche Fabrieken. - Hetzelve is gevloeid uit de oen van een Rechtsgeleerden, onder voorlichtfng enmet bf hulp van twee Leijdfche Fabrikeurs Zie hier den hoofdzaaklijken inhoud. - fo de inleiding worden eenige aanmerkingen medegedeeld nlT . ooriprong der Manufactuuren/en Kfëï£SSÖ invloed op den algemeenen welvaart van een landen van ondericheiden bijzondere perfonen , die voor 'zie zeiven daar bi; belang hebben. Dit algemeen beredSieneerde wordt nader toegepast op ons Vaderland - cn vooral uit aanmerking van den afnemenden koophandel £ chcePvaart, waar in andere landen en wS meer mitanom°rheCn nCmCn' '£Welk noodzaak maakt om een nieuwen grondflag van welvaart en waar bij ook de buitenlandfche Handel EaniJoeSn' te ^o ken , t geen men zal kunnen vinden in het vertier van eigen gemaakte goederen; waar door men niet alleen Na deze aanmerkingen komt hij op de middelen zei.  NEDERLANDSCH VERNIEUWDE WELVAART» 231 zeive, _ Deze moeten, naar zijne gedachten, niet ftrijdig zijn tegen eenig Tractaat met andere Mogendheden mi ("zoodanige Tractaaten, die hinderlijk konden zijn aan dc bloei onzer Fabrieken, behoorden naar onze gedachten geen plaats te hebben , of zo dezelve plaats hadden' zoo veel mooglijk uit den weg geruimd te worden—) niet aanlopen tegen de waare vrijheid van Commercie — (dit en liet voorgaand Artikel is te kort behandeld, en voldoet ons niet. Hoe onbepaald is het, van vrijheid van Commercie te fpreken — zonder te bepalen, waar in die al, waar in niet gelegen zijn ? De koopman zou, misfehien, een vrijen Handel met buitenlandfche goederen kunnen eisfehen , die in de daad de grootite afbreuk deed aan de Fabrieken.) — noch ook met de vrijheid van eigen verkiezing van vreemde Stoffen boven inlandfche ftrnden moeten. (De Schrijver maakt hier bij die bepaling, dat Overheden, Ambtenaren, enz. verpligt zullen zijn inlandfche Manufactuuren, met uit> fluiting van buitenlandfche te gebruiken, doch de overige ingezetenen voor het vrij gebruik van buitenlandfche Manufactuuren eene zekere vergoeding zullen geven aan het land, 't geen onzes bedunkens niet wel te vinden is, ten zij men de buitenlandfche Goederen zoodanig belaste, dat dezelve daar door duurder worden, dan de inlandfche. Eerder zal toch hef eigenbelang niet ophouden buitenlandsch voor inlandsen te kiezen.) De middelen op dien voet door hem opgegeven zijn de volgende negen. i. Stricle executie van verfcheiden Placaten ter wering van vreemde Manufactuuren , vooral'dat van 4 Meij 1663. — Jooden en andere Landlopers die vooral ten platten lande bij de huizen lopen, om Goederen aan te bieden en tc verkopen, ten nadeele van den winkelier, krijgen hier ook een beurt. 2. Hernieuwing en algemeen making over de geheele Republiek van een Placaat, van Holland, waar bij alle Regenten worden gelast, om zich en hunne huisgezinnen met inlandfche Manufactuuren te kleden. 3. Dat de Militie van den Staat, gekleed werde met inlandfche Manufactuuren. 4. Zoo ook dc gealimenteerden. 5. Dat naar de Indien geene, dan inlandfche Stoffen verzonden worden. 6. Dat 'cr eene belasting gelegd worde op de buitenlandfche Manufactuuren, voor zoo verre dezelve binnenslands worden gebruikt , doch de verzendingen derzelve naar buiten daar van.uitgezonderd.— Dit dringt P 4 <*c-  fl3* G. de Schrijver vooral ook daar uit aan ri.t »« fen iu onze Republiek te vinden 'zikf h gemc piaat' goedkoop zou kunnen fabrieken da? ™„ ,*' me" 200 den markten kan; of zo m , '/ le" te§e" vreemPlatten lande ko,vi uien zuils ïï ?T eens ten Pinantiën het import nt'ft! nïde<3 l^"''", eu 'S Lauds De Schrijver neemt hie d„ «7- ? 2011 toebrengen. — ping tegen het pte" nde^V0p°?.in befcIl«in de cerstgenoemden opgericht hebben VT^ ^ met op het wederrechtTiike 1" V- • zullen hier voorrechten, altoos voSds de tetnT1^ Steddi-'ke zaken, aandringen; -bd t daat-ch "r°,rdl§c ord* van gronden, waarmede de Schrii» ï?5' ,1ïomen ons de Sven , geheel ïnvoldoende kunnen bij zoodanige vernhnrf,™ jHlds Finantiën bet,platte land SS^ÏÏ Prijken "aar ^Ifde blijft, en de meerdere ïïa t 4n Tn rf^ get voor 'tgemeene land, mÈ^SS!^^^ ^M^^^r»/» c-e Stelt ds opgericht worden? - Hfe^oVaê u T ^ Weder wen wederom toenemen en in £ v dc ,der gcbo1" dien zoodanige belnst^'hl%) zt ZT m§ regeling, doch'geene VWd ee.ne nieuwe Het fchijnt daar te boven 'fê/'f jr^Sri'Pen plaatfing zich verbeeld aï, 1 de Scnr«Ver deze fullen grijpen,zoïïï" Ik F b^ pta te bet platte land worden gevoerdTv? ke'! en naar de gelijke rechten der Steden met het nhrr f™ zoo min het een als het amw n J • P e land willei1 de Fabrikanten noodza/en om ^^"h' "°ch mindcr verlaten, maar alleen d t 1 • Steden te m°eten ten lande zoo wel als den ft.H.r '"«^.^en ten pint, brieken op te richten dCnn^d^nSfn vrij zal Haan/Falen , welke bic" i n;0o?epXcneof VTr-rÓf "adecvloeiën moeten, kunnen nof ™ ?■ p aatfen voordkomen hier geldt aE Ï2 jXa^t™?^ die oorden , waar tot dus vt™ a t■ , ?" ~~ Indlen zijn, door den hooge^ pril-der l£ lab^ gedicht fchikt zijn voor dezeIve dar !l^wMeh* niet gevrijheid geve dezelve oJ Vader Sfen™ 5" ?^kew op te richten , en men % S 1 a 'JE1,,n kostbaar, peen geluk, bevorderen h°0gfte doel' het aI^! /eer breedvoerig is de Schrijver over de belasting, Waar  NEDERLANDSCH VERNIEUWDE WELVAART. 231 waar mede buitenlandfche Manufactuuren moeten bezwaard worden — hij toont dc wijze daar van aan, — en lost dc bedenkingen tegen dezelve op. Bij deze gelegenheid maakt hij eene berekening van de voordeden, die de inlandfche "Manufactuuren boven de buitenlandfche aan het land opleveren, welke ten duidelijkftcn pleit voor de noodzaaklijkheid der Fabrieken ter bevordering van 's Lands inwendigen bloei. — Nog worden 'er in drie onderfcheiden Artikelen middelen aan de hand gegeven, zoo wel om de Fabrikeurs te doen markten tegen vreemde Natiën , waar toe de vrije invoer van ruwe Stoffen, 't verbod van Uitvoer van Wol, en het aanmoedigen van de Wolteelt worden opgegeven-; — als om de verzending der inlandfche Manufactuurén naar buiten tc bevorderen, — niet Hechts door het opheffen van alle belasting pp den uitvoer, maar ook door het geven van Gratificatiën, ter aanmoediging, voor elk Stuk, 't welk in dit land is toebereid: — doende ten laatllen den voorflag , oin een Collegie van Commercie , in elke, der voormalige Gewesten op te richten. — De Schrijver befluit dit Werkjen met eene opgave van de voordeden , welke uit dit alles in 't algemeen zouden voordvloeiën, — zoo voor den arbeidsman, den eigenaar van vaste goederen, en de kooplieden, als voor de Lands- en Stedelijke-Finantiën. Het geheele Werkjen is zeer bondig gefchreven — en beandwoordt volkomen aan het oogmerk, waarom hetzelve algemeene aanprijzing' verdient. — Bericht van de Zendingen der Euangelifche Broedergemeenteonder de Heidenen, N9. I. Te Zeist, 1798. 77 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 10 - : De Broedergemeente doet zeerwel, dat zij van haare werkzaamheid , tot de uitbreiding van het Euangelie onder de Heidenen, eenig bericht algemeen maakt, gelijk zij daar mede in'dit Stukjen een begin maakt, 't welk zij voornemens is van tijd tot tijd te vervolgen. Uit het Voorbericht leeren wij, dat reeds in 1741 onder de leden van die Gemeente tc Amlteldam ; in 1742 te Londen en 1788 te Bethlehem in Noord-Amerika, Genootfehappen tot dat einde zijn opgericht , en dat dit V 5 laat-  231 BKR. VAN DE ZENDINGEN DER EUA\'G. BROKDEBGRM. laatfte door de Staten , als eene wettige inrichting is erkent en bevestigd geworden. Het Amfteldamfche Genpotfehap fchijnt, na 1750, buiten werking geraakt te zijn maar is in 1792, toen de zending aan de Kaap de Goede Hoop hervat werd, wederom lecvendig en uit 4.reui gewordeii. - Men geeft ons van dit Genootfchap, 111 het Voorbericht voor dit Stukjen, een vrij uitvoert verilag, waar u,t blijkt, dat het aanhoudend werkzaam is inzonderheid met de verzorging der Zendingen in Suriname en aan de Kaap de Goede Hoop/ g Door de Zendelingen der Gemeente zijn 'er thands Etabhsiementen van gelovig gewordene Heidenen - 2 Gioenland - bij de Esquimaux - in Noord-Amerika m Zind-Amerika — op Jamaika — Antigua — St. Kits - Barbados - St. Jan _ St. Thomas - St. Croix - en aan de Kaap. In Oostindiën ^ Guinea cn - bij de rvalmukken is men niet geflaagd. «w°£ de ,e"'Ile Zendi"S beeft de Graaf van Zinzen, dort, reeds in 1731 op de Deenfche eilanden den weg gebaand. Leonard dober was, de eerite, die zich zeiven tot het werk van Zendeling overgaf. Hij begaf zich naar St. Thomas, met zulk eene groote mate van zei svcrlochenmg, dat hij vast befloten had, om indien zulks tot zijn oogmerk vcrëischt werd, zich zeiven tot liaat te verkopen en zijne pogingen deden eenige vrucht — in hunne onderneming te St. Croix vonden de Zen. delingen befcherming en aanmoediging, aan het Hof van Denemarken, doch aldaar had het werk toen nobij verre dien opgang niet, als op St. Thomas, daar men zonder dc minfte onderfteuning of aanmoediging ai beidde. — Ondertusfchen werden eenige bekeerde Negers naar St. Jan verkocht, die aldaar den grond tot eene nieuwe Gemeente fchijnen gelegd te hebben. ,V,n d a 1 af lerdTCn de Zendelingen tegenftand , van den Predikant der Hervormden, die de Zendelingen tot de bediening van den Doop onbevoegd achtte , en 011oer eenig voorwendfel uitwerkte, dat al de Broeders in hechtenis kwamen. Doch deze verdrukking kwamen zij rasch te boven , zelfs door het deel da? het Hof in hunne zaak nam In alle de bijzonderheden, die ons m dit Bericht verhaald worden , en die fomtiids Wej wat al te breedvoerig zijn , kunnen wij ons niet in laten. Het refultaat van alles is, dat men, op den 21 Augustus. 17S8. de vijftigjaarige gedachtenis gevierd- heeft,  ONDER DE HEIDENEN. 235 heeft , van de eerfte oprichting der zendingen op deze drie eilanden, en dat 'er in dat tijdvak 8838 bejaarden en 2974 kinderen door de Broeders gedoopt waren, Van het begin der zending , tot aan het einde van 1785 , waren 213 broeders en zusters naar de üeenfche eilanden afgezonden en 130, geftorven. De Zendelingen , die dit werk verrichten , genieten geene wereldfche aanmoediging hoe ook genaamd. Zij moeten voor hun eigen onderhoud zorgen , en worden niet dan in nood daar in geholpen. Zij moeten met een onbefchrijflijk geduld verfchillcnde vreemde talen leeren, en met de onvatbaarheid van hunne leerlingen worftelen ; zij moeten de ongemakken en krankheden verduuren , waar van zwaare vermocijingen in eene vreemde ongezonde luchtflreek oorzaken zijn; zij ftaan ten doel aan den overlast van onbefchofte Ëuropeërs , gelijk die in de volkplantingen maar al te veel gevonden worden, vijanden van allen Godsdienst, deugd en goede zeden. Hoe is het mooglijk zou men zeggen, dat eenig mensch tot zulk eenen arbeid belluiten kon, was het niet, dat eene llerke liefde voor den Godsdienst en voor de behoudenis van hunne medemenfehen in Itaat was , om alle deze hinderpalen te overwinnen. — Men fpreekt in onzen tijd zoo veel van menfchenliefde, en van belangloosheid , maar zo het al was , dat deze Zendelingen liiin of meer in hun opzet mis hadden , dan zou hun goede wil nog den grootlten lof verdienen. Maar hoedanig foort van Christenen is het , welke deze Zendelingen vormen? Biet fpreekt van zelfs , dat dezelve geen uitgebreide kundigheden van het Christendom bezitten kunnen. Al hadden zij daar voor genoegzame vatbaarheid , dan zou gebrek van tijd, en onbekwaamheid om te lezen , nog eene genoegzame belemmering voor hun wezen , om het ver in wetenfehap te brengen — maar ze zijn menfehen , die zich door de verbetering van hunne zeden ten ftcrklten aanprijzen, die zich van dronkenfehap, overfpel, hoererij, toverij, dieverij , toorn , wraakzucht en andere werken des vleeschs onthouden; die in hun geheel gedrag, ook met hun huisgezin, bewijzen , dat zij eene groote verandering van hart en denkwijze ondergaan hebben; die zich vrijwillig aan de kerkelijke beltraffing onderwerpen , en bever de zwaarfte lichaamlijke kastijding, dan deze kerkelijke tucht ondergaan willen. —i Wat redelijk mensch zal  «3« BER, VAN DE ZENDINGEN DER EUANG. BROBDSRGEU. Z2\ kunnen ontkennen , dat deze verandert»» al was dit ook «les, dat hij dTe deze f s , -r°0t ' 60 deroenfchen uitwerkt , aan de men chli k? r "g. "• ^ me" dientten doet, zouden zij, die zoo veelI ÏSii r,"Je,1'ev,n« ne pogingen, OUI de menfehen te viSên ' rteMen bun" een voorbeeld kunnen opgeven „ ™ï , °P-te k!aren • veel tot befebsving van *g zed' war„u' bl k' dat zij ook zoo leviug hebben uirgewerkt? " verD«OT»S van de rame„- Ook doen de broeders Zendelingen alle, „„, ;„ l gen is, om hunne leerlingen te ™ * C " hun verm°- waarheden; ze zijn met de fedienln^rn' de n°di^ maar doen naauwkeurig onderzoek „adeU,DooP n,fit ««eed, Welke om denzelven geragdwordt » ' °°Sraerken ■ met daar op niet voldoet, dan weigeTeTÏii éLT™ iF* hm gefchiedt nogmaals, eer de GednllJ'. vf ^ Het ZLJifJa den toegelaten. Heiorfariü^toJr01 " Av01ld:™' flaven kunnen niet leze) uöch H-r raondelij*> C^e — Daar de Zendelfngen met vrü? h> 1™" V,°°r llUn ge,ezenren zij de kinderen lézen J 1 '£ doen hebbe:,> ^e- doch deze arbeid, ™J?Ï S S" Wan °'!Ze pl,gten' Sedert beginnen zij n,e de leer In , ' Was ""«««tlodfc fterven, en de o wziken *n V ? van'Esus M zi n 'Ü^n en de onderbinding Srd de na ^ ^'tV d« heeft hm, tot het hart van deze iïeden DiTl J^T'^ Weg te we*™ ondervinding is de beste le^m™ eker vreemd- M™ de ^cht^ ingenomen wezen? Maar wrhfb je70n,L^rrknZ0Uden ku,lne* dat Stuk van E o w - r ,,, rilt"? gS j"0"* «edaan' van planting^ in L Writfndi^rf T de Eugelfche. Volkden handelt. In Ee hé "indr U 6n andere ei'a"" van het Committé vn den Raad vTdenS, ^f'^ L0Rns de de werkzaamheden van deze 7m, r 60 ande'' aanSaa"•W,/,>* met de berich en Z (f„?i T"', ' Welk veel al overeenkomt, en waar in ^et d n TJ^?*'™ geve"> fproken wordt (•) ; en men zal m Vn" dezelveD Se" ^r^s^lem^uZ^ bïVuCeAnR°S' n°Ch zonderheden, daar niemfnd belang bij hLfï! ™ "f" bij' ie^Tê."^"iedeDlS der EngeIf^ Volkplanting  buonaparte's krijgsbedrijven. 237 Krijgsbedrijven van den Generaal buonaparte. Uit het Fransch. In den Haag, bij Leeuwefteijn, 1707. 131 bladz. . In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Berichten van de daden van groote Mannen, worden best na hunnen dood gegeven, of ten miniten eenen geruimen tijd na het einde van de groo;e rollen die zij gefpeeld hebben. De tijd brengt de verbazing tot bedaren , die het eerst bericht van hunne fchitterende daden verwekt heeft, en geefr. gelegenheid tot een meer gegrond oordeel i ook ontdekt etrst de tijd groote of kleine bij .omftandigheden , die de waarde der dingen merklijk vergroten of verkleinen , en die ons dus alles veel beter in zijnen waren aart leeren kennen. — Evenwel wachten wij niet gaarn zoo lang, om onze nieuwsgierigheid te voldoen; vooral niet wanneer wij niet voorzien kunnen , dat de loopbaan van den bedoelden held fpoedig zal ten einde wezen. Wij begeeren dan ten minlten provifioneele berichten, die goed zijn, tot dat tijd en de omftandigheden tot betere gelegenheid geven kunnen. Voor zulk een provifioneel bericht hebben wij dit Boekjen te hou Jen. De bedaarde wijsgeer hoopt in 't vervolg een verhaal, dat meer historifche onzijdigheid ademt. De Schrijver valt wat fterk in den declaimuoiren toon , en legt een fterke neiging aan. den dag, om te fchitteren en zijn vernuft te toonen . en daar door verwondering in zijne Lezers te verwekken. Het onderwerp vorderde dit behulpmiddel niet. Het kan zich zonder hetzelve zeer wel (taande houden. Maar dit gebrek is aan veele Franfche Schrijvers van onzen tijd zeer gemeen. Mogten zij toch geloven, dat wij hunne historifche opftellen niet lezen, om daar uit te leeren , welk eene groote mate van esprit li) bezitten, maar om de daadzaken te weten , die tot hun onder, werp betrekking hebben. , , . . , , * ,j Een grondig, wel aanê'énhangend, bericht van de laatfte veld* toeten in Italië moet men hier niet verwachten. Maar des niet te min zal men den held buonaparte hier in een zeer fchitterend licht vertoond vinden. Hij is de Zoon van den Marquis de karboeuf bij eene Corficaanfche Dame Zijne opvoeding is alleriiitmnntendst geweest, en geheel verfcheiden. van die van veele jonge Heertjens van onzen tijd, wier geheele kennis 111 wat Fransch beftaat ; die ook aan eene Akademie verkeerd hebben, maar meer om menfehen te zien, en kennis te maken, dan om iets te leeren , daar ze ook bij gebrek van genoegzaam Latijn niet toe in Haat waren. Buonaparte heeft de fchriften der Ouden, in hun oorfpronglijk gelezen en beftudeerd. C*sar, SALLusTius, tacitus, h o m a r u s en potlj"bius zijn zijne geliefde Autheurs. Te Parijs, in het Kweekfchool van jonge Ingenieurs , was hij wel rasch alle zijne Medeleerlingen ver voor uit. Bij de meet- en de krijgskunde, wa.  233 A. j, ZUBLI, LIERZANG AAN HET BATAAFSCHE VOLK mj zeggen, met mijn degen op ziide en miinpn " "omen''ÜS %?0Ï "nH ^ ,k de ^hêele'ïr'eld^doö ï BLANC.ARD eene luchtreize te ondernemen. Zn VÏLle wordt voords het voortref]ijk» getuignis gegeven Hii is een tederh rtig zoon, en een getrouw echtgenoot en heeft voor wïnéf"rrhrdefig' g6VOeIig ea deelnemïnfhlne mj was een groot bewonderaar van f RANKLiwen w*«»,N, ton en van de Omwenteling van Amerika; h? wu derh Ive^ voorbereid, om aan de omwenteling van Frankrijk fiverL, ,23 te nemen Zijne bevordering is zeei'fpoedigewl T„g, %1 werd hij Kapitein; en hij deed verbazende diLften n de her oij de intanterij.. In i;p5 kreeg hi den post van Brieadier kil het leger, en hi, voerde , in dat jaar /bevel^ over een dee krijgslieden «Parijs, ten tijde van de oproeren , dar hïi veel tot herftclling van orde en ruste ïoebragt en hii vverd daar voor geëerd, met den rang van Divifie Generaal en Vff n, van Opperbevelhebber o,er het binnenland.ch ,eger' en n de h°e ftieegeTindrtal,"n H^J»* °^^S^ •£ flet leger in Italië: -_- z.jne bedrijven , □ deze nieuwe lom baan worden van de geheele wereld bewonderd Men S't dezelven in dit verhaal nalezen. 1 Uerzang aan het Bataaffche Folk, hij den aanvang des jaars ItïP t rT.*™BR10SIÜS JUstus zübm. Te Amjlddam, jT\e waardige Burger zubu, die, in eene andere betrekking *-J zoo veele bewijzen van zuivere liefde voor zijn Vaderland en voor den Godsdienst en de goede zeden in hmdve gegt' ïndinoót* TCi>h'er t ^T" °P ' om zii°e» minkund'igen landgenoot, die ftontelijk durft beflisfen, over de moeiliikfte vraagftukken, die zelfs de groote Mannen van Europa verK" maakten van den afgrond van verderf te rug te trekken die zoo veele bloeiende volken verflonden heeft ' wflzal dezen Lierzang met groote goedkeuring, en zomen ear.gevoelig hart heeft, met aandoening, lezen. De Dichter, zelf getroffen door de ellenden en gevaren difhij bezingt teekent dezelve op eene zeer leevendige wijze, en zi.ne ver mamngen si» fn nadruk, met de grootheid van het een en an. der geevenredigd. — zie hier eene kleine proeve" Komt  HET VADER LANDSC1I HUISGEZIN. 239 Kom! redden we ons, door deugd en moed , Eer we in den afgrond der verdelging nederzinken} Eer, bij het plengen van ons bloed. De Brit op zijn triomf de feesipokaal doe klinken. Kom! redden we ons, door broedertrouw, Zoo lang we in twist, in baat, in Staatsverdeeldheid leeveri, Zal Neêrlands wagglend Staatsgebouw, Door fchok op fchok gefchud, op zijne pijlers beeven. Gij Braven, die, in dit gewest, Der vsdren deugd waardeert, die lust fchept in hun zeden, Op wien ik 't oog eerbiedig vest, Dwingt, door uw voorbeeld, elk uw voetfpoor na te treden. Ach! om het dierbaar Vaderland, Om uwen Godsdienst, om uw vrouwen, om uw fpruiten, Laat ons kloekmoedig, met verftand, Het kwaad, dat ons verteert, in zijnen voordgang fluiten. Hier rust der Vadren overfcliot, Hier ftaan uw tempels, Volk! hier uw gewijde altaren. Zoudt ge onverfchillig zijn, wat lot Uw heiligdom, uw gade, uw kroost zal wedervaren? Mogten zulke vermaningen , bij eene verbijsterde groote menigte eenigen ingang vinden! Het Vadcrlandsch Huisgezin. Burgerlijk Toneelfpel, in drie Bedrijven. Te Rotterdam, bij J. Meijer, 1797. 144 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 10 - : Niets is moeilijker voor ons, dan zulke Boeken te beoordeelen, welker inhoud zoo dubbelzinnig is, dat men, na gelezen en herlezen te hebben, in het onzekere blijft, wat de Schrijver bedoelde. In zulk een geval toch is men niet in ftaat, van te zeggen, of het werk aan zijn oogmerk beandwoord heeft. ! Van dien aart is dit Toneelfpel, dat men veilig deze aanmerking op hetzelve toe mag pasfen , want door geheel het S:uk fchijnt het, of de Schrijver zich voorgenomen had, het uiterlijk en overdreven patrioiisme in een belachlijk licht te ftelien, terwijl men naderhand weder geloven zou, dat hij de dankbaarheid door een treffend voorbeeld af wilde malen. Zichtbaar krijgt dit Stuk op het laatst eene andere wending, en dat overdrevene, het welk te voren de rampfpxedigfte gevolgen voor het Vaderlandsch Huisgezin bij ons deed vrezen, en op eene fijne fuieiieke wijze hier voorgedragen werd, wordt afgewisfeld door de edelfte pligt van\ dankbsuh iu. Wat 'er ook van zij, het Vaderlandsch Huisgezin is de huis. hou*  24^ DE CANUNNIK VAN MILAAN. houding- van Kea, de tekening der cliaraclers is naar het leven maar het Stuk fchadelijk, om dat het berooid gezin hier onver' wacht uit zijne fchulden gered , en de ligtzinuigbeid even daar door verfterkt wordt in haare bedrieglijke hoop , dat, hoe men ook leeve, zich over het einde niet bekommeren moet, wijl men we! geholpen zal worden door één' zijner vrienden, die onderrusfchen meer op het Toneel, dan in het dagelijksch leeven te voorfchijn komen, want — Vrienden telt gij veel bij voorfpoed en bij wijn, Maar in het ongeluk zult gij verlaten zijn. De Canunnik van Milaan, of de onverwachte Avonitnaaltijd. Naar 'tFransch van a. duval Door Mr. p boddakrt. In den Haag, bij J. C. Leeuwefteijn, i-qt. 64 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ': • 6 • : T> arnabb, een Canunnik van Milaan, wenscht zijnen neef » * benetto gehuwd te zien met cslenie, welke verloofd is aan firmin, een Adjudant in Franfchen dienst. Om de oogmerken van zijnen neef te bevorderen, heeft de Canunnik c.clenie en haaren vader te eeten genodigd. Terwijl marie, de Keukemeid, hier toe alles in gereedheid brengt, verfchijnt c«len ie, om de partij af te zeggen, wijl haar vader genoodzaakt is, naar Mantua te gaan. Barnabé en benetto; in hunne verwachting te leur gefteld zijnde, begeven zich naar het huis van czelen ie, om haar over te halen , dien avond met Jenetto in het hui? van barnabé door te brengen. Marie zich in dien tusfehen tijd alleen bevindende, wordt door firmin en sans-quartier, een Fransch Hufaar , overvallen, welke laatfte ontdekt, dat zij zijne nicht is. — Deze Franfche broeders vinden het huis te goed en den maaltijd te lekker, dan dat zij op de herhaalde betuigingen van den Canunnik, die naderhand in huis verfchijnt, zouden zijn bewogen geworden, hetzelve te verlaten. Waarop de mismoedige Canunnik zich bij den Franfchen Generaal vervoegt, terwijl cjelenie met firmin, s ans-qua rtisr met marie al eetende de komst van den Vrede-rechter afwachten en benetto de gasten bedient.' De Generaal verfchijnt, fielt beide partijen in 't ongelijk, mi> prijzende de vrijpostigheid van firmin en sans- qu ar tier maar ook lakende de onmenschlievendheid van barnabé, waarna alles gefcliikt wordt. Een zoutloos Stukjen voorzeker I — Indien de Burger d uval geen betere proeven van ziin vernufc gegeven heeft, dan verzoeken wij den Vertaler, onze Landgenoten met de overzetting van zijne voordbrenufeK niet meer te plagen, en liever met de vertaling van geestiger Stukken zich bezig te houden.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Leerredenen over eenige gewigtige Leerftukken van den Christelijken Godsdienst, dienende tot eene proeve van tene Bijbelfche behandeling der. Katechismus Stoften. Eerfte 'Drietal, Zondag Wil, XXIII, XXV. Door pk. van lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht, bij \V. van IJzerworst, 1797. 147 Bladz. In gr. Otlavo. Dt prijs is f 1 - : - : Zulkeri, die, in hun Kerkgenootfchap, geen Katechismen of Formulieren gebruiken, befchuldigeu anderen, die zich van zulke Opltellen wel bedienen, dat zij menschlijke leerftelfels volgen, en menschlijke leerbegrippen verdedigen. Onder deze bcicliuldiging hebben de Hervormden lang gelegen , en men heeft meenigmaal van hun gezegd, dat zij veel beter zouden doen, wanneer -zij de H. Schrift alleen raadpleegden en zich tot haare zuivere leere en uitfpraken bepaalden. Deze befchuldiging en vermaning fchijnen in den eerlten opllag niet kwaad, maar bij nader onderzoek verliezen zij zeer veel van haare waarde. De Hervormden hebben , zoo wel als andere Christenen , den Bijbel naar hun beste weten , zoo veel hun mogelijk was, onderzocht, en die leerbegrippen aangenomen, die zii in dezelve meenden te vinden, zij hebben den grootlten afkeer van alle leeringen , waar van zij, naar hunne beste overtuiging , niet mecnen verzekerd te zijn , dat zij in den Bijbel gevonden worden. Die dit van rechtfehapene Hervormden niet gelooft, doet hun het grootst ongelijk. Zij hebben vervolgends de leerftellingen, die zij dus meenden in den Bijbel gevonden te hebben , in een kort Leerboek bij ccn gevoegd , om hetzelve te gebruiken , in het onderwijzen van hunne Gemeente: ook in de openbare onderwijzin'ge van den Predikltoel. Hebben, zij daar kwalijk aangedaan ? doet niet elk bijzonder Leeraar , hoe afkeerig hij ook van Formulieren wezen mag , voor zich en tot zijn eigen gebruik het zelfde? zij volgen dus geea menschlijke voorfchriften , maar alleen den Bijbel, uit welken zij de leere, naar hun beste weten, in den Katechismus hebben bijëengebragt. 't Is waarheid, het kan wezen , dat een of meer Leeraars van oordeel zijn, dat 'er in dien Katechismus ieeringen voorkomen, die niet in den Bijbel gevonden NIEUWE VAD. BIBL. II. DEEL. NO. 6, ' q WOj>  24» PH, VAN LIS worden ; doch wanneer zij van' dat oordeel zijn , hebben zij hunne volle vrijheid , om zich elders heenen te begeven , daar meer overëenkomftig met hunne bevattingen geleerd wordt. De voorzichtigheid en de braafheid vorderen alleen , dat men vooraf grondig onderzoekt, en zich wel bedenkt,, eer men zich éénsgezind verklaart , met hun , die meenen dat de leeringen van den Bijbel getrouw in de Formulieren zijn uitgedrukt. Zulken die dat niet denken, en evenwel de Formulieren aannemen, zijn, of huichelaars; of zij verlaten naar hun eigen oordcel de H. Schrift en volgen menschlijke leerftelfels. Het is waarheid, dat de Formulieren, en daar onder de Katechismus , niet zelden van onkundige en onbekwame lieden befchouwd en behandeld zijn , als of zij zelve de bron waren, waar uit men de Christelijke kennis halen moet. Maar wie kan dat helpen? De zoodanigen verftaan de leer van hunne Kerk niet, en in alle groote Genootfchappen vindt men onbekwame lieden. De Eerw. van lis, van wien wij onlangs eenen zeer fraaiën Bundel met Leerredenen aan onze Lezers hebben aangeprezen, verftaat dit Stuk veel beter, gelijk blijkt in de proeve, die wij voor ons hebben. Hij flaat in dezelve eenen weg in, die zeker niet nieuw is, maar die evenwel al te weinig gevolgd is, en die bewijst dat hij zijne Godgeleerde bevattingen , niet uit den Katechismus , maar uit den Bijbel, de eenige zuivere bron der waarheid, fchept. De wijze , waarop hij dat doet, is zeer eenvouwig en natuurlijk. Eerst zamelt hij de uitfpraken der H. Schrift vlijtig op, cn hij draagt haare leere, met haare eigen woorden, voor, en dan vergelijkt hij den voordragt van den Katechismus daar mede. Men vindt bij hem geen bepalingen , onderfcheiclingen , vragen over Godgeleerde gefchillen. Hij draagt de leer van den Bijhel z*elve voor, zoo als hij die aldaar meent te vinden. Dit toont genoeg, op hoedanig eene wijze deze Leerredenen moeten aflopen, dus is het niet nodig dat wij dit in het breede aanwijzen. Hij draagt bij voorbeeld de leer van het geloof in dc zevende Afdeeling zoo voor, dat hij eerst het algemeen denkbeeld opgeeft, dat men in de H. Schrift van het geloof vindt — dan derzelver leer en uitfpraken van het geloof in eenige bijzonderheden nader ontvouwt ——- vervolgends uit alle " ■ • •a-m.ir.-.wis.u.v. -• -—1.4 die  LtERREDtKIRi " 243 die vereenigde getuigenislen, de waare Bijbelfche befchrijving van het geloof opmaakt — en eindelijk den Katechismus daar mede vergelijkt. -— Dit is zeker de waaré weg om in Katechismus Leerredenen, de onvervalschte waarheid voor te dragen. De wijze waarop van lis zijn ontwerp uitvoert is zeer lofwaardig. Hij betuigt dat hij geen toeleg ter wereld gehad heeft om de waarheid naar eenig menschlijk leerftelfel te verfchikken, maar dat zijn oogmerk geweest is den waaren zin der IL Schrift uit te vorfcheti en voor te dragen. Ook is de uitvoering daar van ecu fprekend bewijs. Evenwel zouden wij daarom niet durven Verzekeren, dat zijne aangenomenc bevattingen hem niet hier of daar wel eens gehinderd hebben. Doch voor zoo veel wij hebben meenen te befpeuren , is dit dan alleen in zaken van minder belang geweest. — Maar zou ccnig mensch wel zoo geheel vrij wezen vaii allen invloed van vooröordeelen , dat dezelve hem nooit in het zoeken van den weg det waarheid zouden hinderen? En toonen zij , die roemen , dat zij zulks zijn , niet dikwijls allermeest , dat zij door hunne vooröordeelen verblind worden» Men heeft thands , meer dan voor heenen, lieden, die in den waan verkeeren, dat alles, wat men tot hier toe geloofd heeft, vooroordeel is, en die zich in de allergeWeldigfte en onnatuurlijkfle bogten wringen, om al het wezenlijke van het Christendom uit den Bijbel weg te verklaren en die zich evenwel uitgeven, voor de lieden, die ons moeten verlichten en van onze dwalingen te rugge brengen (*). wij (*) Na het afichrijven van deze aankondiging; valt ons toevallig in de hand, de volgende Aanmerking van den fchranderen stinstra, dien niemand zijne vrije wijze van denken betwisten zal. „ De ondervinding" zegt hij, „ leert immers, dat'er zoo wel een ongemeene, als een gemeene penter kan wezen, en met. der daad ook is;dat niet alleen gemeene en langaangenomene gevoelens uit gewoonte, maar ook zonderlinge Hellingen, om haare vreemdheid , bij den fleur gevolgd worden van den grooten hoop, die dezelve aankleven. Dus is 'er ook een Arminiaanfche, Sociniaanfche, Mennonietfche flenter, omtrend (tellingen, die bij kleindere partijen gedreven worden. Der Deïsten twijfelingen voedt een losfe (lènter, bij den grooten hoop. Dus is 'er een Voltairiaanfche flenter, in het verachten van de kundigheden en bekwaamheden der oude Israëlieten, door welken anders fchrandere Q 2 man»  944 N. KIESSELBACH Wij wenfchen van harten, dat de prijslijke arbeid van den Eerw. van lis aan zijne lofwaardige bedoeling mag beandwoorden, en dat zijn voorbeeld veele navolgers mag vinden. mannen zich wel eens laten wegliepen. Dus was 'er, in het bsgin dezer eeuw, een Bekkeria'anfcbe llenter, welken ieder volgen moest, die naar de mode wilde denken, en die nu do>r eenen Fatmeriaanfchen, zoo het fchijnt, vervangen is. Ik wil niet zeggen dat deze en dergelijke gevoelens te verwerpen zijn, om dat ze van den gemeenen trant van denken afwijken: maar ik meen, dat het even dwaas is, dezelve juist om deze reden te omhelzen en voor te (laan, en zich hier door kwanswijs, bij het gemeen te doen uitmunten, s tinstra, Oude Voorfpellinge* II: 543 In de Aantekening. Leerredenen over het Gebed des Heeren. Door n. k i e sselbach, Leeraar bij de Altfladter Gemeente te Ro~ tenburg aan de Fulda. Uit het Hoogduitsch. Te Amfteldam, bij A. B. Saakes. 228 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : T7eele en zeer uit een lopende zijn de verklaringen en V Leerredenen, welke men van tijd tot tijd over het Gebed des Heeren gegeven heeft. Ook heeft het in deze laatfte jaaren daar aan niet ontbroken. En onder deze rijn 'er zeker, aan welke men de lof van naauwkeurigheid en gezonde oordeel- en uitlegkunde niet weigeren kan. — De Eerw. K. vermeerdert nog dit getal door de uitgave van deze Leerredenen , nadat hij dezelve zijne Gemeente had voorgedragen , en wel met dit prijslijk oogmerk, om het onderricht en de opwekkingen, welke bij de openbare voordragt doorgaands van korten duur zijn, daar door beftendig en gevestigd te maken; en het onverandwoordelijk misbruik, dat bij veelen van dit Gebed gemaakt wordt, te keer te gaan. Wij voor ons betuigen deze Leerredenen met veel genoegen gelezen te hebben, en kunnen dezelve insgelijks aan onze Lezers aanprijzen. Zij zijn kort, eenvouwig , duidelijk, en (lichtelijk , en geven eene zeer gepaste aanleiding, om dit Gebed, met het rechte oogmerk, en een waar gevoel te bidden. Overal toont de Schrijver het belang en gewigt der zaken , welke men ia het zelve aan God voordraagt, de gepastheid en nood-' zaak-  leerredenen over het gebed des heeren. 24J zaaldijkheid derzelver voor ons menfehen , de verpligting, waar toe wij daar door gebragt worden, en hoe wij omtrend dezelve behooren werkzaam te zijn en te verkeeren. — Hij waarfchuwt voor het misbruik, dat zoo dikwijls van dit Gebed gemaakt wordt, drukt met ernst en nadruk de kracht van het zelve diep op het hart zijner lezers, en wekt hen bij aanhoudendheid op , om een dankbaar en Gode behaaglijk gebruik van het zelve te maken. — Elf Leerredenen zijn in dezen Bundel vervat , negen daar van gaan over de aanfpraak en de onderfcheidene beden, en de twee eerfte kan men , als eene daar toe gepaste.inleiding befchouwen. Wij zullen dezelve wat nader aan onze Lezers doen kennen. Eerfte Leerreden. Over de aanleidende gelegenheid tot en het oogmerk van het Onze Vader. Na dat K. hier vooraf de aanleidende gelegenheid, uit matth^eus en luk as had opgegeven , is het volgende zijn andwoord op de vraag : wat was dan het eigenlijk oogwit van het Onze Vader? „Dit, mijne vrienden! het moest ,, voor de jongeren van jesus een voorbeeld zijn, „ waar uit zij leerden, hoe zij kort, zonder opfchik, „ zonder kunst, en echter te gelijk om de voornaamfte „ en edelfte goederen bidden konden. Dat leert de ge„ heele famenhang , dat volgt uit de aanleidende oor„ zaak van het gebed , uit de natuur der zaak en uit „ het oogmerk van jesus, om al het werktuiglijke „ en louter lichaamlijke bij den dienst van God te ver„ bannen , zoo duidelijk , dat het voor een ieder mij„ ner opmerkzame Hoorers volftrekt geen bewijs meer ,, nodig heeft. Het moest dan ten voorbeeld dienen , „ hoe men God met weinig woorden en zonder kunst ,s om de noodzaaklijkfte dingen bidden kan. Als zoo„ danig en niet als voorfchrift en formulier , dat in plaats van alle andere gebeden kwam, gebruikten het ,, de jongeren ook , naar deszelfs oogmerk; de jonge,, ren , op welken het , even als op den toenmaligen tijd en Godsdienstgefteldheid over het algemeen, zij„ ne bijzondere en eigenlijke betrekking had , want „ toen was de bede om de komst van het rijk, dat God „ door jesus wilde oprichten , en bij zijne verfchij„ ning op aarde moest gefticht worden, in het bijzon„ der nodig en gepast. Tweede Leerreden. Over den Geest van dit voortreflljk Q 3 Gi-  24-6 kiessblbach Gebed, en over de Gemoedsgeftalte, welke het in den bid* der verönderftelt. „Ik vind," zegt K. „ in dit gebed (i) kinderlijk vertrouwen op God gepaard met de„ moed. (2) hemelschgezindheid en trek naar verëde„ ling van den menschlijken geest, zonder evenwel het tegenwoordige voor bij te zien. (3) Algemeene, „ oprechte menfchenliefde." Dit alles wordt in bijzonderheden ontwikkeld en uitgebreid ; doch waar bij wij ons thands niet zullen ophouden, om dat wij onze Le. zers daar omtrend het een en ander, hij eene voorige gelegenheid, uit de Leerreden van den Eerw. van 100, hebben medegedeeld (*). Derde Leerreden. Het troostelijke en leerrijke van de aanfpraak in het allervolmaakfte Gebed. De Leeraar toont dit in vericheidené bijzonderheden, welke der lezing en overweging zeer waardig zijn, Wij kunnen alleen het volgende overnemen. „ Die God zijnen Vader noemt, ,, bij zulk eenen moet zich ook kinderlijke overgeving „ van zich zeiven aan God en tevredenheid met zijne „ ichikkingen vertonen. Want die God befchouwt als „ zijnen Vader , die in de hemelen , dat is Almagtig is, en alles in de wereld naar zijn wijs en onverbeter„ lijk beftek regeert , die geeft daar door ook te ver„ ftaan, dat hij gelooft, dat God hem ook bemint als „ Vader , voor hem zorgt, en zijne lotgevallen met „ wijsheid en goedheid regelt. Wie kan, wie mag dan „ met zijnen ftand en gefteldheid in de wereld, of met „ eenige gebeurenis te onvrede zijn, die hem onder de alles beftuurende voorzienigheid en regeering van zij„ nen Vader treft ? Hoe kan hij in lijden ongeduldig „ zijn, om te twijfelen aan Gods Vaderlijke goedheid? „ Zou dit niet geheel tegen zijn geloof ftrijden, dat „ God zijn almagtige vriend en Vader zij, en zou hij „ zich niet door ontevredenheid zeer tegen God ver„ zondigen?" Nu volgen de Leerredenen over de onderfcheidene beden zelve , waar in K. eerst de woorden zelve duidelijk en onderfcheiden toelicht, dan daar omtrend de nodige aanmerkingen maakt, en de gemoedsgefteldhedeu , welke bij den bidder behooren plaats te hebben, op- (*) van loo. Leerreden over den Geest en Toon van bet Ce bed onzes Heeren, Zie N. Faderl. Bibl. I Deel, 1 Stuk, gladt, *  leerredenen over het gebed des heeren. 247 opgeeft. Wij kunnen bij dezelve , in bijzonderheden, niet ftilftaan, maar houden ons verzekerd , dat zij bij alle klasfen van Lezers , over het geheel, eenen gereden bijval en overtuiging vinden zullen ; waarom wij alleen het volgende uit de Leerreden over de eerfte Bede zullen bijbrengen. ,, Wanneer het verder waar is , dat wij ieder gebed ,, om een weldaad , die ons gewigtig en wenfchens,, waardig is, — en is zij dit niet, dan mogen wij 'er ,, niet om bidden — wanneer het waar is, dat wij een „ ieder gebed van dezen aart te gelijk ook als eenen ,, cisch befchouwen moeten, om dat alles te doen, wat „ wij naar ons vermogen doen kunnen, om onzen ,, wensch vervuld te krijgen : dan begrijpt gij ligt , ,, mijne waardftc vrienden! dat zulk een, die de eerde ,, Bede van het Onze Vader in waarheid bidden wil, ,, ook van zijnen kant iedere gelegenheid begeerig aan,, grijpen, zorgvuldig waarnemen, en de gereede mid,, delen gebruiken moet, waar door hij God al meer en „ meer kan leeren kennen. Zoo menigwerf wij dan ,5 bidden : uw naam worde geheiligd, zoo menigmaal ,, verpligten wij ons zeiven ook tot een ijverig zoeken ,, naar de kennis Gods, en dus ook om de openbarin,, gen van God in de natuur en de Heilige Schrift te ,, vinden, tot dit oogmerk vlijtig te gebruiken, en de openbare Godsdienstoefeningen , zonder dringende ,, noodzaak, niet meer te verzuimen, of dezelve niet ,, langer zonder opmerkzaamheid, enkel uit fleur en ge,, woonte bij te woonen. En die aan deze verpligting, ,, welke hij zich zeiven door het doen der eerfte Bede ,, oplegt, niet beandwoordt, ja 'er zelfs niet eens aan ,, denkt, om aan dezelve te beandwoorden, wat is die ,, anders dan een ftrafbare huichelaar, op welken God „ met misnoegen nederziet?" Twee Verhandelingen over den invloed van den Christelijke» Godsdienst op het Volksgeluk , door herman muntinghe. Te Harderwijk, hij J. van Kasteel, 1797. 156 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 1 - : - : De Hoogleeraar muntinghe, vrezende, dat minnadenkende of loszinnige menfehen het befluit der Nationale Vergadering. waarbij, in ons Vaderland, de Q 4 Kerk  54? H. MUNTINGHE ( Kerk afgefcheidenis van den Staat, veclligt zouden rmV bruiken , door te wanen , dat het derhalven nu , ten opzichte van den Staat, evenveel is, hoe men omtrend •den Godsdienst gezind zij , heeft, door het uitgeven van deze twee Verhandelingen, vooral de Akademiejeugd daar tegen willen wapenen. De eerfte dezer Verhandelingen is eene Leerreden over spreuk. XXIX: 18, ten betoge van den invloed van den Christelijken Godsdienst op het Volksgeluk ; de andere eene Akadenïiiche Redenvoering door den Profesfor in het jaar 1783 gehouden, vertaald, veranderd, vermeerderd, afgekort, naar 's mans tegenwoordige denkbeelden, over den gezegenden invloed van den Christelijken Godsdienst op liet volksgeluk, betoogd uit de gefchiedenis. Bij deze laatfte heeft de Schrijver eenige ophelderende aanmerkingen gevoegd. Wij twijfelen niet, of onze Landgenoten zullen deze welgefchreven en bondige Verhandelingen, met graagte lezen, terwijl wij hartlijk wenfchen, dat zij, onder den Godlijken zegen, mogen (trekken, tot beteugeling van de overheerfchende losbandigheid omtrend allen Godsdienst in het gemeen, en minachting van den Christelijken Godsdienst, in het bijzonder. De eerfte Verhandeling of Leerreden over spreuk. XXIX: 18. Ah V geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hij (of het, het volk,) die de wet bewaart, bevat, na eene algemcene aanmerking, dat , bchalven onder het Joodfche Volk , bij het welk eene Theocratie of Godsregering plaats had , de Staat op zich zei ven niets met den Godsdienst, noch de Godsdienst met den Staat te doen heeft, (Bladz. 7.) een onderzoek , waar in het geluk van een volk gelegen zij , en een betoog , van den invloed van den Christelijken Godsdienst op hetzelve. „ Waare gelukzaligheid van een volk, zegt de Schrijver (Bladz. 9.) beftaat eigenlijk in twee dingen, naamlijk in algemecne gerustheid, en in atgemecnen voorfpoed. " Hoe veel te ruimer , zekerer, en duurzamer genot het van beiden heeft, zoo veel te gelukzaliger kan men hetzelve roemen; vervolgends overgaande tot het betoog, van den invloed van den Christelijken Godsdienst op zulk een Volksgeluk , voorönderltclt de Hooglceraar muntinghe , dat Godsdienst, in het algemeen, zonder zelfs in aanmerking te nemen , of hij natuurlijk dan geopenbaard zij , indien' -hij ons maar rechte en Gode waardige denkbeelden in- boe-  TWEE VERH. OV. DEN IIWL. VAN DEN CIIR. GOBSD. 249 boezemt, één der noodzaaklijkfte, maar te gelijk ook zekerde middelen is, ter bevordering van het Volksgeluk. (Bladz. 11.) Is dit in het algemeen waarachtig, dan is het gemakkelijk te betogen, dat de waare Christelijke Godsdienst, dat is , de echte eenvouwige leere van jesus christus en zijne Apostelen den gewigtigften invloed heeft, op het geluk van een volk. Hier voor nu voert de Schrijver eerst Bladz. 8. een algemeen bewijs aan ; het welk hier op neder komt: (Bladz. 18.) „ Is Godsdienst reeds in het algemeen een noodzaaklijk en zeker middel, tot bevordering van het volksgeluk , dan moet, dit nut van den Godsdienst immers zoo veel te grooter zijn, — als de kennis van denzelven bij het vplk zuiverer is; — als zij gemaklijker voor allerleie foort van menfehen te verkrijgen is; — als zij eindelijk uit haar eigen aart krachtiger is, om het verftand tot overtuiging van de waarheid te leiden, en het hart tot edele gevoelens te bewegen. Maar is dit zoo ; hoe veel wint dan niet eene Natie bij de kennis en het geloof van den Christelijken Godsdienst ? En hoe onberekenbaar groot zou haar verlies zijn , zo zij denzelven miste, of niet langer handhaafde?" Bij dit algemeen bewijs voegt de Redenaar (Bladz. 26 volg.) nog eenige meer bijzondere bewijzen, van welken het eerfte is : ,, De Christelijke Godsdienst gaat zelfs de verborgenfte ondeugden, welke het onheil van een land of volk veroorzaken of verhaasten, op de krach- tigfte wijze te keer." Een tweede bijzonder bewijs komt hier op neder: ,, Het oprecht en levendig geloof aan den Christelijken Godsdienst werkt op het allerkrachtigst eene geheele verbetering, niet alleen van het uitwendig gedrag , maar tevens van het inwendig gemoedsbestaan, en dus van de geheele geiiartheid der menfehen. En hier door is het, dat het Christendom op het welzijn van den Staat een' allergezegendften invloed heeft." — Een derde bijzonder bewijs levert de volgende aanmerking op: „ De Christelijke 'Godsdienst ftelt ons niet Hechts alle deugd op de uitdruklijkfte wijze voor, als den wil van God , maar geeft ons ook tevens de fterkfte drangredenen en krachtigfte hulpmiddelen aan de hand , om dien wil van God te betrachten: en dit is één der meestvermogende hulpmiddelen , waar door de leere van dezen Godsdienst werkt op de deugdsbetrachting, en tevens daar door op het volksgeluk." Q 5 Een  250 H. MUNTINGHE Een vierde bijzonder bewijs wordt daar uit ontleend, „ Dat 'er zeer veele bijzondere pligten zijn , die op het volksgeluk den meest regtftreekfchen invloed hebben , tot welke de Christelijke Godsdienst veel krachtiger drangredenen oplevert, dan de zuiverde begrippen van den natuurlijken Godsdienst, of van eene louter wijsgeerige zedekunde immer doen kunnen." Hier toe rekent de Schrijver, vlijt en getrouwheid in elks eerlijk beroep, matigheid in het gebruik van aardfche zegeningen der Godlijke Voorzienigheid , onderlinge eendragt en liefde , eindelijk , eerlijkheid, oprechtheid en goede trouw. — Deze Verhandeling wordt met eene nadriikïijke Toepasfing belloten, en het gewigt van den Godsdienst bijzonder aan de jeugd en jongelingfchap op het hart gebonden. Zie hier, tot eene proeve van 's mans ernltigen ftijl, de volgende woorden, Bladz. 52. ,, Gij ondertusfehen , mijne Landgenoten ! wie gij zijn moogt : bemint gij waarlijk uw Vaderland , acht dan toch den Godsdienst hoog, als één der voornaamfte middelen van deszelfs bloei en welvaart, en even daarom tevens als één der grootfte voorrechten , met welke God ons volk begunftigd heeft. Tracht u hoe langs hoe zekercr te overtuigen, dat, welke verbeteringen men ook in de regeringsvorm van een land maken moge, elk Staatsgebouw, hoe hecht ook anders famengevoegd, ééns vroeg of laat zal inftorten, zo de Godsdienst niet de fteun en vastigheid van hetzelve is; maar dat het integendeel de Godsdienst is, van welken men met recht kan zeggen, het welk één onzer uitmuntendfte Nederlandfche Schrijvers van aardfche Vorften zegt, dat hij het is, die het door menfehen ter tinne toe opgetogen gebouw kan dekken , en de voorhoven met metalen muuren bevesten; en dat zelfs zonder hulp van anderen , en onder 't geduurig rameijen des vijands op het onbeftorven metzelwerk. Ja elk houde zich tevens verzekerd, dat God, die ongetwijfeld zorgt voor zijne eere , die de ondankbare verfmading van zijne gunften niet tot in alle eeuwigheid onverfchillig zal aanzien , zeer gewis zijne hand zal onttrekken aan eene Natie, welke hem en zijnen diénst verfmaadt , met welken fchoonfehijnenden glimp van wijsgeerige of Staatkundige redeneringen men zulke handelwijze ook voor menfehen trachte te bedekken." De  twee verh. ov. den invi. van dkn chr. godsd. 25! De Tweede Verhandeling, aanleiding nemende uit het misbruik van den Christelijken naam en Godsdienst, tot allerhande Dweeperij en Godsdienstvervolging , betoogt (Bladz. 74.) uit de gefchiedenis zelve, ten deele, dat de Christelijke Godsdienst, in zoo verre hij zuiver beleden werdt, niets dan goed voor de Maatfchappij heeft uitgewerkt —■ ten deele , dat de onheilen , welke der Maatfchappij door Christenen berokkend zijn, niet uit het Christendom zelve, maar uit geheel andere oorzaken, zijn voordgekomen. Dit wordt gefchiedkundig en in de Verhandeling zelve, en in de bijgevoegde Aanmerkingen bewezen, en aangetoond, dat de Christelijke Godsdienst, in zoo verre hij zuiver en overéenkomItig de H. Schrift geleerd werdt, altijd het nut der Maatfchappij bevorderd heeft; en, zegt de Schrijver ten befluite, het is uit dien hoofde dc pligt van eiken Christen, zelfs uit het beginzel van waare en verlichte liefde tot het Vaderland, dezen Godsdienst voor te daan, en deszelfs rechte kennis en beoefening bij zich zeiven, en bij zijne landgenoten, zoo veel in zijn vermogen is, te bevorderen. Doch , wij wijzen den Lezer verders tot dit Werkjen zelve , het welk gelezen te hebben , hem niet berouwen zal. EWALDi hollebeek, Theologi Leidenfis Oratio de Utilitate ex incredulorum contra Sacras literas conami' nibus in religionem Christianam redundante. In lucem edita a petro de wilde, Alkmarite int er Reformatos V. D. M. Lugduni Batavorum , apud L. Herdingh, 1797. De prijs is f: - 8 - : Dat is: Redenvoering van ewaldus hollebeek over de Nuttigheid , die de Christelijke Godsdienst trekt, uit de pogingen der Ongelovigen tegen de Heilige Schriften, Schrijft de Eerw. de wilde in zijne gepaste Voorreden voor deze Redenvoering, geenszins- te twijfelen , of hij zal door de uitgave derzelve, bij allen, die den onvergelijkelijken hollebeek eenigzins gekend hebben, grooten dank behalen: wij kunnen hem verzekeren , dat zijne verwachting niet alleen gegrond was, maar dat hij ook door deze uitgave dank moet behalen bij  252 E. HOI, LEB SE K bij allen , die een hart voor den Godsdienst hebben , en die waare verdienden weten op prijs te ftelien. Niet flechts toch moet de enkele naam van den grooten holl e b e e k , die zoo in geleerdheid als in Christelijke deugd uitmuntede, en die ijver voor de waarheid, en liefde tot de dwalenden uitmuntend wist te vercenigen, reeds het verlangen opwekken, om iets van hem te lezen , daar zijne bekende zedigheid hem maar al te veel te rug hield, om in het openbaar als Autheur te voorkhijn te komen , maar daarenboven is zijne hier aangekondigde Redenvoering over de nuttigheid, die de Christelijke Godsdienst trekt, uit de pogingen der ongelovigen tegen dc heilige Schriften , en zoo gevvigtig , wat de zaken betreft, en wat de vorm aangaat, in 'zulk eenen deftigen oratorifchen ftijl opgefteld, en tevens zoo gepast voor de behoeften van den tegenwoordigen tijd , dat zij de lezing van alle denkende verftanden overwaardig is, en dat men gaarn de al tc groote lengte der perioden , het welk den grooten man bijzonder eigen was, zal willen over het hoofd zien, wijl men dit klein gebrek door veele andere uitmuntendheden rijkelijk vergoed zal vinden. — Deze Redenvoering is door iiollebeek gehouden den 8 Februarij 1781 bij gelegenheid, dat hij zijnen post als Rector Magnificus plëgtig nederlag. Hij begint met op te merken, dat onder de dingen , waar over menfehen van Godsdienst zich met reden bedroeven ook dit is, dat 'er onder de geenen, die door het licht van het Euangelie beftraald worden , niet alleen veelen gevonden worden, die voor dat licht moedwillig hunne oogen duiten, maar ook niet weinigen, die het Euangelie verachten, befpottcn, en beftrijden. Dit geeft eene rechtmatige reden tot droefhéid. Maar echter zijn 'er gronden genoeg voor handen, waar op wij verwachten kunnen , dat alle deze worftelingen te vergeefsch zullen zijn, en dat de goede zaak des Christendoms over de wapenen van deszelfs beftrijders zal zegevieren. — Zelfs zal de waarheid zich in een des te luisterrijker licht vertonen , de Goddelijkheid van het Christendom zal des te zekcrer blijken, het zal zich des te fchooner en belangrijker in de oogen der menfehen voordoen , naar mate deszelfs vijanden het zelve meer zoeken te verdonkeren , te misvormen , en verachtelijk te maken. Daar wordt dus voor den Christelijken Godsdienst uit de pq- gin-'  'oratio. 253 gingen der ongelovigen tegen de Heilige Schriften eene groote nuttigheid geboren; en dit is het, dat de beroemde Hoogleerïiar in deze Redenvoering met onwcderfpreek'bare bewijzen betoogd heeft. — Na iets ter verklaring en bepaling van zijne (telling te hebben vooraf laten gaan, beroept hij zich allereerst daarop, dat juist deze worttelingen der ongelovigen de waarheid ten fterkften bevestigen van het geene de H. Schriften ons aangaande het menfchelijk bederf leeren. Hij fchetst toch met eigenaartige verwen, uit welke onreine bronnen van hoogmoed , eerzucht, wellust en wereld - liefde, deze beitrijdingen voordvlocijen, cn betoogt ontegenzeglijk , dat het uit de handelwijzen deiongelovigen ten duidelijklten blijkt, dat zij door alles; behalven door oprechte waarheids-liefde bezield en gedreven worden. — Als een tweede bewijs voert de Hoogleeraar aan de wijze van redenkavelen , waar van zich de ongelovigen bedienen , en waarmede zij den geopenbaarden Godsdienst beitrijden, in onderfcheiding van die der verdedigers van denzelven ; eene wijze van redenkavelen, waarmede zij het kwade van hunne zaak ten duidelijklten verraden. — De ongelovigen ten derden zijn het bij uitltek oneens onder elkander , en bedienen zich van bewijzen tegen den Christelijken Godsdienst , die elkander regelregt tegenfpreken. Iets , het welk niet weinig ten voordeele van denzelven moet uit lopen. — Juist de aanvallen, ten vierden, der Naturalisten en Deïsten op den geopenbaarden Godsdienst hebben aanleiding gegeven , dat de Godlijkheid van denzelven des te naauwkeuriger onderzocht, des te duchtiger betoogd , des te 'moediger verdedigd, en des te vaster geloofd is geworden. — Ten vijfden , om het Euangelie te bedtijden hebben de ongelovigen zoodanige, waarhed-en toegegeven, en zich van zulke redenen bediend, die eer tot verdediging, dan tot wederlegging van hetzelve gefchikt zijn ; zoo dat niets gemakkelijker is , dan hen met hun eigen zwaard te dooden. — In de zesde plaats kreeg het Euangelie dikwerf niet weinig voordeel van de ongelovigen op hunne fterfbedden , wanneer zij in die oogenblikken, in welken niemand veinst, of hunne vorige gevoelens herriepen , of door de knagingen van het geweten fchrikkelijk gefolterd wierden , i of in dien zelfden Godsdienst den troost van hunne diep gewonde harten zochten, welken zij te voren befchireipten. Ein-  A54 iets voor. iuijne kinderen» Eindelijk, gelijk wij van onze vijanden tot onze verbetering doorgaands meer nut kunnen trekken , dan van onze vrienden, zoo hebben ook de vijandelijke opmerkingen der ongelovigen dc verdedigers van. den Christelijken Godsdienst veel voorzichtiger gemaakt, en over het geheel in de wijze van behandeling van denzelven groote verbetering te weeg gebragt. — Alle deze bijzonderheden worden op eene voortreflijke wijze ontwikkeld en betoogd. Het is der moeite waardig, dit in de Redenvoering zelve op te merken, waar toe wij onze Lezers ten fterklten kunnen uitnodigen. Iets voor mijne Kinderen, betreffende het Bondzegel des Heiligen Doops. Te Hoorn, bij]. Breebaart. 34 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 6 - : TIJoe klein ook dit Stukjen fchijne, het behelst echter •--■* onzes bedunkens, zoo veel goeds, en is, met zoo veel oordeel, naar de leere van het Euangelie, ook vervat in het Formulier des Doops der Hervormde Kerk, opgedeld dat wij het niet alleen voor ons zeiven met dichting en genoegen hebben gelezen, maar het ook aan alle Christenen aanprijzen, ter gezette overweging, wat de Doop voor hun en voor hunne kinderen betekenc en vcrze"-cle de afwaslching van onze zonden, door het bloed en den geest van christus, en onze op- en aanneming in het Genadeverbond van God. Daar het Stukjen wegens zijne beknopte kortheid voor geen uittrekfel vatbaar is, zullen wij alleen het befluit affchrh'ven, op dat de Lezer tevens oordeele van den fchrijfdijl des ongenoemden Schrijvers. „ Daar nu, helaas! het toneel des, Christendoms zulk eene menigte voorwerpen oplevert, welke door den Heiligen Doop der Gemeente van christus zijn ingelijfd, en echter, zoo wel indenk- als levenswijze, ons geen twijfel overlaten, dat ze de genade van God in christus, zoodanig als dezelve door den Doop aan hun verzegekHs, verlochenen — laat daar, het erndig en aanhoudend bezef, welke de uitwerkinge zal zijn van die verfmadinge van Gods verzegelde liefde in christus — van die verachtinge Gods en zijns Verbonds — daar wij toch gewaarfchuwd zijn, dat God ééns met vlammenden vuure wraak zal .-nemen van de gecnen, die het  E. DRIESSEN, DE KATHOLIEKE KERK VERDEDIGD. 255 het Euangelie van zijnen Zoon gehoorzaamheid zullen hebben geweigerd — laat dat bezef u geduurig op uwe hoede doen zijn tegens de hinderlagen van Verleidinge, Ongeloof en Dweeperije, gezworene vijandinnen van onzen zuiveren Godsdienst — laat dat bezef u een derke fpoorflag zijn, om aan de Godlijke genade, door den Doop aan u verzegeld, door een ontwijfelbaar Geloof vast te houden — en uit eene geduurige erkentenisfe van deze alle onze denkbeelden ver te boven gaande goedertierenheid Gods, hem uwe gelovige dankbaarheid in alle uwe daden — in alle uwe overdenkingen zelfs — toe te wijden — laat dan daarbij de bedendigc, de oprechte zucht van uwe zielen zijn, om door den genadigen invloed van Gods goeden Geest gederkt te worden in uw geloof, en bevestigd in de hoope des eeuwigen levens. — Gewisüjk , uwe bede zal niet onverhoord blijven. — Gij zult, met zulke gevoelens bezield, langs hoe meer in daat gcdeld worden, om tot eer van onzen Godsdienst, reken fchap te geven van de hope, die in u is, met zachtmoedigheid en vreeze — Het Euangelie der zaligheid zal u bij elke lezinge duidlijker en dierbarer worden. — Gij zult als menfehen, als Burgers, en als Christenen , dus aan uwe bedemminge beandwoorden — en eindelijk — rijp zijn voor de Eeuwigheid." De Katholieke Kerk verdedigd, tegen de befchuldigingen van de Sijnode der Hervormde Gemeenten in Gelderland, door haaren Gedeputeerden ter neder gefield, in een Boekjen, genaamd, Verdediging van de Zaak der Hervormden, enz. Te Amfteldam, bij M.• de Bruijn. Door bernardus driessen, Roomsch Katholiek Pastoor te Purmerende. Te Amfieldam, bij P. van Buuren, 1798. 100 Bladz. In gr. Octavo, i De prijs is f: - 11 - : Een nieuw verdediger van de Roomfche Kerk verfchijnt , in dit Werkjen, ter baan, tegen het waarlijk fraai gefchreven Stukjen van de Gecommitteerden van het Geldersen Sijnode, waar in zijde Verdediging van de Zaak der Hervormden op zich hebben genomen, en met die befcheidene ernsthaftigheid hebben volvoerd, die de achting van. alle befchaafde lieden moet opwekken, — De ... . j Roomsch-  a56 B. DUIESSEN Roomsch-Katholieke Pastoor bernardus driessen, te Purmerend, is de kampvechter, die hier optreedt, en, gelijk hij in zijnen Itijl zegt, (Bladz. 4) het zwakken, niets beduidenden en onwaar achtigen zal aantonen, van het geen eene zich noemende Sijnode der Hervormde Gemeenten in Gelderland in haar Boekjen heeft ter neder gefteld. — Eene zich noemende Sijnode! Deze uitdrukking moet den Lezer niet bevreemden, alzoo zii eene bijzondere aardigheid fchijnt te hebben, bij den Pastoor dries sen, dewijl hij terdond in 't begin reeds lpreekt van de zich noemende Gereformeerden, in dien ftijl zou men ook kunnen fpreken van de zich noemende Katholieken, en gelijk wij geloven met meer kracht van betekenis der woorden. — Evenwel belooft de Pastoor Bladz. 4. dat hij zich met befcheidenheid zal gedragen, alfchoon zijne befcheidenheid in dit Stukjen geopenbaard van eenen geheel anderen aart is, dan die edele befcheiden- heid, welke de Verdedigers der Hervormden van het begin tot het einde van hun Werkjen in acht genomen hebben, en die hun de goedkeuring van alle onpartiidigcn verworven heeft. Trouwens, hoe befcheiden , als de Pastoor Bladz. 9. verzekert, dat de lompfte Boer beter gevolgtrekkingen zal maken, dan de Gelderfche Sijnode- aan welke hij, door zijn geheele Schrift, onrechtzinnigheid, onkunde, partijdigheid, het inflaan van bijwegen en kronkelpaden , en wat niet al , zonder ecni» bewijs , voor werpt en verwijt. 0 Op dezelfde wijze gedraagt hij zich jegens groote mannen. De Gefchiedfchrijver sleidanus alleszins -partijdig. (Bladz. 59) robertson onbevoegd om, — uitipraak te doen over Leerftukken van de Roomfche Kerk , daar in zeer onkundig , en bouwende op valfche gronden (Bladz. 72, 73.) ja zelfs Paus adriXan 'VI. en de Kardinaal be li. armijn, wanneer zij, niet naar s Pastoors zin, van het verval der zeden in de Kerk, ™rÓ,r, de;Hei'vorming5 getuigen, grootfprekers (Bladz. 69) Welke befcheidenheid! De Pastoor dries sen zal waarschijnlijk alleen onpartijdig , alleen bevoegd, alleen vrii van grootfpraak wezen ! , Doch, laat ons ter zake komen. — De Pastoor driessen bepaalt zich (Bladz. 5.) met zijne verdediging Act zich noemende Katholieke Kerk, tot het geen de Gelderfche Sijnode zegt o^Bladz. 104—109. van haare verdediging. laat, derhalven, alles wat deze in de 21 eer-  DR KATHOLIEKE KERK VËUDttOIOÖ- 2Jf eerde Paragrafen gezegd heeft, onaangeroerd, evert gelijk wij zulks ook in onze Recenfie van dirk de schipper (*) hebben opgemerkt. Was, het geen daar vooikomt ook al tc zeer een paal boven water, al te klaarblijklijk, dan, dat men 'er tegen zou durven kikken ? F.n wat is 'dan de hoofd-inhoud van die aangehaalde en bedoelde Bladzijden ? De Pastoor zegt , „ op deze ,, weinige Bladzijden ftelt die Sijnode haare denkbeelden ,, van Gods Kerk ter neder, en te gelijk (NB.) haare „ diepe onkunde ten aanzien van dezelve, en inzonder„ heid van derzelver Leer." Ondcrtusfchen is het klaar4 dat de Gelderfche Gedeputeerden niets min. daar tev plaarfe bedoelen, dan het Hoofdftuk van de Kerk polemisch te behandelen, zij fchreven voor de Natie in 't gemeen, maar geen ftrijdfehrift tegen de Roomfche Kerk; En waarom Haat de Pastoor voorbij, zonder |er één woord van te reppen, het geen de Gedeputeerden.Bladz. en 116 hebben bijgebracht, ten betoge, dat de Hervormden waarlijk tot de Katholieke Kerk behooren ? Waarom zich alleen bepaald tot eenige weinige Bladzijden , in welke alleenlijk eenige argumenta ad hominem zijn aangevoerd? En hoe richt nu de Pastoor zijne verdediging van dé zich noemende Katholieke Kerk in ? In de daad, op zulke wijze , dat men zich moet verwonderen , hoe men iii eeiie eeuw, die zich de verlichte en Wijsgeerige wil noemen, in ftaat kan zijn, om zoo verward, zoo onnozel,zoo met onkunde van den eigenlijken Staat des gefchils, zoo ftrijdig met zich zelven kan fchrijven* en daar mede waagt,' voor het licht te komen. Bijzonderj als de Pastoor uit den Bijbel redent, gelijk Bladz. 17 en 35. ontdekt hij zijne onwetendheid, in dc eerfte beginzelen zelve der waare Uitlegkunde. Wij zijn niet voornemens j breedvoerig dit alles aan te tonen , wie onze gezegden voor magtfpreuken zou willen houden, fla het Boekjen van Pastoor driessen op, waar het hem lust, eu hij zal bewijzen voor ons getuigenis vinden. — Eén cn ander ftaaltjen zal intusfehen hier voor onze Lezers genoeg zijn. Bladz. 51. fchrijft hij , dat in de Gereformeerde Kerk noch priester , noch altaar , noch offerande te vinden is!!! hier uit befluit hij, dat deze Kerk geen zweem of gedaante van Katholiekheid heeft!!! ünder- tus* (*) Zie N. Vaderl. Bibl.ïl Deel, 1 Stuk, Bladz. 313. KIEUWEVAD.bibl.il. DEEL. no. 6. R.  25& b. DRIESSEN ^S&Jfc&W* naveel PaPicr over der Hervormden Katholiekheid bemorst te hebben, Bladz. 32 reeds toe^eiternd, het geen de Gedeputeerden Bladz. 105 fchreven: „ Dit Muk, oi de Gereformeerden, na de Reformatie " n°§u^ de Katholieke Kerk behooren, is altijd een „ gefchilpnnt gebleven, tusfehen hen en de Roomsch„ gezmden. Het zou evenwel door eenen bevoegden „ onzijdigen rechter moeten beflist worden , eer men, „ op deszelfs onderdelde valschheid , iets ten nadeele „ van de Gereformeerden zou kunnen vastftellen." Terwijl hy van het geen door hun verder Bladz. iv<: 116 des aangaande gefchreven is , gelijk wij zeiden, een diep ftilzwijgen in acht neemt. . Doch , indien hij dit moet toeitemrnen, waar toe dan al die omflag, dien hij maakt? nu «Hervormden eenen Priester hebben , leze hij he br. VIII: 1. enz. Of zij eene offerande hebben, hebr. X: 11—14. een' altaar hebr. XIII: 10. Wat kan wel ongerijmder zijn, dan dat onze Pastoor Bladz. 37- vergel. Bladz. 55. regt uit ontkent, het diep verral van zeden , het welk in de Kerk plaats had vóór de Hervorming? En wat meer drijdig met zich zeiven, dat hij , na dit alles Bladz. 60 erkent , met even zoo veele woorden, „ dat 'er, vóór de zoogenaamde Her„ vorming, een-diep verval in de zeden plaats had? " — Wat moet men van zulke onbellaanbaarhedcn maken? Bladz. 59. laat hij zich breed uit, om den Aardsbisichop van Benevento jean de la casa, zoo mogelijk , te ontheffen van de zwaare befchuldiging tegen hem ingebragt, als Schrijver van een Boek in Italiaanfche verzen tot Lof van Sodoms zonde. Wij willen in dit Stuk niet treden, maar het gezag van s l e i d a n ü s zal toch wel opwegen tegen dat van gundling, in de fragmenten , die dries sen Bladz. 60 aanhaalt En het ontbreekt met dit alles, behalven de zaak van de la casa, van wiens infame Boekjen een exemplaar geweest is , in de Bibliotheek te Utrecht, doch het welk voor lang verdonkerd is, dus men daar mede nietlchermen kan, het ontbreekt, zeggen wij, niet aan onlochenbare voorbeelden van het ÜsJiïk zedenbederf dier tijden. Men leze bower Hifi. der Pap/en. VII. Heel, Bladz 509. enz. ' Maar, zegt de Pastoor (Bladz. 70.) liet verval in de leer, waar van de Gedeputeerden insgelijks fpreken, is tolfirekt ottmogelijk, daar over vervolgends uitweidende, doch,  de KATHOLIEKE KERK VERDEDIGD. fij$> doch, allés met eene duidelijke petitio principii, en onderftelling van het geen bewezen moest worden. Im» mers, dit is juist het verfchil of de leere der Roomfche Kerk, zoo als die vastgedeld is, in de Trentijche Kerkvergadering , de waare leere der Katholieke Kerk zij, dan niet? enz. Meermalen 'beklaagt hij zich , dat men de leere der Roomfche Kerk niet verdaat , en haar leerdukken opdringt, die zij niet belijdt. Bladz. 73. haalt hij als een voorbeeld aan het leerduk van de Onfeilbaarheid van den Paus, het welk hij zegt, nooit door de Roomfche Katholieke Kerk aangenomen te zijn, te weten, om dat de Gallikaanfche Kerk het zelve niet heeft willen erkennen. Ondertusfchen wendt hij zich , bij dit geheele" onderwerp, in verfcheiden bogten , daar door ontdekkende, hoe hij zijne verlegenheid zou moeten erkennen, indien hij ter goeder trouw en voor de vuist wilde uitkomen. Nog éétié of twee aanmerkingen , en daarmede dappen wij van dezen armhartigen Verdediger af. Bladz. 88. befchuldigt hij de Gedeputeerden dat zij de woorden van trautiison aannaaien, zonder het Stuk te noemen , waar uit zij die gehaald hebben. En echter beroepen zij zich, uitdruklijk, Bladz. 108. op van einem Kerkelijke Gefchiedenis der XVIII. Eeuw. II. 323. volgg. zoo dat de Pastoor hier niet zuiver noch naar waarheid fpreekt. Eindelijk geeft hij de Hervormden eene dreek Bladz. 86. over het gevaar, hetwelk hunne Gemeenten lopen, als nu de Predikanten niet meer van Lands wege zullen bezoldigd worden , en roemt zeer , dat de Roomfche Godsdienst niet op zulke losfe fchroeven ftaat. — Ellendige aanmerking zeker! om niet te zeggen hoonende befchimping! De Roomfche Godsdienst liep dan in de XVI Eeuw, bij de Hervorming dat gevaar niet! «Immer,:» men had daar duizenden van lediglopende Monniken , die toch door de gelovigen gevoed moesten worden ! Om niet te fpreken van de verdienstlijkheid der goede werken, welke in die Kerk erkend wordende, veel ten dezen knn afdoen. Evenwel, dat men geen triumf blaze, waarheid zal zich handhaven, al worden de Predikanten niet meer bezoldigd van 's Lands wege! Wij weufchen, en raden zelfs, de Gedeputeerden der Gelderfche Sijnode , dat zij dit Boekjen ter zijde leggen, en ertbeiindwoord laten. Menfehen, die uit aanR a gè~  2fTo M. A. WEICKARD genomen Principiën willen 'redeneren, welke niémand gelooit en erkent, dan zij zelve, verdienen niet, dat men zich met hun in laat. Ook heeft de omltandigheid , bij welke de verdediging der Gedeputeerden gefchreven werdt,-zich thands geheel veranderd, het welk te meer alle beündwoording noodloos maakt. De Wijsgeerige Art', door m. a. weickard. Uit het Hoogduitsch, Vierde Deel. Te Dordrecht, in den Haage en te Breda, hij A. Blusfé en Zoon , f. C. Leeuweftijn en W. van Bergen, 1798. 311 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 16 • : Dat de kennis van den invloed der hartstochten, op het lichaam , in verfchillende ziekten, van het uiterst belang is, zal niemand, die Hechts den mensch in •het afgetrokkene befchouwt, in twijfel trekken; en zij, wien de genezing der ziekten in 't bijzonder zijn aanbevolen , ontmoeten hier van bijna dagelijks de 011 tegenfprekelijklte bewijzen; en geen wonder! want even gelijk het lichaam eene zekere maat verëischt in de beweging, op dat de gezondheid blijve (land houden , even zoo is 'er ook , met. betrekking tot de oefeningen of bewegingen der hartstochten, eene zekere ordening noodzaaklijk , boven en beneden dewelke de wellland van het lichaam benadeeld wordt. — Om de bijzondere neigingen en hartstochten, derzelver oorzaken, toevallen en geneeswijze te leeren kennen , daar toe is dit Vierde Deel van dezen Wijsgeerigen Arts een der gefchiktlte Boeken. Ten dien einde mankt de Schrijver een begin met de natuurlijke neigingen., aangename en onaangename gewaarwordingen , welker oorzaken hij voornaamlijk zoekt, in de verfchillende temperamenten, ouderdom, fexe, gewoonte, de opvoeding, luehtftreek, enz. het welk W. met verfcheiden waarnemingen uit de beste zoo oude als nieuwe Schrijvers bevestigt , waar door het lezen van dit Bëekf niet weinig veraangenaamd wordt. Onder de menigvuldige voorbeelden en waarnemingen, welke wij hier befchreven vinden, en waar door hij onder anderen dat wonderbare vermogen, het welk verfchillende luchtftreken op den mensch uitoefent , bewijst , verdient het volgende onze aandacht. Bladz. 11. ,, Een Schotsch „, Predikant heeft nog onlangs een naricht van de iti- „ woo-  DE WIJSGEERIGE ARTS. 2ÖI „ wooneren van het eiland St. Hilda met veel geloofwaardigheid zoeken te bevestigen , welk ons reeds, voor hem , van veele anderen is medegedeeld gewor„ den. „ Deze lieden krijgen altijd een hevige hoest, „„ zoo dikwijls een vreemde op hun eiland komt. Dit ,,,, hoesten houdt gemeenlijk tien of twaalf dagen aan, ,,,, en breidt zich zoodanig uit, dat het kind aan de ,,„ borst der moeder niet verfchoond blijft. Van vreem„,, de waaren wordt bij hen een nog fterker en lan,,,, ger aanhoudende hoest veroorzaakt." (*) Gemelde „ Predikant begaf zich zelf op dit eiland. Bij zijne ,, aankomst waren alle inwooncrs, behalven twee kraam„ vrouwen, vrolijk en gezond. In de beide eerfte da,, gen vertoonde zich nog geen hoest bij de Hildaners. „ Maar op den derden dag nam eerst het fnuiven en ,, boesten een aanvang. Deze ongefteldheid wierdt in ,, weinige dagen op het eiland zoo algemeen, dat geen ,, eenige inwooner van het kind tot den grijsaart vrij „ bleef. Eenige hadden daarbij nog koortè en hoofdpijn ,, te lijden. Eene vreemde op dit eiland getrouwde, en ,, toen nog leevende vrouw verzekerde den Predikant, „ dat zij in de drie eerfte jaaren dat zij zich op dat „ eiland onthouden had , niets bij het aankomen van „ vreemdelingen , van dit hoesten geleden had , maar ,, naderhand was zij even zoo wel als de inboorlingen aan deze kwaal onderhevig geweest. Hier had dan „ de luehtftreek of eene andere gefteldheid van het ei„ land de kracht om de zenuwen en andere deelen in zulk eenen toeftand te brengen, dat haar de uitwaas„ femingen van eenen vreemden geheel tegenftrijdig wa„ ren en die tegennatuurlijke fpanning veroorzaakten, l, die bij het hoesten plaats heeft." Bladz. 24. gaat hij over tot de befchrijving van mededeeling van eigenfebappen van ziel en lichaam , en betoogt zeer uitvoerig , dat dc wijze dezer mededeeling phijfisch of zedelijk kan zijn. Bladz. 67. geeft hij een ontwerp eener wijsgeerige geneeskonst, en verdeelt de ziekten in die van den geest en van het gemoed; offchoon, zegt hij, dezelve uit eeheriei bronnen mogen voordvloeiën. De ziekten van den geest, waar van hij fpreekt, zijn: zwakke verheeldingskracht, 'buitenfporige verbeeldingskracht, gebiek aan oplettendheid, hardnekkig of aanhoudend nadenken , ver*. §e~ (*) Hantièverifckes Magaxin, 35 Stuk, 1776. R 3  fiöi MEMORIE OVER DE FINANTleN, getelheid, onver/land (defeêus judiciij, langzaamheid in «enken of domheid, (ingenii dlfeausj,bJel}PZZ >endighetd van geest, zinneloosheid en razernij. De ziekten van het gemoed verdeelt bij wederom in twe/c aser, m die, welke in eene al te groote aandoenliiklieid belton, en ,n the welke uit eeife al te giootfS- hg wellustigheid, waar uit verfpilling en verliefdheid of lopendheid neiging tot zuipefen Jelge^^Lt. vrolijkheid, trotschheid, wraakzucht, vermctelZial Te meritas) kwezeldchtigheid, ^m7, hebz fcT tot dl tweede clasle /r«*&tf, Jlapen/heidTedgganl Lt righeid, nijd, hofziekte , fihJnichtigkJf^it,^ heid neerflagtigheid, verzaagdheid, angst, bloheid vfrtwijfeling zelfsmoord. Alle deze ziekten belandelt lid vervolgends ieder in 't bijzonder , in diervoegen dat hij eerst eene befchrijving of bepaling de z ektl maakt dan derzelver toevallen en kentekenen, oorzaken™o0£ beelden en waarnemingen en geneeswijze opgeeft - bier oa hat hi} Bladz. „ geneeskundige ioorfcmiftei vól gen, int de beste autheurs getrokken, met de nodige aanmei-kingen verrijkt, en befluit dit Deel eindelijk met eene Verhandeling over de eigenlijke kracht, waai door de groeijing en voeding gefchiedt. Wij durven dit Boek, dat zeer naauwkeurig door eenen prachfehen Geest in eenen voortrefiijken vvijsgee ige,i Jyl gefchreven ,s , gerust onze Landgenoten en voora" de Arden, ten nutte van zich zeiven e*i van het liide id menschdom, ter lezing en herlezing aanbevelen. Memorie over de Finantiën , der Commisfie van Genees, kundig toevoorzicht te «Amjleldam, ftrekkende tot B Ua- prijï i?T?z0 ?Ts'61 *m In gr-0£tavo' De J^e beste oogmerken, tot verbetering en redres van ±f oude gewoonten en misbruiken, worftelen even zoo S mCt dC 'f^^S van het vooroordeel , als ae H?k Z r,VVel vo,ornaamlijk dan, wanneer het tijde! luk voordeel van den eenen of van den anderen daar aan verbonden zijnde hier mede verloren gaat' oez er het algemeen daarbij mogt winnen : de tijd en de ondervinding zijn alleen in fewt, om de waiheid te omdek-  der. commissie van geneeskundig toe verzicht. 263 dekken, eii den ondoorfchijnenden zerk , die op bet graf gewenteld is , daar van af te ligten. Naauwlijks was het vertoog, het plan en de aanwijzing, van de Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht, tot het oprichten van een Committé van gezondheid voor Amfteldam in het licht gekomen (*) of 'er wierden allerlei uitltrooifels van waarheid en onwaarheid verteld , die hoe zeer tegen elkander inlopende , nogthands van het publiek , dat doorgaands het ergfte liefst gelooft, wierden aangenomen. Men ftrooide uit, dat de GildeKas, waar uit fommige oude Gildebroeders, of de Chirurgijns Weduwen een Jaarlijks inkomen genieten, wierdt vernietigd ; dat het baardfcheeren aan een iegelijk. zoude vrijitaan; — dat het Anatomisch onderwijs zoude ophouden; — dat de leden van het aanttaand Committé , een aanzienlijk traclement zouden trekken; — dat het Chirurgijns-Gild willekeurig, door de^R-aad wierdt beroofd van aloude voorrechten, enz. Zij echter, die lust genoeg hadden, om het uitgegeten Plan flechts te lezen , kwamen van dit verkeerd denkbeeld , het welk hunne ziel vooringenomen had , weldra te rug ; en bevonden niets van dit alles , maar wel het tegendeel. Zij intusfchen, die met opzicht tot het Weduwen-Fonds , van het gewezen ChirurgijnsGilde , en van het traélement , het welk de leden der Commisfie zouden genieten , nog niet genoeg mogten verlicht zijn, kunnen in deze Memorie over de Finantiën van het Committé, aan het welk door den Raad, de naam van Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht, bij deszelfs daarftelling gegeven is , alle mogelijke genoegdoening vinden. Indedaad is deze Memorie zeer duidelijk opgelleld. Zij handelt L over de Finantiën van het Collegium Medicum. II. Over die van het Chirurgijns-Gilde en wel zoo, als die zedert de tien laatfte jaaren hebben plaats gehad, om dat de opftellers meenden , dat, uit hoofde, van de contributiën, die de Paruikemakers , zedert eenigen tijd weigerden te betalen , de laatfte jaaren het onvoordeeligst zouden zijn. Voords III. Over de toekomftige Finantiën van de aanllaande Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht, en eindelijk ten IV. bevat deze Memorie een belangeloos befluit, van het geen, door den. (*) Zie N. Vaierl. Dibl. II Deel, ijle Stuk, Bladi. HQ. R4  ?l54 MEMORIE OVER DE FINANTlëN, den Raad, zoo tot het beftaan der Commisfie, als;tot onderhouding en voordduuring der Weduwen-Kas van de Chirurgijns, zoude behooren te worden daargefteld, Om in allen opzichte de rekening klaar en gemakkelijk te maken , heeft de Commisfie in acht genomen om dc tusfehen-getallen, zoo veel mogelijk, tot ronde lommen te brengen, en bij die gelegenheid, de inkomIten beneden , en de uitgaven boven den gemiddelden ftaat gebragt, opdat zij geen blijk (zoo het fchijnt) beeit willen geverf, aan de gewezen Overlieden, nu Adminiltratcurs van het Weduwen-Fonds, dat zij ten oogmerk hadden , om dit Fonds te kort te willen doen • waar door voorzeker zij , die hier omtrend dwaalden' een overtuigend bewijs van hunne dwaling zullen gevonden hebben. Ook heeft de Commisfie geoordeeld dat het nieuw Reglement voor de Weduwen-Kas, niet in werking zoude behoren te worden gebragt, voor het eindigen van het tegenwoordig Gilde-Jaar of ultimo Augustus aanftaande, en dat dien volgends de Commisjle van Geneeskundig toevoorzicht vóór dien tijd in werking zijnde de ontvangst van alle penningen, welke uit de Examina, infehrijvingen, attestatiën enz. voordfpruitcn, aan de Gilde-Kas zal restituëeren. , 't Blijkt al verder bij deze Memorie , dat naar het eindigen van elk Jaar, de Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht aan de Chirurgijns Weduwen-Kas zal uitkeeren eene fomma van ƒ 900, het welk veel meer is dan zij ooit zoude hebben kunnen genieten, ingeval alles op den ouden voet gebleven ware ; en wie zoude het lot hebben kunnen bepalen, van deze kas, cn bijgevolg van zoo veele oude en gebrekkige Weduwen en Giidebroeders,bij de aanftaande vernietiging derGildens? „ Wij durven ons derhalven vleien (dit zeggen wii „ met de woorden die de Ontwerpers aan den Raad gebezigd hebben) dat dit Reglement in allen opzich„ te billijk en natuurlijk is , en boven dien voor de Wcduwenkas zoodanig voordeclig , dat wij in het „ volle vertrouwen ftaan , dat dit voordeel, door alle „ de Chirurgijns zal worden gevoeld: en dat zij, wan„ neer het hun, door eene Commisfie uit ulicder Vcr„ gadering zal worden voorgedragen en aangedrongen „ geene zwarigheid zullen maken , om het zelve aan te „ nemen. Het ftrekke ten mirtften aan den Raad ten „ bewijs , hoe wij van den beginne af, voor het we-. „ zen-.  DER CÖMMfSSÏE VAN GENEESKUNDIG TOEVfcRfclëiHT, 565 ,, zenlijk belang der Chirurgijns hebben gezorgd , wel ,, verre van iets daar mede ftrijdig te beöogen. En „ waarüit (het zij ons geoorloofd dit eenige hier nog bij te voegen) waarüit dit voordeel ? daar toch niemand eene penning meer betaalt dan tc vooren : enkei hier uit, dat thands ten algemeenen nutte die ,, gelden worden befteed , welken te vooren ten voordeele Hechts van eenige weinigen beurtelings afwisfe„ lende bleven ftaan: cn die voor ieder huriner Hechts ,, eene geringe douceur uitmaakten." Het is opmerkelijk, dat juist zoodanigcn, onder de Chirurgijns , wier voordeden, het zij als Overlieden, het zij als Heelmeesters van het Gasthuis enz., het meest tegen de Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht hebben geijverd. Of zou het ook zijn, omdat 'er hun belang mede gepaard ging? Iet aan mijne Kunst- en Stadgenoten over het uitgejlrekte nut, het welk de Ingezetenen dezer Stad, in het algemeen, en de Beoefenaars der Heelkunde in 't bijzonder te verwachten hebben , van de werkzaamheden der alhier aangeftelde Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht , door d. m. Heelmeester der Stad Amfteldam. Te Amfteldam, bij C. Romijn, 1798. 17 Bladz. In gr. Octavo. Dt prijs is f : - 3 - : Een, in een' zeer goeden ftijl gefchreven Stukjen, het welk de verdediging van den Raad der Gemeente dezer Stad; in het daarftellen van eene Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht, op zich neemt; en waarin de onbekende Schrijver op eene rondborftige wijze, zonder iemand te ontzien, te werk gaat; leggende de waarheid , waarom deze zaak , bij de Overlieden van het Chirurgijns-Gild, van de Gildebrocders zelve, en van anderen , die heimelijk, in deze zaak geftookt hebben, onbewimpeld open; bevattende tevens den geheelen korten inhoud van den arbeid, die de Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht uit hoofde van het genomen Decreet , van tijd tot tijd te verrichten zal hebben , terwijl hij het nut, het welk uit de nieuwe inltellingen zal voordvloeien , ter loops aantoont. De Schrijver voegt eindelijk nog bij dit alles, de beandwoording van eenige beuzelachtige tegenwerpingen , die door het ftrafR 5 waar-  266 D. M., IET AAN MIJNE KUNST- EN STABGENOTEN. waardig eigenbelang van fommigen , of door de daar door veroorzaakte misleiding van anderen zijner Kunstbroederen , gemaakt zijn. Met opzicht tot dit laatfte, wijst hij, de plaatfen aan zoo in het Vertoog, in het Plan, als in de Aanwijzing waar de Commisfie belooft, tegen alles wat de Chirurgijns zoude kunnen benadeelen , zorgvuldig te zullen waken. Hij toont, waar de eigendommen van het Chirurgijns-Gild, door de Commisfie ten hoogden zijn gerelpecleerd geworden. Dat het Geneeskundig onderwijs, vollediger zal zijn, dan ooit voorheen, en dat de Hoogleeraar bonn in zijne affcheidsreden daarvan zelfs blijken heeft gegeven, en zegt eindelijk: „ Kunst-en Stadse genoten! Men denke niet, dat het weinige, het welk „ ik ten voordeele der Commisfie van Geneeskundig „ toevoorzicht gezegd heb, uit de pen van een' vleier ge„ komen is; in tegendeel: zij die mij kennen, wecten, „ dat ik meer dan eens, en m onderfcheidene gevallen „ getoond heb, het monfter vleierij, te haten} dat ik „ tegen mijn eigen belang aan zwart, geen wit kan „ noemen ; dan , daar ik niet langer dulden kan , dat „ door fommige domkoppen, of fnoode baatzuchtigen „ de Commisfie met de haatlijkde kleuren wierdt afre„ Ichildert; dat men de lompfte logens ten haaren op„ zichtc, onder de Ingezetenen verfpreidde; en van den „ anderen kant, mij zeiven , en mijne Kunstbroeders „ geluk wenschte, met den aanftaanden luister, welke „ de nuttigfte aller kunften en wetenfehappen, door die „ verbeterde inrichting ftaat te bekomen , heb ik ge„ dacht verpligt te zijn, mijne Stadgenoten, in de ge„ legenheid tc ftelien , om voor een geringen prijs te „ kunnen weten , wat zij , van al het geen , van het Committé van Gezondheid, nu Geneeskundig toe„ voorzicht verteld wordt, al, dan niet te geloven heb,., ben; om inzonderheid, ook veele mijner Kunstgeno,3 ten, welke door fommige lieden fchellen op de oogen „ gelegd zijn , die te ontnemen , offchoon dezelve bij „ eenige reeds van zelf zijn afgevallen." Be*  P. VAN HEMERT, MGINS. Dï:R KANTlfÏANS. WIJSG. 267 Begin fels der Kanti&anfche Wijsgeerte , naar het Hoogduitsch^ vrijelijk gevolgd, en met Aantekeningen en eene Foorreden uitgegeven door paulus van h emert , laatstmaal Hoogleeraar hij de Remonftranten te Amfleldam. Derde Deel. Te Am ft el dam, hij de Weduwe J. Dull, 1797. XXIV en 222 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : T\it Derde Deel bevat den omvang van het gebruik der * - zuivere Rede ; en is in de vier volgende Afdeelingen verdeeld. (1) Fan den tramfcendcntalen Jchij n der zuivere Rede, in 7 gemeen. (2) Fan het transcendentale idé des volftrekten onderwerps. (3) Fan het transf endentale idé der volf rekte voorwaarde. (4) Fan het transfeen-. dentale idé des volftrekten grond'begrips aller wezenlijkheid. Wij hebben te voren reeds aangemerkt, dat eene, binnen een kort bellek bepaalde, Recenüe, niet wel gefchikt is, om onze Lezers* een onderfcheiden en behoorlijk begrip der Kantidanfchg Wijsgeerte te geven. Elk des begeerig moet dezelve zelf onderzoeken en beoordeelcn. — Wij merken alleen aan, dat in het voorhanden zijnde Deel veele Hellingen voorkomen , waar omtrend de nafporingen der Wijsgeeren van alle tijden gegaan , en hunne befluiten verfchillende geweest zijn: als bij voorbeeld, de eenvoudigheid en onfierflijkheid derziel ; het Cosmologisch bewijs , 't geen uit de Toevalligheid der Wereld genomen wordt; de bewijzen der Rede voor een Hoogst Wezen enz. Omtrend welke en andere onderzoek waardige voorwerpen de Heer K. eenen eigen, en van den gewoonen afwijkenden weg betreedt welke van dezen gevolgd , van anderen misfehien gemijd, of als overtollig zal worden aangemerkt. — De Lezer oordeele uit de volgende proef, welke het begin is van §. 191. Onmogelijkheid van het Cosmologifche bewijs, voor Gods beftaan. „ Het Cosmologifche bewijs begint van het beflaan „ van andere dingen. Men zegt naamlijk : 'er beftaat „ iets , ten minlten , -ik bella ; dus moet 'er een vob „ ftrekt noodzaaklijk wezen bellaan. Want het toeval„ lige beltaat Hechts , onder de voorwaarde van iets „ anders , als deszelfs oorzaak. Van deze geldt het „ belluit al verder, tot dat men eindelijk komt tot eene ,, oorzaak , die aiet meer toevallig , en dus volftrekt nood-  2jH P. VAN H E Bf B A T „ noodzaaklijk is. Wat nu voldrekt beftaat, moet door „ zich zclven, of door zijn begrip, doorgaande bepaald „ zijn. Nu is 'er flechts één eenig begrip van een ding „ mogelijk , welk het zelve , van voren , doorgaande , ,, bepalen kan, naamlijk, het begrip van het ajlerzaak„ lijkde of wezenlijkde wezen (entis realisfimi; gelijk ,, onze wijsgeeren in de fchoolcn fpreken). Alzoo is ,, het begrip van het allerzaaklijkde wezen het eenige, ,, waar door een noodzaaklijk wezen kan gedacht wor„ den , dat is , 'er bedaat een hoogst wezen , nood,, zaaklijker wijze. " „ Wat dit bewijs betreft; ziet een iegelijk, dat de „ mindere Helling: 'er bedaat iets, ten minden ik be„ da : eene ervaring behelst, en dat de grootere del,, Hng een gevolgtrekking bevat, uit eene ervaring, in „ 't gemeen, tot het aanwezen van het noodzaaitlijke. „ Het bewijs vangt eigenlijk met de ervaring aan , en „ is dus niet geheel van voren, of ontologisch. Het zei,, ve wordt genoemd het cosmologifche bewijs, naardien „ het voorwerp van alle mogelijke ervaring wereld (in ,, het Grieksch yocilcq) heet. Dewijl, in dit bewijs , „ niet op de bijzondere eigenfehappen van de voorwer„ pen dtr ervaring gezien wordt, door welken zich „ deze wereld van iedere mogelijke onderfcheiden kan, wordt hetzelve, reeds door zijne benaming, van het ,, phyficotheologisch bewijs onderfcheiden , als welk de ,, oplettendheid op den bijzonderen toedand van deze „ onze zinnelijke wereld , tot bewijsgrond , nodijr „ heeft. V ö ,, In dit cosmologifche bewijs, komen zoo veele drog„ redenen voor, dat dc fpeculative reden, gelijk kant „ zegt , hier alle haare dialettifche konst fchijnt in het „ werk gedeld te hebben , om den hoogstmogelijken ,, transfcendentalen fchijn tot dand te brengen. — Uit „ het toevallige, hoort men hier befluiten, tot een vol,, drekt noodzaaklijk wezen , volgends de wetten der „ caufaliteit, in de "vierde antinomie (§. j«. 165). Maar „ wij hebben getoond, dat de gronddelling der caufa,, liteit, of oorzakelijkheid, flechts empirisch geldt, aan„ gaande toedanden , niet aangaande zelfdandigheden, „ in de verfchijnfelen , cn dus enkel betekenis heeft, „ in de zinnenlijke wereld , niet buiten dezelve. Het ,, intelletïueele begrip van het toevallige kan geheel geene „ jijnthetifche delling , hoedanig die der caufaliteit is , voord*  BEGINSELS DER KANTl'aANSCHF. WIJSGEERTE* Ify „ voordbrengen. ' Ondertusfchen ,. wil men echter dit „ laten gelden, en, door de gezegde grondllelling, over „ de grenzen van onze zinnenlijke wereld komen , tot eene oorzaak , buiten de wereld. Wijders , het „ opklimmen, van het toevallige,, tot het onvoorwaard„ lijk noodzaaklijke is, ja, wel iets, welk de rede vor,, dert (§. 75): doch hoe kan deze ooit, uit een bloot „ begrip , het werklijk beftaan afleiden , en alzoo- bet „ noodzaaklijke vinden, zonder voorwaarde, welke het „ noodzaaklijk maakt? Het is eene vali'ché zelfbevredi„ ging der rede, met opzicht op de. voleinding van de ,, rei der oorzaken, als zij, eindelijk, alle(voorwaarde, „ zonder welke toch geen begrip eener noodzaaklijkbeid „ plaats kan hebben , wegneemt , cn dit dan voor een „ voleinding van haar begrip houdt , dewijl men, als„ dan, niets verder kan begrijpen. Het befluit, van de „ onmogelijkheid eener oneindige rei van oorzaken, m „ de zinnenlijke wereld , tot eene eerfte oorzaak, bui„ ten dezelve , blijft eene geweldige fprong, waar toe „ ons de beginfels van ons redegebruik, zelfs in de er„ varing, geen recht geven; ik laat ftaan, dat dezelven „ die grondftelling zouden kunnen doen gelden, over „ de grenzen de/ervarirtg heen, waar deze keten niet „ langer kan worden. — Eindelijk, ziet men, in dit „ bewijs. de. logifche mogelijkheid eens begrips van alle „ verëenigde wezenlijkheid (zonder innerlijke tegenftrij,, digheid'), met de' transfcendentale mogelijkheid ver„ ward." — De Geleerde v. H. heeft ook weder voor dit Deel eene vrij breedvoerige Foorreden geplaatst, waar in hij voornaamlijk over feepticismus of Twijfelarij handelt ; waar van hij de Kant iaanfche Wijsgeerte tracht vrij te pleiten , en den middenweg tusfehen Dogmatismus en Scepticismus, inzonderheid met toepasfing op de belangrijke leerftukken van Gods Beftaan , zedelijke vrijheid van den Mensch, en toekomenden ftaat,. als niet vatbaar voor eigenlijk betoog, aan te wijzen. ,,Ondertus„ fchen is kant's redegeloof," zegt hij, „ noch „ apodictisch zeker , noch bloot waarfchijnlijk : maar „ heeft, gelijk het een bijzonder foort van geloof, eu ,, op prahifche gronden gebouwd is , eene bijzondere „ eigendommelijke zekerheid, welke men moreel of ze.„ den/ijk kan noemen , wijl dezelve flechts in een zedenlijk opzicht kan plaats hebben." —> ^  27° H. L V O T Nog bericht dc Uitgever, dat hij door de veelheid van aanmerkingen, welke hij zoo in den tekst als o„ der aan de bladzijden , hier cn daar, heeft bi^evoeT van zijn eerde plan, om het geheele werk in drie Dcc! len te bevatten, heeft moeten afzien; zoo d w au nog een Vierde te wagtcn hebben. J De Theorie der Elecïriciteit, rfitó* 0/ procfïndervindhjh waarheden. Door hendrik l ug t. RjE». J_Jet onderwijs in de 'eerde beginfclen der Elecïriciteit tt WT Va" wy °"la"gs bericht deeden (*) beha.,! delde alleen eene Theorie, zonder bijgevoegde in oef e ni.ngen, welke de Schrijver beloofd^rKn^twSï Stukjen te zullen laten volgen. Aan deze K wond door dit Werkjen voldaan, 't welï r £nds eene u.eone bevat, rustende oP proefondervindelijke waar- Vooraf wordt in de Inleiding kortelijk gefbroken ov-r de vastgedelde grondwaarheden - oir™SS£ï en n,et gelcu cnde lichaamen - over den tolde! ecnlr kleden. - £ 0Ver de Wijze 0m ^ tel "- [ Vervolgends wordt in rR Afdeelingen meer breedvoe- ng gehandeld over het ElecWeeren zelfs over £ Eleéirieke kracht - over de Eleclriefche Atmospheeren - over de afdoting en fchijnbare aantrekking - over ovïr^F,^52'1'5 h0^'^n en uinverkfden — over t Electrifeeren van 't water — 't Electriek UrUt in verdunde lucht enz. - Waar achter nog cc f Svó ï fel, bevattende eenige voordellen tot Elecdrffche proven .JitV,f m eeili?,e vordcri"^n in deze Wetenfehap gebruiken , t welk zich aanprijst door verfcheide eenvouwige proefnemingen, die op eene zeer le nopte duidelijke manier befchreven en veelal met klein? tekeningen worden opgehelderd. ra* ^"^.behandeling van den Schrijver voornaamlyk onderfcheidt, is zijne denkwijs over de alntrekking n -V. Fadcrl. Bibl. I Deel, i Btttfj Biedt. 5o9. *  DE THEORIE DER ELïïCTUICITEIT. 271 en afftoting. — Hij tracht te bewijzen, dat de aantrekking flechts fchijnbaar is — dat men zich alleen eene afftotende kracht hebbe voor tc ftelien, en dat men op dezen grond alle Eleftriefche verfchijnfelen op eene veel meer voldoende wijze verklaren kan , dan dit volgends eene andere onderftelling mogelijk is. ,, Het is mij altijd onbegiïjplijk'voorgekomen," dus drukt hij zich hier over uit: „ dat aan eene eh dezelfde ,, oorzaak tegenftrijdige uitwerkfelen zijn toegefchrevcn , namelijk, afftooten en aantrekken. Nooit voldaan, ,, om dat ik deze tegenftrijdige uitwerkfels niet heb kunnen famenknoopen, heb ik eindelijk eenen grond „ gelegd voor mij zclven, op eene andere wijze, dan „ ik tot nog toe bij anderen gevonden heb. " — En een weinig verder — ,, De theorie dezer Wetenfehap op „ het eerst werkend vermogen derElectrieke ftoffe te ves„ tigen is mijn oogmerk. Deze eerstwerkende oorzaak ,, der Electrieke ftoffe zal men door naauwkeurig onder„ zoek in alle verfchijnfelen bevinden, dat affiooting zij; de eenheid der loopftreek, de Atmosphercn en de be„ weging in de omringende luchtdeelen zal men zien,dat gewrochten zijn der eerfte oorzaak, namelijk der affloot 1'tig. Dit alles is, het geheele Stukjen door tot ,, eenen grondflag gclegt, om. alle proeven en verfchijn,, felen te verklaarcn. — Ik heb het gewaagd," zegt hij tot befluit ,, van dc grootfte mannen dezer eeuw, in „ mijne denk- en leerwijze over het algemeen aangeno„ men beginfel van aantrekking te verfchillen — dezelve „ fcheen 'mij toe onbeftaanbaar te wezen met de Wet der ,, fpaarzaamheid , met het gezond verftand, met de „ grondwetten der Eledlriciteit. Ongetwijfeld handelen wij meer overeenkomftig de Wet der fpaarzaamheid, die ons door de Natuur zelve overal wordt aangewezen, dat wij bij alle onze redeneeringen behooren in 't oog te houden, naar mate wij verfchillende uitwerkfelen uit eene en dezelfde oorzaak leeren verklaren. — Zulke ftelfels zijn ons daarom altijd' zeer bedenkelijk voorgekomen, welke men op twee tegenftrijdige krachten gegrond heeft. — Maar wanneer men, om deze reden , twee uitwerkfelen, die tegen elkander overftaan, gelijk hier de aantrekking en afilooting, tot eene en dezelfde oorzaak wil te rug brengen, dan zou men, daar veele afftootingen zich even gemaküjk uit eene tègenövergeftelde aantrekking laten verklaren, en daar het genoeg-  272 C. G. H e IJ N E noegzaam bewezen ^ du >tt zu,k £ene Mntrekk d kracht overal in de Natuur werkelijk beftaat, dan zou men, wegens diezelfde Wet der fpaarzaamheid, ook de terugftotingen bij Lleftriefclie Verfchijnfelen uit eene tegenovergeftelde aantrekking verklaren kunnen: — hoe veel, bij voorbeeld de Lucht bij het Verfchijnfel der afftooting van invloed is,blijkt daar uit, dat zij in verdunde Lucht minder wordt, naar mate de verdunning der Lucht toeneemt, zoo dat 'er in het Luchtledige in 't geheel geen afftooting plaats heeft. — Ondertusfchen wij zouden niet gaarn over deze onzichtbaare werkkrachten eene beilisichende uitfpraak willen doen —de denkwijs van den Autheur verdient nader onderzocht te worden , doch wii willen het Stuk gaarn aan liet oordeel van des kundigen overlaten. a Korte fchets van de Bondgenootfchaplijke Republiek der SIchaers, om te betoogen, dat zodanige' Staats-inrichting onrustig en onbejiendig is. Uit 't Latijn van den Hoogleer aar; chr. g. heijne, in het Nederduitsch vrij vertaald door g. van middelhoven, Rector der Latijnfche School te Zierikzee. Te Zierikzee, bij A. de Vos J. z., 1798. 23 Bladz. In gr. Octavo! Dc prijs is f: - 5 - 8. •T\e Schrijver van dit Stukjen verklaart zich te zijn ff'. een voorftander van eene ééne en ondeelbare RepuillKl^ 7 Ctene Volks ""Scering bij vertegenwoordiging plaats heek, waarom hij, zoo als in het Voorbericht gezegd wordt , ook verkiest over de aanftaande Conftitutie te ftemmen. Dan daar hij veelen, en daar onder kundige mannen, het Foederalismus hoorde verdedigen , ging hij meermaalen zijne gronden voor de éénheid na , en bleef bij zijne beginfelen ; het bezef, dat hij, als mensch zijnde , ook zeker dwalen kon , deedt hem , uit vrees_ voor dwaling , zijne beginfelen voor eenen tijd ter zjjde ftelien, ten einde anderen, die aan de in dit opzicht heerfchende verfchillende gevoelens geen deel konden hebben , tc raadplegen. Na veel 011^ derzoek viel hem in handen deze Korte Verhandeling vau den geleerden heijne, welke door dien Schrijver in t jaar 1783 , toen dé Araerikaanfche Gewesten zich tot  KORTE SCHETS V.\N DE REPUBL. DER ACH/EëRS. 273 tot eene Bondgenootfchaplijke Republiek vereen i gden, in 't licht gegeven is. De Schrijver door deze Verhandeling in zijne beginfelen verfterkt heeft geoordeeld dezelve eene vertaling waardig te zijn, waar in hij, zich niet aan de woorden bindende, den zin des kundigen Schrijvers heeft zoeken te treffen. Aan dit prijswaardig doeleinde heeft hij, onzes inziens, ten vollen voldaan, door een zoo nuttig Werkjen der Bataaffche Natie ter lezing aan te bieden. Tot eene proeve van den belangrijken inhoud dezer Verhandeling zullen wij alleen uitkiezen, hetgeen Bladz. 4, 5 en 6, wegens de gebreken tener Bondgenootfchaplijke Republiek , gezegd wordt. De gebreken eener Bondgenootfchaplijke Republiek komen vooral klaar aan den dag * als 'er lasten, veel meer, als 'er buitengewoon zwaare lasten moeten op„ gebragt, als 'er krijgsvolk moet geworven en onder■y, houden worden: op deze klip lijdt die foort van Republieken doorgaands fchipbreuk; een gedeelte van zijn vermogen tot 's Lands voordeel toe te flaan weigert dan iedereen zoo gemaklijken als hij meer onder het voorwendfel van vrijheid zijne wederftreving verbergen kan, en evenwel heeft de Republiek geen klem ,, of gezags genoeg, welke noodig is om de Ingezetenen „ te dwingen , dat, hetwelk voor den Staat heilzaam ,, is , door allen en ten rechten tijd bezorgd worde, de vrijheid loopt uit op losbandigheid , en deze op », regeeringloosheid , welke verfchriklijke gevolgen ligt ,, kunnen vooruitgezien worden. Ondertusfchen worden „ zoodanige verbondene Staaten, ten opzichte zoo wel ,, van het algemeen welzijn, als van elks bijzondere be,, langen, door tweedragt, haat, binnenlandfche onëe,, nigheden , krakeel en onderlinge befchuldigingen he„ vig gefchokt; terwijl den last van het algemeen wel„ zijn te fchragen de eene Staat op den anderen over„ brengt; voor zich alleen voordeden behoudt ; dus „ door de traagheid en het dralen van fommigen da „ ijverige poogingen van anderen tot het algemeen wd„ zijn verijdeld worden; het verbond heeft kracht noch „ aanwezen meer, en het wordt daar door van zelve v ontbonden. Ondertusfchen verlopen de gefchikte trj„ den om iet goeds te verrichten ; minder gefchikte tijden volgen , van daar in het uitvoeren en voord^, zetten van zaken traagheid, loomheid, lafhartigheid; kieuwevad.bibl.ii.deel.no.6. S dan  974 C G. H E IJ N E „ dan eens wordt het raadpleegen afgebroken, op een' „ anderen tijd gefchiedt het bij overhaasting en ver" Y, •,, bef,»iten zijn verkeerd , de meesten, ook „ de heilzame worden noch op de behoorlijke plaats „ noch ten rechten tijd uitgevoerd. Wanneer men met „ alle krachten het gevaar eens aanvals moet te keer " Saan' ^orden » vooriil in het begin , 't welk aller„ verderfiijkst is, te weinig troepen te veld gezonden; „ overal ontbreekt dat, zonder 't welk een oorlog niet „ kan gevoerd worden , te weten: moed cn dapperheid „ goede bezorging der troepen , éénheid in het opper„ bevel over , en in de aanvoering van de krimslie,, den. — JO Men kan wel door wijze raadflagen dit kwaad ce„ nigzins te keer gaan , het meest in 't begin bij hCf „ opltellen van het verbond , als de Wetgevende cn „ Uitvoerende Magt wijzelijk verdeeld en bepaald is „ cn deze magt van den Raad cn de Overheid klem „ en vermogen genoeg heeft , om op den juisten tijd „ en in eene gepaste orde de zaaken te bellieren en uit " f-e.voeren> 0ük om te dwingen, als de noodzakclijk„ heid dit tot eene wet maakt; doch vooral als goede „ reden en eene eenvouwige levenswijs ernftig voorge„ (laan en onderhouden worden ; want als dc zeden „ geheel bedorven zijn, haast elke Staat tot zijnen on „ dergang, veel meer eene Bondgenootfchaplijke Repus, bliek, welker behoud afhangt van eerlijkheid, ondersi ling vertrouwen, rechtvaardigheid, welke in het ge„ heel geene plaats heeft, wanneer éénmaal iedereen „ begonnen heeft alles naar zich te fleepen; tot het voeren „ van oorlogen is zoodanige Republiek geheel ongc„ fchikt ; terwijl men in vrede en rust leeft , is de s> haat , de nijd ontdoken , en men verdenkt elkande5, ren ; terwijl men vreest dat al te groot vermogen „ iederëenen toevertrouwd wordt } haaken evenwel a£ len naar magt, als door het geluk van den Staat „ zelf, veel meer door den Koophandel , de Scheep. 55 vaart, de middelen en rijkdommen vermeerderd zijn 55 volgt daarop de weelde ; en wanneer daar door de 55 gemoederen geheel verzwakt en de zeden bedorven „ zijn , ^verdwijnen uit de Republiek braafheid en deugd , 55 en bij buitenlanders heeft zij geen gezag , geen in' 9.jdoed meer. Ondertusfchen doen buitenlandfche Staaj» ten hier mede hun voordeel, zoo dat zij de twee- 55 daagt  KORTE SCHETS VAN DÈ RF.PUBL. DER ACH/EeRS. 2?J ■j, dragt voeden, door listen en bedriegerijen alles, dat „ nog braaf en eerlijk is, omkoopen en bederven, waar ,., van het noodzaakelijk gevolg is, dat zoodanige Bond„ genootfchaplijke Republieken of door bedrog, of door „ geweld, ontbonden worden." Dit alles wordt gedaafd door een kort Vertoog vari de inrichting met derzelver gevolgen der Bondgenootfchaplijke Republiek acu-eïe , welke in Regccringsform aan de bondgenootfchaplijke' Republiek der Verecnigde Nederlanden zoo gelijk geweest is. Wegens taal en zinfnedeu zouden wij hier en daar eenige aanmerkingen kunnen maken ; doch wij verkiezen zulks niet te doen , uit hoofde dat de misflagen , ten dezen opzichte begaan, van te weinig .belang zijn ï dan dat de Verhandeling daar door merkelijk van haarë waarde en nuttigheid zou kunnen verliezen. Genoeg zij het ons derhalven hier nog bij te Voegen , dat wij allen weldenkende Vaderlanderen dit Stukjen ter oplettende lezing ten derkden aanbevelen. Verhandeling over den voordeeligflen hoek, onder welken men de Puntdeuren eener Sluize kan famenvoegen; door C. BRUNiNGS, Junior, Oud-Toeziener van Rhijn- ' land in het Kwartier van SpaarndamDirecteur Generaal der droogmakerijen van Nieuwkoop en Zevenhoven, Lid Pan de Hollandfche Maatfchappij der Welen fchappen, en van het Bataafsch Genootfchap der proef'óndcrvindelijle Wijsbegeerte Te Haarlem, bij], van Walré en Comp. 1797. 55 Bladz. In gr. Oêtavo. De prijs is f:-i8-: Onder de Concept-vagen, door de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchappen in den Jaare 1796 ar.n haare leden gezonden, wasvoorden Burger brunincs , volgends zijne eigene opgave , bijzonder belangrijk die geene , waar bij eene vollediger Theorie nopends dea voordeeligflen hoek der Sluisdeuren begeerd wordt, dan die welke belidor heeft voorgedragen. Schoon reeds te vóóren meermaalen over dit Problema" nagedacht hebbende, befloot B. thands hetzelve opzetiijk tot een onderwerp zijner nafporingen te maken; waariian dan ook deze Verhandeling , die wij thands Voor ons hebben liggen, haar aanwezen yerfehuldigd is. Drie Afdeelingen maken deze Verhandeling uir. De eerlle bevat eene Analijtifche ontleding der werking van S a fiih  S76 c. brunincs, junior flilflaand water op puisdeuren , en daaruit afgeleide, bepaling der beide uiterftens , tusfehen welken de voordeeligfte hoek noodzaaklijk liggen moet. In de tweede Afdeeling vindt men een Verflag der Theorïèn van belidor, lecciii en anderen, nopends den voordeeligflen hoek der fluisdeuren, met aanmerkingen op dezelven. Eindelijk bevat de derde Afdeeling eene nieuwe bepaling van den voordeeligflen hoek , dien puntdeuren met elkander maken kunnen. De Schrijver maakt in deze Verhandeling een nuttig gebruik van de Analijfls, waar in hij niet weinig bedrevenheid toont. Jammer is het, dat wij, bij gebrek der nodige Figuuren, welke, in 't koper gegraveerd, agter de Verhandeling gevoegd zijn, niet in ftaat zijn hem op het fpoor te volgen ; wii zouden anders met klemmende redenen kunnen bewijzen , dat B. niet geheel ongefchikt is tot het onderwerp, dat hij in dezen behandelt. Daar wij echter niet alles, wat in deze Verhandeling gevonden wordt, voor gangbaare munt kunnen aannemen, achten wij ons verpligt onze bedenkingen deswegens, met alle befcheidenheid, en zonder den wel verdienden lof des Schrijvers in 't minst te willen verdonkeren, den Lezer voor te dragen. Daar de bekende Wiskunftenaar a. b. strabbe, onder onze Landgenoten , één der eerften is geweest , die in openbaren Druk, in bet eerfte Deel der kunstoefeningen, uitgegeven door het Genootfchap der Mathemati/che Wtter.fchappen , onder de Spreuk : Een onvermoeide arbeid komt alles te boven, dit belangrfk Problema voorgefteld en opgelost heeft, doet ook ]>. Bladz. 31 openlijk hulde aan de echte Mathematifche kortheid en elegantie , waar mede gemelde Wiskunftenaar dit Voorftel heeft opgelost. Doch naardien S. gevraagd had naar den hoek, welken de twee fluisdeuren te famen moeten maken , op dat hunne tcgenftand aan de perfing van het water de mogelijk grootfte zij , en vervolgends door zijne oplosfing betoogde, dat de hoek aan den aanflag , zo als B. het noemt, = 1090 28' moet zijn , dunkt het ons vreemd door B. hier te zien aanmerken, „ dat de aldus bepaalde hoek eigenlijk niet 5, den ftand aanwijst, in welken Huisdeuren den moge- lijk grootften tegenftand aan de perfing van het wa„ ter bieden ; maar dien ftand , waar in de kracht , „ welke de eene deur oefenen moet, om de andere aan ,, den  VERHANDEL. OVER DEN VOORDEEL. HOEK, ENZ. 077 den aanflag te fchooren, een kleinfte wordt. " Immers kai niet ontkend worden, dat de mindere: drukking van ïe eene deur op de andere, ook de van buiten werkende kracht vermindert; en dus de minst mogelijke drukr van de eene deur op de andere, door B. fekooring ïcnocmd, ten aanzien der van buiten werkende kracht volftrekt Maximum zal zijn. 6 Niet m nderbevreemt het ons den Burger S. te zien berispen over zijne zeer gegronde ftell.ng, dat fe grootheld van den hoek, welke de fluisdeuren onderling maTen, den tegenftand zoo veel ft erker maakt, als zirne Sinus Zoter wordt Dat van dezen hoek de grootite tegenftandaan het aanperfend water afhangt, erkent B. zelf S verheid plaatfen zijner Verhandelingen hoe ftrookt dLhfermedePhet gezegde, .'^Aj^^tog oulosfine van S. niet ten vollen aan het viaagitmc " vo doet -clegen zou zijn in zijne aangehaalde on" Lrftïl ngf omtrend het fterker worden van den te" ïnftand In reden der aangroeijing van de Smus; des " hoeks, welken de twee fluisdeuren te famen maken? . ü. in wat betreft de aanmerking van B., „ dat de Sinusfen van ftompe hoeken grooter worden, naar " maate "ie hoeken minder ftomp zijn,.of meer den " Sten hoek naderen," hier in zijn wij het met hem tèn vollen ééns: doch tevens is het ook waar dat de Tnusf n van hunne Supplementen , die altoos dezelfde Sfn als die van de opzichtelijke ftompe hoeken, in de Sde reden\ullen aangroeien; waar door daii het arSmient van B. ten eenemaal vervalt. Zal dus de hoek, Sende fluisdeuren famen maken , hier een.gzins in "i.;nm ïad bijzondere betrekking op deze vrucht, en aloinme oliifboschjes, die haar in eigendom toekwamen, en voor w Ike eeriiedig gezorgd werdt. De culture*ji deze vrucht Hond onder bijzonder nauwkeurig toezicht van den ftaat. De fchaapsvokkerij was een ander deel van de zo" van den landman. Elk fchaap droeg een deknuic , o°m de wol tegen morsfigheid te bewaren en zorgen dat zij niet in de heggen bleef hangen. Men kenZde inC AttïaZook zeer wel het gebruik van het zout voor fchapen. Ook maakte men 'er werk van de bijen. At tika was best gefchikt om gerst voord tc brengen,AH Moeshof trok dc bijzondere opmerking van den Reiziger, en hij kreeg omtrend denzelven onderrichtingen, du men mogelijk nog met nut zou kunnen gebruiken. Ten op zichte van boomgewasfen zegt anacharsis. „ «ij " mijne komst in Griekenland ftond ik verbaasd , de boomen te zien bemesten en reinigen; maar mijne ver" rukking rees ten top , toen ik fommige vruchten zag, " vier pit men had weten te verkleinen, om derzelver " vleesch te vermeerderen, anderen, en vooral granaat" Sn die men aan den boom zelfs wist te doen ", zwellen door ze in gebakken potten te fluiten ja " boomen zelfs met verfcheidenerlei vruchten bcla- " Anacharsis bezocht vervolgends de Attifche mijnwerken , die vooral zeer veel zilver opleverden, en geeft Sr van zeer aanmerkelijke berichten Dit alles is wed röm, gelijk al het voorgaande , uit de fchnften dei: ouden bi een gebragt, tot de minfte bijzonderheid toe. . Het overile van dit Deel is meer van eenen histonefchen inhoud. Men vindt 'er, de merkwaardige gebeurenisfen in Sicilië, in den tijd van den jongen dionijsius, dion, timoleon en anderen. De verhalen van dit alles zijn zeer kort, natuurlijk en onderhoudend S 4 ot""  BARTHELEMIJ befchreyen ; en de karakters der voornaame perfonen zoo wel hier als in andere historiefche berichten, zoo gefclnlderd, dat zij door hunne fchoonheid of hatelijkheid zeer ftcrk treffen. Vooral vertoont zich het losf» wispeltuunge en gevaarlijke van eene onbepaalde Volks' regeering zeer in het ooglopend , in het gedrag en de rampen van het volk van Sijracufe : zoo -dat men elk volk dat zich in dezelfde omftandigheden bevindt, ten hoogften ongelukkig moet rekenen. Anacharsis doet uit Griekenland eene reis naar Egypten en Perfie. Doch daar de voorvallen van dien 5".d,\.ondcr de Grieken zeer belangrijk waren, zorsde hi, by zijn vertrek , dat hem zijne vrienden , van tiid tot tijd, van alles in hunne Brieven bericht gaven Deze Brieven gaan over den heiligen oorlog, en filips Koning van Macedonië , bij welke gelegenheid veele treurige voorbeelden voorkomen, van 'bet gevaar en nadeel der kwaade Volksleiders , op den grooten hoon in eene volftrekte Volksregeering. Een andere Brief handelt van artemisia, Koningin van Carie en haare Gelchiedenis , en die van haaren Echtgenoot mau. „ » daden de uure des „ Elk burger b*be don, >n ai£ J zoo dikwijls hem een „ doods tegenwoordig voo-dra gee«^en j " ^0Ze *T ïï tollet de al'ren , èn na'ar alle andere' ge„ de tempel,aan den ™«dönrGodHjk'en bijftand te fmeken, en „ wijde plaatfen, ten ™d J die zi ne zwakheid zullen „ zoeke befchermmg Ju bme Uede» d , ^ ^ deugd » Md^^^ — - verre zalf-ucus. groote waarde, met zoo H„ „ 1»»™" vf'J^Xïhet zeker zijn) omëerd is. £SÏ "S maarUééne plaat,. Zij vertoont ,lato of »evoorgebergte Snnium te midden zijner leerlingen. S 5  282 RAPPORT DER VEReENIGDE COMMISSIE, E , ; lcrcet:^d! Commisfie, benoemd door de Municipaiuetten van Oost. en West - Zaandam, en door het Deparlement Ziandtm der Maatfchappü tot Nat van 't Al- ITTu/^t ^ 0"tWerp ter *Ü*ttriH ^r Schooien aan beide plaatfen te vervaardigen. Te IVestzaavdam, bii f\ Tïo :"' 1797' 60 Bladz' In Sr- °*>** Prijs t Qok dit Rapport heeft men, gelijk zoo veele nuttige Schrif. ^:-i!n ?e Maatfchappij tot Nat van 't Algemeen, voonaamUjk toe te fchrijven. Het Zaandamsch Departem.-nt heeft d n1 grondflag daartoe gelegd, door deszelfs Voorltel aan het pu ÏÏf ■ , Tl f'6r pl?atfM ' ter h™°™»S eener Commisfie, • VaP eenige ledeu uit «et Uepaneaient, de ge¬ breken in de Schollen op te zoeken , en eenige voorflagen ter verbetering ip te geven. 6 Hier aan wordt bij dit-Rapport voldaan. Eerst worden de gebreken rakende de Schoolgebouwen, het getal der SchoolieTc?L dt"ene,r on.derw/js. de Schoolboeken, het Schoolgeld, de üide gc Belooningen en Straffen en het openbaar toevoorzicht over de Schooien opgegeven, en vervolgends, in dezelfde orde aangaande du alles middelen ter verbetering aan de hand geger;,^265 bedunkkens zou me" beter gehandeld hebben , met de m ddclen ter verbetering telkens terlf.nd na de Opgave der gebreken te doen volgen. De lezer is nu wel ee^ferpligr, om de voorgelhgen verbeteringen lezende, nog eens te rug té keeren tot de opgegeven gebreken, die hem reeds eenigzins Zullen ontdschi zim. «-cuigims Voords zijn de opgegeven gebreken al zoo de gewoone, die fZiïiïl iT^e, Bekr,omPe" en fombere Schoolgebouwen, gebrekkige Schrijftafels , gebrekkige onderwijzing, verkleefdheid aan oude gebruiken Hechte Schoolboeken ongefchikte ftraf oefeningen , gebrek aan belooningen en aanmoedigingen der jeugd. Vooral wordt 'er ook gewag gemaakt van het gering aantal der gezamenlijke Schoolleren in file Schooien , en daar! uit het groot.verzuim der Ouderen in het niet ter School zenden hunner Kinderen afgeleid. — In fpellen, lezen, fchrijven enfferen en zingen wierdt alleen Onderwijs gegeven/en dit oor', deelde men ongenoegzaam. _ Ook de manier van Onderwijs, vooral 1.1 fpellen, lezen, en cijferen wordt merklijk gegispt _ Intusfchen behaagde ons zeer die zachte toon , waarïn deze gebreken worden opgenoemd, en die oneindig meer ingang bij de Onderwijzers zal vmden, dan fcherpe en fpotachtige bewoo . dingen. Zoo lang men nog uit noodzaaklijkheid met de oude Schoolleeraaren ploegen moet, doet men best, hen, op eene zachte wijze voor in te nemen voor de nieuwere verbeteringen! —! Wij  TËR VERBETERING DER SCHOOI-EV, cSi dezer opgave, en dan macten w, ^ wij Sgt^JïS.aS bij Schooien, die onder blonder op. ^tSA- verbef tveTn- ftS-^S CSS^t* Si ^ JjjJ - eer, Sc. . piein, dienende ^^^^i^J^a l^ lichaam zeive zich , vooral door o'«|e tn «0Jr*g Onderwijzers *o« veriterkcr.ee ffemn8eB-.rT5keurra Wii zeer ?oed, doch zfjn kUnnenrdVeTakdeat di7vcnn£"u Mengen niet a.ieen ge b«l«»tog«eW^^^*^n /e0uders onafmeesters zoodanig te ttezoiaigtu . J , jjoftuur fton- Sa"^W5Sn1d|The "atlgSS K Report worde denï — ^eer nodig is nei, v Onderwijzers worden PPgeTMd°naar S ng ' ï kindek zij". - De middelen, aangefteld, naar gelang er uicc Jen der S7dlP Ordeirwiizehet dan maken, wanneer 'er Kinderen der zal de uncierwuzcr ucl beter, al wat on- Hebreeuwen m't School^-^/^ ede%chóolen te verderwij» uit g^JSiSïïSwÏM reden alle Catechetifche Swingen; n wat tót d/ftmenftdlen van Godsdienftigè S&-ailSea.^«BUikonde, en de wijze, waa,oP hetzelve  S84 RAPPORT DER COMM. TER VERBETER, DER SCHOOtEK om de jeugd in bet fpellen, en leZen te onderwijzen. _ El' ÏÏVvoerig?^ Wel »^*«^^«~ en ftrafien zijn zeer wel geregeld -! ï °°mgett den luidt dus Tnfffliï? — , IU der laa«tgenoem- s y u"/luttt"g v«'>r eenden tijd van deze nf êZ< met derzel.er belcilV™f op^ekenS" » ze-  VERDEDIG. VAN *T RAPP.TER VERBET. DER SCHOOEEN. **S „ «de.ijk gedrag ~T*ffi^'^^S£S » met f -1 P beSIeOrdelijk met warmen ijver voor Godsalle deelen van zi o ambt te beandwoorden. — cchool. in werking ie brengen, gefproken. — ue aan da reeds vooraf hinderpaalen, — en gat eenige u.m gd, om dezelve. & den weg te: ruimen Of »e^{«^ fiaagd zij, met het n werking brengen va ™ U'" el^00 veele wij niet zeggen. Misfehien behoor ^g;,fl/-fAffl) doch andere dingen onder de. /•'fuSoerT^ Bewind der Ba- meerder moed fcheppen wij, nu her Uitvoerena Safiche Republiek den Burger «^°^™ Sjt£mbeiering Departement aangefteld heeft. D zoo no J der Schooien, zal nu, 100 ™' d°" r' mtt de daad in wer- ^^wSden'^^^^ "n a"e,n' king gebragt worden . terwi i Rapport sl« eene tot deze verbetering de b«nd zullenileenen , ^ ftoffjn tQ| ons het volgende ter hand gefield. , , Veréemgde Commisfie, te Verdediging van het RW?'a"r 0rStverp tot verbet,Zaandam. Ter ^Z 't te^ d" beoordeeling van M ring der f^ ^^^^^flmtift^ UtteróefeStukjen, *«^ïfZmt^m\fr van dit Tijdfehrift, ringen i geplaatst in net_ a 'twori)en , door r. behts, /» gr- Oaavo' De pfijS 'SJ ! ' 3 ' " ^/.eermaten hebben wij ons gevoelergezegd W-^J M neele Twist- of Verdediging -Schn en en o ^ onsongaarn in der zeiver beoorde mg ihen. ^ ^ fin te minder daar het een geflbü », u ^d(che Leueröefenin. onze Confraters, de ,Schrijvers :° 7Per «unftig over dit Rapport gen.- Dezelve hebben zich n et zeer 8™ o ^ Verklaard, en de Commisfie oordeelde gh verp g^ ^ ^ ne Aanmerkingen te we .el-ggen, ,, . lnvloed hebben „ eene zoodanige. beoordeel i g een J d e g # ^ „ mogt op hun, die van naaien «"u= « ^ waaf  235 GESCHIEDE!»» VAN RAPHAÖL D^OÜILLAS. hu en dan foortgelijke VerdedS: c* ». -7" ü_,ja!d,en er <°ch zien, is het te wW,^ h1etJIicht foetert fcheidenheid en s e„ er„ tïïl m6t d,e bedaar°heid, bedit Stukjen dStSSKï' gekQreven maeen zii»> ^Ike ia Gefchiedenis van rapHAët. D'Aonrrr., -r *■ ... In gr JOctavo, pffipffi&fi *7*' Z* De Gefchiedenis, in deze bladen vervat" 'L r de Vertaaifter in het Voorbericht ,"Tidu' fpreekt .. het gebied van Spanje ondede r L~ plaatst ons in » JM TI tn Ilf. £ 'veer°on on W*» » Hoveling, met alie de bage ft-eke. ■ b™sJ ,van,Yorst « „ onbepaalde heerschzurh 1„" >,•• , ,:ru,Pei"ie vleierijen, * wellustig hof Z,? fch5der on fdT'^ **"",e,«! van ee" » verblinde menigte ) X H„ 0,m iZe1^, ^eeperij der „ zucht, de wreede btoeddnr« S dt e!*enz°ekende fchraap. ü Geestelijkheid!! mS eS vvoord T'^ vervoW"« 4 * in eenige aandl'ift^Xureni^n- f'T R in^„ verbannng der Mooren hl,■ ,. „1slen' en onder deze. de „ gtdeelte van SpanjeTbewoner' mi^'f60 onfc""^ .. ren af, dat elkgevoeligeZer de bSSK^ COu!ei* „ verlichte eeuw, in welke »iiu "Jden, en de (meer) „ vreugde gevoelt!» JU En UT da»kbaarheid en wij dat gedrochtelijke famenftel va^b" TL^'Ï' ^Z*"*» waar uit zulk eene ontelbare menigte Ör£»? heersch*l!^. ontiraan is, geheel zien om verre™ïrp^'ndMden en S'^kh masker va, Godsdienst zoo veele teuten ant' T ^"der het gen woorden, lezenswaardig in Jn' dfftSSJ' vet'e' hand der wrekende gereebtij eid ril deZ1n' waar in 'fe daagfche ge^nrenisfeSÏSfié^f8de h° Vn' gedeelte eer Maatfchappijen , het welk 5 °'7 /USt! °P dat daaden , het zij door hun z'lven of" V ^oordeelen der («angepleegd , tot dus J "S« ^ "gW Voorgangen diem-nigte hulploos omzwervende' en reedT^ ^ Piet in gefnenvelde of door gebrek geXfteH ik «m! f d°°rIfhet zwaard en Priesters , de vervulling £ ld ' fglnï Emifantei1 „ daaden der vaderen bezoden aan de U f' Ik "? de mis" „ derde en vierde lid ? » r Vnnr ~" Ul1deren , tot in het ren de ^ppen' der vaderen die >™d* geest gedreven worden, j .«««ken en van den zelfden TeH  oeschiedënis van raphaül d'aQÜILLAS. 287 TVn Pinde den lezer eenig denkbeeld van de belangrijkheid deS ge "htdenTs, ui? het aangewezen oogpunt befchouwd. te geven f zuilèn wij denzelven eene korte fcne.s van ceszeus m- ^Stó^iSktS Zoon van een braaf en verdienfleSk krijgsman, die, na zijnen Vorst met alle geirouwhe.d geSend te hebben, op het best zijner naren , als een flachmffer J n mslukte Koningswellust en Priesterhaat, m.den *9**M yan,Tu e van zün gezicht beroofd wierdt, en zich, r.a dat hu ut d ze haatli le gevangenis ontüagen was, gedwongen zag, nm wilde hi zich niet op nieuws aan de vervolging blootgeftdd zTen m t zSe braaveP echtgenote , die de laagetWéhtiin des KonTngs oC dus verre te vergeefsch door alle de kun.t, f enen d r° Ho^ffche verleiding tot ontrouw hadden zoeken te breien he" Hof te ontvluchten, en zich oP een a^eleg n Mo'orsch Ka teel en onder de puinhoopen eener vervallen Mfl| tóe tverfcbuilen. — Hier wierdt raphacl geboren, en n ï e eenzaamneid door zijnen blinden vader tot een eJel men ch Ïvormd doch geenszins :^Z^^^fSmt STRS h,erSedatdhi;&ffi££dTrampfooeden Sner Onderen bekend geworden waren en toen h>, ervaren had dat zij, die'zich Priesters van het .Christendom noemden S bewerke daar van waren , van de leer des Christendons, die vooral in die tijden zoo wanftaltig voorgedragen, ea.nog uèchter beleefd wierdt, min of meer afkeerig was, en meer tot mahomed dan tot christus overhelde. De zucht, om de wreede mishandelingen, z.inen vader aangedaan te Veeken , dreef hem , na deszelfs dood naar de S,) d. WMr hii na lang te vergeefsch gezocht te hebben, endS^ en wel n den man, wiens dochter hij tot vrouw had den booswicht ontdekte, die de voornaamfte bewerker dat van geweest was, aan wien hij dan ook eene geduchte trïalt ïïwSEl kee'rende toen naar .KasteUnanfor , toe net ^Stbond'S "chf door een huwelijk met een Moor,ch meisen, op het naauwfte met dit volk, wiens weldadige Vnend hii was en van het welke hij op her hoogde bemind en geëerd 3eS!\ en , toen de vervolging der Geestelijkheid met nieuwe woede tegen het zelve ontbrandde en het banvonnis waar door Spanje voor een groot gedeelte ontvolkt moest.wordenten o.tvoer wierdt gebragt, befloot hij met zijne Vafallen het Vaderland b vertaten. en bfgaf zich met hun aan boord, waar de barbaarsewellustigheid en wreedheid van den Commandant hem van £fae dierbare Gade beroofde, na op de onmenachhikfte w]ze te gen de ongelukkige Siachtöüers der dweepzucht gewoed te hebben, terwijl hij zelf, wezenloos van tart, ter naauwer nood  2i>8 GESCHIEDENIS VAN RAPHdëC D*AOUJLI.AS< door de bloedverwandten zijner vrouw gered en met eene boot Wederom aan de Spaanfche Kust gevoerd wierdt. Nu, na dat hij wederom een weinig tot bedaaren gebragt was, ftelde hij zich aan het hoofd der in het gebergte gevlugte Moo* ren, en poogde hun met den degen in de vuist aldaar ten minden eene ellendige vrijplaats te verzekeren; doch ongelukkig viel hii -in een hevig gevecht in handen van de Spanjaarden, die hem naar Madrid voerden, alwaar hij door den Koning, om bijzondere re* denen, wederöm in vrijheid gefteld wierdt, en eenigen tijd aan het Hof de befchermer der ongelukkigen en de toevlugt der ver. volgden was. Dan even dit haalde hem den haat der Hovelingen en vooral der Geestelijkheid op den hals, die flechts de gelegenheid befpiedden , om hem ten val te brengen, waarin zij ook eerlang daagden. Want niet voldaan met een geheel deugd- en vreedzaam volk uit zijne bezittingen verdreven te hebben, begon nu dj dweepzucht ook tegen de dooden te woeden , en de graven om te woelen. Rapiiacl had niet zoo dra verdaan, dat dit rot zijn geliefd Kastelraanfor dond te treffen, of hij ijlde derwaards, en vond de Priesters reeds bezig met het overfchot zijner dierbaren te verbranden en te vervloeken. Woedend viel hij hun op het lijf, richtte eene verfchrikkelijke flachting onder hen aan, en verliet toen Spanje, om zich naar Africa tot zijne Moorfche broederen te begeven. Dan re Napels gekomen, wierdt hij door den Onderkoning, die een Opdand tegen Spanje fmeedde, overgehaald, om in ziin ontwerp te deelen, en ten dien einde een inval der Mooren op Sicilië te bewerken. Hij vertrok dan naar Algiers, maakte aldaar de nodige toebereidfelen, en keerde met de blijde hoop in het hart naar Napels te rug; doch wierdt bij zijne aankomsr, daar alles in dien tusfehen- tijd veranderd was, op last van den Kardinaal borgia, die nu het bewind in handen had , gevangen genomen, naar Spanje overgevoerd , en aldaar in den Kerker der Inquifitie , door eene foltering , welke drie dagen lang onafgebroken voordduurde, ter dood gebragt.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN* ». M~enl*en~hgan?, tot Heerlijkheid, om, in het toekoZTleven , Gods Beeld in volkomenheid te *m ITr C c, h. van du aa, ^ *< H Fuanselies in de Gemeente, toegedaan de Omeran^IS hirSihe Geloofsbelijder^ ; Lid e„ Secrefaris van *de Hollandfche MaaifcHapH der Weten f happ It,e Haarlem. DeUe en Laatfe S'tuk l„ den laa^ hij C. Plaat, 1797- 253 Bladz. In gt. Octavo. De . prijs is f 1 - 10 - 1 •Dii voorgaande aankondigingen onze gedachten ov-r JJ den aart en dc waardij des arbcids van wijlen den Ferw Van der aa gemeld hebbende, behoeven wg d5TioI nret« rug te keeren. Met die van voorgaande SS el ufÓm 'on'zen Lezeren , welke onderwerpen hifhier behandeld vinden, in.een enkelen oPlla? "V brengen, willen wi den korten inhoud WpI r v d aa in 't algemeen over de hoedanigheden San d verh'eed'jk e lichamen, die de Rechtvaardigen S hunne ÖpKins ontvangen zullen, om vervolgends den aan dcr Gees eliike lichamen nader aan te wi,zcn. ff Ii";i/hf>iH de waarfchijnl ikheid en de zekerheid, PVZ^mi^nfbg hunne Opitanding, verheer; fflt «yk lichamen bekomen zullen, worden in dl twee volgende Verhandelingen overwogen ïï tóe'S wordt wvolgends overwogen , om d«rf' «'"Showen de Gelukzaligheid , we ke de ver- ffi&^aSKÏÏUp. "?/\™ï«rt'LSee?eU°v"S lirhnmen o-enieten zullen. Hoe krachtig de i^eere van d ' opftandiiïge"der Rechtvaardigen tot ftandvastigheid en aanwas in geloof eu deugd ver nieuwe vad. bibl. xi.dekl.nö. 7- A ¥»*  200 C. C. H. VAN DHR AA pligte , is het onderwerp der laatfte Verhandeling. Uier en daar zuilen wij nu iets opzamelen , om het ter proeve mede te deelen. Sprekende over de moreli] i heid der Opftandinge , op 's Apostels redekaveling rakende het fterven en herleven van het gezaaide koorn gebouwd, fchrijft v. d. aa : „ Als het waar is, het „ geen veele geleerde en fchranderc rrrïmnen denken , „ naamlijk dat elke ziel haar eigen lichaam heeft, ofte „ haar eigen (Fehiculum) voermiddel, het welk zij bij „ haar eerfte wording ontving, en nooit weder, aflegt, dan zoude in het bewijs van den ^.postel eene zeer „ uitmuntende fterkte leggen. Want, gcliik het graan, „ wanneer het, in de aarde geworpen, zal opgroeien, fterft , naar zijne groove en meest onder het bereik „ der zinnen vallende, deelen, maar naar zijn eerjle en „ voornaamfte deel, het hartfpruitje , in wezen blijft en „ ontwikkeld wordt : zoo fterft dan ook de mensch „ niet gehee;, zijne ziel blijft overig , en dat nog wel niet alleen, manr bekleed met haar eigen oorfpronkHik lichaam, het welk zij medeneernt, het welk alleen „ behoeft ontwikkeld en uitgerold te worden bij de „ Opftanding , gelijk dat gefcliicdt in het graan. En „ dit (voegt hij 'er nevens) zoude de mogelijkheid van „ de Opftanding der dooden dan begrijpelijker maken." Met veel omflag , zoo niet ecnigzins iangwijlig, wordt dit denkbeeld na.Ier aangedrongen , cn op 'grond daar van de volgende zwarigheid beandwoord : „ Hoeclani<» zoude dat lichaam moeten zijn ? Van hoedanig eene verbazende grootte, ingeval wij alles, wat altijd tot „ ons lichaam behoort heeft weder zouden moeten ont„ vangen bij onze opftanding. Ons lichaam beftaat (om zoo te fpreken) door eene géduiirigë ebbe ea „ vloed, van deelen, die zich door"uitwaasfeming, cn ,, andere wegen , ontlasten , en waar voor wij door „ het gebruik van fpijs ■ cn drank weder anderen beko„ men ? — Hoe zal het gaan met de deelen, die heden „ tot mijn lichaam , en na eenigen tijd tot het lichaam „ van eenen anderen , die mijn lichaam opgegeeten „ heeft,behoort hebben? Wie van ons beiden zai deze „ deelen ontvangen bij de opftandinge ? En hoe zal „ dan één van beiden zijn eigen lichaam kunnen heb„ ben ? — Hoe zal het gaan met verfcheiden Leden , „ dcwclkcn wij tot het gebruiken van fpijs en drank, „ of tot vermenigvuldiging van dit geflacht, in dit le- „ ven )  VS M&NSéHEN INGANG, TOT HEERLIJKHEID. Üfjï •V, ven nodig hebben, en naar allen fchijn daar onnut zullen wezen. God doet geene onnutte zaken. Dus " zullen wii die Leden gewislijk niet hebben; diedatir ~" onnodig ziin. En derhalven zullen het onze eigene ■ iSmen niet ziin. " Wij hebben deze tegenbedcafcirtófen in haare volle kracht wel willen overfennjven , uit hoofde van de aanneemlijkheid van het andwoord, zoo als het ons voorkomt, welk onze Schnjver daar tegen aanvoert. „ Alle deze zwarigheden (zoo limit „ dit andwoord) rusten op de ouderftclhng , dat wij A alle de deelen, die ooit tot ons lichaam behoort hebben, , weder zullen moeten ontvangen; en dat allejie dee.cn „ weder moeten famengezet worden tov die Leo.en , tot ja„ menftelling van dewelke» zij eertijds beaoort hebben. Dan dit leert de H. Schrift niet paulus integen' deel keurt dat gevoelen voor dwaas-, cn verklaartj dat de lichamen , die wij naraaais heoben zullen , ftaan, tot de lichamen die wij hier hebben, als een \] halm met zijne alren cn graan enz. ^"*Qt het hoorntje , waarüit het ontwikkeld is ; dat het vc 1 uitmuntender zal zijn, nogthands uit deze f de grond(lof, die ons lichaam maakte , ontwikkelu ; en d.it % wij m dien zin ons eigen lichaam zullen hebben, even als het graan zijn eigen lichaam heeft niet tegen}! ftaande z5in opgroeien , om dat het geen tot zijn ' Zond- aanleg behoorde, afgezonderd van al het geen \\ fan het zelve vreemd was en alleen tot derzelver op' vulling diende , aan het zelve eigen blijft , en overèSémm met zijnen aart ontwikkeldst Vilde ',' iemand'loochenen, dat het dan ons eigen helmin is, dan moet hij ook lochenen, dat het graan itra eigen lichaam behoudt, bij zijri opgroeien en da. wi, nooit één oogenblik, het zelfde lichaam behouden, omdat 'er <*eduurig vermindering in voorvalt, en dat V zal hii behoudens een gezond oordeel niet kunnen " doen. Dus bewijst ook nog de aanmerking van den " Apostel, op eene zeer voordeelige wijze , de moge, lijkheid der opftandinge van den dooden. — S' Handelende over de hoedanigheden der opgewekte lichamen , cn eenige derzelven hebbende opgeteld ,• merkt v. d. aa. omtrend het zeggen des.Apostels, herwordt gezaaid een natuurlijk lichaam, en het zal opftaan een geestlijk lichaam, het volgende aan: „ de Apostel 4, heeft hier , zoo het mij toefchijnt, het oog op det"*- "'ti «i Ta 'ü 'e'  ï£* C. G. H. VAN DER AA tegenwoordige verbindtenis van ome lichamen met on„ ze zielen , waarïn wij wel verfcheiden zaken gewaar worden; maar waarïn onze lichamen allermeest ver„ bonden zijn met onze zielen naar derzelver vermogen , „ die_ wij vermogens van lageren rang mogen noemen. „ Wij hebben gewis bevindingen , aandoeningen die in „ onze bevindingen gegrond zijn. Daarin ftaan wij bij„ na gelijk met de dieren. Maar wij hebben ook alge„ meene en duidelijke denkbeelden. Wij kunnen ons en de dingen , die wij overwegen , los rukken van de „ omftandigheden , die ons en hen omringen. Wij kun,, nen _ redeneeren , wij kunnen de redenen der zaken tot in een dieper grond nafpeuren, en gevolgen van gevolgen inzien. Met één woord, wij zijn in ftaat „ tot verftandige befchouwingen , dewelke op onzen „ wil ofte onze verftandige en redelijke begeerten in„ vloed hebben. In dit laatfte opzicht werkt onze ziel „ (om zoo te fpreken) zonder invloed van het lichaam, zoo .als zij niet werkt bij onze bevindingen en dier„ lijke neigingen. De Apostel wil zeggen, dat, gelijk ons lichaam hier zoo geaart was , gelijk dat van de „ dieren, en deszelfs verbindtenis met onze zielen ons „ meer als dieren, dan als geesten ofte verftandige wezens, deedt gewaar worden en denken, ons lichaam, „ het welk wij bij onze Opftanding bekomen zullen , meerder zal beandwoorden aan onze zielen , voor „ zoo verre zij geesten ofte verftandige, redelijke, vrij„ werkende wezens zijn ; dat 'er een naauwer , meer der , onmiddelbaarer verbindtenis zal zijn tusfehen „ onze lichamen en onze zielen naar haare vermogens 3, van hoogeren rang, verftand en wil ; dat onze licha„ men meer aan den wil en het verftand onderworpen „ zullen zijn, dan zij hier waren, en meerder bekwaam „ om het verftand en den wil van de ziele eens volko,, men gemaakten Rechtvaardigen te volmaken , en de „ begrippen en befluiten van den mensch, als eenen rc,, delijken geest die den tijd der beproevinge heeft doorj, geftaan, en zijn hoogde vermaak in God vindt, te openbaren; zoo dat het zal wezen als of de mensch enkel kennis, enkel geest was, bekwaam om de fijn„ fte , en onze zintuigen tegenwoordig ontflippende, „ werken en krachten van de natuur , die de groote „ beweegraderen van het geheele uurwerk zijn , gewaar te worden, te ontdekken , te kennen , en met één „ woord  >S RlENS "IIËN INGANG, TOT HEERLIJKHEID. 293 a i,t,r Cent te wezen." Dit alles wordt nog fel het eeestliik lichaam, het welk wij, die God hier „ tel net Se"ll'J 9 nebbcn zoeken te dienen, " ifoZ offiSS» En hij vcrftaat " d ar dooï'een lichaam, het welk bevindingen zal " S?.,L vin zaken , deWelkén tegenwoordig , door V ^fiSdTa^lO «f aóor dien ons zintuil \Tontreten bekwaam om dezelven gewaar te wor- Hen onze gewaarwording onttlippen. Hij wil zeg- 3 Sft tot ^ en g|^^w^« " „,L r7 worden , integendeel als in eene geduu„ wriM«4 te woi^n i £ onzen Geest on- „ derlciira u , leevenjiK f A7v«; te maken; dat V ™de gfcgg Sn de zielen des gerechtvaardigden " ïo Vinliike neigingen over te halen, en van ver!tan- n $eree?l,JL%d Z Z" de dingen buiten God in den „ «?JPtnes hoé uitgebreider, hoe langs hoe „ mensch, hoe lang(hoe ^ ^ hoe langs hoe „ duidelijker, ^l^XAvendiger, hoe langs hoe „ ^^.«^^^^fenfehniet alleen voor „ ^/fl»5ry*er zal maken, en oen overniingen " &ffie(T%r ^ «W* en voor alle „ Coverijhngen), voor a. ^ g ^ZTJZoxlin Jzal behoeden. " Dit denkfceïTwSot ™^?d? nader ontwikkeld en geftaafd; S waS wij onzen Schrijver niet kunnen Volgen  = 94- C. C. H, VAN PER AA hier alleenlijk aanmerkende , dat hoe zeer alle het hovcnltaande geen algemeenen bijval mogt ontmoeten veelen evenwel, hetzelve als geenszins onaanueemlijk zullen befchouwen. 'c Is hier, wij zien door een glas in eene donkere reden. In de zaak der Opitandino-e hebban, wn geenen anderen gids , dan de Leere der Christlijke Qpenoaringe. Zoo veel lichts te verfpreiden over de uitdrukkingen en fpreekmanieren, aangaande die belangrijke gebeurenis gebezigd, als met onze 'redelijke bevattjngen, wegens den mensch en deszelfs hoedanigheden overeenftemt, is al wat van den oordeelkimdigen Schriftverklaarder kan of mag vcrwagt worden. Eu, naar ons inzien, heeft de zalige v. d. aa daar toe geene ongelukkige pogingen aangewend. ° Zie hier. nog iets over de verandering , welke 'de vroomen, die ten jongften dage nog in leven zijn zullen ondergaan zullen. „ De vraag is," (fchrijft v. d. aa) „ wat is die verandering van onze lichamen, waar van „ dc Apostel fpreekt? Men fpreekt wel in de gemeene »a iamcnleving, cn de H. Schrift zelf geeft gelegenheid »! om(van cenc verandering te fpreken , waardoor men „ verftaat, dat een zeker lichaam ophoudt te zijn het „ geen het was , en bovendien door eene andere ver„ bindteni| zijner deelen wederöm begint te zijn een „ lichaam van eenen geheel anderen aart , dan het te „ vooren geweest is. Zoodanig is het gefield met de „ verandering van water i;i wijt} Joh. II, en met die „ vau aïrons Jlaf in een flang. Dan (zegt v. d. aa.) „ cc H. Schrift fpreekt ook van eene verandering van lichamen , waar door derzelver zelfftandigheid wel „ dezelfde blijft, cn noch vernietigd wordt, noch ver„ rot, joch in eene andere zelfftandigheid door trans„ itibftantiatie overgaat , maar eene andere uiterlijke of ,, toevallige gefteldheid bekomt. Zoo heet het bij voor,, beeld, ffeir. I: 12. De Hemelen zullen veranderd wor„ den; waar mede niets anders geleerd wordt, dan dat de Hemelen eene andere fchikking enz. niet veruieti,, ging enz. bekomen zullen. In zulken' zin zegt ook „ de Apostel , dat onze lichamen ten geenen dage zul„ len veranderd worden , dat is , eene gantsch andere „ nieuwe fchikking zullen bekomen, eene gefteldheid, „ dewelke van de tegenwoordige gefteldheid onzer lich". anien,zeer onderfcheiden is ; en wel de Apostel verai Vi?$ 'er door5 dat, zonder dat men zal jlerven, z'on- : a> der'  'a menschen in'oawg, tot heerlijkheid. &S>5 -, der dat de band der verëeniginge van hünne zielen ' met hunne lichamen zal gebroken worden , zonder '' dat zij ophouden zullen te leeven, deze verandering „ der hoedanigheden van de lichamen dier nienlcheii zal voorvallen." . Beter, twijfelen wij niet , zal deze opvatting van de natuur der veranderinge van de lichamen der overgeblevene Vroomen onzen Lezeren bevallen ; dan des Schrijvers meening rakende het blazen der laatfte baz-iine, als of zulks in eenen eigenlijken en letterlijken zin zou moeten worden opgevat. Doch ons plan gedoogt niet, onzen Schrijver verder te volgen. De verheugde Kamerling gefchetst, in eene Leerreden over Hand VIII: 39b. Door samuel joanneS vaN de wijnper sse, A. L. M. Phil. Doet. Uitgejproken te Amfteldam , in de Amflel Kerk, den. i Au?. 1-90. Te Amfteldam, bij II. Diederiks en H. Lardé , 1798. 38 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f : - 6 : JJT'ant hij reisde zijnen weg met blijdfchap. Alleen de'' ze woorden zijn het onderwerp dezer Leerreden. I. Tracht van de wijnpersre zijne Toehoorers den gelukkigen reiziger, wiens blijdfchap hier gemeld wordt, te leeren kennen. II. Schetst hij zijne vreugde. III. Zamelt hij uit het verhandelde het een en ander ter leering op. ■' h Bij het Eerfte Deel merkt hij het een en ander korteHjk aan omtrend het Vaderland van den Kamerling , omtrend zijne bediening, zijn ftand en vermogen, zielsgefteldheid en godsdienstbegrippen , zijne reis naar en van Jeruzalem, zijne ontmoeting met philip pus, en zijn geloof in jesus christus als den Zoon Gods enz. II. Bij het Tweede Deel laat hij een paar letterlijke ophelderingen voorafgaan , en ontwikkelt daarop de zaak zelve, de blijdfchap van den Kamerling. Hij beai'dwoordt hier drie vragen : De eerfte: Wat gaf den Kamerling aanleiding tot deze blijdfchap? En waarömtrend verkeerde zij? Het andwoord is: Zijne genotene voorrechten wekten haar. Hiér worden wij bepaald bij die voorrechten zelve — bij de wijze waaröp — en bij den toeftand, in Welken hij die genoot. —- ' Ta dö  595 -r. J> VAN DE WlJNPERSSB De tweede Vraag was: Hoe was deze blijdfchap werkzaam? De werkzaamheid dier blijdfchap wordt tot de vijf volgende hoofdtrekken gebragt — opgewekte overdenking zijner onfehatbare Zaligheid — dankbare verheerlijking van zijnen onëindigen Weldoener — blakende liefde tot jesus —- onwrikbaar vertrouwen op hem — opgeklaard vooruitzicht van den hemel. De derde Vraag is: hoe groot was deze blijdfchap? welk eenen trap beklom zij? — III. De Leeringen, uit den Tekst afgeleid zijn de volgende: i°. Buiten jesus is geene beftendige, zuivere, zielverzadigende blijdfchap te vinden. 2°. Voor rampzalige zondaren ftaat een weg tot waare blijdfchap, door het geloof in jesus christus, open. 30. De waare blijdfchap is met ootmoed, oprechte dankbaarheid, en brandende genegenheid tot jesus gepaard. 40. Dan" alleen leeft een Christen tot eer van zijnen Verlosfer, dan alleen behartigt hij recht zijne dierbaarfte belangens, wanneer hij met den Kamerling zijnen weg met blijdfchap. reist, 50. Dien het waarlijk om het genot dezer blijdfchap te doen is, moet trachten het beginfel des geloofs op te wekken, en leevendig werkzaam te doen zijn. 6*. Als deze blijdfchap leevendig is, dan maakt zij het leven gelukkig, het fterven getroost, het voorüitzicht op den hemel zalig. — Wij hebben deze Leerreden over het geheel met genoegen cn (lichting gelezen. Zij is gezuiverd van veele Gebreken , die in veele andere Leerredenen gevonden worden. Oordeelkundig laat v. d. W. zoodanige breede letterlijke ophelderingen van den predikftoel weg, die voor het Volk niet gefchikt zijn. Hij deelt maar het refultaat van zijn onderzoek mede. Zijne Leerreden is zaakrijk en nuttig. Het plan loopt regelmatig af. De methode, hier gevolgd, bevalt. ons. De leeringen zijn juist gekozen, en ftichtehjk uitgewerkt en toegepast. Wij geven alleen het volgende in bedenking: zijn 'er in het tweede Stuk niet te veel onder- en onder onderdeelen ? is eenig Toehoorer in ftaat , dezelve goed uit elkander te houden, en in zijn geheugen te bewaren? Is het niet wat verwarrende, wanneer men de orde tot in de kleinfte bijzonderheden toe te.veel laat zien? Zou de blijdfchap van den Kamerling ook niet te veel ontwikkeld zijn? Zou 'er lliet meer toe gebragt zijn, als hij 'er zelf bij gevoeld heci,t? Verplaatst v. d. W. zich wel genoeg in den toeltand;  de verheugde kamerling ceschetst. 2p7 ftand van een man, die het Euangelie voor het eerst hoort, en zoo aanneemt, wiens denkbeelden onmogelijk zoo onderfcheiden kunnen zijn ? Laat hij hem niet veel, denken en fpreken , waarom hij misfehien nooit, ten minften toen-niet gedacht heeft? Is het wel juist hem zoo te laten denken en fpreken, als thands een geoefend Christen denken en fpreken zou? Vooral in die termen, die thands in gebruik zijn? In die taal van het Sijstema, en van de tegenwoordige praftijk? bij voorbeeld Bladz. 29 wordt de Kamerling dus fprekende ingevoerd: Ten dage als ik zal vrezen, zal ik op God betrouwen ! „ Laat dan treurige weedommen naderen, mijne ziele door eene menigte van geestelijke vijanden .worden „ aangevallen, mijn geloof verflaauwen, ook in een uur „ van uiterite duisternis zal mijn Goddelijke Zoenborg ,, mijn licht wezen, Gemoedigd wagte ik op zijn woord. „ Ja ik weet het, ik zal het meermalen verderven en hem „ verlaten; dan o troost! al ben ik ontrouw, hij blijft ,, getrouw." — De Kamerling wist uit jesaïas, en het nader onderricht van p h i l i p p u s , dat de m e s s i a s zich als een lam ter flagting had laten leiden, en wel dat hij diïs onze overtredingen gedragen heeft, maar zou hij hem onder den iijstematifchen naam van Zoenborg gekend en aangefproken hebben? Zou hij zich bediend hebben van den term, thands bij veelen gebruiklijk: ik zal het meermalen verderven? Zou deze nieuwling in het Christendom , nog in de eerfte oogenblikken van blijdfchap en verrukking, al geweten hebben van eene menigte van geestelijke vijanden, die zijne ziel zouden aanvallen, van verflaauwing'van geloof, van ontrouw worden, van duisternisfen, die hij op den weg naar den hemel ondervinden zou? hebben jonge Christenen, reeds lang onderwezen, bij hunne bekeering daarvan die denkbeelden wel, die zij naderhand door de ervaring verkrijgen? en zal dus deze Kamerling, zoo op het oogenblik eerst van jesus horende, al om geestlijke vijanden en duisternisfen gedacht hebben? Vooral is het wel juist, hem te laten zeggen: al ben ik ontrouw, hij blijft getrouw? Een gezegde waarvan zich p au lus eerst naderhand in zijnen tweeden Brief aan timotheus Hoofdfl. II: 13 bedient, en het welk wij in navolging van hem bezigen. — Ja wordt die tekst in zulk een verband wel juist gebruikt? wij weten het, dat dit zeer gewoonlijk gefchiedt, en dat men 'er doorgaands dit door verftaat: al zijn wij T 5 on*  293 s. j. van de wijn pers se ontrouw, ontrouw aan onze verbintenisfen, door onze dagelijkfcbe ftruikelingen en overtredingen, jesus blijft echter jjetrouw, hij bemint ons onveranderlijk. Hij zal ons niet verlaten. Wij vinden altijd in. hem 'den zelfden ontfermenden jesus weder, die zijne beloften zal volbrengen. — Maar dit is volgends het verband zeer zeker de zin niet. De mening van paulus is deze: ,, wan„ neer wij ongelovig worden, het Christendom verla,, ten, hij is de ltandvastige, welke de bedreigingen, „ die bij daarop gedaan heeft, zeer zeker zal ter uitvoer ,, brengen." Immers indien wij ontrouw zijn geeft, gelijk de Kantekenaars reeds hebben aangemerkt, te kennen, indien wij ontrouw zijn in jesus aan te hangen en te belijden, indien wij ongelovig zijn, het Christendom verlaten, in de zaak het zelfde, dat in het vorige vers dus uitgedrukt wórdt: indien wij hem verlochenen. Getrouw in het Grieksch njec> betekent , gelijk schleusner in zijn Lexicon met recht aanmerkt, in het gemeen iemand, die waarachtig is, die zijn woord houdt, in het bijzonder of iemand die zijne beloften nakomt, of iemand die zijne bedreigingen ter uitvoer brengt, naarmate het verband dat vercischt. Het verband cischt hier mi ten duidelijklten den laatften zin. Want i°, daar wordt gefproken van een ontrouw worden aan de belijdenis van jesus, van een verlaten van het Christendom, waarop alleen in eenen kwaden zin past, hij blijft de waarachtige, die zijne bedreigingenter uitvoer brengt, a?. Daar gaat, ottmiddelijk vooraf: indien wij hem verlochenen, hij zal ook ons verlochenen, waar mede de uitfpraak in onzen tekst in de zaak overcenftemt. 30, Deze opvatting wordt nog aangeklemd door het geen paulus 'er bijvoegt. Bij kan hem zeiven niet verlochenen Dit bijvoegfel verönderftelt van zelve, dat de uitfpraak in den aangehaalden tekst waarfchuwend en bedreigend is. — Het iade en 13de vers dus opgevat, leveren eenen volmaakt goeden zin op. „ Mijne broeders! indien wij liandvastig in het geloof en in dc belijdenis van jesus, lijdzaam zijn ia het verdragen van allerlei verdrukkingen, die ons daarom overkomen, wij hebben dan het vrolijkst voorüitzigt, wij zullen met hem beerfchen, wij zullen op zijnen rhroon zitten, gelijk hij gezeten is op den throon zijns vaders. Maar indien wij op eene tegengellelde wijze handelen, wij hebben dan een geheel ander lot te wagten. Indien wij hem verlochenen, hij zal ons  dk verheugde kamerling geschetst. 299 ons verlochenen; indien wij ontrouw worden aan de belijdenis van hem, cn door de verdrukkingen afgefchrikt, het Christendom verlaten , hij blijft de waarachtige, die zijne bedreigingen daar op gedaan zeker zal ter uitvoer brengen, want hij kan zich zeiven niet verlochenen. Hij heeft uitdrukkelijk gezegd: die mij belijden zal voor rie menfehen, zal ik belijden voor mijnen Vader. Maar die mij verlochenen zal voor de menfehen, zal ik verlochenen voor mijnen Vader. Hij kan nu zich zeiven niet verlochenen , tegen zijne deugden niet aan handelen , gelijk hij doen zou, indien hij deze zijne bedreigingen niet ter uitvoer bragt." — De Lezer vefgeve ons deze uitflap. Wij kregen lust, om deze aanmerkingen hier neder te fchrijven, om dat men zoo dikwijls dezen tekst kwalijk gebruikt en toegepast vindt in practikale fchriften. Deze Leerreden zal van meer anderen gevolgd worden, waar over God zijnen zegen gebiede! onder dezelve zijn eenige letterkundige aantekeningen geplaatst, daar de Eerwaarde v. d. W, met alle recht verklaart, zich fteeds daarop toe te leggen, om van den prediklfoel te verwijderen , wat nodeloos den tijd zou roven, tot de Scholen der Geleerden behoort, of voor het gros der Gemeente onnut is, en alleen daaruit overtenemen, het geen hem voorkomt, tot het groote einde der prediking dienllig te zijn. — Leerreden over Openb. III: n. Uitgefproken te Duisburg aan den Rhijn door c. g. l. meister, DoBor en Profesfor in de Godgeleerdheid , Pastor Primarius en ReSlor aan het Illujire Gijmnafium te Bremen. Uit het Hoogduitsch door s. hanewinckel, Leeraar der Hervormden te Aarle enz. Te Utrecht, bij H. van Otterloo, 1797. 31 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is /:-4-: Het is altoos prijslijk, wanneer een openbaar Leeraar van eene behoorlijke menschkunde cn de omflandigheid der tijden gebruik makende, dezelve op eene verftandige wijze te baat neemt , om zijne Toehoorers in de groote en belangrijke waarheden van den Godsdienst te onderwijzen. En het kan dus niet anders, dan lofwaardig gerekend worden, wanneer de Eerw. M, uit  3oo C. O. L. MEISTER uit rle tegenwoordige tijds-omftandigheden aanleiding neemt, om zijne voorige Duisburgfche Gemeente aan te fporen , om zich in deze dagen , door geenerlei redenen , van de eenvouwige leer des Christendoms te laten afbrengen, maar dezelve te bewaren, en zich hoe langs zoo meer daar in te bevestigen. Hij doet dit met zoodanige ernftige vermaningen en waarfchuwingen, als het gewigt des onderwerps vordert,.op eene eenvouwige en duidelijke wijze , en welke ook den aandacht onzer Landgenooten dubbeld waardig zijn. — Na' eene Vooriiffpraak uit 2 Tim. I: 13, 14. Houd het voorbeeld der gezonde woorden enz. en een kort Gebed; volgt eene korte verklaring der Tekstwoorden Openb. III: 11; Houdt dat gij hebt, op dat niemand uwe kroon neeme. Deze verklaring is, in ons oog, tc kort, en M. zegt, wat het uitlegkundige betreft, te weinig. — Hier op gaat hij over, om aan te toonen , dat deze vermaning ook op onze tijden , op de omftandigheden van het Christendom, en op de heerfchende denkwijs , in onze dagen, toepaslijk is. „ Laat dan derhalven," zegt hij, ,, dit woord ook voor ons eene opwekking, om Godsdienst en Deugd getrouw te bewaren , wezen. " Hij toont ten dien einde (1} aan : dat dit in onze dagen zwaar zij. Doch (2) dat het ons nogthands gelukken kan , als het ons maar ernst is , om vast_ te -houden , dat wij hebben. Verfcheidene redenen brengt de Hoogleeraar M. bij, om te betogen , dat het behouden van Godsdienst en Deugd in deze dagen zwaar zij. Wij zullen dezelve kortlijk aan onze Lezers voorftellen. — Het is zwaar wegens de koel- en onverfchilligheid in den Godsdienst, welke hoe langs zoo meer de overhand krijgt en zich verder uitbreidt. — De bronnen hier van zijn : onwetendheid in den Godsdienst, gering- en minachting van zijne heilige plegtigheden , het nalaten van den huislijken Godsdienst, begeerte tot losbandigheid. — Het is zwaar wegens de menigte van fchadelijke boeken, die hedendaagsch gefchreven , onder alle rangen van menfehen verfpreid, en tot nadeel van het verftand en hart gelezen worden. — Eindelijk, dewijl in onze dagen meer dan voorheen 'er op toegelegd wordt, om de menfehen van alle ernftig nadenken over zich zeiven af te trekken , en hun, door meer gelegenheden tot eene losbandige levenswijze, in eene geduurige bedwelming te houden.  LEERREDE K. . JOl jer), Dit alles wordt in bijzonderheden nader uitge- ^Dan te recht merkt de Eerw. M. in het tweede gedeelte op: dat wij, niet tegenftaande alle de hinderpalen en gevaren, die ons omringen, echter niet moedeloos moeten worden, en denken, dat het gantsch niet mogelijk zij, om gelooi' en deugd, om de leer van jesus en zijne geboden vast te houden en te bewaren ; vermits anders de vermaning in den Tekst , en zoo veele andere opwekkingen in de II. Schrift vruchtloos zouden wezen. — Ook dit toont hij in bijzonderheden, welke wij insgelijks zullen mededeelcn. — „ Wij kunnen," zegt hij, ,, de talrijke hinderpalen , met welke wij te ftrijden hebben, te boven komen, en Godsdienst en Deugd bewaren, als het ons maar ernst is, en het ons ter harten gaat , om van ons geloof verzekerd te ziin, en onze ziel te redden." Hier toe brengt hij eene ftandvastige, rechte en levendige kennis van ons Christendom, eene kennis, die ook op onze denk- en han-, delwijze eenen weldadigen invloed moet hebben. Een ernftig nadenken over het groot verlies , dat daaü mede verbonden is, als wij de belijdenis en overreding van het Christendom verwaarlozen , en ons door den geest dezer wereld laten wegliepen. — Ook zullen wij ons dit vasthouden en bewaren van het geen wij hebben verligten, als wij naar eenen befcheiden en ootmoedigen zin jagen, als wij in ons zeiven, in onze krachten een inzien en wijs mistrouwen ftelien. — Eindelijk zullen wij ons zoo veel te fterker opgewekt gevoelen, om te houden, dat wij hebben, als wij aan de treurige gevolgen denken , die het ongeloof en de minachting van al dat geen, wat ons het gewigtigfte en dierbaarfte in de wereld zijn moet, na zich fleepen. „ Want,' zegt hij, „ welke treurige vruchten zijn het niet, welke het ongeloof verwekt , dat het Christendom een '' verdichtfel zij, dat onfternijkheid oordcel en eeuwig. ' heid tot de fabelen der oudheid behooren, welke dus ' met recht van onze verlichte wereld verworpen worden ? welke treurige gevolgen brengt een ontuchtig , zinlijk en ondeugend leven voord? verliest men niet '' de rust des gewetens, de gunst van God, de tevredenheid des levens . de ftandvastigheid in ongeluk , " dc vrolijkheid in de nabijheid van het graf en het blijde vöorüitzigt in eene betere wereld ? Is liet de  3<3* • - A. S T O L k E R. „ Godsdienst niet, die de banden der menschlijké j, maatfchappij famenbindt , en die zonder dcnzelveii „ verbroken worden ? Kan 'er dan nog trouw en ge„ loof gevonden worden? worden niet eed en ple-ni^e j, verbonden tot ijdele plegtigheden Vernederd, die'men i, maar alleen zóó lang houdt, als zij met het eigenbe„ lang der menfehen overéénftemmen ? verwildert niet ,, de geheele menschheid, als zij niet door den Gods„ dienst gevoed en veriideld wordt ? ja 1 wordt daar „ door niet eindelijk aan de menfehen de eenige troost „ in leven en fterven ontnomen ? Men ontneme dan „ den Christen alles en men laat hem maar het klei„ nood van zijn geloof, en hij heeft niets verloren , „ maar alles gewonnen, men geve hem de gantfche we», reld en haare begeerlijkheid, en beneme hem zijn ge„ loof, zijn Christendom, zijn pand, hij heeft dart mets gewonnen, maar alles verloren." Seclengeest, gevolgd naar het Hoogduitsch, en opgedragen aan), scharp, Leeraar der Hervormde Gemeente van Rotterdam, thands huilen bedienihge, ter gelegenheid van zijnen inval vóór de Kerkelijke Redenvoering van den Hoogleeraar j. j. le sage ten broek, ter heoordelinge van den Brief der Remonftrantfche Broeder fchap aan de Protestanten. Door adr. stolker, Remonftrantsch Leeraar te Rotterdam, en één van de Gelastigden der Remonftrantfche Broeder fchap*, Te Rotterdam, hij' J. Bronkhorst, enz. 1707. 7* Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f i - 11 - : 1X7ij hebben op zijn' tijd en plaats van den Brief dcf *v Remonftrantfche Brocderfchap behelzende eeii voorftel ter verëeniging der Protestanten verflag gedaan, wanneer wij reeds onze gedachten te kennen gaven, dat wij ons weinig voorftelden van het goed gevolg van deze onderneming (*), ook hebben wij onze Lezers bekend Ïemaakt, met zekere Brieven van den Amftcldamfchcn .ecraarD, c. van voorst, over dezen Brief der Remonftranten (f), als mede van de Leerreden van den Hoogleeraar le sage ten broek, over de Christe- O 7Je ft Fatrl' Bibl 1 D:d> W ^uk, Bladz. ic2.hj" (Jj Zie laem, Bladz.' 115.  SECTENGERST. 3  «Jia KLEINE NATCURL. GESCHIEDENIS VOOR DE JBt'OB, inerken van den Uitgever , die niets minder ten doel heeft, dan de leergraage Jeugd een Boekjen in handen te geven, dat ter verzadiging van haare vveetlust drekken kunne. In 't bijzonder maakt hij gewag van een Kindergczelfchapjen te Zutphen, het welk uit meer dan veertig kinderen bedaat , die het voor eene beloning van hunnen ijver, in eene andere Catechifatie over de Bijbelfche Historiën, wordt aangerekend, dat hun, ééns in de Week, iets aartigs, (zoo als de kinderen gewoon zijn te zeggen) van de dieren , vogelen en infecten, verhaald wordt. De ged uurige aanzoek van dit Gezelfcbapjen van kinderen, die, het Eerde Deeltjen dezer Natuurlijke Gefchiedenis met lust en een bijzonder genoegen , gelezen hebbende, reikhalzend naar het tweede verlangden , en daarom den Uitgever gedtiurig om hetzelve kwamen vragen , heeft den laatstgemelden bewogen den wensch van die kinderen te gemoet te komen , door dit vertaald Boekdeeltjen , met een merkelijk getal bijvoegfelen vermeerderd, het licht te doen zien. Het geheele Werkjen is in 191 bijzondere verhalen , zoo van viervoetige Dieren, Vogelen, Gewasfen, Planten, Bloemen, als anderszins, verdeeld, en met fraaije gecouleurde Plaaten opgehelderd. Wij zouden eenen nutïoozen arbeid meenen te doen, wanneer wij uit hetzelve iets , tot eene proeve voor den Lezer wilden overnemen ; waarom wij alleen maar zullen zeggen , dat hetzelve, voor het oogmerk, waar toe het is ingericht, in den volden zin onze goedkeuring wegdraagt. \Vtekblad voor don zoogenaamden gemeenen man, uitgegeven door bet Departement Stad en Lande, behorende tot de Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen. Eerfte Dccl. Te Groningen , bij W. Zuidema , 1797. 418 Bladz. In gr. Octavo- De prijs is f 1 - 10 - : In het Rapport eener Commisfie uit de leden der Maatïchappij Tot Aut van 't Algemeen; van het Departement van Stad en Lande; over de beste middelen, welke dat Departement zoude kunnen in het werk feilen , ter verlichting des verjlands en verbetering van het hart van a'en zopgeaaamden gemeenen man in die Provincie, onder anderen een Weekblad voorgeflagen, en eenige bepalingen  WERKBLAD VOOR DEN ZOOGEN. GËMËtLNEN MAN. ^IJ gen opgegeven zijnde omtrend de wijze , waarop betzelve diende in het licht te komen , namen de Leden hier in zoo veel genoegen, dat zij eene Commisfie uit hun midden benoemden, om de nodige fchikkingen tot zulk een Weekblad te beramen. Het gelakte der Commisfie eenige kundige perfonen aan te treffen, die zich bereidvaardig toonden , om hunne bijdragen hier toe te leveren, en hen dus in hun in allen opzichte zuiver en onbaatzuchtig oogmerk te onderdeunen. Deze weldadige menfehenvrienden fielden hun wel rasch in ftaat tot de uitvoering van hun voo'rgenomen ontwerp, om naamlijk het verftand van mmkundigen te befchaven, het hart teverbeteren en tot deugd op te leiden, cn het waar geluk des levens te bevorderen. Dat aan dit heilzaam oogmerk in den volften zin voldaan is, zal elk opmerkzaam lezer van dit Eerfte Deel, zoo wij vertrouwen, bijna op iedere bladzijde van hetzelve in 't oog vallen. Twee en vijftig Nommcrs maken dit Eerfte Deel uit. Den korten inhoud van die allen op te geven, laat ons bellek niet toe. Wij zullen ons daarom vergenoegen met den Lezer de volgende Anecdote, van welkers waarheid wij zeiven overreed zijn, tot eene proeve mede te deelen. Dezelve wordt Bladz. 119, onder den tijtel de kooiman — een wijsgeer, in de navolgende bewoordingen voorgedragen. ,, Daar was ik onlangs op het eiland Texel, en om dat ik vrij nieuwsgierig val, zoo moest ik ook juist ,, alles zien, wat 'er te zien was. Voor een' opmerk» ,, zamen befchouwcr zijn 'er nog al recht aartige en ,, mooije dingen. De deugd der Texclfche fchapen is ,, ook in deze Provincie bekend: dat 'er veele en aller„ lei foorten van lekkere vogels zijn, dat kan men ge,, maklijk gisfen. Zoo'n Wulpjen of Eendvogeltjen, dat zijn maar eens goede dingen in den pot , juist om „ deze te fchieten fukkelden wij van de eene (treek ,, naar de andere. Eindelijk kwamen wij bij het dorp ,, Oosterëinde op het gemcide Eiland. Hier is de Oos„ tercindfche eendenkooi, daar ik al veel van had hoo,, ren fpreken. Kom , dacht ik , mijne luidjens zijn ,, zoo wat verftrooid, ik zal hier eens ingaan, en zien „ hoe die kooi 'er wel uitziet. Dewijl mijn hond, dien „ ik bij mij had, geen kwaad konde doen, zoo (lapte B, ik 'cr in* In het dikfte en donkerde van het hout „ kwam ik aan een klein huisjen , hetwelk flechts in V $ » één  3^4 WEEKBLAD „ één kamertjen beftond, en tot verblijf diende voor „ den Kooiman. Niet wétende , dat in dit paleis van ,, agt voeten in bet vierkant iemand woonde , draaide „ ik de deur open , wanneer ik een lang' en doodma„ ger' Man ontmoette, met een fmeerige blaauwe wol„ len muts op het hoofd, en een niet1" minder fmeerig ,, kamizool , waar van ik de kleur niet onderfcheiden „ kon , en een' langen broek van de zelfde foort : hij ,, had grove bruine wollen kousfen aan de beenen, en ,, muilen aan de voeten : in één woord , nooit zaagt „ gijlieden een volmaakter afbeeldfel van een' kluize,, naar." ,, De man fcheen minder verwonderd , dan ik, en „ verzocht mij te gaan zitten op een meer dan half ,, verlieten' ftoel. Het gefprek begon met mij te on„ derrichten , dat het niet geoorloofd was aldaar te „ fchieten. Terwijl ik hem verzekerde , zulks mijn „ voornemen ook niet te zijn, zag ik, dat de, gantsch „ niet zindelijke muuren van die wooning beknibbeld ,, waren met aantekeningen van 's mans reken- en ftel- ,, kundige ondervindingen. In een hoek lag eenig „ droog hout; in het kleine fchoorfteentjen een weinig ,, asph , en in een venfterbank een zwart uitgerookt n Plipjen hij eenige boekjens, wier omllagen zoo zwart „ waren, als het pijpjen zelfs. Verder met den man in „ gefprek rakende, was ik verwonderd over zijn juist oordeel , en gepaste redeneeringen ; doch naderhand naardien man vragende, vernam ik, dat hij één van ., dc beste rekenaars was, en meenigmaal den prijs be„ haald had, wegens het oplosfen van voorlieden, die „ door Schoolmeesters en andere liefhebbers van de „ CijfferkuttSt, van tijd tot tijd, waren uitgefchreven. „ Deze man won zijn fchraïeu kost met Eenden te ,, vangen, en bragt het overige van zijnen tijd, in een,, zaarnhcid , met lezen en letteroefeningen door. Hij „ fcheen weinige of geene vooröordeelen te hebben, en als men zijne woning gadefloeg, zoo mogt men waar,, lijk wel vragen: Waar is de Wijsbegeerte gaan huis,-, vesten? " ,, Niet het kleed maakt den man ; dit was de eerfte ,1, waarheid, welke ik hier uit afleidde. Zoo is het dan ,, waar , dacht ik , dat onder een grove pij altemets „ meer verftands zit, dan onder een met goud afgezet,, ten' rok. Dat ik dan nimmer wsderönTdcn man om „ zijn  voor den zoooenaamden gemeenen man. 3T5 zijn kleed achte ; maar het kleed om den man. De 9' tweede leering, die hier uit voor mij voordvloeide , l beftond hier in ; Vergenoegdheid met zijn' ftaat ti " tochsde grootfte fchat. Rijkdom en grootheid kunnen ',' dit niet geven; deze man, met zijn weinigjen te vre° den, leeft vergenoegder dan een Koning," " Ten befluite verëenigen wij onzen wcn§eh met die van de Uitgevers, dat hunne hoop cn'verwachting, dat htm Weekblad hoe langer zoo meer bekend en gelezen zal worden, en dat nut te wege brengen, 't welk met de uitgave van hetzelve bedoeld wordt, door geen fa? menloop van onvoorziene gebeurenisfen verijdeld worden- maar dat hunne blijde verwachting, dat duizenden meer verlicht, verbeterd, en gelukkig zullen worden, den besten uitflag moge hebben! Kort Begrip der Algemeene Gefchiedenis voor jonge Lieden, door J. m. schröck. Uit het Hoogduitsch. Met Plaaten. Vervolg der Nieuwe Gefchiedenis. Gefchiedenii der Duitfchers. Derde Deel. Te Amfteldam, bi) J. Allart, 1797. Behalven de Voorreden 655 Bladz. In gr. Octavo. De f rijs is f 5 - 18 - : Na eene gepaste Inleiding, verdeelt de Geleerde S. deze zijne Gefchiedenis der Duitfchers in zeven Tijdvakken. Van ieder van welken wij onze Lezers een kort verilag geven zullen. Eerste tijdvak. Van den krijg der Limbers en Teutonen met de Romeinen ; of van de eerfte merkwaardige bedrijven van Duitfche Volken, van welke de Gefchiedenis melding maakt, tot de groote Volksverhuizing der Duitfchers. 100 vóór en 400 jaaren na de geboorte van christus. Een tijdvak van vijfhonderd jaaren. Wij ontmoeten hier, zoo ver dc Gefehiedenisfcn eenig licht geven, de oudfte berichten der Duitfchers, welke, gelijk die van andere volken, in den beginne, met veele duisterheden omgeven zijn. — De Cimbers cn Teutonen verfchijnen hier het eerst op het toneel, als ccnen inval Op Italië doende, doch van den Veldheer marius, die hun van de Romeinen tcgeugeftcld wierde, overwonnen werden. — Vcrvolgends vinden wij hier den inval der Duitfchers in Galiïè, met ar 10vist aan het hoofd, hoe hii door c^sar te rug gedreven, en overwonnen ■ wier-  3*6 J- w* sc h r ö c k wiettk; — lioe deze daar op verder in Duitsckland iadringt, en een vast befluit genomen bad, om deze, voor Galltë, zoo gevaarlijke volken, ten eenigen tijde ten onder te brengen, doch door den burgerkrijg, waar in hij was ingewikkeld, en niet lang na deszelfs 'einde door zijnen dood, verhinderd wierde dit te beproeven. Te recht merkt de Heer S. hier aan: „ dat de veldtogten van „ ces ar in het binnenfte van Duitschland den Romei,, nen Hechts een gering voordeel aanbragten. Doch voor „ de nakomelingfchap de nuttige aanleiding gegeven heb„ ben, dat hij eene befchrijving van dat Land welke de ,, Romeinen in dien tijd Germanië noemden, als mede s, van deszelfs inwoners en zeden vervaardigde: de oud„ fte, welke wij daar over lezen kunnen." — Volgende oorlogen met de Romeinen, met derzelver verfchillende gevolgen worden hier te boek gefield; — tot dat arminius de handhaver der Duitfche vrijheid op het toneel verfchijnt, van wiens leven, verrichtingellen dood opzethjk melding gemaakt wordt. — Ook worden de Bataven met vergeten. — En na deze en geene aanmerkingen over de zeden en gewoonten der oude Duitfchers, deelt ook de Heer S. een vrij breedvoerig bericht daar omtrend uit tacitus mede. — Vervolgends geeft hij eene befchrijving van eenige der merkwaardigfte Duitfche volken; — en befluit dit Tijdvak met het verhaal van de invoeringen uitbreiding des Christendoms onder de Duitfchers; — bij welke gelegenheid met lof van den geleerden en vroomen Christen ulpuilas gewag gemaakt wordt. — T w e e d e t ij d v a k. Van de groote Duitfche Volksverhuizing, of de verwoesting van het West er fche Rijk der Romeinen door de Duitfchers, en de flichting van Duitfche Rijken, tot den oorfprong van het, naderhand bij uit f uiting zoogenoemde, Duitfche Rijk. Van he- jaar 400 tot 843 na de geboorte van christus. Omtrend vier en een halve eeuw. Dit Opfchrift geeft eiken Lezer in één opflag de menigte, uitgebreidheid en het gewigt der zaken, welke hier verhandeld worden, te zien. De Heer S. verhaalt alles in eenen levendigen en onderhoudenden \\\\\ waar door zijn arbeid lof verdient, en met veel vrucht van ouden en jongen zal kunnen gelezen worden. Men vindt hier het voorna-imfte cn merkwaardiglte, met gepaste ingevoegde aanmerkingen, naauwkeurig bijéén, en h.: is moei-  KORT begrip der alg. gesch. voor jonce lieden. 317 moeilijk uit zoo veele zaken, voor onze Lezers, eene keuze'te doen, zonder de palen van ons béfteK te overfchreden. — Wij oordeelen echter het Werk zei ven te kort te zullen doen , zo wij in eene enkele aanprijzing wilden berusten. — Ziet hier dan het verhaal des Schrijvers aangaande de vernietiging van het Ifesterjche keizerrijk der Romeinen. „ Nog had, " zegt S. § V, „ het Westerfche kci„ zen-ijk, fchoon reeds dooi' de Duitfchers, en ten deele „ door de Hunnen, biina van alle zijne Landen tot in „ Italië toe beroufd., ten minften in naam zijne Keizers. „ Doch ook van deze waardigheid en tevcus van het „ ganti'cheRijk maakten de Duitfchers 'nu een einde. Ze„ ker Romeinsch Veldheer o rest es, had zijnen nog „ minderjarigen Zoon romulus-aügustulus tot „ Keizer'benoemd, en regeerde als voogd in deSïtUS „ plaats. Het Romein fche Krijgshcir in Italië beftond in „ dien tijd meestendeels uit Gothen, Heruiers, Sciren , „ Ruriërs. oïRugen, en meer andere Duitfchers. Deze „ cischten het derde gedeelte der velden van halte, wd„ ke daarenboven flecht bebouwd werden, ten loon voor „ hunne krijgsdienften.' Meivweigerdc hun dit: en nu ver„ kozen zij o d o a k e r tot hun opperhoofd., om t geen „ zij begeerden zelve te bcmagtigen. OüoaKER was „ een Rugièr, welk volk van de Oostzee, (waar nog het „ eiland Rugen hunne nagedachtenis bewaart,) voor „ een gedeelte tot omtrend dm üonau was afgezakt, en „ nu in het tegenwoordige Moravïè en Oostenrijk, tegen „ over Noricum, woonde. Van daar trok hij naar Ita,, lië, en kwam uit hoofde van zijne lichaamsgrootte en „ dapperheid, onder de Keizerliikelijfwacht. Daar hem dc Duitfche foldaten zoo veel vertrouwen betoonden, „ viel hij met hun ores,tes aan, kreeg hem ïttizijue magt, en liet hem ombrengen. Teritond nam hij ook „ den jongen Keizer gevangen; doch fchonk hem, uit „ hoofde van zijne jeugd, het leven, en wees hem tot „ zijn beftendig'verblijf een Hot, en op hetzelve over,, vloedig onderhoud aan. Rome zelf gaf zich even ge„ zwind aan odoüker over, die zich nu tot kouir.g ., der Duitfchers in Italië liet uitroepen. Bij deze gro„ te Staatsomwenteling in het jaar 476 verviel zelfs de „ naam van het Roomfche Rijk in het Westen. Ooo-a„ ker, die, gelijk veelen zijner Duitfche onderdanen, „ een Christen, doch van de zoo genaamde dwaalgelo5 „ vi-  3l3 J- m. s C H R ö c k " vige Partij was, regeerde met geene mindere wijsheid „ Hij het den Romeinen de vrijë oefening van hunne' ,, Wettenen Godsdienst, voerde ook buiten Italië rei „ lukkige oorlogen, veroverde Sicilië, Noricum en het „ Land der Rugtèrs, en verlterkte zich door verbonden „ met de nabuurige Duitfche Koningen." De kde tijdvak. Fan de opkomst des eigenlijk. nog heden dus genoemden, Duitfchen Rijks, tot de verëemg.ng van het Romeinsch Keizerrijk, en het Koningrijk halte met het zelve. Fan het jaar s43 tot 962 na de getTg jalTen? " "1s t u s' Ee» ">« ***»4 en Jin- L odewijk bijgenaamd de vroom e, zoon van karel ben grooïek, door zijne Zoonen afgezet zijnde gelijk de Schrijver op het einde van het voorgaan- tv ^3 had' bCgint MJ dit raet vermelding dei ooilogen van lodewijks Zoonen onder elkander! >velke in eene onderlinge fchikking en verdeeling der onderfcheiden Landen eindigden. - De middenfte Broeder n,l TI-nK-,DE,EERf TE werdt wcl de ftichtcr van het Duitjche kijk, hoewel toen geheel anders gefield dan tegenwoordig, maar onder deszelfs opvolgers geraakte hetzelve in cencn ongunlbgen en hulpelozen toeftand; tot da 11 e n d 111 k Be eerste deszelfs redder, en de heiJteller van deszelfs aanzien werdt. _ Een bericht van zijMe, cn zijnes Zoon's otto's uitgevoerde daden en ontwerpen bcllu.t dit Tijdvak. - Tusfehen beiden wrgeeE de Heei S. niet recht te doen aan den iMunaik otfriPd en ra ban of haraban Aardsbisfchop van Métttsl twee geleerde en verdienftelijke mannen, welke in dezen tijd leefden en zeer veel goeds en nuttigs onder hunne tydgenooten fhchttcn. — ril *r- ° E 'T-1J ° V A/' £** de ^"«igiig des Romein, fchen Aetzernjks en des Koningrijks Italië met het Duit, Jche Rijk, tot de invoering der zeven Keurvorflen, en het volkomen gezag der Duitfche Rijksvorften. Fan het jaar 902 tot 1272 na de geboorte van christus. Een tijdvak van drie honderd en tien jaaren. Een groot aantal van zaken komt hier weder ter behandeling voor, in welker opnoeming of mededeeling wii Ons onmogelijk kunnen inlaten. Wij zullen alleen oVernemen het geen de Schrijver $. XXXI. van den oorfprong der zeven Duitfche Keurvorflen opgeeft. „ Eene „ andere groote verandering," zegt hij, „welke om, ,, trend  KORT BEGRIP DER ALG. GESCH. VOOR JONGE LIEDEN. 310 trend dezen tijd in Duitschland tot ftand kwam, was het ontftaan van zeven Keurvortien, oi liever de ver" gunning aan zeven Vorften , om bij uitflmtiiig een Df itsch- Koning of Keizer te verkiezen. < kect.s omtrend het nriddcii der twaalfde eeuw fchijnt .men een I' begin gemaakt tc hebben met deze keuze, (waar aan * anders alle de nanzionlijkeu en de geheele adel vau ; Duitschland deel hadden,) eei.igcn der vooniaamiU ! geestrijke en wereldfche Vorften aan tc bieden; zoo dat de overige, fchoon daar bij. insgelijks tegenwoor" dig flechts hunne toefteruming gaven. Allengskens " begon het ook dien Rijks - Staaten, wier Hemmen bij " de' verkiezing van een' Keizer minder beflischten , Z moeilik te vallen, om, op eigen koeten , door een klein leger van ü' -wapende edellieden vergezeld, naar L dc Kiezcrspiants te reizen , en aldaar een' tijd lang te vertoeven. De magtigfte Vorften in tegendcek van I', wier keuze hier het meeste af hing konden o>:< des te minder te hui? blijven , daar zij grooteudeels bij ' de kroning en het plegtigfte Tlofverblijf des nieuw verkozen Konings hunne bepaalde bezigheden hadden. " Dus waren de drie aanzienlijkftc Aardsbistehoppen, f van Ment', Trier en Keulen, Aardskanfcliers van den Keizer; de eerfte in Duitschland, de tweetic in Lot haringen en het Bwrgondiiche Kijk, de.derde in Italië; " dat is\ ZH fRA^ten alle openlijke aangelegenheden eu ' daar toe behorende oirkopdep , in 's-Keizers naam , in deze Landen bekend. Docii men vond ook zekere 2 wereldfche Rijksambtenaren , gelijk men ze nog heden ter onderfcheiding van de gemelde Aardsambtenaren der geesjlijke, Vorften pleegt tc noemen, hs nieuwe Keizer werdt naamlijk bi] zijne kroning en de tiaar op vokende openlijke Hofhouding, van een' " werekisch' Vorst bediend. In den beginne waren deze Aardsarnbten niet onveranderlijk aan zekere Vor-, " ften en gedachten verbonden. Doch, zedert het cmde der'twaalfde eeuw, bleven zij ecu eigendom der vol? o-ende Rijksvorften. De Koning van Bohemen was !' Aardsfeheuker', of bezorgde alies, wat tot 's Keizers drank behoorde; de Paltsgraaf aan den lihiju was Aards-tafelmcester,' of opperfte-opzichter over s keizers keuken; onder den Hertog vau Saxen ftond, Ris " Aards-Marfchalk, de geheele Keizerhjke ftal; en de Markgraaf van Brandenburg heette Aard - kameraar , " ,, orri  3aö j. Mi s c h r ö e st >, óm dat hi) tot 's Keizers gemak andere dienften deal „ Deze zeven bezitters nu van even zoo veele Aards„ ambten van het Romeinsch- Duitfche Rijk verkregen, „ van het midden der dertiende eeuw af, boven alle „ andere -Duitfchers, het recht om eenen Duitfcken Ko" S T£en dMrë"boven, omtrend gelijk- " ^.^"ge Hertogen van Art** en /V*»*«- „ land geheel ophielden te beftaan, vond men geene of «« weinige Rijksvorften meer, die gezags genoeg „ hadden om den (traks genoemden dit recht te betwis„ ten. En de Hertogen van Beijeren , die daar op W aanfpraak konden maken, hadden reeds deel aan dit „ Kiesrecht, om dat zij met den Paltsgraaf aan den „ Rhtjn van het zelfde gellacht aïHafnden. -De reeds „ gemelde zeven Vorftofl, die thands alleen, een' Duit„ Jchen Koning verkozen , werden uit dien hoofde in „ t vervolg, vooral zints de veertiende en vijftiende „ eeuwen, Keur- of Kiesvorften genoemd.- Doch, van „ tijd tot tijd , hebben deze Vorften nog veele andere " wrkreï " b0VC" ^ °VCriSe Duitfche ^*-SKU*n Vijfde tijdvak. Fm de invoering Van het volkomen landsheerlijk gezag der Duitfche Rijks - Staaten en zeven Aeurvorffen tot den vrede des Lands en de Mirvor* mtng. Fan het jaar i»n tot 1500 na de geboorte van c R* istus. Een tijdvak van iets meer dan twee eeuwen, 1 wisten oncenigheden, oude vooroordelen enz. duuren nog wel voord; — zij worden echter door de toenemende verlichting, uitvinding en verbetering van kunnen eiTWetenfchappen, het oprichten van Ilooge Scholen, uitbreiding van den Koophandel, befchaving van zeden enz. merkelijk verminderd Waar door de gefteldheid van Duitschland geheel veranderd en veel gunftiger worat. - Deze gunliige gefteldheid neemt verder toe 111 het Zesde t ij d v a k. Fan de invoering der algemeene en wettige rust , door den vrede des Lands , en van de herftelltng des eerflen Christendons, door de hervorming, tot den IFestpkaalfchen vrede. Fan het jaar 1500 tot 1048 na de geboorte van christus. Een tijdvak van omtrend honderd en vijftig jaaren. Het aangenaam licht door de Hervorming ontdoken, en door dc veivemgde pogingen van veele braven voordgeplant , wordt door onderlinge Kerkelijke twisten , en eenen  kort BF.fiRIP der ALG. GE5CH. TOOR JONGE LIEDEN. $21 eenen dertig-jaarigcn oorlog jammerlijk ontluisterd; — tot dat de Westphaalfche vrede op niéuw den Burgerlijken en Kerkelijken Staat der Duitfchers bevestigt, eu kunftcri en wetenfchappen weder beginnen te herleeven. — Zevende tijdvak. Van den IVestphaalfchen vrede , of de'herftelde rust , herbouwing en befchaving van Duitschland, tot onze tijden. Van het jaar 1648 tot 1787 na de geboorte van christus. Een tijdvak van omtrend honderd en veertig jaaren. De voorn aam fte Staatkundige gebeurenisfen , in dit Tijdvak voorgevallen , worden hoofdzaaklijk opgegeven; ■— de invoering en gevolgen der Franfche taal , zeden en gewoonten in Duitschland onderfcheidenlijk vermeld; aan nieuwe uitvindingen of verdere voltooijing van kunften en wetenfchappen;— en dé aanhoudende pogingen van onderfcheidene Geleerden ter verlichting en befchaving wordt de verfchuldigde lof gegeven ; — en alles met gepaste aanmerkingen befloten. — Zoo dat wij ook dit Derde Deel , over het geheel befchouwd , als een gepast en nuttig Handboek der Nieuwe Gefchiedenis kunnen aanprijzen. — De Heer S. heeft agter dit Deel nog drie. Bii voeg fels gedaan, (i) Schets van de gefchiedenis der Zwitfcrs, of Helvetifche Bondgenoten. (2) Van de gefchiedenis der Vereen'tgde Nederlanden. (3) Van de gefchiedenis der wereldlijk- Keurvorstlijke Huizen. Welke weder in vijf Afdeelingen verdeeld .is, als (a) Schets der Bohemisch- OostenrijXfche gefchiedenis. (b) Der Palz-Beijerjche gefchie~ denis. (c) Der Saxifche gefchiedenis. (d) Der Brandenburg fche gefchiedenis. (e) Der Brunswijk-Luneburgfche gefchiedenis. — Volledige befchrijving van alle .Konften 4 Ambachten \ Handwerken, Fabrieken, Trafieken , derzelver Werk huizen , Gereed fchappen , enz. ten deele overgenomen uit de beroemd/ie buitenlandfche_ Werken ; en vermeer^ derd met de Theorie en Praktijk der beste Iniandjche Konftenaaren en Handwerkslieden. Veertiende Stuk. — de honingbij Snteelt. Met platen. 'I e Dordr recht, bij A. Blusfé en Zoon, 1797. 139 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 ■ 6 - : Bij gelegenheid der beoordëeling van voorige Stukken dezes nuttigen Werks , hebben wij van deszelfs NIEUWE VAD. BIBL.II. DEEL. NO. J. X VOOr-  32 2 VOLL. BESCHR. VAN ALLE KONST. , AMBACHT., ENZ. voortreflijkheid genoeg gezegd , om nu niet nodig te hebben in eene wijdluftige loffpraak over het Boekdeel, dat wij voor ons hebben liggen , uit te weiden. Ook laat de famenhang der veelvuldige onderwerpen, in hetzelve voorkomende , ons niet toe den Lezer iets bepaalds, ter zijner inlichting, daar uit mede te deelen, zonder de zaken uit haar verband te rukken; waarom wij ons alleenlijk zullen vergenoegen met den Lezer den boof'dzakelijkeri inhoud, in dit Stuk voorkomende, mede te deelen. Dit Stuk is in zeven Hoofdftukken afgedeeld. Het eerllc handelt over het béftaan en de beftemming der Honingbijen; waar bij in aanmerking komen : a) De verfchillende foorten van Honingbijen. b) De werkzaamheden der Bijen. c) Het bouwen der Cellen. dj Het oogmerk of de beïtemming der Cellen. e) De wijze van vermenigvuldiging der Bijen. In het tweede Hoofdftuk wordt de gevoeglijkfte oord en plaatfing der Bijën aangewezen, en wel bijzonder gehandeld d) Van den bouw en inrichting van de woningen der Bijën. b) Van dc Stroo- Bijenkorven. f) Van de Houten korven. d) Van de Kloskorven. I e) Van de huizing , of ftalling , ter bewaring van de Bijenkorven. Het derde Hoofdftuk handelt over de kenmerken der goede Bijën bij de eerfte teelt , en wel bijzonder over het Vervoeren der Bijën. In het vierde Hoofdftuk vindt men een volledig verilag van het zwermen der Bijen; van het vatten en verzorgen der zwermen. In het vijfde Hoofdfiuk wordt het maken der kunstzwermen ontvouwd. In het zesde Hoofdfiuk wordt van de Colonie- of Magazijnkorven , en in het zevende over den Honing- cn Waschöogst gefproken. Het geheel wordt befloten met eene uitlegging der .Afbeeldingen, welke in twee fterlijk gegraveerde Platen bij het Werk gevoegd zijn. Die-  A. N. AGRON, DICTIONNATRE. 3.23 DitYionnairc portatif de phrafes & de proverbes Francais ; avec kurs Explications. Dat is : Hand-Woordenboek van eigenaartige Franfche fpreekwijr zen, met derzelver Verklaringen, door antoine n 1colas agron, ReEtor van het Latijnfche en Franfche Konst- en Kost-School te Elburg. Te Amfteldam, bij ji Allart, 1797. 342 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - '• Hoe zeer wij het heilzaam doelwit van den Biirger A. onze goedkeuring niet kunnen weigeren , meencn wij echter in ftaat te zijn het bijna oniiitvoerlijke daar van te kunnen betogen. Immers is het eene uitgemaakte zaak , welke alle echte kenners der Franfche. taaie ons' gereedelük zullen toeftemmen, dat het onmogelijk is alle eigenaartige Franfche fpreekwijzen, flechts voor. een gering gedeelte , in een Boekdeel van 342 Bladz. In gr. Octavo te vervatten, en wat nut zal dan de leergraagc jeugd uit dit Werk trekken ? Onzes inziens niets anders, dan dat dezelve meenigmaal te vergeefsch naar iets zal zoeken, dat 'er niet in te vinden is, en door dat middel gevaar zal lopen, allen moed en leerlust te verliezen. Hier bij komt nog, dat alle fpreekwijzen, in dit Werk voorkomende , juist geene Gallicismen zijn ; maar genoegzaam letterlijk in de Nederduitfchc taaie overgebragt kunnen worden. Dat wij hier niets te veel zeggen , 'zal int de volgende voorbeelden , die wij uit dit Werk overgenomen hebben, ten duidelijkften blijken, Bladz. 1. Apprendre d lire, leeren leezen. Bladz. 2. Accufr queiquun a tort, iemand ten onrechte befchuldigèn. Bladz. 3. Abolir une loi, une coutume , eene wet, eene gewoonte affchaffen. Ibid. C'efi une a&ion abominable, dat is eene verfceii jelijke daad. Ibid. Avoir tout en abondance , alles in overvloed hebben. Honderden zulke voorbeelden meer zouden wij uit dit Werk kunnen aanvoeren;, welke allen eene letterlijke: vertaling toelaten,en dus geene Gallich,r,jn genoemd kunnen worden.- Waar toe dan dit Werk nood-loos ■ ' X 2 ' daar  3*4 A. N. ACRON, DICTIONNAtRÊ. daar mede aangevuld? Ook blijft met dit alles nog eeiï aanmerkelijk gebrek in het Werk overig , hier in betraande, dat 'er niet bepaald wórdt, noch kan worden, onder welk woord men eene fpreekwijze moet zoeken! Bij voorbeeld: Tirer fa poudre aux moineaux , wordt onder het woord moineaux gevonden; terwijl men het, met even zoo veel recht, onder tirer of poudre zou kunnen zoeken. En wat betreft het onderfcheiden gebruik der Gallicismen , waar van A. in zijn Voorbericht voorbeelden bijbrengt ; dit is , onzes bedunkens , eene zaak, die niet onder het bereik van kinderen valt. Daar benevens kunnen wij niet toeftemmen , dat het redenmatig is alle dc door hem opgegevene Voorbeelden, in zijn voorbericht , Bladz. 6, eveneens te vertalen , en daar voor te Hellen vergeeffche moeite doen. Iemand , die , fchoon nooit zoodanige fpreekwijzen gehoord , noch gelezen hebbende , flechts de kracht deT •uitdrukkingen in den letterlijken zin bevat, zal natuurlijk bewogen worden dezelve op de volgende wrjze in 't Nedcrduitsch over tc brengen: Tirer fa poudre aux moineaux , vergeeffche kosten doen. Puifer de Veau dans un panier percè, vergeeffche arbeid doen. Jboyer d la lune, naar de maan grijpen; iets onmogelijks ondernemen. En hoe zou men van een kind, dat voor redeneering nog onvatbaar is, kunnen vergen zoodanige uitdrukkingen in haare volle kracht over te brengen ? — Hier komt het alleen op memoricwerk aan; eene rijpere ouderdom is alleen vermogende de taalkennis te befchaven, die wfj in onze vroege Jeugd verkregen hebben. Onze eigene ondervinding heeft ons zulks geleerd; en wij zijn dus wel verre af van den Burger A. toe te Memmen , dat de Samenfpraken, welke in onze gewoone Schoolboeken gevonden worden, en welke hij veelal zoutloos noemt, niet van veel nut zouden zijn, om leerlingen, die toch volftrekt nog niet met het verftand , maar met de memorie , kunnen werken , op den weg te brengen. Dat elk , die in zijne jeugd de Franfche taal geleerd heeft, hier met zijne eigene ondervinding raadpleege! Ondertusfchen zullen wij ten flot hier nog bijvoegen , dat A. om geene Franfche fpreekwijzen of fpreekmanieren had behoeven verlegen te zijn. Indien hij les prin-  f. moens, vruchten der. eenzaamheid. 3-25 principes généraux de la Grammaire Francoife van p. du fourc had ingezien, zou hij daar in eene menigte derzelven gevonden hebben , waar van veelen nog in dit zijn Werk ontbreken. Vruchten der Eenzaamheid , door petroneli.a moens. Te Amfteldam , bij A. B. Saakes en J. ïiel, 1798. 99 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f I - 5 - : Petronella moens is, door veele uitgegeven Schriften, in ons Vaderland genoegzaam bekend, zij is 'er bekend met den welverdienden lof van een zeer fraai vernuft, wij behoeven derhalven hier van niets te zeggen. Bijzondere omftandigheden hebben haar eene vroegere Uitgave van de Stukjens, die in dit Bundeltjen vervat zijn, niet toegelaten, ook is zij daar door buiten ftaat gefteld, om dezelve verder te befchaven , ent dit geeft haar recht, op verfchoning van eenige kleine onachtzaamheden, die wij 'er in hebben opgemerkt, en van welke wij daarom niet verder reppen. Het Boekjen vervat XIX Dichtftukjens op verfchillende onderwerpen , veelen van dezelve zijn rijmloos , doch zij vloeien over het geheel genomen zoo welluidend , dat men het gemis van het rijm in dezelve niet merkt, en zij toonen dat de Dichteres voor dit foort van Gedichten bijzonder gefchikt is. Zie hier een brok waar uit ons de Patriottifche denkwijze der Dichteresfe blijken kan : Op den 1$den Javuarij 1795. Geen kruipende (laven ontwringen mij 't fpeeltuig, Voor glorie en vrijheid al juichend gefnaard. De fchoonfte overwinning, die helden ooit kroonde, Heeft Godlijke blijdfchap voor Neêrland gebaard. Choralen der vrijheid! hoe lang hebt gij, treurend, Gekird als de Duifjens, in 't eenzaam gebagt? Komt juicht nu Bataven, te lang, door de wraakzucht, Van'trotfche tijrannen, getrapt en getergd. Choralen der vrijheid! het rinklen der keetens Vervalscht nu de toonen van 't fpeeltuig niet meer» Komt, fiere Bataven! komt, juicht, uw tijrannen Ontvluchten of knielen in 't ftof voor u neêr., X 3 Ees  §20 HET LEVEN,"DE BEDRIJVEN EN GEVOELENS Een fchaduw der wreedheén, door Prins en door Pruisfen, Gepleegd aan Bataven, ontroert nog mijn ziel. Nog fcnjldert verbedding den duldlo.uon jammer, Toen 't fcliild aan den arm der vrijheid ontviel. Toen grij-iinrd, toen iongling, in keetens geklonken, Naar 't bergachtig IVczel vol wraak werdt gefleurd, Toen echtvriend en vader, door moordende monfters , Uit de armsn van gaden en kroost zijn gefcheurd. Sterk fpreekt 'het hart der Dichteresfe , in een Gedicht op Staats-Vlaanderen, in Meij 1705. Hoor vyat zij van haare geboorte plaats zingt: Nu gloeit mijn kloppend hart, door dankende verrukking Eenvoudig /] ardenburg, ik heb uw lot betreurd. ' Het dondrend Oorlog heeft, ondanks den ruimen affland Mijn tedre ziel verfcheurd. Verbeelding fchetlb vaak de zwartfte ramptoneelen , 1 Dan - fcheen mijn Vader zelf, in 't lot des krijgs te deelen; Verwoesting brulde alöm den vloek der dwiiglandij. Mij dagt dan zage ik 't huis, waarïn mijn kindsheid bloeide» Verbrand, vergruisd, ma€r God! die ouderlijke woning Bleef van verdelging vrij. 'k Dank God, mijn Vader leeft! _ en tedre huwlijksllefde Wiegt al den kommer van *t angstvallig hart in rustDaar welvaart, in de fchaiuw der Franfche legervanen Mijn Oudren blozend kuscht. De krijg (die al de vreugd op 't eenzaam veld vermoordde. En t bloeiend burgerhei!, in rook en puin verfoioordde ) Dat monter heeft flechts angst in Aardenburg verfpreid. Die grond, waarop mijn jeugd aan vriendfehapsboezem fpeelde Werdt met geen bloed bemorst, maar dronk der braven tranen \ Door waar gevoel gefchreid. Het leven, de bedrijven en gevoelens van Dr. martin luther, door den Schrijver van calvitns leven, hen Leesboek voor het Algemeen. Uit het Hoogduitsch vertaald, door o. h. reiche, Luthersch Predikant te Zutphen. Te Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1797. 158 Bladz. In gr. Ocïavo. De prijs is f 1 - : - : ]\/ïcn zou kunnen denken, dat deze levensbefchrijviniU Sen veel te laat komen, daar de achting voor calyiJN cn luther, bij zeer veelen , zoo laag gedaald ïs , en daar men thands het hoofd zoo vol heeft met nieu-  van m. luther. 327 nieuwe Hervormers en Verlichters. Maar aan den anderen kant , mogen deze levensberichten zeer gepast voorkomen , in zoo verre zij gelegenheid geven , tot eene gemakkelijke vergelijking , tusfehen deze Hervormers , en veele lieden van de tegenwoordige eeuw, dien de lof nagaat, dat zij de wereld verlicht hebben. Het zou , bij voorbeeld , de moeite waardig wezen , een naauwkeurige vergelijking in het licht te brengen , tusfehen calvijn of luther, en eenen vermaarden v 0 l t a 1r e: tusfehen beider trap van gezond verftand, gegronde kennis, uitgebreide geleerdheid, braafheid van hart, zuiverheid van zeden , eerlijkheid van handel, en belangloosheid en verhevenheid van oogmerken. Hoe verbazend ver zou de Filofooph van ferneij, met al het fchitterende van zijne fchriften, in dit alles achterftaan , aan den Monnik van Wittenberg, en den Geneeffchen Prediker! — Van de fraaië, onöpgefierde, eerlijke en onzijdige levensberichten van calvijn, hebben wij op zijn tijd onzen lezeren verilag gedaan. De Schrijver, en de Vertaler, hebben beide zeer wel gedaan , dat zij daar het leven en de bedrijven van luther hebben bijgevoegd. De omftandigheden , waarïn l u t h e r op het Toneel verfcheen, hebben aanleiding gegeven, dat hij, overliet geheel genomen, meer algemeen bekend is , dan calvijn ; en deze bijzonderheid geeft , aan de berichten nopends dezen laatften , eenige meerdere waarde boven die van luther. Maar des niet te min , verdient ook dit Boekjen zeer veel aanprijzing. Men vindt hier zeer veel in het kort bijeen. De ftijl is zonder opkhik, en draagt, door zijne eenvouwigheid, den ftempel van waarheid. Het is een leesboek in het algemeen, 't Was te wenfchen , dat het algemeen veel zulke boeken las. Deszelfs fmaak zou 'er niet door bedorven worden, gelijk , helaas! al te veel gefchied , door den vernuftigen declamatoïren opfchik van veele boeken van onzen tijd, en men zou 'er waarheid en deugd uit leeren. De Schrijver heeft nog het bijzonder oogmerk gehad, om aan te wijzen, dat luther reeds in zijnen tijd vrij was van veele volksgevoelens en vooröordeelen , die thands nog vrij algemeen blijven heerfchen. Hij heeft, met dat oogmerk, de brieven van luther vlijtig gelezen, en hij meent met reden , dat zijn bedoeld •oogmerk van merkelijk nut kan wezen. X 4 Het  338 HET LEVbN, DE BEDRIJVEN EN GEVOELEN^ Het zal onzen lezeren niet verveelen , hier nog eenige trekken van het karakter van dezen grooten Man, uit deze levensberichten , bij een te vinden , al zijn 'er ook zulke bijzonderheden onder, die tamelijk bekend ziin. Luthk.r was een onverfasgd mensch, van eenen onderncmenden geest. Zijn vertrouwen op God, en zijn heete ijver voor bet goede en waare, gaat bijna alle voorbeeld te boveu. Geen gevaar, geen aanzien van eenig mensch , hoe groot en magtig ook , kon hem ooit affchrikken,en niets kon hem ooit, van het geene hij ééns had opgevat, te rug brengen. Zijn verftand verhief zich boven de algemeene dwalingen van zijnen tijd , en zijne wijsheid gaf hem de wapenen , om dezelve met nut te beftrijden. Hij viel fomtijds in het hevige en onftuimige, maar hier bij moet men de mindere befchaafdheid van zijne eeuw, en den aart van zijn werk, en van'de menfehen met welken hij te doen had, in aanmerking nemen. Ondertusfchen kende hij zelf zeer wel het hevige van zijnen inborst, en hij droeg 'er veel leed over. Hij was een goedaartig vergeeflijk man , vrij van alle wraakzucht. Voor rijkdom en vermaak was hij ongevoelig, en die hem doof deze middelen mogt zoeken te winnen, flaagde niet in zijne, oogmerken. Zijne Weduwe, de Weduwe van den grooten Hervormer van half Duitschland, wiens invloed dien van Koningen èn Vorften te boven ging , moest van de onderfteuniugen van anderen leeven. Zelfs voor zijne fchriften nam hij nooit een duit copijgeld van zijne Boekverkopers, even zoo weinig, als voor zijne Collegiën, „ dezen naam," zeide hij „ wil ik in „ miin graf medenemen." Voor zijne overzetting van den Bijbel had hij nooit eenig voordeel gezogt, of genoten. „ Indien ik," zegt hij „ 't mij uiet van harten zuur liet worden , om diens „ wille , die voor mij geftorven is ; dan zou de wereld mij niet gelds genoeg kunnen geven, dat ik een eenig boek fchrijyen , of iets in den Bijbel vertalen zoude. In de wereld wil „ ik mijnen arbeid niet beloond hebben. Ze is 'er te gering en „ te arm toe. Ik heb nog nooit mijnen Heer in Saxen, om „ eenen duit verzogt, zoo lang ik hier geweest ben. " . . Van zijne naarfti^heid getuigt zijn verbazend menigvuldig werk. Wanneer men alles nadenkt, wat hij gedaan eu wat hij gefchreven heeft, dan moet men 'er over verftomd ftaan , nog zoo veel te meer, wanneer men zijn zwakkelijk geftel in aanmerking neemt. Van den vroegen morgen , tot den laten avond , was hij altijd bezig, zeer ongaarne ging hij te gast. Hij zeide: „ ik „ weet niet welke fatan dit aanricht. Weigeren kan ik het „ niet wel, evenwel doet het mij groot nadeel." Wanneer hij tijd had tot lichaams-beweging vond hij die in het bearbeiden van zijnen hof, ook leerde hij dnaién. Verder was hij een groot liefhebber van dë muziek. Hij was een liefderijk echtgenoot en verftandig vader. Hoe volhandig hij het ook hebben mogt, hij ouderwees zijne kinderen zelve, en daar van maakte hij  VAN M. LUTHER. 3^9 hii zeer veei werk. Hij wilde geen geld voor zijne kinderen verzamelen, toen men hem dat aanraadde, andwoordde hij: „ lk zal het niet doen,'want anders verlaten zij zich niet op God, " en op hunne handen, maar op hun gour." enz. Ver andwoor ding van eenige Ingelanden in de bedijkte Schermer, waarin zij opgeven de reaenen , om welke zij de oproeping van alle de Ingelanden begeerd hebben , overëenkomjlig de Publicatie der Provi/ioneele RepreJ'entanten van het folk van Holland van 7 October 1795- Benevens hun gedrag in deze zaak gehouden , jlrekkende tevens ter bca.Jwoording van die Stukken, welke door het Polderbejluur zijn in het licht gegeven , om hier door ha geëerd Pubhek tn /laat te (lellen over de billijkheid van hunne handelwijze tn deze zaak gehouden te kunnen oordetien. Te Alkmaar, bij J. A. van Harencartpel, 179.- n« Bladz, In gr. Oclavo. De prijs is f : - 16 ; Bovenftaande breedfprakige Titel zegt den Lezer genoegzaam het oogmerk van dit gefchrijf. Daarïn worden eerst opgegeven de redenen, waarom fommige Ingezetenen hebben aangedrongen op eene nieuwe en wettige keuze van het Polderbeftuur. De voornaamfte was de verachterende toeltand der Financiën, de groote en jaarlijkfche toenemende onkosten, en de veronder; ftelde verfpillingen der publieke gelden. Vervolgend! deelen zij ten bericht mede van hun gehouden gedrag, benevens de tegenworftelingen der tegenpartij. Büaldien dit verhaal naar waarheid is, hebben de Ingezetenen der Polder grootelijks gelijk in hunne zaak. Ons is van dien kant geen eisch voorgekomen, of de Ingezetenen hadden .volgends 's LandsPublicatiën .volkomen recht, om denzelven te doen. — Ten derden maken zijeetiige aanmerkingen op de gedrukte Stukken door het Dijk-Collegie van tijd tot tijd uitgegeven betreklijk de Oproeping Daar wij deze Stukken zelve niet hebben, kunnen wij over deze aanmerkingen niet wel ons oordeel vellen. Men kan wel eens iets uit zijn verband rukken, en zonder den wederlegger daarvan te willen befchuldiyen, is het echter voorzichtiger, op zijn woord alleen m dezen niet geheel af te gaan. r De Verandwoording eindige met een bericht van 't geen bij de eindelijk bewerkte oproeping der Ingelanden, en daarop gevolgde aanfielling van het üijksbeftuur heeft plaats gehad: welk alles niet zeer naar t genoegen der Schrijvereii afliep. Zij doen min of neer gevoelen,als of ?er bij die verkiezing door fommigen zou ziin gecabalijeerd.-rAan 't einde van dit Stukjen vindt men eenige Bijlagen van Np. I—X. Zijnde Authentieke Stukken, waarmede de Steller van dtc bericht zijne gezegden ftaaft. Het is ons onder het lezen van dit Stukjen opmerkljjk voorgeX 5  33° VERAND. VAN EEN. iNGEL. IN DE BED. SCHERM. komen, dat men'zoo algemeen eene veriichtering ofverwarrine in de fmantien aantreft bij zoo veele publieke Adminiftratiën 0*er. al hoort men klachten, dat de publieke Casfen ten achteren zijn fende jon" gensendeSgdlievende eerlijke deerns met .al zijn leweeten en blijdfchap, echter Ongelukkig is. Doch dat bh ft " onlr ons, Le er! Wantik zou den braaven arbeidskan niet " eaarne bedroeven; en ik weet wel. dat mijn Woordenboek " n fn de zelfs handen komen zal; *'*}™&*«Z " in zijne handen , de tijtel zou hem wel dra affchrikken om 5\' £ in te lezen. 'Er is ook te veel Grieksch en Latijn in, w.  33* A. VAN KOTZEBCJE „ het voor den rijkdom gefchreven U • nio vara,«~ ■ ,, flecht, alleen Grieksch eng Latijn?"ahhnndf * Sb , d™ „ delen tn de hand om het te kunnea verdaan, wanneetze flecu „ wil en, — {Indien dit vertrouwen aan al Ael latiiTen „ Gneksch ,n dt, boek fckuld is, dan zou het on."nilt vreemd „ voorkomen dat de Schrijver buiten den waarfgerekTnd „ had.j — O ja, de vrolijke dagloner is ongelukkig ede kla,, gende woekeraar gelukkig ; Is dat niet een zeer zonderling c.ntrast m de nieuwe taal? _ Evenwel, lezer, aat ik u di? ^ £fS Si "nkd W0°rd '^oTee^g^l ^^^i^lti^L °fU?tTteVn f^elfchriften. Tweede Deel. Te Utrecht b i C ^dua>± hertaald. Zoon i,o, ,b! j r ° „ 1' van Papenburg en £oon, i797. Bladz.. In gr. Octavo. De prijs « f 2.14 " Cf deeld, kan onze uitfpraak zijn over dit Tweede Deel Meer belangrijk z.jn de Stukken in hetzelve voorkokende — Het eerfte, vermijdt den fchijn , getiteld, behelst ten leerrnl "er haal voor alle ioszinnigen, die , zonder zich te bekreunen om de joed- of afkeuring hunner medemenfehen. zelfs me het bes£ hart de Lasterzucht in de hand werken. _ A P m karakter bedaat de tweede plaats. — De ^/ he/Derde S uk jen, is geen onaartig verhaal , van eene briefwisfel ng van twee Geheven door middel eener Duif, en de daaruit voortgevloeid» huwelijks-vereniging. De trotfche Eigenwaan een üoster rh verhaal is het Vierde Stukjen: - een'leSJ sSi^'ta dï daad, -_ om het onderling verband der gebeurenisfen en het belsngnjke van \ geen men kleinigheden en toeva 1 ige gebeuren.sfenoemt aan te wijzen. — Een volgend is gêfkeWlEen geval van 's Schrijvers jeugd, waar door hij van een Gimefard in een onverschilligen omtrend rijkdom herfchapen we£ fer hoe veel invloed deze of geene omftandigheden, vooral i'n onze' jeugd op de vorming van ons karakter hebben kumien DeToverreis der zedigheid, een Grieksch verhaal, bekleedt hieigeene onvoegzame plaats, en is zeer gefchikt, om aan dT edere rJePHe,U' h,°e u°°r Zedigheid veel m'er da« door fchoonheid' 1" d?ï°£dlg hart WOrdt «eb°^ De Gefeh edenTvTn fnwliiks eene öw"' aI*en!e.en b^ bekleedt hier insgelijks eene p.aats: dezelve is hier beknopt bijéengetrokken; en «s door het bi zondere, nog a! belangrijk — Z.i^e S^^He iSr'.r"/1'6" Ciid' e" de k"chtêd'tvooröord 11 set held'ff \ll LS ?kjS deZTen Bundel ^orkomende , is il VJr, bePr°efc Lvfde. — Dit verhaal beflaat meer dan *ie helft van 't geheele Boekdeel: wij oordeelen hetzelve belan£ rijk  t)E KINDEREN MIJNER LUIMEN. 323 «ik eeno»», om 'er een kort uittrekfel van mede te deelen, — 't geen, zoo wij denken, den lezer zal uitlokken, om het ver* 1,aDeZieerte,FaoME, een man van de Roomfche Kerk met 2iin eenig dochtertjen wandelende, ontmoet een kleinen knaap, wien» bevallig voorkomen hem , ook op aanzoek zijner dochTer doet befluiten, om dat kind, ten zijnen koste ^ te laten onderwiizen - De gemeenzame omgang met het huisgezin van Je ito me. welke hier uit voordfproot, gaf bij eene meer gevorderde leeftijd , aanleiding tot eene wederkeerige liefde d;e door verfchillende omftsndigheden , aangekweekt, eindelijk ui eene liefdens verklaring van willem wie se («leze was de naam des iongelings) uitwerkte, die al rasch van een toeftamm nd andwoord Lhah.jI (zoo heette de dochter van den Heere tukome' gevolgd wierdt. Deze verbindtenis bleet «heuV tot dat willèm tot den post van Schoolmeester bevorderd wierdt. Een huwelijks aanzoek van Zijne zijde bi, S wridoener, den Heer jeu ome, kwam br, dezen wem g in aanmerking, hoe zeer hansje ook haaren Vader zoekt ovtr te Taaien De verwarde toetend van 's mans finantiën was oorzaak, dat hii zijne dochter op eene voordeelige wijze, hoopte uit tê huwelijken , ten einde dus zijne zaken te herftellen. Dit mislukte eder - een fpoedige dood rukte hem uit de tijd, en hansje bèvondt zich bij haar 's Vaders dood geheel arm, zoo dat zij haare toevlugt tot eene oude Tante moest nemen, die zoo lang zij bij haar inwoonde, haare dagen door verwij, tl\eZulrL en eindelijk haar, als huishoudfter , bij een ^h«Sf3tSt d7or het weigerend and woord van den Heer je rome geheel mistroostig geworden. - Alle hoop om hans,* ter vrouw te erlangen verloren. zijnde befloot h? óm fo daat te worden. - De Sergeant, bij wien h.j dienst genomen had, wordt zijn Vriend. — Zijne zedigheid en garefeïd gedrag maakte hem algemeen bemind. — Dar,, met zijnen Vriend wandelende, worden zij door een hunner kameraads getered en de Sereeant, door dezen tot een tweegevegt gedwongen, brengt henT eene doodlijke wonde toe. Willem weet daaröP zijnen Vriend te bewegen, dat deze hem als den moordenaar zóu opgeven , en hij, om de ftraf te ontgaan , zou deferteeren. — Dit alles gelukt: — hij ontkomt het gevaar, en, n een ander land komende, neemt hij zijn toevlugt tot een Roomsch Priester, wien hij zijne defert.e verhaalde en de hem zeer wel onthaalde. Dan eer hij van daar vertrok , hoor ^het gegil van eene baarende Vrouw. _ De Priester brengt de vrucht naar de win. om dezelve te verbergen; inmsfchen drijft ziine nieuwsgierigheid hem tot een nader onderzoek — °J -,ie'daar — _ 't was hansje — Deze was juist bij dien zelfden'Priester beftetd en door hem tot ontucht verleid.  334 A' VAN KOTZEBfjV. , DE KINDEREN MIJNER LUIMEN. — Geheel ontrteld neemt hij de vlucht, komt den volgenden avond bij den Schout van een nabuurig vlek , aau welken de Roomfche Priester hem een brief van aanbeveling (zoo hii meende) gegeven had. Dan omgekeerd wierdt hij daarin juist van moord en defertie befchuldigd en dus gearresteerd. Voor zijne uitlevering wierdt ook hansje hierin de gevangenis gehregt (.het geval haarer verlosfing had hij den Schout ontdekt) zijnde de Priester naar een Klooster gevoerd. Zij had nog zoo veel tije, dat zij aan willem haare Lotgevallen kon verhalen teen deze uit den Kerker gehaald en naar zijn Regiment geveerd wierdt terwijl hansje vervolgends tot eene zesjaarige gevangenis in het Werkhuis veroordeeld wierdt WiLLFM voor bet Krijgsgericht gebragt, 'gaf de Sergeant zich insgelijks aan, als daader van den gepleegden moord. Beide bleven even fterk daaröp (laan , beide beweerden van zich de mooideuanr te zijn. — Eindelijk, toen de waarheid ontdekt was, wist de bevelhebber voor willem een geheel onilW, voor den Sergeant vermindering van draf te bewerken. Dit een en ander verbondt deze twee vrienden nog naauwer Ds dapperheid , door willem in den Oorlog aan den dag gelegd , gaf aanleiding tot zijne bevordering , oa tevens doc£ zijne tutfeher komst tot het ontflig van hans je, welke'hij zat ve de booofchap bragt , en haar tevens ten huwelijk begeerde, t weik z»j ftandvastig weigerde, uit vrees van hem in zijné bevordering te benadeelen , en geen middel ziende , om dit te ontduiken, nam zij de vlugt; terwijl willem, troostloos over haar gemis, en zijne onkunde omtrend haare verblijfplaats naar het leger te rug keerde. Hansje kwam op haare vlucht in een eenzaam bösch, vindt dasr eene wooning, aivvaar een zouderlmg man, wien rampfpoeden en mishandelingen eenen afltee.van de wereld ingeboezemd hadden, in ftille eenzaamheid zijne dagen fleet, hebben Ie alleen één knegt bij zich: doch met wel•ken hij niet meer fprak, ais volftrekt noodzaaklijk was, en dan nog kort en afgebroken. Spoedig zou zij dit verblijf hebben moeten verlaten , had zij niet, door eene zonderlinge houding zich nanr dit zonderling huisgezin weten te fchikken 't geeu van die uitwerking wis , dat men haar tot huislijke bezigheden fcieldt. Haar beminlijk voorkomen , goedaartig karakter en dienstvaardige zorgvuldigheid, maakten haar zoo belangrijk bij den Heer des huizes, d. t hij eindelijk, van tijd tot tijd gemeenzamer geworden , haar ten huwelijk vroeg , 't welk zij met openlegging van haare bijzondere Lotgevallen eerst van de' band wijst , doch naderhand , ontdekkende , hoe zeer deze weigering haaren huisheer griefde, zoodat hij in kwijnende omftandigheden kwam, uit deelneming aannam, doch kort na de voltrekking van dit huwelijk haaren Kcht-enoot verloor, en door hem in 'c bezit van een groot vermogen gefteld zijnde , verliet zij de/e eenzame plaats , en nam, haar verblijf in eene nabuurige vaste ftad.  A. VAN DER WILLIGEN, CLAUDINE. 335 ftad. Deze kort daarop belegerd en ingenomen wordende, brengt dit haaren geliefden willem (die reeds tot de waardigheid van Overlte bevorderd was, en van eicüenwald wierdt ge. noemd,) gewond in haar huis; met wien zij , na zijne genezing , en de ontdekking van haar perfoon , in den hent zou tr6Zoo ve7gaat deze gefchiedenis. — De ftijl, waarïn dezelve is e^fchreven , is niet minder uitlokkend , dan de inhoud. Voords zijn 'er nog eenige kleine Smftjens, en onder deze eenige'zoogenoemde Dichtkundige, welke alle van niet veel aanbelang zijn, terwül de laatstgenoemden, althands ra de vertaling, zeer veel misfen, 't geen dezelve aanfpraak op den eernaam van poëfie kan geven. Claudine, Toneelfpel in Me Bedrijven. Door a. van der willigen. Te Haarlem, bij J. van Walré en Comp. 1797. Behalveu het Voorbericht, 101 Bladz. In Oiïavo. De prtjs is fi- ia - s Dit Toneelfpel, is volgends de éigene belijdenis van den Burger v. d. W. getrokken uit de Zedelijke Verhalen van den beroemden de florïan, en zeer gelukkig gevolgd. Claudine, genoodzaakt zijnde, uit haar's Vaders huis te vluchten, daar zij, door een' Engelfchen Lord verleid zijnde, in mans klederen, onder den naam van claude haare fchande zoekt te verbergen, bevindt z'ch met haar zoontjen, dien zij haa. ren broeder noemt, in een herberg te Turin, het zelfde huis, waar Mijlord belton zich ophoudt. Deze een losbandig leven leidende en zich aan het ('pél, den wijn en de vrouwen overge. vende, gevoelt al die te leurftelling en onrust des harten, welke de gewone gezellinnen dier vermaken zijn. Claude, gewoon zijnde de fchoenen en laarzen fchoon temaken, ontmoet belton, welke in de gelaatstrekken van dezen gew'aanden jongen zeer veel overeenkomst vindt met die van dat meisjen, het welk hij, eenige jaren geleden , verleid en verlaten bad. Claude, naar dat meisjen gevraagd zijnde, geeft voor-, een broeder van die ongelukkige te wezen, welke hij vermeent van ellende en berouw reeds lang getturven te zijn; belton, door dit verhaal getroffen, befluit Turin te verlaten ci aupe in zijnen dienst te nemen en voor den jongen benjamin te zorgen. Terwijl belton en claude uitgegaan zijn verfchijnt clau. dine's vader, simon een oude boer, welke aan jacob den kastelein zijne wederwaardigheden verhaalt, waar op jam es de oude knecht van belton binnen treedt en het voornemen van zijnen heer om te vertrekken te kennen geeft. Deze, door zijn vertrek zich den haat zijner voorheen bemin- de  33f> A. VAN DER. WILLIGEN, CLAUDINE* de vriendinnen op den hals gehaald hebbende, wordt door toeHoen van eene derzelven geweldig aangevallen en zou waarfchijnlijk daar bij het leven verloren hebben, zo niet claude hem verdedigd had, die even daar door zwaar gewond en naar het logement gedragen werdt. Hier ontdekt men dat claude claudine is en belton ziet verbaasd den ring, dien hij aan het Zwitferjch meisjen gegeven had, erkennende haar voor zijne aanftaande vrouw. De oude simon aangedaan over deze ontmoeting, vergeeft claudine haaren misflag, maar wil van geene verzoening met belton hooren, tot dat eindelijk de eerde woede zijner drift bedaard zijnde, hij aan de bede zijner dochter gehoor geeft, met belton verzoend en de droefheid in blijdfchap verandert. Uit den inhoud van dit Toneelfpel, het welk wij hier beknopt hebben medegedeeld, kan de lezer opmaken , dat het Stuk onder die opuellen behoort, welke ons vermanen, het kwade, dat wij mochten bedreven hebben, door het goede te verbetéten — De charafters , die hier voorkomen , zijn naar het leven , eti het Stuk zal altoos met genoegen gelezen en vertoond worden. Schoon het voor geen uittrekfel gefchikt is , kunnen wij ons evenwel niet onthouden , het oordeel van james over de Europeanen hier af te fchrijven, dat, hoewel gantsch niet gunftig, evenwel zeer veel waarheid bevat, fchoon het in fommige dingen wat overdreven is, hij noemt hen: „ Marionetten• poppen en geen menfehen; onnatuurlijke Machines, met eikanderen, „ teg^n elkanderen cn door eikanderen werkende; altijd bezig, ,, zonder iets te verrichten ; zich zeiven ongelijk en vol tegeu„ ftrijdigheden; het nuest beminnende hét geen hun het minde „ dienftig is; waarheid zoekende, en waarheid verwerpende; „ de deugd roemende, en de ondeugd uitoefenende; altijd wen„ fchende en nimmer genietende; meesters over zich zeiven en „ toch altijd te onvreden; meestal zoekende het geen zij niet ,, vinden kunnen; weldadig en deugdzaam uit hoogmoed of uit ,, eigenbaat; gefhdig door belang gedingerd, zonder hun wanr „ belang te betrachten; een fpeld oprapende en een ducaat met „ voeten tredende; verlicht, dat is te zeggen , kundig, in het „ geen hun onnodig , en zelfs fchadelijk is; befchaafd, dat fs in andere woorden, de kunst verltaandé, om te vertonen, ,, het geen zij niet ziin ; verbergende hunne ondeugden achter „ het maske van vleijè'rij en valfche vriendelijkheid: een hart in ,, den boezem omdragende, dat overloopt van verfiind gevoel, ,, zoo dat zij bij een Toneelfpel, eene treurwilg of eene graf„ tombe in den maanfehijn wenen en — lachen bij de rampen tt van hunnen evenmensch." —-  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN, J. D. MiciiAëLis Nieuwe Overzetting des Ouden TeS* taments, met Aanmerkingen voor Ünge/eerden. In het Nederduitsch overgebragt. XX. Deel. Behelzende den Profeet daniül. Te Dordrecht , bij A. Blusfé er» Zoon, 1797. 200 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is /i - 5 - : Hebben wij van de voorgaande Deelen dezes nitmuntenden Werks van den beroemden M. met den ver* fchuldigdcu lof gewaagd, wij moeten dit inzonderheid ook thands van het voorhanden zijnde Deel doen. Het zelve behelst een' fchat van ophelderingen over dezen anderszins moeilijken Profeet , welke niet dan hoogst aangenaam voer eiken lezer deszelven zijn kunnen. Want behalven de nodige aanmerkingen en toelichtingen van den Tekst, geeft ook M. bij het Derde Hoofdfiuk eene overzetting dier verfen, welke het meest vart dc gewoone afwijken , volgends de vertaling der 70 , die voor 't eerst te Romen, in het jaar 1772 , uit één enkel handfehrift , is uitgekomen ; en is daarenboven nog zeer breedvoerig in Gefchiedkundige berichten, welke dezen Profeet gro'otlijks toelichten, en zeer veel duidelijkheids aan denzelven bijzetten.— Wij kunnen dus. op overtuigende gronden, dit Deel, weder, aan onze Lezers aanprijzen , inet verzekering , dat zij het zelve met genoegen lezen, met veel vrucht raadplegen zullen. Volgends onze gewoonte zullen wij eenige proeven bijbrengen , waar uit men over de belangrijkheid dezes Werks znl kunnen oordeelen, terwijl wij, vooral, wat bet gefchiedkundige betreft, als waar in M. vrij breedvoerig is , tot zijne Aanmerkingen zelve verzenden moeten. Hoofdftuk I: 8. wordt gezegd: dat d a n 1 e l het voornemen nam , om zich aan de fpijzen en den wijn van. de Koninglijke tafel niet te verontreinigen, en den opziender der bcfnedenen verzogt, dat hij hem hier toe niet mogt noodzaken. „ Hier wordt niet, " zegt M. wat de hoofdzaak aangaat, van de Levit. XI verbo„ den onreine dieren gefproken, want daar had iemand, „ die van 's Konings tafel fpijzen kreeg, in allen geval „ het zwijnen vleesch (laan laten , en van het rund,, vleesch, wild enz. zijn genoegen kunnen eeten; en wijn ten minflen was volgends dat Capittel niet on-' nieuwevad.bibl.ii.deel.no.8, Y t3 rein.  338 J. e. II i C H A ë L i 8 rein. Maar dc Hcidcnen-plngten veeltijds effervïeesdi ,, te ecteii, cn van den wijn voor de Goden iets uit te. ,, gieten, waar door dezelve den Goden gewijd en ge- offerd wierdt : naauvvgezette Jooden wachtten zich , ,, om zulk ofFervleesch en zulken wijn te gebruiken, ,, cn gelóófden , dat het eene deelneming ann den Af„ godendienst was; van daar vinden wij nog in latere ,, tijden veele Jooden, die, wanneer zij in Heidenfche plaatfen waren, zich van vleesch en wijn onthielden, ,, en alleen van fpijzen uit het Rijk der planten leefden. Dit was, gelijk ik geloof, eene onnodige bekomme,, ring, en even eens leert paulus Rotn. XIV, 1 Kor. VI'II. X. Ter maaltijd te gaan, wanneer men tot een ,, afgodenoffer genodigd wordt, is eene deelneming aan „ den afgodendienst , en daarom van mozes uitdruk,, lijk verboden Bxod. XXXIV: 15. Maar wanneer ik ,, vleesch in een hal koop, zonder mij daar over ccnig,, zins te ontrusten, of het'afgodenoffer zij, of niet, ,, zoo kan het ecten van zulk vleesch en het drinken ,, van zulken wijn onmogelijk afgodendienst zijn ; het ,, vleesch cn dc wijn zijn door de daar mede voorgc„ nomen bijgelovige verrichtingen in 't minst niet ver,, anderd , hebben niet opgehouden eigendommen, fchep,, fclen en gefchenken te zijn van den waaren God, cn zijn geene eigendommen der afgoden geworden, want ,, die zijn een niets. Paulus fchrijft over deze zaak ,, zeer verfhndig 1 Kor. X: 23—29. ■ ,, Het geval, waar in dan 1 cl cn zijne jonge vrien„ den zich hier bevonden , is misfehien het geen jm 0,, ses verbiedt, en paulus als geoorloofd befchrijft, „ in een zeker opzicht in 't midden. Hij wierdt tot ,, geen offermaaltijd genodigd , maar hij kogt ook die fpijzen niet op eene markt, noch at dezelve op een ,, gastmaal zonder te weeten , dat zij geofferd waren, ,, maar wist, gelijk het fchijnt, dat vleesch en wijn, „ eer zij op de Koninglijke tafel kwamen , geöfera „ wierden. Het geval is dus reeds wat twijfelachtiger, ,, intusfehen zou ik voor dc meer rekkelijke zijde bc„ flisfehen, en zeggen, dat zij deze" geofferde fpijzen,,, terwijl het niet onder Godsdienst gefchieddc , maft ,, een goed geweten hadden kunnen gebruiken. Mijne „ beflisfehende reden zou hier ook die geene zijn ,: „ welke paulus bijbrengt , de aarde is des Heeren ,„ en wat op de aarde 'is. Maar zij dachten anders, eit • ,, ichoon  NIEUWE OVERZETTING DES OÜDRN TESTAMENT5. 229 ,, fchoon wij hen naar de fpreekwijzc van paulus onder de zwakken tellen , wanneer wij hun geweten ,, op eene onnodige wijze bekommerd noemen zouden, ,, zoo moet nogthands een ieder zijn bekommerd en «fWaleiid geweten volgen , als hij zich niet aan eene ,, dpzetlijke en verdoemelijke zonde wil fclraldig maken ., ([Rom. XÏV: 23.) en deze getrouwheid zal God be,, lonen, gelijk hij aan hun gedaan heeft." Omtrend het zeggen van daniül Hoofdftuk IV: 24 tot nebucadnezar: Koop uwe zonden door datmoes* feu , en uwe ongerechtigheden door weldaden jegens de armen af; Waar tegen men allerlei zwarigheden gemaakt heeft, of dit tegen de leer des N. Tcstamcnts vau christus, het eeuig zoenoffer voor onze zonden niet ftrijdig is ; tekent M. het volgende aan. ,, Hier ,, wordt," zegt hij, „in 't geheel niet gefpruken, ,, van 't geen wij in de Godgeleerdheid vergeving vau ,, zonden noemen , noch -van kwijtfchelding der ftraf,, fen in eene andere wereld , maar van eene draf in ,, dit leven ; die, niet tcgenftaande de verdienile van ,, c'hristus, ook den geenen, die het in een waar „ geloof omhelst, treffen kan , alleenlijk dat zij voor ,, hem eene heilzame tuchtiging wordt. Dan icl zier. ,,-hët als mogelijk aan, dat God ook deze ïtraf aan ,, nebucadnezar kwijtfchold, als hij zijne ongc-' ,, rechtigheden, misfehien inzonderheid de verwoesting ., van veele landen door onrechtvaardige oorlogen, of ,, ook de in rechtvaardige oorlogen betoonde binten* ,, fporige hardheid , door aalmoesfen en weidaden je,, géns de armen goedmaakte, zoo dat deze riuophoii,, dén , om wraak te fchreeuwen, en veel eer voor ,, hem bidden. Ik zie niet, waarom dit niet onëigen,, lijk zou kunnen genoemd worden, zijne ongerechtig„ heden door aalmoesfen cn weldaden aan de afmen? ,, afkopen. " Hoofdftuk VI: 9. Volgends het onveranderlijk recht der Meden en Perjën onherroepelijk. ] Van dit recht der Meden en Perfen vinden wij bij de Grickfche Schrijvers- ' ih 'fgeheel geen bericht, mogelijk om dat her wegensdeszelfs befpeurde kwaade gevolgen reeds afgefchaft was, wanneer de Grieken Perliën nader leerden kennen. Het fchijnt zich daar heen geftrekt te hebben , dat eenKoning zijn eigen bevel niet herroepen kon ,. maar allezijne wetten1 bleven gelden, zoo lang hij leefde : het Y 2. oog-  34° J. D. M I C II a ê L I 5- oogmerk mag geweest zijn , om de Koningen te beletten, dat zij niet uit gunst en eenzijdigheid wetten veranderden , maar zonder hartstocht enkel naar eenerlei wet fpraken. Het oogmerk was goed, doch in eene wereldwaar in Koningen feilen, kan dit recht niet lang beftaan, zonder de flcchtfte gevolgen na zich te liepen. Hoofdfiuk VII: 13, I4. Toen zag ik nog verder in mijn gezicht bij nacht , dat 'er een in menfchelijke gedaante op de wolken kwam , en voor den ouden man gebragt wierdt: en dien wierdf heerfchappij, majesteit en koningrijk gegeven, dat alle volken, natiën en taaien hem dienen zouden. Zijne heerfchappij is eeuwig, en zal nooit een einde nemen , en zijn Rijk eeuwig , en zal nimmer te gronde gaan. „ Anders dan van het Rijk van den „biessiüs, den grooten Koning aan de Israëliten „reeds zedert davids tijd beloofd, weet ik," zegt M. „ dit met te verklaren : doch daarom niet regel„ regt van 't Rijk van christus gelijk wij het tot hier toe beleefd en gezien hebben, maar wegens den „ zamenhang van een nog aanftaand Rijk. Zie de aan„ merking op Cap. II: 44 e„ pp. LXXII: 8. Omtrend „ eene zichtbare tegenwoordigheid van christus „ welke veele Chiliasten (dat is lieden, die allerlei dwa„ lingen van een duizendjaarig Rijk voeden) verwagt „ hebben , wordt hier even min gefproken, en daar „ Haat geen woord van in den Profeet, maar die geen, „ wien het Rijk zal gegeven worden, wordt op de wol„ ken des Hemels voor den ouden man gebragt, is dcr„ halven niet op Aarde." ,, Ik kan in het toekomende niet zien , en het aan„ Kaande zoo niet verklaren, als het vervulde: maar ,, wanneer de Israëliten , die zich volgends Rom. XI: „ 25, 26. eens tot christus bekeeren , en in hem „ geloven zullen, weder in het land hunner voorvade„ ren te rug kwamen , daar een zeer bloeiënden en „ magtigen ftaat hadden, christus voor hunnen „ Koning erkenden, gelijk eertijds God , 't welk bctc" ijj' eene CHRISTusregering in dien zelfden zin „ hadden , als zij eertijds eene Godsrcgering gehad hebben, en deze (Iaat tot aan het einde der wereld „ belfond, zoo was alles rijkelijk vervuld, 't geen danicl hier in het gezicht ziet." Na bij Hoofdftuk IX: 24. tot zijne Proeve over de ze-_ ven-  nieuwe overzetting des ouden testaments. 341 ventig weken van danicl verwezen te hebben; merkt M. kortlijk aan: „ Dat het eene voorzegging is van ,, de lotgevallen van het volk Israëls tot op de tweede ,, verwoesting van Jerufalem, derhalven een andwoord, dat op het gebed van danicl past, het welk van „ den messiüs geen woord vermeldde, maar bad om „ de wederkering des volks van Palestina, die van je„ rem ia beloofd was. De messiüs komt wel ter ,, loops voor, als die oordeel houden en Jerufalem we,, der verwoesten zal , doch van zijne geboorte , van ,, zijnen dood, fpreekt de voorzegging niets." Wij befluiten met zijne aanmerking bij Hoofdftuk XII: 3. „ Hier wordt," zegt hij, „ niet van Leeraars in „ 't algemeen gefproken , maar van die, welke in deze ,, uiterst benaauwde tijden de Jooden door hun woord, ,, door hun voorbeeld, en voor een gedeelte door hunne hand en dappere daden, geleerd hadden, den waa- , ren Godsdienst van God en het gezond verftand niet ' te verlaten, maar in allen geval voor denzelven, het " zij als martelaars of als helden te fterven: een priés', ter eleasar de martelaar, een priester mattha*, thias, de eerfte, die het hart had , om zijn hand l, en degen te gebruiken , zijne zoonen, onder dezen „ bijzonderlijk judas de Makkabeër , aan wien men , nog heden niet denken kan, zonder dien held bijna , zonder gelijken te bewonderen, ja dien ook nog te', genwoordig onze Zangfpelen plegen te vertonen, hoe- , wel hij een paar duizend jaaren oud is, en het bgze ', lot tegen zich had , van een Jood te zijn , alleenlijk " om dat Dichter en Muziekmaker om een held van 11 zijn gelijken verlegen zijn." Verhandelingen van het Genootfchap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, opgericht in 'x Hage, voor het jaar MDCCXCIV. Te Amfteldam en 's Hage, bij J. Allart en B. Scheurleer. 74 Bladz. In gr. QStavo. Dt prijs is f : - 8 - : Dit Stukjen bevat twee fraaie Verhandelingen van den door den dood aan de geleerdheid en wetenfchappen te vroeg ontrukten jongeling willem van 00ster wijk hulshof f, in leven Proponent onder de Doopsgezinden , de eene , onder den titel: j o s e f in Y 3 zij-  342 verhandelingen van het genootschap zijne kinderliefde , en trouwe , ter navolging aangeprezen. De andere: Over het wederzien, na den dood naamlijk, »n het toekomend leven, aan welke beide Verbandelingen, ieder een zilveren eereprijs door bet Gcnootïïbap ,s toegewezen. De eerfte is een beknopt wel ges.•breven verhaal van josefs gefchiedenis naar de vatbaarheid van kinderen en eenvouwigen gefchikt, tot aan oen dood van zijnen Vader jak0°b , en eene aanAvijzn van de lesfen en pligten, die in het voorbeeld van c.ezcn waardigen jongeling cn man voor kinderen , zoo wel die het ouderlijk opzicht nog genieten en bc- fi^AlöviT' hU>n' di?.lncer S^orderd in jaaren, het oAiaeili,k huis reeds verheten , of anderszins onafbanglijfc zyn^geworden , vervat cn daar uit af tc leiden zijn , met eene nadruklijkc aanprijzing van deze lesfen en pligten aan den éénen en anderen. Wij prijzen het herhaald lezen en betrachten van deze Verhandeling , aan ane jonge lieden ten ftcrkftcn aan, ten einde zH opgewekt worden, om aan hunne pligten jegens de ouderen, naar hef voorbeeld van josef, tc voldoen, waar uit n ct dan hei en genoegen voor hun zeiven kan voorda loeien ; gelijk de waardige iiulshoff deze Ve&anoeiing [figdz, 43. befluit met de volgende woorden, die pYi^r gevenCC11C Pr0QVC Zij'ÜCn WW* kier „ Aan eiken betragten pligt , dit herinneren wij u, [o hinderen!] nog ten laatften , aan eiken betragten pligt is vernomien dc ftreclendfte bewustheid van wel. gedaan te hebben, het onbefchrijflijk zoet eens vreedziincn gewetens. Aan een ouderlievend geckag is dit zuiver genoegen bijzonderlijk eigen. Wij fcheppen daar uit den waaren troost onder de veelvuldige moeiten , weiKen wij onzen Ouderen onvermijdlijk moeten veroorzaken. \Vy vinden daar in geduurige bemoediging ter volcanu.gneid 111 het begonnen goede. Maar, bovenal, is liet deze bewustheid van welgedaan te hebben aan onze Ouoers Welke eene zachte verkwikking mengt onder dc kinderlijke tranen , zoo betaamlijk bij hun fterven vergoten. Dc Christen, die onzen vadcrlievenden 10skf navolgde, hoort, bij het verlies zijner dierbare Ouderen , eene hcmelfche Stemme , die zijne ontroerde ziele oezen troost zachtelijk toefpreekt: , geen te laat naberouw over groote of menigvuldige verzuimenisfen m uwen pligt jegens de verftorven geliefden , 't welk, hi  TOT VP.RDBDIOINO VAN DEN CHRISTEL. GODSDIENST. 343 in uwen tocftand , zoo veelen pijnigt, mag uwe rust verttoren! Steeds, immers, liefde, eerde, ondertleundc ■cn verzorgde gij ben, welken gij nu rechtmatig betreurt. Blijdfchap over uw gedrag veraangenaamde het pad huns levens. Den last der jaaren hielpt gij torlchen, de gebreken van ziel cn lichaam, door ouderdom verzwaard, hebt gij lijdzaam verdragen, bereidwillig verzagt. Zoo verheugde gij, tot het jongde oogenblik, de ziele der ontilapenen ,' cn bereidde u zeiven dit vreedzaam herdenken. Zoo moogt gij ook, op uw fterfbed, dezelfde verkwikkingen van dc uwen verwagten , cn daarna op. de zaligfté herëeniging met uwe ouderen hopen , m die volheerlijkc gewesten, alwaar de gelovigen eindeloos zullen juichen ter eere van hêWy die hen gekogt heelt met zijn eigen, dierbaar, bloed." " 'Met'niet minder genoegen , hebben wij de tweede Verhandeling , over het wederzien , fchoon een geheel verfchillcnd onderwerp, gelezen. De Schrijver neemt m dezelve de vraag in overweging : „ Zullen wij in den Hemel elkand'rcn wederzien; zullen wij onze verkorvene vrienden aldaar herkennen; zullen zij, die wij, treurend , aderlaten , met ons liereend , de genoegens der onfterflijkheid dcclcn?" Deze vraag beandwoordt hij op cene bevestigende wijze , fchoon erkennende , dat wij hier , bij het gemis eener bepaalde Godlijke verklaring, "eene zoodanige onwrikbare bewijsredenen voor het toekomend herkennen, verwagten moeten, welke allen tegcufpraak verdoven, cn alle duisternis geheel doen verdwijnen. Evenwel brengt bij, door bewijzen uit Rede cn 'Openbaring beide ontleend, de zaak tot den hoogften trap van waarfchiinlijkheid, uit hoofde vau het algemeen verlangen cn begeerte der menleken , hunnen wensch , om hen ééns weder tc aanfehouwen , die zij op aarde boven veelen vuurig beminden. Uit den ftaat van volmaakt genoegen en zaligheid ïn den Hemel _ Uit de geiteltcnis onzer zielen, de kerke neiging tot gezelligheid» met onze natuur ten naailwften verbonden — , Dan , wij gaan hier nog een ftap verder, " zegt hij Bladz. n. — \, Het gcduuiïg bepeinzen van de aanbidlijke Godheid , en de wonderen der natuur, alleenlijk afgewisfeld door het eerbiedig verkeer met andere verhevene wezens, vordert eene fpanning van onze beperkte vermogens , die eenige verpozing nodig heeft, tn ons doet reikhalzen naar dien rust gevenden , very 4 trouw-  3ii verhandelingen van het genootschap trouwlijken , omgang, welke eene meerdere gelijkheid fchynt te vereifchen. Allerwenschlijkst, derhalven , en zeer vvaarfch.jnhjk, wordt de toekomende verkeerine.ZOok „et gelijkfoortige fcbepfelen , met gewezene aVrdbewoners, bijzonderli k dezulken, met welken wij hier beneden reeds in betrekkingen Honden, die, in de vreze Gods, vaster aangroeiden , dan dat ze alleenlijk voor dit leven zouden dienen. Op goeden grond mogen wij ons dan verheugen, in het ftreelend vooruitzicht eene! SS Fn^0 m tMst?rW gezelfchap, „ict Seen van ui ïL 28 e" ' man' °°k van de besten der menfehen uit alle tijden en volkeren , waar onder wij veelen onzer bloedverwanten en vrienden eerlang zullen onderkennen , t zij dan door vriendelijke onderrigtiiiff der hoogere geesten , 't zij door behulp der cerstvoorkomende dknndS|! » ' 1 2,J d°°r 0ami^m ontdekking aan la de Openbaring „ vinden wij wel nergens met zoo Veele woorden gepredikt, dat zalig verftorvenen ééns maT kanderen herkennen; doch nergens vinden wij ook het *£n!f. ' Jfchijnbaar, aangewezen, terwijl dit gedeelthjk ftilzwiigen den grond onzer verwachting geenszins kan verzwakken. Veel, daar en tegen, ontmoeten wij vooral in de fchriften des Nieuwen Vcrbonds ' welkeen toekomend kennen en herkennen alleszins onderftelt, mHuit en noodzaaklijk fchijnt te maken," gelik de Schrijver, vervolgends, in bijzonderheden, aantoont levens eene gcw.gtige bedenking Bladz. i7 uit den wer umende; „ Bij het wederzien, naamlijk, onzer geliefde bloed verwanten cn vrienden, zullen wij'maar al te& waaï fchijnlyk fommigen hunner misfen, en eerlang%waar worden, dat zij, van de hope der zaligheid ui gevalTen de gewesten der vernedering en der ellende fewoien' Deze gedachte is zekerlijk bedroevend: zij maakt ons bë vieesd voor eene aanmerklijke verminder ng des Hemelfchen genoegens, doende ons fomwijlen zelfs hopen op eene voordduurende onkunde wegens de lotgevallen onze? bekenden na den afloop hunner verkering in den vleefche Nog grootpr wordt deze bekommerende zwarigheid lommigui njn kunnen, wien eertijds onze Ifctzinnigê redenen of flegte voorgang aanleidclijk waren tot voortgang» verharding in Ongeloof of Godloosheid aan wier ian.pzrd.g verderf fo deszelfs trappen wij ons zelvcu geeus^  tot verdediging van den christel. godsdienst. 345 geenszins onfchuldig kennen. Dit is ééne van die misdaden , welke in ons de gedachte kunnen verwekken: „ Schoon God mij dezelve al vergeve, hoe zal ik ze mij zelven vergeven, en het grievend naberouw ontvlugten! . Dan, ook hier omtrend zullen in den toekomenden gelukftaat weldadige befchikkingen des vredes zijn toebereid. — Zij, die wij buiten eigene l'chuld ontbeeren, zullen ons ook geene merkbare kwelling doen gevoelen. Reeds op aarde moesten veele Christenen vader ol moeder verlaten, om den Verlosfer te volgen. Veel meer nog zal dit namaals onze pligt zijn, en tevens gemaklijk vallen, wanneer de genegenheid zich alleenlijk zal vestigen op geestlijke hoedanigheden, niet op de bloote betrekkingen, welke zich in 't aardfche leven doen gevoelen, in zoo verre wij kunstdriften gemeen hebben. Een dieper doorzicht in alles, met liefde tot God en het zedelijk fchoone, beftuurt dan onze neiging, zoo dat wij haten, die God haten, met een heilig genoegen de hoogfte rechtvaardigheid befchouwen, en de vcelvouwige ongefchiktheid dier ongelukkigen zoodanig doorzien, dat wij, ook hier, met gelatenheid kunnen berusten in de oordeelen en beltellingen des Heeren. Eindelijk befluit de Schrijver deze Verhandeling met eene opwekkende toepaslijke aanfpraak, welke het heuchlijke, vertroostende, en pligtvermanende van deze verwachting en uitzichten ten toon fpreidt — eindigende zijne Verhandeling , met deze woorden Bladz. 28. „ Dan, 't zij wij in afgelegene plaatfen overgevoerd, de onzen thands alleenlijk verzeilen met vriendfchappehjlc aandenken of fchriftelijk onderhoud, 't zij wij, nader bij elkandereu, de genoegens fmaken eener daaglijkiche verkering; het eindelijk deel aller nakomelingen van adam — de dood — zal ons vroeg of fpade van veelen , die ons waard zijn, beroven! Dan zouden de verbindtenisfen onzer harten den doodskcik verbitteren, welken de overblijvende ten halve moet drinken. Dan , echter, is ook de verwachting des wederziens rijker dan ooit in de zagtfte vertroostingen. Gelijk eene genezende halzem, daalt zij neder in de verfche wonden van verlatene Echtgenoten, treurende Ouders, bedroefde kinderen of Vrienden. Door haaren invloed gefterkt, overpeinst de Christen alle de verwoestingen, welken de Koning der verfchrikking onder de zijnen aanrichtte, en bewandelt de ffcille graven zijner dierbaarfte panden, onY 5 oer  34Ö VERH. V. H. OEN. TOT VERO. VAN BEN CIJR. CJinsï). rler ccnc aangename vermenging van droefenis en hope. „ Stroomt vrijelijk mijne tranen!" zegt hij tot zicli zeiven — „ ftroomt vrijelijk, zoo lang gij naar die blijft „ gelijken, welken mijn gezegende Meester over laza,, n us weende. Maar, dat nooit mijne rouwklagten on„ geloof en wantrouwen verraden; dat ik nimmer de „ vertroostingen des Euangeliums verwerpe! Niet ,, voor ecuwig heb ik deze lievelingen verloren. Zij ,, kwamen behouden over tot den vriend hunner zielen. ,, Verlaat dan, o mijne gedachten! deze bewaarplaatfen ,, huns ftoflijken bekleedzels! Rijst opwaards tot die „ heerlijke gewesten, daar zij aan malkander wedergege,, ven, hunnen Verlosfer te gemoet gaan! Dat ik Hechts „ mijnen ffirtjd blijmoedig poog te ftrijdefl, mijnen loop „ te voleinden, mijn geloof te behouden! Zoo zullen eenige vluchtige jaaren mij weder met hun verëenen, „ die alleenlijk voorüitreisden, om mij eerlang juichende „ te ontvangen. Dan zullen wij malkanderen verheer,, lijkt wederzien, in die volzalige oorden, alwaar onze „ vnendfehap, van al het aardfche gezuiverd, onbelem„ merd zal groeien, en nooit weêr verbitterd worden „ door de febeiding des doods; alwaar wij, met dc „ reijen der Engelen ecnltemmig, door . alle eeuwen „ heen, met verrukking, zullen uitroepen: kent, die op „ den Throon zit, en het Lam, dat voor ons geflacht is „ opgewekt en verheerlijkt, zij dankzegging, eere ' „ heerlijkheid, en kracht, in alle Eeuwigheid, Amen'' „ (Openb. V: 13.)" Wij willen wel niet beweeren, dat alle dc redenen, door den Schrijver aangevoerd, even bondig en krachfjV zij-i maar dit is genoeg, over het geheel is het onderwerp' zoo klaar en bevatbaar behandeld, dat de toeitemmin-r des Lezers door het gefchrevene, tot dc verwachtin" van dit aanftaand wederzien en herkennen, wordt overgehaald, het welk alles is, wat wij hier, met recht, begecren kunnen. Leerredenen over Rom. VIII: 28a. 1 Kor. X: 9'. 1 Timot h. III: 16 . Door carolus boers, Theol , Doft. Te Lcijden, bij Haak en Comp. 1797. 147 Bladz. In . gr. Octavo. De prijs is f: ■ 18 - : T^i eene korte toelichting der Tekstwoorden, breidt de »-* Eerw. B. de onderfcheidene waarheden, in de aan- 2 * ge-  c. boers, leerredenen. 347 «haalde plaatfen voorkomende, vrij breedvoerig uit, en leidt daar uit de nodige keringen af. - Hij fcfcf^S zelve, over het geheel, algemeen bekende, endikwui herhaalde waarheden voor; in eene leiding cn UijU waai in wel zij, die aan dezelve gewoon zijn, imaak vinden, maar welke anderen niet bevallen zullen. — Daar center dc behandeling der ftoDTen uitvoerig is, komen er veele gepaste aanmerkingen cn nuttige praktikale lesten in voor, welker overweging van invloed cn vruchthij veele Christenen zijn kan. - Wij kunnen ons afzont.erlijk bj) dezelve niet ophouden maar zullen de volgende uit de e'erfte Leerreden overnemen. - (i) Dc jammeren dezes levens, aan welke zij die den Heere liefhebben, onderworpen zijn, ftrekken, menigmaal, ter bevordcung en vermeerdering zelfs van hunne tijdelijke welvaart. (a) De tegenheden dezes levens werken hun , die den necie liefhebben, mede, voor zoo ver die op hunne ffJdVflVgï den vpordeligften invloed hebben. - Dit wordt 111 bijzonderheden Uitgebreid. - (3) De weg van wederwaardigheden, denwclken God ook hen,_ die Hem liefhebben, doet bewandelen, moet, onder zijne medewerking, dienen, om hen de liefde van God krachtiger te doen ondervinden; hen van hun aandeel aan zijne Vaderlijke gunst te vergewisten J en dc hoop op eene eeuwige zaligheid, in hunne zielen, te verfterken. (4) IvarnPen en wederwaardigheden werken, eindelijk, hun, die God liefhebben, ten goede mede, voor zoo ver, door dezelve, de heerlijkheid der eeuwige zaligheid voor hun vergroot wordt cn vermeerderd. Uit de volgende proef zullen onze Lezers de wijze van behandeling kunnen afnemen. - Na 111 dc Derde Leerreden den aart en de bijzondere J>ffia»H^n, J** menschwording van Gods Zoon befchouwd te hebben, bepaalt B. zich tot de gewigtige bedoelingen, die naar aan moeten worden toegefchrevcn. „ Waartoe, zegt hij, „ is God in het vleesch verfchenen? en hoedanig waren de oogmerken van eene gebeurenis, die nimmer ' baare weêrgaê had, noch ooit haare weergae hebben ' zaj? _ is het woord vleesch geworden, om, gelijk: !' deze de roekeloze vervvagting was van veelen ouder abrahams kinderen, een aardsch koningrijk op te richten, en Israëls nagcflacht, van eene geweldige !. overheerfching bevrijd, ten toppunt van magt en aan1 zien te verhellen? - of is God in het vleesch gco- pen-  34S BESCHR. VAN HET G0D5D. EN ZFDEL. KAR. VAN J. C. " !?fliv?rtrd'„r'/eChtS' 200 a,sde *hrandere vernufd n! nf"' met Ce,le onbefchaatnde ftout" de ,lVrP be^efen' de hoofdwaarheden van " p aar*n fe" P0dsdienst in «n hclderer licht re " S ' dcrzclver zekerheid door wonderen te fta" En~h^ ü ™or?eker! geheel andere denkbeelden " 5v, rUrCmi,ïeeds in de Godfpraken van het " p ï. . ?" v°orgefteld, geheel verfchillende begrip„ pen, worden, door de eerfte Heilgezanten, fa door " SïïrtSiVZ dk' ZCke/' Va" bet waa?acn ig oog' „ muk zijner komst op aarde niet onkundig was ons " orde"' ZSChTCmA:j - dc hCTftelIi«l SWSfc „ e orde, door de zoude te jammerlijk gefchonden „ de wegneming van alle die 'rampzaligheid, diè St " t n^f uTbr°n ^.vpordgevïoei.f, de'verheli" èn faZtTïr ? 2allgl"g van dwaze> onheilige fiftfcS^TV0' te gelijk de handhaving " ve dSSrf h T dS Jvoimaaktheden, zoo zee? „ verduisterd door de overtreding zijner wetten Ziet " v n GodTnZ,en!ijk,d°e1,' , Tlk «oordTopenbarin? V daar de wLÏ t*SCh< berefkt müest worde" ! Ziet " Zo nt r beftemming van den menschgeworden „ Zoon van God, op elke bladzijde van het Euangelium nad^oSw1S:n! d£nkbcdd * ™CS fl'I Jti Va" ket GM'e»P? en Zedelijk karakter rZ , 4 cHRISTüs. Uitgegeven door de Maat- os ///i J / de Vr^es H- va" Munfter, 1708 9b Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 5 . : Qejvigtig is het onderwerp, op welks best gekeurde jft SJffft*^ d°01' dC verdienft^Uke Maatfchappij: lot Nm van t Algemeen, in den jaare i79< EereDrHzen waren uitgeloofd. Het was „ eene daiJ^taSEK " k fal-re ?hv1"g T JESUS g°dsdienftig en zedelijk " fchen eduutfde Z,Jnc v^keeri„g onder de men" vo oSlZ r VÜOrdragt.' 111 hoe v<^ het zelve tot een " moTt v df>, Tt "^«^"ge va» a"e Kristenen kan en '1 e Andvvó01 I "'• • ,V™ 2even daar °P ingezondeiie Andwooiden, zijn 'er twee, het eene met Goud «et ander met Zilver bekroond. Eelco Tin ga, Leer- aar  DE overgang van f. voorhout getoetst. 349 aar der Hervormden te Flisfingen, behaalde den eerften, anna maria moens, van Hoorn, den tweeden EereDrii*. Beide Verhandelingen dragen de kenmerken van den geest van doorzigt en onderfcheiuinge, met welken de geachte Opftellers in dc waare bedoeling der Vra-e en de duidelijke beandwoording van dezelve, zijn doorgedrongen. Daar het getal der Volksboeken dus wederom met eene nutte bijdrage is vermeerderd wenfchen wij van harte, dat het doel der lofiijkeMaatfchappijë bereikt worde, in bet ten nutte aanwenden van dit itichtelijk Gefchrift door het aanzienlijk getal haarer Leden , en door zoo veelen onzer Landgenoten buiten dezelve, als dit nuttig Leesboek zal ra handen val en. Voords wenfchen wij der fchoone fexe ge luk mc.: deze nieuwe proeve der vorderingen, voor welke haai geilacht vatbaar is, door eene gepaste ontwikkeling der edele geestvermogens, met welke de algocde Formeerder dezelve, in geene mindere mate, dan het ander geilacht heeft begiftigd. De Overgang van frans voorhout tot de Gemeen, fchap der Roomsch Katholieke Kerk getoetst. Te Amfteldam , hij W. Holtrop. 68 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f'i - li'- ' Toen het Gefchrift van den Burger p. schouten, over deze zaak, waar van men zoo veel ophet gemaakt heeft, door ons gelezen was, hoopten wij reeds, dat iemand , met gezond verftand en kunde begaafd , zich verledigen zoude, om het zelve te beandwoorden, en dc verkeerde redeneeringen, waar van wij bij onze Recenfie het een en ander hebben, aangewezen, met befcheidenheid te ontleden. Wii hebben wel fpoedig een drietal Brieven tot deze zaak betrek-lijk zien te voorfchijn komen, waar in iommige zaken als van ter zijden worden aangeroerd , en ovèr eenige bijömftandigheden eenig licht verfpreid , doch dit was voor ons geenszins genoeg. — VVy kunnen thands echter na het lezen van dit Stukjen , aan onze Lezers berichten , dat wij ten vollen aan onzen wensch en verlangen voldaan zien. De Geleerde Schrijver verbergt volgends het \ oorbericht, zijnen naam , om dat hij niets anders dan jwwrj  35° EE- OVERGANG VAN F. VOORHOUT GETOETST. held bedoelt , waar bij liet op geen maMbfeffliu. . aankomt, doch is echter «ta^fadta^SdiKSf verftandige 7Hl7f,d,en,overgan§ v^^S vSXtSS6 ien^ïï^— niïi|{%^^f uit" dezelve knnncn cn ES ofSfe f'" Z°'kle HOUT., Jfïï^fc^^fe^- den tot die van de Roomsch- Ka oHckcÖwfS° gegaan 9> terwijl het echter uit het XaaT bS ^ hij van jongs af zwarigheden cn qHffi nfeaf als het ware bij alle Protestantfche KerfSn n f ' was rondgegaan, eindelijk uP he pum Kk2253 e weg te redeneeren cn het geheele leeSl derToï lyke Openbaring als een verdichtfel te verw -p °üd" Ui dezen toeltand, (dien de Burger c~S; , L 2* ^^^^^^^ vergelijkt) en van dit ^an^ ^tSZr^ aiS^ ^ - Leere Het menschkundig betoog„ hoe Apvp t- heid tonde vinïe,! „elfc hfi rfcSf'Jl^fi"'5"' oogmerken rtthr, *to Uit„„n , ?Ss™ ,5 ,bcS'c  SE OVERGANG VAN F. VOORHOUT GETOETST.' 35I dat de uiterften van Ongeloof en Bijgeloof eikanderen ?*hS -vifrgeerig ded der aanmerkingen heeft ons niet minder behaagtf De Schrijver houdt op eene uitmuntende wijze-voet bij het huk cn wijst veele onbegaanbare eiv met elkander MjdSgB redeneermgen zoo vauschouten als van voorhout aan; inzonderheid over de voordragt van den eerhen, ou.trem de verphgtins der Christenen tot onderzoek, het welk de Senrijva niet weet overëcn te brengen met de andere voorfchriften van blind geïoof en om don hun verftand ten dienlle van christus gevangen te nemen hunne lichaamelijke zinnen te doen zwijgen. . Wii vinden hier verders veele geleerde aanmerkingen over de Leer der overleveringen — de kerk — ds } ransfubftantiatie — het Concilie van 'f renten, — de ver- cerin»-.van Heiligen en hunne lichamen het tegen- ftriidiae der benaming Roomsch - Kat'!,.lick — doch vooral over den onwijsgeerigen eed, welken f. y o o r h o u t bij zijnen overgang heeft afgelegd, waar bij hrj met alleen voor zich zeiven zweert, nimmer van eene nadere verlichting van ziin verhand gebruik te maken, maar ook belooft te zullen waken, dat geene, die aan zijne zorg zijn aanbetrouwd (in dezen Onderdanen genaamd) aan den pligt van elk .redelijk mensch tot onderzoen voldoen. n. ~ , . Na eene aanmerking over dit woord O iderdanen deelt de Schrijver twee bedenkingen mede, die meer of min Staatkundig zijn. De eene is over de belofte en Eed van waarachtige gehoorzaamheid aan den Roomfehen Paus als Stadhouder van je sus christus. - Het .komt den Schrijver voor, dat de Burger schouten niet bepaald fjefóoeg heeft bewezen, m hoe verre deze gehoorzaamheid «"aat of hier onder nog het recht van dispcniatien van eeden en wat dies meer is beftaat, hij had dit bewijs gaarn gezien om dat hier uit anderszins nadeelen. vooiTden Burgerhaat kunnen voordvloeiën. De andere is over eene betuiging van voorhout' dat hij reeds lang. in het gevoelen geweest is, dat de " éénhehl ctw voornaam en wezenlijk deel van het Ghris" tendom is." — Wanneer men zulk een gezegde nu toetst aan zijne betuiging van de Roomfche kerk als de Heilige Katholieke Ajiostolifche — als de Moeder — aks  352 DE overgang van k» voorhout getoetst. te Meesteresje van alle Kerken te houden, meent de Schrijver, dat zulke gezegden kunnen dienen ter aankweking van de zoo verderflijke zucht bij domme ijveraars om Profelijten te maken. J De Godgeleerde aanmerkingen zijn minder wijdlopig. — De Schrijver zegt vooraf dat hij zich niet wil inlaten in eene breedvoerige behandeling der gefchillen tusfehen de Protestanten en Roomschgezinden. Hij bepaalt zich alleen tot de beoordeeling van het geen s c h o uten of voorhout ter {laving van hunne Stellingen nebben bijgebragt. ö Hij betuigt zijne verwondering dat de eerfte aan zijnen Leerling de Leere der Roomsch-Katholieke Kerk niet meerder in verband als een beftaanbaar geheel heeft voorgefteld, het welk men van een' man van die kunde en oordeel als s c no u te n , (die door zijne uitmuntende Verhandeling, over de kennis van God uit de Na. tuur, zoo beroemd is), zeker had mogen, ja moeten verwachten. De Schrijver brengt over het aangevoerde bedenkingen bi) , die gelijk al het overige overtuigende zijn en eindigt het geheel betoog met een kort overzicht. Na dit weinige van dit Gefchrift gezegd te hebban durven wij gerustelijk het zelve aan alle voorftanders en vrienden van Godsdienst en Waarheid ter lezin» aanbevelen. — Wij bevestigen nog alleen het gezegde van den Geleerden Schrijver in het Voorbericht, „ dat Room„ ichen en Onroomfchen dit Gefchrift met genoegen „ zullen kunnen lezen zonder aanftoot', indien zij flechts „ de waarheid liefhebben;" dewijl de Schrijver zich geene enkele onheufche fcherpe of fpottende uitdrukking veroorloofd heeft. — Wij itemmen ook met hem in dat hij den Burger schouten gerustelijk tot Scheidsman kan maken of hij in den ftijl ergens de wetten van een befchaafd onderzoek der waarheid heeft overtreden* — Wij hopen en verlangen dat, daar wij gezien hebben dat de Burger schouten voornemens is iet tegen dit Stukjen te fchrijven , het voorbeeld van den Schrijver ten opzichte der gematigd- en befcheidenheid volgen en ook op eene gelijke wijze , zich alleen bij de zaak in verlchil houden en niet door nieuwe betwistbare punten bij te brengen , de aandacht van de hoofdzaak aftrekken zal. — Ge-  A. IJPEIJ, SKSCHIEDENIS VAN DE KRISTELIJKE KERK. 3J3 Gefchiedenis van de Kristelijke Kerk in de Achttieridè Eeuw. Door A. ijpeij, Lid van het ZeeuWfche Genootfchap der JVetenfchappen te Vlisjingen, en Predikant te Et hen, in het Land van Reusden - Eer ft 6 Deels Eerfte Stuk. Te Utrecht, bij W. van Ijzerworst, 1797. 299 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is ƒ2-:-: Zoo is dan toch de fhidie der Kerkelijke gefchiedenis niet ten eenemaal in ons Vaderland uitgeftorven! Deze vertroostende gedachte kwam bij ons op$ toen wij dit Boek het eerst in handen kregen* — Immers is toch deze wetenfehap in de laatfte jaaren bij onze hedendaagfche Godgeleerden niet naar behooren gewaardeerd, maar veeleer verwaarloosd. — Een spanheim, vi.tringa, en vooral ook gerdes en veneha onder dö Hervormden, en brand en van der meersch onder de Remonftranten, hebben zeer veel tocgebragt, zoo door hunne fchriften als door hunne Akademifche lesfen, om de ftudie der Kerkgefchiedenisfen leevendig te houden; — en zeker kon de ijverige gerdes in dit vak aan de Groninger Hoogefchool geen waardiger opvolger hebben, dan den Oordeelkundigen en onvermoeidwerkzamen, chevalier, wiens voortreffelijke lesfen over de Kerkelijke Gefchiedenis, zoo geheel ingericht naar de behoefte van onzen tijd; juist gefchikt waren, om het belangrijke van deze wetenfehap , en het oogpunt , waaruit de lotgevallen der Kerk moesten befchouwd worden , te doen bezeilen : waarom wij ons ten uiterften beklagen over de weinige hoop, die 'cr voorhanden is, dat deze fchriftelijke ontwerpen, waaraan die voortreflijke man , jaaren achter een gearbeid heeft, der vergetelheid ontrukt en ten dienfte van het algemeen aan het licht gefteld zullen worden. — Doch dit in 't voorbijgaan. -— Zeker is het, dat op de Hoogefchoolen van ons Vaderland te weinig werk gemaakt wordt van de lesfen over deze wetenfehap. — De oorzaken daar van zijn niet moeilijk te vinden. — Aan den eenen kant is de doorgaande manier van behandeling , aan de zijde der Hoogleeraaren , te droog , te weinig belangrijk, zijnde te zeer gerekt, zoo dat fommige vijf' of zes jaaren achter een werk hadden » om de geheele Kerkelijke Gefchiedenis te behandelen ; — en tevens te KifiuwüVAD.BiBL. ii.DEEt. no. 8. Z a.eer  A. IJ P E IJ zeer blijvende hangen in het optellen der gebeurenisfen zonder de eigen oorzaken derzelve te ontwikkelen' waardoor toch alleen de Kerkelijke Gefchiedenisfen nuttig en aangeimin kunnen worden — Aan den anderen kant is de Ihidie der Godgeleerdheid bij veelen alleen beoandcld als eene brood-fludie (men vergeve ons eens dit woord ) — waar bij men alleen bedacht was om dc nodige kundigheden te erlangen , ter afleggina van het Examen en ter bekoming van een ambt. — Al wat dierhalven buiten den kring der Stellige en Wederleggende Godgeleerdheid , het ontleden van Hebreeuwfche en Grieklche woorden, en het vertalen van eenig opgegeven Hoofdftuk uit het Oude of Nieuwe Testament, de Preckmethode en de Verklaring van den Catechismus omliep, wierdt veelal geheel ter zijde gefteld ; of wilde men nog den naam hebben van iets meer te hebben gedaan, dan woonde men nog een logisch Col/egie, of een over de Feestflojfen bij , en hiermede is het werk compleet. Wis- en Natuur-kunde , Wijsbegeerte, gewijde en ongewijde Gefchiedenisfen , fraaije Letteren gewijde en ongewijde taal- , oordeel- en uitlegkunde, ja zelfs de natuurlijke en Christelijke Zedekunde zijn den meestcn, op zijn best, flechts in naam bekend ; hoe onontbeerlijk dezelve ook zijn in eenen Leeraar des Euangeliums , gevormd naar de behoefta van onzen tijd. — En van waar dit gebrek? — Dan dat de Examina, welke Studenten cn Proponenten moeten ondergaan, niet naar behooren zijn ingericht; dat de finaak in de wetenfehappen van jongs op, en vooral op de Latijnfche Schooien niet genoegzaam aangekweekt is ; dat men, om redenen , ( die wij niet behoeven te zeggen , maar door elk verltandigen van zelfs bevroed worden,) — eenen Godgeleerden,' met die kundigheden uitgerust , meer vreest en fchuwt , dan waarlijk hoogacht: — en dat de kwaade voorbeelden van Predikanten, die niet meer weten, dan de Godgeleerdheid en Catechismus-verklaring van hunnen Hoogleeraar , die, Zonder zich óm eenige twijfelingen en tegenbedenkingen te bekommeren, zachtclijk ifl dat alles berusten , zweerende bij kie woorden van hunnen meester, — en met dat al brood , cn eer in vrede ja zelfs met eene groote toejuiching hebben , — terwijl oordeelkundige mannen dikwijls het tegenövergeftelde lot moeten ondergaan ; — zeer veelen affchrikken van dat moeilijke * «i*M.«.j . m •'.. m .pad,  GESCHIEDENIS VAN DÈ KRISTELIJKE KERK. 35? pad, om door andere nuttige kundigheden hunnen geest te befchaven en te verrijken, en uitlokken , om zich met de oude gewoonte te bevredigen,—en den gemaklijken en meest voordeeligen weg te kiezen. Naardien ons Maandwerk zeer veel gelezen wordt door lloogleeraaren en Predikanten van' de Hervormde Kerk, oordeelden wij deze bedenkingen bij deze gelegenheid niet onvoegzaam; misfehien is thands, meer dan voorheen, de tijd tot verbetering geboren. *— IJpeij behoort onder de Godgeleerden, in den bijzonderften zin des woords: — onder die geenen ,. die zich geenszins bevredigen kunnen met het eens ontvangen onderwijs , maar meer en meer ftreven naar volmaaktheid. — Het is niet mogelijk, dat iemand in alle vakken even zeer zou uitmunten; doch met dat al is bet zeker, dat IJ. wel de Kerkelijke Gefchiedenisfen tot zijne geliefkoosde ftudie fchijnt te maken , doch overal toont, dat hij in de Godgeleerdheid, in de Uitlegkunde en Wijsbegeerte geen vreemdeling , neen , integendeel, zeer bedreven is. — Hier van heeft hij te doorflaande blijken gegeven in zijne Gefchiedenis der fjstematifche Godgeleerdheid, een werk, 't welk van 's mans febrander oordeel, rijp vernuft, en werkzamen inborst de kennelijkfle blijken draagt, en in geene boekerij van eenig Predikant, ik laat ftaan van eenig Godgeleerde , van welke Gezinte ook , kan ontbeerd worden. Zulk een man was 'er i dan ook voor berekend , om eene Kerkelijke Gefchiedenis der achttiende Eeuw te fchrijven. — Hij geeft het echter niet hooger op, dan „eene ,, proeve, welke eens in veele opzichten na verloop van ,, tijden, wanneer de waare gronden der gebeurenisfen „ misfehien beter ontdekt 'zullen zijn , dan voor als „ nog , door eenen anderen , der zaken meer kundig, „ dan ik (zegt de Schrijver) verbeterd , verholpen en „ volkomener bearbeid moge worden." Over het geheel durven wij verzekeren, dat dit Eerfte Deels Eerfte Stukjen voor eene proeve , zoo^ wel uitgevallen is, dat wij het vervolg met verlangen te gemoet zien. Ten einde onze Lezeren wat meer bekend te maken met den geest en inhoud van dit Stukjen , merken wij in het algemeen aan, dat IJ. geenszins berust bij een algemeen verflag der gebeurenisfen , maar vooral derzelver oorfprong , onderling -verband , en gevolgen opfpoort, en het verhaal met oordeelkundige bedenkingen Z a ver-  35<* *. ij p e ij verrijkt: waarvan vooral ten proeve kan verflrekkerr de algemeene aanmerkingen op de Zendelingfchappen der Protestanten onder de Heidenen (Bladz. iJ en lokkend!"-- 2ijD Ual £n ftijl Zeer bevallig en'ui£" Wij zullen den korren inhoud van dit Werk mededelen. Na eene korte inleiding over het oogmerk en plan van den Schrijver in het famenftellen van dit Werk gaat hij m de eerfte plaats over tot de befchouwin* van de algemeene Gefchiedenis der Kristelijke Kerk, aar Jaare voordeehge zijde in 't algemeen ; 't welk hem fpocdig brengt op een historiesch verilag van de ondernemingen der Lutberfchen ter uitbreidinf van den Christelijken Godsdienst onder de Heidenen. Vervolgend* geeft hij een diergelijk verflag van de ondernemingen der Hervormden , der Euangelifche Broederen , en der Methodisten, ten zelfden einde, welke berichten met bovengemelde algemeene aanmerkingen op de Zendelingfohappen der Protestanten befloten worden. — Thands gaat hij over, om een historiesch bericht te geven van de ondernemingen der Roomschgezindcn ter uitbreiding van den Kristelijken Godsdienst onder de Heiuencn , waarbij hij een naauwkeurig verflag eeeft van de oneenigheden der Roomfche Zendelingen n Me; en met algemeene aanmerkingen op dien"arbeid belluit. — Een kort bericht van de ondernemingen der Rusfifche Kerk ter uitbreiding van den Christelijken Godsdienst onder de Heidenen ; en van 't geen ter bekeering van .Jooden en Mahomedaanen ondernomen is , befluit dit Deel. Uit deze opgave.blijkt, dat IJ. de orde, door walch in zijn Compendium historice ecclejiastica recetitisfiu.ee aangenomen, gevolgd is: met uitzondering, dat hij geer! bencht voor af laat gaan van de meest vermaarde Leeraaren der Christelijke Kerk. - Voords geeft de Schrijver ,n dit Deel de khoonfte proeven van zijn gezondei uitlegkundigen fmaak , die hier en daar in de opheldering van deze eu geene Bijbelplaatfen doordraait. Bovenal ontdekt men 'er eene groote gemeenzaamheid met de metiwfte Reisbefchrijvingen , die met zeer veel Z£er V£de en Ten  geschiedenis van de kristpliiks kek Kt 257 Ten einde den Lezer met taal en ftijl , zoo wel als met de wijze van behandeling van nader bij bekend te maken, zullen wij een en ander uit de algemeene aanmerkingen op de Zendelingfchappen der Protestanten onder de Heidenen mededeelen. Na in het algemeen aangemerkt te hebben \ den meeiv deren voorfpoed van de ondernemingen der Euangelifche Broederen boven die van andere Protestanten ter bekeering der Heidenen, zoo wel in opzicht tot het grooter aantal van bekeerden als in opzicht tot de meerdere overtuiging , welke bij dezen plaats had, brengt hem dit tot een naauwkeurig onderzoek naar de oorzaken van dit onder» fcheid. — Hij vindt dit in de gefteldheid der Zendelingen , en de wijze waarop zij te werk gingen in dit bckeeringswerk. „ De meeste Leeraars onder de Lutherfche en Hervormde Zendelingen, " zegt hij, ,,—•waren tot ,, dat werk bekwaam gemaakt op de Hoog.-fchoolen in ,, Europa; en hier hadden zij over de leer van den ,, Godsdienst leeren denken naar zekere kunstregels,, eu ,, leeren fpreken met zekere kunsttermen. Aan zulk een ,, kunstmatig denken en fpreken over de leer van den ,, Godsdienst waren uit dien hoofde veelen hunner zoo ,, gehecht geworden, dat zij fchier niet beter wisten, of hetzelve was het hoofd-veréischte bij het voordragen ,, van de Godsdienstleer. Geen onderfcheid kennende ,, tusfehen Godgeleerdheid en Godsdienstleer, begrepen zij niet, dat de Godgeleerdheid, welk zulk een kunst,, matig denken en fpreken met zich brengt, alleen voor ,, de Akademiën, en dat de Godsdienstleer, welke van ,, het kunstmatige vrij moet zijn, alleen voor de Kerk, ,, inzonderheid ten dienfte van ongeocfenden, die leden ,, van de Kerk zijn, of die men het tracht te doen wor,, den, gefchikt zij. Dus het een met het ander ver,, warrende, kenden zij eigenlijk, geene zuivere Gods,, dienstleer: 't geen zij over den Godsdienst van kris» ,, tus wisten te denken en te fpreken, was geheel God„ geleerdheid." — (Zou dit, dachten wij onder het lezen, alleen het geval zijn van Zendelingen? Hoe veelen zal het onverftaanbaar zijn, 't geen de oordeelkundige Schrijver hier van het onderfcheid tusfehen Godgeleerdheid, en Godsdienstleere zegt. — En zoodanige mannen zijn nog echter Leeraars des Volks, Leeraars van het Z 3 Euan-  358 - a. ij p e ij Euangelie! (*)) — „ In deze wijsgeerige, fchoolfche,, wetenfehap, naar zeker gekunfteld Sijstema, bedre,, ven, en met eenige kundigheden, om den bijbel, „ meer volgends dat Sijstema, dan naar de regels van5 ,, een geletterde oordeelkunde, die waarheid zoekt, te „ verklaren ,• voorzien, gingen zij te fcheep, om over ,, den grooten Oceaan naar Aji'è of Amerika, heen te „ itcvenen, en als zulke Godgeleerden kwamen zij on„ der de Heidenen aan. — Hoe wijslijk zouden deze „ Zendelingen zich gedragen hebben, wanneer zij het „ hcmclsch goud, 't welk zij den armen Heidenen uit ,, verren lande overbragten , vooraf behoorlijk afgr;» „ fchuimd en gelouterd hadden, zoo dat deze hetzelve met geene aardfche vuiligheden, waar mede het op de Hoogefchoolen, onder het fpitsvinnig behandelen van twistzieke geleerden, zoo jammerlijk was bezoedeld geraakt , ware overgeleverd geworden. Doch daar» „ omtrend zijn zij in gebreke gebleven." — ,, Klagen ,, wij hier in Europa, dat veelen onzer Protestantfche „ Leeraars het onderwijs der jeugd en der minkundige „ bejaarden in de leere van den Godsdienst te Sijstema„ t'nch en te Scholastiek inrigten, en de geheugens hun* ,, nef leerlingen, die niet veel dragen kunnen, te zeer ,, bezwaren roet Akademifche kundigheden, waardoor 5, hunne denkbeelden verwarren, terwijl zij derzelver ,', verhand, oordeel en hart werkloos laten; hoe veel ,, meer moeien wij dan wel klagen, wanneer wij hoo,, ren , dat zoodanig onderwijs ook van onze Zende„ lingen gegeven wordt, onder de Heidenen, welke „ zij den Kristelijken Godsdienst fmaaklijk willen maf, ken. " — Na hier dc wijze der Lutherfche en Hervormde Zen» de- C) Wij herinneren ons bij deze gelegenheid, dat op een zeer klem en gering Dorpjen, in Noordholland, de Leeraar juist bezig was met prediken, toen eenige Franfchen, ia 1795 ter dier plaats en ook iade Kerk kwamen, en de aandacht der luisterende Gemeente geheel van den Leeraar af en lot zich trokken. Naderhand beklaagde de man (hij was nog jong) zich zeer daar over en vooral uit hoofde van het gewigtig onderwerp, waar over hij tot deze een» vouwige menfehen fprak — naamlijk, de leer van de eeuwige Generatie van den Zoon 1 — Was 't wondér, dat de Franfche» nieer de aandacht trokken? en zou die man het onderfcheid tusfehen Godgeleerdheid en. Godsdienstleer wel kennen? —  ceschiedenis van de kristelijke kerk. 3J9 delingen , in het verkondigen van het Euangelie nader te hebben aangewezen in bijzonderheden , vervolgt hij in dezer voege; „ 't Geen den Heidenen bekend ge„ maakt moet worden, behoort zuivere Godsdienstleer „ te wezen, die niet uit Akademii'che Sijstema's, maar „ uit den Bijbel gehaald wordt. Dit begrijpen ook de ,, Euangelifche Broeders , en begrepen dat al, zoo ras ,, zij een begin maakten met het bekeeren der Heide„ nen. En van daar is het, dat zij zoo veel meer we» „ zenlijke vrucht op hunnen arbeid befpeurd hebben, en ,, nog bel'peuren, dan de Zéndelingen der Lutheii'chen „ en Hervormden. —. 't Geen zij den Heidenen voor„ dragen, komt op deze hoofdpunten uit." — ,, God ,, is met de menfehen verzoend, heeft u lief ^ en toont „ zulks door u veel goeds te doen. Maar hij heeft ,, zijne liefde inzonderheid door de zending van zijnen „ Zoon, door welken hij alles gefchapen heeft, bevve„ zen, zijn Zoon is voor u mensch geworden, en als „ mensch na een fmartlijk lijden , voor u geftorven, „ op dat God' verzoend mogt worden , en hij u uwe ,, zouden vergeven konde. Gij hebt u tot hiertoe zeer „ Hecht gedragen , maar God wil u uwe zonden ver„ geven, en zulke menfehen doen worden, die van het „ kwaad afkcerig zijn, en dat laten , eu die integen„ deel het goede liefhebben, en dat doen. Ja hij wil ,, u, wanneer gij fterft in den hemel nemen waar hij „ is. Wij komen, in zijnen naam en op zijn bevel, „ tot u, om u de blijde tijding te brengen, dat 'er ge„ nade bij God is. Gij moogt veilig geloven, dat het „ God ernst is , om u uit uwe ellenden te verlosfen, „ cn zalig te maken, want anders .zou zijn Zoon voor u geen mensch geworden en niet gehorven zijn. Maar „ het moet ook u ernst zijn , om van uwe zonden af „ te zien , en Gods Zoon, jesus christus, als „ uwen Heiland en Heer aan te nemen en te eerbiedi„ gen. Zo gij dit doet zult gij vrede cn vreugde deel,, achtig worden , die eeuwig duuren zal; en zo gij „ liet niet doet, blijft gij dienstknechten van dien booj, zen Geest, die u tot nog toe beheerscht heeft, cn wordt met hem ter verdoemenis veroordeeld. Want „ God heeft een oordeelsdag heftemd waarop de doode „ lichamen weder leevend, en met hunne zielen weder „ verecnigd zullen worden , en elk zijnen verdienden „ loon ontvangen zal. " i En dit voordel gefchiedt Z 4 r> zt;cr  360 A. IJPF.IJ, GE?CHrEDENIS VAN DE KRISTELIJKE KERK, ?, zeer eenvouwig , zonder onverftaanbare kunstwoor- den, zonder zwier van menschlijke wijsheid." , Ter ftaving , dat dit de rechte weg zij, om deze Heidenen tot het Christendom te brengen , haalt hij een voorbeeld aan , dat, toen de Lutherfche Zendelingen eerst te Tranquebar kwamen , en de beginfelen van den natuurlijken en geöpenbaarden Godsdienst verkondigden, de Heidenen onopmerkzaam waren , tot dat zij op het ftuk der verzoening kwamen. —- „ Dat is het waare, „ zeiden zij ; nu wordt alles klaar en duidelijk , dat „ hadt gij allereerst moeten zeggen." » Hij merkt vervolgends aan, dat zij geenszins verzuimen , om de leer van Gods éénheid , met verzaking van OnderGodheden , den Heidenen onder het oog te brengen, dat zij , na hen dus de eerfte beginfelen des Christen» doms te hebben ingeboezemd , en deze in het Christendom reeds bevestigd zijn , overgaan tot de verborgenheden. Aangaande de verfchillen der bijzondere Christen-Godsdienst lekten reppen de Broeders geen woord. Aan dit een en ander fchrijft hij dan den gunftigeren uitflag hunner prediking toe. Hij befluit deze Afdeeling met een onderzoek naar de reden, waarom het Christendom zijne aanhangers wel onder geringe klasfe maar zelden of nooit onder de grooten en Geestelijken heeft gevonden, en geeft eenige middelen op ter bevordering van dit doel, & Dit oordeelen wij genoegzaam, om den lezer met den inhoud van dit Werk bekend te maken. — Wij verlangen vuurig naar het vervolg — zonder dat wij, in een Werk van dezen aart, aanleiding tot overhaasting willen geven. Is het den Eerw. IJ. mogelijk, dat bij zich dan wat bekorte, niet in zaken, maar in woorden. Wij hebben hier en daar volzinnen aangetroffen , die merklijk bekort konden worden. Ook vermijde hij toch al wat eenigzins zweemt naar opfmuk in taal en Itijl : — dit ftfooktte weinig met den inhoud eener Gefchiedenis,. — Ongaarn lezen wij ineen historiesch bericht, van bet affchuimen en louteren van een hemelser) goud, in pLats van het afzonderen van alle menschlijke verdicht» felen van de zuivere leere van het Euangelie. Dc Rederaar, de Dichter vooral, mag die vrijheid hebben, om Zijn voon;d met diergelijke bloemtjens op te lm ukken, dit voegt den Gefchicdfchrijvcr niet: deze moet met looitgelijke pcuzehngen zich niet bemoeijen. Doch wy er.  ontw. van staatsr. voor het bataafsche volk. 361 •erkennen, ja wij weten zelfs bij ondervinding, dat, wanneer men eenigzins gewoon is aan den oratorifchen ftijl, (en is dit niet het geval van veele kundige Predikers) men ligt gevaar loopt, om daar van nu en dan iets te laten doordraaien in andere fchriften. Ontwerp van Staatsregeling voor het Bataaffche Folk, doofde Conftittieerende Vergadering ter goedkeuring of afkeuring aan hetzelve Folk voorgedragen. Te Dordrecht, bij Blusfé en Comp. 1798. 86 Bladz. In gr. \imo. De prijs is f : - 5 - 8. Dit Werkjen, fchoon van gelijken inhoud als de Editie in gr, Oftavo , welke op last der Conditaeerende Vergadering door de gantfche Bataaffche Republiek vcrfpreid is, ten einde dezelve tot eenen matigen prijs voor een ieder verkrijgbaar te maken, is met eene fraaije en duidelijke brevierletter op fijn postpapier gedrukt, en in alle opzichten keurig uitgevoerd, waarom hetzelve als een nuttig zakboekjen voor elk Bataafsch Burger , die de tegenwoordige orde van zaken met al zijn hart toegedaan is, onontbeerlijk is, en onze aanprijzing in den volden zin verdient. gerardi vrolik, Oratio de eo , quod Amdekedamenfes ad rem Botanicam exornandam contulerunt. Publice difta. A. D. III Aprilis MDCCXCVII. Quum ordinariam Botanices profesfionem in Illudri Athenaso Amdetedamenfi aufpicaretur. Amdelaïdami, apudP. H. Dronsberg. Athenaei illustris tijpographum , 1797. 70 Pagg. In gr.Quarto. De prijs is f: - iz - ; Dat is: Redenvoering van gerard vrolik, over dat geene, wat de Amfteldammers tot luister der Kruidkunde hebben toegebragt, enz. De Redenvoering, met welke de Burger vrolik, den 3den April 1797, zijn Profesibraat aanvaardde, is die welke wij thands onder het oog hebben; het onderwerp daar in voorkomende loopt, over het geen de Amdeldammers. hebben bijgebragt tot luister van de BaZ 5 ta-  36z G. VROLIK, ORATIO. tank. Ten dier. einde verhaalt hij de vorderingen, welke de Kruidkunde alhier in vroegere en latere tijden «remaakt heelt , en noemt vervolgends die mannen melken het. eerst alhier die wetenfehap in 't publiek onderwezen hebben, als snippen-daal , blasius, ruiiscii. enz. teekent het merkwaardigfte van deze mannen aan en zwaait zijne Voorgangers hunnen welverdienden lof i:oe in eenen goeden Itijl en taal. Uit hoofde van welke deze kedenvoering. wel verdient gelezen te wor- De Eeuw der Reie. Zijnde eene nafporing van waare en fabelachtige Godgeleerdheid. Door r h o u as paine. Lithet Lngehch. Inden Haage, bij}. C. Leetiweltijn , 179»- 135 üladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 12 - : JJet is eene waarheid, door de ondervinding beves*■ * tigd, dat 'er zoo wel in de zedelijke als natuurlijke wereld, eene middenpunt fchuwende kracht beftaat; naauwhjks is men van het eene uiterire eenigzins te rtig gekomen of men flaat even gelijk de ttlngcr, tot het tegengefteld tuterfte over. - In het Boekjen, het welk wij thands voor ons hebben, vinden wijecn nieuw bewijs voor deze treurige waarheid; het is bekend met hoe veel drift men te vooren aan de Rede eenig gezag in Godsdienftige zaken betwistte, dan naauwhjks is deze drift eenigzins bekneld, of nu fchijnt het de mode te zijn, om met verachting van alle openbaring haar als de eenige leidsvrouw té vereeren, ja zelfs, de wilde voordbrengfels van zijne eigene hcrslenlchimmen, als veel voortreflijker dan alles, het wc k brave menfehen als openbaringen vim de Godbeid, ais dezer waardig, te voren tot hun eigen heil geëerbiedigd hebben, aan anderen te willen opdringen: Nimmer hebben wij dit laatfte zoo onbefchaamd zien doen, als in dit werkjen van paine, die door zijne itaatkundige gefchriften cn losfcn fchrijfftijl genoeg bij onze Landgenoten bekend is. — Was "het van een minder bekend Schrijver, dan zouden wij zeker het best handelen, indien wij het met ftilzwijgen voorbij gingen, dan daar hetzelve met zoo veel ophef, door twee Boekverkopers wordt aangekondigd, en aan de Hoogfte Vergadering is aangeboden, cn 'er in Engeland en Amerika méér dan honderd duizend Exemplaren (zoo men zegt,) zon-  T. PAINE, DE EEUW DER RU DE. 363 zouden zijn verkogt, zal men zeker van ons vorderen, dat wij ook onze gedachten over hetzelve zeggen , en onze Lezers met den loop van dit Gefchrift eenigzins bekend maken. — Dit laatfte zal echter moeilijk zijn, om dat de Schrijver nimmer voet bij 't ftuk houdt , maar met geftadige fprongen van de eene gewaagde Helling tot de andere overgaat,beide, hoe verfchillende ook, bijeenvoegt, en dan uit beiden befluiten trekt, die geenszins door de Rede van anderen , kunnen worden aangenomen. — Dan ter zake. De Schrijver begint, met een verhaal van zijn reed* zedert langen tijd gekoesterd voornemen om aan zijne Medeburgeren van alle Natiën zijne gedachten over den Godsdienst mede te deelen, en itelt als een bafis , dat als een gevolg der Franfche Omwenteling 'er ook zeker eene geheele omwenteling in alles , wat tot Godgeleerdheid en Godsdienst betreklijk is , moet plaats hebben. — ,, Dan op dat bij dezen algemeenen fchok en val „ van het bijgeloof van valfche regeeringsftelfels en val„ fche Godsgeleerdheid, de zedelijkheid en menfchelijk,, heid , als mede de waare en echte Godsgeleerdheid ,, niet uit het oog verloren worden," — is hij zoo gedienjiig en zoo nederig dat hij zijne eigene Geloofsbelijdenis, ter nederftelt. Dezelve luidt dus: — „Ik geloof in een eenig God „ en in geen meer Goden, en ik hoop op eenen zaligen „ gelukftaat hier namaals." ,, Ik geloof in de gelijkheid van den mensch, en ik „ geloof dat de pligten van den Godsdienst beftaan in „ billijk te handelen, en barmhartigheid te oefenen en „ in alles aan te wenden wat onze medefchepfelen kan ,, gelukkig maken." Hier voegt hij dan nog bij. ,, Ik geloof niet in de Geloofs - artikelen van eenige ,, bij mij bekende Kerk , mijn gemoed is mijne eigen „ Kerk." ,, Alle Nationaale Kerkbegrippen 't zij van de Jooden „ Christenen en Turken febijnen mij toe niet anders te ,, zijn dan menfchelijke vindingen , uitgedacht om het „ menschdom in vrees te houden en te verflaven, en zich „ alleen alle macht en voordeel daar door te verfchaffen." Wij betwisten geenszins aan pa ine de vrijheid van alzoo te geloven, hij zegt ook dat hij anderen niet wii veröordeelen, die anders geloven dan hij, dan hoe het met  3H T. PAINE met deze betuiging over een te brengen is, dat bij alle anders denkenden zot, verdwaasd, — ja zelfs mein'èedig noemt, verklaren wij niet te kunnen vatten. Het is onze taak niet , deze Geloofsbelijdenis eenigzins te betwisten. — P. geeft in de volgende Bladzijden eene gewaande verdediging van dezelve , die even wild is. Hij zet meestal de eerdienst der Jooden, Christenen en Turken bij elkander, en doet dan, de aanmerking, die men op den eenen of anderen kan maken, tegen allen dienen, en gaat fpoedig over om zich tegen alle openbaring te verzetten. Het is, zegt hij, op zijn best genomen, alleen openbaring tegen den eerften aan wien het gefchied — in 't vervolg is het alleen hoeren zeggen. — Dan zo men dit (zeggen wij) , moet aannemen , waar blijft dan al het Historisch geloof. — Wij meenen, dat indien zij, aan wien zulke openbaringen gefchieden, geloofwaardige mannen zijn, en het geopenbaarde Gode waardig is, wh' zulks gewisfelijk kunnen aannemen. — Op andere plaatfen bouwt paine zijne ftellingen alleen op zulk hooren zegden op een Historisch geloof. Op Bladz. 9 begint hij reeds, met de gefchiedenis van christus belachelijk te willen maken , en op Bladz. ii zoekt hij te bewijzen -dat de leer der . Christenen zijn oorfprong nam uit den ftaart der Heidenfche Verdichtfelkunde. Hij gaat verders over öm de geheele Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testament^ naar zijne wijze te verklaren , en maakt 'er alzoo een verfchriklijk mengelmoes van hechtheid en domheid uit, — hij ontziet zich echter, het verheven karakter van jesus te bekladden, en vindt zich nog,bij deze doorgaande zucht, om alles te verminken en te verdraaien , genooddrongen , om aan de voortreflijke zedeleer, welke jesus, zegt hij, predikte cn betrachtte de hulde zijner eerbied te bewijzen. Zij, die met dé Wolfenbuttelfche Fragmenten , de werken van voltaire, en andere Apostelen van het ongeloof eenigzins bekend zijn , zullen in dit gefchrijf tegen alle openbaring, in het algemeen , en tegen het Christendom in het bijzonder, niets nieuws vinden. P. Haat denzelfden weg in, dien de meeste beltrijders, hebben gekozen, hij dringt aan de Christenen gevoelens op, die of niemand hunner immer alzvo gekoesterd heeft, of  de eeuw der rede. 3(5$ of die de verftandigften altoos als gewigtige verbasteringen van het waare Christendom befchouwt hebben; als bij voorbeeld: De Leer aangaande den Duivel, den Val, de Helling dat al wat in den Bijbel Historisch zoo wel als zedelijk gevonden wordt van gelijke waarde zoude zijn, het propbeteeren enz. — Deze (tellingen, brengt hij tot het abfurde of belachelijke, en verheft zich na het bijbrengen van eenige kwinkllageii, als of hij een heldenftuk verricht had. Alhoewel wij geloven dat dit Werkjen geenszins voor het waare Christendom zulke gezegende uitwerkfels zal hebben, als de gemelde Werken van lessing, voltaire en anderen, waar door de voortreflijke Werken Van jerusalem, l e s z , mic ha£ lis, hamels- veld en anderen ter verdediging van het Christendom zijn veroorzaakt, vrezen wij echter van dit Werkjen ook geene nadeelige gevolgen. De aanvallen zijn te lorup en te wild, en het oogmerk van den Schrijver om alle banden los te maken draalt op elke bladzijde zichtbaar door. Met de zachte namen van Christen Faheldicitters — Fahelverklarers beftempelt hij de Euangelisten en Apostelen , en tot een ftaaltjen der fchrijftrant dient het volgende: ,, Wat het Chris„ telijk Geloofsftelfel betreft, het fchijnt mij toe een j, foort van Godlochcning te zijn, eene foort van vro,, me ontkenning van God. — Het belijdt eerder te ge„ loven in een mensch dan in God — het is een za„ menmengfel van Manismus met zeer weinig Deismus „ en komt zoo nabij aan 't Atheismus als het fchemer„ licht aan de duisternis : Het voert tusfehen den ,, mensch en diens maker een duister lichaam, in het welk het een verlosfer noemt; gelijk de maan haare „.duistere kloot fielt tusfehen de aarde en de zon, en „ door dit middel brengt het eene Godsdienftige ver9, duistering of eene Godsdienftige licht-verduistering voort, — het heeft het .geheele rond der rede ver,, donkerd, " Vergelijkt, Lezers! dezeboofdfom zijner redenkaveling, met het geene gellert, zollikofer, hamelsveld, van loo, en honderd anderen over de voortrcfliikheid — én het zegenrijke van den Christelijken Godsdienst gezegd en gefchreven hebben, en kiest dan zelve. Vol-  300 t, paine Volgends de Stelling van P. zijn fommige Hoofdftukken uit het Boek job en de XIX Pfaim bijna de eenige plaatfen uit den zogenaamden Bijbel, welke ons tot het denkbeeld van God leiden. — „Paulus was de groo„ te woordendraaijer , die door zijne woordenfpeling „ van twee a dam men, den Christen Godsdienst tot „ een zamenweeffel maakte' van loopjens en uitvluch„ ten, en hier toe aan de Christenen 'er de hebbelijkheid „ van leerde , zonder hen de oorzaak 'er van te doen ',, ontwaren. Dan, indien wij alle diergelijke redeneeringen wilden aanhalen , zouden wij het beftek eener Recenfie al te zeer overfchreden, laten wij liever overgaan tot een onderzoek, watP. na dan quaii de menfehen overtuigd te hebben dat men geheel ten onrechte zich bij het Christendom , hóe veel troost en bemoediging en welke blijde uitzichten hetzelve ook moge verfchaffen, gehouden heeft, voor hetzelve in de -plaats wil ftelien om het algemeen zoo wel als bijzonder geluk te bevorderen en te vestigen. Het is het gebouw der Natuurlijke Wijsbegeerte, Lezers! het welk al het afgebrokenc zal vergoeden. En dat nog wel geheel ingericht naar de Rede van pain e : onder de kring van wetenfehappen, welke deze Natuurlijke Wijsbegeerte bevat, is de Sterrekunde één der eerften. Hoe zeer wij voor ons de Sterrekunde ten allen tijde befchouwd hebben als eene de menfchelijke natuur meest veredelende wetenfehap, hebben wij toch nimmer gehoord, dat men dezelve als die wetenfehap moet befchouwen, „ die opleidde tot de ontdekking der beginfelen, op wel„ ke 't geen wij thands wetenfehappen noemen geves„ tigd zijn, en het is aan de ontdekking van deze begin,, felen dat bijna alle de konften , welke tot het gerief van „ 't menfchelijk leven zoo veel toebrengen haar beftaan' „ fchuldig zijn" (Bladz. 66.) Wij kunnen ons geen denkbeeld vormen, hoe deeze algemeen zoude onderwezen worden in de eerfte Schooien. Paine zet deze gedachte in de volgende Bladzijden meer uit elkander, dan door zijne, uitweiding over de Driehoek- Meetkunde en derzelver onderfcheidene toepassing? geraakt hij in zulk eene verwarring, dat wij voor fing zoude kunnen gehoord of gelezen worden. Engelfche Spraakkunst, waar hij gevoegd is een klein Woordenboek van zelfftandige Naamwoorden , bijvoeglijke Naamwoorden , en Werkwoorden ; als mede een klein Woordenboek , waar in de klank van de letter ƒ word aangetoond, 't Welk alles in 't Ncderduitsch wordt verklaard , en famen gepield is op eene gantsch nieuwe wijze , en verrijkt met oordeelkundige aanmerkingen, door g. ensell. Te Rotterdam, bij j. Hendrikfen, 1797. 605 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 4 - : - : Gehoon op den Titel van dit omflagtige Werk niet uitgedrukt wordt, of hetzelve met' het oogmerk is famengefteld, om eenen Nederlander in de Engelfche taal te onderwijzen, dan wel om hen, die reeds eenige vorderingen in dezelve gemaakt hebben, daar in verder bekwaam te maken , door hun de Regelen , tot de kennisfe der Engelfche taaie verëischt wordende , zoo uitgebreid , als immer mogelijk ware , voor te dragen , meenen wij echter uit de Voorreden te kunnen befluiten, dat het eerfte het doel des Schrijvers geweest zij. Tenminften geven de volgende woorden , die men in de Voorreden Bladz. ix leest, zulks, onzes oordeels, duidelijk genoeg te kennen : ,, In dien tijd, toen ik deze begih,, fels der Engelfche Spraakkunst gefchreven heb , had „ ik geen ander uitzicht , als alleen het gebruik van „ mijne vrienden in Rotterdam, daarom bepaalde ik mij NIEUWE VAL). BIBL. II. DEEL. NO. 8. Ai „ zei-  37o M. s t u A r r „ zelvén alleen tot dc uitlegging der grondregelen van „ de Taal, op dc eenvoudigde, gerneenzaamfte en kort„ de manier die mogelijk was , meenende dat deze dc ,, bekwaamde was tot een volkomen kennis der Engel,, fche Taal." Zo wij dan in onze mening niet mistasten, zoo dunkt het ons vreemd, om niet te zeggen belachlijk , eene geheele Engelfche Spraakkunst in twee Taaien , de Voorreden zelfs niet uitgezonderd, te zien vervatten , en dat ten diende van de zulken , die nog geen Engelsch verdaan ; maar dit Boek tot eene bandleiding, om die taal te leeren, wenfchen te gebruiken. Wanneer iemand den waan mogt koesteren , dat een groot Boek eene groote geleerdheid ten toon fpreidt, dan zeker is dit Werk een meesterduk in zijn foort. Doch wij vinden 'er niets in , dat niet reeds door andere Schrijvers in duidelijker bewoordingen is voorgedragen; nog minder kunnen wij zeggen, dat het minst belangwaardig Werk over de Engelfche taal, dat in ons Vaderland tot heden het licht ziet, dit niet verre zoude overtreffen. Hier mede achten wij, ter beoordeeling van dit Werk, genoeg gezegd te hebben. Romeinfche Gefchiedenisfen. Door m. sttjart. Met Kaarten en Platen. Tiende Deel. Behelzende de gefchiedenis van het Gemeenebest van het begin des Tweeden Macedonifchen Krijgs tot aan den ondergang van Carthago. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1797. 556 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f 3 - 15 - : Dit Deel bevat het elfde en twaalfde Hoofdduk des vierden Boeks. Het elfde Hoofdduk befchrijft den oorlog tegen perseus, of den tweeden Macedonijchen Krijg. Het twaalfde loopt van de verovering van Macedonië tot de verdelging van Carthago. Wij zouden ons in te breedvoerige uittrekfels, en te veele bijzonderheden moeten toegeven, indien wij ons hier in de onderfcheidene verhalen van de ijslijkheden der in dit tijdvak gevoerde oorlogen, en daar uit voordgevloeide verderHijke onheilen en rampen, ja geheele ondergang en verwoesting van verfcheiden volken, landen en deden aan den eenen, en der toenemende heerschzugt en grootheid der Romeinen aan den anderen kant, zouden willen inlaten. — Wij zullen daarom alleen het algemeen tafereel , het welk de geleerde Schrij»A . ver  RO.MEINSCHE GESCHIEDENISSEN. 571 ver aan het einde van dit Deel van de Romeinfche Staatkunde geeft, overnemen ,, Wij wederhielden ons," zegt hij, „wel geenszins, ,, geduurende het lange tijdvak der Romeinfche Gefchie- denisfen, het geen wij nu met het vierde fJoek ten einde bragten, van zulke aanmerkingen op het Staat„ kundig gedrag van den Romeinfcken Raad bij alle bij„ zondere gelegenheden, die ons van eene gevaarlijke „ vooringenomenheid met deszelfs fehijnbare rechtvaar,, digheid en edelmoedigheid te rug hielden; maar kun,, nen thands alle die afzonderlijke trekken te famen ,, brengen, om uit het zelve het affchuwhjk beeld der „ Romeinfche overheerfching te vormen, welke wij met verontwaardiging en fchrik te Gorltothm en Curthago „ zagen woeden. ,, Vergeefsch zou men bijzondere tijdperken der Ro,, meinfche Staatkunde willen aannemen, waarin dezel,, vc van gematigdheid tot itrengheid, van lirenghcid „ tot wreede overheerfching overfloeg, om eenen vroe,, geren al te grooten lof met eene latere welver» ,, diende blaam over een te brengen : fchoon de on;-. ,, Handigheden van tijden , volkeren cn zeden aan die ,, ftaatkunde ongetwijfeld bijzondere wijziging gaven, ,, bezat zij echter de volmaaktfte eenparigheid, welke ,, ooit van den volkomenften zedelijkcn perfoon tc ont,, leencn is. De Romeinfche Raa'd veranderde tot he„ den niet van geest. Het levenslang bewind van des» ,, zelfs leden bragt dien zelfden eenvormigen voord,, gang van karakter voord, dien men in alle volke,, ren erkent, welke eeuwen lang dezelfde blijven, zon,, der eene juiste onderfcheiding van voorzaten en na» ,, komelingen te gedogen. Dezelfde geest van verovering ,, en overheerfching, met romulus reeds in den „ Raad gevoerd en onder enkelde Koningen Hechts be„ teugeld, regelde tot heden deszelfs ftaatkundig ge„ drag, en nam, door de fchranderheid des verëeuwig„ den Raads geleid, alleen den plooijenden vorm van ,, tijd en toeftanci, aan. Dien geest moeten wij om deze „ reden ook zoo lang denzelfden zien blijven, tot dat ,, zich enkelde perfonen een bebeerfchend gezag zullen „ aanmatigen, en de willekeur van éénen het beleid van ,, honderden vervangen zal. ,, Zoo dra geheel Italië naar Rome's wetten hoorde, „ verhief de Raad zich tot eene rechtbank der mogendAa i he-  37» M. S T ü A R T „ heden, wier dienden als bondgenoten bij eiken vol„ voerden krijg vergolden werden- — De edelmoedige „ toewijzingen van landen , wier eigene beheerfebing „ men nog onmogelijk hield, maakte Koningen tot trou° „ we vrienden van 't Gemeenebest, en deed de Bondge„ noten ftrijden en door dien ftrijd zich ongemerkt „ verzwikken, waar de Raad zulks nodig vond. „ Bij den aanval van verfcheidene vijanden, floot men „ met den zwakften een beftand, — In hagchelijkcn oor- log liet de Raad allen vreemd ongelijk ongemerkt, tot „ dat de gelegenheid der wrake kwam, welke men zich „ door de overlevering van enkelde fchuldige perionen „ met liet ontnemen. — Deszelfs daadljjke vijanden on„ gelooflijke nadelen doende, werd Rome zelf ontzien, ,, en koos het zich den tijd meestal naar welgevallen uit, „ om anders geduchte Magten te beftrijden. — De ge„ biedende toon des Raads ftelde deszelfs Gezanren aan „ belediging bloot, en liet. het daar door nooit aan „ eenig voorwendzel voor den krijg ontbreken. — De „ vreêverbonden waren bloote wapenfehortingen, wier „ voorwaarden ftceds de verbanning der vijandlijke magt „ bedoelden. — Na het verdaan der krijgsmagt van „ eenen Vorst putteden zij, op naam van oorlogskos„ ten, zijne fchatkist uit, en berokkenden hem, door „ den nood tot belasting zijnes volks gedwongen, den „ haat zijner onderdanen. — Het in gijsfeling houden „ van der Vorften kinderen gaf der list ruim fpel aan „ vreemde Doven.— Het Volk, 't welk zich aan zijnen „ Vorst onttrok , werd vriend en bondgenoot des „ Raads. Hoe flaafsch dit bondgenootfehap was, „ werd het door de zwakken graag gezogt, als het vu„ ligst fchild vooreenig ander ongelijk, waar voor men „ zich de laagfte afhanglijkheid getroostede. — In de ,, geheel vrij gelatene Steden ontftond altijd de hevigfte „ partijfchap der Romeimeh-gezindheid en der Vrijheid. ,, min. — Om de Vorften geheel alleen te laten , ver„ bood men hun alle eigene verbindnis met Romé's „ bondgenoten, en ging men de vleijendfte verbonden „ met hunne nabuuren aan. ,, Den bondgenoten alle eigene krijgvoering verbieden„ de, en zich met alle onëenighederi als fcheidsluiden be,, moeijende, voorkwam men alle nieuwe vermeerdering „ van de reeds onderworpene magt. — Tusfehen twee „ ftrijdende vreemde Mogendheden, trok men zich de zaak  ROMBINSCHE GESCHIEDENISSEN. 373 zaak der zwakfte aan. — In alle troonverfchil hield „ men de ftaatsverdeeldhcid leevendig, en ftond men daar toe zelfs den onrechtmatigften mededinger bij. — ,, Geen vreemd bondgenootfchap, 't geen van eendragt „ magt ontleende, mogt beftaan; men ftookte 'er ver,, deeldheid aan, of fcheurde openlijk den band van der,, zeiver verëeniging aan (tukken. — Geen geducht ge„ west mogt een en onverdeeld blijven, maar werd in ,, afzonderlijke ftaaten, zonder onderling verband, ge,, fplitst. — Op ver afgelegen grond zorgde men altijd „ voor Bondgenoten in den krijg, door wier vermogen ,, onderfteund men flechts een klein gedeelte van eigene ,, krachten waagde. — Taaldubbelzinnigheid werd zoms „ gebruikt, om den fchijn van recht te behouden, en „ de letter der verdragen zelf op eenen anderen tijd ,, weder aan willekeurige verklaring onderworpen. „ Perfoonlijke gebreken werden zoms tot redenen voor „ openbaren krijg genomen, en de haatlijklte ondeug,, den weder in hun, die dienstbaar waren tot het doel, ,, vergeten. — De overwinning plunderde den vijand, „ de vleijerij den Bondgenoot. — Na de volkeren als „ bondgenoten aan de onderwerping gewend te hebben, ,, werden zij tot flaaffche onderhorigheid gebragt. ,, Maar op de overwinning liet men eerst de verzwak,, king, op de verzwakking de vernedering, op de ver„ nedering de flavernij volgen; en zonder algemeene ,, wetten door de onderfcheidenfte volkeren te willen „ doen gehoorzamen, hield men alom Hechts eenen geest ,, van onderwerping leevendig, die Rome minder tot de ,, opperheerfcheres van een fchier grensloos gebied dan ,, wel tot het Hoofd des algemeenen lichaams vormde, „ waar van de onderfcheidene volkeren afzonderlijke „ leden waren." Reizen door Noord- en Zuid - Carolina, Georgia, Oost- en West- Flor ida; de Landen der Cherokees, der Muscogulges , of het Creek- Bondgenootfchap en het Land der ChaCtaivs. Door william bar tram. Uit het Engelsch vertaald door j. d. pasteur. Te Haarlem bij F. Bohn. Drie Stukken, te famen 695 Bladz. In gr. Ocïavo. Dt prijs is f 5 - : - : T~\eze Reizen, door den Schrijver op het verzoek van Doftor fothergill van Londen ondernomen, Aa 3 ten  274 vr' B A R T R A Il'g ten einde in de Floridas en de Westlijke deelen van Ca* noliua en Gcorgia naar de voordbrengfelen der Natuur, vonrnaamlijk dc zulken, welken het plantenrijk betreffen, onderzoek tc doen , zijn in eenen vloeibaren ftijl gefchreven , en bevatten veele nuttige waarnemingen, wel» kc den Kruid- eu Dierkundigen niet dan ten' hoogften aangenaam kunnen zijn. Behalven de Inleiding is het Werk verdeeld in vier Boeken, waar van het eerfte vijf, het tweede dertien, bet derde elf , en het vierde zes Hoofdftukken bevat. De inhoud der bijzondere Hoofdftukken wordt Voor ieder Deel opgegeven, welke in het Werk zelve nagezien kan worden. Daar bijzondere bcoordeeling hier geene plaats kan vinden , moeten wij ons vergenoegen met hier en daar iets ter proeve bijeen te verzamelen. ik kwam in den avond aan St. Uk, " lezen wij Bladz. 27, ,, daar ik den nagt doorbragt, en den vol,, gouden morgen overgevaren zijnde, vertrok ik verder ,, naar St. Marij. De ligging van het land, de grond ,, cn deszelfs vo'ordbrengfels tusfehen deze twee laatfte rivieren ziin bijna gelijk aan die, welke ik doorgcre,, den was, uitgezonderd dat 'er meer en grooter dras,, landen zijn." Ik moet hier aanmerken, dat ik nu over de uiterfte „ grenzen van de wooningen der blanken aan dien kant „ gekomen was. Het was tegens den avond, het weder was helder cn ftil, de lucht matig koel , cn de ,, zachte windjens fpeelden door de welriekende pijn„ boomen ; het gezicht was- rondom betoverend fraai ,, cn verfchëiden ; eindeloze groene draslanden , met „ hier en daar kreupclboschjens van welriekende hees,, ters, vervulden de lucht met de aangenaamfte geuren. ,, De vrolijk verfierde planten, onder het groen gefcha,, kcerd , hadden de paarlen van den avonddaauw be,, gonnen in te zuigen ; de natuur fcheen te zwijgen, „ en 'er was niets dat de gelukkige oogenblikken van „ mijne avond-befpicgeling fcheen te zullen ftooren , ,, wanneer zich eensklaps een Indiaan vertoonde , die „ dwarsch over den weg kwam, op eenen aanmerklij,, ken afftahd vóór mij.; ziende dat hij met een fnap„ haan gewapend was, verfchriktc mij het eerfte gezicht ,, van hem, cn ik tragtede zijn oog te ontwijken doör 5, Itil tc houden , en agter groote boomen te blijven; „ maar  REIZEN. 375 „ maar hij befpeurde mij ; en eensklaps omkeerende , „ gaf hij zijn paard de fpooren, en kwam op. eene vol„ ïe galop naar mij toe. Ik was te vooren nooit be„ vreesd geweest op het zien van eenen Indiaan , maar ,, thands moet ik bekennen dat ik zeer ontfteld was: ,, Ik bedagt eensklaps, dat ik , ongewapend zijnde, in ,, zijne magt was, en flechts nog eenige weinige oogen,, blikken hebbende om mij voor te bereiden, gaf ik ,, mij zeiven geheel aan den wil van den Almagtigen ,, over , en vertrouwde op zijne barmhartigheid voor „ mijn behoud ; toen wierd mijn geest gerust , en ik „ beiloot den gevreesden. vijand met kloekmoedigheid. „ cn vergenoegd vertrouwen te gemoet te gaan. De „ onverfchrokken Siminole hield eensklaps ftil omtrend „ ccne roede van mij af, en bekeek mij flilzwijgende „ met een her en toornig geiaat, zijnen fnaphaan van den eenen fchouder op den anderen trekkende , en „ naar alle zijden rondziende. . Ik naderde hem, reikte , hem met een gelaat van vertrouwen de hand toe, en 'l groetede hem • met den . naam van broeder ; hierop ', wierp hij zijnen fnaphaan te rug , met een gezicht - van kwaad iiartigheid, woede en verontwaardiging, en „ fcheen in alle opzichten t'onvrede, wanneer hij, mij ', aandachtiger befchouwende , terltond naar mij toe ', reed, en , met waardigheid in zijn gezicht en zijne gebaarden , mij zijne hand gaf. Misfehien was de „ taal zijner ziel bij hein zeiven, geduurende den oogenblik dat bij in twijfeling was (want ik geloof dat , zijn voorneemen was mij dood te fchieten, toen hij \, eerst naar mij toe kwam) Blanke man, gij zijt mijn vijand, en misfehien hebt gij en uwe broeders de mij- ,, ne gedood; maar mogelijk is het zoo niet, en, al wa- „ re het-zoo, gij zijt nu alleen en in mijne magt. Leef; de Groote Geest verbiedt mij uw leven aan te randen, ,, gaa naar uwe broederen ; zeg hun dat gij eenen In~ diaan in het bosch gezien hebt , die menschlievend en „ barmhartig wist te zijn. In 't kort, wij gaven elkanderen de hand, en Ccheiden vriendlijk in het midden „ van eene woeste wildernis, cn hij wees mij den weg „ naar het handelhuis , en zeide mij hoe verre ik 'er „ nog af was; hij was in dat huis den dag te vooren ,, zeer mishandeld geworden." ,, Nu vervolgde ik wederom mijne reis , en kwam na „ agt of tien mijlen gereden te hebben aan den oever Aa 4 / „ van  S7Ö W. B A R T R A M 's van de St. Marlij, regt over de magazijnen, en kwam gelukkig over voor het donker was; de rivier, hier ,, omtrend vijf en twintig roeden breed, is tien voeten ,, diep, en ais men haaren loop volgt, omtrend zestig mijlen van zee, fchoon flechts omtrend twintig mijlen „ tc land. liet gezelfcbap van Handelaars ontving mij met veel beleefdheid. Toen ik mijne bejegeningen op „ weg, bijzouderlijk de laatfte met den ludiiian, ver» 9, haalde, antwoordde de opperlte met een gelaat, dat y, verwondering en vermaak te kennen gaf; mijn vriend; acht u zeiven zeer gelukkig; die kaerel is een vau de 5 5 grootfte fchurken, een bekende moordenaar, en door ,, zijne eigene landslieehn vogelvrij verklaard. Gisteren „ avond is hij hier geweest, wij namen hem zijnen fnap,, haan af. braken dien i:i ft ukken, en gaven hem eene 5, goede dragt flagen ; maar hij ontfnapie ons , en nam een nieuw roer met een getrokken 'loop mede, met welk hij , toen hij heenen liep , zeide dat hij den eerften blanken, dien hij ontmoeten zoude, zou dood fchieten." Toen ik ernftig mijne gedachten liet gaan over het „ gedrag van dien Indiaan te mijwaards , zoo kort na ,, dc mishandeling, die hij ondergaan had, viel ik on„ gevoelig op de volgende reeks van redenceringen." ,, Kan men wel ontkennen , dat het zedenhjk begin„ fel , dat de Wilden tot deugdzame en prijswaardige „ daaden aanzet, natuurlijk of ingefchapcu zij? Het is „ zeker, dat zij de hulp van letteren niet hebben , of ,, van die middelen van opvoeding in de Schooien der „ Wijsbegeerte , I daar de deugdzame gevoelens en da,, den der doorluchtigfte karakters verhaald , en zorgvuldig de jeugd van befchaafde Natiën voorgelegd ,, worden: dus moet dat zedenlijk beginfel ingefchapen ,, zijn, of zij moeten onder den onmiddelijken invloed en leiding van eenen Godlijken en magtigen Leer,, meester zijn , die hen bij deze gelegenheden oogen,, bliklijk inblaast, en hun, als met eene ftraal van God,, lijk licht, in eens de waardigheid, betamelijkheid eii ,, fchoonheid der deugd aanwijst. " Wij willen ten befluite nog het een en ander, de Noord-Amerikaanfche Rateftlang betreffende , mededeelen. Het omftandig verhaal daar van vinden wij Bladz. 355 en volgende. ,, De Ratelflang is de grootfte flang, die tot nog toe v in NoordrAmerika bekend is, Ik heb gehoord, dat men  REIZEN. .377 „ men voorheen fommige gezien heeft, bij de eerfte he„ volking van Georgia , die zeven , agt, en zelfs tien voeten lengte hadden, en zes of agt duimen in midcellijn dik waren; maar thands vindt men 'er geene ,, van die groote meer; ik heb echter fommige gezien, „ die meer dan zes voeten lengte , cn meer dan zes ,, duimen dikte hadden, of zoo dik waren als een mans ,, been ; maar haare gewoone grootte is vier , vijf en ,, zes voeten lengte. Men denkt, dat zij het vermogen ,, van hunne prooi te betoveren in zoo grooten graad ,, bezitten, dat zij haar kunnen bemagtigen. Men ge„ looft in het algemeen , dat zij vogelen , konijnen , „ inkhoorntjens en andere dieren betoveren, en dat zij, ,, door hen firak aan te zien, hen begochelcn: laat de ,, oorzaak zijn welke zij wil, het is zeker, dat die ongelukkige dieren op alle mogelijke wijzen hun best a, doen om te ontkomen, maar, helaas! hunne pogiu,, gen zijn vrugtloos, zij verliezen ten laatlten het ver„ mogen van te wederltaan , en fpartelen of loopen , ,, tegens wil en dank, naar de gapende kaken van hun„ ne verflinders, en laten zich vatten cn opecten." —> ,, Toen ik mij aan dc zeekust van Georgia bevond, liet ik mij overhalen, om, met eenige vrienden, een ,, tochtjen van vermaak op de Sapello , een van de ei,, landen langs de kust, te doen, om te gaan visfehen ,, cn vogelen te fchieten. Wij voeren dan de Alatahama af, de ftraat over, en landden aan het Noord,, lijk eind van het eiland, bij den mond van de ftraat, en zetteden ons neder op eene aangename plaats, ,, onder het lommer van een boschjen van Eiken cn ,, Magnolia-Laurieren , op de hooge oevers van eene ,, kreek , welke wij opvoeren , en die door een ziltig ,, moeras kronkelde, dat zijnen oorfprong had in eene „ grient en drasland op het eiland: de plaats was hoog ,, en open, en had het uitzigt overeen uitgeftrekt land„ fchap : de groote oceaan , dc fchuimende baaren op het zandig iirand brekende, de fnceuwwitte branding op de baar, de eindloze keten eilanden , de afvvisfe,, lende gezigten in dc ftraat , en het hoog vast land „ vertoonden zich alle voor ons gezigt. De aangename „ arbeid van den dag was niet vrugtloos, en wij had„ den gelegenheid om ons rijklijk van eene verfcheidenheid van wild, visch en oesters voor ons avondmaal te voorzien," Aa 5 „ Om-  373 W. B A R T R A M 's REIZEN. „ Omtrend twee honderd fchreden van onze legerplaats was. „ eene koele, bron, midden in een boschjen van de welriekende }, Gagel; het kronkelend pndjen naar deze gezonde fontein liep „ door een grasrijk drasland» Ik bezogt de bron verscheiden }, maaien in den nagt, nuar weinig wist ik, of iemand van mijne „ zorgloze finperige medgezellen , dat wij, zoo menigmaal wij de bron bezochten, in een groot gevaar waren, gelijk ik na ' znl verhalen. Door eene onweêrftaanbare dorst gekweld wor' dende, ftond ik 's morgens vroeg op, en ging naar de bron, en toen ik, onbewust van eenig kwaad of gevaar, omtrend \ halverweg de bedaauwde vlakte was , langs- het kronkelend 5, voetpad, wierden mijne fnelle fchreden in eens gefluit op het gezicht vr.n eene■ affchuwelijke Hang, de vreeslijke racelflang in eenen hoogen kronkel liggende als een rond hoopjen, half ,, zoo hoog als mijne knieën, geene zes duimen van het fmal padjen. Zoo dra mijne zinnen en krachten,vau zulk eene ver- baasdheid, als mij eensklaps overviel, bekomen waren , trad „ ik terug uit haar bereik , daar ik ftil Hond om haar te bekij,, ken : zij bleef ftil liggen terwijl ik hanr bezag, en fcheen in „ geenen deele verwonderd of ontrust, maar hield haar half ge- floten oogen op mij gevestigd Mijne verbeelding en mijne „ zinnen waren in eene opfchudding, die bijna gelijklijk verdeeld „ was tusfehen dankzeggingen aan den opperden Schepper en ^ behouder, en verwondering o-'er den edelen aart van het edel- moedig, fchoon vreeslijk dier, dat ons al veelmalen in den ,, nagt had voorbij laten gaan, zonder ons in het minst te bele„ digen, fchoon wij het moeten geraakt hebben, of onze ftap- pen van hetzelve door de Voorzienigheid zijn afgewend. Ik „ haastede mij naar mijne reisgezellen , maar met een vast voor„ nemen van het leven van de edelmoedige Slang te fpaaren. „ Ik bragt hen terftond naar de plaats, en zij waren onüiifpreek» „ lijk verwonderd en yerfchrikt op het gezigt van het dier, en „ erkenden terftond, dat hun behoud êetf wonderwerk was; en ,, ik heb het genoegen van te zeggen, dat wij alle, uitgezon,, derd één, toeftemden, dat wij haar ongeftoord zouden laten „ liggen, en deze laatfte wierd eindelijk ook overgehaald om ,j haar te laten ontfnappen." Wij meenen genoeg gezegd te hebben, om den weetgierigen Lezer te overtuigen, dat hij alle voldoening in dit Werk zal vinden ; waarom wij het ook ten hoogften aan onze Landgenoten aanprijzen. s Gefchiedenis der landingen, welke plaats gehad hebben in Engeland , Schotland en Ierland en de aangrenzende Eilanden, zedert julius c^sa r tot op onze dagen. Uit het Fransch. Te Utrecht,bij \. van der Schro.ff, G. z. 1798. Be kalven de Inleiding 320 Bladz In gr. Octavo. De prijs is ƒ:- 18-: De Schrüver van dit Stnk fpreidt in het zelve eene uitgebreide gefchiedkunde ten toon, daar hij een tafreel fchetst van meer  GESCH. DER. LANDING. IN ENGEL. SC1I0TL, EN IKRL. 379 meer dan honderd landingen, die van de tijden van j. Q«s ar op EnJeland, Schotland en Ierland hebben plaats gehad, en door hem uit eene menigte Gefchiedfchrijvers zijn bjj een verzameld. De aanllaande groote onderneming der tranfche Republiek toe eVne tandng op Engeland fchijnt de aanleiden,Ie oorzaak tot da uitgave vandi: Gefchrift te zijn geweest, blijkens het geen de Schrijver in de inleiding zeg», dat het nuttige oogmerk daar uit de overëenkomftige gebeurenisfen van den voor. leeden 'tijd . inlichtingen met betrekking tot de onderneming , welke het Franfche Gouvernement ter bevestiging en tot roem der groote Republiek bereidt, te bekomen. „ Reeds bij het eerfte overzicht van het tafreel, zegt hij veder, „het welk in dit Werk wordt ten toon gefield, doec zich dè aangename- vertroosting op, dat de ondervinding " grond tot het ftelien van betrouwen in het ontwerp van het " Franfche Gouvernement oplevert , en , alzoo het onmogelijk te voorzien zij (is), dat hier geen bloed geftort zal worden, " s bet tèn minften geoorloofd te hoopen , M du het laatfte " bedr iT van den oorlog voor de Vrijheid zal zijn, en dat het " Engesch Gouvernement, de ijverigfte bewerker van het onge" lukvan den Aardbol, en van dat van Frankrijk .n het bijzonder, door den verontwaardigden moed tot de wetten der Maat" fchappijiijfeö orde te rug gebragt, zal ophouden Europa te * beroeren , en gedoogen een Sijsthema van algemeenen en duur- 7amen Vrede te ftichten." " Wij twijfelen echter of dit tafreel bij hun, die oordeelkundig denken, die oorzaken en gewrochten te famen verbinden en de bijzondere omftandigheden bij het opmaken der flotfom met uit het oog verliezen, wel aan het oogmerk des Schrijvers zal beandwoorden; te meer daar hij In de Inleiding verklaart, dat h.j het mewot ziin onderwerp oordeelt te behoren, de zede-en ftaatkund ge oorzaken van zoo veele aanvallen te ontwikkelen en wii het: voor zeker houden, dat oorzaken en u.tkomften in hec naauwfte verband met eikanderen ftaan. .. " komt ons derhalven voor, dat, had de Schrijver z,,n oogmerk willen bereiken, hij niet blootelijk de gebeurenisfen van vroegere tiiden gefchiedkundig had moeten voordragen maar ook tevens de omftandigheden, waar van veelal het wel ofkwa1° k nagen dier ondernemingen heeft afgehangen oordeelkundig met de tegenwoordige gefteldheid van zaken vergelijken, en daar uit als dan de gronden zijner hoop en verwachüng b.j wettige^gevolgtrekking-afleiden. Doch wi] twijfelen zeer of dan het facit wel zoo in allen deele voordelig zoude zijn uitgevallen, nat de Schrijver en wij met hem genoegzame grond van vertrouwen op het welgelukken der aanflaande onderneming daar in konden ""ïmmers, hoe zeer wij ook onze wenfchen met die des Schrijvers paare'n en niets vuuriger verlangen, dan het r _„„i„„j rP ïien hreneen.kuunen wi nogthands zuenug liugcwHu — —-f o-- • - - ■ .  3SO d. van der schaaf, de eensgezindheid. niet ontveinzen dat het ons toefchijnt, dat de volgende omftandigheden die meestal de voorname oorzaken van het welgelukken der landingen en het ongehinderd verwoesten des lands geweest zijn, niet in allen deele heden ten dage plaats grijpen. Gebrek aan eene genoegzame, en geregelde kriigsmagt en aan vestingwerken en vlooteu ter dekking der ftranden. __ Gebrek aan ge dtniddelen en aan kracht en klem in het beftuur, waar door de nodige voortureidzelen ter verdediging niet konden gemaakt worden _ Verdeeldheid der Natie in partijen en fartien, die ir.alkanderen te vuur en te zwaard beoorloogden, waar door niet flechts maatregelen van verdediging verwaarloosd, maar zelfs de vijanden in het land gelokt en forntijds door een der partijen daar in geroepen wierden De lafheid en verwijfdheid der Vor¬ ften, die menigwerf reeds op het bl xite gerucht van de aannadedering des yijandi de vlucht namen, en hunne onderdanen aan de verwoesting ten prooi lieten. ~ Of gebrek aan beleid om hunne magt wel te gebruiken, en den vijand met een goed ge. volg te keer te kunnen gaan. 6 Men leze met aandacht en oordeele of deze en meer diergelijke omftandigheden niet meestal de oorzaken van het gelukkig uitvallen der ondernemingen tegen Engeland geweest zijn en of niet tevens de meeste ondernemingen, waar bij deze omftandigheden, uit de inwendige gefteldheid des Rijks voordvloeijende, geen plaats hadden, of geheel mislukt of flechts gedeeltelijk naar wensen geilaard zijn. — Indien wij derhalven geene andere gronden van hoop, geene andere redenen, die onze verwachting konden rechtvaardigen, hadden, dan die, welke wij uit dit Historiesch tafereel van de gebeure.mfm van vroegere tijden konden afleiden, zouden wij waarlijk niet weten of wij wel recht hadden om ons met eene gelukkige uitkomst der aanrtaande onderneming te vleien Als een gefehiedkundig Stuk geloven wij evenwel, dat dit Werkjen met genoegen zal kunnen gelezen worden , en men zal verbaasd ftaan over de menigte van rampen, die Engeland zoo veele eeuwen lang van tijd tot tijd geteisterd hebben lis u,tgelproken door dominicus van oer schaaf Leeraar der Hervormde Christenen te Limmen. Te Amliel é7%ylJiffl:VTD■roek, 1?9S- 29 Bladi' In *f' Ó*"<* T)%2erCbtil dat de J.erw. van der schaaf den i7den Louwmaand u.tfprak, geeft hij in het licht, uit hoofde van het groot belang, dat hij fielt, in de redding van zijn ver. nederd en ongelukkig Vaderland. Hij zag, met een diep door wond hart, reeds lang, de toenemende verdeeldheid en zede looshe.d van dat volk, dat wel eer, door eensgezindheid en deugd,  BRIEF AAN DE LEERÜAR. DER HERV. KERK 1N AMSTELD. 381 deugd zoo gelukkig was; hij wenschte dat dit volk, door partijzucht tegen zich zeiven in het harnas gejaagd, en door fnoode intriguanten . die hun eigen voordeel bedoelen, aangeftookt, eenmaal zijn eigenbelang mogt leeren kennen , en met dezer» wen«ch fchreef hii dit Gedicht. En hij verklaart dat hij hier geert le«fen geeft, die hij zelf niet volbrengen wil: onder bet vorig Beuier in Friesland geheel ongelukkig gemaakt, en nog naderhand, zelfs in Holland vervolgd, verklaart hij , vrij van haat en wraakzucht, de hand van Broederfchap zelfs aan de oorzaken van al dit kwaad, toe te reiken. Brave Burger van de» schaaf' Gave God, dat uw voorbeeld veele navolgers vond, maar misfehien zijn wij daartoe, door onze oneenigheid, nog niet diep genoea vernederd! Het Gedicht de Eensgezindheid laat zich met genoegen lezen. De fentimenten in het zelve zijn deugdzaam, en het opftel is bevallig en vloeiend, zoo dat wij nier twijfelen, of het is bij het opzeggen met veel genoegen aangehoord. Zie hier den eerfteu aanhef. m0tifter. uit des afgronds kolken, Door nijd en wangunst, voordgebragt, Verpest door helsch vergif de volken, Verbreekt op aard de grootfte magt ? Welk ondier is 't, dat vloek en rampen , Met welke 't menschdom vaak moet kampen, Als een onzaalge misdragt baart; Dat liefdes-fnoeren — vredes- banden Aan Hukken fcheurt met felle tanden, Dat fteeds verwoest en niemand fpaart? Het is de tweedragt, wier vermogen De rust en 't Volks geluk verftoort; Die ftroomen heils weet uit te droogen , Oie vrede en vriendfehap wreed vermoordt; De tweedragt, die de bron van zegen, Verdopt, wijl rampfpoed op haar wegen, Met bittre wraakzucht hafr verzelt — De tweedragt, die al 't aardsch genoegen, Verpest door ramp bij ramp te voegen En door haar geesfel 't menschdom kweit. Brief aan de Leer aar en en verdere Be Huurders der Hervormde Kerk binnen Amfteldam, als ook aan derzelver bijzondere Ledematen over zeker misbruik, zints eentgen tijd in eenige Kei ken ingevoerd ; tot droefheid voor veele Led. maten en gtoote fchade voor de RespeSive Armen. Door een Li'maat derzdver Gemeente. Te Amfteldam, bii H. Keijzer, 1798. 8 Bladt. In gr. Octavo. De prijs is f: 3 - i De Man klaagt over de affcheidingen of hekken, welke in fommige Kerken der Hervormden in Amfteldam gevonden wor-  382 -C. S M I T H worden; — en is van oordeel , dat daar door veele menfchea uit dezelve gehouden, en dus de armen zeer benadeeld worden — Om in het een en ander te voorzien, geeft hij aan het ein-° de van den Brief dit kort, maar bii hem genoegzaam middel op. „ Breekt," zegt hij, „de Hekken af, verkoopt ze geeft „ het geld aan de Armen, laat de Gemeente vrij ter Godsdienst „ komen, zoo als met de vrijheid van Godsdienst, en de rech„ ten van den Mensch overeenkomt, zoo als ook' bij alle Ge„ meentens, geen,een uitgezonderd, plaats heeft, fielt een or„ der aan de Deurwaarders en hunne Knechts, dat ze precies „ op hunnen pligt, zonder verzuim , oppasfen, of dat 'er bii „ elk eindigen van den Godsdienst , hun eene boete op^legd „ wordt, ten behoeven van de Armen , of anders met cWatie „ van hun ambt of dienst, ik ben verzekerd, 'er zal meer ftil te „ en order in de Kerken zijn, de Gemeente zal getrouwer op„ komen , de Leeraars zullen hun werk met vreugde , en niet „ al zuchtende verrichten. De Armbezorgers zullen 'zich ver„ heugen over de meerdere gaven , die zij voor hunne onge„ lukkige Natuurgenoten inzamelen." Zijn voorflag zal van dezen geprezen , van anderen misprezen worden. . Wïj zijn van oordeel, dat allen , wien hunne openbare Godsdienst-oefening ernst is , zich vroegtijdig genoeg in de Kerken , het zij dan met of zonder affcheidingen , zullen laten vinden. In- tusfehen zou het te wenfchen zijn , dat 'er over 't geheel in de Amfteldamfche Kerken, onder den Godsdienst, meer rust en Uilte gevonden wierde!! emmelina, door charlotta SMiïH. Uit het Enge'.seh vertaald, Pierde Deel. Met Platen. Te Lei/den, bij P H Trap en J. vanThoir, 1707. 317 Bladz. In gr. Oüavo.' De prijs is ft 2'. 8 - : Emmelina zich te St. Alpin met Lord en Ladij wf.st; haven bevindende, werdt onophoudelijk gekweld met het lastig bijzijn van bellozane, die, hoewel menigmaal in zijne aanzoeken afgeflagen, zich Dogthands niet verbeelden kon, dat een meisjen zijn' perfoon en goederen van de hand zou wijzen. Terwijl emmelina zich hier bevondt, ontving zij een koffer, waaiïn eenige oude papieren waren, die haar alleen betroffen en grootendeels brieven bewaarde, welke haar vader aan haare moeder en zijne bloedverwandten gefchreven had, onder welken zij toevallig een getuigfehrift ontdekte , het welk haar niet lange in het onzeker liet, of haar vader met haare moeder wettig gehuwd was, en tevens baar onbetwistbaar recht op het groote landgoed Mowbraij aanwees. Welke ontdekking zij aan Lord westhaven mededeelde, die, hoewel de fchoonzoon van denzelfden man, welke deze goederen aan emmelina betwistte , nogthands grootmoedig genoeg was , van haare zaak  E M M E L I N A. 383 zaak zich aan te trekken en Lord montreville tot de te rnl gave dezer bezittingen te noodzaken. Eer dit echter voorviel had Lord montreville zijnen zoon delam ek e aaneefpoord, een rijk huwelijk aan te gaan en emmelina niet alleen daar van verwittigt , maar ook de gelofte , die zi] voorheen aan delamere fchriftelijk gedaan had, verlcheurd toegezonden , het welk Lord en Ladij wesrhaven met weinig fmar-ede, daar zij nog altoos hoopten , dat emmelina de beledigingen, door delamere voorheen haar aangedaan, eens edelmoedig vergeven zou, met hem, bij het inzien zijner dwaling, haare hand te geven. • . Hoe zeer ook dit bericht emmelina beledigde , was zij evenwel verheugd, haare gelofte op deze wijze vermengd te zien en meer bepaald over godolphin te kunnen denken. Ondertusfchen was het bericht van montreville te voorbarig want delamere, door godolphin van z'ine dwa. ling overtuigd zijnde , gevoelde zijne oude genegenheid voor emmelina vernieuwen, en betreurde te zeer zijne vonge dwa. ze handelwijze , dan dat hij befluiten kon , een huweujk met , eene andere aan te gaan , waar bij wel zijne ouders , maar hi, geen belang had. Hier tegen zich verzet hebbende, was hij van Londen vertrokken, met oogmerk om naar St. A.pm te reizen en emmelina te zien, maar zijne droefheid had hem dermate aangetast, dat hij te Befancon genoodzaakt werdt, zijne reis te ftaken en daar gevaarlijk krank was. Emmelina ontving het eerst deze tijding door godolphin, welke oorzaak was, dat het gezelfchap St Alpin verliet en naar Befancon vertrok, waarheen bkllozane emmelina vergezelde Delamere, bellozane en godolphin waren hier lastige mededingers, welken emmelina niet voorzichtig genoeg behandelen kon, om dan fchijn te vermijden, van den eenen boven den anderen te Hellen en eikanderen in het harnas te jaeen De eerfte kon wel vergiffenis voor zijne vorige handelwiis maar geenszins haare hand verwerven , de tweede was te verwaand, om aan de duidelijke verzekeringen van emmelina geloof te geven en de laatfte fcheen het minfte te hopen hoewel hij de begunftigdfte was. Deze naar Engeland vertrekkende had zidh twee dagen langer aan de kusten van Frankrijk opgehouden, dan hij gedacht had, en dit was oorzaak , dat hij emmelina toevallig in de paketboot aantrof, daar zij voorheen geweigerd had, met hem te reizen. In Londen gekomen ziinde , had emmelina hem duidelijk verklaard, dat uelamk.re op haare hand niet meer hopea kon, en haare vriendin gaf godolphin genoeg te kennen, om zich gelukkig te achten Hoe lastig moest derhalven het bezoek van bellozane voor hem en emmel'Na niet wezen, welke onverwacht in Êngeland aankwam en Mifs mowbraij opzocht. Dit noodzaakte emmelina Londen fpoedig te verlaten en naar  384 C. S M I T H, EMMELINA. naar adelina, welke zich nog geduurig in het huis van go. do lp hi n bevondt, te reizen. Terwijl kmmeliNa haare ongelukkige vriendin in haare eenzaamheid vertroostte en dikwijls met haar wandelde, gebeurde het, dat zij op eenen avond van eene wandeling naar huis keerende , fitz-edvvard aantroffen, dien godolphin de fchande zijnen bloedverwanten aangedaan niet vergeven kon, en voorheen verklaard had hein nooit te willen zien , noch van hem hooren. Fitz-edward zijne adelina noch zijn kind kunnende vergeten was mee opzet gekomen, om godolphin zijn voornemen te'kennen te geven, van adelina te trouwen en was dus niet te bewegen het oog van den beledigden broeder te ontwijken, hoe zeer ook emmelina voor deze ontmoeting vreesde. Godolphin en fitz-edward werden verzoend, op voorwaarde dat hii nog eenigen tijd zijn voornemen van met adelina te trouwen, uit zou ftelien. Intusfchen waren Lord en Ladij westhaven met hunnen broeder te Londen aangekomen, RLfs mowbraij werdt in het bezit van de nalatenichap haarer ouderen gefteld, en montreville, tot de te rug gave van zulk een aanzienlijk vermogen genooJzaakt zijnde , had nn gaarne emmelina aan zijnen zoon delamere gehuwd gezien welke wensch vruchteloos was, daar zij reeds haar hart aan den eigen broeder van Lord westhaven, godolphin gefchonken had. Bellozane had in dien tusfehentijd een groot veld af"clopeu , een fchandelijk leven geleid met Ladii crofts , de eigene dochter van Lord montreville, en de volle verachting zijner bloedverwandten verdiend. Op zekeren avond in de Opera met Ladij crofts ziin Je. zag delamere het onbetaamlijk gedrag zijner zuster met dezeu officier, en oplopend van aart zijnde, haastede hij zich bij het uitgaan der Opera, bellozane zijne verachting te kennen te geven , waar van het gevolg was, dat delamere, doodlijk gewond, weinige uures. daarna overleedt, en zijn vijand met Ladij crofts het land verliet en zijne dagen in wroeging doorbragt, terwijl godolphin met emmelina verê'enigd op mowbraij de gelukkigfte menfehen waren. Zie daar Lezer! den inhoud van dit vierde en laatfte Deel, het welk wij met geen minder genoegen, dan het vorige u kunnen aanprijzen, en ons den tijd niet beklagen, dien wii daar aan hefteden moesten.  UITTREKSELS en BEOORDELINGEN* Het leven des Geloofs van eenen Christen, zoo als hij de geopenbaarde leere des Ouden en Nieuwen Verbonds , aangaande den weg der zaligheid, ondanks alle tegenbedenkingen , ftandvastig aankleeft, en met christus kracht, in een ootmoedig, vertrouwelijk en waakzaam leven, Godvruchtiglijk beoefent. Voorgefteld in eenige Leerredenen , nagelaten door thecdorus aürianiis clarisse, in leven Bedienaar des 11. liuangeliums te Amfteldam. Te Amfteldam, bij 1. AlJart, 1798» 463 Bladz. In gr. Oftavo. Deptijs is f 1 - 10 - : ]s de nagedachtenis van den beroemden Amfteldamfchen Kerkleeraar clarisse nog bij vccien in Zegehifig 9 ook deze zijne nagelatene Leerredenen hebben ons overtuigd, dat wij ons over zijnen verkregen roem, cn over de hoogachting en liefde , die hem in het algemeen wierdt toegedragen , geenszins behoeven te verwonderen. Wij kunnen niet nalaten te wenfchen, dat deze Leerredenen in veeier handen mogen komen ; terwijl wij 'er geen oogenblik aan twijfelen, of het Godvrüchtminnend gedeelte der Natie zal dezelve met genoegen niet flechts maar ook met nut en (lichting lezen. Geene Vooringenomenheid intusfehen voor den GodvrUchtigen Schrijver doet ons deze Recenfie zoo gunftig beginnen. Wij zijn niet blind voor zijne gebreken. Wij oordeelen veeleer, dat, hoe veel goeds 'er ook in deze Leerredenen gevonden wordt , en hoe zeer het jonge Lecrüaren te raden is , dezelve te lezen , om het Godvruchtig, verftahdig eri menschkundig beftuur, het welk daarin aan verfchillende foorten van menfehen in het Godsdienfïigë gegeven Wordt , dezelve echter niet vrij zijn van gebreken , eu niet in alle opzichten als modellen kunnen worden aangeprezen. — Alle onzijdigheid gebruikende mecnen wij het karakter dezer Leerredenen dus tc moeten befchrijven. De Onderwerpen, die behandeld worden, zijn, gelijk, uit den Titel reeds blijkt, en uit onze verdere opgave nader blijken zal, bij uitflck gewigtig. De Voornaamfte waarheden en pligten van den Eifahgelifcheri Godsdienst worden hier overwogen. — De bewerking dezer onderwerpen is geenszins oppervlakkig Zij geeft ovcriil bewijzen van de kunde van d^n Schrijver, en niemand zal aan deze Leerredenen den lof kunnen weigeren van zeer doordacht en uitgewerkt te zijn. Het is vooral door NIEUWE VAD. BIEL. II. DEEL, NO. 9. Bb hal1-  g{i6 T. A. CLARISSE ImrteTükheicf en ernst, dat zij zich 'aanbc veelen. Zij ade* men Godsvrucht , en zijn inzonderheid ingericht , om den Waaren Geestelijken Godsdienst van liet Euangelie te bevorderen. De flijl is niét hoogvliegend1, maar eenparig, deftig, vloeiend. Hij is aangenaam door zijne beknoptheid cn nadruk, en door de rondheid zijner perioden. Vooral is duidelijkheid een heerfcheml karakter Van denzelvi.il. Over.'i! ontdekt men eene ziel, die in orde denkt, haare gedachten behoorlijk regelt, cn zich niet uitdrukt, voor dat zij zeiven zich klaare denkbeelden van zaken gevormd heeft. — Men vindt in deze Leerredenen juiste en opgeklaarde denkbeelden van het Euangelie, en fret geen dezelve van veele anderen voornamelijk onderfebeidt, is eene menschkundige rekening van dc misvattingen , bezwaren, en tegenbedenkingen , die bij veele menfehen , die tot rust voor hun hart wenfchen tc geraken , plegen te ontftaan , en een vcrftandig Ëtiangeljsch cn Godvruchtig beftuur met betrekking tot dezelve. Van de andere zijde hebben deze Leerredenen haare gebreken. Over het geheel zijn ze te lang, en dit gebrek zou gemakkelijk tc verhelpen geweest zijn , wanneer clarisse in zijne verklaringen meer had weggelaten , het geen van minder gewigt , of ten minden voor de menigte minder gefchikt is. Het is eene regel, die bijval verdient, dat men van zijn onderwerp niet alles zeggen moet, wat men weet. — Hier en daar worden veele zaken te veel in eenen Thcologifchcn vorm gegoten. Wij voor ons zouden bij voorbeeld niet verkiezen de vraag te behandelen , of thomas geduurende zijn ongeloof, vau de genade Gods ware uitgevallen ? Zijne" gcdcldheid laat zich beter karaktermatig dan Theologisch bcoordeelcn. Vooral kunnen wij het niet goedkeuren, dat de Redenaar zich 'er dijkwérf opzettelijk op toelegt , om Lutheraancn , Remondrantcn, en andere partijen van zijn Kerkgenootfchap te wederleggen. Dat polcmifche maakt het voordel der waarheid onbevallig cn doet doorgaands weinig nut. — De form dezer Leerredenen is onzes oordeels aan rechtmatige berisping onderhevig. Clarisse was te verftandig en predikte tc zeer voor het hart, dan dat hij zich met dc drooge Oud - Hollandfche preek-methode vergenoegen kon. Echter fchijnt hij aan zijne Leerredenen nog het voorkomen van het oude te hebben willen geven.  leerredenen. ren. Van hier dat zeer zaakrijke ontwikkelingen'en be-: togen tusfehen de letterlijke verklaringen zijn ingevoegd. Maar even dit geeft geene fchoone geheelen. Zulk eene predikwijs is voor den Toehoorder minder gemakkelijk te volgen. En het hoofdonderwerp der Leerreden, het welk men onbelemmerd op den voorgrond befchouwen moest, verliest men dan meer onder dc menigte vau andere zaken, die voor en na behandeld worden. Clarisse had allen aanleg voor de vrijere cn verbeterdepreektrant, en had hij die geheel gevolgd, zonder zich wat naar het oude te willen Voegen , de gewigtige zaken, die hij behandelt, zouden dan meer Hl het ooggevallen, en'Zijne Leerredenen even daar door nog van Veel meer waarde geweest zijn. — Met opzicht tot den itijl moeten wij nog aanmerken, dat, hoe zeer dezelve lof verdient, het echter tc bejammeren is , dat de Redenaar vooral in de toepasfing zich niet meer onthouden heeft van zekere prakticale kunsttermen , die wel aan fommigen behagen , maar voor anderen aanftotelijk zijn , en aan wereldgezinde menfehen aanleiding tot fpotten geven. — Over het geheel oordeelen wij, dat deze Leerredenen het meest gefchikt zijn voor menfehen, bij welken de Godsdienst op het hart weegt, cn die met veele misvattingen en bedenkingen te wow flclen hebben. Dezen zullen den Gndvruchtigcn Leerbar het best kunnen verftaan, eri zich van zijn wijs beftuur met vrucht kunnen bedienen. — In het Voorbericht van den jongen clarisse, het welk kinderlijken eerbied voor den braaiïten Vader ademt, kan men het een en ander met betrekking tot de uitgave dezer Leerredenen vinden. Zij zijn elf in getal en van den volgenden inhoud: I. Dc nadrukkelijke vermaning des Zaligmakers aan de Gemeente te Philadelphia , om in de tijden der beproevinge , aan hun Geloof in hem. getrouw te blijven. Openb. III: tl. II. Het betamelijk gedrag van eenen Godvruchtigen in opzicht tot de verborgene en geopenbaarde dingen. Deut. XXIX: 29. 111. De waarheid van de opitanding en Godheid van jesus, door den ongelovigfren zijner Leerlingen , op bekomene overtuiging , eerbiedig beleden, ffoh. XX: 26—28. IV. Jesus leerlingen van de waarheid zijner opitanding' proefondervindelijk overtuigd, en aangaande den inhoud der oude voorzeggingen , ten dezen aanzien, krachtiglijk onder. Bb 2 richt.  383 T. A. CLARISSE richt. Luc. XXIV: 41—45. V. Dat jesus, na zijne verrijzenis uit den dooden, volgends het Godlijk oogmerk, niet van het geheele Joodfche volk, maar a'lecn van fommigen, die door God daar toe verkoren waren, gezien zij, maakt deze groote waarheid niet onzeker. Hand. X: 40—42. VI. Dc leer des O. Verbonds befchouwd als dienftig ter bevestiging van de waarheid der rechtvaardiging door het geloof in jesus christus. Hand. X: 43. VII. Dc gemeenfehap en Verëeniging der waare gelovigen met den Hccre jesus befchouwd , als de oorzaak van hun geestelijk leven en vruchtbaarheid in deugd en Godsvrucht. j~oh XV: 5. VIII. Het onvermogen der gelovigen tot ware vruchtbaarheid in het goede buiten dc verëeniging met den Heere jesus christus. Joh. XV: 5. IX. !Jet ootmoedig en nederig buigen voor God onder kruis en wederwaardigheden , den Christenen uit de zekerde gronden aangeprezen. 1 Petr. V; 6. X. De aangenomen Christenpligt, om ons en onze belangen , ook in druk en bekommernis, Gode gerust toe te betrouwen, voorgefteld , aangeraden , en , uit dc waakzame liefdezorg van God voor ons, aangedrongen 1 Petr. V: 7. XI. De Geestelijke Waakzaamheid , tegen het gevaar van de verzoekingen van den Duivel, en daar toe een vast geloof den Christenen aangeprezen. 1 Petr. V: 8,9. Wij hebben thands rie negende Leerreden voor ons, en willen den Lezer van dezelve eene korte fchets mededeclen. — Dc tekst is 1 Petr. V: 6. Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, op dat hij u verhoge ter zijner tijd.—„Na de laatfte reis," dus vangt de Leeraar aan. .,dat ik tot u lieden gefproken heb,gewen schte Toehoorers! heeft het den Hccre behaagt, meer dan eencrlei beproevingc , en over mij zeiven , en over de mijnen , ons toe te zenden ; cn fchoon de Godlijke goedheid het , in dezen zeer gunftig , over ons heeft gelieven te maken, zijn nogthands tot heden toe , alle bekommeringen niet geheel en al weggenomen. — Gelijk nu allerbest , in de Schoole van kruis en lijden , geleerd wordt, hoe 's Heeren gunstgenoten, in onderfcheidene gevallen te moede zijn , zoo dienen ook wel eens de beproevingen van 's Heeren knegten , om hen in ftaat te Hellen, niet alleen om des te beter, tot raad en beftuur van hunne mede ftrijd genoten te zijn , maar • ook om 's Heeren volk te troosten , met die zelfde ver-  leerredenen. 389 vertroostingen , waar mede zij van den Heere getroost zijn." — Na de opgave van liet verband worden twee zaken nader overwogen. I. Petrus vermaantaal zelve. II. De drangreden, waar mede dezelve bier, uit kracht van het geen" in het vorige vers gezegd wordt, aangedrongen wordt. De vermaantaal zelve luidt dus : Vernedert u onder de krachtige hand Gods. Drie vragen worden hier beandwoord : wat verftaat petrus door de krachtige hand Gods? wat zegt het, zich daar onder tc vernederen ? en wat behelst de vermaning dien aangaande in zich? Bij de eerfte vraag wijst C. niet flechts aan , dat door de krachtige hand van God hier te verftaan zij het heilig , wijs , fouverein , en onwederfla nbaar beduur van God, waar door hij den Gbristerièïi regenlieden doet overkomen, maar daarenboven geelt hij redenen op , waarom dit beftuur de hand , en waarom het de krachtige hand Gods genoemd wordt. — Dc tweede vraag was, wat zegt het zich daar onder te vernederen? om dit des te duidelijker te beandwoorden laat hij eene korte tekening voorafgaan , hoe een hoogmoedig en 011 vernederd mensch onder de flaande hand vau God gefield zij , en hier op ontwikkelt hij het denkbeeld van zich onder de krachtige hand van God te vernederen in de navolgende Stukken. i°. Men vernedert zich onder Gods krachtige hand, wanneer men in zijn gemoed bezit en levendig houdt een diep bezef van Gods oneindige hoogheid, en van onze eigen nietigheid en onwaardigheid. 20. Wanneer men uit het verheven inzien in Gods hoogheid en opperde vrijmagt, en uit bezef van onze eigen nietigheid en onwaardigheid , niet alleen Gode zwijgt, maar ook tot die erkentenis komt, dat 's Heeren weg billijk en betamelijk zij, ja zijne tuchtroede zelfs verre beneden onze verdiende. g9-. Wanneer men 's Heeren doen als wijs heilig en goed aanmerkende , het kruis , dat hij ons toefchikt , met ootmoedige onderwerping , opneemt , en om genade fmeekt ,tot het dragen van het zelve naar den wille Gods. 4Q. Wanneer men ook niet gered en voor het vervolg beveiligd wil zijn, dan in en door zulke wegen, die hij zeker weet, dat of van God zelve bevolen zijn, of dis ten minden kennelijk blijken, met zijnen goeden en welBb 3 be-  3$° A. CLARISSE behagelukcn wil overeen te komen, al.duurt de beproeving nog zou lang, al is zij nog zoo zwaar. 50. Wanneer men door de bezoekingen van God tot een gezet opzoeken van fchuld, cn gehoorzaam afitand dacn van die verkeerdheden, waarbij men bepaald wordt, gebragt wordt. — De derde vraag was: Wat behelst de vermaning dien aangaande in zich V Of wat ligt 'er in dc bevelende wijze, waar op petrus zijne Christenen toeroept: Vernedert u onder de krachtige hand Gods al op gefloten ? Dit verönderltelt vooraf dat 's Heeren weg en leiding over hun ecu weg was, waar van het oogmerk was hen tot vernedering en verootmoediging te brengen. Vervolgends geeft petrus daar mede te kennen, dat gelijk Gods oogmerk in hunne beproeviiige was , hen tc doen vernederd worden, het zoo ook hun pligt, hunne taak was , dit oogmerk van God op te merken, ten einde zij zich daar mede, van harte zouden zoeken tc vereenigen , cn naar die genade uitzien , welke hen daartoe .recht konde bekwaam maken. Eindelijk wijst deze vermaantaal ook dit aan , dat 'er zekere betrachtingen van de gelovigen gevorderd worden, door welke zij als door gepaste middelen , onder inroeping van ■s Heeren Geest en genade , tot zulk eene verèischte vernedering voor God zouden kunnen gebragt worden. — Petrus, dus breidt C. dit gedeelte zijner Leerreden uit, petrus, die bij eigen ervarenis, maar al te zeer geleerd had , dat wij uit en van ons zeiven tot alles onbekwaam zijn , wist zeer wel , dat 'er genade ja eene gepaste en aanmerkelijke toediening van genade nodig zij, om zich recht onder Gods krachtige hand te Vernederen. Hierom bidt en wenscht hij ook üraks, dat de God aller genade , die hen tot zijne eeuwige heerLikhcui , in christus jesus, had geroepen, dat cie God zelf hen wilde volmaken, bevestigen, verfterken, en fondeeren. Dan hij wist tevens, dat de genade ons menlchen , als redelijke fchepfclen , op eene, met onze redelijke natuur overeenkomende wijze , bewerke. Dies wilde hij , zij zouden zich vernederen onder de krachtige hand Gods, dat is, zij zouden zich in zulke pligtmatige betrachtingen bezig houden , als onder den fcrachtdadigeu invloed van 's Heeren Geest, hun gemoed tot waaren ootmoed en vernedering, konden leiden. — rilVvitv'el'0r,)r;li; daar al tQe ? Zdcer WfiJ david in tteu LXiX. Pfalm om de invloeden van den Geest ter bc-  LEERREDENEN. 391 beteugeling van den, nog in hun wonenden, hoogmoed en zelfverheffing, aanhoudend te bidden, en zich daarbij alle die beweegredenen veel tc herinneren , welke hen tot ootmoed leiden moesten ; als daar is Gods hoogheid , Majesteit, heiligheid, oppergezag, goedheid, cn hunne eigen nietigheid cn doemwaardigheid , het voorbeeld van des Zaligmakers geduld in zijn lijden , ook de kortdondigheid van het lijden zelve, cn de heerlijke einden Gods daarin bedoeld. — Trouwens, hielden zij met deze dingen, al biddende, hun gemoed veel bezig, dan zou gewisfelijk hun hart voor God buigen ; zij zouden Gods doen aanbidden ; zij zouden aan hunne beproevinge zelve welgevallen hebben : in één woord zij zouden zich waarachtig , en met het harte vernederen onder de krachtige hand Gods. Na de vermaning wordt II. Dc drangreden overwogen, ■waarmede petrus deze vermaning aandringt. — Hij klemt zijne reden aan; deels door eene te rug wijzing op het geen hij in het vorige vers gezegd had; deels, dooreene nog duidelijker voordelling van. zeker heuchlijk vruchtgevolg , dat zij tc wachten hadden , indien zij , onder Gods krachtige hand , zich vernederden. Het is toch vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, op da; hij u verhoge te zijner tijd. — Het cerlle deel des Apostels, drangredenen: vernedert u dan , is ontleend uit zijn gezegde in het vorige vers: God wederdaat den hovaardigen, maar den nedcrigen geeft hij genade. — Dit wordt verklaard en verdedigd. Het tweede deel der drangreden is; op dat hij u verhoge te zijner tijd. Dit wordt verklaard, en vervolgends aangemerkt, dat petrus hier mede twee dingen leert. I?.~In het gemeen, dat het beoefenen van waare nederigheid en ootmoed den Heerc zoo welgevallig zij, dat hij daar over, of hier in dit leven, of ten minden hier namaa's , zijn genoegen , en goedkeuring doet blijken. 2". Dat een Christen ook'hier op moge zien ter zijner bemoediging, en om des te gewilliger te zijn om onder Gods hand te' buigen. De eerde waarheid wordt bewezen uit andere plaatfen der H. Schrift, uit den aart der zake, en uit der heiligen eenparige ervarenis. De tweede wordt beredeneerd , en eene bedenking daar tegen opgelost. Hier op volgt eene doorlopende Toepasfing. C. begint hier met op te merken , dat 'er misfehien onder zijBb 4 ne  3yS b. van marken ne Toelioorers zijn zouden, die bij zich zeiven zonden, denken, dat deze Leerreden voor hun niet gefchikt was, wijl zij, het zij zij op hunnen eigen voorfpoed, en op de gelukkige omftandigheden van het Vaderland zagen, (deze Leerreden is in het jaar 1778 of 1779 uitgefprokcn) zij dan alle reden hadden om blijde en vrolijk te zijn. Hij geeft dezen dit gedeeltelijk toe maar vraagt hun af, of zij zich wel op eene betamelijke wijs in" God ver-, heugden. Hij wijst hun het gevaarlijke van het tegen* geftelde aan. Hij doet hen opmerken, dat 'er zoo 'met betrekking tot de algemeenere als met betrekking tot hunne meer bijzondere belangens wel degelijk reden was om zich te vernederen onder de krachtige hand Gods ; het welk met eene ernftige vermaning belloten wordt. — Hier op keert hij zich tot menfehen, die zich thands werkelijk onder Gods krachtige hand bevinden, het zij, dat zij fmartclijke wegen naar het uitwendige en lichamelijke verduuren, het zij, dat hen zielkwcllingcn, angIten , en bcnaauwende herinneringen van een beklemd ge-, weten aangrijpen. Deze worden ernftig vermaand de les van petrus op te volgen. Hier op wordt de be-> denking van fommigen opgelost: ,, ik ben overtuigd, ,, dat ik mij buigen moet onder de krachtige hand van ,, God. Maar even dit bekommert mij. Ik heb zulk een hard, onverncderd, onbuigzaam hart." enz. Eindelijk wendt C. zijne aanfpraak tot waare gelovige Christenen, bijzonder die in den eenen of anderen proefvveg zijn , welke naar aanleiding van den tekst op eene ge-r past: wijze getroost en beltuurd worden. Het leven van joseph, in Leerredenen. Hoor berna r dus van marken, Predikant te Hoorn\ Tweede Deel. Te Utrecht, bij W. van ITzerworst, 1797. 263 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is/i-i6- :' 17et zelfde goede getuigenis, het geen wij van het eer-«• fte Deel dezer Leerredenen gegeven hebben, kunnen wij ook op dit Tweede toepasfen; naamlijk, dat deze Leerredenen algemeen ftichtclijk zijn , en van onderfcheidene clasferi van Lezers met nut cn voordeel zullen kunnen doorbladerd eu overdacht worden. Alleen hadden wij vv 1 hier cn daar meerdere toelichting van het gélchjedverhaal verlangd,doch het geen wegens de ruimte  het leven van joseph, in le«-.rh f denen'. 393 te der ftoffe, welke de Prediker telkens verkoos, niet heeft kunnen gefehiedefi. — In de toepasfmgen bepaalt zich v. M. vooral tot de befchouwing en verdediging van josephs karakter, en leidt uit het gefchied verhaal nuttige en gepaste aanmerkingen af. — Om weder iets tot eene proeve mede te delen, bepalen wij' ons tot de Tiende Leerreden ., zijnde de eerfte vau dit Deel, over Gen. XLY: i — 13. behelzende de.bekendmaking van joseph aan zijne broeders. ,, Eerst," zegt v. M, ,, moeten wij hem befchou,, wen als beledigden: fchoon zijne handelwijze, welke „ hij in dc beproeving van zijne broederen gehouden 9, heeft, hard moge fchijnen, wij hebben evenwel hier en daar duidelijke bewijzen gehad, dat hij door geene 3, wraakzucht gedreven wierdt, maar dat hij naar een zeker plan tot een gewigtig einde in die beproevingen ,, handelde; nergens evenwel fchittert zijn karakter als ,, beledigde zoo fchoon, als toen hij zich aan zijne broc,, deren ontdekte. Stelt u eens voor het leed, 't welk ,, hem door zijne broederen was aangedaan; hij het ,, voorwerp van hun nijd zijnde, was op de onmedo,, gendlte wijze mishandeld, tot fiaaf na Egypte verkogt; „ wat zoude men nu verwagten bij zijne ontdekking'? 5, ó Toehoorers als menig een met zijn eigen onver- zoenlijk hart raadpleegt, en joseph daar naar wilde 5, afmeten, die zonde ten miuften verwagten, dat hij ,, bij deze gelegenheid verwijtingen en beftrallïngen des„ wegens zoude gedaan hebben, maar niets van dat al„ les heeft plaats; zijn hart is geheel en al het hart van ,, den menfchenvriend, niet ééue gedachte van wraak ,, komt'er in hem op; zijn grootmoedige en verheven ,, aart vertoont zich daar in, dat hij niet alleen de broc,, ders van bittere vervvijtingen verfchoont, maar zelfs ,, de fchuld van hen zoekt weg te nemen, en de geheele ,, daad aan hem gepleegd eene andere gedaante geeft; ,, hij wil niet, dat de broeders vrezcu, ontrust zijn, zich ,, langer bekommeren, over het geen zij aan hem gedaan hebben, maar hij zoekt alles op, om hun moed in te ,, boezemen. Wie kan het lezen: maar nu weest niet ,, bekommerd enz. zonder het te gevoelen: joseph is „ als beledigde waarlijk groot! Evenwel moeten wij deze verdediging van hunne misdaad niet voor eene vol,, doende veröntfchuldiging houden ; want fchoon a, God hunne boosheid tot een gelukkig einde beftuurd Bb 5 „ had,  594 »• VAN MARKEN, Hl'.T LEVEN VAM JOSEPH. had., hunne daad was echter vrijwillig geweest, en zij hieven fchuldig. Als God uit het kwade het goede doet voordkomen, is hij, die het kwaad doet, daarom niet ónfchuldig, d t moeten wij nooit denken, dat ,, was joseph's bedoeling ook niet in de verdediging zijner broederen; maar hij gebruikt deze woorden als ,, een vernis , 't welk zijne menschlievendheid hem noopte op het gedrag zijner broederen te leggen; hij wil door dezelve hunnen aandacht aftrekken van het f, herdenken aan eene misdaad, die hun wroeging en „ vreze veroorzaakte; en zc hen doen aanzien als eene „ toelating en leiding van God, tot een heilrijk einde; „ op dat zij, in plaats van te blijven ftilftaan bij eene „ fmartelijke herinnering van hun eigen gedrag, zich „ met hem zouden verëenigen in dc erkentenis cn aan„ bidding van de hand des Almagtigen. En even uit dit j, oogpunt joseph's taal befciiouwd, legt hij zijn grootmoedig hart kennelijk aan den dag. Zoo dan „ heeft joseph vergeven cn vergeten; alle nagedachtcnis der misdaad wii bij hebben uitgewischt, hij wil, dat zijne beledigers zich verblijden, terwijl hij tevens aan hun wil weldoen, hunne ftand uitwendig verbe„ teren, en zoo het kwaad met goed vergelden.'" Welk „ een navolgenswaardig, maar ook befchaaiend voaYbeeld voor ons! Ach! dat wij van joseph leer„ den ons als beledigden recht te gedragen, cn zoo Godc ,, meer gelijkvormig te worden." In de Dertiende Leerreden over Gen. XLVII: i —12. vraagt, onder anderen, de Eerw. v. M. in hoe verre dè taal van jakod, in den Tekst voorkomende, op ons toepasfclijkis? „ Wij moeten," zegt hij, ,, in de toc„ pasfing dcrzclve voorzichtig zijn, en ze in alles niet „ voor eene befchrijving van 't menfchelijk leven in 't „ algemeen aanzien; wij vergisfen ons Tochoorcrs wan„ neer wij meencn, dat het geen deze of geene vroome „ mannen der oudheid in hunne bijzondere omftandig,, heden gezegd hebben, op een ieder, die hun geloof wil navolgen, altoos moet toepasfelijk zijn. Dan'ef is ,, in jakob's taal ook veel tocpasfclijks op ons; want „ fchoon wij in dien eigenlijken zin, waar in dc Aarts„ vaders dat waren, geen Vreemdelingen zijn op aarde, „ evenwel is 't in een anderen zin ook waarheid, in „ zoo verre wij hier geen plaats hebben, en ons leven „ flechts een doortrekken is naar de toekomende wereld; l• eS „ in  j, l. e. de maréss , vraag van CSJ istos. 395 in zoo verre een Christen, volgends de belofte van het Euangelje een ander cn beter vaderland heeft, daar zijri fcnat is, en ook zijn hart moet zijn. Ons leven is, in vergelijking van dat der Aartsvaderen, ook ,, kort; bet duurt op zijn hoogst 70 of No jaaren, die 5, rasch voorbijfnellen. 'Er zijn ook menfehen, wierleven geheel of grotendeels eene aanëenfchakeling is van ,, rampen; echter zullen het toch verre de minfte zijn, ,, die 't met grond kunnen zeggen: kwaad zijn de jaaren mijnes levens; daar 'er over 't geheel meer goeds,dan bitters in onzen beker is ingefchonken; en 't is 'er ver af van vroomheid, dat men altoos over de „ rampfpocden des levens klaagt, even als of zulks 'er toe behoorde; terwijl dan nog veele rampen uitwerk„ felcn zijn van onze eigene dwaasheid, of in tcleurHellingen van ijdele verwagtingen beftaan. Evenwel ,, mijne Toehoorers het is toch waar; daar is veel we„ derwaardigheid, veel ongeluk in het menfchelijk leven, voorfpoed wordt telkens met onfpoed afgewisfeld; niemand is daar geheel tegen bevrijd; 'er zijn ,, wel eens bijzondere tijden van rampen cn tegenfpoe,, den, die veele drukken, rampen zijn onvermijdelijk „ aan dezen ftaat van onvolkomenheid verbonden; zij ,, behoren tot het plan van God, naar 't welk hij het ,, zondig menschdom tot deszelfs waare beïtemming wil brengen, en zijne kinderen opvoeden voor deu „ hemel." Wie zeggen de menfehen dat ik, de Zoon des Menfehen, ben? Vraag van christus Christelijk beandwoord van j. l, e. de ma ré es. Uit het Hoogduitsch. Te Utrecht, bij W. van IJzcrworst, 1797. 213 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Boek is in twee Afdeelingen verdeeld. (1) jesus is de messias. (2) jesus, de messias, is ook de Zoon des levendigen Gods. De Schrijver ijvert ten fterkften tegen de zoogenaamde nieuwe Verlichtcrs en Voorftanders der Kantiaanfche Wijsgeerte, doch het geen hij zegt, of fchijnt te willen zeggen, is reeds meermalen en veel beter gezegd. Ook ontbreekt aan dit Werk eene geregelde leiding en orde; zoo dat wij het  3r/ö 6. BRUINING het met recht kunnen rangfehikken onder zoodanige, van welke eene Nedcrlandfche vertaling geheel onnodig was. E z r a de Schrijver der viif eerfte en meeste andere Historifche Boeken des Ouden Testaments. Vooraf gaan eenige klagten aan het Folk van Nederland. Door gek b kano bruining. Te Amfteldam, bij H. van Resteren, 1797. 60 Bladz. En eene Voorreden van 12 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f '. - 8 - : De Burger g. bruining is van oordcel, dat verlichting, dat Godsdienst, en vrijheid in den Godsdienst zaken zijn , bij welken eene Burgermaatfehappij het grootfte belang heeft. Maar of zijn ijver in dezen ook te verre gaat , en of 'er niet vrij wat egoisme onder loopt, moge de Lezer oordeelen uit het Stukjen, het welk wij thands voor ons hebben liggen. Zijne Voorreden is vervuld met droeve klagten aan het Volk van Nederland , ,, dat hem, " gelijk hij zich uitdrukt , meer verdrietigs bejegent, dan hij langer in zijnen ,, overkropten boezem fatoren kan. " En — als een Itaaltjen ! Hij is verontwaardigd over de Dagbiadfchrijvers der Nationale Vergadering, wegens hunne, gelijk hij zegt, verminkte opgave van den inhoud zijner Misfive aan die Vergadering ter geleide van zijn gefchrift, welks titel is: De waarachtigheid det' algemeene overlevering , dat de wereld een begin genomen hebbe , tegen den aanhang van spinosa, betoogd door bolingB r 0 k e , en geftaafd in eene voorafgaande Verhandeling over den Zondvloed. — Nu dunkt hem, ,, het ongeloof ,, met opgeheven hoofde moedig tc zien voordtreden, ,, en eene houding aannemen , als of het geene andere ,, dan deszelfs oude , reeds gewogene , maar in veeier ,, oog te ligt bevonden, vijanden te duchten had." —| liet tafereel vau het Christendom , voorkomende in de bekende, uit het Hoogduitsch vertaalde Proeve over het Patriotismus verwekte bij hem eene gloetjende 'verontwaardiging , maar deze verontwaardiging verkeerde alleen jegens hem, wien het te wijten is, dat het Christendom nog zoo weinig nut aan het waare Patrtotismus toebragt enz. — Met één, dit geheele Voorbericht is vol  ezra de schrijv. der vijf eerste KOVK. des o. T. 397 vol veröntwr ar digingen , en de Burger bruining is vrij warm in ziine klagten aan liet Nederland fche Volk. Evenwel , hij kon , niettcgenftaande alle deze veröntwaardigingéh, niet van zich verkrijgen, om geheel werkeloos te blijven, en gelovende, dat men niet flechts de Hebreeuwfche Propheten maar ook den Schrijver der zoogei.oemde Wet, wel en van nabij behoort te kennen , eer men een betoog nopends de grondvesting des Christendoms en deszelfs eigenlijke beftemming, kan aanvangen , levert hij dit Stukjen , waarïn hij wil bewijzen'dat ezra de Schrijver is der vijf eerde en meeste andere Historifche Boeken des Ouden Tcstaments. Wij hebben dit Stukjen doorgelezen, maar, indien wij 'er breedvoerig en naar waarheid van fpraken, vrezen wij, dat de Burger bruining zich welligt ook over onze Recenfie zou verontwaardigen. Wij vonden het duister, verward, zonder eenige kracht van betoog, eu fchoon wij den geenen geenszins willen verketteren, die moses niet voor den Schrijver van den Pehtaieuchus gelieft te houden , echter zullen 'er andere bewijzen moeten worden bijgebracht, dan door bruining bijgebracht zijn , indien wij ezra voor den Schrijver van den Pentateuchus groeten zouden. —•— Doch , om geene veröntwaardigingen te doen gloeijen, zullen wij 'er geen woord meer bijvoegen, dan dat wij, met ons bekrompen verftand niet begrijpen kunnen, wat het gevoelen , dat ezra de Schrijver van moses Boeken zou zijn , zal kunnen toebrengen tot de waare verlichting van het Volk van Nederland. Het Proces van elwall betreffende het Leerftuk der Drie'èenheid, uit het Engelsch vertaald. Benevens eene Leerreden over hetzelfde onderwerp , door theophilus. Te Zwolle , bij J. de Vri , 1797. 40 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 5 - 8. T '. et eerfte gedeelte bevat het verhaal van een Proces, * :' zekeren elwall in Engeland aangedaan, over een Boek , door hem tegen alle l'oorftanders der Drieeenheid onder dei} hemel gefchreven, waar in hij Tr,umphant gebleven is, zonder dat ons verder bericht wordt gedaan, noch van den perfoon, noch van den tijd. — En het tweede gedeelte is eene Leerreden, gelijk het heet  39^ theophilus, hft proces v. elwall. de weg EN2. heet van iemand, die den naam theophilus aanneemt over hetzelfde onderwerp. Noch het één noch het ander heeft weinig om het lijf, en behelst niets nieuws noch bondigs. — De weg der Zaligheid op een eenvoudige wijze voorgefteld en aangedrongen in zestien gemeenzame Brieven , over de geboorte, het lijden, de dood, de begravenis, opftanding en hemelvaart van onzen Zaligmaker jEsus christus. Te Amfteldam, bij J. YVeppelman, 1798* • 158 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs « ƒ : - 14 - : • TP\e Burger weppelman fchijnt eene roeping te voelen, om als Schrijver in het licht tc vcrfchijhen. Zijn kort Bericht , "het welk hij voor deze Brieven geplaatst heeft, geeft aan menschkundigen misfehien opheldering, wij zullen het overnemen. Het zal," dus luidt het, ,, veelen vooral de zulken die onkundig zijn van mijne omftandigheden verwonderen , dat ik over een onderwerp van dit gewicht gefchreven heb, en daar nu openlijk mede in het publiek verfchijnen. Dan het is het geloof aan het getuigenis van het dier* baar Euangelium , dat jesus christus in de we* reld kwam om zondaren zalig te maken. Door gods goedheid en genade heeft mij de II. Geest dit klaar gemaakt, en ik bekenne het openlijk tot eer van onzen god en Verlosfer jesus christus, dat hij mij als een brandhout uit het vuur heeft gerukt. Ik ben dus bereid het zaligmakend Euangelium zonder onderfcheid te verkondigen, door fchrijven, door fpreken, maar bovenal hetzelve door gods genade met mijnen wandel te bevestigen , en bij mijn geloof deugd te voegen , cn bij de deugd , lijdzaamheid , en bij de lijdzaamheid, godzaligheid, en bij de godzaligheid, broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde liefde tegens allen, om daar door mijn vorig, in alle opzichte zondig en aanftootlijk gedrag uit te wisfehen, en dit bij vervolg door krachtdadige bewijze aan de zulke die dit het meest bewust is te toonen. — Och ! of dan alle menfehen mij vergave, zoo als ik bij jesus christus , door het geloof, vergeving mijner zonden in zijn bloed en dood gevonden heb. Dit is het al , dat ik voor het tegenswoordigen nodig geoordeeld heb te zeggen , en blijve vol-  BRIEF VAN J0ANNES WEPPEIMAN. ^99 'volkomen bereid, als bet bij vervolg noodzaaklijk wordt, hier nmtrend alle nodige oplosfing te geven. Voor bet overige houden dc goedgunilige lezer alle fouten die hem zullen voorkomen ten goeden ; cn men houden altoos onder het oog dat het Brieven, openhartige Brieven zijn , god die alles machtig' is, hoop ik zal ook hier over zijne zegen gebieden. " De Lezer ziet uit de form van dit bericht reeds, dat het publiek fchrijven de zaak niet is van den Burger weppelman, hoe zeer wij hem geluk wenfchen , met zijne zedelijke verbetering, hij denke, dat het Christendom niet beftaat in woorden maar in kracht, en dat krachtdadige bewijzen van zijne verbetering te geven hem ligtlijk ontdaan zal van de verpligting om Boeken te fchrijven. In Rilheid toch is veelal de fterkte van eenen oprechten Christen. Brief van j ö'aNN e s w e p p e l m a n te Amfteldam, aan zijne Moeder en Zuster te Utrecht. Tweede Druk. 6 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f : - i - : ^^Jare naar haar geld. En evenwel tweede Druk!! De Ouderdom of de zaak der Bejaarden, in XIII Gefprekken. Door herman gerhaivd van breugel, Oud- Predikant bij de Hervormden te Dordrecht. Te Utrecht, hij J. van der Schroeff, G. z., 1797. Behalven de Voorreden 430 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 16 - : Zints den tijd van Vader eenhoorn, die een wijdlopig Werk, de Christelijke Ouderdom , getiteld , gefchreven heeft, is 'er zeker zeer weinig, opzetlijk dit onderwerp betreffende, door onze Landgenoten, in 't licht gebragt, daar echter, in tegendeel, bijkans ontallijke werken, ten nutte der Jeugd, van allerlei aart, vooral in deze laatfte jaaren, in ons Land zijn voordgekomen. — Dit heeft den Eerw. van breugel, reeds, gelijk hij zegt, in het derde of laatfte deel van zijn leven,bewogen , ten nutte van zijne Oude natuurgenoten, de pen op te vatten, en hun dit Werk aan te bieden. Hetzelve is verdeeld in Samenfpraken tusfehen vier per-  400 H. G. VAN EREUCEIï perfonen, en wel twee van elke kunne, welker namefl Zijll aletophilus, philantropos, eusebia en vicixa; en welker karakters en hoedanigheden in de Foorreden worden opgegeven. De Gefprekken zijn» volgends de opgave des Schrijvers, Foorreden Bladz. XI, zoo op de gezonde Rede, als op Gods befchreven Woord gegrond, en Gods loutere Genade, christus Zoenverdienlten, en den bartbewerkenden invloed van den H Geest, als de eenige oorzaken van 's menfehen Heiligheid en Zaligheid, worden fteeds of onderfteld, of opgegeven en ingeboezemd. Schoon wij het oogmerk van v. B. alleszins billijken, om nog in zijnen ouderdom zijnen Landgenoten van nut te willen zijn, en te Richten; kon echter zijn werk, in veele opzichten, belangrijker zijn. Zijne aanmerkingen zijn wel, over het geheel, Godvruchtig en Richtelijk, doch doorgaands algemeen bekend, en veelmalen gezegd ; .echter zullen zij van deze eu geenen bejaarden nog al met genoegen, en niet zonder vrucht kunnen gelezen en overdacht worden, vooral van hun, die met Vader v. B. déne leiding van gedachten, in het léerftelligc, volgen. — De Rijl is , zoo als in Samenfpraken verëischt wordt, gemeenzaam; en hier en daar een niet ongepast Dichtftükjen ingevoegd. — In plaats van eene proeve, welke wij niet dan vrij breedvoerig zouden moeten mededeeLu, en dus ligt de palen van ons bedek te buiten gaai), zullen wij den Inhoud der Gefprekken zelve hier voor onze Lezers overfehrijven. — Eerfte Gefprek: Over den Ouderdom op zich zeiven. II. Over de eerwaardigheid, vooral van eenen verftandigen eu godvruchtigen Ouderdom. III. Over den genoeglijken en vrolijken Oud rdom. IV. Over het betaamlijk geduld der Bejaarden in hunne zwakheid en ongefteldheid. V. Over het nodig geduld der Bejaarden in ongelukken en veelerlei rampen. VI. Der Ouden verfchuldigde hoop op God, uithoofde van zijne beloften aan hun. Vil. Over de zoo noodzaaklijke als betaamlijke zclfsverbetering der Ouden. VIII. Over der Ouden betaamlijke en hun door God beloofde vruchtbaarheid in het goede. IX. Over de betaamlijke en aanhoudende nuttigheid der Bejaarden voor hunne medemenfehen. X. Over der Ouden behartiging van hun eigen nut, zoo voor dit, als voor hun toekomend leven. XI Over de zekerheid der Hemelfche gelukzaligheid. XII. Houdende eene onderzoekende over-  DE OUDERDOM OF DE ZAAK DER BEJAARDEN. 40I •verweging van den aart en natuur der Hemel fche gelukzaligheid. XIII. Behelzende leeringen en vertroostingen uit de twee naast voorgaande Gefprekken afgeleid, alsmede opwekkingen tot het geen den Bejaarden, en, elk te doen ftaat, om aan die volzekere en hoogst wen-, fchelijke Hemelfche gelukzaligheid deel te krijgen. Fr ij moedige Gedachten over den pligt eens Richters, in Crimineele Zaken. Te /lrnhem , bij J, H. Moeleman en Comp., 1798. 78 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ: - 12 - : De Schrijver, welke uit de ondertekening der Voorbeden blijkt te wezen de Burger kleijn , zo wij ons niet bedriegen, Lid van het Committé' van Justitie in Gelderland , behandelt zijn onderwerp niet regelmatig, bij wijze van Verhandeling , maar in vijf Brieven aan eenen Vriend , dien hij voorönderftelt thands den zwaarwigtigen post van Richter aanvaard te hebben , cn die in die betrekking thands zijne gedachten over den pligt een's Richters in Crimineele Zaken begeert te vernemen. De Burger K. voldoet aan dit verzoek, op eene wijze , die zijn hart cn zijn verftand beiden even zeer eer aandoet, en dit kleine Gefchrift waardig maakt, dat wij het zelve allen , die eenig Richterambt bekleden , zoo wel als jongelingen , die zich tot eenen diergelijken post voorbereiden, en eenmaal aan hunne beftemming, naar behooren , wenfchen te beandwoorden , ter herhaalde lezing en ernftige overweging aanprijzen , met verzekering, dat zij zich over het verlies van den tijd, daar aan hefteed, gewisfelijk niet beklagen zullen. De hoedanigheden, die de Burger K. in eenen Richter vordert, zijn voornaamlijk , behalven de voorönderftelde Rechtsgeleerde kundigheden, menfehenkennis, menschlievendheid, onpartijdigheid en bedaardheid . menfehenkennis, ten einde,in het hart van den befchuldigden door te dringen, en uit het gelaat, de ftem, de houding, de gebaarden, meer nog dan uit de woorden des belchuldigden , te kunnen opmaken, wat 'er in deszelfs hart omgaat — menschlievendheid, ten einde zich niet aan eene onbillijke hardheid jegens den gevangenen fchuldig' te maken , maar in tegendeel zijn vertrouwen NIEUWE VAD.BIBL.II.DEEL.NO.Q. Cc t$  402 VIUJM. GEDACHT. OVER DEN PLIGT EEN's RICHTERS, te winnen én Iiem , zoo liij fchuMfg is , te ligter tot eene vrijwillige bekentenis te brengen onpartijdigheid , ten einde de bewijzen voor- en tegen behoorlijk: te kunnen wikken en wegen, en bedaardheid, ten einde zelfs door de hardnekkigheid van den verhardden booswigt niet tot drift en daar door tot een al te geftreng en dus onrechtvaardig vonnis gedreven te worden. Omtrend de wijze van onderzoek wil hij, dat de Richter zich niet aan doode Formulieren, noch aan te voren bepaalde Vraag-artikelen zal houden, maar zijn onderzoek naar bevind van zaken en overccnkomltig den aart en de gemoedsgesteldheid van den gevangenen zal inrichten. Ten einde den Lezer eenigzins nader met het beloop dezer Brieven, die, behalveri het hoofdonderwerp, met veele lezenswaardige aanmerkingen doorvlochten zijn , bekend te maken, zullen wij nog den korten inhoud, die boven elk derzelven geplaatst is , alhier mcdedeelen. Eerfte Brief. Inleiding. De zwaarwigtigheid van den post eens Richters in Crimineele Zaken. Zijn werk. Het oogmerk daar van. Middelen, om dat oogmerk te hereiken.' Vrijwillige bekendtenis het beste bewijs. Hoe moet men eenen Crimineel gevangenen tot vrijwillige bekendtenis trachten ie brengen? Menschlijkheid, en de, daar uit voordfpruitende , deugden zijn zoo veele eigenjchappen, die voor eenen Richter onontbeerlijk zijn. Veel omgang met Lieden van een goeden inborst , is een noodzaaklijk middel, om Richterlijke deugden te verlevendigen. Menschkunde. Bij het onderzoek van eenen misdadiger kan dezelve niet gemist worden. Zij leert de waarde van den mensch kennen , en is de Voedjler der thenj'chenliefde. Iets uit schmids empirifche Plijcho* logie , ten bewijze. Tweede Brief. Ee/iige tegenwerpingen beandwoord. Hoe een Richter eenen gevangenen zal behandelen, wiens misdrijf duidelijk is, maar die tot geene openhartige bekendtenis komen wil. Regels , die de voorzichtigheid, bij een Verftandig onderzoek, voorfchrijft. Inquiftoriëele Ai ti'kelen. Een Richter moet niet al/een op de indiciën , die tegen den befchuldigden fpreken, maar ook op alles, wat voor hem pleiten kan , letten. Derde Brief. Eenige trekken tot het ideaal van eenen volkomenen Richter in Crimineele Zaken. TheÖretifche everëenftemming der Wetten, benevens die der Leerboeken over  in crimineele 2asp.n. 40$ over het Crimineele Recht, met de denk heelde» des Schrijvers. Welke de oorzaken zijn, dat men nog zoo weinige Richters aantreft, zoo als zij behoorden te wezen. Vierde Brief. Een voorbeeld van Rechtvaardigheid, uit het leven van Keizer leopold. De triumf der Vrijheid en der Rechten van den Mensch geven (moet zijn geeft) veel hoop tot eene algemeene verbetering in het Crimineele. Nog een paar oorzaken van het gebrek aan Volmaakte Richters. Eene uitweiding over het oogmerk der ftraffen. Vijfde Brief. Vrijfpraak der Zoonen van t. cloe* li u s van Vadermoord. Wensch , dat de Vonnisfen in Crimineele Zaken meer en meer volgends de Wetten der menfchelijke natuur ge/lagen mogen worden. Hoop daarop. Oogmerk des Schrijvers met deze proeve, naamlijk , om den Richter de ftudie van dc menfchelijke natuur , en de toepasftug der Menschkunde op de bezigheden van zijn beroep, aan te raaden. De behandeling der ingeente, op de natuurlijke Kinder^ pokjens toegepast; door b. tersier. Te Haarlem, bij F. Bohtl, 1797. 69 Bladz. In gr. Oilavo. De prijs is f : - 12 - = T> it kleine Werkjen van 69 Bladzijden Druk, door den ' Burger tersier. uitgegeven, is, behalven een Voorbericht, in welk hij de redenen opgeeft, die hein genoopt hebben, hetzelve in 't licht te geven, en voorJiaamlijk bedoelen , dat het gebruik der verfche lucht, te gelijk met die geneeswijze bij de inenting gebruikelijk', met gelijke vooideelen , in de natuurlük befmette Kinderziekte kan gebezigd worden, als dc inenting, in VII Afdeelingen verdeeld , waar van de eerfte bevat : Over de Kinderpokjens in ,t algemeen , en derzelver geneeswijze; II. De toepaslijkheid van de behandelingbij de inenting gebruikelijk, op de natuurlijke Kinderziekte; III. Onderzoek , en wederlegging , van fommige Schrijvers , over de werking der verjche lucht , in ae Kinaerziekte ; IV. Verklaring van de eigenlijke werking de) verjche lucht, in de Kinderziekte, en de noodzakelijkheid van derzelver gebruik ; V. De noodzakelijkheid van het gebruik der verfche lucht; in de natuurlijke Kinderziekte , doet veelvuldige ondervindingen , nader aangedron* Cc * &fiy  404 B. t e R S I e R gen; VI. Bewijzen voor de volkomen e gelijkheid, der ingeente en der natuurlijke Kinderziekte; 'VII. Eenige regels bij de natuurlijke Kinderziekte in acht te nemen. Wij willen op geenerlei wijze ontkennen, dat het gebruik .van vcrlche lucht in de natuurlijk befmette K'irrV derpokjens allernuttigst. ja zelfs onontbeerlijk is ; zoo om de hevigheid der ziekte zelve als om verfchillende bijkomende toevallen te matigen , en uit dien hoofde verre te verkiezen zij boven die moorddadige manier, welke de oude gebruikten om hunne lijders, (onder voorweiHifel dat de pokjens anders naar binnen zouden liaan) in dicht geflóterie cn warm seftookte vertrekken op te Hinten, en met dekbedden, drie of vier dekens enz. te bedekken , onder den last van welken zij niet zelden, geduurende de hevigfte folteringen en bcnaauwdlieden , den geest gaven ; maar , dat het gebruik van veriche lucht , te gelijk met die geneeswijze bij de inenting gebruiklijk, de natuurlijke pokjens even zoo goedaartig maken en gelukkig genezen als de inenting, is eene Helling, welke wij als volftrekt valsch aanmerken. Indien , volgends het denkbeeld van den Burger ter. sier, door het jjebruik der verfche lucht, de natuurlijke pokjens even zoo goedaartig en gelukkig konden genezen worden, als de ingeente, dan ware de inenting geheel vervallen. Dan, het grootfte onderfcheid dat 'er is-, tusfehen de natuurlijke en ingeente pokjens en het gelukkiger gevolg , dat de ingeente bovJu de natuurlijke hebben , niettegenftaande men in beiden dc zelve methode van genezen houdt, beftaat wel voorn aam lijk in de wijze van befmetting. Dewijl de natuurlijke befmetting gefchiedt door inademing van befmette lucht , waar door de longen , en door middel van het fpeekfel de eerfte wegen diretf: worden aangedaan; daar dc belmetting, door de inenting, in tegendeel, onmiddelijk op de uitwendige oppervlakte van het lichaam aankomt. De natuurlijke befmetting oefent dus zijne eerfte woede uit op die deelen, welken volllrckt tot het leven noodzaaklijk zijn, daar de kunftigc befmetting derzelver woede 't eerst op de huid oefent , welke daar tegen beter bcfland is, zonder het leven van den lijder onmidddijk in de waagfchaal te ftelien. Indien de goede uitwerking der inenting niet toe te fchrijven was , aan de wijze van befmetting , maar alleen aan het gebruik van verfche lucht, hoe komt het dan dat zij, welke de l> ,.'"'■•'.. ia-  debkh. der ingt CNTE , OP ds NAT. kindrpp. TOEnF.p. 405 inenting'verricht hebben door propjens katoen, met pokftof bevochtigd , in den neus te .leken , of , door pokftof met thee gemengd te laten drinken , dat zegge ik , zij, welke de inenting op die manier gedaan hebben , even zoo ongelukkig gellaagd zijn , als of de lijders natuurlijk befmet waren, niettegenftaaude zij onophoudelijk van verfche lucht gebruikmaakten? Hoe komt het, dat in het jongst verlopen Jaar , toen de Kinderziekte zoo hevig in 't algemeen in Amfteldam woedde, voor zoo verre onze waarnemingen ftrekken, van de negen kinderen aan de natuurlijke pokjens twee ftierven; alfchoon wij met alle mogelijke oplettendheid gebruik maakten van verfche lucht, luchtige vertrekken , ligte dekfels, en verdere gepaste geneesmiddelen, daar 'er in tegendeel van alle ingeënten in de Stad ten dien tijd Hechts één is komen te fterven? De verfche lucht heeft dit verfchil niet te weeg gebragt maar wel de wijze vau befmetting. Wij achten dit Boekjen , als /.eer gefchikt om het waarachtige nut der inënting, en de voordcelen daar aaii verknogt, den bo iem in te liaan, en raaden onze Landgenoten , welke hetzelve lezen , zulks oplettend te 'doen, en te gelijk gebruik te maken van de aanmerkingen, opdietzelve, door den Burger bicker in 't licht gegeven , op dat zij des te beter in ftaat zouden zijn , Ofti het goede, daar in voorkomende, van het kwade te onderfcheiden. Aanmerkingen, op het Werkjen van den Heere b. tersier, getiteld: de Behandeling der ingeente op de natuurlijke Kinderpokjens toegepast ■; Briefsgewijze aan denzelven medegedeeld, èn flrekkende voornaamlijk, om het genot der verfche lucht in de behandeling der Kindei ziekte aan te prijzen, en de- voordeden der inent inge, of kunflige befmetting tc verdeedigen. Door l. bicker. Te IPaarlem, bij F. Bohn, 1798. 80 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 12 - : Deze Aanmerkingen in den vorm van een' Brief daargefteld, aan den Burger tersier, op zijn Werkjen, welk wij hier boven hebben aangekondigd, behelzen voornaamlijk , de verdediging van een middel, waar door de maatfchappij reeds duizende leden bchouuen Cc 3 heeft;  4o6 L. BICKER heeft; te weten, de inenting der Kinderpokjens; om het gevaarlijk ftelfel, dat de Burger tersier zich van deze Kunstbewerking koestert , en het publiek tracht op te dringen, met reden om verre te werpen. De Burger n ic ker ftemt volkomen toe, dat het gebruik van verfche lucht, in de natuurlijke pokjens, allernuttigst is, maar ontkent, met geen minder grond, dat het gebruik van verfche lucht, in de natuurlijke pokjens, dat zelve nut en voordeel aanbrengt , als de inenting. Hij ontleedt vervolgends het Werkjen wan den Burger tersier vau ftuk tot ftuk, zoo kort eu bondig, op Theöretifche , zoo wel als praktifche gronden , dat het de onktindigfte zelfs niet moeilijk zal vallen, hier uit de waarheid hulde te zien gedaan. Hij beroept zich hier en daar op de ondervinding van beroemde mannen , en brengt, uit zijne eigene ondervinding, dc volgende aanmerkenswaaredge waarneming bij, welke wij, om derzelver aangelegenheid, onze Landgenoten, geheel zullen medcdeelen. Bladz, 54 gaat hij aldus voord: ,, Ik werd ,, geroepen, in een huishouden, van vijf Kinderen, bij het oudfte Zoontjen, oud tusfehen de 12 cn 13 Jr.aren , dat zedert daags tc vooren zeer fchielijk en zeer ,, zwaar ziek geworden was. Ik vond zijn gantfche „ lichaam als bezaaid met uitbottende pokjens. Dit cn „ de verdere verfchijnfels deeden mij aan den Vader ,, eene zeer ongunftige voorzegging maken , het geene „ hem geweldig aandeed. Het was, zeide hij mij, zij^ ne bijzondere lieveling, zoo wegens zijne veel belo,, vende vermogens , als wegens het uitzicht , dat hij ., had om hem in zijne zaken op te brengen; en hij ,, bad mij , met al den aandrang en de aandoeningen „ van eenen tedcrlievenden Vader , ik zou toch alles „ aanwenden, wat mogelijk was om zijn Zoontjen te „ behouden. In deze gemoedsgefteltenis onderhield ik ,, hem ernftig over de Inenting voor zijne andere Kin,, deren. Maar hij verzogt mij , dat ik daar niet van ,, fpreken zou ; en zeide mij , dat hij 'er wel op gedacht had, maar 'er uit gemoedelijke beginfelen volftrekt tegen was: hij wilde den Heere niet verzoeken, ,, noch voor uit lopen. — Ziende dat het vruchteloos zijn zou daar meer op aan te dringen, raadde ik hem evenwel alles toch in acht te nemen , wat ik hem voor zijne andere Kinderen , zoo wel als voor zijn M zkk Zoontjen, zou voorfchrijven, Dit beloofde hij „ HU)  AANMERKINGEN, OP HET WEP.KJEN VAN B, TERSIER. 407 „ mij met een bijzonderen nadruk. Ik beval hem, hii „ zou de andere 'er niet bij laten komen , en fchreef „ alle die maatregels voor, welke men bij de Inenting ,, gewoonlijk in acht neemt; maar gelaste wel bijzonder, „ dat men hen toch n'agt en dag: verfche lucht zou laten „ genieten ; terwijl ik ieder hunner open lijf bezorgde. „ Alles werdt naauwkeurig in acht genomen. Na ,, drie of vier dagen, onderwijl dat alle de omftandig„ heden der ziekte van zijn Zoontjen zeer verergerden , ,, vond ik 's morgens, naar hem komende zien, den Va,, der, met de vier overige zijner kinderen, rondom zijn j, rustbank ftaan, hun broertjen met een zichtbaren afL fchrik betastende. Ziet , mijn Heer ! zeide mij de Vader, ik ent mijne Kindereu ook in, maar niet met l, zoo veel fmart als Gijlieden Iuënters het doet. Dat doet gij, zei ik, Vader! maar de fmart kan na" derhand komen. Vervolgends hem alleen fprekende, " zeide ik hem, ja mijn Heer! Gij hebt uwe Kinderen " ingeënt; maar zekerlijk zonder overweging of zij 'er " gefchikt toe waren ,' of zij niets in hun geitel of " lichaam hadden, dat het gevaarlijk zou kunnen ma" ken, en zeker op eene wijze, die , naar mijne gedach" ten, zeer zorglijk is; tc weten, door inademing van '" de pokftof, waar van ik hem, naar mijne wijze van " denken 'er over , alle de nadeelige gevolgen voor;" hield. — Den volgenden dag wederkomende, verzogt " hij mij alleen te fpreken; ik vinde mij, mijn Heer! zeide'hij, zeer bezwaard; zoudt gij mijne Kinderen " nog niet kunnen inëntcn? Ik beduide hem, dat zulks en voor mij en voor de Inenting niet raadiaam was; " dat men den kwaden uitllag 'er van aan mijne en " niet aan zijne Inenting zou toefchrijven , en dat het ',' ook niets helpen kon , dewijl zij zekerlijk reeds be„ fmet waren. Dan ik nam deze gelegenheid waar om " nogmaals aan te dringen, dat hij toch alles , wat ik bevolen diad , zorgvuldig zou doen in acht nemen, „ en bijzonder op de verfche lucht bedacht zijn, cn daar „ toe ook hen alle afzonderlijk laten Uapen. — Na 7 , of 8 dagen werden zij alle kort na eikanderen ziek, „ en, om kort te zijn, kregen alle het allerërgfte loort ,, van Pokjens, waar van 'er twee onder de uitbotting, „ en de twee overige onder de etterkoorts na zeer veel ,, geleden te hebben, ellendig ftierven. — Ik ben niet „ in ftaat alle de fmartelijke aandoeningen , noch het Cc 4 „ gne-  4°8 L» BICKER grievend naberouw, welke ik toen dien , in de daad „ tederhartigen cn deugdzamen Vader , zag lijden , te „ belchnjwi: men kan die zich veel ligter verbeelden. *> ~ öét eertigfte, dat toen zijne fmartefl nog lenigde * „„was de hoop ^ dat hij zijn oudde Zoontjen nog bc„ houden mogt ; want dit bleef' het na dien tijd nog wel drie weken uithouden; doch op eene alleszins „ medelijdenswaardige wijze. Van het hoofd tot de „ voeten bevlekt met zwarte pokkorflen , en bezet op vcrlchciden plaatfen met vuile verzweringen , onder en uit welke beide aanhoudend eene menigte fh'nken- de etter uitvloeide, M'as het in de daad een monfter, „ waarvan een ieder, die het zag, fchrikte en met innig „ medelijden werdt aangedaan. De Vader echter bleef hem dag en nacht met dc tederde zorg en allerlei „ aandoeningen oppasfen. Meermalen vond ik hem bij „ het bed van zijn Zoontjen op zijne knieën liggen „ vuurig biddende , God mogt het toch behagen hem „ zijn nu nog éénig kind te laten behouden ; wanneer „ ik hem wel eens beduide, dat hij veel liever bidden mogt, dat het, door een fpoedigen dood , van zijne imarten mogt verlost worden; dewijl 'er, al bleef'hij ,, in het leven, niet dan allerlei ellenden van te voor„ zien waren; gelijk het dan ook eindelijk geheel uit„ geteerd ftierf. — Nooit vergeet ik dc aanhoudende ,, wanhopende gemoedsaandoeningen , waarin ik toen ,, dien ongelukkigen Vader gezien" heb. — Na dat deze ,, tot bedaren gekomen waren, viel hij in eene mijme- ,, ring, die verfcheide jaaren geduurd heeft. Zie ,, daar W. E. Heer! zulk een verfchrikkelijk fchouw,, fpel, zulke heilloze gevolgen heb ik uit dc natuur„ lijke befmetting zien ontdaan, niet tegcnflaande men „ de lijders met alle omzichtigheid en" op den duur eene. verfche lucht had.doen genieten. En ik heb ,, 'er meer dergelijke van gezien , fchoon .niet in alle „ omftandigheden zoo rampzalig'ongelukkig. Dan „ geven zij mij niet allen grond 'en reden om de Inën,, ting, de kunftige befmetting, verre boven dc natuur,, lijke te verkiezen, cn om dezelve met kracht voor te daan cn haare voordeden met ijver tc verdedigen? — Moesten zij niet een ieder tot dezelve doen be„ fluiten ? -tr Zijn 'er van de Inenting wel dergelijke gevallen bekend?" Moeten zij, die uit.onkunde of blind- vooroordeel, alle gelegenheden waarnemen ,.om' - • ■ ■ - "de  AANMERKINGEN, 5>K HET WERK |KN VA N B. TERSIËR. 409 de Inenting, die heilrijke Kunstbewerking! eene gevoelige neep toe te brengen of tegen te gaan , niet fi.lderen bij het lezen van deze waarneming? — Blijkt uit dezelve niet, ten klaarden, dat, nll'choon men de verfche lucht onophoudelijk in de natuurlijke pokjens gebruikt, de uitflag echter, dikwijls, alleröngundigst is? Daar het gebruik in tegendeel van verfche lucht, bij eene kundige of plaatslijke inenting , onder het bellier van een bekwaam Genees- of Heelkundigen , ons bijna een' Wiskundigen goeden uitflag verzekert, ó, Gij ongelovigen! wanneer zullen u de fchelleu van de oogen vallen"? Indien gijlieden voor eenige overreding vatbaar zijt, zoo bevelen wij u dc lezing van dezen Brief met allen ernst aan, ons verzekerd houdende, 't zij gijlieden hier door overtuigd wordt of niet, dat gijlieden u den tijd van lezen daar aan bedeed, niet zult beklagen. Disfcrtatio Mathematico- Antiquaria dc Ilorologiis vctcrum fciothericis, &c. Dat is: Wis- en Oudheidkundige Verhandeling over de Zonnewij■ zers der Ouden : waarbij gevoegd is eene Theorie van Zonnewijzers, die te gelijk het uur , het Azimuth, en de hoogte der Zon aanwijzen, door j- F. vangbeek c alk oen. Te Amjleldam, bij G. H. van Keulen, 1797. 140 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - 4 - : Men heeft dikwerf, en te recht geklaagd, dat de Oudheidkundigen te weinig werk vau andere wetenfehappen , en wel inzonderheid van Wis- Natuur- cn Sterrekunde maken , en daar door in het uitgeven van oude Schrijvers , die over dergelijke doffen handelen , wel eens misdagen, enkel uit onkunde, begaan hebben, waar van het ons niet moeijelijk zoude vallen , voorbeelden, onder anderen uit hardimnus, bij te brengen. — En dat Wiskundigen , aan hunnen kant, zich niet zelden te weinig op andere Uitdien, en met naame op Oudheidkunde en Critica toeleggen, om de fchriftcn der Ouden naar waarde te behandelen. Wij verheugen ons dan eenen Schrijver aan tc treilen, waar op geene van deze aanmerkingen toepasfelijk is , cn die in dit doorwrocht werk, dat wij voorhanden hebben., zich even Cc 5 als'  410 - J, F. VAN BEEK CALKOEN als Mathematicus cn als Criticus opdoet: ten vollen uitgerust is om de taak, die hij op zich genomen heeft te behandelen: cn vrij wat licht over een zeer moeijclijk ffcöfc verlpreidt. Wij komen wel is waar wat laat met de aankondiging van dit Huk voor den dag , het geen alleen aan toevallige beletfelen is te wijten: doch wij hopen verlchoning te zullen vinden in de uitvoerigheid va i ons verilag. liet werk is in vier algemeene Hoofddeelen verdeeld. In het eerfte handelt de Schrijver over de oudfte wijzen van deir dag te verdeelen , en dat wel vóór de kennis der Zonnewijzers : in het tweede over de Gefchiedenis der Zonnewijzers: in het derde over de verfchillcnde Zonnewijzers der Ouden : in het vierde geert hij zijne theorie over de Zonnewijzers. Dit laatfte ftuk is geheel Mathematisch : in de overige is zoo veel Mathematisch, keurig bijëengebragt als tot het behandelen oer zaken nodig is*: cn zoo veel geleerdheid, als de aart der zaken yerï-iscbt , zonder dat de Schrijver zijn papier met ijdclcn pronk van geleerdheid, of met meer Mathefis dan nodig was, gevuld heeft. liet Eerfte Hoofddeel, bevat, onder anderen, versheide lczingsvvaardige zaken over de oudfte verdeelötó van den.dag, eerst in ogtend, middag, en avond, en de wijze om die deelen te onderkennen , vervolgends over .de.. vmlceling in kleinere onderdeden , eene fchoone en wezenlijke Mathcmatifche verklaring van de Tafel, die palla-Mcs gegeven, heeft van de lengte der fchaduwe te Romen op, ieder uur des daags in iedere maand: welke uitlegging rust op een algemeen Mathematisch voorflet, waar uit de Tafel van pai.ladius wordt berekend : zoo dat men thands de naauwkeurigheid derzelve erkennen moet, eil tevens toeftaan , dat het uur werdt opgemaakt uit de lengte der fchaduw van het menfehen 1'Cliaam , /,-/ votteh van dat zelfde lichaam uitgedrukt : het geen vervolgends door verfcheide fpreekwijzen tn; jdrtatlën van oude Schrijvers met fchranderheid wordt bevestigd. De Schrijver, na iets gezegd te hebben over de vrij oude verdeeling van den dag in 12 uuren , dat is van den dag der zcnneftilftanden , op welke eigenlijk die verdeeling oorfpronkelijk toepasfelijk is , gaat over tot den oorfprong der ongelijke uuren, die hij insgdijks aan Astronomifche waarnemingen toefchrijft: cn tot het verklaren der middelen-waardoor men die  dissert. wathematico-antiqüaria. 4U die deelen kende , en opmaakte het lioeveelfte uur van den dag het was; dit brengt' den Schrijver natuurlijk tot den zoogensamden Zonnewiizer van Koning a chaz, cn bet wonderwerk in het ade Boek der Koningen tioofdft, XX. verhaald, dat de fchaduw tien graden ach eerwaards keerde; zijnde de Schrijver van gevoelen, dat hier denkelijk van eene opgerichte naald gefproken wordt, wiens iehaduw , op een horizontaal vlak , de uuren aauwecS. _ Veel is 'er over die plaats des Bijbel* gefchreven-. en bij het geen de Schrijver daar omtrend aanhaalt, Zij het ons geoorloofd tfé voegen de doorwrochte Verhandeling van den beroemden chais over dat onderwerp , aan het hoofd van zijn Conmentarius over het üde Boek der Koningen geplaatst : en die ons voorkomt een der meest voldoende (lukken , over dit gewigtig onderwerp, te ziin. Eindelijk fpreekt de Schrijver van de Gnomons die dc Oiuten gebruikten; hij toont aan hoe en waarïn dezelve van Zonnewijzers vericbilden: en geeft eene zeer fchoone uitlegging van den Gnomon dien Keizer augustus te Romen opnehtede ; en eindelijk hoe de Gnomons van de hedendaaglche Sterrekundigen van die der Ouden verfchillen. In het tweede Hoofdfiuk geeft de Schrijver eene korte Gefchiedenis van de Zonnewijzers bij de Grieken en de. Romeinen : waar na hij in het derde Hoofddeel overgaat tot de verklaring van de wijzii, waarop de Zonnewijzers bij de Ouden vervaardigd waren. Hier ilrekt hem tot tekst eene plaats van v i t r uv i u s, waar in verfchillende foorten van Zonnewijzers opgenoemd worden. De Schrijver gaat dezelve na , geeft afbeeldingen van die geene , waar van men nog overblijlfels onder de Oudheden gevonden heeft, en gebruikt overal met veel fchranderheid de Wiskunde , om zijne verklaringen te Haven, en dus het geen anderszins Hechts met waurfchijnlijkheid uit gezegden der Ouden zoude kunnen worden afgelegd, volkomen te bewijzen. Hij toont onder anderen aan , dat men verkeerdelijk de zoogenoemde -Analemmata tot de Zonnewijzers gebragt heeft : daar zij Hechts dienden om Zonnewijzers te maken : cn is van gevoelen, dat de Ouden in liet algemeen door Anaiemma een wer ktuig verftonden , gefchikt om de redens, die de fchaduwen op de dagen der ZonneHanden en der ^agt-eveningen tot eikanderen hebben, aan tc wijzen;  4'2 t. f. v.an beek calkof..n het goen door hein wederom Mathematisch wordt 'onf.*' wikkcld. Het is niet mogelijk den Schrijver hier van Rap tot flap te volgen: ieder (luk is in het werk zelve de overdenking dubbel waardig : dan wij kunnen niet afzijn nog een woord te zeggen vau de dratgkate Zonnewijzers der Ouden, waar van fommige Schrijvers gewagen, en waar van men 'er één onder de puinhopen van Herkulanum, te Portici gevonden heeft; dit fchoon gedenkftuk wordt door den Schrijver met zijne gewoone'fcherpzinnigheid onderzocht: daar hij, na alle de deelen van dit werktuig behoorlijk nagegaan te hebben , uit de .gronden der klootfche driehoeksmecting de geheele gesteldheid van hetzelve berekent en alleszins volledig uitlegt: iets , om dit in het voorbijgaan aan te merken, dat door niemand dan door een ervaren Wiskunltenaar zoude hebben'kunnen gedaan worden. Vervolgends toont de Schrijver aan , dat men niet , uit de hoegrootheid van de helling der Ecliptica, welke die Zonnewijzer voorönderftelt, kan opmaken, (de jaarlijkfche vermindering naamlijk van die helling in acht nemende,) op welken tijd dit werktuig is vervaardigd geworden, zoo als de leden der Academie van llerkülanum hebben willen doen. Het isj voor een fchrander Wiskunftenaar niet genoeg te rekenen : maar , wanneer hij befluiten uit waarnemingen , of uit werktuigen op waarnemingen gevestigd, opmaakt, moet hij eerst zien of de geringe onzekerheden, die altoos, zelfs in de beste waarnemingen plaats hebben, of die de metingen op wèrktuigen gedaan vergezellen , eenen merkelijkcn invloed op de befluiten hebben of niet : en zo ja , gelijk hier het geval is, zal hij zich wel wachten van iets te befluiten. Dan , het geen hier door geen Wiskunde kan beflischt worden , wordt uit andere aanmerkingen volkomen voldongen, naamlijk : tiaar twee maanden op die plaat of Zonnewijzer niet met dc naamen van qitintilis en sextilis maar van jü'uus en augustus bcltempeld worden, valt het in het oog dat dit ftuk na het jaar 27 vóór onze tijdrekening vervaardigd is: en vermits het onder de puinhopen van Herkulanum gevonden is, moet het vóór het jaar Ho van die zelfde tijdrekening aanwezig geweest zijn. Het vierde ui laatfte Hoofddeel, dat,geheel Mathe- ma-  D1SSERT. MATHEMATICO-ANT:QÜAUIA. 413 matisch is, heeft tot opfchrift: Theorie der Zonnewijzers die het uur, het Azimuth en de hoogte der zón aan-, wii zen. 'Onze gewoone Zonnewijzers duiden de uuren aan dooide (trekkingvan de fcbaduwen der naald; de lengte der naaide als zoodanige is des voor de zaak onverfchillig: maar wanneer dc fchaduw niet alléén het uur, maar tevens dc hoogte der zon moet aanwijzen, komt de lengte der fchaduw, en die der naald in aanmerking: en gevolglijk is dit het eigenaartig kenmerk dier werktuigen, dat de uuren door de fchaduw van het uiteinde deinaald, of van eenig bepaald flip in dezelve aangewezen worden: eene foort van Zonnewijzers die niet genoegzaam onderzocht is geworden, hoewel, cn dit is aanmerkelijk, de Zonnewijzers der ouden allen op^die wijze vervaardigd waren. De Schrijver lost dan eerst dit algemeen vraagftuk op: ,, Gegeven zijnde de Poolshoog„ te, dc zons afwijking, en de plaats van het flip dat de ,, uuren moet aanwijzen, te vinden den weg, weiken de „ fchaduw van dat 'flip op eenige oppervlakte, het zij ,, vlakke, het zij kromme, befchrijft: en op dien weg „ de plaats te bepalen, waar op die fchaduw, zich op ,, een bepaald uur bevindt." Dc oplosling van dit algemeen voordel, is overheerlijk fchoon , cn beveelt zich aanmerkelijk door eene waare Mathematifchc elegantie, en het geheel befluit wordt in twee zeer cenvouwige formulen vervat, die den aart der fchaduwlijnen, welke het uiteinde der naaide befchrijven moet, om'aan het gevraagde te voldoen, volkomen aanwijzen. De Schrijver past die algemeene oplosfing op eenige bijzondere gevallen toe: vooreerst op de kromme oppervlakten , hoe zij ook mogen gedeld zijn, en vervolgends op de vlakke oppervlakten, naar derzelver bijzondere richting: in welk geval, de gevraagde kromme lijnen altoos vau de tweede orde zijn, en dus of Cirkel, of Ellips, of Hijperbool of Parabool: — Om dat te meer op te helderen, befchouwt de Schrijver eindelijk meer opzettelijk de horizontale Zonnewijzers, en geeft de tekeningen en berekening van eenen dëTgelijken Zonnewijzer voor de breedte van Amdeldam. — Hij beüuit met zijne Theorie op twee vraagdukken, die in de Zeevaartkunde te pas komen, toe tc pasfen. — Wij befchouwen deze Verhandeling als een duk dat den  414 WEERKUNDIG!" STELLINGEN. den Schrijver niet alleen zeer veel eer aandoet, en hem onder de beste Mathematici van ons Land eeue aanzienlijke plaats doet bekleden , maar ook als een Werk, dat allen , die prijs ftelien op waare wetenfehap , hoogst aangenaam ziin moet. Wij hebben met genoegen vernomen, dat de Schrijver voorleden jaar eene reis naar Gotha gedaan heeft, om zich onder den beroemden v o n z a c h in dfe praktijk der Sterrekunde te oefenen, waar in hij ten vollen gedaagd is: ook is liet ons bekend, dat onze Schrijver alleszins de goedkeuring van von zach heeft Weggedragen : en dat deze aan eenen zijner vrienden gefchreven heeft, dat calkoen, het verlies, door het ontijdig affterven van den onvergclijkclijken nieuwland, in het vak der Sterrekunde zal vergoeden. Mogt dan nu door hem, daar het de Voorzienigheid niet behaagt heeft dé dagen van nieuwland te verlengen, de Sterrekunde hier ter plaatfe herleven! Wij wenfchen dat cal koen zich beltendig op deze wetenfehappen bliive toeleggen: dat zijne waarde aan die geenen , welke de befchikking Over posten hebben, waarin ervaren Wiskunftenaars, Natuureu Sterrekundigen te pas komen, moge bekend worden, en dat zij hem ten nutte van het land of van de Ituderende jeugd fpoedig mogen gebruiken. Intusfchcn is hem de zorge over het Oblërvatorium van het gezelfchap Felix Meritis te Amfteldam toebetrouwd; hij heeft reeds veele waarnemingen aldaar gedaan, en aan den beroemden von zach medegedeeld, welke niet iu gebreke zal blijven dezelve verder uit te geven! Wéét kundige Stellingen , gegrond op eene vijftigjaarige Waarneming. Gedrukt voor rekening van den autheur, 1798. 28 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is "C*en Boekjen als dit, dat wij thands voor ons hebben 'iggeli, kan den wectgierigen Natuur-Onderzoeker niet dan ten hooglten aangenaam zijn; en wel bijzonder, om dat, volgends het Voorbericht, de Hellingen, iu hetzelve vervat, haaren grond (lag hebben op eene reeks van vijftigjaarige Waarnemingen, die ons vrij waarfchijnlijk voorkomen, en met dc uiterfte oplettendheid fchijtfen gedaan te zijn. De Schrijver heeft zijne aanmerkingen en waarnemingen  wre1? kundige stellingen. 4*5 een in agt Afdelingen vervat, waar in gehandeld wordt: I Over de Atmolphecr of dampkring. II. Over de werking der eiecmeke ftof in den Dampkring. III. Over den invloed der Maan op den Dampkring. IV. rWaars neminrai. V. Over den invloed der Maanpnntén (Phafes of Schijngeftaltcn). VI. Over de Wolken, Dampen, enz. VIL Over de Barometer en Thermometer. VUL Nodige aanmerkingen. • :Ki*Z\ Z Bladz. 13 en volgenden vindt men de Tafelen over dt; twaalf maanden van het jaar, getrokken uit de vijftigjaarige. waarneming, waar in de neiging van het Weer op fommige dagen wordt aangewezen. Om den Lezer daar van een denkbeeld te geven, zullen wij hem het volgende tot eene proeve mededeclen. januarij 19- Meest goed Wcêr. Óp dezen dag heeft het in geen 50 jaaren gefneeuwd. 29. Dc fchoonfte'dag der geheele maand. april 12. Zelden regen ; doch meest betrokken. , 25. De deinzigfte en regeniichtiglte dag van het geheele Jaar. m A U ftjf. Regen en geneigd tot onweer. augustus 31. Op dezen dag heeft het maar 4 malen in 50 jaaren geregend. No°- vindt men achteraan eene Tafel geplaatst, dienende* om meteen opflag van het oog te kunnen Zien, in welk etmaal regen, frièeüw of hagel te verwachten ïs. De da^en, die eenige neiging tot regen hebben, zijn daar in met R, en die waar op bijna zeker regen te wachten is met RR getekend. De a5fte dag van April alleen is met RRR getekend, om dat, volgends opgave van den Schrijver, deze dag in 50 jaaren maar vijfmaal zonder regen geweest is. Schoon de fchrijfflijl vrij flordig is , verdient echter het Boekjen aanprijzing. Korte Aardrijkskundige befchrijving der Vereemgae Nederlanden. Ten nutte der Schooien opgefield. DMr w. k. H- Te Amfteldam, bij J. R. Poster. 140 Bladz. In OcJavo. De prijs is f : - 12 - : Een nuttig Boekjen voor de Bataaffche Jeugd, om van het Vaderland, waar zij haar aanwezen ontving, een juist  4IÓ W. H. H. AARDBIJKSK. BESCHR. DER NEDERL. juist en gepast Geographisch denkbeeld te verkrijgen. Plet is, ten dienfte der Schooien, in vragen en andwoorden opgelteld, en bevat veele nuttige bijzonderheden, welke men in andere foorgehjke Werkjens te vergeefsch zou zoeken. Hoe nuttig, hoe onontbeerlijk in meest alle vakken der lamenleving, de Geographie of Aardrijkskunde ook zij, nimmer echter kan dezelve met meerder vrucht aangewend worden, dan wanneer men de pas ontluikende Jeugd tot de kennis der Gefchiedenis van haar Vaderland voorbereidt, door dezelve van deszelfs ligging, gebjk mede van alle de merkwaardige bijzonderheden, in hetzelve voorkomende, naar aanleiding der Geographie, een juist en gepast denkbeeld te verïchaffen; en in dit loflijk doelwit is, onzes oordeels, dc Schrijver van dit Boekjen in den vollten zin gcilaagd. Na eene korte Inleiding, behelzende eene verklaring Tan het woord Geographie, benevens aanwijzing hoe dezelve geleerd wordt: voords wat men bij de Landkaart moet opmerken: hoe de Aarde verdeeld wordt, en wel bijzonder Europa; welke Zeeën daar in zijn; de Godsdienst cn Taaien, toont de Schrijver den naam en oorfprong der 17 Provinciën, wanneer zij dien naam verworven hebben; hoe die onder de heerfchappij van Spanje geraakten; de gelegenheid, grenzing, grootte, de Rivieren en Zeeën; en hoe de zeven verëenigde Provinciën genaamd worden. Vervolgcnds handelt hij over iedere Provincie 111't bijzonder, als: Over Zeeland Bladz. 21; Holland Bladz. 33; Noordholland Bladz. 60; Utrecht Bladz. 67; Gelderland Bladz. 75; Overijsfel Bladz. 05; t Landfchap Drenthe Bladz. 105; Vriesland Bladz. 107; Groningen en Ommelanden Bladz. 120; en Bataafsch Braband Bladz. 127. Jammer is het, dat in dit nuttig Boekjen voor de zuiverheid van taal en fpelling niet genoegzaam gezorgd is; alzoo ons hier en daar aanltootlijke, ja bijna onverfchoonbare gebreken zijn voorgekomen, die wij gaarne gewenscht hadden in hetzelve niet te vinden. Niettegenftaande dit alles maken wij geene zwarigheid, om s Schrijvers arbeid, als zijnde een allernuttigst handboekjen voor de jeugd, allen wien het onderwijs derzelve is aanvertrouwd, hunner oplettendheid aan te beveelen. Be-  T. ERSK1NE, besch. VAN DEN OORL.VAN ENG. EN FRAr- KR. 4 \f Befchouwing van de oorzaken en gevolgen des tegenwoordige}! Oorlogs van Engeland met Frankrijk, door thomas er ski ne. Naar den vijf'éntwintig/len Druk, uit het Engelsch vertaald. Te Amfteldam, bij J. Yntema, 1797. 147 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is fx - a- : Reeds meermalen hebben aandachtige befehouwers ontdekt en aangewezen , die groote verandering , welke zints eene reeks van jaaren heeft plaats gegrepen in de denkwijze der Engelfche Natie omtrend derzelver Staatkundige beginfelen. Doch niemand heeft deze verandering met eene meesterlijker pen, en volgends haare eigenaartige kenmerken , juister getekend, dan er ski-» ne, (een Engelsch Advokaat, en tevens Lid van het Parlement, waarin hij een van de hoofden der Oppofitiepartij is,) in het werk , welks vertaling wij thands aankondigen. — In de eerfte plaats zoekt hij de oorzaken van dien oorlog op. Pitt fpeelde hier de voornaamfte rol. Erskine vindt daarom nodig, om zijn gehouden gedrag in de Amcrikaanfche, en Franfche Omwentelingen op te fporen, en het tegenftrijdige daarvan, vooral in het geen dc zoo noodzaaklijke hervorming van het Huis der Gemeente betreft , te ontwikkelen. Van zelfs komt hij hier bij op den naijver van den Minister , omtrend al wat, flechts van verre, de Franfche Omwenteling fcheen te begunftigen , of naar de beginfelen derzelve zweemde. De Itrenge houding van .pitt omtrend de ingezetenen brengt hem op de befchouwing van zijn gedrag omtrend Frankrijk , tot op het bevel, aan deszelfs Gezant chauvelin gegeven, den 24 Januarij 1793., om Engeland te verlaten. Het Refultaat van deze befchouwing is, dat Frankrijk meer belang getoond hebbe in de vriendfehap van Grootbrittanje , meer toegevend geweest zij, en dus minder fchuld'hebbe aan de verwijdering en den gevolgden Oorlog dan dit laatstgenoemde rijk. — Hij ftaat vooral ftil bij de door de Ministcriëele partij jn het Parlement voorgewende redenen van noodzaaklijkheid , en wederlegt dezelve bondig, tonende tevens hoedanig het gedrag van Grootbritianje had behooren te zijn. Hierop NIEUWE VAD. BtBL.II.DEEL.NO. 9. Dd Ollt-  41S T. E R s K I N E ontvouwt bij de blindheid en hardnekkigheid, met welke de Oorlog wierdt voordgezet in weerwil van eene reeks der gunltiglte gelegenheden, om in den aanvang denzelven een einde te doen nemen ; en toont de volftrekte onbereikbaarheid der oogmerken , om wrelke men volharde. Hij beroept zich hier bij voo!naamlijk op de maatregelen van het huis der Gemeente, — en de voorlieden, in hetzelve gedaan. Uit het geheel blijkt, dat Grootbrittatije's Ministerie den Oorlog gevoerd heeft , (volgends deszelfs eigen taal) aanvanglijk, „, om zich „ te verzetten tegen dat woest en verderflijk beginfel „ van roof. regeeringloosheid, godloosheid en ongods,, dienfiigheid, de gevolgen van het welk, gelijk ze in „ Frankrijk waren openbaar geworden , eene geduchte maar heilzame les, voor de tegenwoordige eeuw, en ,, voor het nageflacht bevatten." — Waarom het Ministerie verklaarde ,, dat zoo lang de tegenwoordige „ of eenige andere Jacobijnfche regeeringsform in Frank,, rijk ftand hieldt, geen voorflag van Vrede, doorEn,, geland gedaan of aangenomen kon worden. " Doch toen de Franfche Republiek naderhand eene vaste Conftitutie kreeg, en ,, de zaken zoodanigen keer genomen hadden, als zijne (Grootbrittannifche) Majesteit zou bewegen, om aan de zijde des vijands eenige gefchiktbeid tot onderhandeling te ontmoeten, met een ernftig verlangen , om dezelve de fpoedigfte uitwerking ,, te doen hebben, en een verbond van algemecnen vrcde te fluiten , wanneer zulks zou kunnen bewerkt „ worden op billijke voorwaarden," — en men daarop eerst door wickham, en naderhand door Lord iu ai. mes b urij eenige aanleiding gegeven en voorftellen had laten doen, bleek het iu het einde, dat de afzondering van Belgiën van de Franfche Republiek het non plus ultra was , zonder het welk men geen Vrede wilde maken, en om het welk men dus oorloogde. — Hij toont het onbereikbare hier van duidelijk, daar het belang van de Franfche Republiek zoo fterk voor het behoud van België pleit. — Hij befluit met eenige gewigtige lesfen uit de jongfte gebeurenisfen, vooral voor Grootbrittanje af te leiden. — Dit alles wordt hier op een bedaarden cn manlijken toon, bondig beredeneerd; en vooral wordt het verband der gebeurenisfen in het oog gehouden. Alles is een ge-  besch. van den oorlog van engeland en frankr. $t§ geheel, en daar door wordt het moeilijk, .om eenig ftuk ter proeve uit te kiezen. — Het volgende echter fchijnt ons hier toe niet ongefchikt. Bladz. 49. begint hij met een onderzoek , hoedanig de waarfchijnlijke gevolgen zouden geweest zijn, indien Grootbrittanje , volgends het voordel van den Heer fox , den 12 Dcctmber 1792 gedaan , met die perlbnen , welke bij voorraad de regecringszaken in Frankrijk waarnamen in onderhandeling getreden was. Hij wederlegt, op eene bondige maar tevens bedaarde wijze, de tegenbedenkingen, geopperd tegen zodaanige onderhandelingen ; en onder deze ook de volgende (Bladz. 59.) ,,,, Maar 't was, naar 't fchijnt, een ge-* „,, fchil beoogende , om den Godsdienst, en deszelfs heilige altaaren , voor ontheiliging, en vernietiging te bewaren."" — Hier over laat hij zich in dezer voege hooren. ,, Van de voorwendfels, met welke de bedrogene ijver „ van het Engelfche Volk tot eene blinde onderdeuning ,, der Staatsdienaren wierdt voordgezweept , was deze ,, alarmkreet over den Christelijken Godsdienst, de on,, tijdiglte en onbefchaamdde van allen. Hoe dezelve „ voor een oogenblik , opgang konde maken , in eene verlichte Eeuw , en bij eene Natie van Christenen, ,, zal, misfehien, in vervolg van tijd worden aange,, merkt als eene der merkwaardiglte voorvallen, welke deze Eeuw van wonderen gefchetst hebben. — Tot ,, op deze ontdekking der tegenwoordige Staatsdienaren ,, toe , wie had ooit gehoord van het Christendom ,, van het Franfche Hof, en van diens Edelen, tegen „ welke de Storm der Omwenteling voornaamlijk ge- ,, richt was? Wie had ooit gehoord van hunne „ Euangelifche zeden, als aanleiding gevende tot vre„ ze, dat met hunne verdelging het Christendom zou „ verdelgd worden ? Wie, die ooit in goeden ernst den ,, Christelijken Godsdienst beleedt, zints den tijd der „ Apostelen tot op het tegenwoordig oogenblik , be,, fchouwde dien immer te vooren , als eene meusch- lijke inzetting, het werk van bijzondere menfehen of „ Natiën, met derzelver kanswisfelingen, of met hun„ nen val aan ondergang onderhevig? Nimmer beftondt ,, 'er eenig mensch, die meer deel neemt in al wat met „ het Christelijk geloof in verband itaat, dan de Schrij- ver dezer bladen , of van deszelfs waarheden meer Dd 2 on-  420 T. E R S K I E ,, onverzettelijk doordrongen ; — docli deze zelfde tn,, drukfels beroven mij van allen aandeel aan die angst* vallige deelneming van het kabinet van St. James in de handhaving van den Godsdienst, wiens ondergang, ,, naar 't fchijnt, hand aan hand ging, met den val der grove bijgelovigheden , en verfoeilijke verdorvenhe,, den der Priesferfchap en Monarchie van Frankrijk — zwakke menfehen. die niet bedacht hebt, eer gij de ,, rust der wereld, door godvrugtige vermoedens gingt beroeren, dat het gebouw van het Christendom wierdt opgetrokken in onmiddeüjke tegendelling van alle mag„ ten eu inzettingen der wereld, en dat wij het gezag van God zelve op onze zijde hebben, dat alle Natiën der aarde, ten langen laatlten, onder deszelfs fcha,, duw zullen verzameld worden ! Roekeloze menfehen, ,, die niet bedacht hebt, eer gij in deze kruistocht der ,, verwoesting u liet aanfehrijven, dat, hoe veel goeds „ door het kwade moge bewerkt worden, iu het gc- heimzinnig ontwerp der Godlijke voorzienigheid, het ,, niet de zaak der menfehen is dien Godsdienst te ,, fchragen, welke vrede cn goedwilligheid op aarde bc,, veelt, door een vooraf overlegd en diepzinnig plan, van bloedvcrgieting, hongersnood, en verwoesting! ,, Geenszins is mijn oogmerk door deze aanmerking in te prenten, dat, vermits het Christendom, indien ,, het op de waarheid gegrond zij, in het einde over al,, len tegenfland moet zegepralen, Christen Natiën der- halven, of Christen menfehen ontflagen zijn van me,, dewerkiug, tot deszelfs verdediging of voordplanting. „ ln deze, zoo wel als in alle andere menschlijke bcdee„ lingen, werkt het hoogde wezen door menschlijke mid„ delen: en onze pligten worden veel eer verhoogd dan „ verzwakt, door deze ontzaglijke bedenking: doch ,, deze pligten, terwijl zij dienen ter aanvuuring van onzen ijver in het goede, kunnen ons in geen geval 5, in het kwade inwikkelen. Zij geven luister aan dien 5, Godvrucht , welke het Euangelie voordplant door s, Christelijke deugden, doch veröordeelen die onbezons, nenheid, welke het door geweld zou willen vastdel,, len of voordplanten." ,, Deze veröordeeling, op het wezen van het Cbris„ tendom gebouwd, moet zelf op de eerlijke dwaling nederdalen, haare hcerfchappij door het zwaard ver„ dedigendej maar indien het ooit gebeurde , dat de „ ver-  eesch. van den oorloc van engeland en frakkr. 42I ,, veröordeeling zich wijder uitbreidde, zoo dat zij ook „ nederdaalde op de eerzucht , zich koelzinnig met ,, bloed befmettende, ter bereiking van haare fchandelij,, ke oogmerken, onder den dekmantel van zagtmoedig„ heid en waarheid, durvé ik in mijnen geest zelf niet ,, het denkbeeld voeden, van de ftraf, welke 'er op „ moet volgen; liever wilde ik, uit menschlievendheid, ,, het geduld van God en menfehen inroepen, dan hun„ ne wraak uitlokken of belliuiren." — ,, Even zinneloos en buifenfporig is het voorwendfel ,, van eenen oorlog, tegen begrippen verklaard, om de ,, befmetting hunner voordplanting, gelijk men voor- geeft, te'beteugelen. Dezelfde reden zou even eens „ alle Natiën, in alle tijden, hebben kunnen doen fa,, menfpannen tegen de toenemende veranderingen ,wel„ ke de Natiën geleid hebben, van de barbaarschheid ,, tot het licht, en van de flavernij tot de vrijheid. Een „ onlosmaaklijken band behoorde zij gelegd te hebben , ,, tusfehen de Roomsch-Katholijke Koningrijken, om ,, een eeuwigduurenden oorlog te voeren, tot dat men ,, van de beginfcls der hervorming, den weg baanende ,, tot eene nieuwe burgerlijke inrichting, had afgezien. „ — Zij moest het zwaard uit de tchede hebben gchou,, den, tot dat de Verëenigde Provintiën waren te rug ge,, keerd tot onderwerping aan Spanje, totdat het recht van Koning willem cn de vastftelling der britfche „ Revolutie had plaats gemaakt voor dc perfonen en „voorrechten der stuarten, en tot dat was,, hington in ftede van de zorg voor een Republi„ keinsch gebied op te dragen aan een deugdzaam en vrij ,, Volk, in het aanfehijn eener bewonderende en opgeto„ gen wereld, als een verrader ware gefleept geworden „ voor de vierfchaar van de Ohl Baileij, en zijn lichaam ,, gevierendeeld op Tower 11111!" ,, Alle deze lotwisfelingen wierden op haar beurt be,, lasterd en veroordeeld en beitreden, door de'misbrui,, ken , welke zij fciiandvlekten en vertraden. De tijd ,, heeft nu in de fchaduw geplaatst de bewijzen en „ daadzaken, door welke wijsheid en dapperheid zege,, vierden: daar alleen zijn zij de voorwerpen der be„ fpiegeling van geleerdheid en afzondering, welke laf„ hartigheid en dwaasheid in Haat Hellen, door voor„ maals ontmaskerde treken, eene woeliigrige of onbe- dachte wereld te ligter te misleiden." — Dd 3 Rei-  4"2 J. C O O K. Reize rondom de Wereld, door ja mes cook, vertaalddoor j. j>. pasteur. Met Kaarten en Platen. Tweede Deel Te Leijden, Amfteldam, en 's Hage, bij Honkoop, AHart en van Ckef, 1797. $$% bliek. In gr. Octaio. De prijs is f 8 - : - : 7 ij ontmoeten in dit Tweede Deel de elf volgende vv Hoofdftukken, waar van wij den inhoud zullen opgeven. (1) Befchrijving van eenige andere Eilanden in de nabuurfchnp van Otahiti. Verfchillende voorvallen. Vertoning van een Toneelfpel en veffcheiden bijzonderheden betreklijk de zeden en gewoonten der inwoncren. (2) Tocht van Oteroah naar Nieuw-Zeeland, Voorvallen bij het landen en terwijl het fchip in de Armoedige Baai ten anker lag. (3) Befchrijving van de Armoedige Baai en het omliggend land, ' Tocht van daar tot Kaap Keerweêr en te rug naar Tolrga. Verilag van het volk en het land. Eenige voorvallen aan dat gedeelte -van de ,kust, (4) Tocht van Tolaga naar de Mercurius-Baai, Voorvallen aan boord cn aan wal. Befchrijving van verfcheiden gezigtcn van het land en van de Heppahs of verfchanfte dorpen der inboorlingen. (5) Vaart van Mercurius-Baai naar de Eilanden-Baai. Tochtjen op de rivier de Theems. Befchrijving van de Indianen, die de oevers bewonen. Fraai timmerhout. Voorvallen met de inboorlingen en fchermutfeling met dezelve. (6) Vaart van de Eilanden-Baai om Noordkaap tot Koningin Ciiarlotte Kanaal. Befchrijving van dat gedeelte van de kust, (7) Verrichtingen in Koningin Chariotte Kanaal, Doorvaart door de Straat, welke de twee eilanden van een fcheidt en terug naar Kaap Keerweêr. Afgrijslijke gewoonte der inboorlingen. Aanmerklijk vogelen gezang. Bezoek aan een Heppah en andere bijzonderheden, (8) Koers van Kaap Keerweêr zuidwaarts langs de oostkust van Poenammoe, om Zuidkaap en terug tot den westlijken mond van Cooks-Straat. Befchrijving van de kust en van de Admiraliteit-Baai. Vertrek van Nieuw-Zeeland. Verfchillende bijzonderheden. (9) Algemeene befchrijving van Nieuw-Zeeland. Ontdekking, Ligging, LJitgeftrektheid, Luehtftreek en Voordbrengfeien van dat Land. (10) Befchrijving van dc inwooncrao van Nieuw-Zeeland, hunne woningen, kledij, opfchik, fpijzen cn derzelver toebereiding, en van hunne  reize rondom db wereld. 423 ne levenswijze, (n) Van de Vaartuigen en Scheepvaart van de inwoneren van Nieuw-Zeeland, van hunne Landbouw , hunne Wapenen , Muziek, Regecring, Godsdienst en Taal. Redenen tegen het beftaan van een Zuidlijk vast land. Schoon de agt eerfte Hoofdftukken, over het geheel, veelal eenzelvige tochten en ontmoetingen met de invvo,ncrs der onderfcheidene kusten behelzen , zijn dezelve echter met veele merkwaardige bijzonderheden doormengd, welke met genoegen zullen gelezen worden. — Meer opzetlijk bepaalt zich cook tot eene befchrijving van Nieuw- Zeeland, waarom wij ook het een en ander daar uit zullen overnemen. ,, Dc geltalte der mannen in Nieuw-Zeeland is ." zegt hij, ,, over het algemeen, zoo als die van de grootlte „ in Europa; zij zijn llerk, grof van leden en wel ge,, vleescht , maar niet vet, gelijk de luie en wellustige „ inwoneren van de eilanden in de zee ; zij zijn ook „ zeer wakker en werkzaam , en zij bezitten eene onj, gemeene behendigheid, die men gewaar wordt in al,, les wat zij doen. Ik heb eens vijftien rocifpanen ,, aan eene zijde van eene van hunne kanoos met eene ongelooflijke fnclheid zien liaan , en echter zoo juist ,, op de maat, dat alle de roeijers door eene enkele ziel bezield fchenen. Hunne kleur is over het alge,, meen bruin; maar bij weinige doukercr dan die van een' Spanjaard, die aan de zon blootgefleld geweest „ is, bij veele niet eens zoo donker. De vrouwen heb„ ben geene vrouwelijke tederheid in haar voorkomen, maar haare Item is aanmerkelijk zagt , en daar aan ,, kan men haar voornaamlijk onderfcheiden , alzoo de kleding van beide de kunnen dezelfde is ; zij hebben ,, echter, gelijk de vrouwen van andere landen , meer luchtige vrolijkheid en eenen fterker vloed van dier„ lijke geesten dan de andere kunne. Hun hair, zoo „ van het hoofd als van den baard, is zwart, en hun,, ne tanden zijn zeer regelmatig cn zoo wit als ijvoir: de trekken van beide de kunnen zijn goed; zij fchij„ nen eene goede gezondheid te bezitten, en wij zagen „ veele , die zeer oud fchenen. De aart, zoo van de „ mannen als vrouwen, is zagt en bedaard.; zij bchau„ delen eikanderen met de tederfte genegenheid , maar zijn onverzoenlijk tegen hunne vijanden , welke zij, Dd 4 „ ge-  424 j. cook ge'ijk ik bier boven heb aangemerkt, nooit het leven lp iren." — Van den ftaat hunner gezondheid ontmoeten wij Bladz. 323. het volgend voordeelig bericht. ,, Naardien onmal, tigheid en gebrek aan lichaams-oefening misfehien de „ eenlglte bronnen van de gevaarlijke, zoo wel als fle,, pende ziekten zijn , kan het niet vreemd dunken, dat ,, dit volk eene volkomene en onafgebrokene gezond,, heid geniet: in alle onze bezoeken aan hunne Steden, daar oude en jonge , mannen en vrouwen rondom „ ons te famen fchoolden, door dezelfde nieuvvsgierig„ heid, welke ons aanzettede om hen te bekijken, aan„ gedreven, hebben wij nooit iemand gezien , die ee,, nig lichaamlijk ongemak fcheen te hebben , en , bij ,, het groot getal der geenen, die wij naakt gezien heb- ben , befpeurden wij nimmer den minflen uitflag op de huid, of tekenen door eenen uitflag agtergelaten; ,, het is waar, dat wij, in het eerst, ziende fommigen ,, van hun , als zij bij ons kwamen , met witte meel- agtige vlakken op verfchillende deelen van hun lijf ,, getekend, dachten, dat zij melaatsen of ten uiterftcn „, icorbutiek waren ; maar het nader onderzoekende, bevonden wij dat deze vlakken ontdaan waren door ,, het fchuim van de zee, dat hen in hunne overtocht nat gemaakt had en dan opgedroogd zijnde, de zou- ten als een fijn wit poeder had agtergelaten." ,, Van den Godsdienst van dit volk," zegt cook vervolgends, „kan men wel denken, dat wij niet veel hebben kunnen te weten komen; zij erkennen den s, Invloed van hoger wezens, van welke een het opperst wezen is cn de overige ondergefchikt zijn , cn zij „ gaven ten naasten bij het zelfde naricht van den oor- fprong der wereld en de voordbrenging van het , menschlijk gedacht als onze vrienden op Otahitl: s, tupia fcheen echter eene veel dieper en uitgedrek- ter kennis van deze onderwerpen te hebben , dan een van het volk alhier; en zoo dikwijls hij lust had a, om hen te onderwijzen , dat hij fomtijds in eene lange redenvoering deedt, kon hij altoos verzekerd „ zijn eene menigte Toehorers te hebben , die in diep dilzwijgen toeluisterden met zoo veel eerbied cn aan„ dacht, dat wij niet konden nalaten te wenfchen, dat zij eenen heter Leeraar gehad hadden," „ Wel-  reize rondom be we1uli). 425 Welke hulde zij de Godheden , die zij erkennen, bewijzen , konden wij niet te weten komen , maar " wij zagen geene plaats van openbare Godsdienst-oe" feiiing gelijk de Marais op de eilanden in de Zuiu", zee:'wij zagen echter dicht bij een aardappelen land, ', een klein vlak , vierkant van gedaante , met Heenen ' omringd, in welks midden een van de lcherpc Haken, ' die zij' als {paden gebruiken, opgezet was, waar aan "een mandjen met varen-wortelen hong : toen wij ' vroegen wat dit ware ? zeiden ons de inboorlingen , " dat het eene offerhande aan de Goden was , waar ', door de eigenaar hoopte hen gunffig te maken, en eenen overvloedigcn oogst tc zullen verkrijgen.' ' Dit zij genoeg : meer andere berichten zullen in het Werk zelve met genoegen gelezen worden, zoo dat wij dit tweede, even als het eerHc, tot een naauwkeunger onderzoek kunnen aanprijzen (*). (*) Zie Vaderl. Bibl. VIU Deel, ijle Stuk, Bladz. 569. Dt oeconomist of verzameling van Staatsftukken, Verhandelingen en Berichten , betreffende den Landbouw, de Babrieken, den Koophandel en de Zeevaart. Bijzonder van de Bataaffche Republiek. Eerfte Deel, Eerfte Stuk. Te Amfteldam, bij}. Allart, 179S. Behalven het Voorbericht 116 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - ió - : Daar de Koopman, Fabrikeur en Landbouwer door hunne menigvuldige bezigheden veelal verhinderd worden, die Refolutiën, Decreten en Publicatiën op t» zoeken, welke ter bevordering hunner onderfcheidene werkzaamheden door het Gouvernement genomen worden en van tijd tot tijd zijn bekend gemaakt, dachten de Redacteurs van dit werk, dat het niet ondieiiHig wezen zou, niet alleen alle Refolutiën, Decreten en Publicatiën, welke op den Landbouw, de Fabrieken cn den Handel betrekking hebben, den Lezer mede te deelen, maar ook de gefchiedenis dier Refolutiën, de eerde aanleiding, die dezelve deedt geboren worden, den gantfchen loop der raadplegingen daar over gehouden, en, in gevalle daar over debatten van eenig aanbelang hebben plaats gehad, de redenen, die voor en tegen werden aangevoerd, op te tekenen en bekend te maken. e Dd 5 Of-  42ö" DR OECONOMIST OF V/iRZAMEL. VAN STAA rsSTrjKKEV, Oflchoon dit Stuk met het begin der tweede Nationale Vergadering een aanvang neemt en haare werkzaamheden in dc genoemde vakken op den voet volgt, beloven de Schrijvers echter, in ieder nommer écu of meer Stukken te plaatfen , behorende tot de verrichtingen, der eerfte Nationale Vergadering. „ Van tijd tot tijd zullen zij ook de gefchiedenis vermelden van de hier toe behorende befluiten, bij de Staten Generaal, van de laatfte omwenteling af, tot aan derzelver ontbinding op dan iften Maart 1796 toe, genomen: gelijk ook die van de Committé's der Uitvoerende Magt, en dc Provinciaale er/' Stedelijke Beftuuren: zoo dat hun werk binnen korten tijd eene volledige gefchiedenis bevatten zal van alles, wat zedert de" omwenteling van 1795■> bij de onderfcheiden takken van het Beftuur, ten voordeele van Landbouw, Fabrieken, Koophandel en Zeevaart befloten en verricht werdt. Daarenboven zullen de Schrijvers, om eene ineer uitgebreide nuttigheid aan hunnen'arbeid te geven, zoodanige aanmerkingen en verhandelingen mededeclen, welke zullen kunnen (trekken , om eene richtige beoordeling der middelen, die tot herflel en uitbreiding van onze algemeene welvaart worden aangeprezen gemakkelijker te maken. Daar dc gevoelens hier over uit eikanderen lopen en de onderfcheidene belangen der Ingezetenen ongevoelig, en dikwijls zeer ter goeder trouwe, bij hen volmaakt (trijdige grondbeginfelen omtrend het algemeen welzijn doen geboren worden, zoo is het van groot °-ewigt in ftaat gefield te worden, om die onderfcheiden grondbeginfelen, met eene behoorlijke kennis van zaken, te kunnen overwegen, en daar door, is het mogelijk, eenmaal zulke refultaten te kunnen vastltellcn, welke, op juiste denkbeelden, zoo omtrend de algemeene en beftendige oorzaken van den bloei en het verval der Natiën, als omtrend onze bijzondere omftandigheden, betrekkingen, en belangen, gebouwd, voor altijd in het oog van bedaarde en onpartijdige Richters alth.auds een einde maken aan een' zoo fchadclijken flrijd, en een fijstema vestigen, het welk aan .de 'leden van het Beftuur tot een richtfnoer ftrekt, deszelfs verrichtingen door de Ingezetenen billijk beoordelen doet, en ons daar brengt, waar wij wezen moeten, om aan eiken tak van ons beltaau dien graad van begunftiging en bloei te verfchaffen, waar voor dezcive berekend is, en die door het algemeen bc-  VERHAND. EN BÜRICHT , BE1REFF. DEK LANDBOUW. 427 belang gevorderd wordt. Zoo dat de Schrijvers van dit Werk zo geen fijstema, ten minlte dc bouwftoffen daar toe leveren zullen. En ten dien einde zullen zij dan eens zoodanige algemeene grondregelen opgeven, en ontwikkelen, welke door fchrandere itaatsmannen voorgefchreven, en door de gefchiedenis en de ondervinding der volken bevestigd zijn; dan weder uit onze eigene vroegere gefchiedenis de maatregelen opfporen, die onze voorvaderen ter bewaring en uitbreiding der middelen van hun beltaan, aanwendden, en den uitflag, dien dezelve gehad hebben. Zomtijds zal eene doorlopende gefchiedenis van een' of anderen tak van handel, van eene of andere Fabriek, met aanmerkingen doorvlochten, de oorzaken aanwijzen, die dezelve opkomen, bloeien, IruMin'pn fl-frvfn of hprWen deedt. Voorts zal dit Werk van tijd tot tijd berichten mededelen, die den ftaat van onzen handel en zeevaart betreffen; als ook befchrijvingen van nieuwe uitvindingen, ter meerdere volmaking van onzen landbouw, en onze trafieken en fabrieken ; buitenlandfche narichten, die voor onze Handelaars , Landbouwers cn Fahriekeurs nuttig kunnen zijn; prijsvragen, die tot dc vakken, waar aan deze arbeid gewijd is , betrekking hebben, mislchien ook fomtijds aankondigingen, uittrekfels of beoordeelingen van nieuwe Boeken en Gcfchriftcn, daar toe behorende, en alles, wat voor den Landbouwer, Loopman, Fabrickeur en allen, die bij onze zeevaart belang hebben, geoordeeld wordt, wetenswaardig te wezen. Dit Eerfte Stuk bevat de volgende onderwerpen: ï. Foor ft el, door J. d. pasteur, den 28 September 1797 in de Nationale Fergadering gedaan, ter revtjiedtr JPlacaten op den invoer van Lakenen en andere IVdien doffen. , "2. Adres aan de Nationale Fergadering geprefenteerd, door p. h. klarenbeek c» J. van heukelom, Senior, waar bij zij verzoeken, dat de invoer van Engelfche Manufacturen verboden worde; dat alle Leden van Regering en Ambtenaars zich verbinden en verpligt worden , om zich tot hunne kleding alleen van inlandfche ftoffen te bedienen ; en dat een Nationaal zegel worde daar gefield, om daarmede alle binnen 's lands gefabriceerde goederen te tekenen, 3. Rapport van J. kan tel aar , uit naam eener Commisfie, den 31 Qctoher 1797, in de Nationale Ferga-  423 J. C. DE LA COSTE dering uitgebragt betreffende het dragen van Inlandfche Stoffen door Regeeringsleden en. Ambtenaren. 4. Publicatie van het Provinciaal Committé van Holland, van 25 Januari/ 1797, betreffende het dragen van binnen Js lands gemaakte goederen door hen , die in of ten kosten van Godshuizen en andere publieke Stichtingen gediimenteerd worden. 5. Verordeningen ter begunfliging van Inlandfche Buskruid- Fabrieken. 6. Verhoging op de inkomende, en vermindering op de uitgaande rechten van de ftijffel en hair-poeder. 7. Tra&aat van Koophandel en Zeevaart tusfehen Rusland en Groot-Brittanniën gefloten den 10 Februarij 1797. 8. Lijst van Stukken te Leljden aan de Laken -ha'lle gebracht, van 1640—1797, met eenige aanmerkingen. 9. _ Gunftige befluiten der Nationale Vergadering ten aanzien van den Oeconomifchen Tak. 10. Bericht aangaande de cultuur van de Wouw. 11. Lijst der Lands Schepen en Vaartuigen van Oorlog, door de Engelfchen aangehouden, verbeurd verklaard, of genomen, 1795 —1797. 12. Publicatie der Nationale Vergadering ter opheffing der belemmeringen van den invoer van Geweer en Wapenen, gearresteerd 24 November 1797. 13. Prijsvragen. 14. Berichten. AVij verblijden ons over het loflijk oogmerk der Schrijvers, en hopen, dat onze Natie het Werk moge begunftigen, vooral zij, wier belang de voorname oorzaak was, dat hetzelve ondernomen wierdt. Gefchiedkundig en waar verhaal der gebeurenisfen, welke in de Colonie Demerarij, bij en zedert het vertrek van den Baron van grovestxns, hebben plaats gehad, door j. c. de la coste, Inwoner van Demerarij. .Naar het Origineel uit het Fransch vertaald door c. hitters. In 's Hage , bij li. C. Sufan. Behalven de Voorreden en Bijlagen 137 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 6 - : f^>it Gefchiedkundig Verhaal is door den Schrijver in *f* twee Deelen afgefcheiden, waar van het eerfte', daar wij thands verilag van zullen doen, al het geene be-  OESCH1EDK. VET HAAL VAN DE COLONIE DEMERARIJ. 429 behelst, dat, zedert het vertrek van den Gouverneur Generaal van grovestins, tot aan de inneming der Colonie door de Engelfehen op Demerai ij is voorgevallen; zullende de gebeurenisfen , welke de inneming zijn opgevolgd , de ftoffe van het tweede Deel uitmaken. De Schrijver, een Franschman van geboorte, en bewoner van Demerarij, vertoont ons in deze Memorie, door hem in zijne gevangenis opgefteld, al het geen zedert het einde van April 1795 tot aan het begin van Maij 1,-97, door fnoode Verraders en Fonuinzoekers, Aanhangelingen van het Britsch Gouvernement, cn van den gevltichien Ex-Stadhouder, zich noemende Prins van Orange , in die Colonie gepleegd is , waar van de eindelijke overgave dier Colonie aan de trouwloze Britten het noodlottig gevolg «ra*. De fchikking en famönhaiig van du gefchiedkundig verhaal laten niet toe den Lezer een beknopt uiitrekfel tot eene proeva voor oogen te ftelien; dan daar de Schrijver, ten blijke ziiner onpartijdigheid, niet heeft geaarfeld de belijdenis zijner gevoelens , ten opzichte der eerst in Frankrijk, en naderhand m de zeven veré'enigde Provinciën , voorgevallene veranderingen , bioot te leggen . hebben wij gemeend den Lezer geen beter denkbeeld van 's Schrijvers edele denkwijze, die dit Werkjen geene geringe waarde biizet , te kunnen geven , dan hier de eigene woorden van den Schrijver, betrekkelijk deze gevoelens. in te lasfchen. „ Zonder ooit een vijand van eene eenhoofdige Regeenng te „ zijn geweest," zegt de Schrijver Bladz. 29- ,1 heb ik nog„ thands fteeds een sffcbrik gehad van de onderdrukking , de , overheerfching, en het daar van bijna onaffcheidelijk bederf ',' van het menschttjk gedicht. Ik vernam derhalven met eene '„ onüiifprekelüke vreugd de Omwenteling, in 1789 in Frankrijk „ mijn Vaderland voorgevallen :, want ik was gettrge geweekt , van het lijden en de onderdruWthjg, waar onder het nijvere ,, en werkzame gedeelte der Franfche Burgeren bij de oude Regeenng zuchtede, en van het misbruik, dat de Gunftelingen en Grooten in 't algemeen gemaakt hadden van het gezag van „ den Souverain. " , „ Ik heb naderhand den wil der Natie geëerbiedigd, wanneer „ dezelve verklaarde, dat zij de eenhoofdige Regeering geheel ,\ en al wilde te niet doen, om dezelve door een Republikeinscii " Gouvernement te doen vervangen, en zonder mij te veröorloven. cm de redenen van dezen ftap te onderzoeken, heb ik de 11 Kt'publikeir.fche gevoelens aangenomen , om dat mijn Vader. „ land zulks gedaan had, en dat ik mij zeiven eene wet had „ gemaakt , om mij aan zoodanig eene Regeeringsvorm te on,' derwerpen . als het der Natie behagen zoude zich zeiven „ daar te ftelien; maar ik verloor insgelijks nooit uit het 004, „ dat ik eene Hollandfche Colonie bewoonde, welkers Moeder. ,, land  43<5 J. C DE LA COSTE, GESCH. VERH VAN DEMERARIJ. » ,, land met Frankrijk in oo;!og was, en ik (lelde mij zeiven eena „ Wei, om mijne Staatkundige gevoelens alleen voor mij te hou„ den , en onveranderlijk vcrknogt te blijven aan die Regeerinc. », onder welke ik leefde, en door wien (welke) mijn perfoon „ en goederen befchut werden; het geen ik de* te vrijer do n " nfi^VV ff ^-raeer over^omn met mijne aange ,, kleefdhe.d (verkleefdheid) aan mijn Vaderland , om dat, „ door de burgerlijke Conftitutie van de Colonie, de inwoners „ niet gehouden waren de wapenen , ter verdeediging tseehi „ eenen aanval van buiten, oP te nemen, en dat mijne hoeda" «rtl ff - ,bewoner ?« Demeranj mij geene verpligting W oplag, ftr.jdig met mijne verkleefdheid aan mijn Vaderland " m Het verfchrikiijk voorbeeld der Franfche Eilanden, welke „ door de verdeeldheid haarer Invoone», ten opzichte der nieu' „ we Staatkundige gevoelens van Frankrijk, op den rand van •„ derzelver volftrektften ondergang zijn gebragt, hadden mij „ overtuigd, dat het aan geene Colonie paste, om zich met de „ onlusten vau hun (haar) Moederland in te laten, en dat h-i " bil!Ts was va" alle Coloristen , om over geene Staaft. „ kundige ftelhngen te twisien, en in rust en vrede de tegen„ woordige gebeurenisfen, en den uitflag der thands plaats heb„ bende troubels (onlusten ; af te wachten, om, met betrekkin»; „ toe den vrede, het wederkeerig lot van hun Moederland te „ volgen; want ik was overtuigd, dat de onevenredigheid der „ blanken, die zich in iedere Colonie met die der Slaven be„ vondt, en de natuurlijke en beftendige geneigdheid der laatften „ tot eenen opftand , r.ltoos den ondergang van alle Coloniën „ zoude na zich liepen, alwaar do blanken, door het oproer „ verbeeld, nandgemeen mogten worden, en de een zich tegees „ den andereu zoude wapenen; het is in gevolge van die grond„ Helling, dat ik. offchoon ook een ieder de vrüheid hadde „ om over de omwentelingen, die in Frankrijk en in Holland „ hadden plaats gehad , in 't publiek zijne denkwijze aan den „ dag te leggen, en zelfs voor de Republikeinfche partij ui; te „ komen, ik mijne waare gevoelens niet dan met veele omzich,, tigheid openbaarde, en dat nog wel aan zeer weinige perfo„ nen,en dat ik mij,zoo veel mogelijk, onthield te fpreken van „ hetgeen eenige betrekuing had tot de politieke onlusten • ik „ bezat zo weinig partijzucht, en ik was zoo doordrongen > an „ de noodzakelijkheid, om allen politieken twist onder de In„ woners te vermijden, dat de onverfchilligheid, die ik toonde " S'5, meeSte Franfchen vc" de Colonie, en de ijverieoè „ Hollandfche Patriotten. voor een Aristocraat en een vijSnd van „ hunne grondftellingen deedt doorgaan." Schoon de Schrijver, in zijn Voorbericht, nederig bekent de kunst met te bezitten om een Werk op te lieren, noch de begaafdheid om hetgeen hij fchrijft met glinfterende bloemen der Rethonca te verrijken, valt nogthands van zijne fchrijfftijl, en zij-  CONSIDER. EN ADVIES CV HET REQTJEST VAN C. KUMS1US. 43I zijne wijze van uitdrukking, niets anders te zeggen, dan dat dezelve door den Vertaler op veele plaatfen verminkt, en genoegzaam bedorven is. De Vertaler had , onzes bedunkens, de Nederduitfche taa! beter moeten verftaan, om zich ann èene zodanige onderneming te durven wagen: tot een (balijen van zijne onku ide zullen wij aiieen aanvoeren, dat Bladz. 85 . en op veele anrkre plaatfen, tweefïel, iu plaats van ik twijffddei, gelezen wordt.' tntnsfchèn verdient Set Werkjen, wat deszelfs hihouJ betreft, eene algemeene aanprijzing. Confideratie en Advies van het Provintiaal Collegie van Politie , F n 'ncie en Algemeen Welzijn in Geldt rland: uiigebragt op het R qu st van c >rni l s fiusblüs, thands berm ten Predikant van O'te do, op de ir.fpraak do->r wèlgemeld; Collegie gedaan ter ft uiting van de Her de Pn.clamatie te O terio. en bijzonder ter zaak» van zijne demisiie te Niew werker/,' aan de; Tsftel, van zijn dienst als Predikaat door de Fo'ksvertegeri'Moor ligcrs van Ihllaud ; op de befchttlai. g:ng, wegens oproerige daden en gèfprckken, legens denzelven bij h:t liollanftsch Committé van Voorlichting uitgebracht en bij zijn gedrukte Apologie te Rotterd.im . zoo zeer niet ttg-n i'efprSken 'Alom te bikomen, 15 Bladz, In gr. Octavo. De prijs is f : - 3 - : Onbekend is ons (want nergens blijkt dit) wanneer dit Stukjen gedrukt, — noch zelfs, wanneer dit Advies is ingeleverd. — Even min weten wij tot wat einde hetzelve gedrukt en uitgegeven is. — Zoo veel blijkt 'er uit, dat ki'msjus om oproerige gezegden, vooral op den Kar.fel, door de Provifioneele Reprefentanten van Holland, (dus voor primo Maart 1796) van zijnen post als Predikant te Nieuwerkerk ontzet, en daarop te Ot'erlo beroepen , doch door het Provintiaal Collegie in Gelder, land de derde afkondiging gefluit, en hem den Predikdienst ontzegd is, waar tegen het Provintiaal Beftuur van Gelderland deze zaak wel in handen vau dat Collegie om bericht had gefteid, doch met provifioneele vrijheid voor den Predikant, om den dienst waar te nemen — In dit bericht vindt men de taal van cordata Bettuurers, die hun gedrag omtrend den Predikant gehouden, met bondige redenen (iaven; hun Adres loopt dus ten nadeele van ü UMsi.ua, waar bij zij zich nog beroepen op eenige bij hun Advies gevoegde ftukken, doch die hier in druk niet bijgevoegd zijn. — U;t de volgende trekken mag men den geest van dit StirTjen opmatten — ,, Het medeliiden bij voorbeeld, heeft misfehien in dezen uwe „ Religie'gefurpreneerd; wij eerbiedigen, wij beminnen dat edel „ gevoel maar medelijden met ééi en , wordt fontijds hardheid j, voor veelen. De geest des Volks, door een Contrarevolutio- „ nair  43^ DE ALGEMEENE BEGINSELEN DER STAATSREGELING. nair Leeraar bedorven , manifesteert zich vaak bij veelen in daaden, die de wet verbiedt, de verleider ontduikt de ftraf der „ ftrenge wet, en de blinde , de bedrogen volger vau dien ge,, vaarlijken leidsman valt in de hand der waakzame gerechtig,, beid, en wordt het flagtóffcr van zijn onbeperkt vertrouwen, „ in de lesfen van zijnen Voorganger." Op die tegenbedenking, „ dat het politiek bewind elke Ge,, zindheid onverkort behoort te laten, om zich tot Leeraar den „ geenen te verkiezen, van wien zij zich het meeste nut b* ,, looft," wordt zeer kort, doch bondig aangemerkt, dat „ hoe. „ wel dit in het algemeen waar is, echter niet ten dien effecte. „ dat elke gezindheid zoo veel oproermakers kan inrotpen, als ,, zij goedvindt, en dat het politiek beftuur onbevoegd zou zijn, om, wanneer zulks gefchiedde, zich daar mede te bemoei en." ■ Dus predikt men met ronde woorden de klaare ,, waarheid. ■ Het (lot is nog al opmerklijk. „ En daar het UI. (zeggen zij aan 't Provintiaal Beftuur) ., behaagt heeft, de zorg voor de al,, gemeene rust en veiligheid; fpeciaal aan ons te demandeeren, en elk moedwillig verzuim in dezen, ons voor UU en het Voik „ van Gelderland in den hoogden graad verandwoordelijk fielt, „ vleijen wij ons ook, dat UI. ons dezen taak. door toelating „ van gevaarlijke perfonaadjen in dit Gewest, niet moeilijk zult „ willen maken." De algemeene beginfelen d«r Staatsregeling van het Bataaffche Folk. ( Een Schoolboek voor de Vaderlandfc he Jeugd. ) Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1798. 16 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 1 - 8. De Titel van dit Boekjen toont genoegzaam aan, waar toe hetzelve moet dienen, naamlijit tot een Schoolboek voor de Vaderlandfcbe Jeugd. Wij meenen nogthands, dat de algemeene beginfelen der Staatsregeling geenszins een onderwerp zijn , waar mede men de Jeugd in de Schooien bezig moest houden, vóór en alëer zij tot die rijpheid van jaaren gekomen zij, dat zij het ontwerp van Staatsregeling in deszelfs gantfcbe uitgebreidheid lezen en verftaan kan. De tedere Jeugd is in de daad vatbaarer voor zoodanige lesfen , welke het hart verbeteten , en haar tot God en zijnen dienst kunnen opleiden.  ÜITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Hei Eerfte Boek der makkabècn. Naar het Grieksch. Door ijsbrand van iiamelsveld. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 179?. Van de Fërtali,.g 208 Fan de Aanmerkingen 261 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 2 - : - : Daar de nuttigheid dezes Boeks voor de Gcfchiedkunde, in 't algemeen, ten allen tijde, erkend, en de Vertaling van het zelve, met de nodige Aanmerkingen , door den Grooten MiciiAèns in ieders handen is; (*) zullen wij alleen het voornaamfte, en het geen voor Ons oogmerk meest gelchiktis, aan onze Lezers mededeelen. ,, Wij hebben," zegt v H. in de Inleiding, „drie ,, Boeken onder dezen naam , welken wij het eerde, „ tweede 4 en derde , noemen , waarfchijnlijk naar de ,, tijdorde, rfi welke zij opgefteld, en in het licht ver„ fchenen, ten minden onder de Christenen bekend ge,, worden zijn. Anders zou de orde moeten omgekeerd, ,, en het derde Boek het eerfte geplaatst moeten worj, den , dewijl het eene vroegere gebeurenis verhaalt, „ die reeds onder den Egyptij'chen Koning ptolemkus ii filopator zal voorgevallen zijn. Dan zou het twee* ,, de Boek moeten volgen, welks inhoud eenen aanvang i, neemt, met de onderneming van heliödorus, on,, der de regeering van den Syrifchen Koning seleu„ kus filopator, om den Tempel te plunderen, en van zijne fchatten te beroven, waarna het de ver,, volgingen der Jooden onder antiöchus epifa,, nes befchrijft , en hunnen opftand , onder aanvoe,, ring van judas, den Makkabe'êr , doch reeds ein,, digt , met den dood van den Syrifchen veldheer nis, kanor. Het eerite Boek wordt dus natuurlijk het ,, derde in orde des tijds van de verhalen. — Het be„ vat den tijd der vervolgingen door antiöchus «, epifanes, en de gefchiedenis der oorlogen, welke ,, de Jooden, niet alleen onder Judas den Makkabe'êr, „ maar ook na zijnen dood, onder zijne broederen to„ nathan en simon , gevoerd hebben. Dus loopt 5, het verder, dan één van de beide overige Boeken. — „ Dit (*) Uit het fLogduitjch verrsald door w. en il. van hahelsveld, en door den laatften in .1; 87 bij den Di uk lier uezes uitgegeven. nieuwe vad.sibl.ii.deel.no. 10. Ee  434 ij. van hamelsveld ,, Dit Boek is voor ons van zeer groot aanbelang „ Het bevat de gefchiedenisfen, wel van een kort, maar' ,, tevens zeer merkwaardig, tijdsbeftek, van niet meer „ dan 40 jaaren , het jaar 137 der Grieken , tot 177, ,, of van het jaar 175—135 voor christus geboorte. „ Een tijdsverloop , het welk onder de fchitrerendfte, en zelfs voor de gefchiedenis van den Godsdienst ,, aflcrmcrkwaardigfte , tijdkringen des Joodfchen volks,, behoort. Dc inhoud van dit Boek is voor eiken Le,, zer der Voorzeggingen van de oude Profeeten, bij„ zonder daniül, onontbeerlijk , welke, zonder, dit ,, Boek, een onöplosfelijk raadfel blijven zouden." Na vervolgends het een cn ander ten voordeele vanden Schrijver (welke zelf, gelijk ook zijn leeftijd, niet met zekerheid kan bepaald worden,) bijgebragt, en met dc getuigenisfen van eichhorn en niemeijer geftaafd te hebben , zegt v. H. verder. ,, Na alles, wat „ wij ten voordeele van dit eerfte Boek der Makkabeèn, ,, gezegd hebben , moeten wij echter niet ontveinzen , ,, dat 'er tegen het zelve gegronde berispingen kunnen ,, worden aangevoerd. Het heeft ook zijne zwakke zijr de, en de Schrijver begaat meer dan öcnen misflag. Doch , dit alles is van dien aart , dat zijne gcloof„ waardigheid en nuttig gebruik, daardoor, niets lijdt. ,, Veel is ook vergroot , en door drift van tegenfpre,, ken hem zwarer aangetijgd, dan naar billijkheid had behoren tc gefchieden. Dc reden hier van was. om „ dat de Roomfche Kerk en de Protestanten met elkan- deren hebben getwist, of dit Boek ook tot de Kano„ nieke Boeken des O. Testaments behoorc ? En dan „ heeft de hitte des ftrijds veroorzaakt, dat, gelijk de „ eerften het zelve te hoog verhieven , veelen van de . „ laatften het te gering gefchat hebben. . De onbe,, vooröordeelde zal, zonder zich door partijfchap te laten flingeren , de waarheid', naar billijkheid, op» fporen." — ,, Bij josefus vindt men de eerfte melding van dit „ Eerfte Boek der Makkabeèn. Deze Gefchiedfchrijver heeft hetzelve als eene bron gebruikt , waar uit hij „ zijne verhalen van dit Tijdperk heeft ontleend, eu ,, meer dan édn voorbeeld zal ons voorkomen , in het „ welk hij dit Boek niet begrepen heeft, zoo dat zijn verhaal volgends hetzelve verbeterd moet worden , terwijl echter, van den anderen kant, josefus, 3, meer-  HRÏ EERSTE BOEK DER MARKABEëN. 435 *) meermalen, veel toebrengt, om gebrekige leeswijzen van den Criekfchcn Tekst te helpen verbeteren. Uit vele zullen wij alleen de Volgende proef van de Vertaling en Aanmerkingen van den Burger v. II. bijbrengen. De Gefchiedfcbrijver de vlucht van mattathiüs, na den toeziener des Konings te Blodin gedood te hebben, Vermeld hebbende, gaat Hoofdfl. II: 20 en vofcsr. dus voord. 05 29. Op dien tijd , begaven zich veelen , wien de deugd en. Godsdienst ter harte, ging, znidwaards, naar de woestijn, om daar hun verblijf te zoeken, nemende hunne kinderen, 30. cn vrouwen, en vee, mede, dewijl de rampen hoe langer 31. hoe hooger klommen, 's Konings Bewindslieden en Krijgj. bevelhebbers in Davids S'ad te Jciufalem, dit vernomen hebbende, dat een aantal Jooden, met verachting van 'sKonings bevel , zich in de woestijn in de berghjlen hadden 32. begeven, vervolgden hen jn grooten getale, en hen ingehaald en omfiugeld hebbende, maakten zij fdiikkingen, om hen . op eenen SrbbatA , aan te tasten , na beu echtet 33. vooraf te hebben toegeroepen , „ dat het nu genoeg wa? „ dat zij te voorfchijn komen, en 's Konings bevel gehoor* 34. „ zamen zouden , in welk geval zij hun het leven aanbo., den." Maar als dezen ten andwoord gaven , „ dat zij „ niet te voorfchijn wilden komen, en ook het bevel van „ den Koning niet zouden gehoorzamen, om den Sabbath te ontheiligen," begonnen zij terftond den aanval, waartegen de Jooden zich niet te wéér fielden, zij wierpen zelfs geen' fteen tegen hen , ook (loten zij de holen niet 36. maar riepen,! ., Wij willen allen, in onze onfcliuld, ftervenl „ H-mel en aarde is ons een getuige, dat gij ons, on- 37. r.'chf.-=-r-i.ter wiize, vermoordt." Dus, op den Sabl%.bath, overvallen, fueuveldcn zij allen, met hunne vrou- wen , kinderen , cn vee, omtrent 1030 perfonen. Aanmerkingen. Vs. 29. Velen enz.] „ Hier wordt, gelijk men uk het volgende ziet, niet gefproken, van die genen, die zich bij MATTATHias voegden : hij ontvluchtte op de bergen, en zij gingen afin de woestijn." Mi- chaülis. Zaidraards, naar de woestijn.'] Eigenlijk: zij gingen af. Afgaan is bij de Hebreen , dikwijls , zuid waards gaan. De woestijn is de woestijn van Juda, die zich zeer ver naar het Zuiden en Zuidoosten uitftrékte , in Ee 3 wel-  ij» van hamelsveld" welke zeer groote onderaardfche holen en bergfpelonken waren, gelijk wij uit de gefchiedenis van david weten, Vs. 31. In Davids "Stad. ] Op de Burgt. Boven hoofdst. I: 35. Vs. 32. Schikkingen.'] Na het berghol rondöm bezet te hebben , zoo dat de gevluchten nergens ontfnappen konden. Josefus fpreekt van het aanvoeren van hout en brandftoflen, om vuur te maken voor de openingvan het berghol, ten einde, die daar in waren, tc verbranden, of te doen verflikken. Doch, daar van gewaagt onze Gefchiedfchrijver niet. Vs. 33. Dat het nu genoeg was.] Men kon hunne wederfpannigheid niet langer dragen. Zij hadden dan te kiezen, zich te onderwerpen, of den dood te ontvangen. Vs. 34 Om den Sahbath enz.] Het welk de Dwingeland bevolen had. Hoofdst. I: 49. Vs. 36. Niet te wéér /lelden.] ,, Het was moses nooit in gedachten gekomen, om het vechten, zelfs niet het aantasten der vijanden, op den Sahbath, te verbieden , maar de Jooden , die nu , in veele jaaren , geen' oorlog gekend, ook zelfs tegen vreemde wervingen den Sabbath voorgewend hadden, verklaarden zijne wet verkeerd. Meer hier van in de i96lte § van het Mofaisch Recht." M1 c haël 1 s. Vs. 37. In onze onfchuld.] Zonder de wet overtreden te hebben. Onrechtvaardiger wijze.] Alexander de Groote, en zijne opvolgers, zelfs nog antiöchus, dc Vader van den tegenwoordig regeerenden antiöchus, hadden hun plcgtig toegeftaan en vergund, naar hunne eigene wetten, te leven, en vrije Godsdienstoefening te genieten. Van dit hun wel verkregen en bevestigd voorrecht werden zij, onrechtvaardig, beroofd, en wanneer zij het wilden verdedigen, ter dood gebragt. Vs. 38. Sneuvelden zij allen. ] ,, De naauwgezetheid van deze menfehen verdient lof, maar hunne kennis was zeer gebrekig." Michaclis. Vs. 39—41.] Wanneer het vooroordeel ontftaan was, dat men, op den Sabbath , geheel niet, zelfs niet verweerender -wijze, mogt vechten , weet men niet. Dit weet men, dat de Arabifche Stammen , bij hunne oorlogen , elkanders feestdagen ontzien ; indien de Jooden jnet zulke vijanden te doen hadden gehad , kon men hun  HET EERSTE BOEK DER MAKKASèV.N. 437 hun gevoelen niet laken, maar deze was niet de gewoonte tier Grieken en Macedoniërs, dus was het prijslijk en grootsch, dat mattathiüs voorflaat, en dat hij en zijne vrienden een befluit nemen, om, wanneer zij, op den Sabbath , worden aangevallen , zich te verweeren. — Zedert is het ook bij de Jooden een ftclregel geworden: Levensgevaar doet den Sabbath wijken." Deze arbeid dan van den verdienstlijken v. H. wel verre, dat hij, na die van MfCHA-ëtis, aan dit Boek bedeed, overtollig zou wezen , houden wij ons in tegendeel verzekerd, dat hij, voor alle klasfen van Lezers , gefchikter en meer berekend is, dan die des laatften ; daar zich de Geleerde michaSlis, in dit opzicht , in te breedvoerige en geleerde onderzoekingen inlaat. Nog moeten wij aanmerken , dat de bedenkingen tegen den Schrijver, vooral tot het geen hij van Griekfche of Romeinfche, of andere uitheemfche zaken of om Handigheden bij gelegenheid vermeldt, en waarïn hij tastbare misflagen begaat, ingebragt, door v. H. op hunne plaats aangevoerd worden; wanneer hij ook tevens niet nalaat, het geen tot verfchoning van hem , ten dezen , dienen kan, bij te brengen. Aanmerkingen over het Euangelium van mattiuus. Door BiioëRius broes. Negende Proeve. Te Leijden, bij J. van Thoir, 1798. 90 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f ; - 12 - : Deze Negende Proeve behelst alleenlijk de veertien eerfte verzen des twaalfden Hoofdftuks, terwijl de Schrijver voornemens is zijne aanmerkingen in nog drie volgende Proeven, over dit déne Hoofdiluk, te vervolgen. —.— De Burger B. naamlijk heeft geoordeeld zijne bedoelingen, bij de voordzetting dezes Werks, verder te moeten uitftrekken, dan hij in den beginne wel gedacht had, en is dus van zins het getal zijner Proeven over dezen Euüngelist, aan het getal der Hoofdftukken, in welken zijn Euangelie verdeeld is, gelijk te maken. — Over het geheel is deze Proeve op denzelfden voet, als de voorige ,ingericht; alleen ontmoeten wij hier meer praclifche bemerkingen, zoo als ze Profesfor B. noemt, Ee 3 en  438 B, BROSS, AANMi OVER HET EU3NG. VAN MATTHEUS» en deze is hij voornemens in dc volgende Proeven voord te zetten. — Niemand twijfelt, of' dezelve kunnen vau groot nut zijn, zo zij op goede, oordeelkundige, gram-, matikale gronden rusten, (Ook • hier geldt de regel: Scriptam non potest inlelügi Theohgice, nifi prins iatelletla fit Grammatice.) Aan nodeloze en overtollige uitweidingen ontbreekt bet ook in deze Proeve niet. Dan echter, de Burger B. fchrijft Bladz. 28 ,, zoo lang ik 0vertild ben, dat ,, deze fchrijfwijs den lezer nut en vermaak tevens kan „ aanbrengen, zal ik mijnen eigenen fmaak onbekommerd ,, bliiven opvolgen. Wij, Nederlanders, ziin niet ge„ woon, eenen vreemdeling, wanneer hij 'door onze „ vrienden wordt medegebragt , den toegang in ons „ huis te weigeren, veel min van zijne gefprekken, wanneer zij niet len eenemaal fmaakloos ziin, het „ oor af te wenden. Ik verzoek voor mijne uitweidinm gen dezelfde befcheidenheid." Zoo lang echter eigen la ■ 1's.j ml "i genoegzame Hof tot erndig nadenken aan de band geven, zullen rechtfehapen Nederlanders, vertrouwen wij, hun gezelfchap, boven dat van vreemdelingen, blijven verkiezen. En wij, voor ons, hadden liever meer gezonde uitleggingen in derzelver plaats. — f' < • _ Fier Ferhandelingen over dé oorzaken van het verval in den. Openbaren Eerdienst, en de middelen van deszelfs . herfiel, ter beandwoording eener Prijsvrage van een Gezelfchap vrienden van Godsdienst en deszelfs openbare oefeningen, te Leijden; gefchreven door jan van ge uns, A. L. 31. Phil. DoB: en Chnsten- Leeraar bij de Doopsgezinden te Leijden; covert jan van Rijswijk, te Amfteldam; jan brouwer, Leeraar der Doopsgezinden te Leeuwarden; en f r iï d r i k van teutem, Christen - Leeraar bij de Gemeente der Remonftranten te Gouda. Te Utrecht, hij de IVed. J. van Terveeu en Zoon. 1797. 296 Bladz. In gr. OBavo. De prijs is f 1 - : - : •T~\it Werk verdient eene breedvoerige aankondiging, *-J zoo uit hoofde van deszelfs oorfprong, als van deszelfs inhoud. • Een gezelfchap van eenige vrienden van Godsdienst te Leijden, doch die verkozen zich onbekend te houden, e s3 ,ioof-'  J. van fjfcÖITS, enz. vier verhandel'ngen. 439 loofden bij een uitgegeven Programma in den jnnre 1796, twee aanzienlijke Èereprijzen uit aan twee Schrijveren, die op de meest voldoende wijze een Vraagltuk zouden beandwoorden , over de oorzaken van den verjJaauwden ijver in het bijwonen der Openbare Godsdienftige Vergaderingen onder veele Protestanten, en over de beste middelen tot fluiting en verhclpipg van dit kwaad. — Wij verqnderfté'Hè'n; dat dit merkwaardig Programma, uitgegeven bij du mortier te Leijden, wel bekend zal zijn, anders kan men het ook vinden, in de Nieuwe Algemeene Konst en Letterbode van dat jaar, N°. 132. — OnS bellek gedoogt het niet, dat wij het zouden overnemen. Ter beöordeeling der ingekomen Verhandelingen werden alle Protcstantfche Kerkgenootfehappcn uitgenodigd, ten einde het Gereformeerde twee, en de overige 'ieder dén, uit hun midden daartoe verkozen; en bij aldien ddn of meer Kerkgeuootfchappen aan dit verzoek niet mogtcn voldoen, werdt het aan de overige Rechters gelaten, om de ontbrekende Mede'rechters, uit die Gcnootfchappen te verkiezen. — Deze beöordeeLars, op gemelde wijze verkozen, waren de Burgers jodocus ii e r i n g a , k. z. Hoogleeraar te Utrecht, j. h, van der palm thands Hooglecraar te Leijden, j. w. statius muller Predikant in de Lutherfchc Gemeente te Haarlem, jan kops Lccriiar bij de Doopsgezinden, en cörnelius rogge Leeraar bij de Remonllranten, beide te Leijden. - Deze hebben, eenftcnimig, uit negen ingekomen Verhandelingen , aan twee Verhandelingen , de voorkeur gegeven, wijzende den hoogden prijs toe aan die van den Burger jan van ge uns , en den tweeden aan den Burger covert jan van rijswijk, oordeelende bovendien nog twee Verhandelingen, In den Titel benoemd , der Uitgave waardig , waaraan ook door het Gezelfchap vau onbekende Godsdienstvrienden voldaan werdt. Een kort, doch. belangrijk , bericht van dit Gezelfchap gaat vooraf. Zij toonen daarin , dat zij, ook zonder de bekroonde Verhandelingen gelezen te hebben, de bronnen van het verval in den Openbaren Godsdienst zeer wel bezeilen. Zij meencn dit ook vooral daarin te moeten zoeken , dat zints de Amerikaanfche Onlusten Staatkundige Onderwerpen in de gemeenzame gefprekken geheel cn al de overhand verkregen , en de GodsdienEe 4 Ui-  44° J. VAN GEUNS, ENZ. flige onderwerpen uit den gezelligen kring geheel verdrongen hebben, 't geen ook niet weinig werdt bevor-? derd door-den gemcenzamen omgang tusfehen menfehen van verfchillende Godsdienflige begrippen , terwijl men liet voor onwellevend en Horend voor eene genoeglijke famenleving hieldt , over verfchillende gevoelens in den Godsdienst te fpreken. — Hoe zeer dan ook de geest van verdraagzaamheid hier door bevorderd werdt, 'er vloeide aan den anderen kant hieruit een groot nadeel, naamlijk, verflaauwing omtrent al wat tot den Godsdienst betrekking heeft. En deze verflaauwing meende men niet alleen ontdekt te hebben bij de Christenen in 't gemeen, maar ook bij de Leeraars der onderfcheidene Gezinten, in hunne meer gemeenzame bijëenkomden, dan te vooren. Dit was het dan vooral , 't geen dit Gezelfchap,in het beandwoorden der Vraag, in het oog gehouden wilde hebben; dit de reden van zoo vele naauwkeurige bepalingen en omfchrijvingen in het voorgemeld Programma. — Doch wij fpoeden ons, om de Verhandelingen zelve op te geven, en te bcöordeelen. Van ge uns, (wiens Verhandeling het eerst voorkomt) heeft vooraf eenige bedenkingen geplaatst, over de inleiding tot het bericht, door de Opgevers der Vraag, Hij handelt daarin voornaamlijk over de verdraagzaamheid in het Godsdienftige en over den invloed, welken dezelve gehad heeft op de bijwoning van den Openbaren Godsdienst; juist in dien zelfden geest, die in het voor deze Verhandelingen voorafgaand bericht van het Gezelfchap heerscht, waarom wij hier bij niet verwijlen, maar terftond tot de Verhandeling zelve overgaan, in welke hij eerst de oorzaken van het verval aanwijst, en daarna de middelen tot herftel van den verflaauwden ijver in de bijwoning van de Openbare Godsdienstoefeningen opgeeft, ilij onderzoekt, ten dien einde, eerst — of de meerdere verdraagzaamheid en verlichting, en de daaruit gevolgde verdwijning van partijzucht en Sectengeest , als de oorzaak dier laauwheid, onverschilligheid en nalatig? heid, moet befchouwd wordenV — Hij erkent, dat de ondei vinding hier voor fchijnt te pleiten, en vooral omtrend hun, die de bijwoning van den Openbaren Godsdienst voor geen ftellig gebod houden. — Geenszins echter, en met reden, wil hij dit aan meerdere verlichting en verdraagzaamheid op zich zelve hebben toege- 1'chre-  VIER VEI' HANDELINGEN. 44» fchreven, daar 'er voorbeelden van het tegenövergeftelde z;jn : — en de naauwgezette denkbeelden omtrent het pligtmatige van de bijwoning des uitwendigen Eeredienst, die men bijsociNUS, CRELi.iusen anderen vindt, hier mede llrijden, hoewel de latere gevoelens van STEiNRAR-Ten andere nieuwe Hervormers daartoe meer aanleidelijk zijn ; — waaromtrent hij zelfs wjl toegeven , dat derzulker gevoelens , (vooral omtrent Gods rechtvaardigheid, die bij hen niet dan eene wijze goedheid is , en omtrent de niet aanwezenheid van ftellige ftraffen , buiten de natuurlijke gevolgen onzer daden) zo niet eene meerdere laauwheid , onverfchilligheid en traagheid, in het bijwonen der Openbare Godsdienstoefeningen veroorzaken , ten minden , daartoe aanleiding geven. — ,, Moet men die laauwheid dan zoeken in de wijze „ van Godsdienstoefening, of in de fombere gebouwen, „ bij de Protestanten?" — Deze is de tweede Vraag; van welke het laatlte gedeelte wat ingewikkeld is beiindwoordt, zonder juist rechtftrceksch te beflisfen — naardien 'er veel voor en tegen kan gezegd worden. — Het eerde gedeelte levert hem meer dof op. De wijze van Godsdienstoefening is hem wel degelijk ééne van de oorzaken dier algemeene laauwheid. In 't algemeen knmt dezelve hem bij de Protestanten niet zeer bekoorlijk noch opwekkend voor. Men heeft in de eerde tijden der Hervorming uit goeden ijver te veel goeds en dichtelijks in de uitwendige Godsdienstoefening der Roomfche Kerk afgefchaft. Het Kerkgezang, het voorlezen der H. Schrift , heeft dikwerf veel onaangenaams. — De Leerredenen zijn doorgaands te lang, en veele voor verftandige en kiefche ooren zeer fluitende, zoo door lang gerekte verklaringen van woorden, of door hevige wederlegging van verfchillende gevoelens. — Andere Leerredenen bellaan of in eene diepzinnige uitpluizing van befpiegelende leerbegrippen, of in afgetrokken bovennatuurkundige redeneeringen, of ook in drooge en koude betogen van dezen of genen pligt. Eene derde reden van die traagheid , en die zwarer weegt , is de toenemende lichtzinnigheid , verbastering en zedenbederf, boven al in grootere Steden. — Hij hangt hier een treffend , maar treurig tafereel op van den verdandelijken en zedelijken toedand der hoogde en lnagftc klasfe van inwooneren in de groote Steden, een Ee 5 ta-  4^2 J- VAN GEUNS, ENZ. tafereel, 't welk den menfchenvriend gevoelig moet aandoen, maar ook tevens doen befluiten, dat die verbastering van zeden, die meerdere weeklijkheid, en de daar uit geboren wordende afkeer van al wat ernst , infpan- liing en aanhoudenden arbeid verëischt met één woord , die neiging tot het lichtzinnige , tot het verftrooijende, de allergrootde Oörzakerrvan dit kwaad zijn. Hartelijk bevelen wij hier bij ter lezing en ter érnfltee overweging aan, 't geen van geuns Bladz. 48—^2 aangaande den zcdelijken toeltand onzer Maatfchappij Hï 't gemeen zegt. — Na deze Opgave der oorzaken, geeft hij'de middelen op, om dien verflaauwden en vervallen ijver voor de Openbare Godsdienstoefeningen weder op te wekken. Hij wil de gebouwen, vrolijker, warmer en minder onaangenaam voor de bezoekers ingericht, —- en de Openbare Godsdienstoefeningen verbeterd hebben. Ten dien einde wil hij de Leerreden niet langer dan driekwartier doen düuren; — voords dat de Leeraar zijne Leerreden levendig make, door volkomen waare gefchiedenisfen, toepasielijke Dichtftukken (wij voegen 'er bij, door gelijkeuisfen en voorbeelden) — en dat vooral het Gezang verbeterd cn vermeerderd worde. — Ten dien einde wil hij, dat men, behalven de Pfalmen, ook Liederen zjngc, en wel, dan ééns de geheele Gemeente gezamenlijk, dan weder fommige weinige, of één alleen begeleid niet Hechts van het Orgel maar ook van andere Muzick-inltrumenten : — waarbij hij'zich niet alleen op de gewoonte in fommige-Protestantfche Kerken in Duitschland en elders (meer toch in de Lutherfche dan Gereformeerde Kerken in Duitschland:) — maar ook op de aloude gewoonte onder het Oude Verbond, beroept De vraag, ,, wanneer die verbeteringen in 't werk ge,, field kunnen worden?" — brengt "hem op de verëeniging der Protestanten, en op het onderzoek, of dezelve tot dat einde iet zou kunnen bijdragen, waartoe de Prijsvraag regtltrecks aanleiding gaf. — Hoe wenschlijk zoodanige verëeniging hem ook voorkomt , hem dunkt dezelve volftrekt niét mogelijk, indien in die verëcnigde Kerk niet zal geleerd worden, h geen de ééne of andere Gezinte aanltootüjk is; uit hoofde van de wijduit elkander lopende gevoelens, en waarbij de één niet gedicht kan worden, zonder in de Openbare Leerredenen waarheden te hooren voordragen, welke den ander tot aan- ftoot  VllïK VEUHANOI LINGEN. 443 ftoot zijn. —■ Een zeker foort van verëenhring echter komt hem niet geheel onüitvoerlijk voor ; eene zoodanige , waarbij elk Leeraar dc volkonrenfie vrijheid zou hebben om te leeren , 't geen hem voorkomt best over een te ftemmen met den echten inhoud,der Christelijke Leere: zonder dat iemand uit hoofde van rechtzinnigheid of onrechtzinnigheid immer i tenigé onaangenaamheden worden aangedaan. Op tweederlei wijze zou die verëeniging naar zijne gedachten kunnen tot Hand gebragt worden. — De eerfte is, dat alle Protestantfche Gezindheden alle haare bezittingen en ïnkomfteu,in eene algemeene kasfe wierpen,aan een algemeen beftuur toebctrouwden, 't welk uit elke! Gezindheid, en wel in getal naar evenredigluid der perionen Uit elke Gezindheid, moest verkozen worden. Elke Gezindheid moest haare Formulieren behouden, etpn aantal Leeraareu hebben , geëvenredigd aan 't getal der ledematen uit die Gezindheid. — Zoo moest men ook een evenredig getal Hoogleeraaren onderhouden. — Dit ontwerp zal , des twijfelen wij niet , bij velen geheel onüitvoerlijk voorkomen, —en wel om meer dan ééne reden; die wij thands voorbijgaan, merkende alleen dit nog aan, dat het mooglijke van foortgelijke vciFëe>:igingeu geenszins voldoende bewezen wordt, uit aanwezige verëenigingeu tusfehen fommige rechtzinnige en onrechtzinnige^Doopsgczinde Gemeenten. — Wij kennen flechts twee Gemeenten in ons Vaderland', op welken dit, in den eigenlijken zin, toepasfelijk is — de Getnöente te Rotterdam en te Utrecht. Hoedariige gefchillen en on» lusten in de laatstgenoemde' Gemeente voord gevloeid zijn, uit zoodanige'verëeniging, daarvan zal de Schrijver niet onkundig zijn. En hoedanige onlusten, hieruit van den jaare 1781—1785. te Rotterdam plaats gehad hebben, is den Rxcenfent te wel van nabij bekend,dan dat hij zoodanigen maatregel zou durven aanraden. Waren de menfehen, zoo als ze zijn moesten, dan zouden zoodanige vcrëenigingen kunnen plaats hebben: doch nu veroorloven de verkeerde pasfiën dezelve niet. — Eene #ndere wijze van verëeniging zou de geheele affchaffing der Formulieren van Lenigheid in de Gereformeerde Kerk ten grondflag hebben; — voords moest het daarbij ftaan aan de leden , op welke wijze zij Doop en Avondmaal willen bediend hebben en genieten, — ook aan de Leeraars, welke gevoelens zij prediken willen.— Dit  444 J. VAN GE ONS, ENZ. Die alles bomt ons voor met dezelfde zwarigheden te worftelcn te hebben , als door ons tegen de te voren opgegeven wijze zijn ten berde gebragt , en daarenboven nog dit onbehaaglijke te hebben , dat geen rechtzinnig Christen zich met de voordellen van een aanhanger van de leer van steinbart of socinus zou kunnen vergenoegen, of daarin dichting vinden.— Er is over dit Verenigingswerk reeds zoo veel gezegd en gefchreven in onze dagen , dat wij het nodeloos achten hier nog iet bij te voegen. Dc voorflagen van van ge uns, hoe weinig dezelve ons uitvoerlijk toefehijnen , indien het gros der menfehen niet , in do daad, meer verlicht en meer verbeterd is, behelzen met dat al z:cr nuttige bijdragen tot dit onderwerp, die van alle Christenen verdienen ter harte genomen te worden ; ten einde , is het al niet naar het uitwendige echter in waarheid de eenigheid vau Geest te bewaren, door den band des vredes. — Van ge uns geeft vcrvolgcnds de middelen op ter belpocditjing van zoodanige verëeniging: waar bij hij aanwijst zoo wel, wat van de zijde' van het burgerlijk beduur, als het geen van de Gemeenten zeiven moest gefchieden. — In dit, nog al breedvoerig onderzoek treden wij niet, alleen nog met één woord gewag makende van het dot, waar gehandeld word over de ai of niet noodzaaklijkheid van gewoone Lecraaren. — Overeenkomlhg den inhoud der Prijsvraag. — Het Refuhaat van dit onderzoek komt hierop neder, dat hoewel gezette cn bezoldigde Leeraars niet volftrekt onontbeerlijk zijn, het echter met oirbaar noch dienftig zou zijn, zich van derzelver dienst tc ontdoen. Nimmer echter wil hij het waarnemen eener predikbeurte geweigerd hebben, aan een kundigen braaf lid der Gemeente, indien deze zich daar toe aandiende. — Hij befluit met den invloed van zoodanige verëeniging, als door hem opgegeven is, op d« bevordering van naarftiger bijwoning van den uitwendigen Eerdienst. — Van ge uns is hier iu kort en zijne gronden hebben ons niet rechtilrceks overtuigd! Het bewijs uit den aart der zake heeft eigenlijk geene ftelhg bewijzende kracht. En noch de nieuwheid der zaak, noch de verfchcidenheid onder de Lecraaren zullen naar onze gedachten den mensch uit zijne belangloosh ld wekken. Is het dan zoo veel beter op plaatfen waar verfchcideu gemeenten, cn in elke derzelve eene groo-  VIER VERHANDELINGEN. 445 groote verfcheidenlieid van Predikanten is? — Zoekt elk niet doorgaands zijn eigen kerk, zijn eige 1 Predikant, dien hij van kerk tot kerk volgt? — ...... Velen zullen bij bet lezen, of van onze beoon èeung ot van de Verhandeling in het denkbeeld kunnen vallen, of niet deze aanwijzing omtrent de wijze hoe, en de middelen ter daarftelling dier verëeniging wat al le uitvoerig zij, en dat het laatfte Stuk, de ftrekking die zoodanige verëeniging zou hebben, ter bevordering eener ijveriger bijwoning van den Openbaareu Godsdienst hier alfeen , en voornaamlijk te pas kwam. Doch de reden bier van is , dat in de Prijsvraag opzettelijk werdt geeischt, eene Opgave van bovengemelde, waarom v. G. dit Stuk niet ter loops kon aanroeren, maar opzettelijk behandelen moest. Intusfchen komt het ons voor, dat, hoe rijk aan ichoene bedenkingen deze Verhandeling ook zij, v. G. echter in het opgeven der middelen tot herftel zoo gelukkig met geflaagd is, als in de opgave der oorzaken vau 't verval in het bijwoonen van den openbaren Godsdienst. De eerfte en derde oorzaak van 't verval zijn in geene aanmerking gekomen bij de middelen van 't herftel: en ook daarvan had toch wel eenig gewag kunnen gemaakt worden, vooral daar de middelen zoo ver niet te zoeken, maar voornaamlijk gelegen zijn, in de opvoeding van bet iongcre gedacht en waar toe dus de Leeraars des Euangcliums zeer veel kunnen toebrengen, wanneer zij zich wat meer toeleggen op het onderwijs der Jeugd. Wij gaan over tot de tweede Verhandeling van g. j. van Rijswijk. — Wij zullen, daar de ontleding der eerfte Verhandeling ons zoo lang bezig gehouden heelt, ons flechts bij de hoofdzaken, en bij het karakteristieke dezer Verhandeling, bepalen. V. R. fchetst eerst de oorzaken van het verval. Met recht merkt hij hier in de eerfte plaats aan het groot gebrek bij veele Protestanten, dat zij de bijwoning van den openbaren Eerdienst, minder als een rechtftreckfchen plicht ter verëering van den Allerhoogften, dan wel als eene in zich zelve nuttige zaak befchouwen, dienstbaar ter vermeerdering van kennis, ter aanfpöring tot deugd, en ter verwerving van geestlijk genoegen: een gebrek, 't welk hier met reden zeer gegispt wordt, naardien het zelve ten gevolge heeft, dat men den openbaren godsdienst niet gezettelijk, maar alleen dan bijwoont ,  44<5 J4 VAN GE U,N S, ENZ. woont, Wanneet men de drie laatstgenoemde Pi„i™ meent te nullen bereiken, en l^et-verz^van den ze2 ven, m andere gevallen, voor zeer geoorloofd houdt ~ Dcze misvatting waar bi] men den openbaren Gods, dienst in geenen deele befehouvvt, als behorend tot de Eerediens; van God, en den Verlosfer, wordt naar z ne gedacht™, te zeer gevoed, door dè wijzeva ope bare Godsdienstoefening ; waarïn de Gemeente le plegtigheden van Doop en Avondmaal, en het PfalmGezang uitgtzonderd te weinig deel neemt, cï waar 'li j deze ve te zeer lijdxdijk is. - Die bedenking! daïïïhS voorheen de Godsdienstoefeningen 0p den zlSn S ingericht vhjtiger bijgewoond; en dus g ziel zelve de aanleidende oorzaak niet kunnen zijn, word è keer £ gaan door te herinneren aan de vervolgingen, die voorhanden ijver ver evendigden; aan de meer belang wekSe manier van prediken, die voormaals plaats Jree©■ ^a« het groot getal van uitgegeven Lccrredcnc dlthau meer dan voorheen, huislijke ftichting k^nZ teveel pli0matige der Godsdienftige verëering. Dit brengt v R, op een onderzoek naar de redenen, waar door'dl bezet van pligtinatigheid der bijwoning van d n opcrb ren Godsdienst is uitgefleten: en deze-is, naar zhnl? voelen, ten naauwflen verknocht met d^SSenL van de gevoelens aangaande de grpndfïagen der Zedelïkhcid m t gemeen; - welke velen der nieuweren zoeken met in het rechtmatige en voegbjke, maar in het nut 'e en hedzaame - Gelijk de eerstgenoemde grondÖ regtftrecks leiden tot een bezef van het SSSt iSttvStlt lJV^°ni"g des °Peilbara' Godsdiensf, zoo voeit het twgptfè daarvan af, en maakt het pügtmaüffe afhanghjk van de nuttigheid dier bijwoning, waar bij zeer vee overblijft voor 's menfehen eigen verkiezini en beflislching. _ Bi dit alles komt nog de vervvisfe nf van -onverichilligheid met verdraagzaamheid , è rihet hebt waarin men de leeringen, waar over vcrfchillend gedacht wordt, voorftelt, als van geen belang I\a dit vertoog geeft hij de middelen van herjtei op Sommige oorzaken kunnen niet opgeheven worden, andere mtegencecl zeer wel: deze laatstgenoemden zijn dat men dc bijwoning van de Godsdienstoefeningen befchouwe als ecrbetoniugen aan God, en dus als recht ftreeks en op zich zelve reeds pligtmatig: - eene veran- der-  VIER VERHANDELINGEN* 447 derde predikwijze, waar bij de kenmerken der leerdukUen van den Christelijken Godsdienst, .zo al niet altoos de hoofdzaken, ten minden de inmengfcls der Leerredenen zijn: — en eindeliik, eene meer doelmatige inrichting der openlijke Godsdienstoefeningen, vólgend.* welke, aan het eigenlijk hoofdoogmerk, — gemeenfehappelijkc Godsvcrè'cring, wtiafaan alle kunnen deelnemen, — voldaan worde. — V. R.. deel'; bij dezen zijne gedachten', vóorai over dit laatde Stuk, mede betreffende eene'invoering vau Liturgiên. of kerkdienflx-n, zoo als gevonden worden bij de'Protestanten , in fe^/asi (cn wij voegen 'erbij, ook in DiihschlamU waar Kkenfent dezelve dikwijls bijgewoond heeft, en bij de Lntherfchcn in het noordlijk Duitschland op eiken dag des Heeren, vóór de voormiddag-Predikatiën plaats hebbenj Hij deelt daarvan een ontwerp ter proeve mede, doch wij zijn het ééns met die genen , welke hem naderhand onder het oog bragten, dat zoodanige gemeeldelinplijke werkzaamheden, niet in beurtclingfc'hc overfprekingen, maar iri beurtelingl'cbe gezangen, behoorden te bedaan. En dan'gelooven wij kunnen dezelve zeer dichtelijk zijn, mids dezelve betamelijk worden uitgevoerd- Breedvoeriger is hij,over de'al of niet noodzaaklijkheid van gewoonè Leeraaren, en de vrijheid der broederen, om tot dichting tc fpreken. — Men ziet het aan de wijze van behandeling, dit is, voor v. R. een bij uitdek geliefkoosd onderwerp. — Doch de vergelijking van de vrijwillig dienstdoende en onbezoldigde Leeraaren, in dezen tijd, met paulus, is niet zeer voegzaam. Ik geloof in de eerde plaats niet, dat paulus zoo veel tijd op het vervaardigen zijner redevoeringen bedeed heeft, als v. R. bij ondervinding zal weten,. dat 'er tot-eene goede Leerreden behoort; en offehoon paulus een tcutemaker van zijn ambagt was, weten wij toch, dat ook hij liefdegaven van dc Gemeenten ontving ter zijnet onderdeuning, ja dat hij eene behoorlijke zorg voor jré.t bedaan der Lecraaren ten lterkden, en als pligïma'ig, aanbeveelt. Wilde men de taalkundige of gedudeerde Predikanten geheel laten uitderven , (en dit zou 'f gevólg zijn:) dan zouden de vorderingen in de Uitlegkunde vooral fpoedig ophouden; men zou op voorgaande ontdekkingen moeten afgaan, en in 't einde, wanneer misfehien de één of ander geletterde Godgeleerde, nog over- ge-  448 J. VAN G E U N S, gNZ. gebleven wrs, on zijn Compas moeten zeilen, of dooi1 zijnen bril zien. Elk, die weet, wat Oordeel- en Uitlegkunde, met betrekking tot den Bijbel, betekenen, (niet zoo als de meeste Predikanten dezelve daadlijk bezitten, waar onder zoo veelen op bun Examen naauwlijks anaiifeeren of confirueeren kunnen, offchoon het Hoofdftuk hun te vooren is opgegeven) — die zal zich weinig denkbeeld vormen van de kundigheden eenes öngelettefden omtrent verfchillende lezingen, waarmede dé Schrijver zoo veel opheeft (Bladz. 151) — hoewel eert verftandig, doch ongeletterd, man zeer wel in ftaat kan zijn, om .beter te redenen over verfchillende lezingen in 't algemeen , dan geletterde domöoren, van bovengenoemden ftempel: — tevens zal hij de wijze, door v. R. ter zeiver plaats opgegeven, ten einde den Bijbel Uit te leggen, door middel van het gebruik van trommius Concordantie — als anderszins, wel als een goed hulpmiddel voor ongeletterden, doch geenszins als'toereikend om den echten Uitlegger des Bijbels tc vormen, befchouwen. Hij, die op de daar opgegeven manier den Bijbel uitlegt, is fledhts een nabaauwer, en niets meer. Het Stuk rakende de verëeniging der Protestanten is flechts met den vinger aangeroerd. V. R. keurt het wenschlijk, doch niet mogelijk, en treedt dus in geen onderzoek naar den invloed, welken dit kon hebben óp dc meerdere bijwoning van den Openbaren Godsdienst. Nu nog een enkel woord van de twee overige Verhandelingen. — Brouwer onderzoekt eerst, in hoe verre het volk, de Maatfchappelijke ondeugden , voormalige Gebeurenisfen , en het Oude Staatsbeftuur van Nederland, aanleiding gaven tot het verwaarlozen van den Kerkdienst bij de Hervormden (d^ i. de Protestanten); — en dan wijst hij aan, hoeveel, en op welke Wijze de heilige dienst , door deszelfs kundige inrichting, zoo met opzicht tot de Leeraaren, als in andere deelen, iet ten gezegden einde toebrenge. Eindelijk befluit hij met eenige aanmerkingen,, over den invloed van den tegenwoordigen burgerlijken toeftand van Nederland op de Godsdienstoefeningen. Dit alles wordt regelmatig afgehandeld, hoewel men de overhaasting, waarmede deze Verhandeling opgefteld is, hier en daar duidelijk ontdekt. — Men zal toch eenige bijzonderheden, ook uit deze Ver-  V!E(l VERHANDELINGEN* 44? Verhandeling begeercn. Zeer juist vinden wij Van hem opgemerkt (B/miz. 20e) dat bet verval in den Openbaren lierdienst mede moet toegekend worden aan de gebrekige onderwijzingen van bet opkomend geilacht; en aan de verkeerde gewoonte, om kinderen, te vroegj en eer zij bezet'van Godsdienstoefening hebben, ofdeil Leeriinr kunnen nuargaau, reeds mede iu de Godsdienftige Vergaderingen te nemen * 't welk natuurlijk verveeling baart , en tegenzin inboezemt. — Wij hadden gedacht onder de voortjagen ter verbetering iet te zuiden vinden, hierop betrekkelijk, ~ doch dit niet vindende, flaan wij daartoe voor Godsdienstoefeningen en Leerredenen * of Gefprekken naar der Kinderen vatbaarheid,— die reeds op fommige plaatfen in gebruik zijn» — De vraag , of men Vasté' cn op eene Jaarwedde be-.roepen Leeraars zou kunnen ontbeercn , wordt met neen handwoord: — de zwarigheden hier tegen zijn wel ontwikkeld. — Evenwel wenscht hij eenige verandering ten opzichte der Leeraaren. Hij wil, dat zonder hun i:'t. boven menschüjks toe te fchrijven , men hen met onderfcheiding en aanzien behandele : zullende dit zeer veel ftrekken , om ook de Godsdienstoefeningen eerwaardiger en aehtbarer te maken. -- - Ten dien einde oor* deelt hij best bevorderlijk , het verhogen der Jaarwed* den, ten einde elk Leeraar als een fatfoenlijk'man uit zijne bediening leeven kunne : doch 'er worden geene middelen tot dat einde voorgeflagen , uit hoofde van de onzekerheid, waarin de Schrijver nog was, omtrent de befebikkingen over de geestrijke goederen. Verder wil hij aan de Leeraars een bijzonderen titel en perfoouiijke voorrechten fchenken , én zekeren rang , geëvenredigd aan de talrijkheid zijner Gemeente toevoegen. Eindelijk een naauwkeurig toezicht op de zeden der Leeraaren. (Het eerfte en derde middel komt ons toereikend voor,doch bet tweede zou misfehien voedfel geven aan trotschheid en Geestlijken hoogmoed: — en de groote deugd van nedrighcid , bij den Leeraar zoo nodig , uitdoven. Daar te boven zou men langs dien weg het biigeloof iu de hand werken. De domme menigte zou lie;t gevaar lopen, om juist dat bovenmenschlijke, 't welk B. vermijden wil , den Leeraaren toe te fchrijven. En hoe veele zouden zich dit laten aanleunen;. — Omtrent de Kerkgebouwen en derzelver fteradei/is hij uitvoerigOnder anderen tkiat hij voor, om l'raaije fehilderijën op - NIEUWE VAD. BIBL. II. DEEL. NO. 10. Ff lp  45° j' v a n e e u n s, enz. tc hangen , behelzende deze of gene bedrijven uit het leven van jesus of van de Apostelen , of beeldfpra kige fchctfen der verhevenfte deugden, of tafereelen van de meest treffende gelijkenisfen van jesus. — Dit keuren wij zeer goed in de onderwijzing van Kinderen. Bij deze kan men zich met voordeel1 van afbeeldingen bedienen. Doch bij den Openbaren Godsdienst, zal het meer afleiden , dan aandacht baren — Onze Godsdienstoefeningen en Leerredenen geven geene gelegenheid aan de hand, om, gelijk bij de onderwijzingen van'Kinderen , van zoodanige afbeeldingen zich ter opheldering te bedienen. — Het Bijgeloof zal 'er niet door gevoed worden , maar de domme menigte zal geduurende dc Godsdienstoefeningen die Stukken aangapen , en niet opmerken op de lesfen des Leeraars. Is vervolgends het nieuw 'er eerst af, dan dienen dezelve niet ééns rot lokaazen, om de menfehen in de Kerken te trekken. — Menigvuldig zijn nog zijne Aanmerkingen nopends dc orde en inrigting der Godsdienflige verrichtingen nopends de wijze van prediken , dc uiterlijke welfprékendheid en houding op den Kanfel (bij welke gelegenheid hij aanbeveelt een zwarten Toga., of Choorklced , even gelijk de Leeraaren der Walfche Gemeente) doch dit alles moeten wij thands overlaten, om nog met een enkel woord iet van de laatfte Verhandeling te zeggen. Deze is van den Burger van teutem. Over 't algemeen is dezelve in eene geleidelijke orde gefchreven, doch dringt de Schrijver op verre na «zoo diep niet door in den geest en de bedoeling der vraagc , als dé twee eerfte Verhandelaars. Na dat.men de drie andere Verhandelingen beeft gelezen, vindt men hier weinig bijzonders. Alleen dat de Schrijver de verdraagzaamheid rechtftreeks als de oor-, zaak van 't verval der Godsdienftige famenkomften béfchouwt: ('t welk ons niet zeer naauwkeurig dunkt, om dat met verdraagzaamheid omtrent anderer denkwijze in min wezenlijke ftukken , de belangftelling in het waare wezen van het Christendom moet gepaard gaan, zal de verdraagzaamheid den naam van Christelijk mogen dragen) — dat hij in het gebruik maken van afbeeldingen in de Kerken , als ook in het bijwonen van den Openbaren Godsdienst door Kinderen, volkomen met brouwer inftemt : — en dat hij daarüit aanleiding jieemt, om den voorflag van hoven s (in de Prijs- ier~  vraa verhandelingen. 45» verhandelingen voor het Stolpiaansch Legaat over eenige -voorname Stukken van de Ktistelijke Zedekunde ,IV Deel.) nopends de afzondering van den openbaren Eeredienst Van het doen van Leerredenen, en het geven van onder-» wijzingen geheel af te zonderen , te herhaalen. — Meer kunnen, en meer behoeven wij van deze Verhandelingen niet te zeggen, om onze Lezerén opmerk* zaam te maken , op derzelver zoo gewigtigen en voor elk Christen belangrijken inhoud. Wij hopen, dat deze opgave nog veelen zal uitlokken, om deze Verhandelingen te lezen , en dat voor al de Leeraaren cn Opzieneren' der Gemeenten het hunne daaruit zullen nemen, om de Godsdienstoefeningen, zooveel in hun is, te verlevendigen, te veraangenamen, en aan derzelver oorfpronglijk doel te doen beandwoorden — opdat ook daar door het aantal der getrouwe bijwoners dier Godsdienstoefeningen geduurig toeneme en vergroote. — Kunstbewerking van een Vleeschbreuk, gedaan 27 Frutlidor Vele Jaar, (13 September l. I.) aan den Burger c n ar l Es de la croix, voorheen Minister der Buitenlandfche Zaken, nu Minister-Plenipoientiaris van de Franfche Republiek bij de Bataaffche. Door ■ den Burger a. b. imbert del onnes, Officier van Gezondheid. Te Amfteldam, bij W. Hokrop, 1798. 32 Bladz. In gr. Otlavo. Deprijs is f : - 6 - : Hoe zeer wij wel gewenscht hadden, dat de Schrijver dezer belangrijke mededeeling zich duidelijker, eenvormiger, en voor de Kweekelingcn der Heelkunde, (aan welke hij zijn Werkjen opdraagt , en toewijd j in min fierlijke, en zwellende, dan verftaanbaarer leertrant had uitgedrukt, zoo wel, als wij liever gezien hadden, dat de aart des ongemiiks, en gefteldheid van de Funiculus Spermaticus , meer naauwkeurig befchreven was, ten einde de operatie op de Vleeschbreuk, die in de meeste gevallen maar zeer zeldzaam gelukt, van nader bij te kunnen beöordeelen, en in alle gevallen op meer zekere gronden, algemeen te kunnen aanprijzen; zoo kan men aan hem echter den verdienden iof niet misduiden, van namelijk meer dan gewoon, doch te recht, vertrouwd te hebben, op, en bekroond tc zien, de gulden fpreuk van c e l s u s : Melius anceps > emedium txperiri, quam nullum. Ff 2 Is  45* A, b. jmepkt dflonnes Jn den flijl van mededeelingen der Heelkundige waarnemingen, zoo wel als in het doen van kunstbewerkingen, zijn onze Bataaffche Heelkundigen over het algemeen genomen , min verheven , meer ecnvouuig , doch niet min duidelijk , zaaklijk , regelmatig cn naauwkeurig, dan andere Natiën; zoodanig zelve, dat men de Bataaffche Arrfcn, thands , voor geene de minstgevorderden in de Heclkunstüefening zoo iu leertrant, als practfk, befchouwen mag. Na dezen uit (tap', welken wij niet voorbij konden, om redenen, dat dc Bataaffche Heelkundigen,' ten opzichte dér Kunstbewerking op de waare Sarcucele, niet zonder redenen, omzichtig zijn, gaan wij over, tot eene onpartijdige bcc'ordeeling van het aan ons , ('aar toe , voorgelegd Stukjen, aan 't welk wij al dien lof toekennen, welke een zoodanig gewigtig ondeiwerp, cn floute onderneming verdient. Het 'Wcrkje-n zelve geeft alleszins blijken van des autheurs ftoutmoedigbeid, in bet doen van cene duistere en onzekere kunstbewerking , immers zeven andere franfche Heelkundigen , dewelke wij geen recht hebben, noch durven rangfehikken , onder de geringde foort van Heelkundigen , waren , niet zonder gegronde .redenen , bevreesd , tot de Kunstbewerking toe te Hemmen , voorzeker , om de aangetekende voorbeelden van mannen van verdiende, wegens de llegte gevolgen, zoo wei bij Franfche Heelkundigen, als bij anderen; en om redenen hunner ondervindingen van flechte gevolgen; terwijl onze (route Operateur eene onzekere Kunstbewerking onbefchroomd ondernam, welke hem offchoon dezelve, zeer langwij lig, twee en een half uur duurde, (aangezien den gelukkigen uitllag) roem verwekt; doch wel berekend zeer ligt had kunnen mislukken, ten minden zeldzaam flagen zal, onder de handen Van andere doordenkende Heelkundigen; althands, indien het gebrek van den Burger. de la croix, volgends opgave, van dien aart ge-, wcest is, dat het, te regt,voor eene waare Sein hus konde gehouden worden; om kort te gaan, en dit is ook iet, van 't geen wij meest ten voordeele zeggen kunnen, uit de pijnelijke, en langduurige Kunstbewerking, door den Burger a. b. imbert delonnes, blijkt, dat de gulden fpreuk, van den beroemden Bataaffchen Heelkundigen j> mar i ens, bewaarheid wordt. Het is wreedheid, warneer de Heelkunst zonder noodzake pijn ver^  KUNSTBBWP.lt KlNG VaN "EPNE VLIÏF fCHBf EJ.'K 4^3 verwekt — van gelijke wen zij pijn [paart , daar de pijn tot heil verftrekt. Bii het verder inzien van het Werkjen blijkt het, dat den Burger delonnes, Toneelftukken, en Acteurs geduurig voor zijnen geest zweeven; immers in de opdragt aan de Kweekelingen der Heelkunde Hladz. 6 zegt hij ten opzichte der operatie, om ligt er hier in te flagen zult gij zien , dat ik den tijd in vijf bedrijven verdeelde , terwijl hij zich zei ven al verder vergelijkt, bij eenen kwalen rol fpeelenden Acteur, als hij Bladz. 10 zegt, mijne woorden waren vruchteloos, en evenals de AEteur, die een kwaad Toneeiftuk hatftarrig Wil doen doorgaan, bleef ik alleen op het 'Toneel; — hoe het ook zij, het een en ander is zeer fehelklinkend in ons oor: — Wij bedoelen geheel niet de Itoutmoedige onderneming van den Burger delonnes te bedillen, integendeel, wij erkennen, dat zijne kloekmoedige daad allen lof verdient, daar de zeven Officieren van Gezondheid , van welken onze Schrijver fpreekt, beneffens veele andere Heelkundigen, op nieuw van de waarheid der voorgemelde gulden Spreuk van celscs te regt door hem aangehaald, overtuigd wonten, en ons, naar ons inzien a posteriori leert, dat men zich door de zintuigen, het gevoel en gezicht namelijk, dikwijls misleid vind, houdende fommige gezwellen verkeerdelijk voor Kankergezwellen '■ die nimmer van zoödanigen aart geweest zijn; dit bewijst, dunkt ons, het geval van den Burger de la croix, althands uit de woorden Bladz. 14. Ik flak mijn bistouri in één der punten , die mij een bijzondere vlo ei ft of fcheen te bevatten. Dan mij wel overtuigd hebbende, dat het ongemak een famenftel was van vette, fquirtheufe klieren, die zich rondom den zieken bal bewerktuigd hadden enz. meenen wij veilig te mogen opmaken, dat de aart van het afgrijslijk groot gezwel , 28 ponden zwaar, het naast ovcrëenkomftig geweest is, met die veröude en gedegenereerde gezwellen, welke men onder de zoogenaamde gemengde fpek- en brijgezwellen, die zomwijlen zeer famengelteld, en op de ééne plaats vaster, dan de andere, zijn, bij dc beste Heelkundige, *n geiiccrediteerdfte Autheuren gerangfehikt vind. Wij geloven verder, dat de voorgeltelde Operatie door den Burger delonnes op de Vleeschbreuk van den Abt de'flamareus, waarvan hij op Bladz 13 in eene Aantekening gewag maakt, niet zoo gelukkig zoude Ff 3 uit-  4S4 A B, IMBERTDÜLONNESjKUKSTB. VAN EENE vleeschb. uitgevallen zijn ,als liij,bij wijze van gevolgtrekking, uit het geval van den Burger de la croix, meent gerechtigd te zijn, om te mogen opmaken, daar het ons voorkomt, dat 'er tusfehen de gevallen van die lijders een aanmerkelijk onderfcheid plaats gehad heeft; immers liet doodelijk ongemak van den Abt de f lama reus, was naar ons inzien van eenen waaren kankerachtigen aart en had zich meer dan waarlchijnlijk aan de Funiculus Spermaticus tot binnen de buiksholligheid medegedeeld, zoo als in de meeste gevallen van dien aart plaats heeft, en welken men verkeerdelijk vleeschbreuk noemt. Offchoon nu onze Schrijver in de tweede Aantekening Bladz. 12 zegt, (zonder karaktcrifeerende tekenen op te geven.) '/ Ontleedkundig onderzoek, na de verfcheiden fnee'ón, gedaan op het reeds kankerachtig gezwel, doet zichtbaar merken, dat de lijder geene zes maanden te leven had, indien men hem, aan de natuur had overgelaten, bijna altoos onvermogende in uitwendige ongemakken; zoo vinden wij geene gronden , om uit de befchrijving op te maken , dat de Burger delonnes niet gedwaald heeft in de benaming van het gezwel, even zoo min als wij geloven kunnen, dat zijne zoo juiste berekening, van den, te goed hebbende, of overigen levenstijd, van hun , die zich niet aan zijne rnanier van kunstbewerking onderwerpen, zeker gaat. Dit moeten wij echter nog ten flot, en tot roem van onzen Schrijver zeggen; dat de Burger de la croix zeer veel verplichting aan zijne ftoutmoedige onderneming verfchuldigd is; daar het zeker is, dat dit vreeslijk volumineus gezwel, 't welk de buik eener vrouwe, die op het punt van te verlosfen is, in grootte overtrof, op 't laatfte doch, doodelijke gevolgen zoude gehad hebben, offchoon het, volgends onze beoordceling, geen waar Kankergezwel ('t welk die gelukkige gevolgen, na de wegneming, niet konde gehad hebben) geweest kan zijn. De kloekmoedigheid des lijders, en het volkomen vertrouwen, 't welk hij op zijnen veelbelovenden Arts, die de genezing voorzeker, (doch naar het inzien van, in de kunst, grijs geworden Hcelartfen, geheel onzeker) beloofde ; zoo wel als de levensregeling en genezingsbehandeling, hebben om ftrijd medegewerkt, ter begunftiging van den gelukkigen, en gevyenschten uitflag, dezer ccwigtige Kunstbewerking,  C. RENSING , ZIELKUNDIGE VERHANDELINO. 45J ■ Wiihoopen intusfchen, dat dit geval geene aanleiding geven zal, tot roekeloze ondernemingen, of ongelukkige navolgingen, in de lianden van meer ftoutmoedio-e dan wel beredeneerde, en in de kennis der duistere gezwellen wel bedrevene Heelkundigen; en raden onze Bataaffche Heelkundige Lezers, die zelve oordeelen en waarderen kunnen, tot de lecture van het Stukjen zelve aan, ten einde geene misdagen te begaan, maar even zoo gelukkig als de Burger delonnes, in voorkomende gevallen te Hagen. Ziel-Kundige Verhandeling , door casparus ren/ sing, Med. DoEtor, voorgelezen in eene Vergadering van het Amfteldamfche Eerfte Departement der Maatfchappij Tot Nut van 't Algemeen. Uitgegeven met voorkennis en toeftemming van deszelfs Beftuurders. 1 e Amfteldam, bij A. Mens, Jansz. 1798- M'et het Voorbericht 140 Bladz. In gr. OElavo. De prijs ts f :-i6-: Hoewel de wetenfehap en de behandeling eens waardigen Artz het lichaam, als de grondllolfe zijner bewerkinge, inzonderheid ten voorwerpe heeft, geloven wi] echter , dat iemand op den naam van wezenlijke bekwaamheid t'onrecht aanfpraak zal maken, indien zijne ftudie zich tot het lichaam alleen bepaale. Nevens het zichtbaar deel, is van het famenltclfel van den mensch een wezenlijk ingrediënt, dat onzichtbaar deel, t welk in hem denkt en wil, — dat verwonderlijk wezen , t welk hem boven alle fchcpfels der aarde eene zoo in t ooglopende voortreffelijkheid doet uitoefenen. Zoo zeker als onoplosbaar is de over- en wederwerking dier twee geheelmakende deelen van den mensch. Op onlochenbare proeven rust de verandering in het lichaam door de werking van den Geest, in honderde gevallen,_veroorzaakt. De verltandige Artz, deze proefondervindelijke waarheid gadellaande, hoe veel gelukkiger zal hij, d'ikmaals , in het toedienen van hulpmiddelen , en de daarfteUing eener gewenschte genezing, Hagen, dan een ander, welke dat verfchijnfel over 't hoofd ziet ? Zoo grondig was van deze waarheid overtuigd de Oroote gaubius , dat hij met voordagt daar over zijne overfchoone Redenvoering uitfprak en in t licht gat, De Kegimine Meniïs, quod Medicorum est. F1 4-  456 c rensino De kundige Dr. rensing, onder de beroemde An . jtelcfamfcbe (Geneesmeesters met lof bekend , de noodzitakhjkheid eener uitgebreide kennisfe van het menfehehtk iarnenirellel, zoo met opzicht tot den Geest als tot het Lichaam, bevroedende,geeft, in de Verhandeling, die wh thaiKis aankondigen, doorllaand bewijs van'zijne geoefendheid in de Geest- of Zielkunde. Dc hoofdltelhng , daarin ontwikkeld en betoogd, is deze: „Dat „ het geloof aan een toekomend zalig leven, een-fterke „ drijfvedcr oplevert, die ons aanzet, om ons zoo veel dgenbjk, iu alle verllandelijke en God verheerlijkende „ wetenlchappen te oefenen , omdat wij daar door in fiaut gedeld worden , van in ons volgend leven , een 9 bpgpf trap van gelukzaligheid tc kunnen beklimmen." Een zedekuudig of Godgeleerd aanzien moge deze Helling hebben; de bewerking van dezelve toont duidelijk, dat wij de bovengemelde kunde aan den waardigeti Artz niet t onregt hebben toegefchreven. Doch eer \vij zulks bij de Hukken doen blfkcn, moeten wy een kort verflag doen van het uitvoerig Poorherich:..Voor eenige jaaren hadt teijlbks Godgeleerd t,enootJcnap te Haarlem de Prijsvraag uitgefchreven z „ Zijn 'er voldoende bewijzen voor de on Hoffelijkheid „ der menlchelüke ziele? Zo ja, wat kan men ?er uit „ iifleiden., ten opzigte.van derzelver duuring, gewaarh. w°raing en werking, na den dood des Jichaams in „ haaren atgezonderden Haat?" Van de vier andwoorden, door den druk gemeen gemaakt, verklaarden zich dc Upltellers der drie eerlte voor de Onftoffëlijkheid der gielet; terwijl die der vierde tragtte te betoogen, ,, dat i» geene voldoende bewijzen zijn voor de unltoffc„ dikheid der Menfchelijke Ziele. " 't Is deze Heilino-, van welke de aangevoerde bewijsredenen Dr. R. tragt t'e ontzenuwen, volgende deu Doopsgezinden Zaandamkhen Leeraar h. vak voorst, Schrijver dier Verliandclmgc, telkens op het fpoor, om hem het zwakke of onvoldoende zijner bideakingen te doen opmerken. Niet ongelukkig fchijnt hij ons, daarin gedaagd te zun , daar wij', met hem, van meninge zijn, dat op oen grond der onderHcllinge van eene ziele, uit Ito (te betbiande, hoedanig dan ook gemodiiiëerd, van Verlcrieidcu vcrlbhijnfels zeer bezwaarlijk reden kan ge-> geven worden ; terwijl de verfchijn'léls , door den feerw, V, V- voor zijne oudcrHelling aangevoerd , zon- k der  ZIELKUNDIGE VERHANDELING. 4J7 der gedwongenheid, eene oplosfing, met de onderflelJing der Ondoffelijkheid bedaan baar, toelaten. Ons bedek, gedoogt geene ontlecding van het Voorbericht; het volgende alleen zullen wij ter proeve voordragen. „Zou - het niet mogelijk zijn (vraagt v. V.) voor den Al, magtigen Schepper , die uk rustende of doode doffe levende lichaamen vormt , aan zekere Uchaafneti dat " vermogen, of die hoedanigheden mede te deelen? Zou ,, 'er geene doffe kunnen bedaan , vatbaar en gefchikt „ voor de mededeeling van zulk een vermogen? Dit „ denkbeeld (zegt hij) is geheel niet ongerijmd." Om dit nu te bevestigen, beroept hij.zich op onze onkunde omtrent de natuur der doffe van die dingen , die wrj zien , voelen en tasten kunnen , om daar uit de ongerijmdheid te doen zien van eene bepaling te willen maken, dat 'er iet zoude bedaan , het welk geheel geene overeenkomst met die dolle heeft. Hierop redekavelt Dr. R. aldus: „ Ik ttern gereedlijk toe, dat wij, wat de „ Natuur der doffe betreft, daar omtrent nog zeer on'„ kundig zijn en ook gewis nog zeer lang zullen blij„ ven, zoo ook dat Gods Alvermogen aan het dof zo'„ danige vermogens en vatbaarheden kan geven , voor welke ons zeer bepaald begrip nog niet beftemd is* „ om het in zijne uitgedrektheid te kunnen bevatten. „ Maar dit alles bewijst nog niets Heiligs, en het dijk alleen nog de oppervlakkige voorönderdelling der H mooglijkhèid. ik zal beproeven (vervolgt Dr. R.) of ik eenige meerdere zekerheid aan mijne tegcndel" ling kan geven. Zijn 'er geesten ? dit vertrouw ik ,, zal niemand ontkennen, en bijaldien iemand dit wil,, de doen, van het meerder goal, zo zal hij mij tog „ wel moeten toeltaan, dar 'er ten minden één Geest, te weten God is, en onder dezen titel, de groote Geest, *; is hij zelfs bij de wildde Amerikaanfche Volken bekend. " Bezit deze Geest het vermogen om te kunnen denken? \ of liever is het eene onaïfeheidbare eigeufchap van ' dien Geest, dat zich alles in hem vertegenwoordigt? '-, Heeft hij wil en befluit? Wie zal dit ontkennen? Wel nu , dus kan dan een Geest zoodanige vatbaarheden - om te denken en te befluiten bezitten : en alhoewel ' wij nu, noch zijne Natuur, noch de wijze, hoedanig dezelve deze vatbaarheid heeft of uitoefent, beichrij,, ven noch bepalen kunnen, zoo zijn wij echter van dc „ waarheid dezer Helling zo wel door de Natuurlijke Ff 5 >. keu-  4J8 C R E N S I R G „ kennis der Godheid uit ziine werken, als voornaam* ,, lijk door de duidelijke letter der Openbaring, ten vol„ len verzekerd. 'Er beftaat dierhalven dan een Geest „ die zodanige vermogens bezit, dus is de natuur van „ een Geest daar mede niet ftrijdende; maar nu, zou,, den 'er dan ook niet meerdere geesten mogelijk zijn, „ die dezelve vermogens , alhoewel in eene onëindi°,, mindere trap van volkomenheid , bezitten kunnen ? „ dit is even weinig te wederleggen. Maar , nu leert „ de ondervinding, dat het (tof'voor zoo verre wij het ,, zelve kennen, dit vermogen niet bezit; daarentegen, „ leert ons de Openbaring, dat een geest het zelve be„ zitten kan, dat dierhalven een geest daar voor zeer ,, vatbaar en gefchikt is. Bijaldien nu 's Menfehen Ziele „ van eene zodanige natuur is als de Geesten zijn, of „ liever bijaldien de mensch uit lichaam en geest, an„ ders ziele genaamd, beftaat, zoo zullen wij hem ook „ het denkvermogen uit hoofde zijner tweeërleie natuur moeten toeftaan, en hier door zal dan de zwarigheid tevens opgelost wezen, waarom de mensch kan den,, ken, zoo als ons de ondervinding leert,en dat dit niet ,, uit eene vvijziginge of hoedanigheid der ftoffe van „ zijn lichaam , maar uit zijne geestige ^Geestelijke) geaartheid af tc leiden is. " Verder kunnen wij thands onzen Zielkundigen Artz niet op het fpoor volgen, maar moeten het overige ter nafporinge voor den Lezer overlaten; terwijl wij thands tot de Verhandeling zelve overgaan. Ten betooge der bovengemelde ftellinge, na eenige algemeene aanmerkingen over den aart en de werkzaamhedeii der ziele te hebben laten voorafgaan, wijst Dr. R. aan, welke kundigheden de ziel in dit leven kan verzamelen , die haar door den dood niet ontnomen kunnen worden, en van welk eene geaartheid dezelve behoren te zijn ; en deze Zijn het, zegt hij, welke hij, tot befluit, als ten hoogftcn nodig-cn nuttig voor het volgende leven zal overwegen. Welke de bedoeling en inhoud zij dier algemeene Aanmerkingen, mogen wij leeren uit dè inëentrekking des voordragts, welke aldus luidt: „ Zoo is dan onze ,, ziel uit haaren aart en wezen , onftoffelijk , onver„ gangelijk, onfterflijk, vatbaar eu vermogend, om uit den door de lichamelijke zintuigen aangebragten voor„ raad van ftoffe, denkbeelden en voorftellingen te ma- „ ken,_  zielkundige verhandeling» 459 ken, dezelve naar haar welbehagen, tc verbinden, te verdeden, te vermenigvuldigen , daar over te rede" neeren, een willekeurig befluit op te maken, en zoo wel deze vermogens als de daar door verkregen uit- . werkiëlen als dan nog over te houden , wanneer zij , door den dood van het lichaam zal gefcheiden zijn. Intusfchen is onze Schrijver verre af van te oenken, dat de vrijheid der ziele , met opzigt tut de willekeur ge uitbreiding haarer vermogens, niet binnen zekere palen zou befloten zijn. Veeleer is hij van oordeel, dat die uitbreiding verhinderd en belet wordt door verfchciden oorzaken, die ten getale van vier vervolgends worden opgenoemd; welke allen van dien aart zijn, dat meent uit dezelve ten duidelijkfle te mogen afleiden, „ dat de grootfte en meeste belemmering , door weiku ,, de ziel in het uitbreiden en vrij gebruik maken narcr ingefchapen vermogens, gehinderd of bepaald wordt;, ontftaat uit de verbintenis, die zij met he ftolfdijk, , het vergangclijk lichaam heeft." Hier op ItotfeR. volgen eenige nadere befchouwingen over bet geheugen, als een vermogen, zal zijne voorgedragen Itelling lelden , voor den mensch van dringende noodzaaklijkheid, dat het der ziele, ook na den dood des lichaams, inkleeve. Hij leidt, uit die befchouwingen, dit gevolg af, „ dat bij den overgang van onze ziele in het vol„ gend leven , met haar ook onze gemaakte denkbeelden ' en de bewustheid onzer voorige handelingen, betrekkingen en lotgevallen, zullen overgaan; met andere ' woorden , dat ons geheugen , in weerwil van den dóód, onveranderd Onafgebroken, met » « zielen, tot het volgend leven overgaan zal, ja dat hier " door het voornaamfte cn noodzakelijke gedeelte van " haare verkregen krachten, ter verhooging van haaren ;', toekomenden ftaat van geluk, alleen kan en zal be. waard worden." Op deze aanmerkingen , die zich met genoegen en tot nut voor fommigen , laten lezen , volgt een onderzoek en de aanwijzing van de vorderingen. zev, welke onze ziel in dit leven maken kan , en die haar door den dood niet ontrukt kunnen worden. Met legt merkt onze Schrijver daar omtrent aan,dat van de vorderingen wegvalt, al wat bepaaldelijk tot het ftof, het JafdfSlULmlijke of zinnelijke, behoort, en eenighjk  4 C. RENSINC, ZIELKUNDIGE VERHAXDELING. dienstbaar is, om 's menfehen behoeften, alleen on zin verblijf in de wereld doelende , te vervullen. Op den gfondflag eener vroegere aanmerkinge , dat her voordduuren der ziele beftaat in het onafgebroken uitoefenen van haar denkvermogen, befchouwt hij de vorderingen die in dit leven kunnen gemaakt worden, als tWeelèdW bedaande de eerfte foort daar in, „ dat men door het „ vlijtig aanleeren en beoefenen der wetenfehappen haa„ re vermogens meer en meer trachte te ontwikkelen „ en ter bevattinge van allerlije (allerleije) foorten , „ vooral van afgetrokken denkbeelden , als met haaren „ aart het meest overëenflemmende, bekwamer te ma„ ken, waar door zij alsdan in Haat gefield word, om „ den kring van haare werkzaamheden te vergroten, „ en eene^menigte onderwerpen juist en fpoedig te bc,, vatten." De andere foort van vorderinge is, dat de ziel, „ door eene aanhoudende, verftandige, werkzame „ oefening in zedelijke , Christelijke, deugdzame han„ delingen , haare neigingen van het gebrekkelijke het „ overtollig zinnelijke, trachte te zuiveren, tot goede, „ liefderijke oogmerken doe overhellen, en door het on,, afgebroken vervullen van haare plichten , zich die „ hebbelijkheid te verwerven,, dewelke tot een godza„ lig leven en eenen deugdzamen wandel, noodzakelijk „ is. " Gaarne wenschten wij den gcachtcn R. te kunnen volgen , in de opgave vau de bijzonderheden of bouwdoffen, welke hij, in beiderlei geval, voordraagt ter zamendeliinge van een gebouw , welk de Eeuwigheid kan verduuren. Maar die opgave zou ons de palen van ons bedek doen overfchreden S wcshalven wij den Lezer tot de Verhandeling zelve moeten verwijzen , met de verzekering, dat wij hem daar uit evenveel genoegen beloven , als wij voor ons zeiven ondervonden hebben. De Aantekeningen, op verfcheiden plaatzen, aan den voet der bladzijden , dienen ter onlochenbare proeve van 's Mans uitgebreide kunde en belezenheid.  . VAN NOORDEN, IM.EIDINC TOT DE KRUIDKUNDE. 4<5t Inleiding lot de Krui 'kunde. Een IVerk gefchikt tot gebruik van hen , wélke -zich in deze Wetenfehap Willen oefenen, en dienende tot verklaring van 38 na de Natuur afgezette Platen, welke in het Engelsch uitgegeven zijn door thomas martijn. Hoogleer aar inde Kruidkunde op het Hoogefchool te. Cambridge. In het Ilollandsch en Fransch, door j. van SooRDEN Eerde Deel. Te Londen, bij Vernor enlïooA. Te botterdam , bij L. Bennet , 1797- $ Sr- Octavo. De prijs is ƒ4 - 4 - : Zoo dra men begonnen bad de voordbrengfelen denNatuur, in 't'biizonder de plantgewassen met eenige opmerkzaamheid te befchouwen, heeft men door derzelver verbazende menigte eu verfcheidenheden zich genoodzaakt gevonden, ten einde'met meer gemak het geheel te kunnen overzien en het een met het ander te kunnen vergelijken * dezelve in klasfen, foorten, enz. tc verdeden. Zulke verdeelingen ondertusfchen, hoe zeer zij van tijd tot tijd aaumerklijk verbeterd werden , zijn eigcnliik in de Natuur zelve niet gegrond; — de Natuur brengt haare verfcheidenheden geenszins voord door zichtbare overgangen van het eene foort tot het ander, maar zij heeft alle dingen dusdanig aan malkanderen verbonden, dat men naauwlijks den overgang van het een tot het ander merken kan, en alles, als het ware, een ondeelbaar geheel uitmaakt. Deze verdeelingen derhalven in onderfcheiden klasfen en foorten zijn enkel en alleen, naar de behoeften der menschlijke kortzichtigheid ge-, fchikt, zoo dat het zeer natuurlijk was, dat de Natuuronderzoekeren hier toe verfchillende wegen infloegen. Men heeft dan ook, naar elks bijzondere deiding van gedachten , zeer veele verfchillende plantkundige ftelfels ontworpen en opgegeven , volgends welke de plantgewassen gerangfehikt werden naar zekere overeenkom den , 't zij°in haaren fmaak, of in de gedaante der vruchten, of der bloemen,der bladen óf in andere opzichten, welk verfchil in dc beoefening der plantkunde niet weinig verwarring veroorzaakt en veelen daar van afgefchrikt heeft. De meest natuurlijke rangfcldkking van dezen aart fchijnt die te wezen, welke op de gedaante der bloemen gegrond is. Eene  46* J. VAN NOORDEN Eene duidelijke verklaring van deze rangfehikkine ert tevens van het famenftel van linnüus, 't welk' op de lexen der planten gegrond eenen geheel nieuwen weg voor de plantkunde gebaand heeft en thands zeer algemeen gevolgt wordt, eu te gelijk eene gemaküjke aanleiding te geven tot de keunis der planten; dit een en ander is het oogmerk van het Boek , waar vau wij hier het Eerfte Deel aankondigen. Zes Brieven over de Kruidkunde en de rangfehikkingen der planten door rousseau gefchreven , hadden aa" rïe" "oogleeriiar t. martijn te Cambridge eenen geleidelijken weg aangewezen om de plantkunde te leeren beoefenen, en gaven hem aanleiding tot het uitgeven van een Kruidkundig Werk met 38 fchoone Kunst» plaaten voorzien, hoofdzaakliik ingericht om van de ranglchikkiugen door rousseau opgegeven en te hjk van het (amenllel van linn/eus een duidelijk begrip te geven; en dit Werk van Profesfor marti|N heelt op nieuw den grondflag gelegd tot dit Werk van Dr. van noorden, waarin hij over het geheel genomen het plan van martijn fchijnt te zullen vólgen, ook met opzicht tot de Kunstplaaten , doch in dc bewerking in het een en ander opzicht, naar het oogmerk, t welk hij zich voorftelde, van mar t ij n zal afwijken Uy zullen het beloop van dit Deel korteliik opgeven. — ,, 1 . r In het geen in 't Werk zelfs de Inleiding; genoemd, wordt, vind men eene korte verklaring, wat'Natuurlijke Historie is _ waunecr en op wat wijze zij het eerst beoetend werd — cn over de Sijstematifche rangfehikkingen der natuurlijke wezens in het algemeen. . Vervolgends wordt 'er over dc Kruidkunde in het algemeen gehandeld, in welke afdeeling het begrip wordt tegengegaan , als of de Kruidkunde alleen nuttig is voor hun, die de Genees- Heel- of Artzenijkunde 'beoefenen en 111 tegendeel getoond wordt, dat zij voor elk, dien het om dc befchaving vau zijn verftand en veredeling van zijn hart te doen is, van het grootfte belang is, dat geene weterdchap of kunst hier aan zoo zeer bevorderlijk zijn, als do kennis der Natuur — dat alles, waarïn de menfehen veelal gewoon zijn hun geluk te zoeken, zijne waarde verliest , wanneer het vergeleken wordt bij de Voordeden eener verftandige natuurbefchouwing. De bchnjver d^et dit met hartelijkheid en met ernst, fchoon, men  INLEIDING TOT DE KRUIDKUNDE. 4^3 men zijne befpiegelingen bier en daar ongegrond, of al £ ve getroklfen mog" vinden: ,, ó Ouders! "zegt bij, leer vroeg aan uwe kinderen zich met dc Natuur bezig houden; indien hun oordeel gezond zij , kan ft 1 u voorfpcllen, dat zij veel minder met de gebreken, ' het meest srewoon iu de menlchen, zullen befmet wezdnr; dat zij in alles de orde en welvoeglijkheid zuilen beminnen - zij zullen , misfehien iomt.jds wat ' te veel op de menschlijke gewrochten met minachting nederzien - maar overwegende, wat de mensch is, in vergelijking van den Daarfteller_der Natuur, zullen ' zij zonder eenen wezenlijken prijs aan menschlijke voordbrcngfelen te hechten , zijne vindingskracht en ,, verftand bewonderen, maar altijd zal eene b oeijende 1 plant voor hun veel belangrijker, veel hecrhjker, veel , prachtiger zijn , dan het kostbaarst en fierlijkst pnleis, en zouden zij dan hunne wezenlijke vermaken, tot zo klein eenen prijs gekocht , kunnen opofferen aan die menigte van moeiteus , van arbeid , van te leurftellingen, van moeilijke belagingen, van misdaden en vau ontelbare gevaren? en dat alles ter bcrei', kina van voorwerpen van zoo, weinig waarde en van L eene zo kinderachtige en. verganglijke/chittering — „ aeWoon dat vreedzaam leven der groeijende wezens, de zorg, die de Natuur voor hunne behoudenis, voor " de uitvoering van hunne werkzaamheden draagt te ° befchouwen t zullen zij het zich nauwbjks vcroorlo„ ven, een erasfeheutje, een moschplantje, zonder oorzaak af-te plukken - en de mensch die tot deze , hoogte zijne goedhartigheid dnjft, zal hij wreed omT, treni de. dieren , zal hij het omtrent de menfciien, „ zijns gelijken, kunnen wezen?" Na het ©wgeven van veele andere goede gevolgen van de beoefening der Natuurkennis met opzicht tot onzê befchaving en veredeling - vervolgt hij „ maar bevestigt de ondervinding wel dit alles ? en hij fcfcd" woord hier op volmondig ja, en dat het zeldzaam is in eenen navorfcher der Natuur eenen lichtmis aan" te treffen, dat men onder ben, meestal, eerlijke, !! immschlievende , zachtaartige , bedaarde en matige „ menfehen vindt , eu dat, zo 'er uitzonderingen ge„ vonden worden , deze veel zeldzamer zijn , dan m het getal van hun, welke zich aan eenige andere oqï, feningen overgeven" — en na eene uitweiding over " • het  J. VAN NOORDEN het bederf-van den tBgetiwwWdigen tijd eindigt hij deze ardeeliiig „ laat ons trachten eenen nieuwen weg aan „ de deugd en het geluk der menfehen te openen; laat „ ons de plaats aanwijzen , waar elk en een iegelijk ,, eene rustplaats kan vinden , zonder zich m de on. „ eenigheden te mengen, welke het menschdom beroeren , zonder zich over de verliezen , welke men ge„ leden heeft, te bedroeven, en'zonder vrees voor het s, toekomende." In de volgende Afdeeling over de Leerwijzen wordt nader verilag gedaan van de verfchillcnde 'leerllelfels, de gebreken in het een en ander aangewezen en de kunstwoorden verklaard, welke men gewoon is te gebruiken. r~ w,elke afdeeling gevolgt wordt van eene meer onderlcheidene opgave van het Leer ftelfel van linmus voh gends de Jexen der Planten, waarbij een kort verilag gedaan wordt, van deszelfs- 24 hooi'dklasfen. — Eindelijk volgt de Verklaring der Rangfchikkingtn, cliein de bijgevoegde twaaf Platen vertoond worden, en welke vrij wel zijn uitgevoerd. — De zes eerde dezer Haten vertonen zoo veele klasfen van die rangfehikking, welke op de gedaante der bloemen gegrond is, en welke men gewoon is natuurlijke te-noemen in tegen Helling van deklasten van linn/eus, welke men kunfüge noemt, als iy. De Lehwormige planten. 20. De Kruisdragendc bloemen. 3''. De Vhndervormige. 4». De Griinsvormi»e. 5°. De Zonnelchermgehjkende. 6». De famengeftelde bloemen. Dc zes volgende platen vertoonen de vijf eerfte klasien van het ftelfel van linn/e'us. — voor de drie eerfte platen is de verklaring hier alleen bijg«voegd, zullende die der negen volgende platen in een bijvoeg, fel tot dit Deel geleverd worden. — Het dén tn ander is niet ongefchikt voor zijn óógmerk, om behulpzaam te wezen aan hun, dié zich op de Botanie beginnen toe te leggen. Om de-manier van behandeling nader te kennen, zullen wij hier laten volgen de befchrijving der Lelijvormige Planten. ,, Men heeft den naam van Lelijvormige aan alle die „ Planten gegeven , welker vooriiaamfte deelen over„ eenkomftig die der Lclij zijn: en in de daad toont ons „ het groot getal van verfchillende Planten, welke deze „ overeenkomst of gelijkheid hebben, baarblijklijk, dat „ 'er  INLEIDING TOT DE KRUIDKUNDE* 465 ft 'er hier in waarheid eene natuurlijke verdeeling of 4, rangfchikking beda. Deze deelen bevinden zich in het geheel lichaam der plant. „ De Wortel is in alle, die tot deze familie behooren , „ eene bolworte! (Radix bulbofa) fchubachtig in de klij k, (Bulbus Squammofus), vast en vleezig in de Tulp „ (Bulbus Solidus),rokachtigof uit.vcrfcheidene rokkeii faamgefteld (Bulbus tuuicatus) in de Bij aftjhifi eh de „ Ajuin; fomwijlen zijn 'er twee Bollen, de een boven „ de andere geplaatst, als in de Saffraan (Crocus) enz. „ Maar deze Bol is niet eigenlijk de wortel, zoo als men dezelve gemeenlijk befehouwt; de vezelenwelke dc„ zelve uitzend, 'zijn de waare wortelen; maar de y, bol zelve moet alleen befchouwd worden, als één of „ verfcheiden plantknoppen of botten; dat is te zeggen, „ als de beginfelen der planten zelve cn hier in Hechts ft van de botten of knoppen der andere gewasfen ver„ fchillende, dar zij zich onder den grond bevinden, „ daar die van de l'aatften op de Ham, takken of flen. gen geplaatst ziin , en even als deze (lammen of 11 Hengen, uitlpruitfels of botten geven, welke in tak,, ken veranderen en in den grond gezet, nieuwe ^planten leveren, zoo ook werpen deze bollen nieuwe uitfpruitft fels in den grond uit, welke men jonge bollen noemt, 5, welke afgefcheiden en in de aarde geplant, nieuwe planteh daardelleu. — Deze bijzonderheid alleen aan ,, boiplanten eigen, toont, dat zij alle tot één en dezel4, ve familie behooren; daarenboven is de Heng van deze 4, klasfe van planten altoos eenvoudig en zonder takken; ', de bladeren vindt men 'er insgelijks eenvoudig zonder ., verdelingen of infnijdingen cn voor het meerderdeel ,, in de gedaante van een zwaard (folia enfiformia) het i, bloem-omklecdfel ontbreekt over het algemeen in dezel- £ ve. De Bloemkrans is vcelbloembladig en voor ii het grootfle gedeelte van zes, fomtijds ook van drie ,, bloembladen. Ik moet hier aanmerken, dat de waarl, neming ons doet zien, dat, als de Natuur in dit op,, zicht 'in waare natuurlijke verdelingen afwijkt, het ,, meest altijd zoodanig is, dat zij of verdubbelt, of voor de helft vermindert. — Dc Meeldraden zijn zes, 5, fomtijds drie, als in de Lisch (Iris), het zaadhuis meest „ altoos een zaadkastje met drie cellen. Men ziet hier uit, dat het zeer gemaklijk is te weten, of eene plant NIëUWEVADjBIBL.II.DEEL.NO. 10. Cg , „tot  466 kinsbergen , korte inleid. voor den oorl. ter zee. ,, tot deze natuurlijke klasfe behoort, welke voor een „ groot gedeelte in de kunltige klasfe van de zesmannige ,, van linn^eus valt." Korte Inleldinge voor den Oorlog ter Zee, door den Ridder vam kinsbergen, uitgegeven door c. a. mackaij, Oud Zee-Officier. Te Zutphen, bij H. C. A. Thieme, 1798. 108 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f: - 18 - : \Volgends het Voorbericht is deze Inleiding, door den Admiraal van kinsbergen, vooreen Generaal Militair Sijstema ter Zee gefchikt geweest, en door hem aan eenige Officieren ter affchrijving gegeven, onder welken zich ook de tegenwoordige Uitgever M. bevondt; die, door de bewustheid, dat dit Werkjen een onderwerp bevat, waarover, zijns wetens, nog nooit of bij geene Natie iets afzonderlijks ten voorfchijn gekomen is, van de bekomene vrijheid gebruik gemaakt heeft, om hetzelve door den druk aan het publiek mede te deelen. In deze Inleiding vindt men op eene beknopte wijze verhandeld, wat eigenlijk tot het formeeren van een goed Zee-Officier nodig is: voornaamlijk worden daar in aangewezen de gronden, die tot dat groote oogmerk gelegd moeten worden, als: 1. Aanwijzing waar in de daad en de kunst van den oorlog beltaat, en welke veréischtens een jong Officier hier toe nodig heeft, om t'eenigen tijd met roem en eere te dienen, en tot nut van zijn Vaderland geëmploijeerd te kunnen worden. 2. Het formeeren van eene Zee-Conftitutie, als een onontbeerlijk verëischte in ieder land van Commercie, en vooral in de Bataaffche Republiek, die haaren welvaart eeniglijk uit de bron van Commercie ontleent. 3. Èenige grondftellingen voor meer ervarene Officieren van eenen hoogeren rang, die en Chef moeten comm andeeren. De Uitgever heeft, met goedvinden van den Admiraal v. K., nog eenige Aanhangzels achter het Werkjen gevoegd , welke tot hetzelve betreklijk zijn, als: N°. 1. Over de Militaire Conftitutie. N". a. Over het zedelijk Onderwijs der Militairen.  m. stuart, rometnsche geschiedenissen. 467 N°. 3. Over de defenpe van de Republiek* N°. 4. Ontwerp voor eene jaarlij k/che equipeering._ N°. 5. Omtrent het manoeuvreer en met Vloot en of Es* quaders. N°. 6. Over de Scheepen van linie. Het geheele Werkjen wordt bcfloten met een uicflaahd Blad, voerende tot opfchrift: Onderzoekingen te aoen op de Strategie ter Zee , opgegeven aan de Heeren Officie' ren, door den Admiraal van kinsbergen. Voor een beknopt uittrekfel, tot eene proeve, is dit Werkjen niet gefchikt; waarom wij ons genoodzaakt vinden den Lezer tot hetzelve te verzenden; te meer daar de beroemdheid van den Schrijver in 't vak der Krijgskunst ter . Zee een genoegzame waarborg is, dat deze Inleiding den Zee-Officieren tot wezenlijk nut zal kunnen verftrekken. Romeinfche Gefchiedenisfen door m. stuart. Met Kaarten en Platen. Elfde Deel. Behelzende de gejehiedenis ' van het Gemeenebest van den ondergang van Carthagotot aan den dood der Gracchusfen. Te Amfteldam, bij j. Allart, 1797. 471 Bladz. In gr. Oftavo. De prijs is f 3 - 15 " '- Dit Elfde Deel bevat de drie volgende Hoofdftukken. (1) befchrijft ons den Numai/tifchen krijg , met alle de bloedige gevolgen van dien. (2) Den Slavenkrijg in Sicilië benevens den oorlog tegen aristonicus. (3) De gewelddadige burgertwist te Rome over de voorlieden van ïiBEiuus cn cajcs giacchus. Wij zijn lang verlegen geweest over eene keus ter proeve voor onze Lezers uit zoo vele en merkwaardige zaken , als in dit Deri, cn vooral in het Derde Hoofdftuk , voorkomen. Grootlijks bekoorde ons het edel karakter van de deugdzame cornelia , moeder der gracchussen, en wij namen voor, haar nader aan onze Lezers tc doen kennen. Eene volgende -bedenking echter bepaalde ons tot het karakter van cajus gracchüs. Welks mededeeling wij vertrouwen aangenamer te zullen wezen, dan dat wij ons in de verfchillende toneelen der onderfcheidene oorlogen of burgertwisten inlaten. — Ziet hier! hoe de meesterlijke pen van den Burger S. ons hetzelve aftekent. Gg a „ Ca-  468 M. .< T U A R T „ Cajus gr \cciics," zegt hii, „wien Je vol„ komende aanleg tot allen goed . de onwaardeeibaar„ de fchat eener volmaakte opvoeding , de gelukkigflc* „ ontwikkeling van alle vermogens was ten deel geval,, len, zag zich door den voorfpoed even zwaar, als „ door den tegeni'poed beproefd, en bleef in beiden ,, aan zich zelf gelijk. Hoe lachte hem niet alles toe, ,, wanneer het Volk hem als eenen Zendeling der Go„ den aanzag , wanneer de Raad zich vlcifende naar „ zijnen raad fchikte! Hoe verving de zwarttte dondcrlucht dit fchitterend zonnelicht niet, wanneer 'sVolks „ gunst verdween, wanneer hij ambtloos ten doel dond, ,, aan eenen gevolmagtigen vijand, wiens gezag gant?ch ,, Rome tegen hem alleen kon dwingen , cn die al dat gezag ter zijner verplettering bezigde? In het éeue uiterde deed hem de blakende Volks-gunst geen „ voordel doen, het geen 't algemeene welzijn niet be„ doelde , noch de vleijerij des Raads te rug treden „ van den minden dap , dien hij voor het welzijn der Gemeente had gedaan; in het andere uiterde ge.tro.os„ tede hij zich , die krijgsroem voor Numnmia en op „ Sardinië behaalde , den fchijn van eenen bloodaard, „ wanneer hem de uiterde noodweer zelfs te dwingen ,, fcheen, om burgerbloed te Horten. — Zijne eerbaar„ heid, zijne matigheid, zijne eerlijkheid, zijne moe„ derliefde , zijne broedermin wedervoeren van zijne „ bitterde vijanden zelve nimmer eenig verwijt. — Zijn „ eerbied voor de Goden werdt flechts verdacht ge„ maakt, om zijnen invloed te dreïnmen, maar de par,, tijfchap zelve heeft hem daar na nooit als godloos ,, durven brandmerken. — Wanneer het Vaderland hem „ riep, hoorde hij naar geene andere Item, het zij hem „ zijne moeder wederhicld, het zij hem zijn eigen hart ,, het lot zijnes broeders dreigde. — Wraak mogt een „ fcherpe prikkel zijner bemoeijingen zijn , hij mogt „ haare voldoening al waarlijk zoet achten; — de leer ,, der vijandmin was toen nog niet gepredikt , hare „ wet zou in ons oordeel niet te rug werken; — maar ,, dat men ons één voordel, één bedrijf van cajus ,, toone, waar in geene andere drijfveer, dan de wraak, ,, zou te ontdekken zijn. Niet één kwam 'er ons voor, ,, 't geen ons die drijfveer zou hebben doen vermoe,, den, indien wij den godlozen moord zijns dierbaren broeders niet geweten hadden." ,, Even  ROMBINSCHE 6!ï3CHIBDeMSSEN, 46V) Even min , als wij zulk een zelfzoekend beginfel 'zijner daaden opmerkten , fcheen ons zijn gantfche " bedrijf geen geheel overzien en zamenhangend ontwerp ter algemeene Staatsverandering te zijn , maar " veel eer eene gedeeltelijke hervorming en verbetering " in denzelfden burgerftaat te wezen. De geheele af-' fchdding der rechterlijke magt van den Raad en der" zeiver uitfluitende toevoeging aan den Ridderftand, " en het voorftel ter onderëenmenging der Centurihi " van de zes onderfcheidene burgerklaslen konden alleen van zulk eenen algemeenen aard geoordeeld wor' den* maar het eerfte is zoo duister en zoo verfchil" lend' opgegeven , en het laatfte is zoo onwaarfchijnlijk o-emaakt, dat het ëérfe noch het andere ons deze 5' algemeene aanmerking kan doen te rug nemen." Schoon de Ridderftand zich zints zijnen tijd tot 'eenen tweeden ftaat in de Romeinfche burgerij ver" hief, en van het bloote krijgsmans leven tot een " Staatkundig lichaam werd verbonden, het geen zeker " éVénwigt tusfehen den Raad en het Volk had kunnen V houden°, gevoelde of erkende dezelve echter zoo wei" nig de waardij dezer verandering , dat wij denzcl" ven op bevel van opimius, terftond gereed von" den', om met twee gewapende flaven geweld te ge" bruiken tegen den aanhang van fulvius en grac" chus. Van dit vreemd verfchijnfel, 't welk al vast " onverklaarbaar zijn zoude op gronden eener algemeene Staatsverandering, door cajus bedoeld,, en waar " aan dit geheele lichaam deszelfs Staatkundig aanzijn " èii vermosen zou verfchuldigd geweest zijn , geeft " sulustius deze opmerklijke reden. „ Na dat " 'tiberius cn cajus gracchus 's Volks vrij" " heid trachteden te'herftellen , en het misdrijf van " " wriui"-en begonnen ten toon te ftelien , namen de "" Grooten van eigene fchuld bewust en daar door " " verleen gemaakt, nu eens hunne toevlucht bij de Bondgenoten cn Latijnen, dan eens bij de Romein"" fche Ridders , wien de hoop op lidmaatfchap des "" Raads aan de volkszijden onttrok, en verzetteden zich alzoo tegen de pogingen der gracchus- "" D^^wijze nu, waar op gracchus door op zich zelve ftaande hervormingen 's Volks vrijheid trachte" de te herftellen, en eene hand over hand toenemende " Gg 3 » Re'  47° M. S T U A R T „ Regeering van weinigen tot de oorfpronglijke gemeng- de Regeering van den Raad en het Volk te rug te „ brengen , kenmerkte zich door eene gematigdheid , welke ons weder even min aan eenige toomeloosheid ,, van drilt , als aan zelfzoekende wraakzucht, zou ,, hebben doen denken, indien hij zelve niet agter zich den fluiifpeler gefteld had, om den toon zijner redc,, nen te matigen. De Raad mogt hem op de fchande,, Hjkfte wijze voorgaan in mededinging naar 's Volks „ gunst: deze onwaardige mededinging zelve kon hem „ zich zeiven zoo ver niet doen vergeten, dat hij daar- om heilloze voorflagen op deszelfs voorbeeld deed. En, waar was toch de' fluitfpeler , om zijne drift te ,, matigen, toen het geweld zijne medeburgers rondom „ hem nedervelde. toen vijandiijke werpfchichten rond„ om zijn hoofd fnorden, en toen echter niemand hem „ eenen (toot op zijne ontzinde medeburgers zag doen, toen hij, de jonge krijgsman, wien Sardinië eerbie,, digde, den kleenen dolk alleen in handen hield, om „ zich zclven het hart te grieven ? Laat dan vrij het hart van cajus onfhiimig zijn geweest, zijne zon,, derünge zorg om dat hart te beheerfchen, — deszelfs „ leidbaarheid onder zijn bedwang naar de toonen eener ,, fluit,— deszelfs proeflf.uk, om in moordenaars bur,, gers te blijven onderfcheiden , waar tegen het zelfs ,, geenen noodweer bieden wil, dit alles maakt hem „ iterker in onze oogen , dan hein , die Carthago en „ Numantia verdelgde. " ,, Onverzetlijkhcid kon even min, als blinde doldrif,, tigheid , in hem veroordeeld worden. ïcrllond ge„ reed, den Raad te dienen met zijnen raad, toen de- zelve hem door vleijcrij aan 's Volks zijde poogde te ,, onttrekken, was hij ook even bereidvaardig, om op billijken grond in ouderhandeling te komen, toen-de-. ,, zelve zijnen doodvijand reeds met volle magt tegen hem gewapend had, Neen, de onverzetlijkheid was bij 3, der Grooten baatzucht te huis, wier onrechtvaardige „ rijkdom meer fteunfcl gaf aan hunnen tegenlïand , dan vooroordelen van geboorte den Patriciër ooit te „ voren tegen den Plebejer konden verleenen., het geen ook de oorzaak was van den dood der gracchus,, srn cn anderen , die hun voetfpoor drukten. Die ,, önverzetlijkheui , fchoon zij dc Oligarchie voor uit ,, zag, welke het zekerst voorteken vau deii ondergang », der  romeinsche geschiedenissen» 471 ,, der Gemeenebesten is, ontzag geen middel, boe vernederend, heilloos, onrechtvaardig heihglchennig het ook zijn mogt; zij vleide valschhjk; zij waagde , alles; zij blies den burgerkrijg, en bet het bloed van duizenden uit wraak alleen langs Rome s draaten vloei" jen , ja tergde haar Godendom , door tempels voor I; de Eensgezindheid op te richten." „ De onverzetlijkheid van cajus was eene edele en „ voorbeeldloze onvermoeidheid in de uitvoering der „ genomen Volksbelluiten , wier werking eenen geest ,, vorderde , van welks grootte verfcheidene eeuwen , naauvvlijks éénen voordbrengen. Die geest was het ', zeldzame gefchenk, waar voor cajus der Natuur ,, te danken had, en deszelfs rustloos gebruik ten ede', len , belanglozen doel des algemeencn welzijns vol, tooit zijnen lof. Cicero , dien wij reeds zijne ' welfprekendheid hoorden prijzen , moest ééns , ge,, drongen zijnes ondanks door de waarheid , .openlijk verklaren: „ dat door den raad, de wijsheid en de ' wetten van de gracchus sen veele deelen van het Staatsbewind volmaakt bevestigd waren ; en dat ', , c. gracchus inzonderheid niets onbehartigd liet, bet geen eenig deel aan billijkheid of recht had ; I terwijl hij liever duizendmaal den bitterden dood „„ zou gedorven, dan ooit een burgerbeul geworden '"' Dd oordeel velde cicero, fchoon bij hem elders „ uit partijfchap, meer broederminnend, dan vadcrla dbevend, en zijnen moordenaar opimius den u.tmu. tendden en verdienstlijkden man bij het Gcmeenebest noemde. Cicero zelf werd ten aanzien der welfprekendheid door fommigen voor een min bekwaam ,, Redenaar gehouden dan cajus, het geen au lus gelliüs verzekert, die echter zelf dit kunstoordeel afkeurt, en daar toe vergelijkingen van gelijkfoor ge ,, plaatfen uit beider redenvocringen maakte, welke ons „ oordeel met het zijne doen mllemmen. ' „ Wat 'er echter zij van den lof zijner welfprekendheid , en boe veel gronds een plutarchus het.be , " wannee^ bii van de beide broeders verklaart, dat een SeToolgsveld hen met de eerde veldheereii zou gelijk geftejd hebben: dc glans van beider burge lnke braafhlid van de ingeroeste toet des vereeuwigden ! vooröordeels, in onze oogen, gezuiverd, en deszelfs " Gg 4 5» wi  472 plutarchus , levens van door l. griek. en romein, ,, oorfpronglijkcn helfchitterende luister, door de zorg,, vuldigde opgave hunner daatkundige bedrijven, we-r „ dergegeven te hebben, is ons meer, dan eene naaUwr ',, keurige berekening van alle hunne begaafdheden waar,, dig, en hoe weinig wij ons hier bij aan het gezag vau ,, anderen bekreunden, is het echter niet onaangenaam, ,, in dit ons oordeel uitmuntende mannen op onze zijde ,, te vinden." Welke mannen dc Burger S. vervolgends opnoemt, en hunne oordeelvellingen mededeelt, en welke zich alle beijverd hebben, het karakter dezes grooten mans in het waare licht te plaatfen, waarom wij hetzelve ook geheel voor onze Lezers hebben willen oveir fchrijven. —■ De Levens van Doorluchtige Grieken en Romeinen onderling vergeleken door plutarciius. Uit het oorspronkelijke Grieksch, geheel op nieuw, vertaald en met ze er veele Aantekeningen opgehelderd. Vijfde Deel. Met Platen. Te Amfteldam, hij]. Allart, 1797. 401 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 3 - 18 - : Wij ontmoeten in dit Vijfde Deel het leven van aristides, van marcus cato, vergelijking tus^ fchen aristides en cato; — het leven van piiilopoimen, en van t. quinctius f la min Ir kus, als mede eene vergelijking tusfehen hen beiden.— In eene Aantekening bij het leven des laatden lezen wij : ,, Meermalen wordt deze flamininus met den oii,, rechten naam van flaminius bellempeld , als be,, hoorde hij tot het gedacht van cajus flami,, nius, die bij het meir Trafimenum fneuveide. Zie „ drakenborch bij livius Boek XXXII. Hoofdfl. 51. Dan het is niet waarfchijnlijk,. dat plutaRt ,, chhs in dezen misflag vervallen zij, te minder, daar in dén Handfchrift overal duidelijk de waare naam ,, flamininus wordt gelezen. Dacier had dus, ,, onzes oordeels, geene zwarigheid behoeven te ma,, ken, om die lezing in den Tekst aan te nemen." Wij kunnen hetzelve even gelijk de voorgaande Deer len aan alle beminnaars der Oude Gefchiedenisfen ten fterkden aanprijzen. — 1 - Ten-  h. koeufft, tentamen anacreonteum. 4?3 P. Braam, 1J97- 60 4» s T^e Burger J. "• hoeufft, die ons twee jaaren DegeSnVeene .00 fchoone Dl"ï\1nnèer wij de moeljelijknejd van dezen arbeid voor. al i k e zoo3 verfchillende geaartheid der beide talen ontftaande, overwegen, dan moeten wij erken* , dat de uitvoering alle verwaaiting die^ de hebben, te boven ^.^^^ aan den ande- S'tftSX Ken -Tn aSelnvg Men, dan Roeten w| Sn n Tet alleen verbaasd tc ^-^^ Sn" clSh 1 ^ uSuntÏe f mogens enWm- ïf- nfek d der See dc wereld zou waardig maken, ^•1 00 l-oor gelijke werken als het tegenwoordige toeh bezwaarlijk kan verworven worden: Immers mrt utile efi, quod facinms, ft'Ata cft gtona. Daarenboven verklaren wij voor ons , dat, wanneer J lacreL in bet Latijn wijden lezen de Parage ^^Tiï^^^™ ver.de • W Zie VaderLBibl. Vlil P'». m"dz- 2,?' 1 ^ Gg 5  471- J- H- HOüUFFr, TENTAMEV ANACIIEONÏBL'M. voorkeur zoude verdienen boven deze , hoe zeer ook niet de grootlle kunst bewerkte, vertttiing. Daar wij ecliter door deze aanmerkingen de waarde van deze vertaling niet willen verkleinen , maar veel meer het kunstvermogen des Vertalers hulde doen, komt het ons niet onvoegzaam voor, onzen lezeren alhier een paar proeven mede te deelen, verkiezende daar toe del r ,SeiWs' die wiJ te voren in de Vaderland ft he Bibliotheek uit de meergemelde ParaphraRs hebben overgenomen; ten einde deze met die te kunnen vergelijken. C A R M E N 5. Acedum rotls amorum Sociemus et Lijaeum. FuliiS rtfde veuustis Di corautibus capiUos Getiialiter bibamus. Rn fa flos honorque flor urn, R fa veris tft voluptas. Ri/fa cura Lis vel ipfts, Caput et puer Cijtheres Redimit rofd choreas Chrirtjin comes c^lêbrans. Rofa detnr, fZviique yidtjtis^ lijft fonabo; Djiniridque cum ve-,.ustd Ro/eis caput corolUl choreas agam revinctus. C A R M E N 40. Apem rofts latentem, Non viderat Cupido. Nok \ifa fed rnotnordit. Manum mifellus ictam Complodit, ejtilatque. Moxque in 'ftnum Parentis Currens fimul volansque , Ben', per•/, ingemifcit, Pcri, cnecorque, mater. Alas gerens, pufillus Me fauciavit anguis. Dixere apem coloni. Respondet illa: tantum yipis dolcs ab iüu ? Quantum dolere cenfes, Qjios tu feris fagittisf  WERKEN VAN HET OEKKTOCHM, ENE. 475 TV Gf*ve, ftf A- van Dieien, 1797. g Jje prijs is f 1 - 16 - : Deugd,. Km« «jS^Bj va., h« mensch- we telling dn öiwai™ 8 . , Genootlcliap fchijnt vervolgen bdovu. W at hoel • tot verlichting ^-^SST^n 'er over denken, uit door verricht ? Onze Lezers mo Voorrede deJt°a? t^t^J^^^' WMrt» Volgt d2 L JSt dU L,.ac „OEUFFT „deraflniES ic Ucnncn «*» llSLmtt 'V ™'s  4?S •' WERKEN VAN HET GENOOTSCHAP zijden door petronella moens, getiteld: Zonder waaren Godsdienst beftaat geen geluk. Echter leest men in hetzelve niets , bet welk naar een betoog van deze gelling in het nunlte zweemt, maar alleen eene Verheffing van den Natuurlijken Godsdienst, een overmanbeklag van deszelfs verbastering en verzaking , en een bericht, „hoe de morgenftar der verlichting f éénmaal vertroostend en heilrijk, in het oog der volken, blonk' die van treurige: doolpaden, vermoeiden twijfelmoedig te rug keerden. De waare Christenen," (gelijk de Schrijflier zich undrukt) herkennen , in hunnen Godlijken %&££9£S d—gen,de„wU Verders 64 Bladzijden van een, hier nog niet geheel medegedeeld Vertoog: s.monioes, o£ g%dacbJn over God en Godsdienst , medegedeeld aan eenen vriend van waare verlichting, Deugd en Godsdienst, door w. servaas, M. D. enz. Een vertoog, waar over wii, dewijl het nog onvolledig is , thands niet zullen oordeelen, maar het welk, te oordeelen uit dat gedeelte, het welk wij hier voor ons hebben, te diep wiisgeerig Scichreven is ft» dat het gros der Lezeren 'er iet goeds van zullen begrijpen. - Beter voldoet ons een Stokten van c. gillessen 48 Bladzijden, getiteld: Wij Jee. rtge Befchouwingen van den mensch in Maatfchappjfé in hetzelve zijti vele goede plaatzen en gezegden. tafereel van dt rampen des Oorlogs en de zaligheden van den vrede, door petronella moens, gaat verzeld van eene Franfche Vertaling, beide beflaan27 Bladzijden. — De Verhandeling over de drieërieie wezensbepalingen van de» mensch, en zijne daar uit vloei jende rechten van gelijkheid eu vrijheid, door Profes for fr. ad van der marck, is naauw 's mans naam waardin In dezelve wordt de mensch befchouwd , eerfelijk als een reaemagtig wezen ten tweeden, als een inboorling van t Heelal, en derdeus als een Schep fel van God Deze zyn de dneerleie wezensbepaalir.gen , in den Titel van dit Vertoog, het welk 28 Bladz. vult. Men zou onzes bedunkens, beter voor den gevestigden roem des ouden mans gezorgd hebben, indien men dit Stukjen voo,Whnr r T v"ü!'le.zinS voor «oede vrienden of vooi het Genootfchap lchijnt te wezen , daar bij gelaten en het met m Druk gebracht hadt. Een Stukjen getekend N. eu genoemd Lente, 2 Bladz. Een dergelijk ge-  TER BEVORDERING VAN WAAREN GODSDIENST. 477 frrM-kend a t. terstall, Befchouwing der natm gelekend a. j. (l t ene alle deze r^Wf» 'licntin3de" - Overvreeteu. 33. Damp en fitheid. - Kuur. 24, Eene pil voor gewonde voeten, 35- Eene waatfchouwing omtrent de Stalknegts. 36. Schouder-ontwrigting 37. IVaarfchouwing omtrent het boor en en branaen. 38. Eene waarfchouwing omtrent de wilde Majolijn. 39. Stremming in de achter Spanader of pees, enz Wij zouden ons bedek verre te buiten gaan , zoo wii alle de onderfcheidene deelen van dit Boekjen ftukswijze wilden optellen. Wij zullen ons dus met de opgegevene vergenoegen, en dit alleen 'er nog bijvoegen, dat het Boekjen, zoo ver wij in ftaat zijn 'er over te oordeelen, niet  DE GEHEIME SCHRIJFKUNST OF BRIEFWISSELING. 479 nfet ottnuttig is voor alle die genen , welke iet , in wie betrekking ook, met Paarden te doen hebben. ^ De geheime Schrijfkunst of Brief wisfeling , dat is , de kinst om eikanderen alles, wat men wil,m allerhande taaien te fchrijven, zonder dat een derde, al ver/laat lij de kuist ook, ooit kan ontraadjelcn, wat men e k~ anderen gefchreven heeft; nieuw uitgevonden duidelijk nltvnwvd en ten ahnmeenen nutte bekend gemaakt, do eet geï finl Lefhebber. Te Rotterdam , bij J. Bmnkh rst, C. van Wolfsbergen, Ci van den Dries, STj. va? Santen. 60 Bladz. In Octavo. De prijs is f:-ii-- •jyin dit beuzelachtig Boekjen gelezen, herlezen en t& NTp^ ^dht-^nebbk, heeft het ons met »" Jakken 'er dat algemeene nut Ü> te vinden , waai fan dc Sdu ver cS zich een geoefend liefhebber noemt S°4tf oyfeMt; 't 7dj hem gegund verraders ot • zulken die hunne fliukfche aanflagen, door een bedekte bS Vsfeling, trachten geheim te houden in de hand te werken doch, behalven dat hij ons toefchijnt de man „ie^te zhri' om zulks door zijne lesfen, in dit Boekjen v rvat, t doen, zouden wij ons zeiven verfoeijen, wanZr immer het denkbeeld in ons mogt oprijzen , om êSè zödTnVe kunst, die veelal gefchikt ,s om het volk geïuk van eene Maatfchappij te ondermijnen , nuttig te "^Schrijver is nogthands van oordeel, dat de moeite om aan de oefening van zijne voorgewende kunst eenio-e uure te belteeden , dubbel beloond wordt ; ja dat e n kind zelf ze kan begrijpen , zo dra het maar i?e kunde heeft van lezen en fchnj ven; en wij, d e on" verbeelden wat meer in kundigheden gevordeui e ïfln kunnen ons niet onthouden den lezer onbewimpeld e openhartig te verklaren, dat wij, het voetlpoor van den Schrijver willende volgen, om achter zijn zo hoog geroemd geheim te komen , in onze pogmgen bezweken ! i i cn alle geduld verloren hebben. - Dat de Schrijverzelf dit gevoeld heeft, getuigen z-.jne eigene Wöprden Madz 1%, alwaar hij zegt: „ Ö Wat ,s dat moei: »! rocp3t menig aanvanger hier uit, én wat ïange duuren, eer ik maar éénen enkelen regel zoo li overgezet heb Ik heb wel een geheelen dag werk.  4SO korte en gêmakk. w1|ze 051 de fr. taal te leeren. i, om eenen gebeelen Brief te overzetten, en hoe ié ,, mijn Vriend of Vriendin het dan raden, wat ik met i, dezen mi-schmasch van Letters zeggen .wii? Gc- duld! oeffen u maar weinige dagen achter een ([dit laat ,, zich voor eene zoo drooge ftudie beter zeggen, dan doen*: »> e" g'j zul£ bevinden, dat deze manier van fchrijven,' „ die in het begin zoo moeijelijk fchijnt, u weldra zeer gemaklijk zal vallen." De Lezer onderzoeke zelf dit Boekjen, wanneer zijne neiging zich tot zoodanige niets beduidende geheimen mogt uitltrekken,en oordeele alsdan, of wij niet den fpijker op den kop geflagen hebben. Korte en gemakkelijke wijze om de Franfche taal te leeren. Te Dordrecht, bij A. Blusfö en Zoon, 1707. 210 Bladz. In Oclavo. De prijs is f : - 16 - : r\it Leerboekjen fchijnt ons in veele opzichten eene vrije navolging tc zijn van dc Werkjens van p. ma rin, die 111 zijn leven de kennisfe der Franfche tae met den grootftcn roem, in ons Vaderland bevorderd heelt. In t bijzonder hebben wij opgemerkt, dat de in Uit Werkjen zoo genaamde noodzaakelijke woorden, benevens de Samenfpraken, met eenige weinige veranderingen , uit de Methode Familiere van p, mar in zijn overgenomen. Wij zeggen dit niet, als wilden wij hier door de eere van den Schrijver bezwalken, en zijnen arbeid verachtlijk maken. — Verre zij dit van ons. Wij prijzen integendeel zijne loflijkc bedoeling, in de behouding van het goede zijner voorgangeren, en de herftelung van 't gebreklijke, dat zij aan anderen hebben overgelaten. In de daad, het Boekjen, dat in een kort betrek al dat geen bevat, wat eerstbeginnenden van de gronden der Franlche taaie nodig hebben te weten is op eene zoo gemaklijke en bevatbare wijze ingericht, dat het , boven veele andere, onze aanprijzing waardig is Onder anderen zijn de Declinaticn en Oonjugatièn, aan wier kenmsle, om eene uitheemfche taal te leeren zoo veel gelegen is, hierin met de grootfle klaarheid en duidelijkheid voorgedragen. Hier over breeder uit te weiden laat de natuur van een Schoolboek niet toe Wii achten genoeg gezegd te hebben, om onzen Landgenoten de waarde van dit Boekjen te leeren kennen.  UITTREKZELS en BEOORDELINGEN. Leerredenen over Gods Deugden, door eivaldus kist, Predikant te Dordrecht. Tweede Deel. Te Amfteldam en Arnhem, bij M. de Bruijn en J. Troost, 1798. 320. Bladz. In gr. O£tavo. De prijs is f 2 - : - : Wij ontmoeten in dit Tweede Deel de volgende Leerredenen. (1) Over Gods Regtvaardig';eid. Pf. XI: 7'. (2) Over Gods Billijkheid in het toezenden van rampen, jfob. XXXIV: 23. (3) Over Gods Almagt. Mark. X: 27''. (/t) Over Gods Alömtegenwooidigheid. Pf. CXXXIX: 7—10. (5) Over Gods Souvereine en vrijmagtige Opperheerfchappij. Pf. CXV: 3. (6) Over Gods Eeuwigheid. Pf. XC: 2. (7) Over Gods Onveranderlijkheid. Mal. Iff: 6. (8) Over Gods Onbegrijpelijkheid: jtob XI: 7—9. (9) Over Gods Algenoegzaamnetd. Hand. XVII: 25. (10) Over Gods Majesteit. Jef VI: 1—4. Het zelfde loflijk getuigenis, het welk wij van het Eerfte Deel afgelegd hebben (*) moeten wij hier weder herhalen , en deze Leerredenen ten derkiten aan allé Christen-huisgezinnen aanprijzen. De Leeraar behandelt ieder onderwerp met fmaak, kicschheid en oordeel; overal fpreekt hij met kracht, gevoel en levendigheid; — overiil met overtuiging, tot verlichting van het verftand, verbetering van het hart; — zoo dat men telkens op eene aangename wijze geroerd , en tot aankweking van recht Christelijke en Godvruchtige gezindheden opgewekt wordt. Alle afgetrokkene en wijsgeerige bewijzen (leeds vermijdende maakt de Eerw. K. zijne behandelde onderwerpen vruchtbaar voor alle clasfen van Lezers , en elk , voor waar Godsdienftig gevoel vatbaar, zal hier bij herhaling nieuwe opwekkingen, aanleidingen en bevestigingen aantreffen, waar door hij in zijnen eerbied voor het Hoogde Wezen gederkt, cn van den luister van deszelfs volmaaktheden alleszins op de treffendfte wijze overtuigd wordt. — Nog meer, de Eerw. K. had ook, met deze Leerredenen, ten oogmerk, veele wanbegrippen, vopfoórciee'len en dwalingen, waar door men de Volmaaktheden Gods, of te afgetrokken cn op zich zelve, of te zeer van éénen kant, befchouwt, weg te nemen, en zijne hoorers cn lezers waardige en gegronde begrippen daar van (*) Zie N. Vaderl. Bibl. II Deel, ifie Stuk, Bladz. 1. nieuwe vad. bibl.ii. deel. no. ïl', Hh  4§2 E. KIST van voor te Hellen. — En daar wij, in de beoordeeling van het Eerde Dte! , ons bij eene meer algemeene opgaaf der Leerredenen bepaald hebben, willen wij dezelve nu inzonderheid van dezen laaiden kant befchouwen, en daar van deze en geene proeve opgeven. _ Al aaullonds in de Eerde Leerreden ontmoeten wij hier van' een voorbeeld. ,, Het is ons oogmerk," dus begint de Leeraar., ., in dit uur opzettelijk over de „ Goddelijke regtvaardigheid te fpreken. De behande,, ling van dit onderwerp kan , onder Gods zegen , ,, voor meer dan eene foort van menfehen nuttig zijn. ,, — Men vindt veele menfehen , die zich gaarn zulke ,, denkbeelden van het Opperwezen vormen, als het „ meest vleiend zijn voor hunne zinnelijke en zondige „ begeertens. Vsln hier , dat zij liever van den alge,, menen goedwïlligen , toegevenden en lankmoediger; ,, Vader der menfehen horen, als van den regtvaardigen ,, Rigter der aarde. — Op fommigen heeft dit die uit,, werking, dat zij, fchoon de Goddelijke regtvaardig,, heid gelovende , echter de gedachte aan dezelve, „ zoo veel mogelijk , van zich zoeken te verwijdc,, ren en uit hunne ziel te verbannen. Bij anderen wordt, door den invloed der zondige driften, zelfs „ het verftand misleid. Geenen regtvaardigen God be,, gerende, dellen zij deze Goddelijke volkomenheid op ,, de lijst der fc'mïkverwekkende Godsdiendige vooröor„ deelen , boven welke zich wijzen , die derkte van ,, geest bezitten , behoren te verheffen. Het fchadelijk „ gevolg van dit alies is dit , dat zij zich weinig be,, kommeren over dc zonden, die zij reeds bedreven „ hebben, weinige naauwgezetheid bezitten, om zich „ voor de zonden voor het toekomende te hoeden, eïi „ vooral d£ verlosfing door jesus christus, waar „ van de onontbeerlijkheid , zonder bezcffens van „ Gods regtvaardigheid , niet kan begrepen worden, ,, ondankbaar verfmaden. Van eene andere zijde worden 'er niet weinigen gevonden, die van de Goddelijke regtvaardigheid geheel verkeerde en Godont,, eerende begrippen koesteren. Zij verwan-en deze ,, deugd met toorn, wraak en wreedheid; en zij ach,, ten het eene foort van eerbiedigheid voor God te ,, zijn, zich de verfchrikkelijklle denkbeelden van hem „ te vormen. Hoe beledigend dit zij voor den onëin„ dig be'niinnelijken en heerlijken God , die zelfs door »5 zij-  LEERREDENEN OVER GODS DEUGDEN. 483 zijne regtvaardigheid onze hoogde liefde waardig is, „ en hoe gefchikt zulke bevattingen zijn , om ons ver„ fchrikt van hem te doen vlieden, en haat en vijiind„ fehap tegen hem in onze harten aan te kweken, be,, hoeft zeifs met geen enkel woord herinnerd^ te wor,, den. — Onze tegenwoordige Leerreden zal ingericht „ ziin, om de eerde foort van menfehen van de God„ delijke regtvaardigheid te overtuigen , bij de hutdeii „ hunne bevattingen van dezelve tc zuiveren en te vcr,, beteren, en bij ons allen dc bezefl'cns van deze God,, delijke deugd te verlevendigen , eu de pligten , die ,, daar uit voordvloeiën, ons op het hart te drukken." In den aanvang der vijfde Leerreden , over Gods fouverehie en vrijinagtige Opperheerfchappij , laat zich de Eerw. Prediker dus hooreu. „ Een der oogmerken, Mijne waarde Toehorers ! waar toe ik van tijd tot „ tijd de Goddelijke volkomenheden tot de onderwer» „ pen mijner Leerredenen gekozen heb , is ook , om ,, misvattingen en vooröordeelen , die omtrend dezelve ,, plaats hebben, tegen te gaan, en u vau dezelve regte ,, en zuivere denkbeelden in te boezemen — zoo het ,, ooit te pas komt dit oogmerk te bedoelen, het is ,, vooral bij de behandeling van het-'onderwerp , waar ,, mede ik u thands wilde bezig houden : Gods Souve,, reine en vrijmagcige Opperheerfchappij. Want , zo ,, 'er iets in God is, waar van veelen zich geheel on~ ,, gegronde, ongerijmde, en fchadelijke begrippen vor,, men, het is voorzeker deze vrijmagt. — Zij is niet ,, zelden in het oog van 'veelen het zelfde , als reden* ,, loze willekeur. Men dek zich God voor als eenen tijran, die een eigendunklijk gezag uitoefent, en re',, geert en beveelt, alleen om dat hij zoo wil, en geene ,, de minde reden heeft , waarom hij zoo en niet am- „ ders handelt. De denkbeelden van anderen zijn ,, nog ongerijmder en meer verlchrikkelijk. God kan, „ naar hunne gedachten, alles doen, wat hem behaagt, ,, of dat wijs of niet wijs, goed of niet goed, regt of ,, niet regt, billijk of niet billijk is. Hij is de vrijmag,, tige. Wie zal zijne hand afkeeren, of tot hem zeg„ gen: wat doet Gij? — Daar zijn dwalingen, welke ,, niet zoo zeer eeiieu regtdreekfehen invloed hebben „ op de gefteldheid van het hart en het gedrag. Maar ,, het zijn deze dwalingen , die op de beöe&ning den „ aUernadeeiigften invloed hebben, en dus met alle Hh 2 „ kracht  4»4 e. kist „ kracht moeten bedreden worden. — Of hoe ! Mijne Iloorers! wanneer wij ons God zoo voordellen, 'als „ wij u daar fchetden , dat veelen doen , is het' dan „ mogelijk , om hem te beminnen ? met een kinderlijk „ vertrouwen tot hem te komen ? gewillig en blijmoe„ dig ons aan alle zijne fchikkingen en bevelen tc on„ derwirpert? Daarin tegendeel het vn'jmagtige en fou3, vereine van Gods Opperheerfchappij , wanneer wij „ ons daar van maar regte begrippen vormen, juist geiclnkt is. om alle deze gevoelens cn gezindheden in ons aan te kweken en te verderkeu." Elk ver- itahdig cn Godsdienst-minnend Christen, dit lezende, zal, buiten twijfel, met ons, hier dezen Wensen uitboezemen: mogten alle Leeraars zoo prediken! mogten zij alle , doordrongen van den waaren geest des Luangeliums , god, in zulk eenen waarlijk verhevcnen en vertroostende;] zin , aan hunne Gemeenten voordellen ! ó, hoe veele ongelukkige misvattingen en vooröordeelen zouden daar door verdreven , rust, vrede en bemoediging bevorderd, en zuivere kennis en godvrucht in de harten der menfehen ontdoken worden. Waarlijk, men moge zeggen, wat men wil, dit is de eenige cn Wifare weg , om in dien gewigtigen post recht nuttig en getrouw te zijn, — dit geeft de fchoonde vooruitzichten om zich de gelukkigde cn heilrijkde vruchten van zijne pogingen te beloven. — Van eenen anderen kant, naamlijk , vau den kant cetier gezonde, duidelijke en oordeelkundige Tekst-verklai mg verdienen ook deze Leerredenen eene biizondere aanprifzing. De Eerw. K. zegt zoo veel, als tot een onderfcheiden begrip van zijnen Tekst nodig is, hij doet dit uit de rechte bronnen , zonder vertoning van geleerdheid of woordenvitterij, zoo dat men aandonds de kracht en nadruk der uitdrukkingen gevoelt, en van het verhevene der gewijde uitfpraken , ten aanzien van Gods zedcnlijke volkomenheden, overtuigd wordt. Ons bedek duldt niet voorbeelden bij te brengen, elke Leerreden levert meer of min de duidelijkde bewijzen hier van op. — Liever willen wij , zonder meer ter aanbeveling dezes Werks te zeggen, het geen wij geheel overtollig achten, met de 1'chcts van de grootheid, de boven alles uitmuntende verhevenheid van Gods natuur, welke wij Bladz. 308 ontmoeten, befluiten. j, Wanneer wij nagaan, wat al hooge volmaaktheden „ in  LEERREDENEN OVER GODS DEUGDEN. 485 in God gevonden worden , wanneer wij bedenken , dat ?! hij alle °dezelve in den hoogst mogelijken graad bezit , en dat zij allen op het naauwst in hem verë'enigd zijn, en één geheel in hem uitmaken; hoe on" eindig verheven moet God dan in ons oog niet zijn! r Stellen wij het ons eens voor ! Een wezen, dat " zuiver geestelijk , onzicnelijk , ondeelbaar , oneindig ., en voor alle gefchapene vernuften ten eenenmaal on„ begrijpelijk is; — een wezen, dat zijn aanzijn van niemand ontving, uit kracht van zich zeiven ïS, nooit „ begon, bij geene voordduuring, bij geene opvolging „ van oogenblikken bedaat, boven alle verandering ver,, heven, van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde God; r een wezen, tegenwoordig aan alle oorden van zij- ',' ne wijde fchepping , tegenwoordig te gelijk in de „ hoogde hoogte, en in de diepde diepte; — een we., zen, dat allé dingen kent, tot in het geheimde, tot „ in het meest verborgene doordringt , en zich te ge,, lijk al het voorledene , al het tegenwoordige, en al ., het toekomende op de volledigfte wijs voordelt; — ,-, wijs in den hoogst mogelijken trap; — heilig, zon- ', der de allerminde vlek; almagtig, zoo dat dén „ wenk van hem genoeg is , om eene wereld daar te ,, dellen;—- regtvaardig zonder wreed , barmhartig zonder zwak te zijn; — altijd dezelfde onveranderlijke " vriend van trouw, waarheid, billijkheid en orde; — - en goedertieren en lankmoedig in die mate , dat al , de grootmoedigheid der edelde menfehenvrienden, en ', al de liefde van alle tedere vaders en moeders te za„ men gerekend, dechts eene allerflaauwde fchets zijn van zijne liefde; — een wezen, bij dit alles, dat de Heer cn Koning is van het gantsch heelal , het on., bepaald gebied voerende over alle de heiren van rel, delijke wezens, die hij in hemel en op aarde formeer',, de, en met een gezag, dat alle wederfpraak uitfluit, „ met de gantfche fchepping handelende naar zijn hoog ,, en fouverein welgevallen! — zulk een wezen! ■ Wie valt diep genoeg voor zijne Majesteit neder ? ' Waar is dat verhevene in de uitmuntendde fchepfe" len in den hemel of op de aarde , dat bij de verhe„ vene grootheid van zulk een wezen , zelfs op den „ aller verden af ftand, kan vergeleken worden." — II h 3 Spe*  486 C. W. S T R O N C K Specimen Hermeneutico-Theologicum , de doftrina & dictione joüannis Apostoli ad jEsu magistri doctnnam d*ctionemque exacte cooipolita, quod annueritc lummo Nöimne, pnefidq joooco heringa, *" .'^ol. Doft. & in Acad. Traj. Prof. publicó examini fubmint Auftor carolus Wilhelmus stronck Iiela-gelrus. d. 4 Mail cioioccxcvii, 11. u y, t>. lrajeéli ad Rheiium cx ofiicina O. w« Paddenburg, 175,7, 259 pagg> 0&. AJaj. Dat is: Uitlcgkund^ Godgeleerde Proeve, over de leere en ftijl van den sipostei joannes, naauwkeurig gefchikt naar de leere en ftijl van zijnen Meester jesus, enz. De prijs « ƒ 1 - 10 - : TVJaar den Titel eene Akademifche Verhandeling, ten £ ^ openbaar onderzoek volgends dc wijze der Was Schooien, voorgefteld, en door den vceïbelovcnden ionge mg stronck verdedigd , maar naar den inhoud,een belangrijk Boekjen, waar in een gewigtig onderwerp, met veel öordee en blijken van kunde; zoo in het uiteggen des Bijbels, als in zuivere en redelijke Godsgeleerdhcid , voorkomt. ö De minachters der Openbaring, bijzonder Dr. BAiiRDT hebben voorgewend, dat niet alle de Apostelen van jesus tot denzelfden graad omtrend de leere van hunnen Meester zijn verlicht geweest, waar door het gebeurd zij, dat zij, elk op zijne wijze en naar zijn ^o1p!"'i/eie,leere -h5bben voorgedragen, uitgebreid, opgehelderd bevestigd en verdedigd. Een voorwend! ze net welk reeds van voren en uit de natuur der zaak belchouwd moet vervallen, als men aanmerkt, dat de Apostelen zoo gemeenzaam met jesus verkeerd, en zijn onderwijs zoo naauwkeurig ontvangen hebben, dat 2ij, door jesus als zijne gezanten uitgezonden, om te predKcn, en door den Godlijken Geest in alle waarheid volgends jesus belofte geleid, noodwendig met de leere van jesus,die wij alleen uit hunne Schriften kennen, dewijl jesus zelf niets van zijne leere heeft te boek geltcld, en onderling met elkander moeten overëenlteramen, ten zij wij de goede zaak van het Christen-  SPECIMEN HERMENEUTICO-THKOLOGICUM. 487 tendom wilden opgeven, en als eene uitvinding deiApostelen befchouwen. Daar door anderen reeds in 't gemeen de overeenftatnmtni der Apostelen met de leere van jesus, en hunne naauwkeurige getrouwheid in het opgeven eu voordragen van de leere van hunnen Meester is aangewezen» beeft onze Stftrjjnsr in 't bijzonder verkozen, dit'duidelijk tc maken, met betrekking tot den-Apostel joannes, wiens Schriften over bet geheel zich, door haare voortrellijkheid, aanprijzen, die, 111 dezelve, zoo ten opzichte van de leere ais van den lhjl en uitdrukking, wonderbaarlijk aan zijnen Meester gelijkvormig is die de voomaamlte hoofdftukken van jesus leere in meer dan één Gefchrift beeft voorgedragen, en het langst van alle de Apostelen heeft gcleeld, zoo dat hij de meeste ftoffe tot dit betoog kon opleveren en aanbieden. — Nog merkt onze Schrijver Biadz. 12 vo'gg. op dat joannes om meer dan ééne reuen de gefchiktde was, onder alle de Apostelen., om in zijn onderwijs jesus gelijk te blijven, dewijl hij van eerden af i es u's heeft verzeid, en deszelfs onderwijs genoten , dewijl bij als de Leerling, wien jesus beminde, tot den gemeenzaamden omgang met hem werdt toegelaten, tn van aart en inborst het naast aan den lieltabgeu aart en inborst van je sus kwam, eindelijk, om dat hij zich meer dan de overige Euangelisten heeft toegelegd, om de redenen en gefprekken van jesus te verzamelen eu zorgvuldig mede te deelen. _ Het Werkjen voor ons is dan, ten einde dit betoog geleidelijk in te richten,in tweeHoofddukken verdeeld, waar van het eerde Bladz. 20 - 130 handelt over de naauwkeurige overëendemming der leere van den Apostel joannes met de leere van jesus, het ander bevat van'daar tot het einde de overeenkomst van ftyl en uitdrukking tusfehen den Leerling en zijnen Meester, in drie onderfcheiden Afdeelingen, iu welker eerfte jommige woorden en derzelver betekenis en gebruik bij joannes, volgends het gebruik en de beteitenis, welke zij in'de redenen van jesus hebben; in de iweede iommin-e geheele zegswijzen, en in de Derde de ge.ieele inrichting vair den Schrijfdiil tn overweging genomen, en met veel oordeel getoond wordt, hoe naauwkeurig alles hier overëendemt. Uit dit alles maakt eindelijk de SchnjveT dit bcilut, ü h 4 a;U  483 c #i stronck , specimen iiermensutico-theolo cic. dat de bevrijders der Openbaring zeer ten onrechte voorwenden , als ware 'er tusfehen de leere der Apostelen cn die van himnen Meester eenig zelfs het geringst onderfchenl; bftfcönder blijkt dus de trouw en geloofwaardigheid van den Apostel Joan-nes in het opgeven van de leerdukken en voorfchriften van den Christen-Godsclenst, en de leere van dezen bij zijnen Meester zoo geliefden Leerling ,s het onderwijs van den Godlijken jesus zeiven; zoo dat alles, wat hij in zijne Schriften ons leert, te recht, en zonder eenig gevaar van dwaling of bedrog, door ons kan gehouden worden voor de leere en het onderwijs van onzen Zaligmaker zeiven, die van den hemel met het hoogde gezag tot ons door den Vader gezonden ts, De Schrijver heeft zijne vergelijking tusfehen de leere en itijl van den Apostel joannes en zijnen Meeder jesus voornaamlijk opgemaakt uit het Euangelie en oen eerden Brief van dezen Apostel, om dat deze Lnef met het Euangelie zoo dipt overeenkomt, en daar aan gelijkvormig is, dat men naauwlijks tusfchèn eenio-e andere Boeken dés N. Testaments grooter overeenkomst en gelijkvormigheid ontmoeten zal. Uit deze beide Boeken worden vervolgends door den veel belovenden stroncjc veele plaatfen nader verklaard, en in een fchoon licht gedeld. Eene bedenking, welke bij den denkenden Lezer ongetwijfeld zal oprijzen, dat de vergelijking tusfehen de eere van den Apostel joannes en die yli jesus at leen door den Schrijver is opgemaakt , uit de Schriften van den Apostel onderling vergeleken, daar jesus zelve niets heelt te Boek gedeld, of in gèfchrifte overgeleverd waardoor de zekerheid van he? befluit door onzen Schrijver uit gemelde vergelijking afgeleid zou mogen fchijnen ondermijnd te worden, êdoor hem pi*a& 13a. in aanmerking genomen, bij gelegenheid der vergelijking tusichen den ftijl en bewoordingen van beiden daar toch jesus geen Grieksch maar de taal des ands kortheidshalven de Sijrifche genoemd gefproken toeft, en er dus geene vergelijking van woorden of uitdrukkingen tusfehen hem en zijnen Grieksch fchrijvenden Leerling ichijnt te kunnen gemaakt worden. Ter wegneming van dezelve merkt de fchrandere sïronck aan, dat de Griekfche dijl van den Apostel joannes geheel gevormd is, naar den aart van den gemelden Sij- ri*  t. clarisse, gedenkw. van s09imige apostel. 489 «ifoken tongval, gelijk over liet geheel het geval .is, ten SSü?!SrWSirf«^ het welk de Schrijvers van bet N Testament gebruiken, maar bijzonder met betrekkinetot joannes, behalven dat joannes opzet, te-lijk zijn werk heeft gemaakt, om de redenen van jesus naauwkeurig en woordlijk op te fchrijven, en die in zijne gefchiedvcrhalen in te lasfchen. Gedenkwaardigheden uit het openhaar leven van fommige Apostelen. Volgends het verhaal van den heiligen Lerchiedfchriiver i.ucAs; met ophelderende en prakt 1 kale Aanmerkingen voorzien door j. clarisse, Predikant te Enkhuizen. Dienende ten vervolge op H. c. berGF.n's Gedenkwaardigheden uit het openbaar leven van jesus. Te Leijden, bij A. en J. Honkoop, i797304 Bladz. In gr. OBavo. De prijs ts f n - 4 - • Het is niet dan met den grootften lof, dat wij van het Werk voorhanden gewagen kunnen. Zoo nuttig het plan is, dat de Schrijver ontworpen heelt, zoo voortreffelijk is ook de uitvoering van het zelve. Wij moeten van beiden den Lezer verilag doen. Men kent het werk van den Eerw. Heer r,e r gen , thands Opperprediker te Breidenbach in het IeslendarmSdfSeVK *™ W 'f ,1Ct Nederduitse! veraald ui gekomen cn ten Titel voerende: GedenkwaarJghedenuit het openbaar leven vanJMu;s> is aan-elegd tot een Huisboek van Godsdienftige Chnstenen zoo ten dienfte van eene dille afgezonderde overSnzinl als voor eene genteenfcbappelBke voorlezing voor het huisgezin. Het is in gepaste aidee ingen verdeeld. De Gefcbredverbalen der vier Euaugehsten worden daar in door eene vloejende, voor onze Vvesteriche ooren verftaanbare vertaling en omlchruving al gaande we- zonder omtlag toegelicht. Ophelderende aanmerkingen zijn 'er tusfehen ingevlogten en nuttige lecringèngen opwekkingen tot waare .Godsvrucht en deugd worden op eene beknopte wijs uit de verhalen a gele d Dit Werk is door binnen- en buïÉenlandfche Geleerden ook in onze Bibliotheek (*) ten fterkften aangeprezen. De Eerw. clarisse met dit werk bekend geworden, (*■) Vadert. Bibt. Vde Deel. 1 Stuki Bladz. 1 5 cn 244. ^ Hh 5  490 j. CLARISSE ontdekte zoo langer zoo meer de waardij van het zelve en wel zoo zeer, dat hij lust kreeg > om S-HandeMa! gen der Apostelen op den zelfden voet te bt™£m en thands deze eerfte proeve, waarïn twaalfïfi-' ken zijn afgehandeld, zijne landgenoten aanbiedt SS he voornemen om het ander *& fpoedig te lat n SS ? i" "7, DcJSci.r»ver heeft dus bergen sevolsrd zar, in hoofd -bedoeling, als iu de uitwendige vorm en in nchting van_ zijn Werk. Boven elke Afdeding vTndt men den korren inhoud gemeld. Den Tekst beefuÏÏ«it h« oorfpronghjke op nieuws vertaald, cn doo aa t ke, ,ï? gen , ten deele in den zclven ingevlogen 5E£ ÏÏor' andere letters onderfcheiden, tragten opgte helderen. Aa, bet begin der meeste AfdeeJingen heeft hij, i„ £*' te inleiding, den zaa.enhang met het vorige Tnhll recht O0gpulltï uit « dcn i^^f^'j^g befchouwen moet, pogen aan te wijzen. Van het eoefenende heeft hij overal werk "emaakr p „Llesfen uit den tekst afgeleid. - ö ' 60 "Utt,ge Zal iemand de uitvoering van een ontwerp als dit is met vrucht ondernemen , hij moet een ooïdeelkt nd ' Uitlegger van den Bijbel zijn. Hij moet juist iettn te onderfcheiden , welke ophelderende aanteken,-enh2 meest van noden zijn, zoo, dat noch dc i odFgtoelichting ontbreke , noch ook het werk te ze 7weSe uitgebreid. 11,, moet de prakrikale aanmerking cn1cnngen met oordeel weten te kiezen, en nuttf" en\™ genaam u.t te werken. Clarisse he ft in S proeve getoond , alle deze vcrëischtcn in zich te ercenigen. In zyuc vertaling en aanteke.dngei g eft hi blijken van den waaren Uitlegkundige.! lmaak te bezj ten en noch aan het oude ilaafachtig verkleefd fezhn SS al wat nieuw is, alleen om dat het E?S tj£2 gapen r Van dc beste oudere en nieuW heeft hi z,ch met oordeel bediend. Zijne ink dm "en zijn intcreslant, cn plaatfen ons op ééW op SSfeSS punt, waar uit wy de gefchiedenis, met het meeste voordeel voor ons verftand en hart befchouwen kmLl la zijne aanmerkingen en leeringen ontdekken wij metvermaak den mun che juist het gelukkig midden ti jft tusfehen dat prakukalc, dat beperkt bluft binnen dfgrïn zen van geloof dn bekecring, cn tusfehen een tlro l moraal van het Euangelie afgefcheiden. Zij ne Llen ci5 aanmerkingen, niet juistheid gekozen ademen die  gedenkwaardigheden van sommige apostelen. 49i dïe waare Euïngelifche zedenleer, die en bet geloof en zclven en onze rrredenienicteir , .uu* 1 . . , S ber e tenS bloemnjkc, maar door duidclykheid , tafilid e l e%„ nadruk omïenchcidt, vermeerderen e wrde^Xt Werk. Met Één woord, w»M» «lt w t wii in bet zelve zouden te benspen hebben. V i-n e onze Christenen ten Iterkllen aan en *! ten 'er het zelfde van *^£H^fctoi3S ffScnhang ^tepnwoDrdg voorbanen , hij verltaat aanftmda den zin cn me " riKeÏTek^voordcn; en wordt daarin met belem" Si noc door den Oosterfchen fprecktrant, noch " door onkunde in de oude zeden en gewoonten, waar. t od gezindoeld wordt, en hij.behoeft tot zn.nc ge- noedsftichting, den toevlugt met te nemen, tot vci" S (belu gen , en verkeerde tocpasfing der woorden, " Sa 'er voor hem, uit den Tekst, op .eene verrtan" aige en betamelijke wijze, heilzame lecring wordt afl g leid. Dus doiide kan eik in ^^V^ZS pasten leiddraad vinden, voor dc: dichting van zien 7:.lvpn en van zijne huisgenoten. meerdef aanmoediging van den Lezer, om art van Si Werk ot zijn DOt te bedienen, de aanmerkingen va clarisse hier nederfchrijven, ^«£**^g maakt over het iuccrcsiantc van de Gefchiedenis at» ^LÏreden (dus fchrijft hij Bladz 13.) waarom> ik mi juist tot dit Deel der Bijbellchnftcn bepaald heb , bemerkt de Lezer gedeeltelijk reeds uit het gezego.e en Serdeels is dezelve gelegen in de ongemecne belangrijkheid van deze Gefctuedeiuskn. ^  492 j' clarisse „ De Handelingen der Apostelen tor-h Cr,f «ra •? dezelve n navolffinfr vnn ,,-„ ,, ^ , »c!lJk * - j 2. ""vysing van bergen genoemd hpK r>„ leiden? oP die 4asSon: rt«Sfft" ?p te op  gedenkwaardigheben van sommige apostelen. 493 on uit, dat wij in onze hoogachting voor den GoddeSkfen Verlosfer aanmerkelijk yerfterkt worden, J Hier komt bij , dat wij in deze gedenkwaardigheden niet zeldzaam redenvoeringen aantreffen:, door de Gel-u e" van jesus, voor onderich'eidcne menfehen, b?Shillende gelegenheden gehouden - redenvoermgen welke, offchoon 'er fomtijds enkel het hooldzakeWe van aangetekend is, ons de leer van jesus in derzelver oorfpronglijke eenvoudigheid , verhevenheid, Godijkheid,- in derzelver verband met dc otideJoodfche openbaring. - in derzelver ftrekking tot bevordering vaTwTare® deugd , doen kennen ; en welke tevens 1" de leerwijze dezer groote mannen , m hun onderwijs van jooden "en Heidenen, doen opmerken , wat zy het eerst en meest nodig keurden, te leeren en in te fche, oen — hoe de kerkelijke verdraagzaamheid en de kerkelijke tucht beide door hun wierden in acht genomen, — welk beduur, welke plegtigheden en gebruiken zij in de Gemeente verordenden, — hoe zij , door de leiding der Godlijke Voorzienigheid , en door dc bijzondere leiding van den Heiligen Geest beftierd en geho pen wierden, en - waarop Christen^ Leeraaren ten tulen tijde te zien en te hopen hebben. — Om kort te gaan , leveren alle Gefchiedenisfen,zoo gewijde als ongewijde, voor eenen denkenden en Godvrezenden Lezer, "ahijd treffende fporen van de regering van het Opperwezen over de zddehjke weield, — Sgtige lesfen van menfehenkennis, -krachtige opfporin- tot dc deugd cn afnfaning van de ondeugd op; de Apostelgefchiedenis, welke ons, van flap tot ftap, het rijp worden de ontwikkeling van het Godlijk ontwerp, de uitbreiding der oude beloften aan abraham gedaan, ook over de Heidenen, den aagten, maar heerlijken voordgang van Gods inrichtingen voorfchetst, Helt ons tevens de menschlijke bedrijven eri bedoelingen naar waarheid voor oogen , en leert in de lprekendfle voorbeelden van verhevene deugd en lage ondeugd, hoe wij de godloosheid en de wereldfche begeerlijkheden te verzaken, en matig, regtvuardig, eu Godzalig te leeven hCL^LEene Gefchiedenis van dien aart, welke ten vonett geloofwaardig , en daar te boven van Goddelijk gezag fs, moet billijk het voorwerp zijn van onze aandachtige befchouwing, en verdient, wegens derzelver naauwe  «4 ohmmschk. Vak m maakcb. van a^,, ENÏ verwachting dfo " ?/ te leïr in ïï \?"' "' C")' YOtdt 'er van dil der in f % ^ alk« maar 'er worde zelfs r£, «eL' a van d „f men gehad heeft, om dt 25 Mn d e 1 "ï'' *f ltcl-  TR1JM. VRAGEN VAN EEN HERV. CHRIST. IN NEpERL. 495 (tellingen, al is het ook dat zij op alle plaatfen niet even zeer doei treilen, moeten eene krachtige werking gehad hebben, op de vergaderingen,waar voor zogedaan zijn, cn kunnen niet nalaten van welgezinde Chritenen met genoegen cn dichting gelezen te worden. Vrijmoedige Vragen van een hervormd Christen tn Nederland. nopends de Zendelingen onder de Heidenen tot voordplanting van den Christelijken Godsdienst. le Amfteldam, bij H. Lardé. 8 Bladz. Iu gr. Octavo. De prijs is f : - i - : | n cze Vragen hebben over het geheel genomen weinig * I om het'lijf, en fommigen van dezelve zijn zeer onnozel. Men zou veel gewigtiger vragen aangaande dit onderwerp kunnen voordragen. Verhandelingen van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te Amfteldam. Vierae Deel. Te Amfteldam, bij J B. Elwe. 398 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f s - 16 - : Dit voor de Heelkundigen onontbeerlijk Stuk, bevat veele gewigtige onderwerpen; als: Vijf Verloskundige waarnemingen, medegedeeld door w. o. alstor- PHIUS Waarneming eener zeer moeilijke verlos- fins vergezeld van ltuiptrekkingen , en gevolgd van den dood: door j. van te ke le n b ur g, - Proeve eener verbetering in de verloskunde ten opzichte der keering van het kind, in eene moeilijke verlos ing: door denzelfden. — Waarnemingen betreffende de bloedvloeiingen der baarmoeder : door p. J. van bavegem, waaraan een zilveren Gedenkpenning is toegevvezen. — En eindelijk, eene Verzameling van Waarnemingen, betreffende de Hoofdwonden: door j. spruit, waar aan een zelfden, (en om redenen vau de werkzaamheid des jongen Heelmeesters, in het bijeenzamelen van aantekeningen uit de werken der beroemdlte Heelkundigen) wei verdienden , Gedenkpenning is toegewezen. . . , Wij kunnen niet ontkennen, dat de toeleg door de lued'deelhiü- van het Amfteldamsch Heelkundig Genoot- ichap,  495 " VERHANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP fchap, reeds zeer veel toegebregt heeft, ter bevordering van den luister der Heelkunde, in de voorgaande Deelen en bijzondere Prijsverhandelingen. Dit Vierde Deel levert hier van weder, op nieuw, doorfiaande blijken op. — Intusfchen , vestigen wij ons oog op het belangrijkfte dezer Stukken, (offchoon ieder, meerder, en minder zijne bijzondere waardigheid heeft) dan kan het niet misfen, of de waarnemingen , betreffende de bloedvloeiingen der Baarmoeder, door p. j. v.\n bavegem, verdienen boven al onze aanprijzing ter navolging; te meer, om dat de Schrijver, iets ter behoudenis van het menschdom ('t welk veelal niet genoeg gekend is,) uit de oudheid opgedolven heeft, 't welk bij verzuiming, bij onze tijdgenoten, of uit gebrek van genoegzame Leéhire, aan veele zwangere Vrouwen, ook in onze, zoo verlichte eeuw , om niet te zeggen nog dagelijks het leven koste. — Immers hoe ftelfig zeker is deregel, zelfs bij veelen van de bcroemdfte Verloskundigen, zonder den vermogenden of onvermogenden Haat der bezwangerde uterus, in aanmerking te nemen, aangenomen; dat men in alle mogelijke gevallen, zelfs dan , wanneer de verlamde ihiat der baarmoeder kenbaar is de gedwongene verlosfing bewerk Heiligen moet, en, hoe dikwerf zijn niet hier door de dierbaarfte moeders, uit de liefdearmen hunner echtgenoten, en van dc zijde vau hun hulpvervvachtend kroost ontijdig weggerukt: Hierom zullen wij dit gevvigtig Stuk, zoodanig te voorfchijn doen komen, als ons met den aart der zake meest nuttig en overeenkom (tig toefchijnt. Immers niet in alle gevallen van bloedltoningen, bij zwangere vrouwen, is zulks geoorloofd; Slthands dan niet, wanneer Ac uterus zich in eenen ftaat van verlamming bevindt, onverfchillig zelfs in welken ftaat, of tijd der zwangerfchap, zulks voorvalt, moet men, onberedeneerd, inde verönderftelling, dat geene bloedftorting uit den uterus zoude kunnen gefluit worden, zonder de volkomene verlosfing, terftond tot dc gedwonge verlosfing befluiten; dit althands zouden wij met veele voorbeelden kunnen bewijzen; dan, liever verkiezen wij onzen bedrevenen p. j. van ba ve Gtii iu onze plaatfe voor ons, te laten fpreken. Bladz. 71 zegt hij, „ het is te bewonderen, „ dat deze eenvoudige hulp, welke zoo zeker de bloed„ vloeijing uit de baarmoeder ftuit , en door de oude „ Gc-  TER BEVORDERING DfcR HEELKUNDE TE AMSTELOAM. 497 ,, Geneesmeesters, (:ils daar is hippocrates de „ Mulier. 3/orb., Lib. I. Cap. 76. moschioN „ harm. gijnacior. part. poster. Cap. XX. — En pau,, lus jëgineta, Lib. VII. Cap. 24.) is aanbe „ volen , door de bedendaagfche fchijnt verlaten of ,, vergeten te zijn , daar ik ondertusfchen;, (leunende ,, op mijne eigene waarneemingen, met den Heere L ë „ roux mag zeggen: ,,,,Dat 'erin de gantfche Ileel,,,, kunst bijna geen zekerder hulpmiddel is tegen de „,, fluiting der bloedvloejing uit de uterus dan de tam,,,, pons."" Daarenboven, de wijze op welke dit mid„ del zijne zekere uitwerking verricht , is zeer ligt te begrijpen, want het heeft even dezelve indicatie en „ uitwerking, welke men bij alle andere bloedltorringen ,, moet in acht nemen , naamlijk , dat men eenen dijk ,, (lelt tegen de verdere bloedllorting , 't zij met het openllaande bloedvat te doen inkrimpen, of hetzelve ,, zamen te drukken , om door dit middel de natuur „ tijd te geven , dat 'er aan het open zijnde bloedvat ,, of de bloedvaten eenen bloedprop moge geboren wor„ den, welke de verdere bloedilorting tegenhoudt." ,, De tampons nu zullen op eene vermogende wij,, ze in alle deze oogmerken werkzaam wezen ; want ,, de azijn, waar in de llrooken plukfel, vlas of werk „ zijn bevochtigd, zullen de baarmoeder tergen , en haar dwingen van zich in te krimpen, en de openllaande ,, bloedvaten doen zamentrekken ; wijders, het bloed, ,, 't welk door de vagina zich niet meer kan ontlasten, ,, zal zich in de holligheid van de uterus vergaderen, ,, en dezelve met gedold bloed vervullen ; dit gedold ,» bloed zal zich tégen de wanden der openllaande bloed,, vaten aandrukken , en alzo het verder uitltorten be,, letten; daarenboven zal het de bloedprop in de bloed-,, vaten bevorderen , en de baarmoeder tijd geven om haare veerkracht te herftellen, indien zij in geenen ftaat „ van verlamming ware." ,, Is 't het geval dat de grond van de uterus is ne„ dergedrukt, dan zal het vloeibare, 't welk altoos door zijn gewigt werkt, de geheele holligheid van de ute,, tus opvullen , en door een gelijke drukking het ne,, dergedrukte deel in zijnen voorigen ftaat herftellen ; ,, in dit oogenblik zal men ook gewaar worden, dat de ,, fpiervezelen van de uterus van al haare veerkracht nieuwevad.bicl.ii.deel.no.il. Ii jjZUl-  498 VETUIANDlLTNGEN VAN HET GENOOTSCHAP „ zullen gebruik maken, en wanneer, men de hand op „ den buik brengt , de voldoening hebben van aldaar ,, een rond gezwel, door de «^«/veroorzaakt, te voe,, len; het welk te kennen zal geven, dat 'er noch ver„ lamming, noch nederdrukking meer plaats heeft; dat „ de bloedltorting ophoudt, en het gevaar voorbij is." ,, Is het een ander geval , dat zich in de uterus een ,, vreemd lichaam ophoudt, 't welk niet mogelijk ware ,, te ontlasten , zoo zuilen dc tampons de verdere bloed„ Honing beletten; de vrouw haare krachten doen be„ houden, en aanleiding geven dat de veerkracht in de „ uterus worde herlteld, en niet zelden, zoo als meer- maals heb waargenomen, zullen naderhand het vrcem- de lichaam, cn de klonters bloed, wanneer men de „ tampons wegneemt , zich te gelijk ontlasten. Is „ dc uterus in haaren grond of hals gefcheurd , door ,, middel van de tampons zullen de bloedklonters de „ openllaande vaten Hoppen, cn de bloedvloejing, die „ het gevaarlijklle toeval is, doen ophouden; naderhand indien zulks nodig mogte zijn , zal men tijd genoeg ,, hebben om de wonde te genezen ; maar gemeenlijk „ neemt de natuur deze zorg op zich alleen, zonder „ dat het nodig is, behalven een goede dieet, haar in „ iet te helpen , zoo als mij , in eene gedaane Keizer- fnede, ten vollen is gebleken." Voords toont onze bekwame Verloskundige van bavegem, zijne Vroedkundige bedrevenheid, ook ten dezen opzichte, allerduidelijkst, in tien belangrijke, en verfchillende Waarnemingen; terwijl de elfde ," dient, om te overtuigen dat het tamponeeren, hoe zeer in alle andere bloedllortingc van de uterus , boven alle andere Verloskundige hulpbewijzingen , den voorrang verdienende , en niet genoeg algemeen bekend is , alleen, in gevallen van verborgene , of inwendige bloedllorting in de uterus, niet te pas komt, maar, dat in dat geval, het ontlasten , van al wat in het hol van de uterus vreemd is, het, voor eenige pozen, inhouden van de hand, in dezelve, tot dat de werkzaamheid der uterus, door infpuitingen met koude azijn , (waar toe wij ons dikmalen, cenvouwig, en met het zelve gewenscht gevolgvan ijskoud water bediend hebben,) duidelijk door zamentrekking om gemelde hand, befpeurd wordt, het eenig hulpmiddel zijn kan. De  TEE BEVORDERING DT.R HEELKUNDE TE AMSTELDAM. 409 Dc Tafel der geneesmiddelen agter de Waarnemingen Van onzen Verloskundigen van bavegEm, laten wij onbeoordeeld,en willen dezelve noch prijzen noch laken; hoe zeer wij niets tegen de Voorfchiiften in te brengen hebben , zoo is het doch zeker, dat de Geneeskundige beftiering in voorgemelde gevallen , tc veel verfchillen kan, in bijzondere gevallen, cn voorwerpen, pm zich van zulke bepaalde voorfchriften , in alle voorkomende gelegenheden daarvan te kunnen bedienen; en behalven dat men eene menigte andere , niet min voortreflijke voor* fchriften , bij Geneeskundige Schrijvers opfporen kan, zoo is het zeker best , dat men den Verloskundigen Arts, ten dezen opzichte niet moet noch kan bepalen. —■ ^ _ . - - De Veepest , welkp zich in het Quartier vau Xijmegett' geopenbaard heeft, op last vau het Provinciaal Collegie van PolitieFinavtie en Algemeen kVeizijn in Gelderland onderzogt en eene geneeswijze tegen dezelve voorgedragen, door r. fors i'en, Archiatei van Gelderland en Profesfur in de Geneeskunde te Harderwijk, waarbij gevoegd is, Voorbehoed- en Geneeskundig Advijs over dezelve Veepest, uitgebragt door de Geneeskundige Faculteit te Harderwijk. Te Arnhem , bij W. A. vart Goor, 1797. 61 Bladz. hl gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : Dit Stukjen, door toevallige omftandigheden, wat laat ons ter hand gefield zijnde , kunnen wij echter , om deszelfs vonrtrcihjkheid, onze Landgenoten niet onthouden , naardien, hetzelve die al vernielende Veepest ten onderwerp heeft, welke nog onlangs , als in vroegere jaaren, op verfchillende tijden, de verfcariklijkfte verwoestingen heeft aangericht, die eene menigte ijverige landlieden en veehoeders in de diepfte armoede gedompeld heeft; die elk Burger en Ingezeten, met betrekking tot den kring, waarïn hij geplaatst is, zoo hevig gedrukt heeft ; die een voorname tak van koophandel , van dit ons eertijds zoo bloeiend Vaderland , welke . zoo met de runderen zeiven als met producten daarvan 'nerkomftig , we! e;er zoo voordeeiig gedreven werdt. bijna gebed cn al ontzenuwd heeft; die 's Lands inkornjften aanmerk'ijk vermindert , dezelve tot in de dieplte afgrond doet wegzinken, en duizende andere onberekenbare ramli 2 pen  R. FORSTEN pen ten gevolge heeft. — In de eerde plaats verhaalt de Hooggeleerde Schrijver de plaatfen, waar deze ziekte 't eerst zich openbaarde, met den verderen loop dier befmetting; vervolgends geeft hij de toevallen en kentekenen der ziekte op, welke hij, zoo in den loop der ziekte zelve, als na den dood, door verfchillende ontleedkundige onderzoekingen waargenomen heeft. Na dezelve dus geboekt hebbende , dat zij in de daad eenen grooten praclifcheri geest kenfehetfen, maakt deze achtingswaardige Schrijver geene zwarigheid , daar uit tot den aart der ziekte te befluiten, en'houdt dezelve niet voor Catarrhal, gelijk, helaas! hedendaagsch bijna alle zicktens 'caiatrhal genoemd worden , maar voor eene Galachtige Rotkoorts; zoo als blijkt uit het volgende. ,, Wat kan men nu, " zegt de Schrijver, Bladz. 7, ,, bij de overweging van deze gevolgtrekkingen , no- pends den aart dezer ziekte denken ?" ,, Lette ik op de verfchijnfelen, welke zich, hoe zeer ,, met eenige verfchtidenheid , bij deze ziekte voor doen, op het geen het ontleedkundig onderzoek van ,, het vee, aan deze ziekte geftorven , toont, vergelijke ,, ik dit alles met de waarnemingen van verfchillende „ Schrijvers over de Veepest van voorige jaaren , vtr„ gelijke ik dit vooral met mijne aantekeningen en ,, waarnemingen van die Veepest , welke in de jaaren 1769 en 1770 ons Vaderland in 't algemeen,, en dc ,, Provincie Groningen in het bijzonder, fel getroffen, ,, en geteisterd heelt, waar door ik op dc Sial vau wij„ len mijne Moeder, toen-Hn de Wildervank wonende, ,, meer dan twintig fluks vee zag fterven , waarvan ik ,, de meeste ontleedkundig onderzocht , ten einde de „ gevolgen dezer doodclijke ziekte te leeren kennen; ,, dan is 'er bij mij geen de minfte twijfel , of deze, ,, zich thands openbarende Veeziekte, is van den zelf- den aafi'i als de Veepest, welke in voorige jaaren geheerscht heeft." ,, Mijn onderzoek geeft mij grond om bij het vee, behalven de natuurlijke vatbaarheid, thands eene bij— ,, zondere voorbefchiktbeid (pfèdispofitiö) aanwezig te ,, (lellen tot deze ziekte, welke van eenen ga'lachfigen aart is. Immers vond men in het Quaruer van I\ij,, megen , (en waarfchijnlijk is ciit ook elders öpge- merkt) in het vee , geduurende het jongst verlor n „ najaar ten gebruike gellagt, de galblazen zeer veel >, groo-  geniesw1jze tegen de veepf.st. 5<3I „ grooter dan gewoonlijk, fomtijds wel ééns zoo groot, „ en altijd Iterk met gal opgevuld. Drie Slagters in „ Nijmegen, naamlijk: k. v. d. schelde, f. van ,, h a te ne r en is. m a r c u s, hebben mij zulks fchrif,, telijk verzekerd; Bijlage K. " ,, Of nu het fchraale weêr , in het begin van den Weij-tijd, de daar op gevolgde droogte^ en het fpie„ rig nagras, in het jongst verlopen jaar, hier toe aan„ leiding hebben gegeven, is hier de plaats niet om te ,, onderzoeken." ,, Wegens de overtolligheid van galftoffen zijn de ,, vogten in het algemeen, en het bloed in 't bijzonder, ,, zeer geneigd tot een rotachtig bederf, deze dispoli^, tie, dit zaad der ziekte wordt in ons geval door eene ,, eigenaartige vlugge fcherpte, door middel van de ,, lucht aangevoerd, opgewekt en barst met meerder of ,, minder geweld uit, na dat de gelleldheid van het aan,, getast beest meer of min voor de ziekte gunilig is. ,, Terwijl de opwekkende oorzaak met de voorbefebik„ kende in verëeniging komt, • ontftaat bij het dier „ koorts, en wel eene Galachtige Rotkoorts, die des te heviger is, naar mate in het lichaam van het aangetast „ beest meer te zamenlopende omftandigheden voor han,, den zijn ; deze doen ook, behalven de gewone, andere, min algemeene, verfchijnfelen ontftaau." Hier na geeft de Hoogleeraar middelen ter voorbeboediug en genezing op, voor zoo verre dezelve algemeen kunnen gebruikt worden. De middelen ter voorbehoeding bepaalt hij tot twee hoofdzaken ; naainiijk: I. Men trachte de voorbefchiktbeid te verzwakken. II. Men zoeke de opwekkende oorzaak af te keeren. Tot die der genezing Helt hij zich deze drie hoofdbedoelingen voor. Men pooge I. De in het lichaam woedende fcherpte te verbeteren, of door de gefchiktlte wegen uit te drijven. II. De hevigheid der toevallen te bedaren of te beteugelen. III. De krachten van het lijdend beest te oudei'fteifhen. Wij achten het overtollig verder iets ter aanprijzing van dit fchoone Werkjen bij te brengen, vermids de roem des Schrijvers reeds dermate gevestigd is, dat deszelfs lettervruchten niet dan met de grootfte toejuiching kunnen ontvangen worden. Ii 3 Kon  503 kort onderricht voor den veehouder. Kort onderricht voor den Veehouder ter gelegenheid der Veeziekte, op last -van het Provintiaal Collegie van Politie, Findnfie en Algemeen Welzijn in Gelderland, getrokken uit de Advijzen der Geneeskundige Faculteit te Harderwijk en van den Archiater dezer Provintie r. forsten. Te Arnhem, hij W. A. van Goor, 1797. 8 Bladz. In gr, Otïavo. Deze weinige bladen , voornaamlijk ter onderrichting van den Landman iu 't licht gegeven, en getrokken uit het Rapport van den Iloogleeriiar forsten, als mede uit de Advijzen van de Geneeskundige Faculteit te Harderwijk, gelijk blijkt uit den titel, behelzen, in de eerfte plaats, de kentekenen der ziekte, zoo als dezelve zich bij het zieke vee voordoen. In de tweede plaats worden de middelen, welke dienen kunnen om de befmetting af te weeren, aan de hand gegeven; en eindelijk worden geneesmiddelen aangeraden, voor de werklijk be-* fmetofziek zijnde beesten. Wij kunnen dit kleine Stukjen, fchoon ftechts ter onderrichtinge van den Veehouder gefchreven , om deszelfs kortheid , duidelijkheid en naauwkeurigheid de lezing yan het algemeen aanbevelen. Begin/els der Kantiaanfche Wijsgeerte. Naar het Hoogduitsch vrijelijk gevolgd, en met Aantekeningen , en eene Voorreden uitgegeven door paulus van hemert , laatstmaal Hoogleeraar bij de Remonftranten te Amfteldam. Vierde Deel. Tc Amfteldam, bij dc Weduwe J. Dóll, 1798. 315 Bladz. In gr. OBaio. De prijs is f 1 - j o - : Wij kondigen hier het Vierde of Laatfte Deel van de beginfelen der Kantiaanfche Wijsgeerte aan, waar in de omvang van het gebruik der zuivere praclifche reden , als ook der oordeelskracht bepaald , en voords de grenzen der menschlijke kennis, zoo der theoretifche ajs practifche worden afgetekend. Met eene vernieuwde aanbeveling van eigen onderzoek van de , door den Burger v. Hi zoo hoog geprezene kantiaanfche Wijsgeerte, zullen wij de 230 en 231 para-  P. VAN HEMBRT, BEGINS. DER KANT. WIJSGEERTE. 503 ragraphen, welke Deugd en zedenlijke Dweperij ten Opfchrift hebben, overnemen. ,, Deugd. Dit woord kan in een' oneigeniijhen of ei,, geniijken zin genomen worden. In den eerden zin ,, kan iedere volmaaktheid van een wezen , bijzonder ,, van een redelijk wezen , dus genoemd worden : of „ ook meer bepaaldlijk elke eigenfchap des gemoeds , „ die een redelijk wezen tot wetmatige daaden bepaalt, ,, het zij dat dezelve uit den natuurlijken aanleg , het ,, zij door den invloed van uitwendige omftandigheden, ,, of ook door eigen werkzaamheid ontdaan zij , bij „ voorbeeld moed ; zelfsbeheerfching, goedhartigheid. „ In dezen zin, is 'er verfcheidenerlei deugd, van ver„ fchillende waarde. Doch in een' eigenlijken zin, is „ deugd of goede wil (§. 204.) onmiddelijke achting „ voor de wet, of eerbied voor den pligt, als zooda„ mg-. De waare formeele deugd is, wezenlijk , één, „ gelijk de rede-wet één is , cn heeft betrekking tot „ èlken voorkomenden pligt. De .achting moet volltrekt „ en onbegrensd zijn , of het is geene deugd. Eene ,, deugdzame daad moet dus niet Hechts pligtmatig zijn „ (J. 228.) maar alleenlijk uit pligt, autonomisch uit„ geoefend worden (§. 216.) verdand, geest, oordeels„ kracht, of eenig talent van den geest; moed, dand„ vastigheid, als eigenfchappen van het temperament — „ niets van dit alles is voljlrektlijk goed: integendeel „ kunnen deze dingen zeer kwaad en fchadelijk wor„ den , als de wil niet goed is. Nog minder komen ,, hier geluksgaven, zonder een goeden wil, in aanmer„ king, als macht, rijkdom, eer, gezondheid. Dc goe„ de wil is niet door 't geen hij bewerkt of uitricht, ,, niet door deszelfs gefchiktheid ter bereiking van ee„ aig voorgedekt oogmerk , maar alleen , op zich zel„ ven , door het willen , goed. De goede wil, of de „ deugd, in haare eigenlijke gedaante, is niets anders ,, dan de zedenlijkheid , ontdaan van alle bijmenging ,, van het zinnelijke, en van allen onëchten opfchik der „ zelfslicfde (*> Sijnthetisch is daar mede verbonden „ de (*) Men fpreekt kier niet van de deugd, gelijk die bij ons plasts heeft, in deze wereld, waar de zedenlijkheid gebrekig, de weimatigheid der daaden onvolkomen, de wil ijiet doorgaands zuiver, maar empirisch is. Schmid. §. 33'• Zelfs zefit kant, Crundleg. /. 27, dat in fommige oogenblikken de opmerker twijli 4 ft"  504 P. VAN HEMSRT „ de bewustheid , dat men de gelukzaligheid waardig ,, is. Deugd is dus, even als zaligheid, geen begrip ,, der ervaring, maar een idé, welks wezenlijkheid daar „ op gegrond is, dat, door het zelve alleen, alle oor„ deel over de waarde of onwaarde onzer daden , en „ alle nadering tot zedenlijke volkomenheid, moge,, lijk is." ,, %. 23T. Zedenlijke dweperij. Uit achting voor de wet, uit pligt, of uit de bewustheid eener vrije on„ derwerpiug van zijn' wil aan de wet, met beftrijding „ van alle neigingen , te handelen , volgends de wet, „ is , derhalven , voor een eindig redelijk wezen , de „ hoogfte, zedenlijke trap, welken hij beklimmen kan. Niet, dan allengskens, kan de mensch, en.vermoed„ lijk , ieder redelijk eindig wezen , door redelijken „ zelfsdwang, in bewustheid van zijne zwakheid, het „ ideaal van heiligheid (§. 204), dat is, dien toclland, waar in achting in liefde tot de wet verandert, nader ,, komen. Dit alleen is voor ons bereikbare deugd; en „ iedere poging om boven dezen zedenlijken trap op ,, te klimmen , moet in zedenlijke dweperij ontaarden. „ Een ander beginfel, als pligt, dat is, achting voor de wet der rede , als den grond der bepaling onzer ,, daden, aan te nemen, en een zeker gevoel, hoeda„ nig ook, daar voor in de plaats te ftelien, is anders „ niet, dan zedenlijke dweperij (*) , of overfchreding „ der felen moet, of'er wel ergends in de wereld, werklijk, deucd te vinden zij. De allerbeste (zegt de Heidelbergjche Catechts mus ie recht Vr. J14.) heeft in dit le^en maar een klein beginfel dier gehoorzaamheid (welke de wet cier practifche rede vordert ,: echter heeft hij een ernftig voornemen enz, Onze deugd is dus een ltreeven naar doorgaande, zuivere opvolging van het waare rede gebod — eene zedenlijke gezindheid; in den ftrijd met wederllrevei.de neigingen: waar 10e, uit hoofde van 't geweld der neigingen, dapperheid verëischt wordt: van waar'ook de deugd bij Grieken tn Romeinen ( ccpsTij, virtusj genoemd wordt. Zie §. 231. Maar de zederlijle begrippen zelve zijn geene begrippen der ervaring. De rede gebiedt, op zich zelve, onat'hanglijk van aHe verlchünfelen , wat gefchieden moet. In dien zin, moet in de zedenkunde, van de deugd gefproken worden, of men keert alles het onderite boven. Vergelijk kant's Crmdleg. f. 25 ff'. (f) Niet ilecnts Romanfehrij vers en fer.timenteele opvoe. ders, maar ook fommige Wijsgeeren mogen hier hun vonnis le-  BEGINSELS DEK KANTIAANSCHE WIJSGEÜRTK. gO^ der grenzen, die de pra&ifche zuivere rede den men„ fchen gelteld heeft , verbiedende zij , om den onder,, werplijken bepaalgrond van pligtrnatige daden , dat „ is, derzelver zedenlijke dujfveder, in iets anders, als , in de wet zelve , en de gezindheid , welke daar door ,, in de maximes gebragt wordt, in iets anders, als in „ de achting voor de wet, tc dellen. " Dus hebben wij van tijd tot tijd onzen Lezers eenige uittrekfels 'uit de Wijsgeerte van kant medegedeeld. Plaatsgebrek verbood ons meerder of eenige aanmerkingen omtrend dezelve te geven; ook denken wij, dat de tijd zelve ons over de waarde derzelve gegronder zal leeren oordeelen , en de meerdere of mindere opgang, die deze Wijsgeerte ook hier te lande maken zal, beflisfchen. Z'ij verdient van ieder beminnaar van Wijsgeerige kundigheden een nader , bedaard en onpartijdig onderzoek, waar toe de Burger v. II. door de uitgave dezer beginfels den weg gebaand heeft. — lezen. De Stoïcijnen zelfs , de flrenijften der oude Wijsgeeren in het zedenkundige, kunnen den nanm vin dtitepers, in dit opzicht, niet ontgaan. Crit der pr. Peru. f. 151 —154. Welken mogten we! de gevolgen van den aanmaanden Vrede mzt Frankrijk zijn? A'.öm te bekomen. 60 Bladz. In Oèïavo. De prijs is f : - 11 - : De Hoogduitfche Schrijver van dit Stukjen fchijnt ons toe één van die belezen mannen te zijn, die alle hunne talenten bedeeden om de zegepraal der Vrijheid tegen te werken, het vrijheidademend Frankrijk in een haatlijk daglicht te dellen, en, dondt het in hunne magt, alle de Volken van Europa onder het juk der 11avernij te doen bukken. Dit ons gevoelen fchijnt den Vertaler van dit Stukjen, die veele wetenswaardige zaken in hetzelve meent gevonden te hebben, mede niet geheel vreemd te zijn. „ Zeker is het," zegt hij in het Voorbericht, ,, dat de Schrijver van dit Werkjen der Franfche Natie niet ,,, wel gezind is; dit doet hij zoo dikwijls zien, als hij ,, maar gelegenheid kon vinden om tegen dezelve allerlei „ ongundige aanmerkingen te maken. Somtijds laat hij i, zich door de partijdigheid zoo ver vervoeren, dat, li 5 » bij  505 WELKEN MOGTEN WEL DE GEVOLGEN bij voorbeeld, de Generaal buon aparte in ziin „ oog voor Hecht doorgaat, om dat die Generaal aan ,, zijn eed en pligt getrouw was , in de vijanden der „ Franfche Republiek alle mogelijke afbreuk te doen, „ en de Republiek, die hij diende', op allerlei wijze te „ bevoordeelen. — 'Er is eene poging gedaan, om alle „ harde gezegdens en partijdige aanmerkingen weg te „ laten; [maar, vragen wij, wat zou 'er dan van het „ Stukjen zijn overgebleven?] doch men kon daar in ,, niet gelukkig (lagen , dewijl men ai fpoedig zao„ dat men alles wat van dien aart is niet kon weglaten „ zender het Werkjen zelve al te zeer te verminken." t Wij ontkennen niet.* dat 'er niet iets goeds in dit Stukjen vervat zij, 't welk het kenmerk van waarheid draagt, maar behalven dat de hoofdzaak, het doelwit des Schrijvers, tot niets anders (trekt, of (trekken kan, dan om de Franfche Natie te denigreren, vervoert zijne geheel ontijdige drift, ter verdediging van Tijrannen en Despoten, hem te meermalen buiten het fpoor. In eenen Duitfcher, gewoon om onder het (lavenjuk te krommen, kan zoodanige handelwijze nog eenigermate verfchoond worden; doch een zoodanig Stukjen iu het Nederduitsch tc brengen, en daarmede het vrije Bataaffche Volk, dat Frankrijk als zijnen redder uit de flavernij befchoïiwt, als in 't aangezicht te vliegen, kan niets anders dan het werk van een aterling zijn. Om dèn Lezer te overtuigen , dat wij niet te veel zeggen, zulleu wij het volgende, tot eene proeve van 's Schrijvers blinde partijzucht, uit dit Stukjen overnemen. Hetzelve wordt gevonden Bladz. 41 en volgende. „ Geen mensch," zegt de Schrijver, „wenscht met „ meer oprechtheid en vuurigcr dan ik, dat Oostenrijk ,, en Pruisfen groot cn machtig mogen zijn; want hier ,, door alleen kan het vaste Land nog eenigzins tegen de ,, ontzachlijke macht van Frankrijk in veiligheid worden genomen. Maar juist om dat ik zulks zoo vuurig ,, wenfche, fidderc ik voor ieder aanleidende oorzaak tot „ innerlijke gisting en beroertens rri beide Staaten. Dan „ wat kan zulks wel eerder te weeg brengen,dan het ge,, forceerde famenwerpen van Natiën, die in taal, zeden „ en befchaafdheid eikanderen zoo vreemd zijn , en flechts ,, door den zonderlingltcn famenloop van dingen van ,. eikanderen zeiven, en van hunne voormalige"Opperhoofden, op eene geweldige wijze afgefcheurd, zich „ plot-  VAN DEN AANSTAAND. VREDE MET FRANKRIJK ZIJN? $©J plotfeling onder eene vreemde, voor hun ten minden " zeer onverfcbilligc, opperheerfchappij zien gedwon„ gen! en juist in welk tijddip? In het tijddip, waar in Frankrijk met eene tot hier toe ongehoorde vrij" pösfigheid alle banden van veiligheid verfcheurt, '! alle Regeringsvormen, alle orde, alle billijkheid verbant, en eiken deugniet, die de onlchuldiglte, vreed" zaamde Natiën te bedriegen, in kluisters te werpefl en tc beroven verftaatj voor den grootden waardig' den held aanziet! Wie wordt dan niet bekommerd, V dat deze nieuw ingelijfde Volken ten minden het zul" len beproeven, om foortgelijke Vrijheidstragediën te fpcelen, ten einde zich aan hunnen nieuwen Opperheer met geweld te onttrekken? Wie vreest niet, dat " de minde aanleiding, de minde afwijking der ichnmderde voorzichtigheid van de zijde der nieuwe Re*J gering in openbare oproerigheden konden uitbar,, den? enz." Dit klein famenweeffel van drogredenen doet, zoo wij ons verzekerd houden, elk onbevooroordeeld Lezer op eene overtuigende wijze zien , dat de Hoogduitfche Schrijver, met ter zijde delling van waarheid en gematigdheid, geen ander doel heeft gehad, als om den Despoten en Tijrannen den wierook toe te zwaaijen, en der Franfche Natie, waaraan de vrije Volken van onzen Aardbol reeds zoo veel tc danken hebben, in het liaatlijkst das-lichtte dellen. Wij kunnen dus niet vinden, dat dit Stukjen eener vertaling waardig was, bijzonder voor de Bataaffche Natie, die thands te verlicht is om zich door zulke drogredenen om den tuin te jaten leiden. De'Vertalcr moest , zo hij Hechts een grcintjeu Vaderlandsliefde in zijnen boezem omdraagt, begrepen h-bben, dat de uitgave van eene zoo baarlijke brochure meer nadeel dan voordeel moet dichten, en niets anders dm eene verregaande verbittering ten gevolge kan hebben. Dat dus dit haatlijk Gefchrift voor altoos inhet dof'der vergetelheid begraven worde, is onze hartlijke, onze wehneenende wensc'n! Dt  JOS DE GLVOLGEN VOOR DE VIJ3NDBN VAN GROOTBRITT. De gevolgen voor de Vijanden van Grootbriitanién, wanneer dit Rijk tn deszelfs Bank bankeroet maakten. A/Sm te b-komen. 40 Bladz. In Octavo. De prijs is ƒ : - 5 - : TP\e Uitgever van dit Stukjen, die van dc fchranderlieid en het doorzicht van den Hoogduitfchen Opfteller ren grooten ophef maakt, zegt in het Voorbericht, dat die Schrijver door klaarblijklijke en , zijns inziens, onwedcrlegbare gronden heeft 'aangetoond , dat voorde vijanden van Grootbrittanje niets nadeeliger gevonden kon worden , dan een faillisfement van de Engelfche lïank , en een formeel Bankeroet der Engelfche RegeeTing , en dat het refultaat van zijn fcherpzinnig onderzoek ongetwijfeld de opmerkzaamheid verdient van elk, die de belangen van zijn Vaderland eenigzins ter harte neemt, ja dat de verwachting in dezen ten vollen voldaan zal worden. — Wij ondertusfchen, die op echte, ongekreukte Vaderlandsliefde roem durven dragen, hebben, na eene aandachtige lezing van dit-Stukjen, die voldoening bij ons niet kunnen vinden , maar al rasch bemerkt, dat hier een adder onder het gras fcbuilr; dat de Schrijver geen ander doelwit heeft, als om het voorddunrend beftaan van 't Britfche Rijk als ten meeriten heilzaam af te fchetfen , en voordaan, ware het mogelijk , alle de handeldrijvende Mogendheden van Europa aan haare roofzieke, het heilig recht der Volken fchendende ketenen te kluisteren. 't Is bij ons eene onbetwistbare waarheid, dat het lot van Engeland, na het eindigen van den tegenwoordigen oorlog, over dat van alle de Zeemogendheden van Europa uitfpraak zal doen: dat de laatiten bij het verlies van Engeland zeer zeker hun voordeel zullen vinden, even als het voordeel van Engeland niet anders dan tot bun wezenlijk nadeel zou kunnen (trekken. Het bewijs dezer asfertie, die tegen de fustenue des Schrijvers regtftreeks inloopt, moeten wij, als tot het vak van eenen Recenfent niet behoorendc , overllappen. Door de mededeeling van het volgende Uittrekfel, Bladz. 23, zullen wij daarom het oordeel den doorzichtigen Lezer overlaten. ,, In de Bataaffche Republiek was de ontfteltenis bij j, de Renteniers zeer groot, toen de tijding kwam, dat w de  WANNEER RIJK EN BANK SARKBr.OET MAAKTEN. JCQ „ de Engelfche Bank de betalingen weigerde. Zij zou„ den (lappen hebben gedaan, welke droevige gevolgen ,, voor 't Engelfche krediet gehad zouden hebben ,''iu- dien niet reeds bovendien, federt de Revolutie, alle ,, betalingen op vija'ndlijke Staaten opgefchort waren ,, geworden. Geen Staat is zoo zeer bij dit Fonds ge,, interesfeerd, als deze Republiek. Zij heeft dus een „ geheel bijzonder belang daar in , dat het Engelfche „ krediet bewaard worde, daar dezelve jaarlijks groote „ fommen, in baar geld, uit Engeland trekt. Dit was ,, geene onbeduidende bijkomende reden, om de Repu,, bliek te wederhouden , dat zij .niets tot het verval „ wan het Engelsch Regeeringskrediet wilde bijdragen. ,, De handel vau dezen'Staat met baar geld is een van „ de gewigtigde takken van zijne Negotie. De Repu,, bliek verkrijgt een dubbeld voordeel, wanneer zij dit ,, krediet zoekt te onderhouden. Vooreerst, de ver,, zwakking en duurzame agnosceering der Finantiën „ van zijnen (haaren) Erfvijand; ten tweeden, de ver„ rijking van haare Burgeren. Het zoude dus eene ori,, vergeeflijke fout zijn, indien zij maar het minde, wc„ gens eenen kleinen nood, wilde ondernemen, 'tgeen haar van het grootde voordeel, voor alle tijden, zou„ de beroven , iu welken het krediet nog voordduurt. „ Zij mag en moet niets doen , om het faillisfement „ van de Engelfche Bank te verhaasten. Haare Rente„ niers moeten zich maar langzamerhand , zonder dat ,, zuiks aan 't Engelsch krediet eenen te hevigen fchok l, geeft, van hunne eifchen op Engeland zoeken los te „ 'maken. Zij moet haare Actiën in Londen niet ver„ kopen , maar op andere Koopplaatfen van Europa trachten kwijt tc worden ; anders doet zij zich een aanmerkelijk nadeel." Grieksch Leeshoek voor eerstbeginnende}}, nevens een uitroerig register der voorden, in het zelve voorkomende. Naar het Hoogduitsch van frederik g e d i k e , Lid van de Maatfchappij der Wetenfehappen , die der fraatje Letteren, en Be ft uur er van het Gijmnaftum te Herlijn, le Leijden, bij K. en J, Honkoop , 1797. Behahen hei Voorbericht 321 Bladz. In Octavo. De prijs is ji-16-: Men heeft reeds meermalen, en, naar het ons voorkomt, niet geheel ten omechte, aangemerkt, dat in  JIO l'. G E D I K E in dc Latijnfche Schooien , vooral wat de leerboeken , die in dezelve gebruikt worden, aangaat, merkelijk nuttige veranderingen en verbeteringen te maken waren. Doch daar 'er tot nog toe een algemeen en geregeld opzigt over het openbaar onderwijs in onze Republiek ontbroken heeft, en zij, die met de zorg over de bijzondere plaatfelijke Schooien belast waren, zich vergenoegden met eens of tweemaal in het jaar een' zoogenoemd doch niets betekenend examen bij tc wpö.nen, zonder zich verder met het inwendige van het Schoolwezen te bemoeijen, is fchier alles in dit opzigt op den ouden voet gebleven. Dus ziet men nog bij aanhoudendheid in de Schooien Clasfifche Aucteurs gebruiken , in welke eene menigte plaatfen voorkomen, die boven het begrip en de vatbaarheid_der jeugd zijn, cn uitgebreide Comnientaricn, hoedanigen men aan de leerlingen op; de lagere Schooien niet kan geven , nodig hebben om wel \ erftaan en begrepen te worden. Het fpreekt dus van .zelfs , dat de leerling zelfs met de grootlte infpanning niet in ftaat is dezelve wel te vertalen; de Meester moet dus de vertaling verbeteren , of liever geeft hem zijne eigene vertaling, die hij woordelijk van buiten leert en zich dan verheelt al groote kundigheden verkregen te hebben , offchoon hij weinig of gecne wezenlijke vorderingen in de: kennis van den waaren aart der taaie gemaakt heeft, althands minder , dan hij zou gedaan hebben , indien hij met zijn eigen oordeel had kunnen werken, waar bij het geheugen minder te lijden zoude hebben , en het denkvermogen zich meer zoude kunnen ontwikkelen. Hier van daan mcenen wij te moeten afleiden die traagheid , die de meestcn tot het verrigten van hun werk doen blijken; dien afkeer van de letteroefeningen, welke zoo veelen den begonnen loopbaan half wege doet verlaten; die tegenzin cn voorïitgenomenheid tegen zoodanige Boeken, welke men gedeeltelijk op de Schooien behandeld, of liever doorgeworfteld, heeft; eene tegenzin en vooringenomenheid, welke' menigmalen nog jaaren daarna bijblijft, gelijk wij ons zulks , onder anderen, ten opzigte van de Brieven van cicero, de Gedichten van HORATius enz. nog zeer wel weten te herinneren ; waar van de naam zelfs óns een geruimen tijd met eene onaangename gewaarwording vervulde , en ons al het lastige en verveelende, dat wij bij derzelver  GRIEKSCH LEESBOEK VOOR EERSTI5FGINNENDEN. 511 ver behandeling op de Schooien ondervonden hadden, leevendig voor den geest bragt, en zulks ongetwijfeld alleen, om dat wij des tijds niet verdaan hadden, wat wii leerden. , . , Deze zwarigheden ontdaan, volgends onze gedachten, voornaamlek daaruit, dat 'er geene genoegzame trapswijze opklimming van het ligtcre tot het zwaardere plaats heeft, noch ook bij het gebruik van onderfcheiden Schrijvers, wier oogmerk juist niét geweest is om Leerboeken voor de jeugd te fchrijven, plaats kan hebben. Wil men derhalven hier in voorzien, dan is het noodzaak.liik, dat men uit onderfcheiden Schriften zoodanige ut* trekfels bij een verzamele, die naar de vatbaarheden en voorönderdelde kundigheden der jeugd op elke clasie berekend zijn, en dezelve dus trapswijze tot_de taalkennis kunnen opleiden, zonder haar de moeilijkheden, die daar mede noodwendig verbonden zijn, al te zeer te doen gevoelen. . . . Vooral gelden deze aanmerkingen ten aanzien van het Grieksch. Op de meeste Schooien toch is men gewoon een aanvang te maken met het Grieksch Testament , het welk (behalven dat wij het als een zeer ongekhikt leerboek, om eenige wezenlijke kennis van den waaren aart der Grickfche taal te verkrijgen, befchouwen) der jeugd, die zich daar bij van de eene of andere vertaling gewoon is te bedienen, wel is waar, weinig moeite sost, doch juist daarom de moeijelijkheden , die zica vervolgends bij het behandelen van andere Autheurs opdoen, des te meer verzwaart. Dan gaat men onmiddehjk tor den een' of anderen zwaren Autheur over , pp veele Schooien zelfs tot homerus, en doet dus een iprong, die de lust cn genegenheid voor de Gneklche taal meestal den hals breekt. En hoe kan het anders , daar de jongelingen, tot zoodanigen arbeid in het geheel me. voorbereid, in elk woord van hunnen Schrijver een fmukclblok, in elke zinfnêde een oitöploshjk raadlel ontmoeten. Wat wonder derhalven , dat 'er zoo wéinig fmaak voor deze fchoone taal bij de jeugd gevonden wordt, daar het geheele onderwijs bijkans veel meer ingericht fchijnt, om dezelve daarvan af te. fohrtkken dan om haare lest en genegenheid op te wakkeren f Verfcheiden kundige mannen in en buiten Ons Vaderland hebben dit gebrek niet alleen reeds voorlang ingezien en aangetoond, maar ook dadelijk handen aan het  512 F. CEDIKE, GRIEKSCH LEESBOEK VOOR EERSTBEGINN. werk geilagën, om middelen ter wegneming of verbetering van het zelve daar te ftelien. Onder dezen is met lof bekend de Heer gëdike, die zich reeds door meer dan eene poging in dit opzigt bij de jeugd, en bij gevolg ook bij Jiet geheele menschdom, verdienstlijk gemaakt heeft, en van wiens prijzenswaardige!] ijver de alhier aangekondigde bundel een nieuw bewijs oplevert. Dezelve behelst meer dan tweehonderd Vertellingen, Gefchiedenisfen, Uittrekfels en Dichtftukken van de beste Grickfche Schrijvers als: hierocles, /es opus, iELIANUS, polij^enus, DIOGENES LACRTIUS, SIMPLICIUS, PI.UTARCHUS, ATHENiEUS , strabo, STOB^EUS, SEXTUS EMPIJRICUS, DIOT> O r u s SICULUS , D>I O nIJ SIUS IIA L I C A r N A Ssensis, APOLLODORI'S, LL'CIANUS, H ER Ó D 0- tos en anacreon. Deze Uittrekfels zijn in zulk eene geleidelijke orde gerangfehikt, dat de leerling van de eenvouwigfte beginfelen allengskens opklimt, en dus doende alle zwarigheden , die zich bij een' al te merkbaren overgang oniiangenaam doen gevoelen, en den lust en moed benemen, fchier ongemerkt te boven raakt. Achter dezelve is gevoegd eene Nederduitfche Verklaring of Register van alle woorden, in dit Leesboek voorkomende. Dit achten wij veel beter, dan de gewoone Griekfche Woordenboeken met eene Latijnfche Vertaling, en wel voor eerst: om dat men in de Leerlingen op de Latijnfche Schooien geene zoo groote bedrevenheid in de Latijnfche taal kan voorönderftellen, dat zij, na de betekenis der Grickfche woorden nagezien te hebben, ook niet nog menigmaal tot de Latijnsch- Nederduitfche woordenboeken den toevlucht zouden moeten nemen, om ook de betekenis der Latijnfche woorden, die zij in hun Grieksch Woordenboek gevonden hebben, te leeren kennen, het geen dus den arbeid merkelijk verzwaart en de vorderingen vertraagt; en ten anderen: om dat de aart der Griekfche taal meer met die van het Hoogen Nederduitsch dan van het Latijn overëenftemt, om welke redenen wij wel wenschten, dat 'er een goed algemeen Handwoordenboek, Grieksch en Nederduitsch, ten diende der jeugd voor handen ware, eri dat ook het gebruik, het welk op veele plaatfen, ten minden op de hovende Clasfe plaats heeft, om de Griekfche Autheurs in het Latijn te laten vertalen, voornaamlijk om de laatstgcmelde reden, geheel afgefchaft wierdt. Men  ode, c allardio. Sl3 Men zal uit liet gezegde reeds kunnen opmaken, dat wij het met den Nederduitfchen Uitgever eens zijn, dat men den tot nut der jeugd onvermoeid werkzamen gedik e niet weinig verfehuldigd is voor den uitmuntenden arbeid, dien hij aan het vergaderen dezer Uittrekfels beeft willen bededen; en wij fchromen niet dit Leesboek onzen Landgenoten ten fterkften aan te prijzen, om het der jeugd in plaats van andere Leerboeken in handen te geven, met betuiging, dat wij, indien ons eenig gezag over dit gedeelte van het openbare onderwijs aanvertrouwd ware, geen oogenblik in beraad zouden liaan, om het zelve, ten minften op de lagere Clasfen der Latijnfche Schooien, in te voeren. Ode v. c. c. allardio Franequerse Profcsfionem medicam aufpicanti. Huc accedunt duo epigrammata. Amftelodamenlis H. Keijzeer & Comp. 1797. De prijs is f - i - S. Dc Lierzang, benevens twee Puntdichten , welke wij den Lezer hier aankondigen, fchijnen het werk te zijn van den bekenden Dichter vop. hor. ac ker. Het tweede Puntdicht althands is met zijn' naam ondertekend , en de twee eerfte Stukjens keuren wij mede 's Mans vernuft niet onwaardig. Het eerfte Puntdicht raakt hieronijmus de bosch, den lof van buon aparte in een voortrellijk Lierdicht bezingende. Het tweede is gericht aan g. knoop, die van zijne rijmelarij , getiteld : De val van den Toren te Harder-yiji, — in twee Gezangen , en waar van wij op zijn tijd verilag gedaan en ons gevoelen gezegd hebben (*), een exemplaar aan den Dichter ten gefchenke gezonden had , en daar voor thands met een geestig Punt- of Spot-Dicht van denzelven vereerd wordt. Ondertusfchen kunnen wij niet ontveinzen , dat het ons niet zeer edelmoedig voorkomt, een bewijs van achjting op zulk eene wijze te beandwoorden, en den welmecnenden Zender van een gefchenk voor het publiek befpö tl ijk te maken. Ook vinden wij het vreemd , dat de Burger acker tèt- (*) Zie N. Faderl. Bibl. I Deel, ifte Stuk, Bladz. 471. nieuwe vad. bibl. ü» deel. no. ii. Kk  5<4 J' D O U E R telkens twee of drie losfe Stukjens , die ligtelfjk verloren raken en dus in de vergetelheid bedolven kunnen worden, in het licht geeft, daar het ons toefchijnt, dat hij den Kunstminnaaren meer dienst doen en voor zijn eigen duurzamen roem beter zoude zorgen , met dezelve van tijd tot tijd in eenen bundel van tamelijke dikte bij een gezameld uit te geven. Wat het woord Amfielodamenfis op den titel moet betekenen, erkennen wij niet te weten; indien evenwel de Uitgevers het zelve, gelijk wij gisfen , in de plaats van Amftelodami gebruikt hebben, dan is dit eene geheele nieuwe, en geenszins met den aart der Latijnfche taal ilrokende , betekenis , en wij geloven dat de Burgers ke ijzer en Comp. in deze hunne nieuwe Latiniteit weinig navolgers zullen vinden. Verzameling van in Dichtmaat gefielde Spreuken , uit het Spreukboek van salomon , waar bij dezelve eenigzins zijn opgehelderd en uitgebreid, door j. doijer. Te Zwolle, bij J. de Vri, 1797. 59 Bladz. In gr. O&avo. De prijs is f : - 5 - : De wereld is zedert eenige jaaren met Gefchriften voor Kinderen opgevuld , en onder dezelve zijn zeer veele Stukken , die in hunne foort uitmunten , en tot het bedoeld oogmerk volkomen toereiken. Men behoorde het derhalven daar bij nu te laten: of ten minften, men behoorde in dit vak niets verder uit te geven , dan het geene in zijne foort, met het beste dat wij hebben , kon mededingen. Indien deze regel, die ons voor Schrijver, Drukker, en Lezer zeer aanneemlijk voorkomt, behoorlijk werdt in acht genomen, dan zou 'er veel Papier en Drukinkt befpaard, worden , die nu nutloos hefteed worden aan Gefchriften voor Kinderen, die wel in zich zelvcn niet kwaad zijn , maar die evenwel verre achter ftaan , aan veel betere, die wij jp overvloed hebben. De Burger doijer fchijnt dit Werkjen bijzonder gefchikt te hebben voor zijne Kinderen ; ten minften hij draagt het met lofwaardige vermaningen aan hun op. De hand, van welke zijne Kinderen dit gefchenk ontvangen, moet derhalven voorzeker niet alleen een dubbele waarde aan het zelve bij hen geven, maar zij moet ook ^ . den  VERZAM. VAN IN DICHTMAAT GESTELDE'SPREUKEN. JIJ den indruk, dien deze lesfen op hunne harten maken, grootelijks vermeerderen. En wij zouden het niet afkeuren , dat veele ouders, die daar toe zoo goede gefchiktheid hebben als de Burger doijer, dat voorbeeld navolgden, doch daar toe behoefden zulke fchriftcn niet in openbaren druk te worden uitgegeven, althands niet, wanneer ze niet boven anderen uitmunten. Wij kunnen niet zeggen dat wij bijzondere uitmuntendheid in dit Boekjen gevonden hebben. Het verheft zich naar ons inzien niet boven den rang van middenmatige rijmen, en wij kunnen den Schrijver geen hope geven, dat het, buiten zijn eigen nakomelingfchap, waar voor het altijd eenige waarde hebben moet , hem langen tijd overleven zal. Zie hier een voorbeeld bij het openvallen van het Boekjen, Bladz. 13. De groote God haat boven al, Als zijner ziel geheel mishaagiiik, Dit gruwziam zes ja zevental, Die ellen zijn hem gansch ondraaglük: Ren hart dat fnoo gedachten voedt; Trol fche oogen die van hoogmoed zwellen; De hand bevlekt met fchuldloos bloed; De voeten die ten boozen fnellen; Een leugentong die valsch beticht; De lippen vol geveinsde ftreken. En tanden vuurig afgericht, Om tusfehen broedren twist te omfteken. Uit dezen klaauw kent men den leeuw. Dagverhaal van een driejaar'tg verblijf te Napels en Reize van daar door /taliën , Zwitferland enz. naar Holland, van den jaare 1794 tot 1797. Door gerrit bol. Te Westzaandam, bij H. van Aken, 1798. 98 Bladz. en KV Foorreden en Inhoud. In gr. O&avo. De prijs is f: - 1? - : Men zou zich te deerlijk in zijne mening bedrogen vinden, indien men hier meende te vinden een verhaal van dagelijkfche waarnemingen , vooral in het vak van Oudheden, Kunst, en Natuur-verfchijnfelen, waar toe Italiën, den Oudheid- Kunst- en Natuur-minnaren zoo overvloedige ftof vërfchaft. Acht en negentig Bladzijden zouden ook niet toereiken tot een naauwkeurig Kk a Dag-  5T<ï o. dol Dagverhaal', waarin diergelijke waarnemingen gevonden werden , en dat in een cijdbedek van drie tot vier jaaren. De Burger hol behoort ook niet tot de clasfe der Geletterden: men zou dus te veel van hem vergen, indien men diergelijke waarnemingen vorderde. Hij deedt, als Kapitein van een koopVaardijfchip, in het jaar 1793 en 1794 de reize ter zee naar Napels , doch daar ter plaats opgehouden wordende , tot in de maand Maart 1797. wanneer hij over land de te rug reize naar Holland deedt, heeft hij gelegenheid gehad, deze en geene waarnemingen en ontmoetingen op te tekenen , en daar zijne vrienden en bekenden van dezelve wenschten onderricht te worden , werdt hem (lerk aangeraden ten bunnen diende, een Uittrekfel derzelven in het licht te geven. — Dit houden wij voor de groote reden, die Kapitein bol bewogen zal hebben, tot deze Uitgave, hoewel hij verklaart de beweegreden tot het in druk geven zijner aantekeningen voor zich zeiven te zullen houden. — Wie de moeite wil doen om dit Dagverhaal in handen te nemen, zal vinden, dat het zeer gefchikt is, om den lezer in een uur van uitfpanning te vermaken, meer zelfs , dan wel andere Reisbefchrijvingeu van geleerde Mannen en Kunstkenncren, die dikwijls zoo lang bij de Werken van Oudheid en Kunst ftilftaan. , dat 'het den beminnaren derzclve alleen kan (maken. Dit Dagverhaal is meer voor het groote Gros-, meer tot vermaak en uitfpanning. Wij zeggen dit geenszins, om het zelve daardoor eenige fiettiifure toe te brengen; de Burger bol zegt zelf, dat zijn oogmerk met deze uitgave was om te behagen aan zijne lezeren: en uit zijn eigen Voorbericht mogen wij veilig opmaken,dat hij geenszins gelijk gedeld worden , of zich meeten wil met eenen iiamilton , iioore , WA t k i n s , munter, cu andere Geletterden, wier berichten uit deze Gewesten iu onze handen zijn. — . - Met dat al vindt men zeer veele niet onbelangrijke opgaven van den natuurlijken toedand dier gewesten, van derzelver Natuur- en Oudheidkundige bijzonderheden ; van het karakter de zeden en de levenswijze der Italiaanen ; van de Openbare Gebouwen en nuttige dichtingen ; en van de vooröordeelen en bijgelovigheden dier Volken. Tevens vindt men hier en daar eenige , niet onaardige Anecdotes , waaronder echter een , rakende • ' - j> de  DAGVERHAAL. 5T7 „ de famenfnraak met en de liefkozingen van eene Italiaanfche Dame, met het daar opgevolgd nacht ver„ blijf ie Feterbo," 't welk de Schrijver wel had moven achter wege laten , te meer, om dat het verhaal den Lezer eenigzins in het onzeker laat omtrend den afloop van dit geval. Diergelijke Anecdotes zijn tot weinig nut, en menigwerf tot groot bederf der goede zeden, vooral wanneer zoodanige Schriften in handen van jonge, onbedreven knapen komen. — liet volgende moge ter proeve dienen. — Rome 1797. „ Den 23fr.cn (Maart) deed ik 's morgens om 6 uur ,, met mijn bediende eene wandeling door de Stad, en „ vorderde van hem, eene (lipte aanwijzing van alles, „ wat aandacht verdiende. Rome heeft omtrend 13 Ita,, liaanfche mijlen in den omtrek, en men heeft mij ver,, zekerd , dat dezelve nooit grooter geweest is. Het „ getal der inwooners is, volgends de aan mij gedaane ,, opgave, 300,000 Christenen en 8000 Jooden ; docli dit getal is veel te groot, blijkens andere geloofwaar\\ diee" berichten van de bevolking van Rome." „ De Jooden moeten alle Saturdagen eene Redcnvoe„ ring aanhooren van zekeren Dominikaner Monnik , " die°hen vinnige verwijten doet, van wegens hun on" geloof , die daar mede doch evenveel uitwerkt, als een Amftcrdamsch Krankenbezoeker met zijne Oratie „ voor de Rasphuishoevcn." , De Kerken zijn hier over het algemeen lchoon, en 'in 't bijzonder de overheerlijke Kerk van St. Pieter, " Indien 'er ergens voortreflijke fchilderijën , waar- " vau de besten gecopiëerd zijn in Mozaic (eene kunst " welke te Rome tot volmaaktheid gebragt is) gevon" den worden, 't is in deze Godgewijde Zaaien. " — Ik heb eerltelijk gezien het Pantheon dus genoemd , uit hoofde van deszelfs algemeene hemelfche toewij" ding. Die beruchte tempel der aloudheid is voor het " vuur en den roest des tijds bewaard gebleven. Dcszelfs ronde gedaante is oorzaak van de tegenwoordi" ge benaming, de Rotonda. Hoewel vrij wat beroofd van Beeld- en Sieraad-werk , is bet zelve nog een " der fchoonfte en minstgefehonden' oude gebouwen " van geheel hallen. Het is waarfchijulijk een ver" dichtfel, dat deze tempel eertijds, zoo van buiten als van binnen met zilver overtrokken en belegd was; " Kk 3 »  5*8 F. J. L. m e IJ E R „ zeker is 't dat dezelve zeer rijk is geweest in aller•„ kunftigst Beeldwerk. Onder de ftandbeelden was dat van Fenus een Meesterft.uk , en dat van Mimrva, door de hand van phidias uit ijvoor gewerkt, zoni,, der wecrgaa. Nog is 'er majestueufche fchoonheid in dit liegt gebouw, hoe deerlijk ook geplonderd. Des- zelfs heerlijk portaal met gebronsde deuren heeft 16 „ pilaaren met Korinthifche Kapiteelen. Zedert deze „ tempel eene Christen-Kerk is geworden, hebben ver- fcheiden Paufen dezelve verbeterd , en eenigen haar „ verrijkt met Altaaren en Reliquiè'n. Het Pantheon „ heeft geene venlters , 'er is midden in het dak eene ,, ronde opening , die genoegzaam licht doorlaat; het „ eenigst ongemak is, dat het regenwater , welk in 't „ midden nederkomt , wel eens op den grond Haan si blijft, en flijk en modder achterlaat, wanneer de roos- ters door vuiligheid verltopt zijn. " — Hier op Volgt nog eene breedvoerige befchrijving van de St. Pieters Kerk, met deszelfs kostbaarheden en fchilderijën, als van de Kerk van St. Jan van Lateraan, van de SancJa Scala , bij dezelve, welker 24 oude verlieten trappen het bijgeloof beuzelt, dat dezelfde zijn, langs welke onze Zaligmaker in het huis van pilatus ging , en door welke trappen op de kniën te bekruipen men van eiken trap 3 jaaren aflaat verwerft: — doch 't welk alles te uitvoerig is, om hier mede te deelen. — Onze Lezers zullen uit het boven medegedeelde genoeg ontwaar worden, dat alles in een zeer goeden en befchaafden ftijl is gefchreven, en waarïn de befchavende hand van een geletterd, althands van een taalkundig man, kenbaar is. Men zal , over 't geheel , deze berichten met genoegen lezen , en wij kunnen dezelve uit dien hoofde, ter bevordering eener nuttige en aangename uitfpanning aan het algemeen aanbevelen. — Parijs in zijnen tegenwoordigen jlaat gefchetst. Naar het Hoogduitsch van Dr. f. j. l. meijer. Tweede Stuk. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1798. 242 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 10 - : Dit Stuk is zeer belangrijk. Het behelst eene befchrijving van verfcheiden dichtingen en inrichtingen, ten nutte van Kunften en Wetenfehappen en van Kunlte- na-  parijs in zijnen teghnw. staat geschetst. 510 „,ren _ Den ftaat der Fabrieken. — Nieuw ftelfel van maten en gewigten. En voords van St. German en Laiie, Verfaillesen eenige andere onderwerpen daar toe ^kSchten van de (lichtingen, ten nutte van Kunften en Wetenfehappen, zijn zoo belangrijk, en zoo kort in een gedrongen, dat het geheel onmoge nk is, daar van een uittrekfel tè leveren. Het Nationaal Inftitut voor de Wetenfehappen en Kunften is van eene verbazende uitceftrektheid. Het heeft in de verlchillende klasfen en atdeelingente famen i44 Leden, te Parijs woonachtig, en even zoo veel geasfociëerden , in de Departementen. Elke klasfis heeft haare afzonderlijke Vergaderplaats en aldaar een Kabinet van Natuur en Kunst, en eene bibliotheek. Het benoemt Burgers, om drie jaaren lang, ten koste van de Republiek, te reizen. Elke klasfe heeft haare Fondfen en benoemt derzelver Befticrders. De openlijke Vergaderzaal is , de voormalige antieke zaal van de Louvre, over welke zich eene eerbiedwekkende grootschheid verfpreidt, en al het overige is het aanzien van eene zoo groote Natie alleszins waardig. — l ier op volgt de befchrijving en de rijke verzameling derNatuurgewrochten, die daartoe behoort. De Nederlander kan onmogelijk nalaten eene onaangename aandoening te gevoelen, wanneer hij leest, dat het Kabinet van den laatïten Stadhouder daar van een aanzienlijk deel uitmaakt. Hoe gaarne zou hij het in eene verzameling van zijne eigen Natie hebben geplaatst gezien. De volgende Anecdote kunnen wij aan onze Lezers niet onthSuden. Doktor meije r alhier bezig met het bezichtigen van eenige Naturalia, ftiet met den voet tegen eene Hechte houten kist, die onachtzaam naar den wand gefchoven ftond. Hij vroeg van wien dat rif ware «Zij vervatte de overblijffels van een menschhjk S am van meer dan 6 voeten ten deele bedekt met ^^T&rifetell kleding. - ft Was het lijk van den grooten turenne. Bij de beftorming der Koninghjke graven te St. Denis , had men het, uit vreze voor de algemeene verwoesting uit de kist genomen, en het zelve, onder voorwendfel van het tot Anatomifche waainemtagen te gebruiken, alhier geborgen. Het vleesch en de huid waren op de beenderen gedroogd geen gelaatstrek kon men onderfcheiden, en het vel van den buik was ter plaatfe daar de held doodhjk gewond weidt-, Kk 4 b4-"  53o f. j. l. m 2 ij e r gefcheurd. Welk een treffend bewijs van de verdwijnende menschlijke grootheid! Dan volgen de Botanifche Tuin, de Diergaarde, de Starrentoreu, de School der Openbare Dienden, met haare 9 nieuwe Indituten; de Centrale Schooien, en het Aerodatiesch lnditut. Gelijk van alle de vorige, vinden wij hier van dit laatde zeer belangrijke berichten. De Franfchen hebben hun afzonderlijk Corps Aëronauten dat bij de Legers dienst doet en uit 50 man bedaat, die in de School te Mcudon gevormd worden, daar de LueLrboIlcn 1'Entreprenant, le Celeste, 1'Hercule, en ^l'Intrepide vervaardigd werden. Ook geeft ons Doktor meijer breede berichten van den Telegraaf, de Mineraalzaal cn de Munt; het Phijfisch Cabinet van c harles; het Republikeinse!! Lijceum en 't Lijceum der Runden. Vooral is hij breed in de berichten riopends de Verzamelingen der Kuustdukken. Hier is de dof zoo ruim , dat men 'er zich in verliest, en geen wonder, alles wat de Paleizen der Koningen, en Prinfen, de Kasteelen der Edelen; de Huizen der Emigranten , de Kerken en Kloosters door geheel Frankrijk en de aangewonnen landen , opleveren , en daar bij nog het geene uit Italië weggenomen, of bij Capitulatiën en Vredeverdragen bedongen is, cn dat op zich zelvcn een verbazende fchat uitmaakt, is hier bij een; ontelbaar moeten dus de fchatten van Kunst zijn die men hier bij een vindt, en nog veel grooter zou derzelver aantal wezen, indien niet de fchenzuchtige handen van het vandalisme, en het Diftatorfchap van robespier re, met eene woestheid zonder wedergade, veele uitmuntende (lukken bedorven of geheel en al vernietigd hadden. En zou men geloven, dat men een zeer groot Kundcnaar van deze woestheid zeiven niet vrij kent. Deze is de vermaarde Kuustfchilder david, van wien men wil, dat hij, uit naijver voor elke uitdekende hoewel niet meer aanwezige begaafdheid , zich aan het hoofd der beelddormers geplaatst hebbe: en van wien men ten minden niet ontkennen kan, dat hij deze moedwil te Parijs eerder bad kunnen duiten, en dat hij door zijnen invloed bij robespierre, veele Franfche Kundenaars in de gevangenis heeft laten verfmachten, en andere zelfs heeft laten guillotineren! Doktor meijer meent, dat men zijne verdediging regen deze befciiuldigiug niet kan op zich nemen. Onder-  parijs in zijnen tec|nw. staat geschetst. 5H dertusfchen zijn zijne revolutionaire Schilderdukken, v, welke de dood van marat en die van lepelI et ie it, in de zaal der Conventie hingen , verdwenen , zonder dat men weet waar ze gebleven zijn, en hij hoort 'er zelf niet gaarn van fpreken. Bij gelegenheid dat de Autheur de Schdderijverzameling va&n den Schilder martin beichrijft verhaa t hij deszelfs «rroot fortuin in het kopen van Kunstftukken. Zekere Cardinaal Aartsbisfchop van Narbonne vejzamelde, in het laatst van de vorige eeuw een rijk kabinet van Schilderijen, cn bragt het naar Frankrijk. Dez (lukken vielen na zijn dood in onkundige handen, en werden verllingcrd in die landdreken. Aan martin, die naderhand aldaar kwam, werden twee groote Schuderiiën, die voor ballast op zolder Honden, overgedaan voor een paar Louis d'Or. Hij die ze niet gezien had ontdekte dut het twee fchoone Rataëls waren. Dit bragt hem in dien omtrek verder aan het zoeken, en hij vond veele den eigenaaren onbekende, groote Itahaanlche Sc,ulde ben in de ellendigde Huizen verdoken, die h,j allen fpotspri s opkogt. De twee eerde yerkogt hij aan een Engelschman voor honderdduizend L.vres. Van den daat der Fabrieken m branknjk geelt de Autheur geen voordelige berichten: Het Fabriekwezen aldaar gelijkt, volgends hem , de ruïnen van een luisterrijk gebouw 't welk door de verzwakking der fundamenten is ingevallen, en in dit opzicht zijn de fchokken der revolutie en de gevolgen van den oorlog in Frankrijk meest zichtbaar. Maar hoor wat hij m tegendee ^ den tegenwoördigen daat van den Akkerbouw aldaai. dezelve is in den grootden bloei, en geduurende mijn heen en terugreis, door de grens-departementeii, heelt niets mij zoo zeer verrast, dan het gezicht der landouwe Nooit was het land beter bebouwd , het vertoonde allerwegen een onafzienbaar golvend veld van airen. Geen Akker was ongebruikt; de Moezerijën zorgvuldig aangekweekt, en de llooten en heggen wel onderhouden , de boerenwoningen in goeden daat, veelen daar van zelfs op nieuw opgebouwd of verbeterd, kan bij den rijkdom der natuur en den vlijt van nijvere handen eenig land gezegend genoemd worden — het is voorzeker dit land. Het "ezicht van wel bejaarde, maar nog wakkere mannen achter de ploeg, van moeders, van vrouwen eti kinderen, met den Landbouw bezig, was ui frankrijk Kk 5 nooit  521 ifi J. L. M E IJ E R nooit nieuw of zonderling, en is zulks nergens; dan ook dez.en allen zag ik thands den Akker- en Tuinbouw waarnemen, terwijl derzelver zoonen, mannen en broeders onder de Republikeinfche vanen (treden. De talrijke klasfe van Landbouwers in Frankrijk is tot nog toe alleen de gelukkige, met der daad vrij, bemiddeld en wel te vrede. En hoe veele redenen heeft de Franfche Landman niet tot wel te vredenheid ! Alle de vruchten van zijne vlijt zijn thands de zijne. Hij is ontheven van drukkende lasten. De armzalige dagloner is thands bruiker, de bruiker eigenaar geworden. Het bare geld is in zijne kasfen uitgedort. Hij leeft in onbekrompenheid — en het aantal dier wel te vredene en in onbekrompen toedand levende Franfchen bedraagt — zestien millioenen zielen. Aanmerkenswaardig hebben wij het volgende geval weyonden: zekere Mevrouw d'oije, die in betrekking tot het hof geftaai; had, verklaarde, in den tijd van robespierre, aan haar zuster, Mevrouw campan, dat zij de volbrenging van een tegen haar gericht arrest niet zou afwagten, maar vasteiijk beiloten had, eer zij haare beulen in handen viel en het moordfchavot beklimmen moest, zich het leven le benemen. Mevrouw campan poogde haar met zedekundige en wijsgeerige redenen daar van af te brengen, en voegde-'er in haar laatlte bezoek bij: „ verwacht het toekomdige met gelatenheid. Sta van uw voornemen af, en denk dat eene gelukkige ommekeer van uw lot u nog in het uiterst oogenblik van het grootst gevaar kan redden. Dit zeide haar befchermengel: had de rampfpoedige vrouw dit voordel gevolgd! — Kort daar aan, in de eerde dagen van Thermidor 1794, verfcheenen de fatelliten, om Mevrouw d'oije gevangen te nemen. Zij kwam haare Moordenaren voör, bereikte de hovende verdieping van het huis, wierp zich van het balkon naar beneden — en werdt dood opgenomen. Toen haar lijk naar het graf gebragt werdt, moest — ó wonderbare befchikking! — de lijkkoets eene ftraat ter zijde inflaan, om voor de beuls kar, waarop robespierre naar het fchavotgebragt werdt, te wijken. " — Te recht voegt 'er de Vertaler deze aanmerking bij: „ ó Mogt dit befef, dat eene'geheel niet te „ verwachten redding nog deeds mogelijk blijft , eene " Remmende reden zijn, om alle rampfpoedigen van het ijslijk befluit tot zelfsmoord te weder-houden." Treu-  PAKIJS IN ZIJNEN TECEMV. STAAT GESCHETST. 5*S felvalligheid van het °^,n bij de opvoeding der Kinderen, „lkhoude ook niet veel Van de roede en van het flaan, bij de opvoeding det Kinderen. Tasichen de opvoeding van een jagthond en die van een Kind , moet r r.ood-  525 C. q. SALTZMAN roodzaaklijk een groot onderfcheid gemaakt worden. De iaeehond wordt door (lagen opgevoed, maar een menschdoor voorbeelden. Jesus sikachs zegt wel- Buhr hl Tn hals, terwijl hij „og jong is, (la hel wSer op d n rug, fer. wijl h.j nog klein is;" ninar sirachs, dien ik in mijn hart eene groote hoogachting toedraag, heeft geleefd in zoóLige tnden.waar m men met de opvoeding de? Kinderen nog zoo verre niet gevorderd was, als in onze dagen, waar in dè nieuwe Opvoeders weinig of niets meer van de roede en van (lagen willen weten. VVanneer men flechts zijne gedachten infpant vindt men voorzeker menigvuldige middelen, om v n dé K „deren te verkrijgen , wat men van hun begeert, zonder hei a's honden te handelen Trots en hardnekkigheid'zfjn al een , die 5 en nu 1 ? 'T^' kastijdi»êe» noodzaaklijk maten. \, u.en nu in t geval, dat men zich daar toe genoodzaakt vindt moet men 'er ook wakker op (laan, op dat het Kind 4 echt HZ Xhneft--Maar k.opPt, dieïeÏL oor kennen, dat h.j niet weet, hoe een Kind moet behandeld wor. den" .. . Vervolgends geeft ons kiefer ten dezen aanzien WW zijnen Zoon koemud het volgende verhaal, het welk w., overfchrijven om te gelijk, van de wijze van vóord agt a du Werk aan de Lezers eene proeve te geven. „ Ik had vast voorgenomen , hein zonder flagen op te voeden; maar ik had mij bedrogen, en het ging zoo niet als ik wel gewenscht had. Ik vond mij welhaast genoodz aL , om mij van de roede te bedienen." "«u^m , urn „ KiusjE (een Buurkind , bezocht ons ééns, en brast een pop mede, die «oi„AAD zoodra niet jcn had * f wilde ze ook hebben. Ik verzocht krisje, om ze hein te geven 't welk zij ook deedt. Nadat koen raad de pop een?, gen tijd had gehad, vraagde krisje dezelve te rug \ maar koenraad wilde ze niet geven. Wat zou ik doen? Als ik hem het pr.nteboek gehaaid en gezegd had, dat hij de pop aan krisje zou te rug geven; zou hij het zonder kijf gedaan heb. ben. Maar, dit Kwam mij nu juis[ n,et jn de dach £n al ware dit ook het gewal geweest , weet ik evenwel niet , of ik het we! eens gedaan zou hebben. Ik oordeelde het nu tijd te wezen, dat. het Kind zich gewennen moest, zijn' Vader te gehoorzamen. Ik zeide derhalven : K o e n r a a d zult gij de pop niet aan krisje wederöm geven? Neen! andwoordde hij driftig. Maar het arme krisje heeft immers geen pop. Neen! andwoordde hij andermaal, huilde, drukte de pop vast san zijne borst, en keerde mij den rug toe Nu zeide ik regens hem op eenen ernftigen toon: koenraad! £ he?' P°P °°SeDbliklijk s=" krisje te rug geven, ik verde voeten de°dt k0£-nraadï n'j wierP krisje de pop voor Gqe-  KOENRAAD KIEFER. 5^7 Goede God! hoe fchrikte ik, toen ik dit zag! Ik geloof al «as mijn beste Koe in den ihl geftorven, ik zou zoo n:et gefchriS hebben. IUisje wilde de pop oprapen; doch ,k Hond het niet toe. Koenraad! zeide ik, aanftonds neem de pop op en geef ze aan krisje. Neen! neen ! fchreeuwde koenraad. Nu haalde ik de roede, die ik reeds zints acht dagen gemaakt had, toonde hem dezelve, en zeide: neem de pop op, ot gij kni,'t (lagen met de roede. Doch hij bleet hardnekkig en fchreeuw- deiknehief dTroede op, en wilde hem (laan. Maar daar ontftondt een nieuw bedrijf De Moeder nep: lieve Man! ik bid u. om Gods wille. — „ , .. , Nu bevond ik mij tusfehen twee vuuren. Doch. ik nam kort en goed een befluit, vatte pop en roede, nam het Kind op den m fpro.g de kamer uit in een ander vertrek, floot de deur , uè mn toe, opdat de Moeder niet volgen kon wierp de pop . den grond en zeide: neem de pop op, of ik fla u met de roe. ! 0ch, mijn koenraad bleef bij zijn neen! :Vu gmg het flik! flik! Hik ! Wilt gij nu de pop opnemen? - «4de ik. Meen! was het andvvoord. k doeg hem nog fterker, en ze.de nog ééns: oogenbliklijk Tl" dnam°ze°dan eindelijk op, ik vatte hem bij de hand, bragt h,«, m de andere kamer, en zeide: geef de pop aan krisje! H'i gaf ze haar. .. „„ , ., Nu Mep hij overluid fc'nreeuwende naar zijne Moeder, en wilde zijn hoofd in haaren idioot leggen. Deze was echter verltandig genoeg, hem van zich af te weeren, en te zeggen: ga! gij 7iit seen goede koenraad. . Zekerlijk rolden haar de traanen langs de wangen, toen zij het zeide: ik bemerkte dit, en verzocht haar, de kamer uit te gaan Na dat dit gefchied was, fchreeuwde koenraad nog omtrend een kwartier-uurs, en bedaarde. ik ml wel bekennen, dat mijn hart door dit geval zeer was getroffen: éénsdeels. om dat het mij wegens het Kind leed deedt, Anderdeels, omdat ik over zijne hardnekkigheid bedroefd was Aan tafel zittende, kon ik niet eeten; ik ftond op van tafel, en ging bii den Dominö, om mijn hart voor hem te ontlasten. Ook nu vond ik bij hem troost. Gij hebt zeer wel gedaan, mijn lï.ve kiefer ! zeide hij regens mij. Wanneer de netel nog jong is. kan men dezelve gemaklijk u.tw.eden; doch laat men xe lang ftaa» - dan valt het moeilijk, om ze uit te trekken. Want de wortelen groejen, en wil men ze dan uithalen, blijven de woelen fteeken. Even zoo is het gelegen met de ontaartheden werk van wijlen den Ridder M. ijverig yoordgaat, haasten wij ons ook, om onze Lezers van tijd^tot tijd van het zelve het nodig verflag te doen. Dit Wel Whelst de vijf eerfte der zoo genaamde kleine Profeten van H-o8Eï tot jonA ingefloten op denzelfden Hoet als de voorgaande Deelen bearbeid; uit welken wij weder , naar onze gewoonte , eenige proeven zullen bybreneen. Dewijl de Profeet hoseü, zonder eene genoegzame kennis van de gefchiedenis der tien ftatnmen, van zijnen tijd af, tot den ondergang van bet Rijk, niet wel kan verdaan worden, zoo beeft M. het te recht nodig.geacht, eene korte gefchiedenis van het Israehtifche kijk, van ierobB am den tweeden, onder wien. de Profeet leefde , tot aan de verwoesting van Samancn , en wegvoering der Israëliten in de Asfijnfche ballingfchap, te laten voorafgaan. Zij . is der lezing en over- ™Ê?^Cb^™% verfchillend de Uitleggers zoo oude als nieuwe, het bevel van God Hoofdjl.J. »• voorkomende, hebben opgevat. Zie hier de verklaring van M „ Ik weet niet, " zegt hij , „ hoe men er toe „ gel omen is , om zich deze geheel onnodige zwang' heid tc maken, dat God den Profeet zal bevolen heb" ben hoererij te plegen , en dan te vragen: hoe dat " van God te verwachten is? om welke te ontwijken " eenigen dit alles in een Godlijk gezigt of droom ver" anderd hebben , zonder te bedenken , dat het ecu zeer vuil , voor Gods invloed ten uiterften onvoeg" Ivk geziat of droom zou geweest zijn. God beveelt " hem nier 0111 hoererij te plegen, maar om met eene, " die voorheen eene hoer geweest was , te trouwen. " Dit is nu juist niet iets aangenaams, (hoewel veelen " bet zich moeten laten gevallen , en ook veelen het ' zich gaarne laten gevallen,) maar iets zondigs is het ' meuwevad.bibl.ii.deel.no. 12. LI „ze-  53° J. D. MICHAeLIS „ zekerlijk niet: die het daar voor uitgeven wilde, moest naar zijne zedenleer bevelen, dat "hoeren nooit „ trouwen, 't welk met andere woorden betekent, dat „ zij vóórhaar leeftijd, zoo lang bun (haar) ouderdom „ het toeliet, de hoererij voordzetten moesten." „ Het huwelijk van den Profeet moest daar een zin„ nebeeld van zijn , dat God het Israëlitifche volk „ niet tegenltaande zijne afgoderij, nog altoos tot een „ volk heeft. Dit geheele zinnebeeld ziet op Israël , „ dat is, op het Rijk der tien Hammen; en 'er worden „ daar van onder het zinnebeeld der geboren kinderen „ vier tijdperken voorgefteld. „ I.) Het eerfte jaar , deszelfs bloeiende ftaat, onder „ de Koningen uit het ge f acht van je hu , doch ,, inzonderheid onder jeuobeam den tweeden,, „ en deszelfs nabij aauftaande einde vs. 3—5." „2.) De daar op volgende Godlijke jlraffen , gedeel„ te/ijk door burgerlijke oor/ogen, gedeeltelijk door ,, de invallen der Asftjriêfs vs. 6,7." ,, 3 ) De daar op volgende wegvoering naar Asftjriëu, „ daar de Israëli ten ophielden een volk van God te zijn vs. 8, 9. " „ 4.) De wederkeering uit de Asfijrifche ballingfchap ,, vs* 11. en fa het gantfche tweede Capittel." Wij laten dezelve ter nadere beoordeeling aan onze Lezers, en of ze den voorrang boven die Van kiANger , hamelsveld en anderen verdienen. — Wij voor ons kunnen dit nog niet zien. Van belang is de volgende aanmerking bij Hoofdfl. IV. „ Ik weet zeer wel," zegt daar M. „ dat veele Uit„ leggers deze Capittels in veele Leerredenen, of, go „ lijk anderen het noemen , Profetifche Boekjens veras deelen, en het groote konstliuk, om den Profeet te verftaan, daar in ftelien, dat men hem in zijne Leer„ redenen of Boekjens verdeele. Ik ontken ook niet, „ dat het veel toebrengen zou, om bem beter te ver„ liaan, als men wist, waar 'er mogelijk eene nieuwe „ voorzegging begon: maar ik moet zeggen, dat ik het „ niet weet, en mij dus van het konstftuk niet bedie,, nen, noch ook andere]/ volgen kan, dewijl zij hunne verdeelingqu te willekeurig "maken , en eene nieuwe „ voorzegging beginnen , waar ik mogelijk wel eene f, nieuwe verueeliiig , maar nog geen bewijs zie , dat  NIEUWE OVERZETTING DES OUDEN TFSTAMKNTS. 5$t 'er eene andere voorzegging, van dc vorige afgezon' derd, begint, ofwel geheel het tegendeel, en een vervolg der voorige dóffen of zinnebeelden ontdekke. Ik heb derhalven den Profeet overgezet, gelijk „ hij is, zonder hem in Leerredenen, Voorzeggingen „ of Boekjens tc verdeden, het geen ik liever voor den ,, Lezer óverlaate : het zou zekerlijk vermoeiend z!,n ,, zoo veel in één keer voord tc lezen, doch dit kwaftd wordt door de gewoon? verdceling in Capittels weg,, genomen." ■ Door Koning david Hoofdfl. III: 5- verftaat M. den MESsias. — Hoofdfl. VI: 7. vertaalt hij: zij zijn ais de Edomiten. en overtreden het verbond. En hij verklaart dit in dc Aanmerking: ,, zij zijn zoo geheel van mij „ afgevallen, als dc insgelijks van abraham afiUnn„ mende Edomiten, doch die ik ook niet voor mijn ,, volk erken: zij zijn even zoo min mijn volk; als de „ Edomiten. Doch ik ga bier van de joodfche punten ,, af, volgends welken ik zou moeten overzetten: zij „ overtreden het verbond, als adam. Uit de Aanmerkingen , welke vooral in het begin bij den Profeet JoëL voorkomen , zullen wij de volgende bii Hoofdfl. Ul 28 , of volgends de hier gemaakte ver-dëeling Hoofdfl. III: 1. overnemen. „ Fs. 1. Na dezen tijd.'] Zo het voorgaande in den „ tijd der Machabeën behoort, dan blijkt het duidelijk, „ (niet misfehien enkel uit de uitdrukking , na dezen ,, tijd, die zekerlijk eene zeer uitgedrekte betekenis zou ,, kunnen hebben , maar ook uit dc zaak zelve ) dat „ deze belofte van eene uitgieting vau den heiligen , Ccest, in meer afwezige cn latere tijden gaan moet; „ want in 't eerde Hoek der Machabeën treffen wij niet , flechts in 't geheel geen Profeet aan , maar Hoofdfl. IX: „ 27. XIV: 41. fpreekt ook dc Schrijver uitdruklijk zoo, „ als of 'er 'toen geene Profeten geweest waren, 't Is waar, dat tosephus van joannes hijrcanus, een Zoon Van den Vorst simon, zegt, dat hij een „ Profeet geweest is , en in het heiligdom eens eene Godliike'dcm gehoord heeft; ik ben ook geheel niet „ gezind, om het te lochenen. Maar één èénige Profeet is nog geene vervulling van 't geen in ons en het volgende vers daat, daar de gaven der voorzeg„ ging als zeer gewoon cn bijna overdadig uitgedeeld „ befchreven worden." LI a P**  532 J. D. BI I c H A e L 1 S „ Petrus verklaart deze plaats Hand. II: 16"—21. „ van de uitflorting des heiligen Geestes op den Pink„ fterdag. Wie zelfs geen Christen was, die zou nog„ thands billijk moeten zeggen: zij is daar of vervuld, „ of het is eene valfche voorzegging. In een nog meer „ verwijderden toekomenden tijd 'eene vervulling te „ verwachten, zou daarom in het ongelooflijke vallen, ,, dewijl men naauwlijks begrijpen kan, hoe 'er van den ,, tijd der Machabeën een fprong in een , ten minften „ omtrend 2000 jaaren van hun verwijderden, nog niet „ verfchenen , toekomenden tijd gefchieden zou, waar„ bij alle de veel grootere lotgevallen der Israëliten, de „ verwoesting van Jerufalem onder titus vespa,, sianus, en de verftroojing der Jooden, die reeds „ 1700 jaaren geduurd heeft , wierden overgeflagen. „ Wie dit doen kan, Jood of Christen, die verwachte de vervulling nog." Hoofdfl. IV: 2. jehova oordéelt.] ,, Een zoo gcnoemde fprekende naam, dien de Profeet mankt , en „ aan de flagvelden geeft, waar in God tusfehen zijn „ volk en deszelfs vijanden rechter zijn , en aan zijn „ volk verbazende overwinningen, uic men in 't Eerfte „ Boek der Machabeën befchreven vindt, geven wil." „ Luther (insgelijks de Nederlandfchc Overzet,, ters) behield den naam, (wel niet gelijk die in 't He„ breeuwsch, maar in 't Latijn luidt,) dal van josa„ phat: dit kon hij in zijn tijd zeer wel doen, wanneer den Lezer flechts de verklaring daar bij gezegd ,, wierdt. Doch nadat wegens allerlei verkeerde opvat,, tingen de meeste Lezers bij het dal van josaphat, „, waar in zelfs wraakgierige lieden malkandcrcn plegen „ te dagvaarden, aan het laatfte oordeel denken , zoo zouden thands deze lettergrepen, die niet eens Hebreeuwsch zijn, voor veelen deze plaats flechts verduisteren. Men pleegt toch verdigte eigennamen ook „ in andere Boeken niet te behouden , maar over te zetten, wanneer ze verdigt zijn, om eene eigenfehap van den perfoon of de plaats uit te drukken." Ziet hier eene proeve van vertaling uit Amos IX: 11-15. 11. Maar dan zal ik de vervallene huite van david weaer oprechten , haare doorbroken muuren opbouwen , en haare 12 reeten aanvullen, en haar weder heiftellen , gelijk zij in de oude tijden geweest is, op dat de overigen vau het menfchelijk geilacht, en alle Heidenen, die n«ar mijnen naam 13-  nieuwe overzetting ws ouden 'iestaments. 533 i". zullen genoemd worden, mij zoeken Dit fpreekt jehova, J' die het zal uitvoeren. Dasr zullen tijden komen fpreekt jehova , waar in de tijd van het ploegen tot aan den oogst Hrekken zal, en de tijd van het w'jnperfen tot aan den zaaitijd; de bergen zullen van wijn vloeien, en alle heu els heekeri la- 14. ten uitlopen. L'an zaï ik mijn volk Israël uit de dienstbaar, 'heid te rug brengén, het zal verwoeste lieden bouten, en dezelve bewonen , wijnbergen planten , en den wijn daar 15. van drinken, tuinen aanleggen, en de vruchten eeten , ik zal ze in hun land planten, en zij zullen uit hun land, dac ik hun gegeven heb, nooit weder uitgeroeid worden, fpreekt jehova uw God. Jn alle de onzekerheden omtrend den perfoon en leeftijd van den Profeet obadja , komt het ÏVL uit het lide vers voor , dat hij de verwoesting van Jerufalem onder Nebucadnezar , van welke hij niet als een Profeet , maar gefchiedkundig fpreekt , moet beleeft! hebben, en zoo" zou hij een tijdgenoot van je re mi ii geweest zijn , doch die misfehien niet in het Joodlche land leefde. ,, Aan de eerde zestien verfen," zegt hij vervolgends , „ van onzen Profeet ontbreekt voldrckt het „ licht der Gefchiedenis , en wij kunnen niet zeggen , ,, wanneer zij vervuld zijn , voor? of na de wederke„ ring der Israèlitcn uit'de Babijlonifche ballingfchap? „ want dat de Edomiten daar ook veele harde lotge„ vallen geleden hebben, ziet men uit Mal. I: 3,4. „ Dit laatde komt mij nogthands bijna het waarfchijn, lijkde voor, dewijl het beter op den zamenhang met *, het 17de vers past, bij het welk voor ons eerst het licht der Gefchiedenis begint op te gaan." De Gefchiedenis'van jona houdt M. voor eene naar dien ouden tijd heel aartig verdichte zedekundige fabel, welks den haat der Jooden tegen andere volken bedraffen , en in deszelfs waare gedaante als onbillijk en dwaas vertonen moet. — Leerredenen over de Gefchiedenis van ruth, door pilipsserrurier. Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij D en J. Tol, 1798. 292 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f 1 - 16 - : Deze Leerredenen zijn zeer doorwrogt, en dragen al- * leszins blijken van de uitgebreide kunde van dcrzelLl 3 ver  534 F. SERRURIER ver met recht altijd hooggeachten waardigen Opfteller, Het hoofdoogmerk met ,dezelve bedoeld , is de behandeling van Redekundige Onderwerpen , Waar toe déze leerrijke Gefchiedenis van rutii zoo veel aanleiding geeft. Ik hegtte te liever," fclirijft de Eerwaarde S.! „ op de Verhandeling dezer Gefchiedenis, om dat daar „ uit blijken kon, dat, hoewel de gewigtige Leerftuk„ ken, die vooral in deze laatfte jaaren zoo heftig bc„ ftreden worden . doorgaands den voornamen inhoud „ onzer Leerredenen uitmaakten , om u tot het geloof „ n:i onzen Heere jesus christus uit tc lokken, „ ol daarin tc verfterken, cn u te wapenen tegen de »i i'stige , förtiwijle'n ook onftuimigc aanvallen van het „ ongeloof; dit echter niet gefebiedde met verwaarlo»» z\nS vai1 dc Christelijke Zedckunde ; maar dat wij „ met verzuimd hebben u te waarfchuwen tegen tiet „ gevaarlijk vertrouwen op een dood geloof, hèt welk „ het tart onveranderd laat, en geene heilzame uit„ werking heeft op den wandel ; dat wij daarentegen „ hebben toegelegd, om u bij voorkomende gclegenhe,, den of zulke, die wij met opzet daar toe opzochten, »*» °P 1,et hartelijkst te dringen , om uw geloof werk„ zaam te betonen door de liefde, op dat deszelfs za„ lige vruchten in geheel uwen wandel, dus ook in »» mv Püis-W c» burgerlijk gedrag moeten openbaar „ worden. — De Gclchiedenis van rutu behelst in „ c.en kort bellek eene groote verfcheidenhcid van om„ ftandigheden , waar in een mensch , die den lieer s, vreest, kan gebragt worden , en waar in deszelfs God„ vruchtig beftaari en gedrag wordt op de proef gefield „ en openbaar gemaakt. — Veel komt hier voor . het „ welk tot onderwijs en beftiering in dc verfchillende „ voorvallen van dit wisfelvailig leven ; veel ook, dat tot bemoediging en vertroosting in dagen van te°-en»» fP°ed Öienéti kan. — Ik heb getragt door eene wat „ uitvoeriger ontwikkeling van het leerzame, dat daar.„ in was opgefloten, uwe aandacht daarbij te bepalen, s, om dus dc behandeling van die merkwaardige en aan. *» gename gebeurenis , onder dc medewerking van de „ Godlijke genade tot uw meeste voordeel te doen uit,, vallen." Doorgaands wordt eerst de tekst verklaard , cn dan het leerzame , dat daarin ligt opgefloten overwogen, tiet laatlte wordt niet oppervlakkig maar grondig uit- ge-  l e f. r ft e d r n e n. 535 o-cwerlct. Men treft 'er eene fchoone. zedenleer in aan, die niet bij bet algemeene blijft, maar toegepast wordt op allerlei bijzondere omftandigheden dezes levens. Men zal bier wijze lesfen, menschkundige waarnemingen, cn Zedckundige Onderwerpen ontwikkeld vinden, die anders minder op den Predikltoel behandeld, cn echter geacht moeten worden van groote nuttigheid te zijn. — Wat het eerfte te weten het verklarende gedeelte betreft, wij zouden dat gaarn wat minder cxegeticsch en wat meer Karakteristiek behandeld willen hebben. De verklaring is onzes oordeels veel te lang. Daar komt wel mets m voor dan bet geen kundig , geleerd, cn wetenswaardig is ; maar echter wordt 'er veel in gezegd dat meer in eene Commcntarie dan in eene Leerreden zou voegen. Het is voor het gros der Toehorers of te hoog, of te vermoejend, en te droog, en neemt te veel den tijd weg voor overwegingen, die van algemeener nuttigheid kunnen wezen. Of zo deze niet worden nagelaten, gelijk hier plaats heeft, dan worden de Leerredenen veel te lang , dan dat zij de aanhoudende infpanning van het o-rootPre deel der Toehorers zouden kunnen gaande houden. Indien S. meer flechts alleen den eindelijken uitflag van zijne uitlegkundige onderzoekingen op den Predikltoel gebragt, en liever een afzonderlijk deel van zijne Leerredenen hefteed had tot het fchetfen van de karakters der voorkomende perfonen, zoo zou dit de waarde van deze zijne uitgewerkte en lezenswaardige Leerredenen gantsch niet verminderd hebben. Tot eene proeve willen wij hier opgeven, welke leeringen (want het verklarende gedeelte , het wek doorgaands den tekst van woord tot woord volgt, is voor een uittrekfel minder vatbaar) de Eerwaarde S. afleidt uit het verhaal Ruik I: 15, 16. Daarom zeide zij : zie uwe zwagerinne is wedergekeerd tot haar volk, en tot haare Goden: keer gij ook weder uwe Zwagerinne na. Maar r u T 11 zeide: vel mij niet tegen, dat ik u zoude veria» ten, om van achter u weder te keeren t want waar gij\ zult heenen gaan, zal ik ook heenen gaan, en waar gij zult vemagten, zal ik vernagten: uw volk is mijn volk, en uw God is mijn God. — Wij ontvangen hier gelegenheid, zegt S. om kattige aanmerkingen tot onze ftichting te maken , het zij wij onze aandacht bepalen tot de beproeving door naomi LI 4 m  53° C. ROGGE in het werk gefield , of tot de rondborftige verklaring van ruth bij deze gelegenheid afgelegd. Over het eerfte maakt hij deze aanmerkingen. i°. Dat het voorzichtig en nattig is , aankomelingen uit eenen anderen Godsdienst behoorlijk tc beproeven. 2". Dat kwaade voorbeelden, vooral van nabeftaanden en bekenden eene fterke beproeving kunnen worden. — Uit het laatfte leidt hij deze lesfen en aanmerkingen af. i°. Die de voorrechten van Godvrucbtigen wil deelachtig worden , moet zich ook getroosten in hunnen druk te deelen. 20. Die van de naauwc gemeenfehap met dc wereld afftapt, en tot de gemeenfehap met Gods volk overgaat , die verkrijgt daar door een dubbelen winst. 30. De fterkfte band van vriendfehap is de verëeniging van de harten in de gemeenfehap van den waaren Godsdienst. 40. Die tot het waar geloof is bcwrogt, behoort ook van zijn geloof eene oprechte belijdenis'af te leggen. De Kerk van jesus één en ondeelbaar, of gedachten over den aart en het gewigt van de verëeniging der Protestanten, door c, rogge. Te Leijden , 'bij D. du Mortier en Zoon, 1798. 104 Bladz. Jn gr. Octavo. De prijs is f: - 18 - : /'"'een waarheid en vrede betrachtend Christen, die oprecbtlijk de lesfen van den Godlijken j esus gelooft en betracht, of hij wenscht en bidt om de éénheid des Christendoms, en ziet met uitgeftrekt verkngen die tijden te gemoet, wanneer het zijn zal, één kudde, één herder ! Underrusfchen het Christendom , zelfs het Protestantfebe Christendom, is en blijft verdeeld. De Remonftrantfche Broederfchap heeft eene poging tot verëeniging gedaan, maar deze poging is zonder gevolg gebleven, het geen ook door veelen , door ons zclven voorzien is geworden, om redenen, welke wij op haare plaats hebben opgegeven , wanneer wij de Schriften , daar toe betrekking hebbende, hebben beoordeeld. Evenwel zal de vredelievende Christen, doordrongen van den geest van het Christendom, niet ophouden liefde te prediken, liefde te bevorderen, en de waarheid in liefde te betrachten. En, daar de Predikant rogge, in dit Gefchrift, ook tot een zoo prijswaardig einde, wil mede- wer-  DE KERK VAN JF.SUS ééN EN ONDEELBAAR, ENZ. 537 werken, zal niemand zijne pogingen misbilUjfcen , manr integendeel goedkeuren,'doch voorbehoudens de vrijë beoordeeling van 's mans begrippen ten dezen. Ten einde dezelven aan onze Lezers kenbaar te maken, zullen wij zijne tegenswoordige Verhandeling, die in netheid van ftijl en juistheid van voordragt des Schrijvers bondig oordeel kenmerkt, kortlijk fchetfen, en 'er niet weinige woorden onze gedachten van zeggen. Vooraf meldt hij , hoe vaak men de verëeniging van de verfchillende Kerkgenootfchappen der Protestanten maar tot hier toe vruchteloos heeft beproefd. Hij fchetst ons uit handel. IV: 32. enz. den ftaat deiKerk als zeer gunftig: als zijnde derzelver hoofd-karakter, dénheid in bedoeling, in ijver, in liefde. — Wanneer in vervolg van tijden, veelerhande gevoelens en ketterijen ontftonden, was men bedacht om de éénbeid der Kerk te handhaven , dan deze éénheid ftrekre men dra uit tot eene éénftemmighcid in begrippen , en het middel , om deze te bewaren , was het opftcl van Formulieren van éénigheid, in welke de leerpunten tewen de leeringen der zoogenaamde Ketters weiden vastgefteld, en als de leuze der éénheid aangenomen. Van hier, dat men (Bladz. 10.) „ alle Ketterij aanmerkte, als een aanflag op deze éénheid en onverdeelbaarheid. De zegepralende partij was altijd die ééne waare Kerk, en het geen zij als leer vastltehle^, was de eenige waare Kristelijke Leer." Dus bleef de Kerk van jesus één en onverdeelbaar (Bladz. 13.) tot in de elfde eeuw, wanneer de fcheuring tusfehen de Latijnfche en Griekfche Kerken haar vol bellag verkreeg. Deze fcheuring deedt het denkbeeld van verdeeling der Kerk niet meer zoo verfchriklijk vinden, anders zouden de eerfte Hervormers het misfehien niet gewaagd hebben, zich af te zonderen. — Dan (Bladz. -15.) " :l1 ware bet, dat het verfchil tusfehen de Roomfche Kerk en de Hervormers niet zoo wijd uit één gelopen , en de onverdraagzaamheid der eerite dezen de Kerk had uitgeworpen en afgefnedeu , nogthands kon men van den heerfchenden geest dier tijden de omhelzing van het verheven ftelfel der waare Éénheid niet verwachten. Ook de verlichte Hervormers kenden geene andere éénheid der Kerk, dan die op de volkomenite éénitemmigheid in dat geen , 't welk zij oordeelden Kristelijke leer te zijn , gebouwd waSf" „ Eindelijk bij het meer doorbreken van het L 1 5 ' licht 1  53^ C. ROGGE licht der Rede was men huiverig op de fteÏKug : déne Kerk , en buiten deze geen Kristendom , geene zaligheid ! Men bepaalde daarin dezelve enkel tot de ledea der bijzondere Kcrklifke Huishouding, en liet de beflisfclling van het eeuwig lot der andersdenkenden, ?ondéï daar over iet te'durven bepalen, aan de Godlijke ont i ferming over (Bladz. 16.) Met dit alles waren, zelfs de Hervormers, in dit opzicht, volgends onzen Schrijver ( Bladz. 16—18.) onbegaanbaar met zich zclven, zij eischten voor dc éénheid der Kerk de volkomenlte overëenflemming in gevoelens, terwijl zij evenwel den regel wilden volgen, dat de H. Schrift het eenig rigtfnoer is van geloof cn leven , cn dat ieder, die zijns verftahds magtig ia, het recht heeft en verpligt is, om haar voor zich zeiven te onderzoeken , maar daar tegen fielden zij het gezag van Canons cn Formulieren in den weg , en de Kerk was met de daad verdeeld, die den cn onverdeeld zou zijn. Na deze opgave, betoogt de Leeraar rogge (Bladz. 19. enz.) dat éénflemmigheid in gevoelens eene hers-7 fenfehim zijnde, dc éénheid der'Kerk onmogelijk op dezen grondflag gebouwd kan worden. Ook 'is geene geloofswaarheid van den Godsdienst gefchikt , om tot een punt van verëeniging tc verflrekken, zelfs niet die, welke dc llemonflranten in hunnen JSrief hebben voorgeflagen , „dat jesus is de kristus , door God uit den dood opgewekt," uit hoofde van de verfchillcnde denkbeelden , aan welke dezelve onderhevig kan zijn. (Bladz. 22.) zelfs zou zoodanige overëenflemming fchadelijk wezen, dewijl domheid, bijgeloof, verbastering van de menschlijke waarde derzelver uitweikzels zouden zijn , enz. Evenwel 'er moet een punt van verëeniging wezen, anders kunnen Jooden en Kristenen zich leden van dezelfde Godsdienftige Maatfchappij belijden, zonder dit valt zelfs het verfcliii weg tusfehen Catholieken en Protestanten (Bladz. 26.) doch dit punt moet alle Godgeleerde ftclfels voorafgaan , cn kan dus geen ander zijn, dan, „ dat de Schriften des Nieuwen Verbonds den eenigen regel van geloof cn leven vervatten, en dat ieder Kristen, zijns' verftands magtig, gerechtigd en verpligt is, om dien regel uit de Schriften voor zich zeiven op te maken. Dit punt tot een' grondflag leggende , wordt daar op het gebouw der Verééntgwg voltrokken. De Protestantfche Kerk erkent allen, die  DE kerk. VAN jesus ééN EN ondeelbaar , enz. 539 die met haar in dezen grondregel inftemmen, tot welke huishoudingen zij ook behooren, welke namen zij ook voeren , als leden der Kerk, en geeft aan allen dezelfde gelijke rechten. Zij kent allen Lecraaren des Kristeneïonis het recht toe, om, waar zij geroepen worden, het Euangelium , volgends dc uitfpraken van hun verftand en hart, en volgends hunne eigene overtuiging te verkondigen: zij kent allen lceken het recht toe, om, waar ï\\ Kulks verkiezen , belijdenis van hun geloof af te lcgsen, en zich met den anderen in den maaltijd der liefde cn des vredes, ter gedachtenis van den dood van jesus te vercenigen , zonder dat zij hier door zich aan eenig Genooti'chap bijzonder verbinden, en iet meer worden \ dan leden der Protestantfche Kerk ; zij kent allen bet recht toe, om zoo als zij willen, als kind of als bejaarde, zich der Kerk te laten inlijven: alle Protestanten zijn leden van dezelfde huishouding , zijn broeders: zij nodigt allen, om met vereende fchouderen de algemeene lasten te dragen , met vereende krachten tot opbouw te arbeiden, met vereenden moed en ijver de vrijheid cn de waarheid te handhaven, en zich onder één hoofd, dat van jesus, famen te voegen, om zijne weldadige leer te verfpreiden cn aan dezelve den werkzaamften invloed te vcrléhaifen." ln eene aantekening op Bladz. 29 verklaart de Schrijver zich nader, dat hij ver af is, om een nieuw Protestantsch Genootfchap, 't zij onder weike benaming, te verlangen. Dit acht hij onnodig, cn.mogelijk in iommige opzichten , fchadclijk — onnodig, om dat althands het Hervormd Genootfchap, dat toch het aanzienlijkfte in deze Republiek is, juist zoo.ianig eene Maatfchappij is, als zijne verbeelding hem thands voorfchildert. Gelijk hij tracht aan te wijzen uit de Geloofsbelijdenis der Nederinndfche Kerk zelve — fchadclijk, om dat het mogelijk aanleiding tot eene nieuwe fcheuring zou geven. Evenwel houdt Vn" het, in alle gevallen voor allernoodzaaklijkst, dat alle Kerken en Gcnootfchappen, die verklaren zouden, zich alleen aan dezen regel te hou Jen, ren minften éénmaal des jaa'rs, door afgevaardigden bij elkander komen , om de gemeenfehappeiijke belangen des Christcndoms tc bevorderen, eu de banden van verëeniging en broederfchap des te naauwcr toe te halen. Uit punt van verëeniging kan jesus, als Godlijke afgezant, alleen gewild en bedoeld hebben (Bladz. 35.) J*  540 c. rogge Sjesus heeft alleen zoodanig eene verëeniging gewild, et is waar, hij deedt wonderen, en wat behoefde hij dezen, indien hij enk;l door redenen, en niet door gezag geloof wilde werken? (Bladz. 51.) Maar, hij deedt deze won teren met alleen, niet voornaamlijk, om geloof te verkrijgen. Hij deedt dezelven, waar het geloof reeds plaats had , en hij deedt ze niet alleen om het geloof voord te brengen, maar paarde ze altijd, met het verftaudelijk onderwijs. — Jesus Apostelen hebben, insgelijks, naar het voorbeeld en op het voetfpoor van hunnen Meester zoodanige verëenig:ng gewild. Zij wilden geene bijzondere aanhangen onder bijzondere hoofden. — Zekerlijk, men kan niet ontkennen (Bladz. 65) dat zij omtrend ketters en ketterijën minder toegevend zijn. — Maar die onrechtzinnigen, waar tegen de Apostels zoo hevig ijverden, waren juist de grootlle vijanden van dénheid, de grootlle vijanden van zedelijkheid, enz. Met dén woord, „ het punt, waarom alles draait, is alleen het begrip, dat geen lichaam, groot of klein, beftaan of verëenigd kan zijn, dan door éénheid in begrippen. Dit denkbeeld weggenomen, en allen in de vrijheid des geloofs herileld zijnde — zullen daadlijk alle fchèuringen ophouden." (Bladz. 69 enz ) Bladz. 73 tot het einde verledigt zich de Burger rogge, tot bet oplosfen en beandwoorden vau eenige bedenkingen, die tegen zijne gezegden zouden kunnen worden aangevoerd. Misfehien zal iemand denken: ,, Is evenwel, met behoud van die beginfelen, geene afzondering mogelijk? Alle Christenen toch kunnen onmogelijk ter zelfder plaatfe bijeenkomen. — Kunnen zulken, die in denkwijze over zekere punten overëenkomen' niet zich eenen Leeraar met hun in denkwijze overéénkomende, verkiezen en aanitellen, om hen, volgends de gronden van hun geloof te onderwijzen cn te (lichten?" De Leeraar geeft dit ftuk toe , maar voegt 'er bij : ,, zoodanige afzonderlijke vergaderingen blijven in het groot lichaam, en zijn met hetzelve één. — Zij Hellen de deur voor ieder, zonder eenige bepaling, open, om zich bij hen te vervoegen." — Maar, vraagt men weder: „ Is het wel iet meer dan eene huishoudelijke fchikking, wanneer dc leden eener zoodanige huishouding hunne geloofsbegrippen in zeker famenftel brengen , en tot eenen regel van het Godsdienftig onderwijs Hellen? Hier merkt hij vooraf aan , dat deze vragen alleen bet  DE KEI.K VAN JESÜS éés EN ONDEELBAAR, ENZ. 54I het geval betreffen , wanneer een nieuw Godsdienftig genootfchap zich wilde vestigen dat hij ook ver af is, om, in een oubepaalden zin , het nut van alle geloofs voorfchriften te willen lochenen.—Even veris hij 'er af, om dezelve als hinderpalen ter verëeniging aan te merken, voor zoover zij, die zich aan dezelven willen houden, niettemin allen, die de H. Schrift houden voor den eenigen regel van geloof en wandel — als broeders, als leden — van de ééne onverdeelbare Kerk van jesus erkennen, — of voor zoo verre zij die voorfchriften, in waarde of gezag, niet boven het gezag van jesus of zijne Apostelen, of met hetzelve gelijk, ftelien Doch, zoo rasch men aan die voorfchriften zoodanig een verbindend gezag toekent — dat iemand verpligt wordt dezelve aan te nemen , en bij verandering van denkwijze, daadlijk, zijn recht verliest op het lidmaadlchap aan 1ESUS Kerken zich aan de affnijding van liet Genootfchap blootftelt; dan beandwoordt hij de vraag', of dit wel iet meer dan huishoudelijke fchikking is? ronduit met neen. Zijne gronden zijn : dus vormt zoodanig Genootfchap eene Kerk in eene Kerk, en dus eene waare fcheuring. — Dus gaat het denkbeeld van eene algemeene Christelijke Kerk verloren. Eindelijk, daardoor worden belemmeringen veroorzaakt aan iemand, die het Christelijk geloof wil omhelzen (Bladz. 80), indien hij zich niet bepaaldelijk met tsenig bijzonder Genootfchap in begrippen vcrëenigen kan. Behalven dat zoodanige verbandfehriften weinig of geene kracht kunnen oefenen of geldig zijn. Dewiji niemand voor het toekomende beloven kan, wat hij zal denken en bij overtuiging geloven, ■alzoo zulks niet van zijnen wil afhangt.. Op deze wijze heeft de Schrijver reeds verfcheiden zwarigheden tegen het ftelfel der verëeniging van de Protestantfche Kerk zoeken uit den weg te ruimen. Bladz. 84. enz. bepaalt hij zich tot het oplosfen van nog andere bedenkingen, ook van zulken, die anders niet af srig zijn, van dit ftelfel, en wel met de beste oogtnerKc'n. — De voornaamften dezer bedenkingen zijn: Het verfchil tusfehen de Protestanten is tc groot, en de ijver nog te hevig. — Welke verwarring zou 'er ontitaan, wanneer 's 'morgens een Trinitaris, 's middags een S»atiiaan, 's avonds een volger van steinbahrdt predikte? — Zo eenig ontwerp tot Rand mogt komen, zal het, juist Itrijdig met het oogmerk, bij de plaatshebbende  542 Cé rogge de fcheuringen eene nieuwe voegen. — De Christen-r» zijn nog niet zoodanig gedeld, als tot eene hartlijke verëeniging verëischt wordt. — De tijden,die wij beleeven zijn allerminst voor dezelve gefchikt. — Men behoort de Voorzienigheid niet voor uit te lopen. — Eindelijk waar inwendige verëeniging, op éénltemmige denkwijze «ÊB*?9?«. P'aats heeft, wordt de uitwendige onnodig, of misichien fchadelijk; waar zij niet gevonden wordt, kan de uitwendige geen' ftand grijpen. — Deze zwarigheden beandwoordt de Schrijver, op zijne wijze, dus, dat hij vooreerst, in bedenking geeft of het yerlchil van begrippen tusfehen de Protestanten thands wei zoo groot zij, ais men waant? Ten tweeden dat het wezen der éénheid niet beftaat in overëenltcmmmg van denkwijze, noch — in eene famenfmelting van alles, wat tot hier toe afgezonderd is geweest. — 't Is waar, wanneer het God behaagt, zal hij deze verëeniging tot ftand brengen, echter mogen wij dit werk niet aan zich zelve overlaten. Zouden de Protestanten zich wel op het geluk kunnen beroemen, dat zij thands bezitten , indien die edele mannen luther, kalvijn enz. zich door dezen ftrelenden flaapdrank hadden laten verdoven? — Men zegt, dat men de Voorzienigheid niet moet vooruitlopen. Dan , vraagt de Schrijver (Bladz. 97.) wat is de Voorzienigheid vooruitlopen? Hoe weten wij, wat zij al of niet wil? Zo 'er kenmerken van den tijd zijn, waar in verëeniging te liupenis, is het thands. De geestelijke dwingeïandii, dc verëeniging van Kerk cn Staat, die ketterijen en icheu1?&P'» Panuzucht en fecte-geest, vereeuwigden, zijn afgefchaft. Nimmer ook was 'er beflisfehender Tijdperk , die verëeniging nodig maakte. Zo ooit , thands is de Kerk in gevaar! — Zegt men, de Christenen zidi nog te ongefclnkt tot deze verëeniging, te onverdraagzaam, maar, des te meer-zijn wij verpligt, gelijk tot het bevorderen van zedeverbetering in 't gemeen, dus tot bevorderen van deze verëeniging, zonder dat wij, onzen pligt betrachtende , voor ongehoopte nadeelig gevolgen verandwoordclijk kunnen wezen. — Eindelijk, al zij het zoo, dat 'er eene inwendige verëeniging plaats had, daar door wordt nog de uitwendige niet min noodzaaklijk. Zij zou onnoodzaaklijk zijri, indien zekere wijsgeerige geest bij het gros des menschdoms meer algemeen was; maar de menfehen behouden, zoo lang-  DE KERK VAN JEStJS ééN EN ONDEELBAAR, ENZ. 543 lang de uitwendige verëeniging geen ftand grijpt, zucht voor hunne partij en naijver omtrend anderen, enz. Dit alles befluit dc Eerw. rocge Black. 103. met eene korte opfporing rot de éénheid der Christenen, door een beknopt voordel, van derzelver heuglijkheid cn heilzame gevolgen, voor het menschdom in her gemeen en het Christendom voornaamlijk in het bijzonder. Op deze wijze is- het beloop van deze Verhandeling ingericht. Indien wij nu onze gedachten over dezelve ro'ndborftig zullen zeggen , komt het ons voor , dat, hoe fraai en geleidelijk dezelve ook zij opgefteld , en hoe veel de voordragt van den Leeraar rogge ook toegeven moge , daar hij op geene iuëenfmelting der bijzondere Gezindheden van de Protestanten aandringt , wij echter vrezen, dat dezelve weinig tot het bedoelde oogmerk zal toebrengen, of aanncemlijk geoordeeld zal worden. De geheele onderltelling van den Leeraar rogge, de overëenftemming in gevoelens cn begrippen kan of moet bet punt van verëeniging niet uitmaken , zal geacht worden, al te onbepaald te zijn, tc veel tc bevatten , en daar door voor misduiding bloot te ftaan. Geene der Prorestautfchc Kcrkgenootfchappen drijft die ongerijmdheid , dat men eene volkomene overëenftemming in gevoelens zou eifchen; men eerbiedigt in allen de betamelijke vrijheid van Profeteren , gelijk men het met eene Bijbeifche fpreekwijze noemt, alleen eischt men eene overëenftemming van gevoelens in hoofdpunten , die het kenmerkend onderfcheid tusfehen de fanenftclfels der gezindheden uitmaken. Trouwens, daar zijn zekere leerltukken eu (tellingen , die aan Gereformeerden , andere , die aan de Lutherfchen , en weder andere, die aan de ilemonftranten enz. eigen zijn. Da reden der afzondering is toch alleen geweest, dat men Wederzijds deze begrippen voor zoo gewigtig en wezenlijk heeft gehouden , dat men oordeelde zoodanige begrippen niet te kunnen houden voor leerltukken , die men in zijn Genootfchap geleerd wilde hebben. Indien de (telling' van den Burger rogge onbepaald wordt opgevat, zal zij niet alleen eene verëeniging van alle Kristenen aanp'rjjeen, en als mogelijk voordellen, maar daar onder ook begrijpen kunnen zulken, die, fchoon zij de II. Schrift niet als eene Godlijke Openbaring betrachten , dezelve nogthands als een Boek aanmerken , dat veel goeds en eeRe uitmuntende zedekunde in zich bevat,  544 C. R o e G E vat, terwij] zij te gelijk het leerdelligë aan zijne plaats laten , — zich daar op beroepende , dat zij het recht van vrij onderzoek hebben, en ook wel Christenen willen zijn , voor zoo verre zij de Christelijke Zedekunde hoogfchattcn. Iu de daad, wij begrijpen niet, hoe eene verëeniging mogelijk zij , zonder dat 'er ten minden eenige overeenltemmirig in gevoelens en begrippen plaats hebbe. Ue Leeraar rogge Helt zelfs eene waarheid, eene leerdellige waarheid ten grondllag der verëeniging: Te weten, dat men de H. Schrift eerbiedige als den eenigen regel van ons geloof en deugd. De vraag blijft derhalven altijd : Is deze waarheid genoegzaam ? Is deze Helling niet aan even zoo veele onderfcheiden opvattingen onderhevig, als die zoo ettnvouwige belijdenis, welke de Remonilrantfche Broederfchap vorderde, als een punt van verëeniging, ,, dat ju sus is de kristus, door God uit den dood opgewekt," welke onze Schrijver echter afkeurt Bladz. 22. om dat zij zoo verfchillend verftaan wordt ? Niets is ook zekerer, dan dat jesus niet alleen zedekunde heeft gepredikt, maar ook geloof gevorderd in zekere waarheden, en gevraagd: gelooft gij dat? gelijk hij dan ook badt, dat zijne volgelingen in de waarheid mogten geheiligd worden. Op gelijke wijze willen de Apostelen , dat men de waarheid zal betrachten in de liefde, en zij verblijden zich, wanneer hunne kinderen in de waarheid wandelen. Zij dringen aan op de leere, en willen, dat wij de Schrift ook gebruiken zullen, tot wederlegging van dwalingen. Eindelijk, is het dan thands ten minden waar, is het ooit bij Protestanten waar geweest, dat zij die geenen, welke zij niet konden toelaten als leden vau hun Genootfchap, ook even daar door niet erkenden voor leden van de Algemeene Kristen-Kerk ? Hebben zij ten minden niet onderfcheid gemaakt tusfehen zulken, die in GrondArtikelen dwaalden, en zulken, die in min wezenlijke opzichten van hun verfchilden ? Hebben zij de laat (ten niet altijd voor hunne Broeders erkend? enz. Welk onderfcheid zal dit dan in 't wezen der zaak uitmaken met het plan van den Predikant rogge? Hebben niet alle Leeraars , uit alle Christengezindheden zich verëenigd, bijzonder in de laatlte jaaren , om de algemeene zaak vau het Christendom te handhaven tegen deszelfs be-  de gieuenkoning. 545 Tot befluit wil ik nóg aanmerken , dat het rottend hout ophoudt licht te geven , wanneer men het_ uitperst, en weder begint te lichten , als het eenigen tijd in water gelegen heeft. de gieren koning. Men vindt in het zui lelijk gedeelte van Amerika eene groote foort van Gieren, en wel de allergrootfte van deze vogels, die de Europeaanen in de Coloniën aldaar den naam gegeven hebben van Gierenkoning. Hij is zoo groot als eene troet hen, zijn kop en hals zijn van vederen ontbloot, een beflisfchend kenmerk van het gierengeflacht. Zijn fnavel is taamlijk hard en dik , aan het begin regt uit, maar krom aan het einde. Deszelfs aanvang is met eene orangekleurige huid bedekt, die zeer breed is, en aan alle kanten tot op den kop reikt. In deze huid liggen de neusgaten, die langwerpig zijn, en tusfehen welken zich de huid verheft als een getakte kam, die, naar de verfchillende bewegingen van zijnen kop , dan op de eene , dan op de andere zijde valt. Zijne oogen zijn omringd van eene huid, zoo rood als "Tcharlaken , terwijl het regenbooghuiujen de kleur en den glans van paarlen heeft. De huid van kop en hals is vleeschkleurig,naar achteren helder rood en naar voren bleek rood. Onder den kop verhelfen zich naar achteren toe kleine zwarte wolachtige pluim vederen, van welken aan iedere zijde onder den hals eene .gerimpelde bruinachtige huid' nederdaalt, die aan het achterfte deel van den vogel eene mengeling vertoont van blaauw en rood. Deze huid is getekend met kleine ftreepen van zwarte pluimvederen; de zijden van het hoofd, of zoogenaamde wangen , zijn bedekt met zwarte pluimvederen , en tusfehen den fnavel en de oogen , waaf de fnavel den hoek maakt, heeft hij aan beide zijden een purperen vlek. Aan het bovenile deel van den hals vindt men aan elke zijde eenen langen lijn of ftreep van zwarte pluimvederen , ziende de tusfehenruimte 'er uit als verfchoten geel. De zijden van den opperbals zien rood, het welk naar beneden toe in het geele valt Onder het kaal gedeelte van den hals ziet men eene foort van kraag van weeke, lange, donker aschgraauwe vederen. Deze kraag, ii.deel.wengelst.no, 12. Mm dje  546 OVER DEN HEERSCHENDEN TOON die den gebeden hals omringt en over de borst afhangt , is zoo groot , dat de vogel , wanneer hij zich' te zamen trekt , zijnen geheelen hals en een gedeelte van zijnen kop daar in verbergen kan, als in eene monniken kap , weshalven hij ook den naam draagt van Motwikgier of Kapghr. De vederen van de borst, de fchenkels , de beenen en onder den (taart zijn wit en fpelen eenigzins in het aurorakleurige ; aan de (tuit en boven den (taart daar en tegen zijn zij bij eenigen zwart, bij anderen wit. De overige ftaartvederen zijn alle zwart, gelijk mede de wieken , die eenen graauwen omkring hebben. De kleur van voeten en klaauwen is bij alk n niet dezelfde; bij eenigen zijn de voeten morfig wit of geelachtig , terwijl de klaauwen in het zwarte' vallen ; bij anderen zijn de voeten en klaauwen roodachtig. De klaauwen zijn mede kort en niet zeer krom. De vogel fchuwt de koude, en blijft zich (reeds onthouden in het zuidelijk gedeelte van Amerika. Zoo fraai echter deze vogel is, zoo kwalijk riekt hij ook, komende deze (tank voord van zijn voedfel. Hij valt enkel de zwakfte dieren aan, en geneert zich hoofdzaaklijk van ratten, hagedisfen, (langen, ja zelfs van den drek van menfehen en dieren. OVER DEN HEERSCHENDEN TOON IN ZEKER GELEERD GEZELSCHAP TE EDINBURG-, BENEVENS EENE BEKNOPTE KARAKTERSCHETS DER VOORNAAMSTE N VAN DESZELFS LEDEN; ZIJNDE EEN UITTREKSEL UIT HET DAGBOEK VAN EENEN REIZIGER. 'Cr vindt te Edinburg geen Koophandel van belang -*-> plaats , maar zeer veel gewint hierbij het onderhoud en de goede toon in dc zamenleving , vooral in zeker gezelfchap, het welk beftaat uit de zestien Lords of the Sesfion , eene menigte van groote, meestal zeer kundige Rechtsgeleerden , zeer veele Geneeshecren, dc Hoogleeraars der Univerfiteit, veele bezitters van landgoederen , die alhier den winter doorbrengen, en menig een interesiant jong Geleejrde uit liet aantal van 1200 Stu-  IN ZEKER' GELEERD GEZELSCHAP TE EDINBURG. 547 Studenten , die de uitmuntende Univerfiteit hcrwaards lokt. Wanneer ik dit gezelfchap voortrcflijk noeme, is het niet , om dat Edellieden , rijken en geleerden hetzelve uitmaken, maar om dat het bellaat uit zulke menfehen, die zich bedienen vau de voordeelige gelegenheid , uit hunnen Hand ontfpruitende, om hun gezelfchap aangenaam te maken ; die bekwaamheid en onderwijs zoeken te erlangen of mede tc deelen, en die óf zoo zeer vervreemd zijn van alle ongezellige driften, óf die zoo weten te beheerfchen , dat ieder lid van het gezelfchap zich veilig ziet gefield voor elke ongevallige uitbarfting van dezelyen. 'Er is eene foort van aanmatiging, waar bij men aanfpraak maakt op meer dan gevvoone betuigingen van hoogachting, op meer opmerkzaamheid, dan het geen men zegt of doet, onafhanglijk van onze overige verdienden , zou verwekken. De haatlijklte trek van die aanmatiging is, dat men zich, bij iedere gewaande achteloosheid van anderen ten onzen aanzien, terftond beledigd acht en wreekt door onaangename bejegeningen. 'Er is eene andere manier van de aandacht tot zich te trekken, wel minder haatlijk, maar evenwel zeer lastig, wanneer men 'er zich naamlijk geftadig op toelegt, om iets vernuftigs , iets franis of iets grappigs te zeggen. Wil men een aangenaam gezelfchapper wezen, men moet met deze beide foorten van aanmatiging niet behebt wezen, al ware men voor het overige ook de grootfte Staatkundige , de voornaamfte Generaal , de beste Schrijver , de geleerdfte , aanzienlijkfte of vermogendfte man. Het is enkel de rechtvaardigheid jegens eene plaats, alwaar ik eenen der genoeglijkfte winters van mijn léven heb doorgebragt , die mij noopt om te verklaren, dat ik nergends meer dan hier mijn Ideaal van een goed gezelfchap heb bereikt gezien , nergends eenen kring van kundiger, liefderijker, waarheidlievender en deugdzamer menfehen heb gevonden, — dat ik in zes maanden niemand eene onaangenaamheid heb hooren zeggen, niemand naar vernuftige invallen heb zien grijpen,en vau niemand Hecht heb hooren fpreken ; dat ik zeldzaam het gezelfchap heb verlaten zonder iets te leeren of meer liefde jegens dezen en geenen op te vatten. De leden vau dat gezelfchap te noemen en te befchrijven, Mm 2. ver-  548 OVP R dfn h 'eTogondeS oais gegeven De Engelfche ichoonheden ziin fraaiier dan de Schotlche; de laatfte ontbreekt, die Too SJl bijzondere ftaaije gelaatsvorm (coupe Je %„ :he Griekfche m haar geheel gelaat, dat men bij df eerfte befpeurt. Haare kinbakken zijn te fterk en haa leden: ma-  IN Z1?KER GELEERD GEZELSCHAP TE EDINBURG. 5J? maten zijn niet zoo fijn gebouwd; daar en tegen nogthands is de menigte van fchoone, frisfche welgevormde vrouwen hier veel grooter. Nergends heb ik zoo veele fchoone vrouwen bij één gezien, zij gaan veel uit, hoedanig ook het weder zij, en nimmer pasfeerde ik de ftraat, zonder fchoone vrouwen tc ontmoeten. Haare balzalen zijn, behalven die te Bath, de grootfte op het eiland en bevatten niet zeldzaam 600 perlbnen. In haare volle glorie heb ik deze fchoonheden in twee verzamelingen gezien, die alleen aan deze ftad eigen zijn en uit dien hoofde eene nadere befchrijving verdienen. De Schotten beminnen den dans ongemeen en vooral hunne Scoth Steps. Het onderwijs daar in fchijnt men van ouds af als eene belangrijke zaak te hebben befchouwd, en geene vrouwen hebben beter tred dan de Schotfche. Het is gebruiklijk, dat een goed dansmeester in eene bijzondere zaal aan veelen te gelijk onderwijs geeft. De dansmeester STRANGE heeft deze foort van onderwijs tot eenen hoogen trap van volmaatbeïd gebragt. De groote balzaal is zijn fch ooi vertrek; hij gaat Hechts naar de boarding Schools, waar men altijd een groot aantal jonge ïncisjcns bij één vindt. Hier door beeft hij reeds een 60 of 70,000 rijksdaalders verdiend, 's Winters is 'er alle zaturdag ochtend openbare les,, het welk zij practifmg (oefening) noemen. Het goed gezeifebap uit de geheele ftad is daar dan vergaderd, cn jk heb'er menigmaal van 5 tot óoo perfonen bij één gezien. Buiten dien vinden 'er eenige openlijke bals plaats, die in de daad een bekoorlijk gezicht opleveren. Vier of vijfhonderd jonge meisjens van 6 tot 16 jaar oud danfen alle lborten van Menuets met allerlei variatiën tot aan het groot Opera ballet toe. Deze fraaije kinderen, gedost in een wit Grieksch gewaad, verficrd met pluimen en bandeliers van de kleur haarer boarding School, danfen bijna alle zeer goed en eenige uitnemend. Ik heb Misf. a. 0binson een Solo zien danfen, dat haar op het Theater te Parijs goedkeuring zou verworven hebben. Zij had eene bedaardere zuster, die niet meer openlijk danste. De Direéteurs van de Opera hebben aan de familie jaarlijks 2000 ponden fterling geboden, maar zij heeft dit aanbod van de hand gewezen, offchoon de-geheele huishouding van eene bediening leeft, die de Vader heeft in het Register Office, en die nog geen 400 pond opbrengt. Deze kinderen'danfen in het midden van de groote zaal, die  JÖO OVER DEN HEERSCHENDEN toN die rondom met Amfitheaters van banken bezet is , alwaar ik wel 300 met 1'maak gekleede meestal fchoone vrouwen zag. Mr. corri, een beroemd leermeester in het zingen en op het klavier, richtte foortgelijke openlijke Academiën op, waar ik eene Misf. hunter en de oudfte Misf. robinson met uitnemende bekwaamheid en kunst het klavier zag fpelcn, en verfcheiden andere zeer fraai hoorde zingen. Ik had in den beginne zeer veele bedenkingen tegen deze manier van opvoeding , waar door men de kinderen tot virtuofen opleidt , en tegen de gewoonte, om zoo openlijk zich te moeten vertonen; het viel mij möeilijfe te begrijpen , hoe deze jonge meisjens zulke goede huisvrouwen konden worden en over het geheel genomen zoo wél onderwezen konden zijn. Ik geloof ook nog, dat het vroegtijdig zingen van groote Aria's het echte talent tot de muziek, en vooral derzelver gebruik ter vervrolijking van kleine gezelfchappen, benadeelt, als mede dat menig meisjen, dat veele talenten tot de danskunst heeft, die zaak,te ernltig behandelt. Ik heb evenwel bevonden, dat het veel gewigtiger nadeel, waar voor ik ten aanzien van haar karakter vreesde, door de algemeenheid van de gewoonte, door het zeer groot aantal kinderen, die zich te gelijk vertonen, en waar onder dus maar zeer weinige uittekende talenten worden opgemerkt, door de lange gewoonte, terwijl zij vroeg beginnen en 'er haaren tijd juist dan het meest aan beiteeden , wanneer de ontwikkeling der lichaamskrachten het hoofdoogmerk van de opvoeding is , dat door dit alles het gevoel van eene ijdele verwaandheid zeer verminderd wordt. Ik zag deze kinderen even zoo onbevangen en vrolijk danfen en fpelcn , als of zij geheel alléén waren. Nergends heeft men ook geftrengere begrippen vau vrouwhjke deugd, dan hier; men moge alhier, gelijk overal, verveelende echtverbindtenisfen aantreffen, maar mmmer hoorde ik van eenig flecht huwelijk, cn ik twijfel er nog aan, of niet dat gerust genot van zijne gezellige dagen, het welk den aanfehouwer eentonig voorkomt, groote bekoorlijkheden hebbe voor hem, die niets meerder tot zijn geluk nodig heeft , dan zijn gevoel. Men moet met vergeten , dat de waare vreugde niet Jacht , cn dat de behoefte van geltadige veritrooijing, le-  IN Z^KER GELEERD GEZELSCHAP TE EDINBURG. 56*1 ledigheid van ziel , de behoefte van een geduurig gefprek, gebrek aan denkbeelden, de behoefte van aanprikkeling tot vrolijkheid, een hebbelijk gebrek aan vrolijken moed voorönderftelt. Het is eene alöüde opmerking , dat bij verdrukte volken het meest gelacht wordt. Dat de echtvcrbindtenisfen wél uitvallen, is een zoo veel te zonderlinger verfchijnfel , naardien de meeste Schotten buiten lands hun vermogen opdoen , laat te rug-komen, en gevolglijk de ouderdom der meeste echte lieden zeer ongelijk is. Het is waar, veele deugden vailen ligter te beoefenen op den 561ten als op den 4often graad; maar men heeft nogthands veel aan het algemeen gevoelen toe te fchrijven, dat bij voorbeeld Ladij * * * tot hier toe belet heeft, in zeker gezelfchap opgenomen te worden, om dat zij, van haaren eerften man gefeheiden, eenen anderen gehuwd heeft. Een tweede huwelijk ziet men hier bij de vrouwlijke Scxe zeer zeldzaam. Goedkoop is het te Edinburg niet; nogthands leeft menige familie zeer goed van 3 of 400 ponden fterling, en maar weinigen verteeren 1000 pond. Men houdt dit onderfcheid dikwijls niet genoeg in het oog. Wat Londen zoo veel duurder maakt, is gelegen in de herhaalde bezoeken , kostbare openbare vermaken , eene groote menigte ftaatlijke Equipages voor een en dezelfde huishouding, de menigvuldige verandering in de kleding der Dames, dikwijls herhaalde feesterijën, bals enz. de luxe in meubelen en lieradiën, onder anderen van natuurlijke bloemen , het befchilderen van de vloer met waterverwe, dat menigwerf eenige honderd ponden flerling kost; maar hoofdzaaklijk het groot aantal van kostbare bedienden , naardien één bediende te Londen bijkans zoo veel kost, als hier vier. Zulks moet het geval wezen aan eenen oord , alwaar één man met eenige Industrie in eenige kunst of handwerk 2 ja 4 Guiniën wceklijks verdienen kan, alwaar de wetten geen onderfcheid maken tusfehen den bedienden en zijnen Heer, en waar de zeden nog meer tot deze gelijkheid toebrengen. Ieder redelijk denkend man moet wenfchen, dat de kostbaarheid van zulke menfehen, gehuurd tot eene bezigheid, die niet het minfte waare voordeel aanbrengt, algemeen en wel dra zoo groot moge worden, dat de zedenverpestende weelde genoodzaakt worde, zich tot een noodzaaklijk aantal te bepalen. Nooit zal ik vergeten de berekening, vau eenen Engelschman te Napels , dat zijn j II.DEEL. MENGELST. NO. 12. Nll K**  jöa OViiR DEN HEERSCHENDEN TOON kamerdienaar (butler*) hem meer kostte dan twee volanti, drie lakeiten en een koetfier van eenen Italiaanfchen Prins. Natuurlijk richt zich de maatftaf der milddadigheid naar de overige behoeften en zijn deze uitgaven hier veel minder dan te Londen, ft fpreek niet van de milddadigheid, welke iemand, die het geld wél weet te hefteden, aldaar dikwijls in eenen zoo hoogen graad beoefent, dat zulks menig eenen verkwisting zou toefchijrten, maar van het geen elk bijna, wegens het publiek gevoelen, meent te moeten geven. Dit is hier zekerlijk veel minder en ik heb het met weerzin gezien, dat weinige Edinburgers het belachlijke (om eene zachte uitdruïdring te gebruiken) begrepen van een hoogzwellend bericht aangaande de almoezen , in iedere nieuwstijding bijna voorkomende, medegedeeld door de gevers zeiven, eik op hunne landgoederen of in dc ftad eenige guiniën, dikwijls maar één, of eene kar fteenkolen onder de armen hadden uitgedeeld. De Univerfiteit draagt veel bij tot den bloei van de ftad en heeft te grooten invloed op de verlichting der overige voiksklasfen gehad, om niet eenige opmerking te verdienen. Het getal haarer ftudenten, dat in 1763,500 uitmaakte, is nu zedert verfcheiden jaaren tusfehen de 12 en 1300 geweest, behalven het geen men den Grapiar School noemt, alwaar 500 knapen ter fchoole gaan. De Heelkunde; de pracrijk en Theorie van de Geneeskunde, de Scheikunde, de boven Natuur- cn Zedenkunde worden, te oordetien naar het geen ik zelf'er van gehoord heb cn in zoo verre ik 'er over oordeelen kan, hier beter geleeraard dan ergends anders. Dit weet ik zeker, dat de Schei-en Landbouwkunde nergends zoo goed gelezen worden. Het fonds der Univerfiteit is zeer gering. De bczoldingen zijn maar tusfehen de 50 en 100 ponden fterling. De geheele toeltel is zeer Hecht en de Bibliotheek beftaat, de boeken uitgezonderd, die uit de Stationers Hall, wanneer de Schrijvers hun Privilegie voor 14 jaar krijgen, aan dezelve geleverd moeten worden, uit dé gefchenken van de Studenten bij hunne infehrijving Tbt Academieburger. Kostbare werken echter worden gewoonlijk zonder Privilegie gedrukt, naardien de nadruk daar van zich zelf verbiedt. Offchoon de Staat niet veel voor de Geleerden ter de. X wVl .0*1 'j '• - 'zer  in zeker geleer i> gezelschap te edinburg. 563 zcr plaatfe doet, worden evenwel Letterkundige werkzaamheden niet ligt ergends beter betaald. Ieder Collegie geldt 3 guiniën voor de 6 maanden, en ieder Coilegie, dat fterk getrokken wordt, heeft een 300 tot 400 toehoorers, dat maakt 5 tot 6000 rijksdaalders voor 150 voorlezingen. Tusfehen de jaaren 1750 en 1760 had hu me zijne twee eerfte banden der Engelfche Gefchiedenis voor 200 ponden fterling,eu robertson twee banden der Gefchiedenis van Schotland voor 600 ponden verkogt. In het jaar 1783 kreeg iiume voor de rest van zijne Gefchiedenis 5000 pond en robertson voor zijn tweede werk 1500 pond. — Dr. el air heeft voor zijne Leerredenen verfcheiden duizende ponden fterling ontvangen , behalven nog een penfioen van 200 pond in het jaar, zoo lang hij leeft. Ik heb het nooit kunnen dulden, dat men het eenen Schrijver verdenkt, wanneer hij de verkoop van zijne Schriften als eene kostwinning befc-houwt. — Ik ken geene, die eerwaardiger is en waarbij de eigendom onbetwistbaarer wezen moest. Het Privilegie voor 14 jaaren komt mij een verftandige middenweg voor tusfehen het monopolie, dat de uitbreiding der verlichting moeilijk maakt, en de toegeeflijkheid omtrend de nadrukkers, die de moeilijkfte en algemeen nuttigde infpanniug tot den minst beloonden arbeid maakt. Hier kan iemand een jaar of tien aan zijn werk ten koste leggen en wordt daar voor betaald. Ik geloof dus niets te zeggen, wat de hoogachting voor de Schotfehe Omleerden zou kunnen vermin 'eren , wanneer ik aanmerk , dat hier, gelijk overal, voordbreugfels worden geleverd, voor welker navraag een zekere markt of bepaalde prijs is, en dat ik aan deze omftandigheid de groote menigte vau meesterftukken toekenne , die Schotland zedert 30 jaaren heeft opgeleverd. Het valt eenen hume gemaklijker 5000 pond te bekomen, dan een kruk, om < pond voor een pamphlet te krijgen; bier eischr meu meesterftukken, maar men beraalt ze ook en daarom worden zij ook geleverd. Geen Hof, Minister of Bijzit beflischt derzelver waarde, maar een publiek zoo onafhanguik in zijne oordeelvellingen als ergends. Aan deze voordeelige omftandigheden dus heeft Schotland gcwislük ten deele zijnen hume, smith en steNn2 wart  504 over den heeuschenden toon wart te danken, drie der grootfte geniën, die de laatfte helft van onze eeuw gezien heeft. Hume's waarde als Gëfehiedfchrijveï is beflischt: als bovennatuurkundige vergeel ik hem gaarne zijne twijfelzucht, waar door hij den nevel heeft weggeruimd, door welke fchooifche en andere vooröordeelen de eenig4 lte foort van waarheid verduisterden, die in ons gezichtsperk ligt. Smith heeft ten opzichte van het geluk der menfehen en Staaten misfehien meer gedaan', dan eenig ander Schrijver. Zijn in het verlicht gedeelte van Europa die bekrompen baatzuchtige grondbeginfelen verdweenen, waar bij men de vorderingen van vreemde Industrie als een nationaal verlies befchouwde; vindt het haatlijk (tclfcl van prasmiën en verboden dagelijks minder verdeedigers onder hen, die regecren ; begrijpt men beter den invloed der Industrie en van den welftand der grootfle van alle Manufacluurcn , van den Landbouw naamlijk, op het geluk en de (lerkte van den Staat; begrijpt men , dat het vrij gebruik van alle krachten te gelijk juist het gebruik is, voor den Staat op den duur net allervoordeeligst; men heeft zulks aan hem te danken. S te wart zal men eerst in de volgende eeuw keren kennen: in zijne Philofophij of the human Mtnd heeft hij flechts Hukken en brokken geleverd , die in Engeland veel meer opzien zouden gebaard hebben , hadden de Engelfchen geen tegenzin in de bovennatuurkunde, naardien zij op de Schooien nog fteetls tot walgens toe ARistoteles belludeeren moeten, en de vorderingen bij die weinigen , die 'er zich aan toewijden, nog worden verhinderd door hun geloof aan de onfeilbaarheid van locke , gelijk in de natuurkunde door hetzelfde blind geloof aan newton. Behalven deze mannen hebben zij in de laatfte 30 jaaren robertson gehad, wiens gefchiedenis overal in handen is; Lord ka mis, dien bekenden bovennatuurkundigen , die mede Schrijver is van den Gentleman farmer, een Boek, dat een Wijsgeer voor den Landman fehreef, het beste van die natuur in geheel Engeland. Zijn Elrtnens ofCriticism zijn bekend. Sr. david dalriimple heeft Annalen gefchreven. Sr. john dalrij mple fehreef Memoriëa over Grootbrittaniën ten tijde van Koning william. Orme fehreef een Klaslick  ik zeker crlesrd gez2lschap te bdinbttrc. 55 fick werk over de Industrie. Dr. watson eene Gefchiedenis van philips den Ilden. Home, d a ijglas , een der beste Treurfpelcn op het Engelsch Theater. Cambell een Wijsgeerig werk over de Rhetorica, dat zijn, offchoon zeer oordeelkundig, werk over de wonderen niet liet vermoeden. Tijtler de vader, eene verdediging van de Koningin mar ia, eene naam, den Torrijs , waar toe hij behoorde, zeer dierbaar; de zoon, eene proeve over vertalingen. (Deze Haat op het punt van Opperrechter te worden , en dan zal de uitgave zijner voorlezingen over de algemeene Gefchiedenis een der populuirlte cn elegantfte Boeken worden in dit vak. De verdienstlijke proeven van reid, om de bovennatuurkunde tot de ervaringskunde te rug te brengen; de belangrijke Verzameling van f e r g u s o n over de Wijsgeerige Zedekunde; de Minstrel van beattie, een uitmuntend Gedicht, dat ons den bovennatuurkundigen in hem doet vergeten; beide de gregorijs, cüllen, monro, bell, lieden van veel verdienHe in de Genees- en Scheikunde; black, de Vader der Scheikunde, blair, die klasfieke Rhetoricker en uitmuntende Volksleeraar; henrij mackenzie, macpherson, die de grootfte dankbaarheid verdient en zich aan de algemeene eerbiedbetooning onttrekt, welke men voor zijnen Osfian hem wil opdringen; brijdone en moore, Reisbefchrijvers, die niemand zonder deelneming leest, en onder welken men den onlangs geftorven bruce toch ook mede heeft te rekenen« alhoewel zijne uitvoerigheid dikwijls zijne geloofwaardigheid heeft benadeeld; smellie, die een populair Boek over de Natuurlijke Historie heeft gefchreven; gillij, de Schrijver van de Griekfche Gefchiedenis; adams, de geleerde Uitgever der Romeinfche Oudheden; Sinclair, van wiens verdienden ten aanzien der Statistiek ik reeds lange gefproken heb: deze rijke oogst bevat nog op verre na niet alle de goede Schorfchc Schrijvers zedert 30 jaaren, maar enkel die allen, waar over ik heb durven wagen mijn oordeel te vellen. De Koninglijke Sociëteit alhier werdt in het jaar 1783 opgericht en beeft drie banden van haare Transactiën uitgegeven, die zeer veele goede Verhandelingen bevatten. 'Er zou een vierde baud uitkomen , die eene tweede belangrijke Verhandeling van plaijfair, Nn 3 over  566 SIEGE TAMME S. over de Astronomie der Braminen , benevens n ugald stewarts leeven van d. robertson moet bevatten. siege t a mme s. 7 n het Noordelijk gedeelte van de Groninger Ommelan.-* den , niet verre van het dorp Leens , woonde voor eenige jaaren , en is waarfchijnlijk nog in leven , een Landman, die, indien grootheid van ziel en werkdadige menfchenliefde voor kenmerken van den waaren Adeldom te houden zijn, voorzeker den naam van Edelman verdiende. Deze man siege tammes geheten, diende in zijne jeugd als knecht bij een Boer, en begaf zich vervolgends in het huwelijk met eene Boerenmeid. De geheele rijkdom, dien zij bij malkanderen bragtcn, beiiond, behalven den adel der ziel , waar in zij voor niemand behoefden te zwigten , en behalven eenig armoedig huisraad en boerengereedfchap, in gezonde, aan den arbeid gewoone leden. Doch de bewustheid van thands voor zich zeiven, en elk voor zijne geliefde, te arbeiden gaf hun dubbele krachten , en de liefde verzoette eiken avond de moeijelijkhetien van den afgelopen d..g , terwijl de tevredenheid elke fobere maaltijd imakelijk maakte. Van jongs af niet in weelde opgetogen, was hun arbeid meer dan toereikende om hunne behoeften te vervullen , en , daar menschlievendheid in beider hart huisvestte ,■ fchoot 'er altijd iets voor den behoeftigen en noodlijdenden natuurgenoot over. Hadden zij geen geld, zij hadden ten minften altijd brood, om den hongerigen te fpijzen; en dit te doen, hielden zij minder voor verdienfte dan voor pligt; want zij oordeelden, en wel te recht, daar de Voorzienigheid hun meer fchonk. dan zij in hunnen levenskring volftrekt behoefden, dit als een' wenk van dezelve te moeten aanmerken , om anderen, die minder genoten , of met ellende en gebrek te kampen hadden, bij te ftaan; en dezen wenk niet te gehoorzamen, was in hunne oogen de fnoodftc ondankbaarheid. Zij oordeelden ook, dat het hunne zaak niet was, om bij elke weldaad angstvallig te onderzoeken, of hij, die daarom verzucht, uezelve waardig was en een recht gebruik.  siege t a m m e s. ;6j brink daar van zoa maken; maar dit voor elks eigene verandvvoording overlatende, volgden zij den oorfprong van alle goed na , die zijne zou laat opgaan over goeden en boozen, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Nimmer wierdt de frnekende armoede onverhoord aan.hunne, deur afgewezen, maar na vermogen gevoed, gekleed of op eenigerleie andere wijze geholpen. Dit ging zoo verre, dat fommige nabuuren en bekenden zich aan de milddadigheid en gastvrijheid van siege en zijne vrouw ergerden, cn met alle zekerheid meenden te kunnen voorfpellen, dat deze lieden nimmer rijk zouden worden , maar veeleer zich zeiven zouden bederven. Doch juist het tegendeel gebeurde. Hij, die zijn evenbeeld niet anders dan met goedkeuring kan aanfehouwen, zegende hen zoo zichtbaar, dat de laster verltomde. Want, niet tegenltaande hunne onophoudelijke vrijgevigheid, niet tegenflaande hun echt niet onvruchtbaar bleef, en dus de behoeften cn noodwendige uitgaven vermeerderden , groeide nogthands hun vermogen , en met het zelve hunne milddadigheid, dagelijks aan, zoo dat siege tam.mes, eer twintig ja?ren verlopen waren , onder de gegoedfte landlieden van dien oord geteld mogt worden. Met recht mogt hij derhalven zeggen, het geen zijn gewoone andwoorcl was , wanneer men tegen zijne buitengewoone mildheid eenige bedenkingen inbragt: Hoe meer ik geef, hoe rijker ik word. Het was in het jaar 1788 , toen ik door eenen vriend, die niet verre van de woning van dezen landman zijn buitenverblijf had, bij denzelven ingeleid wierd. Deze yriend had mij van dien man en iteszelfs beminnenswaardig huisgezin zoo veel goeds gezegd , dat ik mijn verlangen, om met het zelve kennis te maken, niet wederllaan kon. Dit verlangen was inzonderheid opgewekt, door de mededeeling van een geval , het welk korts te vooren gebeurd was, en de edelmoedigheid dezer lieden in het helderst daglicht plaatlte. Dau , hoe groot ook mijne verwachting ware , wierdt dezelve nog door de ondervinding overtrofien. Gulle eenvouwige openhartigheid ftond op het voorhoofd vau alle de huisgenoten gefchreven , tevredenheid en een goed geweten 'lachten uit aller oogen; onderlinge liefde, gedienftigheid en toegevendheid, ltraalde in alle de verrichtingen van dit huis» Nn 4 ge-  J68 3 1 r g E t A m m E s. gezin door; zagtmoedigheid in liet bevelen, bereidvaardigheid m het gehoorzamen ; rnet één woord , alle die huislijke deugden, die alleen het leven gelukkig kunnen maken , en echter zoo fchaars in de werkelijke wereld ais menigvuldig in de Romans gevonden worden, fchenen zich hier verëenigd te hebben , om een voorbeeld van een gelukkig huisgezin te leveren en het menschdom te leeren, dat, zo deze aarde een tranendal is, zij dit alleen is door de boosheid der menfehen, en dat deugd en menfchenliefde dezelve weldra in een Eden zouden herfeheppen, indien zij Hechts door elk zoodanig beoefend wierden , als hier gefehiedde. Het bedoelde geval, het welk te ongemeen is, om het niet. wereldkundig te maken, is het volgende: - Het gebeurde op een' achtermiddag, dat eene arme Vrouw, die hoog zwanger was, aan de deur van onzen landman om een aalmoes verzocht. Do vrouw van het huis, die juist zelve haar ontmoette, ontdekkende den toclland, waar in zij zich bevond, nodigde haar in huis, en bood haar, na eenige omHandigheden uit haar vernomen te hebben, haar huis tot een verblijf aan, om den tijd haarer bevalling en herHelling af te wachten. Met vervoering van blijdfchap wierdt dit aanbod gehoord en aangenomen. Terftond moest de arme vrouw zich van haare ellendige plunje ontdoen, en linnen en klederen, die de boerin haar gaf, aantrekken. Siege was niet te huis; doch bij zijne te rug komst door zijne huisvrouw van alles onderricht zijnde, keurde hij haare handelwijs goed , en verwelkomde zijn nieuwe gast met de hartelijkheid van een warm dcclncemend vriend. 'Er verliepen nog eenige dagen, eer de arme vrouw beviel. In dien tusfehentijd wierdt het kindergoed van de boerin enz. voor den dag gehaald en alle toebereidfelen gemaakt, op dat 'er niets , wat tot gemak van moeder of kind dienftig konde zijn, mogt ontbreken. En toen de dag der verlosfing daar was, wierden de buurvrouwen, als naar gewoonte famengeroepen en deftig onthaald. Vervolgends wierden moeder en kind op 't zorgvuldigst opgepast en verzorgd , niets , wat aan beiden "tot gemak of verkwikking kon ftrekken, verzuimd, met één woord, alles gedaan, wat men , indien de vrouw van oen huize zelve zich in dien ftaat had bevonden, zoude hebben, kunnen doen, Een;-  SIEGE TAM MES 560 Eenige dagen diarna wierdt het kind gedoopt, en de gantfche buurt, naar lands gebruik, ter feest genodigd en deftig onthaald. Onder de maaltijd wierdt door de vrouw van het huis aan de Vroedvrouw haare gewoone beloning aangeboden, doch door deze eerst van de hand gewezen, en eindelijk, op herhaald aanhouden, alleenlijk aangenomen, om dezelve aan de arme vrouw ten gefchenke te geven. Dit voorbeeld wekte de edelmoedigheid van alle de aanwezende gasten, (onder welke zich de buisvrouw van mijnen vriend, uit wiens mond ik dit verhaal ontleend heb, mede bevond.) Allen toonden zich bereid, om het zelve te volgen, en de huis vader ging, daar toe aangezocht zijnde, de tafel rond, en verzamelde eene aanzienlijke fom voor de arme vrouw en haar kind. Zoo veel vermogen goede voorbeelden op harten, die nog niet ten eenenmaale voor het fchoone der Deugd ongevoelig geworden zijn, offchoon zij anders te traag mogten zijn, om uit eigen beweging eene edele daad te verrichten. Mogten daarom de zoodanigen, die van God met tijdelijk vermogen boven veelen van hunne natuurgenoten gezegend zijn, hun best doen, om anderen in weldadigheid voor te gaan, en dus aan hunne duure verpligting in dezen beandwoorden ! — Mogten zij, ten einde deze hunne verpligting te beter te befeffen, bedenken , dat zij alleenlijk Rentmeesters der Opperlfe Goedheid hier op aarde zijn, en van hunne getrouwheid in het gebruik maken van de hun toevertrouwde goederen eenmaal rekenfehap en vcriindwoording zullen moeten afleggen'! Dan fpoeden wij ten einde met ons verhaal: Toen na verloop van eenige weken de arme vrouw volkomen herlteld was en zich gereed maakte om te vertrekken , wierdt haar niet flechts het ingezamelde geld ter hand gefield , maar daarenboven het kindergoed der boerin, cn, voor haar zelve, klederen en linnen ter verfchoning gefchonken. Dus nam zij , wei toegerust, onder een' vloed van tranen, onder het uitboezemen van, door fnikken afgebrokene, dankbetuigingen en zegenwen fel i en , affcheid van haare meiiscblievende vrienden, die hunne tranen met de haare vermengden. Zie daar eene eenvouwigc, maar waarachtige fchets van de denk- en handelwijze van menfehen, die de deugd alleen om haar zelve tonen te beminnen, cn wier namen Nu 5 wij  57® het besmettend vermogen wij daarom wenschtcn der vergetelheid te ontrukken, en hen aau anderen, ja ware liet in onze magt, aan de volgende eeuwen ten voorbedde, ter navolging voor te ftelien. het besmettend vermogen der ongebondenheid, in een treffend voorbeeld vertoond. pRICUS edelmann, was dc eenige zoon van ■L* christiern edelmann, een rijk Koopman te Koppenhagen. Zijne beminnelijke geaartheid en goed verftand, werden verhoogd door de voordeden eener deftige opvoeding. Dan, nadat hij de ftudten, welke voor zijnen ftand niet ongepast geoordeeld werden, volbragt hadde, en nu gereed ftond, om zich in den Handel met zijn' Vader tc begeven, geraakte hij ongelukkiglijk in kennis, met eenige jonge lieden van een verpligtend, doch zedcnloos gedrag. Onder anderen, was 'er een perloon, aanmerkelijk boven hem in jaaren, geysier genaamd, afkomftig van een aanzienlijk Geilacht in Jutland, vau een aangenaam voorkomen, en ihnemendeÜ omgang, doch die een'grooten rijkdom, door zijne Ouders hem nagelaten , had doorgebragt, en thands geene andere middelen van beftaan hadde, dan het grof fpeelen waar in hij ongemeen bedreven was; deze Man werdt de voornaamfte vriend van ericus. Onnodig is het, de beleefdheden, vleierijen en plans van verleiding, welken gefmecd werden om hem tc verftiïkken* op tc noemen Zij waren niet veel in getal. Vrolijk, leevendig, niet argwanend, in den meesten gloed der hartstogtén , en opgeblazen door den waan en de hooggevoelendheid der jeugd, begon hem alle dwang te vcrveelen, en werden alle ernftige of gewigtige bezigheden hem fmaakloos. De vermaningen van zijn' Vader, hadden geen' invloed, cn de fpöorèn van het goed onderwijs dat hij genoten hadde, werden ten eenemaal uitgewischt. Doch fchoon hij even zoo losbandig werdt, als zijne nieuwe medemakkers, was hij nog geenszins zoo afgerecht op de looze kunstgrepen en bedriegerijen der ondeugd, als zij. Door hun voorbeeld vervoerd, en door hunne fnoode grondftdlmgen verpest, werdt hij thands de fpeelbal vau hunne  der ongebondenheid; 571 he listige hebzucht. Dagelijks verloor hij aanmerkelijke lommen, door het fpel. Zijne bronnen waren weldra uitgeput. Thands een (laaf geworden van breidelloze lusten, beroofd van geld, zonder krediet, door alle braven gefchuuwd, en nu ook veracht door zijne fnoode en onmeedogende makkers — is het wonder dat hij wanhopend werdt? Doch hij werdt iu zijne moedloosheid te keer gegaan^, door de fchijnbare vriendfehap van geysler. „Gaa," zeide hij: „ tot uwen Vader* Gij zijt zijn eenige Zoon. „ Hij bezit groote fchatten. Uw gedrag is niet beris„ pel'ijker, dan dat van anderen. Of zoudt gij denken „ dat uw Vader, in zijne jeugd, ook niet zijn vermaak ,, nam, en zooveel geids verteerde als zijn fortuin toe„ liet? Hij zou gewis een onrechtvaardige en onnatuur,, lijke Vader moeten zijn, indien hij weigerde, u uit j, de verlegenheid, waar in gij u bevindt, te redden Genoeg zij het, te zeggen, dat zijn Vader, verdrietig over zijne dwaasheden, vergramd door zijne buitenfporigheden, en eindelijk moede, van hem langer, zoo als hij reeds menigwerf, zelfs boven mate, gedaan hadde, door het verfchaffen van geld, gelegenheid te geven, om in zijn verkwistend gedrag voord te gaan, thands niet 'Hechts hem van de hand wees, maar hem van dehand wees met eene ftrengheid, welke zijn gedrag verdiende. De Jongeling was ten hoogden misnoegd. Zijn verleider billijkte zijn ongenoegen, en prees het zelfs; hij noemde het verftand, en wond het op, tot wraakzugt. Wraakzugt tegen eenen Vader! — Dan geysler had een duilter en diep verholen oogmerk gevormd, om zich van edel man ns bezitting meester te maken. Tot dat einde, nam bij de tegenwoordige gelegenheid waar, om diens onbedachrzamen zoon ongemeene vriendfehap te bewijzen. Hij befchikte hem, uit zijn eigen fonds, door list en . bedrog bij een gefchraapt, zoo veel gelds, als hij nodig had, om zijns Vaders huis te verlaten, en zich naar Èlfeneur te begeven. „ Onthoudt u daar," zeide hij, ,, een korte poos, en ik zal op de eerie of ,, andere wijze wel weten tc bewerken, dat hij uwe „ 1'chulde betale, en gij onbefchroomd , en met geert ,, minder glans dan te vooren, kunt te rug keeren." Met verrukking betuigde ericus zijne dankbaarheid, eu zijn valfcht vriend liet zich deze gelegenheid niet ont-  57* HET BESMETTEND VERMOGEN ontglippen, om zijn misnoegen tegen den braven chrijtiern al «erker aan te vtfuren. De jonge edelmann was niet veele dasen te Elfeneur geweest, toen hij eenen Brief ontving van gbyslek . van dezen inhoud: „ Indien ik onnozel genoeg was, Waaralle Vriend I om „ de tabe.s der Geestlijken te geloven , dan zou ik zeggen dat „ er eene zonderlinge befchikking der Voorzienigheid, ten uwen „ behoeve had plaats gegrepen. Zoo aanftonds wordt mij be„ richt, dat uw onimenschie Vader dood is; eene piotslijke be„ roei te volbragt haaren pligt in ééuen oogenblik. Haast u, „ derhalven, mij te komen vinden, in het Barkenbosch, op u>v »' rï rT~ of llever uw — L;-ndhuis, digt bij de Zee, tuf„ fchen Elfeneur en Koppenhagen. De oude Vent is geftvrven „ zonder Testament; dus zijt gij eenig en alleen Erfgenaam van „ alle zijne fchatten. Haast u om bij mij te komen, op dat wij „ (amen de nodige fchikkingen maken , met opzicht tot uwe „ wederverfchijning in deze Hoofdftad. — Uw altoos getrouwe „ en toegenegen geysler, " Deze Brief, men moet het bekennen, verwekte in het hart van Eiucus zeer hevige aandoeningen. Hij ftortte eenige tranen, en gevoelde eenige wroeging. Hij las den Brief andermaal; en was bezig, onder fterke gemoedsbeweging, denzelven toetevouwen, wanneer bij. door een Expresfe, het volgend Briefjen van zijnen Vriend ontving: „ Zoo even hoor ik, dat uw Vader lajt „ gegeven had, om eene Afte te fchrijven, bij welke gij onterfd „ wierdt, en uwe Goederen vermaakt aan ti Geysler viel terftond dood neder. — Maar ericu's kwijnde nog verfcheiden dagen , en vetfchpfte zijnen Vader en an, dere Aanverwandten, den droevigen troost, van zijne fchuldbelijdetns te hooren , eu getuigen te wezen van zijn oprecht en waar berouw._ Hh zeide, onder anderen , dat het hem eenige verligting m zijn lijden gaf, zijns Vaders leven gered te hebben en hem te mogen aanbevelen aan de zorg van eenen toegenegen en waardigen Neef. 6 Seneca zegt: „ Op plaatfen. waar de pest heerscht, moe.., ten wij ottf zorgvuldig wacacen , van te gaan zitten naast „ zulken, die met de kwaal befast zijn, alzoo wij daar door „ in gevaar zouden komen, en zelfs door hunnen adem aaoée„ ftoken worden. Even zoo moeten we ook, in de keuz- on,, zer Vrienden, wel toezien, dat wij geene verbindtenis maken „ met heden van een liegt gedrag." - grootheid door v o o B d v a r 1n d h eiD , of een spoedig besluit. Eme waare Gebeurenis. Wanhoop, die bronwel van groote daden, nood en ellende", woru menigmaal de grondflag tot roem bij het nagedacht. . Een Kjleê makers knecht gemakte eens, op ziine omzwerving, aan den oever van de H.vel. Wilde hii zijne reis voordzetten' dan moest hij zich met een vaartuig laten overzetten maar —hij had geen duit geld bij zich , om het veerloon te betalen. Ten uiterften vergramd op een beroep, dat hem niet eens zoo veel bad overig gelaten, waar mede hij de overtocht over een.- rivier konde betalen, wierp bij zijne reisbundel in den vloed en werdt Swldaat. Door een geregeld gedrag3, braafheid, dapperheid en moed  LOIZEROLLES. 575 moed klom hij op ven rang tot rang. en eirdelijk zag; men, in dezen voorheen zoo weinig betekenenden man , den Veldmaarfchalk van DERFFLiNGEit , die, met eene reeds afgematte Ruiterij , eene zoo roemrijke overwinning behaalde over de Zweedlche Infantelij, die anders ten dien tijde zoo geducht was, in den beroemden (lag bij Fehrbcllin. loizerolles, of de KRACKT der OUDEli l IJ k£ liefde. Eene Amcioie. Loizeholi.es, Vader en Zoon', wsren beide, in de laatfte t dagen van het Schrikbewind van robe/pierre in de gevangenis. Lazare, te Parijs. In den nacht voor den 7 Thermidor, hoorde loizerolles de Zoon zijn eigen naam oplezen onder de geenen, welke tegen den volgenden morgen tot Üachtoffers der Tirannie beftemd waren. Hij fnélt naar de verblijfplaats van zijnen Vader, om dezen nog ééns te omhelzen , en vindt hier den Cipier, die, uit misverftand, de afte van aanklagt aan den Vader had ter hand gedeld. De VaJer leest deze Acte fteekt dezelve in zijn zak , omhelst zijnen Zoon, en gaat naar beneden, met deze woorden, — „ vermoorden kan men „ mij: doch nooit vernederen" — ( lis pourront bien m'as., fasfiner, tnais jatna's mavilir"') — De Zoon wil hem nog ééns omarmen, doch de ontmenschte Cipier dopt hem terug, en zegt , terwijl hij de deur digt doet, „ Gij gedraagt u als ,, een kind, morgen zal het u beurt zijn." — De Vader verfchijnt voor den Rechter ; deze vraagt hem naar zijn naam en ouderdom: de opgave van beiden was zeer onderfcheiden van de bepaling ft. de Afte van aanklngte. — De ontmenschte Rechter, in plaats van alles naauwkeuriger te onderzoeken, veriin. dert flechts het een en ander. De oude Grijsaard,bij zich zelven bedoten hebbende, om voor zijn Zoon te fterven, liet dit ongemerkt gefebieden, buigt gewillig zijnen hals onder de C»<7lottine, en fterft. — Toen de Zoon zijne vrijheid wederom erlangde , na den dood van robhspierre , wierdt hij eerst ontwaar , dat hij zijn leven te danken had aan de edelmoedige liefde van zijnen Vader. — Tauffret ljeefc dit onderwerp bearbeidt tot eene Roman' ce, waarïn hij de eigen woorden van den Vader heeft weten in te voegen. — aam  57<* AAN DE VADERLAND5CHE VROyWEN. A A M DE VADERLANDS CUE TROUWE N. Dragen Vaderlandfche Moeders Bato's Kroost nog onder 't hart? Leeft hier nog die heldengrootheid, Nog die roem, die de eeuwen tart? Drinken hier 'de Zuigelingen Nog de vrije" moedermelk, Die hun lipjens reeds gewende Aan der Braaven gloriekelk ? Ja, Bataven! hoe vernederd, Ja; nog teelt gij Heldenkroost, Dat, waar immer ketens rinklen, Grootsch van fchaamte en wraaklust bloost. Edle, Vaderlandfche Moeders! 't Hart van de ongeboren vrucht Stemt zich naar uwe eigen harten, 't Klopt bij eiken boezerazucht.' Elke zucht, om Neêrlands welvaard, Ademt glorie voor Natuur, En ontvlamt een Godlijk vonkjen Van uw Telgens leevensvuur. Waare, Vaderlandfche Moeders! Ja, gij voedt nog Vrijheidsmin; Ja, het wicht zuigt aan uw' boezem, Nog verheven grootheid in. Juicht! gij zoogt nog Heldenzoonen: k Zie der Belgen fprekend beeld Stout gefchetst in 't glinftrend blikjen, Dat uw ziel aandoenlijk Ureelt, Zachte grootheid flraalt bekoorlijk, Zuigling! uit uw vleijend oog. Fierheid fmelt in kin-.tfehe blijdfchap, Op uw' bruinen wenkbraauwboog. Edle, Vaderlandfche Moeder*! Voelt gij 't hart niet moe Hg liaan? —» Eenmaal gespt uw manlui fpruitjen Ligt voor u — nog 't harnas aan. Spraakloos lachend kroo=t van Helden! k Juich; nooit wordt uw trouw verwrikt. Spelend voelt ge aan Moeders boezem Reeds, hoe grootsch haar hart nog tikt. Nimmer neemt uw handien, Zuigling! ! Slaafsch vergulde keetnen aan : Grootsch, als 't hart van de edele Moeder, Zal uw hart voor vrijheid liaan.  ÜÏTTRKKZRLS en BEOORDELINGEN. Verhandelingen raken de den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst. Uitgegeven door t e ij l e r s Godgeleerd Genootfchap. XVIf. Deel. Te Haarlem , bij ]. Enfchedé en Zoonen en J. vin Walré, 1797. 534 Bladz. In gr. Ojiarto. De prijs is f 3 - 15 - : (Eerfte Recenfie.) De Prijsvragen, door trillers Genootfchap van tijd tot tijd uittvfchreven , onderfcheiden zich van andere bijzonder ook daarin , dat dezeive doorgaands naar de oniftandigbeden des tijds zijn ingericht. — Onderwerpen, die meer algemeen, cn door alle tijden heen van het zelfde belang zijn, intcresferen den Lezer minder, dan zoodanige, die wel in zich zelve gcwigtig zijn, doch waarop daar te boven , door bijzondere omflandigheden de aandacht meer gevestigd wordt. — Onderwerpen , die de vrijheid in den Godsdienst en den Burgerflaat betrelfen, zijn zoo geheel in den geest van onzen tijd, zijn', "als 't ware, beltendig aan de orde vau den dag; — elk neemt 'er deel in. — Diergelijke onderwerpen liaan veeia.1 het meest bloot voor misvattingen. — Eene zekere verkleefdheid aan de eene of andere Staatkundige of Godsdienftige partij , of ook het alvermogend Eigenbelang baren de grootfte belemmeringen in de onpartijdige befchouwing en bcoordeciing van diergelijke Onderwerpen. — En het is uit dien hoofde van veel Iv-U'^g , dat men de uitfpraken van beproefde Wijsgeer. .- istende op bedaarde en naamvkeurige nafporinge--Mo-tner diergelijke onderwerpen hadre.5 cn met dezelve onteigen denkbeelden vergelijke. — De Vraag in dit Deel beandwoord , behoort tot de gemelde foort vflan Onderwerpen. Mag en behoort het Burgerlijk Beftuur eenigen invloed uit te oefenen op zaken van Godsdienst, zoo ja, — van weikeu aart en uitgeffrektheid behoort die invloed te zijn ? Dus luidt de Vraag — e-n derzelver gepastheid, voor onzen tijd , behoeft geen feelópg. Wie onzer herinnert zich niet nog de breedfprakige, — en, ten opzichte van fommigen, langwijlige , uitgerekte, herhalende cn verveelende — maar ook van anderen — bondige vertogen,- welke over dit ( hiderwerp , ter eerlie Nationale Vergadering, zijn uitgebragt; maar waarin men ook de kracht der vooröordeelen, zon niet van het eigenbelang, bij dezen en geenen zag. doorflralen. Wij verblijden ons uit nieuwe vad.uibl.ii.deel.no. 13. O o dien  578 vbbh. rak. den nat. en geopenb. godsdienst, dien hoofde , dat ook in dezen Bundel het Onderwerp wel van onderfcheiden zijden befchouwd en beoordeeld was, en het Refidtaat dier onderzoekingen ook verfcheiden was, (en hierbij moet de waarheid altoos winnen) maar die onderzoekers tevens bij a! die verfcheidenheid ook in meer dan in een belangrijk punt te zien famentrelfen, — 't geen zeker zeer veel gewigt aan dezelven bijzet. Het Andwoord van den Burger b. van rees Stads Secretaris en Leeraar der Remonftrantschgezinde Christenen te Leijden , heeft het geluk gehad , den Eereprijs weg te dragen. — Hij geeft eerst eene korte verklaring, van 't geen naar zijne gedachten met deze Vraag wordt bedoeld. — Hij omfchrijft dezelve in dezer voege: ,, Is het met den aart vau echten Godsdienst, dat is, van ,, zedenlijke waarheid en deugd, die de grondbeginfelen „ zijn van den welvaart van een Volk, beftaanbaar , „ dat een Burgerlijk Beftuur befchikkingen make om„ trend denzelven, zoodanig dat het Volk, onder wel- ke die befchikkingen worden ingevoerd en vastge,, field, wegens God, de Voorzienigheid en het Eeuwig „ leven , en de daarop gevestigde Burgerlijke pligten, zulk eene denkwijze aanneemt, als dat Burgerlijk Be„ ftuur in den tijd zal meenen nodig te zijn ter hand- having van de belangen der Maatfchappij ? Zoo ja, „ welken en hoedanigen behoren die befchikkingen te „ zijn ? — Of indien zoodanige Heilige befchikkingen „ daarmede niet kunnen beftaan, welke is dan de magt „ van een Burgerlijk Beftuur , en welke middelen mag ,, en behoort het, overëenkomftig den aart van echten Godsdienst, te bezigen, om, zoo veel van hetzelve 3, afhangt, te zorgen, dat het volk, in het naarkomen „ zijner burgerlijke verpligtingen, geholpen worde, door 3, de betrachting van zedenlijke deugd?" In dien zin de Vraag opgevat hebbende — komt zijn Andwoord hoofdzaaklijk hier op neder „ dat aan „ het burgerlijk Beftuur alle invloed op zaken van den „ Godsdienst moet ontzegt , en daaraan alleen toege„ kend mag en behoort te worden, de verpligting, om „ Godsdienst onder hunne landgenoten aan te kweken, „ door zoodanige middelen , als , overëenkomftig den ,, aart der zaake, daartoe gefchikt zijn." Met dit laatfte maakt hij een aanvang : — hij hande].t — over de magt van een Burgerlijk Beftuur in 't al-  ÜIT&EG. DOOR TËIJLERS GODCEL. GENOOTSCHAP. 579 algemeen, en over het ftuk van Godsdienst in 't bijzonder 5 over den invloed van den Godsdienst op de Maatfchappij en over de middelen , door welken Godsdienst, onder een Volk, kan, mag en behoort bevorderd te worden. —• De Schrijver haalt zijn onderwerp , als 't ware , uit den grond op. Van daar 't geen hij in den beginne van dit Hoofdftuk aangaande den oorfprong en het oogmerk der Burgcr-Maatfchappij , en aangaande de uitgeitrektheid van de magt dier geenen , aan welken hei; bezorgen van de algemeene belangen toebetrouwd is, zegt.— Hij betoogt, dat zoo min de mensch keven en vrijheid aan de Maatfchappij kan en mag afftaan , het eveneens met de vermogens van lichaam en geest gelegen zij dat derhalven ook de Godsdienst, in welken zin men dit woord opvatte, het zij als het praktikaal geloof aan de vergelding onzer daden, het zij men dit verftaa van den uitwendigen Eerdienst, of ook van zekere bijzondere waarheden des geloofs — nooit ter bellisfching van het Burgerlijk Beftuur kan, noch ook, bijaldien dit mogelijk ware behoeft te liaan , vooral ook, om dat alle bepalingen, welke door eenig Burgerlijk Beftuur gemaakt zijn omtrend den Godsdienst, geenszins Godsdienftige denkwijze en gevoelens, maar alleen uitwendige daden, als de groote hoofdzaak, hebben bedoeld; waarom dezelve op de waare Godsdienftigheid der Ingezetenen nooit eenigen voordeeligen, maar veeleer omgekeerd , eenen nadeeligen invloed hebben gehad. — Men dient hier wel in het oog te houden , dat de Schrijver fpreekt van zoodanige bepalingen , waardoor een zekere wijze van Godsdienst wordt vastgelteld of gehandhaafd.— Niet, dat hij aan het Burgerlijk Beftuur allen invloed op waare Godsdieuftigheid , op waarheid en deugd, wil ontzeggen; verre van daar. Dan deze is maar een zedelijke onmerkbare invloed, die van het algemeen verband der dingen afhangt, en die genoegzaam gewettigd wordt, door die vrij algemeen erkende waarheid, dat een Volk zonder Godsdienst niet gelukkig zijn kan. — Eer hij echter dezen invloed breedvoeriger ontwikkelt , handelt hij vooraf (in het tweede Hoofdftuk) over den invloed van den Godsdienst op de Maatfchap' pij. Freflend, in de daad, is 't geen de Schrijver zegt van. het Befhuir en de befcherming der Godlijke VoorzienigOo 2 beid,  580 VËEII. HAK. DEV NAT. EN OR0PENB. GODSDIENST, heid , over de Burgerlijke Maatfchappif. — Die waarheid wordt niet alleen in 't algemeen vastgefteld en aangewezen, maar hijzonder toegepast op de zcdenlijk goede en kwaade bedrijven , cn derzelver belooningen en ftraffetv: naardien een (laat, faamgeftéld nirzedenlijke wezens, ook een zedenlijk lichaam is, vatbaar voor beloonins cn flraf, en, daar dezelve alleen zijn aanwezen heeft op deze wereld, cn als zoodanig niet overgaat in eene volgende buishouding, ook deze belooning en flraf in dit leven moet vinden. Op rlezen redelijken grondflag bouw: hij de leere van den invloed, dien de Godsdienst op 's volksgeluk heeft; ,, Godsdienst, naamlijk, in den zuiveren zin des woords genomen, betekenende het gevoel van dc betrekkingen tusfehen den Schepper en het fchepfel ; de overtuiging, dat het voldoen aan die betrekkingen de grootfte behoefte van den mensch , en alzoo zijn hoofdbelang is: en den wil , om alle de vcrpligringcn, uit deze betrekkingen voord vloeiende, of daarop rustende te volbrengen." — En deze Godsdienst is noodzaaklijk in dc Maatfchappij, om dat zij de eenige waarborg is , dat ieder Burger aan zijne betrekkingen cn verpligtingen voldoen zal, ook dan wanneer hij veilig de wet zou kunnen overtreden ; zonder dezelve kan 'er ook in de gezellige famenleving geen waar genoegen worden gefmaakt, — geen geluk plaats grijpen. Zonder dezelve zal 'er geen vertrouwen tusfehen Beftuurers en Ingezetenen kunnen plaats grijpen. — En deze Godsdienst is het, welken de Burgerlijke Beftimren door derzelver invloed behoren aan te kwecken. De middelen hiertoe worden in het derde Hoofdftuk opgegeven. Dezelve zijn van tweeërlei aart, of behorende tot de Conftitutie van een volk en voordvloeiëndc uit den aart der Burgerlijke Maatfchappij; of ook reeds in den ftaat der gezellige zamcnleving invloed op den Godsdienst hebbende. — Zie hier de eerstgenoemden. ™ ï. Elk Burger moet befchermd worden bij zijne vrijheid in het ftuk van Godsdienst. 2. Het Burgerlijk Beftuur behoort geene ftellige befchikkingen te maken omtrend het ftuk van Godsdienst. 3. Elk behoort in het ftuk van den Godsdienst de onbeperkfte vrijheid te genieten. — 4. De Burgerlijke Wetten moeten weinig, eenvouwig, klaar, en de daarbij bepaalde ftraffen duidelijk aangewezen zijn; maar naauwkeurig ter uitvoer gebragt worden. — 5. Zij die in eenig bewind of in den dienst des  UlTGt'G. JJOOU TK1JLEUS GODGEL. GENOOTSCHAP. 581 des volks zijn , behoren van een zeer voorbeeldig gedrag te zijn. — De middelen van de tweede foort zijn. 6. Zorg voor genoegzame werkzaamheid voor den gemeenen man. 7. Volksverlichting en-befchaving. 8. Bevordering van nuttige kunften en wetenfehappen. 9. Belooning van braave daden. — Ons bellek gedoogt geene breedvoerige uitweiding over deze opgegeven middelen. — Bij verre de meesten , zo niet bij allen , is de invloed op algemeene Godsdienftige kennis en betrachting duidelijk. Met ftilzwijgen kunnen wij echter niet voorbijgaan, dat v. R. hiér en daar over onderwerpen, met de opgegevenen in een naauw verhand Gaande, uitweidt. Zoo redent hij §. 22. over het houden van Godsdienstoefeningen binnen de daartoe beffemde Gebouwen met ontfloten deuren , welke bepaling hij befchouwt als alleen berustende op convcnieuiie, en geenszins op de Rechten van den mensch , waarom dezelve naar zijne gedachten nooit een Artikel van eene Conftitutie uitmaken kan; en neemt bij die gelegenheid het Decreet van 5 Augustus nopends de affcheiding van Kerk eu Staat in aanmerking. — §. 25. Handelt hij over den Eed, met welken hij zeer weinig op heeft , naardien dezelve voor den man van geweten overtollig, en voor den booswicht ongenoegzaam is. — Hiermede dan het eerfte Deel afgelopen zijnde, bleef nog over, om te bewijzen, dat het Burgerlijk Beftuur omtteud zaken van Godsdienst geene ftellige befchikkingen mag malen. Dit doet hij in het tweede Deel. Vooraf bepaalt hij , wat men te verftaan hebbe door invloed uit te oefenen op zaken van den Godsdienst. • Dit was te meer nodig, 0111 dat het woord Godsdienst thands door hem in een anderen zin gebezigd wordt, dan in den beginne. — Godsdienst is nu niet meer zedenlijke deugd, gelijk in het eerfte Deel: — maar doorzaken van Godsdk'.is: moet men verftaan, al wat gerekend wordt tc beborén , tot , of eenige betrekking te hebben, op, of gemeenfehap te hebben, met den uitwendigen eerdienst en liet Godsdienftig onderwijs. —— Op dezen Godsdienst oefent men invloed uit , wanneer men ftellige befchikkingen maakt orntrend bovengemelde, zoo dat het volk eene zekere denkwijze aannceme omtrend de hoofdwaarheden van dien Godsdienst, zoo als deszelfs Burgerlijk Beftuur voor liet welzijn der Oo 3 Maat-  582 vgrh. bak. den nat. en ge0peni>, godsdienst , Maatfchappij zal nodig oordeelen. — De zaken , door hem hiertoe betrokken , zijn het aan- en afltellen van Leeraaren cn Kerkendienaren;— dc bepaling van plaats, tijd en wijze van Godsdienstoefening — van de daartoe benodigde onkosten, en de bezorging derzelve: — het bepalen van de waarheden, die openlijk geleerd moeten yn rden,. en de waakzame zorg voor de zuiverheid der leere: — benevens het onderhoud der Armen. — Ten opzichte van dit laatfte wordt iu dc eerfte Afdeeling getoond, dat dit werk niet behoort tot het departement van Kerkelijke zaken maar geheel alleen aan de Burgerlijke Overheid, zonder dat dit echter de pligt der weldadigheid wegneemt, die nog altoos overvloedV ge gelegenheid voor zich zal vinden. — In de tweede Afdeeling wordt aangewezen, dat het gevoelen, waarbij aan het Burgerlijk Belluur een recht van befchikking in Kerklijke zaken wordt toegekend, op valfche en onbehoorlijke gronden rust. — De Regeering (zegt men) is verpligt voor het heil der Maatfchappij te zorgen. Nu heelt de Maatfchappij belang bij een deugdzaam gedrag, gegrond op het geloof aan God, de Voorzienigheid, cn een eeuwig leven. — Derhalven moet de Regeering zorgen voor tijd, plaats, cn wijze van Godsdienstoefening, voor leer en leerwijze , voor Leeraars en Kerkdienaren enz. — Dit te wederleggen is het voorname doel van v. R. en waarin hij niet ongelukkig gedaagd is. — In de derde Afdeeling eindelijk toont v. R. aan, dat de Godsdienst voor zich zelven geene befcherming nodig heeft van het Burgerlijk Beftuur maar dat God zelf voor het rijk van waarheid en deugd zorgt, Dit wordt bijzonder toegepast op den Christelijken Godsdienst, en daar uit aangewezen , dat dezelve geenszins hulp van den Wereldlijken Arm behoeft. 1 Zie daar kortelijk den inhoud der eerfte' Verhandeling medegedeeld. — Onze aanmerkingen fparen wij ten befluite en gaan over tot de tweede, van den Hoogleeraar hesselink. Deze Verhandeling mag min omflagtig zijn , dan die van den Burger v. rees, dezelve is niet min bondig, In den eerflen opllag fchijnen zij geweldig uit een te lopen, doordien, 't geen van rees ontkent, door Hesselink wordt toegeftaan. „ Ik fehroom niet,'* z^'gc i>ij\ bij de befchouwing en verdeeling der voorf, gefielde Vraag, om op het eerfte gedeelte derzelve  u1tgeg. door teïjlers godgfl. genootschap. 583 (mag en behoort het Burgerlijk Beftuur eenigen invloed uit te oefenen op zaken van Godsdienst?) Ja te and- ,, woorden." Van rees had dit ontkennend beandwoord. Doch dit hangt voornaamlijk af van de onderfcheiden verklaring van de woorden invloed hebben. V. R. verltaat bier door ftellige befchikkingen te maken. H. vat dit, althands in den beginne meer algemeen op, zonder eenige bepaling te maken omtrend den aart van dien invloed; dit laat hij over voor het vervolg, en dan komt hij nader bij het gevoelen van van rees, dan men in den beginne zou vermoeden. Wij kunnen naar de bedoeling van de Uitfchrijvers dier Vraag wel gisfen, doch geenszins dezelve ftcllig bepalen. Onzes bedunkens echter heeft hesselink hierin beter de bedoeling der Uitfcbrijveren getroffen, dan van rees. Dc woorden invloed uitoefenen zijn in zich zelve onbepaald , en dus, naar onze gedachten , met voordacht uitgekozen , ten einde , volgends het tweede lid der Vrage, dien invloed nader te bepalen, Deze orde wordt door II. in deze Verhandeling gevolgd. — Zie hier kortelijk den inhoud, Offchoon de Godsdienst, dat is : de wijze, waarop elk de Godheid verëeren wil, volkomen vrij is, zoo is het 'er echter verre af, dat dezelve geen voorwerp zijn zou van Burgerlijk Beltuur, zoo dat hetzelve daarop, buiten de befcherming der wet, geen invloed zou hebben, om dat dezelve niet flechts befchouwd moet worden als de natuurlijke pligt van den redelijken mensch jegens zijnen Schepper, en als zoodanig eene (trekking hebbende tot een eindeloos geluk, maar tevens als den heilzaamlten invloed hebbende op de tegenwoordige famenleving der menfehen , zoo dat de Godsdienst met het heil der Burgerlijke Maatfchappij in een naauw verband ltaat. Hier mag niet flechts, maar moet ook het Burgerlijk Beftuur den Godsdienst befchermen, cn zoo veel de aart der zaken gehengt, handhaven en aankweken. Al is 'er dan in den Staat geen heerfcheuden Godsdienst, zoo dat het Burgerlijk Beftuur uit naam des Volks geene plegtige belijdenis doet van deze of geene Godsdienftige gevoelens, daar ligt echter den Staat, en dus vooral het Burgerlijk Beftuur zeer veel aangelegen , dat waare Godsdienstigheid gehandhaafd worde, naardien eene Maatfchappij zonder Godsdienst zich zelve verwoesten moet. Bijaldien 'er onder eene Natie O 0 4 gee-  tS). W.RH. RAK. DEN' NAT. EN OKOPP.NB. ©OBSDrENST, geene Godsdienftige grondbeginfelen gevonden worden, zal 'er geen zedelijkheid, geen genoegzame aandrang tos deugd rifaars grijpen; op Godsdienstigheid alleen berust de acbtim; voor het gocdeT en het geloof in belooningen der deugd ; zonder deze zijn de menfehen niet beltand tegen de verzoekingen ten kwaade. —. Geene eerzucht kan dit gemis van zedelijkheid en Godsdienftige beginfelen vergoeden : uit hoofde van de veranderlijkheid vau liet algemeen gevoelen bij gebrek van Godsdienlligheid. En zelfs de burgerlijke wet, hoe volledig en hoe ftreng ook, hoe naauwkeurig en onzijdig gehandhaafd, zal niet genoegzaam bevonden worden, om den boosdoener , die de geheimhouding of plooijïng van zijn wanbedrijf altoos als waarfchijnlijk befchouwen zal, van het kwaad te rug te houden. — Hoewel dan de Staat in geenen deele eenig bijzonder Godsdienftig ftelfel, (zoo min als eenig wijsgeerig gevoelen) vóór het zijne aanneemt en vastftelt, en in dien zin geen Godsdienst heeft, of hebben kan , zoo blijft echter de Godsdienst een voorwerp, waarop het Burgerlijk Beftuur zijnen invloed mag en behoort uit te oefenen. — Men heeft echter hier van misbruik gemaakt, en de oorfprong van dit misbruik moet gezogt worden in den gemeenfchaplijken oorfprong van Godsdienltig en Burgerlijk gezag, 't welk in de huisgezinnen, vóór de oprichting van bijzondere Burgerftaaten , in den Vader des Huisgezins verëenigd was, en vervolgends bij die vorming van Burgerftaaten, tot de hoofden derzelve overging , althands, zo 'er al afzonderlijke Priesters en Bedienaars van den Godsdienst waren , dezen in een uaauw verband bragt met de Burgerlijke Beltuuren, door of deze aan geenen, of omgekeerd de Kerklijken aan de Burgerlijke Regcering geheel te onderwerpen, en beider belangen dus in ddn punt vercenigde. Van daar , dat het ten uiterlten belangrijk is, den aart en uitgeftrektheid van den invloed des Burgerlijken Bcfluurs op den Godsdienst te onderzoeken. — In zoo verre elk bijzonder gezeïfehnp tot een of ander einde verëenigt, onafhanglijk van den Staat, voor zoo verre naamlijk zoodanig gezelfchap zich niet mengt in 't geen het Burgerlijk Beftuur betreft, — zoo is ook de Kerk een afzonderlijk Genootfchap wel in, doch onafhanglijk, zoo in het leerftellige als in de Kerklijkc tugt, van den Burgerftaat. — Hier blijft het alleen de pligt van  TJITGEO. DOOR TEIJLF.RS GOOGEL. GENOOTSCHAP. 585 van den Burgerdaat, om zoodanige Godsdienftige, gelijk alle andere nuttige Maatfchappijën, te befcïïermen. Doch kan deze befcherraing onderfcheiden zijn , naar, mate of de geheele Burgeritaat ook in ééne Kerkiijke Maatfchappij verëcnigd , of onder meer Godsdienltige Gezindheden verdeeld is. In het eerde geval zou men zeer veele fchikkingen ter Openbare Godsdienstoefening kunnen maken, op gemeene kosten, hoewel altoos het beltuur van Kerk- en Burgerftaat onvermengd behoorde te blijven : raadzaam echter kan men dit niet achten , uit hoofde van eene mogelijke verdeeldheid in 't vervolg van tijd. — Bij verdeelde' Godsdienftige Gcnootfchappen, en 't welk doorgaands het geval is, kan dit geen plaats grijpen. De invloed van het Burgerlijk Beduur bepaalt zi'ch hier alleen bij befchermiug, aanmoediging, en algemeene fchikkingen. Buiten tegenfpraalc moeten alle onderfcheiden Godsdienftige Genootfchappen befchennd en gehandhaafd worden in de ongehinderde uitoefening van hunnen Godsdienst,-ook de Jooden, in weerwil van hunne verwachtingen van eenen Meslias : niet minder de Doopsgezinden in weerwil van derzelver bijzonder gevoelen omr trend de weerloosheid. In dit teder punt dient vooral toegevendheid plaats te hebben. (*) — Met Burgerlijk Beltuur behoort zich voords in geenen deele te moeien met Kerkiijke gcfchillen, ten zij daarüit verdrukkingen en veröngehjkingen voordvloeiden , of ook dezelve de bijzondere Eigendommen der onderfcheiden Gezindten betreffen, in welke gevallen dc zorg van 't Beduur voor de veiligheid van eigendom en bezitting zich ook tot diergelijke goederen , zoo wel als toe alle anderen uitftrekt. Hoewel de bekostiging van den uitwendïgen Eerdienst, de bezoldiug van Kerkiijke peri'onen, vooral in eene gemengde Maatfchappij, voor het Beftuur ondoenlijk is, zoo kan dat Beduur nogthands een voordeeligen invloed hebben op den Godsdienst, door zich voordanders van denzelven te betooncn, nuttige gefchriften over den- (*) Zou II. hier we! onpartijdig gerneg zijn? Liever zagen wij dit door een anJer be'discfit, — Dit zal men ons toeftaan, dat de weerloosheid wel eens tot een voorwendfel dien;n kan, om ïich van een algemenen jdigt te unurekkeu. —— Oo 5  586 p. van der breggen paauw en m. stuart denzelven algemeen te verfpreiden, vooral de zoodanige , waarin de Godsdienst gehandhaafd en verdeedigd wordt, nu cn dan giften mede te deelen tot den opbouw van Kerkiijke Gebouwen , of ook de bouwfloffen tot dezelve van belastingen te ontheffen. Twee middelen zijn vooral binnen deszelfs bereik: hetzelve kan de Geniecntens van de zorg voor de behoeftigen ontflaan, en de algemeen Godsdienftige onderwijzing op de hoogere en lagere Schooien bevorderen. Weinige zijn zeker de algemeene befchikkingen van t Beduur omtrend den Godsdienst. Hetzelve bepale den tijd van algemeene openbare Godsdienstoefening, zonder te beletten, dat men des verkiezende, ook andere dagen daartoe afzondere. — De Zon- en algemeene Feest-dagen der Christenen zijn daartoe de%oeg- zaamften : het algemeen gevoelen wettigt deze dagen. Een fiiddag kan wel aangeprezen, de Leeraars' en de Gemeente tot derzelver viering wel uitgenodigd worden, doch mag geene Overheid dezelve bevelen, veel min wat de Leeraar zeggen of bidden moet. — Doch alle bepaling omtrend de wijze van Godsveré'ering, vooral daar dezelve binnen de muuren der Kerk bedoren blijft is buiten de wettige magt van 't burgerlijk bewind. Zie daar de korte inhoud dezer merkwaardige Verhandeling. — In een bijvoegfel vinden wij eenige zeer lezenswaardige Oudheidkundige Aanmerkingen over den oorfprong van de indelling des zevenden dags ten Godsdiendigen gebrujke. Joseph in Leerredenen door p. van der breggen paauw en m. stuart, Christenleeraars bij de Remonftrantsch - Gereformeerden te Amfteldam, Eerfte Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 323 Bladz, In gr. Oftavo. De prijs is f 2 - : - : P ijkans gelijktijdig behandelden de Eerw. Leeraars n. •l> van marken Predikant te Hoorn, en p. van der b r e g Q e n paauw dl m. stuart te Amdel- dam de Gefchiedenis van joseph voor hunne onderfcheidene Gemeenten. Van marken kwam hun met de openlijke uitgave zijner Leerredenen vóór, en fchoon deze verrasfehing van der breggen paauw en stuart  jOSfPH IN LEERREDENEN. 587 stuart deedt aarfelen, en fchier te rug treden in hun befluit van insgelijks hunne Leerredenen door den openlijken druk gemeen te maken, heeft echter het volftrekt verfchil van behandeling der ltof, het geen met den eer* ften opflag treft, hen alleen bij hun voornemen dien blijven: „ geenszins" voegen zij 'er bij, „ om rjdelen , lof van eenen Medearbeider af te winnen , wiens hart „ zoo beminneliik voor ons door deszelfs Christelij' ke nederigheid is , als zijne gaven mismocdigend „ voor zulk een lof bejag zouden wezen, maar om, „ ten kosten zelfs van al, wat onze roem, bij de verge„ lijking van zijn en ons Werk, lijden mag, den yol„ genden dienst'aan dc openbare Godsverëenng te hei,, ligen." Wij voor ons kunnen niet nalaten ons genoegen en goedkeuring over de uitgave dezer Leerredenen te verklaren, behalven verfcheiden andere redenen , vooral om het zedelijk nut en godvruchtige gezindheden, welke eene aandachtige lezing derzelver natuurlijk moet voordbrengen, cn die op veele bladzijden zijn op te zamelen. — Ook hebben ons de tekening en karakter trekken der onderfcheidene perfonen, in het geichiedvernaal voorkomende , over het geheel, zeer bevallen, en wij zijn van oordeel, dat eene juiste plaatfing derzelver zeer veel tot het rechte verfland der Gefchiedenis zelve toebrengt. — Niemeijer heeft, gelijk bekend kohier door een ontterflijkeri roem verworven, en ontaüijke plaatfen een allergelukkigst licht bijgezet. — Niet, dat wij aan allen onze toeltemming zouden geven, otdat zij boven alle tegenbedenkingen zouden verheven zijn. In tegendeel, verlangen wij de Nareden, we ke de beide Predikers zich opzettelijk hebben voorgehouden , en waar in zij ook het een en ander hier toe betreklijlc nader zullen ftaven, te lezen, wanneer wij daar van meer zullen kunnen zeggen. — Uit eene gemaakte vergelijking is ons gebleken, dat de Leerredenen van v. M. meer voor het algemeen, zelfs voor eenvouwige en eerstbeginnende Lezers gefchikt zijn, daar deze van v. u. B. P. en S. meer verflandige en denkende lezers vorderen, zells zijn eenige dezer laatftxn voor den Predikitoel, tot algemeen nut, (dat toch altijd de hoofdbedoeling moet wezen) te verheven, en z.illen zich met meer vrucht laten lezen, dan zij gehoord kunnen zijn. — ^.  588 p. van der. bkeggen paauw en u. stüart Tien Leerredenen treilen wij in dit Eerde Deel aan welke nog yaii twee gelijke Deelen zullen gevolgd wor- An r'f- i1Ct- dcrzc*v"er inhoud (!) Het belangrijke der Gefchiedenis van joseph Hand. Vil; o (*) Q, se ph boven alle zijne-broederen bemind, of nadeel der eenzijdige kinderliefde Gen. XXXVII: j —n fa t0 vvvvn" D0han\ °f Tafereel van den Broederhaat Gen. awv11: 12 — 24. (4) Joseph als fiaaf naar Eeipti gevoerd, ol eerde ontwikkeling van het plan van Gods Voorzien.gneiu. Gen. XXXVil: 25-28. (ó Het Vader, bedrog van j a ko b 's Zoonen, of de fchranderde zondaar bedriegt zich zelf het meest Gen. XXX VII: o0-£ (6) Joseph m het huis van potxpiiar, of aan wi]'. ^"8 der phgten van Dienstbaren en Meesters. Gen. aaaia: i_6. (7) Joseph in verzoeking, of het aan- xtxnx™? G0d k\ ?enige fteun2d der deugd? Gel AAXIA. 6-12. (X) Joseph ten kerker gedoemd, of God verlaat nimmer den ongelukkigen. Gen. XXXIX(9) Joseph in de Gevangenis, of Tafereel 1 n ar ao, uf het heilzame van het luisteren naar goeden raad. Gen. XLI: 1—37. ,, Voor elk Gefchiedgedeeltc der ontgonnene dof " zeggen z.j, onder anderen, in de Foemden Bladz. X, ,p dat bijzondere (landpunt op te zoeken, waar uit het „ zelve zich het treffendst vertoonde, daar uit het oo«,, bepaald te vestigen; en deszelfs geheel enkelvouwige „ he chouwing belangwekkend op het oogenblik, en „ indrukvol voor het volgend gedrag te maken, was „ ons gevestigd doel. - Of, en hoe, wij dit ons doel „ tioffen, moge elk vnjëhjk beoordeelen, daar wij een „•voorbeeld der maniere, en geenszins der behandeling zelve, aanbieden. s • Zeer veele proeven van eene voortrcflijke behandeïine der uitgekozene doffen zouden wij hier kunnen opg"! ven en wij kunnen ons naauwhjks wederhouden van met deze of geene doelmatige trek uit een of ander karakterfchets, vooral ook ten diende van onze jonge Lezers, over te nemen. - Dan wij zullen dit tot eene volgende gelegenheid fparen, om thands iets van de In- Lemcilen ovcr h« ^langrijke der Gefchiedenis van joseph te zeggen. /W v'lP S' neCnU hCt geZeSde Van stephanus Hand. Vü. 9 tot eenen grondflag, helden hetzelve korte-  JOSEPH IN LEERREDENEN. ' 5S9 telük op, en toont aan, dat dé Gefchiedenis van joseph hem zeer belangrijk, en als in verband traande met de leiding van jakobs nagedacht tot de V/etgeving van moses, moet zijn voorgekomen; — waar uit hij'dan bet belang cn gewigt dezer Gefchiedenis, op zich zelve befchonwd, afleidt. Ziet hier zijne woorden. ,, In deze hoogst opmerklijke betrekking komt jo„- sepu's Gefchiedenis zeer kennelijk in de Redenvoe- , ring van stephan.us voor, en dezelve is bet, H welke ons alzoo, op de fprekendfte wijze, haare be" iangrijkhcid aanduidt'. Na deze opmerking toch vin., den wij iu dc, op zich zélve 'genomene, woorden K van den tekst, als eene bloote inleiding tot de voor„ drngr van alle dé lotgevallen van joseph befchonwd, U de belangrijkfte toezeggingen voor de Menfehenkennis ' in den handel der nijdig gewordene Patriarchen, voor de Zedenkunde in her gedrag van den verkochten en „ vérvoerden toseph, voor de leer der Bijzondere -„ Voorzienigheid in het met hem zijn van God, en voor die van het Algemeen zedenlijk befluur inde betrek'H king ziiner lotgevallen tot de opleiding van geheel „ Israël door moses ter eindelijke volkomener kclmisfe Gods." Dit alles wordt on eene treffende en overtuigende wijze in bijzonderheden nader ontwikkeld cn uitgebreid. —De Lezer oordeele uit het geen, ten dezen opzichte, van de leer der Bijzondere Voorzienigheid gezegd wordt. ,', En hier," zegt de Leeraar, „ treedt de leer der Bijzondere Voorzienigheid van God met eenen nimmer we" derfprökeh invloed voor. Zij is de fteun van 's men,, fchen wankelende fchreden; zij houdt hem bij God, daar hij zich zeifin den voon'poed zou vergeten; zij ',' wischt 'zijne traanen in rampfpoed, en verdedigt zijn ', hart tegen wanhoop. Zonder Daar lustede geenen a n", TONiNUshet leven, fchoon geëerd en bemind op den " llijkszetel van Home; zonder haar was vereffening eu ', vérgelding der toekomst een harsfenfehim. Met Haar " is God, is God overal! Maar, gelijk Hij zich ver„ bergt in het ongenaakbaar licht, waar voor onze „ oogen te zwak zijn, bedekt zij zich meestal in duis„ ternis. welke ons verwijdde oog, uit het gewoone „ daglicht des levens', niet kan doordringen, terwijl ,, baar doorgaands zweevende gang maar zelden recht ,, kennelijke voetftappen van haaren weg agterlaat. Te recht  590 P. VAN DER BREGGEN PAAUW EN Ü. STUART „ recht beweert de Rede haar aanzijn, doch zonder de „ Openbaring lost zij alle tegen bedenk ng niet op Ver! " "'f : „ Zij fla t ct ne- „„ derllrijkende vogeltjen gade, en laat geen ha? oï „,, zes hoofds ongeteld;" die troost zelf Is fcbi oT „ bevathjk voor onzen geest, en, over haar nadenken" fel 21"k,cn ??J &J* eindeloosheid, in de onbfS „ Ikheid des Godlijken Wezens weg. Zij zelve moet „ zich vertonen , moet zich kennelijk maken, moe „ zeggen: bierben ik;" of wij vinden, wii door„ gronden Gods Bijzondere Voorzienigheid niet „ Berekent nu eens, M. T. hoe dierbaar u de Ge„ fchiedems van joseph niet zijn moet, daar zij het „ s waarin dc Voorzienigheid, als-het ware, open! £ „ lesfen van haare bedoeling en werking boud°fwS „ in zij overluid van zich zelve fpreekt, waar van elk » den h. stephanus nazegt: , God Wa/rnetbem^ „ Gezegend zijn ons en u alle de lotverwisielingeTzii„ nes levens,gezegend zijne proeven, gezegend S ui - " koSnP°d r"5, hera^;«en'Broe2e?s SCvï„ kochten! - God was aan zijne rechtehand, toen hii „ voor den wellust met wankelde! _ God Verliet hem „ met ,n den kerker! - God bleef hem bij onden zetel „ van piiarao - God zelf leidde zijne vege be„ proefde zijne deugd, beloonde zijne braaf hek?" Ne/ „ gens heerschte toeval over zijn lot : God zelf beftuur„ de het , om hem ten Verlosfer te dellen van zifn ï ,V fche gejacht! Toeval echter en menfehenwerk verto „ nen zich alom m den eerden opflag: de omwikkeTw „ alleen eert wijsheid eerbiedigen, waar vervvaiT g d ,1 vreemdften knoop flingert. Vooringenomenheid fencs „ Vaders, - klecnc laatdunkendhcid'eenes jongelings „ - wangunst van Broederen, - onvoldaa ,c weE„ woede eener cchtbreekfter, - ligtgclovighcidI encs „ bedrogen mans. - Ziet daar niefs dan menfcheSe „ zwakheid ondeugd en dwaasheid! Het voorbijtrekken „ van koophuden - het droomverhaal van vïe" „ nen, - het bekend worden bij pharao, - ziet „ daar het toevallige, zonder eenig verband in onze „ oogen Ln let oP het befluit van dit alles, het men„ fchehjke zoo wel, als het toevallige, wordt wds vcï„ band en orde De mensch denke yrij, verandwoordhfe „ voor zich zelf: God leidt de gedachten. De mensch „ werke naar z.jn welbehagen: God bcfluurt de uk- tt komst.  JOSEPH IN LEERREDENEN. 591 komst. Tijd en toeval fchijncn 's menfehen lot te " beheerfchen : in de voorzienigheid des, Eeuwigen, " voor wien tijd noch toeval beftaat, is alles een ge" maakt overzien plan van alle eeuwigheid. " , Overzien plan van alle eeuwigheid! welk eene verbijsterende gedachte! wie zal dezelve bevatten? Wie " zal haar vast houden? Ja M. T. bedwelmend groot " is die gedachte, maar geenszins te groot voor de GeH fchiedenis van joseph, die haar ons duidelijk, tot " eene der troostrijklte geloofswaarheden maakt." Vervolg van Overdenkingen van jacqbus hinlopen, Predikant te Utrecht, behelzende, overdenkingen over het voorlezen van de H. Schrift, in de Vergaaertng deiChristenen ; eenen Brief aan een l'riend, over de verftaanbaarheid van de H. Schrift voor den Gemeenen Man; drie Brieven aan Christen Ouders van. de Hervormde Gemeente te Utrecht, over de opvoeding van hunne Kinderen in de Christelijke Leer , en Overdenkingen over i Kor. VII: 14 laatfte deel. N°. I. le Utrecht, bij W. van IJzerworst, 1798. 78 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 6 - : De oude Leeraar hinlopen blijft in zijnen nuttigen arbeid voordvaren. Wij verblijden ons daar over zeer. Hij is tot in zijne hooge jaaren toch de man, die in weerwil van alles wat 'er in de laatfte jaaren gebeurd is, zijne uitftekende achting, niet alleen in de Gemeente van Utrecht ongefchonden behouden heeft, maar die bij alle belijders van de Hervormde Leer, die eenige kennis van dit foort van zaken hebben , in de hoogfte eere gehouden wordt. Indien men derhalven van de pogingen van eenigen Leeraar onder Gods zegen , eenig nut verwachten mag, tot onderrichting en vermaning en tot verbetering van het vervallene in de Gemeentens , dan zou men dit van zijnen arbeid mogen hopen. En in deze hope zal men zich verfterkt bevinden, door de befchouwing van de onderwerpen, die hij behandelt, en de wijze waarop hij dat doet. _ Wij hebben voorheen van zijne wijze van lchnjven ons oordeel gezegd. Hij blijft in dit Stukjen volkomen aan zich zelven gelijk , overal even zaakrijk , overal vol aanleiding tot verder nadenken, en overal met denzelf-  502 j. HINLOPEN zelfden geest van zachtmoedigheid en Christelijke liefde. Het is te wenfchen.,- dar deze opltellen veel gelezen en herlezen -mogen worden, en dat zij bij veelen de bedoelde heilzame uitwerking hebben mogen. Aangaande het voorlezen van de H. Schrift in de-bijeenkomst der Christenen , vinden wij hier , de hooge oudheid van dit gebruik uit het N. Testament en uit de Schriften der Kerkvaderen zeer beknopt 'aangewezen met eene geleerdheid, die zich alleen aan den kenner vertoont, doch die anderen naauwlijks merken! Hier tegen wordt overgedeld, het verkeerd denkbeeld van de Hervormde Christenen van onzen tijd, die van dit gebruik naauwlijks eenig werk maken, maar in tegendeeel het zelve ichijnen gering te achten, daar de eerde Christenen het gehoor van het voorlezen van de II. Schrift van onbedenkelijk meer belang en gewigt hielden, dan de aanlpraak en vermaning van den Voorzitter. Verder toont hij, dat dit gevoelen van de eerde Christenen meer overéenkomdig is met den aart der zake , en het belang van de Christlijke fainenkomden, daar de H. Schrift van God ingegeven is, en het geene de Leeraar zegt , alleen gelijke waarde met de II. Schrift heelt, in zoo verre alles,, wat bij van zijn onderwerp zegt, beltaat uit eene famenvoeging van alles, wat iu de bijzondere deelen van de II. Schrift daar van gezcnl wordt. Maar" voegt 'er H. bij: „ Stelt hij ons „ verlcheidcne gevoelens voor ; leert hij ons alleen , -,, wat wij niét moeten denken; verkleint"hij het waare' „ wonderlijke , neemt hij het wezenlijk verborgene uit „ de II. Schrift weg; geeft hij ons van deze of geene ,, zaken, welke wij weten, een louter wijsgeerig bc„ toog-, houdt hij -zich bezig met de pligten, alleen „ uit de beginfelen zijner wijsbegeerte af te leiden en " f.an::tü drir)gen:; hij moge zich zelven wijs en geleerd '„ ichijnen, maar zijne redenen vallen zeer af, bij die ,, welke God zelf tot ons in de Schriftuur voert, en „ een weinig uit de Schrift, zal eenen, die naar God „ dorst, veel meer voldoen, dan een gantfehc reden van zulk eenen voorganger." ( Hij geeft vervolgends verfcheiden gevallen op , waar in net lezen van Gods woord in de vergaderde Gemeente van eene nog meer dan gewoone noodzaaklijkheid is, als daar is wanneer de Gemeente niet in daat is om het onderhoud van eenen Prediker te bekostigen j eu  VERVOLG VAN OVERDENKINGEN1. «JO^ en wanneer daarom de onderlinge bijëenkomden , niet moeten worden nagelaten. Wanneer de Gemeente,^ uit hoofde van onwettige roeping of gebrek in leer of leven, reden heeft cm de gemeenfehap met haaren Leeraar af te fnijden wanneer gefchil over zaken van geloof en wandel fcheuring dreigen, of dezelve reeds Veroorzaakt hebben : in zulke gevallen oordeelt H. ,, dat ,, dit leed merkelijk zou kunnen verzacht worden, wan- neer men geen partij trok, zich naar geen Leeraars ,, noemde, maar als Gods en zijns Zoons leerlingen, „ zich aanmerkte, en alleen ter goeder trouw, in dat ,, geene overëenkwame, dat God in de Schrift zelve tot ,, ons fpreekt, enz. " Het voorwcndfel, dat men de Schrift in zijn huis kan lezen, en niet behoeft in de Gemeente te komen, wordt dus beandwoord: dat dit zeker een groot voorrecht is, 'z welk de eerde Christenen denkelijk niet hadden; maar dat veelen , die dat voorrecht hebben, evenwel de Schrift in hun huis niet lezen; dat 'er ook niet weinigen zijn* die niet lezen kunnen, beide deze foorten van menfehen hebben derhalven deze openbare voorlezing zeer nodig, en de overigen moeten deze zwakke broederen met hun voorbeeld te hulp komen, zonder dat hun zulks behoort te verdrieten. — Öok heeft het lezen in de Christelijke famenkomst veel voorüit, boven het lezen van de H. Schrift in onze huizen: God is daar met zijn geest tegenwoordig de eerbied, aandacht en begeerte naar God, die de een gevoelt, wekt die van anderen op. — de Godverëcrende gedaante van de geheele Vergadering heeft haaren invloed op elk lid van dezelve. Ten opzichte van gebrek aan goede Voorlezers, 't welk men niet kan tegenfpreken, wordt aangemerkt, dat het ook niet ontbreekt aan Leeraaren, die gebrekkig zijn in hunne wijze van voordel en dat men zich aan dezelve wennen moet. — Én dat elk liefhebber van Gods woord en van zijne Gemeente van harte zal verlangen, dat hier in de nodige verbetering plaats hebbe, en niet minder, dat de Vergadering zelve in beter orde gebragt werde , op dat het lezen van Gods woord in, dezelve, met minder beletfel en met meer eerbied en dichting werde aangehoord. NIEUWEVAD. BIBL.II.DEEL.NO. J3. Pp A ten 'minde fchade van den Burgert Het Plan , dat hij hier toe opgeeft is drieledig. Het eerl e bet "ft de geklfpecieu. Het tweede eene belasting Sn het derde eene vrijwillige Ne- SOtTeneónzichtc der geldfpeciën is de Schrijver van oor* deel daf wanneer dc zesthalvcn, waar van , naar zijne b'rot ng m dc Bataaffche Republiek ruim óo nul 10e2 inomloop zün , tot fchellingcn geklopt worden , zulks d Sen 'van dc Munt niet in aanmerking nemende <8Qiooo Guldens winst voor 't Land ten ge vol" Val hebben. Dat verders, wanneer het Land nog voorV millioenen nieuwe zesthalvcn, waar voor het zilver uitTverfmelting van guldens, ducatons, of w,g- 7ge HolïndfÏÏ rijksdaalders ^f^tfS^ ef?ot j5 „m,™,^ hft a"i ancr. ONDERw. 603 amalia het eenig onderpand van hunne liefde. Toen aül naauwlijks zes jaaren oud was, moest baar Vader eene re'ze naar Ensteland ondernemen, bi] zijne Wefleï* komst,'leedt het Schip, waar op hij zich bevond, i'ch:;-breuk en het afgrijslijk bericht, dat niet meer dan één man,'die het zwemmen verftondt, zich had kunnen redden, kwam tot haare moeder, welke, door dit akelig toeval te diep getroffen, korten tijd daarna overleedt. De nu ouderloze amalia werdt nu door haaren oom , aangehuwden broeder van haare moeder, die benevens nog. eenen broeder van haare moeder, doch welke in Holland woonde tot voogd over baar was aangcfleld, tot zich genomen. Alzoo zij eene aanzienlijke bezitting had, en haar Oom een hebzuchtig mensch was, vormde deze, toen zij huwbaar was geworden, het plan, o-m baar aan zijnen zoon uit tc huwelijken, doch zij reeds liefde opgevat hebbende, voor den jongen dor val, die een Protestant, en tot den krijgsdienst opgebragt, bij zijne Tante, de Weduwe selmij, op ccn naastbngelegcn landgoed, zich veel onthieldt, en door hem bemind zijnde, weigerde volftrekt in het voorflel van haaren Oom te bewilligen. De Oom, zich dus te leur gelteld ziende, voerde haar hier op naar een afgelegen klooster, waar zij van haare getrouwe dienstmaagd annette geduurende het zoogenoemde proefjaar verzeld Wéfdt. — Door middel van dit dienstmeisjen, werden fr'èntée Brieven gewisfeld, en plans beraamd, om ama* lia, zoo mogelijk uit tfei klooster te vcrlosfen, eer het proefjaar verftreken , en de kloostergelofte door haar Sfcelegd was, doch welke, door de naauwgczctneid van eene kloosterlinge julie feil Haagde, zoo dat a malia, het proefjaar verlopen zijnde door het doen der gelofte, voor altijd aan het klooster leven verbonden geacht werdt. „ De gemelde dor val wns de zoon van Mevrouw selmij's broeder, wiens naam eigenlijk s. van .... was. Zijn Vader trouwde sophia, de zuster van znncn boezemvriend, cn flect met haar een' geruuiKn tijd in Holland. De jonge dorval was het kmd uit mt huwelijk geboren. Doch sopiiIa was niet van adel, waarom dit huwelijk aan den Oom van den Deer s, van ... ten hoogften mishaagde, en dien zoo ver bracht, dat hij dezen haar Ffankrijfc gelokt hebbende, bij zijne aankomst, daar bij door den Heer en Mevrouw  6g>4 p. moens se lm ij te gemoet gereisd was, door eenen Officier des Konings m hechtenis deedt nemen, Hij, onderfteund door tien Heer s e l m ij verzette zich tegen dit geweld bij welke gelegenheid de laatlte omkwam en de eerfte als dood in eene andere kamer gebracht werdt. Sophia doodhjk door haaren ramp ter neder geflagen, keerde' weder naar HoILwJ, latende haar kind den jongen dorval over aan de bezorging en liefde van Mevrouw selmij. Twee maanden na haare aankomst bezweek sophia, zoo geloofde Mevrouw selmij, voor haare rampen en ftierf in Holland. Bij de omwenteling echter in Frankrijk voorgevallen en het Hopen der Bastille yondt en verloste dorval zijnen Vader, die zoo lan^ in dezen kerker gezucht had ; gelijk hij thands ook amalia uit het klooster haalde, en zijn huwelijk met haar voltrok, welk huwelijk met een lieftalig kind o-ezegend zijnde , begaf het nu gelukkig paar zich naar Holland, verzeld van dorval's Vader, en de getrouwe annette, tot den Oom van amalia. Doch hier ontlluierde zich een geducht geheim! Deze Oom was de zoon des boezemvriends van den ouden Heer dorval en de broeder van sophia, zijne echtgenote, wier dood aan Mevrouw selmij gemeld was, doch welke nog acht jaaren na dien tijd geleefd had", en in dien tijd den dood van haaren eerften Echtgenoot vastftellende, getrouwd was met eenen Hollandfchen Officier met wien zij naar Frankrijk was gekeerd, en bij wien zij amaLiA had , welke dus bleek een halve zuster te zijn van den jongen dorval, haaren Echtgenoot. Nu gruwt haar Oom, en alle zijne bekenden van dit huwelijk als van eene bloedfchande, en 'er is voor de gelieven geen andere uitweg open, dan dat dc jonge dorval naar frankrijk keert, het kind van amalia elders befteed wordt, en zij bij haaren Oom verblijft, echter met het hopend. Uitzicht, om eenmaal haaren zielsbeminden naar frankrijk te volgen, en hem daar weder te ontmoeten Doch, ook deze hoop wordt dra afgefneden. De jon-e dor val tot den krijgsdienst wedergekeerd fneuvelt tn den ftnjd voor de vrijheid van zijn Vaderland, wordende dra van zijnen Vader in het graf gevolgd. Zoo veel ramps deedt eindelijk amalia bezwijken, vergeefsch zocht zij zich op te beuren in het gezelfchap van haare getrouwe annette, die intusfehen met den Heer 1... gehuvvclijkt was, zij rno.gt haar kind, de kleine.  MtJN'E VRIJE DENKWIJZE OVER BELANOR. ONDERW. 6o$ sophia alleen van tijd tot tijd zien, en durfde zich niet als deszelfs moeder openbaren, wilde zij haaren Oom niet verbitteren. Maar dood, en haare Christelijke 'gelatenheid en verwachting van eene zalige onttertlijklieid, wordt zeer treffende befchreven, door haare vriendin julia, , . . . ,. Dézer lotgevallen maken de andere gefchiedenis in dit Werkjen uit. Deze was. de dochter van eene adehjke moeder, getrouwd met eenen Predikant, welke zes maanden na den trouwdag, door eenen vongen adelijken minnaar zijner echtgenote op eene verradelijke wijze, wordt vermoord: ruim drie maanden na baars vaders ongeluktfoen dood wordt julia geboren, welke ook na vierdehalf jaaren, door den dood van haaren Echtgenoot, en andere ongeluks gevallen, in eenen armelijken toeltand kwijnende te hebben doorgebracht aan eene uittecrende ziekte overleedt. Deadelijke ouders van julia's moeder voorwendende, dat hunne dochter zich mistrouwd had, dachten, dat zij zich haar kind niet konden of behoefden aan te trekken, doch Mevrouw L.... moeder van elmire ontfermde zich over het arm verlaten weeskind, en gat het met haare dochter elmire dezelfde opvoeding , bij deze elmire, met welke zij de naauwlte vnendfeliap'gefloten had, bleef julia, tot dat deze met eduard trouwde, waarna zij bij haaren moederlijken Oom haaren intrek nam, doch een zeer onaangenaam leven leidde, waarbij kwam, dat haare zorg voor de kleine sophia, het kind van haare vriendin de ongelukkige amalia aanleiding, gaf, dat de laster haare eere bekladde, om welke rederten zij het huis van haaren Oom verliet, cn zich tot elmire en eduard begat, hebbende dezes broeder egbert reeds te voren helde voor julia opgevat, welke hij eenen togt naar de kust van Guinee cn van daar naar Amerika gedaan hebbende, bij 'welke gelegenheid aanleiding genomen wordt, om vau den flavenhandel te fpreken, cn egbert's menschlievendheid in een fchoon tafereel te fchetfen, bij zijne wederkomst , de eere van j u l i a gehandhaafd, en, haare onfchuld en deugd gebleken zijnde, vervolgt, en met zijn huwelijk met julia bekroont. Dezen zorgen ook voor het kind van amalia, welk eene rijke erfgename is geworden van haare ouders bezittingen. Het doel van dit Werkjen is zeer prijswaardig. Overal wor-  6o6 p. moens worden de deugden van vriendfehap, menschlievendheid vaderlands- cn vrijheidsliefde, ook de waarde van den' Godsdienst, de hoop van den deugdzamen Christen op eene zalige onfterflijkheid, de wijsheid en goedheid der .albeltuurende Voorzienigheid, enz. op eene treffende wijze ter aanprijzing gefchetst en aangedrongen. Jammer alleen, gelijk wij reeds in 't begin Zeiden, dat dc ftijl zoo welig is, en verfcheiden onderwerpen meer dan ééns herhaald worden, het welk den Lezer vermoeit, en zijnen leeslust doet verflappen. Tot eene proeve verkiezen wij een gedeelte van den Lner door elmire aan julia gefchreven, na dat zij int oe vérzameling van Brieven, door amalia, op haar tterfbed aan julia ter hand gefteld, haare lot* gevallen vcrltaan heeft. De Brief Itaat Bladz. 212. ,, elmire aan julia. p Beste Vriendin! Met de levendigfte aandoeningen heo ik de geheele verzameling der mij toegezonden brieyen doorlezen; het lot, aan de lieve amalia, in St leven te beurt gevallen, heeft mijn deelnemend hart fterk getroffen. ^Menigwerf 'heb ik eene hartlijke traan op haare gefchiedenis geplengd; maar met een vertikkend genoegen las ik ook het toppunt van aardfche gelukzaligheid , waar toe zij opgeklommen is. Lieve jl-ih' Welke tijdffippeu vol vau de reinfte genieting, heeft onM. nu za!:Se vriendin beleefd! verbeeld 11 haar in den m-m des edclmoedigcn dorvals,. toen alle de banden verbroken waren, toen alle treurigheid met de volkomenfte blijdfchap afgewisfeld was. Dorval, de eenige, de verkozen,lieveling van haar hart, had zijn Vaderland helpen verlosfen; hij was met de glorierijkfte burgerkroon verherd; hij was de gelukkiglïe zoon van den braalhen, den grootrnoedigften Vader, dien hij als uit den dood ontvangen had ; rede en vrijheid zegevierden op geweld en dweperij; dorval omhelsde zijne amalia, na zoo veel bitteren tcgenfpoed, nu, om, voor het oog van God en menfehen, de tederfte, de heilikhé verbmdenis met haar te fluiten; meer heil, meer ge, k°!V„r,rAI'IA niet verlangen; de cerwaardigflre. de beminujitlte grijsaart was haar verheugde vader, en de getrouwfk vriendin deelde , met haare geheele ziel in ^ezuiyere gelukzaligheid; zulk eene genieting vau onacichnjibare vergenoeging kon de jaaren der droefheid  MIJNE VRIJE DENKWIJZE OVER BELANGR. ONDERW. 6o? heid opwegen. ó Mijne julia! verbeeld u de tederbeminnende, de door lijden veradelde amalia, zoo gevoelvol, zoo zalig, zoo gevleid, door de tchoonkc vooruitzichten; en geheel het gewigt van haare cio/irgeftane finaften moet verdwiinen. Toen ik de_ wec.er-ontmoeting van dorval en zijne amalia m het ontflotcn Klooster las, weende ik van genoegen; ik imaaktc bun volkomen geluk , en ik bewonderde de wijze liefde van onzen Almagtigcn Vader-, ja, beste Vriendin! in den gebeden levensloop van Amalia ttraalt die helde duidelijk door; amalia bezat een opgehelderd verftand; en een gevoelig, een veradeld hart; alles werkte mede, om haare waarde te verhogen. Zulke lotgevallen zouden voor eene geheel andere itemming vau gevoel en krachten welligt verderflijk geweest zijn , maai- ook dezelfde ftemming van gevoel en krachten, die m onze verhemelde vriendin heerschte , ware nutteloos , ot zelrs fchadeliik geweest, indien geheel andere lotgevallen, ot indien een geheel eenparig leven haar deel geweest was ; hoe wijs, hoe goed is niet de fchikking van eenen God, die alle de vermogens vau zijne fcheplelen, naar hunne ■beïtemming, afgewogen heeft, en den geheelen afloop der dingen voor uit zag, zoo wel, als de uitkomst van elke handeling der vrijwerkende wezens. Julia . bedvmc uwe grievende droefheid over het verlies van amuia; zij zelve heeft u vertroost, en laten uwe al te levendige aandoeningen de taal van eene zahgltervende voor u niet krachteloos maken ; ik ken u genoeg, lieve Vriendin! om overtuigd te wezen, dat uw diepgetroffen hart; iu den dood van den braven dorval en in de bier uit gevolgde fmart van amalia, eene onverklaarbare hardigheid meent te ontdekken: „ hoe is het immer beftaanbaar met de Godlijke liefde, vraagt l gij zeker, dat de edelfte harten, die zoo zuiver, zoo teder voor eikanderen klopten, dus van pén geIcheurd ' moeten worden? dorval, de beminlijkfte bchtgenoot cn Vader, de dierbaarfte Zoon, de troiuvbaragl fte menfchenvriend, dorval fterft, terwijl de vrijheid van ziin Vaderland, terwijl Met recht der gcheeb: ■?' menschheid zegepraalt; de onfchuldige amalia zinbt '• we? in eene' doenlijke kwijning»; iagi moet alle de jammeren der hoopeloze ellende verduwen, tot-dat.de ■" dood haar eindelijk verlost , en teen hulpeloos ,' nen van rampfpocd onbewust kind.aan-de zorg van vreem-  <5o8 p. m o e n s „ den overlaat;" is dit niet de taal van uw hart? 'tülia ! Gewis ja; maar, wat zegt bedaarde rede hier tegen { dorval en amalia konden geenen hogeren wellust aan deze zijde der eeuwigheid, genieten , dan zij reeds gefmaakt hadden; alles, wat van dit toppunt verwijderde, moest afdalen; zij zagen zich onaffcheidbaar vereenigd, voor God en menfehen verëenigd; huislijke gelukzaligheid fchonk hun den voorinfaak van hoogst-volkomen, van eeuwig-voordduurend, eeuwigtoenemend geluk; een bevallig kindjen bezegelde hunne heilige liefde en fchonk hun het genot der tederfte, der zielverrukkendfte gewaarwordingen; wat konden nu de geheven meer wenfchenV de ftaat, waar in ons aanwezen, voor eene hoogere volkomenheid, moet rijpen-* die ftaat, of anders, het fterfliik leven, is onscheidbaar met rusteloze afwisfeling verbonden; was nu dit leven, of die ftaat der ontluiking, voor dorval en amalia langer beftemd geweest , dan moest hun heil ook afwisfelcii; inaar hunne liefde was genoeg gelouterd; zij waren voorbereid tot de hoogfte genietingen, waar voor de menschlijke natuur vatbaar is, en tot die genietingen kon alleen de dood hun den weg baanen. De fmart, die het be* minnend paar oiidervondt , door den tegenftand , dien het vooroordeel aan hunne geheiligde huwelijksliefde boodt was niets, dan een ligte nevel, die door de rede of het gezond verftand gemaklijk kon verdreven worden ; want fchoon de goede orde in de Maatfchappij eene huwelijksverbindenis tusfehen perfoncn, die uit de* zelide Moeder geboren zijn, met recht afkeurt, in het geval van dorval en amalia kon deze afkeuring niet gelden ; zij zelven waren hier van overtuigd; het aandoenlijk hart der lieve amalia moest nog eenmaal door eene bittere fcheiding gegriefd worden , maar ook die Icheiding zal eene nieuwe bron van volmaakte zaligheid doen ontfpringen; dorval ftierf, als een overwinnend held; hij was gefchikt, om de waare vrijheid van Gods Kinderen te genieten; hoe zal zijne aankomst m den ltaat der onfterflijkhcid zijne zalige natuurgenoten met verblijd hebben ? hoe veele edele Franfchen , die het geweld der wreede tijrannij wel eer beproefden, zullen dezen verdediger der Vaderlandfche Vrijheid en der onvervreemdbare menschlijke rechten, met Godlijke verrukking ontvangen hebben; ziine medeftrijders, wier glorierijke dood mede hunne heilige gevoelens bezegelde, ver-  MIJNE VRtjE DENKWIJZE OVER. BELAN6R» ONDERW. 600 verkondigen nu, met hem , aan de burgers der eeuwigheid, de verlosfing der fiere Franfchen van het.juk der onderdrukkers; en, verzekert onze Godlijke Leeraar, dat de hemellingen zich verblijden over het wederkeren van eenen enkelen dwalenden ftervehng, hoe zal dan de gloed der verrukking hunne reine boezems niet doéh tintelen, wanneer zij vernemen, dat eene geheele talrijke Natie uit de verachtlijktte flaverntj, die de menschheid, op eene duldcloze wijze, vernedert, opltaat, haare aangeboren rechten herneemt , zich zelve tot den ftand, waartoe de eeuwige God haar beftemd beeft, verheft , cn aan de bedoeling van haar aanwezen voldoen In die verrukking, in die God - verheerlijkende verrukking, hebben zij. ook den zaligen dorval ontvangen, als eenen nieuwen overwinnaar, als eene met g ofte gekloonde telg van den Almagtigen, die de heerlijkheid, waar toe hij eefebapen was, waardig is geworden; hoe zal de vriendfehap der hemellingen voor hem ontvlamd ziin: welk eene ontmoeting, mijne julia wanneer zalige, wanneer volkomen vrije kinderen Gods elkander onfterniik omhelzen; in het fterven van dorval zie ik niets, dan gelukzaligheid voor hem; en wat amalia betreft,ja haarlijden was bitter; al haare hoop, alle haare uitzichten op tijdelijk geluk waren met dor vals dood verdwenen; haar bemhilijk hart werdt op de jammerliiktïe wijze, vanéén gefcheurd; maar laten wij dit geen ongeluk noemen, zoo lang wij met overtuigd zijn, dat bet waarlijk ongeluk was; en wanneer zullen wij, kortzichngen , op éehe zinlijke wijze, hier van overtuigd word n? alle'eii dan, mijne vriendin! wanneer wij de Se amalia, met ónfterflike oogen , aanfchouweii, en baar ten aanhooren der geheele verhemelde maatrchapoii hooren getuigen, dat haare droef heid, aan deze zijde van Lt graf, haare onuitfpreeklijke genietingen van eeuwig opklimmend geluk verhoogd en veredeld heeft dat de dood van haaren dorval onaffchodbaar met haare zaligheid verbonden was , dat haar treuren de grond was va eene eindeloze blijdfchap, dat zij wel met traanen zaaide, maar de heerlijkfte vruchten van dat gezaaide, al juichende, inzamelt. Lieve julia! dit zullen de verëngeide lippen van uwe vriendin éénmaal getuigende votkomene bewustheid van de onbevatbare volmaak heid Gods verzekert dit , op onwankelbare G?M**> Amalia was welligt nog niet genoeg veradeld, baaff NIEUWE vad. BIBI.. II. DEEL. no. 13- ^1  6iO L. GRENDEL liefde, hoe zmver, was welligt nog niet genoeg verfijnd , en voor eenen hoogen ftand gefchikt. Dorval, een weinig meer, dan zij, voor dc eeuwigheid rijp geworden ging haar voor uit; verheven boven alle wisfelingen belcbouwde hij, uit eenen hoogeren kring, zijne lieve fterfhjke amalia; hij zag haar, van zinlijke vreugde berooid, naar de eeuwigheid uitzien, terwijl haar fterfliik leven , onder het gevoel der pijnigende wonden, die de zedelijke fchoonheid van haar hart moesten zuiveren als eene khaduw verdween. Dorval zag de glorie van'ziiti Vaderland zich ook niet zelden door nieuwe worfteïingen, vestigen; doch, daar zijn verlicht verftand de heilrijke uitkomst voorzag, waren zelfs de hevigfte knokken, die zijne veradelde Natie gevoelde, nimmer in ftaat om zijne hemelkhe blijdfchap te doen wankelen. Nu ia de zaligheid van den jongen Held, op de voortreflijkfte wijze, uitgebreid; zijne eenige, zijne uitgekozene Gade is mede onfterflijk; met verëenigde harten danken zij den Vader van hun aanwezen , voor de wijze, de heilrijke befchikking van hun lot. Laten wij dan te vrede zijn, mijne julia ! wij zullen de deugdzamen wederzien , weder omhelzen, en in hun geluk deelen, enz." Bet nut der Leesgezelfchappen ter bevordering van verlichting, betoogd uit de verwoestingen der domheid, ter opening der buitengewoone vergadering van het Dirkslandjche Leesgezelfchap, onder de Zinfpreuk: Door leeslust zijn wij faam verbonden! Verlichting zij ons doel — de vriendfehap ongefchonden l Door leendert grendel, Predikant. Uit gef proken den \6den Februarij 1798. 15 Bladz. In %r. Octavo. De prijs is f : - 5 - 8. T\aar moeten zeker te Dirksland plaatfelijke omftandigheden zijn, die het oprichten van een Leesgezelfchap aldaar tot iets zeldzaams en buitengewoons maken , dat met, dan door een kloekhartig doorworftelen van veele moeijelijkheden konde bereikt, en op eenen hoogen toon verdiende geroemd te worden; anders kunnen wij ons, in een Land, waar in het van Leesgezelfchappen krielt, riiet wel eene bevatting maken van den ophef, waarmede de opfteller van het Dirkslandfche Leesgenootfchap fpreekt,  HET NUT DER. LEESGEZELSCHAPPEN. 6lt fpreekt, noch van den toon, die in zijne aanfpraken aan deleden van het zelve heerscht, als welke daarin volkomen als helden, die in fpijt van lasterzucht en nijd het roemrijkst fpoor grootmoedig waren ingetreden, en aan welken het 'nakroost zelve nog met erkentenis zou denken. — 'v, , . Bij gelegenheid van eene buitengewoone vergadering fchetst0 d&feérw. G. allereerst de verderflijke uitwcrklelen der domheid. Daarop doet hij dc verlichting iu haare aanminnigheid cn waarde te voorfchijn komen, waaruit hij de nóodzaaklijkheid, om zich door een vcreenigd onderzoek , waar toe Leesgezelfchappen gefchikt zijn, op verlichting toe te leggen, afleidt, cn zijne medeleden daartoe ijverig opwekt. Op de behandeling van dit onderwerp menen wij deze aanmerking te moeten maken, dat de opfteller veel te onbepaald fpreekt, dan dat de Lezer in Haat is het wettige van zijne gevolgtrekkingen behoorlijk te gevoelen. _ Verlichting en domheid zijn modewoorden van oen tijd geworden. Honderden menfehen hebben dezelve ieder oocenblik in den mond , zonder te bepalen, wat zij 'er door verdaan. De denkbeelden daar over lopen wijd uit één. Het geen bij den een verlichting is, is bij een ander domheid. Niet weinigen noemen dat geene verlichting, dat in de daad niet dan menfchelijke dwaasheid, en dat geene domheid, dat veelligt in dc fchatting van den besten en onfeilbaren beoordeelaar waare wijsheid ïs _ De vijanden van het eigenlijk gezegd Euangelie van christus. de uitvinders en verlpreiders van de zonderlinge denkbeelden, en ongerürndfte gevoelens ,> zelfs de Deïsten, vrijgeesten, en verachters van allen Godsdienst, gebruiken ook al.de vrijheid, om zich zelven verlichten te noemen, en op alle voorltanders van het echte Christendom, die te veel vastheid vau ziel bezitten, dan dat zij zich met den ftroom laten medeflepen, als op domkoppen van eene, aanmerkelijke hoogte met verachting neder te zien. Elk gevoelt, hoe noodz-akojk het in zulk een tijdis, wanneer men over verlichting ed i .1 • j j * l-.,inal<.n wat rlenkbpeldcn aomueio reucuvueii, \ui*>. n. , -- men aan deze woorden hecht, en hoe veel meer waarde G. aan zijn Dichtfluk zou hebben bijgezet, wanneer hij de waare verlichting, die hij buiten twijfel up het oog heeft, duidelijk aangewezen, en gelijk de uitmuntende Qq a EWAL O  6l2 l. grendel ewald in Duitschland, van de gewaande verlichting ondericheiden had. ° Zoo was het onzes oordeels ook nodig geweest dat de Autheur bepaald had, wat foort van Leesgezelfc'happenhi, op het oog heeft. Het is toch van alle Leesgezelfchappen geenszins waar, dat zij nuttig ziin. Daar ftJ" v-ll verderfl'ik zi-'n- Daar zij" 'er, die niets om het lijf hebben, en waar van men ziin geheele leven door lid kan zijn, zonder iets meer verlichting bekomen te hebben. Het komt geheel daar op aan, wat men leest. Alleen zoodanige Leesgezelfchappen, waar in men die gefchriften leest, die gefchikt zijn, om onze kundigheden van den Bijbel, van de Geloofs- en Zedenleer vau het Christendom , van de gefchiedenisfen der wereld van de Werken van God in de natuur enz. uit te breiden, alleen zoodanige Leesgezelfchappen kunnen gezegd worden ni?.ttlS, ztjn, en waare verlichting te bevorderen, cn wij twijfelen geen oogenblik , of G. heeft deze laatfte bedoeld ; maar dan was het onzes bedunkens van belang geweest, dit aan te wijzen, om den Lezer de juistheid van zijne gevolgtrekking, welke zonder die bepaling geenszins doorgaat, te doen gevoelen. Wij wenfchen mtuslchen, dat de keuze des Leeraars gelukkig beftuurd mag worden, om zijne Dirkslanders zoodanige boeken in handen te geven, waar door de waare verlichting die uit het Euangelie van jesus christus haar ooViprong neemt, in zijne Gemeente op de voorfpoedr>fte wijs bevorderd mag worden. — ° Van dit onbepaald fpreken, het welk wij in dit Gedicht berispen, vinden wij ook een voorbeeld in het volgend couplet: Heet men niet fmaadlijk Nieuwigheden Al wat, boe't fteune op grond, fleclus naar hervorming zWeenrf Gewoon, langs 't oude pad te treden, Noemt domheid dwaling recht! — en al, wat goed is. vreemd' Den Christen-deugd en Zedenleerer Doopt men al ras als Schriftverkeerer; En feboon de Redenaar gezonde woorden fpreekt; Wat is toch kunde, en taal en zaken? 't Geteem kan beter 'c Volk vermaken Des dwepers, wiens gelijm flechts luije Christ'nen kweekt. Het is buiten twijfel waar, dat het prediken van de Zedenleer van het Christendom, zoo hoognodig in het oog  HET NUT fcER LEESGEZELSCHAPPEN. ÓIJ oo"- van eiken verftandigen, aan een aantal menfehen niet behaagt, en dat zij, die als Christen-leeraars daar ifl getrouw zijn aan hunnen pligt door veelen veracht en gcfmaad worden. Maar het is ook waar, dat veelen die Zedenleer op eene gantsch verkeerde wijs, afgefcheiden namelijk van den Geloofs-leer van het Euangelie prediken, die dus eene ellendige droge moraal leveren, zonder dezelve uit de rechte beginfelen af te leiden, en aus in de daad den naam van Schriftverkeerers verdienen. Het is buiten twijfel waar, dat dweperij, gehjm en geteem, als ltrekkende tot oneer van den Godsdienst, ten fterkften verdienen gegispt te worden. Maar het is ook waar, dat veelen dat geene voor dweperij houden, dat in de daad waare vroomheid is, en dat een efnftig voorftel wel eens met geliim cn geteem vcrwisfeld wordt. — Over zaken dus, die "aan zulke misvattingen onderhevig zijn, zouden wij oordeelen, dat men nimmer onbepaald moet fpreken, en dat voor al het ijveren tegen dweperij, zonder behoorlijk te onderfcheiden, wat men daar door a! en niet verftaat, niet te raden is aan Leeraaren, die zich even daar door dikwerf tegen hunne oprechtfte bedoeling aan bij het beste en ernftigfte gedeelte der menfehen vooröordeelen verwekken, en zich daar door buiten ftaat ftelien, zelfs met de grootfte talenten dat nut te doen, dat zij anders konden doen. — Wat het vers als vers betreft, wij hebben daar in verfchcideite goede en fchoone trekken gevonden, evenwel heerscht 'er dat gebrek in, het welk men in zoo veele Dichtftukken aantreft, dat men naamlijk om den rijm te vinden, of het met .de voetmaat goed te doen uitkomen , of de conftruétie geweld aandoet, of zich van overtollige ftopwoorden bedient, of zwakker en flaauwer fpreekwijzen gebruikt, dan men in proza, wanneer men niet gebonden was, gebruikt zou hebben. Bij voorbeeld 't Geteem kan beter 't Volk vermaken ■ Des dwepers, wiens gelijm flechts luije; Christuen kweekt. de genitivus des dwepers is veel te ver van de nominativus 't geteem afgeplaatst, zoo dat men die nu op t Volk zou kunnen doen Haan, het volk des dwépers. Bladz. 14 lezen wij juicht, Vrienden! ziet uw' waarde glooren! Gij, die tot onderzoek met mij verëenigd zijtl Qq 3 De  614 TER NAGEDACHTENIS VAM P. BROES, De wetenfehap kon ons bekooren, En wij, wij hebben ons aan leeslust toegewijd! dat en wij is hier geheel overtollig. De Dichter gaat hier niet van anderen tot zich en zijne medeleden over. In den voorgaanden regel had hij reeds gezegd, de wetenfehap kon ons bekooren. In rijkdom zal hij veel verkwisten, In armoê met zijn gade twisten, welk een fiaauw woord om het huiskrakeel aan te duiden! Wat zegt het Bladz. li. Het menschdom aan kennis te fnoeren? en Bladz. 15. Verlichting zal ons aanzijn ft erken? Wij zijn verzekerd, dat G. zich van deze fpreekwijzen niet bij voorkeur bediend zou hebben, indien het zoo niet in den rijm was te pas gekomen. — Ter nagedachtenis van petrus broes, in leeven eerst Leet'dar te Velp bij Rofendaal 1751. Loosdrecht 1757. te Vlisfingen 1762. te Haarlem 1765. en te Amfteldam 1770. Overleden den aóften van Wijnmaand 1797. Te Amfteldam bij J. Ten Brink, G. z., 34 Bladz. In gr. OStavo. De prijs is f 1 - : - : Petrus broes, die met zoo veel lof de Gemeente te Amfteldam bediend heeft, en wiens peinzende Christen, met zoo veel ftichting gelezen wordt , verdiende zeker, dat hij na zijnen dood met lof gedacht werdt, en dat eenig gedenkteken van zijne vcrdienlten, vooral in zijne groote Gemeente, overbleef. Dit is gefchied in ditBundeltjenGedichten. Wij'vinden hierDichtitukjens van 's mans Zoon, den Leidfchcn Hoogleeriiar; en voords van ft. p. el ter, geboren woest hoven; j. rosiersz;-a. du sart; w. van de velde; j. jordens; en van ouwerkerk de vries. Gelijk het in dergelijke .Verzamelingen gaat, het eene is veel beter dan het ander, doch daar is naar ons oordeel een en ander, goed Gedicht onder. Inzonderheid hebben wij, in de gepeinzen van den Dichter jordiïns veel genoegen gevonden. De gedachten van den Hoogleeniar broes, na de bégravëiiis zijnes Vaders, zullen wij hier geheel plaatfen. Mijn Vader! bij uw graf ontzonk'mij al mijn moed; D.'t grr.f. vvaar 'k onlangs twee van mijne Broers zag bergen; Waar eenmaal ook mijn lijk, tot luttel Itofs vergaan, Rijp voer des delvers fchup, rijp voor de winden zijn zal: Mijn  TER NAGEDACHTENIS van p. I1R0ES. 615 Mijn jesus! zal mijn ftof ook 't voorwerp uwer zorg, Ook 't voorwerp van de liefde uws Gods en geestes wezen? Zal eenmaal, uit het ftof van Vader en drie Zoons Voor zijn bewoneren een beter woonfteê rijzen? Mijn lieve Broeders! ja, uw ftille, booge deugd, Bemerkbaar in den loop van heel uw nuttig leeven. Voorbeeldiglijk betoond in huisgezin en post, Gekend in haare kracht alleen door God en lijders: ! Die ftille, fteile deugd, door ongeluk beproefd, Door lage kuiperij noch ontrouw ooit bezoeteld, Toi volle Christendeugd, door Gods geti4e verhoogd, Verzekert mij uw heil. Uw ftof zal vrolijk rijzen. Mijn dierbre Vader! ja! God — zelf bewoonde uw hart, Gereinigd door 't geloof, door diepen ootmoed edel. Wie immer van zijn pligt baatzuchtig af mogt gaan, . Uw richtfnoer was Uods wil. Gij vreesdet uw geweten. Uw leeven. niet verkwist in laauwheid, onverftand, Of fchandlijk volksgevlei, der Pharizeeuwen kenmerk; (j* leeven, voorbeeld voor geheel mijn Vaderland, Verzekert mij uw heil. Uw ftof zal vrolijk rijzen. Mijn loop, mijn hart, mjjn geest, door U verlicht, gevormd, beftuurd, (*) Verwonen mij de zorg eens wijzen braven Vaders. Moe dikmaals zond uw hand mij raad, vertroosting toe! Mijn tranen! vloeit! ik heb mijn besten vriend verloren! Verloren? neen! Hij leeft en mint mij bij zijn' God. Zijn fchriften, le fen, ja zijn voorbeeld zijn in wezen. Hij leeft, mijn Moeder! Zusters! Broeders! ook voor U. Wat fchreit Gij? Ook ons ftof zal met'Hem vrolijk rijzen. (») Is het met .opzet, of is het eene misftelling van den Zetter, dat éeze regel een voet langer is dan alle de oveiigen ? Aan mijnen Broeder, samuel storij, Schoutbij Nacht, ten dienfte dezer Republiek; bij gelegenheid, dat's Lands Floot gereed was om naer Zee te gaen, in Julij 1797. Door j. verveer. Te Amfteldam, bij M. Schalekamp. 13 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f: - 5 - 8. 17 ene hartlijke affcheidsgroet, in Dichtmaat, van veel -** waardij voor hem aan wien ze gericht is; een dierbaar Stukjen voor al 's Helds familie, vrienden en bekenden: cn voor allen die eenig belang (tellen in het verdeedigen van de eer der Bataaffche Vlag. — Maar, als Qq, 4 Dicht*  6)6 J. VERVEER, AAN MIJNEN BROEDER S. STORiJ. Dichtfhik aangemerkt naar ons begrip middelmatig. — Wij althands meenen 'er fommige verkeerdelijk gebezigde woorden, duistere uitdrukkingenen ftootenele regels in te vinden , welken wij, in zoo een klein Stukjen zeer ongaarne aantreffen, daar ze in het klein bellek der weinige Dichtregelen zoo veel te meer hinderen als ze te dichter bijeen geplaatst zijn. Onder de verkeerd gebezigde woorden plaatfen wij op Bladz. 5. Welk een taek rust op de fchouders, enz. beter komt het ons-voor en meer juist dat men hier voor taak, Jast leeze, eén taak kan niet ergens op rusten, maar wel afgedaan worden; een weinig lager leest men vuige driestheid, welke woorden, in thands meer gebruikelijke taal , luije ftoutheid, zouden betekenen; maar hoe kan lui een gefchikt Epitheton voor ftoutheid zijn? — Op Bladz. 10, vinden wij gevleugeld Leger, behalven dat dit woord gevleugeld eene tweeerleië uitlegging onderhevig en dus dubbelzinnig is, daar men het ook voor geboeid bezigt, zoo behoorde het hier bij Zeekasteelen geplaatst tc zijn. Schepen kan de Dichter, het oog vestigende op derzelver zeilen, gevleugeld noemen; maar het leger dat zich op dezelven bevindt blijft even zeer ongevleugeld als op het land ; ja men heeft op 't fchip nog minder ruimte om eene vliegende beweging te maken dan in het veld; eigenaartiger zoude men dus, van eetie Ruiterij fprekende, dezelve gevleugeld kunnen noemen , zo men dit woord bezigen wilde; maar welligt worden hier de Zeekasteelen te famen, voor het gevleugeld Leger genomen ; doch dan moeten wij aanmerken dat de opëenftapcling van overdragtelijke uitdrukkingen hier eene duisterheid veroorzaakt, die, vooral in verten, vermijd dient te worden ;- immers de Dichterlijke uitdrukking moet fchooner zijn dan de gemeenzame profaifche; maar duisterheid vermeerdert de fchoonheid niet; waarom de gedachten des Lezers te vermoeijen met eerst het denkbeeld van een gevleugeld Leger op Zeekasteelen over te brengen, en dan nog weder die Zeekasteelen tot Oorlogfchepen te maken; welligt verbindt men dan die vleugels aan de kasteelen cn verbeeldt zich kasteelen in de lucht tc zien ! Na deze nadere gisfing omtrend 's Dichters mening kunnen wij deze regelen uit den rang der verkeerd gebezigde woorden in dien der duistere uitdrukkingen d»oen overgaan,cn nog op dezelve laten volgen, de volgende regels, welken ons even duis->' ter voorkomen op Bladz. 6. En  BER. VAN DE ZSVDING. DER BROEDERGEM. ENZ. 6l7 En als 't Heldenhart, de Zelen, Wier. vermogen U hier ^btndt , O »k voelt knellen - daar t een Gade — Daar het dierbaar kroost bemint, Wordt zijnde* - ~min _ zijn grootheid Op de fcherpfte proef gelteld. Wij betuigen niet te kunnen begrijpen wat de Dichter met dezen regel: ^ ^ verbindt> • ,-i u.a™:A hebbe- wat betekent een vermogen verton- ^f%^kW^dat *»hart het vermagen van zelen verbi.tdt? -— riimre^els f wier getal echter in Onder de "^"^fVf moeX wi inzonderheid doen opdit Gedcht niet uroot is) moeten w merken, den o.ü cfpreekbaren regel op tyJ- 7Naast 't bezef van uwen pligt, Gssne m ss-KSiS S3S5 Wen van den kun,d'*en ^'^In'it de daad als zoodanige aan te ora deze «"££23 SS«*> voordeele, der jonge kunstzien, en ons d*«^?"ÏÏ'"^a W.j daar tegen willen gaarne, oefenaaren , teil goede te n°ude"- * „-.kkeliiker is te birispen van onze S^^SSS onpartijdig Boekdan te verbeteren , doch ae .en.p s,, eenj f beoordeelaar genoodzaakt >s tdooi zal g arb ^ tot opbouw van den goeden faun*zijn, ^ , ujk en op een oogmerk, dat dezelve, *Bnneer %™^Ulfi doelwit, WeSr-S!l^^ffi &rooiaen kunftenaar over zijn werk geduld kan worden. SfcÜ|K^£ & '• ^ * 'S^'," 8u ' ci 11 Berichten vindt men eene levens- Aan het hoofd van deze »er'c"[e" , e schmidt , befchrijving ^"^^^^t^arn**, in »k Moravün herkomftig. Op. e™e rt" bewegingen waren, hetS«(c^Sj^f,ïSS in i7*«gevangen gete bezoeken, werut hi) m-t mi , = nnar 5cum.ot houden. NirsOHMAN tticrf in het volgen j , moest de hardheden der gevangenis , die al zee: a ^ tot het jaar >734 vh'L?e eden had, hervatte hij genftaande zijne gezondheid bier vee. geleden n , fijne pogingen , om Broedere^ ^£c eea tocht wekken, te verfterken en te verf °°'\eB^^ en Zwitferland. door Bohemen • Y^!^ S^nangeUe on- Hier OP kr«g hij, ia 1736 eeneroeping, o ^_  °'° THEOPHILUS der de Heidenen aan de Kaap de Goede Ilonn . . Zijn ijver was reeds op zijn^vertochtUS zegend. Ook arbeidde hij met veel opSSpH* ^ de Ilottentotten. Hij kreeg veele STe„ hii enMnut,onder Hollandfche taal gebruikte en in it/, H^ ' u VVelke hiJ de tijd tot tiid, zeer eoede l.erirhJn ,-n? 1 Kwekelingen, vau dienst in de Wei er™e~i £ ól nkwamen' werdt zijn Onder dat alles eefM ™ eiders ^ruè. hij genoot eenige ondeK en met zoo veel zuinigheidI zóo^dat M Ï„ÏJ ,gebm'kte dezeIve m kas, bij zijnefdood naiet" dl Ven? w™'™, * S 76 jaaren oud was. üe berichten van 7«£ r^i nam ' tofn hll zijn zeer ftichtelijk. DmctiIen va" z'jn Godvruchtig leeven blijfaan de V^TjS^JS^Si 25 F? behalven den lofvvaarci, en bver vt d L " ieze"swaardig; zal men genoegen vtaou in h,wL " Vr°men Zend^ë, totten, en de wijze i S„ hii " ? ,110pends de Hotten- wist t verbindend" zo^reSjfffifc* t. menT^ gevoelen, dat de biaave mau ip ^ pgijff^ Stoord R ^Sfe*i^^>ïr* * Grttforbieërdim in Neder, la>U er behoudtrg van hunnen Codsdier.st , door thTÓpiiills. Te Rotterdam, bii N. Comel t-nfi „. j>, ? In gr. Octavo. De prijs is f : . 4 . . ' 1/9&' 22 Bladz' tot de Geestlijke Goederen behoorende' entvóor JZ^ —*« —-ï- S&fi SSïi&ts ge-  ^..««*V AAN DE GEREFORMEERDEN. 6l$ OPWERK. EN RAADGEV. AA!N ul. ^ „ Ten tweeden het taalaXioeereo erfmaking , andere Kerkelijke ^eren ^or -^, wdl.ge ^ ^ inzameling, of aankoop verkrêgei , * , m verzekerd dom der bezittereu erkend en aangehaalde plaats worden , volgends de uit de Suat.regeu g artl v'" j x i,.f van nu af aan beginnend daarftellen van „ Ten d«den. he. van nu at ^o leev:iars, Leeraars, een genoegzaam F'.'^V." Voor*oo verre dezelve uit de Geesteen verdere Kerkbediend^ voor ^ ^ onierhouctell lijke Goederen f/^ '^ens ' het onderhoud , van onze Ketkge. gfen' Si "«ook komende ten lasten des bezitters, Gereformeerde zielen , welte " . d perfonen, behoeven zijn, neepts !^.^^^?fÖè mensch uit het geheet gevonden te worden > <" ' het benodigde Fonds mede«antat, welke tot het daarftelleni vai bepaalde aaren ^WLWSjfe» - te«1^*35^0 «*■• °< ™ce ™viiriig fn"1™ "' *b f£m •' «tki> of *ea ,wi""e s"ldM in het jaar. . '« weeks, of dertien gulden in tet 's^.r' • • j • twee ftuivers 's weeks. ^tifentwintfautzena, twee uuiv«.> dann, verdienen in overweging gei 0men u wo:««!• gden zullen weldoen, indien zi, «emd , (.z £ zindheid zou hun Kerkgenootfchaf» ««erv«bellen, maar, dewijl den!) fpoedige en goede_ ma tregeleva£ , ^ doen het voornaamfte s m "j^fbdaMen van hunne Kerk ftellig maken , waar door voor de belangen voorzien worde! Re  6üO RRDENVOERIN» der Malcontenten btnnen An.Jieldam, tusfehen den tZTn Maart enigen Junij m%. y m Bataaffche S>r cl woorden Te AmSeUam. bij H. Gar.man, 1?Jl HT//d7 In gr, Oclavo. De prijs is f: ■ 6 ■ ; 'y -7* uiaaz. Uitu,ÏHed!"igedp!rf°0nen het Audf°"'um beftondt , voor 't ,V„ ^Ze penvoering, zonder deo ingevallen keer der Z' ü£PJ°keD, Z°U geWeeSt Z'>' lee» d* Opdraï ?, 2^5* „-Aan mijne voorheen van hunne posten on.zerte, doch na na „ den iaden Juni] 1798, op nieuw herftelde Stads- en Lote nö want aaar van, meer dan van eene Verhandelinge heeft zii rtn vorm) „ gefchikt geweest tot Opbeuring en Troost v n ^zel „ ven, m dagen van Angst en Kom^r, als nu ïeliikeen ,, Schrijver. En wie deze Schri ver zij, |Pat 2jch ranakliik opmaken uit de overeenkomst dezer Redenvoe -r' in man iet en houding, met foortgelijke voordbrengfcl,, VeSid 'ui de™ n pige penne van den Burger Mr cA,v,n...>ilP ichatnjkheid in Bataaffche^eetoonl n^ p$dV1£h hier^e! derom ten toon, gelijk wij hem in die h-.edanZ\d voor heen hebben aangetroffen. Even als toen , h.bben v j 0ps ü wederom verwonderd over zijn volhouden in dez" Snlï Va! woord voeren die qos ook nu bij wijlen den lever d™d" fchudden hoewel w.j ook , gelijk het trouwens bijk'ns niet inders wezen kan, na en dan valfche aartjghedén aa,„IJL E k heeft zijnen bijzonderen fmaak ; met dezen mng ieder te aade «ta Je ,et nattigs of aanp^n» wil vootdbfeng He t riden do dtcere verum (des Redenaars Motto) |aat zich op den door hem yerkozenen tnun niet kwalrjk volgeren. Tot vermaak Z fommigen onzer Lezeren willen wij eenen brok overnemen itfJ¥ een vrfj ^ oordeel zul en kun* ..e. Jlnjken.,, Dan alle zaken hebben hunne waaróm», en hun- " fchifnel T 'w7iaagt a-3lldaChMg ,ochoord« hoogStwa"r" wr J ' 'T Z1JI1 W,J ei«enli'k wefflefchopt , waarom „ heeft men on* gedaan gegeven r Waaröm zijn wii gedesor^ „ mfeerd, ontbonden, uitgefneden en gcremoveerd f ik and woord gereedejijk , „iet om de doch L, foei! dL houdt „ .k mij meerder van verzekerd, als van een hand vol v'iegen want dat zoude ruiken naar Overheerfching en Aristocratie' " «„ PnTe m°fm, ZijD 81 ,an« naar de Grondv rgade in: " 8™•™1 ««en.dood als een pier, diep ja zeer diep beera„ ven. Bijaldien gij echter dit niet gelieft te geloven dan ver„ klaar ik ,n naam onzer heilige Revolutie , dat gij een Ka f " 00 Zl WTJÈ1- # oïn welke' men ons ,, op den dijk heeft gejaagd , zijn algemeene en bijzondere , „ voor-  IN SPREEKWOORDEN. 62' „ vooreerst, moesten wij weg, - dit is klaar. Ten 'weeden: wii moevten plaats maken voor anderen, — du is lia üur, " Hik — Ten derden: 'er kwamen Knpers op de kust, voor " «fen wii ftrijken moesten — dus alleszins b.lHjk , want als " meerder man'komt, moet minder man wijken. N.ettegeidhan" de rVdeze redenen met hun vieren, zoo veel afdoen a s zes J jzondten met eikanderen, zoo zijn V,: ec ter^ de laatfte foort twee, en dat wel bi wijze van Clasfificatie. Wat d» " woord zeggen wil, weten de liefhebbers van belastingen, ot te t gij het duidelijker, men verdeelde ons in twee hoop" jen, en wii wierden op die maniet üdcr naar onzen (laat bediend een gedeelte van ons is uitgefneden om hun eene voor/naak te geven van het volte genot ^Ztl^tt ' RepubUkeinfcke Regeering: QEram verba Dtdoraq C ) "e nafmaak echter overlatende aan de Vrienden Maar het ander " ee eelte ... dan dit kan ik niet zeggen zonder mijnen mond " Sn te doen; ó laat ik. om lucht te krijgen , nog eens Latijn mo "en fpreken , infandum . Regina , jubts renovare dolom het geval is te teer. het raakt een.gen mijner hoor" deren .wélke ik genoodzaakt ben in het openbaar op hun zeer " te tropen, en zulks is voor een Redenaar mat van het beleefdfte. Dan ,daar wij leeven,is het niet in een goude Eeuw, en minften in een eeuw, waar van men zeggen kan hier onderwijst men de jeugd , en leert de kinderen dansfcn , daar " ve lTchting fteeds aan de orde van den dag is, (mogelijk, Toehoorders , verfchoont deze tusfehenrede', zi, komt h.er " juist ter fnedê. mogelijk, dat men daarom den Bataven per Courant liet weten , dat in Bologne, het land daar de Saucijzpn van daan komen , de Zondagen en bijgelovige Feest" da!en zijn afgefchaft, en in Vreugden • feesten, denkelijk in " ïaechu fee ten veranderd, en wie weet, of dat nieuws met " vooröf was overgewaaid in het hart van eenen zoogenaamden " Cato in der. Raad, wanneer deze fprak van den zoogenaam" den H,-melvaartdag der zoogenaamde Christenen?) ik zeg " daar licht te geven, thands de zaak van allen is , zoo wil ik ' ïïrnè ook mijne kaarfen optieken en die op tafel zetten. " 'Kr ziin dan eenigen in het midden van ons, mijne aan. dsch'riaen die, ik durf bijna niet voordgaan , want wii " t gaarne de waarheid; ik zal de zaak liever lami.fecren, f die taal zal doch binnen kort haar affcheid1 krijgen, men " leert nu de wetenfehappen al in onze moederfpraak dat is moeite en kosten gefpaard, en daar door zullen de Bullen " noodkoop worden,) Plerique vestrum , Auditores humants: pnil plrtlus Cïfaris Jdiöi funt (§). Dan zoo knikken f*"} „ Het waren de woorden des Kievits." Vf), Ach, Koningin, gii wild dat ik de onu.tfpreekl.jke Gnut zal vernieuwen. Volgends eerï fpreekwoord zoude men zeggen: Ach, laat iK " duch geene oude koeijen uit de floot haaien. CS) » Sommigen zijn de partij van c /& s a r toegedaan.  022 LEVENSGESCHIEDENIS DP.R " wMT' T met h6i h00fd fehudden nee". betekent, befnenr „ ik dat veele uwer 'er zoo veel van verftaan • als ik v.TÏ». „ lurksch. Het wil dan te kennen geven, "«hoóïe^r „ moet 'er uit, gij lieden ftaat fchuldig » S " ™a 'YroeSere da«en eene misdaad in de Yerk X „ zedert dat deze van den Staat is afscheiden 7i;f, a ' t " To^lP ove^ebragt tot ^ ^S^^/vT^l^ „ Toehoorders - of gaat deze befchrijving ook al boven den Hn' „ nfont van uw verftand? Wel aan hoort Lr w-n T J „ woorden : Gijnen zijt Sta7Ltianen, fJeraTteT „ Aristocrattanen en Regeeringloezianen , d t laatfte w J „ laat z-ch niet wel termineeren en fin w " Sis' trv'op een prik' ^të^^iss* " 7 rke -^Seirs „ z.jt gedes.rganifeerd, ontbonden, uitgelneden en , , „ »W, waarom gij hebt moeten vèrkasfen.'' S Levensgefchiedenis der Gravin van Licbtenau, eener (eeèeS beroemde Dame aan het Pruisjlfche Hof, onder de Regeei — Naar de Sattjncke Ho^gduitfche uitgave vertaald Met \7enJdieVa:Ae ^heime en anderenet telen, dte, na haar vertrek op de vesting Glosau, in Lieh te^uoperdtjk aan de meestbiedenden verkocht ziingewor den Alom te belonten, i79B. ,c5 Bladz. In gr, OeZZ De prijs is f; . 18 - : ö XJUUV0' De Titel van dit Stukjen zal ongetwijfeld de nieuwsgierigheid van veelen gaande maken, om eenige echte Stcf -f gaande den levensloop van deze beruchte MaitresV„den iones?overleden Koning van Pruisfen te vernemen. In hoe ve re , echter h,er hun verlangen voldaan zullen vinden durven w T£%™y d3ar Wij "iet ^noeg met de Hofgeheimeorde? de Regeering van freduik wilhelm II bekend 2 1 te kunnen beflisfchen in hoe verre dit verhaal iu le zijne d'celon en brzonderheden echt is. J celon Het geen onze twijfeling in dezen vermeerdert is de fchiiti vjn geheimzinnigheid, die de Schrijver aan zijne gefSieS geeft, door dezelve niet flechts eene eeuw te rug fe vlaftfen maar ook de namen van fommige Hoofdperionadtfn a medé die van Volken, Landen en Steden voor verdic te n-m-n te verwisfelen. Indien zijn oogmerk geweest is óm zijn verhaal tlL 16 verbloeme«- en aan eene vvnare Gefchiedenis he voorkomen van een verdicht verhaal te geven , dan zon het telden geoofaa Vr0PdereD' dat hij' °m * doel « beS te treilen , ook aan deze en geene bijzonderheden eene andere wen-  ÓRAVIN VAN LICHTENAÜ. 623 wending gegeven of zijn gefchrift met eenige verdichte en t>Se bijfieradiën opgefmukt had, en dat dus met alles, wat wii hier lezen, als gefchiedkundige waarheid moet worden befchouwd, en dan kan het meerder gedeelte der Lezers, die, even als wii met de daadzaken, waarop de Schrijver hier en daar zijne aanfpelingen gemaakt mag hebben , niet bekend z.jn. weinig onderricht aangaande den waaren levensloop van de Gravin van Lichtenau uit dit gefchrift bekomen als niet wetende, wat men in hetzelve voor eenvouwige waarheid of voor üuijnek verdichtfel te houden hebbe. , . Bii dit alies echter kunnen wij niet bevroeden, we ke redenen den Schrijver bewogen hebben, om aan zijn vernaai zulk een raacfelachtig voorkomen te geven , daar noch vrees noch eerbied hier aan eenig .deel fchijnen te hebben; geene vrees voor de heertellende cabaal der Gravin , dewijl nij dezelve zonder eenige verfchoning, en zonder zelfs zich de moeite te geven, om de namen vau haar en haaren aanhang te veranderen, ten toon fielt; geene eerbied of hoogachting voor den Koning, of anderen , dewijl hij . niet tegenftaande de verbloeming der namen, de perfonen echter zoo duidelijk kenmerkt, dat niemand dezelve kan miskennen. .. . Dan welke ook de drijfveeren zijner handelwijs in dezen geweest mogen zijn , is dezelve nogthands, benevens andere, naar het ons voorkomt, verbloemde en dubbelzinnige mmengfelen van dit verhaal, oorzaak, dat wij hetzelve niet at? een zuiver gefchiedkundig Stuk, waaraan men in allen deelen geloot kan flaan, onzen lezeren durven aanprijzen. ' ::. 1 . u- Daarenboven vinden wij het, door tusfehen ingevlogten bijzonderheden vanRozenkruisferij, Jefuïten,enz., wat langdradig, zoo dat wij niet kunnen zeggen , hetzelve met veel genoegen gCAch!er%ïbSwk is gevoegd eene dubbele lijst van de merkwaardigfte geheime en openbare meubelen der Gravin , zijnde louter Wiek; en de eerfte niet geheel van geest ontbloot doch de andere vrij ongezouten, en, naar het ons toefchijnt, zonder eenige betekenis. . , De vertaling is zoo allerellendigst , dat wij ons niet kunnen herinneren immer iets dergelijks onder de oogen gehad te hc?ben. Zij is op fommige plaatfen noch Hoog- noch Nederduitsch, ovet het geheel eene Hechte navoighjg van den Hoogduufchen ftijl, en draagt overal de kenmerken, dat de Vertaler het Hoogduirsch op verre na niet migtig is, noch eenige geoefendheid in den Nederduitfchen ftijl bezit. Wij raden hem derhalven , zich in beide talen door het lezen van goede Schavers beter te oefenen, eer hij wederom als Vertaler voor zijne Landgeno- teNaPdatedcze Recenfie reeds afgefchreven is , ontvangen wij de volgende Verzameling van Stukken betreffende de Gravin van Lichtenau. q£m  624 GEH. PAP. EN BEKENT. DER OR. VAN LICHTENAU, Geheime papieren cn bekentenis der Gravin van Lichtenau (vutgo Mientjen Encken). Getrokken uit de Schriften van den Man met de roode Muts. Te Charlot ten burg in het Paleis van Rietz, en te bekomen bij de Uitgevers van de LevenSiefchiedenis der gemelde Gravin, 1798. In gr. Oiïavo. De prijs is ƒ': - g - : Deze geheime papieren, en vooral de bekentenis der Gravin, indien zij echt waren , zouden een groot licht over de nier vóór gerecenfeerde gefchiedenis vtrfpreiden , of liever wij zouden die geheele gefchiedenis zeer wel kunnen misfen, vermids deze Bundel al het wezenlijke derzelve bevat. Maar hoe meer wij het een met het ander vergelijken, hoe meer redenen wij meenen te hebben, om de echtheid dasr va.i iu twijfel te trekken, en te geloven, dat-de Schrijver di-r Levensgefchiedenis ook de Opfteller vau deze zoogenoemde gei.eime papieren en bekentenis is. De grond van deze onze verdenking ligt voornaamlijk in de menigvuldige gelijkluidende plaatfen, waar in niet Hechts dezelfde zaken maar ook dezelfde b?woordingen en fpreekwijzen voorkomen ; vooral is dit in het oogiopend in de bekentenis der Gr?vin, welke wij daarenboven geei-s-uns als echt kunuen aannemen, vermids daarin zoodanige bewoordingen, uitdrukkingen en verklaringen gevonden worden, welke haar ten uiterlten be.-waren , en welke wij dus van eene zoo dcoiflepene en aan alle boosheid overgegevene misdadige , volgends alle regelen van menschkunde en waarfchijnlijkheid, niet kunnen verwachten. Immers had zij gelegenheid, om in veelerlei opzichten de fchulJ» 20 al niet op den overleden Koning , nogthands op haare Bundelingen te kggen, deze en geene niet zeer bewijsbare zaken te ontveinzen, aan alle haare verrichtingen en oogmerken de gunliigfte uitleggingen te geven, en dus zich zelve zoo veel mogelijk te verfchonen. Wie kan dit volgends de natuurlijke eigenliefde en zucht tot zelfbehoud andets verwachten ? En echter doet zij hier juist het tegendeel, verklaart z ch aan alles fchul dig, geeft opening van haare gemoedsbewegingen, neigingen en oogmerken, en plaatst dit alles in een zoo nadeelig licht als haar befchuldiger zelf zoude hebben kunnen doen. ' De woorden op het Titelblad: „ Getrokken uit de Schriften „ van den Man met de roode Muts;" fchijnen ons vermoeden nog meer te bevestigen, daar men diergelijke Apokrijfe Titels gemeenlijk voor erkende Duitfche Romans geplaatst vindt. Ons oorde.el derhalven is, dat deze Stukken, hoe zeer dezelve ook, zoo wel als de levensgtfchiedenis, gefchiedkundige waarheid ten grondflage mogen htoben, nogthands geenszins als echt of gefchiedkundig zeker befchouwd en als zoodanig den lezer aangeprezen kunuen worden. Wat de vertaling betreft , dezelve is iets beter dan die der levensgefchiedenis, maar echter niet geheel van grove taalkundige misdagen vtij te fpreken.  UITTRKKZELS en BEOORDEELINGEN. Sebaldi fulconis joh. ra vu Oratio de jes.u christi ingenio et indole perfedtisfimis per comparationem cum' ingenio et indole pauli Apostoli illustratis. Habita publice d. vin. Februarii cioioccxcvm. Quum fupremo Academise Lugduno-Batavae magiftram abiret,apud S. & J. Luchtmans. In Quarto Maj. 54 pagg. De prijs is f : - 11 - '• Rederoering van seiïald fulco johannes rau over het allervolmaaktst karakter van jesus christus, opgehelderd door eene vergelijking met dat van den Apostel paulus. Uitgefproken op den agtflen Februarij des jaars 1798. bij het neder leggen der waardigheid van Rector Magnificus, aan de Hooge Schoole te Leijden. Uit het Latijn vertaald , door jan de k r u ij f f. Te Leijden, bij S. en J. Luchtmans, 1798. In gr. Q&avo. De prijs is f : - n - In eenen tijd, hoedanigen wij beleeven, in welken het Ongeloof nu niet meer beimlijk, gelijk wel eer, den Geopenbaarden Godsdienst der Christenen beftaat te ondermijnen, maar, alle ontzag en eerbied afwerpende, denzelven openlijk durft aanvallen , en op allerhande wijzen, met laster en leugen, de waarheid verdraaiende met éen woord , onbekommerd omtrend eerlijkheid en'goede trouw, indien flechts het oogmerk bereikt wordt, beftrijden en verguizen, in zulken tijd moet het eiken vriend van den Godsdienst, waarheid, eu deugd, welkom wezen, wanneer kundige voorftanders derzelven te voorfchijn treden, en met dc kracht der overtuiging gewapend, de waarheid en Godsdienst handhaven, zoo nadruklijk handhaven, dat de vijanden met fchaamte overdekt worden, en elk redelijk denkend mensch de zegepraal van deze dochteren des hemels erkennen moet. Pijzonder verdient hij lof en achting, die de waare grootheid cn het Godlijk karakter van onzen gezegenden jesus in het rechte licht plaatfende, even daardoor tevens zijne eere en waardigheid boven het bereik van den laster verheft, en tevens de waarheid der Euangelie berichten , jesus en zijne verrichtingen tot heil van het menschdom betreffende, onwederzeglijk ftaaft. ' .-. Dezen lof en achting hebben zich , dit mogen wij vrijnioedig, zeggen, waardig gemaakt de Geleerde Hoog; NIECWEVAD.BlBL.U.pkEIoNO. 14. Kï  6i6 s. f. j. rad leeraar rau door het uitfpreken en in het licht geven , der Redevoering, die wij thands aankondigen on de kundige de kruijff, door dezelve te vertalen cn dus voor het Bataaffche volk algemeen bruikbaar tc maken. In de Redevoering paart zich oordeelkunde met manlijke welfprekendhcid , onderfteund door waarheidliefde en ongefmukte zucht voor den Godsdienst en de eere van jesus, en heide voeren de overtuiging met zich, zoo dat men dezelve oplettend gelezen hebbende, moet uitroepen : ja waarlijk deze jesus was Gods Zoon! terwijl de vertaling getrouw,duidelijk,vloeibaar, het oorfpronglijk op zijde itreeft, en in wezenlijke verdienften evenaart. — Wij prijzen dan deze Redevoering niet alleen met alle ruimte aan, maar vermanen elk, die zucht tot waarheid heeft, om ze te lezen, en het karakterbeeld van jesus, opgehelderd door dat van zijDen grootften leerling paulus, daar in aandachtig tc befchouwen. Zo de Lezer een vriend van den Godsdienst is, zal hij zijn geloof en eerbied voor denzelven door deze lezing verfterkt, en boven allen twijfel verheven vinden. Is hij geen vriend van den Geopenbaarden Godsdienst, dien de Christenen belijden , maar evenwel een vriend van waarheid en een redelijk man , hij za], dit karakterbeeld van je sus, door dat van paulus opgehelderd, opmerkende,gedreven worden, om den Godsdienst, door zoodanigen Stichter geleeniard niet gering te achten ofte fmaden, maar zijne ziel met eerbied voor de verheven waardigheid van jesus vervuld, denzelven ziin nader onderzoek waardig keuren , welk onderzoek , behoorlijk ingericht, hem ongetwijfeld, tot de waarheid zal leiden , die voor elk redelijk mensch zoo belangrijk is , en die invloed Heeft op ons tijdelijk cn eeuwig geluk. Wij fpreken hier met warmte , maar de voortreiiuKheid van het onderwerp zal deze warmte billijken, cn, op dat wij niet fchijnen, magtfpreuken te bezigen, zullen wij kortlijk de redevoering fchetfen, op dat de Lezer opgewekt worde, om die zelve geheel te lezen, en dan te oordeelen. De Redenaar in zijne Inleiding opgemerkt hebbende de groote nuttigheid der karakterkunde in het gemeen, bijzonder ten aanzien van derzelver invloed op het juist beoordeelep en fchatten van de waarheid dier bijzonderheden of bedrijven, welke 't zij bij gerugte , 't zij mi  REDEVOERING» 6*g gedenkfchriften, aan zekere menfehen worden toegekend, en dit hebbende toegepast, op de gefchiedenisfen, ons in de Godlijke Schriften des Nieuwen Verbonds, en het karakter van jesus christus en zijne Apostelen, verwondert zich, dat, tot heden, nog niemand ondernomen heeft, het karakter van jesus, met eenige meerdere naauwkcurigheid af te tekenen. Waarvan fommigen , misfehien , zijn afgefchrikt door de moeilijkheid der onderneming , anderen door de vreze , dat zij » door met zoo veel arbeids en naauwkeurigheid den ;nenfche jesus christus te willen afbeelden, welligt bij fommige min billijke rechters onder het vermoeden zouden vallen van deszelfs Godlijke majesteit te kwet* len. ■ Vervolgends merkt de Redenaar aan, dat 'er, om karakters van menfehen in hunnen waaren grond tc leeren kennen, twee voorname wegen zich aanbieden. In de eerde plaats behoort men niet alleen iemands hoedanigheden en in'het oog vallende deugden, ieder afzonderlijk, op te tellen , maar het punt op te fpooren en aan te wijzen, waar in die allen zich verëenigen, en als 't ware famenwerken tot het vormen van éénc bepaalde en eigene zielsgedaante. De moeilijkheid hier van wordt niet weinig verligt, wanneer men, in de tweede plaats foortgelijke of ftrijdige karakters onderling vergelijkt of tegen eikanderen overftelt. Op deze wijze beproefde hij het karakter van jesus christus af te fchetfen. Niet dat zijn doel is, breedvoerig te betoogen, dat jesus een goed en braaf man geweest is ; als waar aan niemand twijfelt — Zelfs heeft hij niet ten oogmerk, te bewijzen, dat hij* een uitlte* kend karakter bezat, waar van zich insgelijks elk gemaldijk kan overtuigen — Zijn voornemen is te toonen, dat de grootheid en edelheid des karakters van jesus in allen opzichte volmaakt was, en in den gantfehen omvang, zoodanig, dat hij volftrekt van niemand overtroffen is , of immer overtroffen kan worden. — Hier toe brengt hij jesus in vergelijking met paulus, den Apostel, wien men algemeen, en te recht befchouwt, als een' man van een voortreflijk, ja, een onvergelijklijk karakter , van wiens veelvuldige groote bedrijven wij de geloofwaardigfte berichten hebben , uit welken hij gekend en beoordeeld kan worden, terwijl hij tevens zich zelven in zijue fchïiften op het treffendst heeft afÏU a gs«  6:8 s, f. j. r a u gemaald. Deze vergelijking zal, volgends het doel van den Redenaar, toonen, dat jesus nog zoo veel voortreflijker is dan de Apostel, als het hoogde en volmaaktfle verfchilt van het groote en verhevene. Dus is dan het onderwerp der Redevoering: het allervolmaaktst karakter van jesus christus, opgehelderd door eene vergelijking met dat van den Apostel paulus. Dit onderwerp behandelt de Hoogleeraar op deze wijze, dat hij vooreerst de hoofdfehets ontwerpt van het karakter van den Apostel paulus, in het welke te ontwerpen , zij , die dit ondernomen hebben, zoo als tiberius he ms terhuis, niemeijer, en vee- le anderen , zich bijna alleen bepaald hebben tot de bijzondere deugden en hoedanigheden van dien grooten man, terwijl niemand zijn werk heeft gemaakt van het geene het voornaamire en gewigtigfte in dezen is, naamlijk dit , dat men alle die verfchillende hoedanigheden en neigingen te famen tot één punt brengt, en, als het ware , tot derzelver gemeene bron te rug voert. De Hoogleeraar, dit dan in het oog houdende en tot bijzonderheden komende, merkt aan, dat de karakterkunde iu vier deelen befloten is, zop veelen immers zijn de oorzaken of grondkrachten, uit wier verfchillende vermenging of wijziging, alle die verfcheidenheid, welke onder de menfehen gevonden wordt, is af te leiden. De eerfte is eene meerdere of mindere gevoeligheid of — de mate'van dat vermogen, hetwelk ons.gefchikt maakt, om door de dingen , die buiten ons zijn , aangedaan te worden. Hier mede ftaat in verband een tweede grond van ongelijkheid , naamlijk , de meerdere of mindere kracht der goedwillige neiging tot andere menfehen buiten ons. — In de derde plaats komt hier in aanmerking de fterkere of zwakkere aandrift tot werkzaamheid — waarömtrend niet weinig kan medewerken; die natuurlijke gefteldheid, welke wij gewoon zijn temperament te noemen. Eindelijk, valt hier te letten op het redelijk vermogen of het verftand , waar omtrend. mede de grootfte verfcheidenheid plaats vindt. Uit de verfchillende verëeniging nu dezer vier hoofdbeginfelen , in wier mengeling eene oneindige verfcheidenheid kan plaats hebben, ontftaat elks bijzondere gefteldheid , aart, of karakter. Wanneer wij nu , volgends dezen leiddraad, bet ka- .tak-  redevoering. 02$) rakter vnn paulus nafporenj zullen wij hetzelve dusdanig vinden. Hij bezat oorfpronglijk, een zeer leevendig, zoo wel als een zeer fijn gevoel, en te gelijk een bif uittL-k aandoenlijk hart. — Deze natuurlijke gefteldheid'was bij paulus verëenigd met de uitgebreidfte goedwilligheid, welke de. hitte zijner aandoeningen matigde door eene wonderbare zachtzinnigheid, ccnen toe- gevenden, liefderijken, en mededogenden inborst. Deze gunftige gcfteldtenis en voortrefiijke vorming werden niet weinig verhoogd door die vüürïge aandrift van werkzaamen ijver , die, rusteloos voordgeftuwd, door geenen arbeid verzwakt, door geene gevaren gekrenkt, met onbezweken moed zijnen ftouten vaart vervolgde , en der edele ziele vaardiglijk ten dienst (tondt, in het bejaagen haarer loflijke bedoelingen. Eindelijk kwam bij dit alles een gelukkig verftand, door naauwkeurige waarnemingen, niet dc menfehen en hunne zeden ten vollen bekend, gevormd door de fchoone wetenfehapipen, door derzelver beoefening befchaafd enz. — Daar tegen plaatst de Redenaar verder het karakterbeeld van jesus, met betrekking tot deze vier opgemelde bijzonderheden: jesus was in den uiterften graad gevoelig. Niets was 'er, niets gebeurde of hem ot anderen, voor welks gezicht of verhaal hij niet terftond en op het diepst bewogen werdt. Met de hoogfte opmerking befchouwde hij de natuur , niet uit bloote nieuwsgierigheid , maar als het verbazend werk van den grootften en besten kunftenaar. j Dit ftrekt ten bewijze van een lijn en teder gevoel. Immers eene koude, harde, woeste, onmenschlijke ziel is niet gefchikt, om de natuur tc genieten. Maar hoe fchielijk,hoe krachtig wordt die zelfde jesus door de omftandigheden, Ue gevaren , de lotgevallen .van anderen , bijzonderlijk van zijne vrienden aangedaan ; met welke tedere deelneming befchouwde hij de menschlijke zaken. — Maar bijzonderlijk was deze gevoeligheid kennelijk en werkzaam bij alles, wat jesus zelven meer onmiddelijk betrof. — i Ondertusfchen, hoe gevoelig jesus ook was , hoe leevendig, hoe fterk van aandoeningen, nimmer echter beledigde hij iemand, nimmer zelfs was hij lastig voor anderen. Geene overdrevene zelfsliefde vervoerde hem immer tot ontijdige tcgenfpraak of bitze gemelijkheid — geheel dienstvaardigheid, geheel goedhartigheid, Kr 3 h«*ft  É3o S. F. J. R A U heeft hij zijn gantfchc leven aan het algemeene welzijn toegewijd. — Jesus bezat eene ingefchapene kracht van werkzaamheid, gevormd tot de grootfte, de verhevenfte bedrijven , tot ondernemingen verre boven het gemeen bereik der Stervelingen. — Mijn God! met welken ijver, met welke ftandvastigheid, met welke trouw verkeerde hij in zijn volheerlijk werk ! hij in wiens gantfche leveii niet één enkel tijdftip te vinden is, hetwelk niet aan het geluk der menfehen was toegewijd! — Alle die uitftekende gaven en verhevene hoedanigheden werden bezield door een verftand , hoedanig nimmer eenigen anderen menfche ten deele viel, Jesus bezat de hoogfte wijsheid, niet flechts zulk eene, welke zich vergenoegt met het kennen en beoordeelcn van perfonen en zaken , maar ook bijzonderlijk die wijsheid, wier kracht zich vertoont in het beltuur des levens , en de volmaking van het hart. — Vcrvolgends brengt de Redenaar deze beide karakters met elkander in vergelijking, echter niet als ftrijdige maar als gelijkvormige zaken, niet de deugd met de ondeugd, maar deugd met deugd, ten einde, uit deze befchouwing van het fchoone en voortreflijke, te beter kennelijk worde , wat het allerfchoonfte en volmaaktfte zij. — Hoe zeer het karakter van paulus gelijkfoortig was met dat van jesus, hoe voortreflijk het was, nimmer echter heeft de Apostel de gadeloze volmaaktheid van jesus bereikt. De reden hier van ligt deels, in het verfchil van gaven en deugden , ieder op zich zelve genomen , deels in derzelver geheelen famenhang ot vercenigde werking. Vooreerst dan alles, wat in paulus, naar verftand of hart, groot en voortreflijk was, dat alles vinden wij ook, zonder eenige uitzondering, in jesus, maar wij vinden het, indezen, oneindig grooter, oneindig voortrefüjker , ja zelfs in alle opzichten geheel volmaakt, zoo dat 'er geene fmette, geen gebrek, geen zweem van menschlijke zwakheid in te vinden zij. — Ten tweeden, hier in vertoont zich vooral de hoogo voortreilijkheid des karakters van jesus boven dat van paulus, den Apostel , dat deze bijzondere gaven en deugden in jesus alle te famen , door eene (leeds geevenredigde werking, en eeu allergelukkigst verband, .zoodanig onderling waren in één gcfmolten , dat deszelfs gebrek «iel eu leven het gevoel verwekken van eene  red f. voer in o. 63* eene zekere lieflijke overëennernming , en de zuiverltc de volmaaktfte harmonie. — Het was voornaamlijk deze rust en harmonie der ziele, waar door zijne menschlijke natuur zich verheft tot die der Godheid , welke , van haaren hoogen zetel, op de wisfelvalligheden en beroeringen van het ondcrmaanfche nederziet , en alles beItuürt , zonder zelve door iet bewerkt of ontrust te Vy9Al\èt tot hier toe gezegde wordt door den Redenaar bekrachtigd uit de vergelijking van beider levenswandel, waarbij hij in de eerfte plaats elk hunner, jesus en paulus gadeflaat in zijn bijzonder leven, en de verkeering-met vrienden en naastbeltaanden, hen ltraks befchouwt als verkondigers der hemelfche leere en ten Liatftea het oog vestigt op den dood, welken beide voor den Godsdienst geleden hebben. Paulus was zeker verwonderlijk groot, zoo m zijn geheele leven, als wel bijzonderlijk in zijne ynendichap; maat deze komt echter niet bij dc vriendfehap van jesus. 'Er is wel in deze dat vuurige , dat wettende , dat hartstochtelijke niet, het welk in paulus gevonden wordt, maar veel eer iet ongemeen edels, het welk zich met geene woorden laat uitdrukken , maar des te beter gevoeld wordt, naarmate men zelf een edeler hart beVoortrcfiijker Godsdienst-Leeraar, dan paulus was, hebben de eeuwen nimmer voordgebragt, cn zullen zy ook nimmer voordbrengen. - Maar, ichoon de Apostel ook in dit opzicht alle anderen verre achter zich gelten heeft, echter werdt hij door jesus nog veel meer overtroffen-. Niet ten opzichte van de leere IjjWjg zoo paulus geenen anderen Godsdienst gepredikt heeft, dan jesus, maar van den leertrant, voor zoo verre dezelvl gewijzigd wordt door het bijzonder karakter van den Leeraar. Hier merkt de Redenaar , in de eerfte plaats aan , dat in paulus zich altijd iet vertoont van den Jood , of wel, dat alle zijne gezegden een zekeren tint hebben van den Godsdienst, de leerbegrippen, en zeden zijner Natie - maar je sus heeft zulk eene leerwijze , dat hij voor alle„volken in sUe eeuwen verftaanbaar is - dat hij overal eu a tijd moet behagen. Veelvuldig bezigt paulus znifpelmgen op de ftriidperken - maar de gel.jkenislen , waar van jbllr 4 . uls  632 s. f. j. rau, redevoering. sus zich bedient, zijn genomen uit de natuur en het huislijke leven, enz. Eindelijk befchouwt de Redenaar paulus van zijne grootfte zijde, naamlijk als martelaar voor de zaak van waarheid en deugd. Hier munt deze Apostel waarlijk uit. Edoch , zegt de Redenaar, wanneer ik het oog vestige op den lijdenden en ftervenden jesus, dan eerst gevoele ik , dat de Apostel — ja — meer dan iemand het voorbeeld van dezen zijnen Godlijken Meester is nabij gekomen, maar echter deszelfs grootheid en volmaaktheid niet heeft kunnen evenaaren. Eindelijk befluit de Hoogleeriiar zijne Redevoering door alles, wat hij gezegd en bewezen'heeft dus famen tc trekken : ,, De verwondering en liefde , welke het voortreflijk karakter van paulus ons inltort, klimmen niet flechts, bij de befchouwing van jesus, tot in het oneindige, maar hebben tevens iet van eene Godsdiehttige aanbidding. Immers die volmaakte deugd en allcrhoogfte verhevenheid van ziel, hoedanigen iu eenen flerveling nimmer gevonden worden , en ook niet kunnen plaatshebben, bewijzen genoegzaam eene hemelfche afkomst , en leiden ons niet alleen tot de erkentenisfe der fmctteloze onfchuld van jesus, maar dwingen ons zelfs, om in hem een deelgenoot der Godlijke Natuure te eerbiedigen. — Paulus levert een heerlijk onderwerp op voor een heldendicht of lofreden, maar jesus vordert niet minder dan den Verrukten toon des gewijden lierzangs — of liever — het aanbiddend ftilzwijgen eener heilige bewondering is de eenige, hem waardige, verheerlijking." De Redenaar zijnen taak dus afgehandeld hebbende, doet bij flot zijne Toehorers met recht bezeffen ,, hoe onzinnig de vermetelheid zij van hun, welke niet fchroomeu de geloofwaardigheid der gefchiedenisfen van jesus door lugtig opgeworpene twijfelingen verdacht te maken , of wel openlijk en regtftreeks aan te randen. Immers indien een geleerd Schrijver (*) van onze dagen uit de befchouwing des karakters van paulus wel en duidelijk bewezen heeft, dat hij noch een bedrieger noch een dweeper geweest is , en dat de wonderen , welke verhaald worden van dien Apostel, ter bevestiging van den Christelijken Godsdienst gewrocht te zijn, volko- " _ men {*) Benson.  f. a. lampe, eerste waarheids - melk , enz. 633; men geloof verdienen, dan mogen wij voorzeker, met gelijk" recht, dc waarheid cn Godjijkheid bcweeren van alle de gezegden, bedrijven, en leeringen, door de gewijde Schrijvers aan jesus christus toegekend , vermids naamlijk deze niet alleen ten vollen overëenftemmén met zijn verheven en volmaakt karakter, maar tevens alleszins zoodanig zijn , als men ze van eenen God in menschlijke gedaante verwachten moge. enz. F. a. lampe, Hoogleer aar der Godgeleerdheid te. Utrecht, eerfte Waarheids - melk, veel veranderd, vermeerderd, en verbeterd. Onderricht in de grondbeginfelen der Leer van den Christelijken Godsdienst voor de jeugd. Te Zutphen, bijü. C. A. Thieme, 1797. 104 Bladz. In Octavo. De prijs is f: - 5 - : Een zeer nuttig lofverdienend Leerboekjen. — Den Leerling worden daar in gezonde begrippen van zaken ingeboezemd, en veele waarheden uit de rechte oogpunten voorgefteld. — Het munt boven veele andere Leerboekjens ook daar in uit, dat men de gefchiedenis van jesus, gelijk ook de zedenkunde van het Christendom , daar in meer ontwikkeld vindt voorgefteld. — De andwoorden zijn kort, en voor dc vatbaarheid van eerstbeginnenden zeer gefchikt. Men zou kunnen aanmerken , dat hier veel gefield maar niet bewezen wordt. Maar wij begrijpen, dat het oogmerk van dit opltel is, de jeugd Hechts de grondbeginfelen'van het Christendom in te boezemen , om dezelve dan naderhand zich te laten oefenen in een uitgebreider onderwijs, waar in de hier gefchetfte waarheden opzettelijk bewezen worden. — Is het Werkjen van den Hoogleeraaf lampe, dat tot een grondflag van het hier aangekondigde gelegd is, in veele Gemeenten in waarde gehouden, cn tot hier toe met veel vrucht gebruikt geworden; wij oordeelen, dat het deze gunftige behandeling nu des te meer verdient, daar de Uitgever in hetzelve aanmerkelijke veranderingen, vermeerderingen , en verbeteringen gemaakt heeft, en daarin onzes oordeels zeer gelukkig geflaagd is. -— Rr < Leer-  «34 j. nieuwenhuijzen, leerrede. Leerrede ter gedachtenis van den vijfentwintig jaarigen Predikdienst en twee Verhandelingen, de eerfte over ds roortreflijkheid der Wijsheid , de andere over de Stad Aardenburg. Door jan nieuwenhuijzen, Leeraar der Doopsgezinden te Monnikendam. Te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 1798. 104 Bladz. In gr. Öftavo. De prijs is f : - iS - : De Eerw. Grijsaard behandeld de woorden , Pf. LXXXVI: 11 — 13. bijgelegenheid, dat hij vijfentwintig jaaren den post van Leeraar in de Doopsgezinde Gemeente tc Monnikkendam waargenomen had , op eene zeer ftichtelijke wijze. In dezelve itraalt 's mans edel karakter, zijne diepe hoogachting voor het Euangelie, en vooral voor het groote werk der verlosfing, zijne hartelijke liefde tot zijne Gemeente; en tot zijne medemenfehen, en zijn ootmoedig en nederig beftaan voor God, duidelijk door, en kan het onzes bedunkens niet anders of de welmecnende taal en ernftige vermaningen van den braven Grijsaard moeten veele der hoorderen hebben getroffen, gelijk dezelve, onder het lezen, ons gevoelig troffen. De Vprhandeling over de voortreflijkheid der Wijsheid behelst onder anderen dc aanleiding tot de oprichting van dc Maatfchappij tot Nut van 't Algemeen. De aanhef dier Verhandeling trof ons. Men vindt hier, hoe de Schrijver na eenen aangenamen dag in de befchouwing en het genot der fchoone natuur doorgebragt te hebben , eindelijk des avondsin diepe rust geraakte, en een zeer merkwaardigendroom had, waarïn zich de Wijsheid, als eene fchoone, frisfche maagd aan hem vertoonde, voorgegaan, door opmerkzaamheid en onderfcheiding, gevolgd door een ftoet van twaalf hoedanigheden en voorrechten. — De vindjng is aartig, maar wij kunnen het niet. ontveinzen, het verfchil tusfehen dc Leerreden cn deze Verhandeling, in ftijl, in vindingrijkheid, is ons wat groot. .— In'de eerde heerscht een eenvouvvige , hier een bloeijende en eenigzins zwellende ftijl. —- De Verhandeling over de Stad Aardenburg en derzelver lotgevallen — gaat tot op den mislukten aanval der Franfchen op die Stad , in den jaare 1672 , beflaande deze. belegering een voornaam deel van deze befchrijving.  GEDENKSCH. DER MAATSCH. VAN ZENDELINGSCHAP. 635 ving. — Wij hebben dezelve insgelijks met genoegen gelezen. Wij wenfchen den ouden Grijsaard, aan wien onze Landgenoten zoo veel verplichting hebben , door de ftichting van de Maatfchappij tot Nut van t Algemeen, moed en krachten, om ook in dezen hoogen Ouderdom nog veel nut onder zijne natuurgenoten te ftichten. — Gedenkfchriften der Maatfchappij van Zendehngfchap, tot voordplanting van het Euangelie tn Heidenfche landen, enz. benevens eenige daartoe betrekhjke Leerredenen. Uit het Engelsch vertaald door m. van werkhoven. Eerfte Deels Derde Stuk. le Dordrecht bij A. Blusfé en Zoon, 1798. 185 Bladz. en nog yjAïvoor de Foorrede van den Hoogduitfchen Vertaler. In gr. OEtavo. De prijs is ƒ 1 - 8 - : Met dit Stukjen, is het Eerfte Deel van deze Gedenkfchriften befloten. Het vervat twee Leerredenen; eene Redevoering ; eene Beandvvoording van eenige Vragen, en eene Voorrede van den Hoogdtutfchen Vertaler van dit Werk. Vóór dit Stukjen, heeft men geplaatst eene afbeelding van den Kapitein wilson, die het eerfte fchip, dat met Zendelingen is afgezonden, beftierd heeft, en men verklaart zich van voornemen, om op dezelfde wijze, bij de uitgave van elk Deel, eenen ot anderen voorbeeldigen man nader te doen kennen. De vijfde van deze Leerredenen (de eerfte in dit Stukien} heeft tot haar opfchrift, de Godsdienst , in onderfcheiden tijdperken, uit verval herfteld, door bowland hill, A. M. en ten texte Matth. XXIV: 14. Deze Leerreden is geheel ex tempore uitgebroken, zonder dat de Prediker de minfte gedachte had, dat ze hem ter uitgave zou worden afgevorderd. Uit de Leerrede zelve blijkt, dat de Leeraar een Engelfche Straatprediker is Veel orde of bondigheid hebben wij ook met 111 dezelve aangetroffen, doch natuurlijken aanleg om krachtio- en treffend te fpreken kan men hem niet ontzeggen, en het geene hij zegt, is een duidelijk bewijs van zijne fterke geestdrift voor de uitbreiding van het Euangelie. Zoo dat hij hier en daar aandoening in het hart van zijne Lezeren moet verwekken. In deze Leerrede wordt ook gefprokea van het geene. de Engelfche Regeenng ge-  635 oedenkschriften der gedaan heeft, door het uitzenden van waardige Zendelingen naar Oost-.Indien ;■ ook vair de zendingen der Arminiaa'nfche Methodisten, zoo wel als die van de Doopsgezinden. De laatfte Leerrede is van david bocue. Zij fielt de zwarigheden, tegen eene zending tot de Heidenen voor, en overweegt dezelve. En heeft tot haaren tekst Hagg. I: 2. Dit Volk zegt, de tijd is niet gekomen, dt tijd dat des Heeren huis gebouwd worde. In'het algemeen wordt de tegenbedenking, dat 'er talloze zwarigheden van zeer groot gewigt, tegen deze onderneming pleiten, dus beandwoord: — dat dezelve in vollen nadruk wordt toegeilemd, doch daar tegen overgefleld, de oneindige magt van christus, en de nadruklijke beloften, dat de Heidenen hem eens zullen worden toegebragt. — De bijzondere tegenwerpingen, die hier overwogen worden, zijn: i. De zwaarheid van het werk: menfehen van hunne geliefkoosde vooröordeelen en wanbegrippen te rug te brengen. De Prediker merkt daar tegen aan, dat men niet alles van de Zendelingen maar van God moet verwachten, in wiens hand de Zendelingen niets anders zijn moeten, dan de middelen, en die uit hoofde van Gods beloften, en de vroeger cn later voorbeelden, hopen moeten, dat God hen tot dat heilzaam einde wel zal gelieven te gebruiken; te meer daar men door den goeden uitflag van de Deenfche, en Hehïhutfehe Zendingen, en door die van elliot en maijhew, en het werk van brainart en horton en anderen zoo zeer wordt aangemoedigd. 2. De tijd van de bekeering der Heidenen is nog niet gekomen, om dat de heerlijke Kerkflaat nog eenige honderd jaaren van ons af is. Andwoord: het komt u niet toe, te weten de tijden en gelegenheden die de Vader in zijne eigen magt gefield heeft. Wanneer wij het Euangelie willen voordplanten, dan moeten wij ons richten naar het geene hij als een pligt gebiedt, het overige moeten wij Gode aanbevelen. 3. Wat zou Ons tegenwoordig bijzondere hoope kunnen geven, op den gelukkigen uitflag tener zending tot de Heidenen? Veele eeuwen zijn 'er verlopen, cn 'er is weinig uitgerecht: wat maakt den tijd nu zoo gunflig? Zijn wij beter dan onze Vaderen? Het andwoord op deze tegenbedenkingen is zeer aanmerkelijk. De Prediker zegt, in de vorige eeuwen had het bijgeloof het Christendom zoo zeer misvormd, dat het  MAATSCHAPPIJ VAN ZENDELINGSCHAP. 637 het naauwlijks wenschlijk was, dat het zich in dien ftaat verder uitbreidde; en zedert de hervorming waren de bijzondere Christelijke aanhangen, al te zeer tegenlelkaji-der ingenomen, dan dat men daar van iets gocos zou hebben kunnen verwachten. Thands zijn deze dingen zeer veranderd. Episcopalen, Methodisten, Pres'mjtenaanen en Independenten, laten alle onderlinge partijzucht varen , en verëenigen zich, tot het behartigen van deze gewigtige belangen. Ook wordt de leer van het Euapgelie nu zoo goed en mogelijk beter begrepen dan ooit te voren. 4. De aardfche magten zullen 'er zich tegen verzetten. Andwoord: Deze vrees is geheel ongegrond, dat breder wordt aangewezen. 5- De tegenwoordige ftaat der Heidenfche wereld is tot deze onderneming zeer 011gunftig. Andwbord: Dit bewijst veel te veel. Hoe was de ftaat van de Heidenfche wereld, in de vroeger eeuwen , toen het Euangelie in dezelve zoo gelukkig werdt voordgeplant? Ook zijn'er beloften, dat deze mentenen eens bekeerd zullen worden, dus zullen deze beletielen eens uit den weg geruimd worden. En alhoewel de godlooze levenswijs van menfehen, die zich Christenen noemen, met reden als een Itruikclblok kan worden aangemerkt: moet men zich herinneren, dat, in. den. tijd toen de Christenen nog deugdzame lieden waren, maar men hen des niet te min aan de grootfte gruwelen fchuldig hield, de Heidenen evenwel het woord uit hunnen mond hoorden en 'er duizenden bekeerd werden. 6. Waar zal men gefchikte perfoonen vinden, om Zendelingen te •worden? Andwoord: Goede Zendelingen zijn geen onmogelijke dingen. De Deenen, de Schotten, de Moraviërs hebben ze gevonden. Veelen zijn thands zedert veele jaaren in Indien , met lof en ijver en vrucht werkzaam. 7. Van waar zal men voor de Zendelingen den nodigen onderftand bekomen? De. overvloedige toelagen der vermogenden, en de edelmoedige giften der «ijveren; de Huiver des daglooners en het pennigSKeu der weduwe, die boven'alle verwachting worden toegebragt, maken deze Vrage geheel overtollig. 8. 'Er-is in den we^ der voorzienigheid geene deur geopend, wij moeten wagten tot dat zulks gefchiedt, en dan een naar.itig gebruik daar van maken. Andwoord: De Predikertoont in het tweede het tegendeel. 9. Wat recht hebben wij om ons met den Godsdienst van anderen te_ bemoeijen? Andwoord: In het breede toont dc preducer, . hoe  63S GEDENKSCHRIFTEN DER. hoe zeer men daar toe verpligt is, indien zulks op eene behoorlijke wijze gefchiedt. 10. 'Er zijn nog talloos veel Heidenen in ons eigen land, laat ons die eerst bekeeren. Andwoord: Indien de Apostelen zoo geredeneerd hadden, dan hadden zij in Judea moeten blijven, en dan was het Euangelie door hun nooit tot de Heidenen overgebragt geworden. Reeds twee eeuwen heeft men, tot de verkondiging van het Euangelie in Engeland, de gelegenheid gehad, heeft men die niet behoorlijk gebruikt, dat elk nu in zijnen eigen kring beginne. — Brainard verhaalt, dat de bekeering der'lndiaanen, een zeer gelukkige uitwerking had, op eenigen van het volk van Amerika, alzoo daaruit eene bekommerende vrees bij hun ontffond, dat zij verworpen en voorbijgegaan zouden worden. • Hier op volgt eene Redevoering over de keuze deiplaats, tot eene eerfte zending, en over de middelen, om die uit te voeren, door thomas ha we is. Waar heen zullen wij de eerfte zending doen? Waar zijn de zwarigheden minst? Waar is het vooruitzicht gunftigst? — De gewigtigfte zwarigheden zijn :, i. Een onherbergzame luehtftreek, het zij wegens vochtigheid, hitte, of koude; allen even nadeelig voor lichamen, die aan zoo groote en fchielijke veranderingen niet gewoon «ijn. Alhoewel waare zendelingsijver deze moeilijkheid wel kan overwinnen , gelijk de Hernhutters daar van voorbeelden opleveren. 2. Oppcrmagtige Regeeringen, die naauwlijks vreemdelingen onder zich dulden, gelijk in China en Japan. 3. Gevestigde vooröordeelen van valfchen Godsdienst, die wel eens zullen wegvallen, maar lang kunnen tegenhouden, gelijk de Hindoos, en indien men die hiér bij wil tellen de Mahomedaanen, en dus geheel Indostan, dat door Hindoos en Tartaaren bewoond wordt. 4. Het aanleeren van talen. Hoe meer talen in eenen kleinen omtrek lands, gelijk bij voorbeeld op de kust van Afrika, gefproken worden, hoe moeilijker die zaak wordt. De minfte zwarigheden doen zich, volgends den Redenaar, op in de eilanden van de Zuidzee ; eene landltreek , in luchtsgeftel en fchoonheid, een andere tuin der Hesperijden; vrij van verderflijke ziektens ; overvloedig voorzien van de nodige levensmiddelen; talrijk van inwooners; onder eene Regeering, waar van men geen ongemak te wagten heeft. — Evenwel (dit erkent de  maatschappij van zendelingschap. «39 de Redenaar toch!) verzeld van een gevaar dat misfehien zoo moeilijk zal zijn, als eene vuurproef. Hij ziet hier mede op de drift tot, en de verlokking van het ■ander gedachte. — Zijn andwoord hier op is van dien aart, dat hij hetzelve ook zou kunnen geven op het gevaar van de vuurproef. Hij zegt: God, die de drie joiiIslinffen moeds genoeg gaf, om den brandenden oven te iarren, hield ook joseph (taande in zijne zwaare verzoeking. Op deze wijze zijn alle zwarigheden beuzelden ! — Verder zijn' de Priesters aldaar , zo zij er -eenigen hebben, niet bekleed met eenige magt tot vervol "in"- en het volk fchijnt kennis te hebben van eenen toekomenden ftaat, en van dé noodzaaklijkheid om eene beledigde Godheid te verzoenen en dezelve te behagen; de taal fchijnt niet moeilijk, en (trekt zich verbazend verre uit; ook wordt daar geen valsch Christendom gevonden. , , . n 11 Onder de middelen, die men in het werk zal (tellen, komen in aanmerking — de Zendelingen, bot dit werk bieden zich perfonen genoeg aan, en men zal wel toezien dat 'er uit dezelve eene verftandige en voorzichtige keuze gedaan wordt. Men heeft tot hier toe ongehuwddn verkoren , doch indien blijkt, dat zulks nuttig is zal men 'er ook gehuwden bijvoegen. — Men hoopt 'ePeenigen tc vinden, die niet van geleerdheid ontbloot ziin doch het meerderdeel verwacht men uit den lager ftand , en men (telt vast , dat, 'er zich zullen opdoen, die de fchoone verëischten hebben, die het Genootlchap met reden in hun vordert. Ten opzichte van ae overvoering der Zendelingen, flaat men voor — of een klein fchip dat aan dc Maatfchappij toebehoort, en alleen daar toe gebruikt wordt ; of het gebruik vau een ander fchip, ten diende van de Regeering naar Port Jackfon en het Eiland Norfolk uitgerust, van waar het Hi twee of drie weeken naar Otaheite zou kunnen ftevenen; of met een fchip gefchikt tot de Vvalvischvangst in de Zuidzee. . , , . 1P Ingeval de Maatfchappij zich tot haar oogmerk zei van een fchip voorzag , dan was de Vraag, waar zal men een fcheepshoofd vinden, aan wien men de onderneming kan toevertrouwen? Dit geeft den Redenaar gelegenheid, om van Kapitein wilson in het breede te fpreken, die met der daad dezen last op zich genomen heeft. Het karakter vaa dezen man is mtitekend, en ver*  6.1° 6. I, gales verfcheiden bijzonderheden , hem betreffende , zijn zeer aanmerkelijk. Doch wij kunnen ons hier bij niet in laten. Verder worden eenige Vragen de Zendelingszaken betrekkelijk, beandwoord door c. j. la trobe, Predikant der Broedergemeente te Londen. Hier onder zijn belangrijke berichten , bij welke wij ons evenwel niet kunnen ophouden. Het volgende kunnen wij échter niet voorbij (lappen. Ten opzichte van het aanleeren van de nodige talen, hebben de Broeders bevonden,. dat dit best gelchiedt door inwoning en verkeer onder de Heidenen. Dit is die Volken aangenaam, en voor .Zendelingen , die geen geleerden zijn , het eeniglte middel. Daar zijn ook Zendelingen geweest , die Woordenboeken, Spraakkunflen en Schoolboeken 'voor de Jeugd gefchreven hebben, bij'voorbeeld in Groenland ; bij de Esquimaux; aan de Delaware, bij de Arrawaks en anderen. Waar de Heidenen vrij zijn, richten dc Zéndelingen Schooien op , waarin dc kinderen dezen , en ten deele ook fchrijven leeren, zelfs hebben zij hier en daar gedrukte boeken. — Het Labrador fchip, 'met het welk de Broeders Gemeenfehap houden met de zending , is een Brik van 120 last, die 1900 St. kost. De Kapitein is een lid van hunne Gemeente , en.heeft 8 tot 12 matrozen onder zich. Aan het einde van dit Stukjen, vindt men de Voorrede van den Hoogduitfchen Vertaler peter, mortimer , getekend Hernhut 12 Augustus 1797 , die zeer lezenswaardig 'is. Rechtsgeleerd Onderzoek, of de Proclamatie van de Nationaale Fergadering, Reprefentcerende het Folk van Nederland, van den iSden Augustus 1796, krachteloos maakt ên huiten werking feit het Placaat van de voormalige Staaten van Holland en Westfriesland, in dato 21 Julij 1730 , tegen de Sodomie. Door Mr. g. i. gales. Te Amfteldam, bij H. Gartman en W. Vermandel Zoon, I7y8. 20 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: - 6 - : Dit Stukjen is ingericht om de dwaling te keer te gaan van hun, die zich verbeelden, dat het Placaat van de voormalige Staaten van Holland van den 21 Julij J730, het  RECHTSGELEERD ONDERZOEK. 6±t het welk de doödltraf (telt op de Sodomie, krachteloos gemaakt en buiten werking gelteld is door de Proclamatie van de Nationaale Vergadering van den iSden Augustus 1796 , betreffende de affcheiding der Kerk van den Staat» Na hunne redeneering , welke hier op neder komt: 4, De Staat heeft gemaakt wetten, ftraffeiide dit crimen i, met den dood ; die wetten berusten op Goddelijke wetten; deeze vervallen door de gedecreteerde affcheis, ding van Kerk en Staat; en deeze wetten vervallende, vervallen te gelijk de menfchelijke wetten , op dié j, wetten gebouwd;" — opgegeven te hebben, wederlegt de Schrijver dezelve met bondige en klaars bewijzen , en ruimt eenige tegenbedenkingen met zoo veel nadruk uit den weg, dat het niet kan misfen, of elk, wiens verlland niet door vooröordeelen en diepe onkunde beneveld en wiens hart niet door de befmetting der vüigfte cn onnatuurlijklte drift bedorven is , moet terftond van de waarheid van 's Mans Helling overtuigd worden* Voords betoogt hij den pligt van Rechters , om zich aan de vastgeflelde wetten , vooral ook met betrekking tot dit affchuwelijk misdrijf, tc houden, met zoo veel klem van redenen en bewijsgronden, dat wij dit Stukjen aan allen, die het Rechterambc in Crimineele Zaken bekleeden , en aan elk, die , door valfchen febijn cn drogredenen misleid , omtrend het hier behandelde gefchilpunt anders mogt denken, ter bedaarde lezing en ernftige overweging durven aanbevelen. Rapporten , /trekkende ah Bijlagen, tot de Verzameling van Stukken, hetreklijk de aanjielling eener Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht, te Amfteldam. Eerfte Stuk. Behelzende de Rapporten N°. I. tot VI. over het geen de zuiverheid der Dampkringslucht kan bevor deren of bederven. Te Amfteldam, bij P. den Hengst ■en J. A. Crajcnfchot, 1798. In groot OStavo. De prijs is f - 18 - : De Ontwerpers van een Plan , voor eene Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht te Amfteldam , fchijnen, bij het aanvangen van hunnen arbeid, dien arbeid gemakiijk gemaakt te hebben , döor de werkzaamheden , onder hun te verdeelen. Hier door konden dé NIEUWEVAD.BIJiL.il. DEEL.NO. 14. Ss YeF-  642 RAPPORTEN BETRFKLIJK verfchillende onderwerpen .worden behandeld , doof zulke leden onder hun, 't meest voor die verfchillende onderwerpen berekend, en het is van daar, dat de arbeid der .Commisfie , bij wijze van Rapporten, zoo als die van tijd tot tijd, cn nu allen zijn uitgegeven, het licht ziet. 't Is uit deze Rapporten, dat men over de uitvoerige moeite, die zich de Ontwerpers van het Plan hebben gegeven, en over derzelver verdienden kan oordeelen > waar toe wij , bij onze Recei:fie over de vorige Stukken (*) minder in ftaat waren. In het algemeen, kan. men van deze Rapporten zeggen, dat dezelve, de eene meer, de andere minder, de duideliikfte kenmerken dragen van ervarenheid , en van de bevoegdheid der Commisfie, om zulk een Plan te ontwerpen. Wel is wrar,, wanneer wij in aanmerking nemen , hoe moeilijk het is, om oude wetten en gebruikelijkheden te veranderen, om vooröordeelen uit te roeien en om een nieuwe orde van zaken daar te ftelien , dat het bijna onmogelijk fchijnt, om het ontwerp in het gemeen, in werkingte brengen , maar wij moeten daarentegen ook aanmerken , dat zij , die aan eenig Plan van dien aart arbeiden , voldoen, als zij de zaken voordragen , zoo als, die behoorden te zijn, terwijl het aan de Publieke Magt ftaat, om te oordeelen , over de mogelijkheid , om dezelve in te voeren. Terwijl wij voor ons gaarne betuigen , dat wij 'er geene hoofdzaken in gevonden heb-, ben,, of dezelve zijn, fchoon misfehien elders onüitvoerlijk, en niet te pas komende, voor de Stad Amfteldam uitvocrlijk en nuttig. 't Komt ons echter voor , dat de Raad der Gemeente van Amfteldam een zeer voorzichtig befluit heeft genomen, toen zij het Plan decreteerde, om naamlijk, daar toch alle voorgedragene Ontwerpen , niet in ééns konden ingevoerd worden , dezelve op nadere vooraragt en Redactie van de Leden, die dc Commisfie in der tijd zouden uitmaken , van tijd tot tijd te dccreteeren, cn in te voeren. Dan hoe zeer deze wel gepaste maatregel voorzichtig is geweest, is het ongelukkig, voor de invoering, van zeer veele fchoone zaken, welke reeds- in C*j Zie Bladz, np, cto en 265 van dit Deel»  Iltl COMMISSW VAN OENEESK. TOEVOORZICHT^ 643 Hl trein h&difen kunnen komen, dat juist kort daarop, zulk eene aanmerkelijke verandering, in de wijze van het Stedelijk BeftttUri* het welk zoo te Amfteldam, als elders, louter Adminiltratief is geworden, is voorgevallen; het welk niet nalaten kan , als men de werkzaamheden der Ontwerpers van het Plan Hechts overziet; eenen grooten invloed , op dezelve te hebben ; te meer daar volgends dc ingevoerde Staatsregeling , de Iuftructie der Agenten , die een gedeelte van het Stedelijk Beduur moeten verkrijgen , nog niet in orde is. De dadelijke invoering van verfcheidene zaken, in deze Rapporten , welke in het geheel 36 in getal ziin , zal toch deels van het Stedelijk Beduur, deels van de Agenten afhangen. Wij hebben thands voor ons het eerde Stuk het welk zes Rapporten bevat, handelende I. Over het onderhouden van eenen zuiveren Dampkring. II. Over de oorzaken , welke de zuiverheid van den Dampkring bederven. HI. IV. Over de vuilnis (opzichtelijk de Straten en grachten te Amfleldam,) nevens vijf 'Bijlagen , daar toe betreklijk. V. Over de onzuiverheid der Stads grachten. VI. Over de gefteldheid der wooningen, met betrekking tot de gezondheid. De Commisfie heeft , volgends het Voorbericht, met opzet, in het uitgeven der Stukkeu, die Rapporten bij een gevoegd, welke over een en hetzelve Onderwerp lopen, of immers onderwerpen behandelen, die in een zeer naauw verband met eikanderen daan , waar door een iegelijk zoodanig Stuk , waar in hij bijzonder belang delt, kan verkrijgen, zonder verpligt te zijn, het geheele werk te kopen. De ververfching en afwisfeling der lucht , die in groote Steden en bevolkte plaatfen door verfchillcnde. omftandigheden minder zuiver is, dan elders, wordt in het eerfte Rapport , als zeer noodzaaklijk betoogd, de belctfelen , die deze ververfching der lucht voor dc ademhaling en het dierlijk leeven onbekwaam gemaakt, verhinderen, worden opgegeven en de middelen — alhier aangewezen, die de afwisfeling in den Dampkring kunnen bevorderen. Onder de oorzaken welke de zuiverheid van den dampkring bederven , worden in het tweede R.apport hoofdzaaklijk geteld: De Secreets-Kuilen , en de wijze van derzelver ruiming. Het diepen eu uitbaggeren der grachten. De uitftalling van lucht* bedervende waaren. De fchadelijke Fabrieken, cn onder Ss a de-  644- RAPPORTEN BF.TREKL1JK dezen die van de nieuwe Cement. En eindelijk , de flank der begraafplaatfen. De verbeteringen welke men in zoude kunnen voeren , om fchadelijke uitwerkfelen voor te komen, en de wegen, die men in te liaan beeft, om de zuiverheid van den dampkring te bevorderen , worden hier aan de hand gegeven. De Commisfie zoude echter nog verfcheiden middelen hebben kunnen voorHaan, om te beletten, dat het meer en meer toenemend getal van Riöolen , der Secreeten , die men regélregt tegen de Stads Keuren aan, in de Burgwallen doet uitlozen , en het water der Stads grachten geheel bederven , of niet verder wierden vermenigvuldigd , of buiten de mogelijkheid gefield om de eigenlijke poortaarde in de Burgwal uit te loozen; want zeker is het, dat dit water op zijn beurt den dampkring meer en meer roet de ftirikende zwavelachtige brandbare lucht (gaz hïjdrogene fulphureux) vervult, welke flank van jaar tot jaar toeneemt, terwijl de vermenigvuldiging dezer onreine doffen het uitbaggeren der Burgwallen noodzaakliikcr maakt, en der Stad ongelooflijke onkosten veroorzaakt. De Rapporten over het vuilnis, zijn 3 en 4 in ra'ngfchikking. Daar het eene zeer bekende zaak is , dat ftijli en vuilnis, met eene matige warmte rotten en fchadelijke uitvvaasfemingen veroorzaker!, wordt deze waarheid hier niet breedvoerig betoogd. Met meer naauwkeurigheid wordt nagegaan, wat 'er met opzicht tot de vuilnis, volgends de verfchillende Keuren, zoude behooren gedaan te worden en wat men inderdaad doet, uit al het welk duidelijk blijkt, dat men dc Keuren, op eene fchandelijke wijze, verwaarloost, het welk door gebrek aan opzieners, cn ook welligt, door pligtverzuim van hun, die 'er opletten moesten, veroorzaakt wordt. Vervolgends wordt een plan voorgeflagen, „ ten einde „ het ophoopen vau vuilnis en de groote onreinigheid „ der firaaten te voorkomen, en derhalven de nadeelige „ gevolgen te verijdelen, die uit den flank, de morfig„ heid-, de vochtigheid, en wat dies meer zij, geboo„ ren worden." Dit plan is in dc Bijlage op dit Rapport te vinden, welberedeneerd, komende hoofdzaaklijk hier op uit: dat de Stad in 85 a 90 wijken zal worden verdeeld, dat niet door karren-met paa-den, maar door menfehen handen en wel door Gealimenteerdens van de verfchillende Kerkgemeentens of van de Stad, de vuilnis zal worden weggehaald cn de firaaten, enz. gereinigd , waar-  DE COMMISSIE VAN GEMEESK. TOEVOORZICHT. 645 waartoe 255 a 270 nodig zullen zijn, cn waarüit een dubbeld voordeel zoo voor de Stads- als Gemeentcnarnien moet voordfpruiten. Dat men provilioneel een proef daar van zoude nemen in een gedeelte der Stad, waar men de grootfte hinderpalen meende te zullen aantreffen; wordende de (treek daar toe welke in 8 wijken ingedeeld wordt, bepaaldelijk opgegeven, en tot welke onderneming -16 mans en 8 vrouwsperfonen nodig zouden zijn, volgends een welberekend plan, over het geheel, het welk in de derde Bijlage van het vierde Rapport te vinden is; terwijl dit vierde Rapport en deszelfs eerfte cn tweede Bijlage, kenmerken oplevert, wij moeten dit met leedwezen betuigen, hoe onwillig de toenmalige Regenten van het Aalmoesléniers Weeshuis, onder wiens beheering de tegenwoordige reiniging der itraaten, als nog (laat, geweest zijn, om tot de invoering van dit zoo nuttig plan mede te werken. De vierde en vijfde Bijlage bevatten uitvoerige adresfen van de Commisfie van Geneeskundig toevoorzicht aan den Raad om dit plan in werking te brengen. Maar op hetzelve fchijnt nog niets (telligs belloten te zijn; immers.heeft men 'er nog geene uitwerking van gezien, het welk in der daad te beklagen is. Het vijfde Rapport, handelende over de onzuiverheidder Stads grachten , is zeer fchoon en verdient in zijn geheel vooral door hen, die in 's Lands of eenig Stads Beftuur zijn, gelezen te worden, alzoo men 'er veele algemeene waarheden in aantreft, die niet alleen te Amfteldam, maar ook elders van toepasfing kunnen zijn, en waarom wij verkiezen hier van geen uittrekfel te geven; gelijk ook het zesde Rapport, over de gefteldheid der woningen betreklijk de gezondheid, in zijn geheel dient gelezen te worden. Philofophifche onderzoekingen over de Godgeleerdheid, en den Godsdienst in V algemeen; en die der Jooden in 't bijzonder^. 151 Bladz. In gr. Octavo. Alom te bekomen. De prijs ij ƒ I ■ Op het lezen van den bovenflaanden Titel, namen wij eenigzins gretig dit vetaalde Hoogduitfche Schrift onderhanden: Philofophifche, dat zal zijn, Wijsgeerige onderzoeking over de Godgeleerdheid, en dcu GodsSs 3 dienst  6^ 1'uilosoi'htsche onderzoekingen dienst in 't gemeen ; en die der Jooden in 't bijzonder i'cheeu iet, der lezing en overdenking waardig, te beloven. Maar nog Hechts weinige Bladzijden gelexen hebbende , voelden wij ons met verontwaardiging aangedaan, niet, omdat ons bleek, dat de ongenoemde Hoogduitfche Schrijver bedenkingen aanvoerde tegen de Godgeleerdheid en Godsdienst, dit willen wij niemand betwisten , die twijfelingen heeft , en die als een eerlijk man mededeelt, maar omdat wij, in plaats van een Wijsgeerig onderzoek, eene opëenftapeling van de .fnoodlte lasteringen ontmoeteden , met dc onbelchaamdfte en lompfte verdraaijingen van alle gefchiedkundige waarheid gepaard , zoo fnoode lasteringen cn openbare leugenen, dat men naauw kan geloven, dal een mensch zoo ontaart zou kunnen zijn, om ze uit zijn eigen brein te fmeden, ten zij veel eer dat wezen, het welk in den Bijbel den naam draagt van de Lasteraar, cn Vader der leugenen, te achten zij , hem dezelve aan dc hand gegeven te hebben. Onze verontwaardiging nam toe, naar mate wij met onze lezing voordgingen, alzoo telkens de il'Inindclijklte laster en leugentaal aangroeide, tot eindelijk , ten koste van allen Godsdienst, het Atheismus door den Schrijver gepredikt, en bijzonder tegen moses men1)klssohn en deszelfs gegronde aanmerkingen, met die redenen en op die wijze, verdeedigd wordt, welke ten duidelijklten de verwaandfte onkunde , en bedrieglijklte onoprechtheid in den Opfteller verraden. Is dat dan, dachten wij, de zoo hoog geroemde Wijsbegeerte dezer eeuw, dat men Hout genoeg is, om, met openbare fchending der goede trouw, al wat heilig cn eerbiedwaardig gerekend wordt, te lasteren? Is deze die verlichte- eeuw, die eeuw der rede , waar van zulke lasteraars onderltellen durven , dat' dc menfehen dom en ligtgelovig genoeg zullen zijn , om zich zulke laster- en wartaal in de hand tc laten Hoppen , als of Let eene Philojbphijche onderzoeking ware? Ach! hoe diep zijn wij vervallen, indien zoodanige onderftelliug flechts mogelijk is! (*) . . . . ; Zie {*) Slechts mogelijk f — Sommige lieden moeten dit trouwens voor mogelijk houden, dat mon het publiek alles kan wijsmaken, of men moet alle fchaamce hebben uitgi-fchud. Wij hebben hjet van een versch voorbeeld. In dit zélfde Deel van {.■GS Mandwerk Bladz, 562. hebben wij eene lleccnfie ge- plaaist  OVER DE GODGELEERDHEID, ENZ. 647 Zie hier eenige weinige voorbeelden uit veelen van de vuile lasterzucht van dezen duisterhng. Moses_, de rroottte der Wetgeveren, door de Heideniche Schrijvers d'r Oudheid zelve geroemd, de Verloslcr der Hebreen; door die geheele Natie, geduurende zoo veele eeuwen, jr .üerbiedigd, waarvan geen voorbeeld is bi] eenig ander MO s e s, wiens uitmuntend, Godvruchtig, deugdzaam karakter ons uit zijne eigene fchritteü ten utiidelijkften blijkt, van dezen moses fchrfjit de lasteraar onbefchaamd Bladz. 8. „ Daar eertijds muitzucht , toomloze hoogmoed , vermetelheid, heersch- cn wraakzucht de hoofdtrekken van zijn karakter waren , hadt hii zich tot hét hoofd der oproerige Israëliërs opgeworpeV — Bladz. ii. „ Dc verblinding is onbegrijpelijk , daar moses nog hedendaagsch voor een buitengewoon Gezant Gods , cn niet voor de geen , die ny waarlijk was , naamlijk eenen openlijken oproermaker , een oproerltoker en opperhoofd der rebellen, diè hij geur akt hadt voor eenen reukelozen Avanturier,_ erkend en befchonwd wordt!" - Meer dan 3b Bladzijden beitedt hij , om met verdraaijing der gelchiedenisien , en niet openbare leugens, het karakter het eerwaardig karakter van dezen grooten man te fchenden. Wieland , geen onbekend Schrijver bij de Duitfchers, heeft ergens Gezegd, cn wij mogen hier zijne woorden overnemen en oepasfen: „Daar het vau dc oudfte tijden af by alle volken voor eene misdaad tegen de menschlykheid aangezien is, het gebeente van een' geftorvenen te mishan. delen, of deszelfs asfche tc verontrusten ; hoe veelte meer is het onedel en wreed, den naroem van een man, wiens verdienden aan de wereld nog immer voordduuren, door fchending van deszelfs zedelijk karakter, het geen hij zelve niet meer verdecdigen kan, te bezoedelen?" - Mo. plaatst van de Eeuw der Rede door paijne, eene Recer.lL:,, die deze misgeboorte van diens mans ontlMde brem naar verdie. ft? heeft uegispt; en met eene onbefchanmdheid zonder wedergade, tieef men,Pin verfcheiden Advertentie* B> de *gm$gg papieren, het publiek durven aanmoedigen, om Wetk ttik* pUn , door zich op onze Recenfie te beroepen , als of die iet goed's van hetzelve gezegd hadt. Qjüd non mortalia psctora (Ogis Aart fac7a Jamu! Ss 4  Ö/t3 FHILOSOl'HISCHE ONDERZuEKINGEN Moses broeder aëron noemt hij ,, den eigenlijken aanlegger en oorzaak van de Afgoderij met het gulden Kalf — die het onwetende volk , door loos gezwets , tot deszelfs aanbidding, overgehaald en vervoerd heeft. De waardige samuöl, de redder van zijn volk,'de rechtvaardige beftuurer , en weldoener vin hetzelve , wien geheel het volk getuigenis van onbcfmette eerlijkheid en deugd bij zijn leven gaf, en bij zijnen dood met hartelijke en openbare rouw vereerde, die groote voorftander der Vrijheid in den Burgerftaat, ftaat ook ten doel van zijne lasterpijlen. BJadz. 31. Deze waardige man is , volgends hem „ een oude geflepen hui, chelaar, die in de kunst, om, onder het dekzd zijnes. Profeeten-Ambt, en onder den iluiër der bevelen van jehovah, de gruwlijkfte en menfchenhatendfte boosheden uit te voeren , en naar zijn goeddunken Koningen af te zetten, en op den troon te brengen, grijs geworden was." — Van david lastert hij B/adz. 35. dat. hij, „ nadat hij zijn gantfche leven, met de affchuwlijkfte fchelmftukken, huichelarijen, mishandelingen zijner evenmenfcheu en moorden , bezwalkt hadt, eindelijk ook nog tot op zijn doodbed, zijn' laatften adem in moordbevelen aan zijnen Zoon en Opvolger, uitblies." De gezegende jesus , dat vlekkeloos beeld der deugd, wien zijne ergfte vijanden geene de minfte irnet van eenigen feil ooit bij zijn leven hebben kunnen aanwrijven , ontgaat de woede van dezen zinlozen Schrijver niet. Het is waar , hij fchijnt van dezen Godlijken Lecrüar een hoog gevoelen te openbaren Bladz. 40. enz. daar hij hem zelfs boven sokrates fielt , maar hoe luisterrijk jesus deugd zij, en,'gelijk hij zelve erkent, de nijd en lasterzucht de groote verdienfen van jesus niet lochenen kunnen, laat hij nogthands niet na zijn, verheven karakter te bekladden: ,, Te yeel ftoutmoedigheid en te veel involgen van de levendigheid van zijn temperament, en misfehien'ook eene openbare belediging van de trotschheid zijner Overheden — heeft aan het booze noodlot , dat hem (jesus) eindelijk trof, toegedragen." Bladz. 41. „ Jesus," (zegt hij Bladz. J 9°.0 %■> 9&ve heeft geen' Godsdienst geleerd, noch willen leeren.'" (Bladz. ioi.) Jesus was geen Leeraar van den Godsdienst. Dij hieldt zich niet verder met 'den Q^d.fdi.cnst op , dan zoo verre hij dien tegenging! en, m  over de godgeleerdheid, enz. 649 gaf aan denzelven daar alleenig toe , waar liet bijgeloof zijns tijds denzelven te iterk onderfteunde." enz. liet gantfche Joodfche Volk wordt door hem gelasterd, niet alleen als een domme hoop, maar (Bladz. 9.) bij hetzelve was geen de minfte prikkel tot een redelijk voornemen, geen lust tot nuttigen arbeid of bezigheid: maar veel eer eene verregaande neiging tot traagheid, lediggang, en laage luiheid te zoeken." (Bladz. 38.) befchrjjft hij hen, als ,, een volk, dat, aan geen zedelijken arbeid gewoon, van rooven en plunderen leefde, dat, tot de gruwlijklte geneigdheden opgetrokken zijnde, alle zijne voetltappen met Godsdienftige menfehenhaat tekende. " Doch, wien kan het verbazen, dat een mensch menfehen, zelfs de eerwaardigfte, de deugdzaamfte, de ver-hevenlte hoort lasteren , wanneer hij dien zelfden lasteraar God jehova zelven hoonend en razend hoort aanvliegenv ,, o jehova ! jehova! — Neen, van u kan ik niet leeren, hoe ik mijne medemenfehen moet liefhebben en behandelen ; hoe ik een eerlijk braaf eu onpartijdig menfehen-vriend zijn , en zoodanig mij betoonen moet? Ik zoude veelligt van fchaamte en afkeer van mij zelven fterven, wanneer men mij flechts met het honderdltc der denk- en handelwijze van U befchuldigen koude! " Bladz. 29. „ Niets ging verder, dan dc wraak de bloed- en moordzucht, die in het karakter van jehova uitblonken." Maar, onze pen weigert meer lasteringen tegen den Heiligen over te fchrijyen. — De jehova beltraife zoodanige Lasteraars! Met één woord , de oubefchaamde Lasteraar lastert al wat Godsdienst heet.. Bladz. 35. vraagt hij ; ,, Of het menschdom wel een grooter vloek hadt kunnen treffen, dan de gene is, die moses door de invoering zijnes menfehenhaatende gruwlijken hloeddorftigen jehovah, over hetzelve gebracht heeft?" en Bladz. 109. ,, De Godsdienst weet niet anders , dan gedroomde voorfchriften tot nutteloze Godsdienftige tijdverdrijven , en verderfjijke grondbcginzels tot opwekking en aankweking van menfehenhaat, die alle gelukzaligheid verwoest, en alle deugd met voeten treedt, voort tc brengen." Alle deze ep menigvuldige andere lasteringen, die wij voorbijgaan, om het teder oor en het gevoéiig hart van alle onze lezers, die eerbied en achting voor deugd en Godsdienst bezitten, niet te kwetzen, gaan verzeld, ten § s § ein»  g.-o pmlosophische onderzoekingen einde ze, zo mogelijk, eenigen fchijn bij te zetten, van verdraaiingen der gefchiedenis , fcheuding der trouw , en openlijke leugenen. Dc volgende voorbeelden , uit eene meniate anderen , zoo als zij ons voor 's hands voorkwamen, genomen, zullen deze onze befchukliging bewijzen. .,"Moses was waarfchijnUjk een kind der eerfte onfchuldige liefde eener Egyptijche Princes. " Bladz. 17. „ Jesus van Nazarcih een kind eener vuurige ongedwongen liefde." Bladz. 39. Het j'uk der dienstbaarheid (van de Israëliten in Eaypte; kan onmogelijk zoo knellend geweest zijn, als de roep, die men daar van heeft willen maken. " Bladz. 8. ■ „ De hraèliten werden van de Egyptenaars nog altoos in 't bezit van 't land Cofen , het Jchoonjle en vrucht* baarfte deel van 't gantfche Koningrijk, welke hen joseph, door ziine fchandelijke bedriegerijen, met hemeltergende ongerechtigheid tegen de waare ingeboorne eigenaars , op eene bcdriegclijke wijze bezorgd hadt, tot op hunnen"uittogt gelat, n." Waar bij hij nog meer verdraaiingen voegt, om zijne lezers zand in de oogen te werpen, en te doen geloven, dat de hraïlitcn niet-mishandeld zijn geworden van de Egyptenaaren! Wanneer dé Israëliten bij den vijand eenen ijzeren wa^en zagen, dan hadt ook jehova geen lust, om aan3te vallen." (Bladz. 13.) Eene openbare leugen! Bladz. 14. Eindelijk zag zich moses genoodzaakt, om het Volk iet te laten zien , een Tabernakel te bouwcll." _ Dfc Tabernakel werdt opgericht dVn eerttefl da* van het tweede jaar na den uittogt uit Egypte. Exod. XL: 17. Dit noemt onze bedrieger eindelijk, als of het eerst heel laat na dien uittogt gebeurd was, omdat zulks hier in zijne kraam te pas kwam , om zijne k-zers te misleiden, en zijne lasteringen tegen moses ééa kleurtjen te geven. Bladz. 17. Gewag makende van de ijverzucht van ju 1 it j a m , moses zuster, over Moses lunvlijk met eene Cuschitifche, waarbij aü ron haare partijtrok, zegt hij, behalven andere zouteloze ongerijmdheden: ,, Moses meende in hetzelve een gevaarlijk en waavfchuwend voormeld te vinden, cn om zijne veiligheid in geen gevaar W brengen, fchoof hij, na verloop van cciiigen weinigen tijd, zoo wel mik.jam, als aüron, van zijn hals cn uit den weg." Welke vuiliiartige betichting! Men mer-  ovhr de godgeleerdheid, enz. 651 'merite op. Het bedoelde geval met mirjam en aüron is gebeurd, volgends num. XII. nog vóór bet uitzenden der verfpieders naar Kanadn num.-XIII. dus in het tweede jaar na den uittogt uit Egypte , en in de eerfte maand van het Xllde jaar na dien uittogt, dus 38 jaaren na het gemelde geval, is mirjam, eerst overleden num. XX: 1. en ook aüron in dat zelfde jaar, Hechts eenige weinige maanden vóór moses overlijden , wien hij drie jaaren in ouderdom overtrof n um. XX: 22. enz. . Wat moeten wij nu van zulke alle peil te boven gaande leugens eu lasteringen zeggen? Bladz. 27. ,, Waaröm moesten alle overften des volks, tot verlustiging van den jehova, op den klaaren middag, opgehangen, en 24'coo onfchuldigen uit het volk, vermoord worden? alleen, om de ellendige oorzaak, dat een man uit de kinderen Isra'èls de betoverende aanloklijkheden van een Midianitisch lievenswaardig meisjen niet hadt kunnen wederftaan?" Hier is iu weinige woorden eene opëenftapeling van lompe onkunde en lastering. Alle de overften des volks zijn niet opgehangen. Dit" ftaat wel in de vertaling , maar niet in den Tekst num. .\XV: 4. vergeleken vs. 5. En dit gefchiedde niet enkel ter verlustiging vau jehova, maar om den gruwe'lijken Afgodsdienst met Baal-Pcor. vs. 3. De 24000 Israëlitcn, die bij deze gelegenheid ftierven, werden niet vermoord, maar ftierven aan eene plage vs. 8 en 9. Ook waren dezen niet onfchuldig, maar hadden zich fchtildig gemaakt aan den Baal-Peors dienst. — De laatften der aangehaalde woorden van onzen lasteraar leeren te genik, welke denkbeelden zijne zedenleer vormt van hoerérii en onkuischheid. Trouwens dit waren, volgends hem Bladz. 28. ,, Voorbijgaande liefkozingen, met welke een onkundig Israëliër met een even ongeleerd en onfchuldig kind uit den hoop der Midiankifche leeken malkanderen omhelsden!" WedeTöm twee openbare leugens. Deze Israëliër was het hoofd van een gedacht int den Stam simeon, en de Midianitin was de dochter van eenen vader, die onder de Midianiten insgelijks het hoofd was van een bijzonder geilacht num. XXV: r.t, 15. " Bladz. 34. Waar hij den Godvruchtigen david belas-tert, waar hij van dc 'zagen, ijzeren haaken cn bijlen gewaagt , waarmede deze Vorst de Ammoniten zal hebben heen dood martelen. Waarömtrcnd men dc Uitleggers van  652 jhïlosophische onderzoekingen van den Bijbel behoort te raadplegen, cn dat eene oud» befchuldiging van Deïsten is; waar hij den goeden Vorst zijn overfpel met bathzeha en den moord van urias op nieuw verwijt , die zoo veele traancn van berouw en boetvaardigheid gekost hebben enz. plaatst hij deze leugen 'er bij, ,, dat de vredelievende inwooners der lieden van de kinderen Ammons door hem, zonder van hun beledigd te zijn, de oorlog is aangedaan." Men leze de gefchiedenis 2 sam. X. cn men zal den leugen ontdekt en blootgelegd vinden. Bladz. 36. haalt hij uit exod. XXXII. het bevel van moses aan de Leviten aan, om het vreeslijk oproer onder de Israëliten te beteugelen, maar geeft de woorden, met een vuilaartig bijvoegfel, het welk in den Tekst niet ftaat: ,, Vult heden uwe handen den heere wet bloed." Deze woorden met bloed zijn kwaadaartig en opzetlijk door hem hier bijgevoegd. De fpreekwijze, de handen vullen, heeft bij moses eene geheel andere betekenis. Bladz. 38. zegt hij van de Israëlieten, ,, dat zij, daar zij aan eenen Godsdienltigen lediggang gewoon waren, in alle nuttige kunften, wetenfehappen, cn geleerdheid, vreemdelingen bleven, zoo dat 'er zelfs in sauls tijd, n0g geen Smid in Israël gevonden werdt." enz. Een leugen en fchendige verdraaijing van de waarheid der zaak. De waarheid is, dat toen, in sauls tijd , de Filiftijnen alle fmeden hadden opgelegt , om den Israëlieten verdoken te doen blijven van alle middelen tot oorlog tegen hen. 1 sam. XIII: 19, 20. Doch, het verveelt ons langer in dezen poel van vuiligheden te wroeten. Wij gaan dan zijne overige leugens, bij voorbeeld Bladz. 57. dat „geen één van allen, die de gefchiedenis van jesus, gefchreven hebben, zegt: Ik heb hem zelv na den dood opgellaan en levendig gezien,'' en voornaamlijk zijne verdraaijing van de leere van jesus, waar door hij dezen Godlijken Heiland tot eenen Prediker van Atheïsterij maakt, Bladz. 46 — 54. met flilzwijgen voorbij. De Wijsgeer diogenes, door criton gevraagd, welk het gevaarlijkst dier was ? gaf ten andwoürd: ,, Onder de wilde dieren de lasteraar, onder de huisdieren de vleijer." Opdat wij onzen man daar voor niet zouden houden, heeft hij, naar het fchijnt, willen ?orgen, door Bladz, 25. zich zelven te prijzen; als „ x>  over. de godcelf.erdheid , enz. 653 „ iemand, die elk mensch in 't algemeen, zonder eenige uitzondering, voor zijnen naasten erkent, welken hij, wanneer hij flechts kan en zoo veel hij kan, zijn welvaart bevorderen wil." Maar, daartegen, beneemt hij veel van de geloofbaarheid van dit getuigenis van zich zelven, niet alleen door zijn lasteren en liegen, maar ook, door zijn voorfpreken van kwaade zaken en Hechte perfonen. Zoo veröntfchuldigt hij het Veelgodendom der oude wereld Bladz. 5. terwijl hij de Jooden valsch bcfchuldigt van menfehen- offers, verdecdigt hij de Heidenen tegen die befchukiiging , ja zo de Feniciërs ze gepleegd hebben, zullen zij dit van de Jooden geleerd hebben Bladz. 29 enz. Die Israëlieten, welke hij zoo gelasterd heeft, verfchoont hij, wanneer zij zich fchtildig maken aan Baal-Peors dienst, en aan het aanbidden van het gouden Kalf Bladz. 28. Hij verdecdigt de Egyptifche dwingelanden, terwijl hij de verdrukte Israëliërs van oproerigheid enz. bcfchuldigt. Een aoag, een hoofd van een roversftam, wiens zwaard zoo menige moeder van kinderen beroofd heeft, noemt hij den armen gevangen agag Bladz. 31 enz. Zoo flecht een hart, als deze ongenoemde Schrijver ons tot hier toe vertoond heeft, zoo dom en onkundig vertoont zich zijn verlland , wanneer hij als Wijsgeer wil redekavelen, waarbij dan ook wederom zijne onoprechtheid doordraait, wanneer hij bij voorbeeld Bladz. 113. zich voordoet, als geloofde hij de voordduuring des menfehen na den dood; terwijl, hoe zeer hij zich iu bogten wringt, duidelijk is, dat hij dit alleen verftaat, voor zoo ver de mensch in de orde der natuur mede begrepen is, cn in dezelve geduurige veranderingen ondergaat. Het welk, in den grond, geheel verfchillende is, van eene voordduuring van ons individueel bedaan, met kennis en bewustheid; en even zoo veel, als een niet bedaan, is, omdat het individueel in dc natuur als verzwolgen wordt. Zijne geheele redekaveling ten voordeele van het Atheïsmus tegen mendelssohn is een paralogismus, eene valfche redenering, die zich achter mctapliyfifche duisterheden verfchuilt. Immers zijne geheele redenering komt hier op uit; terwijl hij fchijnt de pogingen der menfehen, als in de natuur gegrond, te prijzen, waar door zij zoeken naar de oorzaak van alles, delt hij die oorzaak, in den toereikenden grond der wereld, die hij in de wereld zelve wil zoeken,  654 .l'hilosgphische on der zo i; k in g k n ten, en dit alleen is zijne Godheid Blaclz. 62. En dan hangt zijne redenering dus tarnen,: Wat die toereikende grond zij, weten wij niet, wij weten dus niet, wat de Godheid is, maar „ het geene, dat van geen menschlijk verftand gekend noch begrepen kan worden , is ook in 't geheel geen voorwerp noch ftoffe der menfche,, lijke kennis, betrachting en onderzoeking; en bij ,, gevolg alle nadere bepalingen, die de menfehen en ,, wel over dit volftrekt -onbekend voorwerp zelve, als ,, ook over onze bijzondere betrekkingen op hetzelve , ,, wagen te maken, zijn een louter gezwets, waarbij" ,, niets gedacht kan worden." Armhartig fterveling! gij zoekt de oorzaak, en blijft hangen in 't gewrocht! Omdat gij den Onëindigen Alvolmaakten niet kunt begrijpen, noch zijn wezen verftaan, wilt gij zijn geheel bel aan ontkennen; niet alles begrijpen wilt gij als eene volftrekte onkunde aanmerken! Kunnen wijden Almagtigen tot de volmaaktheid toe niet begrijpen, wij kunnen evenwel zijne eeuwige kracht en Godlijkheid uit het gefebapen Al verftaan en doorzien. Kunnen wij zijnen raad en plan niet doorgronden, wij kunnen hem nogthands kennen als den beftuurer en richter van allen , die zijne aanbidders zal belonen, maar zijne vijanden naar recht zal vergelden. — Dan , wij ftappen van dezen man , die zelve Bladz. 61 klaagt, en wij geloven, dat het waar is, dat zijn hoofd reeds begint te draaijen , af: doch kunnen niet voorbij, om van de vertaling nog een enkel woord te zeggen. Deze, als vertaling befchouwd , is Hecht uitgevallen, vol germanismen, en-ftordig gedrukt. Aan deze flordigheid toch willen wij liever dan aan onkunde het zij van den Schrijver of Vertaler toefchrijven, dat Bladz. 69 Armidnen en Arminiaansch gemeld worden , ten tijde van constantijn, en dat 'er gefproken wordt van Humouftanen. Zo dit geene flordigheid is, zouden wij van Schrijver of Vertaler, of van beiden, moeten geloven, dat zij een klepel hebben gehoord, zonder te weten, waar de klok hangt. De Vertaler, die zich tekent ad. van der dus senen welke, blijkens de Advertcntiën van het Stukjen, Lid is van het voormalig en tegenwoordig Adminiftratief Beftuur van het voormalig gewest Holland, bericht ons, jn zijne Voorrede , dat , toen hem ruim twaalf jaarcit geleden het Hoogduitsch Gefchrift onder 't oog kwam, d«  over de codgelferdheid, enz. 655 de lezing van liet zelve zijne gantfche ziel met aandoening en in veele opzichten met eene verachtlijke afkeuring vervulde. Wij geloven het — trouwens, de Godsdienst en deszelfs uiterlijke waarneming hem door zijne godsdienftige ouders van zijne eerfte jeugd zijnde ingeprent , waren hem te eerwaardig , om door de ftoute taal van den Schrijver niet getroffen te zijn. Maar wat gebeurt? Na verloop van eenigen tijd, vong hij aan, hetzelve te herlezen cn met bedaardheid in tc zien, eu nu riam hij het befluit, om het in het Nederduitsch te verTalen : zoo hij zegt, „ten einde daar door aan zoo veele Godgeleerde vernuften, waarop ons Vaderland zich kan beroemen, gelegenheid te geven, om het fehadelijke daar in vervat, te wederleggen!" Indien de Schrijver , op eene wijze, had gefchreven , die niet tegen alle regelen van welvoeglijkheid en befcheidenheid misdeedt, zou dc Godsdienst het onderzoek niet weigeren, de Godsdienst wint bij elk onderzoek. Maar, wie zal zich inlaten met eenen lasteraar en openbaren leugenaar? wiens redeneringen daarenboven brabbel- en wartaal zijn, waar van hij'eenen mendelssohn, niet zonder haatlijkheid, beïchuldigt, maar die wij bij hem op elke Bladzijde, ja wij zouden niet te veel zeggen, indien wij 'er bijvoegden , in eiken regel, ontmoeten. En dit noemt de Vertaler nog fijne redeneeringen, fchoonfc hij tiende redenen, terwijl hij tevens zoo nederig is, van te belijden, dat hij, eerst zijne vertaling met eenige aanmerkingen ter wederlegging en ter wegneming van het fehadelijke enz. hebbende voorzien, bij nader inzien, zijne zwakheid voelde, om in dezen zijn doel te bereiken. Hoe ! hebben zijne godvruchtige ouders hem de gronden van den Godsdienst niet van zijne eerfte jeugd af ingeprent! Hebben twaalf jaaren, die zedert zijne eerfte lezing vau dit werk verlopen zijn, hem geene vorderingen doen maken in de kennis vau den Godsdienst? Of zijn geduurende dat tijds-verloop die indrukken, die kundigheden, die e*erbied voor den Godsdienst , welke zijne ouders hem hadden ingeprent, verdoofd? Is 'er dan, tot ontdekking van dc leugens en lasteringen van den Hoogduitfchcii zwetzer meer nodig, dan eene eenvouwige toetzing van dezelve aan geloofwaardige berichten, en aan de regels van gezond menfehenverftand? En, deze Vertaler heeft op eene en -andere plaats van zich kunnen verkrijgen nog ctne aanmerking te plaatzen, die, als 't waar is, de zoo ge-  ö"5Ö biulosophischk ondkrzoekingen genoemde fijne redeneringen van zijnen Schrijver zulferi onderfteunen, zie Bladz. 12, 22, 122, 130. Verders oppert hij dc bedenking, ,, dflt.het fommigen zal voorkomen, dat dit Werkjen nimmer vertaald, en onder het oog der Nederlanders moest gebracht zijn ge-» worden." Wij bekennen ons onder die fommigen, doch niet, omdat wij de wapens, die tegen de waarheid ge* fmeed worden , oordeelen te moeten verbergen , maar omdat het Werkjen een vod is, een famenknoopfel Van ongerechtigheid, een wangeboorte van een verblind verftand, en het geen erger is, van een flecht hart Het geen de Vertaler Verder laat volgen , en met dubbele; Comma's van voren tekent, dat „ gevoelens, die men „ voor valsch en fchadelijk houdt , moeten wedcrlcgd ,, worden: kan dat niet gefchieden, zoo is het een te,, ken, dat zij waarheid behelzen" enz. moet met een korreltjen zouts worden beftrooid , zó men het zal aannemen. Wij vragen: zouden alle lasteringen, die in naamloze Schotfchriften tegen den bekenden eerlijken en deugdzamen man worden uitgebraakt, en die door open-1 bare leugens zich zelven verraden , die dus valsch, en tevens fchadelijk zijn , omdat 'er altijd domme men* fchen gevonden worden, bij welke leugen en laster zelve kleeft, moeten wedcrlcgd worden? Verdienen zij niet met verachting te worden behandeld? Al is toch de leu4 gen nog zoo fnel, de waarheid zal haar op haar' tijd achterhalen. Verders, wanneer een Vertaler belijdt of voorwendt, dat hij een gevoelen niet kan wederleggen, of wanneer iemand eene wederlegging onderneemt , die gebreklijk is, omdat de man niet kundig genoeg was, zou dat een teken, zou het zelfs een fchijnbaar vermoeden, bij deskundigen opleveren, dat zulk een gevoelen waarheid behelsde? Het is wat anders, indien een gevoelen volftrekt niet kan wederlegd worden. Maar, dit is niet zoo ligtzinnig te beoordeelen. Immers het zon niet fluiten : de Vertaler bekent zijn' Autheur niet te kunnen wederleggen, ergo is deszelfs gevoelen waar* heid. Inmiddels hopen wij , dat des Vertalers betuiging oprechte waarheid behclze , wanneer hij plegtig ,, den oorfprong van zijn beftaan dankt, dat hij hem in zoodanige omftandigheden gelield heeft, dat hij de zalige leere van christus heeft leeren kennen, en derzelver heilzamen invloed door haare betrachting doen gevoelen." Deze laatfte woorden zijn ons duister. Ach! dat  over de godgeleerdheid, enz. 657 dat de man niet wille verftaan zijn van die leere , welke , gelijk wij boven zeiden , door den Iloogdiiitfchen beftrijder van allen Godsdienst Bladz. 46. enz. zoo verdraaid, en tegen alle trouw en eerlijkheid, ais de leere van christus is opgegeven! Doch genoeg ! Indient de Lezers- flechts niet willens lasteringen en leugens gelóven, zal- dit werk geen nadeel aan hun toebrengen! De waarheid zelve heeft 'er niets van te duchten. Men denke aan het Standbeeld , in de Fabelen van g e ll e r t , het welk een zwijn wel voor een oogenblik met drek bezoedelde, maarniet kon bei'chadigcn ot om verre werpen. Aan het Congres te Rajlad, door eenen Staatsman. Uit h»t Hoogduitsch. Te Leijden, bij D. du Mortier en Zoon, 1798. 88 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ : - 14 " i Dit Werkjen is in twintig bijzondere Afdeelingen vervat , als: I. Algemeene Aanmerkingen , waar 111 beweerd wordt, dat het tijdftip eener algemeene Vreede onder de befchaafde Volken van Europa niet meer twijfelachtig is. II. Dat alle nadeelige gevolgen van den Vreede op Rusland en Pruisfen komen. — Vergrooting der Oostenrijkfche Macht Noodzaaklijkheid dezer vergrooting. III. Hoe Pruisfen zich in alle vakken van dezen tegenwoordigen tijd tegen de Franfche Republiek heeft gedragen. IV. Waarom de Bataafiche Republiek de Eems, de Lippe tot aan Ham en de Rhijn tot grenzen moet hebben. V. Betoog der noodzaaklijkheid om den linker Oever van den Rhijn af te ftaan , zoo wel voor Frankrijk als voor Duitschland. VI. Vervolg van het laatfte Betoog, in zich fluitende eenige tegcubedenkingen, die alle opgelost worden. VII. Hoe het met de drie Keurvorftendommen aan den Rhijn zal gaan. VIII. Dat de Rhijn de grensfeheiding met betrekking tot de groote Republiek moet zijn. IX. Vervolg, behelzende de redenen, welken uit het algemeen Staatsbelang genomen worden, als: 1. De naauwere verëeniging van den Franfchen handel met dien der Bataaffche Republiek, zoo wel in tijden van vreede als van oorlog, welke van het grootfte aanbelang is, — gelijk ook met de andere Staaten van Duitschland. X. Vervolg. 2. I\oodmeuwevad. eibl.ii.deel.no. 14, Tt zaak-  6f8 AAN HET CONGRES TE RASTAD. zaaklijkheid van het bezitten van den linker Rhijn-Oe* ter voor Frankrijk, met betrekking tot Militaire fchik- ; kingen. XL Vervolg. 3. Noodzaaklijkheid van den linker Rhijn-Oever voor de Franfche Republiek, met be- < trekking tot het Staatkundige cn Finanticele. XII. Scha- | deloosltclling der Wereldlijke Vorften. XIII. Hoe dé i Vorften fchadeloos gefield'kunnen worden. XIV. Dat het behouden der Duitfche Rijks-Steden, zoo wel voor \ de Franfche Republiek als voor het Duitfche Rijk, eene i noodzaaklijke behoefte is. XV. Verzoeken aan dc Franfche Republiek. Eerjie verzoek. — Dat men van allen dwang, met opzicht tot gevoelens, bevrijd worde. XVI. Vervolg. Tweede verzoek. — Verwijdering der Emigranten uit Duitschland. XVII. Vervolg. Derde verzoek. — Verbod dat geene vijaudlijke Arméen door 1 Duitschland mogen trekken. XVJII. Vervolg. Vierde \ verzoek. — Dat Rusland tot het guarandeeren van den ! Vreede niet toegelaten worde. XIX. Onderzoek der 1 Vraage of de Franfche Republiek werklijk voor Rus- i land, — of voor eene nieuwe Coalitie, te vreezen heeft. XX. Befluit. Tot eene proeve van 's Schrijvers redeneertrant, zul- . Jen wij zijn Betoog der Helling, die naar zijn gevoelen voor alle Staaten van Europa van het hoogst" gewigt moet zijn, hier laten volgen, Deze ftelling beftaat hier in, dat het geheel in ftand blijven des handels van alle Staaten van Europa van de 'naauwfte verëeniging met de Hollanders af hangt. Bladz. 22. ,, De tegenwoordige treurige gefteldheidj Sf van de Engelfche Bank- en Handel-Compagnjcn, welkers fondfen in handen van de infolve»te Regeering „ zijn, moet bij eene Bankbreuk ook die van dei/handel „ ten gevolge hebben. — De onmogelijkheid, dat de Bank met klinkend geld elf honderd millioenen Guldens,, op briefjens aan Toonder zou kunnen betaalen, eu daarom reeds de betaaling heeft moeten opfchorten, en welhaast geheel en al aal moeten ophouden ; —■ dat de Oost-Indifche Compagnie zonder fonds, en> | tegenwoordig, door haare fchulden, op het punt is, j om eene Bankbreuk te maaken, waar in zij de groot3, fte huizen van Negotie zekerlijk moet medefleepen, — 3, de onzekerheid van-de Commercie in zulke handen, 3, daar het voornaam beftaan van dezelve op een on)3 meetlijk Sijstema van overdreeven Papieren -Crediet ! „ rust,  A.\N HET CONGRES TE RASTAD. '*T?^* 650 rust, behoort waarlijk alle volken zoo verfhindig te „ maakcn, dat zij begrijpen, dat zij niet alleenlijk zeke- rcr zijn bij den Bataaffchen handel, maar dat ook ,, dwang en noodzaaklijkheid hen zal verplichten, bij „ het in een ftorten van het Engelsch Sijstema van ne- gotie, naar Holland wederom te rug te komen. • ,, Deze en nog meer andere redenen moeten alle Staa,, ten van Europa aanfpooren, om de Bataaffche Repu,, bliek in zulk eenen liand te brengen, dat zij handen 5> genoeg bezitte, om aan de behoeften van den Euro* pifchen handel, in zulke gevaarvolle tijdeti, te kuns, nen voldoen." ,, Geen Staat in de wereld heeft de hulp van het Ba,, taafsch Volk meer noodig dan Duitschland. 'Alle zijne ,, behoeften trekt het grootendeels van hetzelve, alles ,, wat het te verzendén heeft, en op de Rivieren, die ,, met den Rhijn en anderen gemeenfehap hebben, kan ,, verzenden, levert het'er aan; de tegenwoordige han„ del van Hamburg met Engeland is Hechts eene ver-,, fchijning van den dag, om dat Engeland thans geene „ andere plaats heeft, om met Duitschland commercie ,, te drijven. — Het is derhalven duidelijk, dat Duitsch„ land geene kleine opofferingen moet ontzien, welken ,, voor zijn aanftaande toenemend welvaaren en zijne dringende handel-betrekkingen te gelijk zo noodzaak,, lijk als weldaadig zijn." ,, Ik geloof dan," vervolgt de Schrijver, ,, dat het ,, ftaatkundiglijk wijs zijn zoude, aan de Bataaffche Rem „- publiek het Munfterfche geheel, of ten minften tot ,j aan de Eems, af te ftaan." Y$ij hebben hier voords niets meer bij te voegen, dan de onbewimpelde verkaring, dat dit Werkjen onze aanprijzing overwaardig is; terwijl wij ons verzekerd houden,.dat het door weldenkende Vaderlanders met genoe» gen gelezen zal worden. De Algemeen e Gefchiedenis der geheele Waereld, federi derzelver fchepping tot op den tegenwoordige^ tijd, in een kort beftek gebragt, en opgehelderd met Konstplaa* ten. Eerfte Deel. Te Harlin^en, bij V. van der Plaats, J797~ 324 Bladz. In gr. OSlavo.. De prijs is f 3 - : - - Geheel raadfelachtig is ons het oogmerk van dit Werk: de Schrijver (bij ons volftrekt onbekend) Tta heeft  66o de algemeene geschiedenis heeft niet goedgevonden , om eenig voorbericht te plaat- I fen, waarïn zijne bedoeling wordt ontvouwd. Te moei- I lijker is uit dien hoofde de beoordeeling: — men kan I onmogelijk beüisfchen, of dé bewerking aan het p!an be- [] andwoordt. — Misfehien is dit Werk gevloeid uit dezelfde pen , uit j wTelke wij voor weinig jaaren eene algemeene Gefchicde- | nis der tegenwoordige Eeuw hebben ontvangen, en waar van ook in onze Bibliotheek le zijner tijd is gewag ge- I maakt. Niet zoo gunftig echter, als dezelve daar beoordeeld is, denken wij over dit Werk, 't welk wij thands I voor ons hebben. In't gemeen moeten wij erkennen, dat het ten uitcrften moeilijk is, eene algemeene Gefchiedenis der geheele t wereld te fchrijven. De vermaarde schlöszer te I Göttingen , een man, wiens oordeel over de Gefchied- B kundige wetenfehappen bij ons niet weinig weegt, is i van gedachten, dat men geene algemeene Gefchiedenis i der wereld kan fchrijven, dan van een tijdvak van 2300 \ jaaren, naamlijk van de (lichting van Rome tot de ont- j dekking van Amerika, naardien de Gefchiedenis vóór ! dien tijd te arm aan echte berichten, en na dien tijd te rijk j aan gebeurenisfen is, dan dat men dezelve onder een al- J gemeen gezichtpunt zou kunnen brengen. Dit laatfte i echter is volftrekt behoefte bij eene algemeene Gcfchie- 1 denis. Zoo min eene Gefchiedenis van eenig Land , ■ Rijk, of Gemeenebest elke gebeurenis van de bijzoudere Steden en Dorpen, tot hetzelve behoorende, bevat,, maar alleen het algemeen, 't geen tot allen zonder on- 1 derfcheid, betrekking heeft, zoo ook de algemeene Gefchiedenis. Doorgaands vent men , onder dien naam , | de afzonderlijke vernaaien van de lotgevallen der onder- i fcheiden Rijken en Staaten uit, die men, wel is waar, y, eenigzins volgends de tijd-orde rangfehikt, doch voor 1 het overige door een mengt. — Men neme bij voor- : beeld het bekende Werk van suiker en verburg, ! 't welk voormaals in ons Vaderland zoo veel opgang I maakte. — Verdichtfels en gebeurenisfen wierden vaak ; onder een gemengt, beuzelingen breedvoerig uitgemeten; — belangrijke volken overgeflagen; en dan nog vaak doorzult met aanmerkingen en redeneringen, die, in I plaats van op te helderen, in tegendeel de gebeurenis-; : len in een verkeerd licht plaatllen. Met één woord, men verloor ten eenemaal uit het oog, of liever, men i had  der geheele wereld* had tot dus verre nog nooit bedacht , dat eene algemeene wereldlijke Gefchiedenis beftaat, in eene geordende verzameling van daadzaken, welke ons met grond kunnen leeren kennen de wezenlijke oorzaken van den te-enwoordigen, geheel veranderden toeftand des aardbodems en des menschdoms. — Hoe veel kleinigheden vallen nu geheel weg: — hoe belangrijk moeten de gebeurenisfen zijn, welke in de Gefchiedenis worden opgenomen. Doch bovenal is hier de famenltelling dier algemeen-belangrijke gebeurenisfen zeer moeilijk. — Men dient in zekeren opzigt de tijdorde in acht'te nemen, en men is dikwijls genoodzaakt, ten einde den draad der gebeurenisfen niet ontijdig af te breken, de tijdorde te vergeten. Dit moeilijke zal altoos ter verfchoning moeten verfh-ekken voor allen, die de proef nemen, om zoodanige algemeene Gefchiedenis der wereld faam te (tellen, en die daarin niet gelukkig llaagen. De oordeelkundige schröck heeft uit dien hoofde zijne algemecne_ Gefchiedenis meer gefchoeid op den leest eener gefchiededenis van de bijzondere Volken en Staaten. Zeker ontwijkt men als dan de moeilijkheden. Anders gaat onze Schrijver te werk. — Hier loopt de geheele Gefchiedenis van het begin der wereld tot op de verwoesting van Carthago achter een volgend door. Hier uit volgt, dat de Schrijver dan van het een, dan weder van het ander Volk gewag moest maken, welke overgangen dikwijls zeer gezocht zijn, en den draad der gefchiedenis geheel, afbreken. Van daar, dat de Schrijver dikwijls zondigt tegen de Synihetifche orde. — Even min bindt de Schrijver zich, in andere gevallen, aan de Chronologifche orde. — Zoo breekt hij, bij voorbeeld, de gefchiedenis der hraèliten af met de "fcheuring des Rijks onder rehabeam, daar hij echter reeds lang te vooren de Oosterfche Gefchiedenis had voordgezet tot op den dood van cyrus. — Insgelijks ontmoet men hier en daar daadzaken uit de tegenwoordige Eeuw, zoo wordt de Gefchiedenis van Athene en Csrinthen voordgezet tot op 't jaar 1715 na christus geboorte. — Eene andere aanmerking is, dat veele gebeurenisfen, • hier gemeld, te breedvoerig zijn befchreven, andere geheel hadden behooren achter wege gelaten te worden. — Voornaamlijk geldt deze aanmerking de gefchiedenisfen Tt 3 des  6fJS re algemeene geschiedenis des Joodfchen Volks, en de fabelen met welke de waare gebeurenisfen doorvlogten zijn. — De huislijke gefchiedems der Aardsvaderen voegt te weinig in eene algemeene Gefchiedenis der Wereld. — Voegzamer is dezelve in de bijzondere Gefchiedenis der Jooden ; — meer echter wanneer men deze gefchiedenisfen uit cenGodsdienftie oogpunt befchouwt. — Rasch evenwel wordt een Gefchiedfchrijver door de meerdere gemeenzaamheid met deze gclchiedenisfen, die de jeugd reeds in de fchoolcn worden ingeprent, verleid, om dezelve meer uitvoert dan andere te behandelen. — Grooter fout is het, onzes bedunkens, dat de Schrijver waare gebeurenisfen en verdichtfelen onder een mengt, 't Is zoo, hij voegt 'er wel bij — „ dit zegt de Fabelhistorie;" — maar hoe ligt vermengt de nog ongeoefende jongeling bij het lezen van d,Lf~S5. waarh«iö en fabel door een, prentende beide gelijktijdig in zijn geheugen : en is het dan niet het groot en verdicnstlijk werk der Historifche Kritiek, dat zij waarheid en label van een fchcide, en uit dc verdichtfelen met behulp van andere echte berichten, de waarheid ontwikkcle. — Bij voorbeeld: — de gefchiedenis van de verwoesting van Troje wordt verklaard met alle die verdichtlelen welke de Dichters der Oudheid hebben verzonnen; de komst der Goden en Godinnen op de bruiloft van peleus en TiiETis, de historie van den gouden appel, met den aanhang van dien. Wie verwacht dn in eene algemeene Gefchiedenis der IVaereld? ■— Meermalen vonden wij dergelijke verdichtfelen — doch juist dit bragt ons op de gedachten , of de plaaten wel ten dienlte van het Werk dan of veel eer het Werk ten dienfte van de plaaten vervaardigd ware ? — Is dit laatfte het geval en dit is ons zeer waarfchijnlijk, om dat deze plaaten ontleend Ichijnen uit het werk van suiker en verburg, dan is de Schrijver zeker meer te veröntfcbuldigen, naardien de Boekhandelaar het voor zijn belang raa tzaaiti geoordeeld heeft, ter voegzame bijvoeging dier -Plaaten , die verdichte verfraaien te doen invlechten. Jntuslchen beklagen wij in dit geval niet flechts den Schrii- «ver maar vooral de wetenfehappen , die, zoo vaak dezelve met de fpcculatie van den boekhandel in tweettriid komen, telkens moeten bukken. ' - $ene derrie aanmerking is, dat 'er nog verfcheiden enigen overgeflagen zijn, die hier eene plaats verdiend had-  der geheele wereld. 003 hadden. Ongaarn misfen wij aan het -hoofd eener algemeene Gefchiedenis der wereld , eene foort van Geogonie; wie de geduurige ontwikkelingen in de wereld door middel der algemeene Gefchiedenis nafporen , den famenhang der dingen verftaan, en dus doende niet flechts "eene menigte van daadzaken in zijn geheugen prenten, maar vooral ook in den geest der Gefchiedenisfen indringen zal, behoort toch den eerden toeftand der wereld (of liever der aarde met derzelver voornaamfte bewooneren, de menfehen ; want meer bedoelde toch de Schrijver wel niet , toen hij zijn Werk noemde — Algemeene Gefchiedenis der Waereld) tc kennen. — In de Gefchiedenis zelve misfen wij nog de Gefchiedenis van Sina. — De vermaarde confucius, (of eigenlijk kongfutzee) behoort nog in dit tijdvak. Zelfs de vermaarde schihoangti — was. een tijdgenoot van han- nibal. Zoo valt de ftichting van het Parthilche Rijk insgelijks in dit tijdvak. — 'tKan zijn dat de Schrijver ten'oogmerke heeft, om deze en meer andere gapingen aan te vullen. Wij zijn, gelijk wij reeds gezegd hebben , bij gebrek van eenig voorbericht, onkundig van 's mans oogmerk: en dus blijven 'er veele dingen voor ons raadfclachtig. — Doch onbegrijpelijk was het ons , niets te vinden van de Gefchiedenis van Tyrus, Sidon en Carthago, dan 't geen hier en daar in de Joodfche , Griekfche en Romeinfche Gefchiedenis aangehaald is. . , Bij deze aanmerkingen over den inhoud , moeten wy notf het volgende voegen omtrend de form.? Deze Gefchiedenis loopt onafgebroken voord van 't begin tot het einde, zonder eenig rustpunt, dan 't welk de lezer zelf gelieft te maken. Veel aangenamer en leerzamer is het wanneer de Gefchiedenis gefpiitst is in zekere vakken'en afdcelingen, en voorzien of van eenig kort bericht van den inhoud , of van een register der zaken. — Dit zou de Schrijver voor 't vervolg kunnen veranderen, en hij zal zijne lezeren geen geringen dienst doen. — ..' . iii Alle deze aanmerkingen zouden wij met gemaakt hebben, indien wijNniet aan de eene zijde overtuigd waren van het belangrijke van dit onderwerp, en van hetgroot gewigt dezer wetenfehap cn derzelver ftudie; en indien v/ij aan de andere zijde niet veel goeds ju dit werk hadJ Tt 4 den.  6f>\ DE ALOEM. GESCHIED. DER GEHEELE WEUELD. den aangetroffen. — Over 't geheel is hetzelve beknopt gefchreven; de gebeurenisfen zijn in een behoorlijk licht geplaatst en getrouw medegedeeld. — Taal en ftijl is vrij wel, en voegzaam voor een Gefchiedkundig Werk, nu en dan, doch zelden, zijn de uitdrukkingen te gemeen. — Onvoegzaam fchijnt het ons in een gefchiedkundig werk , en ftrijdig met het decorum , daarbij in acht te nemen, wanneer de Schrijver bij voorbeeld zegt, (Bladz. 45.) „Ondertusfchen was moses op den berg, om de Goddelijke Wetten optefchrijven ; doch toen ,, het fpel op het fraaist was , zeide hem de Heerc , ,, wat 'er al in het leger omging." — Dit is al te triviaal. — Prijzenswaardig vinden wij het aan den anderen kant, dat de Schrijver niet zeer hoog loopt met het wonderbare. Wie daar in zeer veel fmaak vindt moet vooral de oude Gefchiedenisfen niet bearbeiden. Die duistere en bijgelovige tijden leveren te veel voedfel op aan die zucht naar het bovennatuurlijke. — Men vergelijke bij voorbeeld 't geen over de ftilfland van Zon en Maan gezegd wordt. (Bladz. 54.) — Voords hebben wij hier en daar eenige onnaauwkeurigheden gevonden; die min of meer eene overhaasting ■aanduiden, (dewijl men dezelve niet wel voor drukfouten kan houden) en welke overhaasting bij den Gefchiedfchrijver vooral niet behoort plaats te hebben. — Bij voorbeeld, Bladz. 237. wordt gezegd. — „ Hier (lelde „ zij voor, om onder het geleide' van de moeder en fchoondogter van coriolanus, alle in rouwge- waad, zich te begeven naar het vijandlijk leger, enz. " — Uit den famenhang blijkt het, dat niet de fchoondoehter, maar de vrouw van coriolanus, bedoeld zij. — Diergelijke onnaauwkeurigheden misdaan vooral in een Gefchiedkundig Werk. Bijaldien de Schrijver wat meer planmatig en geregeld zijn arbeid vervolgt, nog wat meer naauwkeurig is in zijn Werk, en dan met oordeel het waare van het verdichte , het algemeen belangrijke van het bijzondere , af. fcheidt, zal hij meer nuttig worden voor zijne Landgenoten. En zoodanig vervolg van dit werk zien wij met tgrlangen te gemoet. Huis.-  F. BTECHLl.VG, hüish. LIEDJENS VOOR DEN LANDMAN. 66j Huishoudelijke Liedjens voor den Landman. Door franS ïiechling. Te Amfteldam, hij A. 13. Saakes, 72 Bladz. In Otlavo. De prijs is f: - 6 - : Zedert de lofiijke Maatfchappij Tot Nut van 't Alge* meen, begrepen heeft dat het nodig ware, om, in plaats der vuile en zedcbedervende ftraatliedjens , befcliaafdere en zedeiiichtende Gezangen bij het Nederlandsch Volk in gebruik te brengen , heeft men dat fpoor door verfcheiden Dichters, welken hunne Medeburgers in hunne fnipperuuren van eenigen dienst wilden zijn, zien volgen; verfcheide Gezang-en Liedjensbocken over allerlei Huisfclijke onderwerpen zijn daar van het gevolg geweest, onder deze zijn de Liedjens welken wij thands aankondigen inzonderheid ten gebruike van den Landman gefchikt; en voldoen over het geheel zeerwel aan derzelver oogmerk. De opgaaf der opfchriften dezer Liedjens zal genoegzaam voldaan om derzelver inhoud bekend te maken. Zij vervatten: De Landbouw. De Pheger. De Zaaijer. Het Wieden. De Maaijer. Het Graan leezen. De Dorfcher. De Melkjier. De Hooijers. Het Vlas. De Gelukkige Boer. De Godsdienftige Boer. De Dankhaare Boer. De Gelukkige Daglooner. De Dronke Boer. De ontevreden Boer. De ongelukkige Daglooner. De Marktfchipper. De gelukkige Minnaar, kef,t1 e en p l e u n. Leendert bij het graf van n e e lïje. Krelis en zijn Buurman, en liet kromme Stokje. Als Dichtftukjens befchouwd hebben deze Liedjens in ons oog, geene meerdere waarde, dan men aan de eerfte vrucht van iemands arbeid in de Dichtkunst doorgaands kan hechten: de fpelling is ook door dit geheele Werkjen ongelijk en gebrekkig; doch dit alles laat zich door den tijd verbeteren; met dat al kunnen wij niet nalaten, bij deze gelegenheid onzen wensch te uiten, dat zij, die in het vak der Letteren hunne Medeburgers eenig nut of vermaak trachten te verfchaffen, toch vooral hunnen arbeid, alvorens dezelve in het licht te geven, ook wat de taal en fpelling betreft, zoo veel mogelijk befchaven of doen befchaven; dat alleen is de weg, om de taal over het algemeen te verbeteren, daar ze anders, door verwaarlozing, gevaar loopt van allengs meer en meer te yerbasteren. Tt 5 Hand-  666 HANDBOERJKN J)E!l THEOPHILANTROPIJNEN. Handbockjen der Theophilantropijnen of Aanbidders van God en Vrienden der Menfehen, behelzende eene ver~ klaring van hunne Leerftellingen; van hunne Zedekunde en van hunne Godsdienst - oefeningen, benevens een onder richt over de regeling en viering van hunnen Eerdienst. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1798. 53 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 6 - ; Gelijk onze tijden, bij aanhoudendheid, de verbazendde Staatkundige gebeurenisfen, welke de aandacht en bewondering van gantsch Europa tot zich trekken, opleveren ; zoo zijn dezelve ook niet min vruchtbaar in dc gewigtigde veranderingen , welke tot den Godsdienst betrekking hebben. Natuurlijk verwachtte men, dat met de groote Staats-omwenteling, in Frankrijk , ook het Kerkelijk Oppergezag , 'voornaamlijk op Bijgeloof gevestigd, vallen zou. Dan niet minder vreesde men, dat, bij zulken fchok, de menfehen misfehien in een tegengeltcld uiterde vallen, en allen Godsdienst verbannen zouden. — En de ondervinding heeft ook deze vermoedens maar al te zeer bevestigd. Billijk betreurde men den geest van ongodsdiendigheid , en daar uit voordfpruitende losbandigheid en zedeloosheid , welke vrij algemeen en allerwegen, in dat uitgebreid Gemecnebest, heerschte, en duchten deedt, dat, met haare overwinnende wapenen, ook tot andere volken zou overflaan. — Met de grootde blijdfchap vernam men derhalven, dat fommige waardige mannen zich onder den naam van Theophilantropijnen begonnen te vercenigen , om dezen geest van ongodsdiendigheid te keer te gaan, en beginzels van God cn Godsdienst leevendig te houden. En men was met reden begeerig , 'om deze nieuwe Godsdienst-inrichting , zoo dra daar van iets in 't publiek verfchecn, meer van nabij te beichouwen. — Dc Vertaler van het voorhanden zijnde Stukjen heeft aan deze begeerte onzer Landgenoten voldaan, voor zoo ver hetzelve eenig nader bericht van dit nieuw Godsdiendig Genootfchap behelst. — Voor af gaat eene In. leiding, dan volgen drie onderfcheiden Hoofdftukken, behelzende Ci) Leerftellingen der Theophilantropijnen. (2) Zedekunde. (3) Godsdienstoefeningen der Theophilan- trg-  HANDBOEUJEN DEK. THEOPHILANTROPIJNEN. 6? tropijnen. Waar agter een Voorfchrift ter regeling en viering van den Eerdienst der Theophilantropijnen. liet Leerdellige bevat: het geloof aan het b'flaan van God, en de onfterflijkheid der ziel — De Zedekunde: bid God aan; — bemin uwen medemensch ; — maak u nuttig voor het Vaderland. De Godsdienstoefeningen : dagelijks gedrag der Theophilantropijnen; — Godsdien/iige en Zedefeesten de Theophilantropijnen; — plegtigheid bij de geboorte van een kind; — Godsdienftig onderwijs voor kinderen; — Huwelijk der Theophilantropijnen ; — laatfte pligten aan de dooden door de Theophilantropijnen bewezen. Om eene proeve aan onze Lezers te geven, verkiezen wij het eerde Hoofdduk, hoewel eenigzins breedvoerig, voor hun af te fchrijven. ,, De Theophilantropijnen geloven het bedaan van „ God, en de onderflijkheid der ziel. „ Het fchouwtoneel des heclals bewijst het bedaan van een eerst wezen. ,, Het vermogen, dat-wij bezitten, om te denken, „ verzekert ons , dat wij een beginzel bezitten , niet ,, eigen aan de dof, en 't welk de ontbinding van ons lichaam overleeft. ,, Het bedaan van God en de onderflijkheid der ziel ,, vorderen geene uitvoerige betogingen :s het zijn waar,, heden van gevoel, welken een ieder in zijn eigen hart ,, zal vinden, indien hij, ter goeder trouw, hetzelve ,, raadpleegt. De ondeugenden alleen zoeken 'er aan ,, te twijfelen, om dat het denkbeeld van een rechtvaar,, dig God hunne misdadige genietingen ontrust. „ De Theophilantropijnen hechten des te meer gewigt' „ aan deze twee geloofspunten , daar zij beiden even ,, noodzaaklijk zijn en tot het behoud der Maatfchap,, pij, en tot bevordering van het geluk der éénlingen. 3? _ Want eene talrijke maatfchappij van menfehen, „ die geen' God erkennen, en geloven, dat hunne mis,, daden met hun in 't graf bedolven blijven, zoude „ welhaast in een hoop wilde dieren ontaarten, ,, Koelzinnige redenaars! vordert niet, dat men aan „ uw verdand leerdellingen betoge, van welken het ge„ luk der wereld afhangt. Zijn 'er dan geene andere „ waarheden, als de zoodanigen, welken onderworpen „ zijn aan de geftrenge betoogingen der wiskundige we- „ ten-  658 HANDBOEKJEN DER THEOPHILANTROPIJNEN, ,, tenfchappen ? En heeft dat geene , 't welk van het „ gevoel afhangt, ook niet zijne zekerheid? Een ftelfel, 't welk de menfehen goed, medelijdend, naauvv„ gezet op eerlijkheid en alle hunne pligten maakt, kan „ zoodanig een ftelfel dat der dwaling zijn ? Dat gee„ ne, 't welk daar heenen ftrekt, om de menfehen te ,, overreden, dat zij ftrafloos bedriegers, ondankbaren „ en wreed kunnen zijn, en dat 'er geene andere mis,, daad zij, dan die, dat men niet behendig genoeg is, „ om de menschlijke rechtvaardigheid te ontfnappen; „ kan zulk een monftera'chtig ftelfel dat der waarheid ,, zijn? en zoodanig is het ftelfel, 't welk het beltaan „ van God en de onfterflijkheid der ziele lochent. „ De Theophilantropijnen verklaren niet te weten, „ wat God, wat hunne ziel is; hoedanig God de goe,, den beloone cn de kwaden ïtraffe: zij zijn niet on- befcheiden genoeg , om hunne nafporingen zoo ver „ uitteftrekken : zij zijn overreed , dat de aflland tus„ fchen God en het fchepzel te groot is , dan dat de„ zen zouden kunnen waanen, hem te kennen, liet is ,, voor hun voldoende , om door de befchouwing van „ de heerlijke orde , welke men in het heelal gewaar ,, wordt; door de algemeene toeflcinming van alle vol,; ken , en door de infpraak van hun eigen geweten , „ overtuigd te zijn, dat 'er een God is; en dat men „ zich geen denkbeeld van God kan vormen, dan ge„ lijktijdig met het denkbeeld van zijne volmaaktheden; „ dat, bij gevolg, die God goed, dat hij rechtvaardig „ is ; en dat , derhalven , de deugd beloond, de oiï,, deugd geflraft wordt. „ Daar het gemaklijk is , zich zelven te bedriegen , „ of wel door anderen bedrogen te worden , en daar,, enboven onze begrippen afhangen van zoo veele om„ Handigheden , over dewelke wij geen meesters zijn; „ houden zich de Theophilantropijnen verzekerd, dat ,, de goede en rechtvaardige God ons niet zal oordee,, len, naar onze begrippen, noch naar de wijze onzer „ verfchillende eerdicnltcn; maar naar ons hart en naar ,, onze daaden. Haat en vervolgzucht tegen die gee„ nen hunner medefchepzelen , met welken zij in be,, grippen verfchillen , worden zorgvuldig door hun ver„ mijd. Wanneer zij meenen, dat iemand dwaalt, zoe„ ken zij hem, door eene zachte overreding, uit zijne „ dwa-  GCESD. JAAP KR. DER THEOI'HILANTROPIJMN. 669 dwaling te trekken. Indien hij4 volhardt, behouden " zij voor hem dezelfde welwillendheid. Zij hebben " alleen eenen afkeer van de misdaad; zij beklagen den misdadiger , cn ftelien alle hunne pogingen in het „ werk, om hem tot het goede te rug tc brengen." Wij twijfelen niet , of dit Handboekjen zal met genoegen bij onze Landgenoten ontvangen worden, gelijk ook een ander Werkjen, hier toe betrekking hebbende, waar in wij nog nader van dit Nieuw Genootfchap onderricht bekomen, en het geen wij daarom onmiddelijk Men volgen. Godsdienftige jaarkring der Theophilantropijnen, of Godver'êerers en Menfchenvrienden. Behelzende eene verzameling van Redevoeringen , Foorleezingen , Lofzangen en Uittrekzels over den Godsdienst en algemeene Zedekunde, gefchikt om gelezen te worden het gantfche jaar door, zoo in de openbare Bij'éenkomften als in de Huisgezinnen. Eerfte Stukjen. Te Amfteldam, bij G. Warnars, 1798. 260 Bladz. InOEtavo. De prijs is f'1-5-: Uit het Kort Historisch Bericht wegens het Genootfchap der Theophilantropes , het welk voorafgaat, willen wij het volgende overnemen. ,1, Zoo dra het (boven gemeld) Handboekjen aan t „ 'licht was gekomen, befchouwden eenige mannen, zoo ' achtingswaardig door hunne zeden, als kundigheden, ' -.onWo-pn vnn epn GenootfchaD . waar van de ' toegang aan het publiek zou openftaan, als een zeer '' gemak lijk middel om Godsdienftige Zedeleer te ver" Spreiden , en tot derzelver erkentenis allengs te rug " t„ Kvpno-pn dnt proot aantal menfehen. welke dezel- 11 ve geheel en al fchecnen ter zijde gefteld te hebben,. Ueze bedenking Kon nier weriiioos laten tuc gccncn, " welke befeffen , dat de Zedeleer, en de Godsdienst, " die daar van het ftevigst fteunzel is, even noodzaak" Hik zijn tot inftandhouding der Maatfchappijën, als ", tot het welzijn van bijzondere perfonen: dezelve be'' woog dienvolgends de familiën der Theophilantropen, 'i om zich tc verëenigen ter openlijke oefening van hun' nen eerdienst. Het eerfte Genootfchap van dit foort \l begon zijne openlijke fame-nkoruften in de maand Ni- j, VO"  67O . OODSD. JAARKR. DER THE0PIIILANTROPJJNE(. N°. 34 , op de hoek van de Lombard*-ftraat." . Dan volgen eenige Uittre.kzels uit het boven genoemde Handboekjen. — Kier op de Verzameling van Leerredenen, Voorlezingen , Lofzangen en Liederen, ten dienfte van alle dt: Godsdienftige Feesten, die de Theopliilantropen vieren, geduurende eenen jaarkring, het zij in de publieke tempelen; het zij in den boezem hunner huisgezinnen. En welke Leerredetien en Voorlezingen, gelijk ons in eene aantekening bericht wordt, 7ullen dienen op de Feesten , wanneer de hoofden der huisgezinnen, die dezelve bellieren, niets «an hun eigen werk, of naar hunr>4 verkiezing hebben kunnen opftellen. Eindelijk een NafchrifK op de Nederduitfche uitgaaf des Godsdienftigen jaarkrlngs. Om van het een en ander een grondig denkbeeld te verkrijgen moeten wij onze Lezers nanr het Werkjen zelve zenden , als waar m zij het nodig bericht zullen aantreffen, het geenverder bij de uitgaaf van het tweede Stukjen zal voordgezet worden. Wij voor ons twijfelen niet het oordeel van den Steller van het Nafchrift te onderfchrijven, wanneer hij Bladz. 337 zegt: „In de uitvoering ontwaart men gewis veel fchoons „ en roerends, zco dat men onder het lezen te meermalen ge„ perst wordt tor hartlijk deelnemende aandacht en zielsverhef,, fing, bij het Hatelijk onderwijs, bij den. innemenden toon der vermaningen, bij de keurige Liederen, bij fommige tref„ fende Gebeden . en bij zoo menigen uittlekend fraaiè'n voor„ dragt wegens Gods groo;heid, wijsheid, goedheid, en alle* „ gadcflaanrie , alles liefderijk beftuurende Voorzienigheid ; ter» „ wijl bij dat alles de Schepper der Natuur. zoo wel als de' „ menfche'ijke zie! , hier zeer bJljfibaar van het ftoflijke onder„ fëheiden wordt; eene toekomende ftaat van beloning en ftraf. „ fe ten grondflage gelegd is , en deze ten aandrang der gehei„ ligdfte pligten alletwege gebezigd wordt.'? Dan wij erkennen' tevens met hem, dat veele Ichoonheden dezer Theophilantropifche inrichtingen , zoo ver zij nu althands kennelijk zijn , niet weinig dóór eenige gapingen en gebreken bezwalkt worden. Hij noetnt dezelve op, en toont aan, hoe veel gereeder bijval deze inrichtingen bij de Christenen ontvangen zouden , indien de Theophilantropijnen het fteeds aangevoerd en erkend gezag eerlieden, en den zoo genaamden Natuurlijken Godsdienst, door eene oprechte begeerte naar het licht eener Godlijke Openbaring, en het heilzaam onderwijs des Christendon» hadden aangevuld of bekrachtigd. En hij befluit te recht: „ De tegen.. „ woordige dienst kan, naar eisch des gantfehen omvangs w waarlijk iets nuttigs , ieis weldadigs opleveren ten behoeve „ der geenen, die, buiten eenig pligtbezef. als zonder kennis „ Gods gewoon waren voord te leven. Maar Haagt men hier „ in met eenig gelukkig gevolg, en worden de uitzichten op' „ God-  TECËNW. STAAT DER HERVORMDE KERK. 671 „ God 'er zoo recht leevendig door, dat, zij de geneigdheden „ beltuuren, het ontoereikende zal zich dan ook, vertrouwen „ wij, wel fpoedig moeten ontdekken bij veele nadenkenden; „ en het Euangeltum der heerlijkheid Gods in Christus Je/us, „ zal 'er ongetwijfeld eerlang veld door moeten winnen , tot „ meer uitgebreiden wasdom." Gaarn wilden wij deze eu geene proeve aan onze Lezers mededeeleu , dan , gelijk wij gezegd hebben , om wel te kunnen oordeelen , moet men het Werkjen zelve raadplegen, waar toe wij hen derhalven verwijzen. — Ziet hier den vijfden.Zang, welke toevallig voor ons open valt. O Vader van 't Heelal! Annbidliik Opperwezen! Wiens hooge wijsheid ons tot diepen eerbied wekt, Die in uw leiding van het menschdom, niets doet lezen Dan loutre weldaên, door hun blindheid niet ontdektl 't Behaagde u aan het hart, dat u op dankakaaren Zijn nedrige offers bragt, u gunstrijk te openbaren. Gij zijt, oneindig God! aan plaats noch tijd gebonden, Daar gij u 't wijd heeial ten tempel hebt gedicht: 't Voorleedne wordt, voor u, niet door den tijd verflondeit, En 't geen-toekomend is,'ftaat voor uw aangezicht. 0;itelbre werelden vervult ge en haare fchatten, Eu echter kunnen ze u, Algoedheid! niet bevatten. O Gij, die op uw* wenk de fchoone zon deed flralen. Die dagtoorts, als een vonk, uit niet te voorfchijn bragt, Doe meerder: laat uw licht in onzen boezem dalen, Op dat de dwaling wijke, als 't donker van den nacht. O Bron van wijsheid! laat uw wijsheid op ons vloeijen: Uvv liefde doe ons hart in vederliefde gloeijen ! Schets van den iegenwoordigen jlaat der Hervormde Kerk in Nederland; benevens ontwerp ter oprichting va.i een GenootTchap, 'ot i'iftandhouding van dez Ive. Te Dordrecht, bij A. b'usfé en Zoon, I7p8. 48 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f: • 8 • : ..... Dat het, in-omftandigheden, gelijk dié, waar in thands Kêj Hervormd Kerk^enootfchap van ons Vaderland zich bevind;, pligt is, om naar m'.ddelen om te zien, waar door dit aanzienlijk Genootfchap in ftand gehouden en vour een geheel verval bewaard kan blijven , eei; ve^ai, het welk over het algemeen van de trewigfte en rampzaligfte ^evoltjen, voor geheel Nederland, achtervolgd zou worden, kan; niemand,in twijfel trekken. Het is ondertusfchen wer.schlijk, dat men niet flechts beruste, in  672 J. P. DELLEBARRE EERSTE EEGINS. D2R fMEDERD. TAAL. ih het ontwerpen, en lezen, van een aantal plannen, maar dat men met ijver daadlijk hand a-in het werk ilaa, om, onder den Godlijken zegen, het dreigend gevaar af te keeren en te verhoeden. Het Boekjen, hier voor ons, verdient opmerking. Het fchetst in het' eerfte gedeelte den uit- en inwendi^en tegenwoordigen ftaat en toeftand van de Hervormde Kerk in ons Va> derland , welke zeker treurige vooruitzichten voor het toeko. mende opent, en die des te meer verdient ter harte genomen te worden, om dat 'er veele waarheden in voorkomen, die niet alleen tot het Hervormde, maar ook- tot alle Protesianrfche Kerkgenootfchappen, ja tot alle Christelijke Gezindheden kunnen geacht worden betreklijk te zijn. Het Tweede gedeelte geeft middelen aan de hand , tot in. ftandhouding van het Hervormd Genootfchap, waartoe de Schrijver voordaat de oprichting van een Genootfchap, door geheel Nederland, het welk bijzonder den uitwendigen en Inwendigen ftaat der Kerk zal behartigen en daarümtrend werkzaam zijn. In dit plan kunnen wij niet ontkennen, dat ons veel goeds is voorgekomen , hoewel wij ons den oudeu regel herinnerden : Entia non funt multiplicanda prater r.Lcesfttatei::. ,, Men moet de dingen niet buiten noodzaken vermenigvuldigen." Ook vrezen wij, dat 'er, bij onderzoek van het plan zich meer zwarigheden zullen voordoen. Inmiddels wij herhalen het, het Stukjen over het geheel is wel gefchreven , èn I.et opgegeven ontwerp verdient in aanmerking genomen te worden , bij de fchikkingen, die door dit Kerkgenooifchap zullen moeten gemaakt worden. Wij zijn het bepaaldelijk, in deze bijzónderheid, met den ongenoemden Schrijver Bladz 27 eens, dat deze fchikkingen niet alleen behoorden vastgefteld te worden voor bijzondere Gemeeuten , elke voor zich zelve , maar dat 'er eene algemeene en eenparige voet voor het gantfehe Genootfchap worde gehouden. — Eendragt alleen maakt magt! Eerfte beginfelen van Het lezen der Nederduitfche taal, ovei* eenkonjiig de nieuwe Tijpographifc^e Machine, met groote beweegbare drukletteren, lot gebruik van het School van j. r. dellebarre. Ie Leijden, bij D. du Mortieren Zoon, •797- 15 Bladz. In O Havo. De prijs is f: - 3 - : Daar ons Je famenftelling en het gebruik der Tijpographifche Machine, waar van in den Titel gefproken wordt, geheel onbekend is, kunnen wij over de waarde van dit Boekjen niet oordeelen. Dit alleen achten wij ons verpligt te zeggen, dat, daar juist alles wat nieuw is geene verbetering ten gevolge heeft, wij eene zoodanige Machine als eene loutere hersfenfehim befchouwen , die, zij moge dan zijn wat zij wil, nimmer de nuttige Spelkunst zal kuanen verdringen. *  UITf REKZELS en BEOORDEELINGEN* Het Tweede en Derde Hoek der Makkabeèn. Naar het Grieksch. Door ijsbranü van hamels veld* Te Amfteldam, bij M. de Bruijn, 1798. Van de Vertaling 129. Van de Aanmerkingen 115 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is ƒ 1 - 14 - : „ JC-Jet Tweede Boek der Makkabeèn is," zegt v. H. ,, -E-*■ in meer dan dén opziclit, ver beneden het ,, Eerfte Boek van dien naam te fchatten. — De Inhoud van hetzelve bevat , vooreerst , twee Brieven , die ,, door de Jooden te jerufalem aan die, welke zich in " Egypte bevonden, gefchreven zullen zijn, om hen te „ vermanen en op te wekken, tot het gemeenfehappe,, lijk vieren van het Feest der Tempel-inwijding, door ,, judas den Makkabe'êr , verordend, op den a^lten ,, van de maand Chasleu, ter gedachtenis, dat het hem ,, gelukt was, den Tempel, te Jerufalem, van de ont,, heiliging der Heidenen , onder de zwaare vervolging van antiöchus epifanes, te zuiveren, en den ,, Tempeldienst, ter eere van den waaren God, weder „ te herftellen. (Zie 1 makkab. IV: 52.) Deze Brie,, ven vindt men Hoofdfl. I—II: 19. _ En verders , een ,, verkort uittrekzel, uit de meer wijdlopige Gefchiedc,, nis van zekeren jason, den Cyreneër , welke, in ,, vijf Boeken, de gebeurenisfen der Jooden, cn de ver,, richtingen van judas den Makkabe'êr, tot verdedi,, ging van Godsdienst en Vrijheid, befchreven hadt." Breedvoerig laat zich v. H. vervolgends over den inhoud, echtheid, Schrijver enz. van dit Boek uit, doch waar in wij hem niet kunnen volgen. Alleen het vólgende, betreffende het oogmerk dezes Boeks, zullen wij nog overnemen. „ Des Schrijvers oogmerk is tot opheldering van ze„ kere twee gewaande Brieven van Paleestijnfche Jooden ,, aan hunne Egyptifche Broeders, en van den oorfprong „ en oogmerk van het Feest der Tempelwijding , een ,, gefchikt en beknopt tafereel te geven van de rampen „ en verdrukkingen, die de Jooden , ten opzichte van ,, hunnen Godsdienst, geleden hadden , van de tijden ,, van seleukus, Koning van Syrië af, maar bijzon„ der onder antiöchus epifanes, en van hun5, ne tegenkantingen tegen dezelven , ten behoeve van „ hunne Vrijheid en Godsdienst, tot dat zij den Tem- NiEUWEVAD.BIBt.II.DBEL.NO. 15. Vï ,„ psl  671 'J* VAN HASlZLSVELD pel weder gereinigd en den dienst in denzelven herfteld hadden. " Om ook weder eene proeve mede te deelen, diene het begin van Hoofdfl.. V1IÏ. t. Maar judas , de Mahkaheêr , en die met hem waren, kwamen heimeli;k in de vlekken en dorpen, en hunne bloedverwanten te famen roepende , en de genen,, die bij het Joodendorn gebleven waren, verëenigenrie, brasten zij om- 2. trend 6,ooo puin bijeen. Deze riepen tot het Opperwezen , dat hij het volk wilde aaefchouwen, het welk van allen ver- 3. treden werdt, en zich ontfermen over den Tempel, die van godkze menfehen ontheiligd werdt, en mededogen oefenen over de Stad, 'die reeds verdorven was, en ten gronde' to6 ■ 4. geflecht flondt te worden, en het bloed, dat tot hem riep, verbooren; en gedenken aan het onrechtvaardig vermoorden van onfchuldige kinderen , en de lasteringen tegen zijnen naam en dienst , om zijnen haat tegen aile fnoodheid te openbaren en vertonen. 5. Als de Makkabe'êr dus den oplland begon, werdt hij fpoeUig voor de Heidenen geduent, dewijl de to.rn van üod 6. in barmhartigheid verkeerde. Onverwachts overviel hij do fteden en vlekken, en ftak ze in brand , 00!; bezette hij de gelegene plaatzen, cn floeg niet weinige v'jünden qp de 7. vlucht, veelè overwinningen behalénde; voornaamlijk, nam hij de nachten waar, tot zoodanige krachtdadige ondernemingen, zoo dat het gerucht van zijne dapperheid'zich dra allerwegen verfpreidde. S.Filippus, dezen held dus , allengs , voortgang ziende maken , en geftadig in voorfpoed toenemen , fcbreiif aan ptolemeus, Landvoogd'van Coelefytië en Fenicië, dat hij 's Konings belangen zou te hulp komen, welke terftond p. nikanor, Zoon van i>atroklus; éénen der vrienden des Konings van den eeiften rang, verkoos, en afzondt., met een leger van niet min dan 20.000 man , uit alleihnn. de volksftammen, om het Joodfche volk nir te roejen; ook voegde hij hem gorgias toe , een wakker bevelhebber, die groote ervarenis had in krijgszaken. 10. Nikanor , die den Koning beloofde, dat hij da fchatting van 2,000 Talenten, welke de Vorst aan de Romeinen fchuldig was, uit de gevangen Jooden zou goedmaken, zondt Baar alle aan zee gelegen fteden, elk nodigende, om Joodfche Haven te kopen', belovende, 90 flaven voor éea talent te zullen leveren , de ftrrdfe niet verwachtende, die hem van den Almagtigeu zou overkomen. Vs. 1. enz.] Van hier af vangt onze Verk'ortcr het ferhaal aan , nopends dc ondernemingen der jooden, om hun-  HET T'.VHF.'JE EN BERDE B<#E* DER'makkabeèn. 6j$ hunne vrijneid in liet Godsdienftige voor te ftaan en met de wapenen te befcbermeii. Wanneer men dit verbaal met dat in het i Boek der Makkabeèn vergelijkt , verliest het ongemeen veel. Daar is alles geleidelijk , en zoo als'het de natuur der zaak medebrengt, hier afgebroken en verward. Het eerfte Boek der Makkabeèn bericht ons, dat eene daad van zekeren Priester mattathiüs, iu ijver, welke op heeter daad ontvlamde, bedreven , het''eerfte fein tot dert opftand gegeven heeft j MAKKABi Hi Van dtze geheele aanleidende'gelegenheid weet onze Schrijver niets. Dus gaat hij ook de* ccrlte fcbcrrauÊzeliug voorbij , in welke judas de Makkabe'êr op apollonius de overwinning behaalde , bij welke gelegenheid deze Landvoogd lneuvcldd i makkab. VA. éhz. 2.' Deze riepen-] Waarfchijnlijk bedoelt dc Schrijver de bijeenkomst te Mispa i jukkab. III. 46 volgg.Fan godloze menfehen.'] Van' Heidenen cn afvallige Jooden,' Fs'.' 3. De Stad,"] Jerufalem. Vergelijk: 1 M1 Ar'ka ©r lm 45. Dat tot hen: riep. ] Om wraak. Eene Hebreeuwfchc wijze van fpreken, wélke te kennen geeft, dat de Godlijke Voorzienigheid het vermoorden der o'nfchuldigen nooit ftrafloos' zal dulden. Vergelijk gen. IV: lot he br. XII: 24. Fs. 4. Oifchi'Jdige Kinderen.] Boven hoofdst. VI: ïo. Fs. 5. De toorn van God.] Tegen-dc Jooden, die door hunne afwijkingen van de" wet cn de deugd zich deze rampen, ais kastijdingen der Godheid, op den hals hadden gehaald. Men zie de redenknveling van onzen Schrij-» ver boven hoofdst. VI: 12—17 èri 1 makkab. I: 68. P's. 6. De Steden enz.] Zie 1 makkab. HI: 8. Fs. 8. Filippus.] De Stadvoogd van Jerufalem hoofdst. V: 22. Ptolemeus.] Zoon van dorijmenes i makkab. III: 38. Deze was thands Stadhouder van CoeleSyri'ê en Fenicië, in plaats, waarfchijnlijk, van apollonius, die in een gevecht tegen judas gefneuveld was 1 makkab. III: ït, ' FS. 9. nikanor.] Zie i makkab. III: 38. 20,000 man.] 40,000 te voet, en 7,000 te paard,- VolgClldS l makkab. 8f: 38- Vv 1 Al->  6j6 ij. van hamelsveld Allerhande Volksftammen.] Die in en om Fenicië cn Palestina woonden. GORGlSS-] i makkab. III: 38. Vs. 10. Den Koning beloofde enz.'] Eene bijzonderheid , welke alleen op het gezag van onzen Schrijver rust, en geene waarfchijnlijkheid heeft. Vs. 11. Elk nodigende.] Hier van weet de echte gefchiedenis niet, maar meldt alleen, dat op het gerucht vau dezen togt Kooplieden, dat is, Slavenhandelaars, toevloeiden t om Joodfche Haven te kopen, i makkab. III: 41. Vóór het Derde Boek gaat insgelijks eene vrij breedvoerige Inleiding. Dat het oordeel van den Burger v. 11. omtrend het zelve niet zeer gunftig is, valt ligt op te maken. ,, Het geheele Boek," zegt hij, ,, is voor „ ons van weinig of geen aanbelang , en de verhaalde „ gefchiedenis is van alle geloofwaardigheid ontbloot." "Waarom ook zelfs de Roomfche Kerk hetzelve niet mede in haaren Canon, of lijst van heilige Boeken, heeft aangenomen. — Het volgende zij derhalven genoeg. ,, Dit Boek voert, gelijk wij reeds, in de algemeene „ Aanmerking over het Eerfte Boek der Makkabeèn , hebben aangetekend, den naam der Makkabeèn , in eene zeer ruime betekenis, in zoo verre, naamlijk, „ dezelve wordt toegepast op Godvruchtige Jooden , ,, welke,om hunnen Godsdienst, verdrukkingen geleden „ hebben. Deszelfs inhoud toch is een verhaal van het „ groot gevaar, het welk de Jooden, in Egypte, on„ der de regeering van den Koning pïolemeus fi- lopator, welke een tijdgenoot was van den Syrj„ fchen Koning antiöchus den Grooten, zullen gc„ lopen hebben, en waar uit zij, niet zonder eene hc„ mclfche verfchijning, gered zullen zijn. Dus behoort „ de inhoud van dit Boek tot vroeger tijden , dan dc „ leeftijd van judas den Makkabeêr en zijne broede„ ren, waarom, gelijk wij, ter gemelde plaatzc , ins„ gelijks hebben aangemerkt , dit Boek , ten aanzien „ van den tijd der verhaalde gebeurenis, onder de Boe3, ken der Makkabeèn, eigenlijk , de eerfte plaats be3, hoorde te bekleden. Dat het thands achter de twee andere Boeken der Makkabeèn volgt , is waarfchijn„ lijk, om dat het later dan die opgelteld, ten minlten „ later onder de Christenen is bekend geworden, ges, lijk het dan ook nooit die achting heeft kunnen ver- m Wer-  het tweede en derde boek der makkabecn. 67? ,, werven , om gelijk het eerfte en tweede Boek der ,, Makkabeèn, onder de Kanonicke Boeken geplaatst te „ worden." Ziet hier de vertaaling van den Brief van den Koning ptolemeus filopator, die HoofdflVII. voorkomt. f. „ De Koning ptolemeus filopator a«n de Lsnd,, voogden in Egypte , en ellen , die in 't bewind van za- „ ken zijn, heil en welvaren. Wij en onze kinderen „ varen ook wel." b. ,, Als de groote God onze zaken voorfpoedig maakte, zoo „ als wij weiischten, hebben fommigen van onze llovelin„ gen, door eene kwaade gezindheid, meermalen bij ons ,, aangehouden, en ons ook overreed, dat wij de Jooden , „ die in ons Koningrijk zijn, bij é.'.n laten brengen, en hem 3.,, met vreemde ftrafrén, als afvalligen , ftrafiln zouden, voor,, wendende, dat oiizj zaken nooit wel zouden (taan, toe ,, dit zou volbragt zijn, uit hoofde van de ongezindheid, „ welke deze Jooden omtrend alle volken hebben, gelijk zij 4. „ hen dan ook gevangen , onder veele nrshandeling , als „ (laven, ja veel meer als verraders, herwaards hebben ge„ bragt, voornemens zijnde, hen zonder eenige beoorde„ ling of onderzoek ter dood te brengen ; met woester „ wreedheid, dan zelfs de Scythen gewoon zijn te oefenen, 5.,, bezet zijnde. Doch wij, hun deswegens harde verwij„ tingen doende , naar de menschlievendheid , welke wij „ jegens alle menfehen bezitten, hebben, ter naaqwer nood, „ hun het leven kunnen fchenken; en erkennende, dat de „ hemelfche God zekerlijk de Jooden befchermde, en altijd „ voor hun, als een vader voor zijne kinderen, flreedt, eti „ overwegende de beltendige vriendfchappelijke toeger.egen,, heid, die zij jegens ons en onze voorouders betoond heb„ ben, hebben wij hen rechtens vrijgefproken, van alle be- 6. „ fchuldiging, hoedanige die ook zij; belastende een iege„ lijk, dat zij allen i'huiswaards mogen keeren, en dat nie„ mand hun, in eenige plaatze, eeuig het minne leed zal „ aandoen, noch eenig verwijt doen, van het geen hun, 7.,, buiten alle"reden, wedervaren is. —Weet, indien wij iet kwaads tegen deze lieden voornemen, of hen eenig. „ zins bedroeven, dat wij niet eenen mensch, maar den „ hoogden God, den Opperheerfcher van alle Magten, ten „ allen tijde, in alles onvermijdelijk, tot eenen tegenpartij„ der zullen hebben, tot wraak van zulk beftasm. » m „ Vaart wel!" Vr 3 Leer*  ($7 3 p. ii. VAN lis Leerredenen over eenige gewigtige Leerflukken van den Christelijken Godsdienst, dienende tot eene 'proeve van ' eene Bijbelfche behandeling vau de Katechismusfloffen. Tweede Drietal. Zondag lf', HI", en XV. Door p. h, van lis, Predikant te Tholen. Te Utrecht, bij \V. van IJzerworst, 1798. 142 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - : - : *j7oo wel is de Eerw. van lis voldaan, over de wijm€Lt ze waarop zijn Katechismus arbeid ontvangen is, en over de aanmoedigende en verëerende brieven, van vci> fchciden van de eerlte Leeraaren zijner Kerk, omtrend denzelven, dat hij in dat werk gemocdigd, voord vaart, en hier wederom drie Leerredenen over zeer gewigtige, onderwerpen levert. Hij geeft , iu de korte Voorrede , eenig bericht , dat iiij zijne leerwijze nu nog meer volledig maakt, door de aanwijzing van alle dc pligten , die de II, Schrift, uit het behandeld leerftuk, door voorbeelden en vermaningen afleidt in het toecigenend gedeelte. Ook vcrandwoordt hij zich bij dc aanmerking, die men hem gemaakt had, over zijne uitvoerigheid en de menigte van Schriftuurplaatfen, waar van hij gebruik maakt. Wij kunnen evenwel niet zeggen, dat ons deze venindwoording volkomen voldoet. — Niemand zal uitvoerigheid, of 'omftandige aanwijzing van het gezag van Gods woord,waarop men zijne (tellingen grondt, in de behandeling vau gewigtige Leerltukken afkeuren. Maar iu het uitfpreken vau Leerredenen voor de Gemeen'je, cn zelfs iu het uitgeven van dezelve voor hun, die ze als Leerredenen lezen zullen, moet men zijne Hoorcrs of Lezers niet overladen, of men werkt het nut, dat men wil (lichten , zelve tegen. Een korte voordragt van het leerftuk met de woorden van den Bijbel zelven, die hier en daar ongemerkt,' met een enkel woord, worden opgehelderd, kan in eene Leerrede veel afdoen, en zo men bij het uitgeven van dezelve, nog iets meer doen wil, dan zou men zich misfehien niet kwalijk van aantekeningen, op den kant,..kuunen bedienen. , Voor het overige willen wij hier herhaald, hebben,, alles wat wij lofwaardigs vau het voorige drietal hebben aangekondigd. Dc Prediker blijft zicii over het geheel ccnomen volkomen geiijk. — Wij verkiezen onzen, Leze? ■ '. " ' ' C *•' • ' ren  leerredenen. 679 ren eene korte fchets van eene dezer Leerredenen, tot eeae proeve voor te leggen, en nemen daar toe de Verhandeling van de XV. Afdeeling. De Eerw. van lis behandelt hier, volgends zijne aangenomen lofwaardige leerwijze, I. De leer van jesus — zwaar .— oufchuldig — .geduldig — grootmoedig lijden cn fterven. Dit tafercel is hier zeer fraai en aandoenlijk getekend. Alleen zouden wij 'er op aanmerken, dat het voor eene Leerrede , waarïn nog zoo veel volgen moet, al te breedvoerig is; nog zoo veel te meer, om dat de Gemeente, buiten dat, overvloedige gelegenheid heeft, om over dit onderwerp onderhouden Te worden, II. Hier op volgt de leer van den Bijbel , aangaande de redenen cn oogmerken van dit lijden, en de vergelijking van den voordragt van den Katechismus' daar mede. In dit ftuk is v. L. wederom zeer breed. Het is waar, het ftuk is gewigtig, eu daar is uit den Bijbel zeer veel van hetzelve te. zeggen, maar, in eene Leerrede , was eene voorzichtige keus van dc klaarlte en minst bedenkelijke plaatfen, naar ons oordeel, beter geweest. — • Eerst wordt hier bewezen, jesus lijden is geen toevallige gebeurenis. 't Was te voren , eerst door de Profeten, en daar na door jesus zelven voorzegd. — Vexvolgends wordt getoond, dat jesus geleden heeft voor, in de plaats tot een offer, tot een rantfoen, voor, dc zonden van anderen; dit wordt met zeer veele plaatfen , vooral uit de fchriften van j e s u s Apostelen aangewezen, die ons leeren, dat hij in de plaats van zondaren — voor hunne zonden —- tot verzoening van die zonden — en tot onze zedelijke herftelling eu verbetering geleden heeft. — Als mede tot famenvoeging van Jooden en Heidenen tot een Godsrijk. — en om zich een eigen Gemeente een eigen Volk te verkrijgen. — En eindelijk, dat God daar in zijne rechtvaardigheid betoond de wereld met zich zelven verzoend — zijne liefde tot de menfehen daar door .aan den dag gelegd — de fcheuring in de wereld, door de zonde ontitaan, wederom hertteld heeft — en veele menfehen tot de hooglta gelukzaligheid inleidt. Dit alles wordt hier, met uitdrukkelijke bewijzen uit den Bijbel, aangewezen, die, daar het den Prediker nodig fchijnt, beknopt cn geleerd worden toegelicht. — Met dit alles vergelijkt de Leeraar v.i L. vervolgends het vooritel van den .Catechismus.. — t Vv 4 Hij  63o P. H. VAN LIS 'Hij heldert daar het nodig is de woorden van denzelven op, en wijst derzelver overeenkomst met de ieer van den Bijbel aan. In het derde gedeelte van deze Leerrede , worden nog eenige aanmerkingen over de leere der verzoening voorgedragen. Zij is i. Noodzaaklijk, tot verklaring van de redenen en oogmerken van jesus dood, daar andere redenen , daar voor opgegeven , niet voldoende- zijn. Hier verzet hij zich tegen hen die meenen, dat jesus en zijne Apostelen zich in deze Spreekmanieren, naar de harde volksbegrippen van de Jooden gefchikt hebben, en hij toont'het onbeftaanbare van die gedachte vrij breedfprakig aan. — Verfcheiden andere onvoldoende redenen, van jesus lijden door anderen voordgebragt geeft hij insgelijks kortelijk op, met de aanwijzing waarom dezelve niet voldoende kunnen gehouden worden. — Verder toont hij 2. Deze leer is begaanbaar, zij ftrijdt niet tegen den eisch van Gods deugden — is niet onrechtvaardig jegens Gods Zoon — niet onbetaamlijk jegens de menfehen. — Zij is eene allergevvigtigfte leer. — Ze wordt alömme in de H. Schrift voorgedragen —■ is eene hoofdleer der II. Schrift en — van eindeloos gewigt, in denbeoefenenden Godsdienst. De toepasfing vervat de volgende Hukken : 1) wij moeten aan deze leer vasthouden, en ons, hoe ook anderen denken, dit getuigenis des Heeren niet fchamen. a) In den verzoenenden dood van jesus christus geloven. 3) Jes u s liefhebben. 4) Zijn lijden moet ons tegen de zonde tot een behoedmiddel verftrekken. 5) Het geduld van jesus, in zijn lijden, moet ons tot lijdzaamheid opwekken. 6) Wij moeten malkander liefhebben. 7) Gelovigen hebben in jesus een onderpand vau volkomen zaligheid. Men heeft hier dus eene zeer volledige verhandeling, over de leere der Verzoening, van welke vooral jonge Leeraaren, zeer veel nut trekken kunnen. Iu het kort alles bij een. En wat de waarde' der Schriftuurplaatfen aangaat, waar van zich v. L. bedient, hij betuigt dat hij niet een enkele heeft bijgebragt, die hij niet vooraf, zoo ernftig en bondig als hem mogelijk was, had gewogen en geëxegefeerd, eu waar voor hij geene genoegzame gronden meende te hebben, dat zij gewigtig ware en :e pasle kwam. Ook is het ons voorgekomen, dat zijnet aanhalingen over het geheel genomen zeer wel doel  leerredenen. 6fl doel treffen , en dat zijne aanmerkingen over dezelve zeer gegrond zijn , fchoon 'er hier en daar wel eene onder is, die van anderen, ook van zulken, die het in de leerbevattiug met hem eens zijn, op eene andere wijze wordt opgevat. De Rechter in Geloofs gefchillen onpartijdig gezogt, en gevonden ; en deszelfs uitfpraak over het Geloofsgefchil, rakende deze Godlijke woorden des Hcilands : Neemt, en eet, dit is mijn lichaam, aangewezen in eene Leerrede , gedaan den i^den Maart 1798. op de jaarlijkfche gedachtenis van het Amftels Wonder. Door h. e. b. Roomsch-Catholijk Pastoor. Te Amfteldam, bij P. van Buuren, 1798. 48 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f i - 6 - : De Roomfche Leeraars en Pastoors fchijnen , in dezen tijd , buitengemeen werkzaam , om de gevoelens hunner Kerk op het ïchijnbaarst voor te (lellen, en op te fchikkën, ten einde dezelve, indien mooglijk, finaakHjk te maken, en niet alleen hunne Kerkgenoten in derzelver geloof te verllcrken , maar ook Profelieten tot zich over te halen. Men kan niet ontkennen, dat zij, ten opzichte van den ftijl, wijze van voordragt, en inkleding , alle vermogens infpannen , ten einde ingang te vinden. De Leerrede, voorhanden, geeft daar van eene proeve , en getuigt van de bekwaamheid van den ongenoemden Pastoor, om het geen hij zeggen wil, in eenen vrij zuiveren (tijl en taal ordenltjk voor te dragen. Konden wij 'er bijvoegen, met overtuiging, met oprecht voordellen van de zaken, die hij aanvoert, naar waarheid, en zonder Declamatie en Sofisterij, waar door de eenvouwige, die alles voorgoede munt, zonder behoorlijk onderzoek aanneemt, wat hem zijn Kerkleeraar voorpredikt , wij zouden hem lof moeten toekennen. Maar , nu de geheele Leerrede vol is van Sofisterij en verwrikt voordellen van zaken en feiten, nu wij overal drogredenen vinden , weten wij de bekwaamheid en het doorzicht, welke de Pastoor in zijn gekunfteld opftel ontvouwt, niet te vereffenen met deze zoo tastbare ongerijmdheden eu verdraaijïngen , die hij zich veroorlooft, en waar door de medelijdenswaardige onkundige op eenen dwaalweg gehouden wordt. Zeker , de Vv 5 man,  6S2 H. e. B. man, 'zou men zeggen, weet beter, hij moet voor zich zelven anders overtuigd zij;!, dan hij ipreckt. In onze verlichte eeuw zoo veel ophefs te maken- van een wonder , het- welk niets min dan waarichijulijke bewijzen heelt, het welk zoo geheellijk van ajle geloofwaardigheid ontbloot is. Helaas! zo wij onderftéllen moeten, ; de liefde ons gebiedt, dat de Pastoor in oprechtheid fpreekt, helaas ! hoe fterk is de kracht van vooröordeelen, die het verftand verblinden ook van lieden, die , in andere opdichten , toonen zelfs een meer dan gemeen verflaud te bezitten! Na dc Inleiding, iu welke 'de Redenaar Óp de noodzaaklijkheid van het geloof atudrkigt , naar aanleiding van he bh. XI: 6. en met alle recht aandringt op -dc noodzaaklijkheid van genoegzame gronden voor het geloof, maakt hij eenen overgang tot dc verfchillende gevoelens, fints de hervorming, over hetgeen hij noemt, het aai.bidlijk geheim,,des Auteurs, en rover den zin vau deze woorden van jesus: Neemt, en eet, dit is niijM lichaam. Daar hier nu, gelijk hij terecht aanmerkt, bij dc céne of andere partij de groot/ie dwaling onvermijdelijk zeker is, zal 'er een Rechter nodig zijn, om 'dit gefchil te bellisfchen. Wie deze Rechter zij, te onderzoeken, maakt dan het voorftel of den inhoud van zijn voorllel uit, gepast voor den. Feestdag, dien zijne Gemeente jaarlijks ter gedachtenis van zeker wonder viert, het welk te Amfteldam zal gebeurd zijn, waaröintrend dc Redenaar zich dus Bladz. 5, uitlaat: — „ De wonderheden Gods, die, als tekenen der Almagt, uwe Stad verheerlijken , dragen de fprekcndfte bewijzen van het vonnis der waarheid; zij dragen zoodanige bewijzen, welken bekwaam zijn, om het aanbidlijk geheim in zijne waarde te vertonen — bevyijzen, welke in Haat zijn, om betreklijk dit gewigtig leerpunt het waare geloof uit te drukken, en den echten zin van de Godlijke uitfpraak des tleilands — op de kenlijkfte wijze aan te duiden." Na deze declamatie , ter aanprijzing van, ziju onderwerp , verdeelt hij deze Leerrede in de volgende drie deelen ; I. Hij zal vooraf den Rechter in alle de Geloofs gefchillen, bij wijze vau een onzijdig onderzoek, trachten op te fpcuren, om over het lopend gefchil het vonnis der waarheid tc hooren; JL  ds rechter in geloofsgeschil!.. gezcgt , enz. 683 II Dan zal hij de mirakelen der heilige ftede dit vonnis hooren üiHemaien en bevestigen; III En , eindelijk, zal het ééne cn het andere genoegzame ftoffe uitleveren, om op eene toepashjke wijze te leeren en te dichten. . .. , i 1 •• Het eerfte gedeelte behandelt h.j dus, da hij eerst wederieiende wijze, aantoont,-wie ot wat de Rechter u geloofsverfchilieu,' volgends hem met » noch zyn kan - In de eerfte plaats met de Heilige Schrift. „ lmmers f zeet hij) hoe zeer deze zich omtrend het aanS i.'i Aataars duidelijk genoeg fchijnt uit ; drukken, want iu alle Bijbels van elke Gezindheid ha iet oitüitwisicbelijke letters te lezen: Neemt Overal pleitende omftandigheden zoo duidelijk voor den ener lijken zin, dat is, voor de , aanbid yke tcgenvyoordi"he3 ï je us, dat alle de Gczinüneden derknsfenen tot aan de zestiende eeuw hier van belijdenis ged-iu hebben." (Hoe veele Declanmtiën, en drogredenen STÏIS weinige woorden opëengeftapeld ! Is het S anders dan dcclameeren, wanneer men zyue eenvou, vl' oorers beduidt, dat deze woorden in a le Bijbels vi elke Gezindheid ftaan? Alle ^SËlSS^ in , p;;km m"Tr zi °--bruiken oiKlericncuien vuta£en KiSSlt gezag dezer verengen, en tht" van fommige Boeken, geluk bekend is. Het verSil usfch n delloomschgezinden en Protestanten is ook nkt over deze woorden van jesus als woorden, Ske de Protestanten niet min dan de Roomschgezin- S'voror eene Gvd&jfa «'JM*^J™**^ nnar over derzelver, waaren zin en mening, gelijk t>e S is Even zoo 2580 de gezegden van den I£stoor' nopends de eenftemmigheid van alle de Gezindheim S Kristenen tot aan de XVIde eeuw (wy ^^Ji^tS^SX^ v-.JESUS- vvr dr r over valt l et verfchil niet , maar , hier over , hoe SS dSe t^nwoordigheid hebbe tc ^rftaim ? en bjj- Tia' °f ''"JÏ TA S n vafÏTood Ï Èn^ men dit dus duidelijk voo,rfteU, zou dan nog de Pastoor *i<* beroemen op d. tfOfeHgj  634 n. e. b. heid der Christenen hier omtrend vóór de XVI Eeuw? Zou hij dan niets weten van de twisten , bepaaldlijk over dit onderwerp, in de IX eeuw gevoerd met pasCHASitrs radbërtus, welke de eerfte geweest is, die dit gevoelen heeft voorgedragen , in een Latijnsclï Boek over het Sacrament des lichaams en bloeds van onzen Heere jesus christus, en die zijne tegenftrevers gevonden heeft in rabanus maurus, ratra bi n u s Of bertramus, en joannes e ricena scotus? eilZ. ) Doch, laat ons vervolgen: „Hoe duidelijk en klaar" zegt de Pastoor — „ deze en meer andere uitfpraken der II. Schriftuur mogen wezen, echter is zij niet overal en altijd zoo duidelijk te verftaan — zij is op zich zelve niet klaar genoeg, en kan derhalven ook niet bevoegd zijn , om de verfchillende gevoelens — te vereenigen. " Ten tweeden, „al ware de Schriftuur duidelijk en klaar, zij is nat volmaakt , dat is , zij bevat niet alle Geloofs-artikclen , eene menigte derzelven worden daar in niet gevonden; zelfs zulken niet, die van de Protestanten echter worden aangenomen," waar toe hij brengt (Bladz. 9.) ,, dat de H. Geest van den Vader en den Zoon voortkomt ; dat de kleine Kinderen gedoopt moeten worden" (dit zal dienen te zijn, mogen, want het volftrekt moeten , wordt ten minften door de Gereformeerden nergends geleerd) — „dat 'er zekere bewoordingen bij de bedieninge des Doops noodzaaklijk zijn." (deze noodzaaklijkheid kan men even min bewijzen, het gevoelen der Protestanten te zijn, als de voorgaande,) — „ dat de Zondag voor de Kristenen de Rustdag is; dat het heden niet verboden is , bloed en vleesch van verflikte duren te eeten. " Ondertusfchen is niets zekerer , dan dat de Protestanten alle deze Artikelen of uit letterlijke voordellen en plaatfen der H. Schrift, of bu wettige gevolgtrekking en belluit, afleiden. Wij zullen ons niet verder over deze befchuldigingen van duisterheid en onvolmaaktheid der H. Schrift uitlaten, zij zijn honderdmalen aangevoerd , en even zoo vaak wederlegd. Alleen merken wij aan, hoe, op deze wijze, de Bijbel, dat Godlijk Boek, uit de hand des volks wordt genomen. Wie toch der eeuvouwigen zal lust hebben , een Boek te lezen , het welk zijne eigene Leeraars hem vertellen duister eu onverltaanbaar te zijn  DE RECHTER IN GS LOOFEGESCMLL. CEZOGT , ENZ.1"^ zijn , en waaraan zoo veel ontbreekt? En men leide hier uit, vervolgends, af, welken ondienst men dusdoende , liet Christendom aanbrengt ? Doch, dus vervolgt de Pastoor {Bladz. 10.) „ alles toegegeven, onder de Protestanten wordt nog heden getwist over de Lijst, dat is, over het recht getal der Godlijke Boeken , cn de ongelovige Vrijgeest verwerpt alle de Bijbelfche Boeken, en ontkent derzelver Godlijk gezag. Hier kan de Bijbel geen rechter in zijne eigene zaak wezen , en gevolglijk moet'er een Rechter gezocht worden, welke ter bellisfching bevoegd is." — In de daad, op deze wijze wordt de waarheid van den Bijbel ten prooi gegeven aan den Vrijgeest, die immers het gezag van dien Rechter, wiens bellisfching hem het gezag der H. Schrift zal doen eerbiedigen, even min zal erkennen, ten zij 'er weder een hooger gezag ware, om dit gezag van zoodanigen Rechter te Haven, en dus in't oneindige , of, indien deze Rechter zijn gewaand gezag zou bewijzen willen door de H. Schrift, zou men in eenen cirkel rondlopen. Doch, ter goeder trouwe , indien de Godlijke Boeken de kenmerken van Godlijkheid met zich voeren, gelijk dit tegen dc Vrijgeesten genoeg betoogd is, hebben zij niet anders nodig, om ons derzelver gezag te doen erkennen. Dus aangewezen hebbende , dat dc H. Schrift geen Rechter der geloofsverfchillen zijn kan, indien wij den Pastoor geloven, gaat hij (Bladz. 11.) over tot dc genen, „die eenen Rechter bij zich zelven gezogt hebben, eenen hijzonderen geest, een hemelsch of Godlijk licht, het geen den gelovigen in 't bijzonder op eenc heimlijkp ■wijze toelicht , om den waaren zin in de Godlijke fchriften te onderkennen, en onder dezen telt hij de Calvinisten cn Kwakers." Hier moeten wij aanmerken, dat de Pastoor geheel misheeft, indien hij waarlijk gelooft , da: de Calvinisten een inwendig Hemelsch licht voorwenden, ter verklaring van den zin der H. Schrift. Wij hebben, yerfcheiden keeren, de Roomsch - Katholijkcn de Protestanten ja zelfs de Hervormers hooren befchuldigen, dat zij de leere der Roomsch-Katholijkcn niet verftaan of verkeerd voordragen, maar hier dachten wij aan het bekende T'jrpe est doêiori, enz. het is fchandelijk zich aan iet fchuldig te maken , daar men een ander mede wil zwart maken. De Kalvinisten geloven , dat niemand zonder de verlichtende en heiligende invloeden van den H.  685' li. e. r. H. Geèst de H. Schrift tot 'zaligheid kan verdaan.- Zt? geloven, dat:deze Godlijke Geest, in dc II. Schrift fpre-> kende, de eenige waare Rechter der geloofsverfchillenis, maar zij kennen geene invloeden of verlichtingen van een inwendig hemelsch licht, buiten of zonder den Bijbel; zij hebben dus niets gemeen met de Geestdrijvers, en. dus laten wij alles, wat de Pastoor hier verder over te berde brengt, als geheel buiten den haak, voor hem: over. Wij beklagen alleen de ecnvouwige menfehen ,. die dus aangevuurd Wordea , om hunne medemenfehen voor een hoop Geestdrijvers te groeten, dien tc- geiijkcr tijd {[Bladz. 16.) door den Pastoor opgedrongen wordt, dat zij zelve de gefchillen aan het gezag der menigte étfJ derwerpen, gelijk onder anderen daar toe het Dordfche Sijnode zou belegd zijn. Welke ongerijmde befchuldigin* gen! Het is nooit eenen verftandigen Protestanti, cn ëfÜ* der dezen ook den Hervormden niet, in den zin gekomen', 'om aan het gezag van de menigte , of van eene Kerkvergadering, dus ook niet aan die van Dordr., de uitfpraak der gefchillen in geloofszaken over te laten. Men leze het VII. Artikel der Nederlaudfehe Geloofsbc-» lijdenis. Eindelijk, toont de Redenaar aan, dat ook de Natuurlijke Rede dc Rechter niet is }n geloofszaken {Bladz.16. volg.) Dit zijn betoog richt hij, op die wijze, in, dat hij ook dit link vcnvardelijk cn verdraaid, voordek. Een gezag, om te beilisfchcn , willen de Protestanten, over Let algemeen , niet aan dc Rede , die de Godsgeheimen niet kan bevatten, die thands zoo verdorven 'is1 ónder de menfeiien, toekennen, maar zij fchatten alle den dienst der Rede, in het verklaren der Heilige Schrift, hoog, en weten, dat zonder dezen dienst geene Uitlegkundige Régels behoorlijk kunnen gebruikt of toegepast' worden. Dit heeft dc Redenaar niet behoorlijk onderfcheiden , cn van daar zijne verwarde en verwrongen voordelüng, gelijk wij in de bijzonderheden zouden aantonen, indien dit tot bet doel van dit 'fijdfehrift behoor-» de, en wij ons niet moesten bekorten. De Rede zegt hij onder'anderen {Bladz. 17.) heeft de gefchillen niet weten te vereffenen, tusfehen geleerden cit kundigen, maar wat zal dan dcu onkundigen gebeuren! (Bladz. 19.) Zou het voor hem mogelijk zijn, ecu be-hoorlijk onderzoek in 't werk te dellen V tijd cn gele-" genheid tc vinden, die onkosten te maken, die boeken zich  DE RECHTER IN GELOOFSGESCHIL^. GEZ0GT, ENZ. BB? zich aan tc fchafien, die (aaien, die fpreekwijzen magtig te worden, die oudheden cn gèfchiéiëttisfeh der wereld te lezen, eu zich ten dien einde aan den raoeilijkftsn letterarbeid en afzonderingen over te geven?" errz.. Zoö maakt men den gemeenen man warsch van oriderzoeV, terwijl'men te gelijkér tijd (Bladz. zo, 21.), aandringt , op de noodzaaklijkheid der kennis''cn hef geloof Vatt grondwaarheden der Christelijke leere. Doch', gelijk uit den gantfehen fameuhaug' blijkt, om deze geheele fcèfttHs en geloof te beperken, tot liet geen de Leeraars Zoggen, de leere der Kerk, cn volgends haar gezag beflischt te zijn. Indien alles toch daar niet op neder zou komen, maar indien men in oprechtheid wilde', dat de ec'nvonwige man zich op redelijke gronden zou overreden, Welk het algemeen, eenparig,, 'en beftendig geloof der Kerk zij, waar toe men hem'verzendt, dan ontftaat natuurlijk dc vraag: of dan zoodanig onderzoek voor den gemeenen man mogelijk, ten minden min bmttagtig en moeilijk zou wezen, ckn het onderzoek der W. Schrift ? Zou de g, me 2iie man de geheele Kerkgcfchiedenis kunnen doorlezen cn beoordeelcn? Zou hij dan wel zulke eenstemmigheid, cn beftendisheid vinden', bij het meerder getal, bij de geestelijkheid, als waarop een bossuet cn andere 'Roomfche Schrijvers, ook'on'ze Pastoor, roemen? Zeker het ftaat zoo breed niet, met de eensgezindheid in de leere onder de Room's'ch.- Katholijkc Geestelijken. — Aan den anderen kant, 'hoé gcmaklijk is het onderzoek van den Bijbel voor den cenvouwigen man. Hij kan denzelven lezen, in eene óf andere'bekwame overzetting; de leerltukken des geloofs , en de regelen van zijn leven zijn. daar in zoo "klaar voorgefteld, dat hij den zin, bii dé minfte oplettendheid, zal bevatten, voor zoo'veel tot zijn geloof 'en zaligheid nodig is. Dit lezen cn overd ken waar toe hij geene Bibliotheek van boeken, pixii kennis van raaien,"geene geleerdheid behoeft, zal hem in ftaat ftelien, om, wanneer hij nu zijne Lccu-r •"• hoort, die hem de Schrift nader verklaren, hüttfto vvklaringen te bepordeelen, door ze met het geen hij I \èh „ en mèt den höofd-inhoud der 11. Schrift cn v f; . . bedoeling, te vergelijken. — Onder ons, Pastoor! zijn 'die meerderheid'der Bisfchoppen, waartoe gij' uwe II». rers {Bladz. 31.) verzendt, allen zulke bij uitftek ge-, leerde mannen ? zijn zij allen zoo oprecht , dat tfréfl zich  685 h. e. Ij. zich blindeling op hunne uitfpraken, zonder gevaar van | misleiding zou mogen verlaten? Zoudt gij dit van alleri E durven beweeren ? Zoudt gij over het geheel durven : i ontkennen, dat de Bijbel-uitlegging bij de Protestanten , ■ een ongemeen ovenvigt heeft , boven die van de Leer- ■ Ei aars uwer Kerk ? En dat de vorderingen , welke deze • | laatden, zedert de Hervorming, daar in mogten gemaakt K hebben, door hun grootendeels aan de voorlichting van i 11 Protestanten zijn toe te kennen? Uit alle de redenen, welke onze Redenaar tot hier toe [ |i heeft aangehaald, maakt hij het befluit op, dat 'er een i onfeilbaar Rechter der geloofsverfchillen nodig, en dat L de Kerk die Rechter zij. Indien men al toeftondt, dat p het eerfte van deze (tellingen, de noodzaaklijkheid vau to eenen Rechter in geloofsgeschillen, door de tot hier toe fp aangevoerde bewijzen van onzen Redenaar , bewezen le wordt, het geen echter geenszins het geval is, zoo zierï n wij niet, hoe de tweede ltclling, dat de Kerk deze Rech- | ter zij, daar uit volge. Dit zeker verëischt andere gfou- D den, eer het zou kunnen worden toegedaan. De Redt- hi naar fchijnt dit gevoeld te hebben, en zal daarom Bladz. « 28. zich op de H. Schrift zelve beroepen, waartoe hij | \ die plaatfen brengt , welke de Roomfchen , door eene [ijj verkeerde uitlegging, zoo dikwijls te vergeefsch ten dien fc] einde hebben aangehaald 1 tim. III: 16. matth. XVI. tl XVIII. hand. XX. matth. XXVIII. enz. waarvan U wij niet meer zeggen, alzoo wij niet verkiezen waur f in de zee te dragen, na alles wat zoo dikwijls en breed- T( voerig over deze plaatfen gezegd is. Vrij willekeurig, | bepaalt vervolgends de Redenaar Bladz. 31. de Kerk, j, tot de reprefentative Kerk , gelijk de Roomfchen die \ verdeeling hebben uitgedacht, zoodat men „ in de meerderheid der Bisfchoppen, het zij uit eikanderen ver- < fpreid , het zij in een Concilie met elkanderen bij ëcu \ vergaderd , doch in beiden gevalle met den Stoel van f petrus vereenigd , het onfeilbaar leergezag te erken- \ nen" zal hebben. En deze kerende Kerk zal alleen be- | voegd zijn , om dan ook over deze Godlijke woorden ;| des Heilands: Neemt, eet enz. het vonnis der waarheid uit tc fpreken. De uitfpraak der kerende kerk omtrend den zin dezer woorden wordt bewezen, door Amltels Wonder, waar ran de Redenaar in het Tweede Deel dezer Leerrede j ge- |  t)e rechter in geloofsgeschil!.. gezogt , e.nz. 689 : gebruik maakt, met zoo veel ophefs en declamatie, dat een eenvouwig Toehoorer en Lezer weggefleept wordt, zonder op te merken, dat dit geheele wondergeval geene genoegzame gronden van geloofwaardigheid heeft , 'gelijk door wacenaar in zijne Befchrijving van Amfteldam is aangetoond , zijnde men zelfs onzeker , in welk jaar dit gewaande wonder zoude gebeurd zijn , waar toe fommigen het jaar 1342, anderen 1345, anderen 1347 bepalen. Waar uit van zelve reeds op te maken is, wat 'er zij van het bekrachtigend zegel van den Achtbaren Magiftraat dezer Stad, waar van onze Pastoor zoo veel ophefs maakt Bladz. 38, behalven dat de echtheid van het zoogenaamd'getuigfehrift geheel niet den toets van onderzoek kan doorftaan. Bladz. 38 en 39. fpreekt de Pastoor van dit wonder, als gebeurd bij gelegenheid van een' feilen brand , waar door een groot gedeelte der Stad als ook de Nieuwe - Zijds Kapel, waar dit wonder zou gebeurd zijn, in de asfche gelegd werdt. Daar evenwel die bedoelde brand in het jaar 1421 eu dus zoo veele jaaren, nadat het wonder zou zijn voorgevallen, plaats gehad heeft. Maar wat vermag de kunst der Sofisten niet, wanneer zij niet de waarheid maar dé aanprijzing van hun onderwerp bedoelen? Bevreemdend blijft het met dit alles, dat men, nadat de onpartijdige en kundige wagenaar dit geheele wonder zoo meesterlijk ontkleed heeft, daar van openlijk durft gewagen niet alleen, maar het als het krachtigst bewijs gebruikt voor een leerftuk, van welks waarde elk, die zijn gezond menfehenverftand gebruikt, zeer ongunftig zal oordeelen, dewijl het zoo armhartige bewijzen door deszelfs voorflanders zelve geoordeeld wordt nodig te hebben. Het derde Deel der Leerrede of de Toepasfing bevat eene opfporing .aan de Hoorers , om toch het leerftuk van de Transfubftantiatie te blijven geloven, en gelijk de Pastoor fpreekt, ,, den Godlijken jesus dikwerf iu het Heilige der Heiligen te verëeren. " Niet zonder bittere zijdelingfche aanmerkingen tegen de Protestanten, alleen gefchikt, om dezelve bij de Roomsch-Katholieken haatlijk te maken, en de zwakke gemoederen tot Godsdienst-haat aan te vuuren. Wij hebben onze Recenfie van deze Leerrede wat breeder doen uitlopen , niet om de waarde of belangrijkheid van dezelve, maar om elk onzer Medechristenen , nieuwe vad.bibl.ii.deel.no. 15. Xx wel-  6go M. Ct ¥MH hall f.n w. ij. van hamelsveld welke Gezindte Bij ook zijn toegedaan, ook Roomschirezinden, aanleiding te geven tot onderzoek, opdat zij IfÖh door geenen wind van lecring laten wegliepen, maar alles zelve beproeven, en, het geen goed is, behouden. IIarmen alfkens of eene Wijsgeerige en Rechtskundige Bijdrage tot de Gefchiedenis van het lijfftraftijjt Hecht, door Mr. m. c. van hall en Mr. w. Ij van hamelsveld , Pratlifeerende Advocaten te'Amfteldam. Te Amfteldam , bij J. Ten Brink, G. z. 1798. Met de Bijlagen 134 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 18 - : Dit Stukjen bevat een Wijsgeerig en Rechtskundig onderzoek van eene moord, door een' Vader aan twee zijner Kinderen gepleegd. Het is verdeeld in vijf Hoofdftukken, waar van wij kortelijk den inhoud zullen opgeven. .7.1 Het eerfte Hoofdftuk is het verhaal van de aaad, het welk hoofdzaaklijk hier op nederkomt: Harmen alfkens was driemaal getrouwd geweest en had uit zijnen tweeden Echt drie Kinderen, waar van het oudfte elf j het tweede agt en het derde drie jaaren oud was. Dóór het flecht gedrag van zijne tweede Vrouw in armoede geraakt, woonde hij thands met zijne derde Vrouw op het zoogenaamde lange Bleekerspad , alwaar hij met glanzen naauwlijks in de behoefte van hem en zijn gezin kon voorzien. Door armoede geperst, fteelt hij in den nacht, tusfehen den 2often èn 2iften Junij 1795 vier ftukken brandhout van zekere Werf; dit wordt ontdekt, en eene al te fedienftige Buurvrouw komt hem in den namiddag van den 2aften junij waarfchouwen , dat 'er eene verklaring tegen hèm gemaakt is , radende hem uit dien hoofde zich weg te maken. ' _ Dit bericht treft hem dermate, dat hy, zich de fchande die ziine kinderen treilen zoude , wanneer hij op het'Schavot eene fchandelijbe ftraf zoude moeten ondergaan, en de armoede en ellende, waarïn zij gedompeld zouden worden , voor' den geest brengende , en door deze denkbeelden , die zijne ziel bellórmden , buiten zich zelven vervoerd, het wanhopig befluit neemt, om zijne lieve kinderen j die hij tederlijk beminde, om het  h. ALFKENS ÓF F ENE WljSG. EN RECHTSE. BIJDRAGE. 6"ot ■leven te'brengen, cn hen daar door van de fchande en ellende te bevrijden. Dit befluit , in eene Vlaag van bijsterzinnigheid eu wanhoop genomen, brengt hij daadlijk aan de twee kleinoten ten uitvoer, terwijl de afwezigheid het oudfte reddede. Na nog eene wijle tijds gewacht te hebben op de komst van zijn oudfte Zoontjen, begint zijne ziel allengskens te bedaren , de reden ontwaakt , fielt hem dc afgrijslijkheid zijner- daad voor oogen, en drijft hem om zich aanftonds aan den Rechter over te geven. In het Tweede Hoofdftuk onderzoeken de Schrijvers , Wat in het algemeen in Crimineele Rechtsgedingen bewezen moet worden ? Naamlijk de vijf volgende zaken i I. Of de daad Phyfek mogelijk is. II. Of de daad door eene Strafwet verboden, en bij gevolg eene misdaad is. III. Of de misdaad waarlijk begaan is. IV. Of de befchulnigde waarlijk de dader van de begaaue misdaad is. V. Of dc misdaad ook moraliter aan den dader kan worden toegerekend, dat is, of de dader met voorbedacht, bedaard overleg, en dus met kwaad opzet, de daad begaan heeft, dan of het befluit tot dezelve zoo wel als de uitvoering iu eene zekere ontroering van ziel genomen en verricht is. Het Derde Hoofdftuk behelst een onderzoek : In hoe verre de misdaad, door h. alfkens begaan, bewezen was? Hier worden de vier eerfte, in het vorige Hoofdftuk opgegevene, punten afgehandeld, cn bewezen, dat 'er eene misdaad begaan is, enz. Het Vierde Hoofdftuk handelt over de gewigtige Vraag: Of de begaane misdaad aan a l f k E N s Zedelijk konde worden toegerekend ? Hier wordt in de eerfte plaats betoogd, dat alfkens reeds vóór het plegen der daad ongcfteld van lichaam was ; dat deze ongefteldheid eene melancholie veroorzaakte, welke de zie! merkelijk in het vrijë gebruik haarer vermogens moest belemmeren , en dat dezelve daar door haare zedelijke vrijheid om tusfehen goed en kwaad juist te onderfcheiden reeds gedeeltelijk miste; en ten anderen, dat alfkens op het oogenblik, toen hij tot de daad befloot, deels door eenefterke ontroering van ziel, deels door de ten hoogften top vervoerde malancholie van zijn geftel, van het gebruik zijner reden, en dus van zijne zedelijke vrijheid, zonder welke aan niemand eene daad in eenen zedelijken ziu kan worden toegekend, beroofd geweest is. Xx a In  êc2 m. c. VAN hall en w. ij. van hamelsveld In het vijfde Hoofdftuk' wordt onderzocht : Of h. alfkens wegens deze daad ftr af baar was? De regel, die hier ten toctslteen dient, is deze: dat, volgends de beginfelen van ons recht, de wil zonder de "daad niet ftrafbaar, en de daad zonder de wil, en wel zonder een volkomen zedelijk vrije wil, geen misdaad is. Daar nu ju het vorige Hoofdftuk botoogd is, dat alfkens bij bet verrichten van de daad zoo wel als bij het nemen van het befluit het vrije gebruik zijner reden niet magtig was, en hem bij gevolg geene zoodanige vrije wil kan worden toegefchreven, zoo maken de Schrijvers daar uit te recht dit befluit op, dat ten minften de gewoone ftraf op hem niet toepasfelijk was. Dit dringen zij nader aan met Rechtskundige gronden en het gevoelen van de vermaardfte Rechtsgeleerden , welke laatften in foortgelijke gevallen voor eene opfluiting zijn, niet zoo zeer om den dader te ftraffen, als wel om te beletten, dat hij zich zelven of anderen verder eenig ongeluk toebrenge. Wij befchouwen dit Stuk niet flechts als eene belangrijke bijdrage tot de gefchiedenis van het lijfftraflijk recht, en als een treffend bewijs van de vorderingen , die de verlichting, ter eere der menschheid, opk in het ftuk der lijfftraflijke Rechtspleging in ons Vaderland gemaakt heeft, daar thands de daad niet meer aan de doode letter van de wet alleen getoetst, maar ook de eerfte en verst afgelegene zoo wel als de naaste beweegoorzaken, benevens de omftandigheden der daad, en de perfoneele zoo wel zedelijke als phyfieke gefteldheid van den_ dader bij het onderzoek in aanmerking genomen en in de fchaal van het recht gewogen worden. Maar wij befchouwen hetzelve ook als eene gewigtige bijdrage tot de kennis van het menschlijk hart, welke een ontzettend bewijs oplevert van de kracht der vooröordeelen, waar omtrend de Schrijvers zich te recht Bladz. 53 dus uitlaten: „ Gij, die gewoon zijt, om de waardigheid van den „ mensch naar het lot van zijnen bloedverwant te be„ rekenen; gij wien domheid en vooroordeel hebben ingeboezemd, dat men hem moet verachten, wiens „ vader of bloedverwant op het fchavot aan den eisch „ der gerechtigheid heeft voldaan, ziet in dit gedenkte„ ken van menschlijke ellende de gevolgen uwer lage ge- „ voe-  h. ALFKENs'oF eene WÏJSC. en RECHTSE. bijdrage. 693 ,', voelens, en leert hier uit; dat de misdaad de fchan,, de maakt en niet het fchayot!" Achter dit Stukjen 'zijn gevoegd eenige merkwaardige gevallen, gelijk jiaande met het geval van h arm en alfkens. Voords zeven bijlagen, behelzende de verhooren van h, alfkens, dc verklaringen van eenige getuigen en het vonnis bij het Committé van Ju(litie gewezen , waar bij de gevangen gecondemneerd wordt ,, om, geduurende den tijd van vijftig jaaren, te ,, worden geconfineerd in het Rasphuis op de ftille plaats, enz." Nieuwe Chemifche en Phyfifche oefeningen. Voor de beminnaars der Schei- en Natuurkunde In 't algemeen, ter bevordering van Industrie en Oeconomlekuncle , en ten nutte der Apothekers , Fabrikanten en Trafikanten in ,t bijzonder: door p. van werkhoven, Apotheker te Utrecht, Derde en Vierde Stuk. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. In gr. Octavo. De prijs is te famen f 1 - 4 - : Om over den verderen voordgang van dit Werk, waar van wij boven Bladz. 216 nader verilag deeden , best te kunnen oordeelen, zullen wij den inhoud dezer beide Stukjens, welke meer dan eene fraaije Verhandeling bevatten, kortelijk opgeven. Het Derde Stukjen bevat; I. Onderzoek der proeven , welkè in Duitschland over de voorgewende verbranding in fiikgaz CGaz azote) gedaan zijn enz. en over de gevolgen, welke men daar uit getrokken heeft , door foureroij en vauquelin uit de Annales de Chemie. Profesfor göttling te Jena had onlangs waargenomen , dat Phosphorus in zuurftofgaz ( levenslucht) geen licht vertoonde, maar wel in fiikgaz. Daar nu het lichten van den phosphorus niets anders is , dan eene langzame verbranding , befloot hij hier uit dat fiikgaz. beter dan zuurftofgaz voor de verbranding moest gefchikt zijn, en nam hier uit aanleiding om op zijne wijze het nieuw Scheikundig leerftelfel te beftrijden, 't welk voor een groot gedeelte juist gegrond is op de Waarneming, dat'er zonder levenslucht volftrekt geene verbranding plaats heeft. Hier tegen is dit onderzoek ingericht, Xx 3 waar-  (Joa p. van werkhoven waarïn de Franfche Scheikundigen door veele proeven duidelijk aantonen, dat de waarnemingen van göttling.met geene zuivere Gazfoorten moeten genomen ziin — dat'de Phosphorus nimmer licht geeft zonder aanraking van levenslucht dat zij zich in ftiklucht wel oplost, doch daarin, wanneer dezelve geheel zuiver is , nimmer licht vertoont — dat derhalven , wanneer Phosphorus in fiikgaz licht geeft, dit alleen daaraan moet worden toegefebreven, dat zij in hetzelve een gering gedeelte zuurftofgaz ontmoet, 't welk hoe gering ook, op den in ftikgaz ontbonden Phosphorus geréedlijk begint te werken. II. IVordt 'er water in de dierlijke lichamen, even als bij de planten plaats heeft, ontbonden? tloe gefchied deze ontbinding en welke zijn haare uitwerkfelen en gevolgen V door Profesfor schacht te Harderwijk. De redenen , die den Schrijver de ontleding van het water in het dierlijk lichaam waarfchijnlijk maken , komen hoofdzaaklijk hier op neder: i. In de geheele natuur wordt dit vcrfchijnfcl, de ontleding van het water waargenomen in 't bijzonder in het rijk der planten, e. 'Er is eene zeer groote overeenkomst tusfehen planten cn dieren, in hunne beftaandeclcn niet Hechts, maar ook in hunne bewerktuiging [en levensverrichtingen. 3, De ontvlambare lucht, die heljioxt reeds had waargenomen, dat in het menschlijk cn dierlijk lichaam zich dikwijls ontwikkelt. 4. Het zuur , 't welk veeltijds in de maag enz. gevormd wordt, waar van de oorfprong in de vrijgewordene zuurftoiTe van 't water (oxijgene) zoude gelegen zijn, terwijl deszelfs ander beftanddcel als ontvlambare lucht'ontfnapt. 5. Het ontvlammen van lecvendige lichamen zonder uitwendige oorzaak, waarvan hier cn daar voorbeelden zijn opgegeven. 6. Het vrij zuur, 't welk veele Infecten in hunne lichamen toebereiden cn omdragen , gelijk de mieren , zijwormen, bijen, wespen enz. — Dit Stukjen bevat veele leerrijke aanmerkingen en de opgenoemde Vragen Ichijnen ons den aandacht der Natuurkenneren wel waardig te wezen, waariian zij door den Schrijver worden aanbevolen. .. III. Ontleding van het water eeniger heete bronnen in Jjjsland door j. black, Profesjbr te Edinburg. Uit de Ea Metherie, Obfervations fur la Phyfque &c. IV. Ontleding der Sodaplant (falfola Jbda~) door vau- q_ 0e-  NIEUWE CHEMISCHE EN PHYSif-CIiE oefeningen. <5e prijs is f: - 12 : \7an alle de Boekjens, gefchikt om 't onderwijs in 't lezen gemaklijker te m^ken , welken van tijd tot tijd het licht zien, is, naar ons inzien, dit , Waartan wij'boven den Titel opgegeven hebben, het allervoortreflijkfie , dat, zoo wij niet twijfelen, zeer zeker aan het oogmerk , waar toe hetzelve gefchreven is, voldoen zal. Behalven eenige korte opftellen , wr.ar in de kinderen z:ch vooreerst in 't lezen kunnen oefenen, vindt men achter dit Werkjen drie bijzondere bladen, waar op de enkele letters in örttfe'rfcheidene foorten .gedrukt zijn. Deze enkele letteren zijn de middelen , door welken de Schrijver het onderwijs gemaküjk tracht te maken, en wel op deze wijze: 1. De enkele letters, op voorgemelde bijzondere bladen gedrukt, worden één voor één afgefueden, en, letter voor letter, elk bijzonder, op een even zoo groot ftuk ftijf papier geplakt. 2. Iedere foort van letters, bij voorbeeld, Duitfche letters, Dunfciie hoofdletters , Latijnfche letters enz. wordt elk iu een bijzonder kastjen gelegd. 3. Wanneer nu het onderwijs beginnen zal, dan plaatst men het kind, of liever de kinderen, aan eene tafel, en legt ééne foort van letteren, bij voorbeeld Duitfche, in eene willekeurige orde, in twee rijen op de tafel, en noemt den naam van ieder letter, dien men nederlegt. 4. Nu zegt men: Hendrik I zoek de b. jacob! zoek de £.enz. Vindt het kiud den letter niet, dien men hem oin te zoeken heeft opgegeven, zoo zoekt hem het volgende Een kind behoudt de letters, welke het gevonden heeft. Zijn ze allen opgezocht en gevonden ; zoo telt men hoe veele letters ieder kind gevonden heeft, en hij, die de meesten vondt, verkrijgt eene kleine beloning , bij voorbeeld een prentjen, of iets derg-lijks 5 Heeft men deze oefening eenige reizen gehouden: dan onderneemt men eene andere. De letters worden wederom op dn vorige wijze op de tafel gelegd , en de meester of meesteres; houdt eenen letter in gedschten. en laat de kinderen na Ika'nder radL>n welke het zij- Wie het raadt neemt den lener weg. Dit wordt voordgezet tot d»t alle de letters gernden zijn. Dan vetkriigt het kind, dat de meesten raadde , wederom etne be- lo-  ?18 DE REIS NAAR UTRECHT» loning. — De Autheur raadt nogthands, dat men. ter vermijding van vermociienis, het opzoeken der letteren flechts tweemaal daags , en het raden alleen éénmaal daags bezige. LVJcr dit alles durft hij alsdan [Taande houden , dat , wnnneer deze oefeningen dagelijks voordgezet worden , ieder kind, dat niet dom is, ten hoogften in veertien dagen alle letteren van eenerUi foorte kennen zal. Deze leertrant verder uit te breiden , kan ons bellek niet toelaten. Genoeg zij het ons te zeggen, dat de middelen tot onderwijs van kinderen , door den Schrijver in dit Boekjen voorgedragen, ons bij uitftek behagen, en wi) geene zwarigheid maken, om hetzelve als een nuttig Lesboekjen voor de Bataaffche Jeugd onzen Landgenoten aan te prijzen. De Reis naar Utrecht, eene Ncderlandfche Gefchiedenis , riitt vertaald. Te Amfteldam, bij P. J. Uijlenbroek, 1708. 16*3 Bladz. In gr. Oéiavo. Dc prijs is f 1 . \6 ■ ; » f~Ver 't algemeen hebben foorrgelijke Stukiens in het » " geheel geen bedoeling , dan den Lezer in een „ uur van zelfverveeling, eens te doen lachen." — Aan deze bedoeling , door den Schrijver in de voorrede opgegeven beandwoordt dit Stukjen. Hoe weinig belangrijk de inhoud ook is, zoo zeer is de hoofd* rol doorweven met tusfehenkomende gevallen, die geene onaangename afwisfeling opleveren, en „ in een uur van zelfverveeling" — afleiding geven en de aandacht gaande houden. Da geheele reis behelst niet meer, dan het voorgevallene van ruim gén en een halve dag. Dat eene vrijerij historie ook al een goed gedeelte dezer Reiibefchrijving uitmake, kan men reeds van zelfs vermoeden; — echter behoort deze Reisbefchrijving niet tot die fentimenteele voordbrengfelen, waardoor het hoofd van menig jong meisjen wordt op hol gebragt. Dezelve behoort tot de klasfe der komieke fchriften, waarïn knigge zijne vermogens met eenen zoo gunftigen uitflag reeds heeft beproefd, en waarïn ook hedendaagsch eenige Nederlanders hem. en met den besten uitflag zijn gevolgd. — De Schrijver is hierin gelukkig genoeg gedaagd, om voor 't vervolg aanmoediging te verdienen. Zijn ftijl is zeer goed , juist gepnst voor het onderwerp en voor de wijze van behandeling, doch wij wenfchen, dat hij, voor 't vervolg, onderwerpen kieze, wat meer belangrijk dan dit , en hij zal, bij dien geestigen ftijl, nog meef behagen. De  DB GEREDDE REPUBLIEK. 719 De Geredde Republiek, Di te Tooneeiftukken in vijf Bedrijven. De Vrijheid mooge een tijd door Schelmen zich zien drukken , Zij vindt toch eens een hand in ftaat haar hun te ontrukken: Een Diej beft, ei' het volk, of een Geweldenaar ' Vertrap met zijnen voet de braave Bitrgerfchaar ; Zijn kruik , moet eenmaal rock , hoe lang die drijve, zinken, En hij zijn gruwelkeln ten bodem ledig drinken. Te Utrecht, bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 132 Bladz. In Ocit.ro. De p; ijs is f : - 12 : De bovenftaande Dichtregelen , op d:n Titel geplaatst, zijn toereikende . oin hot verheven Dichterlijk Genie van den gqhrijvet te be/t.flön , en zonder dit betekent toch de ToneelDichter. al fteli hij zijn Stuk In Profa, zeer weinig. Nieuw en vindingrijk , ja zonder voorbeeld is het in de daad , om één Stuk iu vijf Bedrijven te vervaardigen, verdeeld in drie af zonJerlijke Tmeelftukkcti. „ Do reden, waarom 'er drie zijn, „ ligt jn oor. aard der gebourdenisfen, die mij niet toelieten, om 'er een Toonee'ftuk alleen van te maken , ten ware ik „ eene van de woornsarafle Toneelwetten hsdde willen fchen„ dan." — Welke wet hier bedoeld zij, weten wij niet, doch de wet , door den Schrijver gefchonden, is ons gewigtiger — — Het Simplex auntaxat et unum 't welk horaTius. den Dichter en Schilder voorfehrijft, is geheel vergeten. — De geoefeade Toneeldichter zou hier in de eerde plaats — het groote punt van verëeniging hebben opgezocht — en 't geen hij , uit hoofde van den at'ftand in tijd en plaats niet als daadzaak had kunnen voorftellen. , liever bij wijze van 'verhaal h#bben ingevlochten. De dag van ia Junij moest al. leen op her Toneel gelden — al wat voorheen geoeurd wa«, moest tusfeuen beiden worden ingelnscht. Zoo kon, bij voorbeeld . het geheele eerfte Toneelfpel zeer gevoeglijk verplaatst worden op den morgen van dien dag. De twee J3 "drijven van het tweede konden, bij wijze van verhaal, worden opgenomen , en dus doende zou alles een geheel zijn? . Voor het overige ontbreekt het den Schrijver aan een vindingrijk vernuft, 't welk hem vooral zou te pas .«,'ekomen zijn, zoo wel in het tekenen van karakters ais in het phatfen der gebeurenisfen, waar door men der. lezer of aanfehouwer moot verrasfehen, en in het tijdig inmengen van kleine pasfages, die dikwijls dienen kunnen , het zij tot afwisfeling, of om een nieuw  720 HAGEMANN, DE LOSBOL R:ET EEN BRAAF BART. nieuw licht over het hoofddoelwit te vcrfpreiden. — TharrdJ beftaat du geheele S.uk meer in een gefchiedkundig verhaal, fa den form van gefprekken, doch den uaam van ïooneelftuk, of Tooneeiftukken verdient het niet. — Voords houden wij den 12 Juni) belangrijk genoeg voor ons Vaderland, cm de gebeurenisfen van dien dag op hetTooneel te brengen: dat het Dich terlijk Genie van feitii of andere vermaarde Nederlandfcne Tooneeldicïuers ons daarvan een Tooneel naar waarheid fcliecfe, met achterlating van perfoneele Anecdotes, voor wier echtheid geen duchtig bewijs is , en , zoo veel mooglijk, met ter zijde Helling vau alle eeirovecde en beledigende Epifodes. De Losbol met een braaf hart. Blijfpel. Naar het Hoogduitsch van hagemann. Te Utrtch', bij G. T. van Paddenburg en Zoon, 1798. 46 Bladz. In Octavo. De prijs is f: • 5 - 8. Augustus, de Zoon van een Secretaris, is de naam van den bedoelden losbol. Zijn braaf hart ligt hij aan den dag, met, na dat hij , door zijn ongeregeld leven aan de Hoogefchool, zijnen Vader zeer veel geld gekost, en hem hierdoor geruïneerd had, zich zelven, bij zijne wederkomst van de Aka. demie, voor tweehonderd daalders tot foldaat te laten aannemen, ten einde hiermede eene fchuld van zijnen vader te betalen , waar over deze gevaar liep , van in hechtenis genomen te worden. De uitflag is, dat de edelmoedige Kapitein deze fbm betaalt, en den jongeling van den dienst ontflaat. Dit Stukjen kan onder de goede Toneelftukken geteld worden. De karakters zijn natuurlijk getekend, en blijven zich zelven vrij gelijk. Alleen fchijnt het wat vreemd, dat de Kapitein eerst uit een zeker foort van wraakzucht 'er zoo zeer opgefteld is , om augustus foldaat te doen worden, en naderhand 29« fpoedig de edelmoedige redder van hem en zi n vader wordt. Dit contrasteert te veel. Met dat al echter zal dit Srukien op het Toneel zeer wel bevallen : hier en daar zal het treffen , en vooral voedfel kunnen geven aan rechtgeaarde liefde tot Ouders.  ÜITTREKZBLS en BEOORDEELINCEN. j. d. wichaüi.is, Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments met Aanmerkingen voor Ongeleerden. In het Nederduitsch over gebragt. XXII. Deel. Behelzende de Profeeten miciia, nahum, iiabakuk, zé- p h a n t a , h a g g a i , zacitaria en malachia. Te Dordrecht , bij A. Blusfé en Zoon , 1798. z'24 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f i - 8 * : Wij kondigen dan bier het laatfte Deel des voorrreflijken Bijbelwerks van den Geleerden M. aan. Men vindt in het zelve weder een fchat van ophelderingen en aanmerkingen , die over de onderfcheiden Profeeten een treffend licht verfpreiden , en eene rijke ltof van nadenken opleveren. Men moet zich bij het einde dezes Werks over 's Mans diep vernuft en geleerdheid verwonderen, als die over het geheel zoo veele gegronde ophelderingen , zoo veele fchrandere gisfmgen, zoo veele beproefde oordeelkunde , heeft aan de hand gegeven en opengelegd ; dat het zeker eene eerfte plaats, onder dc menigvuldige Bijbelverklaringen , verdient cn waardig is. Waar toch vindt men zoo veel Land- Gefebied- Volken- Oudheid- cn Menschkunde? als in dit Werk overiil doordraait, waar door men uit ééne aanmerking dikwerf meer licht ontvangt , dan uit breedvoerige commentariën van anderen. Dan wat behoeven wij tot lof van dit Werk uitteweiden ? Onze Lezers zijn van het wezenlijk belang deszelven genoegzaam overtuigd, en de proeven , welke wij, volgends onze gewoonte, weder zullen opgeven, zullen hen daar in op nieuw bevestigen. mic n. V: 1. vertaalt M. En gij Bethlehem, Ephratha, zoo klein, dat gij geen geflacht in Juda zijt, uit u zal mij een voordkomen die beheer fcher van Israël worden zal, wiens geflacht reeds in de oudfte tijden beroemd is geweest. En in de Aanmerkingen. Vs. 1.] Ik weet dit vers niet anders te verdaan, dan dat het Israëlitifche volk een groot Koning te Bethlehem zal geboren worden; en hoewel 'er Matth. II: 5, 6. geen woord tot uitlegging van onzen tekst dond, zoo zou ik toch geloven, dat 'er van christus gefproken wordt, van den christus, die onder de regee- NIEUVVEYAD.IiIBL.il. CEEL. NO. l6. Zz ring  722 j. d. m i c ii a c i. i 3 ring van hf.rodf.s geboren is. De gantfchc draad der voorzegging van V voorige Capittel leidt mij op hem , en op den tijd zijner geboorte. Bethlehem, Ephratha.]. Ephratha is de oude Gen. aaaV: 16. voorkomende naam dezer kleine Stad De .zelve wordt 'er hier bijgevoegd, om alle dubbelzinnig heid voor te ■komen, want men vond nog een ander Bethlehem m Palestina , dat tot den ftam van Sebulon behoorde. Jofua XIX: 15. Zoo klein , dat gij' geen gejlacht in Ju da zijt.] De Hammen der Israëliten wierden wederom in gedachten verdeeld, waarvan ieder zijn hoofd had, gelijk een ftam zijne Vorften van den ftam; doch om zulk een gcflacht uit te maken, wierdt een zeker getal van hoofden vereischt. Zo een dorp of ftad die niet had, dan wierden er meer lieden of dorpen bij een getrokken, en hadden in gemeenfehap Hechts één hoofd van het geflacht. Mofdiseh Recht. §. 46. Uit u zal mij een voordkomen, die beheerfcher van Israël worden zal.] Bethlehem had reeds eertijds aan het Israëimfche volk een groot Koning, david, gegeven; het zal deze eer voor dc tweedemaal hebben. Jerufalem is onderdrukt; daar is de laatfte rechtmatige regeerder van Israël ten uiterften mishandeld: maar ontfer denzelfden dwingeland, die Jerufalem veroverd had, werdt te Bethlehem de messiüs geboren. Wiens geflacht reeds in de oudfle tijden beroemd iï geweest. ] Een uit het oude beroemde geflacht van david. ZEl'hanja III: 9—13. 9. Dan zal ik alle volken reine lippen geven, zoo dat zij allen jehova aanbidden, en hem in gemeenfehap dienen zullen. 10. Van geene zijde der rivieren van Ethiopiën zullen mijne aanbidders, de nakomelingen mijner vlugtelingen, mij ge- n.fchenken brengen. Ten dien tijde zult gij 11 over uwe werken, en uwe ontrouw tegen mij niet meer behoeven te fchaamen ; want ik zal de verwaanden en hoogmoedigen uit u wegdoen, en gij zult op mijnen heiligen berg niet 12. meer hoogmoedig zijn: een arm en nederig volk zal ik in u overig laten, en dat zal tot jehova zijn toevlugt ne- 13. men; die van Israël overig zijn, zullen verder geen onrecht doen, gene leugens fpreken, noch bedrog in hunnen mond laten vinJen , maar hunne kudden weiden en legeren , en voor niemand behoeven te vrezen. . Vs. 9.] Na de wegvoering in dc Babijlonifche balgaglchap en het wederkecren uit dezelve is de waare Gods-  SIeüwE övek zetting df.s ouden testaments. 723 Godsdienst begonnen op den aardbodem verfpreid te worden; en dit is zedert den tijd van christus nog .Veel verder gegaan. Öf dc voorzegging van zepiianja op den tijd van het Nieuwe Testament ziet, of enkel op de uitbreiding van den waaren Godsdienst onder het Oude, verffcout ik mij niet te beflisfchen. Alle volken, zijn buiten dat niet, volftrekt alh volken, geen uitgezonderd, ten minften die hebben tot hier toe den waaren God nog niet erkend en aangebeden ; naar mijn oordeel zegt de Profeet flechts : in plaats dat tot hier toe de waare Godsdienst hij een enkel volk des aardbodems geweest is, zal dezelve in 't toekomende ook ouder 'aniJefë volken, zonder onderfcheid, verfpreid worden. Bij iiAGC. II: 9. merkt M. op, dat men zich hief wagtcn moet, van aan een eerften cn tweeden- Tempel, waar van niets in den Profeet ftaat, te denken , daar hij alleen van dc eerfte en laatfte pragt en heerlijkhcicl des Tempels fpreekt. Waar op hij eene korte gefchiedenis van den Tempel mededeelt. Door den Zemach Zach. VI: 12. weet hij geen anderen te verdaan dan simon den eerften Vorst der Jooden uit Machabeesch of Hasmoneesch geflacht , mogelijk zijne opvolgers mede ingellotcn. De Koning aan ZÏön beloofd, Hoof IJl. IX: 9, is de Mesfias, de groote uit het huis van david verwachte Koning; — gelijk ook Hoofdfl. XII: 10. — Bij Hoofdfl. XIII: 7. Zwaard, ontwaak tegen mijnen naasten, en tegen den man, die mij gelijk is, lezen wij de volgende Aanmerking. ,, Ik kan uit in onze taal niet ,, zoo duidelijk uitdrukken, als het in 't Hcbreeuwsch is, of mogelijk in 't Grieksch en Latijn worden kon: ,, naaste , cn , die mij gelijk is , zijn juist beide dc woorden , die de liebrecr anders voor evenmensch ,, (doch dit kan ik niet zetten, wanneer God fpreekt) „ of naaste zet. Iets zeer groot en onverwagt is het, 3, wanneer God op deze wijze van een naasten, vau ,, een zijns gelijken fpreekt ; doch in den Profeet Za„ charia zijn wij reeds gewoon , dat een Engel Vaiï ,, God, een die van God gezonden is, daar bij nog, die boven Cap. XI: 4. tot herder der kudde gefteld was, Jehova heet. Deze zou het dan zijn moeten, „ die Hier befchreven wordt. Dit zou misfehien ten ,, tijde van den Profeet duister kunnen geweest z;in , „ inzonderheid , hoe het zwaard den geenen treitert Zz 2 moet,  7=4 J. d. MICHAÏUS ,, moet , die de naaste van God in dezen hoogen zin „ is. Het Nieuwe Testament maakt ons alles duide„ lijk; de Godmensen Christus is het, die deze plaats „ zelf van zich, Matth. XXVT: 31. uitgelegd heeft. ,, Zonder deze uitlegging en vervulling zou ik in de „ daad niets bij deze Verzen weten te denken ; maar zoo komt mij dit als derzelver zin voor: De groote, „ aan V Israelitifche volk gegeven herder, christus, „ zal een geweldigen dood fterven, zijne kudde dan ver„ jlrooid worden , maar God zal ze weder verzamelen , zich aan de verachte kudde der leerlingen van chris„ tus laten gelegen zijn." „ Dit moet ik nog zeggen, dat, daar ik de eerfte- maal, naaste, gezet heb, ik van de Joodfche punten ,, afgegaan ben, volgends welke het luiden zou, mijn „ herder. Dat is hij zekerlijk ook, gelijk men uit het ,, volgende ziet." mal. UI: 1. Ziet ik zen de mijnen bode voor mij henen, die mij den weg bereiden zal, en dan zal plotsli'ng de Hccre, dien gij zoekt, en de gezar.t des verbonds, dien gij wenscht, tot zijnen Tempel komen. „ Onder den Heere, die tot zijnen Tempel, en den grooten Gezant Gods, die komen zal, weet ik geen ander te verftaan, dan christus, die aan dejoo„ den flraf geoefend, hunnen Haat, Tempel, en |eru,, falem, verwoest, en zich ook wezenlijk als de 'Heer „ des Tempels gedragen heeft. AVanneer hij gezant, ,, of in geval men het liever wil, Engel Gods genoemd, „ en nogthands als lieer des Tempels befchreven wordt, „ zoo moet met zich weder uit den Profeet zacha„ ria den grooten Engel, jehova zebaoth , te binnen 9, brengen, dien jehova zebaoth gezonden heeft." „ De afgezant, die voorafgaat, en den weg bereidt, „ kan dan geen ander zijn, dan joannes de Doo- per, van welken ook onze plaats in het Nieuwe Tes. tament Mare. I: 2 verklaard wordt. " ,, Dien gij zoekt, dien gij zoo wenscht.] Dit ziet daar op, dat zij vraagden, waar de God bleef, „ die oordcel houden zoude ? Zij begeeren , dat God „ zijne gerechtigheid betoonen, en flraffen zal: bet zal „ gefchieden , hij zal komen , maar zijne komst zal „ voor 't grootst gedeelte van 't volk vreeslijk en on,, draaglijk zijn." Gezant des Verbonds.] Ik ben de Joodfche punten j5 g£*  nieuwe overzetting d7s ouden testamknts. 725 gevolgd, en heb nog daarenboven heel letterlijk overbezet hoewel de fprcekwijs, Gezant des Ferbonds in " onze 'taal ongewoon is ; om dat ik zelf niet weet, ,, wat de woorden betekenen willen. Gezant des Fer,, bonds zou, gelijk mij dunkt, zoo veel zijn als, een ,, gezant van God, die onderzoeken zal , of de Israëllten het verbond met God gehouden hebben , en in geval zij het verbroken hadden , hun Gods ltraffen ,, aankondigt, omtrent als de Fecialis (Krijgsverkondi„ ger) der Romeinen, die den verbrekers van den vre„ de den oorlog aankondigde." ,, Doch ik geloof daar bij, dat het met eene kleine /verandering der punten heeten moet, van woord tot l, woord, Gezant der gerechtigheid dat is: Gezant van ,' God, die de van u verlorene gerechtigheid oefenen, „ en de fchuldigen ftraffen zal." Dus hebben wij onze Lezers van tijd tot tijd van dit voortreflijk Bljbclwerk van den Ridder M. bericht gedaan, en de nodige proeven, ter beoordeeling, opgeven. Wij twijfelen niet, of zij zullen met ons ,me&t tegenflaande de aanmerkingen , welke op zoodani«i-en Werk altijd overblijven, de nuttigheid van hetzelve erkennen , en tot een waardig gebruik van den Bijbel zeer dienftig achten. Als zoodanig kunnen wij hetzelve met alle recht aanprijzen , en zeggen, dat M. onder de eerften en voornaamflen mag gerekend worden , die den Bijbel, ook ten nutte van Ongeleerde Lezers, door eene oordeelkundige vertaling, en gepaste aanmerkingen , heeft overgebragt , en dat zijn arbeid den oprechten dank van de nakomclinfchap zal waardig blijven. Jammer, dat hetzelve zoo onderfcheidene vertalingen in onze taal ondergaan heeft. — Korte omfchrijving van den Prediker met de toepasfmg des Sleutels, in denzelven, te vinden, door w. e. de pkrponcher. Te Utrecht, bij de Wed. J. van Schoonhoven, 1798. Behalven het Foorwerk 211 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 5 - : Wij moeten den Lezer een duidelijk denkbeeld zoeken te geven van dit uitnemend fchoon werkjen, het welk de aandachtige lezing en herlezing van elk beZz s an«*  J2Ö- w. e. de i'erponcher minnaar zoo van den Bijbel, als van wijsgeerte en menfciunkennis ovenvaardig is. Men weet , hoe vol de Prediker van salomo is van uitfpraken overliet ijdele, nietige, te leurftcllende, vruchteloos afmattende, onvoldoende, en onoplosbare, het welk in de ondermaanfche dingen gevonden wordt. P. is van oordeel, dat salomo deze dingen als zoodanig voorftelt, niet wanneer zij befchouwd worden in verband met God, een aanflaand gericht, cn eene toekomende huishouding , maar wanneer zij op zich zelven buiten verband met dc eeuwigheid befchouwd worden, en wanneer men het tegenwoordige als zijn geheel' aanmerkt. Zonder God , zonder zijn gericht , en de toekomende huishouding is alles ijdel , te leurllellcnd, onvoldoende, onoplosbaar,overal arbeid ,zonder geëvenredigde vrucht, voorbereiding zonder geëvenredigde uit-' oefening, begeerten, vatbaarheden, vermogens , voorwerpen, zonder geëvenredigd genot, aanvanglijke toe* Bel zonder beandwoordende uitkomst, wet zonder handhaving, overtreding zonder flraf, gehoorzaamheid zonder beloning, verongelijking zonder vergoeding, moeilijkheden zonder uitredding , raadfel zonder oplosfing. — Maar in verband met God , en zijn gericht en toekomende huishouding befchouwd krijgt alles wezen , oogmerk, uitoefening, vpltooijing, vergoeding, vergelding, (laving, oplosfing, uitkomst. Dan (pruit orde pit de verwarring, wijsheid uit dwaasheid, deugd uit ondeugd , recht uit onrecht , gelouterde volmaaktheid 'uit beproeving, en alles wordt een welgeregeld, fchoon, volkomen geheel , dat onze bewondering wekt, waaruit onze zaligheid voordfpruit, cn waarin dc Oppcrite Wijsheid zich met aanbidlijkcn glans vertoont. • Dit wil nu salomo, volgends het gevoelen van onzen Schrijver, in zijnen Prediker doen gevoelen, en hij bewijst, dat hij daar toe zelve op meer dan eene plaats ons den lieutel aanbiedt. Uit zulk een oogpunt den Prediker befchouwende , heeft P. dit oogmerk , om dezen fleutel op den Prediker toe te pasfén, dat is te zeggen , om van (luk tot ftuk aan tc tonen, hoe al dat ij dele, dat salomo opnoemt, in dc daad zoo ijdel, zoo te leurftelfcnd, zoo afmattend en onoplosbaar is, wanneer het buiten verband met de eeuwigheid befchouwd wordt, eu men zijne '  korte omschrijving van den prediker. 727 ne uitzichten alleen tot dit tegenwoordige bepaalt, maar hoe in tegendeel al dat ijdcle geheel van gedaante verandert, hoe alles opgelost wordt, zoodra men het in verband brengt met God, een aan Maand gericht, cn eene toekomende huishouding. Dus geloven wij zullen wij na genoeg de mening van 'onzen wijsgecrigen Bijbelvriend hebben uitgedrukt. Om dit zijn oogmerk te bereiken, laat hij eene_ korte uitbreiding van den Prediker vooraf gaan , zet hier op ziine denkbeelden uit één , en bewijst dan telkens, het géén wij zoo even zeiden , dat zijn oogmerk was, aan tc tonen. "■*' In dit alles daagt hij uitmuntend. In zijne uitbreiding heeft hij , behalven onze gewoone overzetting en de Kanttekenaars, ook nog- geraadpleegd, dc Hoog- eu Nederduitfche vertalingen en verklaringen van eauer, hanssen , des voeux, m endels sohn, mi- chaclis, bonnet, cn hamelsveld, zich in de keuze, tusfehen hunne verfchillende opvattingen, bijzonder latende bellieren , door het geen .de famenhang, de bedoeling en de kracht van het voorltel hem fchenen te vorderen. Hij geeft alle proeven, van hier in met oordeel te zijn te werk gegaan. De denkbeelden van den Prediker breidt hij voortreflijk uit. Men vindt hier fraaije tafcreclen , cn verfchcidene copijën , waar van de origineelen ook in den tegenwoordigen tijd overvloedig zich opdoen. Zijne betogen zijn bondig. Zijn gefchrift lezende wordt men van den eenen kant getroffen , door het rampzalige van de tegenwoordige wereld , wanneer zij buiten verband met de eeuwigheid befchouwd wordt, maar ook even zeer van de andere zijde opgebeurd door het vrolijk licht, het welk door het uitzicht op het toekomflige in deze duisternis verfpreid wordt. Alles wordt voorgedragen in eenen ftijl, waar in niet flechts de eigenfehappen van duidelijkheid, zuiverheid , juistheid en nadruk gevonden worden , maar die ook,'boven den netten ftijl zich verheffende, met recht tot den Stilus elsgans gebragt kan worden. Met één woord de Prediker wordt door dit gefchrift niet flechts in een interesfant gezichtpunt geplaatst , maar het is ook eene bijdrage tot de mensch- en wereldkennis. Wie deze bemint , zal zich met dit werkjen in zijne eenzaamheid met een ftil genoegen bezig houden. ■Zie hier zijne vertaling van de agt eerfte verfcu vau • . Zz 4 het  728 *f. K» DE PERPONCHEE bet eerfte Hoofdftuk: o ijdelheid dezer nietige dingen! o ijdelfte der ijdelheden ! alles in dezelven is ijdelheid! want toch, wat voordeel heeft de mensch van al het werk, dat hij verricht , onder 't licht der zonne ? En nogthands is' hier des arbeid* , even min als der onbeltendigheid, een einde! — Geduurig verdwijnt het eene geflacht, en het andere treed , in deszelfs plaats, op, terwijl de aarde alleen beftendig blijft. Steeds rijst de zon, lteeds gaat zij onder , cn'(leeds hijgt zij weder, naar de plaatfe, daar zij opgegaan was. Dan eens keert de wind naar 't Noorden, dan eens naar 't Zuiden, dan weder loopt hij alle de (treken door, en keert tot zijne vorige wendingen geduurig weder; terwijl beken eu rivieren nimmer ophouden , naar Zee te dromen, zonder dat evenwel deze ooit vol worde; omdat beken en rivieren, langs dezen weg, flechts wederkeeren naar de plaatfe, waar uit hunne wateren te voren opgerezen waren. En dit alles werkt zoo aanhoudend, zoo ltcrk doorzettend, tot mat wordens toe, voord; dat de mensch 'er zich geen begrip van maken kan. Zie hier nu vervolgends , hoe P. dit uitbreidt , en den Sleutel, door salomo aangewezen, op dit gedeelte toepast: van alles, wat gehoord is, is de hoofdzaak cn het befluit : vreest God en houd zijne geboden , want dit is 's menfehen al: daar God ieder werk eens, met alles, wat verborgen is, het zij goed, het zij kwaad in het gericht zal brengen. —- En in de daad dit, en dit alleen geeft den Sleutel en het andwoord op alles. Zoo lang toch de mensch zich zelven en de wereld befchouwt , naar een eigen bedacht ontwerp , dar zich , tot hem zelven, en 't enkel tegenwoordige bepaalt, is alles ijdel , ledig , onvoldoende , nutloos. Maar befeliouwt hij beiden, in verband met God, en een toekomend gelicht, en eene aandaande huishouding, welke hier flechts wordt voorbereid, dan krijgt alles waarde, gewigt., en wezenlijke voortreflijkheid. Want zijn wij, enkel voor het tegenwoordige aanwezig, dan in de daad overtreft dé arbeid ver den oogst, en wij vinden bijna niets dan vennoeijing , kwelling , verdriet, te leurdelling, verzadiging, walg. Maar werken wij hier, voor 't vervolg, dan kan onze arbeid ons eens eenen heerlijken , eenen alies vergoedenden oogst aanbrengen! Dan blijft het eene geflaclit , daar het anècre opkomt, wel ondergaan, maar zuiks alleen , om, be*  korte OMSCHRÏJVTrifC tan den PRFDIKF.R. ?2r> behoorlijk toegerust, over te flappen op een verhevener toneel 'waar deszelfs aanwezen voor altoos, even zoo beltendig zijn zal , als dat der aarde , voor het tegenwoordige beftendig fchijnt. — En wanneer de zon dagelijks 'rijst en daalt, om ons den vervrohjkenden morLi cn weder verkwikkenden avond aan tc brengen , wanneer de wind, naar't Noorden of Zuiden keerende, beurtlings koelte of warmte geeft; wanneer hij alle hoeken doorloopt, en de drijvende voorraadkameren der vruchtbaarheid, naar alle oorden der aarde omvoert; wanneer de beken en rivieren, uit het nedervallcnd water dezer dampen gevormd, valei en vlakte en dal bevochtigen , en dan wederkeeren tot de Zee ; wanneer dit alles geftadig vonrdvverkt , in den geflelden kring; is het dan vruchteloos, is het dan, om ons door eene huishouding van enkele ijdelheid, te leurftclling en verdriet te voeren, naar het alles verduidend, nimmer te ru» gevend graf, dat het zich dus vermoeit i Ut is Het „iet om ons , onder de milde uitflorting , der vermenio-vuldigdc weldaden onzes Scheppers, te geleiden door een oefenberk;, dat ons brengen moet, tot dat gelukkio-er gewest, waar alles voldoening worden zal, en dit ïjdelè zelf het wezen des geluks zal baren? De Kinderliefde van jesus, gefchetst in eene Leerreden over mark. X: 13, x41 1$, i£ gehouden voor de Vleet i°e Bediening van den Kristelijken [Vat er doop. Den • 7%n Maij 1798. Dow fr ede rik van teutem, Kristen-Leer dar hij de Gemeente der Kemonfïrantèn te Gouda. Te Amfteldam, bij J. Ten Brink, G. z. Met de Aanfpraken 34 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f : - 8 - : In het Voorbericht , aan 't hoofd dezer Leerrede ge1 plaatst, ontmoet men een verflag vau de aanleidinge tot het opflellen van dezelve. „ Reeds lange (lchnjrt , v. TO bezielde mij , gelijk veelen mijner Ambtsbroederen, de overtuiging, dat het gebrekkige, losle '' cn oneerbiedige , hetgeen bij de waarneming onzer fchoone Godsdienstplegtigheden , vooral bij die van ' den Kristelijken Waterdoop, zo als dezelve aan 3011ge Kinderen pleegt te geleideden, doorgaands plaats  73° f« VAN TEUTE M „ beeft, door een meer doelmatige inrichting behoorde „ weggenomen en verbeterd te worden. " Die verbetering zogt onze Leeraar daar te (leliën , door zich te bedienen van de Vrijheid, den Leeraaren van zijn Kerrgenootichap voorbehouden, in het agtcrlatcn van het gevvoone Doop - Formulier , en eene eigen Aanfpraak' daar voor m de plaats te ftelien: een maatregel welken hij, meermalen, met het beste gevolg, had tc werk gedeld. In deze overtuiging cn bevinding van zaken, kon den burger v. T. niet dan hoogstwelkom zijn, het Vertoog , door het bekende Leijdenfcbc Gezelfchapvan Vrienden van den .Godsdienst cn .deszelfs openbare oefening, aan de Protestantfche Christenen gedaan die als hun gevoelen voordragen, dat de Doop der Kinderen , zal dezelve eenige vrucht voordbrengen , niet langer ccn niets beduidend aanhangzcl eener ten einde fpoedende en van dezelve geheel vervreemde Godsdienstoefening behoorde te zijn. „ De Doopbediening „ (zeggen die Vrienden) moest zelve een afzonderlijke Godsdienst-oefening uitmaken , gelijk dezelve is bij „ de Doopsgezinden , gelijk de bediening des Avond„ maals is bij de meeste Protestami'ciie Gemeenten. „ Leerredenen, Gebeden, Gezangen, alle moesten in „ denzelfden geest cn tot hetzelfde einde ingericht ,, worden. Men moest den Doop vieren , gelijk men „ het Nachtmaal viert. " Bekoord door dit Voordel zoo eendemmig met zijn eigen gevoel, werdt v. T, te raade, van die manier van Doopbcdieninge eene'pro'evc tc nemen, ter gelegenheid dat hem een Kind geboren was. Hij deedt het, met een gelukkigen uitflag, ten aauheoren cener talrijke fchaare, veelen van welke hem hunne goedkeuring betuigden , en , door eindig aanhouden, tot de uitgave van Leerrede cn Aanfpraken overhaalden. — Daar ook wij aan de losfe en vlugtige manier, op welke wij meermalen den Doop aan Kinderen zagen toedienen, ons telkens, geërgerd hebben, konden wij deze gelegenheid niet laten voorbijgaan , om van het bovcntlaande eenigzins uitvoeriger'' verilag- tc doen: in de hoop , dat de zulken onzer Lezeren , die ambtshalve zijn geroepen tot de bedieninge van den Kinderdoop, tot erndig nadenken opgewekt mogen worden, dat de waardij cn het nut dier Godsdiemb>e vernchtinge met beftaat in het uitwendig, bedrijf, het opus ' " " '**..*•'' • - «*■  de kindek liefde van jf.sus, 731 ofieratum , maar in eene gemoedelijke toenadering tot God en tot den Verlosfer , aan wier waakzame zorg. en dienst het teder Wicht wordt .opgedragen. Wat voords de Leerrede aanbelangt, zij is opgeteld in eenen trant, die van gezond oordeel.en goeden finaak kennelijke blijken vertoont., Van telt tem. weet zich duidelijk en verftaanbaar int te drukken. De bijzonderheden , tot .welke hij op de in den titel vermelde hoedanigheid des gezegenden Verlosfers flaa'nde de aandacht zijner toehoordcren bepaalt, zijn de drie volgende: „ ï, jesus is de beste kin-, „ dervriend, want hij zorgde voor urn gewigugst be- lang U» 1.ESUS is de beste Kindervriend, want " ook Kinderzielen, en wel bijzonder die, zijn gele nkt voor de aanneming en betrachting zijner heilzame leere III. jesus is de beste Kindervriend , want " ziine'weldadige beloften .reiken tot eiken ouderdom, " en voor oiLze onfchuldige Kinderen mogen wij der, " zeiver vervulling allerzekerst verwachten. Zonder zich iu te laten tot het gefchil over de voorwerpen van den Doop, behandelt de Leeraar deze bijzonderhe. den op eene wijze, alleszins ftichtelijk en ernftig , en blijken vertoonende van 's Mans overtuiging omtrend ^de waardij van den Godsdienst van jesus , en van bet heil voor den outerflijken Geest daar in toebereid. De Aanfpraak , hoewel eenigzins bepaald , als zijnde tot zijne Huisvrouwe ingericht, laat zich, echter,, bij overbrenging toëpasfen op eiken Vader, over de Godsdienfti-re eu Zedelijke opvoeding van een Kind met zijne Echtgenote in welberaden overleg tredende. Proeve van Godsdienftige Brieven , voor het verftand en hart, opgedragen aan alle bemiunaren van Waarheid en Godzaligheid. Te Rotterdam, bij J.fn Balen en te Altoua bij J. Schultz, 1798. 271 Bladz. In gr, OCtavo. De prijs is f 1 - 16 - ! Een Dichtftukjen aan het hoofd van dit Boekjen, getijteld Goels Vriendfehap mijn doel, is ondertekend t. a. s. 11. e. n, Dier uit, en uit den Drukoord Altona , zal men mogelijk het fchrijven van deze brieven kunnen gisfeu. Ze zijn aan eene \ nendin geichre- ven, in gevolse haar verzoek, bij het affcheid van den ' ' 0 bchnj-  73» PROEVE VAN GODSDIENSTIGE BlUEVE.w Schrijver: ,, om haar toch veel te fchrijven, van ie„ sus en van zijnen fchoonen Godsdienst." 7e behelzen geen volkomene afhandelingen, maar zijn alleen bii wijze van uitfpanning gefchreven, fommigen ziin vrii lang anderen zeer kort. Somtijds is de ftijl min ot meer droog. Nu en dan behelzen ze een onvolledien gebrekkig Gedicht; dan wederom eene befchouwing3 waar aan veel zeer veel ontbreekt. ö * Dat is het oordeel van den Schrijver zelven, over eenige deelen van zijn werk , zoo als hij dat in zijnen eerlten brief uitdrukt. Na dat wij het Boekjen doorbladerd hebben, vinden wij het, ten opzichte van fommige Itukkcn, ook waarlijk zoo. — Dat een man van bezigheid nu en dan eene uitfpanning zoekt , in het fchriiven van eenen brief, of het rijmen van een Versjen, waar over hij zelve zoo oordeelt, daar van valt niets te zeggen zoo maar de vriend, voor wien de opllellen geJchikt zijn, 'er mede te vrede is. Maar wanneer hi: dm befluit om deze opftellen uit te geven , dan vordert de achting, die hij aan het publiek verfchuldigd is en het recht, 't welk het publiek heeft, om over zijn werk te oordeelen , dat hij aan hetzelve alles doet , wat hij kan, om het te volmaken; en wanneer hij het, na zulks gedaan te hebben , nog zoo gebrekkig vindt , dat hii het dan liefst t huis houdt: vooral in dezen tijd mi de wereld zoo vol Boeken van allerlei foort is , die door gebrekkige opftellen niet behoeven vermeerderd te worden. Voords is het 'er verre van daan , dat wij de wijze van denken, die in deze Brieven heerscht, zouden afkeuren. Zij kondigen een goed, welmenend hart aan waarlijk gevoelig voor de grondleeren van 't Christen' dom, dat zijn troost zoekt en vindt in den verzoenenaen dood van jesus christus, en in de beloften van het Luangeiie, die op denzelven gegrond zijn; en dat zien van harten bedroeft, daar het ziet dat deze gronden van troost door anderen beftreden en zelfs beipot worden. Ook zijn alle deze Brieven zoo gebrekkig niet. Daar zijn er onder die gantsch niet kwalijk zijn opgcfteld cn waar van dc inhoud van dien aart is , dat wij dezelve met veel genoegen gelezen hebben, en die tot bevordering van ernftige godvrucht, aan zeker foort van ieaers, kunnen worden aangeprezen. Zie  V. L. , KORT EN EENV. ONDERW. IN DE GEL. EN ZEDENL. 733 Zie hier den aanvang van een Dichtftukjen Zielzucht naar den hemel. Geen nardsch gewemel boeit mijn geesc. Ik haak mar 't hemelsch bruiloftfeest, Alwaar mij hemelingen wachten, Het heilgeloof verfterkt mijn krachten, Terwijl mijn hoop geen dwaling vreest. Op vaste gronden wacht ik 'tlot, t)3t mij op 't naauwst vereent met God. I\'Us kan mijn ziel dat uitzicht roven, Want jesus zelf wou mij beloven, Der zaalgen eindloos vreugdgenot. Dees wereld is mijn Vreemdlingftand. Hier boven is mijn Vaderland, Daar heen wil ik met vreugde ftreven. De bron en oorzaak van mijn leven, De Heiland zelf bewaart mijn pand. Dit Mefech is wel vol van ftrijd: jVUar — ó! het duurt maar korten tijd! Dan leef ik , vrij van 't aardsch gewemel, En voel volvrolijk in den hemel, Het doel waar toe de Christen lijdt. enz. Kort en eenvoudig Onderwijs in de Geloofs- en Zedenleer, waar in de voornaamfle waarheden en pligten, welke de Reden en de Godlijke Openharing aan ons ontdekken , en voor fchrijven, op eene duidelijke wijze en in eene geleidelijke orde worden voorgefteld. Boor V. L. Te Hoorn, bij L. Vermande. 68 Bladz. In O£tavo. Be prijs is f: - i - : Daar de meeste Onderwijsboekjens niet kort of niet eenvoudig genoeg zijn; of (tukken van belang in dezelve ontbraken, heeft de Schrijver, die Leeraar der Hervormde Kerk is, zich op de kortheid toegelegd. Alles wat de geloofsleer raakt is in 150 Vragen en Aifdwoorden vervat, cn de Schrijver heeft zich , zoo hrj meent, van alle fchoolfche uitdrukkingen onthouden. Wij hebben in dit Boekjen veel goeds gevonden. Doch voor een opftel van 150 Vragen is 'er naar ons oordeel te veel in; zelfs punten die niet tot de grondlccren der Hervormden behoren. Ook voldoen alle de plaatfen, dte  73+ 'vebb. aanteken. op de velö*. van pic!iegrü4 die tot bewijs bijgébragt worden niet aan het geene toet dezelve bedoeld wordt; en de uitdrukkingen zijn naar ons voorkomt, hier en daar te kunstmati- — Hei onderwijs in de Zedenleer dat ook in 150 Vragen en And woorden vervat is behelst mede zeer veel goeds maar het heeft ook dezelfde gebreken ' Verbeterende Aantekeningen op de Veldtochten van den Generaab v ic heg r u bij de Noordelijke, Sambre en Maaslegers. Naar het Fransch. s' Hage, bij T de Groot en Zoonen, 1798. 55 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is f 1 - 8 - : T}e Schrijver van deze Aantekeningen geeft gantsch f-/ geen giinfhg denkbeeld, van den Opdeller van het Werk, t welk hij door deze Aantekeningen poogt te verbeteren. Dezelve is, volgends eigen belijdenis , geen Krijgsman. Zijn Verbeteraar zegt dat hij te voren een Priester was,en befchuldigt hem vau verregaande fchérp* heid en eenzijdigheid. De toon, waar op hij dit doet, geeft vrij veel aanleiding, om den verbeteraar zelven even zeer van fcherpheid en partijdigheid te verdenken. Hij zegt dat Mr. david, Schrijver van de Veldtochten, veel beter wist, wat 'er in de keuken van deii Generaal sou 11 am, over wiens huishouding hij toezicht had, omging; dan wat 'er op het fïaeveld voorviel. Mogelijk zijn deze Verbeteringen van belang voor krijgskundigen; maar lieden die niet van die kunst zijn, die alleen een algemeen denkbeeld van deze Veldtochten bcgeeren te hebben, zouden ze kunnen misfen. Ze kunnen eenen volgenden Historicfchrijver mede als bouwdoffen dienen. _ En al zijn de eigene Aanmerkingen van den Schrijver der Veldtochten niet genoegzaam gegrond op eene behoorlijke krijgskunde/hij zal toch altoos aanfp^ak blijven behouden op dc verdiende van veele bouwdoffen tot een toekomdig goed Werk te hebben bneengebragt. Proe*  j. van eijk, proeviï: van gezangen. 735 Proeve van Gezangen voor Godsdienftige Gezelfchap pen. Door jan van eijk, Predikant te Loosduineu. Te . Rotterdam, hij J. van Baaien, 1798. 32 Bladz. In gr. Oclavo. De prijs is f'. - 5 - 8. Dat de Muziek en Dichtkunst te famen verëmigd, inzonderheid gefchikt zijn, wanneer ze op Itichtelijke onderwerpen toegepast worden, om derzelver invloed algemeeneren fterker werkend te maken, is eene waarheid die van ouds door de ondervinding bevestigd is; immers veelen' tevens kunnen een Gezang aanbellen cn dus veelen tevens door derzelver inhoud gedicht worden; geen wonder dan dat zij, die zich door alle tijden heen toegelegd hebben om hunne medemeufchen te ftichtcn daar toe Liederen gebezigd hebben; geen wonder dan ook dat de Dichter de drie gewigtige Onderwerpen der Godsvrucht , naamlijk: jesus lof, de vergeving der zonden en het Euangelie in zoo veele Liederen , ter famenzinging gefchikt, vervaardigd hebbe. Wij hebben dezelve aan het oogmerk, waar toe ze gefchikt zijn, tc weten: „om ,, in de Godsdienftige Huisgezinnen der Christenen , ,, waar zang cn fpcl, eene geliefde uitfpanning zijn" gebezigd te worden, over het geheel zeer gefchikt gevonden. Wat het Dichtmatige daar in vervat aangaat, daarömtrend verëenigen wij ons met 's Dichters eigen oordeel over dezelve, te vinden op Bladz. II der vooraffpraak, en luidende : ,, Hoogdravendheid zoeke men niet in de„ zé Gezangen, welke in de eerfte plaats voor Kinde„ ren, en voords voor eenvoudigen, zoo wel, als voor „ meer geöefenden, gefchikt zijn." Schoon nu echter deze Gezangen niet tot het verhevene (tijgen, zij vallen ook niet in het laage. Alleen kunnen wij niet voorbij aan te merken, dat het ons voorgekomen is dat de zangwijze Freut euch des lehens enz. waarop het eerfte' Lï«ï getlemd is, ons wat al te luchtig voorkomt om 'er de woorden: Zingen wij blijde jesus een' Lofzang toe Harten naar boven! vrolijk te moê. . Op te zingen, en wel door Kinderen op te doen zingen, die behagen in het bevallige dier trippelende wijze L ge-  735 j. I. d E c h a l m o T gekregen nebbende , deze regels welligt zeer ten ontijde , en onder bun fpel of andere ijdele bezigheden, zouden kunnen opdeunen; het geen meer tot ontftichting dan wel tot ftichting zoude verftrekken. In 't algemeen komt het ons voor dat geestelijke en aandacht wekkende Gezangen op zoo verheven onderwerpen toegepast , een' meer dei'tigcn toon verëisfchen , daar de ziel door de modulatie der maat in eene met dezelve overeenkom Itige gefteldheid gebragt wordt, en eene luchtige zangwijze meer aanleiding geeft, om den lust tot een' dertelen dans, dan om dien tot eene ftille geestelijke vreugde, op te wekken. Biographisch Woordenboek der Nederlanden, bevattende de Leven sbefchrij vin gen van voomaame Staatsmannen , Krijgshelden, Geleerden in allerleie vakken van Wetenfehappen, Dichters, Schilders en andere Konftenaai en. En verder, zoodanige Per Jonen, die door de eene of andere daad zich beroemd, of aan den Vaderlande verdienftelijk hebben gemaakt; veelal verzeld van hunne Karakterfchetzen, zeldzaame Anekdoten die men elders te i ergeefsch zal nafpooren, onpartijdige beöordeeiing hunner daaden, optelling hunner Schriften, en aanwijzing der Schrijvers welke van hun gehandeld hebben. Opgemaakt uit Handfchrijten, een groot aantal van de beste Schrijvers in verfcheidene Taaien over die onderwerpen handelende , en medegedeelde Berichten, van de oudfte tijden af tot heden toe. Door j. a- de c hal mot. Met Pourtraitten. Tweede Deel. Te Amfteldam, bij J. Allart, 1798. 410 Bladz. In gr. Octavo. De prijs is' f 3 - 12 - i Bij de aankondiging van het eerfte Deel dezes Werks hebben wij deszelfs belangrijken inhoud den Lezer bekend gemaakt, en hem tevens doen opmerken, dat de Schrijver doorgaands getracht heeft de handelwijze van plutarchus na te volgen, door, zoo veel hij kan, de uitmuntende daden der groote Mannen te verheffen, en van hunne gebreken niet te gewagen, dan voor zoo verre dit nodig is, om de gelijkenis van hun afbceldfel te bewaren. Dit tweede Deel, dat wij thands voor ons hebben liggen, vertoont bijna op iedere Bladzijde, dat de Schrijver zijn voornemen getrouw gebleven is, Wij heb-  tlOSRAPHtSCH woordenboek der nederlanden. 737 hebben in dit Deel de levensbefchrijving des beruchten beftrijders van bet bijgeloof, des eerbiedwaardigen mans, den grooten bal th as ar bek ker, met deelneming" gelezen; eii, ware dit Stuk niet te uitgebreid voor eene Recenfie , zouden wij het den Lezer tot eene proeve hebben medegedeeld. Daar echter de beftrijding van het bijgeloof, waar mede nog zoo veele menfehen bennet ziin, in onze oogen eene waare verdiende is, hebben wij goedgedacht ^het volgende Stuk , dat Bladz. 196 o-evonden wordt, over te nemen, ten einde den Lezer te doen zien , dat men in deze verlichte eeuwe, zelfs 'in Nederland, nog met de dwaasheid bchebt is geweest, van aan toverijen en dergelijke grollen geloof te (laan. Het verhaal beflaat in het volgende; , Geert ru ij d hendriks van beek, eene 'Weduwe, wonende te Utrecht op ft Zand , oud 72 ,, jaren, zekerlijk, zo bij haare buuren als bij anderen, „ 'onder de dwaze verdenking van toverij liggende, be' floot naar Oudewater te reizen, ten einde zig aldaar „ op de Stads VVage te doen weegen, cn aldus, door een verkregen getuigfehrift, zig van den blaam haar aangewreven te kunnen zuiveren. Zij deedt zulks, '' wierdt , volgens gewoon Stads gebruik , in haar „ hembd, enkel met een falij of fluijer bedekt, gewogen, cn in gevolge certificaat van Schepenen dier Stad, in ,, dato Maart 1711, bevonden, dat haar gewigt met de natuurlijke proportie van haar lighaam wel was over, eenkomende, cn zii gevolglijk geene toveres was. Wij • Bréngen dit geval niet alleen bij, om te doen zien, in " hoe verre het geloof aan fpooken en hekfen nog, in " den aanvang van zulk eene verlichte eeuwe als deze, " onder het gemeen plaats vondt, maar tellens ook óm " onze verwondering te kennen te geevcn, hoe 't.moog" lijk is , dat de Regeéring van eene Nederlandfchè " Stad aan het bijgeloof zodanig voedfel heeft kunnen *! verfchaflen, met het gemeen in den waan te houden, dat door middel van de Waag koste beflist worden, '' of iemand aan zulk een herfenfehimmige misdilad " fchuldig ware, dan niet. Na het jaar 1729 weeten " wij niet dat deze vreemde proef weder is te werk " gèfteld, als toen is die nog uitgeöeffend aan klaa? ariensz.van den dool en neeltje keers,, bergen, man en vrouw, woonagtig op den Dool 3, onder Meerkerk." ' _ nieuwe vad. wbl.ii.deel.no. io. Aaa MriOf  733 C. R o O G E Briif aan den Schrijver der béoo'rdeifing van de Kerk van jesus éè'n en ondeelbaar, enz. in de Nieuwe Vaderlandfche Bibhotheck, 11 Deel, Ns. 12. door c. rogge. Te Leijden bi) D. du Mortier en Zoon. 13 Bladz. In gr. Octavo, üè prijs is f: - 2 - : De Burger.Leeraar rogge heeft, in ons uittrekzel van zijn Werkjen de Kerk van jesus één en ondeelbaar, geplaatst in dit II. Deel van ons JMaandwerk, Bladz. 536 volte gemeend, eenige onnaauwkfurigh,jen te ontdekken enz. Waarom hij gedacht heeft, den Recenfent van hetzelve geen ondienst te zullen doen, even zeer als hij dit aan zich zelven verfchuldigd rekende, eenen Brief aan denzelven gericht, in het licht te geven, dien hij vermeent, dat de Recenfent niet weigeren zal met zijne opmerkzaamheid, te verwaardigen. Hoe weinig men ook van eenen Recenfent met reden kan vergen , dat hij, telkens wanneer een Schrijver zulks goed zou kunnen vinden, over zijne gegeven Recenfie met den Schrijver in eene foort van geding zou komen, en het aan den Lezer veiligst overgelaten wordt, om het werk zelve te lezen, en te beoordeelen, waar \an de Recenfent hem eene aankondiging deedt, en alleen zijn gevoelen zeide, waar aan echter niemand verbonden is; nogthands Helt de Recenfent, in de daad te veel belang in het onderwerp door den Burger rogge behandeld , gelijk hij deszelfs Werkjen waarlijk acht, dan dat hij niet op dezen befcheideu Brief, met drie woorden eenige nadere opheldering zou trachten te ge.cn zonder echter in details te treden. ' De Recenfent heeft geoordeeld, dan Lezer het best verilag van het werkjen vsn den Burger rogob te zullen geven, indien hij deszelfs inhoud beknopt famentrek en vot rdroeg. Deze voordragt heeft hij, zonder iet te verwrikken, in alle oprechtheid, uitgewerkt en geplaatst, met alle mogelijke naauwkeurigheid. Is 'er misfehien eenige duisterheid ingeflopen , het zou tegen zijnen wil en bedoeling zijn, en eene bevestiging wezen vau dat gezegde van horatius: ■' Dunt brevis esfe laboro, Obfcurus f.o. Wat de hoofdzaak , de verëeniging der Protestanten belangt, en het /oorftel van den Burger rogge des aangaande , daaromtrend hééft de Recenfent aangemerkt, „ dat de"pogingen van de Broedeifchap der Remonftramen — zonder gevolg, zijn gebleven.' De Burger rogge' onderhoudt den Rrcenfent hier over 1 als m het voorbijen™ \ Bladz. 4 van zijnen Brief, doch zal waarfchijnlijk , begrijpen, dat de Recenfent heeft willen zeggen,  brief. 73» gen, dnt die pogingen tot hier toe zonder gevolg Zijn gebleven, dac is, zonder dat de bedoelde verëeniging is daargefteld* De Recenfeut heeft nopends het voordel van den Burger rogge, ter verëeniging van de Protestantfcbe Christenen, deze aanmerkinf gemaakt. dat hij van hetzelve zich even min eene nadere verëeniging van dezelven durfde beloven, als van het voor» del der Remonftrantfche Broederfchap, niet dat de Recenfent zich in een wijsgeerig of Godgeleerd onderzoek nopends het onderwerp zelve wilde inlaten, maar alleen zich bepalende tot het waarfchijnlijk gevolg van dit voordel, ter nader verëeniging van de Protestanten. De Recenfent merkte aan, dat, daar de Burger rogge zelve oordeelde , dat men geen geloofsleer' ftuk tot het punt van verëeniging kan itelien , ook deze regel, „dat de Heilige Schrift alleen da regel vsn geloof cn leven zij," tot zoodanig een punt van verëeniging niet kan ftrekken , zoo lang de Protestanten fommige punten , waar omtrend zij verfchillen, voor hoofd- en grondwaarheden van het Christendom aanmerken ; dewijl, alfchoon alle Protestanten in dezen regej overëenkomen, zij echter terdond uit elkander gaan , wanneer het op het pebruik en de toepnsfwg van dezen regel asnkomt. De Burger rogge mrent, dat de Protestanten over dezen regel , in het wezenlijke , eer.demmig dachten. De Recenfent wenschte , dat dit het geval ware. Maar Is dit wnarliik het geval j Omtrend de delling, door de Remonftrantfche Broederfchap opgegeven, dat ii de christus, opgeftaan uit de dooden, fchijnen de Protestanten aan veelen toe,- uok. in het wezen der zaak, eenftemmig te denken , en evenwel veifchillen zij, wanneer deze woorden nader ontvouwd worder. Dus ook nopends de Helling: ,, de H Schrift is alleen de regel van ons geloof en leven." De Protestanten zijn het immers niet déns, fchoon zij dezen regel allen aannemen, welke de waare psiei van het gebruik en den invloed der Rede zij, in d^ uitlegging der Heilige Schrift. D;iar uit vloeit voord hun verfchil omtrend de leerftukken, welke al of niet voor wezenlijk moeten gehou» den worden. Zoo lang hier omtrend vm de ééue en andere zijde het Stuk uit verfchillende gezichtpunten wordt befchouwd , ziet de Recenfent niet, hoe eene nadere verëeniging tot ftand zal komers. Hoe verder men aan de ééae zijde het pok» vata verë.-niging te rug wil fchuiven, ten einde meer ruimte te geen, hoe minder deze verëeniging zal kunnen gelukken. De Remonftranten geven Vrijheid vn». proFe.teeren , gelijk men het met eenft kunstterm onder de Godgeleerden noemr. de Hervormden ge/eft insgelijks deze Vrijheid, m:,ar het verfchil blijft over de palen van dezelve, hoe ver naamlijk deze vrijheid gaan kan, zonder de verëeniging mtc her Genootfch-ip te verhinderen ? Beider» blijven zien zdven itititefëhéfl pelijk, gelijk het den Rectnfetit. voorkomt, hoe zeer ook de Burger rogge de Hervormden Aaa a vatf  740 DE KLEINE EN JONGE GRANDISON, van het tegendeel verdenkt, en eene afwijking van hun doel en onbelbanbaarheid met hun aangenomen grondbeginfel vermoedt. De R. eer f ent blijft voor zich nog bij zijn gè voelen, en herhaalt zijn gezegde B'.adz. 545. „ Laten de Christenen zich, zonder vooröordeelen, op kennis der waarheid; en het betrachten der waarheid in de liefde toeleggen, en wij geloven, dat de zoo gewenschte éénheid dan. als van lieverlede en ongemerkt zich zal openbaren, terwijl men, van de uitwendige verëeniging beginnende , tot hier toe , alle pogingen heeft zien mislukken." De Recenfent verkiest niet verder in dit onderwerp, als partij, deel te nemen, hij wil hier liever onpartijdig aarifchouwer zijn, het geen hij oordeelt de pligt van eenen Recenfent te wezen. Terwij! hij alle achting heeft voor allen, die zonder ingenomenheid met de bijzondere gevoelens van hunne gezindheid of famenftel, werken tot bevordering van liefde, het hoofdgebod van het Christendom! — De kleine GRANDifON, of de Gehoorzame Zoon in eene reeks van Brieven en Sawerfpraien door Mevr. de Wed. de camto»>, Geb. van der werken. Met Platen, Emfte en 'J wee de Deel. De jonge grandison, of de gehoorzame Zoon , Derde , en Vierde Deel. In den Hage, bij ]. C. Leeuweftijn , 1703. In lamo. De prijs is te famen ƒ 4 - : " : Indien het tot de noodzaaklijke verèl'chten van een leesboek voor Kinderen behoort, dat de onderwerpen belangrijk en bevatlijk voor Kinderen, en in eenen voor hun verftnanboren en tcens uitloltkenden trant zijn gefchreven, — en wie toch twijfelt hieraan! — Dan zalmen aan dit voorhanden zijnde werkjen geenszins kunnen ontkennen den eernaam van een nuttig en alleszins gepast leesboek voor de Jeugd. Den eernaam, zeggen wij; want hoe gemaklijk het ook moge fchijnen in den eerften opflag , voor Kinderen te fchrijven , zoo moeiiijk is het in de daad : naardien men ligt gevaar loopt, om, of een onderwerp uit te kiezen, het zij te verheven of niet belangrijk voor Kinderen, of ook hetzelve te behandelen in een toon, niet genoeg getreind naar den finaak en de vatbaarheid van Kinderen ; of eindelijk, om, terwijl men in een voor Kinderen verftaanbareti trant wil fchrijven , zich te veel te verlagen, zoodat en onder, werp en behandeling nog beneden het kinderachtige lopen. Men zal zeker verwonderd zijn over de onderfcheiden tijtels der deelen van dit Werk. De reden hiervan is , dat Mevr. j>E cambon de twee eerfte Deelen in den jaare 1782 uitgegeven hebbende, en thands dit met nog twee Deeltjens vervolgende, waarïn die zelfde petfonen, doch niet. als Kinderen, maar  OF DE GEH0ORZ..M?. ZOON. 74* tnasr als jongelingen voorkomen, uit dien hoofde deze twee kmlte Deeltjens meer eigenaartig meende te kunnen noemen, de jonge, in plaats van de kleine grandison. Deze benaming geeft terltond aanleiding , om het doel van Mevr de C. op te fporen. Heeft richardson met zijne meesterlijke pen willen fchetfen een vounaakt voorbeeld van mannelijke braafheid, zoodanig tafereel, en wel uk het kinderlijk en jsuiidig leven heeft ook de Schrijfder willen fchetfen ten diende' van Kinderen: Haar groote oogmerk met dit eefchnjf was , om haaren Zoon tot weldoen op te leiden. De karakters zijn in dit opzicht duidelijk gefchetst; dezelve zijn leerzaam en belangrijk. De verdichte gebeurenisfen zijn ont. leend uit het Kinderlijke leven, en behoren met onder de zeldzaaraheden. Deugd en ondeugd worden hier zeer tredend gete. keni waartoe de afwisfeling van goede en kwaade karakters eene 'zeer gefchikte aanleiding geeft. — Hier en daar znn ee< nige weinige natuutbefchouwingen ingelascht, die niet oabevarlig zijn. . Men heeft meermalen aangemerkt , dat in het werk van rich/RDSon het karakter van den Heer grandison te vol' Blaakt getekend is , dat dit karakter geheel onnavolgbaar is. Dit zelf Ie kan men ook van dit Werkjen zeggen.— ln 't gemeen zijn ook de gefprekken van deze Kinderen onderling wat sl'te wijs en verftandig. Doch, gelijk wij reeds in den begirne gézegd hebben, 't is zoo moeilijk om hier juist de mid. demnnat te treffen. Over 't geheel zijn de karakters wel bewaard. >■ , De Plaarens, waarmede dit Werkjen verfierd is, maaken het. zelve dubbel aangenaam en nuttig voor de Jeugd. De verwarde fchaking , Blijfpel , gevolgd naar het Hoogdulis-h der U'ildfang, van august von kotzebue, daar p g. wit sen ge ijs beek. Te Jwflelelam, hl] H van Resteren, 1798. Behalven de Voorrede 152 Bladz. In Octavo. De prijs is f : - 12 - : Het Toneel, waar deze verwarde fchaking voorvalt, is een Herberg, door verfcheiden vreemdelingen betrokken. Wellinghorst, een jong Edelman met zijnen Hofmeester felix zich hier bevindende, wordt verliefd op nancij, een onnozel meisjen, dat met haare moeder Mevrouw brombach en de Kamenier lizette in hetzelfde huis zich ophoudt. Mevrouw bhombach, eender lustige bejaarde vrouwen, welke in den herfst van hun léven, nog de jonge lente verionen willen, behandelt haare dochter, als een klein kind, bewwkt haar zorgvuldig en gedoogt niet , dat men haare hand zon • f Aaa 3 via-  74* A. V. KOTZEEUE, DE VERWARDE SCHAKING. vragen, terwijl zij zelve de Coquette fpeelt en den Land-Edelman piffklberg toeltaat, zijne opwachting bij haar te maken , het welk dezen zoo weinig tigen is , dat hij geduurig lompheden begaat fen Mevrouw brtombach vapeurs veröor. zaakt, Wellinghorst, om in zijn oogmerk te (lagen is oe listige minnaar, dan is hij een Kapper, dan weder Invalide, dan eene oude vrouw, en eindelijk Kelderknecht, (pelende alle die onderfcheidene karakters uitnemend, om de Argus's oogen, die nancij bewaken , te vetblinden. Te gelijker tijd, als Mevrouw brombach in een duisteren kamer vertoefde,' om haaren Lmd - Edelman bij nacht op te wachten, verfchijnt welling I05JT en ontfk-lt niet weinig, dat hij de moeder in 'plaatze van de dochter ontmoet; om zich te redden geeft hij zien ui: voor een natuurlijken Zoon van piffeluerg,-die zijne moeder fchandeiijk bedrogen en verlaten had , het welk PIFFe: 3 erg bij hagel en vuuifteen ontkent, waar na welLiNGHoasr zich verwijdert en kort daar op als de moeder van dién ongclukkigen jongen wederkomt, verwijtende piffelBEitG zijne gewaande euveldaden met haar, zoodanig , dat Mevrouw brombach zelve piffk.lberg voor fehuldig houdt en dermate met de gewaande on:è'erde vrouw bewogen is, dat zij haar in het vertrek bij hanre dochter doet vertoeven i om PiFFiiLBERG tot bekentend te brengen. Waar op kort daar ni lizette szn Mevrouw brombach bericht geeft v=n de fchaking haarer dochter door de gewaande vrouw. Alles raakt daar op in beweging en allen zoeken de gevluch* ten m te halen, terwijl zij in hetzelfde huis zich verfcbuilen. •Ni dat ieder een zich buiten adem gelopen en vergeefsch gezocht heeft, komt wellinghorst, als Kelderknecht verkleed , en brengt elk nog meerder in verwarring , waar na hij eindelijk nancij's verblijf aanwijst, zich openbaart en-zijnen Hofoieesrer tot getuigen roept, welke in Mevrouw brombach zijne lastige verlatene Echtgenote herkent en wellingHor-t ,.jne tocllemming geeft, mee nancij te trouwen. Ha S uk heft on> zeer wel bevallen, de intrigue is aartig, de karakters zijn -natuurlijk en het geheel zeer geestig. Offchoon kotzebue fomtijds de kieschheid beledigde, zoo'heeft bij in ditj i>ruk daar van geene blijken gegeven ; en wij bed; nketi den ge-ichten vertaler , voor de moeite die hij genomen heeft, om dit Stuk voor Nederduitfche Toneelen bruikbaar te maken.  REGISTERS. lijst der boeken, WAAB van men in dit tweede DEfcL l'ittri'.kzels BV UBOORöeüUNöEN jVfNOT» a, (c. c. ii. van der) 'sj^egföhtyi ingang tot ■heerlijkheid , om , in Bet toekomen Ie lever. , Gods Beeld in volkomenheid te wezen , Derde eu Laatfte Stuk ;Bladz. 289 a g r.0 n , (a. n.) Dièlionnaire portatif de phrafes & de proverbes Frangais, avec leur Pixplications. . 323 Pet ii Vocabulaire of klein Woordenboekje. 715 AUARDio, (c.) {[Ode) Franequer . Fabelen en Vertclfclen (Verzameling van) ten diende der Nederiandfche Schooien, . . , .100 f e ft ii, (r.) Oden cn Gedichten, Derde Deel. 701 fokke, simonsz. (a.) Proeve van eenIroniesch Comicseh Woordenboek, van verouderde, vcrt .'niemvde en nieuw uitgevonden woorden en fpreckwijzt'i in dc -Nederduitfche taal, Ferlte Stuk. 33® ion sten, (r.) De Veepest, Welke zich in het Qnartier van Nijwgen geopenbaard heeft, onderzécM, en eene geneeswijze tegen dezelve voorgedragen. . ... . . 499 fr e d r i k den tweeden, (IlctleVCU Van ) Koning van -Pruisfen, gefchetst door een vrijmoedig man, Eerfte Stuk. . 36 GA»  BEOORDEELDE BOEKEN. gai es (g. i.) Rechtsgeleerd Onderzoek. Bladz. 64* gedikÈ, Grieksch Leesboek. . . • 5°9 Genootfchap (Verhandelingen yan het Bataafsch) der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, Tiende Deels Tweede Stuk. . • 7° 0 ' Elfde Deels Eeifl» en Tweede Sruk. 566 , ; (Dichtltukken van het Haagsah) onder de Spreuk: Kunstliefde [paart geen vlijt, Derde Deels Eerfte Stuk. . • • • 77 (Verhandeling van het) ter verdediging van den Christeliiken Godsdienst, opgericht in 'sllagc, voor het jaar 1793. • • 204 - _. . _ 1— 1794- • • • 341 . , (Werken van het) ter bevordering van waaren Godsdienst , Deugd , Kunst en Wetenfehap, opgericht in de Bataaffche Republiek, EerIte Deel, Eerfte Stuk. . • • 475 l . (Verhandelingen van het) ter bevordering der Heelkunde te Amfteldam, Vierde Deel. 495 Geographisch Zakboekjen voor Neêrlands Jeugd. 6oq Gefchiedenis (Algemeene) der tegenwoordige Eeuw, Vijfde Deel.- . * _ * • T * 129 L . ( Kleine Natuurlijke ) voor de Jeugd, Tweede Deeltjen. . • • • 311 j (Algemeene) der geheele Wereld, ker- fte Deel . • • • * & ge uns, (j. van) eu Anderen, Vier Verhandelingen over de oorzaken van het verval 111 den Openbaren Eerdienst , en de middelen van deszelfs herttel. . • • ' 43» g l a v i m a n s , ( p. ) Verhandeling over de nuttig- heid en noodzaaklijkheid der Drooge - Dokken. 56» Godgeleerdheid. ( Philofophifche onderzoekingen i over de *) ■ • ' * * * ■ * " grendel, (l.) Het nut der Leesgezelfchappen ter bevordering van verlichting. • oio Grootbrittamén^De gevolgen voor de vijanden van) wanneer dit Rijk en deszelfs Bank bankeroet ma- ken. .. . • ■ • • * -5o» haack, (p.).Het leven van paulus den Apostel, Eerfte Deels Eerfte Stuk. . • • • 9 haar, (j. van der) Uitgezochte Genees- en Heelkundige .Mengelfchriften, Tweede Deel. . 31» haar.  LIJST DER haar, (j. van der) Aanmerkingen over.het zoo fchadelijk als gevaarlijk afhalen van de Nageboorte Bladz. 594 h a o e m a n n , De Losbol met een braaf hart. Blijfpel. . - . . . . . 720 hall, (m. c. van) en hamelsveld, (w. If. van) har men alfkens, of eene Wijsgeerige en Rechtskundige Bijdrage tot de Gefchiedenis ". .van het lijfftraflijfc Recht. . . . 690 hamelsveld, (ij. van) Het Boek der Wijsheid en de Zedenfpreuken van jes us sirachs. . 49 -—■ ■ Het Boek baruch — Gebed van manasse. .... 145 ' Het E erfte Boek der makkabeèn. 433 ' Het Tweede en Derde Boek der . makkabecn. . . . . De Ongeveinsde Christen , Eerfte Dcel. . . ; . . lo6 — •— Bijbelgefchiedenis, Tweede Deel. 193 heilbron', c z. (d.) Adres en Vertoog ter verbetering van het Genees- en Heelkundige, enz. in v ons Gemecnebcst. . . . .22 h e m e r t , (i'. van) Beginfels der Kantiaanfche Wijsgeerte, Derde Deel. . . .267 _ Vierde Deel. . . . r02r Hervormden (Plan voor de) in de Bataaffche Republiek, ter inftandhouding van hunnen'openlijken Godsdienst in het algemeen , en ter aanflaande bezoldiging van hunne Leeraaren in het bijeonder. 712 her werden, (h. van) over het Euangelie van jo-hannes, Tweede Deel. . . . 147 hinlopen, (j.) Vervolg van Overdenkingen, N°. 1. 591 hobufft, (j. 11.) Tentamen Anacreonteum Alte- rum' - • ... . 473 holle be ek, (e.) Oratio de Ut Hl t at e ex incredufèrum contra facras literas conaminibus iu religionem Christianam redundante. . . . 051 Huisgezin. (Het Vaderlandsch) Burgerlijk Toneel- • ' *Pel; • • - . • . - . 239 ingenhousz, (j.) Proeve over het voedfel der planten en de-vruchtbaarmaking van landerijen. 164. jongewaard, junior, (s.} Iets over de Conftitutie en het Beltuur. van den Baiine en Am- bachts-  BEOORDEELDE BOEKEN, bachtsheerhjkheid Westzanen, vóór de Omvven- ^ de Tafelen van Voet- en Vochtmaten en Pondgewigten , en derzelver verklaring. . ... • i-3 karsten, (j. wO Handleiding tot de kennis der Meetkunde. • • - ' • , * , ia* kemp , f j. t. van der) Adres VM het Zende'Jinss-Genootfchap te Londen, aan de Godsdienftige Ingezetenen der Verëenigde Nederlanden. . 177 Kerk°( Schets van den tegenwoordigen Haat der Hervormde) in Nederland. • • • • b~l kiesselbach, (n.) Leerredenen over het Ge- bed des Heeren. . • ' A' kinsbergen, (van) Korte Inleiding voor den Oorlog ter Zee. . • • ■ ■ 40° kist, (e.) Leerredenen over Gods Deugden, ber- tle Dül: : ; Tweede 'Deel. * . $i Konften L (.Volledige befchrijving van alle) Ambachten Handwerken, Fabrieken, Trafieken ^derzelver Werkhuizen , Gereedfchappen, enz. Veertiende Snib. • , ,.« • Kookkunst, f Nieuwe Vaderlandfche) .j • . iö» kotzéBüeV, (a. van) De Kinderen mijner Luimen , Eerfte Deel. • • ' 43 ' Tweede Deel. . 332 \ De verwarde Schaking. Blijfpel. 741 l., (v.) Kort en Eenvoudig Onderwijs in de Geloofs- en Zedenleer. . , ' „ * l33 1 ampf (-*. a.) Eerfte Waarheids-melk. . 633 landingen, (Gefchiedenis der) welke plaats gehad 'hebben in. Engeland, Schotland en Ierland, en de aangrenzende Eilanden, zedert julius caesar tot op onze dagen. • • •••• • 37* ledeboer, (a.) Nederlands Zedenbederf, de bronnen van hetzelve en de middelen tot verbei terir.a cn hervorming, voorgefteld, bij wijze van eene Bededags Redevoering. 'A ~ lichtenau. (van) (Levensgefchiedeius der 1 GravirQ (Geheime papieren en bekentenis ) 624 Liederen voor de Bataaffche Krijgsmagt, bij derzel■ ver expeditie tegen Engeland in 1797- • * ^  L IJ S T DER Lrs, (p. rt. van) Leerredenen over ce'nise gtfWÏN ti.ee Leèrftukken van den Christeliiken Godsdienst, Eerfte Drietal. . Bladz. 241 ' Tweede Drietal. . . ' g7g loo, (j. van) theophilus op het Hemelvaartsfeest. . ao^ , ~~s~T~r^ \ Pinkfterfeest. 212 lugt, (h.) De Theorie der Elecïriciteit. . 270 luzac, (j.) Verzameling van Stukken, betreffende het_ gedrag der Curateuren van Hollands Univerfiteit te Leijden, in de jaaren 179c? en 1797. . tiï si., (d.) Iet aan mijne Kunst- en Stadgenoten over het uitgeftrekte nut, het welk de ingezetenen der Stad Amfteldam t in het algemeen, en de beoefenaars der Heelkunde in het bijzonder, te verwachten hebben van de werkzaamheden der aangeftelde Commisfie van Geneeskundig Toevoorzicht. . »6< Maatfcrrappij: ( Prijsverhandelingen over de Natuurlijke opvoeding der Kinderen , in de twee eerfte jaaren van hun leven. Uitgegeven door de) Tót Nut van '/ Algemeen. . , j ^„ —ZTTTT' B,efcnii'ving van het Godsdienftig en Zedelijk karakter van jesus christus. . vs Magazijn-, (Christelijk) of Bijdragen ter bevordering van Christelijke verlichting en Euangelifche Deugd; Eerfte en Tweede Stukjen. . ■ marées, (j. l'. e. de) Wie zeggen de menfehen dat ik, de Zoon des Menfehen, ben ? Vraa"- van christus Christelijk beandwoord. . ° «n* MARiANNE en dumont. Blijfpel. . -„ ij marken, (b. van) Het leven van joseph in Leerredenen, Eerfte Deel. . Tweede Deel. .' " meister, (c g. l.)Leerrcde over Openb. III: 11. 200 Menfchenvriend, (De) Tiende Deel. . 72 Menschheid; (De Nuttigheid van de Gefchiedenis der) bij de beoefening der Godgeleerdheid, in eenige bijzonderheden aangewezen. . . lotf Meulman, (b.) Redevoering over eene Handleiding ter bevordering eener bestmooglijke Bijbel- verdediging . . , . . 19 ' ; ■ Leerrede voor den Landman. 213 Meijer, >„f. j. l.; Parijs in zijnen tegenwoordigen ftaat gcfehetst, Eerlte Stuk I4C, Tweede Stuk. . % 5l8 mi-  BEOORDEELDE BOEKEN. *iichaclis, (j. d.) Nieuwe Overzetting des Ouden Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleefden, Negentiende Deel. . * . Bladz. 97 . i ~ Twintigfte Deel. . 337 , .. . Eenentwintigde Deel. ; 529 . Tweeën'rwintigde Deel. . 721 middelhoven, (o. van) Koste Schets van de Bondgenootfchaplijke Republiek der Ac'i te Amfteldam. . . . .119 ■ (Memorie over de Finantiën der Commisfie van Geneeskundig) te Amfteldam. . . 161. Utrecht. (De reis naar j 718 Veriindwoording van eenige Ingelanden in de bedijkte Scbermeer. . . . . 329 Verbond ( Berichten van een groot en onzichtbaar) tegen den Christelijken Godsdienst. . . 158' Verhandelingen rakende den Natuurlijken en Geopenbaarden Godsdienst. Uitgegeven door te ijle rs Godgeleerd Genootfchap, Zeventiende Deel. . 577 verveer, (j.) Aan mijnen Broeder s. storij; bij gelegenheid dat 's Lands Vloot gereed was om naar zee te gaan, in Juli} 1797. * • 615 viervant, (H. h.) Nieuvvjaarsgefchenk aan mijne Kinderen, in eene Aanfpraak bij het einde van !797- ~ Vier Leerredenen voor Kinderen; — en eene Leerrede voor jonge lieden. . . 153- voorhout (frans) (De overgang van) tot de Gemeenfehap der Roomsch Katholieke Kerk getoetst. ... 349 Vraagboek, (Republikeinsch) behelzende eene korte uitlegging van de Staatsregeling voor het Bataaffche Volk. .... 5^ Vragen (Vrijmoedige) van een Hervormd Christen in Nederland, nopends de Zendelingen onder de Heidenen tot voordplanting van den Christelijken Godsdienst. . . . . 495 Vrede ( Welke mogten wel de.gevolgen van den aanftaanden) met Frankrijk zijn? . . . 505 vrolik, (g. ) Oratio de eo, quod Amftelecdamenfes ad rem Botanicam exornandam contulerunt. . . 36"! Vrouw. (,De geleerde; Blijfpel. . . . 192 Bbb 5 w.  LIJST DER BEOORDEELDE BOEKEN. w. n. h. , Korte Aardrijkskundige befchrijving der Vtr'èenigde Nederlanden. . . Bladz. 415 K/ebers (v.) Overleveringen der voorige Ecuwen , Tweede Deels Eerfte Stuk. . . 95 Weekblad voor den zoogenaamden gemeenen Man. 31a Weèrkundige Stellingen, gegrond op eene.vijftigjaarige waarneming. • • • • 4H weickard, (m.' a.) De Wijsgeerige Arts, Vierde Deel. . .... 260 Welvaart,. fNederJandsch vernieuwde) door 't herflel der Manufaftuuren, en dc middelen daar toe . aangewezen. ... • • 230 •WeppeLman, (,j.) De weg der zpligheid op eene eenvouwige wijze voorgefteld en aangedrongen. 398 L. — ( Brief van ) te Amfteldam , aan zijne Moeder en Zuster te Utrecht. . . 399 werkhoven , (m. v a n) Gedenkfchriften van de Maatfchappij van Zendclingfchap tot voordplanting van het Euangelie in Heidenfche Landen , opgericht binnen Londen, in Herfstmaand 1795, Eerfte Stuk. . , . . 173 m —— Tweede Stuk. , 494 ; : Derde Stuk. . . 635 . ti—■——■■—- (p. van) Nieuwe Chemifche en Phijfifche Oefeningen, Eerfte en Tweede Stuk. 216 . , Derde en Vierde Stuk. . . 693 willigen, (a. van der) claudine. Toneelfpel. . . . 335 wi n te r. (be) CSententie gewezen in de zaak van den Vice-Admiraal) . . . 574 wijnpersse, (s. j. van de) De verheugde Kamerling gefchetst. . ... 295 IjpEij, Ca.) Gefchiedenis van de Kristelijke Kerk in de Achttiende Eeuw, Eerfte Deels Eerfte Stuk. 353 Zendingen qBericht van dc) der Euangelifche Broedergemeente onder de Heidenen, N". 1, . . 233 Ne. 2.. . . 617 ■zillesen, (c.) Wijsgeerig Onderzoek wegens Neêrlands opkomst, bloei en welvaart; het daar op gevolgd verval en wat de nog overgebleven middelen van herftej zijn, , 24  LIJST VAN BIJBELPLAATZEN, ENZ. Zilifsen, Cc.) Aanhangzel op liet Wijsgeerig Onderzoek. , . • . ' • Plat!z- aS r manueel betoog , om in ae Handigheden, zonder buitenge- woone geidheffing , het nodige geld voor de Fdtaaffche Republiek te vinden. . . . 598 zubli, (a. j.j Lierzang aan het Bataaffche Volk. 238 I I. LIJST VAN ETJBELPtAATZEN, DIE OPGEHEL' DiifiD of VERBETERD WOKDEN. Gen. XXXII: 24—32. Mlch- V: t* • Bladz. 72T Bladz. 103 Zeph. III: 9—13. . 72a Precl. I: 8. . . ■ 728' hagg. II: 9. . . . 723 Ezech. XII. ... 97 Zach. VI: 12. . . 723 Ezech. XIV: 14. . • 98 Zach. IX: 9. . . . 723 Ezech. XVI: 7. . . 99 Zach. XII: 10. . . 723 XXXIV: 23. . 101 Zach. XIII: 7. . • 723 I: 8. . • - 337 Mal. III: 1. . . . 724 IV: 24. . . 339 Matth. XXIV. . . 157 Dan. VI: 9. . . • 339 7,8. . . 151 Dan. VII:-13, 14- • 34 Joh. III: 27. • • . 150 Z)*/r. XII: 3- • ■ 34i Joh. IV: 24. ... 4 /ft/. I: 2. . . . 529 XIII: 2. . . . 194 //o/. IV 53° Hand. IX: 1—4. • • ffo/. VI: 7- • • ■ 53» 1 Kor- « *$• • • * 6 %è7 III: 1. ..• 53i 2 r/«o/A. II: 13- • 297 Joel IV: *. . . • 532 1 V: 6. . • . 388 Obadja 1 533 I I I. apokrijfe boeken. Boek der Wijsheid. VI: I—11. . • Bladz. 5° * Makk. VIII: 1 —10 674 »bb,3 ï V.  R EG I S T E R I V. register van de voornaamste zaken. XI a, Cc. c. h, van der) (Korte levensfchets van) beroemd Leeraar der Lutherfche Gemeente teHaat kir , Lid en Secretaris van de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfehappen en derzelver «ieonomilche Tak, enz. . . Bladz - Kió Aai bladen. (God; Wat deze fpreekwijze betekent ' 4 alfkens. (harmen) (Eenige bijzonderheden' betreffende) . ... , <590 Antigua. (Berichten aangaande het Eiland)' .' ,j, Attikft. (Berichten cmtrend) . . , 2?g B, baruch, (Aanmerkingen over) en zijn Gefchrift. 145 BEEK, (gEERTRUIJD HENDRIKS VAN) Van toverij befchuldigd en vrijgefproken. . . 7~7 Belasting (Ontwerp van een Generaal plan van) voor eene één en onverdeelbare Republiek. og Be/laan. (Onmogelijkheid van het Cosmologifche b*e- ■ wijs voor Gods) . .- . 2ö7 Beftuur (Invloed van het Burgerlijk) op zaken van den Godsdienst. 577. Nodige bepalingen , en aanmerkingen hier omtrend. . . 5gj ro/_ Bouwval. (Gedachten bij een) (Dichtftuk.) . . ZfjZ Broederen, (Redenen van den meerderen voorfpo'ed ' ° van de ondernemingen der Euangelifche) boven - die van andere Protestanten ter bekeering der Heidenen, opgegeven. .... „*7 Broedergemeente. (Eenige bijzonderheden van de zen- dingen der Euangelifqhe) . . . a«ïroes (Gedachten van den Hoogleeriiar) na de be- gravents zijpes Vaders. (Dichtftuk.') .« . Cm SRVjtus (lijciOSjun,ius) kortlijk gefchetst. 18< êuonaparte. (Eenige berichten betreffende) . lyt Bijhei (Men moet den) met een zeker genoegen trachten te lezen, . , . . 17 ' Gam-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. C. Campen. (Oorfprong en bericht tier Burgerverfcbil- Ien te) ... . Blad,:, 3* Christoffcl. (èv.) (Berichten aangaande het Eiland) 179 christus, (Over het werk van) of het geen hij voor de menfehen verricht heeft, eu nog verder verrichten zal. < . . , • 6ï b, öANiëL (De drie Aanhangzeh op) zijn laffe verdigtfels. . . . . . .14(5 Dominica. (Berichten aangaande het Eiland) 1 179 Droog-dok. .(Nuttigheid van een) ' . . 561 dumourier. (Gefchiedenis van den afval en het verraad van den eerlozen) . . . 129 E' Eilanden. (kirginifche) (Berichtén aangaande de) . 1S1 esther. (Aanmerkingen over de Aanhangzclen tot) 146 fredrik de Tweede, Koning van Pruisfen van zijne kleine en dwaze zijde befchouwd. 37 volg*. G. Gebed. (Het troostlijke en leerrijke van de aanfpraak in het allervolmaaktfte) . . . . / 246 Geluk (Wat dit woord thands betekent) . . 331 Gelijkheid. (Aanmerkingen over de) . 553 vclgg. Gereformeerden, (Noodzaaklijkheid der oprichting van een Fonds voor de) en de wijze waar op zulks behoort te gefchieden. . . . 618,71a Gevegt (Oorzaken, waaraan de ongelukkige uitflag van het) van den nden October, 1797, moet toegefchreven worden.- . . . . . 574, Godsdienst, f Heilzame invloed van den Christelijken) op het geluk van den Staat. . . 248 volggt —— (De Christelijke) trekt veele nuttigheid uit de pogingen der ongelovigen tegen de heilige Schriften. - . . . 252 volgg. -— — (Het behouden van) en Deugd in deze dagen zwaar 300. Echter niet geheel onmogelijk. 30! H. Hilda. (St.) (Merkwaardig naricht van de Inwooners van het Eiland) . . . s6i Bbb 4 • . j a-  REGISTER L J. jacobs (Aanmerkingen over; worfteling. _ Bladz. 103 jeremia. (Aanmerkingen omtrend den Brief van) 146 jesus (Aanmerkingen over liet allervolmaakst karakter vanj opgehelderd door eene vergelijking met dat van den Apostel paulus. . . 625 volgg. joannes. (Aanmerkingen omtrond het karakter van den Euangelist; .... 549 jona (Gefchiedenis van den Propheet) waar voor te houden. . • 533 joseph, (Verdediging van het karakter van; in zijn gedrag omtrend zijne Broeders. _ . . 56 . toonde wijsheid, voorzichtigheid en vertrouwen op Gods toezegging, in het niet te fpoedig bekend maken van zijne verheffing in Egypten, aan zijnen ouden Vader. .... 57 , (Wij kunnen van) leeren, hoe eene wel befteede jeugd en jongelingfchap in volgende leeftijd van nut is voor de menschlijke Maatfchappij. 59 (Gedrag van) in de bekendmaking aan zijne Broeders. . .... 393 K. Kana'dn. (jehovahs optocht naar) (Dichtfluk.) 78 Keizerrijk (Vernietiging van het Westersch) der Romeinen. .... 317 Kerk. (Aanmerkingen over de éénheid der) 537 volgg. Keurvorflen. (Oorfprong der zeven Duitfche; . 318 Kooiman. (De) Een Wijsgeer. . . . 314 luther. (Eenige trekken uit het Leven van martin) ..... 328 M. MAKKABEëN. (Aanmerkingen over de Boeken der) i . . • 433, 673, 676 Manufatluuren. (Middelen tot herftel der) . . 230 Matigheid. (Aanmerkingen over de). . -75 Mensch (De) in zijnen Natuurftaat. . . 127 Mensehheid; (De Nuttigheid van de Gefchiedenis der) bij de beoefening der Godgeleerdheid, in eenige bijzonderheden aangewezen. . 197 volgg. Menschwording (Gewigtige bedoelingen der) van Gods Zoon. .... 347 Mor-  DER VOORNAAMSTE ZAKEN. Morgenftond. (De) (Dichtfluk.) , • Bladz. 138 Nageboorte (Aanmerkingen over het zoo fchadelijk als gevaarlijk afhalen van de) aanftonds na de geboorte van een kind. . . ,'. 594 Nederlanders, (Kort verilag van de krijgsverrichtingen der) in 1793- • • , ^ Nederlands (Aanmerkingen over) opkomst, bloei en welvaart; het daar op gevolgd verval, en middelen van berftel. . . • 25 volgg. Nevis. (Berichten aangaande het Eiland) . . iöo Nieuw Zeeland (Berichten omtrend de Inwooners van) 423. Voordecüg bericht van den ftaat hunner gezondheid. 424. Van hun Godsdienst. . . _ 424 Nijmegen. (Bericht nopends den ftaat, en oe verovering van) door de Franfchen. . • 90 5 J O. oBAn ta. fLecftijd van den Profeet) . . 533 Oorlog (Eenige bedenkingen over de oorzaken en gevolgen van den tegenwoordigen) van Engeland met Frankr.ijk. . • ■ 'f7 volgg. Ofiffandine (De mogelijkheid der) aangetoond, en eenige tegenbedenkén beandwoord. . . *9Ö volgg.. Parijs. (Zedenbederf te) ... ' ' n 136 Pr«diben*, (Wat men door .populair en praktikaal) over Gods deugden, verftaan moet. . . }en 2 Prediker (Uit welk oogpunt de) moet belchouwd : worden. • • • • 4 • ^2 Pv. Ratel/lang (Verhaal van de Noord-Amerikaanfche) 376 Regeringsvorm. (Aanmerkingen over dc beste) . 559 Republiek. (Gebreken eener Bondgenootfchaplijke) 273 Richter (Welke hoedanigheden in eenen) gevorderd worden. • • - ^ • ,, , \ ' 401 rut h. (Het belangrijke der Gefchiedenis van) . 534 S. sciimidt. (george) (Levensbijzonderheden en 'Lotgevallen van) . • 7 Schooien. (Aanmerkingen over den ftaat en de middelen ter verbetering van de lagere) . . 92- . (Voorgeflagen verbetering in de) . 282 vo.gg. Schoolmeester. (Denkbeeldige fchets van een') . 284 Seclengeest, (Betekenis van het woord) . - 3°4-  REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN. (Algemeen tafered van de -^jfc^g TheophUamropijnen. C Lcerfieilingéa' der ) **„ ÏWwr. f Aanmerkingen over het karakter der') ?- * V ' ' ? 134 grór* f Eigenlijk oogwit van het Ovze) . . 2A< iW«7^ welke de Vroomen, die ten jóntóen 45 KrWTïn Tn Zijn zuI1<-'«> ondergaan Sten „