J. KOELE VINK.  KERKE L Y K E BIBLIOTHEEK, /#<■ voornamenlyk, voor be ROOMSCH-CATHOLYXEN in NEDERLAND. INHOUDENDE UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN, È F. RS T Ë D E E !,. Te Amsterdam, by j. A. CRAJENSCHOT, e n Tb. Grave, by j. A. KR IE GER, mdccxciv,   VOORBERICHT. Zie daar, gunftige Leezer! ons met de afleevering van dit dertiende nommer , ten einde van het eerfte deel dcezcr Kerklyke Bibliotheek, Wy hebben aan de voorwaarden van inteekening voldaan, door de by* voeging van drie tytelbladen, voorwerken en volkomen register, om drie afzonderlyke ftukken uit te, maken, als een van de Recenfie , een van het Kerk-! Nieuws en een van het Mengelwerk. Ieder deezer, ftukken heeft dan bchalven het tytelblad , twee registers ; als een register der hoofddeelen of verhandelingen, en een register van zaaken, gefchikt na de order van het alphabeth. Ook hebben wy behalven deeze zes registers 'er nog een zevende of algemeen register van zaaken bygevocgd, 't geen over den inhoud van 't gantfehc cerftc deel, of over de drie gezamentlyke ftukken loopt. Dit laatite is gefchikt ten dienftc van hun, die het eer* ftc  T O O R B E K 1 C !I T. ftc deel, of dc drie ftukken van dit werk , tot het cerfte deel behoorende, in een band willen laaten binden, of die met een opflag van 't oog willen wecten, wat 'er in die drie ftukken over de begeerde ftoffe of ontwerp 't geen men opzoekt, te vinden zy ; zonder nodig te hebben, om daar toe drie Registers op te flaan. DE SCiïRTFERS DER KERKLÏKÈ BBUOTllEElL U I T»  KERKELYKE BIBLIOTHEEK. Waar in de fchriften , die over Godsdienst en zedeker of daar op betrekking hebbende onderwar p.n gefchreeven zyn, en in de Nederlanden, DuiTSCHLAND, ItAI.I- em, Spanjen e» Vrankryk e z.v. uithoornen ; aangekondigd en beoordeeld worden. Leerredenen op het feest Allerheiligen en den e&rften Advent zondag, door den Heirt jacobüs benig nu s bossüet, Bisjchop van Meaux; Raadsheer des Komngs ui zyne Raadsvergaderingen en Ordinaris in zvnen . Staatsraad- cz v^ e.Z v. Uit het fransch vertaald door ten genoot chap Godgeleerden; met een voorreden, raar in een ge'uele levensjchets van dien beroemden 9 B Bos fuet wordt gegeven, i. deel. ,783. Te Amücrdm by b |. van 1 etroodc ; groot 293, bladz. behabm ie voorreden van CLVIil. bz. in 8 va, 11 de' inderdaad voor uitlanders vermetel wc~en om Dizondere loftuitingen te uitten over dien grooteo Balchop va, Meaux: jacobüs benjgnos bus lllïvJ v Z°°, VCelC gf°0te en ^ksrde fchry. ™, ankTyk ZiCh vcrlöügd hebben, naar ver.  2 J. B. BoSSÜET. dienften te befchryven het leven vangemelden roemwaer» digen Man, dat wonder van Vrankryk, dat oog der Godgeleerden en der geloof verdedigers, in de dagen der voorige Eeuwe, zoo als zich uitdrukt, de Ferw: Heer Johannes G er ar dus Mqoleixaar in zyne predikatie ter gelegenheid van den vierhonderd negen en dertigften gedenkdag van Amftels wonder ter dierfiede uitgefprooJfen den 17 maart 1784. De voorreden des Franfchen uitgevers welke voor het I, deel dezes werks dat voor ons legt geplaatst is; bevat om zoo te fpreeken alles wat tot lof van dien twééden Aueustinus kan worden gezegd. Behalven dat deeze ons verfiag geeft, van de veels moeiten en nafpooringen welke men heeft moeten aanwenden om dien fchat van doerdringende welfpreekenheid als op te delven, legt zy ds; grondtékening van het beeld diens grooten Mins in de zjel des Lezers; op dat vervolgens onder Jiet lezen het fterk coloriet, de levendige verwen en fchakeeringen welke door zyne leerredenen verfpreid jtyn, te meer indruk maaken! Zie hier wat de voorredenaar zegt, aangaande de wyze op welke die leerredepen zyn te faamgebragt. „ Éindelyk heeft het der Voorzienigheid behaagd, de reeds lang begeerde Uitgaave' van de zoo zeer geroemde maar weinig bekende Leerredenen van den Heer Bosfuet te doen gelukken. Het was wel allerwege bekend, welke vermaardheid hy door de waarn;ming van zyn Predik'Ampt, in de Stad en aan het Hof, hadt verkreegen: dqn, hoe grooter het denkbeeld was, het welk men zich van des Redenaars bekwaamheid vormde, hoe meerder leedwezen men ook tefFens gevoelde, wegens het gemis van zulk eene menigte R eden voeringen, der vera.neünge overwaardig Er waren zederc des Schryvers overlyden zestig jaaren verlopen, eer iemand eich opgewekt vondt, om, ter ontdekkinge van zulk eenen kostelyken fchat, behonrlyke naa'-fpeuring te doen. Integendeel fcheen alles fa en te lopen om denèelvea voor eeuwig in vergetelheid te begraven, ver" mits  LEERREDENEN. 3 Blits de valfche berichten, die men, nopens de wyze hoe de Heer Bosfuet zyne Leerredenen zamenftelde, aangenomen hadt, niet toelieten op eenige middelen te denken, waar door men dezelven hadt kunnen magtig worden. Hoe meer lof dezelven verworven hadden, hoe minder men zich dorst belooven van ze te eeniger tyd te zullen bezitten; en cm zich derzelver gemis te getroosten, trachte men zich diets te maaken dat zy nimmer in wezen geweest waren." ,, God, die volgens een alwys gedrag in het uitdeden zyner weldaaden gewoon is den tyd in acht te neemen en eene zekere orde te houden, wraakte deeze onfchulcige dwaaling niet; maar toen het tydperk, dat in zyn raadsbelluit beftemd was, zyne vervulling hadt, wierdc de duifterheid opgeklaard, waar mede dat dierbaare pand omzwachteld was geweest, en de leerredenen van den Heer Bosfuet zyn als ongezocht en zonder moeite in de hand gekomen." „ De eerwaerdige Bisfchop van Troijes geraakte in het bezit van dezelven by het overlyden van den Heer Bosfuet zynen Oom, en wy mogen uit zyne eigen Affchriften van zommigen deezer Predikatiën befluiten, dat deeze Prelaat niet te eenemaal onachtzaam is geweest, aangaande den fchat die hy in bewaaring hieldt. De zwaarigheden die hy ontmoette in alle deeze reden» voeringen in het net te brengen, zullen hem naastdenkelyk weerhouden hebben van eene uitgave derzelven te ondernemen." „ Naa den dood van den Bisfchop van Troijes kwamen zy met veele andere handfehriften des Bisfchops van Meaux in handen van den Heer Prefident de Chazot, Neef van den eerstgenoemden; en zy zyn tot op den tyd dat wy er eene uitgave van hebben endernoomen, in deszelfs familie gebleeven. Naauwlyks was met de uitgave een begin gemaakt, of Mevrouw de Chazot, de Heer de Montholon haar broeder, en de Heer Choppn d'Arnouville haar fchoonzoon hebben zich op den eerflen aanzoek bereidwillig getoond, om ons alle de A 2. fchriften  4 J. B. Eossüet. fcbriften tot deeze Redenvoeringen behoorende en on* der hen beruscende, meede te deelen. Wy kunnen de goedgunftigheid, de wilvaerdigheid en de edelmoedigheid ons in deezen beweezen niet genoeg roemen. De Leerredenen die vry thans in het licht geven, zyn meerendeels getrokken uit de handfchriften waar mede zy ons hebben gelieven te verryken." Vervolgens zien wy, dat de Bisfchop zyne meefte Predikatiën van 1656. tot 1669, dus binnen eenen kring van 13. jaaren gedaan heeft; -— na ons vervolgens veel wetenswaerdigs daar over gezegd te hebben doet men opmerken, de toeftand waar in den kantfel was, toen Bosfuet dien begon te beklimmen; en dit inziende reist de waarde van onzen Prediker, naar maate men hier uit op kan maaken, dat Bosfuet 200 als alle wezenlyke groote Mannen, een oorfprongkelyk vernuft was. 3, Waarin beftondt zeker ( bz. XC ) voor Bosfuet, de welfprekendheid van den kanze! ? Wat behelsden toch, eer hy opdaagde, de Redenvoeringen van de vermaardfte Predikers ? Men vondt er een verbazend mengelmoes in van gewyde geleerdheid, welk de achtbaarheid vnn den Godsdienst veel te kort deedt „ De H. Cyrülus, Horatius, de H. Cyprianus, Lticretius wierden elk by beurte inge„ voerd: de Poëeten ftemden in met het gevoelen van „ den H. Augustimis en van alle Kerkvaderen: men „ fprak latyn en dat lang agter een voor Vrouwen en Kosters" De befpottelykfte gelykenisfen, deonbetaamelykfre fchilderingen, valfche of laffe zinfpelingen, eene opftapeling van oneigenlyke en mïsfelyke flguuren, waren de cieraden van de weitfche geleerdheid, waar mede deeze armhartige Redenvoeringen pronkten. Men zag in dezelven de waarheid en het verdichtzel op eenen gelyken voet behandeld, eene menigte van fnaakfche vertelzelen in de vermelding der verborgenheden of der Heiligen gebezigd; redeneeringen, dermaace onge* rymd dat zy tot de grootfte buitenfpoorigheden overfloegen, bovennatuurlyke befchouwingen, dermaate afgetrokken, dat de Predikers naauwlyks zich-zeiven en elkander  LEERREDENEN, waar op de Schryver het beknopt antwoord, des aan gehaalden Catechismus, dus laat volgen: een Sacrament van Christus onzen Zaligmaker ingejield, in het welke Hy onder de gedaantens van brood en wyn, zelve tegenswoordig is. De Uitbreiding, welke de Heer Schouten, nu begint, is wederom in vraagen en antwoorden verdeeld, om den Lezeren voor welken, dit werkje pefchreevea is, langzaamerhand, opteleiden en de geöpocrde zwarigheden uit den weg te ruimen. By de inftel- «ng van dit H. Sacrament, Heeft Hy ( Christus ) het Brood  32 Petrus Schouten. Brood genoomen, heeft het gezégend, en aan zyne TAscipelen gegeeven, zeggende: Neemt en Eet: Bit is myn Lichchaam. En den Drinkbeker nemende, heeft Hy gedankt , en hen dien gegeeven, zeggende: Drinkt allen hier uit: want dit is myn Bloed van het nieuw herbond, dat voor veelen zal vergoot en worden, tot vergeeving der zonden. Matth. 26. v. 26. 27. en 28. bewyzende verder, dat het brood en wyn, geene enkele tekenen van Christus Lichchaam en Bloed zyn; maar zyn Vleesch en Bloed [zelven; vermits er geene noodzaakelykheid, of omftandigheid is, om dit in eenen figuurlyken zin, te neemen. e.z.v. Het ganfche werkje is verdeeld in XXIV. Hoofdrukken, — XVI. over het H. Sacrament des Autaars en VIII. over de H. Offerhande der Misfe- Zy be¬ helzen: Hoofdft. I. waar in dit H- Sacrament beftaat, wanneer het is ingefteld, en waarom het niet bc-ftaac in brood en wyn; of dat die geene enkele Tekenen zyn van Christus Vleesch en Bloed. II. Wanneer 'er by deeze woorden: dit is dat, eene noodzaakelykheid of omftandigheid is, om dezelven in eene figuurlyke betekenisfe te neemen, III. Of er by deeze woorden van Christus: dit is myn Lichchaam, — dit is myn Bloed, ook geene noodzaakelykheid of omftandigheid is, welke ons verplicht, om het woordje is, in die uitdrukkingen gebruikt, figuurlyk te verftaan. IV. Noodzaakelykheid, waarom de -woorden der inftelling, van 'c H. Sacrament des Autaars, letterlyk moeten verftaan worden, uit de figuuren wegens het zelve in de oude wet gegeeven, aangeweezen. V. Andere noodzaakelykheid, waarom de woorden der inftelling, van 'c H. Sacrament des Autaars: letteriyk moeten verftaan worden, uit de belofte van Christus, by Jobannes aan 't 5. de Hoofdftuk aangetoond. VI. Omflandigheden waarom de woorden der inftelling van 't H. Sacrament des Autaars Jetterlyk moeten verftaan worden. VII. ,De Apostelen hebben ook de woorden der inftelling van 't H. Sacrament ces Autaars, in hunnen letterlyken zin aangenoo- men  ÓVER HET H S. DES AüTAARS» »3 men. VIII. Getuigenisfen der H Vaderen en oude Leeraars ui: de drie eerfte eeuwen van het Christendom ; ten bewyzen, dat de geloovigen van dien tyd ook onderweezen wierden, deeze woorden van Christus: Dit is Myn Lichchaam: Dit is Myn Bloed ± niet in eenen figuurlyken, maar in hunnen letterlyken zin, aanteneemen. IX. Gecuigenisfen der Vaderen en Leeraaren, uit de vierde, vyfde en zesde Eeuw. X. Getuigenisfen der H. Vaderen, van de zevendfte, agtfte en negende hieuw. XI. Zwaarigheden, welken de menfchelyke reden of her, verftand, tegen het gelooven, der wezenlyke tegenwoordigheid van Christus in 't H. Sacrament des Autaars, opwerpt, weggenomen. Xll. Gerustftelüngen regen de ewaarigheden, welken onze reden of verftand, uit de gewaarwordingen, door onze andere zinnen , omtrent dit H. en groot Geheim voortbrengt. XIII. Verfter* kingen der zwakke Geloovigen, tegen de ergernisfen, welken zy uit zommige toevallen aan, of zoo het fchync zelfs door de uitwendige gedaantens van Brood en Wyn, welken in dit H. Sacrament na de confecratie overblyven, veroorzaakt, zouden kunnen neemen. XIV. 't Gebruik der Reden, wegens het gelooven van Christus wezenlyke tegenwoordigheid in 'c Allerheiligste Sacrament des Autaars. XV. De genoegzaamheid der H Communie onder e'éne gedaante — en de aanbidding van Christus in 't Allerheiligste Sacrament des Autaars. XVI. Het einde waar coe Christus dit H. Sacrament heeft ingefteld — en zyn waarachtig Vleesch en Bloed, onder de gedaantens van brood en wyn, tot Spys tn Drank aan de Geloovigen der nieuwe Wet gegeeven heefc. Over de H. Offerliande der Misfe. Uoofdfl. I. Wat de Misfe is. Waarom die ofFerhandfl dus genoemd wordt, en wie dezelve het eerst gedaan heeft. II. Bewyzen, dat Christus, het nu opgenoemde, in het laasce Avondmaal gedaan heeft, om door hetzelve een  14 Petrus ScHOUrEH eeneigentyk gezegde Offerhande optedraagen, en dus de eerde Misfe te doen. Ili. De H. Vaderen en Leeraaren uit de eerde Eeuwen van het Christendom hebben, de nu voorgedelde bewyzen, ook gebruikt, om aan te toonen, dat de H offerhande der Misfe, door de Goddelyke inftelling haaren oor-.rhan:ie der Misfe, aan Gód opdraagt. VII. Van het geen wy. door de H. cffarhdnde der Misfe van God verkrygen kunnen —en Vlil De Ceremoniën cf plechtigffèden, welken by het opdr-agen van de H. offerhande der Misfe, onderhouden worden. Wy hebben onzen Leezeren, welken dit werkje, nog niet bezitten eenen btdwyzers gewysden inhoud, willen mededeelen ; om óver deszelfs belangrykheid des te be • ter te kunnen oordeelen; en wy meenen dat het als een nuttigst handboekje, voor bejaarden zelfs, van dienst kan zyn, en Hen m deeze zoo gewichtige Leere, van onzen geheiligden Godsdienst, zal derken. Tot een daaitje van des Schryvers voordragt, geeven wy nog het volgende, uit het V. Hoofdd. over de H offerhande der Misfe. Na a'voorens eenige getuigenisfen der H Mai telaaren Ignatius, Justinas ,der algemeene Kerkvergaderingen van Niceën in den jaare 325. van Ephefen 4vi ; en eenige echte pffchriften der oude Liturgiën of Mis-boeken, waarinden geheelen uitwendigen dienst ,d't Misfe; waarom dezelve, zegt den Schryver, door ons Mis-boeken worden genoemd, befchreeven is; gaat Hy verder en vrkagt : zyn 'er ook nog andere getuigen, wegens de oudheid van die Liturgie of Mis -boeken? Antnwd. fa geleerde Protedanten zelfs, zyn mede getuig-n van de oudheid der ze'ven , en onder dezen, byzonderlyk de beroemde üchaliger en Hugo de Groot. Vraage.  rOVER HET H. S. DESSAUTAAUS. | Vraage. Hoe fpreekt Schaliger van dezelven? Antwoord. De Liturgie, zege Hy, was byna, by alle de Veders, zelfs "by Tertulianus, omtrent dezelve, geiyk ze na is Vraage, Spreekt Hügo de Groot, ook zoo duidelyk wegens de oudheid van die Mis-boeken? I Antwoord. Nog veel uitvoeriger zelfs, zeggende: in alle de Liturgiën, Griekfche, Latynfche, Arabifche Synakfche en nog andere, vindt ik gebeden, tot God dea Vader, op dac Hy de offergiften heilige door zynen H. Geest, en dac Hy ze maake het Lichchaam en het Bloed van zynen Zoon ( en wederom in een ander fchrift) De överëe/ifremming der Liturgiën in alle plaiczen en tyden, wegens de gebeden, op dat God, door z.yncn Geest de giften heilige, en ze maake het Lichchaam en Bloed van Chnstus, laat my niet toe te twyffelen dat dit uit de eerde Inftelling der- Apostelen voortkomt. IdeaBiblicaEccIefis Dei. Delineavit Dr. Franciscus Oberchür. Schrifiuurlyke fchets van Gods Kerk, ontworpen door Franciscus Oberthür, Hoog Leer aar, aan de Academie van Wurtzhurg. Eerfie Ceel. Te Wurtzburg by de weduwe Jacob Stahel 1790. jFJet is zeker, dat Gods Kerk ons in de gewyde bladeren door veelvuldige uitbeeldingen op eene zeer onderfcheidene wyze wordt gefchetst, dan eens wordt zy ons afgemaald als eene Stad, die op een' berg legt Matth 5. v. 14.; ais 't huis Gods en eene onwrikbaare zuil der waarheid. 1. Tim. 3. v, 15. Dan wederom wordt zy ons vertoond, als een' beflooten hof Cantic. 4. v. 12.; als eene duif ibid 6. v. 8.; ais een' wyngaard en akker Mare* iz. v. 1. Matth. 13. v. 24. Eindeïyk wordt zy vergeleken  \0 Franciscus Oberthür. vergeleeken by 't Hemelsch Jerufalem en afgefchetst als de bruid des ADerhoogften Apoc. 21. v. 2. OJ. 2. y, 19. 2. Cor. 11 v. 2. Zoo de Hooggeleerde Heer Oberthür zich hadt beyverd, om uit alle deeze toepasfelyke praal woorden, Gods Kerk fchrifmaatig voorteftellen, zou zyn Eerw. er zeker eene groote loffpraak en veele zoo verhevene, als ondurfcheidenc denkbeelden van hebben kunnen geeven. Hy hadt teffens, op de Goddelyke waarheden een befpiegelend oog vestigende, ons de voorrechten vm Gods Kerk - bruid des nieuwen verbonds tegen de joodiche Synagoge kunnen ftellen en ons al mede van ieder der zeiver een afzonderlyk denkbei ld kunnen gegeeven hebben. Dan 't oogmerk des Schryvers is meer, om ons uit de veropenbaarde waarheden eene algeheele en doorgaande fchets van Gods Kerk te geeven; ten dien einde bepaald zyn Eerw. zich niet by deeze of geene befpiegeling; maar fpoort de inzigten na. die de Alierhoogfte ten allen tyden by zyne kerkverordening heeft doen blyken, om 's menfehen beftendige gelukmaking te bevorderen Ten dien einde fielt zyn Eerw. ons de kerk voor, in deezer voegen : De mensch is tot de gelukzaligheid gefchap»n; deeze kan Hy niet erlangen, d^n door een zodanig goed en zedelyk gedrag, 't geen hem in de oogen zyns Scheppers behaaglyk kan maaken. Daar toe wordt vereischc, dat Hy den 'uitdrukkelyken wil of wet van zynen Goddelyken maaker kenne. Er moet dus voorafgaan eene veropenbaaring van den Goddelyken wil. Dit is echter niet genoeg! God moet ook daar toe leerregels hebben ingefteld, waar op het grootfte gedeelte van 't menschdom, 't geen alleen door 't uitwendige tot de waare kennis kan worden opgeleid, zich nopens 't wezen van den Godsdienst veilig kan verlaaten Om dit oogmerk nu teberc-iken; den waaren Godsdienst voort te planten en te verfterken, en den mensch tot de daar toe nodige kennis op te leiden, wasteen gepaster middel,  SCHETS VAN GODS KERK. tf mfddeï, dan eene zichtbaare Kerkelyke maatfchappy. Doorloopen wy nu de gatufche huishouding der Open» baaring; doorbladeren wy alle de gefchiedenisfen van Gods Kerk, zoo vinden wy dat enkel haare inrigting daar toe ftrekt. De waare Kerk is dan gevestigd op de Goddelyke voorfchriften der geloofsgronden en godsdienst plichten te onderhouden en aantekweeken Erj daar de uiterlyke Godsdienst plegtigheden, alleen ftrekken tot bevordering van den innerlyken Godsdienst, namenlyk de liefde tot God en onzen mede - mensch; zoo kunnen dan ook deezen als de hoofdzaakelylce doeleinden van alle Goddelyke voorfchriften befchouwd worden. Dit toont de Eerw. Schryver dan breedvoerig, op de volgende wyze: „ De gantfche huishouding zoo wel der Israëlicifche als Christelyke kerke bepaalt zich tot deeze vier ftukken: Zy is voor eerst eene maatfchappy, wier doeleinde de waare en gepaste Godsdienst is. 2. Heefc zy de uiterlyke plechtigheid van dien. 5. Heeft zy 'c Priefterdom. 4. De geftadige oeffening der Godsdienst plichten " De Kerk wordt dus door den Heer Oberthür uitgebeeld als een fchool tot enderwys, aankweking en voortplanting van den Godsdienst door den Schepper opgeregt. 1. Mofes hadt by de ftigting der Israëlitifche kerk: t oogmerk om den inwendigen Godsdienst te leeraaren en te bevorderen. Het grootfte Gebod was God en zynen evenmensch te beminnen. En de eerfte grondleer was Jehova te erkennen voor den Schepper en beftierder van 't Heel - al. Mofes zorgde inzonderheid voor 't volk van Israël, 't heil van een ieder in 't byzonder, zoo wel als van 't gantfche volk hing af van de getrouwe opvolging der wet. 2. De verordening der Mofaïfche wet, wiar door Kerk en Staat in ée'n verband was gebragt; was evea zeer tot bereiking van 't zelve oogmerk ingerigt. De Godsdienst-wetten wierden te gelyk grond-wettea vao Kaat, en het lot des volks hing af van hun gedrag jegens Jehova. En offchoon t volk nog niee befchaafd of* B. verlicht  ïü Franciscus Oberthör. verlicht genoeg was, om door de hoop cf belofte van eene eeuwige gelukzaligheid onmiddelyk opgeleid te worden, zoo gaf Mofts egter 't fpoor hier van niet onduidelyk te kennen; en het was altyd genoeg, dat het volk wist; dat deszelfs geluk afhing van de gehoorzaamheid aan 't Opperwezen. Zelfs nam de menfchenliefde toe door deeze inrigting; de verftrooide huisgezinnen wierden tot een geheel lichchaam verëenigd : het byzonder welzyn van een ieder wierdt afhankelyk gemaakt van 't eemeenebest, en dit alles als eene Goddelyke regelmaat voorgcfchreeven. Zelfs wierden uitheeimfche volkeren op Jehova's dienst en zyue gevolgen opmerkzaam. 3. Door de inrigting van den openbaaren Godsdienst wierden by eene nog onbefchaafde Natie, die, behalven dien , de zinnebeeldige onderwyzing in iEgypten hadt leeren kennen, de bcöerrenende en bespiegelende godsdienst leeringen beter bevorderd, dan door eenige andere onderwys trant; en dit was 't doelwit van alle wetten, zoo wel die der Feestdagen, als die der overige p'echtigheden en oiferhanden betroffen. De rust, die zy op den Sabath genooten, herinnerde hen de hoofdleer der chepping, en bevorderde niet alleen door minzaame verkeeringen de akemeene menfehen liefde; maar zy wekte ook de liefde op jegens flaaven en dienstboden, ja zelfs de zagrmoedigheid jegens 't redenloos gedierte* Even dit kan men zeggen van hunne Paasch loof- hutten Feesten. Hun verzoenings Feest, en jubel jaaren, waaren by uitftek ingergt, om de liefde tot God en hunne mede - menfehen te bevorderen. Ook waaren de plechtigheden der befnyding en hunne veelvuldige zoenoffers daar toe byzonder dienfrig De oiferhanden bevorderden ook hunne Godsdienftige gevoelens en maakten hun bedagt op de noodzaakelyke verbetering des harten De nadenkende en op de gantfche Mofiifche inrigting opmerkzaame Israëliet kon zyne gedachten nog verder laaten gaan; hy kon op de noodwendigheid eens volkomen zoenoffers denken;,byzonder in  SCHETS VAN GODS KERK. 19 in laatere tyden, toen de onderwyzing der Propheeten de Moiai'fche grond leer breedvoeriger verklaarde. 4. Het Priefterdom der Israëlitifche Kerke was ook een middel, om de Godsdienst te leertn en te bevorderen, wel zoo zeer niet door mondelyke onderregting, 't geen eigenlyk den Aarts vaderlyken tyden eigener was, dan wel door voorbeelden en daadcn, welker onderwys - trant buitendien voor ruwe volken het meest gefchikt is. De indiuk die het zelve op hun maakte boezemde hen te gelyker tyd verhevener denkbeelden van die Godheid in, wier byzondere en uitverkooreiie dienaaren zy waaren. En daar de Priesters inzonderheid de volmaakfte opvolging der wet in alles moesten betrachten, zoo ke>nde deeze fchitterende voorbeelden van de voortreffelykften uit de Natie gegeeven de beste uitwerkingen , de opmerking en verfterking der menfchenliefde hebben. Verfcheide inrigtingen van den Priefterftand gaven ook den feherpzigtigen Israëliten genoegzaame aanleiding, om daar uit verhevener lesfen t© putten. De Propheeten waaren zoo door hunne werkzaamheid, als in veele andere opzichten van 't uiterfte nut, want zy onderrechtten niet alleen door voorbeelden, maar ook door leeringen. Zy verklaarden by de toeneemende befchaaving van Israëls volk, de Mofaïfche grondbeginzels, zy helderden de beloften van een toekoomend leven beter op; fchikten zich fteeds naar de vatbaarheid hunne'r tydgenooten en zogten 't volk nader tot den inwendigen godsdienst te brengen; zy leerden hen de paaien hunner menfehen liefde uitbreiden: kortom zy waren Mofes navolgers, die met de vorderingen vans'volks kennis teffens de beöeffenende en befpk-gelcnde Godsdienst-kennis in gelyken graad deeden toeneemen De fchoolen der Propheeten en de heilige gezangen der Natie waren tot dat oogmerk byzonder gefchikt. Eindelyk waaren de Propheeten van ongemeen belang ook even daar door, om dat zy door Gods Geest gedreeven, de gefchiedenis hunner Natie en de beftiering van & 2, Jehova  20 Franciscus Obïrthür. Teh( )va over Israëls volk optekenden, waar door zy zich niet alleen by hun volk, maar ook by alle toekoomende gefl lachten verdienftelyk maakten. < 5. Daar 't met het menfchelyk geflacht zoo gefield ïs, 'dat het grooten deels geheel en al, en deels in veele ge' wigtige zaaken door 't gezag moet geleid worden, ze »o is 'er buiten gemeen veel aangeleegen, dat zy, die ar ideren door hun aanzien moeten leiden, met zulke k( mnelyke merktekenen der Godsbefchikking voorzien z yn, dat men zich veilig op hen durve verlaaten. 2 iulk een kennelyk gezag hadt God den Priester en Prop 'heeten-orden verleen$t, zoo dat ?y konden doen bly|t en, de van God verordende werktuigen te zyn, waar < joor den waaren dienst van Johova moest worden voort- ï replanc. , 7. Zoo men de openbaaring kan noemen eene zede-. ' lyké opvoeding van 't menfchelyk geflacht, dan is Gods kerk te befchouwen als het daar toe verordend kweekfchool; de tugt en oefTcning zyn er alzoo noodwendig, en onder dc Mofaifche wet waren dezelven des te noodzaakelyker, daar de Staat en Godsdienst in zulk een «aauw* verband ftonden. Daar uit ontftond mede een nieuw voordeel; niemand onder 't Jodendom konde zich 't opzicht en voorfchrift zyner Kerke onttrekken, onder voorgeeven dat hy deeze voor zich in 't byzonder niet nodig hadt. Een voorwendzel 't geen anderzints zoo wel voor allen en een iegelyk, die zig daarvan bedienden, als voor de gantfche maatfchappy de droevigfte gevolgen zou gehad hebben.  BTBELSCHE EESPlECEtING. g» - Commentacio B.büca &c. Of Bybeljche befpiigeling over de Godsfpraak. van Christus by Matth. iö v. 18 en tQ. Gy zyt Petrus en op deezen jteen zal ik myne Kerke bouwen en de poorten der Helle zullen tegen haar nietvermogen. Keulen 1709. in 4.C0. Deeze Byhelfche befpiegeüng, die by wege van eene Academifche verhandeling onder 't opzigt van den Heer 1h. Adams, Hoogleeraar in de H: Godgeleerdheid en Oosterfche .aaien te Keulen is gedaan, begint met een onderzoek over de onderfcheidene overzettingen der opgeroeide fchriftuur woorden; en alvoorens tot de uitlegging van dien te koomen, w .rdt het 17. vers uit'c gemelde hoofddeel van Matheus: Zalig zyt gy Smon ?o. onnet zoone: want vleesch en bloed heeft U dit niet veropenbaard; maar myn, Vader die in Jen Hemel is. Uirgebreid 111 deezer voegen. 6 S mon Jaannes zoone! gy moet U gelukkig rekenen, dat gy tor de kennis van zulk eene gewigtige zaak gekoomen zyt. En dat gy met tot de alvemeent volks dwaalingen en 't by ut loof van anderen ten ot. zxchte van my verballen zyt. Ook heeft niemand onder de ftervelingen U zulk eene veiholene, zulk eene boven alle menfehelyke bevatting, verhevene waarheid kunnen verofien* baar en; maar alleen myn, hemelfeben leader, die U met een doordringend vernuft en een vatbaar en geest bezield en uw verfiand verlicht heeft, op datgy,en uit de wonderwerken, tot welker uitvoering hy my de macht heeft mede gedeeld, en utt de leering, die ik tot dus verre verkondigd heb, myn Goddelyke oorfprang duidelyk zoudt kennén. Na deeze allezints' gepaste uitbreiding van het 17 ven gaat de fchryver over tot de letterlyke verklaring van deeze textwoorden uit het ir vers': Gy zyt PetrnS en op deezen (leen zal ik myne Kerke bonwen. En beweert dat door t woord fteen (in 't Latvn Petra ) de perfooö van Fe>rus moet verftaan worden en dst dit de eiorft. lyke zin van den te« uitmaakt, 't geen ook door de 3» bes^'  ,2* OVER MatTHEUS l6. VERS X 8. beste Proteflantfche uitleggers alzoo verklaard wordt. De fchryver vervolgens de woorden op deezen Jteen zal ik myne Kerke bouwen in hun verband uitleggende zegt: De Kerk wordt dikwerf by een gebouw vergeleken; in een gebouw is alles aan een vasten grondilag gelegen; wan toe byzonder de fteenrotzcn in 't land van Falestina verkooren wierden; het geen ongetwyffeld gelegenheid he ft gegeeven tot deeze leenipreuk des Zaligmakers; die over zulks met de opsemelde woorden heefc willen te kennen geeven: Gy zyi Petrus en op U alf op eene rots zal ik myne Kerke bouwen. Men ziet dus, hoe duidelyk de woorden des Heilands flaan op den perzocn ven Petrus; het is dierhalven onbeg'ypelyk, dac de groote l\ ich:ëlis een der beroemdfte uitleggers onder d- PrOteftainen, deeze woorden des Zaligmakers op de fchrifren v;,n Petrus heefc wdlen betrekkelyk maaken. Onze fèhryver verwerpt dit gevoelen met veel grond: te meer daar wy vaiijisjn grooten Leeraar der heidenen en and x< Gods gez nten, gewigriger en vry meer febriftefi nebben, dan van den Apostel Petrus. De femyver gaat vervolgens over om te onderzoeken jn welken zin, de H Petrus als den grond • fteen van Gods Kerk moet befchouwd worden. En dit meent zyn Ed. hier in te befraan, dat Petrus zich in verfcheidene voorvallen onverfrhrokketi en a's eene onbeweegbaare rots vertoonde, en dat Hy de eerfte was, door wien God de Heidenen tot zyne Kerk riep. Doch deezejüitlegging des Schryvers komt ons in dit laaste geval even zoo onvoldoende voor, als die van den Heer Michaëlis in 't eersgpnoemde ; inzonderheid wanneer de flor woorden van 't 18 vers: en de poon en der Helle zullen tegen haar niet vermogen; met de voorgaanden in één verband tefchouwd worden. Immers dan ziet men duide'yk, dat de Heiland hier b looft en voorzegt, dat zyn kerk-gebouw, op Petrus als op eene rots gevestigd, altyd en door alle eeuwen zoo onwrikbaar zal zyn, dat de poorten der Helle of alle vyandclyke magten niet in ftaac zullen weezen, omf 't immer'  BYBELSGHE BESPIEGELING» 23. t' immer aan 't wankelen te brengen. En vermits de onwankelbaarheid of vamgheid van een g' bouw hoofdzaakelyk afhangt van de grondvest, waar op het geftigt is; zoo doet deeze zinnebeeldige Godsfpraak des Heilands overtuigelyk zien, dat de altoos duurende onwankelbaarheid zyner kerke, daar in hoofdzaakelyk moest beftaan, dat zy op Petrus als haaren grond -fteen zou gevestigd worden. Het is dan wel in Petrus dat de beftendige vastigheid van Gods Kerk moet gezocht worden; maar deeze befiaat niet in de onverfcfirokkènheid van Petrus en in zyne bekeering der Heidenen, zoo als onze fchryver vermeent; want hier in hadt Petrus niets voor, boven de andere Apostelen; ook moest volgens de w ïorden van Christus de Kerk niet door maar op Petrus gegrondvest worden; en alzoo, altyd haare vastigheid tegen de poorten der Hejle of haare vyanden behouden. Eindelyk komt de Schryver tot de verklaaring der woorden van 't r8. vers; vervattende deeze beloften des zaligmakers aan Petrus: En ik zal U geeven de Jleutelen van 't Ryk der Hemelen e.z.v. Zyn Ed. maakt daar omtrent verfcheide gisfingen, maar ftemt eindelyk toe, dat deeze leenfpreuk zoo veel betekent, als de zorgen 't bewind over iets v=rleenen, zoo, dat de Heiland door die woorden belooft, om aan Petrus over zyne Kerfc als Opper Priester het bewind te zullen geeven. Echter, voegt er de Schryver deeze voorwaarde by: mits dat daar wt niet werd» vastge'ield die uitzinnige heerzugt, die de Kurk van Christus zoo zeer gekneld en de vryheid onr door Jezus bloed verworven, heeft getragt te onderdrukken. De Schryver heeft dan nodig geöordeeld om de woorden des Heilands met deeze voorwaarde te moeten bepaalen; en wy hebben nodig geoordeeld, om de voorwaarde van den Schryver te moeten bepaalen met de woorden van den H. Geest. Mits dat die vryheid niet misbruikt werde 5 Galat. 13. en vooral niet tot een dekzei der boosheid. 1. Petri 2 v. 16. waar door men 't gezag van Gods Kerk zou willen ondermynen en t net van Petrus verfcheurep- VVy  2,*. BYBELSCHE BESPIEGELING. E. 2. V. Wy wenfchen, dat de Leeraaren der Hooge Schooien van Keulen en Bonn hunne kweekelingen mogen opleiden tot de waare wysheid die vreedzaam en gezellig is. Jacob. X. v. 16.; en voegen hen toe de vermaaning, die den Apostel wel eer deedt aan de gemeente van Corinthen 1 Cap i. v. io. en n. en Cap. n. v i8. Ik bid U Broeders, om den naam onzes Heere Jefus Christus, dat er geene verdeeldheden onder Uiieden zyn; want my is berigt van U myne Broeders, dat er fcheuringen onder U Heden zyn en ik geloof het ten deele. Sermons fur divers textes de 1'Ecriture Sainte; of Predikatieè'n over verfcheidtne texten.der H. Schriftuur, door M. Romilly Predikant te Geneve. Te Parys by Crapart-1791. 3. deelen in 8.vo. c Ochoon deeze Kerkelyke Bibliotheek is ingerigt ter beöordeeling van zodanige uitkoomende werken, die tot de leering der Roomsch - Catholyke kerk bebooren, zal het echter niet ondienftig zyn onzen leezeren reffens zulke werken kenbaar te maaken, waar van de fchryvsrs offchoon buiten den fcboor onzer kerke zynde; echter de algemeene grondwaarheden van 'c Christendom ophelderen en met eene ongemeene redeneerkrasrt tegens de zoogenaamde wysgeeren deezer bedorve eeuw voordraagen. Onder zulke werken, kan men de Predikatieën van den Heer Romilly, die behah-en dien, veele fraaiie zedelesfen vervatten, met recht eene plaats verdunnen. En ten einde onze Ieczers eenigermaate in ftaat te dellen, om over 't werk te kunnen oordee'en zullen wy alhier tot eene proeve zyner fchryfwyze by&rengen het geen de Schryver zegt over de onfterfFelykhcid der ziele. . De bewys gronden voor de onfterffelykheid der ziele zyn, en by de Catholyken, en by de Proteftan/ ten  M. Romilly Predikatiën. tin, en by alle die de gezonde reden willen raadpiee* gen, eenerlei. God heefc ten allen tyde tot den mensch in hec binnende van zyn geweten gefprooken: Hy heeft by alle vo'keren in 's menfehen hart de eeuwige en onveranderlyke grondbeginzelen van recht en rechtvaer. digheid ingefchaapen; hier door heeft Hy zich ais wet* gever aan ons veropenbaard en diensvolgens moet Hy zich aan ons ook als een rechter voordellen; want beide deeze hoedanigheden zyn onaffcheidelyk. Maar heeft de gerechtigheid in allen opzichte plaats hier in deeze waereld? Neen Er zyn duizende gevallen waar in de mis laad zegeviert, cerwyl de onfchuld treurt; waar in de rechtvaerdigen ten prooi zyn der onrechtvaerdigen. Hoe! zouden dan de dwingelanden en booswigten," na alle vierfchaaren hier op aarde getrotfeerd te hebben, hier üamaals geen rechterftoel meer hebben te dugten! zouden zulke deugnieten, die fteeds de goede trouw gefchonden, die de onfchuld gekweld en vervolgd, die alles aan hunne begeerlykheden hebben opgeofferd, die alle wetten en ■fchaamte den voet:chop gegeeven, ja» hun geweten zelve vernield hebben; zouden zulke deugnieten , die al hun magt op hunne gruweldaaden gevestigd, jade waarborg hunner ftraffeloosheid zeiven in dö grootheid en overmaat hunner wanbedryven gefield beb^ ben; zulke deugnieten beneffens die zelve reehtvaerdigen, die zy vervolgd hebben, met die zelve rechtvaer^ digen d'e alles om de deugd hebben uitgedaan redens nernietigd worden! Wie zou op zulk eeri Godslasterlyk denkbeeld niet fïdderen Van afgryzen en veroitwaerdi' ging? ó Deugd) zcudt sy dan niét Sis eenen ydelön naam en herfenfehim zyri! En gy gewaande Wysgééreh, zoo alle zedefyke grondbeginzelen alleen bepaald" blyven voor die leven, welk een verfchrikkelyk vak dek gy dan hfèt öpèti in het bewerp der Voorzienigheid ei Welke afgryzelyke gevolg-trekkingen moeten er dan nicÉ uit Uwe grondbeginzelen voortvloeijen ? Ontdoet doch deri m-rsch niet van de vrees of hoop op een' toekoommdeii Rechter! efl beneemt alzoo niet dcu eleudigen erl deüg.J« « 5' fcaamen  26. M. Romilly. zaamen rampfpoedigen zynen eenigen toeverlaat en aan de grootcn en magtigen der aarde den eenigen breidel ter hunner beteugeling. D.3 menfchelyke wetten ,|die niet als tot beftrafüng van groo:e wanbedryven wierden ingerigt, zullen die genoegzaam zyn, om zoo veele onderfcheidene en voor de maatfchappy beiangryke deugden aantemoedigen? zullen zy toerykende wezen ter breideling van zoo veele cuveldaaden, Ah de maatfchappy ongevoeliglyk ondermynen; de goede zeden vernielen en' van verre den val bereiden aan alle Kykcn en Staatcn?" De bondige reden eerkragt van den Heer Romilly en de 'childeragtige trekken, die alom in 's mans werk doordraaien, maaken 't zelve niet allren verdienfrelyk. maar zou de geleerde waereld naar verdere zoorrgelyke voorbrengzelen van zyne pen deen vcrl ngtn: dan men betreurt eensdeels zyn vroegtydigen dood en andersdeéls met geen m'nder reden, dat zyne voorfpe!lingen over de gevolgen centr zedelooze wysbegee'rte door zulke fchokken als eenige Ryken en Staaten in onze d^en hebben ondergaan, maar al te vroegtydig vervuld zyn geworden. Lc Mie Meditazioni ru Ie Tombe. Mes Méditations fur les Tomteaux. of, Myne overdenkingen over de Graffteeden; met dit opfchrift. Capit omnia tellus Qua genuit Lucan I. 8. PJnrfah Te Pm/s by Bosfange & Cómp.; en te Luik by I. I Tiitot, 1702. groot 411. bladz. behalven een aanhangzel van 32. bladz. in groot 8.vo. De Hoogwaerdige en doorluchte Schryver van die werk, 'twelk wy onzen Leaeren hier mede aankondi. gen,  overdenkingen over de crafsteden. Hf. gen, is den Heere Grave van Brancadoro, Aards - Bisfchop van Nifibe; Apostolifche Nuntiüs; Ovêrfte der Misfie, van hec Proteftantsch gedeelte der Nederlanden e.z.v. een man zoo om zyne voortreffelyke hoedanigheden als geleerdheid alöm hoog geacht! Hec werk 't welk reeds over lang in Italiën het licht zag en aldaar herdrukt is, bevatte doen XII. overdenkingen, te weeten: I. op het praalgraf eens Oppervorsts II. op het graf van Maria Ferdinanda van Spanjcn, Koninginne van Sardiniën. III. op het graf eens Bisfchops. IV. op het graf eens Hovehngs. V. op het graf eens vriends- VI. op het graf van Judith, weduwe van Bethuliën. VII. op het graf eens Geestclykeri. VIII. op hec graf des tyds. IX. op het graf eens Klcofterlings X. op het graf eens geleerden. XI. op het graf van Voltaire. en XII. op het praalgraf van Karei ill. van Bourbon, Koning van Spanjen. — De Franfche uitgave, heeft den text op de tegenzyde behouden en de vertaaling 'er tegen over geplaatst, om niets van het verhevene, 't welk de Italiaanfche fpraak eigen heeft voor des kundigen te verliezen. De vier volgende overdenkingen, benefïëns het oorfprongkelyken ter&zyde als XIII. over het verborgen graf des Kloofters. XIV. over eenen Tempel XV. over de Kribbe van onzen H ere Jefus,1 Christus, in eene Academifche bye'énkomst uitgefprooken; en XVI. op myn graf, naderhand uitgekoomen en met het aanhangzel, behelzende; overdenkingen over de graffleedèn der Bloedgetuigen ( Martyrs ) een geheel uitmaakende, is den korten inhoud van het werk hier boven opgegeeven. , De geleerde Schryver, welk weleer, de fchoonheden der overdenkingen van Hervey uit het Engelsch in het Icaliaansch heefc overgebragt, deelt ons op zyne beurt geene mindere fchoonheden in dezen bundel zyner overdenkingen mede. Wy reikhalzen — wy verlangen naar de aangekondigde Nederduitfche vertaaling, van welke wy onzen Lezeren op zyn tyd zullen verflag geeven; Echter om het werk zelve voorloopig, wac  2 8. Brancadoro. wat nader beken te maakend, geeven wy eene losfe vertaaling van de V. overdenking over het graf eens Vriends. j, Ik ging Uit den Tempel (dus vangt de Dichter aan) wanneer een oogwenk, welk ik naar een hoek, die als verborgen en door zynen engen ingang, als bedekt fcheen, liet glippen, my nodigde aldaar te vertoeven. Ik naderde tot dit nieuw zége-teken des doods: de zinnebeelden welken het zelve omringden, waaren de zinnebeelden der vriendfchap; de vriendfchap fcheen te rusten, op de Iysbus, by de asichen van dien welken er in begraaven was. Twe'é, door een gouden ring verëenigde Harten, met deeze woorden , Aurea fides; enjclienabaare Trouw, bezielden om zoo te fpreekm cit Graf. De deugd met een zwaar en treurig gelaat, onderfteunde met haare rechterhand, de twéé Harten, en vertoonde met haare linkerhand deeze woorden van Seneca: Concilianie Virtutt, de Deugd vereenigt ze. Van de twéé Harten, verhief zich een zuivere vlam, welke eerst verdeeld, daar na zich weder verëtnigde, en een genie — een opfchrifc houdende, behelzende: Unvt et furus amor, zuivere en onverdeelbare vriendfchap Zulken waaren de zinnebeelden, welken dit graf onderfcheidden. Filander de vriend van Lucindor, hadt daar zyne tederheid en droefheid vereeuwigd. Ik bedroefde my, in den verfchovendften hoek des Tempels, een gedenkftuk ver. bannen te zien , 't welk op een outer verdiende geplaatst te worden. Zinnelooze menfehen, die de wezenlyke waarde der daaden, niet weet te waardeeren! Zoo gy riet gevoelig zyt, over de fcheiding; welke den dood op twéé tedere vrienden aanrecht, onreert gy de menschheid. Cy plaatst, de lykbusfen der overwinnaaren, welken wezenlyk niet anders, dan doorluchtige rovers zyn, op prachtige voetftukken. ■ Gy wilt dat men het graf eener echtgenoote verdere, welke mogelyk door geheime trouwloosheden zich heeft bezoedeld, h'n de vriendfchap ó vriendfchap! ik heilig U de getuige- nisfe myncr Eerbied, aan de voeten van dit gedenKliu*, 't welk  OVERDENKINGEN OVER DE GRAFSTEDEN. *§, 't welk uwe Rechten uitdrukt. Ik wenschte het te vervoeren in 't midden des Tempels. Stervelingen, zoude ik zeggen, komt eerbied bewyzen aan deeze asfchen, koomt U onderwyzen: het middel om over den dood te zegenpraalen, is gevonden. De dood verflaatde echtgenoocen, en na eenen door hec gebruik bevoolen rouw wordt hua aandenken verniecigd „ Hec gaac bynaar eveneens, met Minnaars, met Vaders en Moeders, met broeders en met andere Menfehen welken onder zyne flagen geraakem Hun naam wordt in eene ftikdonkere en diepe vergetenheid begraaven, voor dac hunne asfchen in hec graf verzameld zyn Welk eene glorie voor de vriendfchap ! welk eene vertroosting voor waare vrienden ! aan de vriendfchap alléén is de ter voorbehouden , om den naam eens vriends in der* Geest en in *t Hart van zynen vriend onfterflyk te maaken. o Dood, gy zyt onverbiddelyk; dan gy kunt Ü n/mmer beroemen, als een zwak gedeelte bezintuigende itoffe te ontbinden. Deeze gelukkige vriend welke gy veit, zal met te min leeven in het andere gedeelte zyns ze,ven, 't welk gy fpaart, en die leven is aan uwe rampfpoedige wetten, geenzints onderworpen." „ Zodanig is de vergelding der vriendfchap Een Mensch welke getrouw aan de grondbeginzelen van deeze zagte gezelbnne des menfehen fterft, fterft met de onuitfpreefeelykfte vergenoeging, om tusfehen de armen van zvnen waarden vriend, zyne ziel aan zynen fchepper ÖVer te geeven. Op dit oogenbhfc, wanneer het belang, de gevoedoosheid de gemaaktheid, het masker der liefde afleggen, b.yfe er aan de zyde des zieltoogendcn Vrieffcfo mets over, ais de oprechte en volftandige vriendfchap. Hy vat de hand van zynen vriend, welken hem byftaat, vi.cn i, uwe tegenwoordigheid verftrooit de verfchril-, Ringen des doods... re midden van deeze verfchrikfcinkingen. doe. uw aanzyn, my de zoetftc vreugde fmaa^ Ken°y hebt "'-ï de beminnelyke deugd weder. gegedvÈ'a  SP- Brancadoro. gegeeven thands verzamel ik'er de vruchten van, door den vrede welken ik geniete...... ik (lont gereed om in den afgrond der ondeugd te vallen; uwe ©nderfteunende hand, het^ft my op den rand des verderfs behouden, uwe raadgevingen hebben my den weg der onfchuld aangewezen ..... uwe vooibeelden hebben my 'er opgeleid ik ben tot het einde mvner darden genaderd, en de hoop zegt my, dat dit einde zal wezen, het beginzel eens beter levens Wat ben ik U verfchuldigd, ÓFikmder! Filander mynen lieven vriend, Filander mynen waarden weldoener! welke tedere en onderwyzende gevoelens, zou de ftervende fremme van I.ucindor niet nog he bben uitgebragt, dan hy kon den indruk, welken de vrierdfehap en de erkentenis op zyn hart maakten, niet wederftaan ; zyne traanen Aroomden in overvloed, en 't was hem onmogelyk 'er meer van te zeggen. De dood volgde de droefheid op, en de woorden, welke hy nog wou uitdrukken, wierden, met zynen laasten zucht, op zyne lippen, gefmoord....dan hy fprak genoeg." „ó Gy,welken ik de fchande en de geesfel der vriendfchap noeme, Jcondet gy eindelyk in het fchool deezes grafs leeren, oprechte vrienden te zyn: vaifche vrienden, welken deeze zoete liefde vereeniging herfchept, in een fnood en woekerachtig verdrag, gy die het vertrouwen der vriendfehrp ontfangt, en die geene fclnamte bezit, heur geheim te fchenden, gy zvt alken vereenigd door den moedwil, de ongeloof baarheid en de ondeugd, gv eindelyk die in de vriendfchap flechrs uwe eigene voldoening zoekt, bereid om er duizend werven de verplichtingen van te verraaden, van het oogenblik af,dat gy uw belang 'er niet in vindt, gy verdient het lot niet van Lucindor; gy zvt eigenlyk van deezen laagen drom van vrienden, welken de heilige Godfpraaken noemen: gelegenheids vrienden, tafel vrien» den, affclmwelyke vrienden." „ Waard graf dat ik U omhelze. gy wordt voor my het voorwerp der Rechtvaerdigftc afgunst. Waar is dien Filander  OVERDENKINGEN OVER DE GRAFSTEDEN. 3I FPandT, waar is deezen zoo oprechten vriend? Ach de tyd der waare vrienden is voorby, men ziet allerwegen Biets méér dan zynen naam, naam zonder daad en zonder wezenly^heid. ó Eeuwig en weldaadig wezen, dat ons bemind hebt, en dat ons bemint met de ftandvastigfte en zuiverfte vriendfchap, gy die U gewaardigc ons te noemen, met den zoeten naam van vrienden ( *) war zullen wy doen onder de fchaare der valfche vriendei, welken ons omringen? dan gy hebt ons reeds van uit uwen trooni geantwoord en gy zegt het ons, door den grooten Apostel: (§) dat een zuiver hart een goed geweten een oprecht geloof, de eigen k nmerken zullen weezen van eene wettige vriendfchap, gely< der liefde." ,, Waar zyn — zy, deeze driften, welken de plaat» en den geh'.'ilLden naam, der vriendfchap hebben overweldigd? Ach! zy konnen zich niet openlyk verwonen, zonder veroordeeld te worden, tot de fchande, welke heure laagheid verdient; dat zy ophouden zulk een' voortreffc yken naam te gebruiken, dat zy ophouden, hunne lbhanden, op de vriendfchap te doen te rug koomen, door zich te bedekken met haare fchynbaarheden." „ Ik verlaat met fmerte, het gelukkig graf van Lucindor; mogt ik in de keuze mvner vrienden, eenen deugdzaamen Filander aantreffen! ö Voorbeeld van waare vrienden, ö mynen aangebeden Zaligmaker, zendt my eenen vriend van deeze hoedanigheid, een' vriend die met uwe wvsheid vervuld, myn geluic in dit leven maake en myn- zaligheid voor de eeuwigheid verzekere. Ontfangde zoete kusten, weifan myne gevoeligheid aan de zinnebeelden, welken het graf van Lucindor vertieren, niet kan weigerenrmtfang de béden welken ik ü op. drage, en verleen my éénzelfde lot als dat van Lucindor." C * ) Vos autem dixi Amicos. Jo. c. 15. v. 15. xl§ r °t Corde puro' de confiientia bom, 'de fide non fieïa. I. Timot. i. v. 5.  3* JoSCHIM BnAUNSTEf!*. Die Gebothe Goctes in Biblifchcn bildern bcrrachtet, und zu einem Lefebuch fur die heilige Fastenzeic cingerichtet. of, ae geboden Godsin Bybehche ajbeeldingen yoorgejteld, en tot een Handboek voor den k . Vastentyd ingericht. Door Pater Joëchtm Braünstein der orde oer Convtrduaalcn; Hoogieeraur der H- Godgrfeeruheid en der Pastoraale wetenj'chap te Lncern» Te Augsburg by Riegers 1785. groot z^z.blauz. in b vo. Dit allernuttigst werkjen, 't welk wy (om deszclfs byzondere, doordringende duide ykheid en vloetjerden ftyi, waarin fchier alles beknopr gezegd worejt. wat in zulk een kort begrip, 'over de zonden, regen de Tien geboden zou kunnen worden gezegd ) van 01 s niet kunnen verkrygen met ftilzwygen voorbytegaan. bevat in zich twaalf vasten betrachtingen, of twaalf lesten over even zoo veele Bybelfche voordellen en vignert-.n; •waarom ht t van alle Christene Huisgezinnen als een dagel) ks Leesboek met vrucht kan worden gebruikt, gelyk wy het zelve als een voortreffelyk handboek, aan alle Roomsch - Catholyken , gerust durven aanpryzen. De Hoogleeraar Br adnstein, dringt door zyne krachtige fchilderingen tot in 'r hart, terwyl zyne tuffende voorbeelden, eenen afkeer van de zonden doen gebooren worden en een haat verwekken tegen alle buitenfpoon'gheden. Ziet hier hoe hy zich op bladz 25. laat hooren, over Salomon, de aanbidder van vallche goden, of Zonden tegen het eerde Cebod. „ Hadt doch Salomom ( zegt de heer BraunfVin ) met zyne tairyke vrouwen, gelyk met de Konirgin van Saba omgegaan! hadt hy door zyne we:fpretkende wysheid, door zyne dichtige vroomheid ...haar, van haare vaderlandfche dwalingen afgebragt, en baar aus voor den waaren God gewonnen; dan hadt hy zyn geweten niet zoo zeer gekwetst, zyne eer niet zoo zeer gefchand vlekt,  bybelsche afbeeldincèn. 2^ gefchandvlekt, noch zich op zyne oude dagen niét Zoo ongelukkig gemaakt. Doch het gewisfen des vroomiterl Konings, wordt van tyd tot tyd vreijer, en fpoedt met fterke fchredcn der veel goderyë te gemoed. Salomon betrouwt zich reeds niet meer, in zyne eigen (haten, voor de reinheid des geloofs tefpreeken; reeds duldt hy den heidenfchen godsdienst zyner wyven in zyne hoofdfrad, aan zyn Hof, tot na by den Tempel. No? voor weinige jaaren heeft hy in ee-en brief aan Hiram, aan het heidensch Hof van tyrus, de Grootheid, Heiligheid en Heerlykheid van den waaren God verkondigd; cn — nu heeft by geen moeds genoeg, om aan zyn eigen I of een enkt-I woord te fpreeken tegen de ergernis (en, welken zyne Heidenfche vrouwen onder zyne oogert begaan. Waar is nu die verheven wysheid van dien verlichten, van Gods zelfs met den Gee»t der wysheid begaafden koning, die alle geheimen der Natuur doordrong, die de Egyptenaaren en Kaldeëii aan verftand overtrof ...En nu de domfïe vooröordeelen des heidendoms in zyne eigene Hofplaats den vryën teugel laat, en dat nog wel in 't byzyn der joodfche jeu^d m de tegenwoordigheid zyns volks het welk hy wisÉ zoo zeer tot de Afgodcry geneegen te zyn? Waar is nu die donrfleepen fchranderbeid van deezen 'voorzichtigen Staatsman, welke weleer rykdom in overvloedonder zyne onderdaancn vërfpreidde, en thands öïeÊ meer bezeffen wil, dat zonier de reinheid der zedea eu de zuiverheid des geloofs al het geluk zyner Staaten noodzaakelyk meet te gronde gaan', en dac die heidenfche wyven niet te vreden zullen zyn met de vryheid om haa-e Goden in Jerufalcm te moogen vereererjj maar dat zy welhaast van h'aaren gekroon ien ilaaf, Tempel en Prreftefen onderhoud zullen eisfehen." ,, Droevige errinnering 1 Reeds febfet 'den Oetyèt Koning, welken, het allereerst den waaren God e• nert Tempel h^dt opgebouwd, het geld tct het bouwen 'der Af-oden Tempels, fchenkt bösfchen en befgèfj Weg töt «fferplaatzen der goden van Tyrus en Stdom Jgg# tegeü  $4. JoaCHIM BRAUNSTEIN tegen over den Tempel van den waaren God worden werkelyk aan den Mo'dbitifchen god der dronkenfehap, aan den Amomtifchen god des kindermoords, aan de Sidonifche Astarte of onkuifche Vernis, Tempelen, offerbos- ichen, Priefterhuizen opgericht. Een Koning in Israël betaak de duure offers, de geldverkwistende feesten, de menigvuldige offerpaapen zyner wyven. De kosten worden g'ooter, de uitgaaven vermeerderen zich dag aan dag, hst zilver 't welk nog voor weinig tyds, wegens zynen overvloed fehier zoo algemeen was als de fteenen der ftraaten, loopt nu door onteibaare heime]yke kanaalen ten lande uit. Alles vervalt in Israël met zynen gevallen Koning. De goudmynen van Ophir, de verzwakte koophandel, de uitgeputte burgery zyn niet meer in ftaat de onmaatige geldfommen voor de wellustige verkwistingen, voor .de onVerzadelyke begeerten*, voor de immer nieuwe dwaasheden deezer groote menigte wyven, op te léveren. e.z.v." ( verder ) „ Weent Cherubinen en Seraptóneo Weent! Salomon' Salomon zelfs knk-k voor den gloeijenden Moloch, en offert denzelven in 'c byzyn zyner vrouwen, onfchuldige kinderen 03 e z.v. „ Christenen! zeg ik te veel wanneer ik deeze gefchiedenis het evenbeeld deezer Eeuwe.... Nocme? Hoe veelen onder U, zyn den al te toegevenden Salomon gelyk? in 't begin waaren zy aüeenlyk laauw in den Godsdienst, onverfchülig in de geboden, langzaamerhand wiorden zy bekend met de vrydebkende waereld, met eenigs wufte halfgeleerden , met eenige ligtvaerdige dochteren, met eenige Gcloofsbeftryderen; reeds onderdaan zy zich niet meer , hun geloof, de eere Gods te verdedigen of de elendigde tegenwerpingen te wederleggen... .Welhaast worden voor de godloosheid Tempelen,Boefceryën — opgericht, en in de zeiven alle uitvindingen der uirgelaatenheid geplaatsr; welhaast laaten verblinde Ouders hunnen kinderen het leczen der gevaarlykde fchriften toe." e z.v. „ Veele Christenen fteeken met Salo. mon  BYP.ELSCIÏE EESriEGKLINGENj 35- rron in de diepte 'Afgodery; zy hebben, gelyk hy, hunnen God reeds lang verlaaten; zy brengen der fcbandelykfte misdaaden, het fchandelykst offer: zy bcdryven gruwelen tegen alle licln der rede, bygeloof tegen allo grondftellingen des christeodoms, fchancklaaden tegen alle eerbaarheid der Natuur, boosheden tegen alle banden der Menfchelykheid." e.z.v. „ Ongelukkige Salomon! uwe bekeering is hard, doch niet onmogelyk Keert tot den God uwer Vaderen te rug," e.z.v. Dit zy genoeg om onzen Lezeren dit boek te doen kernen; onie wensch hier by voegende, dat een kundige pen, wy willen niet zeggen het woordelyk vertaaide, maar het zoo overz tte, dat het geene cr voo'.narrenlyk eliéén voor t uicschland berekend, in gevonden wordt; in gelyke trekken, fl aan de op de Neder* landers wierdt verwisleld. Zekerlyk zou dit niet dan flichting aanbrengen, die groottlyks zrude vermeerderen wanneer de zielzorgers zodanige boeken aan hunne onderhebbende leeken aanpreezen, om de plaats te vervangen van veele volksboeken, die in de nederlanden in elks handen zyn; en waar in de waarheden d^s geloofs, niet met die waerdigheid als hier de Kerw. Braunftein die behande't, verhandeld worden. De goede mening van de Schryvcrs dier werken, b.v. den Catholykeu Pedagoge; door Pr, van den Bcs'che kan men wel nies in twyffel trekken, edoch wy laaten elk onbevooroordeeld zielzorger -/elven oordeelen, of de Ichrvfwyze, en gehèele inrichting van het gezegde tn zoorrgelyke boeken; wtl 7,00 zeer als het hier aangekondigd werken, voor de tegenwoordige tyden bereken! zyn Het was dus altyd wenfehelyker, dat d;ergclyke werken als van P. Braunftein, in het nederduitsch verfcheenen dan dat men die oudere en voor de tegenwoordige tyldeu minder gefchikte boeken, telkeus herdrukte.  36. C. Becker Kerk. Gesch. Kirchen gefchichten des XVI. und XVII. Jahrhunderts bis zu dem Westphaelifchen fricden. of, Ker&elyke ge~ fchiedenisfen der XVI. en XVII. Eeuw, tot op den Westphaalfchen vrede. Door Clemkns Bucker , Leeraar van het Canonik Recht en der Kerkelyke gefchiede. nis/en te Munfter. — Munfter' 1791. groot 31a. bladz. in 8 vo. D e Heer Becker, fchryver der Histori® Ecclefiastic® fractie® in zeven boeken ( zynde eene verzameling der openbaare en gerechtelyke actens en onverwerpelyke getuigenisfen der vyftien eerfte Eeuwen, dienende om te doen zien, niet alleen, wat de H. Kerke ter bewaaring van den kostbaaren fchat des geloofs cn der zuiverheid der Leere,enter beftryding naarer vyanden hv haare beve'len, inftellingen, toelaatingen, ali ook in de voorzichtige veranderingen haarer eigene wetten en gebruiken e.z v. heeft gedaan; maar ook en wel voornamenlyk hoe en op wat wyze zy zulks heeft gedaan, — een werk dat van de geleerden hoog wordt gefchat ) De Peer Becker dan, deelt ons deeze Kerkelyke gefchiedenisfert der XVI. en XVII. eeuwe tot op den Westph alfchen vrede(daar zyne Hiftoria Eccleflastica Practica in'tLatyn is uitgegeeven) in het Hoogduitsch mede, óm rrden, gelyk Hy in zyne voorreden zegt, 't- geen hier in voorkomt, den Duitfchcrs meer dan andere volken betreft. De Schryver heeft zich voor het grootfte gedeelte van Proteftantfche Schryveren bediend, of ten minfhn van zulke .ftukken, welken geen proteftant in twyffei kan trekken. Ageer het werk vindt men eenen Latynfchen brief van Luther aan Paus Leo X. van den jaare 1517 als ook in 't hoogdaitsch, het beruchte zoogenaamde RdigieEdict, van Fredrik Wilhelm Koning van Pruisfen, gegee> ven tc Potsdam 9. July 1788.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN Idea Biblica Ecclefiie Dei. Delineavit Dr. Franciscus Ober» thür. Schrift uur lyke fchets van Gods Kerk, ontworpen door Franciscus Oberthür, Hoog Leeraar3 aart de jiccademie van Wurtzburg. Eerfle Deel. Ta Würu* fcurg by de Weduwe Jacob Stahel. 1790. [Vervolg van No. 1. bladz. 15.3 "^^"erfcheidene voorbeelden, waar mede de Heer Oberthür zyne ftelling deels opheldert, deels beweert, moetea Wy kortheidshalve overftappen. Onze geleerde Schryver befchouwt alzo de Mofaïfche huishouding in een geheel ander licht, dan veele hedendaagfche Schryvers, by wien Mofes by naar niets anders, dan eene koele wyze wetgever, en deszelfs inrichting niets meer dan flaatkundig is. Daar men integendeel voormaals in Mofes de gantfche christelyke Godsdienst en deszelfs volkomenheid meende te kunnen befchouwen; twee gevoelens die beiden e.en zeer van de waarheid verfchülen. Christus wilde even als Mofes aan een groot gedeelte van h menschdom öpenlyk tonen, hoe dat al 't menfchelyk geflacht overeenkcmftig aan den Goddelyken wil goed en gelukkig zou kunnen zyn; Hy ftigte alzo eene Kerk, wier ledemaaten niet Hechts dit voorrecht voor zich zouden genieten, maar teffens aan de gantfche waereld zouden dienen als lichtende voorbeelden tot eene wezenlyke rechtvaerdigheid en gelukzaligheid. Er is evenwel by alle geiykvormigheid der oogmerken., 8.eak.-b2b, I. CEEL) «o, a, c egJlejei  S8. Franciscus Oberthür» eenen grooten afftand ttisfehen de leer- verkondiging van Mofes en Christus, die, daar alleen onder anderen uit afteme» ten is: i. Christus en zyne Apostelen droegen de Godsdienst, gronden vóór als leeringen; Mofes meer als wetten of by wyze van wetten. 2. Christus en zyne Apostelen ontdekten Zich onmiddelyk als verkondigers eener Goddel} ke geloofsleering ; daar Mofes meer de hoedanigheid van een' wetgever eu bevelhebber vertoonde. 3. Christus en zyne Apostelen droegen eene duidelyker, oningewikkelder en vollediger geloofsbefpiegeling voer, dan Mofes. Wel is waar , beiden beft houwen zy de liefde tot God en den mede-mensch als de hoofdpligten; Mofes nogthauds fielt God meer als Heer, Chritus meer als Vader voor; ook gaf Christus daar toe veel gewigtiger beweeggronden. De menfchenliefde, die Mofes meer tot eene natiönaale liefde fcheen te bepaalen, breid, de de Zaligmaker uit tot alle menfehen. Ook zyn de beloofde geluksgoederen die voor de getrouwe opvolging der goddel}ke geboden verfprooken zyn, zeer verfchillenden. De Schryver oordeelt . wyders iets van de Ghristelyke leerpunten in 't aïg-meeii te moeten zeggen, alvorens hy van de Kerk handelt, als 't middel zynde om aan zya oogmerk te voldoen. Gelykerwyze nu Christus één 't zelfde doeleinde hadt met Mofes, om den waaren Godsdienst uit te breiden en te verfterken; zoo gebruikte hy ook 't zelve middel, namenlyk, de lligting eener uiterlyke Kerk. Dit wordt eerftelyk daar uit opgemaakt; dat Christus alles wat tot eene Kerk behoort,verordend heeft;in de tweede plaats wordt dit bewezen uit verfcheide redenvoeringen des Heilands, die van niets anders dan van de uiterlyke kerke kunnen verftaan worden. By voorbeeld Math. 18. Math. 12 v. 13. Ook betonnen dit in de derde plaats de gefchiedenisfen der Kerke, zoo wel by des Heilands aanwezenheid op aarde, teen zy haar begin n.m, als na de Hemelvaart des Zaligmakers, toen zy haare volkomenheid erlangde en uitgebreid wierdt. Let ocgmerk des Heilands was dan, dat, alle zyne leerlirng in ééne, eenige, uiterlyke of zichtbaare Kerk-getcsenicbap zouden zya, ea ia deeze éénige gemeenfehap aller Christenen  SCHETS van GoM KeïE. 39- Christenen !s een zeer voortreffelyk middel tot verbreiding en verfterking des waaren Godsdiensts opgeflooten. De eerfte grond tot dit bewys vindt de Heer Oberthü? reeds in den zin en 't oogmerk der Kerk-ftigting als daar toe /trekkende, om den mensch naar Gods evenbeeld te doen herboren worden, om den zelveu aan God te verbinden ea den wil zyns Scheppers te doen eerbiedigen en opvolgen; alle menfehen alzoo tot één huisgezin te brengen als kinderen van éénen algemeenen Vader. Christus verkoor alzo Zyne Kerk als 't hoofdzaakelyk middel, om den mensch tot den oorfprongkelyken ftaat zyner befiemmiiig te rug te brengen. Dit volgt breeder uit de eenheid van den GodsdienstKerk en Godsdienst Haan in de naauwfle verbintenis; dit leeren de gefchiedenisfen van alle tyden. Eéne éénige nu kati maar de waare Godsdienst zyn, vermits er maar ééne éénige waare - geloofs leering kan weezen; en deeze regel gaat des te zekerer door, om dat er in de Openbaring niets willekeurigs, niets nutteloos is. Zou het den Schepper wel even behaaggelyk en voor den mensch van gelyken gevolgen zyn, of hy behoore tot die Kerk, die de eeuwige waarheid geftigt heeft, dan wel tot die geene, die door 't wankelend vernuft der ftervelingen is opgeworpen? Ook leert ons het Euangeliüm. dat Christus door éénen Doop, door één Avondmaal en door één Priesterdom zyne navolgers heeft willen verëenigen. Het doelwit der Apostoüfcha brieven was éénheid onder de gemeenten; en men vindt er menigvuldige bewyzen in, die de noodzaakelykheid dezer uitwendige éénheid bevestigen. Hier uit ontftaat een ocderfcheid tusfehen de ïsraëlitifcha en Christelyke Kerke; de eerstgenoemde was meer eene na* tiönaale Kerk, doch laastgenoemde was beilemd, om eene waereld - kerk te zyn. De huishoudelyke toeftand en noodwendige befchaaving des volks vorderde de verbintenis van den godsdienst met het fiaatsbeftier; dit verhinderde de algemeenheid der Israëlitifche kerke en maakte ook, dat £j' alleen voor een tyd moest dienen, Na deeze inleiding werkt de Hooggeleerde Schryver zyn D 2. ent werp  J;0. Franciscus Obehthur. ontwerp breeder uit en toont, dat de gantfche inrichting der Christelyke kerk, de bevordering en verbreiding van den waaren godsdienst ten doeleinde heeft. - Hier toe ftrekt in de eerfte plaats den uiterlyken en plechtigen godsdienst. De uiterlyke godsdienst is nood- zaakelyk voor de kerkelyke maatfchappy; de plechtigheden daar in gebruikelyk komen 't geloo' op meer dan een» wyze te hulp en verlevendigen 't zelve; terwyl zy tenens de geloofs punten in 't geheugen der geloovigen zyn, en cngefchonden bewaaren, die, ook even "door zienelyke tekenen dieper in 't hart worden geprent. By dat alles komt nog, dat de plechtigheden van den uiterlyken godsdienst de onderhouding en uitoeffeningen der christelyk godsdienstwetten op eene bizondere wyze bevordert. De liefde tot God, die zich anderzints tot een onzichtbaar voorwerp bepaalt , bekomt door den niterlyken Godsdienst eenigermaate een zienlyk voorwerp. De uiterlyke gemeenfehap of verbintenis by den godsdienst, inzonderheid 't gelyke aandeel, 't geen alle ftaaten van menfehen aan de Sacramenten hebben, zyn gefchikt om dieu band der menfchenliefde nog naauwer toe te ltrikken. Alle uiterlyke godsdienst te verwerpen is, of een blyk van een al te groot en lichtvaerdig vertrouwen op zich zelfs, of een bewys, dat men geene menfehenkunde heeft of dat men de eigenlyke oogmerken en doeleinden, waar toe de plechtigheden zyn ingericht, niet inziet;nogthands moeten de overtollige plechtigheden, bizonder wanneer zy ongepaste oogmerken zouden hebben, niet gebruikt worden tot de openlyke Gcdsverëering , zoo als op veele plaatzen gefchied. De van Christus aan zyne leerlingen voorgefchreevene uitwendige godsdienst, begrypt hoofdzaakelyk de offerhande des H. Avondmaals en het gebruik der FI. Sacramenten. Van 't eerfte handelt onze Hooggeleerds Schryver in dit Deel. Van de H. Sacramenten is zyn Eerwaarde voornemens in 't yolgend deel te handelen. De verhandeling wordt begonnen met de uitlegging van 't zesde hoofddeel van Joannes; waar in eenige ongemeene severkir.gen voorkomen; bier op volgt l. Cor. II. De gefchiedeni* ■  scmfrs van Gods Kjers. 4E, gefchiedenis van de inftelling der H. Avsfidmaals offerhande wordt voorloopig op eeue korte en beknopte wyze gefehetst; daar uit ontleent de Schryver vervolgens het eigenlyk denkbeeld van deeze heilige niaaltyd en dankoffer de3 Nieuwen Verbonds (Eucharistia) en beweert de wezenlyke tegenwoordigheid van Christus in de aanbiddelykfle altaar - geheimenisfe. Het eerfte bewys voor de wezenlyke tegenwoordigheid van Christus trekt de Eerwaarde Schryver eenvoudig uit den letteriyken zin, die de inftellings woorden onmiddelyk opleveren, alzoo men geene eenige (hermenentifche) grond heeft om daar van af te wyken. Een ander bewys aangevoerd uit de groote voorbereidingen, die de inftelling voor afgingen en vergezelden. Ook de gantfche inrichting der Kerk zelfs leidt ons tot dit denkbeeld. Van den beginne der waereld af, bizonder in de Mofaïfche huishouding wilde God zyn volk met eene bizondere tegenwoordigheid verteren. De Schepper deedt dit deels, om de zwakheid van 't fchepzel te gemoet te komen, 't geen zich een oneindig en overal tegenwoordig Opperwezen zoo bezwaarlyk voorftelt, eene zwakheid, waar van als nog ver 't grootst gedeelte der menfehen niet vry is. Ten anderen deet de Schepper dir, om den zynen door deeze uitftekende weldaad eene nieuwe opmerking te geeven tot de liefde van hunnen God en zynen heiligen dienst; hadden nu de Christenen in dit opzigt niet meer dan de Israëleiten te verwagten ? Na dat de geleerde Oberthür de waarheid van dit leerftuk door veele bewysredenen heeft geftaafd; trekt hy daar ïiit deeze gevolgen, i. De verfchuldigda aanbidding. 2. Dat daar door het grootwerk der verlosfiug en genoegdoening niet alleen in een fteeds duurend en versch geheugen wordt gehouden, overeenkomftig de goddelyke inftelling van dien; maar ook eenigermaate hernieuwd, en de werking van dien den mensch toegeëigend wordt: dit kan echter niet gefchieden, ten zy wy te gelyk Gods Majefteit, Heiligheid en Barmhartigheid behoorlyk erkennen, en hem fteeds de belofte onzer getrouwheid en gehoorzaamheid hernieuwen e.z.v. g. Daar iu deeze verborgenheid liet tastbaarfte voorbeeld der D 3. goddelyke  42. Franciscüs Oberthür. goddelyke Goedertierenheid en menfchenliefde voor oogen (egt, zoo is het voor ons de dringendfte beweeggrond om hem op alle mogelyke wyzen te verëeren, hem met eene kinderlyke liefde en vertrouwen aan te roepen, hem te danken ea eindelyk na ons krank vermogen aan onzen mede-mensch te doen, 't geen God aan ons beweezen heeft. Een andere en gewigtiger grond, waarom het heilig Sacrament van Christus vleesch en bloed onder de hoofdzakelyke /lukken van der Christenen 'openbaaren godsdienst behoort, beftaat daarin, dat het eene waare offerhande is. Dit denkbeeld wordt door de Heer Oberthür bladz. 12I. Op de volgende wyze gefehetst. „ Eene offerhande is eene daad, waar door men eene laak uit een godsdienflig oogmerk aan 't Opperwezen opdraagt ; met eene gedeeltelyke, zoo niet volkomene vernietiging van het opgedragene." „ Doch, zoo men de offerhande op eene andere wyze wil fcefchouweh, namenlyk in zoo verre de meening en 't oogmerk betreft van die geenen, die dezelve opdraagen, dan zal men bevinden, dat het epne zinnebeeldige daad is, waar door meu met de Godsdienftige opdraging en vernietiging der opgedragene zaak Gods Opper -Majefteit, zyne volftrekfte heerfchasppy over 't gefchapene erkent — eene daad waar door men trag't de om onze zonden verdiende frraffen af te wcriden; ons rret Gcd te verzoenen; zyne vriendfchap te hernieuwen; ons daar van door eene naamvkeurige opvolging zyner geboden even als door een verbond met hem gefiooten-, te verzekeren en met onzen everimensch als' bond en deelgenoot der offerhande onder Gods befcherming en borgtogt vreede en vriendfchap te hebben." „ Wanneer men nu overweegt, dat in de dagelykfche en onbloedige offerhande des nieuwen verbonds, niet zoo zeer eene nieuwe verrichting gefchied, dan wel eene agtervolging' eu herhaling van 't geen voormaals op 't zoenhoud des kruisfes is verricht; zoo moet men of ontkennen, dat dit" eene offerhande was of men moet die benaaming ook aan *t Heilig Avondmaal of altaar geheimenisfe toekennen. Ea zoo sien de ofièrhaude ja deu tweede hier voorgeftelden zia neemt  schets van Gods Kerk. 4; neemt, 2oo is dit nog baarblykelyker. „ De Propheet Malachias in 't eerfte Hoofddeel v. II. fpreekt duidelyk van eene offerhande des Nieuwen Verbonds. Hier by komt nog, dat by féfaias in 't ze3 en zestigfte hoofdftuk van een nieuw Priesterdom gefprooken wordt; dat de Heiland een Priester wordt genaamd na de wyze van Melchifedech, dat Paulus Hebr. 13. van een altaar der' Christenen fbréekt en Cor. 10. vergelyking maakt tusfehaa de offerhande en orTerfpyze der Christenen met die der joo~ den en heidenen." „ Ts nu 't H. Avondmaal of H. Sacrament des altaars,eene offerhande in het nieuw verbond, dan is 't zeer klaar, dat het een vocrtreffelyk middel is tot bevordering van e?neti waaren en inwendigen Godsdienst en tot verfterking der liefde tot God en onzen medemensen." „ Dus kunnen deeze uitwerkingen in haar volle kragt niet te weege gebragt worden by die geenen die zonder deelneming aan de dadelyke nuniging der H. ofTerfpyze, deeza daad alleen door 't geloof en geestelyker wyze verrichten." „ Andere voorbeelden die uit deeze godsdienst verrichting Yoortvloeijen, zyn, dat ra de daar toe beftemde vergadering 't volk ouder zich en met zynen herder vereenigd is; dat het door heilige gezangen gefticht wordt; dat het onderwys in de leerfmkken en plichten van den godsdienst, docr de predikers met de meefte toepasfelykheid en vrucht kan worden gedaan en eindelyk dat er geen gefchikter tyd tot aankweeking der Christelyke milddadigheid en mededeelzaamheid is, dan als deeze dienstplechtigheden verricht weden." De Heer Oberthür fchetst ons dan de Kerk af zoo als de heilige bladeren haar vertoonen, namenlyk als een fchool, Waar in de onfeilbaare en bekwaamde middelen, zyn tot aankweeking van den waaren godsdienst en uitbreiding der onderlinge menfchenliefde; met een woord, waar in God 't allermeest op aarde verheerlykt en 't wezenlyk heil van "t menfchelyk geflacht op de bekwaamfte wyze kan bevorderd worden. Dit werk, waar van wy hier de roerkwaardigfte pasfa-  44- Franciscus Oberthür. schets van Gods Kmttr* gien hebben medegedeeld, levert ons fraaije cn treffelyke ge» «lachten op wegens de waare oogmeiken , die God ten allen tyde met zyne Kerk heeft voorgehad, en mag over zulks vry gerangfchikt worden onder de nuttigde voortbrengzelen van onzen r\d en zal zeker den byval die Duitschland aan "s Mans fchriften geeft vergrooten. Zyne arbeidzaamheid was er reeds bekend als voornamenlyk de hand geleend hebbende» Ban de uitgaave van: Opera omnia Janctorum Patrum Latinorum tot het IX. deel; ingefiooten zynde het VIII. en IX. deel meer bekend onder den tytel S. Hilarii, Pictavorum Episcopi, opera omnia in den jaare 1785. uitgekomen , hebbende Z. E. zyn groot aandeel, dat hy in de gezegde nitgaave hadt verder overgelaaten, aan P. Andreas Schmidt, Ook heeft Hy in den jaare 1786. een inrreiTant werk geleverd, getyreld: Encyclapaedia et Methodolugia theologica. Pars i, Welk laatfte werk zelfs de goedkeuring erlangt der zoo Critifche , aangaande de Catholyke Godgeleerdheid gefchreevene; jl.'gemeisie Deutfche Bibüothek zie aanhang zu dem drey vnd funfzigften bis feeks und achtzigflen bande der *dlg&> Kieine £)eutfche Bib Hot hek. Bladz. 220. Ce tfbodzaakhkhcid eener verlichtir.g in den Roomsch - Ca* tholyken Godsdienst in onze dagen en het onrede/vè gedrag van deszelfs beflryderen aangetoond door I. T. Z/sïïn e r ,gevolgd naar het Hoogduit sch. Te Amfterdam bf J. de Jongh. 1792, "NT . J_ ^* ists is er bedriegelyker, dan de tltul van dit werk \ In plaats van de noodzaakelykheid eener verlichting in dea Koomsch-Catholyken Godsdienst, zoo als men opgeeft, ta beweeren, ziet men niet oniuidelyk dat het eigenlyk oogmerk des Schryvers is geweest, om de noodzaakelykheii (ever vernietiging van den Roomsch - Cathulyken Godsdienst diiar te fieilea. Ea in plaats van het onredelyk gedrag van  J. T. ZaüNER , over DEN R. C. GODSDIENST. 4ff, Van deszelfs beflryderen aan te tonnen, geeft de Schryver Zich alle moeiten om dit onredelyk gedrag voor te ftaan en aan te pryzen. Eenige trekken uit- den inhoud van 't werk bygebragt, zullen onze lezers in ftaat nellen om er over te kunnen oordeelen. De waarheid heeft dit voorrecht, dat zy in een behoorlvk daglicht geplaatst, haare vyanden befchaamt en van alle tegeufpraak ontwapent; daarom gebruiken deezen doorgaands de list, om haar in een verkeerd licht te plaatzen. Diergelyke handelwyzen doet de Heer Zauïir volledig kennen want de Schryver fielt den Roomsen - Catholyken Godsdienst reeds aanvangkelyk buiten 't waare oogpunt zyner befchouwing. Daarom brengt hy in de plaats eener voorreden by een uittrekzel uit eenen brief van Erasmus aan Paulus Vbltzitis, waar in die geleerde Rotterdammer de gebreken van bizondere lieden gifpt, die iu 't derven van eenige ipyzen hunne godsdienfligheid fteljen , „ daar 't by die zelfde He„ den (zoo als Erasmus zich uitdrukt) voor geen ondeugd t, gehouden wordt, eens anders goeden naam door hgens „ aan te tasten." Dus ziet men dat de Heer Zauner. die gebreken, welken Erasmus op rekening van zommige lieden ftelt, gebreken, die alle waare en deugdzame RoomschCatholyken beneffens de gantfche Kerk afkeuren, aan zyne lezeren als de leering, de belydenis of 't wezen van den Roomsch-Chatolyken godsdienst voordraagt. In hoe verre nu zodanige handelwyze met de goede trouw zy over een te brengen, laaten wy onzen lezeren beflisfen. Zeker is 't, dat, de Heer Zauner 't bederf der zeden voor den godsdienst Zeiven.neemt en in verre na zoo edelmoedig niet handelt noch ook zoo naauwkeurig redent als de geleerde Hu go De Groot, die in zyn laafte antwoord aan den Predikant A. Rivet bladz. 28. aldus fchreef:' „ God liet wel toe, dat te Romen en elders de zeden bedorven vierden; maar door Gods beftiering wierdt daar nooit de leere bedorven, die tegen deze kwaade zeden zelfs ftrydig is. VVyders vindt men vóór 't werk geplaatst, een voorbericht 9a» den Nederlandfchen Uitgever. Deeze zegt by deii aanvang van dit voorbericht: „ Dat er ia de oeffening van D. 5. „ dea  4(5. j. T. Zauner. 5, den godsdienst misbruiken en gebreken ingefloopen zyiij 9, die, of noodzakelyke gevolgen van derzelver inrichtingsn j, waaren, of, by verloop van tyd uit verfchiilende oogs, merken daar by gekoomen zyn, zal niemand lochenen." De uitgever zou met vry meer naauwkeurigheid hebben mogen zeggen, dat die misbruiken noodzakelyke gevolgen zyn eener verwaarloosde onderwyzing in de behcorlyke oeffening yan den godsdienst. „ Wanneer nu, ( vervolgt de uitgever) aan menfehen dia In verkeerde begrippen omtrent zulk een gewichtig ftuk „ als den godsdienst is, verkeeren,, en daar door van het j, waare oogmerk hunner beftemming verwyderd zyn, de „ middelen aan de hand gegeven worden waar door zy van hunne dwaalingen overtuigd en tot betere en voor hun „ welzyn gefchiktere denkbeelden gebragt knnnén worden, „ zo wordt aan hun eenen wezentlyken dienst gedaan." Dit is in 't afgetrokkene waar, maar in de toepasfing zeer verkeerd: immers hoe kan de uitgever met eenige reden zeggen: „ men leeze dit werkjen en men zal rasch gewaar worden dat de verlichting dit ten oogmerk heeft," daar men in 't gantfche werk geen ander doeleinde gewaar wordt, dan om aHe gronden, van den Roomsch - Catholyken godsdienst en 't onbetwistbaar gezag onder den dekmantel eener Zogenaamde verlichting te floopen. Wy voor ons hebben by 't doorbladeren van dit werkjen geene verlichting kunnen gewaar worden. Trouwens wy willen der waarheid hulde doen en gaerne erkennen, dat er hier en daar in 't werkjen ( zelfs ook in 't voorbericht van den Nederduitfchen uitgever ) uitdrukkingen voorkomen , die eenige opmerking verdienen, dan die te wenfchen waaren, dat op 't werk zelfs van den Heer Zauner ontoepasfelyk waren! Dus fpreekt zynen Nederduitfchen uitgever ,. Men kan niet ontkennen, dat er lieden opgeftaan }, zyn, die het woord verlichting misbruikten, en onder die „ benaaming eerie verderffelyke leere voorgedraagen hebben; „ lieden, die onder den naam van verlichting niet alleen da „ Goddelyke Openbaaring aangetast, maar zelfs zoo verre rt gegaan zyn, dat zy den natuurlyken godsdienst als dea „ eanigea  over den R. C. Godsdienst, 47. „ eenigen waaren hebben willen invoeren. ■— Deeze zoo „ fchadeJyke leer/tellingen onder den naam van verlichting )y voorgedragen gaven den vyanden der zeiver het zwaard ia „ de hand, om de verlichting by weinig doordenkende lie„ den niet alleen verdacht, maar ook gehaat te maken. Zjr „ gaven daar toe uktrekzels uit de God en mensch onteer , „ rendfte gefchriften, fielden die op naam der verlichting „ en maakten daar uit gevolgtrekkingen, dat de verlichting „ niet anders ten oogmerk had als het waare Christendom „ van de aarde te verdelgen en eene ongebondene vryden„ kery daar voor in te voeren , zoo dat de onkundige moest ,, uitroepen God bewaare ons voor verlichting maar hoe on„ eerlyk en vuilaardig is niet zulk een beflaan! bewyst het „ wanneer het woord verlichting door eenige buitenfpooriga „ wj'shoofden tot uitbreiding van hunne philofophifche gril„ len misbruikt wordt, dat daarom de verlichting zelv* „ daar van de oorfaak is? neen zeker! even zoo min als „ het aan den Godsdienst kan geweeten worden, dat er on. „ der deszelfs heilig fchild, fehanddaden gepleegd, menfehen vermoord en ftaaten onder het juk der overheerfching ge„ bragt zyn geworden." Zulke uitdrukkingen hebben in ibortgelyke gefchriften als van den Heer Zauner. doorgaands maar al te veel uitwerking op min ervaarne lezers; deze krygen daar door eene vooringenoomenheid voor den Schryver, die echter 'alleen dier. gelyke periodes als eene bedekte battery opwerpt, om des te veiliger op de grondwaarheden van den Godsdienst los ta branden en alle godsdienftige denkbeelden in den geest zyner lezers te vernielen. Om hier in des te beter te flagen, draagt de Nederduitfche uitgever den Schryver van dit werk aan zyne lezers voor, als een 'Roomsch-Catholyken Christen. Doch eenige ophelderingen van deszelfs zakelyken inhoud zullen ons ras overtuigen, dat er ouder dit fchaapen-vagt, eeneu grypenden Wolf fchuilt. ? In 't eerfte Hoofddeel, wordt over 't begrip en waardjr der verlichting gehandeld. daar bladz. 1. en 2. onderzoekt de Heer Zauner, wat men door 't woord verlichting te verftaan hebbe; volgens zyne gedachten is dit niet anders els  4*. J. T. Zauner. als „ een mensch van zyne beftemming, rechte en zoo veel „ mogelyk, duidelyke begrippen mede te deelen." men ziet duidelyk dat er in die bepaaling eene ftilzwygende befchuldiging tegen de Roomsch - Catholyke kerk wordt ingebragt, als of men alleen in die kerk den mensch van zyne beftemming geene rechte noch duidelyke begrippen mededeelde; daar 't nogthands zeker is, dat alle onze Roomsch-Catholyke lezers, die in den fchcot dier kerke behoorlyke zyn enderwezen , in de eerfte grondwaarheden van hunnen Godsdienst de rechte en duidelyke begrippen hunner beftemming hebben leeren kennen. In de allereerfte vraagen van hunnen Catechismus leert men immers aldus: Waar toe is de mensch gefchaapen? Om God te kennen, te beminnen en te dienen in dit leven, ten einde hem hier namaals te genieten en te aanfehouwen in het eeuwig leven. Zie daar hoe de mensch van zyne allervroegfte jeugd af in de RoomschCatholyke Kerk wordt opgeleid tot de kennis van zyn eerfte beginsel en laafte einde. En zal dan de Heer Zauner na dit al, nog de noodzakelykheid van zulk eene verlichting in den Roomsch- Ca tholyken Godsdienst durven vast ftellen, om dat in die kerk (zoo als hy onwetenden of onoplettenden zoekt diets te maaken) geene rechte en duidelyke begrippen van 's menfehen beftemming worden medegedeeld. Doch laat ons zien, hoe de Heer Zauner zyne lezers verder wil verlichten. „ Wie alzoo ( zegt hy ) de edele daad, zynen mede„ mensch te verlichten op zich wil neemen, die moet hem „ voor eerst van dwaalingen en vooröordeelen trachten te „ bevryden: en ten tweeden zyne donkere en verwarde begrippen klaar en duidelyk trachten te maaken." De Heer Zauner moest om die edele daad na behooren op zich te neemen eerst zynen lezers de grondwaarheden van den godsdienst zoo als die wezeulyk zyn voorhouden, dit is den eenigen weg om zynen medemensch te verlichten en van dwaalingen en vooröordeelen te bevryden. Men kan geene dwaalingen en vooröordeelen tegengaan, zonder alvoorens de waarheid te kennen of te leeren kennen. Dit is den eerften plicht; die deezen verzuimen, zullen onder fchyn van dwaalingen en vooroordelen te beftryden, door hunne  over den R. G Godsdienst. 4? Iranne verwarring de gevaarlykfte vooröordeelen tegen da grondwaarheden van den godsdienst zeiven inboezemen. Dit lot hebben veele foortgelyke fchriften, als dat van den Heer Zauner waar in flechts verwarring, dwaalgronden, maar geene verlichting te vinden is. In het tweede hoofdftuk handelt de Heer Zauner över de noodzakelykheid eener godsdienstige verlichting in onze dagen, en beweert bladz. 6. en 7. dat de godsdienst plechtigheden door de kerk ingefteld tot de mogelykfte misbruiken ontaart zyn, en daarom behoorden afgefchaft te worden. Het was voor 't minst de taak geweest van den Heer Zauner om hier in eenige bizonderheden te treeden; om voor al die misbruiken aan zyne lezers te doen kennen en cm alzo volgens zyne eige grondftelling zyne medemenfchen van dwaalingen en vooröordeelen te bevryden; maar in plaats van dien laat hy zyne lezers donkere en verwarde begrippen van 't geen hy bedoelt.. Is dit eene verlichting. ? Hoe is 't te vergeeven in een man, gelyk de Heer Zauner, die bladz. 10. met zoo veele woorden zegt: „ dat het zoo ligt mogelyk is, dat men in verfcheide zaaken mistast, „ het wezenlyke van het toevallige niet genoeg onderfcheid „ en met de fchors om zoo te fpreken, ook eens den kern verwerpt." Zou echter dit laafle niet wel 't eigenlyke doelwit zyu van den Heer Zauner? Men twyffeleer niet aan. De ganiche inhoud van zyn anderzints niets beduidend werfe is er vol van. By voorraad zullen wy den lezeren nog twee plaatfen uit het zelfde hoofddeel bybrengen: bladz. 8. „ Be- reids heeft een groot gedeelte der denkende belyderen van a, den Catholyken Godsdienst hier mede ( nameniyk met eene „ reformatie in het uitwendige van den Catholyken Godsdienst) eenen aanvang gemaakt: die verandering fchyutal„ iernaast de vrugt van de meer toenemende philofophifch en gefchiedkundige kennis te zyn." onderzoekt men nu. welke die philofophifche kennis is, en waar door men die bekomen heeft, zoo vindt men er op bladz. 9. deeze oplosfmg vau, door „ 't lezen van Franfche werken." En wat voordeel en verlichting hadden de lezers daar door bekomen? „ Zy waaren daar door niet alleen tot andere begrippen „ omtrent de uitwendige godsdienst gebruiken gekoomen, maai*  ga J. T. Z&vmt „ maar hadden ook door de vrymoedige en geestige voor* s, fielten van derzelver Schryveren aanleiding gekreegen, om „de heerfchende kerk - gebruiken, in een belachelyk licht te befchouwen: Voltaire was de lieveling der groote wao j, reld geworden, en het was noodzaakelyk, hem geleezea ?, te hebben, zo men in groote gezelfchappen uitmunten ea „ de rol van eenen fierken geest wilde fpeelen." Het is dan die philofvphifche kennis waar door men de kerkgebruiken in een belachelyk licht befchcuwt. waar door men de rot van eenen fierken geest fpeelt, welker kennis de vrucht moet opleveren van die verlichting, die de Heer Zauner beoogt. Zy die de openlyke befpotters der kerkgebruiken Zyn, Zy, die de rol van fterke geesten fpeelen die zonder God, aonder Godsdienst, zonder grondbeginfelen leven; die in dd gruwelykfie euveldaaden en zuiverfte deugden geen ander onderfcheid, dan de enkele benaaming ftéllen; die de wroeging van hun geweten voor een overblyflel van gemeene vooröordeelen neemen; die de famenleving fiechts als eea fcyeenraapfel van 't geval befchouwen; die geene banden der maatfchappy, hoe heilig ook, eerbiedigen.; die geen gezag, hoe wettig ook, anders als eene overweldiging op 's menfchen vryheid befchouwen; deezen hebben eenen aanvang gemaakt met die hervorming, die de Heer Zauner in onze dagen , in den Roomsch- Catholyken godsdienst zoo noodzaakelyè oordeelt! Doch welke vruchten deeze lie¬ den hier in hebben vcortgebragt zal men het best kunnen cpmaaken uit het geen de Heer Zauner bladz. 16. en 17» zelfs getuigt: „ Dit ging (zegt hy) by zommigen zoo ven ,, dat naar maate zy den openbaaren godsdienst befpotteden, „ of in een belachelyk licht voorftellen konden zy zich meer , verlicht rekenden: zy fcheenen alleen de kerken te bezoe„ ken, om voor hunne geestigheden nienwe fiof te vinden. 3, even als kleine kinderen een vlindertje vervolgen, zoch_ „ ten zy ook alles op, om zich met deeze of geene kerk„ gebruiken, die na hunnen zin overtollig waaren , te „ vermaaken; het getal (NB.) deezer fchadélyke bedil* , Iers was ruim zoo groot, als dat der verlichters, en daar ', zy zich evenwel daar voor hielden, en ook begeerden vaa !, het volk daar voor gehouden te worden, is het geea woiufcr  over dem 1. C. Godsdienst. gr, „ wonder, dat de verlichting zelve by kortzichtigen ver„ dacht gemaakt en befchouwd wierdt als een middel waar „ door het Christendom omver geworpen en het naturalfs. 3, mus m de plaats gebragt werd." Zie daar een taffereel *t geen de Heer Zauner ons zelfs afmaalt van die zoge* naamde Hervormers, op welkers voorbeeld, hy zich bladz. 8. beroepe. Ook is hy er ver af om in die haatelyke wezen* de befpotting van den openbaaren Godsdienst te berispen J hy laat in zyn gantfche werk geen de minfte trek van verontwaardiging tegen zulk een wangedrag blyken; het eenig» dat hy in hen afkeurt, is, dat zy de (zogenaamde) ver» lichting by kortzichtigen verdacht maaken; daar uit ziet men, dat de Heer Zauner zich alleen toelegt, om door fchoonfchynende redenen den kortzichtigen leezers het vergiftig middel toetedienen waar door het Christendim omver geworpen en het naturalismus in de plaats gebragt wordt. Om hier toe te geraaken vordert de Heer Zauner trapsgewyze. Eerst begint hy met de vernietiging van eeniga Godsdienst oefeningen; zoo als 't 3. Hoofdfluk bladz. 12. *c gaan ter bedevaart en 't prevelen Q zoo als hy 't noemt) eens rozenkrans en komt eindelyk tot de vernietiging van broederschappen en kloofters bladz. 18., 19. en 20. Hy keurt ook niets &{ in de zogenaamde reformen van den overledenen Keizer Jofephus II. dan alleen, dat zy met te veel geweld en t9 weinig list waaren ingericht. In het vierde Hoofd /luk vervolgt de Heer Zauner zyn» fchoonfchynende redenen en na veele misbruiken, die algemeen genoeg bekend zyn en in de daad eenige verbetering mogten ondergaan, meent hy zytie kortzichtige lezers te kunnen overreden dat het wywater niet alleen, maar het teken des H.Kruisfes, als iets onverfchilligs kon weggelaaten worden dit teken 't geen volgens getuigenis van den Heer Gave en Budef e beroemde Proteftariten in de aliervroegfle eeuwen van 't Christendom in gebruik was,1 't geen zoo oud is ais da Apoftolifche geloofsbelydenis; dit tekea onzer verlosfmg, 't geen vergezeld gaat met eene belydenis en aanroeping van d© allerheiligtre Drieèenheid! dit teken, zoo eerwaerdig ora zyne oudheid, zoo gefchikt, om in ons fleeds de gedachtenis te verlevendigen van 's Heilands zoenoffer en om de fixscmscii  ja, J. T. Zaunbr, Roomsch-Catholyken by uitmuntenheid te onderffcheiden vtnj hen, wien de leering van een' gekruisten God tot eene ergernis of dwaasheid ftrekt, zal eene ergernis of dwaasheid zyn voor onzen Schryver? voor hem, die zich Roomsch-Catholyk durft noemen? Doch de Heer Zauner doet alreeds zien, dat hy geen belyder maar een heimelyke vyand van dien Godsdienst is, en er 't wezen zóódanig van verdelgd wil hebben, dat er na zyn reform - plan geen teken meer van moet overblyven. Heel anders dagt de geleerde Hu go Dg Groot van 't teken des H. Kruisfes in Appendice ad Anti. christum pag: 134. wiens woorden wy letterlyk zullen by. brengen; dat de Heer Zauner die woorden leeze en bloo ze. Zoo fprcckt dit pronkjuweel der geleerden! „ In veele werken zich met het kruis te tekenen, op da£ deeze gedachtenis in ons niet vergaa, is een gebruik dat van de eerfte tyden is voor gekomen, daar Tertulianus van vermaant de Corona en na hem ontallyke anderen. Dit kan geen merkteken van het Beest wezen. Want de Paus heefc deeze gewoonte niet ingevoerd, noch het is niet alleen eigen aan die onder des Pausfen gebied Haan. Want de Grieken en veelen onder de Proteftanten gebruiken het zelfde teken." De Heer Zauner loopt dus groot gevaar, dat iemand die zich der moeite geefi, om zyne verhandelingen te wederleggen, op hem toepasfe 't geen Hy .met betrekking tot anderen zegt op bladz. 27. „ Hy die dit uit onwetenheid doet, is wel geen bedrieger, maar waarom vermeet hy zich als leeraar des volks op te treeden, als hy zelf niet beter ©nderricht is? hy blyft daarom voor de vooroordeelingen en dwaalingen met welke hy het volk aanfteekt, niet minder verantwoordelyk." Hier op ïaart de Heer Zauner hevig uit tegen de luiheid, trotschheid en baatzugt der kerkelyken bladz. 30., 31., 32., 33. en 34. Maar daar in doet de Heer Zauner zien dat hy wat kort van geheugen is; immers hadt hy bladz. 27. gezegd: „ Het waare ook te wenfehen geweest, dat zelfs „ die mannen, die zich op de verlichting toelagen en hier ,, toe behoorlyke talenten hadden, in hunne gefchriften en „ gefprekken, de kerkelyke perfoonen wat meer gefpaard m haüden." Weinig voordeel kunnen de lezers dan uit het werkjen  •ver öen R. C. godsdienst, fj. werkje van den Heer Zauner trekken, wanneer da Schryver zoo min,:zyne eigen grondbeginzelen, als die van den godsdienst in 't oog houdt; maar zonder grondbeginzelen fteeds de loftelyklte plechtigheden en fchreeuwendfte misbruiken met elkander vermengen den, minder yvert om zyne lezers te verlichten, dan wel om 't wezen van den godsdienst zelve te vernietigen. Ook doet de Heer Zauner op bladz. 35. en 36". 0. vertuigelyk zien, dat zyne zogenaamde verlichting hoofdzakelyk is ingericht, om waare 't mogelyk 't noodwendig gezag van Gods Kerk by voorraad te ondermynen; wanneer hy zyn vierde hoofddeel dus befluit: ,., Kortom! wanneer „ de verlichting zich over alle clasfen des volks verbreidde, „ kon zelfs het zoo diep ingewortelde en met de ftaatsge„ fteldheid zo fyn doorweven gebouw der hirarchie (kerkre„ gering) hier door ook wel eene gevoelige fchok bekoomcn." Zie hier dan 't oogmerk van den Heer Zauner. Men weet dat de kerkregering berust op de Godfpraak des Heilands by Matth. 16. toen de Heiland aan Petrus zeide: Gy zyt Petrus en op deezen fieen zal ik myne Kerk bou~ bouwen, en by Johan. 21. alwaar de Heiland by herhaaling en met nadruk aan deezen Apostel zeide: Hoedt myne Lammeren weidt myne Schaapsn. Het is dus zeker by allen die de openbaring eerbiedigen , dat alle gelovigen, die tot den Schaap/lal van Jezus Christus behooren, aan de opperbefiiering van Petrus en zyne opvolgeren zyn toebetrouwd en de ftemme dezer opperherderen moeten hooren. Deeze Opperhoofdigheid is volgens getuigenis van den H uiugustimis, altyd erkend (*) in de Bisfchoppen van Romen als opvolgers van Petrus. De H. Ire-n^eus die in de tweede eeuw heeft geleefd ; noemt de Roomfche Kerk de grootJle en de oudfle 3 met dewelke als dt Hoofd-of Moe- _<*) In Romana Ecclefta femper slpostollen Èatliedrte Élguhfe principatum S. Augustin: Epist. 42. ed G.'or. kerk.-bib. i deel, no. 3, E.  54- J. T. Zauner. Moeder - Kerk alle andere Kerken noodwendig moeten avereen komen. (*) Ook zegt de H, Hierom mus, fpreekende van den Apostel Petrus: één onder de Apostelen Kierdt er tot hoofd verkooren, om daar door de gelegenheid tot fcheuring te benoemen. (t) Het is dan deeze kerkregering, die door de Godfpraaken gevestigd, door d» zuivere oudheid geëerbiedigd en ten allen tyden als 't behoedmiddel tegen de fcheuring is befchouwd geworden , waar aan dé Heer Zauner in navolging van alle fcheurmakerg en zogenaamde hervormers door zyne voorgewende verlichting een gevoelige fchok meent toe te brengen. Ex ungue Itonem. Ook komt het ons voor, dat de Heer Zauner onder eene algemeene wartaal niet alleen geene de minfte wezenlyke verlichting aanbrengt, maar zomtyds afwykt van die deftigheid, die althans in een voordragt van Godsdienftige zaaken vereiseht wordt. Een voorbeeld van dien aart hebben wy onder anderen aangetroffen op bladz. 35. alwaar hy zegt: ,, Myne ziel gruwt neg van het geen ik eens „ van zulk een Geestelykcn Ariftocraat las." Deeze Geesttelyke Arifocraat zou zich volgens den Heer Zauner. wel eer aldus hebben uitgedrukt: „ Waare Lutherus „ nog dertig jaareu weggcbleevcn, wy Geestelyken zouden „ het als dan zo verre gebragt hebben, dat de Boeren „ hooi en flroo gevreeten en zy zeiven ons Geeftelyken „ de gebraden kapoenen gebragt zouden hebben." Soortgelykc vcrtelzels doen geen eer aan dé pen van den Heer Zauner: Want (om ons van des Schryyers eigene woorden te bedienen) '„ in dezelve heerscht juist dien toon, ., die een Schryver moet verkiezen, wanneer hy onder (*) Max:mam et antlquifjlmam , ad quam necejfe efls vmnem convenire Ecclefam." J. IrenjEUS lik. 3. adv. her es. c 3. fJ ) Unus eligitur , Ut capite confituto, fclismatis tok latur occaflo" Hieronimus adverfus fovinismum.  over den R. C. Godsdie.ms*. gs. v een onbefchaafd en redenloos gemeen lezers wil vinden : „ hunne fpraak (namcalyk der vyanden van zyne zogenaam. „ de veuldGhomg in wien hy zyne eigen fouten hekelt) is „ zo plat en laag, dat wanneer een fchoenmakers of we„ vers knegt hunne weekbladen (of lie.er boekje van den „ Heer Z a p ii e r ) lcesr, het hem voorkomt als of hy zyn „ mecfter hoert fpreeken. Omtrent naauwkeurighëid in doa., ken eu uitdrukkingen bekommeren zy zich niet, maar „ fmceren alles, wat hunne verhitte verbeelding of opfty„ gende gal hen ingeeft, zonder fmaak of fchikking over het „ papier heen: en wat wonder dcrhalven, dat zy dus in -7, ftaat zyn om eenige drukperfen geduurig werk te geven? ,, zy weten, dat de grootfte hoop in zulke fehiiften, waax „ 'm het meeste gefchimpt wordt het grootst vermaak fchept „ en dat pasquilleii, fchoon zy zich noch door fchrander„ heid, noch door omkleeding aan beveelen. evenwel niet „ ongeleezen blyven: zy maaken zich om hun oogmerk te „ bereiken, de ervaaring ten uutten, dat hoe meer per„ fonaliteiten en lasteringen er in een pasquil zyn, hos „ driftiger het gelezen wordt; waarom zy ook niet verzui„ men hunne producten daar wel mede te lardeeren: hzt „ fchimpen en lasteren zyn de cenigo hulpmiddelen, waar M door zy de nieuwsgierigheid hunner leezeren 'zoeken gaan„ de te houden" ( bladz. 39. en 40. ) Zie daar eene volmaakte fchildery der fchryfwyzc van den Heer Zauner uit zyne eigene woorden afgemaald! Ook zullen oprnerkzaame lezers in 't doorlezen van 's mans werkje bevinden, dat Hy geftadig vervalt in die fouten, die hy anderen zoekt aan te wryven. - Niet te min: Er is geen bock, zegt hot oud fprcekwoord, hoe flecht cok, of er is nog wel iets goeds in te vinden; even zoo is *t met het werkje van den Heer Zauner gelegen; daar om zullen wy onzen lezers er tot een voorbeeld van bybrengen het volgende. Bladz. 44. zegt onze Schryver; „ tusfehen waare en valfche verlichting is ecu verbazend „groot onderfcheid; maar is het redelyk , is het oprecht „ gehandeld, wanneer men over dit onderfcheid geheel heen „ flapt?" (zekerlyk niet en daarom handelen wy ten aan£ 2. ziet  56. j. T. Zauner zien vaa het publiek zoo redelyk en oprecht dat wy de va/sche verlichting die de Heer Zauner voorftaat, vaa do waare verlichting onderfcheiden , en beminnen de laastgenoemde zoo zeer, als wy de eerfte haaten en diensvolgens zal men ook eenigermaaten toeftemmen , 't geen onze Schryver daar op laat volgen.) „Men befchuldigt (zegt hy-) „ de verlichting, dat zy ten oogmerk heeft het waare „ Christendom van de aarde te verdelgen en daar voor „ een ongebonden vrydenkery in te voeren: en waar uit „ ontftaat deeze befchuldiging; veel al daar uit, dat er „ vrydenkers gevonden worden, die Biet alleen zeiven aan „ geene openbaaring gelooven, maar ook onbefchaamd ge„ noeg zyn, om do invoering van den natuurlyken gods„ dienst als de eenige waare met alle magt door te zetten: „ dc onwerenheid en boosaardigheid is hier door tot dat „ uiterfte gekoomen, dat zy de waare verlichting die tot „ wegneming der misbruiken en wanbegrippen in den godsj, dienst is ingericht, bsfchuldigen, ten oogmerke te heb„ ben, den godsdienst geheel te verbannen, en de menfehen „ tot naturalisten te maaken: maar wat bewyst dat ? waar„ lyk niet anders, als dat de vya'nden der openbaariug en „ de vrienden van 's volks domheid over het oogmerk der „ verlichting genoegzaam eenftemmig denken: en wie ,, kan het de verlichting zelve wyten wanneer haar naam „ door eenige buitenfpoorige wyshoofden misbruikt wordt, „ tot uitbreiding van hunne philofophifche grillen? voorzeker „ even zoo weinig, als het aan den godsdienst kan gewee„ ten worden, wanneer onder deszelfs heilig fchild fchanddaaden uitgeoefend, menfehen vermoord en ftaaten onder „ het juk der overheerfching gebragt worden: genoomen, „ dat in onzen tyd de neiging tot vrygeestery en ongeloof „ fterker dan ooit geworden is: genoomen, dat een groot „ gedeelte der geleerden er mede befmet zyn, zo bewyst ,, zulks evenwel nog niet, dat dit de fchuld der verlich„ ting is." Zeer zeker is het de fchuld van zodanige ver* lichting, als de Heer Zauner voorfpreekt, die de waarheden en 't gezag van Gcds Kerk verwerpt, die gefchoeid ©F  over. den R. C. Godsdienst. 57, •p dan leest der flerke geesten wel ras de vrees des Aller- hoogften verbant, om aan de ongeregeld/te begeerlykheden den vryen teugel te geven; met een woord :het is de fchuld dier verlichting waar voor de H. Geest ons door den mond des Apostels zoo nadrukkelyk waarfchouwt: ziet toe dat u niemand misleide door waereldfche wysheid tn ydel beirog. Kolosf. 2. v. 8. Allerwegen ontdekt men looze Hellingen, ongegronde en valfche redeneringen in 't werkje van den Heer Zauner die onoplettende lezers zich ligtelyk zouden eigen maakeninzonderheid daar onze Schryver zich heeft toegelegd om zodanige valschheden geduurig met eenige op zich zeiven anderfints onbetwistbaare waarheden te vermengen en te vernisfen, zoo als 't vervolg dezer evengemelde plaats doet zien. „ De vyanden (zegt hy) derzelver (verlichting-)xaU „ len immers niet toegeven dat hunne gevoelens een nog „ veel erger kwaad, het Atheïsmus naamlyk, met zich „ voert? Want in die landen, waar het blinde geloof en de „ bigottery heerfchen; by voorbeeld in iTALiëN en Spanje, „ daar vindt men ook de meefte Atheïsten; ( hier moeten „ de lezers om Engeland of Vrankryk niet denken) waar „ toe dient dan eene bepaalde gevangengeeving zyns ver„ ftands als men aan alle kwaade beweegingen zyns harten „ den vryën teugel laat? [zulk eene onbepaalde gevangen geeving zyns verftands vordert de Roomsch Cathohk» kerk met , zy wil zelfs niet, dat men blindelings zal ge gelooven. ] „ Waar toe dient het Geloof aan Christus als „ men onchristelyk leeft en de voorfchriften des Erangeliüms „ met voeten treedt." [deeze vraag hadt de Heer Zauner eigenlyk zoo wel zich zeiven als de ouwerwetfche Calvinisten moeten doen: de Roomsch-Cahtolyken in 't algemeen houden 't daar voor dat het geloof (zoo als de Apostel Jacobus zegt ) zonder de werken dood is. ] „ Is het niet „ beeter (vraagt vervolgens de Heer Zauner) minder te gelooven en rechtfehaapen te handelen?" [maar handelt iemand rechtfehapen wanneer hy of door moetwillige domhesd of onverzettelyke trotschheid niet gelooft- >t geen hy E 3- verplicht  5?. •■ j*. T. Zauner verplicht is te gelooven. Het Woord Gods zegt van zulk eet* engeloovigen, dat hy in 't binnenfte van zyne ziel niet rechtfchapen is. Uabacuk 2. v. 4. ] Er is geen plaats in 't werk van den Heer Zauner. hoe fchoonfchynende ook, die van naby befchouwd niet haar fchynbaare waarde verliest ; van dien aart is de volgends die men op bladz. 46. ontmoet: „ Waarom zou doch het Christendom tevens met de ver„ lichting niet bcfuaan kunnen? welk eene lastering! even „ als of tot deszelfs belyderen alleenlyk domkoppen en ver„ ftandeloozc fchepzcls vercischt wierden, en als of het zelve „ 't licht niet verdraagcn kon, zoo als de turkfchc Bt wyders, dat het oogmerk van dien Schrvver niet anders is, als, cm alles, wat de waare leering en 'c wettig gezag van Gods Kerk maar eenigzints ondermvnt, voor te ftaan: ten dien einde neemt hy 't Janfenistc kuddeke te gelyk mede onder zyne genadige hoede, en verfpilt ccnife bladzydeu met oude, opgewarmde en dikwerf wedorlegd;; XüU vlugten, die deze fecte door krankzinnige argumenten en mirabel grollen in fpyt van den zumen Godsdienst en der g'-zonde reden hebben zoeken (laande te houden. Het werk van den Heer Zauner is dan, (zoo a's wy onzen--lezers uit de aangewezene Haaltjes hebben doen zien) E 5. rot  62. ƒ. T. Zauner over din R. C. Godsdienst. tot verduiftering en vernietiging in plaats van tot verlichting; van den Godsdienst gcfchreeven; vol tegenftrydigheden , verwarringen , ongefchikte redeneringen en godsdienftelooze ftellingen allen hier en daar wel met eenig vernis bedekt; doch waar omtrent kortzichtige lezers indachtig moeten zyn deeze vermaaning des Apostels Rom. 16. v. 17. en 18. Ik bid U, broeders , dat gy acht neemt op de geenen, die tweedracht en verërgernisfen aanrechten buiten de leere, die gy geleerd hebt en dat gy hen doch mydt; want de zodanigen verleiden door zoete woorden de harten der eenvoudigen. Brief van N. N. aan den lieer N. N. op den 3. April dezes J'aars \-jqi. gcfchreeven ter gelegenheid der uitfehryving en bekendmaking van den algemeenen D a n k - v a s t en Bededag over de VII. geünieerde Provinciën en onderhoorige Landfchappen, waar in verfcheide zaaken het geloove raakende worden verhandeld. Tot Cortryck. By Joanncs be Langhe Bock - Drukker by de Lcy - Brugge 1792. oorncmen van den nnamloozen Schryver deezes brieft is. (zoo als hy zelfs betuigt) niet geweest, om de uitdrukkingen in opgemelden biddags-brief \ oorkoomenden te ziften en te beöordeelen. „ Ik ben ni«t gewoon, ( zegt hy) dergeiyk foort van zaaken te bedillen: de intentie van Hun Hoog Mog. is my bekend , nameniyk, ons aan te maanen, om den grooten Geever van alle goed te bedanken voor den over deeze Landen uitgeftortcn zegen en weldaaden. Verders, om door een waare bekecring te tragten af te wenden de ftraffen, die wy by Zyne gerechtigheid door onze zonden verdiend hebben en eindelyk om Hem te bidden van verders deeze Landen met alle dcrzclvcr inwoondcren in Zyne weldoende befcherming te houden  Brief van N. N. ter gelegenheid des e.z.v. 63. houden en dezelve met Zynen Hemclfchcn Zegen te blyven begmiftigen e.z.v." De eenige aanmerking, die de Schryver maakt, is alleen over de bekendmaaking van den algemeenen Dank-Vast en Bededag. „ Na dien alle de Ingezetenen dezer Landen ( zegt hy bladz. 2.) hun deel hebben aan de publieke zegeningen, die de AUerhoogfïe over de zelve uitftort: nadien ook alle zouden en overtreedingen van een iegelyk der Ingezetenen kunnen mede w erken, om Gods gramfchap te verwekken, om een geheel Jand met zyne ftraffèn te bezoeken: nadien eindelyk ecu iegelyk der Ingezetenen er groot belang by heeft, dat het goedertiere Opperweezen zyn gunst en zegen aan ons Land niet onttrekke; zo vinde ik 't allerbillykst, dat ook alle Ingezetenen eenparig den Goddelyken weldoender danken voor deszelfs gaven: dat ze door waare bekeering tragten af te wenden de publieke ftraffèn, waar van zy anders door hunne overtreedingen de mede oorzaaken zouden kunnen zyn, en dat ze den 'Algemeenen Heer om nieuwe gunften en zegeningen bidden en fmceken. Dat dan door de Hooge Overigheden een plechtige dag in 't jaar bepaald worde, welken alle Ingezetenen verplicht worden te vieren, en waar op zy door die zelv e Overigheden worden aangemaand, om zich van voorzeidè plichten te kwytcu dit vind' ik allerbillykst." ' Wat echter de reden zy, dat de Hooge Overheid aas de Priesters der Roomfche kerken geene dire&e bekendmaakt van dien plechtigen dag laat doen, om dezelv* aan hunne Gemeentens, die toch zo tatryk in deze Landen zyn te verkondigen, zulks meent, onze Schryver, dat gezoet moet worden in 't verouderd denkbeeld 't geen onze Proteftantfche mede Christenen hebben van eene gewaande afgodery der Roomschgezinden, waar door men vreest dat deezen "meer kwaad dan goed aan 't algemeen gebed mogten toebrengen De Schryver toont hier op aan, zoo door bondige rede-" doeringen, als uit de bekendnis van Calvyn zelve dat de Roomfche Kerk tot den tyd der Hervcrming, of liever afzondering, toe, de eenigfte en de waare Kerk van Mts Christus op aarde was. O  64 BaiEF VAN N. N. TE5. GELEGENHEID DES ALGEAIEENEN Dewyl dan, dc eerfte Hervormers des niet tegenftaar.de ziel» openlyk vau haar gingen afzonderen, zo hadt men in dien tyd om zich zeiven en anderen gerust te ftellen, wegen» eene Scheuring die Gods Woord zoo ernfrig verbiedt ( i. Cor. i. v. 10.) volfrrekt nodig voor te wenden, dat er allergewichtigfte en noodzaakciyke redenen toe waaren. De Reformateurs en Predikanten oordeelden dan iu die t>den van deze gewaande afgoderyen der Roomfche Kerk niet hoog of breed genoeg te moeten opgeeven. „ Maar, (zegt onze Schryver, bladz. 5.) dat men tot heden toe blyft voortgaan met zo een talryke en uitgeltrekte gemcenfehap te betigten niet zulke verfceüyke e'n tcffeus domme dwaalingen en misdryven, ook, na dat dezelve hort* derde maaien en nu over de twee eeuwen lang heeft geprotefteerd van 't ongelyk, dat men haar aand&ct en van de valschheden daar men haar mede befchuldigd; cok na dat zy honderde maaien reden van haar gelcof en gebruiken heeft gegeeven en nog dagclyks geeft; dit is niet alleen onchristelyk en liefdeloos/, maar 't is volilrekt onrechtvaardig en doet de redelykheid fchande aan. Wel hoe! zal men dan nooit erkennen, dat het gantsch ongeoorloofd is aan eenige gemeenfchap, zy zy dan, wie zy is, eenige dwaaling of misdryf aan te tygen, die zy hooglyk en eenpaarig verfoeit en locheut? indien raen verplicht is, om een ieglyken'mensch iu 't byzonder recht te doen, hoe veel te meer is men verbonden, om zulks te doen aan zulke eene talryke gemeenfchap en haar niet met lasteringen of valfche betigtingen te bezwalken ? Wil iemand haar beftryden, dan moet hy haar niets ten lasten leggea, dan 't geen zy erkentT^ Zelfs volgens de gronden der Proteftanten, wanneer men wezcnlyk meent dat deeze of die gevolgen uit de leering van party wettiglyk worden getrokken , zoo mag men toch die gevolgen aan hen niet ten lasten leggen of opdringen; wanneer party die gevolgen lochent. Zo fprceken de Proteftanten, wanneer 't te doen is, om malkandercn in 't eene of andere ftuk te verdedigen, of wanneer zy bizig zyn, om middelen te.beraamen, om zich onder malkanderen  Dank-Vast en Bededags des Jaars 1792. 65 kanderen te vereenigen. Is het dan maar alleen ten opzichte van de Roomfche Kerk dat alles geoorloofd is en men geen maat of regel behoeft te houden?'"' De voortdurende onredelykheid dezer handelwyze fchryft onze auteur voor eerst toe aan dc lastcvlyke tefchuldiging vervat in het antwoord op de bekende 80. vraag in den. Heidclbergfchen Catechismus, waar van de Gcrdcrmcerden zich nog tot heden toe, als een fymbolisch boek bedienen. Hy beweert, dat de woorden der inftellinge van 't H. Avondmaal in den eigenlyken zin moeten verftaan worden, waar van wy eenige trekken aan onze lezers zullen mede deelen. bladz. 7. zegt dc Schryver: „ De Gereformeerde Predikanten hebben hunnen figuurlyken zin aan hunne Lutherfche Medebroeders nooit kunnen doen behaagen, noch van deezen doen aanncemen hoe veele moeiten zy daar toe hebben genoomen en hoe dikwils zy dat werk hebben hervat , en zy zouden willen, dat de Roomfche Ke. k, die reeds 15. Eeuwen lang voer hunne verfchyning in de waereld was, het vaste geloovc van de waarachtige tegenwoordigheid van Christus Lichaam en Bloed beleden had, dat ook de Griekfche Kerk met alle Oofterfche fecten, ja met een woord, met allen, die van de Apoftolifche tyden af den naam van Christenen hebben gedraagen: op hun gezegde (tegen de uitdrukkclyke woorden der inftelling) hun geloof zouden veranderen, om hunnen figiidrlyken zin aan te neemen. Dat dan die luiden daar over nooit eenige ongerustheid krygen, denkende: - veel waarfchynclyker is 't, dat onze eerfte Hervormers ( Calvinus en Zwinglius ) zich aangaande het recht verftaan der woorden van Christus hebben bedroogen gehad, dan voormaals gedurende 1500. jaaren de gantfche Christenheid , is immers te verwonderen. Maar een mensch in eene fterke vööringencomenheid met zyn eigen begrip kan er zich zeer aandoculyk mede kittelen en er zich zoo aan hechten, dat de redenen voor 't tegenftrydige nooit ingang by hem vinden." Bladz. 9 drukt onze Schryver zich over de aanbidding vau Christus in 't H. Sacrament onder anderen aldus uit. „ Waar  €6. BftiHr tan N. N. ter gelegenheid des algemeenen ,, Waar in is hier doch, indien dc zelve Christus doch het waare voorwerp onzer aanbidding moet zyn , als zynde de waaragtige en natuurlyke Zoon van den eeuwigen Vader, de geringde fchyn van afgodery gelegen? Indien de Predikanten enkel zeiden, dat voigens hunne manier van denken , de Roomsgezindcn Christus aanbidden op plaatzen, daar hy niet is, dit zouden deeze Iaarften hen laaten zeggen, maar hier te fchreeuwen van afgodery eu de Roomfchen om het aanbidden van Christus uittemaakën voor Afgodendienaars, dat zien wy niet hoe of het kan vry gefprooken worden van grove en verfoeijelyke lastering; behalven dat zulke befchuldigcrs zich zeiven fufpeét maken van de grondbeginzelen van 't Sociniaandom." Men kan by 't geen de Schryver hier zegt, nog voegen dit antwoord 't geen de Theölogifche faculteit te Parys in den jaare 1634. aan den Heer Daille, een der beroemdfte Proteftantfche Schryvers van dien tyd, over dit ontwerp gaf: Wy bidden in de altaar - geheimeniffen jfefus Christus aan, onder de gedaanten van brood en wyn; en vervloekt zy den geenen, die iets anders onder deeze gedaanten zou willen aanbidden. Uit dit antwoord bh kt alleen , hoe zeer de R. C. Kerk ten onrechte vau afgodery befchuldigd wordt: eene befchuldiging die voor dc liefde der waarheid zou verdvvynen , wanneer deze by vceleu zoo groot was, als eene hardnekkige partyzugt. Maar: Een diepgedronke waan is zwarelyk te ontwennen En nö wil 't onverftand zyn misverftand bekennen. (*) Verder gaat de Schryver over tot eene tweede befchuldiging van zogenaamde afgodery, die men tegen de Roomfche Kerk inbrengt over de vermeende aanbidding van beelden (*) J. Oud aak.  Dank-Vast en Bededags des Jaars 1792. 6j. den of beelden-dienst, en beweert dat er in de Roomfche Kerk, zoo als veele deftige Schryvers op de beredeneerdde en overtuigendfte wyze betoogd hebben geen beelden-disnst is en dat alle vereering der beelden eenig en alleen betrekkelyk is op die voorwerpen, die er door afgebeeld worden; dat wyders 't gebruik der beelden een ontegenzeggelyk nut heeft om zich zeiven en anderen, byzonder ongelctterdcn, de geheimen des geloofs en onzer yerlosfing te vertegenwoordigen en om zich zeiven en anderen tot Godvruchtige eeffeningen aan te moedigen; zullen alle onbevooroordeelde Christenen gaerne tocftcmmen. „De Proteftanten (zegt onze Schryver) moogén zoo veel op hebben en voorgeven van hunne aanbidding in Geest en Waarheid ; de Roomsch-Catholyken bekennen gaam, dat zy al dikwils uitwendige vertooningen uoodig hebben, om zich zeiven op te wekken en in waare inwendige Godsvrucht te onderhouden; en verre van daar, dat zy zouden vreezen, dat dit aan de aanbidding in geest en waarheid zou hinderlyk zyn, ondervinden zy integendeel, dat dit het allerbekwaamst is, om hunnen geest op Goddelyke zaaken te vestigen, of hem daar henen te rug te leiden, wanneer hy door zyne natuurlyke vlugtigheid en onbefiendigheid daar van afwykt,." bladz. 10. Deze aanmerking des Schryvers wordt niet alleen door de ondervinding bckragtigd; maar het is teffens zeker, dat de Proteftanten door de affchaffing van 't gebruik der beelden als ook van vcclc plechtigheden, die zoo bekwaam' waaren ter opwekking van godsdienftige gevoelens hebben doen zien, dat zy geene de minfte menfehen - kunde hadden en ciat zy zoo wel deer deze onkunde als deer eenen overdreven vver in dc vernietiging van uiterlykheden; die zy overtollig achtteden, ten laastefl van den Godsdienst fchier een dood lichchaam hebben gemaakt. \\ \ dun en ons daar omtrent niet alleen op onze, maar ook op hunne eigen ondervinding beroepen. Wyders doet de Schryver op eene zoo aanige, als fasrbaare wyze zien, her onreueJyke eener bcfchuldiging van zogenaamde  o'S. brief-van n.n. ter gelegemheid des algemeenen zogenaamde afgodery tegen het gebruik der beelden in de Roomfche kerk. ,, Wy zullen (zegt hy) de Heeren Predikanten hier van kunnen overtuigen door eene gelykcnis, die ze zeer gemakkelyk zullen verftaan. Die geenen (vervolgt hy) die voor korte jaaren Prinsjes beeldjes aan hunnen hals droegen, (misfchicn zullen cr nog wel gevonden worden;) waren die ook Afgoden dienaars ? ik denk immers niet dat de Heeren Predikanten dit zullen zeggen. Evenwel zy eerden doch die beeldjes; want het was zeker uit eerbiedigheid, dat zy ze aan den hals droegen. Maar wat was 't nu eindelyk dat zy daar mede eerden ? waaren 't die beeldjes op zich zeiven, zonder eenige betrekking? geenzints maar het was zyn Hoogheid, de Prins Erfftadhouder die zy daar door eerden. Zy wilden daar mede aan allen en een iegelyk doen blyken, in hoe een hocge waarde, dat ze zvn Hoogheid hielden en wat voor liefde en achting zy hem inwendig toedroegen. Nu dit is juist het geene, dat de Roomsch. Catholyken doen met het eeren der beelden van Chrijtus en zyne Heiligen.' Waarin is dan hier wederom de minfte fchyn van afgodery gelegen?" bladz. n. „ Is het niet bc- jammerens en beklagens waardig, dat menfehen, die hedendaags 't meest in hunnen mond hebben van menschlievendheid, zelve zoo liefdeloos worden, om niet aileen hunnen evenmensch, maar zulke talryke en uitgeftrekte gemeenfehappen, ja ik mag zeggen een halve wereld met zulke moode en lasterlykc betigtingen te onteeren? is het niet droevig, dat men zelfs mannen van aanzien, die rncn om dc bediening, die zy bekleeden, byzondere achtirg ichuldig is, zomwylen hoort zeggen: o wat zou 't Roomsch geloov, daar aanbidt men de beelden. O! indien ze het Roomsch geloov goed kenden zy zouden er andere denkbeelden van hebben; maar nu moet men op hun toepasfen het geen den Apostel Judas zegt: (*) het geen zy niet kennen dat lasteren zy." aladz. 14. Het ( * ) vers 10.  Dank-Vast en Bedsdacs des Ja ars 1752. 6*8, Het geen de Schryver hier zegt moet meest al töegê» fchreven worden aan eene onverantwoordelyke onkunde der Heereh Predikanten die zelden de fymbclifche boeken der Roomsch-Catholyke kerk inzien. Want zoo zy ec-am, zoo Wel als de hunnen cn als hun blind vóóroordeel raadpleegden , zouden zy tot hunne voïkomenë overtuiging zien, dat de algenieehe Kerkvergadering van TreHten in de 25. zitting üitdrukkelyk zegt: „ dat men de beelden in de 'kerke in ,, eere behoort te houden, niet dat men gelooft, dat lii de „ zeiven eenige Goddelykhcid of kracht is. om welke ze ge„ eerd behooren te worden, of dat men van de Zei ven iets „ mag verzoeken, of er zyn vertrouwen op dellen; maaf „ om door dc beelden te ceren die geenen, de welken zy „ vertoonen. e.z.v." Eindelyk komt de Schryver tot een derden grond, waar op dc Predikanten de befchuldiging van afgodery tegen de Roomfche kerk willen doen Hennen en deze is de"aanroeping der Heiligen. Hy betoogt dat deze lering geénzmts ftrvdt tegen het Middelaarfchap van den eenigen Middelaar onzen Heerc Jefus Christus. „ Wat redelyk mensch (zegt hy onder anderen) is er oP den aardbodem te vinden, die ook hief inden minden fchyn van afgodery kan zien? honderde maaien heeft, men de Predikanten gevergd, dat zd eens M bond^e reden zouden geeven, waarom het tegen de eere Gods en het middclaarfehap van Christus zoü dryden: dat men de Heiligen in den Hemel, om voor óns te bidden, aanrolt ; en daar het niet ftrydt tegen de eer of middelaar. Jchap, dat men dc waare Geloovigen, of Heiligen hier B<* met ons lecvcnoea tot het zelve oogmerk aanroept, fieWk den Apostel Paulus in zyne brieven dikwijs doet' en nóóit hehbeH ze hier van bondige of beftaahbaare reden tliiiheh geven." bladz. tO. Hier op beantwoordt de Schrwct :iög twCe andere gewcene tegenwerpingen, die men tegen'de aan^cbiritf der Heiligen aanvoert, als voor eerst: darde HfflÉ H den Hemel van ons niet zonden weetcn doch dit Sbü de aanroeping, zoo als de Schryver zeer wel npr/idHcr, HU leen vrugteloos maar niet afgodisch maken; »~«. üo twistte Ki*K.-mB. 1, deel, no, z, p, jgg^r  70. Brie? van N. N. ter gelegenheid des algetjeenen tegenwerping, dat de Roomfche Kerk hierdoor eene alweetenheid aan dc Heiligen zou tccfchryv en is zeker wederom eene dier befchuldigingen, die alleen in eene vnilaarrige gevolgtrekking beftaat. De Roomsch - Catholyke Kerk erkent niemand voor alweetend, dan God alleen; en ftelt dat de Heiligen ook alle wetenfehap, die zy van ons hebben, van God alleen ontleenen en zonder in gefchil te treeden, of zy die wetenfehap uit de be'chnuwing van Gods aanfehyn of op eene andere wyze van den Alwetenden erlangen, als waar omtrent de Roomfche Kerk niets beflist; zoo maakt onze Sc'urvver onder anderen deze bemerking: „ Als God de Heer aan den ryken vrek in de plaats der duifternis tot des zelfs zwaarder ftraf deed zien, hoe Lazarus ter zelve tyd rustte in Abrahams fchoot (*) moet men dan niet veel eer denken, dat hy aan zyne lievelingen iu den Hemel tot hun meerder genoegen doei zien het geene hier op aarde gefchied en hen aangaat?" Door deze en meer andere bondige redenen beweert de Schrwcr, dat alle aantygingen van afgodery, waar meden men"nog befterdig dc leiiig der Roomlche Kerk op 't vuilaartigst affchildcrt, zonder den minften-grond isen men dus haare lcdemaate» grootelyks verongelykt, wanneer men hen in deze gewesten even als onchristcnen befchouwt, ja als verworpelingen, wier vdrigfle verzugungeh en gebeden riet t.llun Gcde craai r crat m , maar cck nadeclig of tea minften vrugtekoos voor't algemeen weizyn zouden wezen. De Schryyej hadt er met reden nog mogen byvoegen, dat dc opftellers der biddags - brieven in de gewconeiyke flotredenen lctïerhk doen zien, dut de algemeene Öank'-VftSt en Bededag,'die ontegenzeggelyk' eenen Nationaalen Feest-dag moes, zvn, alleen eenen by zonderen bededag is voorde Prote. antfehc Christenen, als tot welkers viering, blykens 't formulier aller biddags - brieven, geene anders - denkende Nederlanderen (*) Luc. XVI.  Dank-Vast en Bededag s des Ja ars 1792. "* 71. iferlanderen die eene al te halftacrige dweepery als Afgodendienaars befchouwt, genoodigd worden. Het is met dat al te verwonderen, dat, daar in dè fymboüfche boeken der Roomsch-Catholyken de Gcdhcid en'het Middelaarfchap van Jefus Christus en das de vooruaamfie geloofspunten aan de lcdemaaten werden voorgefteld, men deze waare belydèrs van 't Christendom geduurig als Cnchristenen befchouwt, terwyl er hedendaags onder de- Protestanten , (voor wier confervatie en aanwas mén zo algemeen de plechtige biddag uitfehryft) zjo veeleri gevonden worden die de Godheid en 't zoenoffer van Jefus Christus opgnlyk lochenen; zonder dat men de zulken die wezcnlvk 011christene:i zyn, als zodanig behandelt', of hunne dwaalingen beilrydt: daarom zegt onze Schryver zeer wel: . De Predikanten zouden wei doen, met ehideT; k eens op te houden van de Roomfche Kerk zulke lompe dwaalingen aan te vryven. Hebben die Heeren lust o:n te ftrydèn, zy behoeven zich geen vyanden te vormen en van hunne eigene hersfenfehimmen te'maaken: er zyn in ons Land dwaalingen genoeg, en zelfs hoofd - dwaalingen , waar tegen zy hunnen yver kunnen befteeden." bladz. 17. „ War z;.g men ( \enolgt hy ) voor dezen een vver onder de Predikanten in ons Land, om zich te verzetten tegen het inkruipende Sociniaandom ! nu thans zien ze als half flaapende aan , dat dat onkruid niet alleen hand'over hand voonkruipt, maar dat het zelfs openbaar, met eere pryzen wordt bekroond. Dit is 't gevolg- van hunnen ver keerden yver." „ Dat die Heeren eens met aaudach lezen de verhandeling over de prysvraag: 'Welk is het onderfcheidende kenmerk van de Christehke Oper.baarlng en in hoedanig een verband ftaat de zelve, zo met de Mofaïfche Openbaaring, als met den natuurlyken Godsdienst ? uitgegeven door Tylcrs Godgeleerd Genoolfchap te Haarlem by Enfchedé en Zooneu en 'J. van Walré junior 1781. Zy zullen daar bevinden , dat men van de vier eerfte (vyf zyn er maar in 't geheel) geen eene van het Sociniaandom met volle zekerheid kan vrykeuren." Te ver- F- 2- " geef£  72. Brief van N.N. ter gelegenheid des alcemeenen ecefs zoekt men in die verhandelingen de geheimen van de. il. Drieëcnhïid en van de Menschwording van den waar. aehrigen en natuurlyken Zoon des Eeuwigen Vaders: do bciir.ctting van 't geheele menfchelyk geflacht door de zonden van deu cerften mensch ; dc wezentlykc verzoening van 't zelve menfchelyk gei":acht met Ged door de bemiddeling van onzen Heere Jefus Christus, die waarachtig God en Mensch eyndè door zyne volmaakte offerhande aan 't kruis een overvloedige voldoening aan zynen Hemelfchen Vader heeft gegoeden voor alle de zonden van 't geheele menfchelvk geflacht. Van deeze geloofsgeheimen ontmoet men niets' uitdrukkelvks." — „ Dc tweede verhandeling geeft duidclvk te kennen, dat de zouden van den cerften mensch aan zyn nagc-flacht geen ander nadeel heeft tocgebragt, als alleen door zyn kwaad exempel: dat ook onzen Hccre Jefu* Christus ons niet ejgentlyk verlost heeft, maar alleen iu een verbloemden zin, namentlyk door zyne leering en goed exempel: ook was zyn dood aan 't kruis geen wezentlyke zoenoiforhaiide e.z.v, 't Is &aar, zegt de Schryver dier verhandeling ( bladz. 222. j dat er in de II. bladeren eenige uitdrukkingen voorkomen, welke den dood vau Jesus Christus als een zoenofferhand* voor onze zonden voorflellen en dus het leer ft uk van voldoening fihynen te begunstigen. Doch wie is in de fchryfwyze van die geenen , welke ten tyd* van onzen Zaligmaker geleefd hebben , zo onbekend, die niet weet, dat men veele leeringen naar een toenmalig gebruik onder zinnebeeldige en figuurlyke fpreekwyzen , van de gewoonter.s dier tyden ontleend, gewoon was voor te ftellen. Men moet (zegt hy een weinig laager) nooit te flerk ëp zinnebeeldige uitdrukkingen aandringen, maar zich altyd een klaar begrip trachten te vefkrygen van dat geene V welk zy te kennen geeven." „ Die verhandeling is evenwel bekroond met den cerften zilveren Eercprys." bladz. 19. Onze Schryver doet wyders bladz. 19., 20. et Jeqq. zien, dat de derde verhandeling, dit den tweeden zilveren Eereprvs hadt behaald, geen hair beter' was. „ Het is zeer aanmerkelyk  Dank-Vast en Bededags des Jaars 1792. 73. aanmerkelyk (zegt onze Schryver van den Opfteller dier verhandeling) dat hy, die met zoo veel verfmaading aan de Roomfche Kerk venvyt, dat zy de H. Schrift niet houd voor den eenigen Regel van Geloof en Leven, zelf de brieven der Apostelen in die hoedanighicd niet aanneemt. Zyne verhandeling kan nagezien worden, daar hy /taande houd, dat geen noodzaakelyk Geloofs artikul uit die brieven kan worden beweezen." Dus vervolgt onze Schryver bladz. 22. „ Deszelfs Collega , een ander Lceraar der Doopsgezinden, die door zyne verhandeling den gouden Eere prys heeft weggedraagen, fpreckt van de brieven der Apostelen met geen meer ontzag en eerbiedigheid: hy houd dezelve eigentlyk niet voor Gods woord, maar 't zyn öndërr'ègtmgen e.z.v. van hoog verlichte Mannen die met een ruime maat van Gods gaven bedeeld waaren e.z.v. Kortom ( zegt onze Schryver) hy fpreckt er van gelyk de Roomsch - Catholyken gewoon zyn te fprecken van de Schriften der H. Oudvaders, daar zy wel ontzag en eerbied voor hebben, maar die zy elk op haar zeiven niet voor Gods Woord , en diensv.olgens ook niet voor onfeilbaar houden. Van de geloofsgeheimen, die'de 0verige Christenen van de Socinia'aucn onderfcheiden, fpreekt hy op eene wyze, dat een Sociniaan deszelfs uitdrukkingen zeer gemakkelyk naar zynen zin kan uitleggen." e.z.v. Verder merkt onze Schryver aan, dat deze Doopsgezinde Leeraars 't wonder groot op hebben met den natuurlyken Godsdienst, om alzoo de zekerheid der menfchelyke reden in te fcherpen en dc geloofsgeheimen die met hun natuurlyk verftand niet ftrooken, te verwerpen; dat zv niet durven vast ftellcn, of God zich' aan den eerften mensch geopenbaard hebbe, dan of hy deze aan zyne natuurlyke vermogens hebbe overgelaatcn, om hem te zoeken; dat zy integendeel fchynen vast te ftellén, dat de mensch ook in den ftaat, waar 111 wy leven, door eigene krachten dc wetten der natuur kan onderhouden en eindelyk, dat dc onderhout ding dier wetten door eigene krachten", genoeg is tot de gelukzaligheid. .Deze wangevoelens wedcrlcgt onze Schryver F< 3- op  74- Brief van N. N. tes. gelegenheid des algemeenen op eene klaare en bondige wyze bladz. 23. 2S. Onder anderen merkt hy aan, dat die Doopsgezinde Leeraars geen het minfte denkbeeld fchynen te hebben, of ten minden er geen acht op flaan, dat da mensch van God gefchapen en gefchikt is tot een bovcnnatuurlvk einde, tot eene boven natuurlyke gelukzaligheid. „ De Almogende God (zegthy) had zeker den mensch tot een bloot nanmrlyk einde kunnen fcheppen, dat is tot eene gelukzaligheid, die met deu eisch zyner natuur over een kwam ; en in dit geval zou de natuurlyke Godsdienst genoeg zyn geweest en de mensch zou ook de zedelyke wetten door zyne natuurlyke vermogens hebben kunnen onderhouden. Maar dewyl het die Bron van alle Goedheid behaagd heeft, om den mensch tot een bovennatuurlvk einde, tot ee;i3 boven natuurlyke gelukzaligheid te fchikken, zo kan een püdr natuurlyke Godsdienst ons nu daar toe niet te ftade komen. 'I'ot een boven natuuriyk einde moeten ook bovennatuuriyke middelen zyn en tot de voornoemde gelukzaligheid kan ons niets anders dan eene bovennatuuriyke Godsdienst brengen." e.z.v ^ „ Wie zal ons (vervolgt onze Schryver) op tellen al het kwaad, dat er in ons Laud zeedert korte jaaren door zulke verhandelingen veroorzaakt is? Zy maken den fchyn, als of ze enkel de Deïsten, Materialisten en Naturalisten wilden beftryden en de openbaaring verdedigen: ondertusfehen veroorloven zy zich, om aan die openbaaringe zulken zin toe te dichten, die van alle Deïsten, Materialisten en Naturalisten zonder moeiten kan aangenoomen worden en in der daad de geheele Openbaaring tot niets brengt wat hebben dan zulke verhandelaars zich treffelyk gekweeten tegen die Deïsten e.z.v. De geheele geopenbaarde Godsdienst word ondermynt door die geenen zelfs, die den fchyn maken van hem te willen verdedigen." „ Zie daar, welke dingen er dagelyks in ons L.md gebeuren! Ondertusfehen de Heeren Predikanten zien dat werk. met goede oogen aan; niet alleen zommigc byzoudere, maar heele Clasfes, heele Synodeus zien het aan en ik heb niet gehoord, dat zeden 1781. ecu enkel zich daar tegen heeft verzet." Do  Dank-Vast en Bededags des Jaars 1792. 76, Dc Recenfie van dit werkje is eenigzints wydloopiger. daa wy ons by den aanvang hadden voorgefteld; maar de beiahgrykheid der ftoffe, de fteeds aanhoudende, hoe zeef ook dikwerf wederlegdc befchnldiging van afgodery, zo ftrydig tegen den Godsdienst die wy belyden hebben ons bewogen, om de grondleringen en van ons geloof, die de Schryver tegen deze befchnldiging aanvoert, wat breedvoeriger op te haaien; nademaal eene getrouwe en duidelyke vcrklaaring van die grcndleringen op zich zeiven meer dan genoegzaam zyn, om de ongerymdheid dier honende befchuldiging aan te toonen en vöóroordeeien weg te neemen, Waar door' men reeds zoo lange hersfensfchimmige dwaalingen vrugteloos heeft beftreeden. Men vertrouwt dan ook met reden, dat hier omtrent eene gematiger denkwyze onder onze Proteftantfche mede Christenen zal beginnen te heerfcheti; inzonderheid by hen, die de Christclyke liefde en verdraagzaamheid op haaren rechten prys weeten te ifellen. Unterredungen eines Vaters mit feinen Söhnen übér die erften grund vahrheiten der Christlicheu Religion. Den kleinen und ihreu Lchrern gewidmet; of, Samenfpraaken tusjchen eenen Vader en zyne Zonnen over de eerfte grondzvaarlieden des Christelyken Godsdienst e.z.v. door Seb asti aa n Muts cue 11 e, Te Munchcn by Jofeph Lindauer 1701. groot 207. bladz. in 8.vo. Ï~X Heer Mütschelle Hcogvcrfielyke, Geestelyke Raad en Kanunnik der Collegiale kerk van St. Velt te Freijsfingen levert ci.s hier een allernuttigst Boekje, 't welk wy met veel genoegen en frichting hebben geleezen, en dat wy oordeelen dat zeer aangenaam zd zj-H aan dlc Zielzorgers, Huisvaders, Onderwyzers e.z.v. om daar van(veornamcnlyk ) in afzonderlvke onderrichtingen gebruik te maaken! 1'. 4.' ■ - Wy  75. Sebastiaan Mutschelle , Wy zeggen , voornameniyk, in afzonderlyke onderrichtingen t want: behalren dat men in dit werkje geenen volftandigen Catechismus moet zoeken , zoo kan de thans van de meeften aangepreezen Socratifche manier van onderwyzen by openlyke onderrichtingen voor een groot getal van kinderen, gewis niet (ten minde niet algemeen) in 't gebruik gebragt worden. De ondervinding der ieverige, ervaare oude Catholyke Geloofs onderwyzeren die door geen fchadelyk vóóroordeel zyn vóöringenoomen, is hier de beste leermeefteres. Er behoort buiten dat een ongemeen goed Donum didacticum toe, om het verdand der Kinderen door het doen betrachten der gefchapen dingen, van den geringden worm af die over den grond kruipt, trapsgewyze tot de kennis des Scheppers op te leiden, en daar by zich altyd van eene voor de kinders verftaanbaare en vatbaare fpraak te bedienen. Wy meencn dan, dat men wel aan den gewoonelyken leertrant en aan den fchicr tot eene vaste wet gewordenen ouden flenter niet al te veel moet blyven hangen; maar wy oordcelcn te gelyk dat men dc ondc "onderwyzeren die het werk verdaan, geruster op hun woord diende te gelooven, dan men thans in zommigc plaatzcn, byzender in Duitschland fchynt te doen. Het gebruik om de Christelykc onderwyzing der Kinderen immer eensklaps met: mat is God? te beginnen, is gewis niet pasfend genoeg op het klein begrip en teder verdand der Ieercude Jeugd. Van den anderen kant , met M ut schelle niet eer van God te fpreeken, dan na dat d/kinderen met Menfehen reeds geleerd Qbladz. 2.) hebben omtegaan , reeds eenige Historiën uit het oude Testament Q bladz. 50.) van buiten wecten, reeds e.z.v. . . dit is, van het eene uiterde tot het andere vervallen. Daar echter M ut schelle fchier niemand , hy zy noch zoo geleerd, goed, heilig; noch Propheet, noch Apostel, noch Martelaar namenlyk aanhaalt, zoo mcenen wy, dat Leib/atz (bladz. 64. ) ook wel hadt kunnen agterwege blyven. Kindereu welken eerlang tot hctH. Sacrament ( tó/fc. 152.) der  Samenspraaken. ^ der Biecht ftaan toegelaaten te worden, behoorde men uitvoeriger en duidelyker, aangaande de Godheid van Jefus Christus te onderrechten dan hier {bladz. 168., j6g. en 170.) gefchiedt, — ook hadt er wel iets aangaande de H. Kerk, aangaande de H. Sacramenten e.z.v. gezegd mogen worden. Vader Jacob dan fprcekt met zyne twee Zoonen Karei en Frits in negen Samenfpraakeii, te weeten: Van God, de Schepper en Vader. - Van God de Befiier, der van alles. - Van eenen goeden, deugdzaameu levenswandel. - Van het leven na den dood. - Welken troost ca aanwakkering het Geloof aan een toekomend Leven voortbrengt. - Over het Gebed. - Over de Boetvaardigheid. - Over Jefus Christus en zyne Leering. en - Over het Leven, Dood en Verryflènis van J. C. Om te doen zien, hoe de Heer Mutschelle door den mond van den weidenkenden Vader Jacob de allermoejelykfte ftof, den kleinen weet vatbaar te maaken, willen wy uit de vierde Samen/braak dit ftaaltje onzen Lezeren voorleggen. Na dat Vader Jacob in de eerde Samenfpraak uit de betrachting der Schepzelen den Schepper hadt beweezen, en uit de fchoone orde der gefchapen dingen hadt getoond dat er een God is; na dat dat hy in de tweede Samen fpraak zyne kinderen hadt onderrecht, hoe dienzclven God de beftierder en behoeder is van het geheeial; na dat hy hen in de derde Samenfpraak hadt doen begrypen, dat de Deugd alléén de Mensch gelukkig maakt, Spreekt hy h'er in de vierde Samenfpraak met hen van de dood, hoe onvermydelyk, hoe nodig en troostclyk dezelve is: daar od antwoort: y „ Karei Ach Vader! dat is alles wel waar: maar als dat toch zoo wezen moet, zou ik wenfehen, wanneer 't op een derven aangaat, dat wy dan allen te faamen fderven'' ,, l-ader. Waarom dan mvn Zoon?" „ Karei Wanneer ik my' voorlid,' dat Vader nog voor ons eens kwam te derven, dan zou ik my fchieP dood F* 5- „ Vader'  2 8. Sebastiaan Mutschelle , „ Vader. Zeker, het fcheiden is bitter; maar: liefde Karei, ik ben ouder dan gy, dus is het ook immers natuurlyk, dat ik eerder fterf dan gy. „ Frits. Wanneer wy u dan niet meer hebben, liefde Vader, U niet meer zien, met U niet meer fpreeken, U in huis, in den tuin, en overal te vergeefs gaan zoeken. — Ach liefde Vader !! " „ Vader. Wcest getroost, myne Kinderen Wy vinden ons toch noch eens voeder wy zullen malkander weder vinden." ' Karei. [Met verwondering .'] Weder? Waar dan Vader lief! Waar dan?" 3J Vader. In eene betere waereld." „ Frits. Ei hoor eens, Karei Broer, hoer eens wat Vader lief daar zegt! Dat is braaf, dat is goed; zulke fraaije dingen heeft Vader ons nog nooit verteld." „ Vader. In die Waereld, daar wy geen Traanen meer weenen, daar wy nog veel volmaaktere menfehen zyn. en nog veel meer vreugden hebben, dan hier. Ik gaa maar voor af gy zult my volgen, en ik verwacht 6 dan daar met een onuitfpreeklyk liefdens-volle verlangen u weder te zien. Wanneer gy dan daar aankomt en zyt goede Menfehen geweest O! wat vreugd! wat vreugd voor my en voor U." [Frits vouwt zyne handen, en flaroogt op zyn' Vader. J „ Karei. Dat kan ik my onmooglyk voordellen, liefde Vader. Wanneer wy dood zyn, worden wy immers begraven, en dan verrotten wy in de aarde." „ Vader. Onze Lichchaamen alléén worden begraven, onze Lichchaamen vervuilen, lieve kinderen. De Geest, die in ons leeft, de Ziel, die in ons denkt en wilwordt niet begraven en vergaat niet, maar blyft ook zelve na den dood. Ziet gy nu, Karei, dat wy Menfehen over onzen dood zoo zeer niet behoeven bedroefd te zyn ? 't is waar indien met de dood alles een einde nam, dan was onzen fiaat beklaagenswaardig; maar nu is het hier enkel een begin van ons.leven, en daarna volgt het beter Leven, ° daar  Samenspraaken. 19 daar wy vry wat meer leorcn, zuivere Deugden oeffenen en vreugden genieten zullen." Karei. Vader lief, waar is dan dat beter leven?" „ Vader. In den Hemel, kind. Door het Woord Hemel wordt verftaan die plaats, waar de goede menfehen na dit leven in een verhevener volkomenheid, deugd en vreugde, in eene zuiverer kenniffe en liefde Gods te famen zullen zyn. — Wy zyn in dit leven niet inftaat, van het aanftaande omftandiger te fpreeken , om dat het voor ons als nog niet beflaat. Genoeg is het, dat wy zeker zyn, dat het er is, en dat het zelve voor de deugdfaamen veel gelukzaliger zal zyn, dan het tegenwoordige." „ Frits- Waarom, licffte Vader, heeft ons dan de lieve God niet van eerst af aan, in ' dat betere leven gebragt?" 3, Vader. Zyt gy dan nu alreeds een' volwasfen Man ? " Frits. Neen, dat ben ik nog niet." „ Vader. Gy zult er doch een' worden. Nu zyt gy nog een' jongeling. Voorheen waart gy nog minder —— nog maar een klein kind. Als gy dan vraagt: waarom heeft ons God niet aanftonds in een beter leven gefield! zoo is dit even zoo veel, als of gy vraagde: waarom ben ik niet op éénmaal een Man geworden ? waarom moest ik eerst een kind zyn eer ik een jongeling werd? Zie, Frits, wy moeten ons zeiven befchaaven, dat is wy moeten van de onvolmaaktheid tot de volmaaktheid overgaan, en daar immer in voortgaan, en dus fteeds al verder en verder voortgeleid worden. Wy moeten eerst het A , B , C. leeren, eer wy leezen, eerst enkele letters leeren na maaken, eer wy gantfche woorden fchryven. De kindsheid ' is eene vóórbereiding tot dejongelingfchap, en de jongelingfchap eene vóórbereiding tot den mannelyken ouderdom, en tot den arbeid en bezigheid dezer jaaren. Dus is het tegenwoordige onvolmaaktere leven eene vóórbereiding tot het volmaaktere aanftaande leven. Hier verkrygen wy de eerfte onderrechting, de eerfte ontwikkeling van ons vernuft en krachten, de eerfte gelegenheden om goed te doen, de eprfte vreugd en zegen; daar zal ons vernuften kracht,, onze deugden vreugd' eene  6o. Sebastiaan Mutschelle Samenspraaken. eenen veel hoogeren graad bereiken. Wat de kindschheid is ten aanzien van ons geheele leven, dat is misfchien ons tegenwoordig leven ten aanzien van het toekomende. Doch wy willen dit alles aan God overlaaren, en ondertusfehen in een vast geloof aan het toekomende, den tegen woord igen tyd wys en edel aanwenden; dan kunnen wy van Gods goedheid met zekerheid verwagten, dat e.z.v." Dit zy genoeg om 's mans ftyl en leertrant te doen kennen. Wy wenfehen dat dit kleine werkje van veelen gclee«en en in onze Moedertaal moge overgebragt worden. Miftifche Nachten &c. dat is: Miflike Nachten of de feut el tot de geheimen van het wonderbaare door Karkj. von Eckar.tshau.se n; Te Munchen by Jofeph Lentner. 1791. Groot 276. bladz. ia 8.vo. tS -L> e waarheid kan nooit te veel verbreid worden ; zv kan niet te dikwyls gezegd worden! zy verlchynt meermaalen in eene nieuwe kleeding, maar zy is altyd dezelfde. Hoe meer zy verfchynt, hoe meer zy verlicht; hoe dikwvler zy zich fchoons in een ander gewaad aan ons vertoont, zoo veel te meer begunftigt zy ons met haare weldadige draaien. Het komt er niet op aan, wat een boek voor tytcl heeft zoo maar in het zelve de zuivere waarheid hcerscht en etgoede zeden 5n worden geleeraard, gelyk in het hier gemelde werkje. De Hofraad von Eckartshausen is wegens zyn goed caracter,. zyne Christelyke manier van denken, zyne zucht tot de waarheid, zynen recht Philofophifchen geest, en allermeest wegens zyne nuttige cn ftichtige boeken (*) alom bekend. 0nder (*) Eenigen worden er onder zynen naam uitgegeven , welken zyns werken niet zyn , en g-eheel'met zyne denkwyze firyden.  Karel von Eckartshaüsen , Mistike Nachten. 8i. Onder den zonderbaaren voorgenoemden Tytel verfchynt ▼an hem dit aangekondigd werkje, in 't welk de eene Vriend den anderen in elf Nachten onderwyst aangaande de verhevenheid en noodzaakelykheid van het Christendom en deszelfs geheimen, en aangaande de nuttigheid der Christelyke zedeleer, en wel op zulke eene dringende wyze, als men van dien geleerden Schryver kon verwagten. Dc volgende gedachten hebben ons byzonder bevallen. Tweede Nacht. j Voor al, myn Broeder, moet gy U ge- , wennen, om nooit iets even daarom te verwerpen, om dat gy er geene duidelyke overtuiging van voor U hebt." „ Veele zaken fchynen ons menigmaal onmogelyk; doch ze zyn het niet, als alleen betrekkelyk tot de tegenwoordige kennis, die wy er van hebben: die iets als volflrekt onmogelyk verwerpen wil, moet alvoorens al het mogelyke kennen, en waar is dien mensch?" „ De aanvanger in het fchool der wysheid, myn Broeder, kan niet anders als door het gelooven beginnen wys te worden. Deze Helling komt U denkelyk wonder voor; doch ik zal het U begrypelyk maaken." „ De hedendaagfche Modephihfophen verwerpen fchier alle geloof: de vernuftige weet, zeggen zy, en den eenvoudigen gelooft, en zy overdenken niet, dat het des Menfehen natuur alzóó vereischt, dat niemand kan weeten zonder alvoo. rens te gelooven:' ,, Het gelooven geleidt ons tot het weeten. Werp uwe oogen eens op onze kindsheid te rug. Waar door anders als door het gelooven verkreegen wy ons natuurlyk weeten? Een kind vraagt: Vader; wat is dit voor een plant? en de Vader antwoordt: dat is een vergiftig kruid, eet er niet van, anders moet gy flerven. Het kind gelooft, en redt zich van dc dood; het gelooft niet, eet en fterft. In deze gantsch eenvoudige gelykenis fteekt die groote waarheid, dat het gelooven m het verftand der kindsheid, en den grond om te gelooven m het weeten van dien genen legt, welken verdere vorderingen  g2. Karel von Eckartshaüsen, vorderingen gemaakt heeft. Dus kan ik B. V. zelf niet eens eene taal leeren, zonder alvóórens te gelooven. Myn fpraakmeefter zegt my, dat dit teken een A, en dat een B. is; dat dit woord een dier, en het ander een boom e.z.v. petekend. Wanneer ik nu wilde zeggen: ik geloof het niet, het moet my eerst bewezen worden; dan zal de fpraakmees ter zeggen: 'gy kunt dog geen bewyzen hebben, voor dat gy de taal verraai; dan zult gy het begrypen; — allen die deze taal fpreeken weeten dat het zoo zyn moet; zy zouden het evenwel ook niet weeten, waar 't dat zy te voóren den geenen, van welken zy die taal geleerd hebben, niet hadden willen gelooven. Zóó, lieffte Broeder, gaat het met alle andere dingen: het verftand des menfehen kan niet anders dan trapsgewyze tot het licht gebragt worden, en al zyn weten neemt den aanvang van het gelooven. 't Is dan te verwonderen, dat onze nieuwmodenfche Philofophen over zaaken willen twisten, daar zy niets van weeten, en even daarom om dat zy ze niet weeten, niet gelooven. Dit is de grootHe dwaasheid; het is even zc-6 als of twee kinderen over de onderwyzing van hunnen fpraakmeefter wilden twisten., en dus redeneeren: hy zegt ons dat deze letter A. is; maar wy willen het niet gelooven, want het is eene B. of cr is in 't geheel geen A. Nu oordeel, of zulke kinderen wel ooit die taal zullen leeren. Dit is het tafereel van onze modcgelecrden; zy weten veele dingen niet, en willen ook niet gelooven om tot dat weeten te koomen." „ De mensch, die in dc waereld wat wil weeten, moet ook eerst gelooven; veele dingen zullen hem menigmaal wonder fchyncn e.z.v ." „ Gy zult welhaast erkennen, dat alle Vry- geêsten en gezwooren vyanden der Openbaaringe, van Juliaan den Apoftaat af, tot Voltaire toe, de zuilen des Hdiligdoms niet hebben kunnen doen wankelen. Zonder in lange wcdcrleggingen U in te laaten, zoo legt, om U gerust te Hellen, U deze vraagen voor:" „ ■ 'Heeft niet de Godsdienst en Openbaaring den beften invloed op het geluk der Menfehen gehad?" „ Hebben  Mistike Nachten. w Hebben die genen, welken de Godsdienst en Openbaaring beftreedden, betere middelen ter gelukzaligheid geleverd ? " „ Heeft de liefde tot de waarheid, óf heeft niet veel meer de zinnelykhcid en verkeerde driften dc pen der genen beftierd, die tegen dc Openbaaring hebben gefchreven?" 5? Hebben de vyauden der Openbaaring wel ooit bewezen, dat die Mannen geen geloof verdienden, welken de groote waarheden van- den Godsdienst aan de waereld verkondigden ? " „ Hebben de Vrygeesten ons dan werkelyk al overtuigd, dat het de Openbaaring, welke zich op ceuea Goddelyken oorfprong beroept, in der daad aan Goddelyke goedkeuring ontbreekt?" „ Hebben zy alreeds getoond, dat deze leering onmogelyk van God haaren oorfprong kan hebben?" „ Hebben zy wel ooit beweczen dat de Openbaa¬ ring onvoordelig — ja zelfs den Menfehen fchadelyk zy?" - „ ! Hebben zy in zaaken, die zy zogten belach- chelyk te maaken, inderdaad het wezen des Godsdienst aangetast , of hebben zy zich alleen aan 't uiterlyke gehouden, of aan dingen, die tot het wezenlyke in 't geheel niet behooren? " „ Wanneer Gy U deze vraagen voorftclt, lieffte Broeder, zal U in de gantfche ronde waereld geen bock, dat tegen den Godsdienst gefchrceven is, voldoende antwoord kunnen geeven. Gy zult welhaast inzien de wufte nietigheid der gronden, daar de vyanden der Opcnbaaring op ftcunen; en indien U uwen eigen kwaaden wil van den Godsdienst met te-rugge houdt, zo zal er U gewis niets van terug kunnen houden."  t4- amtiquitas confessionis privatvb. Antiquitas Confesponis privatte .... .... defenfa. Te Munfter by Afchendorf 1789. I Jet is voornamenlyk om Ef bels fchandboekjen: „ Was „ enthalten die urkunden des Christelichen Alterthums von „ der ohrenbeichte?" te wederleggen, dat de Heer F. Hulling 11 off Minderbroeder Conventuaal dit klein welmenend werkjen: De oudheid der Oorbiecht verdedigd, gefchreeven heeft — en wanneer men alleen acht flaat op den titul, tamelyk bondig, edoch niet uitvoerig genoeg de oudheid der biecht bewezen heeft. Zie hier den inhoud: „ Art. 1. Plures quidem veteres Hseretici contra conf. Sacr. varios fuscitarunt errores, & inprimis fee. 2. Montanista.-. 3. Novatani. 4. Audiani, ac demum waldenfes &c. sed totam Sacr. Conf. non rejecerunt. (A. 2.) Nee id' Novatores fecerunt initio Refbrmationis. (A. 3.) Ea conftanti S. S. P. P. Traditione nititur. (A. 4.) Nee ufitata per aliquot fecula Paen. Publ. hanc fecretam. (A. 5.) aut privatam etiam fatisfaSionem excludebat. (A. 6.) Fuitque Sacram. conf. in Eccles. etiam Grscca femper ufitata. (A. 7.) Quin & nititur non levibus N. T. Fundamentis, ac (A. 8.) qu* in contrarium adducuntur argumenta, non evincunt, hodiernam confitendi Praxin esfe immutandam." Men moet hier echter niets nieuws zoeken, 't welk mea iu andere Godgeleerde werken, niet even zoo goed vindt. — Qok is de bygevoegde Appendix, de varia veteris Eccle- fnx disciplind circa Ptznitentiam zeer onvolkomen. Te recht heeft de Heer Hullingiioff Art. IV. § Xftt met de Schryveren der Litteratur des Kato/ifchen Deutscfi lands V. deel l.fiuk, aangemerkt, dat Eybel fchicr alles uit P e r t s c h heeft getrokken.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN Ernflige en Trouwhartige waarfchouwing aan de grooten deezer waereld voor het gevaar van eenen geheelen ondergang, waar mede de Troonen, de Staat en en het Christendom bedreigd wordt, door het valfche leerflelzel der hedendaagfche verlichting en de vermetele vorderingen eeniger zogenaamde Philofophen, geheime genootfchappen en fe&en. Met bewysftukken en oirkonden uit do^ Archiven onzer Eeuw voorzien e.z.v. Uit het Hoogduitsch vertaald Derde druk. Tc Amfterdam by Wouter Brave 1792- Dit naamloos werk, waar van de Nederduitfche uitgave binnen den tyd vaiï drie weeken geheel uitverkogt en in 't voorlcdene jaar twéémaalen herdrukt werdt, is, zoo als het opfehrift vermeld, gefcbreeven door iemand, die zich noemt eenen vriend der Vorften en der waare verlichting. Of dit boek om die reden eigenlyk aan de Grooten dezer -waereld ter waarfchouwing ingerigt zy, kunnen' wy niet bekaaien Genoeg is 't voor ons, dat wy niet alleen weeten, dat het int de vcrdicnfielyke pen van den Hocgleeraar Ho ff man is voortgevloeid; maar (effens ook is gefchreeven ter verdediging van den Christelyken Godsdienst tegen de oneelovigeu en zogenaamde wysgeeren van onze dagen. Doch wy vermenen, dat gemelde Heer PrefelTbr even daarom zyn werk ook ter waarfchouwing aan de volken dezer waereld zal hebben willen inrigteu, om vooral deze laasten onder 't oog te brengen, dat zy ouder geucrly dekmantel van Staats- KERK-BIB. I. DEEL. no. 3. G, her-  86". Ernstice en trouwhaktice waarschouwing hervorming, het zy al of niet gegrond (het welk wy voor ons niet willen beöordeelen ) zich door geen fchoonfchynende verlichting dermaaten laaten verblinden, om den waaren Godsdienst te verminken, of zich aan 't heilzaam juk van onzen Zaligmaker, tot vernietiging van hunne Christetelyke gevoelens en tot bederf der maatfchappy te onttrekken. Wy geloven, dat men de waarheden van den Christelyken Godsdienst met de mecfte klem verdedigt, dan, wanneer men zulks doet op eene van alle byzondere Staatsbegrippen afgetrokkene wyze. Want zoo ras dezen er mede gepaard gaan, geeft men den ongelovigen gelegenheid om te zeggen :('t geen hen veel al in den mond legt) De Godsdienst is flechts een Politiek werk. Daarom komt ons de volgende bemerking in de voorreden des Vertaalers( bladz. x. enxi.) zeer ongepast voor. „ Weiken fchadelyken invloed, (zegt hy) heeft deeze hclfche Pbilofaphie, deeze valfche verlichting, inzonderheid op een groot gedeelte onzer (Nederlandfche ) Natie gehad! Wiens hart moet niet van weedom wegkruipen op het ontroerend det.kbecld, hoe diep dit eertyds. door de voorouderlyke deugden, zoo bloei jend volk; thans gezonken is! Hoe weinig gelyken de tegenwoordige nakomelingen naar hunne waarlyk Patriotifche Voorvaderen, wie kan thans in veelen hunner Naneeven, ecnig fpoor der aloude Nederlandfche zeden herkennen? Wat anders, dan de bloote gellachtnaamen hebben deeze verbasterde Nakomelingen, van hunne roemruchte voorvaderen overig behouden? Zyn dit de afflammelingen van die grondvesters onzer Republiek, van die betemmers van 't waerelddwingend Spanje, van die onbezwekene handhavers van den zuiveren Godsdienst en van de waare burgerlyke Yn hcid ? Waarlyk , indien nog iemand aan het verbazend groot onderfcheid tusfehen de zeden dier eerbiedwaardige Mannen en tusfehen die van hun hedendaagsch verbasterd Nakroost, twyffelen wilde; — zo behoeft hy öechs f,et geen, voor eenige jaarén in deeze Republiek, in deeze Stad onder zyn oog gebeurd is, zich voor den geest li brfengen. Deeze verfchrikkelyk toneelen van verwarring ongeregeldheden  aan de grooten dezer waereld. %ff, ongeregeldheid en woeste driften , waar aan men niet zonder ontroering en afgryzen denken kan, zuilen hem wel ras van zyne twyftciing re rug brengen, en hem, met zoo veele fpreekende bewyzen doen zien, den fchadelyken invloed der hedendaagfche nieuwe Phiiofophie en zogenaamde volksverlichting op het nationaal karakter onzer Landgenodten." e.z.v. Hier geldt het fprcekwoord Chacun plaids pour fa paroisfè. Hoe! zyn de zeden onzer Voorvaderen zodanig te verheffen boven die hunner Naneeven ? Leveren de vorige Eeuwen ons minder verfchrikkelyke toneelen van verwarring, ongeregeldheid en woeste driften op? En, zoo gebeurtenisfen van dien aart hedendaagsch aan den fchadelyken invloed van Godsdienftclooze leerftellingen moet worden toegefchrceven ■ aan welke oorzaak zullen dan by voorbeeld de verwarringen, ongeregeldheden, het moorden, branden en beeldftormen der zestiende Eeuw worden toegefchreeven ? De laastgenoem» den tot handhaving en de cerften tot vernietiging van den Godsdienst te willen doen voorkomen is eene ftaatkundige dweepcry, meer ergerlyk, dan overtuigend voor ongelovige wysgeeren. Doch, zoo dc tocpasfing des vertaalers al ong-past is, moet men hem echter, den welverdienden lof eener allefms gladde en fraaijc overzetting niet betwisten. De ftyl des Schryvers is ook ongemeen fierlyk en zvne uittdrukkingen op eenige plaatfen vry zenuwachtig. By den aanvang van't werk vaart de He?r Hofpmak met zeer kragtige woorden uit tegen de verderftvkc wysgeeren onzer dagen, even gelyk de Vader der Romeinfche welfprekenheid wel eer uitvoer tegen den fnooden en gevaarlvken Catilina en deszelfs aanhangers. Zie hier de taaides Hooglceraars. „ Ó Hoe lange zult gy nog ons geduld misbruiken ! Zo fprak de Romeinfche Redenaar; op het tydftip. toen dc Republiek door de vrecslykc woede eener Factie bedreigd wierd die reeds tegen Romen losbarftte." „ Onder het getal der vloekverwanten waren de edclfte der medeburgeren vermengd in den drang van het laagfte G. 2. gepeupel;  88. Ernstige en trouwhartige waarschouwing gepeupel; alles dreigde den ondergang aan Rome, — en men had flegts een flaaüw voorgevoel van het gevaar 't welk, gelyk een onweerswolk, boven den fchedel deiRomeinen zweefde." „ Zouden wy niet heden ten dage de zélfde woorden aan veele Schryvers onzer eeuw toeroepen kunnen: hoe lange misbruikt gy nog ons geduid? Hoe lange arbeid gy nog 011ophoudelyk voort, om het verval der ftaaten,de 'omverrtikking van den Godsdienst. en den ondergang des menfehe. lyken gellachts te bevorderen." {bladz. r. en 2.) m Gy z7£ ontdekt, te vergeefs tragt gy u nog in het duiftere te verbergende voorzienigheid heeft de fakkel ontftooken en ik zal ze opvatten, om dc fpelonken, waar in gy uw verblyf houdt, daar mede te verlichten." (Jbid.) „ Eene meenigte van valfche verlichters arbeid enkel daar aan, om het Christendom en den ftaat het onderst boven te kecren. Het is geen tyd meer, om van hunne ontwerpen te zwygen; dc zaak is te ruchtbaar, te algemeen bekend en deeze ftrafbaare famenrotting verraad zelve haar fchandelyk geheim." {bladz. 6.) „ In het midden onzer, hefte eene vermetele en Godlooze feeïe het hoofd omhoog en verfierde haare valfche wvsheid met den verblinden naam van Phiiofophie. Onder dit bedrieglyk by woord maatigde zy zich aan, om, van alles kennis te hebben, ten einde alles aantetasteu , alles omver te rukken." „ Haare deelgenooten wierpen zich tot leermeefters van het menschdom op en waaren dc Propheeten der dwaaling en dei- logen. Vryheid van denken; dit is het geen hun karakterizeert; dit is hun woest gefchreetiw, 't welk van het eeue einde der waereld tot aan het andere weêrgalmt. Zy ftrekten de eene hand uit om de troonen te doen waggelen en de andere óm de altaaren omver te rukken." {bladz. 7.) Dat dit het eigenlyk oogmerk der hedendaagfche wysgeeren is, kan niemand lochenen, federt dat de lieer Du pont" zulks in het laast van voorleden jaar, lang na-dat de Heer Hoffman dit fchreef door eene zoo fchaamtelooze als God- hoonende  aan de Grooten dezer waereld. $g. hoonende redenvoering in de nationaale conventie van Vrankryk openlyk hééft aan den dag gelegd. Zoo ziet men hoe gcvaariyk deze fecte der zogenaamde wysgeercn is. Hun toeleg was weleer, om de harten der Vorfteu door hunne Godsdienstelooze gevoelens te vergiftigen. Deze gevoelens moesten den weg baanen tot eene toomlooze verdrukking der Volken. Deze onderdrukking moest de laaiden tegen de eerdén doen opftaan , en hunne macht die niet dan op de liefde des volks kan gevestigd blyven verbrysfeleii. De macht der Vorften gefnuikt zynde, vonden de wysgeercn gelegenheid, om zich meden onder de hand als leeraaren, en vervolgens openlyk als willekeurige méefters' der Volken op te werpen. Te laat riepen de Hoven die Godsdienftige gevoelens tot herdel der. goede orde in, die zy voormaals zo roekclooos hadden verworpen. Dit gaf flechts den Wysgeeren ftoffe, om het Volk dc Godsdienst als 't werk vau ftaatkundc af te fchetfen; alle Godsdiendclyke gevoelens onder den dekmantel eener cnbepaaldere vryheid te verbannen; de kortzichtigen in nog veele hardere ketenen te klinken en alzo de rampzalige mensch van zyn waar geluk op aarde en troostryke yerwagting op een toekomend leven te berooven. Dit is 't plan der zogenaamde verlichten ( il/umifiatil). De volgende fchetfen, die de Heer Ho ff man er van geeft en die wy er onzen geachten lezeren in een kort bedek van zullen opgeven, zullen teffbns zoo wel als veele gebeurtenisfen, de waarheid van ons gevoelen bevestigen. „ Hun doelwit is, (zegt de Hoogleeraar) het geloof der Christenen uit te blusfehen; den geest des menfehen eene geheel andere wending, zo wel in het Godsdiendige, als in het burgerlyke te geven, om daar door eene volkomene omkeering te bewerken." „ Zy, welke door de na¬ tuur de fchoonde aanleiding gegeven was, om hunne tydgenooten te verlichten, zy wierpen zich tot hcirvoerers van het ongeloof op: zy plantten de banier des oproers tegen al wat Godsdienst heet en geloofden daar door , in den tempel der eere en der onvergetelheid te dringen." {bladz. 8.) G. 3. „ Eene  90. ErNSFIGE EN" trouwhartige waarschouwing „ Eene andere benden van verward denkende Schrvvcrs volgde het betreeden fpoor der voorheen genoemden, en, wyl zy niet door de zelfde talenten als deze uitmunten konden, namen zy hunne toevlugt om het door onbefchaamdheid te doen. Dan eens maakten zy het ongeloof zelf ten grondllag hunner werken; dan weder bedienden zy zich van de zinnelykheid en de laagfte wellust vergiftte hunne gefchriften, cn zo maakten zy zich meefter van den geest der onervaarEnc jeugd; verblindden de zelve door geile tafereclen en tragtten, door de onorde, welke zy in het zinlyke te wegc bragten, hun voordeel voor hun famenfteïfel van Godloosheid te bewerken." {bladz. 9.) „ Wat meer gezette en ernftige verfranden betrof, zo bediende men zich omtrent hun van den toon der rypere overweeging; oppervlakkigen en ligtzinnige gemoederen hield men losfe fpcclingen voor oogea en verborgen voor hun de Hang onder de bloemen. Men wierp twyffelachtige vraagen op, welken de eenvoudigen niet ontcyfFeren konden en maakten den verftandigcu bélachchelyk , die ze oplosten wilde. De opcniykc ten toon ftelh'ngeti en het bélachchelyk maaken, bragten dikwerf zelf hun in verwarring, die door drogredenen niet aan 't wankelen hadden kunnen gebragt worden. Deeze gevaarlyke feére van zogenaamde verlichters bediende zich vau alle mogelyke foorten van kunftenaryën, om hun werk, het verderf der zeden uitte breiden; welfpreekenheid, Dichtkunst, Gefchiedenis , Romans, zelfs de woordenboeken wierden door hun befmet." e.z.v. {bladz. 10.) Na dc trapsgewyze voortgang eener alles vernielende wysbcgccrtc te hebben aangetoond haalt onze Schryver hunne grondbeginfeien aldus op. „ Lang (zegt hy) verzamelde ik de ftonen tot dit werk, lang flocg ik alle uwe vorderingen, ö gy valfche verlichters der waereld I opmerkzaam, gade, eindelyk ontving ik ontegemzcggciykc bewyzen van het verfoeijingswaardigfte aller lecrftelfels, 't wélk gy ontworpen hebt, en naar vaste grondbeginzelen tragt uittevoeren." „ Ik zal (vervolgt de Heer Hoffman) hunne grond- bcginzels  aan de Grooten dezer waereld. 9»- beginzels bedaardelyk, het een na het ander, optellen, en wie by het affchuwclykc van dit fystema, niet, vol afkeer, te rug deinst, moet geheel zonder gevoel van het goede, of een medehelper der ondeugd zyn. Hoort my aan!" Hier na maakt de Hooggeleerde Schryver eene optelling hunner verderftelyke leerftelfels, waar \ an wy eenigen der hoofdzaakelykften alhier zullen bybrengen. ,, De openbaaring is naar her leerftelzel der zogenoemde Philofophen en valfche verlichters, bedrog en verdichtzel, eene heilige bcfmctting voor zwakke geesten, welke aanfteekende ziekte, fedcrt dat de waereld ftaat, ter onderdrukking der menfchelyke vryheid gebruikt wierd en zich ficgts in het zwakke brein van kragtclooze menfehen voortplantte. Zy is onbeftaanbaar, zo wel met het gezond verftand, als met de waare vryheid des menfehen; zy is de moeder der dweepery en des bygeloofs." -o- ,, Mofes wetten en die van den Christelyken Godsdienst zyn de verachtingwaardigfle uitvindingen van bedrieglyke kleine geesten en de raazendfte uitfpoorigheden der rnem'cheIyke dwaasheid." -:f> „ Het Christendom is eene domme byéénflauzing, getrokken uit het Joodendom en de leer van Plato, en deszelis bewyzen ftcunen op het bewys van zwakke geesten." -•o „ Het Christendom veriochent alle waare grondbeginzelen der redeneerkunde; elscht een blind geloof en verhindert daar door de vorderingen des menicheiyken verHands." *-V 4- „ Het  02. Ernstige en trouwhartige waarschouwing -O- „ Het beftaan der verborgenheden van het Christendom !s op de algemeene onkunde der menfehen gegrond, op derzelver gebrek aan ondervinding, op hunne verontruste verbecldingskragt. cp die voorgewende innerlyke gewaarwording, die egter, in de daad , niets anders is, dan het uitwerkzel der onwetenheid, der vreeze, der onbekwaamheid, om na te denken en der gewoonte, om zich blindelings te laaten leiden." {bladz. ii. - 18.) „ Door de vrees voor het toekomende, voor de Hel en voor de Eeuwigheid, gingen zwakke zielen gebukt onder den last der vooröordeelen, die men van zyne eerfte kindsheid inzoog en waar door de beste geest ontzenuwd en tot fioute (tappen onbekwaam gemaakt wierdt. Dit wordt door het Christendom grootelyks bevorderd; het zelve maakt flaaffche zielen, die alles verdraagen, om zich met de roekómftige eeuwigheid te vertroosten. Deeze zuil des bygcloofs moet derhalven noodzaakelyk ondermynd worden." ( bladz-19. ) De gevolgen eener zoo vcrderffclyke als inkankerende wysbegeerte worden in dit werk mede op de trefféndfte wyze afgemaald. „ Naar zulk een leerftelzel ( vervolgt de Godsdienstminnende Hoefman) wordt gearbeid en gefchreeveii. Gy ftaat verbaasd; ó ftaat niet verbaasd! Laaten uwe kinderen eens verbaasd ftaan. Nog is de vergiftige plant voor ons niet uitgebot." „ Ziet ginds dat onbezoedelde en kuisfche Meisje, hoe het zich ontwikkelt, hoe het uwe vreugde, het wei-genoegen uwer dagen is! Yerwagt geenen bruidegom voor haar, geenen Echtgenoot, die de dagen zyner vreemdeiingfehap met haar ten einde fnelt; een wellustig Jongeling zal haar ontecren en over zyne gruweldaad juichen; gy zult de wetten tegen den Moordenaar haarcr eer inroepen, willen; doch cr zyn geen wetten meer; die de magt heeft, heeft: immers  aan de GSOOTEN dezer WAÏRRLD. Mt Immers het recht; gy zult Uwe handen ten hemel heffen en men zal met U fpotten; gy zult toevlugt by den Vorst, by den Rechter zoeken; en er zal geen Troon geen Wet meer zyn. Uw Zoon, uw Broeder zal de opteerde walen Verdedigen en guiten zullen hem by de hairen naar de puinhopen van eenen verwoesten Tempel neepen en hem daar vermoorden , waar gy den God uwer Vaderen aangebeden hebt. Doch waarom flaat gy uwe oogen, met traanen vervuld neder! heft dezelve op, om toneelen, nog vreeslyker, dan het voorgaande, te aanfchouwen." ij Zie, ginds, in dien hoek fluipt een ëdele Gryiaart, onbemerkt, voorby; Hy was in Godvrugt grys geworden, ea bragt de dagen zyns geheelen levensin vroomheid door, en thauds is hy tan fpot der Goddeloozen; hy durft zyne gevouwene en door ouderdom beevende handen, niet meer ten hemel heffen; het nieuv/e fystema kent geenen God, noch Godsdienst. Er zullen tyden komen, waar in men hem, die tot God bidden wil, op den brandftapel werpen zal, en hem, die zich als een Godvrugtigen gedraagt, als een verachter van het fystema der Natuur, ter doodstraffe verwyzen; ten mmften de grond tot die ongelukkige tyden is reeds gelegd." {bladz. 20.-25.) j, Kan deze gedrochtelyke Phiiofophie ( vraagt de Heer Hoffman) ons nog met den valfchen fchyn van wysheid verblinden? Zullen wy nog wel gelooven, dat eerbied voor de wetten en achting voor de menschheid, in hunne ontwerpen voorkomt? -— Slegts menfehen, die in een hoogden graad verdorven zyn, kunnen zich tegen de grondbeginfelen van het Christendom aankanten, het Christendom, 't welk de driften zo ëdel beteugelt en de menfehen zoo zagt ter deugd opleid." ( bladz. 27. ) . „ Waar is een Godsdienst, die meerdere troosigronden, dan het Christendom heeft? Waar is een Godsdienst, die het zegel zyner Godlykheid duidelyktr op de voorhoofden der Vorfteu en der handhaveren der Volks wetten drukte? Waar is een Godsdienst, die meerdere échdragt onder de menfehen tragte se ftich'en, die meerdere liefde ten arbeid, ter getrouwheid, G. 5. fpf  54- Ernstige en trouwhartige waarschouwing ter gehoorzaamheid inboezemde? Waar is een Godsdienst, die de menfehen meer door broederlyke banden en wederkerige liefde, verëenigde, dan de Christelykè? Zyn wy hem niet, zegt Montesquieu, in den vrede zagte wetten en in den oorlog eene foort van menschlykheid fchuldig, die het menschdom, zonder dien Godsdienst, nimmer bereikt zou hebben?" {bladz. 30.) De trekken die men hier en daar in hst werk van den Heer Hoffman vindt, zyn meefterachtig en de verwen waar mede hy de onder zyne fchilderachtige pen vallende voorwerpen, afmaalt, zyn ongemeen fraai. Boven dien weet de Hoogleeraar alles met een naauwkeurig oog af te meeten; ook brengt zyne doorlezenheid en alles beproevene ondervinding fomtyds zaaken tot een oogpunt, waar uit ze door een algemeeu en blind vooroordeel nimmer zouden zyn befebouwd geworden. Zie hier flechts eenige trekken van dien aart. „ De zogenaamde verlichters ( zegt hy ) weten zig van alle toegangen tot de harten der menfehen, te bedienen: doch, juist hier door word hunne geheele wyze van denken kenbaar; alles in [verwarring te brengen en uit de verwarring voordeel te trekken, ziet hier hun oogmerk; hun uhgeftrekt plan ■ wat bekreunt hy zig over den ondergang van het menschdom, die buiten zig zei ven, niets kent, voor wien geen God en geen leven na dit leven is. Om eenefomme geldste verwerven,offert van der Noot duizenden op, die zig inbeelden voor de vryheid, den Godsdienst en God te flryden, terwyl zy voor dc oogmerken van eenen bedrieger fïreeden, die geen ander doeleinde kende, dan zyne beurs te vullen. De menigte denkt niet. Dit is de maat naar welke deze zogenaamde verlichters, volken meeten, en v aar op zy de uitvoering hunner grondftellingen bcuwen." {bladz. 39.) Onze Hooggeleerde Schryver, wiens pen geene kunstgreepen der Godlooze wysgeeren ontfnappen, ontveinst ook geenfints de oorzaak hunnsr verderflelyke vordering. Hier va» fpreckt Hy aldus: „ Waren bet niet dc Schryvers, die de valfche grootheid der  aan de Grooten dezer waereld. 9S- der Vorften vleiden; waaren zy h«t niet, die de valfche Machiavelfbhe grondftellingen in de kabinetten der Grooten invoerden ? Waagden het niet eenige onder hun, om den Regenten voor te praaten: dat de Godsdienst flegts voor het gemeene volk zy, en dat de Grooten geen Godsdienst nodig hadden? Wierd op dusdanige wyze niet menig Monarch, wiens driften men wist bot te vieren, door hun aan den leiband geleid? Nimmer zoude hunne vorderingen zoo veele magt bekomen hebben, indien men in de paleizen der Vorften getrouw aan de grondbeginzelen van het Evangelie gcbleeven ware." „ Dit was de eerfte en Iistigfte kunstgreep dier verleiders van het menschdom; want zy wisten, hoe ras het verfpreid word, indien het kwaad van boven af, van de Hoven der Vorften tot de geringere klasfe vau burgers nederdaalt. Alle middelen wierden, diensvolgens, aangewend, om het oogmerk dier fnoodaarts te bereiken." „ 6 Gy Grooten der aarde! laat U toch niet misleiden, om te gelooven, dat de Troonen zonder Christendom beftaan kunnen! Het Christendom weder in die waardigheid te herftellen, die het eerst had, en die het van rechtswege hebben moet; dit is het eenige middel, om u tegen alle vyandelyke aanvallen te bei'chermen. Berusten niet de inrichtingen des ryks en die uwer eigene ftaaten en wettan en alles wat eerbiedwaardig en heilig is, op de grondbeginzelen van het Christendom? Zyn de laaste ééns vernietigd , waar blyft dan de goede trouw ? waar gerechtigheid en hulp? waar liefde tot den Vorst en verdediging van 't Vaderland? alle pligten , die men zig onderling in de maatfchappy bewyzen moet, zullen ophouden en het gevaarlyksiJSgo/Jwaf derzelver plaats, vervangen."( bladz. 46.-48. ) De waarheid van 't geen de Schryver hier zegt, is zo entegenzeggelyk, dat de befaamde Jean Jacqües Rous Se au wel eer genoodzaakt is geweest om deze openlykt bekendnis te doen. „ De Godsdienfteloosheid (zegt hy) en in 't algemeen de fnaterbekkiee wysbeseert» van onïen tyd verkleeft de men- fchea  yö. Ernstigs en trouwhartige waarjchouwing fchen aan dit leven; zy maakt hun verwyfd, laaghartig - zy bepaalt al hun zugt tot eene laage eigenbaat en zelfsliefdezy ondcrmynt alle gronden der maatfchappy, zy vervreemdt de menfehen van elkander en doet alle hunne genegenheden uitloopcn op een heimelyk Egoismus zoo uadeelig voor de bevolking a'i voor de deugd." (*) Hoe heerlyk is 't voor den Godsdienst, wanneer deszelfs verdedigers van den eenen kant en hevigfte vyanden aan den anderen kant zulke eenftemmige getuigenis geven (f) Agter 't werk van den Heer Ho ff man vindt men eenige ftukken en' bylaagen, «rekkende om 't verderflyk plan der wysgeeren en zogenaamde verlichters te bewvzen en uit hunne eigen fchriften vau ni bv te doen kennen Deze fchnften zyn onder anderen: i. La coutagion facrée , ou histoire naturelle de lm fuperpition. a. Dieu et les hommes. 3. Discours fur les miraclet dt Jefus Christ. 4. Examen critique des Apologistes de la RtSgio» Chretienne. ï. Examen impartial dis principales Relighnt da monde. 6. Le Christianism* devoüé , ou examen des principes de la Religion Chrétienne. ?. fysteme de la nature ou des loix dii monde phyfique et du mondt moral. 5. De grondieginfelen van Julia ah den afvalligen. Deze boeken, die gedeeltelyk in 't Hoogduitseh en in andere taaien zyn overgezet vervatten de geraarlyMe grondftellingen tegen het Christendom. Eenige derzelver wyn de Hser C*) Emile torn 3 note a la page. 183. Ct) Voycz fur fout l'infirutJion Pastorale de Mr. L' Eveque du Puy fur la prétendue Phiiofophie des Ineré duks Modernes 17Ó3. pag. 283. et fuiv.  'aan de Grooten dezer waereld. 9h Heer Roffman ons als met den vinger aan, onder anderen de twee volgende {bladz. 66. en 67.) die uit'/ Syt. Urne de la Nature getrokken zyn. „ Het geloofs artikel van eenen ftaat na dit leven, verhindert de menfehen om zig met hun geluk bezig te houden. Het zelve is een der gevaarlykfte en het menschdoin nadeeligfte der grondbeginfelen. Het deedt de Volken in domheid en onverfchilligheid wegzinken en veroorzaakte de woedendfte geestdryvery, waar door de menfehen zig zeiven opofferden om den Hemel te verdienen." (*) „ De zelfmoord ii eene geoorloofde zaak, het zwaard it de eenige vriend en troofter, die den ongelukkieen over blyft. Ct) 5 In deeze boeken, vervolgt de Heer Hoffman, zyn cog andere ftellingen van dit allerverfoeijelykst fystema vervat waar door elk weldenkend gemoed vol fchrik en verbazing, te rug deinst. Kan deeze gedrogtelyke Phiiofophie" ons «og met d«n valfchen fchyn van wysheid verblinden?" (§) Om de losbandigheid dier Schryvers paal en perk te fielten , oordeelt de Heer Hoffman noodzaakelyk, dat de Godsdienst weder in zyne voorige waardy herfteld en de werken dezer zogenaamde verlichters door de vryheid der drukpers Se befnoeijen, verftoord worden. In hoe verre of dit laatfte uitvoerlyk zy, willen wy niet beöordeelen. Dit is zeker, dat geene wetten hoe ftreng ook tot dus verre bekwaam zyn geweest, om fcorrgelyke werl ken der duifternisfe, voor al in hunnen bedekten loop, te fluiten. Ja; zulke wetten worden niet alleen door veele'on- nafpeurlyke (*) Chap. n- Pag. 273. et 374. (t) Chap. 14. pag. 505. ( 5) Men voege hier by 't geen wy in 't eer/Ie verteeg Mzer mengelwerken, N. 1. der Kerkelyke Bibliotheek gezegd hebben over de voortreffelykheid der Openbaaring boven alle menfohelyke yytbagoertc.  «ï. Ernstigs en trootvhartice waarschoüwin* Bafpeurlyke wegen verydeld, maar drckken niet zelden om den lees-lust van onkundigen, half-geleerden of reeds half. bedorven gemoederen des te meer gaande te maken. Nitimur in vetitum. Het gevolg daar van is, dat zulke werken dan doorgaans verkrygbaar zyn voor hen, die er door verleid en bedorven worden en integendeel dikmaals onverkrygbaar blyven voor hen, die ze zouden kunnen wederleggen en door eene kundige pen den loop der dwaalingen duiten. Dus daar, wetten van dien aart veel al niet toereikende zyn en zelfs eene regtdrydige uitwerking hebben, diende meu eenen anderen weg intellaan.' Het heel - middel moet gefchikt zyn naar den aart der kwaaien en omdandighedcn, die er mede gepaard gaan. Het moet ten aanzien van zulke verderffelyke fchriften in het tegengodelde gezogt worden; volgens de bekende gronddclling: contraria contrariit curantur. De drukpers heeft dit voordeel, dat zy zoo wel het tegengift, als het fenyn kan verlpreiden. De middelen daar de hedendaagfche wysgeeren zich van bedienen om hunne werken algemeen te maaken, zyn, ze als de Heer Hoffman zeer wel aanmerkt; ( bladz. 20. ) de weekbladen en Journalen. Zy rechten eene algemeen* rechtbank der Letterkunde op, en hebben deze rigtfnoer, em niet alleen alle hunne fchriften, zo veel mogelyk, te verbreiden,- maar ook te zorgen ; dat alle de zulke» geenen opgang maaken, die tegen hunne PhilofopMfche grond? ftellingen aangekant zyn; dat zy hunne achting verliezen of ten minften in hun aanzien verzwakt worden. Laaten allen die liefde voor den Godsdienst en de nodige bekwaamheid hebben het tegendeel' doen; laaten zy ook door fooorccn . a's by voorbeeld: Bezweering des Duivels i. déél bladz. 281. Geheimnis of Verborgenheid. 2. déél bladz. 63. m v.elk laaste Art. buiten dien eenige hellingen voorkomen, welke wy niet gaerne op den Predikfioel zouden voordellen! De Schryver zegt hier „ Ohne diefe (geheimnisfeh ) „ Ues jlch kein ver dienst, fur ihu (den Mensch.) antref feu. O der z:\-rs fur ein ver dienst vuurde, es feyn, Gott „ zu lieten, wenn er uus alle feine unendliche volkommenheiten deutlich entdeckete?" Het Art. Gezwindheid in dit déél, hadt ook alzo gefchikt agtcrwegen kunnen bjyven. Ouder het Art. Kerkezcgening, hadden wy gaerne eene meer «aauwkeurige en grondige aanwyzing en vervolgens een middel tegen de zo veelvuldige misbruiken by de gezégende zaaken gezien. By het Art. Natuur in dit - als ook in het 3. déél onder dc Artykels Reliquiën, Duivel, TVanhoop en Tovery hadden wy veel meer naauwkeurigheid, on- dcrwyzing en gegrondheid verwagt. Verder ziet men: Onder het Art. Doopfel: . . . „ ftoffe en wyze hoe men meet Doopen — in tyd van nood mag een ieder doupeii.  woordenboek voor predikers. IO3. „ doopen. Drieërly Doopfel." ( Hier vindt men niet klaar genoeg uitgedrukt dat het zogenaamde Doopfel van verlangen af dat des B.oeds, geenfins een doopfel zy. maar veel meer eene volmaakte liefde tot Gxl en een berouw over de zonden , met een voornemen om het H. Doopfel te ontfangen, zoo haast het zal kunnen gefcbteden.) „ .. .. „ Het is een geloofs Art)kei dat allen die door het water „ en den H Geest niet hcrbooren worden." ( Wel te verftaan , die geenen, welke, wegens het befraan eener dergei) ke geestelyke wedergeboorte, en van derzei ver noodzakelykheid onderrigt en overtuigd zyn en dus door hunne eigen fchuld, zich van dit, door jefus ingcfteld Heilmiddel niet bedienen.) „ Uit het Ryk der Hemelen zullen gellooten w 01 den." „ .... Voortreffelvkheid van dit H. Sacrament. „ Prent een merktéken in de Ziel." Plechtigheden des Doopfels." c. z. v. „ Dood. Zekerheid. Onzekerheid der fterfuur. De gevolgen des Doods. Dood der gerechten. Dood der Zoudaaren." Dit Art. is zeer wel uitgevoerd. Tot eene Proeve van 's Mans Schryfwyze, zullen wy het volgende, uit het Art. Opvoeding, in het eerfte déél voorkomende , mededeelen. „ Chrisrelyke Opvoeding „ . . . . God gebiedt deze zeer nadruklyk aan de Ouders als hunnen eerden en voornaamden plicht... hebt gy Zoonen ? (zegt de wyze Syrach 7. vers 25., ) zoo onderrigt en buigt hen van jongs af. Hebt gy Dochteren? zoo bewaart haar Lichchaam, en laaten zy uw aangezicht niet vrolyk zien." „ Even zoo beveelt God door den Apostel in zynen brief tot die van Ephefen 6. v. 4. Voedt uwe kinderen op, hen onderwyzende en berispende volgens den Heere." Hier brengt de Fleer Kollenes de voorbeelden van Tobias den ouderen, van j0 3, van de Ouders der kuifche Susasna, van Mathathias en meer anderen by. „ De Jeugd (zegt hy verder) is zeer leerzaam, zy is H. 2. eene  ic4- A. Kollenes. eene nog jonge Plant, die men kan buigen, zoo men Wilj eene ueeke en vochtige aarde, welke alie gedaante en vorming aanneemt; een Beekjeu 't welk men kan leiden waar men wil. Wanneer nu vroome Ouders de Christelykc Opvoeding als hunnen eerften hoofdplicht betrachten; wanneer zy het nog teder verftand hunner kinderen, de grootheid Gods, zyne tedere en weldadige Liefde, zyne Heiligheid, dc gronden des Godsdiensts. de Goddelyke beftrafnng en belooning zoeken in te boezemen; wanneer zy aan hun de vergangkelykheid aller menfehelyke dingen, de gevaaren der Grootheid en Rykdommen, de ■ydelheid der Aardfche vermaaken voor pogen houden; wanneer zy denzelven by tyds de fchoonheid der Deugd, en de daar uit voortfpruitende waare Vreugd, gerust gemoed en aangenaamen Vrede doen fmaaken; wanneer Ouders dergelykc heilige waarheden tenens met hun eigen voorbeeld onderfteunen; wanneer zy de Christelyke onderrigting met eene oplettende waakzaamheid paaren, en hunne Kinderen van alle gevaaren der kwaade voorbeelden te rug houden ; hoe ? kan men dan wel iet anders als dc ïieilzaamfte vruchten voer de jeugd uit eene zoo Christclyke opvoeding verwachten?" ,, Iu dc daad, (zegt Salvianüs), dan zouden de kinderen. gely k zy doorgaans ervèn zyn, niet alleen der goederen maar ook der gemoeds-driften hunner Ouders, eveii'ook zo hunne vroome zeden en oprechten Christelyken levenswandel navoigen. Vroeg, in hunne eerfte jeugd zou men reeds vonken der liefde tot Jesus by denzelven ontwaar worden; eene heilige vrees zou hen van jongs af beletten, God door hunne zonden te vergrammen." „ Aan den Zoon (zegt de Heilige Geest door den Propheet Ezechiël 16.) zult gy den Vader 'en aan de Dochter de Moeder erkennen. Ik verwonder my dus niet over de gehoorz.amheid van Is a ü k , als zynde een Zoon van den gchoorzaaiïten Abraham. Dc gevangene Jooden zullen hun gebed en t raan en , getroost by den jongen Tob i as brengen, vast kunnende vertrouwen het hart des Vaders gewis in let hart des Zoons te zuüeu weJeryiiideu, Vau de M a- c h a -  WOORDENBOEK VOOR PREDIKERS. rog; CHfLBEëN zal immer den eenen den anderen opvolgen, om den heldenmoed en yver van Mathathias voor de oogen des volks telkens te doen herleeven. De Dochters der Jlèrke Vrouw zullen voorbeelden der wysheid en ingetogenheid worden. Maar de overfpelige David zal welhaast eenen bloedfchendenden Zoon zien, — de doodflager Da vid zal in zynen eigen Zoon eenen Brocdermoorder opvoeden, die, zo hem dc gelegenheid niet Ontbrak, even zoo wel eenen Vadermoorder zou worden. At hal ia zal het huis J ei q a met de ergernisfen en Godloosheid van het huis I sr a . l vervullen. „ Verder zouden dan dc kinderen uit eene Christelyke opvoeding de vruchten der tydelyke welvaart genieten. Want van waar ontftaan doch alle verwarringen, alle rampzaalige uitfpattingen der ongeregelde begeerten, e.z.v die zoo zeer, ook, zelfs het tydelyk welvaaren verhinderen? .... Gelyk dan al het geluk of ongeluk der kinderen van eene goede of flechte opvoeding afhangt, alzo hangt ook de voor-of tegenfpocd der Oudérs van de wyze dezer opvoeding af. Eene Christelyke opvoeding zal hun alle de vruchten der gelukzaligheid doen Smaaken. Wanneer de wortel heilig is, ( fchryft den Apostel Rom. n. v. 16. ) zyn ook de takken heilig. Dat is: de welopgevoede kinderen zullen •wegens hunne deugden geliefd zyn, zy zullen eerbied, liefde , gehoorzaamheid aan hunne Ouders bewyzen , den troost hunner oogea en den fteun hunner hooge jaaren zyn. O! er kan in de daad geen zoeter troost voor dc Ouders zyn, dan zulke kinderen voor hunne oogen te mogen zien opwasfen." „ Alle rampen integendeel hebben zulke Ouders te verwachten, welke of wel de Christelyke opvoeding verzuimd of dezelve met geen ■genocgzaamen iever ondernoemen heb. ben Sapient 1. v. 17. Waar iemand door zondigt , daar zal hy ook door geflraft worden. Gy licht gezondigd in en door uwe kinderen, God zal u ook in en door hun beftraffen Gy hebt hen niet tot de deugd opgeleid Gy zult er ook de bittere gevolgen van 011- H. 3. dervinden.,  A. KoLlXNES, dervinden. Hunne fchandelyke buitenfpoorigheden zullen $vel~ haast uwe goederen verteeren; hunne ongezonde en door de zonden zelfs ontzenuwde lichchaamen zullen u droefheid en'kwelhnge 'thuis brengen; met het verlies van hunnen goeden Naam zal tenens ook den uwen te gronde gaan, en gy zult de fchande met hen moeten declen." ' „ Hebt gy uwe kinderen niet geleerd, dankbaar aan God te zyn, zoo zullen zy het aan u ook niet zyn. Voor uwe zorgeloosheid of blinde liefde, zult gy onbeleefdheid, befpottmg, befchimpmg en wreedheid te verwachten hebben En gelyk zy door uwe fchuld God verlochend en vcrlaaten heb ben, zoo zult gy nog den dag beleeven, dat zy u mis kennen en verlaaten zullen. O! welk een zwaaren last voor Ouders, ondankbaare .kinders te hebben „ En hoe zullen toch dergelyke Ouders'het verwyt en de vervloeking hunner kinderen kunnen aanhooren, kunnen uitftaac, welke hen de H. C yprian us doet zeggen- Pa rentes habuimus parricidas. Zy hebben ons alleen daarom het tydelyk leven gegeven, om ons het eeuwige te ontroovcn. Zy hebben ons in den Godsdienst niet onderrecht noch laaten onderrechten: waren wy beter onderwezen, wy zou den zoo diep in de boosheid niet zyn verzonken. Hunne ergerlyke toegevenheid,' hunne zorgelooze traagheid hun flraffchuldig door de vingeren zien; dit heeft onze 'driften den vryen teugel gelaaten. Hunne ontftichtende woorden en voorbeelden hebben ons halftarrig gemaakt in de zonden.... " „ ■ • . . (Niet minder) zyn onachtzaame Ouders, de naaftc en werkzaamfte oorzaak van 't verval des ftaats „ Eindelyk zullen zulke Ouders de ftrengfte reken'fchap aan Jesus moeten geeven. Want hy heeft hen eenigermaate aan zyne eigenfehap als Verlofler deelachtig gemaakt, dat zy, als zyne eerfte en naafte medehelpers, deze kostbaars onfchuldige zuigelingen, deze dierbaare panden zyns bloeds zouden bewaaren, tot zyne liefde zouden aanmoedigen, en' naar zyn inzicht zouden opleiden; maar daar zy deze verplichting , hunnen kinderen eene Christelyke opvoeding te bezorgen, verzuimden, toonden zy zich "veel meer dienaars H. 4. ea  woordenboek voor predikers. io7. en medehelpers des Duiv els te zyn zy hebben veel eer zyne verlósfing vernietigd dan voltrokken — zy hebben de kracht yns kruisfes, zyner genade, van zyn lyden en verdienden verydeld, en even daarom zal, hy hen de fcherpde reaenfehap over het bloed hunner kinderen en over zyn eigen bioed afvorderen " e.z.v. Belangryke vraag/lukken over eenige Godsdienftige gevoelens, inzonderheid over den Oorbiegt; der Nationaale Vergadering aangeboden do maar van de noodzaaklykheid van eenen Godsdienst doordrongen ben; dat ik ten allerflerkfte aan het beftaan van een wreekend en vergeldend God geloof, e.z.v." Simulata remove; non faciie est tibi Decipere Ulysfem. Sen. Troad. 5, Maar (vervolgt hy) daar ik deeze geloofsbeiydeuis doe , beken ik verre af te zyn van den zelfden eerbied voor die voorgewende Godsdienftige gevoelens te hebben , welke zonder onderzoek aangenoomen, door de onzeetenheid voortgeplant en Jlegts voor het belang der Priefleren dien/lig zyn. Wanneer ik op het voorbeeld van den Wetgever der Christenen de Wet en de Prophctcn in deeze niet minder fchooue dan cenvouwige woorden : Bemind G:d, bemind uwen A'aasten zal bcfluitcn, vrees ik niet. dat men my van ongeloof zal beschuldigen" {blad.,. 5. èn 6 ) Men zal den Heer Palissot daarom even zo min van ongeloof befchuldigen, als ccn Vorst. die onder den dekmantel van 't heil des Volks en eener Vaderlykc goedertieren* H ó-, . heid  130. Charies Palissot , heid de wreedfle onderdrukking uitoeffent, van tyrannie té befchuldigen is. Zy weeten beiden uit de leerftellingen van Mac hia vel, die dc vysgeeren voormaals aan de Hovea der Grooten hebben voorgehouden, dat zy den fchyn moeten hebben van alle deugden, zonder 'er ééne te bezitten. Daar van fpreeken zulke Godsdienftelooze wezens als Voltaue, Eousseau en hunnen verderffelyken aanhang in hunne fchriften met ophef van den Godsdienst op de eene plaats; om hem op de andere plaats des te gevoeliger llaagen toe te brengen. Zy zégenen met de eene hand en vloeken met dc endere. De Lezer zal er door de volgende Hellingen van overtuigd worden. .. Indien er, (zegt de Heer Pal issot,) eene Godsdienst beftond, door een Jlecht grondbeginfel, tot ongeluk der "waereld gevestigd, zoude die gemakhk te kennen zyn aan de bygelovige plegtigheden, . . . . aan de onuitvoerlyke zedehinde en eindelyk aan een vloed van fiellingen, die met de rede niet over een te brengen zy*." (btad . 6.) Alie verborgenheden des Christendoms overtreffen den kring van 's menfehen vernuft; zy zyn onbegrypelyk en dus mes de reden niet over één te brengen. Gevolglyk is de Godsdienst die ons deze met de reden nief ever één te brengene fiellingen, als geloofs-artykelen voorhoudt, cp een /legt grondbeginfel, tot oi:ge/uk der waereld gevestigd. Zie daar 't gevoelen van den Heer Palissot, 't welk hy gemeen heeft met andere Deïsten, die de verborgenheden des Christendoms beftryden. (*) Na deze Philofophifche geloofsbclydenis befchuldigt hy den Christel}ken Godsdienst yan enverdraagfaamheid. {bladz. 7.) Deze beicbuÈdiging is zo oud, als den Godsdienst zeiven. De Heiclenfche wysgeeren befchuldigden er wel eer de Christenen mede, (*) Vèyez Rcusfe.v.i Emile torn $.pag. 138.  over de oorbiecht. iii. aiede, om dat zy maar één' God wilden erkennen en de Goden verwierpen. (*) De waarheid is uit de noodzakc-Ivkheid van haare eigenfehap onverdraagzaam , zy yerewrpt al wat buiten haar is, zy kan van 't haare niets afftaan , noch zich met het valfche vermenden , of zy houdt op te zyn, 't geen zy is. Daarom heeft het de Schryver Palissot het allermeest geladen op den Roomsch^ Catholyken Godsdienst: dus vaart hy uit: „ Is het niet een der onbegrvpelvkfte misbruiken, dat eene Godsdienst, daar zy het HuwTyk onder haare Sacramenten durft rekenen, dat Sacrament aan haare dienaars durft ontzeggen?" {blad . 7. en 8.) Zo onze Schryver een Christen was, zou men hem kunnen antwoorden: dat Christus en Paulus (t)ons genoegfaam leeren, dat de ongehuwden, die in zuiverheid leeven , bekwaamer zyn, dan anderen tot de kerkelyke bedieningen. De Kerk heeft dus eene Godlyke reden, om alléén zodanigen tot haare dienaaren te neemen. En hier door wordt het huwlyk geen oneer aangedaan zegt Hügo de Groot.(§) Wy brengen de getuigenis van dezen verdienftelyken Man by; om dat hy zo zeer in geleerdheid, als in deugd en edelmoedige dcnkwvze heeft uitgemunt. Ik heb (zegt deze) in 't Oofïen dezelfde leeringe gevonden, die in 't Westen door de algemeene Kerkvergaderingsn aangenoomen en bepaald is. Ik heb de voornaamfte Schryvers der vroeg/Ie eeuwen, zoo Grieken, La'ynen als Afrikanen geleezen. De Schryvers der drie eerfte eeuwen heb ik allen geleezen en dikwyls. De Schryvers vin la.i'ere eeuwen heb ik ook doorgeleezen, zo veel my dc tyd en myne bezigheden toe lieten. Ik heb by een gezameld, 't geen met de getuigenis der ouden overéén kwam en ik xag dat dit al te maal bleef (_*) Suetoniüs ïn vita Vespaftani. Tacitus Histor lib. 4. (t) Matth. 19. v. 12. 1. Corinth. 7. V. 7. 8. 26, (§) Votum pro pace Ecclejiaftica pag. 113,  112. Charles Palissot , bleef in de Roomfche Kerk. (*) Zoo veel yondt de Groot dat er nodig wars om de leeringen eener kerk wier gevoelens en gebruiken hy voormaals beftreeden, maar namaals hadt leeren''hoog achten, te beöordceleu; maar thans verbeeldt zich een Schryver, die niets meer bezit dan den ydclen naam van wysgeer, berustende op eenen rampzaligen voorraad van fchraale redenkavcliugen, den leermeefier, wetgever en bediller te mogen zyn van iet, 't welk hy zich nooit gewaardtgd heeft met eene zo gepaste al naauwkeurfge opiettenhcici te óHaerzoefcen. • Hy waant dat men hem als een Orakel meet hooren wanneer hy voorgeeft dat het fleehts gevoelens zyn, welken zonder onderzoek aangenomen, door de onvzeter.heid voortgeplant en fleehts voor het belang der Pr'ufteren dienstig zyn. Ook meende de Heer Palissot, dat zyn geweten en plicht, dia hy als heilig befchouwt vordert, om de National,.- Vergadering te moeten overreden, ten einde, zonder eenig onderfcheid alle Priefrcren, wier goederen aan de Natie vervallen zyn, tegen de uirdrukkelyke toezegging der algemeene v olks - reprefentanten, van allen kerke'yken loon en levensonderhoud te bcrooven. Dit laat zich eene pen ontvallen, ( bladz. 9. ) waar mede men betuigt, „ van. de noodzaakelykheid van cencn Godsdienst doordtongen te zyn. ■— Ten allerftcrkften aan het bestaan van een wree. e nd en vergeldend God te Gelooven. — God en zynen evennaaften te beminnen." ( bk:dz. .5 en 6. ) Vervolgens fehetst onze Schryver den Roomsch - Catholyken Godsdienst af, als de vylindin der Natie als een Godsdienst ten aanzien van 'welke de onverdraagzaamheid ten uit er ft e iioodzaakolyk is. {bladz. 9., IQ en 11.) Zo durft een fterke geest of liever een tuimel - geest, die den Godsdienst van onver dra agf aamheid bcfchuldigtjde onver draagfaamfte gevoelens openlyk verkondigen! Om (*) Grotius ibid. pag. 7.  over de Oorbiecht. 113 Om deze onverdraagfaamheid te vestigen fpaart de Autheur noch leugens, noch lasteringen. ;, Mogclyk, (.zegt hy,) heeft het bygeloof nimmer in eenige Godsdienftige maatfchappy een gevaarlyker en ondulde > ker misbruik ingevoerd, dan de belydenis genaamd de Oortiegt, om dat zy aan het oor gefchied." ,, Den naam van boetdoende rechtbank te hebben durven geven aan eene inftelling, die alle de wetten eener fchrandere Staatkunde, der zeedekunde en der eerbaarheid fchend en die alles, wat met menfehclyke reden ftryd, in zich verecnigd, is voorzeker de grootfic buitenfpoorigheid, tot welke de geestdryvery komen kon. Maar dat dit affchuwlyk gebruik zich heeft kunnen vestigen, dat- het geduurende tien eeuwen heeft beftaan en dat het zich ten fchande der zeeden tot onze dagen voortgeplant heeft, dat is het, hef welk eene Natie die begïnd te denken , het meest verwonderen moet." {bladz. ir.) Maar 't geen de lezers van zyn werkje, die eenigfints denken, her meest moet verwonderen, is: dat men zulke onbefchaamde taal zonder de minftc bewysgronden op het papier ziet brengen. Hoe kan een Schryver, die voorgeeft Godsdienftige gevoelens te bedryden, die zonder onderzoek aangenomen en door de onwetenheid, (gelyk hy voorgeeft) zouden voortgeplant zyn, dwaas genoeg wezen, om zich te verbeelden dat oordeelkundige lezers zyne gevoelens zonder onderzoek zullen aanneemen ? Doch men moet in 't oog houden , dat de Heer Palissot niet fchryft voor kundigen en ervaarenen; maar alléén (zo als hy zelfs in 't voorbe. richt zegt,) voor 't Volk , 't welk hy vertrouwde dat op de puinhopen van alle Codsdienftige inrichtingen, zyne gevoelens door onwetenheid zou voortplanten. Men vindt voor eerst niet, dat de Heer Palissot, eenïg bewys aanvoert, dat dc Oorbiecht flechts gedurende tien eeuwen heeft bef aan. Hy hadt immers daar toe dienen aan te toonen , dat her gébruik derzclvcr, omtrent den jaare 792. en niet êer was ontdaan/ Maar onze Schryver heeft zich ongetwyffeld gevleid , dat den trotfehen tytcl van zendeling der rede j (dien hy zich zelfs zo gulhartig toekent; in 't voorbericht )  114- Charles Palissot, richt) hem by 't Volk van alle bewys zou ontdaanen door zulke middelen gelukt hef foortgelyke Schryvers maar al te zeer, om by een onbedagt Volk wangevoelens te verfpreiden, die duor do onwetenheid worden voortgeplant; fchoon zy door de waarheid en de ervaarnis van alle eeuwen worden gelogendraft. Immers, dat de Oorbiecht geene uitvinding is der tien laatflt eeuwen, getuigen: i.de de H. A ugu stinds ( *) die in de vyfde eeuw en dus voor meer dan dertienhonderd jaaren geleefd heeft, ede Gregorius Nyssenus (t) een Kerkleeraar der vierde eeuw, die dus voor meêr dan veertien eeuwen geleefd heeft. 3.de Pacianus (§)en Ba sinus maaken ook gewag van de Oorbiecht. Zelfs getuigt de laastgenoemde Schryver (**) die in 't jaar 370. gebloeid heeft, dat de Oorbiecht een aloud en dus Jpofioiisch gebrui k was in Gods Kerk. 4. Origenes (1t) die omtrent .den jaare 230. en dus voor meêr dan vyftien honderd zestig paren heeft gefchreeven, toont ons duideiyk dat de Oorbiecht in zyn tyd door de gantfche Christenheid bekend was. Eindelyk geeft ons Te rto lli.4 nus, die in de tweede eeuw en dus voor meêr dan zestien honderd jaaren geleefd heeft, de ontwyffelbaardc getuigenis van de Oorbiecht. ( % ) Dall^uj een berugt Schryver onder de Protedanten; bekeur, dat 't gebruik daar van by de ouden gevonden wordt. (***) Zal nu de Heer P a l i s s o t de oorbiecht befchryven, als een gebruik , 't welk alleen geduurende tien eeuwen bef aan heeft ? Waant (*) Lib. 2. de Vifitatione infirmorum cap. 4. C.t ) Oratiane adeos , qui durius et a eer Mus alios judicant. (§) In Paroenefi adpoenitentiamJ Jive in libello de poe* nitentia et confesfwne. (**) In reguiis bevioribus. Qucest 288. et 229. (li) Homilia in pfalm 37. ( §§ ) Libro de poenitentid. (***) De confesf, lib. 3. cap. 1. /. 197..  over. de Oorbiecht. 115. Waant hy de ontegenzeglykfte getuigenisfen van alle vroegere eeuwen met eene enkele fchaamtelooze penne-ftrcek te niet te doen ? Dan moet hy zich ongetwyffeld ook inbeelden, dat de naam van wysgeer, van zendeling der rede alléén genoeg is, om eigendünkëlyke (tellingen als een Orakel-taal zonder onderzoek te doen aanneemen en door de onwetenheid, te doen voortplanten. Het valt ondraaglyk voor 't gezond verftand, wanneer men overweegt, welk gezag zulk een Schryver zich aanniaatigt, welk eene domheid hy in zyne lezers onderfielt en welke verfoeijelyke pogingen hy aanwendt, om Je grootfte onkunde en de wezenlykfte bygeloovigheden eener rampzalige wysbegeerte te bouwen op de puinhopen van ■ waare Godsdienstoeffeuing; ja, op de vernietiging der wetten van Jefus Christus zeiven. Immers alle menfehelyke rechten, die op de gezonde reden gevestigd zyn, leeren ons, dat het geftadig gebruik den al. lerbesten uitlegger der wetten is; (*) zal dan het gebruik niet alléén van tien maar van alle eeuwen des Christendoms nog niet genoegfaam zyn ter verklaaring van deze woorden onzes Goddelyken Wetgevers? Welkers zonden gy lieden zult vergeven hebben, die zyn hen vergeven en welkers zonden gy lieden 'opgehouden zult hebben, die zyn hen opgehouden. (Joa. Cap. 20.) Wat gy gebonden zult hebben op de aarde zal gebonden zyn in den Hemel en wat gy ontbonden zult hebben op de aarde zal ontbonden zyn in den Hemel. (Matth. Cap. i§.) Het was om die reden, dat Melancthon de oorbiecht hieldt als eene onbetwistbaare wet van Jefus Ceristus. (t) Luther zelfs befchouwde hec gebruik derzeiver, als 't bekwaamfte heilmiddel voor een zondig gewéten. (§) Met (*) Confuetudo est optima legum interpres. L. 37 D de legibuS. (f j Acta Ratisbon. p. 739. et Art. XI. p. 713. (§) De Captivit. Babilon. Cap. 2.p. 80.  ;iö. Charles Palissot. Met welk eene verontwaardiging moer dan een rechtgeloovige doordrongen zyn, wanneer hy ziet hoe een verrrétel en ingebeeld wysgeer, de wét zyns Godlyken Ver'offers durft noemen: eene inftelling, die alle de wetten eener fchrandere ftaat kunde , der zeedekur.de en der eerbaarheid ftchend en die alles wat met de menfchelyke reden ftryd in zich vereenigd. ( bladz. 11.) Om deze gruwelyke wangevoelens door de onwétenheid te doen voortplanten befchuldigr hy de Biechtvaders van deel gehad te hebben in de moorden van eenige Koningen van Vrankryk, Portugal en Polen (bladz. 12 , 13., 15.) Hadt de Autheur eenige maanden laater gefchreeven dan zou zyne laster-pen deze legende der koningen veel ligt nog met nieuwe voorbeelden vermeerderd hebben. Op foortgelyke befchu/digers, als de Heer Palissot pasfen deze woorden des Heilands waar mede wy onze Reccnfie bcfluiten: Die van u lieden zonder zonden is, werpe den eerften fteen. ijoa. 8. vers 7.) Aanmerkingen en Ophelderingen op een Artikel der Nederduitfche Leydftche Courant, van vrydag den 15. Juny 1792. betreffende den Heere Gr ave Cr. sar Brancadoro, Aartschbisjchop van Nifibe, Overfte der Ilollandfche Misfte. Te Haarlem, by "ƒ• van Walré en Comp. 1792. VV ie de Schryver van dit werkje is, kunnen Wv niet zeggen; echter blykt genoeg uit den inhoud van 's Mans aanmerkingen cu ophelderingen, dat ZV Cen voortbrengfel zyn, gefprooten uit den fchoot van 't waare Jansenistendom, welkers pen-held als een trouwe wag'.cr op de waggelende muuren vail dat bouwvallig S1 ö n verfchyndt, om eenen zwaanen zang van 39. bLdzyden aauteheffen, waar van 't voorbericht aldus begint. » 't Is  Grave Cesar Brancadoro jij. „ 't Is niet wel mogelyfc geweest (zegt de Autheur) deeze Aanmerkingen vroeger in 't licht te geeven. zo als men in 't eerst voornemens was. Maar alhoewel het gerugt van den Heer Brancadoro in ons land begint te verflaauwen, zo vleit men zich egter, dat het publiek de zelve niet min gunflig zal aanneemen. Onze meening is oók niet geweest, hem in zyne verrigtingen te fiooren." Deze laatfte woorden zouden veele Lezers kunnen doen befluiten , dat de Schryver en zyn aanhang het vermogen gehad hebben, om de Heer Brancadoro/;/ zyne verrichtingen te fiooren; maar, dat zy edelmoedigheids hal ven van dit vermogen geen gebruik hebben gemaakt. Dus dienen des Schryvers aanmerkingen en ophelderingen met eenige nadere aanmerkingen by voorraad te worden opgehelderd. Het gelukte weleer aan zekeren Joan Curistianvan Erkel Janfenist Prielter te Delft en zynen aanhang, om den Paus en alle de Roomsch - Catholyken by de Regering dezer landen zo gevaarlyk af te fchilderen, dat aan Theödorus de Kock, die na de opfchorting van Petrus Codde in 't begin dezer eeuw tot onder Vicarus van den Paus in 't geeftelyke was aangefteld; zyne bedieningen nimmer mogt verrichten. Dit was om een bewys te geven van hunne gehoorzaamheid aan den Paus van Romen. Zy wendden openlyk by de Heeren Staaten voor, dat 'er van 't Hof van Romen en van den kant der Roomsch-Catholyke ingezetenen dezer landen alle verraderyen en trouwloosheden te duchten waren, zo wanneer zy Janfenisten het beduur niet in handen hadden. Zy wisten door dc listigfte voorwendfels en logentaal het oor van den Souverain dermaate te winnen, dat 'er buiten en behalven den Heer Theö dode Kock nog verfcheide andere Priefters den lande werden uitgebannen. Dit was om een bewys te geven van hunne broeder!;, kc liefde ten aanzien van hen wier geloofsgenooten zy genoemd willen worden. De Schryver heeft dus ongetwyffeld willen te kennen geven, dat fchoon men voorheen een Vicarus zodanig in zynè verrichtingen koride fiooren dat hem 't land te beuaauwd L viel,  iig. Aanmerkingen, betreffende den Heere viel; dat fchoon incn hebbe bemerkt, dat er fchier honderd aaren geléden geene wettige bisfcboppelyke bedieningen in deze landen zyn verricht geworden, echter als nu de meening der Jan'fènisten niet geweest is om den Heere Brancadoro in zyne verrichtingen te fiooren. Of dit laatfte nu aan eene edelmoedigheid en verbeterde denkwyze, dan wel aan eene machteloosheid moet worden toegefchreeven, zullen wy uit eenige pasfagieu van dit werkje a;.n onze Lezers laaten beöordeelen. Voor af zullen wy daar toe de volgende plaats uit het Voorbericht mededeelen. ., In dit gcfchrift (zegt de Autheur) befchouwt men hem alleenlyk met betrekking op zyne 'hoedanigheid van Minister van het Roomfche Hof en van Overfte der Hollandfche Misfie. De Keer Graaf Brancadoro is ook een Schryver en een Letterkundige, die voor zyn vertrek uit Italiën reeds eenige werken in zyne moederlyke taaie heeft uitgegeeven. Men doet ons zelfs een nieuw fchrift van zyn maakfel verhoopen, 't geen men zegt tegenswoordig t' Amfierdam onder de pers te weezen j over de voordeelen welke de beöeftening der wetenfehappen en kimften aan de Staaten toebrengt. Die, welke de kennisfc des Godsdiensts aan de zielen verfchaft niet van mindere aangelegenheid zyndc, zo mag 't ons met reden fmerten, dat die Kerkvoogd zyne begaafdheden niet liever gebüüikt heefr, tot het opftellen eener goede Onderwyzing, naar het begrip des Volks over het H. Sacramént des Vormfcls, welke duizende Catholyken van alle ouderdom door hem hebben ontvangen, zonder den tyd gehad te hebben van te leeren of te bedenken, wat zo een heilige zaak van hen vereischte. Zo eene Onderwyfing in het Nederduiisch vertaald en iydig uitgegeven, zoude vooral zeer nuttig geweest zyn voor de Herders, om de Geloovigen te bereiden tot het ontvangen der Genade van den H. Geest welke zonder twyffel de Leer Brancadoro van meening geweest is hen mede te dcelen; teen hy hen -Vormde, maar die niet gegeven word dan am de geenen, die het geluk hebben, om de waarde er vau te feenhen e.z.v." Be  Srave Ceear Brancadoro. uq< Dc Schryver tragt das in zyn voorbericht den Heer Brancadoro voorloopj'g op de haatelykfte wyze aan de Catholyken ten toon te Hellen. Ondanks zich zeiven genoodzaakt om de begaafdheden van dien Kerkvoogd, die reeds verfcheide nuttige werken aan 't gemenebest der letteren heeft medegedeeld, te erkennen; maar teffens ie laaghartig, om zelfs in navolging der Heidenen de deugd in zynen vya'nd te roemen , poogt hy integendeel dezelve door een der vuilaartigfte aantygingen te bezwalken. Hy tragt dezen Apostolifchen gezant van een onverfchoonlyk plicht - verzuim te befchuldigen; van een plicht - verzuim, 't welk de geloovigen zou beroofd hebben van de wezenjykfte en wenfehelykfle vruchten des Vormfels. Ach of foortgelyke naauwgezetheid by zulken , die zich Roomsch-Catholyken durven noemen fteeds en in alle opzigten haddc plaats gehad, dan zouden nimmer eenige Apocryphc Mytermannen zich veroorloofd hebben, om dit Sacrament, niet flechts vruchteloos, maar met heiligfchendende handen, tot ergernis van Gods Kerk, uit te deelen. Zo er teffens eenige rechtzinnigheid by den Schryver huisvestte, dan zou hy bedagt geweest zyn, dat, fchoon zyne oproerige kudde beftendig gezwoegd heeft om de waare Geoovigeu en hunne Kerkvoogden by den Souverain haatclyk te maaken, en alles heeft toegebragt wat mogelyk was om de wettige toediening des Vormfels in deze landen te verhinderen; echter de Roomsch-Catholyke Priesters nimmer hebben opgehouden , om op vöprfchrift der Trentifche Kerkver ordening 't volk eene goede onderwyzing over 't H. Sacrament des Vormfels, zo wel als over de verdere geloofsgeheimemsfen by herhaling te geeven, telkens wanneer de regelmaat der gewoone oriderwyzmjen zulks mede brengt. Ook kan de Schryver niet onkundig zyn, dat men zo nopens dit H. Sacrament, als over andere geloofspunten, de treffelykftë onderwyzingen vindt in den Catechismus van 't Concilie van Tremen eh in andere gewoone leerboeken, die voor de ledematen te bekoomen zyn. Was er dan volgens 't oordeel des Schryvers, zulk eene noodzaakelykheid tot het 'opftellen «ener zodanige onderwyzing? Dit zal den Lezer bedcnkelyk ^ *• voor..  iso. Aamerkingen betreffende den Heere voorkomen; doch het raadfcl is ligt op te losten. De Heer Brancadoro, onbedreven in de Nederduitfche taal hadt een diergeh/k werk moeten opftellen in eene vreemde taaldit hadt vervolgens in de onze moeten overzet worden, om alzo zyne voorgenoomene bediening hier te lande van verre mgtbaar te maaken, dan zou de Schryver en zvn aanhang pi» naby de gelegenheid hebben kunnen zoeken', om dit voornémen te verydelen, door de Regering tegen den perfoon en bediening van den Heere Brancadoro voor in te neemen : zo als de Schryver als nog zyrie Lezers tragt te doen. Dit fpyt hem en daarom zegt hy met eenen Jardènisten yver: „ Het mag ons met reden finerten dat die kerkvoogd zyne begaafdheden niet liever gebruikt heeft tot het opftellen eener goede onderwyzing naar het begrip des volks over het H. Sacrament des Vormfels. e.z.v." Na deze betuigde fmerttn komt de Schryver tot zyne aanmerkingen en ophelderingen op het bekend artikel'der Nederduitfche Leydfche Courant van vrydag den 15. Juny 1702. betreffende den Heere Grave Cisar Brancadoro e.z.v. Hy toont, dat de Courantier de Heere Brancadoro heeft verward met den Heer Zondadari eertyds Nuntius te Brusfel. ( bladz. 1.-4. ) Hier na verhaalt hy waarom de Paus geen Nuntius meer heeft in de üofteurykfche Nederlanden, (bladz. 4.-8.) „ Toen in het jaar 1782. ( zegt onze Schryver ) de tegenwoordige Paus Pius VI. zyne reis naar weénen ftont te voltrekken, agtte een zeeker Érvaaren Ooüenryksch Regtsgeleerdede Heer Eybel, het nuttig een klein gefchrift uit te geven tot titel voerende: Wat is de Paus? Zyn oogmerk was de waare voorregten, die aan de waardigheid van Eerfte Bisfchop gehegr zyn, duidelyk voor te draagen en de valfche begrippen, die men onder het gemeen van hem opvat, af te weeren. Onnooze/e menfehen verbeelden zig, dat de Paus een alvermogend Monarch in de Kerk is; een onfeilbaare Regter des geloofs en der gefchillen. e.z.v." Of de Heer Evbel ervaren of onervaren Rcgts- ofLinksT geleerd is doet weinig af. Ook is zyn gezag daarom niet te grooter,  Grave Cisar Brancadoro. t.2r„ grooter, ofschoon onze Schryver hem promoveert tot een leeraar van krankzinnige of onnoftle menfehen, die veel lio-t even zo weinig denkbeeld van een Monarch als van eelt Paus hebben. Zy die een gezond verftand bezitten en rechtzinnig oordeelen, zullen boven al wat Eveel kan zeggen, de voorkeur geven aan de onfeilbaare béflïsfmg oeralgemeenc kerkvergadering van Floience, aan welker uitfpraak zich alle gelovigen moeten onderwerpen en waar in zo wel door Grieken als Latynen op 't naauwkeurigfte onderzogt en bepaald wordt icat de Paus is? „„ Wy doen uitfpraak (zegt deze kerkvergadering) dat de Heilige Apostclyke Stoel en Roomfche Paus over de geheele waereld de opperhoofdigheid bezit, en dat dezelve Roomfche Paus de opvolger van den zaligen Petrus, Prince der Apostelen en de waare Stadhouder van Christus en het Hoofd der geheele* Kerk en de Vader en Leeraar aller Christenen is, en dat aan hem van Christus in den zaligen Petrus eene volle macht gegeven is om de geheele Kerk te hoeden, te befticren en te regeeren' gelyk ook in het verhandelde der algemeene Kerkvergaderingen en in de heilige kerkregelen ftaat."" Laat ons echter eens zien of 't zulke valfche begrippen en flechts inbeeldingen van onmfele menfehen zyn (zoo als Eybel en onze Schryver waanen) dat de Paus een onfeilbaar Rechter des Geloofs en der gefchillen is. De groote Kerkleeraar Thomas van Aquinen over debeflisfing der geloofszaken handelende zegt allerduidelykst(*) dat het aan den Paus toekomt de laatfte uitfpraakeii te doen over geloofsgeschillen , op dat ze van allen door een onwrikbaar geloof (fide inconcusfa) aangenoomen worden. - Dit bewyst de H. Thomas wyders in dezer voegen. .„, Want (zegt hy) by Lucas Cap. 22. heeft de Heere aan Petrus' dien hy tot Opperprièfter gefield heeft, gezegd: Ik heb voor U gebeden Petrus, op dat tao geloof niet zoude bezin Jen . • -en (*) 22- 1. Art. 10. in Corp. I- 3-  122. Aanmerkingen betreffende den Heere en gy eens bekeerd zynde, bevestigt uwe Broederen. De reden hier van is (vervolgt gemelde Leeraar) om dat 'er één geloof van de geheele Kerk moet wezen volgens i. Cor. i. zegt aliegader het zelfde en dat er onder U lieden geene fchetiringen zyn. Het welk' niet zou kunnen onderhouden worden, ten ware, dat het opgerezen gefchil in het geloof, door den geenen werde geJindigd , die het bewind heeft over de gantfche Kerk, op dat zp zyne uitfpraak van de geheele Kerk vastelyk aangenoomen worde."" Daarom zeide de Kerkleeraar H i e r o n-y m u s ( * ) met den ouden Cypriïnus , zeer voortrefTelyk: Op Petrus wordt de Kerk gebouwd, en fchoon dit elders gefchiedt op alle de Apostelen en dat allen de fleutels van 't Ryk der Hemelen ontfangen en dat op hun allen gelykelyk de fterkte der Kerke gevestigd wordt, nogthans wordt er onder deze twaalf één verkoren; op dat door het feilen van één hoofd, de gelegenheid tot fcheuring zoude weggenome* ■worden. Hoe zal nu volgens Hierontmüs en CYPRia'nus door 't Hoofd der Kerke alle gelegenheid tot fcheuring weggenomen worden? Hoe zal volgens den H. Thomas het opgereezen gefchil in het geloof door den geenen worden geëindigd, die het bewind heeft over de gantfche Kerk? En hoe zyne uitfpraak van de geheele Kerk vastelyk aangenomen worden, wanneer hy geen onfeilbaar Rechter is ? Het blykt dus uit het gevoelen van de H. H. Thomas, Hieronymüs en CypriSnus, dat zy zich ook verbeelden dat de Paus een onfeilbaar Rechter des geloofs en der gefchillen is. Maar welke onnofele menfehen in vergelyking van onzen Schryver en van zynen ervaaren Ooftenrykfchen Rechtsgeleerden lil Wy fcliroomen geenfins dc tederheid hunner nederige denkwyze te na" te komen, wanneer wy zeggen, dat deze leerlingen hun eigen meefter overtreffen. Want Jansenius zelfs (*) Lib. i. adverfus Ioviniamm:.  Grave Cesar Brancadoro. J33. zelfs het oog vestigende op de bovengemelde woorden des Heilands tot Petrus: Ik heb voor U gebeden, op dat Uw geloof niet zoude bezwyken , leert voor eerst dat de Zaligmaker door dat gebed voor den perfoon van Petrus, eenige byzondere gratiën of Hemelgaaven verzogt heeft. Maar vermits Petrus hier ook door den Heiland wordt aangemerkt als het Hoofd der kerke, dewyl, gelyk Janfenius zeer wel aanmerkt, daar by gevoegd wordt: en gy eens bekeerd zynde, bevestigt Uwe Broederen, zoo voegt Janfenius er met zo veele uitdrukkelyke woorden by: „ Volgens het gevoelen der „ Ouden (* ) (Vaders en Leeraaren ) heeft hy ( Christus > „voor hem (Petrus) een ander voorrecht verworven: het welk tot zyne nazaaten moest overgaan: te weeten, dat ,. hy als het Hoofd der kerke nooit noch hy, noch „zyne nazaaten, in het waare Geloof te leej, ren zouden eezwykfn. " (t) Zie daar hoe Janfenius zelfs en door zyn gevoelen en door de Oudheid der eerfte Kerk bevestigt, dat de Paus als ' t Hoofd der kerke eenonfeilbaar Rechter des geloofs en der gefèhillen is. Laaten zy nu, die Janfenius volgen en teffens het gevoelen der eerfte kerk beftryden, deze hunne Onderlinge gefchillen vereffenen. Intusfcn weet men dat het klein gefchrift van Eybel daar onze Schryver zo veel ophef van maakt, in den Jaare 1786. door een Brevet van zyne Heiligheid is veroordeeld geworden: men weet dat dit Brevet. het welk de bedoelingen des Keizers tot voortzetting van 't algemeen kweek fchool te Leuven, alwaar Eybels verlichte gevoelens moesten geleerd worden , merkelyk dwarsboomde, ten gevolgen hadt, dat de Heer Zondadari des tyds als Pausfelyke, Nuntius te Brusfel refideerende^bevel kreeg, om binnen agt dagen de Nederlanden en binnen veertien dagen alle de ftaaten zyner Ket- (*) Ad fenfum antiquorum. (t )In Qaput 22. Luc. K. 32. I. 5.  124- Aanmerkingen betreffende den Heere Keizerlyke Majefleit, te ontruimen; terwyl het Brevet van den Paus door den Raad van Braband en den Grooten Raad van Mechelen verbooden werdt „ zedert dien tyd ( voe°t onze Schryver er by ) is er te Brusfel geen Nuntius meer geweest." Hy mogt er vry bygevoegd hebben: zedtrt dien tyd is er een merkelyke zegen over de Keizerlyke Nederlanden gekotmen. Bladz. 8 , 9 en lo. beklaagt zich onze Schryver over den Heer Brancadoro, onder anderen in dezer voegen: „ hy is alhier de Bisfchoppelyke functien koomen verrigten bedienende het H. Sacrament des Vormfels in de Bisdommen van den Aardsch Bisfchop van Utrecht en van den Bisfchop van Haarlem, die hem niet hebben geroepen en aan wie hy geen het minfte verlof heeft gevraagd. " Oprechte Roomsch Catholyke ingezetenen hier te Lande kennen noch Aartsch Bisfchop van Utrecht, noch Bisfchop van Haarlem; zy die zich zedert de Janfeniste fcheuring daar voor ui'tgegeeven hebben, zyn nooit inftaat geweest, zo min als onze Schryver, om hunne wettigheid te bewyzen. Daarom volgen de Scha apen hen niet, zy vlugten var. hen; zy kennen de fiemmen dier vreemdelingen niet. (_*) „Maar ( zegt onze Schryver bladz. W en 13. ) daar zyn Canones, dat is te zeggen, Kerkelyke wetten , aan welke die prelaat als Bisfchop en als Minister van den Paus geen mindere gehoorzaamheid fchuldig is, als aan de burgclyke wetten. Van deeze wetten der Kerke hebben de Staat en en Magiftraaten der Republiek hem niet willen noch kunnen ontdaan. Deze wetten die onder de oudjle der kerkelyke Tugt behoören en ten allen tyde met de groot/le fiaidvastigheid en kragt onderhouden zyn, verbieden op het allerduidelvkftc alle Bisfc'so wie hy ook zy ,zyne Bediening te oeffenen in het Bisdom van een ander, zonderde uitdrukkelyke roeflemming van den Bisfchop dier plaatze. Men vind dat verbod in den 17. Canon of kerk-Regel van het Algemeen Concilie van Ni- CO Joa. ic. v. 5.  Grave Cesar Brancadoro. 125. Niceen, gehouden in den Jaare 325.; in den 13. Canon van het tweede Concilie van Arles; in den 13. Canon van dat van Antipchien; in den tg. 311 19. Canon van het Conc ilie van Sardica jin het derde Concilie van Carthago Can. 20. en 21.' in het derde Concilie van Orleans Can. r5.cn in meer anderen." De Schryver mag zich beyveren om uit alle die Canones of Kerkwetten te bewyzen, dat geen Bisfchop zyne bediening mag uitoefenen in het Bisdom van een ander Zonder de uitdrukkelyke toestemming van den Bisfchop dier plaaize; nimmer zal hy uit die canones of kerkwetten kunnen aantoonen, dat die Heeren, welke thans met den Utrechtschen en Haarlemscben Mvter pryken, wettige Bisfchoppen zyn. Integendeel die zelve Canones of kerkwetten waar cp de Schryver zich zo onvoorzichtig durft beroepen, veroordeelen de onwettige aanftelüngen dier gewaande Bisfchoppen. De eerste der Canones of kerkwetten, die men aan de Apostelen toeschrvft zegt: dat een Bisfchop door drie anderen moet gewyd worden. De vierde Canon van 't eerfte algemeen Concilie van Niceen zegt: dat de Bisfchoppen door alle Bisfchoppen der Provencie zullen gewyd worden als 't mogelyk is; of ten minflen door drie Bisfchoppen met Schriftelyke'toètemming van die geenen die er niet zyn geweest. Het eerfte Concilie van Arles verbiedt om geen Bisfchop te wySn dan tn tegenwoordigheid, ten minften, van drie Bisfchoppen. Can. XX. Het tweede Concilie van Carthago verbiedt aan de Bisfchoppen van eene Provencie zonder den raad van den Primaat,een Bisfchop tc wyën; maar ftaat nogtans toc,in geval van noodzaakelykheid aan drie Bisfchop¬ pen, om er een met verlof van den Primaat te kunnen wyen. Can XII. Het derde Concilie van Carthago vereischt, ten mtnftèn drie Bisfchoppen, om een Bisfchop ie wyën. Can. XXXjX. Deze wetten nu die (volgens de bekentenis van .onzen Janfenisten Schryver) onder de oudften der kerkelyke tugt behooren en ten allen tyde met groote fandvastighcsd en kracht onderhouden zyn, zyn deze door de JaUfemsten onderhouden ? zyn zy niet itltegendeeel op de fchanL S- delykste  i2fi. Aanm., betreff. d' Heere Grave C. Brancadoro. delykfïe wyze door hen overtreden , toen de voorzaaten van onze hedendaagfche Urrechtfche en Haarlemfche Mytermannen zich door eenen enkelen Bisfchop, Dominicus Maria Verlet, die boven dien in zyne bediening was opgefchort, lieten wyën, met verkrachting van alle voornoemde Canones of kerklyke wetten die tot de Bisfchoppelyke wydingen, zelfs in geval van noodzaakelykheid ten minften drie Bisfchoppen vereitlchen? En is deze heiligfchendende overtreding dier wetten waar op onze Schryver zich tegen den Heer Brancadoro zo vermetel durft beroepen, niet door den huidigen zogenaamden Aarts Bisfchop van Utrecht en den gewaanden Bisfchop van Haarlem agtervolgd? Zo men nu volgens het oordeel van onzen Schryver, geene mindere gehoorzaamheid aan deze wetten verfchitldigd is , dan aan de burgerlyke wetten , waarom die dan niet gehoorzaamd ? Uit uwen eigen mond'oordeel ik £/.(*) (*) Luc. 19. V. 22. Het vervolg in N. 4. Leerredenen op den tweeden zondag van den Advent tot op de geboorte onzes Zaligmakers. Door den Heer Jacobus Benignus Bossuet, Bisfchop van Meaux; Raadsheer des Konings in zyne Raadsvergaderingen, en Ordinaris in zynen Staatsraad; e. z. v. e. z. v. Uit het Fransch vertaalt door de Eerwaarde Heer Ritdolphus Brouwer, Roomsch Priester en Paftor tot Noorden. II. Deel. Te Amfterdam by F. J. van Tetroode 1788. Groot 339. blad . in Svo. w y hebben ons gevoelen aangaande dit verdienftelyk werk opengelegd, wanneer wy het eerfte deel dezer Leerredenen hebben beoordeeld ; (Zie Kerkl. Bi'r. N. 1 bladz. 1) alleen hebben, wy hier by aaiaemeikeu, dat dit tweede deel, vyf jaaren  J. B. Bossuet, Leerredenen. 127. jaaren na het eerften in het licht gekoen-en is; en dat daar op den tytel van het eerfte deel gezegd wordt, dat een Genootfchap Godgeleerden het vertaald heeft, wy op den tytel des tweeden deels zien, dat de Eerwaarde Heer R. Brouwer Pr. te Noorden, de vertaaling van het zelve (zo als ook der volgende deelen) heeft uitgevoerd. Zyn Eerw. heeft daar door zynen Amptgenooten, zoo wel als allen Roomsch Catholyken eenen wezenlyken dienst beweezen; te meer daar Hy dat werk met eenen voorbeeldigen yver voortgezet heeft. Wy zullen onze Lezers ten proeve uit de tweede Leerreden op den tweeden Zondag van den Advent, over den Goddelyken oorfprong van den Godsdienst, het volgende mededeelen: De Textwoorden, welke Bossuet hier heeft verkooren, zyn die van Matth XI. V. 5 en 6. De blinden zien e. z. v. Na eene alle fins gepaste inleiding zegt de Redenaar in de eerfte afdecling: ,, De waarheid is eene Koninginne die in haar zelve en in haar eigen licht woond , dewelke by gevolg zelve haar troon , zelve haare grootheid . zelve haar geluk is. Tot des menfehen welzyn nochtans heeft zy over dezelve willen heerfchen en Jesus Christus is op deeze waereld gekomen om die heerfchappye te bevestigen door het geloof dat hy ons verkondigd heeft. Ik heb beloofd M. T. u te doen zien, dat de waarheid van dit geloof zich gevestigd heeft als eene oppermagtige en als een alvermogende Gebiediter; en het zekere bewys dat ik 'er u van geef, is, dat zy door haar eigen magt, door haar eigen gezag alles gedaan heeft wat haar behaagde en over de waereld geheerscht heeft, zonder zich verplicht te vinden eenige rcdcn-wui haar doen te geeven, en zonder ooit genoodzaakt te zyn iemands hulp te verzoeken. Dit is, zo ik my niet bedriege, oppermagtiglyk handelen: maar het is nodig myn ftelling met bewyzen te ftaaven. " „ Ik heb gezegd dat de Christelyke waarheid niet gefteund heeft op menfehelyke bewysredenen, maar dat zy, verzekerd van haar zelve, van haar oppermagtig gezag, en van haaren Goddelyken oorfprong, gefprooken heelt en geloofd heeft, willen zyn,  125. J. B. Bossuet zyn, haare Gödfpraakett heeft doen hooren en gewild heeft dat men zich aan dezelve ondenverpe." „ Zy heeft de Drieëeiiheid verkondigd, een ontoegankelyk geheim door derzelver verhevenheid; Zy heeft eenen GodMensch gepredikt, eenen God vernietigd tot aan het kruis, een onpeilbaren afgrond door derzelver diepte. Wat bewys heeft zy'er van gegeeven? geene andere dan dat de rede zich moet onderwerpen, om dat zy haare geboore onderdaan is. Dit is haare taal: H.t: Jicit Dominus. „ Dit zegt de Heere;" en op een andere plaats; Dit is alzo, om dat ik 't gezegd „ heb , zegt de Heere, " Quta verbum ego locutus fum, (Ucit Dominus. En in de daad, Christenen, wat kan de men/"chelyke rede hier tegen opwerpen? God heeft de macht van zich te doen hooren , en ook het recht van zich te doen gelooven. Hy kan, door zyn oneindig licht; wanneer 't hem behaagd ons de waarheid bloot doen zien : Hy kan, door zyn oppermagüg g-zag, ons verplichten dezelve aantenccmen ook zonder ons dezelve te doen begrypen, en het is der grootheid, der verhevenheid, der Majefteit- van dat eerfte Wezen waardig, te heerrenen over alle verftanden, 't zy met dezelve te onderwerpen door 't geloof, 't zy met ze te begiftigen met een klaare kennis. " „Jesus Christus heeft zich van dat hoogde recht bediend in de inftelling van zyn Evangelie; en vermits zyne heilige Leere niet (leunde op menfehelyke bewysredenen, heeft zv, om niets van haare waardigheid te verliezen, geene hulp van menfehelyke Redeneerkunde willen ontfangen. " e.z.v. „ Beüuiten wy dan Christenen dat Jesus Christus zyne heilige Evangelie heeft gevestigd, op eene wyze die oppermagtig en eener God waardig is; en voegen wy 'er by, dat deeze wyze de bctaamelykfte was voor de bcnoodigheden onzer natuur. Wy hebben in onze dwaalingen geen Wysgeer jioodig die Reden twist, maar een God die ons bepaalt in het onderzoek der waarheid. De weg der Redeneering is te lang en te onzeker: het geen men zoeken wil, is ver afgelegen, cn het geen men wil bewyzen is nog onopgelost. Het komt 'er nochtans op aan, op de beginzelen en grondregelen, waar op  Leerredenen. 129. op men terflond een befluit moet neemen ,het is dan nodig dat men iemand geloove. De Christen heeft niets te zoeken, om dat hy alles in 't geloof vind. De Christen heeft niets te be_ wyzen , om dat het Evangelie hem alles bewyst, en dat J e_ sus Christus hem de noodige waarheden zodanig heeft voorgelteld , dat hy geheel bereid is dezelve te gelooven, zelf dan wanneer hy ze niet kan begrypen : Ta/ia populis perfuaderet, credenda faltem fi percipere non vakrenï. Aldus is God geëerd, om dat men hem gelyk het billyk was, op zyn woord geloofd heeft; en de mensch is onderwezen langs een korten weg, om dar het gezag des geloofs hem, zonder een omweg van overtollige redetwisten, van den eerften ftap af tot dc zekerheid geleid heeft. " „ Het was dan het befluit van God; en, indien ik dus zeggen mag , het noodlot der Christelyke waai heid, dat zy gevestigd wierde in weerwil van de Koningen der aarde, en dat zy deeze in 't vervolg des tyds eerst tot leerlingen en daar na verdedigers hadde. Hy heeft hun niet geroepen wanneer hy zyne Kerk ftichtede Wanneer hy dit groot gebouw onbewecglyk gegrondvest en voltooid had , dan heeft het hem behaagd hun te roepen: Et nune Reges: „Nu dan gy Konin- gen. " Hy heeft ze dan geroepen, niet uit uoodzakelykheid maar uit genade. De bevestiging der waarheid hangt dus niet af van hunnen byftand, en het Ryk der waarheid behoord niet tot hunnen Throon: en indien Jesus Christus hun aangefteld heeft tot verdedigers van zyne Evangelie zo 3s 't tot hunne eer maar niet tot haarer behulp; het is om hun gezag te vereeren en hun magt te heiligen. Zyne heilige waarheid ftaat nochtans op zich zelve en behoud haare onafhanklykheid. Wanneer dan de Vorsten het geloof verdedigen, zo is 't veel eer het geloof dat hun verdedigd; wanneer zy den Godsdienst befchermen , zo is 't de Godsdienst die hunnen Throon befchermd en onderfchraagd. Hier uit ziet gy klaarlyk dat de waarheid zich van 's menfehen hulp wel bediend , maar dat zy 'er niet van afhangt, en dit blykt ons uit het geheele beloop haarer gefebiedenis; Ik notme dus de gefchicdenis der kerke; het is de gefchiedenis vaa het Ryk der waarheid. De  I?0- J. B. Bos suet. „ De waereld heeft gedreigd , de waarheid is onwrikbaar gebleeven: de waereld heeft zich van listen en vieijery bediend, de waarheid is ongekrenkt gebleeven. Dc Ketteren zyn onder eikanderen verward geworden, de waarheid heeft zich zuiver gehouden ; dc feheuringen hebben het lichaam der Kerke verdeeld , de waarheid is geheel gebleeven: veele zyn verleid, de zwakke zyn ontroerd geworden, de frerke zelfs wierden bewogen;, een Osius, een Ouigenes, een Tertulliamus, veele andere, die fteunzels der waarheid fchecnen, zyn met groote ergernis afgevallen; de waarheid is altyd on. beweegly k gebleeven: " *S „ Wat is 'er dan oppermachtiger en onaf hangelykcr als de waarheid, die altoos onbeweeglyk blyfr, in weerwil der vleijeryen en der dreigementen, in weerwil der gunstbewyzen en der veroordeel.ingen , in weerwil der feheuringen en der ketteryen, in weerwil van alle aanvechtingen en alle ergernisfen ; eindelyk in 't midden der afwyking haarer trouwlooze kinderen, en zelf in den droevigen afval ven die geene, die haar fterkfte zuilen (cheenen te zyn. " „ Wat verftand, Christenen , zal na dit alles niet zwichten voor een zo wel gevestigd gezach? en hoe zeer verwondert het my wattneer ik onder het aanzienlykst Volk der geheele Christenheid, ongodsdienstige menfehen zie die openlyk. tegen het Evangelie opftaan ! " „ Zal ik dan die openbaare Vrygeesten, die flaaveh hunner driften en vermetele berispers der Goddelyke raadflagen altyd moeten zien, altyd op de waereld vinden ; zy die geheel gedompeld in de laagftë ondeugden, zich nochtans onderwinden over de verhevenfte zaaken onbefchroomd te vonnisten! Heillooze en verdorve zielen, die, gelyk den H. Judas zegt, Lasteren ai wat zy niet en verf/aan ; en al wat zy natuurlyk , als redeniooze dieren weeten , daar in bedorven worden. 3) ^juacumqne quidem ignorant, blasphetnant: quacumque autem naturaliter , tanquam muta animantia , norunt 3 3) in lus corrumpuntur. '- „ Tweemaal verltorve boomen, vervolgd den Apostel, eens vcrllorven om dat zy dc liefde verlooreu hebben ; ten andere maal  Leerredenen. 131. maal, om dat zy ook het geloof afgeworpen hebben. ,+Arbo„ res infructuofa , eradicata , his mortüeè." Onvrugtbaar» hoornen, door en door verftorvsn en ontworteld, die door geen eenen band aan de Kerk gehegt zyn. Zal ik die ö God 2 in de byeenkomften altyd zien zegenpraalen , en door hunne heiligfchendige fpotterny de gemoederen vergiftigen. " „ Maar gy nieuwsgierige en waanwyze, indien 't u lust den Godsdienst te onderzoeken, doet het ten minffen met die ftemmigheid die zulk een gewichtig onderwerp voegt. Wilt niet ontydig fchersfen in zulk eene ernftige en geduchte zaak. Die gewichtige vraagftukken worden niet opgelost door ü dubbelzinnigheden en door u hoofdfehudden , door die fyne fcherfery waar in. gy u beroemd, en door die veragtende grimlachDenkt gy dan, gelyk Job tot zynen vrienden zeide, denkt gy dan dat gy alleen menfehen zyt, en dat de wysheid met u zal uitflerven? Gy die de geheimen Gods wilt doorgronden, wel aan, verföhynt en legt ons de raadzels der Natuur uit • verkiest of het geene ver, of het geene digt by u is, hec geene onder uwe handen is, of het geene boven uwe hoofden hangd. Hoe! overal blyft uw verftand ftil ftaan, overal wankeld zy, of dwaald of bezwykt! en nochtans weigerd gy dat het geloof u beftiere. Verblinde, gemelige en trotfe, gy wilt niet dat men u de hand aanbiede en geleide. Verwaande doch verdwaalde Reiziger; die meent den weg te weeten die alle geleide van de hand wyst, wat wilt gy dat men u doe? Wilt gy dat men u laat dwaaien? maar gy zult uin een onbekende weg, in duizend omweegen verliezen, gy zult u in d' eene of andere afgrond ncderftorten. Wilt gy dat men u alle de goddelyke waarhecden klaarlyk zal leeren kennen ? maar bczef eerst waar gy zyt; en tot welke laage plaats vau dit Heel7al gy verwezen zyt. Beziet die akelige nacht, die dikke duifternisfen die u omringen: de zwakheid, traagheid en onkunde van u rede. Bezeft dat wy hier niet in het land der kenn'sfe zyn. Waarom dan in verwagtitig dat God zich opentlyk vertoonj voor het geen hy is, wilt gy niet, dat het geloof u te hulp kome, en ti ten minfteu leere wat gy van hem moet gelooven t " Doch  132. J. B. Bossuet Leerredenen. „ Doch, M. T. het zy genoeg deeze ongodsdienfdge en vermetele nieuwsgierigen beftreeden te hebben. Het is geen algemeene ondeugd, en ik zie in de waereld een ander en veel algemeener onheil. Het is niet die onbedagte en te verre gaande drift van alles na te vorfchen: Het is eene uiterfte zorgeloosheid voor alle geheimenisfen. 'Er mogen zyn, of niet die Trotfe Geesten bekommeren zich des niet, en willen ter naauwernoot 'er aan denken; zy weeten niet ofzy al of niet gelooven: gereed alles te bclyden wat men wil, mits men hun laat leeven na hun zin, en handelen na hun welgevallen: die den huik naar de wind hangen, zegt Tertullianus en ook Christenen zyn, als 't hun behaagd: Plerosque in ventum, dienaaren van den Godsdienst — zy die het zout der aarde, de verkondigers en voortpiantefs des Christendoms moesten zyn te ontmoeten, is iet, ' t geen alle Rechfchapene Christenen niet dan met de grievend/Ie aandoening kunnen overdenken. Het werk waar van wy de tegenwoordige recenrie oriaerneemen, beftaat uit de volgende Hoofddeelen. I. Hoofdfluk Gelykftelling der GodsdiöfistVefeefiflgëö> /ƒ< Hoofdfluk Betaling der Kerkdienaaren. JIJ Hoofdfluk Verkiezing van de bediencafefi der' öcd.?dienstvereeringsn. kERK ^ BJEj ti DEEL. NO. 4, ' fc ff "  134- Charles Alexander de Moy, IV Hoofdfluk. Dat ieder Kerkgemeenfcbap het recht heeft, om alles vast te ftellen en te regelen wat de innerlyke beftiering en in ordenhouding van haaren Eerdienst betreft. V. Hoofdfluk. Het recht van toeverzicht aan de Natie of het gantfche Volk omtrent de Godsdienst verrichtingen toebehoorende. VI. Hoofdfluk. Dc overheden moeten zich onthouden, om, als zulk een lighaam,de Godsdienst plegtighedcn der onderfcheidene gezindheden by te woonen. VII. Hoofdfluk. Bewysftukken voor der burgeren et at civil of ftaat van geboorte, huwelyk en veriTerf, behooren geenzints by de dienaaren van den kerkdienst te berusten. VIII. Hoofdfluk. De plechtigheden der byzondere Godsdienst vereeringen moeten geen plaats hebben, buiten den omtrek van der zeiver tempels IX. Hoofdfluk. Over de onderfcheidende kleeding of het ordens gewaad. X. Hoofdfluk. De feeftcn en Godsdienstige gebruiken by de onderfcheidene gezindheden. XI. Hoofdfluk. Overdc rustdagen, die gewyd zyn door de wet. XII. Hoofdfluk. Dat de verkiefing zyner begraafplaats aan ieder burger vry moet ftaan. XIII. Hoofdfluk. De wyze op welke men het te verftaan hebben, dat het ieder burger vrystaa zyne begraafplaats uit te kiefen. XIV Hoofdfluk. Wat plaats moet hebben wanneer'wy ons niet verklaard hebben, over het geene wy willen dat met ons lighaam gedaan worde, als wy er niet meer zyn. XV. Hoofdfluk. Dat de priesters niet belast moeten zyn over dc zorg, om de dooden ter begraafplaats over te trenzen en hen ter aarde te* beitellen. XVI.  Overeenstemming van den Godsdienst 135. XVI. Hoofdfluk. Er moet voor alle de burgeren maar eene algemccne wyze van begraaving zyn. XVII-Hoofdfluk- Het recht om ons lighaam ten grave te draageri en ter aarde te bestellen, behoort aan de Maatfchappy. XVITI. Hoofdfluk. Gemeene 'begraafplaatfcn. XIX. Hoofdfluk. Eigcnfchappen, welke deeze plaatfen moe¬ ten hebben. XX. Hoofdfluk. Waare afbeelding van de dood. XXI. Hoofdfluk. Zinnebeelden , welke men by de rouwpleg- tigheden en lykftaatfiën ter zvdc moest ftellèn, en zulke welke het voegen zou, voortaan te gebruiken. XXII. Hoofdfluk. Over dc begraafplaatfen en de beampte op¬ zieners der begraaffenisfen. XXIII. Hoofdfluk. Wyze om dc' dooden weg te voeren. XXIV. Hoofdfluk. Algemeenc Volks feesten. De Schryver begint met de aanranding van den Roomfch Catholyken Godsdienst, waar van hy voorgeeft priester te zyn en eindigt met de vernietiging van alle Godsdienstige denkbeelden. Hy vindt in de noodwendige ftaatshervorming van Vrankryk eene gefchtkte gelegenheid voor zyn plan; en "baant daar toe den weg- door eenige wangedrogtelyke fteilingen , als onbetwistbaare grondwetten voor eene vrve volksregering te doen doorgaan. Wy zullen er de volgende blyken van opleveren. Dus redeneert onze Autheur. „ Een vry Volk, dat is, zamengcsteld uit vrve liïden , moet de Godsdienstige gevoelens van ieder mensch eerbiedigen • het moet by_ gevolg alle foort van Godsdienstvereeringen zonder onderfcheid in zynen boezem dulden ; uitgezonderd echter die geene, welker beoeiTeningen itryden zouden niet met de reden; dit zou te veel geéischt zyn; maar met de f-oede zeeden, of met deszelfs fraatsinrichting." „ Het heeft dus recht van toeverzicht op elk der in deszelfs boezem beledene Eerdienften; het heeft dus het recht cm de zodanige uit te bannen die tegen de zeden of deszelfs wetten zouden inloopen. . K2. Ket  Charles Alexander de Mor, _ Het valsche zo wel als 't gévaarlyke dezer ftellingen, doet zich duidelyk genoeg zien. Moet een volk de Godsdienftige gevoelens van ieder mensch eerbiedigen? dan moet het der valschheid zo wel als der waarheid hulde doen, en de Afgoden zo zeer eerbiedigen als het Opperwezen. Hoe kunnen 'zulke wangedrogtelyke ftellingen in een Christen, in een priester opkomen? Wat famenftemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de geloovige met den ongelovigen? of wat overéénkomst heeft de tempel Gods met de Afgoden (*~) En hoe kan men dezelve teffens eerbiediegen? Dat een vry volk alle foort van Godsdienst vereering zonder onderfcheid in zynen boezem dulde; maar is het niet de uiterfte ongerymdheid, om te bcfluiten dat het daarom alle Godsdienstige gevoelens moet goedkeuren , men zwyge van eerbiedigen. Ook doet de uitzondering, welke de Schryver hier maakt , het verderffelyke zyner grondlïellingen ten duideJykften zien. „ Een vry volk, zegt hy, moet alle foort van Godsdienstvereeringen zonder onderfcheid in zynen bcezem dulden: uitgezonderd echter die geene, welker beoeffeningen ftryden zouden met de goede zeden of met desfelfs ftaatsinrichting." , „ Het heeft dus het recht cm de zodanige te bannen, die tegen de zeden of deszelfs wetten zouden inloopen." —. Maar hoe kan een volk bannen, dat geen, het welk het moet eerbiedigen ? En hoe kunnen er wetten beftaan en gehandhaafd worden tegen het geen men moet eerbiedigen? Eindelyk hoe kan 't geen men moet eerbiedigen onderfteld worden tegen de goede zeden te kunnen ftryden? Doch behalven deze tegenftrydigheden hebbe men in 't oog te houden dat in gevolgen des Schryvers gemaakte uitzondering, het genoeg is, om eene Godsdienst vereering te bannen, wanneer zy ftryden zou met de goede zeden of met deszelfs ftaatsinrichting. Dat is te zeggen dat, offchoon een Eerdienst, niet ftrydig is met de goede zeden (*) i.Cor. 6. vs. 14. en 15.  Overeenstemming van den Godsdienst. 137. Zeden; het volk echrer recht heeft, om zodanige uit te bannen, wanneer die flechts ftrydig is met deszelfs wetten s of ftaatsinrichting. Onder alle Godsdiensten kan er maar één de waare zyn en deze moet noodzaakeiyk bedaan , vermits er geene valfche Godsdiensten zyn, of er moet teffens eene waare Godsvereering wezen ; de laatfte kan nimmer tegen de goede zeden ftryden , maar zo deze ongelukkig inloopt tegen de wetten eener ftaatsinrichting j dan moeten volgens het oordeel van dezen priesterlyken Solon niet de wetten verbeterd, maar die eenige waare Godsdienst gebannen worden. Zie daar het oogwit des Schryvers en teffens het plan van alle foortgelyke wetgevers onzer zogenaamde wygeerige eeuw. Na dit alles behoeft men zich niet te verwonderen , dat de Heer Pa lissot wiens werkjen wy in ons voorig Nummer hebben gerecenfeerd openlyk beweert, dat de Roomsch Catholyke Godsdienst niet kon begreepen worden in de onbepaalde vryheid aan alle de Godsdiensten van Vrankryk toegedaan. (' *) Hot was ook ingevolge dezelve gronddelling van onzen Schryver, dat de Heer D u Pont in de Nationaale Conventie reden meende te hebben ter verdelging van alle Godsdiensten, om dat zy alle teffens geoordeeld werden drydig te zyn met de Franfche daatsinrichting. De zügt voor den Godsdienst baart de zorg voor 't onderhoud van deszelfs dienaaren , iet 't welk de Godsdiensteloosheid met afgunftige oogen befchouwt en onder allerly voorwendfelen poogt te vernietigen. „ Is het goed, vraagt onze Schryver, is het daatkundig, is het rechtvaardig, dat de Dienaaren van eenen byzonderen Eerdienst door het geheele Volk worden bezoldigd ?" Het is niet alleen goed, ftaat kundig, rechtvaardig maar zelfs noodzaakeiyk , dat de Dienaaren van eenen byzonderen Eerdienst doo r het geheele volk worden bezoldigd wanneer het geheele Volk dien byzonderen Eerdienst is toegedaan. Het is ook goed, ftaat kundig ja rechtvaardig dat de DieK.3 *> naa- (* ) Belangryke vraag ftukken e. z. v. bladz, 9.  T3S- Charles Alexanber de Moy, naaren van eenen byzonderen Eerdienst door het geheele Volk worden éezold/gd, wanneer het groot ftc gedeelte der maatfchappy dien byzonderen Eerdienst belijdt. Kan het niet goed, fiaatkundlg onrechtvaardig zyn dat, by voorbeeld, dc kosten tot veriicring van openbaare gebouwen en tot het aanleggen en onderhouden van goede wegen door het geheele volk gedraagen worden offchoon er ender dat zelve Volle blinden en kreupelen moeten zyn , die er geen genot van konden hebben ? Het geen de Schryver in het derde I-oofdfiuk nopens de verkiefing van de Bedienaaren der Godsdicnstvereering zegt oiïchoon alleen betrekking hebbende op den byzonderen toeftand der Kerkregeeriug van Vrankryk, verdient echter Benige oplettenhcid. „Dc bedienaaren, zegt hy, van den Roomschen Eerdienst worden doorliet gantsche Volk benoemd, dewyrf het deszelfs kiesheeren zyn , die hen benoemen en dcwjl deszelfs kicsheeren het zelve vertegenwoordigen en alleen handelen in des zelfs naam; maar heeft het wezeniyk er eenig recht toe ? Hoe kan het Bedienaaren , Amptenaarcn benoemen, die de zyne niet zyn? zal het zyn, om dat het de zelve betaalt? maar het betaalt de zelve niet wegens hunne diensten maar wegens de verbintenis welke het heeft aangegaan; nu verkrygt een fchuldenaar geen recht door aan zyne fchuldeifchers te voldoen." -1—» „Maar zult gy zeggen: wie zal deeze Roomfche kerk bedienaaren dan benoemen? Wie hen benoemen zal?zydie er hebben willen. Hebben wy geen Synagogen in Vrankryk? Wie benoemt derzelver dienaaren , derzelver Rabynen ? Zvn het de vergaderingen der Kiesheeren? Neen, het zyn dejeoden zelve die tot deeze Synagogen behooren. Wie benoemt op dezelve wyze de bedienaaren van den Protestantfchen Eerdienst? zyn het niet de Protestanten zelve? Wei nn dan laat dc kcrfpellieden hunne kerfpelpricstcrj kiezen en laat de priesters zelve van zulk of zulk een rang of zo gy wilt van zulk of zulk een bisdom, te gelyk met dc' kerfpelliedender bisfchoppelyke. kerke hunne bvzonderc bisfchop pen benoemen en verkiezen. Daar door zuk gy hen tot fdl zwygcn brengen, die er zo over fchreeuwen en zig geërgerd vertooncn dat gy aan protestanten, aan jooden en aan burgers van  Overeenstemming tan den Godsdienst 135» van alle foort van geloofsgezindheid het recht hebt gegeven 4 om. te (amen met de Roomsch Cathoh ken te fiemmen , wanneer het erop aankomt, om een Bisfchop of kerfpclpriester te fiemmen." Wanneer men-nagaat hoedanige veranderingen dat de heer7.ucht trapsgewyze in de verkiesing der Bedienaaren van den Godsdienst gemaakt heeft zal men zieh over den tegenwoordigen Kerkelykeil toeftand van Vrankryk niet behoeven"te verwonderen. Van alouds in de zuiverste eeuwen des Christendoms werden de Bisfchoppen door de gemeente verkoren, beftaande uit de priesterfchaar en het volk. (*) Dc verkiezing, onder and*, deren , van den H. Ambrofius tot Bisfchcp van Milanen is hier van zulk een uitfreekend als onbetwistbaar voorbeeld, (t) Deze gewoonte hiel ftand tot in de Zesde eeuw; zy werdt door de Romeinfche wetten destyds vastgcfteld en befchonwd a!s overeenkomstig met de leerftellingen der Apostelen en dienstig om Kerkdienaaren van eenen onberispelyken levenswandel te erlangen, fj) Namaak werdt de gemeente van de verkiefing grooten- ( * ) Confiit. Apostel. /. 8. c. 4. Cyprian. Ep. 52. 55. 6S. (t) Ruffinus. Hifi. Eed. Lib. XI. Cap. XI. (5) Omnem adhibentet pruvidentiam circa Sdntispnjmt Ecclefas in honorem & g/oriam sanctie & incorruptce 6? nomoafia Trimt at is, per quam & nos fi? tómmünèm rtm~ publicam falvos fore credidimus, insistentes etiam oocTRr. TIM sanctorüm Apostolorum de creandis IRREPREHENSIBIUBUs Sacerdotibus, qui quidem ob id polisfimum ordinpntur, ut ftiis precibus benignitatem hêmaniilimi Dei rebus adquiranS communibus, prafenti lege fancimus, ut quoties in qualicumque civitate facerdotalem fedem vacare contigerit, deiretum fiat ab his ; qui eam ciyitatem incolunt , fuper tribus perfonis recta fidei et honesta: vitte aliorumque boKortim & virtutum testimonium habentibus, ut ex ipfis idoneior ad Episcopatum promovealur. Leg* 42. pr. Codius d* Episcopis & Clcricis. t- 4.  14Q- Charles Alexander de Mot, tendeeis uitgeflooten en de benoeming der bisfchoppen gefcbiedde alleen door de priesterfchaar en de voornaamfte uit de gemeenteevenwel nog met die voorzorg dat de kiezers onder plech' tigen Eede verklaaren moesten, dat zy zich noch door giften, noch door beloften, noch door vriendfchap noch door eenige andere oorzaak tot dc verkiezing hadden laaten overhaalen; maar alleen uit overtuiging der oprechte geloofs gevoelens, ftichtelyken levens wandel en geleerdheid dier geenen welke zy tot de bisfchoppelyke waardigheid verkooren hadden. Dus werden de wetten vöörmaals overéénkomstig de inftelling der Apostelen gegeeven, door laatere wetten vernietigd, ( * ) fchoon nog met eenige heilzaame bepaalingen. Eindelyk hebben de Vorften zelve zich langfaamerhand het recht van verkiezing weeten te verwerven (t) tot dat by Concordaat tusfen Paus Leo den tienden en Koning Franciscus den eerften de Pragmatique Sanctie gcdeeltelyk vernietigd en de verkiezing der Bisfchoppen aan den Koning verbleven is.fj) Deze inbreuk op de Apofiolifche inftelling heeft het hoofdzakelykst verval in den Godsdienst in Vrankryk veroorzaakt. Zo lang de verklefing der Bisfchoppen by dc gemeenten, of de kerkelyken en de voornaamfte uit de gemeenten onder de voorfchrevene bepaaling (*) Sancimus igitur quoties opus fuerit episcopum ordinari} clericos & primates civitatis cujus futurus efl episcopus ordinari, mox in tribus perfonis deer et a fa eere, p ropofilis eis facrofanctis evangeliis periculo animarum suaruM dicentes in ipfis decretis, qua neque propter Aliquam do- NATIONEM , NEQUE PROPTER ALIQUAM PROMISSIONEM > aut AMICITIAMj AUT A^LIAM QUAMLIBET CAÜSAM; sed scientes eos RECTjE & CATHOLICE FIDEI & HONESTjE ESSE VITTE & LITERAS NOSSE, HOS ELIGERUNT. NoveilcB Conftit. 11%. Cap. I, Add. Novell. Confiit. 137. Cap. 1. ( 1 ) Balfam. adCan.4. Chakad. Greg. Turon. t.%.c.i. 1.4.0.1$. (5) Hifi, de r orig. de la Pragniat. Sanct & du Cen* eerdat par Piihou. Rebujpus ad Concordata Regni Franc,  Overeenstemming van »en Godsdienst 141. paaling bleef berusten, moest men, om tot de kerkelyke waardigheden verheven te worden , door deugd, y ver, bekwaamheid en geleerdheid boven allen uitgemunt en zich daar door de achting der gantfche gemeente verworven hebben ; maar zoraseh de benoemingen verkiezing der bisfchoppen in de'macht der Oppervorsten was gefteld, baatten geene deugdfaame begaafdheden noch wetenfehap. Zy, die tot de kerkeh ke waardigheden zochten verheven te worden , konden langs'dien weg niet opklimmen ; zy moesten hovelingen worden; zy moesten om de Koninglyke verkiezing te erlangen, niet zelden door de fchandelykfte middelen vóórloopig de gunst winnen van fchraapzuchtige ministers en ondeugende maitresfen! De ingang tot het Heiligdom fcheen alleen open te ftaan voor de geboorte de weelde en de pracht! Wy fchroomen geenfins om alhier de taal aan te voeren van één' der ervarendfte en deugdfaamfte kerk voegden van Vrankryk. „Wat brengt men heden (zegt de groote M assie lo n) als een bewys voor, dat recht op de waardigheden en de ontzagee- lyke bediening des tempels geeft? De naam en geboorte, -—als of de ydele luister van een' naam, die mogelvkniet dan door de misdaad en hovaardy onzer Voorvaderen is'begonnen ons met hun bloed de nederigheid, de zedigheid , den yver en hei' hgheid moest geven , die zy zelfs nooit hebben gehad; ais of eene geheele menfehelyke grootheid, die de hovaardy de Wulpsheid dc dartelheid, de overdaad, en zeden diegeduurig tegen den "eest 011 «erbedienmge ftryden, naar zich fieepen, ons zelfs die waardië moest maaken. De edelheid, die de verhevenheid onzer bediet ning maakt, is eene edelheid van ziel, eene heldhaftigheid van geest eene Priesterlyke kloekmoedigheid die tegen de dreigementen ' de beloften , de gunften of ongunsten onwankelbaar wordt be' vonden. De enkele laagheid die de Priesterlyke waardigheid onr" eert is een bezoedeld leven , onheilige zeden, waereldfche gene" genheden,een laf en kruipend hart, die regels en plichten aan mensenclyke gunften opofferen» „De hooge geboorte en grootheid der Dienaaren ftrekken de Kerk tot last; zy mcec er de grootheid en hovaardy van onderhouden, en een tot hei H gebruik gewyd goed, dat geschikt is, om wezenlyke elesden K. 5. te  J42- Charies Alexander de Mot, te vertroosten moet gebruikt worden , om de hersfenschim van den naam en geboorte op te fchikkeri. Ook werden haare eeme grondleggers en luisterrykfte Herders in 't begin uit het volk verkoren; de eeuwen haarer glorie waaren de eeuwen, waar ,11 haare Dienaaren niet dan de verfmaadelingen der ^ waereld waren; zy begon te verbasteren, zo rasch de mogendheden op den Priesterlyken zetel zyn geklommen en de wae- reldfche pracht met haar in den Tempel is gekomen. daar zyn er, die hunne verheffing niet dan aan ergerlvke laagheden verfchuldigd zyn, die men in 't Heiligdom van den levenden God niet ziet zitten, dan, om dat zy inde zykamersder Grooten lang hebben geftaan, en die nooit boven de hoofden de? Volks zouden zyn verheven, zo zy niet duizendmaalen lafhartig aan hunne voeten hadden gekroopen." Zie daar een zo rreffelyk, als onwraakbaar getuige van den toeftand der Franfche Geestelykheid. Men kan hier uit afmeeten, hoe zeer de Schaapen verwilderen moesten, die door den Hoofschen Herderftaf van zulke Huurlingen gehoed werden; ■» hoe crgcrlyk de flem moest zyn van hen , die door daa- den , zo wel als woorden het onbepaald gezag der Vorften vleiden en alom weelde, pracht en h^erzucht verkondigden! Deoorzaakdus van den tegenwoordigen Godsdienfteloozen toeftand des Franfchen Volks, moet gezogt worden in de afwyking van de Apostolifche inflellingen , waar door de verkiezing der Bisfchoppen aan de Koningen is afgefiaan. Thans daar men 'tkoninglyk gezag in Vrankryk wil vernietigd, hebben, ftêit men dierhalven de verkiezing der Bisfchoppen even zo onwettig als ongerymd in de macht des gantschen Volks, in plaats van ze aan de byzondere gemeentens over te laaten. .Een tweede misllag die men er begaan heeft is, zo ais de Schryver terecht aanmerkt, zich te hebben veroorloofd om den tyd van het priesterfchap en van de waarneeming der Roomsche kerkbediening te bepaalen,op Lat een priester bevoegd zy,tot kerspelpriester of bisfchop benoemd te worden. Nog eene derde ongerymdneid in de ftaats befchikking van Vrankryk nopens't kerkelyke toont de Schryver ons aan in 't 4. Hooldftuk. Hy beweert dat ieder kerkgemeenfehap het recht heeft  Overeenstemming van den Godsdienst 143. heeft, om alles vast te ftellen, wat de innerlyke beftiering en in orden houding van haareu Eerdienst betreft; dat alle gezindheden in Vrankryk dit uitfluitend recht hebbende, men het Zelve den Roomfch Catholyken niet mag ontneemen. „De hooge ftaatvormende Vergadering, ("zegt hy) heen; dus een grooten misflag begaan, dat zy zich bemoeid heeft met de bepaaling van het getal der Biffchoppen en d-r kers pelpriesters in het Ryk zo wel als van de uitgebreidheid en de afgrenzing der bisdommen en der Kerspels of Kerkgemeenten. Hoe is net mogelyk, dat wetgeevers (vaneen vryvolk) niet begreepen nebben, dat zo rafch de wet zelve zich bezig hieldt mét vcorclk der Roomfche Kerkdienaaren de plaats en tyd huns verbh fs vast re ftellen, onder ftraf van er, door de gerichts amptenaaren van den Landkring toe gedrongen te zullen worden', deeze wcezenh k van den Roomfcheu Eerdienst, den Eerdienst van ftaat maakte? De Wet heeft zelfs nog meer gedaan , zv heeft zich veroorloofd, aan die Roomfche bedienaaren de wyze voor te fchryven welke zy in de uitoeffening van hun geestelyk rechtsgebted zouden te volgen hebben ; zy hebben tot de Biffchoppen rTrS; tgy Ra3d hebben' dien verplicht zult zyn te raadP!eegen,en zonder wiens oordeelgeeving gy niét zult kunne* handelen; zy heeft tot de Kerspelpriesters gez gdt gy kun onder priesters uit kiezen; maar eens aangenomen hebber! kunt gy hen met weg zenden, zonder hen voor den Raad van den Bisfchop te betrekken. » e. z. v. „ Hoe is het mogdyk dat de vergadering niet gevoeld heeft hoe het aan ieder geloofsgenootfchap zelve toe kwam , de regeling en kérktugt va„ baren Eerdienst te bepaalen? Ook is geene der partve ,te è der gezindheden van het Ryk voldaan geweest over deeze zo genaamde burgerlyke Itaatsvorming der geestelykenverfcheidene Roomfch Catholyken hebben gefchreeuwd tegen odai| eene vooruitloopendc gebruikmaaking van hun eigen recht- 2, hebben van hunne vertegenwoordigers gezegd; wy hadden hen tiaar met toe gezonden; och waarom bemoeien zy zich mar het altaar aan te tasten? y ■ Hier na lost de Schryver de volgende teg^werpihg 0» „Maar zult gy 2eggen, er is met betrekkin„&tot g J/J des  1-44- Charles Aleïandbr di Mor," des Volks, een groot verfchi! tusfehen de overige Eerdienfret en den Roomfchen Eerdienst; want het Land betaalt het onderhoud van den laatften en de bezoldiging van deszelfs bedienaaren dus heeft het er grond voor, om zich met den zelve» meer bepaaldelyk bezig te houden en zich in de byzonderheden vau deszelfs beftier in te laaten. " „Ik antwoord; ja in de byzonderheden der befticring van deszelfs geldzaken, of onkosten, maar niet in de bvzonderhedenvan deszelfs inwendige regeling, even weinig als in deszelfs kerktucht en voorfchriften van den kerkdienst. Het Land heeft by het betaalen der Dienaaren van den Roomfchen kerkdienst kunnen voorondcrltcllen, dar gantsch Vrankryk ce heel met Roomschgczinden vervuld was, en naar dezevooron derftellmg zeggen.- een Bisfchop is voor iederlandkring genoeg foygevolg zal ieder Landkring van wegens het geheele Volk niet gemagtigd zyn om meer dan een Bisfchop te bezoldigen • op dc zelve wysishet met de kerfpelpriesters en andere Irgere* dienaaren van deezen Eerdienst gefteld ; maar zou het gantfche volk tot de Roomsch-Catholyken kunnen zeggen: gy zult er geen andere hebben, en gy zult er geene, boven het getal van drieën tachtig mogen verkiezen, zelfs fchoon gy bewilligen mogt, om die te bezoldigen op uw eigen kosten." Schoon de Schryver aan zyn werk de algemecne bcnaaming heeft gegeven van Overeenstemming van denGodsdiensten deszelfs vereeringen by een vry volk bepaalt hy zich echter meest al tot het Franfchcn volk en tracht eigenlyk te bewecren, dat er géén Godsdienst, noch Gods dienstige vcreering hy die Natie meer beflaan kan. Ten dien einde vordert onze kiefche wetgever, dat er gééne openbaare Godsvereering zy (*) dat alle onderfcheidene kleedingen, die de Natie in het denkbeeld zouden kunnen laaten, dat er'nog een Godsdienst was die zyne dienaaren of priesters hadt werden afgefchaft, om dat zo als de Schryver zich bladz. 37. verklaart C*) Sladz. 24, 32.  Overeenstemming van den Godsdienst. 143, klaart, het kleed by 't volk te veel indruk van eerbied voor hunne bediening maakt. Hy vordert wyders, dat alle tekenen van Godsdienst hoegenaamd zullen wcggenoomen worden, als voor eerst de kerkklokken, „daar het gelui der klokken (zegt hy) zodanig eene wyze aanduidt, om aan de gelovigen, da omhelzers van zulk eenen of zulk eenen Eerdienst, de uitren hunner zamenkomst aan te kondigen, die al te vcrtoonmaakende is, al te vee! openlykheid te kennen fchynt te geeven het te wenschen ware, dat een eenvoudiger minder gedruisch maa' kende en voor het gemeen minder lastige manier wierd uitgevonden. "(*) Wat zyndeoorea van zulke Philofophische wetgevers toch teder! Maar deze tederheid Evenwel vindt zich door zulke gedruisch . mankende werktuigen alleen geraakt, wanneer zy tot Godsdienftige oogmerken gebezigd worden. Want, zegt onze Schryver , „ zulk een zwaar brommend geluid, als dat der klokken en hetwelk zich tot zulkeaanmerkelyke afftanden uitbreidt, moest alleen bewaard blyven voor de hoofdzaakelykfte voorwerpen der gemeene orden."(f) Dus behoort, volgens zyn gevoelen, de Godsdienft niet tot de hoofdzaakelykfte voorwerpen der gemeene orden? Is dit de taal van eenen kerspelpriester? wat zeggen wy? is dit de taal van iemand die het beftaan eens Opperwezen erkent? De gantfche Natuur verkondigt ons, dat er een God is, en de ingefchapene denkbeelden fpooren ons aan om hem hulde te doen en daar toe onze voornaamflezorgen aan te wenden. Kan er iemand gevonden woiden, onzer wezenlyke achting waardig, die geen achting heeft voor het Opperwezen. Hoe verachtelyk zou dan eene geheele maatfchappy niet worden; ja! hoe zou zy beftaan kunnen , die zo weinig} ja geen achting voor den Godsdienst betoonde? Waar zag ooit Zon geregeld Ryk Godsdiensteloos in 's waerelds ronde? Vondel. „ Waar- (*) Bladz. 46. 0),IMd.  '4& Charle» Alexakder di Mor, „Waarom, zegt de Heer de Moy, zouden wy ook niet ~ betrachten e.z.v., moeten de denk-  aan Jonge Predikanten. *59- denkbeelden aan 't verftand brengen, (bl: 19.) Door zelfverlochening; door reiniging des Harte van alle Eigenliefde enydelheid — door fmeekinge om goddclj'ke licbtllraalen. v. elke niet geweigerd worden aan die er om Vraagen ; door ondervinding door geduld in 't School der tegenfpoeden e.z.v. wordt deze waarheid ' gegrondvest. Die uit dezen innerlyken Grond t0t het volk (preekt, is een Prediker die uit het verftand Redent een hoogleer aar en die alleen uit 't geheugen vertelt een' Praaivaêr — een' Zwetfer. ( ibid ) De Prediker moet altyd, het eigenlyk doelwit der Evangelisten voer oogen hebben (bl: 34.) Wanneer men de oudfte getuigfehriften des Christendoms raadpleegt, bevindt men dat de Christelyke Zedeleer, zeer voortreffe- lyk en onvergelykelyk is. dat zy zich van alle anderen onderfcheidt en boven alle anderen uitmunt; door de deftige leering van het groot Gebod der liefde; door de vaste verbinding der Zedeleere, met de Geloofilcere; . door derzelver gepafiheid op alle de omftandighedeu der Zedelykheid door de innerhkc geruftheid en ui¬ terlyken vrede , welke zy aan Menfehen, Hu&gezinne en Lann den verfchaft. [51. — 109.] e.z.v. Van bl. 109. tot 112. handelt, onze Schryver, over hetgeen een' Prediker in 't algemeen » en van bl. 113. tot n9. wat hy in 't byzonder te vermyden hebbe, en befluit zyn werkjen met eenen Raad, welk een oud Prediker aan eenen jongen toevoegt: „om zo het behoort te Prediken [zegt hy] betracht „ alvoorens drie zaaken; ten Eerfte, uwe eigene geringheid . ten tweede, de Elenden uwer Medemenfchen — en „ten derde, de Liefde Godsin Jesus; op dat gy ledig zyn„ de van U Zeiven, vol moogt zyn van Barmhertighcid tot „uwe toehoorers en dat gy de Harten derzelver met trooft „moogt vervullen." Prack-  100. P. S. ScHWARTZHUEGER, BEOEFENEND HANDBOEK PraktischkatholifchesRel-gionshandbuch. u.z.w. dat is Beoefenend handboek des Catholyken Godsdienfts ten geèruike van het gemeene ftad en Landvolk, als ook ten behoeve van enderwyzereu , op Last van dm Hoogwaardigfiè» Rvksvorst en Aartsbisfchop van Saltsburg, verder uitgewerkt en tot een bcvattelyk uittrek fel gebragt, door den zelfden Sijryver P. Simper SéHwartzhueber» de* orden der Benedictyncn te Wèsfobrun; hoog vorffelyke en geestelyke Raad en openbaar Leeraar der ftelllge Godgeleerdheiden Kerkelyke Gejchiedenljfe. Te Salsburg by Duyle 1790, twee doelen groot 743. en 6«g. bladz: In gr. Ivo. l ■ e Heer S c n w a r tz u u e b e r , hadt te voorcn het bekerde werk Praktisch Katolifches Religlonshandbuch ,fur fiachdenkendeni Christen in vier zwaare deelen in groot Svo. uitgegeeven.- De Vörflbisfehop belaftte hem een uirtrekfel uit d.t groote werk te maaken , het welk naar de vatbaarheid van den gemeenen man, moest ingerigtzvn, en alles wat te dienzinnioen te wydloopig voor deze Gaffe van Menfehen daar'in bet vonden werdt, moest weggclaaten worden. Voor al de befpiegelcnde bewyzen der Geloöfsleère, welke te diep inde School magen indringen moeten geheel en ai onaangeroerd Wyven; dus om/tont dit werk, het welk zyne nuttigheid van z^lve■ aanprysr.-In de inleiding tot het werk worden degefcuedkunJtge bevvy:«n des Chriftendoms en byzonder des Catholyken Godsdienfts voorgedraagen. Hoe veel dienft zoudeder Kerkin Nederland niét beweezen worden , zo foortgclvke wer ken In onze moedertaal werden overgebragt! Het geene wv dien aangaande by de recensie van het werk van r Br au/ s t e 1 n gezegd hebben, ( *) geldt ook hier volkoomen. Ze, (,*) zie Kerk: BibBlh: 1 DeelNi bladz: 35-  Leven en daadln van den H. Martinus 16V Leben und Thaten des Heiligen Martinus, Bilfchofs von Tours in Keltenfrankreich u.z.w. dat is: Leven en daaden van den Heiligen Martinus, Bisfchop van Tours in't Noordegedeelte van Vrankryk, Eerfte en voornaamfte fchermheilige der Aarts heofdkerke van Duitschlandte Mentz ; uit het latyn van Sulpitius S e v e r u s f in 't hoogduit sch ] overgezet en met gefchiedkundigc , wysgeerige, en oordeelkundige aanmerkingen voorzien, door eenen Catholyken Paftor uit Duitschlotharingen. Te Sarlouis 1791. 1. deel groot 132. bladz. int>vo. gelooven dat de Schryver, een van dat Slag van lieden is, „welke, gelyk Fleury zegt ,(*) door een overdreve„.ne kritiek zo verre gebragt worden, dat zy eindelyk niets meer gelooven, maar alles in twyffel trekken".... (niétalleen de gezwoorene Vyanden derCathoryke Kerke, maar cok) „Zelfs eenige Catholyken worden door eene dwaaze Eer„ zucht, waar door zy geleerder en verftandiger, dan anderen „willen Schynen, totdat zelfde nitterfte gebragt. Men vindt „er welke aan geene wonderwerken ,aan geene openbaaring durven gelooven om niet voor zwakke geeften gehouden te „ worden." Eene ( hoogduitfche ) overzetting der Latynfche Levensbefchryving van den H. Martinus Bisfchop van Tours door Sulpitius Severus, vérfchynt hier overladen met uitgebreide aanmerkingen of Koten , waar in de daar in verhaal! de wonderen, als zeer natuurlyke voorvallen verklaard de groote deugden en goede werken van dezen Heiligen als zogenaamde onnutte Monniksdeugden (t) befchreeveii — en Hy zelfs als ( * ) in Praf: § XVI. (t) Sedert eenige jaaren is hetby fommige halfcadiolyken vooral in duitschland, de nvde geworden, om alle zelfverfterving, Lyfkaftvdince, vasten e.zv. met den verachrelyke naam van Monnikfdci'gden te beftempelen en gehaat te maukeu.  i62. Leven en daaden van den H. Martinus. als een Phantast of eigenzinnigen D weeper wordt voorgefold • zonder de Geloofbaarheid van Sulpitius Severus eeDigzins in acht te neemen of te eerbiedigen Wy zouden ons niet verwaardigd hebben, om van deze vod te Spreeken, noch onze lezers met zulk foort van Schriften lastig te vallen; indien wy niet vreesden, dat dit fchfmpfchrift ook in onze taal mogt overgebragt worden, en door deze of geene opgefierdc aankondiging de hebbelykheid mogt gaande maaken! Hier tegen deze waarfchuwing van Paulus: Trekt geen één juk met de ongelouvigen ; want wat famendeeling heeft de rechtvaardigheid met de ongerechtigheid? of wat gemeenfchap heeft net hcht met de duifternis?(*) (*) 2 Cor. VI v 14. C F. Dietrich, Facultatis Juridicee asfesforis &'Jüris-pu. Mei, Profejforis Boineburgici, Systema element are jurisprudentie Catholico- ecclefiastica: tam private quampublice communis, Secundum Principia Congresfus Emfani. Erfordie Typis Grademulleri. i79i. groot 636. bladzin %vo\ n JS_Je zelve Systemata fchryver Dietrich gaf in het jaar i77_ zyn Systema juris prudentie Civilis en in het jaar 1784. het Syftema Element art juris prudentia Ecclefiastica privata in het licht. In alle deze Syftemata heerfcht eenen zeer vryën toon. Voor het overige is het zeer Pryswaardig dat de Heer Regeeringsraad Dietrich, op den Titul vau zyn werk, rond uit bekent ; dat hy naar de Grondbeginfelen van het Emfch Congres te werk gaat: want dan weeten die geenen der Catholyken ; welke zich liever aan dealgemeene Kerkvergaderingen dan aan zulke fluik-Congrefjtn houden, wat zy van zyne Pen te wagten hebben.  BRIEF 163. Uittrekfel uit een' brief uit Duitfchland, aan de" Heeren fchryveren, der Kerkelyke Bibliotheek, van den 31 Meij 1793- „D e verhandeling uitgegeeven door 't Edamsch Genoorfchap Tot Nut van ft Algemeen, over het beftaan van God,, door den Heer Petrus schouten;is in verfcheideplaatfen van Duitfchland reeds met roem bekend, en Veelen, zo wel Katholyken als Protestanten, hoopen met een lees - en leerzuchtig verlangen dezelve eerlang in het hoogduitsch vertaald te zien. Men verwacht ten minften daar door, meer ftichting en verlichting, dan van zo veele elendige Producten welke men zo gretig uit het Fransch en uit het Engelsch vertaalt en door middel van opgepronkte tituls, het Leezend Publiek in de hand ftopt-- Zelfs vindt men deze Verhandeling in de Algemeine Litteratur Zetting von jena(_i. April 1793.N. 93.) met eene niet ongunflige beoordeeling aangekondigd." „ De Recenfent vindt volgens de hooglorïelyke gewoonte der Superftrenge Heeren Recenfenten, echter nog een ander te verbeteren ! ( en wat is er tot op dit uur onder de zon, dat wel niet verbeterd kan worden ? ) De Geleerden; zegt hy, zullen nogthans menfehen dat eenige vlekken , uit dit gefchrift waren weggeèleeven. (_ maar waar, en wanneer kwam ooit een werk zonder Vlekken te voorfchyn ? ) — gelukkig dat het nog maar by eenige Vlekken gebleeven is. Heeft de Litteratur Zetting von jtena, wel ooit de eer gehad een werk te recenfeeren dat zonder eenige Vlekken was ? zie hier die Vlekken:" „ „By Sommige bewyzen in Scholtens [fchoutens] „ „ Verhandeling wordt noch van de Mogelykheid, tot „„ de Werkdaadigheid het gevolg opgemaakt. Eenige ftof„ „ fen hadden beter ingericht kunnen worden." "— „ Dit is het al! Hoe ver nu zulks gegrond zy, laat ik aan het oordeel van den befcheiden Lezer over e.z.v. " „ Zie hier nu ook, het niet ongünftig oordeel der Letterkundige  164. BRIEF. dige rechtbank van jena : „Deze Verhandeling over het beftaan „van God, kan denGemeenen man, waar voor zyook eigen3, lyk gefchreeven is, van grooten nutten wezen. De vierde „fterke druk binnen zo kort een' tyd — en de Vertaaling >3in het Engelfch , bewyzen overtuigend, met welk eene hoog„fchatting men dezelve geleezen heeft. " Dit voegen wy er alleen nog by, dat wy van harten Wenfchen dat wy meer diergelyke gefchriften in ons vaderland mogen zien verfchynen; zelfs dan, wanneer zy van eenige zulke Vlekken, niet volkoomen gezuiverd mogteu zyn? BERICHT. Van denBrieF gedagtekend Utrecht 21. mey 1793. kangecn gebruik gemaakt worden, dewyl, het geene daar in voorkomt aangaande de Recenfie van Hoffmans Ernfiig en trouwhartige waarfchouwing e.z.v. aan het geheel, een regten naar de nieuwerwetfche verlichters, geftemden toon geeft.  ÜITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Kort begrip der Leer pukken, en gebruikelykheden der Röomsche Kerk; afgezonderd van allé Twistredenen en aanisevoolen aan alle Roomschgezinden, zoo wel ah Hervormden> doorden zeer Eerwaarden Heer Daniël de Beaufort uit het Engelfch , naar de tweede uitgave in 't Franfck vertaald—en vervolgens in het Neder duitfch door Jon van D y jc. Rustend Leeraar en Profeffor in de H. Godgeleerdheid te Maafi'richt. In 's Gravenhage by J°. A. Bouvink. * VXroote mannen hebben voor lang geyverd ter vereniging van het maar al te jammerlyk gefchcurde Christendom. Niémand , die eehigfïnts bekend is in 't gemeencbcsi: dei- letteren kunnen de loffelyke pogingen onbekend wezen die de beroemde Casaubon, Grotiüs, Bossuet ch. V e r ó n daar toe hebben in het werk gefield 1 Overtuigd , dat de waarheid cm by redelyke vernuften ingang te vinden en de nevelen van een blind vóóroordeel te doen opklaarcn, zich Hechts bchceft te vertoonen zodanig zy is, begreepen dc twee laast genoemden, dat de körtfte weg tot bereiking van' hun heilzaam oogmerk was, bm de leering van den Roomfch Catholyken Godsdienst van alle fchoolgcvoclens te zuiveren en alzo op de ëeüvoudigfte Wyze aan onze afgevveekene broeders voor te fiets len. Hët K-ik. BH. I. DEEL. NO. §t Ml  iC6. de Beaufort, gebruikelvkheden Het opfchrift van dit werk, het geen de Heer de Beaufort aan de geleerde waereld heeft gelieven mede te deelen; de Overzetting van het zelve in de Franfche Taal; de moeite Welke de Hoogleeraar van Dyk hadt genoomen, om het in onze moederfpraak te verraaien; de lofbazuin der Engelfche Dagfchryvérs, waar door dit werk als naauwkeurig en oordeelkundig was uitgegalmd ; (* ) de ouderdom van een agt en tagtig - jaarigen fchryver te na" aan den boord des grafs genaderd, om in eene (toffe van zo veel aanbelang voor zich zeiven en voor zyne natuurgenooten niet bedaard, ter goeder trouwen ongeveinsd te handelen ; dit alles gevoegd by eene ondervinding die 's mans eerwaarde grysheid op zich zelve deedt veronderftellen, hadt ons mede een groot denkbeeld van dit klein werkjen doen. opvatten. Onze verwagting werdt nog grooter, toen wy by het openfnyden bevonden, dat dit werkjen, behalven eene voorloopige inleiding met twee tamelyk geftofiëerde voorredenen preikte. In de eerstgemelde geeft de uitgever met eene korte fchets te kennen wie de Heer de Beaufort is, en wat hem heeft aangefpoord om dit werkjen te fchryven. „ De fchryver (zegt hy met weinige woorden ) ging na zy_ ne ftudien volbragt en eenigen tyd zich in Engeland opgehouden te hebben naar Ierland, alwaar hy wel dra, de Kerk van Favan, en vervolgens de waardigheid van Proost en Aartsch Diacon van het Aardsch - Bisdom van Tuan , verkreeg '; welke iaatfee bediening hy tegens de kerk van Montrat verwisfelde en dien van Navan aan zynen zoon afftond. Hy was ( volgens het oordeel van den Uitgever ) zeer geoeffend in de geloofsgefchiHen , die onder de Cltristenen plaats hebben en agte liet noodzaakeiyk, om dit geding eens tot deszelfs waare en eenvouwdige bepaaling te brengen, door eenmaal voor altoos den fa at des gefchils met de te we der zy de toegefaans geloofs bslydenijfen te onderzoeken." Ook beweert de uit- £*) Monthfy and Criticai Rsvieuw 178S.  Der Roomsciie Kerk. 167. uitgever, dat men meet toeftaan, „dat dit gefchil nooit eenvoudiger, nooit kragtiger noch klaarder voorgefleld is en binnen enger paaien befloot en is geworden , dan in dit werkje.'" Na deze aanpryzing meenden wy dus dat de Heer de Beaufort in klem van redenen en beknoptheid de andêrfints kundige Bossuet en VritoN zou overtroffen hebben! De lezers zullen ras kunnen oordeelen, in hoe verre den inhoud van het werk zelve met onze verwagting is overeen gekomen. Onze fchryver verhandelt de volgende Hoofdftukken r. Van het geloof. 2. Van de H. fchrift. 3. Van dm Opeibaaren Godsdienst. 4. Van het Misoffer. 5. Van de Transubflantiatie. 6. Van de Sacramenten. 7. Van het Vagevuur. 8. Van de Af laaten. 9. Van de Heiligen. 10. Van de Beelden. 11. Van de Reliquiën of Heilige Overblyfzeis. 12. Van den aart des Pausdoms e.z.v. De Hoerde Beaufort zegt in zyne inleiding : „De hervormden kennen voor het meest gedeelte het Roomfch geloof te weinig en het grootfte der Roomfch gezinden hun eigen Godsdienst niet, dan zeer onvolkomen." In hoe verre of dit laatfte met de waarheid overéénkomt, willen wy thans niet heoordeelen. Onkunde in het wezen van den Godsdienst is zo algemeen als onvcrfchoonelyk by veele proteftanten. De ervaarnis doet zien , dat zy veelal onkundig zyn in geloofszaaken, waar over* zy volgens hunne eigene grondbeginfelen als rechters moeten oordeelen ; dat zy hun eigen geloof niet dart zeer onvolkomen en het Roomfch geloof even weinig kenner. Wy hebben buiten den Heer de Beaufort zeiven gééne voorbeelden op te zoeken. Dus fpreekt de fchryver in zn eyerfte Hoofdftuk, ■ Van het Geloof. , Het geloof der proteftanten is gegrond op het Goiaelvk gezag der H. Schriften: de zelve zyn de eenige regel van hun geloof, en eenige den onfaalbaare Rechter der gefchillen en alles wat men in de zelve niet vindt, word als geen ArrL cul des geloofs, ter zaligheid nodig, geëifcht, en moet dus niet als noodzaakeiyk geagt worden." M. 2. D*  ï62. de Beaufort, cebruikeltkhedest De. Schryver zou zich veel naauwkeuriger en kundiger hebben uitgedrukt, wanneer hy gezegd hadt: De proteftanten beroepen zich in geloofs zaaken op het Goddeiyk gezag der IJ. Schriften. Want re zeggen. Het geloof der Proteft'anten is gegrond op het Goddeiyk gezag der H. fchriften is iets zeker onderftellen het geen in gefchil is, en het welk de Roomfch Catholyken aan de Proteftanten ja de Proteftanten zelve elkander onderling nimmer zullen toeftaan. Het is boven dat eene ftelling die. onmogelyk is en door oeuc ondervinding van meer dan twee eeuwen is wederfproken. Hoe kan het inogelyk wezen dat zo veele verfchillende, zo veele regtftrydige geloofs-belydeniflcn,, als er oneer de Proteftanten gevonden worden , wezenlyk op de H. fchrift gegrond zyn? Het is daarom ook even ongerymd te zeggen dat Gods befchreeven woord de eenige en onfaalbaare Rechter der gefchillen is. Hoe komt het dan, dat die onfaaltaare Rechter onder onze Proteftantfche broeders zelve zulke verfchillende en regtftrydige yonniuen wysi ? Laat ons zien of de Schryver gelukkiger is in de afbeelding van het Roomfch Catholyk geloof. „ Het geloof der Roomfch gezinden, zegt hy, is gegrond op het onfaalbaar gezag, zoo men voorgeeft van de Kerk, dat is gezegt van de Roomfche Kerk; en fchoon dat geloof de H. fchriften, de overleveringen, de fchriften der Kerkvaderen en de beQuiten der Paufen bevat; kan de oneindige mecnigte van alle deeze voorwerpen tot den eenigen artieul gebragt worden van te geloven met een ingewikkeld geloof al wat de Kerk gelooft; het welk voor het grootfie gedeelte daar op uit koomt, dat men alles wat den Parochie Pastoor geloo ft, blindelings aanneemt." De. Schryver, die eerst zonder eenige bepaaling zegt, dat het geloof der Proteftanten gegrond is op het Goddeiyk gezag der H. fchriften, gebruikt naderhand meer agterhoudenheid ten opzichte van het geloof der Roomfch Catholyken. Het is gegrond zegt hy op het onfaalbaar gezag zoo men voorgeeft &c. Deze partydighcid zou in hem te verfchooneu zyn, zo zy maar  der Roomsche Kerj. x6g. maar verzeld was van de goede trouw; want het geloof der Roomfch Catholyken te ftellen in eere blinde aanneeming va» alles wat de Parochie Pastoor gelooft; Zich daar toe tot verfchalking zyner Proteftantfche lezers te beroepen op den Kardinaal Palavicini Hist. van het Concilie san Trenten Lib. ui. c. 4. § 6- by wien zulk eene wangedrogtelyke Helling zo min als by cenig Roomfch Catholyk fchryver te vinden is, kan de lezers by voorraad géén gunftig denkbeeld van onzen Autheur doen opvatten. Ter yerkryging eener volleedige kennis van de leere der Roomfche Kerk, (vervolgt de fchryver ) en om duidelvk en klaar te zien, waar in de zelve met de Engelfche Kerk verfchild, moet men te raade gaan, met de Bulle van Paus Pius de IV. van den 13. Nov. 1564. gefchikt ter bevestiging van de Kerkvergadering van Trente." Bladz. 2. De fchryver gaat hier van zyn eerfte plan af, en in plaats van het geloof der Proteftanten tegen dat der Catholyken te vcrgelyken, bepaalt hy zich nu en dan tot de Engelfche Kerk als of deze het gevoelen van alle Proteftanten uitmaakte. Om eene vertooning te maaken dat hy rechtzinnig te werk gaat, last hy de gemelde geloofsbelydenis van Paus Pius den IV. in ; doch niet zonder de zelve hier en daar te verminken en te verdraaijen. De volgende ftaaltjes zullen alleen genoeg wezen om de lezers van 's mans opreghtheid te overtuigen. Bladz: 5: heeft de Schryver deze gantfche periode uitgelaaten. „ „ Ik omhelze en neems aan alle onderfcheidene articulen die over deerfzonden en rechtvaar digmaking in de Heilige Kerkvergadering van Trenten bepaald en verklaard zyn. " " Bladz. 6. „ Ook geloove ik dat Jesus Christus geheel en al gelyk het waare Sacrament, by de geloovige omfangen wordt, onder het een of ander dier twee zelfftandighcden." In de egte feelydenis ftaat onder het een of ander dier twee gedaanten. Op M.3.  •70, de Beaufort cee-ruikelykheden Op de zelve Bladzyde vertaalt de Schryver het woordje purgatorium zeer onnaauwkeurig in Vagevuur. ibid. „ dat de Heiligen, die met Christus in den Hemel regeeren, moeten geëerd en gebeden worden" In de egte belydenis ftaat: moeten geëerd en aangeroepen worden. ibid „Ik erkenne de Apostolifche algemeene Kerk" , Hier is het woord Roomfche uitgelaaten. e. z. v. - Zie daar de kunstgreepen van een man die men voor geeft: den ftaat des gefchils met de te wederzydetoeges t a a n e geloofs - belydenijfen te onderzoeken. Is het boven dien niet iets zonderlings, dat de Vertaaler, die den titul van Hoogleeraar in de H. Godgeleerdheid voert, deze fouten des fchryvers niet heeft opgemerkt of aangeftipt! * Laat men na dat alles den Roomfch Catholyken verwyten dat zy gelooven met een ingewikkeld geloof; dat zy alles wat den Parochie Pastoor gelooft blindelings aanneemen; hier ziet men den Hooggeleerden van Dyk met een ingewikkeld geloof blindelings aanneemen al het geen de Hoogeerwaarde de Beaufort op het papier werpt, hce cngerymd en logenachtig het ook zy, zo als uit dc volgende Haaltjes zal blyken. „ Het eerfte gedeelte van deze Articulen, vervolgt de fchryver, word door de Proteftanten beleden en aangenomen; niet om dat het door de Niceenfche Kerkvergadering bepaald maar om dat het ten klaarften ifl de H. fchrift te vinden is." Waarom vonden de Arian en het er dan niet in ? Wy voor ons willen deze Helling op het gezag van den Heer de Beaufort niet blindelings en zonder bewys aanneemen. Laaten alle Hoogleeraars van den aardbodem ons buiten het beflilTend gezag van Gods Kerk, eens overtuigen dat de geloofs artikulen der Niceenfche Kerkvergadering ten klaarften in de H. fchrift te vinden zyn ? „ Het tweede gedeelte door Paus Pius de IV. daar by gevoegd, zegt de Heer de Beaufort, is by de Proteftanten verworpen en veroordeeld } niet om dat het by het Concilie van  EER ROOMSCHE KERK. *7r- van Trente befloten; maar om dat het in de H. fchrift noch ingewikkeld «och duidelyk vervat is " bladz. 7. Hier moest de fchryver hebben doen zien, dat het óórdeel der Proteftanten zo onfeilbaar zy, als de H. fchrift zelve. Teffens valt hy geduurig in contradictie. Eerst zegt hy: de H. fchrift is de eenige Reehter der gefchillen, hoe kunnen de Proteftanten dan als rechters, over die gefchillen oordeelen ? Laat ons zien wat de fchryver al verder opdifcht. Hy komt bladz. 9. ten voorfchyn met de volgende fpreuk van Wiljam Bedél, dien hy den voortreffelyken Biffchop van Kilmore noemt: ,, De Roomfchgezinden en Proteftanten, hebben eene Godsdienst, die hun beide gemeen is; dc een en de andere gelooven , in den zeiven God dc Schepper der waereld, in den zeiven Jesus Christus behouder en Verloffcr van het Menfchelyk geflagt, in eenen H. Geest, die van den Vader en Zóoö uitgaaf " Belachgelyke beuzeltaal van dien voortreffelyken Biffchop! Zo kunnen niet alleen Roomfchgezinden en Proteftanten , maar ook Mahomethanen en allen die een God behden even goed zeggen: wy dienen één' God, dus hebben wy één''Godsdie.:st. Het onderfcheid beftaat in de leere en wyze van God te dienen , en die waar op Gods Kerk ons voorftelt om God te dienen, kan alleen den waaren, den eigenlyken en Gode behaagelyken dienst wezen. „ Uit hoofde van dit grondbeginzel, vervolgt de fchryver, is het oneigentlyk van een Proteftant die Roomfch of van een Roomfchgezinde die Proteftantfch werd te zeggenj dat hy van Godsdienst veranderd: Zy beide waare Christenen en b!vven Cnristenen , met dat onderfcheid; dat de Proteftant die Roomfch word zyne rede en de II. fchrift verzaken en op fundament der zuivere Irerc , die hy ontfangc.n had en beleed, daadlyk een nieuw leerftelsel van Godfdicmt moet bouwen, het welk her eerfte omver v. erpt." Bladz. o. Zo dat volgens onze fchryve- een Proteftant waaneer hy de rede en de H. fchrift verzaakt n i l t van Godsdienst ver- M. 4.  172. de Beaufort gebruikèlykheden verandert. Zulke ftellingen kunnen den Profeftanten filet veel eer aandoen. Zy zyn ftrydig en met de H. fehrift en met de gezonde rede. De Heer de Beaufort, gewoon om veel te onderftellen en weinig te bewyzen , fchetst niet alleen den Roomfchen Godsdienst af als eene verzaaking van de rede en de H. fchrift; maar onderftclt boven dat, dat by alle Proteftanten eene zuivere leer ontfangcn en beleeden wordt. Eene onderftelling die tegen de proef kundige ondervinding zo wel als tegen de getuigenis der deftigfte Proteftanten aanloopt. Men heeft,- om zich van de waarheid te overtuigen, (lechts in te zien , het geen de geleerde Alexander Ros er vanfchryft. Na twintig onderfcheidene opiniën te hebben opgefleld onder hen die van Romen afgeweeken waren (*), en boven dien vier en twintigerlij afgryffelyke gevoelens die door de discipulen van Luther vervolgens zyn voortgeplant ( t), te hebben bygebragt, telt hy eindelyk nog in het byzonder op, honderd en zes laatere dwaalingen , die er in Engeland onder zyne protefïantfche geloofsgenooten waren opgereezen (§), waar na hy zich dus letterlyk uitdrukt: „ Maar ik wil deefe duyvels laaten, hoe wel ik er noch veei nteer zou kunnen bybrengen; maar dat en kan geen vermaak geven , noch aan myn zelve, noch aan den Lezer in zulkcn vuylen flyk en modder te vroeten, dit zyn eenige van die vergiftige krüyden ofte veel eer onkruyden, de welke nu onlangs onfen Engelfehen Hof al te feer gequelt hebben, ik meen onfe Kerk." e.z.v. (**) Zie daar de onwraakbaare getuigenis die een geacht Pro* teflantfch Schryver van zyne kerk geeft. En zulken vuylen fyk en modder durft de Heer de Beaufort ons opdiflchen als ee- ( * ) 'S zvesrelds Godsdienflen XII. Afdeeling pag: 486, 487. cn 488. (1 ) ibid. VIII. Afdeeling pag. 312. —J17. (§ ) ibid. bladz. 569. — 67$. ( ** } ibid lla.lz. 570'.  »m Roomsche Kerk tji tjne zuivere/eer die door de Proteftanten beleeden wordt. Ts dit nu d.e cterlyk gekleede bruidvan Christus? ( * ) Dieheerlyke Kerk. irmddte geen fmet noch vlek heeft ff ^ Die Konings Dogter > dtegeheelverheerlykt n inwendig, wier kleeding is van gouden borduursel? Cl) Is het njet veeleer die afvallige, tegen wie God fpreckt door den mond van den Propheet Jer. gy hebt met veeleboeleerdersgehoereerd:keertnoehtanswedertotmy?'(^ Van de H. fchriften. „ Niets is er, zegt de Heer de 'Beaufort in 't 2. Hoo S3-  DER ROOMSCHE KERK. -75. of andere uitheemfcbe Bybel - vertaalingen gezogt te .worden. Men hebbe flechts het oog te vestigen op fpmmige Nederduitfche overzettingen , als onder anderen op den beruchten Bybel van Deux Aas, uitgegceven te Delft by Albert heind r i c k s in den jaare 1579. die behalven eene menigte vervalfchingen, de volgende befpottelyke , afïchuwelyke , Godslasterendc kanttekeningen heeft. Wy hebben de texten, waar op die aantekeningen gemaakt zyn, volgens gemelde overzetting tot gemak van onze lezers daar by gevoegd. NEHEMIA CAP 3. V 5. 25p Tjetl batlltlCOCU Ote C*)De armen moeten het cruy. ten m Aoa / Dor ij haare De iyckenceJ^ „iets ( *) OeUlglblfleil etl bC.UO* Deux Aesenlfeeft niet ren naren hals niet ten S|X cincq en seet't met. Dmipe Ijacec ijecren. Quater drv die hel*eü V1> ECCLESIASTICUS CAP. 6. V. 7, ( j ) IM'trOlltllet gfjCnen (10 Vrinden in der noot firieiit nliti licht hemnan D,.er §Mn 25- °p een loot (tCtteiU UI ÖeU UCUt. Soo gaet harcr vyftich * op eea Quentyn. ECCLESIASTICUS 19. V. 3. BDpn Ctt ÜlOtÜOCfl bet*; C§) Franfoysen luysen en ande- fcUJaafen De ttijifeu ; en öte ïen mnQh^ der Den hoeren aaitftanqncn / öte toornen rntlt/ ~<*?ttoc langen motten cnöe C <5} toormen ten lootte tv.y ECCLESIASTICUS r9. V. 5. (**) ©ie fjCtn öerblut/ (**)A!s Vlenfpiegel, Vincentiftat f)M fcDnlc!)e«it beDrn» tape vm Oiabet&e Sk. Hen eau/ Die mitmatlitot. mi-  ï?6. de Beaufort oebruikelykhedew JESAIA CAP. i. V. 18. coemt ban ca lafet ttw tt famen (] t) tulp ren fp-jecUf öe ii?eerc: \oan> jierr uiüe foncca noc al= letDe bioetroot 10/ fo fal fu Dorlj fncetsuw toojbcn EU5 (ft) God moet. altoos onrecht doen; Wy zyn doch vroom VVaerom {Iralt gy ons dan soo hardt? De ftraffe is ymmers onse fchult niet. Wie onder de Proteftanten zelve ; die van eene gemaatigde denkwyze zyn, zal op 't zien van zulke Gcdlooze fchennis der H. fchriften, niet moeten bekennen, d;.t de Trentifche Kerkvergadering zeer pfyflèlyk handelde, om tot gebruik van den gemeehen man, gééne andere vertaalingen en uitgaven in de Moedertaal te veroorlooven , dan die bevddrens onderzogt en goedgekeurd waren ? De Kerk handelde dus in haare wettige hervorming als eene zorgvuldige moeder, die géén ander dan zuiver brood aan haare kinderen wilde toegedeeld hebben ; wel verre dat zy zo veel haar mogelyk is ( gelyk de Heer de Beaufort zegt, en de Proteftanten \eel al in den mond legt) het Testament van onzen Heere Jesus Christus aan het oog der erfgenaamen zoude onttrekken. Want om deze ongerymde befchuldiging te wederleggen, en teffens onbetwistbaar te doen zien, dat het gedrag der Kerke grlvkvormig is met Gods woord zelve, zo behoeft men flechts te betrachten, dat de H. Petrus zegt: dat er in de brieven van Pauius, zynen Apostolifchen amptgenoot, eenige plaatsen zyn zwaar om te ver/laan, die de ongeleerden en onflandtfastigen verdraaijen , gelyk ook de andere fchriften, tot hun eigen verderf. (*) Gy dan broeders, vervolgt Petrus, dit nu vóórweetende wagt U lieden: op dat gy door de dwaaling der dwaazen niet vervoerd wordt, en vervalt van de eigenlyke vastigheid. ( t) De (*) 2 Petri 3. vs. 16' (t) ibid vs 17,  DER ROOMSCHE KERK". '77* De Kerk nu kan in de Algemeene Vergadering van Trente by haare gemelde verordening nopens dc uitgeving en het ge» bruik der H. fchriften, niet verftaan worden anders te hebben gehandeld, dan volgens het richtfhoer het geen haar in Gods woord is voorgefchreeven; zy waakte tegen de dwaaling der dwaazen waar door de ongeleerden en onftandvastige» konden vervoerd worden; tegen de verdraai] mgen der H. fchrift, waar door haare kinderen byzonder in die tydsomftandigheden van de eigenlyke vastigheid des geloofs konden vervallen. Zy dan, die na dit alles het gedrag der Kerke lasteren, moeten voorftanders zyn van wanorde, dwaaling en ongeloof, zo als Pater Quesnel onder anderen op wien de Autheur zich in het 2. de Hoofdfluk dan ook plechtig beroept. Van den Openbaaren Godsdienst. Hier over laat de Heer de Beaufort zich dus hooren: „De Openbaare Godsdienst gefchied in de Roomfch Kerk in het Latyn, in eene doode taal, die het gemeen niet verftaat immers onder de honderd niet een. Zulk een ongerymd gebruik tegen alle reden en het gezond verftand zoo vlak ftrydende is door zig zelve een allergewigtigst vooroordeel en een onoploftelyke tegenwerping, tegen de Roomfch Catholyke Godsdienst, alleen genoeg om die Kerk te verlaaten. Wat is het niet outeerend voor de menfehelyke Natuur zoo vee! duizende redelyke wezens de eenaam van Christenen voerende, gezettelyk naar een kerk te zien gaan om daar een uur agter den ander een man woorden, die noch flot noch zin hebben te hooren mompelen, welken uitgebragt in een aan hun onbekende taal geen den minften indruk noch op hun geest, noch op hun hart kunnen maken." Bladz. 16. De onbepaalde uitdrukkingen daar de fchryver zich van bedient doen ten duidelykften zien , dat de hervormenden (zo als hy in zyne inleiding zegt ) voor het meest gedeelte het Roomfch geloof te weinig kennen echter hadden wy in een geletterd man, in een Aarts Diaken der Engelfche Kerke voor het  57$. de Beaufort gebruikelykheden hst minst eene meer gevorderde kennis mogen veronderfteüen; maar wy zien tot onze verwondering, dat de Heer de Beaufort in onkunde fchier de minde zyner broederen overtreft. Immers: het meeste gedeelte der Hervormden weeten dat de Openbaare Godsdienst der Catholyken, beftaat zo wel in de Onderwyzing, als' in het gebed. De Onderwyzing gefchiedt in eene verftaanbaare taal, veelal eenvoudig, en dus gefchikt tot begrip zo wel van geletterden als ongeletterden. Het zou zeker onmogelyk zyn om te leeren , te overtuigen , te treffen en te verbeteren, wanneer de ftofTc daar toe dienende in eene vreemde en onverftaanbaare taaie werdt verhandeld. Met één woord: Indien de Openbaare Godsdienst in allen deele by de Cathohken verricht werd t in eene vreemen taal, zo zou dezelve niet alleen ongerymd, maar volftrckt onbeftaanbaar wezen; dan vermits er zelfs niets wezenlvks is in den Openbaaren Godsdienst, dat het gemeene. volk, door geduurige Onderwyzingen en nuttige boeken in de moedertaal niet wordt voorgefteld; zo is er ook niets in dien Openbaaren Godsdienst, waar van een iegelyk hoe onbedreevcn ook in vreemde taaien, niet alle vereischte vruchten kan genieten. Wel is waar, dat het by de eerde inftelling der Openbaare gebeden gevoeglyk was om dezelve opteftellen indie taal, welke het allermeest bekend was. Om die reden verkoor de Kerk dc Latynfche taal voor het IVesten en de Griekfche voor het Oosten. Toen -het gebruik dier taaien fchier onder alle volkeren begon op te houden , voorzag de Kerk, dat, zo men by de verbastering der taaien, telkens de taal waar in die gebeden waren opgefielJ , wilde verbasteren , om ze onmiddelyk door het gemeene volk te doen verftaan, zodanige veelvuldige veranderingen even zo veele zaaden van verdeeldheid zouden worden , terwyl de éénheid en zuiverheid des geloofs fteeds bloot geftcld zoude wezen , om, of door de kwaade trouw of door dc onkunde der overzeïters gefchonden te worden. De ondervinding , zo wel als het geene wy hier voóren van de H Schrik  DER RoOMSCHE KERIf. 170, Schriften gezegt hebben, doen het gevaar der Overzettingen ten duidelyksten zien. Dc Kerk heeft boven dien het aanhoudend gebruik der twee opgemelde taaien , als een middelpunt van verééniging willen doen dienen, tuflchen de Oosterfche en Westerfche gelovigen, en op dat de BifTchoppen met elkandere het zy by gefehrifte het zy mondeling ( in de Kerkvergaderingen ) over de leer-punten des geloofs gcmeenfchappclvk zouden kunnen handelen. Daarom heeft de Kerk ook teffens door dien weg de priesters als willen noodzaaken, om die taaien te leeren en te onderhouden die hun een toegang openen tot de oorfprongkelyke bronnen der H. Schriften en overleveringen. (*) Met dit alles wil de Heer de Beaufort het gebruik der Latynfche Taal in den Openbaaren Godsdienst befchouwd hebben als eene onoplofelyke tegenwerping tegen den Roomfch Catholyken Godsdienst, alleen genoeg om die Kerk te ver laaten. Hoe ligtvaardig wil men hedendaags de éénheid van Gods Kerk verlaaten! Van dit gevoelen waren de Apostolifche Kerkvaderen niet. Zy befchouden de fcheuring als eene zwaare zonde, die, zoals de H. Ignatius zegt, door het bloed des marteldoms niet kan worden uitgewifcht. (t) Bladz. 17. en 18. heeft dc Heer de Beaufort de onvoorzichtigheid om zynen pröfeftantfchen lezers te willen vvysmaaken dat de Roomfche Kerk het overzetten van het Misboek in de gemeene taal verbiedt. Deze leugen is te grof gefponnen. De ondervinding in alle Landen, alwaar zulke overzettingen gedrukt zyn en gebruikt worden, fpreekt dit te (*) Lettre Pastorale de M. L' Eveque a" As.gsbourg. Chap. 65. (t) Ext at hoe infsgne S. Tgnatii dictum apud Chryffom$tm Homilia KL in Epistol. ad Ephefws. JSec non apud Cotelerjum Ton:. I. m'onumentorUfn Ecclefia Graca pag3 76- & feqq.  i8o. db Beaufort CEBRuucELYKHEDEif te zeer tegen. Het befluit dat de Autheur er uit trekt is daar* om tenens bélachchelyk. „ Gewis, zegt hy, het is geen flegte flaatkunde het ge. meen in onweetenheid te houden op dat Articul; want indien het Misboek in bekende taaien overgezet was, en een bedaard en onzvdig Roomfchgezinde het zelve eens vergeleek met de Anglikaanfche Liturgy, hy zou daadlyk de groote voortreffelykheid van deeze boven den anderen zien." De Schryver verzuimt niet, om by alle gelegenheden , die Liturgie van zyne Kerk aan te pryzen; daar van zegt hy nog elders ( bladz 20. en 21. ) dat zy kan aangemerkt worden ah het allergodsdienstigst en redelykst formulier, 't welk ooit, zints den tyd der Apostelen is zaamengefteld. Het is echter aanmerkelyk dat Calvyn wel eer geraadpleegd over dit allergodsdienstigst en redelykst formulier hetzelve befchouwde als een werk vol draagelyke beuzelingen, als een roest, die door de Dienaaren van Christus pp het zorgvul* digfe moest afgefchuurd worden. (*) Andere proteftanten merken de Eiigelfche Liturgie aan als een voedsel vo^r den valfchen yver , haat, tweedracht en oproer. ( t ) Zo befchouwen zy dit allergodsdienstigst en redelykst formulier het geen de Heer de Beaufort den Roomfch Catholyken wil aanpryzen , fchoon zyne mede Proteftanten en non Conformisten het nimmer hebben willen aanneemen. [ V Vervolg in No. 6. 2 (*) Daniël Neal in The History of the Puritans or Proteftant Non conformist to the death of Queen Elisaieth. &c. ( t ) A Disfuafive from Entering into Holy Orders in m Letter to a Houtig Gentleman. London 1732. Dr  Storchenaü celoof van een Christen is i. Der Glaube des Christen , wie er feyti fol u. z. w. dat is t Het Geloof van een Christen, zo als het wezen moet: Feu beoefenend Wysgeerig , —Godgeleerd en Zedekundig türt} door den Schryver der Religieusphilosophie. Te Augsburg by de Gcbroederen Veith. .1792. groot 410. Bladz. in Svo. Zyn er in duitfchland fchryvefen, welke den naam van Catholyken voeren en ordertuflchen , door hunne aanitco telyke fchriften, dien naam fchandvlekken; men vindt er ook nog yveraars welke zich door allerly winden van nieuwe leT ringen, geenfints laaten heen en weder fiingeren - maar die fhmdvasng op de oude vegen der waarheid en der zuivere eere blyven voortwandelen, en dezelve met eene onverfchróE kene kloekmoedigheid tegen derzelver aanvallers verdedigen Zyner ,n duitfchland onder de Catholyken iSSSen van verlichting, eene toomlooze vryheid in denken en fchrvven verbreiden-den Bouw der Kerklyke Hierarcht k^r mynen- het zo nodig gezag der heilige Kerke en ^ Kerkvoogden omver Ilootcn _de Heiliae We,< ,j a hun gedrag en fehriltcn belachelyk ^ te ^S^l dc hethgfie peilingen en Gebruiken de,, fpot dSSTïS andere Catholyken welke ftandvastig by de oude, ecZ"et! zinnige, Goddchke leerms hen-ct,.,, I rcuit- Dueepers houden, als wflke lic, TZ d°f:^n & Priesters noch door den oud n,ef d ^ *" ^T:*^-; ~ vindt er ook £ - gronden «en _! d^i^.trE3'^1'^ f"" Jiieuwigheden doen beerveen ™ Ju ' het 6™" dezer voor het kis I f 1 h alsccnen nraur flcHtn verlig SS6 ^-tfehe *erk-e;b. i. d'jel. k0. 5. j «*■  !S2. Storchenaü mige hedendaagfche hcrvormzucht. Onder deze behoort zonder twyffel de Heer Storchenaü, Schryver van het werk het welk wy hier mede aankondigen, en gelyk allen zullen meeten betuigen, welke 's mans doorwrochte werken en byzonder de Religions Phiiofophie, hebben geleezen. Dit belangryk werk wenfehen wy dan in ieders handen; want hetzelve 'is alzo ingericht, dat het voor kundigen niet te langwylig en lastig — en voor min-kundigen (*) niet te beknopt en onvoldoende zy. De eerften zullen er meenige ftoffc tot nadenken in ontmoeten en de laatften dc verkwikkendfte zielefpys in vinden; Ja! Zy zullen er op eene aangenaams wyze in worden onderricht, nopens het geen hun tot het Geloof nodig en dienftig is om te weeten. Het werk is verdeeld in T w i n t i g Hoofddeelen. — Het I. handelt over het onderwerp des Geloofs of over het geen wat een Christen moet gelooven. Wy moeten alles gelooven ( is de eigenlyke inhoud ) wat Christus geleerd heeft, alles, zonder eenige uitzondering, alles wat Hy zynen Apostelen bevelen heeft om door de gantfche waereld te gaan verkondigen. Het ftaat den Christen niet vry, om éenig punt van dit Geloof uit te fluiten; want in het één zo wel als in alle anderen heeft Jesus als de eeuwige onfcilbaare Waarheid gefprooken. Van het onderfcheid tuffchen wezenlyke en toevallige > fundamenteele en niet fundamenteel® Geloofs punten hebben noch de Apostelen noch onze Christene Voorouders ooit iets geweetcn. Wordt dan tot het Christene Geloof in alles eene duidelyke Kennis van alle Geloofswaarheden vol (trekt vereifcht ? O hoe zwaar zou het dan vallen, om een waar Christen te worden ; en hoe weinige waare christenen zou men vinden! Neen! (*) ,,'Epfs expofuio ita fcientibus fiat cognita, ut tarnen „ Scieutibus nou fit oncrofa." S. Gregorius in Evang.  Geloof van een Christen 183. Neon! zo onbarmhartig is de goddelyke Leeraar met ons niet. Hy heelt den geheelen fchat zyner woorden aan de II. Kerk, aanvertrouwd , waar uit ieder gelovige zo Teel kan feheppen als zyne natuurlyke en verkreegene Bekwaamheden het toelaaten, en de Plichten van zynen ftaat, bediening en omftandigheden het van hem vorderen; nogthans onder ftreng ier. bod, van het overige wat nog in die fchatkist te rug blyft, niets te lochencn of in twyffel te trekken. Het Geloof • ( de oefening van het Geloof ) is dan tweederty. Het een is een uitdrukkelyk en byzonder, het tender een niet uitdrukkelyk en algemeen Geloof. Wy moeten B. V. uitdrukkelyk gelooven , dat er één God is, drievuldig in Perfoonen, die het goede beloont en het kwaade ftraft, dat de tweede Perfoon voor ons is Mcnfch geworden , cn ons verlost heeft. In het algemeen, gelooven wy alles wat God heeft veropenbaard en wat de algemeene Kerk ons voorhoudt om te gelooven. yluguftinus belydde: Ik geloof alles , wat myne Moeder de kerk gelooft. Myne Moeder de Kerk! Ja,zo moeteen Christen • fpreeken. De Kerk is het, welke hem als eene zorgvuldige Moeder in de geloofs - waarheden onderricht, hem het gefchrevène Woord Gods voorhoudt en hetzelve uitlegt, alsook de daar over opryzende twyffelingen en gefchillen beflist. Hy kan zich gerust op haar verlaaten, en zonder haar, weet hy niets, en heeft gééne de minfte Zekerheid. Twee merkwaardige Waarheden. Voor eerst. Een christen mag zich op de onderrichting der Kerk verlaaten, dcwyl zy niet dwaalen kan, en ook niemand in dwaaling kan brengen. Kon Christus deze zo nódige onfeilbaarheid aan zyne Ketk niet geeven ? wilde hy dit doen ? Het eerfte te beweeren fttydf tegen zyne goddelyke Almacht; het tweede tegen zvne oneindige Goedheid en Wysheid. Verder. Een Christen kan zonder de onderwyzing der Kerke niets zekers weeten , ■ wel te verftaan met zulk eene zekerheid, welke het Verftand en het Hart beiden volkoomen en voor altyd gerust fielt.—■ Al wat hy buiten deze Leermecsterefic weet, fchept hy uit feil- feaare en bedrieglyke bronnen N.2. II  ,I84« Storchenaü II. Beweegredenen des geloofs, Wat baat het, dat men weete wat men gelooven moet, wanneer men niet begrypt, waarom men gelooven moet? Met het gezag der Kerke, het welk alleen dient om ons het voorwerp des Geloofs bekend te maaken, maar het goddeiyk Gezag (*) der e nwige pnfeilbaarc Waarheid is de beweeggrond van ons Geloof. III. Overeevftenmüng der Rede met het Geloof. Handtastelyk bewyst hier de Heer Storchenaü dat het Geloof géén één der Rechten, welke aan dc gezende Rede toekomen kwetst of beledigt; maar veel eér de beoefening derzelver bevordert, en dat van den anderen kant, dc gezonde Rede géén ééne der wezenlyke Vorderingen des Geloofs wraakr. De eigenlyke Rechten dér Rede fielt hy hier in; — A'.le Waarheden, die binnen de paaien van haar Grondgebied zyn, oplpooreii, onderzoeken, en beproeven; en zich daar door met nieuwe en menigvuldige kenniflèn en wcctcnfchappen verryken. — Niets zonder voldoende Gronden als waar aanneemen , en— de erkende dwaalingcn verwerpen. Het Geloof vordert van de Rede — dat zy de veropenbaarde waarheden zonder een verder nieuwsgierig onderzoek bereidwillig geloove, — dut zy de uitdrukkelyke Uitfpraaken der II. Kerk zonder eenige tegenkanting aanneeme , en — Dat zy by het Onderzoek der openbaaring met eene zedclyke zekerheid te vrede zy. IV. De Onderwerping des T'erflands aan het Geloof. Volgens de uitfpraak van den Apostel Paulus moet het Geloof een offer zyn:,, Al moe*t de Offerhande en de opdragt uws Geloofs ook met myn Bloed begooten worden, zo verheug ik mv er over"(t) ongctwyffeld , een offer des "VÊerfiands; Jiütn verf and gevangen neemende ten dienfte van (*) „ Divina est auctoritas, cui credimus." S. Leo. Serm. de Nat. D. (f) Philip. II. 17. Et fi immelor fipra facrificium &ob- fquium f.dei vesira:.  Geloof van een Christen 185. van Christus. ( * ) Een offer, dat den almachtigen Schepper wegens zyne oneindelyke Wysheid en Waarheid toekoomt dat hy van ons verlangt, en dat tot zyne grootffe Eer vcrftrekt, al hoe wel het hedendaags van de nieuwe Christene Heidenen ( heidenfche Christenen ) als dwaasheid wordt befchimpt en veracht. V. Vryheid des Geloofs. Gedwongen Offers kunnen God niet behaagerij men moet hem uit vrve verkiezing dienen, want hy wil O welke ongemecte Goedheid! hywil ieder hem betoonden , hoe zeer ook — verfchuldigden Dienst Goddeiyk beloonen, en daar toe wordt vereifcht, dat denzelven beloonbaar en gevolglyk vry zy. Het geloof wordt hier niet van uitgezonderd. Gelyk hetzelve van den eenen kant een rcdelyken , zo moet het van den anderen kant, eenen be'oonbaaren Dienst Gods zyn ; want het is een werk tegeiyk en van den wil en van het verftand. De Rede, welke de fchepper der Menfehen als een Eicht heeft gefchonken, erkent na een ryp onderzoek de hoogfie Geoolfwaardighcid eener Geheimenis, doch houdt wegens de daar in voorkoomende duifterheid haare Toeflemming nog te rug. De Wil, welke van den fchepper als Heer en Meester is gefield over alle Lichchaams en zielsvermogens, beveelt uit vrye verkiezing en ongedwongen aan de Rede , dat zy op Gods Gezag aan de Waarheid van dat geheim haare toeflemming geeve en geloove. Welke Dankbaarheid zyn wy aan God voor deze wyze inrichting niet verfchuldigd ? Daar hy de heilige voorwerpen der goddelyke Openbaaringen met eene zo vereerenswaardige Donkerheid heeft omkleed, en ons daar van alleen eene redelyke zekerheid heeft toegelaaten, heeft hy ten onzen beste, en 'Licht en Duifternis zo wyffelyk vermengd, dat ons Geloof te gelyk Redelyk en verdienflig kan zyn. Was alles helder en klaar, waar bleef dan de verdienfteu des Geloofs ? Want waar de Waarheid C*) II. Corinth. X 5. In Captiviiatem redigentes tmnem intellectum in obfequium Christi. N-3-  ig5. Storchenaü hcid uit innerlyke gronden zichtbaar is, daar hangt de toeftemjuing der Rede van onzen vryen wil niet af; zy wordt door de baarHykelykhèid derzelver afgeperst, en kan dierhalvcnden Menfehen tot gééne verdien ften aangerekend worden. Was alles duifter; waar bleef dan de Redelykheid van ons Geloof? Want waar de rede ten minften niet door uiterlyk Licht wordt geleid, daar zweeft zy in een geduurig Gevaar van te vallen, en van Dwaaling voor Waarheid aan te neemen. Doch neen! God verleent ons zó veel Licht, dat de rede met genocgzaame zekerheid het Beftaan der Openbaaringe kan zien; en zö vcelDonkerheid, dat dezelve niet gedwongen wordt, om der geopenbaarde waarheid te gelooven, alvddrens de vrve wil ( door Gods genade opgewekt ) zulks beveelt... O hoe onredelyk tegen- God en tegen zich zelvcn handelen dan de de ongeloovigen niet, wanneer zy , met zedelyke Bewyzen, die men hun voor-legt, niet te vrede, bovennatuuriyke betoogingen eifchen, welke aan den wil de Vryheid en aan het Geloof volftrekt de Beloonbaarheid zouden beneamen. Men moet zich des niet tcgenftaande wachten, voor het zo gewoonlyk Misbruik, om uit de Vryheid des Geloofs dit fchadelyk Gevolg te trekken , te weeten : dat het alzo iemand vry ftaat om te gelooven of niet te gelooven. Het Geloof is vrv , dus redent men hedendaags, ik ben vervolgens niet verplicht om te gelooven, ivanneer ik niet wil. En om de zaak eene betere kleur te geeven, gebruikt men niet het woord Gelooven maar het woord Denken ( het geliefkoosd woord dezer eeuw ) ; Het ftaat my vry , zegt men, dus of anders ta denken. — Ik denk anders. Men vervolgt my omdat ik anders denke e.z.v. Maar (*) ( Zeer paffend zyn volgens ons oordeel, op deze goddelyke verordening des Wysten Albcftierdcrs, de Woorden van David PTalth. C XX XVIII 2. Sicut tenebra: ejus, ita &lumen ejus. Gelyk zyne Duifternis is zo is ook zyn Licht'l)  Geloof van een Christen 1S7. Maar waarom noemt men het /fee» ook niet denken? waarom voert men die zelve fpraak niet, wanneer er van wei ken of doen gefproken wordt? Er is toch immers een even zo sproot en zaakclyk,ten minden een even zo merkwaadig onderfchcid tuflehen de Denkbeelden, die door de woorden Denken en geheven worden uitgedrukt, as er istufTchen dc Begrippen,die door dc woorden Denken en Doen worden aangetoond. Vormt zich het Geloof naar de wyze van denken; onze daaden fpruiten niet minder uit de gedachten Het Geloof is vry. O Ja! doch niet meerder, niet minder niet anders, dan het dc daaden, dc Deugden en zonden zyn. En wie zal zo zinneloos wezen, dat hy uit de Vryheid der Deugden en zonden dit gevolg zal trekken: alzo ftaat het ieder Menfch vry of dcugdfaam of goddeloos te zyn ; den heiligen Band des huwelyks onvérbroken te bewaarcn, of in O, verfpel te leeven; rechtvaardig te zyn, of eer en goed tc free]en en tc rooven , en anderen te onderdrukken; de Kinderen christelyk op te voeden, of ze tc vermoorden; de Overigheid te gehoorzaamen, of muitery en Oproer te ftichten ,clen ftaat naar vermoogen tc dienen , of denzolven te ondermy- nen ?? Wie fchrikt niet voor diergelyke gevolgen? Nu! indien dan niettegenftaandc dc Vryheid welke onze daaden toekomt, deze Gevolgen zo handtastelyk ongerymd zyn, dan is het bovengenoemde, ten aanzien van het Geloof uit even zulke Vryheid getrokken; gevolglyk juist zo gciïeld dat is: even zq ongerymd... DeReden hier van is zeer klaar. Dewyl de deugden bevolen en de zonden verboden zyn , zo is de vryheid , die vvy ten aanzien derzelvcr hebben ; natuurlyhzw niet zedelyk. Men heeft wel het naniurlyk vermogen , om anders te doen; maar men heeft ook een* zedelykeu plicht, om niet anders te handelen'. De natuurlyke vryheid heeft alleen betrekking tot de darden op zich zelve befchouwd , en maakt dat dezelve een voorwerp des Gebods en den grond der Belóonïng of Beftraffjflg kan worden. Zy geeft -den mënfCbcn gééne macht of recht om te. gen het Verbod tc handelen. Het is dai con fchandelyk Misbruik dat men maakt vul de natuiif'.vké 1'ryheid, door dezelve tor N.4.  188. Storchenau tot overtreeding der Wetten te gebruiken, De Wetgeever heeft even daarom het recht om den Overtreeder te Straffen, om dat hy door middel van deze Vryheid de Overtreeding heeft kunnen vermyden. Men maake deze zeer gegronde Redeneering ook ten aanzien van het Geloof. Ja, er beftaat een goddelyk Gebod voor alle Menfchen, om dat geene en al dat geene te gelooven; wat de ééniggeboren zoon Gods, na dat hy voor ons demenfehelyke Natuur heeft aangenoomen , of onmiddelyk door zich zeiven , 'of door zyne Apostelen geopenbaard en aan de gantfche Waereld verkondigd heeft. En zo een gebod veronderfteld zynde, bl) ft ons geene zedelyke Vryheid meer over om te gelooven of niet te gelooven, dit of dat te verwerpen of te gelooven , of, naar de hedendaagfche Modefpraak, dus of anders t& denken-, de natuurlyke vryheid neemt hier den zedelyken Plicht om te gelooven, niet weg VI. Ooi moedigheid des Geloofs. Hier wordt getoond, hoe nodig de Ootmoedigheid is, om een waar Leerling van Jesus en een oprecht Geloovige te zyn; en dat het uit gebrek van deze zo nodige Deugd is, dat men hedendaags zoveele ongel löovigen ziet. Van waar anders koomt het, dat men er tegenwoordig zoveele van het Christendom ziet afvallen? Voorwaar; wy zeggen niet anders dan de grondige Waarheid, wanneer wy beweerënj dat dit nieuw Heidendom uit de Hovaardigheid des Geests zynen oorfprong neemt [ V Pïrvo/g in Ah. 6. J Verhandeling over de ondeugden, die zich aan de gezondheid der menfchen zelve voresken. Door D. Lang hans Naar het Hoogduitfch. Te Utrecht by H. van Emenes. 1792'. Tl X-Jz bedorvenheid des harte en eene ingekankerde gewoonte vaa zondigen verydelen fchier allen indruk, die de krachtig-  D. LANGHANS VERHANDELING OVER DE ONDEUGDEN, rïgfte zedeleflen op het gemoed van redelykë wezens kunne» maaken, en niet zelden worden de flaaven der ondeugd meer door natuur dan zedekundige waarheden bewoögen. Inzonderheid wanneer men hen overreedt, dat zy niet alieeh hunne genoegten met eeuwige eienden bekoopen, maar tenens dat de bmtenfpoorigheden hunnen geest folteren met neerflMigheid, droefheid, angst en vrees; dat zv alle verfïafldelykö vermogens zowel als lichchaams krachtén uitputten en eindelyk dat vuilaartige, fmertelyke en dooJelyke ziekten de OH. vermydelyke gevolgen zo wei als afgemeetene ftraffcn hunner wanbedryven reeds in den tvd uitmaaken. Deze bemerking hadt wel" eer de Heer Langhals befoemd Geneesheer te Bern bewoogen, om dit treffelvk wcrkhet geen zo wel met redelyke en wysgeerige al geneeskundige aanmerkingen vervuld is, ten dienfte en verbetering zynef Landgenooten, te fchryven. Doch daar de Nederlanders niet minder, dan de zwitfers aan dezelve ondeugden onderhevig zyn, fchoon verre van derzelver deugden in andere opzichten verbasterd, achtte het de Vertaaler niet ondienffig, om dit werk m een Nederduitsch gewaad aan zvne Landgenooten bekend te maakcn, by wien men reden heeft te vertrouwen dat zulke belangryke verhandelingen gunftig aangenoomen en met vrucht zuilen gelcezen worden. De Hoofdzaakelyke ondeugden, die de geccrde fchryver in haare lichchaams, zo wel als ziels vérdernelyk'é gevo'gen afmaalt, zyn: de Dronkènfchap, de ongeoorloofde, Hef de en zelfbevlekking, het al ie wellustig en onnatuurlyk eetèn e» drinken, de Ledigheid, de verkwisting, de Eergierigheid en Hebzucht. Hy begint met de befchryving der Dronkènfchap wyi 2y meestal de bron van veele anderen is. De gclee-de fchtv' ver fchetst eerst de werkingen af, die het onmaatb gebruik van Wyn en fterke dranken in het lichchaam doen; en hoe die werkingen natuurlykcr wyzö onherftclbaare verwdestirigen in ons aanrichten. Vervolgens geeft hy ons de gevtfgkn dezer buitenfpoongheid in't byzonderop; als,, de brandende hitte dtif Ka  D. Lanchans des lichchaams, doodelyke beroertens, heete en ontfteekende koortfen,ïongteering, uitteerende koortsen, Podagra, zweeren en uitfiagen der huid e. z. v. Na het welk hy de middelen en wegen opgeeft door welke dronkaards zich van hunne aangewende ondeugd kunnen ontflaan , de aan hun lichchaam merkclyk aangebragte ongemakken geneezen, of, wanneer dezelve onheelbaar geworden zva draaglyk maaken. By deze geneeskundige verhandeling voegt onze fchryver eene zedelyke befchouwing der nadeelen, welke de' dronkenfehap in de maatfehappy aanricht; zo inde hooge als laage ftanden. „ Hoe veragtingswaardlg, zegt hy, moet een Dronkaard niet aan ieder verftandig en befchaafd menfeh voorkomen ?. daar hy zich met opzet en met vergenoegen van zyrie zinnen berooft, zich laager dan een onvernuftig Dier maakt, zyn naasten dikwyls zonder oorzaak beleedigt; en aan de menfchelvke zamenleeving meer tot last en bezwaaren, dan tot nut 'ftrekt. Hoe ongelukkig zoude de ftaat niet zyn, in welken deeze ondeugd algemeen heerfchtc. Alle rust eö zekerheid ■was er op eens uit verbannen; twisten, ftryden, dooden, hoereeren , egtbreeken , kwaadfpreeken , lasteren en fteelen , zouden er gemeene misdaaden in zyn, die men dagclyks en veelvuldig zien zoude, wyl een dronken mensch in het gemeen noch deugd, noch ondeugd kent, en hy door onnatuurlyke drift, die de kragt van den wyn in hem verwekt, meer tot booze, dan tot goede daaden verleid wordt; en hoe verfchvikkelyk is het niet voor een Land, wiens Vorst of Opperhoofd aan deeze ondeugd overgegeeven is. " e. z. v. Na de nadeelen die de Dronkenfehap by den vorst voor den . geheelen ftaat na zich fleept met nadruk te hebben afgefchetst vervolgt hy: „ In alle ftanden der menfchen , alwaar deze on- deu^hcerfcht ontftaat wanorde en kwaad Een Dron- aard kan even zo min een goed en regtsfehaapen Vader zyn , als een nuttig burger; of hy .gaat als een dwingland met zyne kinderen om, of leert hen in plaats van deugd en den weg tot aariftaand geluk , allerlei ondeugd, waar aan zy zig aiiengskens zo»  Verhandeling over de Ondeugden, ïoi. zoo gewennen, dat zy eindelyk het uitgedrukte evenbeeld van hunnen vader, in alle boosheid, en als hy, vyanden van alle bruavc lieden worden. Konnen volwaflene en weldenkende bekwaame lieden door eenen vryen omgang niet ondeugei de menfchen ligtelyk hunne wyze van denken verlaaten, en eindelyk even zo flegt en kwaaddenkend worden, als deeze, zoo moeten hier door noodwendig de flegte voorbeelden der Ouders hunne kinderen volkomen ondeugend raaaken: en>fchcon dit niet gefchiedde, zetten zy zig egter buiten ftaat, om voor hunnen toekoomenden welftand te zorgen, gelyk het de pligt van een trouwen vader vordert: Jaa nog- meer, daar hy den besten tyd zynes leevens in eene geduurige zwelgery doorbrengt: ftort hy eindelyk zyn huis geheel ten gronde, in ftcede, dat hy met zynen vlyt en arbeid vrouw en kinderen voede, voor hunne goede opvoeding zorge, hen tot nutte burgers voor den ftaat make en na zyn dood nog zooveele middelen agtcrlaaten zoude, dat zy van hun toekomend geluk volkomen verzekerd zyn konnen; in plaats van dit alles fterft hy dikwyls in armoede en laat niets na, als een arm gemaakte vrouw en kinderen, die in den bloei der jaaren, zonder reden , zonder kundigheden, zonder ondervinding en onbekwaam tot allen nuttigen arbeid van ligchaamen ge est zyn, wyl hun vader hen tot lediggangers opgekweekt heeft. Gefield dit ongeluk is volkomen zoo groot niet, zoo handelt hy evenwel onregtvaardig tegen de zynen , nadien hy vroeg zyn leven verkort, of zich zwaare ziekten op het lichaam laadt, die hem beletten zyne kinderen zulk een groot geluk te verfchaffen, als hy anders had konnen doen." Het is onbetwistbaa r, dat van alle ondeugden die het lichchaam het allermeest krenken, de ongeoorloofde liefde, en de zelfsbevlekking een der voornaamfte zyn; om die reden, fchynt de geëerde Autheur zich dan ook voornamenlyk met affchildering der afgrysfelyke gevolgen dier boosheden te hebben bezig gehouden ; na dit op eene allefints lezenswaardige wyze te hebben gedaan, zo zegt hy onder anderen, ten befiuit dier ftoffe: v >■> Hoe  ipj. D. Langhans „Hoe veel dank, liefde en hoogagting zyn niet alle dc Christen Verfijn der waercld aan hunne Godsgelcerden en Leeraars van den Godsdienst fchuldig, wanneer zy zich yverig bcmccijcn om de Menfchen van hun cerfie jeugd af tot de deugd te leiden en in dezelve hun toekomend geluk en in de ondencd hun onvermydelyken ondergang levendig voor oogen fteiïen. Hoe gelukkig moet een Land niet zyn, in het welke zulke Leeraars eenen (terkën indruk opdc meeste onderdaaner. makenreeds is het misbruik van alle fterkc dranken, als eene grove zonde door hen verbannen; en hier toonen zy ook, dat alle Hoerery en zelfsbevlekkiug even zulk eene v'erderft'elyke onduegd is, die fchoon zy in het verborgen begaan wordt, egter nooit ongcftraft blyft, wyl.de Menfch door dezelve aan zyn eigen Ligchaam de wetten en orde der deelen onder elkander beleedigt, door welker vasthouding onder elkander hy alleen syue gezondheid tot eenen hoogcn ouderdom behouden kan; Ja aan zulke Leeraars zyn de Vorflen der waercld eenen oneindigei dank fchuldig; want door hunne heilzaame 'onderrichtingen , zullen zy hunne ftaatcn in veel korter tyd fferker en met gelukkiger en nuttiger onderdaanen bevolken, dan wanneer zy in dezelve de-vce!wyvery toeflaan en daar by nog in yder Stad en Dorp vondeling huiscn opgericht worden in welke alle onegte en overlastige kinderen met alle zorgvuldigheid in orde tot op eenen zekeren ouderdom konnen opgevoed "worden; niet dat ik hier (zegt de fchryver) de waardy van zulk eene ftichting zulker nuttige gebouwen in het geringfte wil verkleinen, welke zoo vaak meer dan Barbaarfehe Moeders haare kinderen uit haare reeds ter verworging uitgeflrekte handen onttrekt of verhindert, dat niet de meeste onegte kinderen door een al te flegte bezorging met hun zwak en teder ligt chaam uit gebrek van nodig voedfc! en dranken fterven ;Neen! z.ulko fiichüngen verdienen met regt allen lof en yders byftand cn het waare tc wenfehen, dat zy in yder Land, alwaar deze ondeugd heerfcht, opgericht wierden. Maar wat zyn gemeenelyfc zulke onegte kinderen, die aan deze opentlyke Huizen overgegeven worden? Ongelukkige fchepfels, die- meest al vaa.  Verhandeling over de Ondeugden, van zwakke, ongezonde en dikwyls door het vergift van Venusziekte befmette ouders geteeld v. orden; en van welke naauwelyks twee van het honderd eenen mannehken ouderdom bereiken, deels wegens van dc ouders aangeërfde ziekelyke omftandigheden, door welke zy onbekwaam zvn, om de Kinderlyke ziekten door te ftasn, deels uit gebrek van een volkomen verzorging by vreemde zuigminnen, aan welke zy ten eerften overgegeven worden. Hoe gering is dan het voordeel niet van zulke ftichtingen, in vergélyking van het geen de Leeraars van den Cbristrlyken Godsdienst in dc waereld dc.or hun heilzaam onderricht onder de Menfchen ftichten." e. z. v. Ycornamenlyk zulke, die niet alicen door hunne openbaare, ma. r tefléns door hunne byzondere onderrichting gelegenheid hebben, om dit kwaad tegen te gaan en als met tak en wcnel uit te roeijen. Het is in de vierfchaar der boetvaardigheid, dat de zondaaren na een ryp onderzoek van hun geweeten zich zeiven volgens de vermaaning des apostels' oordeelen om niet geoordeeld en om niet met deze waereld verdoemd te voorden. (*) Het is aldaar, dat de zwakke ftervclingen hunne ziels kwaaien in een ftaat van verootmoediging en leedwezen ontdekken en dc gepaste onderrichting, yóorfchriften en red-middelen erlangen, die hun na hunne byzondere ziels gefieltenis dienftig zyn , om zulke boosheden te vlieden en hun leven te beteren. De ondervinding heeft altyd geleerd, hoe heilfaam dit middel is tot zuivering en ftilling van 't geweeten, tot vertroosting der bedrukten, tot verlichting der blinden, tot verfterking der wankkelcnden en twyffelmoedigen en tot verbetering van het zondig menfehdom. Zonder dit Goddel) k heilmiddel blyft men fchier onbekend aan zich zeiven omwandelende in de duifternis, zonder waare beproeving, zonder leidsman, fteeds in gevaar van te ftruikelcn op den weg der zaligheid en om nimmer door goede vermaaningen op teftaan. Wee (*) I, Cer. n, vs. 31. en 32,  >94- D. Lanchans Verhandeling Over de Ondeugden. Wee de geen (zegt de H. fchrift), die alleen gaat, mant als hy valt, is er niemand die hem zal ophelpen. ( *) Verkeer geduuriglyk met een vroom man, dien gy weet dat Godvreezend is en wiens gemoed met het Uwe overeenkomt en die medelyden heeft met uw ongemak, wanneer gy in de duif er nis zult wandelen. (t) Het geen de fchryver wyders van het onnatuurlyk eeten en drinken, van de ledigheid en andere zo lichchaams als zielsverdcrvende wanhedryven zegt verdient niet alleen door alle deugd en kunstminnenden gelezen te worden, maar is ook zeer bekwaam om hen die aan deze boosheden verflaafd zyn, doch op wien de rede en overtuiging nog iets" vermogen, van zulks ondeugden af te fchrikken, en naar ziel en lichchaam te verbeteren. Het gehcelc werk verdient dan door de zielzorgeren gelezen te worden, om van de aanmerkingen des fchryvers, het zy in openlyke leerredenen, of in de byzondere onderrichtingen in het Sacrament van Boetvaardigheid, naar gelange der Toorwerpenj en omfiandigheden, gebruik tc maken. (*) r.ccl. 4. VS. JO. (t) Eccl. 37. vs. 15. en 16. Nodige ophelderingen en -danteckeningen op de Ernfiige en Trouwhartige 'fVaarfcheuwing aan de Grooten dezer waereld, tegen de zogenaamde nieuwe Wysgeerigen en Godsdienstige verligting. ivo. Tc Amfierdam By Jacob Wocrtman. Boekverkooper in de Nes. 1793. Door dien wy in No. 3. van ons maandwerk deze Err.flige en Trouwhartige Waarfchouwing aan de Grooten der ^arde , opgefteld door de verdienstelyke pen van den Hooglccraar Hofiman aan onze geachte Lezers hebben afgefchetst, fcheea het ons gevoeglyk, om ook een denkbeeld van dit werk-  Nodige Ophelderingen io». ■werkjen te gceven het welk de opbeller als een onontbecrlyk aanhangsel op dat van dien beroemden Hoogleeraar heeft willen doen dienen; fchoo« by wede Lezers deze Janteekcnlngen zo ophelderend en npoMg niet zullen geoordeeld worden', als de Schryver die opgeeft; byzonder by hen die GodsdienfHge waarheden van ftaatkundige begrippen weetéh te onderfcheiden. Deze vermenging wel verre van te overtuigen verhardt integendeel den ongelovigen wyagecr. Zy baant den weg tot wanbegrippen in plaats van die te beftryden en fielt dikwerf flcchts de cene Swaaling tegen de andere. De volgende periode van onzen' fchryver kan hier van ten voorbeeld {trekken. Wy zien genoegzaam, zegt hy ( bladz. 9. en ro. ) Jaarlyks op onze'toneeten een Mahomet, waar van het afzigt alleen is, om alle ïnftèllers van geopenbaarde Godsdiensten daar te dellen als zo veel afgryffelvl-e bedriegers; als mannen wier vestingteg van leerftelsels van een louter to»val en gelukkige kunstgreep afhangt. Wat beduiden de woorden. Wet is dc Godsdierst vreeshk'i Dwaasheid! de Godsdienst (NB.) zo wel die van. Mahomet als die der Christenen is bemirmelyk; zy dringt de menfchen te geloven in God in zync goedheid en in zyne v/rcekende. ncrccti-hcid; hier in is niets vreeslyks. Wat willen de woorden: /* hm d* kind-ren, cm der vaderen misdaad met? Alleen zyn zy daar ge(Hd 'om Mahomet door het gchcele ftük afgebeeld als het fchnim vW «le guiten in dit geval tot beter man te maken dan Mofes was., die c>dc-rs"volgens voorgeven van VötïAiR-E, een wreedaard fa, die de kinderen dreigt te ftraffen voor de misdaden der vaderen,- een trouwloos v»rwyt, om dat het geen Mofes daar byvocgt, fchandeiyk door den fchryver word verzweegen, Die gemelde toneclftuk met opmerking lUt en alles /vergelykt met de alom bekende denkwyze van den dichter zal het venyn byna op alle bladzydcn verlpreid vinden." He' geen de Authcur hier zegt van de veruerffelyke inzichten, die rie d:^hter by het onflellen van dat toneclftuk door de opgcmclde aitdrukkuKeh heeft aan den dag gelegd, is op zich zelve genomen waar, maar hoe' kan de fchryver den Christelykeu Godsdienst met yerdeedinen zonder hem gelyk tc (tellen met den Mahometaanfchen ? Hoe komt ee-i verdediger van het Christendom er toe, om den .zogenaamden Godsd:e'ist van Mahomet als beminnelyk aftefchersen ? Op zulk eene wyze de Deisten te beftryden is flechts de eene dwaaling tegen de andere ftel- Het is bekend hoe lang en hoe menigwerf men dc Jefuïten befclmldiTd"heeft Vn deze (telling te leeren: Het is geoorloofd den tirannignt rLnsien onder te brengen, (*) daar om zal het niet ondienstig zyn nL onzen lezers te doen zien, hoe deze Vaders door een Prot?(lant artven vandjen blaam gezuiverd worden. Het is de ecnigfte merkwaardige periode in dat werk: _ . Ik ben het zegt onze Authcur (f), met den Duittcucn Schryver (den (*) bladz. 48. ( 1 J bla"z- 53-  r£A Nodige Ophelderingen C den profeflbr Hoffiiun ) ééns, dat dezelve nooit door de Vaders Tè. finten als eene Helling hunner fociëteit is opgegeven; het is „teven* bekend, dat nooit deze Vaders, wat men hen ook ™ c l f £ 1)2 " y gC2'?S " VCn,ieIen of °P ,ofTb «*"><*<« te fteUenTert dat het hun oogmerk nooit is geweest, noch heeft kunnen zyn allen Codschcnst, gehoorzaamheid en bctaamelyke afhangkelvkheid uit dê harten aer menfchen te roèijen. Een Jcfuit fchryft de gemeldeVl! Jug, maar EEN ma„ is niet de gehecle orde, en waar is eene maat fchappy in de waercld waar onder geene heethoofden zvn ? Ondertuf. fchen 1S het evenwef zeker dat Balthazar Gerards, moord^aa, van Willem den Ecrften, bekend heeft en daar by is gebleven, dat hy » Tner m de biecht zyn voorneemen, om den Prins te vermoord m harf te kennen gegeven aan een Jcfuiet , en dat deeze hem de'swegens mttennaate had geprezen en geabfolveerd; wat hier van zy, dcez- zaak komt my noch niet als zo aanneemelyk voor als v'eele anderen die deswegens hevig tegen de vaders Jefuiten zyn uitgevaren. Een fcheiffl die in de klem is , kan in de aanpryzing van een geleerd man, d,é 7Vn voorneemen goed keurt, by den rechter eenige veri'chooning voor zvne rmsdaaden bedoelen; doch genomen hy heeft de Wutfaeid «rfbroken dan noch is de Trierfche Jcfuiet zo min alU Jefuite», als vader Ma' nana. " De ftyl des fchryvers voor 't overige evenaart geenfints in defffche/d aan die van den lieer Hoffman, zyne uitdrukkingen zyn dikwerf zeer onficrlyk, byzonder op die plaatsen alwaar hy zich door partyzucht en den drom zyncr itaatkundige opvattingen te zeer Iaat vervoeren  UITTRËKZELS E N BEOORDEELINGEN, De Goddelyke Openbaaring, beweezen en verdeedigt in een opentlyke Leer — en Stryd Reede , te ^Inhold. e. z. v. doo f H. G. Eskes. Kanunnik te Rees. Te Gelder by N. Schaft rath. kl. 8vo. 2]o zelden als men uit het Landfchap Kleef, Opper-Gelderland en omliggende gewesten eenige leerzaame hersfeavruchten ziet ten voorfchyn komen, met zulk eene aangenaa me verrasfing zal de letterarbeid van den Heer Eskes by het geëerd publiek ontfangen worden. Om 's mans yver op zyft waaren prys te (lellen veroorloove men ons flechts de vülgendê uitweiding. Het verval der wetenfchappen in die land - ftreeken mest aan verfcheide oorzaaken worden toegefchreven. Dwecpery vér^. wekt er in het algemeen een vóóroordeel tegen al wat geleerdheid ademt en weet zich meesterlyk te bedienen van al wat de domheid kan bevorderen. Door dien de iveienfchap volgens de bemerking Van den Apostel opgebladzen maakt (*) meent zy te kunnen befiuiten, dat alle geleerdheid verdèffèlyk is; dat een volk door eene domme eenvoudigheid het allerzekerst tégen alle inkruiping van wangevoelens cn ongeloof beveiligd is, en zy dus Gode een' weïenjyken dienst doet w.-'.u* ( * ) r. Cor. 8. vs. ï. Kerk. eie. i, deel, kc, 6*. O.  198. H. G. Eskes. wanneer zy een vóóroordeel en verachting tegen alle letteroefening inboezemt. Waarlyk, van zulke voorftanders der onweetenbeid moet men volgens de taal van dien zeiven Apostel deze getuigenis geeven, dat zy een yver voor God hebben , maar niet met verfcand. ( * ) Immers hoe weinig onderfcheid maaken diergolyke verftandelooze yveraars tusfchen de valfche en ydele wetcnfchap, die door den Leeraar der Heidenen wordt afgekeurd en de waare wetenfchap, die ons Godsdienst en deugd leert beminnen ; dwaaling en ondeugd beftryden , met een woord , die den Geest verlicht en het hart verbetert? Zy betrachten niet het geen de wyste aller ftervelingen zegt: geleerdheid en wysheid geeven het leven aan haare bezitters. ( t) Hoe! moeten dan de dienaaren van den levenden God, die zich by uitmuntenheid de Heer der wetenfehappen noemt, (§) voorftanders der onwetenheid zyn ? De groote Leeraar der Heidenen , wiens welmeenende taal, men als eene machtfpreuk ter demping van allen betaamelyken weetlust bézigt, zou ons dan elders vruchteloos vermaand hebben, om in wetenfchap meer en meer tos te neemen? (** )0 neen! Dat dit der Goden menfehheid zo onwaardig denkbeeld nooit in ons opkoome! laaten wy liever zo veel in ons is, kunde en geleerdheid op alle mogelyke wyzen trachten te bevorderen, doch teffens zorgen om volgens het voorfchrifr van den Apostel Petrus de deugd met dc wetenfchap te paaren. (tl) Alle wetenfchap die deugdzaams grondbeginfelen omwerpt, is de eenige die vcrderfelyk is en waar tegen men alleen moet waaken. In dien zin fpreekt de H. Paulus ook bepaaldelyk, wanneer hy ons vermaant, om toetezicn, dat niemand ons verleide door deydele wysbegeerte (55). De- (*) Rem. 10. 'vs. 2. (I) Prediker Cap. 7. vs 13. (5) Deus fcientiarum Do minus est. i.Regum 2. vs. 3. ( ** ) yld Philipenfes Cap. 1. vs. 9. (1t) 2. Petri. ï. vs. 5- (§§) Colojf. 2. vs. 8,  De Goddelyke Openbaaring, beweezen. 199. Deze Apostolifche les is allefints toepaffelyk op onze tyden, waar in eene horde van Schryvxyen die zich den fitul van wysgecren, en fterke geesten geeven , onder voorwendfel van verlichting alom hun gift vcrfpreiden, zelfs in die oorden, alwaar de onbezonne yvcr tot dus verre alle nuttige letteroefening verbannen heeft. Dus, wanneer men begrypt, om door voortplanting van domheid, inkruipende wangevoelens en ongeloof af te weeren, handelt men regtftreeks, zo wel tegen de geopenbaarde waarheden als tegen dc noodlottige ondeivinding. Leg U toe op de wysheid myn Zoon en verblydt myn hart, op dat gy mynen verfmaader taal en antwoort kunt geeven Zie daar de raad, die ons de Opperfte wysheid geeft. En in dc daad: hoe zal men de verfmaaders en vyanden van God en Godsdienst wederleggen en befchaamen ? Hoe zal merl hunne listige aanflagen afweeren, ten zy men eene waare en grondige verlichting tegen eene Valfche en ligtvaardige wysbegeerte ftelle? Leert ook niet de ondervinding van alle tyden dat wangevoelens en ongeloof zich allermeest in duifterc tyden by verflapping van Kerkelyke tucht en verval van wetenfehappen hebben verfpreid en ten koste van duizende zielen gezegenpraald? Het venyn werkt altyd des te fterker en onbelemmerder , naar maate er geen tegengift te bekoomen is, en het volk in ketenen van onkunde geklonken, wordt des te ligter tot alle dwaalingen en ongerymdheden vervoert. Daarom is myn volk gevangkelyk zaeggevoerd ( fprak God ) om dat hei gééne wetenfchap heeft gehad. ( t ) Doch laat ons eene tweede oorzaak van het verval der wetenfehappen en die vry algemeen is, niet vergceten. Het is deze , waar over de Hoog Eerwaarde Maffillon zich in dezer voege uitdrukt. „ Het Priesterdom ( zegt hy ) is voor de meesten het noodlottig einde hunner letteroefening. Men heeft zich voorgeiteld niets meer (*) Pr over b. Cap. 27. vs. 11. (O jffaia- Cap. 5. vs 13. 0.2.  20q. H. G. Eskes meer te weeten, dan het geen genoeg is, om fommige ligte vraagpunten die ten oppervlakkigen toets eener tot de heilige wyding noodwendige bekwaamheid, gedaan worden , te kunnen beantwoorden. Zo men met de laatfte gewyde waardigheid bekleed is, dan is men verheugd, dat men aan niemand meer van zyne onkunde of bekwaamheid rekenfchap behoeft te gee, ven. De boeken zyn verworpene meubilen geworden ; dikwyls heeft men er geen en het is veel zo het huis van zekere Pastoren , ten minften met de tegenwoordigheid van eenen enkelen Bybel vercierd is." —— „ Een ieder befchouwt het Pries-, terfchap niet dan met betrekking tot zich zeiven: niemand befchouwt dit als een ftaat die van belangryke gevolgen voor het algemeen is, die ons heil aan 's volks heil bepaalt, als ofwy .géén Priesters dan voor ons zeiven waren." Zyn dan zo veel Apostolifchc mannen en Kerkleeraars met hunne letteroefening voorgegaan , om de nakomelingen flcchts tot ledige betrachters en dikwerf verachters van hunnen arbeid te maakenPZyu de Iaatfïen ciinder verplichte;» hun licht voor 4e menfcfien te laaten fchynen? Zullen zy minder rekenfchap van het gebruik hunner talenten behoeven te geeven ? En hebben zy thans minder vyanden te beftryden dan hunne loffelyke voorgangers ? Waarlyk, wanneer men zulk een toeflaud overweegt en zich teffens fommige ontzettende gebeurteniffen van vroegere en laatere dagen voor den geest brengt, kan men die niet anders befchouwen dan als zo veele gevolgen van deze bedreigingen die God wel eer deet door den mond van den Propheet Ofee : cm dat gy de wetenfchap verworpen heit, zal ik U ook ver-, werpen op dat gy my het Priesterdom niet meer zult bedie* nen. ( * ) Laat ons echter om der waarheid in allen opzichte hulde te doen, ook niet vergeeten den onvermoeiden vlyt en arbeid te erkennen , die zich in die landflreeken, zo wel als elders, zo mee- (* ) Osee Cap. 4, D4. o*«  De Goddelyke Openbaaring, beweezen 201. meenig braaf Herder en zielzorger geeft, om de hem toevertrouwde fchaare, zo in het heimelyk, als in het openbaar te onderwyzen, te yermaanen, te berispen, zo wel ais door zyne loffelyke voorbeelden te ftichtea ; mannen die aller achting waardig zyn, dan tejeas met de vervulling hunner dagelykfche ampts plichten te zeer bezet, om hunne pen aan eene zo meuigwerf noodzaakclyke verdediging en voortplanting van Godsdicnftige waarneden toe te wyden. Zy dan , die gelegenheid hebben, om dezen taak op zich te neemen, die den gatitfchen dag huns levens niet willen ledig fiaan, maar van hunnen arbeid iets willen jpybrengen ter opbouwing van Sions m 11 uren, om het ongeloof, de dwaalingen en zedeloosheid af te weeren, zullen in den Eerwaarden E sk es een loflyk voorbeeld aantreffen. Want behalven het ftukjen dat wy thans voor ons hebben zyn er nog verfcheide bewy zen zyner arbeidzaamheid voorhanden; die zich, zelfs tot eene allerpryflelykfte zorge voor de fchoolgaande jeugd uitftrekt. Het Leven en fchriften der Hedendaagfche wysgecren gevolgd naar het Hoogduitfch van den Heer J. C. von Zabuesnig en met veele Lezenswaardige opmerkingen en vermeerderingen door den Heer Eskes toegevoegd, is vooral een ftuk dat men in dezen tyd moet lezen. Dan laaten wy onze lezers met het by deze aangekondigde ftukjen nader bekend maaken : Om de waarheid der Goddelyke openbaaring te betoogen merkt de Eerwaarde Schryvcr vóórloopig aan ; dat geen redelyk fterveling de volgende grondftellingen kan ontkennen. ' „ De Schepper en albeftierder heeft eene onbepaalde heerfchappy over alle fchepfels. Hy heeft een volkomen recht, zo wel over ons verftand, als over onzen wil; beiden zyn deszelfs bevelen onderworpen." „ Wy moeten dan Gods bevelen gehoorzaamen, offchoon ze onze bedorvene neigingen wederftreeven, en dus moeten wy op de zelve wyze de van God geopenbaarde en ons door zyne Gezanten voorgeftelde waarheden bereidwillig gelooven, fehoon zy ons zwak verftand te boven gaan." 5, Hoe oubegrypelykcr ons deze Goddelyke geheimeniffen-voor keu O.3.  2C2. H. G. Eskes komen, zo veel re grooter hulde bewyzen wy God door onze onderwerping en des te zegepraalender is de overwinning van het geloof op onze eigenzinnigheid." Boven dien is zulk een geloof edeler dan ons begrip. Want al wat wy weeten of bevatten befraat fchier in niets anders, dan in het geen onze zinnen uit ftoffelyke voorwerpen aan de ziel mede doelen, en in het geen wydcrs by gevolgtrekkingen daar uit wordt opgemaakt. Het geloof integendeel ( in dien zin zo als het hier wordt genomen ) is iets aanneemen op het onfeilbaar gezag der eeuwige waarheid." }, Het komt er dus hier maar alleen op aan, om te weeten 1. Of God ooit den menfchen iets geopenbaard hebbe? En 2. Welke de onderfcheidende kenmerken dezer Openbaarïng zyn?" Het verband der gantfche openbaaring wordt ons door den Grooten Leeraar der Heidenen gefchetst in deze weinige woorden , die de fchryver tot zyn ontwerp heeft genoomen. Na dat God eertyds menigmaal en op veelerlij wyzen tot de vaders gefproken hadt door de Propheeten ; zo heeft hy ten Iaatfien in deze dagen tot ons gefproken door den zoon. (* ) De mogelykheid der openbaaring zoals reeds betoogd is, als niet tegen de gezonde rede Itrydende, kan vooreerst niet ontkend worden. „ De openbaaring was noodzaakelyk. De Heidenfche wysgecren die de gezonde rede alleen raadpleegden, erkenden zelfs, dat het nodig was, dat er eene Godheid uit den Hemel daalde, om het zwak vernuft der ftervelingen te verlichten." „ De openbaaring was eindelyk betaamelyk en nuttig, als het eenigfte middel om den menfeh niet alleen zynen fchepper, maar ook de oorzaak zyner clenden in den natuur - ftaat te doen kennen, zo wel als de middelen, om er zich uit te redden." Te vergeefsch betwisten de ongelovigen ons de noodzaakelyk- heid (*) Hebreeuw, Cap. i. vs. i. & 2.  De Goddelyke Openbaaring . beweezen. 203. heid eener openbaaring. De gefchiedenisfen aller ecuwen lcerea ons, dat de Meufch alleen door zyn vernuft geleld, geen genoegzaam begrip der waarheden kan vcrkrygen, waar door hy God leert kennen, dienen en hem alleen aanbidden. Duizende jaaren lagen gantfche natiën, ja het grootfte gedeelte van het menfchelyk gedacht in de afgrysfelykfre duifternis. De aller orgerymdfte afgodery hadt op alle plaatfen de overhand. Grieken, Romeinen en Egyptenaaren, die men als de verlichtfren en bcfchaafdflen aller volkeren roemt, waren juist die geenen by wien de buitenfpoorigfte Afgodendienst zynen zetel gevestigd hadt. De beruchtfte deugnieten werden na hunne aflyvigheid in bet Pantheon geplaatst, en hunne beeldtcnifien ais Goden geëerd. Men hadt niet alleen afgunfeige, wreede, ontuchtige en onrechtvaardige Godheden; maar ( o fchandvlek van het menfchelyk vernuft) osfen , kalveren, honden, ratten, (langen en krokodillen werdteene Goddelyke eer beweezen. Men zwyge van hunne dartele en oneerbaare offerwyze. De menfehelyke natuur ijst op het herdenken aan de moordofiers hunner eigene kinderen. Men vondt deze ongerymde Hellingen en gruwelen niet alleen byde heffe des volk, maar de geleerdfte wysgeeren waren er doorgaans aan verflaafd. Zo ver verdwaaien dc menfehelyke begrippen, wanneer zy buiten het licht der openbaaring, niet dan de bedorvene natuur ter Lydsvröuwe hebben! Daarom moet men Gods langmoedigheid hier in aanbidden. Hy heeft aiiedezeafgryffclyke bedryven zo algemeen en zolang willen gedoogen, om ons van de noodzaakelykheid en nuttigheid zyner openbaaring te overtuigen. Doch om zich niét tot voorige gebeurtcniffen en tot eene enkele befchouwing van den toenmaalingen toeftand des menfchelyken geflachts tc bcpaalcn- De noodzaakelykheid der openbaaring wordt zelfs alierzicbjtbaarst uit de bedorvene wysbegcerte onzer dagen. Zy die zich heden ais fierise geesten opdoen en als wysgeeren van den eerflen rang willen geacht worden, die de openbaaring trots verwerpen, om zich alleen op hun vernuft te verlaaten, overtuigen ons meer dan ooit van de noodzaakelykheid eene.' Goddel\kc (pjnbaaiing. Wat kan er C.4.  204- H. G. Eskes er verwarder en tegenftrydiger wezen , dan het geen zy over den Godsdienst fchryven? De een neemt alle hoofdwaarheden van den zogcnaamden natuurlyken Godsdienst aan . een God — de fchepping — de voorzienigheid — de onfterflykheid der ziele — de toekomende belooning e. z. v. De andere gelooft aan een God — aan een fchepper — maar erkent geene voorzienigheid — gééne onfterflykheid der ziele — géén toekomend leven. Een derde onderftclt dat er een God — maar géén fchepper is. Sommigen haspelen alles door elkander. — De waarheden die zy thans befpotten worden op een' anderen tyd by hen het ontwerp eencr ernftige verdediging. Befchouwt men hier by hunne zedeleer en beoefening; de afgunstige , wreede, onkuifche, wraakzuchtige , onrechtvaardige gevoelens ruimen by hun de plaats in voor Godsdienftige en betaamclyke 'eerftelfcls. Met een woord , eene volkomene gelykheid met de blindfte Heidenen, met de verdwaaldfte en hondfche wvsgeeren van den ouden tyd hcerfcht by hen. En zo hunne buitenfpoorigheden nu al dien top der Heidenfche blindheid niet hebben bereikt, is het alleen een voorrecht het geen hun uit het licht der openbaaring is overgebieeven , doch tot welke uitfpoorige dwaasheden en wangevoelens zy te fterker naderen, naar maate zy zich van de geopenbaarde waarheden meer en meer verwyderen. De eerwaarde fchryver beweert dus te recht, dat de noodzaakelykheid der openbaarnig daar gefteld zynde, er niets meer nodig is, dan allen te tooncn, dat dezelve werkelyk gefchied zy : want als dan, zo als hy zeer wel aanmerkt , vervallen , alle fitteryen, hairkloveryen en fpitsvinnige redeneringen. De wezenl'ykheid der Openbaaring wordt door den Schryver eensdeels afgeleid uit de erkentenis der hedendaagfche wysgeeren; anderdeels uit zodanige gebeurtenfflèn, «aar van de waarheid niet kan worden in twyfel getrokken, zonder teffens alle gefchiedkundige zekerheid den bodem in te liaan. Niets is er onder de wysgeeren van den nieuwen fmaak gemeener dan het jodendom af te fchilderen, als een ruw , lomp, oubefchaafd en dom volk. Doch, zo de ongelovigen deze hunne ei-  De Goddelyke Openbaarinc, beweezen, 20$. eigen getuigenis gelooven; hoe komt het clan, dat zulk een woest en onkundig volk in een' tyd, dat de overige volkeren der aarde, jade befchaafdfte derzelver, in eene diepe onweetenheid gedompeld lagen , alleen in het bezit waren eener reine leering aangaande God , zyne goddelyke eigenfehappen , en den dienst aan liet Opperwezen verfcbuldigd. Het joodfche voik eigende zich die reine leer niet toe als eene vrucht van hunnen fchranderen geest. Wie heeft hun dan zo vcele heerlyke verlichtingen in zulke zwaare duifternifien medegedeeld ? Mofes en de Propheeten toonen er ons den grond van aan: te weeten dat deze hunne verhevene Godsdienst - kennis, noch uit het vernuft, noch uit eige befpiegeling der gefchapene dingen, noch uit hoogdraavende redenkavelingen, maar uit eene Goddelyke Openbaaring ontftont dat Jehova de Schepper van het Heelal onze eerfte ouders in de kenniffe Gods en de menfchelyke plichten hadt onderweezen — d it een reeks van rechtgeloovige vaderen in deze van mond tot mond overgeleverde erfleer gelukkig geleefd hadden — en dat het die zelve God was, welke hen in alle waarheden en byzonder aangaande den hcmclfchen verlofier, die uit hetzelve zou geboren worden , verder hadt gelieven te onderwyzen. Hunne Leeraars werden van God beroepen , om zynen wille den volke kenbaar te maaken — zy beweezen dit beroep cn gezantfehap door wonderwerken, als de gepaste en overtuigendfte blyken eener Goddelyke zending. Want wanneer wonderen die alle krachten der natuur te boven gaan, de verkondiging eener Leering verzeilen, dan is het zeker, dat de Schepper der natuur door den mond (preekt van hen, die deze leering verkondigen. Het is ook noodzaakelyk dat God de Heer, wanneer hy iemand als zyn buitengewooncn Afgezant tot den menfeh doet fpreeken , teffeus op eene allerzekerfic wyze kenbaar manke, dat deze zyn afgezant is. Werken dan, die alleen in Gods macht ftonten, waren de Credentialen of geloofsbrieven dezer Godsgezanten. Zy bedienden er zich van, eensdeels als van overtuigende blyken hunner Godfpraaken, anderdeels ais van onderfcheidende kenmerken tegen de valfche propheeten ■en volks bedriegers. BoO.5.  2CÖ". H. G. Eskes, Boven dien wordt de Goddelyke zending der propheeten van het oud verbond allerzichrbaarsr gekenfehetst door hunne heerlyke vöoVzéggingën. Duizend en meer jaaren voorfpelden zy de komst eens Goddelyken VeriofTers; zy weezen hem als met den vinger aan; zy bepaalden zyn gedacht, den t)'d en plaats van zyne geboorte; alle gebeurteniffen die zyne komst moesten vóórafgaan of vergezellen ; zyne wonderwerken, leven en dood; zyne verryfienis en zegepraalende Hemelvaart; zyn luister en Heerfchappy in den Hemel; zyn uitgeftrekt ryk onder de Heidenen op aarde; den ondergang der joodfche heerfchappy en hunne verfpreiding in alle Landftrcekcn. Alle deze treffelyke gebeurtcniffen zo vcele eeuwen voorfpeldzyn op die Godfpraaken gevolgd en wy zien er nog dagelyksch de vervulling van voor onze oogen. Zal nu het Ongeloof, het geen zich verteert in uitvluchten hier tegenwerpen , dat de Prophectiën enkele vercierfelcn zyn ? — Maar door wien zouden ze kunnen vercierd wezen ? Immers niet door Heidenen want fchicr overal wordt er het Af- godifch Heidendom in veroordeelden desfelfs uitroeijing in voorzegd. Zouden de Christenen dan deze voorzeggingen verdicht hébben ? — Doch dit was onmogelyk zonder dat deze vercieringen zouden ontdekt worden. Het was des te onmogelyker daar er zo veele levendige getuigen als er door Gods voorzienigheid tot heden dezen dag onder de jooden gevonden worden, zich op de echtheid der propheetiën beroepen. Zal men dan eindelyk onderftellen , dar de Jooden deze propheetifche boeken zelve "hr.bben verzonnen? — Maar wanneer zouden zy dan deze verdichtselen hebben opgefteld ? Vóór de komfte van Christus, of na dien tyd ? — Het laatfte zou de ongerymdheid zelve wezen. Het kan immers in geene gezonde herffenen opkoomen , da de jooden ten voordecle vanjefus,die zy ter dood toe vervolgden, zulke vóórzeggingen zouden hebben uitgedacht die Jefus leven en daaden in ailen opzichten zo volheerlyk kenfehetftn. Doch hef eerfte te onderftellen, dat namenlyk de jooden deze propheetifche boeken vóór de komfte des Heilands zouden heuDen opgciteld, wat is dit anders dan met andere woorden be-  De Goddelyke Openbaaring beweezen, 207. bekennen, dat er onder de Jooden weleer voorzeggingen geboekftaafd waren, die alleen door de Openbaaring van een Alweetend en Alvoorzienend Opperwezen konden, medegedeeld worden. Dus ziet men dat het ongeloof zich ten laatften verliest in zyne eigen tegenwerpingen. De Schryver betoogt verder de waarheid der Evangelifche gefchiedenis , niet alleen uit de fchriften der Oude Christenen , maar zeifs uit de gedenkfchriften hunner opcnlykfte, onverzoenelvkfte vyanden , zo jooden als Heidenen, en beweert de Goddeiykheid van Jefus leer in haare eerfte verkondiging, verdere voortplanting en w^onderdaadige uitbreiding. „ Gelyk de bange duifternifien van den nacht ( zegt hy)voor de zuivere draaien der opryfende zon gaan vluchten, even zoo verdweenen voor de leer van Jefus - voor deze hcmeüche Fbilofophie — alle Afgodery, Veelgodery en Ongodistery. Het vernuftigfte deel der menfchen wierp met vreugde de fchandelyke ketens weg, waar in hen onmenfchelyke woestheid en Hevdenfchepaapen - listgekluiftcrd hadden. Baatzugtigc bedriegery en flcydcnfche Paapen - list moesten ( gelyk de propheetcn dit alles voorzegt hadden ) voor het klaar ligt der waarheid wyken- Dweeperyen Bygcloof moesten wyken voer eene Goddelyke leering, die niet minder 't hart verbeetert, dan het verftand verlicht, die de vryheid zoo wel als de Rechten der menfchen verdcedigt, zonder nochtans de Rechten der ftaaten, vorftcn en fouverainen te na te komen (*), die wel verre van het vernuft te verblinden , in tegendeel de zeekerfte regel voorfchryft om onze verftandelyke vermogens met nut te gebruiken (t) en zich van den Natuurlyken Godsdienst te bedienen, als van een wegwyzer tot de geopenbaarde." ,, Gelukkige Christenen! die U door geene nieuwigheid der leering laat vervoeren , maar U ftandvastig houdt aan het geen God geopenbaard heeft — Die getrouw op den rechten weg (*) Matth. 22. Ephes 6, ColeJjT. 4. 1. Pelri 2. (t) Rom, 12. vs. 1.  2C8. H. G. Eskeï e. z. v. weg uwer voorouderen U door de drogredenen en fchyngronden der nieuwmodifche Philofophen niet laat bedriegen en tot het nieuw Heydendom verleiden, om ten fchande van bet menfchdom, Jefus, den menfch- geworden God te verlochenen! — " Deze fchetszal genoegzaam zyn,om onzenleezers een denkbeeld van dit werkjen te geeven. Het werkjen zou onzes oordeels nuttiger en voor het algemeen bevattclyker geweest zyn, wanneer de Eerwaarde Eskes meer orden in hetzelve hadt in acht genomen. De al te veelvuldige en wydlopplge aantekeningen , onderbroeken de aandacht zyner lezers te zeer. Dan, naas.tdenkefyk heeft onze Autheur het pryffelyk oogmerk gehad om door aai-haaling van veele fraaije plaatfen, den min - geletterden bekend te maakcn met dc beroemde fehryvers, waar uit dezelve ontleend zyn. Op taal en Ipelling, als meer naar den Cleeflchen, dan HolLndfchen fmaak ingericht zou ook nog al «at aan te merken vallen; Scd ubi plurima nitent, Non paucis offendor maculis. HoitAT, Kort begrip der leer {lukken en gebruikelykheden der Hoomsche Kerk; afgezonderd van alle t wistredenen en aanbevolen aan alle Roomschgezinden, zoo wel als Hervormden , door den zeer Eervia trikn 'Heer D a n i e l Beaufort, uit het Engelsch, naar de tweede uitgave 'in 't Eranfch vertaald- en vervolgens in het Nederd-itfch door Joh. van D y k. Rustend Zeeraar en Profeflbr in de H. Godgeleerdheid te Maastricht. In 's Gravsnhaage by y. A. Bouvink, [ Eerjfe Vervolg van Bladz. 1 Bo. ] Schoon de Engelfche maandboeken dit werk als naauwkeurig en oordeelkundig hebban opgegeeven en de Heer de Beaufort zich  de Beaufort , gebruikelykheden e. z. v. 209. zich vleit daar mede zo welden Hervormden, als den Roomchgezinden diëtist te doen ( * ) hebben wy echter redenen om te denken, dat de minden dien dienst zullen hoogfchatten en de meesten zyn werk zeer onna auw keurig zullen vinden. Want, daar de Schryver die bchoorlyke regelmaat in het oog hadr dienen te houden om eerst de. Sacramenten in het algemeen , vervolgens de Tranfübfhtntiatie in het byzonder, en eindelyk het misoffer te verhandelen, volgt hy eene omgekeerde orden ; zo dat hy thans een begin maakt met het volgend Hoofddeel. IV. Over het Misoffer. ■ Alle ecuwen hebben zwanger gegaan met het gevoelen, dat geen Godsdienst zonder offerhandc beftaan kon. De gryze natuur - ftaat, zo wel als de befchreevcne wet, hadden hunne offerhanden. Het Heidendom zelf mogt de voorwerpen zyner aanbidding verwiffelen, maar behiel fteeds het overoud gebruik der Offerhanden. Zelf wordt de offerhande ten blyke, dat zy het wezen van den Godsdienst uitmaakt, en de hoofdzaakehke hulde is, die het fchepfel aan zynen fchepper doet, by uirmuntenheid aanbidding genoemd. De Aarts-vader Abraham gereed om zyn zoon op Gods bevel tc offeren fprak daarom tot zyne dienaaren; wagt hier met den Ezel; ik en myn zoon zullen derwaar ds Jlreeven en wanneer wy zullen aanbeden hebben, zullen wy tot U wederkeeren ( t )■ In het Nieuw Verbond vindt men het woord aanbidden als by uitmuntenheid en meer dan eens voor offeren genomen ( § ). Onder anderen in het zinryk gefprek het geen de Heiland hiel met de famaritaanfche vrouw by de water - bron van Jacob. Onze vaders ( fprak de vrouw ) hebben op dezen berg aanbeden en gy lieden zegt, dat te 3«~ ( * ) Zie des fchryvers inleiding. (t ) Ge nes. 22. vs. 5. (5; Zie Jaan. 12. vs. 20. & actor 8. vs. 27.  2io. de Beaufort, gebruikeltkheden Jerufalem de plaats is, daar men aanbidden moet. Jefus antivoordde haar: Vrouwe geloof my de uur komt aan, dat gylieden noch op dezen berg, noch te Jerusalem den Vader aanbidden zult maar de Uur komt en is nu hier ,dat de waars aanbidders^» vader zullen aanbidden in geest en waarheid ( * ). Zouden de Naruur — en Mofaïfche wetten, alleen haare uiterhke offerhanden hebben gehad. 0 neen! zy moesten alleen ophouden om plaats te m iaken voor de offerhande des nieuwen verbonds , waar van Jefus de eeuwige Priester moest zvn , volgens de orden van Melchifedcch ( + } Dc Heiland deet in dit gefprek met de Sam :ritaanfche vrouw niet anders dan deze zo nadrukkeiyke voorzegging die men by den propheet Malachias vindt ( § ), te bekrachtigen. „ lek en hebbe geenen lust aan U feyt de Heere der heyrfcharen. ende het fpys-offer en is my van uwe hant nietaangenaem." „Maer van denopgangh derfonnetot haren ondergangh, fal myn name groot zyn onder de Heydcnen; ende aen alle plaetfe lal mynen name reuckwerek toegebracht worden , ende een reyn fpys - offer ■ want myn name fal groot zyn onder de Heydenen feyt de H e cr e der hcyrfcharen" ( ** ). Dit reine fpys-offer des nieuwen verbonds, het geen de fchaduwachtige offerhanden van het oude vervangen moest,is door Jefus in het Iaatfte avondmaal ingeftcld. De Apostelen en hunne opvolgers hebben het op Jefus bevel in zynen naam en ter zyner gedachtenis over al, werwaards zy gezonden werden opgedraagen, zo dat het Misoffer, dit reine fpys - offer in de zesde eeuw reeds over al op alle bekende plaatlen onder de (*) JoS. 4. vs. 20, 21. , Soo was het dan nootfake, dat wel de voorbeeldingcn der dingen die in de hemelen zyn, door defe dingen gereynigt Wierden ; maar de hemelfchc dingen felve dóór beter offerhanden dan defe " ( * ). De Heilige Paulus fpreekt hier van offerhanden in het meervoudige 2.) van offerhanden die beter zyn, dan de vóórbeeL dingen en 3.) van offerhanden, die zelfs reiner zyn dan de Hemelfche dingen. Deze plaats, willen wy wel bekennen,is, buiten de toepaffing op het Misoffer vry moeiëlyk te vcrklaaren. Wy hebben al gedacht of het mogelyk ware, om onzen fchryver uit deze mociëlykheid te redden ; deze pogingen , hooperi wy niet dat by onze lezers als een trek van vermetelheid zullen worden opgenomen ; trouwens wy, die noch den hoogen agt- en -tartig jaarigen ouderdom des geëerden fchryvers bereikt hebben, noch de ervaarenheid bezitten , die de vrucht van zo veele jaaren kan uitmaaken, min nog zyne geoefendheid of die des Hooggeleerden Vertaalers willen te nakomen, wenfehten echter niet gaarne begreepen te zyn onder het getal dier geenen, die ( zo als onze fchryver zegt )alles wat den Parochie Pastoor gelooft, blindelings aanneemen. Wy geeven dus hun Edelen in bedenking; of men dit meêrvoudig woord van offerhanden, daar de Apostel zich hier van bedient, niet zou kunnen houden fleehts voor eene oneigenlyke figuurlyke zinnebeeldige verbloemde fpreekwyze; kortom voor eene enkele leenfpreuk? (Mataphora). Doch wy voor ons vóórzien hier in merkclyke zwaarigheden; want de Sociniaanen zyn met diergelyke verklaar - wyzen dermaatcn gevorderd, dat zy zelfs de bloedige offerhande van Jefus Christus, daar Paulus hier volgens uwe eigene onderftelling van fpreekt, ook al voor eene leen - fpreuk hebben gehouden, om daar door liet leerftuk van Jefus voldoening te beftryden. En hoe zou mea dit (*) Wy hebben hier wederom den Staaten Bybcl getrouw gevolgd. Kerk. vis. ï. deel. no. 6, P.  2!4- de Beaufort, gebruikelykheden dit gevoelen het geen thans meer dan ooit inkruipt, het geen zelf nog voor eeltige weinige jaaren door Teylers Godgeleerd genootfchap te Haarlem met den zilveren Eereprys bekroond is, kunnen tegengaan (*> Wanneer gy U de vryheid aanmaatïgt om de eene uitdrukking van offerhanden in Paulus brief tot eene leenfpreuk te maaken, hoe zult gy M\nc Heeren! den Sociniaanen kunnen betw isten om alle verdere uitdrukkingen van offeren of offerhanden in die zelve hoofddeelen van gemelden brief voorkomende ( wanneer zy volgens uw oordeel de eigenlyke bloedige offerhande en genoegdoening des Heilands betreffen ) als leenfpreuken te befchouwen ? Worden zo doende alle gronden van het Christendom niet tot enkele leenfpreuken gebragt en den bodem ingeflagen ? Wy weeten wel dat uwe Bybeltolken zich meester!}k van zulk eene verklaar-wyze hebben bediend om het Pausdom te ondermynen; maar zultgy nu de Sociniaanen op uwe beurt kunnen afweeren om de verdere gronden van het Christendom niet te floopen? O ! hoe moeiëlyk valt het anderen te berispen over iets, waar in men zelf is voorgegaan! Hadden uwe Bybeltolken toch wat voorzichtiger geweest! Facilis descenfus Averni. En even wel moet gy U redden uit de brieven van Paulus, want anders zal men tegen U ftaande houden, dat er in het 23. vaers van het boven gemeld capittel buiten het bloedig kruisoffer nog een fpysoffer van Jefus Christus bedoeld wordt, het geen volgens de vdórzegging van den Propheet Malachias de offerhanden der joodfche wet vervangen moest; dat men dit fpysoffer nergens anders kan vinden dan in het misoffer ; dat over zulks de Kerkvergadering van Trente overeenkomfiig de H. Schrift te recht heeft bef ist, dat men in de Mis aan God een waar en eigenlyk gezegd offer opoffert, en gevolglyk, dat de (*) Zie onze Recenfie N. 2. bladz. 71. en 72.  DER RoOMSCHE FfjERJf. 2 IJ, ie Heer de Beaufort met zyne verdraaijing' van Paulus brieven Kit het veld is geflagen. Op bladzyde 98. verbruidt onze fchryver het weer op een etendige wyze. ,, De H. Patrik ( zegt hy ) kon geen denkbeeld hebben van de Mis, en van de aanbidding van den Ouwel, alle deze dingen wièrden niet dan verfchcide Eeuwen naar den dood van dien H. Man eerst ingevoerd en niet volkoomen vastgefteld, dan in het Concilie van Trerttèri/' Vooor eerst is de fchryver onkundig of gelaat zich als zodanig in de Leering en oefening der Roomfche Kerk, wanneer hy onderftelt, dat men daar den ouwe! aanbidt. De aanbidding der Catholyken is niet gericht tot een ouwel, waar van zy de zelfftandigheid ontkennen en het figuurlyke alleen onderftellen ; maar hunne hulde is in de altaargehcimenifTen alleen gericht tot Jefus Christus, die zy aldaar in geest en in waarheid aanbidden. Zy zyn dus de waare aanbidders, daar jefus van fprak tegen de Samaritaanfche vrouw by de waaterput van Jacob. Onze fchryver die men roemen wil als zeer geoefend ingeloofs gefchUlen geeft dus geene de minde blyken van geoefendheid, en in plaats van dit geding ( zo als de Uitgever in zyne voorreden zwetst ) tot deszelfs waare en eenvoudige bepaling te brengen, doet'de fchryver niet anders ■ dan het wezenlyk gefchil - punt geftaadig verdraaijen , om ingebeelde dwaalingen te beftryden. In de tweede plaats; kan men het voor geene waare en eenvoudige bepaling doen doorgaan, wanneer de fchryver zegt, dat de Mis niet dan v e r s c h e i d e e e u w e n na den dood van den H. Patrik eerst ingevoerd zoude zyn. Diergelyke onbepaalde uitdrukkingen zou men met meêdoogen kunnen aanhooren van zyne Hoog Eerwaardens keukenmeid, maarzy fraan wanvoeglyk in het werk van een geoefend Aardsch diaken der lerlandfche Kerk. In de derde plaats komt het ons voor, dat de Heer de Beaufort die zich door de brieven van Paulus reeds in zulke hachiyke omftandighedeu heeft gebragt, geeneu minderen misflap fce. P. a-  aia °e Beaufort gebruikelykheden. bepat in de Kerkelyke gefchiedenis. Hy toont daar in wen. dc mmfte geoefendheid te bezitten, als hy zegt: Dc'dPatrik kon geen denkbeeld van de Mis hebben. Wanneer hvdaar mede dit geding tot deszelfs waareen eenvoudige bepa/in* meent gebragt te hebben, dan raceten wy hem de droevig t)d,ng brengen, dat hy zyn proces verloeren heeft Cvm elfenfis. Ten minfte is de vierfchaar ras te fpannen, om het vonnis op te maaken. De H. Patrik, die door Paus Cclestinus gezonden werdtom het Evangelje aan de Schotten en Ieren te verkondigen , is overJeeden m het jaar 491. en zou geen denkbeeld van de Mis kunnen gehad hebben? —, Getuigen binnen! Eerste Verhoor. ï, De Centuriateurs van Maagdenburg die als Protes- tantfche fchryvers, onwraakbaare getuigen zyn; verklaaren dat het Misoffer in de zesde eeuw reeds overal' plechtig werdt ! opgedraagen ( * ). Hoe! zo kort na den dood van den H. Patrik! die zaak loopt gevaar, 2. Die zelve onwraakbaare getuigen declareeren: dat er by de Oud vaders van de vyfde eeuw (ten tvcje vanden H. Patrik ) dikmaals melding wordt gemaakt van de Mis ( f i En nogthans kon de H. Patrik geen denkbeeld van de tuis gehad hebben. Dat loopt fout! 3. Dezelve getuigen; dat GregoriusNazianzenus fpreekt van eene onbloedige offerhande (§). item: dat de H. Ambrofius zich ten aanzien van het H. Avcndmaa! bedient van vreemde uitdrukkingen, als van Mis doen, offeren en (*) Zie de plaats hier boven aangehaald. (t) Mi/fa hic crebro fit mentio. Magdeb. Centuria 5. cap 6. p. 406. b. C 5 ) Est phrafis nova apud Gregorium Nazianzenum : mox Incruenti facrificii oblatione manus commaculat. Magdeburg. Centuria 4. Cap. 4. p. 164. g.  DER RoOMSCHE KERK offerhanden opdraagen ( * ). Beide deze oudvaders hebben geleefd omtrent den jaare 370. 4. Dezelve getuigen brengen nog by, dit gezegde van den H, Cyprianus: (die omtrent den jaare 250. heeft geleefd ) De Priester bedient de plaats van Christus en het offer wordt opgedraagen aan God den Vader ( t ). Daar was nog een leenfpreuk van te makken ! 5. Dezelve Maagdenburfche Centuriateurs verklaaren, dat Tertuliianus. ( die omtrent den jaare 200. geleefd beeft )zich deze uitdrukking laat ontvallen: wy draagen's jaarlyks offerhanden op voor de overleedenenen ( § ). Nieuwe bezwaarniffen 1 Die drommelfche Maagdenburgers! 6. Dezelve getuigen verklaaren eindelyk met ronde woorden , dat er in fommige fchryveren van den eerflen of Apostolifchen tyd, ettelyke dubbelzinnige en andere gezegdens voorkomen , die hun ongemakkelyk op de maag liggen (**). Hoe!.. ongemakkelyk? .. En dat in de eerfte tyden ?.. , Hoe nader by Paulus , hoe erger! Dezelve getuigen geeven by het (lot hunner verklaaring plechtig te kennen: Dat Jrenreus vry ongemakkeh k fchynt te fpreeken , wanneer hy zich over de offerhande aldus uitdrukt: Christus heeft ons geleerd een nieuw offer des nieuwen Ver- ,(*) Locutionibus Ambrosius quoque de Caena utitur, quibus ante eum nemo ex Patribus usus est, utmisfam facere,offerre, offerre facrificium. Magdeburg. ibid pag 165. (t) Sacerdotem, inquit Cyprianus, vice Christi fungi & Deo patri facrificium offerri. Magdeburg Centuria 3. cap. 4. p 57. g. h. (§) Est & oblationum frequens, mentio apud Tertullianum Oblationes, inquit, pro defunctis, pro natalitiis annua diefacixnus. Magdeburg. ibid Cap. 6.p. 96. fg. (**) Quidam ambigue & incommode dicta in quibusdam hujus faeculi Doctoribus occurrunt. Magdeburg Centuria 2. Cap. 4. p. 49. a. P. 3-  ai8. be Beaufort, gebruikelykheden mrtonis, welk offer de Kerk van de Apostelen ontkent en in de gantfche waereld aan God opdraagt C*\ Als dat geen leenfpreuk is, dan moet het er een wezen!... Maar wat doet mei: hier altyd met die zelfde Maagdenburgfche getuigen? Wel is waar; zy kunnen als Protestanten in dit geval niet ft/speet wezen. Van onervarenheid kan men hun niet verdenken. — Maar zy waren met dat al menfchen , zy kunnen gedwaald ... kwaalyk geleezen... of qtiidpro qw> genomen hebben. — Was het niei raadfaam, om andere getuigen voor de rechtbank te brengen? We! is waar het publiek zal niet gedoogen, dat het proces door het inwinnen van veelvuldige getuigeniffen op de lange baan wordt gefehooven ; daarom komt het ons (onder verbetering ) voor, dar men onder de Protestantfche fchryvers nog twee allerkundigfle mannen diende op te zoeken. Wy noemen de vryheid, om U daar toe voor te ftellen in de eerfte plaats j o s e p h u s Scaiigp.r die naast de Centuriatores Magdeburgici voor de geoeffendfte fchryver der Kerkelyke Historie wordt gehouden : eert fchryver die tegen Baronius zelf het harnas heeft aangetrokken ( n Bravo! Uit is de man dien wy hebben moeten! Maar wie zal' de tweede getuige wezen die zulk een man kan evenaaren ? Wat! evenaaren? - Overtreffen zelf! Wie was er ooit voor treffelyker dan L ut her? Wy vermeeten ons niet om dë verdienften van een' man, die boven alle onze loffpraak is te kun nen waardeeren. Laaten anderen dat doen. — De HistoriePiirv" ver Sleidanus (§) maakt geene zwaarigheid om te zeggen' dat die groote Kerkhervormer vervuld was met den H. Geest. Zwin^ ( * ) De oblatione & Jrenseus fatis videtur loqui incommode cum ait: Novi Testamenti novam docuit oblationem, quam EcClefia ab Apostolis accipiens in univerfo mundo offert Deo. Magdeburg. ibid p. 49. b. ö (\)M.y.L Diezius. Histor. Eccl. Edit. Amst. 1726. pag. 6. & 7. (5) Histor. lib. lö.fol 275,  oer roomsche kerk. 2i. Zwingel roemt hem aüs een' Hercules die overal waar gefchil was , onmiddelyk in de bres fprotig ( * ). En zouden zulke getuigen onzen fchryver in de pekel baten Zitten? Neen! Getuigen binnen ! Hou moed. Hoe heerlyk ryst de fter van uw geluk: Tweede Verhoor. 1. Joseph Scaliger: ik voor my ben verwonderd dat alle Kerkvaders geloofd hebben, dat het a~ vondmaal eene heiliging en offerhande is ( t )• O wee! 2. Martin: Luther. Eenige Oudvaders noemen de Mis eene offerhande zo als jfrenazus, Cyprianus en Augustinus ( § ). Vonnis: „ Dat alles door den mond van twee of drie getuigen beftaa. Indien hy ( de Beaufort ) hen ook geen gehoor geeft, zegt het aan de Kerk: en zo hy ook de Kerk niet hoort, ,zo houdt hem als een Heiden." Matthaeus Capittel 18. Vaers 16. en 17. O! Hoe zeer komen thans in beteren zin de woorden van Uwen Uitgever te pas: Dus zal men moeten toeflaan, dat dit gefchil, nooit eenvoudiger , nooit kragtiger , noch klaardervoor gefieldis, en binnen enger paaien befiool en is geworden ( ** ). Het ergfte van al is, dat er geen appel van zulke vonniffen valt, en dat het vonnis in quaestie geweezen is, door een' rechter dien ( * ) Ta unus fuisti Hercules, qui ubi aliquid discriminis esfet, occurreres. (t) Et inde fumitur oblatio,fed ego miror hocunicetam vetus erratum , ut omnes Patres crediderint Iwc effe confecrationem & oblationem. (§) AHqui vetusti patres appellant mi Tam facwMüm, ut Jrenxus, Cyprianus, Augustinus. Lulhei\ torn. 7. p- 415. C**) In de voorreden. P. 4.  22o. de Beaufort , GEBRUiKEtrKHEDEj» e. z. t. dien gy als den eenigen onfaaliaaret? rechter der gefchiïïett fielt (ft); door een' rechter die uirfpraak doet op getuigenis van uwe eigene broeders en geloofs- genooren ; dooreen' rechter, die zulk een ongemakkelyk anathema tegen Ü uit (preekt, ais de Trentifche Kerkvergadering; eindelyk door een' rechter die U gebiedt naar de Kerklyke uitfpraaken te hooren, fchoon gy ze (leeds verfmaadt. * Laat nu Uw profesorale Vertaaler — en zyne Hooggeleerde Confraters de Engelfche dagfchrvvers met 'den uitgever als Generaal en Chef opkomen, om ü te redden, zo zy kunnen? Wyvoor ons zien er geen kans meer toe. Integendeel, wy houden ons verzekerd, dat gy boven dien nog eene amende honorable en profitable aan den H. Patricius in goede juflitie verfchuldigd zyt. Immers hebt gy zyne loffelyke nagedachtenis op eene actroce wyze geinjurieerd mét U deze uitdrukking bladz. 98. te veroorlooven: DeH. Patrik kon geen denkbeeld hebben van Mis. Het is even zo veel of gy zeide: Deze H. Man, deze Apostel van Jert'and, fchoon derwaards gezonden om het evangelium te verkondigen, wist niet eens waar het wezen van den Godsdienst in beftont. Hy was in den grond een weetniet e. z.v. Al wat wy, als onzydige Recenfenten, U in deze netelinge omflandigheden kunnen raaden, is,omopenlyk te verklaaren dat dit niet zo zeer gefchied zy met een opzettelyk oogmerk, om den H. Patrik te lasteren, maar uit eene enkele onweetendheid. Wel is waar de onweetendheid vindt in een Aardsch Diaken juist geene verfchooning;doch zy is evenwel bekwaam, om een Christelyk medelyden te verwekken en gratie te doen preefereeron voor rigeur van juflitie. [J 'i Vervolg in No. 7. ] (*) Bladz. r.  Storchenau geloo? van een Christen. aai. Der Glaube des Christen, wie er fein fel u. z. w. dat is: Het Geloof van een Christen , zo als het wezen «wet. Een, , beoefenend Wysgeerig, — Godgeleer en Zedekundig werk} door den fchryver der Religions philofophie. Te Augsbürg by de Gebroederen Veith. 1792. groot 410. Bladz. in 8vo. IJ Vervolg van bladz. 188 3 I3e Heer Storchenau, gaat op dezelfde wyze voort en toont in bet V 11. Hoofddeel dat het Geloof eene Gaave Gods is Eene bovennatuurlyke gaaf —■ de eerfte in de bovennatuurjykc genade orden, waar door onze rechtvaardigmaaking begint ( * ) ;— eene van onzen kant onverdiende gaaf, waar voor wy .aan God de grootfte dankbaarheid verplicht zyn — eene gaaf die God aan alle Menfchen aanbiedt, en die de Menfch door zvne fchuld wederom kan verliezen De oorzaak waarom zo veelen deze gaaf, byzonder in den tegenwoordigen tyd, verliezen en de gevaarlyke fteenklippen waar op her Geloof fchipbreuk lydt, zegt hy , voornaamlyk hier in te beftaan: Met de Ongelovigen eenen al te gemeenzaamen omgang houden — zich met dezelven in te naauwe verbindteniffen inlaateii .— hunne vergiftigde fchriften met fmaak en vóóroordeel lee2en — hunne bekwaamheden , geest en geleerdheid te hoog waardecren , even of zy byzondere wezens waren welke de Goddelyke voorzienigheid ons hadt toegezonden — hoogmoedig eh epgeblaazen op zyne eigene ingebeelde wysheid zyn — de Hemelfche waarheden even als dc aardfche befchouwen, bcöor.deelen en doorgronden , en daar, waar men .dezelve niet begrypt zyn trotfeh vernuft aan het Goddelyk gezag niet willen onderwerpen e. z. v. WU.fand- (*) Conc. Trid. Sefl'. 6. C. 8,  522. Storchenau, VUL Standvastigheid des Geloofs. zo lang men In zvne GeloofsfteHingen zegt onze fchryver, verander lyk is en ligtzinnig wankelt — eenigen den mir.ften twyfel omtrent eenige geheimninen koestert, als of dezelve niet zeker genoeg waren, zo lang kan men zich niet vleien het Christelyk Geloof te bezitten. >- De H. Apostel Paulus (*) vermaant ons om zo ffandvastig in het Geloof te wezen, dat wy ons noch door Engelen noch door Menfchen van eenig geloofs - punt moeten laaten aftrekken. Het Christelyk Geloof moet vast en onwrikbaar wezen; want dit is tot desfelfs Goddelykheid volfrrekt nodig — het is desfeh's wezenlvk en onaffcheidbaar kenmerk , zonder het welk het zou ophouden goddelvk te zyn en tot een Menfchelyk, natuzirlxk en onverdienste/yk Geloof zou verbasteren. IX. Tivyfeling des geloofs. In dit Hoofddeel onderzoekt onze fchryver waar uit het twyfelcn in gelcofszaaken voortfpruit en of er het hart niet doorgaans het meeste deel aan heelt ? Op eene buitengemeene trcffelyke wyze kenfehetst alzo de'Heer Storchenau, de ongelovigen dezer zogenaamde verlichte Eeuw. Om niet te langwylig te worden, wyzen wy onze Lezeren tot het werk zelve. X. Zuiverheid des Geloofs. In veelvuldige fchriften der Protestanten werden de Plechtigheden der Roomfche Kerk gewraakt en onbillyk beftiecden; daar gemaarigde Proteftamen integendeel volmondig bekennen dit zy dezelve te zeer verminderd hebben: dus toont hier onze fchryver dat dc heilige gebruiken en plechtigheden door Gods-kerk ingèfteld, geenfints de zuiverheid des Geloofs bcnadeelen, maar integendeel dienen om den zondaar den weg te wyzen tot een févèndjg Geloof? de ,aauwe ge,0_ vigen tot eenen heiligen yver in het Geloof op te wekken, en de godvruchtigen in hetzelve te verfterken. XI. Noodzaakelykheid des Geloofs- Zonder het geloof is er geene rcclmaardigmaaking en zonderde rechtvaardigmaaking' geene zaligheid. — In het oud verbond was het geloof op eenen toe- (*) Ga at. i. - 8. en Ephef. IV-14.  Geloof van een Christen. 223. toekomenden verlofier noodzaakelyk ; — in het nieuw verbond is het niet genoeg te gelooven dat die verlosfer werkelyk gekoomen is, maar men moet alles gelooven, wat die verlosfer heeft geleeraard en bevolen om te gelooven, — men mag het geringde deel der Christelyke openbaaring niet uitfluiten ; want daar door zou men de oneindige wysheid en waarheid Gods in twyfe! trekken ja dezelve lochenen. > Door het Geloof wordt de Mcnfch gerechtvaardigd, maar niet door het geloof alleen (*); want het geloof zonder de goede werken is een dood Geloof. Zonder de rechtvaardigmaaking is er geene zaligheid — ja in het hemelfch Jeruzalem wordt niets binnen gelaaten wat be{met is ; — en wie zal zich durven beroemen dat zyne ziel vlekkeloos is, ten zy door de rechtvaardigmaaking? — Onze geleerde Schryver wederJegt en verwerpt hier het zo heerfcliend Indijferentismus. — In hoofddeel X 11. ten opfebrift voerende : De oefening des geloofs. leert ons de Heer Storchenau wanneer men de Acte des geloofs voornaamlyk moet verwekken en welke vruchten uit deze oefening yoortfpruitea s e11 ia Hoofddeel: XIII. De Belydenis des Geloofs. Zegt hy ons dat het niet genoeg is, een inwendig geloof te bezitten; maar dat men het zeU (* ) In de zestiende eeuw beweerde men het gedrochtelyk leerftelfel, dat het geloof alleen, den menfeh rechtvaardigt. En in onze agttiende eeuw bewecren de meeste nieuwsgezinden, dat onze werken alleen ons rechtvaardigen — dat God er niet opziet hoe wy denken maar hoe wy handelen—dat hyinden dag des oordeels niet zal vraagen : wat men geloofd, maar wat men gedaan heeft ? Dan de waare Catholyke gelovigen houden den middenwegen belyden dat het Geloof ons rechtvaardigt;doch niet het geloof alleen, maar vergezeld , bekleed , bezield en verlevendigd, door de Hoop, de Liefde, de boetvaardigheid, de vreeze Gods en andere deugden en goede werken.  SH> Storchenav, zelve ook uitwendig en vrymoedig moet belyden i Want wet het hart, zegt de Apostel Paulus ( *) , gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond gefchiedt de belydenister zaligheid. Wy mogen niet alleen, noch uit vrees om onze Eer en goederen te verliezen, noch voor de gruwelykfte pvnen ja zelfs voor den dood, het geloof met woorden of werken 'verfaaken , en wy zyn fomtyds verplicht het zelve uitdrukkelyk te belyden. XI V. Het Leven des Geloofs. Zonder de liefde en goede werken is het geloof dood. Deze Hemel - gaaf w ordt ons va'd den uitdceleraller gaaven verleend, niet alleen om ons verftand te verlichten , maar ook om ons hart te verbeteren en te vol, maaken — niet alleen opdat wy onderricht worden wat wy gelooven ; maar voörnaamlyk cp dat wy weeten , u at wy rrioeten doen of laaten om ons eeuuig geluk te verkrygen. Wymoetei geene enkele befchouwende maar werkende Christenen z\n.-« Dit leert ons Jefus met wooiden en daaden —dit vermaard ons zyneheilige kru;sgezanten — dit tooncn ons de uitmuntende voorbeelden der eerde Christenen. XV. De Werken des geloofs. Meten zonder her geloof g& fchieden de goede werken, zegt dc fi^nver, en bewjfsi het groot onderfcheid welke de eerden boven de Iaat den vermogen. Ginds in de Eeuwigheid gaat geene ga-gbaare mum dan-die" den drempel des geloofs draagt;— zonder het geloof is het onmo geljk Gode te behaagen. e. z. v. XVI. De kracht des Geloofs. Het geloof Zegepraalt over de waereid. Wie anders overwint de waereid, dan die gelooft dat Jesus de zoone Gods is (t) ? Het zelve overwint de dwaalingcn — de aanlokfelen—en de vervolgingen der waereid. XVII. De Gedachtmis des Geloofs. Wanneer het geloof het hart niet beweegt en den menfeh noch van het kwaade afhoudt noch (*) Rom X.-io. (O j. Joan. V~5.  Geloot van een Christen. lioch tot het goede aanzet, ligt het zelve traag en nutteloos verflaauwt meer en meer, tot dat het eindelyk ganrfch ver- dwynt. Het kan nogthans het hart niet roeren dan door middel des lichts waar door het zelve het verftand opklaart en de kennis der Goddelyke waarheden mededeelt. Deze erkende waarheden werken als dan onmiddelbaar op het hart en brengen het zelve in beweeging; doch niet verder dan dat dezelve in het geheugen worden behouden en bewaard; want al watmen'vergeeten heeft, maakt even zo weinig indruk ab dat geene wat men nimmer heeft geweeten.— Men vergeet de geloofs- waalleden, en daarom verzuimt men ook het volbrengen der geloofsplichten. Geestelyke overdenkingen —• het leezen van godvruchtige, boeken — het aanhooren der Predikatiën — de omgang en go fprekken met vroome Christenen—.beelden en fchildenënv, elke de heilige geheimniffen des geloofs voordellen ,• bevorderen het aandenken der plichten des geioofs. XVIII. Het Heil des Geloofs. De Heer Storchenau fpreekt hier alleen van het tydelyk Heil. — De ftaat is. gelukkig wanneer dezelve uit goede Regenten en goede onderdaanen bcftaat; dit is het geene waar toe ons het geloof brengt. Het zelve maakt goede Regenten en goede onderdaanen — wyst beiden hunne onderlingen plichten ~ ftelt ons dezelve met (lerke drangredenen voor oogen—^en biedt er ons dc krachtdaadigfte hulpmiddelen toe aan Het Geloof leert den Regenten, dat zy hnane macht van God hebben , en dat zy dezelve tot welzyn hunner onderdaanen moeten aanwenden .— dat zy het kwaad moeten Straffen, de gerechtigheid handhaaven en vooral bezorgd zyn dat zy hunne van God verleende, macht niet misbruiken. Het Geloof leert den onderdaanen, eerbied, getrouwheid en gehoorzaamheid aan hunne Regenten bewyzen, — niet uit vrees voor ftraffen, maar om dat het de wille Gods is. — Het zelve leert hun vreedfaam zachtmoedig en verdraagfaam onder elkander v yn, en de liefde omtrent hunnen evenmenfeh uitoefenen, e. z. v. XIX. De troost des Geloofs. De Menfch heeft met allerlei we-  32ö. Storchenau, wederwaardigheden te kampen; dan ontrust hem zyn geweeten om dat hy zynen God beledigd heeft; — dan overvallen hem kwellingen, elenden en riekten*; — dan zyn de hoofdfloffen om hem verbolgen en brengen hem allerhande fchaden by; — dan moet hy van zynen evenmenfch, haat, nyd, bedrog, be. fchimping en vervolging verduuren; — en eindelyk komt de vrees voor den dood hem nog teisteren. — Welk een troost is dan inftaat om onder alle die pynigingen nier te bezwyken? Waar zal men dien troost zoeken ? — Waar dien harrverfterkenden, zielverkwikkenden en opbeurenden troost vinden ? — Is het ongeloof bekwaam, dien troost aantebrengen? Neen, veel eer om tot de buiten fpoorigfte wanhoop te doen vervallen. Zyn vernuft en wysbegeerte daar toe inftaat? Neen; ten min. ften zyn derzelver begrippen niet voor elk gefchikt, — zy zyn te onbepaald, te onzeker, te wankelbaar, te afgetrokken, te befpiegelend , meer bekwaam om het verftand te verlichten, dan het hart te raaken. — Het Geloof alleen is den vermogend om ons te troosten! Wat ook immer een Christen mag overkomen, hy vindt al tyd zynen troost in het geloof; welteverftaan wanneer hy bezorgd is om naar de voorfchriften des geloof te leeveu. e. z. v. XX. Belooning des Geloofs. Wy zullen niet altyd in de duifter ïeid des geloofs omwandelen; er zal een tyd komen dat dit duister geloof in een klaar aanfchouwen zal veranderd worden. De Goddelyke wysheid heeft dit alzo befehikt. Hier , by ons vertoeven op deze aarcie, moeten wy Gelooven, Hoopen en Beminnen. Au blyven deze drie dhgen; geloof hoop en liefde (_ * ). Nu ( in dit leven ) zien wy als in eenen fpiegel en in een raadfel. Wy zyn hier, aangaande de toekomende dingen als kinderen, die van de ftaats- verrichtingen niets verfraan en van dezelve niets dan kinderachtige denkbeelden hebben en even eens daar over fpreeken: Toen ik ten kind was fprak ik als een kind , oordeelde ik als een kind. (*) I. Cor. XIII.  Geloof van een Christen. 227. redeneerde ik als een kind. Dtfïr in het vaderland zal een klaar licht alle duisterheid verdryven — daar zullen wy alles zien gelyk het is ■— van aanfchyn tot aanfchyn aanfchouwen. Wy zullen Mannen worden die inftaat zyn omalies grondig te beöordeelen en te kennen : toen ik een Man ben geworden heb ik het Kinderachtige afgelegd. Onze kenniflèn zullen van alle onvolmaaktheden gezuiverd worden: wanneer het geen volmaakt is zal gekomen zyn, dan zal het geen onvolmaakt is een einde hebben. Hoe troostelyk is deze leering des Apostels! Het Geloof zal dus niet verder duuren dan aan den rand desgrafs; aan deandere zyde, in de zalige eeuwigheid zal het klaar aanfchouwen het zelve vervangen. Wy zullen alle gcheimniffen duidelyk begrypen; • zuivere -■ volmaakte ~ en eeuwige vreugden, zullen de belooning des geloofs zyn Ons Bedek heeft niet toegelaaten dat wy een uitgebreider verdag van dit nuttig werk gaven. Onze Lezers zullen uit de onderwerpen welke de fchryver verhandelt, derzelver gewicht kunnen waardeeren. SekUderung der neufrdnkifche Apostel u. z. w. dat is: Afbeelding der nieuwe Fnmfche Apostelen in Straatsburg, Eulogius Schneider, Johan Jacob Kammerer, Thaddanis Antoiw üercfer en Karei Frans Schwind. 1792. groot 112. bladz. in 8vo. Schoon men in dit naamloos werkjen (_ of Brochure zo als men het zelve gelieft te noemen ) niet zo veel aantreft als de titul belooft, te weeten: eene duidelyke afbeelding der Caracters van dc Perfoonen welke daar in voorkomen, zo treft men nogtlians eonige treken daar in aan welke ( indien zy met de waarheid overéériftenjtnen ) onze Lezers zullen overtuigen, dat de Kerk in Duitfchland door deze mar Vrankryk verhuisdeinieuwey£//e paradoxe product'en alom bekende, hooge - fchool te Bon, alwaar hy het g.wichtig ampt van Hoogleeraa.- beklcedd■• doof zyne aaiiftootlyke en hellig'chcndende dichtftnkkcn, door zynen hetrodoxen Catechismus en voornaamlyk door zyn zedeloos en los sodrae zi-'h by alleweldenkcnden zodaiiiggebaat maakte, dat men genoodzaakt wer'dt firn hem aftczetten. In een dorp niet ver van Keulen deedt hy aanzoek cr,i eene protestantfche kosters of fchoolmeesters plaats; dan dit niet lukkende, vertrok naar hv Crevelt, alwaar hy zich in de Broedc-fcha» der Vrymertelaaren liet inwyën. Aldus toegerust begaf hy zich naarftaatsburgals om bisfchnppelyk vicaris by den CoriftttütKmelen BÏsfchdp B rende r. en als Hoog-leo-aar m het geestelyk recht te worden ingelvfd Onze fchryv r verz kert dat er reeds dertien van de Bonfche univcrfit t»|l«r« z\s Leerlingen (geördenden en waereldfchen 5 dit ov rheerlyk voorbeeld hebben gevolgd. J Schneidcr die reeds lang gewoon was om God Op zvnen troon te las. rcren — zyn onfeilbaar woord met .de heidenfche eojfp aaken gelvk te fteli' ii. — net Evaneciium op den leest derhedenri'; aefche wvsbe^ei-te te (choken — de lecring.n van Jefus Christus met die van Epicuros te vergdyken — met de heugde zaaken den fpot te drvv n - den o.igehuwden fbar der Priesteren als de bronwel aller onhê'len te he-kleeoen le, deedt in de Mimfrerkerk re Straatsburg eenig.- a?niWelyke Leerredenen, welke hy door den druk gemeen maakte. In eene derzclve'r tracht hy tebewyzen, dat de FranfchcConstuutie volkomen met het heilig Evangelie ovcrec'iftemt. Deze ontfhehtende leerreden wederle-t defchryver voorlaamlyK ed beWysf dat Schneidcr en Conforten, eengantfeh' verkeerd denkbeeld ven de Knstelyke Vryjfeid en gclykhcid hebben. Ktt-tt'M F. fe e tt, zegt de fchryver, is een der eerde Priesters die uit ïWtfcbland naar Vrankryk is gevlucht en na dat hy zyne loopbaan op den weg der vryheid hadt begonnen, als Kcrfpclpriester tc Buehswyler werdtaangeitcld, cioch wegens zyne onverdraagfaamheid wel ],aast weder naar Straatsburg weidt terug gezonden. Ecnigc door dezen woelgeest in het licht g»geevene Pieccs worden door den fchryver w"der"ele»d en byzonder zyne, voor den jiejligfchendenden Constittnion len Priester - eed bye. bragtc 1'chyiigrondeu, ontwikkeld i ui Dereser meer bekend onder den naam van Tlicddausgewezen Hoogleeraar in de oosrerfche taa.cn re Bon fchreef te Straatsburg eenige (tukken, in deii nieuwen (maak. Sc ii wind, is;na zynen oyertogt naa" Vrankryk, Hoogleeraar der "elhge eicci uhcid en een derichaudelyiific fchiyvers welke men ooit tegen de beloften van zuiverheid, den ongehuwd en ftaat der Priesrercn, liet vasten e. z. v. heeft zien ten voorfchyn rrecden. Zyne Redenvoering op het Feest (terontvangenisvan Maria te St aatsburg gehoudenis een openbaar ichandichrifr. o 'ze fchryver ontzenuwt zyne f'chvnbewyzen; «geeft den legedrongen B'slchop Brendel eene tivfl'ende vcimaanïng en waarichouwt alle Du'tfchers om oi> hunne hoede tc zyn, ten aanzien van foor;.geiyke verlichten, op welke hy de woorden van Petrus in zynen tweeden briefj Iïoofdd el II. vs i. en 2. toepast: er zullen leugenachtige Zeeraaf i onder ü ofJiaan, die verderflyke ketteryèn zullen invoeren, en d:e den Meere d e hen gekocht heeft verlo'henende, zich een haastig verderf zv.htn op hals har.' tt; en vee/en zullen hunne dartelheden navolgen, doof welke den weg oei- waarheid zal gelasterd wuraen.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Kort begrip der leerflukken en gebruikelykheden der Rcomsche Kerk; afgezonderd van alle twistredenen en aanbevolen aan alle Roomschgezin den, zoo wel als Hervormden, door den zeer Eerwaarden Heer D a n i e l de B e a u f o r t, uit het Engelsch^ naar de tweede uitgave in 't Franfch vertaald— en vervolgens in het Nederduitfch door Joh. van Dy k. Rustend Leeraar en Profeffor in de H. Godgeleerdheid te Maastricht. In 's Gravenhaage by J. A. Bouvink. [ Derde uittrek/el: verv. van Bladz. 220. ] w y herhaaleri 't; hoe zeer ook de Engelfche Dagfchryvers dit werk als naauwkeurig en oordeelkundig hebben opgegeeven >> ontmoet men er echter in alle deelen niets in, dan de jiitcrfte) 'ennaauwkeurigkcid en de minste oordeelkunde. Een nieuw pröefftuk van dien aart levert defchryver op in het vyfde Hoofddeel j waar in hy handelt,. Over de Tranfi:bflasitiatiè. Ten opzichte der.woorden, waar van i'e zaligmaker zichby de infteiling van het H. Sacrament bediende , zegt.de Heer de Beaufort: , \Vy Proteflantcö verftaan deeze woerden in eenen oneigenifycs»zin; het Brood en den Wyn, niet anders dan tték zvnde, — zinnebeelden van hec Lighaam en Bloed van Christus j aan weikewy deel neemen, voigens zyn uitdrukiyk" bevel 5 terzyner gedagtenisfe." ( blada. 25.) Verftaan alle proteftanten deze woorden in eenen 61 f) ... Kerk. Bis* i. deeli nö. q«  230. de Beaufort gebruikelykheden zin? Houden zy het brood en den wyn niet anders, dan voortekenen?... Uit welk eene algemeene gelrofsbelydenis der proteftanten heeft de Heer de Beaufort dan dit arrkul getrokken ? zulk eenetaai tegen de proefkundige ondervinding te voeren isjuist nietnaauwkeurig zyn. De tweefpalt onder de proteftanten over dit gewichtig geloofstuk maakt deze woorden, die de Apostel wel eer aan de Corinthers te gemoet voerde, zeer op hun toepasfelyk: Dit is niet des HeerenAvondmaaleeten, ivanl eenice/yk neem' zyn eigen avondmaal (*):. Het zou vruchteloos wezen alle hunne verfchiilende begrippen op te haaien; echter is het niet ondienftig, om met korte woorden te doen zien , dat dit geloofsftuk, waar over zo lang getwist is, uit de onwraakbaarftegetuigenisfen van Proteftantfche fchryvers zelve onwederleggelyk betoogd en vollédig beflist kan worden. De Roomsch Catholyken zullen er de bevestiging hunner geloofsleer, onze afgedwaalde broeders de onverantwoordelykheid hunner voortduurende fcheuring ■en eindelyk de Heer de Beaufort zyne volkomene wederlegging in vinden. „Wy houden uitdrukkelykflaanden, Zegt Luther ( t ),dat ■zo als de woorden luiden , het waare tichchaam en bloedvan Christus tegenwoordig zyn, wanneer hy zegt: Neemt, Eet, dit is myn lichchaam e.z.v. Calvyn, laat zich dus hooren: „Is't dat yemand my vraecht van dewyse der tegenwoordicheyt, fo en fal ick my niet fchamen te bekennen , dat dese verborghentheyt fo hoogt is , dat Jy noch door myn vernuft verfcaen, noch door myne woorden verclaert en can worden; ende op dat ick claerlyker fpreke, ick bevinde het beter dan ickt can verftaen. Daerom neme ick fonder langer disputatie de waerheyt Gods aen in de wtlcke ick mach onbevreest rusten. Hf (*) 1. Cor. XI. vs. 20 en ai. (t) Defenfio verborum Coentf. torn. y.p. zyi.Edit Wilelergis.  der Roomsche kerk. S3*. Hy feyt dat zyn vleesch is mynder ftelen fpyse, en zyn bket eenen dranck. Met Juicke voet fel late ick hem myn fiele voeden. Jn zyn heylich Nachtmael gebiet hy my, onder de teeckenen des broots en wyns zynlichaem en bloet te eten en drincken. Ick achte fondertwyffel, dathyt warachtichlyck geeft, en dat ickt warathtichlyck ontfange" (* ). Beza.een dergrootfte leeraaren onder de Hervormden, drukt zich over deze ftoffe aldus uit: „ Het zou zeker te ongerymd wezen, wanneer men de „ benaamingen van lichchaam en bloed, wilde verklaaren door „tie vrucht en uitwerking van den dood desHeere e. z. v.Laat ons, om U dit vollédig te doen begrypen, aan de woorden „ lichchaam en bloed eens dezen zin of uitlegging geeven en zeg„gen: Dit is de uitwerking van my)/ dood, welken voor u ge- leverd wordt enz. Wat kan er ongerymder wezen, dan dit ge„ zegde? want zeker deze woorden, dat voor ugeleverdwordt en dat voor U vergooten wordt noodzaaken U om ze van „de wezenlyke zelfitandigheid des lichchaams en bloedstever„ (taan (t )■ Het geen de zwingeüaanfcbe Hiftoriefchryver Hospinianus (wiens getuigenis in geene verdenking kan komen )ons verhaalt, verdient vry veel opmerking. „Er kwamen ( zegt hy ) ten zeiven tyde te Worms afgevaardigden der Greformeerde kerken uit Vrankryk , die de Godgeleerden van de AugsburgfcheConfesfieverzogten om hunne nadrukkelyke voorfpraak by de Evangelifche Vorl'ten van Duitschland, ten einde door Hoogstderzelver tusfchenkomst, Koning Hendrikvan Vrankryk te beweegen" enz. Deze, Afgevaardigden (vervolgt Hospinianus) bragteu nog eene belydenis der Franfche kerken mede, vervat in deze bewoordingen : „Wybelyden, dat in het Avondmaal des Heere, boven en behalven de me„ (^yjf.Calvyn. Inftitutie ofte Onderwyfmghe in de Christeïycke Religie. Gedrukt te Leyden 1593.4 Boek. Cap. 17.532fag. 8 34. (t) Beza. Epist.s-p. 204.et 205. q.2  232. »e Beaufort gebruikeeykhedem. me de deeling aller genaden van Christus, ook de ze/ffand/g-■heid van den zoone Gods e. z. v. niet //echts by tekenen of zint ebee/den als de gedachtenis eens afweezenden , maar daadelyk en zekerlyk vertegenwoordigd en gegeeven wordt, zyn de daar toe geene Hoste tekenen, waar zodanigen , diewat het Goddelyke betreft met de betekende zaak verknocht zyn, 't zy dat 'zy den gelovigen of ongelovigen worden voor gefield (*). Dit is, zegt Calvyn, onder alle weidenkenden buiten te~ 'genfpradk, dat er een onaffcheidelyk vérband is tusfchen het teken en dé betekende zaak in de belofte waar door Christus get-femisleidende ver tooning maakt , maar zinnebeeldig voorfielt het geen hy waarlyk endaadelyk geeft" (f). „Zb dat ( vervolgt Calvyn ) het zelve lichchaamm, het geen 'de zoon Gods eenmaal aan den Vader als eene offerhande heeft opgedraagen , voor 'ons alle dagen in het avondmaalwordt opgeofferd, om onze geestelykefp\:.e te wezen" (§)• Gevolglyk, wel verre van daar, dat de Proteftanten in 't gerreen dc woorden der inftellinge desavondmaals/#«v?«; otie''gen/yKen zin zouden verf aan en het brood enwyn niet andersdan voor tekenen en zinnebeelden van het lichchaam en bloedvat Christus 'houden , integendeël de beroemdfte mannen onder hen, ia de hoofden zelve hunner fecten , door de kracht der waarheid overreed volmondig en met de Roomsch Carholyke kerk belyden; d.n het lichchaam van Christus waarlyk, wezenlyk en zelffandigyk egenwoordig is in het H. Sacrament. ' Wie dit alles met de vereifchte bedaardheid ©verweert, zal met reden vraagen waar m dan de Proteftarten , zo onderling als met de Roomfche Kerk over dit geloofsftuk verfchillen ? Het b/ykt, zegt Calvyn tegen den Lurerfchen leeraar Heshuüus, dat ons verfchil geenfwts betreft de tegenwoordigheid of (*) Hospinianus. part 2. Histor. Sacram.p. 251. ft) Calvyn. Tres - bon moyen de trailer accord en fes Opus* cules.p 1752. 3. (§) Calvyn ibid,  OER ROOMSCHE KERK 333»' ofzelfflandigenutting; maaralleen den aart en wyze van het een en ander ( * ). Do proteftanten zyn daaromtrent onderling zeer verdeeld; de een veroordeelt den ander en in die hevige disputen ziet men' niet zelden, dat zy de leer der Roomfch - Catholyke Kerk boven die van hunne mede-proteftanten of eige geloofsgcnooten verheffen; zo als onder anderen uit deze en foortgelyke uitdrukkingen ran Calvyn genoeg is aftemeeten. „Sommige (zegt hy ) hebben liever met groote fchande haere onweetentheidte openbaeren, dan een weynig van haere dwaeling af te wycken. Ick en fpreeke niet van de Papisten, derwelcker leering verdragelyker of te ymmers cierlyker is; maer fommige worden als door fixytgiericheyt gedreven, dat fy feggen dat het lichaem Christi alomme is daer zyn Godheyt is" ft). „De ghene (zegthy nog elders) die geen tegen woordigheyt des vleesch Christi in het Nachtmael en verftaen , ten fy, dat het in het brood zy, die dwalen feer" (% ). Luther, integendeel veroordeelt alle verklaaringen van Zwingel, Oecolompad en anderen, wegens de nuttiging van Christus lichchaam , hoe zeer ook alle Calvinisten zich aan deze verklaarwyze houden. Ineen' brief aan Urfinus in den jaare 1527. drukt deze zogenaamde Hervornjer zich dus uit: „Het gevoelen van zwingel en Oecolompad kruipt fterk voort, het fpreidt zich reeds in verfcheide takken, zo gy naarmynen ïaad wilt luifferen, zo vliedt dit gevoelen als de pest, want het is eene Godslastering tegen de woorden in het geloof van Christus C**)- Dit geeft geene voordeelige fchets van den ftaat der zaake geduurende de eerfte tien jaaren der Hervorming, toen men voor- (*) Calvyn. Opuscul. contre Heshufius. p. 1705. (t) Calvyn. Juftitut.^. Boek. Cap, 17. §30. (§) Calvyn. ibid. § 31. (** ) Luther. Epist. ad Clement. Urftnum. pag. 330." Q.3.  834. DE BïAÜFORT GEBRUIKEEYKHÏDEM ▼oorgafhet licht des Heüigdoras op den kandelaar te plaatlën. De ondervinding overtuigt ons bovendien genoeg van de voortduuring dezer verdeeldheid onder de afgedwaalden. Zelf geeft de proteftantiche fchryver Mandeville er deze wanhoopige getuigenis van, dat de proteftanten zich onderling haaien en nooit zuilen verzoenen ( * ). Dat is met ander : woorden gezegd : dat zy altyd den H. Geest zullen wederftaan, die ons door den mond van den Apostel met deze nadrukkelyke woorden vermaant : Ik bid U broeders, door den naam van onzen Heere Jefus Christus , dat gy allen het zelve fpreekt, en dat er onder U lieden geene fcheuringen zyn ; dat gy lieden vol~ maakt zyt in één' zin en in één gevoelen ( \ ). 'T is het lot van allen die de éénheid verlaaten , om, terv. yl zy bezig zyn de kerk te beftryden, door onderlinge verdeeldheid tegen die Goddelyke (rots verbryfleld te worden. Men moge thans voorwenden , dat deze verdeeldheden recht» broedertwisten zyn; dat zy geene hoofdgeschillen zyn, nochfundamenteele geloofs - punten raaken; alle foortgelyke pleifterwoorden, wel verre van de proteftanten te verfchoonen, ftrekken alleen om hun gedrag op de ontegenzcggelykfte wyze te veroor deelen; want zo deze gefchillen de hoofd - punten des geloofs niet betreffen, noch de broederl'ke éénheid kwetfen; waarom handelt dan ieder broeder - fecte onder hun tegen den raad des Apostels en neemt zyn eigen avondmaal. Dit is niet des Heeren Avondmaal eet en (%). Maar inde tweede plaats, zo deze twisten al niet anders, dan als broeder-twisten kunnen opgenomen worden; zo het ia de daad geene wezenlyke gefchillen over fundamenteele geloofs pun- (*) An Enquiry into the Origin of Honour, and thé Usefulnef of Christianityin war. Bibliotheque Britan-tom. I. part. i. pag. 34. (t ) i.Cor I. vs. 10. (5) i.Cor XI vs. ao. en 21.  DER ROOMSCHE KERK 235. punten zyn, dan volgt hier uit dat het verfchil tusffchen de Roomfche Kerk ende Proteftanten over dit geloofs - artikel nog veel geringer moet wezen ; om dat zo als wy hier boven gezien hebben, Calvyn zelf verklaart dat de kering der Papisten verdraagelyker is, dan die zyner mede-proteftanten. Zo dan de onderlinge gefchillen der proteftanten zo gering, en hun eenpaarig gefchil met de Roomfche Kerk over dit ftuk nog geringer is volgens hunne eige getuigenis; wat is erdanin ftaat, om hunne fcheuringvan de Roomfche kerk orcrdit ftuk te rechtvaardigen? Is het dan geoorloofd, om beufclingcn eene zo groote fcheuring te maaken? Wy beroepen ons op de Proteftanten zelve. De Heer Peter King, Opper Kancelier van Groot Brittanjen, wiens getuigenis, den Heer de Beaufort niet verdacht kan wezen , drukt zich in dezen oprichte aldus uit: ,, Christus zal ten laatften dage hen oordeelen, die oorzaak van fcheuringe zyn, die zich onmenfchelykbetoonen en God niet vreezen, maar hun eigen voerdeel dat der kerke voortrekken; die om beuzelachtige en geringe redenen het groot en heerlyk lichaam van Christus fcheuren en verdeeleu ^ea dat, zoo veel in hun ligt, verwoesten; die van vrede fprekeD, maar den oorlog beginnen , en aan eene mug flikken, maar inde daad eenen kemel doorzwelgen" ( * ). Het befluit uit dit gedrag der Proteftanten, zullen wy by den zwingeliaanfche Hiftoriefchryver Hospinianus aantreffen, die, na verhaald te hebben hoe vruchteloos de onderlinge proteftanten geduurende yyf en tagtig jaaren by aanhoudendheid over dit ftuk hadden getwist, zich onder anderen dus uitlaatr „Uit dit alles blykt ten klaarde • dat ook geleerden en anderftnts vroome mannen fomtyds door twist- en winzucht bui- (*) P. King. Befchryvingvan den Rechten flaat der eer, Jle Christenfche kerke. i. D. 9. Hoojddk % 2. pag 207. en 208. alwaar hy deze plaats ontleend heeft uit Jrenaus lib 4. Cap. 62. p. 292. Q-4-  236. &e Beaufort gebruieeltkheden . bnitenfpoor gaan als menfchen, die dwaalen en vallen kunnen en bedroogen worden; weshalven men hun gezag niet boven de fleedsduurende overéénftemming der gantfche oude en rechtzinnige kerk ftellen, noch hunne fchriften voor een richtfnoer der kerkelyke leering houden mag ( * ). Laat ons evenwel noghooren welke tegenwerpingen de Heer de Beaufort tegen het gevoelen der Roomfche kerk maakt, over de woorden der inftelling van het H. Avondmaal. „De Roomfche kerk (zegthy) neemt deze woorden naar den letter en houd ftaandc, dat Jefus Christus, ten opzigte van het Brood zeggende,, Dit is myn Lighaam, de zclfftandigheid van het Brood veranderde, in de zelfftandigheid van zyn Lighaam. En ten opzigte van den Beker zeggen¬ de, 1 „Dit is myn Bloed, maakte dat den Wyn niet langer Wyn^ maar wezendlyk zyn eigen Bloed wierd: wonderlyke leer voorwaar ! volgens welke Christus zyn eigen lighaam en zyn eigen Bloed in zyn eigen handen , en te gelyk aan zyne Apostelen geven moest, terwyl de Apostelen het Brood en den wyn uit Christus hand ontfangendegeloven moesten , dat zy wezendlyk h'"t Lighaam aten ,en wezendlyk het Bloed dronken van hunnen Meester, welke zy levendig voor hunne ogen zagen. Wie kan geloven , dat zulke buitenjpoorige begrippen hun in de herfenS gekomen zyn ?" (t ). Hoe buitenfpoorige begrippen! wat zou de Heer de Beaufort doch antwoorden aan Deisten , die met de fadueeën de verryzenis loc- (*) ,, Ex quibus liquidisfime conflare arbitror — quod docti quoque &pii alioqüin Vjrt, contendendi & vincendifludio & ardire , extra met as abripiantur , tamquam homines , qui errare, labi & decipi posfunt; ideoque eorum auctoritatent perpetuo totius veteris & orthodoxee Ecclefia concenfui non ante per ei. dam, nee fcripta, illorum pro norma doctrines t cclefiasticcthabenda. Hospinianus, 2. part.Histor. Sacram. p. 403. Tiguri apud Wolphium ann. 1598- Ct; bladz. .25 en 26.  DER &OOMSCHÉ KÉRK 837% fcchenen en als eenbuitenfpoorig begrip uitkrytën ? zou hy hun over dar ontwerp een ander en beter antwoord kunnen geeven$ dan 's waerelds zaligmaker aah de Saduceën gaf: gy verfraai de fchriftuur niet, noch de kracht Gods (*)? Dit antwoord nu van onzen Goddelyken meester geeven wy aart den Heer dë Beaufort. Zyn Eerwaarde beroepe zich niet op het recht verftand der H. Schriftuur! De fadueeën beriepen er zich ook op. zei wel als op de gezonde rede ; zy meenden dat de waarheid, d'.'i zy beftreedden aan beide tegenftrydig was, en echter zei dc! Heiland tegen hun: gy terfiaat de fchriftuur niet, noch dé kracht Gods. Welke verzekering zal de Heerde Beaufort bhs geeven , dat zyne eigendunkelyke^r^/f», die hy tegen de uitdrukkelyké letter der H. fchrift, tegen de gantfche Oudheid i ja tcgcii de begrippen der voornaamfte fchryvers onder de Proteftanten durft ftaande houden, geene buit enfpoorige begrippen zyn ? Zd lang, met een woord, als de Heer de Eeaufort en zyti Hooggeleerde Vertaaler met alle foortgelyke uitleggers ons geeri uitfluitend privilegie kunnen tooneii,op Hemelsch pergament gefchreeven, waar by zy voor onfeilbaare uitleggers van Gods Woord en voor monopolisten van gezonde begrippen verklaard zyn, zullen wy ons aan de letterlyfce woorden, zo wel van dé eene als andere fchriftuurlyke verborgenheid houden. Wyzeggert met den Engel Gabriël, dat ^jy Godgeen woord onmogelyk is (t> Dat wyders Christus volgens de leering der Roomfche kerk gyn eigen lichchaam en zyn eigen bloed in zyne eigen handen eti te gelyk aan zyne Apostelen geeven moest, (hetgeen de Heef de Beaufort voor een buitenfpoorig begrip uitmaakt ) was juist het denkbeeld van den grooten Auguftinus: die over het Hs Avondmaal aldus fpreekt: Christus werdt door zyne eigen handen gedraagen, wanneer hy zyn eigen lichchaam aanbiedende zei de! Dit is myn lichchaam ; dit lichchaam immers droeg hy in iy 'tiê handen (§). Was Augustinus dan zulk een hersfeuirtoj mefisëh (*) Mare 12. vs. 24, (t) Luc. 1 vs 37. ( § ) Augttftin* Euarrat. t, in pialm ï%>pd& 64» col. U 4dit, Paris, q,s  23S. ee Beaufort, gebruikelykheden menfchen van zulke buitenfpoorige begrippen? Was de Groote Proteftantfche Leibnitz zulk een fukkelaar, toen hy een byzonder vertoog over de franfubftantiatie fchreef? Was d« geleerde M i c h a ë l i s dan ook van zulk een bekrompen vernuft, toen hy onder anderen zich aldus uitte; zo men den Catholyken geen onrecht wil doen , moet men hun toeft aan, dat zy geene volftrekt onmogelyke dingen beweer en. Immers zien wy dagelyds brood en wyn in vleesch en bloed veranderen ; wie zal nu , daar de natuur dit door de verteering der fpyzen kan te wege brengen , aan God het vermogen betwisten om diergelyk Vlonder te verrichten" ( * )• Hoe lochent men met zulck een onbefcheit 't Veranderen der zellefftandigheit ? 't Veranderen van d' eene ftof in d' ander ? Dat weke in vleesch, dat wyn in bloet verander', Datweite en wyn het bloet enlichaem voên, Blycktdagelixs. Natuur behoeft fatzoen En haer gewest, om vruchten op te zetten. d' Almogentheit verbint zig aej^ geen wetten Van tyt of plaets, maer werekt" alle ogenblick: 't Alwerckcnd woort houdt alles in zyn' fchick. De hemel daelt op d' aerde in eenen regen, Wiens druppels flux verkeeren in een' zegen Van vrucht of blat of bloem, die helder biinckt, Zoo ras zy 't vocht door haren wortel drinckt. Hoe; zou Godts kracht dan hier haer kracht ontbeeren? Die water eens in puickwyn kost verkeeren, Verkeert zeer licht den wyn in dierbaer bloet, Al derft het fchyn van bloet, om 't zwack gemoet Der menfchen door geen verf van bloet t' ontfteilen. De zooghbre vrouw ziet haren boezem zwellen Van weeligh zogh, terwyl ze drinckt en eet, Het (*) Comp. Theol. Dogm. pag. 314.  DER ROOMSCIIE KERK. 239' Hef geen zy aen zich zelve wel betreet, Daer na aen 't kint 't welck hangende aen de tippen Van moeders borst, zoo gratigh met zyn lippen Haer, onder 't hart, de melck van 't harte treckt, Uit deze bron , die altyt fpringt en leekt: Eu is het zogh geen bloet, om 's menfchen kranckheit Ontaert van verf? en meteen zuivre blancknéit Vermomt? aldus behaeght dit voetzei elck : De vrucht drinckt bloet, dat voert de naem van melck: En kan Natuur, voor 't lyf, dit wonder wereken, Zou Godrs gena 'dan niet de zielen ftereken, Door wonderdaön, waar van zy overvloeit? Vondel. Altaergeheimenifien , i. Boek bladz. 41. en 42. „Het woord Transubstantiat.ie word by de aloude kerkelyke Hiftoriefchryvers niet gevonden ( * )", zegt onze fchryver. Wy hebben altyd gemeend, dat men eerst zaaken hadt, vóór dat er gefchikte woorden en benaamingen waren om ze uit te drukken. Het is in de tweede plaats aanmerkelyk, dat de fchryver zich alleen bepaalt tot de kerkelyke Hiftoriefchryvers, zonder van de oude Leeraars der kerke te fpreeken. Ten derden werkt de fchryver hier de Socinianen fterkin de hand ; deze zouc4en op hunne beurt dusdanig kunnen argument eer en : Het woord Consubstantiai. is wordt vóór het Concilie van Niceën, welks geloofsbelydenis door den Heer de Beaufort is aangenoomen (t), niet gevonden ; wat zou de Heer de Beaufort den Socinianen hier op antwoorden? Hop zouden het de proteftanten doch ftell'en wanneer men uit het niet gebruik der woorden, de niet befiaanbaarheid der zaaken moest vastftellen ? By voorbeeld: Er zyn in 't Nieuiv verbond geene Sacramenten ingefleld, om dat het woard Sacrament in de C*) Bladz. 27. (t) Eerfte Huofdjlak bladz. 3. en 4.  §4°- de Beaufort, gebruikelykheden 4e proteftantfche bybels niet gevonden wordt. Immers hangt het wezen en beftaan der zaaken van geene bewoording af. Genoeg is % dat de deftigfte proteftanten benevens de aloude kerkvaderen de woorden der inftelling van het H. avondmaal Jn den letterlyken zin verklaaren (zoals wy hier,en in ons vóorig nommer (*) hebben doen zien) want gelyk Beza zegtmen kan deze woorden niet in den letterlyken zin vrftaan ten zy men teffens de transubstantiatie vast ftelle (f). „Zoo deeze leer der Tranfubftantiatie, onder de aloude Christenheid had plaats gehad, (zegt de Heer de Beaufort) hoe zoude dezelve niet door de Joden en HeidenfcbePbilofophen.en dcor de ketters zyn befpot geworden; daar men nu niets dier. gelyks by dezelven vind, is het een zeker en klaar bewys, dat dit Leerftuk voor den tyd van Paseha/ius Radbertu's (mdelX eeuw) is onbekend geweest " (§). " Geene zulke ontkennende argumenten of losfe gillingen zvn in ftaat, om beweezene en by Proteftanten zelve erkende waarheden en daadzaaken te kunnen opweegen. Boven dien zyn er van die Heidenfche fchriften( welke tegen de leer en 't gedrag der eerfte Christenen gefchreeven zyn) waar op de Heer de Beaufort zich wil beroepen, geene dan enkele brokkelingen uit de oudheid tot ons gekomen; zo als de Proteftantfche fchryvers zelve getuigen ( ** ). Wat bewys kan dus de H. de Beaufort uit het fthryven of zwygen dier wysgeeren tegen dit leerftuk bybrengen? Dq (*) N. 6. bladz. 215. — 2T0. (t) Hoe quidemfapediximus,quednuncquoque repetam% re ipfa non posfe retineri TO RAITON. quin tranfubftai^ fatio_ Papistica admittatur. Beza, ad WestphaluW de C'^na Do min i, ($) bladz. 27. noot (by Blachalll fufficiency of a /landing. Revelation ferm, /K pag 24. — 32. Stadhouse, le fenslitteralde JSEcrit, S. torn. 2, p. 832, et fqq.  DER RoOMSCHE KERK. 34!, De volgende argumenten des fchry vers zyn zeer zonderling. „Het zoude niet zeer gemaklykgewees t zyn, zegt hy, Cicero van de waarheid van dusdanig een leerftuk te overtuigen , hy die Cotta, dus fprekende invoerd. „ Ecquem tam amentem esje put as qui Mud, quo vescatur, Deum esfe credat?" Wie zoud ge zoo zot geloven te zyn, van zich zei ven te overtuigen, dat het geene hy opeet, een God waare?" (*). Defchryver wil zeggen; om dat dit leer ftuk eene dwaasheid zou wezen voor eenen Heiden, mag een Christen het niet gelooven Een fraai argument om het geheele Christendom den bodem in te flaan; daar alle Evangelifche waarheden , alle Godsdienftige verborgenheden der Christenen eene dwaasheid voor de Heidenen zyn. Met een woord ,wy verkondigen den gekraisten Christus, zegt de Apostel, den jooden tot eene ergernis, doch den Heidenen tot eene dwaasheid Cf)- Dezen gekruiften Christus, om dat hy den Heidenen eene Dwaasheid is, moet men, volgens de leerftellingeu vanden HeerdeBeaufoit, verfaaken. — Welk eene treffelyke Godgeleerdheid! Om echter onze lezers met de wederlegging van foortgelyke beuzelingen niet op te houden, zullen wy onzeaamerkingen over dit Hoofdeel befluiten met het laatfte proeflïuk van 's mans geoefendheid en zo zeer gepreezene oordeelkunde. „Waar doch , zegt hy eindelyk, is denRoomschgezinden Christen, die meteen gezond verftand, en bedaarde zinnen (alsof alle Catholyken gek en raaztnd waren ) zich zou kunnen overtuigen , dat, na de Hosty ontfangen te hebben , hy zynen God, de fchepper der waereid, de Verlosfer van het gantfche menfchelyk geflagt, in den mond, en vervolgens wezendlyk in de maag hebbe. En is dit nogthans niet het wezendlyk en noodzaaklyk gevolg derTranfubftantiatie? Gewis 't is meereen zotte inbeelding, dan een waaragtig geloof — want dit voor een wezendlyk geloof te houden, is volftrekt onmogelyk" (§). Wan- (*) bladz. 29. (,t)J Cor J. vs. 23. (J) bladz. 30.  242. de Beaufort, ge9i!uiiceekyheden Wanneer men in dier voegende aanbiddelyke verborgenheden des Christendoms mag aanranden, is er dan wel één éénig leerftuk onder allen, diede Proteftanten met ons belyden, het geen tegen de ongelovigen zou kunnen verdedigd worden ? Om dit har.dtastelyk te doen zien heeft men flcchts enkele woorden te veranderen, kunnende voor het overige des fchryvers gantfche periode tegen hem gericht worden; by voorbeeld: Waar doch is de Proteftantfche Christen, die met een gezond verftand en bedaarde zinnen zich zou kunnen overtuigen, dat Maria, na de boodfchapdes Engels ontfangente hebben , haar en God, den fchepper der -waereid, den Verlosfer van het gantfche menfchelyk geflacht, in haar lichchaam gedragen en vervolgens wezenlyk gebaard hebbe. En is dit nogthans niet het wezenlyk en noodzaakelyk gevolgder Incarnatie ("Vleesch wording)? Gezvis het is meer eene zotte inbeelding, dan eenwaar achtig geloof; -want dit voor een wezenlyk geloof te houden, is volftrekt onmoge/yk. Wat zouden doch Proteftanten , zozy diergelyke beuzeltaal eenige wederlegging w aardig keurden , hier op antwoorden ? Men kan niet zeggen, dat indezetwee verborgenheden, ( wat het wonderdaadige betreft) eenig verfchil is. Op het ogenblik immers, dat het Ongefchapen Woord des Vaders vleesch geworden is, en de menfehelyke natuur heeft aangenomen, was zo wel zyne Menschheid als Godheid verborgen; wie immers hadt op de uiterlyke befchouwing van Maria op het ogenblik haarer ontfangenis deze verborgenheid met zyne uiterlyke zinnen knnnen agterhaalen? En deze onbegnlpelyke geheimenis werdtonmiddelyk verrichr op de aankondiging eens Engels en de toeftemming van een aardworm ? Zou dan 't Alwerkend woord zyne God-en Menschheid onder: gedaanten van brood en wyn niet kunnen verbergen, fchoon wy er door onze uiterlyke zinnen niets van kunnen agterhaalen ? Is het een, niet zo onbegrypelyk als het ander? En zo het een, al gezegd kon worden min begrypelykdan het ander te wezen; waar zyn dan de paaien van Gods Almacht en de grenzen der geloofsgeheimen ? Is het Vleeschgeworden--Woord begrypelykeo vanneer het Hechts de Godheid verbergt ? Ay,  DER RoOMSCHE KERK. 243- Ay belghziek brein , gedoogh dat ick U vergh Met my te gaen, om op den Dootsbooft bergh Uw' Godt te zien , dien aertworm , dien gekruiften, Geverft in zweet van bloet, befchimt, met vuiften ïn't acngezicht geflagen , en den glans Van 't hooft bedroeft met eenen doornekrans: Dat gantfche lyf met taeie roên gefchonden, En een quetfuur van zynontelbre wonden: Dien dooden mont verquickt met gal en eeck: Zyn hart, Godts hart, gepriemt met eenen fieeck: De zenuwen gereckt en uitgefpannen: Ja Godt gepynt, ten wellust der tirannen. Ay, belghziek brein, 't wil tyt zyn, dat ghy vliet: De Majefteit der Godtheix lyt dit niet : Nu omgezien naer een onlybre Godtheit, Dees Godtsdienst baert fchandael en fcbynt maer fotheit In 's wyzen oogh. Waer badt oit recdlyck man Een Godtheit aen of Godt die fterven kan ? Vondel. Altaergeheimen: I. Boek, bladz. 40. 'T Vervolg in N. S. Discours Sur La Deliverance de la VtUe de Maestricht &c. &c. Of, Redenvoering over het ontzet van Maesflricht.teMa.estricht by P. L. Lekens. en by de Voornaamfte boekverkoopers in de Nederlanden. 1793. inSvo. D eze Redenvoering binnen den tyd van twee etmaalen 0 pgefteld, fcheen aanvangkelyk niet voor den Druk befremd. Men heeft ze echter te belangryk geoordeeld, om niet aan het publiek mede-gedeeld te worden. Zo wel defierlykheid, als kortheid des tyds doen ons de bekwaamheid des ftellers kennen; fchoon de inhoud meerendeels alleen aan zulkcu bchaagen zal,  "44* Redenyoering ové* zal, die met dèn fchryver eenerlei ftaatsgevoelens hebbéii. Zyne text-woorden zyn ontleend uit 4. Koning. 10. vs. 33. Ziet ik zal hem eenen geest toezenden en hy zal eene tyding hooren en hy zal te rug keeren naar zyn Land.. . Hy zal wederkeertn langs den weg waar door hy gekomen is. Hy zal in deze fiad niet treeden, zegt de Heere. De Redenaar volgt den prediktrant van zulken die eene zaakelyke toepasfing verkiezen, boven eene langwylige en veel - al drooge text-verklaaring. Zyn doelwit is, om zyneJotgenootehteoverreeden, 1 dat zy het ontzet dier plaats en het behoud huns levens aari eene zonderlinge en uitfteekende gunstbewyzing des Allerhoogflen te danken hebben. 2. dat zy om die reden verplicht zyn hunne overige levensdagen door eene oprechte bekeering aan den dienst van hunnen Hcmelfchen Verlofier toe te wijden. Hy merkt aan, dat het Hoofd - doelwit des fcheppers in het beftier der ondermaanfche zaaken is, de heiligmaaking van den menfch; dat de opkomst en het verval van Ryken en ftaaten, vrede en oorlog alleen in het ontwerp der alwyze befchikking komen, voor zo verre zy dienen tot onderrichting of tot beftraffing der menfchen, tot uitrocijing der ondeugden en tot opbouwing van het ryk der uitverkoorenen. Na deze bemerking fpreekt de Redenaar zyne verftrooide Landgenooten , onder anderen, dus aan: „ Helaas! wy bleeven even halstarrig wandelen — op de wegen des verderfs voortwandelen; — de zedert nu vy< jaaren geftaadig toeneemende rampen hadden veelligt onze trotsheid en ydele pracht nog niet ontworteld. De tegen fpoeden daar wy onder gekromd gingen, hadden ons mogelyk alleen de middelen benomen, om onze zinlykheden te voldoen, zonder nog de hartstochten zelve te verbannen. Misfchien koesterden wy nog onder de asfchen der vernedering en der rampfpoed, alle begeerlykhedcn, en alle bedorvenheid, die ons, van nu voorby zynde welluften, waren bygebleeven. Even als Laban droegen wy overalinonze vlucht de afgoden rond, — welke ons onze elenden berokkend hadden. Wy allen hebben onzen Koning, ohs vaderland, onze haardfteden en onze goederen verloorem En deze Wae-  Het ontzet van Mastricht. 345. waéfeld, van wier glans en bekoorlyk heden, niets dan eenen wrangen nafmaak en een rampzalig overfchot is over gebleeven; deze waereid daar wy alles aan opgeofferd hadden, en die voor ons niets over heeft dan verongelykingen en wreedheden ; deze waereid, deze onverzöenelyke vyandin der Godheid lag ons veelligt nog te na aan het hart. Ongezeggelyke en halftarrige zondaars! God wil nog door een laatfte dwangmiddel U van deze heillooze ziekte geneezen: Hy liet toe dat eene biedriegelyke onbekommerdheid ons in deze, voorlang met eenen Vyandelykeii aanval bedreigde ftad, hiel opgeflöoten; Hy liet toe, dat het dringend gevaar ons de noodzaaklykheid niet deet bezeffen, om deze vesting te ruimen, dan toen er geene uitkomst meer Was, — toen de rechtmaatigfte bekommering voor denuitfiag Van het beleg ons de afgryfelykheden van dien, des te onoverkomelyker vertoonde.. Hy wierp ons om zö te fpreeken in ds armen des doods. Hy drenkte ons geduurcnde zes dagen met de bittere angften. En terwyl wy dezen klaag-toon opheffen: „Onze levensloop is ten einde ; nimmer zullen wy hen aan wied „ wy op aarde door de tederfte banden verbonden waren , meer J, aanfchouwen"... „Ziet zo verlost ons de Heere en werpt verre van zich alle onze misdaaden. Een wonder zyner goedheid doet bns'herleeven , om ons te bekeeren" ( *). In de daad hoe meenigwerf fcheent gy het hoofd niet te bukken onder den flag, dien gy meende, datü treffen zou.? Hoexneenigmaal fparde de krygsdonder niet de graf-kolk, die voor •TJ beftemd fcheen? Er Opende zich voor ü een nieuw fchouwtoneel. De waereid zich in haare wezenlyke geftalte vertoonende, hadt die beguichelingen niet meer, die onze zinnen bekooren en onze hartstochten ftreelen. Wy befchouwdetl ons -zeiven, doch niet meer in den fpiegel onzer trotsheid, maaruit het waare oogpunt. De Majefteit Gods hiel uwe aandacht alleen bezig ;zy verwekte in U die deugdfaame gevoelens i die weleer in uw gemoed huisvestten, maar die gy verdoofd hadt (*) JesaL C. 38.  24$. Antwoord Betreffende hadt door de macht - fpreuken des ongeloofs en de. ongeregeldheden des levens. Deze taal der vrygeesterij: daar is geen God, deet zich niet meer hooren e.z.v. Antwoord op een zeker boekje, betyteld aanmerkingen en Ophelderingen op een Art'i'kul der Kederduitjcf.e Lcydfe Courant van vry dag den ig. Juny 1792. betreffende den lieer Gr ave Brancadoro e.z.v. Te Haarlem by J li>'aire en Camp. 1792. Door een liefhebber van Waarheid en Aaau wkeurigheid. oet men zich niet verwonderen, dat uit een enkel Ar. tikulysa eene Leydfche Courant eenen volllagen penneiikryg geboren wordt? Zo ziet men groote gebeurtenisfeii uit kleine beginlelen opryzen. Wanneer het waar is, het geen men wil verzekercn,dat er nog eene hulpbende uit het klein Israël komt afzakken, dan vreczen wy dat het by dezen vcldtogt niet zal blyvcn. Het beste is, dat deze krygmeer'inkt dan.bloed zal kosten ; doch het jummerfteteffcns, dat in foortgelyken ftryd de krachtigftc redenen en overtuigcndftebewyzen zo weinig uitwerking hebben op het vóóroordeel ende ftyfhoofdigheid, dat men eèr Hercules zyne knods zou ontwringen, dan den Bischops-ftaf aaneen koppel huurlingen en de pen aan vóórltanders van ingebeelde rechten en u aardigheden. Met dat al zullen zy, die voor overtuiging vatbaar zvn, over den inhoud van dit werkjen, wiens fchryver zich terecht noemt een liefhebber van naaitwkeurigheiden waarheid, voldaan wezen ; want hy volgt den voorflander van het ingebeeld rechtsgebied van den zogenaamden Aartsbisfchop van Utrecht en verdere eipocriphe Bisfchoppen van flap tot ftap; noodzaakt hem voet by, ftuk te houden en werpt alle zyne batteryen om. De Authcur heeft zich teftens toegelegd om op eene eenvoudige en klaare wyze den min kundigen toeteiichten in de kerkelyke gefchiedenis dezer Landen, voor zoveel tot een waar begrip en eene zuivere bcücrdccling van ditgefchildienfiig is joffchoon de kortheid ran  den Heer Gr ave Bramcadoro. 347. van des fchryvers bellek hem niet veroorloofde om fommige andërfihfs zeer ophelderende omftandighedenindenfchakeldier ge•beurrenisfen in te lasfchen De Authcur gaat in de eerfte plaats twee gewoone opwerpingen der janfenisten tegen, namenlyk: (i. dat Romen de R. Cutholvken der \ ereenigde Provinciën aan haar onmiddelykrechtsgebied zou hebben onderworpen; 2. dat dit zou gefchiedwezen ten nadcele van het (gewaand) kerklyk gezag van den Aartsbisfchop van Utrecht en der andere Bisfchoppen. ' „Wanneer (zegt hy) in den tyd van de Revolutie, na den dood van Fredrik Schenk, laatilen Aartsbisfchop van Utrecht, de Roomsch Catholyken deezer Landen van hunnen Herder waren berooid en de Capittels, die nog in wezen waren, de ?org van de Religie lieten vaaren, toen was 't de pligtvanden Paus in zyne hoedanigheid als Hoofd der kerke en deszelfs Opperherder, om de zorg over dezelve op zig te neemen ; zoo dat hy die niet aan zig heeft onderworpen, maar zy zyn tot zynen, byzondcren last gevallen toen was er geen Aartbisfchop van Utrecht*e.z.v. liet is wel zeker, zo als de geëerde fchryver aantekent, dat Fredrik Schenk de laatfte Bisfchop van Utrecht geweest is. maar het is niet even zeker, dat de Capittels, die nog in wezen waren, de zorg van de Religie lieten vaaren. Het tegendeel van dien is zelf optemaaken uit het geen de Janfcniste fchrwer van Heusfen zegt, te weeten-: dat de Capittels wel uitdrukkelvk hebben geprotefteerd, tegen alle inbreuken dia door de vernietigingen het verbod van alle R. Catholykc Godsdienst - oefening hoegenaamd, op de Pacificatie van Gent en op de Unie van Utrecht gemaakt waren' ( *), het geen genoeg doet zien, dat de Capittels die neg in wezen ivaren , de zorg van de Religie juist niet Lieten vaaren; fchoon hunne zorg, klagtenen pro.» testen vrugteloos bleeven, tot dat Sshenk deels van, ziekt?, deels van hartzeer ftierf. Na den dood van dezen kerkvoogd (*) Batav. Sacr, part. 2. pag. zi, R.a,  348" Amtwoord Betreffende voogd die den 25. Aug . isgo. voorviel (*), hadden de Capittels nog nnnaer vermogen om mts tot welzyn van den Godsaienst te bewer! xen Bereids waren op den 7. Mey 158a alle kerken geplunderd enden Catholyken ontroofd; bereids was hen op den 18 Juny desfelven jaars alle Godsvereering zo in de Stad als' Jurisdictie derzelver door den (ledelykcn Magiftraat verboden; en de jeugd zelve aan de GodsdienfTige gevoelens eu het ondorwvs hunner opzjcliters ontrokken (t). En wel ras werden de Ca. ptttels zelve aangetast; agt protcftantfche leden werden er ingevolge Decreet'des Princcn van Orange, tot Kanoniken , be- -noemd, totdat eindelyk ingevolgePlacaatderH.H. Staaten van Utrecnt van den jaare 1622. allen toegaan tot bckooming van Prebenden aan de Catholyken werdt afgefneeden (§). Uit dit — al- (*) fjdit lapfmu hunc avita relighnis Schenkms Anttstes eumque indoluit, alte ingemiscenscutn fine, Mathatia J. Mach. 2. vs. 7. va mihi, ut quid natas firn videre tmtrtUemm populi mei, & contritionem Civitatis fret* ES- Tadt°V" « depkranda fitte Ecclefiarum affectus mor. boquecontractoexceffitevivisVlIL Ka'. Septembris 15R0 atatts 77. fipultus in MetropolitanJ Ultrajectenf, Ecc'lelia juxtaest turn facristia, ubi ejus tumulus honorificus e La. }ide Lydio etiamnum visitur absque ullo Epitaphio: Infirtunatus fane Prafulquitot difficultatibus & molestiis praJecturam auspcatus , tandem Ültrajectinam Ecclefiam viduam rekquit, afflictam, oppreffam bonis omnibus & prarogatms nudatam & nunquam deincepsin priftinum flatum restitutam. Batav. fac. ibid. Histor. de Rebus Eccl. Ultra, ject. pag. mihi. 9. £? 10. ( t) Hoofd. Nederl.Histor. 16. boek. P. Borr. Hist. 14. loeL Ltber, cui titulus: de ortu& procesfu Calviniana Reltgjonts tn Foederato Belgio. lib, afeet. 13. pag ,03. - io5. ij dict. M.fict. 16. pag. 118. & up. Hiftoria EecMas UItrajectenfis pag. mihi 12. ( J )Monumenterum Hiftoriam Ecclefa Ultrajectenfisillufran^ turn. N.%1. Litt. V.appendicis loco appofitorum. pag. mihi.  Den Heer Grave Brancadoro. 249. alles blykt wel, zo als de fchryver zegt, dat de R. Catholyken tot byzonderen last van den Paus zyn gevallen, maar er kan niet uit worden opgemaakt, dat de Capittels de zorg van de Religie lieten vaaren. „Wegens Sasboidus, (vervolgt de Schryver)die de eerfte Paufelyke vicaris na de Revolutie geweest is, zoude de zaak nog twyffelachtig kunnen fchynen, om dat men geen zeekere bewyzen heeft, of de Aarts-Hertog Albert hem ooit tot het Aarts - bisdom van Utrecht heeft benoemd , of niet." Het komt ons echter ( onder verbetering ) voor, dat deze S a sboldus Vosmeer wezenlyk door den Aarts - Hertog Albertus en de Hertogin Ifabella tot het Aartsbisdom van Uttecht is benoemd geworden , door dien Jacobus La Torre, Apoftolifche Vicaris in deze Landen (dien men deswegens van geene onkunde kan verdenken) in zyn Bericht van dencerften April 1656. aan Paus Alexander VII. wegens den kerkelyken toeftand in deze gewesten dit zeer ftcllig heeft gefehreeven (*). Intusfchen kan niet ontkend worden het geen onze Schryver verder zegt: „De Paus Clemens VIII. die Sasboidus tot Aarts - bisfchop van Philippi in de Landen der ongeloovigen heeft ingewyd, liet de zaak volgens de getuigenis zelfs der janfeniste fchryvers, volkomen aan den Aarts-Hertog over, een blyk voorwaar, dat de Paus niet zogt om de R. Catholyken der vereenigde Provintiën aan zyn onmiddelyk Regtsgebied te onderwerpen, als er maar kans was geweest, dat ze een eigen Bisfchop hadden mogen hebben." Dat dit de wensch en het wezenlyk verlangen van Romen was, kan blyken , uit een uittrekfel van den brief van den Nuncius, het geen van Erckel zelf bybrengt, waar in met zo veele woorden gezegd wordt: Vermits wy niet zonder innige ziel-fmerte zien, dat Utrecht van Herder beroofd is, zo maaken wy U uit krachte van het Apoflolisch gezag aan {*) Dict. append. Monumentor. N. XI. Litt. B.  25°- Antwoord Betreffende aan ons verknnd, tot Algemeenen Vicaris in het gees telyke ( * ). „Maar [verrolgt onze Schryver] wegens Rovenius en alle anderen, die in hoedanigheid van Paufelyke Vicarisfen op Sasboidus zyn gevolgd, is de zaak zeeker 'dat ze nooit Aartsbisschoppen van Utrecht zyn geweest. Weet onze Aanmerker en " Ophelderaar r vervolgt de Schryver] dat niet; Janfenius zelf, die in die tyden Doctor der Godgeleerdheid te Leuven was en daar na Bisfchop van Ypercn geworden is, waar van onze Janfemsren hunnen naam ontleenen en die groote correspondentie met Rovenius heeft onderhouden, kan het hem lecren in zyne Brieven aan den Abt vanSt. Cyran." Er is zeker niets krachtiger, dan dat men eene tegenpartijmet haare eige wapenen kan beftryden"; daarom zal net niet ondienflig wezen, om de woorden van Janfenius, die onze Schryver kortheids-halve heeft agtergelaateu, tot meerdere opheldering hier by te voegen. Dus fchreef dees Sectebroeijer in zynen 30. brief, aan gemelden Abt.de St. Cyran : „ „Rovenius was Titulair Kerkvoogd van een Aartsbisdom „ „ m Griekenland , met volle macht van Apostolifchen Vica„ „ ns over het geheel gebied van Holland , om dat de Bis„„dommen door de vyanden van den Koning van Spanfenbe„ „ zetcn werden. " " De Heer van Erkel brengt hier tegen in „ dat Roveinus „openlyk in de gewichtigfte gelegenheden den tytel heeft aan „genomen en het Ampt heeft geoefend van waaren Aartsbisfchop van Utrecht." Deze tegenwerping van den Heer van Erkel fchynt onze Schryver in het oog gehad te hebben, wanneer hy zegt: „Zommige hebben willen dry ven, dat de zelve Rovenius tog (*) Cum non fine gravi animi moerore Dioecefin UI* trajectenfem Paftore destitutam cernamus auctoritate Apostolica nobis concesfa , Te in Vicarium Generalem in fpiritualibus facimus. Histor. Eccl. Uier. Cap. 7. pag mihi 14,  tsir Heer Gravb Brancadorö. 231. tög Aarts-bisfchop van Utrecht zou zyn geweest, om dat men verfcheide actens van hem vind, aan wier hoofd hy; genoemd word Arcki -Ephcopta Phi lippenfs & Ultrajectimisnï Ultrajectenfis "■ „maar [vervolgt onze Authcur] men weet, dat Rovenius . om byzondere gefchillen, die hy had met zoramige ' Ge'iir Jenden, die hem niet zeer onderdanig, waaren, gaerne. wilde fchyncn de Ordinarius te zyn, om daar door des'te meer gezag over-,hen te kunnen oelfcncn en het fchynt, dat hy daarom niet ongaern zag, dat hy door zynen Secretaris aan 't hoofd dier aSen betyteld wierd Archi-Episcopus Phillppenfis & Ultrajectenfis." Dit zyn enkele gisfingen. Maar: „Ik heb zelfs [zegt de Schryver] een met dchand gefchrceve acte gezien, in de welke aan 't hoofd, die tytél fond; maar onder was de zelve door Rovenius eigenhandig ondertekend Ph. Rovenius Archi - Episcgpus PhUippenüs , Vicarius Apoflolicus." Zonder den fchryver, die zich een Liefhebber van Naaun}keurigheid en Waarheid noemt, deze, zyne anderiints welgepaste benaaming te willen betwisten, hadden wy gaerne gezien , dat hy hier naatéwkeurig — hadt opgegeeven , zo al niet den letterlyken, ten minden den zaakelyken inhoud of het ontwerp dier acte, met jaar eti dag waar op dezelve door gemelden Vicaris was ondertekend, als ook.de reden van wetenfchap, waaruit hyde hand van den Heer Rovenius kon onderkennen en welke autographa dc fchryver hadt, om dc handvergelykingtemaaken. ■Het is bekend, dat Jan Christüian van Ërkel, welke moeite hy zich ook vdóïhccn gegceven heeft, niet in daat is geweest, om foortgclyke .actens tc voorfchyn te brengen. Het eenige waar meê die Coryphaeus van het kvvyncnd kuddeke, het anker gedopt heeft, was eene zogenaamde acte of brief van het Vik a r i a a t, in welke acte van Erkel voorgeeft, dat Rovenius zich denTitulvan Aarts-bisfchop van Utrecht zou gegceven hebben. Dan, men heeft zelf maar al te veel reden gehad, om dezen brief of acte van onegthcid te verdenke n( * ). Want (*; Zie den inhoud ervan by Bakh. bew .1. E>. 11.24. •—■ R.4.  2£2« AnTWOORB betreffend! Want voor eerst is het niet te gelooven, dat Philippus Rovenius in dezen brief van oprichting des Vicaria'ats alleen zich den titul van Aartsbisfchop van Utrecht zou gegeevért hebbert, daar hy zich in alle andere fchrifien noemt: Philippus by de gratie Gods en des Apoftolifchen pels, Aartsbisfchop van Philippe en Apoftolifche Vicaris, zo als iri zyne brieven van den 15. Maart en 28. July 1622.. 15. November 1624., in zyne kerkelyke indelling van den 30. jüny 1628. — in een Decreet v.m dezelve dagtekening, in eene andere kerkverordening voor de Priesters van Utrecht, Deventer en Middelburg, van den 12 December 1638., — alsook in een Decreet vatl den 4. Aug. 1643., en eindelyk in eenen uitmuntenden Vermaan-brief aan zyne onderhoorige Priesters, op den 15. September 1650. en mitsdien kort vóór zyn overlyden gefchreeven (*). Alle welke fchriften worden bygcbragr door van Heusfen in zyn Batavia 'iSa'cra en zo veele blyken zyn, dat Rovenius nimmer den titul van Aartsbisfchop van Utrecht heeft aangenoomeri. In de twééde plaats is het ten uiterfte bedeukelyk, dat de voorgewende acte, die volgens voorgeeven van den' Heer van Erckel, door en op naame van Rovenius als Aartsbisfchop van Utrecht zou wezen gefchreeven, eerst door van Erckel in het licht is gegeevcn in den jaare 1703; door nogthans de vermeende acte of brief eene dagtekening draagt van den 9. November 1633. en van Heusfen noch in zyn Batavia Sacra,het geen in den jaare 1714. is gedrukt, noch in zyne Hidorie van het Utrechtfch Bisdom, het geen hy eerstin den jaare 1719. heeft in 't licht gegeeven, geene de minde melding van dezen allefints verdichten Brief maakt. Ja het is te meer bedenkelyk; door dien van Heusfen , eenyverig verzamelaar en opfpoorer van foortgelyke gedenkfehriften was, en zeker niet nagelaaten zou hebben, dit zo zonderlyk duk in te lasfehen of voor't mind aan te haaien, te meer daar hy van het geval zelf, het geen de inhoud van dezen gewaanden Brief (*) Batav. Sacr. pag. 87. 88. 89. 99. 102. 104. & iq8c  den Heer Gr ave Bramoadoio. 253. brief uitmaakt, bybrengr, doeh als plaats gehad hebbendein den jaar 1640. en dus reven jaaren laater dan de dagtekening des briefs medebrengt (*). Intusfchen verdient het geene geringe opmerking, dat ook deze fabel-acte van Rovenius, daar van Erckel en zyn aanhang zo veel ophef van maaken, om de muuren van een gedoopt Kapittel weêr op te haaien, geene andere ondertekening draagt, dan ; Philippus Archi-Episcopus Philippenfis Vicarius Apostolicus, even als die acte, welke onze fchryver verklaart gezien te hebben. In de laatfte plaats, was de Heer Rovenius al te wel overtuigd, dat hy geen ordinarius was, (dat is te zeggen, dat hy geene Ordinaire; maar alleen eene geleende macht over het Aartsbisdom van Utrecht hadt) dan dat men van hem zou kunnen vermoeden; dat hy zich eenen volftrekt wederrechteiyken titul zou hebben willen toefchry ven. Deze flap was te minder te vermoeden van een man, wiens yver voor Gods kerk, wiens uitfteekende deugden, wiens eenvormige en irt alle zyne fchriften voorkomende handelwyze, eene rechtzinnigheid en een onwraakbaar Caractcr kchlthetfen. Inzonderheid, daar hy zo als Bakhuzius zeer wel aanmerkt, (leeds „overvloedige blyken heeft gegeeven, van zyne afhangkolykhcid en ',onderhoorigheid aan de vergadering der Voortplanting des ^Geloofs, dewelke hy ook altyd voor zyne wettige Overigheid „erkenden geëerd heeft (t). Des kunnen wy met het gevoelen onzes Schryvers niet wet inftemmen > dat de Heer Rovenius niet ongaérne zag, dat hy door zynen fecretaris dai^t hoofd dier acte betyteld wierd: Archi - Epscopus Philippenfis & Ultrajectenfis. Dicrgelyke oorkittelende tytels, hadden inzonderheid voor zulke mannen , en in tyden van zwaare vervolging dat behooriyke niet, het geen (*) Bat. facr. pag. 78. part. 2. add. Histor. de Rebus Eccl. Uit ft pag. 29. 33. (t) Bakhzius Bewysfchrift. J. Deel. bladz. 23, ft*  Antwoord Betreffende geeil zy namaals votiden by ingedronge Myrermannen. En Zo de tytel van Archi- Episcopus Philippenfis & UÏtraJtctenfti Zich al werkelyk aan het hoofd eener foortgelykc acte bevondt, t hét geen wy om des fchry vers geloofwaardigheid en waarheidsliefde, voor een oojgenblik.gaerne willen onderftellen] dan nog gelooven wy niet, dat het hoofd derzelver onvervalscht is gebleeven; maar veel eer dat de woorden & Ultrajectenfis door eene vreemde pennc-ftreek zyn bygehaa'd, of verminkt (*). Dan, het zy hier meé geleegen , zo het wil; zeker is 't dat, ( zo als van Espen zelf aanmerkt;) „niemand bevoegd is, om „ den tytel valt eenige kerk aan te neemen, ten zy dat hy „alvoorens door eene wettige aanftelling of vergadering die „kerk toegevoegd., of tot haar Hoofd aangeftcld zy"(t),en dus Rovenius nimmer dien tytel wettig heeft kunnen voeren. Ook blykt, gelyk olize Schryver terecht aanmerkt, uit alle actens of oefeningen van Gezag in alle Apostolifche Vicariffen, die ervan Sasboidus af zyn geweest, gelyk Rovenius, La Tor re, DeMeTs, Kats,Neerass men Cod de) dat ze allen die oefeningen verrichtten in qualiteit van Apostolifche Vicarii en nooit in die van Aartsbisfchoppen van Utrecht. De Heer Petrus Codde werdt uit hoofde zyner jatifenistc wangevoelens eerst in zyne gemelde bediening opgefchorr, vervolgens hardnekkig blyvendc, geheel afgezet, en het beftier der Gecstelykheid door Romen aan den Heer Theodorus de Cock toevertrouwd. Wat moeiten dejanfeuisten ook deeden om den anderfints goeden enbekwaamen Codde deBisföhoppelyke functiën in deze Landen en in weerw il van Romen te doen verrichten , zo was die man, daar evenwel te wy s en te confeientieus toe; hy wist al te wel, dat hy nooit iets anders wa» geweest, dan Aartsbisfchop van Sebasten in de Landen der ongelovigen en Vicarius-Apostolicus; en dienvolgens, dat, zo haast hem die ampt was ontnoomen, alle zyne verrichtingen, daar (*) add. Hist. de Reb. Eccl. Uil. p. 32. (t) Rjolut. Cafus. p. 5.  den Heer Grave Brancadoro. 255- daar cenige kerkelyke jurisdictie toe vereischt werdt, van nul en geener waarde" zou geweest zyn; des hiel hy zich ftil cot zyn einde toe, het welk hem overkwam in het jaar 1720. Een onwraakbaar en onwederleggelyk bewys, dat deApostolifehe ftoel het volle Geest elyk Rechtsgebied over de Hollandfche zendim jchad en wettig geoefend heeft, zedert dat de OudcBisdpn 'en sten tyde der Revolutie waren vervallen en te niet g- kt;. Want, zo als onze fchryver ook zeer wel aanmerkt, ó'. Heer Codde wist immers wel, welke de Rechten vaneenen Bisfchop en welke die van eenen Vicarius-Apostolicus zyn, wanneer die twee hoedanigheden in een'en denzei ven perfoon jn een Bisdom, dat wezenlyk in ftand is, veréénigd worden , Zo wist hy dan ook, dat zelfs, na zyne opfchorting in qualiteit van Vicarius-Apostolicus, zyne Rechten als Aartsbisfchop van Utrecht nog in zyn geheel bleeven; maar waarom bleef hy die dan niet oefenen? het was om dat hy die waardigheid van we-enlvkeu Aartsbisfchop van Utrecht als eene herfenfehim aanzag, daar mede fpottende, zo wel als met de benaamingen van Kapittelheeren in fommige Priesters van zynen aanhang. Ondertusfchén was er niets, waar tegen deze priesters meer meenden te moeten waakenydan tegen de opvolging van den Heer Theodords de Cock, die voor hunne factie doodlyk fcheen, alzo zy te wachten waren, dat deze hen de ondertekening van het beruchte formulier van Alexander VII. zou afvorderen, en dus dwingen de Janfcniste Leer af te zweeren; dat hy de geenen die dit wygerden van hunne geestelyke ampten en bedieningen zou ontzetten en meer zaaken aanrichten, die hunne factie den bodem zouden inflaan. Zy verzochten dus in eenen zeer wydloopigen brief aan den Paus, om don Heer Codde in zyne bediening te herftellen; [een nieuwe blyk van Romans RechtsgebiedJ; doch hunne vermogen liepen vruchteloos af. Des befloqr.cn zy ook, om by hun reeds lang genomen befluitte volharden en mits dien den nieuw benoemden Overften de C 0 c k nooit aan te neemen ; echter durfden deze wederfpannige priesters de ovengenoemde en eigenlyke reden hunner ongehoorzaamheid niet opgeeven, Er moesten voor weudfeioa gezogt wor«  85°". Antwoord Betreffende Worden, om hunne wederfpannigheid te bewimpelen. Ten dien §inde gaven zy voor, dat zeniet verplicht waren iemand voor hunnen Overften te erkennen, welken zy niet verkooren hadden. Zy begonnen zich het recht toe te fchryven, om hunnen e.gen Overften te verkiezen. Dit werdt onder de onkundigen van hunne factie breedopgegeeven; enterzeiver tvd [te weeten in den jaar 1703.] begonnen eenige Hoofden der wcderfpanuigcn, die a:leen den Raad van het Vicariaat geweest waren en sfer ^^JJ*£S?«5a dat sy vervolgens als de voornaranfte rlove i*eun L1 ™ ^ hcn do worden aanbelt-ld. Zy werden er laccrraaakaouCénisovei,wi  2Ó0. KEURSTOFFEN UIT DE L.TDENS - GESCHIEDENIS. grootfre zou wezen en wie boven aan, ter linker of ter regter zyde de» Troonszou zitten. -En liet geen zeer natuurlyk moest vólgen; daar zy zicli van hunne hoop verftooken zagen —daarzyzagen, dat men hunnen zo lang verwachten Koning in boeien wierp, naar Kalvariën fleepte en hem aldaar den verachtelykften en fmertelykften dood aandeedt, zo ergerden zy zich aan hem — gingen heenen en durfden zich niet meer voor zyne leerlingen uitgeeven. s Endezenfde Priesters en Welgeleerden ) hoe duidelyk ook de Wet in de Propheeten ( van Jefus ) hadden gefrooken, hoe menigmaal zy volgens hunnen plicht het'wetboek ook hadden doorbladerd, droomden zy nogtlians even zulke domme dingen en meenden dat dees nieuwe Volksleeraar geen ander inzicht hadt, dan ten koste van hunne tot hiertoe behoudene vryheid, zich eene onbepaalde heerfchappy over hen aantemaatigen, enbragten even daaromby denRomeinfehen Stadhouder, onder andere befchuldigingen, ook voornaamlyk deze by; dat hy sich voor eenen Koning over Israël hadt uitgegeeven.* „Maar Dismal, gelyk men uit myne text-woorden £*) gemaklykkari afleiden, befchouwde dit Ryk, het welk de Zaligmaakerkwam "igtenen daarhv ten tyde van zyn predikampt zo dikwyls van gefproken hadtj uit een geheel ander oogpunt. Het toekomend, hef door de eerfte ongehoorzaamheid, voor alle menfchen verboren Ryk der waare vreugden, deronvergangketyke gelukzaligheid, verftont hy er door, en geloofde dat deze neven hem hangende Jefus, dien men ten onrechte als eenen aardfche jooden-Koning aanzag, hier op aarde was gekomen om voor de Menfchen dat(hsmelscIO Ryk weder te openen — den zekeren weg daar toe aan te wyzen en dus hen ook aan de andere zyde desgrafs gelukkig te maaken." „Hy zag hem hierin de elendigfteomftandigheden als een' manvan Tmer-i ten ), gelvk hemDavid reeds voor lang noemde,—;als ecneri befpotteri verworpeling des volks, door de voorb ygangers gehoond "n befchimpt; docK aan dit alles ftoordehy zich niet —: ja zulks diende viel meer om' hem met moed en troost te vervullen. Uit liefde voor de zondaaren, dacht hy by zich zeiven, en om die rothetryk derzaligheid terug tc brengen, biedt zich de eenig geboren zoon des eeuwigen Vaders zo volkomen vrywillig tot een flagt - offer aan; hy vergiet onder de oubefchryflykfte pynen zyn dierbaarbloed tot op denhallen druppel; hy zwygr by alle laste ingen en befchimpingen waarmede hem zyne vyanden aanvallen; hy daalt niet van het kruis neder, 1 gelyk de roekelooze joodfche tuimelgeesten, tot een bewys zyner Almacht van hem begeeren; neen blyfthymet het grootfte geduld aan dit fchand - hout hangen; hy verwacht zeer gerust en te vréde den aannade. renden laatften ogenblik, welken zyn leven maar ook tegelyk zyu lyden zal eindigen; en zouik dan niet myne eenigfte toevlucht tot zulk eencri goedertieren en liefde - vollen Mensch - verzoener neeinen? Zou ik niet op eene zo klaarblykelyke goedheid en barmhartigheid volkomen de zekerheid myner aanftaande zaligheid bouwen ? Zou hy wel kunnen verlangen daf zyn bloed, het welk zo overvloedig voor de zondaaren vloeit, voor my niet zou vergooten worden, en dat ik geen deel aan zyne heilverdienften zou hebben? Ach neen dit wil hy niet." (*) Hy zeide totjefus: wees my gedachtig, als gy in uw Ryk zult gekomen zyn. Luc. XXIII. vs 43, (f) Pialm XXI.  UITTREKSELS E N BEOORDEELINGEN. 'T Heilig Verlangen na er den Maltas voor gefield op de -pier Zondagen van den Advent door P. Schouten Roomsen Priester en Pastoor te Alkmaer. Te Amfierdant by P. van, Buurep Bpekverköópèr op't Schaepenplein 1793. Groot}behalvèn de Voorreden, 147. bladz. in %vo. JtCen werk, waar van de ftoffe de aandacht aller gelovigen overwaardig en waar van des fchryvërs naam eene genoëgfanme aanpryfing is, met vcele drangredenen te willen aanbcvcclen zou overtollig wezen. Immers zy, die 's mans letteroefening weieer Tot PI ut van V Algemeen befteed, immer met aandacht doorlcczen hebben, zyn overtuigd , dat de pen van den verdienftelyken Schouten bekwaam is, om de vcrhccvcnfte waarheden op de vatbaarfte wyze voor te fteilcn. Dc arbeid des Eerwaarden fchryvërs kon dus nimmer met nieer vrucht befteed worden, dan om door zyne leerzaame p'en ih dé gelovigen een zo plichtmaatig als heilig verlangen naar den Mesfias in tc boezemen; hoofdzakelyk geduurendë dien tyd, waar in Gods kerk haare Icdcmaaten onderhoudt over de toekomst van den Hemelfchen Ycrioffer, wiens Bellrj ka menschwording vdórheen de befpiegeiing der Engelen dsJ wecsch der verzuchtende Aartsvaderen was en (leeds voor ons (*) I. Petr. 1. vs. 10, u. en 12. Kerk. bib. r. deel. N. 8. S:  26*2. P. -Schouten Leerredenen ons de groot/ie verborgenheid is, zo vel als het verbevenft* onderwei p onze overdenking. .. Dit werk vervat alzo vier Leerredenen, die, fchoon gefchikf voorde vier Zondagen van den Advent, echter opalle andere tyden met nut en ftichting zullen geleezen worden. Deze Leerredenen, waar van ieder uit twee deelen beftaat, zyn voor het overige zodanig ingericht ,dat het eerfte de let» terlyke verklaaring der ten onderwerp dienende textwoordeu ea het tweede de zaakelyke toepasfing behelst,die met eene hejL zaame vermaaning beflooten wordt; door welken redeneertrant de Eerwaarde Schouten twee oogmerken bereikt, om namenlyk te onderwyzen en te ftiehtcn. De fchriftuurplaatfcn , die de Autheurtot zyn onderwerp heeft uitgekoozen, zyn' de volgende. Op den cerflen zondag in den Advent: Ik zal vyandfehap fielten tusfehen U en de vrouw en tusfehen uw zaed en haer zaed: zy zal U den kop verpletten. Ger.es. 3. vs. 15. Op den tweeden zondag: De jlaf zal van Juda niet weggenoomen worden, noch de Vorst uit zyn geil acht e, tot dat hy komen zal die zal gezonden worden en Hy zal de verWachting zyn der volkeren. Gen. 49. VS. 10. Op den derden Zondag: Zie de dagen konten zeidt de Heer , dat Ik David een rechtvaerdige Jpruit verwekken zal, die als Koning heerfchen zal, die wys zal zyn en die het recht en de gerechtigheid op aerde oef/enen zal. In .die dagen zal Juda behouden worden en Israël onbefchroomd woonen, en Ut is de tiaem ,welke zy dien Koning geeven zullen: De Heer f tnze Rechtvaerdige. Jeremias 23. vs. 5. en 6. Op den vierden Zondag: Wilt doch niet vreezen, Want dit zeidt de Heer der Heirkragten: noch (nog) een weinig tyds en ik zal hemel en aerde, de zee en het drooge land beroeren. Ja ik zal alle volkeren beroeren: want Hy zal komen t daer alle volkeren naer verlangen en ik zal dit huis met heerlykheid vervullen.... Het zilver is het myne en het goud is het -m-ne De heerlykheid van dit laetftehuis zal noch (.nog) groot er zyn, dan die van het eerfte zeidt de Heer def Heirkragten. Aggeus 2. vs. 6. — 10. De  voor din Advent. 3ne fchuld uitwisfehen, den Duivei zyne prooi ontneemen en het menfchelyk geflacht, het geen Adam in zyne nakomelingen door zyn ligtvaardig wanbedryf vervloekt zag, herftellen zoude. Van daar die vttarige wenfehen der gelovigen vdór de komst des Heilands: Dauwt gy Hemelen van boven en dat de wolkenden Rechtvaardigen regenen: dat de Aarde geopend worde en den zaligmaker uitbotte (*). Zendt Heere dim Gy zenden zult (t). Zendt Heere het Lam , den Heerfcher der Aarde (§)• Omtrent de laatfte woorden van dezen text: zy zal U dea kop verpletten, ftelt de Eerwaarde Schryver vast, dat er in de vertaaling van onzen Bybel eene feil plaats heeft, zo dat men in plaats van Zy (namenlyk de vrouw) zoude moetan leczen Dat, te weeten het zaad gelyk in den Hebreeuwichen, «f Hy, Christus namenlyk, zo als in den Griekfchen text geleczen ' J wordt, (*) Rorate catli defuper & nubes pluant justam-, apertmtur terra & germinet falvatarem. Ifaw Cap. 49ivs. 8, (t) Mitte quem misfurus es. Exod, 4. vs. 13. (§) £/»?%; aSmm Domiw3.Dommatorum terra. fJJ»H$ C. 16. vs, 1. S2.  ?6"4. Schouten Leer moeien wordt, zalUden kop verpletten. De geleerde Pater W. Smits, zegt de Heer Schouten, erkent dit zonder eepjgen fchroom en noemt verfcheidene in onze Kerk beroemde mannen welke, hier in, hem zyn vddrgegaan (*). Doch welk eene achting wy ook voor de loffclykc nagedachten isfc dier beroemde mannen hebben en welk een gezag onze geëerde Authcur hen ook toekent, zo kunnen wy echter van ons niet verkrygen om met hun gevoelen in te ftemmen. Wy zien niet dat er eenige voldoende redenen zyn te geeven waarom dc Hebreeuwfche of Griekfche text hier boven de vulgatd of gemcene Latynfcne Overzetting te verkiezen zy. Vooreerst verfchilt de Griekfche text zo wel van denHebreeuwfehen, als van den Latynfchen. En wat de Hebreeuwfche aangaat, weet men, hoe dubbelzinnig en raadfelachtig deze, zo wel hier als op ontelbaare andere plaat fen is. Boven dien bezitten wy den Hebreen ribben text niet meer in zyne eerfte zuiverheid en volkomenheid. Men heeft om zich hier van te overtuigen, Hechts drie tydvakken omtrent den grondtext vanher oud Verbond in acht te necmen. Het eerfte tydvak loopt tot aan de Hemelvaart des Zaligmakers, als wanneer de Bybel derjoodenonvervalschtin hunnen Tenjr pel door den Hoogen Priester bewaard werdt (t). Het tweede tydvak moet berekend worden van de Hemelvaart des Heilands af tot aan den tyd van deH.H. Hierom mus en Augustinus. In dit vak van drie of vier eeuwen werdt de vertaaling der zeventig overzetters openlyk in deSynagoogen geleezen, zo als te zien is in de fchriften van TertuJliaan (§) en van den H. Jufhnus (**);eene gewoonte die ftand gehour den heen tot aan den tyd van Keizers Justiniaan, gelyk uit de (*) Bladz. 15. Cf) Philo apud Eufebium.Pr7* flippen uitgedrukt; althans de H. fchrift was -er vsn ontbloot tot dat de Rabynen, (zo als wy gezegd hebben) öiïi t.>?n alle Wanorden door zo veele text-ver val fchiugen veroorzaakt, te voorzien, te ïiberias eenè ftad in het Landfehap^Palestina het jaar 436. na de verwoesting des Tempels van jerufiucm, of het jaar 508. der gemecne tydrekening, by - één - vergaderden. In deze byeenkomst werdt het oud Verbond met klinker - punten en onderfcheidings - tekenen opgehelderd. Dit werk werdt hoofdzaakcl\k verricht door twee Rab}Tjen,te wee-, ten: Aaïon, zoon van Asfer en Jacob zoon van Nephtalim, die. echter in hunne klinker-ftippiug (punctuatie) dermaate verfchilden, dat de oosterfche jooden tot den huldigen dag zich bepaald houden aan de klinker - flipping van Rabbi Jacob en de westerfche jooden aan die van Rabbi Aaron. Deze verfchillende klinker-ftippingen vindt men in de Hebreeuwfehe en Caldeeuwfche Bybels, die in Venetiën met de text-verklaaringen van Rabbi Alen-Ezra en eenige anderen, gedrukt zyn(*). Deze klinker - flipping des Bybels, werdt juist door gemelde Rabynen gZr. maakt in eenen tyd, dat de jooden .hunnen Godloozen Talmud maakten, die niet alleen met lasteringen tegen den Heilaudmaar ook met de onnatuurlykfte Hellingen isopgevuld.(t).. Menkaa dus en uit den haat der jooden tegen de Chrjstcneu en uit hunne verfchillende klinker-ftipping gemaklyk nagaan, hoe wymg -men zich op hunnen gewaanden grondtext, dien zy voor het woord Gods willen doen doorgaan,kan verhaten; byzonder wanneer men opgemerkt, dat door verfchillende plaatfingvan klinker-ftippen, niet alleen verfchillende, maar ook regtllrydica betekenisfen aan de woorden, kunnen gegceven worden, ö het (*) add. Elias Levitlot. fup.all. Rabbi Khnhi in Pfalm. 60. Galatin. lib. ï. Cap, uit. Gtnebrard inChromc. ad an. ttum Domini 476. P. Cotm Geuep. Plag. in Pr*', fat. 5 3. (t) Sixtus Senenps lib. 2- Ribl. SS.in Lilt. T. fub voco. I'raditiones. : S.4.  ^ó"?. P. Schopten Leerremenei* het welk het bedrog der jooden des te gemaklyket maakte (*)• Wy befluiren uit dit alles met den geleerden Jefuit Coton t • dat de Vulgata of geffieene Latynfche overzetting, als doörden H. Hierom mns op den zuiveren grondtext, die by zynen tyd door de jooden nog niet vcrvalscht was , gemaakt vrezende* éérder moet (trekken tot verbet-ring van den zogenaamden Griekfchen en Hebreeuwfchen text des Ouden Verbonds, dan dat de laastgenoemde zou kunnen (trekken tot verbetering der Vulgata. Wy Vinden dus niet dat er eenige grond zy voor'her ge* voelen van den Eerwaarden Schryver en zyne geleerde vddrgangereh, om in de aangehaalde text - woorden eer de Hebreeuwfehe of Griekfche Bybel dan w el de Vulgata re volgen, en mitsdien tc. leezën: Dat of Hy in plaats van Zy zal V den kop verpletten. Inzonderheid wanneer men den Hebreeuw-fchen text met eenige oplettendheid befchouwt ,dien wy dati ook tot eenige opheldering voor minkundigen alhier met gewoone letteren zullen bockftaaven, Veebah aschith benecha uben haischah, ubcn zarhhacha, ubcnzarhhah, hu(o/hi ) ieschuphecha rosch, veathe thesehuphenu hhakeph. Het is bekend, dat het pro-nomen of voornaam - woord H i wanneer het zonder byvoeging van klinkerftippen gefchreeven ftaat, zowel voor Hu als Hi, dat is; zo wel voor het manlyke als vrouwelyke , of zo wel voor Hy als Zy kan genomen worden (t). Daar is dus niets het geen ons het bepaald gedacht kan aan wyzen in den Hebrecuwfchen text, zodanig als dezelve vóór de klinkerftippingder Rabynen of ten tydevanden H. Hieronymus was. Zal men de klinkerftippen der Rabynen, die • (*) P. Coton ibid-p. 23. £? 24. (t) Men vindt genoeg voorbeelden in den Hebreeuwfchen text,als: Gen 3. vs. 12. Cap 17. vs. 14. Cap. 24. vs. 44. alwaar het woordje H1 alleen voor Z y genomen wordt.  voor den Advent. afi> die onderling zo tegenftrydig en om hunnen haat tegen dé Christenen ten uiterfte' moet verdacht wezen in alle fchfif» tuur plaatfen die op den Mesfias eenigfints befrekkelyk zyrtj ook hier als den zuiveren grondtext aanneemen en tegen d^ Vulgata gaan vertolken Hy of Dat inplaats van Zy zal U den kop vertreeden. Men zou nu deze tegenwerping kunnen maaken, dat het pronomen hier zou moeten ftrooken met hel werkwoord ieschuphecha het geen by de Hebreeuwen manlyk is. Doch het gebeurt ook niet zelden dat pronomina van hët vrouwelyk gedacht gefield worden by foortgelyke werkwoorden; waarvan men ouder anderen een voorbeeld z\etby Rut h. i.vs %. Dat integendeel de Vulgata alhier de vdórkeur verdient boven den zogenaamden Hebreeuwfchen grondtext der Rabynen $ llykt, uit de volgende redenen. t. om dat ér geene affchriften des Bybels op den gahtfchen Aardbodem meer te vinden zyn, die in oudheid met dé Vulgata of gemeene overzetting gelyk daan. Waar uit volgt j dat j zo men al met fommigen zou willen onderftellen, dat dë klinkerftippen ten tyde van Hieronymus reeds in gebruik (*) en by den Hebreeuwfchen text gevoegd waren, er echter geene zodanige Bybels meer zyn, die deze Oudvader gevolgd heeft, en ons in ftaat zouden kunnen ftellen, om met eenige zekerheid feilen in de Vulgata aan te wyzen. 2. Om dat de Kerkvaderen zo Griekfchen als Latynfchen dezë Woorden niet anders neemen, dan by plaatfing van het voornaamwoord in het vrouwelyk gedacht, zo als Epiphanius (t), Chryfostomus (5), Ambrofius C**J? Augustinus (ff) , eri Grë- gö- ( *) Ut Buxtorjius apud Alfiedium. Grammat. Hebrats-. Cap. 2. § 8. (f ) Herefiq%. (§) Homil. 17. in Genei. ( ** ) Orat.funeb. de Jmp. Theod. & lib. de fugafetiili: cap. fi (tt) Lib. 2. de Gen. contra Manich: Cap: i8; &titi f$tW Gen. ad lïtf. Cap: 36. is,  270. P. Schouten Leerredenen. gorïus ( *■); van welken eenigen geweest zyn tydgenooten van Hieronymus en anderen, gelyk ChryMomus en Gregorius, vóór hem gelceld hebben: ten bcwyze, dat er in de eerde eeuwen afschriften geweest zyn, die in dit opzicht met de Vulgata overeen kwamen. 3. Om dat Flavius Jofephus deze plaats zelve in diervoegen heeft vertaald (t); het welk dus overtuigelyk doet zien, dat de Jooden deze plaats door hunne klinkerftippen bedorven hebben. Wy zouden dit veel breedvoeriger kunnen betoogen, in gevalle het bedek onzer Recenfie zulks eenigfints gedoogde; doch wy vertrouwen genoeg te hebben doen zien,hoe ydel in 't algemeen het gezag is dat veele Geleerden aan den zogenaamden Hebreeuwfchen text boven de Vulgata geeven, en om tenens in 't byzonder te doen blyken, waarom wy hier in, van den Heer Schouten en andere uitleggers, wier kunde wy anderfints groot achten, verfchillen. Wat wyders betreft de zedelyke verklaaringen en toepasfingen, die de Eerwaarde Schryver in zyne leerredenen maakt, dezelven zyn keurig en vloeien op eene natuurlyke en ongewrongen wyze zodanig uit elkandèren , dat zy, tefamen met de voorafgaande letterlyke verklaaring, een fraai verband opleveren. Daar het dus niet mogelyk is, om een kort begrip van dien tefchetfen, zullen wy ons alleen vergenoegen, om de volgende toepasfïng des Eerwaarden Schryvers, betrekkelyk den toeftand dezer dagen, mede te deelen. „Het voorbeeld der eerfte Christenen en de fchikking der kerk, op dat wy, tot het waerdig vieren der gedachtenis van Jefus komfte, ons bereiden zouden, zyn dan mede eene reden, welke ons verbindt, om, op het voorbeeld der eerde Aerdsvaderen , een heilig verlangen naerdien aen hen beloofden Verlosfer in ons op te wekken." Een (*) Lib. mor al. Cap 3. (t) Lib. 3. Antiqüit. Judaic. add.P. ColottGenev. Plag. oiftrv. 94. col. 1203. — 1206.  voor den Advent. S71. „Een andere reden, die niet minder tot dit verlangen ons aandrvft, is de omftandigheid der dagen , in welke wyleeven. De groote afval van welken de H. Paulus fpreekc(*), en de vernietiging van den Godsdienst, door den Zaligmaker zelfs, als een teken van het einde der waereid aangeweezéri, toen hy zeide(r): Ais de zoon des menfchen zal komen, meint gywel dal hy geloof op aerde vinden zal? fchynen immers al zeer naby te weezen. " ,,'t Getal der Vrygeesten, der zulkcn, die van het Christendom den naem en fchyn alleen behouden , en op zyn best genomen niets meer dan eenen natuurlyken Godsdienst ovcrlaeten , neemt in onze dagen zoo geweldig toe, dat de teogenaemdc Luiden van fmaek, en eene voorgewende verlichte dc-rikwyze, de verborgenheden der Goddelyke Opeubaering, alszyn: < de Drieëcnheid van het Goddelyk wezen , de eeuwige Godhcid van Jefus, de Erfzonde, de noodzaekclykheid der Genade, de Goddelyke voorfchikking, de Eeuwigheid der Helfehe ftraffen, e.z.v.: met veele bcdriegelyke woorden van menfchclyke wysheid, geheel ontkennen, ja fchaemteloos zelfs befpotten." „De nog nedrige Geloovigen, die naer de vermaemng van den H. Paulus, de redevoeringen der geenen, die 't II. E. vangelie beftryden,verwerpen en alle hoogheid welke zich verheft tegen de kennisfe Gods e.z.v.: worden, als weetnieten en . bygeloovigen, door de voorftanders van een verfynd Heidendom uitgelachgen, en , om de betrachting van regt Christelykc' deugden , als zwartgallige Dwccpers, in de vergaederingen der nieuwmodifche zedenmeesters, ter befpotting voorgefteld. 'f „Hoe zullen wy nu , A. A. in het midden van zulk een verdraeid en verkeerd geflagt, ons bevindende, in de belydenisfe van het waere geloof ende beoeffening der zuivere deugd ftand- vastie blyven? Hoe treurig zyn de berichten, weiken ook (*)2. Tesfal. a. vs. 2. (t) Lukas. 1%. vs. 8.  273. P. Schouten Leerredenen voor den Adv, ook van andere Landen, wegens zulken zelfs, die zich nog, als wy, Roomsen Catholyken noemen , ons worden medegedeeld s zy verzekeren ons, dat ook daer de liefde tot God en zynen heiligen dienst, in veelen zoo verf laauwt, dat de boosheid overvloeit, het ongeloof, de losbandigheid ende befpotting van zuivere godsvrucht, alomme, zonder eenige fchaamte, zich in 't openbaer venooncn." ,, 'Tis waar, de kerk van Jefus zal ftaende blyven: dewy! hy zelve verzeekerd heeft, ( * ) dat de poorten der Helle, dat is alle de machten list van ongeloof en boosheid, niets tegen haer vermogen zullenmaer hoe groot is intusfehen het getal dier rampzaligen , welken den engen wegto: den Hemel veriaeten enden breeden , die ten verderven leidt ( t), ingaende, reeds tot op Óen rand van den kuil der eeuwige verdoemenisiè genaederdj zyn! r Zulk een gevaerlyk tydftip, op het welke wy veejen zien bezwyken, maekt zek-'i" het genadig byzyn van Jefus, ons Rog byzonder nodig. " e.z.v. ($). (*) Matth. 16. vs. 18. (t) Matth. 7. VS, 14. ($) Bladz. 20. — 23. Kort begrip der leerjlukken en gebruikelykheden der Roomsche Kerk; afgezonderd van alle twist» redenen en aanbevolen aan alle Roomsch, p e z 1 n d e n , zoo veel als Hervormden , door den zeer Eer, waarden Heer Daniël^ Beaufort,»/'/ het Engelscht naar de tweede uitgave in 't Franfch vertaald—en vervolgens in het Nederduitfch door Joh. van D y k. Rustend Leeraar en Profejjur in de H Godgeleerdheid te Maai* tricht. In 's Gravenhaage by jf. A. Bouvink. [[ Vierde uittrekfel: verv.van Bladz. 234. ~\ ^^fa dat de Heer de Beaufort over het Misoflër en deTran-  de Beaufort, gebruikelykheden der R. K. af 3. fubftantiatie gehandeld heeft, gaat hy, volgens eene tegenftrydige regelmaat, over, tot eene verhandelingoverde Sacramenten in het algemeen. Al wat de fchryver van de Sacramenten zegt, bepaalt zich tot de volgende periode; het overige betreft alleen de plechtigheden , die by de bediening der Sacramenten worden in acht eenomen. . . , „De Proteftanten (zegt hy) erkennen niet meer dan twee Sacramenten, den Doop namentlyk, en het Heilig Nagtmaal, als de eenigfie door Jefus Christus ingcfteld. " „De Roomfche Kerk heeft goedgevonden, om er nog vyf byte voegen, te weten, de Confirmatie, de Penitentie, het laafte Olyfel, de Orde ,en het Huwelyk; welke alle, noch de Wezendlyke kenmerken van een Sacrament, noch het gezag der Heilige Schrift voor zich hebben (* )." De Heer de Beaufort fielt dit hier neder, zonder in dit gant- feheHoofddeel iets tot eenige bevestiging byte brengen. Hier geldt dus het dixit der Pythagoristeu. . Wy kunnen niet nalaaten om ten dezen aan te merken , dat het veeleer de taak des geëerden Schryvers was, om in plaats van foortgelyke machtfpreuken te bezigen, zyne lezers zaakelyk te onderrichten , waar in het wezen van een Sacrament beftaat; wat er tusfehen de partyen door verftaan w ordt, en als dan te onderzoeken, wier gevoelen met Gods Wooid het allermeest over-een-komt. Dit onderzoek is ( onzes oordeels) ongelyk verre te verkiezen, boven het gezag van eenen Aardsch, Diaken der Ierfche kerk. Wy zullen dus om dit verzuim des Schryvers zo veel mogelyk te verhelpen, met korte woorden opnaaien, wat er, en by Catholyken en by Proteftanten over de Sacramenten geleerd wordt , — welk dezer gevoelens het naaste met Gods woord overeen'te brengen is, ten einde onze lezers in ftaat te «ellen, om over de machtfpreuk des Schryvers te oordeelen. (*) Bladz. 30,  *7+- de Beaufort. CEBRunrELTKHEDFW Het woord Sacrament of Sacramentum betekende Oud - tyds: I. de eed, dien de Romeinfche krygs-knechten aan hunnen legerToogd deeden 2. betekende het eene fomme gelds, waar over getwist en welke, hangende het geding, ouder den Rechter bewaard werdt. • Doch in de kerkvergaderingen en fchriften der Latynfche Ondvaderen, wordt dit woord Sacramentum gebruikt om de alkrheïtigfte zaaken van den Christeiyken Godsdienst te betékenen; beftaande in zodanige geloofsgeheimen isfen, waar aan de gelovigen onder uiterlyke tekenen deelachtig worden. Hier in komen mitsdien zo wel Proteftanten als Catholyken overeen, dat door dit woord, in dien zin genomen, verjtaan wordt, een uitwendig teken van Christus ingeüeld, betekenende eene onzienelyke genade ( \). En zo verre is de leer derSacramenten ook buiten gefchil; doch in het overige is men vry verdeeld, zelfs onder de Proteftanten. Wy kunnen niet begrypen hoede Heer de Beaufort, die zo geoefend meent te zyn in. geloofs-gefchillen, 't heeft durven waagen om te fchryven: de Proteftanten erkennen niet meer dan twee Sacramenten; daar de minst ervaarnen wecten, dat de Luterfchen in het Verdédig - fchrift hunner Augsburgfche Confesfie, drie Sacramenten fielten; den doop, het avondmaal en de biecht (§) ;ja zelfs geene zwaarigheid maaken , om het Priesterfchap als een vierde Sacrament te erkennen (**)• Dê (*) C&far de ie Ho chili. lib. X. — Vigetiusde Re Milttari lib. 2. (t) Calvyn. Tnflitut. lib. 4. Cap. 14. 5 1. Geloofsbelydenis der Eugelfche kerk. Cap. 27. 5 1. van de kerk van Schotland, art.11. van IerlandCap. 16. art. 85. e.z.v. Catechismus van't Concilie van Trenten 2. Deel,over de Sacramenten, 5. vraag. CS) Apolog. Confesf Cap 7. de numero Sacramentorum. p.100. C ** ) Non gravalim vocaverimus Ordinem Sacramentum, ibid. p. 201.  DER. RoOMSCHE KERK. 275. De Roomfche kerk, vervolgt de Schryver, heeft kmmfn goedvinden, om er nog vyf by te voegen. In deze weinige woorden begaat hy twee aanmerkelyke fouten. U vergeet de Heer de Beaufort bladz 5. reeds;, uit de belydenisder RoomschCatholyke kerk te hebben beweezen, dat zy geene Sacramenten erkent, dan die ingefleld zyn door Jefus Christus, en dus geene Sacramenten, die door de kerk in'gefteld , of tot die van JeChristus zouden wezen bygevnegd. 2. Stelt de Schryver als zeker dat'geene, het welk hy in gefchil brengt, namenlyk: da1 er behalven de Sacramenten, die hy erkent, geene anderen door Jefus Christus zouden wezen ingcfteld, en dus het Pbrmfel, de Biecht, het laatfte O lei fel, het Priesterfchap en het Huwelyk alleen byvoegfelen der Roomfche Kerk zyn. Daarom voegt de Heer de Beaufort, die veel meer van feilen dan van bewyzen houdt, er by, dat de laatstgenoemden noch dewezendlyke kenmerken van een Sacrament, noch het gezag der Heilige fchrift voor zich hebben. Zo dit waar is, dan kan de Schryver niet ontkennen, dat de Proteftanten die met de Roomfche kerk de Biecht en het Priesterfchap voor Sacramenten houden, het gezag der H. fchrift niet voor zich heiben. Wy laaten de Heer de Beaufort dit gefchil met zodanige Proteftanten vereffenen. Intusfchen is het gevoelen van den Heer de Beaufort voor zyne mede proteftanten, ten aanzien der drie overige Sacramenten nietveel gunftiger; want, vooreerst zegt Luther: Het huwelyk wprdt een Sacrament genoemd; want het-is een zinnebeeld eener alleredelfte en ■allerheiligfle zaak, namenlyk, der verée'niging van de menfehelyke en Goddelyke natuur sn Christus (f ), Echtgenooten moeten dus de waardigheid van dit Sacrament betrachten en in eere houden ( \) Wyders zegt Melancthon: Het Sacrament des huwelyks,is alleen eigen aan de Christenen ,welken weeten dat het huwelyk, het (*) Lutherus. art. XHI.de Matrmönio, torn. ï.p. 19. (t) ibid.  rr&. ce Beaufort, gebrüikeltkhèbew het geen in den naam van God en van Christus wordt ge fioo- ten n voltrokken , eene heilige en vaste verééniging is van één man en ééne vrouw, die door den zegen en heiliging van Christus bevestigd wordt... het geen aldus niet gelegen ii met de huwe/yken der ongelovigen (*). Ten opzichte van het laatfte Oleifel ,drukken de Centuria* teurs van Maagdenburg zich aldus uit: Volgens de leering tan den H. Apostel Jacobus , waar mede de gevoelens der' kerkvaderen ook over -een -komen, moeten de zieken door dé Priesters gezalfd worden , met Olie, weike door den Bisfchop gezegend wordt, j a c. 5. vs. 14. Dierhalven moet dit heilmiddel niet gering geacht worden, hetgeen de ziels en lichchaams kwaaien geneest (t). Calvyn in zyne verklaaring over den brief van den H. Jacobus zegt: Ik beken, dat het laatfe Oleifel door de Discipu. len van Christus is bediend geweest als een Sacrament (§); Eindelyk verklaart de Heer Peter King, een beroemd Schryver onder de Evangeüfche Proteftanten ,in zynebefchryving van.-é eerfte Chmtene kerk bladz. 336. — 347., dat in dezelve het Vormfel gebruikelyk en voor een byzonder Sacrament gehouden werdt. Zie daar dan dc zeven Sacrameneen door Proteftanten erkend! , Zo nu, volgens het oordeel van den Heer de Beaufort, deze gevoelens der groot fte Hervormers en voornaamfte leeraaren onder de Proteftanten ,het gezag der Heilige fchrift niet voor zich hebben, wat denkbeeld moet men dan van hunne kerkhervorming hebben ? ja wat denkbeeld moet zich onze Ier_ fche pnelaat zeiven vormen , van de zonderlinge kerkhenorming van Engeland, waar by men aanvangkelyk alle zeven Sacramenten er- (*:) Melancthon. Acta Ratisbonenfia. art. 16. de Sacramento matrimonii torn ^.pag. 716. ( t) Centuriatores Magdeburg. Centuria. 2. Cap. 6. p. 204, D. Synodus Cabilonenfis. C§) Calvyn Commentar.in Epist. Jacob. Cap. 5. 14*  EER RoOMSCHE KERK. 277: erkend heeft (*)? Wy voor ons willen echter uit deze verschillendheid van geloofsgevbelcns geen andör befluit trékken, dan het geen ons proteftantfcheja Engelfche fchryvërs zelf- arm de hand geeven. De Oppërkahfelier van groot Brittaiënn Peter King in zyne befchryving van den rechten ftaat der eerfte Christené kerk 9. Hoofd. § 3. zegt; dat de éénheid des geloofs in dé eerfte Christenheid het merkteken der waare kerk was; doch deze éénheid des geloofs wordt by de proteftanten niet gevonden: gcvolglyk is by dc Proteftanten de waare kerk niet. Na dat onze Schryver niets goeds van de Sacramenten gezegd Heeft, begeeft hy zich tot de beöordeeling der plechtigheden, die by de bediening derzei ver gebruikelyk zyn. „In de kerk van Engeland , zegt hy, word de Doop, óp de allereetivoudigfie wyze bediend; het kind ontfangt de befprenging met water, in den naam van den Vader, den Zoon cn van den Heiligen Geest; men voegt er het teken van het kruis by; doch de Doop zoude niet minder geacht worden, fchoon het teken van het kruis wierd naargelaten ( t )•" Dit zelve gelooft de Roomfche kerk. Haare Godgeleerden loeren éénpaarig, dat het wezen des Doopfels buiten veele anderfints daar by gebruikelyke plechtigheden kan beftaan. Zo onze fchryver irt de leer der Roomfche kerk de vereischtc ervaarnis hadt gehad, zou hy diergelyke aanmerking, als ten eenemaalë overtollig, zeker hebben achtergelaaten.- „De Doop by dc Roomschgezinden , vervolgt hy, word verrigt met een meenigte van kruistekenen; in den naam des Vaders,, 'een Kruis, des Zoons, een Kruis, des H. Geest; een Kruis." — & Uit dit weinige blykt ten klaarfte; dat de goede Heer dc Beaufort zich nooit dc moeite heeft gegeevcn; om de plechtigheden der Roomfche kerk te onderzoeken, maar daar van zowel ■ - als (*) Common Praijer. Eosfttet. variaiions. ioui l.L'.KÏ. «; 30; (t) bladz. 31. Kérk.- bib. i. deel. no. si, T.  de Beaufort, gebruikelykhedfn als van der zeiver leerftukken gééne de minfte kundigheid bezit; fchoou zyn Eerwaarde over het een en ander meesterachtig wil oordeelen. Wy ftaan verwonderd, dat de Heer van Dyk deze en meer andere te zeer in het oog loopende gebreken van dit (door hem aldus genoemd) keurig werkje, by zyne vertaaling niet met eenige Profesforaale aantekeningen heeft verholpen. Na dat de fchryver aldus op zyne wyze de verdere plechtigheden des Doopfcls heeft verhaald, maakt hy deze geleerde tegenwerping. „Nu vraag ik aan een Roomschgezindcn , of hy gelooft da* den H. Pettus, toen hy drieduizend Perzonen doopten, welke hy by zyn eerfte Predikatie bekeerde, alle die plegtigf.iden gebruikt heeft? of toen hy den Doop bediende aan Cornelisden llooftnian; of Paulus, doopende het huisgezin van Stephanus aile deeze dingen in 't werk fielden, en zoozy zulks niet deden, waarom het de Roomfche Priesters dan doen (*)?"' Dcervaarne Schryver, fchynt reeds vergeeten te hebben, het geen hy weinige regels te vóóren gezegd hadt, anders hadthy -moeten bedacht zyn geweest, dat een Roomschgezinde , op :-yne beurt, zoude kunnen vraagen: of gemelde Apostelen by den Doop het téken van het kruis voegden, en zo zy zulks niet deeden , waarom men het dan in de kerk van Engeland doet (f)? Wy laaten dit den Heer de Beaufort beantwoorden. Doch wy. kunnen niet afzyn, om hier aan te merken, dat alle plechtigheden des Doopfcls in de Roomfche kerk gebruikeiyk, reeds in de eerfte Christenheid , by de bediening van oit Sacrament, overal naauwkeurig werden in acht genomen , zo als de Engelfche Protcftant Cave breedvoerig be- X* ) Bladz. %\.en 32. > ( t) Men zie hier over na den Canon van hetfynode van aKantedcrg 3gtlwuden in den jaare 1603.  DER ROOMSCHE KERK. 27$. betoogt (*). Echter durft onze Schryver deze plechtigheden als bygelovig befchouwen, en dat alleen om dat de H. Doop zonder deze plechtigheden zoude kunnen beftaan. Dit laatfte gelooven wy met hem; wy gelooven ook teffens, dat de Heiland by Marais 7. den doove en ftomme hadt kunnen geneezen, zonder eenige daar by vermelde plechtigheden te gebruiken. Zullen daaromdiergelykè plechtigheden by zulke Theölogifche Ariffarquen, als èygelovig befchouwd en ten laatfte in hunnen Goddelyken Leermeester ze! ven berispt Worden ? De Schryver begaat dien zeiven misftap, wanneer hy de nood. zaakelskheid des Doopfcls beftrydr; zyn blinde haat veroordeelt dit leerftuk der Roomfche kerk en daar door het uitdrukkelyk bevel des Zaligmakers: ten zy iemand herboren zal wezen uit het water en den H Geest, zo kan hy niet ingaan in het Ryk der Hemelen (t )• „Den Heiligen Augiiflinus (zegt hy) 4efmt alle ongedoopte Kinderen, en dat ingevolgen de Erfzonde (§). Wat zou hier uit volgen? Is het gevoelea van eenen enkelen kerkvader het geloof der gantfche kerk? of volgt er uit, dat wanneer de kerk ons de lecring des Heilands wegens de nood ■ zaakelykheid des Doopfcls voorfielt, zy teffens zou moeten gelooven, dat de Algoedheid de ongedoopte kinderen tot de eeuwige vlammen zou verwyzen? Neen dit was nimmer het gevoelen van Auguftinus, veel min het geloof der Roomtchc Kerk, zo als de Heer de Beaufort zyne lezers tracht diets te maaken- Integendeel is het onder haare deftigfle Godgeleerden een vry algemeen gevoelen, dat de kinderen zonder Doopfel dervende, offchoon, volgens de Godfpraak van JefuS Christus, niet in het ryk der Hemelen koomeude, als waar iu niets dan wat onbefmet is, kan ingaan; echter wel verre van dooy (*) Religion des Anciens Chretiens. torn 1. pag. 352. — 356. O) jfoa. 3. vs. S' CD Bladz. 32. T.2.  *8ö. • de Beaufort, gebruikelyitheden door hetHelfcho vuur gepynigd te worden, integendeel, in eenen zo grooten gelukftaat zullen wezen, als men op aarde zou. kunnen uitdenken ( *)• Dan, om toch evenwel een voorwcndfel te hebben ter beftryding van de -noodzaakelykheid des Doopfcls, zegt onze Schryver: ,, Ik wenschte wel, dat elk verftandig Roomschgczindcn,ernriig het gevolg,van het begrip der volflrekte noodzaakelykheid van den Doop overwoog. Wat Roomschgezinde kan dan zeker zyn, van niet in den ftaat der verdoemenis te wezen ? Volgens de leere der Roomfche Kerk, hangt zvn zaligheid af van het Bondzegel'des Doops. Vol trens de befluirenvan de Roomfche Kerk, hangt de deugdlykheid van het Sacrament af van her oogmerk , van dien, welke het bediend; en wie is de mensch, die oordeelen kan van het oogmerk van een ander mensch ? Waar is dc Roomschgezinde, die zich ten vollen kan ve'z^keren, dat hy behoorlyk gedoopt zv? By gevolg kan hv niet anders, dan zich in de verfchriklvkfte onzekerheid bevinden en in eene eeuwigdurende twyfeling omtrent het ftuk zyner zaligheid (f)-" Aartig gevonden! Wv voe nacht en wels dat zulk een verftandig man, als de Fleer dc 'Beaufort , ernt/g het gevolg zvner onbedachte tegenwerping hadt ov$heoogeftt dan zod hvzvne onweetendheid nietverraaden, noch het werk der zogenaamde Hervorming fn zulk een ongunftig licht geplaatst hebben. Een Schryver immers, die den f*) Mitisfimi apud Catholicos fenter.tia iila est, quod non baptizari infantes, quibus nullum prater origniale peccatum imoutari potest. dammntur pcena damni tantum, non etiam fëqfus, gaudentque naturali felicitate, qualts quantaque maxima efle ootcst, ita ut etiam fuo modo dent laudem Deo, quantum ad juftitiam ejus, non modo vindicativam, fed etiam distributivam. Atfonius Faher in Codlce Lib. \ .Tit. i. de Summa Trinitate &■ Fide Catholica. Tom I. Cap. de fideliutnlièerïs noniaptizaiit. pag.. 4. Edit. Neapol. (t) Bladz. 32. en 33.  DER ROOMSCHE KERK. 281. den naam draagt van geoefend te zyn in geloofs verfchillen, en die op zich durft neemen om de gevoelens der Proteftanten in het algemeen, tegen de Roomfche kerk te verdedigen, diende vooral te'weeten, dat zyne Luthcrfche mede - protelianten in het 9. artikul hunner Augsburgfche Confesfie, met zo veele woorden beweereu, dat het Doopfel ter zaligheid nodig is. En echter durft de Heer de Beaufort te kennen geeven, dat elk verftandig Roomschgezinde, die dit leerftuk met bedaarde' zinnen overwoog, er, als het ware, de ongerymdheid van zon zien. Volgt hier dan niet klaar uit, dat de leerftellingen zyner eerfte Hervormers by géén verftandig man, die zyn oordeel gebruikte, eenigen ingang verdienden? Doch wy laaten den Heer de Beaufort dit met zyne mede-protestanten veref-| fenen. Wy weeten hoe ftrydig hunne verfchillea zyn met de éénheid dés geloofs, welke ten allen tyde het kenmerk der waare gelovigen is geweest. De Roomfche kerk, nimmer afgeweeken van haare aangenomene leerftukken , behoudt hier in, gelyk in alles, het geloof der eerfte Christenen. Dezen (zo als dc'Protcftantfche Schrwer Peter King zelf bevestigt) hielden het Doopfel zo noodzaakelyk ter zaligheid, dat volwasfenen ra doods gevaar op hun bed gedoopt werden ( * )• Wat de gewaande en (zo als onze Schryver het uitdrukt) verfchriklykfte onzekerheid betreft, of iemand behoor lyk gedoopt zy, om het onzeker oogmerk van den geenen, die het Sacrament bedient, daaromtrent kunnen wy den Heer de Beaufort zeer gerust ftellen. De Roomfche kerk, wel is waar, heeft in haare befluiten ten opzichte van het H Sacrament der Biecht bepaald, dat de Biecht géén volledig Sacrament is, wanneer het de Priester geen ernst is, om den boeteling op eene Sacramenteele wvze te ontdaan oï dsabfolutiete geeven ft). De kerkvergadering van Trcntefpreekt hier van ook alleen indien zin,wanneer de boeteling overtuigd .is geweest, dat de (*) Peter King. ftaat der eerfte Christene kerk. pag. 328. (t) Concil. Trïd.fesf. 14. Cap. 6. T- 3-  282. de Beaufort, gebruikeltkhedew de Priester op dat tydftip géén wezenlyk oogmerk daar tóe hadt (*)• Dit belluit zal niemand afkeuren, ten zy men wilde beweeren, dat het Heilig Opperwezen wilde gediend zyn met fppttefnyën. Maar zo men al eens wilde onderftellen, dat de Roomfche kerk, op wier belluiten, de Heer de Beaufort zich beroept zonder ze immer te hebben ingezien, eens dezen regel ten öanzien van alle Sacramenten hadt vast gefield , dat dezelven . nietig waren zo ras het waare oogmerk ontbrak van hem die ze bedient; zou dan de Heer de Beaufort meteenigen grond kunnen beweeren , dat men uit hoofde van de gewaande onzekerheid des Doopfcls, onzeker zou moeten wezen van zyne zalig« beid ? dan zou zyn Eerwaarde teffens moeten aahtoanen, dat de kerk leerde /dat God ons zou kunnen verdoemen, om dat wy niet zeker van de heimelyke gedachten of oogmerken der menfchen, en mitsdien niet e al weetend waren? Zulk eene lastering leert zy niet; alleen vordert zy , dat de bediening met zulk eenen ernst gepaard zy, als waar van men zich ter goeder trouw en menichclyker wyze kan verzekerd houden, en dat dan zulk eenedaad waar van zich de Doopeliug of Boeteling verzekerd houdt, beftaanbaar is by den Alwectcndcn, die het vermogen enongetwyfeld den wil heeft, om in foortgclyke gevallen ,ook buiten alle uiterlyke tekenen, zyne genade en belofte aan den goedwilligen te bewyzen. Of, zou men, by voorbeeld, wanneer iemand gelast zynde om eenige aan hem ter hand gefielde penningen , aan den armen uittedeelen,deze aalmoesfen tot verkeerde oogmerken aanwendde; kunnen onderftellen, dat God daarom de goede oogmerken der Geevers niet zou willen erkennen en beloonen? Eer wy tot iets anders overgaan, moeten wy nog aanmerken , dat de Heer de Beaufort, naar de gewoonte van fchier alle Proteftanten, 'de Sacramenten der Nieuwe Wet Bondzegels noemt. Wanneer dit woord,in den zin by de Proteftanten gebruikelyk, niets (*) ibid. fub ftnem.  DER RooMSCHE KERK. 2Ü3< nietsx van het wezen der zaak benam,zou deze benaamingop zich zelve onverfchillig zyn jdoCh wy vinden ons verplicht',om er de betekenis naauwkeurig van op te geeven, wanneer die een merkelyk verfchil in de leering uitleevert. „De Sacramenten, zegt de Heidelbergfche Catechismus, zyn heilige waar -teekenen en zegelen van God ingefet, op dat hyons door het gebruik derzelver de belofte des Ev-angeliums dies te beet er te verflaan geve en verzegele: Namentlyk dat hy ons van wegen des een/gen flachtoffers Christi, aan V kruis volbragt, vergevinge der fonden en dat eeuwig leven fchenkt." Uit dit antwoord blykt, dat de waartekenen, waar van hier de Catechismus fpreekt-, flechts, zodanige tekenen zyn, die tot enkele getuigenis, bevestiging of bezégeling van gedaane beloften ftrekken, zonder eenige daadwerkende kracht te hebben , die de wezenlyke uitwerking eener Goddelyke belofte of genade daarftelt. Dit blykt nog des te klaarer uit het geen de Geloofsbelydenis der kerk van Engeland Cap. 17. §3. vermeldt. De genade, zegt deze Geloofsbelydenis, welk daarin , of door de Sacramenten recht gebruikt, toegediend wordt, en wordt niet door eenige kracht, die daar in foude zyn ,aangebrocht. De Sacramenten moeten dus ingevolge deze geloofsbelydenis, zo als daar ook letterlyk gezegd wordt, alleen een belofte van weldaad vervatten aan die geene, welke het waardiglyk urn fangen. Met dit gevoelen der Gereformeerden , fchyncn de Eutheraa,nen over een te komen. Ingevolge van deze leering dienen de Sacramenten alleen , om het geloof dergeenendie ze ontfangen , op te wekken en te bevestigen, zo ais de opgemclde woorden des Heidelbergfchen Catechismus te kennen geeven en in het. 13. artikui der Augsburgfche Confcsfic letterlyk gezegd wordt. Hier uit ziet men wat de benaaming van bondzegel by de Proteftanten betekent. Zo nu de Sacramenten, in dien zin, Bondzegelcn zyn, dan vallen hier verfeneide bedenkelvkhedeu, diewy ons verplicht vinden den  a?4- de Beaufort, gebruikelykheden den Heer de Beaufort en zynen Profesforaalen Vertaaler ter oplosfing voor te ftcllen. 1. Byaldien de Sacramenten Bondzegelen zyn, door welker gebruik wy de beloften des Evangeliums , namenlyk, van vergiffenis der zonden, van een eeuwig leven e.z.v. dies te beter verft'aan , zyn wy dan niet rechtvaardig en heilig ,êer wy de Sacramenten ontfangen.? 2. Zyn er dan op veele plaatfen , feilen in de H. Schriftuur, daar zy met ronde woorden zegt; dat wy door de Sacramenten, herboren , af gewasfhen, geheiligd, gerechtvaardigd , gezuiverd en vernieuwd worden Q* fP daar zy integendeel nergens zegt dat de Sacramenten getuigenisfen en zégelen van de beloften des Evangeliums zyn ? 3. Hebben diensvolgens de Vaders van het Concilie van Ni_ ceui geen groven misdag begaan , toen zy waanden dat het Doopfel niet ftrekte.o»; de beloften des Evangeliums dies te beter te verfaan, maar wezenlyk tot vergiffenis derzmiden^ zo als hunne geloofsbelydenis medé brengt, en zo als Paulus leert (i)? 4. Hoe komt het dan, dat de Heer de Beaufort deze geloof-belydenis van 't Concilie van Niceén, waarin zoduidclvk, volgens zyne eige aanhaaling (§ ) , gezegd wordt: Ik erkenne eenen Doop ter vergevinge der zonden, goedkeuren en zeggen : dat de Artikulen van dien door de Proteftanten ' worden beleeden en aangenomen, die nogthans in hunne bélvdenis de daad werkende kracht des Doopfels tot vergevinge der zonden volfirekt lochenen ? 5- Zo het Doopfel niet ftrekt tot afwasfehing der Erfzdnden of tot onze rechtvaardigmaaking, en wy overzulks rechtvaardig zyn, zonder nodig te hebben om door het bad der wedergeboorte te worden afgewasfehen ( verfchoon ons deze fchr'if. (*) Joa. 3. Hand. 22. 1. Cor.6. Ephes.$. Tit: 3; (t)7>>, 3. (§) Bladz. 4,  DER. ROOMSCHE KERK. 28$. fchriftuurlyke uitdrukking wy zyn er zo aan gewoon?) hoe komt het dan dat de Lutherfcheninhet 9. artikul hunner Augsburgfche Geloofsbelydenis, den Doop noodzaakelyk ter Zaligheid oordeelen? Wy zouden den Heer de Beaufort en zytietl Hooggeleerden Vertaalcr, de oplosfing dezer bcdenkelykheid, als alleen den Lutherfchcn betreffende niet afvergen, zo wy niet wisten dat de Eerwaarde fchryver een vyand was van onnodigs en bygeloovige Ceremoniën ( * ), en het edelmoedig voorneemen hadt, om de verdédiging van alle Proteftanten tegen de Roomfche kerk op zich te neemen. Dezen yver, waarmede zy toonen tegen het Pausdom bezield te weZen, meeneh wy met eenen (zo wy vertrouwen) allefints prysfelyken weetlust te moeten beantwoorden. Wy verftouten ons dierhalven om hun Eerwaarden nog eene bedehkelykheid ter oplosfing voor te ftelleu i 6. Bladz. 73. drukt de Heer de Beaufort zich dus uit: De geest der Roomfche Kerk, is de geest van Heerschzucht, en onbepaalde macht, van onverdraagzaamheid , ver drukking, en ■wreedheid; haare Leerftukken zyn va/sch, haar Dienst Af godisch, haar Regering Tyrannicq, e.z.v. Zo dit waar is, datt kunnen immers de belyderen van zulke valfche Leer f ukken en zulke Afgoden - dienaars geen deel hebben aan de beloften des Evangeliums , of de H. Paulus moest zich -verzonnen hebben , toen hy aan dc Corinthers 1. Cor. 6. vs. 10. fchreef, dat de zulken het ryk der Hemelen niet zouden bezitten, daar hogthans het eeuwig leven , de voornaamfte belofte des Evangeliums Is. Zo het dan teffens waar is, dat de Doop een bondzegel is, door welks gebruik, God, de beloften des Evangeliums verteken, volgens de taal des Heidelbergfehen Catechismus en het éénftemmig gevoelen der Proteftanten; hoe is het dan mtv gelyk, dat de Doop der Roomfche kerk by de Gereformeerden of Lutheraanen beftaan kan? Het is immers zeker, dat het Heilig Opperwezen, zyn zegel niet kali hechten aan valfhg (*) bladz. 31. T. 5,  a8fj. de Beaufort, gebruikelykheden fiukken en aan eenen afgodendienst',om alzo de beloften des Evangeliums aan zulke belyderen te verzekeren. Echter wordt, nimmer een Catholyke ofschoon in zyne volwasfene jaaren, na eene ukdrukkelyke belydenis van alle Leer fiukken zyner kerk. gedoopt wezende, en b.v. tot dc Gereformeerde gemeente vervolgens overgaande, wederom herdoopt. Onderftelt dit niet dat noch de Leerfcukken der Roomfche kerk valsch, noch haar Dienst Afgogodisch is? of dat Paulus gedwaald heeft? of dat het H. Opperwezen valfche Leerflukken en Afgodery met zyn zegel be, krachtigt en de beloften des Evangeliums dagiaan hccht.? of dat de Heer de Beaufort, de Roomfche kerk, den Apostel, ja God zeiven gelasterd heeft ? of eindelyk, dat de benaaming van bondzegel, in dien zin door de Proteftanten gebruikelyk', fioch met Godswoord, noch met de gezonde reden is over een te brengen? Terwyl wy deze vraagpunten gaerne aan de beantwoording der Eerwaarde Heeren de Beaufort en van Dyk overlaaten, zullen wy hier met korte woorden het gevoelen der Roomfche kerk, betrekkelyk de Sacramenten in het algemeen, by brengen , ten einde onze lezers in ftaat te (tellen, om te oordee ten, welke leering met de H. Schrift het meeste over eenflemt. Behalven de genaden die Jefus Christus onmiddelyk door zich Zeiven buitende bediening der Kerke uitftort, zyn er anderen diehy, om zotezeggen, gefield heeftin handen derKerkvoog. den en Priesteren, als uitdeelers van Gods geheimenisfen (*'), door de inflelling van zekere plechtigheden, die deze genaden voortbrengen, wanneer wy door eene verkeerde gefleldtenis daar geene verhindering aan toe brengen. Zodanige plechtigheid was het doopfel, tot vergiffenis der zonden (t). Zodaiige plechtigheid was de oplegging der handen waar door zy die al- (*) Een ieder merke ons aan als Dienaaren van Christus en uitdeelers van Gods geheimenisfm. i. Cor. 4. vs. 1. (7 ) Hand. 2. vs. 38.  DER RoOMSCHE KERK. 2? 7. alleenlyk gedoopt waren, den H. \Geest ontfingen (*). 7odanig was de plechtigheid des H. Avondmaals, toen Jefus zyn vleesch (r) te nuttigen gaf aan zyne Apostelen, om daardoor de genade des eeuwigen levens te erlangen. Zodanige plechtigheid was de macht die Jefus aan zyne Apostelen gaf om de zonden te vergeeven (§). Zodanige plechtigheid was de zalving met Olie en het gebed des Priesters, waar door de zonden, * waarin de zieken waren vergeeven werden (**). Zodanifo plechtigheid vim de oplegging der handen van depriesters, waar dooi Gods genade gegeeven werdt' tot bediening des Priesterdoms (Tt). Zodanige plechtigheid is de uiterlyke en teffens on. ontbindbaars, echtverééniging van man en vrouw (§5 ), om eikanderen te beminnen ter heiligmaaking (***), in welken zin Paulus het noemt: een groot Sacrament ( t ft ). Ingevolge van dien, houdt de Roomichekerk eenSacramerf voor een uiterlyk teken of plechtigheid, door Jefus Christus ingeftcld, betekenende eene zonderlinge genade die ons door het zelve wordt medegedeeld. De daad werkende kracht dier plechtigheden blykt dus uit Gods onfeilbaar woord, en is teffens iets , waar door de Sacramenten der Nieuwe Wet niet alleen van die der Oude Wet on_ dcrfcheiden worden, maar ook de laatstgenoemden in waardigheid oven reffen. De Sacramenten van de Oude Wet werkten geene genaden uit, maar waren flechts zinnebeelden der genaden , die door her lyden van Christus zouden veflworven en medegedeeld worden; daar integendeel de Sacramenten der Nieuwe Wet de genaden ( *) Hand. 8" vs. 15- — '7- (T) Joa. 6. vs. 52. Matth. 26. vs. 26. (\)Joa 20. VS. 23. Matth. 16. vs. 19, (**) Jacob. 5. vs. 14, 15. (tT) t'. Tim. 4. vs. 14. 2. Tim. \. vs. 6. (§§ ) Matth. 19. (***) ii Thesfal. 4. VS. 3. en 4. (tft) Ephes. s, vs. 22. — 33«  288, db Beaufort, gebruikelykheden e.z.y. den vervatten en aan die geenen, die ze waardiglyk ontfangen daade Iyk mededeeien ( * ). Zie daarin 't kort de leering der Roomfche kerk over de Sacramenten. Zy die onbevooroordeeld denken en de éénheid des geloofs meer dan alle twisten beminnen , zullen deze eenvoudige en met Gods woord allefintsoveréénitemmende verklaaring der Sacramenten «ngctwyfeld verkiezen, boven zo veele verfchillende en onderling ftrydige gevoelens, die buiten het licht der algemeene Moederkerk niets dan Egyptifche dui/terniflèn overlaaten. Het vervolg inNo.g. (*) ConciL Florent. in doctrina de Sacram. Ecclefia. Chronologifches Vefzetchnis der ErtzbifcbóTe u.z.w., dat is • Tydrekenkundige Tafel, der Aartsbisfchoppen , Bisfchop. pen, Pausfelike Vicarisfen , en onwettige Bisfchoppen van Utrecht. Door: Johan Lodewykvon Groot e. Te Augsburg, by de Zoonen Riegers, 1792. groot 222. bladz ui gr- S.vo, Dit werkjen, fchoon niet omflagtig, is in het Catfaolyke Duitschland tntneemend welkom geweest; dewyl de lezers in hetzelve geheel anders en wy wat beter onderricht worden, aangaande den vdóngen ftaat der Utrechtfche kerk , en de gcfteldtenis van bet tegenwoordig zogenaamde Domkapittel en desfelfs gewaande rechten, dan wel federt eenigen tyd door fommige Wenenfche, Ment zfche, Fryburgfche, Olmutzfche, Salzburgfche, en eenige nieuwe Ttaliaanfche verlichters, gefchied is. Men kende in Duitschland het verloop vah zaaken in Nederland wat het Kerkelyke betreft, te weinig, om niet door listige en fcheurl zieke Schryvers misleid te worden, en onwaarheden, voor goede cn onvervajschte waar, te koopen.  j. L. vdn Groote. Tydrekenkundige Tafel. 289. De Heer Von Groots, uitgeever en voortzetter der Kerkelyke Gefchiedenisfen van Godeau, doet aldus den Duitfchers eenen werkelyken en wezenlyken dienst, met deze zaaken in een helder daglicht te brengen, en byzonder den Catholyken lezer te doen zien, met hoe weinig grond men zich op de rechten der Hoofdkerk van Utrecht beroepe, en vervolgens hoe ftrafschuldig de Janfenisten zich voor God, en hoe verachtelyk by ieder weldenkend Christen zy zich maaken, met agter diergelyke opgeraapte en van den Apostelyken Stoel reeds voor lang verworpen fchyn rechten zich te fteeken , en dus hunne verderfelykefcheuriugte pleisteren of liever te verdedigen , dat is: het naadloos kleed van Jefus Christus, de onverdeelde éénheidderH. Kerk, meer en meer te verfcheuren, en zich zeiven ongelukkig te maaken. Waarlyk een roekeloos onderneemen lom den H. Geest te bedroeven, het zaad van verdeeldheid op den akker der gelovigen te zaaien, de teder beminde Rrttid van Christus te wonden, en zich zeiven teffens in het grootfle ongeluk te fforten. Kan men niet van deze fcheurzieke Gemeente zeggen, het geen eertyds de heilige Epiphansus van Mardon gezegd hceft-? Mardon door hovaardigheid en nyd aangedreven zegt: Ik zal uwe Kerk verdeelen en in dezelve eene gedurigs fcheuring aanrichten. Hy heeft er inde daad geene geringe fcheuring in veroorzaakt; doch alzo, dat hy niet zo zeer de Kerk, als wel zich zeiven en de zynen verfcheurde (*). En om des hemels wille! wat bedoelt men toch met zulk eene verdeeldheid? Wat verwacht men ervan? Wat voordeel kan men er voor Gods eer en voor de uitbreiding der H. Evangelieleer vanhoopen? Welke verbetering tracht men erdoor uitte werken? Gee- (*) Marcion fuperbia' invidiüque percitus, ecclefiam, ait, veftram ego disfociabo, in eamque fchisma fempiternum immittam. Quod ille revera non mediocre quidem injecit: non ita tarnen ut ecclefiam, fedut fe potius ac fuos discinderet. Épiph. Hares.42.  29°- 1 j. L. von Grootb. Geene verbetering (zo men die ook al veronderftellen Wilde ) kan zo groot zyn, of het kwaad, door de fcheuring veroorzaakt, is nog veel groot er (*). Welk eene rampzalige en onchristelyke onderneeming, om zulk eene fcheuring te beginnen, of de begonnen fcheuring hardnekkig te bevorderen, zich aldus van de éénheid der H Kerk te fcheiden, en de party der afgevallene Catholvken te" kiezen! Beiden, zo wel de afgefcheurden als de afgevallene!) zyn volgens het gevoelen van den H. Augufiinus, buitende waare Kerk. „ Wy geloven aan eene heilige Kerk, wel te „verftaan, aan de Catholyke Kerk; want ook de Ketters es „Scheurmakers noemen hunne vergaderingen Kerken: maar de », Ketters door verkeerd van God te gevoelen, fchendcn zelfs het „geloof, en de Scheurmakers door hunne goddelooze fcheurin„ gen, vervallen van de broederlyke liefde, of fchoon zy ook dat „ geene gelooven wat wy gelooven. Even daarom behooren noch „de Ketters tot de Catholyke Kerk, welke God bemint, noch de »Scheurmakers; want zy (de H. Kerk) bemint den Evennaas, „ ten." (t). Wat zal dan dit voorwendfel baaten , het welk men van deze verdwaalden zo dikwerf hoort, dat zy het metons in geloofszaaken ééns zyn; . dat zy zo wel als wy Catholyke Christenen meenen te zyn; e.z.v .Wat zal dit baaten vraagen wy, zo lang zy door den band van Liefde, Eendracht en ( * ) Nulla tanta fieri potest correctio, quanta est fchismatis pernicics. Ik t ne us Cf) Credimus & fanctam eccelefiam, utiqueCatholicam. Nam &Ha:retici & Schismatici congregationesfuas Ecclefias vocant. Sed Hxretici de Deo falfafentiendo ipfam fidem violant, icbisma'ticj autem discisfionibus iniquis a fraterna charitate disfiliunt, qtiamvis ea credant, quae credimus. Qua propter nee Haeretici pertinent ad ecclefiam Catholicam qua; diligit Deum; nee fchisma» tici quoniam diligit proximum. I S. Aug. de Fida & fymb. C. I0«  TynAEKENKtJNDICE TaFEL. Éfjt. en Gehoorzaamheid, zich zeiven met de Catholyke Kerk niet wederom verbinden ? ? „ Gy zyt bet met ons ééns" , fprak eert vds de H. Auguftinus tot de Donatisten; „ Gy zyt het met ons 5, ééns in het Doopfel, in het Ssmbolum, in de andere Sacra,,menten des Heere: maar in den geest der éénheid, in den „band des vredes, en in de Catholyke Kerk zelve, zyt gvniet „met ons" (*). Er is voor het overige tusfehen Kerkfcheuring en Kettery eenenaauwe vermaagfehap , Zodat dezelve H. Auguftinus beweert, dat eene verouderde fcheuring eene waare Kettery zy (t). En de H. Hieronymus heeft aangemerkt dat alle fcheurmakers, die in de hardnekkigheid volharden, eindelyk in Kettery vervallen (5)- Indien het er dus mede gefield is, gelyk deze heilige Vaders gevoelen, de H. Schriftuur vermaant (**), de waarheid leert, en de ondervinding bevestigt? dan behoorde men êer alles, zelf ook het leven er voor op te oneren , dan aan eenige fcheuring deel te neemen. Merkwaardig zyn de woorden van den H. Dionyfius van Alexsndriênt, ,,Gy behoordet alles te lyden, om geene fcheuring in Gods „ Kerk te maaken. Deze Marteldood, welken men verdraagt „om de Kerk niette fcheuren, verdient geene minder eerdaa „ die (*) Nobiscum estis in baptismo, in fymbolo,in cretericis dominicis facramentis: in fpiritu autem unitatis & in vincuio pacis, in ipfa dinique ecclefia Catholica nobiscum non estis. S. Aug. Epist. 93. ad vincent. Rog. (t) Schisma recenscstcongregationcs ex aliqua fententiafum diverfitate disfenfio; Heerefis autem fchisnia inveteraium. S. Aug. in Cr esc. L-2..C.7. (§) Nullum fchisma non fibi aliquam confingitIlsrefim, ut recte ^b ecclefia" recesfisfé videatur. Hicrmym. in Epist- ad Titttfn c. 3 (**) I. Corinth. it- 10. Obfecro autern vos fratres per nomen Domini nostri Jefu Christi; tu idipfum dicatis omues cv non fint in vobis fchismata.  292« j. L. von Grooti. „die geen Cmarteldood:) welken men lydt om het wegeren >, van Afgodendienst ( * )." „Men moet ( dan flandvastig ) in die Kerk verblyven die „van de Apostelen geftigt is en tot den dag vart heden „voordduurt." zegt de H. Hieronymus. „ Indien gyer ergens „ontmoet, die Christenen willen zyn, en hunnen naam niet van „Jefus Christus, maar van iemand anders ontleenen, gelyk de „ MarciÖmten , Valentiniaanen, Montaanen of Campiten • zo „weet dat dit de Kerk van Christus niet is, maardeSynagooge „des-Antichrists" (f). b „ Men moet zich houden aan den Christelvken Godsdienst " zegt de H. Auguftinus, „ en aan de gemeenfchap met die „kerk welke Catholyk is en Catholvk genoemd wordt, niet „alleen van haar eigen (Ledemaaren ) maar ook van alle haa„re vyanden. Want, zelfs ook de Ketters en Kerkfcheurers „ wanneer zy niet met hunne eigen geloofsgenoten, maar „met andersgezinden fpreeken, noemen, tegen wil en dank „de Catholyke kerk niet anders dan Catholvk. Men zou hun „met kunnen verftaan, zo zy dezelve niet zo noemden, gelyk „zy door de gantfche waereid genoemd wordt" (|> God (*) Oportebat nihil non ferre, ne ecclefiam Dei fcinderes Non est Martyrium hoe, ecclefise non fcindendte gratia toleratum, miuoris gloria; quam quod fertur propter idololatnte recufationem. Dionyfms Akxandrinus. Ep. ad Nov. by Eufeb. Kerk. Hist. 6. B. 44. e. Ct) In illa Ecclefia manendum qua; ab Apostolis fundata ufc que ad diem hanc durat. Sicubi audieris, eos qui dicuntur Christiani, non a Domino Jefu Christo, led a quoquam alio nuncupari, mpata.Marcimim,, Valentinianos, Montenfes five Campttas; fcito non Ecclefiam Christi fed Antichristi esfe Synagogam. . IJkrovym. contra Lucif. „ Tot dat hy eindelyk ( O. wat geluk der ziel ) „ Ter doodftraf uitgeleid, door 's hemels dierb'ren zegert „ De kroon als Martelaar heeft op het hoofd gekreegen. „ Geen wonder, dat de man, hoewel voorheen verdwaald, „ Wierd met het zuiver licht van 't heilgeloof bcfcraald $ „En met Gods Kerk verzoend: want tóen hy wierd gevangen} „Verheugde zig de ziel en toonde groot verlangen „ Na't levenseinde door een kloeke nmarteldood. „Wanneer hy dan Verzeld van voelen iii den nóód, >,Na't Martelftrydperk trok , en zy hem ernftig vroegenj „By wat Gezindheid, als de waare, zy zig voegen coinmunicatio, qua; Catholica est, & catholtcanominatur, hón folum a fuis, vérum etiam ab omnibus inimicis. Velint nolint enim ipfi quoque Heretici & Schismatum Alumni, quandonon cühi fuis j fed cum.esttraneis loquuntur, catholicam nihil aliudquam catholicam vocant. Non enim posfunt intelligi, nifi hoe eam noniihë di.cernant, quo ab univerfo orbe nuncupatur. S. j4üg; fit vérd ÈLelsg. c. 7. Kerk. bib. i.deel no. t. V.  394- J. L. von Groote „ „En houden moesten? was het antwoord dat hy gaf: „ ,,Ziet, o rampzaligen.' van alleicheuringe af; t, „ Wilt van Novatus en van zyne fekte wyken, „ „En leeft vereenigd met de Kerk der Katholykcn, „ „Daar word maar één geloof en waarheid aangekweekt; „ „ Dit is het heilgeloof, door Paulus mond gepreekt „ „ En 'tgeen fintPietersftoel ftandvastigheeft behouwen: s „ „ Üe kwade Leering baart aan my groot naberouwen • „ „ Ik zie, als Martelaar, dat het eerwaardigis, ' m » Het geen ik , afgedwaald en in myn duifternis, „ „ Verbeelde ganf fch vervreemd van 't Christgcloof te weezen (*) Elfde Lofzang vertaald door J. Nanning. Men gelieve ons deze uitweiding te verfchoonen ? De ftofvanhet werk dat wy hier aankondigen, gaf ons daar aanleiding toe. Van fbladz. 5. tot 99. geeft onze Schryver bericht aangaande de Utrechtfche Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen, en eene kor- (*) Invemo Hippoiytum, qui quondam fchisma Novati Presbyter attigerat, nostra fequenda negans , Üsque ad martyrii provectum infigne tuliflè Lucida fanguinei prtemia fupplicii. Nee mirêre fenem perverfi dogmatis olim Munere ditatum Catholicaj fidei. Quum jam verfans victor raperetur ab, hoste Exultantê anima carnisad exitium Plebis amore fua: multis comitantibus ibat, Gonfultus quamam fecta fbrct melior, Refpondit: fugite o miferi execranda Ndvati Schismata, Catholicis reddite vos populis Üna.fides vigeat, prisco qute condita templo est, Quam Paulus rctine.t, quamque cathreda Petri. VUre doem , docuuTe piget, vqnerabile martyr ■Cemó quod a cuku rebar abesfe Dei. ïruaennus Peri Stephsnoon. Edït Lugd. 1553. Pag 249.  Tydrekenkewbige Tapïï. iggt korte levensbefchryving van ieder dezelver. De H. Wlllibrord genoemd Clemëns' Aartsbisfchop van Utrecht, ftierf in het jaar 739. Zyn opvolger deH. Winfrïdus oï Werenfridus, genaamd Bonifacius, in het jaar 755. Beiden waren. Engelfchen. Hun volgdezo niet als Bisfchop ten minfte als opzichter over de .Utracht-fche -Kerk, de.(H. Gregorws:, volgens^anderen in 790. Harmakar-, een Vriesch ftierf jn 808. De H. Rk/'rid, een Vriesch . 227. De H. Friderék, een Vriesch , gjjj Alfrich, ( Albericus) een Broeder van den H. Friderik m De II. Ludger, een Vriesch . g5<5" De^ H. Gfoger, (Hungerus) een Vriesch i 266 O^0/^-<-QdibaIdus) een Vriesch . 899" £ê?'#&/^-(-Bgiboldus) een Vriesch (*) 900.' Radbod, een Vriesch uit den ftam des Konings Radbodus - ^r^o Baldrich , een Zoon des Graaven van Cleef 977. ■Poppo, welk-fommigen niet in dén rei der Ut- rrch'fehe 43isfchoppen ftellen 0g^. Volkmar > een' Vriesch . _ ppa Balduin I. xvn. Bisfch.van Utrecht, een Hollander ■ 905. . -°f gelyk ifommigen beweeren 994. Ansfrid of Aufrid, Graaf van Braband ( Teisterband) ( *) Johan en Wilhelm Held met fommige anderen Hellen dezen Egibold onder de Bisfchoppen van Utrecht, alhoewel Regino een gelyktydig Schryver, gelyk onze Autheur aanmerkt, zeer- ftcllig gefchreeven heeft", dat Radbod op Odibold ounliddelyk gevolgd is; gelyk hier in ook Mirteus en Mabillon overeenkoomen. V.a,  200*, ƒ. L. VON GftOOTB een Zoon des Graaven van Hooy - ftierf in 101» Adelbold, welke ook Alhald, Adelbald, ofAthaL bald genoemd wordt _ 1027, B.ernulf, Bernold, Berno ofBenno, te vóóren Kerspelpriester . te Oosterbeek ■. 7054. f Vilhelm., Graaf van Gelderland (*). —=—: 1076. Konrad, een Zwaab ; 1099. Burckha'rd, , 1713. G^debald, een Vriesch U27. ^n-dreas, Graaf van Knik 1138. ffafèert., of Heri bert, een Vriesch 115Ó. Herman, Graaf van Hoorn ,— 1156. Ge-dfrid, van Rhenen . U77- Balduin II. , Graaf van Holland 1196. u4rnold-I. , Graaf van Ifenburgh > 1198- Diederik I. , Broeder van Balduin II. 1198. Diederik II., Graaf van Ark 1212. Otto I., Graaf van Gelderland 1215. Otto II., Graaf van der Lippe 1226. Willbrand, (VVillebrand Wiilibrand ) Graaf . van Oidenburg —^— 1233. of ■ 1236.. Otto. III, Graaf van Holland -. 1249- Gofuin van- Amftel 1250. Hendrik I. Graaf van Vianden, die waarfchynlvk 1267. Joliannes I., uit don huize Nasfau is nooit tot de hoogere wyding opgeklommen, en heeft aldus enkel als. waereldlyke Vorst geregeerd; men wil dat hy omtrent den jaare 1288. afftand ge- (*) Deze Wilhelm, een geleerde maar hovaardige Kerkvoogd , een vriend en medeplichtige van den Keizer Hendrik IV., een gezwooren vyand van den H. Paus Gregorius VII, dien hy op hevel van Hendrik in 1076. in den ban verklaarde; maar waar voorhy deftraf des Hemels niet ontging. Hyjftierf als een raazend mensch, wanhoopig, en eenen ongelukkigen dood.  TVDREKENKUNDIGE TAFEL. 297- gedaan heeft, of gelyk anderen beweeren, afgezet is. Johannes II. , Graaf van Zierik werdt naar het Bisdom van Tul beroepen in 't jaar 129Ó. Wilhelm II. ,van Mechelen ' ftierf in 1301. Guido, een Broeder des Graaven van Holland woonde in 1311. de Kerkvergadering van Vienne by, en weigerde de waardigheid van Kardinaal , door Clemens V. hem aangeboden, aanteneemen en J3T7- Friderik II, Graaf van Zierik ■ 1322. Jacobus van Outshoorn - 1322. Johannes III., Heer van Diest 1340, of 1341. Nikolaus van Kapucy , werdt Bisfchop van Vercelli, daar na Kardinaal en ftierf te Romen in het jaar 1368. Johannes IV. , van Arkel, werdt Bisfchop te Luik alwaar hy 1378. Johannes V. Graaf van Virnenburg en Bisfchop van Munfter ———- 1371. jirnold II. van Hoorn, werdt 1377. Bisfchop van Luik. Flor ent s van Wevelinkhoven , 1393. Friderik III. van Blankenheim, Bisfchop te Straatsburg J423. Zweder van Kulenburg, afgezet 1424. Roedolph van Diepholt —. 1455. Gisbert van Brederode, heeft het Bisdom af- ftaan in 1457. David, een natuurlyke zoon des Hertogs van Burgondiën • I49<**. Friderik IV. Markgraaf van Baaden 1517. Philip van Burgondiën ia24« Hendrik II. , Zoon des Keurvorsts van de Paltz , te vddren Bisfchop te Worms, waar heen hy,alvórjrens van het Bisdom van Utrecht « afftand gedaan hebbende, weder re rug keerdc,en - 1552. • V.3. Wil-  50». j. L. von Croote. Tydr. Tafel. Wilhelm JITA van Enkevoort fi;erf jn Geerpus, (volgens fommigen Gregorius, ) - 1£5Q Nog dit zei ve jaar werdthet Bisdom van Utrecht, op verzoek van ffZ^jj ƒƒ. door Paus Paulus IV. tot een Aartsbisdom verheven. friderik V. Schenk van- Toutenburg, na den H. Willibrordus, de tweede en laatfte Aartsbisfchop van Utrecht . Ten tyde van dezen Friderik, nam de bekende RevohttS tóto de oïerband, en alle hoop van ooit den Aansbislchapnelyken ftoel ierfteld te zullen ;zien, verviel van dag tot dameer en_meer, en verdween eindelyk geheel. & Na den dood van den Aartsbisfchop Friderik, benoemde wet de Koning van fpanjen Philip II. tot Aartsbisfchop van Ut recht, zekeren Hei-man Graaf vanRennenburg, en na hem Johannes van Bruhefea,. doch zy beiden zyn nooittot Bisfchopren .gewyd geworden. Er is vervolgens nimmer iemand tot wettigen Bisfchop van Utrecbtgewyd; dus heeft ditHeog.ffift opgehouden te zyn ^nüJIe rechten en voorrechten namen een einde. Het Vervoig en Jlot in N. De ÏVaare Aanbidding, in geest en waarheid, e.z.v. te zaamengefield voor het Aartsbroederfchap van de II M. M. Maria, onder;den tytel van den H. Rozenkrans , door' ]. van Ommeren, Rector te Nederlangel. Te Grave' by ÏJ. A. Kneger. Groot ^.bladz in ,'. r ( H : JlodfjoiQ t,n .VvVv>5l -jt is van alle.Godvruchtige oefeningen geene, waar tegen by veelen zulk een algemeen vóóroordeel heerscht, dan tegen bet bidden aan .eenen zogenaamden Rozenkrans, fchoon er tellens geen. onderwerp is waar omtrent het vóóroordeel minder plaats verdient; inzonderheid wanneer men de inrichting en het recht gebruik deszelven van naby befchouwt. Toen de kerk..na de aakeligfle folteringen en wreedfte vervolgingen te hebben uitge&aan, door de zonderlingfte befcherming des Alierhoogfteu dwinaate werdt bevoorrecht, dat zy haar hoofd,  j, van Ommeren, dé Waare Aanbidding. 239, hoofd, als eene ryzende morgen-zon, boven de duiftere wolken des Heidendoms uitftak en door de machtigftc Vorfteti bewaakt werdt, genoot zy in eene aangenaame kalmte, de vrucht van eenen lang gewönsten vrede. Deze vrede echter, waar van de voortduuring als onovereenkomftig fchcen met den aart der ftndende Kerk, veroorzaakte eene werkeloosheid onder haare Herders en eene verregaande onweetendheid onder de fchaapen. Daar door, zo als de geëerde Schryver van dit nuttig ' werkjen zeer wel aanmerkt, — 1, raakten de voornaamfte geheimen van het geloof als buiten kennis en aanmerking, en men vergenoegden zich alleen die Feesten, waar op dc gedagtenis derzelver gehouden wierden, üchaamelyk, zonder aandoening, zonder aanbidding, of dankzegging by te woonen. God echter, die zo veel voorzvne kerk gedaan had, had nu en dan de goedheid, voornaame mannen op te wekken, om den Geest van het Christendom te doen herleeven; hy liet door -hen , als met een nieuwen iever, de Evangelifche waarheden verkondigen en de harten der Kristenen tot fchuldige dankbaarheid aanfpooretl (*)." Onder zulks ieveraars was de H, Dominicus onbetwistbaar een der uitmuntendften. Hy begreep, dat de dwaaling en het bygeloof uit onkunde geboren niet beter konden worden tegengegaan, dan door de verlichting en het gebed. Ten dien einde ftelde hy een zeker aantal gebeden op waar by teffens de zo ongelukkig Vergeetene verborgenheden des Geloofs, in eenen ,voor deeenvoudigen, bevattelyken ftyl werden opgeklaard en teroverdenking voorgefleld. Hier door verlichtte hy het verftand, gaf voedfel aan den geest en trof het hart van hen, die gewoon Waren, God met de lippen en eenige Hechts werktuigclyke oefeningen te eeren. De opvolgers van Dominicus hebben op het voetfpoor van hunnen heiligen Voorganger het gebruik Van den Rozenkrans niet alleen voor' zich zeiven als eene Godvruchtige bezigheid-behouden. maar den leeken , om voorfchreevene oogmerken, aangepreezeu. D<* (*) Voorreden bladz. VIII. V4  3oo. J van Ommeren, de Waare Aanbidding, f De Godsdienffige waarheden en verborgenheden, worden hier in een klein bellek voorgedraagen, om ze dikwyls te overdenken; j, Gy zult er, zegt de Eerwaarde Schryver, de waarde van uwe ziel, de grootheid der Goddelyke liefde, den duurenprys waar voor gy gekogt zyt en het oneindig geluk der eeuwige zaligheid uit leeren kennen (* )." Met een woord wy gelooven, dat dit werkjen allefints gefehikt is, om God te leeren bidden in geest en in waarheid . Alleen hebben wy er dit op aan te merken, dat de gebeden hier en daar te zeer naar den aart der Latynfche taal'gewrongen zyn. De gedachten der naamwoorden C by voorbeeld bladz, 38. ) alsook de woordfchikking zelve, volgens de oude gebrekkige vertaaling overgenoomen, zyn fomtyds ftrydig met de eigenfchap onzer moederfpraak, en zouden zo wel krachtiger als verflaanbaarer geweest zyn, wanneer de Eerwaarde van Om. meren , de loflyke vryheid hadt genomen, omdezelven door zynen geöefenden ftyl te befchaaven. Wy hebben den brief van Th. v. H. en G.G. uit Emmerik ontfangen; doch alzo de Schryvers te onbepaald zyn in hunne voorftelling,kunnen wy er geen gebruik van maaken. Ook raaden wy hen om de correspondentie, zo zy die met onswiïleij onderhouden, op eene betere leest te fchoeijen. (*) ibid bladz IX.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Chronologifches Verzeichnis der ErtZbifchófe u.z.W. dat is» Tydrekenkundige Tafel, der Aartsbisfchoppen, Bisfchopfen, Pausfelyke Picarisfen, en onwettige Bisfchoppenvan Utrecht. Door: JohaN Lodewyk vonGroote. Te Augsburg, by de Zootien Riegers, 1792. groot 212. blaaz in gr. %vo. £ Tweede uittrekfel, vervolg en fot van bladz. 298. 3 e Roomfche Stoel, gelyk de Eeervon Groote bladz. 98; aanmerkt, deedt nu, volgens de aan hem door Jefus Christus verleende en als Opperhoofd der Kerk toekomende macht, met dit vervallen Aartsbisdom, gelyk hy met meest alle de in handen der Oncatholyken voorheen gekomene Aartsbisdommen plagt te doen ; hy richtte er eene Misjie op cn ftelde over dezelve eenen Stedehouder aan, dien hy daar toe eene byzonderé" volmacht gaf. Deze Nederlandfche Misfie, welke zich niet alleen over het Stigt van Utrecht, maar ook over de andere onderhorige vervallen Bisdommen uitftrekte, bragt overvloedige: goede vruchten voord, eri men erkende in deze Landen eene lange feeks van jaaren, met dankbaarheid de Vaderlyke liefde" en zorg van den Roomfchen Stoel; ja men zou deze liefdadigë zorg nog heden ten dage', door alle Nederlanders met dezelve dankbaarheid zien beantwoorden , indien de halftarrige vltlchtë^ lingeii, welke men op het grondgebied van den Allerkristeiykfreri' Koning niet wilde dulden,'zich iii dezen Sehaapftai niet hadden ingedrongen-het gift van hardnekkige' ongehoorzaamhtiiti - 6il* KeRkj bib. i. deel. Ni 9'i X»  302. ƒ. L. von Groote, onder de fchaapen hadden verfpreid en het_zaad van'verdeeldheid en fcheuring, als her onkruid tusfehen de tarwe, niet hadden komen zaaijen. Van bladz. 100. tot 174., verfchynen de Pausfelyke Vicarisfenals: Sasboidus Vosmeer van Delft. Deze werdt in 1602. tot Aartsbisfchop van Philippen gewyd (*), en is te Keulen' in het jaar 1614. overleden. Philippus Rovenius, werdt in. hetzelve jaar Pansfelvke Vicaris en in 16*20. Aartsbisfchop van Philippen C t >- Onze Schryver verwondert zich , en niet zonder reden, over de grove onwetendheid of onbefchaamdheid van van Heusfen , die in zyn Batavia Sacra (§) Heilig durft beweeren, dat Rovenius in het jaar (*) Niettegenftaande van Heusfen in zyn Batavia Sacra, 3. deel, Nedcrduitfche Antwerpfche uitgave-van den jaare 1716. bladz. 170. en verv. trachtte bewyzen, dat Sasboidus, tegelyk Aartsbisfchop van Utrecht is gewyd, is en blyft toch dit voorwendfel een louter verdichtfel der Janfenisten. In de Con. iistoriaal-acte van Romen flaan deze woorden: Providit ( Siinctisftmus Dominus ) Ecclesia Philippensi IN PaRTIBUSInFIDELIUM VAGANT i pertra ns la- tionem R.mi Cardinal is de G uavar ra, dePer- SONA SaSBOLDI. (1) In de ConfiftorJaal-aéte van Romen leest men: Sanctisfimus Dominus Ecclefia Philippenfi in partibus Jnfidelium vacanti per obitum Sasboldi ultimi ejusdem Ecclefta Arcliicpiscopi providit de Perfona Philippi Rovenii cum facultate Pontificalia exercendi in Provincüs Hollandia c"? Zelandia , qua Pastoribus destituta funt. (§) Voornoemde Nederduitfche vertaaling, 3. deel bladz. 248. „ eindelyk na verloop van zes jaaren, te weeten in de „ maand October van 't jaar 1620 is hy van Urbanus „VIII. gefchikt geweest, om Aartsbisfchop van Philippen en „ook van Ütregt, indien de zaaken van de laatfle Kerke wel J} opnaameu, gewyd te worden. Zo is hy dan nog in 't zelfde jaar*  Tyd rekenkundige Tafel. P3- jaar n520. door den Paus Urbanus VIII., niet alleen tot Aartsbisfchop \an Philippen, maar ook van Utrecht is aangefleld; daar nogthans in 1Ö20. geen Urbar.us, maar wel een Paulus V. den Pausfelyken zetel beklom, die niet êer dan 1621. overleden is, en waar op nog geen Urbanus, maar wal een Gregorius XV. reeds op den 0. February 1621.is gevolgd, die Gods Kerk beftierd en geleefd heeft, tot den jaare 1623., waar op eerst Vrbanus VIII. voornoemd, de Opperpriesteriyke waardigheid aanvaarde; hoe kon nu deze Urbamis, vraagen wy. inden jaare 1Ó20. reeds Rovenius tot Aartsbisfchop van Utrecht hebben aangefteld? — Nog ongerymd er is het, het geen van Heusfen op de voorgemelde plaats zegt, dat de Heer Apostelyke Vicaris Rovenius in het jaar 1620., door den Heer Pausfelyken Nuntius Sanfeverinus tot Bisfchop van Utrecht is gewyd, daar hy echter op eene andere plaats verhaalt (*), dat de Priesters van Utrechten Haarlem in 't jaar 1626., (let wel) een fmeekfehrift aan den Koning van Span jen hebben overgegeeven, waarin zy verzoeken dat: zyne Majefteit deze gunst en genade aan hun, als zyne getrouwe onderdaanen mogt vcrleenen om den Aartsbisfchop van Philippen en Pausfelyken Vicaris Philippus Rovenius, ttt Aartsbisfchop van Utrecht te benoemen? —> Rovenius is in den jaare 1651. te Utrecht overleden. Jacobus de la Tor re uit 's Hage, Probst van Harlebeek, werdt op verzoek van Rovenius in 1640. desfelfs Coadjutor ( na wiens dood hy Pausfelyke Vicaris der Nederlanden is geworden ) en zeven jaaren laater te Munster, door den Pausfelyken Gezant Fabius Chigi ( die naderhand tot Paus van Ro1 men „jaar, den 22. zondag na Pinxteren, binnen het Octaaf van Allerheiligen in de vermaarde Abdy van Voorst by Brusièl, „ Aartsbisfchop van Philippen en van Utregt gewyd geweest." (*) Dezelfde uitgave, 3. deel, bladz. 258, 359. en verv. X. 2.  304- ƒ. L. von Groote, men, onder den naam van Alexander PII. werdt vérkoren) tot Aartsbisfchop van Ephefen gewyd. Hy heeft zich nooit voor Aartsbisfchop van Utrecht uitgegeeven, en nimmer de Geestelykheid aldaar vooreen Dom-capittel erkend, gelyk dit on_ ze Schryver klaar aan'toont. De la Torre geraakte, op het laatfie van zyn leven, buiten zinnen en ftierf in het jaar Tf5ör. Zacharias de Metz, geboortig van Brusfe!, wordt mede onder de Pausfelyke Vicarisfen geteld, offchoon hy tot het einde van zyn leven de la Torre 's Coadjutor is geveest. Hy was Bisfchop van Tralie gewyd, en is in iööi. te Amfterdam overleden. Balduinus Kats, van Gorcum, Pausfelyke Vicaris, werdt in het jaar 1662. te Keulen tot Aartsbisfchop van Philippen, gewyd, en ftierf te Leuven den i?. Augustus 1663. Johan van Neerkas fel, mede van Gorcum van geboortig, ( Aartsbisfchop van Kastori'n en te vóóren Coadjutor van Balduinus Kats ) Pausfelyke Vicaris, réisde in 1670, naar Romen, ( om even gelyk zyne voorzaaten hadden gedaan, by den Pausfelyken Stoel rekenfchap te geeven en verflag te doen van desfelfs bedieningals Pausfelyken Vicaris) alwaar hy onder Clemens X. het Formulier van- Alexander VII. heeft ondertekend ( *). Hy was buiten twyfel een geleerde en yverige Kerk- (*) De Janfenisten trachten deze daad of te lochenen of met eenige vuile verdichtfelen te bezwalken. Van Heusfen heeft zich verftout om het volgenden zyn Batavia Sacra in te lasfehen: ,, Indien dit zeggen ( het getuigt dat Johan van Neerkasfel het Formulier tc Romen ondertekend heeft ) waarachtig is, moet men gelooven dat het gevoelen van de Godsgeleer den van Vrankryk , alwaar hy in de Godkunde was ondervseezen; en het voorbeeld van verfcheide Bisfchoppen van V zelfde Ryk, de 'welke geloofden dat de ondertekening op de Leering3 maar nooit op het feit zag, hem daar toe bewoogen zullen hebben. Sommige getuigen, dat de godvruchtige Prelaat evenwel over deze daad naderhand in zyn gemoed zeer  Tydrekenkundige Tafel. 305, Kerkvoogd „ doch hy heeft zich geene kleine fchandvlek cn „de gantfche Misfte geene geringefchade op den hals gèh&aldj „ zegt onze Schryver, door eenige beruchte Franfehen , te wee„ ten: Arnald, du Vaucel, Gerberon en Quesnel, die uit „ Vrankryk verdreeven waren , te ontbieden , aantcnecmen, en, „ als zo veele grypende wolven in den vvyngaard der Holland„ fche Misfte te zenden. Deze vervoerdenhem op den weg der „dwaaling, en hy vergat langfaamerhand zyne eigen leering, „welke hy te vóóren in zyne Herderly ke - brieven aan zyne, „hem toevertrouwde, Kudde hadt voorgedraagen" De opfchudding welke door zyn werk, Amor Patnitensoi Boetvaardige Liefde, is verwekt geworden, en welke moeite en listen' de Janfenisten hebben aangewend ten einde dit werk, ten minste door ecnigen (*), mogt goedgekeurd worden; dit alles zeer geprangd is geweest: en dat hy deze vlek, indien hy zich bezoedeld heeft, door veele traanen heeft uitgewiseht: gelyk. Augustinus van Cyprianus getuigt, dat hy zynen mis/lag door -zyn eigen bloed heeft afgefpoeld." L. C. 430. (*) „ Dit werk" zegtvan Heusfen in zyn Batavia Sacra 3. deel, vöórgemelde druk, bladz. 437. „ is twee jaar daar na „ ( na de eerfte uitgave ) in eenen tweeden druk wydloopiger ,, en met verbeteringen uitgekoomen: en is door verfcheide „ Keurmeesters der Boeken , Leeraaren en Bisfchoppen goedge- keurd en gepreezen geweest". De tweede druk, waar' van Heusfen hier van fpreekt, is van het jaar 1685. van Johafi Arnolds te Emmerik. In de daad prykte dit werk met verfcheidene goedkeuringen; doch waar van de meesten haare waarde zouden verliezen, wanneer men de moeite wilde neemen om derzelver oorfprong te onderzoeken. De Heer Docter Deghens Prior der Kruisheeren te Keulen , was door den Janfenisten Prior van Emmerik den Heer Palms misleid. Van X*3.  30°' ƒ. L. von GaooT«, alles Is aan de Catholyke Nederlanders te zeer bekend, dan dat wy het nodig achten om hier breeder van te fpreeken! ~Deze Pausfelyke Vicaris Neerkasfel is den 6. Juny jo"88. te Zwol overleden. „Vermits Neerkasfel, zegt de Heer von Groot e, by zyn „leven geenen Coadjutor hadt, zo werdt hem door den Apos„ telyken ftoel de macht verleend om twee ondergeördende Vu „ carisfen aan te ftellen, welke ook na zynen dood de Holland, „ fche Mtfie zouden waarneemen, tot dat er een nieuwe „Pausfelyken Vicaris zoude wezen aangefteld. Op zulk eene wy„ze viel alzo de gantfche last, na den dood van Neerkasfel „ op Peter Kodde en Jofeph Koufeband. Dewyl nu deza „ zeer wel wisten dat zy door géén Capittel, maar door den „Pausfelyke Vicaris als ondergeördende Vicarisfen waren „ aangefteld en hier toe de volmacht van den Paus verzocht en „verkreegen was, en te dier tyd nog niemand in Holland van „ zulk een Capittel droomde, 't welk de rechten van eenen o„penftaanden Zetel konde toekomen, zo fchreeven beide voor. „noemden, na den dood van Neerkasfel'aan die zelfde Ver„gadering de Propaganda Fide, van welke zy hunne eerfte „macht hadden ontfangen, verzoekende, dewyl hunne verkre„gene macht niet langer dan den 22. February j687. duurde, dat Van de Keurers Abraham Brinen, Henricus van der Gr aft, Johan Roos, Johan Lindebom, JacobusCatz, , en Cemelis Staekenburg, was zeker niets anders te verwachten. — Wy willen kortheids-halve nog maar alleen aanmerken, dat buiten eenige Franfche Bisfchoppen en de Leuvenfche Leeraaren Melis, de Swaen en Blockhoven; de Mechefche Ca. noniken Lacman, de Kuyper en van der Vliet; de Antwerpfche Heeren Thibaut, de Copq, Eyben en Backx; de Luikfche Examinatores Synodales, Faes en Le Beau en eenige Paryfche Doctoren, ook Peter Kodde, Nicolaas van Erckel, Johannes Hooft en Hugo Frans van Heusfea als goed-keurers verfcheenen.  TïDREKENKTJNDJGE TaFEI. 307 dat dezelve mogt verlengd worden; kunnende zy anders in s , het bellier der Misfie niet verder voordvaaren." P-eter Kodde, die in 1648. te Amfterdam geboren was, werdt door de heilige Vergadering in 't jaar 1688., tot opvolger van Neerkasfel in het ampt van Pausfelyken Vicaris aangefteld, offchoon de Quesnel, Arnald, en de andere Janfenisten alle moeiten hadden aangewend om den beruchten Hugo Frans van Heusfen tot die waardigheid te doen benoemen. Kodde is in het jaar 1689. te Brusfel door den Aartsbisfchop van Mechelen tot Aartsbisfchop van Selasten gewyd. Hy weigerde het Formulier van Alexander VII. te ondertekenen en werdt om zyne verdachte leering in 1699. naar Romen opontboden , alwaar hy, na veele uitvluchten, verfchooningen en tegen ftreevingen, eindelyk in 1700. naar toe reisde. In dcsfelfe afwezendheid werdt Theodorus de Koek, door de heilige Vergadering, aangefteld om de Misfie te bellieren. Kodde hadt tot viermaalen toe de eer om met den Paus over zyne zaaken te fpreeken: vyfmaalen verfcheen hy voor de Vergadering aan welke het onderzoek over deze zaak was opgedraagen; hebbende hy voor het overige alle vryheid om de tegen hem ingebragte klagten te beantwoorden. Den 13. Mei 1702. werdt door de heilige Vergadering ten iaatfte beflooten, dat Kodde het ampt van Pausfelyken Vicaris niet verder zou mogen bedienen, en Theodorus de Koek door Clemens XI. als Pausfelyken Vicaris over de Misfie aangefteld. Het jaar daar aan volgende, den 10 April, verliet Kodde Romen, — leefde tot. hef jaar 1710. wanneer hy den 17 December, te Utrecht overleedt. Theodorus de Koek was te Utrecht geboren; hy werdt door de aanhangers van den afgezetten Kodde veracht, welke hem als Pausfelyken Vicaris niet wilden erkennen, en die door allerlei betichtingen by de Hooge Overheid dezer Landen zo vect wisten te weeg te brengen, dat hy door een Placaat van de Staaten van Holland en West\riesland in 1702. uit den Lande werdt gebannen, en hem het bedienen van zyn Ampt ontzegd, Clemens XI. ontbood: hem naar Romen, alwaar hy in I720. ftierf. v Men X.4.  3o8. J. L. von Groote, Men hadt tot nog toe zo weinig vaneenen Utrechtfchen Aartsbisfchoppelyken Zetel geweeten , zegt onze Schryver bladz. 154. dat zelfs de naamen van Dom-Capittel en Dom-heeren in de vergetelheid waren geraakt, en dat diergelyke naamen by deze Kerk, welke zich in den fraat van eene enkele Misfie bevondt, .al vry wat vreemd in de ooren klonken. Zo min als Sasboidus en Rovenius Aartsbisfchoppen van Utrecht waren geweest, ev'ëfl zo min heeft zelf van Heusfen hunne Opvolgeren voor Aartsbisfchoppen aangezien. 'Van ErckelxioérrX hen ook niet anders dan Pausfelyke Vicarisfen, die van den Roomfchen Stoel over de Hollandfche Misfie waren gefield. Doch zo dra Kodde van zyn Ampt was afgezet, verzon men het beflaatt van een Domcapittel, om dus tegen de Pausfelyke befchikkinge exeeptien te kunnen maaken, dat zulks zonder bewilliging van het zelve niet kon gefchieden. Men moest vervolgens aan dit gewaande Domcapittel, ook de rechten aan een Domcapittel gehecht toefchryven, welke hetzelve by het openfiaan van den Bisfchoppelyken zetel toekomen.. Ziet daar de eerfte oorfprong van alle onlusten, welke door de eigenzinnigheid en ftyf hoofdige ongehoorzaamheid gefterkt, de droevigfte fcheuring in Godskerk hebben veroorzaakt. Alle vermaaningen van de heilige Vergadering werden in den wind geflagen , en al het gefchryf der Paufen kon hen tot géénen inkeer brengen. Doordien men echter nog altyd hoop hadt, om de wederfpannigen eindelyk tot gehoorzaamheid te brengen, zo werdt in plaats van De Koek, Gerardus Popkamp, een Twentenaar en Aartspriester van Zingen, door den Paus Clemens XI. als Pausfelyken Vicaris jn het jaar 1705. aangefteld ; doch hy overleedt nog dit zelve jaar op den 16 December binnen Leydcn. Adam Daemen, een Amfteldammer, Domheer van Keulen, werdt in 1707. Pausfelyke Vicaris, en op Kers - dag desfelven jaars tot Aartsbisfchop van Adrianopel^gewyd. Dan de on. wettige Capittel - mannen hadden nu, eens voor al, het vast befluit genomen, noch dezen, noch eenen anderen voor hun geestelyfc Hoofd te erkennen, welken zy zelfs niet hadden verkoren. Hün-  TYDREKENKWJDÏGï: tafïl. 30|). Hunne halftarrigheid werdt van dag tot dag onbuigfaamër, ert tiffchoon de Pausfelyke Gezant alle moeite aanwendde, waren nogthans alle zyne vermaaningen en bedreigingen vruchteloos> zo dat hy zich gedwongen zag door eenen rondgaanden brief * van den 21 December 1708., de Catholyken te vermaanens om met deze wederfpannige Priesters hoegenaamd geene gemeen* fchap meer te houden, maar dat zy hunne geestelyke hulp by zulke Priesters moesten zoeken, die aan den Apostelyken Stoel gehoorzaam waren. Hy verzuimde teffens ook niet er op aan te dringen dat deze Utrechtfche Priesters, Adam Doemen, voor hunnen Pausfelykeh Vicaris zouden erkennen ; doch alles te vergeefsch. Zy Visten veel eer door allerlei listen te Weeg te brengen dat aan Doemen verboden werdt om binnen het Land te komen of op eenigerhande wyze de plichten van zyn Ampt uit te oefenen. Thans fcheen den zogenaamden Capittel-Heeren van Utrecht niets meer te ontbreeken, dan de goedkeuring van eenige Godsen Rechtsgeleerden, ten einde de zaak, voor het minfte, eenigen fchyn van wettigheid zoude mogen hebben. Onderftcund door Quesnel, van Espen en foorrgelyken, vonden zy zeer gemaklyk wat zy zochten; en daar zy zich verbeeldden alles op het gezag van die Geleerden te mogen doen , zo gaven zy in 1716. en 1717- uit naam van hun nieuwverzonnen Domcapittel Dimisforialen, en zonden verfcheide jonge aankweekelingen naar den beruchten Janfenisten Bisfchop van Senes, die dezelvett wydde. .— Doemen ftierf in 1717. te Keulen. Johan van Bylevelt, in het zelfde jaar door Clemens XL als Pausfelyken Vicaris over de Misfie aangefteld, werdt, even als zyne voorgangeren, uit den Lande verweezen, en ftierf té Brusfel in 1727. De Janfeniste fcheuring verwyderde zich nu meer èn meer van de Kerk. D. M. de Variet een Franschman, Bisfchop van Babiloniën , kwam te dier tyd , by gelegenheid zyner reize naar Perfiën, in Holland, om aldaar zich in (e fcheepën ert Over Petersburg naar Perfiën te vertrekken. Hy was een Appellant die* even als nu de Utrechtfche Janfenisten deedenj van de Bul-  3*0. ƒ. L. von Grootz, Bitlla Unigenitus , op eene algerneene Kerkvergadering zica beriep. De Paus ontboodt Anacharsis Cloots, een man van eene allereenvoudigffe levenswyze, die eene «onderlinge maatigbeid wist te paaren met eene verimaadingv.an alle rykdommcnen fchatten; Cloots integendeel is een woekeraar, die uit hoofde zyner overmaatige inkomsten, volgens de jongde getuigenis van Robespiere, niet eens verdient onder de Sans Culotes gerekend, min nog als een tweeden Anacharfis befchouwd te worden. De oude Seytifche Anacharfis er, kende het beftaan van een Opperwezen; de nieuwbakke Cleeffche Anacharfis, ontkent en beftrydt dit gevoelen; dus komen deze twee, noch in levens - aart, noch in deugd, noch in deukwyze overéén (*). Wy meenen dierhalven ( onder verbetering ) dat de Heer Cloots zyn, doopnaam veel gevoeglyker in dien van Prctaeo. ras zou kunnen veranderd hebben. Deze Griekfche Wysgeer was een Godverfaaker, even als Cloots. Hy was een groot hairklover en een flecht Redenaar, even als C lo ot s. Hy werdt om zyn ondeugend gevoelen mistrouwd, der maatfchappy onwaardig geoordeeld en uit Athenen verbannen ( f ). Onze Cleef fche Wysgeer is er om uit de Synagoge der Jacobynen trewor* pen, enby voorraad in ftaat van arrest gefteld. De boeken van Pro. ƒ*)„ Hic ipfe quam parvo eft eontentus! nemo de tenui Tïctu plura dixit. Etenim quse res pecunia; cupiditatem afferunt, ut amori, ut ambitioni, ut quotidianis fumtibus copia: fuppetant, quum procul ab iis omnibus rebus abfit, cur pecuniam magnopere defideret, vel potius curet omnino? An Scythes Anacharfis potuit pro nihilo pecuniam ducere, noftrates 'phi. lofophi facere non posfunt? lllius epistola ferter his verbis.Anacharfis Hannoni falutem. Mihi amictui eft Scythicum tegmen: calceamenium f oiorum callum: cubile terra: pulpa, ment urn, fames: lacte, cafeo, carne vescor. Qitare ut ai quietum me licet venias. Munera autem ista, quibus es de. lectatusvel civibus tuis vel Dus immortalibus ditifll' Cicero 5. Tusc. 32. (t) Cicero \. de nat. Deor. ^23.  £>£ AtGEMEINE REPUBLIEK-, JIJ. Próiagoras werden openlyk verbrand ("*); net werk van Cloots verdient geen beter lot, zo de maaker het geluk al heeft om de Guillotine te ontwykem Sic etiam Dubitatio de Diis non potuit. poenatn effngere (f). Onze Protaooras Secündüs alias Anachar sis treedt wyders op als Woordvoerder van het Menschdom. Her is zeker, dat, Zo deze aanzienlykc post buiten de ont"telde hersfenenvan den Heer Cloots eenig beflaan hadt, mea tegen de bekende fpreuk van Israëls Kohinglykën Wysgeer zou kunnen inbrengen: Er is iets nieuws onder de 2»z.Doe_ een trotfche bynaatn is geen vreemd verfchynfel in het gerneenebest der letteren. Want, zegt de Heer Menckenius, „ Gelykerwyze de Kwakzalvers doorgaans fnoeven op hunne voorrechten en machtbn'even , en zich wouderlyke en wangè* drochtelyke tytels aanmatigen, zo worden er ook niet wynigeó in de geleerde waereid gevond n, die hunnen roem en grootheid in nieuwe eertytelen zoeken (5)". Intu^fchen zal de eertytel die Cloots zich zei ven geeft, ongetwyfeld by allen die zo dwaas niet geweest zyn, om hem tot hunnen Woordvoerderre verkiezen, met recht als de uitzinnigfte Kwakzalvery befchouwd worden, die immer op het toneel der geleerde waereid vertoond is. Doch de oorzaak van des Schryvers kwaal, zo wel als de eredentialen van den gewichtigen last, die onze verflerde Woordvoerder voor het Menschdom grads op zich neemt , zyn naastdenkelyk toe te fchryveu aan eene zonderlinge doorlee- zeu- (*) Ibid. v (t) Diod. Sic. I. 13./. 333, (S)„ Quem admodum circulatorës fua plerumque privile» gia & diplomata jactare fulent, titulosque fibi adfciscunt miros & portentofos, ita in Orbe erudito univerfo non pauci de prehenduntur, qui hovis honorum tituïis decus prsecipuum ac famam -qü„ruiu"i Menckenius de Charlaiamria Eraditurum. ptig. 10. & ii.  . 3iö. Anacharsis Cloots, zenheid in de Historifché bedryvert der dooiende Ridderfchnp en foorrgeiyke werken, door dien onze Anacharfis bladz. %. zelf getuigt, dat de Hiflorie van Blaatnvbaard den grond gelegd heeft van zyne verhevene letterkunde; des men zich niet te verwonderen hebbe, dat de bovende verdieping van den Heer Cloots zo fraai geltoffeerd is. Die hier aan twyfeit, mag zyn geduld waagen, om er de volgende opkliaiing des Schryvers van te leczcn. „ Wat is een Woordvoerder van hel menschdom?" Deze vraag fielt onze Anacharfis voor eli beantwoordt zich Zeiven aldus: „ Het is een man doordrongen vat 't gevoel der waardigheid van den mensch; het is een Volks-voorftander, die eene vuurige liefde heeft voor de vryheid, ( vooral als hy in fiaat van arrest is gefield ) en die brandt van afkeer tegen dc dwingelanden; het is een man, die, na de bevestiging van zyn algemeen zendelingfchap in den boezem van het magtgeeverd lighaam vati het geheels) ( per extra-post van alle planeeten) ontfangen te hebben, zich eeniglyk overgeeft ter vrywillige en belangelooze verdeédiging van alle dc millioenen flaaven, die van den eenen pool tot den anderen zuchten onder de roede der overheerfcheiide Grooten ; het is een man wiens donderende flem ( gelyk die van eenen markt-fchreeuwer ) zich doet hooren op alle de troonén, en wiens vertroostende taal zich doet verfiaan in alle werkhuizen, om heimelyk de troonen te ondermynen door eenen omloop van veertig duizend ( net berekende ) werklieden van alle volken, die zyne sefprekken ,zyne brieven, zyne redenvoeringen, zyne predikaatlien, ( doch over apocriphe text en ) in de kelders en hutten der rondomgelegeu volkeren brengen ; het is een man die zich vry willig verbant van de haardfteden, die hem hebben zien geboren worden, van de gewesten, welke hy doorlopen heeft, van de verfchillende luchtftreeken, wier zacht aandenken hem ftreclt; om onwrikbaar ftand te houden in de hoofdplaats der onafhanglykheid, met afzien van alle zo eer als winstgevende posten, waar toe anders zyn yver en zyne begaafdheden hem ougetwyflèld roepen zouden. De zending van den tv verd*  De Algemeené Republiek. 317. woordvoerder des tnenfchetyken gèflachts, zal niet eindigen dan na de verdelging der onderdrukkeren des menschdoms ( * _)." Sed ohe jam fatis efi kugartim. De lezers hebben hier eene fchets van 't verftand , van den ijver en begaafdheden van hunnen opgeworpen woordvoerder. Wy zullen hen thans met het werk zelf ook eenigfints nader bekend maaken. De Schryver verftaat door eene Algemeené Republiek: zulk een, in deszelfs uitbreiding onafgeperkt Gemeenebest, het welke niet minder, dan het geheele overal de vier AarJryksdeelen verfpreideMenschdom, in zich vereeuigen, en dus alle afzonderlyke Volkslighaamen , Ryken en Staaten, ais zodaanige, alom vernietigen zou. Dit Gemeenebest zou van de hatuurlyk Maatfchappy aller menfchen, alleen door het ftellise van deszelfs burgerlyken Staatsvorm verfchillen, en Parys tot een hoofdplaats, of tot een zetel van de uit alle oorden der Aarde afgevaardigde hooge Vertegenwoordigers des Menschdoms, hebben. De maatfehaplyke inrichting zou door de thans aangenomerte en, wegens het naastgrenzende aan de natuur, voor alle menfchen gepaste Grondwetten der Franfchen, afgebaakend Weezen. Alleen een erffelyke, ja zelfs een leevenslang duurende Koninglyke magt, waar tegen hy met de heetfte drift is ingenomen, moest, zyn? oordeels, als een voiftrekt nutteloos ja fchadelyk infckuifsel, wel rasch 'er uit weggenomen worden; terwyl tevens, doch alleen door het middel der uitbreiding zyner zogenaamde Wysbegeerte, alle van welken aart ook zynde erkentenis van God en Godsdienst, mee" moest worden uitgeroeid, als die hy niet alleen verklaren durft op zich zelf zeer ongerymd en valsch, maar ook met de vryë zucht voor een van overheerfchlng, priesterdwang en flaaverny gezuiverd Staatsbefiier en dc edelfle deugden gantsch niet zamenhangende, ja de verderfelyke bron van alle laaghartigheid, bedrog, zedeloosheden en (*) Bladz. 1. en 2. Kerk. bib. i. deel. No. 9. f.  gi8. Anacharsis Cloots, eil de droevfgfte Onheilen te zyn ; want het is, voleens hem het vaderland eenen dienst te betvyzen , als men ( zo wel } de Godèn, als de Koningen aantast ( * ) ? Wy willen niet beflisfen welk ftelfel het dwaaste is, of dat eener algemeené Republiek of eener algemeené Monarchie > nog minder of het wezenlyk doelwit des fchryvërs geweest zy. om zodanige algemeené Republiek, als hy in dit werk afschetst, te helpen vormen en met ernst aan te pryzen, dan wel of hy een verholcner oogwit gehad hebbe, om door eene *t famenweeving der uitfpoorigffe denkbeelden, de Franfche Natie aaa de Godsdienstige waereid opde haatelykfte, en aan de voorffanders eener gezonde ftaatkunde op de befpottelykfte wyze ten toon te frellcn ; watigeesten en kortzichtigen door wanbegrippen gaande te maaken, en alzo de thans heerfchende ftaatsregering van Vrankryk te helpen ondermynen en den bodera inteflaan, Doch welk oogmerk men Cloots ook zou willen toefchryven, zeker is 't, dat zyn werk, het geen wy alleen met betrekking tot den Godsdienst beöordeelen , uit dit laatfte oogpunt befchouwd, de verachting van alle rechtfehapene denkers verdient. Want ( zo als de Rnmeinfche Redenaar (t) zeer wel aanmerkt ) het beftaan der Godheid te willen betwis~ ten is eene verderflyke fnoodheid, het zy dit met of zonder ernst gefehiede. Het beflaan van een Opperwezen, is eene hoofd-waarheid, die men ontheiligt, wanneer men ze maar een ogenblik twyfelachtig en als ten toets wil ftellen. Het is eene bevindelyke waarheid, die ons door de gantfche natuur verkondigd wordt. De voetfpooren van Gods grootheid, almacht en wysheid , zyn allen fchepfelen zodanig ingedrukt, dat de tong van eenen ondeugenden Wysgeer, die belydenis doedt van eene volflagene Godlochening, het eenigfte wezen is, 't geen zyn' (*) Bladz. en 155. 156. ( r) Mala et impia confuetudo eft contra Deos disputandi, live ex animo id fit,five limulate. Cicero de nat. Deor. i. 2. e. 67.  De-Algemeené Republiek, 319. isyn' maaker niet verkondigt. ,, Wanneer wy toch maar, zegt de Heer Bacot (*), onze oogen naar den prachtvollen He, mei verheffen, en daar de zonnen van zo veele duizenden van Werelden zich, wegens haare onbezefbaare afftanden, fiechts als tintelende vuurftippen zisn vertoonen; wanneer wy den to juist naar de eenfierrmige wetten van zwaarte en beweeging zich regelenden loop van dwaal of ftaartftar overwegen, 0f het alles zigtbaar maakend licht en de zo verkwikkende en vruchtbaare warmte, die wy van onze zon ontvangen, in derZeiver zegenryke nuttigheid bewonderen; of ons in haaren, door de maan, ter verlichting onzer nachten, te mg gekaat* ften glans verheugen; of eindelyk op die vast geordende dagelykfche omwenteling en jaarlykfchen omloop onzes Aardkloots letten, en op de daar door veroorzaakte heilzaame afwisfelingen van dag en nacht, van zomer en van winter; wat al luistervolle pracht en fchoonheid, wat al volmaaktheid, welk een eenpaarige en allervoordeeligfle of tot de nuttigfte einden leidende zamenftemming, zyn in dit alles dan niet op het duidelykfte zigtbaar! Naar maate vervolgens op Aarde de voorwerpen onzer befchouwing zich vermenigvuldigen , en meer in derzelver byzonderheden kunnen nagegaan worden, zien wy ook den kring onzer bewondering in dezelve evenredigheid zich Uitbreiden. Het zy wy de eigenfchappen en verfchynfelen van den dampkring, die fchatkamer der wolken nagaan, in zuiTerenden wind en donder, in koele vorst en fneeuw, of in verfrisfchenden dauw, en voedzaamen regen ; het" zy wy de verfcheidene metaalen, edele gefteenten, en verdere delfstoffen, welke tot zo veele nutte gebruiken ons ten dienfle ftaan, in de ingewanden der Aarde, of de kunstig gevormde fehelpen , koraalgewasfen, en doorfchynende paarlen, op den bodem der zee opmerken; het zy wy de gefteldbeid van heuvelen en bergen, bosfchen en beemden, bronnen en ftroomen, eilanden en zeeën, ebbe en vloed, en al derzeher onderfche den- (*) Bladz. 176 — 178, Y'a.  Sïo. Anacuarsis Cloots , cienheden, wonderen, krachten en rykdommen gade fJaan, en in zo veel uitmuntend fraaie , welriekende, heilzaame en fmaakelyk voedende kruiden, planten, bloemen, boomgewas» feu en vruchten van allerlei aart, de voortreffeh kfte woon en voorraadplaats, voor ons en ontelbaare andere levendige wee. zens, hier zien toebereid; terwyl gevoel, genot en leeven op het menigvuldigfte in de talryke heiren verfpreid zyn, die alom de wateren doorklieven, de lucht doorkruisfen , ofdeoppervlakte der Aarde bevolken, het zy wy eindelyk de verbaazend kunstryke vorming, de omzwachteling en de voortteeling yan zo veel duizend verfchillende planten, of van het neg meer zamengeftelde dierlyk lighaam, de enkele zintuiglyketoebereiding van een oog of oor,en de onderlinge gepastheid van het verband en de werking aller deelen voor het geheel, en van alle de onderfcheidene weczensvoor eikanderen, opmerken;en dan nog, hoe verder wy, voorgelicht door de waarneemingen der ontleed en Icheidkunde, en de navorfchingen dei' ons omringende natuur, en des begluurden ftarrenryks, met duizend daar toe uitgevondene werktuigen, gezigtsbuizen en vergrootglazen , in deeze wondere indringen , dies te meer ons in derzei ver luister, rykdom, uitgebreidheid, orden, nuttigheid en grootfte eenvoudigheid als 't ware verliezen; wy vinden overal , by een eindelooze verfcheidenhcid, de volmaakfte zamenftemming van middelen, die hunne bepaalde inrichting hebben tot de hcilzaamfte einden, welke even geregeld weder tot verdere einden zamenwerken. Elk, die de Natuur met de minfre opmerkzaamheid maar gadeflaat, moet hier ten vollten van overtuigd zyn". De alom bevindelyke waarheid van Gods beftaan, wordt ons wyders door den Heer Eacot niet onfierlyk gefchetst in het volgend , ve r.dichtsel (*)• . Een Franschman bragt korts, uit de ftille zee, Een jonge Inwooneres van Otaheite meê. (*) Bladz. 188 - ipu  De Algemeené Republiek. 321. Zy zelf had hem hier om gebeden. Pas ligt vour Brest het fchip weer op de ree; Pas heeft weer voor het eerst haar voet den wal betreden. Of zy ziet fchier haar oogen uk. Der vrouwen dragt,, de koetfen, daar ze in reeden, De huizen, alles toont een reeks van nieuwigheden. Nu vraagt ze hem, wat dit, dan weer wat dat beduidt. De Kamer, welke hy ten intrek had verkoren, Zag opeen oude Kerk, wier toren. Een fraaie wyzerplaat vertoont aan haar gezigt. Zy houdt gefta^g het oog er op geiicht, En kan. door hem, in 't Fransch te fpreeken , en in 't leezen Van tal en letterfchrift, op 't vlytigfte onderwezen, ■ Reed., zien wat uur de wyzer roont. Thans daar hy, in Parys, een zaak had door te dryven, Laat hy haar hier, tot zyne weerkom t, biyven. Een zustren-paar, dat juist mcê dit verblyf bewoont, Moet nu door onderricht, kan 't zyn, heur weetlust paaien.. Wat ( vroeg ze eens) doet geftaa'g zojuist dien wyzer draaien?"» „ Die wyzer ( zegt L 0 u 1 s e ) draeit van zelf „ Dus dagelyks om, en wyst noodwendig elf, „Of twaalf, of een, juist naar den gang der uitren." „ Wie maakte 't kunst ftuk dan, welks werkingdus kan duuren".? „Geen mensch; 't heeft dus van zelf noodzaakelyk zyn beftaan". „Louise, ziet gy my voor zo onnozel aan, „ Dat ik dit fpotten zou gelooven ? „ Daar koomt van pas Manon naar boven. 3, 'k Zal deeze, zonder acht op uw gepraat te flaan, Verzoeken my dit uit te leggen. „ Zy zal my , zo ik hoop, de waarheid beter zeggen". „ Die plaat noch wy zcr zyn van zelf hier aangeraakt, „ Maar door een' werkbaas, aan die toren vast gemaakt, „ Waar in hy zelf ( zegt deeze ) er achter is verborgen, „ Om voor de wenteling des wyzer fteeds te zorgen, „ Dien hy, juist naar den tyd, fteeds omdraait met zyn hand". „Zo! dit (zegt de Otaheitfche ) ontvouwt aan myn verftand „De r. 3.  •322 Anacharsis Cloots, „ De mooglykheid der zaak. Heb dank voor 't onderrichten. „Schoon ik meer kunst had in dit werk verwacht, „ En '$ maakers rol niet zeer verheven acht, „Steeds echter zal Manon, me uw onderwys verplichten; „ En nu geloof ik u Lou ise, nooit niet meer." „Geloof dan 't valfche vry' ( hernam Lou ise weêr ) Maar in de toren zelf, indien ge uw eigen oogen. „Vertrouwt, zal ik u klaar, hetgeen ik zeg, betoogen. „Gaametmy meê, zo't zien der waarheid u bekoort." Duor zucht tot onderzoek gedreeven, Vat zy ftraks Louison met blydfchap opbaar woord; Waarop zy zamen zich ter toren op begeeven. Zy ftygen, langs den trap, tot aan het uurwerk voort. En L o uison, om 't geen zy fprak te Herken , Wysthaar de raedren, die den wyzer dry ven, aan Zy deedt er't juist verband van merken. „ Waar ziet gy ( riep zy uit ) hier nu den Maaker (laan? „Befpeurt gy niet door flechts op 't zamen (lel te flaaren, ,, Hoe 's wyzers draaien'er juist zich uit laat verklaaren; „Hoe al de raedren hier noodwendig door elkaêr „Zich in beweeging zien; daar't eene zyne tanden „ Juist inllaat in des andrens randen ? „Gewigt en raedren, maar geen' Maaker wordt ge ontwaar. » Dit breinstoevoegfel was ook nimmermeer voor handen; „ 't Is nutloos; en dus blykt thans myn gezegde klaar". „ Neen ( zei ,'t gezond verftand der Otaheitfche fchoone ) „Hoewel een grootfeher kunst zich hieraan 'toog vertoone, „ Dan, door Manon misleid, ik ooit hier had gezocht; „Juist deeze fchikking, juist die vorming,die 'k bewonder, „Getuigen, dat dit al hier nooit kon weezen, zonder, „ Wat gy ook droomen moogt, een Kunstnaar, die het wrocht." * * ♦ * Zy, die den wondren loop van 't fchoon Heel -al befchouwen, Ea fteeds hier toe Gods hand, of zyn Voorzienigheid, On.  De Ahsemeehe Republiek. 323» Onmidlyk werken doen, ontbreekt hun flecht beleid En kennis, om Natuur, uit haaren aart te Ontvouwen; Of zy, die dit wel doen, maar toe dit recdloos (lot Vootbaarig overgaan; „daar 't alles wordt ontwonden Naar vaste wetten , waar Natuur aan is verbonden, „ Zo valt de grondllag weg voor 't aanzyn van een GGd.'* Deeze ydlc dwaazen, die op wysbegeerte zwetfen, Zien hier, hoe zeer 't hunn' waan moog' kwetfen, Daar 't elk op 't klaarde in de oogen draalt, Hun beeldnis, in MANONof Loüison, gemaald. In de daad, zo het dwaasheid is de oorzaak van een enkel kunstduk te betwisten „ met welk een veel hooger recht moet hy dan niet voor blind en dwaas te houden zyn, die, b^ de befchouwing der natuur, welke menfchelyke kunst, in grootheid en rykdom, in verband en orden, in middelenen einden, in nut en fchoonheid zo oneindig verre overtreft,echter den hoogst wyzen en volmaakten Vormer der natuurden grooten Stichter van het verbaazend wereldgebouw, uit het oog verliest, en in zyn hart, ja zelfs openlyk, met luider taal durft zeggen: daar is geen God ( * )." „ Zelfs de mensch, die onder alle dierlyke weezens op Aarde alleen met een redelyk verftands vermogen begaafd is, is in de geflachtsvoortplanting flechts een blind handelend werktuig? en het is geenzints aan het verftandig overleg of de kunde der ouderen, dat de kinderen de kundige zamendelling en gevormdheid hunner üghaamen verfchuldigd zyn. De naaste oorzaaken onzes bedaans, ja alle de ryen onzer voorvaderen, hoa hoog men ook op moge klimmen, waren hier omtrent zulke even onkundige werklieden als wy zelve. 'Er moet dus een hoogere oorzaak, een volmaaktere wysheid zyn, in welke tle oorfpronglyke reden van alle deeze vereischte vormingen en geregelde werkzaamheden der Natuur ligt opgeflotcn; met een woord er moet een God, een voimaakt wyze, goede, en alvermogends Öp- (*) Bladz. 181. y.4.  324. Anacharsis Cloots, Opperheer en Werkmeester van 'tHeel-al worden erkend,in« dien men hier nier de algemeené gronden en regels, waar op wy ons oordeel billyk in alle andere gevallen vestigen, zonder, ja tegen alle reden, ten eenenmaal verzaaken en onder de voet treeden wil (*)". Het geen de Heer BAcoThier zegt,is zo proefkundigzeker, dat onze Anacharsis, om het tegendeel te beweeren, geene reden weet uit te denken. „ ÏP at de eindelyke oorzaaken be/reft, zegt de laarsgenoemde; het is niet verbaazender dezelve in de eeuwige natuur te vinden f dan in de eeuwige Godheid. De natuur, ik beken het, is een groot wonderverfahynsfel ( fraaije opheldering! ; Waarom beftaat het zeer wezenlyk Heelal? Wy weeten er niets van ( t ). Na .èulk eene alles verduisterende wartaal, die alleen uitloopt op ?niets te weeten van het geen waar over men op e^nen meesterachtigen toon wil redeneeren, past zeker de'Wlgendeyerwytingzeef wel inde pen van onzen Godverfaaker: De ydelt nieuwsgierigheid der boven natuurkundigen, en de ra azende heerschzucht der Godgeleerden hebben de duidelykfle denkbeelden van ons verftand duister gemaakt. Voor de algemeené en onveranderlyke wetten der Natuare heeft men de byzondere en wankele wetten van den mensch in de 'plaats gefield (§). Alle wetten onderftellen een wetgever; algemeené en onveranderlyke weU ten onderftellen dus een Aigen/e'ene en Gi verander tyke Tl etgever. Wy weeten volgens de gezonde rede, dat een Wetgever grooter moet wezen, dan de geen over wien hy de wetgevende macht oefent; dus moet er een God een boven -natuurlyk wezen zyn , het geen algemeené en onveranderlyke wetten aan de natuur gegeven heeft. Gevolglyk ligt het beftaan van een' God ten duidelykfte, zelf in de redenkaveling van onzen Schryver opgèfloten. Doch dc Heer Cloots, die God en de ge- (*) Bladz. 182. en 183. (t) Bladz. 17. (5) Bladz. ;8.  De Algemeené Republiek. 325, gezonde rede verfaakt, meent te kunnen beweeren, dat de fiatuur zich zelve algemeené en onveranderlyke wetten gegcwëri heeft. Uit deze ftelling volgen twee tegehftrydige ongerymdheden. De natuür als wetgeeffter van zich zelve moet grootef zvn, dan zy zelve is, om over zich zelve te kunnen gebieden, en te gelyker tyd moet zy kleiner of minder wezen j dan zj> zelve is, om zich zelve te kunnen gehoorzaamen. Het fchynt dat onze Anacharsis, deze, uit zyne wartaal voordvloeiënde ongerymdheden , zelf heeft opgemerkt. Het is daarom , dat hy, om er de fchande van te bedekken, deze voor een' wysgeer , voor een' woordvoerder van het menschdonp zo vernederende belydenis moet doen: De natuur ik teken het, is een wonder verfchynfel - wy weeten er niets van. Zou men dus de ftelling van den Heer Cloots niet alzo veilig kunnenomkeeren: voor den algemeenen en onver ander lyken Wetgever der natuur, heeft men in deze rampzalige verlichte eeuw de byzondere en wankele wetten of hefslënfchimmen van den mensch, die zich wysgeer noemt, in de plaats gefeld? Het gahtfche broddelwerk van Cloots grimmelt vah tegeil* ftrydigheden; fteeds vergeetende wat hy elders ja fchier ogeliblikkelyk te vddren gezegd heeft, fpreekt hy zich geduurig tegen. — Bladz. 19. voert hy deze taal: ,,Zonder twyffel kondigt alle gewrocht eenen werkmeester aan; maar ik ontken, dat het Heel- al een gewrocht zy. Ik zeg, dat de wereld een eeuwig ding, een eeuwig wezen is." <—Zonder twyfel kondigt alle gewrocht een' werkmeester aan; deze helling gaat zeker; zelfs zou hy, die ontkennen wilde dat het werk van Cloots, hoe armzalig en beufelachtig het ook ópgefteld zy, eenen maker hadt, voor dwaas of ylhoofdig worden aangezien. Schoon wy wel willen foeftaan, dat de laatftc in den tang der dwaazen zulk eene aanzienelyke plaats niet Verdiehen zou dan onze Anacharsis, die zo beflisfend fpreekt: ik entken , dat het Heel- al een gewrocht zy. Bladz. iq. zeide/y des aangaande: wy weeten er niets Van. Bladz. ig. fpreekt liet Cleefsch Orakèl: ik ( Anacharsis woordvoerder van het menschdom) zeg, dat de wereld een eeuwig ding item eeuwig ine-  32Ó". Anacharsis Clootj, wezen i*- Dit is een dier argumenten, die hunne meeste kracbf uit de long ontlcenen. Intusfchen, hoe kan hy over een onder» werp,, waar van hy zelf he'uigt niets te weeten, zuikeenebefjisfende uitfpraak doen ? Onder alle geletterde windbuilen hebben wy er nog geene gevonden , die de diepfle onkunde tof waarborg hunner machifpreuken wilden ireilen. Onze A n a» charsis alleen weet de wysbegeerte tot zulk een aanzienlyk toppunt te brengen I . Geduurig verwart de Schryver Zich in zyne eigen reden en tracht zyne lezers op Je fchoonfehynendfte wyze te vcrfchalken. Bladz. 15. zegt hy : Dat eik zyn land beu we op zyne w\ze; p)dat elk eenen Godsdienst oeffene , die hem goeddunkt; de al. f) gemeer.e wet zul alle Godsdiensten , alle zoorten van Land„ bouw befchermen. Al wat niet nadeelig is aan de Maat. 3}fchappy zal zyne vrye uitoeffeninghebben." -■ ■. Dat elk (enen Godsdienst oef ene; hoe tcgenftrydig is deze flelling aaa 't gevoelen van eenen Godverfaaker ? — Dat elk eenen Godsdieist oefene, die hem goeddunkt j boe veidraapfaatn! De al. gemeene wet (zyncr ingebeelde Republiek ) zal alle Godsdiensten bpfchermen; hoe vredelievend; ■— De Godsdienst wordt hier ook gerekend onder al icat niet nadeelig is aan de Maat. fchappy en zal dus zyne vrye uitoefening hebben; l^eerh ke beloften ! Maar onze Anacharsis die even zulk een ficcht woord-houder als woord -voerder is, levert ons bladz. 2a. Wederom een blyk op van zyne gegronde denk wyze en Atbeislifche oprechtheid. Daar geldr de volgende machtfpreük. Het t) geloof van eenen God brengt zo veele rampen voort, dat }, men , na het voor en tegen in de weegfchaal der voor en na- deelen gewogen te hebben, met den verftandigen en diepden„ kenden Hobbes uitroept: Dal een overheids perfoon , die )f eenen God in een Gemeenebest van At heisten kwam voor ts ^feilen, een flecht burger zyn zou ! Inderdaad, alle de Gods- diensten loopen ftorm op de gezonde reden; want de Godheid „verdwynt wanneer men er Hechts een uur over denkt. Hoe 4,zcdciyker nu de menfchen zyn zullen, dies te deugdzaamec j, zullen zy ook zyn, dat is nuttig aan de maatfehappy: derhal.  Ds ' Algeméén* Rèpublieic. 327. „ hahen 'is de Godsdienst eene ziekte der maatfchappye, wel. 3, kernen niet tefpoedig kan geneezen. Een godsdienstig n,ensck „is een bi os dier; hy gclykt die beesten, welke men alleen », temt om ze te fcheeren en te braaden teil voordeele der Kooplieden en Vleeschhouweren." De Godsdienst eerst te rekenen onder al wat niet nadeelig is aan de Maatfchappy, en vervolgens uit tc maaken voor eene ziekte der Maatfchappy, welke men niet te fpoedig kan geneezen. Nu te beweeren , dat elk eenen Godsdienst oefenè, die hem goeddunkt; dan wederom, een Godsdienstig mensch ie verklaaren voor een boos dier; te rangfehikken onder de éeesten, welke men alteen temt om ze te fcleeren en te braaden. Wii al tegenftrydigheden , die ftorm loopen np de gezonde réde.' Wat al gewaagde en tegen elkander inloopcnde Hellingen, da..1' noch ilot noch verband aan te vinden is! By voorbeeld: Hoe zedelyker de menfchen zullen zyn, dies te deugd fa amér zullen zy ook zyn, dat is nuttig aan de maatfchappy; derhahen is de Godsdienst eene ziekte der Maatfchappy. Kan er zo in de vorm als in de (toffe wel ondeugender bewvs-red^n Ünrdefl uitgedacht? Moet men hier nier uit opmaaken, dat de Senryver zyne lezers befchouwt als onvernuftige beesten, die onbekwaam zyn, om zulke ailefints blykbaare en in 't oog loo^ pende drogredenen op te merken? Godsdienstige lezers zul, len boven dien te recht verontwaardigd zyn, over de hoo. nende taal van onzen raazenden Anacharsis. Wy verzoeken hun geduld Hechts een ogenblik uit te rekken , tot het lezen der volgende periode? Zy zullen er uit zien, dat men, om den opgefparden mond van dien vuilaartigen lasteraar te klemmen, niets nodig heeft, dan zyne eigene woorden ; • sy verraaden Zyn doelwit en fchetfen zyn perfoon. „ Een ondeugende , bewysreden, ( zegt hy ) brengt eert oorlog, den honger, den bankbreuk, de flaverny en de fchande voort; eene ondeugende bewysreden fmeedt ketens voor de goede burgers; zy voedt den Arisfocratifchen bedrieger, ten kosten van het bedrogen vojfc. •Beeft my de keus en de macht van wettiging der drogredenen  gaS. Anacharsis Cloots, en ik zal my voliirekt meester van het Gemeenebest maaken (*>" Zie daar het plan van Cloots. Er ontbreekt niets aan dan de macht, om zyne drugredenen te wettigen ; gelukt hem dit, dan ziet hy kans, om door eene ondeugende bewysre4en ketens.voar de goede burgers te fmeeden, en hy zal als een Aristocratifche bedrieger ten kosten van het bedrogen jiolk zich voeden en volfrekt meesier van het gemeenebest maaken. Jammer is het, dat de Paryfenaars onzen Clecffchen Anacharsis dien pas hebben afgefneeden! ■ Niets is bedriegelykcr dan de taal onzer hedendaagfche wys. gecren. Zy trachten geduurig den Godsdienst te befchuldigea van alle de rampen, die het ongeloof eu de daar uit voorde heiende zedenloosheid aan de mei,ichelyke maatfchappy berokkenen, om alzo hunne dwaalingen op de puinhoopen van alle deugdfaame grond begin felen te vestigen. Onze mislukte Dictator , die eerst den Godsdienst rangfehikt onder al wat niet nadeelig is aan de maatfchappy, zegt vervolgens, dat het Geloof aan eenen God zo veele rampen voord brengt en fechte burgers maakt. Het betaamt zeker eenen W\sgeer om zyne wysgeerige grondftellingen tot prysfelyke en nuttige doel einden in te rechten. Doch wat kan het doel-wit zyn van hem, die de Godverfaaking zoekt voord te planten? Zal eene Maatfchappy , waar uit de eerbied en vrees voor een Opperwezen verbannen is, gelukkiger wezen? Zullen daar de onderlinge betrek, kingen en plichten, tusfehen overheden en onderdaanen, tusfehen ouders en kinderen, tusfehen echtgenooten en bloedverwanten, tusfehen burgers en ledemaaten van den ftaat, beter in acht genomen en onderhouden worden ? Zal men daar de plechtigfte verbindtenisfen beter nakomen? 01 Zo éénmaal het denkbeeld van Gods beftaan kon weggenomen worden, waar zqu men verbindtenisfen zien frand grypen, die nu haare mees. te zekerheid ontleenen uit eene plechtige aanroeping van dat zel- (*) Bladz. ai.  De Alcemeene Republiek. 320. re!v» Opperwezen, als een getuige tot bekrachtiging van het geen men duedt of zegt ? Wordt deze allerheiligfie band der maatfchappve, door het ongeloof niet los gerukt ? Wanneer hy, in wien het denkbeeld van een rechtvaardig, alweetend en alvergeldend God, fleehts begint te vei-flaau.ven, bloot ftaat, om, tot de voor de maatfchappy verderflykde fioodheden over te flaan, wat zou er dan van hem, ja van eene gantfche maatfchappy re wachten zyn , waar in dit denkbeeld geheel was uitgeroeid ? Wat redelvke- oogmerken kan zich dan onze Schryver in de voordplanting des ongeloofs onder het menschdom voordellen , daar niet alleen de wortel van alle kwaad in opgeflooren ligt; maar waai uit wy in deze verlichte eeuw, zeden dat het Afachiaueliismits den troon beklommen heeft, de grootde onheilen en rampen hebben zien geboren worden? Buiten dien, is het denkbeeld van een albeloonend Opperwezen niet alleen ten hoogde belangryk voor de Maatfchappy. ïn 't algemeen; maar teffens zo zoet, zo troostryk voor ieder mensch in't byzonder, dat bet in onrelbaare gevallen het eenigste middel is, om de diukkendfte kon mtmisfenengevaaren, dan. zelfs, wanneer de ondeugd ons gunstiger gelegenheden fchynt aan te bieden, geduldig te draagen en by de zedelyke gmndbeginfclen pal te daan; daar integendeel een ongodsdienstig mensch geene reden heeft om de deugd boven de ondeugd, wanneer hem deze behaaglyker voorkomt, te dellen. Hy kan daar toe geene beweegredenen hebben, dan alleen in fommige gevallen, waarin zyne wanbedryven onvermydeljk de uitwerkfelen zouden beproeven van de draffelyke wetten der maatfchappy. Deze draffelyke wetten zyn dus alleen de teugels zyner Ihoo 'de ondeugden, maar vormen zyne deugdfaame inborst niet, De hoop alleen op eene eeuwige vergelding, vormt de zedelyke heldhaftigheid. Daarom is het zeggen van den vermaarden Locke, in zyne verhandeling, ten bctooge dat de Christelyke de redelykjle Godsdienst zy gefchreeven, zeer geestig: ,, De Philofophen herdelden de fchoonheid der deugd. Zy vercierden deze Goddelyke dogter des hemels zo fchoon dat  3-ja. Awacharsis Cloow, pf oer menfchen oogen tot zich trok en hunne goedkeuring: won ; maar alzo zy haar geen huwelyksgoed toekenden, vondt ï) < ik niemand, die haar trouwen wilde ( * >" GöeHiupig wykt dc Schryver af van zyne vóórigo grondbegin-* (eten. Dat, by voorbeeld, een overheids perfoon, die eenen 91 d in een Gemeenebest van Atheïsten kwam voor tt fteilen ee t f.echt burger zyn zou, flmokt geer. fin ts met die ver* tfraagfaame grondttellingen, die onze Anacharsis vyf Wadzvden te voeren als de ba/is zyner algemeené Republiek gelegd heelt; dat elk eenen Godsdienst oef ene, die hem goed*dunkt; de ahemeene wet ia9 ade Godsdiensten befchermen. Dus ziet men de -Schryver onder het masker van verdraagfaamhcid, de onverdrangfaamiie gevoelens dryven ; zulks is doorgaans de hamielvyze der bedendaagfche WySgteren. F i t s s e / u in zyn Emile (t) zegt met eene listige gev- :> sd eid. God bewaare my daar voor, dat ik immer het em e"phelyk leerftuk der onver draagfaamheid zoude predb* kc. > Joch elders (§ ), zo als de Heer B a cot ook zeer wel trps e¥kt, flaat hy met Hobbes en onzen Anacharsis ve fpoor in, wanneer hy beweert, „dat er een Gods-» dienst \an ftaat of van den Burger Is, waar omtrent de burger^ ke Oppermacht gerechtigd is alle de gcloofcfii'kkc n ta bepaalen, zo dat zy wel tot derzelver gelcof niemand dwingen ïricg ( iets dat haar volflrekt onmogelyk Is, dewyl her geloof, de overtuiging dat iets waar is, nooit door dwang voortgebragt kan worden ) maar echter den niet hieraan geloovendelibillyk verbant, ên den belyder, die 'er zich rflèt naar gedraagt, billyk de doodfrraf doet ondervinden , als hebbende de grootfte aller mb daaden begaan, door te liegen in het aangezigt def wet Döch (*) Bladz. 326. ( t) Tom. 3. pag. 37?. ; (§) Contrat focial. I. 4. Ch. 1 (**) Bladz. lju  Bi Algsmezne Republiek. 33}. Doch by akiien een merheids perfoon, die eenen God in een Gemeenebest van A/heistem kwam voor te fel/en, een flecht burger zyn zou, dien men biltyk zuai icrlarjien\ jn billyk de doodflraf doen ondervinden, els hebbe:. de de al'ergrootfe misdaad begaan door te liegen inliet aangezicht der ■Wet; wat Straf verdienden dan zulke verderielyke Schryvers weêrkeerig, volgens hunne eigen grondftellingen niette onderl gaan, in een Gemeenebest vr.n Godvrréerers, wanneer zv durven te liegen in het-aanfchyn der alom, Gods hofman veifcrndigende natuur-wet? ja, zou iemand, die vermetel genoeg js, om als Woordvoerder van het Menschdom te fprc< ■"><»<; en in die vertooning de algemene rede van het Metaetdtö op zulk eene fchaamteiooze als hoonende wvze dmit K>H\v.irs hoornen, en alle zedelyke grondbeginfelen aan te randen, riet de billyke wraak zyner Godvercercnde natuurgeweten oVderf aan ? Men ziet het leerftclfel eener algemeené burgorh ke verdraagfaamheid, by desiëlfs grootfte voorfhinders, eene uitzondering ondergaan met betrekking tot den GoJvcrlaaker. Zy «chtende Overheid bevoegd, om uit naam der Maatfcbappvezr'k een verderflyk wezen te beteugelen. Laat, zeggen zy, een ieder zyn gevoelen uiten, maar niemand moet het vryfiaan Godloos te wezen (*). De Encyclopedisten beweeren, dat iefnand, het zy hy de Godheid lochent, of ontkent dat het Opperwezen het gedrag der menfchen gadeflaat, de dood ver. dient, wanneer ds Overheid er de maatfchappy op geene andere wyze van ontdoen kan ( f). Zou onze Anacharsis Sich in dat geval niet gelukkig achten, wanneer hy, uit genade, ineen krankzinnig huis werdt geplaatst? Het werk var, Cloots is wyders vol zotternyën, hairklovingen, tegenftrydigheden, ziels-fenyn en godslasteringen. Het be¬ lt*) Felice, Droit de la Nature. 1 .part. Lecon XIV. B'trlamaqui tom. III. Chap. III. Himerius, Action. in Epic Phol. Bibl. Cod. 243. pag. 1083. ( f) Encyclopedie Art. Atheïsme.  332» Anacharsis Cloots, De Algemeené Repcblieic. behoort tot de lyst der zulken, die alleen verdienen kenbaar gemaakt te worden, om ze te leeren verachten Het geen echter het verdcrflyke van dit werk eenigfints vermindert, is, dat men by deze uitgave een voorbericht en be« öordeeiende verhandeling van den Heer Bacot heeft gevoegd, welk fchryver biHyk dien lof toekomt, van den Heer Cloots in veele opzichten op, eene fierlyke en krachtige wyze te heb4 ben wederlcgdi Dan, het geen men niet genoeg betreuren kan. is, dat er in deze, voor 't overige treffelyke wederlegging, gelyk in veele hedendaagfche fchriften , opeiilyk de Godheid van Jefus Christus, en mitsdien het wezen van het Christendom wordt aangerand ( *), om niet tefpreeken van haatelyke uitdrukkingen , die de Heer Bacot foms bezigt, in navolging van den Godonteerenden C i o o t s ( \). Daar door verydelt de wederleger niet alleen bet nut zyns arbeids; maar legt door zyn Socinianismus den grond tot die Godverfaaking, die hy anderfints op eene meesterlyke wyze weet te beftryden. Het is bekend, dat het S/cinianismus den Weg gebaand heeft tot de hedendaagfche wysgeerige wangevoelens. Vddrmaals zou men een afgryzen gehad hebben van hem, die de Godheid van Jefus hadt willen lochenen! Socyn was de eerfte die daar toe op eene bedekte wyze en zonder den fchyn te willen hebben , dat hy de verborgenheden des Christendoms aanrandde, het Arianismut met eene menigte andere dwaalingen weder invoerde. De Godsdienst werdt hier op veranderd in eene wysbegeerte en alzo in eenen enkelen natuurlyken Godsdienst. De openbaaring werdt min noodzaakclyk, vervolgens nutteloos en, eindelyk voor een verfierfefen het werk van ftaat kunde gehouden. Hier uit werdt het Deismus, de ftofdryving, en ten laatfte het voifiaagen Atheismus geboren. (*) Bladz. 225. (t) Zie bladz. 22 en 169.  SCRMOON OVER DE FRANSCHE CoNSTïTUTTE .33,3. Sermoon ontledende de Franfche Conftitutie, gegrond op Liberté en Egalite' Vryheid en Gelykheid, met veele Theo/ogifche en Staatkundige Bemerkingen , en opgevolgt door bondige Aanmerkingen op dezelve , alsook een oogllag op de voornaam fte artikels der Conventie Nationaal van Vrankryk, zeer betreiielyk en als een Suplement dienende tot het Der da Deel des Wapenhuis opgefteld &c. F. F C. S. T. L. Tot Sr. Truiden by J. B. Smits, groot 167. bladz. in %vo D e loflyke pogingen dier Eerwaarde Godstolken, welke zich beweren, om den kanker des ongeloofs door"gepaste middelen tegen te gaan, verdienen ongetwyfeld de hoogachting van alle weldenkende Christenen. Met de levendigfte aandoening treft ons-het gedrag dier onbaatzuchtige Kerkelingea, die liever alles opofferen, dan een hair breed van hunnen plicht af te wyken, en den dood verkiezen, boven eene onverantwoordelyke onderwerping aan de raadflagen der Godverfaakers en vermomde Heidenen! Zy,die met dezen waaren Geloofsyver bezield zyn , verlevendigen in onze dagen de Apostel}ken tyden. De taal van zulke roemwaardige mannen, is teffens geJykvormiger aan de leer van jefus (*), dan het opgeroeide Sermoen van onzen politieketi Predikatie - maaker, die , onder fchyn van den Godsdienst tegen bedorvene Wysgeeren te verdedigen, den Gödgewvden kantfel ontheiligt, om op eenen befiisfenden toon over Jagt -en Molen-Recht uitfpraak te doen (, tj; —.om den Adel, desfelfs Eertitels en fchitterende ydelheden voor-te-Haan (j) en om eindelyk, op den fioel der waarheid, de bevindclykfte waarheden tegen te fpreeken. Met verbaazing zien wy onder andere zotternyën den Schryver bladz, 20. beweeren, dat de Godsdienstige en Burgerlyke -Vryheid den üostenrykfche Nederlanden nooit is ontno. . men ( * ) Zie ons Mengekverk No. 7. bladz. 222. en verv* (t) Bladz. 67. en 68. . (§) Bladz. 35 en" 10. Kerk. bib. i. deel, No. q. Z.  334- Sermoon over dï Pranschb Constitutie. men geweest. Is dit de Godsdienst verdedigen ? Heeft God «we leugentaal nodig? Job. 13 f* 17. Wy willen niet onderzoeken , of zulke ergerlyke voorrbrengfelen het opzetlyk bedryf zyn , van eenen Hooffchen huurling en laffen-vleier! Zeker is 't, dat diergelyke predik wyze bekwaam is, om de vruchten der heilzaamfte bediening re vernietigen; terwyl zy by hen, die gewoon zyn de Godsdienstige waarheden met den Dienaar die ze verkondigt, te verwarren , aanleiding geeft, om er een onderwerp van ergerlyke befpottinge van te maaken. Men kan dus de pogingen van hen , die den Godsdienst door eenen verkeerden yver, der maate ontluisteren, niet genoeg tegen gaan. Journal Historique & Littéraire &c. dat i : Gefchied en Letterkundig Dag-blad van den \5.Januaryen 15. February 1794. Te Maaftricht by Francais Cavelier. s.z.v. Schoon de Letteroogst van rype hersfenvruchten voor het tegenwoordige fchraa! is, mangelt het echter aan geene kwaad, aartige geesten, die zich sfflooven om de nuttigfte voortbreng, felen van anderen, door hunnen vuilaartigen zwadder aan te randen, terwyl het hen maar al te wel gelukt Journalisten te ontmoeten, onbefcheiden genoeg, om hunne lasteringen zonder eenige kennis of onderzoek te plaatfen, en boven dien zo onvoorzichtig, om zich hunne aanmerkingen eigen te maaken. Deze laatfle handel wyze, hoe onverfchoonly kook, fchynt echter zeer in 't gebruik te wezen by den Heer de Feller , Redacteur van 't opgemelde Journaal. Ten minste heeft hy er zich ten onzen opzichte wederom aan fchuldig gemaakt. Het kan intusfchen niet wel misfen, of iemand, die, op verkeerde nanchten van lasterzuchtige weetnieten en domkoppen te werkgaande, vermetel genoeg is, om boeken te beoordelen alvéórens zy gefchreven zyn, en over den ftyl en bekwaamheid van lieden te vonnisten, niettegenftaaudezy fchryven ia eene taal, die  Geschied en Letterkundig Das-blad. 335- die hv nimmer verftaan heeft, moet zich fomtyds belachchelyk maaken ; gelvk hy onlangs tot twee maaien toe gedaan heeft. In de eerfte plaats meent de Heer de Feller ons van onvoorzichtigheid te kunnen befchuldigen, om dat wy het werk van zekeren Langhans,( waar van hy zelf (*)eene loftuiging geeft , ) in No 5. onzer Kerkel. Bibliotheek hadden .aangepreezen. De reden van deze gewaande onvoorzichtigheid zou hierin beftaan, dewyl er eenige Proteftantfche gevoelens, betrekkelyk den kloosrerlykenflaat, in dat werk zouden gevonden en alzo door onze aanpryzing de dwaaling en 't verderf bevorderd worden. Deze reden zou eenigen fchyn kunnen hebben, wanneer wy zo roekeloos geweest waren, om het Werk aan te pryzen zonder het gelezen te hebben , gelyk de Heer de Feller, die op dien voet werken aanpryst, waar van hy naderhand zyne onbezonnen loffpraak, voor de oogen van 't Publiek moet herroepen (t ). Doch, wy hebben het opgemelde werk gelezen, en , om dat wy er eenige aanflootelyke uitdrukkingen in vonden , hebben wy er de leezing van aangepreezen , bepaaldelyk, aan Zielzorgeren , in welken wy billyk meenen ,zt> veele kunde te mogen veronderftellen , om dit weinige kaf van het krorn te kunnen fcheiden, en alzo het gantfche werk cum grano fa/is te leezen. Doch, wy hebben het werk niet aangepreezen aan het algemeen , veel minder aan zulke ftikziende Vernuften, als de Correspondenten van den HeerDE Feller; dezen , zouden wy t ér eenen Auctor clasficus van den eersten rang,uit eenen uilenbords winkel aanbeveelen, om onder het opzicht van eenen plakvoerenden School - monarch behoorlyk te leeren fpellen en leezen, alvddrens zy het waagden, om eenen Journalist de ooren warm te maaken met hunne voddige en ongerymde bedenkingen. De vermetelheid dezer Snaaken heeft intusfchen nog aanleiding ge- (*) Pag. 101. (t) Journal. i.Juillet 11^. pag. 334.cj?i5. Amt 1791, $ag. 588 - 593. Z.2.  3j5. Geschied en Letterkundig Dag-blad. gegeven tot eene nadere befchnldiging, die de Heer de Feller ons gedaan heeft, betrekkelyk onze Recenfie over het werkjen van den Heer Eskes, geplaatst in No. 6 der Kerkelyke Bibliotheek. Wy hadden aldaar te kennen gegeven, hoe wenfchelyk het ware, dat de Eerwaarde Heeren Geestelyken in de Eandfchappen van Clcef, Oppergelderland en omliggende Gewesten, die daar toe den nodigen tyd en bekwaamheid .hadden , zich beyverden, om het ongeloof te beftryden, door dien de Herders en Zielzorgers met de vervulling hunner dagelykfche amptsplichten te zeer bezet waren, om hunne pen aan eene zo menigwerf noodzaakelyke verdediging en voortplant ting van Godsdienstige waarheden toe te wyè'n. De Correspondent van den Heer d e Feller geeft dit op in dien zin, als of wy beweerden, dat alle Herders en Zielzorgers in die Landfchappen de pen ter verdediging van den Godsdienst moesten opvatten. Hier op meent de Heer de Feller het harnas tegen ons te moeten aantrekken; febermt regts en links tegen de hersfenfehimmen zyner eigc ne Correspondenten, en (lelt zich alzo, zonder het weeten, op de belachchelykfte v\ yze ten toon. Jammer is 't, dat de y ver dien deze man voor het Catholyk Geloof betoont, met zo weinig omzichtigheid, doorzicht en gemaatigheid vergezeld gaat. Antwoord op eene Lastering van den Abt De Feller/*gen de Katholyken ( zogenaamde Janfenisten ) van Holland, welke hy van famenfpanning met de mode - Philofophen en de vyanden van den Staat befchuldigt. Te Utrecht by j. Schelling, en te Amfterdam by Matth. Schalekamp. groot 53. bladz. in Ivo. D e Heer de Feller hadt, in zyn Journaal van den r. April 1793., de Janfenisten de eer aangedaan, om hen af te fchilderen als de eerfte voorfianders van het Hollandsch Patriotismus en hen daar by eene Jacobynfche muts op te zetten. De Schryver van dit Antwoord meent zyne Geicofsgenooten zo iraa  Antwoord aan den Abt de Feller. 337 van het een als van het ander te moeten zuiveren. Daar toe fpaart hy geene fcheldwoorden noch lasteringen zo ouden als nieuwen , die immer tegen de Jefuiten - orden door de voorftanders van Jansenius zyn uitgebraakt. Zyn yver gaat zover, dat hy bladz. 12 beweert, dat de oorfprong der rampen,die Kerk en Staat ondergaan, hier in gelegen is, dat het getal der Janfenisten te veel vermindert. Uit deze ftelling valt het dus niet moeilyk te befluiten, dat de uitbreiding van het Janfenismus, volgens het oordeel des Schryvers, het eigenlyk en zo lang gewenschte middel zou wtzen, om de rust in Europa te herftei-, ten. Deze ftoffe vinden wy voor ons te delicaat, om tebeöordeelen. Alleen moeten wy aanmerken, dat de Schryver zyn antwoord heeft opgepropt met Hellingen, waar van de "bewyzen zyn achter gebleven; trouwens men moet bekennen, dat zo min de groote van zyn werkje als het onderwerp 't geen hy verhandelt voor eenig bewys vatbaar is , fchoon onze Schryver er eenige canons uit het apocriphe concilie van Utrecht heeft bygelapt, om het ledige aan te vullen. Welke moeite zich de Schryver voor 't overige ook geeft om de gelloopte batteryën zyner aanhangers op te richten, ftorten zy geduurig van zelve weder in, door dien hy Iteeas zyne eigen grondltellingen door tegenftrydige reden kavelingen omwerp. By voorbeeld: Bladz. 15. zegt hy : „ Zy ( Janfe„ nisten ) hebben, gelyk deeze Journaal fchryver (de Feller ) „geene maate voor zig, en eene andere voor hunne tegen„Jtanders; zy zullen niet, gelyk hy, ter kwaader trouw, op „andere de fouten werpen, daar zy zelfs fchuldig aan zvnzou},den: zy weeten, dat niets onregtvaardiger zyn zoude, dan aan een geheel lighaam de afwyking van eenige'byzondere Per„ foonen te verwyten." Echter vindt de Schryver goed om bladz. 7- meteen Janfenisren Quaeritur zich aldus te verklaaren : „ Waar „ is dan de billykheid en goede trouw der Jefuiten ? want dit „ betreft den Abt Feller niet alleen. De Schryvers dezer Sociëteit ,. zyn over al dezelven; alle zyne medebroeders van Frankryk, „Italien en elders, herhalen om ftryd dezelve lasteringen." Om ver- z.3.  Antwoord aan din ▼erder de JemI'en in 't algemeen zwart te maaken en de daaden van eenige byzondere Perfoonen , het zy waar of onwaar, op her geheel lichchaam te werpen, wryfthy hun aan, al wat fommige Gefchïedfchrj vers van Balthazar Gerards, Barrière , Jan Chastel, Ravai'kc, den ƒ< filit Guignard en van anderen vertellen ( Bladz 32). fVatr is dan,( mag men wêerkeerig aan den Schryver vraageiO-* billykheid en goede trouw der Janfenisten? Zy weeten dat niets onrechtvaardiger zyn zoude, dan aan een geheel üchchaam de afwykingvan eenige byzondere Perfoonen te verwyten. Hoe komr het dan, dat zy eene maate voor zich en eene andere voor hunne tcgenftanders hebben? De Schryver heeft evenwel nu en dan aartige invallen. By voorbeeld: bladz 23. zegt hy: „Indien het Roomsch Hof, 't welk zo veel invloeds op de gemoederen onder den aanhang der Zendelingen heeft, er zich van had w:l!en bedienen, om de fcheuring, die het geftigt heeft, uittedoven en om degeheele kudde tot de eenheid, onder de beftiering hunner wettige Harders , de Aartsbisfcnop van Utrecht en zyne orderhoorige Bisfchoppen weder te brengen, de Heer Brancadoro, Aartsbisfchop van Nifibi, in Afia, de moeite wel had kunnen fpaaren, om aan de Katholyken van Holland, die tot zyn Risdom niet'behooren, over dit punr harderlyke brieven te zenden." Wat moeite ook verftandige lieden hebben aangewend, om de Janfcniste Boekjesmakers te beduiden, dat zy zomin de wettigheid hunner vermeende Bisfchoppen, als eenig ander gefchilpunt op losfc fchrceven moeten neer zetten, maar bewyzen; Jchynen zy echter deze les gtduurig te vergeeten, en waanen , dai het alleen genoeg zy, wanneer hui.ne Episcopaale beunfcaazen met dien tttul pronken. Zo ras zy ons de wettigheid bmiivr Bisfchoppen zullen beweezen of ten allerminste, de tegengeftelde bewyzen , door ons onlangs bygebragt ( * ), zullen hebben om ver geworpen, zullen wy den thans figureerenden Aartsbisfchop en Onderhoorigen voor wettig erkennen,en onson der (*) Zie Ktrk. Bib. No. i W «* 13 Dezelve Schryver in zyne verhandeling over het kerkelyk recht der Proteftanten , voegt er by, dat de Lutheraanen deze noodzaakclykheid zo wel gevoeld hebben , dat, fchoon ieder volgens hunne grondbcginfblen dc vryheid heeft om zyne eige infpraak te volgen, zy echter leeren, dat men zodanig aan de confisturiaale befluiten en kerkregelingen, ecclefiasticis conftitutionilus, gebonden is, dat het niemand vry ftaat zyn eigen oordeel tegen die bepalingen te volgen; en dat, wanneer men vermeende er niet aan te moeten gehoorzaamen , men tot eene andere kerk zou moeten overgaan." In ( * ) S. ylth. Epist. ad folit. agentes. (t) Bohem. Jus Eccl. Protest, torn. 2. tit. 2.pag. 995. £? 996.  aangaande het kerk - bestuur. „In Engeland zelf is men zodanig overtuigd, dat het aan de Geestelyke macht toekomt, om al wat tot den eerdienst en tucht behoort, te regelen, dat het Parlement zich weinig met kerkelyke zaaken bemoeit; dat, zo Hendrik de VUL zelf er zich tot groote ergernis voor den Godsdienst al mede bemoeid heeft, zulks echter niet geweest is als handhaver der tydelyke Oppermacht of als Koning; maar als Opperpriester des volks. Om aan zyn onrechtmatig bedryf eene kleur te geeven, moest hy zich de Pausfelyke macht aanmatigen en zich voor Opperhoofd der Engelfche kerk doen verklaaren. Zo waarachtig is het en wordt in de' gantfche Christene - waereid erkend, dat aan de Geestelyke macht het recht toekomt, om niet alleen, zo als de Heer Ca mus voorwendt, de geloofs-ftukken te bepaalen : maar ook om te befchikken over de kerkelyke tucht, den Godsdienst te regelen, met een woord om de Kerk te regeeren en te be(tieren (*)." „ Over dit voorrecht moet niemand verwonderd wezen. Dit recht, zegt de Heer Eleüry, is eigen aan alle wel-geregelde maatfchappyen. Zou Jefus Christus er zyne Kerk van beroofd hebben? Hoe! zou Gods werk dien graad van volmaaktheid niet bezitten , die alle door menfchen handen gemaakte inrichtingen bereiken ! Zulk een gevoelen te dryven zou beledigend zyn voor de Goddelyke Wysheid ( t )•" I I. „ Het is een Geloofsartikel, dat de Paus niet alleen de eerfte is (*) Daarom is de ftoornis van dit recht door de Nationaale Vergadering op de grondbeginfelen en voorfchriften van den Heer Camus veroorzaakt, zo redeloos en ongerymd, dat ongelovigen en godverfaakers, die men althans in dit geval van geene voor den Godsdienst toegevende partydigheid befchuldigen kan, dien (tap der Vergadering ten hoogde hebben afgekeurd , zo als wy elders hebben doen zien. RerkL Biblioth* Na. 4. in de Uittrekfels bladz. 142 — 144. ( T ) Bladz. 10 — 44. Aa. 3-  34ö- Grondbeginselen des Geloofs is onder zyne mede Bisfchoppen ; maar ook he" Opper - rechtsgebied in de gantfche Kerk heeft. Deze waarheid is gegrond op Gods woord en op de overlevering, als de getrouwe uitJegfïerder H. Schrift." „ Jefus Christus zeide tot Petrus: Hoedt myne Lammeren i •weidt myne Schaapen (*)," dat is te zeggen volgens de uitlegging van de H. H. Epiphanius, Chrvsostomus, Ambrosius, Leo, Gregorius, en van de gantfche gewyde oudheid: weidt niet alleen de gelovigen, maar ook de Herders zeiven; niet alleen, zo als de H. Be rn ar dus zegt, deze of geene Schaapen, maar alle Schaapen; pasce agnos, fasce oves; doch, hoe zal men de kudden en de Herders weiden, als men geen recht heeft om ze te bellieren, als men geen ge. zag over hun heeft?" „ De overlevering bevestigt deze waarheid. Het is tot de Roomfche Kerk, zegt de H. Ireneus, dat zich alle andere Kerken moeten vervoegen , uit oorzaake van haare uitflekende Opperhoofdigheid (t). De H. Atiianasius fchreef aldus aan Paus Fe lix: ,, God heeft U en uwe voorzaaten op het „toppunt der flerkte geplaatst en U de zorg over alle Kerkeu -., bevolen, op dat gy ons te hulp zoude komen." „ De Paufen, zegt de H. Gelasius, hebben de macht, om te ontbinden, het geen anderen gebonden hebben. Theo. doretus fchreef aan den H. Leo: ,,Ik beroep my op Uwe vierfchaar; uw Stoel heeft het bellier over alle kerken der waercld ; ik verwacht er eene billyke uitfpraak van." „ Gy zyt, zeide de H. Bernardus tot Eugenius den Hl., niet alleen de Herder der Schaapen, maar de Herder van alle Schaapen." Dit bewyst de Schryver verder door eene meenige voorbeelden , die in de kerklyke Gefchiedenis, befiuiten der Ke:kvergaderingen en aanzienlyke God-en Rechts-geleerde Schryveren voor- (*) Joa. 21. vs. if> en 17. (t) S. Ir en. lib 2. cap. adverfus h&refes.  aangaande het kerk - bestuur. 34?. vóórkomen. Tegen zo veele onwraakbaare bewyzen en getuigen brengt de Heer Ca mus tot ftaving van zyn , voor Vrankryk zo verderflyk , gevoelen, fcbier niets by dan bet gevoelen van Eybel, Autheur van een befaamd werk te Wenen gedrukt onder den tytel: Wat is de Paus? Een oniochenbaare blyk, dat al wat omtrent den Godsdienst in Vrankryk zedert korte jaaren heeft plaats gehad, op Eybëls grondregelen gebouwd is; op de grondregelen van eenen Schryver, waar van de Janfenisten zulk eenen grooten ophef maaken , en wiens werk zy als nuttig roemen (*), offchoon het zelf door eenen Protestant te Berlyn wederlegd is, en deze wederlegging door den Heer Busting, ook een Proteftant, in zyn Weekblad No. 41. geprezen wordt (t). III. „ Een Bisfchop heeft uit krachte zyner gewydc aanftèlling C confecratio ) de macht om Priesters te wyden en het H. Vormfel aan de Gelovigen toe te dienen. Deze macht legt onaffcheidelyk opgefloten in het merkteken, het welk hemde Opperpriester, die hem gezalfd heeft, heeft ingedrukt; en vermit3 dit merkteken onuitwisfchelyk is, zo kan een Bisfchop niet van zyne macht beroofd worden. Deze macht komt hem toe volgens het Goddelyk recht; deze macht is gemeen aan alle Bisfchoppen der Christenheid; mits dat zy wettiglyk gewyd zyn (§). Ieder Bisfchop, zelf zulk een, die geen Bisdom heeft, kan dus overal en op eene beftaanbaare wyze, die ampts-verrichtingen doen, die van zyne waardigheid onaffcheidelyk zyr, en in dien zin kan hy genoemd worden een algemeené Bisfchop. Dus is een Geestelyke, die door eenen Bisfchop tot Priester gewyd is, een waare Priester, offchoon de Bisfchop in kettery vervallen was; en de Gelovige door dien zei ven Bisfchop ; . ge- (*) Zie Kerkl. Bibl. No. 3. bladz. 120. (t) Bladz, 44 — 68. (5) Zie Kerkl. Biblioth. N. 3. bladz. 124 — 126. de* Recenfes, Aa. 4.  348. De Grondbeginselen des Gelooïs gevormd, zou wezenlyk den H. Geest ontfangen hebben. Dekracht van een Sacrament is niet gelegen in het geloof van dien geenen, die het toedient; deze kracht komt van Jefus Christus, in wiens naam het wordt toegedeeld." „ Nogthans, zo deze Bisfchop gemelde bedieningen hoe onaffcheidelyk ook met zyne waardigheid verknocht wezendc, in weerwil van de Kerk en zonder uitdrukkelyke zending der Kerk, of ineen Bisdom hetgeen zyn eigen niet is, uitoefent, zouden de Priesters, die hy alzo hadt gewyd, op eene beftaanbaare wyze tot het Priesterdom verordend, echter op geene geoorloofde wyze gewyd zyn(*), en in dat geval beveelt de Kerkvergadering van Tremen (t), dat zodanige Bisfchop, op welk voorrecht hy zich ook zou willen beroepen, van de oefening zyner bedieningen zal wezen opgefchort, gelyk ook de Priesters, die alzo gewyd zyn; waar uitvolgt, dat er, om zelfs die bedieningen, die met de Bisfchoppelyke waardigheid onaffcheidelyk verknocht zyn uit te oefenen, eene zending noodwendig vereischt wordt." e.z.v. „ Indien Jefus Christus zelf, om zyne Kerk te ftigten, dc zending van zynen Hemelfchen Vader heeft moeten erlangen; indien de Apostelen de zending van Jefus Christus hebben moeten verkrygen om de Kerk te regeeren en te beftieren, hoe (t) Eene zaak is ongeoorloofd, wanneer men ze niet kan doen, dan met fchending of overtreding der Kerk-wetten; zy is onbeftaanbaar , krachteloos , nulof nietig, wanneer ons de macht ontbreekt, om ze te doen. Overzulks kan een Priester aan wien kerklyk verbod gedaan is van Mis te leezen, deze bediening niet oefenen op een geoorloofde en onzondige wyze; doch hy confacrecrt wezenlyk en op eene beflaanbaare wyze. Een Priester aan wien kerkelyk verbod gedaan is van biecht te hooren, kan , noch op eene geoorloofde, noch op eene bef aan. baare wyze abfolveeren, om dat de abfoluti» zonder geestelyk rechtsgebied , krachteloos of nietig is. Ct) Zesde Zitting, laatfie hoofdfuk.  aangaande het kerk - bestuur. 349. hoe zouden dan de opvolgers der Apostelen zich durven vermeeten, om zonder deze Goddelyke zending de heilige bediening te oefenen?" „ Gelyk de Vader my gezonden heeft, alzo zen de ik U, fprak Jefus tot de Apostelen ; men moet dan gezonden zyn , en wel gezonden door Jefus Christus, op zulk eene wyze als het de Apostelen zyn geweest, om te prediken, te doopen e. z. v. Hoe zullen zy prediken, zeide Paulus, ten zy zy gezonden zyn." „ Het is aan dit onderfcheidend kenmerk, dat men ten allen tyde, zo de Propheeten in de oude als de Apostelen in de nieuwe wet gekend heeft. Het Apostelfchap wordt niet overgedragen, en blyft niet voord duuren dan door de zending; zy alleen is het, die de fchakeis maakt dier onafgebroken keten, die van onze Opperpriesters tot aan de Apostelen, en van de Apostelen tot Jefus Christus opklimmende, bewyst, dat de Roomfche Kerk de waare Apostelyke Kerk is, en de Kerk van Jefus Christus." „ Het is aan gebrek van dusdanige zending, dat men ten allen tyde de nieuwsgezinden, de ketters en de fcheurmakers gekend heeft. De H. H. Cyprianus, Augustinus en Optatus Milevitan cs, hebben geene andere drangreden tegen de Novatiaanfche en Donatistifche Bisfchoppen gebruikt. Deze hadden ook de Bisfchoppelyke waardigheid bekomen; maar dewyl zy geene zending van de Kerk hadden en geene fchakeis uitmaakten van de Apostelyke keten, werden zy door de Kerkvaders befchouwd en behandeld als Ingedrongenen (inlrifO en Scheurmakers; zó werden ook die geenen befchouwd die door dusdanige Bisfchoppen gewyd waren (*). Het is om die reden, dat de agtite algemeené Kerkvergadering, Pu o tics vervallen verklaarde van het Bisdom, fchoon hy door Gregorius van (*) Manifestum eft ergo exiisfe de Ecclefia &Ordinatores qui tradiderunt & Majorinum, qui ordinatus eft. (S. Opt. contra p ar men, lib. i.j 'Aa. 5.  350. De Grondbeginselen des Geloofs M •Syracufen gewyd was. Nicole overtuigde de zogenaamde Hervormden even daar door, dat zy geene zending hadden gehad, om de Kerk te hervormen. Van waar komt gyl.? zeide hy. Wie heeft U gezonden? Toont Uwe zendine e.z.v. " Het geen onze Srtryver hier zegt, kan zelf bevestigd worden door een aanmerklyk gezegde van de Hoogleeraaren van JLeyden, waar op dc Janfeniste Schrwer Arnauld zich tegen de Calvinisten beroept (*). Deze Hoogleeraaren drukken zich aldus tegen de Socinianen uit (\): „ Vermits het den Vader „ des huisgez.ns toekomt, werklieden in zynen wyngaard tezen„den, veroorloove zich niemand zvner Dienaaren zich die „eer aantematigen, die alleen aan zuïken behoort, die God er .„toe geroepen heeft. Dit is het geen de Apostel bewyst door „het voorbeeld van Aaron CS), en door deze vraag die hy ^doet (**): Hoe zullen zy prediken, ten zy ze gezonden „zynr Wanneer wy deze Schriftuurplaatfen inbrengen tegen „de Socinianen, welke ontkennen, dat met, eene benoorlyke „zending tot den dienst nodig heeft, antwoorden zy, dat de „Apostel op deze plaatfen niet fprak, dan van het Pricster„fchap volgens de orde van Aaron, waar in meer eer dan „arbeid was opgefloten; daar integendeel in de Evangelifche „bediening meer arbeid dan eer fteekt, en.dat het onwaar is. .„ dat zy die bekwaam zyn tot den Dienst, dezelve zich ten onrechte zouden aanmatigen , indien zy er zich zonder roep toe „begeeven; nademaal dezelve gaaf, die hen inftaat fielt om „ anderen te leeren, hen 't recht geeft, om er zich «fe bedienin? „ van toe te eigenen en die uit te oefenen." „Maar, zeggen deze Hoogleeraaren, dit voorwendfel der So- (*) PrejugésIegMmes ccnire les Cahinisies. Chap. 4.pag. Ct) In Injiit. Tlwl. Hornbee. p. 51J. (S) Hebr. 5. vs. 4. (**0 Rm. 10. vs. 17.  aangaande het ker* - eestuur. 351- „ Socinianen is ydcl. Want ,, behalven dat de Apostel in het algemeen van de Priesterlyke waardigheid fpreekende , uit het voorbeeld van Aaron bewyst, dat het niemand geoorloofd is, uit zich ,,zelven die eer aan te neemen, en dat die niet toekomt dan aan hem di'e van God geroepen is; zo is. bet niet minder klaar', „dat, daar de Apostel de Priesterlyke waardigheid door haare uitwerkingen befchreef, en de regeis der redeneerkunst hem „verplichtte het zelve oordeel over gelyke zaaken te vellen, „ mitsdien de door hem voorgeltelde regel algemeen wezendë, „ op alle kerkelyke bedieningen tocpasfelyk is, even gelyk hy den „ zeiven toepast op Aaron. Ook kan men voor het tegendeel „ geen één voorbeeld van eenig Propheet, Apostel, Evangelist of Dienaar in de H. Schriftuur vinden; géén van hen „heeft zich in de bediening ingedrongen zonder Goddelyke „ roeping/' „ Dus kan men , zelf ook in de burgerlyke maatfchappy, zich geene openlyke bedieningen aanmatigen, ten zy men aantoone daar toe op eene wettige wyze beroepen of benoemd te wezen. Zou dan het Beftuur in het geestelyke minder geregeld wezen ? Toen Jefus Christus zyne Kerk ftigtte, zegt Bossuet, verzuimde hy niet om den grond te leggen voor een wys en goed bellier; maar by aldien er geene zending nodig was; zo ieder Bisfchop recht hadt om de Kerk te regeeren; wanneer ieder Pastoor zyne fikkei kon liaan in zyn buurmans oogst; dan zou er geene regeringsform ter waereid zo dwaas en ongerymd wezen, dan het Kerk-beftuur—alles zou er in onrust en in verwarring zyn'—en er zou eene volflagene ongebondendheid en regeringloosheid in heerfchen. Men kan niet onderftellen, dat Jefus Christus zulk eene vreemde en ongehoorde regerings - wyze zou verkoren hebben. De zending is dus noodzaakelyk: deze grondftelling is een geloofsartikel. De Kerkvergadering •van Trente heeft het uitdrukkelyk beflist. „ Zo wie zegt, „ dat de geenen, die noch van de Kerkelyke en wettelyke „ macht behoorlyk gewyd noch gezonden zyn , maar „ eiders van daan komen wettelyke Dienaaren des „ woords cn der Sacramenten zyn ; die zy' in den ban  35*. pE Grondbeginselen des Gelooi-s 3,1 ban (*y Niets is er beflisfender; ook wordt er niet gehandeld over de Kerkelyke tucht, maar over een punt des geloofs. Wanneer de Kerkvergadering iets regelt of beveelt, dan is het een richtfnoer voor de Kerkelyke tucht; doch' wanneer zy verbiedt, om iets te zeggen of te leeren: fiquis dixerit;zo wie zegt, dan is het een artikel des geloofs, het geen de H. Vergadering ons uit Godswoord voorftelt ( \ )." „Het is dan een geloofs-arükel, dat er buiten en behal ven de Bisfchoppelyke waardigheid, eene zending vereischt wordt tot de uitoefening der amptsverrichtingen; dat de Kerk alleen die macht heeft, en dat zy in dien opzichte van de waereldlyke macht onafhangkelyk is. Alle geestelyke macht komt van de Kerk, even, gelyk volgens de hedendaagfche Wetgevers van Vrankryk, alle macht in het tydelyke uit de Natie komt (§> De een mag geene aanfpraak maaken op de rechten van den anderen. Dus kan de bnrgerlyke macht noch zending, noch kerk■ ]yk rechtsgebied geeven,en allebedryven en daaden die in het Geestelyke op gezag van zulk eene onbevoegde macht verricht worden, zyn niet alleen ongeoorloofd, maar boven dien nietig en krachteloos." „Gevolgly k, al hadt de tydelyke macht het recht, om zonder eene invloeiende medewerking der Kerk, na verkiezing, de Bisdommen af te perken , om er de paaien van uit te zetten of in te. trekken, zo zou het nog noodzaakelyk wezen, dat er de geestelyke Oppermacht ten zeiven tyde tusfehen kwam, om het geestelyk rechtsgebied uit te breiden of te beperken, zonder het welk alle Geestelyke amptsoefeningen, die alleen uit krachte dezer beperking verricht waren, ongeoorloofd en krachteloos zouden wezen; gelyk de alzo in Vrankryk nieuw-verkorene en aangeftelde Bisfchoppen, zo wel als hunne opvolgers onwettig, en de amptsverrichtingen, die zy zonder zending en eigen- lyk (*) 23. Zitting, 7. regel. (t) Bladz. 68 — 77. CD Bladz. 78.  AANGAANDE HET KERK - BESTUUR. 353- lyk gezegd rechtsgebied oefenen, nietig en krachteloos zya e.z.v. In de daad een gemeen Bisfchop is ten aanzien van de Kerk, het geen een Gedeputeerde is ten aanzien der Nationale Vergadering. Deze Gedeputeerde kan geenerlei zending geeven, geencrlei macht, tot het Staatsbeflier betrekkelyk, verleenen of uitoefenen, ten zy hy er uitdrukkelyk door de 'Vergadering toe is aangefteld (* )." I V. „Wy meenen, dat de Priesters zo wel van eene Goddelyke inftelling zyn ■ als de Bisfchoppen, om dat Jefus Christus zo wel het Priesterfchap als de Bisfchoppelyke waardigheid heeft ingefleld. Wy weeten , dat de Bisfchoppen over de verdere Geestelyken niet moeten heerfchen; dat zy de Priesters als hunne mede - arbeiders befchouwen moeten; dat zy hen moeten handelen als broeders; zich bedienen van hunne kunde, en voordeel doen met hunne raadgevingen." „Maar wy gelooven ( en dit grondbeginfei is een artikel des geloofs ) dat de Bisfchoppen volgens het Goddelyk recht, in macht boven de Priesters zyn gefield, niet alleen betrekkelyk het vermogen om Priesters te wyden; maar ook ten aanzien der Kerkregering (hiërarchie ecclefiastique) en'tkerkelyk rechtsgebied , en dat zy ingevolge het Goddelyk recht, rechters zyn in zaaken des geloofs, zodanig, dat, zo al eens enkele Priesters zitting en eene beraadende Item in de Kerkvergaderingen gehad hebben, zulks niet is geweest dan op toeftemminge van de Kerk." „ Een ftelregel is een geloofs-artikel, wanneer hy klaar ftaat uitgedrukt in de H. Schrift - overeenkomt met de getuigenisder H. H. Vaderen--en uitdrukkelyk bepaald is door de Kerk. Zodanig nu is de voorfchreven ftelregel." „ Voor eerst vinden wy hem klaar uitgedrukt in de Heilige bladeren. Het zyn de Bisfchoppen, gelyk wy reeds hebben doen zien,die de H. Geest gefteld heeft om Gods Kerk te regecren; tiufuit (*) Bladz. 1% — »7.  3'54 De-Grondbeginselen des Geloofs fafitit F.phcopus rëgeft. Ecèlejïam Dei; nu, die rcgeeren en bellieren, zyn noodwendig in gezag verheven boven hen, die geregeerd worden. Zie toe, zegt de H. Paulus aan Timothcus, dat gy geene befchuldigtng tegen eenen Priester aanneemt, ten zy onder twee óf drie-getuigen. Handel hen niet, zegt de Apostel in het zelve Hoofddeel, met hardigheid (*). Doch waar toe, zegt de H. Epiphanics, zou het dienen, een' Bisfchop tc verbieden om eenen Priester met te veel geftrengJïetd te handelen, byaldien de Bisfchop geene macht over den Priester hadt ( t )•" „2. De Priesters, zegt de H. "Cyr i llu s, moeten ondergefchikt zyn aan hunnen Bisfchop even als de kinderen aan hunnen Vader (S) en, zo als de H. Celestinus zich uitdrukt, als leerlingen aan hunnen Meester (**). e.z.v." „ 3. De Kerkvergadering van Niceën veroorlooft alleen aan een' Priester om van de Uitfpraak des Bisfchops aan het Provinciaal Concilie te appelleercn; het geen het oppermachtige rechtsgebied des Bisfchops over den Priester klaarblykclyk bewyst. Eindelyk is deze ftelregel door de Kerkvergadering van Trente, als een geloofs - artikel bepaald, e.z.v." Dit ftaaft wyders onze Schryver met eene mecnigte plaatfen uit de H. H. Vaders en Kerkvergaderingen, en lost teffens eenige niets betekenende tegenwerpingen van den Heer Camds op (tt). V. „ Het is een geloofs - artikel, dat dc Priesters in hunne wyding de macht bekomen om de zonden te vergeeven of op te houden ; maar dat zy deze macht op geene befiaanbaare wyze kunnen uitoefenen, buiten een byzonder en bepaald rechtsgebied (*) 1. Tim. 5. ss. 1 én 19. Ct) Hares. 75, (5 ) Ep. ad. dom. (**) Ep. 1. adven. Mar. (tt) Bladz. 87 — 104.  •AANGAANDE HET KERK - BESTUUR. bied, het geen de Kerk alleen aan hen kan geeven , en hen daadelyk geeft door de zending of goedkeuring." „ Byaldien een Bisfchop, fchoon wettig gezalfd, geene daad van eigen lyk genoemd rechtsgebied op eene geoorloofde en beftaanbaare wyze kan uitoefenen, ten zy de Kerk hem de Schaapen die onder hem en tot zyn kudde behooren, heeft aangewezen .en hem de zending gegeven , om ze te beftieren; hoe zou men dan kunnen ftaande houden, dat een enkele Priester het recht .heeft om eene daad v;m rechtsgebied tc oefenen en dat alleen uit krachte van zyn Priesterfchap, zonder dat de Kerk hem heeft aangewezen, wie onder zyn rechtsgebied zouden (taan en de zending gegeven heeft, om over hen te oordeelen?" . Offchoon alle bewys - plaatfen door den Schryver tot betoog van den III. ftelregel ten opzichte der Bisfchoppen bygebragt •van des te meer klem zyn voor mindere Geestely ken , zo ftaatt hy echter ook dezen laatften ftelregel door eene meenigte bewysplaatfen (*). Tot befluit, zegt onze Schryver: ,, Zie daar het geen ons het geloof leert; — dat de Heer Ca ai us ons niet befchuldige als of wy de zaak vergrooten; wy vorderen niet, dat hy ons op ons woord geloove; by aldien de bewyzen door ons bygebragt hem toefchynen niet krachtig genoeg te zyn, dat hy zich vry beroepe op alle hooge Schooien der Christenheid; wy zonderen er zelfs de Protestantfcbe Hoogefchoolen niet van Uit. Wel aan dan! zo er eene is die hem verzekert, dat de Hellingen door ons opgeklaard niet de grondbegiufelen der Roomsch-Catholyke Kerke zyn dan zullen wy hem"de zaak gewonnen geeven f \ )." (*) Bladz. 104 — 120. (t) Bladz- 12e — 148-  355. De Beaufort gebruikelykheden Kort begrip kerflukken en gebruikelykheden der Roomschb Kerk; afgezonderd van alle twistredenen Dit is onget.wyfeld al mée de reden waarom de Heer van D y k hier aan den kant, ter plaatfe, alwaar onze Schryver van het Avondmaal onder twee gedaanten fpreekt, als eene Sauvegarde heeft byge-, fteldhet Nachtmaal. Twee redenen zouden echter het gebruik des Drinkbekers als noodzaakelyk kunnen doen voorkomen. Voor eerst, om dat hier,een gebod fchynt te wezen van den Heiland ; en in de tweede plaats, om dat, fchoon de Heere Jefus dit gebod eerst gaf na het H. Avondmaal, 't zelve als daar onmiddelyk bvgevoegd zynde, het gebruik des Bekers onaffcbeidelyk maakt. Voor de eerfte reden fchynt , onze Schryver fliizwygende te willen pleiten, door het woordje alle tot nadrukkelyker betekenis met capitaale letters te plaatfen; doch het fchynt dat Zy n Eerwaarde te veelzwaarigheid gevoelde, om er openlyk voor uit te komen, en er deze uitlegging aan te geeven: Drinkt daaruit} alle Gelovigen! En in de daad het kon ook niet wel anders , dan als een vermetele flap befchouwd worden, om 's Heiiands woorden: Dit is myn Bloed des Nieuwen Pertonds (t) , van den eigenlyken zin te berooven, ën de overige woorden door eene gewaagde uitlegging te willen omfebryven en deze uitlegging op eigen gezag als fchriftuurjyk te doen doorgaan, ten zeiven tyde dat men deze uitlegging, die dc Heiland van de zakelyke betekenis zyns bloeds geeft, namenlyk, dat voor U zal vergoten worden (§), floutmoedig verwerpt , en daar door de Gelovigen in het ongerymde denkbeeld brengt, als of niet het Bloed van Jefus maar natuurlyke Wyn voor ons vergoten is. Om dan met de uitlegging dezer woorden i Drinkt daar uit allen niet op eigen gezag en willekeurig te werk te gaan maar (*) Ibid. vs. 23 — ts. (t) Matth. 26 vs. 2%. (5) Ibidem.  der rooiwsche KERK. 359-- maar de opklaaring van dien, in de gewyde bladeren ze!ven te vinden, heeft men alleen in 't oog te houden, dat dit bevel: Drinkt daaruit allen alleen aan de Apostelen gegeven is. Het is in de eerfte plaats vry aanmerkelyk, dat hoe zeer God, in het boek Exodus (*), uitdrukkelyk hadt bevolen, dat het Paaschlam door een gantsch huisgezin moest gegeten worden, echter de Heere Jefus het alleen at met zyne twaalf Apostelen; zonder dat er eenig ander discipel of iemand van Jefus familie of huisgezin tegenwoordig was. Deze bemerking wakkert noodzaakelyk nog des te meer in ons op, wanneer wy nagaan, dat Jefus zyne eigen Moeder niet nodigde tot dat plechtig Paaschlam, fchoon hy Judas zynen Verrader er niet van uitfloot. Hier uit blykt al aanftonds, dat het geen Jefus in het laatfté Avandmaal zo plechtig verrichtte en gelastte, op geene andere Perfoonen kan betrekkelyk gemaakt worden , dan op dc Apostelen , die er tegenwoordig waren, en die onze Heiland onder alle discipelen hadt uitverkoren CO, om uitdeelers te zyrt van zyne Goddelyke verborgenheden C § )■ Het bevel dus van onzen Zaligmaker in het laatile Avondmaal, om dit Sacrament als uitdeelers zyner verborgenheden te bedienen, zo wel als om het zeive onder twee gedaanten te nuttigen, was alleen aan de Apostelen gegeven. Of, indien al wat Christus by de inftelling van het H. Avondmaal verrichtte en belastte ons a lt e n raakt, — dan zyn géene kinderen noch vrouwen vaii de Priesterlyke macht uitgefloten , om het H. Avondmaal te bedienen en de heilige verborgenheden uit te deelen. Zou de Heer de Beaufort als Priester en Aartsdiaken der lerfche Kerk deze laatfte uitlegging wel voor zyne rekening willen neemen ? Wanneer een Vader des huisgezins zynen uiterften wil Jn duistere bewoordingen gemaakt, en boven dien met de zorg en ( * ) Cap. ia. vs. 3, 4. (t) Luc, 6. vs. 13. (5J 1. Cor. 4. vs. 1.  göo. De Beaufort geeruikeitkheden en uitvoering van denzelven, zodanige lieden belast heeft, die noch volledige macht, noch eerlykheid , noch kunde bezitten , ~ dan is zyne nalatenfchap een prooi der twistzucht, —- en't lot zyner erfgenaamen beklaaglyk; te meer, om dat de Testamentmaker zynen uitersten wil éenemaal met den dood bekrachtigd hebbende, geene nadere en zekere uitlegging daar van geeven kan. Zodanig is 't npgthans niet gelegep met het Testament van onzen Goddelyken Zaligmaker, die van den dood verrezen , zynen laatflen wil onmiddelyk verklaard en zelf ter uitvoer gebragt heeft, op eene wyze, die de uitlegging van alle ierfche Aartsdiakenen overtreft. Moet het de aandacht van ieder naauwkeuxig Bybel-Iezer opwekken, dat de Heere by het laatfte houden van het oude, en de iaftellirig van het nieuwe Paaschmaal, fchoon nog met ons zwak en fterflyk vleesch beladen , echter zich niet met zyne Moeder, noch Bloedverwanten , maar alleen met zyne Aposr telen bezig hieldt; geen minder opmerking verdient het, dar de Verrezen Heiland zich het eerfle aan de Vrouwen en ander? Bloedverwanten vertoonde, en vervolgens aan de Apostelen, Deze vóóïkeur die de Heere Jefus aan zyne Apostelen in het eerfle geval, boven de tederfte banden van bloedverwantfchap, gegeven hadt, doet ons duidelyk zien dat het geen de Heere by de inftelling van het H. Avondmaal voor-hadt, inzonderheid en alleen den Apostelen betrof en in hunne Perfoonen a'1 die geenen die by vervolg door hen met de uitdeeling van Gods verborgenheden zouden worden belast. Hoe vermetel moet het dus aan een' naauwkeurig' ovcrdcnker.van dit Goddelyk Testament niet voor - komen, om dit bevel: Drinkt hier uit allen, uitte leggen ais een bevel het geen niet alleen alle tegenwoordig zynde Apostelen, maar alle Gelovigen zoude betreffen. Doch om de ongerymdheid van zulke overdrevene gevoelens ten krachrigfte' te doen zien, heeft men maar alleen in het oog te houden, hoedanig de verrezen Jefus, als Verklaarer van zyn eigeu Testament, hetzelve werkelyk heeft ter uitvoer Sebragt. De  DER RooMSCHE KERE. g5l, .De Evangelist Lucas verhaalt ons dat de Heiland twee discipelen die van Jertifalem naar Emmstus gingen , op den weg naderde en met hen wandelde tot dat zy na - by 't kasteel gekomen waren;-dat ( geduurende het gefprek onder wege met Jefus gehouden over zynen dood en lyden, by welke gelegenheid de Zaligmaker hen de Schriftuur hadt uitgelegd ) zy hem niet hadden gekend, alzo hunne oogen werden wederhouden, dat zy hem niet kenden; - dat de Heere Jefus op hun aanhoudend verzoek, om dat het avond werdt, met hen ingegaan zynde het brood hadt genomen, hetzelve gezegend en het hen hadt toegereikt % waar op hunne oogen werden geopend, en zy Jefus gekend hebben (* ). Zie daar het H- Avondmaal ten tweede maale door den Heiland tot eene nadere en vry uitvoerige verklaaring van zyn Goddelyk Testament gehouden. Hier komen nu in aanfchouw i, de Dischgenooten van Jefus, 2. de wyze waarop de Heere hen het H. Avondmaal uitdeelde, en ten 3. de uitwerking van het Allerheiligfte Sacrament. 1. Het waren alleen Discipelen, Leerlingen in de Schoola Van Jefus, die, zoals de Evangelist M arcus te kennen geeft (t), met Jefus geweest waren; dat is, die dagelyks en gemeenfaam met Jefus verkeerd hadden , maar dieniettegenftaande dezen gemeenfaamen omgang en naauwe vriendfchaps betrekking, niet tot den rang van Apostelen verheven of tot uitdeelers der Goddelyke geheimenisfen verkoren, maar alleen Gelovigen of Ledemaaten van Jefus Kerk waren. Om die reden zeide Jefus ook niet tót hen in de uitdeeling van hef H. Sacrament, gelykerwyze hy tot de Apostelen gezegt hadt: doet dit tot mwe gedachtenis. 2. Maar her geen hier nog vry aanmerklyker moet voorkomen, is, dat de Heiland hen, boven dien, het H. Avondmaal toedient onder de gedaante des broods alleen. Men kan geene dui-. (* j Luc. 24. vs. 13 — 31. Q) Mare. 16. vs. 10 & 12.  352. De BeaüfoRt geörmkeltkheden ëpïèëlykit verklaaring van Jefus Testament hebben, dan wêf* ke Hy bier -elf geeft, om ons'de genoegfaamheid van éénë gedaante te doen zien. Ja men ziet uit Gods woord middagklaar dat het weczen van hetH. Avondmaal in den eigènlykea zin, éénig en alléén beftaat in het nuttigen van Jefus Liehi chaam onder de gedaante des broods. 3. Dit zal nog al klaarer blyken, wanneer wy flechts eeniger maate de uitwerking befpiegelen van dit H. Sacrament. Te vddren ( toen deze twee Discipelen nog op weg waren om naar Emmaws te gaan ) waren zy, zoals de HMarcci te kennen geeft, beneffeus de overige vrienden van Jefus treurig en weenden ( * ) ,• om dat zy in hunne vlecsfchelyke verwachting bedrogen waren. Zy hoopten, zo als zy zelfs bekenden (f), dat Jefus Israël zou verlost hebben van hettydelyk juk der Heidenen; en fchoon deze hoop, op de oprichting van een aardsch Koningryfc, dat de Mesfias volgens hun denkbeeld ▼estigen moest, hen al begeven hadt, was zv echter door het verhaal der vrouwen , die hen de boodfehap van Jefus opftandinge gebragt hadden, zodanig verlevendigd geworden, datzy alleen maar bleeven morren over de vernedering, die Jefus door synen kruisdood ondergaan hadt; — met één woord, zy had* den van de Goddelyke verborgenheden, die er in opgcfloten waren, geen het minfte denkbeeld. Het warefi deze verbysterde gevoelens, die hen de oogen -wederhielden en zodanig de overhand hadden genomen, datzy den met hen wandelenden Jefus niet kenden. Daarom zeide de Heiland: O.' dwaazen en traaghartigen om te gelooven. Hy betoogde hen de noodzaakelykheid van zynen kruisdood; moest de Christus deze dingen niet lyden en alzó zyne heerlykheid ingaan? Om hunne blindheid te geneezen en hun hart te verbeteren, gebruikte onze Goddelyke Genees.heer twéé middelen; de Schriftuur en het aüer- ( *) Mare- dict ', loc, (1) Luc. 24 tv, 21.  DER ROOMSCHE KeRIC. jtfj. aUerheiligffce Sacrament des Avoödmaals. Hy begon van Mosr.s en alle Propheeten. Doch deze uitlegging , hoe Goddeiyk ook, was flechts eene voorbereiding tot die wczenlyke verlichting, dje door de genade en uitwerking van het Allerheiliefte Sacrament moest te wcge gebragt worden, Hy, die vóór zyn' dood zich reeds tot eene fpyze gegeven hadt, moest dit wonderdaadig geneesmiddel gebruiken, het geen in 't ahverkend woord des Vaders zeiven was. op gefloten en tot een Nieuw Verbond was gefield, om de fchaduwachtige afbeelding van het Oude weezenlyk te maaken en alzo de voorzegging van M o s e s en 4e Propheet en te vervullen. Het • was dan eerst na de uitdeeling van deze Hemelfche zielefpyze, dat hunne oogen geopend vierden en dat zy Jefus hebben gekendDe Evangelist Lucas, die dit zeer omftandig verhaalt, Voegt er onmiddelyk by : en hy ( Jefus ) verdween uit hunne oogen; te weeten uit hunne lichchaamelyke oogen. Het was piet nodig, dat Jqfus flechts buiten hen en voor hunne lichchaamelyke oogen meer verfchecn, daar hy door het gezégend lïemelbrood ia hen zclfftandig en op zulk eene wonderwerkende wyze tegenwoordig was. Men lette wél op 't verhaal het geen ons de Evangelist er verder van doet. Het H. Sacrament des AvondmaaJs, hadt in hen zodanige uitwerking, dat zy zonder verwyling, terzeiver nare op (lont en, naar Jerufalem wederkeerden en aan de elf Apostelen, die zy aldaar vergaderd vonden, kennis gaven van de genaderyke ontmoeting van Jefus; met by voeging, hoe zy hem gekend hadden in het breeken des broods; eene uitdrukking, die gelyk men weet, doorgaans in de H. Schrift gete» zigd wordt, om de uitdeeling en het nuttigen van het Ai.'erheiligfte Sacrament te kennen te geeven ( *)• Zy fchrecvea dus hunne verlichting toe aan de krachtdaadige uitwerking van het H. Sacrament; zy zeiden niet, gelyk de Heidelucrgfche Catechismus leèrt (t); dat dit Sacrament hen alleen hadt (») i. Cor. 10 Vi. 16. ( t; 66. Praag. Bb. 4.  '364. De Beaufort gebruikelykheden nadt gediend tot eeii bondzegel,'om de beloften des Evangèiiums te verzegelen, als waar van zy te vddren niets verftaan hadden; zy waren er verre van af om te zeggen, zo als itl de Geloofsbelydenis der Kerk van Engeland (* ) ftaat; de genade werdt ons niét door eenige kracht, die in dat Sacrament was, aangebragt; neen; zy fchreeven integendeel alle genaderyke kennis van jefus toe aan dat Sacrament; zy verhaalden hee zy hem gekend hadden in het breeken des broods '; zodanig was de uitwerking, zodanig was teffens de toediening Van dit Sacrament onder de enkele gedaante des broods; met één woord, zodanig heeft de Zaligmaker zyn Testament uitgevoerd en verkiaard. De Apostelen, wyders, die "als uitdeelers der Goddelyké geheimenisfen, na dc Hemeltogt van Jefus met de verdere uitvoering van dat Goddelyk Testament belast en gevolmachtigd bleeven, hebben het nuttigen van dit H. Sacrament onder éé-J ne gedaante gen oégfaain geoordeeld. Een voorbeeld hier vari vindt men in de werken der Apostelen (\), alwaar de H. L uCas verhaalt, dat er drie-duizend jooden op' de prediking van Petrus tot het geloof in Christus bekeerd werden, en het H. Sacrament als eenvoudige leeken, op gelyke wyze nuttigden , als de twee discipelen te Emmaus, namenlyk alleen onder de gedaante van brood ; want, zegt de H. Gefchied -fchryver: zy waren volhardende in de le ere der Apostelen en inde breekinge des broods; zonder dat dezelve Evangelist, Zo in dit laatfte geval als in het voorgaande, eenige melding maakt van het gebruik des bekers. Moeten wy daar uit niet met grond bcfluiten, dat het gebruik des bekers, volgens de leere der Apostelen zelve, waar in deze, tot het Christendom bekeerde jooden, waren volhardende, niet noodzaakehk tot het weezen en beftaan van het H. Sacrament behoorde; of, zo het er al toe behoorde,, is het dan wel te denken, dat de Apostelen als uit* C*5 Cap. 17. §.3. (t) Cap. 2.  der roomsche KeRIC. 3%. uitdeelers van Gods verborgenheden hef hen wel anders zouden hebben willen toedienen, dan ónder twee gedaanten? en zoü 'c te vermoeden zyti dat de gewydö Gefcbiëdféhryvër 5 dié zelf niet vergeet, óm hunne volhardinge in de leere der Apostelen te vernaaien* deze omftandigheid zou hebben over 't hootd gezien, dat zy tot volkoménë ntitt'ging van het H: Sacrament ook volhardden in hei drinken des wyns? Doeh deze of foortgelyke uitdrukkingen vindt mén nergens ih de optekeningen1 van dezen anderfints boven alle Evangelisten Zo omftandigea Gefchiedfchryver. Men denke niet, dat de aanmerking, dié wy hier maakeh, offchoon zelden by eenige Godgcleeiden , Zelfs niet by ZulkeH, die opzettelyk over deze doffe géfchreven hebben, voorkomendé , van geen gewicht zoude wezen; neen , zy die met dé gewydé Oudheid van na-by bekend zyn, Weeten voör eerst, hoe veele Judaïfeerende Christenen er by de eerfte verkondiging des Evangeliums waren ; namenlyk, zul-ken die uit het Jodendom tot het geloof in Christus bekeerd, echter nog zeer gezet bleeven op de volbrenging der oude Wet en plechtigheden daar by vdórgefchreven. Hef is boven dien den oudheidkundigen overbekend, dat er onder deze Judaïfeerende Christenen veelü JVazareè'rs waren, zo wel onder de vrouwen, als onder dié van 't mannelyk gedacht, die, achtervolgeus het [geen God aafi MosEsirt het Boek der getallen hadt voorgefchreven f*), zifcfi ddor eene byzondere belofte den Heere toegewyd hebbendé, géénen dronken maakenden drank gebruikten, en zich boven al van den wyn onthielden, hun hoofdhair lieten \vasft 1: en meer andere zonderlinge gewoonten én geftrenghederi, 't zy voor al hun leven, ( gelyk Samson en de H. Joannes dë Döoper ) 't zy voor eenen bepaalden t>d hadden aangenomen (t), waar aan zy zich ongeacht de aanneeriiinge en belydëhis vutj (*) Numer. Cap. 6. ( t ) Thi Goodwyn. Gewoonten der oude ffibrauweii. Üdh met s.zv. Bb",&  $66. De Beaufort gebruikelykheden van Jefus leeringe, ten iTrengfie verbonden rekenden; onder • het getal der zulken was zelf de H. Paulus, ook na zyne bckeering, zo als men ten duidelykfte leest in de verken der Apostelen, Cap. iR. vs. 18., en fchoon deze zo wel als alle andere gebruikeh kheden van het Jodendom , beneffens de plechtigheden der Jobdfche wet na den dood des Heilands van geenerlei nut of verplichting waren, lieten echter veele uit het jodendom bekeerde Christenen, zo als gezegd is, niet na hunne oude gewoonte op te volgen en uit zwakheid voor hunne wet te werén. Het geen. ons niet zonder groote reden moet doen denken, dat lieden, die zodanig aan hunne wet en gewoonte verkleerd waren, dat de Apostelyke Kerkvergadering zelve nodig hadt geoordeeld, om daar in merkelyke toegevendheid te moeten gebruiken (*), zeker niet zouden hebben afgezien van hunne -gewoonte om den wyn te derven , inzonderheid de Rechabiten, die ingevolge het bevel van hunnen vader Rechab nimmer in hun leven wyn proefden (t ). Dezen, wier getal onder de Jooden zo wel als dat der h'azareërs al vry aanmerklyk was, en w aar van er buiten alle \\\ \ fel onder die talryke menigte die door de prediking van Petrus bekeerd waren, veelen gevonden werden, hebben zeker het H. Sacrament niet onder de gedaante van wyn ontfangen; of, zo'tin de/eereder Apostelen was opgeflotfcn geweest,.om den wyn als een wezenlyk gedeelte des Avondmaals te nuttigen, zou het vry wat tecenkanting hebben ondergaan; zy zouden voor de onthouding zo wel van wyii als van vleesch der geftik e beesten gepleit hebben; doch nimmer is hier eenig verfchil over geweest. Waar uit volgt dat het gebruik van 't H. Sacrament onder twee gedaanten voor de lecken of gelovige ledemaaren, ten minfle, als iets onverfchilligs moet zyn befchouwd geweest. Zie daar dan de Communie onder ééne gedaante door de inftelling en verklaring des Heilands, en eindelyk doordek de Apostelen onbetwistbaar gewettigd. Dit (*) Handel. 15. vs. 29. (f) 'jerem. 35. vs. 1, 2,3.  der. roomsche kerk. oF>*[. - Dit niet alleen, maar boven dien w\sr ons Gods Woord ten duidi.-Kkftc aan. dat inde Gemeente van Corinthen dit H. Sacrament genuttigd werdt zo wel onder de gedatnre van Wyn alléén, als onder de gedaante van Rrood ; want,, fchryfr de A.postel Paulus; Wie dit brood zal gegeten of den kelk des Heere onwaar dg tal gedronken hebben , zal fchuldig zyn aan het lichchaam en bloed des Heere. D >ze vermaning immers vati den Grooten Leeraar der Heidenen kon nooit te pas komen, of de volgende zaaken traan wiskonffig vast. 1. Dat, die dit brood alleen nuttigt, zowel herdierbaar bloed des Heilands drinkt, als zyn vleesch nuttigt. 2. Dar,die alleen van den kelk drinkt, zo wel het lichchaam des Heere eet, als zyn bloed drinkt. 3. Dat dus, die dit brood eet 0 f dezen kelkcirinkt het lichchaam e n bloed des Heere beide nuttigt. 4. Dat de dischgenooten van Corinthen , die zich alleen by de nuttiging van het brood bepaalden of alleen den kelk dronken , beiden het licheiaam en bloed des Heere nuttigden, en de volledige uitweiking van het gantfche Sacrament hadden. 5. Dat dus het gantfche Sacrament onder ééne van beide de gedaanten volledig beftaat. Om dit nog nader op te helderen , zonder een hair - breed van Gods Woord af te wyken , zo laat ons eens onderftellen , dat de Apor.tel gezegd hadt: Wie dit brood zal gegeten 0 f den kelk des Heere waar d i g zal gedronken hebben , zal leven in der eeuwigheid. Wie zou, aangezien zulk eene uitdrukking, het gebruik van beide gedaanten noodzaakelyk houden ? Zou men het gezond verftand geen geweld moeten aandoen om het te blyven beweeren? Maar, waarom denkt men niet op dezelve wyze ten aanzien der boven gedagte woorden van Paulus? Immers , ben ik verdoemd ,of ben ik fchuldig aan het lichchaam en bloed des Heere, wanneer ik Christus onder ééne gedaante onwaardig otitfang; waarom zou 5k" dan het leven niet hebben, wanneer ik den oorfprong des levens onder ééne gedaante waardig omfang? Ook  359. De Beaufort gebruiicelyk"hed'E?< Ook zal de opmerkfaame tezer, uir het geen tot dus verregé- zegd is, gemak kelyk begrepen hebben, dat bet gefchil-punt hier riet in beftaat, of men Christus geheel of gedeelteiyk moetontfengè'ii \ «vallen z\n hef eens dal dit laatfte tegenflrydig ea onmogehk is. Ook is de vraag niet cf men volftaat met het lichchaam des Heere te eeten zot.der zyn bloed te drinken, of Zyn bloed te drinken zonder z\ n lichchaam te eeten i Niemand is ooit zo dwaas geweest om dit te beweeren. Neen; allen leejen wv, dat wy onze ziele moeten fpyzen met het lichchaata van Jefus Christus en ons ziele moeten drenken met zjn dierbaar bloed. Di: alleen blyft de vraag,of men zulks moet doen onder twee gedaanten , dan of ééne gedaante daar toe genoeg zy ? En dus wanneer de Zaligmaker zegt: Ten zy dat gy het vleesch van den zooue des menfchen eet en zyn bloed drinkt, ■zult gy geen leven in U hebben, of men om dit leven te erlangen, aan de daar by voorgefchrevene voorwaarde om Jefus lichchaam fjin eenen fchriftuurlyken en niet in eenen Capharna'itifchen zin) ïe eeten en te drinken, voldcer .en alzo het leven bekomt, wanneer wy dat H. Sacrament onder ééne gedaante ontfangen ? En Lier op antwoorden wy met den Goddelyken Uitlegger van het Testament zyns Nieuwen Verbonds : Die dit brood eet, zal leven in der Eeuwigheid (* ). Ja, de gelykenis, die de Zaligmaker erop dezelve plaats 6yvoegt, geeft eene nieuwe opheldering aan het geen wy hier verhandelen : Uwe Vaderen, zegt Hy, tegen de jooden, hebben het manna gegéten en zyn geforven. Dit manna wordt inde II. Schrift genoemd het brood der Engelen, ft), niet om dat de Engelen het gebruikten, maar om te. kennen re geeven, dat, zo de Engelen zelfs fpyze nodig hadden , zy geene voortreflyker dan het manna konden gebruiken. Hoe voorn ef lyk , hoekrachtig en zegenryk, moet dan het brood niet wezen, dat Jefus boyen het manna fielt! Het onderfcheid nogthans, het geen de Hei- (*) Joa. 6. vs 50. t^t) Pfalm 77. vs 25.  ser Rcomsch? Kerk. 369- Heiland hier (lelt, beftaat niet in de wyze der nnttigins van dat brood; maar in de fpyze zelve en in de uitwerking: Uwe vaderen hekben het manna gegéten tot voedfel des lichchaams, welk voedfcl hen niet kon bevryden van den lichchatmelyken dood, en zy zyn geflorven ; maar die dit Ir oud. ( 't welk ik geeven zal 'en myn vleesch is voor hei leven der waereid ( * )) eet, zal het eeten tot eene ziele fpyze ; hy zal daar door van den dood der ziele bevryd worden; hy zal leven in der Eeuwigheid. Met één woord, er is, zo war de voortreflvkheid als wat de uitwerking: der fpyze betreft, tusfehen het manna der Jooden en her brood der Christenen , eeene de minfte gelykenis, volgensde uitlegging van den Zaligmaaker en 't geloof der Catholyken. Echter, vermits bet manna het geen de jooden aten eene af beelding was van het brood, 't geen de Heiland ons by zyn Testament heeft nagelaten, zo zullen wy,omons by het befchreven woord Gods te°houden , er de uitlegging van in het zelve gaan zoeken. Dezegelykvormigheidbeftont, wat het uiterlyke betreft, in de wyze der nuttiging. Het werdt gegéten als brood, maar het was een brood, zo als de H. Schift zegtf \), 'tgeen alle genoegen en de zoetigheid van allerlei fmaak hadt, 't welk dus zo wel den dorst kon lesfehen als den honger flilleii, en mitsdien zo wel tot eenen drank als tot eene fpyze des lichchaams kon verftrekken;. fchoon het bepaald en alleen broods gedaante of de gedaante van fpyze hadt; Eveneens is 't gelegen met het brood dat Jefus geeft; het heeft wat het uiterlyke, of het geen onder de zinnen valt betreft, zo wel onder ééne enkele als onder twee gedaanten al 't vermogen van het H. Sacrament, r.amtnlyk- om de ziel te fpyzen en te laaven ten eeuwigen leven. Of, zou dit broodop zich zeiven ten aanzien van de ziel minder uitwerking hebben dan het manna der Israëliten ten aanzien van 's menfchen lichchaam? dan zou de af beejding vöoYfrëfiykër wezen dan de zaak die er door afgebeeld wordt; met één woord, dan zou de (*) Joa. 6. vs. 4* , & 52, (f) Roek der WyJieid Cap. 16. vs. 20.  3?o- De Beaufort 'gebroikeltkhedem de fcbadawe her lichchaam in vo! naaktheid overtreffen , 't geen nooit in gezonde hersfenen opkwam. Maar, indien de geltal e des wvns zo onaffeheidelyk was van het H. Sacrament des Avondmaals, hoe komt het dan , dat de Heere Jefus aan zyne Apostelen den beker niet onder maar eerst na het H. Avondmaal te drinken heeft gegeven ?Fn inzonderheid , hoe komt het dan, dat het gantfche Bvbel- woord ons geen één bewys oplevert, dat de gelovige ledemaaten van Ruesfina immer den drinkbeker tot het H. Avondmaal gebruikt hebben, fchoon de wyn in dat landfchap zo overvloedig was ende wyngaardcn van Sebdma (*), van Sorec (f), vaH#»L zer(% ) en anderen in de H. Schrift zeiven zo beroemd zyn ? Welk bewys dan; ja zelfs welke gronden van waarfchvneh kheid zvn er voor het gebruik des drinkbekers in de H. Schrift te vinden? Wy nodigen onzen Schryver benevens den Hooggeleerden Heer van Dyk en alle Hoogleeraaren in de H. Godgeleerdheid ,om hier een voidoenend antwoord op te geeven, zo onze Recenfie tegen alle verwachting, by hun Eerwa^rdens werdt afgekeurd. ,.Het was, zegt de Heer de Beaufort p*>, geduurende veertien Eeuwen, het Ftandvastig gebruik der Kerk, dat alle de Christenen, het Sacrament, onder de twee gedaantens oatfingen-" De Heer de Beaufort brengt niets by om zyn gezegde te bewyzen. Aan den eenen kant komt ons het gezag van den Heer de "Beaufort niet groot genoeg voor, om deze machtfpreuk als eene orakel-taal te eerbiedigen. Aan den anderen kant hebben wy te veel achting voor zyn Eerwaarden , om niet het ledige van zyn werk aan te vullen en hem met eenige bewysplaatfen 5y te fpriugen; ten minde zuilen wy een kansje waagen: mislukt het, — men neeme de wil voor de daad. In magnis voluisfe fat est. (* ) Isai 16. vs. 2. ( f) ibid. 5. vs, 2. (§) Jofue 21. vs. 30. & alibi. (**j> Bladz 33.  der r00msche kerst. j7i. Wel aan dan! wy bewyzen het uit de Inftiiutie van Calvyn Ecive; die zich over deze ftotïe dus uitdrukt. „ Waarom werden alle Gelovigen , zon Ier uitzondering beider geftalten deelachtig in dien beteren tyd van de Apostelen af tot duizend jaare» daar na (* )? " Ziet Gy wel My n Heer de 11 eaüfort, dat U geen bewys ontbreekt ? Calvyn is van het zelve gevoelen , anderszou hy zulk eene vraag niet doen. Wel is waar er blyft maar eene kleine gapinu over van vier eeuwen, vermits LEerwanrde die duizendjaaren tot veertien honderd hebt uitgerekt. Maar wat maakt die kleinigheid? In de Kerkelyke gefchiedenisk.m men zagt eene eeuw of vier op den hoop toegeeven. Ook pleit dit verfchil zelf merkiyk tot uw voordeel. Het doet alle keurige Letterbaafen overtuigelyk zien, dat de Heer de Beaufort, Calvyn ten minfte niet letterlyk afgefchreven en alzo maar blindelings gevolgd beert; dat 'hy de voetftappen niet drukt der Roomschgezinden, die ( zoals zyn Eerwaarde zich uitdrukt ) alles wat den Parochie Pafoor gelooft, blindelings aanneeraen (f). Neen, een Aarts-Diaken van een Iersch Aartsbisdom kykt uit zyne eigen oogen! En al gaf men eens vooreen ogenblik toe, dat onze Schryver het gevoelen van Calvyn blindelings hadt opgevolgd, wat zwaatigheid dan nog? Het fraat hem immers zo wel vry als den beroemden Heer J u r i e u x, die zich in zyne verhandeling overdit ftuk dus uitlaat (% ) : ,, Het is, (zegt deze) eene onbetvoistbaare zaak. Gedmirende den tyd van meer dan duizend jaaren, heeft niemand inde Kerk ondernomen , dit Sacrament anders op te offeren, noch de Gelovigen anders te doen communiceeren , dan de Heere het bevolen hadde, dat is , onder twee Gedaanten." Welk eene fraaije ouverture maakt deze RotterdamfcheHoogleer (*) Lib 4. Infiit. C. 17. § 48. (t) Eerfte Hoofdd. bladz. 2. Zie Kerkelyke Bibliotheek JVo. 5. in de Recetfie bladz. 168, 169. en 170. (§) Examen, de l'Euch. 'Ir. 5.  372 De Beaufort gebruieelykhedecv leeraar! Het is eene onbetwistbaare zaak. Dat is gezegd: hier valt geene tegenfpraak noch bedenking ; geen weerwoordl —i—afgedaan'. Dezen meesterachtigen toon wist de Heer JuftiEUX nog met eene groote voorzichtigheid te paaren. Hy bepaald zich niet tot duizendjaaren , neen; de man neemtde ruimte en wel op een onbepaalder wyze: geduurende den tyd van meer dah duizend jaaren. Echter moeten wy bekennen , dat de Heer Jur ieux hier een mispas begaat, die ons , daar wy bezig zyn den Heer de Beaufort te verdedigen, in eene onovetkomelyke zwaarigheid wikkelt, èn ons de wapenen uit de hand rukt. Immers zou men hen , die de genoegfaamheid van ééne gedaante tot de toediening des H. Avondmaals voorftaan , hebben kunnen te gemoet voeren : Waarom heeft dan de zaligmaker na de inftelling van het laatje avondmaal ook het gebruik des bekers ingefleld, en zo niet aan alle Gelovigen, ten minfte aan de Apostelen bevolen P Deze tegenwerping zou nog al eenigen icbyn hebben gehad; maar nu geeft de goede J u r i e u x hen de wapenen ter beantwoording dier tegenwerping in de hand; vermits hy 't ongeluk heeft om te zeggen: geduurende den tyd van meer dan duizend jaaren heeft niemand in de Kerk ondernomen dit Sacrament anders op te of'eren. Zy zullen hem niet alleen hier in volkomen gelsk geeven; maar hem op hunne beurt deze tegenwerping maaken: Waarom hebt gy dan ondernomen om deze offerhanden te vernietigen, die van de Apostelen af geduurende den tyd van meer dan düzend jaaren , ( volgens uwe ei. gen bekendtenis ) heeft plaats gehad? Ja, even daarom (zullen zy zeggen ) heelt de Zaligmaker na het avondmaal het gebruik des bekers ingefleld, om denkelkzyns lydens, dienkeik, die voor allen moest uitg.flort worden, te vertoonen: om zyn kruis-offer (leeds te doen gedenken; op eene onbloedige wyze naar de orde van Melchifedech in te richten, en alzo te vereeuwigen (*> Hier in is dus het gebruik des bekers alleen nood- (*) Pfalm, 109. vs 5.  der roomsche këkr\ Sf 3 . Hoodzaakelyk, zo wel volgens de inftclüng des Zaligmakers, als volgens het gebruik der vroegfte eeuwen des Christendom?. Irenams die reeds in den iaare 184., en dus zo kort na de Apostelen geleefd heeft, fpreekt hier van op eene wyze die geene bedenking overlaat. „Christus (zegt hy) heeft zynen DisCipëten bevolen datzy Gode de eerftelingen zyner Schepfelen zouden offeren. Niet om dat God die van noden heeft, maar op datzy niet zonder vruchten , en ondankbaar zouden wezen. ( Hy heeftdan ) het brood, dat van een Schepfel gemaakt en gebakken is, in zyne handen genomen en hy heeft God gedankt, zeggende: dit is myn lichchaam. Insgelyks heeft hy den kelk, die uit gefchapen wyn beftaat, in zyne handen genomen en beleden , dat die zyn Bloed is, en alzo heeft hy geleerd eene nieuwe Offerhande des Nieuwen Testaments, welke offerhande de Kerk van de Apostelen or.tfangten door de geheele waereid aan God opdraagt, die or.s voedfel en onderhoud geeft , als de eerftellingen z}ner gaven die hy onder 't Nieuw Testament verleent. Waar van Malachias een van de twaalf Propheeten, deze voorzegging gedaan heeft. Ik heb geen genegenheid meer voor Ufo jooden ) zegt -God Almachtig, en ik zai niet langer offerhanden uit uwe handen ontfangen, omdat van den opgang der zonne tot haaren ondergang myn naam groot gemaakt wordt onder de Heidenen en op alle plaatfen wordt my geofferd reukwei k en een zuiver fpysoffer." Hier uit ziet men ten klaarfïe, waar toe eigenlyk het gébruik der twee gedaanten van de grondlegging des Christeildoms af was ingefleld en tot heden toe gediend heeft; en hier Uit ziet men teffens met hoe weinig kunde of goede trotlw fomtyds de grootfte mannen uit eene overdrevene party-zucht te werk gaan. C av e,een der beroemdfle oudheid - kenners die men onder de Engelfche Proteftanten ontmoet, wendt alles aan om d'e helderfpreekendfte waarheden, die, aangaande de Offer* hande des Nieuwen Verbonds, in de Schriften der ouden gevonden worden, ware 't mcgeljk te verduifrs- fea. Kerk. Bib. i. deel No. io< Cc  274- DE BeAUEORT GEBRUIKELYKHEDEN ren. Hy drnkt zich in zyn Eerfte Christendom (*) hier dus over uit i „Het is klaar (zegt hy fpreekende van de altaaren der eerHe Christenen ) dat zy niet anders in hunne kerken hadden, dan houretie tafelen, waar op zy 't H. Avondmaal bedienden. Het is insgelyks zeker, dat de Oud vaders die tafelen in 't gemeen altaaren noemden , om hunne overeenkomst met die van den tempel der jooden. Ook hadden zy gelyk 'om ze alzo te noemen ; de Chistenen droegen er hunne offerhanden op; te weeten de waare gedachtenis der Offerhande van Jefus Christus in het Heilig Sacrament, de Offerhande van hunne gebeden en van hunne dankzeggingen, de offerhande van hunne aalmoesfen en liefdegaven die Zy op de tafel nederleiden en die deApostel eigenlyk eene offerhande noemt — want de eerfte Christene-waereld heeft geduurende eenige eeuwen geene andere offerhande gekend dan deze." Doch om deze rampzalige uitvlucht van den anderfints kundigen C a v e te befchaamen, heeft men hem niet alleen met Irctiams maar met zich zeiven te vergelyken. Eene enkele plaats uit zyne Apostolifche Oudheden (t) is alleen daartoe genoeg; dus fchryft hy over den marteldood van den H. Andreas: „ Egeus, Stadhouder van Achajen , quam te dier tyd tot Patras; en merkende dat 'er veele van het Heydendom waren afgevallen en de Christen Religie hadden omhelsd , poogde hy door alleily middelen van gunst en wreedheid, het volk tot hunne oude afgoderyen te rug te trekken. De Apostel ging vrymöedig tot hem, errinnerde hem met bedaardheid, dat hy maar een Rigter van menfchen zynde, hem,die dehoogfteen onfvdigfteRigter van alles was, te erkennen, te vreefen , en fchuldige eer te bewyfen en de godloosheden van fynen valfchen Heydenfcn Godsdienst te verlaten, verpligt was. De Stadhouder lagte met hem, als een die in de Religie nieuwigheyt invoerde, en die bygeloo- vig- (* ) La Religion des Anciens Chretiens-. torn. I. C. VI.p-160. C t) Apostolifche Oudheden, bladz. 266.. Utrechfche druk van A. 1606,  der roosmche kerk* S7o- vigheden , welker opheffer de jooden aan een kruys fchandclyk, hadden ter dood gebragt, voortfette: waar op de Apostel gelegenheyt nam', om met hem van de oneyndige liefde en genegentheyt onfes Heeren , die om de menfchen falig te maken in de wereld gekomen was, en niet geweygerd had aan het kruys te fterven, te redeneeren: dog de Stadhouder antwoordde hem; hy mogt, die hem geloven wilden, fodanige dingen wys maken, maar, fo hy nevens hem den Goden niet wilde offeren, hy foude hem doen lyden aan dat kruys, 't welk.hy fo gepreefén en geroemd had. De H. Andreas zeyde hier op , dat hy alle dagen Gode, het eenig waar en almagtig wezen, offerhanden deed, niet met rook en bloed, maar in het offer van het onbevlekte Lam Gods. Het gebruik des bekers was dan alleen tot dit offer ingefleld en daar van onaffcheidelyk. Het Vervolg in No 11. Der Katcchet, ein praktifche Abhandelung u.z.w. dat is: De Geloofs - onderwyzer, eene beoefenende verhandeling, door Hars cher, Benedictyn in v Stift van den H. Tru dPERTf» Brisgauw. Te A'.igsburg by Matth. Riegers zoonen 1791- drie deelen, groet 812. bladz. in %vo. e Heer Harscher handelt in het eerfte deel, van dezen zynen Geloofs-onderwyzer, over den Godsdienst en desfelfs beweeggronden. In het tweede deel, over de Liturgie of den uiteiiyken Godsdienst. En, in 't derde ;deel over verfcheidena Schryveren , welke over de voornaamfte onderwerpen van den Catechismus hebben gefchreven. De Schryver verzet zich met veel vver tegen die geenon , welke do onderwyzing der Kinderen in den Godsdienst zo lang willen verfchuiven, tot dat zy zelfs inftaat zyn om bewyzen en fluitredenen te kunnen maaken, ende gronden, welkenen worticn voorgedragen, te beöordeelen. Hy beweert, dat de onder- wy» Cc- 2.  2?£ Harschm's Geloofs - onderwyzer. YWteg in den op de onwrikbaarfte bewyzen gegronden KrlsreJyken oodsdienst, van vcei meer belang is zelfs voorde tedere harten der kinderen, dan de onderwyzing in den Natuurlyien Godsdienst, weikeeenige mide-Catechifeerers willen, dat men eerst onderneemen moet, alvoorens tot eenige andere Gods, Ctenftige onderrichtingen ovcrtegaan; - dat, zonder de overtuiging der knstelyke waarheden, dc Jeugd voor de zonden niet genoeg beveiligd is; _ dat, zonder eene vroegtydige onderrichting en het Krisrendom, de kwaade driften wel dra de over Hand noemen, zich meester van het hart maaken en het zelve voor t vervolg, onvatbaar laaten voor de dierbaarfte waarheden - ongevoehng voor de treffend/te Bybel -gefchiedenisfen - af. Jeerig van de in de Heilige Schrift voorkomende zedeleer, en het zelve voor >t gantfehen leven bederven;_ eindelvk dat, 5! eSt,e,TeStereS' ^ ondervinding, die menfchen bevonden worden de yverigfte Kristenen te zyn, welke in hunne vroege jeugd m het Kristendom wél onderwezen zyn. De Heer H a r s chï r , is niet minder tegen de zulken in J han,aS WelkQ ^ ds Geloofs-onderwyzing, de Socratifche Leerwyze gebruiken; dewyl dezelve by het onderwyzen der geopenbaarde waarheden, geene plaats kan hebben. Of nu deze vrfdronderftelling zo volkomen zeker zy, willen wy [unt niet beflisfen (*); wy vinden het nogtbans zeer raadfaam om niet al te ligt van de oude ingevoerde Methode aftewyken, door dien dergelyke nieuwigheden en veranderingen, doorgaands, ook danwanneer men haare nuttigheid overtuigend meent te konnen zien, meer fchade dan voordeel aanbrengen. (*) Wy hebben (Nb. 2. der Kerkelyke Bibliotheek bladz, 7<ï. in de Recenfiën) reeds aangemerkt, dat deze Leermethode, ten mfnfté by de openbaarc onderwyzingen . veele zwaarigheid Zou ontmoeten; zynde dit anderfints voor de waarheden .'zelve zeer onverfchillig of zy fynthetkch dac wel analytisch worden voorgedragen. Kur-  M. VON SCHONBERG , EORTE OVERWEEGING, 3?7- Kurze Ubcrficht der wichtigern Wahrheiten zur besfere Auf_ klarung u.z.w. dat is: Korte Overweging der ge. wichtigfe Waarheden ter betere Verlichting, omtrent Menfchen kennis en Kennisfe Gods, op de vatbaarfte wyze voorgefield: door Matthias von Schönberg. te Munchea by Jofeph Lentner 1788. Groot',behalven de voorreden enregister 3 342. Bladz. in %vo. Sehoon dit werk ons niet vroeger is ter hand gekomen, kunnen wy nogthans van ons niet verkrygen hetzelve juist daarom met met ftilzwygen geheel voorby te gaan. aangezien in hetzelve de nuttigde waarheden op eene vatbaare wyze wordeq ontvouwd , en dus de waare Christelyke verlichting bevorderd; iets, 't weik in deze tyden, daar zo veele zielsverleidende val» fche Verlichters de oogen der Christcne Gelovigen verblinden, zonder tegenfpraak eene pryswaardige onderneming is. Achter het Titelblad ontmoet men de volgende Bybelfpreuken: „Degodloofen hebben my, 0 Heere, Fabelen verhaald, doch „niet zo gelyk uwe wet (*). De veroordeeling beftaat hier inj „dat het licht in de waereid gekomen is, en dat de Menfchen „deduifternisfen meer bemind hebben dan het licht; om dathunne „ werken kwaad waren (t)-" Het werk beftaat uit twee deelen in eenen band met doorgaande bladzyden. Het eerfte handelt van de kennisfe des Menfchen , (*) Narraverunt mihi iniqui fabulationes, fed non ut Lex ttta. Psalm CXVIII. 85. Paraphrafe uit het Hebreeuwsch volgens Goldhagen : „ Deze deugnieten hebben my lokgroeven gegraven, met my de waereldfche goederen voor te ftellen, die nogthans ia vergelyking van uwe wet ydel en van geene waarde zyn." (f) Hoe est autem judicium: quialuxvenit inmundum, êz dilexerunt homincs magis tenebras quam lucem; eraut enim eorum mala opera. Joau: III. 19. Cc. 3.  37*' M. VON SCHÜNBERG, KORTE OVERWEGING. fchen ten aanzien zyner beftemming, middelen en binderpaalea. i. Kap. Wat de Mensch is en welke zyne beftemming. II. Kaf. Van de nodige middelen ter gelukzaligheid. III. Kap. Van de Knderpaaiea onzer gelukzaligheid. IV. Kap. Van de algemeené middelen om deze hinderpaalen te overwinnen. V. Kap. Van de byzondere middelen ter bevordering onzer gelukzaligheid. Het tweede deel handelt van de Kennisfe Gods. Gods Beftaan §. L Zyn Natuur of wezen §. II. Hy is één in natuure. §. III. Drievuldig in Perfoonen §. IV. Almachtig §. V. Wys en alweetend 5. VI. ( deze § heeft ons het beste bevallen ) Goed , barmhartig, rechtvaardig § VII. Gods voorzienigheid §. VIII. Heiligheid. %. IX. Oneindige volmaaktheid §. X. Zie hier eene fchets van 's Mans fchryftrant(bladz.iof), „De geheele Mensch, zyn beftaan, alles wat wy hebben en wat wy kunnen, zelfs de geheele fchepping, alles is genade Gods — immers eene werking van zynen Goddelyken weldoenden wil—«nooit en in geenen deele verplichting, maar enkele genade ■ door hem, door den Godmensen onzen Verlosfer." „Zonder zyne Genade vermogen wy niets, niet het geringfte, veel minder zó iets dat voldoende ware tot onze bevennatuurlyke Gelukzaligheid; want, zegt de Goddelyke Leeraar: Myn Vader werkt ( in UL. ) nog fteeds voord; en zo werke ik ook (* ). Gelyk eene rank uit zich zelve geene vruchten kan draa. gen, ten zy dat zy op den Wynftok blyft: zo ook gy lieden fiiet, ten zy gy in my blyft. Ik ben de wynftok en gy zyt de ranken. Die in my blyft en ik in hem, deze brengt veele vruchten voord, want zonder my kunt gy niets doen (t ), Onze Verlosfer heeft ons niét alleen die bovennatuurlyke, ter (*) Joan. V. 17. Pater meus usque modo operatur, & ego operor. (f) Joan. XV. 5. ficut Palmes non potest ferre fructum a femetipfo, nifi manferit in vite: fic necvosnifi in me manferitis. Ego fum vitis, vos palmites: qui manet in me & ego in eo, hic fert ftuctum multum, quia fine me nihil potestis facere.  M. von Schonberg , Korte Overweging, ^g* geiukzaaligheid zo nodige gaaven en genaden die wy door de zonden verloren hadden, maar ook nog boven dien veele anderen door zyn Iyden en dood wederom verworven. Zo zeer wy Gods genade nodig hebben, zo bereidwillig is hy, onsdezelve milddaadig mede te deelen, om tot onze beftemming, ons einde, de volmaakte gelukzaligheid te geraaken." „Ten dezen einde geeft ons de Heere niet alléén de natuurlyke gaaven en bekwaamheden , maar ook bovennatuurelyke, dat is, zulke die noch tot het wezen onzer natuure behooren, noch eenigermaate werkingen der natuur zyn. Uiterlyke, bovenna- füurlyk genaden, als K. V. Goddelyke Leeringe e.z.v. Innerlyke bovennatuurlyke genaden, om ons verftand te ver» lichten, en onzen wille ( zonder nogthans desfelfs vryheid te te beneemen ) tot het goed te leiden - in het goede te verfterken " „Boven dien geeft ons God nog de heiligmaakende genade> byzonder door de H.H. Sacramenten, waardoor wyinnerlykop nieuw herboren , gefterkt of gevoed worden , en waar door wy tot kinderen Gods en tot erven des Hemels aangenomen worden. Zo milddaadig is onze God , zo goedertierend de Godmensen, die voor ons dit alles door zynen dood verkregen heeft, op dat wy, gelyk hy zelf zegt, het leven ( de eeuwtige gelukzaligheid ) zouden hebben , en overvloedig zouden hebben ( * ): dat is, dat hy ons overvloedige middelen wil verleenen, om totdat eeuwige leven te kunnen geraaken." „Hoe vermogend is niet hier toe de goddelyke Liefde, diedoor de heiligmaakende genade in onze harten wordt ingeftort! DeZe fterke liefde, waar van de heilige Schrift zegt: De Liefde lydt alles, gelooft alles, hoopt alles, verdraagt alies (t )• Zy, deze liefde, beftierr de werken aller andere deugden." „Dezeliefde tot God is de zuiverde, oprechtfte enkrachtigfte on- (*) JoanX. io. Ut vitam habeant, & abundantius habeant. (t) I. Cor XIII. 7. Omnia nuffen, omnia credit, omnia fperat, omnia fuftinet, Cc, 4,  S?0. M. VON SCHÖNBERG, KORTE OVERWEGING onder alle bronnen der deugden. Zyis bet, welke in verbinding met de hoop des eeuwigen levens, alle bedenkelyk lyden en zwaarigheden het best overwint .... Door deze genade der goddelyke Liefde hebben de kloekmoedige Bloedgetuigen van Christus alle martelpynen verdragen Zy doet ons alle ram. pen te boven komen, alle hinderpaalen uit de weg ruimen* alle uiterlyke en innerlyke bekoringen overwinnen; en zy vervult daar en boven onze harten met eene beftendige tevredenheid." e.z.v Nieuwe Christelyke Schat ka amer, beftaande in godvruchtige Catholyke Gebeden, door H. G. Eskes Kvnunnik te Rees. Te Gelder byN. Schaffrath. 1793. groot 142. bladz. in Al. 2vt> D e reden waarom wy van dit werkjen melding maaken, is, om dat de Autheur op zo weinige bladzyden al dat geene heeft weeten by-eente brengen, wat men doorgaands inde gemeene Cathoke Kerkboeken zoekt, en daar by zorgvuldig heeft weeten te vermyden al dat geene, wat eenigfints den biddenden Christen tot bygelovigheid zou kunnen brengen of daar in verfterken. Het ontbreekt in ons Nederland wel aan geene nuttige en goede Catholyke Gebedenboeken , doch 't zyn meerendeels zulke werken, die zelden in de banden der behoeftige Catholyke Landlieden komen ; het is derhalv. n eene pryswaardige onder, neming te zorgen , dat ook de gemeene man voor eenen geringen prys ftichteljke Kerkboeken kan bekomen.  UITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Schusfchrift fur die Pracht beymKatolifcben Gottesdienfte. Mit erlaubnis der Obern. dat is: Verdedig fchrift roer dé Kerk» pracht by den Catholyken Godsdienst. Te Augsburg by J. B. Merz ifgi. in 8vo. met goedkeuring. P X racht by eene Godsverëering! zal veeüigt menig¬ een op het leezen van dien titm uitroepen. — En waagt het iemand, om de verdediging van eenen ydelen kerk pronk, deze misgeboorte van duifteretyden, iu het helder daglicht der hedendaagfche wysbegeeite op zich te necmen? Met welk eene verontwaardiging — om nu niet te fprecken van zulke verlichte wysgeeren, die de tempels zei ven der Godheid onttrekken , om ze tot tempels der rede te maaken; —— met welke eene verontwaardiging, herhaaien wy, zal eene verdedigingder tempel - pracht befchouwd worden by hen, zelfs, die vyanden van ongodsdienffighcid en voorftanders eener waare Godsverëering willen zyn. „God ( dit is immers hunne gewoone taal) doorziet het binnenfte onzer ziele, •—alie gemoeds„ bewegingen en verholendfte gedachten ontplooijen zich voor „ zyne alziende oogen. Hy kent onze begeerten , onze liefde, „onze verzuchtingen en innerlykftegenegenheden zodanig, dat „wy geene uiterlyke gebaarmakingen nodig hebben onl Hem „ onze eerbewyziugen en verlangen te kennen tc geeven. Is „het dus niet de grootfie domheid om daar toe zulk een „ prachtig toeftel en zo veel omflag te willen maaken? Verdienden zulke voorftanders der Godsdienst-pracht niet, om „met JfcERK. BIB. I. DEEL NO, II, E>d.  382. Verdedigschrift voor de Kerk - pracht. % „ met Baals - priesters befpot te worden (*)? Jefus fchetst ons geheele andere aanbidders af. God is een Geest, zegt hy, „ en die hem aanbidden, moeten Hem in Geest en in waar„ heid aanbidden ( t )• En : wilt gy bidden, zo gaat in uwe „binnenkamer, bidt met gejlotene deuren uwen Vader, die ,,in het verborgene is. Ja zelfs [preek niet veel wanneer gy bidt, uw Vader weet, wat U nodig is , eer gy hem iets „vraagt (§)..• Weg dan met al die nuttelooze kerk-pracht. „ Weg met die u'terlyke eerbewyzingen ! Die ftoffelyke „wezens; die werktuigelyke oefeningen verflrooijen den Geest „maar, daar God nogthans gediend wil wezen in Geest en in „ waarheid." e z.v. Deze taal, zo bekoorlyk voor kortzichtigen, is (gelyk onze Schryver zeer wel aanmerkt) even hoogstgevaarlyk voor den Godsdienst.- Want, eensdeels verblindt zy het verftand door zulke fchyngronden, waar van de ongerymdheid door veele anderfints weldenkende Christenen niet wordt opgemerkt. Anderdeels , daar door dergelyke leerftellingen alles u-at het uiterlyke eener Godsverëering luider zou kunnen byzetren tot'smenfehen tydelyk welzyn wordt beftemd, kittelt de eige liefde ons zo zeer, dat wy ze als voordeelige en nuttige waarheden gretig omhelzen. Niet te min is eene flechts middelmatige overweging genoeg om ons al het ongerymde van zulk eene verderflyke en met het Bybelwoord verniste vlei-taal te doen befpeuren. Immers, dat de Heere Jefus al het uiterlyke, al het plechtige, al het ftoffelyke en werktuigelyke (zo als men het hedendaagsch noemt) van den Godsdienst zou hebben afgefchaft, is beuzeltaal. Nimmer was,dit 's Heilands mening; daar Hy in den Godsdienst door Hem gevestigd onderfcheidene plechtigheden ingevoerd en zelf uitgeoefend heeft. Alle door Hem ingeftelde Sa- (*) 3. Koning. 18. (t) Joa. C. 4. vs. 24. (§) Matth. 6. vs. 7. & 8.  Verdedigschrift voor de Kerk: - pracht. 383. Sacramenten hebben hunne floffe en uiter'.ykheden: ja hy zelf is dikwerf naar Jerufaiem gereisd, om God openlyk te aanbidden ; Hy wierp zich al biddende op zyne knieën; Hy badtinden Olylhof rot driemaalen toe het zelve gebed; dikwyls heeft Hy met luider lienime voor het volk tot zynen Hemclfchen Vader geroepen. Neen, dan verwierp Jefus al het uitwendige, wanneer het niet gepaard ging met inwendige gevoelens eener waare en oprechte Godsverëering. Van U, zegt Hy tot de Pharifceuwcn en Schriftgeleerden, Van U heeft: Ifaias wel voorzegd: dit volk eert my met de lippen, maar hun hart is verre van my. Maar wanneer het innerlyke met het uiterlyke overcenftemt, dan verwerpt de Heiland noch pracht, noch feestdagen, noch tempels; integendeel verteert hem dan de yver zyn huis; dan dryft hy ten tempel uit al wat de uiterlyke, Godsverëering komt te ontheiligen (*)• dan is dat huis het huis des gebods, het huis zyns Vaders ( \)," de woning van den levenden God (§), wier fchenders met den eeuwigen vloek bedreigd worden (**)! Zy, die met eene wezenlyke liefde en eerbied voor den Schepper bezield zyn, zullen geene moeite hebben, om zich hier van te overtuigen; doch verwatcne waereldwyzen in wie alle Christelyke gevoelens zyn uitgedoofd, zullen zich door dergelyke redenen niet gewonnen geeven; zy willen wysgeerige redenen. Zie hier in 't kort er eenigen die de Schryver ter hunne overtuiging bybrengt. „Het is bekend welke uitwerking de gemoeds-bewegingen op het lichchaam hebben en welke aandoeningen er in de ziel door de zintuigen des lichchaams veroorzaakt worden. Hoe menigmaal moet men de natuur geen geweld aandoen, om deze ge¬ il*) Jea.,2. vs. 14. — 18. ( 1 )lbid en Matth. 21. vs. 13. ($) Matth. 23. VS. 81. (**) 1. Car. 3. vs. 17. Dd. a  3?4- Verdedigschrift voor de Kerk-pracht. gewaarwordingen te verbergen ? Zyn wy bezield met gevoelens van liefde, van eerbied, van erkendteuis jegens eenen weldoen er, wy laaten niet na om er zulke blyken en tekenen van te betooncn, die de natuur of 't gebruik mede brengen, ja men maakt er zich een plicht uit, om hem by alle gelegenheden eene ongeveinsde achting te bewyzen. Heeft iemand b.v. zich by 't algemeen vcrdienstelyk gemaakt; heeft het vaderland zyn behoud, zyn bloei, zyn welvaard of grootheid aan hem te danken en keert hy met eenen rykéfl buit op den vyaud veroverd zegepraalende te rug, met welke aandoenlyke vreugde-tekenen wordt hy niet vereerden verwellekomt? Hemel en Aarde weergalmen van vreugde, onder een algemeen geroep: lang leve onze Verlosfer en Overwinnaar! Wie. die eene waare hoogachting voor den redder zyns vaderlands heeft, zou niet aangedaan zyn do^r de algemeené eerbewyzing en vreugde-bedryven ; wie zou zich willen of kunnen onthouden, van zyne medeachting te doen blyken en uit te roepen: lang leve die Perlosferl" ,,Zo dan het uiterlyke zo bekwaam is om de innerlyke gemoedsgeileldtenïs op tc wakkeren en daar toe ter bevordering van menfchelyke eerbewyzlngcn gebruikt wordt, zou men dan door uiterlyke hulpmiddelen onze inwendige gemoedsneigingen nimmer mogon opwinden ten aanzien van onzen Schepper en opperden Weldoener? Dit te willen doordry ven zou grnweJyk wezen ; daar wy God nooit te vierig beminnen, nooit te veel hoogachting kunnen toedraagen; voor wien wy ons nimmer te zeer vernederen en onze zonden te zeer beweenen kunnen. De gezonde rede biüyktdan we! den uiterlyken Godsdienst, doch wysgeerige knibbelaars kunnen niet vinden dat die met pracht en fieraad moet vergezeld gaan." „Goed, vervolgt de Schmer, wy willen met elkander een vergelyk treffen. Gy (laat my wat toe, ik zal U ook wat toegeeven: vermits nu, daar gy my eenemaal toegedaan hebt, dat wy redelyker wyze onze hoogachting en hulde aan het Opperwezen zo krachtig mogen bewyzen, dat wy er uiterlyke blyken van geeven, zo moet gy my ook toeftaan, dat daar toe zulke tekenen vereischt worden 3 die allermeest gefchikt en doorgaands  Verdedigschrift voor de Kerk-pracht. 38$. gebruikelvk zyn ,om den uiterften eerbied, hoogachting en opperfte hulde te kennen te geeven. Want, indien men een fchepfel, al was het ook een koning , zulke blyken van hoogachting bewees, die eene grootere hoogachting aanduidden dan die tekenen van hoogachting die men den Schepper toedraagt, zo zou men toonen, dat men het fchepfel meer dan den Schepper eerde! Een Godsdienst, die niet de eerfte en hoogfte plaats inneemt 3 is geen waare Godsdienst meer , maar een heidendom, een afgodsry en eene Godloosheid." „Nu ftaa ik U, Myne Heeren !by dezen, veelligt wat al te toegevend, ook toe, dat trotfche gebouwen, luistcrryke illuminatiën , prachtvolle klederen , kostbaare vaten en huisraad , heerlyke concerten en al wat men pracht noemt, uit zynen aart juist'niet noodzaakelyk is, om de opperde hulde en eerbicdaan den Schepper te bewyzen, maar het is daar toe noodzaakelyk uit hoofde van het algemeen gebruik. Schaft eerst, Myne Heeren! dit algemeen gebruik af; maakt eerst dat de menfchen, al wat men pracht en fieraad noemt, niets achten ; brengt uwe wysbegeerte zo ver, dar zy eene boere ftulp met een koninglyk Paleis gelykftellen; dan zal ik U toeftaan, dat gy by den Godsdienst ten blykeder opperfte hulde geene de minfte pracht of uitwendig fieraad nodig hebt. Maar, zo lang de grootfte pracht onder de menfchen het meeste aanzien geeft, de hoogfte achting betekent en den mcesten glans byzet; zo lang, naar het voorbeeld aller befchaafdc en verlichte volken, der Asfiriers, Chaldeeuwen, Mgyptenaaren, Grieken en Romeinen, de hoogfte eerbewyzingen met de allermeeste pracht vergezeld gaan; zo lang zult gy my ook moeten toeftaan , dat de Catholyke kerk met recht,'ten blykeder opperfte huideen eerbied, die zy den Schepper van 't heelal toedraagt, zich van de grootfte pracht bedient, die het gebruik, de tyd, de plaats en andere omftandigheden medebrengen." „ De inwendige Godsdienst brengt niet alleen den uitwendigen te weeg; maar d; uiterlyke Godsverëering en pracht, die er mede vergezeld gaat brengen een wêerkeerig voordeel aan, zy werken op de ziel. Waereldwyzen, zyt gy dan van zulk eenen Dd. 3,  $B6. Verdedigschrift Voor de Kerk - pracht. nen geestigen aart, dat het iichchaamelyke, het 'zintuigèlyke op U geene uitwerking heeft; is uwe ziel aiieen vatbaar voor loutere redenkavelingen, voor vernuftige bewysgronden, voor afgetrokkene denkbeelden? Doch ik zie evenwel, dat fchoonhetd, pracht en alle uitwendige bevalligheden , U,zo wel als uwe overige natuurgenooten bekooren, ja dat zy de aardfche liefde zodanig in U doen ontbranden, dat gy de waereid en de fchepfelen fchier aanbidt. Wilt gy dan al wat de tederfte en edelfto zielsaandoeningen ter Godzaligheid kan opwekken, den Godsdienst ontneemen, om het der godloosheid, ondeugd en bedorvene waereid alleen toe te heiligen? Of, kan het ftoffelyke alleen godlooze en geenfints godvruchtige gemoedsbewegingen in ons doen ontftaan ? Waereldfche pracht oijtfteekt meer en meer liefde voor de waereid by hen, wier ongelovig gemoed door den afgod dezer waereid verblind is (*); dit is eeneGodipraak door de ondervinding van alle tyden bekrachtigd , en zou dan de Godsdienst -en tempelpracht, de liefde tot God niet mogen doen ontbranden by hen, die den Bouwheer van het prachtig Heci-Al vereeren en hem alleen aanbidden." „Waarom wilt gy dan, die de rol van verlichte wvsgeeren fpeclt, den Catholyken Godsdienst van alle tempel - pracht en uiterlyke plechtigheden beroo ven en eene koele, naargeestige en onaandoenelyke godsverëering invoeren ? Waarom wilt gy onzen eerdienst van een voorrecht berooven, het geen by onze afgewekene broeders eenen heiligen naiever verwekt, dewyl zy overtuigend zien, welke heilzaame vruchten er tot aankweeking van Godvruchtige gevoelens, tot levendiger aandoeningen tot vlytiger bywooning eener openbaare Godsverëering uit geboren worden? Waarom laakt gy de Catholyke kerk, wanneer zy , vermits de menfehelyke■ natuur zodanig gefchapenis , dat zy, zonder uiterlyke hulpmiddelen, niet ligt tot inwendige ie. trachting der Goddelyke dingen overgaat (f), zich van de ziel- (*) 2. Cor. 4. vs. 4. ij) Kerkvergadering vanTrente, 22. zitting.5. Hoofdftuk,  Verdedigschrift voor de Kerk - pracht. 387. zielroerend fte plechtigheden bedient, om de natuur te hnlp te komen, haar te bereiden tot eene bekwaamere deelnceming aan •de Goddelyke genade en om de krachtigtte opwekkingen tot heerlyke overdenkingen en zuivere Godsliefde te bevorderen ?" Doch gefield , Myne Heeren ! gy waart al eens zulke verhevene Geesten , dat er zelfs geene ftorfelyke voorwerpen nodig waren, om U tot Godvruchtige ziels - bewegingen en treffelyke overdenkingen op te leiden, dan nog was het uw plicht om de Godsdienst-pracht ten nutte uwer medeburgeren te helpen handhaaven. Immers, zoudt Gy U den naam van menfchen vrienden niet willen onwaardig maaken? Alle uwe natuurgenooten zyn niet met dezelve gaaven , met dezelve bekwaamheden bedeeld; allen hebben zy de middelen, noch de gelegenheid, niet, om eene doorgrondige kennis der Godsdienftige waarheden te erlangen en daar door tot de verhevenfte denkbeelden te geraaken. Zoudt gy dan aileen voor U zeiven en niet voor 't algemeen bezorgd wezen ? " „Geleerde vertoogen zyn voor de meeste menfchen gemeene. lyk ongefchikt ter aankweeking hunner godsdienftige aandacht. De eene helft van 't menfchelyk geflacht is door de zwakheid haarer kunne en de andere helft door gebrek aan bekwaamheid, aan tyd, aan gelegenheid en aan gepaste middelen, van zulke diepzinnige kennis verftoken , die vereischt wordt, om door geleerde navorfchingen van de waarheden van den Godsdienst overtuigd te worden. Er moeten dus andere middelen voor hen zyn; doch waar zal men die vinden, dan in eene uiterlyke en plechtige Godsdienst - oefening ? ." „Dat dit de weg is, waar door het grootfte doch teffens het zwakfte gedeelte van het Menschdom geleid en overreed wordt, blykt klaar uit het geen wy werkelyk voor onze oogen zien. Want in 't gemeen, wanneer zulke medemenfehen zien, dat allen die rondom hen woon en , dezen Godsdienst zyn toegedaan; dat hunne Ouders, hunne Leermeesters, ja deuititekendfie Ge leerden dien Godsdienst uiterlyk belyden en voorftaan; de openbaare plechtigheden van dien bywoonen; er de plichten van . waar- Dd 4.  388. Verdedigschrift voor de Kerk - pracht. waarneemenen er de voorfchriften naauwkeurig van opvolgen; houden zy zich meer dan door afgetrokkene letterzifiingenenfyn gefponnen reden voeringen overtuigd, dat hun Godsdienst de waare en Gode behaaglyke eerdienst zy, als waar voor henzo veele uitmuntende en werkdaadige belyderen tot waarborgen zyn. Dit is de reden, waarom een gemeen mensch, in een land alwaar hy alles Catholyk ziet, Catholyk ; alwaar hy alles Luthersch ziet, Luthersch; en waar hy alles Mahometaansch ziet, Mahometaansch is." „Doch een Catholyke heeft hieï ineen veel fchitterender voorrecht; vermits de overblyffels van prachtige tempels, die zyne Vódrvaderen Gode hadden toegewyd hem nog ftrekken tot bewys, dat de Vóórouders zyner Vódrvaderen, die geleefd hebben vddr dat de Mahometaanfche onzinnigheid doorbrak en de laatere dwaalingen en fcheuringen ontflonten, ook dien zeiven Godsdienst waren toegedaan. De aloude geftigten zyn zo veele gedenkzuilen, die hem overtuigen dat de eerfte bewooners zyns vaderlands dien Godsdienst beléden hebben of wel door de prediking der Apostolifche Gezanten van den Roomfchen Stoel daar toe bekeerd zyn. Alle deze merktekenen is hy aan de pracht en het uitwendige van den Godsdienst verfchuldigd en zy maaken meer indruk op hem, dan ooit de fterkfte bewysgronden kunnen doen." Dan, het geen onze Schryver hier zegt, heeft niet alleen plaats ten opzichte van den gemeenen man; maar die zelve merktekenen van den Vóórvaderlyken Godsdienst fchynen hier en overal,als eene helder lichtende baak zo wel voor geletterden als ongeletterden. De grootfte vernuften b v.van ons Vaderland hebben menigmaal erkend, dat zulke hulpmiddelen hen tot de kennis van den waarcn Godsdienst allermeest gediend hadden (*). Dees (*) Hu go Grofms in Voto pro jpace Ecclefiastica Pag, 3- & Sqq,  VERDEDIGSCHRIFT VOOR DE KERK - PRACHT. 389. Dees Godtsdienst trotst de hel, en lietnoitdqor tefchynen By d' afgefcheurde rot. Men vint by Abisfynen, By Griek, en Armeniër, en Rus, en Perfiaen Nog d' oude (lappen van de Roomfche zeden ftaen (*}. Om echter alle misbruiken en verkeerde begrippen ten aanzien van de Godsdienst-pracht af te weeien en hier in de behoorlyke grenspaalen onzer verplichting aan te wyzen, ftelt ons de Schryver verfcheide Regelen voor, als by, voorbeeld ; Eerste Regel. De pracht by den Godsdienst moet ten aanzien van haare groote, zo wel als ten aanzien van haare betekenis , zodanig ingericht wezen, dat zy den uiterften eerbied en hoogachting te kennen^ geeft en den meesten indruk maakt. ; •>■> Welke pracht echter vereischt wordt, om den meesten eerbied en hoogachting te bewyzen , moet uit het gebruik, tyd, plaats en andere omftandigheden beoordeeld worden .Het geen in een dorp de hoogfte pracht is, zou in eene koninglyke Hofplaats eene onteerende geringheid wezen. „ Toen Jefus tegen over de offerkist zat, en aanzag hoe de menigte er geld in wierp en veele „ ryken er veel inwierpen, kwam eene arme weduwe die er „twee kleine pennigskens inwierp. Toen riep Jefus zyne discipelen by-een en fprak hen dus toe: Voorwaar ik zeg U, dat deze arme weduwe meer in de offerkist geworpen heeft, „dan alle anderen. Deze allen gaven van hunnen overvloed: „ maar zy heeft van haare armoede gegeven al wat zy hadt „haare geheele nooddruft." Het (*) Vondel. Befpiegelingen. 5. boek. bladz. 218. Dd 5,  3,9o> Verdedigschrift voor de Kerk-prachT". Het komt er dus niet op aan, hoe groot de pracht in zie!» zelve zy, alleen dient ze zo groot te wezen, dat zy naar de omftandigheid de eerde plaats bekleedt en dc meeste hoogachting voorden Schepper te kennen geeft. Boven dien, het geen weinig kosten — veel indruk op het volk maaken en mitsdien den Godsdienst ook veel luister zou byüettcn, isj (zoals onze Schryver zeer wel opmerk) wanneer de Grooten dezer waereid den openbaaren Godsdienst vlytigbywoonden. Zyne Doorl. Hoogheid, de Keurvorst van Paltzbeijeren heeft onder veele fraaye inrichtingen eene wet gegeven in den jaare 1790. waar in gezegd wordt: „Om het inkruipend ongeloof en de de daar uit voord vloei„ende godsdienfleloosheid te weeren, heeft zyne Keurvordelyke „ Doorluchtigheid allen Keurvordelyken beampten op het fcherpde „bevolen, voordaan op zon-en feest-dagen den openlyken y, kerspel -dienst, de Hoogmis en Predikatie by te woonen , in „ plaats dat zy, gelyk tot hier toe is gefchied, uit gemakke„tykheid afzonderlyk een' dillen dienst in hunne Capellen by- woonen." Mogten doch, zegt onze Schryver, in andere Landen allen uit overtuiging dat doen, het geen de Grooten in de Landen van dezen zorgvuldigen Keurvorst, op hoog bevel moeten doen; de Godsdienst zou weldra meer pracht en de Religie meer aanzien hebóen. Tweede Regel. Men moet tot de pracht van den Godsdienst niet zo veel ten koste leggen, dat men geene andere plichten kan voldoen. . , Want de mensch is verplicht ook voor zich zeiven, voor zyn hrisgezuien naastbedaanden te zorgen enzym' medemenschin nooddruft by te liaan en tot onderftand van het algemeen het zyne by te draagen. Geene k;agten of tegenwerpingen van zogenaamde verhente " gees-  'Verdedigschrift voor de Kerk - pracht. 301. geesten tegen de kerk-pracht hoort men menigvuldiger dan dezen: „ De muuren des Tempels zyn opgefierd met fchatten, „ terwyl de armen, deze levendige Tempelen Gods, deze even„ beelden des Allerhoogften, deze ledemaaten van Jefus Chris„ rus, zonder kleederen en brood zyn. Wat heeft God onze „ fchatten nodig voor zyne kerken ? Hy zegt niet: wat gy „ my geeven wilt, geeft dat aan tempelen en altaaren; maar, „•wat gy aan een,van deze mhifien myner broederen zult ge„ daan, hebben, dat zult gy aan my gedaan hebben ( * ). ,,Daarom hebben wel eer dc Heilige Vaderen, en onder dezen „de groote Ambrofius zelf, de H. Vaten befteed tot onderftand „der armen." Zie hier in 't kort het antwoord des Schryvers op deze tegenwerpingen : „Is't U ernst, Myne Heeren! om uit Christelyke liefde de zaak der armen op U te ïieemet), en het geen tot pracht dient voor de armen te befteeden? ftaat my dan evenwel toe, dat het onrecht zou wezen, wanneer men alleen de pracht van den Godsdienst en niet de pracht van weelde en wellust wilde befnoeicn. Want het is bewezen, dat de Godsdienst zo in hoogachting als in pracht en luister de eerfte plaats moet hebben. Gy moogt, wel is waar, naarmaate dat de waereldfche pracht wordt ingeteugeld, ook de Godsdienst - pracht verminderen. Maar voor 't weinigftemoetdc eerstgenoemde hier in even min ontzien worden, als de laatftc." „Wel aan dan, Myne Heeren! verkondigt uwe zedenleer eerst aan de waereid. Want met haar moetgy beginnen ; nademaal by voorlopige vermindering van Godsdienst-pracht, de waereldfche pracht niet verminderen zou."... „Maar, dat gy in ernst met opoffering van uwe pracht dan armen helpen , en daar toe de weelderige en om haare pracht zelve zo zeer by U geliefkoosde en hocggefchatte waereid zoudt willen overreeden: — gave God, dat gy zulke voerneemens hadt.! (*) Matth, 25, vs. 40  392. Verdedigschrift voor de Kerk-pracht. hadt! Alleen U leed te doen, om den armen wel te doen! ■ dit kan men van U niet verwachten; daar wy geduurig zien , dat zulken, die de grootfte knibbelaars van den Godsdienst zyn, zich ook het deunfte tegen den armen betoonen , en naauwelyks den duizendften penning van hun vermogen , en dan nog niet dan met eene Pharizeeuwfche vertoning, aan de noodlydenden uitreiken." „ Veelligt ftrekt uw oogmerk daar heen, om U door kerkgoederen van den overlast der armen te ontdoen, of U zeiven ie verryken. Dat deze verdenking niet zonder voorbeeld is leert ons het Evangelie. „Maria nam een pond kostbaare zalf, „ waarmede zy de voeten des Heere zalfde. Het gantfche huis „werdt met den reuk dier zalve vervuld... Judas fprak: waarom verkoopt men deze zalf niet voor drie-honderd Denarhfen en geeft ze den armen ? Doch hy zeide dit niet als „ of 't hem om de armen te doen ware, maar om dat hy een „dief was (*)." Jefus zelf nam de verdediging dezer vrouwe op zich en prees haare daad. Echter houden het de verlichte geesten van dezen tyd met Judas en zien het geen tot den Godsdienst wordt aangewend, voor verkwisting aan. Zy wenden, gelyk Judas, de menfchenliefde voor; maarzy oefenen dezelve zo min uit, als Judas, daar intusfehen de milddadigften voor den Godsdienst doorgaands toon en, dat zy, ingevolge het bevel des Zaligmakers, de milddaadigften voot de armen zyn." „Want die Goddelyke wetgever heeft ons ïn deze zaak alle twyfel opgeheven en'zyne mening ten duidelykfte verklaard. De Pharizeeuwen bragten zeer naauwkeurig de tiende voor den Godsdienst op : maar betoonden zich liefdeloos tegen de arme». Jefus zegt niet, dat zy het den Godsdienst onttrekken en den armen geeven zouden, maar: men meet het een doen en het ander niet nalaaten (t), fchoon in den uiterften nood alleen , wanneer er geene andere middelen voerhanden zyn, en dus bei- (*) Joa. 12, 7fS. 3. — 6. (t) Luc. II. W. 41- **I43'  Verdedigschrift voor de Kerk-pracht. 393. beide plichten niet vervuld kunnen worden, het noodZaakelykfte den voorrang moet hebben." „De wysgeerige lichten van onzen tyd beroepen zich mitsdien ook ten onrechte op dc handelwyze van den grooten Ambrofius, toen hy de kerk-vaten tot onderftand der armen aanwendde. Dit geval vindt men in de kerklyke gefchiedenis dus vermeld: ,, De verwoestingen der Gothen in Thraciën en Illyriën „ ftrekten zich uit tot over de Alphen en gaven den H. Ambroj,fius gelegenheid , om zyne liefde uit te oefenen. Hy nam de „vrykooping der gevangenen op zich, en befteeddedaar toe zelfs 3,de kerk-vaten, doch alleen de nog ongewyden, met voorbe„ houding der gewyden, in geval van grooter nood. DeArianen „ maakten hem hier over eene tegenwerping; dochhy verdedig- . „de zich, met te toonen, dat het beter was Gode zielen dan „goud te bewaaren: want door de verlosfing der gevangenen „ bewaarde men niet alleen het leven der menfchen en de eer der „ vrouwelyke kunne, maar ookhct geloof van kinderen en jonge „lieden, die anderfints zouden zyn gedwongen geworden, om „ deel aan de afgodery te neemen ( * )." „ Ambrofius tastte dus eerst de kerk - vaten aan , toen de verwoesting den inwooneren, en de liefde hem niets meer overgelaten hadt; toen er niets meer te vinden was, dan de kerk - fieraaden, die de Barbaaren zelfs verfchoond hadden: en gy, verlichte Heeren! wilt ze aantasten, alvddrens tot onderftand van den uiterften nood, iets van het uwe te hebben by gebragt." „ Ambrofius, toen men hem eene tegenwerping maakte, dat hy in de uiterfte elende, fchoon op eene matige wyze, zich van de kerk -vaten bediend hadt, verdedigde zich flechts met te beweeren , dat het beter was Gade zielen dan goud te bewaaren ; en gy maakt deze rekening, dat het beter is de kerk-pracht, dan uwe eige pracht en wellust tot onderftand der armen te bemoeien ; ofschoon gy ziet, dat daar door de arme zielen niet ge- Cl*) Fleury. Hist. Eccl. L. 17. C. 30.  394- Verbedigschritt voor de Kerk-tracht. , gered, maar de zielen van vee'e duizenden voor wie Christus, geftorven is, geërgerd en bedorven worden. En dan zegt gy, oat gy U gedraagt maar het voorbeeld van den H. Ambrofius." De Schryver geeft vervolgens nog verfcheide naauwkeurige regelen op,die by den uirerlyken toeltel van den Godsdienst,zo tot algemeené (lichting als tot afvveering van alle misbruiken dienen in achtgenomen te worden, en toont in alles veel oordeel en befeheidenheid. L' Ecoledu Sauveur, ou Breviaire du Chretien. Dat is: Dt Schoof des Zaligmakers of Getydebock van een" Christen , vervattende eene Christelyke les voor ieder dag van het jaar. Te Parys by Chomel en Cr apart; te Brusfel by Charter 1702. 6. Deelen in i2ino. HJit een Land, waar Mars zynen zetel fchynt gevestigd te hebben; uit een Land het geen men ons afschetst, als beroofd van alle dengdfaame wetten, van rille Godsdienfiige en zedelyke gevoelens; als een toonce! van verwoesting, dat niets dan moord ademt; dat niets dan ysielykheden en godloosheid oplevert en daar men naauweiyks tien rechtvaardigen dacht te vinden; uit zulk een land, zeggen wy, een werk te voorfchyn te zien komen, waar in de zedelcsfen uit de Schoolvan denzachtmoedigen Heiland, van den Hemeifchen Vrede - vorst verhandeld worden, zal misfehien vreemd voorkomen aan hen, die by de minde flingering van Petrus Scheepje wankelmoedig uitroepen: Heere behoedt ons want wy vergaan (*> Dan, de doornen zuilen het Goddelyk zaad dermaate niet verfmachten, of er zal nog wel goede aarde gevonden worden, alwaar hetzelve overvloedige vruchten voortbrengt (t). Althans men heeft (*) Matth 8. vs 25. '(t) Mare. 4. vs. 7. en 2.  De School des Zaligmakers. Jp5. heeft reden om te denken, dat een beredeneerd vooruitzicht, ten dien opzichte de uitgave van dat werk zal hebben doenonderneemen. Het werk is afgedeeld naar dê wyze van het gewoon Getyde-boek, dat is te zeggen, in vier declen, gefchikt naar de vier jaargetyden. De twee eerden handelen over de aflegging van 'den ouden en de aandoening van den nieuwen mensch. De twee laatden over onze gelykvormigheid met Jefus Christus en onze vereeniging met God. Om een denkbeeld van dU werken van de behandeling der doffen te geeven, zal het genoeg zyn de volgende fchets eener zcdeles mede te doelen, waar in de Heere Jefus denChristelyken Leerling (evengelyk in alle overigen) verbeeld wordt toe te fpreeken. „Myn zoon, ik wil; dat gy my op eene redelyke wyze zult dienen Daar zyn er, die zich verderven zonder den ouden mensch in hen te kruisfigen; die in plaats van God te befchouwen en te bewonderen als hunnen Vader, hem dienen als eenen Dwingland. Doordrongen met eene vrees, die niet gematigd is door de liefde, houden zy zichbyna altyd bezig met zich zeiven en betrachten fchier nooit God. Zy vreezen de rechtvaardigheid des Heere zodanig, dat zy niet getroffen zyn door zyne barmhartigheid. Zy lydcn veel; fteeds ten prooie van fchroomhartigheden en bekommeringen, die hen opeen wreede wyze folteeren, zyn zyereebter veraf van hunne ledemaaten behoorlyk te verderven , en tot hunneGodvruchtige oefeningen den vereischten tyd te befteeden ; zy zyn noch voor de verderving, ■ ecch voorhetgebcd. Echter zyn zy op het deugden -fpoor, maar ioopener niet op voord; zy fmaaken niet hoe zoet het jok des Heere is , want zy fleepen hun kruis in plaats van het zelve te draagen. Het geen hen dus te erbarmlyker maakt, is, dat hunne kw ellingen zo veele hinderpaalenzyn op den weg der volmaaktheid , waar toe zy niet geraaken zullen, ren zy zy betere levens-regelen opvolgen, ten zy zy eenen wyzen zielzorger hebben en zich voegen naar zyne heilzaamc raadgevin- £en" . , , „Myn zoon, wilt gy voordgang in de deugu maaken, zoekt  39"$ De School des Zaligmakers. dan niets in ü zeiven, in uw gedrag dat U voldoe — en uwe eige goedkeuring wegdraage; uw hoofd - doelwit moet alleen zyn, om God tebehaagen." „Myn zoon, laat U niet leiden door den geest derflaverny, maar kom en begeef U tot my met de vryheid der kinderen Gods. Ik wil barmhartigheid en geen Slagtoffer (* ). By aldien gy God fomtyds befchouwt als eenen geduchten Opperheer, dien gy vreezen moet, betracht hem dan ook dikwyls als eenen tederen vader, dien gy beminnen en in wien gy uw vertrouwen ftellen moet." „Zeden, dat ik uit liefde voor den mensch, ben mensch geworden, hebt gy in my eenen Hoogen priester, die medeleden heeft met uwe zwakheden (t). Ik weet dat gy veelmaalen gezondigd hebt, en dat gy nog dagelyks misflagen begaat; maar gy weet ook dat dat ik barmhartig ben. Ik ben niet gekomen om de rechtvaardigen, maar om de zondaaren te roepen. Myne barmhartigheid overtreft oneindig uwe elende " „Neen; na zo veele en groote liefde-betuigingen, zult gy, hoe fchuldig ook, van God niet verworpen worden , byaldien gy U met een volrouwig hart tot hem bekeert; dat dan een levendig vertrouwen deze overmaatige vrees vervange! Gy hebt veel te vreezen van uwe zwakheid; maar hebt gy niet meer te hoopen van myne barmhartigheid ? Uwe zwakheid heeft haare paaleD; des, vermits er geene evenredigheid is tusfehen het bepaalde en het onmeetbaare, zo moet het vertrouwen, het geen gy verplicht' zyt in my te ftellen, onvergelykelyk grooter wezen, dan de vrees die U ontrust, uit overdenking der begaane zonden, en der geenen, die gy nog zoudt kunnen hedryven." „ Myn zoon, ten wiens opzichte zal hy goed zyn, die boos is voor zich zeiven? Dikwerf gebeurdthe , datby, dieftreng js voor zich zei ven, zonder barmhartigheid is voor anderen; nog- (*) Matth. 9. vs. 13. (t) Hebr. 4. vs. 15.  De School des Zaligmaker^ 397- flogthans is de toegeeflykheid gemeenlyk te verkiezen boven de gcnVngheid, wanneer men deregels der voorzichtigheid in aeht neemt." „ Men moet de grootfte zondaaren zelfs met zagtzinnighoid behandelen, wanneer men hoop heeft dat zy door dit middel tot waare boetvaardigheid zullen komen. Wees eer zagtmoedig dan geftreng, zo nogthans, dat uwe vermeende liefde niet door de inwilliging der zonde in eene boosheid onraarte. Bemin God uit geheel uw hart; heb een grooten yver voor de zaligheid der zielen , en voig voor het overige deroeping der genade. God zal her geen gy uit liefde voor hem ter bekeering van anderen iu 't We^k hebt gefteid, goedkeuren," „ Myn zoon, vertroost de bedrukten; bezoek de zieken ;onderfteun de armen; verlost hen , die onderdrukt zyn ; verfterk de Zwakken; onderwys de onwetenden ; berisp de verftokte zondaaren ; help de gevallenen opftaan. Wydt U geheel en al, aan allen toe, ten einde allen van nut te kunnen zyn, met oogmerk om Gode te behaagen ; de yver, die gy voor het heil uwer broederen zult gehad hebben, Zal, by aldien hy regelmaatig en Zuneris, zeer bevord.rlyk wezen voor uwe eigene heiligmaaking." „Myn zoon, behandel uwe onderhoorigen én hén tot wiet heil gy werkfaam wilt wezen, met geene trotschheid, hoogmoed en geftrengheid; gy zoudt dusdoende myne fchaapen verwyderen, in plaats van ze te winnen; hy, welke met my, diezagtrpoedig en nederig van harte ben , niet is , die is tegen my, en die met my niet vergadert, die verftrooit." Soortgelyke vermaningen , die te famen genomen de gantfche zedenleer des Evangeliums vervat, z)ii in dit werk voor ieder dag van 't gantfche jaar gefteid; waarom het met recht de School van ChriMus genaamd en alle deugdminnende Christenen mag aangeprezen worden. Kerk. bib. I. deel- no. iu Èe.  3pg. Nicolai , Reize Reize door Duiluhland zedert 17S1. met aanmerkingenover den Godsdienst, de zeden, den ftaat der geleerdheid, de fabrieken, den koophandel e.z.v. d.or Frldrik NicoL AI. / _ Vil. Deel in ivo. Te Amfterdam by A. Mens Jansz. '190. — 1792. T^1' iets is bedtiegelyKër dan rytels van boeken en berichten van uitgevers. Zo deze misleiding alleen werkte op de beurs, zou men ze als eene dagel.k.che zonde van veele Schryvers en Boekverkoopers over 'r hoofd /ien; maar de nadeelige gevolgen die zy niet zelden voor Kerk en Staat heeft, moet ons aanzetten om er de onbedachtfaame lezers voor te waarfc houwt n. Wy bcleeven een' tvd . waar in eene horde van zogenaamd" w ysgeeren zich van alle middelen bedient, om haar gif te verfprcidcn;welfpreekendheid ,'dichtkunst, gefchicdenis, romans, woordenboeken , ja reisb.-feiryvingen zelfs, wordm tot dat verderflyk oogmerk ingericht (*), en, om ze algemeen te maaken met de wanvoegelykfte loltuigingen opgefierd. Van dien art is het werk, 't geen wy ons hier ter beöordeeling hebben Voort gefield. Voor af zullen wy ons dan een oogen blik bezig houden met fat beiicht, '\ welk men voor de Ncdciduitfche uitgave van Kt cola i's reistogteti geplaatst vindt. De Steller van dat bericht geeft denSchryverendesfeifs werk onder andere de volgende loftuiging. ,. V R e v r 1 k Nicolai welk een naam neemt meer „ gui fiig voor m! Overal waereldburger, ratuur en men»chkenner, wysgeer, ïuarfpoorer, vergelyker, kan alles, wat hy over de na uurlyke, de fiaatkundige, de burger!} ke ge-, fteldheld des Luids; ue gel.ai — ei kanik erkun. edesvoks;. „ den Godsuiensi, déwetenfchappen,dekuul'ten, dewerkfaam- „ beid (*) Zie kerkl. Ribl. in de uitrekfels N. 3. bladz. 93.  DOOR DuITSCHLATïB. JOp. „ heid rindustrie "), de zeden des zei ven aantekent, den fcherp„ (ten toeis d'-r waarheid, der wysbegeerte en der redt.n door. ,, ftaar. — Zulk een hoek ontbrak Nederland en des zelfs ,, reizende jongelingfchap, nogtans tot hier toe in zyne „ taal." Om deze loftuiging, die de Berichtftelier zo wel over den Schryver als 't werk uitbazuint, op haaren rechten prys te kunnen frellen, zullen wj zulken van onze lezers, wien de lieer Nicolai en zyne fchnfwyze niet genoegfaam bekend mouten wezen, de volgende ophelderingen mcdedeelen. üe Hrer Fr e d r i k Nicolai is de Schryver of Verzamelaar der befaamde Algemeené Duit/the Bibliotheek, die zedert den ja: re 1765 te Berlyn gefchreven wordt, en waar in men dc meeste in.Duirschland Uitkomende boeken beoordeeld vindt. Zynegeloofsbelydenis befchryft hy ons zeifin dat werk op de volgende Wy ze: ,, Ik erken ( zegt hy ) in geloofs en gewetens - zaaken geen „ gezag van eenig levendig mensch; geen gezag van Paus, „ Kerkvaderen, of Bisfchoppen met hunne conciliën, of van Hervormers en van hunne fymbolifche boeken. Ik hcudo „ myaan mynen Bybel, en byzonder aan het Nieuwe Testa„ mem , en zoek dat door behulp der fpraakkonst en het ge„ bruik van 't gezond verftand, 't geen God my gegeven „ heeft, hoe langer hoe beter tc verdaan. Zedert 20. jaaren „ ben ik langs dezen weg in myne G.-loofsbekendtenisen Godge„ leerdheid ongelyk verder gekomen, dan vddr-heei{', toen ,, ik enkel het leerfre'fel der kerke befludeerd had (*)." Wy zien hier uit dat het gezond verftand des Sciiryvers,dat van alle menfchen , die cojt opaartje geleeldhebben, wxdovcrtrefr. Hier is niet aan te twyleien want de man zegt het zelf! Dus Vervolgt hy: „ Ik ben van gantfeher harte een Poteftanr, maar even zo min volkomen Luthersch, als volkomen. Calvinist; dewyl zo we] C*~) Zie zy;;e Recenfte van P.A.Merz.pag. 13, 13 en 14. Ee. 2.  Aoo. Nicolai, Reize „ we! Luther als Calvyn, naar myn begrip,den Rybel nier opalle „ plaatfen behoorlykverklaard, en in hunne leeifielfels veelezaa„ ken behouden hebben, daar ik myne goedkeuring uitovertui„ ging niet aan geeven kan." „ Volgens m\n gering oordeel kan ieder Proteftant in goeden „ gewéten by die kerk blyven, waar in hy geboren en opge,J voed is. Wanneer hy wilde veranderen, zo zou hy daar by ., in den grond niets winnen , maar Hechts de eene bèfchou„ wende, doch in dc daad onfchadelyke dwaaling , voor dean„ dere verwisfelen. Een Catholyke volge ook zyne overtuiging. — Ik zal ook om die red;n .1 myh leven by de Lutherfche ,, Confesfie blyven, doch ah,d my gedraagen naar den raad, „ die Paulus aan de Romeinen gaf: laat ons volgen het geen tot den vrede flrekt, en onderhouden het geen tot onderlinge fiichting dient ( * )." „ Wil de Heer Merz, my en andere Proteflan'fche Geestelyken, die zo denken als ik, daarom \cor Jndiffcrentishnhouden, (de naam luidt fchrikkelyker dan hy werkelyk is) zo wil ik my zulks gaernelaaten welgevallen " Zie daar lezer, in 't kort de geloofsbelydenis van den Heer Nicolai. Hy ondergaat d uir in allerlei gedaante-wisfelingen» Hy ficunt i. op geen g.'zag van eenig levendig mensch, terwyl hy boogt op zyn eiger. 2. H\ zegt zich a-tyd tegedraagen naar den raad van Paulus \ doch fchoon de Apostel hem vermaant wys te zyn met maatigheid (1), is hy zo overmaatig trorschen laatdunkend, dat hy alleen wyzer meent te zyn, dan alle flervelingen tefamen. 3. Geeft hy voor, zich allyd te houden aan de Lutherfche Confesfie en verwerpt teffens alle fymbolifche boeken die de Confesfie der Lutheraanen behelzen. 4. Zegt hy van gantfcher harte Froteflant te zyn en belydt een Jn different ist of onverfchillige in alle geloofsgevoelens te wezen. Wat al drogredenen, tegenftrydigheden en huichelaryëu , vormen (*) Rom. XIV. vs. 19. ( + ) Rum. XII. vs. 3.  door DuiTSCHLAND. 4ot • men dus het godsdienftig caracter van den Heer Nicolai! Laat ons nu zyn werk opendaan en eens inzien of alkswat hy over den Godsdienst en de zeden aantekent, den fcherpflen toets der waarheid, det wysbegeerte en der reden, kan doi.rftaan, zo ais men by 't bericht der Nederduitfche uitgave voorwendt, terwyl wy de andere onderwerpen zyner Reist ogten, als tot ons bedek niet behorende, daar laaten; te meer door dien des Schryvers oogmerk, gelyk zulks in het gantfche werk doordraait ,fchier alleen geweest is zich met debeltomng van den Godsdienst bezig te houden. By aldien dit pryswaardig is, dan gelooven wy hem dien lof te mogen nageeven , dat hy zyne natuurgenooten,' inzonderheid de leesgierige jeugd, langs dien weg op de listigfle wyze tot de godsdiènflèloosheid weet op te leiden, en daar in de fchryfwvze van eenen Roomfchen Byën-korf, üilenfpiegel en dergelyken , meesterachtig heeit gevolgd. Niemand, die redelyk denkt, zal ontkennen dat er misbruiken in den Godsdienst, zo wel als zedelyke gebreken onder de Ledemaaten plaatsvinden : doch al wie in de gronden des geloofs behoorlyk onderwezen en de befluiten der algemeené Kerkvergaderingen eenigfints kundig is, zal nooit aan de Bruid van Jefus Christus de misbruiken, die uit baatzucht, bygeloof en dwepery van fommigen haarer kinderen ontdaan, toefchrvven. In de beste aarde, ja tusfehen het beste zaad, dat de Goddelyke zaaiier zelf gezaaid heeft, vindt men onkruid (*). Maar dit onkruid te willen uitroeien, is ieders aanvertrouwd werk niet; voor al niet van zulke gevaarlyke geesten, die het onkruid willen vergaderen, maar uit roekeloosheid of moedwil, teffens de tarwe met de wortelen uittrekken ft). Ónder deze roekelooze, moedwillige en gevaarlyke wezens, behoort de Heer Nicolai, die tot zinfprcuk voert: Alles moet weggeworpen wur~ (*) Math. XIII. vs, 27. ( O ibid. vs. 29. Ee. 3-  402. Nicolai , Rrizr Worden, warneer er ooit vjaare verlichting fiand zalgrype»C*>' _ Bier uil bh kt dus, dat de Heer Nicolai de marinier is, wien men dit werk veilig kan toebetrouwen. Wy zullen deze waarheid verder uit zvne eige (tellingen op de onwederfpreekelykfte wyze beroogen, en daar toe in de eerfte plaats het geen hy van anderen zegt op hem zeiven tocpasfclyk maaken. Eerfte ftelling. t> E,ke navolgende orde, zy mag zoo onjefuitisch denken , als „ zy wil, die even gelyk de orde der Jefuiten alle bekwaamheid „ alleen in zig zelve 'wil vereenigen, ja die uil, dar alle ver„ lichting uit haar en uit haar alleen zal uitnaaien, is even zoo „ nadeelig ( t >" En u aar in beftaat dat nadeel? „ Het hoofdoogmerk van deeze orde en welke haar tor de yi nadeeligfie der waereid maakt, is; dat het welzyn daarvan „ zelfs net nadeel van alles wat buiten haar is, moét bevorderd „ worden en dat om dit te bewerken , alles door deeze orde ge« 5, felheden moet ( §,." „ Van den aanvang hunner orde af aan zochren zy, door „ hunnen invloed in de opvoeding, de jonge gemoederen tot zig „- 01 er tc halen, en door hunnen invloed op alle (landen uit te brei„ den C**>*' Uit deze eerfte ftelling van onzen Schryver vloeit al aanftonds voort, dat de horde der hedendaagfche wysgeeren , zy mag zt onjefuitisch denken als zy wil, die alle bekwaamheid alleen in zich zelve wil veréénigen , ja die wil, dat alle verlichting uit haar en uit haar alleen zal affraaien, nadeelig is. Hoe nadeelig moet dan een enkel lid van zulk eene wysgee- (*) 5 Deel bladz. 63. (t) Ibid. bladz. i6ï. (§) Jb'd. blad j. (**) Ibid, bladz. 8.  J>9ÜR DuiTSCHLAN». 4°3" -rige hendie niet wezen, het geen alle bekwaamheid alleen ia zich zeiven wil vereenigen, her geen door den Berichttteiler wordt vermaard voor eenen natuur-en menschkenner ; voor eenen naftoorer , die over de natuurlyke, flaatkundige en burgerlyke gefteldheid de- tands; over de gelaat en karakterkunde des volks; over G uUdienst, wete, fchappeu , kunfieu e.z.v. ez.v. e.z.v. met eene meesterachtige bekwaamheid weet te oordeelen ? Wanneer men in de tweede plaa's hier bv overweegt, dat de horde van deze zogenaamde w\seecren haar gevoelen doordrvft met nadeel van alles wat buiten haar is; van alles wat niet even wysgeerig, dat-is te zeggen , niet even godloos denkt; dat, om dit te bewerken , alles door haar gefchieden moét i dat alle konden en rakken van wetenfehappen door haar alleen behandeld moeten worden; dat kerk en ftaat door haarbeftierd; Godsdiensten openbaaring aan haare macht, willekeur of tefpotting moeten onderworpen zyn ; — wanneer men ( herh alen wy) dit alles overweegt, dan moet men bekennen, dat, het hoofdoogmerk, deze horde, ingevolge de grondftelling van den Heer Nicolai, haar tot de nadeeligfie der waereid, maakt. ■' Ten derde, zulk eene orde, genootfehap, ben ie of wat het ookr wezen mag. is daar door al mede des te gevaarlyker, wanneer de leden van dien zoeken door hunnen invloed in de opvoeding, de jonge gemoederen tot zich over te haaien en daar door hunnen invloed op alle fianden uit te bres den. Hoe gevaarlyk moeten dan zulke Schryvers, gelyk de Heer Nicolai. uiet wezen, wanneer zy door hunnen maar al te grooten invloed, de jonge gemoederen, wien men zulke boeken aanbeveelt om ze eene wysgeerige opvoeding te geeven, tot hunne godsdienfteloofc gevoelens overhaalen en daar door hunnen verderflyken invloed op alle fianden uitbreiden! Om hier van overtuigd te zyn, heeft men het g^en de Schryver hier en daar zegr oetrekke.yk dc opvoeding der jengd maar in awncnouw ie necmeii. Daar n mishaagt hem zeei, dat men den mensch zo vroeg ea i&gelyfcs zynen God en Ee. 4.  404- Nicolai, Reize en Schepper leert bidden en dienen (*). s'Waerels Zaligmaker wilde dat de kleine kinderen, tot hem zouden komen ( f Maar de verlichte voorftander eener helfche duifternis zegt: dat een kind alvoorens onderricht moet zyn, wat het als mensch te doen nodig heeft. Alle godsdienstoefeningen zyn by hem tydverkwistingen voor de jeugd (§)• Hy fpot met de^Godsdienftige aandacht in 't gebed ( **). Het mediteeren over de Goddelyke wet en de heilfaame lesfen des Evangeliums, is by hem afschtmelyk en zinneloos Ctt). Dit alles afrefchaffen noemt hy eene opgehelderde manier van denken bevorderen (§§ > En zulk een boek durft de Berichtfteller zeggen , ontbrak Nederland en desfelfs jongelingfchap tot hier toe in zyne taal'. Men voege hier by hetgeen de Schryver zegt met betrekking tot defchooltucht der jefuiten voor de jeugd. „ Slegte zeden, waar onder in het byzonder het lopen in de „ herbergen, wandelingen met meisjes, verzuim des misfen of „ kommunie, onkuifche woorden of liederen e.z.v. wierden „ beftraft." — ,. Uit dit alles nu ziet men waar toe ae Jeftii,, ten een' zogenaamd gymnazuim of latynsche fchoolinrigting j, verlangden. Welk een kontrast tusfehen een gymnazium van „.Jefuiten en Proteftanten! Aan hoe veele gebreken de laat„ fte mogen onderworpen zyn, het gaat er nogthans zo ellen>, dig niet toe als by de jefuiten ( *** )." De Schryver fchvnt hier die flechte zeden in de jeugd ftraffeloos te willen gedoogd hebben; doch hier in de Schooien der Protestanten boven die der Jefuiten te willen verneften, is de on- „ deu- (*) 3. Deel. bladz. 76*. ( t) Mare. X. vs. 14. ( § ) S- Deel. bladz. 25. (** ) 1. Deel. bladz. 57.en 62, (tt)4. Deel. bladz. 129. ( §5) 3. Deel. bladz. 108. (***) 5- Deel. bl. 45. en. 46"-  door DuiTSCHLAND. 3°5' deugendfle vleitaal die men bedenken kan, endieby geene weldenkende Proteftanten ingang zal vinden. Ook blyft Nicolai in deze vleiende lofspraak zo min zich zeiven als der waarheid gelyk. Kort hier op zegt hy: „ In het „ Proteftantsch Duitschland vindt men gelegenheid tot zeer ,, veele misbruiken, zo dat men thans byna altoos de Protes„ tantfche univerfiteiten tot finantie komptoiren wil aanleggen ; „ om vreemde ftudenten aan te lokken, verandert men de ge„ brekkige inrichtingen niet; en om in het byzonder den vreem„ den hun verblyf aangenaam te maken, ziet men de zeden„ loosheid en verwaandheid byna altoos door de vingeren. Van „ dit alles is CNB) op de Roomfche hogefchoolen niet zoo veel „ te vinden. Ook is het niet te loochenen, dat ingevolge de „ Roomfche inrichting de Schooien beeter verbonden zyn, dan „ die der Proteftanten (*)." Hier verlaagt hy de Proteftantfche en verheft wederom de Roomfche Schooien. Kan zich eoit een Schryver wel onbefchaamder en gekkelyker tegenfpreeken? Doch altyd hebben de redeneringen van Nicolai, hoe regtttrydig ook met eikander, eenerlei richting, zo als blykt uit her volgende. „ Over het algemeen, zegt hy, vindt men ook in deeze een „ merkelyk onderfcheid tusfehen de Studenten der Protellant„ fche akademien. Vele van dezeive, al zyn zy liederlyk en „ ligtzinnig , verzuimen echter decollegien niet, ten minftenmen „ befpeurt by hen, welke daarin tegenwoordig zyn, eene algemee„ ne opmerkzaamheid (t)-" Het komt er dus volgens het wysgeerig begrip van onzen Schryver weinig op aan, hoedanig het godsdienstig gevoelen of zedelyk gedrag der fludeerende jeugd zy, wanneer zy flechts opmerkfaam is, op het geen in de collegiën verhandeld wordt. Zy behoett zich, om eene waare verlicnting te erlangen, niet tot (*) 5. Deel. iladz. 48. O) Ibid. bladz. 82. Ee. 5.  *o5/ Nicolai , Reize fot den Schepper van 't licht te begeeven. Laat haar alle zedelyke grondltellingen verachten; JieJeriyk en ligtzinnig zyn. Zy behoeft op alles, behalven op God en zyne wetten opmerkfaam te zyn, en dit noemt onze Schryver eene opgehelderde manier van denken bevorderen (_*). Zo deze manier van denken bevorderd wordt, dan zal de maatfchappy dieafgrysfeiykeverlichting erlangen, die de Schryver beoogt; dan zalmen het verlichte heidendom zien herleeven, waar van Paulus zegt: Daar is niemand die God zoekt. Zy zyn allen afgeweken : zy zyn te famen onnut geworden j daar is niemand , die goeddoet, daar is er ook niet één (t )• Laat ons al verder den Schryver uit zyne eigegrondltellingen beöordeelen. Tweede ftelling. „ Een verflandig man is niet zonder grond en alleen uit „ vooroordeel tegen iets ingenomen (§ )." Uit deze ftelling volgt onbetwistbaar, dat iemand, die zonder gronden alleen uit vooroordeeltegen iets ingenomen is, naar het oordeel van den Heer Nicolai moet gehouden worden voor een onverfland of een gek. Het is boven dien zeker en 't wordt door het gantfche werk des Schryvers bevestigd, dat hy tegen den Godsdienst, en wel allermeest legen den Roomfchen Godsdienst is ingenomen; dus zullen wy onderzoeken of hy zulks is met of zonder grond. Dit laatfte zal niet heel moeilyk vallen , alzo daar toe alléén genoeg is by te brengen zyne onkunde in het wezen van dien Godsdienst. Zie hier by voorraad maar een klein ftaahie: „ De misfe beftaat uit drie hoofdpunten. i ) uit het Offerto„ rium, dar is uit de opheffing en aanbidding van het voorheen „ gewyde brood of der hostie, welke zich in het monftransbe„ vindt. 2 ) uit de wying van brood en wyn het welk depriester ,-, ge- (*) 3. Deel. bladz. iof. ( f) Röm. 3. vs. 10., ii, 12. 0)6. Deel.p. 246.  door duitschxand. 40?. „ genieten moet. 3 ) uit defumtie of uit het genot van brood en jj w\n zelf Q * De lezer kan bier uit genoeg afmeeten of de Schryver met of Zonder grond en a'leen uit vooroordeel ingenomen is, en mitsdien of hv , ingevolge zyne eige grondflelling, voor een verftandig man of voor een' gek moet doorgaan? Wy voegen er dus ten allen overvloede nog de volgende pasfagie by. „ Geographie, phyfika, duitfche fpraakkunst, eigentlyke Godsdienst en Christendom waren in de latynfche Schooien de Jefuiten zelfs by name niet bekend (t)-" De Duitfche fpraakkunst is in Duitschland voor de kinderen, feven gelyk de moedertaal overal) als eene fakkel die hen toelicht om tot eene grondige kennis der- Latynfche taal te komen, en is over zulks in de Latynfche Schooien onontbeerlyk. De Geographie heeft daar by ook haare nuttigheid, byzonder. ter opheldering van Corselius Nepos, C u r t i u s', J ü st 1 n u s en andere auctores clasfici. Maar om de Phyfika in de Latynfche in plaats van in de Hoogc Schooien te willen verhandeld hebben, kwam nooit in gezonde hersfenen op, zo min als de volgende uitdrukking van den fchrandereu Nicolai. „ Wie lust heeft, f zegt onze verhevene denker) om iets. van de Syntaxis der Jefuiten te lezen, behoeft flechts in eene Roomschgezinde Stad uiteen winkel gefchraapte kaas in een ftuk papier te haaien (§ )." De Berichtfteller heeft zeker op zyne wyze geen ongelyk gehad om den Heer Nicolai te bewonderen als een Wysgeer, JVafpoorer en Vergelyker, wiens aantekeningen den fcherpften toets der waarheidf der wysbegeerte en der reden doorft aan (**), want zegt B 01 l e a u: Un fot trouve toujours un plus fot, qui l' admire. D? (*) 6. Deel. p. 35. en 56. (t) 5. Deel. i>..38. O) ibid. (**) Bericht, bladz. VI. en VII.  4C&> Nicolai, Reize Dc VèrtaaieE, die ook al in gekheid voor den Schryver niet wil onderdoen, maakt opdenoorfprongkelykentexten gefcbraapte kaas van Nicolai deze wormfteekige. aanmerking. ,, Ondertusfchen zal men uit dit en andere (lukken zien kun„ nen, welke domme kweekelingen deeze C Jefuiten) domme „ paapen in de kunst, hoewel listig in cuveldaaden te zaai?> j™, gevormd hebben. En nog tegenwoordig verheft men vol„ gens den Schryver, in fommige plaatfen van Duitschland „ deeze en diergelyke listige paapen rebroedzels! De plaats , ,, welke wy hun ter verbeeteriug toewenfeben, zy het dol. huis (*)." Hoe is 't mogclyk! Gaat dan uwe menscblievendheid zo ver, om anderen eene plaats'te gunnen, daar Gy alleen toe bevoorrecht zyt? Doe toch uwe eigene verdienden niet te kort! Derde deillng. „ Maar al te dikwils pleegt die geen aan andere haatelyke meeningen toe te kennm, die dezelve zelv in grote menigte voedt en dus anderen naar zich zeiven beoordeeld (tV' Hoe leugenachtig de Heer Nicolai ook is, moet men echter bekennen, dat deze delling waar is, ten minde hy bevestigt ze. Reeds hebben wydoen zien welke haatelyke meningen hy anderen toekent; dus volgt uit zyne delling en gedrag, dat hy deze haatelyke meningen zeif'in groote menigte voedt, en anderen ten laste legt het geen hem zeiven met het grootde recht verWeten kan worden. By voorbeeld .-.hy geeft, zo als wy reeds gezien hebben, den Jefuiten na, dat eigenlyke Godsdienst en Christendom in hunne Schooien zelfs by naame niet bekend waren, en dat zy dus in den grond niet anders waren dan Godsdiendeloofe leermeesters; doch hier in beoordeelt hy anderen naar zich zeiven; want Codsdiendeloofer leermeester als Nicolai kan er kwalykuit- go- (*) 5. Deel p. 41. Ct) 6. Deel. p. 246.  door DuiTSCHLAND. 4OQ. gedacht worden. Zyne Confesfie is ons reeds gebleken de onbefchaamdde huichelary te zyn in 't ftuk van Godsdienst, terwyl zyne gantfche Reisbefcbryving niets anders is, dan een famenweeffel van fpottcrnyën, waar in zyn geile inborst doordraait en noch eer noch fchaamte te vinden is (*); waar in hy alles lastert en niets hoe heilig ook ontziet (t); en waar in hy eindelyk onder geduurig vódrgeven, om alléén misbruiken te berispen, het wezenlykde van den Godsdienst aanrandt en opeene belachchelyke wyze wil ten toon dellen. Het ontbreekt aan geene bcwysplaatfen om zyne haatelyke meningen te doen zien. „ De gemeene Roomschgezinde, zegt hy fchertfende, vreest „ niets meer dan den fchielykcn dood. Dit is zeer natuurlyk, „ want wanneer zy maar eenigzinrs vermoeden, dat zy zullen ,, derven, ontfangen zy de Sacramenten, biecht, kommunie, laatfte Olysfel en dan derven zy in de zekere overtuiging „ eener eeuwige zaligheid (§)." De hemel behoede dien fpotter voor eenen haastigen dood en geeve hem tyd om zyne godloosheden te beweenen ! In zyne Reize van Wenen naar Munchen, zag onze Reiziger te J". Poelten [_S. Hippolyte~\ twee dingen , die voor eenen vyand van God en Godsdienst vry aanflotelyk waren. ,, Toen wy die Stad in reeden, zegt hy, zagen wy voor een huis een groo„ ten toeloop, " ,, Men had namentlyk een krankcn het avondmaal toegedeeld. De bigotterie is in deeze dree. „ ken buiten gemeen in 't oog loopende. Nog in den jaare „ 1783 wierdt hier op de brede markt eene Driecnigheids zuil „ opgericht. De deenen alleen daar toe gebruikt zouden der Stad 40, 000 floryncn gekost hebben." Nu werdt het tyd, datN icolai de klaagliederen van Judas zong „Nutteloozer is „er wel zelden eene diergelyke grotefomma uitgegeven geworden. (* j 2. Deel. p. 16. en 67. 1. Deel. p. 45. ~ 49. 64, en elders (t) 5- Deel.p. 67. CS) 2. Deel p. 30. en 31.  4io. Nicolai, Reize „den. Waren in S. Pdten gene wezen op te voeden; gene „armen met de behoeften des levens te verzorgen f *)?" Maar hoe komt het dat onze Reiziger deze bemerking niet maakt op het zien van prachtige fchouwburgen, kostbaare en. met veele konst en tyd bewerkte ftar.dbeelden en fchilderyën, die een juno, eene Vernis, een Adonis of een Bachus vertoouen ? De reden is gemakkelyk te begrypen. Zo laakt hy Rubbf.ns om het afschilderen van den H. Franciscus X a v f r i u s (t) en pryst Giiido R e n i over zy ne fchildei ing van de Heiden fche Aria drie. Dc Proteftantfche Schryver Baldeus, handelt tenaanzien. van dien Apostel van Indien vry wat oprechter dan Nicolai: Byaldien, zegt de eerfte, de Godsdienst van Xaverïüs „ over een kwam met den onzen , moesten wy hem achten en „ eeren als eenen anderen H. Paulus. Doch niettegenstaande „ deze verfchiüendheid van Godsdienst, moeten zyn yver, zyne „ waakfaamheid en de heiligheid zyner zeden ,allebraavé lieden „ opwekken, om het werk Gods niet onachtfaam te doen. „ Want de gaaven, die Xaveriüs hadt ontfangen om het ampt „ van Dienaar en Afgezant van Jefus Christws uit te oefenen, „ waren zo uitfehitterend, dat myn verftand niet bekwaam is , om ze te bevatten en myne pen veel onbekwaamer om ze „ uit te drukken. Wanneer ik betrachte het geduid ende zagt„ moedigheid, waar mede hy gro-jten en kleinen de levendeen :, heilige wateren des EvaugeÜums aanboodt: wanneer ik de kloek, moedigheid befchou we waarmede hy de fmaadheden ende ver- „ achiingen verdroeg, ben ik genoodzaakt met den Apostel uitte „ roepen: Wie is zo machtig, om zo veele wonderen te doen , „ als'deze man? Wy mogten dus met reden willen, dat wy „ korden zeggen, dat Xaveriüs van de onzen was t§>" Men. (*) 7. Deel. p. I2ï. (t) 4. Deel, p. 78. (§) Hijloire des Jndes. pag. 78. Apologie peur les CathQ. liques. 2, Qartie pag. 269.  door Duitschlanï». Men vergelyke hier tegen het geen de Heer NrcoL ai van den H. Franciscus Xaveriüs zegt: volgenVhehi, heeft Xaveriüs door zyne afschuwe/yke zedekunde het gezond verf and in ketenen geflagen e.z.Y (*). Waarom? om dathy, volgens de onwraakbaare getuigenis van üaldeus, als een tweede Paulus den naam des Heere ging draagcn voor de HèideHth (f) O! dit ts by onzen verlichten vvysgeet'eene afschi/wefy&e Zedèhtnde voordplanten! Dit is by hem het gezond verftand in ketenen, flaan! Na dit alies behoeft men zich niet te verwonderen , dat onze Schryver, het ook geweldig geiaden heeft op de Heilige C atharina. De reden is klaar. Er wordt van haar verhaald, dat zy eene wysgeerige Dame was ( doch niet naar den bedeadaagfchen fmaak); dat zy door overtuigende redenen beidenfche wysgeeren tot het Christendom bekeerde. Dit is genoeg voor den Heer Nicolai om van haar te zeggen, dat zy het domfie beest op Gods aardbodem was. Zulke ruwe en onbefchaamde uitdrukkingen die by de hefTe des volks alléén gebezigd worden , laat een wysgeer uit zyne pen vloeien ! En dan zou men nog op het woord van eenen Berichtfteücr moeten gelooven , dat aiies wat Nic OLAt,meteenflturfdiagcrs Rheteriea , over den Godsdienst en de zeden aanteken:, aen fcherpften toets der waarheid, der wyj begeer te e;; der reden kan doorftaan f Vierde (Telling. „ De ware grond der verdraagzaamheid is, dat ieder'mensch een ;:angebooren recht heeft, om in geloofszaken zyne overtuiging te volgen. Wanneer men hun dit beneemt, kan men op de verdraagzaamheid nier roemen (§.)." De verdraagzaamheid op de lippen en vervolg-zucht in het hart te hebben, is by de Apostelen der ocgodsdienftigheid zeer (*) 4. Deelp. 7?. (1 ) Werken der .Apostelen, Cap. 9. vs. 15. (S)7. Deel. bladz. 64.  412. Nicolai, Reize gemeen; des men zich niet behoeft te verwonderen, dat de Heet Nicolai, die zyne haatelyke en onverdraagfaame gevoelens door de onbcfchoftfte uitdrukkingen aan den dag legt, teffens een Prediker der verdraagfaamheid wil zyn. Doch hy gebruikt deze fchaapsvagr zo lang als nodig is, om zynen wolven - aart te bedekken. Ten dien einde befchuldigt hy de Catholyken van vervolg - zucht tegen de Proteftanten, om daar door de laatften te vleien, en zyne haatelyke meningen, die altyd op de verwoesting van het Christendom uitloopen , te verbergen. De Proteftanten, zegt hy, wierden in voorige en in de „ tegenwoordige eeuwen in Hongariën, gelyk in de andere „ ftreeken van de Oostenrykfche erflanden op het vreesfelykst „ vervolgd— van alle waardigheden en eerampten beroofd, hunne kerken en fchoolen wierden hun op de geweldigfte wyze „ ontnomen (*)." ,, Wy bezochten in Presburg de nonnenkloosters van S. Urfula en Notre dame. In het eerfte (welker kerk (NB) door de Proteftanten gebouwd en hun niet weder te rug gegeven is, ondanks de aangevangen verdraagzaamheid) maakten wy onze opwachting aan de Abdisfe e.z.v. (t)-" Zulke en dergelyke uitdrukkingen laat hy zich hier en daar ontvallen; doch de looze Vos weet zeer wel, dat hy in plaats van de Proteftanten te verdedigen, integendeel daar door hunne zaak in den grond verergert. Hy weet maar al te wel, dat da Catholyken ruim zo veele ftoffe hebben om zich op hunne beurt te beklaagen; — dat zy in Engeland, Holland en elders, door de Proteftanten van alle waardigheden en eerampten beroofd; hunne Kerken en Schooien , die zy geftigt hadden op de geweldigfle wyze entnomen zyn; —- dat deze geest van onverdraagfaamheid, ( om buiten ons Vaderland geene voorbeelden op te zoeken) de f,bending der Pacificatie van Gend, der Unie van Utrecht en der plechtigfte verbindtenisfen heeft verwekt, en de (*) 7. Deel. p. 55. — 57( + ) Ibid. p. £Ó.  DOOR. DüITSCHLAND. de tien bloeiëndfte gewesten van-een-gefcheurd; —1 dat zy tot heden dezer uure van alle waardigheden en eerambten blyven uitgefloten; —< dat noch kerken noch Schooien aan hen zyn ie rug gegeven, ondanks de aangevangene verdraagzaam' heid, ondanks de bezworene en plechtigfte beloften en verbindtenisfen, waar op da Steden Haarlem , Amflerdam, Schoonhoven, Utrecht, Goes en meer anderen tot de Unie zyn toegetreden. Dit alles kan den Heer Nicolai,zo hy dan zulk eene nitgeftrekte kennis heeft, als hy wil dat men in hem onderftellen zal, niet onbekend wezen, en dus wist hy zeer wel dat hy met dergelyke argumenten de zaak eêr verflimmerde dan verdedigde. De Proteftanten zullen dus met zyne voorfbraak niet gediend zyn, die ook in de daad niets anders is dan eengeflepene huichelary: — want hy fpot even zeer met den Protestantfehen Godsdienst (*). De plechtigheden, onder anderen , van dien Godsdienst en de kerkgezangen zyn hy hem onvergeefelyke verkwistingen, dit zelfs geene toevallige nuttigheid hebben (t >. Hunne Theologanten worden boven dien door den Nederduitfchen Vertaaler nitgefcholden voor domme, fyfhoofdige, Orthodoxe Ezels < § ). Wanneer men dus op de vuilaartigfte wyze een iegelyk aanrandt door uitdrukkingen, diede boosaartigfte onverdraagfaamheid ademen, dan durft men zich nog opwerpen voor een voorftander der verdraagfaamheid! Aan den eenen kant beweert men, dal ieder mensch een aangeboren recht heeft, om in geloofszaaken zyne overtuiging te volgen , en aan den anderen kant betwist men ieder mensch dat aangeboren recht, die in geloofszaaken niet even zo wysgeerig, dat is te zeggen, niet evenzo ondeugend denkt, als Nicolai. Zo ziet men dat zy!, die dc wetten van verdraagfaamheid voorfchry ven, in de daad er de grootfte fchenders en vyanden van zyn. Vyf- (*) ï.Deel.p. 130— 140. (t) Ibid.p. 131. (§) ibid. 140. in de Aantekeningen. Kerk. bid. L deel. No. ii. W  4*4- Nicolai, Reizi Vyfde ftelling. „ De een gelooft: — de verlichting in de geleerdheid ware volkomen , wanneer in Weenen duizend werkjes over het monnikeleven e.z.v. gefchreven wierden. — Een ander boud Weewen voor verlicht, door dien hy in een koffyhuis opent!} k op de gesftelykheid fchimpen mag e.z.v. Dit alles is inbeelding , gene verlichting ( *)," Zo dit allesinbeeldtngen geene verlichting is, wat zal dan de lezer maaken uit de Reisbefchryving van Nicolai , die alleen opgevuid is met duizende lasteringen en fchimpingen op de geestelykheid? Zal hy dit als een werk van verlichting befchouwen, wanneer hy ziet, dat de Schryver daar by noch eer> noch febaamte, noch gezonde rede in 't oog houdt. Kloosterlingen inzonderheid, van welk eene orde zy ookmov gen zyn; zu!ken,die zich Godeen der Maatfchappy hebben roegewyd; zulken, die in het bedienen van hospitaalen, in het oppasfen van zieken , in dc opvoeding der jeugd e.z.v. zich in alle opzichten bevlytigen en verdieuftelyk maaken, die de on. dervinding zelve hem dwingt te roemen, blyven nog het voorwerp van zynen haat en lasterzucht. Waarom ? om dat zy godsdienftig, zo wel als nuttig voor hunnen even - men..ch zyn (t). Doch zyn grootften haat laat hy doorgaands bij lten tegen de Jefuiten. O! die zyn tiendubbele monniken (§); niets waardige monniken, die zelden gezond verftand en waaren [maak hebben, of ten minften zulks nimmer durven laat en blyken (**)• Een leugenaar dient een goed geheugen te, hebben en dit fchynt den Heer Nicolai geweldig teontbreeken; want elders ïegt hy: f, De (*} 6. Deel. bladz \$\ en igra. (t) 2. Deel.p. 113. 124— i2ö. ( § ) 5. Deel. p. 99. C**) 4- Deel. p. 129.  door Duitschlanü 415. „ De ondervinding heeft meenigmaal geleerd, dat wanneer „ er een hoogleeraar in de bouwkunde, mineralogie, aesthetika of in eenig ander vak ontbrak, eenige bekwaame koppen t ,, onder de Jefuiten in meenigte te vinden, van hunnen opper- ften bevel ontvingen, om zich op deze uetenfchappen toe te leggen (f* )." Kan zich iemand wel lomper tegen fpreeken ? En des niette, gcnftaande durft de Bericht - fteller voorgeeven, dat alles wat ÓNicolai aantekent, den fcherpften toets der waarheid e» der rede kan doorfiaan ! Na dat de boosaartige Schryver alle mogelykelasteringen tegen Cynen evenmensen heeft uitgebraakt en zich afgekloofd om hem haatelyk te maaken, zegt hy: Ik voed tegen niemand êenbt hatelyk denkbeeld(_* ) , fchoon er niemand , die anders denkt dan hy inzonderheid onder de Geestelyken, gevonden wordt, die geen voorwerp is van zynen ondeugenden haat en fchandelyke pen. Immers alle Geestelyken zyn by hem vervloekelingen Waar onder maar één uitverkoren gevonden wordt, te weeten: Ignaz Muller, Proobst van het ftift S. Dorothea te TVenen. Welke zonderlinge verdienften hadt dan deze man, om de algemeené vervloeking van Nicolai te omgaan? Hy was een yverig Janfenist en bewerkte in bet Oostcnrykfche de vernietiging van de orde der Jefuiten, twee zaaken, die de grootfte aanfpraak geeven op de achting van alle zulke rechtzinnige, vroome en verlichte wysgeeren,als de Heer Ni colai. Het zynde. ze zonderlinge verdiensten, die den Heer Nicolai als Paus der vet.lichte waereid bewogen hebben, om dezen Ignas Muller onder het getal der zaligen te plaatfen. Zie hier de inhoud dezer canonizatie. „ Deze thans zalige man was biechtvader van de cverle}> der.e Keizerin Maria Th e k e s i a. Hy heeft den alge„ meeneu roem nagelaten, van zich in eenen post van ditg*- wigt, (*) 5- Deel p. 52. (t) Ö'. D. p. 246. Ff. 3.  4T& Nicolai,-Reize: „ wigt, waar in zo menige andere geestelyken het eigenbelang gemengd heeft, als een eerlyk en belangloos man te hebben j, gedragen. Men geloofde in het algemeen, dat hy der kei3, zerin koningen op haar geweten gebonden heeft om de orde „ der Jefuiten te vernietigen, in welk voorneemen zy reeds „ waggelde. Ook ten dezen opzichte is deze man opmerkens„ waardig. Want zonder de medewerking der keizerin koningin zoude in waarheid de grote kolosfus niet zyn ingeflort, „ welke thans langfaam, maar mogelyk zoo veel te zeekerder, ft het hoofd weder begint op te fteken. By dien zaligen pre„ laat van S. Dorothea plagten zich des zondags avonds na „ zyne eenvoudige maaltyd verfcheide geleerden uit tVeenen „ te vervoegen , reeds van dien tyd af, dat hy biechtvader en j, dus zeer gezien was. Men trof in dit gezclfchap voortrefiet) I}ke mannen aan en men fprak daarin van zeer belangryke ,, geleerde en andere waarheden. Hy veroorloofde my den toej, gang tot dezen en zeer zelden heb ik deze famenkomfien ver„ zuimd. Deze prelaat was ingevolge zyne grondbeginfelen „ een yverig Janfenist" Dat zich thans het klein Israël verheuge over deze philolbphifche canonizatie! dat het feslum duplex houde I want deZe zalige prelaat van S. Dorothea verdient ongetwyfeld, beneffens den H. Pa ais, in den Janfenisten Almanak geplaatst te wordt n. Na dat de Heer Nico lai zynen vriendlcNAZ Muller gezaligd heeft, vervolgt hy zyn-proces tegen de Jefuiten. Zy hebben, volgens hem, de waereid zo lang hun mogelyk was, in domme bygelovigheid gehouden (* ) en altoos tegen de verlichting aangedruist ( j ). Wy laaten hem, die geen vreemdeling in de Republiek der letteren is, den grond dezer befchuldiging peilen. Zeker de Godlochenaars en Deiflen , zo wel als alle verlichte geesten, die in den fmaak van den Heer Ni col aï val- (*) 5- Deel. p. 6. (t) ibid.  O30R DüITSCHLANB. 4T7» vallen, hebben maar al te veel reden, om zich over het gedrag der Jefuiten te beklaagen. Hier by komen twee befchuldigingen van eenen anderen aart: i. de Jefuiten bemoeiden zich yverig , om het Luther dom ( daar onze Nicolai doch zo zeer voor ftrydt ) tever delgen en het Pausdom te doen bloeien. 2. „ In eene vifiratie (te wenen > „ gehouden in 1596. wierd bevolen geenen anderen katechismus „ in de Schooien te bezigen, dan dien van den P. JefuitCanifius C* )"■ Zeker twee onvergeef lyke misdaaden ! Doch de grootfte aller wanbedryvcn en teffens de eigenlyke reden , waarom de Roomfche Geestelyken en inzonderheid de Jefuiten zozeer gehaat worden van den Heer Nicolai, is, om dat zy oorzaak gegeven hebben tot verbod van zyn ondeugend werk, de Algemeené Duitfche Bibliotheek ft) in het Oostenrykfche. Onze Schryver hadt, zo als hy zelf niet onduidelyk te kennen geeft, eene reis naar Wenen gedaan , met opzet om dat werk van de Cenfuur te ontheffen, doch te vergeefsch ; zyn oogmerk mislukte ( § ) en dit was meer dan genoeg, om zyn philofophifchen yver tegen de Jefuiten en alle Roomfche Geestelyken zodanig te doen ontbranden, dat hy een paskwil op hen maakte , onder de gedaante van eene reisbefchryving,waar in niemand verfchoond wordt, die maar eenige ach. ting voor de geleerdheid der Jefuiten of voor de bekwaamheid dier uitftekende mannen duift te laaten blyken; des men zich niet behoeft te verwonderen, dat de Hoogleeraar Müre hoe proreftantsch anderfints ook, echter om die reden al mede door onzen Schryver in't voorbygaan befchimpt wordt (**). Ook behoeft men zich, om even gemelde reden, niet te verwonderen , dat onze Schryver zo zeer tc gen eene plechtige beoordeeling van boeken is, gelykerwyze te Wenen p/aatsvondt. De- ( *) 5. Deel. p. 8. (f) Ibid. p. 149. (§)Ibid. p. 170 (**) 1. Deel p. 05. Ff. 3  4i8. Nicolai, Reizi. Deze beoordeeling heeft, zyns oordeels, de geleerdheid en de.i voordgang van eene vrymoedig» manie f van denken, ten allen tyde zeer benadeeld (*;. Zeldfaam is't intusfehen dat enze Schryver zich zeiven evenwel het recht aanmaatigt ora in zyne A'gemeene Duitfche Biblïötlieek , alle uitkomende boe» Sen en fchriften te beóordee/en. Deze beoordeeling heeft deu Godsdienst en den voordgang eener grondige en deugdfaamema* nier van denken reed, lang èenadee/d. Hy handelt in dat werk op even zulk eene onrechtvaardige en onbetaamci) ke wyze als in zyne Rcisbefchryving; fpot met den Godsdienst; lastert al wat hem tegen ftaat; hoont de eerwaardigfte mannen; bezigt de toomclooste uitdrukkingen; beftrydt de klaarfte waarheden^ de gezonde rede, ja zyne eigen gezegdens ; en dit alles is by hets eene vry moedige manier van denken Wy kunnen niet begrypen, dat aanzienelyke mannen in Duitschland den Heer N1 cola i en zyne rcisbefchryving zo veel eer hebben willen aandoen, om de aanflagen tegen den Godsdienst, of liever zyne onbetaamelyke fpotternyen re wederleggen (t ), vermits eenige weinige plaatfen daar uit bygebragf genoeg zyn om de onkunde, verwaandheid en lasterzucht des Schryvers te doen zien en zyn werk aan de billyke verachting van het geïerd publiek bloot te ftellen. (*) 3. D?el. (t) Auferl. Litteratur des Cathol. Deutschl. I. Band. J.ftuLp. 145. item Litteratur des Cath. Deutschl. VIII. B. I. ftuk. £}e zvaare Godsdienst door P. Schol ten Roomsch Friester en Paftoor te Alkmaar. Te Amfterdam by P. van Buuren in 8vo, D e Eerwaarde Schryver , fteeds voor den Godsdienst en 't heil zyner evenmenfeheu met dien yver bezield die» alle zjne letter-  P. Schouten, de waare Godsdienst. 419. vruchten kenfchetfen, kon nimmer zynen arbeid beter befteeden" dan in hetfamenfiellcn van dit Gebedenboek. Het ontbreekt, wel is waar , in onze taal aan geene Gebedenboeken; ook kan men niet ontkennen, dat er onder dezen gevonden worden, die, zo wat taal, ftyl en verkiezing van gebeden betreft, vry goed zyn; doch behalven dat dit werk van den Heer Schoütem anderen hier in met reden den voorrang kan betwisten, heeft desfelfs inrichting over het geheel iets ongemeens, 't geen men nergens zo vollédig en fraai in andere boeken aantreft. •. Het doelwit des Eerwaarden Schryvers is niet aüoen om da. oefening mot de befpiegeiing van den Godsdienst te paareu; maar de onderrichtingen die hy ailerwege geeft, Zyn zo klaar en eenvoudig en teffens zo treffend en uitmuntend, dat zy tot voedfel voor het verftand, tot opheldering der gewichtigftc waarheden, tot verklaaring dergebruikelyke God;diensiplechtigheden en tot opwekking eener waare godvrucht dienen. ■ Het werk is ten dien einde afgedeeld in zes deelen , te famen 657. b'adzyden uitmakende. In het eerfte deel onderricht onze Schryver den biddenden Christen 1. over Gods beftaan eu volmaaktheden. 2. over de Schepping van den mensch, zynen eerften ftaat en val. 3. Over de Goddelyke Openbaaring, da Kerk en keutekenen derzelver. 4. over de plichten van een* Christen in 't algemeen en byzonderover zyne morgen en avond plichten 5. over de Offerhande, plechtigheden en Gebeden der H. Misfe. In het tweedj deel handelt de Schryver over de plichten van een' Christen des zondags. In het derde deel, over alle HU. Sacramenten, plechtigheden en bedieningderzdver en de gebeden daar toe dienende. In het vierde Deel r. over dc drie goddelyke deugden 2. dj geboden Gods en der Kerke. 3. over de goede werken. 4. over de zonden. In het vyfde deel i. overde boetvaardigheid. 2. over dc Aflaateu. 3. over de Meditatie in *t algemeen, en in 't byzonder over het lyden en fterven ouzes zaligmakers. En in het zesde deel, over het bezoeken der zieken en as toediening der HH. Sacramenten aan de zelveu e.z.v. De gebeden, die by alle deze onderrichtingen gevonden worden , Ff. 4.  420. P. Schouten , de waa*e Godsdienst. den, zyn zo krachtig, zo toepasfelyk en zo uitmuntende, dat men naauwlyks een boek zou kunnen uitdenken het geen zogefchikt is om den waare» Godsdienst onder de Gelovigen aan te kweeken en er met zo veel recht den tytel van draagt. Het werk is daar en boven verrykt met zes fraaie planten , bencffens het zeer wel gelykend portrait des Eerwaarden Schryvers. Predigten uber die ganze Christliche Moral u.z.w. dat is : Leerredenen over de gantfche Christelyke Zede leer voor Catholyke Christenen, uit de werken der beste Duitfche Redenaren verzameld: Te Giefen by Johan Christian Krieger 1791. 6. deelen in %vo. D eze Verzameling, zo als de tytel te recht aankondigt, der beste duitfche Preeken, ten getalle van honderd vier en zeventig, uit de voornaamfte werken der beroemdfte duitfche Redenaaren, over de gantfche Christelyke zedeleer, getrokken, kan den Heideren zeer wel tot eene Preek - bibliotheek der kristelyke moraal verftrekken; dewyl de Verzamelaar in zyne verkiezing volkomen gedaagd en het werk fystematisch verordend is. Wy vinden op de Boek - lyst nog een werk van den zelfden Uitgever, onder dezen tytel: „ Predigten uber die evangelifchen Textc an Son - und - Fest- tiigen zur beförderung der Familienerbauung, aus den wer„ ken der vorzugligden jeztlebenden deutfchen Redner gefam„ melt von den Herausgeber der Predigten uber die ganze „ Christliche Moral." Giefen 1791. 4. deelen in gr. 8vo. En, ofschoon wy dit laatfte nog niet gelezen hebben, twyfclen wy nogthans niet of het zal, even gelyk het eerfte, voldoen.  ÜITTREKZELS E N BEOORDEELINGEN. Kort begrip ^ leerflukken fen gebruikelykheden der Roomsche Kerk; afgezonderd van alle twistredenen en aanbevolen aan alle RoomschgezindeNj zoo wel als Hervormden., door den zeer Eerwaarden Heer Daniël* Beaufort,»*^*??Engelsch, naar de tweede uitgave in 't Franfch vertaald-en vervolgens in het Nederduitfch door Joh. van Dyk. Rustend Leeraar en Profejfor in de H. Godgeleerdheid te Maastricht. In 's Gravenhaage by J. A. Bouvink. £ Zesde uittreksel: verv. van Bladz. 375-3 "N"a dat de Heer de Beaufort zich met de verhandeling der Sacramenten heeft bezig gehouden , gaat zyn Eerwaarde over tot de befchryving van het Vagevuur, waar in hy niet zo zeer de zuivere leer der Catholyke kerk, als wel zyne verkeerde begrippen beftrydt. „ Een vagevuur, of een plaats van ftraffe, (zegt de Schryver ( * '), tot welke alle Zondaars naar den dood, zouden verweezen worden, voor eenen bepaalden tyd, in het welk naar het getal, en grootheid der misdaden zy ,met meerder of minder pynen zouden gekaftydt worden, en in welk zy vervolgens, de voorwerpen van het Godlyk medelyde geworden zynde, toegelaaten zouden (*) bladz. 35. Kerk. bib. I. deel. No. 12. Gg;  422. De Beaufort, gebruikelykheden den worden , tot dien ftaat van gelukzaligheid , tot welke den Mensch van den beginnen af aan voorgefchikt was: Zodanig eene plaats van zuivering (indien dezelve eenigen grond in de H. Schrjfthad, ) zoude .door de Protestanten kunnen toegeftaan worden." , Het fchynt dat zyn Eerwaarde overhelt naar het gevoelen van ORï g en es. Zo ziet men , hen , die het Vagevuur het meest beftryden, ten laatfte van de Hel een Vagevuur maaken. „ Maar, vervolgt de Heer de Beaufort, het Roomfche „ Vagevuur, is van een gansch anderen aart. Deszelfs plaats is „ niet bepaald; gy kunt het noemen het voorburg der Helle „ (*)• Het is gemaakt, noch voor de Propheten, noch voor „ de Apostelen, noch voor die geenen die uitgemunt hebben „ in heiligheid. Deeze naar hunnen dood, worden daadlyk „ ten hemel ingelaten. Het is noch minder gefchikt voorden „ ongelovigen noch voor de Ketters, noch voor overgegeven „ Boosdoenders, noch voorde Onderdrukkers der Kerke, die „ zonder biegt fterven; deeze alle gaan daadlyk in den afgrond „ der Helle. Maar .alle Roomfchgez inde, welke in den fchoot „ der Kerke geleeft hebben, gaan, zonder door tydelyke ftrafs, fen, of door vrywillige boete, hier op Aarde,voor hunne „ Zonden voldaan te hebben, naar deezen tusfchenftaat, „ genaamt het Vagevuur, en moeten daar, in het midden „ van zodanige fmertcn en pynen blyven, welken aan de Hel„ fche, in grootheid en zwaarwigtigheid gelykftaan , en met dezelve, in niets, dan in derzelver duurzaamheid „ verfchillen; tot zoo lange dat hunnen Zielen gezuiverd „ zyn, van de fmetten , met welke zy zich in dit leven bezoe„ teld, en zy volkomen de voldoening hunner Zonden vold aan „ hebben (1)." Wel te recht maakte de Heer de Beaufort, in de inleiding zyns VVerks, deze aanmerking: „ De Hervormden kennen voor (*) Tillotfon. (t) Conc. Trid. Sesf. VI. Cap. XVI. de Jnjtijicêiiont.  EER ROOMSCHE KERK. 42J' voor het meest gedeelte het Roomsch geloof te weinig; want zyn Eerwaarde geeft hier van in deze befchryving van de leer des Vagevuurs al mede de overtuigendfte biyken. Hadt degryze Schryver, die een Meester in Israël wil wezïii, zich niet blindelings op het gezag van den Proteftantfchen Bisfchop TiLiotson verlaten, maar de waarheid nagefpoord, dan zou hy ze uit den mond der zuigelingen zelfs hebben kunnen verncemen. Dezen, met de melk der Catholyke leering opgekweekt, zouden hem op de vraag: Wat verflaat gy door het Vagevuur? uit hunnen Catechismus een antwoord gegeven hebben, het geen vry voldoener zou geweest zyn, dan de langdr tadigc en verkeerde befchryving, die hy van dit leerftuk der Room. iche Kerk geeft. Of, zo de Schryver de befluiten der Trentifche Kerkvergadering, die hy aanhaalt, zonder ooit de moeite genomen te hebben om ze in te zien , hadt gelezen , dan zou hy ras bemerkt hebben , dat in het gantfche hoofddeel dier Kerkvergaderingdoor hem bygebragt geene zulke befchryving van het Vagevuur gevonden wordt. Integendeel hy zou gezien hebben, dat de Kerkvergadering zich niet in de zesde, maar inde vyf-en-twintigft zitting en wel in dezer voegen over het Vagevuur verklaart. „ Nademaal de Catholyke Kerk van den H. Geest onderwezen , in de heilige Vergaderingen en nog onlangs in deze algegemeene Kerkvergadering, uit de Heilige Schriftuur en uit de oude overlevering der Vaderen geleeraard heeft, dat er een Vagevuur is, en dat de'zielen aldaar opgehouden, door de voorfpraaken der Gelovigen , doch voor al door de behaagelyke Offerhande des Altaars geholpen worden, zo gebiedt de heilige Vergadering den Bisfchoppen om zorg te draagen, dat de gezonde leering van het Vagevuur die van de heilige Vaders en Kerkvergaderingen overgeleverd is, van de Christene Gelovigen geloofd, gehouden en geleerd worde, en dat de moeiëlyker en fyne* gefchillen en die niet tóf ftichting dienen en uitwelke gemeene1 yk de godsvrucht niet loenement, uit de Predikatiën voor het onwetend volk uitgefloten worden. Dat zy ook niet toelaaten dat onzekere dingen of die een fchyn van valschheïd hebben» Hit. Gg. 2.  4*4- Eb Beaufort, eEBRUiKELYKHEDEW uitgeftrooid en verhandeld worden; maar dat zy die dingen die tot nieuwsgierigheid en bygelovigheid (trekken, of naar vuil gewin fmaaken , als verergernisfen en aanftootelykheden derGeioovigen , verbieden. Edoch dat de Bisfchoppen zorg dragen , dat d2 voorfpraaken der levendige Gelovigen: te weeten de Offerhanden der Misfen , de Gebeden, de aalmoesfen en de andere werken van godvruchtigheid , die van de Gelovigen voor anderen die overleden zyn gemcenelyk gedaan worden, naar de in (tellingen der Kerke, godvruchtig en aandachtig verricht worden." Men ziet hier uit dat de Roomfche Kerk niet bepaalt i. dat het Vagevuur, of plaats van zuivering,eeneigenlyk gezegd vuur zy. 2. ook niet waar dezeplaats zy. 3. min nog, dat defmer De H. Cyprianus zegt onder anderen: Geheel anders is 'topkwytfchelding wachten; geheel anders tot de heerlykheid ingaan. Geheel anders in den kerker gezonden te worden en daar niet uit tè gaan , tot dat men den laatflen penning betaald heeft: geheel anders ter fond dt belooning van geloof en deugd te ontfangen. Geheel anders door langduurige fmert gezuiverd en door het vuur gelouterd te worden; geheel anders zich van alle zonden door 't lyden gereinigd te hebben e.z.v. (§). Men ziet hier uit dat de H. Cypri anus geloofde: i.dat fommige zielen onmiddelyk indeeeuwige heerlykheid de belooning voor hun Geloof en deugdfaamen levenswandel ontfingen, maar niet wagtteden naar een duizendjaarig Ryk. 2. dat andere zielen , der afgeftor venen die niet ten vollen aan de Goddelyke rechtvaardigheid voor hunne zonden voldaan of nog eenige fmetten der zonden behouden hadden, door het vuur moesten gezuiverd worden. Voor de zielen dezer laastgenoemden , werden aan God gebeden en Offerhanden ten tyde van den H. Cypi anus, die in 't jaar 248. geleefd heeft', door de geheele Kerk opgedragen. Dit is eene waarheid , die men niet alleen uit de fchriften van dien H. Leeraar, maar uit de Schriften der Proteftanten zelfs > kan bewyzen . De Heer Peter King Opper Kanfelier van Groot - Brittanje, zegt in zyne Befchryving van den Rechten ftaat der eerfte Christenfche Kerkè (**), dat er onder de aloude Kerkvergaderingen van het Christendom een Afrikaanfch fynode was, ° 'twelk (*) Dupin. Bibl. auctor. Eccles. torn. I. f. 175> & 214. (t ) Orig. hom. 13. injerem. hom.25. in Numeros. ethom. 6. in Exodum. , . ($) Cyprianus. Epist. 52.ad. Antonianum. Lib.q.EpiSt.i. (**) 1. Deel. VUL Hoofdft. p. JoS. en J09.  der. Röomsciie KEar". 42l* 't welk volgens het verhaal van Cyprianus hadt verordend , dat, (* ),, als iemand een kerkelyk perfoon in zyn' uiterften wil „ tot bezorger (executeur) aanftelde , men voor hem geeneaf„ ferhande nazynen dood zou offeren." Hierop merkt wyders de Heer King aan, „ dat, toenGemi„ nius Viktor, Bisfchop van Furnis, zekeren Geminius Fau„ ftinus,een ouderling, tot bezorger van zyn'uiterften wil hadt „ aangefteld, de Karthaagfche Bisfchop Cypria an over die „ zaak dus fchreef aan de kerklyken en lecken der gemeente „ van Furnis. „„ Dat hy en zyne ambtgenooten zeer geërgerd t-f „ waren, wyl-Geminius Viktor dus de inzettingen der Kerk„ vergadering hadt verbroken: maar. aangezien die zulks hadt ,,ff, gedaan, hoopte hy datzy zorg zouden draagen om hem te „ „ doen ondergaan de ftraffe op de verbreking derzelver ge„ „ fteld; en dat zy, overeenkomftig daar-mede, hem niet }, „ zouden gedenken in hunne gebeden, of eenige offerhande „ „ voor hem doen; op dat dus het befluit der Bisfchoppen, „ „ 't welk uit noodzaakelykheid en op eene godsdienftige „ „ wyze was gemaakt, door hen vverde onderhol;„ „ den (t)-"" „ Men ziet ten klaarften, vervolgt de Heer de Beaufort, dat de woorden in het Misboek, qui dormiunt in fomne pacis, eene toefpeling zyn , op die eerfte begrippen, en een klaare blyk, dat het Misboek, voor de uitvinding van het Vagevuur isopgefteld; en ondertusfcben behoud men die ouwerwetfche fpreekwyzc, en men fpreekt ze uit inde Misfe, fchoon zy geen de minftcziu hebben, in den mond van een Roomschgezindc-n." Maar deze woorden van den Heer deBEAUFORT, kunnen nog veel minder zin hebben in den mond van een verftandig man. Het Geloof der oude jooden ten opzichte van het Vagevuur wordt in het tweede boek der Machabeën zeer wel aangewezen. Het denkbeeld vm voor de overledenen te bidden is hei. (* ) Jpud. Cypr. Ep. 66. i 2. p. ip.j, (t) Cypr. ibid. f. 1,2. p. IQff. Gg S.  4lo. De Beaufort, geeruikêiykhsden heilig e» heiltaém zeg): de H. text (*). Dus, zo 't Misboek vóór de uitvinding van 't Vagevuur was opge/leld, dan moest het, volgens de onder/telling van den oudheidkundigen de Be auf o rt, vóór den tyd van Judas Machab/eus opgefteld en mitsdien thans ver over de twee duizend jaaren oud zyn. Deze ontdekking fcheen alleen voor den Heer de Beaufort bewaard te wezen! ., Het Leerftuk van het Vagevuur, vervolgt de Schryver, is een Fundamenteel Articul van de Roomfche Kerk, om dat er gee« voordeliger is voor dezelve; het is een goudmyn voor de Gees_ telyke, een onuitputlyk fonds van Rykdom. . Hoe menig duizend Misfen, de duizende verdubbeld, worden 'er daaglyks niet uitgefproken, en ryklyk betaald, ter hulpe en verlosfinge der zielen.'' De Heer Hugo de Groot zegt: „ Ik weet, dat het bidden voor de overledenen voor zich heeft,het gezag van de alge„ meene Kerk, ja van de H. Schriftuur zelve, doch daarom ,, ontfchuldig ik de vuile winften niet. En zo iemand diemis„ bruiken wil afschaffen, dan zal hy dat geene doen 't welk het „ Concilie van Tremen verlangt (t)." Deze redeneer - wyze is ruimzoredelyk en verftandig als die van den Heer de B e aur o r t. Voor het overige zegt de Groote Leeraar der Heidenen: Die den Altaar bedient, moet van den Altaar leeveit (J). Wy leezen inde Voorreden, die de Uitgever voor het werk van den Heer de Beaufort geplaatst heeft, dat onze Schryver , „ na zyne Studiën volbragt en eenigen tyd zich in Engeland te hebben opgehouden naar Ierland ging, alwaar hy de kerk van Favanen vervolgens de waardigheid van Proost, en AardchDiaconvan het Aardsch-Bisdom van Tuan, verkreeg; welke Iaat. (*) Lib. 2. Machab. 12. vs. 46. add. Calmet, Oudheden van 't Nieuw Verbond. 2. Deel. p. 402. r.tj Votum pro pace Ecel. p. 131. CJ) 1. Cor. 9. is. 13.  EER. ROOMSCHE KERK. 432 fte bedieaiag Hy tegcns de Kerk van Montrat verwisfclde en dien van Navan aan zynen zoon afftond." Zou dan de Eerwaarde Heer de Beaufort zich alle deze plaatsverwisfelingen hebben laaten welgevallen en den dorren akker zyner geloofsgevoelens hebben geploegd, zonder de minfle vruchten voor zich cn zyne familie te begceren? Zou de Hoog Eerwaarde Heer van D y k wel gaerne gezien hebben, dat men hem als rustend Predikant op zyne hooge jaaren zyne gewoone wedde hadt ingehouden? Waarlyk men mag zulke Schriftgeleerden wel met de taal van Paulus beantwoorden : Wie dient immer in den kryg op eigen kosten ? wie plant een' wyngaard en eet van desfelfs vruchten niet ? of wie weidt eene kudde eft eet van de melk der kudde niet ? Zo Wy geestelyke dingen voor U gezaaid hebben, is 't eene gr out e zaak, dat wy van uwe aardfche goederen maaijen (*).' Ziehiernog eene tegenwerpingvan den Heer de Beaufort. „ Dan hoe field het den Armen, en Behoeftigen , die buiten „ ftaat is om te kopen ? Deeze moet alle de ftraffen van het Vagevuur ondergaan, en zich vergenoegen tot den 2. No,, vember te wagten, op welke men algemeené Gebeden doed, „ voor alle de Zielen, voor de ganfeke meenigte, der geenen, „ die geftorven zyn." Hadt de Eerwaarde Heer de Beaufort toch het Misboek met de vereischte aandacht ingezien, alvoorens dc gebniikelykhedeu der Roomfche Kerk te berispen , dan zou hy ons de moeite befpaard hebben , om hem onder 't oog te brengen , dat er nimmer onder den H. Dienst gedachtenis wordt gehouden van eenige afgeftorvenen in hetbyzonder, of er wordt teffens gebeden voor de zielen van alle overledene ledemaaten die in Gods genade afgeftorven zyn, doch niet ten vollen aan de Goddelyke rechtvaardigheid mogten voldaan hebben: et'omnibus in Chris to quiescentibus &c. Boven dien hadt de Heer de Beaufort aan zyn eigen plan, Om (*) ibid. vs. 7. et ft.  De Beaufort, oebruucelykhedën om zich namenlyk met de leerftukken en gebruikelykheden der Roomfche Kerk bezig te houden, beter voldaan, wanneer hy deze tegenwerping beneffens veele anderen hadt achter gelaten. Immers draaft de Eerwaarde Schryver buiten hetfpooren randt niet alleen de leerftukken en gebruikelykheden der Roomfche of Westerfche, maar teffens die der Oosterfche Kerk aan, ja zelfs de leerftukken en gebruikelykheden van zodanige Oosterlingen, die om andere reden zich van alouds afgefcheurd hebben, en die dus te gelyk de onwraakbaarfte getuigenis opleveren dat die zelve leerftukken en gebruikelykheden, diezyzo wel als wy onderhouden hebben, en die de Heer de Beaufort zo vermetel durft aanranden , uit de algemeené School der Apostelen oorfprongkelyk zyn. Men heeft, om zich daar van volkomen te overtuigen, alleen zodanige Oosterfche Christenen te raadpleegen , die zo min de Roomsch-Catholyken als Proteftanten zyn toegedaan en die over- zulks in dezen niet dan de onzydigfte en teffens volledigfte getuigenis kunnen geeven. Er verfcheen in den jaare 1726. te Amfierdam een Boek in Octavo ten tytel voerende: Verfcheidene verhandelingen rakende voornamentlyk de verfchillen fo van ouds, als nog heden ten dage fwevende tusfehen de Oosterfche Kerk aan de eene , en de Westerfche aan de andere zyde, eertyds vervaardigd door Meletiijs, Patriarch van Alexandria: Gf.orgius Coressius NiluS Opperbisfchop van Thesfalonica en Barlaam Gabriel Severi, Mcnombafitcr , Metropolit van Philadelphia: en anderen. Uit de griekfche taal overgebragt, ende voor dezen nooit in het Neder duit sch gezien. Door Andreas Ko» ninc, voortgefprooten uit het ge/lagt der Grieken, in het Landfchap van Natolia , onder het Gebied van Ephefus. In dit werk vindt men, onder veele andere merkwaardige dingen , op bladz. 526., deze aanmerkelyke uitdrukkingen: „ De kerke van het Oosten ende alle andere Volkeren, die dezelve onderworpen zyn ende met hun gevoelen, verrigten „ tweemaal ieder jaar in 't algemeen Liturgien ende Gebeden S| voor die Godfaliglyk ontflapene regtgelovige Christenen: dog voc-r-  dï* RooMsctrr ksrk. 433. „ voornaamentlyk voor de armen ende vreemden , ende voordio „ ontydig ende fchichtelyk geftorven zyn , ende niet hebben konnen doen dat , hetwelk de kerke Christi beveeld. Voor defe, die Godfaliglyk outflapen zyn, fo is het, dat „ ook alle de heilige kloosters, ende alle befondere kerken, de op den fatardag Dienst doende Priesteren den ontfermenden "„ en barmhertigen God bidden: op dat verquikkinge ende ver„ losfinge verkrygen mogen defelve geplaagd wordende Zie„ len. Defe gebeden dan ende Weldadigheden verrigted de ker„ ke Christi alleen voorde Godvrefende ende regtfinnigeChris,, tenen; niet voor de godloofen ende ketters; maar dog ook „ niet voor die Christenen, dewelke ten einde toeonboetvaar.„ dig gebleeven zyn , voor dewelke -geene hope is: maar voor „ die Christenen biddet de kerke , dewelke niet overrompeld zyn „ geweest van de dood eerfc befogt wierden , maar alle hunne hope op God geworpen hebben, die alieen behouden kan. „ Voor defe dan biddet ende fpreekt de kr ke dagelyks: ende „ defe fraije fchone ende goede ende broederlyke liefde heeft d'e Kerk ontfangen uit de Overlevennge der Apostelen." e.z.v. Ook wordt aldaar bladz. 513. tot bevestiging bygebragt deze aanmerklyke plaats uit de fchriften van den II. Crysostomus : „ Het en is niet te vergeefs van de Apostelen ingefleld, dat er „ in de vemaarlyke Myfterien gedagtenis gehouden word van „ de Overleedcnen. Want zy weeten, dat aan die veel „ voordeel gefchied ende veel nut toegebragt word, namentlyk, „ voor die in den Gelove overleden zyn." Zo ziet men de grootfte vyanden der Roomfche Kerk haare leerftukken en gebruikelykheden bevestigen, en haare offerhanden en gebeden voor de Overledenen door de Oudheid bekrachtigen en als Apostolifche herkomften befchryven. Krachtiger bewyzen kunnen er niet uitgedacht worden, dan die een vyand ten voordeele van zynen vyand geeft. Zou't volgens den zedelyken loop der dingen wel mogelyk wezen, dat zodanige getuigenis anders dan op gronden van waarheid gevestigd was ? Zou men kunnen onderftellen, dat de afgewekene Oosterlingen, anderfints zo partydig tegen de Westerfche kerk, zo toegeevend  434- öe beaufort, gebruikelykheden in dit (luk zouden wezen? Zouden zy, die door zo veele ba. wimpelingen hunne afwyking van den Stoel Van Romen trachten te rechtvaardigen, verzuimd hebben om op hunne beurt Romen hier over aan te klaagen als iets ingevoerd hebbende, 't geen met de gevoelens en gebruikelykheden van het cerfic Christendom ftrydig was? En zou het te vermoeden zyn, dat twee vyanden zouden hebben 't zaamgefpannen om een nieuw leerftuk en vdórmaals ongehoorde gebruikelykheden in te voeren en teffens voor Apostolifche inftellingen te verklaaren? Of zou de Heer de Beaufort durven beweeren, dat dit leerftuk door de Oosterlingen al mede was aangenomen, om dat het, volgens zyn zeggen, een goudmynvoor de Geestelyken is? Wy willen liefst gelooven, dat zyn Eerw. met zulk eene, zo onedele als algemeené, verdenking, niet bezield zal wezen. In de tweede plaats is 't vry aanmerkelyk, dat, fchoon het b'dden voor de overledenen een algemeen gebruik onder het jodendom was ten tyde van den Heiland (een gebruik, 't welk blykens het tweede boek der Machabeën, lang hadt fland gehouden ) echter onze Zaligmaker de jooden nimmerhier over berispt heeft. De Zaligmaker was nogthans van zynen Hemelfchen Vader gezonden om de misbruiken die in den Godsdienst waren ingeflopen uit te roeiën, de kwaade zeden en gewoonten te beflraffen, en om die geenen , die in de duisternisfe en in de fchaduwe des doods zalen, te verlichten ( *). Zo dan het bidden en offeren voor de overledenen in zich berispelyk was, dan zou de Heiland, die allerwege de menfchelyke inftellingen en bygelovigheden zo zeer beftraft, zeker niet nagelaten hebben, om ook dezen te beftraffen. Nergens echter vindt men inde Evangelieën iets dergelyks. Maar heeft jefus noch zyne Discipulen zulks nimmer gedaan, hoedurvenzy dan, diezich zonderwettigc zending voor Godsgezanten en Leeraaren opwerpen, zulks beftaan ? Laat ons verder gaan, In het 6. artikel der Geloofsbelydenis van (*) Luc. ï'. vs. 79.  DER &OOMSCHE KERK. 435. van de Engelfche kerk wordteene optelling der Apocriphe fchriften des ouden Verbonds gedaan , onder welke men de twee boeken der Machabecn geplaatst vindt: De kerk , zegt gemelde belydenis, leest deze boeken wil tot een richtfnoer des levens en tot onderwys der zeden , maar nogthans bedient zy er zich niet van , om er een leerftuk uit op te maaken, Intusfchen leest men in het tweeede boek der Machabeën ( * ~p. Het is eene heilige en htilzaame gedachte voor de overledenen te bidden, opdat zy van hunne zonden ontbonden worden. Waarom nu volgt de kerk van Engeland deze ftelling ten minfte niet als een richtftnoer des levens en tot onderwys der zeden? Waarom verzaakt zy met de daad het geen zy met den mond belydt.? V Vervolg by gelegenheid. (*) Cap. 12. vs. 46. Warum giebt es heut zu Tagefo viele kinder der Finfiernisunter uns? und was last fich, wohl von innen endlich erwarten? u.z.w. Dat is: Waarom vindt men hedendaagsch onder ons zo veele kinderen der duiftcrnis ? en wat kan men eindelyk van hen verwachten? te Augsburg by Johan Baptist Merz. 1791. iu 8vo. Deze vraagen beantwoordt de Schryver in eene redenvoering over de text woorden wmjoannes III. vs- 19. Het licht is in de waereid gekomen, en de Menfchen hebben de duiftcrnis liever gehad, dan het licht. , Hy onderzoekt derhalven eensdeels de fchandelyke oorzaaken en-ander-deels overweegt hy derampzalige gevolgen des ongeloofs. Het oogwit des Redenaars was echter geenfints zich met de hedendaagfehe Ongelovigen in 't ftrydperk te begeevcn; maaralleen cm hen, die in het midden dezer kinderen der duiftcrnis Iseven en verkeeren , en mitsdien der»  &EDENV0ERIN8 derzelver aanflagen en fpotternyën tegen de H-H. waarheden van den Godsdienst zo dikwerf aanhooren, te waarfchouwen, om door zulke dwaallichten niet misleid en verblind te worden, en alzo de duisternisfen meer te beminnen dan het licht. „ Men kan, zegt de Redenaar, op de hedendaagfche waereid maar al te zeer toepasfen, het geen de Propheet Oseas wel eêr van Israëls volk zeide .' Er is geene waarheid noch kennisfe Gods in den Lande (*). En waarom? Om van ander» helfche poelen, waar uit zo veele wolken der duisternisfe opfteigen; om van de in 't algemeen verwaarloosde opvoeding der Jeugd ; van de verderflyke en op den zetel der pest alom verkondigd wordende grondfiellingen; vanhetgrcetig en onbezonnen leezen der fcbandelykfle en Godonteerende fchriften niet te gewaagen, zal ik alleen betoogen, dat by veelen de hoogmoed, by zeer veelen, eene ftrafbaare vermetelheid, cn by verre de moesten de bedorvenheid des harte , de verfoeiëlyke oorzaaken zyn, waarom men zo veele kinderen der duisternisfe vindt." I. „ Jongelingen die naauwlyks de kinderfchoenen ontwasfen zyn en niet den een fiaauw cn oppervlakkig denkbeeld van de godsdienftige waarheden hebben, laaten zich gemeenlyk door den geest van hovaardy en roemzucht vervoeren. Zy zien dat weetnieten, die weinig of geen godsdienst bezitten maar zich eene vryë denkwyze aanmaatigen, fomtyds den naam draagen van geleerd, ervaren en oordeelkundig te zyn; dat men ze vermaart voor fchrandere vernuften en fterke geesten; dat men integendeel zulken, die hunnen Godsdienst getrouw blyven,-voor bygelovigen, domkoppen, dwepers of huichelaars uitkryt en befpot. Dit doet onbedrevene jongelingen wel ras befluiten, om ook vry te denken, en niets te gelooven, van al wat de Christelyke Godsdienst voorftelt te gelooven : zy laaten zich voorftaan , dat zy hier door ook eenen naam zullen maaken; leder-een zal hen aanzien voor geleerd, verftandig. en verlicht; Iedcr-een zal hunne gevoelens als zo veele godfpraaken aan- (*; O fee. Cap. 4. vs. i.  öviz Joannt.s m* ts. tg. 447- lahhoorén; Ieder een zal hun opgehelderd brein den wierook toe zwaaijcn. Van daar, dat zy durven beftaan, om al wat hen voor den mond komt, tegen den Godsdienst, op de onbcfchaamdfte wyze uit te braaken. Zy verwarren de leerftukken met de misbruiken; ftellen alles tvvyfeiachtig of maaken tegenwerpingen, die zy zelfs niet verftaan, maar alleen in hunne verkeering met Vrygeesten gehoord of in een ondeugend boel; gelezen hebben. Brengen zy het eenemaal zo ver, dat zy de gebruiken, verordeningen en wetten der Kerk voorbedachtelyk én moedwillig verachten , dat zy het woord Gods verfmaaden, dat zy niet meer aan de voeten des Priesters, noch aan de Ta- i fel des Heere verfchynen ,en aatzy op geboden vasten -dagen in openlyke gezelfchappen onbefchroomd vleesch eeten; o! dan ineenen zulke waan wyze losbollen zich als de grootfte en fterkfte Geesten gekweten te hebben, zy befchonwenzich alsonverwinnelyke V/ysgeeren, en laaten zich niets minder voorftaan, dan dat-de Godsdienst reeds reddeloos, overwonnenen voor hunne voeten ligt neergeveld. Rampzalige menfchen'! Hot: groot is uwe ydelheid ? Wat onzinnigheid voert U aan, dftgy U zei ven by alle cerlyke en verftandige lieden tot een voorwerp van afgryzen en verachting maakt." 2. ,, Men maakt hedendaags geene zwaarighcid .meer, om zelfs de onbegrypelykfte geheimnisfèn, die de Godheid voor ons heeft willen verholen houden, vermetel te onderzoeken. Men wil alles met ons bepaald verftand beg'rypen en met ons kortzichtig vernuft achterhaalen. Hoe zeer de geheimnisfèn des Geloofs fteeds voor ons, zo lang wy hier op aarde omwandelen , verborgenheden blyven , die 't menfchelyk vernuft, in weerwil der -rypfte navorfchingen , nimmer doorgronden noch bevatten kan; hoort men echter deze en foorrgelyke vermetele vraagen: Hoe kan een mensch aan de erfzonde , die lang vóór dat hy &e9oren werdt, bedreven was, fchuldig zyn? Hoe kon God wensch-worden? Hoe kon hy als mensch f erven, die, te gelyk God zynde , onfierflyk was? Tfie kan ons iets met zekerheid van de eeuwigheid zeggen, daar doch niemand uit de andere waereid tot ons is te rug gekeerd? Hoe kan een lichchaam j KÉRK. BIB. I. DEEL. N'O. 12. Jlh,  43'8- Redenyoeri.ng , chaani, dat reeds tot Jïof vergaan is, 'ivedef opftaan en zich met de ziel vereenigen? e.z.v. En vermits zulke waereid wyzen doorgaands te onkundig zyn, om deze twyfeüngen by zich zei ven op te losfen en anderzyds teonbuigfaam , om hun gering verftand gevangen te geeven ten dienfte van 't Geloof, zo lochenen en verwerpen zy alles wat zy niet verftaan en haaten het licht." „ Doch hoe zeer verraadt gy uwe ftrafwaardige vermetelheid ? trotfche en elendige aardworm! Hoe veele waarheden zyn er niet iu de natuur, die gy zeker weet dat beftaan en die gy echter niet begrypt? Gy weet, b. v. dat het zaad, in de aarde geworpen, opwast; maar begrypt gy hoe uit eene kleine korl een groote boom opryst ? Gy weet dat uwe ziel, dat denkend wezen , met uw ftoflyk lichchaam in zulk een naauw verband ftaat, kunt gy dit bevatten ? Wanneer gy nu dat geene 't welk gy dagelyksch voor uwe oogen ziet; ja wanneer gy ü eigen zeiven niet kunt bevatten, hoe wilt gy dan dat geene begrypeu, 'twelk mogelyk de Engelen niet begrypen ?" 3. „ Eindelyk worden er zo veele kinderen der duifternis onder ons gevonden, wyl de meesten uit de boosheid des harte het licht des Geloofs uitblusfchen. Zy willen de zonden ongeftoord bedryven; hunne dierlyke driften opvolgen; hunnen wellust voldoen en hunne verderflyke ontwerpen ter uitvoer brengen. Wat kan hen hier in meer tegenftand bieden, dan het Geloot, 't geen hen met eene vrymoedige ftem toeroept: Het is U niet geoorloofd (*> Vlucht de ontucht ( \ ). NochHoereerers, noch Overfpeelers } noch Ontucht'igen zullen Gods Koningryk bezitten (§> Om nu deze knagingen van hun gewétente .ftillen; om door de waarheden van den Godsdienst in het genot hunner wellusten niet geftoord te worden, Hemel! waar toe vervallen deze booswichten al niet? Zy wenfchen, dat er geen Ge- (*) Mare. 6. vs. 18. ( + ) 1. Cor. 6. vs. 18. ibid. vs. 9. Ê? 10.  Over Joannes III. vs. 19. 439' Geloof ware, en neemen reeds werklyk voor, om het vaar- wel te zeggen. De wyste aller ftervelingen verzaakte den waaren God zo ras hy zich aan den wellust hadt overgegeven ? Dezelve oorzaak doet onze hedendaagfche Dwaallichten wenrchen, dat er geen God ware. En gelyk Salomon van zich verkrygen kon, om zyne kneiën te buigen voor fteene Afgoden, na dat hy de vleefchelyken hadt aangebeden, even zo weinig zwaarigheid maaken onze hedendaagfche Epicuristen, om de buitenfpoorigfle en ongerymd de gevoelens te omhelzen, en daar tegen de grondwaarheden en bondigffc redeneringen voor verfierfelen en hersfenfchimmcn te houden. Er is by hen noch Hemel, noch Hel; noch God, noch Duivel; noch Deugd, noch Ondeugd. Alles wat niet de zinnen en dierlyke driften ftreelr is in hunne oogen vóóroordeel, domheiden bedrog. De dwaaze heeft ia zyn hart gezegd: er is geen God ( * )." Hier na overweegt de Schryver de gevolgen des Ongcloofs ten aanzien van Kerk en Staat. Zyne gedachten die zo wel door het licht der waarheidals door dc ondervinding wordenopgehelderd, verdienen voor al in deze tyds-omltandigheden de aandacht aller Godsdienst-miunenden. (*) Pfalm 13. vs. 1. Gnderwyfinge-n op de voornaemfte waerheden van de Re/igie en pligten van 't Christendom. Opgedragen door den Edelen Heer den Doorl. en Eerw. Bisfchop , Graevè van T 0 u l , Prince van 't H. RoomschRyk, aen de WereidlykeGeesielykhyden Geloovigen van zyn Bisdom. Uyft Franschvertaeld. TotSt. Truyden. By. J.C.Smits 1793. «'«groot Ivo, 477. bladz. Met Approbatie, D e yver, waar mede de Hoog - Eerwaarde Schryver van dit werk bezield was, om zyne lezers in de hoofdwaarheden van Hh. 2.  4, Hy, die zich door onrechtvaardige middelen verrykt heeft, zegt vergeefsch : ik ben niemand iets .fchuldig; hy blyft een „ geduurige fchuldenaaf (**)." „ Die den armen onderdrukt, om zich te verryken, zal zelf ■„ beroofd worden en gebrek lyden (tt)." „ Te fchielyk verkregene rykdommen verminderen en ver- dwynen; maar die de vrucht zyn van een' langduürigen ar■M beid, blyven by en vermenigvuldigen (§§)•" Stry voor de gerechtigheid ; loop er voor in den dood en „ God zal uwe vyanden verdelgen en ü doen zegevieren (***)." Dit weinige zy genoeg, omdert Lezer een denkbeeld te doen krygen van de Goddelyke zedeleer, die de Heer Chassanis len nutte zyns vaderlands uit de gewyde Schriften getrokken heeft. Het werk kan dus niet dart nuttig zyn voor 't algemeen ën inzonderheid voor de jeugd. Het doet ons teffens zien , welke onuitputbaare fchatten en alle menfchelyke wysheid overtreffende Iesfen in dit Goddelyk boek zyn opgefloten. Wanneer de Schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds, zo als (*) Prov. 29. vs. 14(t) Eccl. 7. vs. 4. (ï) Eccl. 20. (**) Prov. 13. (tt) Prov. 22. (§§ ) Prov. 13. («*) Eccl. 4, , Hh 5.  +4£' Algemeené zedeitundb. als zeker Schryver heel wtl opmerkt, met een oprecht inzicht werden gelezen , dan durft men verzekeren , dat er geen Jood, geen Heiden, geen Ongelovige noch Vrygeest zou wezen, die niet overtuigd werdt, dat daar in de efgenlykë kennis van 't Opperwezen en wat tot het zedelyk beftaan der maatfchappyë noodwendig en bevorderlyk is, gevonden wordt. Waar zag men ooit zulk een vollédig famenftel van heilzaame voorfchriften? Men ftaat verbaasd, wanneer men befchouwt, hoe zuiver deze zedeleer is en hoeftrydig met alle vdóroordeelen, die de bedorvenheid van 't menfchelyk hart hadt ingevoerd. De plichten van rechtvaardigheid, barmhartigheid, broederlykeliefde, ingetogenheid, maatigheid in het gebruik der tydelyke goederen, ftandvastigheid in onheilen, geduld in tegenfpoeden; alle deze zo verhevene en troostryke waarheden zyn er op de fchitterendfte wyze in afgemaald en met de grootfte drangredenen gefterkt. Deze voor de Maatfchappy zo noodzaakelyke zedeleer, bepaalt zich niet tot regeling van ons uiterlyk gedrag; zy gaat tot in het binnenfte van ons hart, om aldaar den zetel van heiligheid te vestigen. Het ftrengfte zelfs dat zy ons voorfchryft en 't* geen het meeste met de bedorvenheid des harte ftrydt, gelyk zich zeiven te verfaaken, is gegrond op het natuurlyk rede-licht. Want waar in beftaat de zelfsverlochening anders dan in zich te ontdoen van de blinde en ongeregelde eigenliefde, die ons ten prooi ftelt der fchadelykfte hartstochten. Wanneer de Christelyke Godsdienst beveelt dat wy onze vyanden zullen beminnen en zegenen, wat houdt hy ons dan anders voor, dan eene verfchuldigde onderwerping aan de fchikkingen der voorzienigheid , die toelaat, dat wy door hen verongelykt en vervolgd worden ? Wanneer die zelve Godsdienst ons gebiedt, om het leed, dat ons aangedaan is, te vergeeven en lief te hebben die ons haaten; zo verhoedt hy allen byzonderen wraaklust, twee gevechten en andere onheilen, die de rust der Maatfchappy zouden verftooren.' Met één woord, er is geen Wetgever, die om eene welgeregelde Staatsvorming daar ie ftellen en een Volk gelukkig te maaken, immer voor het alge-  Algemeené zedekünde. 447- gemeen welzyn gefchikter grondregelen kon uitdenken, dan die van het Evangelie. Eindelyk heeft de Christelyke Godsdienst nog dat voorrecht, dat hy den mensch niet alleen in dit vergangkelyk leven, maar ook voor 't toekomende gelukkig maakt. Men kan, weliswaar, fommige Wyzen onder 't Heidendom den roem niet betwisten, datzy eene fchoone zedeleer geleeraard hebben. Maar zy was meestal in verfcheidcn opzichten gebrekkig , en er was niemand onder hen die niet deze of gene misdaad wettigde. De Christelyke zedeleer integendeel verfchoont geenerlei wanbedryf; zy veroordeelt zelfs den fchyn van. het kwaad. Ten andere, de zedeleer der beste Heidenfche Wysgeeren rustte op een verkeerd grondbeginfel; het was een Decorum, eene eerbaare welvoegelykbeid, geen ander oogwit hebbende, dan hun eigen nut, hunne eigene voldoening, hun eigen roem, zonder eenige betrekking te hebben op de eer des Allerhoogften. Of, zo hunne mening al was, om zich aan hunne Goden behaaglyk te maaken, waren hunne voorwerpen valsch en hunne deugden bedrieglyk. Ook hadden zy geene genoegfaame beweegreden, om den mensch in de oefening der deugd, waar van zy zulk een fchoon tafereel maakten, te doen volharden. Se ne ka fpreekt voortreffelyk over de verachting der waereid, maar by gebrek van beweegreden overreedt hy niet. De Rede leert ons wel, dat wy geen misbruik moeten maaken van de waereldfche goederen, door eene blinde opvolging onzer driften, vermits alle buitenfpoorigheid ons onteert en onfeilbaar, het zy op de eene of andere wyze , bederft. Maar byaldien er geene betere goederen zyn, dan de goederen dezer waereid, dan is het flechts hoogmoed of domme eenvoudigheid, die ze ons doet verfmaaden. De zedeleer der Apostelen is in alles volkomen gelykvormig» Zy verbiedt het genot der tydelyke goederen niet, dan in zo verre hetzelve hinderlyk mogt wezen aan het verkrygen der Hemelfche goederen, en aan de oefening der Godzaligheid, die er ons den weg toe baant. Met één woord, zy is gevestigd op dit grondbeginfel, 't geen de gezonde Rede ons zelve aanpryst, era  44". Algemeens zedekunpe, om 'f geen zeker en onvergangkelyk is te verkiezen hoven het geen de onftandvastigheid en boosheid zelve is. De zedeleer der gewyde Schryvers heeft nog hier in een on. gemeen voorrecht boven die der Heidenfche Schryvers, dat de laatstgenoemden zich zeer verfchillende denkbeelden vormen van de deugd. Een ieder hadt hier van een byzonder gevoelen en hefchreef de deugd op de eigenzinnigfte wyze; van daar teffens zo veele van elkander verfchillende leermeesters. Maar de Apostelen waren in hunne leering zo overeenftemmende, dat men duidelyk ziet, dat zy allen niet dan een' en denzelven cn wel den uitmuntendflen van alle Leermeesters gehad hebben. Uit dit alles moet men dus nafluiten, dat de gewyde Schryvers van zulk eene vollédige, in allen opzichten volmaakte,en voor alle menfchelyke noodwendigheden zo zeer gefchikte zedeleer, een bovennatuurlyk licht van den Schepper moeten ontfangenen dezen tot hunnen Leermeester gehad hebben. Wy hoopen dus dat dit werkje, waar in de lesièn van dien Coddelyken Leermeester in een kort bedek en op eene allefints gefchikte wyze zyn opgezameld, aan het pryslyk oogmerk des Schryvers mag beantwoorden en alzo tot een gewenscht herftel der zeden dienen. Fur kranke und ihre Freunde. Dat is: Voor zieken en hunm Vrienden , door J. M. S a i l e r. Te Munchen by Jofeph Lentner 1791. groot 258, bladz. in gr. 12. vo. Dit Werkjen is aan de Princes Joanna van Oetting en opgedragen en by het derf bed van haare Moeder vervaardigd. Men kan dus gemaklyk begrypen dat hetzelve, gelykde Schryver bladz 10. ook bekent, niet voor alle Clasfen van Menfchen, maar voornaamlyk voor die geenen gefchikt is, welken in het nadenken geoefend zyn. — Het behelst de volgende ftoffen s I. Aandoening byverfcheide gelegenheden in de ziekte. II. Mor. gen-  j. M. Saïler, voos. zieken en hunne vrienden, 449. gen en avond Gebeden. Hl. Het gebed des Heere voor Zieken* IV. Betrachtingen over het eerfte en Iaatfte artikel des Geloofs; Ik geloof in God den Vader — en — het eeuwig Leven. V. Evangeiie voor de Zieken of troosdyke woorden uit den mond van Jefus. VI. Oefeningen der Zieken volgens voorbeelden uit de H. Schrift. VII. Verwekking van den geftorven L a z a r u s tot het leven, een troostlyk verhaal voor eenen doodlyken Zieken, VIII, Gerustftelling eens vroomen Christen. IX. Veréénigïng van onzen wil met den wil des Heere. X. Oefening in de Iaatfte dagen der ziekte. XI. Op Biecht-en-Communie-dag, en by het ontfangen van den H. Olie. XII. Voorbeelden hoe men zich tot fterven moet voorbereiden, in S 1 meön, Christus, Stephanus, Ignatius den Martelaar en Poly~ OArpus. XIII. Op den fterf,en XIV. op den begraafnis- dag, en XV. Grondltellingen voorde Vrienden der overledenen. Wy zullen, kortheids-halven, flechts eenige woorden uit het IX, Art, aanvoeren, Jk wil my door den wille Gods laaten leiden" 1 ) ,, Want hy is de wil der hoogfte Wysheid. — Ik weet „ niet wat my dienftig zy; derhalven is het billyk dat ik my „ door anderen laat leiden; en waarom dan niet door dcuwys„ ten van allen ?" Ik wil my door den wille Gods laaten leiden". 3) „ Want hy is de wil der hoogfte Liefde. ~ God, kan „ hy zyne fchikkingen, niet dan myn eigen waar en eeuwig „ welzyn willen ; waarom zou ik my dan niet door zyne Helde laaten leiden?" „ Ik wil my door den wille Gods laaten leiden" 3 Want hy is de wil der hoogfte Macht. — Wanneer ik „ niet vrywilüg, uit eigen verkiezing, de ftem der vaderlyke„ roepende Almacht volge , zo moet ik gedwongen de recht- vaardige (tranende Almacht v61gen, dewyl ik toch zyne mach? niet kan wederftaan". „ Ik wil my door den wille Gods laaten leiden". 4) „ Want hy is het voorbeeld, naar het welk alle waar*„ lyk deugdfaame Menfchen hebben geleefd, en door weikeu j> na  45°' J. M. Sailer , voor zieken „ natevolgen alle gelukkige Menrchen, waarlyk gelukkig „ zyn". „Christus volgde den wil zyns Vaders, en wie was be„ ter, wie gelukkiger dan Je sus ?" „ Gelyk Abel o!Heere! aan U het beste heeft opgeöf„ ferd, zo offerik U het beste wat ik hebbe — mynenwil. Ik „ wil wat gy wilt, — uw wille gefchiede!" „ Gelyk Abbaham op Moria, zynen eenigen zoon U „ flagtofferde, zo offer ik U myn leven, 't Is het uwe, gy „ hebt het my gegeven. Neem het, of laat het my naar „ uw welbehagen. Ik wil wat gy wilt — uw wille gefchiede!" „ Gelyk Jesus Christus, aan het kruis aan ü zyn „ leven offerde, zo offer ik U het myne. 't Is het uwe, gy „ hebt het my gegeven. Neem het, of laat het my nog een „ tyd lang naar uw welbehagen. Ik wil wat gy wilt — uw wille gefchiede". — „ Niets is klein" (zeggende Schryveren van het letterkunde Magazin fur Kathoüken und deren Freunde, in het eerfte Deel derde ftuk, bladz 343.) „ Niets is klein wat uit „ Sailer's pen voordvloeit, al ware het flechts een klein „ boekjen. 't Is zeer pryslyk dat de onvermoeide Heer Profesfor „ verfcheide takken zyner Herderlyke Leer ook zelfs in kleine 3, fchriften bearbeidt. Zo goed immer de onderrichtingen zyn , „ welke hy in de Pastoraal -leer den Predikanten geeft, zou men „ nogthans zyne Er indringen aan jonge Predikanten (*) „ met gaerne misfen, welke hy in een afzonderlyk boekjen heeft „ uitgegeven Even zo nuttig is dit aangekondigd werkjen, „ voor zieken en hunne Vrienden. Een gebeden-boek om by „ kranken te gebruiken, zo te maaken, dat het voor allen en „ voor een ieder past, is wegens de verfchillende manier van ,, denken genoegfaam onmogelyk. Men kan dus niet meer doen dan algemeené voorfchrilten maaken, en het overige aan de ge- (*) Wy hebben dit werkjen aangekondigd en beoordeeld, i» No. 4. bladz 157, dezer Kerk. Bibliöt.  m HUNNE VRIENDEN. 45t. gefchiktheid en voorzichtigheid der Zielzorgers overlaaten, „ die zich naar de omftandigheden der zieken moeten weeteii 5, te voegen, en vooral acht geeven op het geen de ftaat der i, zieken vereischt. Niettemin kan men voorbeelden voorftel„ len, waar in de algemeené regelen worden toegepast; dit y heeft de Heer Sailer in dit boekjen gedaan ; het zelve dient 3, tot een voorbeeld hoe de Zielzorgers by het krankbed prac„ tisch moeten te werk gaan." „ Wy wenfchen ( zeggen voornoemde Reccnfenten verder, en wy wenfchen met hen ) dat het den vlytigen Authcur „ behaagen moge, om ook voor den gemeencn man eendergelyk a, Krank-boekjen uit te geeven ; daar door zou de Zielzorger j, by het ziek-en- fterf bed, zeker nog meer geholpen worden". Katechismuspredigten uber alle Festtagedes Jahrs, an die Lnndleute. Dat is: Catechismus -preeken over alle Feestdagen des yaars, voor Landlieden; btneffens eenige achter iedere leerreden gevoegde Catechismus-vraagen voor kinderen; door Ambrosius Kollenes, Lid van 't Koninglyk Schoolinflitut, Prediker te Neifs en gewezen Proost in Bö~ gendorf. Te Breslau en Hirschbcrgby ƒ. F. Korn 1790. Groot 288. bladz. in gr. 2vo. Om niet te ver tot de verlopene jaaren te rug te treeden» zyn wy genoodzaakt, verfcheide werken van dezen geleerden Exjefuit, met ftilzwygen voorby te gaan ( * ). Het werk dat wy hier aankondigen, en 't welk tot onderrichting van dengemeenen man of liever akkerman beftemd is, verdient (*) Als; Der Prediger in Jeden Nothfal, opal!eZon-en Feestdagen door het gantfche jaar, beneffens verfcheide ontwerpen voor Kermis, Lof en Treur - preeken enz. 3. Deelen in gr. 8vo. Breslau 1784. Item: Predigten uber alle Festtage, Breslau 1784. Item.!  452- A. Koixenes, Catechismus Preeken. dient volkomen onze aanpryzing. Ons bedek laat than* niet toe om er onzen lezeren een ftaaltje van voor oogen te leggen, 's Mans Lexicon, waar van wy gewaagd hebben (* ), zal geüoegfaam voor ons pleiten. Eene aanmerking kunnen wy nogthans niet verbergen, te weeren: dat het ons toefchynt dat de Heer Kollenes doorgaands niet klaar genoeg voor het volk fpreekt, bly vende hy zeer dikwyls aan verbloemde en oneigenlyke fpreekwyzen hangen, die voor den gémeerien man niet genoeg verftaanbaar zyn. Zedert eenige jaaren heeft men er zich, meer dan ooit , op toegelegd om ten deele uitgewerkte preeken en ten deele uitgezochte ftoffen tot zulke leerredenen té leveren, Welke moesten dienen om de Christelyke waarheden op eene zeer verflaanbaare wyze den Volke, byzonder ten platten lande, voor te draagen: doch weinigen hebben den middelweg weeten te treffen tusfehen den verheven redenaars fpreektrant en den laagen, verachtelyken,en dus voor den Evangelie-dienst, onbetaamelyken toon des gemeenen flraat - volks. Men kan dien aangaande, de volgende regelen als gegrond en zeker aanneemen: Een Predikant moet fteeds bezorgd zyn en alle bekwaame middelen aanwenden om van zyne toehooreren vrrflaan te worden; dan hy mag nimmer ftyl noch fpreekwyzen gebruiken, die voor de waardigheid van 't Caracter V welk hy bekleedt, voor 't Ambt dat hy bedient en voor de waarde , de heiligheid en verhevenheid der Leeringe u elke hy voordraagt , onbetaamlyk zyn: en van den anderen kant moet hy even zo bezorgd zyn om zynen ftyl zo te maatigen, dat hy door zyne hoogdravendheid by zyne toehoorers niet onver Haan" baar wordt. Item: Fastenpredigten in dreyjfahrgdngen. Breslau. 1782, — 1784. in gr. 8vo., en eenige andere belangryke werkjens. (*) Zie Kerk. Bibliöth. No. 3. pag. 09.  REGISTER van alle UITTREKZELS en BEOORDEELINGEN. L/eerredenen op het feest Allerheiligen en den eerften Advent Zondag, door den Heer JACOBUS BENIGNUS BOSSUET Bisfchop van Meaux, uit het Fransch vertaald, I Deel. Bladz. i Uitbreiding van het onderwys der R. C. Jeugd, wegens 't Heilig Sacrament des Autaars, en de Heilige Offerhande der Misfe, volgens de 32 en 33de Les der Mechellche Catechismus, door PETRUS SCHOUTEN 10 Jdea Bibtica Eccleftee. Dei, of Schriftutarlyke Schets van Gods Kerk .ontworpen door FRANCISCUS OBERTHUR, Hoogleeraar aan de Academie van Wurtiburg, I Deel. . 15— 20 en 37—44 Comtnentatio Bibtica Oc. of Bybeltche befpiegeling over de Godfpraak by Matth. 16 vs. 18 en 19. Gy zyt Petrus en op deezen ft een zal ik myn Kerk bouwen en de poorten der Helle zullen tegen haar niet vermogen. . . . 11 Scrmons fur divers textes de 1'EcrVure Sainte of Predikatiën over verfebeidene texten der H. Schriftuur, door M. ROMILLY. 24 te Mie Meditazioni fu le tombe, Mes Mcditations fur les Tombeaux, of'Myne overdenkingen over de Graffteeden. . 26 Die Gebothe Gottes in Biblijbfte bildern belrachtet enz. of de Geboden Gods in Bybelfche afbeeldingen voorgefteld, en tot een Handboek voor den H. Vastentyd ingericht, door JOACHIM BRAUNSTE1N. .... 32 Kirchen gefchichten des XVI. and XVII. Jalnhunderts enz., of Kerkelyke gefchiedenisfen der XVI. en XVII. Eeuw, tot op den Westrliaalfchen Vrede, door CLEMENS BECKER. . 36 Pe noodzaaklykheid eener verlichting in den Rooms Catholyken Godsdienst in onze dagen cn het onredelyk gedrag van deszelfs beftryderen aangetoond, door J. T. ZAUNER. . 44 Brief van N.N. aan den Heer N.N. op den 3 April 1792. gefchreven ter gelegenheid der uitfehryving en bekendmaking van A de»  Ja. xJl i X jO *J| vü den algemeenen DANK.- VAST- en BEDEDAG over de VII. Geünieerde Provinciën en onderhoorige Landfchappen, waar in verfcheide zaaken het geloove rakende worden verhandeld. . 62 Xinterredimgen eiucs Veters mit ftittcn Suhnen uber die erjïen grundwakrl'iUn der Ckristclichen Religion. Den kleinen uni — ihren Lehren gtmdmef, of, Samenfpraaken tusfehen eenen Vader en zyne Zooi.en over de eeifte grondwaarheden des Christelyker» Gudsdit-n?t wl ,c!oor SEBASTIAAN MOTSCHELLE. 75 'Antiquiius Confesfionis private dcfeiifa, of, de Oudheid der . Oorbiegt verdedigd, door F. HULLINGHOFF. . 84 Ernftige en Trouwhartige \vaarfchouwh.g aan de grooten deezer waereid. voor eenen geheelen ondergang, waar mede de Troojien, de Staaten en het Christendom bedreigt wordt, door het valfche kerft. Izél der hedendaagfche verligting en de vermeetele vorderingea etniger zogenaamde Philofophen, geheime Genoodfchappen enz. .... 8^ Neni ' itód VolftanÈliges Lexicon fur Prediger n. z. w. dat is: Nieu.v en volkomen Woordenboek voor Predikers, waar in alle zedelyke grondwaarheden en onderwyzende Godsdienst-gronden verklaard, alle deugden en misdryven naar hunne byzondere benaamingen befchreeven, benevens de beweegredenen om deze 1.- oeffenen en gene te vermeiden, met alles wat flechts eenige . betrekking op het Predikvak en Kerklyke plechtigheden heeft, na eene Alphabetifche orde worden troorgedragen, door AMEROSIUS KOLLEN ES, Medelid des Koninglyken Schoolinftitut; cn Prediker te Neisfe. , 99. Beiangryke vraagftukken over eenige Godsdienflige gevoelens , inzonderheid over den Oorbiegt, der Nationaale Vergadering aangeboden door CHARLES PAL1SSOT, uit het Fransen vertaald. . . . ... lo? Aanmerkingen en Ophelderingen op een Artikel der Nederduitfche Leydfche Courant, van Vrydag den 15 Juny 1792. betreffende dep. Heere Grave Cefar Brancadoro, Aartschbislchop van Nifibe, Overfte der Hollandfche Misfie. . 116,153 Leerredenen op den tweeden Zondag van den Advent rot op de de Geboorte onzes Zaligmakers, door den Heer JACOBUS BENIGNUS BOSSUET, B;sfchop van Meaux enz., uitliet g Fransch vertaald. t . 1 . » > Over-  ( 3 5 Óvereenftemming van den Godsdienst en deszelfs vereeringen,; by een vry Volk, door CHARLES ALEXANDER DE MOY. Kerfpelpriester van Saint Laurent te Parys, vervangend af lotidene ter hooge Volksvergadering. Naar de twede Franj uitgave vertaald. .... Kurzgefasie Erinneringen cn Junge Prediger, mit eimgen Erf. mterungen bey Anlas 'etser oeffcntliche Prucfuiig, dot is: Bé knopte Erinneringcn aan Jonge Predikanten enz., d~or J. M. SAÏLER te Muncheii. . . . 15? Praktisch Kdtolifches Rcl'tgiöns handbüch, u.z.w. dat is: Beoeffenend handboek des Ca'holyken Godsdienst ten gebruike 'van het gemeene Stad- en Landvolk, als ooi: ten behoeve van'onde;wyzeren, op last van den Hoogwaardigften Ryksvorst enAartifbisfchop van Saltsburg, verder uitgewerkt en tot een bevattelyk uittrekfet ggbfagt, door den zelfden Schryver P. SlMPER SCHWARTZNEBER van de Order der Benedidtynen te Wetfobrun. . » ■ • jW heben undThatèn des Heiligen Marthuis, Bisfchdfs von Tours in Keltenfrankreich u.z. w. dat is:;Leven en'daaden van den Heiligen Maitinus, Bisfchop van Tours in 'ï Noorder gedeelte van Vrankryk , eerfte en voornlamfte befchermhei'ige'n der Aartshonfdkerkc ' van Duitschhmd te Mentz; uit het Latyn van SULPITIUS ' SEVERUS (in 't Hoogduitsch) overgezet en met gefchiedkundige, wysgeerige en oordeelkundige, aanmerkingen voorzien, door eenen Catholyk Pastoor uit Dmtschlotharingen. . IÓI C. E. Dieterich , Facultatis Juridicx asfesforis &: Jurispublici prófesforis Boineburgici, fyftema elementare jurisprudentie Carhölico Ecclefiaftica; tam privata:, quam publicx communis-, lecundum Principia Congresfus Emfani. . . ' IÖ2 Uittrekfel uit een' brief uit Duitschland, aan de Heeren Schryveren der Kerklyke Bibliotheek van den 31 Mey 1793. 163 Kott begrip der Leerftukken en gebruikelykheden der Roomfche Kerk; afgezonderd van alle twistredenen en nanbevoolen aan alle Roorasehgezinden, zoo wel als hervormden, door den zeer Eerwaarden Heer DANIËL DE BEAUFORT uit het En- ' gelsch, naar de tweede uitgave in 't Fransch vertaald — en vervolgens in het Nederduitsch door JOH. VAN DYK., rustend Leeraar en Profesfor in de H. Godgeleerdheid te MaaftricKt. , . 165,208,229,272,356,421 A 2 Det  f 4 ) Der Gelaube des Christen, wie er fayn foll. u. z. w. dat is: Het Geloof van een Christen, zoo als het wezen moet. Een beseffenend, Wysgeerig, Godgeleerd en Zedekundig Werk; door den Schryver der Religions Philofophie. Te Augsburg by de Gebroederen Veith 1792. . , 181 en 221 Verhandeling over de Ondeugden, die zich aan de gezondheid der menfchen zelve wreefcen, door D. LANGHANS, naar het Hoogduitsch. . . . . 188 Nodige Ophelderingen rn Aanteekeningen op de Ernftige en Trouwhartige waarfchouwing aan de Grooten dezer waereid, tegen de zogenaamde nienwe Wysgeerige en Godsdienftige verligting. 194 De Goddelyke Openbaaring, beweezen en verdeedigd in een opentlyke Leer- en Stryd-Reede te Anholt, enz. door H. G. ESKES, Kanunnik te Rees. . . . 197 Schilderung der Neufrankifche Apostel u. z. tv. dat is: Afbeelding, der nieuwe Franfche Apostelen in Straatsburg Eulogius Schneider, Johan Jacob Kammerer, Thaddeus Anton Dereier en Karei Frans Schwind 1792, . . 22" Difcours fur la Deliverance de la Villc de Maeflricht &c. &c. of Redenvoering over het ontzet van Maeftricht by P. L. Lekens en by de voornaamfte Boekverkopers m de Nederlanden 1793. in 8vo. . . . . 243 Antwoord op een zeker Boekje, betyteld Aanmerkingen en Ophelderingen op een Artikul der Nederduitfche Leydfcbe Courant van Vrydag den 15 Juny 1792. betreffende den Heer Grave Brancadoro enz. Te Haarlem by Walree. . 24G ,'Jluszitge aus der Leidensgefchichle Jefu ». z. w. dat is: Uitgezochte Keurftoffe» uit d« Leidens-gefchiedenis van Jefus, ia Vastenpredikatien , voorgedragen door ANTON PASSMEYER , Kerfpelpriester der Kerk van den H. Leopoldus in de Leopoldftad te Weenen. .... 258 JT Heilig verlangen naar den Mesfias voorgefteld op de vier Zondagen van den Advent, door P. SCHOUTEN R. P. en Pastoor te Alkmaar. . . . 2ÓI Chronologifche Verzeichnis der Ertzbifchufe u. z. u: dat is: "Iydrekenkundige Tafel der Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen, Piuslelyke Vicarisfen en onwettige Bislchoppen van Utrechr, door  ( 5 ) èaat JOHAN LODÈWYK VON GROOTE. Te Augsburg. .... 288,301-313 De waare Aanbidding in geest en waarheid, enz. te zamengefteld voor het Aartsbreederfchap van de H. M. Maria, onder de tytel van den H. Rozenkrans, door J. VAN OMMEREN, Re£W te Nederlangek . .' • 2QÏ Sermoon ontleedende de Franfche Conftitutie, gegrond op Liberté .en Egalité, Vryheid en Gelykheid, met veele Theologifche en Staatkundige Bemerkingen en opgevolgt door bondige Aanmerkingen op dezelve enz. . . . 333J Journal Hiftorique Cf Littéraire &c. dat is : Gefchied-en Letterkundig Dag-blad van den 15 January en 15 February 1794. 331 Antwoord op eene Lastering van den Abt De Feller tegen de Katholyken (zogenaamde Janfenisten) van Holland, welke hy van famenfpanning met de Mode - Philofophen en de vyanden van den Staat betchuldigt. . . . 336 Les Principes de ia Fot fur le Gouvernement de l'Egllfe en op. pofition avec la conjtitution civile du Clerge Gr. of De Grondbeginfelen des Geloofs aangaande het Kerk - beftuur ftrydig met de Burgerlyke Staats-orJening betrekkelyk de Geestelyken in Vrankryk. .... 34* Der Katechet, ein p'raktifche Ab handeling u. z. w. dat is: De Geloofs-onderwyzer, eenè beoeffenende verhandeling, door HARSCHER, Bencdi&yn in 't Stift van den H. Trudpert in Brisgauw. . . . . 375 Kttrze Vberficht der wichtigern wahrheiten zur bes/ere Aufkliirung u. z. w. dat is: Korte Overweeging der gewigtigfte waarheden ter beetcre verlichting, omtrent menichenkennis en kennisfe Gods op de vatbaarfte wyze voorgefteid door MATTHIAS VAN SCHONBERG. . . . 377 Nieuwe Christelyke Schatkamer, beftaande in Godvruchtige Catholyke Gebeden door H. G. ESKES Kanunnik te Rees. 380 Sclntsfchrifi fur die Pracht beym Catholifchcn Gottesdienlle mit erlaubenis der Obern. dat is: Verdeedigfchrift voor de Kerkpracht by den Crtholyken Godsdienst. . . 381 L'Ecole du Sauveur,ou Breviaire du Cliretien.dzc is: De School des Zaligmakers of Getydeboek van een Christen, vervatrende egüs Christelyke les vour reder dag van het Jaar. . 394 A 3 R»e-  ( e ) Reize door DuitscHand 1781. met aanmerkingen over den Godsdienst, de Zedtn, den ftaat der Geleerdheid, de Fabrieken, den Koophandel enz. door FREDRIK NICOLAI ,1—VII. Deel. 39? De waare Godsdienst door P. SCHOUTEN, Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar. . . . 413 fredigten uber die ganze Christliche Moral. u. z. w. dat is i Leerredenen over de gantfche Christelyke Zedeleer voor Catholyke Christenen, uit de werken der beste Duitfche Redenaaren verzameld. .... 42'Q Waarum giebt es hettt zu Tage fi viele hinder der Finfternis ? U. z. W. Dat is: Waarom vindt men hedendaagsch onder ons zo veele kinderen der duisternis? en wat kan men eindelyk van hun verwagten? . . . 435 Onderwylïngen op de voornaamfte waarheden van de Religie en pligten van 't Christendom. Opgedragen door den Edelen Heer den Doorl. en Eerw. Bisfchop, Grave van TOUL.Prince van 't H. Roomsch Ryk, aan de wereldlyke Geestelyken en Gelovigen van zyn Bisdom, uit 't Fransch. . 43? la Morale Univerfelle, tirde des livres facrés, redigée pour la Jeunesfe avec les citations. Dat is: Algemeené zedekunde, getrokken uit de gewyde bladeren en gefchikt voor de Jeugd inet aanhaling der Schriftuurplaatfen. . . 44C Fur kranke und ihre Freunde. Dar is: Voor zieken en hunne Vrienden, doerj. M. SAILER. . • 44^ Catechismus-prsdigten uber alle Festtage des Jahrs, an die Landleute. Dat is: Cathechismus-preeken over alle Feestdagen des Jaars, voor Landlieden; beneffens eenige agter iedere Leerreden gevoegde Catechismus-vraagen voorkinderen; door AMBROSIUS KOLLENES. . ". 1 45*  REGISTER VAN ZAAKEN HET K ER K-N IEUf S BETREFFENDE, jimfterdam. Toediening van 'c H. Vormfel aldaar, 3. 'Avignon. Brevet aan de Geestelykheid en 't volk aldaar, door Pin* VI.. 245-266. Brancadoro, zyne toediening van 't H. Vormfel te Amflierdam, 3: Zyn Brief aan de Bisfchoppen der Nederlanden,-37-49. Zyn Brief ?an de Catholyken der Verëenigde Nederlanden, 53-81. Redevoering van deeze Nuntius aan 't Hof van Brtól rei gelegenheid valide plegtige H. Geest Misfe, 20 April 1793., 269-276. Brevet van Zyn Heiligheid Pius VI. aan de Geestelykheid van Duitschland tot onderftcuning der uit Vrankryk gevlugte Priesters, 21-3I". Zie Pius. Carpentras. Brief van Pius VI, aan de Bisfchoppen van Carpentras, 245-266. Dumourier. Aanfpraak van den Abt Prqyart aan deezen Generaal, 35 e" 36- Kamsryk. Herderlyk bevelfchrift van den Aartsbisfchop van Kameryk, om te dienen tot een rigtfneer voor de Geestelyken by hunne terugkomst aldaar, 212-220. Kcrens, fterfgeval en levensfchets van dien Prelaat, 4Q-5-Kloosters. Schikking aangaande de afgefchafce Kloosters in Vlaanderen, 277-281. luik. Biddagsbrief door Z. H. den Bisfchop aldaar rondgezonden, 81-84. Maury (Johan Sifrid) levert een protest uit naam van Pius VI. in.by gelegenheid der vei kiezing van een Roomsen Koning e» Keyzer, 282-296. giechelen. Circulaire Misfwe des Aartsbisfchops aldaar tot onderftand der gevkiatc Franfche Geestelyken, 13-18. Item aan de Klooste.l.n^cn eer epgehev-ne Kloojters, I"5-l8o. Pius  ( * ) Pius VI. vermaant by een Brevet de Geettelylcen van Duitschland tot onderftand der uit Vrankryk gevlugte Priesters, 21-32. Zyn Brief aan de Geestelyke Leden der Franfche Nationaale Vergadering, 85-115, 117-148. Antwoord van dezelve, 181-230. Zyn Brevet aan de Geestelykheid en 't Franfche Volk, 149-169. Zyn Brevet aangaande de ingedrongene Geestelyken in Vrankryk, 231240. Zyn Brevet aan de Geestelykheid en 't Volk van Avignon en Venaisfin, 245-266. Zyn Protest ter gelegenheid der verkiezing wan een nieuw Roomsch Koning en Keyzer, 282-296. Protest van Pius VI. by 't verkiezen van een Roomsch Koning en Keizer, 282-296. Proyart. Aanfpraak van deezen Abt aan den Generaal Dumourier, 35 en 36. Tfaliü 45. in Digtmaat, 242 en 243. Trier. Aanmetkelyke Brief van den Keurvorst aan de Profesloren aldaar, 244. Venaisfin. Brevet van Pius VI. aan de Geestelykheid en 't Volk van dat Graaffchap, 245-266. Vrankryk. Brevet van Zyne Heiligheid aan de Geestelyke Leden der Nationaale Conventie aldaar, 85-115» 1I?-l"4a- Antwoord op gemeld Brevet, 181-204, 205-210, 221-230. Brevet van Zyne Heiligheid aan de Geestelykheid en 't Franfche Volk, 149-169. Brevet van Zyne Heiligheid nopens de ingedrongene Geestelyken aldaar, 231-240. Circulaire Mislive der Cardmaalen, Aartsbisfchoppen en Bisfchoppen der Gallicaanfche Kerk tot onderftand der geylugte Geestelykea, 266-268.  REGISTER OF KORTE INHOUD DER VOORNAAMSTE ZAAKEN IN DE ÜITTREKZELS en BEOORDEELINGEN VOORKOMENDE. jianbidde» dit woord beteekent fomtyds offeren. 209 en 210. Aanroeping der Heiligen, (over de) 69 en 70., Aartsbisfchoppen. Zie Utrecht. Aas (Deux) Bybel van deux Aas en gruwelyke kanteekenihgen, 175 en 176. Afgodery drieërly gronden waarop de Proteftanten de R. C. van Af*i godery befchuldigen, wederlegd, 64, 67, 69. Apostelen verkregen de Priesterlyke waardigheid in 't Iaatfte Avondmaal, 359. Amaut verraadt de Janfenisten door den Proteftanten te verwyten dat zy geene zending hebben , 350. Atheist. Zie Godverzaaker. Ongeloovige. Wysgeeren. Avondmaal (H.) is niet onder twee maar onder een gedaante ingefleld 356 en 357 en volgende, waarom de Heiland alleen met zyne Apostelen 't H. Avondmaal gehouden heeft, 359. Bacot (Geirit Jacob Georg) zyne verhandeling over 't werk Van Cloots bfoordeeld, 313—332. Baldeus Lofreden van deezen Proteflant op den H. Franciscus Xa-i verius, 410. Balthazar Gerards moordenaar van Willem de I. of deeze euveldaad bedreven heeft op aanraading van een Jefuit, 196. Beaufort (Daniël de) zyn kort begrip der gebruikelykheden der Roomfche Kerk beoordeeld 165-180. 208-220. 229-243.272-288. 336-375- 42I"435Becker (C.) zyne Kerklyke gefchiedenisfen beoordeeld, 36. Mededag. Brief over de uitfchryving van dien, §2, titeker. Zie Diinkleeker. A Bed-  e • y Bedden-dienst (over den) 67, 68, 69.; Biegt voortreffelykheid en nuttigheid van dit heilmiddel voor dc Maatfchappy, 193 en 194. Zie Oorbiegt. Bibliotheek (Algemeené Duitfche) in de Oostenryklche Landen verboden, 417. Bisdom van Utrecht. Zie Utrecht. Bsyvdt (Bart. Johan) eetfte Janfeniste Bisfchop van Deventer, 311 . Sterft, 312. Bisfchop welke magt met zyne waardigheid verknogt is, 347. vermag egter dezelve niet uitoeffenen zonder zending, 348 en 352. Bisfchoppen hoedanig van ouds verkoren, 139. Inbreuken door de Vorsten hier op gemaakt en fchaeJelyke gevolgen van dien, 140-142. Onwettigheid der Jar.feniste Bisfchoppen bewezen, 124-126. 247258. Lyst der Janfeniste Bisfchoppen in Holland, 310-312. Zie Vrankryk. Zie Utrecht. Beek (Hieronymus de) eerfte Janfeniste Bisfchop van Haarlem, 311. Bondzegels oneigentlyke benaaming, die de Proteftanten aan de Sacramenten geven, 282-286. Bosfuet (J. B.) tyne Leerreden beoordeeld, I en 126-132. Brancadoro (C.) zyne overdenkingen over de Graflieden beoordeeld, 26-32. Belchuldigingen tegens dien Prelaat ingebragt, wederlegd, 116-126 en Braunfiein (J.) zyne Bybelfche afbeeldingen beoordeeld, 32. Broekman (Adriaan) 3de Janfeniste Bisfchop van Haarlem door Nieu- wenhuyzen gewyd en door den Paus in de Ban gedaan, 312. Bybel. Eerfte Lutherfche Bybel, 174. In de grondtaal vervalseht,;'£/rf. Bybel van deux Aas Godslasterlyke kante eken ingen van dien, 175 en 176. Bylevelt (Johan van) elfde en Iaatfte Vicaris in Holland, 309. Calvyn zyn o«rdeel over de Engelfche Liturgie, 180. Zyne gedagten over den ftaat der zielen na den dood, 424 en 425. Camus zyne verkeerde Hellingen aangaande '1Kerkbeftuur wederlegd, 341-355 Haalt alles uit Eybel, 347. Capittel. Zie Kapittel. Cats (Barduinus) 5de Vicaris in Holland, 304. Christendom. Gruwelyk denkbeeld, 't geen de ondeugende Wysgeeren daar van en van deszelfs verborgendheden Reven, 91 en 92. Cloots (Anacharlis) zyn werk de Algemeené Republiek beoordeeld, 3'3-33*- Soek  ( 3 ) Cock (Theodorüs de) Iaatfte Vicaris in Holiand, 255. Codde (Petrus) Vicaris in Holland, heeft nimmer aldaar Bisfchoppelyke funclien willen onderneemeu, 254 en 255. Codde (?.) 7de Vicaris > word benevens Jofcph Koufeband door Neerkasfel tot Ondervicaris aangefteld, 306. Verzoekt van Romen prolongatie van zyn Vicarisfchap, 306. Zyn levensfehets t: dood, 307. Concilie van Utrecht, door de Janfenisten aldaar gehouden, 3 n.Dour Clemens XIII. voor nietig en onwettig verklaard, ibid. Damen (Adam) ioie Vicaris in Holland, 308 en 309. Deimus. Zie Otigeleof. Deux Aas, Bybel van dien naam en gruwelyke kanteekeningen, 175 en 176. Deventer, Janfeniste Bisfchoppen van Deventer, 311 en 312. Dietrich, zyn fjftema Jurisprudentie Catholico Ecclefiaftiaz beoordeeld, 162. Dominicus (H ) hoedanig de dwaaling en Bygeloof beftreedt en de onkunde verligte, 299. Dood, overdenkingen by de Graven der dooden, 28-31. Troostredenen over den dood onzer Vrienden, 449-451. Doopfel (over 5t H.) 102 en 103. Plechtigheden van dit Sacrament verdeedigd, 277-279. Over de noodzaakelykheid des Donpfels, 103, 279 en 280. Over de Kinderen die zonder Doopfel komen te fterven, ibid. De guldigheid des Doopfels hangt af van de meening des Doopers, ibid. , Drinkbeeker, het gebruik hier van is geen wezentlyk deel van 't ,H. Sacrament, maar van de Offerhande, 356-375. Dronkenfehap, zeedelyke bemerkingen over de nadeelige gevolgen van dit wanbedryf, 190 en 191. Drukpers, (over de vryheid der) 97-99. Eckartshanfen (Karei von) Beoordeeling van tyne Miftike Nachten i 80-83. Engelfche Kerk, krielt van dwaalingen en onkruid volgens getuigenis der Proteftanten, 172. 0 Eybel, Au&eur van een befaamd werk te Weenen uitgegeven ondef den tytel Wat is de Paus? 347. Zyne grondregels door Camus en nu onlangs door gantsch Vrankryk gevolgd, 347. Zyn werk wederlegd door een Proteftant, ibid. Zyn werkje wat is de Paus by de Janfenisten hooggeagt, 120. Onlusten daar uit ontftaan in A 2 de  *V4'' de Oostenrykfche Nederlanden en gevolgen van dien, 123. Zy» . Schandboekje tegen de Ooibiegt, 84. Word wederlegd, ibid. Eskes (H. G.) zyn Gebedeboek beoordeeld, 380. Zyne .Leerrede over de G»ddelyke Openbaaring beoordeeld, 197. Feestdagen. Zie Sondag. Feller (De Abt de) beoordeeling van zyn Journal Hiftorique & Littéraire, 334-336, en van een Janfenist gefchrift tegen hem uitgegeven , 336-340- FUury, aanmerklyk gezegde van dien Schryver wegens de gevolgen van eene overdrevene kritiek, 161. Franciscus Xaveriüs, Lofreden van een Proteftantfchen Schryver Cf dezen H. Man, 410. Geleerdheid, noodzaakelyk voor een Dienaar van den Godsdienst, 197-200. Geloof, zinryke gedagten hier over, 81 en 82. Wat een Christen moet geloven, 182, Het onderfcheid tusfehen fundamenteele en ' niet fundamenteele Geloofspunten den Apostelen onbekend, ibidVan het uitdrukkelyk en algemeen of ingewikkeld Geloof, 183. Beweegredenen des Geloofs, 184. Overeenftemming der Rede met het Geloof, ibid. Onderwerping des verftands aan 't Geloof, I84 en 185. Vryheid des Geloofs, 185-188. Ootmoedigheid des Geloofs, 188. En verdere'hoedahigheden des Geloofs ,221-227. Genade, over de Goddelyke genade, 378-380. Gerards. Zie Balthazar Gerards. God, het beftaan van God uit het kunftig famenftel van 't Heelal cierlyk bewezen, 319 en 320. Aardige gelykenis hier toe dienende, 320-323. Welk een fnoodheid *t is Gods beftaan te ontkennen, 318. En hoe verderflyk voor de Maatfchappy, 328. Godsdienst, noodzaakelyk in den Burgerftaat volgens 't gevoelen der treffelykfte Heidenen, 146. Het wezen van dien beftaat in de Offerhande, 209. 'Er is en kan een waare Godsdienst zyn, 39De uitwendige is noodzaakelyk, 40 en 67. Godsdienst, (Christelyke) word ten onregte befchuldigd van onverdraagzaamheid, Ilo en ril. Godsdienst, welke agting de Dienaaren an Leeraars van den Chrisrelyken Godsdienst verdienen, om 't heil dat zy der Maatlchappy aanbrengen, 192-194. .Godsdienst. Zie Christendom. Godsdienst. Zie Openbaar* Godsdienst. . Gods-  f 5 ) Godsdienst-plegtigheden. Zie Kerkprachl. Godsdiensteloosheid, nadeelige uitwerkfelen der zelve volgens 't gevoelen van J.'J. Rousfeau, 95 en 96. Godverzaakers, welke deeze zyn en hoe veelerly volgens de opmerking van J. B. Bosfuet, 7, 8 en 9. Erkennen zelfs de onafhanglykheid der Kerk, 142-144 en 345. Zyn ftrafbaar in de Maat-, fchappy, 331. Godverzaaking, fiwodheid hier van, 318. (Zie verder God.) OorïMken, 332. Grieken, wat iy geloven van het Vagevuur, 432-434. Groot (H. de) zyn gevoelen over den ongehuwden ftaat der Priesters, III. Zyn deugd en geleerdheid, ibid. Zyn regtzinnige en roemryke getuigenis van de Roomfche Kerk, ibid. Zyn gevoelen over 'c Vage puur, 430. Groote (Johan Lodewyk) zyne Tydrekenkundige Tafel der Aartsbisfchoppen , Vicarisfcn en onwettige Bisfchoppen van Uttecht, beoordeeld, 288-298, 301-312. Haarlem, Janfeniste Bisfchoppen van Haarlem, 311 en 312.' Harfcher, zyn Geloofs ondcrwyzing beeordeeld, 375 en 376. Hebreeuwfehe Grondtext, drie aanmerkelyke tydvakken van dien, 264-266. Is niet zuiver meer; waarom en hoedanig door de Rabynen vervalscht, ibid. en 267 en 268. Hcidelbergfchc Catechismus, de bekende 8ofte vraag beoordeeld, 64 en 65. Hiërarchie. Zie Kerkregeering-. Hieronymus (H.) wat hem bewoogen heeft, om 't Oud Verbond te vertaaien, 265. Hippolilus, treffelyk voorbeeld van dien H. Martelaar in 't verzaaken zyner'dwaaling, 293. Hofman, het werk van dien Piofesfor over 't dreigend gevaar van' de Grooten deezcr waereid beoordeeld, 85. Nodige ophelderingen en aanmerkingen op 't werk van dien Schryver beoordeeld, 194. Hullinghoff (F) verdeedigdt de oudheid der Oorbiegt tegen Eybel, 84J Janfenisten, maken de Catholyken by de Regeering verdagt, 117I20. Hunne geveinsdheid, ibid. Hnnne dubbelzinnige en tegenftrydige handelwyze, 337-340. Hun haat tegen de Catholyken, Hun geveinsdheid en tegenftrydig gedrag, I54-157. Schets van hun gediag in Holland, 255-258. Hun onwettig Capittel en voortplanA 3 ting*  ( 6 ) ting, ibid. Vervolgen den Vicaris de Ko k, 107. Hun verde* .bedryf in 'c verzinnen van een Kapittel en 't opregten van onwettige Bisdommen, 308-312. Houden een Provinciaal Concilie, 311. Lyst van hunne onwettige Bisfchoppen, 309-312. Hunne Bisfchoppen zyn onwettig by gebrek van zendir.g blykens de Janfeniste Schryvers Nxole, Anntiid en de Profesforen van Leyden, 350 en 351. Onwettigheid hunner Bisfchoppen in de Vereenigde Nederlanden, 124-126. 247-258. Bisfchoppen door de Paufea in den Ban gedaan en hunne aanftèlling door de Paufen verboden, 310312. Hebben-veel op met Eybels grondftellingen, 120 en 347. Je sa, hoedanig de Schryvers der Algemeine Litteratur.-Zeitung von Jena het wer k van P. Schouten over Gods beftaan beoordeeld hebben, 163 en 164. Jefuiten bunne vernietiging door wie in Oostenryk bewerkt. Zie Muller. Worden door dé ongodsdienftrge Wysgeeren gelastetd, 432-418. Door Proteftsnten vrygepleit van de Leer der Koningsmoord , 195 en 196, Jefus Christus, zyne voortrcffelyke Zedeleer, 394-397 en 440-448. Jeugd, wat haar verleid tot ongeloof en öngodsdienftigheid, 446 en 447. Zedelesfen voor de Jeugd uit de H. Schrift ontleend, 440-448. Jeugd (ov^r de opvoeding der) 103-107. llluminali, hun verdeifiyk plan, 89 en volgende. Kammerer (Johan Jacob) Schets van zyn leven en gevoelen, 228. Kapittel van Utrecht door de Jsnfenisten verzonnen, 308. Listen dier Kapittel Heeren, 308. Onwettigheid van't Janfenist Kapittel, 255 en 256. K/lts (Balduinus) 5de Vicaris in Holland, 304. Kelk. Zie Dtinkbecker.' Kerk, hoedanig word afgebeeld in de H. Schrift, 173. Word veelvuldig uitgebeeld, 15. Voortreffelyke fchets van Gods Kerk, 16-20. Hoedanig de Kerk op Petlus gebouwd 13, 21-24. Verklaaring van '1 geen Christus des aangaande zegt by Matlli. 16 vs. 18 en 15. Het oogmerk van Chris'1'3 by het ftigten der Kerke, 38 cn 39. Ondcrfcheid tusfehen de Israëürifche en Christelyke Kerk, ibid. Zy alleen bezit d.-n waaren Godsdienst, 39 cn volgende. Is onifhaukelyk van d-- wrreldlyke Opp?rmagt, 343-345. Zie Vrankryk. Kerkregecring, door Chrisius op Petrus gevestigd ,53 en 54. Sehoone verhandeling over 't Ksrkbeftuur, 341-355. Kerk-  f ; ) Kefkpracht, verdeediging voor de Kerkpracht, 381-388. We»* regels en bepaalingen hier omtrent in agt dienen genomen te wolden , 3Ü9-394- Koek (Theodorus de) 8fte Vicaris in Holland, zyne aanfieDing, vervolgingen en dood, 307. Koüenes (Ambrofius) deszelfs Woordenboek voor Predikers beoordeeld, 101 en volgende. Zyne Cathechismus-preeken beooideeld, 451 en 452. Kouftband (Jofoph). Zie Codde. * Kritiek, gevolgen van eeae overdrevene Kritiek, 161. Kruis, het teken des Kruis in de vroegfte tyden des Christendom* bekend, 51 en 52. Langhans (D.) zyne vethandeling over de ondeugden beoordeeld; 188-194. Lalyn. Zie Openbaart Godsdienst. Lilurgien of Misboeken, oudheid en egtheid der zeiven volgens 't oordeel van Schaliger en Grotius 14 en 15. Liturgie (Engelfche) oordeel van Cdvyn hier over, 180. .* Locke, aardige gelykenis van dien S.hryver, 329 en 330. Lydensftoffen vaa Pasfmayer beoordeeld, 258-260. Maajiricht, Redevoering over 't ontzet deezer Stad in den 1793. beoordeeld, 243-246. Martinus (H.) Levensbefchryving van dien Heiligen beoordeeid,Iói. Maspllon, aanmerkclyke uitdrukking van dien Prsclaat over \ Priesterdom, 200. Meindarts (Peter Johan) 3de Janfeniste Aartsbisfchop van Utrecht, 311. Maakt Bisfchoppen van Haailem en Deventer, ibid. Metz (Zacharias de) 4de Vicaris in Holland. 304. Misboek, de overzetting in gemeene taaien is niet verboden, 179 en 180. Misboeken. Zie Lilurgien. Misoffer, de leering van dien beweezen uit de H. Schrift en Proreftantfche Schryvers, 209-220. Ingefteld in 't Iaatfte Avondmaal, 359. Opgedragen in de eerfte eeuwen, 371-373- Zelfs do&r de Apostelen, 374 en 375. Alles bewezen uit Proteftantfche Schryvers, ibid Uitgclegt door P. Schouten, 10. Treflelyk gevoelen van Grotius hier over, 15. Zie Offerhande. Misfie. Zie Romen. A t Mos-  I 5 X MomÜksdeU?den, wat Halfcatholyken hier door verftaan, Ifirj Moordenaar, gedagten over den bekeerden Moordenaar, 259 èn 260, Mofüfhe Wetten, gruwelyk denkbeeid, 't geen 'er de ondeugende Wysgeeren van geven, 91. Mofes, verkeerde denkbeelden aangaande Mofes, 37. Onderfcheid tusfehen zyne leerverkondiging en die van Christus, 38. Mov (Charles Alexander de) zyn werk over de overeenftemming van den Godsdienst by een vry volk beoordeeld, 133-15Muller (Ignaz) Proobst van St. Agacha te Weenenj Br>gtv»der van Maria Therefia, was een yverig Janfenist en de oorzaak van de vermenging der Jefuiten in Oostenryk, 4r5 en 416. Word om. die reden by de ongodsdienftige Wysgeeren gepreezen, ibid. Mutfchelte (Sebast.) beoordeelmg van zyne Saamenfpraaken, 75-80 Nachtmaal, waar uit deeze benaaming by de Proteftanten ontftaat, 356-353. Neerkasfel (Jolian van) 6de Vicaris in Holland of 't Formulier van Alexander VII. geteekend heeft, 304. Zyne gemeenzaamheid met de Janfer 1 ~. 305. Zyn werk Anior Poënitens, ibid. & 306. in vot. Sicld Kodde en Koufiband tnt Ondervicurisfen zm,ibid 306, NeUeman, 2de Janfeniste Bisfchop van Deventer door Nieuwenhuizen gewyd en door den Paus in ckn Ban gedasn, 312. Niccën, de Geloofsartikelen dier Kerkvergadering, fchoon door de Proteftanten aangenomen, ftaan egter niet ten klaarften in de H. Schrift, 170. Nicole, verraat de Janfenisten door den Proteftanten te verwyten dat zy geene zending hebben , 350. Nicolai, Rcisbefchryving beoordeeld, 398-418. Zyn Algemeenc Duitfche Bibliotheek in Oostenryk verboden, 416. Nieuwcnhuizcn (Wolter Michael) 4ie Janfeniste AartsbUfchi p van Utrecht, door Stiphout gewyd, 313. Oberthur (F.) zyne Schriftuurlyke fchets van Gods Kerk beoordeeld, 15-20. en 37-44. Offerhande, wat daar door verftaan word, 42. (Zie Misoffer) Maakt het wezen van den Godsdienst uit, 209. Ommeren (). van) zyne Rozenkrans-Gebeden beoordeeld, 298-3CO, Onfeilbaarheid. Zie Paus. Ongehumvden ftaat der Priesters (over den) r 11. Ongeloof, oorzaaken van 't hedendaagse!; Ongeloof, 435-439. Cm  ( 9 * Ongeloevige, is volgens de H. Schrift in het binnenfte van zyn Zielniet regtvaardig , 57 en 58. Onfterfiykheid der Ziele, uit de gezonde reden bewezen, 24 en 25.\ Onverdraagzaamheid, hier vaa befchuldigen de Wysgeeren den Chrisfelyken Godsdienst; hoe ongerymd deeze bethuldiging is, Iio, III en 112. De ondeugende Wysgeeren zyn onverdraagzaam allermeest tegen den R. C. Godsdienst, 1.12-137. Oorbiegt, beftreeden en verdeedigt, 113-116. Was reeds in de vroegfte eeuwen bekend, II4. Gunftige getuigenis der Proteftanten desaangaande, 114 en 115. Oudheid van dien verdeedigt tegen Eybel, 84. Openbaare Godsdienst der Roomfche Kerk verdeedigd, 177-179. Gefchied maar ten deele in een onbekende taal en waarom? ibid. ■ Openbaaring, de waarheid en noodzaakelykheid van dien bewezen, 201-208. Gruwelyk denkbeeld 'r, geen 'er de ondeugende Wysgeeren van geven, 91. Vraagen, die de beftryders der Openbaaring niet kunnen beantwosrden, 82 en 83. Opperhoofdigheid. Zie Kerk. Petrus enz. Opvoeding der Jeugd, bemerkingen hier over, 103-107. Ouders, hunne pligt over de opvoeding der Kinderen, 103 107. Overheid (Waereldlyke) heefr. geen gezag in Kei klyke zaaken, 343345. 't Zelve word bewezen uit Schryvers en voorbeelden onder de Proteftanten, ibid. Palisfol (Charles) zyne belangryke vraagftukken ever de Oorbiegt beoordeeld, 107- 116. Pasfmayer (Anton.) zyne Lydensftoffen beoordeeld , 258 260. Zyne verdere werken, ibid. Paus, wat de Paus is? 345-347. D^zelfs marit en onfei baarheid uit de Kerkvergaderingen, HH. Vaders en uir Janfenius zelve aangetoond, 121-123. Petrus, hoedanig Christus op dien Apostel by Matth, 16 zyn Kerk gebouwd heeft, 21-24. Plcgtighcden van den Godsdienst noodzaakelyk, 67. Zie Kerk-., pracht, Potkamp (Gerardus) 9de Vicaris in Holland, 308Pracht. Zie Kerkprac'it, Predikers, wat dezelve in hunne Predikwyze hebben m agt te nee157-159 en 452. A 5 Ptr  ( io ) Prediker/, Woordenboek voor dezelve, lol. En Catechismus preeken, 451. Pred/kayze, hoe fl'gt en ongefchikt dezelve was voor den tyd van J. B. Bosfuet, 4 en 5. Ergerlyke en nadeelige Predikwyze, 334. Priesters (over den ongehuuwden ftaat der) in. Moeten in weetenfchap en geleerdheid toeneemen, 197-199. Treffelyke gedagten van Misiïllon hier over, 200. Welke raagt met hunne waardigheid verknogt is, 354 en 355. Mogen dezelve niet uitoeffenen zonde» tending, ibid. Priesterfchap, deeze waardigheid verkregen de Apostelen in 't Iaatfte Avondmaal, 359. Is minder dan de Bisfchoppelyke waardigheid, 353 en 354- zie Priesters. Profesfuren van Lyden veryyten de Socinianen, dat zy geene zending hebben, 350 en 351. Troteftanten tjonen uit hnn gedrag en Schriften, dat de Kerk onafhankelyk is van de waereldlyke magt, 344 en 345. Hun verfchil over 't getal der Sacramenten, 274-276. Onwederleggelyk argument hier uit tegen dezelve, ibid. 277. Veele oneenigheden en dwaalingen onder dezelve, volgens hunne eigen Schryvers, 172. Of hun Geloof op de H. Schrift gegrond is? 167 en 168. Hunne onderlinge twist en fcheuringen en de onverantwoordelykheid hunner afzondering of fcheuring met de Roomfche Kerk, uit hun eig» gedrag ea Schryvers opgemaakt, 233-236. Prudentius, zyne Lofzang op den H. Hippolyt, 293 en 294. Komen, op welk eene wyze haar Geestelyk Regtsgebied in de Nederlanden gevestigd is, 301. Haar Geestelyk Regtsgebied in de Vereenigde Nederlanden, waar door veroorzaakt, 247-250. Tegenwerpingen beantwoord, 250-258. Romiily (M.) zyne Predikatiën beoordeeld, 24. Ros (Alexander) onguoftige getuigenis die deeze Proteftant geeft van de Engelfche Kerk, 172. Reusfeau, merkwaardig gezegde van dien Vrygeest over de Godsdiensteloosheid, 95 en 96. Jtovesius (Philippus) tweede Vicaris in Holland, 250-254. Is tweede Vicaris, maar nimmer Aartsbisfchop geweest, 302 en 303. Rozenkrans, oorfprong en nuttigheid der Gebeden van den H. Rozenkrans, 298-300. Sjc/ament, verfchille.ide beteekenjs van dit woord, 274. Verfchil der  ( II ) iet Proteftanten over 't getal der Sacramenten, 274, 275 en 575. Onwinbaar argument hier uit tegen dezelve, 277. Sacramenten, ten onregte door de Proteftanten bondzegels genoemd, 282-286. Hunne daadweikende kragt bcwerd, ibid. en 286-288. Bewys hier van tegen de Proteftanten, 362-364. 367-370. Sacrament des Altaars {H) Bewys voor de wezer.tlyke tegenwoordigheid, verfchuldigde aanbidding en offerhande, 41-43- Over de aanbidding van J. C. in 't zelve, 65 en 66. Satomon, afbeelding van zyn val, 32-35. Sailer (J. M) zyn Handboek voor Zieken en hunne Vrienden beoordeeld, 448-451. Zyne beknopte errinneringen aan jonge Predi. kanten beoordeeld, 157-159. Schaliger, zyn oordeel over 't Misoffer, 15. Schenk (F.) Iaatfte Bisfchop van Utrecht, 247 en 248. Scheuring, hoe onvcrantwoordtlyk, 289-292. De Apostolifche Mannen hadden 'er een afgryzen van, 179. Scheurmakers, vleyen zig vergeefsch Ledematen der waare Kerk te zyn, 290. En een Geïoaf le hebben, ibid. en 291 en 292. Vervallen eindelyk tot Kettery, ibid. 291. Schneider (Eulogius) Schets van zyn leven en gevoelen, 227 en228. Schönberg (Matthias von) zyne korte overweging der gewigtigjte waar-, heden beoordeeU, 377-380. School des Zaligmakers, eenige zedelyke onderwyzingen en teffens eene b. oordeeling van dit werk , 394"39^- Schouten (P.) zyn Boek over 't heftaan van God, hoedanig coor de Recenfenten van Jena beoordeeld, 163 en 164. Zyne uitlegging over de Offerhande der Misfï beoordeeld, 10. Zyne Predikatiën op de 4 Zondagen van den Advent b.oordeeld, 261-272. Zyn Gebedenboek de waare Godsdienst beoordeeld, 418-420. Schrift (H) Of de eenige oafaulbaare Regter der gefthilkn is? 168. 't Gedrag der Proteftanten bewyst haare duisterheid, 168. Prysfélyke voo'zorg der Kerke omtrent de vertaalingen der H. Schrift, f74, 176 en 177. (Zie Bybel.) Of het leezen van dien verboden is, 173 en 174. Schrift, bclangryke Zedefcsfên uit de woorden der H. Schrift opgefteld, 394-397- en 440-448- Sclmartzhueber (P. Simper) zyn beoefenend Handboek des Catholyken Gcdsdiensts b? ra'rdeeld, tóo. Sckwind  f 12 ) Schwind (Carel Frans) zyne gevoelens en levensfchets, 228. Stvcrus (Sulpitius) zyne Levensbefchryving van den H. Martinus beoordeeld, 161. Socinianismus is de oorzaak van 't Deïsmus en Godverzaaking, 332; Hoedanig inkruipr; door Teylers Genoodfchap voortgeplant word, 71-75. De Predikanten yveren daar minder tegen dan tegea de R. C, ibid. Sondag en andere Christelyke Feestdagen tot welke oogmerken ingefteld, 151 en 152. Plan der Wysgeeren om dcztlve te vernietigen, 146-152. Steenhoven (Cornelis) eerfte Janfeniste Bisfchop in Holland, 257-310. Stiphout (Jan van) 2de Janfeniste Bisfchop van Haarlem, 311. Weydc Nieuwenhuizen tot Aartsbisfchop van Utrecht; 312. Sterft, ibid. Zyn onboetvaardig affterven word door Paus Pius VI. betreurd,ibid. Storchenau, beoordeeling van zyn weik: Het Geloof van een Christen, zoo als het weczen moet, 181-188 221-227. Sulpitius Scverus, zyne Levensbefchryving van den H. Martinus beoordeeld, 161. Torre (Jacobus de la) 3de Vicaris in Holland, 303 en 304. Tranfubftantiatie, bewezen uit de Pioteftantfche Schryvers, 229233. Onderlinge verdeeldheden der Proteftanten over dit ftuk, ibid. en 333-336. Tegenwerpingen beantwoord, 336-343. Schoone Vaerlèn van Vondel over dit ontwerp, 238 en 243. Trente (Concilie van) haar befluit over 't Vagevuur, 423 en 424. Troostreden over de dood onzer Vrienden, 449-451. Utrecht, Tydrekenkundige Naamlyst van alle wettige Aartsbisfchoppen van Utrecht, 295-298. Verval van *t Bisdom van Utrecht, 247 en 248. Janfenist Concilie aldaar gehouden, 311. Vagevuur, wat hier door veiftam word, 421-424. Wat de Kerkvergadering van Trente hier omtrent bepaald heeft, ibid. Aanmerkelyke gedagten van Calvyn over der Zelen ftand na de dood, 424 eu 425. Oudheid van dit Leerftuk aangetoond, 426-435. , Tegenwerpingen beantwoord, ibid. Asnmerkelyke gedagten van Grotius over dit Leeiftuk, 430. Wat de Geünieerde en afgeweekene Oosterlingen hier van gtloven, 432-434. Nader en zeer aanmerklyk bewys van 't Vagevuur, 434 en 435. Variet (Dominicus de) Bisfchop van Bab lonicn, zyn heiligfebendend bedryf ter voortplanting der Jansenisten m HolLnd, 257. 309-311. Vit-  f 13 ) Vetdraagzaamhcid wofd allermeest verkondigd door hun, die 't ofl3 verdraagzaamfte zyn, 60 en 61. Ps*>ü.fceng, waar in ae waare en vaittii „«HrWmé kpftaat, 44-62.' Verlichten. Zie lllutninati. Vicaris/en van den H. Stoel in Holland, 249-255. 302-309. Vondel (Jöost van) voortretTelyke gedagten van dien Digtér over dè Tranfubftantiatie, 328 en 234. Vosmeer (Sasbold) eerfte Vicaris in Hólland, 249 en 302. Vrankryk, verkeerde ftappen van de Nationaale Vergadering aldaar omtrent het Kerklyke, 138. Misnoegen onder alle gezindheden ideswegehs, 143. Oorfprong van den rampzaaligen toeftand der Kerk in Vrankryk, 139-143. De Conftitutioneele begrippen aldaaï ïyn onwettig by gebrek van zending, 352 eri 353. Vrygeesten, waarom hedendaagsch zoo talryk, 435-439. Vulgata is vry zeekerder dan de zogenaamde Hebreeuwfehe en Griek» fche Grondtexten,, 263-270. Waarheid is uit haar aarc onverdraagzaam, III. Waarheden des Geloofs, haar bovennatuurlyke werking en wonderdaadige uitbreiding, afgefchetst door J. B. Bosfuet, 127-130. Hoedanig onderzogt moeten worden, 130-132. Onredelykheid der Wysgeeren hieromtrent, 131 en 132. Weetenfchap most met deugd en 't GelooF gepaard gaan, 59. Hoe noodzaakelyk voor de Dienaars van den Godsdienst, 197-200. Westerfche Kerken, wat zy van 't Vagevuur geloven, 432-434. Wuytiers (Cornelis Berckman) tweede Janfenisre Aartsbisfchop van Utrecht, 310 en 311. Wysbegecrle (hedendajgiche) is onbekwaam een deugdzaam Caradïer te vormen, 329 Aardige gelykenis van Locke hier over, ibid en 330. Door J. J. Rousfcau zelve niet zeer gunftig afgefchetst, 95 en 9<5. Wysgeeren (Heidenfche) hunne Zedeleer waarom ongelyk minder en kragteloofer is dan de Zedeleer des. Chnstendoms, 440, 441. 447 en 448- Wysgeeren (hedendaagfche) hunne verwaandheid en onkunde, 112. Hunne onverdraagzaamheid, ibid. Wysgeeren, hunne verwaandheid en onredelykheid, 131 en 132. Deezer Eeu w Preken de verdraagzaamheid, daar zy zelfs de onverdrasjzaamfte zyn, 6o,6l ,330,331. Hun verderflyk plan, 144-152. Het  X 14 ) Het verdetflyk plan der zogenaamde Wysgeeren ontwikkeld,89-99! Zie Wysbegeerte. Wywater, deszelfs gebruik, 51. Zauner (J. T.) tyn weric over de noodzaakelykheld eefiet Verlichting in den Roomsch Catholyken Godsdienst beoordeeld, 44-62. Zedekunde (algemeené) getrokken uit de H. Schrift, 440-448*; 394-397- Zending, noodzaakelyk tot de uitoefening der Priesterlyke magti 354 en 355- Is noodzaakelyk tot de uitoefening van Bisfchoppelyke magt, 348 en 349. Aan 't gebrek van zending kent men nieuwgezinden, Ketters en Scheurmakers, 349. De noodzaakelykheid der zending word bevestigd door de Janfeniste Schryvero Nicole es Arnaud. 2. Door de Profesforen van Leyden en 3. Door de Reden enz., 350-352. Gebrek aan zending maakt de tegenwoordige Conftitutioneele Bisfchoppen van Vrankryk onwettig, 343 en 352. Zie Romen. Ziel, haare onfteiflykheid beteogd uit de gezonde reden, 24 en 25.  REGISTER VAN ALLE STUKKEN IN HET MENGELWERK begreepen; V v oorrrerFelykheid der Openbaaring boven alle Menfchelyke Wysbegeerte. .... Bladz. I-U Myne gedagten over den Geestelyken troorc by hetfterfbedde,Il-l5 Verhandeling over het teken, 't welk God weleer aan Cain gaf. Genefis 4 vs. 15. . 15.53 Eenige trekken aangaande den jongst overleedenea Paus Clemeos XIV. . . . a3-38 Vragen betreffende Godgeleerde, Oudheid en Letterkundige öoffen ; vervattende een beredeneerd onderzoek: of 'er in de aloude gedeakfchriften des Christendoms woorden en daaden des Heilands te vinden zyn, die in de vier Evangeliën niet befchrevea ftaan? 41-63, 73-90, 105-118, 146-156, 169-175, 201-221 Over de pligtmaatige agting eens Christens jegens noodlydenden- - . . 63-72, ioi-io4,'ii9-i2r. t)e kwaadipreekenheid. . . . 91-10! Overdenking over Ep/ief. 5 vs. 14. Ontwaak gy die daar //aapt en ftaa op uit de doodsn en Christus zal u verlichten. . 122-126 Brief aan de Schryveren der Kerklyke Bibliotheek met een bygaandê Zamenrpraak. . . . 126-135 De peinzende Chrisren over het Joodenciom. . 135 en 136 Brief aan de Schryveren der Kerklyke Bibliotheek met eene oplo£fing over 'c weigeren van den Eed door de Franfche Bisfchoppen en Priesters. .... 137-145 Be Christen (naar het Fransch van den Abt Boileau.) . 157-164 Over ie onöeiflykheid der Zi«!e. , . 165-168 Brief-  j ( 2 > Bi-iefvirisreling tusfehen den Agent van Vrankryk en den Cardinaaï Aartsbisfchop van Mechelen. . . 175-178I Over Mahomed. . . . 178-180 Aan de Godlechenaars (een Digtftuk.) ï 3 181-184 Over bet antwoord des Heilands aan den Hoogenpriester Caiphas. Mare. 14 vs. 62. ■ . 185-18? . Gedagten over een toekomend leven uit de gezonde rede ontleend . - . ■ . 187-189 Over Gods oridoorgrondélyke Oordèelen. . 189-197, 233-243 De Reizigers op de wegen van vermaak en Rykdom. . 197-200 Brief aan de Schryvers der Kerklyke Bibliotheek met de verklaaring der Franfche Bisfchoppen over den Eed, die men den Geestelyken aldaar heeft afgevorderd. . . 221-232,243-364 Proeve over de hedendaagfche Catholyke Letterkunde in Duitsch' land. . .■ 265-277,305-319,337-355,369-393 Over de woorden des Apostels:'Ik fterf. I Cór. XV'vs. 31. 277-280 De Wysgeeren der eerfte dtie eeuwen. . 290-293, 356-363 Brief van Tranftfalanus aan de Schryveren der Kerklyke Bibliotheek. . . 2 94-304 God weet en ziet alles (een Digtftükje ) . . 319-321.' Merkwaardige Brief van Itivestigator aan de Schryvers der Kerklyke Bibliotheek. . . . 322 33Ó Brief van A. van der Sp n aan de Schryvers der Kerklyke Biblo- theek. . . . 363-3°7 De Dood (eene befpiegeling naar het 't Fransch van den Abt Beaudran) . . . 367 en 368 Befpiegeling over Joan. 19 vs. 23 en 24. . 393"399 Brief aan de Schryvers der Kerklyke Bibliotheek., . 400 403 Te>t den Drieéenigen God (een Digtftuk.) .. 4°3 en 4°4