755 G 8   ONPARTIJDIGE GEDACHTEN NOPENS HET DICHTSTUK M/ J$■ D K EIGENBAAT, WAAR ACHTER Aanmerkingen over den Brief, onlangs dooi eenen ongenoemden Schrijver, ter ont; luistering van dat Dichtftuk, te Leeuwarden uitgegeeven. TE LEÈUWJ RD Eti, T«r Drukkeiije Y»n HARMEN POST * Boek verJwópftf; iffë;   Onder veele andere daaglyks uitkomende Nieuwigheden, word hier en elders veel gefproken van een Dichtftuk, getyteld de EIGENBAAT. — Dit Stuk, welks eerfte Uitgaave zonder de naamen van Schryver en Uitgeever te voorfchyn kwam, vond weldra greetige Koopers ; wordende het allerwegen als een keurlyk Tafereel aangemerkt, en wel byzonder door een Amfterdamsch Patriottisch Gezelfchap, welk het by openbaare uitlooving v?n 40 Gouden Ducaaten, zo de Maaker zynen naam geliefde te openbaaren, een allerheerlykst Vaderlaudsch Dichtftuk noemt. Terwyl dit gebeurde, wierd intusfchen de eerfte Druk uitverkocht, en men befloot eenen tweeden op te leggen, en die met de naamen van Schryver en Drukker te doen in 't licht komen. — Dit, gevoegd by de uitbieding van het edelmoedig Patriot* tiscfi pezelfchap, deed den Wel Eerw. Heer B. Bosch, Predikant tzDkmen, befluiten, zich door navolgende Dichtregels bekend te maaken: Heeft 11 myn Zang bekoord, reclitfchnpen BATO's ZOONEN! Uit is my grooter eer dan gouden eerekrooncn. De zucht voor 't VADERLAND heei't myne lier befnaard. Doch nooit heeft EIGENUAAT myn Neêrlands hart ontaart. V blyv' het eermetaal, — maakt gy van die /hicdatat, Zoo zyt ge waarlyk groot! — gnv 'pende Soldanteii. Zoo zin» ik voor uw gnud de wapent in de hand. ZOO NOEM ik , JUICHENDE , MYN' NAAM VOOR 't VADFRI.ANT). etc temport. . B. BOSCH, Predikant te Dtexien, t 3 Gczcgt  I 4 J Gezegt hebbende, hoe het Vers by veelen ontvangen wierd, neeme ïkby dcezen de vryheid myne o-edachten over hetzelve te melden, naa het één- en andermaal met de vcreischte oplettenheid geleezen te hebben, heeft het my t'élkens gedacht, 'dat het in {lenry, ten mmften, van middelmaatige Dichtftukkeri moest gerangfchikt worden; hoewefik fchielyk bemerkte, dat 'er zo hier en daar, zo wel in Taal- en Spelkunde, als pok in zogenaamde Dichterivke Vryheden wel iets te RfHÜlfifèh viel: dan, dvar> denk, 0at zyn Wel Eerw. meer ten doel gehad h'cbbe, om zynenLandsgcnooten een trcTend Tafereel der doemwaardige EiciE.vr.aat te fchctzen, clan 'wel om een allezms befchaafd Dichtfluk der WÜêtiïd Ifj èe yoè ren, zoude ik zyn Wel Eervv. van cenu- jSSiMiKeêèn zeer wel kunnen ontTohiddigen, en zèh> met de menigte, wegens de zo zoet ademende trekken tot behoudeener gefolterde Vryheid, voor zyn Wel Eerw, 0e loflaurieren helpen vléchtcn. Onder dit alles, en terwyl zyn Wel WéS. de harr■ lykfte dankbetuigingen voor zynen regt Vaderkmdfenen yver onivmg, cn hTm den weivc-dienden lof, m twee keurïyke Dichtftukken, het één getyteld : De M aarb.id aan de Eigenbaat, en het ander: Nederland aan B. Bosch, toegezongen wierd, kwam 'de Dochter van Mevrouwe de Eigenbaat uit haaren duisteren Kerker te voorfchyn ftapperr, óm, zo "t m.ooglyk ware, het Eerwaardig Hoofd van zvnen luister te berooven. —- Dan helaas! welk eene vervoering inym-r penne. —- f]< m e ;e, naa dat Ds. Bosch het genoegen fmrr-kte , van het algemeen door zynen VaderfeBdfchenZaM geftréeld en geföcht te hebben, wierd by 4. jdtsma en II. foit Bnekverkoopers 'te Leeuwarden, in openbaaren Druk uitgegecven : Brief aan den H ere overhel Dicht Ruk de Éigenbaat van Oen Eerwaarden Heere B. Bosch. Zynde een onderzoek over desze/fs waarde, en e enige fl'aaltjes van &/* Kerw. maniere van haarvolgïng. 'Onder de Spreuk: Éjffft $W verbalen. De Wgenoemde Schryver van, deezea-  [ 5 ] deezen Bïief, welke vraagt, „wat men toch in dat „ Vers vind , t welk zo veel roeras waardig is ? „ lust het, zegt hy, hetzelve eens te ontleeden, en M hy meent te zullen toonen, dat het niet alleen „ grimmelt van Taal- en Dichtfeilen; dat het vol is „ van ongelchikte Dichterlyke Vryhedcn ; maar ook, „ dat het noch orde, noch fchikking heeft; tegen „ het gezond verftand aandruischt, en eindelyk,het „ geen nog wel het flimfte van allen is, dat zyn •,, Eerw. het ganfche Beeld van Vrouw Eigenbaat, v mct aile Kaare Byfieraaden, en veele gezegdens , „ die hy haar in den mond legt, wat al te in het oog loopende heeft naargcvolgd." — Hy dan als Ontleedkundige zich opgeworpen hebbende , (lipt ecnige van bovengemelde feilen aan , meerendeels verzeld van fpotternyen, die hemzelven in eigen caracter ontcieren, benuttende eindelyk, dat zyne aangevoerde voorbeelden genoegzaam zullcrt zyn, zyne Helling te bewaarheden. Het lustmy niet, deeze allen te onderzoeken; maar zal Hechts over het algemeen zeggen, datveelender by hem opgetekende misdagen van zeer weinig 'belang zyn, en in geenen deele der moeite waardig eenen. penneftryd aan te vangen. — By voorbeeld den eerftcn, te vinden in den 3dcn en 4dcn regel des eerHen druks van het Dichtftuk, vind ik (zonder zyne aanwyzing) by de tweede uitgave mecsterlyk verbeterd, gelyk by de P. S. des Briefs ook betuigd word, doch gezweégen van de kcurlyke verbetering die op dezelfde bladz., regel 6. plaats heeft; wat het woord lavei op bl. n. betekend, had hy Tuinman Fakkel der Nederd, Taaie, moeten opflaan, en hy had van dat woord, 't welk Matroosje hem ook had kunnen zeggen, eene ruime betekenis kunnen vinden , en zich Biet met het gezegde yan Sewel alleen laaten te vrecden Hellen. Bladz. ... heeft de Predikant buiten twyïlel Onderdaén gefchreeven, en dus het mceryoud, en die e by de Capitaalen bntbreekende, t 3 W  r 6 i is dit aan een defect, in de Drukkerye toe te fchryven; zeker is het, dat had zyn Wel Eerw. zich in het enkelvoud vergreepen, dan had hy Onderdaan gefchreeven, gebruikende allerwegen de dubbele aa, en geen ae. Eenige andere fauten van nog minder belang, zal. ik niet te berde brengen; ik achte dat hieruit opgemaakt kan worden, dat veelen van zeer weinig belang zyn, en dus niet wigtig genoeg om een publicq Leeraar te ontluifteren; en met hem het prysuidoovcnd Gezelfchap en anderen; ja zelfs het Amilerdamsch Dicht- en Letteroefenend Genootfchap, waarvan Ds. Bosch een waardig Lid, en wel Secretaris is, word hier mede een blaam opgelegt; een Genootfchap, welks Leden alom voor eerlte Dichters enbefchaafde Letterkundigen geboekt ftaan, en welke met het kunstminnend gedeelte der Natie, zich meer en meer in die takken aankweeken, zo door onderlinge oefeningen, als met het jaarlyksch uitlooven van een gouden Medaille, die het opgegeevene van het Genootfchap het best weet te bezingen. — Dan dit is de zaak niet, Eigenbaat heeft ook hier haaren rol gefpeeld; de Brieffchryver heeft mogelyk in zyne uitvoeringen nimmer zulk eenen weidfehen roem verworven, hoewel hy misfehien dezelve, of wel, mecrer verdienstelykheid hebbè; en in dit geval, ik beken het, wa^it door den flikkerenden glans van den eenen, ziet men dikwerf den fchitterenden gloed van eenen anderen taanen, wordt een wel toegerust Held vereischt, om de ketenen der listige Me vrouwe van ons Tafereel te ontworftelen ; en waarfchynlyk hierin geklonken, zegt hy ftoutelyk, „ dat hy zulk eeneEe„ rekroon niet dulden kan, op zyn Wel Eerw. onver- „ dienstelyke hairen." Eenc uitdrukking, welke my deed yzen, gelyk ook, die anderwege aangevoerd wordt ; naamelyk: „ dat het Stuk gedeeltelyk zou „ geftoolcn zyn;" in hoe verre dit waar of onwaar is, kan een ieder in het Dichtfhik door hem aangevoerd, en in het fldq deel bl. 63. der Honing-bije te vinden, nagaan; tenminften, zo die gezegt had moeten worden, zulks had met befcheidcnhèid moeten gefchie- deu.  [ 7 5 ,}en. Geftelt eens, Ds. Bosch had onverdiend een te grooten roem verworven, men had dien Man dat genoegen immers kunnen laaten fmaaken; denkende, dat alle Kunstminnaars juist niet in denzelfden lof deelen, want daar de één door zynen Zang ten opperften toppunt van eer en glorie verheven word, blyft de ander niet zelden tot zyne uiterfte oogenblikken in het ftil en zwygend bosch, of in eene droevige en nimmer lof trompettende woestyn zingen. Lustte het onzen Hekelfchryver op "dusdanig eene min vriendlyke wyze de Eigenbaat van Ds. Bosch te ontleeden, dan lust het my ook, zo verre myne bekwaamheid ftrekke, hem eens in zyne uitvoering na te gaan. — De bedilzucht heeft nooit myne pcnne gevoerd, en zou die ook nimmer voeren, ware het niet by eene gelegenheid als deeze, dat ik dacht, hy die eenen anderen zyne feilen aanwyst, moest dan ook zeiven zuiver zyn, om niet insgelyks op zyne beurt geroskamd te worden. — Had 'er niet meer aan ontbroken, dan dat ik dog in plaats van doch, ligt in plaats van mogelyk, als in plaats van wanneer , geenfinds in plaats van geenzins gevonden hadt, ik had gezweegen; dan op bladz. 4. vind ik zeer kort op elkander, het woord juist, hetwelk zeker niet zeer juist,, en welluidend is; bi. 7. zegt hy, dat het gelukkig is, dat het woord toebragt maar twee lettergreepeu heeft, want dat het anders by de twee fauten die hy aanwyst, niet gebleeven ware; hier fchynt hy te willen beweeren, dat in een woord van twee fyllaben geen drie feilen kunnen gevonden worden: op dezelve bl. vind ik, die Britfche Held; in hoe verre Rodney dien naam verdiene, zal ik niet befliffen, ten minften, zo hy in het Vers aangevoerd word, kan ik hem dien eernaam niet toekennen, ook niet, daar hij in den Brief by den Duivel in eenen adem genoemd wordt. Het gezegde op bl. 14. tusfehen O is onverstaanbaar , gelyk men eene zelfde onverftaanbaarheid vindt op bl. 15., ook in eene tusfehenrede; gelyk niemand dit begrypen zal, ten zy hy de geleerdheid des Brief-  r s ] Bneffchryvers bezitte. Ook zegt hy op dezelfde M dat Ds. Bosch gelds genoeg heeft, en bef] uit, dat hy daarom niet vatbaar is voor zyne Wandelings-' Gezelïnne , met betrekking tot het 'aan'^booden Goud; daar het Dichtftuk èn de Ondervinding ons leert, dat een Mensch, door Eigenbaat geleid'wordende, alles na zich klauwt: dus, Was de HecrBoscrt door Eigenbaat aangeprikkeld, het anders zo verlokkend Goud was niet van de hand geweezen geworden. IDus geblykt öns, uit het Dichtftuk de Eigenbaat , Uit den Brief over de waarde van dat Vers, uit deeze myne Onpartydige Gedachten enz., dat 'er geen werk zonder feilen is, evenmin als tarwe zonder onkruid, en roozen zonder fteekelige doornen; elk onzer, zo hy maar in eigen Schriften wroet, zal dit gereedlyk toeftaan. ' Dat wy ons dan tot onze eigene gebreken bepaalen, en trachten die te verbeteren, om onzen feilcnden Natuurgenoot de zynen, buiten bedoeling van eigen lof, tot zyn welzyn, en tot dat der Maatfchappye, in menschlievende termen voor te draagen., op dat de affchuwelyke en ondanks te zeer geliefkoosde Eigenbaat, met haare doemwaardige Vloekverwanten, welke door een verleidend en doodlyk Sireenen-gezang het braafst gedeelte der Nederlanderen ten akeligen oever poogen te zingen, ten eeuwigen dage in de afgryslykftë der gaapende Draaykolken mogen ncêrgeblixemd, of terug gekletst en verflonden te worden, door de fchrikbaarendc en eeuwig huilende Zee-gedrochten Scylla en Charybdis. F. 8 /lpr. 1785.