787 F13   VERKLARING DER ~'C / v V * ' RECHTEN VAN DEN MENSCH E N VAN DEN BURGER. VOOR HET VERSTAND VAN E E JJ IEGELIJK BE VAT L IJ K GEMAEKT, EN MET DE WA RE GRONDBEGINSELENVAN ALLE ZAMENLEVINGEN VERGELEKEN. Hoe meerder de Menfchen verlicht zijn, des te vndcrJanigv, ait^a mij ,.«r. Wettini DOOR DEN HEERE CHARLES MOREL, voorheen j MOREL DE VINDE. Uit het Fransch yertaeld. Tc DORDRECHT, Bij DE LEEUW en K R A P, t79u  Alle magt, dié uit den tuem ft in de pfcets van eert ander geoeffend wordt, moet ondergefchikt en bepacld zijn. Het AIvertregen, dat men, in eenen gebonden zin, aen de Wetgeving fean toefchrijven, moet daer geplaetst worden, wacr alle magt in «fcn rinrcerftn'-f haren rtorfnrjna naonttj <1ar is» bij liet Volk. Hminenthalve is de Regeering ingcfteld, en hunner is het eenige ware Alvermogen.  Cv) AAN M IJ N E • .ttjis [ZJlOOill 13b,CCfJ02 tfl350VJ ïjpos MINST KUNDIGE MEDEBURGERS. 3V£ijnc waerde Medeburgers, mijne Broe» ders, hoe meerder de Meniehen verlicht zijn, des te onderdaniger zijn zij aan de Wetten. Het is noodzaeklijk dat de geheelc weereld de wetten, nacr welke zich een ieder gedragen moet, kenne en begrijpe, en men verzekert het geluk der Zamenleving, waaneer men dezelven op de klaerfte wijze uitlegt. Deze overweging heeft mij doen befluiten dit werk te ondernemen. Mogt het aen het oogmerk, het welke ik mij voorgefteld heb, beantwoorden! Ik zal met de Verklaring der Rechten, beginnen, dewijl het deze Verklaring is die de grondllag aller Wetten wezen moet, $a dat het volgens de grondregelen dezer * 3 Ver-;  Verklaring ;is, dat alle Wetten, willen zij goed wezen, gemaekt moeten zijn. Ik zal u dit door een voorbeeld uitleggen. Indien een Bouwkundige een huis fhgt, zonder een fundament te maken,valt het huis, en wordt tot een puinhoop > indien hij, in het tegendeel, bij het begin goede fundamenten maekt, en dat het gebouw dat hij oprigt vervolgens, aen alle kanten; op zijne fundamenivn dpe^r, dan is het werk goed ut iïcvk Wel nu!' het is t:>. ^fffSftet eene Verklaring der Reduen. \k?v is het firn da, ment \ ^ , ,„ • *„-', cene w^t goed , i nftig mcc ■de f "V,','-, ^/Wyi'{\ vim -u-ing der fel ïv S. , cn'wctó men ' ■" ' - "" 'bouwen zal, zuilen noodzakelijk goed en beftendig zijn. De Vertegenwoordigers der Natie hebben, bij het maken dezer Verklaring der Rechten, dezelve niet voor het verftand van een ieder volmaekt bevatbaer kunnen maken, om rede dat de grondregelen in •te weinig woorden moesten uitgedrukt worden  C< Hf } BRIEF VAN DEN AUTEUR aan'de BOEKVERKOOPERS VAN PARIJS. MIJNE HËEREN! E/en Burger van Tarijs, Lid van dé Maetfchappij der Vrienden van de Con* fiitutie, heeft dit werk doen drukken , in het welke hij getragt heeft de Verklaring der Rechttn van den Mcnsch en van den Éurger > zo als die door de Nationale Vergadering gedaan is, voor het verftand der minstkundige lieden , bevat lijk te maken. Mooglijk zou het van belang zijn, dat dit werk eenfterken aftrek had j —— in ge* 2 val-  C iv J valk gij nuttig mogt oordeelen het zeer algemeen te maken, neemt de Auteur de vrijheid er u twee Exemplaren van te. zenden/ r. -. •'<'/ en gij zult, zonder aerfelen , aen die Wetten , die gij zelfs erkennen zult voor uw geluk en uwe veiligheid gemaekt te zijn , gehoorzamen. Mogten alle mijne Medeburgers recht doen aen mijnen iever, aen de zuiverheid mijner oogmerken, en aen de broederlijke genegenheid welke mij met hun vereefcigt.' CHARLES MOREL. VER.  VERKLARING r» e r RECHTEN VAN DEN MENSCH e n VAN DEN BURGER. Verklaring wil zeggen : openbare en plechtige aenkondiging. Men verklaert u, dat is: men verkondigt, men zegt aen de geheele weereld, dat zoo of zoo eene zaek is. Der Rechten. Men noemt rechten van iemand, de magt, die hij heeft om zoo, of zoo eene zaek te vorderen, of te doen: het vermogen dat hem wezenlijk toebehoort, en dat men hem nimmer, onder welk voorwendzel het ook zijn moge, ontnemen kan. A Bij  c*> Bij voorbeeld: ik heb het recht om mijn eigendom te behouden, dat is te zeggen: ik heb het vermogen, de vrijheid, de magt, om mijn eigendom te behouden, en niemand moet, noch kan het , mij ontnemen. Dus is Recht eigenlijk het vermogen, de magt, om eene zaek te kunnen doen , zonder dat men het ons kan beletten. Verklaring der Rechten wil dus zeggen: a!gemeene en plechtige bekendmaking'der vermogens, die aen een ieder toebehooren, zonder dat men ze hem kan ontnemen. Van den Menscli en den Burger. Deze twee woorden beteekenen zeer verfchillende dingen. Het eerfte, van den Mensch, veronderfteld den Mensch alleen levende; maar, dewijl de Mensch gefchikt is, om met zijns gelijken te leven, heeft men bij de woorden , van den Mensch, de woorden , en van den Burger, gevoegd, het welfc beteekend, de Mensch met andere Menfchen levende. Verfcheidene Menfchen te zamen maken dat geene uit, dat men eene zamenleving noemt, en ieder de/.er menfchen draegt den naem vm Burger; dus is een Burger, een mensch, die in de zamenleving, dat is te zeggen : met andere menfchen leeft. Bij  C 35 W) voorbeeld: 'er zijn veefe menfcrïen in Frankrijk; wel nu, alle deze menfchen maken eene eenige zamenleving, eene eenige Maetfchappij uit, onder den luisterrijken, en aen onze harten waerdigen naem, van Fransch Folk, en ieder onzer is een Fransch Burger. De Nationale Vergadering, heeft dus, wanneer zij zeide: Verklaring der Rechten yan den Mensch en den Burger, willen zeggen: algemeene en plechtige bekendmaking der vermogens die aen alle menfchen, zonder onderfcheid, het zij dat zij alleen, het zij dat zij in zamenleving met andere menfchen leven , wezenlijk toebehoren , zonder dat men hen dezelve kan ontnemen. De Nationale Vergadering erkent en verklaert hebbende , dat deze rechten u allen toebehoorden , en dat de wetten geen ander oogwit moesten hebben, dan dat, van aen een ieder der Burgers, wie hij ook zij, alle de rechten, welke men verklaert heeft hem te behoren , te beveiligen , heeft , alvorens de Wetten te maken, aen alle de Burgers de grondregelen wil» len verklaren naer dewelke de Wetten gemarkt moeien worden, en dus de fondamenten van het gebouw geiteld, het welk zij ging ftigten. A a Qa  (4) De Vertegenwoordigers yan het Franfche Volk. De Vertegenwoordigers, dat is te zeggen: de Burgers die gij zelfs verkoren hebt om de Wetten te maken. Men moet, om het woord Vertegenwoordigers wel te verftaen, eenige denkbeelden over de zamenleving in het algemeen, en over de noodzaeklijkheid der Wetten hebben. Ik zal tragten u deze noodzakelijke voorafgaende kundigheden te geven. Veronderfteld dat, in een woest, onbewoond land, een zeker getal menfchen op gelijken tijd aenkoomt; deze lieden, verplicht te zamen te leven, zouden zich vereenigen om gezamentlijk de Wetten te maken, dat is te zeggen: een verdrag waernaer zij moesten leven; deze menfchen zouden eene zamenleving vormen, waervan ieder hunner Burger zoide zijn, en alle deze Burgers vereenigt, zouden, bij voorbeeld, overeenkomen, dat niemand kwaed aen een ander zal kunnen doen, dat niemand zal kunnen nemen het geen aen een ander toebehoort, dat ieder zal kunnen doen wat hij wil, uitgezonden dat nadeelig voor andere zou zijn. In een woord, men zal zeer gemaklijk begrijpen, dat, indien ieder mensch de anderen naer zijn welgevallen kon mishandelen en beftelcn, kde zamenleving weldra vernietigt zou zijn. Om  C5) Om dit ongeluk te vermijden zou men Wetten maken. Maer hoe zou men die Wetten maken ? Ieder Burger gelijk aen den anderen zijnde, zou niemand het recht hebben om die alleen te maken. Deze Wetten zouden dus door alle de Burgers gezamentlijk gemaekt moeten worden. Ingevolge hiervan zouden alle de Burgers te famen vergaderen; ieder zou zijn gevoelen zeggen. De Wet, voor welke het gevoelen der meerderheid zijn zou, zou aengenomen worden, en een ieder zou verplicht zijn, zich 'er aen te onderwerpen. tfet is met eene groole zamenleving even als met eene kleine. De Wet moet altoos door het gevoelen van het grootfte getal der Burgeren gemaekt zijn. Maer wij zullen eene groote moeilijkheid aentreffen. Wij hebben in ons onbewoond land veronderfteld dat de nieuwe zamenleving, die zich daer vormde, Hechts uit een kleen getal lieden beftond, en, in dit geval kon ieder Burger zijne Hem zelfs wel geven. Maer in Frankrijk, waer de zamenleving uit meer dan vier-en-twintig millioenen Burgers beftaet, kunnen wij ze niet vergaderen om het gevoelen van ieder in het bijzonder te hebben. Gij begrijpt dat dit onmooglijk is. A 3 Zie  co Zie hier het middel het welk de Burgers gevonden hebben: zij hebben een zeker getal hunner Medeburgeren verkozen, om hen te gaen ver. tegenwoordige», dat is te zeggen, om in hunne plaets, in de algemeene Vergadering, Wetten voor de ganfche zamenleving te gaen maken. Uwe Vertegenwoordigers zijn dus de lieden die gij verkozen hebt om in uwen naem de Wetten te maken, om dat het eene volftrekte onmo. gelijkheid is de gevoelens van ieder der vier entwintig millioenen Eurgers intenemen. Gij begrijpt nu, dat wanneer eene Wet door het grootfte gedeelte der Vertegenwoordigers die gij verkoren hebt om in uwen naem de Wetten te gaen maken, gemaektis, dit even zo is, als pf die Wetten door het grootfte getal der Burgeren gemaekt waren. Gij ziet hierdoor, dat gij of de zamenleving moet verlaten, of u aen die Wetten onderwerpen. Gij begrijpt nu dat gij de volmaekftegehoorzaemheid aen de Wet verfchuldigt zijt, dewijl het de wil van het grootfte gedeelte der Burgeren is, die ze gemaekt heeft: en zij zelfs, die van ëen ander gevoelen geweest mogten zijn, moeten 'er zich aen onderwerpen gelijk de andere. Dit laetfte punt wil ik u vooral bewijzen. li  C7) Is het niet waer dat de geheele weereïd niet a'toos van het zelfde gevoelen zijn kan ? 'Er moeten echter gemaekte Wetten zijn. Zonder dit kan de zamenleving niet beftaen. Wel nu! alsdan zal het grootfte getal de Wet maken, en het kleenfte getal zal verplicht zijn, 'er zich naer te gedragen. Zonder dit verdrag zou het kleenfte getal het grootfte beletten om Wetten te hebben, en het beftaen der zamenleving vernietigen. De eerfte, de belangrijkfte plicht van een eerlijk mensch, en van een goed Burger is dus, zich aen de Wetten te onderwerpen, zelfs dan , wanneer zij ftrijdig met zijne gevoelens waren; en dit is de eerfte plicht die de zamenleving aen a'le hare leden oplegt. Uwe Vertegenwoordigers zijn dus de lieden welke door u, in de Vergaderingen, tot dat oogmerk zaemgeroepen, verkozen zijn. Het zijn de Burgers die gij gcoordeelt hebt de eerlijkfte, de kundigfte te zijn, en die gij gelast hebt in uwe plaets de Wetten te gaert maken die de zamenleving moeten bellieren, en die de rechten van ieder der Burgeren, die ze uicmaekt, verzekeren. Van het Franfche Volk; dat is te zeggen, van alle die lieden die een gedeelte der Franfcha zamenleving zijn. Dit woord Volk beteekent alle A 4 dc  de Burgers; het is de zelfde zaek als het woord Natie. Het Franfche Volk, de Franfche Natie, drukt het denkbeeld uit van alle de Burgers die de Franfche Maatfchappij uitmaken, en, van den Koning, tot aen den armften der Franfchen, is elk Burger van Frankrijk een gedeelte van het Franfche Volk. Bevestigd tot eene Nationale Vergadering. Naer deze beginfels, zult gij maklijk begrijpen, wat Nationale Veagadering wil zeggen. Indien het mooglijk ware, om op eene zelfde plaets de vier en -twintig millioenen Burgers te vergaderen en die te vereenigen, is het dan niet wae^r dat deze Vergadering, de Vergadering der Natie of Nationale genaemt zou werden? Wel nu! men heeft denzelfden naem aen de Vergadering van de Vertegenwoordigers der Natie moeten geven , die, gelijk gij zoo even gehoort hebt, door haer gekozen zijn , om in hare plaets en naem de Wetten te gaen maken die het zelfs maken moest, maer zelfs niet maken kan, om reden van het groot getal Burgers waeruit het zaemgefteld is. Dus, mijne Vrienden, begrijpen wij thands dat deze woorden: de Vertegenwoordigers der Franfche Natie, aengefteld tot eene Nationah Vergadering, willen zeggen: de Afgevaerdigden, die wij in onze plaets gezonden hebben om de Na.  C9) Nationale Vergadering uit te maken, ten einde de Wetten voor ons, en in onzen naem te maken. Hier, mijne Vrienden, moet ik u eene korte uitlegging doen, over een woord dat gij dikwils hebt horen gebruiken: het is dat van Staten Generael. Men heeft u vergaderd om Afgevaerdigden naer de Staten Generael te verkiezen. Gij hebt aen die Afgevaerdigden lastbrieven voor de Staten Generael overhandigd, en zie daer, in plaets van de woorden Staten Generael, fpreekt men u nu van de Nationale Vergadering. Ik kan u gemaklijk deze verandering uitleggen. 'Er waren eertijds ;{» de Franfche Maetfchappij drie ordens of Staten: de Orden of Staet der Geestlijkheid, de Orden of Staet van den Adel, en de derde Staet. Deze onderfcheidisg der drie Ordens beftond zinds langen tijd, en benadeelde het geluk der Burgers ; want waerom eene Maetfchappij in drie deelen verdeeld, die niet dan een geheel moet maken, en die , naer mate zij meerder vereenigt zou zijn, ook des te gelukkiger wezen zou ? Deze verdeeldheid veroorzaekte haet, nam de gelijkheid, die onder alle Burgers van eene zelfde zamenleving zijn moet, geheel weg, belette A 5 dat  dat men voor het algemeene welzijn werkte, om dat iedere Orden of Staet niet dan om zijn bijzonder belang dagt, zonder zich met dat dergeheele Zamenleving bezig te houden. Wanneer de Natie zich wilde vergaderen, benoemde ieder Orde hare Afgevaerdigden, hare Vertegenwoordigers, en vervolgers kwamen die Afgevaerdigden der drie Ordens of Siaten op eene plaets, en daer, in drie afzonderlijke kamers raedplegende, maekte zij dat geene dat men de Staten Generael noemde, dat is te zeggen-: de Algemeene Vergadering van de Vertegenwoordigers der drie Staten. Gij begrijpt wel, dat deze algemeene Vergadering der drie Staten op geene voldoende wijze de Natie vertegenwoordigde; want de Adel en de Geestelijkheid hadden ieder zoo veel Vertegenwoordigers als de Derde Staet, die eg« ter twintig mael talrijker was. De Wetten die deze Vertegenwoordigers mackten, waren dus door het kleenfte getal gemaekt; het welk, gelijk ik u te voren gezegd hebbe, tegen het recht van alle zamenleving is, daer de wil van het grootfte getal altoos de Wet moet maken. Wat fproot hier uit? de Ministers der Koningen, voordeel doende met de verfchiliende be- lan-  C ii ) tangens der drie Ordens, deden twisten onder hen opkomen; en de algemeene Vergadering der drie Ordens, eindigde, uit hoofde hunner eeuwigduurende kibbelingen, met heen te gaen, zonder iets verrigt te hebben Dit was juist al. les wat de Ministers der Koningen verlangden, als welke hier door de Wetten aen ben alle ftc'den; en het is door deze verdeiflijke venleeld> heid der Franfche Zamenleving in drie deelen, dat de Natie langzamerhand het gebruik van haer recht, om namenlijk alle hare Wetten zelfs temaken, verloren heeft; recht, dat, g lijk- wij weten, wezenlijk aen elke Maetfchappij toebehoort. De Natie was, tot het lactfte jaer, zomwijl als Staten Generael vergadert geweest; maer nimmer hebben die Staten Generael, of algemeene Staten, eenig algemeen welzijn gedaen, of kunnen doen. De Ministers der Koningen maekten gebruik van dit voorwendzel, en om de Natie voor altoos te beletten zich te vergaderen en om alleen te regeren. Inderdaed, zij hebben langen tijd de wetten zonder de Natie gemaekt, en de maetfchappij eigendunklijk geregeerd, dat is te zeggen, zoo als zij gewild hebben 'Er zijn egter ïoo veele misflagen uit gefproten, dat de Natie zich  zich eindelijk heeft willen vergaderen. Zij heeft veel moeite gehad om zulks te verkrijgen; de Ministers begeerden het niet; maer de wanorde der financien heeft hen genoodzaekt 'er in te Memmen, en men heeft de Staten Generael opgeroepen. De Derde Staet, dat is te zeggen, de derde Orde, die beter kon rekenen dan over hondert jaren, heeft gezegd: wij zijn meer dan twintig miljoenen Burgers in getal, en de twee andere Ordens maken geen drie miljoenen uit; het is niet billijk dat drie miljoenen burgers tweemael zoo veel Vertegenwoordigers hebben, dan twee en twintig miljoenen. En daer 'er niets klaerder is dan deze redenering, heeft de Derde Staet verkregen om alleen zoo veel Vertegenwoordigers te hebben als de twee andere Ordens te zamen. Het is toen, mijne Vrienden, dat de Vertegenwoordigers der drie Ordens zich vereenigt hebben , en dat zij, erkennende eindelijk hoe fcha. delijk het zoude zijn, de Zamenleving dus in drie deelen verdeeld te laten, de wet gemaekt hebben dat 'er geene Ordens meer zijn zouden, en dat in het toekomende de maetfchappij, de vereeniging van alle de Franfche Burgers flegts een zelfde lichaem zou maken, genoemd, de Natie, of de ge-  C 13 ) gemeente, dat is te zeggen, de vereeniging in 't gemeen van alle de Burgers, zonder onderfcheid. Om te toonen dat 'er geene Ordens of verfchillende Staten meer waren, hebben zij het woord Staten Generael, het welk beteekend, algemeene Vergadering van de Vertegenwoordigers der drie Ordens of Staten, afgefchaft, en het woord Nationale Vergadering in de plaets gefield, het welk beteekend Vergadering van de Vertegenwoordigers der Natie. Gij ziet nu waerom gij niet meer van Staten Generael hoort fpreeken; het is om dat 'er geen drie Ordens of Staten meer in de Franfche Maet» fchappij zijn; en dat alle de Burgers de zelfde rechten en belangens hebbende, niet meer dan één Lichaem, Natie genoemd, uitmaken, het welk gezamcntliik zijne Vertegenwoordigers benoemd , om de Nationale Vergadering te gaen uitmaken. Wij moeten dus niet meer fpreken van de Orden der Geestelijkheid, van de Orden van den Adel, noch van de Orden van den Derden Staet; deze verdeeldheid beftaet niet meer; 'er zijn geene verfchillende Ordens meer; ieder Burger, wie hij ook zij, is in de Maetfchappij gelijk met alle «le andere, en is nergens een deel meer van, dan van het Lichaem der Natie. Het  C U ) Het is dus voor het geluk der gehecle Zamef?.' levifig dat het woord Staten Generael vernietigt * en dat van Nationale Vergadering, voor altoos,in deszelfs plaets gefield is. Gij zult met mij toeitemmen, mijne Vrienden, dat wij eene groote erkentenis aen die edelmoedige Vertegenwoordigers verfchuldigt zijn, die eerst als Afgevaer^ digde der drie Ordens of Staten, komende, welke toen beftonden, die verderfelijke verdeeldheden vernietigt hebben, en in naem van alle de Burgers de Grondwet gemaekt hebben, dat 'er geene Ordens meer zijn zouden, en zich befchouwtf hebben als de Vertegenwoordigers der Natie, der geheele Zamenleving, en niet als die van een afzonderlijk gedeelte der zelve. iïi rgezien dat de onwetenheid', het vergeten of Tiet verachten der Rechten van den Mensch de eenige oorzaken der algemeene Ongelukken, en van hei verderf der Rcgeeringe zijn, De Nationale Vergadering zal u zeggen welke de rechren zijn die aen alle de Burgers toe-' behoren, en gij zult zien dat in der daed, in^ dien de Regering, dat is te zeggen, alle zij die? regeren, gelijk de Koningen, hunne Ministers, en zelfs de Vertegenwoordigers der Natie ze nietkenden, ze vergaten, of verachten; de Maetfchappij tot de grootfte ellende zou vervallenen de  C ig> ile Regering bedorven zou zijn, dat is te zeggen, zoodanig gebrekkig, zoodanig ftrijdig met het belang, met de rechten der Maatfchappij en van ieder der Burgeren, waer uit ze beftaet, dat het onmogelijk zou zijn, 'er zich aen te onderwerpen, en dat de Zamenleving zich zou vernietigen of zijne Regeringsvorm veranderen. Men verftaet door Regering de wijze op weikei men beftierd word, en de lieden die regeren. Ef moet in alle Zamenlevingen eene Regering zijn, dat is te zeggen , Wetten om order te houden , en lieden om die Wetten te doen uitvoeren. ■ Hebben befloten, o?n in eene plechtige Verklaring de natuurlijke, de onvervreemdbare en heilige Rechten van den Mensch open te leggen. Deze rechten waren in aller harten gefchreven; de geheele Weereld kende ze: maer het was van gewigt die in eene zelfde Verklaring te verzamelen, en aldus het groote werk der Wetten te beginnen. Dit is het, het welk de oude Wetgevers niet gedaen hadden; dat is te zeggen, zij, die tot op heden de Wetten hebben gemaekt. Danken wij onze wijze Vertegenwoordigers, dat zij op zulk eene uitmuntende wijze de natuurlijke rechten van alle zamenlevingen en de nood- za-  .zakelijke grondbeginfels van alle Wetten vereeuwigt hebben! • De Nationale Vergadering noemt die rechten tnvervreemdbaerom dat niemand zevervreemden kan, dat is te zeggen, ze verkopen, ze geven, of 'er zich van beroven; om dat zelfs de mensch ze zich zeiven niet kan ontnemen, eindelijk, om dat, zoo hij ze voor een oogenblik had kunnen afltaen of verliezen, hij altoos de magt, het recht heeft, om ze te hernemen en 'er de vrugten van te genieten. Deze rechten zijn heilig, om dat niemand ze. kan vernietigen, noch veranderen, en dat gelijk men geene heilige zaken aen mag raken, zoo vermag men ook nimmer de rechten van den mensch te fchenden, 'die van alles wat heilig is, het heiligde zijn. Ten einde deze verklaring, geftadig tegenwoordig aen alle de Leden van hei maetfchaplijk Liciiaem.... Het maetfchaplijk Lichaem, is het zelfde als da Zamenleving. Men noemt maetfchaplijk Lichaem, of Zamenleving, het geheel van een aental vereenigde menfchen. Bij voorbeeld het Franfche Volk maekt een groot maetfchaplijk Lichaem uit, waer van ieder der Lieden, waer uit het beftaet, Lid is. Ieder onzer is dus een Lid van een *naetfchaplijk Lichaem. Dus  t 17) Dus heeft de Nationale Vergadering, wanncc* ■fcij zeide: Verklaring, gejladiglijk tegenwoordig aen alle de Leden van het maetfchaplijk Lichaem, willen zeggen: Verklaring altoos en onophoudelijk in den geest en onder de oogen van alle do Leden die de Zamenleving uitmaken. Hen onophoudelijk hunne rechten en hunne plich' ten herinncre. Gij begrijpt wel, mijne Vrienden, dat deze Verklaring, u onophoudelijk uwe rechten herinnerende, u ook uwe plichten moet herinneren, om dat ieder recht plichten doet , geboren worden. Ik moet u dit door voorbeelden begrijpelijk Diaken. - Wij zijn in eene Zamenleving: gij begrijDt wel dat indien ieder 'er flegts zijn wil deed, de fterkfte bij voorbeeld zou nemen het geen den zwakften toebehoort; maer daer de zwakfte het recht heeft om het geene het zijne is te behouden, is de plicht van den fterkften om 'er hem niet van te beroven, door het te ne» cien, jj*^ ;[[2'w*33|ji 2{ noVn^S^ it>HcL n- li Dus, het recht dat men het recht van eigendom noemt, dat is te zeggen, het recht dat iedereen heeft < ra te behouden het geen hem toebehoort, doet vwor alle de andere Burgers der zelfde Za-  Cr8} ftenïeviftg den plicht geboren worden, om dat eigendom te eerbiedigen. Ik bezit een merge Iands, ik heb het recht cm die te behouden. Indien mijn buurman mij dié afneemt rand hij mijn richt aen; zijn plicht is dus mij mijn eigendom niet te ontnemen;- •'• • . Dus kan het recht van eigendom niet bertaen* Zonder de plicht van dat 'recht van . eigendom te Eerbiedigen. Het recht van vrijheid doet insgelijks eene plicht geboren worden. Ik heb het recht vrij te zijn; ik heb het recht te gaen waer het mij '■goed dunkt; indien mijn buurman mij aen kwam vallen, mij handen en voeten bond, en mij in "eene gevangenis floot, zou hij mijn recht van vrijheid vernietigen. Zijn plicht is dus mijn recht van vrijheid niet te overweldigen, en gij ziet dat 'het recht van vrijheid noodzakelijk de plicht nceft doen geboren worden, om die vrijheid te 'eerbiedigen. Indien wij dus alle de rechten doorliepen, zoud gij zien dat 'er geen een is, het welk geen plicht doet geboren worden; en deze twee voorbeelden zijn genoeg om het ugemaklijk te doen begrijpen. Gij zult dus met mij befluiten dat 'er geene 'rechten voor den eenen kunnen beftaen, zonder plich'  O? ) plichten voor de andere, en dat het recht; het, vermogen zijnde, dat aen ieder toebehoort, zonder dat men 'er hem van kan beroven , het do plicht' is, — de onvermijdelijke verfchuldiging Van een ieder om de rechten der anderen te eerbiedigen. Deze fchikking is gegrond op het groote grondbeginfel, dat zoo natuurlijk is,en dat ieder kent: men moet aen andere niet doen het geen men niet zou willen dat aen ons gedaen werde. De geheele waereld wint daer bij, en het is daerom inzonderheid dat de menfchen zich tot eene Zamenleving vereenigt hebben. Indien mijn plicht is geen kwaed aen mijn buurman te doen, is de plicht van mijn buurman het aen mij ook niet te doen. Indien mijn buurman het recht heeft het zijne te behouden, heb ik ook het recht het mijne te behouden. Dus ziet gij, dat in de Zamenlevr^, ieder der Burgeren waer uit zij zaemgefteld is, , Iftfeeks ^e zc'f'Ie rechten heeft, en, dat alle de Burgers ook de zelfde plichten hebben om df rechten van een ieder te eerbiedigen. Gij begript nu dat de Nationale Vergadering rede heeft gehad , om de woorden recluen en plichten naest malkander te plaetfen, ©m dat 'et  geen een recht voor den 'eenen is, uit het welk voor den anderen de plicht niet fpruit om het te eerbiedigen. Op dat de daden der wetgevende Magt en die der uitvoerende Magt, ... Men noemt wetgevende Magt de Lieden, welke de magt hebben om wetten te kunnen maken: bij voorbeeld de Vertegenwoordigers der Natie. Men noemt uitvoerende Magt de lieden welke de magt hebben om de wetten te doen uitvoeren: bij voorbeeld, de Koning, en, in zijnen naem , zijne Ministers. Ik zal u bij het iöde artikel een breedvoeriger Uitlegging over de Magten geven. Men noemt daden, de handelingen, de zaken, door zoo of zoo iemand verrigt. Dus , zijn de daden der wetgevende Magt de Wetten welke door die Leden der Zamenleving gemaekt zijn, die van haer de magt ontfangen hebben, om de Wetten te maken. En daden der uitvoerende Magt zijn de dade» d ior die Leden der Zamenleving uitgevoerd, die van haer de magt ontvangen hebben om de Wetten te doen uitvoeren. Ten allen tijden met de oogmerken van alle Staethindige in/lellingcn vergeleken kunnende worden ,Vr ic meerder door geëerbiedigt mogen zijn. dl-  < *w Aik Staetkundige inflelling£n, Meimoemt-i'totfkundige inflelling het geheel der Wetten, en de regeeringsvorm ecner Zamenleving. 'Er vormt zich eene Maetfchappij; het is een ■éénig Lichaem zaemgefteld uit veclc Leden, en •dat Lichaem noemd zich , een Staetkundig Lichaem. Om dat Staatkundig Lichaem in (tand te houden, maekt men 'er inflellingen, dat is te zeggen, men vestigt 'er Wetten, Reglementen, eene Regering; en de inflelling, dat is te zeggen, het geheel der Wetten, en der Regering, noemt zich Staetkundig: dus Staetkundige inflelling wil zeggen: het geheel der Wetten en der Regeeringsvormen, dat alle óc Leden ecner Zamenleving, die niet dan een Staetkwtdig Lichaem, uitmaken, vereenigt, en beftiert. Het oogmerk van alle Staetkundige inflellingen is de volmaektfte inftandhouding van alle de rechten van elk der Burgeren. Zie daer haer oogmerk; dat is te zeggen, zie daer waeroni men ze infteld. Dus moet men, om te zien en te oordeelen pf eene dacd der Wetgevende Magt, dat is te zeggen, eene Wet, gemaekt door hen welken door de Maetfchappij gelast zijn die te maken, overeenkomftig met het oogmerk van alle Staetkundige inflellingen is, ilegts onderzoeken, of B 3 4i*  f20 die daed de rechten van den Mensch, en va» den Burger, behoud en handhaeft. Insgelijks heeft men, om te zien en te oordeélen of eene daed der uitvoerende Magt, dat is te zeggen , eene daed verrigt door hen wie de Maetfchappij gelast heeft, om de Wetten te doen uitvoeren , overeenkomftig met het oogmerk van alle Staetkundige inflellingen is, flegts te onderzoeken of die daed de Rechten van den Mensch en van den Burger niet aenrand. Maer om dit onderzoek te doen, moet men wel weten welke de rechten van den Mensch en den Burger zijn, welkers behoud het eenige oogmerk van alle Staetkundige inflellingen is; en het is de volmaekte kunde daer van, die de Nationale Vergadering door de Verklaring der 'Rechten aen de gcheele wacreld gegeven heeft. Zoo de daden' der wetgevende Magt en die der uitvoerende Magt overeenkom/Hg zijn met het oogmerk van alle Staetkundige inflellingen, dat is te zeggen, zoo zij de rechten van den Mensch en van den Burger behouden en befchermen, als flan zullen die daden des te meerder geëerbiedigd Vordeh, om dat ieder een gemaklijk zal begrijpen dat zij voor het algemeen nut en voor zijn bijzonder geluk gemaekt zijn. Pus heeft de Nationale Vergadering gewild, dat iede?  Seöer 'der Leden van het Maetfchaplijk Lichaem; dat is te zeggen ieder Burger der Zamenleving, gedrongen werd de Wetten en de bevelen vau, de Uitvoerders der Wetten, te eerbiedigen, door zich gemaklijk te kunnen overtuigen vaa de rechtvaerdigheid dier Wetten en van hare •bevelen. . - Zij heeft gewild, op dat een ieder zich gemaklijk van hunne rechtvaerdigheid kon overtuigen, dat ieder ze kon vergelijken met de rechten van den Mensch en van den Burger, •waer van de inftandhouding het oogmerk van al» le Staetkundige inflellingen is. En het is ten einde ieder deze vergelijking konde maken, dat zij, alvorens de Wetten te snaken, de Verklaring heeft willen doen, dat is te zeggen de allerplechtigfte bekendmaking, der Rechten die aen alle de Burgers, zonder onderscheid, toebehoren. Het is eindelijk op dat ieder Burger, zelfs de minst kundige, des te gemaklijker deze vergelijking zou kunnen maken, dat ik werk , om deze Verklaring der Rechten voor het verftand der geheele waereld zoo duidelijk te maken als mij ^e-mgzints mogelijk zal zijn. In de daed, hoe meer men overtuigd zal zijn, «ht de Wet, de rechten van een ieder befchermt B 4 eiü  ^04 5 efl eerbiedigd, des te meer zal men 'er zich aen onderwerpen, en ze eerbiedigen. Dit is dus eene der redenen, die de Nationale Vergadering heeft doen befluiten, om, voor alle dingen, de Verklaring der Rechten, die aen alle Burgers toebehooren, zonder dat men 'er hen van beroven kan, te maken. Op dat dc aenfpraken der Burgers, in het vervolg op eenvoudige en onbetwistbare grondbeginzekn gegrond, altoos tot handhaving der Co'iflimtie, tn tot aller geluk Jlrekken. Derhalvcn, erkent en verklaert de Nationale Vergadering in het aen zie ny en onder de befcherming van het Opperwezen, de volgende Rechten van den Mensch en van den Burger. Eene Wet welke niet gemaakt zou zijn door hen, die van de Maetfchappij de magt ontvangen hebben om ze te maken: dat is te zeggen, door de Vertegenwoordigers van het Volk: zelfs eene Wet door hen gemaekt, maer die niet overeenkomftig met de rechten van alle de Burgers zijn zou; of een bevel van de uitvoerders der Wetten, het welk met de Wetten ftrijden zou; dit alles kan de aenfpraken der Burgeren opwekken. Atnfpraek malen, wil zeggen: zich van iets bedragen, en vorderen dat men het herftelle. m.  05) De eeP/prcek is dus de klagt dier Burgers, Velker rechten men aenrand; en de eisch dien zij doen, is het ftaken dier onrechtvaerdigheid; en het herftel hunner rechten. Op dat de Burgers met grond aenfpraken konden maken , in gevalle men hunne rechten fchond, moest men hen wel doen kennen welke die Rechten waren, en dit is het, het welk de Nationale Vergadering door middel van de Verklaring der Rechten gedaen heeft waer van de grondbeginfels eenvoudig en onbetwistbaer zijn. Ieder Burger weet waer op hij aenfpraken kan, en moet maken; en daer dan zijne aenfpraken verplichten, de inbreuken welke op de Rechten van den Mensch en van den Burger gemaekt zijn, te herftellen, firekken zij altoos tot handhaving der Conflitutie, en tot het geluk van alle. Men verftaet door Conflitutie het geheel der voornaemfte en der grondwetten die het Mae*, fchaplijk Lichaem beftuuren. Deze Conflitutie, dat is te zeggen, het geheel der Grondwetten moet voornamentlijk de Rechten van ieder Burger eerbiedigen. Het is daer door alleen dat zij het geluk van allen maekt. Indien dus eene dier Wetten, de Rechten der Burgeren aenrande, zouden de aenfpraken der Burgers, om ze te doen herftellen, tot verbeB. 5 re-  05 3 tering der Conflitutie ftrekken, en door zé te verbeteren, zouden ze die handhaven, dat is te «eggen, ze des te beftendiger maken. In de daed, zal eene Conflitutie rterk en duurzaem zijn, dan moet zij het geluk van allen uitmaken; zonder dat, zou een ieder ze tragten te vernietigen. De aenfpraken der Burgers zijn dus van het grootfte belang, wanneer zij het oogmerk hebben , om de Rechton van den Mensch, en van den Burger te handhaven; zij maken de Conflitutie beter cn beftendiger en ftrekken lot het geluk van tillen. Maer de Burgers zouden zich kunnen bedriegen en verkeerdelijk aenfpraken tegen waerlijk goede Wetten kunnen maken, of tegen bevelen, waerlijk overeenkomftig met de goede wetten. ■Deze onrechtmatige aenfpraken zouden alle zL menlevinge verontrusten. Het is om deze ongelukken voor te komen dat tie Nationale Vergadering aen alle de Burgers Jieeft willen verklaren welke hunne rechten zijn, op dat zij zich in hunne aenfpraken niet zouden kunnen bedriegen, die alle flechts tegen zoodanige daden moeten gerigt zijn, die de Rechten van den Burger zouden ontrusten, aenrandeu, of vernietigen. HST'  C*7) Herhaling der beweegoorzaken, welke de Natitmale Vergadering hebben doen befluiten om de VsrUaring der Rechten van den Menseh, en van den Burger, te maken. De Nationale Vergadering heeft u willen zeggen, mijne Vrienden, welke de rechten van alle de Burgers zijn die de Zamenleving uitmaken. Maer alvorens deze Verklaring te doen, heeft zij u willen zeggen, waerom zij die maekte. Zij heeft u rekenfehap van hare beweegoorzaken gegeven, en ik heb ze u bij gedeelten uitgelegd. Heden, nu gij ze wel begrepen hebt, ga ik ze u herhalen, en vervolgens voorftellen. Indien gij de uitlegginge die ik u gegeven heb-, aendagtig gelezen hebt, zult gij ze zeer gemaklijk begrijpen. De Nationale Vergadering heeft aen alle de Burgers willen verklaren, welke hunne rechte» zijn. 1. Om het verderf der Regering, het welk altoos uit het niet Weten, uit het vergeten of uit het verachten der Burgerlijke Rechten fpruit, te voorkomen. 2. Om de algemeene ongelukken, die noodwendig uit het verderf der Regering zouden ipruiten, te voorkomen; 5» Op dat ieder Burger zou kunnen weten wei.  C=8) welke zijne Rechten, en de plichten der andere Burgers ten zijnen aenzien zijn. 4- Op dat ieder Borger zou kunnen weten welke de Rechten der andere, en zijne plichten fen hunnen aenzien zijn i 5- Op dat ieder Burger de daden der wetgevende Magt, dat is te zeggen: de Wetten, met de rechten van een ieder zou kunnen vergelijken, •n daar door oordeelen, of die Wetten overeentomftig met de rechten van den Mensch en van den Burger zijn, waer van de inftandhoudmg het •ogmerk van alle Staetkundige inflellingen is. 6. Op dat ieder Burger de daden der uitvoerende Magt, dat is te zeggen: de daden van de uitvoerders der Wetten, met de rechten van een ieder zou kunnen Vergelijken, en daer door oordeelen of die daden overeenkomftig met de rechten van den Mensch en van den Burger zijn, -waer van de inflandhouding het oogmerk van alte Staetkundige inflellingen is, 7. Op dat ieder Burger, zich door deze vergelijking, wel verzekert hebbende van de deugdzaemheid en de rechtvaerdigheid der Wetten en van die daden, dezelve eerbiedige, en 'er zich tq gereder aen onderwerpe. 8. Op dat, indien ieder Burger zich , door -deze vergelijking, wel overtuigt, hebbende , dat  4at deze wetten of deze daden met de menfehe^ke rechten flrijdig zijn, hij daer aenfpraken, gegrond op de ware grondbeginfelen ,hetonfchendbaar recht van den mensch en van den Burger, tegen zou kunnen maken; 9. Op dat de Burgers, wel onderrigt van de rechten van den Mensch en den Burger, de eenigo beweegoorzaek der redenlijke aenfpraken, nimmer onrechtmatige tegen wijze wetten of bevelen zoude maken; het welk den vrede en het geluk der Zamenleving zou ontrusten. 10. Eindelijk, op dat de aenfpraken der Purgeren, gegrond zijnde op de volmaekte kennis c\er rechten, die aen ieder der Burgeren toebehoren, de gebreken verbetere welke in de Conflitutie zouden kunnen zijn, en ze daer door handhaven en tot het geluk van alle meer ge» fchikt make; zijnde het eenige oogmerk van alle Maetfchappijen, de Burgers waer uit zij beftaen , zoo gelukkig te maken als eenigzins. mooglijk is. Gij ziet door de uitlegging dezer beweegoorzaken, mijne Vrienden, hoe veel .reden de Nationale Vergadering heeft gehad om het werk der Conflitutie, dat is te zeggen, van de Grond, wetten der Maetfchappij, met de Verklaring der. Rechten ran ieder Burger te hegumeu.  C 30) Gij ziet, dat zij u in ftaet heeft willen ftcllefl om zeffs de Wetten die zij ging maken, te beoordeelen; en deze getrouwheid, deze bekendmaking der grondbeginfelen, bewijst ons, zonder twijfTel, dat de Conftitutie waer aen zij arbeid, de beste zal zijn van alle die beftaen, dat is te zoggen het meest overeenkomende met de Burgerlijke Rechten. Zie hier nu, mijne Vrienden, de rechten welken zij, in het aenzien van het Opperwezen, verklaert u toe te behoren: EERSTE ARTIKEL. De Menfchen worden vrijgeboren en blijven vrij, en gelijk in rechten. Dat is te zeggen, dat alle de Menfchen, het Zij bij hunne geboorte,het zij in de Zamenleving, vrij zijn, en alle gelijke rechten hebben. De Vergadering zal u in het 4de Artikel uitleggen wat gij door het woord Vrijheid verfiaen moet. Alles wat nodig is u thands te zeggen, is dat de Vergadering, verklarende dat de Menfchen vrij ge* boren zijn en blijven, heeft willen zeggen, dat geen Burger afhangeling noch ilaef van een atv der  C 31 ) 8cr Burger zijn kan, en dat hij, in welk een fhe? hij ook zij, niet onderworpen is, dan aen de Wetten der Maetfchappij. Wat de woorden gelijk in rechten betreft, zij beteekenen, dat aen alle de Burgers de zelfde rechten gelijklijk toebehoren , Zonder dat ment ze, onder eenig voorwendzel, hoe ook genaemd, aen de eene eerder dan aen de andere ontnemen kan; maer neemt wel in acht, mijne Vrienden, dat het gevaerlijk zou zijn, het woord gelijkheid kwalijk te verftaen, en 'er gevolgen uit te trekken, die de Zamenleving zouden ontrusten. Zonder twijffel hebben alle Menfchen gelijklijk het, recht om vrij te zijn, om te behouden het geen hun toebehoort, om in zekerheid te leven, om weerftand te bieden aen de onderdrukking; maer alle kunnen geene gelijkheid van begaefdheden, van verftand, van kragten, van rijkdommen hebben, dewijl alle van de Natuur de zelfde voorrechten niet ontvangen hebben. Indien ik met meer werkzaemheid geboren irn, dan mijn buurman, zal ik meer rijkdommen vergaderen dan hij; en het zou eene onrechtVaerdigheid in hem zijn, indien hij met mij gelijk in rijkdom wilde zijn. 'Er is dus in de Maetfchappij eene noodzakelijke gelijkheid van rechten, maer 'er is ook eene- qn-  < 33 ) Onvermijdelijke ongelijkheid, die deze is, welke* Ipruit uit de min of meerder kragten, of vlugheid in het werken, uit het min of meerder ver* iland, uit de min of meerder vlijtigheid en begaefdheden welken men van de Natuur ontfangcnf heeft, uit de min of meerder rijkdommen welke men gewonnen of van zijne Ouders verkregen heeft. -■- -y.fi nfih sA-i-y.-. art ,■> >b nofi Te eerbied voor deze natuurlijke ongelijkheid is zelfs eene der eerlte plichten van alle Menfchen die in de Maetfchappij ieven, om dat ieder Buiger wezenlijk het recht heeft om zijn eigendom, hoe gering of aenmerkelijk het zijn mag, te behouden. Ds mr.etfchappelijke onderfcheidingen kunnen nici gegrond zijn, dan op het algemeen nut. Men verftaet door MaetjchapHjke ondcrfcheiding een teeken, een tijtel, een eereii.xm, om'teven welke, door de Maetfchappij aen een harer Leden gegeven. Geene dezer onderfcheidiugea moeten gegrond zijn, dan op het algemeen nut. Bij voorbeeld, het Kruis van Saint Louis is eene MaetjchapHjke onder/cheiding. Het is een eereteeken toegeftaen aen den Krijgsman die zijn Vaderland wel gediend heeft. - Is deze Maetfchaplijke undcrjcheiding op het algemeen nut gegrond? Zon-  C 33 >< Zonder twijffel, dewijl het de vergelding is der dienflen, door eenen Burger aen de Maetfchappij gedacn, en eene aenmoediging voor de andere Burgers, om ze wel te dienen , in de hoop van zich. 'die zelfde vergelding waerdig te maken. -< Indien 'er M&etfchaplijkc onderfcheidingen beftonden, die op het algemeene nut niet gegrond waren, zouden zij de gelijkheid der Rechten van de Burgers aenranden, om dat zij aen eenige bijzondere perfoonen voorrechten zouden geven, die aen allen, of aen niemand moeten toebehoren. TWEEDE ARTIKEL. tiet oogmerk van alle Staetkundige VerbintenisJen is de in flandhouding der natuurlijke, en onVêrvreemdbare rechten van den Mensch. Men noemt Staetkundige Verbintenis ,de vereeniging der te zame verbonden Burgers, vormende eene Zamenleving. Het oogmerk van alle Staetkundige verbintenisfen, wil zeggen, de rede om welke de Menfchen zich met elkander verbonden — zich tot eene Zamenleving vereenigt hebben. G Dus  C 34 5 Dus hebben de Menfchen zich in de Zamenleving begeven , op dat ieder te zekerder de natuurlijke en onvervreemdbare Hechten, die aan den Mensch toebehoren,zou kunnen behouden. Men noemt ze onvervreemdbaer dewijl niemand er aenfpraek op maken kan, dat is te zeggen, voor* geven dat de Menfchen het recht niet meer hebben om ze te genieten, om dat zij 'er langen tijd door ov.erm.agt, of zelfs met hunne toeftemming van berooft zouden zijn geweest. Om u wel te doen begrijpen dat de Menfchen zich in de Zamenleving gefield hebben , op dat ieder te zekerder zijne natuurlijkeen onvervreemdbare rechten zou kunnen behouden, zal ik u eenige algemeene denkbeelden over denoorfprong der Zamenlevingen geven. Daer is een tijd geweesj: waerin ieder Mensch eenzaem leefde, dwalende in de bosfehen, welke de aerde bedekte, de kunst om ze te bebouwen niet kennende , en zich voedende met alles wat hij tot "zijne voedzel aentrof. Deze wilde en afgezonderde Menfchen waren weinig in getal, ontmoeteden zij elkander, dan betoonde de een aen den anderen zijne 'wreeda'ertigheid , welke nog door het' gebrek gefcherpt wierd. Vond de een eenig voedzel, dan tragtcde de ander het hem te ontnemen. Had  C 35 ) Had de een eene gezellin, de ander viel hem aen, om hem die te. ontroven. En daer de wqt van den derkden deze onophoudelijk vernieuwde gevegten bediste, zoo droomden 'er daeglijks bloed:ook,daer ieder Mensch eenen die fterker was dan hij kon aentreffen, beefde hij op elken oogenblik door de vrees van zich zijn eigendom a te zien ontnemen, of het leven te ver-, liezen, door het te willen verdedigen. Het vermogen om te redeneren, door het Op. perwezén aen de Menfchen gefchonken, deed hen wel dra de ongelukken en gevaren van zulk een bedaen begrijpen. De gaef om zijne gedagten uit te drukken, en door woorden aen andere mede te deelen, maekte het denkbeeld • uitvoerlijk, het welk die ongelukkige fchepfels inviel, om zich namenlijk. in eene menigte te zamén te vereenigen , ten einde met vrugt de geftadige aenvallen te wederftaan. "■ ■ - . . Dus was de eerde oorfprong der Maetfchappijen. — De zugt'om met zekerheid zijn eigendom te behouden, en de onderdrukking van den derkden te Wederdaen, verplichtte verfcheiden menfchen hunne kragren zarhen te vereenigen. Gij zult het mijne, en. ik het uwe niet nemen; indien 'rnen mij het mijne kwam ontnemen, c a zult  etilt gij het beletten * ihdién men' u het uwé wil ontriemen zal ilc het beletten. Indien men mij aenrand, zult gij mij verdedigen, indiërt men u aenrand zal ik u verdedigen- Dusdanig waren de eerfte overeenkomfteri der Maetfchappij. Het was niet dan om deze zekerheid * die onaffcheidelijk van hun beftaen en geluk was, dat verfche-iden Menfchen. zich tejzamen verbonden en hunne kragtenvereenigden. Het voordeel, zelfs de noodzaeklijkheid van deze verbintenis , werd weldra door alle Menfchen gevoeld , en alle vereenigden zich in Maetfcliappijeri. Dus hebben de Menfchen zich aïetite "zamen verbonden, en dat geene dat men Staetkundige verbinttnis noemt ' niet gevormd , dan om wederzijds hunne rechten in Jiand'te houden. • 'Deze rechten zijn de vrijheid, het eigendom, de zekerheid , en de weder/land oen de onderdrukking.. En deze recht en zijn de vrijheid, het eigendom, de zekerheid., en de wederftand aan de onderdrukking. Men zal u bij het IV Artikel uitleggen, wat het recht van Vrijheid is. Wat het recht van eigendom betreft: gij kunt het duidelijk begrijpen, het is het recht fat jederj een heeft om te behouden hetgeen hem toebehoort. Het recht yafl zekerheid, is het recht, dat ieder Bur-  C 37,0 Burger, zelfs de allerzwakke heeft, övri hoch mishandeld, noch aengerand, noch ontrust te worden in het uitoefTenen zijner Rechten. Het rechi van wederftand aen de onderdrukking is het recht dat de geheele Maetfchappij., gelijk ook ieder der Burgeren heeft, om hem , of hen wederftand te bieden, die hem zoude:willen onderdrukken , datis te zeggen , de uitoefening zijner rechten aenranden, ftoren of veranderen , of' aen hem eene daed uitvoeren, om 'tevenwelke, die -door de Wetten niet bevolen of geoorloofd is. Men zou mij onderdrukken, indien men mij het recht van vrij te zijn wilde ontroven, of mij afnemen het geen mij toebehoort; en mijn recht zou zijn, aen die onderdrukking wêderftand u Heden. Maer laet ons wel acht geven, mijne Vrienden, dat wij het recht van wederftand aan de onderdrukking, niet verwarren met de muiterij en het oproer. Muiterij en oproer zijn de ftrafwaerdige wederftand die flegte Burgers tegen de Wetten maken, welken door de Maetfchappij tot het behoud van aller rechten gevestigd zijn. De wederftand aen de onderdrukking is in tegen, deel die wederftand dien men aen de zulken biedt, die de rechten der Burgeren ( willen aenranden , C 3 «f  C 38 ) óf de Wetten, waer door ze in ftand gehouden worden, willen vernietigen. Indien, bij voorbeeld, iemand niet gehoorzaemde aen de Wet, die beveelt dat ieder gerustelijk zal bezitten het geene hem toebehoort, en gewapenderhand de eigendommen van andere kwam nemen, zulk een zou een muiteling, een oproerige , een onderdrukker zijn; daer hij die hem zou wederftaen, waerlijk het natuurlijk recht dat aen alle Menfchen toekomt, om het geweld te keer te gaen,zou uitoeffenen. Ik wil u nog een algemeen denkbeeld van dit grondbeginfel geven. Indien eenige Burgers zich vergaderden om geweld aen andere te doen, — om Zich tegen de inzameling der imposten te kanten * Cwelkers oorfprong en noodzaeklijkheid ik u in het 13 Artikel zal doen kennen,) of om de Wetten in eenig punt tefchenden, zulke Burgers zouden muitelingen, wezentlijke onderdrukkers Zijn, En de Regering, door hun met de troupen, de openbare Magten die de Maetfchappij voor hare verdediging, en tot de uitvoering harerovereenkomften gewapend heeft, tegen te gaen, zouden inderdaed onderdrukkers v/eerfland bieden, en van het recht van wederftand aen de onderdrukking, dat wezendlijk aen alle de Burgers toebehoort, met het grootfte recht gebruik maken. Dus  C 39> Dus, bij die de onderdrukking wederftaet, is de geen die zich tegen de inbreuken kant welke men op de Wetten kan maken; en de oproerling, de wezertdiijken onderdrukker is hij, die de Wetten aenrand. Na gezegd te hebben welke de rechten zijn, tot welkers behoud de Menfchen verplicht hebben geweest zich tot eene Maetfchappij te vormen, zullen wij zien welke de fchikkingen zijn die deze opkomende Maetfchappij heeft moeten maken ten einde ieder zijne rechten zeker behouden kon, DERDE ARTIKEL. Het grondbeginfcl van alle oppermagt berust vitzendlijk in het Valk. Geen lichaem, geen bijzonder perfoon kan etnig gezag oefenen, het welk daer niet uitdrukkelijk uit voortvloeit. De Menfchen , zich tot eene Maetfchappij vereenigende, zijn in verfcheide punten overeengekomen. Zij hebben, (gelijk ik u zoo even gezegd heb ) het verdrag gemaekt om malkanderen geen kwaed te doen, om gezamentlijk het recht van eigendom te eerbiedigen, en zich wederzijds te verdedigen; en deze overeenkomlkn, die hun eiC 4 gen  gen belang hen heeft doen maken, zijn de Wetten der Zamenleving geworden, waer aen ieder Burger zich heeft moeten onderwerpen. Maer dit was niet genoeg; men moest het middel vinden, om te beletten dat geen der Burgeren ongehoorzaem wierd aen de Wet, dat is te zeggen, zijne overeenkomften niet naerkwam. Want, indien iemand, na toegeftaen te hebben dat hij zijnen buurman niet zou mishandelen of beitelen, zijnen buurman was komen mishandelen of beitelen, zou deze ongehoorzaemheid aan de gemaekte Wet , wanorde in de Maetfchappij gebragt hebben; en indien vele Burgers dus aen hun verdrag gefaeld hadden,zou de Zamenleving vernietigd, en de Menfchen zich in den zelfden ftaet van wanorde hervonden hebben, dien zij hadden willen ontvlugten, door zich in de Zamenleving te Hellen. Daer moest dus onvermijdelijk een~middel gevonden worden om alle de Burgers hunne Wetten, dat is te zeggen hunne overeenkomften, te doen naerkomen. De geheele Maetfchappij had daertoe alleen de magt, om dat niemand- dier Menfchen; die overeen gekomen waren om te zamen te leven, meer rechten en magt had, dan de andere. Maer de geheele Zamenleving kon, voor al toen  C 4f > toen zij zeer talrijk was geworden, zich niet onophoudelijk bezig houden, om.ieder harerLeden de overeenkomften te doen naerkomen, die . zij gemaekt hadden. De Maetfchappij moest dus eenige harer Le-, den met die zorg belasten, en zeide hen: wij geven u het nodige gezag over ons, ten ein-. de gij getrouwlijk de overeenkomften welke wij gemaekt hebben doet uitvoeren, en wij zullen aen alle de bevelen die gij ons tot de uitvoering dier overeenkomften zult geven , gehoorzamen. Deze Leden door de Maetfchappij verkozen, werden Opperhoofden , Koningen, Keizers- genoemd, en ontfingen van de Maetfchappij de magt om de Wetten te doen uitvoeren dat is te zeggen de overeenkomften, gemaekt door de Menfchen welke zich tot eene Maetfchappij vereenigd hadden. Deze Burgers hoofden geworden zijnde, waren niet Oppermagtig dan voor zoo verre als het Volk, de Maetfchappij, nodig vond, dat gedeelte van magt in hunne handen te ftellen welke noodig was om elk eenen zijne overeenkomften te doen naerkomen. Hunne Oppertnagt, hun gezag vloeit dus uitdrukkelijk uit het Folk voort, dat is te zeggen," het heeft zijnen oorfprong niet dan uit de Natie, C 5 Mtn )  «en men het wezendlijk toebehoort en die eenigen harerLeden niet gelast dat gezag in hare plaets uit re oeffenen, dan om dat het voor eene zeer talrij. ke 'Maetfchappij onmooglijk is die zelfs uiueoeffenen. Dus, daer de Natie aen een bijzonder Mensch, dat is te zeggen aen een harer Leden, of aen een Lichaem, dat is te zeggen, aen verfcheide harer Leden, de magt vertrouwt die aen haer alleen bij uitfluiting toebehoort, om namenlijk de Wetten te doen uitoeffenen, is het allerblijhbaerst dat het gezag het welk dieneenen of dat Lichaem oeffent, niet fpr uit, niet koomt dan van de Natie in welke wezendlijk het geheel der magt en der Opfermagt berust. Dit artikel wel verflaen zijnde, zal u, mijne Vrienden,de uitlegging derongelijkheid tusfchen de Burgers aentoonen, die u zomwijlen, bij gebrek van 'er de oorzaek van te begrijpen, of de noodzaeklijkheid 'er van te gevoelen, onrechtvaerdig heeft kunnen fchijnen. Gij ziet dat 'er in de Zamenleving Menfchen zijn die aen de andere bevelen. Waerom,zoud gij kunnen zeggen, bevelen mij die menfchen die gelijk met mij zijn, en waerom moet ik hen gehoorzamen ? De voorgaende uitlegging is mijn antwoord. Zij  C 43 ) Zij bevelen u , en gij moet hen gehoorzamen, daerom,om dat de Maetfchappij, niet zelfs den last op zich kunnende nemen, om hare Wetten te doen uitvoeren, deze magt aen een Hoofd tóe^ vertrouwd heeft, het welk vervolgens Burgers gekozen heeft om zich dien plicht te helpen vervullen. Dit Hooft, en zij die door hetzelve verkoren zijn om hem de Wetten te tuélpen uitvoeren, zijn uw's gelijken in rechten,maer sijri wettigiijk weit de uitvoering der Wetten betreft, uvft meerdere* Zij oeffenen het gezag uit, aen hun door de.Zamenleving toevertrouwt. Dus wanneer zij u bevelen is het even zoo veel of de geheele Maetfchappij u bevool. Volgens dit beginfel moet gij hun gehoorza* men , en deze foort van ongelijkheid , die de' gelijkheid in rechten niet vernietigt, niet onrechtvaerdig vinden , dewijl zij uwe meerdere niet zijn, dan in het geen de uitvoering der Wetten betreft, waermede zij door de Maetfchappij gelast zijn. VIER-  C40 VIERDE ARTIKEL. Ut Vrijheid befiaet in taffgi te kunnen doen, het geene aen andere niet fchacdt. Toen de Mensch alleen leefde, was hij vol-, ftrekt vrij, dat is te zeggen, hij deed over het geheel al wat hij wilde, goed of kwaed, niemand belette het hem; en hij wierd in zijne begeerten met wederhouden, dan, wanneer hij geene kragten genoeg had, om ze uit te vo«ren. Als bi* de fterkfte was , mishandelde, beroofde, of ver-: nietigde hij den zwakkeren dien hij aengreep; maer, daer hij daegüjks eenen fterkeren dan hij aen kon treffen, hebben wij gezien dat deze volitrekte Vrijheid zijn ongeluk, en zijne vernietiging veroorzaekte, en dat het was, om uit dezen ftaet van geftadige vrees en wanorden te geraken, dat hij zich in Zamenleving bij verfcheiden andere Menfchen voegde, en dat hij zich gewillig .van een gedeelte zijner gevaerlijke Vrijheid keroofde , om met zekerheid ?ijne andere rechten te behouden. Hij maekte met hen , met welke hij zich vereenigde de overeenkomst dat hij de Vrijheid niet meer zou hebben, om andere te fchaden, gelijk ander ede Vrijheid niet meer zoude» hebten, om hem te fchadcn. De  C450 De oorfprong, het grondbeginfel van alleMaet- r fchappijen, is dus de noodzakelijkheid geweest die ieder Menfch heeft gehad om zijne natuurlijke Vrijheid ie beperken en zich te' bepalen zij- i nen wil niet uittevoeren, dan voor zoo verre hij aeh een ander niet fchaden kon. Zonder dit verdrag beft aet geene Maetfchappij i want, indien ik vrij ben om kwaed aen anderen te deen, zal het de andere ook vrij ftaen om het mij te doen, en dit was de Vrijheid die den wilden Menfch bezat voo.r hij zich in de. Maetfchappij veroenigd had. Aldus beftaet de ware Vrijheid, de Maetfchaplijke Vrijheid , de eenige die de Menfch voor zijn bijzonder belang wenfchenkan, in alles te kunnen doen wat hij wil,uitgezonderdhet geen anderen-fchaedt. / Dus heeft de uitoefening der natuurlijke rechten, Van ieder Menfch geene palen, dansulke die aan de andere Leden der Maetfchappij het genot dier zelfde rechten verzekeren. Deze palen kunnen niet yastgefield zijn , dan door de JVet. / Dat is te zeggen,„dat 'er voor de rechten en de Vrijheid van-.ieder Burger , geene andere palen , kunnen zijn, dan zulke;die volftrekt noodzaek-keüjk zijn om de andere, zonder beletzelen, de zelfde rechten te doen genieten. Deze palen, door de Maetfchappij gefield om - I . i het /  het misbruik het welk ieder van zijne rechten zc*i hebben kunnen maken, voor te komen, zijn^ten voor alle de Burgers,en deze plichten kunnen niet vastgefleldzijn ,^/; door de IFct. Gij hebt reeds gezien dat onze plichten zijn, de rechten der anderen te eerbiedigen, en dat deptichtin der anderen zijn, onze rechten te eerbiedigen. Dus de Menfchen zijn , toen zij eene Maetfchappij gevormd hebben , om de wreede misbrui- ; ken, die ieder wild afgezonderd Menfch van zijne natuurlijke rechtenmaekte, te ontvlieden, onder malkander Overeengekomen, ten opzigte der we»uerzijdfche plichteri, en die ' ovcrëehkomften die • hij ten dien aenzien gemaekt heeft, zijn de Wetten der Zamenleving geWeeit. De Wetten zijn dus niets anders dan de overeenkomften, dooralle de Leden der Maetfchappij gemaekt. Deze overeenkomften hebben geen ander oog- , merk gehad, dan alle de Leden der Maetfchappij plichten te doen in acht nemen ; en deze pllchten zijn de palen die ieder' Burger ovemmgekomen is aen de oeflening zijner'natuurlijke rechtente fteltèh, in alle gevallen waer het misbruikzijner rechten aen de andere belet zou hebben, de zelfde rechten te genreten. ao bhi'-.ri ijqqgéiijs-M ob zoob ;ja VIJF-  C4?) V IJ F D E ARTIKEL. De Wet heeft niet anders dan het recht over de daden die de Maetfchappij zoude fchaden, te verbieden. . Dit heeft geen uitleg nodig ; de daden welke fcha» delijk voor de Maetfchappij zijn , zijn de zulke die aen de Burgers de oeifening hunner rechten benemen. Mij mijn eigendom ontneemen is eene fchadelijke daed voor de Zamenleving, om dat dit mij belet het recht te genieten dat ik heb om mijn eigendom te behouden. De Wet moet dan alle die daden verbieden, die de Menfchen, toen zij zich in de Zamenleving fteidt tlfi fchadcjijk voor de Maetfchappij befchouivd hebben, en overeengekomen zijn niet meer te doen; maer zij moet niet anders verbieden, dewijl zij anders het recht dat ieder Burger heeft, om te doen het geen hij wil, uitgezonderd het geen andere fchaedt, zou aenranden en vernietigen. t Al wat door de Wet niet verboden is, kan niet belet worden, en niemand kan gedwongen worden te doen, het geen zij niet beveelt. - ' Al-  C 4» * Alle deze plichten der Burgeren, alle deze pa« len die aen de uitoefening, hunner natuurlijke rechten gefield zijn, moeten door de Wet bevolen zijn. '- Ieder is in de Zamenleving met de volkomenheid zijner natuurlijke rechten gekomen. Om zete bepalen, om ze intekrimpen, moesten 'er over-1 éenkomften'— wetten zijn, dus 'alles wat door ds Wet niet verboden-is kan niet belet worden: en niemand kan -gedwongen worden ïe doen het geen de Wet niet beveelt. Het zijn dus de Wetten alleen die aen ieder de ■ palen vöorfchrijven , die de Maetfchappij. overeengekomen is aen de uitoefening der natuurlijke rechten, van iederBurger te ftellen. t nabsioVv nsLsh sih • Ihs tttb 3_>ufii jsV7 sCl )}ftbftfpxn*$3t} fii r?i;\[i\ fiool«nwfoiti'oM' vitf ZESDE ARTIKEL. -airitav i-J-vx ts'm :••••<•.- " -j Wet is de uitfpraek der algemeene begeer* ten. z . 'v y Gij begrijpt dit grondbeginfel volmaekt. Alle de Menfchen, zich inde Maetfchappij (lellende,hebben de begeerte gehad, om die Wetten, die over.enkomflen te maken die noodzakelijk voor ieder zijn; en zij zijn niet gemaekt geworden dan om dat  C 49 ) alle, of ten minften het grootfte getal het geWild heeft. Toen de Maetfchappij kleen in getal was, kon , Zonder twijffel, ieder van het zelfde gevoelen zijn om de Wetten te maken; maer talrijker wordende, was het onmogelijk dat de geheele weereld het zelfde gevoelen had; en toen ftelde men met reden vast: dat de Wet, door het grootfte. getal gemaekt, het kleenfte getal zou verbinden, en als de uitfpraek der algemeene begeerte zou befchouwd worden, en ingevolge daervan, de Wet der ganfche Zamenleving worden zou. Dus is eene Wet waerlijk door den algcmeenen wil der Maatfi^happij gemaekt, wanneer zij door het grootfte getal der Burgeren gemaekt is; en alsdan verbind zij die geenen zelfs, die van een ander gevoelen geweest mogten zijn, om dat, gelijk gij gemaklijk begrijpen zult, men zonder deze overeenkomst nimmer Wetten zou kunnen maken, en bij gebrek aen Wetten, de Zamenleving zich zou vernietigen. S Alle de Burgers hebben recht, om in Perfoon, of door hunne Vertegenwoordigers, aen hare vorming mede te werken. \ Het is klaer, na het omftandig verhael dat ik u van den oorfprong van alle Maetfchappijen gegeven heb, dat ieder Burger gelijklijk het D rechf  C5° ) recht heeft om aen de vorming der Wetten te werken; dat is te zeggen, die gezamentlijk met de anderen te maken; en het is aldus,dat men de Wetten maekte, zoo lang het kleen getal Burgers toeliet dat ieder in Per/bon zijne item kon geven, maer toen de talrijkheid dit belettede, benoemde de Burgers Vertegenwoordigers, om in hunne plaets de Wet te gaen maken. In het begin van dit werk heb ik u eene uitlegging van het woord Vertegenwoordigers gegeven. » Zij moet voor alle het zelfde zijn, het zij zij befchermt, het zij zij ftraft. • ■ De lilt befchermt, door alle de daden die de Maetfchappij en de Rechten van ieder der Burgeren zou kunnen benadeelen, te verbieden. Zij ftraft, door de geenen die daden bedreven hebben, welke zij verboden heeft, eene kastijding te doen ondergaen, In deze twee gevallen moet zij voor alle de Burgers het zelfde zijn; dewijl alle gelijklijk de zelfde rechten , en de zelfde plichten hebben. « Alle de Burgers gelijk zijnde in hare oogen, zijn gelijklijk aenneemlijk tot alle waerdigheden, plactfen , en openbare bedieningen, en zonder andere ondt rfcheidingen, dan die hunner deugden en yerdienften. \ Dit  CS* > Dit flot van het Vierde Artikel heeft geen uitleg noodig. Het is zeer klaer, dat ieder Burger, de zelfde Rechten hebbende als alle de anderen, het alleen de verdienden moeten zijn, die aen den eenen, eerder dan aen den anderen, de waerdjgheden* plaetfen en openbare bedieningen doen verkrijgen. ■ Dit kan in alle Maetfchappijen, waer men de Rechten van den Mensch kent en eerbiedigt, niet anders zijn. Een gedeelte der Maetfchappij, het welk, bij uitfluiting en zonder grond op verdienften, recht op eenige waerdigheid of plaets begeerde te hebben, zou volftrektelijk tegen de Rechten der Menfchen en tegen de grondbeginfelen van alle Maetfchappijen ingacn. De waerdigheden,plaetfen en bedieningen zijn, gelijk gij reeds gezien hebt, niets anders dan onderfcheidingen op het algemeene nut gegrond. Het is, of de vergelding der gedane dienden, of de volmagt door de Maetfchappij gegeven, om aen alle de Burgers hunne overeenkomden te doen uitoefFenen. Het is dus niet alleeri een gedreng grondbeginfel, maer van het allergrootde nut voor de Maetfchappij, dat nimmer iets dan de verdienden , deugden, en de begaeftheden, maer geene bijzondere voorrechten , gelijk,'"bij voorD s beeld,  (50 beeld, de geboorte, deze onderfcheidingèh doen verkrijgen. ZEVENDE ARTIKEL. Geen Mensch kan befchuldigd, aengehouden, of in hegtenis genomen worden, dan in gevallen, Welke door de Wet bepaeld zijn, en volgens de wijze door haer voorgefchreven; zij die om willekeurige bevelen aenzoek doen, die geven , uitvoeren of doen uitvoeren >> moeten geftraft worden. Wanneer de Maetfchappij zich gedwongen vind eene harer Leden die aen hare overeenkomften gefaeld heeft, te ftraffen, fteld zij zulke wijze van ftraflen in het werk, in welke alle de Burgers overeengekomen zijn. Dus heeft zij niet alleen Wetten gemaakt om fchuldige Burgers te ftraffen, maar ook door de Wetten bepaeld, in welke gevallen, en op welk eene wijze men een Burger zou kunnen befchuldigen, aenhouden, gevangen nemen, en ftraffen. Derhalven , indien iemand buiten de gevallen, en zonder de wijze door de Wet bepaeld, een Burger durfde aenhouden, of gevangen nemen, zou hij aen onderdrukking fchuldig, wezen en geftraft moeten wrorden. Het.  C5S ) Het was deze misdaed die eertijds die geenen bedreven die willekeurige bevelen vorderden, gaven, uitvoerden of deden uitvoeren. Man noemd willekeurig bevel, een bevel bet welk niet overeenkomftig de Wetten is, dat is te zeggen niet overeenkornftig de algemeene begeerte, en maar alleen een uitvloeifel van eenen bijzonderen, en bij gevolg onwettigen wil. De Lettres de Cachet, de gevangennemingen in de Bas» tillen of in andere Gevangenisfen,die men StaetsGevangenisfen noemd, zal ik u tot een voorbeeld geven. Wel nu! zij die deze bevelen gaven, zij die ze uitvoerden, zij die ze vorderden, waren fchuldig aen eene groote misdaed tegen de Maetfchappij , dewijl zij het recht van Vrijheid vernietigden, dat aen ieder Burger toebehoord, en dat hem niet ontnomen kan worden, dan in de gevallen en op de wijze door de Wetten bepaeïd^ en ter inilandhouding en verzekering van ieders Rechten. Maer elk Burger, uit kragt der Wet aengegwpen of geroepen zijnde, moet terfiond gehoor za* men. Hij mach zich fchuldig door den weder' jland. i Maer zoo het een groote misdaed is eene Burger aen te houden of gevangen te nemen buiten de D 3 fe-  C54 ) gevallen, en zonder de wijzè door de Wet voorgefchreven, zult gij ook met mij toedemmen dat het eene wezentlijke misdaed is, de Wet weder ftand te bieden , wanneer zij een Burger roept of zich van hem verzekert, in de gevalleneden op die Wijze waer in de Maetfchappij overeengekomen ;iErtS üf.v VfiM.t\\ti\\s u-yj • .. ui ira f3h35ö De gehoorzaemheid aen de Wet moet volmackt zijn , en de minde wéderltand is misdadig. Dit grondbeginfel moet in het hart van ieder goed Burger zim; en zonder dit zou 'er onrust en wanorden in de Maetfchappij komen , die niet beftaen kan "zonder de vaerdigde en ltrikfte uitoeflening der Wetten. De H et weder, ftreven, is de overeenkomften met de andere Burgers gemaekt, bleken , en afftand van de voorrechten dier zelfde overeenkomften doen. Dus , hij die de Wet wederftreeft,. flaet door die daed. zelfs , zijne Burgerlijke Rechten af. De Maetfchappij is hem niets meer verfchuldigt, en kan tegen hem alle gedrengheid te werk dellen , die noodzakelijk is ;om voor te komen, dat zij door rden misdadigen wederftand van een of van verjeheide harer Leden niet omver -geworpen, of vernietigt word, AGT-  C 55 ) AGTSTE ARTIKEL. De Wet moet geene flrajfen [tellen , dan zulke die volftrekt, en klaerblijkclijk noodzakelijk zijn. Dit is eene der klaerfte, en der gev\igtigfte waerheden. De Menfchen hebben, toen zij zich tot eene zamenleving vormden, overeenkomften gemaekt; en om te beter deze overeenkomften te doen naer,omen, hebben zij befloten die geene, die 'er aen te kort kwamen , te ftraffen. De eenigfte ftraffen, de eenigfte boete welkevolfirekt rtchtvaerdig zijn, zijn dan de zulke, die klaerblijkelijk ncodzacklijk zijn, om de overeenkomften welke door allen gemaekt zjjn, te doen uitvoeren , door die geenen te ftraffen, die 'er aan te kort Komen. Het is in der daed onmogelijk , dat de Menfchen in eene Maetfchappij vereerigt, onder malkander overeengekomen zijn, om zich wederzijds onnodige, of onrechtvaerdige ftraffen op te leggen; maer daer de Wet het befluit, de uitfpraek van den wil van alle de Burgers is kas het niet mogelijk zijn, dat zij andere ftraffen zou bepalen, dan dezulken die noodzaekelijk. zijn, om Jset niet uitvoeren der Wetten te ftraffen, en ze D 4 daar  door de vrees voor de kastijding, des te getrou. wer te doen uitvoeren. Ik moet u hier doen opmerken, dat de Maetfchappij twee middelen heeft uitgedacht, om de overeenkomften die zij gemaekt heeft door alle hare Burgers te doen nakomen, i. De vergeldinge. 2. De kastijdinge. Gij hebt in het eerfte en zesde Artikel gezien , dat de Maetfchappij door onderfcheidingen , welker grondbeginfelen op het algemeen nut gegrond zijn, vergeldingen doet. Gij ziec in het zevende, agtfte en negende Artikel, dat de Maetfchappij die geenen ftraft die aen hare Wetten; dat is te zeggen, aen hare overeenkomften tekortkomen. Dus de vergeldingen die zij fchenkt, zo wel als de ftraffen die zij doet, zijn allernoodzaeklijkst voor de Maetfchappij, die, zonder de volmaekfte uitoeffening der Wetten niet kunnende beftaen , alles in het werk moet ftellen, het welk dienftigis, om ze te doen uitvoeren. En niemand kan geftraft worden, dan uit kragt eener bepaelde, en voor het bedrijven der misdaed afgekondigde en wettiglijk toegepaste wet. i De Maetfchappij heeft alle hare overeenkomften niet te gelijk kunnen maken; zij heeft eerst dc noodzaeklijkfte gemaekt S en naer mate zij meer*  es? y meerder verlicht is geworden , heeft zij 'er de zulke bijgevoegd, die zij nuttig heeft gevonden. maer, daer men alles kan doen, wat door de Wetten niet verboden is, was eene daed , voor dat de Maetfchappij die daed verboden had, geene feil, geene misdaed. Aldus kan geen Burger geftraft worden, voor eene daed die niet verboden is. Hij zal niet ftrafbaer zijn, dan wanneer hij die daed doet, na dat eene Wet' ze verboden heeft. Gevolglijk , wil hij voor eene daed geftraft worden , moet de Wet, alvorens hij die daed verrigtede, gezegd hebben, dat zij ze verbood. Maer de Wet heeft wezentlijk geene wettige kragt van Wet, dan alleen wanneer zij met zekere gebruiken, waer in de Maetfchappij overeengekomen is, bekleed is, en dan, wanneer dezelve afgekondigt is, dat is te zeggen, wanneer men ze op zoo eene wijze, dat ieder in de mooglijkheidis om ze te kennen, openbaer heeft gemaekt. Dus, zal eene daed eene feil, eene misdaed'zijn, dan moet zij, door eene regelmatige l/epacldeWet verboden, en zoo openbaer wezen, dat niemand zich op eene redelijke wijze ontfchuldigen kan, door te zeggen: ik kende die Wet niet. Wettiglijk toegepast, wil zeggen, volgens die D 5 ge-  gebruiken aft»* toe de Maetfchappij overeengekomen is. Ziet het zevende ArtikeJ. NEGENDE ARTIKEL. TXter ieder Mensch voor onfchuldig gehouden moet worden, tot zoo langen hij fchuldig verklaert ts, moet, indien het onvermijdelijkgeoordeeldword, hem vast te houden, alle geftr engheiddie niet nood%ackelijk is, om ■zich van zijn perfoon te verzekeren, fcherpelijk door de JVet ge/luit worden. Een Burger is verdagt, befchuldigt met eene misdaed, dat is te zeggen, in de overeenkomften der Maetfchappij nalaetig geweest te hebben Dit Mensch word echter altoos voor on/chuldig gehouden, tot zoo lang hij fchuldig verklaert is ; om dat, fchoon hij betigt is , het niet zeker is, dat hij de misdaed waer mede men hem befchuldigt, bedreven heeft. De Burgers, die door de Maetfchappij gelast zijn, om te onderzoeken of de.befchuldigde fchuldig is, of niet, moeten hem dus in. het eerst voor tnfchuldig houden; indien zij, door heronderzoek dat zij doen , vinden dat men zich volftrekt van Zïjn perfoon verkeren moet, het zij om te belet»  (59) letten dat hij de draf niet ontvlugt, het zij om voor te komen, dat hij nog meer misdaden, nog fchadelijker voor de Maetfchappij bedrijve, zij hebben dan de magt om hem vast te hoii. cn; maer, zij moeten, die oefl'enende, geeneflegtebehandelingen , noch overbodige geftraaght id , en die zijnen misdadigen wederdand ai leen zou kunnen rechtvaerdigen, m het werk dellen. In der daed , ieder Burger , hoe wel befchuldigt, onfchuldig kunnende zijn, heeft geen een zijner Rechten verloren,, cm hM#'eifqhajpjpij';} ijft hem alles verfchuldigt, tot zo langeg) dat hij k :\\dig verklaerd , en hetbewezen-is, dat hij het eerde de banden, dje hem aen de burgersvcreenigden, gebroken heeft , door aen de overeenkom den die hij.;met hen gemaekt had te kjjr{ te komen. ; Dus, daer 'er geen Burger is, die, fchoon onfchuldig zijnde,-niet betigt kan worden, heeft de geheele Maetfchappij noodzaekelijk de overeenkomst moeten maken ■> om alle onnodige gefirengheid, om zich yan d.-u perfoon van cenig bcfchuldigd Burger ; (^d/e-altoos voor onfchuldig gehouden word , tot-zoo lang hij fchuldig verklaert is,) te verzekeren, ie beletten cn fcherpelijk t$ verbieden. < ; sb » Niemand meet om zijne gevoelens , zelfs niet om ■4e Qodsdienflige , lastig gevallen worden, mits, dat  dat hunne openbaermaking de algemeene orde niet ftoort. Niets is vrijer, dan degedagten; ieder ismeester zoodanig een gevoelen te hebben, als hij wil. Dit fchaed in niets aen de Maetfchappij: enlaten wij ons altoos wel herinneren, dat'er vol. ftrekt niets verboden moet zijn , dan het geen de Maetfchappij zou kunnen fchaden. De gevoelens nimmer fchadelijk kunnende zijn voor de Maetfchappij, moet geen Burger om de zijne, hoedanig zij ook zijn mogen, lastig gevallen worden. Dus , zo lang ik mij zal vergenoegen te denken, zal de Maetfchappij mij niets te verwijten heb. ben ; maer indien ik door de openbaermaking mij, ner gevoelens, dat is te zeggen, door ze met ge. rtigt algemeen te maken, de orde, door de Wet gevestigd, ftoorde , dan zou ik fchuldig worden; Dus is het recht van ieder Burger, vrij te zijn in alle zijne gedagten , in alle zijne gevoelens , zelfs in Godsdienjlige. Maar zijn plicht jegens de andere Burgers is, dezelve geen gerugt te doen maken, door eene openbaermaking, ftrijdig met de overeenkomften door de Maetfchappij gemaekt. De Maetfchappij heeft echter geen eerder recht, dan om aen hare Leden het fchandelijk oproerig ge-  gerugt dat die Leden aen hare gevoelens en aen hunne gedagtcn zouden kunnen geven : te verbieden , want een ieder heeft het recht ze vrijelijk te kunnen mededeelen; en dit is het, dat de Nationale Vergadering, in het XI. Artikel , voor eenen onaenrandelijken grondregel heeft gefteld » uit vreeze, dat men uit het X. Artikel kluisters , voor de vrije viededeeling der gevoelens en gedagten, het welk een natuurlijk en onvervreemdbaer' recht is, zoude kunnen fmeden. ELFDE ARTIKEL Be vrije mededeeling der gedagten en gevoelens? is een der dierbaerjle rechten van den Mensch. leder Burger kan dus vrij fpreken, en fchrijven, onder beding , dat hij het misbruik dier vrijheid verantwoorde , in die gevallen welke door de Wet bepaeld zijn. Het natuurlijk recht van ieder Burger is , te zeggen en te fchrijven al wat hij wil. Aen dit natuurlijk recht heeft de Maetfchappij , even als aen alle de andere natuurlijke rechten, geene palen gefteld, dan de overeenkomst, ©m andere Burgers niet te fchaden. In.  C «O fidfen een Burger van zijn natuurlijk recht misbruik heeft gemaekt, en door zijne redenen, of Schriften , andere Burgers, of de geheele M; -ichnppij benadeelt heeft, is hij 'er verhitmoordehjk voor; en de Maetfchappij heeft recht, om hem, diegcyallcn, en op die wijze ah door hare Wetten bepaeld is, te ftraffen. Maer de Maetfchappij kan te vooren de mededeeling der redenen en der gefchriften niet beletten, onder voorwendfel, dat zij fchadelijk zouden kunnen zijn, om dat als dan het recht dat ieder Burger heeft , om zijne gedagten vrijelijk mede te dcelen, geheel vernietigt zou zijn. Zij heett mets dan het recht, omdengeenen, die 'er misbruik van gemaekt heeft, door zijne Medeburger te benadeelen , voor de uitwerkfelen dier mededeeling verantwoordelijk te maken; en alleen dan, wanneer 'er geoordeelt word dat hij benadeelt heeft, kan zij 'er hem voor ftraffen. Dus is het recht van ieder Burger, \rfrm zijne gevoelens en gedagten , te kunnen mede. deelen, het zij, door zijne redene , het zij door zijne gefchriften; en zijn plicht jegens de andere Burgers, is, noch de Maetfchappij, nochiemand der Burgerend zijne redenen of gefchriften te benadeelen, op ftraffen , van voor het niet nakomen dier plichten , en voor het misbruik dat hij  hij van de vrije mededeeling zijner gedagten g». maekt heeft, verantwoordelijk te zijn. TWAELFDE ARTIKEL. De waerborg der Rechten van den Mensch, en, van den Burger yereischt eene openbare magt. Gij herinnert u, mijne Vrienden, dat de Menfchen zich tot eene Zamenleving vercenigt hebben , om wederzijds hunne rechten in ftand te. houden. Zie het tweede Artikel. De geheele Maetfchappij, alle de Burgers te zamen vereenigt, bewaren dan, verzekeren, ftaen in, voor het in ftand houden der Wetten van ieder Burger in het bijzonder. Maer, deze waerborg der Maetfchappij, die aen ieder de in ftand houding zijner rechten verzekert, eischt eene openbare magt, dat is te zeggen, lieden die gelast zijn om in gevallen van nood zelfs geweld, tegen die geene der Burgeren in het werk te Hellen, die hare overeenkomften wilde verkorten. Inderdaed, de Maetfchappij heeft goed, mij te waarborgen, mij te verzekeren dat men mij het mijne niet af zal komen nemen; indien zij gee-  geene gewapende mannen, of eene magt, om het even welke, heeft, om zich daertegen te ftellen, zal hare waerborg nergens toe dienen; en niet beletten dat men mijn recht van eigendom aenrande. De Maetfchappij moest dus, toen zij de in ftand houding harer rechten, aen ieder Burger gewaerborgt had, i., gelijk gij in het derde Artikel gezien hebt, iemand harer Leden gelasten, de Wetten, de overeenkomften welke zij tot de in ftand houding van ieders rechten gemaekt had, te doen uitoeffenen; a. dat zij aen dat Hoofd, gelast de Wetten te doen uitvoeren, eene voldoende magt vertrouwde ten einde hij de plichten hem opgelegt kon vervullen. Deze magt is dus tot aller voordeel ingejleld. Deze magt noemt men de openbare magt, en zij beftaet voornamentlijk in de Troupen. Die Troupen, die Legers, die Ruiterij, die Wagten van alle foort, deze openbare magt eindelijk, heeft dus geen ander oogmerk kunnen hebben, dan aen de uitvoerders der Wetten, het middel te geven, om ze te doen uitvoeren. Indien alle de Burgers even goed, eerlijk, en deugdzaem waren, indien zij alle, de Wetten met de zelfde getrouwheid uitoeffende, zou de Maetfchappij geene openbare magten npodig heb- ben;  ben, doen alleen om zich tegen de Vijanden van buiten te verdedigen; maer,daer 'er ongelukkig altoos Burgers gevonden worden, die geneigd zijn om de Wetten te verkorten, en dat, zonder de uitvoering der Wetten de Zamenleving in wanorden zou geraken, en zich eindelijk vernietigen, is de openbare magt, die tot het doen uitvoeren der Wetten dient, volftrekt tot aller voordeel ingefteld. En niet lot het bijzonder nut der geenen aen wien zij toevertrouwd is. Deze zoo veel vermogende magt, is door de Maetfchappij aen hare Hoofden, dat is te zeggen, aen die Burgers, gelast om de Wetten te doen uitvoeren, alleen toebetrouwd,met oogmerk om de Wetten te doen uitvoeren, en de Maetfchappij tegen de uitwendige Vijanden, waer door zij aengerand zou kunnen worden, te verdedigen. Het is klaerblijkelijk dat de Maetfchappij, zelfs nimmer het denkbeeld kan gehad hebben, om toe te ftaen dat zij tot het bijzonder nut zou dienen van die geenen aen wien zij ze toevertrouwde. Dus, die geen, of die geenen aen wien de Maetfchappij die openbare magtcn toevertrouwd heeft, zouden van-hun gezag misbruik maken, fchuldig aen onderdrukking zijn, hunne overeenJvumlten overtreeden, en de Rechten van den E Mensch  Mensch en van den Burger aenranden, indien zij de openbare magten aen hun toevertrouwd, tot vermeerdering van hun gezag, of tot hun bijzonder belang , of eindelijk tot eenig ander Oogmerk deden' dienen, dan tot de uitvoering van de Wetten dér Maetfchappij, die hen de ópenbare mhgj riiét toevertrouwd heeft,' dan tot het algemeen 'belang, en tot waer borg van ieders rechten. • Hét is om deze reden da't de uitvoerders der Wetten, de openbare mag) aen hun toevertrouwd biet moeten doen werken, naer hunne willekeur, maer alleen in de gevallen en op die wijze door de Wet voorfchreven. DERTIENDE ARTIKEL. rp -L oi het onderhoud der openbare magten, en voor de uitgaven van het Bewind is eene algemeene fchatting onvermijdelijk. Tot hiertoe mijne Vrienden, hebben wij gezien , hoe , en waerom, de Menfchen zich in de Maetfchappij gefteld hebben. Wij hebben gezien dat zij onder malkander overeenkomften gemaekt hebben, die de Wetten der Maetfchappij geworden zijn. Wij  C6*7> Wij hebben gezien dat die Menfchen in de Maetfchappij vereenigt zijnde, één, of verfchei» de hunner Burgers uit hen hebben gekozen om overal de Wetten, de overeenkomften die zij gemaekt hadden, te doen uitvoeren; eindelijk., hebben wij gezien dat zij aen die geene, die zij gelast hadden de Wetten te doen uitvoeren, eene openbare magt toevertrouwd hadden, ten einde zij het konde doen. Maer die Menfchen, gelast om de Wetten te doen uitvoeren , die Troupen, die Wachten , aen hen toevertrouwd, om hen daer in te helpen, al hunnen tijd ten dienfte van de Maetfchappij beftedende, is het wel redelijk geweest dat de Maetfchappij zich met de zorg belade> om aen hunne noodwendigheden te voorzien. En inderdaed, hoe zouden die Menfchen hebben kunnen leven, welke nimmer voor hun eigen belang werkende , en zich onophoudelijk bezig houdende met het doen uitoeffenen der Wetten, nimmer iets voor hun eigen levensonderhoud noch voor hunne andere noodwendigheden zouden kunnen gewinnen. De Maetfchappij heeft zich dus moeten belasten om hen al het geen zij noodig hadden te bezorgen, en gij begrijpt dat dit allerrechtvaerdigst is. Es De  C68) De Maetfchappij heeft aen een harer Leden gezegd: wij gelasten u, onze overeenkomften te doen uitvoeren, en zie daer een zeker getal onzer Medeburgeren die wij u toebetrouwen om u te helpen; en aen wien gij alles, wat tot de volmaekte uitoeffening der Wetten noodig is zult kunnen bevelen, maer daer gij, noch zij, meer zult kunnen werken, om uwe noodwendigheden te verkrijgen , zullen wij den last op ons nemen om u die te bezorgen. Daer het voor ons aller belang is, dat gij den last op u neemt, om onze overeenkomften te doen uitvoeren, zal ieder onzer mede betalen om u het geen gij noodig hebt te bezorgen, en wij zullen met genoegen, die algemeene fchattitig betalen, om dat wij begrijpen dat zij allernoodzaeklijkst is. Het is inüerdaed daerdoor alleen dat wij eene openbare magt kunnen hebben, zonder welke alle die aen hunne overeenkomften zoude willen te kort doen, het ongeftraft zoude kunnen doen , en zonder welke, bij gevolg, onze overeenkomften niet uitgevoerd wordende, de Zamenleving zich zou vernietigen, en ieder onzer weder ongelukkig worden zou. Zie daer, mijne Vrienden, den oorfprong dier algemeene fchatting, bij uw onder den naem van imposten bekend; het is voor u aller geluk dat m  •gij die imposten betaelt, dewijl 'er zonder haer geene openbare magten, om de Wetten uit te doen voeren, kunnen zijn; en dat alsdan, ieder aen zijne overeenkomften gebrekende, 'er geene Zamenleving meer zoude zijn, en men weder tot den wilden ftaet zou vervallen, waer in de fterkfte al het kwaed, dat hij wilde, aen den zwakften deed, Het is van groot gewigt dat gij van dit denk« beeld overtuigd zijt; de impost is allernoodzacklijkst voor de Maetfchappij. Ieder Burger moet zijn deel met vermaek, en vooral getrouwelijk betalen; hij moet, zich van die heilige fchuld kwijtende, tegen zich zeiven zeggen, ik offer een gedeelte van mijn eigendom op, om het overige gerust en zeker te behouden ; ik betael, voor het deel dat ik wettiglijk aen de inftand- houding dier openbare magt verfchuldigt ben , die, alle andere noodzakende hunne plichten ten mijnen aenzien te vervullen, mij de volniaekte in ftand - houding van alle mijne rechten verzekerd. Ik ben gerust, ik ben zeker, dat men mij niet befteelen noch gevangen - nemen , noch mishandelen, noch onderdrukken zal, en ik zou een zeer misdadig, en een zeer flegt Burger zijn, indien ik weigerde mijn deel te betalen aen die algemeene fchatting, waer uit de E 3 open'  C7°) vpehbare magt beraeld word, zonder welke 'er 'voor mij, noch veiligheid noch geluk zou wezen. Ja, mijne Vrienden, het Huiken, of deweige. ring van de betaling der imposten is eene der grootfte misdaden jegens de Maetfchappij. Men doet niet alleen fchaden aen alle zijne Medeburgers, door ze bloot te ftellen, om van die openbare magt, die de veiligheid van alle uitmaekt, verftoken te worden, maer men doet nog zich zeiven een wezenlijk kwaed, dewijl, indien ik weiger den geenen te betalen die mijn eigendom en perfoon behoed, ik geen één middel meer zal hebben om te beletten dat een die fterker is , dan ik, mij koomt befteelen of vermoorden. Gij ziet, mijne Vrienden, hoe noodzakelijk, en rechtvaerdig, de inpost is: dat is te zeggen, de algemeene fchatting, gefchikt om de openbare magt te betalen; wij zullen zien dat het die voor de betaling der uitgaven van het bewind niet minder is; en wanneer ik u uitgelegd zal hebben, wat de woorden, uitgaven van het Bewind willen zeggen, zult gij toeftemmen dat voor dit oogmerk de betaling der inposten, of de algemeene fchatting even onvermijdelijk is. Men noemd Bewind alle die lieden te zamen, die  C 7i ) die door de Maetfchappij gelast zijn om eenige zaek, het is om 't even welke- te beftieren \ dus zij, bij voorbeeld, die het bewind over de geldmiddelen hebben, zijn het die door de Maetfchappij met de bediening der algemeene fchah ting gelast zijn. De Maetfchappij moet noodzakelijk in de noodwendigheden voorzien van alle de geenen die voor het algemeen belang met zorge beladen zijn, het is om 't even welke: dus de geenen die zij gelast de inpasten in te gaderen, de orde te handhaven, de ftads Regeering op zich te nemen, de verfchillen die tusfchen de Burgers kunnen ontftaen, te beoordeelen, de dienden, bij den Godsdienst noodzakelijk, te vervullen, of om eindelijk eenigen algemeenea dienst, eenig bewind, om 't even welk, waer te nemen, moeten door de Maetfchappij vergolden worden, dat is te zeggen, van haer al wat zij benoodigt hebben, ontfangen: zonder deze voorwaerde, zou geen een Burger die bedieningen kunnen aennemen, dewijl zij hem geheel met de zaken van anderen, en met de goede orde der Maetfchappij, bezig houdende, de middelen zou benemen om zich zijne eigen noodwendigheden te verzorgen. Dus de betaling der inposten, is ten dezen aenzien even zoo noodzakelijk voor de Maetfchappij, en voor ieder harer Leden als E 4 wij  C70 wij gezien hebben, dat zij voor de betaling der openbare magten is. Indien, inderdaed, de Maetfchappij niet betaelde, om de noodwendigheden te bekostigen, der geenen die zij gelast, om in hare plaets alles wat de algemeene orde betreft, te beftieren, zou, dewijl niemand 'er zich mede zou kunnen belasten, de Maetfchappij in wanorde geraken, waer uit het ongeluk van ieder der Leden waer uit ze beftaet, fpruiten zou. Er is nog een derde voorwerp, waerom de betaling der algemeene fchatting 'allernoodzaeklijkst en allerrechtvaerdigst is. Het is de voldoening der fchulden die de Maetfchappij gemaekt kan hebben. Eene Maetfchappij nabuurig aen de onze, komt ons aenranden; wij moeten terftond geld hebben om ons te kunnen verdedigen: wat doen wij? Wij leenen dat geld, en wij zeggen aen hen die ons dien dienst doen: wij zullen alle, naer maten onzer vermogens, mede helpen om u, het geen gij ons leend, weder te geven. Zie daer eene heilige fchuld, het zou de grootfte ondankbaerheid, en alleronrechtvaerdigst zijn, die niet te voldoen; alle de Burgers moeten 'er aen opbrengen om dar deze fchuld tot de Verdediging van alle, cn voor ieders belang gemaekt is. h>  C 73 ) Indien de Maetfchappij laeg genoeg gedaelt kon zijn om de algemeene fchatting, tot het voldoen harer fchulden nodig, te weigeren; hetgeen men bankeroet makeu zou noemer.; zou zij niet alleen tegen de grondbeginfels van recht, en rechtvaerdigheid ingaen, maer zich ook alle hulpmiddelen voor het toekomende benemen, dewijl zij het vertrouwen dat men in haer ftelde vernietigt hebbende, haer niemand in haren hoogdringende nood meer zou willen leenen. Dus, mijne vrienden, ziet gij, dat die inpasten die algemeene Jchattingen, waer over eenige Burgers zich bij gebrek van 'er de noodzakelijkheid, en zelfs het voorrecht van te begrijpen, zich üeklagen, zonder weerzin en zelfs getrouwlijk moeten betaeld worden, en dat men een vijand van de Maetfchappij en zelfs van zich zeiven zoude zijn , door het te weigeren. Gij begrijpt, en gij zult het nimmer vergeten, dat de oorzaken dier inpasten het onderhoud eener algemeene magt , de uitgayen van het Bewind en de voldoening der fchulden van de Maetfchappij zijn, en gij zult u herinneren dat die drie oorzaken zoo rechtvaerdig en noodzakelijk zijn, dat gij met mij, ieder die 'er weigerachtig aen is, als flegtc Burgers , vijanden der Maetfchappij , verftoorders der algemeene rust, en ware5 lijke  C70 lijke onderdrukkers hunner Medeburgers , zult befchouwen. Zij moet onder alle de Burgers naer maten hunner vermogens gelijklijk verdeeld zijn. Gij herinnerd u dat ik u in het eerfte artikel van eene natuurlijke ongelijkheid gefprokenheb, die, welke noodzaekelijk uit het min of minder verftand, de vlijtigheid of vermogens fpruit. Maer daer men die gaven van de Natuur of door eigen arbeid verkrijgt, is de ongelijkheid die zich in hare verdeeling bevind, natuurlijk en rechtvaerdig. Daer de Natuur aen de Menfchen ongclijklijk de middelen heeft gegeven , om dat eigendom te vermeerderen. Is het gevolg dier ongelijkheid, de ongelijkheid in het eigendom. (Ziet het eerfte artikel.) Dus, ziet daer de Menfchen in de zamenleving vereenigt, alle ongelijke eigendommen hebbende, maer ook alle het recht hebbende die eigendommen te behouden, enden plicht om die der anderen te eerbiedigen. Uit dat recht, en uit dien plicht is noodzaekelijk de overeenkomst onder alle de Burgers gefproten, om elkanders eigendommen te eerbiedigen, en eene algemeene magt te vestigen, ten einde ieder zijn recht van eigendom te waerborgen, In  C7f 5 In welk eene evenredigheid zal ieder Burger Tnedehelpen tut de betaling dier algemeene magt» gefchikt om zijne eigendommen te waerborgen ?. Het is klaerblijkelijk dat hij naer evenredig, heid moet betalen van- zijn groot of kleen eigendomHij die weinig bezit, moet *iw?4f betalen, voor de algemeene magt, die hem flegts een kleen gedeelte eigendom waerborgt. Hij die veel heeft, moet voor het onderhoud der algemeene magt, die hem het behoud van, zijn grooten eigendom verzekert, veel betalen. Dus heeft ieder Burger geen gelijk gedeelte voor het onderhoud der openbare magt behoeven op te brengen. Hij heeft niet meer dan naer evenredigheid van het kleener of grooter voorrecht dat hij 'er van trok, moeten betalen: dat is te zeggen, naer evenredigheid van zijn min of meerder eigendom dat hij onder de befcherming dier algemeene magt te Hellen had. - Deze ongelijkheid in de algemeene fchatting, belet niet dat dezelve onder alle de Burgers gelijklijk verdeeld is, om dat zij het naer evenredigheid van ieders vermogen, dat is te zeggen, naer maten van hun geluk hunner rijkdommen , hunner inkomlten; in een woord naer maten dat hun eigendom is. In-  C70 f Indien het, hij voorbeeld, noodzaekelijk is dat ieder Burger , voor het onderhoud der openbare magt, het vierde betaeld van hetgeen hij bezit, zal ieder gelijklijk zijn vierde betalen, en de verdeeling der inposten zal gelijklijk onder alle de Burgers zijn; oin dat ieder Burger, eene verfchillcnde fom betalende, altoos flegts een vierde zal betalen van bet geen hij bezit. Dan eerst zou 'er eene ongelijkheid in de betaling der algemeene fchatting zijn , wanneer men den geen die een kleen eigendom heeft zoo veel deed betalen , als den geenen die een groot bezit: en dit is het, het welk in dien tijd gebeurde, waer in een zeker foort van Burgers voorgaf bevoorrecht , dat is te zeggen vrij van de algemeene fchatting te zijn. Maer dit misbruik zal niet meer beiïaen, en alle de Burgers zijn ten dien aenzien tot het onfehendbaer grondbeginfel van alle Maetfchappijen te rug gekeerd. Dit grondbeginfel: Gij kent het in zijne volmaektheid mijn vrienden. Alle de Burgers gelijk zijnde in rechten, heeft ieder hunner gelijklijk het recht om zijn eigendom te behouden. De inpost , [de algemeene fchatting, de opoffering van een gedeelte der eigendommen zijnde , moet ieder Burger niet meer dan een gedeelte even-  C77) evenredig aen dat der andere: en naer maten van zijn eigendom opbrengen, dit ishetnoodzaekelijk gevolg van het recht dat ieder heeft om zijn eigendom te behouden; en alle begeerte die ftrijdig met dit grondbeginfel zou kunnen zijn, zou, om dat zij het recht van eigendom aen zou randen, eene waerlijke onderdrukking zijn. VEERTIENDE ARTIKEL. De Burgers hebben het recht om zelfs of door hunne Vertegenwoordigers , de noodzaekelijkheid der algemeene fchatting te billijke. Dit moet u thands zoo klaar als rechtvaerdig voorkomen. Daer het een gedeelte van zijn eigendom is, dat ieder Burger geeft om het overige gerust en zeker te behouden, en om een waerborg voor alle zijne andere rechten te ftrekken, heeft ieder Burger klaerblijkelijk het recht, om te onderzoeken, te bekragtigen en te /laven, welke fom voor die algemeene fchatting noodig is. Geen Burger kan in der daed een grooter gedeelte van zijn eigendom willen geven, dan 'er noodig is , om het oogmerk te vervullen , dat hij zich, bij het doen dier opoffering voorftelt. Zie  C'73 ) ) Zie daer de menfchen ,- die zich in de zamenleving veveenigende', eene openbare magt gevestigd hebben, oni'door allé hunne Burgers hunne overeenkomften te doen uitoeffenen.en die overeengekomen zijn, om een gedeelte van hun eigendom, tot betaling dier openbare magt op te brengen, .nfisgi Zij zelfs hebben onderzogt, en gebillijkt uithoe veel menfchen het noodig was die algemeene magt zaemtc ftellen , hoe veel geld 'er noodig wasom ze te betalen , en hoe veel ieder 'er voor moest opbrengen. Indien eenige omftandigheden, in de openbare1 magt, of in de uitgaven van het Bewind, eene vermeerdering vorderen ; of eene vermindering toelaten , daer dan de fchatting om ze te betalen te gelijker tijd eene vermindering of vermeerdering moet ondergaen, is het aen de Burgers alleen dat het recht toebehoort, om in het een of ander geval te billijken, welk gedeelte van hun eigendom zij moeten opofferen, dat is te zeggen, welk eene algemeene fchatting, tot het onderhoud der algemeene magten , en voor de uitgaven van het Bewind 'er noodig is. Indien de Maetfchappij flegts uit een kleen getal Burgers be(taet,kan ieder zelfs de noodzakelijkheid 'er van billijken. Indien zij te talrijk is , zullen de  C?9) de Burgers vertegenwoordigers, benoemen om ze in hunne plaets te /laven. Om ze vrijelijk toe te ftemmen. Geen Burger heeft het recht om van de andere een grooter gedeelte van hun eigendom te vorderen, dan zij zelfs noodzakelijk geoordeelt hebben te 'geven. Het is de algemeene wil, die beflist wat ieder betalen moet, en het is alleen om dat zij 'er de noodzakelijkheid van erkennen , dat alle de Burgers door hunne Vertegenwoordigers, aen de algemeene fchatting, iu zoo of zoo eene maet , vrijelijk toejlemmen. Om het gebruik 'er van na te gaen. Wanneer de Burgers toegejlemd hebben , om zoo of zoo een gedeelte van hun eigendom op te offeren, hebben zij het recht om te zien wat 'er van word, en om het gebruik na te gaen dat men 'er van maekt, uit vrees dat de Bewindhebbers, gelast om die fchatting, tot het onderhoud der algemeene magten te gebruiken ; 'er een ander gebruik van zoude maken , en daer door de Maetfchappij aen hare openbare magt gebrek doen hebben, of de Burgers tot het opbrengen eener nieuwe fchatting verplichten , die niet noodzakelijk zou geweest hebben, indien men de eer fte tot het oogmerk waar toe zij waerliüfchikt was, gebruikt had. En  C8o > En om Vr de hoeveelheid , de heffing, de inga* ring-, en de duuring, van te bepalen. In een woord het is klaerblijkelijk dat aen de Maetfchappij alleen, dat is te zeggen, aen den algemccnen wil der Burgers, uitgebragt door hunne Vertegenwoordigers, het recht toebehoort, gelijk ik in het begin van dit artikel bewezen heb , om te billijken , welke de fchatting is, tot het onderhouden der openbare magten noodzakelijk, — om hare hoeveelheid te bepalen ; dat is te zeggen, hoe groot, van welk eene fora zij zijn moet; — hare heffing , dat is te zeggen , hoe zij op ieder een gefteld moet worden , en hoe veel ieder in het bijzonder tot de algemeene fom op moet brengen ; de ingr.ring, dat is te zeggen, op welk eene wijze zij opgelegd , ingegaerd en van ieder ontfangen moet worden ; en hare duuring, wil zeggen , gedurende hoe veel tijds zij betaeld moet worden. VIJFTIENDE ARTIKEL. De Maetfchappij heeft het recht, om aen ieder openbaer -.bediende van het Bewind rekenjchap te vragen* Wan-  ( 81 ) Wanneer ik iemand met mijne zaken belast. heb ik het recht om hem reketifchap van zijnbeftuur te vragen, en van de wijze op welke hij het uitgevoerd heeft. De geheele Maetfchappij heeft klaerblijkelijk het zelfde recht; en wanneer zij aen een openbaer Bediende een gedeelte harer belangen , om het even welke, toebetrouwd- heeft zij het recht om hem rckenfchap van zijn bewind te vragen ; en de openbare Bediende , de Man met dat bewind belast, is verantwoordelijk voor de wijze 'op welke hij het beftuurd heeft. Dit grondbeginfel is zoo klaer, dat het geen uitleg nodig heeft. ZESTIENDE ARTIKEL. Alle Maetfchappijen , in welke de waer borg dep rechten, niet verzekert is, nochdeaffchcidingender Magtcn bepaeld zijn, hebben geene Conflitutie. Eene Conflitutie is het geheel der grondwetten eener Maetfchappij. Wanneer deze Conilitutie, wanneer deze grondwetten goed zijn, is de Maetfchappij voorfpoedig , en ieder Burger gelukkig. Dus fpruit uit eene goede Conflittais F nood»  C 80 •noodzakelijk het 'voordeel voor allen, en hét. geluk van ieder in het bijzonder. Welke moeten de grondflagen eener goede Con.fiiiuïie zijn? De Vergaderiag zegt,het u, in dit (Artikel. ■ Ten l.dat de waerborg der rechten van een ieder wel ■verzekert zij ; «2. dat de affcheiding derycrfchillende magten wel bepaeld zij. Elke Maetfchappij, waer deze twee punten., zoo noodzakelijk voor eene goede Conflitutie, niet beftaen , zal geene wezenlijke Conftitutie heb.ben. . , : . ■ .....1 o_\ . -1013 Zij zou eene meenigte Wetten, en echter geene Conflitutie kunnen hebben. En als dan zou zij 'er des te ongelukkiger door zijn, om dat alle die Wetten niet door- den algemeenen wil gemaekt , de rechten van den Mensch 'er niet in geëerbiedigt , en de magten verward zijnde, de Wet, in plaets van de overeenkomften van allan te zijn , niets anders dan de onderdrukkende wil, van eenen, of van cenigen zijn zou. Alle ftaetkundige verbintenisfen , alle Maetfchappijen die zoo ongelukkig zijn , van geene waerlijke Conflitutie, gegrond op detweegrondflngen welke door dc Nationale Vergadering verklaert zijn, te hebben, - hebben nodig, hebben het recht zich eene Vonflitinis te maken., i De  C 83 ) De Franfche Maetfchappij heeft deze noodza* lelijkheid begrepen , heeft van dit recht gebruik willen maken , en heeft hare Vertegenwoordigers gelast die noodzakelijke onontbeerlijke Canflitutie zacmteftellen, zonder welke de Maetfchappij , uit den eenen misflag in den anderen vallende, eindelijk tot eene volmaekte verwoesting zou woeden. Dus de Vertegenwoordigers der Natie , gelast door de Natie om eene wezenilijke Conftitutie te maken, hebben, alvorens dat te doen, de twee grondflagen, tot eene Conftitutie allernoodzakelijkst , willen veftigen. D-ze twee grondflagen zi]\i de. ivaerkorg der rechten, en de onderfcheiding der magten. - Ik behoef' u de eerlte grondflag, de waerborg der rechten, niet uit te leggen. Alles wat gij tot hier toe gelezen hebt, heeft u moeten bewijzen dat de Menfchen zich niet in de zamenleving geftelt hebben, dan om malkander gelijklijk , wederzijds en zeker de uitoeffening hunner rechten te waerborgen, Herleest het tweede Artikel. Dus, de eerde grondflag , het eerfte oogmerk van alle grondwetten, van alle goede Coirditutie moet de volmaekte inftandhouding van alle de rech* ten Van ieder der Burgeren zijn. Fa  Deze grondwetten , deze overeenkomften der Menfchen, welke in de Zamenleving vereenigt zijn, indien die de rechten van allen, of van eenigcn fchenden, zijn zij niet anders dan eene onderdrukking. Bij gevolg is 'er geene ware Conftitw tie, indien de grondwetten waer uit ze zaemgefteld is voor een iegelijk de volkomenheid zijner rechten niet in Hand houden en waerborgen. Deze eerfte grondflag is volmaekt verfiaenbaer en men kan ze niet aenranden, zonder de grootfte trouwloosheid , en met de allerflegtfle oogmerken. Dat wij tot het tweede grondbeginfel, tot den tweeden grondflag , de onderfcheidingder magten , overgaen. De Maetfchappij vereenigt in zich al het vermogen, alle de oppermagt, alle de magten. Dit grondbeginfel is zeker. De Menfchen hebben zich in dc zamenleving vereenigt, om de rampen te ontvlieden , die zij, afgezonden levende, leeden. In den oogenblik dezer vereeniging had de een niet meer vermogen dan de ander. Zij waren alle gelijk in magt; niets dan de algemeene wil, of ten minften die van het grootfte gedeelte, kan meer magt hebben dan dc wil van ieder in het bijzonder. De magt om Wetten te maken, behoorde niet dan  dan aen allen, dewijl zij niet anders zijn, dan de overeenkomften door allen gemaekt. De magt om de Wetten te doen uitvoeren, behoorde niet dan aen allen, dewijl deeennietmeer magt had , dan de ander, ten ware de Maetfchappij hem die, ten dien aenzicne, toevertrouwd had. Dc magt om de verfchfllen, die onder de leden der Maetfchappij zouden kunnen ontftaen, te beoordeelen, en te beflisfên of eenig Burger ongehoorzaem had geweest aen de Wet, en zijne overeenkomften overtreden had , behoorde niet aen zoo of zoo een Mensch, in het bijzonder, maer aen de geheele Maetfchappij, of aen hem dien zij die zorg bevolen had. Dus alle magt berust wezentlijk , en oppermagtig in de geheele Maetfchappij. Ziet het derde Artikel. Dit is een grondbeginfel, uit het welk men on. wankelbare gevolgen trekken kan, en zonderh;t welk men altoos dwalen moet, dat namentliikalle oppermagt, al het vermogen, alle magt, hoe ook genaemd , aen de geheele Maetfchappij toebehoort, en dat de algemeene begeerte der Burgeren een volftrekte wil is. Het is, in der daed, niet mogelijk , zich te verbeelden dat de Menfchen zich tot eene ZamenleF 3 ving  ving vereenigt hebben, om zich van het recht, om te willen en toe te Hemmen, te beroven , en om blindelings en zonder hunne toeftemming aen den wil van eenen , of van eenige weinigen hunner Medeburgeren te gehoorzamen. DUs, in die landen zelfs waer eene eenboof^ dige Regering is, waer in é1} 6 tjht fanmmnhparlcro. | f PRÉAMBULE. | leurs droxts & leurs devoirs; afin que les Vs du Pouvoir hto^uj^ ? ^^ Ceffe 1 /j| a chaque mftant comparés avec le but de toute infficution otSE ™ ? " i Po^OIr Executif, pouvantêtre & 1 mations des Citoyens", fondées déformais fur les ^^ &^^^J^ f^5' *fin ^e les 'écla- 1 Ë Conflirution &c au bonheur de tous. ' mconceitables, tournent toujours au main-J <% En conféquence , 1'Affemblée Nationale reeonnnoït & déclare, en préfence & fn„« iM a r ■ ^ , 1 ;f les Droits fuivans de THomme &P£ Cfcoven piC£S de 1 Etre fuPrène* 1 j| Article Premier, g| Les Hommes naiflènt & demeurent libres & égaux en Droits; ' H les diftinaioBs fociales ne peuvent être fondées que fur 1'urilité ! |ï commune. < ji Art. ii, * IJ Le but de toute AfTociation politique eft Ia confervation des < Tl Droits naturels & imprefcriptibles de 1'Homme : ces Droits font ! fj| laLiberté, la Propriété , la Sureté & h éfiftance a 1'oppreffion. j CA r t, I l | Le principe de toute Souveraineté réi i elTentiellement dans \ m la Nation; nul corps , nul individu ne peut exercer d'autorité \ ijl qui n'en émane exprefférnent. | JP Art, IV. \ SeaTA ol i • ra,^berté C°flft^ * P°UV°ir faifc t0ut ce>j ne n™ pm » autrui; «a out jj ainflpe,ercicedes Dr01ts nat„rels dechaque ^ S| que celles qm affurent aux autres Membres de la Société, la jouifg fance de ces mêmes Droits; ces hornes ne peuvent être detêrminées H£ que par Ia Loi. ) |f Art. v, t I La Loi n'a le droit de de'fendre que les aéHons nuifibles i la So- ff T I°Ut,Ce qmnf P9S d<*enduparlaLoi , ne peut être empê% che, & nul ne peut etre conttaint a faire ce quelle n'ordonne pas g| A r t. V I, | % La Loi eft 1'expreffion de la vol0nté générale • tém* U rv Ï "* fa formation; elle dolt être la „,|me pour ,„ rjf,,,' l I tege foit qu'eHe punilTe. ToUs Ies ^tYZ | bhcs, felon leurs capaatés & fans autfes diftinaiofls J S PU | fp leurs vertus & de leurs talens, ^ es ae | % Art. VII, * > Nul Homme ne peut être accufé ar-r^ A ,„ ^ \ ft cas^rWs Par la Loi & lelon ^ S ^itTpX»^ Jj» qui folhatent, expédient , executent ou fonrT P CeUX \ 81 arbitraires, doivent être nnnic- I • V des °rdres I 1 vertu de ]a Loi LTl V 'S C°Ut Clt°^n aPPel,é °» f»fi en | I réfiftance ' ' ^ " ****** * fe rend ^oupabfe par la I tt* Art, v i i i J| I & Promi„gUee ante^r:;;:/;;^'1-,!",^'""5 Lfétab,ie 1 J| 11C' & Jegalement apphquée. | ^S^^SSW^SW^S*^^ ' P«lar«edeSNoyerS, !79o. ! ! i Séance üiJ 13 Aofit, I 1 | ai Aoufc- |: i Seance da zó Aoüt. - - ■ ==^ | | Art, ix. 1 ♦ ?OUÉ Homine Aant préfumé innocent, jufqu'a ce qu'il akétédé- 1 dare coupable, shl eft plgé indifpenfable de Parrêter, toute rigueur I | qurne fero.t pas néceflaire pour s'aftbrer de fa periode, 4ok 2l i I feverement réprimee par Ia Loi. J I Art. x. |j I „of"1 nf At être inqu5*é P°Ur f" °Pinions' même religieufes i pour^que leur «arufelUrion ne rrouble pas 1'ordre püb| étbli J | Art. XL 1 ba-,' dal, *£z&%*»* * * ««= t i ! Art. x f f. tu \ Art. x III. M & Pour Pentretien de la force nnKlïn«» i J * ! zs*™"'r#anie e"m -i- i i a r t.' x I V.; lf > les Citoyens ont Ie droit de conflater oar p.iy mi*, , M teptéTeotaos, .a „eceffitd de ,a JK.ÏÏTïil6- I , i alüete , Ie recouvrement & ]a durde. quonte , , f Art. x V. I La Société a Ie droit de demander mm„f« ). « ËÏ fon adminiftration. k C°UC ABeM de | Art. x V I. ft Toute Société dan, Ia quelle h garantie des Droits n'èft r>3, i M Bl ia feparanon desPonvoirs décente, n'a ^ * fiSJS' ï Art. x v i i. |f