IETS AANGAANDE DE BASTILtÉ, Vervat in *t Uittrekfel van een Brief uit Parys^ behelzende een egt en omftandig Verhaal der, zeldzame Lotgevallen van vier jonge Doch' ters, federt haare Kindsheid in die Gevangenis opgefloten geweest, en by derzelver Jf breeking op een zonderlinge zvyze ontdekt en verlost. I7J89. Alom te bekomend De Prys is 4 Stuyvërs«   >(3)< . IETS BYZONDËRJ AANGAANDE DE B JL S T X X X JE. "*jj?y bet flcgten der Baftille, heeft men in een groote onderaardfche Kelder in een afgeleegen hoek, een ontdekking gedaan van vier uitnee» mend fchoone Meisjes, waar van de oudfte maar agttien jaar bereikt had. — Zy waaren alle hoog zwanger; en de wyze waar op ze ontdekt weiden was zoo bezonder als toevallig: Want aan het onderaardfche Vertrek was geen deur te vinden, maar een fleen zes voet Parysfche maat hoog en zestien duim breet, die zoodanig,was ingerigt, dat dezelve, op de geringfte.drukking aan een knopje op een der hoeken, ocgenblikkelyk openfprong, diende om den ingang te fluiten, waar na iemand zonder onderrigting jaaren lang zoude hebben kunnen zoeken. •— Dan zie hier hoe toevallig men deeze onderaardfche Woonplaats ontdekte : Wanneer de Werklieden booven de$z% Spelonk de Schoorfteen wilden afbreeken», viel A 2, te-  X 4 X tegelyk een klein Gewelf in, waar op zich een Metzelaafs-Knegt bevond; deeze ftorte na bcrieeden, dog greep in het vallen gelukkig een fchoorllecnhaak vast, waar aan hy omtrent 5 voet van den grond bleef hangen. — Dit geluk was des te grooter, wyl 'er een vry groote Soup-Keetel over een fterk vuur hing, en hy dus gevaar liep van 2ich by den val nog deerlyk te branden. — Egter kwam hy met de fchrik vry, welke niet minder onder de in deezen Kerker opgeflootene Meisjes heeïsehte; nu terwyl hy deeze Dametjes met verwondering befchouwde liet men wel dra» touwen ncedcr, waar mcede men hem weer optrok. — Booven gekoomen zynde deed hy aan zync makkers verflag van het geen hy omlaag gezien had; de Ingenieur d'Artivilliers, die zich daar by bevond , dit gehoord hebbende, deed zich met twee andere Pcrfoonen langs denzclfden weg afTaaten.' — Benceden gekomen zynde, vonden zy de jonge Dogters in zulke omflandigheeden als booven gemeld is. — Na dat zy een Weinig van de fchrik tot haar zeiven gekoomen waaren , vroeg haar de Ingenieur; hoe oud zy ivaaren, hoe lang zy daar gtzceten hadden enz. ? Hier op nam de oudfte, die zeer geestig en byzonder wel ter taal was, het woord op, zeggende: dat haare Ouders in de Straat van ........ y niet  X 5 X niet verre van de Baftille woonden; dat zy met haar vieren als Buurmeisjes dikvvyls by elkander te vjfite kwaamen; dat zy op zeekeren avond al vry donker zynde op de Stoep ftonden, wanneer iemand haar aanfprak en niet ver van daar in een Banquetvvinkel verzogt; dat deeze onbekende haar alle veel Suikergebak beloofde en dar zy hier op, zonder eenige overweeging te maaken, aanitonds beflooten dien Pcrfopn te volgen; dat hy na dat zy een weinig voortgegaan waaren haar een lnus digt by dien Suikerbakker aanbood, 't welk hy zeide het zyne te zyn, en haar bad daar in te willen treeden, voorgeevende ondertusfehen het Suikergebak te zullen laaten haaien ; dat zy dit ook eeven los aannaamen; dat zy naauwelyks in huis gekomen zynde, na 'men haar eerst verfcheide foorten van gebak gegeevcn had, een balletje in den mondgeftooken en geblind werden; dat men haar vervolgens in een Koets plaatste en dat zy naa een korten tyd gereed en en ook wat te voet gegaan en trap op trap af geklommen te hebben, wanneer men de banden van haare oogen af nam, zich in dien Kelder bevonden, waar zy nog waaren. — In het eerst vervolgde zy fchreiden wy dag en nagt; dan een oude Geestelyke die ons hier oppaste bezorgde ons zoo veel Suikergebak, Taartjes , Chocolaat &c. als wy bcA 3. geer.  X * X geerden; ook allerlei groote en kleine Poppen, Spelden, Naalden, Zyde Linten en Lappen var! differente couleuren, Naaizyden enz., te veel ohi op te noemen. — Door deezen overvloedigcn toevoer van voor Meisjes van onze jaaren zoo belarigryke zaaken, vergaten wy wel draa onze Ouders,' 'familie en liet verlies Van onze lieve vryheid, en de oude Gcestelyke, die de eenigflc mensch is, die wy feedèrt nu ruim 9 jaaren dat wy hier opgcflootcn zyn gezien hebben, gaf ons kostelyk eeten en: drinken,' reinigde en verfchoonde ons van Klcedercn en Linnen op zoo een behendige wyze dat hy de beste Kindermeid befchaamt zou gemaakt hebben; ^ hy leerde "ons ook den H, Godsdienst!/leezen, fchryven, cytferen, borduuren, danfen, en in~ een woord al wat een jonge Juffer nodig heeft om' 'zich mer onderfcheid in de Wacrcld te, doen'kennen. — Wy dus voortleevcnde en met de "jaaren opgroeijende begostcn op'den ouderdom van dertien jaaren onze vcrflandelyke vernloogens zich ook ce ontwikkelen; Onze Gcestelyk Herder, die nu reeds zoo lang onze Bedgenoot was geweest, flicp altyd in het midden van zyne jonge en onnoozele Schaapjes in cene groote en breede Leegérfteede; hy leide zich zeer onagtzaam by óm iieeder. en Waarfchynlyk om dat zyn Onderhemd j ~ ■ ■ ■ van'  X 7 X van het kortfte lbort was, althans wy deeden de gewigtige ontdekking, dat onze goede Herder over het algemeen geheel anders gefchaapen was als zyne teedere Schaapjes. — Op zeekeren dag alleen zynde betuigden wy elkander onze verwondering over deeze zaak, en beflooten eenpaarig onzen Geestclyken over dit vreemd verichynfel te onderhouden, en teevens zyn Eerw. te betuigen , dat een zeeker ingefchaapen Iets,dat wy geen naam konden geeven ons alle een natuurlyke bcfchroomtheid en fchaamte inblies, en wy hem ■ daarom verzogten, ons twee articuls toe te ftaan; hetcerfte, dat ivy alleen mogten flaapen, en het tweede', dat hy zich niet meer geliefde te belasten met den moeifelyken arbeid van ons fchoon Ündergoet aan te eken en ons te reinigen; zvant wy , reeds tot zoo een aanmerkelyken ouderdom gekomen zynde, onderling bejlooten hadden om eikanderen deezen nuttigen en heilzaamen dienst toe te brengen. — Onze goede Herder vervolgens hier van door ons verwittigd zynde, kreek met veel bevalligheid over zyncn eerbied vcrwekkenden langen gryzen baard, lagtc hartelyk over onzen gewigtigen voorflag, en zeide ons met eene houdingvan heiligheid, die onze agting voor hem ten fterkfte opwekte : „ Myn lieve „ lammertjes, die zoo veelc jaaren myne bcete A 4. ge-  ):( 8 X £ gegeeten, en in mynen Her'derlykcn fchoot „ zagtelyk gerust heb, ik zal u geen verwytcn „ van ondankbaarheid doen, gy zyt my daartè „ dierbaar toe; het eerfte articul van uw verzoek „ werd toegedaan , ik zal voor uw leeger dè » Wagt houden," Maar met een voorzeggende geest bezielt liet hy aanftonds volgen: „ Gy zult „ wel draa uwen getrouwen Herder op uwe Leej, gerfteede weder terug roepen." — Dan wy ongeloovigen floegep al 's mans voorzeggingen in den wind j en riepen eenpaarig uit, dat wy, 'er de. proef van neemen voikkn. — De volgende nagt werd daar toe beftemd. — Wy alle kroopen digt op elkander boezemden ons onderling moed en cquragie in, en onze Herder zou zorgvuldig de wagt over zyne Kudde houden. - - Dan naauweJyks hadden wy een uur te bed geleegen of Wy werden alle zqcr onaangenaam ontwaakt 5 onze gordyncn Vverqp;i met geweld opengefcheurt, de deekens en ïa/akejjs van ons bed afgerukt; het geloei van Wolven, Jïeeren, Leeuwen, Tygcrsfc Katten &c., verzeki door een ysfelyk gerammel van'zwaare kettingen, gaf het vreeslykst geluid, daar men zich een denkbeeld van yormen kan. — Tusfchen beiden' hoorden'wy onzen yyaakzaamen Rerdcï vtryaarlyk fnorken'; dit vermeerderde ónngst'; — Wy leiden al te faam in ons zweet  X 9 X te dryven; twee van ons en wel die den meesten, heldenmoet hadden-haten'blyken hagen kevenloos in onmagt; de overige twee nog by zinnen zynde en een laatfte pooging doende om van alle die booze en fchreeuwende duivels verlost te worden , riepen met een afgepynigd geluit een lyst van meer'dan driehonderd Heiligen van de eerfte Clasfe; dan niets kon baaten. — In die groote vervoering riepen zy ook eindelyk haar fnorkendenHerder, onder denheerlykert tytel vmLeeven* den Heiligen Sinte Crispinus aan, met dat gelukkig gevolg, dat onzen Herder aanftonds met ligt vcrfcheen; — alle die verdoemde duivels waaren wel draa met een vreefelyk geweld de Schoorfteen uitgevloogen, niets agterlaatende dan een vuile ftank die genoeg te kennen gaf, dat zy op hun beurt niet minder beangst waren dan wy. • Het eerfte dat onze heilige Crispinus (want zoo werd hy , naa zulke heerlyke blyken van zyn magt gegeeven te hebben, genoemt) deed, was 'dat hy met een ligte aanraaking, ö wonder! de nog in flaauwte liggende Schaapjes, weeder by haar kennis bragt, vervolgens gaf. hy ieder onzer eenigè droppels, die ons wel draa zoo vrolyk en lustig maakten, dat alle angst zeer fpoedig verdween. — Toen nam onze H. Crispinus een fync fpons, veegde ons yder op ons beurt van A 5'. alle  alfe onze leedemaaten het koude zweet at, mei. eene langzaame voorzigtigheid die genoegzaam deed blyken hoe dierbaar wy aan onzen Herder waaren.— Vervolgens beftreek hy alle deweeke deelen van ons lighaam met een kostelyke geurige balfem, die ons onfeilbaar zou befchermen van alle booze ftreeken van den Satan, terwyl hy ons, op het verhaal dat wy hem van de vreefelyke fpookeryen van dien fataalen nagt gedaan hadden, ftellig verzeekerde: „ dat de Satan byzonder op „ ons gewoed had en dat hy zeer gewigtige ree„ dencn had om te gelooven dat by aldien hy als „ een getrouwe Herder aan onze zyde had moo„ gen rusten, de Duivel zich wel gewagt zou „ hebben van ons zoo helsch te plaagen; hy ver„ trouwde ook dat de ondervinding ons thans ge„ noeg geleert zou hebben, hoe gevaarlyk het „ was zonder Herder op onze leegerfteede te v> rusten." —— Trouwens dit ftemden wy alle van gantfeher herte toe, en daar wy in vroeger tyd met grooten teegenzin onderkroopen, by onzen bruingeelen Herder, en een koude gril gevoelden wanneer hy onze blanke en poezele leeden aanraakte of naaderde zoo keerden thans onze gedagten in zyn voordeel, wyl wy den volgenden nagt met het lot moesten beflisfen wie de naaste zoude zyn in aanraking met hét geele, edoch gecs-  X ii X geestelyk en heilig vleesch van onzen goeden Herder. — Wy leefden aldus in vreede voort, geen Duivels of Gefpenfters kwaamen ons meer ontrusten; onze geestelyke Vader fliep gefladig by ons; en naa maate dat wy in jaaren toenaamen fcheen zyne zorg voor ons te vermeerderen; ook bégosten wy, ik weet niet om welke recde meer en meer aan hem te gewennen. Dan wanneer wy omtrent zeventien jaar oud geworden waaren hadden wy zodanig in groote toegenoomen dat onze leegeufteede te klein begon te worden. Dit bragt ons in groote verlcegendheid, zoo wel als onzen goeden Herder die ons de onmoogelykheid beduidende van langer met ons alle in 't zelfde bed te verblyven, 'zyn voorneemen bekent maakte van nog een leegerplaats in ons Verblyf op te liaan, waar in twee van ons beurtelings zouden ilaapen. ■— Dèeze voorflag was zeer reedelyk; edog geene van ons wilde gaarne den nagt alleen overbrengen, — Dit was een nieuwe en niet min gewigtige zwaarigheid, dan ook, daar op bedagt onze Geestelyke wel haast een middel „De heilige Engel Gabriél, „ zeide hy, is myn goede en gemeenzBame „ Vriend, hy verfchynt my byna dagelyks om „ zich met my te onderhouden; hy weet hoe ik „ ul. gevoed en behoed hebbe, en fcheen my al- tyd  >( X „ tyd toe ul. agting toe te draagen; ik gaa hein. „ aanroepen en hem onderdanig fmeeken , dat „ hy zich gelieve te verwaardigen van myne „ plaats in de nieuwe Ieegerfteede te vervullen en „ ul. te bewaaken." — Hier op liet hy ons alleen, kwam kort daar na met een bly gelaat weer binnen en maakte ons bekent dat de Engel Gabriël zyne bcede genadig toegeftaan en op zich genomen had voor twee van ons zorg te draagen ; dat hy hem belooft had zyne belofte reeds dien zelfden avond te zullen vervullen, dog op die voorwaarde dat wy te bed zouden zyn eer hy kwam. r> Want", zeide ons enze H. Crispinus met een deftige ernftigheid, „ myne Kinderen gyL zyt te jong en onbedreeven en uwe goede werken hebben u nog niet waardig genoeg gemaakt, „ om dien grooten Heemelfchen Gezant te aan„ fchouwen, die enkel en alleen uit vriendfehap „ voor my zich verneedert dezen post waar te „ neemen." — Aldus fpreekende had onze Herder wel haast een tweede leegerplaats bereit. — Vervolgens reinigde hy ons geheellighaam opeen meer dan gewoone wyze, waschte alle onze leedemaaten met licffelyke en welriekende wateren, ten einde wy onzen Heemelfchen Gast in een behoorlyken ftaat van zuiverheid mogten ontfangen. — Dan om kort te gaan; de avond viel- wy  X 13 X wy beflisten met het lot wie van ons de eerfte met den Engel zoude flaapen, en toen begaaven zich twee onzer in de nieuwe Ieegerfteede, terwyl de overige twee zich by dert ouden Herder neefleiden. 7— Naauwelyks hadden wy een uur te bed geleegen of wy hoorden den Engel Gabriël inkomen en zich in de voor hem gefchikte leegerplaats begeeven, vanwaar hy, na den nagt als een goede Herder zeer vergenoegd met zyne twee Schaapjes doorgebragt te hebben, voor het aanbreeken des dags weer vertrok. — De volgende nagt fliep hy met de twee overige onzer, en dus bleeven wy voortleeven beurtelings, dan by den; Engel Gabriël dan met onzen Voedfterheer den nagt overbrengende. — Dan naa verloop van tyd begonden wy eene merkelyke verandering ia gantsch ons aanweezen gewaar te worden en ook te befpeuren dat ons lighaam op eene bezondere wyze begon uit te zetten. — Deeze opmerking ontruste ons niet wynig en wy vroegen 'er de reede van aan onzen goeden Herder, die hartelyk lagte over onze onnöozelheid en ons verzeekerde dat het „ een verfchynfel aan onze Sexe eigen wasf bet }, welk wel baast weer zoude verdïuynen." — Dus werden wy weer gerust gefield. — Dan eenige daagen geleeden deeden wy een gewigtige ontdekkingten opzigtevan den Engel Gabriël, welke egtcr niet zeer tot zyn eer ftrekte; voor het krieken  ken van den dag ontftond 'er eèn vreesfelyk gedruis omtrent onze Spelonk; — onze Heeme2fche Gast vloog ten bed en kamer uit om dit te gaan bcdaaren, en werd wel draa van den ouden Geéstelyken gevolgd dog wy zagen hen geen van beide weerkeeren. — Wanneer het dag geworden was vonden wy het Zyden Ondergoed van den Èerften naast ons bed, en Onze nieuwsgierigheid porde ons aan het zelve te doorfnuffelen. — Dan hoe groot was onze Verwondering wanneer wy in zyn broek een brief van den ouden Geéstelyken vonden, uit welke en andere daar by gevonden papieren ons bleek , dat het de Gouverneur der Baftille, de Ridder de LauNnay, zelfwas, die onder de firma van den Engel Gabriël zoo lang by ons geflaapen had. Onze verwondering , droefheid, vrees en aandoening was zeer groot, te meer, dewyl wy nog hem, nog Onzen H. Crispinus weer zagen. — Gelukkig waaren Wy van alle foort van leevensbehoeftens overvloedig voorzien, tvant het is.heeden reeds de vyfde.dag* dien wy. dus alleen fn grooten druk doorbrengen, welke niet weinig vergroot was door het invallen van een gedeelte van ons Verblyf, en het geen verder heeden morgen gefchiet is. — Dus eindigde dit armeMeisje, deeze Heeren om hulp en ver losfing fmeekende, en hun verfeheide Papierd' van gewigt ovèrgeevende, Hét Peh'h/a: hier pa.