HISTORIE VAN DEN EERZAMEN P IE TER SNEEG, BYGENAAMD -F X M T $ ar O T- OF DE GOEDE VADERLANDSCHE REGENT. EEN STICHTELfKE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS. G E D R U K T In HOLLAJND en voor HOLLAND, M D C CL XXX V II.   HISTORIE VAK PIETER SNEÊG. CAPIT TEL L fet gecne ik moet weten. Ik houde veeleer van „een'»/'die-.tync perfonaadje , frï het begin, doet '^eggtilk ben die, of die." Immers is de trek om ongemeê*Üvmenfchen te zien, en lpoedig te keren ken* iien, byna^n alle menfehen een heerfchende trek. Da ' fclvranderfte toonecldichters maken bet, om die reden,  ( 4 ) tot een' regel, dat, in een goed tooneelftuk, (wat is liet jammer dat van duizend zulke gedichten, Hechts één de mam van goed verdient!) terftond, als de eerfte perfonaadje begint te fpreken, de lezer en aanfehouwer moet. onderricht worden, wie de perfoon is die fpreekt, tegen wien hy fpreekt, en waar men zich bevind. Misfchien is de gewone weg die myne eerwaardige mebroederen doorgaans verkiezen, toe te fchryven aan het belang dat zy in de opvoeding ftellen: maar is de befchryving daarvan niet wel zo gewigtig, wanneer de lezer eerst een'algemeenen trek van het carader heeft, waaraan die opvoeding is befteed ? Immers zo begreep het de onilerfelyke verëetiwiger van den held van Mancha den vernuftigen Don Alonzo Quexano, by ons Don Quichot genaamd. Het boek begint met het afteekenen van 'sheld3 algemeen caracter, de opvoeding loopt 'eronder door, en het boek bevat verders de togten en dappre daden van dien held, die, onder verfchillende gedaanten*, in onze verlichte eeuw', noch vry wat navolgers heeft. Doch laten wy, zonder verder onderzoek, myne broederen den weg laten bewandelen dien zy zicH willen voorftellen ; zy zullen, hoop ik, zich' niet ergeren aan den weg dien ik verkieze te bewandelen. En hier mede wenden wy ons tot Pieteb. Sneeg , of Snedig. Hy was van een ingetogene geaartheid , bovengemeen ^ rechtvaardig, dikwyls, en dat heeft wel meer p1 >ts by zulke menfehen , tot geftrengheid toe. Hy was boven gewoon oplettende, zó dat hy naar de gefprekken van verftandigen en gekken, met zulle een ingefpannen "andacht fuisterde , dat hem dikwyls het vocht uit den neu langs de lippen liep, zonder dat hy het bemerkte; t^rvyl zyn mond opgefpalkt ftond, als wilde hy ieder woord opvangen , kaauwen, en in zyn brein daar uit een voedfel zuigen; waarom geestige lieden gewoon waren te zeggen, dat  ( s ) dat Pieter een maag voor woordenfpys in de hersfens was gegeven; hoe avrechts men de onachtfaamheid van zyne lippen niet rein te houden, heeft uitgeduid, en hoe hy aan zyn' walgchelyken byriaam is gekomen, en welkchüden hem dien hebben toegevoegd , zal men nader te weten krygen; en de lezer zal zich verwonderen, dat hy .dien hatelykcn naam heeft gekregen van menfehen, die, uit hoofde van hun ampt, geen' haat behoorden te kennen. Pieter was gewoon meer te hooren dan te fpreken, en gaf, eer hy noch bekend was met de oude wysgeeren, daarvan de reden van een' ouden wysgeer: ,, De reden »» WMrom ik meer hoor, dan fpreek, is, om dat de na,, tuur my twee ooren, en maar écnen mond heeft gege„ven." Een bewys , in het voorby gaan, dat men waarheden kan zeggen, cn geestige aanmerkingen maken, zonder met de fchranderfte bollen der oudheid be. fcend te zyn, en zonder by den dommen hoop Latynfche of Griekfche vaerzen op te fhyden, en dat 'er ten allen tyde, onder fchrandere menfehen, eene fooitgelykheid van befpiegelingen plaats heeft, over gelykfoortige voorwerpen. Hy was zagtaartig zonder lafheid, ncdrig zon-, der laag te wezen, groothartig zonder zweem van laatdunkendheid , en een vyand van in den toon te fpreken Tan iemant die gelyk wil hebben ; hy was zo gereed misHagcn te bekennen, als die in anderen te vergeven; hy beklaagde de fchurken, zonder Ken te verdoemen; hy verdroeg hen\, maar hy ontweek hen, en was zo gehecht aan alles te onderzoeken, en bezwaarlyk iets aan te nemen dat hy aan zeer veel zaken twyfeldc; zelfs trok hy dit we] eens te verre, gelyk men welhaast zal zien; zyn fpreekwoord Was, dat men ras kon bcfluiten, en een gevoelen omhelzen; maar dat het niet gemakjyk was met eere van befluit te veranderen, of een aangenomen gevoelen te laten varen, en een anders tegen over gefield A 3 he-  ( 6 ) begrip aan te nemen, in zaken van gewigt. By deze goede en gebrekkige hoedanigheden, was hy zeer eer- en nieuwsgierig; nieuwsgierig, niet, gelyk de meeste men* fchen, naar gebeurtenisfen der kleine en groote gemeente, 't en zy die gebeurtenisfen aandacht verdienden; niet om te weten wie 'er geftorven was, wie zou trouwen, en' of het goede, dat is ryke, huwelyken waren, welk een prachtig tooifel een bruid had gehad, welke de fchanddaden van dezen of geenen waren, enz, Tot dus verre van het algemeene caraóler van Pieter , als man. Nu treden wy één bedryf te rug, en komen tot onzen man als jóngen. De lezer kan nu een denkbeeld krygen , hoe de kennis van iemants caraéter dienflig'is, om te zien wat men kan doen met de opvoeding, in eene befchryving, CAPITTEL II. Van de opvoeding van P i e t e r. Hy had door geboorte een voordeel, 't welk hem in zyn' later leeftyd deed zeggen, dat geboorte niets was dan loutre toevalligheid; en dit, als jongeling begrypende, was hy zeer ongelyk aan dat foort van Rekeltjes van Familie, die, om dat Grootvader of Vader Regeerings-. mannen zyn, zich alle baldadigheid veroorloven jegens luiden die niet van zulke mannen afdammen. De Vader van Pieter was Burgemeester van zyn plaats, en dat meer j$, hy was een verftandig Burgemeester; een onwaardeerdeerbaar gefchenk van den Hemel in alle plaatfen ! Gelyk boven gewoone diamanten tot groote natunrgefchenken behooren, om, dat zy (dit was in het oude hand-. fchrift volftrekt onleesbaar.) Een eerlyk historiefchryver moet  ( 7 ) moet zich geene invullingen veroorloven, of zich ophouden met het gewoone loopje: „men zegt," of ,,men dacht;" een oude, een veriletene krygslist, om zyn eigen gevoelen, of dat zyner Patronen, den lezer voor goede waar op te dringen! Gelyk blykt aan den beroemden wysgeer van Ferney, die maar al te dikwyls dat kunstje gebruikt, om voor zonderling te fpelen, of de ftelling die hy wil doordringen te ftaven! Och! ware hy de eenige diei zich daardoor geweldig heeft verkleind in de oogen van lezers die denken en overwegen! Maar hoeveel mannen , die in ons verlicht Vaderland voor ,, Groot" doorgaan , zouden in dwergen veranderen, wierden diergelyke grepen in hunnegefchriftten opgezocht; de Heere weethet! Nu! dat zy voor Groot loopen! De Vader vanPiETER was een verftandig Regent, en befloot den aart en de bekwaamheden des jongens gade te flaan, om te zien wat 'er van kon worden, en of hy ten eenigen dage een' verftandig' Regent zou kunnen worden; want het was by hem niet genoeg, dat zyn zoon eerst Schepen wierd, om dat Vader dat was geweest, en daarna Burgemeester wierd om dat Vader dat was; maar om dat hy het geluk des Volks éénmaal zou kunnen , en moeten bevorderen; ook hcerschtc by hem het onzalige vooroordeel niet, dat te .. (Her is al wederom eene duisterheid van letteren. Droevig is dit toch ook!) heerscht, namelyk dat men geen man in de Regeering moet hebben, dan een die eenige tonnen gouds bezit ; omdat hy zeide dat rykdom niemant bewaart voor fchurkery, of dwaasheid. Hy zag in den jongen zagtheid om te gehoorzamen, lust en bekwaamheid om te leeren, en ernst om éénmaal te gebieden. Zo toetst de bekwame kunstnaar de ftof waaruit hy een fehoon beeld wil voortbrengen! Och! waren 'er onder voorname luiden wat 'meer zulke Vaders! Hy liet hem Latyn leeren, maar geen zeven jaren lang , omdat A 4 de  ( ».) de jonge geen Reflor behoefde te worden , hy liet hem niet meer leeren dan hy noodig had, om de Roomfche wetten , en uitdrukkingen te weten, die het misbraik in onze Rechtbanken geflopen noodzakelyk heeft gemaakt om in de Pleitzaal te worden verftaan, daar maar al te dikwyls de Latynfche mengelmoes de geleerdheid van dén Pleiter uitmaakt. Hy lietPiETER zo veel van de taal- dicht- redeneerkunde , welfprekendheid, en wiskunde leeren, als hy noodig oordeelde om hem tot een bekwaam man te maken, niet om hem in ieder een' meester te doen zyn. Maar hy het hem de tooncelliefhebberyë'n niet toe, om de herffens voor een tooneelzwaai te bewaren, die de menfehen doorgaans voor hun ovrig leven byblyft. Hy leidde hem de Vaderlandfche Gefchiedenisfen uit, met alles wat 'er voor en tegen was; en dus niet om hem tot Kemphaan eener cabaal te vormen. Hy deed den jongen van alle kanten, en by alle twistende partyën, verbazende misflagen, en groote deugden zien; hy leerde hem zich voor de eerften te wachten, en delaatftennatevolgen; hy onderwees hem in de wetten en rechten van zyn Volk, en in de betrekking die het had met zyne naburen en andre volken, als mede in de Waercld- Menfehen- en Landkennis, in dc kunst des oorlogs, en in dc fterkte zyn's Lands en die der buitenlandfchen Volken. Hy leerde hem de beginfelelen van den Koophandel, niet om hem tot een Koopman te maken; maar om hem éénmaal in ftaat te ftellen op het Raadhuis, in een Land van Koophandel, met eere te kunnen oordeelen over gefchillen tusfehen Kooplieden. En voor alles nam hy acht op des jongelings zeden. Zó dat Pieter op de jaren waarin de meeste kwanten van voorname Geboorte drie Schooien door hebben gegaan, reeds bekwaam was om, zonder behulp van Hoogefcholen, zyn Vadderland te kunnen van dienst zyn. Hy moest evenwel naar de Hoogefchool, om dat het 'de mode  ( 9 ) was, die een verftandig man fomtyds in een land genoodzaakt is tevolgen. Men moet niet vergeten te melden dat de Vader zyn' Zoon onderwees, in de verfchillende Godsdiensten der volleen, maar hy prees hem den heerfchenden Godsdienstdes Lands aan, om dat die de verëischte van een' man is die Regent worden moet; of liefst om dat hét gebruik en de Staatkunde die inons Landdenheerfchenden heeft gemaakt; en het is.genoeg wanneer een Regent dien aankleeft. C A P I T T E L III. Van Pieters leven aan. de lioogefchool. /^elyk het gebruik in alle Landen zekeren Godsdienst tot denheerfchenden, maakt, zo maakt ook het gebruik vele zaken in de opvoeding van voorname kindren tot eene wet. Een voornaams jonge moet de zes Scholen door gaan, en daarna op de Academie loopen, doorgaans om denryken Vader te bedotten, vermakelyk te leven, te fpelen, te'zuipen, te zwieren en de. glazen in te (laan. Daarna wacht hem een ryke vrouw, en een vet-of aanficnlyk ampt, misfehien eene Rechterlyke, oF Vólkvértegenwoordige bediening. Pieter , aan de Hoogefchool gekomen , vond daar een nieuwe waereld voor zich geopend. Den eerften avond zag hy een' man die tot Doftor in de H. Godgeleerdheid was gevormd , op eene horde te htüï,brengén, omdat hy, door den drank topzwaar, onbekwaam was tot gebruikmaking der werktuigen door God, aan wiens dienst hy zich had toegewyd, hem gefchonken om de aarde te betreden. Hy zag kort daarop een' jongeling die door zyne ouders wierd opgeleid, om anderen, in tyden van nood, te doen braken, cn open ligchaam te bezorgen, A 5 door  (■•io ) door ingezwolgen drank, braken, en zich bevuilen, tot vermaak zyner vrinden. Hy leerde wysgeerige leerlieden kennen, die zich alle uren in baldadige zotheden verliepen ; hy zag ontleedkundigen, die liever met een levendig vrouwlyk ligchaam dan met een cadaver omgingen, hy zag ftookkundigen die liever genever dan andere waterachtigen geesten hadden; hy zag luiden op het punt van Dodoi' te worden, die üever een' roemer Rynfchen wyn dan een Urinaal onder den neus hadden, en Rechtsgeleerden die daglyks zich oefenden in ongerechtigheden te plegen , en te verdedigen, tegen de werelooze burgers. Hy zonderde zich af, en leefde voor de leering; maar zyne medemakkers beduidden hem dat hy dwaas handelde; want dat ééne groote Famielie, en een weinig Kwakzalvery, alles genoegzaam afdeed in een Land daar geld alles is. Vlei de ryken, zeiden zy, want dezen zyn meest onkundig; zwets by de menigten, en zy zullen u geloven. Maar Pieter had edeler beginiélen, en verwierp zulke voordellen , met eene hcimelyke verontwaardiging. Ziedaar! Voorname lieden! hoe veel 'er aan gelegen is, dat gy uwe jongelingen ter deugd vormt, onder uw eigen opzigt, eer gy hen, op zichzelven, onder eene losfe , rykeVn dartele jeugd vertrouwt. Pieter kwam zonder fchuldcn, en zonder heimelyke onderfteuning van de beurs van Mama, te huis, als een wél gevormd jongman, verfierd met kundigheden en befcheidenheid, die geen vruchten, leunnen zyn van een losbandig leven. Een aartig verfchynfel! Een Poëet kon 'er een fabel van famen(lellen; maar op wat naam i C A-  ( ii ) C A P I T T E L IV. Fan Pieters Geloofsbclydcnh. Zeldfaam genoeg; maar, zo ik vreeze, helaas .' niet ftic'htelyk genoeg voor veele Lezers ! rr\ oen Pieter te huis was, dacht Mama dat het nu tyd 1 was, om haar' zoon tot een Lidmaat der Hervormde Gemeente te moeten doen inlyven. Gelyk het een gebruik is , dat voorname jonge lieden zes Latynfche Schooien doorlopen, eenigen tyd aan de Academie doorbrengen, en op zekere jaren by een Vrouw moeten ilapen; zo is .het ook een gebruik geworden, dat zy, tot zekre jaren gekomen, belydenis, gelyk men het noemt, afleggen van hun Geloof, en dan opgeteekend worden als Ledematen van liet ligchaam des grooten Verlos, fers der menfehen. Dat de mecstcn dit doen omdat het Landgebruik dit zo vordert, en weder anderen, omdat zy by hunnen eerfien Avondmaalgang een' nieuwen zwarten rok krygen, is maar al te waarachtig. Pietf.r begreep, als een jongman van opmerking erf- gezonde harsfens, dat het een allergewigtigfte zaak was, om zich voor eeuwig te verklaren het Lidmaatfchap waardig te zyn van een zo ongemeen ligchaam als dat van Christus, die zich voor het heil der menfehen gewillig in de dood had begeven; dat daar toe een heimelyke drang voor't harte, veel zelfkennis , en eene waarachtige boetvaardigheid voor het aan-, bidlyk Opperwezen noodig was, en noch meer dingen. Zaken die maar gedeeltelyk van den mensch afhangen , en die hy allen noch niet bezat. Hy was het bovendien maar m het geheel niet eens met de Dordrechtfche ftefe lingen; doch Mama was Mama, had veel te zeggen, gelyk alle Mamaas; en, hy, van zagtên aart zynde,' be- iloot.  ( I* ) floot eene proef te nemen, om zich van waarheden te doen overtuigen , waaraan hy noch geen toeftemming kon geven. Hy wist niet dat dit een misdaad was, en dat om Bélydenis te doen min op hartelyke overtuiging •word gezien, dan op het van buiten leeren van eenige vragen en fchriftuurplaatfcn, die veeltyds agt dagen na het doen der Bélydenis vergeten zyn. Van dit alles wist hy niets. Men vervoegde zich dan by een' voornaam Leeraar, een' man van bevinding, en een goede long; en dus een man die veel loops had: want men onderftelt het doorgaans eene grooter eere te zyn, wanneer een kind word aangenomen door een' beroemden, dan door een' verftandigcn Leeraar. Deze man behoorde tot die heden die gaarne zwarigheden maken, daar 'er geen zyn , om dus voor naauwgezet door te gaan. Zyn eerfte vraag was, of de jonge Heer de gronden al gelegd had onder een' bekwaam' Catechizeermeester ? Het antwoord was dat de Vader hem had onderwezen , en dat de jonge heer reeds jaren van ondcrfcheid had, en reeds Rechtsgeleerde was. De Leeraar , die den Vader voor een' man van Hechten reuk hield 'voor de Dortfche rechtzinnigheid , haalde den neus op, en zeide, dat dit Hecht was; dat een leek zo veel niet weten kan als 'er noodig is , om de drogftellingen te wederleggen van hen die buiten waren, by dc honden en de tooveraars, wier duivelfche listen maar al te bekend waren; zo'bekend dat de zalige Maurits hen met de kling had moeten beteugelen; en dat hy den jongen heer niet kon onderhanden nemen of aannemen, 't en ware hy eerst door den voly verigen meester Pancratius Vanno was afgericht op alle de kwinkflagen der Ketters. Men heeft doorgaans waargenomen dat Leeraars van dezefoort, een' meester in dienst, en onder hunne gehoorzaamheid , heb-  ( 13 ) hebben, gelyk ieder Hopman een' Adjudant heeft om de Recruten te drillen. Mama drong, tegen Papa en zoon, door dat meester Pancratius moest ontboden worden -, en hoe verre dryft eene bygeloovige, baatzuchtige, gloriezieke , en hcerschzuchtigc vrouw de zaken niet ? byzonder als 'er van haren kant veele fchatten te wachten zyn ? en hoe veel geeft dikwyls de verftandigfte man, en een zagtaartige zoon niet toe, om de huislyke vrede, en om het belang ? zelfs al pynigt het hen ! De eerwaardige Pancratius Vanno verfcheen dan, in een fraai ftemmig bruin wambuis en met rolkousfen, de dragt der gecstlykhcid van dien tyd; want degeestelylheidheeft in alle tyden eene byzondre mode , op hare eigene hand. Men ftelde hem zyn' leerling voor, en hy antwoordde , met groote deftigheid: „ onder de Godlyke ,,,hulpe!" Hy behoorde tot die menfehen die alles in nomen Domini naar den brandftapel zouden zenden, wat van hen' in gevoelens verichilt, had de Overigheid , dicby zo veel yver, onder den rechtzinnigen Alva, en den Pfalmzinger van Gent , hare rekening niet vond , niet wyslyk zorg gedragen , om diergelyke yveraars palen te (lellen, in de uitvoering van hunne heilige woede. De eerfte zitting, of liever het eerfte bedryf, was aan het huis van Pieter , en dus fpeelde het eerfte tooneel daar. Pancratius begon met een gebed , zekerlyk hem door zyn' geestelyken generaal ingeftort , inhoudende dat God deze zitting zuiver mogt houden van alle Kettery en onzuiverheid in de leere ; zonderling dat 'er geen kluitje Arminiaansch- , of Sociniaanschzuurdeegfem onder mogt raken ; ten einde de zielen van hem en zyn' leerling geen verworpen vaten mogten worflen by den Hemelfchen Pottenbakker. Pieter bad dit gebed niet mede ; en , daar hy reeds tegen .Vanno ingenomen was, en het noch meer wierd, door  deszelis domheid cn bittrc woede, ontftond 'et welhaast een geestelyk hanengevecht. Vanno beweerde dat wie niet op- één hairtje beleed wat men te Dordrecht had vastgefteld , voor eeuwig zoude uitgeworpen worden , hier en hief namaals; want dat de Dordrechtfche ftellingen de alleen zaligmakende leere bevatten. Pietïr zeide daar op: lieve meester! de Broeders Lutheranen, de Papisten , de Arminianen, de Socinianen , de heele, halve , quart, octavo, cn duodecimo Pelagianen, de David Joristen , aUen zeggen zy de zaligmakende leere te hebben; maar waar is het bewys ? David Joris zegt uitdrukkelyk, ,, dat men God den Vader, en God den Zoon kan belej, digén,, met hoope op vergiffenis; maar wee hem ! die ,, van David Joris kwaad fpreekt, voor dien is geen genade;" zyne aanhangers zwoeren 'er op in zyn' tyd, gelyk nu de aanhangers van Dortrechts leere, by kris en kras, zweeren ten voordecle der Dortfche Vaderen. En allen beroepen zy zich op Gods woord, tot Mahomet incluis. Laat ik u eens een vertelling doen, die my , aan dc Academie , is gedaan door een' ftudent in de H. Godgeleerdheid , die alles minder dan mal was , fchoon hy heimelyk fterk naar Armyn en Bekker rode. Luister met aandacht. Wy waren eens famen in gefprck over de verbazende verfcheidenheid der gezindheden onder de Christenen, die evenwel van hunnen meester een zo edel als eenvouwdig leerftelzel hebben, dat alle Godsdienstpligtert in zich befink, en geen Godsdienst ontbeeren kan, dat is: ,, Gy ,, zult God lief hebben boven alles, en uw' naasten als j^uzelven; en hier aan hangt de Weten de Profeten." Wanneer de ftudent grimlachte, en zeide: ö myn lieve vrind! Men is van de eerfte eeuwen reeds met zo weinig niet te vrede geweest; daar was geen waereldfche eere, geen goud mede te winnen; derhalven moest men dit ftelfel uit-  I 15 ) vutbrdden, en omzwachtelen. Het is 'er mede toegegaan, gelyk het in. zeker Dorp op de grenzen toeging, in een' vroeger tyd. De Burgers waren daar eenvouwdig, en leefden gelukkig; wanneer de Schout der plaats, den bloei des Volks, met de vermeerdering van zielen , ziende toenemen , zich in het hoofd zette, om zich hooger te verheffen dan hy voor het tegenwoordige was. Hy bezat veel geld , en eene volflagen magt om ampten uit te deelen, zynde hy aan weinig bands gebonden, en ook dezen begreep hy gemakkelyk te kunnen verbreken , naardien zyn Heer, zich, om zaken van aangelegenheid , verre buitens Lands, en dus verre van de hand tevond. De groote regel van den Schout was: alle „gezag verzwakt door den verre afftand van de plaats »' daar zYn Ktel is-" Met geld, magt, fterkheid en zulk een' grondregel was hem byna niets onmogelyk. Hy had met eenvouwdige, en dus over het geheel met onnoozele menfehen te doen, waarvan de zwakfte hem vreesden , de ftoutfte hem vleiden, en de verftandigfte hem op een' afftand tot vrind Melden. Onbefchryfelyke kuren richtte hy met de Boeren uit, en de Boeren verdroegen het. Hy flopte hen gebroken pypjes aan draden geregen, in de hand; en dwong hen in het Raadhuis, zo lang hy op den heerfchappelyken ftoel zat, by ieder pypje dat zy verfchoven , zekre woorden die zyzelven niet verftonden binnens monds te prevelen. Hy noodigde hen op een borrel, en dronk die alleen uit, hen dwingende te gelooven, dat hem het recht toekwam voor hen allen te drinken. De goede Boeren namen, in hunne eenvouwdigheid, alles voor zoet op, en alles bleef noch in rust; maar eindelyk was het uur van fcheuring gekomen. Een kleine beampte in het Dorp, een koppig, lomp, ftout en fchrander kaerel, was misnoegd op den Schout, niet om zyne grillen, maar omd« hy anderen boven hem be-  C is ) bevorderen zag. Deze knaap haakte naar gelegenheid, om een party tegen den Schout te vormen, cn begreep dat het mooi zou ftaan, wanneer hy het hoofd daarvan kon worden. De gelegenheid om j^yn plan uit te voeren wierd hem welhaast aan de hand gegeven door den Schout zeiven. Deze , zich volftrekt alles geoorloofd waanende, wat zyn aanzien en invloed ecnigzins kon dienen, zette zich eens in het hoofd, om op zekeren morgen voor het Raadhuis te verfchynen, niet drie witte ilaapmutfen boven elkander op het hoofd, een pak roode duffelfche Mutfen onder den arm, en in ieder hand een tinnen Bierkan. Hy had daar niet lang in dezen verwonderlyken toeftand geft aan, of daar vergaderde, gelyk men wel begrypen kan, een aantal Jan Hagel, dat hem aangaapte , en niet wist wat*van dit verfchynfel te denken; wanneer de Schout jOp deze wyze de menigte aanfprak: 35 Schobbejakken! ik zal u noch anders naar myne pypen ,, doen dansfen. In deze twee kannen heb ik het water ,, des levens, en dat der dood. Die my eeren, navol,) gen en gelooven, zullen gelaafd worden uit de eerfte ,, kan; maar die flechts aarzlcn om vertrouwen in my te ,, ftellen, zal ik noodzaken zich uit de andere kan te 5, ba riten te zuipen; byzonder dien rooden guit, die ginds s s ftaat, (hy wees op een' kaerel die vuur roode hairen ,,had,) wien ik reden heb om weinig te vertrouwen." Deze kaerel, verfchrokken door dat dreigement, zeide: Wel, Schout! ik heb ommers nimmëTidal edaen; waarom bin je boos ? Ik bin je beste vrind! Je hebt maar te gebien. ,, Dat wist ik niet , kaerel! zei de Schout, en wist liet ook al; want wat is 'er dat ik niet weet ? ik ,, dwaal nooit, omdat ik niet kan dwalen; en ik weet „wat ieder denkt. Daar vent ! hou daar een roode ,, muts, zet die op uw' kop; dit zal voortaan alleen de »• ^S1 niyner geëerde dienaren zyn , cn niemant zal s, Schout  ïi Schout kunnen worden» 't en zy hy een roode muts b> van my bekomen hebbe." Terftond riep een aantal det fynfte en ftoutfte knapen, dat de Schout de groote man v, as, dien men alléén moest hooren. Deze omringen alle roode mutzen, en zwoeren de dood aan alles wat den Schout tégenfprak. Toen noodigde de Schout de mannen van de roode muts en eenige anderen, waaronder zyn gemelde heimêlyke vyand was, die meer zocht dan een roode muts, te gast, op gezoden nmdvleesch met lekker vleeschzapj de gasten kwamen, doch wierden opeen fchofël gekookt bier , met brokken roggenbrood, onthaald. Onder het ecten, bemerkte de Schout dat de gasten op elkander keken, en dus vroeg hy, hoe het rundvleesch (maakte? De man die hem nydig was, en onder * lian recruutheenen wilde, niet lyden kon; dat zy, zielzorgers !■ daardoor broodeloos en dus in verachting zoude raken; en dat uit het gcvaarlyk een zielbederfelyk ftelfel, dat ,,men den naasten moet beminnen, en dat wel als zich '., zeiven," onfeilbaar zou voort vloeijen, dat men dare ook de Godlooze Arminianen zou moeten beminnen,; ('t'en ware 'er een nieuw Synode opgericht wierd, waarin zy voor beesten wierden verklaard,) en dat wanneer wy hen beminden, wy hen moesten verdragen, Keij  ( 2r ) Kerken inruimen, of in de Gemeinte lyven, cneindelyk hen weder in de Regeering dulden, tot fmart der ware gelovigen, en tot groot nadeel der éénig zaligmakende leere. De Dominé fireek zich over de kin , en verklaarde ';lt dUa11" wd waar was; maar dat hy, meeser Vanno, de zaken te diep uitpluisde: dat men, om groot kwaad Voor te komen, een kleiner dulden moest; tfg&jfea met moest vergeten dat de Vader der recruuts^e. onrechtzmmg hy den jongen had gemaakt, evcnwel'ecn'Burgemeester was, en wel een die de Kerkelykc Vergadering in zaken van beroep, als anderzins, van dienst kon zyn! en dat men dus iets door de vingeren moest zien; dat men alleen moest trachten de zaak daar heen te brengen' dat men 'er met ecre afkwam , en den jongeling won voorde Kerk, te meer daar de Ketters doorgaansfchranderwaren, en dat, daar deze toch ftond in de Regeering te komen, men wat bot vieren moest ; hy had dit wel niet verwacht, hy had het gemakkclyk willen maken, en hem , Pancratius , eenig voordeel willen bezorgen, door hein ten Onderwy/.er aan te bevelen. Dit alles wa< flechts Tasfelyk naar den fmaak van Vanno; maar wat zou hy doen? 'Zyn generaal fprak: de ongehoorzaamheid kon de keuken benadelen; en daar het, God betere het! maar al te dikwyls gebeurt, dat dc Kerk voor de keuken moet wyken, zo ging het hier ook zo. Pancratius plooide, en beval Gods zaak den Dominé. Zo men zich verbeeld dit deze den meester neerzette alleen om hier boven gemelde leden, of uit verdraagzaamheid diehy wilde vermommen als dan bedriegt men zich grovelyk. Hy was Herder ' «ver zyne fchapen, en dus had hy recht tot de wol; en de recruut was een lam, dat vette fchapen tot Ouders had • daar zat by de Aanneming veel wol te halen, cn zyn Eer> .waarde wilde geen koorn van de molen wyzen. Hy 3 moest  ( « ) looest evenwel iets doen. Hy begaf .zich naar Mama jj en beklaagde zich over het Goddeiooze ftelzel van haar' zoon. Terftond wierd deze binnen geroepen, en nu begint het tweede'bedryf, op het zeide tooneel. Dominé bfgon met hem; zyne üekzinaigheid en Godloosheid voor houden, en in bedenking te geven, wat de Kerk van zulle een' Regent éénmaal te wachten had. Pieter luifterde zq aandachtig toe, dat het vocht hem by dc lippen liep, 't welk de verwonderde en vertoornde moeder deed roepen: ,» Veeg uw lippen af, en muit uw' neus." De vader wist zich naauwlykste redden; Mama zwoer weg te willen loopen, grootmoeder zou Pieter alles ontmaken, en oom, die een ouderling was, insgelyks. Pieter, was ragtaartig: hy zag het huishouden op het punt van verderf, en onëere gebragt. Hy beiloot zich als Lidmaat te laten opfchryven; gelyk iemant die zich tegen zyn'wil laat opfchryven in de Burgerwacht. Dominé kreeg een aanzienlyk gefchenk , Pancratius insgelyks. Alles was in order; maar Pieter zeide heimelyk: God! vergeef het „my! en laat my voor 't minst in de maatfehappy al,\leen wandelen naar het eenvoudig bevel van dengrooten en volmaakten Leermeester." Zodanig deedPiETEB. Bélydenis, en zodanig wierd hy Lidmaat. Zou hy de eenige zyn die op deze, of diergelyke wyze, tot Ledemaat yaa Christus Gemeente is ingclyfdl C A-  C 23 ) CAPITTEL V. Handelende van de eerfte Ihechterfyke Bedieish: Pieter, en wat daarby, in de eerfte zitting, Voorviel; misfclrien , helaas! even onftivhtelyk, (maar niet ipinder naar waarheid!) voor een ander foort van lezers , dan het voorgaande Capittel. Het is niet gemakkelyk een Volk te leiden dat naauwlyks de vruchten der Vryheid heeft gefrnaakt: het is een kudde niet oneigen in onbefchoftheid aan de Janitfaren, die kwalyk kunnen gehoorzamen, of gebieden ; men moet het veeleer beftieren, dan regeeren; en het is door fehrandere list alleen dat men het beftiert, Een lompert van een' Regent, een onkundig, of jong Regent, is een gevaarlyke fakkel, waarvan ilechts êén vonk behoeft te ftuiven, om een brand te verwekketi, die van doodlyke gevolgen kan zyn, want het hart der me•nigte, dronken van vryheid en onafhangkelykheid, is geheel buskruid. Hoe veel hebben dan de Aanftellers der Volkbeftierderen niet te verantwoorden , wanneer zy , om aanverwantfehap, geld, of inzigten van door Jabroeders hun Cabaal te verfterken , menfehen van een hooghartig caracrer, bot verftand, geen ondervinding, of jongens aanftellen om een ampt te bekleeden, dat door de wyste volken der ouden, alleen aan ervaarne Gryzaarts wierd toevertrouwd ? Pieter had veel ondervinding, eneengevonndcaracter, en had de Geesflykheid leeren kennen. Zyn vader het hem, om het gehoorzamen en gebieden te leeren, drie jaren in den krygsdjenst; vast Hellende dat men niemant, B 4 tot .1  ( u J tot de Regeering moest toelaten, dan die in de krygsfchool, de beste fcliool om onderdanig te zyn, engoaghouden te leeren,. eenigen tyd was onderwezen. Met deze ondervinding verrykt, wierd Pieter geplaatst in ééne van die kleine Rechtbanken, daar men doorgaans jonge Regenten, in vryc Staten, oefent, door het afdoen van geringe gefchillen onder de kleine menigte. Deze Rechtbank beftond in zyne Flaats uit één' oud Burgemeester , die, als een man van ervarendheid, daar was ge* plaatst, ter hulpe der jonge leerlingen in dc kunst van regceren; uit één' geheimfchryver, en uit jonge Rechters. Het was toen Pieter jn de Regeering kwam een tyd van verwarring, een tyd waarin men de kleine menigte nodig had, om de dwinglandy, altyd vroetende in de ingewanden van Volksregeeringcn, het zy 'er een Stadhouder Zy, of niet, te beteugelen, of ten minfte tegen te gaan. Maar de oud Burgemeester was een man die gaarne, op den naam van Volksvertegenwoordiger, een gezag over de Burgers wilde voeren , dat hy duizendmaal zou hebben vervloekt, wanneer een Prins het over hem had willen voeren. Daar by-washy van een knorrige, en zeer gémelyke geaartheid, zich verbeeldende dat alle die jonge menfehen die daar zaten, haauwlyks meer dan fchooljongens waven; de geheimfchryver was zyn vleijcr, en gevolgelyk zyn gunfteling, en was overgegeven aan den drank, en, gelyk zich dat vanzelf verftaat, hy was Neef, of Zoon, van een' Burgemeester, anders kon hy' geen goed Secretaris zyn; de onleesbaarheid van het .handschrift maakt zyn afkomst duister ; het meld alleen dat hy afftammeling van een' edel Heer was. Hy kan ook wel een man uit de zylienie geweest zyn, of een moeshaan , of landlooper, die eene zwakke Edelheid aaitig ■wist te beduiden, dat hy van de familie was, en dus dat  ( *5 J lieden van farnièliï lieden van famiïïe moeten voorthelpe»» cn dus recht hebben niet ampten te fpelen, of die te vorderen. Men houde wel in het oog dat men toen noch Biet had gevloekt, volgens de loflyke gewoonte van fommige Steden, in later tyd, om geen ampten te geven dan aan geboren Burgers, 'die lang fchot en lot aan de Stad hunner inwoning hadden betaald; terwyl andere loffelyke Steden dat wel befloten; maar altyd een' uitlander wisten in te dringen, onder voofwendfel dat 'er geen regel was zonder uitzondering. Hoe het zy 1 onze man was Secretaris, en wel een dronke 'Secretaris, en, dat ongelukkigst was, hy was een man van narrigen dronk, en die, hoe meer bezopen, hoe meer hy zyne minderen liet voelen dat hy daar niet zat voor Paruikcnbol. Op den eerden morgen dat Pieter ziting nam, verfchenen'erdrieperfoo»en, die over fcheldwoorden gefchil hadden. De eene was een Bakker, die toen hy den Nederlandfchen grond betrad voor de eerfte maal, een barbier van Gods aarbodem was, en tóen hy zyn fcheermes had weggelegd, een bollcnknyper was geworden; vervolgens was hy, en dat is by een handeldryvend volk niets zeldzaams, gelukkig geflaagd in den Graanhandel. Dit fchepfel nu een ftuiver geld onder den arm hebbende, hadden zwier van een' Heer aangenomen, en was, gelyk dit by welgegoed JanHagel maar al te gemeen is overal, uiterst gevoelig op 7-yn zogenaamd fatfoen. Zyne partyën waren een barbier en een kuiper. Zo als hunne namen waren opgelezen , en hunne beroepen, zei dc knorrige Burgemeester: ,,Wat! wat! een bakker, een barbier, en een kuiper!... gooit hen alle drie in een zak! wat zal'er anders dan een 9,fchoft uitkomen." De geheele vergadering was over die onbefchofte taal verftoord; en de Bakker, hoe grasgroe» hy noch was, oordeelde om onbefchot'theid voor B 5 ion-  fcnbéfchoftlield t« mogen geven, omdat hy een vrfe Buf* gcr was, een harfenfchim die het gemeene volk doorgaans lichtst in woede brengt. ,, Wel noe! reide hy, ,,wen man dan ein narrigen Burgermeister, und eineü •m bedrunken Landfchriever im fakTmytst, und ftekketdc „hand da ein Wel nu! karei! zeide Secetaris, „ wat zond gy 'er uit halen ?" De Bakker ftond als vaa een onweder geflagen; maar Pieter , een mandie hetonweder zag opkomen, zeide: ,,Nu! nu! willen zy 'er niet nitkruipen, laten zy 'er in blyven!" De Vergadering fchaterde van lachen, en prees de ihedigheid van den jongen Regent. Maar de Burgemeester was ontlucht, dat hy voor hem heen gefproken had; en de Secretaris betuigde zyn hartelyk leed, dat hy zien moest dat eert man van geboorte, en een Rechter, het Canailje in de hand werkte; daar een dom antwoord den Batter in ongdegendhcid had kunnen brengen. PiETE«.bood den eerHen zyn zak aan, om in te kruipen, en te zien hoe hy 'er uit zou komen, en den laatften befchonk hy met een borrel, en een ftuk koek. De eerfte fchudde het hoofd; maardelaafte nam de aanbieding aan; en zeide, dat Pieter éénmaal een ongemakkelyk Regent zou worden voor zyne Collegaas; maar goed voor de Secretarisfem Hoe dikwyls lopen by de kleine Rechtbanken de aaken niet rnin belachelyk af! C X-'  ( 2? ) CAPITTEL VI. Pieter word Be/lierder van den Schouwburg; her' vormt dien ; men word hem moede, cn maakt zich van hem ontjlagen. Gelyk men het tot een loflyk gebruik heeft gemaakt in de Kerk meer na des Leeraars goeden long, dan naar zyn gezonde harsfens te zien, zo heeft men het, al van ouds, in ons land tot een gebruik gemaakt om in een' Regent meer te zien naar zyn' rykdom en afkomst, dan naar zyne bekwaamheden. In den Tempel des Heeren komt men, God betere het! Hechts fpaarzaam dan door de zydeur; in den Tempel van Apollo flechts zelden dan door de kelder. 'Er ontfliep één wachter aan den drempel van Apolloos heiligdom, die van de kanariemelkers zeer wierd betreurd, als mede van de liefhebbers van bloemen , en duiven , zynde hy die menfehen zo gunftig geweest, dat zelden iemant anders van hem de Tourloge kreeg, dan één uit die' loffelyke broederfchap. Ik zeg ,»lofFelyk;" omdat men heeft opgemerkt, dat nlemant nit deze vreedfame elasfén ooit eenige verandering in de» Godsdienst of de Regeering heeft ondernomen te weeg te brengen, dat ongetwyfeld loffelyk is! Wel is waar, dat het kanariebroeijen juist geen verëischte is voor een' Beftierder van den Tempel van Febus; maar het kan een verëischte worden, wanneer de Edele Heer eene fchoone Actrice befchouwt als eene rechtgefchikte broeibare kanariepop; en dan kan die befchouwing eene broeijing tf weeg brengen, die, zo niet nuttig voor den Schouwburg, ten minfte nuttig word voor de bevolking. In waarheid, alles hangt af van de gedaante waarin men de voorwerpen .befchouwt; en een Man van vleesch en bloed, of een Min  ( 2S ) Man van geleerdheid behoeft Hechts aan den gang geholpen te worden, om nuttig te zyn voor het éene of and,er. Onze Steden hebben hunne Keuren van mds, of men maakt die, aan den Schouwburg. InPinTEns plaatsjemoesten zes Beftierders zyn, en drie medehelpers, die de Edele Heeren in het zwaarwigtige weik.tsr bevordering van goeden fmaak, dat is ter bevordering van een dikke, volle zak moeten rugfteunen. Men zal -\ ragen, waarom moest 'cr juist een half douzyn wezen? 't Is waar, dat één bekwaam man meer kan afdoen, dan zes weetnieten; maar (ie Keur eischte 'er zes. Deze Keur was wel te Dordrecht, met door eene Synode bepaald; maar alle bepalingen die dwangachtig zy'rf, hebben juist haren' oorfprong niet van Dort, of van eene Synode. Groote, ik meen aanzicnlyke mannen, hebben dikwyls aanzieniyke neven, en dezen moeten van de ftraat. Men kan hen niet allen in de Regecring plaatfen; waar dan 'er mede heen? Men moet dan vele ampjes maken, om de neven, cn gunftelingcn, gek of wys, (de gekken hebben meest bevordering nodig,) te kunnen gebruiken. Zes vullen al een vak! Zes moesten 'er dierhalve zyn. Waren "'er twintig ledigloopers geweest die neef heetten, toen die Keur gemaakt wierd, de Schouwburg van Paters Stad zou waarfchynclyk twintig doorluchtige geldwinners, (het hoogftc dat in een'Beftierder van een' Schouwburg toch word verëischt,) gehad hebben. Nu was 'er één plaats open; en, datbynaeen wonder was, men Het het oog op Pieter vallen, omdat hy een man van bekwaamheid heette; en, 'tgeen geheel geen wonder moet genoemd worden, om dat hy een Burgemeesters zoon was. ^ „De verftorvene was dc edele Heer Calvius, een doorocffend kenner van osfen en koeyen; hy kon ook de fchapen van de luis genezen; hy broeiden kanarievogels, e'n had een extra fraai duivenhok. Hy was een vlcefcheïyké neef  i -9 5 heef van.den Burgemeester Eno Buldérius. De verdere Cpllegen waren de volgenden: daar was de achtbare Maximilianus, Groterius, Vetbuikdcrius, eene der .vermaardfte vinkers, afgericht om vliegende en lopende vinken, op de viugt of druip, onder het net te krygen; hy was een zwager van den Schout der plaats. Daar wasPybo Doedeszoon Hanentree , een yverige voorftander van de Hanerhat; hy hield geplukte kampijoencn in zyn mat, diehy zo kunflig van vederen wist ontbloot te houden, als de beste Heiden op Java. Hy had Zyn Bcfticrderfchap tc danken aan een' haan, die hy door een' Engelfchcn kalkoemchén haan , dien hy had weten broeis te maken, (een zonderling . geheim ! ) had doen lütbroeïjcu , en die in het plukhaken geen wedergae kende; deze haan had 'er al eenigeh op den fnavel hangen; en zyn meester had hem aan den Schepen Vermicularus, een man die ook befclümmelde munten beminde, tot een gcfchenk gegeven, en deze Achtbare Heer was een boezem-, vrind van Burgemeester Hans Erneftinus Dwanghuzius, aan wien het begeven der Beftierders-plaats toenmaalsfond, en die onzen Pybo het ampt gaf, op voorfpraak van zyn vrind Vermicularus, een bovengewoonliefhebber vanflanematten, en hoenders. Daar was voorts Sicco Braminius Raixkfteinius van Hangenlenden, dien de ipottérs de Dood noemden; want overal vind men fpotters. Dc7e was een eerstkenner van groehtens in te leggen, en kon aan het vliegen van een kievit zien of zy noch leggen moest, of reedsgelegd had; hy kon ook meesterlyk kievietè'ijeren zoeken en vinden. Hy had zyn eerampt te danken aan zyne vrouw , die jufvrouw van gezehchap was geweest'by eene mevrouw , die fchat ryk was , en die den zoon van den kamerdienaar , van Burgemeester Buldérius die die veel werk van de kraamvrouw maakte, onder den' doop had gehouden, en die Hangenlenden. aan zyn ampt  ( So ) ampt hielp , om der vrouwe wille die hy getrouwd had, en ook zeer fraai was; hoewel liyzelf ook een achter neef heette van den edelen Calvius, en dus, doch hier voor kan ik niet inftaan, eenigzins bevrind was aan den Burgemeester Eno. Daar was verder Nabal Rondbollius, een allerliefst, maar eenigzins dommelyk jongman, die zyn eerampt te danken had aan de vrouw van den Schout, die een zwager was van Burgemeester Dwanghumis, (de voorname mannen hangen toch altyd aan één, gelyk de druiven aan éénfteel!) En door voorfpraak van den Schout had de jonge zyn ampt gekregen; want dc vrouw van den Schout, den jongen één gezien hebbende, toenhy, als klerk van een' procureur, aan haar huis een boodfehap had gedaan, en zyne fraaije ronde kop haar opmerking tot zich trekkende, had tot haar' man gezegd: „ Heden! „ Jantje! die lieve jonge moet de openitaande Regents,/plaats aan den Schouwburg hebben!" En de Schouthad dat ten «erfte uitgemaakt. Daarna kwam Bruno Swalmius, een man vermaard door zyn grove Hem, en fraaijen bastoon; hy was een muzikant van ziel en ligchaam ; en was een oud vryer van eene eerfte famielie, die ook in de Regering was; en gevolgelyk moest' Zwalmius hier of daar wat te zeggen hebben. Hy waseenderhandigfte netjes» brcijers in de gantfche provintie, had veel geld, en nam, omdat hy oud en ongetrouw djvas, zeer in aanzien toe by de edele familie; hy was een kenner en liefhebber van de vrouwen, door en door. Dit liep zo verre, dat zekere Actrice de zonderlinge bekwaamheid hebbende om voor man te fpeelen, eens over zichzelve voldaan, tegen hem zeide: ,, de geheele waereld heeft my voor een' man ge, houden". Waarop Bruno antwoordde , zo maar voor de vuist weg: „ Maar ik was evenwel in de ziel overtuigd, „ dat gy een vrouwsperfoon waart". Nu fluit Apolonius, Varianus, Hariponjus het hek; dit was eea man door en door;  < 3i ) .door: hy kon volmaakt kaarte huisjes maken,"èölbmldér* de met doode en levendige penfeelen. Hy had zyn ampt te danken aan een' aanzienlyk man, die opeen'Vaderlandfchen maaltyd, het welvaren van het Vaderland zodanig had ter harte genomen, dat hy buiten gebruikzyner?innen was geraakt, en in een bierkelder viel, waaruit Apolonius hem ophielp, cn te bedde bezorgde. / By deze doorluchtige mannen nu drong men Pieter plaats te nemen, in plaats van den hoogzaligen Calvius; met last om voor de eere der natie, wier goede fmaak de vreemdeling beoordeelt uit de verftandige uitfpannmgen van een volk te waken. Pieter peilde in den centen avond, toenhy in de vergadering verfcheen , den grond waar langs hy in deze zee zoute zeilen hebben; en zag wel haast dat nieï on/.e lieve Heer, maar familiezucht deze menfehen aan een eerampt had geholpen, wantgecnhunnerbezat een vierde gedeelte van de bekwaamheid, die 'er verëischt wierd om het waar te neigen. Dc Actrices regeerden de Heeren, en de Aarices wicrderi wedergeregeerd dooreen' aanhang. Vérders had de toneelmeester Gerardus Zuurfmoelius, het bewint in handen over het manvolk; en de eerlte dansferes regeerde volftrekt den edelen hcerZwalmius, terwylzy we-, der zeer onderdanig was aan den eerften dansfer, die tevens Baletmeester was, en in compagniefehap deed meS den kledermaker van den Schouwburg, die tevens in zy, de doffen handelde. In de tweede zitting die Pieter by. woonde, beraadflaagde men wat ftuk op den volgenden fpeeldag zou worden gefpeeld, dewyl het ftuk dat geipeeld had moeten worden uitviel, omdat de Adrics die 'er de hoofdrol in moest fpelen geen lust in de party had. Pieter was een rechtvaardig man, en zeide dat het niet tot ccre van een Collegie was, dat het publiek voor den gek wierd gehouden van een grillige vrouw, en dat immers de Schouwburg zyne Keuren had, die de flraffen der kwaadwil-  ( 31 | ivilligen bepaalden. Dit of een ander ftuk, zei deprefidenc'j dat Zwalmius was, wat raakt het my'{ En tot flraffen heb ik geen'lust. Ei lieve! mynhcer Sneeg! viel de edele heer ■ Hanentree 'er in, ik bid u, bezie deze fporen eens; mor-1 gen zullen die de proef uitftaan tegen den beroemdenkamper van een' aanfpreker , die een fchonk hanen heeft • waarvan maar weinig weergae is. Heb gy lust om van dc party te zyn? Kom morgen by my eeten. Boven hancnfporen , en alles , hernam Pieter, ernftig> ik ben hier niet gekomen om beuzelpraat te houden , maar om zaken te verrichten; en ik eisch, zo voor myne eere als de uwe, dat de lust van eene Actrice in gcene aanmerking zal komen, waar het dc billykc veroordeeling van een verttandig publiek kan tot ?ich trekken, wanneer wy ons daardoor de pypen laten ftéllen. Hier is de Keur, de Actrice moet het ftuk fpelen door ons bepaald, lust of geen lust! Zwalmius, die de befchermer van het vrouwsperfoon was, wilde draaijen en üitvlugten maken; maar Pieter deed hem de mat ruimen, en daar de Keur uitdrukkelyk was, en Pieter een' ilcun aan Burgemcesteren had, uit hoofde van zyn' vader, wierd de Actrice in ftilte geraden, om lustin de party te krygen; *t welk ten gevolgen had dat men voortaan niet meer hoorde van „ geen lust hebben." Dit was dc eerfte vertooning van Pieter. De tweede liep ernftiger af. De eerfte dansferes, gelyk gezegd is, regeerde volftrekt den edelen heer Zwalmius, en zy beminde den'Baletmeestcr. Deze man, die belang had by het leveren van zyden ftoffen tot de klederen, leverde gedurig nieuwe plans tot Baletten in, en kreeg dan terftond last om klederen te leveren. Daarhy nuvoorieder Balct fmts een' geruimen tyd nieuwe klederen bad laten maken, kreeg de Schouwburg een zo aanzienlyk magazyn, dat de onderfte leggende klederert verflikten. Nu kwam hy wederom met een Balet op, en eischte maar niet minder dan dertig pakten klederen* Zwal*  ( 33 ) Xwabüiis, en de anderen, waren gereed om toe te Haan; maar Pieter zeide j waarom maakt gy geen Baletten waarin de hier leggende klederen kunnen dienen 1 Die voorleden jaar gebezigd zyn , kunnen nu genoeg dienen voor nieuw. Men beuzelde en praatte van het in Hemmen te leggen , maar de jonge Regent wist wat 'er van die loopjes was, en verklaarde maar ronduit, dat hy van geen ilemmen wist, in zaken die zo uitdrukkelyk veripillende waren, en dat hy Burgemeesteren van diergelyke grappen zou kennis geven, zo men 'er mede voortging. Hoog of laag, Pieter drong het door, en de broederfchap liep verftoord uitéén, vervloekende de aanftelling van een' zo hatelyk man. Pieter bekreunde zich dit alles weinig , en drong ernftig , doch befcheiden , zyne ■goede voornemens door. De dansferes zocht zyn vrindschap , de Baletmeester mede ; en hy behandelde hen vrindelyk , dat is als menfehen , en als kunftenaars; maar hy deed zwygende voelen dat hy meester was! Niet min onaangenaam liep de derde zitting af. De edele Vetbuikderius had een'boekhouder, een man die zyn leven in het ftof van een kantoor, en op het vinkentouw ■van zyn' patroon had doorgebragt. Dit fchepfel had het gemeen ongeluk van een dichter te willen heeten, omdat hy rymen kon , en dacht dat het ge;>oeg was eenige famenfpraken in vaerzen aan één te lappen, die met vertoningen te doorweven, en 'er dan den naam van een' ouden Romein voor te zetten, of dien van een' held van hetvaderland, waarachter men dan onbefchaamd het woordje treurfpel plaatst, om den naam van dichter, en den vryën ingang in den Schouwburg te verdienen. Hy had een gedrochtelyk famenftelfel den beftierderen aangeboden ; en eenigen, die het niet eens gelezen hadden, teekenden hunne namen ter toeftemming; maar Pieter hield 'het ftuk langer dan twee maanden, wanneer Vetbuikder 9. dé  ( 34 ) Jus hem vroeg of hy klaar was met de doorlezing? Met de doorlezing, zei Pieter , ja ! maar noch lang niet met de beöordeeling. Lezen, en beöordeelen zyn twee zaken Het eerfte gaat ras; maar zonder het laatfte is het ■eafte mets Op zyn' tyd zult gy myn gevoelen overhet ftuk fdmftelyk weten; en indien gy, 0f de antheur, my van onrechtvaardigheid kunt ovenuigen, als dan zal ik niyzelvenopentlykveröordeelen; maarzoniet; rekent dan ■«ooit op myne goedkeuring, al ware het ftuk van myn' vader. Toen nu Pieter het geheele ftuk met een kun"g oog doorloopen, en zyne aanteekeningen had m order gebragt begaf hy zich inde vergadering. Myneheeren! zeide hy, onder alle kunsten kan men krakebeenen verdragen; behalve in de dichtkunst. Een fchraper op een viool is dragelyk op een brug; een elendig beelden bloemkladder is duldelyk voor het krat van een boerenwagen, enz. maar wys my een'middelmatig', dat is een' ■gebrekkig' dichter, gy wyst my een onnut fchepfel voor de maatfchappy. Maar van alle gedichten is 'er geen dat onverdragelyker is, dan een tooneelftuk dat niet famcngefteld 1S van een' uitmuntend man; en deze Haat noch dikwyls mis in het groote verëischte van zulke een moeilyk gedicht. Is nu een mal tooneelftuk vervelend, en belachlyk voor ee .' -zer van verftand , wien men alleen moet trachtej te behagen; hoe moet het ons tot bnèere veiftrekkcn , v.anncer wy , als wachters aan den tempel van den goeden fmaak, een gek Hukten tooneelevoeren als waardig dat het verftandige luiden behage? My dunkt' zo merugmaal ik een nieuw tooneelftuk hoore afroepen' dat ik de wachters aan den tempel der zanggodinnen aldus tot het vol* hoor fpreken: „ Waarde medeburgers' wy » noodigen u in den tempel van den goeden fmaak, «m „u een leerzaam, doorwrocht kunstftuk te vertoonen», waardig dat gy uw geld cn tyd opoffert aan de befchal tt ving  ( 35 ) ,, ving uwer vermogens, waartoe wy het ftuk gefchikt ,, achten. Wy hopen'u een natuurlyke , zedekundige en ,, welaanééngefchakelde gebeurtenis te doen zien , die edele gevoelens in u zal doen ontftaan, en vertrouwen ,5 dat gy ons zult bedanken dat wy u voor redelyke fchepfels houden. Is 'erietsmenschlyks ondergeloopen , wy „vertrouwen dat het fchoone evenwel het gebrekkige zal overtreffen." En, inwaarheid, myne heeren! een ftuk waarvan ten minfte dit laatfte niet kan gezegd worden , ftelt ons verantwoordelyk voor het gantfche volk wegens onze ten tooneelvoering des ftuks, daar het eene openbare bezegeling is onzer goedkeuring. Is nu het tooneelftuk, hier voor ons leggende, van een' aan dat wy eere kunnen hebben van onze goedkeuring? Immers •onmogelyk! Ik bid u; ziet hier myne aanteckeningen alleen flechts op de uitdrukkingen: zy zyn byna zo veel in getal dan 'er vaerzen in het ftuk zyn. Alles is laf, plat, laag, koud, niet op de rechte plaats aangevoerd, gewrongan, of wartaal. De autheur is zichzelven niet eens gelyk in fpelling, kent de taal niet, weet geen regelen van de welfprekendheid, ja kent niet eens de geringfte gronden der redeneerkunde; men zwyge in welk een' trant de perfonaadjen redeneeren; merkt alleen aan dat het, in plaats van hovelingen kooplieden en koopmans bedienden zyn. Denkt toch, bid ik u, om u eigene eere. Ik hope niet dat het u onverfchillig zy, hoe de menfehen over ons denken, ten minfte is het my niet onverfchillig. En dus keur ik het ftuk volftrekt af. Dit mishaagde geweldig aan den edelen heer Vetbuikderius, die reeds in de laatfte week voor dit gebeurde, tegen zyn' bedienden had gezcd: „Jonge! over veertien dagen ziet gy al proeven na!" Hy vatte het wootd op met angftig zweeet op het voorhoofd , en zeide dat een ftuk altyd goed was, als het Oiaar geld opbragt. Is dat uw éénig oogmerk, hernam C 2 PlE-  ( 35 ) Pieter , breng dan apen, en koordendansfers op uwtooneel. Waartoe is het opgericht'? ecnig om koophandel met geldleden te dry ven1? dat weet gy beter. ,,Wel! „wel! zeide Vetbuikderius, naar uwe wyze handelende, „zouden wy weinig nieuwe Hukken opdoen." Is het noodig, antwoordde Pieter, dat gy 'er zo veel hebt\ vele Hukken die nieuw zyn aan te nemen, is geen voordeel: de minfle bekwame menfehen zeiven kunnen naauwlyks twee goeden in hun leven voortbrengen v dus moet gy, „veel" Hukken aannemende, volftrekt „veel zot„t'ernyën verwachten. Uwe afleurs zyn menfehen , en „ kunnen het met geen lepels in de harsfens gieten; zy „ moeten hetleeren, en, opgevuld met zotterny ën, moe. „ ten maar al te dikwyls goede Hukken lyden doordekwa„ den." Men durfde het tooneelHuk niet aannemen; maar 'e'r rezen zeer hooge woorden, waarin Zwalmius de party van Pieter trok, op hoop van hem ter begunftiging der dansferes, zyne begunftigde, over te halen, by tyd en wylen, fchoon hy Pieter in het hart vervloekte. Deze onverfchrokken voor de beuzelpraat zyner party ën, voegde 'er noch deze verklaring by, dat hy vootaan zou beletten andere Hukken aan te nemen, dan van burgerhelden, of die van het Vaderland; want dat de menigte weinig kennis had aan de Grieken en Romeinen, en dat men weinig belang nam in het geene ons niet van naby bekend was. Hoe onaangenaam dit alles afliep, Pieter wierd befchermd door de Regeering, en men Haagt altyd wel wanneer men in verfiandige ontwerpen door eene Regeering word befchut. In 't kort de Schouwburg kreeg in de Stad daar Pieter woonde de gedaante die hy heb, ben moet, dat is die van een Zedefchool, en van een plaats van veiHandöeffening. De jonge Regent behandelde de aaeurs als menfehen, en als menfehen van fatfoen en bekwaamheden; maar hy bleef hun meester. Hy zetdc  ( 37 ) kef'aiwr" * T a&urs k-¥< hoorde fpreedre bollen " Gv G^den zvt fcLn- Z 0"Cn ! 5ry £IScht * «n' Tooneelfpeeler een' mensch 1 vVe°„ WrMmhdd' °"d-ndL fehen,? ^ Vcm°g£ns' bekendheid, men fchenkenius, en fraai voorkomen, en dit alles voor de cloonmg van twaalf honderd guldens in het Ïr t nde daar en boven uwe lasterftreken, cn dj v .'do'eme Tkr^ itt-jf ^ °m « *- Zeel va n eene" 5* Ï 7 ^ ^riftndetsmeld n eene opera, hoe gaarne zoude ik desweeens de ee eerfvl b ^^ ' ver2 7^ * ** Aperij. 'Er ij"! ƒ ^ mensch niet bewaren voor Dit was welhaast een kluift „~ j ë die een oud Je Voor den e™en Zwalmius, die een oud kenner en liefhebber was. De jonee meid was uiterst gr lig en Hnnr r/ i ■ , J g d k„i w . 01 Zwal'mus geliefkoosd ver¬ beeldde zy z:eh weldra in waarheid de koninJlt Ï tl iS: te zy op het tooneel do°^- ^522 Zy was hstig genoeg om redenen voor te wendm om niet te fpelen als zy niet fpelen wilde, zonder t men vat aan haar had, en Zy had hst ^ « noemt men den fpeeltyd, fleehts viermaal ^efpeeld 'Jï kende noehtans het vOllen loon. PIETERlas t nt omdatte verduwen; maar zeide, met veel ftrengS at hj die perfonaadie wilde bedankt hebben naardien.' cpèetfter van den Schouwburg was. H ^ZÏÏX =s^et harnas: hyzaaidLynzaad;^^ men akker, voor rekening der Stad; want Zwalmius bmmde de vrouwen, maar was geen minder lieS « he geld Pie ter drong aan op de wegjaging; 7wa - 0$ bygeftaan door alle de anderen, drogende nuttit C 3 hefd  Pieter ïeiyit afkeuring van zyn derius nam toen zyn wraak voor Vader van Pie ter , zien, en v , om ked was, dat alle de ^^ng ^ Pxeter aan te zetten tot nedcrle"S ^noch of dat zy wilden bedanken; enaan- eer noch voordeel zoude zyr. datzo v nu üeniyke mannen hunne «^J^^ alle fpyt en laagheid aan De vane = • hardnek. afftand, hem onder bet oog brengende dat y ldgbeid hem fchadelyk kon zyn aanzien Schepen; invloed veel ver- gebreken; Zwalmius zaaide zyn^zaad zv pen oogst van kwam die veel roeps gat, was ter Ptooije aan ftukken zulke Regenten waardig Treffdvke les voor mannen die in een land waar gelden om de kunften te doen bloeijen, met eerlykheid, verftanct en belangloozen y ver 1  ( 39 ) CAPITTEL VIL Pieters Jwattngen en twyfelingen; maar éllen fchuldeïoos. tiT^reemd genoeg!' dunkt my, hoore ik eenige lezers V roepen; ,, fchuldelooze dwaalgeesten! en fchul„deloozetwyffelaars! wat zyn dat voor wezens'2" Zulke lezers die vastftellen dat men niet fchuldeïoos kan dwalen ' of fchuldeïoos kan twyfelen, kan men op de vraag,, waar „en wat zyn zulke wezens?" best antwoorden, metm myne heeren! die wezens vind men by u; gy zeiven „zythet!" Want, inderdaad! zy zeiven dwalen en twyleien, by gebrek van menfchenkennis, en door de zaken met te befchouwen in het ware licht. Boileau zegts, alle menfehen zyn gek, (hy zelf dus ook!) de eene meer en „ de andre minder." Niets is zo Waarachtig! Geen mensch hoe verftandig, hoe geoefend, of hy heeft eene zekere mate van dwaasheid. Dit is een gedeelte van zyn wezen Zyn nu de menfehen zo zwak, wat wonder dan dat zy fomtyds malle grondftelhngen aannemen, gekke gevol-i trekken, en valsfche befluiten vormen. Wat wonder dat zy wegens dingen die boven het bereik hunner bevatting gaan, en die zy toch aan hunne bevatting willen onderwerpen, in onzekerheid en verwarring raken ? en in die verlegenheid, niet meer wetende waarheen het te wenden de zaken opgeven, en, zo niet voor onmogelyk ten min' fte voor twyfelachtig houden? Dit alles is eene zwakheid en met. eene misdaad ; de oogen moedwillig voor de overtuiging te fluiten, uit zucht om byzonder, of verftandi-ger te fchynen dan anderen, of om belangbevordering, « geen dwalen; dit is misdaad, die haar grond heeft in efcne dwaling van eene zeer booze natuur; want het is ^ 4 eene  ( 40 ) eene beweieti waarheid, dat de ergfte gruwelen hunnen grond hebben in afwykingen der voorfchriften onzer heerlyke natuur; en dat die afw ykjngen meest hunnen gtond hebben in zwakheden. Kwaad, of zot te handelen, terwyl men waant goed, of wys te handelen, ziedaar fchuldelooze dwaling. En hoe dikwyls zien wy dit niet in de dagelykfche famenkving? Ja', hoe menigmaal maken wy Telven ons daaraan fchuldig? en zien het niet dan van achteren? Op deze wyze, zal men zeggen, maakt gy maar weinig hartelyke fchurken, en zotten! Wel, lezer! Is het noodig, is het tot eere der natuur dat 'er zo vele xulke elendigen moeten zyn? Dwaal ik in myne ftelling, men houde in het oog, dat myne dwaling God in zyne fchepping, en de natuur myner medemenfchen niet beleedigt. Doch men zal my , hoe het zy , wel toeftemmen, dat menfehen die alle dwaling, en alle twyfeling voor misdadig houden, zich fchuldeïoos fchuldig maken aan dwaling, door gebrek aan menfehenkennis, en eene bcbehoorlyke kennis aan het woord dwaling, gelyk ik vastftelde in het begin van dit Capittel. Komen wy tot onzen Pieter. Het hoofd was hem duizelig geworden door de menigte gezindheden die hy onder de Christenen had aangetroffen; en, van eene nafpeurende• geaartheid wezende, was de kop niet opgeruimder geworden. Welk eene gezindheid hy had geraadpleegd, alle fielden vast de waarheid aan hare zyde te hebben: en daar hy alle bewyzen niet kon verwerpen, en echter zo veel Hellingen van den ééneen andere tegen eikanderen aanliepen, raakte hy, heethoofdig, en vermoeid van redekavelen, en door't zoeken naar middelen om alles overeen te brengen, derwyze van den ftreek, dat hy aller ftelfel uiterst onzeker vond. Daarby kwam de Godloosheid der handelingen van menfehen, die zwoeren dat Gods Zoon voor hen geftorven' was,  ( 4i ) Was, en van wien hy dus eene vrome, eene wyze, en grondëerlyke levenswyze , als een blyk van erkentelykheid voor zo veel liefde van het Opperwezen , verwachtte. Voeg hierby 't geen hy dagclyks in de rechtbank zag, en aan den Schouwburg, (dit niet te vergeten !) ondervonden had van de boosheid en zotheid van menfehen, die zich beroemden aan Christus verlosfing deelachtig te zyn. Uit alle die bedenkingen, en uit alle die vergelykingen, vloeide ongelukkig een valsch belluit voort, dat by verfcheide vèrftandige menfehen maar al te dikwyls plaats heeft, namclyk dat'zy beiluiten uit de belyders tot de leere zelve. Ziedaar eene dwaling, moeder dertwyfelingenl Ééns van den rechten weg af zynde, ilaat de mensch lichtelyk een bypad iri dat hem noch verder afleid.'Het hoofd meer en meer verhit, en verward zynde , raakte Pieter in het begrip, of de menfclien /.elven doorgaans alles wel geloofden wat zy beleden; zouden de verftandigften onder de leeraars wel alles zo aannemen, als zy zeiden? was alles niet onzeker? Was niet ten minfte alles omkleed met onöpklaarbarc duisterheden? ... Zou de geheele gefchiedenis wel waar zyn van het Christendom? Was de hedendaagfche ramp der Jooden, die de Christenen afleiden, van „ zyn ï' bloed. kome °P ons en onze kinderen!" niet een gevolg zyn van een lotgeval? Heeft men niet meer volken vien opkomen, bloeijen cn dalen ? Is dit niet een onvermydelyk lot aller volken1? Hebben niet alle gebeurtenisfen op de waereld een begin , toppunt, en einde? Ziedaar de redenkavelingen van !'ü r:n. Inderdaad, zy waren hem maar al te dikwyls en te fprckchde voor den geest! Hy onderwierp echter zyne reden aan een hooger magt, en fteldé niet rechtftreeks vast, naar het fraaije gebruik van veele fraaije heertjes van onzen tyd, dat het ,, niet 5, waar kon zyn." Men heeft reeds gezien dat hy geen y$rtieerftelfej bad, dan God te moeten liefhebben, en C s den  ( 42 ) den naasten ; en dat het Dordrechtfe ftelfel 'er niet dik op zat. Ongelukkig kwam hierby , door het geene met meester Pancratius, den Dominé en Mama was voorgevallen , dat hy van de Geestlykheid geene de gunftige gedachte voedde, noch kon voeden, en dat was erger. Wat wonder dat zulk een mensch verviel tot een ftelfel, dat de vrome' mannen uit het heidendom beter menfehen waren geweest, dan de hededaagfeheChristenen 1 DeTitusfen, de Trajanen, de Antonynen, hadden uit liefde tot hunne goden , die zy geene verlosfing fchuldig waren , maar die zy hun beftaan dankten, de menfehen goed gedaan, en den dag voor verloren gehouden, die niet uitmuntte door eenige weldaad, of goed bedryf. Ik was zo even nieuwsgierig naar het oordeel van Pieter. wegens de operaas, zo die in zynen tyd waren ingevoerd onder een volk beroemd en geacht om zyne eenvouwdigheid en deftigheid; maar ik ben noch begeeriger oin te weten, hoeveel het fraaije boek van Dominé Hofstede , waarin gefteld word , dat de vrome en groote mannen der oudheid verdoemenwaardige deugnieten waren, tot de bekeering van Pieter zoude hebben toegebragt. In 't kort, Pieter was de beste Gereformeerde Christenniet, men ziet het; maar hy was een menfehenvrind, een goed patriot, een geacht en eerlyk Regent. Een bewys dat men' om zulk een beminnelyk wezen te zyn, voor 't mmst de Hellingen der zalige Dordrechtfche vade? ren kan ontberen.  ( 43 ) CAPITTEL VIII. Redevoering van een man, die om Remonftrantcry was weggejaagd, zich in de Stad waar Pieter regeerde ter neder had gezet, en ter jluip, {uit nood evenwel!) nu en dan eene redevoering hield voor zyne vrinden, die ik niet weet of alle Remonjhanten waren-, en of de redenering het is. Dit voorafgaande behoorr niet tot de Redevoering, maar aan den ichryver. TV/y, goede Hollanders '.hebben eenfpreekwoord; a De " ,, mensch is een gezellig dier." En daarmede ben ik gansch niet in myn' fenik. Morrende wezens zyn toch die fchryvers'. Ware het nu noch dat het een spreekwoord was van den gemeenen man , wicn hn aan middelen ontbreekt, om zich te kunnen tóëleggén om de zaken behoorlyk door tc zien; maar ik heb dat fpreekwoord onlangs, in de voornaamfte Koopffrd van ons Vaderland, hooren bezigen van een Koopman, die zich, en het is • waarheid, beroemde op ren Capitaal van zeven tonnen gouds te bezitten; ter verdediging dat hy alle jaren van buitcnplaars verandert; en, niets geleerd hebbende dan geld winnen, als een huisdier omdwaalt waar hy is; en noch ongelukkiger, omdat hy van bomen menfehén wilde maken, daar hy niet bekwaam is zich met de fchoonheden der natuur bezig te hquden, of zichzelven genoeg, te zyn. Zeven tonnen gouds geven evenwel intrest genoeg om te kunnen leeren dat de Dogg?rsbank niet legt, in Italiën, of in den golf van Mexico, gelyk een vernuftig, wezen my onlangs vroeg of die bank niet daar lag 1 Men kan myn  ( 44 ) myn antwoord raden! Ik wenschte flechts dat het fpreekwoord behelsde „dat de mensch een- redelyk gezellig „ Wezen was." Maar, helaas! hier, en overal, is de mensch maar al te veel een gezellig,, dier." Sla uwe oogen myne Lezers! op Engeland. Onder de fraaije regeenng van Koninginne Anna , hadden zekre kwanten, uit zucht tot de gezelligheid, zulk een neiging om een genootfchap uit te maken, dat zy , omdat zy alle gedrochtelyk dik waren, een geilooten gezelfchap formeerden, beftaande uit mannen van geen minder zwaarlyvigheid dan zy beftonden. Die door de gewoone kamerdeur in kon komen, wierd gefchrapt; maar die met moeite door de extraordinaire deur kon inkomen, wierd terftond aangenomen, als een waardig medelid. Een tegenövergefteld gezelfchap formeerde zich onmiddelyk na het eerfte: dit keilend uit loutre geraamtens, en die daarby alle doorflaarde blyken hadden gegeven van nydigheid; hierin wierd geen kvendig lyk toegelaten, dan iemant die deugdelyk bewyzen k*n vQor 't minst, één ongel«kkigen gemaakt te hebben ; de prefe had -er etrdyke aan de galg Dn waren zekerlykgezellige;5dieren..zo als de dunnen. Maar ■ om andre landen VOQrb tg hoe ziet het er onder ons-ür? Het grimmelt van gezellige „ dieren! De liefhebbery -,an kolven vergaderfeeni. ge gezellige dieren in één ligchaam, de liefhebbery van acteur te zyn, (een rang dien menveïacht;) vergadert eenige jonge en oude gezellige kwanten encorps. InLei Tig hadden eenige getemteerde mannen een g4ootfchap opgericht, om door gezelligheid, het geene zy van hunne Xantippes lyden moesten in hiüs, in de kroeg te vergeten Een derde van een eeuw geleden vergaderde in een voorname Stad, daar Noachs ark uithing, een genootfehap beftaande in reine en onreine gezellige „ dieren," die daar' kwamen om zich in zwaar bier vol te zuipen. :En hoeveel  ( 45 ) veel collegiën, en maatfchappyën hebben geen nut ter waereld in zich, dan dat de leden, vit zucht tot gezelligheid, byëen komen en zich den ledigen tyd kort maken? Ja! hoeveel genootfehappen, daar men zwetst by elkander te komen om zich te oefenen in kunsten en wetenfchappen, betoonen , inderdaad, door het aannemen van leden die van toeten noch blazen weten, en ook geen bekwaamheden hebben om wyzer te worden, of degenootfchappen eere aan te doen, dat de zucht tot gezelligheid deze gezelligheidlievende dieren heeft byëen gebragt ? en anders niets! Het is dan zeker dat de menfehen van ééne neiging elkander zoeken. Maargeenzoekingisfterker, geen vinding is aangenamer, en niets verbind meer dan eene overéénkomst van Godsdienftige begrippen; inzonderheid als de menfehen om die begrippen vervolgd worden. De eerste Christenen fchoolden nietfterkerheimelyk famen, dan toen men hen vervolgde. En bezie my eens; hoe de onderdrukte kindren Israëls op elkander houden : lappen en vellen hangen 'er by, en evenwel zy kruipen, en houden te famen; maar men moet niet vergeten dat 'er geen regel is zonder uitzondering. Daar zyn luiden die elkander nooit zien, nooit gezien hebben, en by wie het geen gebruik is om elkanders aangezigt ooit te zien, en toch een voornaam genootfehap uitmaken; ditgefchied aekerlyk niet uit zucht tot de gezelligheid. Zo veel te flimmer \ want deze fchoolen van verre famen als ongezellige dieren." Waarom dan fchoolen zy famen? Om alles wat niet tot hun génootfehap behoort het zyne afhandig te maken; valsch te munten, te plunderen, te branden , te moorden , verbindtenisfen te maken van daag, in naam van den Drieéénigen God, en die morgen, als 't hen lust, te verbreken; enz. Maar inditluisterryk, en edel genootfehap word niemant tot medelid toegelaten, <4an een mensch, (gek of wys, goed of kwaad,) die ééns in  ( 46 ) in zyn leven een luik goud op het hoofd heeft gehad, dat men een Kroon" noemt. Al wie, buiten dit iieraad op den kop te hebben gehad, dit doorluchtig genootfehap in handelwyze navolgt, word opgehangen, of ten minfte gegeesfeld. Dit genootfehap , dat verre boven galg en rad is, komt nooit te famen, en behoeft ook niet famen te komen ; omdat ieder lid gezelligheid genoeg vind daar het te huis hoort; en om dat het nooit vervolgt word, dan door leden gelyk aan zyn leden, verbonden door een ftrydig belang; dat zodanig verandert, dat menigmaal een lid heden party van dit, en morgen van een tegenövergefteld genootfehapslid is. Dringt nu belang eene vervolgde menigte meest te famen , wat wonder dat kort na de tyden van den vromen, en Godsdienstkundigen Maurits, de Arminianen, alom gedrukt, verjaagd, geplunderd, enz. byëen fchoolden? en dat ter fluip! Zulk een faamgefchoolde menigte was in Pieters Stad. Men was 'er omzigtig in de toelating der leden, en bywoonders der famenkomst; omdat de goede trouw der Dordrechtfche proceduren noch in de lenden der leden zat. Maar Pieter was een eerlyk man, en daarvoor bekend. Hy beminde brave heden, zonder zich te bekreunen wat weg zy infloegen om tot God te komen. Men zag hem met vermaak in die vergadering; daar hy, van den man, in het hoofd van dit Capittel aangeduid, de volgende Redevoering hoorde. Myn oud handfehrift maakt gewag van ontelbare aanftootingen, die Pieter. door .zyne vrinden moest ondergaan, om den neus te muiten, terwyl deze Redevoering wierd uitgefproken. r.  ( 47 ) Lieve Broeders! Ik onderneem thans een' nieuwen glans te geven, aan het boek dat men Bybel noemt, en welk boek men ons befchuldigt te misbruiken. Ik zal in den weg dien ik my hebbe voorgefteld my zodanig houden, dat Joden, Turken en Christenen my zonder aanftoot zouden kunnen hooren; en alsof ik alleen fprak om de twee eerften te winnen , en de laatften te vellichten, zo zy het noodig mogten hebben. Ik zeg zonder aanftoot, want niets fluit de bekeering en de verftandverlichting meer dan redenen van aanftoot, altyd de vrucht eener menschöntè'erende éénzydigheid. , Bezien wy den Bybel. als een oud boek: hoe veele eeuwen is het reeds een algemeen boek geweest, by het kroost van Israël, Ismaël en. de navolgers van Christus ? Hoeveel vervolging heeft het niet moeten uitftaan'] wat moeiten hebben de dwingelanden en tirannen van Syriën niet aangewend om het te verdelgen 1 maar alles zonder vrucht. Kan men onderftellen dat de Israëliten, de Ismaëliten, en Christenen, door zo vele eeuwen heen, allen, zonder uitzondering, dwazen waren, die, door vooroordeel weggeileept, belang fielden in de echtheid, en verhevenheid van een boek dat men in de zak kan dragen 1 en dat zy zottelyk yverden om het in ftand te doen blyven ? Wat de verhevendheid des onderwerps betreft, wat • boek in de wiereld is met grooter oogmerk gefchreven'? Het handelt van de zedelyke pligten en van een eeuwig geluk; van alle ftaten van menfehen; en het leert ons verhevene waarheden, die de reden ons niet kan leeren. Getuigen de fpoorlooze en menschvernederende Godsdienften der volken die den Bybel niet kenden ! De Egiptenaar voor uijens knielende, en de Indiaan met een koeftaart in de hand, uit Godvrucht, ftervende; volken die hunne kin-  ( 48 ) furidren verbrandden! de yer-ftandigfte Heidenen hadden een gruwzaam oyerfpelig Godendom. Ziedaar een blyk dat de mensch hoogef leidsvrouw noodig heeft, dan de reden. En waai vinden wy beter leidsvrouw dan in een boek, dat ont leert, overéenkomffig de reden, dat 'er een Wezefi buiten ftof is, dat voortbrenger, beweget en ïnftandhoüder is van alles wat wy zien, dat Zich alom, Waar men de oogcn werid, aankondigt, door eene order en magt , die verbazender word wanneer wy de een* vouwdiglieid Van het famenftel oplettend willen befchouwen ? dan in een voorfchrift van het geen ons ïh deze waereld noodig is, tot ons algemeen nut, te weten en te verrichten? en dat ons een leven aangekondigt waarin wy, na het uitftaan van een' proeftyd hier, eene belooning zullen' ontfarigen evenredig aan ons gedrag? Welk eene verhevene leere! Goddelyk mogt de vinding heeten, zo het geen andre kentcekenen droeg dan van ■vinding. Dit boek is de band der uitgeftrekte maatfchappy , een band die men niet ontkennen kan rioodiger te zyn dan voedfel voor den buik, zo men niet volflagen dwaas is. Maar allerzonderlingst is de bewaring en inftandblyvlng van dit zeldfame en tevens algemeene aangenoomen boek. Koningryken die de waereld de wet gaven zyn vervallen, -zó dat wy'er niet dan onzekere merktekenen meer van ovrig hebben; aanzienlyke, beroemde, verlichte volken zyn van het tooneel der waereld verdwenen , zonder eenig overblyffel. Steden, en gebouwen die wondren, en met recht, wierden genaamd, zyn door oorlogen, verwoestingen en tyd vernield, zó dat 'ergeen Heen meer van overig is gebleven; maar de Bybel befraat nóch , en is vervolging en tyd ontkomen ; en het geen allerfterkst is, wy vinden die ontworfteling en deze eeuwige beftaanlykheid in het boek zelf voorfpeld. Men toone my een boek , waarin de fchryver het heeft dur-  ( 49 ) durven wagen dit te voorfpellen. Zou die wonderdadig bevestiging een hegurutiging zyn vaneen blind noodlot ï °ó myne viinden! met dat woord is te veel, al te veelinde waereld gefpeeld. De wysgeeren, die het meest daar mede pronkten, zyn zeiven met eens wat het is, en geven 'er dus ■ veifehillendc bepalingen van. De Heidenfche wyzen verHonden er iets anders door dan de Eharizéeuwfche wVzen, en dezen verfchillen weder des wegens met andere wy, «n. Wat u eénvouwdiger verklaring omtrent deze zonderhnge bewaring, dan een fpreuk uit den Bybel zeiven • Het ls de hand des Heeren die alle deze dingen doet !" De bewarmg van dit verhevene boek word noch meereen voorwerp^onzer verwondering, wanneer wy in aanmerking nemen, dat er meer op deszelfs verdelging wierd toegelegd toen er geen drukkunst was die de verfpreiding en inftandhouding kon bevorderen , en dat het fehrv ven op verre na zo algemeen niet was dan het hedendaags is. En onuanks het gemis dezer middelen , het ontkwam der vernieling en het bleef in wezen, het blyft nöch beftaan en word door de meest bekendlte volken tot een voorfchrift van zeden gehouden, waaruit de befehaafdften w ten heb en gevormd, en word door de befehaafdften volken geerbiedigd, daar de geleerdfte mannen, dooralle eeuw-en tot den huldigen dag toe> het ^ ^ J een boek van Godlyke afkomst, daar zelfs de vernuftiJ fte fchryvers die het hebben beftreden volmondig erken nen, dat daarin wetten én zedenlesfen zyn een Godlyke" afkomst waardig , en onöntbeerlyk voorde waereld Doch het geen dit wonderbare boek wel meest moet doen achten, en den onbevooröordeelden menseh mo overtuigen dat het voor't minst van eene bovengewone herkomst moet zyn en hem van deszelfs eeuwigetftaanlykhcid moet verzekeren, in de juiste vervulling van ver, fcherdene allerwigtigfte gebeurtenisfen, letterlyk en uitdrukD ke.  C 50 ) helyk daarin voorfpeld; voorfpellingendoordeceuweu onlochenbanr bekrachtigd! eene bekrachtiging die nochheden voor onze oogen beftaat! Deze wonderbare vervulling deed Porphyrius verwonderd uitroepen,,, dat het alles was alsof ,, de voorzeggingen waren opgemaakt uit ~ en dus na de ,, vervullingen." Eene onmogelykheid; want in welk een. tydperk zal men .die opmaking Hellen 'l Het zelve vroeg te bepalen, alsdan vervalt de bepaling, omdat tot heden alles met de vervulling voortgaat • Laat kan men het niet wel Hellen, omdat hoe later men de verdichting Helt, hoe nader men onze tyden komt, en men heeft daarvan fpoor noch blyk in cenig gefchrift; doch in welk een tydperk men die opmaking van achteren verdicht Helt, dan noch is men verlegen met het geen wy voor onze oogen zien; want de vervulling van het voorzeide gaat in onze dagen voort, en het is eene voorzegging dat zy zo zal voortgaan tot in eeuwigheid. Laten wy ons, myne vrinden! ten opheldering van dit alles, bepalen totdebefchouwing van het geen voorzegd is in dat boek , aan drie volken die zich noch op den aardbodem vertoonen, en het geen daaraan is vervuld tot op onze dagen toe; drie volken vyandig tegen elkander, afgefcheiden van elkander door byzondcre plcgtighedcn, en zeden, en die echter overéénflemmen in hunne afkomst; en zich allen beroemen op den algërneenen Ham vader, aangekondigd in den Bybel, daar wy zyn afkomst, huwelyk, kindren, togten en bedryven in eene juiste order vinden befehreven. Deze volken zyn de Joden , afkomftig van Israël, deMohameddanen, af komflig van Ismaël; en de Christenen, weder afkomftig uit de Israëliten, behalven de Heidenen die 'er zich als kinderen der inroeping, op de zonderlingfte wyze, hebben bygevoegd. Laten wy met de Joden beginnen. Aan Abraham was huntalrykheideenbeflaanlykhcid ïuorfpeld: ayn zaad zou zyn als de Harren en het zand der  ( Si ) der' zee , van wegens de ontelbaarheid j dat is, naar den Oosterichen grootfprekenden trant, het zou door de menfehen zo onmogelykzyn te tellen, als icmant de ftarren, of de zandkorlen aan de zee zou kunnen tellen. Uitlzaak, Abrahams zoon, zou den held voorkomen dien de volken zouden aanbidden; maar het zaad van Abraham , zou, van God afvallende , verftrooit worden ten eeuwigen dagen onder de Heidenen, na dat de iepter van Juda zou zyn weg genomen. Dit is het hoofdzakelyke )der voorzegging wegens het lot der Joden. Bezien wy de/vervulling. De bevolking der landen door Abrahams geilacht bewoond was en dat in een natuurlyk tydperk, zodanig toegenomen, dat het getal der Joden de dwinglanden van Egipte, onder dewelke zy woonden, ontrrustte. De Pharoos beflooten hunnen aangroei te beletten, dewylzy vreesden hen opentlyk aan te tasten; een zonderlinge hand voorkomt de dwingelanden, en het volk word zelfs door de listen der tirannen van hun juk ontflagen. Wat waren de Joden onder Mofes 1 Wat onder Saul % Onder David, die zich door de dappeiheid zyns volks, en door talryke legers uit zyn volk beftaanden, beroemdt maakte door Juisterryke overwinningen? Wat waren zy onder de regeering van Salomon? het luisterryke en groote tydperk der Hebreeuwen? ,, Gy hebt, bid de ,, koning, Ö Heere! uw knecht over een groot volk ge,,fteld, enz." Men néme in aanmerking hoeveel in de flaverny, in de woestenyén in oorlogen regens de ongelovigen omgekomen waren, eer wy tot het tydftip komen, dat zy legers van zeshonderdduizend mannen te veld konden brengen, zonder te rekenen die by den wagenburg waren , in de fteden bleeven, den landbouw voortzetten, en die intflaauwmoedigheid en onbekwaamheid tot den oorlog vryheid hadden te huis te blyven, zonder de grysaarts, vrouwen en kindr-n in acht te nemen. Voeg hier het getal by dat zy uitmaakten onder de koningen na Salomon, D* cn-  ( 52 ) ondcï het bewint der Romeinen, na hunne verftrooijlng, door de eeuwen heen, tot! heden toe, en die 'er noch komen zullen tot het einde der tyden. Wat redelyk mensch zal ontkennen dat dit omütfprekelyk getal dat het zoude uitmaken, volftrekt beantwoord aan de belofte dier talrykheid gedaan'? Eindelyk, dit groote volk, een zondig een volflagen bedorven volk geworden, verviel, naar de voorzegging, onder de de heerfchappy der Heidenen, en fceptervan Juda weekgedeeltelyk , wamde Romeinen heten de Tempclrechten en gebruiken in hun geheel; maar eindelyk verfcheen de held, uit de lendenen der kinderen van Izaak voortgekomen, dien de volken zouden aanbidden, en na wien de fcepter „geheel" van Juda zou weg wyken, dat is het volk zou nergens meer een regeeringsgezag , cn nergens weder een' Tempel hebben, hun waereldlyke en kerkelyke wetten zouden niet meer beftaan, dan voor zo verre de volken aan wier fceptcr -i.y cynsbaar waren hen vergunden. Wie is nu de held die de volken „ aanbidden'?" Wat wetgever, hoe geacht, hoe geducht, is ooit aangebeden? Mohammed! zal men zeggen. Onkunde , myne broeders! Nimmer is Mohammed aangebepen, en het is lastertaal of domheid wanneer men vastftelt dat zyne hedendaagfche navolgers hem aanbidden. In tegendeel, dc Arabifche fchriften leveren ons meer dan een gebed op voor Mohammed opgcfteld aan God. Men leest daar; „ 6 God! zyt Mohammed genadig, en het „ geflachte van Mohammed." Dus bad , eenige jaren na Mohammeds dood Serjabel, een Arabisch Ovcrfte, vóór een' veldflag dien hy op 't punt ftond aan de Christenen te leveren; en verfcheiden anderen baden na hem op de- zelfde wy /.e. De Koran, een mengfel van het oude ■en nieuwe Testament, enhetvoorfchriftderMohammed.danen, leert uitdrukkelyk, op meer dan ééne plaats,'dat men buiten God niemant, hoe genaamd, moet aanbidden, Bid  ( 53 ) Bid men nu ooit een wezen aan dat men oordeelt zelf voorbidding noodig te hebben? Immers zou dit eene dwaasheid zynin één eenig mensch, hoeveel te meer in een gantsch volk ? En geen volk op de aarde beftaat, of kan beftaan uit loutre dwazen , welke algcmcene vooróoidcelen de volken ook, door het gebruik, zich hebben eigen gemaakt. Maar hoe is het met de perfoon van Jezus \ De befchaafdfte gedeeltens des bekenden aardbois bidden hem niet alleen aan; maar zoeken alleen, door het navolgen zyner geboden en wandel, de zaligheid in een leven na dit leven. Ziedaar waarachtig den held dien de volken aanbidden! Slechts zeventig jaren na hem wierd Jeruzalem , dc hoofdplaats der Israëliten , omgekeerd, en den Tempel ten gronde toe zodanig verwoest, dat men na weinig eeuwen niet dan twyffelachtige overleveringen had van zyn gewezenc ftandplaats; en de ongelukkige Joden wierden zodanig onder de volken verftrooid, dat men binnen kort geen ilamonderfcheiding onder hen meer kon bepalen, en alles des wegens harsfenfehim was. De fcepter van Juda was VoTftrekt weggenomen, en is tot dezen dage toe weggebleven, en zal voor ecuwig van den Israëliten weggeweken blyven. Want waar doet zich één' enklen grond van hoop, of uittigt op, dat zy ééns weder in het lanÜ der vaderen zullen wederkeeren, en in luister herfteld worden? Waar is het uitzigt dat zy ooit elders koningen zullen hebben? of Hechts dat men hen ergens tot de regcering zal toelaten? Hard valt het my deze ongelukkigen te moeten indachtig maken, de vreeslyke en lichtvaardige uitroeping : ,, zyn ,, bloed kome op ons, en onze kinderen!" Men beziede verachting, die zy overal ondergaan; men bezie de verdrukking die zy lyden moeten, op eenige piaatfen en by eenige volken; men neme 'er by in aanmerking dat alles eene eeuwige duurzaamheid dier verachting en onderdrukD3 king  .( 54 ) king aankondigt, cn men zy onbcfchaamd genoeg, om ons ten gemoet te voeren: „Die uitroep is lang na de „ omkeering der Tempels, en de verftooijing der Joden „verdicht !" Doch ons voornemen is niet om ons met onbefcluamden op te houden; doorgaans eene vruchtelooze onderneming. Broeders! onbevooroordeelde menfehen l ó Gy ome ongelukkige Joodfche broeders zeiven! Erkent de vervulling ook van dit gedeelte des ongelukkigen lots zo uitdtukkelyk bekrachtigt. Van de Christenen zullen wy alleen zeggen , dat de voordeden hen voorfpeld, hen zyn geworden, en toegevloeid uit een waarlyk eenvouwdig beginfel. Hun wetgever had de geftalte van een' nedrigen dienstknecht, en van een lam, en heerschte over den leeuw van Juda, en zyne navolgers heerfchen 'er over, verfcheidene eeuwen na hem; en het is met geen menfehen oogen te overzien, dat die heerfchappy een einde zal hebben , dan met den tyd. Zy hebben koningen, en gevestigde regeeringsvormen overal; dit erfdeel de Joden ontnomen is hen geworden tot een eeuwig erfdeel, en het moest zo zyn met de navolgers en afkomelingen van Izaak, met wien voorzegd is dat God een „ eeuwig" verbond zoude oprechten. Alles wat hen voorfpeld is, blyft aan hen tot heden toe volleedig vervuld, Allerverbazend is de vervulling der belofte gedaan aan ïsmaél, voornamelyk om Abrahams wille. Inhetvoorby gaan voege men de talryke zonen van Hagar by de zonen van Juda , en men denke over de beloofde talrykheid van Abrahams gedacht andermaal'. Hoe jammer, hoe beklagenswaardig is het, dat onze Godgeleerden doorgaans Zich zo weinig toeleggen, op de gefchiedenis der zonen van Ismaël, daar dit volk, en alles was daarvan is voorzegd, en gebeurd, ééne der krachtigfte bewyzen is voor de Codlykheid van het boek waarin hun lot is voorzegd! En wat  ( SS ) wat is daarvan voorzegd? Het zaad van Ismaël zou ontelbaar zyn, hy zou een woudezel van eenen menfche weze, hy zou de hand hebben opgeheven tegen allen, endie van allen zou opgeheven zyn tegen hem. Vorsten zou hy voortbrengen, en groot zyn; die belofte word by zyn; geboorte herhaald, nadat zy zyne moeder in hare vlugt gedaan was. De ontelbaarheid is vervuld : hoeveele Turken zyn 'er niet tegen één Christen? Men bezie de Indien, Perfien, Afrika, de grootfte gcdeeltens van Azién , en de ontzaglyke groote eilanden, benevens een gedeelte van ons Europa : wie durft de talrykheid dezes volks ontkennen? Wat de woudëzelachtigheid des ftamvaders aangaat, men ziet die trotfe woestheid , zo gelykende naar de woudachtige dierlyke woestheid, noch ten dezen dage een eigenfchap zyn dezes volks, over het algemeen genomen : hun ftaatkundc is ruw, en hunne ftraffen zyn wreed. De hand van den üam vader was opgeheven tegen allen, van den beginne zyner regcering te Mekka, een Stad door hem voorzeker gefticht: getuigen de oorlogen van de Put, en andren, die hy tegen de zonen van Hebcr voerde, en dat alles met eene woestheid het volk voorfpeld. Zyne zonen voerden eenen byna onafgebroken oorlog, met dezelfde woeden, onder elkanticr, en met de Israëliten: getuigen de Arabifehe jaarboeken, die ons de Ismaëliten-af beelden als overweldigers van Mekka, en daar weder uitgedreven door Ismaëliten , met eene bloedige woede , weinig gelyk aan de wyze van oorlogen der Joden en Christenen. De Schrift die wy als Godlyk willen aanpryzen, beeld ons de eerfte twaalf zonen van Ismaël af als zo vele vorften, en de geflachtlysten van Arabiën Hemmen 'er volmaakt mede' overëen : zy waren in waarheid vorften en priesters van Mekka , een' rang die Mohammed wetloos was ontnomen , en dien hy met allen recht wedernam , als een échte affiammeling van Ismaël, D 4 een  ( 55 ) een afkomst die zyne vyanden zeiven moesten erv kennen. Deze wetgever, zo dikmials door kwalyk onderrichte Christenen, ofGrickfchemonniken, deugnieten, die belang hadden, om hem hatelyk te maken, befchouwt en afgefchetst als een' bedrieger, en bloeddorstigen overweldiger, deed niets dan zyne iechten verdedigen, en de krachten des iands in één trekken, waarvan het gevolg was eene grondlegging der Muzulmanfche heerfchappy, die, als de voorfpelde grootheid dezes volks, zo wel van eene eeuwige duurzaamheid zal zyn, als de heerfchappyën der Christenen , en de verftrooijing en omdwaling der ongelukkige Joden. Noch zonderlinger word alles, wanneer men opmerkfaam nagaat, dat Mohammed zich nimmer middelen behoefde te fcheppen, in het bewerkflellingen van zyn plan van hervorming, maar dat alles hem als wierd opgedragen, zó dat hy flechts had toe te tasten, op eene eenvouwdige wyzc; en dat noch zonderlinger is, zyne navolgers bezitten, als kinderen des zoons van Abraham , noch heden, wat ook de Europecfche magten hebben aangewend om hun daar uit te verdryven, die landen waarvan God, volgens den Bybel, aan Abraham zeide: ,, dat zy eene bezitting tot in eeuwigheid zouden zyn van zynen zade." Wat moeten wy , myne vrinden ! nu onbevooroordeeld, bid ik u, denken van een boek waarin men de lotgevallen van drie aanzienlyke volleen zo duidelyk ziet voorfpeld , en welken wy zo allerzigtbaast onder het bereik van ons gezigt, zo wy dat niet moedwillig fluiten willen, vervuld zien, noch in onze dagen 1 Zal het van menfchelyke afkomst zyn 1 Ik bid u, toont my den wysten mensch die op zich durft nemen het lot ééner enkele familie te bepalen flechts voor ééne week. Onderallc menfchelyke vermogens is inderdaad het vooruitzigt het zwakfle; de ondervinding leert het dagelyks. Verdicht, hebben  ( 57 ) ben wy klaar gezien, kan het onmogelyk zyn. Waarheen dan, myne vrinden! Naar een autheur van een eeuwig, van een onbepaald vuoruitzigt! Een autheur die de naderende eeuwen kan doorzien, en in dat waarlykuitgebreide vak de gebeurtenisfen regelt, en dus de vooruitziening volmaakt in zyne magt heeft. Ik vertrouw dus aan myn onderwerp te hebben voldaan, en een' heerlyken, glans te hebben verfpreid over een boek, welke misbruikt te hebben, ons word opgedrongen. Pieter was meer gefticht over deze korte en zakelyke Redevoering, dan over de langwylige, naargeestige en twyfelachtige redenen van meester Pancratius, die geen andre bewyzen bragt dan: „het word ons zo geleerd, en ,,dat moeten wy zo aannemen, of wy zyn vervloekt." Zyn twyfelingen waren opgeruimd, zodra deze Redevoering die in den grond hadden aangetast; hy beleed zich een' Christen te zyn. Doch, hoe hy zyn best deed om een gereformeerd Christen te worden, het wilde niet gelukken. Na veel redenkavelings met zichzelven, zeide hy eindelyk: ö God! verlicht my in het geene ik niet kan doorgronden. Maar gun my den geest der verdraagfaamheid: alle menfehen zyn uwe gewrochten, en dus myne broederen. Zyn zy in hunne gevoelens gerust, en gelukkig , vind Gy goed hen daarin te laten, geef my ookbe. ftendig een hart om hen dat geluk niet te misgunnen. Waarom zou ik de menfehen minder achten en minder liefhebben , om Hellingen , waarin Gy goedvind hen te laten voortwandelen '? En daar Gy my geroepen hebt om te regeeren , oordeel ik het beter, vooi my, als een volkbeftierder, zo ik my gedrongen zag tot eene keuze, om liever aan géén' Godsdienst gehecht te zyn, dan te veel gehecht te zyn aan één' byzonderen; want een man van regeering loopt voor het minst met het eerfte geen gevaar om zo veel kwaad te doen, dan met het laatfte, D 5 * dat  ( 58 ) dat hem onfeilbaar in gevaar brengt om eenzydigheden te plegen, die verachting, mishandeling, onderdrukking, en vervolging omtrent zyne medemenfchen na zich Hepen. CAPITTEL IX. Men wit Pietek. het bewinthebberfchap der O. 1, Mdatfckappy opdringen, dat hy weigert aan te nemen; men bied hem een plaats in de Jdmiraliteit aan , en hy aanvaard die. j jy gaf dagelyks blyken van een onzydigheid en eer11 ïykheid waarvan men flechts weinig voorbeelden had, en men noemde hem doorgaans „de cerlyke mant" Men voege hierby een zedigheid boven zyne jaren , en men zal weinig moeite hebben te begrypen, 'dat men hem de aanzienlykfte ampten aanbood, hoe' bedorven de zeden doorgaans zyn in een land van koophandel, waar rykdcm alles is , en waar onder de aamienlykfte luiden flechts fpaarzaam verdienften worden erkent, omdat zy doorgaans te weinig kundigheden hebben opgedaan om te weten waarin verdienften beftaan. De verdiensten moeten al fchitterenden zyn, zullen zy onder zulk een volk by de grooten erkent worden, en dezen behoorden die boven allen te erkennen. Daar was een bewinüiebbcr der naauw' gevestigde O. I. Maatfchappy geftdrven, en dus moest die plaats vervuldwórden, gelyk zich dat van zelf verftaat; want het getal der bewintsmannen moest vol zyn, gelyk men een kan in een herberg vol cischt; doorgaans minder om bekwame men-  ( 59 ) menfehen te verzamelen, dan om het getal volte maken. De eerde vraag by zulk eene gelegenheid, wasby Pieters tyden, of de man dien men had aan, te feilen op den thermometer der rangen en geboortens de genoegfame hoogte had 'i Zo hy die had, kwam ook de wederhelft in aanmerking De tweede vraag was, of de man ryk genoeg was; en dit was wel niet het^ringfte veiëischte; of de mandiedcfis toegevendheid bezat om , wanneer een dwingend medebroeder eens opperde om dezen of geenen verlopen neef vet te mesten, door een ampt ten koste der maatfehappy, het woordje JA! een woord dat alle menfehen zo gaarne hoóren, als het met hun belang ftrookt, te kunnen uitzuchten, ofgcredclyk, met een buiging , uit te boezemen. Zodanig ftonden de zaken ten tyde van Pieter. by de maatfehappy ! God lof dat die tyden 'er geweestzyn ! Nu worden immers alle zulken belanghebbenden 'ervetby, en de maatfehappy bloeit. Dank zy onze verlichte, onze belanglooze eeuw! Men nam dan Pieter in aanmerking. Zyne geboorte was van eenen Wel Ed. Grootachtbaren. Getrouwd was hy niet, dus kwam de vrouwsfamielie niet in aanmerking, en daar 'er dus geen vrouws broeders of neven waren die het hunne door dobbelen of lichtmisiVn verloren hadden , had Pieti-r minder voort te helpen , en dit liet ruimer vak voor de getrouwde hceren; en was dus een drang-, rede te meer hem te verkiezen; aan geld haperde het ook niet, en zo dat al gehaperd had, men had daar raad toe geweten, want het ontbrak Pirtf.rs eeuw niet aan flimme guiten. Wat het ecuwigduurend JA betrof, dit had zwarigheden; want Pikter was voor ecn'mensdh bekend, die dat voorde tong niet veil had, wanneer zyn harten harsfens hem dreven tot het tegenövergeftelde NEEN! Maar gelyk God Noach in zyne ark, in zynfhat van vtrUvyfeling één duif vergunde ter zyncr vertroosting, aldus fchonk  ( 6o ) fchonk God alle menfehen, in de ark hunner uitzigten en wenfehen beflooten, een andrë duif, dat is de hoop: deze boezemde de menfehen die Pieter gaarne tot bewinrhebber hadden, en zich van zyne bekwaamheden veel beloofden het ftreelend denkbeeld in, dat zy zo veel voordeel zouden kunnen trekken van Pie al vry wonderlyk toe, in een land van koophandel, wanneer voor den jongen moet wor-  ( 77 ) wordéï gckov.cn, dat voor zyn werktuig is gcfclükt, om Hem tot Papa, en dus Mama tot groot-Mama te maken. Doorgaans is Mama de brak die het wild opfpoort. Dit avonden zynde , komt Papa in den raad, en men vraagt hem zyne bedenking; doorgaans in ons land een koopman zynde , laat hy zyne fpeculatie gaan over de raadfaamheid van koopaangaan, en Mting der party. Hy weet de waarde der waren, ten minste hy bepaalt die. Eerfte Ipeculatie: Is het meisje ryk genoeg voor myn 7oon'? Tweede fpeculatie : Is zy van eene familie door wier verbindtenis aan de myne, ik myn' Zoon tot de hoogfte rangen, of vetfte ampten, of tot beiden gelyk, kan zien verheffen? Derde fpeculatie: ls die familie van myne cabaal? Of, raakt het commercicerendc belangen, ls het één éénige dochter ,i wier vader een' uitgebreiden handel heeft? en kan myn jonge dien handel cn al de fehattenkrygen? Vierde fpeculatie: Zyn'erryke, oude ongetrouwde oomen, tantes, neven of nichten ? Zulke wezens zyn altyd waarborgen, zo myn jonge het eens te gortig aanleid met zyn eigen goed. Aan de rest wordniet gedacht. In alle ryke familiën , in alle regeeiingsgetlachten is het huwelyk, by handcldryvende volken, eene negotie in jonge menfehen, waarin vader en moeder de rol van makelaar fpelen. Geen wonder! waar geld alles is, is ook alles voor geld veil; en de ziel, een zwaai bekomen hebbende die niét vatbaar is dan voor geld winnen door verhandeling van goederen , behoud licht dien zwaai als het 'er op aankomt om zich van een fchoondochter te voorzien. De aanftaande bruidegom is doorgaans niets dan de toeftemmende pcrlonaadje, . die 't laast in aanmerking komt ; en Papa en Mama juichen hier hunner kindren toe, als zy hen in eene huisdierlyke onverfchilligheid in een prachtig huis, of langs eene kostbare buitenplaats, onder een' kring van welgemeste luiaarts. die alle om ampten  ( 78 ) ten vleijen, zien omdwalen, of in eén prachtige koets me* fchoone paarden befpannen zien omvliegen. Ziedaar den Zoon wél getrouwd. AVat raakt het of mevrouw gek, of wys,-deugdfaam of ondeugend, zagt of koppig, leelyk of - fchoon is'] Zy is ryk, en van aanzien! Pieter s Mama was van dezen fmaak: al had haar zoon zyn' hond kunnen trouwen , mits 'er een mihoen aan den Haart hing , alles was wel geweest. Zy gmg dan ter jagt, en vond welhaast drie ftuks wild vóórhaar zoon , dienzy , overheerlyk in haar' fchïk met de opfporing , voornam op deze wyze. Hoor hier eens, Pieter! Gy zyt een lidmaat Christi, en een man van aanzien, en myn dagen klimmen ; die van uw' Vader (taan -mede niet ftille; en dus zagen wy u gaarne getrouwd. Ik" neb, zeide Pieter , daarover myne gedachten al laten gaan. Des te beter, hernam Mama; het is my hef in myn'zoon zo veel overëenftemming te vinden met myne gevoelens! En het is my noch liever, dat ik zo wel voor u heb uitgekeken ! Pirter ontzette een weinig; maar een' man van zelf bezitting zynde, kwam hy de ontdekking zyner ontzetting te boven. Daar is, vervolgde Mama, de jongftc dochter van burgemeester Buldérius. Hy heeft groot goed, en ryke aanverwanten , die ongetrouwd zyn , en wier vermogen moet komen op de twee juffrouwen Buldérius; want gy weet, zy zyn flechts met hun tweën. 't Is waar, het meisje ziet met de twee oogen altyd naar twee kanten, dat is, zy is wat fchcël, evenwel zy kan de waarde van de gouden ducaten en ducatons zien; men geeft haar na dat zy gierig is, en onbarmhartig omtrent hare minderen; wat het eerllc betreft, dat is lastertaal: zy is zuinig , en daarmede zyt gy te beter bewaard, en wat het laatfte aangaat, het burgcrvolkje is zelden te vrede met voorname menfehen die zich van hunne meerderheid bewust voelen. Doch dit tet zyde gefteld, rykdom dekt  ( 79 ) gebreken, zegt het fpreekwoord. De tweede dame die ik u voorfla, is een vleefchelyke nicht van Burgemeester Dwanghuzius, een fchatryk meisje , en die al de fchatten van oom moet erven. Zy is wat iimpel; maar geld maakt alle menfehen wys. By dit huwelyk hebt gy hoop vroedfchap te worden in het aanflaande jaar, en ik zag u gaarne vroedfehap. De derde is de eigen nicht van den Oost-Indifchen rentenier Klistoriaan, bygenaamd,, de ryke man;" deze overtreft alle de genoemde in fchatten, en alles moet zyn nicht Keetje hebben, en dus wanneer gy haar trouwt, word gy meester van die fchatten. Deze is eene der be- . valligfte meisjes der Stad; men befchuldigt haar van trotsheid , grilligheid, oplopendheid en onverzettelyke ftyfhoofdigheid; maar dat zyn maar uitftróoiiéls van jonge luiden , die haar in 't net wilden krygen, om haar' ooms geld, maar zy was wel wyzer, zy wees hen af; en het is immers altyd het gebruik van te leurgeftelde vryërs, dat zy de meisjes die hen niet lusten lasteren; en, wat zal men zeggen? Dit is een recht, dat een aanzienlyk jongman door het gebruik cn zyn geboorte heeft verkregen, om de blaam te ontgaan van een welverdiend blaauwtje te hebben gelopen. Wat dunkt u? Zoon! Heb ik niet wel voor u uitgekeken? Wat zegt gy? Dat Mama , antwoordde Pieter, maar al te wél heeft uitgekeken. Ik verdien zo veel zorg niet, omdat ik het geld zo veel niet bemin dan myn genoegen in myn geheele leven. Luister eens, Mama! Moet ik trouwen om u, of om myzelven? Om u enmy_ te famen, was'het antwoord. Dit is, hernam Pieter , eene gevaarlyke Helling, die maar al te dikwyls word misbruikt. Kan het famengaan dat ik het naar u en myn genoegen kan doen, het zal .my voorzeker des te aangenamer zyn. Maar myzelven te voldoen in eene verbindtenis waarvan myn geluk voor myn overig leven afhangt, gaat vóór het voldoen van uw genoegen; en, om rond te fpre-"  , " ( So ) Spreken, myn pligt., een pligt dien ik myzelven verfeliuldigd acht, eischt van my om veeleer myne keuze en genoegen in te volgen, dan my naar de uwen te lidlikken, zo de nood het eischt. Uw pligt, hernam de toornige moeder, eischt dat gy niet vergeet, dat gy met uw moeder fpreekt. Mama, hernam Pieter , daar zyn pligten zo wel voor ouders als voor kinderen, en pligten voor allerhande cruderdommen, en voor allerhande rangen. De pligt van een kind in de kindsheid is te vertrouwen, dat zyn ouders beter moeten weten dan hy wat hem nut of onnut is, hier tegen over is de pligt der ouders denjongen vertrouwen in te boezemen dat zy dat weten, en zyn best betrachten; als dan beginnen hunne rechten om gehoorzaamheid te vorderen ; in die jaren is het de pligt des jon» gelings, de zorg der ouderen tot noch toe aan hem bewezen dankbaar, te erkennen; hier tegen over'is dc pligt der ouderen gefteld , om hem te vormen tot een' braaf man die nuttig kan zyn aan zyn vaderland en medefchepfelen, en tot een' vrygeboren mensch. Man geworden zynde is het zyn pligt de oorzaken van zyn wezen, en zyne zeden- en vcrüandvormers te eerbiedigen; cn de pligt der ouders is om alsdan niet te vergeten dat zy een vrygeboren fchcpfel hebben voortgebragt, dat een' wil heelt, en oordeel om goede en kwade Happen te onderfcheiden; maar wanneer de jongeling het veld desjongelingsfchaps verlaat, cn zyn eerfte flappen in het vak der mannen zet, fluit de tyd achter hem den flagboom'die hem belet weder tekeeren tot de jongelingen , en aan den ingang van het vak der mannen vind dc nieuwaangekomene andren plinten gefchreven , dan aan den ingang gefchreeven zyn van het perk doorhem verlaten. Daar- heet het: ,, welkom 1 Nieuw ,-lid van een maatfehappy waarvan de waereld nut verwacht* diende waereld; kies uw wederhelft, en word vader; en ,, vorm uw kinderen ten diende van uw volk-, en Waardig 5 > een  ( Si ) een tydclyk en eeuwig geluk. Dit ftaat aan u, gy hek veiftanuge vermogens, en zyt vry. Doch vergeet uwe ouders niet in dit vak. Eerbiedig hunnen raad, maar beproef dien, want het zyn menfehen. Maar met de doorloping dier perken, loopen ook de ouders voort in hun laatfte en aanzienlykfte perk. Daar heerscht voor hen ook eene verpligting : daar heet het , onderfteunt uwe manlyke kinderen met raad tot hun best , maar dwingt nooit hunne keure , in zaken waar die keur hun tydelyk en eeuwig geluk betreft. Slaan zy uw' raad in den wind, en volgen zy ten kwade hun hoofd, gy hebt uw'pligt gedaan. Mama zal my wrel gelieven toe te flemmen, dat ik pligtmatrg myne perken doorloopcn hebbe, tot niet alleen in het perk der, mannen die over leven, dood , goed en eere der. menfehen, naar het voorfchrift van byzondere en geftrenge pligten, moeten beflisfen; en ik ben ncdrig van gevoelen dat dit ibort van mannen het alleen loopen onbedwongen dient te worden tdfcvertrouwd. En niets zal Mama meer aanfpraak by my geven op myne erkentenis en liefdé, dan dat het haar behagen moge, zich de pligten te herinneren den ouderen in hun vak voorgefchreven, cn my daardoor met een edel voorbeeld leere om de mynen te betrachten, wanneer ik tot haar vak genaderd zal zyn. Om van algemeene aanmerkingen over te gaan tot myn byzonder geval, het zou te bezien ftaan , of de juffrouwen door Mama , en niet door my verkoren, (daar ik, en niet Mama die kiezen moest:) my behaaglyk zoude vinden, met myn ingefpannén denkbeelden, cnmyn vloeijende neus. Ik ben debcvalligfteni:t... Mama verloor éénsflags het geduld, en wat fchepfel verliest dat lichter dan eene vrouw 'l En wel eene heerschzuchtige, koppige en bygelovige vrouw 'l Eene vrouw die haar' zoon dwong in de armen van een' Pancratius, en nu dacht hem even gemakkelyk te zullen kunnen dingen in de armen f F van  ( 82 ) van een vrouwsperfoon, die geen verdiensten had dan ryk te zyn? Zy ftoof op, en riep : Wat bevallig! (zy nam dit voor eene critique, die Pieter maakte op hare kwaliteit van kinderbaarfter, als had zy haar natuurlyke beftemming te kort gedaan, door een' zoon voort te brengen, die niet bevallig was;) Gy zyt een Schepen en een edelmogend heer, en zyt ryk; de vrouwen moeten u wel bevallig vinden. Ik wil het zo! Ik fta daarvoor in ! Pieter , hoe zagtaartig, was een rechtvaardig man , cn men kan menfehen van dien {tempel wel eens opbrengen boven hun gewoone bezadigdheid. Hy zeide, vry nadrukkclyk, dat hy geen borgen noodig had in zaken waarin hyzelf moest voldoen, en dat al wilde dc voorgeflagene dames zichzelvcn hem aanbieden, hy grcot genoeg zou zyn om een fchecle en gierige, een fimpelc, en een hovaardige cn grillige vrouw af te wy^zen, al'bngten zy ieder hem eenoorlogfchip met goud aan. Mama begon te balken, (of het tranen van droefheid waren , dewyl ze in haar' zoon een kind zag dat haar verachtte, dantranen van boosheid, of tranen van dwinglandy of bedrog ^ meld het manufcript niet,) en kreet uit, nooit die verachting te zullen vergeten, waarmede een kind , dat zy ryk wilde maken, en rykcr dan ryk, haar behandelde. Zy bromde het vyfde gebod uit, dat doorgaans het fchild van dwangzieke ouders is, wanneer zy met domme kinderen te doen hebben , en hield aan dat dit ei n gebod der belofte was, en dat die vader en moeder niet eerde geluk noch zegen kon hebben. Maar Pieter was geen man om zich door diergelyke vogelgefchrecuw te laten affchrikken, in zaken waaraan het geluk van zyn overig leven hing, antwoordde , met ftandvastigheid, dat onder de eere die men vader en moeder moet bewyzen, ons afgevergd in de wet, niet begrepen was een Gehoorzaamheid aan den eisch der ouderen, wanneer die inhield dat een-kind, om hen te believen, zichzelven moest op-  ( 83 ) .ophangen. Toen kon Mama het niet op den ftdel houden, want niets teigt heerszuchtige, en domme Godvruchtige wezens meer dan gezonde reden , inzonderheid wanneer die eene geliefkoosde fchriftuurplaats in het zand werpt. Schop een geliefd fchoothondje van den fchoot eeÜer fchoone, die. uit hoofde van overeenkomftige geaarthcid met het dier, haar gelukzaligheid ftelt in zyne verkleefdheid aan haar' fchoot ■, ik wed dat zy niet woedender worden zal, dan een koppige fyne die een geliefde fchrift-uurtest een fchop ziet toebrengen. Myne lezers kunnen dagelyks, helaas! de proef nemen'. Hier ontftond een gekyf en gefchreeuw , dat de goede burgemeester in de kamer kwam, en 'er noch rasfer weder uitliep. De vrouw volgde hem , en beklaagde zich der verachtelyke handelwyze van haar' zoon, die haar de fmaadheid had aangedaan van haar te verwyten dat zy een lelyk fchepfel had in de waereld gebragt, dat hy haar met fcherpe taal had afgezet daar zy het zo wel met hem voor had, e:. dat hy , dank de vrygeestige opvoeding die de vader hem gegeven had, de Heilige fchrift had befpof, tot hare grote ergernis. De fynen hebben doorgaans met de advocaten van kwade zaken gemeen, dat zy de dingcn'voorftellen met alle de gunfdgfte argumenten voor zich , en kunitig weglaten diej partyën, die over de zaak nadelige lichten verfpreiden. De goede oude Sneeg kende zyn vrouw, en wist wel dat Pieter onmogelyk zo fchuldig kon zyn als Mama zeide. Hy wist dat menfehen van den ftempel als zyne gemalin was, zich lichtelyk een leugentje om best wille veroorloofde , en dat het by zulke vromen een ftelling is, dat, gelyk de onwedergeboomen God nooit kunnen behagen, al zyn zy noch zo deugdfaam, de Godzaligen zich nooit door kwaad doen kunnen bezondigen. Hy ondernam haar dus te kalmen, en beloofde haar Pieter in hare tegenwoordigheid te onderhouden. , F 2 De»  ( 84 ) Deze zat ondertusfchcn alleen, cn voelde al den onwil die iéder eerlyk, en verftmdig mensch voelt, wanneer hy in de fmartelyke noodzakelykheid is om dwazen te moeten verdragen, en, dat harder knelt, te eerbiedigen. Maar hy befloot door te zétten. Zyne ouders verfcheenen, en daarmede begon het tweede bedryf van dit tooneelftuk. Mama kwam met gezwollen oogcn op het tooneel, en opende het zelve met: „ deze oogen heb ik u te danken; " Pieter befloot, om een fpoedig, fchóon hevig, einde van zaken te krygen, de onderhandeling een' kluchtigen draai te ge%m, te meer daar hy wist dat zyn vader goed lachs was. Vergeef het my, Mama ! zeide hy , gy verzint u: Ik heb myne oogen aan u te danken ; (hy zweeg van zyn neus!) De oude Sneeg begon te kookermnilcn , met eenige onwilligheid1 evenwel, en als in vrees dat de woede een erger tooneel zou opleveren; even als Fokkcnbrocq Momus befchryft, in zyn' Reuzenftryd, als den mond famenrygende, uit vrees van afgetouwd te worden op bevel van den opperften Jupyn. En in waarheid Mama had de mond al gefpleten om uit te vallen; maar de oude Sneeg zeide: zagt, zagt, hartje! de wyze man zegt immers dat men hooren moet in het gerichte. Misfchien heeft onze zoon reeds een keur gedaan, en hy-kan niet kwalyk kiezen. Is het niet zo? Zoon Pieter! Het is als gy zegt Papa , antwoordde hy: Ik joeg reeds op een haasje, terwyl Mama voor had my op een musch te vergasten. Had Mama my tyd gelaten om my te verklaren, niet de helft van dit gedruis zou 'er voorgevallen zyn, ën Mama zou hare fchoone oogen, (hy ftreek haar onder de kin ,) nu niet bezwalkt zién door die rooden wolken, die een' lelyken ftortregen dreigen. Mén heeft opgemerkt dat fyne zusjes best te winnen zyn, door gevlei, en het'woord ,, geid." (vreemd is het toch ook dat, daar gierigheid eene affchuwelyke zonde' isevenwel de vrome menfehen het geld meer  , ( 85 ) meer beminnen , dan dc onvrome waereldkindcren !) Niet zeldzamer is het dat de herboorne vrouwtjes meer gevoelig zyn, op het hooien harer bevalligheden, dan de kinderen dezer waereld. Geen wonder dus dat dikwyls dc bevindingen zo vruchtbaar zyn! Mama raakte wel in haar' fchik, en daarPiCTER van zyne lieffte gefprohm had als van een haas, en van de voorgeflagene porturen als vanmusfehen, waande zy dat hy voor zicheen portuur had opgeloopen zo verre verheven in rykdom boven de haren, als e-en haas in vleesch is boven een musch; maar nu word het tooneel ernfUgcr. Mama moest weten op wie de keur was gevallen. Op de bevallige , zedige cn yerftandige dochter van den kapitein met wien hy zyn' laatuen zcetogt had gedaan , en met wie hy het ééns was. Toen meende Mama van fpyt te barsten, en vader Sneeg ftond het zweet op het voorhoofd, niet om zyn' zoons keur, maar om Mamaas drift. Een' zeemans dochter, van een middelmatig vermogen ! cn dat erger was, wier vader een ketter, een Lutheraan was! Had zv daarvoor haar'zoon opgevoed ! Had zy daarvoor hem gebaard! De oude Sneeg begreep dat dat hier doorgetast moest worden; hy veegde zyn voorhoofd af, en zeide dat zyn zoon gelyk had, dat hy zo wel met een Lutheraan kon gelukkig wezen als met eene andeie, dat hy toen hy vryde Mevrouw niet zou gelaten hebben om vcrfchillcnde geloofspunten, en datdc.Schiifthet met hem enPiETER eens was, datGoddealgemccnc vader was der menfehen,,en hen allen beminde, en dat Pieter geld genoeg had; maar Mama ftoof woedende uil de kamer, en zwoer nochPiETER , noch zyn vrouw ooit te zullen erkennen. De goede oude Sneeg volgde haar, om door toegevendheid te verzagten, het geen ftrengc , -doch noodzakelyke verklaring, tot verharding had gebragt. Intusfchen zag de arme Pieter het tydftip geboren, dat de huislyke vrede zou vernielen , of waarin hy kiezen moest trouwloos te worden aan eene deugdfameviouw ,die F 3 hem  ( 86 ) hem • beminde. Ware het te doen geweest om ecnigft menfchelyke inzettingen toe te geven , om zich te redden, en kwaad voor te komen , hy had toegegeven; maar hier gold het zyn geluk en eere. Hy bad God om uitkomst, en zie hier hoe zonderling hy wierd verhoord. Het is toch vreemd dat God fomtyds de ketters in de handwerkt door de orthodoxie gcloovigen zeiven! De leeraar die Pieter had aangenomen tot lidmaat, had een' kaerel in zyn' dienst, die hem om niet diende als tuinman en zich de visfery, die Domme al een goed deel tyds deed verliezen, volmaakt verftond ; en Dominé had daardoor de reputatie dat hy een volmaakte -navolger van ft. Pieter was, en dat 'er geen fnoek in den omtrek der Stad hem kon ontgaan. Mogelyk zal men vragen, hoe het bykwam dat die kaerel Dominé voor niet diende, en hem zoafrechte op debaars-enfnoekenvangst. Zie hier de reden, Dominé, fchoon een ryk man, beminde, naar den aart der vromen, het geld, en hy had dezen man beloofd, dat hy hem een ampt zou bezorgen, zo hy hem zonder loon wilde dienen , en in de vischjagt onderwyzen. Immers de Stad was rykgenoeg, endaaratenzo veelenStadsbrood! Zyn falaris was klein genoeg voor de zorg van zo veel zielen die hy op de hoorens had, dat de Stad wel iets tot zyn inkomften mogt toedragen. De kaerel wist dat Dóminé dat wel kon uitwerken; maar de zwarigheid beftond hierin, dat de man een Lutheraan was, en een te braaf man om, hoe gering hy was , zyn geloof aan zyn belang te onderfchikken. Alle geloovigen zyn zo kies niet! Maar Dominé was een man die tot alles raad wist, alshet op geld winnen aankwam. Hy verzekerde den man dat hy fcyne Hellingen gerust kon aankleven, by het ampt dat hy hem verzorgen zou, want dat die Hellingen geen invloed zouden hebben op zyn ampt. Hiermede waren party ën te vrede, en hetmanufcript meld niet van ééngefchiloverleer- fiel-  ( 87 ) öellingentusfchen Dominé cn dézen man, of datdeecrft• de laatfte ooit van zyne Lutherancry heeft zoeken te recht te brengen, onder het hengelen of fchakelen. Nu was het tydflip daar dat Dominé zyne belofte kon voldoen. Aan de Admiraliteit was een helbaardierplaats open, en deze ftond aan Pieter. Dit was eene fpeculatie voor Dominé. Hy raadpleegde evenwel met zyne confientie, of het dragen van een piek, ook invloed kon hebben op de fonpulen van éénighcid, en dat niet vindende was hy met zichzelven bevredigd in het voortzetten der onderneming. Pieter was zyne aannemeling, wel is waar niet zynbeste; maar de ver nogendfte in gezag. Men was inde noo.1zakelykheid , en God had het to gefchikt, en God moest men niet bedillen in eene zo zigtbare fchikking. Hy zag zich , als met de hand van Belzazar, gewenkt en gewaarfchouwd, geene middelen te verzuimen om zich op de on» geloovigc Stad te verhalen , die een' zielzorger, onder het traéfement dat niauwlyks toereikte, en een gedeelte fpecereijen, voor wier groei cn overvoering hy God bad, cn de weinige Zuikcrbroodcn die men een Leeraar toevoegde , liet verzuchten. Behalve dit, is een Leeraar een mensch, die zyn' fchat in aardfche vaten draagt, en door de menschlykheid word voortgefleept. Daar was in dit geval niet alleen voordeel voor de zak, maar ook voordeel voor de eer te behalen, want een man die ampten kan bezorgen, is een zo gezien wezen, als die ampten kan begeven, en dikwils meer. Ook zou dit amptbczorgen Dominé in ftaat ftcllen om weder, door dezelfde belofte, een mensch voor niet in zyn' dienst te lokken. Dominé had dus een molen met eene gigaauw. Hy begaf zich tot Pieter , en prees hem den man aan tot heibaardier. De Edelmogcnde vroeg hem naar's mans geloof, o Edelmogend heer! zei Dominé, dat vcrfcbjlt niet veel van het Hervormde : hy is een Lutheraan, endus F 4 een  ( 88 ) een van onze broeders.. Ware het* zei Pieter , evenwel niet beter dat gy\my een')uwer geloofsbroederen aanpreest? Hy is een braaf man, zei Dominé. Zó, antwoordde de Edelmogende, dan zyn 'er toch brave heden onder deLutheranen'? Nu! nu! dan kunnen 'er ook wel onder de Arminianen zyn. Hoor, Dominé! Ik zal uw'vent heibaardier maken , om dat gy zegt dat hy een' braaf kaerel is. Maar onder een beding. Dominé was verrukt, en verzeketde dat hem geene voorwaarde kon worden voorgefchreven, die hy niet zou aannemen. Pieter lachte, en zeide : ook als ik u vergde Remonftrants te worden'? Kom, myn-, heer Sneeg, antwoordde üominé, niet tefpotten, zeg my uwe voorwaarde. Wel! hernam Pieter , ik heb my verbonden aan eene Luthcrfe Dame, om te trouwen : myn Mama, raast en Tiert als bezeten; kunt gy haar overhalen om my een Lutherfche vrouw te vergunnen, die my bemint en bevallig is, ik beloof u een' Lutherfchen heibaardier in te lyven in het corps der helbaardiers. Het verkrygen van eene deugdfame Lutherfche vrouw, weegt wel het aanlfellen van eenen Lutherfchen heibaardier op. Zy zal zich over myn helbaard zo min beklagen, als de man dien ik zal aanftellen met den zynen zal te onvrede zyn. Dominé zeide: Heer,uwe wille gefchiede ! en vertrok, zichterftondbegevende naar Mevrouw Sneeg-, wier geestelyke raadsman hy was. Hier begint het laatfte bedryf, dat nu weder in het huis van den burgemeester fpeelt. Dominé komt op het tooneel , met Mevrouw. Hy begint met h.var de droefheid voor te ftellen, waarmede Pieter by hem gekomen was, dewyl Mama door hem zo zwarelyk geërgerd was. Hy ftelt haar alle moederlyke pligten voor. Hy bewyst haar' roet een aangezigt dat ik wel wenschte dat den kundigen heere Lavater kon worden toegezonden, zo het in prent uit-  ( 39 ) uitging, om tc weten onder wat Clasfe hy zyn' Eerwaarden zou bepalen, dat, daar haar' man den jongen heer in zyne keur niet tegen was, haar pligt vorderde te gehoorzamen , gelyk haar immers in Gods huis was voorgelezen, dat Sara haar' man haren ,, Hcere" noemde, Apropo Mevrouw ! vervolgde hy, (waar hy deze cabalistifche uitleg-» ging heeft gehaalt, verzwygt het handfehrifr,) van Sara gcfproken. Ei lieve! lees haar' naam eens van achteren; want de Hebreeuwen'fchry ven van de rechte naar de linkfche hand , dus moeten wy van hen alles van achtren lezen, uitleggen cn verilaan, tot de Historie van Adam toe , die zich dus lichrelyk laat verklaren ! Een flecht volk voorwaar, dat alles van achteren begrypt! Geen wonder darde Smousfen dievenkindrenzyn ! maarevenwel kinderen der belofte onder het oude verbond zynde , moet men hen hooien. Sara dan, van achteren gelezen , behelst vele wonde'rlyte bcduidingen. Het beteekent, vooreerst, Aras! een kleine Stad onder de gehoorzaamheid der Franfchen; cn daaruit kan men gemoedelyk en letterlyk Cocejaans afleiden, d-at, zo als Aras gehoorzaam moet zyn aan den Koning van Vrankryk, een vrouw gehoorzaam moet zyn aanhaar' heer, haar'man-! Maar bezien wydeneerftenletter van het woord Aras namelyk, (ook al van achteren,) dat is eene S. De uitlegging is tweeleedig: het kan fur, dat is ,, boven," en fous, dat is ,, onder" betcekenen; maar daar Sara eene vrouwelyke naam is, (die Aras in zich •bevat,) moet men in deze Heilige uitlegkunde by Saraas ligchaamlykheid blyven. De vrouw, van later herkomst dan de man zynde, moet menhierhet/oaj-, het,, onder" verkiezen, en 'er uit befluiten dat de vrouw onder den man behoort. De tweede letter is eene A, en dit is weder van eene tweeledige beteekenis: (hoe verwonderlyk gaan hier de zaken in order voort!) het beteekent Adam, als den eerlten man, geen E komt ééns in het woord, zo wei' F 5  t (90) rig beteekende , vergeef het my , in den beginne eene vrouwe' by den Heere ! Eva komt niet eens in aanmerking ! Het beteekent ook Abraham , wiens heerfchappy over de vrouwen in ons zalig huwlyksformulier is aangedrongen. Dus S fous, of,, onder," beteekenende, en A „Abraham," is de zin volleedig „fous Abraham," of ,, onder Abiaham." Let wel, dat 'er van Sara word gehandeld; en dat men dus lezen moet „ Sara fous Abra,,ham," of „ Sara onder Abraham." Nu voln de R. Ieder weet dat R de eerfte letter is van Ras. En°dus daar' het Ras volgt, en dus afdaalt van Abraham, de bovenparty van Sara, geeft het te kennen, dat de Hemel het Ras van van Abraham en Sara onaffcheidclykvanhem heeft gemaakt, en dus dat men zyn Ras te lief moet hebben om het te dwingen tot verkiezing van eene Sara, (waarvan weder een ander Ras te wachten is,) tegen deszelfs neiging. Nu volgt weder eene A, en die ftaat niet voor nietmetal voor aan het Hebreeuwfche woord. Abraham is „fur" Sara, en daarom moet Abrahams naamletter voor aanftaan; en Sara is „fous" Abraham, en gevolglyk moet die letter de laatiten uitmaken in rangfehikking. En gevolglyk moogt gy, volgenshetuitdruklyke woord, u niet aankanten tegen uwen echtgenoot. rvlevipuw, die deze uitlegging met alle devotie had aangehoord, ontbood haar' man en Pieter, ftond het huwelyktoe, roemde des Dominees geleerdheid , en verzocht hem het jonge paar in te zegenen in den huwélyken ftaat. Het huwelyk ging voort. De visfeher wierd heibaardier," Dominé Steeg een deftig gefchenk, eneen' nieuwen visfeher en tuinman, (maar Pieter bezorgde dien niet;) alles was te vrede, en alles was gelukkig. De boekhouder van Vetbuikderius, die Pieter eerst had gepaskwillcerd, toendeze zich tegen het aannemen van zyn ftuk had verzet, maakte ras een armhartig bruilofts gedicht, met zyn' naam 'er voor  ( 91 ) voor om zich in gratie te brengen voor de haatlykheden nameloos uitgeworpen in vroeger tyd, en waarvan men den autheur maar al tc wel wist; gelyk hy ookeengedicht ter eere van Pieter had gemaakt, toen hy Schepen wierd. Doch deze vernoegde zich met hem wat wyn te huis te Wen voor het een en ander, wel bewust dat armhartige rvmers zulke gcreede bedelaars zyn by gelcgendhe-d dat een edel achtbaar heer trouwt, als onbefchofte hekelaars , wanneer zy wanen dat men hen te na is gekomen. Dus liep alle geduchte tegenkanting af, en het fpel had'een gelukkig einde, door Gods lmlpe, Pieters fchranderheid, tn rang; en dc fraaije uitlegging van Domme, N CAP'ITTEL XIV. Hoe Pieter aan zyn walgchelyken by naam kwam, Een vcrwondciiyk Capittel! Kort na Pieters huwelyk, viel 'er in zyne Stad, en gedurende zyn Schepenfchap, iets voor dat een vreeslyk gerucht maakte, en waarvan hethandfehriftdezen grond geeft, dien ■ ik my verpligt achtte hier ter neder te Hellen, te meer omdat het gevolg der gebeurtenis uit dien crond voortgevloeid, den naam bepaalde, die den helddezer gefchiedenis tot den nakomelingen heeft overgebragt, en hem heeft doen befchouwen in een zeer ongunstiglicht; want wie weet niet dat, wanneer men icmant als een' gek ziet kyken, men degewoonte heeft, hem by onzen held te vergelyken"? En dat het fpreekwoord: ,,Hy keek als „•Piet Snot," terftond in ieders mond heitorren is, In  ( 92 ) In de ftad waren,twee predikanten, die aan de academie een' onverzoenlyken haat tegen elkander hadden opgevat, hebbende zy te famen geftudecrd. Waaruit nu was die haat ontftaan f Uit beider liefde tot het geld. Zy waren genaamd Schrapenius, en Kuggelinus. Beiden hadden, op het punt van proponent te worden, het oog laten vallen op een zeer ryk meisje, die tevens van een familiewas om een' Eerwaarden te kunnen bevorderen. Schrapenius was meester van het flagveld gebleven, en kort hier op was hy predikant geworden, gelyk ook Kuggelinus. Nu waren de beiden Collegen wel goede kennisfen; maar geene goede vrinden, en daar Kuggelinus.vóór Schrapenius predikant in de ftad van Pieters woning was geworden, had hy Hemel en aarde bewogen om Schrapenius van het zes■ en drietal te weeren; maar juffrouw Schrapenius wist, door hare familie, haar', man daar in des Heeren wynberg te kruijen, dus zat 'er voor Kuggelinus. niets op, dan Collega Schrapenius te flikken, en als broeder aan te nemen; maar de zucht om hem een poets te fpelen was daardoor flechts te grootser geworden; want het was by hem een regel, dat men iemant die over ons zegepraalt, de zegepraal moest doen vervloeken, cn de bezitting-van een goed tegen onzen wil verkregen, bitter moest maken. De opzaligegelegenheid om kwaad te doen verfchynt honderdmaal, tegen ééne gelegenheid om goed te doen; enmenvinddoorgaans honderd toetasters naar de eerften, tegen één toetaster naar de laaatite. Kuggelinus kreeg gelegenheid om zyn party een knaauw te geven, enhy tastte toe. Zie die gelegenheid hier. De Eerwaarde broeder Krentenboom, een fyn mensch, Hond van diaken in den rang dqr ouderlingen over te gaan! en lag geweldig overhoop met Dominé Schrapenius, met wien hy eene erfenis te deelcn had, hen vermaakt door eene Godzalige bejaarde en nu in den Heeren rustende juf- .  ( 93 ) juffrouw. Schrapenius, verweet achter rugs den ouddiaken Krentenboom, dat hy de juffrouw verleid had om hem mede erfgenaam te maken, daar anders Dominé alles had gehad; want die aan het geld van Schrapenius kwam, raakte hem • aan dc ziel, dus misgunde hy broeder Krentenboom zyn verkregen erfdeel. Deze eerwaarde broeder was geen man om dat te verduwen; doch daar hy rechtftreeks niet aan Dominé ruiken durfdeomdat hy belemmering duchtte m het ouderling worden, hield hy zich ftil. Doch zodra hy eenige ihpf kreeg dat Kuggelinus Colkga Schrapenius over dwers aankeek, verbond hy zich aan Dominé Kuggelinus. Hun eedgenootfchap zou zich evenwel in den omtrek van hun kamer hebben moeten bepalen, indien niet de onver, zadelyke,;hebzucht van Dominé Schrapenius hen het middel had gegeven om hem een poets te fpelen. Collega Kuggelinus en Collega Schrapenius woonde op ééne graëit, en tegen hen over woonde een jonge bevallige en ryke vrouw, van een' onbefnoerden mond;, zynde aan een' oud , ziekclyk man gehuwd , die groote fchatten uit de Wvest-lndien had mede gebragt. Dc beide Eerwaarde heeren zpchten hier ingang, bekoord door de Wcst-Indifche gefebenken, die daar tcdiaien waren; maar Collega Schrapenius, behalve zyne inhaligheid, was wel geen man van vleefd.elykc lusten, maar des te meer een man van geest en leven, en door hebzucht en temperament aangezet! ftakhy Collega Kuggelinus dc loef af, en boende hem van' den drempel. Dit maakte den Eerwaarden Kuggelinus woedende: het geval van vreijery in voorleiden tyden woog zwaaide», naarmate hy deze yerfche mtbonzing zich voor den geest haalde;, maar wat te doen? Wel! hy ging klagen by den Eerwaarden Krentenbpom, die, op alles wel acht hebbende genomen, ,en de paruik verfchoven, en weder te recht hebbende gebragt, zyn kin in de hand leidde, en overdacht oï'cï niet eene ipeculatie temaken waic, tenna- dee-  ( 94 ) deele van Dominé Schrapenius, Na een weinigzwygerisf fchudde hy het hoofd, en zeide: Ja wel! Dominé ! ik weet ;niet wat men denken moet van de familiariteit van uw' Col-' lega met de juffrouw.. De man is bekend, en dc vrouw los. Alle waan die iemant dien wy kwalyk genegen zyrt ongunftig is,- word waarfchynlykheld in onze Oogen, omdat de mensch zich altyd vleit met het geen hy gaarne had dat z'ó was als hy het wenschte. Dominé wenschtedns van harte dat de argwaan van broeder Krentenboom gegrond mogt zyn; en, na lang peinzen", begreep hy dat? het niets 'omhetlyfhad, dat dus alles flechts argwaan v.as, indienmen <«j-dc Gemeinte maar doen kon geloven, dat de zaken gelegen waren , zo als hy wenscliten dat die waren," Hy antwoordde: de broeder zegt daar zo iets, Wy moeten ons eens naauwkeurig informeren, hoe de zaak legtj. Zo veel is waar, dat ik Collega dikwils laat in de nacht ,-Jby maanlicht , uit het huis der vrouw zie komen, cn dat hem gisteren noch twee potten, ik denk voor 't naast dat 'er confyt in was, zyn te huis gezonden. Zou men zo veel geven, 'zonder groote inzigtcn? Doch, broeder! laten- wy ons 'voorzigtig in het onderzoek gedragen; gy , van uwen kant, en ik, van myne zydc; en in een nadere conferentie kunnen wy meerder bepalen. Dominé vertrok en broederKrentenbodm, een babbelachtig en voorbarig man, informeerde zich zo luidruchtig , dat' eerlang de Gomeinte Dominé Schrapenius loens aankeek. Deze deed zyn best om den betichter uit te vinden, en hy ontdekte hem ook welhaast; maar, verre van hem aan te pakken, vond hy, tot groote ergernis der Gemeinte, en verwonderingallerverftandigen, niet goed zyn' betichter aan te vallen. Het handfehrift fpreekt 'er dus van: ,, Schrapenius vond niet goed-Krenten,, boom in rechten te betrekken, wegens aantyging van vlee„ fchelyke ontuchtigheden, en zoeken der dingen die beneden zyn; het zy hy duchtte, dat die broeder achter za- „ ken  ( 95 ) „ken gekomen ware, die de waereld niet weten moest; l, of omdat hy dacht hem Krentenboom wel tckunnenbetrekken, by de beroeping dcrEcrw. Ouderlingen." Hoe dit xy, Dominé vond goed alles tot dus verre zo te laten; mo-elyk ware dan alles doodgebloed, na een kleinen ftorm by de verkiezing der ouderlingen. Maar Collega Kuggelinus, niets meer vreezende dan dat, oordeelde de kans met te moeten verzuimen om de zaak te roeren. Hy had daartoe fchoone gelegenheid, dewyl hy veeWoops had, en er zich onder zyne Catechizantcn een groot getal oude vrouwclyke en mannclyke wyven bevonden, door wier klapzucht men de zaak levendig kon maken, maar dat was noch niet genoeg: hy predikte toen in de avondweekbeurten. De eerfte predikatie die hy deed beftond in eene uitvoerige verhandeling der fcheepsvloot van Salomon, die op Ophir voer, wordende in de verklaring, tot bevordering van zaligheid der Gemeinte, de geheele carga der lading uitgepluisd, namelyk waarin die geheel en al zou hebben kunnen beftaan, en tevens wierd de waarde bepaald. In de toepasfmg fchimptc hy meestcrlyk op den ry ken rentenier, die uit verre landen, (de Ophiers van de Oost- enWesterfche maatfehappy ën,) kwam, cn, (Jat by Salomons gereguleerde regeering geen plaatshad,) hier overdadig kwamen ' leven, tot ergernis der arbeidende geloovigen; en hy beklaagde het, met heete tranen, dat 'er Levyten gevonden wierden, die, niet met hunne tienders te vrede, om één beete confyts, of God wete het! waarom meer, byzulke werkers der ongerechtigheid inkeerden,en , tendienftehunner vurige fchraapzucht, goedvonden derzelvcr jonge vrouwen , of al ware het ook dat zy onder de afgedankte Abigaëls behoorden, te gebruiken. Deze predikatie teekende Collega Schrapenius tamelyk wel af, ten minste hy paste die op zichzel ven toe. De Eerwaarde Krentenboom het niet na overal van die fraaije preekte  ( 96 ) te babbelen, en zo raakte het gemeen 'cr aan te pas, dat uit nieuwsgierigheid, met troepen, zich den volgende zondag ter kerke begaf by Dominé Schrapenius, die zo veel gedrangs niet gewoon was. Deze Eerwaarde man befloot op zyne beurt Collega Kuggelinus niet te fparen; maar paste de historie van Achab en Naboth, en dat der mannen Belials, toe op zodanige Levytendie, door den leugengeest gedrongen, hunner medebroederen welvaart dcrwyze benydden, dat zy hen ééne fobre bccte confyts ten misdaad rekende, en daar een famentrekkend gif van formeerden. De Gemeinte rekende dit op den man aan, endaar liet alle toehoorders niet wel vertrouwd is eene predikatie, en inzonderheid eene verwarde en vuilaartige predikatie, over te vertellen, wierd deze redevoering ineeneafgrysfelyke gerabraakte geflaltc in de kroegen 70 wel verhandeld als in deOcffeningcn. Tot noch bleef het by prediken; maar wat gebeurt 'er'? De tyd om ouderlingen te verkiezen was gekomen, en toen braakte Collega Schrapenius, alles .uit, W3t.de gal hem ingaf tegen broeder Krentenboom , die niet aanwezig was, hem affcliilderendc als een man Belials, onwaardig dezer Eerwaardige vergadering, en als een verbreider van vuile lasteringen. Collega Kuggelinus, zyn' vrind zo dicht hoorende afrosfen , vatte dc party op, en havende Collega Schrapenius, met alle de hitte van een lang verkropten Wrok. Broeder praeics kon'geen gehoor krygen, de vergadering fcheidde in onörder, en het Jan Hagel kwam op de been,j zich fplitfcnde in twee partyën, waarvan ieder zyn fchryvers had, die zelfs niets zakelyks wisten van den grond des gefchils; men zong voornamelykfchimpliederen tegen Dominé Schrapenius, en de verwarring liep zeer hoog. In dien toeftand waren de zaken, toen Dominé Kuggelinus een boekje uitgaf tegen Collega Schrapenius om zyne eerfte predikatie te verdedigen, en waarby hyhem Schra-  ( P7 ) Schrapenius een' oproermaker in Gods kcric, en eert ergeilyken fchcuringmaker noemde. Collega Schrapenius, niet'lui, gordde op zyn beurt de wapens aan, om Collega Kuggelinus weder ruiterlyk te bejegenen; hy betichtte hem met ailes waarmede hy zelf beticht wierd, en noemde hem een' verdoemden vent, een' leugenaar, en een man die fcheuren maakte in de muren van Sion, die geen tien duizend "cestlyke opperlieden en metzelaars, in tien jaren, zouden kunnen hoppen. Verbazend wierden die boekjes ge- ' lezen, niet, om de geestigheid, maar om de hatelykheid, altyd een lokaas voor ryk en arm gepeupel, dat nooit leest dan voor uitfpanning, en wie de vuiligheden altyd best welkom zyn. Collega Kuggelinus zweeg niet ftil; j maar nam het een toontje hooger, fchryvende een allerichandelykst boekje van de converfatie, en vleesfchelyke lusten, van Collega Schrapenius, hem eenige wellustige vuiligheden te binnen brengende, dié hy begaan had als ftudent, met ééne der dochteren van zyne hospes, welk meisje hy lange jaren, zelrs toen hy proponent was, zyn' Abfalon noemde. Dit gaf aanleiding tot groot rumoer. Eindelyk begon de regeering mishagen te krygen in den onbefchciden yver der twee Eerwaardige Collegen, en belag eene vergadering. Pieter was daarmede verzocht, en daar men hem voor een' verftandig man hield, en daar men wist dat hy zich heimelyk moeite had gegeven, om te doorgronden waaruit de bittre woede der twee collegen fproot, vroeg men , na veelberaadilagenc, zyn advys. Hy zweeg, en fchreef het volgende op een ftuk papier: ,, DominéKug, gelinus, en Dominé Schrapenius worden, door Myne ,, Heeren van' de Wet, geinterdiceert van dit uur af aan, meer tegen elkander'te fchryven, en te prediken; maar v/orden geboden zich, als gehoorzame burgers ftil te houden, en verzocht, ter wegneming van alle ergernisfen, G ,,zich,  ( 93 ) „ zich, kan het zyn, te verzoenen. Zy bedenken leer,,aars te zyn. By nalatigheid van gehoorzaamheid van „het minste deel dezer bevelen, zal de overtreder, als s, een onrustige verftoorder van kerk en burgerhaat, ter* ,, ftond de Stad worden uitgezet, met veibod van 'er ooit ,, weder in te komen. Dit vind de overigheid dusgeraden, s, ten beste der geftoorde rust, tot wegneming van erger,,nisfen, en welzyn van kerk en hare goede hrgezetenen'.' De vergadering prees Pieter , ftclde alles in forma en zond het de Collegen te huis. Dominé Schrapenius verklaarde geredelyk zich te onderwerpen; Dominé Kuggelinus, die gaarne Collega gewipt had, betuigde het zelfde; maar met een ontevrede hart. En hoorende dat Pjeter de voorname werkbaas van de ftopping der hannevechtery was, noemde hy hem tegen broeder Krentenboom, Piet Snot. Deze babbelaar breidde dien "naam zo wydmondig uit, dat die door de ftad, onder al het fyne volkje van zyn ftreng, bekend en algemeen wierd; zó dat die naam nu een algemeene benaming is geworden tegen menfehen die wy wanen overbluft te hebben. Hoe ongelukkig kan men een alias krygen? enhoezeldfaamkanmcn vereeuwigd worden? Pieter deed 'er het lachen toe, Of hy dit zou gedaan hebben, wanneer hy de gevolgen had kunuen voorzien, is een raadfel. Collega Kuggelinus riep opentlyk van den kantfel af, dat hy den naasten zondag avond een verzoening predikatie zou houden, en dat Collega Schrapenius by hem onder het gehoor zou komen. Het zelfde deed Schrapenius, bepalende den daaraan volgenden woensdag avond; nemende beide hun text uit het boek derPfalmen: ,, Hoe lieilyk is het dat broeders famen wonen!" Overen weder wierd amnëstie van party ën uitgebazuind, en alles was in rust. AlJofji beklaagde Collega Schrapenius zich heimelyk, dathy, cm  ( 99 ) pm ergernis te vermyden, nu van de verkeering eener vrindrn moest afzien, daar hy zulk lekker confyt, enichoone prefenten , van haalde; 't welk Collega Kuggelinus in zyn hart bolde, en triomf deed kraaijen op zyh mesthoop. En daarmede eindigt deze verwonderlyke hanenkamp , en met één her eerfte deel van Pieters leven , om plaats te maken voor heli tweede deel, dat niet nün vol verwon» deijykc voorvallen is. Einde van het Eerste Deej.,   D E HISTORIE VA N • PIETER SNEEG. C A P I T T E L XV. Eerste gevolgen wbPieiers alias. Speculatie van Dominé en Pancratius. Wandeling van Pieter, cn den Heer AL EX ANDER DE FOE. S~\ nder de menfehen die Pieters bynaam fraai vonden. was meester Pancratius eéne der voornaamfte, enhy verbreidde denzelven overal; doch met meer behendigheid dan de eerwaarde broeder Krentenboom. Dominé, wiens tuinman en visfer door Pieter tot het dragen van een' hellebaard was verordend, ondanks dat de man de vaderen -van Dort niet aankleefde , Dominé, die in de zaak van Collega Kuggelinus en Collega Schrapenius de neuteraliteit had omhelsd, omdat 'er in den twist voor hem geen winst, noch nieuwe promotie opzat, keurde opentlyk den bynaam van Pieter af; maar naar den inwendigen mensch dacht hy 'er geheel anders over: hy was niet wel in zyn' fchik dat de regeering, die flechts uit een'hoopleeken belfond, zo.maar ruwelyk, éensflags een prop in den mond hunner A gees-.  ( ? ) geestelyke leidsleiden had geflopt; en daar hem niet onbewust was dat.PiETER de groote beweegoorzaak dezer vernederende handel wyze was, achtte hy hem wel wat waardig; en om ook een weinig eere te hebben aan de wraak der gehoonde, of liever op den ftaart geknipte fraterniteir, nam hy zyn toevlugt tot de Anagrammarrjakery! waarmede hy verwonderlyk wist om te fprinhen, gelyy de lezer reeds heeft gezien aan het woordje ,, Sara". Hy hield, zodra zich een woord aan hem opdeed /dat aanleiding tot eene letterverzetting gaf die een' zin opleverde, den weg dien hy in de fchryfwyzc der Smousfen, had gedoemd, in het gefprek met de Mama van Pieter . toen hy den naam van Abrahams gemalinne doereen koeskocsde, namelyk hy begon te werken van achteren. Leverde alsdan liet woord een' zin op, dan was hy bekwaam daaruit te haleh, en toe te pasfen, dat in geen 's menfehen bedenking by mogelykheid kon vallen; zo niet, dan knoeide hy zolang tot 'er een' zin uitkwam. Deze liefhebbery was zo eigen aan zyn wezen geworden, dat zy hem op den kantfel navolgde f en zelf voor de bedden der ftervenden. Zo bewees hy, by voorbeeld, zyne toehoorders dat de mode een Godloos ding, cn het leven nietig was, omdat,, mode" van achcr af gelezen ,, edom'.' was, cn de Edomiten waren Godloozen, ergo! — „Leven" op dezelfde wyze behandeld , leverde hem ,, nevel" op, ergo ! wat was een lievel! — Met het woord „Papa" fprong hy ruim zo handig om , als pa hem de hoogzalige Jungius, in zyneprofetifche fchriften, deed. Van achteren gelezen, (dithieldhy zyne toehoorders voor, ten bewyze dat de Paus welhaast tuimelen zou.) was het woord,, appa", mits men de voorfte p achter de eerfte a plaatfte, (men ziet of de man ook wat op het van achterwerken hield!) Nu, vertelde hy verder, was Papa een Grieksch woord, en de Grieken hadden geen H , anders zouden zy voorzeker Papah hebben ge-  | S ) v •gefchreven, en dan was het woord „Happa" geweest: nu wist ieder land, datHappa! betekende, Wegishy!" gelyk men dat dik wils hoorde , wanneer men den kinderen, een Hansfop in den kakftoel eerst voorhield, en daarna wanneer de arme fchapen met de handjes naar Hans grepen, fchielyk weg ftak, en riep Happa! Wegishy!" Deze man las terftond den bynaam van Pieter van achteren ; en bevond hem alsdan te zyn tons , en daar Pieter wat lyvig was, meende hy dat hem by een' ton te vergelyken, en eindelyk by een' ton die vol gal tegen de eerwaarde heeren was, niet onaartig zou zyn. Hy deelde zyne bedenking mede aan meester Pancratius, die een poëet was, en reeds door een' bundel liederen vericheidene geestelyke vergaderingen aan het fchreeuwen had geholpen , en daar door, gelyk in later tyd veel groote mannen , zich een' naam had gemaakt. Pancratius juichte de vinding van Dominé toe, cn oordeeldé daar noch wat by •te moeten voegen, om met, als een poëet die geen vinding bezat, daar te ftaan; want een poëet zonder vin-ding vergeleek hy by een mensch dat moedernaakt daar ftaat. Hy rymde aanuonds voor de vuist op het woord tons, en waarmede meent dan de lezer'? Met gons . en gaf Dominé in bedenking, of dat niet ftof tot eene aarti£e beryming zou geven, wanneer men den heere tons affchilderde als bevangen met eene vrygeestige gons? Men ;kön 'ei ook spons op rymen, en 'er dan invoegen dat de Heere, misnoegd op Pirter tons, hem eens zou doen drukken, door Joost, als een spons; maar Dominé zeide, dat twee zaken jammer waren, voor eerst dat het woord geen toms ware; alsdan kon het 'er noch mede heen lopen, als men 'er doms op rymde, eene rymklank 'die de domste rymer dan daar wel brengen konde; ten tweede, dat de maji wat groot was; want een regeerend inan, die Zode dichter by hem onder verdenken viel, den A a dicfa.  ( 4 5 dichter kon benuleelen, kon men zo niet veilig betichten met een Gons te lopen, of verwyzen om door den duivel als een fpons gewrongen te worden: als mendikwils wenschtc; een' groot heer wat doms toe te fchryven, ... ö hoeveel groote heeren bedreven wel domme Hukken! Evenwel was het beter de pen te huishouden, en den naam van tons flechts per traditie onfterfelyk te maken. Die grap ging wel door by hen en hunne gemeenzaamfte vrinden; maar het Jan Hagel, heimelyk aangeiiookt door Collega Kuggelinus, en Collega Schrapenius hield zich aan den alias door de Geestelyke Heeren eerst uitgedacht , omdat die beter met des volks neiging en fmaak ftrookte, dat is dat hy onbefchofter was. Ondertusfchenziet men dat'er met de Geestelyke Heeren niette fchertfen valt: hy had met de regenten van den Schouwburg, met den oudburgemeestér, en fecretaris, en met Mama, enz. verfchilletjes gehad, zonder dat het bepaalde.aliasfen voortbragt; maar met de Heeren Zielbezorgers was geen fpotten. Midlerwyl was Pif.ter noch onbewust van de fraaije Anagramma van Dominé, en wist niet dat deze broeifche haan een kuiken had gebroeid uit den nieuwen fchimpnaam. Hy kwam 'er toevallig achter, gelyk men flraks zal zien. Hy was tegen den avond van zekeren dag verzocht in het gezelfchap, daar hy de fraaije redevoering over de voortreft'clykheid des Bybels had gehooid, en daar een nieuw lid eene redevoering zou doen. Doch eer hy derwaarts ging, ~befloot hy het fchoone weder te genieten, en zich wat te verpozen van zyne amptsbezigheden, door het befpicgelen van de fchoonheden dernatuur, waardige befpiegelingen voor alle menfehen; maar zonderling waardig voor menfehen wier ampt hen den naam doet dragen van ,, Gods dienaresfe!" Die befpiegelingen leiden hen niet alleen op tot de verwonderlyke wysheid va$ den  ( S ) den oorfprong aller dingen; maar doet hen eindelyk vallen op de gelykheid der vergankelykheden van alles wat Hof heet; en tot zichzelven keerende, houd het hen binnen de palen van matigheid, gerechtigheid , en nedrjgheid. De fraaifte bloemen, 20 heerlyk praienden onder de min door de natuur bcgunitigden, als zy regenten, pralen op het kusfen der eere , in een raadzaal, boven de fterveltngen die 'er voor ecuwig van verwydérd zyn, roepen hen toe: ,, Mensch! hoe edel! hoe achtbaar! vermaak u met ,, onzen glans; maar bedenk tevens dat die ras verduistert ,, word, door de zicht des tyds; deszelfden tyds die zo ',, welu als ons vervolgt, en die uw' glans zo welzalver,, duisteren als de onze, en u zal brengen tot aarde, ge,,lyk wy daartoe zullen gebragt worden. Waarlyk, „Groote, Wyze, Regccrcnde man, wy zyn in-den „grond gelyk! Wy pralen in lusthoven, en velden ! gy „in uwe byzondere vakken; wy worden befchonwd met „gretige, gy met gapende oogen; maar onzer beider praal ,, is eene voorby vliegende fchaduwe, en wy gaan beiden „te niet. Een voordeel hebt gy op ons: gy hebt een „ onfterfelyken, een, redelyken geest; deze zegt u, dat s j gy , boven uwe medemenfehen verheven, uw aanzien „en vermogen alleen hebt om weldadig te zyn. Hoort „ deze ftemme!" De minfte grasfeheut zegt hen: „ Grootte mannen ! wy voeden het vee dat u moet voeden en ,, kleden. Koningen der natuur! Dat vee komt gekleed ,, in de waereld om u te kleden, dewyl gy naakt op het „ tooneel der waereld verfchynt; weest dankbaar ! Het is s> fpoediger bekwaam zich te verzorgen, dan.gy zyt; „weest nedrig ! Uw behoeftens , uwe broosheid, uw „dwaasheden vorderen,onder u een veri'chil van ftaten, „ en geut-enge wetten; het vee, gevormd door de hand ,, die u heeft gevormd,, kent maar weinig behoeftens, cn „heeft geen ftaatönderfcheiding noodig , noch wetten, A 3 om-  ( 6 ) omdat het we ondeugden niet heeft; waarop zoud gy u „toch verheffen? Ginds woont de nyvre landman onze „meester, een wezen u gelyk: hy verzorgt u, door zyn eerlvk zweet, van melk, boter en brood, dat u zo nood„ zakelyk is geworden; hy fmeekt God om hem, u ten on,, derhond, weldadig te zyn: God hoort hem; weest ook „ weldadig!" In 't kort, de geheele natuur roept de mem fchen nutte befpiegelingcn toe, ter hunner leervng. Met foortgelyke.befpiegelingen hield Pieter zich wandelende bezig, toen hy zyn' vrind de foe ontmoette, die ook wandelde. Of hy vatbaar geworden ware voor diergelyke befpie. geiingen als Pie ter , hier van zwy gt het handfchrift. Zo veel is zeker, dat hy een beter leven leidde dan voorheen, en dus meerder achting had gewonnen, en dat hy ook zyne ber fpiegelingen had; want hy befchouwde Pieter als zyn' broeder, en wandelde mymcrende; en wat wezen dat eenigzins redelyk is mymert zonder befpiegelingcn? Hy was •zedert eenigen tyd zeer ingenomen geweest tegen het licht» vaardig amptbegeven; en Renegaten zyn erger dan Turken. Hoe nu! myn vrind! zei Pieter, hoe zo ernftig! Door een belagchelyk voorval, antwoordde de andere , dat verdoemde konkelen met ampten! ik heb 'er de nyd op. Braaf! hernam Pieter, ik zie gaarne dat belagchelyke voorvallen de menfehen opleiden tor emftige bedenkingen. Dat zynde flechtfte noch zotfte menfehen. Maar men moet niets verdoemen. Wat peinst gy dan? vroeg hy verder. Wel, antwoordde De Foe, over een voorval misfelyk genoeg om 'er myzelven en myne eigen onv Handigheden in afgebeeld te vinden, in miniatuur. Luister toe. Ik woon, gelyk gy weet, by zeer gegoede burgerlieden op drie fraaije kamers. De man is een diaken, die broeder Fulp is genaamd, en die eene jonge vrouw heeft met een kindje , dat eene Min zoogt, dié de cunfteling der vrouw is, en by ons inwoont, tot dat zy met  ( 7 ) met haar' liefften, die haar tot Min heeft gehabiiiteert, voor de rooden deur zal gaan. De vent heet een Chirurgyn; maar zo ik hoore, een zeer onkundig mensch, geftraft met een ysfeiyke dofis luiheid cn laatdunkendheid. Dezen morgen, myne hospes iets te zeggen hebbende, raakte ik met hem in gefprek in het voorhuis, daar de winkel is, cn dat gefprek duurder langer dan ik dacht; dc vrouw dronk thee in de toonbank. Onder ons gefprek kwam 'er een fupliant in die voor helminst zeer deftiggckleed was, en zich verbazend diep boog voor den eerwaarden Fulp , zich op het allernedrigst aanbevelende in zyne gunste by dc begevingeener opengevallen Chirurgyns plaats by de diakonie. Broeder Fulp flreek zich onder de kin,, cn Helde zich in postuur om een' man van gewigt te v-ertoonen, cn zeide Monficur! Wy zullen'er om denken, zodra broederen diakonen de correspondentie openen. Monfieur vertrok, na herhaalde aanbeveling, met eene noch dieper buiging dan by zyne inkomst. Ik zou op dit alles niet verder hebben gelet, had de vrouw niet eénsflags het woord tot my gericht, op deze aanmerkelyke wyze: ,, Ja 1 Edelmogend heer ! myn man, (hy was naast haar ,, gaan zitten,) die daar naast my zit, is, gelyk gy hoort, ,, diaken; en nu is 'er een Cherefyns ampt opengevallen, en ons huis ftaat niet ftil van de ftolestanters. Gyzyt ook een man die ampten hebt te begeven; en weet dus ,, ook wat dat om de ribben heeft". Toen wendde zy zich , zonder myn antwoord af te wachten, tot den diaken , en zeide; zyn hand teder drukkende , en met de andere hem onder de eerwaardige ldn ftrykende: ,, Maar Jantje weet wel datik de eerfte ftollestant bin; nietwaar? ,,myn jongetje! Kom janlief! geef my uw woord voor ,,den liefften van Min. Het jawoord- poeslief! zo ge- reed, als ik bin geweest om het jou te geevcn , toen 5, je men voeten daarom wou zoenen!" Toen drukte zy A 4 haar  ( 3 ) haar lippen op die van Jantje, die, om zyne eerwaardigheid te bewaren, haar zagtelyk, en met eene air van ootmoedigheid , zo groot als ik ooit in een knaap heb gezien die tusfehen twee dienaars naar het tuchthuis word geleid, van zich afweerde. Maar poeslief likte Jantje zolang, verleid door de drangrede dat anders Min geen brood had, want dat de lieffte tot niets anders bekwaam was, zo hy niet voort geholpen wierd, dat Jantje zyn woord gaf, om het beroep door te dry ven , al zou hy een leeraar in het vervolg weeren offtemmen , naar den fmaak derbroederen, i die'er hem zouden doorhelpen. Dit voorval trof my diep, cn ik befloot een wandeling te doen, om het nader te bepeinzen, wanneer ik eerst bedacht hoe zot het ware dat een man, van dat ftof als de eerwaarde Fulp was, zich zo vele airs gaf, omdat hy een amptje van ten hooglfen honderd daalders voor een gedeelte kon begeven. Ten ^ andere , vond ik het van Monfieur onvergeefiyk dat hy, zo hy eenige bekwaamheid bezat, zich om zulk een amptje, zo diep voor zyn' medeburger vernederde, alsof de waereld 'er aan hing; maar meest trof my de rol die poeslief fpcelde , cn haar invloed , die groot genoeg was om een' lompen kaerel, die een hoertje ftond te trouwen, aan een amptje te helpen. Ik dacht, ziedaar, De Foe ! waarachtig uw Mama in poeslief, uw Papa in Jantje, en uzelven in den liefften van Min. Pieter ftond gereed hem te beantwoorden, wanneer het huilen van een' tamelyk wel gekleed man de aandacht der beide wandelaars tot zich trok. Pieter , vaneen'mededoogende geaartheid, liet zyn antwoord daar, en zeide: De Foe! laten wy trachten een' ongelukkigen te helpen. Met al myn ziel, antwoordde deze. Wat deert u? myn vrind! vroeg Pieter. Och! mynheer tons ! antwoordde de onbekende , ik ben ongelukkig!... Ik heet geen tons zei Pieter , ik ben de Schepen Sneeg. Dan heb ik den ver-  ( 9 ) verkeerden voor, hernam de klagende. Maar mynheer gelykt evenwel den man die gisteren meester Pancratius groette, toen hy met Dominé praatte, en ik hen voorby gaande, Pancratius hoorde zeggen, daar'komt de heer tons. Pieter, Dominéés Anagrammaasbekwaamheid, en zyn liefhebbery om van achteren te werken kennende, vatte Je kneep, en zeide: nu, myn vriend! laat het tok s of wat anders zyn. Ik zie u niet aan voor een' man die omgang heeft met regeeringslieden , en het is ook niet in den rang onzer verpligtingen gefield om die te moeten kennen ; behalve dat men met die kennis niet altyd gelukkig is! Zeg my uw ongeluk. Och! mynheer! hernam de man , ik zal u kort voldoen. Ik ben een vreemdeling , en van myn handwerk een eërjyk fchoenmakers knecht. I!; was vlei tig en zuinig, enverfta myn werk trots den besten; zelden kwam ik ten huize uit, nooit in een kroeg, en dus vergaarde ik een mooi ftuivertje, met afzigt om my ter neder te zetten. Ik was by een' baas die een allerbest, maar een alleronnoozelst man is, die door God met een fchynheilig , kwaadaardig, en gierig vrouwmensen van een wyf is geftraft, waarom weet ik niet; want hy verdiende beter vrouw. Zy hield oeffening cn pfalmgczang met Pancratius, en Dominé is dikwyls van de party , die ik ook wel heb bygewoond. Myn baas is een gegoed man , en had ééne éénige dochter, die my niet ongaarne zag, cn de vader mogt my zeer wel zetten. Ik had zin in het rheisje , en begreep dat ik, door haar te trouwen, my en haar gelukkig kon maken. Ik fprak het meisje; maar dit kind volflagen flaafsch onderworpen aan de moeder, wees my blozende af, doch zó dat ik wel bemerken kon, dat het niet van harte was. Ik voedde hoop; maar wat gebeurt 'er? Pancratius heeft een' neef, die , op hoop van door Dominé een ampt te krygen , hem om niet dient; en deze neef is ook van myn ambacht. Nu heeft, om kort te gaan, V •' As Pan-  ( io ) Pancratius, geholpen door Dominé, cp eene vroome vergadering , het huwelyk, fpyt dochter en vader, met het meisje geklonken, ö God! een onwaardige een lichtlopende fchynheilige en onbekwame kaerel maakt my ongelukkig ! De Stad wierd my te benaauwd Met liefde en droefheid in 't hart ontvlugt ik die, om door den tyd, en het afzyn myner geliefde , myn droefheid en liefde te doen flyten. Pieter zeide, welnu! man! hebt gy (moed om weder te keeren 1 maar niet naar uw, baas! Och ! mynheer, verg het my niet. — Kom! hernam de Schepen, neem my en dezen heer de maat voor drie paar fchoenen, en kom aan myn huis in de Stad: gy zult uw rampen vergeten. Ik beloof het u. De Stad moet geen naarftige en vrome menfehen misiën. Hy overreedde den man, cn gaf hem zyn woonplaats op. Zy keerden naar de Stad, en wandelende zei Pieter tegen zyn' medewandelaar: ziedaar, De Foe! hoort gy al weder van één man, die , gelyk gy aan een ampt zyt gekomen, tot een huwelyk en beklante winkel is geraakt door kuipery, en omdat men geen' weg met hem wist, In waarheid, alle menfehen zyn in den grond van geaartheid gelyk! Alle worden gedreven door zucht tot aanzien of geld, of tot beiden gelyk. Wy doen dan de mannen van regeering onrecht, wanneer wy hen befchuldigen, dat zy ,, alleen" ampten uitdeelen, zonder enkel op bekwame en brave lieden te zien. Een Jantje kan een' kaerel aanftellen, die, door die aanftelling , geen ander kwaad doet, dan in het vleesch der elendigen te kerven, die door behoefte onder zyn foltertuig worden gedrongen ; een onnozele fchoenmaker kan , door zyne gemalin , die ook een Mama is, een' fchoonzoon" en opvolger verkiezen , die, voor die het lyden wil, leder verfnyd; maar beider mishagen hebben geene verdere gevolgen, dan die huislyk zyn; daar wy, regenten, zo wy  ( H > wy ons de Jantjes en fchoenmakers gelyk ftellcn, dat maar al te dikwyls gefchied, fointyds de welvaart en rust eener Stad .wagen. Laten wy dan uit deze gebeurtenisfen deze les voor ons trekken: dat wy, door God tot hooger clasfe gefchikt dan de Jantjes, onze voortreffelyklrcidniet uit het oog verliezen, en ons die waardig maken, doorin het aanftellen van amptenaren geen' vryër van Min, noch neven van Pancratiusfen te verkiezen. Zyn Stad met den dienst van deugdfame en bekwame heden te voorzien, is één der groote pligten van een' goed regent. De Foe zeide , dit zou het regentfchap verbazend moeilyk maken. Vrind! antwoordde Pieter, die moeite fchroomt moet niet op zich nemen om voor een Stad, of volk te zorgen. En welk eene verfchooning zal de beampte, de regeerende luiaart by God hebben, door Wiens gunst hy mag regeeren, wanneer hy by dat ontzaglyk Wezen, Opperregeerder der regenten! by wien de zaak der menschlykheid van het uitcrfte gewigt is, geene andre vetfchooning voor het niet doen zyner pligten, voor zyne vadzigheid, en de daaruit gefproten misdagen, en onheilen kan-bybrcngen, dan: ,, Het was te moeilyk V' C A-  ( « ) CAPITTEL XVI. Redevoering over i Samuél 8. v. 4 tot 19. Uitgebroken tn eene vergadering, beftaande uit men-' fchen die hunne grootfte gelukza/igheid fielden tn vrygeboren menfehen te zyn. Zeer ftichtelyk ! Pieter nam de Foe mede na de heimlyké vergadering , daar zy de volgende redenvoering hoorden. De vooraffpraak is niet voorhanden, het voorgebed even weinig; dus ter zake! T E X T. 4. q*^oe nernaberbm ficfj alle <&ub\ïe ban Wtacl/ eiiöe fy naamen tot^amucl/ te Karna: 5. €nbe fy feyben tot gem/^giet gn fyt oubt jjetaojben/ tn utae ^oiieh eh taanbelEn niet in uItje toEncn: fo fettEtnuEEnëïioning obec on$/ om on£ te ncötBiif aefyrialleüe lioïrftEtEn [rje&BEnJ. 6. ^aar bit looo^t taa«ï nuaEt in öe ootje fauütf/ af$ fy TcybE/ <6cEft onet öoogfte fult öctuygt pebbEn/ foo fult gy pen te Bennen geben be tayfe beg ïiou.ngg/ öie ober tjen tegeEten fal. 10. 4?amuél fcybe alle be taaoiben be£ ïï^JÖ ben baltfie acn/ tjet taelft eene föa* nmg b.iu &em BegEetbe. 11. énbe frpbe bit fal bE>* ïioning£ topfe spn / bie etter u cegeEEEn fal: ï}p 3a! uIue fanEii nEmen/ bat Ijyfe fÉEfj ftelle tot fpneu taa» gen/ èfi tot fyne uiptetEn/ bat fy booL2fynen magen Fjetiê loopen. 12. €11 bat ïjp fe ftcfj ftelle tot Oberfte Serbuy fenben/ en tot ©bctfte beeliyftigen: en bat fy fynen oogft po'gften/ cnbe bat fy fpn BryojtaapEiicn mafiEU/ mitggabccéfyntaa» petmug. 13. oEube utae boepterEn fal ïiy ncmEti totSCpa» tljcfterpft-n / EnbE tot KtEucfientnaegbcn/ en* be tot baci'ijicre. 14. zy-  ( 19 ) ,, zyne wegen; • maar zy neigden haar tot de gierigheid, namen gefchenkcn , cn bogen het recht." Wat gebeurt 'er ? De vrome Samuël was onmagtig, fchöon door God gefterkt, en verlicht, zyne eigene zonen, ten rechterfloel te Beriëba verheven, volgens het fcAs vaers, van ons Text Capittcl, te bewaren voor het misbruiken van hun gezag; hoe moet het met de andere hoofden des volks hebben geftaanïNiet het,, geheele" volk komt om een' Koning vragen i maar alleen de ,, Oudften" de ,, hoofden" van hen, naar allen fchyn meer bedorven dan Samuëls firannige zonen. Wat zegge ik ? ,, naar allen fchyn!" niets was waarachtiger! Zy vragen geen recht, geen vergoeding , geenheaftel voor de beganene geweldadigheden, uit naam van de mishandelde menigte; neen! zy vragen kluisters: om een veelhoofdig ligchaam dat aangcftoken is in eenige leden , en waarin de gezonde leden deaangeftokene konden dienen tot een evenwigt ten nutte des volks te redden, vragen zy om één enkel vouwdig hoofd, dat alle ogenblikken het volle kan befmetten met een' gevaarlyken kanker. Is dit een' eisch van een' bedorven of onbedorvgn mensch'? Wat kon die zinlooze Oudflcn aanzetten tot dien dwazen tot dien Godloozen eisch ? Hunne diepe onkunde, of hun zelfbelang, om, door middel van een'dwingeland zich te verheffen, cn meerdergezags en inkomsten, ten koste der menigte, te verkrygen. Onkunde en zelfbelang zyn beiden vruchten deiverdorvenheid. Geeft ons een' Koning ! was het zinneloos of Goddeloos g'efchreeuw. De verlichte dienaar des Heeren vond die taal flecht. Waarom ? Hy moest die Hecht vinden: hy kende de historie der Heidenen , hywist welke gruwelftukken de gekroonde monflers bedreven , hy wist tot welken zy bekwaam waren, hy kende het menschlyk hart, en wist dat die ondeugende Oudften van dit alB 2 les  ( 20 ) les 7.0 min onkundig waren dan hy 'er van was. Hunne Godloosheid kennende, hunne boosheid doorgrondende, en hunne onverzettelyke hartnekkigheid kennende, verwaardigt hy zich niet om met hen te redentwisten; neen, in de ziel bewogen met het arme volk, neemt hy zyn toevlugt tot een gebed, als een request tot Jehova. ,, Hy „bad den Heere aan!" zegt de\Text. Och! had hy gebeden; ,, ó God! verdelg allen die om een dwingeland ,, vragen voor hunne nakomelingen ; uit wat oogmer* ,\ ken zy het vragen." Maar nu verfchynt Jehova , en wat doet Hy? Hy bcfluit , cn dat hoogst rechtvaardig , een volk door hem van een' Konings juk verlost , een volk dat het koninglyke juk geproefd had, en 'er baldadig om vroeg, door het inwilligen van dien verdoemelyken eisch zeiven te kastydcn. Mogten, door alle eeuwen heen, de dwazen of fchelmen die daar roepen : ,, wy willen een eenhoofdige regcering hebben!" op het oogenblik het lot van Korah, Dathan en Abiram ondergaan! Of terilond door de volken, om wier juk zy fm.eeken„ cn fchreeuwen, gelleenigd worden! Verwon* derlyk is het dat de Heere een ftraffe befloot over het geheele volk, daar de Oudften het ftuk alleen dreven; wat kan daarvan de reden zyn? God is rechtvaardig: hy zag de vadzigheid van een volk dat zynevryheden, en rechten kende, en deze vadzigheid , die hen tegen hun beter weten aan, deed zwygen tegen de Domheid of Godloosheid van hunne Oudften, rekende Hy hen tot 'een fchuld. Hadden zy zich, of tcrftond tot den Heere gekeerd, en gefmeekt vuur op den kop hunner Godloozen of dommen Oudften te laten regenen , of hadden zy hunne verdervers tcrftond hals en beenderen vcrbrcizeld, de Heere zou het volk , dat Hem en Zyne wet alleen ter beftierders verkorenhad, yoorzeker bewaard hebben; maar nu, gelyk de Text zegt, hals  ( 21 ) word Hy vertoornd tegen het ,, geheele" volk , ,, dat na zo ,, veel wonderen aan hen te hebben gedaan, by de verlosfing uit de handen der dwingelanden van Egiptc, door. », eeri fchehnfche, een onvcrantwoordelykc, envcrraderiyke kalmte, de Oudften ftraftëlcos liet vragen om een nieuw juk." Was de toornc wel ongegrohd'? M yzelven, myne'vrinden! hoe vervolgd, cn hoeveel belang wy by verdraagfaamheid en langmoedigheid hebben, bekennen niet zonder warmte, een volk te zien dat proef had van een eigendunkclyk juk, en in ftilte zyn Godlooze overheden laat vragen , om 'cr hen onder te brengen op nieuw. In het midden eens rechtmatigen toorns, blyft evenwel de Jehova , de zagtmoedige, zo wel ais de rechtvaardige. Hy zend Samuël tot het volk, niet tot dc Oudften alleen. 5 5 Als gy hen ten hoogfte, zegt God, betuigd zult hebben, ,» alsdan zeg hen wat de Koning zal zyn waarom zy vra5 5 gen." Als gy hen' zult hebben voorgeftcld, hoekwalvk zy doen, door ftil te zitten, daar hunne Godlooze Oudften van my vragen, om af te hangen van de zinlykheid van één' cenigen hunner medezondaren , en dat na dat ik hen verlost heb uit dc klaauwen van zodanigen, en hen, met zagtheid, vryë menfehen heb gelaten, geene overheid hebbende dan myne inzettingen , en de mannen die voor die inzettingen waken, als gy, ó Samuël I hen dit alles onder dc oogen hebt gebragt, enzy evenwel dringen op het hebben van een' Koning, gelyk de Heidenen, vertoon hen dan tevens, dat, na my verworpen te hebben, dat ik hen de Heidenfche vruchten van dit Koningsfchap zal doen fmaken. ö Edele, Ó Menschlievende , (^Rechtvaardige woorden! Hoedanig zou nu de Koning zyn V God laat Her in één woord alle éénhoofdige beftieringen afmalen door den mond van Samuël. ,, Deze zal des Ko„nmgs wyze van regeeren zyn: Hy zal uwe zonen nej, men." 5 3 Eene  ( 2Z ) Eene waarachtige waarheid is in deeze waarfchcmwing vervat, tot in onze dagen zelfs toe. Zege niet de Koning ais hy belust is om een' groeten naam te maken in den oorlog, of als hy zin heeft in een brok lands van zyn nabuur; ,,Gy, boeren! waar zyn uwe zonen , myncgebu„ ren lyfsëigenen? Ik heb hen noodig, voor myn' recht,, vaardige zaak." Dat heet eigentlyk ; ,, Ik heb het bloed uwer door God en de natuur vrygeboren kinderen noo,, dig, voor myn glorie , of hebzucht." Hoe het zy, de boer, vader gelyk een ander mensch, vader gei y k de dwingland zelf vader is, moet zyne natuurlyke liefde in het fchreijend harte fmooren, en, wil hyzelf niet in dc keetens, of den hals wagen , met een' lagchenden mond, des dwinglands, des monsters voeten kusfen; dewyl zyn bloed de eere had voor 's Konings rechtvaardige zaak vergoten te worden. Ziedaar, myne vrinden! de eerfte belofte van God almagtig gedaan aan vryë menfehen, die een éénhoofdige regecring verlangden. Is het met de verdrc belofte beter gefield? Neen, myne halfvryëbroeders! (God betere het!) — even zo flecht! God, om de willekeur des tirans zyn volk af te fchetfen, zegt: ,, Hy zal van uwe zonen Overften der duizenden, ende der vyftigep maken." Verbazend onderfcheid ! Zal dar naar verdienften gaan ? Zal by dat verbazend onderfcheid het heil des volks worden beoogd? Verre van daar: de Almagtigcduid door dat onderfcheid alken aan, dat het lot der zonen des volks die de tiran nemen zou, en die hy niet voor zyn roem- of hebzucht zo maar terilond zou doen vermoorden, aan zyn' wil en begeerte alleen zou ftaan. Als men de hoven noch hedendaagsch beziet, en men dit gedeelte van Gods waarfchouwing tegen de Koningen in aanmerkingen neemt, moet men verftommen, over de waarachtigheid daarvan. Het is alsof God tegen zyn dwaas volk zeide: ,,Pas  ( 23 ) Pasop! door alle eeuwen heen, zal de geweldenaar van , uwe kindren maken wat hy wil. Niet naar dat zy ver,, dienen , niet naardat hy zich meer geluk voor het Volk belooft; maar enkel naarmate zy hem vleijenkunnen en om zyn magt verder te misbruiken, tot het maken van ,, meerafhanglingen." Ondertusfchen, wil God zeggen, zal den jongen llaaf blyven. Dc verdre waarfchouwing is, ., dat de zonen des volks voor den dwingeland ploegen ,, zullen." Niet alleen, (en dit is opmerkelyk, gelyk wy reeds gezegd hebben,) is het geene God aan dc dwaze Koningbegeerende lsraèliten waarfchouwt, alleen betrekkelvk tot hen; neen, het raakt de Koningen van alle eeuwen. Hoeveel moet overal het arme, het door Godlooze list verflaafde volk, oud en jong, niet met zweet en angsr opploegen voor de fchatkist der tirannen'? En tot wat gebruik? tot hun pracht, cn grootheid, ter,betaling van die kleine dwingelanden die men foldaten noemt, wérktuben om derf oppertira'n tegen het volk te dienen , wanneer dit zegt: ,»Wy kunnen zo veel niet opploegen!" Tot dus verre geld het de rampen die eene éénhoofdige reCTecring na zich flepen zoude voor alles wat mannelyk was; maar nu worden de vaders gew-aarfchouwd, op de nadruklykfte wyze, voor de onzalige gevolgen , van zodanig eene regeering omtrent alles wat zy vrouwlyks voortbrengen. ,» De Koning zal uwe dochteren , (daar onder ,, zyn de getrouwde dochteren, vrouwen van anderenbe,, grepen,) nemen." En wat zal hy daarmede doen? Gelyk hy zal doen met de mannen; dezen zal hy dood laten Haan voor zyn eigen roem of hebzucht, 'ervleijers en deugnieten van maken; en de dochters; deze zullen zyn {lavinnen zyn; in 't kort, hy zal met zoon cn dochter doen wat hy wil, naar ligchaam en ziel. Hy zal dé dochteren maken tot ,, Apothecaresfen;" totgeneesmeesteresfen van B 4 lig-  ( ) Ugchamelyke ziektens? Neen! Broeders! Zy zouden dooiden tiran , die haar aanmerkte als zyn geboren eigendom , gebruikt worden tot geneesmiddelen voor dc kwaaien eener ontuchtige, eener brooddronkene Koningklyke ziel. Hy Zou haar uit dc armen eener moeder laten ichcuren , (voor 't minst zou hy die magt hebben,) eener moeder die de tranen die een dochterroot" natuurlyk moet voortbrengen, zou moeten verfmooren, en noch zou moeten veinzen eene eere 'er in te Hellen, dat mynheere de Koning haar geflacht fchandmerkte, door zich eene openbaare hetere daaruit te verkiezen. De man die ecrlyk was, zouden Koning met genoegen zyne vrouw die hy beminde moeten afftaan, cn dchandkusfen van den roofzuchtigen dwingeland die 'er hem toe dwong. Of een man die behendig dc eere' zyner vrouwe, en zyne eigene eere wilde redden voor.de klaauwen van den wellustigen gekroenden fchender, zon het vergaan gelyk het dc „arme" Urias verging: „ Zet hem ,, vooraan in den ftiyd ! " Verder zou de tiran van dc vrouwen Keukenmeiden," dat is volflagcn fiavinncn maken, Nadat de gezalfde wellustige geweldenaar zyn door over-, vloed, (dc vracht van zyner onderdanen zweet,) gcflookte lusten cn vuile driften met de dochteren voldaan had, tot walgens toe, alsdan zou hy hen verfehoppen, of vernederen tot den laagften ftaat, en dat alles ftrafteloos; want wie zal onderhemen een' man te flraffen, gediend door eenige duizenden gewapende menfchenflagters, aan zyn belang verknocht, voor hem kruipende om bevordering'? en omringd van honderde van vleijende fchelmen ? die hein als zo veel duivelen, inblazen : ,, Gy zyt Koning, en ver-, „beeld God, die alles vermag!" By zulk eene man-wil dc Ahnagtige zeggen, 6 Volk! beftaan geen banden van menfehelykheid, geen rechten van ouderen, geen billykheid, enz. ten minfte hy kan dit alles vertrappen. Zodanig  ( 25 ) nig zou de heer Koning handelen met 's mcnfchenbloed; hoe zou hy leven met 's menfehen goed? Misfchién zalhy hen dat laieii? Verre van daar, niet langer als het mynen heeie den Koning behaagt haar dat te laten, en tot dat hy 'er zin in begint te krygeri, Alsdan heeft, hy flechts de woorden te gebruiken die in ons land een' Koliingsdienaat gebruikte , wiens eigendunkelyke beftiering ons noch versch in geheugen is: ,, Todo es mio !" Alles bekoort aan my U ,, De akkers, wyngaarden en olyfgaarden zal hy nemen," en v\el niet de middehr.atigftcn ; maar ,, die de beste zyn." Wil hy dat niet gewcidadig doen , maar met zweem van welvoeglykheid, daar weet een heer Koning tcrftond raad toe, en is hy daartoe te bot, zyn vrinden weten het, en heeft hy geen. verhand genoeg om uit te vinden , hy is ondeugend genoeg om zich een Achabs ftukje te veroorloven. Noch meer, wil hy voor zichzelven zyn vuile khauwen aan den roof (laan, hy zjl de landen cn goederen nemen voor zyne ,, knechten," zegt de Text; dat is, hy zal'et de guiten dié.hcm vlei jen mede beioonen, ora , door die edehnocdig^ïniluadigheid , andre hovelingen, zyne knechten-, aan te moedigen tot lclielnifche vleijery „ op hoop van ook deel te hebben aan de edele mildheid van hunnen heere den Koning. Zo zal hy handelen tot met het,, zaet" toe. Hy zal het ,, vertienen" zo ook de wyngaarden die hy niet en fteelt. Dat is hy zal dus fpreken: ,, Volk! ,,dat my met ziel en ligchaam, met goed en bloed, in ,, vóSlcn eigendom, -toebehoort, omdat ik door toeval • iiiw' Koning ben geworden! Alle zaden die God vry voor ,, alle menfehen vormt, alle dcrzelvcr voortbrengfcls, voor ,, menfehen cn beesten daaruit voortgekomen, zult gy my ,,afftaan voor één tiende gedeelte; ten loon, dat ik uw ,, zonen neme, en laat vermoorden ia wingewesten die ,,ik wil maken, en voor dat ik, als het my lust; uwe ,} dochteren tot myne hoeren neme.". Maar daarby 2a] het . ; B 5 niet  ( 26 ) \ niet blyven: de heer genadige Koning kan ook lust krygen, om ,, de knechts en meiden, de fraaiftejongelingen, ,,en werkbeesten te nemen, voor zich, of voor zyne ., knechten, én niets zal hem dat beletten." Hetlevendige vee zelfs zal hem ten eigendom worden geboren: ,, Hy ,, zal het vcïtienen." Eindelyk befluit de Heere alles in eén woord, vol nadruk: ,, Gy zult hem tot knechten zyn," datis, naar de wyze der Oosterlingen: zyne,,fla,,ven" zyn! Eene vrccsfclykc waarfchouwing! Maar de Algoedheid waarfchouwt noch nadrukkelyker: ,,Gyzult wel ten dien dage roepen van wegen uwen Koning, ,, dien gy u zult hebben verkoren; maar de Heere zal u , , niet hooien." God kent des menfehen harte, en het beloop hunner harstogten; Hy weet dat die in geen enkel mensch geplaatst zyn, derwyze dat men aan één enkel mensch zo veel magts kan vertrouwen, zonder een behoorlyk tegenwigt dat die harstogten breidele; Hy heeft nooit zodanig een fchepfel willen vormen; want waar is de man die vry gefchapen is van het onzalige vermogen om te dwalen? Dus kon God de klagten des volks voorzien. Hy drukt derhalve hen noch ééns op het hart, de woorden: ,, dien G,y u zult verkoren hebben;" als zynde alles waar over zy klagen zouden, zichzelven te wyten. Derhalve ,, God zal u niet hooren!" Met allen recht. Zy verdienden niet gehoord te worden; zy, die na zulke uitdrukkelyke waarfchouwingen, van dat zal u van een'Koning overkomen , (God zegt niet eens dat kan u van hem overkomen; en dit ware noch genoeg om voor ecuwig van ccne éénhoofdige regeering af te zien,) noch baldadig, zinneloos en Goddeloos zwygende verdroegen dat hunne Overften daarom vroegen, en eindelyk zelf, (want nu fpreekt de Text van 't,, Volk,") Samuëls waarfchouwingen op last van den God der vaderen, hunnen verlosfer van het juk der Egiptenaren gedaan, verwierpen; en dus,  < =7 ) gelyk de Heere het opvatte , Gods waarfchouwingen zeiven fn den vind floegen ; ,, Zy hebben niet u, maar my vcr,, worpen!" zegt Jehova. Verdiend zulk een volk een beter lot, dan onverhoord te zuchten onder een' dwingeland , die op hunne klagten over eene harde regeering hén toevoegde: ,, Myn Vader heeft u met roeden gegeesfelt; „maar ik zal u met fchorpioenen kastyden?" Ziedaar, myne, heiaas! omleerftcllingenvervolgdemebroederen! die echter vryë menfehen geboren zyt; doch die ook de vruchten der cigendunkclykc magt gefmaakt hebt, de waarfchouwingen van den Ahnagligen tegen de éénhoofdige regeering. „Alles," zegt het boek waarin deze nadrukkelyke waarlchouwing gevonden word, „is „ gefchreven ter onzer leeringe." Wat nut kunnen wy , vrygeboren Nederlanders! dan nu voor ons trekken uit deze' waarfchouwing 1 Zeer veel en groot nut, myne broe' dersi Laten wy Gods waarfchouwingen gedaan aan Israël, onze kinderen indrukken als ook kunnende dienen tot waarfchouwingen der vryë Nederlanders, tn, och! God laat fomtyds de dwalingen der volken toe, om na verloop van eeuwen andre volken daar tegen te vaarfchouwen. Och mogten 'er in onze dagen geen Ouelftemge weest zyn, die, ten dienfte derheerschzucht, om eigenbelang, hunne Memmen hadden verkocht, om een' vaderlandfche Oldenbarneveld aan de woede eener op 's lands vlammende vryheid eigendunkclyke beftieriug op te offeren, en die dusin hunne harten fchreeuwden: „ Jehova ! geef ons een Koning!" Och! mogten 'er niet noch Oudften gevonden worden, die, om hunne zwagers, neven , enz , die in den krysdienst zyn , of dat ledigloopers zyn, die zy door een éénhoofdig beroer, ten koste van het gemeen, groot zoeken te maken; en ten dien einde zich niet zouden ontzien, te roepen; ,, Geeft ons een'Koning, gy Heeren Staten !" Och! mogten 'er geene Oudften meer onder ons leven, dieomzich- zel-  ( 2S ) ï.clven meci en meer in hoogheid te verheffen , of hunne zakken te vullen, de gemeente gaarne, door hunne Godlooze of verleidende creaturen, (de Heere wetchet!) zouden beduiden dat een Graaf van Holland, het geluk des lands uitmaken zoude ! cn gaarne hadden dat het verblind gemeen uitriep: ,, Wy willen een' Koning hebben !" Mogt Godde harten der braveRegentcn verlichten , omdeaanilagen van zulke Oudften te doorgronden, en den raad dier mannen Belials te vernielen! Mogten zy, in de keuze hunner amptcnaren, niet naar aanzienlyke mannen alleen; maar naar cerlyke en bekwame mannen tevens zien ! Mogten zy toch begrypen dat de aanzienlykheid eens mans niet de volken gelukkig maakt, maar wel de wysheid en deugd ! Bevlytigdcn zy de aar.ftelling van zulke Oudften, zouden 'er dan wel zulke gedrochtelyke Oudften zyn, die in hunne zielen zeggen, cn wenschten dat het volk het luidkeels riep: „ Wy willen eenen Koning?" ö Volk van Nederland ! denk aan het bloed uwer vaderen , vergoten voor de vryheid : het wyst u naar deze waarfchouwing van God onmidlyk zeiven gedaan, tegen een clasfc van menfehen , die zich gekroond, moord, ovcrfpel, diefftal, roven, branden, vrouwenfehennis, cn de vertreding van alles wat heilig is, veroorloven; cn die het nooit ontbreekt aan voorwendfels, om hunne Godlooze fchending van de heiligfte rechten des menschdoms te wettigen. Dat bloed roept u toe: „denkt wat wy van de koningen geleden ,, hebben. Verfoeit hen. Daar moeten geen Vorsten op de aarde zyn !" Dit laatfte toont, en leert God Almagtig zelf aan een vry volk: Hy fielt hen de drukkende regeering eens Konings voor, en wil niet dat zyn volk 'er een" erkenne; hoe hatelyk fchilderthy dekoningklyke beftiering af? en tevens hoe waarachtig juist? Dit alles opfdat ieder vry volk, daar door bewaard worde, (en zodanig zyt gy tot noch toe,) cn'cr zichaanzou fpiegelen. Doorloop de boeken der Ko-  C 29 ) Koningen, en gy zult zien, of Gods waarfchouwing opgronden fteundendie recht waren; doorloop alles wat dit land onder de graven , cn laastelyk onder den tweeden Philips is overgekomen, en vergel yk Gods waarfchouwing aan Israël; hoe zult gy die waarfchouwing kunnen houden als ook aan u, ó Volk! ö Ncêrlands Israël! gedaan? Leert' dan uwe vryheid eerbiedigen; ziet alle die Oudften, en die creaturen die u dkts maken, dat eene éénhoofdige regeering u gélukkig zou doen zyn , aan , als muiters tegen de bevelen van den Almagtigen aan zyn volk gedaan, u ten fpiegel en waarfchouwing. Verwydert de zulken verre van u. Legt de geweeren op nwe fchouders, en gordet de zwaarden aan uwe heupen, ter wederftreving van een juk dooiden Almagtigen zeiven veroordeeld, cn vervloekt; en zyt verzekerd dat dc Jehova God , die Israël uit den diensthidze geleid heeft, u met 7.yne verdelgende Engelen zal voorgaan in den ftryd. Amen! Pieter was gedurende deze redevoering zoingefpanncn geweest, dat hy een groot gedeelte vocht uit zyn neus was kwyt geraakt, zonder dat De Foe, die dat gewoon was, 'er ééns op had gelet; maar de kraag van Piet er had zelfs last geleden, en dit bragt De Foe hem onder't oog. Pieter bedankte hem, en zeide dat zulk eene redevoering wel een fchoone kraag verdiende; maar dat het hemfpeet dat Dominé, Pancratius, Kuggelinus en Schrapenius 'er niet tegenwoordig waren geweest, om zich in zyne ingefpannenheid te vermaken, die hen de vinding van zyn'bynaam had ingeftort. Wie weet, voegde hy 'erby, ofhen geene onreiner gedachte waren ontlopen by hun te rug komst, dan het vocht dat myn neus'is ontvloeid? en tot welke aliasfen zouden wy dan omtrent hen ftof hebben? Geloof my , myn vrind ! heethoofdige, wraakzuchtige en hebzuchtige geestelyken, zyn altyd heerschznch- tig,  ( 3o ) tig, cn zyn doorgaans voorvechters van eene éénhoofdige beftiering , die altyd hun invloed'op de menigte noodig heeft, byzonder in een land daar het Opperhoofd naauwlyks is gevestigd. Hy noodigde De Foe op het avondmaal, en deze verzelde hem gaarne; want hem was geen wys» heid van boven ingeftoit, maar hy ondervond dat 'er wysheid te halen was by Pieter , en zag zyne achting, door den raad van dezen vrind te volgen , dagelyks toegenomen. Men gelieve in het oog te houden, dathy De Foe en niet Dc Fou heet, en dat hy alleen in de opvoeding was verzuimd. Hoe veel zulke menfehen zyn 'er in de waereld! CAPITTEL XVII. slanmerkenswaardig gefprek van Pieter met-den Heer De Foe , na den avondmaaltyd. Waardig des Lezers aandacht. Te huis gekomen zynde vonden zy den ongelukkigen fchoenmaker, die door Mevrouw Sneeg in de keuken wel onthaald was, terwyl men Pieter verwachtte. Gy zyt ook vervolgt van belangzieke menfehen'? myri vrind! zeide Pieter. Ja, mynheer Schepen! antwoordde de man, gy alleen bevredigt my weder met de menfehen, die ik byna allen begon te haten. God geeft dan noch goede menfehen, en, dat zeldfamer gefchenk is, goede regenten; minzeldfaam, man! zcIPieter , dangydenkt. V ontbreekt gelegenheid om hen allen \o kennen. Dat is, waar-  ( 3i ) waarachtig, mynheer! was het antwoord; maar ik heb dikwyls hoorei! zeggen, tn dat van voorname klanten, dat goede regenten, en goede Dominees altyd zeldfame verfchynfels zyn. Nu, zei Pieter, dat is tot daaraan toe: ik heb van u gehoord dat gy zo veel hebt, dat gy u ter néder kunt zetten; maak voor my en dezen heer ieder drie paar fchoenen, en voor myn' koetzier en twee knechten , een paar laerzen, en ziedaar zes ducatèn tot een gefchenk; De Foe gaf'er zes by. Dc man begon te weenen, en borst uit: Goede God ! hoe kon Dominé en Pancratius zulk een' man befchimpen !... Vrind! zeiPrËTBR , gy wilt myne goedheid flecht beloonen, door my met eenige elendigen nader bekend te maken; dagelyks loopen 'er my genoeg op het lyf die ik niet myden kan; het is dus nictbcleefd dat gy 'ermy meer voor de oogen brengt. Weëtgy my wat goeds van Dominé en Pancratius te verhalen'? gy zult my beter beloonen. Ga in vrede naar uw drieftal. De man vertrok, verwonderd over een' regent die men voor een' vrygeest hield; maar noch meer verwonderd over den geloovigcn Dominé en den vromen Pancratius. Toen dezen het gebeurde hoorden, zei Dominé: zo doen de werkheiligen! en Pancratius noemde Pieters goedheid eene blinkende zonde, j Na den avondmaaltyd, zei Pieter , na een weinigpeinzens; deze man maakte daar eene kleine Apologie voor de Koningen, die onze waardige redenvoeringdoener niet had behooren te vergeten. Hy onderftelt dat 'er flechts weinig goede regenten zyn, by gebrek van alle regenten te kennen. En de prediker beging denzelfdenmisflagomtrent de Koningen. Waarde vrind! een millioen oogen zien fcherp op één mensch, en begluren hem tot in zyne minfte verrichtingen , trekken 'er gevolgen uit, en uit een gedeelte befluiten zy tot het geheel, en dus dikwyls zeer verkeerdelyk. Gy moet 'er by in aanmerking nemen, dat de Ko- nin-  hingen aatt noch grooter feiisflageh bloot Haan, want hetis hen onmogelyk de behoeftens van een millioen menfehen te kennen; das moetenv.y door de oogen van anderen zien, én dat wel door de oogen van menfehen die afgericht zyn om hen aan te zien, in welk licht de zaken aangenaamst moeten worden voorgemeld: dus loopen zy gevaar van duizendmaal fchuldeïoos onrechtvaardigheden te begaan, terwyl zy menen goed te doen. Dit is een gevaat myn waarde De Foe! dat de menfehen die uit eigen oogen, kunnen zien maar al te dikwyls loopen; men behoorde dus de Koningen te beklagen, en dit had onzen prediker niét behooren. onaangemerkt te laten voorby gaan; ziedaat wederom een haaltje van menichelyke broosheid ! Gy zult my evenwel moeten toeftaan, antwoordde De Foe, dat de prediker het niet geheel vergat. Immers zeide hy, dat al had God gezegd,- deze rampen kuinicn u vaneen' Koning overkomen, het noch gevaarlyk was zulk eene regcering te verkiezen, dit fchynt een beklag van de Koningen in zich te bevatten. Dan Israël deed een Hechten eisch. Ongetwyfeld! hernam Pieter ; zy zyn'er ook voor getuchtigd; en voor zo. verre ben ik het met den prediker ééns, dat het eene onnatuurlyke dwaasheid in den mensch is-, eene regeering te verkiezen, waarby zo veel word gewaagd, als God zegt dat zyn volk daarvan zal overkomen. Maar alle menichelyke inftelhngen zyn onvolmaakt, omdat wy menfehen niets volmaakts kunnen voortbrengen. De regeeringsvormen nu zyn menfehelyke inftellingcn,' en geen regeeringsvorm kan dus zonder onvolmaaktheden, zyn. "Den besten te kiezen is zckerlyk het verftandigftc. En het is ontwyfelbaar dat eeneregeering, waarin de menfehen gezegd word, en niet andets kan'gezegd worden » dan gy zyt vryë menfehen, verre te veriaezen is boven eene regeering , waarin men tot de menfehen kan zeggen: Uw ligchaam en ziel, uw goed en haven, dit alles behoort aan  ( 33 ) aan my. Maar de regccring die ons voor vryë merifehen VLiklaait, is daarom op verre na niet volmaakt. Echter Hoe onvolmaakt, ik verkies voor my niet dat myn lot, en dat myner nakomelingen , afhange van één' enkel mensch; maar daar het gebruik, en eene gevestigde tlaatkunde , den rang en magt der Koningen heeftbepaalt, beklaagikde Koningen die het wel meenen, en zo veel goeds doenalszy kunnen , en fpaar myn' arkeer voorde kwaden. Waantgy onzen regeerings vorm volmaakt? dan bedriegt gy u grovelyk. Aan hocveele onéénigheden , wier gevolgen fchadelyk voorliet volk zyn, aan hoeveel langwyligheden in het nemen van bciluiten die fPoed verëisfchen, Haat ons land dikwyls ten doel? Deze gebreken heeft eene Koningklyke regeering niet. Laten wy dan beiluiten, dat, zo als dezaken nu zyn',' 'er zo wel Koningen als republieken moeten wezen, God beware ons evenwel voor eene éénhoofdige redering. De Foe hernam, hoe kwamen 'er toch gebreken in onzen regeeringsvorm ? welke zyn die? waarom dieniet opgeruimd? en hoe zyn die op te ruimen? Gy doét my gewigtigc vragen! antwoordde Pieter." De gebreken waren vruchten der menfcnélykheid , gelyk alle gebreken zyn 5 weikedie zyn... gy maakt mybyna verlegen! Waarom die niet opgeruimd? het is de vraag, of door die opruiming geen andre gebreken zouden te yoorfchyn komen, geyaailyker dan die men weg wilden ruimen? en hoe dié op te ruimen zyn, is een vraag die dc kimdigfte moeite zou hebben te beantwoorden. Hoe bezwaarlyk valt helde tegenftrydige belangens van twee menfehen te vcréénigen? Wat willen wy ons dan vleijen met de verééniging van zeven geheele landen, in verfcheidenc zaken verfchillend van belangen, en geregeerd door menfehen , wierbyzonder verfclullend belang weder verbonden is aan de belangen van de Provintie of Stad daar zy bewint voeren ? Pc meeste Provintiën, by voorbeeld, oordeelen het t* c gen.  ( 34 ) gen haar belang te zyn een' Stadhouclev te hebben; and* oordeclen , of geven ten minste voor van oordeel te •zyn , dat lmnProvintie een' Stadhouder noodig heeft. Hoe dit gcfchil te beflechten'? Gy moet weten, myn vrind! dat toen de zeven landen een verbond van veréénigingflootcn, één belang hen daartoe drong. Allen waren zy bedacht het Koningklyke juk af te fchudden, en door dat onderling verbond wierden zy inderdaad in ftaat gefield om zich tegen den tiran van Nederland onaf hangkelyk ftaande te houden. Maar dat belang, de grond van dat verbond, was een algemeen belang. En dus kon dat verbond dat ééne belang flechts van dienst zyn; maar de verdrcbyzondere belangen lieten zich zo gemakkelyk niet vereénigen, en de menfehen laten lichtelyk vallen, dat geene dat zy achten voor zich te zwaar te zyn. Dus bleven die byzondere belanden beftaan. Een Provintie zonder koophandel, meest bevolkt door eenen behoeftigen, of fchraalbcdcelden adel, heeft belang by een' Stadhouder, en moet daar belang by hebben: de°adel is te hovaardig, ofte arm om koophandel te dryven, of zich met den landbouw onledig te houden; waarheen dan om aanzien voor den vleefche en voedfel voor den buik'? Dc Krygsdicnst kan beiden aanbrengen. Een Stadhouder nu, die tevens hoofd van land-enzcemagt is, moet dus in zodanig eene Provintie niet alleen welkom, maar zelfs noodwendig een' afgod zyn. Hy kan den edelman regimenten, compagnién, vaendels, en fchepen te gebieden geven; dit alles aan hem ftaande, kost het flechts een weinig vlerjery en opwachting aan één perfoon. Gantsch anders is het gelegenmet Provinciën die geen adeldom kennen, die m tegendeel, dcnzelven verachten, en enkel beftaan van den koophandel. Deze hebben niets te maken met een' Stadhouder. Wat kan hy ryke Koopmans kinderen geven"? Hy is eenKrygsman; deKooplicden verachten den Krygsdienst, willen 'er hunne zonen niet toe 05-  ( 35 ) opleiden, cn merken den Krygsdienst doorgaans aan als goed voor flechte , arme , of bedorven jongelingen. Zy gaan, door zulke vooroordeelen geleid, verre genoeg om in den Stadhouder een' vorst te zien , die zoekt in te kruipen , die de commercie kan belemmeren, die, op grootheid bedacht, voor zyn' roem den oorlog zoekt, daar vrede de ziel van den koophandel is, cn daar hy het hoofd der krygsmagt is, vrezen zy gedurig voor een' toeleg op hunne welvaart en vryheid, welke laatfte de bron vanrykdom is, in een land dat door koophandel rykdommen kan en moet vergaderen, en daar doorgaans de levenswyze kostbaar, en de belastingen zwaar zyn. Ziedaar twee van een loopende-belangen, gevestigd op de natuur van twee landen, en volken; verecnig die eens, zo gy kunt; Wilden men zich verdragen, en zeggen; Gy, adclyke Provintie ! heb uw Stadhouder; maarwy, Kooplieden! fla ons toe'elgeen ie hebben. Maar neen, ditis het belang van eene adelyke Provintie niet. Hoegrootcï, hoe magtiger de Stadhouder is, hoe meer hy ampten kan uitdeden, en in hoe meer lieden hy, aan dc admiraliteiten, Oost- en West-lndifche nlaatfchappyën enz. over bedieningen kan befchikken , hoe meer de vleijende en meest onderworpen party, en dat is de adel, van hem verwachten kan. Van daar eene eeuwige kuipery vooreen'Sradhoudervandiezyde, en ziedaar eene eeuw ige bron van wantrouw en partyfehappen. Wy weten wat 'er in ons land is voorgevallen , en hoe noch de zaken ftaan. Beide partyën worden gedreven door een belang dat uit de natuur der landen voortvloeit; en zich, terwyl de volken die deze landen bewonen , uit hoofde hunner omftandigheden verfchillende belangen hebben , dus onmogelyk in dit punt nooit kunnen Veréenigen. Ziedaar een gebrek! maar hoe dat op te ruimen ! Het is ondertusfehen niet dan te waarachtig, dat men menfehen, die, enkel om aanzien en een ftuk broodsr zich C 2 gaar-  ( 36 ) gaarne onderwerpen aan één' enkel man , niet vollecdig kan vertrouwen, wanneer die cnkle man goedvind een' Hap te doen die de vryheid te na komt. Tegen den vorst te werken, is tegen zichzelven werken. Wat mensch doet dat? Dus kan men de handeldryvende Provintiën zo min ten kwade rekenen , dat zy waakfaam zyn tegen inkruiping van een party die belang heeft by de vergrooting van een' vorst, als men de adelyke Provintiën kan veröordeclen dat zy een' vorst aanhangen. In die ongelukkige gefteldheid is het een geluk voor het volk , wanneer de handeldryvende Proviniën nooit mannen aan het hoofd van zaken Hellen, dan mannen vandoorzigt, voorzigtigheid, verdienften en werkfaamheid, mannen die hunne pogingen kunnen richten tegen die hunner partyën, en dus een evenwigt vormen, waar door de adelyke Provintiën hun oogmerk zouden kunnen bereiken, en de handeldryvenden zich van hunne vryheden verzekeren. Hoeveel wagen dan de laatfte met de aanflelling van hoogc bcamptens enkel omdat het zonen, fchoonzonen, zwagers of neven zyn? zonder hunne bekwaamheid in aanmerking te nemen ? Wat is 'er éénmaal te wachten van een' lobbes die Schepen word? Eenmaal, op zyn' rang, burgemeester geworden , kan hy in de gelegenheid komen , dat het welvaaren van cengantfche Stad, die invloed heeft op eene gantfche Provintie, van zynadvys of hem afhangt. Wie is oorzaak van de rampen , die de zotheid , of te groote toegevendheid van een' onkundig mensch te weeg brengt? Immers zyn aanftcller. En , helaas! Kunnen wy ontkennen dat dit plaats heeft? Enheeft onze regeeringsvorm dus niet even haar onvolmaaktheden, als die der Koningklyken? Immers ja'. En, dat erger is, by ons is het misdadiger; want een Koning kan niet alle zyne luiden kennen die hy aannek; maar de burgerregent, nader aan de maatfehappy, heeft gelegenheid om de voorwerpen van naderby te bezien; voor 't minst kent  ( 37 ) kent hy zwager, fckoonzoon, zoon, en neef. Andermaal, beklagen wy de Koningen, laten wy niet denken dat wy eene volmaakte regeeringsvorming hebben , laren wy ons niet vleijen alle de gebreken daarvan te kennen, veel minder dat wy bekwaam zyn die volmaakt weg te ruimen; maar laten wy ons bevlytigen om ons ampt getrouw , naar dc infpraak van ons beste weten, waar te nemen; en, zonder de vorsten te verfoeijen, ons voor hunne inkruipingen wachten, en alles onaangetast laten, zo als het is. Die belang heeft by het hebben van een Stadhouder , geluk 'er mede! die belang hebben om 'er geen' te hebben,, laten zy hem weglaten, of wegjagen : ieder Provintie is immers Souvrain in haar huishouden. Waartoe dan zo veel water vuil gemaakt? De gebreken die in onzen regeeringsvormen plaats hebben, zyn gevolgen van verfchillende belangens; en die de gebreken wilde wegnemen , zou dus die belangen moeten veréénigen; doch hoe cn waarhy dit zou moeten beginnen, hierin zoude ik niet gaarne raadsman willen zyn. De verfchillende belangens zyn meest gehecht aan dc natuur der landen, cn volken , die de landen bewonen, en dus bezwaarlyk te veréénigtn. Best is het dierhalve alles onaangetast te laten. Een ftelfel is zolang het beste, als men geen beter kan uitdenken. Het geheel, en de Koningen daar latende, omdat wy het eerfte niet kunnen volmaken , en de iaatften van den aardbodem doen verdwynen , is het onze pligt om allecnlyk in ons vak den besten weg, ten algemeene nutte te verkiezen. Wy hebben bewint in eene Provintie enkel beftaande van den koophandel, - en daar wy dus verpligt zyn, in goeden gemoede, alles wat naar dénhoofdigheid zweemt, ofnaar eigendunkelykheid.metkrachttegentegaan, ziedaar ons beftekafgemeten, en aangewezen; doch omdat te volvoeren, moeten wy de vorsten niet fchelden , noch die een ander belang hebben lasteren; maar, eerlyk en ge, V 3 • • ma»  ( 38 ) maügd, list tegen list fielten • Alle Vorsten, alle hoven zyn bedacht hun gezag uit te breiden. Vrymagüge Yors* ten doen dit door middel hunner legers, Vorsten die geen legers hebben» zoeken het door creaturen, en zyn inkruipend. Langs twee wegen kan een Stadhouder, by ons de grenzen van zyn gezag alleenlyk uitzetten; door zich listig meester te maken van de Hemmen in de hooge vergaderingen , of door het kunffig en heimelyk zaaijen van verwarringen, misnoegen en oproerigheid der kleine gemeente, 't Is dus tegen twee wegen dat men batteryën moet opwerpen. Om meester van de ftemmen te zyn , is het niet noodzakclyk, dat men een' onbekwaam bloedverwant in een ftemhebbend collegie dringt; integendeel, hykan verleid worden , en, uit domheid , zo wel een nadcelig Ja, als een voordeelig Ja uitboezemen. De ondervinding heeft het maar al te veel geleerd! Behalve dat wy door diergelyke aanftellingsn, onze partyën grond geven om ons te verwyten, dat wy alleen tegen een' Stadhouder woelen, om de regeering onder onze famielie te hepalen, en dat wy dus alleen voor ons zeiven woelen. By cerlyke , en kundige menfehen onömkopelyk, het belang des volks kennende waar over zy gefield zyn, valt het den verleider zwaarder een onbedacht of nadeelig Ja ! af te persfen , dan aan een' gek van aanzien. Men ftelle dan alleen bekwame en eerlyke mannen in de ftemhebbende collegiën, en men is van dien kant verzekerd, Dit is te gmakkclykcr, omdat de natuur 'er ons dagelyks honderden aanbied. In waarheid , het gebrek is grooter aan kiezers, dan aan voorwet pen om verkoren te worden. Maar, helaas, het moet aanzienlyk zyn! Wat de middelen betreft om het oproer der kleine menigte te voorkomen, het is gemakkelyk: menbehandele hen als menfehen , maar als menfehen die leiding noodig hebben, en het niet willen voelen; en alles zal in rust zyn. Spat zy tot baldadigheid uit, eene geöeffende fchur-  ( 39 ~) fchuttcry kan hen bevreesd maken. Die fchuttcry behoeft geen bekwaamheid om te veid te trékken tegen geregeld krygsyolk, een bekwaamheid die den aai t van een handeldryvend volk benadeelt. Niets is 7.0 onderfcheiden dan de aart van een' foldaat, en die van een koopman, ten minfte, laten zich de koopman cn de foldaat bezwaar» lyk veréénigen. Kan een fchuttcry flechts zichzelven bewaren voor fchadc in het behandelen der geweren; meer heeft zy niet noodig om een' ongeregelden, woestenhoop in toom te houden. Ziedaar waar voor wy in ons vak behooren te zo.igcn. Hoe cenvouwdig is dit alles ! En hoe gemakkeiyk kan men zich van rast, vryheid en welvaart verzekeren ? En met zulke gevoelens bezield, kunnen wy die clasfe van menfehen waar tegen God zyn volk waarfchouwt weeren, ons van hen doen ontzien, cn alles zal wel zyn. De Foe bleef als aan Pieters lippen hangen, verrukt door alles waarover hy met zo veel omfiag dagelyks hoorde praten, tot zulk een cenvouwdig bcginfel gebragt te zien. Te huis komende zeide hy : de man heeft waarachtig gelyk; het gaat met de ftaatkundigen als met de Dominees : Zy maken veel omhaals om te heerfchen, en een' naam te maken; daar 'er flechts weinig noodig is voor 's menfehen tydelyk en eeuwig geluk. Des anderen daags moest hy een' klerk aanftellen, maar de jongeniet bchoorlykfchryven kunnende, wilde hy niet, lchoon het de zoon van een' edelmogenden was; waarover veel gehaspel viel. Pieter beftiafte hem deswegens: vrind! zeide hy, niette heethoofdig! Het ampt van een'klerk heeft geen'invloed op dc groote belangen van dc zeemagt, cn het zeewezen. Het is geen ampt van regcering. Maar uwe geftreugheid kan van nafleep zyn, door de vyandfehap van den vader des jongens. Hoe menigmaal Wreekt zich een aanzienlyk C 4 De  ( 40 ) man door dwarsdryvcry, ten nadeel der goede zaak. De Foe helde den klerk aan, en de Vader was zyn best? vrind, Gewoon beloop der waereldfche zaken! C A P I T T E L XVIII. Dat Pieter gelyk had, te ftellcn dat men, om tv;is* ten voor te komen, dc hand moet lichten met begevingen van ampten. ^Groot rumoer in de Stad, door het verzuim van deze ftelüug na te komen. Dc beruchte Heer Lavater heeft opgemerkt, datverfcheidene menfehen iets dierlyks in hunne wezenstrekken hebben; en hy heeft niet ten éénemale ongelyk. Ik heb twee buren, waarvan de éene volmaakt alle de lmiamenten van een' uier heeft, daar de andere eene volmaakte fchapenkop bezit; maar hoe verre brengt ons dat in de menfehenkennis 1 Met allen verfchuldigden eerbied voor den grooténPhyfionomielezer! nietzeerverr re. Want de man met het bullebakkes is van aart een waarachtig fchaap, maar zo dem als een Kier evenwel; en het fchaapshoofd is een waarachtige bul, enpreugeltalle dagen zyn wyf. Ergo ! de uiterlyke gedaante teekent niet altyd de geaarthcid der menfehen aan, Wenfchelyk ware het dat wy een zielphyfionomiekunst konden uitvinden. In waarheid de zielen van eenige menfehen, hebben zeer veel overeenkomst met de geaarthcid der beesten. Zo heeft men , by voorbeeld, menfehen die dit met devarkensgemeen hebben, dat, wil men hen vooruit hebben, men hen by  ( 41 ) by den ftaa'tt moet trekken. Van deze fraaije menfehen was de Wel Ed. Grootachtbare Heer Oud Burgemeester Buldérius, die hem tot zyn oogmerk wilde leiden, moest hem eerstin een' twist betrekken, enflingeren, dan gelyk geven , er, zich dan ovei zyn vernuft verwonderen; alsdan kon men klaar met hem werden. Geenvereischtenineen' regent altoos ! wien het nooit ontbreekt aan verfpicders, die hem belluderen,- om vöórdeel te doen met zyne zwakheden: Dominé die door Pieter het Edelmogend collegie, v.m een' Lutherfchen Heibaardier had voorzien, zag de gelegenheid geboren om zyn'tegenwoordigcnfatehict, die hy na het huwelyk van den neef van Pancratius had oplopen , aan ccn fchippers plaats te helpen , die aan Buldérius te begeven Hond; hy kende den burgemeester, "cn maakte zyne fpeculatie. Deze regent was één der grootfle verwonderaars van Dominé, en daartoe had niet weinig geholpen dat deze eens uit des burgemeesters naam had bewezen , dat hy de man eenmaal /.oir zyn , door God verwekt om alle de regenten te overbluffen. Omhcmtcgaan zien fchiep het lot eene guniiige gelegenheid. Zyn Wel Ed. Grootachtb. was onpasfelyk; dus kwam Domme, om eens naar dc ziclgezondheid des lyders te vernemen, zynde dit bezoek zonder vifitegeld , en dus des te verpligtender. Hy vond den patiënt by het vuur, in zyn flaapmuts en nachtrok , en met de beenen in eene roodeduffelfche broeking en kousfen, cn in eenegemoedsgcftalte recht gefchikt om alles te overbluffen. Hy bromde , cn fchudde het hoofd, al mompelende binnen 's monds, 't welk Dominé deed uitbarften in beklag over de kwrden die de de verftandigfte en bes^e menfehen in hun'zondigen tabernakel, helaas', omvoerden , als zo veel Heidenen , waarvan men oudtyds de tenten der famenkomften niet kon Untilaah. Ja toch 1 riep de arme zondaar,1 (met een' ó ChrisC 5 tus!  ( 4-0 tm! zich naar de beenen voelende,) onze tabernakels worden dagelyks van ruigt genoeg bezocht, dimmer dan een fnces van uwe verdoemde Heidenen. Ik heb daar zo even myn' doctor na den duivel gejaagt. Die hond weet dat ik de Podcgra heb, en daarvoor verördineerthy my Pyrmondsch water, en toen ik hem klaagde , en myn vrees betuigde of ik niet wel het water onder dc leden had, beval hymy Rhyniche wyn te zuipen. Zo dikwyls ik nu de nepen van de Podcgra voel, flok een groot glas water in, dat my gedurig tot den nachtipiegel dringt, en om zo veel waterdeelen niet te behouden, zuip ik weder een groot glas wyns. Hy laat u dan, zei Dominé, evenwel noch de keur waarvan gy fterven wilt, door water of vuur! Alle doctoren zyn zo. beleefd niet, heer burgemeester! De duivel, hernam de lyder, hale hem met zyne beleeftheid, en u met uw ,, heer burgemeester!" Ik zwel als een paddc, en brand als een Etna , wordende van. uur tot uur flimmcr. Vergeef het my, mynheer! ik bid God om uw leven , en verlenging van uwe dagen, (daar had Dominé geen ongelyk, want ware de goede Buldérius afgezeild; het project lag in 't zand!) maar de doctor heeft, myns bedunkens, een beredeneerd plan. Om uw overmaat van vuurdelen te temperen, gebruikt hy het water, en om dit eene overheerfching ie beletten, gebruikt hy opdrogenhe vuur middelen. Wat, Satan! zei de lyder fchort u? Komt gy zieke menleken noch zieker maken?— Wel neen! ik; dat verhoede* God! Ik kom om u te troosten, en om eene in uwe ongunst gevallene daar weder in te brengen. Zyn alle zielzorgers wel zo Chrisftelyk, als zy daardoor wagen de tafel vaneen' WelEd, Grootachtb. te verliezen? Waarachtig! zeide patiënt, gy zyt toch een hupfche vent! Ik wist wel, hernam Dominé, dat mynheer de burgemeester een verftandig man was, en daarom fprak ik vry. Heet uw doctor met Le Sage? Ja! was het antwoord Dan verdient hy wel  5 43 ) Wel hernam de andere, om weggejaagd te worden. Foei! den naam van Den Wyzcn te ontluisteren , door geen middel te weten oirï een' wys man voor fmarten te bewaren! Maar, wat zal men zeggen'? Wel! het voortzetfel van 's mans naam duid ons iets fpeculatiefs aan, en logenftraft het woord Sage." Is L niet de eerfte letter van,, lomp" en is E niet de eerfte letter van ,, Ezel'?" Ergo! Le'* is ,, Lompe Ezel!" Ja burgemeester, verftandige luiden als gy zyt, zyn niet weinig gelcho.ren met lompe ezeis! Dat doen wy, Dominé! antwoordde dc lydet. Kom drink eens van dien ouden hond, dien die hond van een doétor my doet inzwelgen. a Vous! ik zal maar eens proeven. Wat nieuws is 'er in dc Kerk? Niets zonderlings, zei Dominé. Dan ook niets kwaads, hernam Buldérius. Gy lieden gaat, tusfehen ons gezegt cn gebleven , poch yverjg voort met het volk afkeer tegen de éénhoofdigheid in te boezemen"? Ik vergeet hetingeenPredikatie, was 't antwoord, en fta u in voor myne gemeente, die ik de regenten als zo veel Samuëis affcliildere. Wel! wel! dat is my lief, zei de patiënt! God geeft ons noch brave luiden! Zie, Dominé! Alles is fut, als Aaron Mofcs los laat, of Mofes Aaron vergeet. Ik wenschtc u profesfpr te kunnen maken. Hoe zoud gy de jeugd uwer leering betrouwd in uw patriottismus confyten! Waarde Heer ! hernam Dominé, zo veel goedheid verdien ik niet, maar ik ben met weinigcr te vrede. Zeg op! Dominé-Ikheb daar een'braaf patriot, een burgerman, met een wyfook en drie kinderen, (dit was geen liegen, dit was maar iets dat zo niet was, want de kaerel was ongetrouwd,) nu is daar een fchippers plaatsje oopen , en mynheer zou, hem daar mede helpende, my voor ecuwig vcrpligten. Het zal tot uw dienst zyn zeide, Buldérius, als ik mynheer Dwanghuzius heb gefproken , aan wien ik myn woord half kwyt ben; en een man een man, een woord een voord. Do-  ( 44 ) / Dorriné, die hem, wat hy deed, daar van niet kon aftiek' en , nam affcheid, en befloot te beproeven wathy by Dwanghuzius kon uitwerken. Hy had, doorBuldcrinsby den ftaart te trekken, voorzeker zyn oogmerk bereikt; maar deze vreesde Dwanghuzius tot vyand te maken, aan wiens vrindfehap' hem niet weinig gelegen was, omdat hy een man van invloed en doorzetting was; en lichtelyk één zyner neven, dien hy gaarne in devroedfehapzag, een kool ken ftooven. Dominé ftelde Dwanghuzius de zaken weder in een ander licht, en met een' anderen draai voor, dien hy dacht beter gefchikt te zyn om denburgemeesterte winnen; maar deze was geen gek, en zeide, met beleefdheid: ik verwonder my dar mynheer Buldérius u in uw verzoek kon vleijen ! Immers weet die heer dat niemant een ampt mag bekleden, dan die het zelf kan waarnemen; en de man voor wicn gy vraagt heeft nooit aan het roer geftaan; hy weet ook dat hy my ftellig over het ampt belooft heeft te zullen laten disponeeren. Dominé waande dat eerfte argument te ontzenuwen, door een voorbeeld; maar flaagde kwalyk. Had hy den burgemeester voor gezworen, dat de man voor wien hy vroeg een varensgast was geweest, het had gegaan; maarnu, fteunende op zyn geestelyk gewaad, zeide hy onbefchoftelyk: zo niemant een ampt kan bekleden, dan die het zelf bedient, hoe komt dan uw neef aan dc postmeesters plaats? Het is ten allentydeeeneonvoorzigtigheid mannen die met magt bekleed zyn, te vcrwyten, dat zy doen het geen zy in andrenatkeuren. Dwanghuzius wierd rood, en voegde Dominé toe, dat 'er de tyd kon komen dat hy de Stad om een adjunct vroeg, en wees hem dc deur. In zyn gramfchap, die hem doorgaanslang bybleef, ylde hy naar zyn amptgenoot, en beklaagde zich over Dominé, die hem een verwyt had gedaan, alsof de luiden van regeehng de keur fchonden, wanneer zy , die bo-  ( 45 ) , boven de keur waren , tegen de keur aan, hunne bloedverwanten ampten fchonken die hun fatfocn niet toeliet in perfoon te bedienen j maar wel de inkomtlen te trekken. Eene onvergeeflyke ftoutheid! voegde hy'er by. Het zou 'er fchoon met onze naafte familie uitzien, moeiten wy ons aan zulke bedillers ftooren. Wel! wel! zei Buldérius-, ik heb te veel verftand om myn belang in dezen niet zo wel te begrypen, als het uwe , en dat van ons allen. Nu kan ik hem niet voldoen. Schenk gy, in Gods naam ! de fchippersplaats aan wien het u welgevalt. Dwanghuzius fchonk die aan den broeder van dc keukenmeid van Dominé Alftius, die knecht was op een fchip dat op Meppel voer, en voorheen op een appelfchip gevaren had. Buldérius liet Dominé weten , dat de heer Dwanghuzius had gedisponeerd. Dit gaf gantsch ~gccn vrindfehap tusfehen Dominé cn Collega Alftius. Dominé liet zyn' onwil by alle gelegenheden zien , waarin hy flechts gelegenheid had om hem onaangenaam te zyn; daar nu Collega Alftius een man van bittre beginfels was, loerde hy op gelegenheid om Collega met woeker te vergelden. De gelegenheid bood zich welhaast aan, en Collega Alftius was geen man om 'er gras over te laten groeijen. Zyn Helling was: „ééns verzuimd, „misfehien altyd verzuimd." Hy was, behalve zyne7bittere geaarthcid , een man die alles op een hairtje uitpluisde, wanneer hy met iemant over hoop lag. Het was het Feest van Paafche, en Dominé predikte over den Text, van de vrouw, die by de opltanding den Heere had gezien , op het kerkhof, en meende dat hy de tuinman was. En om over deze ftof, waarin zoveel wyshcid en zaligmakende kracht is, een ruimer en helderer licht te verfpreiden , werkte hy niet door anagramma, als naar gewoonte maar door een verklaring, die al te zonderling en verheven is, om die niet onder het oog der ' le-  ( 40 ) llieren te brengen; Men moet niet vergeten, dat Collega Alftius onder het gehoor was; niet om wyzer te worden, of zich te luchten} neen! Maar om Collega met looden fehöenen na te loopen, hem te bekruipen, en te overvallen, en dat alles op den zweem van vrindfehap3 want partyen gaan zelden by partyen in de kerk met andre oogmerken. Doch laten wy tot de uitlegging van Dominé komen. Hy begon met zyne toehoorderen te vertellen hoe de Atheïsten in dezen Text eene ongerymdheid meenden te \inden; en wel inzonderheid, hadden de Goddeloze Arminianen zich daaraan fchuldig gemaakt. Zy zeiden namelyk , vraagsvyze , in den fmaak van Socrates, een vuillik , en een Atheïst , hoe dat niogelyk kon zyn , dat eene vrouwe die dagelyks met den Heere had omgegaan , hen niet beter zou gekend hebben, om hen zo maai plomp voor den tuinman van Jofeph van Arimathea te houden 'l En daaruit leidden zy dt onmogelykheid van het geval, en dan de onwaarheid van de gebeurtenis af; maar hoe weinig was 'er noodig, om diergelyke dwaalgeesten te befchamen 'l Zeer weinig ! Men moest de zaak maar wel uitpluizen. Men moet in het oog houden dat het land waarin dit voorviel, een zeer heet land was by dagj maar zeer fchril en zelfs koud des morgens en des avonds. Nu was de Heere genoegzaam naakt in het graf gelegd, en kon dus niet wel gedekt opftaan ; en ieder wist dat hy in den morgen vroeg was verrezen. Nu was het zeer koud, en dat knelde te meer in een heet land, waar dus het geVaar der verkoudheden grooter was dan elders. Om dit voor te komen, (want de Heere had een menfchelyk lighaam,) zocht hy zich tegen de morgenkoudc tc beveiligen, Jofeph van Arimathea nu was eeu raadsheer, gevolglyk een ryk man; en zulke luiden hielden veel van netheid, en, waarom niet 1 Zy konden het betalen. Hy had, eens vooral, bevel gegeven om het kerkhof te fchoffelen cn  '( 47 ) en ic harken, cn dat alk morgens vroeg. De tuinman nu had, om door het werk niet te veel te .weeten zyn buffel uitgetrokken, en daar heen gefmeten. kon de Heere zich daarvan niet bediend hebben? En dan, door de vrouw op den rug gezien zynde , voor den tuinman worden gehouden? Wat hadden de Atheïsten daar rcdelyker wyze tegen in te brengen; met alle hunne vaereldfche wysheid! Was iets onmogciyksin deze ontwikkeling der gebeurtenis? , , , Collega Alftius maakte tcrftond, onder het hooren aezer verklaring , eene aanmerking die niet ten cénemale buiten den haak was , en dierhalve niet misfen kon byval te vinden; men zal die aanmerking terftond zien. Hy verzuimde niet om dezelve aan zyn voornaamften Catechizant, den yvervollen meester B1BERI mede te deekn- hy verklaarde, doch in vertrouwen, fchnkkelyk Vegens de preek van zyn Collega geërgerd te zyn, als hebbende daar opentlyk in zyne predikaat- den Heere prbfanelyk beticht des tuinmans buffel van Jofeph van Arimathea te hebben geroofd. B1BERI, een man van geen minder bitter hart, als het 'er op aankwam omdevyahden van zyn' patroon over den hekel te halen, dan Domme Alftius , en daarby met een grooter dohs vervolgzucht bezield, en van eenhitfig temperament zynde, (menzeide dat dit dikwyls dooreenmatigendronknochmeerwierd verhit,) dacht dat het fraaijer zou ftaan, en wel zo profaan en dus meer ten nadeele voor den predikant dien hy wilde grieven , zou zyn. omDominé Ahhus vermaak.v „even , wanneer hy aan de woorden van Domme een kluchtigen draai gaf, en alömme door zyne fyne klanten deed verfpreiden, dat Dominé opentlyk de gemeentehad verteld • dat de Heere zich fchuldig had gemaakt aandic„ vcry van een' ouden buffel, te Jeruzalem; en dat dit in . den Bybel ftond". Hy deelde dit letterlyk mede aan  ( 48 ) twee eerwaardige juffrouwen, en deze deelden het weder mede aan twee bejaarde vrindinnen, (want om een ravot onder de Herderhevende kudde te brengen, zyn de eer, waarde en bejaarde vrmdinnen de beste werktuigen ,) van t ylm4lT mktC hct °nd" ^ vrinden, en eindelyk bannen de prof,anfte mondingen onder de oeftcningseden. Eene der klanten van Schrapenius, die aan eene kermatres getrouwd was die onder het vaandel var. Dominé Alfkus op den toren Sions de wacht betrok, en daar tamboer majoor wierd geheten, befloot van de algemeen ergernis der broederen en ,asteren , Dominé Ahli r " derhouden, en hem als een' man kennende die de ergerlyke predikatie had bygewoond, befloot zy hem, uit naar, der zwaarlyk geërgerde gemeente, (dat was een mi,fla want de kudde die Dominé had gehoord, haddeuitletón voor zoeten Koek opgenomen, en was vernoegd 2fi gegaan, te ondervragen. Dominé Alflius waande vre d oP te kyken, en zeide, dat hem voorhoud dat Col e a ™1 iets cUergelyks had gezegd; maar het was zo heef™ i de™ :rivvcl m hcci crg ^ de de zuster zrch deswegens te vervoegen by Dominé Kuggelmus, dle hy wd wUUat d ™- hart toedroeg omdat hy in het gefehil met Schrapen m de neutei-ahteit had omhelsd. Kuggehnus bragt h t ftond m de vergadering, en men floeg eene Commisfie ^oimnéAlftdus moest woiden^ r^g:^ der waarheid te geven. Hy liet zich dringen, e l , zich a s eer, man die nier gaarne zynen medebroeder .waarde. Evenwel, op drang dat er de gemeente Z„l cgen was dat men geene ketteryën liet influipen,In dathe Godszakegold, verklaarde hywathy had gehooid - benep, om met alleen als befchuldiger op «tZt zich  ( 49 ) - zich op den ouderling van Dominé, die hem overal, als keurmeester der zuiverheid van leere, moest venellen ter Kerke. Deze was een waarlyk vroom eenvoudig man, van ec«n zeer zwaarlyvig geitel, en wist meer van de koperflagery , dat.zyn beroep was , dan van geestelyke uitleggingen. Deze man trok een gezigt van een ellclang en het zweet kwam op het voorhoofd , toen men hem ten getuigen opriep. Hy verklaarde alles wat hy wist naar waarheid, en dat was niet met al; want de broeder had zich dien dag geweldig vergast aan paaschëijeren en krentenbrood , gewone paaschfpys, en was in eene zoete fluimering geraakt onder de predikatie. Evenwel wierd hy mede benoemd in de Commisfie , benevens den Predikant Zelotus Vigorofus. Intusfchcn wist Dominé , die zich niet in de vergadering had bevonden, en ln een poos den dienst niet had waargenomen , omdat zyne fchakels en bloembollen zynen dienst verëischten , en dat eene juist toevallige onpaslykheid hem had in huis gehouden, niets van alle die be; wegingen. Dus wist hy niet wat het te beduiden hadde, dat hy een' predikant en zyu' ouderling door den tuin zyn tuinhuis zag naderen. Hy zat in een gelapt beddejak, met een zeildoeks bocrzelaar otn het lyf gebonden, een ouden paruik op het hoofd, en een kort pypjeinden mond, in vrede , een fchakelte verftellen, toen hy deaanzienlyke bezending in het verfchiet vernam, en had dus maar even tyd om een andre 'eerwaardige paruik op te zetten, en een japon aan te gocijen, en zich van zyn korte eindje pypte ontdoen , eer de bezending by hem kwam, Hy verfchoonde zich verder zo goed als hy kon , wegens de flordigheid van zyn tuinhuis, en ontfrng de Heeren vrindelyk, die ook vrindelyk genoeg naar zyn welitan j vroegen. V'yne onpaslykheid was lang het onderwerpvan het gefp.iek, toen Dominé Vigorofus op ééns losbrak, en D de  ( 50 ) de ouderling zeer ftemmig begon te kyken. Vigorofus maalde hem de ergernis der gemeinte af, en dc verfoeiiyke befchuldiging. Dominé ontkende de uitlegging niet; maar ontkende dat hy gemeend had het gc«ne Collega Alftius daaruit trok; en zeide dat hy het 'er niet by zou laten. Naauwlyks was de bezending vertrokken, of Dominé liet zyn fchakel leggen , en fchreef een' heeten brief aan Collega Alfüus, hem betichtende van liefdeloosheid en valsheid; onvoorzigiig deelde hy 'er copy van mede aan Pancratius, en deze bragt dat copy aan de kudde. Toen oordeelde Collega Alftius het tyd om ook van zich af te byten, en gaf een boekje uit, getyteld: ,, Boekske der ,, eenvouwdigheid ende der waarachtigheid en van vol,, doende onheiligheid van Dominé..." (het handfehrift meld 's mans naam niet,) waar in hy Collega dapper over den fnuit floeg, en hem voorhield te bedenken, hoehy onlangs predikende, ter bewys dat de Heere zich niet liet bedriegen, opentlyk hadde gezegd : „Dat onze lieve „Heer zich geen' vlasiën baaid liet aannaaijen," en dat hy, om te bewyzen dat 'er een wrekende gerechtigheid in deze waereld werkfaam was , had gezegd: ,, Dat im,, mers altyd dc blankfte billen boven leidden ;" ja, dat hy , over den Ootmoed predikende, dc laagheid van voorname lieden tegen hunne minderen had ontraden, door hen in bedenking te geven, of het niet waar was dat: „die met bedelaars vocht, luizen beliep?" en diergelyke'lage, onheilige, morsiige en luizige uitdrukkingen meer. Dat het hem fraai ftond, dkrgelyke gevolgen te trekken uit eene verklaring van éénen zyner medeaibeideren in den wyngaard des Heeren; hem, die over de ravens van Elias predikende, opentlyk had ftaande gehouden , dat die ravens roovers waren, die den profeet onderhielden. Welke gevolgen kon men daaruit trekken ? wilde men zo bitter zyn als hy '.Immers dat Elias Kaptein van eene  ( Si ) eene bende gaauvdieven geweest was. Waarvoor hem echter God behoede '. Voorts fpecuiecrde hy op den naam van Alftius, als inhoudende de benaming vaneen bitter kruid, en dat de boeren liefhebbers waren van een'roemer Alften'wvns, cn wat iets meer is! Collega Alftius was geen man omdat te verdragen; dus trok deze wederom daar tegen van leer. De gemeinte , en zonderling het herderliegende volkje, kwam yvcrig op de been voor hunne patronen, en ftoeg over tot moedwil. De regeering had, op raad van Pieter , ftil gezeten, zolang het by fehriftelykc bittre koekjes bleef, omdat die kost te veel opgedischt ras wakt; ftaande houdende dat men geestelyke kampvechters moest vergelyken met de luiden die in Engeland zich, om geld, armen en beenen ftuk flaan; zy zouden; zeide hy , elkander omhelzen, zo 'er niemant naar keek. Maar toen 'er oproer kwam , en de geestelyke heeren alarm bliezen van den kanfel, oordeelde Pieter het van zyn' pligt, als regent, de regeering aan te fporen, om voor de gemeene rust te zorgen. De° twistende partyen wierden ontboden, dapper doorgehaald en gedreigd dat de eerfte die verdér fchreef, of oproerk predikte, en het zyne niet aanwendde om de rust in de gemeente te herftcllcn, verzekerd kon zyn van de provifionele indignatk van myne heeren van de Wet. Zulke na-flrukkelyke vermaningen zyn blokken die men de geestelyke bullen , doorgaans, met een goed gevolg om de hoorens werpt, ten minfte, de meesten; voor grondregel hebbende dat Mofes zich den gek niet liet fcheeren door Aaron , begonnen te plooijen; en, hunne onreinigheid uitgefpogen hebbende, bcfloten zy zich ftil te houden , en elkander onder de hand te knaauwen, in Cathegizatiën'enz. mits in dubbelzinnige uitdrukkingen, waaraan twee handvatfels waren. Hiertoe behoort zekerlyk vernuft; maar wat fcherpt het vernuft meer, dan denood, de wraak, en D 2 d«  ( 52 ) liefde ? De laatfte komt hier in geen aanmerking , of het moer de jjefde zyn tot IK; en deze is niet de min krach- . voorgaanden gees- U1J " ;^'<< 1 "" ^ffl^Tgeftrengevermaning, wa' < * raar te meer gezien , ond t ^ * ( i ï Maar liet geen hem mceiM#0- "'!:'filWÏI|i V ,3 dres van de boekverkop :f 4 hoe nu! Immers had- d''a i§l«§t " 'vliPlKll 1 pieter ^ bedanken «4|É]| ''»'* 'tp  ( 54 ) ging, en een' hopman uit de burgery verkoos, was het niet zonder noch een gewigtiger afligt. Men verkoor dan een' jongeling, of manjongeling, die niets kende dan het lieve woordje JA! op vóórhellen waarop men hem beduide, dat het burgemeesterenaangenaam zou zyn. Vaneen' regeerings-hopman hield men zich verzekerd: zo verre was de tweede natuur toen meester van denburgerkrygsraad. Gewoonte deed alles! De regeeringshoplieden waren het JA zo gewoon, als de hoplieden der burgery die uit den butgerftand wierden genomen. Dus ware dcEd. Gr. Achtb. altyd baas over de burgery. Welk een verwonderlyk ding is toch die tweede natuur! Een aap leert 'er nootcn door kraken, en appelen fchillen; en Gods redelyke fchepfcl, de vrygeboren dnensch, leert 'er JA door zeggen! Maar het is jammer, dat 'er aan het JA van een' hopman , dikwyls vry wat meer gevolgen tot voor- of nadeel der burgery gehecht zyn, dan aan het nootcn kraken , of appelfchillen van een aap; dit is tot verheffing der hoplieden gezegd ! Een hopman is een edel manhafte heer; dat is een aap niet. Ergo ! 'Er was een hopmans plaats open geraakt, door bedanking van een' hopman, die vroedfehap was; cn die, uit hoofde van zyn' rang, zich trotslyk had aangefteldtegen zyn' luitenant, die geen man van gekfeheeren was; en daar deze onderbevelhebber een verftandige en moedige kaerel was , had hy zyn' manhaften bevelhebber de onwaardigheid dezer handelwyze, en de dwaasheid van den gebraden haan tegen burgers te fpelen wat nadrukkelyk, cn met aanbieding van hem met zyne rotting te doen voelen, het geen woorden niet konden doen begrypen, onder de oogen gebragt; dat zyn Ed. manhafte maar zo paslyk leggen liet, hoewel men niet kan ontkennen dat hy als een man van vrede handelde; maar de goede bende fchutters begrepen, ongelukkig genoeg waarlyk ! dat de luitenant  ( ss 5 nant gelyk had, in zich geene laaghecden te willen laten aandoen , door een' hopman die om de twee jaren zich ééns op de wacht vertoonde, zyn onderbevelhebber de beftiering overliet, en geene reden had zich wegens datbeftier te beklagen. Zy morden tegen den edelen achtbaren hopman, en begeerden uit éénen monde, den luitenant voor kaptein. De hopman, ziende dat hy hinkend geworden was, befloot zyn ampt neder te leggen, en aftetrekken, om verdriet te ontgaan, en verwarring voor te komen. Burgemeester Dwanghuzius, die zich heimelyk verbazend veel aan dc hopmannen die regeeringsleden waren liet gelegen leggen, wist wel waarheen dc burgery het wenden wilde ; maar dat was niet van zyn' fmaak. De luitedant was een man van eene andre tweede njttuur , dan de meeste toenmalige hoplieden. Hy had zich eene tweede natuur verkoren om Ja te zeggen, wanneer het' hem billyk , en overeénkomftig met de vryheden cn het welvaren der fchuttcry voorkwam, en anders zeide hy ,, Neen!" Geen wonder dan dat Dwanghuzmshysteryverde om 'er fpocdig in te voorden dat zulk een gevaarlyk mensch nimmer kaptein wierd. Wat ftond 'er dan met van hem te vreczen! Een man die een' edelen achtbaren, en manhaften dwingeland, met de rotting een dofovatt ootmoed had durven trachten m te boezemen, was geen man van flappe lendenen, of ichapenkaas. Dwanghuzius liet het oog vallen op Pieter , dien hy, omdat deze in krygsdienst was geweest, waande een' militairen zwaai m den kop behouden te hebben; en dus hoopte hy hem het hopmanfehap fmakelyk te maken. Hy was ééns door Pieter afgewezen, toen hy hem bewinthebber wilde maken; en derhalve had hy gaarne zyn' amptgenoot Buldérius 'er aan willen wagen om het vöörftei te doen; maar dc bedenking dat 'er eenige verkoeling tusfehen dezcn.cn d 4 riE-  ( 56 ) Pieter hg, omdat Pieter den bcgunftigden zielzorgers van Buldérius wat ftreng had doorgehaald, als oorzaak van het laatfte rumoer in de kerk , wederhield hem ; en hy befloot zelf te gaan , vertrouwende dat Pieter hem niet alleen zou te wille zyn; maar nimmer tegen den lust der regeeringshopmannen zou ftemmen; maar hoek waïyk kende hy Pieter ! _ Toen Dwanghuzius den voorflag deed, koo Pieter zich van lagchen niet bedwingen. Burgemeester! burgemeester! zeide hy , is u het antwoord aan Dominé vergeten ? Immers hield gy u daar aan de keur, die eischt dat men niemant een ampt mag geven, dan die het zelf bedient ! Weet gy niet dat wy eene keur hebben, die eenman van regecring uitfluit van het burgerhopmanfehap ? Ja! ja.1 antwoordde Dwanghuzius, maar wy, luiden die de keuren moeten handhaven, zyn 'er boven verheven. En dit zyn wy niet alleen : Immers de Dominees beftraf, fen opentlyk dagelyks zonden, die zyzelven dagelyks begaan. Om best wille mag een man van ftaat zich wel wat veroorloven, dat juist niet overéénkomt met die oude kern. ren. Verandering van tyd, verandering van gedrag. De Hemel zelf gaf geene eeuwigduurende wetten; Noachhad geheele andere dan Mofes. Dit is volmaakt hernam Pieter ,' de taal van menfehen, die wy hoogst wyslyk uit de republiek willen weeren, dat zyn de vorsten. Deze redekavelen juist zo om vryëlyk de tradatcn, waaraan hunne voorouders gebonden waren, te fchenden; zodra die hun belang in den weg ftaan. En de vergelyking der verandering van de wetten aan Noach en Mofes gegeven, is in de geheime cabinetten meet een dekmantel van Godlooze trouwloosheid geweest, als wy weten. Maar wat misdoen de vorflen en Stadhouders, als zy de keuren en en voorrechten des volks den bodem in te flaan, wanneer wy, republikynen! doen zo als zy? Wanneer gy een fchip- pers-.  ( 57 ) persplaats hebt te begeven, en het in uw kraam te pas komt uw begunfxigd voorwerp 'er in te kruijen, houd gy u aan de keur; en wanneer het 'er op aankomt een' hopman de burgery op te dringen, en liet niet in uw kraam te pas komt om u aan de keur te houden , die den hand der hoplieden bepaalt, lagcht gy 'er mede! is dit naar eed en pligt gehandeld? Is dit gehandeld beftaanbaar metuzelven? Wanneer een Stadhouder eens dusdanig handelde, hoe zouden wy over verkrachtigir.g der keuren fchrceuwcn ? Staat het ons meer vry om die te verkrachten , dan hem? Waarom een hof, of een hofpatry, vat gegeven, om ons zulke verwyten voor te leggen? Het eerfte verëischte immers in een braaf regent is dc onberispelykheid van gedrag: hierop rusten alle zyne handelingen; en de mamdie heden voorwendfels heeft om een keur te vernielen, kan men daarvan niet verwachten, dar hy morgen voorwendfels zal vinden , om eene andere den bodem in te flaan? War word 'er op deze wyze van de voorrechten van een vry volk? De burgemeester, een .man van ftrengc maatregelen, als het op het bovenwater houden van zyn gezag aankwam , zeide: 6 Mynheer, Sneeg'. gy , een man van het kusfen'. hoe werkt gy tegen uzelven? Wat zou het 'cr bitrer uitzien , wanneer het gemeen, alle oogenbliklxn opkwam met hunne keuren? en wat hadden dan de regenten té beduiden? Het zou , hernam Pieter, 'er beter uitzien dan wanneer. wy hen wilden betwisten zich op hunne keuren te beroepen, en de regenten die de voorrechten des volks alleen in het oog houden , kunnen zich verzekerd houden van aanbidding. Maar alle die bevreesdheid is dromery: uitwerkfel van eene dwangzucht, die wy inde vorflen vervloeken , en met reden. Wanneer loopt men gevaar dat het gemeen , met de keur in de hand, ons zal lastig vallen ? Als wy de keuren, met opgeheven hand, ter liefde van onze heerschzucht, en ftout op onzen aanhang, en D s ftrai-  ( 53 ) ftraffeloosheid fchendcn. Het volk ls zo dom niet als men doorgaans denkt: geene algemeene dwaasheid zal hen ons doen toeroepen: ,, Zie daar ons voorrecht!" zo wy geen gelegenheid geven om het volk daartoe te brengen; en dan is het geene dwaasheid meer. In 't kort, een regent, een vertegenwoordiger des volks, heeft niets te vreezen, alshy billyk, menfeheïyk, en rechtvaardig is, en de gelykhcid der gerechtigheid fchaal bewaart, in alle zaken die hemzelven en het volk betreften; en is ten allen tyde een weibewaakt , en geëerbiedigd man. Deze taal was een priem door den boezem van Dwanghuzius. In Gods naam! mynheer Sneeg ! bedenk dat de keur der hoplieden, eene oude cn onbekende keuris; cn dat eene keur die niet bekend is, kan gehouden worden, als niet te beftaan. Draaijery ! hernam Sneeg. Gy weet die, en gevolglyk befiaat die voor u, en is dus wel degclyk in wezen. Naar uwe Helling , zoud gy, wanneer het volk eens onbewust ware voorrechten te hebben , groot recht hebben, uzelvcn voor Souverain op te werpen; of het gedeelte van hetgraauw, dat niet begrypt waarom zy de regeeriug moet gehoorzamen , en weinig of niets van de verpligting weet die het aan de overlieden fchuldig is, zou voor muiteryën niet ftrafbaar zyn. Hoe werkt gy, mynheer! tegen uzelven? Myn lieve heer Sneeg ! zei de burgemeester, laatonsniet uitpluizen; maar de zaken zien zo als zy zyn, en ons, als wyze mannen, Ichikkcn naar de omftandigheden. Wy moeten de inkruipingen van een hof weeren, en dat kruipt altyd in door de gemeente te beroeren; om nu dit voorkomen , moeten wy mannen hebben, waarop wy ons kunnen verlaten, mannen die op de wachten, en plaifierpartyën, de burgers aan onze zyde kunnen houden, en tegen het hof voorinnemen. Van uw; gelyk is men daar beter van verzekerd dan van Jak en Joui, en prullen van menfehen. Jak cn Jooi, hernam Sneeg , is by my het  ( 59 ) hef des volks; en dat gy daaruit menfehen tot hoofden uwer fchutteryën zofld verkiezen, zal nimmer in de harsfens van gezonde menfehen komen; wat gy door prullen van menfehen verfhal, weet ik niet. Zo veelis zeker, dat die clasfc groot is. Daar onder behooren vooral mannen die eene bediening bekleeden , die zy niet bedreuen kunnen , uit hoofde van hunne onbekwaamheden. En hoeveel uwer geliefde Kapiteinen zult gy 'er dan onder moeten betrekken? zeven agtfte gedeelte, (ik wil'er op wedden,) is onbekwaam om ééns een ordentlyk plan te fehetfen van de Stad waarin zy hoplieden zyn. Maar in goeden ernst, zouden onder uwe aanzienlykfle burgers, geene bekwame en eeilyke menfehen meer gevonden worden, aan wie men een Companie kan vertrouwen? Hoe hoonendc is deze ftclling? By voorbeeld, zou de luitenant die zichzelven recht heeft bezorgt tegen een' trotfehen weetniet ,niet even zo eerlyk voor uwe Stad zyn, dan de beuling dien hy ftoküagenprefenteerde ? Is hy geen braaf man? Heeft hy niet verfcheidene jaren, met eere , de Compagnie in order gehouden? Heeft de man geen recht omhei Rapteinfehap te eisfehen? Voor 't minst, heeft hy geen recht om het te vragen? En zyt gy niet verzekerd dat men door hem zyn verzoek toe te ftaat!, dc burgery zal verpligtcn? En welke brave luiden zullen luitenants willen worden , om dat eeuwig te blyven? En gedurig bloor te haan jong'e melkmuilen, en onbedreven afhangelingen des regceting boven hun hoofd geheld te zien? Handel uw burgery wel, en overéénkomftig de voorrechten, en maak alsdan meer dan ooit ftaat op de verkleving uwer burgerhoofden, Alsdan zult gy door mannen worden befchermd, wier invloed word onderfteund door moed , en bekwaamheden; fterker fteunfels dan den rang van weetnieten en Jabroers. U 's Hemels naam, mynheer Sneeg ! Ik hat ulos. Éénmaal  ( 6o ) maal zult gy een zonderling burgemeester zyn, zeiDwaiwhuzius, en nam zyn affcheid. Pieter had invloed genoeg om door zyne vrinden, den luitenant Kaptein te doen maken, en dat wel een'Kaptein die hem beminde, en de fchuttery dankte Pieter voor een' braven Kapitein. Voor wien denken myne lezers dat de burgery liever den kop zou laten , voor een" Pieter? of voor een' Dwanghuzius? Hoe weinig kennen de itervelingen hunne ware belangen ? C A P I T T E L XX. ■'Dwaling van Pieter. Hy vertrekt naar den Haag. Voorval op den Postwagen, dat zyn dwaling verdry/t. een groot man zonder dwaling! Homeer word ge^ roemd, en met recht, omdat hy alle zyne helden zekere zwakheden toefchryft; dus fchilderr hy menfehen die in de natuur zyn , en niet zo als grilzieke bedillers wilden dan de natuur hen zou doen zyn ; en Boile au geeft, (in navolging van Horatius, die deze edele ftoutheid van den Griekfchen aartsdichter zo fchoon vond, dathy dezelve ten regel der dichteren die de eeuwen noch zouden baren voorfchreef,) de verééuwigers derhelden dezen raad. »»Toujcnrrs a vos haos donnez queiqUes foiblesfes." Eb  ( 61 ) En in Waaïheid liet vermogen om valsch te redekavelen, is zo wel het ongelukkig erfdeel der wyze zonen van Adam als dat der halfwyze. Het onderfcheid beftaat alleen hierin, dat de eerftcn, meerder bedacht op zichzelven, en meerder acht gevende op de voorwerpen die hen omringen , en op het beloop der gebeurtenisfen, hunne mistastingen eerder gewaar worden , en dezelven fpoediger verbeteren, dan de laatften, waaronder men menfehen vind die nooit zo verre komen. Pieter , die het wonderlyke fystemavanDwanghuzius gedurig voor den geest had, begon de grooten „ alleente bsfchuldigen van het overilaan tot uiterftens, en ftyfzinnigheid in het dryven van de ongerymdfte ftelfels; gebreken, dacht hem , die menby regeeringlooze menfehen zo algemeen niet vond; het mogt byde heeren Theologanten zyn; maar die waren , in huh vak , een foort van regeeringslieden, ten minfte verbeeldden zy het zich. Met die denkbeelden vervuld, en met den geest daardoor verhit, dwaalde hy naar den Haagfchen Postwagen. Hy vond daar een man met een' grootan ronden hoed , in het zwart geldeed, en een' man in een' langen, wyden, en tot de beenen toegeknoopten rok , van eene aschverwige kleur: zynde bleek. en zagtmoedig van gelaat. De Postwagen noch niet gereed om af te ryden, maakten de reizigers ongevoelig eenige kennis met eikanderen; de man in 't zwart, zeide tot Pieter , mynheer zal denkelyk naar den Haag ieizen"? Om mynheer te dienen, antwoordde Sneeg. Ik zal dan de eere hebben, hernam de andere, een goed deels wegs van mynheers gezelfchap te profiteren; want ik moetdichrby den Haag, op een buitenplaats, zyn; ik hoore eigentlyk in Gelderland te huis. Dus gy van Her, zekerlyk! en ik van daar, en, (wyzende op den graauwrok, die niet één woord antwoordde, of fprak,) mynheer weder van eene andere plaats, mogelyk! word dc  ( 62 ) dc fpveuk in 's Heeren woord waarachtig: ,, Ende zyzul}i len komen van het Oosten ende van het Westen, tot „dar zy zullen worden opgenomen." Pieter bekeek dezen fnaak met groote oogen. Eindelyk zeidchy. vrind, voor het tegenwoordige hoop ik niet te worden opgenomen" dan in den Postwagen. Vrind! hernam de andere , ik bid u niet lichtvaardig om te fpringen met toepasfingen getrokken uit het boek des levens. Als de toepasfingen doorgaan op de gevallen, zei Sneeg , zonlichtvaardigheid zonden zyn, maar ongcrymdc tocpasfingen, verdienen wel een weinigje lichtvaardigheid , dat is een weinigje licht gereedheid om 'er kluchtig mede om te fpringen. Is dan myn toepa'sfing ongerymd? vroeg de zwarte man, te rug tredende , als had hy een' ftoot onder de maag gekregen. Ten minfte, antwoordde Pieter , de vriend gelieve te bedenken, dat aan de opneming waarvan in den aangehaalden Text word gefptoken, het denkbeeld niet moet worden gehecht van de opneming in een' Postwagen, ö Vriend ! hernam dc andre, het fmert my zeere, dat gy des Geestes licht niet fchynt tc hebben; anders zoud gy geen fpreuk in den bybel vinden , die niet toe te pasfen is op alle onze daden, hoe klein zelf, ja tot op ons gaan naar het fecrect toe. En dierhalve zegt dc Heere wel in zyn woord: ,, Alles wat gefchreven is, dat is gefchre5, ven tot onze leeringe." Let toch wel, lieve broeder! let toch wel, op het woordeke ALLES; Totus! Tout! niets uitgezonderd! En immers zult gy niet Godloos genoeg zyn om te hellen, dat in des Heeren woord leugens ftaan? Want; wederommc zegt dat zelfde onfeilbare woord: ,, Alle fchrift, let broeder op Alle ! is van God ingegeven." Ende wederomme boekftaaft de H. Petrus: "dat s, de mannen Gods door den Geest Godes gedreven, ge,, fchreven hebbben." Ende heeft niet de groote bloedgetuige, onze lieve Heiland! de waarachtigheid van dat woord be-  ( 03 ) kj&adtóflfc; ons ,, diere" kopende met zynen bloede"? mitsgaders de vrome diaken Stcfanus'? Ende hoe zoude alles " Totus! Tout! ter onzer leeringe zyn gegeven, ware daar nier in dat alles voor een" verlicht Christen op alles en dat dagelyks, toepasfingen te maken , ten onze nutte 1 Sneeg , keek dezen kwant noch fterkeraan , cn begon te twyfelen, of hy het wel vasthad, vooripellcnde zich eene onaangename reize met een' gek te zullen moeten doen. Docïi hy nam geduld, en viel op een ander gefprek. Ik wenschte, zeide hy, vriend! dat wy zulk ruw weder niet hadden. Och! Vriend! hernam de anderen, God weet wat onsdienfligis: „ hy kent ons harte, smeerder daa wy , en weet alle dingen." Ware dtt het ruwfte weder dat de ongeloovige en zondige menfehen boven het hoofd hing; maar wee! wee! wee! voor hen de dag wanneer de Zone komt in de wolken , om te richten; wat weder zal het dan maken'? Donderen Weerlicht, voor het minst! Terwyl hy deze woorden uitfprak kwamen'er drie welgekleedde jonge menfehen aan het Posthuis, alle zwaar befchonken, waarvan écne mede voort moest, en door de twee anderen gebragt wierd. Pieter was, gelyk men begrypen kan, niet wel in zyn' fchik; maar hy nam geduld. Het fchcen dat de bevangen pasfagier door het voorkWn der drie Heeren vóór den tyd in toom wierd gehouden ; maar toen men plaats op den wagen zou nemen, elschte hy twee vlesfcheh besten roodlakjes, en klom op, zeggende , in het afrydfn : nu , jongens! dat zal my wel tot halfwegen brengen. Adieu! Onder den weg viel de jongman in flaap, de zwartrok mompelde in zichzelven, de graauwrok keek als een gaas ter wagen uit en Pieter ging zitten lezen. In dien ftaat kwamen zy aan de eerfte plaats daar men de paarden gewoon was water te geven. De jongman wierd wakker, en riep, met een'zwaren vloek, tegen den Postknecht, dat  ( 64 ) dat hy open zou maken; dat hy 'cr af moest om zyn water te losfen, cn eens lens te -pompen. In de Herbwg flocg hy een glas genever in, dat hem zyne gewone luch" hartigheid weder gaf. Eer hy te rug kwam zei de zwarte man : Welke Godlooze menfehen zvn 'er in de waereld'2 Wel zegt de fchrift: „ menigvuldig zyn de boozen ," en V brccd is dc weS d;s verderft." De jongman kwam weder ten wagen in, cn defynman, vervoerd door zyn'Godzaligen yver, viel hem, wegens zyn lichtvaardig vloeken dapper op het lyf, hem hel en verdoemenis, met de kverf digfte verwen , affchilderende j en, een printebybel uit dezak halende, toonde hy hem de afbeelding van het laatfte oordeel, daar de boozen links om maakten in een' rook en de vromen rechts om zwenkten in een wenteltrap van van heldre wolken. De jongman keek hem met een verzopen opflag aan, en zeide: verdoemde gek! wat raken my uw poppen , die links om in een poffertjes kraam kruipen, of die daar op de rechte zyde ft. Martyn fpelen"? Doe als ik: kef vrolyk, en denk ik dood, al dood ' beginnende te zingen, tcrwyl hy eens glas wyns fchonk; Laat ons klinken, Laat ons drinken, Kort is toch ons leven. » 9 Vous! Voor den duiveM zuip! vent! zuip! wy moeren toch alk naar ft.Feiten, en dan heeft alles uit. De goede Sneeg zag weldra tot welkflag van menfcRcn deze jon*man behoorde; doch hy wilde 'er zich niet mede bemoeijen. De fynman ondernam, half biddende, den jonden losbol te bekeeren; maar hy was geen man om dit -tod te werk uit te voeren. Hy wilde uit den Bybel" den Bybel bewyzen, en de dronkeman bewees hem Uilen fpiegel uit Uiknfpkgel; dus wierd het tooneel kluch- tiï  ( 65 ) tig genoeg. De graauwrok deed 'er het zuchten toe. Eindelyk op half weg loste de voerman zyn' vrolykc , holle bollige vracht. En toen verdubbelde onze fynman zyn' yver tegen Pieter, hem half doorhalende, alsmede den derden bleeken pasfagier, dat zy hem ih den Itryd des Heeren niet hadden onderiteund; waardoor men een ziel had kunnen behouden, die voorzeker reeds voor alle eeuwig-: heid een' prooi des boozen duivels was. Pieter antwoorde, dat hy niet op de Postwagen was opgenomen, om zyne medereizigers te bekeeren; en dat hy het liefdeloos genoeg vond, een' losfen jongeling, mogelyk niet kwaad Van aart, maar door eene malle opvoeding bedorven, zo maar éénsilags naar den duivel te zenden, en dat voor alle eeuwigheid; dat hy een' jongman van omtrent zulk een' flag had te recht gebragt, (hy meende De Foe ,) maar niet met printjes of harde taal ; maar door hem te leiden, zyn vertrouwen te winnen, en door goede voorbeelden te geven door zyn eigen goed gedrag; cn dat hy verder daar niet gekomen was om beftraffingen te hooren, veel min om over den hekel gehaald te worden. Toenhefte de vrome den Pfalm aan waarin David klaagt over die hem van der jeugd aan hadden gekweld. Pie/er zong niet mede; maar na de Pfalm uit was, zei de zwartrok: verdoemd is hy, verdoemd! dit zeg ik u, (fchoonik geen dienaar ben in den tabernakels des Heeren ,) die niet ieder letters der fchrift gelooft als door Gods vinger zelf tezyngefchreven. En dit Godlooze mensch geloofde niets; hoe kan hy anders dan verdoemd zyn? en voor eeuwig verdoemd? Want uit de verdoemenis is geen verlosfing ! daar is geen rantzoen ! Daar is geen borg! Dus predikende, en razende, riep de voerman: mynheer! moet gy'er hier vit ? Ja! man — God geleide u, myne broeders! ik zal den Heere bidden dat hy ook udes Geestelyken lichts fchenke, ter meerdere nutte op den weg des levens. * Toet}  ( ÖC ) Toen dc wagen deze Godzalige vracht gelost had , bevond Sneeg zich met den aschverwigenrokman alleen, wiens Itilzwygcndhcid door Pieter wierd genomen voor eene uitwerking van fchroomachtigheid, en zagtaartigheid. En vol van dc twee kwanten die zy waren kwyt geraakt, zei Sneeg , op eene innemende -yrindclykc wyze: wy zyn eindelyk, mynheer! van ons lastig gezelfchap ontflagen ; waarmede ik u en myzelven geluk wenfehe. Ik zou, fprak dc andere, op een' zagtmoedigen toon, het eerder met den jongman houden, dan met den anderen man ; fchoon het verre van my Zy , zyne losheid goed te keuren; (hoewel ik het noch, in een' 'ftrikten zin, geene losheid durf noemen ook,) want de jongman twyfelde aan puncten, waaraan ieder ver/iandigmenschbehoort tetwyfelen , omdat niemant ons daarvan zekerheden kan geven, enhy verdoemde niemant. De andere was zotter mensch, en Hechter tevens: hy houd , (cn dat zo maar ruitcrlyk,) flellingcn, waarvoor geen fcervcling eenige grondige bewyzen heeft, voor waarheden ; cn omdat men, hy gebrek van bewyzen, twyfelt, (en dit behoort men te doen,) verdoemt hy zyn' medeinfeci, dat r.iisfchicn flecht is. En, dat 11 erker is,-is de Bybei Gods woord, (het kan waar zyn, wie weet het 1) dan noch kan onze man by my noch in geen aanmerking.komen: want alsdan moest ieder Christen zich dagelyks den Heere opofferen, (ommy van geheiligde wartaal te bedienen ,) en zichzelven gedurig kruifigen, als een waarachtige hoogcpiicster; maar vind men grootev fchurken, dan onder de zogenaamde vromen ? Men meet, alles wel be'chouwd, aan alles iwyfelen , alles is onzeker, behalve dat de Godsdienst een uitbroeifel van Haatkiinde is, by alle volken; cn dat indien 'ereen duivel is, de geestelyke ftaat zyne vinding is; ...maar wie weet of wy wel op den Postwagen zitten? Pieter . die dezen man, gedurende de geheele reis, geen woord hau^ - ' hoo-  ( 67 ) hooten fpieken, oordeelde dat hy genoeg had gezegd voor tien jaren ; en , zo moede van zulk een wezen , als van de anderen wezens die van den wagen waren afgegaan, vond hy, in het Haagfche bosch gekomen, en het weder meer zweem hebbende bekomen van een' lieven Zomerfcheh dag, dan van den treurigen ftaat waarin de fyne'hem hetzelve by de verichyning van ,, den Zone" had afgebeeld, goed om te wandelen. Hy verliet den Postwagen, en wandelde het bosch verder in, peinzende over de uitei flens waartoe de menfehen vervallen. Naauwlyks had hy vyf minuten gewandeld, of hy ontmoette een' gemeen' kaerel , ftom dronken , in een' zwarten rok. De paruik ftond hem achter bp het hoofd, en de hoed achter de toupet; 1 het hembd hing hem van voren en achteren uit de broek, en hy flingerde van het ééne in het andere fpoor. pieter had ontferming met dezen man; en, beducht dat hy in het kleine hout zich mogt befchadigen , of onder een reituig raken; wilde hy hem helpen, tot'er menfehen kwamen; maar de kaerel wees hem af, met vervloekingen , toen Pieter twee menfehen achter hem gewaar wie/d-, ook in het zwart gekleed, en die op hem fcheenen te pasfen. Hy Zeide, dat dit mensch gevaar liep van ongeluk, en bad hen wel acht op hem te geven; wanneer één dezer mannen zeidej: och! mynheer! het zoude eigentlyk niet mét al zyn ; maar hy heeft te begraven geweest, en daar wat veel gedronken. Hy woont op een boerdery niet verre buiten het bosch. Hy heeft het gemecne ongeluk van gaarne , onder burgers en boerenvoor een' wys man te loopen , en dus wil hy altyd gelyk hebben, omdat hy zich inbeeld dat hy nooit kwalyk kan redeneren. Hy heeft op de begraffenis juist zulk een' gek gevonden; en, deze ftyfkaIdger zynde, is de drank oorzaak zyner kwaada'artigheid. ,Wy zullen hem wel bezorgen. Pieter wandelde voort, en zeide: eindelyk: ikdwaalE s d?  ( 63 ) de grovelyk, met de grooten alleeeiyk" ftyfheid van ftelfel , en het oveiflaan tot uiterstens toe te fchryven. Zo wel als ik dwaalde, toen ik hen befchuldigde van geene ampten te begeven alleen naar verdienften. Kleinen en Grooten zyn , en blyven, menfehen: de ééne maakt ziel) een ftelfel om niets te geloven , de anderen om alles" te geloven , de derde om aan alles te twyfelen, en de vierde om eeuwig den gebraden haan te willen fpelen; en allen dryven zy het. Laat ik dan voor my 'er uit leeren, dat de kleine gemeente in menfehen beftaat, gelyk de edelmogende , en weledele achtbare heeren ook menfehen zyn, en gelyk myne amptgenooten ook zyn, die alle hunne denkwyze hebben. Maar laat my God bidden , my voor het vormen en dryven van zotte ftelfels, en het overflaan tot uiterftens te bewaren; omdat myne dwalingen van invloed kunnen zyn op de welvaart van het volk, daar die van geringer lieden zich bepalen tot een' Postwagen , of een flaapvertrek. Behoedzaamheid tegen zichxelven, is een groot verëischtc in een goede Volksbeftierder. C A-  ( 69 ) C A P I T T E L XXI. ■ Iets Korts van den Verzamelaar, en Uitgever dezer Gefchiedeuis. Men zal mogelyk wagen: Hoe nu! mynheer Autheur! gy laat een' regent naar den Haag reizen, en flaat over ons te melden, wat hy daar deed! Reist een regent maar zo om niet naar den Haag ? Om niets dan om een lastig gezelfchap onder den weg aan te treffen 1 Fraaije vraag! Maar geduld , lezer ! Voor eerst, weten wy uit hefhandfchrift, waar uit alles is genomen, niet waarom Pieter naar den Haag reisde, dat, (ik moet het bekennen,) eene eeuwige fchade is. Ten tweede, is het niet in den rang der verpligtingen gefield van een' regent, dat hy juist om Stadszaken 'naar den Haag moet reizen. Dat zou 'er flecht voor de regenten uitzien ! Ten derde, zou het niet fraai ftaanvoor de gefchiedeuis van een' regent, wanneer 'er niet één Haagsch reisje in voorkwam; het zou dan geen gefchiedeuis van een' regent zyn; maar wat zou een regent by den lezer te beduiden hebben, waar omtrent men den naauwgezetten lezer-van onze dagen in het onzekere liet, of de man wel ooit in den Plaag was geweest 1 Kan men daar, hoe eerlyk, hoe fchrander, niet wel eens gaan, als men de fnuf van verandering van tyden in den neus heeft? Een vos ruikt immers wat voor en achter hem is, en verandert van verlbyf, naar gelang van de aanduiding zyner reuk. En een vos is daarom een fchrander dier by de menfehen. Ten E 3 van  ( 70 ) vierde, enten laatfte, (maar dit is een vraag,) brengen alle regeerende mannen die een Haagfchc reis doen, wel zulke nuttige aanmerkingen, en zulk een nuttig befluit, weder te rugge, als onze Pieter 1 Is dit alles niet genoeg om hem eens naar den Haag te laten reizen'? Te meer daar het handfcluift klaarblykelyk boekftaaft dat hy 'er is geweest, cn dat hem het verhaalde op den Postwagen is gebeurd 1 Kwam'hy dus met niet-mct-al terug*? fchoon de gefchiedems ons vcizwygt of hy om Stadszaken op reis ging,'? C APITTEL XXII. Pieter word Burgemeester. Een niet te lang Cafittel, maar misfehien te lang voor eenige lezers ! waarmede het handfi hrift eindigt ; en waardoor dus de Gefchiedenis niet verder kan worden vervolgd; dat voor ecuwig jammer is .' TTct handfehrift meld ons tcrftond, na alles watvyVr J- hiertoe uit hebben kunnen verzamelen, dat Pieter burgemeester wierd, nadat hy verfcheidene gebreken by het Edelmogcnde collegie had uit den weggeruimd,. en wy de loffclykftc getuigenisfen van zyn Schepenfchap daarin vinden. Wy vinden fpoor noch blyk van dc dood van den ouden heer Sneeg, of hoe Pieter burgemeester is ge- wor-  ( 7i ) worden , en of 'er niets tegen is ondernomen om te beletten dat hy het wierd; dit laatfte is jammer; daarnioct immers haspel zyn voorgevallen tegen de verkiezing van een' man, die zo Hout durfde fpreken tegen den Wei Ed, Grootachfb. Dwanghuzius, over de voorrechten des Volks. De Hemel weet welk een licht het ons over de historie van een regentverkiezing zou verfprciden, ware alles tot ons gekomen! Doch geduld! Hoe het zy , Pieter js burgemeester geworden. In vergelding van zo veel verlies., geeft het handfehrifc ons eeriig denkbeeld van de gelukwenfclringcn die Pieter ontfmg, op den avond toen hy burgemeester was geworden. Deze befchryving is niet ten écncmaalc onleerzaam. Doch eer wy daartoe , overgaan, moeten wy, naar den aart der verzamelaren, miezeren, eninorderbrengeren van oude papieren, een' kleinen uitflap doen. Niets gaaf zo fraai dan een uitftap, voorzulkc wezens! En wat haai ftaat, mag men voor fraaije lezers navolgen ; en wat men sfo >; fraaije lezers navolgt, (iu een ryk land zyn al de lezers fraai, omdat zy tot vermaak kopen en lezen , en dus tot vermaak geld ge-ven, tot vermaak der fchryvers,) is altyd nuttig, ten minfte goedwillig cn wellevend. Het is inderdaad verbazend, wanneer men met opmerking nagaat hoe de tyd de omftandigheden verandert, en deze wederom de menfehen, fchpon de tyd en de menfehen dezelfde blyven. Niet min vcrwonderiyk is het na te gaan, hoe de meniehen, die zich beroemen redclykc .wezens te zyn,.(Piato ontkent het,.en noemt hen Redcncerende wezens; voor zyn rekening, met des lezers verlof!) twee voorwerpen, die in elen grond dezelfde zyn, befchouwen als hemelbreed van eli.anderen verfehiilende, en het ééne vervloeken, daar zy het andere hemelhoog pryzen. Welk een zonderling cn zichzelven onge lyk fchepfe} is dc koning der natuur, de mensch 1 E 4 Om  ( 72 ) Om by de gebeurtenisfen van ons land te blyven, dcwyl wy ons met een' held van ons land ondeihouden hebben, wie heugt niet hoe in de divertisfante jaren van 1747 en 1743, een mensch zonder Oranjekleur aan het ligchaam, gevaar liep te water te gaan, gelyk dc toverhekfen vóór den tyd van den Friefchen duivelbannenden doctor Dekker? of een fneede in het aangezigt bekwam ? of, ten genadigfte een pak flagen beliep? En nu beleven wy eenen tyd"waarin men hen die 'er zich opentlyk mede verfieren geesfelt, of afrost. Wie brengt zich den alom bekenden Chocolaat man niet te binnen, die ,, altyd wel" voor zyn pui plakte ? Het was voor de gemeente wél in de voornoemde jaren, toen hy vlaggen uitftak, en het huis verlichtte; het was toen voor hém wél, omdat hy den naam droeg van een Patriot. Maar het was waarlyk, maar weinige jaren daarna, niet wél voor hem , toen men hem als een pest des lands vervloekte, en gelyk een hond naar het graf fleepte. Hoe kon dé man toch „altyd wel" tot zyn'fpreuk verkiezen? Hoe weinig kende hy het beloop der dingen , en den aart der menfehen! Wie weet niet hoe fchimpende de meeste menfehen over eene Stadhouders antichambre denken, in onze dagen? Eenige vergelyken die by een mesthoop, die dagelyks nieuwe paddeftoelen voortbrengt. En hoe veelen van dezen begeven zich niet met genoegen ter kamer daar een Wel Edel Groot Achtb. heer gelukwenfching houd ? daar immers , in den grond befchouwd, deze kamer niets anders >s, voor den tyd dat de gelukwenfchers daar vergaderen, dan eene vorftelyke antichambre, op een' andren naam. In 's vorften antichambre vergaderen de menfehen met oogmerken , in de burgermeesterlyke verfchynt niemant zonder oogmerken. En evenwel men vind vervloekers en pryzers van één en ander, en dat wel van menfehen die nu deze en dan die plaats betreden. Zie daar den mensch !  C 73 ) f. •In de antichambre van den nieuwen burgemeester Snees verfcheen men, als blykt uit het handfehrift dezer historie, gantsch niet zonder oogmerk. Als daar waren de Wel Ed. Groot Achtb. Heeren Dwanghuzius, en Buldérius C. S. Vooral kwamen deze heeren niet zonder oogmerk: dat was hunne gewoonte niet, trouwens dit is nooit de gewoonte van mannen die de waereld kennen. Was Sneeg met hunnen zin hun Collega geworden, dan moesten zy zich vertoonen, om te doen zien dat de heeren in ééndra»t waren, en het zou onbeleefd zyn . om een werktuig voor ons belang te meer niet te complimenteren; was Sneeg tegen hun genoegen 'er ingedrongen, alsdan moest men zich vertoonen , om te doen geloven dat de tegenkuipery onwaarachtige uitftrooifcls waren, en omdat men bezield was door de hoop van een nieuw werktuig ten dienfte van belang en gezag te winnen, in den nieuw verkeornen. Daar was verder Vetbuikderins , en Zwalmius; deze kwamen ook gantsch niet zonder oogmerk: zy wisten dat Pieter de tooneelkunstjes kende, en hoe zy hem uit het bewint hadden gedraaid; nu was hy hun baas, cnhykcn het voorledene met woeker betaald zetten, en alle kunstjes opruimen. Vriendfchap dus best! En eene rugbuiging kost niet veel! Daar was ook de boekhouder van Vetbuikderius; deze was'er ook niet zonder oogmerk: de oude grap heugde hem noch; hy had wel voor het vaers op Pieters fchcpcnfchap wat rooden wyn gekregen; maar daarmede was de zwarigheid niet wcggefpoeld. Hy reikte den nieuwen burgemeester een vaers over, waarin hy hem Fabius noemde, (gewone vergelyking van prullcmakers in burgemeesterlyke gelukwenfch'mgs vaerzen!) en hy vergeleek het yvervuur des W. E. G. A. heere in het 'voorftaan der burgeren by de hondsdagen. Daar was Dominé die Pieter tot lidmaat der kerke had ingelyfd, (Pancratius vond ■ goed om zyn' generaal niet te verzeilen; de papieren verE 5 zwy-  ( 74 ) zwygen waarom hy dit befluit nam,) en Dominé kwam ook niet zonder oogmerk. De rol tegen Pibter heimelyk gcfpeeld was bekend; om het wrange daarvan te verzagten, reikte hy Sneeg, by aanwenfching der dierbaarfle zegeningen , eene Anagramma op iatyn gedrukt toe, waarin hy uit Pieters naam SNEEG, het woordeke GEENS had gedisteleerd, en daaruit opgemaakt, dat de Hemel den VV. E. G. A. heere Sneeg tot een' regent had verordend die ,, Geens" gelyken zou hebben onder de regenten, gelyk Salomon niet had onder de Koningen. Daar waren ook de Wel Eetw. Heeren Alftius, Schrapenius, Kuggelinus, en andere Eerw. mannen, die Pieter zyn' walgchelyken bynaam hadden gegeven; deze allen kwamen , als zo veel hoogepriesters, om zichzelven, by wyze van boetdoening aan hun zeiven voor hun beganen fout, op te offeren aan de welbehagclykheid des nieuwen opperregents. Daar was Bremmius Stoltz; het oogmerk dezes mans was alleen, om, na de gelukwenfehingzichin zyn collegie te kunnen beroemen van dc felicitatie van burgemeester Sneeg te komen; want-hy had Pieters aangezigt naauwiyks ooit gezien, dan als deze in de koets naar het raadhuis reed. Daar was Poppo Curiofo, een liefhebber van fraaije kamers, en veel menfehen; het oogmerk van dezen man was, om te zien in welk een fraai huis de nieuwe regent woonde, waartoe hy anders geene gelegenheid had. Daar was ook Duco Lullius Ledig , een mensch dat daar alleen kwam, om zich eenige ogenblikken te ontfpannen van de moeite die hy dien dag genomen had, om de Stad op en neêr te draven, ten einde al het nieuws op te doen, gelyk de vuilnis en oude lorren zoekfters rond loopen , om, met den hark, lompen op te famelen. Daar was ook gantsch niet zonder oogmerk den eerwaarden Biberi, die den lezer reeds bekend moet zyn geworden, in het geestelyk rumoer; deze had geen gering oog-  ( 75 ) pogmerk: het was niet minder, dan om te proeven, welke "lekkeren ouden Rynfchcn wyn de jonge burgemeester, ten loon der zegcnwcnfchen, fchonk; en hy proefde 'er al vcrfcheidene roemers van, met een' fmaak die den fmaak des gasth.eers eere aandeed. Voorts waren 'er de knorrige burgemeester, cn de Secretaris, met wien Pieter m de kleine kamer had gczet.cn < de laatfte proefde met nadruk. Verders zag men daai vele Edele achtb. cnEdclmogende, waar onder De Foe, (deze had geen oogmerk dan zyn hartciykc blydfchap uit tc drukken ,) en Edele Manhaften, cn die noch Edclmanhaften zochten tc worden; alsmede den goeden fchoemnaker , die door Pietkr' was beweldadigd; en .deze was, met De Foe , mogelyk de eenige die God van harte dankta voor de verheffing van den waren menfehenyrind , en di'e met geen ander oogrnerk.gekomen was; behalve dat-wy een groot getal brave-burgers niet vergeten, die de waarde vanPifiTKlt kenden , en geen oogmerk hadden , dan hem en zichzelven geluk te wenfehen met zyne verheffing. Evenwel zwoer het geheele gezelfchap by kris en kras, dat zy daar allen met geen ander oogmerk gekomen waren, o Myne lezers! laten wy toch rechtvaardig zyn , en niet alleen de antichambre van een' prins voor een' mesthoop houden, die paddeftoelcn oplevert. De Grooten zyn allen meer te beklagen, dantebenyden. Ondertusfchen was dit waarachtig, dat de geheele burgery eene rechtmatige, en zuivre blydfchap voelde , wegens dc aanftelling van een' regent van wien het bekend was, dat hy voor den burger leefde , dat hunne voorrechr ten, en welvaart hem heilig waren, dat hy door eene verflandige opvoeding , en dc beproeving van verfcheiden ftatcn , en zonderlinge''gevallen gevormd was, om het groote oogmerk te bereiken van een volk gelukkig te Maken, dat hy op de eerlykheid en bekwaamheid der menfehen i . Mg,  v 76 ) meer dan op den weg op welken zy verkozen tot God te komen, en echter een Godsdieeftig man was. Zyn zulke regenten ook toejuiching waardig? En is hy die voor zodanig bekend ftaat wel ooit in derïoodzakelykheid van te vreezen, dat het volk zal komen fchreeuwen, „onze ,, keuren, onze voorrechten!" Of dat het tegen hem tal opftaan ? Het. handfchrift meld niet veel van het geene'er met hem als burgemeester is voorgevallen ; dat misfchien een groot verlies voor den lezer is. Hy moet Hechts kort geregeerd hebben, vermits men in onze Vaderlandfchehistoriën geen groot tydperk vind, waarin lang naarzyngrondregelen is geregeerd, of het moet in onze gelukkige dagen ' zyn. Men vind alleen van hem aangeteekend, dat hy zyne knechten zwaar betaalde , en beloofde van lyfrenten te voorzien, zo zy hunne pligt deeden, en hem overleefden ; maar ampten moesten zy niet op hoopen, die waren voor ongelukkige, of bekwame burgers, en geboren ingezetenen. Hy nam dit wat ftreng ter harte , zelfs wilde hy zyn' vrind De Foe niet op den lyst der Schepenen brengen, omdat hy niet in de Stad geboren was. Ik weet niet of alle myne lezer-s die geftrengheid wel zullen goed keuren. Hy had de admiraliteit hervormt; nu, meer gezags hebbende, hervormde hy verfcheidene collegiën, en eindelyk den Schouwburg, houdende de eere der natië zo veel op het oog, als het voordeel des Schouwburgs zeiven; levende met dit alles met alle zyne mederegenten in een goed verhand, omdat hy nooit doordreef, dan met verhand, goede reden, overtuiging, en zagtheid. Voorwaar een zeldfaam verfchynfel! God geve ons wat veele zulke Pieters ! al dragen zy ook een' hatelyken bynaam ! Waarom God hen evenwel beware. De Gefchiedenis meld ons noch van eenige werkjes door Pieter geichreven, en door zyn' vrind De Foe bewaard, en  ( 77 5 en nagelaten, als daar is: ,, Naauwkeurige befpiegeling ,, over de Pynbank." Maar alles is, op weinige woorden na onleesbaar; alleen leest men duidelyk deze woorden: ,, Indien het waarachtig is, dat een rechter den Schout ,, geen pynbank mag toeftaan , dan na deze vreesfelyke ,, woorden tot zichzelven te hebben kunnen zeggen : God „des Hemels ! Rechter der Rechteren ! het bloed der misdadigen kome op ons, en op onze kinderen! ,i Waartoe dan een pynbank? Stelt men den zwakken ,, deugniet niet in gevaar van zyn leven te verhezen , terwyl ,, men den hardnekkigen guit gelegenheid geeft om den ,,dood te ontkomen?" „Verhandeling over hetwoordBuRGEMEEsTER." Deze verhandeling is zeer keurig, en uitgewerkt; misfchien geven wy die wel eens afzonderling uit. Zy vervat waarlyk fraaije bedenkingen. ,, De verëischtens van een' goed regent, opgemaakt uit de ondervinding?" Dit werkje is in lappen en biokken; dat jammer is: want het begint van het caracrer, de opvoeding , enz. eens jongelings die men tot een' regent bekwaam acht gevormd te worden. Kunnen wy het verzamelen , en aaneen brengen, wy zullen het den lezer niet onthouden. Hoewel Pieters Gefchiedenis al vry wat verëischtens van een' regent in zich vervat. Andere zyner nagelaten fchriften zyn zo volledig en gewigtig niet. Misfchien heeft hy deze byëen gehouden, om zich In zwaarmoedige uren te vermaken; want men heeft voor alle ouderdommen, en ftaten kluchtige gefchriften, om te vermaken. Men vind in Pieters verzameling, een aantal Anagrammaas van Dominë, op den kantfel, en by andere gelegenheden geuit; alsmede eene redevoering van een' onbekenden, waarin bewezen word, dat gelyk de Spring*, lianen, Gods fchepfelen, recht hebben om op alles aan te vallen, de Theologanten , verhevener fchepfelen dan de Spring-  ( 78 ) Springhanen, over alles vreijelyk mogen fchryven, enfcp alles aanvallen. Maar een ander, (het moet een fpotboef geweest zyn !) heeft 'er op den tytel bygevoegd: dat deze Heeren wel mogen fchryven zo mal als zy willen; maar niet wat zy willen. My is noch , door eenige uitdagen van verre gedaan , ter fcoren gekomen, dat 'er noch een achter kleinzoon van den beer De Foe zoude in wezen zyn; cn dat deze heer noch onder zich zoude hebben, eene gehele bundel Redevoeringen , gehouden in de geheime vergadering, daar Pieter de twee redevoeringen in zyne historie voorkomende heeft gehoord. Wy beloven den lezer ons best te zullen doen, om den bezitter op te fporen ; en wanneer'er iets nuttigs in die papieren gevonden word, zullen wy ons uiterfte best doen, al koste het ons al iets, om die magtig tc worden; Waarlyk, geld word nooit beter hefteed, dan om zyne medemenfehen van dienst te zyn. Het ware tc wenfehen. dat alle fchryvers zó dachten; en zó te denken, behoort tot de verëischtens van een' braaf fchry ver. Einde van het Tweede Deeiï * * * TOE-  TOEVALLIG TOEGIFT SERMOEN van de ROEPING, van Pater MAXIMILIANUS EMILIUS KIK VAN EÉ, VAN DER MINDERBROEDEREN ORDE. Uitgefproken in de Kerk de „ Kwakende End". * © * En vier andere Stukken, ons door een' nazaat van den Hr. DE FOE gunftig toegezonden.   ( 8i ) TOEVALLIG TOEGIFT. Waarde Lezer! /"\rider het afdrukken des wefks, hadden wy niet wei*V-' nig moeite, en zelfs eenige kosten, aangewend, ter opfporinge der nazaten van den Edelmogenden Heere ALEXANDER DE FOE. Wy kunnen thans, met volle ruimte, verzekeren. één' nakomeling van gemelden Heere, die zo veel verpligtingen had aan den W. E. G. A. Heere Sneeg den Jongen, te hebben gevonden , en dat wel één' goedwilligen nakomeling, die ons eenig licht heeft gelieven mede te deelen, op wat wyze de Historie van Pieter in de famielie der oude vrinden is geraakt, uit wiens boedel wy dezelve bekomen hebben. Dit loopt over zo veel fchyven, dat men over de Historie van dit boek, veel, zeer veel! zelfs geheele boekdeelen, in allerlei formaten , zou kunnen fchryven; maar wy willen onze lezers niet onder boeken begraven, in eene eeuw waarin men hen byna wekelyks één turfmand met fraaije ftaatkundige papieren opdischt, die, wil men niet in de war raken , met de uiterfte opmerkfaamheid, dienen overwogen te worden, ten einde men uit de maling kome wie gelyk of ongelyk heeft. Wy zullen dit wigtig onderzoek niet door veelvuldige gefchriften afboeken; maar, ten dienfle van den lezer dezer Historie, en dit Toegift, alleen zeggen, dat die nazaat van den Heere De Foe heden een fchoolmeester is in een kleine ftad, en een man die het niet te breed heeft. Hoe kan het met eene Patrice famielie verloopen ! Is hy niet ryk, hy is ook niet behoeftig, en daar blyft in het Patrice bloed altyd noch lang een Patrice zwaai F ge!  ( S2 ) gelyk 'cr altyd van een groote klok eene langer trilling nablyft, dan van eene zeer kleine. Zou men het geloven! De man beklaagt zich dat men hem ampteloos loopen laat, daar men in zyn ftad dagelyks elendige deugnieten, bedorven dartele zoontjes der weelde , en fmeerige moffen in ampten kruit; en hy geeft her ons in bedenking , of Patrice famieliën geen Patrice famieliën behoorden voort te helpen , daarby voegende , (hetzynzyne eigene woorden,) dat 'er van de hofparty alleen niet met ampten gemorst word. Wat kan een eerlyk hart anders, dan den man beklagen 1 Voor eene matige betaling.. heeft hy ons belooft van tyd tot tyd de papieren tot de gevallen van Pieter behorenden , ons te zullen mededeelen. Zie hier by voorraad éénige aanmerkelyke hukken, door den Heere Alexander, 'smans voorzaat, eigenhandig, uit een manufcript van Pieter , uitgefchreven. Het moet' 'er ten tyde van dezen regent wonderlyk zyn toegegaan! De eerzame Schoolregent, (opmerkelyk is het toch ook dat het regentfehap zo eigen kan blyven aan een gellacht!) meld 'er ons by , dat zyne papieren zeggen, dat deze navolgende Sermoen, die wy hier den lezer zullen mededeelen, niet van alle Lieden met evenveel ftichting is ontfangen, en dat die vry wat gedruis heeft verwekt. Het is jammer, dat wy van dit alles niet vroeger naricht hadden: Hoe fraai had dit alles een vak in Pieters Schepen- of Burgemeesterfchap kunnen vullen ! Doch het legt 'cr toe! Ln beter laat, dan nooit! SER-  ( 83 ) SERMOEN van Pater MAXÏMILIANUS EMILIUS KIK VAN ' EÉ , VAN DEK MINDERBROEDEREN ORDE, Uirgefprokcn in de Kerk de kwakende End." .Myne zeer beminde Catholyken !! T k ben heden opgeklommen om u te onderhouden over J- zaken betreffende ligchamelyke en geestelyke dingen, om r.o te fpreken, te gelyk; en ik hoope*"te fpreken tegen wezens uit ligchaam en ziel famengefteld, hoedanig manHen en vrouwen zyn. Myn onderwerp , Lieven! zal betreffen daf verwonderlykè ding dat men Roeping noemt, en dat, in waarheid, een ding is waarin vry wat meerder confequentié'n zitten dan een gemeen oog daarin ooit zal zoeken, of vinden. Eerftelyk, myne Lieven! Moeten wy het woordeke wel verftaan, ende daarna de foorten die 'er zyn van de zaken die dat vruchtbaar woordeke in zich vervat, ende daarna kunnen wy ieder bewezen foort met voorbeelden ophelderen. Roeping dan bedicd iemant naar zich toelokken , noodigen , of trekken. By voorbeeld , ik wil Joost, myn' knecht, hebben, om my het Altaarkleed te brengen, dan druk ik- my, met eenige verheffing van ftemme, uit, en •aegge: ,, Joost! Joost! " of 'hé, Joost! ofte; ,, 6 Joost!" F 2 Ie-  ( 84 ) Ieder uwer ziet alsdan dat ik vordere dat Joost tot my zal komen, en dat ik dus Joost roepe. Dit is een {prekende Roeping; maar nu is 'er eene noodigende Roepin", mitsgaders een lukkende Roeping, als mede een dringende , ende ook eene biddende Roeping. De noodigende Roeping en lokkende Roeping zyn tweederlei: namelyk eene ,,fprekende" ende eene ftomme." Sprekende, wanneer ik tot myne vrinden roep, als zy te druk in gefprek zyn, en het eeten op tafel is, eu het my verveelt langer te wachten, als het eeten my hommel yk toeroept; en ik tot hen zeg: „Vrinden! gelieft te komen aanzitten, ,, want de Kalfskop word lellig." Dit is noodigende en Sprekend noodigende Roeping; met de lokkende is het aldus gelegen: „Vrinden! de Kalfskop lacht u aan, neemt toch plaats." Gefchièd 'cr een ftomme nodiging , het is wanneer een jongman va nvleefchelyke lusten, of eenjongman die een mensch is van geest en leven , (en dat zal wel het zelfde zyn; de Heere weet het!) door de natuur word verzocht, op het gezigt van eene poeslc meid, om te zoeken de dingen die beneden zyn; alsdan teekent z^n aangezigt zonderling, de oogen tintelen, en de tong m!st de fpraak: in zulk eenen toeftand, wenkt, dat is roept de jongman het meisje tot zich. Nu, wat is eene ,, ftomme ,, lokkende" Roeping? Wel! Lieven! Dezegefchiedwanneer een oud zondaar, door jonge lusten word bevangen tot een versch ooilam , cn met een hand vol goudilib-wygende vaandel t, om zyn prooi te lokken, ftaande die gelyk met de Roeping des omkoops aan de hoven. Dringende Roeping heeft plaats, wanneer meniemantmetdollenmans geweld tracht over te halen tot onze oogmerken, en, hem hardnekkig vindende om ons in te willigen, by ziel en zaligheid vloekt dat de man, door weigerig te blyven, zichzelven waarach.ig benadeelt. Biddende Roeping, is wanneer wy iemant gaarne willen leiden daar hy niet gaarne  ( 85 ) ne wezen wil, en dringen niet helpt, dan aan 't bidden, dan heet het om Gods wil! man! laat u gezeggen; ik fmeek u, om uzelv', doe toch myn z!n;" men is met de twee laatfte Roepingen meest werkfaam, als wy voor onze zak yveren. Men zou dit alles met treffende voorbeelden uit gevallen van Kerk en ftaat, in de daaglykfche famenleving, kunnen ophelderen; maar wy moeten tot grooter fpeculatiën, eer wy aau het einde der loopbane zyn. Genoeg, Lieven! dat gy weetet wat het woordeke Roeping beduid, dat gy ziet hoeveel het in zich bevat, en dat ik het door weinig ophelderingen uwe aandacht, zo maar ter loops, klaarder heb gemaakt. Maar numoeten wy naar grooticher tooneel. De Roepingiseigenlyktweederlei, Hemelschofaardsch; of klaarder gefproken , geestelyk, en ftaatkundig, of waereldsch. De Roeping die van den Hemel komt begrypen de ketters zonderling: zy bepalen dezelve aldus: het is de ftemme des Heeren, die de harten opwekt om tot hem te komen. Eene echte dwaling der vermalledyde gezindheden buiten ons! Hoeveel verwarringen brengt die bepaling niet te weeg 1 Exempel: Japik de timmerman, hier naast de pastory, een verdoemde Lutheraan ! beroemt zich te zyn geroepen voorleden jaar, opSatuvdag, den7. Mac, 's namiddags ten 5. uren, en 8. minuten krek; en, bezuizeld door deze inbeelding, veroordeelt hy ieder die het minuut zyner Roeping niet kan aanvyzcn, gelyk ouders de geboorte hunner kinderen, door juiste annota'dën, geftand doen. Hoeveel gelukkiger zyn wy , ömyne Catholyken. De Heere roept ons dagelyks, door dcfternmeder H. Moederkerk, en der H. Vader Paus; en wy zyn vryë menfehen, om te hooren, en te komen. Dc Roeping der ketters is onzeker; waar is het eik '1 hetmerk? Immers is alles harsfenfehimming; maar by ons is alles ontwyfelbaar. De H, Vader roept, en die niet willen komen, weE 3 ten  ( 85 ) ren v> ƒ wel weg mede. Zyne lieve Zone Philips de tweede gebruikte, ter onderfteuning dier Hemellchc Roeping, in Spanje de ketterdodende vuren , en in de Nederlanden den bloedraad; in Vrankryk gebruikte men daar onlangs moordpriemen , galgen en dragonders toe. En, inderdaad dit-is de rechte trant van Roepen! Want redeneren helpt tegen geen dwaalgeesten, en onrechtzinnige Catholyken. Deze krachtdadige Roeping is, verre van tegen de liefde te ftryden, de liefde zelf. Door een'ketter of een'onrechtzinnigen, die niet hooren wil, te doen voelen in de vlammen , dat hy de Roeping heeft verfmaad, red men lief-, deryk. zyne ziel van. een,.vuur waarby het vuur door de voorftanders dezer Roeping geftookt, een groote niemendal is. En is de fchrik voor die middelen ter Roeping niet een middel om de ketters cn onrechtzinnigen, uit khnklare liefde, in den fchoot der kerke te houden, of te brengen, ter behoudenis hunner kostelyke zielen? Ja, Lieven! Men zend hen ter vlammen naar den Hemel, onder het; galmen van de vrolykfte liederen. Dus fteryen die, menfehen vrolyk. Zo liefderyk is de Heilige.Inquifitie ! En wat zullen wy zeggen, vrinden ! is niet het middel-om deze krachtdadige Roeping van dienst te doen zyn , in dcharten der menfehen. gefchreven? Ei Lieve ! was niet de Prins Maurits door middel des zweerdes 'er over uit Oldenbarneveld tot zich te roepen? En wat is 'er op de hoge kerkvergadering van Hollandsen Trente, Dordrecht, (men kan den yver dier mannen daar vergaderd nietgenoeg pryzen in hun vak!) voorgevallen met de Arminianen, en onrechtzinnigen? Hadden deze yverige mannen maar magt genoeg gehad, waren zy maar 'door een H. Vader, een lpfiyk huis van Oostenryk, enz. befchermd geweest, wie weet hoe zy de Roeping zouden hebben bewerkftelligd ? Dat weet de Heere! Hét was, uit overtuiging van de kracht e- onfeilbaarheid dezer fcort van Roeping, dat de zagt- moc- /  ( 87 ') , inocdke Kalif, of navolger van Mahomet, dezelfde navolger die de beruchte Alexanderynfche boekery verbrandde, jptfk een vyand was de man van waercldfche wyshcid!) ieder mensch die geen Muzulmau was, cn tot hem kwam, uit liefde tot der menfehen zielen, de punt van zyn cimitar, of het omhelzen van den Alkoran, en de bemydenis aanbood. Ziedaar voorbeelden van doorluchtige mannen buiten onze H. Kerk, die het in 't geval van op de wyze der H. Kerk te roepen, met Vader Paus volledig ééns waren. De ketters van hedendaags hebben dan geeneHemelfche Roeping, ten minfte geene zekere; maar wy , Lieven ! hebben 'er eene, cn wel eene zekere; zo niet in dit land van onderdrukking, ten minfte, God lof! no; in Spanje en Portugal. - Nu komen wy tot de Staatkundige Roeping. Gelyk wy, Geestelyke Heeren! ons eene Roeping , of liefst een wyze van Roepen, hebben gevormd, om één Heere, één Geloove, cn één' Doop te onderhouden; zo hebben de vorften, geene uitgezonderd, als zy maar magt genoeg, hebben, zich ook eene krachtdadige wyze van Roepen gevormd, die al vry veel overéénkomst heeft met die van den Gccstelyken regimente. Wy, Geestelyke fpreken dus: , i Alles wat niet gelooven wil 'tgecn wy zeggen, ., dat de H. Kerk beveelt te geloovcn, en daarby blyi't in ,, het niet aan tc scroen, moeten wy langt; allemogelyke ,, wegen, en door allerhande bedenkelykc middelen inden ,, fchoot der kerk trachten te brengen, of hunne arme zieq len te behouden; en het goed der zulken is eene belooi, ning voor onzen y ver voor het geloof." Onze vorfcelyke broederen die magt genoeg hebben, of zodra zy maar éénen veder van de lippen kunnen blazen, in een nieuw onderworpen land, fpreken dus, tot zichzelven, ,, Alles is het onze, menfehen, beesten, huizen, landen, roe-,, rende cn onroerende goederen. Wy roepen de menfehen . . F 4 s> tot  ( 88 ) ., tot ons, dat zy dit beiyden: die dat niet doet, is een ., ftaatkundige ketter, en moet krachtdadig door zwaard , „rad, vuur, ftrop, roede, kruiwagen, of onze dienaren, ,, de foldaten, geroepen worden." Welk eene overéénkomst in deie twee Roepingen! Wat eeuwig jammer voor ons en de prinfen dat 'er in dit land geen middel is overgebleven, om zo krachtdadig te roepen! Door deze fraaije wyze van Roepen, kreeg Koning David Batfeba; enUrias, die niet tukkelen wilde naar de wyze van Roeping waarmede de Koning hem , tot barstens toe riep, wierd opgeruimd, omdat hy de Roepftcmme des Monarchs niet had willen hooren. Zo Riep de wyze Salomon Adonias om van Abifag, een lief jong meisje, af te 7ien; maar Adonias was doof, cn de Koning wilde niet vergeefsch roepen. Het was door deze liefderyke, door deze overtuigende en bondige wyze van Roepen, dat weinig tyds geleden , de edele en zagtaartige Koning van Marokko, Mulei Abdallah, alle zyne zwagers, en broeders vermoordde, en op één' zoon na, de anderen de oogen uitflak, omdat zy zyne roepftemme niet wilde hooren, die hcnbcvalzich met alle het hunne te onderwerpen. Hy riep eerst op de gewone wyze der menfchen> maar dat ging niet; toen moest de man immers tot de krachtdadige ftaatkundi«e Roeping, en toen was alles in order. Het was door dien 'zelfden loffelyken Roepingsgeest gedreven dat hy, een fchaapherder ontmoettende , den lompert vroeg: ,, Perro! „ (hond!) wien behooren deze fchapen?' Hy wilde den kaerel maar doen begrypen, waartoe dc kinkel geroepen wierd ; doch de vlegel was hout genoeg om die Roeping niet te willen hooren , en antwoordde : ,, Cidy ! die be,, hooren aan my," Mulie begreep toen den kaerel krachtdadig te Roepen, ter overtuiging dat hy ongelyk had , en zeide: „Hoerenkind! ik dacht dat alles in het l'and het myne was," iioeg hem het weerfpannige hoofd af, en nam  ( 89 ) ham de fchapem Zyn edele zoon, een fyn jongman , dié zich op de wyze van Roepen verftond, zo als de Koningen en Prinfen gewoon zyn , of ten minfte zo als zy het kunnen begrypen om te Roepen, ontmoette één'zyncronderdanen die deze Roeping niet wel begreep. Deze man had -van een'Engelschmanesn' bovengewonenfraaijen , enfcherpen byl gekocht, en ontmoette daarmede zyn' Opperheer. Beest ! zeide deze, wiens is die byl?'1,, DemyneCidy !" was het antwoord. ,, Laat my dien zien, kaerel!" Hou daar, Cidy !" en Cidy hieuw hem het onder- danelyk oor af, en behield den byl. Zodanig Roepen de Vorflen den menfch die hen onderworpen is, terbelydcnis dat een onderdaan niets, en de prins alles toekomt; ten minfte, myne Lieven! ,, kunnen" zy zo Roepen. -En, wat behoeven wy verre te loopen om voorbeelden van de wyze op welke de prinfen de menfehen tot zich roepen'? Maakte onze prins Maurits, zal. ged. niet van die Roepwyze gebruik, in het veranderen der Staten, uit wien hy mannen riep die de Roeping vei flonden, om Barneveld, 'als richters, te vonnisfcn'? Kostte het dendooven Barneveld den kop biet'? En hoe verging het den hardho'orendè De Groot en Hogerbeets, en meer anderen'? Och! hadden zy 's prinfen Roeping gehoord! Hoe zeldfaam u, of ten minfte eenige onder u, die wyze van Roeping voorkomt, zymoettochvooreenigemenfehen iets onbegrypelyk behagelyks in zich hebben; want in alle tyden vind men onder de-Nederlanders, grooten en kleinen , menfehen die opentlyk en heimelyk yveren , vim één man aan het hoofd der RepuLlyk te zien , dien zy gaarne zo veel magtszouden toevoegen, of zien toevoegen om zo krachtdadig te ,, kunnen" Roepen; voorzeker zouden deze menfehen gaarne kinderen der aannemingen zyn, ende ingaan in de vette ampten. Maar nu is^cr noch eene Stedelyke Roeping , dat is eene F s wy-  ( 93 ) wyze van Roepen voqi een' byzonder-Regcnt; maar deze Roeping kan op verre na nooit zo krachtdadig zyn, dan die van een' prins. Een Regent van een Stad kan alleen Roepen door vette brokken, neemt eens van Secretaris-Penningmeesters- aanzienlyke Kosters- of Doodgravers plaatfcn; maar hy kan zo nadrukkelyk de menfehen niet door Roeping overtuigen, als zy zyne ftemmen niethoren willen, dan een vorst. Dus zyn zyne kinderen van aanneming en zyne wederftrevers, van eene geheele verfcliillende natuur, met de ftaatkundige geloovigen aan het hof. Wat ons, myne Lieven', betreft, de echte ftaatkundige F,oeping is voor ons een doode kreet; want wy kunnen doot Roeping van de ftemme der bediening niet ingaan in dc liooge of lage ampten, waarvan wy, omdat men onze verkleefdheid vreest aan de gehoorzaamheid. der Roeping van Pausfen en Conciliën, voor altyd zyn uitgefloten; dus zyn wy de beste Ingezetenen , omdat wy geen belangen kunnen bejagen; cn van eene vorftelyke Roeping zyn wj in onze da^en vry. Wat blyft 'er nu voor ons, myne Catholyken! overig? Ziet het hier. Wy rechtzinnige Catholyken! mogen het zekcrlyk met hecten tranen ber fchreijen, dat onze kerk hier te landen, door eene vrecske omwenteling, de kracht onzer Roeping, ter uitbreiding der H: Kerk, en ter behoudenis van zo vele arme zielen, hebben verloren; maar by het verlies van denadrukkelyke ftaatkundige Roepftemmc der vorften hebben wy, myne Lieven! zeer veel gewonnen. Want toen dc achtbaarfte zoon der H... Moederkerk, Fhilips de Tweede, zich in het hoofd zette om 's lands Ingezetenen , de krachtdadige ftemme der ftaatkundige Roeping te doen hooren, gebr-uikte hy tot zynen Roeper zynen Dienaar Alva; en deze kreet luidkeels om ons te beduiden dat wy den tienden penning fchuldig waren, cn hong RQomsch en On- roomsch  Mi ) . rootasch zo maar voorde vuist op, zó dat wy, de kans ichoon zijnde, ons best deden om hem de mat te doen luimen. Daar wy nu , die Roepftem noch versch in de ooren hebben, en het ons noch. vergund word, door Gods zonderlinge beftiering, in vryheid eikanderen toe te roepen, en de kerk uit te breiden door klemreden, cn overtuigingen , dat wy dus God bidden dat Hy ons beware voor ons op nieuw één' man in zynen toorne toe tc zenden, die vermogende genoeg is om ten minfte de flaatkundige Roeping te kunnen" in het werk ftelle, waardoor wy gevaar zouden lopen, wederom in het juk te komen. Want wien toch zou kans hebben dien man te worden? Immers geen anderen dan die uit het bloed is van hem die Aivaas Roepftemme deed zwygen. En wat verëischt het belang van zodanig een' man, om meester van alles te worden, beter en fterker dan zyn hof te maken by de Geestelyke Heeren van den heerfchenden Godsdienst des lands? Bidden My dan God ons te bewaren voor een'tweeden Maurits, die een tweeden Concilie , met behulp der ftaatkundige Roeping, kon doordry ven tegen de Catholyken , en hen daar een graadje erger handelen, dan de Arminianen te Dort behandeld zyn. Dit zou ,, kunnen" gebeuren , en de mogelykheid dezer gebeurtenis, is de Slagboom van het hek des pads der vervolging, en onderdrukking. Eiddet dan voor myne Heeren de Staten , Lieven! waarvan gy nimmer gevaar loopt dat zy de ftaatkundige Roepwyze der prinfen omtrent ons zullen bewerkfleliigen. Legget uwe maphanen voor hun gezag, en op hun bevel op de khouderen, en gordet de fabels aan uwe lendenen. Israël bad en ftrecd wel voor afgpdifche Koningen die zy cynsbaar waren, en Godzclf noemt hen zyn Mesfiasfen; hoeveel te meer zyn wy Christenen dit verpligt voor eene goeddoende en wettige Overheid. Ootmoettcn u eenige kinderen der aannemingen, ik meen lief heebers vandeftaat- kun-  • ( 92 ) kundige Vorftelyke Roepftemme in te halen, en zoeken zy u in hunne belangen te praten , flaat hen, als mannen Zimeïs en kindren Belials, óver den fnuit; ende Maria zal u haar'.reinen fchoot openzetten, gelyk een hennehare lieve Kiekens de vlaarkens. Amen! SPE-  ( 93 ) SPECULATIËN van PIETER, Staande op eenen Tooren. Nagefchreven door ïjsL den HEERE ALEX ANDER de FOE, Ter zyner ftichtinge. TV7" elk tooneel zien myn oogen! Een veld bezaaid met " mieren, die onder elkander grimmelen ! Ider hunner grimmelt, gedreven door zyn byzonder oogmerk: deze om winst, deze om bevordering, deze om zich te vertoonen , deze om wat nieuws, en wel wat niet waardigs nieuws, op te loopen, anderen weder-om dentydtedooden , enz. Wie is dat vergulden infect dat daar zo trots heene treed, in eene houding alsof hy gebood dat ieder voor hem ruimbaan moest maken ? Het is een mier die zich voor zo veel gelds heeft verbonden, om zich aaneen kanon kogel bloot te hellen, op bevel van een mier zyns gelyks; maar door andre mieren magtig gemaakt tot uitvaardigen van een diergelyk bevel. Achter hem ileept één dezer mieren die hem heeft magtig gemaakt, (op wat grond weet ik niet!) zyns gelyke te vermoorden, en aan wien hy gezwooren heeft zich te zullen laten vermoorden, als  * ( WO als ir.cn oordeelt dat zyn druppeltje bloed hem langer onnut is, zynen'kwyning met zich, beftootcn in eene vierkanten kooi, op vier cirkels voottloopcnde , er. getrokken door twee fchepfeis, door dezeltdc hand geformeerd die hem formeerde; cn wier vader cn moeder dezelfde aandoeningen hadden in dc oogenblikken der vorming hunner vruchten-, als zyne ouders hadden in de ogenblikken waarin zy hunnen edelmogenden manlyken mier toeftelden, die elendigcr, naakte: cn behoeftiger ter waereld kwam, dan dc viervoetige miercu die hem trekken; dan die mieren , die, door den mier,, mensch" genaamd, van hunne natuurlykc rechten beroofd, maar al te dikwils 's menfehen wreede meerderheid moeten voeien, en, zo als Job zegt, onder 's menfehen ydelheid moeten zuchten, en maaral tc dikwils van onwaardige jongens, dartele en van het lot begunftigde miertjes, dommer, Godloozerennietsnuttiger dan zy, allerbekiangstlyk 'worden overjaagd, enkel om het.Godlooze, verdoemelyke cn beestachtige vermaak te hebben, van by miertjes huns gelyk, zich te kunnen beroemen, viervoetige mieren te hebben, die hen hunne knagingen en kwellingen rasfer kunnen doen ontjagen, dan anderen, of om het dierlyke vermaakte hebben van te toonen dat zy geld genoeg bezitten, om hardlopende mieren te betalen, te verminkenofte vermoorden! Oefenende dus een magtóphunmedefchepfcl, dat zy duizendmaal vervloeken zouden, zo een gewaande hooger clasfC van fchepfeis het voor een duizendfte gedeelte op hunnen luije, en wellustige ligchaampjes oefenden. Wie is die andere zwarte mier, gemanteld cn gebeft 1 Alles buigt zich voor hem ! Geen wonder! Alle de rondom hem bukkende grimmelaars bevelen de duurzame volheid hunner voorraad fchuren aan zyne voorbiddingen, en zoeken een eeuwig geluk in zyne leeringen. Wie is die mier die daar tegen hem ftrykvoet, als boog hy zich voor eenKoningdermieren?  :( 95 ) . ten? Bedrieg ik my niet, dan is hy een dwaze mier, die de grimmelende menigte wil beduiden, doorzynegemecnzaamheid, met dén alom geëerbiedigden mier, dat hy een byzonder, een geleerd, of een Godvruchtig fehepfel is. ö Gy mier die zo veel aanbidders hebt, en in wiens gemeenzaamheid de aanzienlyke dwaas zo veel belang ftelt, verlies uwe nietigheid, uwe onëindige kleinheid toch niet uit het oog! Verhef u met de oogen van uwen geest Her nevens my, en zie welkeenegeringevertooninggymaakt, vermengd onder de bewierookertjes die u omringen ! Maar welk een gebuig, welk een geftryk , welk een hoofdöhtblootingen voor die prachtige kouvv, die ginds ftatig komt aanrollen ! Gewds bevat die kooi myns gelyks, eenregecrend miertje. Misfchien, trots op zyn ampt, verwaardigt hy zich niet de oogen links of rechts te ilaan, uit vrees van zich te veel door buigen gelyk te ftellen aandehuldedocnders zyner grootheid. Wie weet van hoeveel aanflagen het hoofdje van dit achtbaar infeélje bezwangerd gaan'? Welke hoogdravende ontwerpen'er in omzweven? Bloedeloos diertje ! vervoeg u iiicr nevens my; en zeg , op de grimmelende menigte diertjes ziende waarvan gy 'cr noch op het oogenblik één waart: Nietige mensch! Wat zyt gy? De geringde fteen van een naby gelegen huis is genoegfaam om u in ftof te vcrplettren! Naauwlyks ontdekt myn oog u als een beweeglyk flipje! En wat zyt gy, fchoon gy u al beziet in uwe ware grootheid? Vergelyk u byeen huis, dit weder by gindfche Kerk, deze weder bydegantfche Markt, deze weder by de geheele Stad, en deze weder by dc Provintie ; waar blyft de groote mensch? Wat word hy ? Een ftofje aan de weegfchaal, een myt in de kaas. Een koortsje, een gering toeval, één adem van den Almagtigen werpt den Achtbaren mier zo plotslings ter neder , als den mier die behoeftig voot zyne voeten kruipt. Welk een befpottelyk infeét is de hoogmoedige mensch!: ! ■ Welk  ( 96 ) Welk een kruipende mier nadert ginds, in eene zo angiligc gehalte, zyn op hem wachtende prachtige kooi? Ik ken hem , zo ik my niet bedrieg: het is defchatryke Soi, een infeét kwynende, in het midden zyner geldzakken, van pynelyke vrees voor behoefte. Hy heeft ter beurze' geen gclds genoeg gewonnen, het is hem aan te zien aan zyne houding; zyn tred zelfs is morring en misnoegen; de armen hebben heden op geen penning, en zyne hem dienende mieren op geen goed woord te hopen. Arm infeét! Kom hierboven, leer uw kleinheid kennen, entevensuwe zotheid: behoeft zulk een klein ding zo veel'] Uwe bedenkingen zullen u, zyt gy een redelyk wezen, doen lachen om uwe dwaasheid, of umet verontwaardiging vervullen. Maar hoe klein deze grtmmelendeinfëaen van ligchaamp-' jes zyn, zo veei te gtooter heeft de Algoedheid hen gemaakt naat den kant van den geest, maar ook des te affchuwelyker zyn zy wanneer zy de befchaving van dien geest verwaarloozen, of dat Hemelsch gefchenk misbruiken, door zich alleen toe te leggen op verkryging van aanzien, dat in de dood te niet gaat, of van fchatten die de bezitters pynigen, en aan de overzyde van het graf, daar wy allen komen moeten, geen waarde hebben. De geest dezer mieren dacht dit vreeslyke gevaarte uit, waarop ik nufta en waarvan ik myne oogen nederwaarts vestige; die geest dacht werktuigen uit om deze fteenen, tot deze verbazende hoogte r op elkander te ftapelen; en hunne'tedre handjes, onderfchikt aan een' geest, die het zonderlinge vermogen heeft om zich buiten het ligchaam, en zelfs tot in de hemelen te verheffen, waren gehoorzaam , en vestigden dezen tooren. Hoe groot en klein is het menfchelyk infeét tevens! Maar maken nu de menfehen van deze niet noemenswaardige hoogte, zulk een zeldfame vertooning in myne oogen, welk eene nietige vertooning moet ons ligchaam, ons  ( 97 ) Ons gevoel, en onze hoogvliegende uitzigten maken in dei oogf n van verhevener en verlichter wezens,. die eindeloos vette boven öhs zyn? etrdïe', door geen. vlëesch'belemmerd wordende , het gegeven is alles met geestelyke ver- handige en onbenevelde oogen te doorzien'} ö Gy, Alziende God! Die boven alles zyt, alles ziet en dootziet, laat my, van deze hoogte onder myne niedefchepfelen afgedaald, myne geringe hgchaamsgeftalte niet vergeten, cn herinner my dagelyks dat ik een'geest hebbe; die alleen my groot en deugdfaam moet maken: laat my dit geringe ligchaam , al die eere die men daaraan bewyst, en den glans die dat omringt, weinig genoeg achten, om 'er niets mede op te hebben; maar bellier myn' geest; befchaaf die, meer cn meer, ten einde ik , door hem verftandig belfierd, den bloei eens volks bevordere door Uwe fchikking myner zorgen toevertrouwd, en ik U dus welbehagelyk, en den lust myner medefchepfelen worde. * * * * * G DE  ( 93 ) DE VERMAARDHEID. ry^ cker jongman van eene hoogmoedige en roemzuch^ tige inborst, en veel tydelyke goederen , éénige zoon van een' ryk' koopman, verachtte den koophandel en de kooplieden: het waren by hem lage menfehen, die geene vermaardheid zochten, dan die dcrykdomaanbragt; hy wilde dierhalve onder deze menfehen geen rang bekleden. Hy verkoos den krygsdienst: hier was hy in de' fchool der eere, en op de eerfte trap tot de vermaardheid; de waereld, de verst afgelegen volken kenden de helden, en de menfehen hadden allen, zonder uitzondering, een' ingefchapen trek om ongemeene mannen te kennen, inzonderheid die zich in den oorlog hadden vermaard gemaakt. Hy liep van zyne ouders weg, en wist een vaandel te bekomen in den dienst van eene mogendheid die in een zwaren oorlog was gewikkeld. Zyn moeder ftlerf van fchrik en hartzeer, en de Vader verviel in eene doodclyke kwyning. Hy trok te veld, en woonde verfchcidene bloedige gevechten by, waarin hy zich wel gedroeg; en eindelyk wierd hy overfte. De vrede wierd, kort na zyne bevordering gcflooten, en hy, op pennoen gefield, kwam by zyn' vader te mg. Deze kreeg den afgezant eener Afrikaanfche mogendheid, die hem aanbevolen was, en goed Spaansch fprak , dat de overfte ook goed verftond , by zich. De krygsman diende voor tolk, en daar een vreemdeling altyd genegenheid opvat voor den man die met hem fpreken kan, en die genegenheid is moeder der gemeenzaamheid, leidde de Turk wel-  ( 99 ) welhaast dien wocstcn hoogmoed af die doorgaans zelf de verftandigftc nakomelinhen van Ismaël eigen is, en de overfte was welhaast zyn vrind. Op zeken dag kwam de eerzuchtige krygsman , die ' evenwel vry moedeloos was geworden door zich , als een doodëeterj op een élendig penfiocn te ?ien gefield, ongevoelig met den Afrikaan in gefprek, over de groote oorlogsmannen die de eeuwen hadden opgeleverd; maar de Turk fprak alleen van Amurath, vanSoliman, vanMahometh den Tweeden, van Dragut Reis, van Barbarosfa, Hirardyn, Mulië Kamet, en anderen, die, na den profeet, opgang in zyn land hadden gemaakt. De overfte verwonderd hem van geene andere helden te hooren fpreken, zeide: ö Alexander de Groote ! ... daar van moo"t gy wel gehoord hebben? Ja ! zei de Turk, was hy niet de man die China omringde met een' grooten muur? Wel neen ! zei de overfte 4 hy verliet, ryk in hoop, en uit zucht tot glori, zyn vadcrlyk erfdeel, overwon het ryk van Darius.... Daar van heb ik nooit gehoord, zei de Turk. Maar wat was deze man, in vergelyking van onzen weêrgaloozen Caled Ebn Al Waled? Deze overwon , tendienfte van 't ware geloof, den Griekfchen Keizer , nam Damascus, Syriën , Palestina en Egipte weg , en droeg den naam van het,, Zwaard Gods." En alles wat hy wegnam bezitten de Muzulmannen noch. Dit alles is groot, zei de overfte; het fpyt my dat ik hem nooit heb hooien noemen. De Turk bloosde van verontwaardiging dat de overfte Caled Ebn Al Waled niet kende; maar deze zeide : Julius Cczar was immers vermaardcr man dan Caled ? Dat kan wel, antwoordde de Turk; was hy niet demandie de Hagen kreeg van onzen Abubckr, Mahomets eerften opvolger? En was hy niet een Vermaagdfchapper? (*) Toch C 2 niet, (*) Dus nwnien de Turken (ie Christenen, uit hoofde van tiet feefftelfei dcc Drieéenheid.  ( K» ) niet, antwoordde de overfte, cn verhaalde in 't kort de daden van Cefar. By Mahometh! riep de Turk, van dit alles hoorde ik nooit iets in ons land , dat evenwel volkryker is dan het uwe, en daar dc bewoonders gedurig door het oosten en westen reizen. Gy zult, hernam de overfte , dan Hannibal wel kennen , dien beroemden veldheer van Carthago? De Turk riep, met vurigheid , ja! op myne eere! wy hebben , dicht by Tunis, eenige elendige fteenhoopen, en die noemen de bergmoren en de matrozen , de caab Charthago? nu weet ik het! maar aan Hannibal hebben wy geen kennis. Hoe nu! riep de overfte gy kent hem niet? Gy hebt de puinen van de hoofdfiad der republyk die hy befchermde voor u? en hy vocht als een duivel op uw' grond ? Aan de puinen van die republykftad, hernam de Turk, waarvan gy zo veel ftanks maakt, is waarachtig niets te zien dan eene nictbckykenwaardigc misthoop ; cn indien de overblyffels des roems van den generaal die deze ftad verweerde niet luistcrrykcr zyn, (ik kan den man niet!) ziet het 'er fober uit! maar de duivel ken ik by naam : die heet in ons nooit genoeg volprezen , en overal, (door drie vierde deelen der waereld ten minfte,) bekend wetboek, den Godlyketi Koran , dien gy dwaaslyk „ De Alkoran" noemt, Eblis. De overfte lagchte om de onkunde van den Tutkfche ftaatsdienaar, en deze verwonderde zich ten uiterlle over de domheid van den Nederlandfchen bevelhebber. ^ De overfte dacht, een ftaatsman moet ten minfte bedreven zyn in eenige takken van wetenfehappen. Hy begon met van Euclides , Ariftotcles , Homeer, Virgyl, Horatius en Ovidius te fpreken. By God ! riep de Turk, ik ken deze Cidys niet. Meest met de zaken van den Basfa, myn\meester, bezig, fchiet zo weinig overig om my met de zaken van anderen te bemocijen. Naauwlyks kan ik den Arabifchen Lokman, Cid Hamct, Al Bohari, Al  ( fpi ) Al Janabi, cn Ebn Jos, die evenwel, zo als ze by ons zeggen, de tafelen van afkomst van onzen Profeet hebben opgemaakt; cn de meefte groote mannen in myn land weten 'er waarachtig weinig meer van dan ik. En ik befpeur dat gylieden even onkundig zyt van de groote mannen van' ons, als wy zyn van de uwen; maar myn tyd is verftreken. Vaarwel, tot wederziens! Toen de Afrikaan vertrokken was, zei de overfte tot zichzelven: ,, Goede God! zie daar die harfenfehim van ,, vermaardheid, die my eene goede moeder deed opöffë,, ren, cn een' braven vader zyne gezondheid kost? Een ,, talryk, een verlicht volk, een volk dat zich over drie ,, vierde gedeelte van den bekenden aardbol heeft uitge99 breid, kent naauwlyks.Alexander, Hannibal, enz. ja ,, zelfs heeft het naauwlyks denkbeeld van ééne der ver,,maardfte republyken die ooit beftonden. Het kent ,, Homeer, noch Vergyl, enz. En even zo onkundig zyn wy van hunne vermaarde mannen!... Het ftaat ons, ,, elendige bevelhebbertjes ! fraai, alles op te offeren aan ,, onze zucht tot vermaardheid! ons, die noch zoverre 3, afzyn van ooit die mannen te evenaren! en wat is het ,, wanneer wy hen al geëvenaard hebben? Eene ras ver,,vlogcne fchaduuw ! Het ftaat u, kleine fchryvertjes !' ,, byzondcr fraai, u af te floven om roem ! De duivel is vermaarder perionaadje dan wy allen!" Hy liep naar zyn' vader, en zeide: ,, Het doen van ,, onzen pligt, liefdadig en menschlievend te zyn, en zo veel goed te doen als wy kunnen, en dat zonderafzigt „van glori tc behalen; ziedaar, vader! wat zo veel ,, roems als ik dwaaslyk zocht overtreft. Ik verlaat den 3, krygsdienst, werp my in uwe armen, cn hoope door ,, een eerlyk cn menschlyk gedrag, u de fmarten te ver3 ? goeden , die myne dwaze roemzucht u heeft verporG 3 ,, zaakt,  ( 102 ) . s taakt, bewenen wy het verlies eener braave echtgenoote, myne lieve moeder! — ö Myn zoon 1 zei de wenende vader! Door zulke gevoelens doet gy myne gezondheid ,j herleven. Kom, wees gelukkig. In waarheid, ons j, leven is vlugtig en haast voorby. Wat raakt het ons vermaard te zyn? Laten wy trachten gelukkig te we» ten? En de weg tot geluk is deugd." DE  i l°3 ) pE INGESCHAPEN NATUUR. Een eigenhandig (tukje van Pieter, Briefsgcwyze aan den Heere DE FOE. Waarde Fricnd.' T T cugt u noch wel dat wy eens harrewarden over de ■!- + goede of kwade ingefchapen natuur van de menfehen? Onlangs had ik 'er een grap van, die ik u zal mededeelen , omdat ik vertrouw dat die u niet zal mishagen.' In waarheid, ii.nuyds levert de'natuur voorvallen op die meer overtuigen, dan alle verre gezochte bewysreden en geleerdheid. Gy weet ik zie nu en dan myn' ouden leermeester Pancratius , myn' geestclyken Corporaal. Onlangs ontmoette ik hem buiten Leiden, en wy wandelden famen. Niet lang op den weg geweest zynde, zagen wy twee jongens vechten met eene vry groote woede, en onder het uitbreken van veele vervloekingen. Een kaerel, met een flaapmuts, die veel gelykenis van een brandëmme: had, kwam toefchieten, roepende: ,, Verdoemde fchclmen ! ,, fcheid uit, of ik zal u aanraken dat gy misfelyk word." Waarna het gevecht eindigde, en wy onzen weg vervorderden. De vrome Pancratius, geërgerd over het vloeken deijongens , begon uit te varen tegen de natuurlyke verdorvenheid der menfehen, van jongs af aan. Ik antwoordde , dat men , myns bedunkens, niet uit cenig weinig Jan Hagel moest beiluiten over de menfehelyke natuur in het algemeen; en dat de man met de brandëmmer immers een G $ goe-  ( 104 ) goede natuur fcheen te hebben, als beminnende den vrede. Maar Pancratius zeide my, dat die kaerel zelf by die vredemakery een' trek van boosheid had getoond, dooide bedreiging van: ,, Ik zal u aanraken dat gy misfelyk ,, word/ Dat immers niet menschlievend W-as. Ik fprak hier van toegevendheid omtrent de opvoeding; maar het mogt niet helpen. Wy traden kibbelende voort, wanneer wy onverhoeds een' kleinen bengel in het water zagen vallen. Eer wy konden toefchictcn, fprong een vent met een'fmcerigc elapjten buffel in het water, en wilde den jongen , die vermoedelyk zonder dat verloren ware geweest, redden. Hier wierd het myne beurt Pancratius te overvleugelen, door te betoonen hoe edel het ware zich in gevaar tc begeven voor een' ander, cn dat dit geen Hechte natuur, maar wel een' trek van ingefchapene goedheid aanduidde. Pancratius was met de party verlegen; maar het toneel was niet ten einde. . De kaerel die het kind had gered, ontfmg veel lof van de omftanders , en ecnig geld, waar voor hy zich kon drogen , cn wat te goed doen. Al weder een bewys voor my, dat de menfehen van aart niet zo ondeugend moeten zyn: Allen voelden de edelheid van des kaerels daad, en de meesten beloonden hem. Wy aten famen , cn hervatten na den middag onze wandeling, wanneer wy voor een gemecne kroeg een' hoop volk zagen, en hoorden roepen, Ha dood den hond! fla dood! Dit is, zei Pancratius, gewis geen volk van cene- fchoone natuur, 't En ware, antwoordde ik, dat zy een' dollen hond beien dood te flaan. • .' In het midden , van ons gefprek zagen- wy den zelfden kaerel die het kind had gered uit de deur ftooten , zynde zwaar befchonkèn. Nieuwsgierig naar dc oorzaak der. vechting, vroeg ik Cen vrouw die uit het huis kwam naar de  ( io5 ) de rede van die oplchuddirig. Och! mynheer, antwoordde zy, her is een kleinigheid. Bhauwe Piet, die voorleden week te Koukerk gegeesfeld is, en dien gy daar uit de deur ziet ftooten, is dronken, en heeft willen aanleggen met de vronw van het huis. Wel nu! waarde Pancratius! zeide ik, wat (dunkt u? In het flechtfte ras der fiménlevmg, in de eerlooste fchepfelen, vertoont zich, fchoon alles wat goed is in hen, door gebrek aan opvoeding , is vernield, een' goeden trek tot behoud van anderen. Een gegcesfelde landlooper fteekt niet alleen dc hand toe aan een ongelukkig kind', maar een heimelyke trek van goedwilligheid, die zich niet laat vernietigen in den boosten , dryft hem te water om het te redden. Vriend! laten wy, God ter eere, bekennen dat onze ingefchapen natuur goed is; maar dat wy om vele'vonden zoeken. Pancratius liep gevaar van een' ketter te worden, en daar het myn oogmerk niet was hem door bekering in fchade te brengen, veranderde ik van onderwerp tot dat wy vanéén gingen. Zouden evenwel niet alle menfehen toefchieten om icmant uit het water te helpen ? Zou 'er wel iemant zyn die met vermaak zyn' medemensen zao- verzuipen?.Ik ben rechter geweesr, en heb nooit over een' moordenaar gevonnisd, waaraan ik heb kunne befpeuren, dat hy met vermaak bloed had vergooten: angst, belang , of verwoedheid waren 'er altyd de dryfvederen van. Slecht genoeg ! zult gy zeggen. Het is zo ! maar is die Hechtheid te wytcn aan den Schepper? Of aan het fchëpfel, dat van zyne heerlyke natuur afwykt, tot groot mishagen van den Schepper ? Wat dunkt u ? Waarde FOK! Altyd de Uwe: P. S. AN-  ANDRE G R A P, Die wel op later tyd zou tocpasfelyk zyn, dan op den tyd van Pieier. Opgeieekend door gem. Hr. de Foe. Ik heb met den heer Sneeg een Collegic gehad , waarin hy eens op eene zonderlinge wyze een gefchilbcflcchtte: ik kon niet nalaten dit voorval op te teekenen, en té bewaren. Wysheid is ten allen tydc goed! Wy hadden in ons gezelfchap drie krygsliedcn, waar- van de ééne een Flollander, dc tweede een Zeeuw, en de derde een Geldersman was, alle noch in den bloei der jaren, en dns vol ecf en vuur. Deze kwanten kregen ééns verfchil over hunnen rang, en namen Sneeg tot fchcidsman, voor wien zy eene zonderlinge achting hadden, gelyk men voor de meeste verfiandige menfehen heeft.Sneeg nam terftond op zich om hen tc bevredigen. Gy zegt, zeide hy tot den Hollander, dat uwe Provintie de rykftc is , en dat de Hollander deswegen den voorrang verdient. Gy, mynheer de Zeeuw ! eischt den voorrang omdat uwe voorouders door hunne zeelieden eerst de gronden der vryheid hebben gelegd. En gy , mynheer Geldersman! eischt den voorrang, omdat uwe Provintie meest foldaten levert, cn uwe grooten meest edellieden zyn. Gy hebt alle drie gelyk; vergun my nu ieder uwen rechten hand aan te wyzen. Dc Hollander is het hoofd, de Zeeuw is dc hoed, cn de Geldersman is de pluim. Zu gy nu te vrede? Ja! voor duizend duivels! Schreeuwde de Geldersman. De pluim is boven den hoed cn het hoofd , ... Eer de andren konden fpreken , vervolgde Sneeg , met levendigheid : Helaas! mynheer Geldersman! Als  ( 107 ) Als de Hollander het hoofd niet wel ftaat, ontlast hy het overtollige in den hoed, en veegt zyn achterfte aan de pluim. Het gezelfchap borst uit in gelach, en de krygslieden twistten nooit weer wegens hunnen voorrang. Wist Salomon niet reeds vóór eeuwen, dat één hand vol geweld, beter is dan een huis vol recht 1 En wie is geweldiger dan die alles overweegt in rykdom ?