j LV»DEB ƒ VAN HE.MMK..V V- )  L55 E. -^7^7, uB AMSTERDAM  y. J. BJÖRNSTJHL'S R E I Z E. VI. DEEL.   R E I Z E DOOR EUROPA EN HE T OOSTEN, DOOR J. J. BJÖRNSTAHL, HOOGLEER AAR IN DE COSTERSCHE EN GRIEKSCUE TAALEN, TE LU ND IN ZWEEDEN, ZESDE DEEL, DAGBOEK DER REIZE IN TURKIJEN rn GRIEKENLAND, NEVENS NORBERG'S BRIEVEN UIT ITALIEN en KONSTANTINOPEL. Te AMSTERDAM, by 'H. GASTMAN, W. VERMANDEL en J. W. SMIT," UDC CXCII.   B E R I G T. CD^P de Reisbrieven van BjörnstShl volgen natuurlijk die van de Heeren Norberg en Blomberg, beiden reeds uit de vorige Deelen van Björnst&hls Reizen bekend. De Brieven'des eerften vullen dit, die des laatften het volgend zevende,of laatrte ,Deel. Des eerften Verhandeling over den Godsdienst en de. Taal der Sabéërs (a), in het Göttingsch koninglijk Genootfchap voorgelezen, is reeds bekend,en komt, grootendeels, overeen met de merkweerd ige berigten, welke men hier mededeelt. Dezelve heeft den Heer Kerkenraad Walch gelegenheid gegeven, nog nader over de Sabéërs, of, zogenaamde , Leerlingen van Johannes den Doper,te handelen (£)• De Ridder MicsAëLis prijst onzen Norberg , en deze verde* («) De Rcligione et lingua Sabsorum, in de Csmmentath ones Societ. Scient. Reg. Götting. 1780. Vol. III. Clasfis Htstor. et Philof. p. 139. fqq. — Vergel. met de Göttingifche Anzcigen ven Gelchrten Sachen , 50 ftück , Zugabe zum Jahrgange von 1780. Commcntati. Soc. Scient. Reg. Götting. 1781. Vol. IV. Clasfis Hifi. et Philof. Vergel. met de Götting, Anzeigt 1781. qb.fiück. S 3  B E R I G T. digt zig zeiven, op onderfcheidene plaatfen van de Oosterf'che Bibliotheek f». Meer hebben wij ditmaal niet te herigtcn. — Uiregt , den 21 Oétober, 1784. CO J§R ƒ. aft fo/g., f. 143. ».ƒ., A7-7. b. f. ïSz. A7-77. /. 42. XPIH. b.f. $z.XX. b.f. I. 150. ««f tegen de twijfelingen van den Heer Niebuhr, sn het Dcutfche Mcfeum, 1784. 12. fiüek. Ui  I N HOUD VAN DIT DEEL. Reis van Londen naar Konstantino- * 1 Vertrek van Londen. Van den Scheepsbouwer aldaar Acrell. Gravefand-. werktuig aldaar, om guineas te toetzen. Margate: genezende baden van zeewater aldaar. Deal. Dover: krijtduinen aldaar. Reije en ffastings. Van Cavaleslu en desztlfs reisbefchrijving. Darthmond: van Kennicot; Engelfche ftokvhhandel. Lands-end. Lisfabon. Algarvien. De kust van Afrika. Gibraltar. . Grenada. Van den fcheepsbouw der Algerijnen. Sardinië. Maretamo. Sicilië: landflreek rondom Girgenti; fcHonheid en voortreflijkheid des lands Tripoli. Fan den berg Etna. Nog van de fchoonheden van Sicilië. Gefteldheid des Wgl. van daar naar Venetië, en naar Konjlantinopel. Griekenland: aanmerkingen op het zelve.. Cabo Matapan: zeerovers in die fireeken. Cerigo enövo. Falccnena. Archipel. Cijcladifche eilanden; Delos; Tine; Mykone. Chios. Mitylene. Baai van Smirna. Verblijf te Smirna: bezoek bij den konful Peysfonnel: van den „raave Hautefört; berigten van deftad;van Dr. Zunnierman en den konful Justi; van den heer Dmiostiko; nog van Peysfcimd en zijne geleerde werken; van aen he>r Otter; van den Predikant. Weinrich; opvoed^ U  jFfljf INHOUD. en onderwijs der kinderen van de Smirnafche kooplieden; fchool op Andros; trotsheid der Turken, hoe de Europeer s die voeden, en de Rusfcn dezelve ver néderd hebben ; Lutherfche gemeente; berigten van Ludeke; boekerij der kerk; van den heer Rosz ,• van de Bandfchriften van Hasfelquist; van zijne reisbefchrijyitog en derzelver nodige verbétering; Smirnafche waterleiding; moord van Kjerman; dorp Budgia; nog randen keer Justi éb zijne vrouw; oudheden bijSmirna; van hst oude Smirna; landweg en brug buiten de flad; •nog van Peysfonnels fchriften; van den graave Hochepied; vertrek van Smirna. Karaburon. Mitylene. Scio. Oude en nieuwe naamen der Griekfche eilanden en plaatzen. Tenedos; fcheepsgroet der Turken en klokluiden op defchepen. Sigeum. Dardanellen en zeeëngte bij dezelven. Maita, Troja e. z. v. Zee van Marmora- Gallipoli; eiland Marmora; ft. Stephanus. Aaniomst te Konftantinopel. Verblijf te Konstantinopel. BI.30. van'Konjlantinopel; muuren; gezigt van den waterkant. Bouwkunst der Turken. Pera. Bezoek bij den gezant Cdiing. Tuighuis en gefc hutgieter ij, ch den epzigter daar van, Campbdl. Van eenen bekwaamen landfchapfchilder; fchilderij van den kurban beiram op. den voorhof van het ferail. Baden der Turken en wijze van baden. Van D. Gobis. Anekdoten van fultan Mustafa. Iets van mevrouw Montague. geekerij en heilige overblijf zeis der Christenen in hei.  INHOUD. m ferail. Geboorte van eenen prins, en plegtighëden bij die gelègenheid. Zweedfche kanonnen in het ferail. Van den fn'.tan Mahtnud. Omjlandige befchrijving van den plegtigen optogt der karavaan naar de heilige plaatzen; [ommen gelds, die zij médeneemt; togt van dezelve ; haar over togt naar Skutari; haare verdere reis en terugweg; karavaan uit Perfië. Verlichtingen der flad ivégens de geboorte van den prins; feesten bij de Europefchc gezanten, insgelijks bij den grootvizir en kiaja beij; Turkfche dansfen. Godsdienst-der derwifchsn> Graf van den graave Bonneval, en gedenkwaardigheden uit zijne gefchiedenis. Hoe de Turken bijnaamengéven. Afzetting van den mufti , en plegtigheid daar bij; de mufii is de Christenen niet gunstig. Uitvoerige befchrijving van het gehoor des Engelfchen gezantsft'msWe.bij den grootvizir; brief van den koning van Engelland aan den grootvizir; waarom de gezanten in kleinigheden omtrent het ceremonieel zo nauwlettend mosten zijn ; ftatieturbun des grootvizirs ; hoe de gezant en zijn gevolg bediend werden. Omftandige befchrijving van het gehoor van gemelden gezant bij den fultan. Van den divan ; hoogfte geregt in den divan ; betaling der foldij van de janitzaaren; plegtige maaltijd bij die gelègenheid, en wijze van éten en bediening ; troon en flatiekléding des fultans. Van de fchatting der Ragufaanen aan uitheemfche mogendheden. Plegtighëden van den kurban beiram; de beirams ram of kurban. Van Antonio de Venga..- van het tuighuis ; van de Turkfche fchépen en vlaggen; plegtighëden bij het van ftapel lopen. Intréde van den * 5  % INHOUD. Poolfchen internuntius Boscamp. Armé ni fche bijhei in handfchrift bij den heer Kullali. Van den Demfchen tolk den heer Paul, en deszelfs geleerde werken en aandeel aan lbrahim Effendis werken; lotgeval der boekdrukkerij te Kenjlantinepel. Bezoek bij den vi ijheer Reineke; anekdote van de jfooden te ffischen. ' Verlichtingen der minareén in Mahoineds geboortenagt. Van de patriarchaale kerk in Phanar , en de plegtighëden van het voetwasfchen aldaar. Van vader Polljkarpo, en deszelfs geleerdheid en fchriften; van Eugenio Bulgaris; Mdetios Griekfche aardrijkskunde. Hoe de Turkfche fméden den blaasbalg bewégen. BegraafnisplegtigIieden en rouwklagt der Grieken op goeden vrijdag in St. Dcmetri; godsdienst en procesfien daar bij'; berigt van de W. Oorzaaken van de onkunde der Grieken. Schooien te Smirna en Athenen. Hédcndaagfche en voormaalige' uitfpraak van het Grieksch. Plegtigheid bij gelègenheid dat de paerden des fultans in de weide gedaan worden; begin van den zomer bij de Turken ; van den heiligen Gregorius. Elia en andere profeeten der Turken ; gebruik van het zonne en maanejaar bij hen. Kerk van het heilige graf en boekerij van dezelve. Plegtig uitlopen der Turkfche vloot. Fonteinen bij het tuighuis. Overvoering der buffelosfen naar Afie; dorp Ejub ; rijksfabel des fultans; omtrek der flad; van den muur om dezelve; befchrijving derftads poorten, en opfchrifteh. bij dezelve ', fnaaren fabriek; flagthuis des fultans; wonderdadig water in de Griek fche kerk te BalikH; van het paleis van Konftnmiji). Van Gyllius en zijne plaatsbefchrijving. Potyksrpo word naar  INHOUD. XI Petersburg beroepen. Gefprek met den generaal Cocceji. Van de koperen plaaten in Bruce. Kennis met den geleerden Griek Karazia; bêrigten van hem. Befchrijving der blacherne. Van den Tekirfe'rai. Van den monnik Greogrios Zenos. Gedagten der Griekfche geestlijken van de yrijmetzelaars. Reis naar het eiland Chalki; van de omheenliggende eilanden; Klokluiden in de kloosterkerk; bezoek bij den afgezet ten patriarch Karazia ; bezoek bij den Legotheti Mako; fchoonheid der eilanden; anekdoten w?»Panagiotes; pinksteren der Grieken; van de kerk der heilige drievuldigheid, en der zeiver verzameling van handfchriften. Van Dr. Kafim en den geleerden Demetrius Phalereus. Gefprek met Karazia. Bezoek bij den tolk Karazia; van zijne werken. Kennis met den bisfchop Joachim van Anchial. Van den heer Sergios. Staai der hédendaagfche Griek fche letterkunde. Van de kerklijke gefchiedenis van Meletios. Bezoek in den boekwinkel; van verfcheiden zeldzaame boeken in dcnzelven. Van Dcfitheus en zijne ■ gefchiedenis. Griekfche kerk te Has-Kjoi; merkwaardige fleen aldaar. Vr.n vader Michele. Cannes Arabifche fpraakkunst. Zégening der vcrfche druiven voor de Grieken. Van de heilige fontein metamorphofis; Griekfche opfchriften in dien oord. Berigt van den tuin van het ferail; van een merkwaardig kanon. Van de openbaare boekerij van Raghibpafcha. Van de gebruiken der Turken in den ramazan; het brèken van de vasten na zonneöndergang; befchrijving der St. Sophia moské; van de Sophiafchool en bézigheid der jeugd in dezelve. Van den derwisch Mahmud Efendi; van de  INHOUD. zuil Dikeli ta'sch; verlichting der minare'ên; befchrijving der moské Soleimani; koffijWinkels der Theriaki; flagboomen in de ft raat en der flad; van de kétels der jfanitzaaren. Fan den beiram. Griekfche Godsdienst en het feest van Demetnus; kerkbédelaarij der Grieken. Turkfche predikatie van. den jPejuit Albi; Armènifche woorden in dezelve. Befchrijving der pragtige aanflelling'van dm vor:t van Moldavië; van de inrigting van hn ferail; plcgtig onthaal der aanwézenden; uskufia of ftaatfiemuts van den vorst. Fan de zuilen in de St. Sophia moské. Wiskunde van eenen derwisch. Bezoek . bij den aartsbisfchop Gennadio ; verklaring der apO' calypfis van Andreas. Bezoek bij vader Zerovvonisky; van de Asfifi aan den Kaukafus, en de Kurden; van de pogingen en geleerde werken der zendelingen te Moful; gebruik van het Chaldeeuwsch in zommige dorpen van Diarbekr. Ferdere omftandige berigten van de Sophia moské, en de boekerij. Befchrijving, der Griekfche kerken in Chalcedonien. Befnijding van den zoon van den Topsji basji. Griekfche boerebruiloft. Reis in Griekenland. Bladz.117, Vertrek van Völo. Verblijf te Velestine. Grond/lellingen der Turken van het noodlot. Oudheden bij Maimular. Verhit' fte Lari:Ja% onlusten aldaar; van den Peneus; van Dr. Rosfi ; van den handel t-e Volo. Reis' van Larisfa tiaar Tirnava; berigten van Tirnava; bezoek bij den metropolitaan Meleüus. Kerken en moskeen in  INHOUD. de flad; verwerljen té Tirnava. Reis «aar Zarko; geVal met eenige Albaneezen. Berigt van Zarko. Reis tiaar Trikkala, van de Wallachijfche voerlieden; oijevaars in die ftreek; befchrijving der flad Trikkala; van de geneesheer en Mazon en Barotti; bezoek bij den aartsbis fchop. Aankomst der Arnauten; gevoelen van den aartsbisfchop van de fpringhaanen van Joannes. Reis naar Stagi; van den bisfchop aldaar ; van den fchoolleeraar Demetri. Bezoek van het klooster Hagios Stephanos; berigt van hetzelve, en van' Hagia-Triada; geen vrouwsperfoonen mogen in die kloosters komen ; handfchriften des kloosters; verdere berigten en befchrijving van Hagios-Stephanos; nog van de boekerij; over de plaats van de drie getuigen. Opwinding naar Hagia-Triada; van den prioor aldaar; van de kerk en haare verzameling van handfchriften ; aankomst der Albaneezen te Stagi; van Kurd pafcha; Turkfche Deriventen ; Hagion Deipnon op witten donderdag. Opwinding naar Meteoron; befchrijving der kerk; bezoek van Dr. Euftathius, en berigten van hem; gefchiedenis van het klooster; van het léven van Anaftafius; verzameling van handfchriften en gedrukte boeken; tijdrèkenkundige aanmerking uit Jofephus; plegtighëden op paafchen bij de Grieken; handfchrift der Evangeliën; dorp Kastraki; Anabaten of vaardige klimmers ; brand op Meteoron; zeer tref end berigt, dat Jefus Christus priester te Jeruzalem is geweest, en befluit daaruit; vande zusters van den prins Joafaph; van den berg Arafa; gefprek met vader Damaskenos; van éen èetg Pindus. Van Barlaam j van den trioor Ana-  INHOUD. tölios; gefchiedenis van het klooster; gefchiedenis vaii den bisCchop Gerafimos; van de boekerij; Euftathius over Homerus; van den ouden beekbewaarder; beoordiling der kerklijke gefchiedenis van Dofitheus; opfchriften op Sariaam ; parakiifi bij de kerken. Veigeeffche reis naar het klooster Ru fan , en na dat van Sint Nikolaas; boekerijen in die beiden. Reis naar Stagi; Turkfche hermitagien; Griekfche opfchriften in de kathedraal- en jFoannés-kerk; merkwaardige befchréven fleen in de laatfle; oude gefchiedenis van Stagi, en oudheden aldaar. Reis naar Witoma; nuttige verklaring van veele woorden en fpreekwijzen in het nieuwe testament voorkomende , door hulp van het hèdendaagsch Grieksch. Zaaijing der Turkfche tarw en katoen planten. Van den berg Kosfaka. Aankomst in het klooster Dujlko; van het geest lijk regtsgebiednver dezekloos~ ters; handfchriften te Dufiko; ftigting en gefchiedenis van het klooster; van den heiligen Dasfariorr; inkomsten van het klooster; flrenge waarnéming der ordensrégelen; merkwaardig kandfchrift der Euangelisten met verklaringen ; bidüuren der monniken; parakiifi bij de kerk ; wonderlijke fchilderij van den heiligen Chriftoffel; Kontaris gefchiedenis van Athenen. Terugreis naar Trikkala ; befchrijving der flreek ; van het klooster Agrapha; fabriek van katoenen ftoffën te Porta; wijze van katoen zaaijen; van den vloed Peneus. Tweede verblijf te Trikkala ; kennis met Hadsji AH en Konftantijn. Dukas; gefprek met Ibrahim Bey; van de Arnautifche taal; Commodes werk tégen Newton. Reis naar Misdan; verwoesting der Griekfche ierken  1 N H O ü D. xv op bevél der porte, merkwaardige fleen in de kerk te Misdan. Reis naar Larisfa; weg door Kokloto; Kutzokhiro ; opfchrif ten in de kerk aldaar; weg naar Paleeokastri; van de dorpen Teufchon en IJadfchilar; van oud Larisfa; van de verhuizing der Oiievaars; verkla • ring van het vertelzel van den pelikaan; opfchriflen uit oud Larisfa ; fteenhoopen van hetzelve; overhlijfzels van oudheden; nog van de oijevaars. Verblijf te La* risfa; van Montague ; van eenen merkwaardigen codex des ouden testaments; van den heer Aleki; van den Olympus; Griekfche dorpen en kerken rondom heen; berigten van de ftad; regéring te Larisfa; feilen in Buschings aardrijkskunde- betreffende Thesfaliën; van den Musfelim te Trikkala; opfchriften op een kerkhof luiten de ftad, als méde op de begraafplaats der Jeoden. Reize naar en door de Tempé; verblijf te Baba; verwerijen aldaar; merkwaardige khan aldaar. Verblijf te Ambellaki; verwerijen, handel, duurte, wijnbergen aldaar; van Dr. Perini,- van den hoogleeraar Triandafilo en deszelfs boekverzameling; van den bisfchop te Ambellaki; van deszelfs broeder , den heer Michele; verlof aan de Grieken om de Arnauten te doden ; begin van het verval der Griekfche taal ten tijde der beeldflorming; van de fludenten te Ambellaki. Van den berg Osfa; gezigt op denzelven; van het hol te Derefi; landhuis van Ali pafcha te Busgutsch; begin van Björnftahls ziekte; verblijf in het dorp Kasfabal; merkwaardigheden van het verwoest Kajlri; terugweg van den Osfa; van het dorp Jenitfcha; van het klooster Pandaleon, reis den berg Kisfavo op; nagtverblijf  xvï I N H O U 0. in het klooster Panagea; verblijf te Seilitfchane; befchrijving van den hoogflen top van den berg Kisfavo van het dorp Speleai terugkomst te Ambellaki. Huisvesting bij den bisfchep te Ambellaki; aankomst der Arnauten aldaar. Reis naar Baba; overblijfsels van het oude Lykostomium; Jleenen met opfchriften en verhèven beeldwerk op de begraafplaats der Turken; gebrek aan brood te Dereli; terugkomst te Baba; fpringhaanen en fefambouw in dezen oord. Verdere reis tri de Tempé en befchrijving van dezelven; merkwaardigheden op den Kisfavo; gisftng wégens de voormalige vereeniging van de bergen Olympus en Osfa, en derzeiver fcheuring door eens aardbiving; zeer merkwaardig Romeinsch opfchrift in eene engte bij Baba. Terugreis uit de Tempé. Aankomst te Lapfochore.  INHOUD der BRIEVEN Van den heer hoogleer aar matthias norberg. Brief I. Vertrek van Parijs. Vaart de Seine op. Landflreeken in Bourgogne. Chalons. Van de Saone. Berigten van Lyons. Van de Alpen: gefchiedenis van dezelven; landjlreeken daar om heen; reis over dezelven; berg Cenis. Piemont: Novalefa; Sitfa. Turin: univerjtteit aldaar; reis van vader Beccaria door Lombardije: Vercelli. Van den Codex Syriacus Hexaplaris. Piacenza. Via .ZEmilia. Landftreek rondom Piacenza. Parma: univerfiteit aldaar; hertog van Parma. Reggio ; Modena. Berigten van Bologne en de univerfiteit aldaar. Van de Apenriijnst Landjlreeken in Teskane. Florence. Siena. Aqua. Pendente. Weg naar Rome. Vergelijking van den tégenwoordigen toe/land van Rome met den vöormaligen. Van den Tijber. Geclenktékens der oudheid te Rome; merkwaardige gebouwen en kerken aldaar s Engelenburg; van de Sapienza en Propoganda; CMgifche Codex der Propheten; Vatikaanfche boekerij;  xrv INHOUD van den têgemvoordigen paus; gebruiken en policie te Rome. Van Ostia en Tusculano : landhuis van Cicero. Reis naar Fano'. berg la Somna; Narni; Ter ei ; Spoleto. Fano ; Pefaro; Rimini ; Cefena ; Boiogna. Befchrijving van de flad Milaan ; lugt' flreek aldaar; inwoners ; oudheden. Van de Ambrofiaanfche boekerij', den Codex Hexaplaris; van den Heer Branca ; verrigtingen van Norberg te Milaan, bl. 200, Bf'uf IJ. Van Brescia. Reizen in dit land. Verona; Vicenza; Padua. Iets van de merkwaardigheden en inwoners te Venetië. Inleiding tot de berigten van den godsdiensten de taal der Sabeërs: zwarigheden om daartoe te geraken. Sabëifche letters. Eefiige flukken uit het Sabelsch handfchrift. Eerfle /luk, waaruit men begrippen krijgt van de godgeleerdheid der Sabeërs, als van den verhéven koning des lichts, de Engelen des lichts, Hazin, de fchepping der PVaereld, en der men fchen; godlijke voorfchrifteit van gedrag aan de eerfle menfchen 0 en waarfchouwing voor Satan. Tweede fluk: een boetgebed. Derde fluk: van Joannes den Doper 5 en den doop van den bode des lévens. Aanmerkingen op deze mé' de gedeelde fl ukken. Norbergs pogingen om het Arabisch en Turksch te léren. Nog venetiaanfche merkwaardigheden. Van dtn heer de Villoifon. bl. 236 Brief III. Van den Maronitifchen onderpatriarch ContiDeszelfs berigten van de Sabeërs. Hunne afkomst  INHOUD en verblijf. Zij zijn geen Christenen. Hunne godsdienstige kléding; heilig éten van honig enfpringhaanen; kerken; viering ven den godsdienst; doop; prêdikatien en zedenleer ; voor/lellingen van Christus ; geestelijken; doopformulier; heilige dagen; toverkuns- ten Norbergs verrigtingen. Nog van Conti, en zijne bekwaamheid. Van de godsdienstfekte der Kalbin. bl. 3?S. Brief IV. Vervolg der berigten van Conti van de Sabeërs. Hun heilig maal; liefde onder elkander; lijk-en begraafnisplegtigheden; bruilofstplegtigheden en dans- fen daarbij. Onontbeerlijkheid der kennis van de Turkfche en Arabifche taal voor reizigers in het Oosten. W. 285, Brief V. Reis van Konflantinopel naar Venetië. Norbergs reisgenooten. Hellespont. Troja, Negropont. Mandria; gefladige vrees der inwoners dezer flreek voor de Albaneezen en zeerovers. Van Cerigo. Paaschvieiing der Grieken en Slavoniers. Schattingen der Grieken aan de geestelijken, van deze laatflen aan de bisfchoppen e. z.- v. Proeve van den ijver der Grieken in het bekéren. Moeilijke vaart naar kaap Matapan. Van de eilanden Zante, Cephalonië, Antipazo. Van Corfu en de proef dagen aldaar; 'berigt van de Albaneezen op Corfu, Butrinto en de kusten van Albanië. Proefdagen te Castel Nuovo. Berigten van de Slavoniers. Reis naar Venetië ; bezwaarlijk binnenlopen aldaar. Aankomst in de haven Po** %  pi INHOUD vegia; proefdagen aldaar. Over de winden en zeereizen op den Archipel en de Adriatifche zee. Van den heer de Villoifou. bl. 293. Brief VI. Herhaling van de berigten der reize van Venetië naar Konjlantinripel. Over de verandering en den zonderlingen loop des waters in de Middenlandfche zee, als méde over den ftroom des waters uit de Zwarte zee. Verhètering eener plaats in Busching. Dol' fijnen, vogels, neordweste winden , ftormen op de Middenlandfche zee. Merkwaardigheden van Thesfalonika en de omliggende ftreek; pest aldaar; van de aanhangers van den valfchen Mesftas, Sabbata Levi. Berigten van de monniken op den berg At hos. Anekdoten van den aartsbisfchop te Thesfalonika. Anekdotcn van een'' Arabisch koopman onder de reisgenootcn van Norberg. Oudheden in Isttïè. Van Ro' vigno en Zio. bl. 311. Brief VIL Vervolg van het verhaal van Conti van de Sa' beërs. Hunne vorige woonplaats, en vlugt naderhand naar Markat.—Van die in Galiléa. Van de heilige boeken der Sabeërs en verlies derzelven. Grondftellingen van hunnen godsdienst, en deszelfs betrekking tot den ^foodfchen en Christelijken. Hunne feesten ter eere van Joannes, en viering van dezelven. 'Jaarliikfche herhaling van dén doop. Hunne kerken in Galiléa , en bédevaart derwaard: genézing der krankzinnigen aldaar. Andere feesten der Sabeërs en viering van dezelven. Bezorging der ar-  I N H O ü D. xvrf men. Van den honig en de fpringhaanen in deze land- flrec\. Gefchiedenis, inrigting en 'tégenwoordige toeftand der boekdrukkerij op den Libanon. Dergelijke beproeving der Maroniten. — Verdere berigten van Conti van de Sabeërs. Hunne kerken en godsdienst. Hunne leerrèdenen. Hunne overeenkomst met de Jooden en Christenen. Kundigheid der geestlijken ; gefprekken in de kerken. Viering der feestda-. gen. Dansfen. Verkéring der beide geflagten met ■elkander. Van hunne boeken; derzelver 'gefchiedenis; heilighouding van dezdven. Van hunne priesters. Regtspléging onder hen. Hunne kerkwetten; gevoelens van andere. Godsdiensten; huwlijken; behandeling der zieken, en geneesmiddelen. Leeroefening hunner priesters. Wijze van ten huwlijk verzoeken. Van hunne vrouwsperfoonen en derzelver tooizei. Kléding der mannen. Huizen; wijze van éten en vreemdelingen te onthaalen; inkomflen en foorten van fpijzen der Sabeërs. — Bengten van Conti van de lévenswijze en beftaanmiddelen der Oosterlingen in het algemeen. Akkerbouw der Oosterlingen, ploegen en zaaijen, behandeling van het zaad; oogst; nalézing der armen. Wijze van dorfchen. Zaad; en oogstijd. Grensfcheiding der velden. Onkruid (zivanj onder het zaad- en kwaadaartig zaaijen van het zelve. Oorzaaken van misgewas. Voordéligheid van den akkerbouw. Wijnbouw: verfcheiden foorten van wijnbergen en derzelver behandeling. Wijze van wijnperfen en wijn te maken, gelijk ook de druiven te drogen. ** 3  INHOUD. Bereiding van de most en dihs. Het drogen en gebruik der vijgen. Bereiding van de boomolie. Herdersléven en veeteelt. Woningen, levenswijze, huiskouding, zéden der herders. Onthaal hunner gasten. Kunst onffchaapen en geiten van zékere verwen te bekomen, bl. 322. Brief VIII. Vervolg van het verhaal van Conti, van de levenswijze der Oosterlingen. Geloofwaardigheid dezer berigten. Nog van de veeteelt. Gebruik van het rundvee en der buffelosfen , en derzelver vleesch , en melk. Gebruik der geiten en derzelver vleesch en vellen. Van de fchaapen in het Oosten, derzelver foorten en verfchillend gebruik. Behandeling der fchaapen en geiten. —■ Antwoord van Conti op eenige vraagen van den heer Michaelisaa» het Deenfch gezelfchap van geleetde reizigers: van Eiarisch in Egipte en den vloed Ennakura; van den vogel Smarmar, die de fpringhaanen verflind; van de onderfcheiden foorten van vliegen in het Oosten; van de donderweer en aldaar; van de tenten der Arabiers; van het verbod des bijflaaps ten tijde der maandelijkfche rei■ niging, en de gevolgen van zulk eenen bijflaap; omftandige berigten van de melaatsheid en derzelver oorzaaken en van het gasthuis te Damaskus; van het gebruik der gerfle, tanve en zizani; van het gebruik der boomolie bij het zalven, en in het algemeen van het baden en zalven der Oosterlingen; van de menigvuldige oogziekten en blinden onder hent en het wegné-  ï N H O U D xix men van al het hair aan het lichaam; van het zoet en bitter water in het Oosten, van de verkoelende dranken der Oosterlingen; van den wind Semum; der Oosterlingen wijze van vuur te ontftéken; van het manna in Egipte en Arabië; van de verfchillende foorten van 'wierook; van de ménigerhifoorten van fpringhaanen. bl. 366. EERSTE AANHANGZEL. Brief L Van de boeken in de Turkfche boekerijen te Konflantinopel. bl. 3§S. Brief II. Van Abdallali, eenen fjerif uit Mekka , leermeester van den heer Norberg in het Arabisch. Hebzugt en nors voorkomen van denzelven. Ontdekking van zijnen voornaamen fiaat- Zijne gefchiedenis. Eerbied der Turken voor hem. Van den heer Boudewijn, koopman te Kairo. bl. 389. Brief III. Nadere berigten van Abdallah en zijne gefchiedenis. Bevestiging van dezelve door den Zweedfchen tolk. Anekdoten van hem. bl. 393. TWEEDE AANHANGZEL. Van de Oosterfche handfchriften in de koninglijke boekerij te Parijs; ab-ul-musahems gefchiedenis van Egipte; eene Arabifche Kosmographie; El tabaiu's  SS I N H O U D. algemeene gefchiedenis. Omgang met den ChaldeeUWfchen bisfchop behenam, en berigten van hem; van de heeren le gaand , cardonne , de guignes, des hauterayes en anquetil. Van den heer gebelin. Van den heer bejot. Berigt van de koninglijke boe. hen, derzelver inrigting, opzienders en bedienden. R EI ZB  R E I Z E DOOR EUROPA EN HET OOSTEN. REIS VAN LONDEN NAAR KO NST ANTINOP EL. J|__J)en 4den van lentemaand des jaars 1776. verliet ik Londen, en mijne daarzijnde vrienden, en landgenooten. Mijn laatfte bezoek in deze ftad was bij den heer acrell (*), en wij namen een zeer téder aftcheid van elkander. Ik begaf mij daarop aan boord van het fchip de Tartaar , hetwelk mij naar Turkijë zou overbrengen, en (•) Deze bekwaame man, een Zweed, relsda, om de fcheepibouwkunde in den grond te léren. Hij lag toen ziek, en zijd deod, die kort na het vertrek van björnstShl volgde, was een groot verlies voor zijn vaderland. Zijn ijver voor zijne wéten,fchap was zelfs op zijn ziekbed nog éven zo vuurig en fterk als te voren. Hij verzegt zijnen reisvaerdigen vriend, in Turkijë al het geen tot de fcheepsbouwkunde betrekking kan hebben, bij voorbeeld, welk hout de Turken tot hunne fchépen gebruiken, en dergdijkeu, te onderzoeken en aantetékenen. Aanm, van den Uitgéver, VI. Dêel. A  2 REIZE DOOR EUROPA door den kapitein smith gevoerd werd. Men ligtte des namiddags de ankers, en den volgenden avond kwamen wij te Gravefand, het welk 22 Engelfche mijlen te land, en 28 te water van Londen gerékend word. Ik ftapte te Gravefand aan land, en bezigtigde de ftad, die niet groot is, en llegts twee of drie ftraaten, maar eene fchoone ligging aan de Theems heeft. Ik zag hier , onder anderen, een klein ftaalen werktuig, waarvan men zig bedient, om van heele en halve guine'as e. z.v. de proef te némen, of dezelven goed of valsch zijn. Hetzelve was eerst voor eenige maanden uitgevonden ; en de beloning des uitvinders beftaat in het uitfluitend regt, om gedureüde eenige j.iaren deze werktuigen te maken. Den 8tól? van lentemaand ankerden wij bij Margate, eene kleine ftad in Kent, welke 72 mijlen van Londen1 ligt. Hiér zijn b;;den in zoutagtig öf zeewater aangelegd, welken de geneesheeren zédert omtrent twintig jaaren als een zeer heilzaam geneesmiddel aanprijzen, en die door de aanzienlijke lieden thans veel gebruikt worden. Te Buchinton op het eiland Thanet, en aan de meeste Engelfche kusten zijn dergelijke baden. Den 10*» wierpen wij het anker te Deal, 80 mijlen van Londen. Men kan, goeden wind hebbende, deze reis in twee dagen afleggen, maar in minder tijd niet, wégens de ebbe. — Het zout water in de Theems begint bij Gravefand. Den volgenden dag vroeg waren wij bij Dover. Hiér zagen wij de krijtbergen; doch de kalk aldaar word voor flegter gehouden dan die van Margate, Deal, en andere plaatzen. Daarop zeilden wij voorbij de déden Rije en  EN HET OOSTEN, S Ha?tings; deze ftéden hebben geen havens, zii'n egter éeri verblijf der fluikhandelaars, die hier met hunne kleine vaartuigen, welken zij des winters op het land trekken, aanleggen. Naderhand bragt ik bij ftórrnagtïg weeder mijnen tijd door met liet lézen van eene reisbefchrijving, briefswijze3 in het Italiaansch, uitgegéven door ecnen Italiiianfcheri bedienden, cavalesca gehéten, die in dienst is bij eeneri Engelschman, den heer solley, welke geftadig reist. De titel van dit boek is: Dsscrizione hineraria dl vart paefi di Europa e di qualchi Luogi di Africa , fatta dalïAnno 1765 ftno a tutto il 1770; Neapoli 177I5 8 °° 244 bladzijden. Deze reisbefchrijving is béter uitgevallen , dan men van eenen knegt zou verwagten. Hij verhaalt doorgaans gebeurde zaaken , en het geen hij zélf gezien heeft: zomwijien voegt hij er ook eigen aanmerkingen en beöordélingen bij. Hij heeft de reis van Nrpels tot Konflantinopel met hetzelfde fchip gedaan, dat mij thans derwaard bragt. Hij houd zig tégenwoordig te Londen op | en is voornémens, der weetgierige waeréld het vervolg der berigten van zijne reizen, welken de reis naar Konftantinopel, Smirna, Egipte e.z.v. bevatten , en insgelijks te Napels > en wel op zijne eigen kosten , gedrukt zal worden, te fchenken. Deze reisbefchrijver is aan het meir Como geboren, en dus een landgenoot van plinius en van den heer fontana. Den i6lkn ankerden Wij bij Dartmouth in Devonshirc Het geheele land langs deze kust heet Westcountry, Deszelfs inwoners worden te Londen als vrij onbefchaafcl befchouwd. De geleerde kennicott is niet iêttè K 0,  4 REIZE DOOR EUROPA Darrmouth, in een dorp, daar zijn vader koster was, geboren. Deze ftad ligt aan de uitwatering van den vloed Dart, welke wegens de bekoorlijke gezigten en omliggende ftreeken voor den fchoonften vloed in het ganfche rijk gehouden word. Het land aan denzelven wijkt voor het best bebouwde in gansch Engelland niet. Inzonder. heïd is het wégens den voortreflijken room bekend, dien men van daar bekomt , en Devonshire ■ Cream noemt: insgelijks roemt men het keurlijk ooft , dat men daar heeft , en den appeldrank. De fterkfte handel egter, welke in dit gewest gedréven word, beftaat in gezouten visch, cod of ftokvisch, die op Newfoundland, het bekend groot eiland nabij Amerika,bereid word, vverwaard de inwoners van Dartmouth varen,om de vïsch van daar te halen, dien zij dan in Italië , Spanje , Portugal en Frankrijk verkopen. Zédert den vréde van 1763, toen aan de Franfchen eenige bezittingen tot de visferij afgeftaan werden, hebben de Engelfchen geen visch meer in Frankrijk kunnen flijten. Men fchrijft dien vréde aan lord bute toe, en doet hem deswégen verwijtingen, wijl hij daar door dezen tak van koophandel Zozeer benadeeld heeft. . De ftad Dartmouth, zegt men, bevat twee tot drieduizend inwoners. Den io/1en van lentemaand kwamen wij te Lands - end, hetwelk de uiterfte hoek van Engelland naar het zuidwesten is. Den 29fiei1 zeilden wij voorbij Lisfabon. Deze ftad, gelijk bekend is, ligt op 38 0 , 45' noorder breedte, en 850 mijlen zuidwestwaard van Londen. Den volgenden dag , des avonds , zagen wij de kust  EN HET OOSTEN. 3 van Algarbiën, eigenlijk Algarve, welke uit hooge bergen beftaat, op dewelken wel wijn wast, doch die niet zeer geiigt word. De naam Algarve is Arabisch , en de Mooren gaven dien aan deze ffreek lauds, wijl dezelve de westlijkfte was , die zij bezaten. Den 3deB van grasmaand zag ik op eenen verderen afftand en fiegts zeer onduidelijk een gedeelte der kust van Afrika. Den 5den ontdekte ik Afrika zeer van nabij, en wel voor de eertte maal, namelijk Kaap Spartel, of den uitertlen landhoek van Barbarijë. Deze ganfche (treek is bergügtig en onvrugtbaar; doch dieper, landwaard zijn vrugtbaare dalen. Des namiddags konden wij het land nog béter zien. De fcheepskapitein verhaalde, dat hij weleer van Tanger te voet naar deze kusten was gegaan, en verzékerde, dat men daar tfeel koorn, goede, maar kleine, koebeesten,en fchoone druiven vind. De druiven van Afrika overtreffen die van Napels, zijn groot en zeer zoet. Den 5*n van grasmaand zeilden wij door de flraat vaa Gibraltar, en de wind werd ons gunstig. Den volgenden dag zagen wij de bergen van Grenada, in Spanje, te gelijk met de Afrikafche, hoewel de laatften fiegts van verre. Den 7'le" ontdekten wij twee Algerijnfche chebekken, die op de Spanjaarden kruisten; des nagts lopen deze vaartuigen in de havens op de kust van Barbarijë; maar over dag lopen zij in zee. De Algerijnen zijn béter zeelieden dan de Spanjaarden, en bouwen hunne fchépen van eiken hout, gelijk de Engelfchen. Het fcheepsbouwv A 3  6 REIZE DOOR EUROPA hout hebben zij zeiven, uitgezonderd masten, waartoa zij dermen boomen némen, die zij kopen. Den 14*" waren wij nabij Sardinië. Twee dagen daarna krégen wij het eiland Maretamo, of" Maritima, in het gezigt. Het hgt op de westzijde Van Siciliën, betfaat uit eene groote klip , en fchijnt flegts door eenige weinige visfers bewoond te zijn. De beide volgende dagen voeren wij zeer digt onder hetzelve heen. Naast hetzelve, op eene andere klip, is een kasteel aangelegd: misfchien is dit het eiland Livaza of Le'vanzo. Hier zagen wij Siciliën, namelijk eerst de ltad Marfala. Niet ver van daar ligt eene andere ftad, waar men de overblijfzels der oude ftad Selinus ziet. De bergen van Siciliën kwamen^mij, naar het gezigt te oordélen, volgens de verwe ais groote aschheuvels voor. Den Volgenden dag bevonden wij ons tégenover de ftad Girgenti, oudtijds Agrigentum gehéten. Het land rondom heen zag ér bergagtig uit, doch de bergen waren met Wijnftokken bedekt. Girgenti is eene zeer groote plaats, en ligt op eene hoogte.' Siciliën was gedurende verfcheiden dagen het vermaak onzer oogen. Het land is op deze zijde het fchoonfte, dat men iner oogen kan zien : ik herinner mij niet, ooit verrukkendcr en heerlijker gezigteu gehad te hebben. De grond is effen, doch rijst allengs als een amfitheater op. Men ziet overal zaadakkers, groene velden, wijnbergen, boomen , en eene boschaadje, en verder op waard fnijden de toppen der boomen den gezigteinder als ware het af. Men heeft dus alle bedenklijke afwisfelingen. De kapitein smith zeide mij insgelijks^  EN HET OOSTEN. 7 dat hij nooit, zo lang hij op de zee omgezworven had, aangenaamer gewesten gezien had: hij vestigt ook altijd, als hij hier voorbijvaart, zijne oogen onafgebroken op dezelve , en verzadigt zijn gezigt nooit daarmede. Ik weet den naam van het landfchap, waartoe deze onvergehiklijke gezigten behoren, niet te melden; het hgt bijna tégenover Tripoli, en wel, eer men Malta voorbij komt. Misfchien is hef Terra muva; ten minden fchijnen het de oosthjke gewesten om de ftad van dezen naam te zijn, als Sallia , Victoria,la Blaceta, la Seccha e. z. v., zo als deze plaatzen op de kaart van den heer du roux getékend liaan. Het eiland Malta ligt u mijlen van Siciliën, namelijk volgens de gemelde kaart; doch op eene andere vind ik den afftand dezer beide eilanden 15 mijlen te zijn, hetwelk ook juister is. Op dezen dag zeilden wij dus voorbij Tripoli. Den aifien van lentemaand, des morgens, zag ik den berg Aetna: hij wierp alom rook uit; maar men zag geen vuur. Hij heeft , gelijk alle door onderaardsch vuur ontft'aane bergen, de gedaante van eenen tregter. Deze berg, gelijk bekend is, heet ook Gibello, welken naam hij van de Arabiers heeft, die eertijds dit land beheerschten en wier taal toen hier algemeen was. Gibel betékent in het Arabisch eenen berg, en de Aetna werd bij voorkeur dus genoemd. Maar il Monte Gibello, dat is de berg Berg,xz zeggen, gelijk tégenwoordig gebruild.jk is luid in de daad belachlijk, ten ware, dat Gibello héden ten dage het aanzien van eenen eigen naam had. VVij hadden gedurende all' deze dagen geftadig zulk ftil weeder, dat het ons aan geen tijd ontbrak, om.SiciA 4  REÏZE DOOR EUROPA liën te befcbouwen. De lengte van dit groot eiland bedraagt 60 mijlen , of drie graaden, wanneer men van het eiland Maretamo tot Capo Pasfaro, den uiterften landhoek van Siciliën naar het Oosten, rékent. De ganfche ftreek om Pasfaro is vlak land, maar op eenigen afftand van de kust word dezelve hooger. Zij is zeer fchoon , en een vervolg van de fchoonheden der natuur, die ons gisteren verlustigd hadden. Men ziet hier de boomen, als of zij in rijën geplant waren, en genoegzaam als tékeningen en afbeeldingen, die het heerlijkst gezigt opléveren: het vertoont zig als groen en geel borduurzel. Misfchien is het niet te onpas, wanneer ik hier aanmerk, dat de weg van Capo Pasfaro ter zee naar Venetië bijna éven zo ver is , als naar Konftantinopel, maar verder naar Venetië dan naar Smirna: van hier tot Venetië namelijk zijn het 240 mijlen, (Jieuês of leagues) ; stot Konftantinopel 262; en tot Smirna 215; wanneer men 20 mijlen op één graad rékent. De kapitein zeide, dat hij liever naar Smirna en Konftantinopel zeilde dan naar Venetië; want dat de Adriatifche zee een moeilijk vaarwater was, uit hoofde der kleine eilanden en zandbanken in dezelve, gelijk ook der ménigvuldige ftormwinden, en nauwe doorvaarten , weshalven men niet gelijk in de ruime zee kan lavéren. Van de gemelde landpunt tot bij de Dardanellen zijn het niet meer dan 11 graaden of 220 mijlen: de Adriatifche zeeboezem heeft daartégen bijna 8 graaden of 160 mijlen in de lengie. Des namiddags werd de wind ftijver, en tégen den avond verloren wij ons fchoon Siciliën uit het gezigt. Wij kwamen nu in de nabuurfchap van Griekenland» 8  EN HET OOSTEN. 9 Den ifien van bloeimaand zag ik dit land voor de eertte maal; doch niets meer dan de bergen op Peloponnefus of Morea , alwaar Cabo Matapan de zuidlijklte landlioek in Europa, namelijk op het vaste land, is. Hier houden zig gemeenlijk zeerovers op, die op gelégenheid loeren, om de voorbijvarende fchépen aantevallen en te plunderen ; welken om die réden altijd tot den ftrijd toegerust moeten zijn. Deze zeerovers, die men met de voormalige Wtkingar aan de Oostzee kan vergelijken, zijn Grieken , en worden Mainotten genoemd. Zij wonen op de gebergten in Morea, zijn door de Turken nooit onder het juk gtbragt, en voeren hunnen naam naar Maina, welke hunne voornaamlte verblijfplaats is. Cabo Matapan is het Tanara der ouden. Op het gezigt van Griekenland kon ik mij niet onthouden, over deszelfs tégenwoordigen toeftand , vergeléken met den voormalige^ eenige algemeene aanmerkingen te maken. Waar zal men thans de wijsheid der oude Grieken, hunne magt, hunnen heldenmoed en hunne groote daaden zoeken ? Dit alles is nergens meer dan in de boeken voorhanden. Als onderdaanen der woeste Turken, neemt dit volk nu aan de woestheid hunner overheeren rijklijk deel. Alle voormalige beroemde Héden zijn verwoest, en een zondvloed van onwétendheid heeft het land der zanggodinnen en bevalligheden overftroouid : dit land , dat voorheen zo bewonderd werd, en uit het welk de Romeinen en het overige Europa wétenfchappen, kunsten en geleerdheid gehaald hebben O). De Venitiaanen verloren Morea in («) Men zie mijne Voorrede voor R. Chandler Reize dwr A 5  10 REIZE DOOR EUROPA het jaar 1715» t°cn de Turken, van dewelken zij het in veroverd hadden, het weêr innamen. De Venerïaaneri lieten het zig. ontnémen, zonder, om zo te (préken, het eenigzins te verdédigen, want zij léverden geen éénen veldflag. Hierop kwamen wij voorbij het eiland Cerigo, hetwelk thans nog aan de Venetiaanen toebehoort. Deze (laat pleegt zijne misdaders derwaard te zenden', gelijk de Engelfchen de hunnen naar Amerika verplaatzen. Is dit niet eene wonderlijke wisfelvalligheid der dingen . dat thans misdaders en ellende een eiland bewonen , alwaar Venus geboren is, en eertijds aangebéden werd ? Zij had namelijk op dit eiland, hetwelk het Cythsra der ouden is, eenen pragtigen tempel. Thans ziet men hier niet anders, dan hooge bergen en naakte rotzen en klippen. Van de inwendige fchoonheden van dit eiland, of hoe veelen van dezelven nog voorhanden zijn , kan ik niets zeggen. Helena was hier ook geboren ; dienvolgens was hier de bron van den Trojaanfcheu oorlog. Cerigo ligt op 23 0 ., 40'. lengte van Londen, en deszelfs poolshoogte is 36 0., 26'. Wij kwamen nu dus in den Archipel, en voeren voorbij verfcheiden kleine eilanden, of, liever, rotzen, als: Ovo, Cerigotte en anderen. Ovo ligt zeer digt bij Cerigo. En van deze zijde ziet Cerigo er tamelijk wél bebouwd uit: me* ontdekt daar een fchoon dal, en verder op eene ftad, die juist niet zeer groot is, Griekenland, U;r. 1779. 8°. bl. 4a. e. v. Het Karakter der Grieken is nog niet gansch ontaart van dat der ouden. Zie Guijs Leitres fur la Grcce, T. I. p. 20. T. II. p. 31. 224. fv.  EN HET OOSTEN. met een flot of kasteel, dat insgelijks den naam Cerigo of Cythera voert. Een weinig daarna zagen wij er nog eene andere ftad op eene vlakte, Santo-Nicolo genoemd. Des namiddags namen wij affcheid van Morea, en lieten Capo Santo Angtlo ter regter hand liggen. Wij zagen nu gedurende eenige uuren geen land, maar zeilden met eenen gewenschten wind voord, tot dat wij tégen vijf uuren op verren afftand het eiland Falconeria in het oog krégen, hetwelk wij des avonds te tien uuren digt langs voeren. De zon ging te 6 uur, 5 minuutcn onder. Toen ik des morgens opftond, zag ik mij door de" eilanden van den Archipel omgéven. Wij zeilden oostwaard, en zagen vóór ons Thermia, Serpho, Siphanto en Agent tere; ter regter hand hadden wij Antimilo en Milo; agter ons Falconeria; ter linkerhand Cia en Santo Georgio. Daarenboven zagen wij twee uithoeken van het vaste land, namelijk van Livadïèn oïAchaja.en van Morea, zo dat wij nu tégenover den zeeboezem van Engia waren , die tusfcnen Livadiën en Morea is. Wij voeren digt voorbij het eiland Serpho, hetwelk bergagtig is ; doch de hoogfte bergen zijn bebouwd en bezaaid; de velden zijn als terrasfen; maar van verre heeft het eiland het aanzien van eene fteile klip. Men kan hieruit van de andere eilanden oordélen , die allen bebouwde akkers hebben, fchoon zij naar naakte rotzen gelijken. Des namiddags voeren wij tusfcnen Serpho en Siphanto door, en ftévenden fteeds oostwaard. Op Serpho zagen wij eene ftad; maar op Siphanto oude floten, vervallen gebouwen, en eene op deze puinhoopen aangelegde ves-  12 REIZE DOOR EUROPA ting. Binnen kort bevonden wij ons in het middenpunt van air de zogenoemde Cycladifche eilanden, als :§erpho, Thermia, Go, Syra, Tine e. z. v. Men weet, dat het deze eilanden waren, die apoixo zulk eene groote agting beyvézen, dat zij als de eerden moeten aangemerkt worden , die tot de bouwing van zijnen tempel te Delos de hand leendett. In deze dreek vertoonde zig een Griekfche zeeroversboot, wij waren gereed, zijn bezoek te ontvangen; hij vond egtergoed, niet bij ons te verfchijnen. — Den volgenden dag waren wij zeer digt bij de eilanden Delos. Dezen zijn de laagften van all' de eilanden , die wij in den Archipel gezien hebben. Er zijn geen bergen op dezelven, maar alleen heuvels, en dezen zijn tamelijk aangenaam. Het grootfte daarvan, Rhemea bij de ouden, fcheen op eene plaats bezaaid te wézeii : voor het overige zijn zij beiden onbewoond. Het kleinde is het eigenlijke Delos , en ligt agter het groote naar het zuiden. Hier was het, daar apollo den kostlijken tempel had. Men vind er nog overblijfzels en Zuilen van Parisch marmer, zegt men; als ook een amfitheater, en eene grot met gewelven van marmerdeen. De kapitein smith , die all' deze overblijfzels der oudheid gezien heeft, toen hij met mylord piercy en den heer spiller in het jaar 1774 daar was, verhaalde mij 1 dit. ■—. Verder kwamen wij tusfchen de eilanden Tine en Mykone door. Beiden zijn bergagtig; doch het eerde is zeer wél bebouwd en volkrijk ,• de beste zijde, welke in de Levant gebruikt word, komt van daar. My kone, door de zeevarenden gemeenlijk Mykole genoemd, is vermaard wégens de fchoonheid der vrouwsperfoonen  EN HET OOSTEN. 13 op hetzelve: mylörd piercy had zig door dezelven ook zo laten bekoren, dat hij eene fraaije Griekïn van daar médenam. — Om all' de breedvoerigheid te vermijden, Welke bij zulke drooge onderwerpen niet anders dan vervélende kan worden, zal ik veifcheiden andere groote en kleine eilanden, die aan onzen weg lagen , met ftilzwijgen voorbijgaan. — Den 5den van bloeimaand, des morgens te 5 uur, bevonden wij ons nabij het eiland Scio of Chios, hetwelk eertijds den Genueezen heeft toebehoord, waarvan het ook nog komt, dat de hoofdftad Uscio zo wél gebouwd is. Nu had ik het geluk, na zulk eene lange zeereis eindelijk het vaste land van Afië te zien. — Des namiddags kwamen wij in de bogt van Smirna aan. Wij zagen het eiland Mitylene of Lesbos , de geboorteplaats van arion en sappho , en daar epikurios en aristoteles hunne fchoolen hadden. De Smirnafche zeeboezem is te weêrzijde bewoond: de huizen zijn op de Oosterfche wijze vierkant en met platte daken en terrasfeH, gelijk te Napels. Hierop voeren wij voorbij Pisle des Anglois'. dit eiland is klein en onbewoond; op de kaart van barthelot heeft het denzelfden naam, welke de aangenomen naam is; maar du roux noemt het op zijne aardrijkskundige kaart het eiland Sagehfa. . De baai is zeer fraai: overal ziet men olijf boomen, groene heuvels en dorpen. Den 5den van bloeimaand, des namiddags te 6 uur, zagen wij Smirna zonder verrekijker, en wierpen, om den tégenwind, bij' het kasteel, tien mijlen van de ftad, het anker. Wij hadden tot hier toe geftadig op de golven gedobberd, en zédert de laatfte maal te Dartmouth in  ï+ REIZE DOOR EUROPA Engelland geen anker laten vallen. —- Den volgenden dag kwamen wij eindelijk gelukkig in de haven van Smirna aan,na dat wij juist négen weeken op deze reis doorgebragt hadden. Ik ging aanftonds aan land, en lei mijn eerde bezoek af bij den geleerden en bemirtnenswaardigen heer peyssonnel, Franfchen konful, wien ik door den heer de beaumarchois te Londen aanbevolen was. Ik ontmoette bij hem ook den Franfchen graave, den heer de hautefort , dien ik te voren te Geneve bij den heer HENNiN, in het jaar 1773, had léren kennen. Hij vroeg mij zeer omdandig naar mijnen geliefden rudbeck, en het was mij eene onbefchrijflijke vreugde, dezen mij zo waarden naam onder de eerden, welken men zig hier in het vergelégen Afië herinnerde, te horen noemen. De graaf de hautefort meende, dat ik, zédert dat wij elkander de laatde maal gezien hadden, Egipte en Arabië reeds doorgereisd had. —— De dad Smirna is wel geplaveid, doch liegt; eri de draaten zijn fmal. Zij is niet zeer groot, maar wél bewoond: men fchat het getal der inwoners op twee honderd duizend. Zij ligt op eene, hoogte, doch is afhellende, en drektzig langs het drand uit. Het is bekend, dat zij thans niet op dezelfde plaats ligt, daar zij eerst aangelegd werd: zij is, gelijk veele andere déden, herwaard verlegd, en het was alexander de groote , die ze hier grondde. De voorbijdromende vloed is de Meles niet, bij denwelken men zegt, dat homerus geboren is; maar deze is verre van hier te zoeken. —— Den volgenden dag kreeg ik een bezoek van den heer zimmer man. Deze is een geboren Lijflander, werd te Hal doktor der artzeriijkunde, deed eene  EN HET OOSTEN. 13 reis naar Griekenland, geraakte, op Kandia, in kennis met den heer peyssonnel, en ging met hem naar Smirna , alwaar hij nu négen jaaren gewoond heeft, en voor vijf jaaren met de dogter van den overléden Zweedfchen konful justi getrouwd is. Hij heeft het algemeen vertrouwen der ftad; want hij is een geleerd en bekwaam geneesheeT. De konful justi had zijn vaderland vijf en dertig jaaren lang met roem gediend, eerst in de Klimt bij de Tartaaren , en naderhand als konful te Smirna, daar hij voor twee jaaren overléden is, en eene talrijke familie in beklagenswaardige omftaiidigheden, namelijk in fchulden, nagelaten heeft. Ik ging met den heer zimmerman aan land, en wij bezogten den heer anastasi dimostico , eenen Griek uit Adrianopel van geboorte, doch die onzen Noordfchen held kabel den XII. als lijfwagt gediend heeft. Hij fpreekt liet Zweedsch zo voortreflijk wét, dat men er zig over moet verwonderen, voornaamlijk daar hij zédert 1727 niet in Zweeden is geweest. Hij is een grijsaart van vijf en négentig jaaren , doch is nog zeer lévendig en heeft nog goeden eetlust, en ziet er Hit, als of hij niet boven de zestig jaaren oud was. Zijn zoon apostoli dimostico fpreekt ook Zweedsch. Hierop hielden wij het middagmaal bij den heer peyssonnel. Deze man ontvong mij met alle de bevalligheid , die zijner natie eigen is. Men kan niet anders dan met vergenoegen in zijn gezelfchap verkéren; want men kan van hem zeggen, gu"il a beaucoup la, beaucoup vu & beaucoup retenu [dat hij veel gelézen, veel gezien en veel onthouden heeft], en hij weet zijne kundigheden en ondervindingen anderen behoorlijk médetedé-  if RE I ZE DOOR EUROPA len. Hij had de goedheid, mij zijn eigen handfchrift (het eenigfte exemplaar, dat hij er van had,) van de geleerde verhandeling, die hij over de oude ftad Smirna gefchréven heeft, te lénen. Hij deed mij verfcheiden vraagen, betreffende het koninglijk flot te Stokhohn, het welk hij in alle opzigten als het pragtigfte in gansch Europa had horen roemen. Hij fprak van den koning gustaaf wasa met de Vuurigfte verrukking : hij noemde hem den grootften man, dien de waereld gezien heeft; die, zonder ftorting van eenen droppel bloeds, niet alleen zijn vaderland van den ondergang gered, maar ook de ftaatkundige gefteldheid en den godsdienst van hetzelve veranderd heeft; die van een' bloot' édelman koning geworden , en de koninglijke waardigheid in zijn huis erflijk gemaakt heeft; die uit de gevangnis op den troon geklommen is e.z.v. Van hem viel het gefprek zeer natuurlijk op onzen thans regérenden gustaaf en deszelfs Gustaaffche hoedanigheden. De eerfte middagmaaltijd in Aiië was mij dus regt aangenaam. De heer peyssonnel zeide mij, dat hij den heer otter te Parijs gekend had; hij roemde hem als un hommeprodigieux [bewonderenswaardig man] ten aanzien zijner kundigheden, inzonderheid in taaien, hij arbeidde onvermoeid en Hiep weinig, en was daarbij nogthans in de ftad en bij aanzienlijke lieden dikwijls in gezelfchap. -— Tégen den avond geleidde de heer zimmerman mij naar huis naar de familie van den heer justi.— Uier word Hoogduitsch Italiaansch, Grieksch en Turksch, maar geen Zweedsch gefproken. Ik bezogt ook den heer magister wein- uich, Deenfchen prédiker, die in hetzelfde huis woont, waar  EN HÉT OOSTEN. 17 waar tévens de Lutherfche kerk is. Het getal van onze hierzijnde gelooftgenooten bedraagt niet boven de zévenentwintig of dertig perfbonen. Ik ging dien avond ook nog bij verfcheiden Franfche kooplieden. Dezulken, vfelken de middelen hebben , tra'gten hunnen kinderen eene goede opvoeding te géven , door hen eënige jaaren naar Europa té zenden'; want hïer is in het geheel geen gelégenheid, om zijne kinderen behoorlijk te doen onderwijzen en opvoeden. Zo zeer is alles in deze Waereld der veraüderïnge onderworpen! De voormalige inwoners van loniën en Smirna waren het, die fchier alle mogelijke ktfndigheden bezaten , en wel in eenen tijd, dat het grootlte gedeelte van Europa in de diepfle woestheid en onkunde begraven lag: en nu zijn wij in ftaat hen te verlichten; ja zij moeten naar ons komen, om de kennisfeti te halen, die wij het allereerst van hun bekomen hebben. En ik beken, dat ik niet zonder rnédelijden in de reisbefchrijvingen lees, hoe eenige kapucijner monniken op het eiland Andros fchool houden $ werwaard de Atheners hunne kinderen zenden, om hen te laten onderwijzen. In zulk een verval is het luisterrijk Athenen, de aaloude zétel der zanggodinnen, en Smirna, de geboorteftad vatp homerus, tégenwoordig geraakt. Deze verandering geeft ondertusfehen overvloedige (tof tot erntige befchouwin» gen. Wie weet, of wij' ook niet te eenigen tijde er toe komen, onze jeugd naar Amerika te zenden, om hen de geleerdheid en de zéden te doen verwerven, die zij thans van ons bekomen. — Onkunde en trotsheid, die gemeenlijk elkander verzeilen, maken hoofdtrekken in het volkskarakter der Turken uit. Eene natie, die niet d$ VI. Deel, B  i8 REIZE DOOR EUROPA minfte kennis van andere volken heeft, en van dewelke nooit iemand buiten zijne vier muuren reist, om iets te zien en te léren, kan ook niet anders gefield zijn. Het doet ook veel tot vermeerdering van hunnen trots, dat zij zien , hoe wij Europeërs van alle oorden naar Turkijë komen, daar zij het, in ménige gelegenheid, voor lief moeten némen, door dit woeste volk vernéderd te worden. Ik zou voorbeelden hiervan kunnen bijbrengen , zonder dat ik nodig had, dezelven in verre voorléden tijden optezoeken. Maar, wie lust heeft, dereelijken te léren kennen , léze de ieize van den Engelsman portek. (F), fchoon eik onpartijdige moet bekennen , dat deze man veele dingen zeer vergroot heeft. De Turken zijn egter héden ten dage door de overwinningen der Rusfen een weinig buigzaamer geworden. Zij roepen thans zelden giaur (c), wanneer een Frank voorbij gaat; zo het zomwijlen gebeurt, gefchied het gemeenlijk door geen anderen, dan misfchien door eene oude ijverige matroon, of (b~) BjöRNSTauL meent, waarfchijnlij't, het boek, getiteld: Aanmerkingen over den Godsdienst, de Wetten, Regeringen zeden der Turken, Rotterdam, 177°. 2. (lukken, in 8vo. Men leze daar, vöoral, het Xlde hoofdftuk, Ilde fluk, bl. 15. en volg., Van de afgezanten, en hunne verhoorverkrijgingen. Dit werkje word,bij misgisfing,aan den lord Montaigu (lees Montaote) toegefohreven, in de Gazette Litter. Torn. XXVIIL (i?63. November^ p. 4., doch het is zeker van Jakob Porter. Zie Lüdeke Befchreib. des Turkifchen Reichs I, Th., f. 413. '00 Ketter. Zie het IY. D. bl. 177.  EN HET OOSTEN* 19 eenen neuswijzen jongeling. Die van Smirna bewé- zen mj' gedurende mijn verblijf bij hen alle beleefdheid. Ik heb hier voor reeds gezegd, met hoe veel gedienstigheid de familie van den overléden konful justi, inzon^ derheid de heer zimmilkman , bij wien ik ook gehuisvest was, mij bejégende. De Lutherfehe kerk, waarvan ik insgelijks reeds gewag gemaakt heb, is hier juist niet groot, maar tamelijk fraai. De léden der gemeente maken een klein getal uit: in alles maar zes huisgezinnen. De heer doktor ludrke deelt in zijn bekend werk (d) een omHandiger berigt méde van het geen deze gemeente, derzelver inrigting en lotgevallen betreft, ik moet er or.d;rtusfchen eene omftandigheid bijvoegen, die in dit werk van ludEke , zelfs in de laatfte uitgaaf of in de bijvoegzels, ontbreekt, namelijk dat de Zweedfche konful, de heer ritoelujs (e), zijnen fchoonen voorraad van boelen aan de kerk vereerd heeft. Dezelve beftaat juist in geen groot getal van boekdeelen, maar is zeer wél uirgezogt. Onder anderen vind men daaronder de meeste kiat-fifche fchrijvers, en eenigen der Griekfchen, de woordenboeken van eayle eri moreui , le Journal de Trevoux e. z. V. De heer rosz , kapellaan bij de domkerk té Abo, dien men door zijne bédëvaartreis naar Jerufalem, daar hij ook voor eenige jaaren geftorven is, kent, heeft deze boe- (J) Befchrijving des Turkfchen Rijh, in het HoogduitfCh, te Leipzig , uitgegeven ,in 1770. en 1778. Zie,boven, het IV# D. bl. 2ü. aant. (c), en.federd, ook in het Nederduitsch, te Amfterdam. O) Dezen prijst ook Ha^selouist. Reize h D. bl. a8,  sc REIZE DOOR EUROPA ierij met het gefchenk van den Finnifchen bijbel, gedrukt te Abo 1758 , vermeerderd. Op het eerlte eh laatfte blad heeft hij allerlei zaaken aangetékend, welken men in zéker opzigt als een dagboek van zijne lézing kan befchouwen, en dat geen naauwe betrekking heeft op den bijbel en de godgeleerdheid: onder anderen las ik: „ Exeunte ,i Smculo fexto toltes ej mera Latin publice i Rom" (*), (het welk egter niet waar is) „ Baco verulam dog 1626 „ (**) " e. z. v. De heer rosz heeft zig hier voor tien of twaalf jaaren opgehouden, en was, zegt men, een zonderling man (***). —— De zogenoemde waterleiding (*} In het eind der zesde eeuw werd te Rome niet meer in het openbaar Latijn gefproken. (**) Baco verulam overleed in 1626. (***) De fchrijver van dit reisdagboek heeft den uitgéver reeds te voren berigt gegéven van de handfchriften van onzen overléden dokter Hasselquist, die björnstShl van den Deenfchen prediker, den heer weinrich, ten gefcheuk kreeg; ik heb er ook reeds melding van gemaakt. [Voorberigt voor het IV. D. bl. vu]. Zij bevatten grootftendeels het geen in de reisbefchrijving, na zijnen dood uitgegéven [ook, in het Néderduitsch, te Amfterdam, 1771. 2. deden, in 8vo.], reeds gedrukt is. Men zal egter deze gewigtige en aangenaame reisbelchïijving, wanneer er een nieuwe.druk van opgelegd word, uit deze handfchriften veel kunnen vermeerderen en verbéteren. De bekwasme Griekfche geneesheer en beminnaar der natuurgefchiedenis, de heer demetri, dien de lézers van björnstSiil reeds van eene voordelige zijde kennen uit het geen hij van hem en zijnen ijver voor deze wécenfchap weleer verhaald heeft [IV. D. bi. 310.], bood mij in den zomer van 1779. de behulpzaa-  EN HET OOSTEN. 2ï der heilige anna , welke ik bezigtigde, is een klein eind weegs van de ftad gelégen. Dezelve beftaai uit twee rijën boogen, namelijk vijf grooten onder, en éven zo me hand, om in mijn exemplaar van hasselquists reize verfcheiden Arabifche naamen der kruiden, dieren, fteenen e. z. v. te verbéteren. Hasselquist was in de noodzaaklijkheid, om bij lieden, die niet het minfte begrip van wétenfchappen hadden , naartevragen: geen wonder derhalven, wanneer hij hier en daar eenige naamen verkeerd heeft opgegeven. Maar de heer demetri, welke de Oostetfche taaien in den grond verftaat, en tévens een natuuronderzoeker en leerling van onzen zaakkundigen förskül [Dezes Fauna Orientalis, en Flora MgyptiacoArabica, zijn, in 1775., door den Heer Caesten Niebuhr» te Koppenhagen, in 410., uitgegeven.] is, was in ftaac, de 011regte naamen te verbéteren; en zijne veibéteringen kunnen zo wel voor de heeren Philologen als Natuurgefchiedkundigen van nut zijn. Verfcheiden uidanders, inzonderheid in Italië, alwaar de Natuurlijke gefchiedenis tigenwoordig de meestgeliefde wétenlchap fchijnt te zijn, en volgens het ftelzel van LiNNéus geoefend word, hebben zeer verlangd, eene vertaling van hasselquists reize in eene voor hen verftaanbaare taal te zien. Indien iemand dezelve wilde ondernémen, zou zij noodzaaklijk naar de oorfpronglijke Zweedfchemoeten vervaerdigd, en tévens, daar het nodig is , met het eigenhandig handichrifc van den fchrijver zeiven vergeléken worden. Ten mintlen moet de Hoogduitfche vertaling van den heer gadebuscii , gedrukt te Rostock 1762., er niet ten grondflag van genomen worden, uit dewelka ik hier flegts eenen misflag zal aanhalen, namelijk dien, dac. de vertaler bladz. 235 het Zweedsch woord Apinior, hetwelk aapen betékent, behouden heefr. I}lom§erco % B3  aa REIZE DOOR EUROPA veelen boven. Zij is een werk van laater tijden, en denklijk van de Genueefen, of ook door de Grieken onder de regéring der keizers aangelegd. Zij is wél gebouwd , en kan dus niet van de Turken afkomftig zijn. Het water word van daar in dé ftad geleid, doch komt niet, gelijk zommige reizigers, onder anderen hasselquist in eenen brief aan den heer fekretaris elwius, voorgéven, uit den vloed Meles, maar uit eene welle, die nog verder grlégen js. . Ik bezigtigde ook de overblijfzels der oude waterleidingen, aan dewelken de metzelkalk dc or langheid van tijd zo hard geworden is, dat men dien niet zonder veel moeite kan losbréken. Het is ondertusfchen deze'' plaats, die Kara Kapt heet, waar de treurige gebeurdnis voorviel, welke hasselquist in zijne reize 1. D. bl. 34, aanhaalt, waar namelijk een mijner landsgenooten, de Zweedfche koopman kjerman, dood gefchoten werd, als hij eene wandeling te paerd deed. Hij las juist in ïtlhtoire du peuple de Dieitpar bèrr'uyer, toen eenige Turken, die heimlijk op hem loerden, naar hem, gelijk ook naar den Zvveedfchen tolk alhier,, den heer muradcea , die gewond werd, fchoten. Men meent, dat zij den heer kjerman voor een' ander', cp vvieu het gemunt was, gehoudtn hebben. Vijf Turken werden om dezen moord opgehangen, en eenjanitzaar onthoofd; doch al de hoofden der moordenaars werden met een opfchrift, bevattende hunne misdaad, naar Konftantinopel gezonden. Men zegt, dat het Turksch gemeen te S ^irna openlijk gemord heeft, dat men om eenen Giaur zo veelen waaren gïlovi;> ge het léven heeft laten benémen. Anderhalf uur yaa de ftad ligt het dorp Budgia, digt bij den berg Tach-  EN HET OOSTEN. 23 tely. Het word door eenen Turkfchen Aga geregeerd. De 'wéduwe van den heer jösti heeft daar een klein buitengoed, waarop zij zig des zomers met de baaren onthoud. Haar man heeft, na dat hij Zweeden vijf en dertig jaaren gediend heeft, egter niet meer dan dit landhuis en eenen kleinen moestuin nagelaten. Hier is eene voortreflijke laan van Cypresfen , zo als men zelfs te Romen , dat anders zulke fchoone laanen heeft, geene aantreft. Mevrouw justi is een bekwaam en arbeidzaam mensch, zij leeft van haaren kleinen tuin , en heeft haaren dogteren eene goede opvoeding gegéven. Verder bezogt ik diana's bad, hetwelk een meir aan de bogt van Smirna is, hoewel van de zee afgefcheiden, waarin egter veel lies wast. Men ziet hier overblijfzels van een oud gebouw , waarvan de heer peyssonnel gelooft, dat het een gymnafium , maar hasselquist , dat het een tempel van ^sculapius is geweest: men vind de puinhoopen in het water; denklijk zijn de muuren omgeftort. Aan de overzijde aan den weg is eene groote, naar den Turkfchen fmaak ingerigte, fpringbron. . Men kon hier den berg Sipylus, aan welks voet het oude Smirna geftaan heeft, zeer wél zien, gelijk ook den vloed Meles, aan welks oever de vader der Griekfche dichters, homsrus, geboren is. Het voormalig Smirna lag to Itadiën,, of 3 mijlen, van het tégenwoordige, hetwelk alexander de groote aangelegd heeft. (Zie strabo , het XIV. boek). De groote weg, welke van hiernaar de ftad gaat, is voorzéker geen via antiqua [oude weg]; want hij is niet zo wél gemaakt, als de oude wégen , heeft ook zulken vasten grond niet. Hij is flegt, hoewel voor dii. B 4  ft* REIZË DOOR EUROPA land nog al vrij wél, geplaveid. Maar het kan wel wézen, dat men de fteenen van een'ouden weg gebruikt heeft , om den voetvyeg Qf den zogeuoemden breeden fteen voor de voetgangers te maken ; want de fteenen, die men hiertoe genomen heeft, zijn zeer grpot. Deze geplaveid1- weg is ondertusfchèn tamelijk lang: hij begint, voor dat men over de brug komt, en loopt vervolgens ook naar de ftad. De bnig heeft maar eenen boog, doch is vrij wél gewelfd, heeft egter geen leuningen, zo dat men hgrlijk in den vloed, welke de nieuwe Meles is, vallen kan. Deze brug is pok, éven als de weg, niet minder dan antiek. De meermaals genoemde geleerde heer peyssonnel heeft, eene uitvoerige en meesterlijke verhandeling over de oudheden van Smirna gefchréven , welke nu,waarfchijnlijk, reeds indruk verfcbénenis, (*j Ook heeft hij eene befchrijving van het eiland Kandia opgefteld, waarvan hij mij het eerfte deel liet zieq ? hetwelk afgefchréven en tot den druk gereed was, en, zo als hij zeide, veele geleerde en nieuwe onderzoekingen bevat: het maakt een groot foliodeel uit. Het af- fcheid van dezen voortreflijken man, gelijk ook van den zeer verdienstlijken graave hochbpied , Zweedfchen vice^ konful, was voor mij zeer aandoenlijk. Bij den laatften, wiens beleefdheid ;en gedienftigheid ik- nooit zal vergéten, (*) Onder björnstïhls papieren word een fluk van zulk eene befchrijving gevonden, onder den titel: Sur rancienne ville ie Smirne, hetwelk waarfchijnlijk een uittrekzel is, dtt hij üit het handfehrift vau den heer peysso.\nel gemaakt heeft. Blomberg, I  EN HET OOSTEN. s5 moet ik mij egter nog wat ophouden. Hij bezit veeie kundigheden en een diep doorzigt in den toeftand en de gefieidheid van den handel, die hier gedréven word, en het geen nog prijsvvaerdiger dan alle kundigheid is, een • beminlijk karakter. Al de Zweeden, die herwaard komen, genieten van hem dezelfde deelnémende bejégening, als zij van eenen landsgenoot konden verwagten. Zijn 1 vader werd, bij gelégenheid van den Karlo.vitfchen vréde, door den keizer tot Hongaarfchen graave ve.-héven, en zijn vaders broeder was Hollandfche gezant te Kondanti. nopel. Deze waardigheid had de neef na den dood van bovengemeldcn ook kunnen bekomen; maar hij weigerde dezelve , en mm liever het Hollandsen konfulfchap te Smirna aan, waarbij hij tévens de belangen van den koophandel voor Zweeden en den keizer waarneemt. Zijn huis is een van de aanzienbjkften en vermogendften alhier. Zijne kinderen hebben eene goede opvoeding genoten. - Den .ï£aet! van bloeimaand vertrok ik van Smirna. Een fanitzaar verzelde mij naar het tolhuis, daar mijn goed zou doorzogt worden, maar niet aangeraakt werd , toen deze zeide, dat alles aan den Zweedfehen konful toebehoorde. Hij ging daarop, met mij aan boord, en ik onthaalde hem op punch, doch kon hem niet bewégen, om wijn of brandewijn te proeven. Ik Uoeg hem voor, op de gezondheid van oüstaaf den III. te drinken,, hetwelk hij ook eenige reizen na malkander deed: waarfchijnlijk : "■ is dit de eerde maal, dat een Turk , een janitzaar, deze hooggefchatte gezondheid aan boord van een Engelsch • ( fchip met punch gedronken heeft j naderhand dronken B 5  n6 REIZE DOOR EUROPA wij ook op het wélzijn van den fhJtnn. Den volgenden dag ligtten wij het anker; doch wégens den (lappen wind kwamen wij den dag daar aan niet verder dan tot Cnpo Kara Burnn of Karaburon, dat bij de ouden Promcntori* urn Coryci heette,en bij hetwelk de golf van Smirna haaf begin neemt. Deze zeeboezem is tusfehen de vijftien en agttien Italiasnfche mijlen lang , en ftrekt zig van het oosten naar het westen uit. Den aifien van bloeimaand waren wij digt bij Mitylene, het Lesbos der ouden. Het ganfche eiland heeft zijnen naam van de hoofdftad.- Wij zagen hier ook het eiland Scio , hetwelk de laater Grieken nog héden ten dage, éven als de ouden, ?£« noemen; en bet zijn alleen Européfche zeevarenden, die her den naam Scio géven: want dezen wéten niet, hoe zij het  EN HET OOSTEN. 3? ten: deze fultan was een bekwaam tékenaar en een groot liefhebber van deze kunst (*). Den a5< en de fpraak gaat hier onder de Franken, dat hij in zijn huis eene kleine kapél heeft gehad, waarïn een Roomschkatholijke monnik, die verkleed bij hem kwam, de mis had gelézen en den godsdienst verrigt. Hij hield zig ten minften hier in aan de gebruiken der Christenen, dat zijne keuken Fransch, en niet Turksch was. Hij ging nooit bij den Franfchen gezant, maar op eene derde plaats zagen zij elkander. Hij was pacha van twee paerdeftaerten. . Hij rigtte een regiment bombardiers op,-en genoot aan- j zienlijke inkomften van den fultan, die zelfs van zin was, hem pacha van drie paerdeftaerten te maken. Doch hij bedankte voor deze waardigheid, wijl hij als dan genoodzaakt zou geweest zijn, Konftantinopel te verlaten, om dat zig zelden een pacha van drie paerdeftaerten in deze ftad ophoud, om den grootvizir geen aanleiding tot agterdogt te géven. Hij was een ftout krijgsman, en door zijn toedoen won de prins eugenius den flag bij Buda. Bij deze gelégenheid werd hij zwaar gewond: men naaide hem naderhand den buik toe, en hij droeg er altijd eene zilveren plaat over, welke hij op den rug met gespen vast maakte. Om die réden werd hij door de Turken, volgens hunne gewoonte van toenaamen te géven, gïimüsch ajak, dat is zilvervoet, in plaats van zilverbuik, genoemd;  44 REIZE DOOR EUROPA | want de Turken géven dikwijls uit jokkernij verkeerde toenaamen. I Den 24ften van flagtmaand werd de mufti afgezet. Dit gefchied op de volgende wijze. Als de fultan onvergenoegd over zijn gedrag is, zend hij éénen zijner hovelingen naar hem, gemeenlijk eenen dsjausj basji, die ééne der deuren van het huis van den mufti toefluit, (dit is het téken, dat hij reeds afgezet is,) en daarop naar binnen bij hem gaat, en hem den hatti-sjerif des fultans vertoont, waardoor hij ergens in ballingfchap heen gezonden word. De toenmalige mufti werd naar zijn landhuis te Skutari, tégenover Konftantinopel, gebragt: en dit is nog een zeer genadig bewijs van de ongenade des keizers. De mufti moet zig gehoorzaam gedragen, ja nog daarenboven den geenen, die hem zijn vonnis komt bren* gen, met kofhj en reukwerk opwagten. Men beklaagde den mufti, van welken ik fpreek, in het geheel niet, fchoon hij een grijsaart van négentig jaaren is; want hij is altijd hard tégen de Christenen geweest, en den Grieken heeft hij nooit verlof willen géven, om in Pera eene kerk te bouwen, fchoon de Rusfen hen begunftigden. De Grieken hebben ook nog geen kerk in Pera, maar als zij den godsdienst willen bijwonen, moeten zij naar Galata, of in de voorfiad fanct Demetri gaan, welke op eene hoogte een eind weegs buiten Pera ligt. Denzelfden dag, dat de mufti afgezet werd, had de onlangs herwaard gekomen Engelfche gezant, de heer r.obert ainslie, zijn eerfte gehoor bij den grootvizir. Wijl ik bij deze plegtigheid tégenwoordig was, zal ik verhalen het geen daarbij in agt genomen werd. De brief  EN HET OOSTEN. 45 des konitigs van Engelland aan den grootvizir, in groot kwarto formaat, met de zégels des konings verzégeld, en met het opfchrift, in de Engelfche taal: „ Aan zijne „ hoogheid muhammed , grootvizir, " was in eene witte zijden beurs , die rijk met zilver geflikt en met zijden koord toegeftrikt was. De gezantfchapsfekretaris , de heer hidgen , droeg dezen brief op beide handen gezigteinderlijk. Des namiddags te half drie uur begaven wij ons uit het Engelseh hotel op weg. (*). De heer gezant werd door dsjokadaren of bedienden , die naar 's landswijze gekleed waren, in eenen draagzétel gedragen. Vóór hem gingen zijne Janitzaaren, daaröp volgden de kamerdienaars in kostbaare kléding en gedégend, eindelijk zijne lijfknegts in ftaatfieliverij. Hierop volgde de geheimfchrijver te voet met den brief, en ten laatften wij, die het gevolg uitmaakten, en, twee jonge heeren ludolf, zoons van den Napelfchen gezant alhier, en ik uitgezonderd, allen Engelfchen waren. Wij gingen vervolgens in goede orde door Pera af naar Topchane , alwaar boots gereed lagen om ons overtezetten. Bij onze aankomst op de andere zijde in Konftantinopel ftonden paerden gereed: doch de gezant begaf zig, zo dra hij aan land geflapt *was in een klein houten huis aan den oever, alwaar de dsjausj - basji een oogenblik daarna ook aankwam. (*) Men heeft gedagt, den ïézer geen ondienst te doen, wanneer men uit björnstShls dagboek zelfs de minde omftan. digheden, welke bij eene Oosterfche gehoorgéving in agt genomen worden, verhaalde, wijl men daaruit de hofgebruiken des lands in dit opzigt in alle deeleu leert kennen. Blomberg.  REIZE DOOR EUROPA Deze en de gezant plaatften zig te gelijk op de fofa, en dronken koilij. Hierop ftégen wij allen te paerd. Het paerd, daar de gezant op reed, was zeer pragtig opgetooid, en zijne excellentie zelfwas niet gouden ftofFe gekleed. De dsjausj - basji reed op de hooge hand , hetwelk hem wel toegedaan werd , doch met betuiging daartégen van de zijde des gezants in naam van zijn hof, dat zulks in het vervolg niet zou mogen gefchieden, noch als een regt befchouwd worden (*). Om die réden zeide de gezant ook tégen een' Engelsch' koopman, dat hij aan zijne linke hand zou rijden; dus fcheen het, als of hij aan de regter zijde door den dsjausj-basji, en aan de linker door eenen Engelschman geleid werd. De togt was naar de Oosterfche wijze pragtig en groot. De janitzaaren der Porte en verfcheiden Turkfche officieren openden denzclven. Hierop volgde de (talmeester van den gezant, en ra hem kwunen deszelfs bedienden met zes kostbaar opgetoomdehandpaerden; daarop de bedienden des gezants, welken een groot getal uitmaakten , in hunne ftaatfieliverij, :: (*) Het zou ménig eenen misfchien belachlijk , ja zelfs wel kinderagtig kunnen voorkomen, dac men hier op zulke kleinigheden zo zorgvuldig ziet. Maar de Européfche gezanten zijn in de noodzaaldijkheid om op de geringde omftandigheden van het ceremonieel hunne oplettendhied te laten gaan, deels om der Turkfche trotsheid geen vrijen teugel te gé /en, deels om den Turken geen aanleiding te géven, om allengs en ongemerkt andere grooter en wézenlijker regten te beperken. In een land, waar gebruiken en onde gewoonten éven zo veel gelden, als elders de grondwetten, durft men zelfs in de geringde zaaken niet toegévead wézen. 46  EN HET OOSTEN 4? en de kamerdienaars, ailen twee en twee te voet. Op dezelven volgden de Engelfche tolken te paerd ; na dezen kwam de geheimfchrijver te paerd, die den brief droeg: de teugels van zijn paerd hingen los. Eindelijk kwam de gezant zelf, op bovengemelde wijze geleid: naast zijn paerd gingen zes dsjokadaren. Wij, die het overige gevote en omtrent dertig perlöonen uitmaakten , allen te paerd , floten den togt. Wij réden vrij ongemaklijk, zonder laerzen en fpooren: de zadels waren zeer naauw, en de ftijgbeugels van ijzer en ongemeen kort. In deze orde begaven wij ons over het buitenfte voorhof van het paleis des grootvizirsnaar het binnenite, en ftégen digt bij den grooten trap af. Hier werd de gezant door den tolk der Porte ontvangen, die egter niet verder dan tot aan den dorpel van de zaaldeur, daar hij de gezanten tegengaat , wilde gaan. Doch de gezant verzogt hem , tot aan de eerfte tréde van den trap te komen, maar zonder die aftetréden, hetwelk alleen bij het ontvangen van buiteugewoone gezanten gefchied, bij voorbeeld toen de prins repmn voor eenige jaaren hier was. De tolk wilde dezen ftap niet gaern doen , maar bleef ftaan, en maakte buigingen. Doch de gezant bleef benéden vóór den trap ftil ftaan, en zeide tégen hem, dat hij komen moest en hem boven aan den trap ontvangen; hij herhaalde dit andermaal met bijvoeging , dat hij zig anders weer te paerd zetten en naar huis rijden zou. Op deze woorden zag de tolk zig gedworgen, om zig naar zijn begéren te fchikken. Wij volgden allen den gezant, welke de trappen op en door eene groote zaal in eene voorkamer ging, daar hij zig met den tolk der Porte op eene fola plaatfte;  48 R E I Z E DOOR EUROPA deze verfchoQn.de z'n op de beste wijze wégens het voorgevallene bij het ontvangen,dat hij namelijk hetvoorfchrift', dat hem gegéven was, had moeten gehoorzamen , en zijne neigingen en zijn gevoelen niet had durven volgen. Na een weinig toevens werd den gezant geboodfchapt, dat hij in de gehoorzaal konde tréden; en wij volgden hem ook derwaard. Wij hielden allen onze dégens op zijde ; want als de grootvizir, maar nooit als de keizer, gehoor geeft, word dit vergunt. Onmiddellijk na het binnentréden des gezants kwam ook de grootvizir, verzeld wordende door eenigen van de voornaamfte amptenaaren der Porte. Bij deze gelégenheid had hij den turband op, dien hij alleen bij bijzondere plegtige voorvallen gebruikt, en die met een gouden lint, hetwelk van de regte naar de linke zijde gaat, verfierd is, waartégen de andere grooten het lint van de linke naar de regte zijde dragen: hetzelve is zeer breed, en omgeeft den turband naar benéden in de gedaante van een feston. De gelegenheden , bij welken de grootvizir dit tooizel opzet, zijn alleen hooge feesten, als het fees! van beiram, bij het eerfte gehoor van eenen gezant e. z. v.; maar, wanneer de gezanten bij andere gelégenheden gehoor hebben, bij voorbeeld om brieven overtegéven of om affcheid te némen, heeft hij eenen gewoonen turband op, zonder dien fieraad. Toen de grootvizir binnen tiad,' riep het vergaderde volk luidkeels te gelijk , om hem te groeten. Hij nam zijne plaats op eene lange fofa in eenen hoek van de zaal, en de gezant plaatlte zig tégen over hem op eenen zétel ; beiden namen nauwkeurig de etiquette in agt, van te gelijk te gaan zitten. Maar all' de anderen, zo  EN HET OOSTEN; 4$> zo wel Turken als Christenen, bléven ftaan; hetzelfde déden ook de Hooge amptenaaren, van dewelken er vijf aan de regterhand des grootvizirs ftonden: onder dezeii was de reis effendi de eerfte en de naaste aan den grootvizir, fchoon hij egter ook eeriigén afftand in agt nam; ter linkerzijde ftonden drie of vier andere Turkfche héeren. De gezant en wij de overige Franken van zijn gevolg hielden dè hoeden op het hoofd, en raakten dezelven niet eens aan; want bij de Oosterlingen word het als onbeleefd en onbetaamlijk befchouwd, zig met ontbloot höofd te laten zien. Na dat de gezant zijne plaats genomen had, deed hij zijne aanfpraak aan den grootvizir9 in het Engelsch. De tolk der Porte vertolkte dezelve in het Fransch, en beiloot ze met eene diepe buiging. De grootvizir antwoordde in het Turksch, en de tolk vertaalde dit in het Fransch. Hierop gaf de geheimfchrijver, die gedurende het geheele gehoor aan de regterhand des gezants bleef ftaan met den geloofsbrief in de hand, den brief aan den gezant over, welke denzelven aan den rei$ eiiëndi, en deze aan den grootvizir ter hand fteldé, die denzelven toen naast zig op de fofa lei. Toen de grootvizir daarna den gezant verfcheiden beleefdheidsvraagen , betreffende zijne gezondheid, zijne reis e. z. v, gedaan had,hong men hem eenen fraaijen pels van fabelbont om; de tolk kreeg, gelijk ook wij, die tot het gevolg behoorden , eenen kaftan; doch de geheimfchrijver eenen kere' ke, hetwelk een bijzonder ert onderfcheidend eeregefchenfc is. De grootvizir en de geZant werden met ingemaakte vrugten, koffij, wélriekend water om de handen te wasfchen, en eindelijk reukwerk om te roken, bediend. Ook. VI. Deel, D  5 ftonden er zéven, hoewel ook geen meer, deel némen. De koleur dezer dieren is onverlchillig. . Bij den Napelfchen gerant ontmoette ik ook eenen man, antonio de vega genoemd, die verfcheiden jaaren Haaf was geweest in dienst des keizers van Marokko. Wijl hij met, deszelfs oom van moederszijde eene verre reis in het binnenlie van Afrika gedaan had, deed ik hem verfcheiden vraagen, met de pen in de hand, naar de kaart van d'anville: hij fcheen alles nauwkeurig opgemerkt te hebben, en ik vermoeide hem door mijne naarvorfchingen. Den 3'iun van fprokkelmaand begaf ik mij in gezelfchap van een' Engelsch' koopman, en eenen Turk, ahmed beij , naar het tuighuis , alwaar dezen dag een nieuw fchip, dat nog op de werf lag, van ftapel zou lopen. Op het fchip waaiden twee groote groene vlaggen ; all' de overige fchépen in de haven , ten getale van vierentwintig grooten en kleinen, hadden insgelijks hunne vlaggen opgedoken , die er gefprikkeld uitzagen. Het nieuwe fchip had aan den voorftéven eenen van hout gefnéden en vergulden leeuw. Dit bewijst, dat de Turken beelden dulden ; fchoon men aan hunne fchépen geen andere beelden dan van leeuwen en tijgers, nooit van menfehen , ziet. De fultan kwam van het ferail in eenen fraaijen kaik, kantsjabasji, met zesentwintig roeijers, derwaard. De bostandsji basji zat aan het roer. Verfcheiden andere vaartuigen volgden den fultan : één van dezelven was lédig; dit heer hynkar Dsjiekderifi, of des fultans galei, en heeft ook dertien paar riemen. De roeijers in des fultans boot moeten zeer bekwaam zijn: de beide eerften,  REIZE DOOR EUROPA welken het naast bij den fultan zijn, worden Hamladsj'i genoemd, en men.zegt, dat, wanneer fiegts één droppel waters door het roeijen op den fultan fpatte, zij ftraks zonder verdere réden door den bostandsji- basji zouden afgezet worden. De fultan ging uit den boot over aan boord van eenen grooten driedekker, op welken een roode hémel gefpannen was en veldmuziek gehoord werd. De grootvizir en de mufti waren er reeds voor de aankomst des fultans, en de kapudan pascha voerde het bevél. Daarop werd op den voorftéven een kurban of ofr ferhande gedaan: wij zagen, hoe de ram geflagt werd en het bloed ftroomde; men verrigtte deze offerhande in naam des fultans met een gebed tot god ; het vleesch word onder de armen uitgedeeld. Eindelijk werden de fchoorhouten onder het nieuwe fchip omgehakt, hetwelk toen wél en gemaklijk van ftapel liep. Men had den bouw van hetzelve een jaar te voren begonnen. De fpiegel was met veel verguld beeldhouwwerk en vijf Arabifche opfchriften verüerd: in het midden ftond de naam des fultans. Men liet ons niet toe, digt bij het fchip te komen, maar Wierp met fteenen naar ons. De Turken zijn bijgelovig: zij geloven, dat de Christenen het fchip betoveren. Den mSea van fprokkelmaand deed de nieuw aangekomen Poolfche nuntius, de heer boscamp, zijnen intogt in Pera. Vooruit trok eene ménigte janitzaaren; daarop volgde het Poolfche gevolg te voet en te paerd. De internuntius zelf was te paerd, en had eenen Poolfchen pelsrok aan en eene dergelijke muts op, en droeg ook de orden van Stanislaus. Te regterzijde reed een dsjausjr hasjï. Geen anderen dan de ministers der aangrenzende 60  EN HET OOSTEN. g\ mogendheden doen hier eene openbaare intréde, namelijk de Oostenrijkfehe, Rusfifche, en Poolfche, welken door Pera komen , gelijk ook de Venetiaanfche, welke door •Galata gaat, daar men hem befchouwt, als of hij over zee komt. Bij den heer kullali , eenen rijken Armeniër en fchoonvader van den eerden Zweedfchen tolk den heer muradscha, zag ik eenen Arménifchen bijbel in handfchrift op pergament, in kwarto, met miniatuurprenten en verguldingen: een fraai handfchrift, dat omtrent hónderd en vijftig jaaren oud zal zijn, en hetwelk de eigenaar nu wéér van Venetië terug bekomen heeft, werwaard het geleend was geweest: om dat de Armeniërs te Venetië eene ver« gelijking van verfcheiden bijbels ondernomen hebben , ten einde eene nauwkeurige vertaling van denzelven in hunne taal re bekomen, en om die réden alle Arménifche handfchriften, die zij konden magtig worden, verzamelden» Dit werk is nu ten einde gebragt, en de Armeniërs hebben eenen goeden Arménifchen bijbel laten drukken. Maar het bijbelwerk, hetwelk de Armeniërs voor eenigen tijd in de hoofdfiad in Arméniën ondernamen, is niet tot ftand gekomen, maar, zo men zegt, geheel blijven liggen* De eerfte Deenfche tolk, de heer paul , kent Turkijë en deszelfs inwoners en inrigtingen zeer wél. Hij heeft ook eene tamelijk nauwkeurige kennis van Frankrijk: hij heeft te Parijs, in het kollégie de Louis /* grand, omtrent het jaar 1711, geftüdeerd; is ook met den Turkfchen gezant in Frankrijk geweest. Hij verzékerde, dat hij de opfteller was van de Turkfche fpraakkonst, die in 1730 te Konftantinopel gedrukt werd, en dat hij ibraa  6» REIZE DOOR EUROPA him efendi (0 *an net vervaerdigen der insgelijks hier gedrukte Turkfche boeken behulpzaam is geweest. De heer paul heeft inde Latijn rche taal gefchréven;en ibrahim efendi heeft naderhand, ten minllen een groot gedeelte der Turkfche gefchiedenis en aardrijksbefchrijving, in het Turksch overgezet. Ibrahim efendi was een Hongaarsch renegaat, en bediende zig bij het drukken van Poolfche Jooden. Doch deze boekdrukkerij ging van zelve te niet; niet, gelijk veelen voorgegéven hebben, op bevél der regéring, maar, om dat er geen aftrek in de boeken was, De Turken zijn juist geen liefhebbers van lézen , en daarenboven houden zij meer van. gefchréven, dan van gedrukte boeken. Hier komt bij, dat men geen andere, dan ongewijde boeken kon drukken; want betreffende hunne geestlijke fchriften, als den koran, verklaringen van denzelven, geloofsonderwijzingen e.z.v., de regéring verbood den druk daarvan; en dezen zijn nogthans de boeken, die het meest verkogt en gelézen worden. De zoon van ibrahim heeft de drukkerij geërfd, doch is niet hier; hij is kadi of regter in de eene of andere ftad in het land De heer paul heeft ook eene befchrijving van Konftantinopel en der regéring aldaar opgefteld, die egter tot nog toe alleen in handfchrift aanwézend en nog niet ten einde gebragt is. Zijn zoon vertaalt du halde's befchrijving van China in hét Turksch, hoewel flegts bij wijze van een uittrekzel. 0') Zie bet IV. D. b!. van oogstmaand naar denGriekfchen tijdwijzer, de eerfle dag in het jaar is, waarop het den Grieken geOorlofdis, verfche druiven te éten. Dit is een oud gebruik, en de druiven zijn omtrent dezen tijd ook te deeg rijp. De priester moet er te voren in de kerk den zégen over fpréken. Op dezen dag was eene groote ménigte Grieken aan het einde van het ferail bij eene fontein vergaderd , die Metamorphofis heet, en wel naar de verheerlijking van cheistus , welke héden door de Grieken gevierd word. Ik begaf mij derwaard , zag de ménigte van lieden , die daar wandelden, van dit gewijd water dronken , en naar een zeer onaangenaam luidend fpeeltuig dansten. Ik zag ook Lazen uit Ti ebifonde , die insgelijks hunne dansfen naar zakpijpen dansten, Doch mijn eigenlijk oogmerk was, de Griekfche opfchriften, welken in den muur van het ferail gevonden worden, en die ik den eerflen dag na mijne aankomst ontwaar geworden was , aftefchrijvem Van veelen zijn alleenlijk brokken voorhanden: dochzommigen zijn vollédig. Zij ftaan op langwerpige marmerplaaten, die in den muur gezet zijn : ééne van deze!pen was verkeerd, het onderfte boven geplaatst. Zij behelzen,  EN HET OOSTEN. 91 allen niets anders, dan dat de keizer theophilus de muuren van het ferail weêr heeft laten opbouwen. Bij de poort Hasler-Kapi, of die naar den tuin van het ferail gaat, vond men een lang opfchrift, dat tamelijk wél bewaard is gebléven, en in eenen régel langs den muur voordgaat. Het kruis en de twee eerfte woorden zijn een weinig onkenbaar gemaakt , doordien men ze met kalk beftréken heeft. De keizer theophilus regeerde van 829 tot 842, dus 13 jaaren, en Konftantinopel heeft hem veel goeds dank te wéten. Op drie of vier plaatzen ontdekte ik den naam xpictoc AEcnoTiic [christus de opperheer] ; het is aangenaam , den naam onzes zaligmakers jesus christus in de muuren van de hoofdftad der Turken en Mufulmanneri te vinden. Daarop ging ik heen, en door de poort Hasler Kapufi, De Bostandsji lieten mij in den tuin van het ferail zien: die er als een klein woest woud uitziet. De gebouwei van het ferail ftaan op eene hooge klip. Bij het uitgaai fchreef ik het aangehaald lang opfchrift af. Eenige Grieken, welken dit zagen, plaatsten zig rondom mij heen. en gingen vóór mij ftaan, ten einde de Turken mijn boek, en dat ik opfchriften affchreef, niet zouden zien. Ik zag ook de kanonnen, onder anderen dat, met het welk men de ftad Bagdad ingenomen heeft: bovenop hetzelve leest uien, in de Turkfche taal, dat het 300 kantars weegt: (een kantar is 44 okka). Den i6ae» van wijnmaand bezïgtigde ik de boekerij van RAOHiB pascha. Deze man is grootvizir geweest, en in het jaar 1176 der hedsjihra, dat is voor 15 jaaren , geftorven. Eerst komt men op eene plaats, daar men ter  j* REI ZE DOvOH EUROPA linkerhand het graftéken van dezen vizir ziet, het welk van fraai marmer gemaakt , en in den Turkfchen fmaak met traliewerk en verfcheiden boomen omgéven is. üe boekerij is tot openbaar gebruik. Zij ftaat in een bijzonder gebouw , dat met eenen koepel overdekt is. Het voorvertrek is eene foort van kleine moske met de kibla, daar ik verfcheiden Turken hun gebed zag venigten. In de boekzaal zelve zijn all' de wanden en de koepel vol Arabifche opfchriften , en van boven hangen verfcheiden Ijeraadjen, als hchtkroonen en dergelijken , dia insgelijks met opfchriften voorzien zijn. De boeken ftaan in kasfen met glazen, en traliedeuren, midden in de zaal: de kasfen Zijn daarenboven met een vierkant fraai, gewerkt verguld ijzeren hek omgéven: in dit hek is eene deur , waardoor. c]e boekbewaarder ingaat , en de boeken haalt, die men wil hebben, Tusfchen het hek en de kasfen is een bekwaame gang, om rondom te kunnen gaan. De boeken zijn fraai gefchréven en ingebonden. Ook ligt elk boek in eene lade of in eenen koker, naar het formaat van het hoek gemaakt, op dien koker ftaat de titel van het boek en de naam des.fchrijvers. De zaal is ook vierkant, en met eenen koepel gedekt, die op vier zeer fraaije zuilen van groen granit rust, ook met matten, tapijten, kusfens en banken voorzien tot gemak voor de geenen, die daar willen ftudéren; en a]les is op eene fraai gefierde wijze gefchikt. ik vond daar veele lieden, die naar de wijze des lands, op den vloer zaten, en lazen, affchriften, of uittrekzels maakten, gelijk in eene Européfche boekerij: maar daar in ondc-rfcheiden , dat zij het papier op de kuie-of in de hand houden. Jn hef ganfche vertrek is f  EN HET O O S T E M 93 geen tafel: ik had veel moeite, om zo als de anderen eene kleine wijle te zitten; mijne kiiiëö waren er niet aah gewend; ik moest eindelijk de beenen en voeten op fa kusfens uitltrekken, fchoon dit tégen de wélvoeglijklieid ftrijd. De boekbewaarder zeide, dat het getal der hierzijnde handfchriften over de s.000 bedroeg. De boeken, die te Konftantinopel gedrukt zijn, worden hier insgelijks gevonden. Ik liep de naamlijst door: deze is eene blooté lijst der boeken, op langwerpig papier gefchréven , en naar de wétenfchappen verdeeld. Het grootje gedeelte der boeken betreft den koran en bevat verklaringen ovét denzelven; sommigen hrmdelen over de regtsgeleé'rdheid'; veelen over de gefchiedkunde; verfcheiden zelfs betreffeh de wiskunde. Met één troord, déze boekerij is zeer fraai, en men word er wél bediend. Zij is des vrijdags open, en de eerfte Turkfche en Miifl'lmanfche boekverzameling, die ik gezien heb; en zij verwekte in mij voordeeliger denkbeelden van de geleedheid der Turken, dan ik töt hiertoe had. Men zeide mij, dat zij niet de eenige opén^ baare zij, maar de.t er nog verfcheiden anderen waren, onder anderen éént bij muhammeus moske. De heer muradscha, die mij derwaard verzclde, was over dezè boekerij, die hij te voren niet gekend had, zeer 'n zijn' fchik. Het was vermaaklijk te zien, als de Turken aankwamen, en lazen en fchréven. Thans gedurende den ramazan houden zij allen de vasten, hetwelk hen treurig en onlustig maakt. Eén van hun was bézig met het affchrijven van eene uitlegging of taffir over den koran: een zeer dik en zwaar boek; hij wist ongetwiifeld, dat het hem de moeite zou belonen; wat mij betreft, ik be>  94 ,'REIZE DOOR EUROPA klaagde hem zeer. In het vertrek was ook een flingeruurwerk, hetwelk op de Turkfche wijze de uuren aanwees en lloeg. Den tjjte» van wijnihaand gihg'ik met mijnen Turkfchen leermeester emin efendi des avonds weêr naar Konftantinopel, om de gebruiken der Turken in den ra« mazan te zién. Zodra de zon ondergegaan was , brak mijn Turk de vasten af, door eerst uit zijne eigen, en daaröp uit mijne doos fhuiftabak te némen. Daarna kogt hij een warm brood, en wij gingen daar méde naar eene Turkfche, of, liever, Tartaarfchë gaarkeuken. Hier vonden wij nauwlijks iets re éten; want alles was reeds weg, fchoon de zon eerst éven ondèrgegaan was. Wij waren reeds te voren te vergeefs in twee gaarkeukens geweest. Eindelijk krégen wij hier évenwei nog eene portie dolma en eene rijstfoep, die niet kwaad was': op beide geregten deed hij litroenfap. Emin efendi at het dolma met de hand, en de foep met eenen houten lépel; ten deele dronk hij ze ook. Tafelkleed of fervetten waren et in het geheel niet. De beide koperen fchaalen Of bakken werden op eene rónde tinnen plaat gezet, welke voor eene tafel diende, en op eene fofa lag, waar het kleed was, daar men op zat. Toen emin efendi gedaan had met éten, kwam een bediende, en gaf hem water en zeep ,• dat hij hem vóór hield: hij goot hem van het water ook een weinig op de handen; deze wiesch zijne handen, «angezigt, en baard over een bekken. De geheele maaltijd kostte niet meer dan twee para; voor het brood had hij één para betaald: dus at mijn Turk voor drie para zijn genoegen, na dat hij eenen ganfchen dag gevast had,  EN «ET OOSTEN. 95 en liet zelfs nog iets over, dat hij niet kon opeten. Daarop gingen wij zamen naar een koffijhuis, digt bij SanA Sophia, daar ik hem op koffij en eene pijp tabak onthaalde. Van daar begaven wij ons in de évengemelde moske St. Sophia. Wijl ik dit fchoon gebouw nog nooit van binnen gezien had, waagde ik het nu, met emin efendi er in te gaan. Het was met lampen pragtig verlicht. Ik trok gelijk de anderen mijne babufchen of pantoffels uit, en droeg ze in de hand. Ik zag de agt poorten en de beide voorhoven of voorhuizen, en ging door den ganfchen tempel. De Turken baden en lazen elk in zijnen hoek; omtrent zo als de menfehen in onze kerken doen, voor dat de godsdienst begint. Daarenboven ziet men hier eene foort van tenten, die van linnen gemaakt en langs de wanden en pilaaren geplaatst zijn , daar men in ftihe zijnen godsdienst kan verrigten , zonder door iemand gezien te worden. Men noemt déze tenten Itikiaf; doch zij daan alleenlijk gedurende de tien laatfte dagen van den ramazan. Verder zag ik de deur, door welke de fultan in de moske gaat, en de vergulde bidbank, op welke hij zit. Niet ver van daar toonde hij mij het mihrab, hetwelk de klbla aanwijst, en ter regter zijde van de bidbank des fultans is. Ook zag ik de groote porphyren zuilen. Na dat ik alles wél in oogenfehijn had genomen, mat ik de lengte des tempels tusfehen de orta kapu en de hünkiar kapu ; dezelve bedroeg 124 fchréden: maar toen ik wéder terug ging, had ik maar 122 fchréden, door dien ik in den haast grooter fchréden gemaakt had. Daaróp mat ik ook de breedte: d;ze maak* te 94 fchréden uit. Dit gebouw is dus op verre na zo  95 REIZE DOOR ËÜROPA groot niet als de Pieterskerk te Rome. De geheele vloer Is van marmer, doch ziet er uit als of hét enkel matten en tapijten waren , cti is zeer zindelijk. Ik zag geen vrouwsperfoonen in de moske; want dezen is het niet geoorloofd, er in te gaan: daar zijn er wel, die cr in* gaan, maar men ziet dezulken aan als flegte vrouWsperfoonen: in het voorhuis zag ik er ééne haar gebed doen tn knielen. In het uitgaan zag ik in liet voorhof de mekteb of Sopliiaftihool, daar de kinderen den koran léren lézen: doch zij lézen hem en zeggen hem op, zonder hem te verflaan; want, als zij vier jaaren oud zijn, komen zij daar, en gaan er niet langer dan vier of zes jaaren: dit is hetzelfde met de meisjes als met de jongens. Iri deze fchoolen word men een kafes, óf lééft den koran Vön buiten, zonder dat men hem verilaat. Emin kfenöi was op deze wijze met hulp van zijn goed geheugen een hafes geworden: hij had den koran in vier ên een half uur van buiteri kunnen opzeggen; doch llij bekende, dat hij er géén enkel woord van verflaan had. Naderhand heelt hij in hunne meddrefee de taaien geleerd, daar hij mei den sjtihidi, dien hij ook van woord tot woord in het geheugen heeft geprent, begonnen heeft: in het tiende jaar zijns ouderdoms kwam hij in de meddrefee. Dit is omtrent dé wijze van léren (methode van ftudéren) bij dé Turken; eh daar de eerftè opvoeding op de zéden eener natie zulk een' grooteh invloed heeft, kan meri uit lut geèti ik hier van de eerfle gezegd heb, over de anderen oordélen. Wij gingen weêr naaf de moske Soleima- nie, daar de Theriaki zig ophouden. Onder weg ontmoetten wij eenen anderen Turk, dekwischmahmud efendi»  EN HET OOSTEN". ' $>? Dr, een' vriend en gewézen leerling van emin efendi : hij fpreekt Arabisch , bemint de wétenfchappen, wü ook de Latijnfche taal léren, en was verheugd, dat hij geval» lig gelégenheid had gekrégen om kennis met mij te maken; ik vond hem zeer vrij en ongedwongen in zijne wijze van handeling; hij ging met mij als met eene oude kennis om, en was tamelijk vrij van vooroordelen. De weg was lang, en wij kwamen voorbij verfcheiden moslecn, als ook voorbij de zuil, welke in het Turksch dikeli tasj» en bij de Franken la Colonne brulée ;de verbrande zuil] heet: zij heeft vau binnen eenen trap éven als de zuilen te Rome. Emin efendi zeide, dat hij niet ver van deze plaats geboren was. Mijn geleider bragt mij naac eene plaats niet verre van de Soleimanie, daar ik de verlichtingen der torens of minareën nauwkeurig kon zien. Men had aan latten, welken gemaakt waren in de gedaante van de boots des fultans , lampen gehangen. Deze verlichtingen worden makiït, dat is maanswijze gedaanten , genoemd : (deze betékenis van het woord zoekt men bij meninssu vergeefs). —— Hierop gingen wij in de moske Soleimanie, daar elk bézig was,zijn gebed te doen. Zij was bijna vol volk. Het was een pragtig gezigt, ia dezen ruimen en zo fraai verlichten tempel zo veele turbantsNte zien, die zo wit als fneeuw waren, digt bij elkander in de hoogte ftonden, en nu zig bewogen, dan néderzonken , dan zig weêr oprigtteu. Wij gingen de eene deur in, en de andere weêr uit, met onze pantoffels in de hand. Ik werd door niemand ontdekt: men zou er zeer over geërgerd zijn geweest, indien men eenen onreinen of ongelovigen in den tempel onder de waars VI. Deel, Cf  98 REIZE DOOR EUROPA gelovigen gewaar geworden was; inzonderheid, daar het zédert eenigen tijd aan alle Franken verboden is, in de Soleimanie te gaan, zelfs , wanneer er geen Mufulmaunen in zijn. Te voren kon men er ingaan, gelijk men nog tégenwoordig in de andere keizerlijke tempels mag gaan , als men den oppasfer der moske baksji of een drinkgeld geeft. Maar in de Sanct Sophia, namelijk onderin de moske, kan men niet komen zonder eenen firman van de Porte, en men zegt, dat niemand anders dan de Venetiaanfche gezant zulks, als een oud regt, kan begéren. Daartégen vergunt men, voor geld,elk die wil,op de bidplaats onder den koepel te gaan: van daar kan men benéden het geheele gebouw overzien. Men zegt ook, dat geen Europeer van buiten op het looden dak mag gaan, zédert dat voor omtrent tachentig jaaren een Venetiaan , die in het gevolg des gezants was, zig daar onbetaamlijk gedragen had: van dien tijd is het den Venetiaanen verboden geweest, er op te klimmen, en men laat het ook niet gaern anderen Franken toe: doch geld voert hier, éven als cp andere plaatzen, alles uit. Nogthans heb ik dezen nagt veel merkwaardigs gezien, zonder éénen Huiver te betalen; en wel zaaken, die men anders fchier onmogelijk kan zien. Daarop gingen wij weêr naar de winkels der Theriaki, en plaatsten ons in eenen derzelven, daar ik mijne geleiders op koffij, tabak en forbet onthaalde. Wijn en fterke dranken vind men in Konftantinopel niet te koop, ten minften niet openlijk, voornaamlijk gedurende den ramazan: men heeft mij gezegd, dat de ftraf van eenen Mufulman, als hij in den ramazan wijn drinkt, is, dat men hem gefmolten lood in den mond  EN HET OOSTEN. 99 giet. Ik hield mij hier op tot na 10 uur des avonds Toen wij ons terug begaven, vonden wij de poorten gefloten; men opende ze ons voor een para: de poorten beflaan eigenlijk maar uit eene fo >rt van flagboomen, waar door de onderfcheiden wijken der flad van elkander afgezonderd worden; in het Turksch héten zij parmak kapi: men maakt ze des nngts toe, om de burgerlijke orde béter te kunnen onderhouden, en daar is eene wagt bij Nu nam onze Turk derwisch mahmud efendi affcheid van ons, en wij kwamen voorbij het oude ferail, daar ik veele kétels bij den muur op hoopen zag liggen; zij behoren aan de Janitzaaren, en die ze aanraakt,moet, zo men zegt, vtlftrekt aanftonds een Janitzaar worden. Daarna gingen wij eene der groote ftadspoorten, namelijk baktsje kapi, uit, en namen eenen boot naar Topcbane: wij moesten voor den boot veel betalen, wijl het nagt was; de roeijers zeiden, dat het een gebruik was , des nagts eenen piaster te betalen , fchoon men bij dag niet meer dan twee of drie para voor de overvaart geeft. Den aden van flagtmaand was de beiram der Turken. Op den avond van dezen dag waren de moskeen niet verlicht, gelijk nogthans veelen, zelfs ingedrukte befchrijvingen , bewéren. De réden , waarom zulks niet gefchied, is , zeggen de Turken , wijl men den beiram daar door van den ramazan wil onderfcheiden. Den (&» van flagtmaand begaf ik mij naar Sanét Demetri, wijl de Grieken héden het feest van den heilig dezes naams vierden. Daar was eene groote ménigte volks verzameld, Men las eene plegtige mis en bad openlijk voor G t  ico REIZE DOOR EUROPA den patriarch scmphronius. Daarop werd aan de armei een kurban, of brood en vleesch, om niet, uitgedeeld. Het was wonderlijk te zien, hoe die menfehen liepen en malkander om de (lukken floegen; het was een léven, als om eenen kroningsös. Bij den godsdienst der Grieken word veel gebédeld, wijl de Griekfche kerken onder de heerfchappij der Turken geen andere inkomflen hebben, en évenwei voor de vrijheid van godsdienst aan de Turken , hunne meesters, veel moeten betalen , als méde hunne geestlijken, de kerken en hunne gebouwen onderhouden e. z. v. De meesten van de geenen, die iets betalen, zijn Griekfche handwerkslieden. Met dat alles zijn egter de Griekfche kerken hier nog tamelijk rijk, fchoon zij derzelver rijkdommen niet durven laten blijken. Nogthans had men héden veele zilveren lichtkroonen in de St. Demetriuskerk opgehangen; ook fchaalen van het zelfde metaal, zo wel binnen als buiten de kerk geplaatst, in dewelken • men aalmoesfen verzamelde. Men word overal door deze kerkbédelaars aangefproken: zij bedienen zig van allerlei middelen, om eenige para te krijgen ;• men vertoont overblijfzels van heiligen, verkoopt kaerzen, befprengt de lieden met roozenwater, huilt, bid e. z. v. Het zijn gemeenlijk de priesters', die dit handwerk drijven. Daarenboven is de Turkfche wagt er tégenwoordig , welke de arme Griekfche onderdaanen dwingt, haar te betalen : deze lieden bezetten hun den weg met (lokken; dit is eene afperfing, die niet op wetten, maar alleen op een oud gebruik gegrond is. Met één woord, de arme Grieken worden op allerlei wijzen uitgemergeld. Maar zij zijn ook zo neuswijs, dat zij onverdraaglijk zouden zijn, in-  ÊN HET OOSTEN. 101 dien de Turkfche ftok hen niet eenigzins in orde hield. De Grieken maken ook al te veel gebruik van den kerklijken ban, of zomwijlen om geringe misdrijven. Want, den waereldiijken arm niet kunnende gebruiken, moeten zij op de?e wijze de ongehoorzaamen beteugelen. De kerken worden door de priesters gepagt (*_), welken jaarlijks eene zékere fom betalen. Den paen van flagtmaand begaf ik mij naar Galata, en hoorde, bij de Jefuiten, vader albi in de Turkfche taal prédiken; hij handelde over de vraag: hoe een Christen naar het voorbeeld van jesus zijne vijanden moet beminnen. Men mengt veele Arménifche uitdrukkingen in het Turksch, namelijk zo dikwijls als het op leerftellige troffen en dg verborgenheden van den godsdienst aankomt, welken niet in het Turksch , maar wel in het Arménisch, kunnen uitgedrukt worden. De christlijke leer is in Arméniën zeer oud, om die réden drukt men de woorden driëenigheid, geloofsbelijdenis, fakrament, misfe, transfubftantiatie e. z. v. in het Arménisch uit. Den iiden van flagtmaand ging ik naar Konftantinopel, om de plegtige aanflelling van den vorst van Moldavië bijtewonen. Ik begaf mij naar het paleis van den grootvizir, en vond er den vorst met zijn ganfche gevolg te paerd onder de beide ahornboomen, daar hij névens all' de Européfche gezanten moest wagten, tot dat de vizir uit zijn paleis kwam', en met zijnen ganfehen hofftoet vooruit trok. De vorst reed op een paerd , dat op de Turkfche wijze wél afgeregt was ; ?hij had eenen pelsrok £*) Kjrierne arrenderas.  loa RE1ZE DOOR EUROPA met gouden franjen aan, en daaronder eene kléding van witte zijden ftoffe, en op het hoofd eene muts van fabelbont. In zijn gezelfchap waren zijne drie zoons te paerd; ik had eenige aandoening hen te zien: héden verheft het geluk hen, en morgen doet het hen veelligt weêr neêrftorten ; zijn voorganger, de vorst jika , die het hoofd verloor, had dit lot gehad; quoties voluit fortuna jocari \zo dikwerf als de fortuin jokken wil]. De vorst kende mij wéJer; want in den tijd, dat hij tolk der Porte was, hadden wij elkander dikmaals gezien en gefproken. Hij fprak eenen geruimen tijd met mij: het is een groot geluk, zeide hij, te kunnen reizen en de waeïeld bezien. Ik vraagde hem , of h'j héden de beide paerdenftaerten zou ontvangen: hij antwoordde, dat hij héden het hoofdfierzel zou bekomen, dat den vorsten van Moldavië en Wallachijë gemeenlijk gegéven word; maar dat hij de beide paerdenftaerten den naastvolgenden donderdag zou ontvangen; doch dat hij niet voornémens was, dezelven in perfoon te gaan aannémen, maar dat hij zijnen zoon ■wilde zenden. Dit veroorzaakt ook eenig onderfcheid in het ceremonieele, hetwelk te 4 uur naar Turkfche rékening begint. Daaröp fprak de vorst met de Turken, met den Kiatib van den tsjausj basji en den Emini;\\\] verhaalde hun, dat ik een Zweedsch reiziger was, die voorgenomen had, naar Arabistan te reizen , e. z. v. Toen kwam de tolk der Porte, de heer karadsjia, en vereenigde zig met het gevolg van den vorst. Men moest naar gewoonte lang naar de bevélen uit het ferail wagten. Eindelijk kwam een tsjausj in vollen galop aan, en zeide den vizir aan, zig naar den divan te vervoegen. Deze kwam met  EN HET OOSTEN. 103 zijnen ftatieturbant met gouden galon, klom te paerd, en werd door een aanzienlijk gevolg verzeld. Toen de grootvizir met zijnen ganfchen ftoet voorbij was, reed de vorst insgelijks met zijn gevolg naar het ferail. Op het buitenite voorhof, of de voorplaats, flapten all' de Chris'enen af; maar de vizir en zijn gevolg réden tot in de poort van de binnenplaats, of het binnenfle voorhof, doch ook niet verder. De vorst van Moldavië bleef in de tweede poort te voet ftaan, totdat bevél kwam, dat hij mogt binnen tréden: midlerwijl werd hij met koffij bediend. De Janitzaaren kwamen met troppen lopen , om hunne rijst en hun brood te némen , dat als naar gewoonte op het gras aan hen uitgedeeld werd. Tot dus verre was het ceremonieel volkomen hetzelfde, dat bij het gehoorgéven van eenen Européfchen minister plaats heeft. Maar toen de vorst zig over de andere plaats in het ferail begaf, ging hij tot aan de deur van den divan, en maakte eene deipe buiging voor den grootvizir, welke daar zat; doch trad niet binnen , gelijk de gezanten doen s maar begaf zig verder voorwaard in de zaal of kiosk, welke tusfchen den divan en de deur is, door welke men naar den fultan gaat: in deze zaal ging hij met zijn ganfche gevolg zitten. Ik ging overal méde , ten einde alle omftandigheden nauwkeurig optemerken; en nu bezag ik deze tweede plaa's van het ferail, die zo heilig is, met alle gemak. De zaal, in dewelke wij waren, heeft eene fchuin opgaande hoogte, die naar eenen prédikftoel gelijkt; men zeide mij , dat de mufti op het feest van beiram daar komt. Men leest er den naam van god en dien van ma-, homed met groote kurifche letters. Op het gemelde binG 4  ioa REIZE DOOR EUROPA nenhof (taan veele cypresfen in rijgu geplant, als méde ahornboomen en dergelijken. In het ferail is een aanmerklijlc getal van gebouwen en veele lieden. Op de eene zijde zijn de keukens, weiken veele en onophoudelijk rokende fchoorfleenen hebben. Langs den muur naar voren waren Janitzaaren in orde gefehaard: ik geloof, dat derzelver getal wel duizend bedroeg. Men droeg eene ménigte fchotels uit de keukens naar binnen voor allen , die in het ferail waren • voor den grootvizir névens de beide kadis-askier in den divan, de tsjausj's basji nabij de poort des fultans, de kapidsji's agafi digt bij de zaal, daarin wij waren, en alle de tsjausj's en kapidsji's: deze laatften aten op den grond, maar aan de anderen gaf men de fchotels op houten tafels zonder tafelgoed, en aan de tsjausj's op lange planken; op deze planken of mi fels worden de houten lépeis gelegd; en men eet hier met minder zindelijkheid en orde, dan in Zweeden op de maaltijden , die men aan de maaijers geefr. Ook bragt REIZE DOOR EUROPA bijna de aarde raakte. De tsjausj - basji maakte ook eene diepe buiging voor hem, en leide de hand bijna op den grond, daarop bragt hij die aan den mond en eindelijk aan het voorhoofd; de overige Turken,als de Janitzaaren, kapidsji's, en anderen, maakten alleenlijk eene groote buiging met het lichaam. Eindelijk werd de vorst bij den fultan ingeleid. Niet meer dan vijf perfoonen krégen verlof om méde binnen te tréden, namelijk zijn vader, zijne drie zoons, en nog een vijfde perfoon; de tolk der Porte ging ook binnen: de vreemde ministers daartégen kunnen négen, ja elf tot twaalf perfoonen méde binnen némen. Men zeide mij, dat de vorst zig geheel vóór zijnen opperheer op de aarde néderwerpt, als hij binnen treed. Onderwijlen wandelde ik buiten op de plaats rond: ik vond dezelve fraai en buiten agtig, zij fcheen eerder gefchikt voor een landhuis, dan voor een flot in eene hofplaats. Ik bemerkte, dat te weêrzijden van de poort, waardoor men bij den fultan gaat, de gevlogten naam of tugra van denzelven, aüdul hamid , op dezelfde wijze als op de muntftukken, ftaat; maar benéden aan den weg naar de poort ziet men aan beide zijden den gevlogten zijns naam voorzaads mustafa , dien men daar nog met gouden letters leest. Hierop zag ik den grootvizir met zijn gevolg, en daarna den vorst, wéér aftrekken. Van hier begaf ik mij naar de moske van St. Sophia, en ging er ook in, na dat ik mijne pantoffels in de hand genomen had. Ik bezigtigde nauwkeurig de verbazende porphyren zuilen : zij gaan alle befchrijving te boven. Verder zag ik eene zuil van die foort van fteen , dien de \n\mnzvivirdoantiko noemen, of, béter, vanferpentijn  EN HET OOSTEN. 107 offlangenPeen: het is derhalvcn eene dwaling, wanneer gurlot zegt, dat al d: zuilen van graniet zijn. Ik befchouwde den ganfche 1 koepel, die zonderlingen ftout is, met de groottte oplettendheid: dezelve is plat en van eenen wijden omtrek; * heb nooit eenen dergelijkèfl gezien : de boog moet zeer moeilijk te maken zijn geweest, wijl hij zo ongemeen vlak is; boven in den koepel vind men nog verguld mofaïsch werk. Ik bemerkte nu, ftöè zeer nauwkeurig het ontwerp en de aftékening is, welke grelot daaivan gegeven heeft: deze fchrijver zegt, dat de koepel 18 halve roeden (joifes), of 108 voet, in den middenlijn , en niet meer dan drie halve roeden in de diepte heeft. Hij word door 24 kleine laage vensters verlicht. Daar zijn 8 groote zuilen van porphyr, en 32 van graniet; dienvolgens zijn benéden in den tempel overal 40 zuilen, 20 aan elke zijde. Deze benédenfte zuilen onderfteunen 60 anderen, die in het gynaiihn [vrouwenplaats] of boven in de gallerij zijn. Dus bedragen all' de zuilen in de moske zelve niet meer dan 100; behalven nog vier van middenmatige grootte, en drie kleinen boven di deuren. Zij zijn zonder uitzondering tamelijk wél eedraaid, maar de knoppen beantwoorden er niet aa"« De orden, tot dewelke zij behoren, is eene GriekschGothifche. Verfcheiden Turkfche vrouwspersonen bezigtigden bij deze gelégenheid, in gezelfchap van eenen Turk, insgelijks den tempel, en déden haar gebed. Toen ik van Konftantinopel terug keerde, ontmoette ik bij eenen mijner kennisfen in Galata eenen derwisch uit Adrianopel , welke de wiskunst verftond , en een werktuig gemaakt had, door middel van hetwelk hij de  loS REIZE DOOR EUROPA lengte ter zee meende te kunnen vinden; hij wist van logarithmifche getallen, finus , tangent e. v. z. te fpréken: een merkwaardig verfcbijnzel in dit land. Den afjfq van wintermaand bezogt ik in Fenar den aartsbisfchop van Kastoria , gennadio , een' zeer geleerd' prelaat. Hij liet mij eene verklaring zien der openbaring van joannes in het Grieksch, die hij onlangs, gekogt had. De lchrijver is andrea, aartsbisfchop te Cefarea, in Kappaducië (n). Theodorus peltau heeft ze in het Latijn vertaald, uitgegéven , en met aanmerkingen van feederik sijLBURG voorzien: deze overzetting is in 1596 in folio gedrukt, en 141 bladzijden groot. Dit boek is zeldzaam. Ik ontdekte, dat peltau zijn oorfpronglijke niet wél overgezet heeft, daar hij van den Roomfchen ftoel fpreekt, bij voorbeeld, als hij zegt, dat er verfcheiden uitleggingen van het getal des beests 666, zijn, en dat onder anderen het woord Aumtor, [Latinus] dit getal uitmaakt. De gemelde prelaat fprak goed Latijn, eene zaak, die hier te lande vrij zeldzaam is. Den van louwmaand 1778 ging ik naar het Dominikaanen klooster in Galata , alwaar ik vader RAPHAët zerowonisky bezogt. Deze man is te Praag geboren, en is van een Poolsch geflagt afkomflig: hij is lang te Ninive geweest, en kent die landflxeek zeer wél. Wij, fpraken van de Asftdi of Jefidi, welken aanbidders van den duivel zijn, dien zij in hunne taal, welke de Kurdifche is, Gutter noemen, hetwelk eenen kleinen God beté- , (») Hij leefde omtrend het jaar 500. Zie Sa». Omm. P. II. p. 11. en 5jo.  EN HET OOSTEN. 109 kent; want god heet bij hen god, gelijk in het Duitsch, en khuda in het Perfisch: hunne taal, welke anders eene geheel bijzondere is , heeft veel Perfisch en Arabisch. Deze Asfidi zijn Manicheën, en geloven aan twee oorfpronglijke wézens. Zij wonen aan den voet van den berg Kaukafus, in het dorp Kaderi, hetwelk agt uuren gaans ten noorden van Moful ligt. Hun opperde priester heet Dsjolibek. Maar, betreffende de Kurden in Kurdistan of oud Medië, welken de Kurdifche taal fpréken, dezen zijn Mufulmannm. De drie Dominikaanen , die zig toenmaals te Moful hebben opgehouden, hebben eene gefchiedenis van Kurdistan met aardrijkskundige kaarten in het ltaliaansch gefci,réven, die zij voor eenige maanden naar Rome gezonden hebben, om ze daar te laten drukken. Hunne berigten hebben zij voornaamiijk van den pascha in Amedië bekomen, welke baram heet, en de ftad Zaku'aan den vloed Zab, vier dagreizen van Ninive naar het westen, aangelegd heeft, van de kalifs te Bagdad afliamt, en veele oude handfchriften op pergament bezit, die zéven of agt honderd jaaren oud zijn, en uit rollen bedaan , die in het Perfisch gefchréven zijn. Deze zendelingen hebben ook, tot hun eigen gebruik, een Kurdisch-ltaliaansch woordenboek opgefteld, doch dat nog in handfchrift ligt. Om het Kurdisch te fchrijven,hebben zij de Arabifche letters genomen, gelijk de Turken ook gedaan hebben. Vader RAPHAëL zeide, dat de zendelingen in die gewesten voor geneesheeren gaan: hij heeft dcse wétenfchap ook een weinig in Italië geoefend. Hij verhaalde, dat men het Chaldeeuwsch nog in drie groote dorpen in Diarbekir fpreekt , namelijk Tokoibi, Tiari  ito REIZE DOOR EUROPA en Heniamfi, die eene foort van gemeenebest in het dal van het gebergte Kaukafus uitmaken, en in tijd van oorlog den pascha zesduizend man léveren; dat de taaüiitfpr-afe dezer lieden van hunne godsdienstige taal en liturgiën zo zeer verfchi.lt:, dat zij deze niet kunnen verdaan; dat dezelve ook zeer van het Syrisch afwijkt, fchoon deze beide taaien in den grond dezelfden zijn, en de kennis van de eene het léren van de andere zeer verligt; en dat zij in dezelfde betrekking daat als het gemeene Grieksch tot het geleerde. Den aoOea van grasmaand liet de Poolfche internuncius, de heer boskamp, mij zeggen, dat ik hem verzeilen zou, om de Sanét Sophie te bezigtigen, waar toe hij verlof of eenen firman van de Porte had bekomen. Bij deze fchoone gelégenheid kon ik bij het geen ik van dit merkwaardig gebouw te voren aangemerkt had, nog eenige bijvoegzels maken, die ik hier dan ook zal médedélen. Wij gingen eenen trap op, welken de voormalige Griekfche keizers, zo als men verhaalt, opréden. Voor het overige is deze trap eigenlijk voor de vrouwsperfoonenbetiemd geweest, welken daar eerthds naar het gynaikion [vrouwenplaats] of de gallerij opklommen. Dezelve gelijkt eenigzins naar den trap in de Pieterskerk te Rome; maar de laatfte is egter grooter en in alle opzigten konsiiger gemaakt. Van deze gallerij bezigtigden wij den tempel van alle mogelijke dandplaatzen en van alle zijden. Boven in den koepel ziet men nog veel mofaïsch werk, en de oppasfer der moske verkoopt daarvan aan de liefhebbers. Men kan bj de befchrijving van grelot van de Sanél Sophie, welke anders de nsuwkeuriglte is, die  EN HET OOSTEN. ilï wij nebben, nog verfcheiden zaaken bijvoegen; ook is er hier en daar iets aan te verbéteren, bij voorbeeld, dat in de groote zuilen breede lijsten ingevoegd zijn, in dewelken de naarhen van mahomed en de eerfte Kalifs, namelijk muhammed , abubekr, omar, osman, ali hassan en huseip , met Arabifche letters j met eene bijgevoegde fpreult of een fchietgebed voor elk , gefchréven ; zijn. Dezelfde naamen ftaan ook in andere lijsten digt bij de mihrab oikible, doch met kleine letters. De. mihrab \$ benéden in de moske op den grond, en niet ver daar van is het memher, daar alleen de kiatib des vrijdags te middennagt opklimt. Daar digt bij is de groote en hooge prédikftoel, van denwelken de muezzin het gebed uitroepen , na dat zij het te voren van de minarecn of torens afgeroepen hebben. Ver van daar, midden in het gebouw, ftaat de kleine prédikftoel voor den priester, 'welke een fcheik is, en tweemaal daags prédikt. Het member, hetwelk men ook eenen prédikftoel zou kunnen noemen, is niet voor den mufti; want de mufti heeft in deze moske niets te doen; maar het is een kiatib, die dezen prédikftoel beklimt, om het khutbe, of de openbaare voorbéde voor den fultan alle vrijdagen des middags en op hooge feesttijden te verrigten. Toen wij van de gallerij alles nauwkeurig befchouwd hadden , klommen wij in den tempel zeiven af: doch wij hadden veel moeite om daartoe verlof te krijgen ; ook verminderde men het getal van ons gezelfchap aanmerklijk: men vergunde alleen aan zes in denzelven te gaan, en gevallig was ik onder die gelukkigen. Wij moesten de fchoenen uitdoen en op onze kouzen gaan; de voeten werden voor de koude der fteenen  ui REIZE DOOR EUROPA befchut door de kostbaare vloerkléden, waarméde de geheele vloer belegd was. Wij gingen onder het geftoelte des fultans, en kwamen daarop digt voorbij den mihrab, alwaar twee dikke korans liggen en daar naast twee groote waschlichten liaan: daar digt bij is in de tijden der Christenen het altaar geweest. Wij zagen de zuilen van pórphyr, verdo antiko, graniet en gewoon marmer: dit zijn all' de foorten van (reen, die men in dezen beroemden tempel vind; wat ferpent'n betreft, waarvan gkelot ƒ;. 19, gewag maakt, ik heb dien niet gezien; denklijk heeft hij verdo antiko voor ferpentin genomen, te meer, daar hij die foort niet eens noemt, fchoon hier zo veele kleine en groote zuilen daarvan, zo wel in de gallerij, als benéden in den tempel, gevonden worden. Wij gingen verder voorbij de deur der kitabchane of boekerij, welke de fultan mahmud in deze moske aangelegd heeft, en waaiïn onder andere zeldzaame boeken een koran gevonden word, zegt men, door den khalif osman met kufifche letters gefchréven ; doch het was onmogelijk verlof te bekomen om er in te gaan: ja de mihroandar,. of de Turkfche officier, die den Poolfchen gezant tot op de grenzén moest verzeilen, ging in zijnen bijgelovigen ijver zo verre, dat hij niet wilde dulden, dat ik ftilflond en de deur bezigrigde, fchoon dezelve met een hangflot gefloten was. Wij gingen den ganfchen tempel rond , en vervolgens naar buiten in her voorhof of portaal, oudtijds (w) narthex, en thans door de Turken taalimcham genoemd. Hier ziet («*) N«'p^!j|. ZieMzvmiGksfar,Gr*ci..£arbaniw.p.264.  a«n£TOOSTEN. i.j eiet men boven eene deur eenen zerk van geel marmer, waarvan de Turken zeggen, dat eene prinfes of dogter eens Griekfchen keizers daar in ligt, en wel om die réden hier, ten einde veilig te zijn voor eene Qang, van dewelke zij altijd gevreesd had, lévende of dood gegéten te worden. Ten laatfte deelde de heer boscamp baksji o£ drinkgeld uit onder hen, die ons de moske hadden late» zien, en wij begaven ons weêr naar Pera. Den aafle" van grasmaand voer ik over raar Chalcedo» iiië, en bezigtigde er de Griekfche kerk, van dewelke men beweert, dat de vierde algemeene kerkvergadering daaiïn gehouden is, Men vind er geen overblijfzels uit de oudheid, behalven eene marmeren zuil. Voor dezen zijn hier nog drie andere zuilen geweest, welken de Turken weggenomen, en in de moskeen te KonftantiHopeÉ geplaatst hebben. Maar de vierde waren de Turken * naar het voorgéven der monniken, onaadgezien de gedaane proeven , niet in ftaat geweest, om van de plaats te. brengen, want de heilige euphp.mie , welker deze kerk; gewijd is, had hen hier in verhinderd; de werklieden* welken de zuil wilden wegnéraen, waren omgevallen e. z. vDe monniken bewéren ook, dat er een hagiasma , oC eene heilige fontein, binnen in de zuil verborgen is, welke op den feestdag van deze heilige doorzweet, en dat dit zweet eene gezondmakende kragt bezit, wanneer ment het op katoen doet, en zo op iemand, die lamme lédea heeft, legr. De kerk heeft eenen koepel, die door agt veufters licht bekomt. Men vertoont ook een ijzer of eene fpieSj waar door de heilige eupiieme den marteldood óndergaan heeft; men ziet de gefchiedenis van haar lijdeJJ* VI; Deel. H  H4 REIZE DOOR EUROPA op eene groote fchilderij. De monniken waren hier voor het overige zo onkundig, dat zij geloofden, dat het eerst vier honderd jaaren zijn, dat deze heilige geleefd heeft, en dat de kerkvergadering gehouden is. De kerk is op zig zelve niet oud, en het fchijnt, dat de vergadering hier niet gehouden is: niet zo zeer uit hoofde van den kleinen omtrek der kerk, naardien nauwlijks drie of vierhonderd perfoonen plaats daarin kunnen hebben ; maar deswégen, wijl het gebouw, zelfs niet eens de grond, gansch niet antiek is. Eén dezer geestlijken moest ook in het eind bekennen, dat de kerkvergadering eene kleine mijl van hier bij Heider-pascha gehouden is, alwaar op de plaats, daar de oude hoofdkerk van Chalcedonië geilaan heeft, een hagiasma is. Den 5<1eii van zomerniaand verhaalde mijn Turkfche leermeester mij het nieuws, dat hij gisteren zijne beide zoons had laten befnijden, namelijk bij gelégenheid, dat de topsji basji deze plegtigheid aan zijne zoons had laten verrigten. Deze hooge amptenaar had op dien dag aan vierhonderd jongens en mansperfoonen vrije befnijding en nieuwe kléding gegéven; onder dit getal waren veertig Rusfifche matroozen geweest, die mufulmannen wareft geworden. Ook had hij vijf dagen agterëen groote gast- maalen gegéven. De befnijden is word, gelijk ook de bruiloften , op eenen maandag of op eenen donderdag verrigt; niet om dat dit eene wet, maar flegts een gebruik is. Deni3den van zomermaand zag ik eene zondelinge ftaatïie, die voorbij mijn venlter kwam. Men droeg eenen Arménifchen geestlijken in zegepraal op eenen leuning-  EN HET OOSTEN. ' 115 ftoel, met eenen fakkel in de hand, en met een fraai zijden misgewaad aan: vooriiit gingen twaalf Arménifché geestlijken, welken zongen. Men verhaalde mij, dat de* ze] priester voor eenigen tijd den Roomfchen godsdienst had aangenomen, doch nu tot de Arménifché kerk was wéér gekeerd; en om die réden droeg men hem in zégepraaien plegtige ftaatiïe door de ftraaten, alwaar Roomsen* katholijken wonen, om hen van hunne dwaling te over* tuigen. Hij fcheen een man van vijftig of zestig jaareti te zijn. Wijl de Roomfchen héden het heilige fakramentsfeest vierden, moet het hun ongetwijfeld zeer geërgerd hebben, dit fchouwfpel te zien. Den rirfeu van wijnmaand deed ik eene reis naar het dorp Belgrad, daar ik gelégenheid had, eene Griekfche boerenbruiloft bijtewonen. Dit dorp word voornaamlijk door Grieken bevfoond. De bruid was nog in haar ouders huis. Zij had eene kroon of ftephani op het hoofd, welke van klatergoud en gouddraad, in het Turksch tel, en in het Grieksch tira genoemd, gemaakt was; het aangezigt was met een' fluijer bedekt. Zij was omringd door vrouwsperfoonen. Het geheele vertrek was vol gefchenken, die zij van haaren toekomenden man bekomen had, namelijk eene groote ménigte geborduurde neusdoeken, beurzen, klédingllukken voor vrouwen, matrasfen, koperen kétels , andere keukengereedfehappen e. z. v. Op den bruiloftsdag mag de bruid niet fpréken. Toen ik binnen trad, ftond zij op, kuste mij de hand en Wreef dezelve tégen haat voorhoofd. Van mijn' kant verzuimde ik dan ook niet, mijne beleefdheid te betuigen, dat het klapte. De man was er nog niet; want zij zouden nasÉ H a  ïi6 rkize door europa of klein Venetië genoemd hadden, wijl d& » 3  ïil REIZE DOOR EUROPA Venetiaanen, toen zij Volo bezaten, zig hier meesten* deels hadden opgehouden. Den volgenden dag zetten wij de reis bijna altijd noordVvaard voord. De ftreek bij Velestine is zeer bergSgtig; doch verder werd het oog door bebouwde akkers en fchooïie weiden verlustigd. Als wij in een dorp kwamen , verborgen de lieden zig in de huizen, uit vrees, dat wij Albaneezen mogren wézen, welken in de toenmalige onïustige tijdsorqliaiidigheden overal in het land rondzworven, verwoestten en pionderden. — Niet ver van het Grieksch dorp Maimular zag ik aan ftukkengeflagen brokken van antieke zuihn met groeven. Ik geloof zéker, dat hier ook oude Griekfche opfchriften zouden gevonden worden, indien men zig tijd en moeite wilde géven om er onderzoek naar te doen. Het was bijna avond, toen wij re Larisfa aankwamen. De Turken noemen deze ftad Sjeher of jFem' ■ Sjeher. Zij ligt tien of twaalf uuren van Volo. Ik vertoefde daar tot den 2itel1 van lentemaand. De vloed Peneus , welke Van den Pindus zijnen oorfprong heeft, ftroomt aan de noordwestzijde digt voorbij de flad: hij gelijkt doorzijn geelagtig water zeer naar, den Tiber; de Turken hebben hem Kïösiem, doch de Grieken Salambria genoemd. In de ftad Larisfa is geen Griekfche kerk, zédert dat de laatfte, welke daar was, voor omtrent agt jaaren verwoest is. De Grieken moeten hunnen goJsdienst verrigten in een dorp, een eind weegs van de ftad gelégen, alwaar zij eene kerk hebben. De Turken hebben hier een aanzienlijk getal tempels 5 want hier zijn vierentwintig groote dsjami» Desniettégenftaande worden de Turken in de»  EN HET OOSTEN. ' ui. ze flad vorr zeer ondeugend gehouden. Hier is ook eene joodfche fynagoge, welke tamelijk groot is. Ik woonde hunne ganfche godsdienstoefening bij: mij dagt, dat dezelve hier langer duurde, dan het elders gebruiklijk is; zij lazen en baden veel. Hunne boeken zijn te Venetië, te Amlterdam en te Salonichi gedrukt. De rabbijn toonde mij zijne boekerij: zij beflond uit eene geheele kas vol boeken, die in goede orde gefchikt waren. De Jooden waren thans bézig met het maken van toebereidzelen tot hun paaschfeest. Larisfa word flegt geregeerd: daar ismaar één mollah, welke de voornaamfte regént der ftad is: dienvolgens heeft zij eene geestlijke regéring. Tusfchen de aanzienleken in de ftad heerscht onëenighêid en afgunst, uit dien hoofde worden geen misdaaden geftraft, maar de Arnauten pionderen hier ongehinderd, wijl hier geen pascha zijn verblijf heeft, die hen in teugel zou kunnen houden. Thans was het zeer onrustig in de ftad: het groene vaandel of de beirak was op de ftraat naar den oord, daar de oda of hoofdwagt derJanitzaaren was, geplaatst, en de trom werd gefladig geroerd; dit is een téken, daï hier te land oorlog verklaard is, of dat de troepen op be. vél des fultans moeten verzamelen. Voor omtrent tien dagen had men te Volo op dezelfde wijze den beirak begonnen optehangen. Dit gefchied overal; en het is voo» eenen Christen zeer gevaarlijk , over de ftraat te gaan, daar het vaandel ftaat. Het is ook niet minder gevaarlijk, in zulke onrustige tijden in deze landen te reizen; want men word voor een' fpion gehouden: dit is zo wel aaa mij als aan eenen Italiaanfchen geneesheer doktor kossi, 1 met wien ik in gezelfchap kwam, gebeurd. Ik begaf mii  ia* REIZE DOOR EUROPA ook met hem te gelijk van dezen fchroomlijken en onrusligen oor! naar de ftad Tirnava, welke drie uureu weegs yan Larisfa ligt. Ik moet nog iets van den handel te Volo zeggen: ik vestigde op denzelven ook mijne aandagt, en bekwam het volgende berigt daarvan. Men voert uit Volo en de omliggende (treek 30 of 35000 okka zijde uit , waarvan de okka tégen 10 of 11 piasters ,en zomtijds nog meer,kost. Deze zijde gaat naar Holland, Engelland, Genua en Livornq, en word alleenlijk tot grove doffen gebruikt. Slegts zeer weinig daarvan word naar Frankrijk gevoerd; want deze zijde deugt niet tot fijne ftoffen- De koper moet den tol betalen: de Franken géven 3, de Turken 4, en de Grieken, Armeniërs en Jooden of Raja 5 van het honderd. Daarenboven word er nog een last betaald, welke tnizanharir heet, en hier 6 para voor de okka bedraagt. Te Smirna worden 10 para tol betaald, waaronder all' de overige lasten begrépen zijn, en het welk een vastgestelde tarif is. Van Vojo gaat ook veel katoenen garen naar Rusland, Venetië e. z.v. Het. vertrek van Larisfa naar Tirnava gefchiedde in geaelfchap van den bovengemelden heer rossi den aif»-,n van lentemaand.' Wij kwamen over den Peneus. Het land as effen en wél bebouwd; ook ontdekte men alom groote kudden vee. Ter regter hand zagen wij den berg Kisfavo , of den beroemden Osfa der ouden, en een weinig verder naar het noorden den Elimbos, of voormaligen Olijmpus. Beiden waren met fneeuw bedekt. Tusfchen deze beide bergen droomt de Peneus in de zee. Van verre zagen wij Baba, (ten pinden beweerden de Janitzaaj-  EN HET OOSTEN. m ren, dat het die plaats is) hetwelk ligt, waar eertijds het merkwaardig dal Tempé in Theslaliën geweest is. . In de poort te Tirnava hadden wij eenige kleine moeilijkheden, welken de Albaneezen of Araauten, die hier de poortfchrijvers en doorzoekers zijn, ons veroorzaakten: doch wij overwonnen alle hinderpaalendoor drinkgeld.-— De ftad is tamelijk groot. Ik bezogt den metro; olitaan van Larisfa, weike hier woont. Zijn naam is meletius: hij is een jong, vriendelijk en tamelijk geleerd man; zijne geboorteplaats is Fenar, de wijk der Grieken te Konftantinopel. Hij beloofde mij eenen brief van aanbevéling naar Trikkala, of de Griekfche kloosters, naardien alle de plaatzen in geestlijke zaaken van hem afhangen. -—In de ftad zijn zestien kerken, behalven nog twee anderen buiten bij de kloosters. De kathedraal-of domkerk is de grootfte: voor dezen is de domkerk névens den zétel van den metropolitaan te Larisfa geweest; maar de Turken hebben de kerk aldaar verwoest. De Turken hebben hier tot het oefenen van hunnen godsdienst zes dsjami of groote moskeen, van dewelken elke eenen minare of teren heeft, en daarenboven nog eenige kleine moskeen. Hier zijn veele verwerijën; maar de verwen zijn niet egt «nihou^en niet ; het zijn Grieken , die daa'ïn werken. In het algemeen zijn de me<*ste inwoners Grieken, en men kan veilig vier Grieken tégen éénen Turk rékenen. . Ik moet évenwei eene verdrietige gebeurdms melden , welke ons hier bejégeude en cnaangenaame gevolgen voor ons had kunnen hebben. De Italiaarifche doktor vermaakte zig eens.met het affchietcn van eene piflool op de plaats vaa het huis, 'è*\i wij om verblijf hadden. Aan* H S  mi REIZE DOOR EUROPA ftonds riep een Griekfche jongen, die op de plaats kwam, dat de aangekomen vreemdelingen hem hadden willen doodfchieten , en dat hij gewond was. Door mijnen vaerdigen en getrouwen Janitzaar werd ondertusfehen de rust ten eerflen weêr herfteld. Dit geval verhaastte insgelijks ons vertrek. Wij verlieten dus Tirnava den 24^» mn lentemaand des namiddags, en reisden naar Zarko, na dat ik van den prelaat te Tirnava de bovengemelde brieven aan de geestelijkheid van dit fiigt ontvangen had. Op deze reis waren wij aan een nieuw en veel grooter gevaar bloot gefteld, hetwelk wij egter door den bijftand der Voorzienigheid gelukkig ontkwamen. Een eind weegs van Tirnava ontmoetten wij omtrent twaalf Albaneezen, die te weérzijden van den weg zaten, en ons onfeilbaar zouden aangerand hebben, indien de Janitzaar nier een nieuw bewijs van zijne bekwaamheid en zijnen ijver gegéven had. Hij groette hen vriendelijk met de woorden: Selam aleikum ; waarop zij antwoordden: vealeikum felam; zelfs één van hun ftoud uit agting op, toen hij den Janitzaar groette, ik groette hen insgelijks met de hand op de borst te leggen. In diervoege had deze omftandigheid verder niets onaangenaams voor ons. Deze Albaneezen waren Tsforba, of van de partij der pproerigen. Pij onze aankomst te Zarko bezogt ik den bisfchop ananias aldaar, een' geleerd' man, doch die reeds hoog bejaard, en aan de linkerhand beroerd is. Hij woont wel hier te Zarko, doch voert den naam dezer plaats nietj want al de kerklijke titels zijn ouder, dan deze dorpen. Zarko is een groot dorp, en ligt in een dal tusfcnen hoo-  EN HET OOSTE N. 123 ge en fieüe bergen. De omliggende (Treek is voortreflijk. In het dorp zijn zes Griekfche kerken, maar geen dsjami. Het word door eenen Suba^ji geregeerd, welke een Arnaut is, en zeer beleefd jégens ons was, en zeide, daj; hij ©ns volgens bevél des fultans alle foort van hulp fchuldig was. Den 26ften van lentemaand vertrokken wij van Zarko, Onze voerlieden waren VVlacbi of boeren uit Walachijë. Zij fpréken de Walachijfche taal, doch met ltaliaansch vermengd. Men noemt hen hier witte Walachijërs, om hen te onderfcheiden van de zogenoemde zwarte Walachijërs , of de geenen , die in Walachijë wonen ; ten minden gaven zij zclven dit als de réden dier benoeming op. Zij wonen alleen des winters in het dorp Zarko, en onthouden zig des zomers in de gebergten: waarfchijnlijk zijn zij fchaapherderg, die daar hunne kudden hebben. Men zegt, dat deze lieden nog een overblijfzel eencr Roomfche volkplanting zijn ; dit verdiende in de daad een nader onderzoek. —— De vloed Peneus ftroorade altijd ter linker hand. Op verfcheiden plaatzen zagen wij oijevaars, in het Turksch Jeilek3 in groote ménigte, die op het gras hepen en in het geheel niet fchuw waren. Deze vogels worden door de Turken als heilig befchouwd, en zij behoren tot de vier foorten, welken zij het eene j zonde rékenen te doden. Doch dit gefchied niet, om dat zij de flangen, die in de gebergten in ménigte gevonden ! worden, verflinden en verdelgen. Hobner beweert dit ' wel in zijne aardrijkskunde van Griekenland; maar zulke F wijze en vernuftige gronden moet men aan de Turken ; niet toekennen, Ut% komt veel meer daarvan, dat zij  $24 REI2E DOOR EUROPA zékeren dieren eene bijzondere liefde toedragen en altijd verfcheiden van dezelven fparen. Van de oijevaars beWéren zotnmigen, dat zij gedurende den tijd, dat zij des winters afwézend zijn, naar Mekka trekken, en dus hadsji of heilige bédevaarders zijn,die verdienstlijke werken geoefend hebben. Doch, dat deze bédevaart der oijevaars ongegrond is,vernam ik naderhand van eenen mufulman, die onlangs van eene dergelijke reize naar Mekka teruggekomen was, en verzékerde, aldaar geen eenen van deze vogels gezien te hebben. De beste verklaring van de verhuizing der vogels is zonder tégenfpraak die, welke de heer LiNNéus in zijne verhandeling de Mtgrationtbvs Avium geeft. Waarfchijnlijk is deze foort van vogels de Peh'canus der ouden: de hédendaagfche Grieken noemen dezelven in hunne taal Pelargos. Ik zal in het vervolg nog het een en ander tot opheldering dezer ftoffe kunnen zeggen. —— Tusfcnen Zarko en Trikkala , werwaard wij thans reisden, ontmoette ons verders niets merkwaardigs, dan dat wij eene oude verwoeste Griekfche kerk zagen, bij dewelke een deen was, waarop eenige oude Griekfche letters ftonden, doch die onleesbaar waren. Wij kwamen eindelijk te Trikkala aan. Digt bij de ftad vonden wij lieden , die ons het onaangenaam berigt gaven, dat op denzelfden dag des morgens vijfhonderd oproerige Arnauten in de dad getrokken, en vi|Ihonderd anderen thans in aantogt waren en elk oogenblik verwagt werden. Dit maakte den Italiaan zo verfchrikt, dat hij wilde terugkéren; maar ik fprak hem moed in, en wij réden zamen de ftad in. Hier kwamen ons overa! op de jftraat Grieken tégen, die de vlugt in Turkfcht huizen na-  EN HET OOSTEN. 125 men, om voor het dreigend gevaar in meer veiligheid te wézen. Want de Afnamen waren og niet aangekomen, maar hielden zig nog vier uuren van daar op, voornaamlijk in het dorp Karlabakka, dat benéden het klooster Meteore ligt: juist de plaats, waar heen mijne reis was gerigt. De inwoners te Trikkala verwonderden zig over onze ftoutheid en aankomst, en zeiden jégens elkander: ziet, dezen komen, daar alle anderen vlugten. In de ftad was ook alles in de grootfte verwarring. Geen khan of herberg was open ; all' de winkels waren toegelloten. Zelfs in het gedeelte der ftad, het welk door de Turken bewoond word, daar men nogthans meer veiligheid kon verwagten, waren all' de deuren toe. Eindelijk gaf een eetüike Turk, mehrmbt aoa ,- ons nog eene kamer in zijn hujs. T De ftad Trikkala is groot. Zij heeft zes dsjami met minareën, en tien moskeen; en dan nog zéven Griekfche kerken. Hier zijn meer Turken dan Grieken. In het ftift Trikkala, de ftad mé"de getékend, zijn 12000 perfoonen, welken den karadsj of de gewoone fchatting betalen. Maar, fchoon de Giieken hier zo talrijk niet zijn als de Turken, regéren zij nogthans het land door hun geld: zij zetten zelfs daar door de Turkfche aga's of hoofdlieden des lands aan en af. De listige Griek weet altijd partijen te ftigten en aanhang te maken, voornaamlijk wanneer hij geld heeft. De Grieken mogen egter geen wapens dragen, een klein mes is het eenige geweer, waarméde zij verlof hebben, op de ftraat te verfchijnen. Hier waren ook Jooden; maar daar zijn er zo weinig, en deze weinigen zijn zo arm, dat zij uiet eens eenen rabbijn hebben. Doch hier wonen lchier in het  126 REIZE DOOR EUROPA geheei geert Franken. Ik vond er maar éénen, ftamelijk eenen Franfchen geneesheer'óf apotheker, die inProvence geboren was, en macon was genoemd. Deze man heeft zig hier omtrent drie jaaren opgehouden, en neérgezet, fchoon de plaats hem in het geheel niet bevalt; hij bezit -fehoone kundigheden, en bewees mij ménigvuldige beleefdheden. Verders was hier een Griekfche geneesheer uit Morea, barozzi genoemd, dien men in zéker opzigt als een' halven Frank kan befchouwen, wijl hij te Venetië heeft geftudeerd. Trikkala is voor het overige eene ongezonde p'aats, zo wel ten aanzien van de lugt; als van het water en de.lévensmiddelen. De meeste inwoners zijn derhalven genoodzaakt, des zomers naar buiten te gaan, als zij ziekten willert ontwijken. Mijn eerfte bezoek was bij den aartsbisfehop van Trikkala. Deze prelaat had zig wégens den a'gemeenen fchrik ook wel Opgefloten; doch ontvong mij en wel met alle beleefdheid. Ons gefprek kwam natuurlijk ten eerften op geleerde zaaken. Het kwam zijner Hoogwaarde vrij wonderlijk voor, dat men zo ver in het noorden Grieksch verftaat. Hij bezat niet alleen eene boekverzameling , maar ook kundigheden. Zo zeer het hem verwonderde, mij Grieksch te horen fpréken , éven zo onverwagt was hei: mij, eenen geestlijken in Griekenland van isaak nefton (dus noemde hij newton) , van wolf , van boerhave en anderen te horen fpréken. Ik leerde hem bij deze groote naamen ook LiNNéus bijvoegen. Daarop deelde ik hem den Griekfchen brief méde, die aan den koning gustaaf adolf gefchré- , ven was, en dien ik in de boekerij te Manheim afgefchréven had: de Griekfche prelaat las denzelven met een bij.  EN HET OOSTEN. iZ? «onder vergenoegen, en verlangde ook een affchrifr er van te hebben. De naam van dezen geleerden man is ambrosios trikko , gelijk hij zig zeiven fchrijft; want Trikki of Tf»»** is de oude naam van Trikkala. Van letterkun„ dige onderwerpen kwamen wij op den tégenwoordigen ongelukkigen toefland des lands. De Arnauten laten zig thans van deze ftad twintig beurzen, of tienduizend piasters betalen. Daar bij is men gedwongen, aan de derwenden, dat is de geenen, die gefield zijn, om voor de veiligheid der gemeene wégen te zorgen, tien beurzen te betalen ; zonder van andere geftadige knévelarijëu te fpréken. De Arnauten zijn deze reis door den onlangs door den Sultan afgezetten pascha te Negropont, of hadsji ali pascha, in het land getrokken: hij zeifis naar Ferfale gevlugt, werwaard zij nu ook hunnen weg némen, ten einde zig met hem te verenigen. Het hoofd der oproerlingen is ali bey, een vriend van den afgezetten pascha. De mufelim of fladhouder te Trikkala heeft névens de voornaamfte Grieken de vlugt genomen, en, zo men gelooft, zig in de Griekfche kloosters op de bergen verdoken. Daags na mijne aankomst te Trikkala trokken ook des namiddags te één uur, of, naar de Turkfche rékening, te zéven uuren, de Arnauten binnen. Zij waren omtrent 300 man fterk, allen te paerd. Doch alles ging in goede orde toe, en deze gasten begaven zig in de hun aangevvézen kwartieren. Deze gerégelde intogt fcheen te kennen te géven, dat de bevélhebbers niets kwaads tégen de ftad in den zin hadden. Ondertusfehen hield zig évenwel elke inwoner zeer ftjl in zijn huis: en ik ook twee  ia8 REIZE DOOR EUROPA dagen lang. Eindelijk trokken de Arnauten den 3i>* van lentemaand weg. Deze uittogt gefchiedde met vliegende vaandels, die wir en groen, en met het zwaerd van ali of den dsjulfikat befchilderd waren. Zij trokken in verfcheiden verdélingen, zo wel ruiterij als voetvolk. Allen waren naar de wijze huns lands gekleed; het gevest van hunne fabels was van zilver; aan de andere gewteren was ook veel zilver névens andere fieraadjen. Ten laatften kwam ali bey, hun opperhoofd, een jong, doch vermogend man, die bij de Arnauten zeer ontzien is, en groote rijkdommen bezit. Na het vertrek van deze gasten werd de rust en de verkéring in de ftad allengs weêr herfteld. Het getal der Arnauten s welken deze reis hier waren geweest, fchatte men in alles op 5-0 man ; doch in de naburige dorpen hadden er zig nog meer opgehouden, zo da: zij te zamen een léger van twee of drie duzend man uitmaakten. Daarbij werd beweerd, dat zij nu zes juk aan geld van de ttad afgeperst hadden: elk juk word op twaalf beurzen gerékend; dus bedroeg de gehee- le fom 72 beurzen of 31, ©ao piasters. . Naderhand gaf ik nog verfcheiden bezoeken aan den aartsbisfchop. Ik fprak dikwijls met hem van den Griekfchèfi godsdienst, en vergold de berigten, welken hij mi] daarvan gaf, met befchrijvingen der gebruiken ónzer kerken, welken deze prelaat weinig of in het geheel niet kende. Ook fpraken wij over den waaren zin van verfcheiden plaatzen in •het nieuwe testament. Door 'A*e&t dje joannes in de woestijn gegéten heeft , worden, naar zijn gevoelen, geen fpringhaanen, maar knoppen van fpring- haa~  E N HÊf BosfÊk i$ fi'aahen (o) gemeend : eene verklaring , dié reéds door Verfcheiden Griekfche kerkvaders, inzonderheid isioo^ kus van Pelufium, die als een geboren Egïptehaat Oos= terfche zaaken het best heeft moeten kennen, gégéveri is. Dezé laatfie grond iaat zig in de daad horen, 'en geeft aan die uitlegging een zéker gewigt. De geenen , die ef fpringhaanen door verflaan, hebben ook fterke gronden voor zig; want het is thans buiten allen twijfel, dat de Arabiers fpringhaanen éten; onze hasselquist en Verfcheiden andere reizigers verzékerên het. Te Könftanti. nopel vind men ook verfcheiden lieden, dié het met eigen oogen gezien hebben, en geloof Verdienen. Doch eene breedvoerige opheldering van dit zo bekend onderwerp zou hier zeer overtollig zijn. Ik vertrok dén van grasmaand van Trikkala, en had niémand dart mijnen Janitzaar bij mij. De velden ftonden voortreflijk , en dit heerlijk gezigt verminderde zeer de onaangenaamheden en moeilijkheden der reis. Wij kwamen over dén Peneus. Deze vloed is hier zeer fmal en ondiép, door dien hij niet ver van zijnen öorfprong, den berg Pindus, is. Na dat wij omtrent drié en eeri haif uur gerédeh hadden , kwamen wij in het G-riekseh dorp Stagi, lietwelk de Turken Kolabak noe^ rnën, en waar tien Christen kerken, maar geen moskeen3 zijn. Ik lei ten eerften een bezoek af ten huize van den bisfchop, tot hetwelk men met veel moeite moet opklau- (o) Lees: „ knoppen Van kruiden en biaden." Zie Suicei, fhef. Ecclef. voc. 'a*j verdient zéker met de gedrukte uitgaaven nader vergeléken te worden. Op het eind heeft eerfe laater hand er bij gevoegd: %u nxguft* t£i«xc«t* Nu zal ik fiegts  *44 RËIZË D Ö O R ÈÜR'OPA ééne plaats daaruit aahhaféri , eh zulks om de tijdréke^ hing, namelijk het geen josephus op het einde van het zesde boek zegt: „ Jerufalem werd in het tweede jaar1 '„ van vèspasianus toèfmik't dat is toen hij opperveldheer 3, van het krijgsléger aldaar was j op den 'agtften dag der „ maand gorpiakoS (*), ingenomen. Deze ftad was té SJ voren reeds tweemaal veroverd ; doéh nu was het de „ tweedemaal, dat zij verwoest werd; want'sock/Eus, „ koning van Egipte, en na hem antiochus, naderhand poMréus, én onder hem soésius névens heeodes , 'naus»rxt [^klimmers'] en zij hebben hier in de daad gelégenheid genoeg, om hunne kunst te tonen. Oostwaard van Meteoron; ziet men op eene andere rots het klooster Barlaam: het ligt er niet meer dan eenen fhaphaanfchoot van af, en men kan van beide kloosters met elkander fpréken. In één van de handfchriften der Euangelisten vond ik bij •geval een bepaald berigt van den waaren tijd, toen dit klooster afgebrand is. Ik las namelijk het volgende: ,, de„ ze brand viel voor op den ?.6rien van wijnmaand in den ,, jaare 7141 der fchepping of 1633 na de geboorte van 5, christus. Het vuur verfchoondevolftrekt niets. Reeds ,» te voren in het jaar der fchepping 7124 of der Christe9, nen tijdrékening 1616 was het klooster, zelfs op goe« K 2  34* R E I Z E DOOR EUROPA den vrijdag, door den Turkfchen pascha van Janika, „ aeslan bey, geplonderd. Hijjhad de monniken bedrogen, onder voorwendzel, dat hij met zijn gezelfchap „ boven wilde gaan wandelen èn het klooster bezien; „ maar nauwlijks was hij boven gewonden, of bij en „ zijne foldaaten begonnen op de vaders te fchieten, j", doodden er vier van, en pionderden toen alles uit. „ Men zegt, dat déze arslan bey zijn graf te Janika heeft, en dat hetzelve zeer pragtig is en hem agttien „ beurzen gekost heeft. " De volgende dagen hield ik mij bézig met het doorfnurTelen der handfchriften. Doktor eustathius bragt mij handfchriften der Euangelisten in 12., die in eene kist, waar in de overblijfzels der heiligen bewaard worden, verborgen lagen, wijl het ééne daarvan gefchréven is door denzelfden heiligen, die het klooster geftigt heeft: de letters zijn zeer fijn , doch fraai en gelijkvormig , als of zij gedrukt waren. Ik fchreef uit deze beide, handfchriften, verfcheiden varianten af. Naderhand vertelde ik dezen Griekfchen orden geestlijken van de groote arbeidzaamheid en het diep doorzigt in de Griekfche letterkunde van mijnen vriend, den geleerden heer de villoison. — Op eenigen der volgende dagen fchreef ik eenen merkwaardigen codex af, welke een verhaal bevat van eenen Jood te Konflantinopel ten tijde van den keizer justiniaan , dat jesus christus tot priester bij den tempel te Jerufalem gemaakt, en zijn naam op de lijst der priesters gebragt was, welke men, toen de tempel verbrand werd, uit denzelven gered, en naar Tiberias gebragt had, alwaar dezelve zeer lang bewaard, en nog tégenwoordig (ten tijde van jus-  EN HET OOSTEN. Mi tiniaan) voorhanden was. Dit verhaal is zeer zonderling, en maakt onder mijne verzamelingen een gewigtig ituk uit. Doktor eustathius hielp mij' bij het vergelijken van dit merkwaardig handfchrift. Hij vond het éven zo treffend als ik, en wij verwonderden ons beiden, dat men bij niemand van dit geheim, dat de Jooden zo zorgvuldig verborgen gehouden hebben, één woord vind. De prioor zag deze anekdote insgelijks voor nieuw en gewigtig aan. Hij noch iemand van de vaders hadden van dit fchrift ooit iets gehoord, fchoon het in hunne eigen boekverzameling hun voor de hand gelégen heeft; doch zij zijn lui, willen niet lézen, en verflaan het oud Grieksch niet. Men zal nooit een fterker bewijs tégen de Jooden kunnen vinden, dan dit, dat uit den mond van eenen jood zeiven gevloeid is, van eenen Jood., die daarënboyen één der opperhoofden zijner natie in Konftantinopel ten tijde van justiniaan was. De heer doktor was mij ook behulpzaam in het vergelijken van eene andere Griekfche verhandeling, welke de naamen van all' de deelen des menschlijken lichaams bevat; dezelve is ontleedkundig , en fehijnt uit de fchriften van hippokrates genomen te zijn. Den 25^ van grasmaand vertrok de ge¬ leerde en beminnenswaardige doktor eustathius van deze hoogte weer naar de aarde. Het affcheid van dezen vriend viel mij hard. Den volgenden dag daarop fchreef ik de zonderlinge voorréde vóór het euangelie van joan» nes af, welke in eenen fraaijen codex der vier Euangelisten ltaat, en waar van ik hier voor reeds gewag heb gemaakt. — Toen deze arbeid geëindigd was, ging ik èene wandeling doen op de groene vlakte der rots,  £5o REIZE DOOR EUROPA befchonwde door eenen verrekijker het benéden dezen berg liggend bekoorlijk dal Vervolgens ging ik in den tuin, en zette mij néder, om het tégenover liggend klooster Barlaam, werwaard ik den volgenden dag voornémens was de reis aantenémen, te bezigtigen. Tusfchen deze btide kloosters is eene groote kloove gevestigd: een der diepfte dalen fcheiddeze rotzen , waarop zij ftaan, fchoon zij anders digt bij elkander zijn. Digt bij Barlaam ziet men nog eene andere fteile klip, en op dezelve een verwoest klooster: t men noemt het 4"^»r£?" 3 het welk eene bedorven uitfpraak van v'-^ixtnea, ( het bovenfte ) is. Op deze rots woonden de zusters van den prins joasaph , na dat zij nonnen of ftijliten waren geworden. Het gemelde klooster is na den dood dezer ordenzusters verwoest; want de Turken hadden de goederen en wijnbergen aan hetzelve behorende, daaraan ontnomen. Hoe men deze lugtkasteelen heeft kunnen bouwen, is fchier onbegrijplijk. -— Den p&tea van grasmaand deed ik de laatfte wandeling op deze klip, en wel des morgens zeer vroeg. Het was een heerlijk gezigt, de zon te zien opgaan. Doch voor dat ik ze ontdekte, befcheen zij met haare itraalen reeds de hooge bergen Klomovo en Kosfaka , die zuidöostwaard van Meteoron liggen: zij had de%t bergen reeds tien minuuten lang beftraald, eer ik ze van den .top der klip, daar ik itond, zien kon. Hier uit kan men befiuiten, hoe hoog het gebergte Arafa is: het is ook geftadig met fneeuw bedekt; deszelfs affland van hier bêdraagt zéven of agt uuren. Ik verrigtte, en wel boven op deze rots , mijnen gewoonen godsdienst, en bad voor den koning, het vaderland, de kerk en mijne  x £ N HET OOSTEN. 151 vrienden. — Naderhand fprak ik met den ouden vader damaskenos, die oud-(fuperkur) kloostervoogd is. Hij betuigde mij zijn hartlijk médelijden, dat ik zo in de waereld moest omdwalen, en nu gedurende eene twaalfjaarige onafgebroken reisen-Vreemdelingfchap van dé eene plaats naar de andere zo veel ongemak uitgeftaan had: hij herhaalde verfcheidenmaalenhet woord *««/*«««, dat is: arme man! — Om der plaatsbefchrijving wille fchreef ik de naamen der bergen rondom Meteoron op. De berg Pindus, die omtrent twaalf uuren ver van bier ligt, is te Meteoron niet te zien. Maar westwaard van dezen oord ziet men van verre eenen anderen berg, die Krevenna heet, en met fneeuw bedekt is. Vier uuren weegs van daar is de Pindus, welke thans Mefovo genoemd word, en alwaar de bekoorlijke Peneus ontfpringt. Deze vloed loopt van daar mét een zagt geruisch door het dal, dat benéden Meteoron ligt : in dit jaargetij maakt dezelve fiegts eene kleine beek; maar in den herfst, als het aanhoudend régent, is hij zeer breed, doch juist niet diep; maar verder naar benéden, bij voorbeeld bij Larisfa, word hij breeder. Het bed beftaat uit zand. De kleine beek, welke van het noorden komt, en voorbij het dorp Ruion itroomt, heet Avranisfa. Mefovo is de verkeerde uitfpraak van Mefowuno, dat is een in het midden liggende berg; want de Pindus is aan alle zijden met bergen omgéven. — Hierop nam ik affcheid van dezen oord , en liet mij op de gewoone wijze naar benéden winden. Ik was nu reeds zo gewend naar benéden te zien, dat ik mij de oogen niet liet toebinden, en geen ijzing gewaar werd. Mijne ne'êrreis ging vaerdig en gelukkig in het K4  15* REIZE DOOR EUROPA werk, doch niet zonder vrees: want deze bevangt zelfs den onvertzaagften, als hij zonder ergens eenen fteun te vinden, waarop men zou kunnen rusten, zo hoog in de lugt hangt. De kloesterbedtendcn zag ik naast mij den ladder afkiimmen: deze ladder.is niet volkomen zo loodregt, en tevens gemaklijker, dan die te Hagia Triada en Barlaam. Daaröp ging ik te voet naar Barlaam, welk digt bij Meteoron ligt, fchoon men om den berg heen gaan moet. Jk kwam in minder dan een half uur daar. Toen wij digt bij den berg waren, trok men, volgens het gebruik alhier, den ladder op ; doch toen de janitzaar met de bovenftaande monniken fprak, hing men denzelven weêr aan, liet het net voor mij néder en wond mijn reisgoed in vier minuuten naar boven. De hoogte bedraagt hier 33 vademen , de doorvaart door de lugt is hier derftaiven hooger, dan bij all' de andere kloosters: Meteoron heeft op zig zelveu wel eene hooger ligging dan Barlaam, maar de weg door de lugt is hier verder; want de rots, waaröp Meteoron ftaat, rust op eenen anderen berg, yan denwelken men opgetrokken word, waartégen de grond, op welken de rots van het klooster Barlaam ftaat, een zeer laage heuvel is, die als een dal maakt. Ik plaatste mij in het net, en men was omtrent vijf minuuten bézig met mij optewinden. Terwijl ik in de lugt zweefde, zag ik den bedienden , die mij van Meteoron verzeld had, den loodregt hangenden ladder naast het net, in het welk ik zat, op klimmen: hij fprak met mij, en ik antwoordde hem, het was ijslijk te zien, hoe deze mensch aan den ladder hing, —* Ik werd door denprioor des kloosters, vader anato^iqs,,  EN HET'OOSTEN. 553 die tévens Skeuophylax of boekbewaarder is, met alle beleefdheid ontvangen. — Hier zijn twee kerken. Het getal der monniken is niet meer dan négen of tien; en het ganfche getal der lévende zielen op deze rots bedraagt niet meer dan vier en twintig perfoonen, al de kloosterbedienden daar onder gerekend. Vrouwsperfoonen zijn hier in het geheel niet gekomen, zédert dat het klooster aangelegd is. De prioor ging met mij naar de eene kerk: deze is zo groot niet, als die op Meteoron, maar veel fraaijer; zij heeft twee kleine koepels, en is zeer licht; van binnen ziet men overal fchilderijen, die naar den fmaak van dit land zijn , zonder perfpektief en zonder verdeeling van fchaduw en licht. ■—- Het klooster is in het jaar der fchepping 7044, hetwelk met het jaar 1536 na de geboorte van christus overeenkomt, aangelegd. Dit blijkt uit het opfchrift van eenen fteen, welke naast het werktuig-is, waarméde men opgewonden word. De naam word gefchréven E«fAe««., en uitgefproken Warlaam. —> Daarop bezogt ik eenen metropolitaan of aartsbisfchop, die hier als een balling leeft. Hij werd voor drie jaaren door de Porte herwaard in ballingfchap gezonden ; en hiervan waren de ftreeken van verfcheiden vermogende Grieken oorzaak. Zijn naam is gerasxmos. Hij verftaat de Griekfche, Turkfche en Rusüfche taal. Zijne bézigheid beftaat in het affchrijven, inbinden e. z. v. van boeken , en dat alleen om den tijd te verdrijven , die hem op eene kaale klip , daar geen ander gezelfchap te vinden is, dan van onkundige monniken , noodzaaklijk lang moet vallen. Inzonderheid is zulk een léven verdrietig voor een' man, die metropolitaan is geweest, de waereld geK5  i;-4 REIZE DOOR EUROPA zien, en in eenen ruimen ftaat geleefd heeft. Hij is aartsbisfchop van Rhaska in Möfiën of Serviën geweest: de Turken noemen deze ftad Jeni Bazar; hij heeft daar zestien jaaren als metropolitaan zijn verblijf, en een jaarlijks inkomen van 10 of 12 beurzen gehad. Zijne geboorteplaats is Pera bij Konftantinopel. Hij liet mij zijnen metropolitaans-firman, ofberat, zien, dat is zijnen aanftellingsbrief tot aartsbisfehop : deze was fraai gefchréven en zwaar verguld, doch heeft ook eene aanzienlijke fom •gekost, namelijk 64 beurzen, waarvan er 60 in de kerkekas gekomen, en 4 aan de Porte voor den berat betaald 'waren. Ik zag ook den firman, in denwelken hij tot de ballingfchap veroordeeld was: deze Lettre de Cachet had hij béter koop gekrégen; zij had hem geen ftuiver gekost. — Naderhand ging ik wandelen, om dezen oord nader te bezigtigen. Op deze kleine en bekrompen rots zijn meer groene plaatzen, dan op het groote en ruime Meteaïon. De arbeidzaamheid heeft zig hier werkzaamer betoond, en deze kleine plaats is béter te nutte gemaakt, dan de. plaatzen bij de overige kloosters. Men zaait en plant zo veele tuingewasfen, als men tot gebruik nodig heeft. Ook heeft men verfcheiden foorten van boomen , inzonderheid laurierboomen, geplant, welke laatflen men hier niet kan misfen uit hoofde van den palmzondag; zelfs ziet men hier, doch bij geen één der andere kloosters, eenen fchoonen kweepeerenboom, die nu juist in den fchoonften bloei ftond; insgelijks eenen moerbéziënboom; Indien de monniken , die Meteoron bewonen, cok zo haerftig waren, zouden zij zig meer gemak kunnen bezorgen ; want het ontbreekt hun aan geen plaats, als zij  EN HET OOSTEN. 155 zig dezelve flegts te nutte wilden maken. •— Het klooster Meteoron ligt zeer digt bij Barlaam op de westzijde, en het klooster Rofan ligt benédenwaard, en er ook digt bij'naar het zuiden, maar Hagia Triada ziet men flegts van verre. Van Meteoron en Barlaam kan men, gelijk ik in het voorgaande aangemerkt heb, met elkander fpréken. De rots Ffylotera is nog dïgter; want zij ligt regt in het midden der évengemelde plaatzen : deze is de hoogfte klip van allen; zij is een weinig hooger dan Meteoron; men ziet eenige onbewoonde huizen op dezelve. De drie rotzen Meteoron, Pfylotera en Barlaam maken éven zo veele bergzuilen uit: doch elke ligt op zig zelve, van de anderen afgezonderd. Men heeft hier een zeer zonderling perfpektief. Pfylotera ligt een weinig zuid- westwaard van Barlaam. Het water hier boven is voortreflijk; want men verzuimd niet, de régenbakken fchoon te houden. — Den altfa? van grasmaand bezogt ik den waardigen prelaat uit Serviën, en deed hem allerlei vraagen, betreffende dit land en de naburige gewesten. — Daarop ging ik naar het vertrek, daar de boekverzameling bewaard word. Een monnik, die tagtig jaaren oud is, heeft het opzigt over'dezelve. Deze man lachte overluid, toen ik zeide, dat ik dit beftoven goed nader wilde onderzoeken. Het gaat hier onder de monniken évenëens toe als in het dolhuis, daar de verftandige over den zot lacht, deze hem met dezelfde munt betaalt, en zomwijlen beiden gelijk hebben. De boeken zijn hier éven wel béter in orde, dan op Meteoron, fchoon het getal kleiner is. Onder anderen zijn hier de Griekfche kerkvaders, ïn folio, gedrukt. Ik zag ook de fraaije uitgaaf  55é REIZE DOOR EUROPA van eustathius over homerus , die te Venetië in drie folio deelen"uitgekomen is; doch dit werk behoort niet aan de boekerij van het klooster, maar aan den bisfchop van Stagi, die uit hoofde der tégenwoordige Albaneeïche onlusten zijne boeken herwaard heeft laten brengen. Deze bisfchop is het opperhoofd van all' deze kloosters, wijl zij in zijn ftigt liggen. Ik bezag aU' de handfchriften. De meesten zijn rituaalen of kerkgewoontenboeken, maandboeken ( Menolagia ) , martelaarsgefchiedenisfen , lévens der heiligen , koraalen, en dergelijken. Ook vind men er eene ménigte euangeliën op pergament onder, névens andere merkwaardige zaaken. Ik liet eene geheele mande vol van dezen geleerden voorraad naar mijne kamer brengen, om de waarde daar van met meer gemak te onderzoeken, en tévens door een al te lang aanhoudend algemeen doorfninTelen den ouden boekbewaarder , die éven te voren gegéten had, en nu te bed wilde gaan, niet ongeduldig te maken. Het fpeet mij, dat het opzigt over de geleerde zaaken niet aan een' ander' man ten deele was 'gevallen. De goede grijsaart was zo traag, dat hij niet eens lust had, een boek aantezien, veel minder daarin te lézen. De boeken liggen daarënboven in eert donker gat, en zijn met ftof bedekt. Ik was ondertus* fchen gedurende de volgende dagen genadig tusfchen dé handfchriften begraven. Ook zond de bisfchop van Stagi mij de kerklijke gefchiedenis van dositheus , in het grootfte folio formaat, om' daar uitte bewijzen, wat er ten aanzien der handfchriften van al de kloosters eertijds gebeurd is , dat namelijk de meesten en kostbaarfteri van dezelven door zékeren athanasius uit Cyprtw g  EN HET OOSTEN. 157 dien de Roomsch-katholijken tot dat einde afgezonden hadden, en die zig als een Griekfche monnik verkleed had , geftolen werden. Doch dositheus bepaalt den tijd niet: eene agtloosheid , die hem gewoon is. Hij is over het algemeen een verward en geen oordeelkundig fchrijver ; haalt duizend onwaarheden van luther en kalvijn aan, die hij uit gefchriften van Roomfchen"; tégen dewelken hij egter eigenlijk fchrijft, en die hij moest weêrleggen , ontleend heeft; fpreekt kwalijk van de heilige brigitta en haare openbaringe, die hij voor valsch houd, (hier in zal hij mogelijk geen ongelijk hebben) e. z. v. Zijn berigt van de dieverij der handfchriften komt voor in het tweede deel, tweede boek, tiende hoofddeel, vijfde §. Hij bewijst, dat de Rooraschkatholijken om veelerlei oorzaaken den Grieken alle mogelijk kwaad toegevoegd hebben. Maar, daar onze goede dositheus in diervoege er zijn werk van maakt, de flreeken der Roomschkatholijken aan den dag te leggen, waarom ijvert hij dan tégen luther, die den heldenmoed bezat, zig tégen de pauslijke dwinglandij te wapenen en in de duisternis der kerk licht te brengen ? Het zou hem béter gevoegd hebben, hem te danken, dat hij met de Grieken eene gemeene zaak tégen de Roomfchen gemaakt heeft. Op dezelfde bladzijde zegt hij, dat het nieuwe testament in de gemeene Griekfche taal te Konftantinopel verboden is, en veele duizend exemplaaren, welken de Kalvinisten hadden laten drukken en in de ftad brengen, vernield waren: deze overzetting bad maximos kallipolites (uit Gallipoli), een leerling vancyrillus lukaris, gemaakt. De ganfche gefchiedenis van dositheus is eene rudis in-  ï53 REIZE DOOR EUROPA digestaque wo/w[ruwe en onbewerkte klomp], een mengelmoes van gefchiedenis, godgeleerdheid, wonderwerken , onwaarheden, té^enttrijdighedea e. z. v.: doch desniettégenftaande zeet nuttig , om de lotgevallen der Oosterfthe kerk te léren kermen; en er zou een goed boek uit te maken zijn, indien men eene behoorlijke keuze deed. Ik was inzonderheid eenige dagen bézig met het doorzien van een handfchrift eener Griekfche overzetting des nieuwen testaments: dezelve bevat all' de régelmatige boeken, uitgezonderd de openbaring van joannes. > Den 3) bevatten: deze keizer heeft zig hier opgehouden; het jaargetal is 6901, toen antonius aarts, bisfchop te Konftantinopel was; de patriarch te KonflanHopel word hier namelijk niet anders dan aartsbisfehop genoemd —- Van hier ging ik naar de kerk van den heiligen joannes pr.odr.omos. Men vind hier drie oude opfchriften. Een daar van is zeer leesbaar, fchoon elk zeide, dar niemand deze opfchriften kon lézen: maar het is jammer, dat men den f» Er is éene gouden bulle, dat is een brief met een gouden zegel , van ANimowntos den II. Pal/eologu* , in her, jaar 1330, den 6 januari], gegeven aan Hunrik, Henüg van Brünswijk, behelzende eenë aanprijzing en vrij geleide, te Brunswijk bewaard , in het Collegie van den H. Blafius, ea uitgegeven, eerst, door Henrik Meiboom, den grootvader, naderhand door den kleinzoon van denzelfden naam, in het jaar J.660,, en, eindelijk, door Henr. Günïw Thih.emawuj, agter zijne Verhandeling de Bulia aurea, argentea , plumhta i tt cerea, te Heidelberg, iöSa. in 40. ,VI. Deel, 'L  i6a REIZE DOOR EUROPA fteen zo in den muur gezet heeft, dat het begin der régels in het geheel niet gezien kan worden; het geen zigtbaar was, fchreef ik af. Maar de hoekfteen der kerk heeft op beide zijden opfchriften van den hoogften ouderdom: de letters zijn bijna uitgefléten, en tévens zeer klein, maar fraai; zij gelijken die in de arundelfche opfchriften te Oxford; ik geloof, indien men tijd en moeite wilde aartwenden, zou men ze kunnen ontcijferen; wanneer deze (leen in Italiën, Engelland of Duitschland was, zou men ze zonder twijfel uitleggen; maar hier is niemand, die zo nieuwsgierig is: ik zag onder anderen hippokrates, dionysius en verfcheiden andere naamen; ik hoop eindelijk nog zelf geheel daar méde klaar te raken. — In oude tijden is deze plaats zeer merkwaardig geweest, indien zij ten minfteu de door homerus bezongene tó*/** »fe,j»M«i*, volle betaling; fifff «•«**» dingsdag; ^t»05, zeel, touw, en meer anderen. Misfchien ben ik de eerfle, die op deze gedagte gevallen is, ten minsten heb ik ze bij geen ander' gevonden. En waarom wil men het oud Hebreeuwsch uit het nieuw Arabisch» het Mcefogothisch uit de nieuwe fpraakvormen der Gotisch - duitfche taal, het oud Gallisch uit het Fransch e. z. v.; en 'niet éven zo wel het oud Grieksch uit het nieuwe verklarenV te meer, daar het leerfte zo zorgvuldig bewaard is, voornaamhjk in de kerk, die het nieuwe testament altijd gelézen en verdaan, en er den godsdienst uit genomen heeft f — Men vind hier in het geheel geen handfchriften. De monniken, wier getal zes is, léven in diepe onkunde, en kunnen niet eens lézen. Den ioden van bloeimaand verliet ik Witoma. Op mijnen volgenden weg zag ik, dat men kakmbak, cl turkfche tarw zaaide. Op zommige plaatzen was men 'met de katocnplanten bézig; doch de langdurige droogte , waarover men in het algemeen klaagde, belette den  en het oosten. wasdom derze1,re" zeer; want dit gewas wil veel water hebben. — Ik kwam door verfcheiden weilanden en velden , (weiden heeten in bet bédendaagsch Grieksch ai,a«, eeS-gn», «^«m utx,rgmt i'.T/i ie*l ivtciTi) »i«ct, t« t5>tf>i, en «"«^itiiok. Doch' zij Verkorten dezelven, en verrigten des morgens drie godsdiensten te gelijk. In de Tfirv eïgu zingen zij de mis, zómrijds verenigen zij ook de Ikt» met elkander. Dus gaan zij maar viermaal des daags in de kerk, hetwelk in de daad ook meer dan genoeg fchijnt te zijn, wanneer men alleen in gods huis komt, om te geeuwen en grimasféfl te makend Na afgelegden arbeid in de kloosterboekerij , waarbij ik mij het verdriet ook moest laten wélgevallen, domme en onkundige monniken over mijne moeite te zien lachen, bezigtigde ik de kleine parakliji of kapéllen, die boven de kerk gebouwd zijn. Daar zijn èr drie,en zij zijn opgevuld met afbeeldzels van heiligen. De heiligechristoffelis met een fchaapehoofd verbeeld, en de monniken géven voor, dat zijn ganfche geflagt er zo uitgezien heeft. — Ik zag hier wéderom eene ménig, te Griekfche handfchriften, die zonder orde verfpreid lagen, en in ftöf en vuiligheid begraven waren. Zij beftonden meestendeels uit euangelieboeken en lévensbefchrijvingen van martelaaren of heiligen.- De laatflen waren op pergament in groot folio formaat zeer zuiver en net: gefchréven, men ziet hieruit ten minnen, dat de monniken voor dezen gearbeid hebben. Het klooster is reeds voor den tijd van den heiligen bessarion aanwézig geL 5  REIZE DOOR EUROPA weest, en toen was men naerftig, en gebruikte eene ménigte pergament. .Naderhand werd het verwoest, doch door eessarion weêr herfteld. De oude handfchriften zijn van zijnen tijd of zelfs nog ouder. —- Toen ik weêr in mijne kamer ging,befpeurde ik eene fterke aardbéving, waardoor het ganfche huis gefchud werd.. — Daarop las ik de gefchiedenis van Athenen door geokge kontaris, uit Servië, te Venetiën, 1675, 40. Dit boek is in het gemeen Grieksch gefchréven , en zeer aangenaam om te lézen. Doch het moet elk belachlijk voorkomen ,' wanneer men de vooitreflijke zaaken der Atheners in het nieuw Grieksch leest, barbaarfche woorden in den mond van demosthenes vind, van xerxes «f/aa^s leest (een woord, dat voorzéker niemand van de oude Griekfche geleerden zou verflaan) e. z. v. Met één woord, het is , als of men ctceuq in de Italiaanfche taal las. Den 24ften van bloeimaand verliet ik Dufiko , en liet mij in het net weêr naar benéden winden. Van Dufiko ging ik den berg Kosfaka af naar het dorp Porta, dat ook aan het klooster behoort, en een vierde eener mijle van daar in een diep dal aan eenen vloed ligt. Deze vloed heet Aspro Potama, verenigt zig naderhand met den Salambria of Peneus, en ftroomt voorbij Trikkala ; maar men moet hem van eenen anderen van denzelfden naam, die zig in de Adriatifche zee ontlast, onderfcheiden: zij komen.beiden van het gebergte Agrapha, doch van tégengeltelde zijden. Op dit gebergte is ook een klein klooster, hetwelk insgelijks Agrapha heet, waar egter geen boeken zijn. Het ligt eene dagreis ver van Porta westwaard, en men kan het hier zien. Zommi-  EN HET OOSTEN. i7t gen zeiden mij, dat het reeds bij Porta zijn begin neemt , en dat de gemelde vloed en het dal den berg Kosfaka van het gebergte Agrapha fcheiden: maar het is waarfchijniijker, dat men het als een vervolg van den Kosfaka moet aanmerken, fchoon dezelve door den vloed doorfnéden word. In het dorp Porta worden katoenen Horren van onderfcheiden verwen vervaerdigd. Van Trikkala ligt het vier uuren , doch Trikkala zelf ligt in eene fchoone vlakte. Hier groeijen verfcheiden foorten van graa- nen. Men zaaide thans het zaad, waarvan de katoenplant wast: een arbeid, dien ik nu voor de eerfte maal zag. Voor dat men het zaad zaait, word het in natte ?n geweekte aarde gelegd, ten einde het des te fpoediger opkome. De grond, waarin dit gewas gezaaid zal worden , word pp dezelfde wijze bearbeid, als het land, dat men met koorn wil bezaaijen. Op andere plaatzen zag ik katoenplanten, die reeds begonnen hadden optefchieten. Men had dit zaad eigenlijk reeds veertien dagen te voren moeten zaaijen; doch men had zo lang mogelijk daarméde vertraagd, om dat men op rc'gen had gewagt. De katoenplant word op denzelfden akker geteeld, waar het jaar te voren Turkfche tarw gedaan heeft. — Een vierde mijl ver van Trikkala reed ik door den Peneus. Hij flroomt niet door de flad zelve; maar het is een andere kleine vloed, die er doorloopt, en hier doorgaans Katnak, dat is welwater, genoemd word. De Peneus was merklijk gewasfen, zédert dat ik er de vorige reis doorgeréden was, want nu kwam het water tot aan den buik van het paerd. Ik kwam eindelijk légenden avond weêr te Trikkala,  m R E I Z E DOOR EUROPA na dat ik zé feit den aien van grasmaand, dus zéven wéken lang, n et daar geweest was. Ik nam mijne herberg in den fhan, die in de wijk der Grieken is. Mier maakte ik kennis met hadsji-ali, die zig'in denzelfden khan ophield. Hij was kcrtlinfjs van zijne bédevaart naar de heilige plaatzen Mekka en Medina terug gekomen. Hij gaf mij eenig berigt van deze plaatzen, die de Christenen niet mogen bezoeken. In dezen khan vond ik ook eenen ouden ipahi, wiens vader den koning kakel den twaalfden gekend had. — Daarna bezogt ik den heer konstantijn dukas , eenen Albaniër, die ïn Frankrijk , Engelland en italicn geweest is,en het Fransch vaerdig fpreekt. Hij is geheimfchrijver bij ibrahim bey, overften of be*' vélhebber over de derwenti of de wagt der gemeene wégen. Hij (lelde mij aan den beij voor. Deze is een jong Albaneésch heer uit Avlan, daar zijn vader pascha geweest is. Ik werd beleefd ontvangen , en volgens de zéden des lands onthaald. De bey had eenige kundigheid van de gefchiedenis van kakel den XII. Hij fprak van allerlei zaaken met mij, en zeide, dat ik wélkom zou zijn, zo dikwijls als ik hem wilde bezoeken. Het was nu de eerde maal, dat ik de Arnautfche taal van béter lieden hoorde fpréken; want de bey en de geheimfchrijver fpraken lang te zamen in deze taal over karei, den XII. en mijne reizen. De Arnautfche taal luid aangenaam: dé geheimfchrijver zeide mij, dat zij eenige gelijkheid had met de Latijnfche en Italiaanfche; god heet perendi, hetwelk hij van per dio wilde afleiden. De, bey fprak met mij Turksch. -— Bij den vriendelijken Griekfchen arts, den heer nosimachus, van wien in het voor-  ÉN-HET OOSTEN. 173 gaande reeds gefproken is, zag ik een werk, hetwelk Iden titel Anti - Newtonianismus voert, en door den heer commode te Napels 1754 en 1756 in de Latijnfche taal, met koperen plaaten , uitgegeven is. Het is wonder, dat men dit boek zo weinig kent. De fchrijver tragt nfwtons befchouwing der verwen zo wel door natuur- als wiskunstige gronden te weerleggen. Oen a>oftep van bloeimaand begaf ik mij . over den vloed Salambna naar het zuidwaard van Trikkala liggend dorp Misdan. Bij mijne aankomst namen alle lieden de viugt: zij waren bevreesd voor Turken en Arnauten. — Men ziet hier overblijfsels van eene Griekfche kerk, welke voor omtrent twaalf jaaren verwoest is, op bevél van den molla te Larisfa, die eenige Janitzaaren der waard zond, welken de kerk-in den brand Haken en de muuren ter néder wierpen. De réden daarvan was, dat de Grie. ken, die in dit dorp wonen, begonnen haddén, de oude kerk te verbéteren , hetwelk de Turken niet dulden; want zij willen niet, dat de Christen kerken, welken vervallen,: weer in Hand gebragt worden: ten niinsten begéren zij, dat de Grieken het verlof daartoe duur betalen. De üeen, waarvan meletius in zijne aardrijkskunde gewag maakt, en welke een' man te paerd verbeeld , en een opfchrift gehad heeft, is bij deze dwinglandfche kerkverwoesting in Hukken gellagen en onder de puinhoopen geworpen. Ik verzogt de lieden, er naar te zoeken, en eindelijk vond men drie Hukken wéder, welken, bijeengevoegd , een', man te paerd, doch zonder hoofd, vertoonden. Doch niettégenttaande alle naarzoek was het niet mogelijk, het opfchrift weêr te vinden, dat er op  17* REIZE DOOR EUROPA gedaan heeft. Dit werk fchijnt egter geen meesterftuk geweest te zijn , wijl de évenrédigheid der deelen niet in agt genomen is. Men vind het opfchrift bij meletius; het fpeet mij, dat ik hem niet kon vergelijken. Het geheele beeld was omtrent anderhalf voet hoog; en de deen fcheen een vierkant geweest te zijn. Ondertusfehen vond ik een ander opfchrift, en wel op eenen fteen, in den muur bij de deur, doch die zo geplaatst is, dat de régels regt over eind ftaan. Ik fchreef het af: daar kom c een kaaaiös in voor; maar het is onvolkomen. Deze fteenen fchijnen egter van andere plaatzen herwaard gebragt te zijn, want zij zijn klein; en men kan er dus niet met zékerheid uit opmaken, dat Misdan oudtijds eene merkwaardige plaats geweest is. De Grieken vieren hier nogthans de mis nog tusfchen de puinhoopen der kerk onder den blooten hémel; want de muuren ftaan nog. De kerk is reeds voor vijfentwintig jaaren eens om dezelfde réden als nu de tweedemaal verwoest. Den 3ir'en van bloeimaand vertrok ik in gezelfchap van den bovengemelden haDsji ALr en eenen anderen Turkfchen koopman van Trikkala naar Larisfa. Onze hadsji was volkomen als een Arabier gekleed: onder weg ging hij dikwijls te voet, en zeide, dat het eene groote verdienste bij god was, de dieren te fparen en derzelver last te verligten. Hij befchouwde het reizen in het algemeen uit hoofde der moeilijkheden , die er méde gepaard gaan, als een verdienstlijk werk, en vraagde mij , of mijne lange reizen in Zweeden niet op dezelfde wijze befchouwd wierden ? Hij geloofde, dat ik ze voor hetzelfde hield, waar voor de Turken hunne bédevaartreizen naar Mekka'  EN HET OOSTEN. »75 houden. Dergelijke voortellingen kunnen zéker geen Europeer, of het moest een Roomschkatholijke zijn, in het hoofd komen. — Wij rustten eenige uuren uit in het dorp Klotoko, hetwelk vier of vijf uuren van Trikkala ligt, en door de Turken ook Baklaü word genoemd. Men ziét hier eene verwoeste kerk, van dewelke ik boven bij gelégenheid van mijne reis van Zarko haar Trikkala gewag gemaakt heb. —• Hieröp kwam ik langs den Salambria denzelfden weg, dien ik te voren gereisd had, toen ik van Tirnova kwam; maar deze reis liet ik Zarko aan de linkerhand Ik bragt den nagt in het dorp Kut- zokhiro door bij eenen Turkfchen fubasji. Toen ik hier de Griekfche kerk bezigtigde, verwonderde het mij, verfcheiden fteenen te vinden ,■ die vol met oude Griekfche opfchriften waren, en van dewelken tot hier toe niemand melding gemaakt heeft: onder anderen eenen grooten fteen met breedvoerige opfchriften, waarvan egter de letters bijna uitgefléten waren. Deze onverwagte vond deed mij befluiten, hier eenen dag te vertoeven, te meer,wijl men mij zeide, dat hier nog'meer zulke fteenen te vinden waren. De priester, een waardige grijsaart, bood mij zijn huis aan; doch ik bleef in mijne eerste verblijfplaats. Ik nam dus den volgenden dag voor, a'les aftefchrijven, wat van deze opfchriften leesbaar was. Ik verheugde ml], hier den naam ptolomeus te vinden: het opfchrift, waarin ik dien vond, bevat eene naamlijst van flaaven, van beiderlei geflagten, welken vrij gelaten waren; het beftaat Uit vijf en veertig régels: de plaats van den fteen, op welken hij ftaat, is eene vadem lang en eene halve vadem breed; de fteen zelfheeft de gedaante van'eenen teerling;  W RÉIZE DOOR EUROPA het opfchrift is op aPe drie de zijden, welken zigtbaar zij,,, en misfchien ook op de vierde, die in de aarde ligt, gefchréven. Ik fcheef bij deze gelégenheid ook verfcheiden andere kleine opfchriften af. -— Den e«« van zomermaand vervolgde ik mijnen weg verder naar het dorp Alifaka, een vierde eener mijle van Kutzokhiro. Mijn goede papas, ik meen den Griekfchen geestlijken, ging met mij naar de kerk en naar andere plaatzen, alwaar opfchriften voorhanden waren. Eén derzelven verwekte mij een bijzonder vergenoegen; want het bevatte een graffchrift og de vrouw van themistokxes. Het is éven zo eenvoudig, als dat op de gemaalin van crassus te Ro» me: metella crassi. All' deze fteenen zijn van een oud flpt herwaaid gebragt, dat op eenen berg geftaan hei ft, en waar, zo men zegt, voor dezen een kerkhof is g, weest. ,— ïége» den avond ging ik naar Palcsocastri, liet welk. een half uur van het dorp op eenen berg ligt; Benéden denzelven heeft eene kerk geftaan, waarvan de puinhoopen nog gezien worden, en boven op den berg is een lange muur. Men zegt, dat dit flor door eenen keizer van Konftantinopel gebouwd is ; en dit is gelooflijk, wijl de arbeid niet fterk is. Boven zag men ook merktékenen van eene voormalige kerk, en men beweerde, dat er een klooster was geweest. Daar waren hier veel fteenen, maar geen met opfchriften. Men heeft veele fteenen van hier gehaald. Mijn leidsman, de Griekfche p iester, zag Palaocastri thans voor de eerfte maal: zo onkundig zijn hier de lieden. Den volgenden dag verliet ik Alifaka, hetwelk de Turken Kutsjuk Kunduldar noemen, en kwam door het dorp Tevfchen, dat bij de  EN HET OOSTEN, Turkea Akhonar heet, aan een ander dorp, Hadfchilar, hetwelk anderhalve mijl van Alifaka , een vierde eener mijle van de plaats, waar het voormalig Larisfa geftaanheeft, en anderhalve mijl van het nieuw Larisfa ligt. Hier zag ik eene ontelbaare ménigte oijevaars, in het Turksch Jeilek en bij de Grieken pdikaanen genoemd. Deze vogels maken veel gerugts , en de Turkfche naam leilek is hun om die réden gegéven. Ik zag, hoe zij hunne jongen met fpringhaanen voederden. Mm vind ze overaj op den ganfchen weg van de bergen bij Dufiko of het Kosfaka gebergte. Men zeide mij, dat zij in oogstmaand wegtrekken , in lentemaand , ouden ftijl, wéderkomen , en alsdan met hunne jongen weêr in heizelfde nest, waarin zij te voren gewoond hebben, hun verblijf némen. De pelikaan flokt de fpringhaanen of de Hangen op , en ftopt ze naderhand den jongen in den bek. Dit heeft denklijk aanleiding gegéven tot het verdichtzel: en wijl de bek van dezen vogel nog daarenboven zeer rood is, heeft mert des te eer geloofd, dat hij zijne jongen met zijn eigen bloed voed. Wij ontdekten in de,Griekfche kerk alhier verfcheiden opfchriften: onder anderen een zeer breedvoerig op eenen witten marmerftcen op den vloer. Ik liet den fteen opnémen, naar buiten bij het licht brengen, en met warm water en zeep afwasfchen, waarna ik het geheele opfchrift affchreef. All' deze fteenen zijn uit het oud Larisfa. Hier worden ook eenige ftandbeelden gevonden, die ongemeen fraai zijn: het eene is zonder hoofd, maar de kléding is voortreflijk gemaakt; het andere verbeeld een vrouwsperfoon in het bad, en is van eene foort van marmer gemaakt, dat zo wit is als albast* VI. Deel. M.  l73 REIZE DOOR EUROPA De inwoners van het dorp Monden verbaasd, dat ik alles zo naauw'fceurig affchreef en natékende, en geloofden, dat de fultan mij gezonden had, om hun gedrag te onderzoeken , en verborgen fchatten optefpeuren. Tégen den avond begaf ik mij naar de plaats, waar het voormalig Larisfa geftaan heeft: deze plaats heet thans Patceo-Larfa, en ligt een half uur van het dorp naar het zuiden. Men ziet van daar Jeni-Scheher, of het nieuw Larisfa, hetwelk drie uuren van daar ligt. Men ontdekt hier thans niets anders dan puin en fteenhoopen: opfchriften worden er in het geheel niet gevonden; men heeft alles weggehaald. Ondertusfchen gaf een fteen mij veel werks: ik wilde hem laten omkéren, doch had niemand bij mij, om mij te helpen, dan mijn huiswaerd. Dit was een marmerfteen van eene teerlingfche gedaante, doch die in eene fpitze eindigde, en boven op eenen pronkkégel (obelisk) fchijnt geftaan te hebben. Onze arbeid bij dit overblijfsel der oudheid duurde een geheel uur; doch wij vonden geen opfchrift. Hier zijn ookverfcheiden grafftéden van de tijden der Heidenen: onder anderen vond ik eene zeer groote doodkist, die in eene foort van graf gezet was, doch waarvan men het dekzel had weggenomen. Ik was voornémsns, mij van hier naar Pharfale of Pherfale te begéven, hetwelk flegts twee mijlen van hier ligt, en welks gebergte ver uitgeftrekt is, en zig verfcheiden maaien voor mijneoogenvertoond had:, doch ik liet deze gedagte weêr varen. — Betreffende de pelikaannesten; ik was begérig, dezelven nader te léren kennen; ik klom derhalven naar één van dezelven, ©in het nauwkeurig te bezigtïgen. H?t wijfje vloog ten;  EN HET OOSTEN. ift eerften weg: hmr de jongen , welken nog niet konden vliegen, bléven er in; zij waren grijs van verwe. Het nest was van doornen en distelen gebouwd, en zeer ruim. Mijn buiswaerd zeide mij, dat, als de tijd hunner ver? huizing, in oogstmaand, nadert, zij benéden op eene. weide bij eene fontein verzamelen, den ganfchen dagdaac blijven, en des'avonds naar hun nest kéren, hetzelfde een dag of tien agter een voor hunnen aftogt doen, als of zij met elkander affpraken, en eindelijk all' te zamen irt groote troppen wegvliegen. Men weet niet zéker, waar zij zig des winters ophouden. Men gelooft, dat zij naar Mekka trekken; doch de bedevaartreiziger hadschi ali verzékerde , dat dit niet waar is, en dat hij er geen oijevaars had gezien, maar wel eene groote ménigte,zwaluwen: tévens beweerde hij, dat de zwaluwen er overal omheen vliegen, doch nooit over'de kiabe, en dat uit eerbied voor zulk eene heilige plaats. De Pelikaanen trekken allen naar Abysfinië, of Habesch, en de naburige landen, waar het zomer is, als wij in Europa winter hebben: zij vliegen over de Middenlandfche zee; want zij némen zulk eene hooge vlugt, dat zij door den wind niet vermoeid worden; vervolgens laten zij zig in Afrika; néder. Veelen, zomwijlen in ongelooflijke ménigte, rusten op de fchépen uit. Ik begaf mij nog denzelfden dag naar Jeni-fcheherof het nieuw Larisfa, alwaar ik na eenen weg van vierdehalf, uur aankwam. De kapudan -pascha was héden met 6oog man van Salonichi hier aangekomen, In den khan der Griekfche kooplieden, alwaar ik mijnen intrek nam, werd ik den sAen van zomermaand door verfcheiden van deze-IM 2  l3o REIZE DOOR EUROPA ven bezogt, welken mij verhaalden, dat zij den heer MpNtaigu, dien zij mylord noemden, gekend hadden, en dat hij voor tien jaaren in dezen zelfden khan had gewoond. Een dezer kooplieden, aleki genoemd, zeide mij, dat hij in zijne jeugd te Janika een groot handfchrift op pergament had gezien, bevattende het oude en nieuwe testament; de Duitfche refident te Venetië; de heer maruzzi, zeide hij, had het naderhand door erfnis aan zijne familie gebragt, en voor omtrent vijftien jaaren aan de republiek ten gefchenk gegéven , waarop het in de St. Markuskerk was gelegd. Maar deze codex bevat alleen het oude testament, met aanmerkingen van de kerkvaders. De Had Janika, de geboorteplaats van maruzzi, heeft hem voor dit handfchrift 25 beurzen geboden, op dat het niet in vreemde landen mogte komen. .—. Het water, zo wel als de lugt, te Larisfa is zeer ongezond. Men laat het eene ganfche week in hnis ftil ftaan, tot dat het bezonken is ; alsdan word het goedf. en krijgt eenen aangenaamen fmaak. — Van het plat des khans , waaiïnük mijne herberg had* bezigtigde ik de ligging van Larisfa in eene groote vlakte, die uit bouwland,weiden en velden beftaat. De ftad ligt laag, gelijk Trikkala, is om die réden ongemeen ongezond, inzonderheid in het heete jaargetij. De hooge berg Olympus , ^op denwelken men nog eenige met fneeuw bedekte toepen zag , ligt regt noordwaard van Larisfa, en de Kisfavo of Osfa , die de «daante van eene piramied heeft, ligt naar het noordoosten. Op deze noordlijke zijde ziet men, tusfchen de bergen, bosfchen en wijnbergen, die op eenigen afftand van de ftad op den vlakken grond zijn, en op deze  EN HET OOSTEN. ï8i zijde een bekoorlijk gezigt léveren. Men ziet er ook verfcheiden dorpen, waar de Grieken hunne kerken hebben: zij hebben drie kerken buiten de ftad, maar geen binnen dezelve, zédert dat de kathedraal-of domkerk voor tien of twaalf jaaren door de Turken verwoest, en de metropolitaan genoodzaakt werd , de wijk te némen. Men heeft thans eenen onderftand van omtrent veertig beurzen bij een vergaderd, en door dit klinkend fmeekfchrift hoopt men van de Porte verlof te bekomen, om eene kerk te bouwen. Te Larisfa zijn vier en twintig dsjami; want men telt zo veele minareën of torens. Ook is hier een aanzienlijke bezestan met zes koepels, die met lood gedekt zijn. De vloed Peneus ftroomt aan' de westzijde digt voorbij de ftad, en wel van het zuiden naar het noorden, zo dat dezelve de vlakte midden doorfhijd. De ftad heeft geen muuren ; ook vind men in gansch Larisfa geen lévende fonteinen, fchoon de godsdienst der Turken het water tot zulk eene noodzaaklijke behoefte maakt. Al het water, dat zij tot hun abdest of godsdienstig wasfchen gebruiken, word door hun uit Saka of Sodén gehaald, en zij bewaren het in bakken naast hunne dsjami, welke bakken in het Turksch masluk worden ge* noemd. Daar zijn wel eenige bronnen; doch de eigenaars van dezelven houden ze altijd gefloten; en daarënboven is het water in dezelven niet zeer goed. —■ De inwoners van Larisfa zijn gelijk bet water en de lugt aldaar: voor het >;rootfte gedeelte zijn zij ondeugend, argwanig, hoogmoedig e. z. v. Het omliggend land is een Mollalik', dienvolgens is de molla, die alleen regter in regtszaaken moest zijn, tévens ftadhouder in de ftad^ Ma  182 REIZE DOOR EUROPA Maar, aangezien de molla jaarlijks veranderd word, regéren de aanzienlijkften naar goeddunken; zij hebben alïen hunne partijen en hunnen aanhang; thans zijn hier vier partijen. Hier houden zig over de dertig voornaame heeren op, die magt en aanzien hebben, en door hunne twisten ftad en land alle mogelijk onheil toevoegen: quicquid delirant Reges &c. [als de groote heeren twisten, lijden de burgers]. Voor dezen werd het land door eenen pascha geregeerd; maar, wijl deze den grooten heeren zeer in den weg was, hebben zij het daar heen wéten te brengen, dat de zétel van den pascha naar Trikkala verplaatst is. De molla doet alles, wat de grooten willen, en trekt van beide partijen geld. — De heer doklor eüsching heeft in zijne aardrijksbefchrijving Thesfalië niet zeer nauwkeurig verdeeld; want zijne berigten van de paschalik of gouvernementen zijn niet zéker genoeg geweest. Zo plaatst hij, bij voorbeeld, in Theslalië de ftad Janna of Jannina, en beweert , dat gansch Thesfalië door de Turken Janna word genoemd. Doch Janna ligt drie dagreizen van Larisfa in het oud Epirus, en hangt van eenen anderen pascha af, die zijn verblijf te Khatuni heeft. Voor dezen heeft Jannina een bijzonder paschalik uitgemaakt, en de pascha zijnen zétel te Jannina zelve gehad: maar om de nirgaaven der ftad te verminderen, is dezelve met het paschalik Khatuni vereenigd, en de pascha te Khatuni zend zijnen musfelim derwaard. Maar het land Jannina heeft met Thesfalië niets gemeens. Deze beide gewesten worden door het gebergte Pindus of Mezzova gefcheiden. Tégenwoordig is er egter een musfelim te Trikkala, die ook van den  EN HET OOSTEN. pascha te Khatuni afhangt; doch men zegt, dat de fultan op nieuw eenen pascha heeft aangefteld , die te Trikkala zal wonen en ganfch Thesfalië regéren. Thans is de kapudan pascha cum imperia [met regtsgebied] hier, die alles befliert: ener gaat geen dag voor bij, dat hij niet ververfcheiden Arnauten of hunnen médepligtigen het hoofd laat afflaan. — Den 7^ van zomermaand ging ik, in gezelfchap van mijnen janitzaar, een eind weegs buiten de ftad, daar ik op een kerkhof der Grieken verfcheiden oude opfchriften vond en affchreef. De fteenen zijn van het oud Larisfa derwaard gebragt. De Grieken , welken hunne huizen daar digt bij hadden, waren zeer bevreesd voor mij; want zij geloofden, dat ik met den kapudan. pascha herwaard was gekomen. Den volgenden dag trok de kapudan pascha met zijn volk uit de ftad, om de Arnauten optezoeken, welken zig eenige mijlen van hier verzameld hadden. — Ik begaf mij daar op naar de begraafplaats der Turken op de oostzijde der ftad, bij Salambria, en vond er verfcheiden fteenen met oudeGriekfche opfchriften. Ik was verwonderd , eene ménigte beelden in half verhéven werk, waaronder zelfs mannen te paerd waren , op de fteenen aantetreffen, welken de Turken onbefchadigd gelaten hadden, fchoon de fteenen tot hunne graven gebruikt waren. — Den négenden van zomermaand bezogt ik de markt, die hier alle woensdagen en zondagen gehouden word. — Hierop ging ik naar de begraafplaats der Jooden, die een vierde eener mijle van de ftad Jigt. Ik' vond hier maar één Grieksch opfchrift, het welk uit éénen régel beftond, welke nog daarënboven befchadigd was. Verder zag ik eenige ouds, M 4  REIZE DOOR EUROPA ' fteenen, van dewelken de Jooden, die nauwer van gewéten zijn, dan de Turken, de beelden en letters uit bijgeloof afgefchrabt hadden. — Bij mijne terugkomst was in mijne herberg een fchriklijk léven. De kapudan-pascba had eenigen van zijn volk, onder aanvoering van eenen tsjausj derwaard gezonden, om eenen Griekfchen koopman , arruda genoemd, optezoeken: maar vond hem egter niet; doch zijn bediende en drie smdere perfoonen werden itf verzékering genomen. Den io  EN HET OOSTEN. 185 nïge Grieken bewoond. Deze laatften zijn verwers, en behoren tot het verwersgenootfchap te Ambellaki. Ik nam bij deze verwers mijne herberg, en vertoefde eenigentijd te Baba, om de merkwaardigheden van hetzelve te bezigtigen. Ik nam de verwerij in oogenfchijn: het katoenen garen zelve, dat hier geverwd word, komt van Smirna en Volo. Ik bezigtigde het ganfche dorp, zelfs den Khan of het Mi^aii [de herberg], waar van meletius in zijne aardrijkskunde gewag maakt. Hij is zeer groot; de muuren zijn van fteen; en het ganfche gebouw gelijkt naar een kasteel: daar zijn geen kamers in, maar de lieden houden hun verblijf bij de paerden, op hooge marmeren fofa's; het dak word door tien houten pijlaaren, welker voetftukken van marmer zijn , onderfleund; buiten bij den ingang ziet men een ftuk van eene marmeren zuil met een onleesbaar Grieksch opfchrift ; deze Khan is door eenen bouwmeester uit Konltantinopel aangelegd, en twaalf dorpen in de nabuurfchap liggende , hebben den bouw van denzelven helpen bekostigen. Hierop ging ik in den Turkfchen dsjami, alwaar ik naast de Kible verfcheiden fchilderijen op papier zag, die van Mekka herwaard zijn gebragt: ik zag er de naamen der eerlte Kali'fen. — lk reed tégen den middag heen. De hitte was zeer zwaar. Ik nam mijnen weg den berg Osfa op, en had onder weg nog béter gelégenheid, om de fchoonheden der Tempé te befchouwen. De velden, te weêrzijden van den vloed, waren, benéden in het dal, hetwelk fmal en lang is, bezaaid; en hier vormen zij de bekoorlijkfte vlakten, in afdélingen. Voegt men hier bij de lommerrijke boomen , de wijnbergen en den vloed 3 die het dal in twe$ M 5  186 REI ZE DOOR EUROPA deelen doorfhijd, dan kan men nauwlijks een heerlijker gezigt voor het oog wenfchen; doch verder naar benéden, Zegt men, is het dal nog fchooner. — Na een uur geréden te hebben , kwam ik te Ambellaki, een Grieksch dorp op den Kisfavo, hetwelk uit 310 huizen en vijf kerken bedaat. Het grootfte gedeelte der inwoners zijn verwers , die rood katoenen garen verwen, waarméde zij op Duitschland, namelijk Weenen enLeipzig, in welke Héden zij hunne komtooren hebben, eenen Herken handel drijven. Ik vond hier verfcheiden lieden, die zig gedurende eenige jaaren in de gemelde Héden opgehouden hebben, en het Hoogduitsch volmaakt wél fpraken en fchréven. Hier zijn verfcheiden wélbemiddelde kooplieden, en dezen bezitten meer befchaafdheid, dan men bij de Grieken gemeenlijk ontmoet. Het is hier zeer duur, inzonderheid moet men voor het brood veel betalen; een okka van hetzelve kost zéven para. Deze duurte is deels veroorzaakt door den vorigen flrengen winter, deels doordien alles op pakpaerden herwaard gebragt word, deels ook door de Arnauten, die allé lévensmiddelen opgeteerd hebben; maar de wijn is niet duur. Van deu wijn, die hier te lande wast, en welke goed is, kost de okka niet meer dan één,, ten hoogden twee para. Op de hoogten alhier zijn veele wijnbergen; zij zijn allen naar het noorden, noordwesten en westen, naar dat de ligging van den berg het médebrengt, aangelegd. De naam Ambellaki betékent in het nieuwe Grieksch eenen Jdeinen wijnberg : «pxo.cs [ wijnftok] fpréken zij Ambellos, met een b en als met twee / uit. — Tégen den avond bezogt ik den heer nikoli pekini, eenen ge-  EN HET OOSTEN. ï87 neesheer tut Cephalonia, dus een' Venetiaanfchen onderdaan, doch die te Volo getrouwd, en als geneesheer van het dorp voor dit jaar herwaard beroepen is: hij krijgt voor zijne moeite in dien tijd eene wedde van 500 piasters. Hij is te -Venetië geweest, en fpreekt goed ltaliaansch. — De heer perini ging met mij bij den didaskalos of hoogleeraar der Griekfche taal alhier, georgio triandaeilo genoemd. Deze man heeft op den berg Athos onder den beroemden eucenius geftudeerd: hij verftaat ook het Latijn. Ik zag bij hem de fraaije uitgaaven der Griekfche fchrijvers, welken in Europa uitgekomen zijn. Hij leende mij ook strabo met de aanmerkingen van kasaubon , Amfterdam, bij wolters, 1707, folio. Hieröp gingen wij naar het huis van den bisfchop , doch vonden hem niet te huis. Hij word ongemeen geroemd wégens zijne kundigheden, en was grootftendeels oorzaak , waarom ik dezen omweg genomen had. Ik zag zijne boeken, die egter om de Arnauten in eene kas gefloten waren. — Den 12*11 van hooimaand maakte ik kennis met den broeder des bisfchops, den heer nikolas michail, een' zeer vriendelijk' koopman, die het Hoogduitsch wél fpreekt, en zig vijftien jaaren te Leipzig opgehouden heeft. De Grieken hadden in den voorléden nagt, in een dorp nabij den Olympus, négen Arnauten dood geflagen , en hunne hoofden aan den Kapudan-pascha gezonden. Deze heeft namelijk den Grieken verlof gegéven, zig tégen de Arnauten te wapenen, en allen, die zij magtig worden, te dooden; en daarenboven eene beloning van vier piasters beloofd voor elk Arnautenhoofd, dat hem gebragt wórd. Dit is y1 — EERSTE BRIEF. Vertrek van Parijs. Vaart de Seine op. Landjlreeken in Bourgogne. Chalons. Van de Saone. Berigten van Lyor.s. Van de Alpen : gefchiedenis van dezelven, landjlreeken daar om heen; reis over dezelven ; berg Cenis. Piemont: Novalefa; Sufa. Turin: univerjiteit aldaar; reis van vader Beccaria door Lombardije: Vercelli. Van den Codex Syriacus Hexaplaris. Piacenza. Via iEmilia. Landftreck t ondom Piacenza. Parma: univerfiteit aldaar; hertog van Parma. Reggio; Modena. Berigten van Bologne en de univerfiteit aldaar. Van de Apennijns. Landjlreeken in Toskanc. Florer.ze. Sietia. Aqua Pendente. IVeg naar Rome. Vergelijking van den tégenwoordigen toefland van Ro- [(*) Zie het voorberigc voor het IV. D., en twee brieven van denzelven, in het IV. D. bl. 70. en 73 , welken in het Hoogduitich hier •* é ierom voo:aïn liaan: zo, dat onze eerfte in het Hoogduitsch de derde is.J  EN HET OOSTEN. 201 me met den voormaligen. Van den Tijber. Gedenktekens der oudheid te Rome; merkwaardige gebouwen en kerken aldaar; Engelenburg; van de Sapienza en f-ropoganda; Chigifche Codex der propheeten; Vatikaanfche boekerij; van den tégenwoordigen paus; gebruiken en politie te Rome. Van Ostia en Tusculano: landhuis van Cicero. Reis naar Fano: berg la Somna; Narni; Terei; Spoleto. Fano; Pefaro; Rimini; Cefena; Bologna. Befchrijving van de flad Milaan; lugtftreek al. daar ; inwoners ; oudheden. Van de Ambrofiaanfche boekerij, den Codex Hexaplaris; van den Heer Branca; verrigtingen van Norberg te Milaan. Milaan, den ztf»> Maart, 1779. ^^jéDERT dat het den koning behaagd heeft, mij tot reisgenoot van den hoogleeraar björnstühl naar het Oosten te benoemen,heb ik verfcheiden maaien de eer gehad, eenen brief van n te ontvangen. Wanneer ik u zeg, dat ik u daarvoor ten hoogfte verpligt ben , ftemt mijne gewaarwording' met deze woorden overeen. Van mijn vaderland verwijderd, heb ik eerst regt geleerd, hetzelve te beminnen. Gij verblijd mij met nieuwstijdingen uit hetzelve : ik moet derhalven beproeven, of ik u ook door dergclijken uit de landen van mijn uiiheemsch verblijf ee. mg genoegen kan te weeg brengen. Bij mangeling van dien, vergun mij ondertusfehen, u iets médetedélen van het geen ik op mijne reis, zéden dat ik Frankrijk heb verlr'er;, waargenomen heb. N 5  202 REIZE DOOR EUROPA Den io/fc"1 van oogstmaand des voorléden jaars vertrok ik van Parijs. Ik yoer met eenen grooten overdekten boot, die door paerden getrokken werd , en welken ik niet béter kan befchrijven, dan wanneer ik dien met de ark van noach vergelijke, de Seine op. De vaart duurde vierdagen, waarop ik te Auxerre , eene middenmange koopftad, aankwam. De Seine is noch breed noch diep, en heeft vlakke, oevers, uitgezonderd bij Bellevue, een fraai koninglijk flot, alwaar zij onzen hoogen noordfchen kusten gelijken: een zeer zeldzaam gezigt in zulk een effen land. — Bourgogne, hetwelk om Auxerre met deszelfs hooge en bofchlédige wijnbergen een dergelijk gezigt oplévert, als de met eilandjes en klippen bezaaide ftreeken aan de Zweedfche kust, word bij Silbau vlakker, en in plaats der wijnbergen vertonen zig meer en meer akkers en weilanden , hier en daar ook houtgewasfen en heilanden. Maar bijArnayle Duc krijgt het zijn vorig aanzien wéder; behalvcn dat het zo vrugtbaar aan wijn niet is. Als men naar Chalons komt, verdwijnen de heuvels, en in plaats, van dezelven ziet men groote, wélbebouwde velden, en d? heerlijklTe laanen naast de wégen. Bourgogne verheugt den doorreizenden wel met zijnen kostlijken wijn, die, fchoon hier in zijn Vaderland, niet zo wél fmaakt, als op andere plaatzen; maar het maakt de oplettendheid van denzelven nog meer gaande op zijne fchelpen: dezen liggen in ontelbaare ménigte overal verltrooid, en aan de gemeene wégen met hoopen op elkander geworpen. —r Chalons is niet groot, egter eene fraaije en verfterkte Had. Men vind er overblijfzels van een amfitheater en andere oudheden. Zij ligt aan de Saone, die zig hier in  EN HET OOSTEN. 203 twee armen verdeelt, welken een eiland omvatten, dat met fraaije huizen en belommerde laauen bezet is. Men kan met een postjagt op dezen vloed van Chalons naar Lyon varen: dit is veel gefchikter, en neemt aanzienlijker reizigers méde, dan de bovengemelde groote boot. De Saone is eer breed, dan diep, en heeft helder, doch ftaatlijk dromend water: haare oevers zijn aan de westzijde veel hooger, dan aan de oostzijde, alwaar het land laag en wél bebouwd is. Ter plaatze , daar zij in de ftad vliet, is zij fmal, en met hooge boschrijke bergen bezoomd; hetwelk een treflijk gezigt geeft. — Lyon is eene groote, volkrijke en fraaije ftad, en ligt tusfchen hooge, met kloosters en wijnftokken pralende bergen aan de Saone en Rhone, die zig hier verenigen en eenen zeer aanzienlijken droom vormen : de eerfte vliet ten deele door de ftad; over de Inatde ligt eene lange deenen brug, en in den vloed zeiven zijn veele molens op praamen aangelegd, weshalven men te Lyon nooit gebrek aan water om te malen heeft; eene inrigting, waarvan men op andere plaatzen, waar er gelegenheid toe is, insgelijks gebruik zou kunnen maken. Op de hoogten buiten Lyon ziet men overblijfzels van een amfitheater der Romeinen , névens andere gebouwen uit de oudheid. De voormalige boekerij der Jefuiten alhier is rijk aan gedrukte boeken, doch arm aan handfchriften. De zijdefabrieken alhier zijn béter en bloeijender; de inwoners ook naerftiger, deugdzaamer, opregter en gastvrijer, dan elders in Franklijk. De vrouwsperfoonen munten uit door haare fchoonheid. De policie is in deze ftad zeer fcherp. Maar fchier  204 RE1ZE DOOR EUROPA nergens verandert men meer van dienstboden, en worden dezelven harder behandeld, dan hier. Nu iets van de Alpen. Die een goed gezigt heeft, kan van de bergen rondom Lyon liggende de fneeuw óp dezelven zien blinken. Zij beftaan niet uit lange reekfen van aanëengevoegde bergen, maar ftaan alleen, en zijn meestendeels kégelvormig. Zij zijn in gerégelde laanen of rijen opëengedapeld, die van natuure gezigiëinderlijk, doch thans nu meer dan minder loodregt zijn, en uit •kalkdeen, marmer, hier en daar ook uit lava, beftaan; men zou derhalven fchier gïloven , dat zij door aardbé vingen en volkaan en deels voordgebragt, deels veranderd zijn. Ook hebben denklijk de vloeden met derzelver fneeuw-en régen water van de bergen komende en de Alpen onophoudelijk diep doorfnijdende tot verandering van derzelver gedaante toegebragt. —— In Savoye, hetwelk tusfchen de Alpen ligt, kan men op eens alle vier de jaargetijden zien, den zomer in de diepe daalen, in dewelken de natuur niets voordbrengt, maar die met vlas , hennip en koorn bezaaid zijn, en door deugdzaame, arme en arbeidzaame lieden bewoond worden, welken ten deele een groot uitwas aan den hals hebben, hetwelk men aan het water of aan de lugt fchijnt re moeten loefchrij-' ven; de lente omtrent in het midden der bergen, waar men tévens bekoorlijke watervallen ziet, dewelken in debeeken en' vloeden neêrltorten; den heifst een eind weegs hooger op, alwaar het meerfneeuwt, dan régent; den Winter op de toppen, die verre boven de wolken en de ftreeken des donders uitfléken , zo dat het ménigimal  EN HET OOSTEN. 203 boven helder en fchoon weeder is, wanneer her benéden fchriküjk régent, dondert en blikzemt. De Alpen zeiven zijn ten deeie naakt, ten deelemet kleine ftruiken bekleed, en doen zomtijds door geweldige flormen vrézen voor de huizen en zaadakkers der inwoners. Ik kwam voorbij een klein dorp, dat névens de omliggende bezaaide akkervelden door het afftorten van eene geweldige rots, veroorzaakt door eenen fchriklijken (torm, die van eeneii nabij liggenden berg kwam, geheel en al verwoest was. Da Alpen zijn tégenwoordig voor de reizigers zo gevaarlijk niet meer, als toen hannibal over dezelven trok. Verenigde vijanden, verraderlijke wegwijzers en onbekende wégen maakten ze voor hem, en voor zijn volk, zijne paerden en olijfauten halsbrékend. Maar thans is men voor omzwervende rovers veilig, word door wéldenkende inwoners wél ontvangen, en bereist rédelijk goede wégen. Jïgter zijn zij op verfcheiden tijden van het jaar ook niet éven gemaklijk: des winters is er de koude ondraaglijk, en in de lente maakt de fneeuw, die van de rotzen néderrolt, den overtogt dikwijls gevaarlijk. Doch onder allen is de berg Cenis de ongemaklijklle voor hem, die er over wil: deze is op de zijde naar Italië fteiler, dan op de andere, en de lieden, welken in eenige flegte hutten wonen, zien er zwartbleek en zieklijk uit. Roven op den top is een klein meir, waarin eene ménigte forel? len is. Reizigers kunnen hier tamelijk naar wensch ver» verfchingen bekomen; en men heeft die hier ook nodig, De koude was hier reeds in het begin van herfstmaand zeer flreng. Op dezen berg, den laatflen der Jlpes Cotti*n ltaaten te géven. Ik moet egter bekennen, dat, fchoon» hier de inwoners tot de besten moeten gerékend worden, de herbergen misfchien de flegtften in gansch Italië zijn. Florence word door de Italiaanen la bella,het fchoone, genoemd , en wel om deszelfs aangenaame ligging en pragtige gebouwen. Deze ftad is groot en verlterkt, en ligt op eene laage en breede vlakte tusfchen hooge bergen aan den vloed Arno, welke haar*in twee bijzondere deelen fcheid. De ftraaten zijn fchier doorgaans regt, voortreflijk geplaveid en zindelijk. De huizen zijn grootftendeels fraai, en de muuren derzelven met crucifixen verfierd, die door veele voorbijgangers gekust worden: een bewijs, dat ten minsten de gemeene man hier ook bijgelovig is. -—- Het getal der pragtige kerken en paleizen is zeer groot. De gallerijën, die men hier heeft, hebben, naar ik geloof, weinig haars gelijken. De Medicéifche boekerij bevat een groot getal gedeukte boeken en handfchriften. —— De lévenswijze is ongedwongen en heeft veel overeenkomst met de Engelfche: om die réden géven de Engelfchen aan Toskane den voorrang boven alle Italiaanfche ftaaten. De fchoone fexe kleed zig geiijk de EnO 4  REI ZE DOOR EUROPA gelfche, is in gezelfchappen vrij, jegens vreemdelingen beleefd, en word in kloosters opgevoed ; maar al zijn zommigen van het fchoone geflagt Trij van dezen dwang, zo mogen zij egter met niemand anders fpréken, dan met den geenen, met wien zij verloofd zijn; doch zo dra zij gehuwd zijn;, kunnen zij het met alle welvoeglijkheiddoen. Niettégenfiaande alle de hier aangelegde akadémiën begint de neigitig tot vermaaklijkheden grooter te worden , dan tot de wétenfchappen. De wélvaart is juist niet algemeen: de uitgaaven zijn groot, en een groot gedeelte van het geid gaat naar Weenen. Van Florence tot Siena is de weg ongelijk en grootftendeels geplaveid, en men ziet nog fpooren der oude Via Casfia. De grond in deze flreek beftaat uit zeezand en zandfleen: dp verfcheiden plaatzen vind men ook fchelpen. Siena is eene#ftad van middenmatige grootte; Zij ligt op, drie heuvelen en is verfterkt. De ftraaten zijn fmal, en met tégelfteenen geplaveid, die op hunn' kant gezet zijn. De huizen zijn van dezelfde foort van fteenen gebouwd: want omtrent Siena zijn in het geheel geen fteeogroeven. Hier en te Florence is men éven zo oplettend op de vreemdelingen , als te Modena en Reggio. , Zédert dat de ftad Siena onder Toskane ftaat, heeft zij zo wel van haare vrijheid als van haar aanzien en haare inwoners veel verloren. De raad moet zig, in zaaken vanb elang, aan de uitfpraak van den groothertog onderwerpen. De inwoners zijn lévendig, beleefd en leergierig. Men zegt, dat beide de geflagten elkander des winters met fneeuwballen, waarin minnebriefjes zijn, begroeten. Het ltaliaansch word te Florence het zui-  EN HET OOSTEN. 217 verst, doch in Siena het aangenaamst uitgefproken. Te Toskane fpreekt men fterk door de keel: dit komt, naar men gelooft, van de ligging des lands tusfchen bergen en' htuvelen. Van Siena tot Aqua- Pendente - is de weg ongemaklijk efi vol kézelfteenen, die van de omliggende akkers daar op geworpen worden. De laatstgemelde oord is eene kleine ftad, alwaar reizigers wegens de onbeleefdheid en fcriëlméri] der inwoners op 'hunne hoede moeten wézen. Tusfchen beide fléden ligt Radicofani , eene Toskaanfche grensvesting, naar den kant van den kerklijken'ftaat, op eenen hoogen berg,'die zowel opwaard als naar benéden verfcheiden Italk'innfche mijlen lang, én zeer moeilijk om te bereizen is, inzonderheid met rijtuig, en ongetwijfeld voor dezen vuur uitgeworpen heeft, doordien hij aan alle zijden met lava of asch bedekt is. Op den weg van AquaPendente naar Monte Fiascone , een fteedje, dat op eenen bërg ligt en beroemd is wégens deszelfs balzemag'tigên muskadellenwijn , komt men voorbij de Lago di Bolfena ,' een aanzienlijk meir, dat waarfchijnlijk de opening van eenen volkaan is geweest, wijl overal op de ómüggén'cfe hoogten lava gevonden word. In de ttabnurichari zijn heete en koude zwaveliigtige wellen. Tusfchen Viterbo en Rome reist men voorb'j veele bergen en twee kléine meiréri, waarvan het eene Bulicamè1', en het andere Bracciano heet: uit het laatfte gaan voortreflijke waterleidingen naar Rome. Deze melren en bergen fchijnen insgelijks van volkaaneh derzelver 00;fjrotig te hebben, want men ziet hier alom asch en lava. Op dezen weg ontdekt men ook overblijfzels der oude Via Flaminia. OS  ai3 REIZE DOOR EUROPA Nu kom ik tot Pvome. Zo lang de wijduitgeftrekte velden rondöm deze ftad Laiium werden genoemd, waren zij zeer fterk bebouwd en vrugtbaar; maar zédert dat zij den naam Campagna di Roma voeren, zijn zij bijna in eene woestijne veranderd: men ziet noch huizen noch lieden. Indien Romenaar mate van deszelfs grootte bewoond was, want deels tuinen, deels woeste plaatzen beflaan bij.ïa de helft van deszelfs omtrek binnen den muur, en was er zo veel verkéring, als het overvloed aan pragtige gebouwen heeft, zou het aan volkrijkheid en rijkdom voor Londen niet behoeven te wijken. Doch er heerscht armoede aan alles, wat .geest en lijf moet voeden. Indien ooit eene ftad het voorwerp der wisfelvalligheden van het geluk is geweest, zo is het voorzéker Rome. In plaats der voormalige zéven heuvelen telt men er thans, grooten en kleinen gerékend, fchier nog eenmaal zo veelen. Dat de zégeboog van severus tot op de helft, en de zuil van trajaan verfcheiden vademen diep in de aarde gezonken zijn , bewijst, boe veel de dalen dezer ftad hooger, en haare bergen laager geworden zijn. Het kapitool zelf was waarfchijnlijk aan de zijde, die naar den Tijber gaat, fchoon deszelfs plaats als onzéker word opgegéven, wijl livius verhaalt, dat de Roomfche raad aan deze zijde, als het naast bij den vloed , de geheime boodfehap van het Roomsch léger te Veji, betreffende de verkiezing van camillus tot dictator, had aangenomen. Ik weet niet, hoe verre het verhaal van denzelfden gefchiedfehrijver gegrond zij, dat de overwinning van deze te voren onoverwinlijke ftad den Romeinen onder aanvoering van den gemelden dictator juist daaröm ten deel gevallen is, vrijl zij, ingevolge her  EN HET OOSTEN. 319 antwoord van het orakel te Delphos op de vraag naar de oorzaak van hunne raurpfpoeden, gereed waren geweest, om het meir op den Albanifchen berg, welke omtrent twee Zweedfche mijlen van Rome ligt, afteleiden. Ik vraag, hoe dit mogelijk geweest zij? De oevers zijn zeer hoog, en het was mij onmogelijk, ergens een fpoor van het afgraven te vinden. De diepte ftaat met zijne hoogte in évenrédigheid. Het is een belachlijk voorgéven van de inwoners van een nabijliggend dorp, dat dit meir geen grond heeft. Het heeft egter èene diepte van 360 voet, enfchijnt de opening van eenen volkaan te zijn, wijl de ganfche berg met asch en lava bedekt is. Hier bij valt mij de plaats bij livius in: nuntiatum est, in msnte Alhano lapides piuisfe [men kreeg tijding, dat het op den Albaanfchen berg fteenen geregend had.] ,Ik was nieuwsgierig, om de ftad Albano te zien, wijl hier eertijds de ftad geftaan heeft, welke ouder dan Rome, door ascanius aangelegd , en zo beroemd was wégens het gevegt tusfchen de drie horacen en de drie ruriacen. Op het veld en de bergen rondom Rome vind men overal duidelijke merktékenen van vuurbrakende bergen. — Schoon de diepte en de oevers van den Tijber niet aanmerklijk zijn, overtuigen zij mij egter van de onwaarheid van het verhaal, dat het klein eiland, benéden den Monte-Janiculo, in den vloed liggende, ontftaan is van het ftroo, dat van het Tarquinisch veld dreef, zig hier met zand vermengde, en zo bleef hangen, Zommigen géven voor, dat de Tijber eertijds tot aan het Sachettisch paleis ging, het welk wel honderd fchréden daarvan verwijderd is; ik weet niet, welke gronden zij daarvoor hebben; ondertusfehen  ajd> RE1ZE DOOR EUROPA ;is het!waarfchijnrijk, dat de puinhoopen van Rome liet •bed van den Tijber meer beperkt hebben, dan voormalige overftromingen van denzelven het verwijderd hadden; ook •kwam deze vloed mij boven en bene'deu de Had breedet •voor. Oudtijds waren koude en overftromingen van den Tijber te Rome éven zo gewoon, als zij in laater tijden •zeldzaam zijn. Natuurkundigen mogen de vraag beant-wóorden , of de bosfchen op de bergen, die de vlakte en R/mie omringden, toen de koude veroorzaakten, en of -het fneeuwwater van deze bergen de overftromingen aan"bragt.! Uit gebrek aan klaar water hebben de Latijnfchè •dichters met de godinnen in de troebele en dikke golven "van den Tijber gefpeeld: het water van dezen vloed is 'niet eëns voor de paerden gebruikbaar. Men heeft het %ok niet nodig-; want Rome heeft insgelijks eenen onuitputbaaren voorraad van het helderfle en beate water in dé Vaortreflijkfte fonteinen. " Nu iets van de merkwaardigheden dezerftad. Het amfitheater van vespasiaan verwekt door deszelfs grootte en kunftige bouwwijze nog héden ten dage verwondering, niettégenftaande het, eerst door wreede Barbaaren, vervolgens door wetlooze paufen, en eindelijk door baatzugtfgê kardinaalen, geplonderd is. Een nog harder lot heeft ;derr fchouwburg van pom langs het {brand naar Pefaro, eene fraaije flad, die door Wijnbergen en tuinen, als méde vrugtbaare, doch een weinig moerasfige, velden, die de lugt hier ongezond maken, omringd word. Hier gfoeijen de beste vijgen in gansch Italië. Rimini is eene aanzienlijke, groote en fchoone flad aan den vloed Marecchia, die met eene voortreflijke marmeren brug pronkt, welke augustus en tibekius gebouwd hebben. Van hier verwijdert de weg zig, o/er eene vrugtbaare vlakte, hoe langer hoe meer van de zee naar Bologna, eerst door Savignano, vervolgens door Cefena. Deze laatfle is de geboorteflad van den tégenwoordigen paus, tamelijk groot en fraai, ligt aan den vloed SaviQ , Cn heeft een oud vast flot op eene groote hoogte; terwijl ik hier eene pragtige verlichting, in de gedaante van eene eerepoort, befchouwde, werd in het gedrang een perfoon doodgefloken; de Italiaanen bediepen zig van zulke gelégenheden , om zig aan die geenen te wréken, op welken zij eenen wrok hebben. De pauslijke ftéden aan de Adriatifche zee hangen niet zo zeer af van de magt der regéring, als de anderen; om die réden ziet men het omliggende land ook veel béter bebouwd. — Te bologna fcheidde ik mij van mijnen reisgenoot den heer noiung : hij vervolgde zijne reis naar Venetië, en ik keerde weer naar Milaan. Tusfchen deze ftad en Bologna waren de vloeden , door dewelken ik in mijne heenreis droogsvoers kon gaan, mij zeer hinderlijk , deels wégens te veel, deels wégens te weinig wajer, zo dat men er zig niet kon laten overzetten, of er «iet door kon rijden. Om deze réden werd ik op zommige plaatzen wel vier en twintig uuten lang'opgehouden.  s3d REIZE DOOR. EUROPA Zomtijds droegen mijne reisgenooten mij op den ;rug, ten einde het rijtuig béter door het water zou kunnen komen. Den I4aen van flagtmaand kwam ik weer gelukkiglijk te Milaan aan. Ik zal nu konlijk iets van deze flad en mijne verrigtingen aldaar melden. — Milaan is bijna zo groot, als Stokholm, is niet zo wél verfrerkt als Modena en Reggio, beeft zulke fraaije ligging niet als Piacenza, zulke voortreflijke galleriicn met als Bologna, zulke wel geplaveide Araateu niet als Fiorence, en de buizen zijn er zo gelijkvormig niet als te Turin; maar het is daartégen veel volkrijker dan één van dezen. Het getal der inwoners bedraagt omtrent 130, 000. Zij zijn in het algemeen befcheidener dan eenige andere Italiaanen; men zegt daartégen, dat zij meer éten. Het eerlte is nnsfchien aan eene verftamligcr regéring, het tweede aan de gezonder lugt en het vrugtbaarer land toetefchrijven. Toen ik Lömbardijë voi>r het eeist zog, deed deszelfs, ligging mij vrézeu, dat eene ziekte hier voor mij onvermijdelijk zou wézen. Want het ligt tusfchen twee zulke hooge kétens van bergen, als de Alpffl en Apennijns; en deszelfs talrijke vloeden en kanaalen zijn alle tusfchen boschaadjen, als in een digt Woud, ingelaten. Doch door eigen ondervinding en die van anderen weet ik thans, dat ten minsten Milaan eene gezonde piaats is. De winden van Genua en Venetië komende, maken, dat de koude hier des winters veel héviger is, dan op veele plaatzen in Frankrijk en Engelland: in lentemaand waait hier de wmd fchier geftadig en tévens zeer hévjg, het welk het voorjaar gezond maakt. De tegenwoordige win-  EN HET OOSTEN, «32 ter is te Milaan ongemeen fchoon geweest, gedurende drie maanden fchier altijd eene klaare en heldere lugt zon» der fneeuw, die, gelijk men mij verzekerde, in het voorléden jaar hier op de ftraaten tot in bloeimaand in groote ménigte hadgelégen. Te Rome en te Napels daartégen zijn, volgens gerugten, dit jaar veele menfchen door fneeuw en koude weggerukt, In winter-en louwmaand was het hier ook zo koud , dat arme lieden op de gemeene wégen bevroren. Voegt 'men hierbij, dat de brand hier te lande zeer duur is, en men flegts open fchoorfteenen heeft, zal het mij niemand betwisten, wanneer ik zegs dat ik in Zweeden in geen winter zo veel koude geléden heb, als in Italië. Die van de Milaneezen niet ge» tuigt, dat zij grootmoedig, opregt, openhartig, mild, arbeidzaam, doch tévens wéllustig zijn, doet hun ongelijk. Hun groötfte vermaak is Andare al Corfo; zij vergaderen op alle feestdagen in eene zékere groote ftraat, en vermaken er zig deels met wandelen, deels met ftilzitten in hunne rijtuigen. Niemand van vootnaamen ftand uitgezonderd het hof, heeft vrijheid, om in de ftad mei; meer dan twee paerden te rijden, maar wel, om iopers3 die zij Valanti noemen, vóór de koets te laten lopen. De week van vastenavond word hier met alle foorten van vermaaken doorgebragt: men ziet dan eeue ménigte vermomde lieden langs de ftraaten rijden of gaan; zij werpen met fuikercrweren, hetwelk ook uit de venfteren gefchied ;zom? wijlen gebeurt het, dat ménige fchrokkige op deze wijze het léven er bij infchier. Gedurende de vasten ziet men dagelijks omdragten met kaerzen en fakkelen. Gedurende dezen tijd word alb dagen, uitgezonderd desfüiurdags, in da. P 4  ï32 REIZE DOOR EUROPA domkerk geprédikt: her zijn meest Jefuiten, die om het brood prédiken; sommigen van hun prédiken meesterlijk. De bédelaars zijn te Milaan ontelbaar; men kan nauwlijks een' voet verzetten, zonder er eenen te ontmoeten; op de ftraaten zijn zij lastig, en in de kerken neuswijs. — Onder de gedenktékens der oud. lieid te Milaan zijn het merkwaardigfte zestien pilaaren uit den tempel van herkules, welken naar de zes gelijken, die ik te Rome op het Campo Vaccino (Forum Romamm) benéden het kapitool zag, en, zo men zegt, in den tempel van juihter den donderaar geftaan hebben. Indien de kerk van den heiligen ambrosius alhier door dezen aartsbislchop, gelijk men beweert, in de vierde eeuw gegrond is, heeft zij meer aanfpraak op de oplettendheid des reizigers, dan de domkerk, die met alle andere groote gebouwen en üóten dit gemeen heeft, dat zij nooit voltooid word. — Eindelijk kom ik tot de Ambrofiaanfche boekerij, om dewelke ik zoveel tijd verkwist heb, dat ik mijne bezigheden alhier niet kan befchrijven, zo als ik wilde en moest. De kardinaal f reder ik BORROMaeus, aartsbisfchop te Milaan, heeft ze, gelijk bekend is, in het jaar 1*09 geftigt: hij zond geleer. den, niet alleen door Europa , maar ook door het Oosten die eene onfcliatbuare verzameling van handfchnfen over de 15, 000 in getal, médebragten; en dezen maken hoofdzaaklijk cien rijkdom van deze boekverzameling uit. De gemaakte fchikkingen bij deze boekerij zijn van dien aart, dat ik vrees, dat zij bij het geleerd publiek niet zo ras zal "bekend worden. Onder de handfchriften worden als groote zeldzaamheden voonSm Mai > x?79- Vv^anneer ik zeg, dat ik der, atf» van lentemaand van Müaan vertrokken , en den *t4« gelukkig en gezond bier aangekomen ben, geef ik n bet regt, om voigensmij. ne belofte thans eene proeve van den godsdienst der Sabeërs, névens aanmerkingen over hunne taal, te verwagten. Maar, wanneer ik er bijvoeg , dat mijne gezelfchappen alhkr, die ik der onbefchrijfiijke genégenheid van den  EN HET OOSTEN, 237 heer de villoison te mij waard, en die uit den bijgaan. den brief nog meer blijkt, te'danken heb, névens mijnen ijver, om de Turkfche taal te léren, mij belet hebben, dezen pligt te volbrengen, zo geef ik u gelégenheid om te zien, hoe weinig flipt gij in uwe eifchen moet zijn. Voor dat ik ondertusfehen overga tot het geen, hetwelk de voornaamfte inhoud van dezen brief zal wézen, neem ik net uw verlof de vrijheid, om u eenige aanmerkingen médetedélen, waartoe mijne reis van Milaan naar Venetië mij gelégenheid heeft gegéven. De Venetiaanfche ftaaten zijn zo vrugtbaar niet, als het hertogdom Milaan. De réden daarvan is de ilegte hoedanigheid van den grond, en niet gebrek aan bebouwing. De groote zandvlakten in dit land léveren een onverwagt gezigt. — Te Brescia wilde men mij diets maken, dat men daar voor eenigeu tijd in eene gragt aan den vloed Gazza, die door de ftad thoomt, eenen krokodil had gevangen. Maar men behoeft te Brescia geen krokodi'len onder de dooden te zoeken: men vind ze genoeg onder de lévenden. De inwoners kwamen nüj grootfiendeels voor als bloeddorstige en verflindende dieren. Er gaat fchier geen nagt voorhij, m welken geen moord gepleegd word. De weg van hier raar Venetië is de onveiligfte in gansch Italië. Langs den grooten weg zijn galgen als mijlwijzers gezet. Ik durf niet zeggen, het geen ik denk. Mijn reisgenoot, eenBresciër, min. der held dan ik, toonde mij met zijnen ontblooten dégen onorjhoudelijk, het geen ik ook te vrézen heb. Ondertusfehen maakten de perziken en amandelboomen, welken dit land in ménigte verueren, en, gelijk de Italiaan-  a38 REIZE DOOR EUROPA fche doomftruik, in dit jaargetij derzelver bloemen eerder £ dan de bladen, vertonen, eenen aangenaameren indruk op mij. Te Verona, eene groote en zeer aangenaa- me ftad, is het merkwaardigfte onder de overblijfzels der oudheid een amfitheater, hetwelk, zö men zegt, door augustus, en wel in denzelfden fmaak, als het Vespafiaanfche te Rome , gebouwd is: het is wel iets kleiner, dan het laatfte, doch béter bewaard gebléven. Ik kan mij egter niet verbeelden, dat Verona vroeger dan Rome op zulk een fieraad zou hebben kunnen roemen. lk had te Vicenza gelégenheid, in het bekend Olympisch theater (*), een' meesterituk van den beroemden palladio, de fymmetrie der oude Romeinen te léren kennenf—. Van Padua, dat in denzelfden fmaak als Bologna, namelijk met overdekte gallerijen op pilaaren, gebouwd is, kan men zeggen , dat het eene groote duistere ftad zonder menfchen is. Men ziet hier eenen onderaardfchen gang (**), die onder den vloed Brcnta door gaat, en zig eene tamelijke wijdte naar eene klip uitftrekt; als méde eene poort, die den naam Porta liviana voert Venetië ligt wel vijf Italiaanfche mijlen van het vaste land, doch het water is er zo ondiep, dat men ten tijde der ebbe de flib rondom heen duidelijk kan zien, en er geen groote fchépen kunnen aanlanden. Deze ftad befluit m (*) Dit theater is eigenlijk in het huis, alwaar de zogenoemde Academia Olynpkmm vergadert: van daar die benaming. (*») Dit zijn overblijfzels eener brug uit de tijden der Romeinen, en bewijzen, hoe zeer het bed van den gemelden vloed zéderr verhoogd is.  EN HET OOSTEN. ^ haaren omtrek i33 eilanden, die door ï45 kanaalen; over dewelken 43o fteenen bruggen liggen, van elkander afgefcheiden zijn; terwijl men in kleine met zwart overtrokken vaartuigen gemaklijk overal kan komen, waar men wil: rijtuigen zijn hier niet. Het water rijst ménigmaal zo hoog, dat men tot in de koffijhuizen op de plaats St. Markus kan varen. Dit plein van St. Markus is de fchoonfte markt, die ik ooit gezien heb. De ftraaten zijn naauw, maar zeer wél geplaveid. De huizen zijn matig hoog; de kerken en paleizen pragtig. In de kerk St. Markus, welke van marmer opgebouwd en met marmeren pilaareri van Athenen en andere plaatzen in de Levant verfierd is, word, behalven eene onwaardeerbaare verzameling van édelgefteente , insgelijks van Athénen en andere Levantfche plaatzen, een flesje met bloed van Christus, een ftuk van het heilig kruis, een der nagelen, waarrnéde Christus aan het kruis was gehegt, en een doorn uit de kroon van christus bewaard. Aan eene der buiten zijden van de kerk ziet men vier Saraceenen van porphyr, die, zo men verhaalt, eens getragt hebben, dezen fchat te roven. Eenige fchréden van daar verbeelden drie hooge houten fcepters de drie koningrijken, die eertijds onder Venetië verenigd waren. Venetië ligt in de zee, en heeft egter geen water,'maar dit wórd in groote vaten van het vaste land gehaald; het gebrek aan régen voor de bakken heeft het waterhalen dit jaar meer dan naar gewoonte noodzaaklijk gemaakt. De handel is te Venetië zo fterk, dat dezelve nauwlijks zijns gelijke heeft, wanneer men voornaamlijk daar onder rékent het geen niet gebruikt word. De lugt is hier niet zeer ongezond, het welk,  «4« REIZE DOOR EUROPA naar mijn gedagt, meest aan het zoute zeewater moet toe* gefchréven worden : indien de poelen bij Mantua, en het groot en vischrijk meir Larga tusfchen Brescia en Verona ook zulk water hadden, zouden de inwoners dezer ftéden zig misfchien ook béter bevinden. De adel fchijnt hier uit hoofde van deszelfs bézigheid in den raad (welks luister en heerlijkheid ik verlof gehad heb, te zien) minder de vrijheid te fmaken, dan de burgerftand. De dragt des adels bellaat in eene zeer groote witte paruik, en in eenen langen zwarten mantel met eenen gordel om het lijf. De overige inwoners gaan op zijn F.ansch gekleed, met dit onderfcheid alleen, dat weinigen eenen dégen dragen, en fchier elk zig van eenen langen mantel bedient, des winters van rood fcharlaken, en des zomers van zijde. Voor het overige leeft men te Venetië, dunkt mij, inéén jaar meer, dan elders in twee jaaren: men flaapt weinig, en de gezelfchappen, welken meestendeels in bijzondere huizen bijeenkomen, fcheiden laat na middennagt. Eindelijk zal het ook tijd worden, dat ik mijne belofte, volbreng ten aanzien van het geen ik u van de taal enden godsdienst der Sabeërs wilde verhalen. Ik diende zékerlijk u thans met het beste daarvan te bedienen, dewijl ik uwe nieuwsgierigheid zo lang heb opgehouden : maar ik vr-es, dat gij van het flegtfte zult krijgen, en wel om réden wijl gebrek aan tijd en de onontbeerlijke hulpmiddelen mij tot hiertoe belet hebben , de nodige kennis van deze onbekende taal te bekomen. Ik ken wel eenige boeken, die mij in het overzetten van mijn affchrift licht zouden géven, bij voorbeeldk/empferi Amcenitates exo-  EN HET OOSTEN. £41 jftos, en het bijvoegzel tot dereizevan tüevenot, gedrukt te Amfterdam. Doch in Italië zoek ik deze en. andere boeken, die ik in het Oosten nodig heb, vergeefs. Indien die beide werken in Zweeden mogten te bekomen zijns zou mij een groote dienst gefchiedeh, zo gij de goedheid wilde hebben , uit dezelven een uittrekzel te laten maken van het geen voor mij, van nut is, en naar Konftantinopel aan mij over te zenden. De heer noring heeft de vriendelijkheid gehad, mij: uit Göttingen een uittrekzel uit fJiEBUHES reize, névens het Sabeïsch alphabet, méde te délen; zijnde van dezen inhoud: „ Te Basfora zijn flegts weinige Sabeërs: ik liet een' van hun hun alphabet „ voor mij affchrijven; men verzékerde mij, dat deze „ hun beste fchrijver was." Ih de aantékening hierop zégt de fchrijver: „ in een werk, Relations curieufiss, welk të Parijs gedrukt is, vind men een alphabet der ,, Clialdeën; der Sabeërs, of zogenoemde St. Joannes ,j Christenen, dat van mijn affchrift alleen in kleinighe„ den yerfchilt; k^empfers affchrift is van beiden zeer ;, verfchilleude, dus niet getrouw." Zo werd mijne hoop ter nédergeflagen , juist toen ik dezelve meende vervuld te zijn. Het alphabet, dat ik ontvangen heb, is niet volfédig. Indien al het overige zo gemaklijk voor mij te beflisfen was, als het verfchil over het regte alphabet, zóu ik all' de hinderpaaleh, die mij voorkomen; ras uit den weg kunnen ruimen. Ik zal mijn ontwerp van eene Sabeïfche fpraakkunst névens al mijne overige papieren bij mijn vertrék van Konftantinopel overzenden. Da fpraakkundige régelen komen nader met het Syrisch, dan met het Chaldeeuwsch overeen. Ik kan niet geloven « VI. Deel. Q ei, ft  c42 REI ZE DOOR EUROPA dat Aleph en Ain tnaar één médeklinker is: ik heb te veel voorbeelden van het tégendeel; He en Cheth worden beiden éven eens gefchréven; de zelfklinkers, waarvan er drie zijn, worden met Aleph, Vau en Jod getékend. Op deze wijze word het juist zo gemaklijk niet, in eenen duisteren tekst te onderfcheiden, wanneer deze letters als zelfklinkers of als médeklinkers moeten aangemerkt worden: zonder van veele andere zwarigheden te fpréken, die uit nieuwe woorden, die in geen Oostersch woordenboek gevonden worden; uit de uitlating der rus» tende (quiefcenres) letters, daar zij niet gehoord worden, en uit zo veele andere omftandigheden ontftaan, die te wijdlopig om te verhalen, en te verdrietig om te lézen zouden zijn. De godsdienst der Sabeërs is een zamenmengzel uit den ouden Chaldeeuwfchen en den Christlijken. Ik moet mijne beöordélende aanmerkingen hierop zo lang fparen, als mijne eigen ondervinding en die van andere reizigers de grenzen van mijn oordeel nog niet bepaald heeft. . Gij zult thans, wégens dé bijgebragte rédenen, met eene korte en beknopte overzetting van eenige Hukken van mijn handfchrift wel genoegen willen némen. Zie hier het eerfle: „ ln den naam des grooten Lévens, het welk voor het licht der waereld all' onze daaden en bedrijven'wist. De vergéving der zonden is voor alle leerlingen en Mandaiten, die naar deze leer léven, en de fteen des Lévens horen. Gelooft zij mijn heer met een rein hart, de heer der ganfche waereld. Gezégend zij de verhéven koning ,des lichts, de god der waarheid, bij welken een onver".  EN HET OOSTEN. 843 gangiijke glans is, de genadige, barmhartige. Die zijne hoop op hem fielt, en zijnen naam in waarheid eert, zal niet vallen. Zijn fchijnzel licht over alle fchepzels en koningen, die vóór hem ftaan, blinkende in derzelver glans en het licht des allerhoogften, die in de wolke des lichts ftaan, hunne kniën buigende vóór den Heer der heeren, den verhéven koning des lichts, wiens fchijnzel zonder duisterheid, en wiens heerlijkheid léven, waarheid en genade is. Geloofd zij de verhéven koning des lichts, de fchepper van alle dingen, die het morgenlicht der wolke in wijsheid uitgebreid heeft. Zijn glans verandert nooit, zijn licht gaat niet uit, zijne majefteit en heerlijkheid vergaat niet. Hij is léven boven léven, glans boven glans, licht böven licht. Bij hem is geen onvolmaaktheid, Hij is licht zonder duisternis, léyen zonder dood , goed zonder kwaad- Hij zit regérende in zijne verhéven magt, en brengt alle licht aan. Hij is de vader van allen rijkdom, en woont bij alle vréedzaamen en gelovigen, die zijnen naam in hunnen mond hebben. Hij is koning over de ftad des lévens, zijn rijk blijft fteeds. Zijn licht gaat op, en fchjjnt zonder vlekken en wolken. Hij is de waarheid, die in de hoogte woont; de Heer derneeren , die de troonen der ganfche waereld bevestigt, de aarde uitfpant, en den hémel boven haar verhoogt, en de zon, welke ;meer dan alle licht verlicht, en de maan, welke de fterren in fchijnzel overtreft, en de Herren, bij welken geen onvolmaaktheid is, ook de waterzakken zonder getal. De vogelen in de lugt, als zij heen en weêr zwéven , kloven met derzelver vleugelen de waterzakken des lichts en der heerlijkheid. In het begin ging:n van derj R 2  344 R E 1 Z E DOOR EUROPA verhéven koning des lichts vijf groote ftraalen uit : den eerften werd licht gegéven, den tweeden een genadige adem, den derden item, den vierden Woord dès monds, den vijfden lof. Dezen ontflaken het fmeulend vuur in de zon, eh prézen den verhéven koning des lichts, eri zeiden: wie u looft, gij, die zonder bepalingen zijt, word uw licht deelagtig; niémand, behalven het léven, begrijpt uwe onmeetbaare fchatten van genade. Zalig zijn zij, die u in een rein hart en in waarheid erkennen; ii met den mond der heerlijkheid prijzen , en u met regtet tongè loven, en zeggen: de koning des lichts is één ih zijn rijk, niemand is grooter dan hij, niemand kan tégen hem twisten, hij, die zijns gelijken niet heeft. Niemand kan met opgehéven bogen de kroon op zijn hoofd zien, welke een ftralend licht is. Zijne klederen hebben eenen nieuwen glans, die nimmer afneemt; én de bloemen, welken in de vouwen zijns kleeds gevat zijn, verwelken h'iet. Zijn zon gaat niet onder, en het loof ih de kroon zijns aanfchijns valt niet af: een lieflijke adem dringt tusfchen haare openingen uit. De rijkdom der heerlijkheid; en verborgenheden, die grooter zijn, dan al wat godlijk is, ornringën hem. Hij is van den aanvang on afmeetlijk, een regtvaerdig regter, zittende op zijnen verhéven eeuwigen troon. Om Zijne ftad zijn muuren van diamant. Hij hééft geen vader, die oudèr was dan hij; geen eerstgeboren zo'on van het begin; geen broeder, die deerfniü tnet hem deelde. In zijne flad is nog oneenigheid, noch bloedftorten. Men ëet er geen brooi, en drinkt er geen Wijn; men fpeelt er niet; de kléderen verouderen niet; ite lichaamen veranderen niet; de kröonen op de hoofden  EN HET OOSTEN, 2'4S worden piet afgefchud. Maar de koning verheugt de kinderen des lichts, roept hen met het woord zijns monds, en onderdrukt de magtigen. Gij, die over allen regeert, gelooft zijt gij van tijd tot tijd. Gij zijt groot, gij, die alle koningen boven de woningen der duisternis onder pwe magt hebt, en in de woning der volmaaktheid, der heerlijkheid en des lichts woont. Gij zijt van eeuwigheid en blijft in eeuwigheid. Hij zeide door zijn magtig woord: de koningen des lichts worden uit zuiver en groot licht, welks fchijnzel nooit uitgedoofd word. En de koningen der heerlijkheid wierden zo uit een onverganglijk licht, en prézen den verhéven koning des lichts, uit wiens réde des monds een helder licht uitging, hetwelk het uitfpanzel, des hémels verlicht, waarin de onverganglijke waereld woont, het licht, de ftilte, de zoetigheid, het eeuwige léven, het water des lévens, de goedheid, de waarheid, het geloof, de zuiverheid. De engelen des lichts prijzen den verhéven koning des lichts in de kléderen des lichts , de kroonen yan den glans, der waarheid en des geloofs, allen zuiver, wijs, mild, voor zig in vreugde lévende, heerlijk op hunne feesten, opmerkzaam befchouwqnde het licht, duizend fierren afgezonderd van elkander, onder elkander genade en waarheid uitbreidende. Dezen zijn zonder dood en yerganglijkheid. De bladen in hunne kroonen vallen niet af; hun ouderdom veroudert niet. - Er is geen regterftoel in hunne ftad. Zij hongeren en dorsten niet, zij wéten van geen ftorm, hagel, boosheid noch toorn; zij oorlogen niet met elkander, en voeren niet in de gevangenis. Hun boom heeft geen kwaaden wortel; hunne vrugt is niet bitter; hunne'bloeme^ R 3  a46 REIZE DOOR EUROPA] verdorren niet; het loof op de boomen valt niet af; de bloem verdwijnt niet. In hunne woning is geen verganglijkheid. Hun licht gaat onder hen op. Zij zijn Jordaasnen, wit water, vol melk. De vorsten en koningen van den wellust, welken daarvan drinken, fmaken den dood niet. Zij verheugen zig in vrolijkheid, en gaan in ftilte zagtjes heen en wéder, blinkende en wit van licht, dat over hen opgaat, en zig met geen duisterheid vermengt. Dezen zijn de fehepzels des lichts, aan het uitfpanzel des hémels verdeeld, de woningen der Jordaan , fchatten, koningen ; fchijnzel en licht woont boven hen. Hunne beeldnisfen zijn licht, hunne aangezigten ftraalen. Zij ftorten onophoudelijk hunne Item uit voor den verhéven koning des lichts, traande in den zétel zijner heerlijkheid. Tusfchen hen ging een genadige adem uit, welke alle verborgenheden, régenwolken, zaaden, kruiden en boomen op de aarde fchiep ; en zij zijn zeiven het doel des dageraats, en de maat der tijdrékening. Gezégend zij de verhéven koning des lichts in eeuwigheid, zijn naam zij geprézen. Koningen, apostels, Jordaanen, dieren, boomen en het licht, dat boven hen woont: dit alles komt van den verhéven koning des lichts. De koning verheugt de kinderen des lichts. Hun licht wijkt voor het licht derzonne endermaane: zij hebben hunne fchoonheid van hazins fchoonheid, het licht der waereld, het fchijnzel der genade. Hazin werd tot een beeld der genade gefchapen. Zij zeggen jégens hem: o morgenfter, wij zullen u loven; onze mond zij als een dag, onze tonge als een vogel, en onze lippen als twee vleugels, en zij ©oeten fpréken van uwe magt; zalig is hij, die u kent,  EN HET OOSTEN. 247 en in waarheid op u hoopt: hij word van de dwaling verlost; gezégend zijt gij verhéven koning des lichts: door uw woord werd alles in het begin, en alle rijkdommen , die van ouds af uitgezonden zijn. De verhéven koning des lichts is heer der heeren; géver des lichts is zijn naam, en gaeriel heet zijn apostel. Hij riep mij van zijne genadewoning, ter regterhand van dewelke hij woont, en fprak: „ Ga tot de waereld, welke vol is van duis„ ternis en boosheid, in dewelke geen licht is, welke „ vol is van den dood, en in dewelke geen léven is ; ga, „ verwoest de duisternis , fchep de aarde, breid het uit„ fpanzel des hémels uit, en plaats er de Herren in; geef „ der zonne licht, der maane fchijnzel, den Herren glans, „ het water zoetigheid, het vuur vlammen ; fchep vrug„ ten en alle boomen, wilde en tamme dieren, vogelen, „ van het vrouwlijk en manlijk geflagt, tot nut van den inensch en zijne nakomelingen. Dat ook man en wijf „ worden , en hunne naamen adam en eva zijn. Voor „ den mensch werden de engelen des vuurs gefchapen, wel„ ken van menelat afwéken, en deswégen in een bran„ dehd vuur geworpen werden. Dat ook drie engelen des „ lichts voor den mensch worden. Dat voor hun ook lévend „ water, en vier winden, die oyer hen waaijen,als ook een „ ontftoken vuur in de waereld worden." De verhéven koning des lichts fprak, en door zijn woord werd alles van begin. De apostel gabriel ging, verhief den hémel, en fpande de aarde met all' derzelver fchepzelen uit3 door de kragt van den verhéven koning des lichts. Adam en zijn wijf eva werden ook gefchapen, m R4  *48 R EI ZE DOOR EUROPA adem (*) viel néder over hun lichaam. Hij waarfchouwdé hen voor de' engelen des vuurs , die voor de meiifcheh gefchapen waren, en van menelat afgevallen, en de ftigters van ali'- het kwaad, en fprak: „ Ik ben een zui„ veie bode; mijn heer heeft mij geroepen, en gezegd: „ ga en vermaan adam en eva, en hunne nakomelingen, ?, dat zij'zig houden aan den verhéven koning des lichts „ en de fchepzelen des lichts; gij en twee andere enge„ len vermaant hen, dat zij zig door den bozen (**) en „ door den fatan niet laten verleiden; leer hen den heer 3, der 'ganfche waereld driemaal des daags en driemaal „ des hagts prijzen; zeg aldus tot hen: „„ de waereld „„ worde door u voordgeplant; voert de huwlijken in; ,,„ pleegt geen hoererij; begaat geen dieflfal; bemint„„ geen goud noch zilver, welken ijdel zijn. Bid satan ,: de afgoden en de beelden niet aan; die satan eert, valt in een brandend vuur ten dage desgerigts, wanneer de verhéven koning des lichts alle fchepzelen en zielen der menfchen naar hunne daaden zal rig„„ ten. Spreekt geen valsch getuignis; zo.als gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden. Eert vader eu moeder,. ' , en die oud van jaaren zijn; wie vader en moede*. veragt, word voor eenen misdader in den dag des ^ oordeels verklaard. Begeert niet het geen u niet toe„'," behoort. Als uw heer u kwaad toezend, zijt gedut „, dig, en verdraagt het in het geloof. Buigt uwe. M„ kniën en hoofden niet voor satan ; wijkt van hem, t"*) Of geest. — Ande in het Zweedsch. <^*) Dit woord ftaat hier in het manlijk.  EN HET OOSTEN. H9 ,.„ die den bozen en de afgoden aanbid. Hoort de fchrif*»» ten' de woorden en de heerlijkheid, die uw heer u gegéven heeft. Als gij eenen gevangenen ziet, dié s,5 een gelovigé is, verlost hem niet alleen met zilver 5-53 en goud', maar ook met een zuiver woord, van de „„ duisternis tot het licht, van,de dwaling tot de waarheid, en tot de geregtigheid en tot het 'geloof aan *& uwen heer' Tot u zeg ik , mijne uitverkorenen: geeft den armen aalmoesfeh; ' als gij met de linker hand 9»3 geeft, 'zegt hét niét aan de regtér, en als gij mét dè „„ regter geeft, zegt het niet aan de linker. Als gij „„ eenen hongerigen ziet, verzadigt hem; eenen dorsti»4, gen, geeft hem te drinken; eenen naakten, kleed ,,„ hem: wie geeft, die ontvangt. Weerhoud uwe oogen „„ vaïi onbetaamlijke lonken, uwen mónd van onwaar„„ heid, uw hart van booze'gedagren, tfwe handen van „„ diefftal, en uwe lichaamen van vreemde wijven. Die „„ gezondigd heeft, en zig bekeert, verkrijgt de genade &» des heeren: de verhéven koning des lichts is gena„„ dig, en vergeeft de overtrédingen. Bij uw. éten, „„ drinken, ftaan, gaan, arbeiden en rusten, looft den „„ naam van den verhéven koning des lichts. Doopt u in de Jordaan met eenen lévenden doop, dan hebt „„ gij de vergéving der zonden. Een iede'r, die in het boek des lévens gefchréven is, roept den naam van den verhéven koning des lichts aan, en blijft vast in „„ zijnen doop, en word uit het boek des lévens niet „„ uitgedaan. Gij zult geen dieren in hun bloed éten, p„ ook niet, het geen van zelf geftorven is, maar het  a5o REIZE DOOR EUROPA „„ geen door het zwaerd gevallen is. Drinkt niet uit de 3.3, twaalf fonteinen; zij zijn allen onrein. Als gij doet, „„ het geen ik u bevolen heb, zal ik u van mijn onbe„„ vlekt licht géven. Maar, als gij niet doet, het geen „„ ik u voorgemeld heb, zult gij in de duisternis vallen , „„ waarin de bozen geftort zijn, en van daar niet weêr „„ kunnen opkomen. Neemt geen onbehoorlijke renten „„ van uw goud en zilver: die zulks doet, diens naam „„ word uit de woning des lévens uitgedaan. Weent „„ niet, noch bedroeft u niet over dien, die zig van zijn ,,„ lichaam fcheid; en eet om zijnen wille het brood der „„ bedruktheid niet. Alle zielen, welken des heeren woord horen en doen, worden met genade vervuld; „„ zijn fchijnzel gaat vóór hen heen, en zijn licht volgt ',„, hen; de bode des lévens gaat aan hunne regter, en „„ de engel des lichts aan hunne linker hand. Leid de „„ verleiden op den weg der waarheid. De loon der ar„„ beiders vernagte niet bij u. Berooft uwen naasten niet, het zij met list of geweld; wie zulks doet, diens „„ oogen zien het licht niet. Reikt eikanderen de han„„ den toe, en liegt niet: de engelen des lichts moeten „„ u waarheid jégens elkander géven. Neemt geen be„„ taling van de leeraars der waare wijsheid. Gaat niet „„ tot de waarzeggers en Chaldeën, die in de duisternis „„ wonen. Zweert geen valfchen eed. Speelt en danst ,„, niet, op dat uw hart niet tot satans fpel gevangen ge„„ voerd worde. Leid met geduld de vervolgingen der wae„„ reld, en vernédert uw hart onder menelat, uwen „„ heer. Als gij eenen goeden wijzen man ziet, nadert „„ tot hem, en leert van hem wijsheid. Als gij eenen  EN HET OOSTEN. 251 „„ boozen wijzen man ziet, vlied zijne wijsheid, en doet 3,,, niet naar'zijnewerken. Zietmet uwe oogen, hoort met „„ uwe ooren, gelooft met uw hart, en doet met uwe „„ handen den wil des heeren. Aanbid den verhéven koning des lichts: hij vergeeft ook uwe zonden. Al„„ les, wat geboren en met handen gemaakt word,fterft „„ en vergaat: uw troost zij derhalven niet'op de wae„„ reld gebouwd, welke u niet*toebehoort, maar op 5,„ uwe goede werken, op dewelken gij kunt dreunen, „„ wanneer gij uwe lichaamen verlaat. Onderfteunt den 3,_„ geenen,die zig vast aan het woord des heeren houd; maar die zulks niet doet, dien rooit hij uit als eenen ??» fegten wijnftok, 'en plant eenen goeden in deszelfs j„? plaats. Lacht niet over den gebrekkigen en kreupe„3, len; de vlekken des lichaams vergaan, maar de vlek,3,3 ken der ziele vergaan nier. Bid de zéven en de 33,3 twaalf ("tKD'n^j Nojun) niet aan, welken den dag 33,3 en den nagt beheerfchen , en veragting van de gereg3,3, tigheid der ziele te weeg brengen, die u van de wo„,, ning des lévens gegéven is; ook niet de zon en de ,3,3 maan, welken met hazins (hn/vi), niet met hun „3, eigen , licht verlichten. De naam der zonne is adu3333 nai, kaousch en el: de hémel is voor haar ver„„ borgen, en word nooit geopenbaard. Deze adunai ,„, verkoos zig een volk. Jerufalem werd gebouwd, de 5J„ ftad der zondaaren, die elkander door het zwaerd 3333 vermoorden, en adunai aanbidden ; de mannen al. 3333 daar verlaten hunne wijven en plégen oritugt de een mm met den anderen; ik zeg u: haat hunne werken, pta en hebt geen deel aan hunne zonden. Uit de ontugt  255 REIZE DOOR EUROPA „„ eens mans met den anderen, werden de engelen des „„ verdetfs geboren, de ftigters van alle oorlogen in de „„ waereld, welken zig goden en boden gods noemen; s,„ zij namen vleesch en bloed aan, en wierpen, in men„„ fchen gedaante, ftorm en razernij op de aarde, en noemden zig profeeten. Maar ik, de oudfle apos- tel, vermaan u, mijne Nazareners, allen die geboren KS0 zijn en in het toekomende geboren worden, hoort ,',„ niet naar hunne Hem, en wijkt niet van het léven. „„ Zij houden zig niet aan één woord, maar voegen ee,.„ nen koning bij den anderen; zij verleiden de men„„ fchen met hunne leer; zommigen verlokken zij tot fpel en dans ; zommigen verleiden zij om zilveren en mb, gouden beelden aantebidden ; zommigen veroorzaken „„ bij hen moord, ooriog en verwoesting; zommigen „„ bedriegen zij door vleijende néderigheid en valfche w„, wijsheid, leggen den naam gods in hunnen mond, P.„ en zeggen: dezen zijn de fchriften en woorden, wel; w,, ken de heer ons gegéven heeft. Maer ik, een zui„„ vere bode, zeg u: hoort niet naar dc ftem dezer ,„, valfche profeeten, die zjg yoor profeeten der waar„„ heid voordoen, en den drie Herren (renniiO gelij„3, ken, welken over de waereld opgaan, doch welker 3,„ fchijnzel geen fchijnzel is, maar zij zijn met vuur „„ gekleed. Gij, mijne gelovigen, kleed u met den witten mantel des lichts, kroont u met eene blinken„„ de kroon, en hangt in uwe ooren de édele gefteenten ,„, der ' geregtigheid, welken blinken, gelijk.de paerlen ,,,, des lévenden waters in de woningen des lichts. Zegt ,3„ nooit, hetgeen gij niet weet: geheimen zijn geen  EN HET OOSTEN. 2g3 menfchen geöpenbrard; de opperfte heer alleen fpoort „„ ze na. Doet, het geen ik u bevolen heb. Zijt niet hSi gelük de gewasfen,' die water drinken, zonder hun»%a nen ileere vrugten te géven, ik heb tot u gefpro„„ ken van-het heldere licllt, van het brandende vuur, „„ en den waarheidloozen fatari, die geen kragt heeft3 „„ bm zig daarvan te bevrijden. "" (Hierop volgt dé befchrijving der geflagten vah adam tot op salomo , welké opgevuld is met wonderlijke verdichtzelen, welker zamenhang ik nog niet verfta, en om die réden moét voorbijgaan). Een ander ftuk. „ Heer , wij hebben gezondigd ; vergeef ons onzé overtrédingen. Gij zijt genadig , erbarm u over ons; Wij ftellen onze hope óp u, zie ons in genade aan. Gij verhéven koning des lichts, hoor onze ftem, en toorn niet tégen ons. Gij , die de geheimen openbaart, gij god der heerlijkheid, heilland van alle gelovigen, erbarm u over ons. Géver van alles goeds, geef ons kragt: verlosfer der zielen , verlos ons van alle zonden. Heer der waarheid, geef ons waarheid, op dat wij niet vallen; geef ons licht en kragt der ziele, op dat wij niet tot fchande worden. Heer der heerlijkheid, uwe heerlijkheid woone over ons. Geneesheer der zielen, genees ons van onze zonden. Gij, die den vreedzaamen de hand toereikt, geef ons uwe hand; op dat wij niet vallen. Gij; die op den weg der waarheid leid, geef ons genade, op dat wij van uwe wégen niet wijken. Gij, die groot zijt in barmhartigheid; uit den dood léven, uit de duisternis  oS4 REIZE DOOR EUROPA' licht, uit het kwaade goed, uit de dvvaliUg waarheid laat komen; gij, die de aarde uitgebreid, en lévend water gezonden hebt; gij, die allen vrugten voedzel geeft, de apostelen der waarheid zend, en wijsheid geeft: erbarm u over ons. Gij, die rein zijt, en zonder vlekken, reinig ons. Wij zijn knegten der zonde; ons oog heeft met vermaak zoüdert gezien, ons oor boosheid gehoord, onze mond onwaarheid gefproken, Onze hand diefftal gepleegd ± ons hart kwaad gedagt, ons lichaam hoererij bedréven , en onze knién hebben zig vóór dert boZen gebogen. Maar wij hebben u licht gezien, en uwe heerlijkheid gehoord-, en wij geloven in ü in onze harten: neem ons op fbtuwe heerlijkheid; laat ons het woord uwer heerlijkheid horen, het welk gij ons gezonden hebt; zijt niet toornig tégert ons, maar vergeef ons onze zonden. Uw naam worde geheiligd in de woning des lichts;" Nog een ander ftuk, het welk van Joannes den doper handelt, „ Toen joannes zig aan de Jordaan, het lévende water , onthield, en mët eenen lévenden doop. doopte, en den naam des lévens aanriep, kwam de bode des lévens (NnSNöN'WO tot hem, en fprak: fta op, doop mij met uwen doop, in den haam, welken gij aanroept. Joannes antwoordde: kom morgen, als dan zal ik u dopen. Toen de bode des lévens van hem ging, hief hij zijne oogen op tot den zétel der heerlijkheid en der woning van alle licht, en fprak: ik bid u, het eerfte léven, het tweede léven, en het derde léven, en gij allen, die met den  EN HET OOSTEN. &ss doop des lichts gedoopt zijt, bij de twaalf uuren des daags en bij de twaalf uuren des riagé: als de «aap over de oogen van joannes komt, moet hij flapen en rusten als een goed mensch. De bode des lévens ging naar de woning des lichts en de plaats der twaalf uuren des daags en der twaalf uuren des nagts. Joannes viel in flaap. Toen hij ontwaakte, wreef hij met de regtehand den flaap uit de oogen. De bode des lévens zeide, tot hem: vréde zij met u, meester joannes abo zaba. Hij antwoordde: kom in vréde , gij olijftak, die héden tot de Jordaan kwam; ik zal mijn woord niet brékert. De bode des lévens zeide: klim af in de Jordaan, flrek uwen arm uit, omvat mij, en doop mij met uwen lévenden doop in den naam, dien gij aanroept. Joannes antwoordde: twee en veertig jaaren heb ik mij aan de Jordaan opgehouden, en zielen met water gedoopt. De bode des lévens antwoordde: hoe doopt gij? Joannes antwoordde: ik dompel ze in de Jordaan in den naam des lévens. Zijne leerlingen zeiden tot hem uit éénen mond: twee en veertig jaaren hebt gij in de Jordaan gedoopt: niemaud heeft u geroepen behalven hasin, de olijftak; veragt de woorden nier, welken hij gelproken heeft. De leerlingen hielden bij hém aan, zo dat hij midden in de Jordaan ging, zijnen arm uitftrekte, en den bode des lévens omvatte, en fprak: kom, kom, olijftak, die driejaarenen eenen dag oud zijt, en inde dagen uws ouderdoms groent. De bode des lévens ging dus tot joannes in de Jordaan. Toen de Jordaan hem zag, fprong zij van vreugde over haaren oever, het water overftroomde joannes, en hij had geen kragt om te ftaan. Maar de bode des lévens  «3(5 REIZE DOOR EUROPA breidde zijn magtig licht over de Jqrdaan uit; dat het water viel, en joannes den bode bereikte. Hij naderde joannes, en fprak: doop mij met uwen zuiveren doop in den naam, welken gij aanroept. Joannes antwoordde: duizend lévens heb ik in de Jordaan gedompeld, en tien duizend zielen heb ik in het water gedoopt; doch uws gelijken weet ik niet: thans zij het verre van mij; als het water terug getréden is, zal ik u dopen. De bode des lévens fprak : als het water afgelopen is, ga ook, en ik zal bij u komen; doop mij dan met uwen zuiveren doop, in den naam, welken gij aanroept. Toen nu de Jordaan gevallen was, ging de bode des lévens tot Joannes. Zijn fchijnzel bleef boven de Jordaan, en aan haare oevers déden visfchen en vogels hunnen mond open, loofden hem, eh fpraken: gezégend zijt gij, en de plaats, Waarheen gij uitgegaan en vanwaar gij gekomen zijt. Toen hunne ftem in de ooren van joannes kwam, zeide hij tot den bode des lévens: gij zijt het, in wiens naam ik eenen lévenden doop dope; leg mij de hand uwêr Waarheid en de regte uwer artzenij op; de rijsjes, welken gij in uwen naam geplant hebt, dié de eerfle en de laatfte zijt, blijven beftaan. De bode des lévens antwoordde: als ik u mijne hand opleg, derft gij. Joannes zeide: ik heb u hier gëzien, ik begeer niet te léven; verftoot mij niet van de plaats , vanwaar gij gekomen zijt, en waarheen gij gaat; verlicht mij; geef mij uwe bevélen;[openbaar mij het geheim des lichts en de artzenij des lévenden waters, de woning des lévens, en wie de eerfte en dè laatfte zij. Hasin hoorde het gebed van joannes , naderde tot hem, nam de kléderen van zijn vleesch en bloed }  EN tl ET OOSTEN, 6# felöed, wierp ze midden in de Jordaan, kleedde hein met den mantel der heerlijkheid, bedekte hem met liet reine purper des lichts, en ging met hem naar de woning des lichts. Visfchen eh Vogels vlogen op het lijf van joannes, en bedekten hem Joannes zag zulks en vlood. De bode des lévens zeide tot hem: waarom vlied gij tot het vleesch en bloed, dat ik u ontkleed heb? wilt gij, dat ik het ü weer aantrékke? Joannes fprak: gezégend zij hij, welke mij de kléding van vleesch en bloed afgedaanfl en mij daarvan verlost en ontdaan heeft; geloofd zij hij, die mij met den mantel der klaarheid bekleed, en met het reine purper des lichts Omwonden heeft; Indien ik wilde vlieden, gefchiedde hét om mijner kinderen wille, die nu niemand hebben, die hun prédikr. De bode des Iévens zeidé: ik weet,beide wat gij en zij in het hart hebben; hij, dié uwe geheimen' en uw hart doorgrond, doorgrond ook hunne hartenen geheimen;maar ik weet, waarom gij wilde vlieden. Joannes zeide: gij kent het hart, en doorgrond de geheimen; de nieren lichten voor u als zonnen, gij ondérfcheid de gedagten; gij ziet, wat in het licht en in de duisternis is. De bode des lévens en joannes gingen hieröp naar de woning der heerlijkheid en des lichts. Zij gingen naar de woning dés heiligen pe* tuhal. Toen petuhal den bode des lévens zag, gaf hij hem zijnen ftoel over, loofde en verhief hem, en fprak: gezégend zijt gij, en de plaats, vanwaar gij uitgegaan en werwaard gij weérgekomen zijt. De bode des lévens zeide tot joannes: gij zijt een menschi ik zal u gelijk maken met eenen van de engelen in de woning der heerlijkheid; Joannes fprak tot petuhal: de goedheid des lé« VI. Deel, 2  358 REIZE DOOR EUROPA veris is bij u en uwen vader, die u verlicht en herwaard gezonden heeft. De bode des lévens ging mar de woning der heerlijkheid. Toen hij bij abatur. den grootenkwam, hieven duizend maal duizend hunne oogenop, en duizend maal tien duizend ftonden voor hem op, en zetten hem op den ftoel des Allerhoogflen, opwelken abatue zat, welke van zijnen ftoel opflond, toen hij den bode des lévens zag. De bode des lévens zeide tot abatur: zit ftil op uwen ftoel, dien u de allerhoogfte, het grootfte léven, in de hoogte gegéven heeft. Hij antwoordde: als gij weggaat, gedenk mijns voor het léven. De bode des lévens zeide tot hem: als ik wegga en bevéle, zullen de kinderen des vrédes komen en uwen ftoel brengen, en iwee engelen zullen komen uit de hoogte, en de kroon <3es Allerhoogflen eri des lévens op uw hoofd zetten. De bode des lévens ging met joannes naar de woning van alle licht en fchijnzel. Vier kinderen des vrédes, ain haj , schum haj , zen haj , en nuhn haj , deze vier uitverkoren regtvaerdige mannen, inwoners van de woning der heerlijkheid, namen joannes bij de hand, en geleidden hem in de woning der waarheid. De hémelfche inwoners van alle flanden zeiden: laten wij gaan, en den ;man zien, die van de aarde gekomen is, uitverkoren, regtvaerdig, waaragtig, gelovig. Zij bekleedden hem met het licht van den ouden abatur, en trokken hem eenen zak des eeuwigen fchijnzels aan, die geen vlek heeft. Joannes Hond in de woning des lichts, met geloof aan het eeuwige léven, en fprak: ik bid u, het eerfte léven, en het tweede léven, en het derde léven, den tonnftok van alle léven, en den boom van alle gezond-  EN HET OOSTEN. 259 heid, gelijk ook u allen, die met den doop des lichts gedoopt zijt, en inwoners van het verblijf des eeuwigen lévens: tot dé geestlijke woning, tot dewelke ik opgeklommen ben, moeten ook opklimmen alle regtvaerdige én gelovige menfchen, die in het boek des lévens opge» fchréven zijn, en welken ik met eenen reinen doop in den naam des grooten en eeuwigen lévens gedoopt heb.'3 Zó' ver gaat mijne overzetting. Misfchien is zij te wöofdlijk, en te weinig gefchikt naar de tégenwoordige fchrijfwijze, maar méér overeenkomstig met het oorfpronglijke; ongetwijfeld hier ert daar ook gebrekkig. Meer lé« dige tijd en uitgebreider kundigheden zijn het alleen, waar door dezelve verbéterd kan worden: aan beiden ontbreekt het mij thans. Verfcheiden vethaalert zijn verward èn door elkander geworpen voorgedragen: het voorafgaande en het navolgende zomwijlen zo onkenbaar, dat ik in zulk eenen duisteren, genoegzaam voor alleoverzettingen vatbaareri, oosterfchen tekst niet altijd, met zékerheid, het geen het voorlédene betreft van het geen het toekomende aangaat, kon Onderfcheiden. Dé valfche Messias, dunkt mij, word nu als gekomen, dan als komende voorgefleld. De fchrijftrant is meestendeels hoof* dravend, èn heeft mij dikwijls buiten ftaat gèfteld denzelven te volgen. De vreemde woorden en gemaakte naamen hebben mij Ook dikwijls hinderpaalen in den wég gelegd: behalven de Weinigen, boven met Hebreeuwfche letters jngevoegden, zijn er zeer veele anderen in mijn! S 2  ïSo reize door europa handfchrift, die ik nog niet ken. Midlerwijl befchouW ik de volkomen kennis van dezelven niet als onmogelijk , zo lang als ik mij met de hoop kan vleijen , dat ik met den tijd het meeste van het geen mij daartoe dienstig kan zijn, magtig zal worden. Ik wensch niets meer voor mij, dan volkomen licht over het geen, dat ik, volgens de fchaduw te oordelen, voor eene bijzondere fchilderij houde. Indien het geen ik thans médt-gedeeld heb, wél ontvangen word, krijg ik eenen nieuwen beweeggrond, om in het vervolg nieuwe veranderingen en bijvoegzels er bij te voegen, bij aldien mijne bekwaamheid daartoe kan toenémen. Behalven de oogmerken der mij opgelegde pligten in het Oosten, heb ik mij nog een bijzonder tweevoudig doel voorgefleld. Het eene heeft betrekking op de bijbelfche boeken van de Hexapla van origenes in de Syrifche taal, die in het Ambrofisch handfchrift te Milaan gemist worden. Het andere is een volkomener doorzigt in de taal der Sabeërs, om bij mijne terugkomst, als het gode behaagt, hunnen godsdienst en hunne wetten -uit zes of zéven daarover handelende groote werken te kunnen léren, die in de koninglijke boekerij te Parijs, werwaard ik nog eens verlang te komen, gevonden worden. Doch, bijaldien zig de gelégenheid hiertoe voor mij al opdeed, weet ik egter niet, in hoe verre ik'mij die aou kunnen te nutte maken, wijl ik verpligt ben, in den tijd van twee jaaren te tragten, eene zékere vaerdigheid in het Arabisch en Turksch te bekomen. Met deze laatüe taal heb ik mij niet eerder, dan na mijne aankomst te Venetië, bézig gehouden. Mijn leermeester, een Jood, fpreekt deïelye wel, doch zonder mij in de fpraakkonst  EN HET OOSTEN. 261 te kunnen onderrigten; daarenboven zoek ik hier vergeefs naar eene Turkfche lpraakkonst. Zijne wijze van mij in het Turksch te antwoorden, als ik hem in het ltaliaansch in den derden perfoon vraag, als ik den tweeden perfoon meene, geeft niet zelden eene foort van komcdiën, die geen ander gebrek hebben, dan dat het denzelven aan toehoorders en aanfchouwers ontbreekt. — Onlangs ias ik in eene befchrijving der ftad Venetië, dat aan den ftoel van den heiligen petrus, die te Antiochie geftaan heeft, naderhand door MiciiAëL den derden aan justmaan gefchonken is, en thans in de patriarchale kerk alhier ftaat, oude Samaritaanfche letters te zien zijn. Mijne hoop, daar iets nieuws aantetreffen , verdween met het ongenoegen, te vinden, dat een Arabisch opfchrift met Kufifche letters, uit eenige verzen uit den tweeden pfalm beftaande, eenen bedrieglijken naam bekomen heeft. De begeerte, om op hémelvaartsdag hier de gewoone p!egtigheid van het trouwen van den doge met de Adriatifche zee te zien, word door mijn verlangen naar Konftantinopel verijdeld. De tijding, dat ik morgen aan boord van het zelfde fchip, dat in de week na paaschen zeilvaerdigzou zijn, om derwaard te vertrekken, zal gaan, heeft mij héden veel blijdfchap veroorzaakt. Onder de gee- nen, die mij met hunne goede wenfchen derwaard, ea verder, verzeilen , is de zo uitftékend geleerde heer d'ans«e de villoison, een der voornaamften. Wanneer ik flegts zeg, dat hij de Zweeden als zijne landgeuooten bemint, zeg ik te weinig. ïk moet zijne genégenheid voor mij veeleer nationaal, dan perfoonlijk noemen: ik wee* geen andere oorzaak, waarom ik dezelve zou waardig S 3  s6a REIZE DOOR EUROPA Zijn. Misfchien dwaal ik niet, wanneer ik geloof, dat 'de heer hoogleeraar ejöknstüiil gedurende zijn verblijf te Parijs, deze zeer gevvigtige kennis voor ons verworven beeft. — Tot beüuit zeg ik alle mijne begunstigers en Trienden een téder vaarwél, en wensch hun zo veel goeds, als zij zig zeiven zouden kunnen wenfehen. De Allerhooglle geleide mij en mijne reisgenooten te water en se Jani! Bijlaag tot (kezen Brief. 'Promemorie voor den heer Norberg van den heer Canciani, betreffende de uitgaaf van zijne Collectio leguman* tiquorum populorum Europee, qui Barhari dicunter. Metr.oriale exhibitum Periilustri & ' PerdoBo Firp Domino MatthiiE Koeberg. Jnter tot. Colkcliones antiquorum Scriptorum qua edita funt, & indies eduntur, ego AuBor fut Perillu/lribus Domims Sebastiano Coleti & Francisco Pitteri, Bibliopolis & Typographis nofttis celeberrimis, edendi ColleStionem legum antiquorum Populorum Europa, quos generali Barbarorum nomine compleBimur, additis Capitularibus Formulariis, atque appendicis loco feleclisfimispoflerisrum temporum Conftitutionibus Barbaricas autiquitates redolentibus, uti funt Conftitutiones Siculat, Confuetudiparium Normannicnm , Asjijia Hierofolymitane &c,  EN HET OOSTEN. »fi3 Leges Uïufiralunt glosfariola, & notee celeberrimorum Vtrorum, quibusdam £•? ego pro ingeniolo meo notulas parri pretii fubfcribam. Ipfam ColleEtionem aliis hucusque aut editis, aut in tlencho exhibitis, auftiorem & felettiorem confici posfe_ mihi blandior* Leges Sueonum & Gothorum vetufias plurimum kano ColleStionem exornaturasputo, qutt in manibus habere hucusque mihi datum non est. Idcirco rogavi enixe Perilluftrem & Perdoclum Virum Dominum Matthiam Norberg , qui Venetias appulit Conftantinopolim profeclurus , ut mihi viam aperiret ad ornatisfimum earundem Legum exemplar mihi comparandum, fjjad illa omnia acquirenda 3 quibus Codex iste ornamentis omnibus locupletatusprodiret pi lucem. Spopondit ille pro fua humanitate adire fuper kis per Epiftolas dottisftmo: Suecos, inter quos memoravit Illuftrisfimum virum Dominum Johannem Ihre, quem jam celebritate nominis noveram in Barbaricis 6? Medii avi antiquitatibus nulli fecundum, & quem ego ipfe adire anima verfabar , nifi audacia damnari veritus esfem, Et adiisfem fane libentis/Jme, non tantum ut ColleEiiotii, de qua agitur, lumen afunderet, fed et ut gravisjtmam ejus fenteniiam venerari mihi datum esfet fuper quibusdam monumentis, quce in Patria E'orijuHi adhuc fervantur s gjj qute a Barbar is, qui Italiam ingrediëntes pr$* S 4  204 REJZE DOOR EUROPA miius in Patrium illam irruperunt, & prafettim a LoU' gobardis, aut ab corum foederatis , qui ibi fedes fixerunt, relicta esfe arbitror, cum magnum habeant affinitatemcum illis, qua apud inferioris Germama cjf feptentrionis pc pulos exifttre lego. Confpicitur adhuc inter catera in media va/ia planitie manufactus excelfus collis architecïpnice conftruBus ad facrifici.a; colliculi fepulchrales huc illucque ereéïi; propugnacula triplici ordine , figura pane rotunda; threnus & duelli campus in mediispratis in loco qui adhuc Camformium dicitur, ubi usque ad annum 1299 aliquot Pla.ita Cenerajia, & Parlamentapatria celebrata leguntur, qua hodie celabrantur in aula. Omnia hac monumenta funt ex mera huma, Quadam ex illis ego delineanda curavi, fed antequant in lucem prodeant, prudentiajirhitror doctorum virorum fententiam expofcere, ne minialiisque illudere pericliter , cum ego (ut reor) primus firn ö3 foius qui ejusmodi monu~ menta confideraverim. Eruuntur etiam quandoque e campis aliquot Barbarica antiquitatis reliquia, &f plura inveniuntur cadavera tam mira proceritatis, ut nemo noflrorum temporum gigas illis forte aquiparari valeat. Rogavi etiam prafatum Dominum Norberg, ut na&a tcca/ione paucula exemplaria unius Amuieti, quod ab amigo posfidetur, opere fufili alio nefcio quo metalk permixto.  EN HET OOSTEN. cenfecti, Sueciam usque pe^venire curaret. An in patria inventum fuerit ignoramus. Quamquam amuletum hoe cruciculis fit intermixtnm, ego ad Gentilismum pertinere fufpicatus fum, et fort e Potenthfimo Thoroni facrum \ pro certo autem teneo, me txactam ejusdem explicatiqnem e Suecia habiturum. Plur(mi quoque in eadem Patria hodiedum apud ruricqlas vigent mores, a memoratispopulis certe derivati. Adhuc congregantnr rufticana Comitia fub arbore; matrimonia contrahuntur fiiïa quadam fpecie raptus; celbrantur in funere a propinquis bona faüa defuncti flebili can-. tilena; funebres epula funt; exaSiones juriumpublicorum non fcribuntur in Hbro, fed inferibuntur baculo; aliaque ejusmodi qua (ingillatim referre Ion gum esfet. Dum talia nosfe praclarisfimis viris omnino injucundum non fit 5 mihi gratisfimum erit, qua ad meres ne/lros pertinent exponere, & quid fentiendum ftt, audire. Dabam ex Comentu Servorum Fenetiis, die 20. Apri~ lis 1779' Fr. Paulus Cancianj, Ord. Servmtm.' 265 55  »66 REIZE DOOR EUROPA Jlanhangzel tot den twééden Brief. Van de vermeende overblijfzels der Kimbren omflreeks Ve. rena en Vicenza, en de gefchiedenis van Pezzo van dezeken. Van den heer Canciani en zijne Collectie legum. Proeve uit het Kimbrisch woordenboek van Pezzo. —Nog twee /lukken uit het Sabe'isch handfchrift; i. van den Mesfias, de zéven verleidende duivelen, en Anuscli Uthra; 2. van dergelijken inhoud, en waarfcheuwing voor den Mesfias. Deze tweede brief is ook gedrukt in de ColleStlo Gjörwelliana, eller Samling af Skrifter, dels förr dels ej f'órr trijkte, utiallehanda amnen, men/"örn'dmligast tjenande til Uplysning i Svenska Historiën: uti Et Verk utgifven afGj'örwell (*) , welke te Stokholm 1777., in 8 0 uitgegéven zijn; en in deze uitgaaf bevat dezelve nog verfcheiden Rukken, die in de uitgaaf der brieven van norberg uitgelaten zijn. Om dezen brief nu volledig te léveren, heeft men het ontbrékende hier ingevoegd j zijnde het volgende:' Op de berigten van Verona, bladzijde 238. régel 10. moet volgen: (*) Verzameling van deels te voren gedrukte, deels tot hédïn ongedrukte fchriften, betreffeide allerlei onderwerpen , doek inzonderheid dienende tot opheldering der Zweedfche gefchiedenis , in een werk uitgegéven door ojoawEix.  EN HET OOSTEN. 267 •— Indien ik te Verona en Vicenza gewéten bad, dat in de omliggende gebergten aldaar zig een volk onthoud, hetwelk eene taal fpreekt, die weinig Duitfchen verftaan, zou ik voorzdker niet verzuimd hebben, hetzelve optezoeken. De koning frederik. de IV. van Deenemarken heeft gedurende zijne tégenwoordigheid te .Verona eeninigen van hun bij zig laten komen, en ndvens zijn gevolg, niet zonder groote verwondering, hen een oud Saxisch, met eene aangenaame uitfpraak, horen fprdken. Deze lieden ftammen zonder tégenfpraak van de Kimbren af, die onder cajus metellus over de Alpen naar Italië kwamen, en eindelijk na verfcheiden overwinningen op de Romeinen door cajus marius bij Verona overwonnen, en gedwongen werden, zig naar de naburige bergen op de vlugt te begdven, alwaar zij nog wonen, en een herderléven leiden. In laater tijd hebben zij begonnen, kooien te branden, welken de mansperfoonen in de omliggende Héden verkopen, terwijl de vrouwen altijd in de bosfehen blijven. Op den berg Purftel, die er ook toe behoort, heeft men eenige fteenen gedenktékens, en in dezelven doodsbeenderen, aarden vatenVkoperen plaaten en zwarte kooien ontdekt. De zéden van dit volk zijn, zo als ik gehoord heb, ten aanzien van de opregtheid, trouwe, beleefdheid jégens de vreemden, vrolijkheid en lévendigheid gedurende den maaltijd, fterkte en aanzien des lichaams, zeer gelijk aan de zéden der Zweedfche landlieden. Ondertusfehen heeft mij niemand de volgende vraagen kunnen beantwoorden: of dit volk akkers en weilanden heeft, die geen gemeenten zijn; of de vrouwen dapper zijn, en de mannen in gevaaren verzeilen;  «68 REIZE DOOR EUROPA of overdaad in éten en drinken bij hen al8 eene groote ondeugd befchouwd word, en of zij hoererij, dieverij en doodflag de grootfte ftraf waardigagten? Allen eigenfchappen, gelijk men weet, der Kimbren. Ik heb hier gelégenheid gehad, de korte gefchiedenis van dit volk, door mar co pezzo te Verona 1763 uirgegéven, névens een woordenboek van deszelfs taal, te lézen. In het eerfle werk houd de fchrijver zig bézig met bewijzen, dat deze bergbewoners hunnen oorfprong van de Kimbren hebben , en handelt breedvoerig van hun , als goede katholijken, «onder hunne zéden en gebruiken te befchrijven (*). De lijst van woorden, welke hier onder volgt, is een uittrekzel uit het tweede werk. Ik zal het eene en andere bij gelégenheid aan den heer kanfelaarijraad ihre zenden. — Ik vlei mij, dat het dezen agtingwaardigen man een vermaak zal zijn, wanneer ik hem het fluk van den abt canciani médedeel, dat in de bijlaag (**) vervat is. Deze geleerde onderzoeker der oudheden bemint de Zweedfche natie zeer en belooft een nieuw licht uit Italië aan haare wetten bijtezetten , bij aldien hem uit Zweeden de nodige hulpmiddelen verfchaft worden. Zijn werk zal agt of tien deelen in folio uitmaken, en door den heer coletti uitgegéven worden, een' man, die inde oude taaien en oudheidkunde ongemeen ervaren is, en mij het bijgevoegde opflel behandigd heeft. Hij wenscht (•) Met opzigt tot de zogenoemds nakomelingen der Kimbren, vergelijke mea II, Peel yan de brieven van sjorkstshl, bladz. 25 8 en volg. («*) Bladz. s6i.  EN HET OOSTEN. &6$ niets vuuriger, dan eene briefwisfeling met den heeriHRE en u. Hij heeft mij verzékerd, dat hij deels zelf, deels door zijne vrienden, bij de gemelde nabuuren van Verona en Vicenza allee, wat tot eer en tot opheldering der Zvveedfche gefchiedenis kan dienen, zal opzoeken, en u beiden overzenden. Bij de gewoonten en gedenktekens, die onder zijne landgenooten nog van de tijden der Longobarden af gevonden worden, en door hem aangehaald zijn, kan ik er nog eenigen, die hij mij verhaald heeft, bijvoegen. Anderhalve Italiaanfche mijl van Udine vliet een flroom, Thor genoemd, en tusfchen denzelven en de ftad ligt een dorp, hetwelk Godia heet. Aan deszelfa oorfprong vind men veele oudheden, die geen ander opfchrift en af beeldzels hebben, dan Thor met eenen kalfskop eronder, denklijk van deszelfs offerdier. De weide word verdeeld, maar in den winter is dezelve eene gemeente. De nabeftaanden van iemand, die een ftuklands verkogt heeft, hebben hetregt, gedurende dertig jaaren, om het weêr vrij te kopen. Bij het trouwen gaat het dus. Op den bruiloftsdag gaan all' de mansparfoonen naar het huis der bruid, eenigen haarer vrienden tre'den nader, als het donker word, kloppen aan de deur, en zeggens hier behoort ons iets toe; daarop worden hun all' de lieden in het huis naar de rij af voorgefteld, de bruid het laatst, welke zij dan als hunnen eigendom aanvatten, en naar de kerk geleiden, alwaar de bruidegom haar aan de deur ontvangt. De bruiloft word in het huis der bruid gehouden, alwaar zij, die haar uit het huis gehaald heb. ben, zig ook laten vinden, na dat zij egter te voren bij den bruidegom, het middagmaal gehouden hebben. Elk,  270 REIZE DOOR EUROPA der gasten brengt iet méde in het huis der bruid, dë mansperfoonen vleesch en toefpijze, en de vrouwen brood. Hunne dansfen gelijken niet kwalijk naardePoolfchedanslen van ons landvolk, die met gezang en fnaarenfpel verzeld zïjh. Als de bruid vertrekt, plaatst zij zig op eenen wagen op haar goed , neemt bij haare aankomst op haare nieuwe hoeve den voerman de zweep af, breekt ze aan (lukken, werpt de Hukken in de lugt, én geeft hem tot beloning eenen neusdoek. De naaste der bloedvrienden van moeders zijde van de bruid geeft haar aan de deur eenen bézem over, hetwelk een téken fchijnt te kennen te géven van het regt van eigendom in het huis. Nu vilgt de bovengemelde proeve uit het Kimbrhch woordenboek. Gbnugh , abbastanza , Ezagh , aceto, Saor. Bem a chi ? Bacer , acqua. Ebest, adesfo. Lamp. Nadel. Flign, ala. Lusrigh. Hoach. Ander. Heven. Siechen. Kranck. Toaten. Xel, amico. Noch. Ringh. Enghel. Seel. Jahr. Paugheu. Reghenboghen. Horen. Paiten, aipettare. Haspel. Herbst. Zuvor, avanti. Harben. Kisfen. Netzen. Dantzen. Dantz. Stap, ftecken, prughel. Slaghen. Garbol, benisjimo. BaifF, blanco. Bagh, bilanifa. Lederfjch. Mocen, bifognare. MauK bocca. Krugh, boccale. Bait, bosco- Sieden. Arm. Kurlz. Pritel', briglia. Razift", brina. Brode, brodo. Lepis, bruto. Loch; Ochs- Lueghn. Lueghner. Gut, goat. Butter, fmaltz, luttiro. ïoatz, cadavere. Darm, caldo. Kelck. Kal. Kam-  EN HET OOSTEN. &t per. Kliö, campana. Torr. Aeker. Hunt. Keiler. Rohr. Haare. Hut. Goaz, capre. Koll. Flaifc. Hans. Hel, catena. Rosz, cavallo. Graven. Esc. Hirn, cervello. Zoana cesta. Himel. Aughbranen. Firn. Ber, chiï Baz, che cofa. Slucel, chiave. Naghel, fcievolcipolle. Sbantz, cdda. Hughel. Zorn. Hals. Warm. Mit, con. Bider, contra. Decke. Strick. Hom. Laib, corpo. Dingh. Alfo. R.oah. Nefe, cugino. Koek. Leder. Herz. Seden, danno. Sciuld. Laichte, debole. Des, der, deg. Zahn., dente. Trienen, dentro. Flut. Fast. Schelt, dinaro. Fingher. Berden, diventare. Shelve. Siz, dolce. Ëo her, dondel Baib, donna. Bo , dove ? Monet, dubbio. Monen, dttbitare. Zbai , due. Darump, dunque. Hart. Ghenin. Grasz. Sain, es/ere. Sommer. Hungher. Dkrh,fanciulia. Koat, Fango. Mebel, farina. Arbait. Saite. Fiiasch. Evv, fieno. ïochter. Son. Garn. Fenster. Ent. Pach, fiume. Lob, foglia. Gunt, fondo. Prunn. Amaz , formica. Barbay , forfe. Gluck. Starcke. Proader. Kalt. Stitn, fronte. Roach. Sool, fufiè. Fever, fuoco. Falfe. Grim. Spindel, fufo. Starck. Scinck. Kate. Xö, gid. Belt, gigante. Knie. Fungh, Spiel. Ait. Krantz. Groatz, grande. Speek, grasfo. Rost. Gnade. Chavvin, guadagno. Sparb , fputo. Stern. Krigher. Spieghel. Beegh, ftrada. Staiz, fudore. Saort, tempesta. Nabel. Kalk. Kech. Fughel. Bint, vento. Barat, verita. Stan, ftoan, ftain. Staffel, fcalino. Sechs. Netz. Baife, pupillo. Brust. Klain. Laus. Voll. Stroh. Prodt. Toach. Hirt, pastore. Haur. Feder. I3arum. perche'i Ortar. Gart, orto. Bain. Faater. Haz, odio. Hent, oggi.  a?a REI ZE DOOR EUROPA Na de befchrijving der gaflagten, öp bladz. 253 régel 7 volgt. i4 I^alomö wérd geboren, davids zoon, koning,over Juda en Jerufalem. Bediiegers en duivels kwamen in zijn' tijd in de watreld , welken hem tot den afval van de genade des heeren verleidden, waarop het rijk van hem genomen werd; De messias werd geboren, welke met kwaade en goede woorden al het volk naar zig trok , en zéven verleidende duivels over hetzelve liet komen. De naam des eerften is Zon, des tweeden heilige Geest , des derden valfche Mesfias, des vierden Sin, des vijfden Chivan* des zesden Bel, des zévenden Nereg. De duivel der zonne gaf den geenen, die hem aanbidden, goud,zilver en rijkdommen, en zond boden in de waereld, welken de menfchen verleidden, om de zon en de maan te aanbidden. De duivel des heiligen geests bragt de menfchen tot hoererij, razernij, fpel en toverij. De duivel des valfchen Meslias viel met list de menfchen aan, man ze uit hunne huizen, voerde hen van de verkéring met elkander naar gebergten s floot hun. ne gevargnifcfen met kétenen af, openbaarde zig aan hun Ut vuur, en fprak: ziet mijn licht, hetwelk over de waertld opgaat; en zij wisten niet, dat hij zonder licht was en de waereld bedroog. Chivans duivel vervulde de harten der menfchen met geklag en geween, en roofde hurt alle goed. LXeiegs c'jr-lvel kwam over de menfchen, fcheurde hun vleesch aan ftukken, en vergoot hun bloed op de aarde. De messias werd in een brandend beeld  EN HET OOSTEN, o?3 geboren, zijne kléderen waren vuur, en hij openbaart zijne kragt in vuur. Amunil is zijn naam , en jesu de levende. Zijne woning is in het vuur, en hij vertoont zig aan u op zijnen wagen, en zegt: plaatst u bij mij, gij zult u niet verbranden. Maar gij zult hem niet gelo' ven. Hij verlinkt u met waarzeggingen. Als hij u dwingt, zo zegt ja; maar geloof niet aan hem in uwe harten, en wijkt niet van meneLat , uwen heer, den verhéven konfng des lichts. De valfche christus zegt: ik ben god , gods zoon , de vader heeft mij gezonden, ik ben de oudlle apostel, ik ben de géyer des lichts, die uit de hoogte gekomen is. Gij zult zijne bekendnis niet omvatten: hij is niet in licht gekleed. liet is anusch utra (*-j-ini« VYUt}, die in de waereld kwam, en in Jerufalem wandelde in gelTalte des lichaams onder de regéring des konings paltus. In de kragt van den verhéven koning des lichts genas hij de kranken, gaf den blinden het gewigt wéder, reinigde de melaatfchen, maakte dcoven en ftommen horende en fprékendè, wekte de doden op, leerde gelovige zondaars, dat er dood, léven, duisternis, dwaling en waarheid is, en bragt hen van de overtrédingen tot den naam van den verhéven koning des lichts. Driehonderd en zestig profeeten gingen uit van Jerufalem, en getuigden van den naam des Heeren der heirfchaaren. Anuscii utra ftond op, en zit op den blinkenden zétel der waarheid. Hierop werden all' de Herren (N'inïiv) voor de oogen der menfchen bedekt, jerufalem verwoest, de zondaars in de gevangenis gefleept en van ftad tot fiad verftrooid. Ik, de bode des lévens,' zeg u , mijne uitverkoren Maudaiten, ftaat op ïti VI. Deel, T  274 R 'E I Z E DOOR EUROPA reinheid, en ziet de blinkende woning des lichts- *' Tot meer duidelijkheid zal ik hier aanftonds een ander ftuk van mijn affchrift, en wel van gelijken inhoud als het, voorgaande» laten volgen. De menfchen zullen om hunner boosheid wille door eenen watervloed vergaan, behalven noach, zijn wijf nukaita, en zijne zoonen schum, tamin en japhet, welken van het water des doods zullen gered worden, en één van hun zal het menschlijk geflagt voordplanten. Mijne gelovigen, de valfche profeeten verleiden de menfchen en verwekken oneenigheid onder hen. Maar, wanneer de menfchen zig verdélen, valt ftad op ftad, huis op huis. Van de bedrieglijke engelen beet de een 20», de andere heilige Geest, de derde valfche Mesfias, de vierde Sin, welke de maan is, de vijfde Chivan, de zesde Bel-Sehube Nerig Daive. De duivels der. zonne wierpen onwaarheid op de aarde, verleidden de menfchen, en zouden tot hun valfche apostels, op dat zij de zon, de maan en het vuur zouden aanbidden. De duivels des Geests voerden onkuischheid, hoererij en dans in. Doove en domme duivels woonden in bergen, en lokten ook de menfchen derwaard. Chivans duivels vervulden de harten der menfchen met geween en droefheid. Nerigs duivels Overvielen de menfchen en verfcheurden ze. Mijne leerlingen, ik waarfchouw u voor den valfchen Mesfias. Als hij komt, toont hij u zijne magtinvuur; hij is m vuur gekleed. Hij noemt zijnen naam jesu. Hij woont In vuur en zit op eenen vuurigen wagen. Hij komt bij u  EN HET OOSTEN. en fpreekt: plaatst u bij mij in het vuur, gij zult u niet verbranden. Maar gelooft hem niet. Als hij u dwingt, gaat bij hem ; maar neemt zijne belijdenis niet aan. Wijkt niet van uw geloof, maar roept den naam van den verhéven koning des lichts aan, welke in onze harten en momden zij. Hij Helt zig vóór u als het fchijnzel eens vuurs, verblind met zijne vlammen uwe oogen, en zegt: ik befl van god. En de bedrieger beweert: ik ben gods zoon , de vader heeft inij herwaard gezonden, ik ben de eerfleapostel, de géver des lichts, ik ben uit de hoogte uitgegaan. Gelooft hem niet, hij is in vuur gekleed. Anusch utra openbaarde zig aan de menfchen, en kwam voor den vloéd tot noah en zijne nabeftaanden. Toen det vloed alle menfchen uitgeroeid had, behalven noah, zijne huisvrouw en de zijnen, door welken het mensclilijk geflagt voordgeplant is, en de kinderen Israëls z^g verménigvuldigd en Jerufalem gebouwd hadden, kwam anusch utra in de kragt van den verhéven koning des lichts,' met licht bedekt in de waereld. Hij hield zig te Jerufalem op, en in de kragt vart den verhéven koning des lichts genas hij ten tijde van paltus de kranken, herftelde het gezigt der blinden, maakte de melaatfchen rein, deftornmen fprékende, wekte de doden op, èn leerde hen léven, doodj licht, duisternis, waarheid ën dwaling vinden. Ik zeg u,1 mijne gelovigen, die zig niét aan menelat houd, en zig-niet in het lévende water der Jordaan inden naam des eeuwigen lévens laat dopen, die maakt zig des eeuwigen lévens onwaardig, en zijn won el zal afgehouwen worden. Van de engelen des verderfs komt een profeet, welke de heilige Geest zijne moeder noemt, en T 2  s76 REIZE DOOR EUROPA zig met vuur bekleed. De verleidende méssias korrit ïri de gelijkheid eens fchijnzels, en fielt zig voor u: gelooft niet in hem. Als hij u dwingt, en uwe lichaamenen zielen plaagt, zo vrees': niet voor den valfchen messias. Hij heeft eenen ladder gemaakt, en dien van de aarde tot aan den hémel opgerigt, langs weiken hij op en néder gaat, en zegt: ik kom uit de hoogte. Maar gelooft hem niet. De ladder van den messias is van vuur ge» maakt, eh daar hij ftaat, bedekt hij'het licht der zonne, en fpreekt tot haar: bedek uw fchijnzel; en de zon bedekt het niet. Maar met zijne geheime kunsten bedekt hij haar in haare reinheid, en fpreekt tot u: ziet, dat de zon, op mijn bevél, haar licht verborgen heeft; waarlijk ik ben god , uw verlosfer en die van alle menfchen. Gelooft niet in hem. Prijst den verhéven koning deslichts, en niet den valfchen messias, die de waereld bedriegt. Ik zeg u, mijne leerlingen, de profeet misstas Werd in het lichaam eener maagd ontvangen, en met vleescli en bloed geboren.- Hij werd in het huis zijner moeder opgevoed, Werd volmaakt in alle wijsheid, en toonde den zondaaren wonderwerken. Die in hem geloofde, dien bekleedde hij met eenen blinkenden mantel; en kroonde zijn hoofd met eene kroon, en fprak: ik ben de waaragtige god; de vader heeft mij herwaard gezonden; ik bert de eerfle en laatfte apostel; ik ben de heilige Geest; ik ben uit de ftad'Nazareth uitgegaan. Hij wandelde te Jerufalem in néderigbeid, toonde er aan dooveneii ftommeri zijne magt, verdreef de duivels, en zeide tot de zondaars: gij ziet, dat ik de doden lévend maak, en dé verlosfer ben; ik ben eeil Nazareër. De Geest getuigde va»  EN HET OOSTEN. a?7 Jiem te Jeruralem onder de menfchen. Hij hield de menfchen door zijne kunsten gevangen, doopie hen ineen onrein water in den naam des Vaders, des Zoons en des heiligen Geests, en maakte hen af kérig van den lévenden doop, welke het lévende water der Jordaan is. Uit een regtvaardig geflagt werd een kind geboren, hetwelk joannes, zacharias aba zabu's zoon, genoemd werd. Zijne moeder besibuta baarde hem in haaren ouderdom. Onder zijn gelovig geflagt te Jerufalem opgevoed ging hij naar de Jordaan, en doopte er vier jaaren, eer de profeet met een lichaam bekleed werd. Toen hij aldaar doopte, kwam Jesus messias in néderigheid, om zig met zijnen doop te laten dopen. Maar hij verdraaide joannes woord, joannes doop en de réden der waarheid, en veroorzaakte godloosheid in de waereld gedurende den ganfchen leeftijd van joannes. Na de dagen van joannes verwekte de valfche messias oneenigheid ia de denkwijze ces volks, en twaalf bedriegers omwandelden twaalf jaaren lang de waereld. Een ieder, die gelooft, hoore dezen messias niet, en zijne twaalven, en wijke niet van h&sin, het eerfte woord. Utra (nuiin) openbaarde zig over den valfchen jesus, welke zig met de engelen des lichts gelijk maakte, veroordeelde tot den dood den valfchen messias, den zoon eener vrouwe, welke niet van het licht is, en kruizigde hem. Maar, gelijk de zon na haare hitte rook nalaat, zo heeft hij insgelijks hl de waereld bedriegerij en bedriegers nagelaten".  27? REIZE DOOR EUROPA DERDE BRIEF. Fan den Maronhifchen onderpatriarch Conti. Deszelfs berigten v&n de Sabe'èrs. Hunne afkomst en verblijft Zij zijn geen.Christenen. Hunne godsdienstige kléding', heilig éten van honig en fpringhaanen; kerkenviering van ekn godsdienst; doop; predikatiën en zédenleer ; voorftellingen van Christus; geestelijken; doopformulier; heilige dagen j toverkunsten. Norbergs verrigtingen. Nog van Conti en zijne bekwaamheide Fan de godsdienstfekte der. Kalbin. Konftantinopel', den i&den October, 1779. ;i I Ji—UL.e t xs geen gering vergenoegen voor mij, u thans wéder eenige berigten van de Sabeërs te kunnen médedé-. len, waardoor gij dezelven nader zult léren kennen. Ik. kreeg kortlings kennis aan eenen Maronitifchen geestlijken van Aleppo, den heer abt gebmano. conti. Deze man heeft op . den Libanon gedurende vijfentwintig jaaren, hehalven zijne eigen moedertaal, de Arabifche, als méde, de Syrifche en Chaldeeuwfche- taaien beoefend. . Hij is, pok langen tijd in. Italië.en Frankrijk geweest, en fpreekt het Italiaans.ch tamelijk vaerdig, doch voornaamhjk hot Fransch. Hij is voor drie maanden, herwaard gekomen s. en wel in de hoedanigheid van afgevaardigden van den. patriarch van Antiochiën, om deszelfs belangen bij dfi Porte waartenémen. Deze geleerde en waardige geestlij-  EN HET OOSTEN. ±79 ke gaf mij gisteren op mijne vraag, of hij in het Oosten eene fekté kende, die den naam van Sabeërs voert, het volgende tot antwoord. „ Op eene plaats, Elmarkab, in Latikia of Laodicea'('), eene dagreize oostwaard van den Libanon, vind trien een volk, dat zig Galileërs noemt. Zij maken een getal vari dertien of veertien duizend uit, wonen hier en daar verfpreid in dorpen, en betalen fchatting aan de Potte , waarvan zij de eene helft aan den gouverneur te Aleppo, en de andere aan dien te Tripoli - di - Syria opbrengen. Het zijn zeer goe*de lieden; zij zijn vriendelijk jégenselk, zagtzinnig, niet wraakzugtig,. beroemd wégens hunne gastvrijheid jégens vreemdelingen , kuisch, vreedzaam onder elkander, en nooit oproerig tégen de regéring. Zij zijn voor omtrent honderd en vijftig jaaren uit Galiléa gekomen, en hebben zig ter plaatze , daar zij thans wonen , neergezet. Zij worden Galileërs genoemd, wijl hunne fekte uit Galiléa oorfpronglijk is; zij worden ook wel Nazareërs genoemd. Doch zij verdienen geen naam minder, dan dien van Christenen. Zij bewéren, dat hun godsdienst dezelfde is, welken joannes de doper gehad heeft. Op hunne feesten , welken dezelfde als die der Christenen zijn, kléden zij zig met kameel-' veilen, flapen op kameelvellen , éten kameelenvleesch, als ook honig en fpringhaanen. Deze laatften worden aan eenen draad gerégen, en in den oven gebraden, waaröp (*) Denklijk zal het moeten wézen: omtrent Elmorkaa, een tast flot, niet ver van Ladïkia of Laodicea e. z. v, T4  aSo REIZE DOOR EUROPA gij névcns den honig op eenen fchptel gelegd worden, te wéten de honig in het midden, en de fpringhaanen er rondom. Op hunne feestdagen géven zij hunnen vrienden ook zulke fchotels tot een gefchenk , en delen ze ook wel als een aalmoes uit onder de armen, of zulken, die niet in Haat zijn, zulk een heilig geregt te doen gereed maken. — Hunne kerken zijn wél gebouwd, van fteen, en fraai ; doch zonder beelden en fchillerijen. Van binnen ziet men een klein verhéven altaar onder eenen boog tégen over de kerkdeur. Hier zit de priester gedurende den geheelen godsdienst vóór eene kleine tafel, op dewelken een fteenenfchotel ftaat met honig en fpringhaanen. -— De godsdienst word op de volgende wijze gehouden: de priester zit op zijnen ftoel, leunt met het hoofd op den regter arm, zó, dat hij de hand onder de kin legt, en leest in een boek, hetwelk in de Ga-» lilefche of Oudfyrifche taal gefchréven is. Zijne toehoorders doen dit insgelijks, en wel zó, dat zij er bij op den grond liggen; want men heeft in het geheel geen iToelen of banken in de kerk. De priester leest, en de gemeente antwoord , elk naar de rij of op zijne beurt uit zijn boek. Tot befluit gaat elk in behoorlijke orde bij den priester, valt op de kniën, ontvangt den zégen, waarbij de priester hem de regtehand op het hoofd legt, ftaat op, eer van den honig met eenen der tien lépels, die ook op de gemelde tafel liggen, neemt ook eenen fpringhaan, en gaat daarop heen. Die niet in de kerk kan komen , ver. zoekt eenen van zijne vrienden, hem een weinig honig en eenen fpringhaan médetebrengen. Dit gefchied ook , doch moet te voren onder het néderknielen den priester  EN HET OOSTEN. bekend gemaakt worden, welke dan met den zégen verlof daartoe geeft. De Sabeërs hebben eene heilige wet, dat elk huis, wanneer het de beurt valt, zo veel honig en fpringhaanen, ais bij den godsdienst telkens gebruikt word, als eene offerande, aan de kerk moet léveren. —> Kun doop word in de kerk, in tegenwoordigheid van yerfeheiden perfoonen, verrigr. Zij hebben maar twee doopgetuigen, een mansperfoon en een vrouwsperfoon; een derde draagt het kind tot den priester: deze dompelt het driemaal in het water, bukt zig telkens daarbij, en fpreekt in het Oudfyrisch of Sabeïsch deze woorden uit: „ Ik doop u met den doop, met weiken joannes de doper doopte." De doop word op den veertigften dag na de geboorte van het "kind verrigt. Na dat de priester het kind, zo als gezegd is, ingedompeld heeft, word het weêr in de doeken gewonden, en den man, die als doopgetuige gedaan heeft, op de fchouders vastgebonden. Deze begint névens zijne méde-getuige en alle andere aanwézenden, al dansfende en zingende , de eene na den andereu, rondom den priester te lopen, die nu midden in de kerk op zijnen ftoel zit, die tot dat einde van het altaar daarheen gebragt is; tévens maken zij er muziek bij met twee ftukken van een zéker metaal, die zij tégen elkander ftaan, hetwelk een geluid maakt, als of men met kleine klokken luid. Gedurende dit alles zijn zij zeer vrolijk. — Men ziet in de kerken der Sabeërs ook eenen prédikftoel. Hier worden zomtijds predikatiën, en wel in het Arabisch gedaan: mijn abt zeide, dat hij cr verfcheiden gehoord had. God noemen zij in dezelven den heer des lichts, den koning des lichts: de naamen der T5  a82 REI ZE DOOR EUROPA vaders en profeeten komen dikwijls voor. De zédenleer welke zij prédiken , is ongemeen vernuftig en gepast. Elk word vermaand, den doop van joannes den doper te veréren, en naar zijne leer te léven: deze word als de oudfle en beste voorgefteld. — De abt verzékerde, dat zij alle godsdienstverfchillen vermijden. Op de vraag, waarvoor zij christus houder!, antwoorden zij: wij geloven niet in hem, en doen ook niet het tégendeel; en die in hem gelooft, dien veroordélen wij niet, en doen ook niet het tégendeel; maar dit geloven wij, dat, wie Jn den heer des lichts en aan den doop van joannes gelooft, de ziel van dezen na'den dood zijns lichts deelagtig word, maar, dat de ziel van hem, die het niet doet, ha den dood dadelijk gelfraft word; wat het lichaam betreft, hetzelve is flegts voor deze waereld gefchapen, welke eeuwig zal zijn Elke kerk heeft niet meer dan eenen geestlijken; maar allen hebben te zamen eenen oppergeestlijken. —- De heer conti heeft hun gevraagd; waarom zij het kind in den doop driemaal indompelden? dat dit fcheen, als of zij in de Driëenheid geloofden. Zij antwoordden hem: neen, dit is een gebruik, dat van de leerlingen van joannes den doper tot ons gekomen is; wij dopen niet in den naam des vaders en des zoons en des heiligen geest; welke woorden joannes bij zijnen doop gebruikt heeft, wéten wij niet; dus doen wij best, als wij bij het verrigten van zijnen doop alleenlijk zeggen: ik doop u met denzelfden doop, waarméde joannes de doper zijne leerlingen doopte; de christlijke leer is zo oud niet als de onze; joannes kende ze niet, en deze is onze leeraar. — De Sabeërs vieren den vrijdag  EN HET OOSTEN. «83 en den zondag: op den eerden mogen zij arbeiden, maar op den anderen niet. Onder hunne priesters zijn veelë tovenaars, welken hunne kunst in de Oudfyrifche taal oefenen. Wanneer iemand met een meisje ih het een of ander huis verkéring wenscht te hebben, gaat hij bij zulk eenen priester, en krijgt van hem eenen brief in de gemelde taal gefchréven, begeeft zig daarop naar huis, fcheurt het papier, werpt de eene helft m het vuur, gaat over den rook flaan, en bevind zig dan oogenbliklijk op de gewenschte plaats; als hij weêr van daar wil wézen, handelt hij op dezelfde wijze met de andere helft van het papier, en komt ook met denzelfden fpoed weêr te huis. In het Oosten-zijn de priesters der Sabeërs wégens deze hunne toverkunst inzonderheid beroemd. Ik hoop tégen den tijd van mijnen naastvolgenden brief iet meer van deze godsdienstgezindheid te wéten. Het weinige, dat ik reeds gehoord heb , belooft mij licht over mijn Sabeësch handfchrift, dat ik hier niet eens tijd heb aantezien, Daarenboven bezit ik ook geen Syrisch of Chaldeeuwsch woordenboek. De dood van den heer hoogleeraar björnstühl is voor u een bijzonder verlies. Mijne traanen vlieten, als ik er aan denk. Indien gij oordeelt, dat eene verkorte vertaling van het meergemelde handfchrift in uwe geleerde verzamelingen de plaats, door den overlédenen nu lédig gelaten,,.eenigennaatc kan vervullen, zal het na mijne te  a|4 REIZE DOOR EUROPA huiskomst mijn eerfle werk zijn, daaraan te arbeiden. Midl-rwljl zal mij gedurende mijn verblijf in het Oosten all wat u op de eene of andere wijze nuttig en aangenaam kan zijn, niet onveifchillig wézen. Zo veel mijn tijd het mij toegelaten heeft, heb ik.begonnen, mijne Syrifche handfchriften van origenes Hexapla aantezien, en reeds eenige gewigtige varianten aangetroffen: dit handfchrift belooft veel, en gij zult van alles berigt bekomen. Mijn ijver voor het Turksch en Arabisch, welke laatfte taal ik van den abt conti heb léren fpréken , maakt, dat ik niet zo fpoeuig, als ik wel wilde-, mijne belofte kan vervullen; conti wil met mij léven en flerven. Ik wenscb. ook niets meer, dan na mijne terugkomst uit het Oosten in mijn vaderland zulk een ampt te bekléden, dat mij iu ftaat fielt, hem médetenémen en al mijn léven bij mij te behouden: hij voor zijn' perfoon heeft insgelijks grooten iust daartoe. Hij zou meer nut ftigten, dan alle Oosterfche reizigers te zamen. Van zulk een' mau zou men in Zweedcn dat alks kunnen léren , wat men met zo veel lévensgevaar en zulke groote kosten in het Oosten zoekt. Hij heeft na zijne aankomst begonnen de Turkfche taal te léren, welke hij zig in eenige maanden volkomen eigen kan maken, wijl deze taal op zig zelve zeer arm , en alleen door het Arabisch, zijne moedertaal, zo ongemeen verrijkt is. Gisteren ftond ik geheel verbaasd, als hij in een' der moeilijkfte Turkfche.fchrijvers met veel vaerdigheid las. In Zweeden zou hij gewisiijk eene fchool voor de Oosterfche taaien zoeken aanteleggen. Voor dat ik dezen brief eindig, moet ik u van eene  EN HET OOSTEN. 285 andere, zo veel ik weet onbekende, godsdienstfekte in het Oosten, die mij deze zelfde mnn bekend gemaakt heeft, berigt mededelen. Zij noemt zig zelve Kalbinrt dat is gezegd, lieden, die één hart en éénen zin hebben: de eene namelijk bemint den anderen als zig zefven, en offert hem léven en bloed op; zij verdienen dus dezen naam met regt. Doch anderen noemen hen Kalbin, of lieden, die als honden léven: dezen naam hebben zij van hunnen godsdienst. Zij wonen, ten getale van agt of négen duizend, in eenige groote dorpen in de nabuurfchap der Galileërs, ten oosten van dezelven. De plegtighëden van hunnen godsdienst zijn allerönbetamelijkst, en van dien aart, dat de fchaamte verbied , dezelven te befchrijven. Anders zijn deze lieden niet kwaad, en zeer liefderijk jégens vreemdelingen. Ik ben e. z. v. VIERDE BRIEF. Vervolg der berigten van Con'i van de Sabeërs. Haft heilig maal; liefde onder elkander; lijk- en begraafnisplegtigheden; brüiloftsplegtigheden en dansfen daarbij. Onontbeerlijkheid der kennis van de Turk¬ fche *en Arabifcke taal voor reizigers in het Oosten. Konftantinopel, den %den November, T77O. rjp JL hans kan ik het genoegen hebben, rt hei vervolg  £86 RE1ZE DOOR EUROPA médetedélen van de berigten, die ik van mijnen Arabier van den godsdienst en de zéden der Sabeërs bekomen heb. De behoorlijke orde ontbreekt er in, en zij zijn zékerlijk met ménige verdrietige herhaling opgevuld: doch derzelver onderwerp is zo merkwaardig, dat ik de eerfte niet verbéteren, en de anderen niet weglaten wil; ik weet ook, dat gij opmerkzaamer op zijne, dan.op mijne woorden zult zijn. Ik kom dns ter zaake. jj De priesters der Sabeërs dragen in de bidüuren kléfdeien van kameelenvellen. Na dat zij den honig [en de fpringhaanen gezégend hebben, délen zij beiden uit aan de aanwézenden, en zenden er ook van aan de afwézenden. Allen éten met grooten eerbied van deze heilige fpijze , en op den dag, dat zij er van éten, zijn zij zeer ftil, néderig, fpréken weinig, en roepen het woord gods aan. Als zij vergaderd zijn, ipréken zij met elkander van het geestlijke woord naar hunne godgeleerdheid. Zij beminnen elkander meer, dan eenige andere lieden doen; be■ wijzen den vreemdeling ongemeen veel genégenheid; doen hem zo veel goeds, als zij met mogelijkheid kunnen; en als een vreemdeling twee of drie maanden bij hen vertoeft, is hun zulks niet onaangenaam, maarzijtragten hem hoe langer hoe meer op alle mogelijke wijze genoegen te verfchaüen. — Zij begraven hunne» doden des nagts. Zij leggen den overlédenen op eene tafel,' trekken hem de kléderen uit en brengen heet water, névens zeer wélriekende zeep aan. Als dan wasfchen zij hem van het hoofd tot de voeten met het water , waarop hij zorgvuldig afgedroogd, en met de zeep berookt word;  ËN HET OOSTEN. 287 daarna trekken zij hem zijne kléderen weêr aan, en leg» gen hem in eene langwerpige planken kist, wanneer hij door vier perfoonen ten grave gedragen word. De priesters , welken zij Maakmin el meshaje, dat is leeraars en hoofden des volks noemen, gaan vóór het lijk uit, met eenen rok van karneelenvel s ,die tot op dè voeten hangt, en eene hooge muts, insgelijks van karneelenvel , op het hoofd. Allen, die het lijk volgen, hebben bloemen in dè hand, welken zij op het lijk werpen, als het in het graf gelaten is. De graven der Sabeërs zijn wél gebouwd, boven de aarde van fteen,en van binnen wit gepleisterd. Zij leggen den overlédeneriop eene matras, een hoofdkusfen en een wit laken néder, zo dat hij daar ligt éven als iemand , die flaapt. Naast hem leggen zij twee broodkoeken, eenen witten en eenen zwarten, den eerften aan zijne regter, den anderen aan zijne linkerhand. Op dezelfde wijze zetten zij ook twee kruiken naast hem, eene glazen met rein water aan de regter, en eene aarden met onrein water aan de linker hand. Daarop zegt de priester tot den doden: zie, hier hebt gij alles, wat gij nodig hebt, als de goede engel bij u komt, moet gij hem van dit versch wit brood en dit 'rein water géven, maar als de kwaade engel .bij u komt, moet gij hem van dit hard zwart brood en dit onrein water géven. Verder leggen zij in het graf geld in een doekje gewonden, meer of minder, naar dat de nabeftaanden van den overlédenen meer of minder bemiddeld zijn. De Sabeërs geloven, dat hun lichaam in ftof veranderd, maar de ziel vroeger of laater met een ander lichaam geboren word, en verblijden zig meer op Sen fierfdag dan op den bruiloftsdag, wijl zij ménen ,dat  2i8 REIZE DOOR EUROPA zij in het andere léven gelukkiger, dan in dit worden, gij geloven ook vastlijk, dat de ziel in den dood het geheugen van alles verliest, uitgezonderd het graf, waarin het lichaam névens het geld gelegd is. Als zij derhalven voor de tweede reis iri de waereld komen, gaan zij naar het graf, om het geld te krijgen, hetwelk zij in de andere" waereld tot haare benodiging gebruiken. Van het uur des doods tot op den négenden dag leggen zij de kléderen en den turbant des ovcrlédenen op een paerd, en trekken zo door 'het ganfche dorp. AU' zijne nabeftaanden en vrienden vofgen dit paerd na, werpen witte neusdoeken, in dewelken men genaaide bloemen ziet, in de lugt, en Zeggen: görgös, of ibrahim, of zo als hij anders mag 'héten, is niet dood, maar komt, als het gode behaagt, andermaal zégëpralend weêr bij ons in de waereld ;"gij zee van goedheid 'zijt van ons gevonden; gij heer van genade laat hem nog gevonden worden, mijnen nabeflaanden. Op den derden dag na zijn overlijden rigten zij een groot gastmaal aan voor allen, die hem ten grave geleid hebben , welken zoriiwijlen een getal van twee of driehonderd 'uitmaken! Zij zetten eene zeer groote tafel zonder voet of fchraagen op den grond, ook zonder tafelkleed, fchotels, borden, lépels en mesfen.t Borden en fchotels worden daartég.n ook op den blooten grond gezet. Hun éten beftaat dan In gekookte fchaapen, doch die geheel gelaten worden, zo dat er niets van afgefnéden is, gelijk ook in een geregt van vleeschfoep en rijst toebereid, névens gekookt of gebraden mengzel van rijst en^ vleesch. Dit zijn hunne geregten; en verder niets dan'brood. Zï] éten met de handen zonder lépéls en mesfen. Als 2ïj  EN HET OOSTEN. sg^ «ij van de tafel opftaan, zeggen zij allen uit éénen mond : god geeve hem ons in vréde wéder. Daarop végen zij na den maaltijd ter eere van den overlédenen met hunne handen , zonder dezelven gewasfchen te hebben, het aangezigt enden baard af: dit doen zij inhetfterf huis. Daarna gaan de priesters, door all' de overigen verzeld, naar het graf: de priesters dragen dan groote fchotels vol honig en fpringhaanen op het hoofd. Gedurende dezen omgang en bij het graf deelt elk naar zijne omftandigheden aalmoesfen uit aan de armen. Maar binnen in het graf géven de priesters elk der aanwézenden honig en fpringhaanen, als eene heilige offerhande; waarop zij eenen lofzang in de Oudfyrifche taal ter eere van de ziel des overlédenen beginnen te zingen. — Het trouwen gefchied bij de Sabeërs pp de volgende wijze. Zij geleiden bruid en bruidegom naar de kerk; de nabeftaanden en vrienden verzeilen hen. Na dat de geestlijke hen onder gebed en zégen in de Sabeïfche taal aangefproken heeft, neemt de naaste bloedverwant des bruidegoms van vaders zijde hem op de fchpuders, en wel zo als of hij op hem reed; het zelfde doet de naaste bloedverwante der bruid van moeders zijde met haar. Die, welke in het toekomende priester denkt te worden , neemt op gelijke wijze den priester op den rug. Op deze wijze dragen zij ze dr/emaal rondom de kerk onder gezang, dans en muziek met koperen bekkens, die zij tégen elkander liaan; allen, die in de kerk aanwézend zijn , ftemmen met dit heilig fpel in. Daarop geleiden zij bruid en bruidegom naar huis. Beiden hebben hunne beste kléderen aan, en dragen groote kroonen van bloemen op het hoofd. Zij ver- VI. DeEL, y  «oo REIZE DOOR EUROPA oorloven drie dagen en drie nagten agter een der bruidegom In het geheel niet, zijne bruid of een ander vrouwsperfoon te bezoeken. Hun voornaamfte bru'loj'rsvcrmaafe beftaat in het dansfen. Hun dans is zeer eenvoudig, doch zonderling. De mansperfoonen hebben in elke hand eenen langen fabel, met welken zij irt de rondte lopen, dezelven dan hoog in de lugt zwaaijende, dan kruiswijze op elkander latende vallen , dat zij hard klinken. Dit gefchied onder dans, gezang en trompettengefchal. De bruidegom opent dert dans, en de aanwézenden vblgeti hein, telkens twee en twee. De dans dei- vrouwspersonen, die in een bijzonder vertrek gefchied, is van den eerften alleen daarin onderfcheiden, dat zij kleine houten Hokken in de hand dragen, twee in elke hand, die zij op dezelfde wijze, als de anderen met de fabels doen, tégen elkander flaan, en de bruid begint den dans. In denzelfden nagt, dat zij de bruid in het huis van den bruidegom brengen, wasfchen zij haar eerst te huis te deeg met warm water en zeep. Daarna némen zij eene foort van kruid, hetwelk Turksch rood verwt, en leggen het in water; als het regt nat is, leggen zij de bladen van hetzelve op het aangezigt, de wangen , lippen, hals, beide borsten, armen en beenen der bruid. Daarop drukken zij met eenen grooten vorm van hard hout, waarin bloemen gefnéden zijn, de bladen digt op de huid; en dezen laten een afdrukzel na, dat nooit verdwijnt, maar blijft, zo lang men leeft. Men moet egter aanmerken, dat alle bruiis zig niet op all' de gemelde deelen des lichaam? laten ftempelen; maar zommigen verkiezen het alleenlijk op de eene df andere plaats te hebben. Alsdan  ÉN HÊf OOSTEN. 20i fclédon zij de bruid zeer deftig, en bedekken haar van het hoofd rot de voeten, en zo is zij in haar huis dag en mgt bedekt. Niemand krijar haar in dien tijd te zien, bjh:^ven haare votdfter, welke haar in een bed legt, en haar in alles bedient, wat zij nodig heeft. Na verloop van dim tijd komen de nabeftaanden des bruidegoms, en verzeilen haar uit baars vaders huis naar het zijne: onder weg gaat niemand 'méde, behalven haare badvrouw. In het huis dés bruidegoms is zij insgelijks drie dagen en drie nagten bedekt, zo dat zij g?durende zes dagen be= dekt is, en drie dagen in dat van den bruidegom. Verder word op de bruiloft éven zo aangeregt, als op den, begraafnismaaltijd.*' Ik verwagt tusfchen héden en den naastkomenden postdag van mijnen Maroniet nog meer bthgcen van deze zonderlinge eh nog onbekende godsdienstgezindheid. Hunne oude zéden en gebruiken beloven ons veel opheldering over onzen bijbel: hetzelfde doen ook de gewoonten en Zéden der Arabiers. Ik zal mij, zo veel ik eeiiigzirta kan, mijnen Arabier in dit opzigt te nut maken. Befchrijvingen van oude kasteden, keiken, muuren en dergelijken moet gij van mij niet wagtett: men heeft er reeds zo veelen van, en als mch er ééne gelézen heeft, heeft men ze allen gelézen.' Het is de lévenswijze der Oosterlingen, inzonderheid der Arabieren , waarop ik mijne oplettendheid zal n'gten. Dit hebben de meeste reizigers niet willen, en ook niet kunnen doen. Wij hebben onze meeste befchrijvingen van het Oosten van Engelfchen en V *  fj»*: R E 1 £ E DOOR EUROPA Franfchen bekomen: dezen willen nooit eene vreemde taal léren. Msar die in het Oosten reist,' en het Turksch en Arabisch niet verftaat, ontmoet veele hinderpaalen om zijner nieuwsgierigheid te voldoen. Wanneer nu zulk een man iets van de gebruiken des lands, die grootftendeels voor onze oogen verborgen zijn, wil fchrijven, •moet hij uit boeken aflchrijven, of zig op de verfraaien der Franken verlaten, wijl hij van het geen een Frank nooit te zien krijgt, met de inboorlingen niet kan fpréken. Indien ik gelégenheid had, zou ik gaern met mijnen Maroniet naar Syrië reizen, en mij een' tijd lang op den Libanon ophouden: hij zegt, dat daar groote boekerijen en veele oude Syrifche handfchriften zijn. Gave god , dat ik eene zo voordeelige bediening had, dat ik mijnen Arabifchen taalmeester met mij naarZvfeeden kon némen ! Zou zulk een. man niet eene fchool der Oosterfche taaien kunnen aanleggen? En zou men van zulk eènen, die de Oosterfche zéden en gebruiken zo grondig kent, niet veel opheldering tot gebruik van onze nieuwe overzetting des bijbels kunnen verwagten? Doch genoeg voor het tégenwoordige. VIJFDE BRIEF. Reis van Kanjieintinopcl naar Venetië. Norbergs reisgemoten. Bellespont. Troja. Negropont. Mandtia; geftadige vrees der inwoners dezer ftreek voor de Albaneezen en zeerovers. Van Cerigo. Paaschviering der Grieken en Slavoniers. Schattingen der Grieken aan.  EN HET OOSTEN, 293 de geestlijken, van deze laatflen aan de bisfchoppen e. z. v. Proeve van den ijver der Grieken in het bekéren. Moeilijke vaart naar kaap Matapan. Van de eilanden Zante, Cephaloni'è, Antipazo. Van Corfu en de proefdagen aldaar; berigt van de Albaneezen op Corlu, Butrinto en de kusten van Albanië. Proefdagen te Castel Nuovo. Berigten van de Slavoniers. Reis naar Venetië; bezwaarlijk binnenlopen aldaar. Aankomst in de haven Povegia; proefdagen aldaar. Over de winden en zeereizen op den Archipel en de Adriatifche zee. Van den heer de Villoifon. Venetië, den i2tol jfunij, i?%o. H k moet voor eerst mime berigten van de Oosterfche lévenswijze af préken. Wijl de post morgen vertrekt, kan ik u thans alleen in het kort iets van mijne terugreis van Konftantinopel verhalen. Den i6,Ien van grasmaand ging ik in gezelfchap van verfcheiden' reizigers aan boord van een Venetiaansch fchip. Onder mijne reisgenooten was een Abt van het. eiland Thine, opzigter over vier Dxiitfche zogenoemde taaljongelingen QGioveni di Lingua), die hij bij. zig had , en welken op kosten van den Duitfchen keizer naar Weenen moesten gaan, ten einde met den tijd bekwaame tolken bij de Porte te worden. Ook reisde een Armeniër met zijne vrouw, eene dogter, en een' bedienden met ons: deze had den haat en de vervolging der Turken, om dat V3 293  m REIZE DOOR EUROPA hij rijk was, op geen andere wijze kunnen ont vuV.n, dan met liet veriaten van zijn vaderland Verder waren, er rog twee en twintig Slavoniers, y.eneöaanfófce cvnd rdaanen uit Cataro , aan boord, die" wegens hm ne moedwilligheid door den gezant der republiek uit Konltantmopel weggezonden waren, om op Corfu aan land gezet en van daar verder naar Venetië overgebragt te worden. Den iSden kwamen wij aan de Darnanellen. Hier vond ik eenen Jefuit uit Oran, die op gelégenheid wagtte, om naar Smirna te gaan, met oogmerk, om er den Franfchen fcheepskapitein te vinden, welke met al zijne goederen onverhoeds van Konftantinopel onder zeil was geg.ian. Deze abt was in den voorléaen winter naar deze ftad gekomen , in hoop, van den kapudan-pafcha een blijk van zijne erkendnis te ontvangen voor de wéldaaden en diensten door zijnen vader aan hem bewézen gedurende zijne, vervolgingen in Afrika, doch welke erkendnis niet hooger dan tot vijf en twintig piasters drïukgeld geftégen was. Den 2often verlieten wij de Dardanellen, en kwamen door het nauwe en gevaarlijke kanaal tusfchen Tenedos , (alwaar kortlings, digt bij het ftrand, niet ver van de ftad van.dien naam, een Fransch fchip verongelukt wa« ) en Troja, het welk thans eene groote vlakte is, die met ftruiken bedekt en door eene hooge en lanae reeks van bergen, welke zig van het noorden naar het zuiden u.tftrekt, ingefloten is. Den as^en kwamen wij in de zeeëngte tusfchen Andro»  EN HET OOSTEN. 295 en den hoogen uithoek Capo d'Or' op Negropont. Dit eiland word door een uitfchot van flegt volk, Turken en Grieken, bewoond. Het is door eene ophaalbrug, die verfcheiden afdéiingen heeft, met het vaste land vereenigd. Voor eenige jaaren werd een oproerige pafcha uit het kasteel over deze ophaalbrug gelokt, en aanftonds onthoofd. Mijn fcheepskapitein verhaalde mij , dat bij de aankomst der Rusfen in den laatflen oorlog hier ver» fcheidea Turken van fchrik geftorven waren. Den 26fte" moesten wij, wégens tégenwind, te Mandria inlopen. Dir is eene goede haven op de oostzijde van Capo-Colonne, waarvan ik te voren gewag heb gemaakt, en ligt tusfchen het vaste land en een klein onvrugtbaar eiland, hetwelk alleenlijk door eenige herders bewoond is. Het omliggende land draagt ook geen merktékens van arbeid en kunst der menfchen. De Turkfche en Maltéfchs matroozen leggen hier niet zelden onaangenaame bezoeken af. De omliggende dorpen worden dan door hen uitgeplunderd; en de kerken hebben geen béter lot. In ééne van dezelven zag ik Turkfche fpotnaamen op de aangezigten van de beelden der heiligen gefchréven. Uit hoofde van deze onveiligheid woont hier, gelijk gezegd is, fchier niemand behalven eenige herders. Dezen zijn bijna altijd gewapend, weiden over dag hunne kudden, en fluiten ze des nagts op eene plaats onder den blooten hémel, zijn ie alleenlijk met eenen muur omgéven ; zij flapen er zei ven bij onder boomen bij groote vuilxen. Wij nadien gelégenheid, een bewijs van hunne vrees voor vreemdelingen te zien. Toen wij hun een^ V4  ?9o REIZE DOOR. EUROPA naderden, om iets tot onze benodiging van hun te kopen, zagen zij ons voor Turken aan, en zogten ons met hunne kudden te ontvlugten. Wij] wij gebrek aan vleesch hadden , oordeelde een der bootslieden zig geregtigd, een van de gröotfte ftukken vee te fchieten, terwijl een andere in vollen loop denverder aanpakte, en hem het geld voor het ftuk vee wilde géven. Men leidde hem met geweld tot den fcheepskapitein: hij fidderde en beefde van vrees voor de flavernij; doch vatte ras weérgoedenmoed, toen hij gewaar wierd, dat wij Franken waren. Den volgenden dag wilde onze geestlijke met twee anderen eene reis naar. het dorp Mandria zelve doen. Eerst vreesden zij zo wel voor de wreedheid der omzwervende Albaneezen, als voor de wraak van den belédigden herder; maar toen zij agt uuren lang, zonder iemand te ontmoeten, die hun den weg kon wijzen, over bergen en dalen hadden gelopen, wenschten zij, dat zij maar iemand, of Albanees of herder, mogten ontmoeten. Eindelijk kwamen zij, geheel vermoeid en hongerig, aan een klein ellendig dorp,- daar men wégens gebrek deels aan toevoer, deels aan geld» gedurende drie geheele maanden geen brood gezien had. ■ Nadat zij hier een uur gerust, en een weinig melk en vlees?h gegéten hadden, begaven zij zigt na bekomen berigt-, op weg naar Mandria. Van hier kwamen zij, eerst laat in den avond, toen wij hen reeds voor verloren agtten, ïmi fchaapen en hoenderen op ézels weêr naar het fchip. Zij'verhaalden ons, dat de herders begérig waren geweest, om ons eetwaaren te verkopen, doch zij hadden het niet durven wagen, wijl de kapudan|afcha aan all' de inwoners in gansch Griekenland- had  EN HET OOSTEN. 297 bevolen, al het geen zij konden verkopen, voor rékeninc? Van het léger, dat bij Moréa ftond, naar Athénen te brengen, hetwelk agt uuren weegs van Mandria ligt. Zij hadden egter beloofd, ons des nagts eenigen toevoer aan het ftrand te brengen, en ons door middel van een vuur kennis van hunne aankomst te géven, doch het Welk zij egter niet déden, en wel meer uit vrees, geloof ik, dan uit ongenégeuheid voor ons. Den 28^™ vertrokken wij weêr van Mandria, en kwamen den softere Cerigo ofCythere, de geboorteplaats van Penus, doch thans noch wégens de vrugtbaarheid, noch wégens de fchoonheid en aangenaamheid den lof der dichters waardig. Dit eiland heeft twee vaste floten, waarvan het eene, het welk zeer hoog ligt, volgens de gewoone wijze van kasteelen te roemen, voor onverwinHjk gehouden word. Het grootfte gedeelte der inwoners, beftaat uit ballingen en deugnieten. Héden vierden de Grieken, die aan boord waren, hun paaschfeest, en wel na een langen bezwaarlijk vasten, wijl zij van zonneöpgang tot zonneöndergang niets gegéten hadden. Des morgens kreeg ik van hun geverwde paaschëijereu: zo wel de Slavoniers als de Grieken betuig, den hunne paaschvreugde door een gezang, dat volmaakt naar het gezang van onze Laplanders geleek. De abt verhaalde mij, dat de Griekfche geestlijken hunnen bisfchop op paafchen elk een fchaap en twintig of dertig eijeren géven, zgnder dat zij er een gefchenk tégen kunnen verwagten. De bisfehoppen géven daartégen hun aandeed \ v5  20 8 REIZE DOOR EUROPA aan den aartsbisfchop te Negropont, welke elk gefchenk met een dukaat betaalt. Zo veele bisfchoppen er op de eilanden in den Archipel zijn, zo veele dwingelanden zijn er ook , en dezen zijn zelfs wreeder, dan de Turken zeiven, welken jaarlijks elke huishouding voor de mansperfoonen alleen, devrouwspetfoonen uitgezonderd, vier of vijf piasters, en tien van het honderd van alles, wat zij inoogsten, het welk naar geld gefchat word, laten betalen. De eerften hebben daartégen meer middelen ert wégen om de hun ondergefchikte geestlijken te plunderen, welken, dan weêr van hunnen kant die van hun kerfpel het hunne afnémen. Onder andere middelen is het heilig water geen van de geringlten. Als dit zal gemaakt worden, vergaderen all' de geestlijken van het ftift op eene vlakke plaats aan den oever, alwaar de bisfchop zig op eenen ftoel plaatst, en eenig vat met water vóór zig neemt. Het water word met het crucifix gezégend. Daarop moet elk der geestlijken het crucifix kusfen, en den kus met eenen dukaat betalen. Als dan word het in zee geworpen, om aan dezelve den zégen ook médetedélen. Die dan zo gelukkig is, het eerst daarheen te komen, en het weêr te halen, krijgt van den bisfchop eenen dukaat, dus juist de vergoeding van zijne uitgaaf. Met dit heilig water word jaarlijks eenmaal elk huis van de ondergeestlijken gezégend. Zij verkopen het ook aan hunne toehoorders en laten het zig duur betalen, die dan naar hunne geestlijke behoeften daar van drinken. Schoon mijn uitflap tamelijk groot word, kan ik egter niet nalaten, het geen de abt van het eiland Thine ver-  EN HET OOSTEN. i99 haalde, u médetedélen. De bewoners van dit eiland zijn yoor weinig tijds nog allen Roomschkatholijken geweest. Maar voor twintig jaaren is een Griek derwaard gtkomen, en heeft begonnen op het dak van een huis, midden op een wijd veld , aan het gemeene volk den Gri, kfchen godsdienst, als den eenigen en waaren, te prédiken. Dij kreeg ras eenen grooten aanhang. Onze abt was er eens tégeriwoordig, om zijne réde te horen; doch men zou hem gefténigd hebben, indien niet eenigen van zijne vrienden hem te hulp waren gekomen. Niet lang daarna kwam een andere Griek uit Cephalonië, die te Pad.ia geftudeerd had, en in oogstmaand profeteerde, dat een zondvloed den 2 1 :~ n dikftoel van den heiligen paulus * men egter eerder voor eene foort van dc - Inhouden. In de Antika-metropoli, weke e; heid met het pantheon [aller goden te i t< \ . IX t Uj' ziet men op den vloer verfcheit a, ^>A> fchriften met eenige mij onbekende mS'Mè", van diWëÉli|:„p men mij er flegts twee vergundee.it bewijs der overwinning van amurat.iU. :n\r de Vcn^^ $i»anen in het jaar 1321 word van derzelver tijd af hier  EN HET OOSTEN, 3*5 een zeer groote hoop brood bewaard, het welk thans in zwarte aarde, welke eenen Herken bröodreuk van zig geeft, veranderd is, en waarvan mijn Janitzaar mij iets als eene groote zeldzaamheid vereerde. De poging der Turken, om alle mofaikwerk in het gewelf dezes tempels te vernielen, is vergeefs geweest. Zij dulden geen andere beelden, dan hun eigen in het fpiegel, en zij (Tellen op hetzelve groote waarde. Onder de Demetriuskerk, welke een ingevallen gewelf, doch zeer veele marmeren, porphyren en andere pilaaren heeft, is, zegt men, eene katakombe, of onderaardfche begraafplaats, van dezelfde grootte als het gebouw zelve: buiten vóór de deur ligt een marmeren pilaar met een geheel met aarde bedekt Grieksch opfchrift; ik wilde het affchrijven, maar het werd mij verboden, de aarde wegtedoen. Ik had daartégen gelégenheid van twee anderen in bijzondere huizen een affchrift te némen; het eene vind men op eenen marmeren pilaar, en het andere op eenen vierkanten marmeren fteen; dit laatfte beftaat alleen uit médeklinkers en weinige zelfluiders, en was dus voor mij onverftaanbaar. .—; Onder andere heerlijke overblijfzels der oudheid zijn hier verfcheiden eerepoorten. De eene daarvan, welke nog wél in ftand is gebléven, is ter eere van den keizer anïonijn opgeregt. —; Het land rondom Thesfalonika is over het geheel wél bebouwd en vrugtbaar: er liggen rondom heen hooge «bergen. Het koorn word op het v0d met eenen wagen gedors'cht, welke van planken zamengefteld is, die van onder met kézelfteenen bezet zijn, en door osfen op het koorn herom getrokken worden.— In eenige vloeden niet verre van Thesfalonika vind men  3iö REI Z E DOOR EUROPA zand, hetwelk ijzer bevat, en de eigenfchap heeft, dat het ijzer, hetwelk daar uit gemaakt word, zig laat buigen, maar niet breekt. — Des zomers is het in deze ftreek zeer warm, en de lugt ongemeen ongezond. Gedurende de veertien dagen, dat ik op het vertrek des fchips moest wagten', openbaarde de pest zig hier voor de tweede maal zédert een jaar, en men zegt, dat zij nog niet opgehouden heeft: deze reis werd zij door eenen Griekfchen geestlijken, die dezelve in het huis, waarin zij zig het laatst vertoond had, met zijn wijwater wilde doden, weêr in haar vorig léven teruggeroepen, twee perfoonen, die bij hem waren, werden het eerst weêr aangeitoken, en fherven. —- De Zvveedfche konful te Tnesfalonika, de heer dolon, zeide mij, dat hij met eenen ouden Griek had gefproken, die kok in dienst van den koning kakel XII., te Bender, was geweest, en dezen monarch ongemeen bemind had. De man, welken ik gedurende mijn verblijf in Tnesfalonika tot mijnen leermeester in het Turksch gebruikte, behoort tot de lieden, welken voor eenige jaaren eenen bijzonderen aanhang uitgemaakt, en saubata levi (V) voor hunnen Mesfias gehouden hebben , doch wiens bedriegerijen ontdekt werden, door dat hij, toen de fultan hem opontbood, om de proef van een wonderwerk aan zig zeiven te doen, («) Zoo ftaat er in het Hoogduitsch. Zekerlijk moet het Sai. lat hui Levi zijn: welke Joodfche valfche Mesfias zig in het jaar 1666. vertoond heefc, en, eindelijk, Muzelman geworden is. Zie Rocoles Impojieurs infignes (Amfterd. 1683. ia0} Liv. VII. p. 502 - 536.  EN HET OOSTEN. 317 zijn léven liever had dan zijne leer. Zijne aanhangers worden Drummi, het welk afvalligen betékent, genoemd. Zij vereren god te gelijk als Turken en Jooden. Zij trouwen alleen onder eikanderen , en als zij ten tijde van eenen baatzugtigen pafcha tot .een huwlijk builen hunnen aanhang genoodzaakt worden , kopen zij dit liever door geld af, dan dat zij eene egtverbindnis met vreemden aangaan. Het gaat den armen monniken op den berg Athos niet béter. Zij moeten de bedreigingen der Turken om bij hen een bezoek afteleggen, wégens denfchat, van denwelken dezen voorgéven, dat hij door de Griekfche keizers aldaar begraven is, niet zelden met groote fommen gelds van zig afwenden. Deze monniken, die névens een groot getal kluizenaars in twee en twintig kloosters en holen wonen, léven zeer lang, ménigen hunner over de honderd jaaren, hetwelk aan de gezonde lugt, en hunne ongemeen matige lévenswijze toetefchrijven is. Niemand van het vrouwlijke geflagt, zelfs niet eens eert vrouwlijk dier, mag binnen de grenzen van hun gebied komen. Zij léven meestendeels van brood, kruiden, vijgen, gedroogde olijven en dergelijken; en op zékere dagen mogen zij ook visch éten, uitgezonderd ten tijde van hunne vasten. Zij moeten allen voer den kost arbeiden, behalven die, welken in het klooster findéren, van dewelken de tégenwoordige aartsbisfehop te Tnesfalonika er ook een geweest is. Deze verhaalde mij, dat in het klooster veele en groote boekerijen waren, uk handfchriften beflaande, doch welker rijkdom grootflendeels in de werken der kerkvaders bellaar. £!• ken zondag word op den berg Athos markt gehouden i  3i« R.EIZE DOOR EUROPA de monniken verkopen heiligen, en kopen brood. De berg zelf is kégelvormig, en veel hooger dan de Olympus: indien men op de berigten van plinius en plutarchus aan kan, dat namelijk deszelfs fchaduw zig bijzonneöpgang tot Lemnos ftrekt, een zeer laag en fchoon eiland, hetwelk er vijf Italiaanfche mijlen van afligt, dan is het geen men verhaalt ook gelooflijk, dat hij bij helder weeder zelfs bij de Dardanellen kan gezien worden. —• Maar ik moet weêr tot den gemelden bisfchop komen. Toen ik hem te Tnesfalonika wilde bezoeken, kreeg ik tot antwoord, dat hij zig niet wél bevond, en geen bezoek kon ontvangen. Doch, toen de geestlijke, die mij aangemeld had, hem te kennen gaf, wie ik was, kreeg ik aanftonds toegang. De aartsbisfchop, die op eene fofa zat, en door eenige geestlijken omringd was, ftond op, groette mij op de Turkfche wijze, en verzogt mij, dat ik bij hem zou gaan zitten. Ik werd ten eerden op kofiij en konfiuiuren onthaald. Dewijl het Turksch, dat ik gedurende mijn kort verblijf te Venetië geleerd had, niet genoegzaam was voor mijne vraagen en antwoorden, vraagde een der aanwézende geestlijken, of ik ltaliaansch kon fpréken. Toen ik daar ojp ja antwoordde, zeide hij mij, dat de bisfchop deze taal ook verltond, fchoon hij ze (legt fprak: en wij fpraken toen in het ltaliaansch met malkander. Den volgenden dag ging mijn fchipper van Thesfalonika onder zeil, en toen wij aan den voet van den Olympus kwamen, en hij op eenen kleinen afftand eenen boot ontdekte, beval hij, de zeilen te ftrijken, fchoon wij goeden wind hadden. Dit kwam mij vreemd voor. De boot kwam eindelijk bij ons, en ik werd er  EN HET OOSTEN. Si9 den aartsbisfchop in gewaar, met denwelken ik den vorigen dag gefproken had, en eenige andere geestlijken. Hij wilde niet aan boord komen, doch werd door de geestlijken daartoe bewogen. Zodra hij mij zag, was hij zeer verblijd, doch begon aanftonds zijn lot te beklagen. Hij verhaalde, dat hij de Turken, in den droom, zijn léven en zijne goederen had zien aanvallen, en door den fchrik meer daar van had geléden, dan all' de martelaars te zamen genomen. Hij voegde er bij, dat de geestlijken hem listiglijk overreed hadden, aan boord te gaan, daar zij hem nogthans .verzékerd hadden, hem niet verder te brengen dan aan een klooster, het welk onder aan den Olympus ligt. De geestlijken verhaalden mij daartégen, dat zij, na veele vergeeffche proeven, om zijne gezondheid te herftellen, op de gedagten waren gevallen, dat eene zeereis hem heilzaam zou zijn, en dat zij derhalven befloten hadden, met hem naar Konftantinopel te gaan. Als hij hun zomwijlen verwijtingen deswégen deed, vleiden zij hem met de hoop, dat hij bij zijne aankomst te Konftantinopel patriarch zou worden, hetwelk hem dan bij zijne groote eerzugt eene zeer aangenaame verbeelding was. Met één woord: gedurende de geheele reis was hij fteeds bedroefd, gaf zijnen bedienden, die hem nooit iets naar den zin kon doen, zonder ophouden oorvijgen, en fchold zijne geestlijken, die, als hij at, rondom hem moesten ftaan. Zo veel eerbied bewijzen de Grieken hunnen prelaaten. Toen wij bij de Darnellen kwamen, werden wij buiten aan de invaart in de zeeëngte, deels door den geweldigen ftroom, deels door ftilte, verfcheiden dagen in den Archipel opgehouden. Onze aartsbi*-  320 R E 1 Z E DOOR. EUROPA fchop werd hoe langer hoe ongeruster: ik-poogde vergeefs, hem te troosten. Eindelijk kwam een Turk, die "hem en zijne geestlijken voor vijftig piasters in zijnen boot nam, en naar Konftantinopel bragt. Onder mijne andere reisgenooteu van Thesfalonika naar deze hoofdftad was ook een Arabier uit Algiers. Deze had twee zwarte flaavinnen bij zig, met dewelken hij naar Konftantinopel ging, om ze daar op de markt te verkopen. Hij handelde ze met veel befcheidenheid, kookte altijd zelf, en bragt, als hij gegétehhad, aan haar ook te éten. Zij hadden niets anders voor hem te doen, dan dat zij het koffijgoed omwaschten. Doch zij vogten dag en nagt met elkander: eens werd hij daar zo boos over, ' dat hij de ééne in zee wilde werpen. Op een' ander' tijd dreigde hij eenen Jood, die van de mufelmannen kwalijk ïprak, hem deswégen bij den keizer te beklagen: doch eindelijk bevrédigden zij zig zamen. Onze Arabier had egter nog een geval: een matroos liet door onvoorzigtigheid in het duister eenen ladder vallen, die eene van zijne flaavinnen, welke zwanger was, trof, waardoor zij voor haaren tijd beviel. Nu zag hij, dat hij bij het verkopen veel minder voor haar zou krijgen dan anders; hij dreigde deswégen den bootsgezél, hem voor het geregt te dagen. Deze zogt bij onze aankomst te Konftantinopel te ontvlugten; maar de Arabier merkte dit, en dwong 'hem terug te komen. Den volgenden morgen verliet ik het fchip, en heb dus den uitflag van deze zaak niet vernomen; ik denk egter , dat de Arabier zig in zijn lot zal hebben moeten troosten. Bij Pola, ih Istrië, zag ik aan het ftrand van verre aanzien-  !EN HET OOSTEN, 32l Zienlijke overblijfzels van ëeh aajfithéater, hetwelk naar dat van vespasiaan te Rome geleek. Bij Capo-Colonne, in Griekenland, zag ik eénen regrhoek van veele pragtige marmeren pilaaren. Mijn fcheepskapitein verhaaHe mij, dat hij er eene befchrijving van gelézen , en daarin gevonden had, dat pythagoras met zijne leerlingen in dit gebouw had gewoond. Als dit waar is, kon hij tot zijne fttrrekundige waarnémingen geen béierplaats wenfchen. Te Rovigno, hetwelk eer naar een vis- fersdorp, dan naar eene volkrijke Venetiaanfche ftad gelijkt, had ik gelégenheid, drie plegtighëden te zien. Priesters namelijk en andere lieden, mannen en vrouwen, droegen onder feestüjk gezang den eenen dag koornfchoven, den tweeden wijngaardranken , en den derden olijftakken in fiaatlijken optogt:.dit was.de viering van hun dankfeest, wégens eenen gezégenden koorn-, wijn-en olijvenjoogst. — Op Zio zag .ik eene kleine ftad van denzelfden naam als het eiland. Zij gelijkt naar een amfitheater, en de effen en platte dak?n der huizen zijn in de plaats van ftraaten, die men daar in het geaeel niet heeft. Doch gij ziet thans, dat ik niets betékenende berigten uit mijne pen. begin te laten vloeijen. Ik moet dus mijnen brief eindigen, en kan dit op geen aangenaa ner wijze do=n, dan wanneer ik u van'mijne aanhoudende en bijzoadëre hoogagting verzd.ker, VI. Deel. Y  322 REIZE DOOR EUROPA ZEVENDE BRIEF. Vervolg van het verhaal van Conti van de Sabeërs. Har.» ne vorige woonplaats, en vlugt naderhand naar Markab. Van die in Galiléa. Van de heilige boeken der Sabeërs en verlies derzelven. Grond/lellingen van hunnen godsdienst, en deszelfs betrekking tot den Joodfchen en Christlijken. Hunne feesten ter eere van Joannes s en viering van dezelven. Jaarlijkfche herhaling van den doop. Hunne kerken in Galiléa, en bédevaart derwaard: genézimg der krankzinnigen aldaar. Andere feesten der Sabeërs en viering van dezelven. Bezorging der armen. Van den honig en de fpringhaanen in deze landflreek. Gefchiedenis, inrigting en té- genwoordige toe/land der boekdrukkerij op den Liba* non. Dergelijke beproeving der Maroniten. Verdere berigten van Conti van de Sabeërs. Hunne kerken en godsdienst. Hunne leerrédenen. Hunne overeenkomst met de Jooden en Christenen. Kundigheid der geestlijken; gefprekken in de kerken. Viering der feestdagen. Dansfen. Verkéring der beide geflagten met elkander. Van hunne boeken; derzelver gefchiedenis; heilighouding van dezelven. Van hunne priesters. Regtspléging onder hen. Hunne kerkwetten; gevoelens van andere godsdiensten; huwlijken; behandeling der zieken, en geneesmiddelen. Leeröefening hunner priesters. Wijze van ten huwlijk verzoeken. Van hunne vrouwsperfoonen en derzelver tooizel. Kléding 4er mannen. Huizen; wijze van éten en vreemdelin-  EN HET OOSTEN. 323 gen te onthalen, inkomjlen en foorten van fpijzen der Sabeërs. Berigten van Conti 'van de levenswijze en befiaanmiddelen der Oosterlingen in het algemeen. Akkerbouw der Oosterlingen; ploegen en zaaijen, behandeling van het zaad; oogst, nalézing der armen. Wijze van dorfchen. Zaad: en oogsttijd. Gtensfcheiding der velden. Onkruid (zivaii) onder het zaad, en kwaadaartig zaaijen van hetzelve. Oorzaaken van mis* gewas. Voordéligheid van den akkerbouw. Wijn» bouw: verfcheiden foorten van wijnbergen en derzelver behandeling. Wijze van wijnpersfen en wijn te maken, gelijk ook de druiven te drogen. Bereiding van de most en dibs. Het drogen en gebruik der vijgen. Bereiding van de boomolie. Herdersléven en veeteelt. Woningen , lévenswijze, huishouding, zéden der herders. Onthaal hunner gasten. Kunst, om fchaapen en gei', ten van zékere verwen te bekomen^ Venetië, den *é*w Jünij, 1780, JjLK ga voord op dezelfde wijze, als in mijnen vorigen brief, de lédige uuren, welken mijn tegenwoordige toeftand mij verfchaft, te belleden, om u te onderhouden over zaaken, die Turkijë en het Oosten betreffen, en die ik ü tot hiertoe niet heb kunnen médedélen. Voor ditmaal is mijne keus bij het vervolg van het verhaal mijns Maroniets van de Sabeërs gebléven. Ik zal mij meestendeels van de eigen woorden mijns leermeesters bedienen. „ In het begin der vorige eeuw léden de Galiiéërs eene  REI ZE DOOR EUROPA groote vervolging van dè Turken , névens de Bethlehémiten, dat is de Grieken, die te Bethlehem wonen. De Galiléërs befloten de vlugt te némen. Hunne vijanden gingen in hunne dorpen, roofden hunnen eigendom, en verbrandden hunne büizen. De oorzaak van den oorlog tusfchen hen was de volgende. De godsdienst der Sabeërs was'merklijk toegenomen, en had zig zeer verre in het land uitgebreid. Hunne dorpen of ftéden, omtrent elf in getal, waren groot en volkrijk. Hunne grenzen ftrekten zig uit van de zee van Tibefias tot aan het gebied van Jerufalem, veertig uuren in de lengte en breedte. Geen vreemde volken, noch Turken, noch Arabiers, noch Christenen woonden onder hen.' Inzonderheid waren de Christenen hun afgunstig. Zij vreesden , dat zij met den tijd allen tot hun geloof zouden overgaan en »ig van het heilige land meester maken,- weshalven zij met de Mufelmannen een verbond floten, om hen alle uittevcëijen. De Galiléërs waren fterk genoeg, om tégen beiden te ' oorlogen: zij waren beiden in manfehap en geld magtig. Doch zij wilden niet fchijnen tégen de Ottomannifche porte op te ftaan, en beftoten derhalven, liever ét vlugt-te némen, dan de wapenen optevatten, gévende dus hunnen vervolgeren gelégenheid om hunne onregtvaerdigheid en wreedheid, niet alleen aan hun waereldlijk, maar ook aan hun geestlijk vermogen te oefenen: dezen wildèn zelfs hunne boeken, die over de regte wijzz van god te vrézen , handelden, in den rook zien op-gaan. De Galiléërs werden nu rondom verftrooid: zomjnigen verzamelden zig wéder voor eenen kleinen tijd in Galiléa; en anderen vloden naar Elmarkab, daar zij zig  EN HET OOSTEN. 325 thans ophouden. De eerften werden door de Mufelmannen en Christenen in Bethlehem en Jerufalem op nieuw vervolgd. Naardien zij dit over de vijftig jaaren moesten lijden, kwamen delaatften, met hunne hoofdlieden, en voerden hen alle uit hunne oude woonplaatzen naar hunne nieuwen. De Galiléërs beminnen elkander te zeer, dan dat zij hunne geloofsgenooten in nood zouden kunnen zien, wanneer zij in ftaat zijn hen te helpen. Toen de Galiléërs te Markab kwamen, hadden zij all' hunne boeken verloren. Maar eenige ouden van hunne leeraars, die ten tijde des oorlogs met de Mufelmannen en Bethlemiten geleefd hadden, vernieuwden dezelven uit hun geheugen: op die wijze zijn hunne nieuwe boeken uit de asch der ouden te yoorfchijn gekomen;- en dezen zijn thans hunne geloofsleer. Hunne oude verbrande boeken waren niet door joannes den doper zeiven opgefteldj maar, volgens de verzékering der Galiléërs, door zijne leerlingen, en zulken, die hem gezien en gekend hadden. Dezen fchréven zijne lévensgefchiedenis. De inhoud van dezelve handelt van zijne geboorte, doop, regtvaerdigheid, gebéden, prédikatiën, éten en kléderen. En deze lévensbefchrijving is naderhand tot op den gemelden oorlog met nieuwe ophelderingen en bijvoegzels aanzienlijk vermeerderd, en altijd als de eenige regte weg tot een gelukkig, léven voor en na den dood gevolgd. De geloofsgrond der Galiléërs is, dat joannes de doper door god in de waereld gezonden is, om met den lévenden doop der Jordaan tot vergéving der zonden te dopen, en van de regtyaerdtgheid in den naam des lichts en des woprds te prédiken. Zij lochenen niet, dat de Mesfias er ga- v3  $3.6 REIZE DOOR EUROPA weest is, maar bekennen, dat de Mesfias de zoon van maria is: doch zij geloven niet, dat hij de zoon van god, maar alleen van één' der profeeten, en, maria zijne moeder, op dezelfde wijze als alle andere vrouwen, is. Zij geloven dus, dat de Mesfias gekomen is, en verwagteri hem niet gelijk de Jooden. Dienvolgens zijn de Galiléërs eëne middenfekte tusfchen de Jooden en Christenen. Gelijk zij hun geloof tot de leer van joannes den doper bepalen, vieren zij tévens , éven als de Oosterfche of Griekfche' kerk, hem ter eere drie bijzondere feestdagen in het jaar, namelijk eenen ter gedagtenis van zijne geboorte, den tweeden ter gedagtenis van zijnen doop, en den derden ter gedagtenis van zijnen dood. Op den eerften koken zij koorn, mengen het met fpringhaanen, honig, rozijnen, jonge denneapjielen, 'wortelen en dergelijken, Vullen daar fchotels méde, en zenden ze elkander ten gefchenke. Op dezen dag éten zij niets anders. Elk huis* gezin neemt eenen fchotel van dit éten, ze't er eene kaers in, neemt hem op het hoofd, draagt hem naar de kerk, en plaatst hem midden in de kerk op eene tafel. Zij gaan allen plegtig»rondom dezelven, en wel onder dans, trompettengefchal, en vreugdeliederen. Eindelijk neemt de priester deze fchotels op, en geeft elk van de aanwézenden èene hand vol van dit gekookt vermengd koorn. Het geen overblijft, fchud hij in eenen zak, en draagt het naar huis. Dit is een dag van groote vreugde, welke in dansfen, fpélen eh andere vrolijkheden word doorgebragt. Zo wel te huis als in de kerk roepen allen, mannen en vrouwen, ouden en jongen: laten wij ons verblijden en vrolijk zijn; héden is onze vader en heilland  EN HET OOSTEN. 3*7 joannes geboren en in de waereld gekomen, de bode des lichts en der waarheid. Op het tweede feest, of op den doopdag van joannes, vernieuwen zij aan zig zeiven zijnen doop. Dit doen zij alle jaaren, en wel op de volgende wijze: allen, zo wel mannen als vrouwen, kleinen en grooten gaan op dit hun groot feest ter plaatze, waar water is. Zij ontkléden zig allen te gelijk, werpen zig in het water, en baden zig onder gebéden en lofzangen. Daarop komt de priester, die eene hooge muts op heeft van kameelevel, en een' wimpel in de hand. Hij gaat aan den kant van het water ftaan, neemt eenig yat, vult het met water, befprengt er elk méde, die uit het bad komt, en zegt: ik vernieuw uwen doop in den naam van onzen vader en heilland joannes den doper, en gelijk hij den Mesfias met eenen lévenden doop in de Jordaan, névens het volk Israëls, de Jooden, doopte en hen verloste, zal hij u ook op dezelfde wijze verlosten, amen. Dit alles verrigt hebbende, gaat hij ook zeifin het water, en wascht zig op dezelfde wijze, als all' de anderen. Daarop begéven zij zig allen onder dans, trompettengefchal en vreugdegezang naar de kerk, daar zij in ommegang rondom eene tafel, waarop honig en fpringhaanen geplaatst zijn, met de handen klappen, zig buigen, en éven dezelfde vreugde bedrijven. Eindelijk geeft de priester elk hunner eenen fpringhaan te éten, en een klein ftuk honig in deszelfs honigraat.- Op dezen dag zend elk huisgezin, des avonds, éten aan den priester, namelijk eenen broodkoek, eenen fchotel met gekookt vleesch e. z. v. Op den derden dag, of den fterfdagvan joannes , zijn alle ftraaten en huizen met treurigheid en Y4  SêS REIZE DOOR EUROPA droefheid vervuld. Hun jammeren en klagen op den weg naar dè' kerk ftórten zij in dezelve nog in grooter maatfe uit met deze woorden: de dwingelandfche herodes heeft pp dezen dag onzen vader en verlosfer joannes den doper onthoofd; laat ons zijnen dood bitterlijk bewéne»; Öat ons brood'béden traanen, en óns gefprek klaagliederen zij. Daarop beginnen allen met luide' ftem te roepen: god vermeerdere de ftraffen en plaagen van herodes, en alle aanwézenden antwoorden daarop: amen. Op dezen dag inaken zij een fchriklijk léven te huis, op de (Iraaten en in de kerken. De Galiléërs vieren nog een leest ter eere, Van joannes. Dit is'der'gedagtenisfe van een wonderwerk'geheiligd, dat hij, zo men zegt, in Galiléa gedaan heeft. In zijn' tijd kwam er dikwijls een krokodil uit dè zee van Tiberias aan land , die aan de menfchen veelè fchade deed : deze werd door joannes den doper gedoodl De Galiléërs befchóuwen deze daad als een groot wonderwerk, en hebben Zédert dezen tijd eenen dag ter gédagtenis daarvan gevierd. Deze feestdag valt jaarlijks op den isfcfi van fprokkelmaand ën word' voornaamlijk in Galiléa gevierd. Zij hebben eene oude groote verwoeste kérk! dfe Uit vier muuren zonder dak beftaat, en in eene woestijn omtrent tien uuren van' den berg Tabor naar deri kant van Jerufalem ligt. Dit is dé plaats, waar joannes de doper zijn wonderwerk aan den krokodil betoonde. De Galiléërs doen alle jaaren eene bédevaart derwaard ïn'den grooten vastentijd der Christenen. Deze bédevaart gëfchied op de volgende wijze. Vijftig of zestig mansperfoonen verzamelen zig bp ééne plaats, voor dat zij ?ig op reis begéven; zomtijds némen zij ook hunnevrou.  JEN HET OOSTEN. 329 wen en kinderen méde. De meesten gaan blootsvoets, elk draagt op den rug eenen zak met eetwaaren en wa. ter. Hunne reiskost is meel, rozijnen, nooten, kaas, fpringhaanen en honig. Elke twaalfde draagt aan zijnen lTaf eenen rooden wimpel; en dit is hun vaandel. Als Zij in Galiléa aan de plaats komen, daar hun tempel ftaat, ftéken zij licht aan, hetwelk zij méde gebragt hebben; en die, welken de wimpels dragen, plaatzen dezelven boven de kerkdeur, en 'allen gaan er onder door. Zij zijn in de kerk zeer eerbiedig, kusfen de muuren, en verrigten hun gebed, onder hetwelk zij zig bukken en op de borst flaan. Elk hunner fpreekt deze woorden : vréde zij met u, joannes ; ik breng u ook degroete van mijne moeder abbut, mijne vrouw hadla, mijnen broeder ahebli , mijne zuster hösme en zo verder. Zo ftaan zij allen, en noemen de naamen van all' hunne bloedverwanten en nabeftaanden , die niet tégenwoordig zijn; en als zij zig, in het naar huis gaan, herinneren, dat zij vergéten hebben, van wégen iemand de groete te doen, kéren zij te rug, ten einde zig daar ook van te kwijten. Hun geheele eerbied beftaat alleenlijk in het groeten, ontftéken van het licht en kusfen der muuren. Eindelijk gaan zij in optogt in de kerk op hunne gewoone wijze, en éten daar hun bondzégel, hetwelk in honig en fpringhaanen beftaat. Zomwijlen némen zij ook Juit hunne landslieden méde derwaard, die niet wél bij zinnen zijn. Zij plaatzen dezen in de kerk van joannes, en zeggen tot hem; vréde zij met u, gij heilige joannes ! wij hebben een verzoek aan u: wij zijn her waard gekomen, om u onse ellende te verhalen; deze uwe kindeY5  330 REIZE DOOR EUROPA ren, vader joannes, zijn in hun verftand beroerd; wij Zijn verpligt geweest, hen tot u te brengen; wij bidden u, ons hoofd, d;:t gij hen in genade wilt aanzien, en hun verftand herftellen; wij wéten, dat gij heilig en wonderdaadig zijt, wanneer gij wilt, kunt gij hen genézen. Dan blijven zij daar den nagt over, en wanneer de krankzinnige alsdan zijn verftand niet wéder krijgt, blijven zij nog twee of drie dagen aan deze plaats. Maar, wanneer hij in dezen tijd niet weêr bij zijne zinnen komt, beginnen zij met joannes te kijven, en zeggen: gij valfche profeet, uit uwe hand komt niets; gij zijt niet waard, dat men om uwen wil herwaard reist. Daarna némen zij fteenen op, werpen die tégen de muuren, en behandelen hunnen heilig met fmaad. Op deze wijze word dit feest in Galiléa gevierd. Op hunne bédevaart némen zij op hunne ézels tabak méde, dien zij daar verkopen, en daartégen wélriekende zeep en andere zaaken inkopen, die zij méde naar huis némen, en te Markab verhandelen. Maar door de geenen, die geen gelégenheid hebben, om deze reis te doen, word dit feest aldus gevierd. Zij drijven paerden, ézels, muilézels, osfen, koeijen, fchaapen en geiten naar de kerk, en laten ze in ommegang onder dans, gezang en trompettengefchal rondom dezelve'gaan. Die fchaapen of geiten heeft, geeft er één van aan de kerk; maar die groot vee bezit, fchenkt aan dezelve één ten honderd van derzelver waarde. Dit is bij de Galiléërs een sroot vreugdefeest. De Galiléërs hebben nog vier andere feestdagen, op dewelken zij bédeuuren houden en dankzeggingen doen. De eene word in de lente gevierd, wanneer zij bloemen, takken van  EN HET O O S T E N. 33* boomen, koornairen, en het geen de aarde in dit jaargetij verder voordbrengt, in de handen^dragen. Zij brengen er ook iets van in de kerken, en danken tjod, die hun koorn, hunne boomen e. z. v. voor de koude en fcbade bewaard heeft. De tweede word des zomers gevierd, wanneer zij, elk naar zijnen ftaat en zijn vermogen, kocrn en het geen de aarde verder voor hen voordgebragt heeft, in de hand naar de kerk dragen. Zij géven dit aan de priesters tot een téken van dankbaarheid, dat god hunne akkers en tuinen gezégend heeft; en de priesters délen het aan de armen uit, naar dat dezen meer of minder behoeftig zijn. De derde word in den herfst gevierd, welke de regte tijd is, om honig en fpringhaanen te zamelen; hier van brengen zij ook offerhande in de kerk. De vierde word inden Winter gevierd; zij bidden god als dan, dat hij hunne akkers, boomen en tuinen voor fchadelijk weeder en ongedierte wil bewaren. Het is opmerklijk, dat zij niet minder op dezen, dan op alle andere féestdagen hunnen gewoonen optogt met lichten , gezang, en fpélen op een hakborddoen. Zowel op hunne feesten als op de gewoone zondagen zijn hunne kerken met lampen en kaerzen, die zij aan den muur vast maken, nu meer, dan minder, verlicht. Wijl de Galiléërs bijzonder liefderijk voor de armen zorg dragen, en gaern aalmoezen géven, zijn dezen doorgaans in goede omfiandigheden; zij laten niemand, die hulp nodig heeft, zonder hulp. De aalmoezen worden meestendeels in de kerk verzameld, en de opzienders over dezelven wégen ze in gelijklijk gedeelde deelen aan wéduwen, weezen, blinden, lammen, kranken, met één woord, aan alle noodlijdenden, toe. In dit ftuk over-  3J2 R E IZ E DOOR EUROPA treffen zij alle andere natiën. Daar de Galiléërs zoVeel honig en fpringhaanen gebruiken, heeft hun land er ook geen .gebrek aan. Zij vinden den honig zeer ménigyuldjg in de gebergten in de woestijnen. Ik zelf heb er zoinwijlen op ééne plaats eene groote ménigte van gevonden. Maar hij is dikwijls zo diep in de klooven verborgen , dat men met groot verdriet over vergeeffchen arbeid weêr heen moet gaan. De holen of kuilen , die in de woesüjn omftreeks Markab zeer talrijk zijn, vermeerderen den voorraad dezer waare bij de Galiléërs ook zeer. Zij zoeken en vinden den honig gemeenlijk in oogstmaand , en géven er het grootfte gedeelte van aan de priesters, die denzelven vervolgens tot heilig gebruik in de kerken op alle bid-en feestdagen aanwenden. De woestijnen, die het land der Galiléërs omringen, hebben ook geen gebrek aan fpringhaanen. Daar is er, die twee vinger lang, en meer dan een' duim dik zijn. Zij zoeken dezen op denzelfden tijd, als zij den honig zoeken; en vinden er altijd zo veel, als zij begéren , en zomtjjds krijgen zij er meer, dan zij willen. In ménig jaar komen zij in zulk eene groote ménigte, dat zij het licht der zonne bedekken , en den dag in eenen donkeren avond veranderen. Als zij komen aanvliegen, veroorzaken zij zulk eene bewéging in de lugt, dat het gedruisch naar het bruischen eener onfhiimige zee gelijkt. Als zij zig op de aarde neerlaten, vormen zij op dezelve eene nieuwe oppervlakte, die op zommige plaatzen over de twee handbreed hoog is, en op eenigen afftand de gedaante van eene beroerde en golvende zee heeft. Zij vertéren fchier in een oogengenblik al het groen, dat op het veld is, als ooft, gras,  EN HET OOSTEN. 333 jkruiden, koorn, loof, en zelfs de basten der boomem Als zij niets meer te éten vinden, vliegen zij naar eert ander land, doch iaten ondertusfehen hunne eijeren in de. aarde, welken na verloop van vijftig dagen uitbroeden, en dan kömt er eene nieuwe landplaag tevoorfchijn, ik meen eene andere kleiner foort van fpringhaanen, die niet kunnen vliegen, maar gaan en zig éveneens bewégen, als eene zee, die zagtlijk door den wind bewogen word. Als hunne ouden nog iets onafgegéten hebben overgelaten, word dit eene nieuwe tering voor deze fchriklijk verflindende nakomelingfchao. Maar dit is de eenige fchade niet, welke de fpringhaanen aanregten, dat zij velden, weiden en bosfehen verwoesten; zij dromen ook als êen fterke vloed in de huizen, dringen in alle hoeken in als water, en niemand kan hen terug houden, daar zij ergens eene opening vinden^ waar zij door kunnen. Zij komen met een geruisen inltorten, als het brui» fchen der zee, en vertéren alles, wat zij zien, als meelj, koorn 3 brood, ooft, groente , uitgezonderd alleen vleesch , boter, olie en dergelijken, als hetwelk niet naar hunnen fmaak is. De fpringhaanen in groote ménigte .komende , is er geen middel tégen hen te beproeven; maar als zij in geringe hoeveelheid komen, handelen de inwoners als volgt. Zij fnijden lange flappe garden, zo aks men die in de tuinen van het Oosten vind, en liaan daarinéde tusfchen de fpringhaanen [op den grond. De fpringhaanen , die niet zo zeer voor de Hagen, als wel voor het geklap of geluid, dat de garden veroorzaken, vrézeflj vliegen dan weg, en als één zwerm wegvliegt, volgen de anderen ook. Maar, op dat zij ze niet van eene Heg-  534 REIZE DOOR EUROPA te naar eene bétere plaats, van eene weide op eenen ak-> Rer, mogten verdrijven, gebruiken zij de voorzigtigheid, dat zij ze naar die zijde drijven , daar zij geen nadeel kunnen doen, bij voorbeeld naar de woestijn of naar het water. Als de fpringhaanen zo lang blijven, dat zij hunne eijeren in de aarde kunnen leggen, plégen de lieden ze te verbranden , ten einde het zaad van eene nieuwe landplaag te verdelgen. In Syrië, het Heilige land, Diarbekr en Egipte vind men eene ménigte van eene foort van zwarte vogels, die iets kleiner zijn dan eene duif, en zig zo wel op het water als op het land onthouden: inzonderheid worden zij in groot getal omftreeks den Tigris gevonden. Zij bedienen zig van dezelven insgelijks als een middel tégen de fpringhaanen. Dezen den vogel ziende, vlieden, en ik geloof, dat god hem tot dat einde gefchapen heeft. Hij is niet gevormd, gelijk andere vogels, maar het geen hij eet, gaat aanflonds iveêr van hem, zo dat hij op éénen dag eene verbazende ménigte fpringhaanen kan vertéren. Maar het is jammer, dat hij niet overal, waar fpringhaanen komen, gevonden word. Voor dit ongedierte is namelijk geen land, van Egipte af tot aan Bagdad, zéker. Zij komen meest uit hèt Westen, voor het oyerigè weet juist niemand, van waar. zij komen ; maar gods toorn laat hen als eene bruifchende zee de aarde overftromen. Van daar, dat men in het Oosten, als men van fpringhaanen fpreekt, hen altijd bij eene zee vergelijkt. Zij maken eene verton ning en een geluid, als de baaren der zee: niemand kan dit geloven, die het niet gezien heeft. Toen ik in het Voorléden jaar in Galiléa was, werd alles door de fpring-  EN HET OOSTEN. 335 haanen aangetast, en aan den oever der zee van Tibérias trad mijn ézel tusfchen dezelven door, als in diep zand. Dezen zijn de godlijke ftrafgerigten voor het Oosten; en waar zij komen, brengen zij hongersnood méde, doch waarvan zij door hunnen eigen dood een einde maken, wijl de menfchen hen éten: maar juist door hunnen dood befmêtten zij ook de lugt en veroorzaken pest, zo dat de dood der fpringhaanen volfirekt onder de oorzaakea der pest moet gerékend worden." . Hier moet ik voor deze reis het verhaal mijns Maróniets van de Sabeërs afbréken, en in deszelfs plaats een ander gewigtig nieuws médedélen, hetwelk ik insgelijks van hem heb. Is het tot hiertoe reeds bekënd, dat in Syrië eene boekdrukkerij is? In dit land is eene lange reeks van bergen, die gemeenlijk, doch te onregt, door* gaans Libanon genoemd worden. Dit gebergte word ia drie deelen gedeeld, en elk deel maakt een bijzonderlandfchap uit, zo dat de zogenoemde berg Libanon uit drie bijzóndere gebergten beftaat, namelijk Gabel Edderus t Kesrewan en Libanon. Het eerfte ftrekt zig van Sido» tot Bejrut; het tweede van Bejrut tot Batrun; het derfde van Batrun tot Tripoli: en dit is de eigenlijke Liba* non, die in de heilige fchrifc wégens deszelfs céderen zo dikwijls geroemd word. De gemelde boekdrukkerij is op het middende dezer gebergten, namelijk Kesrewan, aangelegd, en een Griek aldaar, zacharias genoemd, heeft tot dezelve aanleiding gegéven. Deze man had het Arabisch en Grieksch in den grond geleerd, en wel mèt inzigt, om tot priester aangenomen te worden. Maar toen hij daaromtrent bij de monniken onoverkomelijke  0 REÏZE bOOR EUROPA hhïderpaalén ontmoette, liet hij de gedagte, om een geestrijke te worden, varen, en leide zig toe op het makeri van uurwerken, waarin hij insgelijks groote vorderingen deed. Daaröp viel hij ook op de boekdrukkunst, en was er ook ?o gelukkig in, dat hij, op welke wijze, weet ik niet, zegt mijn Maroniet, eenen Arabifchen druk uitvond, eri zó veele létters maakte, dat hij kleine gebédébneT en kon drukken. Toen dit bekend werd, wilde elk zijne uitvinding bevorderen, en dezelve nog nuttiger makken, doof zijné gedrukte werkèn zeer wél te betalen. Inzonderheid muntten de monniken der orden vansAsiLius hierin boven alle anderen uit. Zij zonden er vier uit hun midden naar Rome, om de Arabifche boekdrukkerijen aldaar nauwkeurig in oogenfcbijn te némen ,enzigvanalleste voorzien,wat tot eene dergelijke op den Kesrewan zou nodig zijn. Dezen bragten ér drie jaaren zeer overeenkomstig het oogmerk door; en toen zij terugkwamen, vonden zij een huis voor hunne verzameling gedurende hunne afwézendheid door hunnen overlten gebouwd en gereed gemaakt. Zij kwamen daaröp met den bovengemelden zacharias overeen , dat hij de hand aan dit werk' zou létten, en tó't beloning jaarlijks vier honderd piasrers névens vrije tafel en inwoning in het klooster zon hebben. In het jaar 1760 wvrd bierméde een begin gemaakt, en de drukkerij geraakte in korten tijd aan den gang, doch zonder dat zij in de eerdé tien jaaren veel te beduiden had. Na dezen tijd kwam een Grieksch koopman, ibrahim chair genoemd, met zijne vrouw uit Egipte, daar hij in vijftig jaaren duizend beurzen verzameld had, derwaard. Dezè Wilde zijnen overigen leeftijd hier in rust en ftilte door. bren-  EN HET OOSTEN.' 337 brengen. Doch reeds bejaard zijnde, en geen erfgenaslmen hebbende, maakte hij, bij uiterOen wil, het groof.fte gedeelte van zijn geld aan d.-ze drukkerij, ten einde dezelve te helpen (Taande houden en in opgang brengen, en wel onder de volgende voorwaarden: 1) boven alle anderen moesten geestlijke boeken gedrukt worden; a) wanneer iemand èen waereldhjk boek wilde laten druk. ken, zoude hij zo veel voor drukkersloon betalen als men billijk zou oordelen; 3) de boeken zouden voor rékening van den patriarch, de bisfchoppen en priester? gedrukt, en derzelver prijs door een zéker getal misfert bepaald worden: wanneer bij voorbeeld een boek drie piasters Waardig zou zijn, zöu hét voor niet minder dan tien misten verkrijgbaar zijn, zó dat elke mis tien para zou kosten, volgens hetwelk iemand zo veele misten zou doen als hij boeken begeerde, tot dat de waarde der laatften aan de waarde der eerden zou gelijk wézen ; 4) dè geestlijken zouden de boeken voor gereed geld aan de leeken verkopen, en het geld zou aan di drukkerij komen, Doch deze ontvangst is niet groot genoég, wijl het papier hier te lande te duur is, en er teveel werklieden zijn, namelijk tien,' behalven den naziendër der proevên, en zonder het onderhoud van het werk zelve nóg te rékenen. Zo lang ibrahim chair en zacharias leefden , was deze drukkerij in vollen gang; doch zédert den dood derzei ven gaat bet er zeer traag méde. De monniken, oorzaaken van al het kwaade, dat zédert de geboorte vaa Christus plaats heeft gehad, (dit zijn de eigen woorden van mijnen Maroniet) hebben zédert dien tijd het opzigt, ïtiaar geen zégen gehad. Wijl zij onder elkander oneenig VI. Deel, Z  333 REI ZE DOOR EUROPA zijn, fligten zij meer kwaad dan goed. Al hun doen en pogen ftrekt alleenlijk daarheen, om dit werk, elk zo verre het hem aangaat, te verderven. — De Arabifche druk in deze drukkerij is middenmatig groot, en fraaijer, dan allen, die ik in Europa gezien heb: mijn Maroniet heeft hem mij laten zien. Er zijn reeds«bij de veertig Arabifche boeken op den Kesrewan gedrukt. Het zijn allen vertalingen uit het ltaliaansch, en wel niet anders dan geestlijke boeken. Ik zal er eenigen van opnoemen, als de Pfalmen van david met eene verklaring; de vier Euangelisten en de zendbrieven; Wegwijzer eens Christens; Tdelheid der waereld ; Volmaaktheid eens Christens ; Fligten van eenen geestlijken ;' Geestlijke overdenkingen, e. z. v. Ik weet niet, hoe derzelver trtels in het ltaliaansch luiden» en derhalven kan ik niet oordélen, of ik ze hier juist overgezet heb. Verders arbeiden eenige Johanniter monniken, die de Arabifche en Griekfche taaien magtig zijn , op den berg Edderus aan eene nieuwe kerklijke gefchiedenis in het Arabisch: dit is geen overzetting uit het Italiaanschj maar een in het Arabisch opgefteld uittrekzel, voornaam'ijk uit de fchriften der Griekfche en Syrifche kerkvaders ; dezelve zal verfcheiden deelen in kwarto uitmaken, en binnen kort gereed zijn tot den druk op den Kesrewan. .— De Maronieten befloten, uit ijverzugt tégen deze boekdrukkerij der Grieken, in het jaar 1755 eene dergelijke Syrifche op den Libanon aanteleggen; doch zij zijn daarin niets minder dan gelukkig geweest. Er zijn flegts eenige weinige gebédeboeken gedrukt, waarvan egter de druk lélijk en onleesbaar, de letters groot, en de régels ongelijk zijn: juist het gebrek, dat ons Syrisch alphabet  EN HET OOSTEN. 33* te Upfal heeft; als de letters grooter worden, worden de régels ook regter. De Maronieten hebben om die réden hunne oude letters weggedaan, en nieuwen van Rome ontboden. De. verdere uitflag dezer ondernéming is nog onbekend: de Maronieten zijn zo vernuftig, noch zo vaerdig niet, als de Grieken. Nu kom ik weêr tot de berigten der Sabeërs, die ik op de vorige wijze zal vervolgen. ,, De Galiléërs hebben kerken, en, gelijk ik reeds te voren gemeld heb, men vind er niets anders in, dan ftroomatten op den vloer, vlakke fteenen, om in debiduuren er op te leunen, een vat met water gevuld tot gebruik bij den doop; en het boven befchréven altaar onder eenen boog, alwaar een ftoel voorden priester, en eene laage tafel met honig en fpringhaanen ftaat. Dé Galiléërs ftéken op hunne feestdagen in elk huis eene dunne kaers aan, dragen dezelve in de hand, of op het hoofd naar de kerk, gaan névens den priester driemaal danzende en zingende rondom eene tafel midden in de kerk, die met honig en fpringhaanen voorzien is, en voor dewel'.re zij zig ten laatfte verfcheiden maaien buigen, en met luide ftem roepen : „ Liefde door onzen vader joan„ nes den doper, heer. hoor ons, verlos ons van all' „ onze vijanden, en verdelg allen, die tégen ons op„ ftaan; gij regtvaerdige regter, vergeef ons onze zon9, den, en verlicht ons verftand, op dat het licht des geloofs en der waarheid over ons lichte, amen." Tot beliuit word dan zo wel, als bij alle andere godsdienstige gelégenheden honig en fpringhaanen aan alle aanwézenden en afwézenden uitgedeeld. Na het eindigen van Z »  340 REI ZE DOOR EUROPA den godsdienst worden all' de kaerzen aan den opzigter der kerkgoederen gegéven, en naderhand tot gebruik deels der kerk, deels der armen, welken zonder licht in de hand daar komen, befteed. Men. moet opmerken , dat zonder kaerzen, honig en fpringhaanen geen godsdienst kan gehouden worden.' Ce Galiléërs vieren twee dagen in de week, den donderdag en vrijdag; beiden zijn bij hen éveil heilig, én op eiken houden zij twee bidüuren j het eene tégen zonneöpgang, het andere tégen zonneöndcrgang. — Boven is reeds gezegd, dat in de kerken der Galiléërs eens in de maand geprédikt word. Zij fpréken in hunne leerréden inzonderheid van het licht, van het woord, van den doop van joannes en deszelfs lévend water. Het is zonderling, dat zij aan het woord van joannes den doper, en niet aan den Mesfias geloven. Zij geloven niet, dat de Mesfias de zoon van god is , die in de waereld is gekomen, om hen door zijnen dood te verlosfen ; maar zij geloven alleenlijk, dat hij een profeet als andere profeeten, en na joannes den doper in de waereld gekomen is. Zij geloven dienvolgens niet aan den koran, niet aan den talmud, aan geen anderen godsdienst hoe genaamd, maar aan hunne eigen boeken van joannfs den doper, welken thans niets anders zijn, dan overléveringen, nademaal het oorfpronglijke ten tijde der boven befchréven vervolging dcor de Bethlehemieten en Mufelmannen verbrand is. Als de priester prédikt, heeft hij eenen langen wijden mantel van kameelevel aan, eene hooge muts insgelijks van kameelevel op het hoofd, en eenen ftaf in de hand. Onder hetprédiken word de kerkdeur gefloten gehouden, en buiten zelfs met eene wagt  EN HET OOSTEN. 341; bezet, om paerden, ézels, fchaapen, geiten en ander vee aftekéren, ten einde dezelven niet in de kerk zouden ko • men en de aandagt ftoren. Gedurende de predikatie laten zij ook geen kinderen, het zij jongens of meisje^, toe, in de kerk te komen: den eerften word dit eerst, ajs zij vijftien , den anderen, als zij twintig jaaren oud zijn, veroorloofd. Allen horen de leerréde met veel eerbied en aandagt aan, zommigen flaande, anderen zittende , doch allen met gebukten hoofde en kruiswijze op de borst gelegde handen; elk heeft zijnen bijbel vóór zig; men begrijpt, dat de priester, weike prédikt, ook niet zonder bijbel is. Deze prédikt, zonder te lézen, of een fchets te gebruiken, in de Arabifche taai, om voor elk verftaanbaar te wézen; maar de bewijspiaatzeri leest hij uit zijnen bijbel voor, en haalt ze aan in de Galiléfche taal, welke alleen de geleerden verftaau. De ongeleerden verltaan weinig meer, dan het geen hunne gewoone kerkgebeden bevatten. De predikatie duurt omtrent een uur: onder dezelve ontftaat niet zeiden eene woordenwisfeliug tusfchen den prédiker en zalken onder zijne toehoorders, die in de Galiléfche taal ervaren zijn. Als de eerfte eene bewijsplaats uit zijnen bijbel verkeerdlijk aanhaalt, vallen dezen hem in de réden, en zeggen: dat ftaat er op die wijze niet gefchréven. En zo beginnen zij met elkander te rédentwisten. De eene zegt: bij joannes en zijnen doop, het is waar, het geen ik zeg. De anderen brengen er tégen in : bij joannes en zijnen doop, het is niet waar, het geen gij zegt; uwe lézing is eene fchrijffeil, en dat kan van de onzen niet gezegd worden, welken allen met elkander overeenftemmen; het kan 00^ Z 3  34» REIZE DOOR EUROPA wézen, dat uw boek met de onzen overeenkomt, maar dat gij verkeerd ziet: gij hebt maar twee oogen, doch wij hebben er veelen. De priester komt dan van zijnen prédikftoel af, ziet hunne boeken, en zij zien het zijne, naar. Zomwijlen ontftaan er zelfs drie partijen. Het gebeurt dikwijls, dat de prédiker op deze wijze genoodzaakt word, gedurende zijne prédikatie, meer dan eens van zijnen prédikftoel te klimmen , ménïgmaal duurt het verfchil ook langer, dan de predikatie zelve; egter gefchied dit altijd zonder geweldige driften, maar met eene wélvoeglijkheid, die de plaats en het onderwerp verëifchen. De Galiléërs arbeiden niet op hunne feestdagen, maar beftéden dezelven deels te huis, deels buiten 'shuis, tusfchen de bidüuren, tot het dansfen en allerlei fpélen. Zij vermaken zig zeer met een zéker fpel, Jietwelk zij mankak noemen: de Turken hebben dit fpel ook, en noemen het mangal (*). Hun gewoone dans (*) Dit fpsl beftaat ia een fpeelbord van twee planken, elke met zes gaten of holligheden. Elk der beide fpélenden legt in elk van zijne zes huisjes zes khine fteenen of fchelpen. Eéa van hun neemt dan uit een huisje nsar goedvinden all' de fteeaien, er» legt, naar de regte hand om, in elk huisje eenen fteen, lot dat hem niets meer overblijft. Komen er nu in het huisjs, waarin bij zijnen laatften fteen gelegd heeft, de getallen 2, 4 of 6, zo heef: hij niet alleen dezen gewonnen, miar ook die in de naaste huisjes ter agwaard gerekend, indien het genoemde getal fteenen zig er in bevind. Als all' de fteenen er uit geno* men zijn, telt elk de zijnen, en die de meesten heeft, wint het fpel. Zie wiebukii, Reize naar Arabic, I. D. bl. 165.  EN HET OOSTEN, 343 is deze: zij binden kleine ronde fchijven van hout of metaal aan de vingers, welken twee en twee perfoonen, die elk bijzonder na elkander gaan, onder het zingen en fpringen, en muziek van trommen en hakkeborden, tégen elkander flaan. — Ten aanzien der verkéring van beide de geUagtin handelen zij niet gelijk de Turken, dat de mansperfoonen met elkander, en de vrouwspersonen ook met elkander verkéren; maar de eerften kunnen vrij en zonder het minste gevaar met de anderen verkéring hebben. Doch, wijl zij onder de Turkfche regéring ftaan, en door ijverzugtige Arabiers omringd zijn-, vinden zij zig genoodzaakt, deze wijze van verkéring voor het oog derzelven te beperken. —Betreffende de boeken der Galiléërs, en de waarde, welke zij er op» ftellen; zij némen dezelven met de grootlle zorgvuldigheid in agt. Zij lénen ze nooit aan iemand van eenen anderen godsdienst, veel minder laten zij zig bewégen ,, om ze aan zulk eenen te verkopen: dit is bij hen op het ftrengfte verboden. Zij geloven, dat lieden van eenen anderen godsdienst op zulk eene wijze den hunnen zeer zouden ontheiligen. Om die réden is het allermoeilijkst» zo niet bijna onmogelijk, uit hunne boeken kennis yan derzelver inhoud te bekomen. Als iemand hun door list of geweld een boek ontneemt, en zij het gewaar worden , benémen zij hem daarvoor, zo zij kunnen, het léven. Niet lang geléden viel een hunner boeken in de handen van eenen Christen: toen zij daar berigt van krégen, vervolgden zij hem, en hem in hunne magt bekomen heb- Th. hyde, Syntagma Dhfert. Ful. II. />„ 165. Da bruins Reizet c. z. v. De Néderd. Vertaler\ Z 4  544 REIZE DOOR EUROPA bende, verbrandden zij hem. In het jaar 1750 werden zij door den pafcha van Tripoli- geplondërd: onder zijnen roof waren ook omtrent tien van hunne boeken, welken hij eenen Maronietifchén priesrer dwong voor eenen hoogên prijs te kopen; de priester (lelde ze den patriarch ter -handyde patriarch befloot, dezelven uit betGalileeschinhet Arabisch te vertalen. Het was te wenfeben, dat dit gefchied was; maar töen hij in het eerfte, hetwelk hij opende, iets las, dat de toverij betrof, dagt hij, dat zij allen over deze ftof handelden, en wierpze derhalven in het vuur. De Galiléërs Vernamen naderhand, dat de boeken, welken de gemelde pafcha hun ontroofd had, in handen der Maronieten waren geraakt. -Zij gingen derhalven bij den patriarch van dezelven, en éischten hunne boeken terug. Wijl hij dezelven verbrand had, begeerden zij duizend piasters tot vergoeding. : De'patriarch gerankte m groote verlégenheid, en had veel berouw, dat hij hunne boeken aan eenen blinden godsdienstijver opgeofferd had. De Galiléëts waren hem fterk aan, en zeiden: onze boeken, die gij vernietigd hebt, warén van zo veel te grooter waarde , wijl zij in' het kort alle onze voornaamfte gebéden en predikatiën bevatten. De Galiléërs vatten nu eenen vijandelijken haat op, niet zo zeer tégen de Maronieten in het algemeen, als wel inzonderheid tégen hunnen patriarch. In het jaa<" 1755 reisde een bisfchop der Maronieten van den Libanon, naar zijn ftigt teMarkab; alwaar veel Maronieten onder de Galiléërs wonen. Deze laatften krégen berigt, dat een prelaat der Maronieten op weg naar hunne woonplaats was. Zij meenden, dat het de patriarch zelfwas, die hunne' boeken in asch veranderd had. Nu fcheen .er-zig eene goede gelégenheid opgedaan te hebben  EN HET OOSTEN. '^45 om hunne wraak te oefenen. Zij befloten, hem met Hst te vermoorden; te dien einde rigtten zij eenen grooten maaltijd aan, gingen hem onder weg te gemoet, en nodigden hem te gast. Na geëindigden maaltijd gaven zij hem vergift in de koffij te drinken, waarop hij binnen een uur overleed. Uit dien hoofde waagt het thans niemand meer, over hunnen godsdienst met hun te fpréken, en nog minder, naar hunne boeken te vragen. Hunne boeken zijn op dik papier gefchréven (*). —- In elke fhd of dorp vind men gemeenlijk drie priesters. Het is dezen geoorloofd, te hertrouwen, als zij willen; zij mogen zelfs bijwijven houden. Zij léven zeer ftil, en onthouden 'zig altijd van alle flegte gezelfchappen. Zij némen nooit geld van iemand aan: voor dopen, prédiken, begraafnisfen en alle andere godsdienstige verrigtingen laten zij zig niets betalen. Zij léven zeer matig; éten honig, fpringhaanen, rozijnen, vijgen, alle foorten van groente, en ook gebraden 'vleesch, maar gekookt vleesch is hun, zo wel als wijn en alle flerke dranken, verboden. Zii drinken nooit water. Zij fchéren het hoofd in het geheel niet, maar fnijden de hairen met eene fchaar kort en rond af. Zij laten den baard ook wasfen, en ■ CO Die, welken in de koringlijke boekerij te Parijs gevan» den wórden , en door den hoogleraar der Arabifche taal aldaar, den heer otter, een' geboren Zweed, gelijk bekend is, aan dezelve zijn' gefchonken, zijn insgelijks op dik papier gefchréven. Het zou mij verwonderen, indien de boekerij dezen kostbaaren fchat niet aaa eenen Turkfchen rover of aartsdief te danken had. Aanm, v. d. Schrijver. 7-5  34P" REIZE DOOR EUROPA nooit een fcheermes aan hun aangezïgt komen. Zij ftaan als onderdaanen der Porte onder derzelver regtsgebied. Egter kiezen zij van hunne priesters, en wel zulken, die de oudften zijn, de zodanigen, welken zij voor yerftandige, geleerde en geregtigheid beminnende mannen kennen, tot fteeds blijvende fcheidsregters in zaaken van gering belang en inzonderheid in godsdienst verfchillen. Wanneer eene zaak zal afgedaan worden, laten de regters en de twistende partijen zig op eene beftemde plaats vinden. De regter hoort de partijen, en onderzoekt de zaak. Die, welke verliest, valt ter aarde, en kust eerst de aarde, en dan de hand des priesters. Maar de winnende doet niets anders, dan dat hij zig door den regter de uitfpraak laat géven. Hunne wetten zijn, volgens hun eigen voorgéven, geen anderen dan de wetten van moses. Als zij eene nieuwe wet maken, moet dezelve op de oude gegrond zijn. Hunne kerkwetten vernieuwen zij zomwijlen met eene fterke verpligting, de wetten vap moses en de leer van joannes den doper natekomen, en met een niet minder ftreng verbod, iets hoe genaamd van eenen vreemden godsdienst ooit ergens te laten invloeijen. Zij befchouwen den Mohammedaanfchen godsdienst als zo ongerijmd, dat, naar hunne méning, een verftandig mensch niet ligt een Mohammedaan kan worden, ten Ware hij als een Mohammedaan geboren en opgevoed was. Zij kunnen de Turken, Arabiers, en Jooden niét zo wél verdragen als de .'Christenen. Onder de laatften houden zij het meest van de Maronieten, met dewelken zij zamen wonen. Huwlijken tusfchen broeders en zusters zijn alleenlijk bij hen verboden: in ali' de andere  EN HET OOSTEN, S4? trappen of graaden zijn huwlijken onder nabeftaanden geoorloofd. Zij némen geen vrouwen uit de Turken, Arabiers, Jooden of Christenen, maar alleen uit bun eigen volk en van hunnen aanhang: een man mag niet bij eene vrouw van een' anderen godsdienst gaan, maar wel omgekeerd. Het is bij hen geen gebruik, (haven en flaavinnen te hebben : hunne dienstboden en bedienden zijn vrije lieden. Als iemand van hun zeer ziek is, zend bij naar den priester, welke, als hij komt, den zieken de hand op het hoofd legt, hem in de ooren en in het aangezigt blaast, daarop de armen uitftrekt, water met krijt vermengd vóór den zieken zet, er driemaal in fpuwt en blaast, verfcheiden droppels van eenebrandende waschkaers er in laat vallen, het eindelijk den lijder te drinken geeft, en hem tévens een ftuk honig en eenen fpringhaan aanbied. Zomwijlen geeft de priester den zieken kameelemelk in; en het gebeurt dikwijls, dat de lijder wéé? herlleld word, en dat zowel van dezen als van den voorgaanden drank, welke beiden groote bewijzen van den eerbied voor god en hunne profeeten zijn. Eindelijk arbeid de priester met zijne handen op den rug van den zieken, als of hij deeg kneed. Als hij heen gaat, komen all' de nabeftaanden van den lijder in bukkende geftalte binnen , en de priester doet op hunne hoofden en ruggenhet zelfde, dat hij aan den zieken gedaan heeft, terwijl hij hun tévens allen, in eene taal, die niemand dan de Galiléërs verftaat, zijnen zégen médedeelt. Bij deze, éven als bij alle andere heilige verrigtingen heeft de priester eenen langen rok van kameelevel aan, om denzelven eenen gordel, eene hooge muts van dergelijk vel op. en eenen  348 REIZE DOOR EUROPA Tietflok in de hand. Als hij zijne eigenlijke amptskléderen aan heeft,: dras gt hij aan zijn ganfche lichaam niets anders, dan kameelevel, de nuiwe zijde naar buiten. De Galiléërs hebben geen geneesheeren. Onder hunne geneesmiddelen is geen van de geringften, dat een ftuk ijzer, ter zwaarte van een pond, gloeijend gemaakt, en den lijder op. de handen, armen, voeten, of andere deelen des lichaams. word gelegd. In heete koonzen géven zij den zieken most van gekookten wijn, die mat water gemengd', is. Hun heelmiddel is een kruid, , dat zij in hun land Mahmuck noemen: als zij het zelve afbrëken, vloeit er een wit fap uit, waar van zij'eenige droppels in water laten vallen: dit doet alle gewenschte werking. Zij plégen ook de aders te openen; maarzij doen dit met een.fpits geöépen glas ; zomüjds tappen zij het bloed ook af door met een mes veele kerven in de ooren van den lijder te fnijden. De Gabbers zijn wégens hunne behendigheid in de toverkunst beroemd. Inzonderheid oefenen zij dezelve meesteragtig in iiefdezaaken. Zij kunnen alsdan iemand het verftand ligtlijk verbijsteren.—■ De Galiléërs verftaan hunne oude taal in het algemeen in zo verre , Is de Roomschkatoiijkcn de Latijnfche magtig zijn. Doch hunne priesters moeten iets meer wéten. Dezulken, welken tot dien ftaat heftemdzijn, ■gaan omtrent hun vijftiende jaar in de fchool, en léren daar tot dat zij den ouderdom van twintg jaaren bereikt ■hebben. Hunne leeroefening beftaat alleen in de oude Syrifche taal. In deze vijf jaaren krijgen zij geen verlof, om uit de fchool te gaan , en zij mogen met niemand anders dan met hunne leeraars en makkers verkéren. Egter word  EN HET OOSTEN. 34^ hun op zommige tijden vergund, met hunnen fchoolmees» ter uit te gaan, en honig en fpringhaanen te zoeken. —» Als een mansperfoon bij een meisje wil gaan, blijft hij eerst buiten vooreen voorhangzel, dat vóór de deur hangt, ftaan en begint met haar, die binnen ftaat, te fpréken. Daaröp opent hij de deur een weinig,en als hij haar behaagt, trekt zij het voorhangzel weg, en ziet hem aan met bedekt aangezigt, onthaalt hem daaröp met koffij en eene pijp tabak, geeft hem de hand, en geleid hem in haare kamer. Hij geeft haar een gefchenk: het Galileesch vrouwlijk geflagt vergenoegt zig met weinig, eenen neusdoek, een hemd, eene muts, eenen ring, of eenige ftuivers geld. Doch als hij haar niet beuaagt; maakt zij het voorhangzel niet open, maar zoekt zig op eene welvoeglijke wijze van hem te ontdaan. — De Galiléfche vrouwsperfoonen zijn zeer fraai, en zij wéten ook door ee. ne bevallige houding meer en meer de liefde hunner mannen te winnen. Zij hellen doorgaans meer naar het bruine dan naar het blanke, hebben fraai hair en fraaije wenkbrauwen , en tévens bruine oogen. Ook zijn zij groot van geftalte en wél gevormd, zeer lévendig en vlug van geest. De matige lévenswijze,die zij leiden, doet veel tot haare fchoonheid. Men houdzevcor fterker, dandemansperfoonen, en haare derkte ziet men voornaamlijk, als zij water halen. Zij gaan te dien einde in een gezelfchap van dertig tot veertig, endragen kruiken op het hoofd, die fchier grooter zijn, dan zij zeiven. Als zij die kruiken in eenen droom, beek, of fpringbron gevuld hebben, némen zij ze wéder op het hoofd, en dragen ze, zonder ze met de hand vast te houden. Onderweg' zingen zij, zowel in  350 REI ZE DOOR EUROPA het heen als terug gaan, vrolijke liederen. Het is zeer aangenaam haar op dezen weg te zien en te horen. De Galüéfche vrouwen hebben het aaugezigt niet anders omfluijerd.dan wanneer zij naar een ander dorp gaan; als dan doen zij eenen doek vóór het aangezigt: tehuis zijn zij ongedekt, en verkéren met haare mannen op den Ëuropéfchen voet. De aanzienlijken onder haar dragen op het hoofd eene kleine dunne zilveren plaat, en vlegren haar hair in eene lok, die op den rug afhangt, in de ooren en het regte neusgat doen zij zilveren ringen. Om den hals dragen zij zilveren kétens; aan de vingers verfcheiden gouden of zilveren ringen; als ook om de beenen groote zilveren ringen, die los zitten, zo dat men een geluid als van kleine klokken hoort, als zij, gaan. Zij dragen ook roode of geele pantoffels. Haare verdere kléding is op de Öofterfche wijze, van zijde of katoen, wijd en tot op dé voeten afhangende, zomwijlen vier of vijf rokken over elkander. Haare hemden zijn van zijde, en zo lang, dat zij agter haar op de aarde flépen. De kléding en het tooizel der minder vermogenden is van die der Arabifche vrouwsperfoonen weinig onderfcheiden. Het Galileesch Ichoon geflagt is arbeidzaam, maakt fraaije zijden en katoenen ftoffen, en borduurt zeer wél; zelfs doet het névens de mansperfoonen het akkerwerk. — De laatilen gaan meestendeels gelijk de Arabiers gekleed. Zij hebben eene laage muts op het hoofd,die verfcheiden maaien met een rood of blauw windzel omwonden is, en dragen, éven als de vrouwsperfoonen, een lang hemd en verfcheiden zijden of katoenen wijde rokken, die tot op de voeten hangen. Zij omgorden zig met twee gordels, dis  EN HET OOSTEN, 5Sl over elkander liggen: de onderfte is van lédér, en de bo» venfte van zijde ; in denzelven dragen zij een lang mes. Zelden gaan zij uit zonder zwaard en fchietbus of pistool, en in de hand hebben zij altijd eenen Hok. Hier in komen zij overeen met de Turken, dat zij het hoofd fchéren [en knévels dragen. Maar de Galüéfche geestlijken fchéren noch het hair noch den baard, en laten nooit een fcheernies aan hun hoofd komen. De Galiléërs hebben, gelijk de Turken, geen bijzondere baardfeheerders, maar de een fcheert den anderen: elk draagt zijn fcheermes in den zak, en is bereid, den geenen, die er hem om aanfpreekt, midden op de ftraat den baard aftenémen. — De huizen der Galiléërs zijn op de Oosterfche wijze gebouwd van fteenen, doch die flegts met leem gemetzeld zijn, maar niet met kalk beflréken. Om de koude des winters maken zij de vensteropeningen klein; zij zijn maar eene elle lang, en éven zo breed; hebben ook geen glasruiten, maar alleenlijk houten traliën. De daken zijn plat, met aarde bedekt, en het régenwater dringt er dikwijls door. Zij gebruiken daarom eene foort van houten rol, waarméde zij bij herhaalde reizen het dak gelijk maken, om de laagten, die er in komen, weêr te vullen, en het dak zelve digt te houden. Des zomers flaapt niemand in het huis, maar allen flapen boven op het dak in de vrije lugt. Zommigen flapen er zonder eenig dak boven zig; doch anderen maken er een van loof of van geitenvellen. In hunne huizen vind men noch bedden, nochftoelen, noch tafel; maar zij flapen, zitten en éten op den grond. —. De Galiléërs vasten nooit: zij éten driemaal daags. Hun meeste kost is zoete en zuure melk, kaas, boter, to-  3p REIZE DOOR EUROPA zijnen, honig, brood én vleesch. Als een 'vreemdeling bij hen komt, zetten zij hem op eene plank een groot getal witte ronde platte koeken of vladen voor, névens kaas, boter, olijven, rozijnen, in boter of olie gebraden eijeren, eii het geen zij hem verder kunnen aanbieden. Als de huiswaard of waardin zo veel vermogen hebben , dat zij het kunnen doen, word voor den gast een kalf, een fchaap of eene geit geflagt. — De voornaatnfte inkomsten der Galiléërs beflaan in hunne tabaksplariterijen; en hun tabak is zeer goed. Zij verdienen ook geld door in de omliggende bosfchen boomen te hakken,' welken zij grootftendeels in Laodicsa .verkopen. Voof het overige bebouwen de Galiléërs hunne akkers, arbeiden in hunne tuinen, en hoeden hun vee, op dezelfde wijze, als alle andere Oosterfche volken". — En hier méde eindigt hunne gefchiedenis. Nu zal ik er nog iets bijvoegen van de gemelde drie takken van beftaan der Oosterlingen in het algemeen ^ hetwelk de befchrijving zal bevatten van het onderfcheid ih de behandeling derzelven in het Oosten van de gewoonlijke bij ons Europeërs, en het geen niet alleen den Galileërén, maar den gezamenlïjken Oosterlingen eigen, en dus in de Oosterfche landen algemeen is, en hetwelk ik insgelijks den meergemelden Maroniet te danken heb. •—. Eerst van den akkerbouw. De Oosterlingen ploegen het veld met eene foort van ploegfchaar, en laten eene tusfehenruimte van eene halve el, of iets meer, tusfchen twee vooren; dit doen zij, ten einde het water, als het régent, in de aarde zou kunnen trekken. Als het régent, ploegen zij hunnen akker met twee osfen, die met eenen ijzeren prikkel, aan het êïü-  ÉN HET OOSTEN; SS3 einde van éenen ftok, voordgedréven worden. Als de akkerman ploegt, gaan er twee of drie agter hem , en flaan met eenen knods of eene houweel de kluiten aan Hukken. Agter dezen gaat de zaaijer met eenen zak vol koorn op den fchouder, en zaait in de vooren. Na hem komen anderen, die het zaad onderherken of eggen; zij gebruiken daar nooit osfen, maar menfchen toe. De akker, die bij voorbeeld van dit jaar bezaaid word, word het volgende jaar niet bezaaid, maar blijft één of twéé jaar braak liggen, eh Word in dien tusfchentijd verfcheiden maaien omgeploegd. Men vind in het Oosten akkers, die nooit behoeven gemest re worden; daartégen zijn er ook, die hit telkens nodig hebben. Nergens word het onkruid uit de zaadakkers gewied, maar men laat het altijd tot in den oogsttijd liaan. Op plaatzen, waar fneeuw Valt, ais inzonderheid op den Libanon, pleegt men irt den herfst fchaapen en geiten op de zaadvelden te drijven, of anders dezelven aftemaaijen , op dat de wortel des winters onder de fneeuw geen nadeel lijde. Maar in de landen, daar het niet fneeuwt, laat men het zaad ftaan, zonder iets er aan te doen. Als zij willen oogsten ^ gaan er altijd twee op een ftuk akkers : de een fnijd met den fikkei, (met de zeisfe maait men hier te lande nooit), en fpreid het koorn op den akker uit; de andere gaat agter hem aan, neemt het op, en bind het in busfels , welken vervolgens bij den dorschvloer in groote hoopen gelegd worden, alwaar het koorn gedroogd word. Niet verre van de maaijers en binders gaan arme lieden, en lézen de gevallen airen op; men mag hun dit niet weigeren, wijl het een oud ingevoerd gebruik is. Als A a  354 REIZE DOOR EÜROPA naar het veld gaat, om te fnijden, geeft hij er den armen lieden kennis van, op dat zij zig van de gelégenheid zouden kunnen bedienen, om een gedeelte van het geen zij tot hun voedzel nodig hebben , en hetwelk zij lakat noemen, te zamelen. Het zelfde heeft ook in de wijnbergen plaats. Het geen de eigenaar na de inzameling der druiven , olijven , vijgen en dergelijken overgelaten heeft, behoort aan de armen: in het tégengeftelde geval hebben dezen het regt om het te eifchen, en de andere is verpligt, de waarde daarvan door andere aalmoesfen te vergoeden. Als het koorn op bovengemelde wijze gedroogd is , word het op den dorschvloer gelegd, welke niets anders is, dan eene gelijk gemaakte en vastgeftampté' open plaats op den akker onder den blooten hémel. Hier dorfchen zij met eene foort van wagen, of eigenlijk eene iléde , die van planken van binnen zamengevoegd s en van onder met kézelfteenen voorzien is, welken men digt bij elkanderen ingeflagen heeft. Op deze fléde zit een perfoon, (bij heet wéder onder een dak of tent), die eenen ftok in de hand heeft, welke aan het einde met eene ijzeren pen heilagen is , waarméde hij de osfen drijft. Van het juk der osfen gaat een touw tot aan eenen paal, die in het midden van den dorschvloer ingeflagen is, en om denwelken het touw zig, zo als de osfen in de rondte gaian, ook omwind, en maakt, dat de fléde van zelve, zonder.dat men de osfen behoeft te beftieren, overal komt en op alle plaatzen gelijk uitdorscht. Men begrijpt van zelf, dat men telkens omkeert, als het touw ten einde is, en dat zo dikwijls, tot dat het koorn uit het ftroo is. Op deze wijze word de eene laag na de andere gedorscht;  EN HET OOSTEN. 555 en gemeenlijk gefchied dit bij heet weeder. Maar door deze wijze vandorfchen moet het flroo, hetwelk naderhand naast den dorschvloer op hoopen gelegd word, noodwendig zeer gebroken worden. Den dorfchenden os word een zak of korf aan den mui] gedaan , die tot aan de oogen gaat. Als zij afgedorscht hebben, fchcfFelen zij het koorn op eenen hoop bij elkander, en bedekken het met geitenvellen of der,elijken, tot dat er een flerke wind komt, wanneet zij het met eenen werpfcholfel, in de gedaante van eenen Iépel gemaakt,niet tégen den wind in, maar met den wind af, wcrpeu. Het koorn valt dan midden op den dorschvloer neer, maar het kaf vliegt ter zijde. Als dan word het koorn gezift, ten einde het van aarde en kleine fteenen te zuiveren; vervolgens geméten, en in de fchuur of bewaarplaats gebragt. Deze wijze van dorfchen heb ik ook in Turkijë gezien. Mijn Maroniet verhaalde mij, dat hij in Babijlonie eene andere manier had gezien, namelijk met eene foort van wagen, die, volgens de befchrijving, eenige overeenkomst met onze Noorlandfche dorschwagens heeft. Deze wagen heeft verfcheiden pasiren kleine ijzeren raderen, die bijna zo fcherp als een mes zijn, en word door osfen getrokken: dit dorschtuig dorseht fpoedig en zeer wél, doch fnijd het ftroo nog : meer aan ftukken, dan het eerfte; op dezen wagen zit i insgelijks een perfoon, die ook een fcherm of eene tent i over zig heeft, als het zeer heet is. De vraag, of men in het Oosten met paerden dorseht, door dezelven op ■ den dorschvloer rond te drijven, ten einde zij het koorn uittréden, zonder dammen wagens of {léden gebruikt, wérd mij met neen beantwoord. Erweten, boonen, koAas  §S8 R E 1 Z E DOOR EUROPA mijn en dergelijken worden met geen wagen of fléde gedorseht, maar niet ftokken nitgeflagén. Men heeft in het Oosten geen het minste denkbeeld van dorschvlégels. De zaaitijd valt in dit waerelddeel wat vroeg in den herfst, de réden, waarom men zo vroegtijdig zaait, is, op dat het zaad voor het invallen van den winter behoorlijk wortels zou kunnen fchieten. In hooimaand begint de oogsttijd, en wel vioeger, of laater, na dat de ligging of gelteldheid des lands is. Ih de kouder ftreeken, als op den Libanon en in andere bergiigtige landen, word het koorn laater rijp; maar in de warmer gewesten , als aan de Middenlandfche zee en in Galiléa, word het vroeg rijp. Men ziet op het veld grensfleenen, doch dikwijls flegts houten paaien, Welken de' fcheiding bepalen van het geen elk toebehoort; maar zonder dat elk het zijne met eenen tuin of andere heining influit. Om die réden moet er wagt gehouden worden, om te beletten, dat groot en klein vee geen fchade doe. Zo zijn ook, de geenen, welken vermoeden, dat iemand hun vijand is, genoodzaakt, na dén oogst eene,wagt bij hunne koornhoo|jen te dellen, op dat niemand kome en dezelven in brand ftéke. Egter gebeurt dit zelden, en nooit bij de Galiléërs, wijl dezen met elk in vriendfehap léven. Daar ïs et ook i die, het zij uit vijandfehap en haat of uit afgunst* Om een' ander' nadeel toetebrengen, in zijne afwézendheid naar het. veld gaan , en een zéker onkruid, hetwelk inliet Arabisch zivan heet, onder zijn koorn zaaijen.' Dit onkruid fl aagt, bijzonder in goede aarde, ongemeen Wél, groeit fchielijk, en verflikt het zaad. Als het zaad van dit onkruid, hetwelk van eene donkere verwe is, irï  EN HET OOSTEN. 35? niétrgte onder het koorn word gevonden, en men er van eet, word men als dronken ; het geheugen en het gezigt verzwakt, en de gezondheid w.ord er door gekrenkt; om die réden wil ook niemand zulk koorn kopen. Uit dien hoofde draagt elk landman zo veel mogelijk zorg, dat hij zijnen akker van dit onkruid zuiver houde: en als het in zulk eene groote ménigte groeit, dat hij het niet kan uitroeijen, is hij genoodzaakt, het eene met het andere in den brand te Héken : er is geen ander middel om het uitteroeijen. Wanneer derhalven ontdekt word, dat een, kwaadwd i^e oorzaak van zulk eene fchade is, word zo. een met den dood gqftraft. De weste wind, die op den Libanon en in de omliggende flreeken des zomers het meest w^ait, is dikwijls nadélig. Dezelve voert nu eenen dikken rook, dan veele yogtigheid méde, welken beiden met den noorden wind verdwijnen. De ecrlle maakt zomwijlen, dn het zaad wit word , en in den oogst het koorn in de aften bevonden word verbrand te zijn, waaruit hongersnood omftaat. Zo ook als de grond vet is, en het koorn fterk en hoog groeit, en de airen zwaar worden, komt er zonuijds zulk een hévige weste wind, dat hij de halmen ter néder Haat, en de airen verbranden. In ménig jaar doen de wormen ook veel fchade; dezen la* ten niets over; maar daartégen is de akkerbouw op deji Libanon en in Galiléa zomwijlen ook zo yoordélig, dat het koorn zéventigvoud oplevert; ja men zegt, darmen dikwijls honderdvoud inoogst. Ik kan dit juist niet geloven; doch mijn Maroniet beweert, dat het waar is, en voegt er bij, datvee'en geloven, dat dit van de lugt komt; gelyk in tégendeel de grond op veele plaatzen béter is4 A a s  §58 REIZE DOOR EUROPA doch nïec half zo veel oplevert. Eer' de tarw te deeg rijp is, pleegt men dikwijls de airen afteplukken, in bosjes te binden, dezelven bij het vuur te roosten, vervolgens met de handen te wrijven en te éten. ; Nu iets van den wijnbouw. In den winter, gelijk ook ïn den herfst en de lente, ploegen zij hunne wijnbergen verfcheiden maaien om, en zoeken op alle wijze het onkruid uitteroeijen. In dezulken, die op bergen aangelegd zijn , Haan zij paaien van eens mans lengte en langer in den grond, en maken er de wijnranken aan vast, op dat dezelven in de hoogte groeijen, en niet op den grond liggen zouden, wijl de flerke hitte ze zou verbranden. Maar ïn wijngaarden, die in dalen en op het vlakke veld liggen, gebruiken zij korte paaien, op dat de druiven door de terugkaatzing der zonneftraalen des te eerder rijp zouden' worden. De laag liggende wijnbergen worden omheind, maar de hoogliggende niet, wijl anders in de eerften, doch niet in de laatflen, het vee zou komen. Zij planten de wijnranken omtrent twee ellen ver van elkander. Als er veel loof aan groeit, plukt men het af, op dat de zon des te béter op de druiven haare werking zou kunnen doen. Als de druiven beginnen rijp te worden, laten zij er altijd lieden bij waken, die in hutten liggen, welken van loof, het zij op den grond, of op boomen gemaakt zijn. Wanneer iemand van de vrugt des Wijngaards verlangt te éten, geeft de wijngaardenier er hem aanftonds verlof toe. Als deze hem het verlof niet geeft, kan hij, zonder eenige flraf te vrézen te hebben, met geweld er indringen, en zo veel éten, als het hem behaagt, hij 'waagt daartégen zijn léven, wanneer hij?  EN HET OOSTEN. 359 na dat bij zo veel, als hij kan éten, uit den wijnberg bekomen heeft, évenwei met geweld er in wil komen. Als de druiven rijp zijn, worden zij afgeplukt, in de zon op loof gelegd, daar zij eenige dagen liggen, om week te worden, en naderhand in den persbak gebragt. Deze persbak is van fteen, in de gedaante van eenen regthoek, in den wijnberg onder 'den blooten hémel gemaakt, en deszelfs grootte is évenrédig met die van den wijnberg. Een of meer perfoonen gaan er blootsvoets in, en tréden de druiven. Het fap, welk de kléderen Kgtlijk befpat, loopt door eene opening aan het einde van den persbak in een vat, dat daar onder ftaat. Als dit vol word, fchept men het uitgeperste fap weêr in wijnvaten, doch die flegts op twee handbreed na gevuld worden. Als zij de druiven zo veel mógelijk getréden hebben , pakken zij ze op eenen hoop te zamen, dien zij met wijnranken omwinden, waarna zij er eenen zwaaren fteen op leggen, en denzelven- met eenen langen hefboom neerdrukken. Al het fap op die wijze er uitgeperst hebbende, gieten zij een weinig water op de uitgeperste druiven, en beginnen dezelven dan op nieuw te persfen. Dit met druivenfap vermengd water gieten zij in andere vaten, en dit word een flappe wijn, die na verloop van eenige dagen gedronken kan worden, en als oude wijn fmaakt, doch niet lang goed blijft, maar binnen korten tijd zo zuur als azijn word. Als zij nu het druivenfap in wijnvaten gedaan hebben, laten zij het gisten, fchuimen het tweemaal daags, des morgens en des avoHds, en houden den rand van het vat ook met eene fpons zeer fchoon. Als het uitgegist is, maken zij de vaten vol, en kuipen A a 4  REIZE DOOR EURO BA ze toe. Voor dat zij de vaten toeflaan, doen zij er ook twee of drie appelen of oranjeappelen in. Als zij van witten wijn rooden willen maken, persfen zij zulke druiven, en leggen ze in het vat. Als zij rozijnen willen maken, zoeken zij daartoe de grooriten uit, en wel geen rooden, maar witten. Dezen leggen zij in de zon uit elkander. Daarop koken, zij asch in water, laten er een ftuk zeep in fmelten, gieten er olie onder, mengen het w,él zamen, en befprengen daarméde. de druiven met eenen kwast gedurende vier of vijf dagen des morgens en des avonds; de druiven liggen dan omtrent tien dagen in de zon, om ten volle te drogen. Daaröp wasfchen zij ze met fchoon water, en leggen ze andermaal eenige dagen in de zon, tot dat zij geheel droog worden. Als dan pakken zij ze in vaten, eu éten er het gebeele jaar door van.; -rtr Met den most handelen zij op de volgende wijze. Zij koken het .druiveufap, het zij met water, of ongemengd , met eene foort van witte aarde, die zij chavara n.pemen: in de 150 okka doen zij omtrent a okka van deze aarde. Zij koken dit zo lang, tot dat het dik word. en beftalt; daarna doen zij het in vaten, en noemen.het dijbs. Dit.word met water gemengd en des zomers gedrrn. Zij plégeu deze dibs ook wel twee uuren lang met takken van vijgenboomen te flaan, waar door dezelve den fmaak van honig krijgt. De Turken gebruiken ze tot veelerlei foort van gebak. — De vijgen worden op de volgende wijze gedroogd. Als zij ze afgeplukt hebben , leggen zij ze eenige dagen op ltroo. Dan koken zij ze een weinig in water met anijs en laurierbladen, en leggen ze. dan. weêr in de zon, tot dat zij geheel droog wQjjfl  ËN HET OOSTEN. 36i Jen,- en zij fmaken als dan zeer goed. Wanneer zij niet op deze wijze behandeld worden , zijn zij onfmaaklijk en ongezond. Doch zij maken de vijgen ook wel open en drogen ze in de zon, waarna zij de most zo lang laten koken, tot dat zij (lijf word, doen er dan de vijgen in , en koken dit zamen met kaneelanijs en andere kruiden. Dit is ook een zeer goed éten, voornaamhjk des winters. — De boomolie word op de volgende wijze geperst. Zij plukken de olijven af, leggen ze in groote hoopen, laten ze van binnen heet worden en broeijen; en brengen ze dan in de oliepers, welke eene. foort van molen is. Als zij aan ftukken gemalen zijn, doen zij' ze in eenen grooten zak, leggen er eenen grooten fteen op, drukken dien met eenen grooten hefboom neêr, en persfen er al de olie uit. Deze is als dan dik en troebel, doch word klaar, a's zij in water gegoten word, als wanneer zij om hoog rijst en er boven op blijft ftaan. Het geen na het persfen van de olijven overblijft, word tot brand gebruikt, voomaamlijk om ovens heet te maken. Syrië heeft geen overvloed, van olijven; doch zij zijn er zo groot als duiveneijeren, maar léveren weinig olie uit, en worden om die réden in deze landen meest om te éten gebruikt. Maar in Palestina vind men veele olijven, die tévens veel olie géven. Nu nog een kort berigt van het herdersleven der Oosterlingen. De herders laten hunne kudden des winters in dalen, alwaar weinig of in het geheel geen fneeuw valt, maar des zomers op de bergen weiden: dit moet inzonderheid van den Libanon dus verdaan worden. Des nagts nebben zij zowel hun groot als hun klein vee onder dak, Aa 5  $62 REIZE DOOR EUROPA het zij in hoJen, of in fteenen huizen met kleine openingen voorziend In de woestijn heb'nen de herders geen bijzondere woningen voor zig, maar zij liggen bij hunne kudden. Als zij van het eene veehuis naar het andere trekken, laten zij er zijwormen, wijl dezelven bij den reuk van fchaapen, geiten en dergelijken wél (lagen. In het voorjaar brengen zij de mest van het vee uit de ftallen en holen, van welke laatften in de woestijn veelen en aanzienlijk grooten gevonden worden, in zakken op ézels of kameelen op het veld, om er de akkers méde te mesten. De kost der herders beftaat in brood, meel, zout, vijgen, olijven, rozijnen, look of ajuin, melk, kaas, boter en vleesch. Het brood bakken zij op de volgende wijze. Zij graven een gat in den grond , ftoken er een vuur in, en als het hout verbrand is , bakken zij van meel en water ongezuurde ronde groote vladen, zo veelen, als zij op eenen maaltijd nodig hebben. Zij bakken telkens, als zij willen éten, en éten het brood altijd warm. Daaröp maken zij een gat in de gloeijende asch, leggen er den koek ïn, en bedekken hem wél met asch en kooien. Als dezelve gaar is, némen zij er hem uit, en éten hem teneerften op. Hij fmaakt zeer goed, voornaamlijk als hij met melk en boter gebakken word. Hun vleesch word op deze wijze gebraden. Potten, tégels en braadpannen en dergelijken zijn bij heningeengebruik; maar als zij een kalf, een fehaap, of eene geit geflagt, de huid afgeflroopt, en het vleesch behoorlijk fchoon gemaakt en aan ftukken ge* hakt hebben, wikkelen zij :het ftukswijze in de huid, graven daaröp een gat in den grond zo als dat j waar in zij brood bakkenftoken er een vuur in, en als het hout ver-  EN HET OOSTEN. 363 brand is, fchrabben zij de gloeijende asch en kooien aan eene zijde, leggen de huid met het daarïn gewonden vleesch daarin, en bedekken het wél met kooien en asch. Als zij denken, dat het vleesch gebraden is, némen zij het er uit, flrooijen péper en zout op het vleesch, en éten het met de vingers zonder mesfen of vorken. De haazen braden zij op dezelfde wijze, en wel zonder ze op te fnijden, met huid en met hair, zo als zij den haas gekrégen hebben. De herders nodigen elkander gemeenlijk eens in de week ten éten, beftaande het onthaal alsdan in het beichréven brood en vleesch, kaas, melk, boter en vrugten , wanneer deze laatften er zijn. i Als een vreemdeling bij hen komt, ontvangen zij hem op de volgende wijze. Des winters nodigen zij hem in hun veehuis, maar des zomers, om de-hitte der zon, onder eenen boom. Zij fpreiden een grof vloerkleed op den grond, Aagten aanftonds een kalf, fchaap of geit , naar dat hun vermogen het hun toelaat, en als zij het vleesch gebraden en brood gebakken hebben, zetten zij het hem voor, névens boter, melk, olijven, rozijnen en kaas, ook gebraden eikels, als zij ze' bekomen kunnen. Als hij weêr wil vertrekken gaan zij in het bosch, fnijden eene tabakspijp, vereren hem dezelve, névens een ftuk zwam , en verzeilen hem onder muziek, die zij hem ter eere met eenige kwalijkluidende fluiten maken; zij blazen namelijk op een fpeeltuig, dat zij fchubabet noemen, en het welk verfcheiden gaten heeft, en van boombast gemaakt is. :— Zij trekken, éven als eertijds de aartsvaders, met hunne kudden door de woestijnen. Als zij elkander zien, fchreeuwen zij afgrijslijk hard. Als zij eenen vreemdeling van aanzien ontmoeten s  364 REIZE DOOR EUROPA js dit hun groer: vréde zij met u: heer! gij zijt een groot dier, maar wij zijn vliegen onder uwen (raert; en als gij toren fiaert op ons drukt, vergruist gij ons; maar als gij hem opligt, feheppenwij frisfche lugt. Zij zijn in het algemeen zeer eenvoudig, en men heeft veel zotte vertelzels van hun. Ten einde de fchaapen en geiten van den eenen niet met de fchaapen en geiten van den anderen verruild zouden worden, verwen zij dezelven. Wanneer namelijk de fchaapen en geiten hunnen paartijd hebben, ftéken zij dokken in den grond op de plaats, daar zij ze drenken, en hangen er witte, zwarte, blauwe, roodeen bonte kléderen van allerlei verwe op; dit doen zij eenige dagen agterëen. Als nu de kudde gaat drinken, en de fchaduw dezer kléderen in het water ziet, brengt zij naderhand jongen voord, die op dezelfde wijze getékend of geverwd zijn. De fchaapen werpen tweemaal, doch de geiten maar,eens in het jaar. Zij hebben tweeërlei foort van fchaapen: de eene foort heeft langer {herten dan de Engelfchen; de andere heefc ze nog grooter, zo dat de herders dezelven moeten opbinden,'op dat zij niet zouden nrtilépen. In Syrië en Palestina is eene foort van geiten met zeer lange ooren,.die tévens veele en goede melk géven. De herders maken kaas van koetje-, fchaa.pe- en geitemelk onder elkander gemengd. Doch van de wijze, hoe dezelve bereid word, en hoe men de boter maakt, zal ik een ander maal fpréken. In Galiléa en het Joodfche land vind men holen en diepe groeven zonder water, die - zeer oud, en nog van de tijden der profeeten zijn. De herders moeten zig zomwijlen in dezelven verbergen , en hun vee met de honden in diepe dalen rus-  EN HET OOSTEN, 3% fchen de bergen laren, wanneer tusfchen hunne vorsten, welken elkander alle bedenklijk nadeel tragten te doen, oorlog ontftaat. Niet zelden ontftaat ook onder de herders zeiven vijandfchap; zij vervolgen elkander alsdan met hunne herdersfiaven, die zij altijd in de hand hebben, als ook met lteenen, die zij met hunne flingers werpen , welken zij met veel gewisheid wéten te gebruiken. Zij bedienen zig insgelijks van flingers tégen wilde dieren, welken men hier in ménigte vind, die zeer wreed zijn, en ménigmaal groote flagtingen onder hunne kudden maken. Daar zijn ook herders, die altijd pistoolen en ander fchietgeweer bij zig hebben. Het gebeurt al dikwijls, dat één van hun uit haat of nijd den anderen vermoord; .en de moordenaar geeft dan voor, dat een wild dier of eenig ander ongeluk oorzaak van zijnen dood is; hij begraaft namelijk den vermoorden aanftonds, en maakt het daar door onmogelijk, op het fpoor van de daad te komen. AGTSTE BRIEF. Vervolg van het verhaal van Conti, van de lévenswijze der Oosterlingen. Geloofwaardigheid dezer berigten. Nog van de veeteelt. Gebruik van het rundvee en der buffelösfen, en derzelver vleesch en melk. Gebruik der geiten en derzelver vleesch en vellen. Van de jchaapen in het Oosten, derzel'er foorten en verfchillend gebruik. Behandeling der fchaapen en geiten. —Antwoord van Conti op eenige vraagen van den heer  366" REIZE DOOR EUROPA Michaëlis aan het Deensch gezelfchap van geleerde reizigers : van Elarisch in Egipte en den vloed Ennakura; van den vogel Smarmer, die de fpringhaanen verflind; van de onderfcheiden foorten van vliegen in het Oosten; van de donderweeren aldaar; van de tenten der Arabiers; van het verbod des bijflaaps ten tijde der maandelijkfche reiniging, en de gevolgen van zulk eenen bijflaap; omjlandige berigten van de melaatschheid en derzelver oorzaaken, en van het gasthuis te Damaskus; van het gebruik der gerste, tarwe en zizani; van het gebruik der boomolie bij het zalven, en in het algemeen van het baden en zalven der Oosterlingen ; van de ménigvuldige oogziekten en blinden onder hen, en het wegnémen van al het hair aan het lichaam; van het zoet en bitter water in het Oosten; van de verkoelende dranken der Oosterlingen; van den wind Semum; der Oosterlingen yvijze van vuur te ontjléken; van het manna in Egipte en Arabïè; van de verfchillende foorten van wierook; van de ménigerlei foor ten van fpringhaanen. Venetië, den 2or'en Junif, JFk ga gedurende mijnen rusttijd in de quarantaine voord, i! de vernaaien van mijnen Maroniet van de lé» venswijze der Oosterlingen médetedélen. Doelt vooraf moet ik aanmerken, dat noch ik» noch de koninglijke geheimfchrijver, de heer heidenstam, die denzelfden man tot zijnen fpraakmeester in het Arabisch gebruikt  EN HET OOSTEN. 3C? heeft, hem op geen onwaarheid hoe genaamd betrapt hebben. Ik kan er.ook nog bijvoegen, dat ik nooit bevonden heb, dat hij zig tégenfprak, maar hij heeft mij ménigmaal ééne zaak op dezelfde wijze verhaald. Ik heb er dikmaals de proef van genomen, niet zo zeer om meer licht in de zaak te bekomen, als wel, om zijne geloofwaardigheid te ondervinden. Ik fchreef zo gezwind, als hij fprak; en dat ik fehier alles, wat hij zeide, verftond, als ook, dat ik mij door hem kon doen verflaan, was niet mijne, maar zijne verdienste. Dit oefende mij zeer in het Arabisch; en ik houde dit voor den gemaklijkften en naasten weg, om vreemde taaien te léren, inzonderheid de Oosterfchen, welken men moet kunnen verflaan, eer men ze met zékerheid kan lézen. Ik heb mij van dezelfde leerwijze bediend om het Turksch magtig te worden, het welk mij veel moeilijker zou zijn gevallen, indien ik met eene fpraakkunde en boeken begonnen had , waaruit men eene geheel andere taal leert, dan die in de dagelijkfche verkéring gefproken word. Op een' ander' tijd meer hier van. Thans zal ik weêr opvatten, waarbij ik in mijnen vorigen brief gebléven ben. De osfen en koeijen zijn in het Oosten niet groot, maar vet en wél gevormd. De eerften worden vóór den ploeg gefpannen, doch de koeijen zelden, ten ware dan hier of daar in de Arabifche woestijnen, daar zij egter alleen met elkander, doch nooit met osfen te gelijk, voorge* fpannen worden; en men gebruikt er dan ook alleen zulken toe, die weinig melk géven. In deze landen is een groote overvloed van melk. De Arabiers hebben eene? groote ménigte van hoornvee, door dien zij het zo lang  06S R E I Z E DOOR EUROPA laten léven, als maar eenigzins mogelijk is. Zij zeggeli 5 dat zij.het aardrijk voor hun ploegen, en hun lévensohderhoud verfchafFen om der opflanding wille. Als zij ze Aagten, verkopen zij het grootfte gedeelte van het vleesch aan de Christènen. Om die réden vind men ook meer kaas en boter bij de eerften, dan bij de laatften. Hunne kaas is egter niet zeer goed, wijl zij gemeenlijk den room affcheppen, eer zij de melk laten flremmen; doch als zij dit niet doen, word de kaas béter, dan in eenig ander land, doordien de melk hier zeer vet is. De Arabiers voeren des zomers het water in groote léderen zakken op ézels, of in kruiken op wagens, die door osfen getrokken worden, naar hunne tuinen en wijnbergen. Als zij met osfen rijden, géven zij aan dezelven ftroo; doch, wanneer dezen bij dag in de wèide gaan, krijgen zij van de herders alleen des nagts ftroo.. De Arabiers hebbén ook eene groote ménigte buffelösfen en koeijen met fterke hoorns, welken zij gjamus noemen. De laatften gebruiken zij om de rijklijke melk, waarvan zij eene groote ménigte kaas en boter maken; maar de eerften gebruiken zij zelden tot den akkerbouw, wijl zij zeer lomp zijn, vóór den ploeg ongelijk gaan, en den man, die ze beftiert, zeer vérmoeijen, maar zij verkopen zé gemeenlijk in de ftédëfi, daar men ze tot trekösfen gebruikt. Derzelver vleesch is vet, grof, niet fmaaklijk, en zwaar om te vertéren, word ook alleen van weinigen, en wanneer men niets béters heeft, gegéten; ten hoogften éten het arme lieden. — Als de Arabiers hunne koeijen melken , brengen zij de kalveren vóór haar, wan. héér Zij van zelve, zonder toedoen van degeenen, die #ie!«  ÉN HET OOSTEN. J56 jftélken, al dé melk, die zij hebben, géven, waarrégen zij anders een groot gedeelte ophouden: en met geweld kan men ze niet uitmelken. De geiten der Arabiers verménigvuldigen fterk, en wel om twee rédenen. Vooreerst werpen zij gemeenlijk tweelingen, fchoon maar eens in het jaar; ten tweeden Aagten zij er zeer zelden van, wijl derzelver vleesch niet gezond is: dié er van éten, halen zig onderfcheiden ziekten op den hals. Zommige Arabiers; zijn zo bedrieglijk, dat zij de bokken fnijden , mesten, Aagten, en in de Hé™ den voor fchaapenvleesch verkopen, wijl het onderfcheid ih het vleesch van beiden alleen in de radélige werkingen en gevolgen beltaat, zonder dat men het op het oog, zo rpin als door den fmaak, kan kennen. Egter word het geiterivleesch, inzonderheid dat der jonge geiten, op het landveel gegéten; en een matig gebruik daarvan, doet iemand, die er zig aan gewend heeft, geen na» deel. De Arabiers Aagten de geiten zelden voor dat zij ond zijn geworden, of eenig ongemak krijgen; en béhailveh de herders en hunne honden eet er dan fchiêr niemand van, Wijl het vleesch zeer mager en taai is. Zij houden ze alleen om de vellen en de melk. Van de vellen maken zij onder anderen tenten, en van de melk Ia* ban, eene foort van zuure melk. De Arabiers hebben veel meer fchaapen, dan geiten. De fchaapen werpen hier te lande tweemaal in het jaar, en wel twee lammeren. Men heeft onder dezelven eene zeer vette foort, met eenen grooten ronden ftaert, dien zij, gelijk ik in mijnen Vorigen brief reeds gemeld heb, opbinden , om dat zij hem niet zouden naAeepen, of als hij te B b  57» REI ZE DOOR EUROPA zwaar word, zo dat het fchaap hem niet kan dragen, op eene kleine kar met twee raden binden, welke .het fchaap overal natrekt. Doch in de woestijn ziet men zul1;e fchaapen niet, maar alleen in de (léden bij rijke lieden, die het verungen bezitten, om zulke fchaapen te houden en te mesten. Daar is ook nog eene andere foort van fchaapen, die den évengemelden wel gelijken, maar zo vet niet worden , en ook zulk eenen grooten ftaert niet krijgen. In Perfie, Diarbekren Arméniën heeft men zwarte fchaapen, die men Meraez noemt. Zij hebben eenen ftaert als dien der geiten; maar derzelver wol is zo fijn als zijde of haazenhair, en word teftik genoemd; zij word in ménigte naar Aleppo gevoerd, en men maakt er fijne hoeden van. In het Oosten vind men nog eene andere dergelijke foort, welker verwe wit is of inliet donkere valt; van de vellen dezer fchaapen maakt men de kalpakken of hooge ronde mutzen , die de Christenen in Konftantinopel en op de eilanden in den Archipel dragen. — De fchaapen komen in de vlakke en effene gewesten béter voord en vermeerderen fterker, dan in de bergagtige ftreeken; doch ten aanzien der geiten heeft juist het tégendeel plaats. Als een fchaap eene wond krijgt, word het door de herders ten eerften geflagt, wijl de wond zelden' genézen word, maar er wormen in groeijen, waarna het fchaap fterfr. In het Oosten vind men fchaapen van allerlei foorten van verwe: zwarten, witten, rooden, bruinen, gevhkten, bonten, gefpikkelden. — Van alle foorten van melk is de fchaapemelk de vetlle, en word door aanzienlijken en geringen tot fpijze gebruikt. Men maakt er ook zeer vette en lekkere greote kaazen van. Die deze kaas koopt,  EN HET OOSTEN. 377 giet er kokend heet water op, en als dezelve te deeg week geworden is, maakt hij er groote of kleine klompen van, die hij vervolgens in pékelwater legt; daarop droogt hij ze te deeg, en dan blijft zij het geheele jaar door goed , zonder te bederven. Des morgens némen de herders lammeren en jonge geiten van de moeders, en laten ze overdag bijzonder in de weide lopen ; maar des avonds laten zij ze weêr bij elkander komen. Als dan roepen zij elkander op hunne wijze toe, en zij kennen elkander aan hunne ftem. De moeder geeft dan aan het jong heruijer; mar.r, wanneer een jong geen moeder heeft, zoekt de herder, a's hij een lam of een jonge geit wil laten zuigen, er eene uit, die hij alleen kan dwingen, de fpeen te géven ; maar, als het eene'koe ismoet hij iemand te hulp némen , en hij zou dan évenwet nog genoeg te doen hebben,, jrndien hij haar niet tévens blindde. De fchaa- .pen kennen hunne herders zo wel aan het gezigt als aan de ftem., en als zij eenen anderen herder krijgen willen zij in het eerst niet tieren , ook niet volgen en gehoorzamen , tot dat zij aan hem gewend zijn. Zij horen naar de ftem van hunnen herder, en gaan, waar hij hen geleid , het zij ter regter of ter linkerhand. Als hij zig néder legt, gaan zij ook liggen , en als hij opfnnt, ftaan zij ook op; als hem een ongeluk overkomt, vcritrooijen zij zig,en lopen bij andere kud len, doch waar zij in het eerst den herder niet gehoorzamen, en den fchaapen vreemd zijn , tot dat zij des herders ftem en het gezelfchap der fchaapen gewend zijn. Doch zo gehoorzaam en mak de fchaapen zijn, zo ontemlijk zijn de geiten. Dezen beminnen haare herders niet, en gehoorzamen hun ook niet. Zij Bh 2,  57- REIZE DOOR EUROPA bederven alles, waar zij met troppen lopen, en doen op hét véld j aan de boomen en in de wijnbergen veele fchade. Zij fcheiden zig zelden van elkander; maar, wanneer eene van den trop loopt, volgen de anderen allen. Wanneer een roofdier de fchaapen aanvalt, verdédigen zij zig alle tezamen, zo goed zij kunnen; het zelfde doen de koeijen en runderen, als zij van een wild dier aangevallen worden; maar wanneer eene geit door een verfcheurend dier word aangetast, laten al de anderen dezelve in zijne klauwen, en gaan op deloop. Als de fchaapen of geiten in de woeftjjn werpen, némen de herders het lam op den rug, en brengen het naar huis, terwijl de moeders den geheelen weg over volgen. De fchaapen liggen zo wel des winters als des zomers in de open lugt. Derzelver ftal is niet anders dan eene bemuurde plaats, zonder dak. Zij weiden gemeenlijk des nagts, wijl zij over dag wégens de hitte onder de boomen fchaduw zoeken. Zij zijn altijd in de woestijn met haare herders, welken zig des winters in fchaapenpclsfen kléden , en zomwijlen] ook vuur ftoken, en er zig bij warmen. De herders léven meest van de melk hunner fchaapen; doch de geitenherders voornaamlijk van het vleesch der geiten. De geiten lopen over dag in de weide,, en des winters liggen zij, gelijk ook het hoornvee, des nagts névens haare herders onder dak. Ik verzogt mijnen Maroniet ook, de vraagen te beantwoorden, welken de heer hofraad iiiCHAKUS aan het Arabisch reisgezelfchap opgegéven heeft. Op eenigen van dezelven gaf hij mij ook antwoord, en dezen zal ik ft thans médedélen. hebt de goedheid, dezelven met de  EN HET OOSTEN. 373 antwoorden van den heer nieeuhr te vergelijken. —Antwoord op de derde vraag. El'drhch is een groot landfchnp in Egipte. Het ligt in de, woestijn, en beftaat uit veele dorpen. De naam zelf duid aan , dat her zeer vrugtbaar is; het heeft overvloed aan rijst, boonen , vlas, boter, kaas e. z. v. Digt bij een dorp, dat denzelfden naam voert als het'landfchap, ftroomt een kleine vloed, zijnde een arm van den Nijl, welke Enna Kura heer, wijl hij op de meeste plaatzen ondiep en vol zandbanken en fteenen is, zo dat hij zelfs voor kleine boots niet vaarbaar is, maar dezelvengedurig aan deii grond ftoten; deze vloed is te weerzijden met eene aanzienlijke ménigte groote en kleine dorpen bezoomd. —■ Op de vijfde vraag. De vogel, die de fpringhaanen verflind, zonder verzadigd te worden, en gelijk boven reeds gezegd is, zig in Syrië en andere gewesten van het Oosten onthoud, heet Smarmer, en is kleiner dan eene duif, geheel zwart, niet tam, maar wild, en word van niemand gegéten. Als de fpringhaanen hem zien, vliegen zij weg. Op de zévende vraag. De vliegen worden door de / rabiers in het algemeen dubban genoemd. Men heeft er verfcueiden foorten van. Eene van dezelven is zeer erg:'dezen zijn groen van verwe, en juist niet groot. Op derzelver fteek volgt een gezwel, en men gevoelt eene groote pijn; alsdan worden zij mefymin of vergiftigen genoemd. Er is nog eene andere foort, kleiner dan dezen, welken men ferfarat b'astaira noemt. Zij zetten zig om de wijnvaten en andere zaaken, daar zij haare eiieren laten, uit dewelken wormen voordkomen. De ■ derde foort heet bergasck: dezen zijn zo groot niet, als zij erg zijn; om Bb 3  S74 R E I Z E DOOR EUROPA ze te verdrijven, fteekt men vuur aan: als zij den reuk van den rook krijgen, vliegen zij weg; derzelver fteek is Zeer gevoelig, en veroorzaakt roode vlakken, die geweldig jeuken: men ziet er dan uit, als of men melaatsen was. In het Oosten zijn ook veele name!, dat is mieren, grooten en kleinen. De eerften hebben den bijnaam darr Of fchadelijken bekomen; de laatften héten ahmer of rooden: waar dezen zijn, vind men geen vlooijen of luizen, wijl zij dit ongedierte opeten, in de bergen vind men zomwijlen ook eene foort mieren, die bijna zo groot zijn,' als eene fcorpioen, doch geen kwaad doen. Oók vertoont zig daar dikwijls een klein dier, dat naar eene jonge kat gelijkt, en arus feifar heet, wijl geenkrékelskunnen blijven op de plaats, daar het zig ophoud; als men ze eenig leed doet, doorgraven zij de muuren, en arbeiden aan het omftorten van het huis. De vogel Sir.uni eet niet anders dan vliegen. — Op de agttte vraag. De onweeders zijn voornaamlijk des winters op de gebergten zeer hévig, en doen dikwijls fchade, doch niet waar laurierboomen ftaan: men weet in het Oosten geen een voorbeeld, dat de blikzem op zulk eene plaats gevallen is. De Arabiers hebben een verdichtzel, dat daar, waar dé blikzem neergevallen is, men ménigmaal een ftuk ijzer vind, waaruit een zwaerd gemaakt word, dat nooit kan bederven óf befchadigd worden: zulk een zwaerd is van groote waarde. — Op de négende vraag. De tenten der Arabiers zijn van de gedaante als de bulten op den rug der kameelen, of als de foldaaten tenten in Europa. Zij zijn gemeenlijk anderhalve manslengte hoog ; de breedte is nu grooter, dan kleiner. De Arabiers Itokeu  EN HET OOSTEN. 3?5 mülen in cLzelven het vuur, en fchoon de rcok door eene.opening in het dak of den top der tent uitgaat, blijft nogthans een groot gedeelte daarvan in de tent. In dc tenten kruipen de vlooijen en luizen overal als de mieren; zij gebruiken tégen dit ongedierte eene zalf van kwikzilver en finalt of vet, doch met eenige voorzigtigheid, wijl te veel van dezelve nadélig is. De tenten zijn meestendeels van geitenvellen gemaakt; zij zijn zwart en zien er lélijk uit; men mogt ze wel de tenten van Kcdar noemen. De Arabiers flapen op gras of ftroo, en dekken zig met eene gtove wollen of hairen mat. Als zij hunne tenten onder de boomen opflaan, gefchied zulks flegts .toevallig. Veelen flapen des zomers onder boomen in de open lugt. — Op de tiende vraag. Het is den Christenen zo wel als den Joodeu en Mufelmannen in het Oosten flrengliik verboeten, eene vrouwe voor den agïften dag na haare reiniging te naderen. Als het binnen dezen tijd gefchied , word zijn lichaam vergiftigd : hij krijgt gezwellen, zweeren, wonden, uitllag en pijn in de léden, en word als melaatsen. Het vrouwsperfoon word als dan niet zwanger, wijl haar bloed onrein is; doch in geval het egter gebeurt, krijgt het kind ook eenen zeer kwaaden uitllag en word als de ouders. Uitflag of fchurft is niets minder dan gevaarlijk, en in het Oosten meer gemeen, dan in de Christenheid. Doch het geen Voor den eenen een geneesmiddel tégen dit kwaad is, word voor een' ander' een middel van befmetting: zwavel in het bad neemt dezen uitflag weg, en fieekt dien ook' aan; en daar elk zig daarvan bedient, zijn er weinigen , die niet te eenigen tijde met uitflag bezet zijn. B b 4  S?u REÏZE DOOR EUROPA Pp de elfde vraag. De melaatschheid is in de tégenwooïdige tijden zeer zelden in het Oosten. Als men gewaar yvord, dat iemand daarvan aangetast is, word eraanltonds toeftel gemaakt, dat hij zig naar Damaskus moet begéven, wijl dezelve hier minder befmettende is, dan op andere plaatzen: de réden hiervan ligt misfchien in de lugt en in het water. Men heeft in deze flad een gasthuis voor melaatfchen aangelegd, werwaard men ook zuiken brengt, die eene ongeneeslijke venuskwaal hebben. De melaatfche krijgt eeu bewijs van zijne ziekte, waartégen hij niets kan inbrengen, névens eenen aanbevéiingsbrief aan de beftierders te Damaskus, betreffende het ontvangen in gemelde ziekenhuis. Men geeft hem eenen ézel, bind op de eene zijde van denzelven eenen ftoel, in denwelken de melaatfche gaat zitten, en voorziet hem van alles, wat hij op de reis nodig heeft. Een perfoon, dien men voor goeue betaling, welke men bijëengezameld heeft, daartoe bewogen heeft, gaat met dezen ongelukkigen, doch geheel ver agter hem, en roept al de geeïien, die hem ontmoeten, toe: nadert niet tot hem, die daar rijd, hij is melaatsch; elk gaat dan voor hem uit den weg. Als zij vóór de poort te Damaskus komen, word in de flad behoorlijk berigt daarvan gegéven. Niemand jaat zig dan zien op de ftraaten, die naar het gasthuis gaan. Taaröp word hij er in ontvangen, krijgt zijne;ka; jner, en moet meestendeels voor zijne eigen oppasiing zorgen. De ézel word naderhand in de woestijn gejaagd, daar men hem doodflaat, en alles, wat op en aan hem was, verbrand. De melaatfche leeft van dat oogenblik af. in gezelfchap met hun, welken dezelfde of eene der,-  EN HET OOSTEN. 277 gelijke ziekte hebben. Niemand waagt het, bij deze cmgeiukkigen te komen, maar de een van hun moet den anderen helpen, zö goed hij kan. De aalmoeien worden vóór eene. tralie gelegd, agter welke zij als wilde dieren opgefloten zijn ; tévens word er ftiptlijk wagt gehouden, pp dat zij'geen gelégenheid zouden hebben, om er uit te komen. Deze ziekte is de verfchriklijkfle en ongeneeslijkfle van allen. In het jaar 1750 werden twee melaatfchen van den berg Kesrewan en één uit een dorp niet yerre van Aleppo, naar Damaskus gebragt. Mijn Maroniet verhaalde, dat hij deze drie, névens vier andere ouden, die, zo hij meende, uit Perlië derwaard gekomen waren, in het ziekenhuis aldaar gezien had; twee van dezelven waren Christenen, de anderen Mufelmannen geweest; alleenlijk de gcdagte aan hen maakte, dat hij mislijk werd , zo dikwijls als ik hem verzogt, mij er eene befchrijving van te géven. Ik zal er zo veel van verhalen, ais hij mij er van verteld heeft. ,, Den melaatfchen valien eerst al de hairen uit; daarna word zijne koleur van dag tot dag bleekgeel, omtrent zo bleek als de maan is, doch nog veelbleeker, en bijna ook éven zo afwisfelende, als de vlakken in de maan. Aan zijn lichaam zijn geen wonden; maar uit de zweetgaten, éven als uit eene. etterbuil, dringt eene witagtige (toffe, of hij zwett bij aanhoudendheid etter. Hij teert hoe langer hoe meer uit, de beenderen worden ontbonden, het vleesch verrot onder de huid, en vloeit door dezelve in de gedaante van eene affchuwlijke zéperende etterftoffe weg. Nagels, tanden, ooren en alle andere léden vallen het eene na het andere af. Hij (tinkt afgrijslijk, en word als Bb5  3?8 REIZE DOOR EUROPA een lijk, dat tien dagen in het graf gelégen heeft. God laate geen fterveling deze ellende zien." Uier brak mijn Maroniet zijn verhaal voor de eerfte reis af, begon overtegéven, en wilde naderhand nooit weêr van dit onderwerp horen fpréken. De melaasfchen léven zomtijdslang, doch zomwijlen ook niet, naar dat zij fterker of zwakker van lichaamsgefteldheid zijn: die , welken een fijn lichaam hebben, fterven binnen korten tijd; maar die grof van lichaam zijn, kunnen verfcheiden jaaren léven. Voor het overige is hun léven een dagelijks fterven. Zij roepen elk oogenbük, dat zij toch mogten fterven, en zugten onophoudelijk ag! ag! Gedurige wanhoop knaagt hen; en hierin beftaat voornaamlijk hunné ziékte, terwijl zij éten en drinken, en weinig of in het geheel geen pijn gevoelen. Als. hun vleesch verteerd is, gaan zij uit als eene lamp, die geen olie heeft. Hunne begraafplaats is jook in het ziekenhuis, daar zij van hunne lotgenooten be graven worden. De melaatschheid is eene erfziekte, en word van geflagt tot geflagt voordgeplanr. De oorzaaken zijn tweederlei, zeide mijn Maroniet: de eene is de toorn van god over de zonde; de andere de wettige 'bijflaap van een' man met eene vrouw aanftonds na haare kraam of bevalling, gelijk ook zomwijlen gedurende den tijd haarer reiniging, wanneer zo wpl de vader als het kind melaatsch worden. Om die réden is het op ftraf verboden, op deze wijze met een vrouwsperfoon voorden twintigften dag voor en na haare bevalling, zéven dagen na haare maandelijke reiniging, en aanftonds na dat zij zwanger geworden is , verkéring te hebben. Als iemand het doet, en zulks bekend word, word hij bij den  EN HET OOSTEN. 379 regter aangeklaagd, en uit het land gebannen, zo we] de jnan als de vrouw; en deze word voor Itrafl'chuldigergehouden dan de man, doordien zij hem haaren toefland niet heeft te kennen gegéven. Gelijk de liefde de oorzaak van de mdaatschheid is, zo word zij ook onophoudelijk eene uitwerking van dezelve. Als de melaatlchen ergens een vrouwsperfoon te zien krijgen, branden zij aanftonds van de hévigfle begeerte naar haar; en deze begeerte word, door gebrek aan gelégenheid om er aan te voldoen , gedurig fterker. Het kind word met de melaatschheid geboren, en krijgt in rijpe jaaren eene éven zo rfter* ke neiging voor de liefde. Mijn Maroniet zeide, dat hij nooit een melaatsch vrouwsperfoon gezien had, ook niet eens er van had horen fpréken. De koninglijke geheimfchrijver, de heer heidestam, heeft mij egter verhaald, dat hij eens te Scutari een vrouwsperfoon gezien had, die zo zwart als eene kool was; na dat hij haar eene aalmoes gegéven had, had men hem tot zijne groote verbaasdheid gezegd , dat zij melaatsch was. Maar misfchien is het eene ziekte van eenen anderen aart geweest. Mijn Maroniet verzékerde mij, nooit eenen melaatfchen, nog minder van het vrouwlijk geüagt, van deze verwe gezien te hebben. — Op de veertiende vraag. Gerst en tarw worden niet onder elkander gezaaid. Wijl de paerden meest met koorn gevoederd worden, zou deze vermenging aan dezelvennadéligzijn, doordien zulkmengkoorn te zeer zwelt en uitdijgt. De Arabiers géven aan hunne paerden gerst, en als Zij ze niet hebben, een vierde zo veel tarw. De menfchen éten, behalven in tijd t/an nood, geen gerstenbrood; doch als het gebeurt, éten  3?o REIZE DOOR EUROPA zij het zo warm, als het uit den oven komt, en het Is niet ongezond , maar ook niet aangenaam van fmaak. De arme lieden en het landvolk éten gemeenlijk brood van durra of IndTche tarw, en ook zo heel versch; want als het droog word, is het als aaide. In Hawran , een klein -gebied in de nabuurfchap van Diarbekr, word eene foort van zizam gegéten , wélke naar dezizam gelijkt, die, gelijk boven verhaald is, in Syrië verbrand word, wijl dezelve fchadelijk is, en dronken msakt, als men er wat veel van eet. Zij zaaijen dezelve, malen de vrugt tot meel, en bakken er brood van, het welk éven eens fmaakt, als of het met fuiker gemengd was, dus béter dan het eruit ziet, wijl het zwart, eneenweinigblauwagtigis. — Op de zéventiende viaag. De Arabiers gebruiken de boomolie tot het zalven op de volgende wijze. Zo dra een kind geboren is, gieten zij boomolie in eene pan, en zetten die op het vuur. Als de olie kookt, dopen zij er een ftuk doek in, en zalven er het kind méde; vervolgens floten zij zout tot poeder, beftrooijën er het kind méde, eii wrijven het daarna met het gemelde ftuk in olie gedoopt doek. Dit doen zij verfcheiden dagen agterëen, en leggen daaröp telkens het kind in de zon. De huid der Arabiers word hier door als koper, en zij voelen geen koude noch hitte. De Arabiers zijn uit dien hoofde ook niet aan zo veele ziekten onderworpen , als andere volken. Als iemand ziek word, weethij, dat hij eraan fterv-enzal. Het fchijnt ook, dat men aan dit gebruik het fterk gezigt der Arabieren moettoefchrijven, hot welk men voor zwak zou houden, wijl hunne tenten altijd vol rook zijn : zij zien egter zeer wel, en houden hun gezigt lang, hebben zefc;  EN HET OOSTEN. «81 c?en kwaade bogen ,en men vind we'nig blinden onder hen, Zij belachen de lieden in de Héden, die gemeenlijk zeer met ongemakken aan de oogen gekweld zijn, en het gezigt voor den tijd verliezen. Zij bewéren, dat de oorzaak daarvan gedeeltelijk is, dat de inwoners der Héden het geen de behoeftigheden der natuur vorderen, in hunne huizen verrigten, waar tégen zij het altijd in de woeftijn doen ; gedeeltelijk ook, dat elk des winters in huis, maar des zomers op het dak meest onder den blooten hémel flaapt, daar men dan fchier altijd in de open lugt, tenminftenop zuike plaatzen, daar derzelve de toegang nietbeletis, ligt, weshalven het gezigt in denfiaap door den maanefchijn en den helderen hémel niet verzwakt kan worden. In de déden vind men zékere vrouwsperfoonen, die met eene foort van poeder, köhöl genoemd, de ongemakken der oogen genézen, en voornaamüjkdes zomers veel geld daar méde verdienen. Men ziet veele blinden in het Oosten; dezen gaan in groote troppen als eene karavaan bédelen, waar bij zij elkander vast houden, of ook wel in eene rij van twintig tot veertig aan elkander gebonden zijn. Men vind ze in déden en dorpen, als méde op de groote wégen. Zij hebben eenen leidsman, dien zij fcheich el 'ömjan noemen, en welke ook blind is, vooruit gaat en zingt: ,, ik dort mijn gebed uit voor god en zijnen uit„ verkoren profeet; ik trek u, blinden, na mij; Gongéve u den loon der blinden". Het geen zij gedurende den dag verzameld hebben, délen zij des avonds onder elkander, als zij van een fcheiden, en elk zig tot den volgenden morgen naar huis begeeft, wanneer zij op nieuw vergaderen. — Maar om weêr tot onze boom-  i382 REIZE DOOR EUROPA clie te komen. In gansch Oosten bedient men zig daar van voor de kinderen, doch zonder zout, het welk zij ei- alleen onder mengen, als de huid der kinderen tusfchen de beenen of in de liezen doorgegaan of gefmert is. Zij leggen de kinderen ook in de zon, gelijk de Arabiers. Zo wel de mans als de vrouwsperfoonen in deze landen némen dehairenvan hun lichaam weg, deels met eenfcheermes; deels met eene foort van poeder, dat dawafjaat genoemd, en onder de armen en op andere plaatzen, waar hair groeit, geltrooid word,deels ook met eene foort van leem vandibs gekookt, waar méde zij de hairen heilrijken, en als zij er. aan vast gedroogd zijn, dezelven uittrekken: dit laatfte middel word alleen door de vrouwsperfoonen gebruikt. Een groot gedeelte heeft ook de gewoonte van zig te baden, en tévens met olie, welke met zout gemengd is, te reinigen. .Het baden is voor de mans zo wel als voor de vrouwsperfoonen onontbeerlijk: het belet zeer de verfpreiding der venusziekte in het Oosten. — Op de agtiende vraag. Als er gezegd word, dat het water in het Oosten zomwijlen bitter, zomwijlen zoet is, moet dit zó verflaan worden, dat, wanneer het in de vloeden en poelen door de droogte vermindert, het eerfle, maar als het in dezelven door den régen vermeerdert, het laatfte, plaats heeft. Als men in deze landen eenen put graaft, komt op de meeste plaatzen zoutagtig water naar boven; om die réden moet men, als men zoet water wil hebben, het des winters, voor het gebruik in den zomer in bakken vergaderen. Wanneer men in de Oosterfche taaien het woord bitter noemt, word het niet alleen van het zomagtige verflaan, maar ook van alles, wat eenen bijtenden en onaangenaamen fmaak heeft.  EN HET OOSTEN. 383 — Op de drie en twintigfte vraag. In het Oosten gebruikt men des zomers eenen verkoelenden drank van rozijnen en perziken in water van dibs ontbonden , welke in glazen verkogt, en chosjnffjenk genoemd word, het weik niet anders betékent, dan eenen verkoelenden drank, tégen de hitte der zonne. Deze drank is zeer verl'risfchend en verfterkend. — Op de vier en twintigfte vraag. Des winters komt in Syrië zomwijlen uit het noorden een wind, dien men fimum noemt, en die de huid van menfchen en dieren zo droogmaakt, dat dezelve reeten en berden krijgt. De dieren zoeken dan water; als zij het vinden, blijven zij er in,,tot dat de wind over is ; doch als zij geen water vinden, gebeurt het wel, dat zij derven. De menfchen blijven op zulken tijd in huis, en hebben eigenlijk geen ander gevaar, dan dat hunne huid het aanzien krijgt, als of zij met roeden gegeesfeld wns; zelden fferft er iemand van. Deze wind is wel niet fterk, maar drukkend en koud ; en hij duurt ook niet lang. Het is ook dezelfde niet als de'dodende wind femum in de woestijnen van Arabië, die de lugt, daar hij waait, als rood verwt. Kort voor dat deze wind komt, graven de kameelen hunne koppen zo diep in den grond als zij kunnen: eene waarfchouwing voor de menfchen, dat zij dan insgelijks bij tijds hun léven moeten zoeken te bergen. — Op de vijf en twintigfte vraag. In het Oosten Haat men vuur op dezelfde wijze als in Europa, namelijk met eenen vuurlfeen, een (taal en tonder. Maar men heeft er ook eenen boom , fnowbar genoemd, van denwelken zij den bastaffchellen, en van het binnenfte hout of merg teer branden: dit holid brand als olie, en word in plaats van zwavelftok-  5?4 RE I2E DOOR EUROPA # ken gebruikt, om vuur aanteraaken; men noemt het mehr;4 of eefar , ook cherack. ~— Op de zes en twintigfte Vraag. In Egipte is eene foort van manna, dat naar ho. nig gelijkt, en bij zonneöpgang van de bladen eens zékeren booms gezameld word, doch fmelt en verdwijnt, als het lang op de bladen blijft. Men vind het voornaamlijk ménigvuldigIin grasmaand; in de andere maanden vind men er flegts weinig van. Het is zagi afdrijvend , goed tégen den hoest en eene benauwde borst, en ook ongemeen verzadigend. Men geeft er elkander gefchen-' ken van. In de woestijnen van Arabie word hetzelve ook gevonden. De Arabiers verzamelen het in kruiken, eir gebruiken het ten deele zelve met water gemengd tot eenen drank; ten deele verkopen zij' hét aan de monniken op den berg Sinaï, welken het in döozen aan hunne wél-1 doenders vereren. Als het oud word, verandert het in poeder of meel, en dan groeijen er wormen in. Wanneer in den bijbel gezegd word, dat de wouden van honig vloeijen , zou dit niet van dit manna moeten verftaan worden, hét welk, volgens dè verzékering van mijnen Maroniet, op zommige plaatzen in zulk eene ménigte van de boomen vloeit, dat het de aarde als vloeijen-, de honig bedekt? Op de négen en twintigfte vraag. Men vind in het Oosten veele foorten van wierook, die uit Egipte komen , en de volgenden zijn: i. Kynr.k, die rood is. 2. Ho/a elban , welke eene witte koleur heeft. 3.- GJawri, die ook rood is: deze is de beste en kostlijkfte van allen. 4. Majaat, welke bruin van koleur is,, èn door de Mnfelmannen in hunne moskeen, en door dè Christenen, voornaamlijk Grieken, in hunne kerken gebruikt  ÉN HET OOSTEN. 385 jbruikt word ;*). 6. A'ud kakulïi, of aloë; de Mufulmannen gebruiken deze in hunne tabakspijpen. 7. D'ujer, , van eene witte koleur. 8. Nedd: deze word van al de andere fooiten gemaakt. Men floot..dezelven namelijk tot poeder, doet dit in fteenen kruiken of potten, giet er roozenwater op en kookt het langzaam op het vuur. Vervolgens brand men doove kooien van dorre wijnranken, welken men insgelijks klein ftoot , en , als de wierook twee of drie uuren gekookt beeft, neemt men hem van het vuur, doet er de fijn geftampte kooien in, mengt het alles wél ondereen, dat het als een déeg word, en maakt er kleine ronde ftaaven van, die men in de lugt droogt. Als men dan naderhaud daarméde wil roken, fteekt men ze aan het einde aan, doch doet ze aanftonds weêr uit, waarop zij eenigen tijd blijven roken en het vettrek met eenen aangenaamen reuk vervullen. Zulk ftaafje kost twee piasters. De aanzienlijke lieden gebruiken dezen wierook in hunne vertrekken, en het fchoon geflagt maakt er de kléderen welriekende méde. De Arabiers in de woestijnen gebruiken geen wierook van de bovengemelde foorten, maar van anderen, bij voorbeeld van Mesk (muskus), Oete (afgetrokken iiiroenwater), Arabifche gom en dergelijken. De wierook word in Egipte onder de boomen gezameld, en als zij dien zuiver willen zamelen, en béter betaald krijsen, moeten zij eene foort van fteenen muur om de boomen leggen. De gom druipt van de boomen als honig, en als zij een' tijd lang op den grond gelégen heeft, word zij hard als een fteen, en men za- [£*)In het oorfpronglijke is denklijk ééne foort overgeflagen.Tj VI. Deel, C q  386 REIZE DOOR EUROPA melt ze in kerven of zakken. — Op de dertigfte vraag. De fpringhaanen hebben onderfcheiden naamen. i. Be ad, die eerst; éven uit de eijeren zijn gekomen. Dézen doen vooreerst nog geen fchade, maar liggen omtrent tien dagen in de aarde; zommigen fterven, doch het grootfte gedeelte blijft in het léven. 2. Sakaf, kruipenden: dezen naam krijgen de eerstgenoemden, a's zij beginnen heen en weêr te kruipen, en alles, wat op de aarde is, vertéren: ais zij niets vinden, fterven zij.' Dezen zijn fchadelijker, dan de grooten, wijl zij niet kramen vliegen, en zig dus niet laten verjagen met de rietftokken. Als zij vleugels krijgen, eu een weinig beginnen te fpringen, worden zij 3. Tajdh, huppelênden of fpringendtn, genoemd. Dezen klimmen op de boomen en vertélen loof cn basten der takken. Zij krijgen ten 4. den naam van Kabut, omvattenden, om dat zij zig aan menfchen en beesren zetten, in de oogen, óoren, monde. z. v. komen, en zeer lastig zijn. Als zij volwasfen zijn, héten zij 5. Tajar, vliegenden. Dezen overftmmen-de aarde als een vloed, vertéren alles, wat er op groeit, graven gaten in den grond, en leggen er hunne eijeren in, die na verloop van veertig dagen uitgebroeid worden. Zij hebben, zo wel als zij komen, als wanneer zij vertrekken, hunne aanvoerders, die grooter zijn dan de anderen: werwaard dezen vliegen, volgen de anderen. De fpringhaanen hebben zes-beenën; de voorfte korten hé» ten Jeddejn, de agterfte langen Rigjlejn : zij fpringen niet op de'eerften, maar op de laatften. De aangehaalde uitdrukkingen gebruiken de Arabiers van alle viervoetige dieren, zo wel infe'tten als eigenlijke dieren, en veran-  ËN HET OOSTEN. 38? tieren derzelver betékenis niet. De beenen der fpring* haanen beftaan uit drie deelen, den mijfafel, van den voet tot aan de knie; üznkeraa, of de knie zelve; er» de kets, of fchouder, dat is het hovende deel des beens, welke met het overige lichaam verenigd is»  $96 REIZE DOOR EUROPA BALLAfi genoemd, bediend, en we] met oogmerk, om door hem kennis van de taal en den regéringsftast in Arabic te bekomen. Deze taal is van de Arabifche, zo als zij in Syrië gefproken word, alleen door eene aangenaajner en voor de Europeërs gemaklijker uitfpraak onderfcheiden. De regéringsvorm wijkt in veele ftukken van dien in de Othomannifche landen af, en is alleen aan weinigen bekend , wijl geen Christen naar Mekka of Medina mag komen. Deze abdallah is niet geheimhoudend en met blinden godsdienstijver ingenomen, gelijk de Turken: hij heeft met mij over alles openhartig gefproken, zelfs Van de geheimen van den harem en de gewoonten der vrouwen. Ik kon uit het gelaat van dezen fjerif opmaken, dat hij een voornaam man is, gelijk zijne hebzugt te kennen gaf, dat hij een Arabier moest zijn.1 Den tweeden dag, dat hij bij mij kwam, eischte hij een zak-uurwerk: toen ik hem zeide, dat ik er hem gaern een zou géven, maardatmijnvermogenhetniettoeliet, vernieuwde hij den volgenden dag zijne begeerte bij den heer. van heidenstam; indien aan zijn begéren was voldaan geworden, ben ik verzékerd, dat hij den derden dag om een paerd, vervolgens om eenen pels, e. z. v. gevraagd iow hébben. Onder anderen was hij over mijne tabakspijpen nooit voldaan: als ik hem voorhield, dat ik ze zelf niet gebruikte, en er derhnlven mijn werk niet van maakte, om derzelver deugdzaamheid te kunnen beoordéien, verwonderde hij zig, dat een mensch kon léven, zonder tabak te roken. Het zou te breedvoerig zijn, al de omftandigheden van onzen geheelen omgang te befchrijven: ik hoop eens de eer te hebben, het mondeling  EN HET OOSTEN. S9i te (Toen. Het volgende moet ik évenwei nog aanhalen: ik was voor 30 para voor elke reis, dat hij bij mij zou komen, met hem overeengekomen ; maar toen wij op het eir.de zouden rékenen, eischte hij eenen piaster, en wel uit hoofde, dat hij nooit met een gefchenk vereerd was; ik gaf hem ook gaern 10 para meer, wijl ik vreesde, dat hij in plaats van zulk eenen geringen opflag eenen nog veel grooteren zou vragen ; doch, indien^ik toen gewéten had ,het geen ik nu weet, zou ik niet zonder groote fchaamte met hem hebben kunnen dingen. Voor eenigen tijd kwam namelijk een Engelsch koopman, boudewijngenoemd,van Kairo herwaard. Hij verhaalde ons in devoorléden week, dat in het afgelopen jaar de karavaan door de Arabiers in hunne woestijn geplonderdwas;de bey van Egipte had;eenen f jerif uit Mekka, abdallah genoemd, naar hen gezonden, om hen tot vréde te bewégen; deze fjerif was naar Kairo gekomen , en kort daarna naar Konftantinopel; vertrokkeu.Toen ik den heer boudewijn mijnen abdallah befchreef, zeide hij: dat is dezelfde, van welken ik fpreek, en ik wenschte hem wel te fpréken, wijl hij mij van de gemelde plondering, waarbij ik en anderen zeer veel verloren hebben, misfchien eenig berigt zou kunnen géven; hij voegde er bij, dat deze abdatlah, gedurende den oorlog van ali bey, fultan te Mekka geworden, doch na deszelfs dood van den troon gefloten was. Ik kan dit egter niet geloven, fchoon het -waar is, dat hij in den tijd van dit oproer eenen gewigtigen post heeft bekleed. Hij heeft mij zelf gezegd, dat de fultan te Mekka hem met 40, oco Arabieren naar Eg;pte had gezonden, ten einde er den vréde en de eensgezindheid wéér te herftellen, en dat, indien ali bey C c 4  m REIZE DOOR EUROPA niet zo onvervvagt geftorven was, hij tot den troon te Mekka zou zijn verheven. Deze beide vernaaien met elkander vergelijkende, meen ik tot het volgend vermoeden eenïgen grond te hebben. Ik verbeelde mij namelijk dé zaak aldus: de i'uhan te Mekka heeft abdallah met omtrent 40, 000 man tégen au bey gezonden; k en hij in Egipte kwam, heeft hij zig met hem ïn onderhandeling ingelaten, waarbij men hem den troon te Mekka beloof. dev; de dood van ali bey heeft zijn oogmerk verijdeld; na zijne terugkomst te Mekka is hij door den ful tan enf zijne landgenooten, die, waarfchijnlijk, van zijne heimhjke ontwerpen berigt gekrégeh hadden, niet wél ontvangen, en heeft zig derhalven in de nocdziaklijkheid bevonden, om het land te verlaten. Zédert dien tijd is hij ^usfchen Mekka, Kairo en Konftantinopel in gefladige bewéging geweest; in zijnen gelukitaat heeft hij zig op dé beidé laatfte plaatzen veele vrienden, die thans zijne begunstigers zijn, verworven. Wijl hij fjerif.is, durft niemand hem eenig leed te doen: hem de hand te kus.fen i, ïs eenè groote gunst. Wij hebben naar hem te Kon« ftantinopel gezogt, doch hem nog niet gevonden; ondertusfehen heb ik geen réden, om de hoop daartoe optegéven.  EN HET OOSTEN 393 DERDE BRIEF. Nadere berigten van Abdallah en zijne gefchiedenis. Bevestiging van dezelve door den Zweedfchen tolk. Anekdoten van hem. Konftantinopel, den 17*» Maart, 1780. ^ H^ha ns kan ik van mijnen tweeden Arabifchen taal» meester abdallah, wiens bijzondere lotgevallen ik voor eenigen tijd de vrijheid nam te befchrijven, nader berigt médedélen.' Hij heeft mij zédert verfcheiden maaien bezogt , en ik ben met hein. bij den heer boudewijn geweest, die mij op het eerfte gezigt verzékerde, dat hij dezelfde was, dien hij in Egipte gekend had, en die door ali bey op den troon te Mekka geplaatst, doch na deszelfs dood weêr daarvan verftoten was. Niemand wilde aan het verhaal van den heer boudewijn geloof flaan, voor dat onze'eerfte tolk alhier, na gedaan onderzoek deswégen bij de Porte, met de bevestiging terugkwam. De inhoud van het berigt des tolks is deze: abdallah is van afkomst een fjerif; altijd een man geweest, die met listen en ftreeken heeft omgegaan; door ali bey op den troon te Mekka geplaatst, en tot bewijs van zijne dankbaarheid ten tijde des oproers in Egipte hem met 60000 man te hulp gekomen is; na dat.deze oorlog ongelukkig was uitgevallen, is abdallah van de heerfchappij te Mekka, ontzet, en dezelve aan serur, thans fultan te Mekka, Ccj  gg4 REIZE DOOR EUROPA gegéven ; danröp is de ecrtle herwaard gekomen-, om tegen sekur bijfiand te zoeken, welken men hem egter afgellagen heefr. Abdallah heeft naderhand ook zelf bekend , dat züne vijanden zig zijne afwézendheid uit Egipte, gedurende den oorlog van ali bey, als een middel om hem te doen vallen , en de magt, waarop hij eene regtmatige aanfpraak heeft, en die hij nog hoopte wéder te krijgen, te ontnémen, te nutte hadden gemaakt. Hij is héden weêr bij mij geweest, en heeft mij verhaald , dat hij binnenkort met den kapudan pascha van hier naar Egipte zal vertrekken; doch ik heb gehoord, dat zulks niet waar is. De heer van heidenstam deed hem héden een gefchenk van een ftuk chokolaad. Wij verzékerden hem, dat dit de kostbaarfte en nuttigde artzenij is, welke de natuur ooit voordbrengt , inzondeiheid, dat dezelve van eene onvergelijklijke uitwerkÏHg is in de pijn in den rug. Hij was hkrméde ongemeen verheugd, en zeide, dat hij ze geen mensch wilde laten zien, maar voor zig zeiven gebruiken ; behalven , dat hij den Arabifchen vorsten er nu en dan een ftukje van wilde géven. Een paerd of eea zakuurwerk zou hem zo aangenaam niet geweest zijn. Als ik tijd vind, om zijne berigten van den regéringsvonn en de gebruiken te Mekka re vertalen en in orde te brengen, zal ik ze, névens zijne eigen gefchiedenis, in het licht géven.  EN HET OOSTEN. 395 TWEEDE AANHANGZEL, Uitrekzel van eenige berigten uit eenen brief van den heer morberg aan den heer gjörwell, gedurende zijn tweede verblijf te Parijs van daar gefchréven s den zift™ van herfstmaand, 1781 (*). fan de Oosterfche handfchriften in de koninglijke boeke~ rij te Parijs; ab-tjl-musahems gefchiedenis van Egipte; eene Arabifche Kosmographie; El tabari's alge* 'meene gefchiedenis. Omgang met den Chaldeeuwfchen bisfchop behenaMj en berigten van hem; van de heeren le gaand, cardonne, de guignes, des hau- terayes en anquetil. Van den heer gebelin. Van den heer bejot. Berigt van de koninglijke boeken, derzelver inrigting, opzienders en bedienden. Parijs 3 den 2.1P»" feptember, 1781. JLJ)e heer hoogleeraar norberg heeft zig den toegang tot de koninglijke boekerij met veel voordeel voor de Oosterfche letterkunde te nutte gemaakt. De voornaamfte handfchriften, door hem inzonderheid onderzogt en afgefchréven 9 zijn de volgenden. 1. Au - ul • musahems ge- ! (*) Zie Upfojlrings-Salfkapets Tidningar , 1781, 81 en 82 ftuk.  390" REIZE DOOR EUROPA fchiedenis van Egipte, in het Arabisch. Dit hmdfchrift beftaat oir drie kwartpdeelen: uit de beide laatften heeft hij een uittrekzel gemaakt, want het eerfte deel word in de Upfalfche boekverzameling gevon ien. De heer de gutgnes ftelt eene groote waarde op dit werk en het verdient dezelve ook ; want de gefchiedenis is uitvoerig, ftrekt zig ook .buiten Egipte uit, en befchrijft tévens de natuurlijke gefchiedenisfen. Men vind er de hoogte des Nijls in elk jaar in aangetékend; en dit geeft aanleiding tot verfcheiden nuttige proeven en berékeningen. De heer noreekg hcefc een ander handfehrift in kwarto geheel afgefchréven. Het bevat eene waereldbefchrijving in négen hoofddeelen. De fchrijver is niet bekend; doch de inhoud is zo verfcheiden als merkwaardig: de natuurkunde wint er tévens-veel bij. 2. Uittrekzel. uit el tajjari's algetneene gefchiedenis, welke met het jaar der heds jira 155 begint, en tot cj04 vervolgt. Dezelve maakt agt deelen in kwarto uit. De fchrijver zegt, dat hij zijn werk uit vierhonderd onderfcheiden fchrijvers heeft zamengefteld. Het verdient* in zijn geheel iq het licht te komen. Van de Sabeifche handfehriften heeft de heer tmorrerg tweehonderd geheele vellen afgefchréven. Gedurende'zijn kort verblijf te Parijs,'heeft'hij'ook eene nuttige kennis gemaakt met eenen Chaldeeuwfchen bisfchop uit Ninive , beüenam gehéten. Deze bisfehop heeft verfcheiden jaaren- te Rome geftudeerd. Na zijne terugkomst in het vaderland werd hij door den Chaldeeuwfchen patriarch joseph den derden tot bisfehop van Diarbekr aangefteld; doch toen hij bekeerlingen begon re.  EN HET OOSTEN» 39? 3iaken,weïd hij door de Turken in de gevangenis geworpen , en na dat.bij zig door geld van de boeijen bevrijd had, vlugtte hij naar Frankrijk. Hij is omtrent vijftig jaaren oud, en verftaat het Chaldecuwsch, Turksch en Arabisch, doch inzonderheid het laatfte, zeer wél. Want de khalifs hadden eertijds hunnen zétel te Bagdad, alwaar en in de omliggende itreek het besre Arabisch gefproken werd, welke taal ook zédert in dit gebied in het geheel geen verandering ondergaan heeft: de uitfpraak is er aangenaamer, dan in Syrië en Palestina, en komt zo niet vit de keel; men hoort er ook een fijn onderfcheid in de uitfpraak van zékere letters, die door de Arabiers dikwijls met anderen plégen verwisfeld te worden. De gemelde bisfchop fpreekt ook ltaliaansch en Fransch , insgelijks een wehng Latijn. Hij bezit in handfchrift een Syrisch Woordenboek meteeneArabifche verklaring,en eene Syrifche overzetting van den pentateuchus uit de AlexandrijnschGnekfche uitgaaf: het woordenboek is veel vollédiger, dan dat van castelli ; maar de overzetting heeft haars gelijke niet, is zeer oud en van eene fchier onfchatbaare waarde. De heer norbebg heeft van hein ook niet alleen eene bétere uitfpraak van het Arabisch, maar ook de regte uitfpraak van het Chaldecuwsch.geleerd: deze laatfte taal,als in veele flreeken van Diarbekr gefproken wordende , kan voor geen doode taal aangemerkt worden, gelijk nogthans eenigen bewéren. — De heer norbekg: heeft; ook niet verzuimd, met de beide in het Oosterfche zeer ervaren Franfche heeren, le grand en cakdonne , te verkéren. De eerfte is veertig,-de andere dertig jaaren in  398 REIZÉ DOOR EUROPA het Oosten geweestl Beiden fpréken het Arabisch ett Turksch ongemeen vaerdig. De eerfte heeft in Egipte en Syrië verfcheiden goede Arabifche handfchriften verzameld; doch, wijl de koning van Frankrijk dezelven niet wilde betalen j verkog't hij ze voor zijn vertrek van Konftantinopel aan den keizerlijken internuncius aldaar, en thans vind men ze in de keizerlijke boekerij te Weenen. Eveneens heeft hij ook kennis gemaakt met de heeren de guignes, des hauterayes en anquetil, welken allen gewigtige werken onderhanden hebben , en veel voordcel daaruit getrokken* Tot de Parijfche oudheidkenners behoort zonder tégenfpraak de heer gebelin , die rhans aan het qde deel van zijne Monde primitif arbeid. Hij is een Zwitzer,en een hervormde geestlijke. Hij heeft een geleerd gezelfchap onder den naam van Mu* fèe opgerigt, hetwelk uit vijftig léden en éven zo veele correspondenten beftaat, zig over alle wétenfchappen uitlirekt, en voornémens is, deszelfs fchriften in het licht te géven. De heer hoogleeraar tempelman en de gezantfchapsprédiker blomberg zijn onlangs van Parijs naar hun vaderland gekeerd; daartégen is de koninglijke hofprédiker, de 'heer norberc , uit Zweeden aldaar aangekomen. — De heer norberg heeft den toegang tot de koninglijke boekerij voornaamlijk den heere bejot 5opziender der handfchriften in dezelve, te danken. Deze boekverzameling is door den koning karel den V. aan* gelegd, en door franco(s den I. op nieuw ingerigt: nogthans was zij van geen belang, toen lodewijk. de XIV*. den troon beklom, onder wien en zijnen opvolger zij da  EN HET Ö O'S 'TE N. 39J, grootfte en kdstlr.arfte in Europa geworden is. Zij beftaat uit 5 verzamelingen of «'pots: de eerfte bevat de gedrukte boeken, die'een getal'van 240, 000 tot 250,000 uitmalen; de tweede bevat de handfchriften, waarvan er 40, oco zijn; de derde de gedenkpenningen, munten en oudheden ; de vierde alleen koperen phïaten; en in de vijfde vind men deftamtafels van de voornaam'de Européfche en van alle Franfche geflagten. Deze ganfche fchat ftaat onder eenen koninglijken boekbewaarder, die tévens altijd een der aanzienlijke koninglijke amptenaaren is: Dit boekbewaarderfchap is zédert langen tijd in de familie van big= non als erfKjk geweest, welke zig door ampten en verdienste , zo wel wat de regtsgeleerdheid als de letterkunde betreft, doet uitmunten. De tégenwoordige koninglijke boekbewaarder, de heer bignon, is ftaatsraad en opvolger van zijnen vader, die dezelfde bediening bekleedde , en daarbij Prévot des Marchands (hoofdofficier) te Parijs was. De jaarwedde des boekbewaarders bedraagt bij de ic, coo ffvres. Elke verzameling heeft haaren bijzonderen opzigier, welke garde genoemd word: dus is de beroemde abt barthelemy, garde des Medailles & Antiaues; de heer »è« jot, garde des Manufcrits',&z heer abt DesaüNAy, garde des livres imprimis; de heer abt de gunvigney , garde des Titres ö3 gènéalogies, en de heer joly, garde des planch.es gravèes & Eflampes. Elke garde, of onderboekbewaarder, heeft eene wedde van 3000 livres. De overige bedienden der boekerij beftaan uit eenen fekreta» ris; eenen fchatmeester, eenen infpeclor, die alleen het opzigt heeft op het afléveren en weèrgéven der boeken tot  4oo REIZE DOOR EUROPA enz. de boekerij behorende; zes Interprites, of vertolkers dei Oosterfche taaien, welken thans de heeren cardonne, anquetil, des hauterayes , de guignes , rufin en venture zijn; en twee Interprétes der laatere Européfche taaien. Verders is er bij de boekerij een plaatfnijder en een boekdrukker, die beiden hunne wedde hebben.  B L A D W IJ Z Vijl VAN HÉT ZESDE DEEL, A. A batur der Sabeërs. 258. Abdallah, fcherif, Norbergs leermeester. 390. .zijne gefchiedenis. 393. Abcl MuHasemi gefchiedenis .van Egipte. 395» en volg* Academia Olympiorum. 238. Aqua-Pendente. 117. Acrell, fehecpsbouwkundige, te Londen, x. Adam en Eva, leer der Sabeërs van dezelven. 247. Admiraal der VenetiSunen. 3°6 > 3°7> adriatiscue zee. 228. Winden efl Scheci vaart op dezelve. 3°9' Aeclus, berg. 228. /iETNA. 7. deszelfs naam Gibello. 7. Afrikaansciie kust. 5. Agrapha, berg. 170. Agrige.vtum. 6. Ahmed bey. 5°Ainslie, gezant. 44Akkerbouw in Thesfalië. 171. • Pd  a02 BLADWIJZER van het Akkerbouw der Oosterfchen. 35a. en volg. Albaneesen. iii, 122, 303. Stroperijen, plonderingen en oproeriglieid van dezelven. 119, l25, Is7, 128, m, l66} 183, 184. Hunne geesdijken. 303. Albaneesche kusten. 303. Albaneesch gebergte en meir. 219. Albano. 219. Aleki, Koopman. 180. Algarvien en deszelfs naam. 5. Algerijnen, hun zeewezen. 5. Au beij in Egipte. 393. Ali beij , hool'd der oproerige Albaneefen. 128, Ali kiosk. 71. 72. Au pascha in Bosnië. 42. Alpen, befchrijving van dezelven. 204. Reis over dezelven. 205. Alpes Cottiana. 205. Alti ailer, een Turksch feest. 63. Ambellaki, een dorp. 186. 193. Ambrosios, aartsbisfchop te Trikkala. 126. 12f. Amphitheater te Verona. 238. A»«/3«t<« (klimmers). 147. 160. Ananias, Bisfehop. 122. Anastaeius. 142. Andrea, aartsbisfchop, zijn exegetisch werk. 108'. Andronikus Pateologus. 141. Anti-nbavtonianismcs. 173. Antipazo, eiland. 301. Anüsch uthra der Sabcërs. 273. 277. Apenkijnsch gebergte. 309. 213. 228.  ZESDE DEEL, 403 Apennijnsch gebergte, Reis over hetzelve en vergelijking met de Alpen. 228. A?>»?n!"j*05 der Grieken. lot. Apokalijpse. io8. Arabisch koopman, anekdoten,van hem. 320. Archipel, eilanden in denzelven. 11. 12. tegenwoordige naamen derzelven. 26. winden derzelven, 309. Arslan beij. 148. ARMéNiëRS, uitgaaf van hunnen bijbel. 6r. hun haat tégen de Roomfchen. 115. ARMéNiscHE uitdrukkingen in Christelijke godsdienstuaakeö in het Turksch. 101. Arnauten zie Albaneefen. Arnautsche taal. 172. Arus Elfar, klein dier in Afië. 374. Artsenijkunde der Sabeërs. 347 en volg. aspro fotamo. 170. as3emani. 223- Asfidi, eenefekte. ic8. Athos, berg, klooster aldaar. 132. 317. B 13aba, ftad. 184. 194. Baden der Arabiers. 38a. Baden in Zeewater. 2. —— der Turken. 34. Balata , wijk der Jooden te Konftantinopel. 40. Baliklt. 76. Baram , pafcha. 109. Barlaam, klooster. 152. 153. Barthelemy. 40c». Dd » ,  4©4 BLADWIJZER van het Barthelots kaart. 13. Bartons graf te Konftantinopel. 84. Beau.viarchais (de). 14. JReccaria te Turin. 207. Bejot. 399. 4eo. Beirak, groen vaandel. 119. Beiram. 99. Bbirams-ram , en fiagten en éten van dien. g84 Belgrad, een dorp. 115. Behenam, bisfehop. 393. Berruyer, hifloire &c. 22. Bessarion. 166. Besnijding bij de Turken. 114. Bethlehemiten. 324. Bignon. 400. BjörnstÜhl, zijne papieren. 24. ziekte. 191. Blaasbalgen in de fméderijen te Konftantinopel. 66» Blachernen. 80. Blinden, veele, in Afië. 318. Bode des lévens dei' Sabeëïs. 255. deszelfs doop. 256. Boekdrukkerij te Konftantinopel. 62. op den Libanon. 335. Boeken, heilige, derSabeërs. 324* _ Verlies. 325. •—-■ heilighouding. 343. anekdoten daar van. 344. . gefteldheid derzelvèn. 345. • op den Libanon gedrukt. 336. 337. Boekerij, koniglijke te Parijs. 399. berigten van dezelve, 399. 4° pel. 41. Diana's bad. 23. Didammlos in de Griekfche taal. 187. Dimostiko (/nastasi) een Griek in dienst van karelxII..15. Apostoli. 15. Divan te Konitantinopel, befchrijving van denzclven. 51, DoLFjriiN. sijDoNan.'.ia. 56. I)orsschen in het Oosten. 354, Doksch.loer. 354. D0Rscpwagen en fléde. 354. 355. Dositheüs kcrklijke gefclriedenis. 88. Drank , verkoelende, der Arabiers. 383. Dsjami. 63. te Larisfa. 118. te Trikkala. 125, Eurra, koorn. 380. PüüKo, klooster. 165.  ZESDE DEEL. 4°> E, JEjami fcherif. 86. E.1UB. Dorp. 73. Elawch in Egipte. 373. EL'As, een heilige der Turken. 69. Elmarkab zie markab. El tabari's gefchiedenis. 396, Emin efendi. 94. Engel des lichts der Sabeërs. 345. Engelenburg te Rome. 222. Enna Kura , tak des Nijls. 373. EUDOCIA. 79. Eugenio Bulgaris. 64. Eustathius, Geneesheer. I4I. F. J^abricii BibliotTteca Cracx. 78. Faericy. 223. Falconeria. ii. Fa'vo. 227. Fhnar, Wijk der Grieken te Konftantinopêl. 44. Feest der opfianding bij de Grieken. 67. Feesten ter eere van den H. Joannes , en viering van dezeiven. 326. Viering hunner Feesten in het algemeen. 339. 342. Firmans, Turkfche. 154. Florence, en deszelfs Inwooners. 215. Friedrich IV'. van Deencmarkcn. 267. Dd 5  4iö BLADWIJZER van hei G. Cjabaniza, een pels. 56. Gabriel, leer der Sabeërs van hem. 247. Gadebusch overzetting van Hasfelquists rcize. ar« GALiLEeRs zie Sabeêrs. Gallip >lt. 29. Gastvrijheid der Sabeërs. 352. der Herders in het Oosten. 3Ö3. Gebelin. 398. Geboden Gods aan de eerfte nienfclven, volgens de leer der Sabeërs, 248. Gennadio, Aartsbisfchop. 108. Gerasimos, Grieksch Metropolitaan. 153. Gerigt ( opperfte ) in den Divan. 52. Gerste en Gerftenbrood in het Oosten. 379. Gezant, Engelfche, te Konftantinopel, zijn gehoor bij den Groot-Vizir. 44. en volgende. ^ Zijn gehoor bij den Sultan. 50. 1 Fezanten, Européfcbe , te Konftantinopel. 46. en volg hun plegtig onthaal in het Serail. 53. 54. Gezigten te Konftantinopel. 81. op -Chalki. 82. in Griekenland. 118. aan den Pencus. 129. i6r. 163. in de Kloostersin Thesfalien. 144. 150. 154. in de Tempé. 184. en volg. op de Alpen. 4, Gibraltar. 5. Gika, Vorft van Moldavië, loi, en volgende, Girgenti. 6".  % E S D E DEEL, 41? Gobis, Geneesheer des Sultans. 34. Godsdienst der Grieken. 66. wijze van dien te verrigten. 99. der Sabeërs. 279 en volg. Graven der Sabeërs. 286. 287. Grand (Le) 397. Gravesand. 2. Gregorius , heilig bij de Turken. 69, Gregorios , Vorft van Wallachijën. 89, Grenada. 5. Grieken, htm Godsdienft te Konftantinopel. 44, te Larisfa. 118. hunne groote onkunde en oorzaak daarvan. 67. begin van het druiven éten bij hun. 90. hünne kerklijke titels. 122. ftudiën van hunne ftudérenden. 189. Grieken l.\nd. 9. ellendige ftaat van hetzelve. 171. Björnftahls reis in hetzelve.' 117. Grieksciie taal. 87. regte uitfpraak van dezelve. 69. nieuwe ophelderingen van het N. T. uit dezelve. 164. van haare gefchiedenis. 188. geestlijken; derzelver fchatting aan hunne opperften, en van het volk aan hun. 297. bekéringsijver. 299. haat tégen de-Roomfchen. 299. prelaaten: ijverzugt der Grieken tégen hen. 319. Grootvizir te Konftantinopel; verlichting van zijn palcis. 40* zijn turbant enz. 48. amptsverrigtingen van denzelven. 53. GyioNEs (de), 396.  412. B L A D W IJ Z E R van het gustaaf III. iö. zijne gezondheid door Turken gedronken. i doop, leer enz. 254. en volg. 277. 281. 325. 328. zijn wonderwerk bij de zee van Tiberias. 328. Joannes pala;ologus. 74. Joakneschris tenen, zie Sabeërs. jOANNlTERMONNIKEN. 338. jordaan. 2f4. Jcseph, patriarch. 395, Josephus merkwaardige plaats van Jesus. 143. Joden te Joschen. 63. hunne fynagoge te Larisfa. 119. Italiaanscue taal, derzelver verfcbillende tongval en mu fpraak. 216. 217. Justi, konful. 15. 19. Kt K.aas in het Oosten. 364. 370» Kadi. 62. Kadilesiuer. 2f  ZESDE DEEL. 415 Kaik. 30. Kalbin , felctc. 285. Kalembak, of Turkfche tarw. 164. Kalender en jaarrekening der Turken. 70; Kalpakken. 370. Kampferi Amoenitates &c. 240,' Kanonnen , Zweedfehe, te Konftantinopel. 36* in het ferail. 91. Kapi aga 54. KAPiDSji basji. 55. Kapudan pascha. 55. Kara kapi. 22. Karazias, patriarch te Konftantinopel. 83» zijn fchriften. 87. Karavaan naar Mekka, 36". Karel XII. 172. zijn Griekfche kok. 316". Katoen. 371. Kaz:m. 70. Kastraki, dorp. 160. Kesrewan, gebergte.335. Khans in Turkije. 172. Khidr. 69. Khutbe. III. Kmydrellez. 69, Kiaja bey. 41. Kiatiben. 52. Kerkban der Grieken. 100. Kerken, patriarchaale te Konftantinopel. 6"3. der Grieken te Balikli. 76. (Maria) te Konftantinopel. 81. Paraskeve te Konftantinopel. 88. movr  4i ter. 225. bijzondere loop des waters. 312. ongerégelde ebbe en vloed. 314. ftormen aldaar. 313. Mitvlene. 13. Modena , ftad. 211. Se ö  42ï blad Wijzer van het Modena, tegenwoordige hertog. 212. Monwike»; Griekfche. 130. 134.141. 145. 153. 159. 164, 166. 167. op den berg Athos. 145. 317. Moldaviö, vorst van, zijn paleis te Konftantinopel. 40. plegtige aanftelting. 101. zijn hoofdfierfel en oorfprong daarvan. 1Ó5. Mollah in Turkije. 119. 173. 183. Montaigü, mevrouw. 35. Momxe Eolo. 228. Fiascone. 217. > Gibello. 7. Morea. 9. 10. Mosaïsch werk te Konftantinopel. 8r. te Thesfalonica. 315. liloSKEëN. 63. St. Sophia, omftandige befchrijving van dezelve. 95- jo6. 107. IIO. Soleimanie. 9?. heiligheid derzelven bij de Turken. 112. inwendige gefteldheid derzelven. ito. Most in het Oosten. 359. JMufti , plegtfgheden bij deszelfs afzetten. 44, Kumammeds geboortenagt. 63. Mohammed, tégenwoordigë fultan. 36. MüItADSEA. 22. Musee , geleerd genootfchap te Parijs, MüS'-afa of Campell. 32. . . fultan. 35. Mykoké. 13.  ZESDE DEEL. 421 ' N. jN*ALéziNG der armen in den oogsttijd in het Oosten. 353, Narni, eene flad. 228. nazarf.ëRs. 279. Napels. 30. Niebuhrs reisbefehrijving. 241. 273. Nidsjaksji. 52. 54. Norberg, zijn vertrek van Parijs. I. Zijne bezigheden te Milaan. 208. Zijne bézigheden in het Oosten. 259. Zijne aankomst te Venetië, au. Zijne wijze om het Arabisch enTurksch te léren. 26Q. Zijne bézigheden tc Parijs. 395. Noordweste winden in de Middenlandfche zee. 313. Noring , een geleerde Zweed. 208. 22.6.229. 233. Novalesa. 20Ó\ O. O ffer. en Offerdieren dei'. Turken. 60. der Sabeërs. 33°- 33»Olijven in het Oosten. 361, Olijmpus. 120. 180. 193. . Onkruid onder het zaad te zaaijen in het Oosten, 356. Onweeders in Arabiê. 374Oogen, zwakheid derzelven in het Oosten. 381,, Oogst in het Oosten. 35a- Ooijevaars, heiligheid, verhuizing., nesten, van, dezelven,, 124. 178. Oosterlingen in het algemeen, hunne lévenswijze enz. 35s. Oosterfche taal , noodzaaklijkhcid derzelve voor reigi • gers. 292. Ee 3  4aa BLADWIJZER van het Opschriften, oude Griekfche te Konftantinopel. 74. 75, 89, po. 91. 134- in de Thesfalifche kloosters. 141. 148. 166. in de Thesfalifche kerken. 161.175.170. te Thesfalonika. 315. Latijnfche, te Rome. 221. merkwaardige Latijufche, in den berg Osfa,'i97. x9$* ÖRIgenis Hexapla. 260. Ossa, berg. 184. Ostia. 225. Otter te Parijs. 16. 345. Ovo. 10. Oudheden, Griekfche, op Delos. 12. te Smirna. 20. en volg. te Konftantinopel. 31. 81.90. in de moské St. Sophia. 107. in Griekenland. 118. in Thèsfalifin. 173. 177. en volg. te Thesfalonica. 315. Roomfche, te Sufa. 205. te Reggio. air. te Rome. 218. en volg» te Tufculano. 227. te Narni. 228. te Rimini. 229. te Milaan. 23a. te Verona. 238. te Vicenza. 238. te Padua. 238. in Iftriën. 331. Gothifche, Longobardifche en Noordfche. s6a.es stQlg.  2 E S D E DEEL. Ïf3 P. Paajcheijeren der Grieken. 146. Paaschviering der Grieken. 145. 146.297. der Slavoniers. 297. pADUA. 238. Paerden des Sultans. 70. voeder voor dezelven in het Oosten. D79. Palaeokastri. 176. 191. Panagia tis Genefeos, klooster. 192. Panagioies , tolk der Porte. 84. rjasvJs^Sio». 185. Papas. 66. 67. Para , nnuittt.uk.. 34. H«»Jx«>ii;(rio». 159. Parma, ftad. 210. univerfiteit. 2Ia. inwoners. 210. hertog van , anekdote van hem. 2x0. Paus, tegenwoordige. 224. Pelikaanen. 177. 179» Peltau, zijne geleerde werken. I08. > Pelssen , eeregefchenken in Turkije. 49.' Peneus , vloed. 118. Pera. 31. Peringer. 8. Periki, geneesheer. 186. 187. Pesaro, ftad. 229. Pest teThesi'alonica. 316. Petuiial der Sabeërs. 257. P»ijs.soknkl, konful. 14. en volg. Zijne fchriften. 24. E c 4  4*$ BL AD WIJ ZEü vANïicr Pezzo's werken van de Kirabuèn. 2.68. Pillau, een Turkfche fpijs. 51. Plcegen in het Oosten. 353. 1'ï.ondering derTurken en Maltcfche matroozen op de Griekfche kusten. 295, Pola in Iftrién. 350. Pomjkarpo , een Griekfche geleerde te Konftantinopel. 64 Zijne fchriften en boekerij. 64.65. Porseleinservies des fultans. 54( Porters reisbefchrijving. t8. ^1'ostboois op de Seine. 3. Saone. 3. Pcvegia, haven. 307. Predikatiën der Sabeërs. 280. 282. 34a 34^ Priesters, Griekfche. 64. öö. der Sabeërs. 280. hunne kléding. 34r. lévenswijze en egt. 345—350. ftudie en kundigheid.'348. Priks, Turkfche; viering zijner geboorte. 36. 39, 1'rcmcntorh'M coryci. 26. Profeeien, heilige, der Turken. $9, PsijLLOTERA, berg. 155. PijïHAGoras woning. 321. Q. (Quarantaine op Corfu. 301. te Caftel Nuovo. 30«j, TO?r Venetië. 308.  £ E£S DE D $ E E. 4f| Pv, Ï^.ADIC0FANI. 217. Ragh.b pafcha. 91. Zijne boekerij. 91. 92Reggio. in. Reineks, baron. 63. Reiniging, maandeiijkfche, der vrouwen, verbod des bij^ flaaps alsdan, en gevolgen daarvan in het Oosten» 375- 378. EeisbeschrIjVii-gkn betreffende het Oosten. 291. 292; Reis Eiendi. 49. RïLiquiEN, heilige, te Rome. 222. te Venetië. 239. Chrisdijke, in het Serail. 35- 36- in de Patriarchaalkerk te KonftantiilO pel. 64. Rhemea. Ï2. Rimini. 229. Rc« in Griekenland. 163. R01 (le) over Griekenland. 78. Rome , flegte toeftand der ftad en des omliggenden lands, 218. merkwaardigheden aldaar. 230, St. Pieterskerk. 221. la Rotonda. 222. Engelenburg. 222. p'aleizeï!. 222. Sapienza en Propaganda. 223,. inwoners, vrouwen, en policie. 225. ROHCHAGLIA. 209. Ross, rinmsch prédiker en bédevaarter naar Jenrfalem. ï$< Ee 5  4*5 BLADWIJZER van het Rousseaü over het nut der wétenfchappen. 64. Roux (de) , zijne landkaarten. 7. 13. Rovigno. 321. Rundvee in het Oosten. 367. Rus/in, klooster. 159. RijUEHUs, konlul. 19. Rije in Engelland. 3. 3, SabeSrs, ParijfcheShandfchriften, bevattende hunnen "odsdienst en wetten, vertaling van eenige ftukken daar uit. 242. en volg. 272. Oordcel daar oVer. 259. hun alpbabet. 240. berigten van hunnen godsdienst en van hunne taal. 239. 286. 323. 339. hunne fpraakkonsf. 239. hun godsdienst. 239. 273. 503. hun verblijf onifireeks Markab. 279. hunne heilige fpijze. 279. 280. 329. vreedzaamheid in zaaken van den godsdienst. 282. heilige dagen. 326. gevoelen van hét toekomende léven. 287. voormalige woonplaats, vervolging en vlugt naar. Markab. 324. liefdewerken. 331. gevoelen van de Jóoden, Christenen en Mohammedaanen. 346. verkéring van beide geflagten. 343, regtsöefening. 345. zéden en gebruiken. 345. 346,  % E S D E DEEL. 4»> Sabe"rs, kléding. 950, inkortten enz. 332. Sabbathai mvi, valfche Mesfias. 3iö\ Sanct deme(ri. 66. DuMEIrïus> eiland. 302. demétrius dag bij de Turken. 70. tüPHïMIE. 113. Georgsdag bij de Turken. 69. 70. Siephanüs, voorgebergte. 30. Nikolaaj, klooster. 160. santksimo SF.PliLCRO. JX. Santo Angslo. ii. Nicolo. 11. Satan der Sabeërs, 248. godlijke waarfehouwing v«or hem aan de eerfte menfchen. 248. X% , deszelfs uitfpraak. 26. Schaapen , derzelver foorten in het Oosten. 364. 369. lange en dikke ftaerteu. 3*9. vrugtbaarheid. 369. verblijf des zomers en des winters. 372, middel om ze van onderfcheiden ver* wen te hebben. 364. ü5cHAAPESïTFr.l.t in het Oosten. 364- en volg. Scheepvaart en afftand der plaatzen op de Middenlandfcho. eee en in den Archipel. 8. Sciieepen op des Sultans werven. 59. 60. Schepping der waereld enz. 246. Schoomh der Grieken op Andros. 17, te Athenen. 68, voor Grieken te Mosk.au.-78. der Turken. 96.  4iS BLAD WIJZE R. van het Sao. 26. Seiutschane, dor]). 192. Keine, vloed. 202. SiLlNUS. 6. Semum, wind. 383. Sera* te Konftantinopel, deszelfs voorhoven. 50. .103. tuinen. 91. oud. 99. Sergios, een geleerde Griek. 87. Sesam. 192. Sigilien. 6. 7. Siena. 216. SlGEUM. 27. SlLEA K0RE. 27. Simum, vogel in Arabië. 374. Sceuophylax in de Griekfche kloosters. 14$. Slaavinnen van. Algiers, anecdote daarvan. 320. Slavoniers, hun karakter. 305., Smarmer, vogel. 373. Sollet, een Engelschman. 3. Somma, een berg. 227. .Sophronius, patriarch. 100. SroLETo. 227. Spraakkunst, Turkfche. 61. -êpringiiaanen, verfcheiden lborten. 3S6, die Joannes gegéten heefc, verklaring daar, omtrent. 128. in het land der Sabeërs enz. 332. Stachief. 78. Stagi, groot dorp, 139. bisfehop aldaar. 129, S'TErgANTO, eiland. 30Q.  ZESDE D É E IV 42? STouwcnnANDEt der Engelfchen. 4. Strabo. 197. 198. SutTAN te Konftantinopel, deszelfs troon. 55. turbant en ftaatfiekleed. 55. Boot en roeijers. 59* trap aan de kaai. 80: bidbank in de Sophiaraosk*. 95* Susa. 206. % Tanara. 9. Tarw Turkfche. 104. Indifche. 38»Tekir Sarai. 76. 8r. Tempé. 184. 190. 196. I9f. Tenedos. 27. Tenten der Arabiers. 374. Term, eene ftad. 228. Theodosius, keizer, in een opfchrift vermeld* 75» Theophijlaktüs uit' Bulgariën. I3S- 136Thsriaki te Konftantinopel. 96. 98. Thessalonika , merkwaardigheden der ftad. 314. befchrijving der omliggende ftreek. 315- 3i5. aartsbisfchop, en anekdoten van hem. 318. ThiNe , eiland. 398. Thott, baron. 32. Thucydides. 68. Tijber. 218. Tine. 12. Tirnava. 120. Tolk der Porte, zédert Wanneer Christenen. 84; Toskane, berigten van het land. 215. en volg. Tri and afilo ? GirekfcJ\e geleerde. 187,  43* E L A D W IJ Z E R VAN HET Trikkala. 124. Trvia. 27. Turken, hunne woestheid» 17. 18. hun gedrag jégens de Franken. 18. hunne bouwkunst. 31. wijze van het gefchut te boren. 32. pkgtigbeden. 73. en volg. —— dansfen. 41. — komédiön. 41. —-— wijze van rijden. 47. ■ zéden. 48. 49. wijze van éten. 53. 54. 94. 104 begin van hunne feestviering. 57. 58. hunne wijze van fchrijven. 93. grondftellingen ten aanzien der bepaling vaa het noodlot. 117. __ ,— van c]e vertiiengt:. lijke werken. 174. ——. politie. 195. boeken» 88. 92. Tuneliui , een gedicht van hem. 85,' Turn 206. 'jusculum, Tusculano. 226, Ui TJlIJSSES. 3C2. Universiteit te Turin. 207. Parma. 210. Bologne. 213. Rome. 223. "V asten der Turken. 94. Vega (Antonio de), 59.  ZESDE DEEL. 431 Velestinf.. Hf. VENETië, van deszelfs ftaaten. 237. merkwaardigheden der ftad en inwoners. 338» plaats en kerk St. Markus. 239. VehcuXi. 208. Verona. 138» Via Aemilia. 211» — Cas/ia. ai6. — Flaminia. 217* -— Antiqua bij Smirna. 23. Verteelt der Oosterlingen. j6t.Villoison (de). 79- 148- 224. 3»°« Vijgen. 360. Vlaggen der Turken. 72, Vliegen in Arabië, naamen en foorten. 373. Vloot, Turkfche, plegtig uitlopen derzelve. 72. Vogels op de Middenlandfche zee. 313Vogel, vijand der fpringhaanen. 334- 373' Volo, handel aldaar. 120. VoRSTENëlLAND. 82. Voetwasschen, plegtig, der Grieken. 63. Vkiiaadje bij de Sabeërs. 349- Vr»jmetzelaars, verbeelding der Grieken van hun. 8a. Vroüwspersoonen der Sabeërs. 349. Vuur , wijze van het te liaan bij de Arabiers. 383. W. ater, wonderdadig der Grieken. 76. 8r. . , wijing van het heilig, der Grieken. 2j>8. , bitter en zoet in Arabië. 382. Westewinden , zijn nadélig voor. het koorn. 357\Valachijsciie boeren. 123.  4££ BLADWIJZER van het e.z.v. VVierOok in het Oosten. 384. Wind , fchadelijke in Arabië. 383. doodelijke in de woestijn. 383^' Witoma, klooster.' 163. WojNUCKE.W 70. Woning des lichts der Sabeërs. 258. Woordenboek, Sijrisch. 397. Wijn mogen de Turken niet drinken. 98. hoe dezelve gemaakt word in het Oosten. 358* Wijnbergen in het Oosten. 358.' Wijnbouw. 358. Z. Z^aadïkkers, behandeling derzelven in het Oosten. 352, Zaaitijd in het Oosten. 356. Zaaijen der Oosterlingen. 35». Zacharias, een geleerde Sijrier. 335. Zalven bij de Arabiers. 380. Zante. 300. Zareo. 122. Zcdenleer der Sabeërs. 240*. Zenos, een Griekfchegeleerde. 82. Zeronowonijkij, een geleerde monnik. 108. Zieken (behandeling der,) bij de Sabeërs. 347. Ziekten onder de Arabiërs. 381. Zimiwermak, geneesheer te Smirna. 19. Zinnï , graai. 78. Zio, eiland. 321. Zizayi, koorn en brood daarvan. 380. Zuilen , antieke in de moské St, Sophia, 107. Zivan, onkruid. 356.