LEERZAME e n V E R M A E K L IJ K E NATUUPv- en HUISHOUKUNDIGE BIBLIOTHEEK, Beftaende in eene Verzameling van Natuur^ GeneesSchei- Starre- Landbouw- Buishoükuritfig'e en an« dere Stukken, tot Kunsten en We ënfchafteen betreklijk, als mede van nieuwe uït\ indinpen. TE ROTTERDAM, Bij A. BOTHALL, Eoekverkoopera i-'cjo-  -fat  B JE M J C E T. 33e volgende Stukjes zijn overgenomen uit de Bibliotheque Phijfw-Economiquo, waervan in Frankrijk jaerlijks, ten minfte, een deel wordt uitgegeven, en met veel graegte gelezen. Wij hopen, dat dezelven hier te lande geen minder onthael zullen ontmoeten; dit zal ons aenfporen om van tijd tot tijd een bundeltje, in grootte aen dit gelijk , uittegeven , en de flukken , die zulks vereisfehen, met platen optehelderen, ten minfte zoo het vertier onze verwachting , die de belangrijkheid van den inhoud voor alle foorten van Lezers ons billijk doet koesteren, evenare. * 2 Hoe  iv B E Pv I C H T. Hoe zeer wij nu ons hoofdwerk zullen maken van onzen voorraed uit de voornoemde Bibliotbeque te halen , waerom wij ook den eigen tijtel voor ons Werkje verkozen hebben, zullen wij gretig en met dankbaerheid gebruik maken van zoodanige bijdragen , overeenkomftig den aerd van onzen arbeid , als ons ter plaetfing worden toegezonden; waertoe wij dan ook onze kunstlievende Landgenooten ten vriendelijkfte uitnoodigen. LEER-  LEERZAME en VERMAEKL1JKE NATUUR- en HUISHOUKUNDIGE BIBLIOTHEEK* NATUURLIJKE HISTORIE. Bericht wegens eene jonge Negerin, die gezegd wordt Melk te hebben, zonder dat zij bevrucht is gegeweest. Een Brief van Mevtouw van jf. Eene dienstbare Negerin , bij nacht te paerd rijdende,, deed een val, in het overfpringen van eene omtuining, en werd dood te huis gebragt. Zij liet een' kleinen mulat, van vier maenden, en eene dochter, van veertien jaren, na. Dit meisje, federt eenigen tijd, uit hoofde van ontrouw, opgefloten, isfterk, en zeer kloek voor hare jaren; zij heeft een welgevormde boezem, en is reeds federt vier jaren vrijster. Terftond na den dood harer moeder, ftelde ik haer' kleinen broeder onder haer opzigt, tot zoo lange hem eene minne gegeven wierde. Het kind begon de borst zijner zuster te zuigen, die, den zesden dag, melk in overvloed had , zoo dat zij nu reeds vijf maenden den kleinen mulat gevoed heeft. Deze opkweeking flaegt volmaekc wel. De melk van het meisje blijft overvloedig, ondanks eenige geneesmiddelen , die zij gebruikt heeft, ter herftelling harer gezondheid, door andere oorzaken een weinig ontfteld; want door deze hare nieuwe verrichting neeau zij in kragten toe. Zij heefcnieergedaendaji A da  2 Natuur- en Huishoukündige de natuur van haer kon vergen, en de natuur beloont zulks, door haer zulk eene aengename gewaer wording te fchenken, dat zij het grootfte verlangen heefc om zelf moeder te worden; het geen ik echter niet zal roeftaen, voor haer' voedlterling door het tanden krijgen zal zijn. Zij is zoodanig gadegeflagen , dar men verzekerd is, dat hare melk niet geroerd kan zijn geworden: de melk is volkomen natuurlijk en uit zichzelven, en dit toont, dat elk vrouwlijk wezen geboren wordt met de beginfelen van het melkvoe^zel, dat onuirputbaer zouden zijn , indien derzelver loop geftadig aen den gang gehouden wierd. Mij werd eene aanmerklijke fomme gelds geboden, indien ik een blank kind, het welk geboren ftond te worden, door dit meisje wilde doen zogen ; doch ik heb het geweigerd: dewijl ik hare zorgvuldigheid wilde beloonen , door haer moeder te laten worden. Ik heb voorgenomen eene nieuwe proef te nemen met eene andere jonge mularin, die ik zorgvuldig laet bewaken; om mij te bevestigen in het gevoelen, het welk ik koester, dat eene maegd melk kan hebben; mijn oogmerk is deze proef voor het einde van dit jaer te doen, waer toe het meisje reeds voorbereid wordr; zij is dertien jaren oud , en heeft een welgevormde boe/.em, hoe wel zij in allen opzichte nog zoo ver niet gevorderd is dan het andere; ik doe haer heuelfde voedzel als eene blanke gebruiken , ten einde hare kragren te verfterken. 'Er zijn verfcheiden voorbeelden, dat de melk niet opdroogt. Ik heb een welgemaekte Neger, van Europeefchen afkomst, welke gezoogd is door zijne grootmoeder, die in geen negen jaren kinderen had gehad. In het journael encijclopedique wordr gewag gemaekt Van eene vrouw, die op haer zestigrte jaer een harer klein-  Bibliotheek. "'"'.£ kleinkinderen zoogde. De oudheid levert verfcheiden zulke voorbeelden op. De Dame, door wie dit bericht aen het journael van Parijs wordt medegedeeld , eindigt hetzelve , met in overweeging te geven , of er met hare ontdekking geen voerdeel te doen ware, ter betere opkweeking van kin» deren ; door die toetevertrouwen aen eene minne, maegd zijnde , welke door geene huiszorg, hoe ook genaemd , daer van afgetrokken zoude behoeven te werden ; zijnde zij door de hoop om op deze wijze nuttig aen het menschdom te wezen, bewogen geworden hare waerneming openbaer te maken. Waermmingen omtrend de wijze, waerop de Kiekens de Eijerfchael breken , om 'er uittekomen, door M***. Onder alle de waernemers , zeggen de vermaerdfie Natuurkenners, die den groei van het Kieken, geduurende de broeding, hebben naergegaen, vindt men er geen, die ons een omftandig verflag hebben gegeven, van de wijze, waerop hetzelve de fchael breekt. De Ouden hebben gemeend, dat de Hen deze fchael met haer' bek brak , zoo rasch zij de Kiekens onder haer binnen in het ei voelde woelen , en poogingen doen om er uïaekomen Men is fpoedig van-deze dooling te rug gekomen, toen men ondervond, dat de Kiekens, zonder medehulp van de Hen , uir den dop kwamen jn de plaetfen waer zij, door eene kunftige warrme, werden uitgebroed; maer deze dooling heeft plaers ge* maekt voor eene andere. De Heeren de Reaumuren Maitrejean zesgen , dat het Kieken de fchael breekt door het herhaelde pikken , dat het met de punt van. deszelfg bek doetj de kop van achter na voren bewegende. Het fchijnt, dat de Heer de Rcaumur deze A 2 ftel.  '\ Natuur- en Huishoukundïge {telling aenvoert, zonder genoegzaem acht geflagen te hebben op de bewegingen , die het Kieken bij tnoselijkheid kan maken , overeenkomstig de gefteldheid van alle deszelfs deelen, in het ei, welke hem zoo « el bekend is: want anders ware hij overtuigd geweest, dat de bek van het Kieken zich niet van achter na voren bewegen, met de punt de fchael raken , en op die wijze onmidlijk treffen konde. In de eenvoudige werking die wij zullen befchrijven, ftrookt de fpeling der werkende deelen , zeer wel' met deze gefteldheid De Heer 13onnemain (temt toe , dat ,het Kicken de fchael rnet den bek breekt, maer niet met de punr van den bek, van achter naar voren bewogen. Hij heeft op het uiterfte van het bovenfte gedeelte des beks, een foort van kraekbeen, van aerd en gedaente als een fpoor, ontdekt, zijnde vrij hard , waervan de punt niet regt overeind op den bek ftaet, rnaer een weinig naer het uiterfte gedeelte van .denzelven overhelt. De bek van het Kieken , met deze fpoor gewapend , wordt van \Toren naer achter bewogen, zoo als des^elfs legging gedoogt; en daer het, door eene onmidlijke pooging, de fchael raekt, wordt dezelve derhal ven gebrokenMen ziet , dat , in dit geval, de bek het werk van eenen hefboom verricht, zijnde voorzien van een hard en puntig lichaem, van voren na achter bewogen door alle de fpieren, die in het hoofd van het Kieken gevonden worden; eene beweging, die me: het grootfte gemak, zelfs in de fchael, gefchied. Maer dit is niet genoegzaem om reden te geven, van alle de omftandigheden, waermede het uitkomen der Kiekens vergezeld gaet. I )e Heer de Reaumur leert ons, dat het Kieken in de fchael eene omlopende beweging heeft , en geduurende die beweging de fchael rondom verder breekt ; maer de werking , door den Heer Reaumur vooronderfteld , ftrookt niet me; alle omftandigheden; want de voortgang der breking pleic voor  Bibliotheek. & voor het gevoelen der omlopende beweging van het Kieken, en de gefteldheid van den punt des beks voor het tegenovergeftelde , derhalven kan deze punt niet werken tot de voltooijing der breking , waervan wij gefproken hebben. Daerenregen voldoet de nieuwe werking aan alle de omftandigheden van het uitkomen der Kiekens. De bek kan in alle oogenblikken der omloping, en met eenen gelijken uitflag, als een hefboom werken : want naer mate het Kieken draeit, kan het deszeifs bek van voren naar achter tegen de binnen zijde der fchaal brengen , en overal , waer de fpoor raekt, eene bieking maken. Men ziet, dat de omlopende beweging en de overbrenging van den hefboom, zijne werking en den voortgang der kneuzing begunstigt. Alles loopt verwonderlijk zamen, om het Kieken deszelfs arbeid te doen voortzetten, tot dat het een klootvormig verwulf heeft losgemaekt, het welk gewoonlijk twee vijfde gedeekens van de gebeele fchaal uitmaekt. De fpoor, waervan de Heer Bonnemain ons zulk eene fchoone verordening heeft aengewezen, was reeds waergenomen door Maitrejcan, die er gewag van maekt in zijne Waernemingen over de vorming der Kieken; maer men ziet tevens, dat hij die befchouvvt als een eerfte beginfel van den bek enz. enz. Bericht wegens een Ei, in een ander befloten. Gisteren avond werden ons ongefchilde Eijeren opgedischt, waeronder er een gevonden werd, dat zeer aenmerklijk was, door deszelfs groote. Wij gaven het, zoo als billijk was, aen het hoofd van het huisgezin , die , hetzelve geopend hebbende, zeer verwonderd was hierin een tweede Ei te vinden. Het eerfte Ei beftond uit wit endooijer; het tweede, ter groote van een duiveëi, was voorzien van eene fchael, naer evenredigheid harder dan die van een groot ei , het A 3 zelve  $ Natuur en Huishoukundige zelve ■leftond insgelijks uit wit, een dooijcr, zoo groo" als een er:, en uit een hanetred. Men vindt dikwils twee dooijers in een ei; maer het is vrij bijzonder twee eijeren in elkander aentetreffen, wiervan het binnenfte behoorlijk gevormd, en van wit, dooijer, hanetred en fchael voorzien is. Bericht "wezens een' Hond, dien men geloofde door eene Teef en eenen Kater te zijn voortgebragt; door den Heer Viterne. De Pastoor van M^ures heeft een klein Hou 1 je, oud vier maenden , 'an zulk eene vreemde gedaente, da: her mijne 'ipleitenheid gewekt heeft. Bij on erzoek, i? mij gebleken , dat hij volkomen de klaeuwen, tanden, haken en oogen van een kat heeft, flil bedient zich, even als een kat. van zijnen poot om te fpelen, of zich te verdeedigen; zijne tong is kort en bijna /.oo raspachtig als die van een kat; hij heeft echter meerde leest van een'hond. maer in zijnedeelen heeft hij we lef meer overeenkomst met het beloop van een kat, vooral omtrend het achterlijf. Zijn hair is volftrekt als dat van een angora kat; zijne ooren zijn regt, dicht bij her hoofd en vallen aan de einden een weinig over; eindlijk heeft hij eene fterke trek to: raeuw vleesch, het welk hij boven alles verkiest. De Eigenaer van dezen Hond-kat heeft hen gekregen van eene Dame. bij wie een teef en haren Angora zamen hebben huis gehouden. Her ware te wenfehen, dat dit dier bezeten wierd door den eenen of anderen Natuurkundigen, om hem van naderbij te leeren kennen. NA-  Bibliotheek. T NATUURKUNDE. Waernemin^en, waer uit fchijnt te blijken, dat de lucht der berden niet altijd gezonder ?>, dan die van lager landen; door den Heer Pini. Het is een gewoon zeggen, dat hoe hoger men zich bevindt, hoe gezonder de lucht is; maer dit gezegde moet met eenige bepaling opgevat worden. Het is waer, dat in hoger gewesten de lucht minder bezwangerd is met zware dampen; maer, van de andere zijde, is het zeker, dat aldaer komen en blijven hangen ligter dampen , die de lucht voor de ademhaling nutteloos, ja, zelfs fchadelijk maken: dusdanig zijn die, waeraen men den naem van ontvlambare lucht heeft gegeven. De kortlings gedane waernemingen van den vermaerden lngen- Housz hebben ons gdeerd, dat de planten, door de werking der zonneftralen, eene dephlogistique lucht bereiden, die geichikter is tot de ademhaling dan de gewone lucht, en dat zijl daerenboven eene foorr van lucht, van eene nadeelige hoedanigheid, die zich met den dampkring vermengd, inflorpen, derhalven moet de lucht, in zeer hooge gewesten, waer geene planten gevonden worden, uir zichzelven ongezonder wezen. Inderdaad de lucht, die ik van den top van den Legnon, in de raaend Augustus 1780, mede bragt, was minder gezond dan die van Cöme; gelijk zich de vermaerde Heer de Valta overreedde , door het werktuig, zeer bekend onder den naem van Eudiometer. Deze ongezonder lucht wordt gedeeltelijk veroorzaekt door de ontvlambare lucht, die opftijgt uit de moeras, welke door den Adda wordt verwekt in de vlakte, die onder denzelven is. . A 4 Over-  8 Natuur- en Huishoukundige Over den Mist en Rijp> als voorteekens van regen den volgenden dag,• door den Heer Pasumot. Wanneer in den Herfst de Mist, welke den eerften Rijp vooraf gaet, zich in het optrekken verfpreid, is dit, volgens het gevoelen van den HeerPafumot, een ónfetlbaei teeken , dat het des anderen daegs regenen Zal: dewijl door de warmte der bovenlucht deze dampen verdund wordende, zij zich in de middelbare luchtflret-k verheffen , tot dat zij, door de afwezendbeid der zon verkoeld , des nacht verdikken , en des uchtends en geduurende den dag in regen nedcrftorten ; om dat de lager luchtbeddingen nog kouder zijn dan de hogcren» Het is door dezelfde oorzaek, dat den Herfstrijpmede een vrij zeker voorteeken is , dat het den volgenden dag regenen zal; dees eerfte Rijp is niets anders dan eenen ter aerde geworpen mist, waer hij bijna tot ;js verdikt; veeltijds en zelfs bijna altoos blijft er een gedeelte van dezen mist boven de oppervlakte der aerde hangen ; dewijl nu hier door de bovendfte aerdkorst, zoo wel als de mchtbedding, die dezelve het naestbij is, verkoeld wordr. verdunt de opkomende zon den Mist en fmelt den Rijp, waervan een aenzienlijk gedeelte uitwafemd; alle de dampen Hijgen op, en het moet des anderen daegs regenen. De Meer Pafumot had er kunnen bijvoegen , dat deze teekenen en derzelver befpiegeling, afhangen, en derhalven eenige verandering kunnen ondergacn, door de werking der Noorden , Oosten cn Noord-Oosten winden. Nicit'  Bibliotheek. 9 Nieuwe proefneming wegens de overflorting van het bloed; door den Hear Hassenfrat? , Geneesheer. Toen ik mij re Weenen bevond, onrmoette mij op zekeren tijd ^het zal niet noodig zijn den juisten dag te melden) de Heer Ingen Housz , in den Planthof, welke mij dus aenfprak: „ Ik kom van den Graef van Dietrickftein, waer ik tegenwoordig geweest heb, bij het herhalen der proef omtrend de overftorting van het bloed. Een fchaep was het bioed afgetapt, tot dat hij bijna geene beweging meer/ toonde, wanneer men een ader aen een kalf opende , en door middel van een glazen pijp, die ik bij mij had, werd het bloed van het kalf in de aderen van het fchae.p gelaten ; dit kwam langzamerhand bij, en toen de wond gefloten was, had ik bet genoegen, dat ik het dier in de weide zag lopen en met de kudde grazen". Eenige dagen daerna berichtte iiiij de Heer Ingen - Housz, dat het fchaep zich in eenen volmaekten welftand bevond. De Lichamen, die op zekere vloeibare Jloffen drijven, fchijnen eenen geregelden loop te hebben; door den Heer Eike. Wanneer men kleine (tukjes kurk', of iets anders, van gelijken aerd, Werpt op brandewijn, in een fchaeltje gegoten, en het tninderfre gedeelte van hetzelve bijna vullende, zullen zij all,in naer eene zekere zijde van den rand drijven; deze richting houden zij eenen geruimen tijd ; maer wanneer men het fchaehje in een ander gedeelte van de kamer plaetst, of, het fchaeltje latende daer het was, de proef op eenen anderen tijd van den dag hervat, nemen de drijvende lichamen eene andere richting. A 5 De  lo Natuur- en Huis h'oukundïge De kleine lichamen drijven van de plaers. waerze gelegd zijn, naer die. tot welke de warmte zich uiutrekt, dit is de regeling der natuur in deze proef. Om hier van overtuigd te worden, heeft men flechts kleine ftukjes kurk dicht hij den rand van het fchaelrje te plaetfen , zoo dat zij dien bijna raken; men maek vervolgens den rand met de hand warm; en zij zullen teritond naer de overzijde drijven, volgende dus de uitzetting der warmte, en zulks met te meer drift, naer mate de rand, apn welken /.ij geplaatst zijn fterker verwarmd wordt. Men moet zorg dragen, dat die kleine lichamen een weinig boven den brandewijn uitfteken; want indien zij geheel in denzei ven gedompeld wierden, zou men wel eenen lbop, maar geene bepaelde richting befpeuren. Het is juist niet noodig , dat de brandewijn heel iVrk zij; maer deze proef kan niet met wijn , azijn, water of olie genomen worden. GE-  Bibliotheek. ii . GENEESKUNDE. Op wat wijze de kinderziekte, door befmetting , kan bekomen worden; met aenwijzing van den tijd en afftandy waerop zij besmettelijk is. Te Chester is eene Maetfchappij opgericht, met het menschlievende oogmerk om de Inënting te bevorderen, en de natuurlijke kinderziekte te verhoeden; hare Verhandelingen zijn uitgegeven door Dokter Haijgarth. Uit hare waernemingen , gedurende zes jaren gedaen, en de grootfte waekzaemheid op alles e wat in dien tijdis voorgevallen, blijkt, dat er niets hoe genaemd is gefcbied, het welk vermoeden geeft om te denken, dat de fmeuftof der kinderziekte, gekleefd aen de klederen of meuhilen, in al die jaren de kinderziekte heeft aengezet. Indien men hisr van eenige weeken uitzondere, kwamen alle de geneesheeren, die hen, welken de kinderziekte hadden , bezochten , en de onderzoekers, door de Maetfchappij aengefteld, alle dagen in de kamers , waerin zulke zieken lagen , en zulks met dezelfde klederen, zonder eenige voorbehoedzelen te gebruiken; vervolgens naderde zij de kinderen, voor de befmetting vatbaer; maer er is geen geval voorhanden waeruic blijkt, of zelfs vermoed kan worden, dat deze lieden aen iemand deze ziekte hebben medegedeeld. De Maetfchappij heeft nog talrijker en zekerer proeven , dat de dampkring met pokgif befmet, zich niet ver , zelfs niet tot de naeste wooningen uitftrekr. Dokter Haijgarth is van gevoelen, dat de ziekte worde voortgezet, door de van pokgif aengeftoken lucht; dat de mededeling op eenen afftand, gemeenlijk gefchied, of door doortrokken ftofFen of linnen , of door befmetie brieven , die zoo wel verzegeld zijn , dat er geen verfche lucht kan inkomen. Uit verfcheiden gevallen is het waarfchijnelijk eene zeldzaemheid, dat iemand, die ingeënt is, de kinder- ziek-  l% Natuur- en Huisho.ukundige ziekte aen een ander aenzet, voor de pokken uitgekomen zijn; en Dokter Heberden verlengt dezen onbefmetbaren tijd tot den aden en 3den dag na het uitkomen. Het gevaer der befmetting houdt, naer men meent , op na het afvallen der pokken , ten minfte wanneer het vel der zieken genoegzaem is gezuiverd, door het baden of herhaelde wrijvingen, en na de verwisfeling van klederen en meubilen, die met pokkorsten zou-ien kunnen befmet wezen; ook heeft men, volgens denzelfden Geneesheer, reden om te geloven, dat de pokken , na de natuurlijke befmetting twee dagen later uidtomen dan na de inenting; maer om de kinderziekte niet door befmetting te krijgen. is het, volgens het gevoelen der Maetfchappij van Chester, genoegzaem , zorg te dragen , dat voorwerpen , voor deze ziekte vatbaer, niet komen waer pokgift is, zoo lang hetzelve werke. Stuipen, die zich een jong meisje op den hals wist te halen, waer door hare gezellinnen die onvrijwillig kregen, met aenwijzing van een onfeiibaer middel in foortgeiijke gevallen. Een jong meisje , kostgangfter in het klooster der Abtdij van St. julien, verveelde hare afzondering, en, om hare ouders te noodzaken haer tehuis te halen, wenden zij ftuipen voor, die zij zoo natuurlijk wist naartebootfen , datze' voor echt gehouden werden. Hec grootfte aental harer gezellinnen , ontfteld door deze toevallen, kregen wezenlijke ftuipen. De fchrik werd algemeen; doch het werkftellig maken van een geneesmiddel, fchoon niet uit den Apotheek gehaeld, genas de kwael in den grond. De Vader van het meisje , die een vermogend en verftaudig kunttenacr , maer een weinig hardvochtig, was,  Bibliotheek. was, verzocht en verkreeg verlof om bij zijne dochter te gaen: hij zeide een middel te weren, dat haer gewislijk zoude genezen , en hij hi"ld zijn woord. Dit middel heftond in eene bulpees; waerop hij de zieke onthaelde, zonder door haer gefchreeuw wederhouden te worden. De ftuipen bleven weg en de vrees voor het zelfde geneesmiddel verlosten alle de overige kostjuffers van derzelver onaengenaem bezoek. Misfchien vindt men het middel wat geweldig; maer groote kwalen moeten door fterke middelen genezen worden. De goede uitwerking van dit wettigt deszelfs gebruik , te meer, om dat men het niet tweemael omtrend het zelfde voorwerp behoeft in het werk te (lellen. De Heer Boerhaven deed de ftuipen der Weesmeisjes, te Haerlem, ophoudan, door haer bevreesd te maken, dat zij in de armen zouden geknepen worden met tangen, die in de zael , waerin zij zich onthielden, gloeiiend gehouden wierden. Ik heb zulke ftuipen zien eindigen bij een jong meisje door de vrees van in een klooster gezet te worden. Voor het overigen zijn deze middelen oneindig ge(chikter, om de te. rugkomst dezer toevallen te verhinderen, en de gpede zeden te handhaven, dan het voorwerp door eenen aentreklijken jongman, onder de oogen te doen zien, te doen vrij ven, voelen en betasten. Behandeling en Redding van eenen Drenkeling, medegedeeld door den Heer Crancc. Een arm Arbeider, oud zeventig jaren, werkte nen den oever eener rivier, hij viel erin, terwijl hij water wilde putten. De man was alleen, en de juiste oogenblik van dit ongeluk osbekend. Een Wijngaerdenier, langs deze rivier gaende , zag een emer drijven ; een hein>  t4 Natuur- en Huishoukundige heirnlijk voorgevoelen deed hem oplettende r ftaren. wanneer hij onder eenen rijsbos de toppen van vingers zag: z'jn eerfte werk wns een' kieinen esfenftam aftefbijden, en te beproeven of hij die door de hand , welke hij vernam kon doen varten, maer deze had reeds het gevoel verloren. Dewijl het dorp niet ver af is, kwamen er verfcheiden lieden, op het geroep van den Wijngaerdenier, toefchieten: hij 'oonde de plaets waer hec lichaem verdwenen was, doch niemand kon duiken, dus was men genoodzaekt naer het dorp terug te keeren , om eene dregge te halen. De dregge kwam, men wierp dezelve herhaelde malen uit. zij vatre eind» lijk in het hemd van den Arbeider , hij werd bij het zelve opgehaeld, en men maekte zich gereed hem bjj de beenen optehangen. Op dezen oogenblik kwam ik aen de overzijde ; ik verzette mij tegen dir moordadig gebruik , hec welk . bij ongeluk , in het dorp als het eenige nurige werd befchouwd ; alles wat ik kon verwerven was, dat men mijne komst zoude afwachten, dank mijne hoedanigheid van Heer der Plaets. Ik had meer dan een half quartier uur noodig , om aen de andere zijde der rivier te komen; bij mijne komst vond ik eenen Ellendigen, zonder pols, zonder beweging, het gezigt opgezwollen, het lichaem verftijft, kortom met alle de teekenen van een' drenkeling. Ik deed hem naer het naeste huis brengen, naekt uitkleden, op de zijde voor een gematigd vuur leggen , en met fchapenveilen , doorweekt met brandewijn, fterk wrijven. Ik werd met tegenzin gehoorzarmd: Waer toe dient dit, bet is een lijk , voerde men mij te gemoet; echter na een half uur bezig geweest te zijn, maekte de vooronderftelde doode eenige beweging Het is mij niet mogelijk eene befchrijving te geven van de verwondering mijner opgezetenen en de volheid mijner blijdfehap; ja»  Bibliotheek. ry ja, ik kan zessen, dat dit de genoegelijkfte oogenMik mijnes levens was; maer hij duurde zeer Kort; zonder behulp van de kunst durfde ik mij met geenen gelukkigen uitflag vleijen; nogthans de ijver mijner behandeling verdubbelde; ik deed de Drenkeling zachtkens heen en wederüingeren, het hoofl wat lager dan het lichaam latende houden, en beftendig over zijde; dit verooizaekte eene lichte braking; vervolgens deed ik herr., door middel van rwee pijpen , eene groote hoeveelheid ts'a.srook in de maeg blazen, hr-t geen hem deed hoesten en daerna fterk braken. Zoo rasch de maeg ledig was, kwam de pols terug; toen oordeelde ik, dat het tijd was hem te doen aderlaten , ter weering van eene verzameling van kwade vochten, zeer gemeen in diergelijke omftandigheden; het was echter niet zonder veel moeite, dat men twee bekken bloed kreeg. De Boer opende toen de oogen, herkende mij, en klaagde, dat hij verftijfd was. Deze behandeling had vijf quartier uurs geduurd; ik meende het nu te kunnen wagen om hem een half glas brandewijn te doen drinken, dien hij inhield; daerna liet ik hem in een zeer warm bed brengen, en de wrijvingen, waermede men onafgebroken aenhield, herfïelden binnen drie uuren de cir« cularie en de warmte. De z eke beeft fiechts een weinig koorts en eene groote vermoeidheid door alle de leden gehad; ik heb hem twee dagen met goede bouillon en ouden wijn gevoed ; den derden dag hervatte hij zijn arbeid, en is federt welvarende geweest. Middel om bevrozen leden te ontdooijen. Een lid (zegt de Fleer Leclere, in zijne Historie van Rusland) het welk bevrozen is, heeft geen gevoel; aen hetzelve blijft geene fchaduw van rood over, en het is witter dan een èëhig gedeelte van het lichaem. Om een bevrozen deel te herltellen begint men gewoonlijk door  Natuur- en Huishoukund ige door het zelve met fneeuw fterk te wrijven; wanneer men befpeurt , dat er eetrg gevoel in komt, achtervolgt men de wrijving; maer in de plaats van fneeuw, bedient men zich van koud water. Indien de bevriezing niet lang geduurd heeft, is het gereedfte om dit ]i 1 met een (tuk wollen ftof fterk te wrijven. Hit kragtig middel is bij dejakousrki in gebruik; maer indien het lid reeds eenen geruimen tiid is bevrozen geweest, kan de wrijving-met fneeuw. koud water, of wollenftof geen het minfte nut doen: in dit geval moet men het bevrozen lid eerst in fneeuw , daerna in koud water fteken, en het lang daer in houden, waerna men tot de wrijving kan overgaen. De jakonstki, waervan de Rusfen dit geleerd hebben, dekken vervolgends de bevrozen leden met koemist of kleinerde , of met beiden, door elkander gemengd. Zij begrijpen , dat dit uitwendig middel de omfteking van het bevrozen lid langzamerhand wegneemt en hetzelve tot het leven terug brengt; ook wordt het voor een goed behoedmiddel gehouden. De meeste Jakoustki , wanneer zij verpligt zijn eene iange reis te doen door hevige koude, beltrijken alle de deelen, die zij duchten, dat bevriezen zullen, met deze foort van zalf, en allen verzekeren, dat, indien /ij er al niet volkomen door bevrijd zijn , deze pleister ten minste veroorzaekt, dat de vorst zulke eene fpoedige uitwerking niet doe. Dit is zeker , dat men de winter aen h,nden of voeten kan voorkomen , en de ontfteking en pijn, die daer door veroorzaekt worden, wegnemen, door het gebruiken van het zoo even aengewezen middel. Ik heb er mij dikwils met vrucht van bediend, zegt de Heer Leclerc, en ik heb ondervonden, dat lieden, die behebt waren met winter, zich genazen door het wrijven met fneeuw, van het begin des kouden faizoens af. Mtd-  Bibliotheek. ïj Middel om menfcken, die bevrozen zijn, weder bij te brengen ,• bekend gemackt door de Natuurkundige Maetfchappij, te Dantzick. De arme en fleclrgekleede Landbouwer , de Soldaer, de Reiziger, bloorgefteld aen de onguurheid der lucht, lopen gevaer van door eene hevige koude te ver_ ftijven en omtekomen ; maer veeltijds worden zulke vei flijfde voorwerpen voor dood gehouden en opgegeven , terwijl het nog mogelijk zoude zijn hen weder bij te brengen. Het volgende middel, uitgevonden door de Maetfchappij van Dnntzick, wijst eenen zekeren weg aen, om, in zulk een geval, de deerniswaerdige offers te redden. Men moet zich zorgvuldig wachten de lijders uit eene hevige koude in eene altegroote warmte te doen overgatsn ; want dan ware hun dood onvermijdlijk. Mt n moet hen in een koud en vochtig vertrek brengen, waèrin geen bevrozen water is;, men make daer een bed van fneeuw en legae er den bevrozenen op, wanneer men vermoedt, dar de levensgeesten in hem nog niet geheel zijn uitgedoofd; daerna moet hij met omtrent een voet dik fneeuw bedekt worden , zoo nogthans dat zijn mond en gezigt vrij en ongedekt, blijven. Bij gebrek van fneeuw kan men zich bedienen van eene badftoof, of groote kuip, met water en ftuk ken ijs; waerin men het lichaem moet fteken, tot zoo verre, dat hem het water aen den mond kome, en men dient hem re onderfteunen , op eene wijze, dat hij niet in het water valle, als hij begint bij te komen. Zoo rasch de lijder weder bij zichzelven is, en zijne leden bare natuurlijke gevoeligheid wedergekregen hebben , moeten hem drooge klederen aengetrokken, en hij in eene gematigde plaets , of die een weinig warmer is dan de Ë voor-  i8 Natuur- en Hüishoukundtge voorrende , overgebragr worden , vervolgens moet men hem rhee doen gebruiken, waer in ilierhloemen, fnlij, cirroenkruid, wijnruir en foorrel:jke krniden gedaen zijn; waerna men hem twee groote leppk afirekfel van Zee-ajuin zal doen innemen. Indien de 'ijder nog niet volkomen ontdooid is, en hij aen fommige deelen nog pijn gevoelt , moet men die deelen met fneeuw wrijven, en hem in koud water doen boden , ui' wi lk bad hü niet moet komen voor de leden hunne natuurlijke gevoeligheid terug ontvangen hebben Om voor te komen, dar men niet bevriez», moet men zich onthouden van fterke drauken. VROED-  BlBLIOTIIE E K. VROEDKUNDE. Pompen, om de tepels der vrouwen , die zogen willen , te bereiden, en om het Zog, dat niet door het kind gebruikt is, uittehalen. De mdcelen , die de broosheid der glazen pijpen kan te weeg brengen, en de ongemakken, die het uithalen met den mond kan veroorzaken, heoben mij in den zin gebragt het doen maken van eene tinnen buis, gelijk aen die der pijpen, en die te doen vasthechten aen eene gewoone kleine klisteeerfpuit, van het zelfde merael. Ik heb mijne gedachten aen eenen Tinnengieter mede. gedeeld, iie de/.elven wel gevat en ter uitvoer gebragt" heeft. Hij heeft een zeer eenvoudige , doch echte börstpomp geraas kt , die volkomen aan het oogmerk beantwoordt, zonder aen het minlte nadeel onderhevig te wezen. Het ware te wenfchen, dat er in alle dorpen zulke pompen voorhanden waren, men zou daerdoor de arme boerinnen, die genoodzaekt zijn hare kinderen te zogen, van veel pijn kunnen bevrijden. B 3 SCHEI-  m& Natuur- en HursHouKUNDrGE SCHEIKUNDE. Manier om fijne fleenen te maken, die zoo wit en bijna zoo hard zijn als diamant. Men neem eene gelijke hoeveelheid vijl/.el van ij>er, fchoorfteenroet (dat der keukens is het beste) en fijn geftoten wft marmer, door een gemengd ; men zoek vervolgens eenige dikke en heldere hijacintfteenen uit (zijnde heel donker rood en veel gelijkende naer granaetftecnen) men doe eerst een laeg van het poeder, ter dikte van een ping, op den bodem van eene fnielrkroes, daerboven een laeg van de fteenen, terzelver dikte, en zoo telkens om beurten, tot de fmeltkroes vol is, zorgende, dar de laeg poeder boven opkome. vervolgens rnake men kooien heet, zet de fmeltkroes in het midden, en bedekke die geheel met gloeijende kolen. Dit vuur moet geduurende vier uuren gloeijend gehouden worden. Na verloop van dien tijd neem men de fmeltkroes van het vuur en verkoele die , zonder er iets, voor des anderen daegs, aen te doen; wanneer men zal bevinden da: die fteenen zoo wit en hard als diamanten zijn. Menigmalen vond ik er onder, die zoo groen waren als de fchoonfte esmarand. Men doe ze (lijpen als diamanten , die zij in luister evenaren. Zij zijn fraeijer dan de faphier, en veel harder en luisterrijker dan het geen de Juweliers jargon noemen. Men maekt er ringen, horologiekertingen, oorkroopen, enz. van, en dit zijn indeMaed fijne iteenen. Verfcheiden jaren peleden, heb ik het meenigmalen beproefd, en het is mij nog nooit gemist. STAR'  Bibliotheek. fci S T A R R E K U N D E. Eene verbeterde Teleskoop, door Herschel , en ontdekte Starren, door dénzelven , nader onderzocht door de Heeren de Cassini en Mechain. Aen den Heer Herfchel zijn wij de ontdekking verfcholdigd van eenen planeet van de eerfte klasfe , ('ie even als Merkurius, Venus, de Aerde, Mars, Jup'ter en Saturnus, en volgens dezelfde regels, om de Zen draeit. Deze zoo onverwachte ontdekking is niet gedaen door een' Sterrekijker van beroep, en de bewonderenswaerdige Teleskoop, die tot in het diepfte van dit geltarnte doet zien, is niet het werk van eenen Gezisrkundigen: het is de Heer Herfchel, Duitsch Muziekmeester, in Engeland woonachtig, welke, in 1781. deze zevende Hoofdplaneet heeft ontdekt, die hij federt Ceorgium Sidus, de Star of Planeet van George, heeft genoemd. De volkomen onderfebeiding van het beeld , hare zuiverheid en helderheid zijn de vereischien , die de Staatkundigen in eene goede Teleskoop vorderen. De vergrooting is hier aen fchadelijk; ook durfde men voor den Heer Herfchel, de vergroottng niet boven de drie» cf vierhonderd brengen. De Heer Herfchel overlcbrijde deze bepaling , hij maekte zelve , met oneindige vlijt, moeiten en behendigheid Teleskoopglazen, die tot drie duizendraalen vergrootten. Met behulp van dit nieuwe werktuig, onderfcheid men aen den herat 1 een zeer groot aental vaste ftarren, dubbeld, drie en vier dubbeld ; vertoonende door derzelver verfchillende groepen, gedaenren, verfcheidenhsid van grootte en kleur , het zonderlingfte gezigt aen den Waernemer. Het was van het hoogfte gewigt deze nieuwe ontdekkingen te onderzoeken en er nut van te trekken; die deed de Heer de Casfini: hij voorzag zig van een TeB -3 les-  ca Natuur- en Huisiioukundige leskoop, die drie duizendmalen vergrootte, en bewoog den Heer Mechain, zijnen medebroeder, hem, bij zijne eerite waernemingen te vergezellen. Deze twee Akademisten onderzochten, ieder afzonderlijk, alle de ftarren, die de Heer Herfchel had opgegeven, en vonden die, gelijk zij door dien Geleerden befchreven waren, uitgezonderd eenige verfchillen inde kleuren; verfchillen, die door de veranderlijke gefteldheid der lucht, of andere omftandigheden, kunnen veroorzaekt worden- SCHRIJF-  B I E L I O T H E S r; 2-3 S C II R IJ F K ü N D E. Voorfhrift tot het mah.n van gewoonen roodm Int, en eenen, die zeer frad is en weinig kost. De genen , die genoodzaekt zijn rooden Ine te gebruiken, beproeven dikwils vruchteloos eene meenigte voorfchriften, om goeden en onveranderhaten te krijgen. i>e meest gewopne beftaet uit fernkmhukhout, aluin, gom ïn zuiker. Deze Int is in het begin goed; maer wordt, na verloop van eenige dagen, paers, en vervolgens verbleekt het rood zoo fterk, dat het naeuw. lijks dien naem verdient. Ik zal de bereiding van eenen rooden Int opg°ven, die geduurende zes jaren volroaekt goed gebleven is. en die op het einde van dien tijd, zoo fchoon was als in het begin; het is waer, dat dezelve boven op een weinig befchimmelde; maer zij verminderde de hj3*edani£heid van den Int in geenen deelen. Men neem een vierde pond best fernambuVhour, een once 'room van vvijnfteen , en evenveel aluin; dit doet men , met een kan regen- of rivierwater . tot op ue helft verkooken, en voege bij de Int, terwijl die mg warra is , een once beste arabielche gom en aezelide hoeveelheid fijne zuiker. De room van wijnfteen is het wezenlijkfte in dezen Int, en doet de fchoone kleur ftand houden. Ik heb fchrift in handen , dat , tien jaren geleden, met dien Int gefchreven is, en het welk «eene verandering heeft ondergaen. Het is nog zoo helder rood en glansrijk of het pas gefchreven ware. 13 4 LAND-  24 Natuur- en Huishoukundige LANDBOUW. Voed/el voor beesten , wanneer er gebrek aen hooi of ftroo is; door den Heer Mus tel. De geringe inzameling van hooi en zomerzaed in die jaer (1786.) laet geen twijffel over of men zal in den volgenden winter zeer verlegen wezen om voeder voor paerden en koeijen. De opgegeven middelen om daerin te voorzien, door het teelen van aerdappelen en knollen, kunnen voor her tegenwoordige van geen vrucht wezen ; dewijl de tijd verlopen is, om de eenen te pooten, en dat men de anderen, bij gebrek van zaed , niet kan krijgen. Ik heb, met den besten uitflag, de gelukkige proef van een ander middel genomen, waer door zoo gemaklijk als overvloedig eene groote hoeveelheid voeder te bekomen is. Ik ben , federt twintig jaren , gewoon mijne boorden des zomers te doen fnoeijen; en de ondervinding, heeft mij, niet tegenftaande het vooroordeel, geleerd, dai dit faizoen hier aen gunstig is; dewijl de fappen als dan in eene groote werking zijnde, de wonden beter en fpoediger lluiten. Ik heb begrepen nut te moeten doen met deze fnoeijing. waer van ik de noodzaeklijkheid , in mijne Verhandeling over de groeijing , ter verkrijging van fraeije en knoestelooze boomftammen, heo aengetoond, Ik deed de jarige loten van het oude hout affcheiden, her geen door vrouwen, of kinderen kan gefchieden, vervolgens deed ik deze takken uitfpreiden, orr.keeren ;n in de zon dorren, even als het hooi; en zopder te wachten, dat zij volkomen droog waren, terwijldeblaJeren zich nog eenigz'ns groen bevonden, het geen zij lang I lijven, liet ik ze aen bosfen binden. Dit voeder ïaf ik aen de paerden en koeijen, en ik heb bevonden , dat beiden het veikozen voor het gewoone hooi. Dit  Bibliotheek. 25 Dit is dus geen ijdel middel, aen de handgedaen, gelijk zoo veel anderen, door hun, die zich in hunne Itudeerkamers voor Landbouwers uitgeven. Het Is zoo zeker, als overal in gebruik te brengen. Eiken , Olmen , Beuken , Esfen , Populieren enz. enz. kunnen dit voeder in overvloed opleveren; en waer vindt men niet van die boomen, waer van het opflaen der lage takken niet dan al te veel verwaerloosd wordt. Wandeldreven , bosfchen en andere plantfoenen rondom wooningen en langs de groote wegen, kunnen een zeer groote voorraed hier van verfchafïen, waer van het gevolg zal wezen, dat de ftammen fraeijer, de kruinen hooger en breder zijn , en dat zij veel meer lommer zullen geven. Buiten de hoeveelheid bladeren , die het hooge geboomte oplevert, kan men er ook zeer veel bekomen v.tn de heggen en kreüpelbosfen, door Het afkappen van de lage en geknakte takken, die niet dan nadeel doen aen den groei, of van onJeren verdorren. Men denke niet, dat dit de kreupelbosfchen ontbloote , dewijl men bedenken moer, dat, dooreen zeker getal takken attehouwen, er des te meer üiifpruïten. De jonge boemen, die mén-óp zich zeiven laet, moeien vooral van de lage takken gezuiverd worden, om er fraeije ftammen , zonder knoesten, van te vormen, en er goed werkhouc van te maken. Indien de paerden en koeijen wel groenen takken eetcn, dan maekt de zoo even medegedeelde proef dezelven nog van meerder waerde; de wij! zij, zoo als ik gemeld heb , gedroogd zijnde , ter voeder voor den winter kunnen verftiekken, een tijd, die zeker min of meer netelig zal wezen, uit hoofde van het gebrek aen gewoon voeder. Dit gemaklijk middel kan deze fehaerschheid ruim te gemoec komen ; en dewijl men dus voor dezelve nie: behoeft te vreezeu, acht ik mij B 5 ge-  16 N K TU UR. EN FIurSHOUKUND IGE gelukkig deze voorziening , na van derzei ver wezenlijkheid overtuigd te wezen, te kunnen bekend maken en dus een groot nut «en mijne laodgenooten toebrenbrengen. Men k in de inzameling doen tot in de maend October; maer die voorbij zijnde, heb ik reden om re gelooven , dat , dewijl de zon als dan minder kragt heefr, in ons climaet, deze inzameling niet wel zoude kunften gelchieden, en dat het voeder n .et zoo goed of duurzaem zoude wezen. Men werpe de kosten, die hierop lopen, nier regen ,(want waer vink de domheid en het vooroordeel geen fipf rot bedenkingen). Is heb ondervonden, dat een man op een dag zoo weel boomen kan fnoHjen, dat er vij^ig bosten voeler van gernaekt kunnen worden, en al het overige werk kan door een man en drie vrouwen, of kinderen gelchieden; dus kan men narekenen, dat deze kosten niet veel kunnen bedragen, en welke kosten rijklijk vergoed worden , door het hout , dat er van komt. Men kan hier bij vocjen het affcheerfel der heggen en andere gefchoren boomen, en het ihoeifel van doornhagen enz., waeracn geen doornen of Iteekels zijn. Dit is de reden, waerom, nietregenltaende het geen daervan bij verfcheiden openbare gefchrifren is gezegd, het zoo hoog opgevijzelde gebruik van Acaciarakken niet ter uitvoer gebragt kan worden; dewijl dezelven voorzien zijn van lange en ftsrke iteekels, die den bek der beesten, die ze zouden durven eeten, of de handen van hen , die het beuzelachtig en moeilijk werk omerde bladeren aftedoen, wilden ondernemen, zouden doen bloeden. Het moet wezen , dat zij, die hiervan gefproken hebben, nimmer eenen Acacia hebben gezien; en waerom moet men de voorkeur geven aen takken, die, uit hooflc van derzelver Iteekels, niet aenteraken zijn, daer de paerden en koeijen zeer wel eeten van, cn  Bibliotheek, ±j en zich voeden met bladeren, en vooral jonge loten ( van boomen , waervan wij er overal zulk een groöi aental hebben? Deze handelwijs is eenvoudig en min of meer voordeelig voor de landoewooners, en het kan niet misfen of de ftedeiingen moeren er ook nut van trekken. Indien het nog niet in het werk gefteld werd, is zulks alleen om dat het niemand in de gedachten gevallen is, of om dat men niet geweten heeft, dat de takken, zoo als ik aengewezen heb, behandeld, tot een goed eetbaer wintervoeder kunnen gernaekt worden. Men zegt., dat de koeijen, die groene bladeren eeten, zulke goede melk niet geven. Ik kan dit niet tegenfpreken of bevestigen ; moer indien zulks van groene bladeren al waer is, volgt hier hier nier uit, dat die, welke, gedroogd zijn dezelfde uitwerking zullen doen; daerenbo>-en, is het zeer gelukkig het gebrek te kunnen vergoeden, en het nuctigfce voe^fel te kunnen yérfchaffen. fchoon het zelf nog zoo goed niet ware. IVaerom het zoo dikwils gebeurd, dat fraeije vrucht, hoornen, die men gekaft, en goed geplant heeft, niet willen vatten ; en wat de reden is, dat er jaerlij'is zoo veele boomen Jierven. Het is een van de gemeenfte waernemingen , dat boomen , die men van andere plaetfen heeft doen komen , en die zelfs, welken uit de boomkweekej ij in van den oord, waerin men plant, gcha.td zijn, niet willen vatten, fchoon zij fterk genoeg en welgeworteld waren , fchoon zij behoorlijk , en in eenen goeden grond zijn geplant geweest , en vervolgens naer behoren bezorgd. Eenige naervorsfingen bij de boomkweekers en in de tuinen , des winters , hebben mij eene der gevvoonfte oorzaken van dit aenmerklijk verlies  28 Natuur- en Huishoukundige lies doen kennen, namelijk, den geruimen tijd, die deze jonge boomen buiten de aerde blijven, van dat zij uic den grond gehaeld zijn, tot dat zij er weder in gezec worden , zonder dat hunne wortels genoegzaem voor de koude of droogte bevrijd zijn. De vrees van door fterke vorst of fneeuw overvallen te zullen worden, heü geen verhinderd de boomtjes uit den grond te halen, of alleen de voorzorg om dit te vervroegen , ten einde het gevraegde te kunnen leveren, maekt dat men bij zeer veel boomkweekers een groot getal hoorntjes , voor den tijd der vorst» uithaelt, of wel, dar men ze van verder plaerfen doet komen; en men zetze, met dikke bosfen of bundels, in al te ondiepe kuilen; men voorziet de wortels flecht van aerde , bij mangel van oplettenheid, of om dat zulks niet gemaklijk gaet, wanneer de aerde te hard, of te zacht is; of wel men laet deze boomen, met houpen, in fchuren of kwalijk gefloten gebouwen, ongedekt, of ten minfte flecht gedekt. Maer dit is alleen een gedeelte van het kwaed; deze boomen lijden dikwils , wanneer zij vervoerd worden, door de koude of droogte, zonder dat hunne wortels behoorlijk omwonden zijn; eindlijk komen zij bij den kooper ; doch worden niet terftond geplant, het zij door onachtzaemheid, het zij om dat er andere zaken te verrichten vallen, die meer haest fchijnen te vorderen, hetzij, omdat de aerde, door de vorst, te hard, of door veelvuldige regen te nat, of met fneeuw bedekt is; de boomtje s worden op nieuw kwalijk in kuilen gezet, of in gebouwen , waer het vriest, ongedekt geborgen , of niet genoegzaem voor koude en droogte behoed. De planttijd ten laetfte gekomen zijnde, plant men doode telgen, of die fterven zullen, zoo rasch de flippen , die in den (tam gebleven waren , inge» zwolgen zijn door hetuitbotten van eenige knoppen; de. wijl de groeijing niet in den wortel heeft kunnen komen om nieuwe fap aentevoeren. Hoe nader men bij de lente is, wanneer men plant, hoe meer gevaer men loopt  BlBLIOTHEHK. 3£ loopt van boomen re hebben die reeds lang uit den grond zijn geweest en geleden hebben. Zie daer de oorzaek der kwael; laren wij tot het geneesmiddel overgaen. Men begrijpt ligt, dat het beste middel om deze verliezen voortekomen, is zeer vroeg te planten, zoo rasch de bladeren van de boomen beginnen re vallen, en altoos voor fterke vorst; de boomen in zijn bijzijn te laten uithalen, de wortels en ftarumen te doen om winden roet mest of varen mos; dezelven den eigen dag, of binnen weinig dagen, te doen vervoeren en planten ; en, in het laetfte geval, de bomen in diepe kuilen, regt overeinde te plaetfen, en de wortels bijna zoo zorgvuldig te dekken , of zij geplant wierden. Ivlaer deze voorbehoedfelen kunnen niet gebruikt worden door hen, die de boomen van verre doen komen , die niet zelf bij den boomk vveeker kuunen gaen, of ze cnder hunne oogen kuunen doen vervoeren, bergen of planten. Men kan deze oplettenheid niet verwachten van den Koopman, wiens belang alleen her is te verkoopen , en die hoe meer boomen er fterven , hoe meer hij er verkoopt; ook niet van den Tuinier, die van het geld, dat gij aen den Koopman voor iederen boom betaeld, eenige ftuivers van hem trekkende, belang heett bij het fterven der boomen, daer hunne aen. vulling het volgende jaer , hem gelegenheid geeft tot eene nieuwe dieverijdie hij zijn regt gelieft, te noemen. Noch de Koopman noch de Tuinier bekreunen zich aen het nadeel, dat zij uw beurs en genoegen toebrengen; gij zelve moet de bestmogelïjke voorzorgen gebruiken. Maer wanneer gij, uit hoofde van den toeftand der wortelen, of andere kenreekens, reden meent te hebben van te vreezen, dat uwe wortelen te veel door de droogte geleden hebben , moet gij eenige dagen, naer mate van de droogte, de wortels en den voet dier boomen laaten weeken in water van eenen zachten aerd, gelijk mestwater, dezelven terftond daerna plantende, enze van tijd toe tijd bevochtigen, zoo dat de aer-  30 Natuu-r- en Huishoukündige aerde gcftadig nat blijve; gij zult gewis„ indien het niet reeds te laet is , door dit middel een gedeelte uwer boomen behouden. Men gebruike dezelfde voorzorg omtrcnd fprniren, die door de droogre fchijnen geleden te hebben, of die,, zonder zulks te fchijnen, federt meei dan zeven dagen van den oorfprong afgefcheiden geweest, en niet frisch gehouden zijn. HUIS-  Bibliotheek. «tf HUIS HOU KUNDE f*). Middel om Fifch , die bij warmte ligt aen bederf onderhevig is, goed te houden. Het is bekend, dat, bij groote hirre , de visch en voorat fijne visch, zeer rasch bt-deift. Omze een a twee dagen goed 'te houden, is men gewoonze op den rooster half of geheel optebraden. Dit middel is »an her gewenschte gevolg, naeralijk om de visch te bewaren, zonder dar zij eene fterk e lucht of tnisfffiaak krijtje; n iPr wanneer zij na ve.loop van eenige uuren worde opgedischt , is het vel droog en blijft aen de visch kleven ; terwijl de visch zelve , vooral dicht bij het vel nier lekker is, dienvolgende verliest zij in deugd en gefchik'heid om bij een g-asxmaél gebruikt te worden. Deze riadeelen kunnen vooi gekomen worden dat is de visch kan ten minste zoo goed en zeker beter bewaerd worden', dóorze in olie te doopen, terwijl 7A nog verscfi is, enze onder den olie te houden tot dat zij klaer gemaekt moet worden. Middel om van andappelen gist , of zuurdeeg te maken, 't welk lang goed blij ft om brood mede toetebereideni door d;n Heer Kirdy. Doe de aefdappelen koóken, tot dat zij volkomen zacht zijn , fchilze vervolgens en wrijfze klein , zoo dat er geen klonter in blijft. Giet op deze pap warm water, om haer de dikte van gewoone biergist te (*) Onder deze benaming vorftaen wij alles, wat betrekking heeft op het huishouden; sis yoedfel, kleding, wooning, bewaring der gezondheid, door eenen goeden leefregel, vo..i behoedf?!en fegeö qn'fceiieri, en «te middelen om dvuzelver uitwcikfcten te ituiten en vewaiuderes, ettz. e«z.  35, NATUUR- EN HUISHOUKUNDIGE geven; voeg bij ieder pond aerdappelen, twee oneen grove fuiker, meel fuiker, of droop; doe bij dit niengfel, terwijl het rrntig warm is, op ieder pond aerdappelen twee lepels biergist. Hou het warm tot dat her behoorlijk gegist heeft. Na verloop van vierentwintig uuren kan men deeze gist gebruiken om brood mede te bakken. Een pond aerdappelen zal omtrend een pint of twee ponden gist geven, die drie maenden goed kan blijven. Wacht agt uuren eer gij her brood in den oven (leekt, op dat de gist tijd hebbe van te rijzen. Ik heb hiervan dikwils gebruik gemnekt in koude dagen, wanneer de gist fchaers was, en ik heb gezi. n ,. dat deze gist de gewenschte uitwerking deed , en dat er geen onderfcheid was tusfehen het brood met deze, of dat met gewoone gist, toebereid. Wijze van Rundvleesch in te zouten en te rooken. Het rundvleesch wordt in (lukken , ieder van tien of twaelfponden, gehakt, welke (tukken men me' wit zout befprengt ; men moet cr het zout met de hand, de vuist of een rol indrukken. Na drie of vier dagen drukt men de (lukken vleeesch tusfehen twee planken, en door deze (lerke persfing dringt het zout to hec binnenfte gedeelte door; vervolgens hangt menze in eene fchoorfteen, zoo ver van de vlam, dat het vet niet kan druipen; men (lookt een vuur van groen hout, om de meest mogelijke rook te verwekken; men geeft de voorkeur hiertoe aen her hout van den jeneverboom, die aen het gerookte vleesch eenen lekkeren fmaek bijzet. Het Hamburgfche en Gelderfche vleesch is het meest getrokken. Het zout, in grooten mate gebruikt, weert het bederf van het. vleesch, terwijl het, zulks met kleinen mate gefchiedende, dit bederf begunftigt. Ue rook van ontvlambare lichamen is insgelijks gefchikt tot het weren der verrotting van dierlijke zelfltan lig- ha«  Bibliotheek. 33 «eden; zoo dat deze twee onkostbare middelen, mede dc allerkragtigfte zijn ter bewaring, zoowel van vleesch als visch. i - „Middel om eene goede blanke faus, zonder boter, te maken. .. De duurte der boter noodzaefct veele mingcgoede burgers dezelve niet te gebruiken , en zich in hare plaets te bedienen van olie; doch wij kunnen ons , over het algemeen, niet gewennen aen het gebruik van deze vettigheid, wanneer zij warm gemaektis; dewijlzealsdan zeer walglijk fmaekt. Ik heb gemeend u het volg- nde voorfcbrift te moeten toezenden ; het (trekt om de boter re (paren , en verfebafc, eene uitmuorende blanke faus. Men naem een doijer van een ei en zout, met een boute lepel door een geroerd; giet er, onder het roeren, vier of vijf oneen oiie bij, en giet deze faus over de visch of groenten; men kan bij het ei azijn, nooten-mu:,k;et of peper, naer ieders fmaek, doen. Men moet bedacht wezen om deze faus niet op het vuur te maken, het is'genoeg dat de fchotel warm zij. NfË. Eer wij dit voorfchrift medegedeeld hebben, hebben wij er de proef van genomen, en verfcheiden lieden verkiezen deze faus voor die, met-botergeinaekt; zij is zeer goedkoop, ën zou ten tijden van (chaerschheid zeer veel kunnen uithalen. Drank, welke men ds kinderen , die geen Minnen kunnen hebben, in de plaets van zog, kan doen gebruiken ; zijnde een uittrek/el uil dewijie%mHnkereii te zogen; door den Har t ai. ö ï n i. . ■ Na eenige aenmerkingen over de .hoedanigheid van 'het zog der vrouwen.; p.ver de melk, üie in plae.es,van : C ' 'het  34 Natuur- en Huïshoukundige het zog kan dienen , en over de noodzaeklijkheid ömhet de kinderen te doen opzuigen, gemaekt te hebben; raedt hij hen te voeden met Koemelk, waervan men ieder pond moet mengen met anderhalf loot fuiker, ontbonden in twaelf oneen water en vier oneen vleeschnat, van jonge dieren; hij raedt hen dit te doen gebruiken door middel van eene kunstborst, die hij vervaerdigd en aen de Akademie, waertoe hij behoort, aengeboden heeft; en eindelijk dit voedfel te doen gepaerd gaen met broodwater en moutpap, bereid met water en vet vleeschnat. NB. Deze dranken zijn goed, zoo wel ats honderd Anderen , die mes gebruikt of kan gebruiken , voor kinderen, die geen Min hebben, en allen zijn van een gewenscht gevolg , indien het kind eenige maenden heeft kunnen zuigen, al was het Hechts drie of vier; maer het is niet bij gebrek van goed voedfel, of van middelen om het te doen gebruiken , dat de meeste kinderen, die geen Min hebben, fterven; dit is veeleer toetefchrijven aen de mindere zorg en oplettenheid die voor zulke kinderen gedragen wordt, en aen het gebrek van liefde en het belang, die aen de Moeders en Minnen ingeboezemd worden. Dit is gebleken door den kwaden uir. flag van zoo veele inrichtingen, die wij door liefdadige en edelmoedige burgers hebben zien werkftellig maken ; en welken geene middelen hebben ontzien om hunne weldadige oogmerken te doen gelukken. Middel om afgetapten Azijn in den zomer langer goed te honden. Men beklaegt zich in het algemeen, dat de Azijn niet goed wil blijven. Het is bekend, dat hij, voornaemlijk in den zomer, na verloop van eenige weeken, troebel, met een dik vel bedekt wordt en zoodanig verflaeuwt, dat men verpligt is hem weg te werpen. Eizijn  Bibliotheek. 55' zijn verfcheiden middelen om hier in te voorzien; doch het meeste gedeelte derzelven zijn te kostbaer en voor gerrieene lieden ondoenlijk, of zij voldoen onvolkomen aen het oogmerk. Het is zeker, dat hoe zuurder hij geraaekr worde, hoe langer hij goed blijft; maer er zijn zoo weinig lieden,'die hun eigen Azijn kunnen maken, dat dit middel alleen voor zeer weinigen van dienst kan wezen. De bevriezing gaet zeer gewis; maer men verliest, ten minfte, de helft van den Azijn; waerom zuinige lieden zich hiervan niet willen bedienen. Mea kan hem ook goed houden, door hem altoos volmaekc gefloten te laten, en alie gemeenfehap met de buitenlucht voortekomen; maer weinig lieden willen zich aen deze geftadige onpaïfing verflaven. Het distelleeren, dat een uitftekend middel zoude zijn, kan door ieder niet werkfteüig gemaekt worden, en kan niet gefchieden zonder vermindering, en zelfs zonder het zuur t© vufljeuwen. De Heer Schcele geeft een eenvoudiger en gemaklijker middel aen de hand , in de Verhandelingen der Akademie van Stokholm , van het jaer 178a , bladzijde 120. Het beftaet in den Azijn in een pot van glas of andere ftof, die door het zuur niet ontbonden kan worden, een kwart minuut, over een fterk vuur, te doen kooken. Volgens dezen Scheikundigen, blijft de Azijn, dus opgekookt, veelejaaren, volkomen goed, zoo wel in de open lucht als in halfvolle flesfehen. Middel om Azijn van Melk te maken ; door den Heer Scheel e. Men doe in eenen pot met melk zes lepels goedé brandewijn; giet het in flesfehen, die, dicht geftopc, op eene warme plaets gezet moeten worden. Men gel' bruike de oplettenhsid cm, van tijd tot tijd, de lucht C 2 tjooj  j6 Natuur- en Huisiioukundige door de gisting ontlast, eenen vrijen doortocht te vergunnen, door de flesfen alle vijf of zes dagen een korte wijl te ontkurken. Na verloop van een maend zal men bevinden , dat de melk veranderd is in zeer goeden Azijn, die, door linnen gegoten zijnde, in flesfchen kan bewaerd worden. De boeren maken een vocht, dat veel overeenkomst heeft met den Azijn , door het doen gisten van de wei. Indien men op gelijke wijze, als boven door den Heer Süheelé is opgegeven, zich, in de plaets van melk, bediende van de wei, die van de kaeskomt en aen de varkens gegeven wordt, is het denklijk, dat men, met weinig kosten, Azijn' zoude kunnen maken, beter dart die van melk. Middel om bfoitwerk, dat niet gebruikt wordt, voer bederf te behoeden. Men moet het bontwerk in de maend April met een ftok laten uitkloppen , en vervolgens in een (luk linnen winden , zonder het fterk te drukken, doende tusfehen de plooijen een once geftoren kamfer ; men (luite het dus in een welgefloten koffer of kas, en men kan verzekerd wezen, dat er geen wormen of motten in zullen komen. Wanneer men de bonte klederen wil gebruiken, moet menze wederom doen uitfhen, en vierentwintig uuren in de lucht laten hangen , om er de kamferlucht te doen uittrekken. Indien het bont langhairig is, gelijk beeren- of vosfenvellen, doet men bij de kamfer eene gelijke hoeveelheid gefloten zwarte peper. . NB. Ik heb iemand, die in Rusland verkeerd heefr, horen zeggen, dat de kamfer her middel is, waervan de Jooden, die er fterk in pelterij handelen, zich be- die-  Bibliotheek. 37 dienen om her bontwerk goed te houden. Het is mede goed, behalven de kamfer, de pakken te winden in leer ef gew'ascht linnen, Men behoeft niet bevreesd te wezen, dat de bonte klederen de kamferlucht zullen blijven behouden; dewijl er dezelve zeer fpoedig Uittrekt; ik Ondervind hec daeglijk's aen mijne klederen , die met kamfer weggelegd worden van de maend April tot tegen den winter, om dezelven te behoeden voor mot, in een kas, waer in het zeer warm is. Voorfchrift om zwarte Jlikvlakken uit fcharlaken te krijgen. Het beste middel om flikvlakken uit fcharlaken te krijgen is dezelven te wasfchen met besten azijn; waerdcor die vlakken aenftonds verdwijnen. Dit middel wordt, naer men zegt, gebeezigd door hen, die in dienst des Konjngs van Frankrijk zijn , en welke fcharlaken klederen dragen. Middel om door zwavel den brand in eene fchoorfieen te bhisfcfien. Ons wordt in een brief uit Moncontour, in Bretanien , het volgende gefchreven : In een huis binnen deze Stad was brand in de fchoorfieen ontftaen ; de vlam vloog drie a vier voeten boven dezelve uit. Het volk goot, volgens gewoonte, ganfche ftroomen waters in de fchoórfteen ; waerdoor alleen het geweld der vlam verdubbelde, en het huis onder water gezet werd; ik kwam er bij; ik deed terftond de pijp met natte dekens dekken en wierp eenige handen vol gefloten zwavel op den haerd , die vol vuur was, waerna ik de C 3 fchoor-  38 Natuur- en Huishoukundige fchoórfteen van onderen met nat linnen liet toeftoppen; ieder zeide, dat ik alles zou laten afbranden. Binnen een minuut viel het brandende ro'fet in groote hoeveelheid naer omlaeg ; en de verwondering volgde op dit ge* fchreeuw des volks. Voordeden van het licht, of lemmet der lampen, met een gekleurd glas te omringen , waer door dezelven meer licht geven. De Heer Palmier , te Parijs, heeft eene gewoons lamp mer een gekleurd glas weren te omringen, waerdoor het licht, dat door hetzelve heen fchijnt, zuivercr, g'lüker, ftiller en gelijk aen eenen zachten dag wordt Het roaekt de gecle kleur zichtbaer, en doet het blaèüw en groen ondevfcheiden, 't geen bij het kaersOflathplichi onmogelijk is. Deze gewigtige uitvinding, is bovenal nuttig voor de fchilderkunst en voor de kun. ften en handwerken, die bij het licht geoeffend worden. Middel om wortekomen , dat het zweet der handen het werk niet vlakke of bederve. Lieden, die gekweld zijn met zweterige handen , cn zich genoodzaekt vinden aen fijn weik , dat door het zweet bedorven kan worden, te arbeiden, gelijk borduur- kant- gaes- en rnarliwerk, of bet polijsren van metalen , of die gefleptn meralen moeten behandelen, kunnen zich *'an dit ongemak bevrijden, of deszdfs uitwerkzelen voorkomen, door hunne handen dikwils te wrij -en met een weinig poeder van lijcopodum , in den handel bekend onder den naem van zwavel uit het plantenrijk. Men heeft reden om vastteftellen, dat die middel niet fchadelijk aen de gezondheid is. Ge-  Bibliotheek. 39 Gedachten over een middel om Rotten te verdrijven. Men verzekert, dat zekere waesfernen of geuren, deze lastige dieren verjagen, en verhaelt, dat men in een Pakhuis van allerhande koopgoederen te Edimburg, waerin veel Rotten waren ^ zeer verwonderd ftond, dezelven te zien verdwijnen , na men er verfcheiden nieuwe kisten in geplaetst had. Men had de nieuwsgierigheid de oorzaek hier van te onderzoeken, ging aen het roeren , bragt eenige drogerijen en andere koopmanfchappen buiten het Pakhuis , en vond eindlijk , dat deze onverwachte verhuizing van dit ongedierte wastoetefchrijven aen eene kist met zout van barnfleen, dewelke weggebragt zijnde betrokken de Rotten hunne oude wooning , en verdweenen andermael toen die kist terug kwam; zijnde het waerfchijnlijk dat de lucht van dit zout voor deze dieren onverdiaeglijk is. Middel om fraeije Kinderen te krijgen. De invloed van de verbeelding der moeders op de kinderen, waervan zij zwanger .zijn, is een van alle tijden algemeen aengenomen ftelling, zonder dat men nog kan beflisfen , of en in hoe verre zij gegrond is. Plet is buiten twijfel, dat er gevallen voor handen zijn, waeruit men dezen invloed zou moeten opmaken; maer men vindt er nog meer , die aentoonen dat hij niet algemeen of zelfs gewoon is. Dus blijft er alleen over om te denken, dat de treffende gelijkenisfen, die den invloed der moeders op hunne vruchten fchijnen aentetoonen, toevalligheden zijn, even als twee bladeren, twee dieren, twee menfehen enz., die'elk3nderen gelijken. Zie hier echter eene gebeurde zaek, door eenen Geneesheer medegedeeld, welk geval den invloed der verbeelding niet weinig begunstigt : bij kende een huis. gezin, waerin de kinders voorbeelden van fchoonheid c 4 wa-  4.c Natuur- en Huïshoükundige waren, onaengezieil derzelver vader en moeder niets minder n fchoon genoemd konden worden; de moeder» voegt hij er bij, had het grootfte gedeelte van Jm tijd harer zwangerheid doorgebragt ineen vertrek, verfierd met zeer fraeije portretten , en dewijl zij menigvuldige malen 'hare oogen gevestigd had gehouden op dat, het welk haer voor ieder kind was aengewezen, was de gelijkenis van die kinderen met deze portretten «llertreffendfte. Foor deelen van de kinderen te gewennen , om zich van beiden derzelver handen gelijklijk, te bedienen; door den Heer Lem Zonder de handen ware de mensch de onvermogendile van alle fchepzelen ; met dezelven heeft hij de metalen gefmolten, gewerkt, gebouwd, gedrukt, de zee beploegd enz. Ten allen tijde waren de handen het zinnebeeld van het vermogen: de reuzen hadden honderd araïen, DohT welk eene grilligheid werd de mensch gedreven, toen hij, die er niet meer dan twee heefc, met geweld begeert heeft , dat zij op de helft verminderd •wierden , en een der handen , door eenen geftadigen arbeid vermoeide , terwijl de andere dikwils ledig en altijd onbekwaem bleef, üeze ongeëvenredigde verdeeling , fleept de geduchtfte nadeelen met zich. Wie is er, die door de onbehendigheid van een zijner handen zich niet de eene of andere belachelijke ofon. aengename verlegenheid heeft op den hals gehaeld, die door de daertoe alleen ui:gedachte woorden dus worden uitgedrukt; linkfche manieren te hebben; een linkfche daed te bedrijven enz. Maer indien de werkende hand gewond worde of verlamme , een ongeluk , het welk handwerkslieden dik-  Bibliotheek. 41 dikwils bejegent, dan bevindt zichdebeklagenswaerdige tnan zonder werk, zonder toevlugt. Soortgelijke ongemakken hebben dikwerf een huisgezin ia den grond bedorven. '\ "" Eindelijk trekt de alleen gebezigde hand eene grootere hoeveelheid dierlijke geesten tot zich, 't geen eene uitwasfing veroorzaekt, welke zich aen de fchouder uitbreidt en dezelve eene onbevallige dikte geeft, lckoon men zegt, dat dit fraei ftaet. Dewijl nogthans de handen eender geplaetst, en totdezelfde bekwaemheden gefchikt zijn, heeft de ondervinding mij geleerd , dat niets door de eene kan verricht worden, of de andere-is er mede toe in ftaet, zonder hiervan zelfs het fchrijven uittezonderen , waertoe de werking der linkehand alleen in fchijn en niet wezenlijk hinderlijk is. Het misbruik is klaerblijklijk. Hoedanig is het te herftellen? Dus: laet de natuur begaen, al wat zij doet is goed , terwijl wij alles bederven; zeg aan de Minnen, de Moeders, de Gou vernamen enz., dat het eene ongerijmdheid is de kinderen het gebruik van de eene hand boven de andere re gebieden; dat de eene hand niet meer voorregr dan de andere hoeft, en dat het tweeling zusters zijn, die op dezelfde wijs moeten opgevoed worden , om dat haer het eigen lot te wachten ftaet. Wij worden zoo wel links als regts geboren, en men durft ons verminken, dit fchrceuwc om wraek. Laten ten minde de volgende GéflacHtett ons dit verwijt niet kunnen doen. Moeilijkheid om de gewoonte omtrend het gebruik der handen veranderd te krijgen. Sedert eenen geruimen tijd vaert men uit tegen het dwaze gebruik van de kinderen te noodzaken zich alC 5 leen  42 Natuür- en Huishouku-ndicb Jeen van de rechtehand te-bedienen, en hen bijna or> bekwaem te maken om de andere te gebruiken, fchoon de natuur ons wezenlijk heeft voortgebrngt met de begaefdheid om van beiden handen gebruik re maken. Veelen zelfs h«bben zoo duidlijk de billijkheid van deze aenmerking gevoeld, dat zij zich boven de oude vooroordeelen verheven, en deze natuurlijke volmaking niet langer tegengegaen hebben. Eene Dame van mijne kennis had hare dochter zoodanig aengewend om zich van hare beide handen te bedienen, dat het kind even gemaklijk met de linke- als regtehand werkte en zelfs fchreef, en zonder te begrijpen , dat zulks iets buitengewoons was. De omftan' digheden vorderde, dat dit Meisje in een fchool voor eenige meenden in de kost hefteed werd; zij bleef daer bij hare gewoonte om zich van beiden hare handen te bedienen ; maer hare nieuwe Opvoedfters waren verontwaerdigd over deze wanftaltigheid ; zij gebruikten om haer te verbeteren , vermaningen , zelfs ftraffen, en fiaegde hierin zoo volkomen, dat niet alleen het kind zich niet meer van de linkehand zoo gemaklijk als voorheen konde bedienen; maer zelfs dat zij bloosde wanneer zij die in gedachten gebruikte tot het een of ander -werk , het welk alleen aen de regtehand veroorloofd wordt. Zie daer een der uitwerkfelen, die gehuurde opvoedfters op de kinderen kunnen hebben, en dit is het minfte nadeel niet. Waerlijk, er wordt nog veel tijd vereischt, eer wij ons zullen kunnen ontdoen van de onbefchaefdheid, die wij onder den fchoonfehijnenden naem van gemanierdheid onderhouden. Lier-  Bibliotheek. 45 Laerfen, of fchoeifcl, om in'eens flikkerige Stady te voet, bezoeken afteleggen. Ik ben geen Schoenmaker; echter meen ik de Maetfchappij der voetgangeren te kunnen antwoorden, dat het geen zij vragen reeds federt verfcheiden jaren te Evreux is bekend geweest. Laerfen , waervan het model van Arras door een' Officier hier gebragt is, voldoen ten vollen aen het gewenschte oogmerk. Deze Laerfen worden gemaekt van bokken- of ander dun leder, gevoerd met wit linnen. Zij zijn zoo wijd, dat er de voet, met eene fchoen aen denzelven , gemaklijk uit en in kan (het fpreekt van zelf, dar de maetover de fchoen genomen moet worden) drie of vier baleinen ftutten de fchacht en maken dat zij niet kan fronfelen , daerenboven wordt zij opgehouden door een' band of een lint, aen de beenknoopen der broek vast gemaekr. De zool is dicht genaeid en gevuld met kurk; nogthans is alles zoo ligt, dat men met gemak kan gaen, zonder zich beflikt te maken, of natheid te voelen. Om te vermijden dat het ftof, 't welk in hec gaen door de vertrekken, aen de fchoenen kan komen, het wk linnen , waermede de Laerfen gevoerd zijn, niet vuil make, het geen de witte of gekleurde kouzen zoude kunnen befmetten, trekt men over de fchoenen eene daertoe gemaekte fok, van wit linnen, die vrij ruim is. Dit alles wordt met gemak in een zijkamer in en uitgetrokken; zoo als ik bij ondervinding heb. Iedere fchoenmaker, aen wien de Maetfchappij der voetgangeren dit zal gelieven medetedeelen , zal de Laerfen niet alleen zonder moeite vervaerdigen; maer dezelven nog verbeteren. Mid-  44* Natuur- en Huishoukun'dige Middelen om Matras [en, Bedden, Peuhiwen, Kusfens enz. , die niet dagelijks gebruikt worden, voor wormen en ander ongedierte te behoeden. Dieren en Planten zijn gedurende hun leven en naer hunnen dood de prooi van ongedierte, welker foorten bijna zoo onderfcheiden zijn, als er verfcheidenheid in deze twee Rijken en derzelver voortbrengfels is. Het is zeer moeilijk hun voor deze plaeg te behoeden. Om Vederen wel te bewaren wordt veel zorg vereischt. De ganzen wordén verfcheiden malen in helder water gebragt, en vervolgens op fchoon ftroo gelegd, om er te droogen. Men moet ze levend plukken, en de rijd, waerop dit gefchiedt, is niet onverfchillig. De vederen worden op zol iers gebragt, waer zij aen de open lucht en warmte blootgefteld werden; hierdoor droogt het merg^ dat binnen in de fchachten is, en de vette en vezelachtige deelen van derzelver oppervlakte verdroogen en vervliegen in ftof; na deze behandeling kunnen de vederen eeuwen goed gehouden worden. Maer worden deze behoedmiddelen verwaerloosd; indien de vederen niet tot eene zuivere zelfftandigheid zijn gebragt; indien dezelven halfdrooge fappen blijven behouden, zullen zij door het ongedierte verflonden worden. In dit geval moet men ze opkooken in zeewater met zeezout , en ze vervolgens in telkens ververscht water wasfehen: een hulpmiddel, dat de veerkragt der vederen vermindert, en fchade veroorzaekt. . Het geen wij van de vederen zeggen, is mede tocpasfelijk op het wol. Indien hetzelve niet behoorlijk gezuiverd is, lokken de vette deelen, die er in zijn, bet ongedierte; men moet het r.ls dan wasfehen, om de vernieling van het geheel voortekomen, want honderd diertjes , brengen er binnen weinig tijds duizend voort. Wan-  Bibliotheek. 45 Wanneer reen onzeker is welke ftofFen gebruiktzijn tot hec beddegoed in een lusthuis, moet men het leggen op eene teene horre op fchragen, midden in eengroot en luchtig vertrek, het fchudden , van tijd tot tiji roet een ftokje uitkloppen; hec dikwils in de open lucht laten luchten , bij heldere winterdagen , in de koude, en in het begin der lente, in de zon. Dit foort van ongedierte behoort tot de klasfe der vlinders, die niet dan in den donker en de ftilte voortteelen. Dus zijn de dag en beweging de eenigfte middelen omze te verdrijven. De goedhouding der dingen vereischt eene geftadtge oppasfing. Goedgedroogde welriekende kruiden , als tijm, lavendel en falij, kunnen de infefteri uit het beddegoed verjagen; maer dit middel is op verxenaer zoo zeker niet. Middel om de Paerden vast te binden, op eene wijze, dat zij zich niet los kunnen maken , door den Heer Aubineau du Plëssis, Ik heb dikwils ontdekt, dat de hallier niet voldoende is, om fomrnig? Paerden vasttebinden; ik heb' er zelfs gezien, die. he: zij door behendigheid, het zij door kwaedheid, het zij door lterkre, wisten te ontkomen, ondanks de waekzaemheid der ftalknechten, en vrij wat wanorde veroorzaekten. Zonder roij geheel te verzetten tegen de gewoonte , die in gansch Europa plaets heeft, om de Paerden bij den kop vast te maken, zal ik hier bijvoegen, dat ik in al dén tijd,-dat ik in Indiën gediend heb , waer de Paerden niet met een halfter vast gemaekt worden, geen' een voorbeeld gezien heb, van een Paerd, dat op den loop rnekte. De Ruiterij van den Nabad Tijpo Saïh is nogthans voor de krnbigfte en wildfte, die er wezen kan, bekend; daerenboven kan her u niet onbekend zijn, dat de Indiaenfche Mufulmanuen en de Maratterj geen zwarigheid ma-  46 Natuur-è n Hüishoukundige maken , om de hengften , naest de merrijen vasttebinrlen of te berijden, en dat her een van de vooroordeelen dier natie is, om geen ruinen in den krijg te gebruiken. Ik heb gemeend aen het Publicq kennis te moeten geven van de middelen, die ik in de Indien heb zien in hec werk ftellen, tot het beteugelen, aen den pael, van hitzigen en forfche hengften , ondanks alle derzelver poogingen , naest merrijen , aen welken de x\ziatiefehe luchtftreek altoos een' zeer heeten aert geeft. Men fteekt in den grond, voor het Paerd, dat men vast wil binden, een kleine tentpael, waeracn een lèireep van rouw, twee of drie voeten lang, is vastgemaekt, aen het einde van dezen reep is een koperen kluister, welke, door middel van een gesp of band, om den hiel van een der voorpooten wordt gedaen. Iedere achterpoot wordt insgelijks door een' foortgelijken kluister bedwongen, aen welker einde een leireep is, wiens lengte aen het terrein geëvenredigd moet wezen ; de twee leireepen der achterpooten, vereenigen zich in eene reep, die aen een en denzelfden pael, achter het Paerd, worden vastgemaekt. Eenige Moorfche ruiters hebben de gewoonte om de Paerden het leggen te beletten, door de voor- en twee achterreepen, zeer ftrek te binden; maer indien men acht geve, dat de leireepen op een punt niet ftrek ftaen zal het Paerd zich altoos gemaklijk aederleggen en oprichten , zoo als het goedvind. De Indianen toonen, dat dit middel even gemaklijk in onze ftal te werk gefteld kan worden ; dewijl zij zelf geen ander gebruiken ora hunne Paerden vas'tebinden, onder de lootfen, waerin zij dezelven in den regentijd bergen. Door  Bibliotheek. Door het gadeflaen van alles, wat tot de Ruiterij, Jn dat land behoort, ben ik overtuigd geworden, dat, behalven het oneindig aental ongelukken, die men voor kan komen, door de Paerden op die wijze vasttemaken, het dit voordeel verfchaft, dat zij noch gefchaefd noch ontbloot van hair worden , zoo als dikwils gebeurd, door het wrijven van den hallter, het geen een Paerd misvormt, en fomiijds maekt, dat het moeilijk te toornen, ja4 zelfs te naderen is, uit hoofde van de gevoeligheid, die het op die plaetfèn krijgt. Het is gevaerlijk brandende ftoffen in een fecreet te werpen. Het gebeurt dikwils, dat men brandend ftroo of papier in een fecreet werpt , het zij om te ontdekken,, waer de pijp verftopc is, of om iets, dat er in gevallen is, te vinden, het zij. cm andere redenen. Uit verfcheiden gevallen is gebleken, hoe gevaerlijk dit middel 'is; de volgende gebeurdtenis bevestigd dit. Eergister avond ten negen uuren, liet een bediende, die op een fecreet gelijksgrondg zat, zijn horologie door den bril vallen; hij wierp een ftuk brandend papier in de put; een geluid, gelijk aen dat van eenen doffen donderdag, verfchrikte alle de bewooners van het huis, met des te meer reden, om dat de vlam in de pijpen opfteeg tot in het fecreet op de derde verdieping. De bediende, beangst over zijne onvoorzigheid, maekte zich fpoedig weg, om het gevaer, waeraen hij zich blootgeffceld zag , te ontwijken; maer iemand, die zich op het fecreet van de infteekverd;eping bevond, werd de uitwerking der vlam ten fterkflen gewaer, en dewijl de bediende hem op de plaets in het oog viel; hield hij denz*lven voor den uitvoerder vaneen'aenflag, om hem te doen omkomen, en befchuldigde den knecht, dat hij aen-  |5 Natuur- en Huishou.kuNdige aengeftoken kruid in hec fecreet had geworpen. De röokf die zich over alle de verdiepingen verfpreidde, fcheen dit vermoeden te bevestigen; maer de bekendtenis van den knecht heeft hetzelve weggenomen. Als een der bewoners van het gebouw , waerin dit geval gebeurd is, heb ik mijn deel aen den fchrik gehad. Waerfchouwing voor het gevaer van uit een rijtuig te fpringen, wanneer de paerden op den hol raken. En over het vlamvatten van vrouwen klederen; door den Heer R. üe R. Ch. Getuigen van onderfcheiden jammerlijke ongelukken, die den dood van eenigen mijner goede vrienden hebben verhaest; wilde ik gaerne, zoo het mogelijk ware, het geheele menschdom voor zulke lotgevallen behoeden. Uw werk zij de leerdoel, waervan ik hetzelve nuttige waerheden zal doen hooren. Tegenwoordig zal ik mij tot twee bepalen, op welken men niette veel kan aendringen , en waërmede het algemeen voordeel zal doen, indien het deszelfs tijdlijke belangen wil behartigen. De eerde is, dat men nimmer uit een rijtuig moet Ipringen, wanneer de paerden op den hol raken. De wijze, waerop iemand in dit geval fpringt, moet hem noodwendig de een of andere breuk veroorzaken , of zelfs den dood kosten ; terwijl hij zeer weinig waegt met vast op zijne bank te blijven zitten. De tweede is , dat wanneer de brand raekt in de gazen of kamerdoeken klederen, die thans bij de dames du bon ton , of liever van een' goeden en flechten fmaek, zoo algemeen in gebruik zijn, er geen beter of gereder middel is, om het uitteblusfchen, dan zich op den grond te werpen, en om te wentelen; of, indien de  Bibliotheek. A9 <3e vlam reeds eenigen voortgang gemaekt heeft, zich met een deken , gordijn , tapijt, of iets dergelijks te omwinden. Van de vier perfoonen, die in beiden opzigten wei. nig bedreven waren, heb ik er, nog zeer onlangs, twee hals en beenen zien breken , door onvoorzigtig uic hun rijtuig te fpringen , en twee andere levend zien braden, in den hoek van den haerd, waer derzelver dunne klederen vlam gevat hadden. De een is er nogtnans van opgekomen, door, hoewel watlaet, toevlugt te nemen tot het kragtdadig middel , zoo even door mij aengewezen , en dat men ten minfte eens in de maend behoorde te herbalen , zoo lang de mode van die kamerdoeken en ontvlambare gazen in ftand blijft, tot groot nadeel van onze fabrijken van zelfftandiger Mogt deze heilzame raedgeving de tegenwoordige en toekomende gefl. chten behoeden voor alle foongelijke breuken en brandingen! Middelen, in her werk te fielten , wanneer de klederen en vtrjïerfelen der vrouwen vlam vatten. Wij zullen bij het voorgaende artikel eenige raedgevingen voegen over het geen gefchikter is om te aoen, wanneer de kleders of verfierfels der vrouwen vlarn vatten. De uitgeltrektheid en de ftoifen der hoofdverfierfelen ; ri<ë ce vrouwen tegenwoordig dragen ; en d Irgte en ontvlambare ftoffen, die zij, zelfs in'deri winter, tot hare kleding verkiezen, boven de fraeije zijden > maken deze ongélukken gewooner Hij haer die onderworpen zijn aen verirrooijing , wanneer zij zictl dicht bij den haerd of her licht bevinden. Het eerfte Wrrérvöor men , bij zulke gevallen, zorg moet dr»«xen is haer, wier kapzel enz. in brand geraekc is, ftï & ^ doen  5© Natuur- en Huishoukundi om er ?ijn voordeel mede te doen, fmoort, ontweid en windt hem in het doodgoed , en, helaes! maekt ongetwijfeld een einde aen zijn leven; de dood kon alleen vooronderfteld wezen, zij wordt wezenlijk; alle overweging, alle hulp heeft uit! Wanneer zal dit misbruik geweerd worden? Dit is nog alles nier. Indien ik, onder het doodsgewaed geftopt, onttrokken aen elks gezigt, leef, ondanks mijne beweegloosheid, en men mij in dien toeftand begrave; kan er een wezen gevonden worden, dat met denkvermogen begiftigd is, en niet beeft, wanneer het deze ijslijkheid naerdenkt? „ Ik befchouw u , Mijne Heeren! als de verdelgersder misbruiken en de vrienden der menschheid, het is uwe zaek, lesfen te geven aen vrienden en bloedver, wandten, die zich eenig aen hunne droefheid overgevende, den genen, die hun dierbaeris, overlaten aen de baetzucht van een gehuurd fchepfel, omdat het hun gezegd heeft, dat de zieke overleden was; en dit fchepfel, hieromtrend laeg, haest zich een' mensch afteleggen, wiens hart nog klopt, om niet verltoken te wezen tan het geen hij aflegt, en het ellendig loon, dac daerop ge-  Bibliotheek. $j fefteld is; en ziet daer, hoe wij aen ons einde komen! Zie daer hoe de verfchrikkelijkfte oogenblik van het .leven, bijna altoos het minst beveiligd is. Wij hebben Maetfchappijen , Wijsgeeren , Wetten, en Rouwbeklagers , en wij hebben geene Wetten , Vrienden of Wijsgeeren, dia willen weten of wij dood of levend aijn, wanaeer wij begraven worden." He Schrijvers van het journael, waerin deze aenklagt geplaetst is , hebben dezelve gelukkig onvervolgd gelaren; zij hadden een verfchil, dat tien jaren geduurd heefr, kunnen vernieuwen, en heden, zoo wel als toen, hadden fchoonvallige lieden derzelver vrees blijven koesteren. Zonder ons met dit akelig onderwerp lang bezig te houden, kunnen wij, om redelijke lieden gerust te ftellen, zeggen, dar men ten dezen opzigre onderfcheid moet maken tusfehen lieden die van ouderdom of ziekte fterven , en die, welken dooreenen geweldigen dood fchijnen geftorven te wezen. De eerfte hebben teekenen , die riet twijffclachtig zijn, voor ieder, die gewoon is ftervenden of dooden te befchouwen. Deze teekenen zijn gedurende eenige uuren, zoo zeker niet bij voorwerpen , die verdronken, geworgd, gefmoord, beroerd, bevrozen, of door den donder getroffen zijn; maer indien de hulp, die men deze lieden toebrengt, hen niet weder bij het leven brengt, zullen zij zeer fpoedig, -* zoowel als de vorigen, een ontwijfelbaer doodteeken hebben, 't welk te kennen geeft, dat men hen kan begraven , in de gerustheid van eenen dooden in het graf te leggen; dit teken is de lijkreuk. Ongemak, naer men zegt, veroorzaekt door eene Ploa in het oer, en middel om er haer, in foor (gelijke gevallen, uittekrijgen. Een Dame kwam zeer vermoeid op een lusthuis aen; zsj ging in den namiddag naer bed , en viel in flaep'. £> 3 Te«  "54- Natuur- en Hüishoukündige Ten vijf uuren ontwaekte zij door hevige oorpijn. Ondanks alle aengewende middelen-, kon men de oorzaek biervan niet ontdekken ; intusfchen nam de pijn zoodanig toe, dat zij ftuipen, ja ijlhoofdigheid veroor- ' èaêktei Iemand van het gezelfchap , die iets van de geneeskunde verftond, begreep, uit de teekenen, dat het een of ander infeét in het oor gekropen was, en raedde eene infpuiting met olie of brandewijn, om er het diertje uittedrijven, of het in het oor te dooden, cn hec er veivolgens uittehalen ; dit is wezenlijk hec i u'ddel , dat voorzigtige Geneesheeren , in diergelijks 'getallen, voorfchrijven. Terwijl de infpuiting gereed gemaekt werd , viel den dónker et; werdén, de kaerfen aengeftoken; ik nam er een en hield hetn dicht bij het oor, waerin de pijn wis, in de hoop van de oorzaek te ontdekken. Zoo ■rasch hec licht in de holligheid van het oordrong, kwam er eene vloo uit; de ftuipen hielden op, en eenige minuten daerr.a ftilde de pijn. Men lachte hartig over de geringe oorzaek van zulk een groot ongemak, en de vrolijkheid op den fchri'k volgende, werd de genezing voltooid, door duizend zetten over het vei jagen, van een vldo uit het oor, door middel van een kaers. Het vermaek dezer fchuldelooze boerterij werd ach. tervolgd duor eene geestvervoering tot algemeen welzijn: men begreep dat het nuttig ware , dit gereede middel 'ter genezing van zulk eene gevaerlijke kwael bekend te maken, Lieden, die geen geloof willen flaen aen eenvoudige en gemrklijke geneesmiddelen , trekken de kragt van het laetstgemelde in twijfel, en werpen tegen, dat de vloo van zelve en zonder behulp van het licht uit het oor heeft kunnen komen. Schoon deze twijffeiingen mij ongegrond voorkomen, laet ik het de Natuur- en Geneeskundigen over, om dit verfchil te befiisfen, het  Bibliotheek. 55 het welk inderdaed van belang is ; want alle dagen kruipen infeéten in den neus, de oogen en ooren van menfchen of dieren, en de gevolgen hiervan zijn dikwils doodelijk. Voor het overige voeg ik hier eenige bedenkingen bij, die mijn gevoelen over de uitwerking van het licht onderfteunen. De vloo bevondt zich federt twee uuren in het oor; in de plaets Van er uittekomen, kroop zij er dieper en dieper in; dewijl zij verdoold was in de donkere bogten dezer holligheid Het was natuurlijk, dat zij, om vrij te komen, den weg volgde, die haer door de lichcftralen werd aengewezen ; dus kwam* zij niet uit het oor, voor zij er door getroffen werd. Daerenboven is het aen ieder bekend, dat alle vogels, alle infeft-n, die in het duister zijn, vooral als zij gephegd worden, door eene onvrijwillige aentrekk ng, vliegen naer de plaets, waer zij het licht zien fchitteren. Het is hierdoor dat kappelletjes en andere infeéten zich zoo dikwils branden. Wanneer men bij n cht eene hegge omhouwt, waerin vogels flapen, en er eene open lantaern bij brengt, of vuur ftookt, zullen zij er allen invliegen. Hierdoor herinner ik mij een verlies, dat mij nog altoos aendoet. Ik had een mak cijsje; als ik riep: Mignon, dit was deszelfs naem, vloog hec op mijn hoofd, of mijn' mond; mijn vertrek was zijn kooitje. De eerftemael, dat men des avonds het vuur in mijne fhepkamer aenmaekte , vloog het diertje er in en verbrand'e. Helaes! de arme Mignon verdiende zulk een wreed einde niet; want hij beminde opregt! Het komt mij voor, dat dit voorbeeld en verfcheiden diergelijke duidelijk toonen, dat de medegedeelde genezing alleen aen de uitwerking van het licht moet toegelcbreven worden. De voorzigtigheid gebiedt dus, dit middel in foortgelijke gevallen te gebruiken; zoo hec D 4 t\  56 Natuuii- en Hüishoukundioe al niet baet, het fchaedt niet, Wenschlijk ware het, dat men dit Van alle geneesmiddelen konde zeggen. Middel, waervan men zich in de Indi'én bedient > om fpoedig geheime bevelen, of depêches van het Gouvernement, op eenen verren affiand, over te brengen. Op vastgeftelde posten, drie of vier mijlen van elkander verwijderd , zijn eenige lopers , ten getale van vijf of zes geplaerst. Deze loopers, Tapals cenaemd, gaen altoos met hun beiden, om alle ongevallen voortekomen; zoo rasch zij op de naeste post, of wisfelplae-s komen , geven zij hun pakje over , of liever hebben de gewoonte het toe re werpen aen twee andere Booden, die terftond vertrekken. Dit foort van lieden, die hier toe verkozen worden, is vlug, fterk en ger.efTend, en altoos gereed om zig op weg te begeven ; wanr zij word.-n door geene kroegen opgehouden. Zij zijn bijna naekt, endragen, buiten de depêches, niets dan een fabel, in eenen bandelier, en in de hand eenen Hok, aen wiens boveneinde verfcheiden ijzeren ringen zijn vastgemaekt, wier klettering dient om de (langen te verjagen. Dewijl zij dus, bij afwisfeling, nachten dag door lopen, en den korften weg nemen, is het zeer mogelijk de nieuwstijdingen, door dit middel ten minfte, zoo fpoedig over te brengen als door onze Europefche Couriers. Zoo rasch zij de pakken overhandigd hebben, moet leder naer zijn* post te rug keeren, waer eenige meenen hunne vermoeidheid te verdrijven, door de voeten van onderen met wat boter te fmeeren; van dit middel bedienen zich insgelijks de Arabiefche en Perfi-enfche bodens. De Engelfche hebben zulke Ta~ pais in verfcheide van hunne Indiefche bezittingen ingevoerd, Bom-;  BlBLIO THïïK. $$r, Bouwing , verdeeling en 'bemeubeling van Huizen, om er zich in te beveiligen voor de koude. Lieden, die in het Noorden van Europa zijn geboren , of gewoond hebben, en vreemdelingen, die er eenen winter hebben doorgebragc, zeggen eenparig, dat indien zij hier overblijven in het zelfde jaersetijde, als in dat bevrozen gewest, men daer geene koude lijdt lèhoon die er ftreng is, wanneer het waeit; terwijl men hierin den winter veel koude uitftaet, niettegenftaende die over het algemeen zeer gematigd is. Inderdaed wijondervinden alle de ongemakken der koude, zoo wel in onze wooningen, als op ftraec, omdat wij ons niet overeenkomftig het jaergetijde weren te huisvesten, verwarmen en kleden, onze voorzorg bepaeltzich, of tot het ftooken van groote vuuren op den haerd, dien men niet nabij kan komen zonder zich te braden, en dat in vertrekken, waer verfcheiden venfters en fle'chtfluitende deuren tocht verwekken, waer door wij overal, behalven vlak voor hec vuur, getroffen wordenof wel men verwarmd de kamers met kachels zoo fterk* dat de lucht geen doortocht of frisheid genoeg heeft* om de long optebeuren en her bloed te verfrisfen! Daarenboven, zoo rasch men zich ia de open lucht begeeft, al ware het flechts voor een oogenblik, kan het niet misfen of de tegenftrijdigheid, of het groot verfchil der gefteldheid van de lucht, moet nadeelig we. zen. Dus vermijden wij de ongemakken der koude niet, of wij weeren die , door nimmer plagen, en wij gaen bij de bewooners van het Noorden door, voor 'zeer onfchrander, of onwetende omtrend het geen bij hun gefchied. De laetst overleden Prins van Croij, zich geoeffend hebbende in de middelen, waervan men zich in de koude Landen bedient , om zich tegen de geftrengheid des winters te beveiligen, heeft, bij eene Memorie, die in het licht gegeven is, aen de Akademie *|er Wetenfchappen medegedeeld, het geen hij gezien 5 en  J.» NATU.UR- IN HUT SH OüK.UN D T G E én ondervonden heeft. Het is gepaster thans dit werk aentehalen , dewijl de brandftotTen daeglijks duurder worden; hoe nader b j men het voorbeeld der Noordfche volken komt, hoe meer men in de brandftóffen zal uitwinnen. Is het altijd niet door de felle koude, het is door de nog ongezonder natheid, dat onze winters bezwaerlijk worden doorgebragt zonder ongemakken of ziekte, ten minfte voor oude, teedere, zwakke en uit eene ziekte herftelde lieden en voor vrouwen; kortom voor alle dezulken, die door weinig beweging de natuurlijke warmte niet onderhouden kunnen. De belangrijke memorie van den Prins van Croij, waerbij een Plan gevoegd is, heeft ten opfchrifc: Buizen der 'koude landen, ofbuisverdeeiïng, gefcbikt, ter beveiliging voor de geflrenge koude dus winters, en zelfs voor de groote bit te in den zomer ; benevens de middelen omze op de minstkostbare ivijzs te verwarmen. De Huizen zijn geboud op de volmaektfte wijze, om te beletten, dat de buitenlucht niet in de vertrekken, die men bewoont, kan doordringen, dan na zij verwarmd is, en om te maken, dat zij met de minfte kosten overal verwarmd zijn . tot .jen graed der gezondheidkamer; met dit onderfcheid nogthans, dat hec midden wat warmer is, en dat de verwijderde deelen van het midden een weinig beneden dien graed zijn; door dit middel, dat altoos geëvenredigd is aen de gefteldheid der buitenlucht, doet men , gedurende den winter, overal vanbinnen eene gelijke en zachte warmte heerfchen , waerin de Oranjeboomen zouden kunnen leven. Boven den ingang Cen men moet in het oog houden dat er altijd maer een is) is eene groote vooruitftekende blikken luiffel, onderdeund door drie ijzeren, ftaven, om de fneeuw aftekeeren. Van onder is, ten zelfden einde , een tree van acht duimen hoog; de koetfen rij-  B I B L I Ó T H Ê t $ rijden er vlak 'tegen aen , en uit het portier flapt mén op de tree. De groote kunst beftaet in het beletten van:.alle gemeenfchap met de buitenlucht , en de verwarming tt doen mee een of meer kachels, van wier pijpen, men het meest mogelijke nut trekt, zoodanig, dat niet het minile deel der warmte, die eene volmaekte kachel en hare pijpen kunnen opleveren , verloren ga. De gedaente, die men hier toe in Zweden aen de kachelpijpen geeft, verdienen beftudeerd te worden ; het is een meesterftuk. Hier uit volgt, dat de warmte nacht en dag, op eene noodzakelijke graed onderhouden wordende, een zeer kleine hoeveelheid vuur genoegzaem is. In fommige gedeelten van Zweden is het hout zeer goedkoop, en bijna in het geheele Noorden weet men zich, tot eenen gerinpen prijs, te voorzien van brokken ftcenkolen , gemengd met gezifte potaerde , en met kkiicen turf, aluin aerde en diergelijken, die men bekomt, zoo van het land , als van de terugkomende fchepen uit Holland. Dus worden de kachels bijna zonder onkosten geftookt, en het is bekend, dat ze in hec Noorden het beste gemaekt worden , zoo wel van aerde als yan Zweedse!; metael. Men vergelijke de menigvuldige gebreken van onze huizen, mee het hierbij gevoegde pian; het is de buitenlucht, die de koude des winters, en de warmte des zomers binnenshuis brengt en onze huizen zijn voorzien van plaetfen , gangen , gaenderijen en trappen , die er geheel op uitkomen. Niets is gefloten ; de gaenderijen , gangen en trappen zijn zoo goed als ia de open lucht, en brengen de kou-  oo Natuur- en Huishoukundige koude door het geheele huis. Uit eene kamer die in den winter zeer warm en in den zomer zeer koel is, moet men om in eene andere te komen , gaen door plaetfen of toegangen, die d^s winters koud, en des zomers heet zijn. "Wij zullen ieder in de mogelijkheid (tellen om de vergelijking te maken. Na eenige voorlopige aenwijzingen , zal ik een fchetsch geven van een goed Burgerhuis der koude landen, volgens mijne gedachten verdeeld. Ik zal aentoonen, wat voordeelen zulk een huis heeft, om het ontoeganglijk te maken voor de koude, in landen, waer dezelve veel heviger is; en zelfs om het met veel minder kosten te verwarmen, dan in gematigder gewesten, waer men dezelfde voorzorg niet weet te gebruiken. Het is gemaklijk te begrijpen, dat het getal der kachels geregeld moet worden, naer de groote van het huis, en de middelen der genen, die het bewoonen. Met drie tot zes kachels kunnen de ruimfte huizen voor de koude bevrijd worden. Dat, het welk ik fchetfchen zal, is van vijf of zes kamers, om een gansch huisgezin , of verfcheiden bewooners te herbergen. De mindere huizen hebben niet dan eene weinig kostende kachel nodig , en nog heeft men de gewoonte binnen in deze kachel kleine holligheden te maken , die voor eene keuken dienen, om het vleesch te koken , in kleine en dichtgefioten aerde potten. Deze gewoonte heeft ook plaets in Duitsland, waer de Ragouts zeer lekker zijn. Wij kunnen niet te veel herhalen , dat, naest het zorgen om de gemeenfehap der buitenlucht te vermijden, door middel van menigvuldige poortalen (Tambours) en valdeuren, wier gedaente ik zal befchrijven, alles beftaet in de goede inrichting der kachels , en vooral in de verdeeling van hare pijpen. Wij  Bibliotheek. tfr Wij begaen hieromtrend tallooze feilen: behalven, dat wij geen zorg dragen om allen toegang aen d-e buitenlucht te ontzeggen , trekken wij geen het minfte nut van onze kachels en hare pijpen ; zelfs niet van onze fchoorfteenpijpen. De fchoorfteenen moeten, zullen zij niet roken, de buitenlucht ontvangen, gevolglijk halen wij die binnen, in plaets vanze te weren. Wij branden ons aen de eene zijde, terwijl wij aen de andere bevriezen; wij worden bij het vuur verkouden, en wij verliezen alle de uitwerkfelen der warmte , die de fchoórfteen- en kachelpijpen, in eene aeninerkelijke hoeveelheid, zouden kunnen geven. Wij weten de kachels en nog veel minder de pijpen te maken. Wij geurtiiken ijzer, 't welk ftinkt, en wij makjnze veel te naeuvv. Men vindt pijpen , die wat beter zijn, in de krijgskamer te Verfai'Ues; maer die van Zweedsch metael, zeer wijd en zonder reuk, zijn da allervolmaektfre , en verwarmen meer door hare lengte, dan de kachel zelf. Het is mede gemaklijk te begrijpen, dat Huizen, zoo als ik die voordel, veel gezonder zijn, dewijl zij vrij zijn van tocht, die zoo gevaerlijk is, en dat zij eene gematigde en nimmer te warme lucht bevatten, die de ongemakken der befloten lucht niet heeft, en zulks uis hoofde der circulatie, In dit foort van Huizen is het goed geene bedgordijnen te hebben, of die niet tOetefchuiven, om zich niec te beroven van de zachte, gelijke en altooscirculeerende lucht, daer zij langs het plafond glijdt, het welk tea dien einde overal evun iioog dient te wezen. Bij nacht is eer, enkele reverbere aen de koepel genoegzaua, om tet huis te verlichten,  #2 Natuur- en Huishoukundïge i De beste wijze öm die Huizen van binnen te verfieren, is alles te maken van pleister en plakwerk, zonder daer toe befchot of paneelen te gebruiken, waervan de nadeelen beftaen in het. verwekken van tocht, en het nestelen van ongedierte. Met een ltaliaens dak, zoude het huis geheél'onverbrandbaer wezen, en men waer voor alle ongemakken bevrijd. HUIS. "Wij hebben gezegd, dat de groote kunst beftond in het weeren van de geraeenfchap met de buitenlucht, en in van de kachels het meeste nut te trekken ; daertoe is het noodig, dat er noch deuren noch fchoorfteenen in zulk een huis gevonden worden. Het is gemaklijk deze foort van wonderfpreuk optelosfen. Middel om de buitenlucht te vermijden. Het eenige middel om de buitenlucht te vermijden is niet meer. dan één ingang te hebben, die naeuyvkeurig gefloten en gadekt moet worden door een groot aental valdeuren. Ik verfta door valdeuren dezulken, die uit zichzelven toevallen. Alle de deuren van dat foort moeten naer buiten openen , opdat de buitenluchtze toefluite en gefloten houde. Om te maken , dat zij van zei ven toegaen , weet men , dat de klaeuw van den beneden duim langer .moet wezen dan die van den bovenduim; en deze.gemaklijke ■wijze van uit zichzelven toetegaen , heeft haer den naem van Valdeuren gegeven. De eerfte ftraetdeur, en zelfs de tweede , moeten voor de veiligheid, van hout wezen; alle de anderen kun-  "Bibliotheek. 03 kunnen niet anders wezen dan ligtbeklede deuren, zonder floten , die goed fluiten , wanneer zij, zoo als voor gezegd is, behoorlijk gehangen worden. Tk heb gezegd , dat het huis zonder deuren , of fchoorfteenen .moet wezen. Alle de deuren waervarj ik gefproken heb, behoren, ten getale van vijf of zes, alleen-tot'den ingang; men kan alle de anderen ontbeeren , door de kamers te fluiten met traliewerk van'dun ijzerdraed , met kleine mazen , en een gordijn , van zeven voeten hoog, binnen jn.de kamer, viervoeten van het traliewerk af, en 't welk men bedacht moet zijn niet toettfehuiyen, dan ingeval van nood. Middel om warmte te verwekken. Dewijl, zelfs in de allerkoudfte landen, de fchoorfteenen in onoruik zijn, waerdoor zeer veel uitgewonnen wordt, komt al de warmte van een enkele kachel, die in het midden van het huis is, en wier volmaekte pijp alles verwarmd. In bijna alle onze huizen is de trap het koudfte'gedeelte, om dat bij veeltijds gemeenfehap met de buitenlucht heefr, en dat alle onze kamer? aen denzelven grën:, zen. Men moet erkennen , dat dit een groot gebrek is. Zelfs in de grootfte huizen der koude landen , is het voiftrekr tegenoveVgefteld: de trap is er het warmde; hij is in het midden van het huis. en dé kachel is er bij geplaetst ; ieder kan, van dc ijzeren leuning, zich de handen warmen aen de buiten knoppen van de métalen pijp, die tot het dak loopt, en den geheelen trap, tot boven toe , en dienvolgende het geheele huis, verwarmt. Hier uit volgt,-dat, dewijl dit gedeelte het warmde is, en er alle de kamers van het'huis aen grenzen, acn geene deuren noodig heeft; integendeel, door de-  $4. Natuur- en Ku tshoüküwdïgs dezelven weg te nemen, kunnen alle de deelen van het huis warm worden. Het kleine traliewerk is genoegzaem tot fluiring, en het gordijn van binnen, om zich des noods aen het oog der nieuwsgierigen te onttrekken. J-let- is nuttig niéts te voegen bij de beneden deuren, die niet dienen om vertrekken aftefluiten. Befckrijving vdn het Huis overeenhmjiig het plan. Wanneer men het plan van den vlakken grond naergaet , zal men bevinden: i. Dat het een huis aen de flraer, met eene enkele kleine buiten ingang is. Alle de deuren van deze ingang moeten niet meer als zes en. eene halve voet hoog wezen; terwijl de binnendeuren de geheele hoogte der verdieping moeten hebben, i. Dat dees ingang eenig gefchikt is tot het fluiten der doortocht van de buitenlucht ; en om langzamerhand uit die in de binnenlucht te komen; eene opklimming, die ondanks de verbazende verfcheidenheid van den eene. en andere , de overgang ongevoelig en min gevaerlijk maekt. Aen de ftraet is eene groote tree ; de eerfte deur, als alle anderen , naer buiten gaende , fluit dicht. Een. eerfte poorrael wordt befloten door eene tweede deur; hieraen volgt een gang, of doorloop. Aen het andere einde derzelve zijn twee andere pöortalen, met drie valdeuren , die altoos van zelf behoorlijk toegaen, en de ongevoelige overgang der eene tot de andere lucht verzorgen. Door middel van dsze drie deuren wordt de flank van de keuken binnen niet geroken. Ter linkerzijde van het poorrael is eene kleine fpijskamer, en aen de regterzijde , nabij de groote kachel, eene bergplaecs voor de kolen enz., om die té ftoken. Ter  Bibliotheek. 55 Ter regterzijde is mede de keuken, met bare voornaemfte noodwendigheden; men plaetst er het hout, waervan weinig gebruikt wordt in een land, waermen zich meestal bediend van fornuizen, of ceils des tceufs. In het trapruim komende, gevoelt men eene gelijke en gematigde lucht, tot zoodanig eene graed als men die begeert, het zij koel, of warm, en die in het geheele huis niet verandert, door de voorzorg die men gebruikt tegen de tochten, en alles wat kan verkouden. Deze gelijkheid in de luchtgesteldheid , wordt veroorzaekt door de groote kachel, geplaetst in het midden van dit huis, het welk vierkant is. Men weet, dat deze kachels alleen trekken door eene kleine opening, en dewijl de geheele masfabinnenlucht er genoegzaem oplevert, wordt de lucht niet aengetrokken, door de vengfters , gelijk onze fchoorfteenen doen- Dus vestigt zich het evenwigc der lucht op eene groote ruimte. Een groote gemaklijke trap, met treden van vijf en een halve duim, op de eerfte verdieping verlicht, leidt overal heen ; en de groote pijp der kachel verwarmd alles. In de koude landen heeft de noodzaeklijkheid de bedienden afgericht op het behoorlijk ft&oken der kachels; zij verdeelen, zoo wel bij nacht als bij dag, het opzicht, om in dezelven altoos een matig vuur, op den eigen graed, te onderhouden, want een bonk of kluit meer of minder baert een merk! ijk verfchil. Men legtze pijramidael op een' rooster, en zij duurén zeer lang. Overal zijn Thermometers; en door dit middel wordt de warmte, nacht en dag egael, op den bepaelden graed, onderhouden. De trapruimte is boven en ondej- even warm. De warmte rijst altoos; maer dewijl die der pijp, naer mate zij opklimt min fterk is, en de kachel beneden de J£ jjie-es-  C6 NaTUITR- en HaiSHOUKUNDIGE sieeste kragt oeffent, is de warmte gelijk en verfpreidt zij zich door alle de kamers. Ter linkerzijde van de trap is eene ftaepkamer , tot aen de zoldering open , om al de warmte te kunnen ontvangen. De garderobes zijn voorzien van gordijnenter hoogte van zes en eene halve voeten , en hunne deuren zijn mede even hoog als de zoldering. Gnder den trap zijn drie groote openingen gemerkt A, door welke zich de warmte langs drie kanten verfpreidt , en zulks , uit hoofde van de nabijheid der kachel, op eene merkbare, fchoon niet te fterke wijze; indien deze kachel, hoewel de eenige, altoos matig en gelijkvormig, geftookt wordt. De middendeur onder den trap, leid naer de eetzael. Ter regterzijde i& de ceremoniezael. Aen de linkerzijde is eene flaepkamer. Alles is bedekt , en ontvangt de bepaelde warmte. Dus geen tocht, geene fchoorfteenen , die de buitenlucht tot zich trekken, waerbij men aen de eene zijde verbrand en aen de andere bevriest, en waer men verkoudheden en andere ziekten opdoet. Men kan het ganfche huis door werkzaem wezen; omdat men zich zoo goed als in eene zachte en gematigde buitenlucht bevindt, en niets ons noodzaekt om geftadig bij het vuur te blijven. De gezondheid wint er oneindig veel bij , en men wordt niet gewaer, dat het winter is, * Men geniet hetzelfde voordeel op alle de verdiepingen, en daerenboven dat van eene welriekende lucht, indien men zulks begeere, inteademen, zoo als ftraks blijken zal. In-  Bibliotheek. ffy Indien men zich van deze verdeeling bedient in de huizen van handwerkslieden, kunnen zij den geheelen winter doorwerken, zonder overlast te lijden van de koude, die hun verhinderd hunne handen te roeren, en het geen voomaemlijk door de deuren veroorzaekt wordt. Dus zoude men twee maenden arbeids winnen. Eer(ie Verdieping. Deze verdieping is, over het algemeen, op dezelfde wijze verdeeld , uitgezonderd, dat er een flaepkamer boven de zael en een boven de keuken is; want men moet indachtig wezen , dat wij hier alleen van een goed burgerhuis fpreken. Er zijn in het geheel zes vertrekken, twee gelijksvloers en vier op de eerfte verdieping, zijnde dit genoeg voor een huis van dezen aerd, het welk door een enkele kachel verwarmd wordt. Het voornaemfte onderfcheid tusfehen deze verdieping en de vlakke grond, is dat het groote portael boven aen den trap open is en eene groote gemeene zael uitmaekt, voorzien van drie vengfters, die op de ftraet uitzien , en het trapruim van boven tot onder verlichten. Deze gemeene zael is als een tuin verfierd; zij is luchtig en gefchikt tot eene wandeling; beflaende, behalven het poortael, de geheele ruimte der poor'talen van den vlakken grond, en alles wat er ter zijde is en op ftraet uitziet. Deze groote ruimte ontvangt de communicatie der lucht van alle de andere deelen ; zij worde verwarmd door de pijp der kachel, die langs den trap loopt, en welker warmte nimmer vermindert. Zij is des uchtends de verzamel- en wandelplaets Deze oeffening maeir het leven werkzamer ea min beE 3  6.8 Natuur- en Huishoukundige floten, en verhindert, dat men den winter ondervindt, Dikwils gaet men daer thee drinken. Op andere tijden kunnen de bedienden er zich onthouden , en zijn overal dicht bij de hand. Zij is geftoffeerd met canapees en hoorntjes , in fraeije tobben of bloempotten, als oranje, thijm, en andere welriekende planten en bloemen, die, zoo als bekend is, de lucht zuiveren en eene aengenamen geur door het .geheele huis verfpreiden.. Tweede Verdieping en Dak. De laetfte verdieping, van binnen geheel open, en waervan de lucht insgelijks geraeenfchap heeft met al het overige, is een groot vierkant, ter hoogte van elf voeten, geheel verdeeld in kleine kamers voor de bedienden: het geen maekt, dat er veel Logement is. Dewijl de lucht en de uitwafemingen altijd naer boven- ftijgen , wordt alles gezuiverd en vereenigd zich in de zoldering, of koepel van den trap, waerin de kachelpijp, om alle hare warmte te kunnen mededeelen , bochtig is; en vervolgens, door eene daer toe vervaerdigde uitgang, naer buiten loopt. Het dak kan eenvoudig in twee enkele groote hellingen aen wederzijden beftaen, fteil genoeg om te maken dat er de fneeuw in geene groote hoeveelheid op kan blijven leggen; en dan heeft men een zolder, of wel het kan op de Italiaenfche wijze als eene vlakte en tuining wezen. Zoo lang als er niet meer dan twee of drie voeten fneeuw oplegt, kan dit geen ongemak veroorzaken, dewijl deze zwarte gelijk draegt en alles ftevig gebouwd is; integendeel het bovenfte gedeelte van het huis wordt er warmer door; want de fneeuw, wanneer zij hard Vriest, verwarmt hec geen zij dekt. De-  Bibliotheek. Dewijl de vlakte niet omringd is dan door eene ijzeTen balie , met wijd van elkander ftaende ftijlen , en hare grond gelijk en zonder kanten is, veegt de minfte wind de fneeuw weg en jaegtze naer buiten. Indien er te veel opblijft is die afcewerpen niet veel moeite in landen, waer men gewoon is die onophoudlijk wegteveegen en opteruimen. Indien men een tuin heeft, is een dak met een fteil-a helling verkieslijk, dewijl dit een zolder verfchafc, en dan komt de zoldering der koepel van den trap tot aen de zolder, mee luchtgaten, indien men het verkiest. BEDENKINGEN. Ik voel wel, dat men niet zal nalaten verfcheiden zwarigheden te opperen? Ik wil, zal men zeggen, iri mijne kamer bedoren wezen; ik begeer niet, dar men kan horen wat ik zeg, enz. Deze bedenkingen zijn niet ongegrond, Maer ik antwoord er op, eerftelijk: Dat zij niet in vergelijking kunnen komen, met de voordeelen, die deze verdeeling voor de koude landen oplevert, gelijk mede voor hun, die de noodzaeklijke onkosten tot her ftoken van zoo veele fchoorfteenen, als er hier te lande gebruikt worden, zwaer vak. Ten tweede: Dat indien men, door de gewoonte, die zwarigheden en anderen, die nog op mogten komen. konde verwinnen, men zich zeer wel beloond zoude vinden, door de voordeelen, die er uit voortfpruiten voor de gezondheid, zoo zigtbaer gefchokt door de gewoonte van aen den hoek van den haerd te blijven zitten, en in het vuur te wroeten, en dat zes of zeven maenden lang: de langdurigheid des winters verveelt niet, men vermijdt verkoudheden , waervoor wij zoo vatbaer zijn in onze groote vertrekken, die door onze kleine fcho&rE 3 ftee-  f& Natuur- en Huishoukundïge fteeneri niet verwarmd kunnen worden, en die vooral veroorzaekt worden door het groot onderfcheid der luchtgefteltnis van de eene kamer en de andere, van de zael, den trap, de gangen enz., waerin wij bevriezen, na wij ons gebrand hebben. Ten derden: Dat indien men al een gedeelte van onze misbruiken en gemakken wilde behouden, men ten minfte hiervan moest overnemen het geen gefchikt isom geheel den doortocht aen de buitenlucht te beletten, en om alle de binnendeelen gelijker en aenhoudender te verwarmen. Men heefc een huis voor den middenftand ten voor. beelde genomen. Wil men er in dezen fmaek een groot en fraei hebben ; men gevoelt lichtlijk hoe gemaklijk dit te maken zij, door er aen wederzijden een gelijk gebouw aentetrekken , blijvende altoos flechts voorzien van een enkele deur. Men kan een kachel aen iederen trap en eenige in de dikte der muur, van onder tot boven, plaetfen, gelijk men aen de duitfche Hoven gewoon is te doen (* j. Over* (*) Ik lieb onder audere in de pragtige enfilnde van de woning des Bisfchops van Saltsbourg, een meesterltuk van dezen aerd gezien. Het was tc Noêï; men zag buiten niets dan fneeuw en bevrozen ftroomen , en in deze enfilade, waer alles open was, en men geen fchoorfteerje-rj, of kachels vernam, buiten de groote kachel aen den ingang (zijnde alle de anderen, in derzelver volle hoogte, in de dikte der muur, en wordende onoplioudlijk, maer matig geftookt) ademde men eene zachte en aengename warmte, door de geur d«r bloemen, die men er zag groeijen. De Oranjerie te Casfel, bezit dezelfde voordeelen en aengeiiaemheden.  Bibliotheek. j% Overweging der middelen, om voor onze winterwoo* ningen gebruik te kunnen maken van het geen de voorgaende Memorie leert. Men ziet uit deze Memorie en rle opgaef van het plan en de verdeeling van het winterhuis, dat men er gemaklijk gebruik van kan maken, door hetzelve naer onze gewoonte én fmaek interichten, en zulks op tweedevlei wijze voor de koudelijkfte, rijke en gemaklijke lieden. Eerftelijk, door bijna op gelijke wijze als de winterhuizen te verdeelen, zoo wel die huizen, welken door een hulsgezin bewoond worden , als die. Welken onder verfcheiden huisgezinnen verdeeld zijn, welke huisgezinnen, naer mate van hun huur, zouden 3'•' : t if< rj, en toe wil doen, en dit fpelens • 'nir>S:, waer door de lucht geftadig , door de fchoorfteenptjp, met des ' i'iU ■ r mate her buiten kouder en binnen , misfehien begrijpen, dat men deze '-: ■ "' ''-' ramen wegneemt, door dezel- ipenvachtjes, enz., of zelfs door' /.e dicht te^ppOTzoo datze niet open kunnen, maer deze middelen zijn zoo goed niet als de dubble ramen • wij zullen dit trachten te bewijzen. Het vengfterglas heeft van een tot twee lijnen dikte. Gelooft men, dat deze dikte de buitenlucht, die tegen het glas aenkomr, verhindert de binnelucht, die er van deze zijde tegen komt, te verkoelen? Een bewijs, dat die twee luchten, ten naesten bij op dezelfde graed' van koude zijn; het is ijsfel of ijs dat zich tegen de glazen •der kamers zet. Daerenboven , indien de vengfters toegeflopt zijn, kan men ze niet openzetten, wanneer de E 5 ka-  ^f. Natuur- en HursHouKuNDiGE kamer .geveegd wordt, gelijk mede niet om de lucht te verversfchen ; 't welk alle uchtenden ce doen , zeer dienstig voor de gezondheid is. Men doe de volkomen deuren der verrrekken, die in de nabijheid der zijkamer zijn, vervangen door traliedeuren, gelijk de Prins van Croij raedt, en, indien het wezen kan, moeten zij zoo hoog als de verdieping wezen, volgens de goede grondtegels der Memorie. Alle de deuren der doorgangen van de kleine trappen, die zonder kachel zijn, moeten, van binnen of buiten een poortael hebben , met eene beklede deur, gelijk die der zijkamer; om dat men niet kan verhoeden, dat eene enkele houte deur niet min of meer van onder of boven uit de fponning wijke; hoe hoger en breder zij Ï6, hoe meer zij gaept, en hoe meer zij dus de koude of vogtige buitenlucht inlate. Indien men volftrekt, om de eene of andere reden in zijne wooning een kamer begeere, waerin vuur op den haert geftookt wordt, moet deze kamer van de anderen , die de kachel verwarmt , afgezonderd worden , door een poortael en dubbele valdeur, gelijk die der zijkamer, het geen noodzaeklijk is, om te maken, dat deze kamer warm zij, dat het er niet in. rooke, en de andere vertrekken niet koud worden door de lucht, die door de fchoórfteen komt. Deze onderfcheiden middelen zijn genoegzaem om in een wooning de noodige graed van warmte te onderhouden, zonder onderhevig te wezen aen de nadeelen der tocht, en der groote masfa koude lucht, die enkele deuren veroorzaken, zoo dikwils zij open gaen; en, het geen van geen minder belang is, men waie bevrijd voor de vochtigheid , die nog oneindig meer ongemakken, ziekten en ongefteldheden dan de koude veroorzaekt, vooral aen teederé, zwakke en van een ziekte pas herleide lieden, en aen allen die een zixtend leven leiden. Hec  Bibliotheek. 7$ • Het zou minder kosten om in een dus gefioten vertrek tien graden meer warmte te onderhouden; dewijl niets verloren gaet door den loop en de verplaetfing der lucht. Men zal er geen te beete en zelfs brandende lucht inademen, gelijk zulks dikwils gebeurd, wanneet men zich dicht bij eene fchoorlleen bevindt, waeiis men verpligt is een zeer groot vuur te ftooken, zoo oia de lucht van het vertrek , die geftadig vernieuwt, te verwarmen , als om de warmte te doen gevoelen aen lieden, die ver van het vuur afzitten, wanneer er eene groote kring is, of als er fpeeltafels in het vertrek zijn. NB. De voorzigtigheid vordert, dat, wanneer men huizen enz., die door kachels verwarmd worden, bewoone, men zich anders kleede , om te huis te blijven als om uittegaen. In het laetfte geval moet men een overrok, mantel of iets dergelijks aendoen, en die afleggen zoo rasch men in huis komt. Indien men zich niet warmer kleede, wanneer men zich in groote koude begeeve, fielt men zich bloot aen verkoudheden, zinkingen, jigt, borstkwalen en pleurisfen; indien men in warme vertrekken zich te dik kleede, is men onderhevig aen zweetingen, die verzwakken en de gevolgen van eene belette uitwafeming meenigvuldiger en gevaerlijker maken. Laten wij insgelijks van de Noordfche volken leeren , hoe wij ons hieromtrend te gedragen hebben. Men weet, zegt de Prins van Croij, dat het volk in Rusland, bij een' langen baerd een foort van kapucrner kleed en laerfen mee bond gevoerd , die voor de koude ondoordringbaer zijn , draegt. Bij ons beftaet alle de voorzorg in het dragen van een mantel of jas, die dikwils weinig gefchikt is om ons voor de koude te dekken. In dit land, neemt ieder, zoo rasch hij uit gaet eene geheele kieeding, die de kou-  Natuur- en Huishoukun'dige koude niet kan doordringen, en die men zeer zorgvuldig uittrekt, wanneer men in een warmer lucnt kome. Beneden in het trapruim en boven in de zael zijn banken geplaetst, onder welke ieder eene bergplaets heeft voor zijne laerfen, die zeer hoog, gelijk bij ons door de Matroozen of Visfchers, gedragen worden; vanboven is een kapftok, voor het overkleed en de kap, waeraeneen masker, van binnen met pluis, is vastgehecht. Wanneer men uit zal gaen regelt men zijne kleding naer het weder en de verfchillende omftandigheden ; en men wacht zich die kleding, bij het te huis komen, afteleggen, voor de warmte der kachel, de uitwafeming begint te veroorzaken- Met die wijze voorbehoedzelen, wordt men de koude, zoo min op de ftraet als binnens» huis, ge waer. Voordeelen van een Hots, ingericht als een Winterhuis, om zich des zomers voor groote warmte te beveiligen. Een uittrekfel uit hetzelfde werk. Een huis, gelijk dat, waervan ik de inrichting heb Opgegeven , zegt de Prins van Croij, zoude ook het voordeel aenbrengen, van eene zeer aengenamc koelte, in de grootfte warmte te verwekken. Het is de communicatie der lucht, bij groote herte, die onze vertrekken zoo warm maekt; en men weet, dat het beste middel hier tegen is alles dicht toetefluiten; maer dewijl de verfchillende ingangen altoos open zijn, komt de warme lucht in het trapruim , en verfpreidt zich van daer door hét geheele huis. In het huis, dat ik voorftel, moet men insgelijks, bij groote hetten, op dag alles fluiten, en vooral de poortaeldeuren , die de communicatie der buitenlacht verhinderen. Men moet de vengfters niet open zet-  Bibliotheek. yf zetten, dan des uchtends, ais het zeer koel is; daerna moet men alles toefluiten , en aen de zonkant natgemaekte zonfchermen plaetfen. Met deze voorzorg behoud men overal, in het acngewezen huis, de koelte, die wij ons in onze flegte gebouwen niet kunnen ver« zorgen (*). Men kan de zwarigheid der befloten lucht, zoo min des winters als des zomers, aenvoeren, uit hoofde van de groote uirgeftrektheid der gemeenfcbappelijkebinnenJucht , die men het geheele jaer door evenredigt aen den graed der luchtgefteldheid ; en, des noods, daer men aen twee zijden vengfters heeft , zoude het voldoende zijn dezelven, bij zacht weder, een oogenblik, opentezetten ; hier door zoude de lucht, overal vrij fpelens hebbende, terflond verfrischt worden. Middelen, die men in het werk kan flellen, om met minder gevaer, huizen, die pas gebouwd zijn, te bewoonen. De tijd, en ook niets dan de tijd, kan een nieuwgebouwd huis bewoonbaer maken : dus zouden wij de vraeg kunnen beantwoorden ; maer de zaek is te gewigtig, om niet omftandiger behandeld te worden. Hec is algemeen bekend, dat een nieuw gebouw ongezond is ; echter verkiest men het te bewoonen , misfchien zijn daertoe goede redenen; doch ligt zullen deze minder klemmen en wij de lieden voorzigtiger maken, wanneer wij de oorzaken van dir foort van fchadelijkheid aeti de gezondheid hun naeuwkeuriger onder de oogen brengen, De (*) Het is zoo wel voor. den zomer als winter dienstig, dat de rauuren vast en dik zijn, opdat e; de warmee of de koude niet doordringe.  f$ Natuur- en Huishoukundige De bouwftoffen, die tot de zamenvoeging van een gebouw gebezigd worden, bevatten veel waterdeelen. Het pleister vooral, dat gedurende deszelfs verkalking, zijn crijftalleerwater verliest, ontvangt veel meer dan het verloren heeft. Een deel van dit water blijft aen hetzelve kleven ; maer het meerdere gedeelte waesfemt uit ; laten wij beginnen met deze verfchillende hoeveelheid te bepalen. Vijftig ponden ruwe pleister verminderen, door de verkalking, op veertig ponden. Tot het beflaen van die veertig ponden verkalkte pleister wordt vereischt , twintig ponden water, ja, zelfs wel vijfentwintig ponden, indien de pleister van harde fteen komt. Het meerder gedeelte van deze twintig of vijfentwintig ponden water moet uitwaesfemen, Behoudende de pleister niet meer dan een negende gedeelte van deszelfs geheele gewigt; dus hebben veertig ponden pleister, die twintig ponden water hebben verzwolgen, vijftien ponden te verliezen. Welke eene verbazende hoeveelheid water wordt dus door een gebouw ingezwolgen , waervan drie vierden uitwaesfemen moeten. Laten wij nu, met behulp der natuurkunde, onderzoeken , en dit onderzoek is, naer onze gedachten nieuw, welke de oorzaken zijn der onheilen, waeracn zij, die nieuwgebouwde huizen bewoonen, zich bloocftellen. Wij zullen de uitwaesfeming van het water onder tweederlei gedaenten befchouwen : als -water in dampen veranderd, en als water, dat zicb ontlast uit de bergftoffige zelfftandigheden, die hetzelve hfluiten. Het is bekend, dat de daeuw, bij fchoone zomeravondftonden, vochtige winden, en tochten, die de uitwaesfeming beletten, zinkingen, verkoudheden enz. veroorzaken. De rede hiervan is, dat het water, in dampen verkeerd, den loop der eleclrique vlociftoffen verandert, en dat de georganifeerde lichamen op de meest  meest mogeliike wijze vatbaer zijn voor den indruk dezer vloeiftoffen. Maer deze dampen zijn nog veel kwaedaerdïger, wanneer zij voortkomen uit bergftoflïge zelfftandigheden. De dampen, die in de lente, uit de aerde opftijgen, zijn zeer gevaerlijk , zij veroorzaken dikwil» zware ongemakken, aen hun die er te lang in blijven •zitten of er in flapen. Deze dampen zijn de oorzaken der Veeziekte , wanneer men de beesten te vroeg in het veld jaegr. Waterachtige landen zijn zeer Ongezond, vooral in den herfst. Eindelijk de verflikkende dampen, welke fomtijds doodlijk zijn, en zich uit de aerde ontlasten, worden alleen in vochtige plaetfen, fteengroeven , grotten , mijuen , diepe kelders, putten enz. voortgebragt. Niets is gemaklijker dan deze overeenkomst aentetoonen. Een nieuw gebouw is een fleengroef, die op eenen anderen grond overgebragt is; de fteen , het pleister, het zand, de kalk, alles is bergficffige zelfftandigheid, die het water, dat zij bevat, verminderr, op zulk eene wijze dat de uitwaesfeming zeer fchadelijk wordt; zij geeft aen het zelve die bijzondere hoedanigheid, die aen aerdfche uitvloeifelen eigen is. Bij deze tweederlei aerd van water, gefchikt om de grootfte ongemakken te verwekken , zullen wij eene derde en laetfte oorzaek tot ongezondheid voegen. De pleister ontbindt zich gedeeltlijk door de verkalking; het vitrioolachtige zuur, waerutc het beftaet, vermengt zich met het beginfel van het vuur, en vormt de zwavel. Het gedeelte der kalkaerde, die verbonden was aeu het vitrioolachtij» zuur, los geworden zijnde, vormt , door de vermenging met de zwavel, een lever van zwavel. De reuk, gelijk aen een (tinkend ei, of van buskruid, die zich uit de heilagen wordende kalk  ga Natuur- ï"n Huishoukuivdige kalk ontlast, komt van deze lever : want van alle gist (gaz) is de levergist de allergevaerlijkfte. "Wij befluiten dus uit dit alles, dat voornaemlijk de tijd een nieuw buis bewoonbaer kan maken; men kan nogthans de uitwaesfeming der vochtigheid verhaesten , door over dag deuren en vengfters open te zetten, om de lucht fpeling te geven; en door in de voornaemfte vertrekken kachels, van lange pijpen voorzien, te plaetfen, welke kachels des nachts geftookt moeten worden. Wanneer men de woning denkt te betrekken , moet men nacht en dag in de fchoorfteenen vuur aenhouden, om de lucht eenen beftendigen doortocht te verleenen. De voorzigheid raedt, dat men de muren doe witten, voor dat men het huis bewoone. Handelwijs van den Heer Francklin, om zoo fpoedig te drukken als men fchrijft; zijnde een uittrékfel uit de Memorien over de Werktuig- en Natuurkunden, door den Abt Rochon. Zonder den Heer Francklin, zegt de fchrijver, zoude ik mij waerfchijnlijk nimmer met de graveerkunst op. gehouden hebben; maer deze vermaerde man prikkelde mijne nieuwsgierigheid, door mij te toonen, wat proeven hij in Amerika genomen had , om met zoo veel Ipoed te drukken als men fchrijfc. Het middel, dat hij daertoe in het werk gefield had y beftond in op papier te fchrijven met gegomden int; hij heftrooide dit fchrif't roet zand, of ftof van gegoten ijzer, dat gezift en tot eeri poeder bereid was; vervolgens deed hij het tusfehen twee platen. Een dezer platen , beftemd om het graveeriel te ontvangen, moet van hout of zacht metael, als tin of koper, de andere dient van harde fteen of ijzer te wezen: beiden fterk ge-  Bibliotheek, 83 geperst Wordende, drukken het fchrift in het zacht metael. Dus krijgt men den overdruk, van zijn fchrift op de plaet van hout of zacht metaef, en deze plaet dient, om, het gebruik der plaetfnijders volgende zoo veel afdrukken te geven, als de diepte van het graveerfel toelaet; want het is bekend, dat zij zich van het trekken bedienen, en dat dit nimmer veel diepte maekt. Indien deze handelwijs aen het voorgeftelde hoofddoel beand woord, dat is, zoo zijden fpoed en de uitvoering bevordert, moet men echter toeftaen, dat zij afdrukken oplevert , die aen het oog weinig voldoen kunnen. Ik heb mij bediend van een middel, dat aen dit nadeel niet onderhevig is. Zie het volgende artisel. Handelwijs van den Abt Rochon, om zoo fpoedig te drukken als men fchrijft; zijnde een uittrekfel uit hetzelfde werk. Ik fchrijf, zegt de Autheur, op eene geverniste roodkoperen plaet, volgens de gewoonte der plaetfnijders, dit vernis komt, niet behulp van een' ftalen (lift, zeer gemaklijk op; en men kan met een ftift zoo fpoedig op eene geverniste plaer, ais met pen en int op papier, fchrijven; men befmeert vervolgens de plaet met fterk water, een weinig verfTaeuvvd ; men laet dit fterk water zoo lang bijten als men noodig oordeelt, om de letters zoo diep te maken als men begeert; deze plaet is dan gegraveerd, en men trekt door middel van eene rolpers, zoo veel afdrukken of proeven, als men verlangt. Alle deze afdrukken of proeven ftaen verkeerd op het papier, zoo dat zij daer door nutteloos worden; maer niets is gemaküjker dan hen zoo te krijgen als men ze begeert: bij voorbeeld, ik trek twaelf'afdrukken, en terwijl de int nog nat is, leg ik zoo veel bladen wiü F pa-  82 Natuur, en Huishoukundige papier, nat gemaekt en bereid, gereed, en fchikze cp een hoop, zoo dat ieder blad wit papier, de afdrukken van elkander fc'r.eidt; "dus krijg ik door een persdraei twaelf overdrukken , die zeer net en leesbaer zullen wezen, zelfs fchoon de plaet niet behoorlijk was afgewist; mits echter het graveerfel diep genoeg zij , om aen den afdruk zoo veel zwart te geven, dat zij goede overdrukken kan opleveren. Deze handelwijs zal gewislijk nooit het graveeren evenaren ; maer kan van groot nut wezen , zoo wel in de legers als op de oorlogfchepen, en bij alle omftandigheden, waer men veel copijen van het een of ander gefchrift fpoedig noodig heeft. Iets over de gevaerlijke 'ditwerkfelen der bloemenlucht. De gewoonte, die zoo algemeen in zwang is, om in vertrekken, die dikwils zeer klein zijn, eene groote hoeveelheid bloemen te verzamelen, om derzelver geur inteademen en te verfpreiden, heeft ons bewogen de volgende bedenkingen medetedeelen , waeruit men zien zal, dat verfcheiden voorbeelden toonen hoe nadeelig dit gebruik is. Wie zou immer gedacht hebben , zegt de fchrijvevan het werk , waeruit wij deze bedenkingen hebben overgenomen, dat die bloemen, zoo.aengenaem voorde befchouwing, zoo zacht om aen teraken, zoo lieflijk om te ruiken; kortom, zoo verkwiklijk voor alle da zinnen, terzelfder rijd, dat zij de lucht wélriekend ma. ken, dezelve met een fchadelijk, en dikwils doodelijk gif befraetten. Duizend gevallen van de fchadelijkheid der uitwaesfeming van fommige planten worden aenge. haeld, en de Volksoverleveringen moesten reeds federt eenen geruimen tijd de oogen der geleerden geopend hebben. Er is geen land, waer geen gevallen wegens on-  Bibliotheek. 83 onheilen, door de uitwaesfeming der bloemen veroorzaekt, voor handen zijn. Men kan de fterke geur van fommige bloemen niet lang ruiken, zonder geweldige hoofdpijn, zelfs flaeuwten en kramptrekkingen te gevoelen; vooral als men van een Zenuwachtig, teeder en zwak geitel is. Wij zullen ons vergenoegen met hier eenige weinige voorbeelden aen te halen. De Heer Ingen-Housz fpreekt, in zijne proeven over de planten, van den fchielijken dood van eenige menfchen, veroorzaekt door eene groote hoeveelheid bloemen , die in een klein en digt gefloten flaepvertrek ftonden. Dewijl dit vergift, zegt hij,'t welk weinigheden vreezen, dikwils "fcbuilc onder de aengenaemfte geuren , heeft het fomtijds lieden om het leven gebragt, wier fpoedige dood aen eene geheele andere oorzaek werd toegefchreven: in den zomer van het jaer 1779, werd te Londen eene vrouw dood in haer bed gevonden , zonder dat men haer treurig einde aen een andere oorzaek heeft kunnen toefchrijven, dan dat zij een groot aenral Ielijen in een klein vertrekje, dicht bij haer bed, geplaetst had. De geleerde Triller maekt, in zijne geneeskundige werken , gewag van den dood van een jong meisje, 'c welk overleed door de uitwaesfeming van eene menigte vioolbloemen, nabij haer bed, in een dichrgelloten kamer, geplaetst. Laten wij, dewijl voorbeelden op het gros der menfchen meer uitwerken dan de bondigfte redenkavelingen , nog twee echte gevallen aenhalen. Het eerfte wordt mede door den Heer Ingen - Housz verhaeld : in 1764 , ontwaekte eene jonge jufvrouw die met haer m^id te bed lag, in een klein kamertje waerin zeer veele bloemen waren, in het midden van den nacht, met eene groote benaeuwdheid en op hec punt van den geest te geven; zij was niet in ftaet opteftaen , en wekte de meid , die mede zeer ziek en doodsbenaeuwd was ; deze had nogrhans kragten genoeg om uic het bed te gaen, de bloemen buiten'de F a ka-  84 Natuur- en Ruishoukundige kamer te zetten , en de vengfters open te doen , wner door zij verfche lucht binnen liet en dus zich en hare : gezellin redden uit het gevaer, dat beiden dreigde. Bij het tweede geval ben ik tegenwoordig geweest; een vrouw van mijne kennis, zijnde van een vrij ge- • zond , fchoon een weinig teeder geitel , klaegde alle jaren over woedende hoofdpijn, waervan zij gewoonlijk .drie maenden, Mei, Juni en Juli, last leed. Welke middelen zij in het werk gefteld had , niets kon baten • dewijl de Geneesheeren , die haer behandeld hadden, de oorzaek dezer bijzondere ziekte niet kennende, en ziende, dat zij, buiten die, eene goede gezondheid genoot , haer gelukkig niet dan ligte artzenijen hadden , voprgefchreven. Deze hoofdpijnen waren des uchtends het hevigfte; des avonds fchenen zij overtegaen. In de maend Juli 1782, was zij op het land , denkende dat de zuivere lucht, die zij er inademde, haer zoude .genezen ; intusfehen kwam ik mede eenige dagen op het land doorbrengen. De hoofdpijn beterde niet, en .dit kon ook waerlijk niet wezen; dewijl de bron waer. uit zij voortkwam, altoos in wezen bleef, en, om zoo rte fprnken, niet meerder kragt werkte. Deze Vrouw had de gewoonte haer kamer met vreeslijke groote ruikers bloemen optetooijen, gedurende deze drie maenden, en alle avonden beftrooide men haer bed met een groot aentai verfche roozen. Was het dus wel te verwonderen, dat zij alle uchtenden met hoofdpijn ont- . waekte. Ik gaf haer weldra kennis van mijn vermoeden, dat diezelfde roozen, die zij zoo liefhad , wier 'geur zij des avonds met zoo veel well'ist inademde, de regelregte oorzaek van hare kwael waren; ik had echter veel moeite om haer rot derzelver opoffering te bewegen ; zij fpotte mee mijn denkbeeld; doch deed het echter, en reeds den volgenden dag gevoelde zij geen hoofd- jajn. Sedert dien tijd heeft zij de bloemen, en zelfs alle reukwerken vaerwel gezegd. Welk  Bibliotheek. ö'5 Welk is dan dit gevaerlijk uitvloeifel? Niet eigenlijk de geur; maer een gedeelte der vaste en Hinkende lucht-, die de bloem , zoo rasch zij ontluikt, uitwaesfemt. De Heeren Priestleij, Marigues en Ingen - Housz zijn hier van, door verfcheiden proeven, verzekerd geworden; en ieder, die wil, kan er ook zeker van worden: men neem een fchotel, waerin men warer giet; men plaetfe in hst midden het een of ander, waerin men een roos of andere bloem plant, overdek dit alles met een glazen klok, die in het water ftaet, opdat de befloten lucht geene gemeenfehap hebbe met die des dampkrings. Na verloop van eenige uuren zal de lucht der klok zoo aengeftoken wezen , dat er eene brandende waschkaers onder uitgaen, en een dier, dieze inademt, er van fterven za!; kenteekens, waeruit de aenwezenheid der vaste of Hinkende lucht blijkt. Hoe zorgvuldig moet men dus vermijden om fterkruikende bloemen in eene flaepkamer, vooral indien zij klein en dichtgefloten is, te plaetfen. Mogten de bovenaengehaelde voorbeelden nier nutteloos zijn en leeren, dat de genieting van één oogenblik de allerakeligfte gevolgen kan hebben. Werktuig, gefchikt om een zwak gezigi te hulp te komen. Het geval heeft in Duitschland dit werktuig doen uitvinden; het is voor her gezigt het zelfde, dat de hoorn voor het gehoor is. Wij zijn de uitvinding verpligt aen een' man van zestig jaren , die het ongeluk had van een zeer zwak gezigt te hebben. Hij nam de koker van eenen verrekijker', die tamelijk lang was; hij deed er de glazen uit , en plaetfte aen de openingen lederen pijpjes, als tregters gemaekt; vervolgens het oog voorde wijdde opening van een dezer tregters houdende, bevond hij, dat hij, zonder de minfte moeite, hec kteinfte fchrift kon lezen, zoo veel als de ruimte, die F 3 'hem  86" Natuur- en Huishoukundige hem de opening, welke aen de andere zijde der koker was , overliet, gedoogde. Deze tregters waren van eene onderfcheiden grootte, gelijk mede de openingen, die aen derzelver einden gevonden werden. Hoe naeuwer deze opening was, hoe beter hij de kleinfte letters kon onderfcheiden ; hoe wijder zij was , hoe meer woorden en regels hij gelijk kon lezen, en hoe minder hij dus ook in het lezen zijn hoofd en hand behoefde te bewegen. Hij bediende zich, bij afwisfeling, nu van het eene dan van het andere oog , op deze wijze konden zij beurtlings rusten; ook is naer mate' de koker van ligte ftof is, het gebruik van dit werktuig gemakliiker. Het dient van binnen zwart gemaekt te warden , om de minfte wederkazing der lichtftralen voortekomen; ook behoort het derwijze gemaekt te wezen, dat men het kan verlengen en verkorten, en ook dat men de kleine opening aen de tregter kan vernaeuwen en verwijden. Ander en zeer eenvoudig werktuig, om de zwakheid van het gezigt te hulp te komen. Het komt ons voor dat het werktuig, waervan wij nu eene befchrijving zullen geven, en het welk gehaeld is uit de verhandeling de Morbus oculorum van den vermaerden Boerhaven , aenleiding heeft gegeven tot de voorgemelde ontdekking. Wij zijn, zegt de Schrijver, deze ontdekking veïfchuldigd aen een' Engelsman, zijnde een man van genie. Zijn gezigt was boven maten verzwakt, zoo dat hij, zoo min van dichtbij, als op eenen grooten afftand lezen kon; hij beproefde verfcheiden hulpmiddelen; doch al wat hij deed was vruchtloos en zijn gezigt werd van dag tot dag Hechter; hij had opgemerkt , dat lieden , die zwak van gezigc waren * de ooglcutn toenepen cm beter te zien, zoo dat  Bibliotheek. dat er naeuwlijks licht in den oogappel kwam ; dit middel leert hun de natuur. Anderen maken van hunne hand een foort van koker, waerdoor zij kijken , en dit gefchied alleen, om het grootfte gedeelte licht van het oog aftewenden, dat is om te beletten , dat de fchuinfche ftralen in hetzelve komen. Onze Engelsman, dit alles opgemerkt hebbende , deed zijn genie hem het volgende middel uitdenken: Maek twee kegelvormige kokers, die aen wederzijden open en van binnen zwart gemaekt zijn; gebrüikze op eene wijze, dat derzelver voet voor de oogen kome , en hunne punt naer het voorwerp gekeerd zij. Deze kokers moeten van leder gemaekt worden en behoren van binnen zwart te wezen , om naertevolgen het geen de natuur in de zamenftelling van het oog heeft waergenomen. Dit middel 'c welk zoo eenvoudig als raedzaem is, herftelt het gezigt des lijders zoo wel, dat hij het volkomen wederkrijgr. Plet gebruik van hetzelve is zoo voordeelt dat indien men zich in het lezen of fchrijven drie a vier maenden van deze kokers bediene , het gezigt poed wordt, hoe zwak het ook voor- dezen geweest moge hebben. Èefchrijving van eene vliegende ftoel, waermede men zonder moeite van den grond tot op het dak van een Huis kan ftijgen; door den Heer Pingeron. Elk moet zich verwonderen, dat, niertegenftaende het nut en gemak der vliegende ftoelen, derzelver getal zoo klein is, en dat men die niet bij alle vermogende lieden vindt. ïlet is hoogstwaerfchijnlijk, dat de onervarendheid der werklieden de oorzaek is van den geringen opgang, die dit gemakgevend werktuig tot heden toe gemaekt heeft. Dewijl zij geen juist denkbeeld hebben van de middelen om de beweging van deze ftoel te vertragen, zijn zij altoos bevreesd, dat zij geen . 4 mees-  88 Natuur- en Huisho ukundige meester van het evenwigt zullen wezen; of dar zij hec te fterk zullen overtreffen. Deze werking komt hun derhal ven zeer twijffelachtig voor; men is dus bekommerd over de onzekerheid van den werkmeester, en de vliegende ftoel blijft achter. Nogthans zijn er middelen voor handen, om alle zwarigheden voortekomen, en de ftoel zoo wel te bezorgen, dat zij, die er zich van bedienen willen , niet het minfte gevaer behoeven te vrezen. Ik meen derhalven dienst te zullen doen aen vermogende lieden , die op de daken hunner huizen, koepels, of een obfervatcrium willen doen maken, wanneer ik hun die middelen aenwijs; maer dewijl ik ze niet heb uitgedacht, begrijp ik te moeten opgeven uit wat bron ikze geput heb ; te weten uit de ruime verzameling van Werktuigen , van Leopold von Planits, ifi het Hoogduitsch gefchreven, elf deelen in 40. Men verbeelde zich eenen langen en bijna vierkanten koker, beftaende uit vier muren , in een der hoeken van het gebouw. Dees koker moet ter zijde verligt worden door een goed aental vengfteren , en in rienzelven dient een tweede "koker uitgedacht te worden , waerdoor een zwaer looden tegenwigt lopen moet; dit wordt vastgemaekt aen eene koord, die twee of drie mael gewonden is rondom een vlakke houten cijlindcr vastgemaekt boven de koker, loodregr met de muur van die waer door hec gewist loopt; her andere einde van de koord is vast aen een foort van vierkant; waerin een allergemaklijkfte ftoel, met eene kleine voetbank uitgedacht is, Aen de fpil der Cijlindcr is een fchuin drijfrad, vallende in een fchroef zonder eind , de fpil van deze laetfte is regtflandig met de koker waer door het gewigt loopt; ontvangende daerenboven een breed katrol, dat bijna regtflandig is met hec buiteneinde der voetbank van dc ftoel.  Bibliotheek. S9 Op eenïgen afftand van dezen fpil, maer op dezelfde hoogte, vind men boven aen den koker eene tweede fpil , gelijk aen die , welke de fchroef zonder einde draegt, en die ook met een gelijk katrol voorzien is. Door ieder van deze katrollen loopt een eindlooze koord, dat is, eene koord, waervan de beide einden aeneen gehecht zijn; dit koord gaet op twee plaetfen door de voetbank der ftoel, en loopt vervolgens door twee ftaende katrollen, in den grond des kokers onbeweeglijk vastgehecht. Deze twee koorden moeten gelijkwijdig en regtftandig in den grond des kokers wezen. Zie daer met twee woorden , waerin dit nuttig werktuig beftaet. Wij zullen nu nog met weinig woorden van deszelfs gebruik fpreken. Dewijl er een genoegzaem evenwigt is tusfehen het tegenwigt en de zwaerte der ftoel , waerin een vrij zwaer mensch gezeten is (want het is beter door re veel als re weinig wigt te misfen) doet een knecht de ftoel nederdalen, door aen een koord te trekken, en houdt haer voor de'deur der koker vast; de peribon die naer boven wil, zet zich in de vliegende ftoel, nemende de twee regtftandige koorden in zijne handen; alsdan wordt de houvast, die de ftoel tegenhield, weg getrokken, en het tegenwigt doet haer rijzen. Indien deze perfoon zachtkens wil opftijgen en dus de gang te fpoedig vind, vertrage hij die, door zoo veel als nodig is op de twee koorden te drukken, die alsdan het werk van een teugel verrichten ; wanneer men hard drukt houdt de ftoel ftil. Zoo rasch de perfoon aen de verdieping, waerop hij wezen wil, gekomen is, drukt hij een weinig op de koorden en ftoot tevens met zijn voet een foort van knip open; deze knip houdt de ftoel ftil vlak voor de dorpel der deur, waerdoor hij gaen moet. Het is niet F 5 no-  90 Natuur- en Huishoukundige nodig te bevelen, dat men goede fterke koorden moet nemen, en die van tijd tot tijd dient te vernieuwen; gelijk mede dat de ftoel dus gehangen worde, dat hij van voren voor de deur kome. Ik herinner mij dat ik te Kome in zulk eene ftoel ben nedergedaeld; maer dewijl wij er met ons beiden in zaten, en er geen koord was om bet tegenwigt in bedwang te houden ; voerddn wij dit met zoo veel geweld weg , dat wij vreesden nedeneflorten. In dit geval is gemaklijk de vaert te verminderen, ja zelfs geheel te doen ophouden, door twee houre fchuiven van iedere zijde der ftoel uitteIloren; deze fchuiven kunnen in de vlakke groeven geplaetsr worJen. Wanneer men in foortgelijke ftoelen wil afdalen, moet men een klein tegenwigt bij zich hebben, meer bedragende dan het onderfcheid dat. er is tusfehen de zwaerte der ftoel benevens de perfoon, en die van het groote tegenwigt; de ftoel wordt vervolgens door een bediende weder opgehaeld. Middel ter redding van een fchip, dat veel water in krijgt. Door de zee worden zoo veele fchepen , rijkdommen en ellendigen, die zich, voor geringen loon, op de ongetrouwe golven wagen, ingezwolgen, dat men nimmer te veel poogingen kan aenwenden om middelen optezoeken en bekend te maken , of te herhalen , waer door die onheilen, zoo droevig voor het menschdem als akelig voor den koophandel, voorgekomen of verminderd kunnen worden. Voor eenigen tijd is in de Koningüjke Akademie der Wetenfchappen. te Parijs, eene Memorie gelezen, ftrekkende om voortekomen, dat zoo veele koopvaerdij en andere fchepen niet vergaen , wanneer zij zo. • k zijn , dat het fcheepsvolk niet genoegzaem is omze lens te pompen. Het middel is eenvoudig, onkostbaer, en heeft de medehulp van het  Bibliotheek. 91 bet fcheepsvolk niet nodig; bet bedaet in ter wederzijden van het fchip draeijende riemen te dellen, om zoo veel als twee waterraderen uittemaken, welke de zuigers der pompen in beweging brengen , zijnde derzelver middellijn of hefboom op de volgende wijze ingericht: 1. De pompen geplaetst zijnde, kan men de zuigers zoo veel en weinig doen ophalen als men noodig oordeele, alleen door er een knop af- ofbijsedoen. 2. Men moet da oplettenheid hebben om veel zeil te maken , ten einde de droom de pompen harder doe werken. 3. Indien men tegenftroom in de koers aentreffe, zal men om dezelfde reden tegen denzelven rrachten intezeilen , tot dat de grootfte gaten, waerdoor het water inkomt, dicht gemaekt zijn. Door dit middel loost men in een uur drie duizend zes honderd cubife voeten, of twee honderd en negen oxhoofden water. Indien de waterraderen door de golven niet werken kunnen, wanneer de golven boven de as komen, kan men ter wederzijden van het fchip gebruik maken van een fchuin buitenboord, ter breedte van de riemen en even ver vooruitftekende, ten einde het water te noodzaken van er over heen te lopen. Middel om te beletten , dat de rook der lampen, ■ kaerfen enz. hinder in de vertrekken doe. ^ Dit middel is zeer eenvoudig: men hange boven het licht, en ver genoeg van hetzelve om niet te branden, eene- fpons, die eerst in het water gedoken en daerna uitgewrongen is, zoo dat zij flechts vochtig zij. Middel om Vertrekken voor vocht te bevrijden. Het geen ik hier omtrend zal mededeelen, verdient den naem niet van eene uitvinding 5 het is ten hoogde eene  ©2 Natuur- en Huis hou kundige eene waerneming; maer de invloed die het kan hebben op de gezondheid en de huiszorg, maekc het belangrijk. Een kabinetje , behorende tot de woning , die mij huisvest, was zoo vochtig, dat de papieren, die ik er in liet, bij regen of ontlating, zoo nat waren, ofze in het water geftoken waren geweest. Ik liet in dit kabinetje eenig eikenhout brengen, om teftoken; dit hout verzwolg de vocht, en federt dien tijd blijven de papieren droog. Dit geval heeft mij de uirlegging van eene foorrgelijke opdroogïng vèrfchaft, welke eenige jaren in het kabinet van mijn fchoonbroeder gefchiedde ; een kabinet, in her welk men verpligt was geweest al het linnen uit de kasfen re nemen, uit hoofde der vochtigheid en de fchimmel, die zij veroorzaekre. Deze opdrooging gebeurde kort na in de naerbijheid van dir kabinet een groote voorraed hout geplaetst was. Van dit middel zoude men zich kunnen bedienen in nieuwe en pas geverniste gebouwen ; bedarhi wezende , dat men hec hout , na eenen zekeren tijd, moet verwislelen , als zijnde de opYIurping niet onbepaeld, maer geevenredigd aen de hoeveelheid hout, en aen de wezenlijke vochtigheid , die het behouden heefr. Kan men na deze proef de vrees, die ons hooptn hout van de kelders doet verwijderen, als een vooroordeel aenmerken? Welk een verlies moeten de geestrijke deelen des wijns niet ondergaen bij de foort van inzuiging, die voornamelijk de fponsachtige bast van het hout doet? Is deze proef niet tevens gefehikt om de Regeeringen intelichten omtrend de gezondheid of ongezondheid van groote plantfoenen in de warme landen? Het omhouwen van bosfchen heeft doorgaens eenen voordeligen invloed gehad op de gezondheid der inwooners, door de aentrekking eener noodzaeklijke vochtigheid te vermin-  Bibliotheek. 92 minderen; nioerasfige ftreeken in tegendeel zijn gezond gemaekt door plantfoenen. Het is ongetwijfeld uit inzigren, betreklijk de gezondheid der menfchen, dat de Schepper der natuur hen, door de gelukkige groei en het gemak der vervoering heefc uitgelokt tot het aenleggen van groote plantfoenen in de nabijheid der rivieren. Aenwijzïng van middelen, om, bij harde winters, de Visch levende in de vijvers te houden. Om dit oogmerk te bereiken, door de visch de noodige lucht onder het ijs der vijvers te bezorgen, heefc men twee middelen uitgedacht; de eene beftaet in geftadig eenige kleine kolommen'nieuwe lucht intebreugen, en de andere in eene groote hoeveelheid derzelve in de ganfche uitgeftrektheid des vijvers te doen komen, welke genoegzaem is, tot acn den dooi. Om: het eerfte werkheilig te maken, neme men een houten, ijzeren of loden pijp ; men omringeze met lang ftroo , op verfcheiden plaetfen vastgemaekt, en na er eene opening in het ijs vervaerdigd is, wordt er deze pijp aldus ingezet, op zulk eene wijze, dat zij van boven en onder uit het ijs fteke. Schoon het water rondom de pijp en het ftroo in het vervolg bevriezen, komt echter de lucht door de kleine buisjes van het ftroo, tot onder het ijs; de knoppen dezer ftrooijtn pijpen brengen hier aen geen hinder toe, dewijl de vezeltjes, die hunne buizen ftopren, roen zij te veld (tonden, gedroogd en verbroken zijn, na zij afgefneden, in de fchuren geborgen en gedorsfen waren. Men moet zorg dragen om het ijs, dat binnen in de pijp Vriest, van tijd tot tijd aen (tuk te flaen, en dus krijgt de visch verfche lucht. Tweede middel. Dit middel beftaet in op verfcheiden plaetfen van den vijver gefpleten klaeuwen te flaen wel-  94 Natuur- en Huishoukundige welken hec water ter hoogte van eenige'duimen be« dekt; en in op deze palen fterke ftaken te leggen. Die moec voor de vorst gefchieden. Zoo rasch'de oppervlakte van den vijver geheel bevrozen, en het ijs fterk is, opent men den duiker en laet eene zekere hoeveelheid water wegloopen , welker plaets. oogenbliklijk door de buitenlucht wordt ingenomen ; vervolgens wordt de duiker weder toegedaen. Het ijs, onderfteund door de palen en ftaken, zakt niet in, en de lucht, befloten in het water, en in het ledige, dat tusfehen het water en het ijs is, heefc circulatie genoeg om de visch in het leven te houden, tot dat het weer zachter wordt, zonder dat zij eenig gevaer lopen van te verflikken. Derde middel. Dit middel , hoewel het allereenvoudiglte, vereischt de meeste moeite. Men moetin het ijs dikwils en op verfcheiden plaetfen gaten maken, en de brokken op het heel gebleven ijs halen. De lucht wordt aen het water medegedeeld, zoo rasch het ontdekt is, en circuleert met die, welke het in heeft, tot dat de vinnige koude het water op nieuw verdikke en den doortocht der lucht ftuite. Middel om in alle jaergetijden verfche bloemen te hebben, door den Heer Biminger. Schoon reeds een middel om bloemen te bewaren, zonder dat zij vervfeiken, en zonder dat zij den gloed harer kleuren misfen, is aengewezen, zal men, hoop ik, het mij wel ten goede houden, dat ik een ander middel , het welk mij, hoe eenvoudig , onfeilbarer voorkomt , opgeef, zoowel om in alle jaergetijden fraeije bloemen te hebben, als om er langen tijd vrucht van te genieten. Ik geef mij niet uit voor den uitvinder, het is mij genoeg, dat ik het bekend maek aen hun, die het niet weten, en er gaerne de proef van zullen willen nemen. Men  Bibliotheek. 95 Men zoeke de beste en onbefchadigfte knoppen van dat foort van bloemen, die men bewaren wil; het is goed late bloemen te kiezen en zulke welken niet veel tijd vereisfchen om te ontluiken. Men moetze niet afplukken maer met een fchaer knippen, acht gevende, dat men er, des mogelijk, eene fteel, ter lengte van drie duimen, aenlaet. Dit gedaen zijnde fpoedde rren zich om de punt dezer fteel met indiaensch lak toeteftoppen, en na mén de knoppen een weinig zamengedrukt en hunne toppen met de nagels opengehaeld heeft , zal men ze ieder afzonderlijk, in een fchoon en droog papier winden; zulks doende kan men gerust wezen, dat zij niet bederven zullen. Des winters, of in alle andere jaergetijden, als men bloemen wil hebben, moet men des avonds het eind der fteel, die toegeflopt is, afknippen, en de knoppen der bloemen in het water fteken, na er wat falpeter of zout in gedaen te hebben. Des anderen daegs zal men het genoegen hebben de knoppen te zien openen, en dat de bloemen aen het oog hare gefchakeerde kleuren vertoonen, en aén de reuk hare lieflijke geur fchenken. Gebruik van blazen, om in het water boven te blij yen, wanneer men in gevaer is van er in te vallen « of zich genoodzaekt ziet er in te fpringen. De Heer Paulot, te Parijs, heefc een middel opgegegeven, dat zoo eenvoudig, als zeker en weinig omflagtig is, om zich in het water boven te houden; beftaende in blazen, die hij op eene bijzondere wijze heefc toebereid, omze zeer buigzaern te maken; zij zijn befloten in eenen omflag van taf, die wat kleiner zijnde dan de blazen, geene al te groote uitzetting lijdt, als welkejhaer zoude kunnen doen berden. Dees omfiag is ftijf vastgemaekt aen het vest, en als hij flap is hindert hij  ot» Natuur- en ITuishouk. Bibliotheek. hij nier met al; ja, is naeuwlijks zigtbaer. Indien men er gebruik van wil maken, wordt hij opgeblazen meteen pijp , die aen de binnezijde gevonden wordt, en die werktuig, dus met lucht gevuld, het welk niet meer dan een half pond weegt, kan in het water ten minfte drie honderd ponden ophouden. De Heer Paulot zal zich belasten met de moeite om deze blazen te doen maken voor hun, die er zich van zullen willen bedienen, en hem zulks fchriftelijk ver-zoeken ; hunne brieven vragtvrij zendende aen den Heer le Roi, Kostfchoolhouder, in de Grenelleltraet, te Parijs. Kaes van Aerdappelen gemaekt. Het zoude moeilijk vallen, zegt de uitvinder, om, wanneer men deze kaes voor het eerde proeft, teraden waervan zij gemaekt is. Haer fmack is zeer lekker, en zij kan daerenboven wel tegen het duren; hier door is het, dat haer dikwils de voorkeur boven andere kaes gegeven wordt. Zie hier het voorfchrift omze te maken: Neem eene genoegzame hoeveelheid aerdappelen , doeze koken , en kneedze , naze 'gefchild zijn, mcr de handen, tot een. deeg, doe er als dan zoetemelkfche kaes, dat ie het geen waer vanze gemaekt wordt, bij, in zoo veel hoeveelheid als de aerdappelen of zelfs minder, zoo als gij goedvindt: het is genoegzaem, datdic alles zamengemengd eene zekere vastigheid hebbe; bereid het met zout, laurierbladen en geltoten kruidnagelen. Dit mengfel behoorlijk toegedekt zijnde , moet men het eenen geheelen dag laten ftaen, zonder er aenteraken, om het tijd te geven van een weinig terijzen; maek er vervolgens, op de gewoone wijs, kleine kaesjes van. Men heeft opgemerkt, dat hoe langer menze Houdt, hoe beter zij worden.  LEERZAME en VERMAEKLIJKE NATUUR- en HUISHOUKUNDIGE BIBLIOTHEEE. NATUURLIJKE HISTORIE. Bericht wegens het affcheuren van een gedeelte van den berg van Recoaro , voorgevallen den 8 November 1789 , befchreeven door den Heer Abt D. G. P. — uit het Italiaansch vertaald. Het veld van Recoaro, door deszelfs fcherpe bronwateren beroemd, en vijfentwintig mijlen gelegen van Vicence, dc hoofdïbd van de Provintie, waer toe dit veld behoort, bevindt zich digt aen den voet der Alpen, die den Venetiaenfchen Staer van den Oostenrijkfchen affcheiden. Een aeklig dal, doorfneden met de beek /}gno, die er met een groote fnelheid midden door vliet , is de eenigfte vlakte deezer bergbewooners. De inwooners hier en daer in verfcheidene ftreeken verfpreid, en boven de 4500 zielen uitmaekende, fchijnen met de Sette *Communi denzelfden oorfprong gehad te hebben, mei-dien men in herbegin der eeuVin de opperfte ftreeken met de Kimbren dezelfde tael fprak. G Van  98 Natuur- en Hüishoukundige Van het begin der tégenwoordige eeuw af, hebben die volken bijna volmaekt een herdersch leven geleid, waer van daen de menigte dieren , van verfchillende foort, die hunne waere rijkdommen uitmaeken. Landbouwers geworden zijnde, hebben zij van de landen, die men voor het eerst beploegde, rijke vrugten ingezameld , welke deeze familiën veel voordeel aenbragten. Maer de bergagtige ligging , het gebrek acn de nodige mesting, benevens de overmaetige en aenhoudende régens, hebben de aengelegde gronden bijna geheel onvruchrbaer gemaekt , en op eene ongelukkige wijze dé nieuwe behoeften der acnleggers bedroegen. Dit ruuwe volk zulk een gebrek aen de fchielijke verandering der luchtsgefteldheid toefchrijvende, heeft, in de ijdele hoop op de eerfte vruchtbaerheid , bijna alle, zijne landen aen een nabuurig volk onder fchatting verpand. Het verbieden van olij, tabak en zout onderfteunden nog eenigen tijd dit ongelukkig volk in hunnen kommerlijken toeftand, — en voor het tegenwoordige heeft het alleen de magere winsten van zijne gezondbronnen, en de onzékere vrugten van zijne bergagtige gronden behouden. De aenmerkelijke affebeuring van een gedeelte des bergs, den 8 November laetsleden voorgevallen, heefc nog daerenboven de behoefte van dit volk doen aengroeien. _ Op de tijding van dit verfchijnfel drong mij de nieuwsgierigheid derwaerds ce gaen; met oogmerk om er alle de bijzonderheden van na te fpeuren ; maer tot mijn groote fpijt, moest ik mij flechts met eene onvolmaekte kennis vergenoegen ; alhoewel het niet zoo zeer de fneeuw was, die mij dit belette, als wel het gevaer, ont-  Bibliotheek. qq ontftaende uit de beweeging in deezen hobbelagtigen berg veroorzaekt. Een groot gerucht dat omftreeks ao uuren van gernelden dag onrftondt, het welk gelijk was aen den donder van het voorjner, voor zoodanig ook gehouden wierdt en wel 30 minuuten duurde . was het ichrikbaerend voortéken van eene vervaerlijke affcheuring nan meer dan twee mijlen omtreks van den berg de Bufe Seure en Rotolon , welke ztjn' naem ge 1 „en eene neek die op dezelve haer oorfprong heeft, en welker wateven de ftof met zich mede voerende, aen ijj a alle de huisgezinnen die daer woonen, onbefchrijflijke nadeelen toegebragt heefr. Men zou eene juiste aantékening van de hoogte en den omtrek deezes bergs gehad moeten hebben, om de zakkingen en afhellingen met naeuwkeurigneid te kunnen opgeeven, het geen in vervolg van tijddooree -ronder en meer omftandige berichten dan de mijne zal kunnen gefchieden , door een tijdftip aftewagten hec welk tot dat einde, als ook tot de oorzaek en de natuurkundige waerneemingen van dit verfchijnzel, gunftiger zal zijn. Eenige inwooners van deeze ftreeken hebben mij cndertusfchen als ooggetuigen verzekerd, dat men hier en daer in den berg aenmerkelijke klooven vindt, — dat eene van dezelve zich in den Oostenrijkfchen Staet in eene fchuinfche lijn verder dan duizend roeden uititrekt. Ook hebben zij mij nog verzekerd, — en men befpeurd het ook in de daed, als men des grondflag van deezen berg aendagcig gadeflaet, dat deszelfs kruin eene aenmerkelijke verandering ondergaen heefc; aengezien Ga de  ioo Natuur- en HuishouKundige de verfchillende toppen , waer uit dezelve beftond, en die zich te vooren rechtftandig ophieven, nu naer den Venetiaenfchen Staet afhangen, nog grooter affcheuringen en vreeslijker verwoestingen bedreigen, te meer , dewijl den grondflag van deezen berg zamengefteld is uit zandagtige en keifteenige laagen, die weinig vastigheid hebben. Als men daedelijk den nieuwen Staet der zaeken onderzoekt, welke veroorzaekt is door de ftoffen welke in deeze nieuwe affcheuring ontbonden zijn , en als men langs de bedding van de beek sJgno opklimt, ziet men onder de Parochie-Kerk van'deeze buurt omtrent vijf mijlen van den berg, molen gebouwen die geheel verwoest en zes aen elkander leggende velden die geheel verlooren zijn. Een IJzermolen, die voor deezen op den oever van de beek ftond, is nu door de verwoestingen van den berg in hec midden van den vloed bedolven, zoo dat men flechts tisn voeten muurs van de bovenfte deelen des gebouws meer zien kan : een molen op gelijken ftand als den eerften gelegen , heefc het zelfde lot ondergaen. Van een' anderen molen is geen de minfte voetftap meer overgebleeven, zelfs heeft men Hij eene uitgraeving , uit nieuwsgierigheid ondernomen, bevonden, dat het zand van de rivier nog zes voeten hooger was dan het dak van gemelde molen; uit welk een en ander men opmaeken kan, dat de bedding van de beek veertig voeten verhoogd is. Als men lanss de beek al verder opwaerds gaet, vindt men in de lengte van drie mijlen tot aen den voet der Zijbergen dezelfde verplaerzing, benevens de volkomene vernieling van alle de Velden die te vore» aen de oevers gelegen, waren. Niet  Bibliotheek. Niet alleen heefc de beek Jgno maar ook de beek Rotolon met vereende kragten, de uitwerkzels van deze omkeering vermeerderd. De ontembaere hévijjneid van de eerfte bedreigt de geheele ftreek van Erfege, terwijl de ftreek van Faci aen de hevigheid van de tweede is blobtgefteld, aengezien zij over de verzameling van de gemengde ftoffen, die geene vastigheid hebben heen droomt, dewijl de zamenvloeijing van de Agno, na alle de aanliggende Velden verwoest te hebben, een bedding gemaekt heefc van 25 voeten breed, en 50 voeten diep. Deeze zijn de fchadelijke veranderingen en uitwerkfejs, welke de ftofTen uit de fcheuring van deezen Berg voordgekomen, veroorzaekt hebben. • Tot aen den voet des Bergs gekomen zijnde, was ik zeer opgetogen, het diepe dal dat zich van den kruin tot den voet uirftrekt, vervuld te zien met fteenagtie ftoffen, van v.erfcheidene foort, met eene kleine hoeveelheid kalkagtigê, geele ontbondene aerde een klei die de kleur van donker Carmofijn badt, en een ijzerkleurige grond, en van een Vitrioolagtige fcherpheid, welke door het Water dat overvloedig aen den voet des Bergs ontfpringt te verwen, en door zich in het gantfche dal te verfpreiden naer mijn gedagten aen het zelve nadeelig wordr, — en vooral aen de bewerking en het vertier van Linnen aen het fpinnen van Zijde, welke Valdagno mijn Geboorteplaets doen bloeijen, die daer van reeds eenige gevolgen ondervonden heeft. Er zou nu nog overblijven om dat gedeelte van die omkeering te befchouwen , welke dit verfchijnfel voor het nieuwsgierig oog van den natuurkenner openlegt. — Maer welk een moed zou men niet nodig gehad heb. ben om zulks te ondernemen, in dien ftaet waar in G 3 zich.  löa Natuur- en Huishoukundige zich de zaeken bevonden, welke veele oorzaeken voor ons verborgen zou hebben kunnen houden, die niet dan door de uit werkfels kunnen opgeipeurd worden ? — Ik zal alleen zeggen dat de geopende lchoot des Bergs verfcheidene dikke ftamroen van P P. Linnai ontbloot heeft, die denkelijk voor een groot getal eeuwen bij diergelijke omkeeringen bedolven zijn geworden; zommige van dezelve zijn in hunne natuurlijke gefteldheid; andere hebben eeae geelngtige aschkleur verkreegen, of zijn geheel bedorven. Het is eene opmerkelijke nieuwheid, want er wordt in den gantfchen uitgelhekten kreits deezer Bergen geen een voetfpoor van dit foort van Boomen gevonden. Ik zal hier nog bijvoegen, dat ik met eene aengenaeme verwondering hier en daer verfcheidene ftukken Marmer van eene donkere carmofijn en witte kleur gevonden heb, welke afgerold zijn, toen dit gedeelte van den Berg affcheurde: dit Marmer overtreft in fchoonheid, dat, het welk uit vreemde Landen gehaald wordr. Twee foorten van pleifter Kalk benevens eenige molenfteenen zijn groote masferi, welke uit dit zonderling verfchijnfel voordgekoomen en hier en daer verfpreid zijn. Ik zal mijn oogmerk bereikt hebben, indien dit verhael hoe eenvoudig ook, eenige Pen opwekt, die gelukkiger dan de mijne over dit zeldzaam verfchijnfel fchrijfc; ik zal het zelfs dubbeld bereikt hebben indien de Natuur en Scheikundige navorfchingen, belangrijker verhandelingen aen den dag brengen, die meer dan mijn kort verhaal aan de Geleerden verdienen aangeboden te worden, behelfende dit verhaal eene gebeurtenis, waer van ik de oorzaeken om bovengemelde rédenen niet heb kunnen onderzoeken. (Giornale eticijclopedico di Vicenza?) Waer-  Bibliotheek-. 105 Waerneetning over de Spinnekoppen. De Heer hjonval die genoeg bekend is door goede werken, die hij over de Scnei- en Natuurkunde aen het licht gebragt heeft, heeft de werking der Spinnekoppen met de uitterfte vlijt nagefpeurd, en haere netheid, kiesheid en regelmatigheid bewonderd, benevens de wijze, waer op zij de infeéten die zij vangen willen met kleeverige draeden omwinden. Maer hij heeft ook in hec bijzonder opgemerkt, dat zij fterk door de eleflricireic worden aengedaen, en tot een weêrglas kunnen dienen. Als het flegt Weer zal worden, werken zij in het geheel niet, maar houden zig in een hoek verborgen: als er veranderlijk Weer op handen is, maeken zij hunne webben in een kleiner middellijn, vooral ten opzichte van dc draeden die zij in den omtrek brengen. Maer als het Weer beftendig zal worden, beginnen zij met eene buitengewoone werkzaemheid, en hechten de voegpunten van hunne nieuwe webben op aenmerkelijke afftanden vast. De Spinnekoppen weeten een Regen, die van fchoon Weer ftaat gevolgd te worden, zeer wel van eene Vogtigheid te onderfcheiden, die alhoewel op het Weerglas niet aangeweezen, echter door een aanhoudend vogtig Weer ftaat gevolgd te worden. Eindelijk is deeze Pleer overreed, dat de Spinnekoppen in de Paerdeftallen van grooten dienst zijn, om de Paerden tegen de vliegen te beveiligen. Esprit des Journeaux Juillet 1790.) G 4 Over,  :c+ Natuur, en Hutshoukundig Over de hoeveelheid van Adderfenijn, dat toereikend ts om den Mensch en verfchillende Dieren, den dood te veroorzaeken ; door den Heer Fontana. De Heer Fontana opgemerkt hebbende, dat het Adderfenijnmin of meer fchadelijk is voor alle heetbloedige Dieren, en zelfs aen zommige der koudbloedige, heeft zich onledig gehouden, om de hoeveelheid van fenijn na te gaen dat nodig is, om een Dier na gelang van deszelfs groote van het Jeven te berooven: hij meent dat Hechts een duizendje gedeelre van een grein Adderfeniju genoeg is, om door middel van eene mcitiein de vleesch-fpier van een Musch gebragt, dit Dier te doen fterven; dat er zes maal meer nodig is om een Duif, die ook zes maal zwaardeT weegt te doen fterven. Naer de berekening van deeze proportie zou men kunnen onderftellen, dat er twaelf greinen nodig zouien zijn, om een Os ter zwaarte van zeven honderd vijgtig ponden te dooden, en ten naasten bij drie greinen voor een mensch. De fenijn blaasjes van een Adder van middelmatige groote bevatten omtrent twee greinen fenijn , dus zouden twee Adders bijna al hun fenijn moeten gebruiken, om een mensch om het leven te brengen; maer daer nu de Adders yerfcheidene beeten moeten toebrengen om haare fenijnblaesjes te ledigen, zou een mensch waarfchijnelijk de been van vijf of zes adders kunnen doorftaen, zonder te fterven. Zonderlinge Waemeemingen over het Vergif van de Adder door den Heer Fontana. Her Fenijn van de Adder is niet doodelijk voor de bloedzuigers, de Slakken, de Schorpioen, den Veilvoet, de Spinnekop, den Asper, de Veld-Slang, den Orver,  Bibliotheek. 105 Orvet. De Schild-Padden fterven er niet Hatelijk door, en évehwel kunnen Dieien, die in fchijn maer zeer weinig van de eerlle verfchillen, als de Aal de kleine Haegdisfen, maer een weinig langer dan de andere, de kragt van het Vergift tegenftaen. Het Adderfenijn heeft volgends de Heer Fontana geenen bepaalde fmaek; hij heeft opgezameld hetgeen hij uit de tanden van eene Adder heeft kunnen uitdrukken, op zijn tong gelegd, en het door den mond gewenteld hebbende, befpeurde hij in het eerst geen de minfte fmaek,- maer alleen na verloop van eenige tijd, eene samentrekking en verdooving od die plaetfen, daar hij het Vergif lang gehouden hadt. Dit Fenijn op de oogen van kleine Dieren gelegd welke door de beet van de Adder gedood worden' veroorzaekt noch ontfteeking noch pijn, binnewaerds in de neus gebragt zijnde, liet geen het minfte ongemak blijken; waer uit men opmaeken kan, dat het door een kweczing in het lichaam moet gebragt worden. , Het Fenijn behoudt lang zijne werkzaemheid zelfs wanneer het droog is, hec zij hec in de holligheden der AdJercanden opgeflooten blijft; het zij het daer van afgefcheiden of tot een poeder gemaakt is; maer het fchijnt évenwei na verloop van tien Maenden zijn kragt verlooren te hebben. De Heer Fantana meent op goede gronden door zijne waerneemingen re kunnen vastftellen, dat het Adderfenijn eene doodende kragt heeft, of voortekens en toevallen voortbrengt, hec bloed doende ftremmen, — de tegenftand der vezelagtige Spieren verbreekende; door in het vleesch en de vogten der gebetene Dieren «en beginfel van verrotting te brengen, G 5 Het  jo6 Natuur- en Iïuishoukundige Het Adder-Fenijn fchijnt een waerc Gom te zijn de eenigfte zelfftandigheid van dien aart, in de Dieren bekend. Van twee hondert Adder-Koppen die de Schrijver Ontlédigd heeft, waeren er twee in welker blaesjes hij geen Fenijn gevonden heafc; en vijf welke in plaets van Fenijn eene witte en ondoorfehijnendfte ltof hadden , welke hij in twee van dezelve bevonden heeft niet fchadelijk te zijn. Hec fchijnt dat de vergiftige Dieren elkander onderling niet vergeeven kunnen; ten minfte heefc de Heer Fontana dien aangaande proeven genomen mee de Adder, de Schorpioen, de Spinnekop, de Corba van Capello, en den Veelvoec van hec zoete Water. Handelwijze om de Vogelen en kleine Dieren door den Ether te bewaeren, door den Heer Chaptal. Ik ontlasc eersc de Dieren van alles wac in de ingewanden kan bevat zijn, door eene trapswijze drukking naer den aers of door eene fterke infpuiting die alle de ftoffen naer buiten drijft. Daer na naei ik den aers met een draed toe; breng den ether met eene kleine fpuit door den mond of bek naer binnen, vul ze met dit vogt en hang ze aen den kop op. Ik fteek verder één oog uic, hael er door deeze openingen de herfenen uit, vul de ledige plaets met ether, die ik opgeflooten hou, door het oog met een ftopje toe te fluiten. De»  Bibliotheek. 107 Den volgenden of den derden dag herhael ik de infpuiting in hec binnenfte van het lichaem; en herhael dit zoo dikwijls tot dat het dier geheel opgedroogd zij» Naer maete het opdroogt, kan men he: de behoorlijke geftalte geeven; en als de vogten volkomen opgedroogd zijn, kan men het dier zonder zorg en moeite en bijna zonder omzigtigheid bewaeren. Een kleine Papegaei in 1782 opgezet, was geduurende twee jaeren in een' duifteren hoek van eene Boekekamer verlooren gebleeven , zonder dat de gedaente van het lichaem, noch de vastheid der vederen daer door iets fchijnen geleden te hebben. De behandeling fchijnt mij eenige voordeelen te hebben. i°. Ik geloof dat zij nieuw is: de Heer Touchy, Lid van bét Koninglijk Genootfchap der Weetenfchappen van Montpellier, die zich met veel voordeel in de Vogel-befchrijving onleding houdt, heeft over eenige jaeren daer toe den Wijngeest aenbevolen ; maer als maer eens de geesten van dit vogt vervloogen zijn, bevordeid het overblijvend water de verderving, terwijl de ether onder de uitdamping zoo wel het water dat bij bevat als dat waer mede het lichaem doordrongen is met zich wegvoert. 2°. Deeze behandeling heeft het dubbel voordeel, van de gedaente niet te bederven, en van den glans der vederen niet te verminderen. 3". De bewerking is niet zeer kostbaer: eene once ether is mij altijd genoeg geweest, om kleine Vogels optezetten. Drie en een halve once heb ik voor een zeer groote Papegaei noodig gehad; en de middelmaetïgheid van prijs waer op ik den ether tot deeze bewerkingen  ïoS Natuur- en Huishoukundige kineen bekwaem gebragt heb, zou zelfs toeiaeten dat hij gebruikt wietdt tot dieren van eene aenmerkelijke groote. . 4°. Men kan in alle tijden en op elk oogenblik deeze handelwijze gebruiken. 5°. Zij kan door elk uitgevoerd worden. Ik moet nog opmerken dat de bereiding langer tijd vereischt moeijelijker en min volkomen is in dieren, we.ke gewond zijn of ergens in het lichaem eene opening hebben, door welke de ether ontfnapt; men behoort dan deeze openingen te dempen eer men rot de bewerking overgaer, als zij niet natuurlijk geftorven zijn. Ik dien ook nog optemerken dat de bewerking langer of korter tijd verëischt, naer dat het weer meer of min gefchikt is, om de uitdamping van den ether en de opdrooging ven het dier te begunftigen. Mi*fchien zou men de bewerking kunnen verhaesten, als men er eenig kundig vuur toe gebruikte. Ik geloof dat de theorie van deeze bewerking hier in beftaet, dat de ether onder het vervliegen het water in het lichaem van het dier verfpreid, vlugtig maekt, het dier ongevoelig verdroogd, en de oorzaek van de'verrotting wegneemt. De kunst om het vleesch te droo. gen en voor de verrotting te beveiligen, op onderfcheidene tijden door de Heeren Vilaris en Cazalet médegedéelt, fchijnt deeze theorie te bevestigen.  Bibliotheek. lop Middel.om de dieren in de Kabinetten der Natuurlijke Histotie te bewaeren. Ik heb in mijn Kabinet eene Verzameling van dieren, die moeijelijk zijn behoorlijk te bewaeren. De nieuwe Memorien van de Academie der Weetenfchappen te Stokholm geeven, daer toe een zeer eenvouwig middel aen de hand; men moet ze naemelijk, voor dat men ze droogt, eerst in Brandewijn laeten weeken , het welk deeze dieren voor het knaegen der wormen bevrijd. Dëeze Waerneeming is van den Heer Thunberg. Waerneeming over de Glimworm. Uittrek/el uit eene Memorie van den Heer Gueneau. Het is door de ondervinding beweezen dat onze gemeene zoo vrouwelijke als mannelijke Glimworm, door zijn geheelen leeftijd en onder alle gedaentens van den ongebooren ftaet tot den volwasfen ouderdom, en fchijnfel geeft, dat hij zelfs na zijn dood nog licht geeft, en dat zelf wanneer zijn natuurlijk licht maer pas uitgegaen is , het zelve door eene zagte en zorgvuldige wrijving weer kan worden opgewekt. Het is in de tweede plaets beweezen, dat de eieren zelfs die welke niet bevrucht zijn geworden, zoo wel als de bevruchte fchijnfel geeven; men moet er alleen die van uitzonderen, welke van een ongezond diertje komen. Het is ten derden beweezen, dat de poppen van deezen worm dikwijls van vel veranderen, ten minften een jaer leeven, voor dat zij hnnne gedaente verwisfelen; dat de wijfjes eenigen tijd dae'rna hunne laetfte gedaente verwisfeliug door uttbroeijing volbrengen; en dat zij fterV3U zoo dra hunne uicbroeijing voleindigd is, ten minften heefc men zulks zien gebeuren in de doozen, waer in men ze opgeflooten hieldt, om hunne werking nate- gaen.  IIO NATÜÜR- EN HurSHOUKUNDIGE gaen. Men heefc ten vierden beweezen dat de vliezen der mannelijke poppen meer van de vliezen der vrouwelijke verlchillen als de poppen van beide geflagren, en dat zij zich op dezelve plaets bevinden als de volwasfene wijfjes, hunne vliezen en hunne poppen; zie daer zegt de Heer Gueneau. het geen men de Historie Van de Glimworm weet, en zie hier het geen nog moet Ontdekt worden. Welke is het caraétérestique onderfcheid van de mannelijke poppen, zoo er een ander is dat van de grootte? Welk is het bekwaeme voedfel van den Glimworm in zijne onderfcheiden ftaeten? En op wat wijze paeren deeze infecten ?  Bibliotheek. iii NATUURKUNDE. Weerkundige Wa e rneemingen, gedaen in de verzengde lucht/treek; door den Heere Calsan, DoEtor in de Medicijnen, Arts van de Militaire Hospitaalen der Franfche Colonien, Lid van de Koninglijke Academie van het Zee- Weezen, en van de Koninglijke Academie der Konsten en Weetenfchappen te St. Domingo. Uittrekfel uit eene Memorie goedgekeurd door de Koninglijke Academie der Weetenfchappen. De Weerkundige Waerneemingen worden met reden aengezien, als zijnde eene der belangrijfcfte deelen van de Natuurkunde; zij zijn (ie Grondüag onzer kundigheden aengaende den Akkerbouw en de groeijing der Planten, en zij alleen kunnen aen den onderfcheiden invloed der verfchillende Landftreeken op de groeij de lichaemen het noodige licht geven; na eene reeks van zulke waerneemingen, met naeuwkeurigheid genoomea ben ik in ftaet gefteld geworden, om de waere uitwerkfels der heete Landftreeken op de dierlijke Huishouding te bepaalen, en heb ik de meening kunnen vastftellen, welke men zich vormen moet, over de natuur der Ziektens in de verzengde luchtftreek, Deeze meening, benevens de gevolgen, weike ik uit dezelve afgeleid heb, om de Geneeskunde in de heete Landen te heoefFenen, ftemtnen volmaekt met de ondervinding overéén, en ik geloof dat zij een groot licht zulien verfpreiden over de wijze van behandeling, waer van men zicS in deze Landltreeken bediend. Naer-  212 Natuur- ën Huishoutcundige Naerdien ik in verfcheidene Memorien fekehfchap geseeven heb van mijn arbeid over dit onderwerp, zal ik voor het tegenwoordige ajleen maer den uitflag' van mijne waerneemingen mededeelen, terwijl ik voor het gebruik, dar ik er van gemaekr heb in de Geneeskunde, mijne Leezers tot gemelde Memozien heen wijs. Mijne Waerneemingen zijn gedaan te Sainte-Lucie, op de Morne Forruné, welke op de hoogte van honderd veertig Toifes, boven het oppervlak der Zee geleegen is. De top van deezen Berg is gezuiverd van alles wat er in her wild op groeide, en in het gebruik van het Krijgsweezen, maer het grootfte gedeelte van het oppervlak is nog met doornen en ftruiken bewas^ fen zoo als men het op de eilanden noemt, en deszelfs bafes is bijna geheel omringd door een zeer wijd dal, dar weinig bebouwd is, en dat er om zoo te fpreeken de Gragt van uitmaakt. Dit dal is geheel Moerasfig, maer het is door de bebouwing zeer vruchtbaer geworden, te weeten op die plaetfen, waer het zorgvuldig bewerkt is, en diepe canaelen heeft. De Morne Fortuné ligt geheel vrij en heefc met geene nabjj geleegene Berg eenige gemeenfchap, als men de Bergle Morne Plain uitzondert, die maer een ftip is in vergelijking van die waer van hier gefproken wordr. De toppen der Bergen die op de Morne Fortuné eenigen invloed zouden kunnen hebben, zijn ten minden op een afftand van drie mijlen, weshalven zij noch de vrije beweegingen der lucht, noch de invloeden van dc verandering van den dampkring eenigzints kunnen belerren. De grond van den geheelen Berg is van een' kieiagrigen aert; ook behoud hij, niet tegendaende zijnen buitengewooncn deilen opgang, zeer lang de vogten, door de regens er ingebragt, en delt alle de levendige en levenlooze Lichaemen bloot aen de uitwerkfels van eene buitengewoone vogtigheid. De  Bibliotheek. 03 De Bergen die over de Morne Fortuné gelegen zijn, en het dal rondom denzelven vormen, gaen opwaerds' in de gedaente van een Amphitheater, door eene onmerkbaere opklimming, verroonende volmaektelijk de holligheden van de Amphitheaters der Ouden; zij zouden misfchien het heerlijkfte verfchiet vertoonen, dat in het gantsch heelal is/zoo zij behoorlijk bebouwd waeren; maer zij zijn nog in den natuurlijken ftaet, en vertoonen alleen aen het gezicht ontoegangelijke Bosfchen, en boezemen ons het denkbeeld in, van een verblijfplaets van Slangen, Haegdisfen en BoschKikvorfchen. Alle morgens en zoo dikwijls het donker Weer is, ziet men eenen witten en dikken Mist, waer mede deeze Bergen bedekt en de openinaen tusfehen dezelve vervuld zijn, het geen de groote^vogtigheid van deeze Bergen aenduid, benevens het fterk vermogen van aentrekking, dat zij oeffenen op de dampen die door den dampkring verfpreid zijn; evenwel zijn deeze Bergen te ver van de Morne Fortuné verwijderd, dat dit uitwerkfel de naeuwkeurigheid der Weêrkundige waerneemingen, die ik daer gedaen heb, zou kunnen verminderen. Deeze waerneemingen zijn genoomen met de Thermometer, Barometer, Hijgromerer, — en ftrekken zich uit.tot de gefteldheid des Hemels, tot de Winden, de hoeveelheid van gevallen regen, en tot de uitgedampte vogten. Ik heb de waerneemingen begonnen den 15 September en onafgebroken vervolgd tot den 15 April des volgenden Jaers. Waerneemingen met de Thermometer. De middelbaere tijd van de grootfte hitte in de fr'na- duw, geduurende het geheele Taer mii toeoefrhppnpn zijnde ten half drie uuren na de middag, en die van de grootfte koude 's morgens ten half zes uuren voor^ gevallen, heb ik deeze twee ftonden van den dag beft paeld  fi4 Natuur- en Huïshoukundige paeld tot het doen der waerneemingen op den Thermometer. Dit werktuig was met wijn-geest gevuld, en ik heb voor dat ik uit Vrankrijk vertrok, het zeive behoorlijk beproefd, door hec te vergelijken met andere, die voor de beste geacht werden. Het was gelijks den grond geplaatst, in een groot vertrek van hout opgetimmerd aen het Oosten bloot ftaands, hebbende geen opening van d«zen kant, maer wel naer het Noorden Zuiden en Westen. Er fliep iemand in dat vertrek, en de vengfters bleeven den geheelen dag open. De grootfte hitte welke de Thermometer aengeweezen heefc van den 15 September tot den 15 April, hadt plaets den 11 Oétober 's namiddags ten èên uuren. De wijn-geest klom deezen dag tot 31 graeden. De grootfte koude wierdt waergenoomen den qi Februarij, 's morgens ten half zes uuren. De wijn-geest daelde dien tijd tot i6| graed. Deeze waerneeming, verfchilt veel van het Ys dat men gefchreeven heefc, in den voorgaenden Winter, te St. Domingo gevonden te.hebben. Men dient op te merken dac de gematigdheid welke mij de Thermometer aengetoond heefc, moet aengezien worden als de waere gematigdheid op den Morne Fortuné, dewijl hij door geene Berg omringd is, welks weeromkaetfing op deeze gematigdheid eenigen invloed kan hebben. De mlddelbaare graed van hitte op deezen Berg, is mij toegefcheenen, op'240 te moeten gefteld worden. Eene der belangrijkfte waerneemingen, die ik in de weêrkunde gedaan heb, is het verfchü dat men vindt tusfehen de luchts-gemaerigdheid, op den top van den Morne Fortuné en die van de Srad Castries, gelegen aen den voet van deezen Berg. Men moet zich'hier te binnen brengen, hetgeen wij gezegd hebben van de ligging deezer Stad aen den oever van de Zee, in eene kleine vlakte omringd met Bergen die den roegang van den Oosten wind geheel beletten. Ik heb dit verfchü waer van ik fpreek waer-  Bibliotheek. 115 waergenomen en ben verzekerd, dat het ftandvaftig gefteld moet worden op 3I graed: - eens heb ik dit verfchü 5 graeden gevonden, het zelve 'snamiddags bij een zeer heet weer hebbende waergenoomen: dit zelfde verfchü moet op 2'3 graed gefteld worden, in de andere vlaktens die voor den ooften wind bloot gefteld zijn. Deeze waerneeming wijkt eenigzints af van de berekeningen van Ealer over de vermindering van de hitte der lucht, naer evenredigheid men hooger boven het oppervlak der aerde klimt, — als mede van die van den Heer Sausfure, die gemeend heefc dat voor elke honderd Toifes veheffing, deeze hitte eene graed van Réaumer verminderde. Men ziet dat deeze voordgang in de heete Landen veel fterker is, en dat men, voor dat men algemeene regels aengaende dit onderwerp kan vastftellen, een groot aental waerneemingen nodig heefc over de onderfcheidene omftandigheden, die in de verfchillende Klimaeten, deeze vermindering van hitte kunnen veranderen. Dit verbaezend verfchü tusfehen de vlaktens en de toppen der Bergen in de heete Landen moet toegefchreeven worden, vooreerst aen de te rug kaetzing van dè Zee en de vlaktens,.en ten anderen aen den Ooften wind die veel frischer, en fterker is, en op den top der Bergen een veel vrijer beweeging heeft. Het is zonder twijfel voor de Natuur en Geneeskunde van veel aenbelang, dat men op eene naeuwkeurige wijze de luehtsgemaetigdheid der onderfcheiden® landen tegen elkander vergelijke ; om dat het wezenlijk die gemagrigdheid is, die men er in ademt; maer ook is het van belang om de werking der Zon te bepaelen, op dat men namelijk de waere kragt kenne waer mede de Zonneftraelen op de lichaemen werken: de menfchen leeven in de daed bijna zoo lang in de Zon als in de Schaduw, vooral in de verzengde luchtftreek, waer men geen •Winter-kent, en de Wolken H a die  Hó* Natuur- en Hutshoukundige dit Hemellicht bijna nooit aen ons gezigt onttrekken. Men gevoelt derhalven wel dat haer invloed op de Dierlijke huishouding aldaer zeer kragtdaedig moet zijn, en dat zij de grootfte oplettenheid van den Geneesheer en van den Natuurkenner behoort te verdienen. Daerom heb ik mij ook met alle vlijt toegelegd, om den graed van deezen invloed te bepaelen: hebbende mijn Thermometer op onderfcheidene ftonden van den dag aen de Zon blootgefteld, en zoo dikwils mij mogelijk geweest is in de kiuwte van den wind, en aen de terugkaetzing van alle foorten van lichaemen, en ik heb bevonden dat zederd den 15 September tot den 15 April de Thermometer door de directe werking van de Zon tot 43^ graed was opgeklommen, het welk voorviel den at Oétober des namiddags ten a| unren, er was in dit oogenblik geene merkbaere beweeging in de lucht. Ook heb ik waergenomen dat de hitte der Zonneftraelen onder de verzengde luchtftreek van der Zonne opgang tot omftreeks half negen trapswijze vermeerderde , blijvende als dan in denzelfden ftaet van werkmg, of verminderende ook zomtijds een weinig tot omftreeks tien uuren, wanneer zij weder begost te vermeerderen rot den middag, om daar na weder een weinig te verminderen tot omftreeks twee uuren , op welke tijd zij weder haere werking hernam tot drie uuren , welken tijd bijna het tijdftip van de grootfte hitte der Zon van den gantfche dag is. Deeze verandering is mij toegefcheenen zeer ondergefchikt te zijn aen die van den wind, die gemeenlijk tegen half negen wat opfteekt , tegen tien uuren wat verminderd, zijn kragt tegen den middag hervat en omftreeks twee uuren denzelven weer begint te verliezen. Ik heb den Wijngeest dikwijls zien rijzen tot 640 in een Thermometer aen een huis opgehangen , dat hem aen de luuwte van den oostenwind en ten vollen aeu de Zonneftraelen van het zuidwesten, blootftelde; maer  Bibliotheek. 117 maer deeze hitte moet niet aengemerkt worden als ftandvastig werkende op de lichaemcn in de heete' lan den, om dat deszelfs invloed Hechts de uitwerking van de terugkaatfmg en niet van de zuivere werking der Zonneftraelen was. De middelbaere graed van deeze werking heb ik het gantfche Jaer door bevonden te zijn, op de morre Forbuné 390 en in de vlaktens 4101 • zoo dat de Negers, bij voorbeeld, geduurende het geheele Jaar van 's morgens zes uuren tot aan den middag en van 's nademiddags twee uuren tot zes uuren de werking van eene hitte gevoelen, welke in ftaet is het vogt yan den Thermometer tot 41!° te doen klimmen. Men kan hier uit beoordeelen hoe zeer zulk eene oorzaek hunne natuurlijke Conftitutie van die der Furopeaenen doet onderfcheiden zijn , en van welke aengelegenheid het zij, om deszelfs uitwerkingen na te gaen, om daer door de voorderingen in de natuurkennis der dierlijke (bezielde lichaemen) uit te breiden Ook worden deeze uitwerkingen gecarafterifeerd door de traegheid, fijmphatie, en door de napheid (/axité) der vezelen van de lichamen der Negers. Men heeft lang geloofd en er zijn nog veele die dit gevoelen zijn toegedaen , dat de bovenmatige hitte de oorzaek van de kleur der Negers was, om dat het de eigenfchap van het vuur is, de meeste der lichaemen aen zijne werking bloot gefteld , zwart te doen worden ; maer dit gevoelen is valsch; de Chineefen en de Oost- en West-Indiaenen die op dezelfde breedte met de Afrikaenen woonen, zijn niet zwart gelijk zij. ' Voor dat ik dit Hoofdftuk eindig, is het ncodig nog opremerk«n, dat men ver van het fpoor dwaelen zou, als men meende dat de hitte op den morne Fortuné twee en een half mael grooter was dan die te Parijs, om dat de middelbaere hirte van de Thermometer daer 2.4 de Heeren CommUrifn onde,Ilcht d wegens de leering en de handel wijs oer S ond ^ heCfC hU" " in de Uit«eff- a n v^nTTn,--d°ende de ï°kn kenne"< hun de hT r ?'Ze der aenrakin« van den 'Üder, en de beltunng der vloerbare Magnetifche kracht tot hun. Omfchrijving der behandelinge. a "^Na,de. xlrh'egm kunde van het hefpiegelende en .dat der beoeilende gedeelten, was het noodig du t" werkzelen te kennen: een ieder van hun, en zomm gen meer dan éénmaei, hebben zich laten vinden fo de behandeling van Mr. Deslon. Zij hebben in „e audden eener groote zael gezien, een ronde kist, ge. * 2 maakt  ■ 132 Natuur- en Huishoukundige maekt van eikenhout, en een voet of anderhalve voet van den grond verheven , 't welk de Tobbe genaemt wierd; het geen het bovenfte dezer kist uitmaekten was doorboord met een aental gaten, uit welken boogswijze en beweegbare ijzere takken fproten. Het aental Lijderen wierd geplaetst in verfcheidene reijen rondom deze tobbe, en een ieder heeft zijnen ijzeren tak, dewelke , door middel van deszelfs bogt , rechtftreeks konde gebragt worden op het lijdende deel van een ieder hunner; een koort rondom eens ieders ligchaem, koppelde dezelven als 'c ware aan elkander; zomwijlen vormde men een' tweeden keten elkander de hand gevende , dat's te zeggen , door den duim te voegen tusfehen den duim en den voorften vinger der naestaenzittenden; drukkende den duim dien men aldus vasthield ; de ontvangene gewaerwording ter linkerzijde, vond zich dtfs overgevoerd ter rechter, en vervolgens in de rondten. „ Een Piano forte was geplaetst in eenen hoek der zaale; en men fpeelden op het zelve verfcheidene fuikjes van verfchillende bewegingen; den klank der ftem of de zang wierd 'er zomwijlen bijgevoegd. „ Allen de perfoonen die de bewerking deden hadden een ijzer roedje van omtrent 10 of 12 duimen in de hand. „ Mr. Deslon heeft aen de Heeren Commisfarisfen betuigd: (i.)dat dit Hoedje de Geieider is der Magnetifche kracht; hetzelve heeft dit, voordeel, dat alle de kracht als in deszelfs punt bij een trekt, en dus de mededeeling verwekt der fterkfte uitvloeijinge. (2.) De klank, overeenkomstig de ftelling van Mr. Mesmer, is ook de Geleider van de Magnetifche kracht, en om den vloed overtebrengen tot de piano forte, is het genoeg het ijzeren roedje daer bij te brengen; hij die het befpeeld voerd dezelve ook aen , en de Magnetifche kracht is overgevoerd door den klank tot de rondom zijn-  Bibliotheek, ,33 SÏjnde lijderen. (3.) De koort met dewelke de lijders omwonden zijn, is voorfchikt even als de zoogezegde Ketting eer Duimhouding, ter vermeerderinge van de uitwerkingen der mededeelinge. (4.) Het binnenfie der Toobe is derwijze zaemgefteld , dat de Magnetifche kracht in dezelve tot één punt zaenjtrekt; 't is als een' grooten Ontvanger uit welke de verfpreidine gefchied door de ijzeren takken die 'er in ftaen. ' „ De Commisfarisfen hebben zich bij vervol* ver zekerd gevonden , door middel van een eh&rometer en een naeld van onbeftreken ijzer, dat de tobbe niets bevattede c welk eleclrkq of beftreken ware- en vol gens de verklaring welke Mr. Deslon hun gedaen heeft, der inwendige zamenftelling van de tobbe heb ben zij m dezelve geene natuurlijke bewerker kunne,! ontdekken bekwaem ter bevoorderinge der uitwerkingen van de Magnetifche krachx. Wijze waer op men de Magnetifche kracht doet onljlaen en hoe ze te befturen. „ De Lijderen gerangfehikt in zeer grooten getale en in verfcheidene reijen rondom de tobbe, ontvangen dan , op één en dezelfde tijd, de Magnetifche kracht door alle de voorzeide middelen: door de ijzere takken welken hun die overvoeren uit de tobbe, door de koorc om het ligchaem gefJingerd , en door de verëenigine der duimen , welken hun doen ontvangen en overgeven, die der naestaenzittende ; door'den klank des Piano forte , of door eene aengename ftem welke dezelve verfpreid door de lucht. De Lijders ontvangen nog rechtftreeks de Magnetifche kracht, door middel van de vingers en het roedje van ijzer te geleiden van voor het Wezen , op of agter het hoofd en de lijdende deelen , altoos opmerking gevende op de onderfcheiding der polen ; men bewerkt hun ook door ze fterk sentezien en het oog op hun bepaeldlijk te vesten. 1 3 Mae  134- Natuur- en Huïshoukundige Maer inzonderheid worden zij bewerkt door de oplegeinz der handen, en de drukking der vingers op de bovenfte zijde des buiks en de verdeelingen des onderbuiks; eene bewerking dikwerf herhaeld gedurende zekeren tijd , ja zomwijlen gedurenae verfcheidene ^ uuren. — Eenige uitwerkingen opgemerkt bij zommige Lijderen. De zieken alsdan leveren een tafreel op zeer verfcheiden van wegen de verfchillende flater», in d.welken zij zich bevinden. Eenigen zijn ftil, bed&erd, vreedzaem en ondervinden niets; anderen hoesten, rogchlen , worden eenige ligte frnert gewaer ; eene plaetzelijke , of eene algemeen* bette , en hebben zweetingen; anderen zijn beroerd en gefolterd door ftuiotrekkin«en. - Deze ftuiptrekkingen zijn DUitentron van wegen hun aental, duurzaemheid en fterkte. Zoo dra de ftulptrekking bij den eenen begint openbaren zich reeds de anderen volgende. De Heeren Commisftrisftn hebben 'er b.jgewoom welken meer dan drie uuren duurden; dezelven gaen verzeld va" uitwerpingen van een troubel en taai fiijmeng waer de bom ontrukt door de hevigheid der verrekkingen. .Zomwijlen heeft men 'er bloedveren onder ge,ien, en 'er was onder anderen een jongman bi], welïen dezelven zeer dikwijls in groote hoeveelheid opgaf Deze ftuiptrekkingen worden gekenmerkt door de te overhaestende, tegen willige bewegingen van alle de Iedematen en des geheelen ligchaems, door de t zamen. d uTking der keel, door de opfpringing der bovenzij e des buiks, en de opperfmeerbuik Cepigastre^ door de verwarring en de afwending der oogen , door fchelfthaterende fchreeuwen , wegingen, hikken, en onmatig gelag. Dezelven worden voorgegaen of geX van eenen kwijnenden en mijmerenden ftaet van eene zoort van neêrflagtigheid en zelfs napengheid.  Bibliotheek. Het minfte onverwachte gerucht veroorzaekt opfpringingen ; en men heefc opgemerkt dac de verwisfelin» van toon en van maet in de Aria's, gefpaeld op de ftttno forte, invloed hadden op de Lijderen, invoeg* cac eene vlugge beweging hun meer en meer beroerde , en de hevigheid hunner ftuiptrekkingen vernieuwden. — „ 'Er was eene Zael, met name de Crifis^ voorzien van Matrasfen en oorfpronklijk voorfchikt, voor de Lijderen gefolterd wordende door deze ftuiptrekfcingen • maer Mr. üüslon acht hec niet gefchikt om 'er gebruik van te maken, en alle de Lijderen, van welk eene natuur hunne ziekte zij, zijn allen te zaem in de Zael, gebruikt wordende voor de openbare behandeling of bewerking. „ Niets is meer verwonderende dan de vertooning dezer ftuiptrekkenden ; wanneer men het niet gezien heeft, kan men 'er zich geen denkbeeld van vormen; en dezelven ziende is men gelijklijk verbaast, zoo van. de diepe rust van een gedeelte dezer Lijderen, als van de beroering welke de andren overheeren; de verfcheidenheid der toevallen welken telkens herkomen; en der heimelijke neigingen die zich voordoen. Men ziet Lijderen welken elkander, met uitzondering van anderen, opzoeken, en zich met drift de een tot de ander wendende tot elkander glimlagchen; met toegenegenheid in onderhandeling treden , en wederkcerig de Criflt hunnes hjdens trachten te verzachten. Allen zijn zij volftrekc onder beheering van hem die hun magnetiieerd; z,j mogen in eene fchijnbare flaperighéid ofgevoeleloosheid zijn , zijne flem , zijn oogwenk , een zijner teekens trekt hun oogenbliklijk uit dezelve. Men Jran ach met weêrhouden te erkennen, bij deze ftandvastrge uitwerkzels, een buitengewoon groot vermogen, t welk werkt op de Lijderen, hun overmeesterd, en van t we!Ic H(j die hun raaf,ne£ifeerd aU ' vrijen en onbepaelden bezitter fchijnt te zijn. 1 4 Bs.  f35 Natuur- en Huishoukundige Bejluit. „ De Heeren Cornmisfarisfen erkend hebbende, dat deze krachtvloejing op het dierlijk geftel niet bevroed kan worden, door één onzer zintuigen; dat hetzelve geene de minfte werking gedaen heeft, noch op hun zeiven , noch op de zieken die aan hun zijn toevertrouwt ; zich verzekerd houdende dat de drukkingen en de aenrakingen, veroorzaekt door de veranderingen, zeldzaem voordeelig in de dierlijke huishouding (inrichting) en de fchokkingen altoos droevig bij de inbeelding zijn; hebbende eindlijk betoogd, door beilisfende proefnemingen, dat de inbeelding zonder Magnetifche kracht ftuiptrekkingen veroorzaekt, en dat de magnetifche kracht zonder inbeelding niets voortbrengt; be-, floten zij met eenparige ftem, omtrent het gefchilftuk der beftaenlijkheid en nuttigheid van de Magnetifche kracht, dat niets het ware beftaen der Magnetifche, krachtvloejing op het dierlijk geftel bevestigd; dat deze vloeibaerheid zonder aenwezen is en gevolgelijk ook zonder nuttigheid; dat de heftige uitwerkingen welken uien opmerkte bij de openbare behandeling, toetewij. den is aen de aenrakingen, aen de inbeelding in werking gebragt zijnde, en aen die werktuiglijke naerbootzing , welke ons als tegen onzen wil brengt, tot de herhaling van 't geen onze zinnen aendoed. En ter zeiver tijd dachten zij zich verplicht daer bij te voegen, als eene der belangrijkfte aenmerkingen , dat alle die, aenrakingen, die betastingen, de herhaelde werkingen der inbeeldinge, ter voortbrenginge van die Ctïfis, nadeelig kan zijn; ja dat de befchouwing dezer Crifii even zoo gevaerlijk is, ter oorzake dezer naerbootzing, tot dewelke ons de natuur als ongevoelig een wet voorfchrijft, en dat bij gevolg alle openbare behandeling waer bij de middelen der Magnetifche kracht worden uitgeö.effend , in het einde , niet dan de ratopzaligfte Uitwerkingen kan te weeg brengen. — *i Bericht onderteekend door alle de Heeren bij 't begin opgenoemd , en breedvoerig in druk uitgegeven te Parys bij JVIoutard, 1784, VilOEü-  Bibliotheek. 137 VROEDKUNDE. Waerneming wegens eene Verlosfing door Natuurlijke middelen , te wege gebragt bij eene geftorvene trouwe , in Jlede der Keizerlijke Snede ; doof li. Duvigneau, Oud Chirurgijn Majoor; beëedigd Chirurgijn en Lettor wegens de Vroed* kunde in het departement van Ath # Is de kunst der Verlosfing edel op zichzelve, numV in deszelfi doeleinden» en verfchafc dezelve daeglijks eenen uitgeftrekten gang ter volmakinge ; men is ook dtesaengaende ontwijvelbaer veel verfchuldigd, aen den kundigen en oplettenden in zijne uitoeffening, aen den nauwkeungen en oprechtoordeelenden Vroedmeester welken edelmoedig genoeg is om de ongewoone of nieuwe voorvallen welken hem voorkomen in den loop zijns beroeps , algemeen te maken: wanneer dezelven dienen kunnen ter inlichtinge der Kunstkundigen of ter uubretdrrrge van dit zoo moeilijk, gevaerlijk en belang, rijk deel der genees- en heelkunde: en wel vooral wanneer zulks dienstig is ter verbanninge van alle verkeerde vermoedens, alle vooroordeelen, gewoonlijk de onuitputbare bron der misvatting Het goed gevolg der verrichting van de Keizerlijke Snede b,j levende Vrouwen, is geene twijvelbare gisfing meer heden ten dage ; de nauwkeurige naervorfchingen dezer handgreep fints het jaer 1583 tot in onze dagen, laten geene twijvelingen meer overig betrekkelijk eene zoo gewichtige ftoffe. Alle de Schrijvers Hemmen hier in overeen, dat'er over t algemeen twee gevallen plaets hebben, bij dewelken deze Operatie onvermijdelijk is; te wetenwanneer de dood der vrouwe voorvalt voor de Veriosllng • ten anderen wanneer de Verlosfing door de 1 $ ge-  138 Natuur- en Huishoukundïge gewoone natuurlijke weg onmooglijk is: offchoon de moeder in levenden lijve zich bevind. Dit laetfte geval is zeer wel verklaerd, maer van het eerfte kan dit zoo zeer niet gezegd worden; behoudens de achting toe te dragen aen allen de Schrijveren welken deze ftoffe zoo, kunstkundig behandeld hebben: dat het dan vergunt zij in twijt el te trekken, of het juist noodig zij dat de vrouwe geftorven zij voor dat zij verloste, om ons ovenehalen tot de verrichting dezer Operatie : zie hier eene aenmerkïng welke het tegendeel bevestigd en die ik de vrijheid gebruike UEd. toe te zenden. Den 22 April 1790. was ik ooggetuigen van het affterven eener Dame , dewelke door hare uitmuntende hoedanigheden en weldoende deugdsbetrachting , de jammerklachten van allen der bijzijnden of die haer eenigzints kende ten boezem uitpersten. Ik gevoelde bij mij zeiven eenen inwendïgen tegenzin om aen haer de Operatie te beginnen. — Daerenboven ,■ de groote zwaerigheid om zich te verzekeren, in dat tijdftip dat men aenvangt, of de vrouwe waerlijk dood is; en ten anderen: indien men daer mede wachtede tot de zekere teekenen des doods zich opdeden , hetzelve dikwerf gmtsch nutteloos voor de vrucht zijn zoude, welke de moeder niet zeer lang kan overleven wanneer dezelve in deze hare ingewanden befloten blijft. Ik had echter alles voorbereid tot de verrichting der Operatie , in vreeze zijnde van onoverkomelijke zwarigheden in mijn ontwerp te zullen ontmoeten. De Dame was overleden aen de gevolgen eener ontftekende koortze, welke gewis eene kitteling in alle de vezclachtige deelen gebragt hadde; en haer zwanger zijn flechts zeven maenden zijnde , bezat gevolgelijk de hals der baermoeder flechts tweederde harer uitzetting; maer daer dit deel reeds voormale medewerkende geweest ware, als zijnde dit de negende harer dragt, gelukte het mij, den ingang der Baermoeder, offchoon nog digt gefloten, ech-  'Bibliotheek. 139 echter te openen voor éénen vinger, en na weinig tijds voor de andere rnet gemak, en de verlosfing, met de voetjes voor, wierd door mij voleind in den tijd van vier minuten ; de Operatie had mij gewis meer tijd doen verfpillen. — De openbaermaking dezer Waerneming heeft niets anders ten doel , dan om vele der Vroedmeesteren te bewegen om te beproeven of de Verlosfing bij geftorvene vrouwen, of bij vrouwen bij weiken de'dood flechts zomwijlen niet meer dan waerfchijnlijk is, gelijk in de Aspbixie , dcor den Natuurlijken we« kan gefchieden , ten minden ingevalle 'er zich geene redenen opdoen welken de Operatie der Keizerlijke Snede doen noodzaeklijk zijn, als daer is de gebrekkige zamenfteliing van het bekken der moeder, de onmooslijkheid om de verwijdering van den ingang der Bae'rmoeder te krijgen; onaffcheidelijke zwarigheden bij her begin eener zwangerheid. Ik weet dat de gewoonte ftrijd regen mijne voorfteiling, maer ik hebbe krachtiije redenen, welken de nuttigheid dezer behandeling fterken, ten bewijze de aenmerking van Mr. Rigodeaux, gevoegd in de Journal des Savans van de maend Januarij 1749. Indien de behandeling, van dewelke ik hier een voorbeeld opgeve, de zekerfte is, is het ongetwijveld de beste bewijsreden welken men kan zamenftellen regen dezulken , welken het oud vooroordeel naervolgen. 'c Is flechts noodig te weten of de ondervinding ons ten voordeele befiist. Een zoodanig getuigenis, kan niet verdacht zijn, dewijl het van de ondervinding zelf is dat ik alle mijne proeven afleide. — (JEfprit des Journaux Juilkt 1790.) Wak»-  140 Natuur- en Huishoukundige Waerneming wegens de zwarigheid ontjlaende door het fchielijk afbinden der Navel ftreng: mede», gedeeld door M***. Eenigen tijd geleden, wierd mij een kind, een jongetje getoont daegsch te voren ter waereld gekomen, wiens dikte en goede gefteldheid door een ieder bewonderd en geroemt wierd. Mij kwam het kind voorals kwabbig en zeer bloedrijk. Dus oordeelde ik van wegen de kleur des veis van 't wezen , 't welk veel eer een violet, dan roode kleur vertoonde. Deszelfs moeder was eene al te zeer bloedrijke vrouwe , dewelke na de verlosfing zelf eene zeer aenmerkelijken vloed gehaa hadde, welken men echter allergelukkigst overwonnen hadde door de gewoone middelen. Ikzeide tegen de Vroed vrouwe dat zij de navelftreng voor dat zij ze afgebonden hadde behoorlijk hadde moeten doen uitbloeden, ten einde een bloedrijkheid te verminderen welke anderzints voor het kind ten nadeelige gevolgen konde worden. Men hadde in dit tijdftip zelfs de ftreng nog kunnen ontbinden om dit verzuim te herftellen , want het ware niet te denken dat de flagaderen van de navel in zulk eenen korten tijd reeds geheeld of gefloten waren. Mij waren voorbeelden bekend ^volgens welken men het tegenftellige konde verzekeren. Doch dezen mijnen raad vond geenen ingang. Eindlijk raadde ik als dan het kind toch niet te zeer te prargen in de luuren , en het niet te dikwijls de borst te geven, ten einde een matige voeding konde vervullen , het geen de bloeding der ftreng wel zoo deugdiijk hadde uitgewerkt. Men volgde echter dit voorftel en hij fcheen mij toe beter te worden; maer omtrent een maend of vijf daer na kreeg hij zulke hevige ftuiptrekkingen , dat men naer alle aengewende hulpmiddelen dezelven niet konde beteugelen , laetftaen over-  Bibliotheek. 141 overwinnen , het jongsken zwichtte eindelijk binnen 3 dagen voor de woede derzelve, al ftervende. Zoude men niet een zoo droevig en treffend toeval hebben kunnen voorkomen, indi :n men na het affnijden der navelftreng in het tijdftip der verlosfinge, dezelve ontlast hadde , door 'er een genoegzaem toereikende hoeveelheid bloeds uit te doen vlotijen, 't welk allerheilzaemst eene bloedrijkheid hadde verminderd, welke men thands met vasten grond kon aenmerken , als de geheime oorzaek dezes toevals, want noch aen de melk der voed fier , noch aen het tanden krijgen konden men met eenigen fchijn zulks wijten. Dit gefchilftuk, welks onderwerp mij van belang toefcheen, ware nuttig nader onderzocht te worden, en het algemeen maken dezes voorvals ftrekke ter naervorfchinge van alle kunstkenneren en beöeffenaren. (Gazette de Santé.) Manier om eerstgeboorne Kinderen op te voeden. Een Vader des Huisgezins, hebbende twee lieve Kinderen, de een na de ander zien fneven, bij de behandeling van twee onderfcheidene Minnes, dewijl zijne gade ongelukkig te zwak ware om dezelven te zuigen, nam voor, om, indien 't weder voorviel hetzelve met Koemelk op te kweeken. Dezen zonderlingen Man geefc ons op de volgende wijze bericht zijner gelukkige poging , te werk gefield aen twee Meisjes welke zijne gade hem daer na baerde. „ De 24 eerfte uuren na hunne geboorte, hebbe ik hun , (zegt bij,) doen purgeren met één once Suikereijwortelen, gemengt met Rhabarber , om zeker re zijn  14* Natuur- en Huishoukundige zijn van de afdrijving dier ftoffe, welke men meconium noemt. Na deze aflobfing, hebbe ik hun doen gebruiken Koemelk met een weinig water verdunt , in het welke ik deed koken een half vierendeel loors anijs en een weinig witte fuiker. Deze twee kinderen hebbe ik 15 dagen met deze drank doen voeden, welke de moeder zorg droeg bloedlaauw te bereiden. Na dezen tijd, eischte de maag eenige meerdere vastigheid, ik maekte hun een pap, niet met meel, gelijk alle de Minnes doen, maer met kruim van fijn wittenbrood, 'c welk wij deden Jroogen en allerfijnst wrijven, 't Is met deze ontbondene kruim en melk te zamen gekookt, dat wij het geluk gehad hebben van twee wichtjes op te voeden, betden welgemaekt en van eene uitmunrende gefteldheid. Men moet zich niet bekommeren indien 'er zich zomwijlen een weinig buikloop opdoet, dit komt doordat de maag een weinig afgemat is, alsdan moet mem de hoeveelheid der fpijze een weinig verminderen; en om de ingewandjes weder wat te verfterken, kan men op de verdeeling des Buiks een pfeiffer leggen van Theriacel. „ 't Is goed oplettend te zijn dat deze handelwijze, welke grootlijks is toegejuigt, om wel te flagen vereischt dat men de Kindtjes zeer rein en zeer warm houd." — SCHEI-  Bibliotheek. 143 SCHEIKUNDE. Verbeteringen wegens verfcheidene Schei, kundige Verrichtingen: het Algemeen medegedeelt door M. Goettling. Om de Benzoïnbloemen, of om duidelijker re fpre. ken her eigenlijk Zout van Benzoïn te fcheijen , verkiest Mr. Goettling boven alle andere wijzen dezulke, welke befraec in het koken der Benzoïnharst met vast loogzout, en het Benzoïnzout neêr te doen ploffen door middel van het "Vitrioolzuur , offchoon Mr. Schesle zulks afkeurt. De beste wjjze om de gebladerde Aerde van Wijnfteen te zuiveren, is door middel van eene ligte fmelting. De Schrijver heeft beproefd om dezelve met gewoone azijn te maken zonder overgehaelc te zijn geweest, het welk hem gelukt is. Men kan de Goudzwavel van Spiesglas bereiden toekende twee deelen Spiesglas met drie' deelen Zwavel, in een loog van Poras: of fmeltende twee deelen Spiesglas met drie deelen Zwavel en twee deelen PotÈis. 't Gemeene Zout gezuiverd kan 'c gebrek vervullen van 'c groeibaer zout der winkels. Men kan de geest, den olij en het vlugzout van het hartshoorn, zoo wel uic de gemeene hoornen halen als uit de hartshoorn zelf; eene opmerking welke Mg V 0 s si é reeds gemaekt heeft. De beste wijze om het Mineraelzout te bereiden is door het te fcheiden van het gemeen zout, door middel van hec vast plantenzout. Eene  144 Natuur- en Huishoukündige Eene der gemaklijkfte wijzen om het Ammoniac zout te bereiden , is door het geheim Ammoniac zout van Glauber te mengen met gemeen zout. Manier om de gezuiverde Wijnfteenpoeder onU bindbaer te maken in 't water; door M. M. Cadet & Desrone. De Wijnfteenpoeder is een middel van 'c welk men in de Geneeskunde thans een zeer groot gebruik maekt; maer men is genoodzaekt, van wegen de moeilijkheid om dezelve ontbonden te houden in koude dranken , dezelve te bezigen vermengd onder de gedaente van poeijer, 't welk den zieken tegenftaet. 't Is ons gelukt eene gemaklijke en eenvoudige manier bekend te maken om dezelve naer welgevallen te doen ontbinden; den aert des geneesmiddels veranderd 'er niet zeer veel door , en men wint 'er nog het voordeel bij van de matigheid der prijze. . Dit middel beftaet hier in : men neemt bij vierdee^ len gezuiverde Wijnfteen , een deel Borax in poeder, dit zaemgevoegde ontbind zich , met hec grootfte gemak , in een weinig kokend water. De gezuiverde Wijnfteen cristallifeerd niet meer , zelf wanneer de drank geheel en al koud geworden is. De Geneesheeren en allen welken eenige kunde bezitten der Scheikunde , lettende op het gene 'er bij deze mengeling voorvalt, en de groote hoeveelheid waters welken 'er komt bij de Cristallifatie der Borax, zullen toeftemmen dat dit toevoegzei weinig verandering te weeg brengt in de deugdzaemheid der gezuiverde Wijnfteen. Een  Bibliotheek. i4s Een tweede manier om dit doel te bereiken, beftaet in het gebruik der Borax, gezuiverd van deszelfs water 't welk anders Cristallifeerd; alsdan is her genoeg een tiende deel te nemen, dat is te zeggen: één deel Borax tegen negen deelen gezuiverde Wijnfteen, en dezelve zal ontbinden. Deze tweer'e mengeling is zelf voorkieslijker , men bemerkt geen de minfte fmaek meer daer bij van de Borax, en de Wijnfteen behoud deszelfs zuurheid. * Wij zullen in aenmerking nemen dat de Borax een zeer gebruiklijk zout is bij de Geneeskundigen : 't is dat geen 'c welk het pijnftillend zout opleverd ; derwijze dat hetzelve wel verre van de deugdzaemheid van de room van Wijnfteen re veranderen , deszelfs eigenfchappelijke nog zoude vermeerderen. Wij geloofden op die onderwerp re moeren ftilftaen, alzoo den room van Wijnfteen een purgatie der mode* geworden is : het kost weinig , hetzelve heeft niets van dat wanlmakelijke der andere gewoone purgativen en is daerenboven van een groot gebruik voor de lieden behebt met rhumatique en jichtige ftoffen. / Nieuwe en gemaklijke manier om een Eau de Luce van de grootfte witheid te verkrijgen, in het welke het Vlugzout volmaektlijk gepaerd gaet met de twee zelfftandigheden welken dezelven kleuren, de Wasch en de Olij van Barnfteen : door Al.... de toulouse. Doet twee Oneen wit Wasch fmelten in kokend water; mengt 'er een vierendeelloots Zout van Wijnfteen onder: zoo dra het vocht zich begint te roeren, K ver-  i4ó Natuur, en Huisiioukundige vereenigd zich de Wasch met het water , en maekt een wezendiijke zeep zoo wit als die der Wijnfteen, In deze bewerking, heefc het loogzout der Wijnfteen, niet geheel en al het zuure der Wasch gefatureerd, hetzelve heeft Hechts deszelfs vermengeling met het vlugtig loogzouc voorbereid. — Intusfchen meng vlug loogzout met eenige droppels Barnfteen Olij; voeg'er een agtfle deel der voorgemelde zeep bij : roer de fles zeer fterk om , en de vocht zal de fchoonite witfte kleur verkrijgen. Deze drie dingen vermengen zich zoo zeer , en kleven zoodanig aen elkander, dat het vocht zich niet fcheid , noch immer drabbig word. Hetzelve maekt een wezendiijke vlugtige zeep, dewelke bij alle de hoedanigheden der gevvoone zeep , nog dit voordeel voege dac dezelve van eene zeer doordringende Rcuk'is. Men kan de Wasch ontbinden door het vlug loogzout ; maer het mengzel zal zoo volkomen niet zijn, en de Wasch zal in klontertjes;drijven in het vocht. Een nieuw uitgevonden Wit voor de Schilderkunde, voorkieslijker hoven alle het gebruikte Wit tot heden : medegedeeld door M. de M o r v e a ul De Zink, leverd bij alle de wijzen harer kalkbrandinge en neêrploffing, eene vrij witte kalk wanneer zij zuiver is; en vooral gefcheiden van het ijzerachtig gedeel ce 'c welk gewoonlijk de ontbindingen van de Zinkvitriool drabbig maekt en geel doet worden wanneer men ze aen de lucht blootftelt. Ik heb deze ontbindingen doen neerploffen door Kalkwater, door invretend.; en opbiedende zouten ; ik heb dit half metael verkalkt op zich zelf en met de zalpeter; ik verwierf, bij  Bibliotheek. ï4? bij alle deze verrichtingen , eene aerdachtige ftoffe, van eene meer of' ndndere zuivere witheid; dewelke' na dat zij verzoet en gedroogd waren, zich mee den Olij en al het flijmachtige vereenigde zonder deszelfs kleur te verliezen ; en hec welke geene zichtbare verandering on lergaen heefc al ware hetzelve blootgefteld aen zwavelachtige uicwaefemingen. Ik kan dan de Schilderkunde een Nieuw Wit aenbieden , welkers bereiding aen mindre veranderingen onderhevig is , welker mengeling veel levendiger en .jpïjkvormiger is, welke gefchikt is voor alle gebruiKen , en 'c welk ook vvaerfchijniijlj het fpaerzaemfte zal zijn. Ik wenschte wel te kunnen aendienen dat hetzelve m ftaet ware de plaets te vervangen van her Loodwit in alle de kunften , ja zelf tot in de vertrekken j ik wenschte het, minder om eenen nieuwen luifle'r re voegen aen dit zoorc van verfieringen, dan ten besten der werklieden die men 'er aen te pasfe brengt en misfehien ook rot wclvaerd der genen die dusdanige verfierde huizen te ras gaen bewoonen. Maer men vleije zich daer niet mede ; en offchoon het zeker is dat de wijze om die nieuw uitgevonden Wit te maken hoe langs hoe eenvouwdiger zoude gefchiederi geiijk gemeenlijk , naer gelang het verder vermeerderde is het echter meer dan waerfchijnlijk dat den lagen prijs van het Loodwit in tegenftelling, hetzelve in alle zoorten van werken zal doen voorkieslijker maken. Zij echter welken een Edeler gebruik maken der Verwen zullen niet aerzelen om het Wit van Zink te verbezigen. K 2 Proef-  148 Natuur- en Huishoukundige Proefneming om het ware Kirsch - vvasfer te maken. Neem eene zoo groote hoeveelheid als gij zult goedvinden van krieken van zwart , krachtig, wijnachtig hout, verwende zeer fterk de vingers, wanneer zij op het punt zijn van hare volkomene rijpheid. Doet 'er de ftelen af, en doet ze ih een pot, in dewelke gij ze pletteren zult, en wel goed tot een pap maken. Kraek niet alle de pitten, maer alleenlijk een derde, of voor 't meest de helfr. De krieken aldus bereid zijnde, zult gij ze alle te z-men in een tonnetje werpen, opdat zij zes of zeven dagen uitgisten. Indien het in eene groote gedekte pot is, zult gij ze wel fluiten, opdat de kracht van 't vocht niet vervliege. Wanneer zij uitgegist zijn, neem een deel dezer krieken, met hun fap, en ftort hec over in een disteleerkete], voorzien van al deszelfs toe behooren. Let op, dezelven niet geheel en al te vullen, maer een halve voet ruimte over te laten. Voor het eerfte zult gij op de krieken in de kerel gieten een pint of anderhalve pint vocht van reeds geftookte krieken, en alles ter deeg onder elkander mengen. Indien men tot eene tweede overhaling of distelering zoude overgaen van het .vocht aireede verkregen als boven, ware deze laetsgemelde bijvoeging nutteloos: het Kirsch • Was/er zal veel fterker zijn. Vangt dus aen: geeft een zacht vuur, gematigd en bij graden , en draeg wel zorge om van tijd tot tijd met een ftokje de masfa omteroeren, opdat het dikke zich niet aen den bodem blijft vasthechten. Wanneer gij de eerfte teekens van 't koken begint ontwaer te worden, bedek de disteleerketel met deszelfs ftolp , breng 'er deszelfs flang aen, ook het verkoelvat, en draeg vooral zorg dat deszelfs water altoos koel en nimmer te heet zij;  Bibliotheek. ï4.p zij; verversen het liever wanneer het warm begint te worden. De grootfte oplettenheid die 'er bij noodig is, is om het vuur gelijk te houden. Wanneer de overhaling te fchieiijk of te fterk loopt , is het een teeken van te fterk vuur, en het vocht zoude verzengd ruiken: hetzelve moet droppel op droppel loopen. Wanneer het vocht klaer zal zijn als Rots water, zal zulks eene proeve zijn dat de overhaling van 't goede vocht nog niet ten einde is; maer zoo dra dezelve onzuiver begint te zien, verander ten eerften van ontvanger, en behoud dus in een andere 't geen 'er vervolgens zal vloeijen. Neem intusfehen wel acht dat deze onzuivre vocht, de fmaek van 't vuur o? der branding niet weg krijgt, welken 'er nooit uitgaer. Bewaer liever hetzelve alsdan voor eene tweede overhaling , en gij zult voortgaen op die wijze tot dat al uwen krieken voorraed op is. Hij die het Kirsch-Wasfer, volkomen wil hebben, zal weldoen dezelven overtehalen op een waterftoof' het vocht zal nimmer eenigen wanfmaek bezitten, en rnen zal niet te vreezen hebben voor het aenzetten noch de vocht te bederven, door het te fterk aenzetten van 't vuur. K 3 STER.  !5'o Natuur- en Huishoukundige STERRE KUNDE. Verouderde Dwaling wegens den Invloed der Maane, welke de Onkunde en het Eigenbelang vakk willen vernieuwd hebben. — Een wijle tijcis geleden, viel mij de volgendepnsfage te; l.ezinge in de hand. Den Franfchen Schrijver drukt zich dus uit: ■ Den invloed der Starren op onze Planeet en op de Wezens welken dezelve -bewoonen, is een vermoeden, welkers oorfprong zich verliest in de verst ,j verfchovenfte Eeuwen. Daer dezen algemeenen j, Invloed niet betoogd kan worden dan door berede„ neringen en afleidingen, en dat 'er in zulke omftan^ ,, diaheden, daden moeten zijn, zien wij ons terug gehouden'om den invloed der Maace aentetoonen. . ,, 'c Is hedendaegsch eene bewezene waerheid , dat „ de JVlaan, de hoofdoorzaak is dev Ebbe en Vloed;' „ 't is onbegrijpelijk, dat deze Planeet eene zoo krach „ tige uitwerking bezit op de gantfene fflasfa der wa,, teren, zonder echter werkzaem te zijn op de wezens „ geplaetst in dezelfde omftanden". — Ik wil wel bekennen dat ik zeer verwonderd ware zoo vele onkunde en zoo weinig Redenkunst te vinden,.in een werk welks .Schrijver zich uitgeeft als beoordeelaer van twee ingeleverde Berichten , omtrent zeker onderzoek, aengediend door Lieden roemrijk in Wetenfchappen. Zie hier de eenvoudige Waerheid. 'ris bewezen, dat, voorönderftellende dat alle de gedeeltens derMaane, der zonne en der aerde zich onderlingaentrekken in eene regte Reden van derzelver inhouden en in eene omgekeer-  Bibliotheek. j^j keerde Reden, van derzelver afftanden, 'er uit ontftaert' moet, in de wateren van den Oceaen, eene beweging' gelijk aen die der Ebbe en Vloed, hebbende dezelfde omloópcn, en onderworpen ten naestenbij aen dezelfde verwi-Rlingcn. Maer te gebjker tijd is het bewezen, (i.) dat deze beweging, zeer gering in de Middelland-' fche zee, ohmerkbaer zijn moet in de groörèfe Mee-; ren, en dat de oorzaek welke dezelve daerftelc, geen; zichtbare uitwerking'kan hebben, op de vochten vervat in de lichamen der Dieren, en nog minder op de vaste deelen derzelven, (2.) Is het betoogd dat die zelfde kracht, ondcrflellende dat dezelve evengelijklijk werkt door alle de Planeten , geen de minfte zichtbare uitwerking zoude hebben op den Oceaen, en nog minder op de bezielde Ligchaemen. C3O Is het bewezen dat de werking der Maane op den Dampkring, vrij wat zwakker is dan die welke zij verricht op den Oceaen ; ook kunnen de meest uitgebreid fte wacrnemingen omtrent de overeenkomften der verwijdingen van den Dampkring en de bewegingen der Maane , dit vermoeden ten hoogfieri eene zeer geringe waerfchijnlijkheid bijzetten ; en daer'de dikte der lucht, deszelfs drukking, vochtigheid, gefteldheid en zaraenftelling, op het menfchelijk ligchaem eene werking hebben, welke men in geen rwijvel kan trekken; wanneer de Maen zelf zichtbaerb'jk op den Dampkring zoude werken (Jt welk nog twijvelachtig is) zou het belaglijk zijn aen deze Planeet eenigen invloed toe te eigenen op het menfchelijk Ligchaem. *t Is even zoo als of men de uitwerkingen van een Braekmiddel wilde toeëigenen aen 'c vuur 't welk ter bereidinge diende. Eindelijk, m?n kan niet zeggen , of misfehien de kracht welke de Ebbe en Vloed voordbrengt niet die K 4 is  152 Natubr- en Huishoukundige is welke wij komen aentewijzen ; en derhalven kan men niets befluiten van de weinige uitwerking welke eene dusdanige oorzaek zoude hebben ; want het is nog betoogd, dat ingevalle deze oorzaek andre wetten volgde, de verfchijnzelen der watergetijên verfchillende zouden zijn , van die welken zij wezendlijk zijn. De werking der Maane op de Watergetijên derhalven , welverre van te bewijzen den invloed der Maane , en die der Starren op het menfchelijk Ligchaem , bewijst in tegendeel de ongerijmdheid dezer Helling. Het Werk uit het welk ik deze pasfage ontleende, is, zegt men, door een groot aental voorftanders der Helling van Aantrekkingskracht befchouwd als vervattende ontwijvelbare leerftelzels ; mij dacht het nuttig zoude zijn dit kleene proefje der kunde die 'er in doorftraelt en der wijze op welke den Schrijver goedvind te redenkavelen , algemeen te maken. Mij wederom verzekerd ziende dat men vooral eer men een gevoelen omtrent Natuurkundige ftoffen wil voorftellen , voor eerst ten minflen in de eerfte beginzelen der Natuurkunde diend volleerd te zijn. -~ SCHRIJP-  Bibliotheek. 153 S C H R IJ F K U N D É. Omfchrijvirig van een Werktuig, door middel van het welke iemand die blind is , fchrijven kan. Het Werktuig tot welkers omrehrijving wij overgaen, beftaet in een Tafeltje van dik Bordpapier, iets grooter dan een vel fchrijfpapier of grooter. Men maekt in deszelfs geheele vierkant een rand van dezelfde ftoffe , omtrent Twee en een halve lijn hoog, en Twee lijnen breed. Dit Tafeltje moet noodzaeklijk weder bedekt zijn met Kalfsleder of eenvouwig met Bezaansleder, gelijk als waer mede de Boeken omkleed worden. De rand waer van wij fpraken diend om het Papier tegentehouden, 't welk zich nog beklemt vind door middel van een regthoekig vierkant van Ebbenhout, welks ZijJen een en een halve lijn dikten tegen 3 of 4 lijnen breedte hebben. Die vierkant moet gevolgrijk zeer juist fluiten in de foort van trekker , welke de kleene vlakte van Bordpapier bedekt met Kalfs- of Bezaansleder, maekt. De lange zijden van dit vierkant hebben Cl.) verfcheidene vierkante uitfnijdingen , welken vermeerderen in de dikte hunner buitenfte gedeelte, en de een van de ander verwijderd op den afftand , welken 'er diend te zijn tusfehen de regels van 't fchrift ; (>.) een groef in hun binnenfte gedeelte van ter zijden , hebbende ten .naesten bij eene lijn diepten , tegen een halven lijn breedte. De uitfnijdingen dienen om op 't gevoel den afftand der regels of tusfehenruimten te doen herkennen ; en de groeven , om de uiteindens van een Ebbenhouten regel daer in te doen fchuiven , welke Ebbenhouten regel tusfehen de twee lange zijden van 't vierkant van dezelve ftoffe , evenwijdig aen deszelfs twee kleene zijden, moet voortfehuiven. K S De  IS4 Natuur, en Huishouicundige ' De Regel na is aen zijne twee eindens van een kleen koper óf ijzer plaetje voorzien, gekast in'het midden zijner dikte en beflaende de geheele breedte. De dikte van dit pfa'érje is ten hoogden een quart lijn, en deszelfs uhfttk buiten de regel, overeenkomende met de twee groeven in de dik:e der twee lange zijden van 't vierkant. 'Men gebruikt de voorzorg om eene groeve te laren in het bovenfte en zijdelingfe, van een dezer laetften, welkers lengte de breedte der rerfel moet gelijk zijn , en de breedte het üitftek van de eene dezer twee pipetjes, welken het eind der regel heefr. Het doel dezer groef is om den gemaklijken ingang der Regel, tusfehen de twee lange zijden van 't vierkant, te bevorderen , en aen de twee voortglijdende plaetjes, gelegenheid te geven om in de gezegde groeven voort te gaen. De Regel is van Ebbenhout ; deszelfs dikte gelijk aen die der zijden van 't vierkant, en deszelfs breedte is een weinig aenmerkelijker, dan deze laetften. Deze Regel is aen de zijden welken naer het bovenfte gedeelte van 'r vierkant zijn , en langs welken men de penne moet houden , fchuins. De tegenovergefteide zijde des Regels , heefr eene fpouning van omtrent 3 lijnen breedte, gelijkwijdig met de laetstgémeldde. Deze fponning dient om 'er den pink in te plaetzen , en om de hand te beduren op dezelfde afmeting, gaende van de linke- naer de rechte zijde wanneer men fchrijft. Men voegt aen de twee einden der Regel, twee ■ platte vcören ónder de welken zich een kleen fomp puntje', en van boven een kleen knoopje bevind, dienépdé oin dezelye opteligteii. De kleene puntjes'waer van wijkoraen te fpreken,fluiten in de gemaaktegaetjes in de iijn, welke in de midden de lengte der zijden van \ vierkant verdeelt, en geplaetst regt tegen over de . : groe-  Bibliotheek. 155 groeven, welken de plaets aanduiden, alweer de regels zich moeten bevinden. IvJen merke op, dat men zich zoude kunnen ontflaen van deze twee veêren , welken ten fteup {trekken , wanneer men flechts oplettend zij van niet te ve,el fpelens aen de befturende regel te laeten tusfehen de twee lange zijden van 't vierkant. Een kleen kruis van koper of ftael, *t welk met gemak langs de beftuurende Regel kan glijden, zal dienen , ter aenduidinge i van de plaets waer men zijn fchrifc zal ophouden. Dusdanig is in weinige woorden het denkbeeld , voorgefteld van dit werktuiglijke , zoo eenvoudig als vernuftig en dienstig uitgedacht. — Offchoon 'net werktuig 'c welk ik uitgevonden hebbe, alle die verfchiliende doeleindens bereikt, kan men niet ontveinzen dat dezelve eenen tafel onderftelt ; in ftcde dat dit , 't welk ik omfchrijve , deszelfs tafel niet zich brengt. Men moet, in gevalle men gebruik maekt van het weiktuig bevorens befchreveu, zich bedienen, van een Penne zonder eind, dat's te zeggen:" van die zoort van Pennens welken een voorraed van inkt bevatten, voor de geheele dag. Men is als dan ontflagen , van te moeten fchrijven in 't bijzijn van iemand die de tijd waerfchuwt wanneer men moet indoopen. Men moet nog veel minder wanen, dat, niettegenftaende de voordeden welken dit werktuig verfchaft, de blinde perfoon , zich zoude kunnen ontflaen van den toevlucht tot eenen derden, om de antwoorden te lezen; maer men zoude alsdan gebruik kunnen maken , van verdichtfelen en zinnebeelden, welken niet bekend waren dan bij dezulken met welken men briefwisfeling hield. Ce-  155 Natuur- en Huïshoukundige Gebruik dezes Werktuigs. — Men vangt aen met het papier te plaetzen in de zoon van Trekker, welke het tafeltje van Bordpapier vormt, en klemt hetzelve vervolgens, plaetzende het vierkant van Ebbenhout • daer overheen. Dit verricht zijnde, maekt men 'er de beftuurende Regel aen vast, op die wijze dat deszelfs fchuine rand raekt aen de kleene bovenzijde van 't vierkant. Men ligt vervolgens de twee kleene veêren, gevoegd aen de twee uiteindens dezer Regel , op , ten einde dat de ftompe puntjes, welken van onderen dezelve zijn, uit de gaqtjes gaen , waer in zij befloten waren, door de drukking van de veêren. De beftuurende Regel alsdan de vrijheid hebbende te dalen, langs de zijden van 't groot vierkant, trekt men dezelve agterwaerds, tot dat de twee ftompe puntjes van zelf in twee nieuwe gaetjes infchieten. Men heefr alsdan tusfehen de Regel en de bovenfte zijde van 't vierkant, een voldoende tusfehenwijdte om eenen regel te fchrijven. Wanneer men twee Regels wit wil laten, moet men de Regel twee gaetjes laten verdringen en zoo vervolgens. Men moet naauw zorge dragen , om de penne een weinig verwijderd te houden van de fchuinfe kant des Regels, de vingers wat uitftrekkende. Deze zetting geeft gemak in het trekken der ftaerten van de letters, gelijk als die der/, der g, en der q. Wanneer de ontmoeting van de zijden des vierkants, het einde der Regel aenkondigd , ligt men de twee veêren op, en men doet de beftuurende regel daalen. Nota. Dit Werktuig is deszelfs uitvinding verfchuldigd, aen eene Dame te Parys, aen dewelke de ongelukkige omftandigheden hetzelve noodzaeklijk maekte. De bovengemelde Omfchrijving is ons raedegedeelr, door de Heer Pingeron, B e-  Bibliotheek. 157 Bereiding van een zekere foort van Inkt, van welken de Engelfchen zich bedienen op de wijze als den Oostindifchen Inkt. Neem zes Oneen Vïschlïjm, maekt dezelve tot een vloeibare lijm, doende dezelve ontbinden op het vuur, in de dubbele hoeveelheid van kla?r Rivierwater. Neem vervolgens een Once Sap van Spaensch Zoethout, 'c welk gij even zoo zult ontbinden in eene hoeveelheid waters het dubbelde zijns gewichts, en week een Once Yvoor zwart het fchoonfte dat gij kunt vinden. Voeg .dit mengzel bij de Lijm, wanneer zij warm is, en roer alles om met een fpatul, totdat het geheel en al als ver- ' eenigd is. Doet vervolgens alle de waterdeelen uitdampen in eene waterftoof of watervat bij de Scheikundigen in gebruik, en giet het overblijvende van dit Jmengzel in welgefmecrde loodvonaeu , aen dewelken gij de gedaente geven zult dien gij zult goedvinden. De kleur van dit bereidzel is zoo goed als die welke men den O. Inkt geeft. De Vischlijm gemengd met de kleuren, laat zich even zoo verbezigen met het penceel dan deze laerstgenoemde Inkt. Eindlijk het Sap van 'c Spaensch Zoethout maekt het een en ander zeer gemaklijk ter ontbindinge in 't water, wanneer men hetzelve fijn vrijft tegen den rand of bodem der pot, Doch, het geen men niet zoude kunnen doen indien 'er alleenlijk Vischlijm bij ware, welke zich zeer moeilijk vermengt met water. Het gezegde Sap belet nog dat deze zoort van Inkt, bereid in naervolging der Oostindifche, niet berst of fplijt bij 't droogen. M a-  15% Natuur,- en IIuishoukundice Manier oni goeden Goudëk Inkt te i, maken , uitgevonden door M. de Baron d e B o r m e s. Neem blaedjes Goud; doet 'er zoo veel witte Honig bij,, dat gij u in ftaet bevind, om daer van op eenen Schilders vrijffteen , een pap te maken , niet te dik noch te vloeijend ; vrijf deze pap met de Looper of Vrijffteen, even als men andre verwen vrijft, tot dat het Goud op zijn fijnfte gebragt zij; verzamel vervolgens deze pap met het Tempermes ; doet dezelve in eene groote koffijkop, of iets diergelijks, en giet 'er nu en dan eenig kokend water op, om de Honing ce doen fmelrera; wanneer nu hec water verkoelt, en het Goud op den bodem neergezonken zal zijn, giet hetzelve dan zachtjes af. Uwen Honing volkomenlijk gefcheiden zijnde, doet het poeder dat op den grond is gebleven en zeer luisterrjjk zijn znl, droogen. Wanneer gij u nu van dezelve wild bedienen om te fchrijven, of met hetzelve randen wilt maken , rondom Teekeningen, zult gij hetzelve mengen met ontbonJene Arabifche Gom, en uwen Inkt zal gereed zijn. Zoo men wil kan men dezelve met een Wolfstand of iets diergelijks polijsten. — Bereiding eener Sympathctifchen Likt, welken een Metaelkleurigen luiftcr bezit; uitgedacht door Mr. Rinmax. Wanneer men eene Nieuwe Schrijfpenne doopt in Zwavel-leveri'ap. met dezelve fehrijft, en daerna de regels overloopt met deze penne, gedoopt in een mengfel van lood, ontbonden in azijn, word het fchrift, gelijk men weet, zwart of bruin; 't kan zelf beftaen met  / Bibliotheek. 159 met op het eerfte blad van een fchoon boek wit papier te fchrijven, met deze loodöntbinding, en alsdan het laetfte blad te bevochtigen met de Zwavelleverfai», om dusdanig eene vérfchijning te weeg te brengen. Het fchrift wordt zwart, offchoon 'er zelf een merklijk aental van fchoon papier tusfehen de beide bladeren ware. Ik deed laetstmael deze proefneming, doch met eeni. ge verandering, ik goot in een ghs, een Once Zwavelleverfap, bereid namelijk met twee deelen potas en een deel zwavel, in zes oneen water, te zaem gekookt: ik ftelde, boven dit glas, eenige regels gefchreven met loodazijn, nog nat, gietende ter zei ver'tijd een n.ineraelzuur in de Zvvavellever. Ik goot agtervolgens, in het glas, zoutzuur en zwavellever; en het fchrift wierd niet flechts bruin, maer, 't geen mij het zonderling.:e vermaektc, was, dat hetzelve een Metaelkleutigen lui* fter eis zelf iets zilverachtigs verkreeg; Indien men het wel bewerkt, en indien men geene te dunne letteren getrokken heeft, zal het febrifc, wat iets meer is, deszelfs luifterrijke kleur behouden, droog zijnde. Een goed Zwart. Stampt Galnootcn , brand deze poeder uit op een ijzeren plaet. Neem eene andreplaet, in 't vuurgloëijend gemaekt, vermael dezelve tot dat het als eene olij word. Meng dit olijachtig vocht met water, en vrijf het op nieuw met een ftuk koper in de gedaente van een ftop of kurk, - of eenen kleenen lóoper. 'Er komt van deze' bewerking een allerfchoonst zwart. De Afiatifche Dames in het Ryk van Aftracan, bezigen zulks om hunne wenkbraauwen en hairvlechten mede zwart te maken. SCHIL-  ióo Natuur- en Hutsiioukundige SCHILDERKUNDE. Een Werktuig om te Teek enen, uitgèvonden door Sr. Gettlinger , Lid van verfcheide Genootfchappen , Generaal Opzichter der Mijnen te Nayarre. Een ieder kent de wijze op welke de voorwerpen afgeteekend worden welken zich in de donkere kamer (cbambre obfcure) voordoen , en de moeilijkheid die 'er in gelegen is om eene vaste en naauwkeurige teektning te verwerven. Het Werktuig, tot welkers omfchrijving wij overgaen, vervat in zich al het bevallige der donkre kamer, zonder onderhevig [te zijn aen deszelfs hinderpalen ; 't is de natuur welke men kan afteekenen zonder eenen Schilder te zijn; en indien deze uitvinding aengenaem is aen lieden, welke zich geene bijzondere oeffening verfchaft hebben op de Teekenkunde, geloof ik dat dezelve van een wezcndlijk nut kan zijn aen de Knnftenaers zelf. Omfchrijving des Werktuigs. Twee Glazen , vlak , wel gelijk , gekast in twee raempjes van hout, in dewelke groeven zijn ter dikte van 't glas, op dat de eene zijde der raempjes en het glas, eene gelijke oppervlakte opleveren. Aen het boveneinde dezer Raempjes en in de midden hunner breedten , zal men een rond gat maken , fchuins loopende, vcorfchikt om eene houten pin te ontvangen; welke met het glas een fcherpen driehoek moet maken en het oogpunt des Teekenaers bepalen. Deze pin, omtrent één voet lang, moet het dunfte zijn aen dat eind, 'c welk in het gat moet ingaen, aen dat  Bibliotheek. i5r dat einde zal dezelve 4 a 5 lijnen cirkelrondten hebben , en oen het andere einde van gedaente als een zoort van wrong of krol van één duim cirkelrondte, omkleed met laken of andre ftoffe , maer zeer fterk de rwijze dat het de drukking ces voorhoofds kan verdragen, 't welk 'er op moet rusten. Daarenboven moet men hebben een voet, van wat ftoffe is 't zelfde, welke de raempjes in ee-ie toppuntige gefteldheid kan onderfteunen, en wel zoo, dat dezelven naer goedvinden kunnen geft '; ' öf afgenomen worden, of ten minfcen één van de twee; daer bij, moeten dezelven op zekere kleene wijdren van elkanderen kunnen zijn, dat's te zeg?en: dat 'er tusfehen de twee glazen, eene opening van omtrent één duim ipen blijft, en echter dat dezelven welregt op één blijven, 't geen men vinden kan door middel van kleene haekjes en ringnageltjes. Aengaende de vaste Voet: men kan dezelve op verfcheidene wijzen nikken ; maer de eerfte die ik deed maken , béftont in twee doors!chcn kuuu, vergaren zich ten eerden een meeni;>re anderen om hen , als 't ware , re bewonderen ; doch weldra mishandelen zij hem; vervolgen hém even als of hij 'er céne ware van een vreemd ge-Üachr ; men zal 'er een zeer zonderling voorbeeld van henben in de Havikken, ik heb het cvenzoo gezien op de Exrer, op de Kauwen ; wanneer men hun in vri'a lucht laet, de wilde hunnes geflachts vereenigen zich om ze aenreranden en te verjagen: zij dulden ze niet in hunne gemcenfehap, dan zoo wanneer ciezn getemde Vogelen, alle de tcekens hunner genegenheid tot den mensch , en de geaarrheid welken hun doee verfchillen hunner vreemde broederen verlooren hebben, even als of de vreemde gcaercheden bij hun het denkbeeld verwekten , der vreeze die zij hebben voor den mensch , en de haet welken derzelver fiaven of dienstbaren waerdig zijn.' Voor ft overige, de Vogelen zijn van alle de natuurlijke Wezens de onaf hanglijkde en de meest trotfehen op hunnevrijheid, dewijl dezelven uitgebreider en volkomener is, dan die van alle andere eieren; gelijk 'eiHechts een oogenblik noodig is voor den Vogel om zich" te vrijwaren voor alle gelegde hinderlagen'en zich te verheffen boven hunne vijanden , welken hun flechts beheerfchen door gezwindheid van beweging en doorhet voordeelige der ftand, in een elemenr\vaer roe zij zich niet kunnen uitftrekken , zien zij alle de aerdl iche dieren aen , gelijk logge en kruipende wezens verknocht aen de aerde; zij zoude zelf geene de minde vreeze hebben voor den mensch, indien de Kogels of de Flits hun niet bewezen hadden, dat zij zonder van plaets  200 Natuur-, en Hu ïshouk undïge plaets te veranderen , hun kunnen bereiken, treffen, en de dood aenvoeren op verren afftand. üe Natuur, den Vogelen vleugelen gevende, heeft hun de eigenfchap gefchonken ter onafhanglijkhcid, en roet een de werktuigen eer hoogfle vrijheid; ook hebben zij geen Vaderland dan de Hemel, welke hun vocgzaem is; zij voorzien de vervvisfeüngen des weders en veranderen van Luchtftreek. naderende, tot de hun gefebiktfte Jaergetijde; zij vestigen zich nergens, dan na dat zij de gefteldheid der lucht vooruit gevoelen ; de meesten heikomen niet, dan wanneer de zachte ademing. der Voortijd de wouden mc-t groen gefield heefc; wanneer dezelve de uitbottingen , welken hun moeren voeden doet voortkomen; wanneer zij zich kunnen vesten, vernachten , en zich onder de fchaduwen verbergen ; wanneer ejndlijk de Natuur, de driften der Liefde doet herleven, en de hemel en de aerde zich fchijnen te verèVnen tot weldadigheden, welken hun geluk uitmaken. Dit Jaergetijde des vermaeks nogrhans , word weldra een tijd van ontrusting ; zoo firaks hebben zij die zelfde vijanden , boven deweiken zij met verachting klapwiekend voortzwcefden te vreezen; de wilde Kat, de Sabel, het Wezeltje, zullen hun het dierbaerfte dat zij hebben, trachten te rooven ; de kruipende Slang zal opklimmen om hunne eijeren uit te zuiden en hun geflacht trachten uitteroeijen , hoezeer verheven, hoezeer verborgen hunne nesten wezen kunnen , zij zullen dezelven ontdekken, bereiken, en losmaken; en de Kinderen , dat beminlijk-gedeelte des menfehelijken geflachts, doch altoos geneigd tot kwaed bedrijf, ingevolge der ledigheid, zullen zonder reden, deze geheiligde fchatten der zuivre liefde, hun ontnestelen: dikwijls, op hoop van hare jongen 'c gevaer te ontrukken offerd zich de moeder op, en laet zich liever vangen dan ze te verlaten; zij voorkiest veel eer te deelen in- en te ondervinden de onheilen hunnes lots, boven die van geheet alleen door droef gefchreeuvv zulks hare gade  Bibliotheek. 201 gade aentekondigen, welke nochtans voor haer geenen anderen troost heeft, dan te deelen in hare ftnert. De Moederlijke teederheid is dan een gevoel, veel fterker als dat der vreeze, en veel treffender nog dan dat der liefje , dewijl deze drift de andre twee in 't hart der moeder overmeesterd, en haer hare liefde, hare vrijheid, cn haer leven doet vergeten. Waerom is de Tijd des Vermaeks ook die der grootfte Bekommeringen ? Waerom gaen de kieschte geneuchrens gepaerd met de wreedlle ontrustingen, zelfs in die fchepzeien weiken de meeste vrijheid bezitten en het onnoozeifte zijn ? Zoude het niet als een verwijt zij'i aencevoeren bij de Natuur , de algemeene moeder van alle gefchaperie wezens? Derzelver weldadigheid is nimmer zniver , noch van langen duur. Dat gelukkig. Paar welken naer keuze zich verëenigde zich eendrachtig vestigde, derzelver Liefdebed gemeenzaemlijk (i.ichrede, en de teederfte hunner zorgen beftedede aen de pas geboorenen , vreest elk oogenblik dat men ze hun ontroof ; en gelukt het hun dezelven optekwèeken, alsdan is hec dat de Vijanden nog meeri - gétuchi ï dezelven met meerder voordeel befpringen; de Roofvogel koomt gelijk bet uitfehietend weerlicht en ftort zich n.ccr op de geheele Famielie, de Vadëi , de Moeder zijn veelal de eerfte flacbtöfFers, cn' ':- welkers vleugelen nog niet genoeg geöeffend ssijn, kunnen denzelven niet ontlhappen. Deze veifli:;dende Vogels vervullen alle andere Vogelen met eene zoo-tredende vrees, dat me.n ze vaek zier beven op 'c gezicht, fchoon niet aengevallen nog wordende; dezulkèji zelf, wehen in veiligheid zijn in onze Metia^-rie, FalUres enzv., offchoon van hunnen vijand verre verwijderd, beven op het oogenblik dn zij hem bemerken, en die des velds, getroffen door dezelfde febrikj duiden zulks aen door gefchrctuw, gefluit, ge- ' fjlijp, en overhaestende vlucht naer de plaetzen, waer zij zich zeker wanen te zijn. Den ftaet der allergrootfte Vrij-  2©2 Natuur- en Huishoukündics Vrijheid heefc dan ook hare geweldenaren, en ongelukkiglijk is hec aen hun alleen, dat deze verhevene Viijheid vnn dewelke zij zich misgisfen en deze volftrekte afhanglijkheid welken hun de trotschte van alle de Dieren maekt, behoort; den Arend veracht den Leeuw, en ontneemt hem ltraffeloos zijnen prooi: gelijklijk geweldadig heerscht hij over de Luchtbewooners, en die der Aerde , en hij zoude veelligt een groot deel van hec Rijk der Natuur veroverd hebben, indien des menfchen wapenen denzelven niet hadde verbannen op de toppen der Bergen, en hem veiftooten tot de ontoegangüjkiïe plaetzen , alwaer hij nog zonder ontftentenis, cn zonder mededingers, alle de voordeelen zijner gewelddrijvende ovcrheeriching geniet. De ftipswijze aenmerkingeji welken wij maekten op de hoedanigheden der Vogelen voldoet , om ons te overreden dar in de keten der groote waereldorde, dezelve naest den menfchen in de eerfte rangen geplaetst diende te worden. De Natuur heeft, in het kleene gedeelten hunnes ligchaems verzameld , en bijëengevoegd meerder vermogen , dan dezelve uitdeelde aen de groote hoeveelheid der fterkere Dieren ; zij heeft hun meerdere vlugheid gefchonken, zonder iets te doen ontbreken aen de vastheid hunner vorming; zij heeft hun een veel uitgeftrekter heerfchsppij vergunt omtrent de bewooners der Lucht, der Aerde en des Waters; zij heeft hun afgeftaen eene uitfluitende macht over hec gantfche geflacht der Infccten, welke hun beflaen als 't ware alleen fchijnen te bezitten ter onderhouding en verfterking hunner verwoesters, aen dewelken zij dikwerf ten aengenamen gerecht verftrekken; zij heerfchen even zoo over het kruipend Gedierten, door welkers ongevreesd gebruik, zij de aerde zuiveren hunner fenijn ; over de Visfchen welken zij aen hun element ontvoeren om ze te verflinden; en eindlijk op de viervoetige Dieren, van dewelken zij even zoo dikwijls flachtöffers maken: men heefc de Havik een Vos zien aen-  Bibliotheek, toj aenvallen; dè Valk de Wilde Geit zien afmaken, het Schaap door den Arend ontvoerd, den Hond zien befprongen gelijk de Haas, zien dooden en wegvoeren m het Roofnest; en indien wij bij alle deze voorrechten van kracht en gezwindheid voegen, die welkende Vogelen nader bij des menfchen Natuur brengen, de tweevoetige gang , de naerbootzing der fpraek het muzijkael geheugen, zullen wij hun ons nade'r bij komende befchouwen , dan hunne uitterlijke credaenfe zulks wel fchijnt aenteduiden ; en ter zelfder tijd , door hec uitfluitend voorrecht der gevleugelde hoedanigheid, en het voordeel der vlucht, boven den loop, zullen wij hunne meerderheid herkennen boven alle de dierlijke Aerdbewooners. De Kat op de Eenden - eijeren. Mr. Vimont, een Geneesheer welkers getuiVenis om meer aan eene reden geenzints verdacht gehouden kan worden, bericht ons uit Normandie, alwaer hii woont, dat in zeker Huis te dier plaetze, alwaer men het gebruik hadde om de Eendeneijeren te doen uitbroeden door Hennen, twaelf dezer eijeren met dit oogmerk gelegt zijnde onder eene Henne, hadde men aldaer ook eene Kat, dewelke met dit beest als in zonderlinge vnendfchap levende zich geneigd toonden, om in deszelfs moeiten te deelen , drie dezer Eijeren na zich trok en in navolging der Henne op dezelve beftending ging flapen; na 't voleinden der gewoonen tijd ter uitbroeijing , gaven de negen , bezeten door de Hen negen Eenden , maer de drie door de Kat gebroeid gaven in dezen tijd niets; na 'c verder verloop van 4 of .5 dagen, want de Kat verliet dezelven niet, verkoos men echter dezelven te breken; en ziet met verwondering bevond men , dat in ieder ei een kleen wanfchapen fchepzeltje befloten ware , gedeeltelijk trekken-  NA T.ü LTR- ES HctSHOl'K ü' N Dreg ;kénde naer de gedaente der Kat en het ander deel fra -dat eener Eend , van 'c welk het een deel leevend en het ander levenloos ware. Mr. Vimomï beweerd in JVloutwijn een dezer wanfehepze's , noemt her KatEend, en geeft 'er deze befchrijviug van. Het onderst kakenbeen , is gelijk aen dat, 'r welk dient ter vorming van de bek der Vogel , me: eene tong welke de geheele lengte beflaet dezes deel?. Ter plaetfe van het bovenfte gedeelte dezes beks, ziet men eené Neus of Snuit der Kar. Dit kleen wangedrocht heeft vier pooien , van welken de voeten vliesachtig zijn als die der Eenden; met dit onderfcheid echter, dat de nagels uitloopen in zeer puntige en zeer fijne klaauwen. Dit beest heeft vleugelen welken uiefchieten uitde fchoudergewrichten. Het geheele ligchaem is overdekt, met een lang bruin zwart dons, 'c welk men voof Hair zoude aenzien.— Ziet daer eene fchoone (toffe ter befpiegeling. 't Geen nog zonderlinger is in deze waeri:eming, is de uitwerking der zitting des Kats op deze eijeren, dewelken inftaet geweest zijn, derzelver.oorfpronglijke vorming des geflachts te veranderen of ten minften 'er iets bijvoeglijks bij te verkrijgen; 't welk. meer en meer hec werktuiglijke bevestigd , door hef welk het beest zich weer hervoore brengt en eene onderfcheidende gedaante aenncemt, 'c welk cot heden een ondoorgrondlijk geheim gebleven is. NATUUR.-  Bibliotheek:. NATUURKUNDE. Waememingen wegens de Hette en de Aerde, betrekkelijk, de Groeijing. De Dieren kunnen niet leven, zonder eenigen graed van warmte; 't is even zoo gelegen met de Gewasferii Ieder Jaer, naer maten de warmte in den Herfst vermeerderd, verliezen de Gewasfen derzelver groenheid; bij de herkomst der Lente, herleven dezelve; in koude Zomers grocijen de Gewasfen langzamer, doch komen veel rasfer tot derzelver rijpheid in Warme Zomers. 'Er is dan geen twijvel aen of de hette brengt zeer veel toe tot de groeijing en de aenwas der Planten. Ten einde beter te bevatten de wijze waer op de hette medewerkende is rot de groeijing, moeren wij iri aenmerking nemen dat 'er twee'erleije hette is, te weten : de eene welke der Aerde ontftaet, en de andere' der Lucht. Wij zullen dezelven thans beiden vereend iri opmerking nemen, en de gevolgen die 'er uit ontftaen naervorfchen , niet flechts in de Gewasfen op zichzelven , maer nog omtrent den grond die dezelve voortbrengt en de lucht die dezelve omringt. De Hette, in de eerfte plaets, heeft daedlijk invloed op de Gewasfen, doende eene werking ontftaen in de fappen : want zoodra dezelve ophoud, houd de werking op, en met dezelve alle voedingen voortteeling. Wanneer 'er geene warmte plaers heefr , word het water en alle vloeibaere zelfftandigheid ftilftaende en verderft , of verftijfr. De vloeibare deeltjes kunnen zich alsdan niet gefchikt maken voor de natuur der Gewasfen zander de warmte, welke eene beweging doet ontftaen , in de inwendig werkende beginzelen der Gewasfen. De Hette werkt nog ftoffelijker wijze op de Gewasfen, leverende hun eene zekere aenvurende vloeibare ftoffe. Vis bewezen in de natuurlijke Scheikunde, dat de O ' Hette  io6 Natuur, en Huisiïoukundige Hette beftaet in de beweging der bijzondere deeltjes, voorfchikc tër voortbrenginge dezer Hette, en dat olijachtige en vettige zelfftandigheden niet kunnen voortgèbragt worden, dan door eene ontvlambare ftoffe, vereenigd met water door middel der zouten. De Hette, 't zij hemels, 't zij aerdsch, werkt ook dadelijk en Hoffelijk op de aerde zelf. Dadelijk werkt zij, hervormende in uitwazemingen het Wacer, en de olijachtige ftoffen, welken in de aerde zijn , en brengende dezelve tot de oppervlakce der Planten. Tot dit doeleinde, beantwoord zeer wel de onderacrdfche hett3, welke, in een dor Zaifoen, bet water welk zich in de aerde bevind in uitwazemingen oplost, en hetzelve overbrengt in de wortelen. De onderaerdfche hette belet nog dat de flippen der Gewasfen , door de koude niet ftolien. Stoffelijk werkt de Hette , vereenigende de vette ftoffe der aerde, met die, welke ontvonkende is, 't zij dezelve zich in de aerde zelf bevind of in de lucht, en makende dezelve daer door voedzamer en nuttiger. Zij bepaelt en verëenigd nog, in het Plantenrijk, de geestachtige met de olijachtige ftoffen. Var.daer koomt het dat de vruchtbaare gronden altoos veel heeter zijn , dan de onvruchtbare oorden; deze laetften indedaed berooft zijnde van het olijachtige , kan de ontvlambare ftoffe in dezelve niets overeenkomstig vinden met hec welke zij zich kan zaemvoegen. De Hette toont evengelijkelijk deszelfs uitwerkingen op de lucht, werklijk, 'r zij door dezelve re verdunnen, wanneer 'er in de lucht zelf, en in de fappen der Gewasfèn eene beweging ontftaen is, 't zij door de lucht overvloediger te maken in voedende ftoffe, door de meenigvuldige opdampingen die zij voortbrengt. De Hette werkt , ftoffelijkerwijze , verëenende de dampige, vochtige en ontvonkende deeltjes welken zich in de lucht bevinden, tot in zoo verre dat zij dezelve tot een zoutachtig beginzel maekt, 't welk door zommigen Ster»  Bibliotheek. 207 ■Sterrezout genoenit word; of vereenendo door middel van dit Zout , de vochtdeeleo met de ontiteekende deelen ; van daer word een Zout gevormt veel fijner dan men met eenigen grond kan r.oemen Lucbtzout. Ten einde de Wette deze uitwerkingen voortbrengt, is het noodzaeklijk dat deszelfs graed geëvenredigd zij met alle de zoorten van Planten ; want zommigen kunnen een veel grooter graed van koude weérftaen dan de anderen. Deze verfcheidenheid hangt af van de onderfeheidene werking ten aanzien hunner vermeenigvuldi* gende kracht. Daerenboven, is 'er altoos eenen graed van hette noodig, welke de fchors, de fchil en zelf tot in het merg der planten kan doordringen. De Hette is hinderlijk aen de Gewasfen , wanneer dezelve uittermate fterk is, om dat dezelve alsdan het voedzel der Planten uit de aarde trekt, bij wijze van uitdamping, en de hette word zoo hoog gevoerd in de vaten en het vloeibare der Gewasfen, dat de fappen, in ftede van verdunt te worden , ftremmen. ftollen. Eene te groote uitwazem ng is 'er de oorzaek van. Van eenen anderen kant befchouwt, doer de hette de beweging der voedende fappen ophouden en verftapr, dezelven. Eenige Wijsgeeren hebben aen dit beginzel den naem gegeven van de Geest des Waerelds, van dewelke allen levenden wezens, het leven, de groeijng, de behou* denis en de kracht ontkenen , of door middel van dewelke al wat leven heefc , bezield is en in deszelfs cigenfchappelijken ftaet gehouden word. Daer deze le, venwekkende, en behoudende deugd niets anders zijn kan dan de Hette , is hec klaer dat deze Geest des Waerelds niets anders is dan de ftoffe der Herte , of de ftoffe des lichts, vereend met de onmerkbare deeltjes der aen vurende ftoffe; want het is door de natuurlijke Scheikunde betoogd, dat de ftoffe, welken het beginzel der hette vervat, zaemgefteld is der lichrftoffe en der ontvonkende ftoffe. O » Dezg»  Bibliotheek. 209 diend tot hulp , tot onderftand der planten , en om hun te beveiligen voor de hette en de koude. Heden weet men dat de planten, weiken geene de minfte "emeenfehap hebben met de aerde, gevoed worden door hunne wortelen. De ondervinding nogthans bewijst ons dat de planten beter in de eene dan in de andre aerde, tot hare vruchtbaer- of onvruchtbaerheid gebragt worden, van wegen de hoedanigheden en de natuur der aerde , welke of te gefloten, of te zwak zij, zoowel als omtrent de ver» fcheidenheid der ftoiTen welken zich met dezelve vermengen. De aerde wordt gezegt gefloten of fterk te zijn, wanneer dezelve zeer veel vastigheid en eene voegzame diepte heefr. Deze aerde behoud, de met haer vermengde vruchtbare deelen , en is beltand. voor de, koude, dé hette en andere ongemakken der lucht. Een Jlappe aerde heeft integendeel over't algemeen genomen minder diepten, en komt niet dan tot de ligte zamenvoeging der groeibare en vochtige deelen , zij heefï weinig vastigheid en kan de ongemakken der lucht niet vvederftaen. In gelijksoortige gelegenheden , moet men vooral opletten, op de diepte der goede aerden fpitten. Een grond is diep, wanneer een fpic vette of andere fterke aerde zich,, UUÜjekt tor vier of vijf voeten diepten en ?,c]l iv.L'-r||(|i'(|ffljSp>TonA.,heeft weinig diepten , wanneer K°C:^t;ifi%!s '*W bf twee voet diep is, op een zand- k!c>%T^:||j^gen grond. Eene riei'v w<'^^'j|»|!gt vruchtbaer te zijn, wanneer dezelve >•!•«<.• vol^v^e hoeveelheid van voedzame StJJk0 -° x'cn bevat voor verfchillende planten : eene \MmJe word onvruchttaer genoemr, wanneer dezelve Mfjnlgt or rechten; een zoort van Spinnekop, welke een groot ey maekt, dat zij onder haren buik draagd, vol kleene Spinnekopjes. In de Bosfchen zijn 'er een groot aental Aapen, welken men Wilde Menfcben noemt , dewijl zij ten naestenbij de gedaenten en de houding der Menfchen hebben , wandelende op hunne agterfte pooten , en hebbende zeer veel vernufr. Zij hebben geen hair dan op den rug ; zij zijn fterk, vlug en onbefchroomf, want zij durven zich hardnekkig verweren zelf tegen gewapende lieden , zij zijn vurig van drift tot de T 4 vrou-  288 Natuur- en Huishoukundioe vrouwen , derwijze dat 'er zeer weinig veiligheid voor dezulken te vinden is in de bosfchtn. Men vangd dezelven met fnoeren en netten; men temd ze en leerd hun ons verfcheidene dienden te bewijzen. De Vijvers des Eilands zijn verpest door zeer gevaerüjke Crocodillen. 'Er worden op hetzelve een meenigte Elephanten gevonden, indedaed, veel kleener dan in andre LandAreken , maer zeer gefchikt en wel de fchoonden, de moedigden in den krijg, de leerzaemften, eindlijk de meest gcachtften van gantsch Indien, 'c welk de reden is dat zij zeer fterk gezQgt worden. Ta vernies verhack eene zaek, welken hij zelfbij-, naer ongelooflijk zegt te zijn , maer dien hij echter verzekerd al te waer re zijn: her is, dat wanneer een Elephant van eene andere landftreek 'er een ziet van Ceyfon, hij zelf deszelfs overtreffender ftaet fchijnt te erkennen, en ten eerden, door een natuurlijk inftinct als het ware , een foort van eerbiedige buiging maekt, (lingerende zijnen fnuit op de aerde en verheft ze weder. De Jacht dezer Dieren gefchied te Ceylon door de Inwooners, onder beduur van de Officieren van de Compagnie. Men bericht ons dat men 'er dikwerf tot Tweehonderd op eene Jacht krijgt; doch dusdanig Jagen gefchied gewoonlijk flechts van 3 tot S Jaren. — Iets omtrent de Canarie Vogels. Een ieder is bekend de Zamenftelling onzer Broeikooijen , en hoezeer deze onze kleene huishoudelijke vojitteling 5 a 6 malen des Jaers van April tot in September dikwerf herhaeld word. In iedere Verdeeling mijner Broeikooi, plaets ik gemeenlijk twee kleene mandjes voorzien van J.amsvel, ten einde het wijfje hare jongen opkwekende in her eene, zonder verzuim •hare eirjes. in het andere kan leggefli. In een dezer huis-  290 Natuur- e& Huishoukundige Wonder Uüwerkzel der Natuur. In de Weide welke de Marquis van Faldeguerrero, woonende in de Voorftad van Sint Clement gehoorende a?n Las Alamedas , een bergachtige ftreek in het rechtsgebied van Alcaraz, onder 't gebied van Spanje, bevond zich een hond welke jongen droeg, en de kudde bewaekte, zij wierp aldaer toevallig hare jongen: de herders doodede hare jongen, en verborgen dezelven in eenen hoek alwaer zij het zekerst meende te zijn om dezelven niet door haer re doen vinden. Des anderen daegs morgens bevonden zij de hond in her midden der kudde, voedende met hare melk, agt vrij groote jonge wolven, welken zij ongetwijveld hadde wezen opzoeken , op de naest bij gelegene bergen , en ontnomen «en de van daer zijnde moeder. Dit bedrijf zal ons zeer vreemd toefchijnen , indien men in aenmerking neemt de natuurlijke afkeer, welken 'er heerscht tusfehen de twee zoorten van dieren waer van wij fpreken. De Herders bragten alle deze wolfjes in de Voorftad van Lezura , en ontvingen van de Regering de bepaelde gratificatie of belooning gefield op het leveren van iederen gedooden wolf. Uitmuntend Foorbeeld van getrouwheid eener Hond. Eenen jongen Edelman nam eenigen tijd geleden het vermaek der Jacht, en vond zich op het onverwachtst overvallen door eene duizeling, welke hem geheel en al zijne kennis benam: op dit zelfde oogenblik nu bevond hij zich op den top eenes fteilen heuvels, hij viel en rolde af tot in eene grep of kuil. Terwijl hij viel, deed de hond alle mooglijke pogingen om hem tegen te houden , grijpende telkens een Huk zijner kleederen tusfehen de tanden, doch 't welk hem mislukte door dat het telkens affcheurde; 't gene naderhand ontdekt is  Bibliotheek. 205 affchijnen. Doch, daer de fchaduwen zich ver;ijne bereidwillige pogiagen om dezelve te volbrengen , ter zelfder tijd toevlucht hebbende tot dranken, welken hij geloofde bsm kracht te zullen bijzetten, dai's te zeggen: tot geestrijke dranken; bij baide in ztj>ie ziekte weinig gepurgeert, en was ©nvolkomeniijk hetfteid. Een weinig tijds daer na, wierd hij weder aengevallen, eener Waterzucht in het onderlijf en op de borst, gepierd gaende met een fiijmerig watergezwel aen de bovenfte en inwendige uiteindens , eene gedurige rogcbeling van fnot voortgekomen uit de ftroot. De overvtoeijing der vochten ware blijkhaer in 'net onderlijf; de dijen en de beenen zeer opgezwollen; het water was geelachtig of roodfteenklenrig en altoos drabbig, loopende in geringe hoeveelheid; hij hadde eene gedurige dorsr. Iemand dei Kunfte , ter zijner halpe geroepea aijnde X 4 ó*«4  342 Natuur- en Huishoukundige ontbind zich gemaklijk in Salpeterzuur. Wanneer men in deze oplosfing vluchtig Alkalisch zont giet , word dezelve blaauw, en de bergftoflijke kalk, welke zich neêrploft, lost zich weder op in dit Scheivocht. 't Vlug Alkalisch zout heeft ook het eigenfchappelijke om de koperachtige Calamintfteen van Pi/a te ontbinden; hebbende 24 grein dezer gekalcineerde bergftof gezet in eene kleene disteleerkolf met drie deelen vlug Alkalisch zout, te zaem opgelost in vier deelen gedistelperd water, is de koperachtige Zinc kalk opgelost, cn ik heb op de grond des vats flechts een vier en twintiglte gedeelten Ouartz gevonden. Uittrekzel uit een Brief van de Heer Crell , over de Mcnafrkanite nieuwe bergftoffeiijke Zelfftandighüd. M ij n H eer! Mr. W. Gregor heeft te Menackanite in Coru■wallis een zwarte aerde gevonden gelijkenende naer Buskruid. Zij laet zich oplosfen in Vitrioolzuur, en de oplosfing is geelachtig. Wanneer men 'er gepolijst ijzer bijvoegd , neemt de oplosfing een roodachtige kleur aen, trekkende na de Amethist (A.) gephlogistigueerde Alkali bij deze oplosfing A gevoegd , geefc een neerplofzel van wit geel. 't Aftrekzei der Galnoten doet dezelfde oplosfing (A) eene oranje kleur aennemen ; (15) maer doende Salpeterzuur bij de oplosfingen (A en B) zal de eerfte eene blaauwe en de tweede een zwarte kleur geven. De Magnefia brengt bijnaer dezelfde uitwerking voort op deze twee vochten. De Heer Gregor heeft vervolgens getracht om tot de herftelling (reductie) dezer aerde te komen en ,hij heeft een zoort van (Regulus) Koningsken verworven. Hij noemt dit nieuw merael naer de plaets waer hij het zelve vond, Menackanite, Waer-  B I B L I O T H E E t. 335 iraaer dat deze oorfprong, bij dewelke , volgens de Heer Dupuis de zomer ZQnneftijftand geenzints ware in hec begin des teekens van Ca neer , gelijk hedendaegsch , maer in dat van Caprtcorntus, welke ïecht tegen over hetzelve is, en dar naer onze kundigheden, ingevolge de beweging der Vaste Sterren tegen den opgang ter tijde der dag- en nachtevening, deze bnderftelling aen de Êgyptifche volkeren eene Oudheid van 14 of 15 duizend Jaren zoude moeten doen toekennen, vind zich de Heer Dupuis genoodzaekt, wil hij zijn ftclzel met de H. Schrift overeenbrengen, voor te geven dat de Zondvloed eenen invloed gehad heeft op de beweging der aerde, zoo zeer dat dezelve deze beweging der vaste Sterren heeft kunnen voortzetren, en dat wel zoo lang en met die noodzaeklijke kracht, als dezelve beftaen heefr of'beftaen zal. Voor 'r overige , moet men zich niét verbeelden dar de Heer Dupuis alleenlijk zijnen toevlucht neemt tot deze ontleende oplosfing, om te voldoen aen den inhoud der H. Schrift : geenzints hij heeft ze noodig ter verklaring eener tegenwerping welke onoploslijk fchijnt; namelijk, dat de grond van 't Nederdcel van Egypten oorfpronklijk is des Nyls; dat de flibber dezer vloed in 800 Jaren dezelve eene Elleboogslengten in dikte deed aenwasfehen , en dat bij gevolg deze grond geheel en al onder de wateren moest zijn geweest, ter dier tijde dat men zoude dienen re onderftellen , dat de doorocffendfte Sterrekundigen aldaer hadden gehuisvest. De lieer de Gintil getroffen door de oudheid der Caracrers, welken hem de Sterrekundige leerwijs der Indianen vertoonden , en welken hij in ftaet geweest is te beoeffenen gedurende zijne Reize in Indien, en vindende in de jiichrftreek dezes Landfchaps, en in de rijden hunner Landbouwing, beweegredenen om 't fiefternte des Dierenrièms te befchouwen als zo® vele Zinnebeelden, en even als een Landstijdwijzer; verY 5 fchui-  33ö Natuur- en Huishoukundige fcimivende ook de tijd van deszelfs uitvinding 12 duizend Jaren, (eene ftelling met welkers grondig bewijs hij zich niet bekommert) gelooft ook ten voordeele der oude Braminen van Benatés deze uitvinding te kunnen terug eisfchen , welke de Heer Dupuis aen de Priestere'n van Syenne toewijd. Dit is het doel der Verhandeling van de Heer de Gen til. — Dupuis wil dat de eerfte wording der Sterrekunde , gefteld moet worden onder de Zonnekeerkring; en Syenne (a) bevind zich hedendaegschin de daed aldaer: maer daer de fehuinte des Zonnekrings ten minden 33 Seconden bij elke Eeuw verkleend, konde deze Stad op het rijdftip der uitvinding des Dierenriems, zich aldaer niet bevonden hebben; terwijl daerentegen Benatés zich 'er dadelijk bevond. Want deszelfs afftand van de middellijn is ten naestenbij 2 graden grooter als die van Syenne, welkers fehuinte des Zonnekrings in 14 of 15 dui/.end Jaren gewis heefc moeren verminderen. Benarès (b) echter is van onheuglijke tijden af, en is nog een plaets beroemd van wegen de woonftede der Braminen, en een ftreek rijk in Scerrekundige wetenfchappen , welken aldaer befchouwd worden als de voortbrengzelen der langdurige waernemingen hunner voorvaderen in de verfchovenfte tijden. 't Is niet nutteloos op te merken dat de Egyptenaren de beweging der vaste Sterren tegen den opgang ren tij. (a) Syetia, Eene flad in opper Egipten aen de grenzen van PAhicpicn en aen de Nijl, die hier van zeer liooge Roezen met een groot gedruis af koomt vallen. liet Turkfche gebied eindigd hier: zij word van anderen ook Aftne en Guguere genaemt. V (b) Btnari', Eene flad aen den vloed Garges in de Provintie Ivdasean in bet Rijk van den grooten AJogol, alwaer de Heidenfche Leeraeren, Bramitun genaemt, openbare les. fen houden, zoo d.i het de voornaemlte School van Inaien kan gezegd worden te zijn.  Bibliotheek. 339 Mier; in een woord men verzon zinnebeeldige kenteekens voor alle zaken welken gedaenteloos waren. Men vergenoegden zich bij die gelegenheden van eene overeenkomst hoe die ook ware. Dusdanig ware de wijze welke reeds ten geleide dienden, wanneer men aen de denkbeelden namen gaf die zich des btgrips verwijderden. Tot dien tijd had het Dier of een zeker iets 't welk ter verbeeldinge dienden, gcteekend geweest, natuurlijk; maer wanneer de bêöéfièhing der Wijsbegee.rre, aen welke de zinnebeeldige fcbnjfwijze hare wordinoverfchuidigd ware , de Egypufcbe geleerden in ftaet gefteld balde om over vérfcheidéne onderwerpen te fcnrijven, en dit ontwerp de boekdeelen te zeer vermeenigvukligende, feheen lastig, en vervelend te worden : bediende men zich langzamerhand , vm andere merkreekenen. een fchrijf.vijze welke wij het lor.pmd Becldfprakig fchrift zouden kunnen noemen ; hetzelve geleek na de Chineefche Caracters ; en na beftaen te hebben in den enkelen oimrek der verbeelding, wierd dezelve allengskens een zoort van afttekeningen. De natuurlijke uitwerking welk deze loopende fchrijfwijze voortbragt, was dat dezelve de oplettenheid die men gaf aen het zinnebeeldige zeer veel afleidde en dezelve vestigde op beteekenende zaken; door die middel vond zich de zinnebeeldige fchrijfwijze zeer bekort dewijl 'er als toen weinig meerder re doen ware dan zich het vermogen van het zinnebeeldige merkreeken Toor den geest te brengen : in plaets dat men voorheen onderricht behoorden te zijn van het eigenfehappelijke der zaek of des bcests, 'c welk gebezigd wr.re als zinnebeeld; in een woord, zulks herbragt dit zoort van gefchrijf in den ftaet in welken dezelve hedtndaegsch in China plaets vind (a). Dit (V) Dit verder uittebreiden of uaertevorfchen zal onge. rwijveld ons in \ vervolg een aengenaem onderhoud ver. fchaffen. —  34° Natuur- en Huishoukundige Die loopende Schrift is eigenlijk dat 't welk de Ouden Heilig Schrift noemden, cn 't welk men bij opvolging der tijden gebezigd heefc in de Werken welken van dezelfde onderwerpen als die der oude Heilige Schrijvers handelden. Men vind voorbeelden dezer Heilige Schrijfwijze in meenige oude gedenkttukken; men ziet dezelven bijnaer in alle de fierlijke verdeelingen der Tafelen van ifis, en wel iri de tusfehenruimtens welken 'er op gevonden wierden tusfehen de ruenfchelijke gedaentens (Y). Het Schrift was in dezen ftaet , en had geene de minfte overeenkomst met het hedendaegfche Schrift. De merkteekenen of de zpogenaemde Letters van dewelken men zich bedienden, was de voorftelling van voorwerpen ; dezulken van dewelken wij ons bedienen , zijn afbeeldzels der klanken : 't is een nieuwe kunst. Een geestrijk Vernuft, (men meend dat het de Secretaris of Geheimfchrijver van een der eerfte Egyptifche Koningen geweest is, met name Thoit, Thoot, of Thot) bemerkende dat de reden voering hoe verfcheiden en hoe uitgebreid dezelve konde zijn voor de denkbeelden , nochthans flechts zaemgefteld ware uit een vrij kleen aental klanken, en dat 'er flechts noo- (0 Tafelen van ÏJts. Eene der aenrnerkelijkfle gedenkft'ukken welken de Oudheid ons heeft naergelaten. Men ' vermoed dat dezelve de groote Feesten van Ifis en andere Egyptifche godheden afbeelden, 't Zij lioe' 't zij, dit gedenfcfl.uk wierd gevonden bij den Romeinfchen roof in 1525. 't Is een tafel van bronze, een zoon van Metaelig zamenmengzel, verdeeld in vakken dewelke omtrent 5 voet lang waren tegen 3 voet breedten; dezelve wierd in Italien gebragt , ten tijde der Kruisvaerten , door een Sr. van hec huis van de Gonzague; vervo'igens ging dezelve over tot Turin , zonder dat men weet door wie of op wat wijze. Zie de verdre uitbreiding of eigenlijke befchrijving derzelve bij P. P. Kircher ; PiGivoiuus ; Schuckford ; Warburtiion; Montpaucok; en anderen.  Bibliotheek. 34-r noodig ware om een ieder hunner een eigenfchaplijk afbeeldend merkteeken roe te duiden ; verbande dus het Schrift gefield door bcelrenisfen, 't welk zich niet tot in 't ontallijke. konde uicftrekken, en voegzaem zijn ter zaèménvoagingen , welke , offchoon zeer beperkt (die der klanken) , noehtans dezelfde uitwerking voortbrengt. Wanneer men hetzelve nadenkt, (zegt Mr. Ducr.os, de eerfte welke deze aenmerkingen, die zoo juist als keurig zijn, gemaekt heefr) zal men zien dat deze kunst j eenraael begrepen zijnden, ter zelfder tijd bijnaer behoorde gevormd te zijn ; en dit is het, 't welk den roem des uitvoerders hooglijk verheft. Indedaed , na 't fchrander begrip verkregen te hebben, dat de klanken eener fpraek konnen ontvouwd en onderfcheiden worden, moest de optelling weldra gefchied zijn; 't ware veel gemaklijker alle de klanken eener fpraek te tellen, dan te ontdekken dat ze gereld kunnen worden. Het een is een trek des vernufts; het ander eene eenvouwige uitwerking der oplettenheid. Misfchien is 'er nimmer een compleet Alpbabetb , een voltallig Lettergera! geweest dan dat van den Uitvinder der Schrijfwijze, 't Is zeer waerfchijnlijk, dat, indien 'er alstoen niet zoo, veele Cardctèn geweest zijn als heden zouden behoeven, de tael of fpraek des Uitvinders 'er geene meerdere vereischten. üe Spelkunst is niet volmaekter geweest dan bij de geboorte van derzelver 'Schrijfwijze. 'c Zij hoe 't zij, alle de zoorten der Beeldfprakige gefchriften, wanneer dezelven dienen moesten in openbare zaken , ter verzendinge van de bevelen des Konings aen de Veldoverftens, en aen de Stedehouders, verre van hen verwijderd , waren onderhevig aen de onvermijdelijke zwarigheid van onvolkomen en duisterlijk ingericht te zijn. Thoot, doende de letteren dienen ter uitdrukkinge der woorden, en geenzints der zaken , ontweek alle de hindernisfen zoo nadeeiig in die  342 Natuur- en Huishoukundice die gevallen, en den Schrijver gaf zijne onderrichtingen met de grootfte klaerheid en juistheid. Deze Schrijfwijze had nog dit voordeelige , dat, daer de Regerers ongetwijveld de uitvinding geheim trachtte te houden, de brieven van Staet gedurende dien tijd mee alle de zekerheid onzer hedendaegfche Cijffers overgebragt wierden. 't Is aldus dat de Schrijfwijze der Letters, bij den aenvange geregeld tot een dusdanig gebruik, de naem verwierven van Epi'stot'urn, oï Zendbrief; ten minften ik verbeelde mij nevens Mr. Warburthon, geene betere reden te kunnen opgeven dezer benoeming. De Lezer bemerkt thans dat het gemeene denkbeeld, 't welke voorgeeft de Beeldfprakige Schrijfwijze de eerfte te zijn, en geenzints de eerfte de Letterfchrijfwijze , welke uitgevonden ware tot geheimhouding, wel juist het tegengeftelde der waerheid is • 't welk echter niet belet dat men in 't vervolg van tijd natuurlijkerwijze van' gebruik kan veranderd zijn. De Letters zijn het gemeene Schrift geworden, en de Zinnebeeldige wierd eene geheime en verborgene Schrijfwijze. ■ Indedaed , een Schrift welken de klanken der ftem voorftellende, alle de denkbeelden en de onderwerpen welken wij de gewoonten hebben door die klanken aen te duiden kan uitdrukken, fcheen zoo eenvouwig, en zoo rijk te zijn , dat dezelve een aUervlugfte ge'lukkige voortgang maekten. Zij verfpreidde zich alom; zij wierd het gewoonelijke Schrift, en deed de Zinnebeeldige wijze verwaerloost worden , van dewelken men ook gevolglijk allengskens het gebruik in de zamenleving verloor, derwijze zelf, dat men 'er de beteekenis van vergat. Niettegenftaende alle de voordeelen der letteren, behielden de Egyptenaren echter, langen tijd na dezelve reeds uitgevonden waren, het gebruik der Beeldfprakige, om dat alle de kennis, kunde en wetenfebap dezer volkeren acn dit zoort van gefchrijf ware toevertrouwd. De  Bibliotheek. 343 De Eerbied welken men hadde voor de ménfcheo, ging over tor de Caraccers van dewelken de Geleerden het gebruik vereeuwigden; maer dezulken welken der weienfchappen onkundig Waren, geviel' her niét; zich dezer Schrijfwijze re be tienen. Al her geen her ->ezag der Geleerden op hun vermogr, was buil deze Caracters mer achting te doen befchouwen; en als zaki n'J juist gefchikt ter verluistering der openbare gedéhkteekenen, bij dewelken men dezelve vOnrtginrr re bezigen ; misfehten zelf zagen de Egyptifche Piiestefeïi met vermaek , dat zij zich allengskens de één eeViigé zouden bevinden welken den fleutel dezer Schrijfwijze die alleen de geheimen hunner Godsdienst betrof konden uitlegjen. Zie daer het gene aenleidinge gave tot den rtiisflag der genen, welken zich inbeelden dar dé Beeldfprakige Schrijfwijze de grootfte der geheimenisfen vervattede. — Men ziet uit deze verhalen , op wat wijze het gebeurd is, dat het gene deszelfs oorfprong aen de noodz'ekFjkheid verfchuidigd ware, in 'c vervolg der rijden gebezigd is geweest tot geheimenislen, en eindlijk aengekweekt tot fieraed. Maer van wegen de beftendige Wisfelvailigheid of veranderingen der zaken , hebben die zelfde figuren welken bij den beginnen ui'gevonden waren tot klaerheid, en vervolgens verkeerd in geheimenisfen, langzamerhand hun eerfte georuik weêr herkregen. In de bloeijende Eeuwen der Grieken en Romeinen , wierd dezelve gebezigd op de Gedenkteekenen en op de Gedenkpenningen , als het juist gefchiktfte middel om de denkbeelden te doen kennen ; invoege dat het zelfde Zinnebeeld 't welke irf Egypten eene grondige geleerdheid verborg, in Griekenland en in Rome door het eenvouwiglte volk verftaen wierd. Terwijl deze twee dooröeffende Narien deze Zinnebeelden buitengemeen wisten te ontcijfTeren , vergat het Egyptifche volk derzelver beteekeuis; en Z de-  344 Natuur- en Huisiioukundige dezelven gewijd vindende in de openbare gedenkteekenen , in de godsdienstige vergaderingen , en in de plechtigheden der feesten, welken niec veranderden, bepaelden zij zich op eene domme wijze tot de figuren welken zij onder hun hadden. Niet verder gaende dan de zinnebeeldige figuur, ontbrak hun de zin en de beteekenis. Zij namen den mensch gekleed als een Koning , voor een mensch welken de hemel beduurden of over de zon heerschten ; en de verbeeldende beesten , voor wezendiijke gedierten?. Zie daer gedeeltelijk den oorfprong der afgodendienst, der wanbegrippen , en der bijgeloovigheden der Egypcenaren, welken wij overgevoerd zien tot alle volkeren. Voor 'c overige: de taal, de fpraek heefr dezelfde verwisfelinge;: , en het zelfde lot als het Schrift ondergaen. Het eerfte middel 't welk uirgevonden is ter mededeelinge der denkbeelden in de zamenleving, die onbefchaefde poging aen de noodzacklijkheid te wijten , is even als de eerfte Beeldfprakige veranderd in geheimenisfen , door figuren en Leenfpreuken , welken vervolgens dienden tot fieraed der redenwisfelingen, en welken uitgeloopen zijn om dezelve te verheffen tot de kunst der welfprekenheid en der overreding. (Het Vervolg bij eene volgende gelegenheid.') SCHIL-  Bibliotheek. 345" SCHILDERKUNDE. Gebruik der Abrikoospitten bij de Schilderingen. De Abrikoospitten, gebrand en tot poeder gemaekt, geeft een zeer fchoon Zware voor de Schildering in ölijV -rf; Biên kan 'er ook eene Oost Indifche inkt van maken, van de fijnfte hoeaanigheid; maer indien men deze poeder mengt mee wit, geeft dezelve een zeer fqhoonë blaauwe kleur. Dit geheim is getrokken uic e .1 Hoogduitsch Werk getijteld Botanifcher (E:,i.-7otnist . door de Heer Gro^gk Sukosr, Secretaris der Kent var/lelijke (Economifcbe Sociëteit: gn-.oon HaogJéeraer dér IFis- en Natuurkunde en der J\'at. Hist. te. Manheim. Nieuwe Manier om te Vergulden. Doet een once Barhfteen (of Geel Amber) 20 grein Drakenbloed , qo grein Saffraan va) , alles gemengd mer 20 oneen Voorliep, In een vies, en zet dezelve gedurende agt da^en of in de zon of in eene warme plaets, op dat het trekke en ftheide: na agt daeen vertering, giet men dit vernis door cn bewaerd hetzelve in eene vies ren gebruike Wanneer men hetzelve verbezigen wil , maekt men het rood of" geel koper, of her zilver warm, men beftrijkt of befcb;'der l hetzelve daer mede: verkoelr zijnde, neemt hetzelve eene zeer vaste goudkleur aen. Om het fchoon te maken, w.tscht men hetzelve zonder vreeze van de glans te benemen in laauw water. LAN D- (0 du Gdtinois. Z 2  346" Natuur- en IIuïshoukundige LANDBOUWKUNDE. Aenkweeking van Kool tot Voeding van de Beesten. Men zaait, in het begin van Maart, het Koolzaad op een weltoebereid ruinbedde, en men gebruikt omtrent anderhalf pond Koolzaad voor drie morgen Lands. De zoort welke het best kropt, welken het vaste is, en het gefchiktfte om den invloed der koude te wcêrftaen , is altoos voorkieslijker. De akker of het veld waar op zij verplant moeten worden , word omtrent St. Michiel omgefpk; voords word het niet geroerd tot in den Voortijd, en alsdan geeft men hetzelve vier of vijf omfpittingen ; de mist word 'er over gefpreid vóór de laetfte ornfpicting. De Ilr. W. Green in Engeland, (wiens Verhandeling algemeen gemaekt is in de Landbouwkundige Jaerboeken van de Heer A. Young, leverd ons dit Uittrekzel) verfpreid \ij:lien karrens mist op elke morgen lands, en hij gebruikt twintig karrens, wanneer hij zijne mist met aeide mengt. Het einde van Juny is de gefchiktfte tijd om de jonge Planten weêr te verplanten; doch men moet een regenachtigen dag afwachten, 't Is een noodzaeklijk vereischten dat men frisfche, kloeke Planten hebbe; ook is het bedde vervolgens geheel en al uitgeput. Wanneer het een regenachtige dag is , valt een ieder aen 't werk ; den akker verdeeld zijnden in beddens van 3 voet. Omtrent een maend na de verzetting of verplanting, beaibeid men de tusfehen beide zijnde ledige vakken en vervolgens werkt men met de fpade in de hand. Deze laetfte omfpitting word tot 3 reizen herhaeld. Drie weken na de planting, kiest men de eerfte regenachtigen dag uit om de plaetzen waer de Planten zijn uitgegaen te vullen. Een  Bibliotheek. 347 Een Maend na Sc. Michiel , begint men om de Meikkoeijen deze Kool te geven, en men^gaet voort met dezelven das te voeden tot op het eindigen van Maart; doch het is noodzaeklijk de Kooien uit te trekken of af te fnijden voor half Maart, want anderfints raken zij in bloem en putten aldus de grond uit en ver» fpil len hunne kracht. Drie akkers met Kool kunnen voldoende zijn ter voedinge van 20 Koeijen, daer bij voegende nu of dan eenig Hooi of Stroo ; en wanneer men hun geen Hooi toediend, moet men op vijf akkers rekenen. Die voedzel is zeer goed , voor de Koeijen welken men fpeent; hetzelve is zelf voorkieslijker boven de dikke knollen. De 1 Ir. Green heeft ondervonden dat het voortbrengzel van een vierde eens' akkers voldoende ware om 'c Hoornvee, 't welk gedurende den Zomer te weide geweest ware, tot op 700 fg gewichrs vet te maken. De Varkens begeren ze liever dan de knollen, en men heefr opgemerkt, dat dezulken dier beesten welken op den akker konden geraken , wanneer men kool en rapen had , altoos hec eerst aen de kool vielen. Het is ook bewezen dat hec voortbrengzel van een ftuk land met kool, tweemael zoo veel is als dat der rapen. Eenige landhoevenaers zijn van gedachten dat de Gerst of de Haver, welke men zaait na dat 'er Kool gëft'aèö heeft, veel minder in hoedanigheid is, dan die wtike men zaeit na dat het van knollen ontruimt is, doch oriderfcaeidene proefnemingen bevestigen , dat deze (telling niet gegrond is ; en wanneer men, met dezelfde mistingen, Gerst gezaaid heeft, op het ftuk lands van het welk een gedeelte met Knollen bezet is geweest en het ander deel met Kool , dit meerder koorn gegeven en veel rasfêr ingeoogsc is als het andere. Z 3  348 NATUUTi- EN Hu rSHOUKUNDIGE Bericht wegens den goeden Uitflag om de Forst af te leiden dtr bloeijende Boomen. Zie bladzijde 173. . Men heefc onlangs een bericht medegedeeld van de Heer R & 1 n 11 n b f. r g , betrekkelijk de Afleiders geplaetst aen de bloeijende Boomen in den Voortijd, tegen de onverwachte Vorst. Namelijk een koort omwoelt om de zwaerfte takken des booms, en welkers uiteinde gelegd word in een aerden pot gevult met water. Ik heb de proefneming gedaen , en dezelve is mij welgelukr. Ingevolge.'' daer van hebbe ik Sinjeur N. .. Tuinier, overgehaeld om zulks te doen , en denzelven is daer meden even zoo goed gedaagd als ik. Zie hier den uitflag : Wanneer de pot in dewelke het eind der koord gelegd is ijs van 2 lijnen dikte geeft, zal het water eener Vaas van gelijke grootte, geplaetst op dezelfde afftand zonder koord, niet bevriezen, De poe zonder koord bevriezende eene lijn'dikten, zal de pot met de koord 3 of 4 lijnen dikten ijs m::ken. Derhal ven , kan de koord bij deze proefneming aengemerkt worden als eene Afleider der koude, der Vorst. Ik zette dus alle befpiegeUnde kennis ter zijde om mij flechts te bepalen bij de ondervinding. Indien verder de te werkftelling dusdanig voortgaet als men reeds ksn aenkondigen , indien beftendig deze Afleiders de Vruchtboomen kunnen beveiligen voor de vorst in den Voortijd, welke al het blot izel doet afruijen, zal d. ze eenvoudige proefneming in 't vervolg van de grootfte nuttigheid zijn, A, A. C 15 Maert 1791. Eenig iiimiinMIfc.  Bibliotheek. 349 Eenig bericht omtrent de aenkweeking der Tabak. De Tabak eischt eene fmeerige, middelmatig fterke, gelijke, diepe aerde, vrij van merkelijke verzakkingen. Vooral heefc dezelve liefst nieuwe verfche aerde. Voor en aleer men ze zaeic, mengc men hec zaad met zes malen zoo veel zand, of asfche, ter voorkominge dat de Plant niet al te dik opfchiete. De Plant op rwea duim hoogte zijnde is inftaet om verplant te worden; dezelve moet ten minften 6 bladen hebben. Men verkiest hier coe een regenachtigen dag; men pooc de Planten tot op de twee onderfte bladen, en wel ruitswijze of in 't verband. Een ftuk lands van 100 voet in 't vierkant kan tien duizend Planten bevatten : vier perfoonen zijn 'er noodig om ze op te pasfen, en dezelven kunnen vier duizend pond Tabak opleveren; naer aenleg aller zorgen van eene goede opkweeking. De flegte {buiken zal men uit wieden, de Planten vastzetten; opkorten, en de bladen door de worm befchadiga daer afdoen, die zijn de ^voomaemfte zorgen. Van de tijd af dat de Planten zijn vastgezet, tot aen derzelver voikomene rijpheid,' is 'er vijf of zes weken noodig. De Tabak eindlijk is ten naestenbij vier maenden in de aerde eer dat zij gemeden word. Deszelfs inzameling en bewaring cibcbt ook eene meenigte zorgen. Daerenboven is het goed te weten dac deze . Plant een uitmuntende me sein g maekt. Dat de aenkweekers echter zich wachten van al te veel zich toe te leggen op de aenkweeking dezer Plant. Dezelve verteert en vermagerd de grand welke haer voed : zij verderft de grond. Behalven dit , deszelfs voortbrenging zal middenmatig zijn. Men heeft berekend dac veertig duizend morgen lands beplant met j Tabak , geheel Frankrijk zoude kunnen voorzien: en daer bij, de vreemde Tabak zal altoos de grootfte af- i! trek hebben. Dat het alsdan voldoende zij aen de Z 4 ei-  55o Natuur- en {Juishoukundige eigenaers her vermaek re genieten Tabak te rooken of Snuif te nemen van hun eigen gewas, 't Zoude echter nor vërftandiger er. gelukkiger zijn zich 'er van re kui> nen onthouden. De Piant op zich zeifis een vergift. De Snuif kitteld en prikkeld de zenuwen; doch rrekt ook de dampen naer 't hoofd, verwoest het zintuig < veel dan het Appelenfap. Alles w«rd zonder water onder een gekneed en het Suikerachtige der Appelen is voldoende genoeg. Wanneer dit mengzel gekookt heeft tot dat het een zoort van Pap geworden is, doet men hetzelve in eenen houten bak of nap alwaer men het gedurende den nacht in laet rijzen, dat's te zeggen, in den tusfchentijd van ia uuren meer of minder, echter de hoeveelheid en de hoedanigheid der zuurdeeg in acht nemende. Vervolgens zet men het in den oven; men verkrijgt een zoort van Brood 't welk geene de minfte fmaek der Vrucht heeft. Dit brood is zeer frisch, gezond ,ligt, vol gaetjes, en gevolglijk gemaklijk te verteren. Men vind dat na de bakking, het derden gedeelten der Appelen welken in het mengzel kwamen, derzelver derdendeel, tot het geheele gewicht des broods geleverd heefc; waer door men gemaklijk bevroed het groot voordeel dat men trekken moet dezer wijze van doen. Voeg hier bij dat den arbeid dezes broods niet zoo veel tijd vereischt, dan welke 'er noodig is tot het ge woone brood. Dit laetfte moet tweemael bewerkt worden , daer het ander flechts eene bewerking vereischt. Voeg 'er eindlijk nog bij dat men de Appelen zonder eenige vermindering of hindernis kan bewaren tot in de maend van July en zelf nog langer ; ten dezen opzichten is het voldoende om een gat te maken in de aerde, en dezelve daer in te befluiten, dezeiven weder dekkende met een voet of een halve voet aerde , in eene plaets welke noch te heet, noch te vochtig is. Zij behouden allen derzelver verschheid en alle den fmaek welken hun eigen is geplukt wordende. Dezelven moeten echter niet nat gemaekt worden, oplettende dat 'er geene gekneusde of rotachtige Appelen onder dezelven gevonden worden. Ik wenfche dat deze onderrichting nuttig zijn moge aen mijne tijdgenoten. Adam , Hoogleer aer in de Wijsbegeerte ie Caen. Fier»  Bibliotheek. 36? Verklaring der reden waerom alle de Werktuigen fluitende met fchroeven, en gemaekt zijnden in Indien of in het Rijk van de Mogol, over 't algemeen eisfchen dat men ze opend en fluit in tegenjlelligen zin , met die welken men fluit of opend, indien zij volgens hst gebruik der Europeanen zaemgefleld waren. De Indifche Volkeren kennen bijnaer alle de kantten , vooral die welken betrekking hebben op de pracht: zij hebben onder zich Juweliers , Goud- en Zilverfmeden, enzv. De werken welken uit de handen dezer Kunftenaren komen zijn min of meer volkomen afgewerkt, volgens den prijs dien men 'er op ftelc. 'Er heerscht altoos een zonderlingen fmaek in de gedaenten , de vorm over 't algemeen welke nier zonder verdienften is, daer in dac het over 't geheel rijk en gevolgd is in deszelfs voorgewende zonderlingheid. Dezulken welken fchroefswijze fluiten, leveren den Europeanen iets zonderlings; het is dat men ze altoos moet fluiten verkeerd of averechts, ten aenzien van het gebruik dat bij ons plaets heeft. En zie hier de reden: De wijze van behandeling welken de Indianen hebben om fchroeven te maken is zeer eenvoudig. Zij vergenoegen zich om een Yzer- of Koperdraed te omwinden of te omflingeren op een hollen Cylinder, zuil of buis , en dezelve te foudeeren om de eigenlijk gezegde fchroef te maken. Deze gang der fchroef eenmael gefoudeerd zijnden, rollen zij een nieuwYzerof Koperdraed tusfehen deszelfs flekvormige figuur of geflingerde fpil langs hec eerfte draed. Zij maken de eigenlijk gezegde fchroef uit deze flingers los, en hechten eindlijk deze laetften tegen de holligheid der buis welke ten moer moet dienen. Niets  jj6"8 Natuur- en Huishoukundige Niets immers eenvoudiger dan dusdanig eene handelwijze , en ook niets vernuftiger om den gang eenes fchroefs te verzinnen op eene holle zuil, en door die middel zeer vele werkftoffen uit te halen. Na deze voorftelling, is het gemaklijk te zien, dat men, rollende het Yzer- of Koperdraed in denzelfden zin als wij onze fchroefswijze dopjes vormen, dat's te zeggen, van de linker- na de rechterzijde , om den gang der Indifche fchroeven te vormen , noodzaeklijk dezen moet doen ingaen van de rechter- naer de linkerzijde, en gevolglijk recht tegenftellig wil het dopje of dekzel fiuiten. Ik vermoedde dat dit eerfte denkbeeld der zamenftelling van de fchroef en de moer invloed zoude gehad hebben omtrent alle de zoorten van vaste of holle fchroeven. Ik heb deze zonderlingheid opgemerkt in verfcheidene zilvren ftukken gemaekt in de Indien, en voornamelijk in eene zoort van Peperbos, in dewelke de veel vermogende lieden, de verfchillende Specerijen, waer van zij gebruik maeken op hunne tafels ter faufinge hunner gerechten, deden. Deze Peperhos was zeshoekig, en konde 5 duim cirkelrondte halen , vond zich verdeelt in zes hokjes of holligheden van eene goeden duim diepten: deze zoort van klokhuisjes hadden de gedaente van eene enkelvoudige driehoek , en hunne dopjes liepen op alles uit, door de uitgang der hoeken vervat tusfehen de zijden , gelijk met den zeshoekigen cirkel. De charnieren der dopjes waren gefoudeerd tegen de zijden der zeshoek. In het middenpunt dezer figuren was eene lange moer geplaetst recht op, in dewelke een lange fchroef ging, welkers gangen van zilverdraed waren en welke alle de dopjes of dekzels in eens floot. Deze uitwerking wierd gevormd door een zoort van grondflag geplaetst onder de Pijnappel welke het kopftuk der fchroef uitmaekten. Deze Pijnappel was vastgemaekt aen eenen langen zilvren keten, bepaeld met eene zijner uiteindens aen een der voeten van deze zoort van Peperbos. Elk hokje  Bibliotheek. 3*9 hokje of afzondering had de gedaente van een hart, even gelijk deszelfs dopje, 'c welk vervolgens gedreven en gebeiteld ware. Men ziet dat de holligheid van deze zoort van zeshoekige figuur, gevormt ware van twee holle vlaktens , welken zich vereenden omtrent het midden van elk derzelve. Ik geloofde dat dusdanig een Tafelfieraed, ten onzen gebruike ware in te voeren," en gevoegd konden worden bij onze Zoutvaten. Manier om kopere Werktuigen te polijsten. 't Is zommigen werklieden gevallig onderrichtingen te lezen, en altoos elk en een ieder vermakelijk de vorderingen der kunften te weten. Men onderfteld dat men het koper afgewerkt heeft met de gewoone vijlen, en alles overloopen heeft met de zachte vijl; alsdan polijst men hetzelve op de volgende wijze. Men neemt alle de trekken der vijl weg, met een ftukja PrSmfteen , hetzelve gedurig doopende in een weinig waters. Dit Puimfteen moet van 't zachtfte zoort zijn, en vooraf met de vijl wel gelijk gemaekt zijn. Na het ftukwerk in 't water afgewaslchen te hebben, en wel afgedroogd zijnde, zal men geene der Vijlftreken meer bemerken, men zal het ftuk terdeeg vrijven met de fteen en 't water, dezelve gedurig indoopende. Met deze bewerking zal men aenhouden tot dat 'er wederom geene de'minfte trek der Puimfteenvrij ving overig blijft; 't welk men gemaklijk zal herkennen na het ftukwerk gewasfchen en afgedroogt te hebben. Eindlijk zal men het ftuk werk wrijven met een houtskool gemaekt van wit of ander mals hout. Een eind van hetzelve zal men daer toe voorbereiden, en hetzelve elk oogenblik docpende in het water, het werk daer mede vrijven, totdat 'er zich geene de minfte ftreeping der fteen met water voordoet. Alsdan zal het ftukwerk volkomenlijk verzagt, en in ftaet geraekt zijn om de glans te verwerven, 't welk  370 Natuur- en Huishoukundige Biblioth. 'c welk men het geven zal, vrijvende met een zacht, en wel glad, houten ftokje, op het welke men een weinigje zeer fijne tot poeder gemaekte Amaril cn Oly leggen zal: wij zeggen een weinigje Amaril, want indien men 'er te veel toe neemt, zal hetzelve geenen fchoonen luister verkrijgen. Wanneer men 'er mede uitfcheid, neemt men zelf alle de Amaril zoo veel mooglijk daer van af, en bijnaer alles zelf welke zich aen 't bruineerhout gehecht heeft, en gaet evenwel voort met vrijven, zonder op nieuw Amaril of Oly te bezigen. Men zal in aenmerking nemen, dat het dikwerf gebeurt dat men een ttuk werk kwetst wanneer men het polijst; en daer bij zal men verwonderd zijn dat hetzelve alsdan niet zoo glad word , om reden dat het meeste opwerk plat, en verfcheidene platte plaetzen een weinig hobbelig of afgerond worden, enzv. 't welk al het bevallige en fchoone des werks ontneemt. Men moet dus een allergrootfte oplettenheid geven ten einde de Puimfteen, de Waterfteen, het Houtskool, en het houten ftokje wel glad, en wel gelijk zij; deze ftukken zal men met behendigheid bezigen op het werk ten einden het opwerk in 't minfte niet te kwetzen. Indien 'er zich op hec werk eenige afzonderingen bevinden, zal men een ftukje vilt van eenen fijnen hoed nemen, lijmen hetzelve op een wel gladgemaekt hout, en gebruiken zulks met Oly en Amaril. Dit kan men ook gebruiken op de platte deelen des werks; doch het is alsdan noodzaeklijk, dat het hout op het welk men deze vilt hecht, een weinigje krom of uitgehold zij, ten einde de opftekende randen des werks niet te kwetzen. Het werk aldus wel gepolijst zijnde, zal men hetzelve ontdoen der vettigheid met Spaensch wit, wel droog en zeer fijn. Na dus wederom zorgvuldiglijk al het wit te hebben afgenomen zal het ftuk werk volkomenlijk fchoon gepolijst zijn. —  LEERZAME en VERMAÈKLIJKÉ Natuur- en iiuishoukundigë BllLlOTHEEK, NATUURLIJKE HISTOR I E. Bericht wegens de Ontdekking der Botany Baau *p\i Botany Baai is gelegen in Nieuw Holland \ welks Zuidelijk gedeelte reeds erkent en door deri Capcein Cook Kieuw Zuidelijk Walles benoemd is. Dezen onfteiflijken Zeebouwer bewees reeds da: het Nieuw Holland een Eiland is, afgezonderd van Nieuw Guinée, door de Zeeëngte, de Endeavour ftraet. De Commandeur Philips, na eenige plaetzen aengedaen en zich van alle ververfchingen voorzien te hebben , ging door bijkomende toevallen over, op de Supph, en landde b eneven* de t™,irnr,^_ fchepen de Friendfhip, de Ahxander, en de Scarbo. r.ougo aen iö january des jaers 1788 aen de Botany Baai: de Luitenants Schoktland en Kt^n t™Aa„ met hem aen land. De Inlanders, met kleene troepen Verzameld op dit gezicht der Schenen. fch enen m nrr.nf» verwarring en, bekommering, ziende deze Officieren bi; hun aenlanden, pntvluehtede hun in de bosfchen, en vongen aen met luidkeels geroep te maken. Niet lang bleven.z;j in deze vertwiivelif)?. maer wie-nVn h»*»»*. :der en de teekens van vriendfehan rlnnr Philips hun gegeven , deden hun weldra bc fluiten' óm de gefchenken van kraal werk, fnuisferyen van glas,hatsfieradien cn andere kieenigheden te ontvangen;doch, deze giften moesten voor hun op' den grond gelegd Worden cn den Captein benevens de anderen zich pp zekeren afftand verwijderen, voor en aleer de Wil. 15 b d-ffl  372 Natuur, en Huishoükundige den het durfden ondernemen dezelven op te zamelen; Na dezen tijd , begonden zij vriendelijker te verkeeren , en de Officieren, door zekere reekenen, een kleen beekje aentewijzen, in het welk zich een water bevond van uitmuntende hoedanigheid, doch allerongelukkigst was 'er zeer weinig voorraed van. Des avonds keerden den Commandeur met zijn bijhebbend gezelfchap weder naer boord; des anderendaegsch kwamen de andere Schepen welken den Captein vooruit gezeild was op dezelfde plaets ten anker: en eenigen tra" den wederom af op 't ftrand, voornamelijk met oogmerk om eenig kruid te fnijden voor de met zich voerende beesten , alzoo het Hooi 't welk men voor dezelven aen boord hadde bijnaer geheel cp ware. Bij het aenbreken des volgenden daegs ontdekten men een SrVip cn H v , . jwpm ' f bevel van de Captein iii*s -'nvadn wordende kerden. Weinig tijd* nflÖ&scnkojnst gaf de Captein [Iüntrr ren bezotk ac n($m^'".mendeur Philips, cn deze ] ;,:„y'jSS[d;ï. » i&cn gedeelten der Officieren f|i, 1 .: ,' y <. »o» land op het Zuidelijk deel i , ü> «tr.ls aftred gefchïedde op de j, , - ,; : ij/; ; k b j de meeste der vorige ont> :..;>-:|fl(jr < > '.eidde de Captein zijn bij ^ïcn h<- oen 1 geneer oj*'den grond neder en naderde tot hun met zijne gefchenken. Van hunne zijden, ga-; ven zij even gelijklijk, teekens van vriendfehap, het ziï door het opheffen eener groenen tak , 't zij door het dragen hunner lanfen met de punt nederwaerds, als ander zints. 'c Was het gebruik der Matroozen, in dusdanige bijeenkomften , de Eilanders te bekleeden met lappen van zijde of andere ftoffen, ook wel met ftukken gekleurd papier, en deze arme lieden, bekeken' als dan den een den ander,- begonnen luidkeels te lag-», chen, en ontvluchtede hun in de bosfchen, uitschreeuwende  Bibliotheek. 373 Wende hunne blijdfchap. De Soldaten ter Zee maekten op zekeren dag voor hun de parade ; zij fchenen mee vermaek den klank der fluitjes te hooren , maer vloden weg op het geluid der trommel, en ook hier aen konde men hun nimmer gewoon doen worden. Bij de beichouwing , beantwoordede dit gedeelten des lands geenzints aen de verwachting en hoop die men 'er zich van gevormd hadde ; de Gommandeur eene kleene bende verdeeld hebbende op twee Cntiott omvoer de Baai, ter lengte van ia of 14 mijlen, en afgeweken zijnde in de kreek van Sydney, befjo'ten tusfehen de twee punten der >c/f•/ons haven, bevond hij aldaer een zoo betooverend gezicht, dat hij, na raed gepleegd te hebben met zijne Officieren, vastflelde aldaer de ftichting, het Etablisltment re vormen. Den 23 December Hgtte het geheele Esquader het anker , en zogten eenen goeden ankergrond bij een ingang dezer kreek. Den omtrek beperkt zijnden gelijk \tó vorens zeide, maekten men een draegbaer huis voor'den Commandeur, even ook zoo een hospbael van 'c zelfde soort, reeds in Engeland ftukswijae voorbereid. Ten eerden ook befchikten men de logememen voor de Officiers, cn de tenten voor de werklieden: daer naer maekten men Magazijnen en verdere benoodigde wooningen. De overgevoerde Misdadigers, voorfchikt ter aettVanglijke vbikplaritisg; entfeheept zijnden, aenvaeidë de Heer Philips zijnen post, als Gouverneur. Hij deed de Ccmmisfie en 'c bevel des Konings voorlezen, 'c welk hem in dit gezag ftelde, als mede de verkorting des Wetboeks, volgens het welke hij deze Colonie zoude beduren, befchikken en regeren. — Door deze verordening, vernamen de Colonisten, dat men bij gelegenheid vier dagen van rechtsoeffemng zoude houden, naer gelang de misdaden vereischten, benoemende te ge' ïijker tijd een Civile, en Criminelen Raad, een evengeiijke,' betrekkelijk het Krijgswezen en hetZeevoogdijfchap; B b 2 Mèd  Bibliotheek. 395 regen aen; dewijl de lucht het water dat dezelve draegd niet ontbind, en in tegendeel pogingen fchijnt te doen om zulks te doen ontfiippen, dewijl ce droppels t'/aerngeirokken zijn, door de drukking welken de wolken die zij vormen moeten ondervinden. Integendeel , wanneer de wolken zich verdeden naer de tegengeftelde zijde des winds, heefc men fchoon weder te hopen; dewijl men zichtbaerlijk bemerkt dat de lucht al derzelver kracht bezit, om het wolkenwater te ontbinden en 'er veel voorraed ter ontbindinge is. Wanneer de wolken door tegengeftelde winden worden voortgeftuwt, alsdan bereid zich een onvermijdelijk zwaer ftormweder: de t'zamenpersfing die zij ondervinden noodzaekt de droppels zich te verêenen en door zwaerce neértevallen , indien de lucht niet de grootfte krachc ce werke fteld om ze optehouden. Wanneer de bevolking de bergen aftrekt, [of langs derzelver helling fchuifc en zich weder opheft naer hunne kruinen, alsdan geloove men regen aenitaende te zijn, vooral wanneer de wind waaid van de tegenftellige zijde der bergen ; de wind , de bewolking t'zaemdrukkende tegen deze hindernisfen, dringt dezelven ter ontlasting, even als eene gevulden fponze die Uien drqkt; doch indien hec fJechcs ligte wolken zijn, indien zij de vlakke richting des bergs mee den horilbnt volgen, alsdan kan men gelooven, een fchoon Weder te zullen krijgen , en veel ztkerer nog met eenen Noordoosten wind. Wanneer de zwarte wolken van het Zuiden komen, js het een teeken des Regens; maer wanneer zij vervolgens van het Westen komen, zulks duid niet altoos de verandering der Weders aen. De drijvende wolken bij de Bergen in het Zuiden en Westen, zonder welgeregelde gedaenten, kondigd een wind aen welke naer die zijde waait: derzelver voorzegging zal zoo veel te beteekenender zijn, naeimaten de bewolking digter bij de Bergen is, Ces In.  396 Natuur- en Huishoukundige Indien witte en ondoorfchijnende wolken afzonderlijk drijven gedurende den Noordoosten wind op hec midden des daegs , en des avonds zich verfpreiden , kan men 'er geen de minfte voorzegging uit trekken, noch voor 'c fchoone, noch voor 'c flechte Weder* dewijl de lucht altoos heur ontbindende kracht behoud om het water te ontbinden , welken deze bewolking met zich vocrd. Wanneer de lucht, bewolkt zijnde geweest, zich op 'c vallen, van den avond verhelderd , kondigd zulks fchoon weder aen, offchoon dezelve nog min of meer bewolkt is bij der Zons opgang: het zelfde is te hopen indien de Zuiden- en Westen winden , welken de verheven bewolkingen aenvoeren , in hunnen loop vertragen; en vooral wanneer'men de wolken in tegenftellingen zin ziet drijven; men begrijpt ligtelijkdat 'er alsdan eene verandering bij den wind plaets heefr, welke zich weldra doet bemerken , en welken de dampen die de Zuiden- en Westen winden aenvoeren terug drijven, voordeeligzijnde aen de ontbinding van dezen', weiken nedergeftort zijn geweest. De wolken Welken het oog als de kleuren desRegenboogs toefchijnen , als zij in tegenftelligcn zin met de Zon zijn, kondigen Regen aen ; dewijl het water als dan weinig ontbonden is in de lucht, en hetzelve, wat meer is, reeds gevormt moet zijn tot droppels om de kleuren, welken ons oog befchouwt te kunnen voortbrengen: even het zelfde is het, indien zich gedurende de dag zwarte of blaauwe wolken vertoonen aTgt bij de Zon; doch echter is dit voorteeken minder zeker als het voorgaende. a°. Fan de Misten. Wanneer de Mist laeg is en zich verfpreid, kondigd het fchoon Weder aen; dewijl het ren bewijze ftrekt dat de luebt het water zeer gemaklijk kan- en werkelijk bezig is zulks te ontbinden: doch, in tegengeftelde reden, in-  Bibliotheek. 39? indien de mist langzamerhand optrekt boven de heuvelen, toond het een zeker komenden regen aen. Indien de mist algemeen is vóór het opkomen der Zonne, heeft men des avonds regen te vreezen; voor *c overige, is dit echter nu t altoos doorgaende, inden Herfsr zijn de uitzonderingen meenigvuldiger. In den Herfst, wanneer de mist welke de eerfte vorst voorgaet verdwijnt, kan men ftaer maken on regen den volgenden dag, dewijl dat deze oppekomene dampen door de hette zich verdikken gedurende den nacht, en eene bron des Regens uitmaken voor de dag die volgt. 3°. Van de Daauvj. De Daauw wanneer dezelve fterk en koud neêrvalr, en vooral de witten, de rijm of rijp in den Voorrijd en in den Herfst, word bijnaer altoos gevolge van regen, allerzekerst kondigd dit aen dat de lucht het water, 't welk zij ontbonden heefc, niet langtr kan ophouden, dat het eene verhaestende mist is welke de hette der bovenlucht op nieuw, ontbind, en voorbereid tot eene kort op hande zijnde regen. Wanneer eene overvloedige daauw zich bijnaer eensklaps verfpreid bij het opkomen der Zonne, is het een teeken van regen; de lucht beladen met water, is verplicht hetzelve te laten ontflippen, ten minftcn indien de aenhoudende uitdampingen hetzelve vermeerderd. 4°. Des Regens. De Regen op zich zelf, leverd voorteekens op , ter voorzieninge van derzelver during of ophouding ; zie hier eenigen der min twijvelachtigften. De fchielijke, de gezwinde regens duren nimmer lang. Wanneer de regen begint, gedurende dat eene wind woei; indien de regen aenhoud wanneer de wind gaec leggen, behoeft men het in geen twijvel te trekken of de regen zal nog wel eenige uuren aenhouden. Wan-  398 Natuur- en Huishoukundige Wanneer den Regen in den morgenftond begint, gebeurd het dikwijls dat zij op den middag ophoud; doch indien zij des nadenmiddags aenhoud, gebeurd het dikwijls dat het den geheelen dag door regent. De fterke regens zijn over 't algemeen genomen van zeer korten duur. Men heefc opgemerkt dat het vroeger gedurende den dag, dan gedurende den nacht regend , en dat het vooral regend gedurende de maenden Juny, July en Augustus. 5°. Fan de Hagel. De Hngel, dit fchrikbarend verfchijnzel, eischt billijk dat wij onze aendagtige befchouwingen op dezelve bepalen. In den Zomer zal het hagelen, wanneer het begint te regenen, en dikwijler indien de droogte langdurend geweest is, en de hette fterk. Het zal niet hagelen indien het hier of daer omftreeks geregent heeft in eenige oogenblikken. De groote Hagels komen eensklaps, gedurende een zeer heer, drukkend, deinzend weder en zonder voorafgenaen te zijn door wind. De ftilheid op het veld voorfpeld den vloed welke aldaer ftaet te oncvloeijen; alle de beesten die dezelve voorzien verbergen zich; alle de vogelen zwijgen; de voorplaetzen zijn door 't vee verlaten, en alles word vreeze ontwaer voor de onheilen welken bereid worden; alles tracht dezelven te ontwijken; de mensch, misfehien is de eenige aller bezielde wezens welken het minfte vermogen bezit, om dezelve te kpnnen voorzien , gelijk 'er ook geen middel ter waereld is om dezelve te voorkomen. De zware buijen komen meestal wanneer den Westen wind blaest; de zware buijen zonder wind gaen alleenlijk verzeld van Donderen en Blikfemen ; doch de Hagel word altoos aengekondigd door hevige winden. Watt'  Bibliotheek. 399 Waerfchijnlijkheden te trekken uit de Ztti, de Maen en de Sterren. Men ziet de Sterren niet dan door middel van verlichtende ftralen die ontfchieten; doch deze ftralen komen niet voor ons oog, dan na dat zij den Dampkring dwars doorgegaen zijn, 't welk een zeer verwisfelend midden is, en 't welk bijgevolg die ftralen, veranderingen doet ondergaen , betrekkelijk tot den ftaet iri denwelken zij zich bevinden. Men weet, dat een ftok geworpen in het water, op eene hellende wijze, gebroken fchijnt, dewijl dat de lichtftralen welken het water doorklieven , eene verfchrikking lijden juist gefchikt om ons den ftok op eene andere wijze te vertoonen als dezelve wezendlijk is; even zoo als de lucht welke bezet zijnde met water, aen de lichtftralen uitgriende van de voorwerpen welken wij zien , een middenpunt geven , verfchillende met de lucht welke flechts eene kleene hoeveelheid waters bevat; 't is om deez' reden dat deze lichtftralen, in 't eerde geval, eene verandering ondergaen in hunne richting , welke juist gefchikt is om ons de voorwerpen, van dewelken zij uitgaen grooter te vertoonen als het tweede , of anderzints geplaetst als zij wezend-lijk zijn. ' 't Is klaer, dat, indien de lucht altoos hetzelfde ware, de lichtftralen die dezelve doorfchieten om onze oogen aenndnen, altoos dezelfde waerfchijnlijkheden zouden opleveien , dewijl dezelve altoos onderworpen zoude zijn aen dezelfde veranderingen : doch daer dezeivé verwisfeld naer verfchillende oogpunten, en naer derzelver bezetheid , en vooral naer derzelver meer of minder groot vermogen ter ontbindinge des waters, als ook volgens de meer of mindre groote hoeveelheid waters welke zij heeft te ontbinden, volgt daer uit, dat de lichtftralen die dezelve doorlaet, zich aen ons moeten voordoen onder verfchillende gezichtspunten , dewijl de-  ifcJo Natuur- en Huishoukundiok dezelven meer of minder verwijderd zullen zijn hunner doorgang door dezelve; bijgevolg, de Sterren die zij ons vertoont zullen verfchillend gekleurd fchijnen, dewijl de 7 ftralen welken de lichtftniel uitmaken, afgezonderd zullen zijn even gelijk als in een Prisma , en ■meer of minder groot, omdat de ftralen, zich affcheidende in hunne richting , dezelven zullen voordellen onder eene middellijn veel grooter als die welken zij hebben; zij zullen rasfer oprijzen; later dalen; dewijl dat de ftralen , iijzende wanneer zij zich breken , de Sterren zullen doen zien , welken zij veel eerder of veel langer als zij behoorden te verfchijnen, teekenen; en naergelang alle deze.- veranderingen zichtbaerer zijn aen den horizont, zal het ook aen dienzelfden horizont zijn dat zij alles doen voorzien, i°. Van de Zon. De Zon welke de ziel der Nature is , welken dé fchoone dagen voortbrengt, voorlicht ook de fchoone dagen welken wij kunnen hoopen cn de kwaden weiten wij hebben te vreezen. Wanneer de ftralen der Zonne bij deszelfs opkomst of bij deszelfd ondergang, gebroken en afgefcheiden fchijnen, offchoon 'er geen de minfte bewolking te zien is, is het een teeken van regen , dewijl'dit verfchijnzel voorrgebragt word, door eene zeer groote hoeveelheid uitdampingen, gereed de lucht te ontvallen alwaer dezelven niet meer volmaektlijk zijn ontbonden. Indien de Zon hare ftralen al te lang laet zien, voor dat deszelfs ligchaem veifchijnt, is het een teken van Regen; dewijl dat de opdampingen welken alsdan zeer overvloedig zijn in den dampkring , deze uitwerking alleen kunnen voortbrengen. \ Wanneer de Zon eene fterke, drukkende hette geeft, is het eene aenkondiging van Regen; men bevind zich in een veel zwaerder kring van lucht dan de gewoone j dewijl 'er om ons heen een meenigte kwalijk ontbon- dene  BlBLIOTH. E E K. 401 dene dampen zich bevinden, en 'er trekt noodwendig door de werking der Zonne eene veel grooter hette te zaem, dan dezelve ons anders mededeelt. Wanneer de Zon bleekverwig is, duid dit zomwijl regen of wind aen; dewijl dat de lucht, beladen mee opdampingen , verfcheidene ftralen terug kaetzende, aen de Zon derzelver levendigheid beneemt en het aental harer ftralen verminderd , 't welk ons belet dezelven te zien: maer wanneer dezelve rood is bij 't ondergaen, doet het ons wind voorzien; dewijl dat de wind welken aenvangt te blazen , de lucht drukkende, en dezelve verdikkende, een weinig hare kracht vermeerderd om de lichtftralen te breken. Indien de opkomende Zon hare ftralen uitfcbieC, door eenen zuivren , helderen en luilterrijken hemel, kan men zeker zijn van 't fchoone Weder, ten minften gedurende dien dag: de dampkring is niet beladen met uitdampingen , en vervat geenzints de bronnen des. aenftaenden Regens. Maer zoo wanneer de lucht rood is in 't Oosten voor de opkomst der Zonne en indien deze roodheid verdwijnt wanneer de Zon aenvangt zich te vertoonen, alsdan ïlr'èkt het ons ten teeken des Regens; omdat de ftralen alsdan gebroken zijn, op eene wijze juist gefchikt om hun deze kleur te doen verwerven ; ■ft welk niet meer kon gebeuren zoodra de hette de lucht verdunt heeft, en deszelfs vermogen om de lichtftralen die door dezelve gaen te breken : doch dit vermogen is niet minder wezendlijk wanneer de koude lucht vervult is met water, en derzelver deelen veel digter te zacm zijn. Wanneer bij 't ondergaen der Zonne, de lucht helder fchijnt, zonder bewolking en ligteüjk rood of orange aen den gezichteinder , is het een teeken van goed Weder, doch zoo de lucht alsdan graeuw-grijsachtig is, is het een allerzekerst voorteeken des Regens. Eindlijk, indien deZon zich veel grooter aen den gezichteinder vertoont dan gewoonlijk, is het een zeker kenmerk  4©2 Natuur- en Huishoukundtgê Bierk van aenftaenden Regen ; men gevoelt dat zulks tvezen moet, de vermeerdring der opdampingen indé lucht , welken den oorfprong des Regens uitmaken , zijn ook de oorzaken welken de lichtftralen breken; en 't welk hun deze vergrooting der Zonne doed voortbrengen. t>°. Van de Maan. Ik zal hier betrekkelijk de Maan, geenszintsherhalen, de verklarende of ophelderende redenen des voorzeggings, welke ik bij den aenvang der Zonne gezegd hebbe, eene geringe oplettendheid zal weldra derzelver overeenkomst doen bevroeden. Indien de Maan eerder verfchijnt als dezelve natuurlijkerwijze moeste te voorfchijn komen , is het een teeken van Regen. Even zoo kondigd dezelve Regen aen, als zij zich grooter vertoont, als zij juist wezen moest, als zij ovaal of bleekverwig is. De Maen doet regen vreezeri als zij zich meer of min met donkere kringen vertoont, of kringen welken de veelverwige kleur des Regenboogs vertoonen. Wanneer de Maen niet heel zeer afgefcheiden is der lucht; wanneer derzelver witheid niet fchitterend, tegenwerkende is met het donkere azuur des nachts, is het ook een teeken des regens; dewijl dit een bewijs is van de daerzijnde bezette uitdampingen; onvolkomenlijk ontbonden, welken de lichtftralen verlengen, door middel van hetwelke men de Maen zien moet en 't welk gevolglijk derzelver fchijnende oppervlakte die tegen ons over is, moet bepalen: om dezelfde reden rijst 'er vermoeden van regen of wind , wanneer de hoornen der Maen ftornp zijn, dewijl dat de beroerde dampkring, veroorzakende eene kleene mengeling in dé lichtftralen , ons belet de juist bepaelde oppervlakte en gevolglijk de uiteindens der wasfching, wel puntig të kunnen befchouwen. 't Is  Bibliotheek. 403 't Is nog even daerom, dat wanneer de Maen afgebroken zich laet zien of wanneer dezelve omringt is van eene foort van ftraelkransfen, dezelve gewis regen of verandering des Weders aenduid. Men begrijpt reeds, door de tegenftellige redenen, dat wanneer de Maen juist is naer behooren, en van eene levendige helderheid, zonder één eenigen kring, dezelve hoop op goed Weder geefc , dewijl dezelve' alsdan ons verzekerd dac 'er zeer weinige opdampingen in de lucht zijn , .of dat de lucht het 'vermogen bezie om het welontbondene water optehouden. Het heefc velen Natuurkundigen toegefchenen, als of de veranderingen des Weders , zeer waerfchijnïijk waren bij gelegenheid der Nieuwe of Volle Maan; dat dezelven een weinig minder waren bij hec eerfte en laetfte Quarcier; doch de veranderingen zijn nimmer, volgens hun denkbeeld , grooter, noch zekerder dan w.nneer de Nieuwe of Volle Maen zich bevinden in de tijd, dat de Maen is in de punten het digst en hec verst der aerde, vooral indien de werking der Maene zich alsdan vereend met die der Zonne , om de een zoo wel als de ander werkzaem te zijn met alle hunne krachten ; 't is ook in die tijdsgewrichten dat men c'e hevigfte der ftormbuijen op land en op zee ondervind; en ingevalle de uitgebreide en aenmerkelijke flormen, [zich doen ontwaren van de Herfstnachtevening tot die [der Lente, is het, omdat de Zon alsdan veel nader is. Intusfchen moet men in opmerking nemen , dat de .verandering, niet zoo gemeen voorvalt op de dag der (Pbafe) of het af- en aennemen der Maen, maer wel dat dit zulks voorafgaet of volgt. 3°. Der Sterren. Wanneer de Sterren hunne levendigheid verliezen; rWanneer derzelver tinteling ophoud; wanneer men ze Pet meer onderfcheidenlijk kan zien in de duiftre grond D d ' wel-  404 Natuur- en Huishoukundige welken zij verlichten, vooral wen zij omringt zijn van eene witachtige fchaduwing ; wanneer zij voortglijden en niet voortfchieten, zijn het teekens van regen, dewijl het bewijzen zijn dat het water niet wel ontbonden is in dat lachtgedeelte : doch wanneer zij eene levendige en zuivre fchittering bezitten, als zij volmaektlijk glinfteren als diamanten , alsdan kan men op een der helderfte dagen hopen. 4°. Der Winden. De Waernemingen welken ik overga te geven, betreklijk de Winden, zijn van zeer veel aenbelang, zoo wegens derzelver nieuwheid als nauwkeurigheid ; wij zijn dezelven geheel en al verfchuldigd aen een onzer dootöeffende Landbouwers , welken zich wezendlijk onderfcheid door het aental, en het goed gevolg zijner proefnemingen, zoowel, als van wegen zijne gefchrifr ten ten nut van 't algemeen bekend gemaekt, betreklijk de middelen ter verbetering en volmaking der akkerbouw, alsmede die der zoo nuttige wijngaerden in het bijzonder. De Noordenwind of de Noordoostenwind kondigd gewoonlijk fchoon weder aen : nogthans gebeurd het zomwijlen dat het regent terwijl dezen waaid, maer alsdan , de bewolkingen voortdrijvende , drukt zij ze te zaem en noodzaekt ze het water dat dezelven bevatten los te laten. Indien , na den regen en gedurende den morgenftond, het Weder zich ophelderd, de Barometer rijst en de lucht zich verkoelt, alsdan kan men ftaet maken een dag of twee Noordoostenwind te zullen hebben; doch dezen Noordoostenwind zal zomwijlen met regen Verzeld gaen. De aenhoudende Noordoostenwind beginnende omtrent den avond inet eene duiftre lucht; alsdan is de Ba-  Bibliotheek. 40^ Barometer laag, de koelte is gematigd: maer indien na eenige dagen de Barometer niet weer rijst, kondigd de Noordoostenwind Regen of fterke konde aen, en de Barometer zal rijzen naennaten de Noordoostenwind verlaegd. Zoo de Barometer rijst gedurende dat de Noordoostenwind minderd, is het een bewijs , dat dezelve ras zal ophouden te waaijen; doch indien hij verlaegt wanneer de Noordoostenwind opfteekt, kan men op deszelfs aenhoudenheid ftaet maken. De Noordenwinden vangen aen met eene heldere lucht; terwijl de Barometer hocg ftaet ; zij geven oogenbliklijk koude ; brengen altoos meer en ^rneer koude aen , duren twee of drie dagen en brengen regen met zich. 'Er zijn Noordewinden , welken aanhoudend zijn, fchoon, zonderkoude en hevigheid; zij verkoelen de lucht omtrent den avond, en de Barometer is altoos hoog, gedurende deze heerfchen. De Noordewinden welken niet dan gedurende den morgenftond waaijen, kondigen de Zuidenwind of regen aen. De Westenwind welke zich doet ontwaer worden gedurende de eerfte dagen voormiddag met eene heldere lucht, voorteekenen regen en zomwijlen de aenkomst der Noordoostenwind; doch wanneer dezelve op eene Zuidenwind volgt , kondigd het aenhoudende regens aen. Indien het regend gedurende dat de Zuidenwind waaid en dezelve alsdan naer 't Westen draaid, is 'er geene verandering des Weders te wachten; maer indien de wind aengevangen heeft West te waaijen, alsdan is 'er weinig regen en dikwerf Noordoostenwind. De Zuiden- en de Westenwinden gaen de regen vooraf wanneer zij fterk zijn. D d f2  4o6 Natuur- en Huishoukundice De Winden, welken den regen aenkondigen in den Zomer doen ons dikwijls met grond het fchoone Weder voorfpellen des Winters, de Noordoostenwind en de koude. De Oostenwinden wanneer zij fterk zijn , worden dikwijls gevolgd van Regen. De Noordenwind is veel kouder dan de Noordoostenwind. Over 'c algemeen zijn de Zuiden- en de Zuidwestenwinden , veel verandeilijker als de Noord- en de Noordoosten ; de eerlten waaijen zeldzaem eenige dagen zonder verandering; 't is niet even zoo gelegen met de twee anderen , welken dikwerf zeer lang bellendig aenhouden. De fterke Winden, eindlijk, zijn veel algemeener dan de flappen; doch duren zoo lang nier dan dezen. Als nog word 'er over 'c algemeen opgemerkt dat de Winden welken des Nachts optieken van korter duur zijn dan dezulken welken des daags zich verheffen. Ma. Sennebikr. (Het vervolg dezer Waernemingen in ons volgende.') GENEES  Bibliotheek. 407 GENEESKUNDE. Met de uitterfte bereidwilligheid gevalt het ons deze eerde gelegenheid waercenemen, ter plaetzinge van het volgend Geneesmiddel, en den geëerden Zender voor de medecieeling van hetzelve , als ook de voor ons zoo vleijende BriefI letteren ten geleide daer bijgevoegd, openlijk onzen dank te betuigen. Te raster gingen wij tot de uitvoering r'es verzoeks over, teruijl zijn EJ. ons tevens bericht deed, dat het perfoneel gebruik dezes middels bij zijn Ed. van hec allergezegendsc gevolg ware geweest in een zoortgelijk geval; en zijn Ed. als een der vvaie menfcheiwiendeu tot nu: van 't algemeen vvenschce medewerkzaem te zijn. Geneesmiddel tegen Bloedfpuwing, afkomstig van den Heere de Lille, Profesfor te Franeker. Neemt een handvol Pimpernel met ftelen en al, 'kookc hetzelve in een pintje water, omtrent een quar: tier uurs: van dit afkookzel gebruikt men één derde tegen twee derden zoeten melk , doch als de bloedfpuwing I fterk is gebruike men daervan om de twee uuren een bierglas; naer bevind van zaken ook we! om de drie uuren, de bloedfpuwing ophoudende, laet men hec gebruik na. De Heer P.... fchreef daerbi) aen onzen geachten Zender j. de b.... Zedert ik dit middel gebruikt hibbe, ben ik niet meer adergelaten, voor dit ongemak: de oorfpronk dezer kwaèl is zeker zeer verfchillend , doch bij mij komt dszelve ui: de borst voort; vooraf gevoel ik zware pijn in deze're.- In den Zomer laec ik eene goede voorraed Pimpernel droo;;en , en vi,n deze gedroogde moet men twee handen vol op de gezegde hoeveelheid waters nemen. Pompwater wanneer het goed is zoude bij mij vooikieslijk zijn. — D d 3 Mtö-  4©S Natuur- en Huishoukundige Middel ter leliouding der Kinderen, vooral ten tijd: der Tandkrijging. De Natuur heefc met eene onhezefbare mildheid hare voortbrengzelen op dezen aerdbol uitgebreid; doch hec verlies van dezelve is ock onnoemlijk, en vooralderzulken welken Hechts tot de eerfte ontwikkeling geraken, het grootfte getal word weder in het niet bedolven; 't welk bewijst, gelijk de Heer de Buffon zoo eigenaertig heeft aengemerkt , 'c welk bewijst, zegge ik, dat de natuur flechts hare zorgen laet gaen om de zoorten, de gedachten in wezen te houden: doch de afzonderlijke zelfstandigheden welken zij onachtzaemlijk als in het wilde gelaten heeft, om zich niet bekommerd te zien door de boven mate groote rijkheid derzelve: de Geneeskunde, en de menfchelijke zamenleving , moet dezelve behouden. De berekening van de fterfte der Kinderen zoo hier als elders, is ontzettende. Mén heeft bewezen dat 'er verre meer dan tweederde fterven in het eerfte Jaer h'unner geboorten, gerekend tegen die welke men overgeeft aen minnens ten platten lande. Het levenwekkende der Kinderen is niettemin van eene groote kracht: deze kracht dcec hun tot opde vijfde maand een onvoldoende en ongezond voedzel gebruiken: omtrent dien tijd, kondigd de natuur, in derzelver gantfche huishouding deszelfs eerfte pogingen aen, tot beftendige vastigheid; en vooral in het gedeelte des hoofds , voor de tandkrijging : dit is een crifis. Zij volbrengt hare volmaking, bij verfchillende tijden, met verdubbelde pogingen , men moet ze befturen of dezelve matigen, zonder dit, veranderd of vernietigd zij te dikwerf de al te fterke of al te zwakke gefteldbeden. Het eerfte werk der natuur, om het huishoudelijke onzes geftels te ontwikkelen , gefchied in het hoofd, daer  Bibliotheek. 409 daer na agtervolgens in alle de andre deelen. Naer gelang dezer agtervolgende ontwikkelingen neemt dezelfde ziekten, in verfchillende tijdsgewrichten des le-' vens, verfchillende geaertheden aen, doch eclver onmerkbaer: aldus ziet men in de twee üitterfte grenzen des levens het hoofd en de onderbuik op elkander werken; in de krodsoblieid werkt het hoofd op de onderbuik; in den ouderdom, werkt weerkeerig de onderbuik op het hoofd ; dus het gene in den eenen jaerkring oorzaek is, is in den ander uitwerking. De kennis dezer weder werkenden gang, leerd ons de uitwerkingen niet verwarren met de oorzaken. 13e Merfenen en de Zenuwen ontwikkelen zich het eerst. 1 let hoofd der kina-eren is het uicgebreidfte : aldaer is hec , dat het beginzel der beweginge en des levens deszelfs eerfte en voornaemfte kracht voerd, en deze krachr vestrgd in' hec hoofd een overvloed vdn bloed welk noodig is tot deszelfs ontwikkeling. De Heidenen , natuurlijkerwijze zacht , week , zwak, vooral in' de kindschricid , ontvangen , bij tusfchentijden , in dewelken de werking der beenvorming en Mndkrijging verdubbeld , eene nieuwe grooten overvloed van bloed, 'c welk eene nieuwe Verftopping veroorzaekt. De verftopping gaet de tand verkrijging voor, verzeld en volgt ze. Laec ons de ge waer wordende en gevaerlijk uicwerkingen affchetzen. De levendigmakende vloed veroorzaekt meerder hette; maekc hec hoofd gloeijende; 'c is het deel meest lijdelijk in deszelfs werking ; het bloed is veel overvloediger in alle deszelfs doorgangen; het fponsachtig zamenweefzel word 'er inzonderheid door verftopt; de beenderen worden rood, cn zachter en murwer: alles fchijnt zich mee bloed te vermengen als dan. Het kind weigerd te loopen ; de werkende natuur eischt rust. De beenachtige zamen voegingen zetten zich uit, en aen die der dijen , de aenmerkelijkfte van allen , vormen zich vuurige puistjes of bladders: de onderbuik als in. D d 4 wer-  4io Natuur- en Huïshoukundige werkend verband ftaende met de herfenen, word opgezet en dik; de Darmbuis (a) maakt eene fmerrelijkc affcheiding der fcherpe en groene vochten: de koorts doet zich bemerken, dezelve is heet en duurd lang: de hoest begint te komen, gaet gepaerd met fluipirekkingen ; de kwijl welke overvloedig loopt verzwakt de maag. Het hoofd en vooral het voorhoofd is altoss meer of min heet. Dit aenduidzel eischt eene opmerkelijke oplettenheid; dezelve moet het Zeekompas der Geneeskunde zijn. De vloeijingen welken het hoofd verftoppen, weinig vrij zijnden in hunnen geheel en loop, ontbinden zich gedeeltelijk en voeren uitwendig Vliegende roos, etterachtige korsten, en agter de oortjes een bedorven, vuilftinWnde lekking. De herfenen gedrukt door het bloed cn de hette , veroorzaekt flaperigheid, en het verhitte agterbrcin ftuiptrekkingen: het kind zwicht voot dit alles: of, indien het in 'c leven blijft, kan de verftopping, of verftikfctng op de herfenen eene zoodanige werking doen , welke , hetzelve voor het overige z'jner dagen, deszelfs natuurlijke en zedelijke gefteldheid geheel en al veranderd. Alle deze voorbcduidzels zijn als zoo vele bijzondere ziektena aengemerkt, maer dezelven zijn niet anders dan uitwerkzelen eener atgemeene oorzaek, de verftopping of verdikking in het hoofd. De fterflijkheid der kinderen bevestigd het onvoldoende der middelen welken men gewoonlijk tegen deze wanordentlijke gefteldheid te werke fielt, 't Is omtrent de onderbuik dat men zijne befpiegelingen vestigd ; en 't is omtrent het hoofd dat men dezelven mp'et regelen. Men kan , door een zeer eenvoudig middel voorkomen of zich verzetten tegen de veelvuldigheid der wanordens welke de verftopping of verdikking des hoofds voortbrengt. Zie hier dit middel: een bloedzuiger agter het oor. Wanneer een kind ziek is 4 breng de hand aan deszelfs voorhoofd; en indien het heeter is dan het over. rige (a) Tabe inieftinql, *  Bibliotheek. 411 rige des ligchaems, plaetst agter de vouw van het een en ander oor, een bloedzuiger van middenmatige grootte, met deszelfs puntig uiteinde tegen het hoofd: zij hecht zich vast en wanneer dezelve vol is laet zij los en valt af, en vervolgens vlied het bloed droppel bij droppel door de gemaekte opening. Naer mate de verhitting en de verftopping grooter is, vlied het bloed ook langer tijd en overvloediger. Dit eenvoudig middel is van eene uitmuntende waerdye, en wel daer in, dat deszelfs voldoende kracht juist geëvenredigd zij aen 'c noodzaeklijk vereischt wordende. Men kan met Hiooglijkheid zich 'er niet in misgisfen, want wanneer de werking bijnaer niets het minfte is, heeft 'er ook geene of geringe verftopping of verhitting plaets. In gevalle van ftuiptrekkingen, is de plaerzing eener bloedzuiger agrer beide de ooren , het eenige hulpmiddel 't welk eener ftandvaste en verwonderingbarende uitwerking is. De toediening dezes middels op alle de andere deelen des hoofds, zoude geene zoo zekere, geene zoo allerheikaemfte uitwerkingen voortbrengen. Het bloed, 't welk agter de ooren omloopt, verftopt, verftikt de vaten der herfenen, maer voornamelijk werkt dit op het fponsachtige zamenweefsel. Dit hulpmiddel is zeer aen te prijzen in langdurende , flepende ziektens , als ook in de waterzucht der kinderen. rVien vind 'er welkers Natuur, niettegenftaende de grootfte zorgen , gefchikt fchijnt tot de knobbelzwelling: 't is dikwerf de uitwerking der volbloedigheid; verdrijf dezelve door bloedzuigers agter de ooren, en weldra zal het kind loopen en verfterkt worden. Wanneer de 20 eerfte tanden zijn doorgekomen, duurd de verftopping of verflikking nog eenigen tijd, en voerd alsdan dikwerf deszelfs uitwerkingen tot de onderbuik: het kind fchijnt aengevallen van eene duurzame rotkoorts. Breng het herfengeftel in vrijer werking door middel der bloedzuigers, de ordentlijke beD d 5 we-  412 Natuur- en Huishouicundige wegingen worden herfteld en hec kind zier men gered Zomwijlen is men verplicht, doch echter zeldzaem toe Si. 4 of 5 herhaelde reiden agter den anderen, tot die middel zijnen toevlucht te nemen, ten einde de overeenkomst der heete des hoofds en die des geheelen ligchaerus medewerk/.aem te zijn. Uit hulpmiddel is wel zoo noodzaeklijk voor de Jongens , en vooral bij dezulken , welkers hoofden bloedrijker zijn: bij dezelven is de verftopping ofverftikking aenmerkelijker ; hunne tandkrijging is moeilijker dan die der Meisjes; de reden hier van vind men, naervorfchende het onde.fcheid der ontwikkelingen, een ondeifcheid welk afhanglijk is der bijzondere deelen van bet een en ander gefkchr. Van des kinds 9de maend cot over de 3 jaren is dit hulpmiddel hec noodzaeklijkfte. De kinderen coc het 3^e j,er gekjmen zijnde, zijn de eerfte en de grootfte gevaren des levens ontworsteld; en wanneer men de kunde bezeten heeft om de kindscheid tot dit tijrisg* wrieht op te kweeken, is het zeer gemaklijk door dezelide middelen , de wanordens weiken uit dezelfde oorzaek voorspruiten, te beftrijden, van hunne « tot hunne 6 en een half jaer. In den de Natuur de verftopping of verdikking overwonnen heefc, blijft 'er echcer een kleen gedeelten voebts overig, 'c welk men uitflag, fchurft, (gourme) noemt, 'c welk de natuur nu raste? dan langzamer doet afvallen. Zeer gering word zulks waergenomen bij de kinderen aen dewelken men bloedzuigers heeft toegediend ; en 'c is zeer gemaklijk de redenen te vinden. Men moet de natuur ter hulpe zijn, om dezelve die opening te verzorgen welke zij gewoonlijk verkiest ter lozinge van deze Hinkende ftoffe. Ten dezen einden zal men van tijd toi tijd kleene Spaenfche vlieg plaisters leggen agter de vouw des oors van % kind; de hersfenen zullen deszelfs onzuiverheid buirenwaerds voeren en gevolglijk uieerdre krachts verwerven. Men zal deze vloei-  Bibliotheek. 413 vloeijing laten opdroogen , dezelve van tijd tot tijd berftellen, en aldus zal men de kinderen verfterken door eene door kunst veroorzaekten uitflag (gourme). Ik geloove dit middel veel voldoender, veel overfeomstiger met den eisch der natuur te zijn, ah de fistels op de andere deelen, vooral op de genen die verre van het hoofd verwijderd zijn. De fistels daerenboven door aenwenning onderhouden, zijn uitvloeizels door dewelken de uitwazeming veroorzaekt word van een veerkrachtig noodzaeklijk beginzel ter groeijing, maer vooral ter ontwikkeling van zekere zintuigen: de kinderen ook, welke men door de fistel meent gehoed te hebben voor de gevaren der tandkrijging, zijn mij voorgekomen eene langwijliger en minder geestiger kindsheid te hebben. Verbreidende het voordeelige ter gezondheid en during des levens, door de toediening eener Bloedzuiger agter de ooren eenes kinds, ten tijde van derzelver tandkrijging; doet mij niet grootsch zijn op de verdienfte eener nieuwe ontdekking, gantsch niet, ik geloof zelf dat dezen of genen Schrijver, als Idippocrates onder andren dit middel reeds voorgefchreven heefc ; maer vrnmoedjg durf ik gelooven dac niemand meer dan ik overtuigd' is van hec voldoende dezes middels; dat niemand hetzelve zoo dikwerf heefc te werke gefteld; en vooral nimmer die bijzondre aendacht -gegeven heeft ep de hette des hoofds van een kind. Ik vond mij tot dit hulpmiddel gedreven door eene bijzondre naervorfching wegens de agtervolgende ontwikkelingen onzer zintuigen , en de ondervinding heefc mij bevestigd, zints meer dan 8 jaren, dac dit middel, over't algemeen genomen, het noodzaeklijkfte is, om de verftopping of verdikking in het hoofd der kinderen tegentegaen of te verhoeden, een onheil 't welke de meest algemeene oorzaek is van bijnaer alle hunne ziektens. 't Is dan een groot middel ter bevolking een bloedzuiger agter de ooren der kinders geplaetst te zien : de groocite der  4T4 Natuur- en Hutshoukundioe niTd iclir1'^"^11 afke!eirl Uk ee" der eenvoud'Srte Om de waerdije welke ik ftelle in dit hulpmiddel beter te doen kennen , vergunne men mij vooreen oogenblik het menfchelijk leven vatbaer te maken voor eene berekening van zilver. Ik onderftélle dat men eene zekere fomme gelds ontvangt voor asfurantie of borgbhjving, voor.het leven eens kinds tot drie jaren toe, en men zich verbind het dubbele te hergeven in geval van atfterving voor dien tijd ; deze zoort van vvislel , gegrond op de uitwerkingen eener wel-.eoeffende Geneeskunde, zoude buitengewoon winstrijk zijn. Ik bedien mij hier van deze onderftelling ter v^ftellmge dat er in dennet der zamenleving, met do huipe der Geneeskunde, voor 't minst tweemaclen meerd.e waerfcnijnlijkheid i, voor het leven als voor de dood der kinderen, 't welk tegengefteld is aen de bekomene waerfchijnlijkbeden. De Geneeskunde, ik herhale het, kan de afzonder, lijke wezens welke de natuur als verlatene en 't eeen ongelukkig is kwalijk beduurde , overgeeft aen de vern.eng.ng behonden ; en deze middelen wdke de natuur voorfchnjft aen de Geneeskunde om de kinderen op te voeden zijn van de grootfte eenvoudigheid. geteekend Paris. alphonsüs l e Rot. Middel tegen de Vallende Ziekten, De Negers van het Eiland Madagaskar bedienen zich tegen dezelve of Overvallen, van het volgend middel met een goed gevolg. Men rtoot Witten Ajuin, druk 'er het fap u,t, en laet den Lijder allen morgen daer van een vol en kop drinken, en wel voor't minst ag dagen agter den anderen. 8 De  Bibliotheek. 415 Dt flechte en gevaerlijke Uitwerkingen der Stoven op de gezondheid der Vrouwen. Een geneeskundige Proef door Steur Jacob Meneghetti, Geneesheer. Eerste Lezing. Onder alle de nuttigde en belangrijkfte Voorwerpen der Menlchelijke kunde, behoord men Ontegenzeggelijk de Geneeskunde met den hoogden rang uitzonderen : deze kunde welke de verligting der lijdende Menschlijkheid ten doel heeft, zoowel als de behoeding van des Menfchen gezondheid, 't zij door de Ziektens te voorkomen, 'r zij door derzelver herdelling te verbaesten , zal een ieder met ons indemmen dat de juiste plicht uitmaekt eenes Geneesheers. 't Is daero.m , dat reeds van de verstverfchovende tijden der Oudheid tot in onze dagen, de Ziektens der bevallige Kunne , de hoofdzpeklijke oplettenheid der Geneesheeren naer zich trok; en offchoon het grootde gedeelte hunner Werken , de verdiende niet hebben van welgefchreven te zijn, bevestigen zij nochtans, dat men reeds ter dier tijd , het gewicht des onderwerps begreep, en dat de Geneeskunde niet zoo dra dienstbaar gemaekt zijnde aen eene geregelde en leerdellige Oeffening, of de kunst der Genezinge van de Ziektens der Vrouwen, deeg ten aenmerkelijke hoogten. Niettegèr.ftaende dir; is het lot der Vrouwen zekerlijk meer te beklagen dan dac eer Mannen, aengezien dezelven vrij meer onderhevig zijn aen mcenigvuldige Ziekten, hunner Sexe eigen; daerbij, overvallen hurt een groot aental anderen welken hun in 't bijzonder befchoren zijn, 't zij van wegen de verfcheidenheid der Vrouwelijke deelen , 't zij van wegen de plichten tot dewelken de Natuur hun voorfchikt, of van wegen hun kiesch zintuiglijke; 't is daerom dat eenen Geneesheer zich vooral moet toeleggen op de beoelTemng zijner kun-  4ro* Natuur, en Hihshoukundige kunfte betrekkelijk de bekoorlijke Kunne , dezeluen aemnerkende in derzelver vfijfterlijfce en gehuwden ltaet. t Is geenzints thans mijn oogmerk om 'den breeden lijst der onheilen welken hun in den een en anderen ftaet zonder onderfcheid, kunnen verontrusten re ontvouwen , maer wel, onder een algemeen klaer gezichtpunt voortedoen eene zeer Hechte gewoonten, hedcndaegsch zoo uuermaten algemeen, dat ik'fchier zoude durven zeggen onmocglijk ter hervorming, bij alle Vrouwen van wat rang of van welk eenen Ouderdom. 't Gebruik van een aerden pot ge vult met vuur, , men heet het weder en giet het bij het reeds uitgegiste gedeelten. Deze bijvoeging doet de hette weder rijzen tot op 66 graden. Het vocht begint op nieuw te gisten gedurende 2+ uuren , vervolgens verminderd de hette weder tot op 58 graden; de droesfem ploft zich andermael neer, cn men doet het vocht in tonnen Deze bewerking brengt in'de Masfa een derde «ristin» yoorr, welke 3 dagen aenhoud. De tempering der lucht in de werkplaets, moet gedurende dien tijd beftendighjk evengelijk gehouden worden , en wel tusfehen de 44 en 46 graden hette. Sokende dit vocht, aldus gegist, verkrijgt men 200 Vierden eerfte geest of voorloop , 'c welk door de tweede CO Ik geloof dat het Vierde (auartier) v?n 't welk den Auteur. ?1Cji bediende, overeen kan gebragt worden met 04 Cubrcque duimen, $ van Frankryk. Nm van den Vertaler.  BlBLIOTIIEÊK. 451 tweede overhaling 48 Vierden naloop (efprit ardente) oplevert. Aenmerklijke uitkomst ; dewijl 10 pond wortelen I Vierden eerfte geest of voorloop opleveren. Het dikke, het droesfem overblijvende van de uitdrukking der Pap, weegd omtrent 072 ponden, 't welk gevoegd bij het groen en de vezelwortelen , aen de Varkens een gezond en aengenaem voedzel leverd. En deze uitkomst moet geteld worden, in den rei der wezendiijke voordeelen, van deze nieuwe handelwijze. üe Hr. Forstkr fpreekt vervolgens van den overvloed der wortelen, en de gemaklijkheid van derzelver aenkweeking. Ik eindig deszelfs belangrijke Memorie , wenfehen uitboezemende , dat het Pruisisch gouvernement derzelver oplettenheid doe gaen, wegens deze gewichtige ontdekking, ja dezelve tracht aentemoedigen door het uitloven van Praemien (a^. Ca) De fchaersbeid van tvoorn , welke zomwijlen plaets heelt, hier en elders, heefc mij even'als de Hr. Forste r. aengezer, om mijne naervoifchingen dies'aengaendé uit ce breiden, ik heb Verfcheide proefnemingen gedaen met het aftrelw'.el van aardappelen QColanum tubetofum Li) nu eenj op zich zelf, dan weder vermengd met het aftrekzei der wortelen ; met dac der krooien {\heta vu/garis L.") ; met hondstnnd, (gramm repeus L.) ; mee beerenklaeuw, Qbera» ekum fpdridilium L-), enzv. 'c welk ik deed gisten, en vervolgens Rookten; doch ik hebbe nimmer voldoende uitkondien konnen verwerven: ongetwijfeld dewijl ik met te geriiu-.e hoeveelheid vverkzaem ware. Offchoon het zints lange reeds bekend ware , dut het worte'enfap, vatbaer voor verandering door de gisting, een geestrijk vocht opleverde, is men echter de Hr. Forster. duur verplicht, vnn ons hec eerfte eene zekere wijze van behandeling te hebben aen de hand gegeven, om 'er met goed gevolg Brandewijn uit ce trekken. (Noot van den Vertaler.} STER-  432 Natuur, bn Huishoukunbigb STERREE UNDE. Offchoon wij op bladzijde 357. onzen Lèzeren beloofden het vervolg der Fei handeling van den Oor/prnng des Dierentiems of liever de l erklarirg der Twaelf 7eekenen door den Heete lf. Gentil, bij eerstkomende gelegenheid te geven , boude men ons de Uitftellinge dezes ten goede, alzoo wij ons vereerd vindende door de toezending der volgende Lezing, niet hebben willen nalaten dezelven ten eerften te plaetfen; om ware het mooglijk dén Geéerderi Zender te meer ce vernoegen en ten vervolge aentefporem Korte Verhandeling over ons Planeetgeftel. Dat onder alle Wetenfchappen de zoodanigen de nuttigde zijn , welken het verftand opleiden "tot de kennis van het Allervolmaaktfte Wezen, zal niemand met reden tegenfpreken. — Behalven het onderzoek in de Heilige Schriftuur, eri de Godgeleerde Waarheden uit dezelve opgefteld , is 'ér geen Wetenfchap, in welkers beoefFening men de blijken van het Godlijk Aanwezen niet alleen , maar de grootheid van zijn Alvermogen, Wijsheid en Goedheid vindt ten toon gefteld , dan in de Natuur- en Sterre-kunde, in dezen zien wij sfe Hemelen Gods Eer vertellen , en bet Uitfpanfel zijner banden werk verkondigen; de dag, wanneer de Zon door 't morgenrood met eene heerlijkheid, bij welke op aarde niets vergeleken kan worden , opkomt, en vrolijk als een held haar pad afloopt, flort overvloediglijk fpraake uit, tot dat de nacbt, wanneer de wisfelende Maan, met éene majestieuft'deftigheid, de duifterheid verdrijft, of als een hemelsch Heirleger van tintelende Sterren den hemel een luifter en fchoonheid bijzet, toont de nacbt wetenfebajf' van hunnen grooten Formeerder aan de oplettende befchouwers van zijne Werken. Het'  Bibliotheek. 433 Het is waar, dat tot het beoeffenen van deze Wetenfchap, en nog veel meer tot eene uitvoerige befchrijving van dezelve , een meer dan gemeene kunde behoord, nogthans, daar wij het geluk hebben eenen tijd te beleeven, dat 'er een aant.d geleerde fchriften voor handen zijn, waar door een iegelijk; al is men flechts met geringe veimogens begaaft, ftof genoeg kan vinden ter beoeffening en overweging; immers ter verkrijging van alle kundigheden zijn hulpmiddelen noodig , en dewijl het niet alleen de plicht van een redelijk fchepzel is , maar Gods woord gebied de oogen om hoog re heffen , cn te zien, wie alle deze dingen gemaekt heeft, zouden wij door achteloos in dezen te zijn, ons zei ven berooven van die genoegens, dié verftand en hart kunnen verbeteren , en te gelijk ons zelfs verlagen tot èenen rang , verre beneden dien , in dewelken onze Schepper ons gefteld heefr; Dewijl het lezen over deze ftoffe aerleiding tot nuttig en aengenaem onderzoek kan geven , wemchte ik, alhoewel mijne kundigheden in dezen zeer gering zijn, onze gedachten een weinig tijds bezig te houden fnet eene befehrijving van ons Planeetgeftel, in hoop dat meer geoeffenden het gebrekkige, met hunne leerzame aanmerkingen gelieven te verbeteren. Verfchillende waren voorheen de gedachten van de beoeffenaars der Sterrekunde, en velen uit een anders prijswaardige achting voor Gods woord volgden de gedachten van eenen Ptolomeüs , een F.gyptiesch' Wiskonftenaar, welken in de tweede Eeuw van onze Jaartelling te Alexantlrien gï-leefc heeft. Dezen plaatften onzen kleinen Aardkloot als een Rustend Lighaam in het middelpunt dei geheele Schepping,rondom dezelve ging eerst de Maan , dan nog twee hooger Pianeeten, dan de Zon , en vervolgens, weder drie Planeeten , en behalven dezen moesten de milHoenen Vaste Sterren, wier verbazende affcanden onberekenbaar zijn , hunne verbazende groote kringen Van  434- Natuur- en Huishoukundige van 24 uuren, van het Oosten naar het Westen dóorloopen. Dit Sy/lema, (zoo als het de Sterrekenrters noemen) wierd al geleerd door de oude Philofophen , ten niiiiften vijfhonderd Jaar voor onze tijdrekening, en heefc doorgaans ftand gehouden, tot in de Zestiende Eeuw, wanneer de kundigheden in den loop der Hemelligbaamer, begonden toetenemen , en men begreep', dat noch de Reden noch de nauwkeurigfte Waarnemingen met deze Helling konden overeengebragt worden; echter was men van gedachten, dat de uitfpraak van Gods woord dit gevoelen begunstigde ; waarom een Deensch Edelman Tycho Brahe genaamd, die zich door zijn ervaarenheid in de Sterrekunde beroemd gemaakt heeft, een geheel Nieuw Stelfel uitgedacht , mogelijk meer uit toegevenheid voor het heerfchende gevoelen, dan uit eigen overtuiging; echter vond het nog al vele naervolgers. Volgens zijn Syffema rustte de Aarde mede in het middelpunt, eu rondom dezelve werden de Maan, da Zon, en Vaste Sterren bewogen, en om de Zon vijf Pbaneeten, welken met dezelve om de Aarde gevoerd wierden. Maar na de Verbetering der Glazen door Huygens én anderen, en hunne Waarnemingen daar door bekend gemaakt zijn geworden , zijn deze Samenftelleu door de meesten verlaten , en dat gevolgd, het welk geleerd wierd van Nicolaas Copernicus, een Canonnik of Domheer te Frawwenberg in Pruis/en , welken mede in dien tijd leefde, hoewel dit volgende Sy/lema naar zijnen naame genoemd wierd, was hij de eerfte niet die hetzelve leerde; al zeer lang te voren, zelfs, toen de Wetenfchappen in Egypten en Grieken^ land bloeiden, waren 'er, die van dezelve gedachten waren, in dit Sterrekundig Zamenfcef plaatse men de Zon in hec middelpunt der Schepping, alwaar zij zich Óm haaren eigen as beweegd: rondom haar loopen dé Pla-  B l i l i o t tl i i k, Planeeten van den eerden tot den laatften in gedurig wijdere kringen, en onder dezelve plaetst men onzen Aerdbol in den derden kring; Welken zij al wentelende om haaien as, verzeld door de Maan in ruim één Jaar afloopt. - Eindelijk is 'er nog één Sy/lema, het welk doorgaans het nieuwe, of van zommigen het ware Stelfel genoemd word, het welk het Geheel Al tot een onmetelijk verder beftek uitbreid dan een van de vorige Samenftel- ,! len; want daar men in de vorigen de Zon of de Aarde als het middenpunt van 't Heel Al, en het voor een j gedeelte zichtbaar Uitfpanfel der Vaste Sterren als de J grenspalen der geheele Schepping befchouwde , werd : in dit geleerd, dat de Zon, met allen de Planeten, die ! haar vergezellen , maar een gering gedeelte der onbei grijpeüjke uitgèftrektheid van het Heel Al is, dat ieder : Ster, hoe klein hij ons ook moge töefchijnen , een ilWezenlijke Zon is, die in grootte en heerlijkheid, dè ; onze , zoo niet overtreft, ten minften gelijk is, en imede geiijk onze Zon, een middenpunt van een pracht itig Zamenftel is, en een doet van Planeeten of Weeheiden om haar heefc, die door hareh glans befcheneri en verlicht worden. Voor het overige bedaat het ohderfeheid van dit 'Sy/lema betrekkelijk ons Zonneftelfel met het vorigen meest in verbereringeh, die door nadere waarnemingen: iontdekt zijn , welken ik zoo veel mij mogelijk is zal 'volgen. Maar dewijl dit Zaaiende! voornamelijk gegrond is' iop hec dildaan der Zon in het middenpunt van ons Pla^ :neetgedel, en den Aardkloot om dezelve bewogen 'wordt, zoo zijn die, welken de vorige gevoelens ple-i !gen te beweren, gewoon verfcheiden tegenwerpingen te imaken, en wel voornamelijk uit de Heilige Schriftuur; - Maar daar het mijn voornemen niet is, dit Syflemd ■te verdedigen, merk ik alleen maar aan, dat men van de Hemelfche Ligchaarhen, gelijk van meer zaken op' F f twee-  436" Natuur, en Huïshqukundige tweederlei wijzen kan fpreken, te weten Gezicbtlundig, dat is, wanneer men de verfchijnfelen uitdrukt welken door het licht ontdaan , en Natuurkundig , wanneer men zegt, wat met de ligchaamen gefchied; in beiden fpreekt men naar waarheid, en als men hier bij In acht neemd, dat in die Schriftuurplaetzen het oogmerk niet is om de Hemelfche Ligchaamen natuurkundig te befchrijven, zal men met weinig moeiten de fchijn-ftrijdige Schriftuurplaatsen na dit Zamenftel kunnen verklaren. De Planeten welken zoo wel onderling in de wijdten van elkander afwijken , als ook dan bij de eene , en dan weder bij de andere Vaste Ster gezien worden, waarom zij ook Dwaalfterren genoemd worden , zijn ten deelen Hoofd - Planeten, en bewegen zich om de Zon als hun middenpunt, ten deelen Bij■ Planeten of Manen, welken zich om hunne Hoofd - Planeten, en te gelijk met hun om de Zon bewogen worden. Hec Licht, waar depr de Planeten kenbaar worden* ontdaat niet enkel uit hunne eigen kragt, maar word veroorzaakt dopr de Zon, echter bedaat hun licht niet alleen ,uit terirggekaatde zonnedralen , want bchalyen dat men dan de Zon op haar oppervlak zou moeten zien, gelijk in een fpiegel, zouden zij allen van gelijke helderheid zijn, maar de Zon brengd de lichtdeelen, op de oppervlaktens der Planeten, jn eene beweging, het geen in de hemellucht die werking veroorzaakt, dat de* lichtdeelen tot ons voortgeplant worden. De Loopbanen,.welken de Planeten volgens hunne eigen beweging om de Zon volbrengen, zijn geen regt ronde cirkels, gelijk in vroegere tijden gedacht wierd, maar langronden , in welker ééne brandpunt de Zon geplaatst is; waar uit volgd dat zij op den eenen tijd de Zon nader bij zijn dan op'den anderen tijd, en teffens is dit de reden van hunne fchijnbare ongeregelden voortgang, die nochtans ten hunnen opzichten aan geregelde wetten verbonden is: terwijl de Planeten dus hun  Bibliotheek. Air h;un loop om de Zon verrigten, draaijen zij tevens om hunne eigene aslen, gelijk een voortgeworpen kogel, al wentelende om zijn middenpunt, zijnen weg vervolgd • insgelijks loopen de Manen der Planeten in langronde kringen om hunne Hoofdplaneien, volbrengende mede hunnen eigenen loopbaan al wentelende om dezelven. , Eindelijk word het getal der Planeten, tot ons Zonneftelfel behoorende , gefteld op zes Hoofd- en pen Bij - Planeten; de eerden worden ter onderfebeidiri^e met namen genoemt, die ontleend zijn van de Heiuenfche afgodenDus ver het Planeetgeftel in het algemeen; het geen verder tot dezelven behoord, zal ik trachten bij ieder dezer Hemel- Ligchamen bijzonder aantewijzen, en begin eerst met de Zon als het grootlïe, en tegelijk het middenpunt van dit geheele zamenitel. Wie kan zonder ontzettende verwondering denken aan een ligchaam, daar allen de Zestien Planeten zaam genomen klein bij zijn ; de grootheid van deszelfs fchijnbare middellijn, is wegens hare verfchillende afftand van de Aarde wel veranderlijk, het welk oorzaak van verfchillende begrootingen onder de Sterrekundigen |egevep heeft; maar de Geleerde Nieuwentyd zegt, dat men veilig zijne grootte op meer dan honderduizentmalen grooter dan de Aarde , die wij bewoonen . ftellen mogen; anderen om maar een ruw denkbeeld van deszelfs grootte te geven, fchrijven: dat ren minften hondert en tienmael de lengre der middellijn van onze Aarde noodig zoude zijn om de middellijn der Zonne te meten; dat de Maan, die zijne gezette ronde Om onzen Aardkloot doet, dezelve cirkel op. het ligchaam der Zon zou kunnen befchrijven , zonder deszelfs omtrek te raken. . Hoewel ontegenfprekelijke bewijzen deze waarheid geftaaft hebben , zou men nogthans kunnen denken 9' dat bij vergrooting gefproken wierd; maar als men in ahnmerking neemd den verbazenden grooten afftand,.is F f a hec"  4J8 Natuur* en Huisöoukündigë het uiet te verwonderen, dat zij ons niet grooter dan een fchijf van eenige duimen toefchijnt. De groote van den afftand der Zon word gemeenelijk bij Aardkloots middellijnen gerekent, 12,000 derzeive zouden van hier tot de Zon ryken; of, om de zwakheid van onze verbeelding te gemoet te komen, rekent, Huygbns den afftand bij gelijkenis van een-Kanonkogel, die, als men dezelve in eene regte lijn naer de Zon konde fchietcn, zonder deszelfs-voortgang te vertragen, wanneer hij in een feconde 600 voeten afliep, ten ininften 25 Jaren noodig zoude hebben om van hiel* de Zon te beryken. Dewijl- dit groote ligchaam dan zoo verre van ons afltaat, is het niet te verwonderen, dat over de natuurlijke zelfltandigheid verfchillende gedacht word. Groote Natuurkenners meenden dat het een wezentlijken Vuurkloot was, om dat licht en warmte de bekende eigenfehappen van hec vuur zijn, en beiden denkt men die in de Zon te vinden; om dat de uitwerkingen van de verzamelde Zonneftralen door middel van Glazen alles doen verbranden. Maar dewijl het te gelijk een eigenfehap van het vuur is alles te ontbinden en te verteren, vraagt men hoe is her mogelijk dat een ligchanm, hoe groot het ook wezen moge, zoo vele Jaren zonder eenige vermindering in ftand kan blijven? De oplosfing hier van heeft den Geleerden zeer veel moeiten gekost. Hierom dachten anderen , dat de Zon belfond uit eene vloeibare ftof; anderen dat het een vast vurig ligchaem was, dat door eene vloeibare ftof omgeven is, welker deelen ten uiterften fijn zijn, en door een hevige en beftendige beweging zoodanig irt de hemellucht werken, dat de Aarde en de Planeten daar door hun lichten warmte ondervinden: nogthans is deze gedachten mede niet vrij van regenbedenkingen ; en wie zal ons van het een of ander eenige zekerheid geven ? Zeker Sterrekenner (Kircherus) fchrijft, dat hij door middel  452 Natuur, en Huishoukundioe zijnden , verbind men hetzelve met een weinig boter of gefmolten Varkensreuzel. De Operatie gedaen zijnden geeft men het Dier twee of drie glazen van het afcrekzel van welriekende Planten tot drank, de zoodanigen als de Salij, de Wilde Thijm enzv. bij welken dronk men telkens een weinig Azijn, of eenige droppels Vitrioolgeest voegd. Het voorfchreven voedzel word niet geduld voor de tweede of derde dag; maer men houd beftendiglijk voor het zieke beest het witgeazijnde water, in het welke men een weinig Salpeterzout doet ontbinden. De wonde ontftaen zijnde door de uitroeijing der zweren, en door de toefchroeijing, op het punt zijnde van te heelen , doet men het Dier purgeren , en ten dien einde geeft men hetzelve des morgens nuchteren , twee vierendeel loots Aloë in poeder, ontbonden in een glas water. De uitrukking der zweren alleen, en zonder eenige andere behandeling voldoet, terftuitingevandenverdren voortgang van deze Ziekte; doch men heefc opgemerkt dat de beesten dewelken men niet behandelde gelijk voorfchreven is, mager, gering en kwijnend bleven. Gebruik der Latouw tot voeding der Varkens. De Heer A: Youmg verhaeld eene aenmerkelijke proefneming gedaen door M. Davis. Deze Landbouwer hadde meer dan eenmael beproefd om zijne Varkens met Latouw te voeden, doch deze proef hadde hem nimmer volkomenlijk gelukt dan het laetst verloopene jaer. Bij het begin van Maert, zaaide hij op een ftreek lands van twee roeden, 2 oneen Latouwzaed, van het zoort welke het grootfte leverd ; hetzelve wierd zeer digt bij elkander gezaaid. In de maand Mey, pbintede men twee ryen Latouw in de open zijnden plaetzen waer geene Aerdappelen geftoken waren. Het •wiedijzer en de fpade in de hand begon men reeds den 7 Juny  Bibliotheek. 453 ; 7 Juny om Latouw roetedienen aen drie Zeugen welken jongen hadden. Dit voedzel wierd hun aenhoudend voorgediend gedurende zes weken ; 'c welk oorzake ware dat de biggens vijftien dagen eerder dan naer gewoonten gefpeend wierden. Deze zelfde Varkens 1 wierden nog tot den 15 Augustus op dezelfde wijze [met Latouw gevoed , en bevonden zich zeer wel. Men gaf hun, gelijk gewoonlijk, Kool, Knollenloof, enzv. doch zij vorderden niets of zeer weinig na den tijd dat men het gebruik der Latouw nalier. De Zeugen :hadden re gelijker tijd voedzaem vocht gebruikt. Deze Waernemïng is van aenbelang, ter oorzake der igemaklijkheid met dewelke men de jonge biggen geTpeent heeft, zonder het gebruik van Melk of Graan. De Aerdappelen , op drie voet afftaiids van dezelve, moesten met de ploeg omgefpit of uitgehaeld worden, en daer men 'er Latouw tusfehen geplant hadde, wierd deze verrichting, welke echter onvermijdelijk is ter verkrijging eener goede inzameling , bijnaer onmooglijk; des zoude het veel voordeeliger zijn om een afzonderlijk ftuk lands tot de kweeking der Latouw te voorfchikken. Het gebruik dat 'er te maken is der Pitten, der Kern of Korrels van viel rijpe Vruchten. Het gelust mij, mijn Heer! U Ed. thans eene Waerineming medetedeelen omtrent iets 't welk veelal verwaarloost, en als onnut verworpen word, voornamelijk in de Steden , dewijl men misfehien onkundig is van het voordeel, dat men 'er uit trekken kan. Ik meene de Pitten, de Kern of Korrels van alle Vruchten en van allerleije foort. Deze Vruchten zijn tegenwoordig het fieraed onzer tafels en het bevallige onzer :desferten, doch dezelven kunnen ons nog nuttiger worden dan zij ons aengenaem zijn, indien men, in ftede ,van de Zaden die zij in zich bevatten weg te werpen, G g 2 zorge  'Bibliotheek. 459 De Zanger der Jaergetijên, vergat geenzints de bekoorlijkheden te omfchrijven , welken een ieder derzelver ontleend der Vruchtboomen. In de Lente, ziet zijn gevoelvolle ziel Ces /Irbres en F'curs, da leur cime agitie, Verfer fur les fillons une pluie argentéa. De Bloezenirijke Boom ftort uit bezielde toppen, Up ci'akkervoorn een vloed van vruciubre zilvren droppen. V—. In den Zomer en Herfst bewonderd en fmaekt hij La prnnie fmpendue a ces rr.mcaux feconds, Lei grappes d'incarrai qui cour bent c-.s buifrons, Ces rubis emaillês qu'arrondit la nature, Sur ces drbras touffm fortan! de la verdure &c. Foyez par les Zepbirs la pomme balancée i Ecbapper mollemet t a la b. arebe öffaijléei Le Poirier er, Vuiffon cour.bé fous fon ti éfor, Sur la gazon jaühl roulèr les globes d'or; Et da ces lambris verds (füdc'bés au treillage, La peebe fucculente cntrrAncr le brar.cbage. Het windje dartelt langs den koesterende Muur, Getierd met Vrucht bij Vrucht, gerijpt door 't Zonnevuur. De fchoone Perfik zien we, in dons gédoschc, hierbloozen, Daer gloeid van onder 't groen het goud der Abricozen. Dé donkerblaeuwe Pruim is met een' waas bedekt Dat duizend diertlens tot een' kiesfehen nektar flrekr. Hier houd de zoete Vijg zich onder 't loof verholen. De Druif in 't weelig groen des Wijngaerds ginds verfcholen Zwelt mild van dag tot dag, en deze fchoone Vrucht Mist hier noch hoogen grond noch liefelijke lucht. Deüoomgaerd lagcht ons aen, waer we ook onze oogen keeren.., Van Winter Jaargetijn. 't Ver-  46o Natuur- en Huishoukundige 't Vergenoegd mij deze zinftreelende verbeeldingen onder 't oog mijner Lezeren te brengen , ten einden dezelven te overreden, of ten minften hun te verleiden ten voordeele dezer Vruchtzaijing, welke ik wenschte in acht genomen te zien. Mooglijk op deze wijze hunne verbeelding werkzaem doende zijn, zal ik beter flagen omtrent mijn doel: dat ik flechts hunne oordeelvelling opwakkerden! Men kan ook een even groot voordeel trekken mijner raedgeving in de openbare of bijzondre opvoeding. Ik wenschte dan dat ieder kind zijn kleen tuinbedje hadde; dat zij zich ter goeder uure gewendde ter aenkweeking van de Pitten en Korrels, welken zij eigenhandig gezaaid zouden hebben; dat zij door dit middel een eerfte denkbeeld verwierven van het eigenfchaplijke en ook voldoende kunde van verfcheide natuurlijke voortbrengzelen , van dewelke onkundig te zijn zeer te bejammeren en echter meer dan al te gemeen is: dat 'er tusfehen de kweekelingen een naerijver plaets hebbe omtrent het goed gevolg, van een ieders geplantte Pitten, Korrels of Zaaden, welken zij zorg gedragen hebben te verzamelen, te zaaijen enzv. Met een opflag des oogs ziet men de allergelukkigfte ontwikkelingen , waar voor dit ontwerp vatbaer is, en 't welk den Onderwijzeren , den Leermeesteren , en de Ouders niet kan ontflippen. (V Vervolg bij eerfte gelegenheid.) HUIS-  Bibliotheek. 46*1 HÜISHOUKUNDIGE en andere B IJ ZONDERHEDEN. Geheim om de Inktvlakken uit het Linnen te doen. Dit geheim daer het onfeilbaer is, en de Inkt uit het Linnen onraerkbaer doet gaen , is allernuttigst. JVlen moge zieh van Citroenfap bedienen om dezelven uit te doen, zoo veel men wil, de vlakken gaen 'er uit, dat's waer, doch de moetten des Inkts blijven altoos in 't Linnen, even als of het Yzerfmet ware; 'c word roodachtig en mist niet, of korte tijden daer na maekt het een gat op de plaets waer den Inkt gezeten heefr. Begeerd men een hulpmiddel, ten minften zoo zeker als dit, zonder echter aen dit laetfte toeval onderhevig te zijn? — Welaen! Neem dan een Kaers welke in eene vorm gegoten is, deszelfs fmeer is gewoonlijk veel zuiverer dan al het andere; doet het fmelten, en, nauw Linnen uitgedaen te hebben , doopt het met Inkt bevlekte plaetsje in deze gefmolte fmeer; gooy het alzoo maer bij 'c vuil linnen, en ge wasfehen zijnde zal het zuiver van den Bleek komen , zonder dat 'er immer teeken overblijft of na verloop van tijd een gat word. Dit eenvouwig geheim meenigvuldigmalen beproeft, heeft nimmer nagelaten Probqtum te zijn. Een Masticq ondoordringbaer voor 't Water. Een Masticq ondoordringbaer voor 'c Water, van dewelke men de proef genomen heefc in een der Franfche Zeehavens, word ons op de volgende wijze medegedeeld. Een  4.62 Natuur- en Huishoukundige Ëmtöfm Een Koopman woonende op eene der Havens hadde - bijnaer alle dagen zijnen kelder met water ten mtnfleri altoos zeker ten tijde der vloed. Hij beproefde om alle de muren zijner kelder bij zekere gedeeicens af te hakken, en dezelven wederom op te pleistren met hervolgende beflag. En 't gelukte hem van in geen 10 laren eén een.gen druppel waters in zijnen kelder gehad te hebben. Zie hier het voorfchrift Men neemt ongebluschte kalk en bluscht dezelve in Osfenbloed in ftede van 't water. Vervolgens neemt inen dakpannen of tegels, welken men (Tampt of "ruist en vervolgens zift. Men mengt dit ftof, dit gruis d»r pannen of tegels met de kalk gebluscht in 't Osfenbloed tot dat dezelve eene pleifterkalk gedaente aenneemt, of dezulke met dewelke men de fteenen, de voe«en de groeven verbind. ' Vervolgens bepleisterd men de muur met deze kalk en wanneer het droog is, 't geen niet veel moeiten of tijd kost, word hetzelve zoo hard, dat men om het weder er af te hakken , gehard yzer noodig heefr. Indien men een plaers wil bepleisteren waer het zeer vochtig is , en de kalk met moeiten zoude droogen moet men die plaets gepleisterd zijnde met planken beileeden, welken men vast hecht, on dat zij niet al te ras afzakken of vallen ; doch de eerfte keer dat men bemerkt dat de pleistring vat, kan men de planken daer afnemen en 't werk is voleind. Men kan deze bewerking verrichten bij alle bouwin* Of zamenftelling van Badkuipen, Kommens of andere vVarerftukken, ja zelf tot alle andere werken bloot*efteld of voorfchikt tot vochtigheden. 'Er is in op te merken dat de kalk op de voorgezegde wijze gebluscht, zijnen ftand kan houden even als of' dezelve in water gebluscht ware, en dat het voldeed dezelve op nieuw bruikbacr te maken met Osfenbloed, indien dezelve niet al te zeer verdroogd is.  LEERZAME en VERMAEKLTJKË NATUUR- en HUISHOUKUNDIGE bibliotheek:. NATUURLIJKE HISTORIE. Cand'ia, Naxie, en Scio : Eilanden in den Archipeh Het meesten deel der Reizigers welken de Eilanden van den Archipel (a) bezogt hebben, hebben zich bepaeld ter omfchrijvinge van de aldaer gevonden wordende Gedenkftukken , door de Oude Grieken zaemgeftelr, zij hebben ons met de overblijfzelen derzelver trachten bekend te doen worden, ons breedfprakig verklaerd alle de verwoescingen welken de tijd en de Turken , vrij wat wreedaertiger nog dan den tijd aengerecht hebben, ter vernietiginge van deze Meescerftukken der Bouwkunde. Velen fchijnen geert ander oogmerk bijkans te hebben, dan onzen fpijt en bejammering op te wekken, over de treffende verliezen betrekkelijk de kunften en zelf hec Menfchelijk geflacht, 't welk deze Eilanden onbezefbaer geleden hebben. De Heer Frieseman, den Schrijver uit welks Werk O) wij dit kort verhaal ontleenden, heeft zonder (a) Archipelagus of Archipel, is de Naem van een Zee, die met veie Eilanden bezec is. Voornamelijk word 'er door veriiaen de jEgé'ifche Zee, welken ten Westen tusfehen de Kusten van Mnvea , Griekenland , en Macedonien ; ten' Noorden cusfehen Ro'mav.ien, een Ooscen tusfehen Natoliën en ten Zuiden cusfehen Candia legt. De meesten der Eilanden zijn onder 't Turkfche juk. C-bj) Difcription liiftoirique £f Geographiquc de l"'Archipel; Hit  464 Natuur- en Huishoukundige der zijne groote bedoelingen te vergeten, zijne uitzichten verder uitgeftrekt. üe Eilanden van den Archipel zijn nog een overvloedende bron des Koophandels. Hij kenfchetst alle de articuls welken een ieder derzelver opleverd , en , 't welk niet minder belangrijk is, de zoort van fchepen welken op dezelven best aenlanden, de havens het best en gefchikst ter aenkomst enzv. Hij teekend de route der Zeebouwers , en loont hun aen , om zoo te fpreken, met den vinger, de Zandbanken , de Rotzen gelijks de Zee , de dieptens der Zee, en de juiste hoeveelheid der vademen waters in alle de havens, inhammen en baaijen. Hij doet meerder, in tijden van oorlog, merkt hij de plaetzen aen alwaer de vijanden Stichtingen, Elahltsfementen, Magazijnen , plaetzen van veiligheid en van aenvallen kunnen maken. Volgens zijne opgaef, zijn de Rusfen met altoos zeer gelukkig geweest, in hunne keuze, betrekkeHjk de verfchillende hinderlagen voor de vijanden, 't welk hun al te dikwijls hunne ondernemingen heeft doen mislukken. Arcadi , is eene der rijkfte en meest bevolktfte kloosters van het Eiland Candia (a). Men gelooft dat het gebouwd is in- ftede van de oude Stad Arcadia, van dewelke Seneca, Pltnius en Etienne gewag maekten. „ Maer, voegt 'er onzen Schrijver bij , 't is ver„ wonderenswaerdig dat Seneca en Plinius , Theö}, phrastus hebben durven aenhalen , betrekkelijk een „ ongelooflijk ftuk, te weten: dat na de verwoesting „ dezer Stad, alle de Fonteinen daer omftreeks, uir„ droogden, en niet weder aenvongen te vloeijen dan „ na dezelve herfteld ware." — 'Er (a) Een groot Eiland" aen den mond van den Archipel. Behoord zints 1715 aen de Turken ; welken aldaer een Èeglerbeglic of generael-Gouvernement opgericht hebben.  Bibliotheek. 467 „ 10 ft. Hotl. en 3 parats. De 3 parats of de 2 ftui„ vers en 1 duiten zijn voor hem die de quitantie geeft. „ De Vrouwen en de Meisjes betalen geen Hoofdgeld. „ Ter onderfcheidinge echter, welken het verplichtzijn „ te betalen, neemt men met een koord de maat der „ Halfe; waer na men de maet verdubbeld, van de,, welke men de twee einden geeft tusfehen de tanden „ der perfoon met welke men handeld. Indien nu derzelver hoofd vrank en vrij door deze maat heen . kan, moet de perfoon hoofdgeld betalen; doch integendeel, betaelt zij niets, indien 'er hec hoofd niet door kan. Men betaelt geen wezendlijk hoofdgeld, maar alleenlijk eenige willekeuriger! Impost om de Stadsfchulden te helpen voldoen, welkers behande, „ ling ftaet aen vier uitgekozene gevolmagtigden, wel,ken alle jaren nieuw aenkomen, benevens ook de agc , „ oudfle reeds afgegane; in elk Dorp benoemt men „ twee beftuurders en vier der Oudflen". 't Verblijf te Scio is allergenaemsr. De Vrouwen , ■ welker kleedingen buitengewoon bevallig zijn aen de 1 Vreemdelingen , doen zich uitmunten door eene befchaafdheid en juistgefchiktheid, welken den Grieken der andere Eilanden niet eigen is. „ Men maekt 'er goede fier , vervolgd de Auteur. De Oesters welken men van Mételino (fjaenvoerd zijn uitmuntend, en alle foorten van klein wild is 'er overvloedig, vooral de Patrijfen. Zij zijn 'er even zoo tam als de Hoenders. 'Er zijn lieden van de Kusten van Vesta en Elatta welken dezelven zorgvuldig aer.kweeken. Men drijft ze des morgens te velde om derzelver voedzel te doen zoeken , even als eene kudde Schapen. Een ieder huisgezin vertrouwd de zijne aen den algemeenen wachthouder, welken dezelven ook des (f) Metelino, Leibos, Mitylcne. Een Turks Eiland in den Archipel, niet verre van de Kusten vau Natoliën in Azien,. Hh 3  468 Natuur- en Huishoukundige des avonds te huis drijft, en men roept ze tot zich door de flag van een fluitje. Indien het den eigenaer gevalc gedurende de dag, dezulken welken hem toebebooren, tot zich te roepen, doet hij zulks door ditzelfde middel , en men ziet ze allen komen zonder de minfte verwarring te veroorzaken." — Tot dus verre 'c geen ons beftek toelaet. De Kooplieden welken op deze Eilanden handel drijven , de Zeebouwers welken deze Eilanden bezoeken willen of bezogt hebben , eindlijk allen weetgierigen , zij dit Werk ter lezing aenbevolen, als bevattende vele wetenswaerdige en zonderlinge bijzonderheden. Natuurlijke Historie van het Eekhoorntje. Eenige bijzondre belangrijke verhalen betrekkelijk de Natuurlijke Historie, viel ons onder 't ooge in een Engelsen Werk, welken ons der Vertalinge waerdig toefchenen. Dezelven zijn van belang voor den Natuurkenner en vermaeklijk voor de genen die 't niet zijn"Wij bedoelen eene Verhandeling van den Heer Daines Barrington, in Engeland zeer bekend door een aental kleene Verhandelingen , allen aenmerkingswaerdig van wegen geest en belezenheid in dezelve doorhalende, en door den aert van derzelver üplteller te doen kennen als bijzonder in oorfprong]ijke waernemingen. Wij gaen over tot het verkorte bericht, aldus: „ De waerneraing der gewoontens en manieren der beesten zegt dezen Schrijver, is het aengenaemfte gedeelten der beoeffenende Dierkunde. Zints verfcheidene jaren vermaekten ik mij met de opkweeking der Eekhoorntjes en ik heb opgemerkt in deze Diertjes, dezelfde verfcheidenheid van caracter en humeur welke oeHeer Cowper in zijneHaazen heeft waargenomen: ik heb er gehad welken zedig en vrolijk, wild, woest, engemeenzaem, kwaedwilligen zacht, gehoorzaem en vrij-  Bibliotheek. 469 vrijwillig waren: doch vooral merkten ik op, in bijnaer allen welken ik gehad hebbe, en het aental was reeds zeer groot, eene zeer zonderlinge gefteldheid, welke zoo ik geloove, nimmer door eenige Natuurkenners is opgemerkt. ,, De Eekhoorntjes hebben een zeer Muzijkaal gehoor ; niet dat zij , zoo 'c mij toefcheen eenige den minften aendacht verleenden tot het Zang- of Speelmuzijk, doch wel, dat zij op de maet dansten in hunna kooijen, trappende met hunne pootjes op de bodem, de geregelde Cadens in acht nemende , en nimmer van mouvement veranderende , dan na zekren tusfehentijd van rust. Ik heb hun tot bijnaer 10 minuten zien dansfen, op het mouvement eener allegro, trappende wej juist de maet; na eene kleene paufe, ging men over tot eene andere maet; en na een nog aenmerkelijker rusttijd, zag ik hun eene derde, een veel levendiger dan de twee vorigen , in acht nemen. Hij hield aldus aen nemende dezelfde maet juist in acht, en nimmermeer veranderende dan na eene paufe van weinige oogenblikken. „ Eertijds hadde ik , in eene groote kooi , twee Eekhoorntjes, vrouwlijk en mannelijk gedacht, welken vrij dikwijls eenen bijzondren dans uitvoerden, welke ik op de volgende wijze tracht te befchrijven. Het Mannetje fprong op de eene zijde , makende in de hoogte een zoorc van halven cirkel; het Wijfje, welke zich beftendig juist tegen hem overhield , fprong ter zelfder tijd, makende in de hoogte ook eenen kring% doch kleener, derwijze dat de twee fprongen te gelijkertijd gefchiedde, en hunne pootjes zoo geregeld, te gelijklijk , op den bodem neerkwamen , dat het flechts als éénen trap uitmaekten. ,, 'c Is niet twijfelachtig of deze zoort van Dans maekten voor deze beesten als een zoort van vrolijk bezigheid uit ; want zij deden zulks nimmer anders, dan wanneer dezelven opgefloten waren, en ik heb Hh 4  A7o Natuur- en Huis hou kundige hun, nimmer eenigen dans zien doen, wanner zii in vrijheid of uic de kooi gelaten waren. 1 „ De Eekhoorntjes zijn zeer zindelijk; zij laten wel i waer hun water loopen, fa de kooi, doeh nin nieHn hunne rustpl of bedde_ w «■»« •Si0*! Z'J 2 te-haaStCn °m Zich te S einde hunne woonmg zoo zuiver als mooglijk , te houden Over 'c algemeen hebbe ik opgemerkt dat zii »ch alsdan liefst plaetzen op vlakke plaeizen, Zo0 S glad hout, pergamenten banden enzv. „ Een Eekhoorntje laet nimmer het geen hij in de pooten heeft los, ja zelf wat meer is, om he mee' gehefbfte voedzel aentevatren: hij verbergt altooT he gene h.j vast heeft eer hij iets aenneemt, van W men hem aenbied. Hunne fchranderhefdin de keu t'Jl'ï ,'S rZendl,'jk Wond^Jfe: ik weiger geen oogenblik geloof, aen 't gene ik meermalen hoorde zeggen namelijk: dat men geen ééne bedorven Noot onder hunnen w.ntervoorraed zal vinden; ik heb ook nimmer door hun dén zien aennemen, welken nie gTef en geheel ware b,j de aenbieding. Zij fchijnen de kwaden op >t gevoel der zwaerte te kennen, nemende dezelven eerst in de voorfte pooten; en ewoo 11 hoeven z,j dezelven flechts te ruiken. Ik weet mij ni te herinneren dat een der Natuurkenners opgemerk S;!?:^112'1^ ^ donker^ „ Schrijvende deze Verhandeling, zegt den Eneel. vrofik r kT'"' hebbe ik V00r eendeer vTug'en vrohjk Eekhoorntje; hij was flechts een jaer oud foen ak hem kreeg, en ik hadde een ander, welker "ouder «om en l.jvigheid hem dof en lui maekten Zij ht ' den echter, niettegenftaende het verfchü der tin geaertheid zeer wel huis met elklnder t V? zen Ïl Ll VT-'mak,en' de ZWak,^e» des grij. Alk d3gen lfet * ™ ?it , en over de planken , vloer  Bibliotheek. 471 vloer fpelen. De kooi bleef op de tafel; doch ik zorgde dat 'er eene ftoel bij geplaetst ware, om den ouden tot optreê te dienen, wanneer hij na veel fpelens zijne rustplaets trachte te winnen, 't Was voor hem een zwaer werk , dewijl dat zijnen jongen medgezel 'er vermaek in vond om telkens hem in de onderneming te dwarsboomen. Zoo dra den eerften de pooten op de eerfte fport der ftoel zettede^ vatte den anderen hem om het middel en herbragt hem weder op de vloer; zomwijlen liet hij hein tot op den ftoel klimmen, om hem nog rasfer weer van boven neder te doen raken. Dit alles gefchiedde uit zuivre dartelheid ; hec oude goede beest liet zulks goedfchiks toe , alleenlijk vergenoegde hij zich zachtkens te grommen, wanneer hec fpel door al te* lange during of herhaling hem begon te vervelen. Op eenen heeten dag, na dusdanig'eene fpeling, voorzeker al te lang geduurd hebbende, ftierf hij in zijne kooi, volftrektlijk afgemat zijnden. „ Het Eekhoorntje dat ik thans hebbe, beet mij op zekeren dag, zöhder één eenige terging mijner zijde. Ik voldeed riijj door hem flechts agter na te jagen, flaende met mijnen neusdoek al grommende en knor' rende; ik vervolgde echter met hem alle dagen te doen uitloopen, doch zonder hem gedurende eenige Maanden eenige gunstbetooning of ftreeling te doen. De verkoeling wierd langs hoe meer van zijnen kant ook; hij trachttede geenzints mij te zoeken, noch mij te ontvluchten. Eindlijk op zekeren dag riep ik hem ; hij fcheen alleen op deze bijkomst van mijne zijde gewacht te hebben, want zoo dra ik hem riep, fprong hij meer dan gewoon vrolijk, mij op den fchouder. Onze verzoening is hartelijk en duurzaem geweest; en ook na dien tijd gaf hij geene de minfte blijken om mij te willen bijten. „ Zeer dikwijls hebbe ik het voordeel bewonderd, *t welk eenen Eekhoorn trekt zijner dikke ftaart, welkers breeden omtrek en ligtheid bijnaer zijn ligchaem H h 5 in  472 Natuur- en Huishoukundige in evenwigt houd door de lucht; 't welke hem ook inltaetftelt om zoo netjes te fpringen, en zomwijlen zoo geheel onbezeerd van eene zeer hooge hoogte te vallen. De mijnen heefc dikwerf gefprongen uit'de vengfter van de derde verdieping zonder een eenig letzel. Ilc wenscnte zeer gaerne verzekerd te worden van het gene de Heer Pennant, in naervolging van Linnaeus, ??f>? I>ZAR/-INSKI en Sc heffer verhaelt, betrekkelijk deze diertjes, namelijk dat zij zomwijlen een rivier overtrekken, op eenen boombast of fchel gezeten , hun dienende tot een fchuit, en makende van hunnen ftaert gebruik, als van een zeil. „ Hunnen moed , of onvertzaegtheid is eene der verwonderendlte zaken. Ik heb dikwerf een Eekhoorntje zien beven op het eerfte gezichten een hond ot kat; doch na weinige minuten herfteilens, hen tot dezelven zien naderen , op langzamen tred en indiervoegen dat zij zich juist zoo gefteld vonden van dezelven op de neus te kunnen aenvallen. Altoos naderen zij deze hunne geduchte vijanden met korte en driftige iprongen, fjaende de grond met de pooten bij den oplprong allerfterkst, bootzende de alleronverfcbrokkendlte houding na, even als om hun te verfchrikken. „ In het Jaergetijde hunner paringen hebbe ik zeer veel losfe minnarijen , en verliefde gemeenzaemheden tusfehen de beide gedachten gezien; doch ik hebbe hun nimmer eenig jong zien maken in hunne gevangenis " — De Struisvogel. De Struisvogel CStructio) is ontegenzeggelijk de grootfte der Vogelen , zeker Schrijver zegt dat derzelver grootte is van 7 voet, van de kruin der kop gerekent tot aen het onderfte der pooten, drie voet van t begin der hals tot boven de kop, de lengte der ftaert I voet, de vleugelen uitgefpreid zijnden i§ voet zonder  482 Natuur, en Huishoukundigk denzelfden weêrzai betoonden voor de Taxis of Iebenboom , na dat hetzelve daer een weinig van gebruikt nadde ja de honger zelf konde het niet noodzaken ten gebruike. Men diende hem dan een mengzel van haver en deze bladeren ook roe, in evenredigheid van 7 Oneen Taxis en 20 Oneen haver. De uitkomst der Proefneming ware dezelfde als die der voorgaenden. Het Paerd bevond zich wel, betoonde dezelfde graegte voor het andere voeder , en bleef even levendig en lustig als vorens. Daer de uitkomst dezer twee Proefnemingen geliikzoort.g waren; en volkomenlijk bevestigde 't geen mij de inwooners van Hes fin bericht hadden , bleef mij geenen twijyel overig omtrent de mooglijkheid om de laxisbladeren te doen bezigen als voeder, dezelven vermengende. Door dit middel vond ik ook de reden des onderfcheids van deze twee Proefnemingen met de eerften. Dezelven waren behandeld op dezelfde wijze betrekkelijk het Paerd; dezelven waren even gelijk aengaende de Taxis; ik had gezorgt, bij iedere Proefneming om het gedeelten der Taxis te zuivren van al 't geen bij dezelve vreemd ware, allen waren zij versch geplukt uit de Tuinen; 'er was dan niets als de haver welke eenig verfchü konde geven in de uitkomst Alleenlijk zoude men mij tegen kunnen werpen dat de" Taxis van de eerfte Proefneming fappiger ware ter oorzake des zaifoens zijnde de Lente,, en ingevolge van dien veel werkzamer als die der laetfte Proefneming , geplukt iri den Herfst. Om in deze tegenwerping te voorzien , en no* des te meer de uitkomst mijner Proefnemingen te vertierken, dede ik eene andere op dezelfde Merri, meteen geaeelten der bladeren van dezelfde Taxis welken mij reeds gediend had. Ik beproefden het om dezelve hec gedeeucn des Booms op zich zelf alleen te geven. Ik maeicten van 7 Oneen bladeren , en gefchilde Taxis, en 12 Oneen water, een zoort van Slikgeneesmiddei 't welk  Bibliotheek. 483 't welk ik de Merri aenbood , na dezelve 4 uuren te hebben doen vasten. Een uur daer na, ftierf dezelve even onverwacht en met dezelfde omftandigheden als het Paerd van de eerlte Proefneming. De opening en de befchouwing des ligchaems gefchiedde in tegenwoordigheid van den beroemden Dier- Ontleedkundigen Heer Toegl , en verfcheidene andere lieden der Kunde. Wij ontdekten geene andere verfchijnzelen dan ik bij de eerfte Proefneming hiervorens hebbe opgegeven. Het komt mij dan voor bewezen te zijn , dat de Taxis of lebenboom een hevig en doodelijk Vergift is voor de Beesten, wanneer men dezelve hun toediend op zichzelf; maer het fchijnt mij ook toe, dat het zeer opmerklijk is, dat een gelijkzoortig Vergift alle deszelfs kracht verliest bij deszelfs mengeling met ander voeder, en dat men , daeglijks de hoeveelheid vermeerende de beesten aenleidelijk kan zijn, om hetzelve geheel afzonderlijk en alleen te doen eten. De Proefnemingen omtrent dit onderwerp zijn wel verre van uitgeput te zijn. 'Er blijft nog overig te onderzoeken of deze Vergiftige eigenfchap evengeüjklijk behoort aen alle de deelen des Booms; of het niet mooglijk ware dezelve deze hoedanigheid te benemen en wel door een ander middel als de mengeling met ander voeder: of, dezelve ontnemende deze hoedanigheid , om den beesten oogenbliklijk te doen fterven, 'er al of niet in gelegen is in de beginzelen eener langzamer werking; en eindlijk zouden 'er Proefnemingen te doen zijn bij herkauwende en andre Dieren. Ik heb met het een en ander mij reeds bezig gehouden doch hebbe dezelve nog niet genoeg of meertigvuldig genoeg herhaeld om de zekere uitkomften derzelver, het algemeen medetedeelen, I i 3 NA-  484 Natuur- en Huishoukundige natuurkunde;. (Vervolg van Bladzijde 406.) o F Waernemingen afgeleid de? Dieren en Planten ter yoorzegginge des Weders. De bezielde Ligcbamen hebben eenen zekeren ftaet van fpanning, uitzetting, of veerkracht, welken het voegzaemften is met de vrije werking hunnes zintuiglijke en 't welke op de allerzekerfte wijze hunne gezondheid en welvaerd bevoorderlijk is; dezen ftaet kan met mooglijkheid niet veranderen zonder dat zij zulks pntwaer worden , of zonder hun de zichtbaerfte uitwerkzelen te doen ondervinden: 'er is nog meerder aentemerken : indien zij eenige zwakkere deelen hebben dan wel anderen, zijn het juist die welken blootgefteld zijn aen de eerfte veranderingen , of wisfelingen , en welken dezelven zomwijlen op zulk eene alleronaengenaemfte wijze aenkondigen; maer, ter zelfder tijd dat de bezielde ligcbamen vatbaer zijn voor de veranderingen in deze hunne fpanning, in dit hun veerkrachtige, kan een oneindig aental van oorzaken werkzaem zijn op hun ter dezer verandering. Dc hoeveelheid des Electriquen vloeds in de lucht kan noch vermeerderd, noch verminderd worden, zonder dat zij 'er door lijden, 't zij of door de vermeerdering of het zij door de vermindering der ingefchapene veerkrachtige fpierwerklng l irritahilité), 'er zijn lieden welken een voorgevoel hebben des Onweders, 'c zij door kramptrekkingen of door zenuwachtige beroeringen , welken zomtijds en bij zommigen al vrij fterk zijn. Het gewigt des Dampkrings of der lucht, welken onzen Aerdbol omringd kan niet wel eenige groote verandering ondergaen, zonder zwaer, lastig, drukkend te worden ; de zwakke lieden ook ondervinden een ver-  Bibliotheek. 48$ verval , verflapping, loslating wanneer de kwik des Barometers zake, 't welk aenduid dat de vermogens, welken (trekken ter zamsndrukking hunner vaten, zeer verminderen: 'er zijn zelf lieden welken alsdan hunne vaten meerder voelen zwellen, zich uitzetten, en minder weêrftand bieden aen de vloeiftoffen die dezelven doorwerken. De veerkracht der lucht kan volftrekt niet veranderen in zekeren hoogen graed, zonder de luchtfehepping en de werking te veranderen , der vaste deelen op hec vloeibare. Men kan de gefteldheid eenes luchrs niet veranderen, zonder op het geheele dierlijk geftel werk», zaem te zijn, 'c welk 'er altoos meer of min van aengedaen word : zwakke lieden lijden altoos zeer veel, in alle plaetzen waer vele Mans langen tijd gerookt hebben of waer de uitgebluschte kaarsfen de lucht bedorven hebben. De vochtigheid welken %nr. onze poriën heendringt, doorweekt onze vezelen en doet dezelven inkrimpen: men weet ook hoezeer de vochtigheid fchadeüjk is, en hoe zeer vele onheilen zij denzulken veroorzaekt, welken de zenuwen al te zeer gefpannen hebben: als neg weet elk dat zij de hoedanigheid der lucht verminderd, ter ontvanginge van de waterachtige deelen , welken» zich trachten uïttewazenren, en bij gevolg hoezeer zij de onmerkbare uitdampingen verminderd ; behalven dat, de lucht, beladen zijnde met eene grootere hoeveelheid waters, vervar meerdre ftoffen onder deze zelfde masfa, en ontrooft ons noodzaeklijk eene veel grootere hoeveelheid onzer noodige hette : 't is van daer, dat de vochtige tijden ons, tot op eenen zekren graed des Thermometers, kouder toefchijnen dan we} andere , gedurende dewelken de Thermometer eene vrij veel mindere mate van warmte zal aenduiden. Even zoo zegge ik van de hette, de koude en alle de verfchijnzelen des Dampkrings, welken eenen meer' eren of mindren invloed hebben op de bezielde ligcha1 i 4 men,  48S Natuur- en Huishoukundige hecWeder dat ons te wachten ftaet; indien deze helderheid volkomen is; indien men de verfte voorwerpen beter ziet; indien men dezulken die onder ons bereik vallen, beter onderfcheid, is het een zeker teeken des Kegens, ten minden, indien men deze waerfchiinliikheid niet oogenbliklijk ontwaer word na dat het geregend heeft : de lucht aldus door den regen gezuiverd van het ftof dat in dezelve drijft, ontdaen van een bijzondere damp die 'er in doorzweeft, en welk voor 't meestendeel deszelfs helderheid befchaduwd als het fchoon Weder is; de lucht alsdan laet met meer gemak de hchtftralen, uitfehietende van de voorwerpen door, en doet ons dezelven met meerdre juistheid befchouwen: maer wanneer het Weder gedurende een of twee dagen fchoon geweest is, word men weldra ontwaer dat er een zeker iets heerschc, 't welk de helderheid des luchts beneemt; deze damp , vrij overeenkomstig met die van 1783, welke de Heer de S aüssure het eerfte heefc opgemerkt; en welke als een liote floers werpt op de voorwerpen, is alsdan een teeken voor het fchoone Weder; voor hoe weinig deze uitdamping verdwijnt, wanneer het Weder op het punt is om flecht te worden, en de lucht, welke alsdan meerder doorfchijnend is, doet ons de aenftacnde Regenvlagen voorzien t Is voor 't minfte zeker dat de lucht, alsdan derzelver ontbindende kracht verliest; de-daauwvalling is alsdan overvloediger; de voorwerpen fchijnen groöter aen den gezichteinder , door dat de lichtftralen alsdan meerder gebroken zijn , in een meer zaemgetrokken middenpunt, en 't is ook om die reden dat deze vergrooting der voorwerpen aen den gezichteinder , een onbetwistbaer zeker bewijs is van Regen. Een bemeelde, een beftoven lucht kondigd even zoo Regen aen , om dat de luchc die doorfchijnendheid niec heeft, dan wanneer hec water , 't welk dezelve bevat, ophoud we.1 ontbonden te zijn , en aenvangs zich te doen ontwaer worden. 2.  Bibliotheek. 489 Helder-gehoorrhvordende klanken kondigen Regen aen ; de lucht belast met kwalijkontbondene uitwazemingen, is veel t'zaemgepakter of veel dikker, dan wanneer dezelven volkomenlijk ontbonden zijn ; deze bezetheid of deze t'zanienpakking maekt dezelve juister gefchikt, ter voortzetting van den klank, even zoo als de verdikte lucht; derhalven dan als men de klanken ter eenere tijd beter hoord dan op eene andere; wanneer men alsdan klanken hoord die men niet gewoonlijk hoord; is het een teeken des Regens; en ook dit is het, 'c welk men heeft opgemerkt, wanneer men in onderfcheidene plaetzen rivieren hoord loopen, van dewelken men zeldzaem geruchts hoord, met reden voorfpeld men alsdan Regen , en de ondervinding maekt deze voorzegging waerfchijnlijk. 't Is waer dat men oplettend diend te zijn op de hette der lucht ; want de koude , welke de lucht dikker doet zijn , zoude ook deze zelfde uitwerking kunnen voortbrengen. 3' 'Er zijn Reuken, of Stanken, welken zich zonderling doen bemerken als het Weder zal veranderen en flecht worden; aldus zijn het die der fecreten en anderen; ongetwijveld bevoordeeld de vochtige lucht alsdan de bederving, de verrotting, en vind zich beladen met deze verpestende uitdamping; misfehien ook, heefede gemeene lucht, min gewichtig, minder krachts oai dezelven t'zaem te pakken en op te voeren. 4- 'Er zijn Sternen , gelijk als eenige zwarte glas-kop ("een zoort van Ertz) 'eenige zoorten van grauwe hardfteen, welken de vochtigheid der lucht naer zich trekken , en 'er zich'mede beladen vinden als zij voor dezelven blootgefteld zijn; en daer dit veel gemaklijker is, wanneer het luchtwater ophoud ontbonden,te zijn, is  49° Natuur- en Huishoukundige is hec alsdan ook, dat zij 'er zich van doordrongen vinden, en gevolglijk op deze wijze ook den toekomstigen Regen aenduiden. 5- Wanneer het Vuur levendig is , dat de Rook gezwind optrekt, kan men gelooven dat de lucht zwaar is en veerkrachtig; ook is alsdan de Barometer gerezen, en verfcheidene fchoorfteenen die rookten wanneer de Barometer laag is , houden hier meden op zoo dra dezelve begint te rijzen. Het Vuur, door deszelfs vlugheid , kan dan het fchoone Weder doen hopen, wanneer hetzelve met levendigheid fh'kkerd en mee gloed brand: maer wanneer het vuur fmeulend is, heefc men Regen te vreezen; de lucht is aldan veel ligter, de Barometer daald, en de opdampingen werken misfehien mede ter vermindering van de werkzaemheid der vlamme. 6. De onvertvaebte, de fcbielijke verandering van eene drooge koude in bette , kondigd veeleer Sneeuw en Regen, dan wel fchoon Weder aen; de opdampingen welken in de lucht ontbonden zijn, in eene zoo groote mate als dezelve kan bevatten, en welken zich altoos bijeen trekken om zich bij de vorigen te voegen, zijn genoodzaekt ter vallinge , en het fchoone Weder , 't welk men geniet, te verwarren. Voorzeggingen afgeleid uit de Jaer getijden. Elk Jaergetijde is aen veranderingen onderworpen: men weet dat men in den Wintertijd blootgefteld is aen alle de verhevelingen, ontfpruitende uit de verdikking der opdampingen, gelijk de Misten, de Regens, de Sneeuwbuijen, da Vorst enz. In den Zomer, bemerkt men gloeijende luchtverfchijnzelen, voórtgebragt door vochtige uicwademingen, gepaerd met ontvlambare opdampingen : in den Herfst en de Lente , -heeft men Storm-  Bibliotheek. 491 Stormbuijen , geboren wordende uit de ontkrachte evenwicht der koude en der hette. Gelijk de gang der Zonne docr de verfchillende punten des Merediaens , zeer treffende en zeer onderlcheidene luchtverfchijnzelen veroorzaekt, derwijze dat men des Morgens eenen Oostenwind heeft, en des Avonds eenen Westen ; dat de Barometer begint te rijzen tegen den Avond en aenhoudend rijst tot middernacht , om alsdan weder te dalen tot de dag aenkomt, en alsdan weder rijst tot.,,op den middag om weder te dalen tot op den avond ; even zoo ook de gefteldheden der Aerde betrekkelijk tot de Zon, tot de warmten die dezelve veroorzaekt, de uitwazemingen die zij voortbrengt , en de zuivre lucht welken de Plantzappen overhaek ter groeijinge , hebben invloed op de gefteldheden des Weders. Over 't algemeen merkt men op , dat, gelijk de grootfte koude heerscht een half uur na de op- en ondergang der Zon f de grootfte hette en do grootfte droogte tusfehen twee en drie uuren des nsdenmiddags is; even ook zoo heeft men de grootfte kouden, eenige dagen na den Winterzonneftilftand (Solftice) wanneer de dagen op omtrent de vierde der maend January beginnen aentenemen: 'c is ook alzoo gelegen omtrent de hette, welken de hevigfte zijn eenige dagen na den Zonneftüftand der Zomer, omtrent de vierde der maand Jol y. Oe grootfte ftormen en cnweders doen zich vooral ontwaren , bij de Dag- en Nachteveningen; zij fchijnen de Nachtevening der Lente een weinig vooraf te gaen en die der Herfst re volgen : doch de ftormen welken men in dit laetfte tijdsgewricht uitftaet, zijn gewoonlijk de hevigften van allen. Vrij algemeen heefc men te Geneve waergenomen dat de Voortijen regenachtig, en de Herfften fchoon zijn : men heeft opgemerkt dat 'er omftreeks van St. Jean en St. Michiel regen valt; doch men heeft ook gezien en wel zeer dikwijls, dat het op de dag van St.  492 Natuur. §n Huishouicundige St. Medard regenden, zonder echter in veertig dagen agtervolgende regen gehad te hebben. Met eenigen zekeren grond Vöorfpeld men , dat wanneer de Herfst vochtig is en den Winter zicht' men een koud en droog Voörjaër heefr; dat, zoo her een drooge Winter is, de Lente vochtrijk zijn zal; dat na een vochtige Lente en Zomer, eenen blijmoedigenden Herfst volgt. h Over 'c algemeen genomen, wanneer de Boombladeren in den Hêrfst traeglijk afvallen, kondigd zulks een ruwe, fchrale Winter aen. De vroege komst der Trekvogelen, doed eene koude en rasaenftaende Winter voorzien , om dat zulks ten bewijze ftrekt, dat de Winter in de Noordelijke landltrcken reeds aengevangen is , dewijl deze Vogelen zich aldaer ophouden , tot dat de rijp of witte nevel j dezelven van daer bant. Wij hebben gemeenlijk in de 10 Jaren éénen flechten Oogst, twee middenmatte, vijfgewóone, en twee goeden. 't Is zichtbaerlijk dat de Natuur ons vrij veel zekerder teekens opleverd, ter goede verkoop onzer Veldgewasfehen dan dezulken, welken men verwerft door Weerkundige werktuigen : wij weten uit de fchoone Verfen van Hesiodus en Virgilius, dat de *ebeurenisfen des Velds in (Griekenland en in Rome Ten tijde dezer Dichteren voorvielen als in onze dagen'- en indien men 'er wel hebbe opgemerkt, heeft men'die tijd in dewelke eenig natuurlijk voorval, 't welk den invloed van den ftaet der grond , bewerkt door den Dampkring of der aerde op dezelve aenkondigd, waergenomen, ter bepalinge van den tijd des Veldarbcidsderhal ven, zekere Infecten komen niet uic hunnen dop', dan na dat men eene zekere mate van warmte ondervonden heeft; zommige Planten ontfluiten zich niet, dan na dat de aerde gedurende zekeren tijd verhit is ge-' weest, door de aenhoudende werking der Zonne. Om  Bibliotheek. 493 Om deze befchouwingen te treffen, moet men eenige gemeene Planten uitkiezen, welken in de meest voegzame tijd dezer werkende waernemingen uitfchieten; de natuur zal alsdan zelf eisfchen dat men voordeel trekke uit derzelver vlijtige werking, en de uitwerkingen zullen geëvenredigd zijn aen de werkende oorzaek', die men zal aenleggen ten gefchikten tijde, Deze natuurlijke Thermometers zullen vrij veel meer van nut zijn, dan alle de anderen, en men kan dezelven in zoo verre vermeenigvuldigen als men goedvind , dewijl dat alle de Planten welken in verfchilicnde tijden groeijen, de graden zullen aenduiden, en men dezelven nog kan vermeerderen, gevende nendach'tige oplettenheid op de verfcnillcnde deelen der Plantgelchiedenis; zoodanig als derzelver zaaijing, bladkrij«ing, bloeijing, vruchtdraging en rijpwording. ' Over 't algemeen heeft men opgemerkt , dat de vroegjarige boomen zeldzaem voortfehieten, dan na dat de tempering der lucht, tusfehen de 9 en 10 graden der Thermometer van Réaumur is, en zij ftilftaen wanneer dezelve beneden deze gefteldheid is. De Tarwe, Gerst, Haver en Rogge groeijen niet, dan wanneer de gefteldheid der lucht gedurende verfcheidene dagen geweest is op 3 of .10 graden ; men kan evenzoo de bladkrijging, de bloeijing, de rijpheid der Vruchten, en de tijd der verfchillende werkingen des Velds voorzien; doch dit gevolg van waernemingen kan gedaen worden door iederen Landbouwer, op de plaetzen welken hij bearbeid , en hij zal 'er zich meer en meer op gevat vinden , beter dan wij hem eenig onderricht kunnen geven , hem onze bijzondere waernemingen mededeelende, alzoo hij dezelven mooglijk al te dikwerven, als al te algemeen befchouwend^ dezelven zich zoude toeëigenen. Waer-  494 Natuur, en Huishoukundige Waernemingen gedaen in Zweden, benevens derzelver uitkomften. De Kawoerden, Tuin-Postelein en Balfeminen verwelken , wanneer de Thermometer rijst tot op q era. den boven o. J De Snij- en Witten Boonen zijn geheelenal verloren wanneer de; Thermometer beneden het Vriespunt daelt! De Boomen ontdoen zich hunner bladeren, als dezelve gedaelt is op 4 graden beneden o; doch wanneer dezelve daelt tot op 30 graden, zijn de Nooten- Prutmen- Kersfen- Kastagnie- Vlier- Wilgen- en Esfenboomen geheeleual dood. De koude doet veel meer kwaad aen de Planten, wanneer dezelven bevochtigd zijn , dan wanneer zij droog zijn; dewijl dat het water, met hetwelke hunne vaten vervult zijn , zich ontbind , bevriest en alzoo hunne teedere zamenweefzels verbreekt. Wanneer de Thermometer rijst tot op 4 graden boven o, gedurende eenige dagen; ziet men de Crocus Sativus, of de Saffraenkrokus en de Hazelnotenboom bloeijen. Op 6\ graed boven o bloeid de Anemone Pulfatilla of het Scheilekruid, ook Keukenfchelle genoemt. Op 7 graden ziet men de Tusfilago Petafites 'of het Pestilentiekruid , de Dokkebladeren bloeijen ; ook de Belula Alnus of Berkenboom. Op 9 graden zal de Acer Plant anoides (/'Erabe) de Ornito Galon Luteum (Cburles) en de Narcisfen bloeijen. Op 11 graden bloeijen de Primelaveres, Auricula's, Hyacinten, Renonkels , Moeras Goudsbloemen , en de Wilgenboom; ter zelfder graad van hette krijgt de Berken- en Sorbenboom , de Syringa, de Elzen", ce Kruisdoorn, de Kasfia, het St. Luciehout, de Pruimen de Notenboom hunne bladeren.  Bibliotheek. 495 Op 12 graden geeft de Aardbezienplant, de Leeuwstand, de (Caryopbylataj hec nagelkruid bloeizern; even 'Zoo als de Kool, en Chorfonera. Op 13 graden bloeid de Kruisdoorn, het Bilfenkriud y en de Boonen. Op 14 graden de Zuring, de Kervel, en de Klaver. Op 15 graden de Eikenboom, Hagedoorn, Barbarisfe en de Erwten. Op 16 graden bloeid de Denneboom ; de Pruim.Kersfen- en Perenboomen krijgen hunne bladeren. Op 17 graden zal de Vlierboom, de Goudsbloem en de Rogge bloeijen. Op 18 graden bloeijen de witte Leliën, de purpere roode Leliën , en de Jeneverboom. De aerde moet eerie warmte van 12 graden bezitten en wel tot op een voet diepte, wil mtn de Perenboomen zien bloeijen. In deze Landftreek , druipt den Wijngaaerd tusfehen February en April; in de maend Juny bloeid zij, en de Druif rijpt tusfehen hec einde van September en half October. Ten opzichte der Dieren heeft men in Zweden het volgende opgemerkt: namelijk, wanneer de Thermometer op 4 graden is boven o, ziet mendeLeeuwrikken, mee name Alauda arven/ss. Op 6 graden bemerkt men de Snippen , en de Mieren. Op 9 graden , befpeurd men de Brandnetel Kapellen , de Paerden- of Strontvliegen, en de Kikvorfchen, Temporaria genaemt. Op 11 graden de Kapellen, aazende op een zoort' van Doorn of Purgeerbezienboom en de Amotacilla Alba. Op 12 graden de Zwaluwen der Steden. Op 13 graden de Koekoek, de Glinfterworm, en def Honingbijen. K k Op  4PÓ" Natuur- en Huishoukundig Op 15 graden de Quakkelkoning, en de Wespen. Op iS graden de Paarden- en Koevlieg. Zie hier de volgende Waernemingen gedaen omtrent de Dieren in onze Landflreek. De Leeuwrik vertrekt op het eind van September en herkomt op het eindigen van Maart. De Kwartel vertrekt met de vorigen eenstijds, doch herkomt in de Meimaend. De gele Specht even als vorens, doch herkomt in de maend April. De Koekoek verlaet ons op het einde van July en komt tot ons in April. De Zwaluw verdwijnt in Octobermaand , en verfchijnt weder in Maart. De Nachtegael z^ngt op het einde van April. De Vink doet zich hooren bij den aenvang van Maart. De Rupfen verfchijnen in de Meimaend, evenzoo als de Kevers. — En De Honingbijen wachten op den ruimen voorraed der bloemhoven , eer zij uit hunne korven ten voorfchijn komen. M. GENEES-  Bibliotheek. 497 GEN. EESKUND E. Behandeling der onheilen, den Landlieden zonderling eigen , en vooral over de Puistgezwellen of Zweren. 't Gelukkig tijdftip fchijnt ongetwijveld daer te zijn* dat de Land- en Veebouw in vele Landftreken, meer dan voorheen, als een' wezendlijken tak onzes beftaers aengemerkt word, en een ieder het zij uit belang of uit liefhebberij, het zijne tracht bij te brengen tot nut des algemeens. — Doch naergelang men pogingen in 't werk fielt, of aen de hand geeft om de gronden verbeterd, het voordeelige derzelven vermeerderd , en in' een woord de gantfche Land- en Veebouwerij in haren ouden luider herfteld te zien, is het ook een der wezendüjkfte noodwendigheden , zoo veel mooglijk te zorgen voor den welftand der Bebouwers zelf, en hun zoodanige middelen voortefchrijven , welken het gros der Ziektens of der toevallen aen welken zij zich onderhevig zien , kunnen voorkomen of herftellen. Ten dien einden gevalt het ons hun het volgende mede te deelen. „ De Landlieden, zegt den Abt Tkssier, vinden j, zich bloorgefteld aen Ziektens, afhanglijk der Land,, ftreken welken zij bewoonen; ook ondervjnden zij ,, 'er in welken zij deelen even als een kleen aental „ lieden van andere Provintien : de dusdanigen zijn ,, onder anderen de uitwerkingen van het Vriezend ,, Weder op hunne ledenmaten , en het koud vuur, „ de booze zweren of puisten, welken zij verkrijgen. $, door het'behandelen der beesten of het villen der 5, genen die befmet zijn. j, De Heer Daubknton kondigd de wijze aen,. j, op welke de bevrozene ledematen te herftellen zijn ^ K k 1 r> eer*  $02 Natuur- en Huishoukundigb halfjaar ftraffen, zoo zij dagt onverdiend: zij richtede zich overeinde met drift, om ware het mooglijk het kjnd te veromfchuldigen, en weldra ondervond zij een zoort van bedwelming, gepaerd gaende met eene verftijving der wezenstrekken en eene geheele matheid. Het Zog ging voort de volgende dagen toe te vloeijen ; doch echter wierd de verandering op de 7de dag zoo zeker, dat de borften, welken tot dien rijd toe zeer fterk gefpannen ftonden , van wegen de volheid des Zogs, z,ch geheelenal verfiapren, tot in zoo verre zelf dat het kindje buiten ftaat ware meerder te trekken; de koorts openbaerden zich te gelijkertijd; cn des avonds zeer fterk : de vloeijingen wierden langs hoe fmertlijker, en des anderendaagsch bevond men de uitwendige teeldeelen onverwacht aengetast door eene ontftoken opzwelling. De Toevallen hielden de 8fte dag na de bevalling met dezelfde heftigheid aen; men zag zich genoodzaekt om verzachtende pappen te leggen , op de onderbuik cn de uitterüjke teeldeelen , welken ongemeen fterk gelpannen en ontftoken waren. De Zieke ondervond hevige ftekingen in de Baarmoeder: de vloeijingen verminderden cn bleven agter: 'er deed zich eene buikloop op, ongetwijveld door de verplaétzing der melkftoffen op de ingewanden. De koorts wierd zeer heftig , en de daer op volgende nacht zeer onrustig: de Zieke konde niets anders gebruiken voor haren drank ' dan een aftrekzel vim Kamilbloemen gemengd met Syrepl oe C.püiaire Gedurende 3 dagen dat de toevallen met dezelfde woede bleven aenhouden, vreesden men zeer voor eene ontfteking in de eigenlijk gezegde Lijf. moeder en ,men vond goed de Zieken een weinig DwscBrdwm roe te dienen om haer de nachten een weinig rustiger te doen doorbrengen. De 1 ide da- der Kraem fcoenen de toevallen vrij wat verminderd! en men gaf de Zieke i5 grain der Ipecacuanba, 't welk gene gude braking veroorzaekte Yan galachtige ftoffen en  Bibliotheek. 503 en ook eene uurklijke verligting deed ontwaar worden. De buikloop wierd langs hoe ongevoeliger, en 'er ontdekte zich eene waterachtige vloeijing door de bovenfte deelen van de fchede der Lijfmoeder , al .vaer dc ontfteking het kenmcrklijkfte geweest ware , en alwaer men van . den begingen af flijmerige inlpuitingen te werke gefteld hadden : omtrent de 15de dag eindlijk hielden de fmerten en de andere teekenen der ontftekingen op, cn de Zieke geraekte herfteld. Men neme in opmerking , dat , zints de verkeering der toeltanden , veroorzaekt van wegen de vlaeg der oploopenheid , de llapwording van de een en de andere borst aenhield , zoo dat de zuiging ondoenlijk wierd. Reeds twee dagen voedde men het kind met Koemelk, en niettegenftaende de goede begeerten der Moeder, moest men hetzelve aen eene Minne toebetrouwen. De Moeder en het Kind genoten intusfehen eenen goeden welftand. pe Moeder ondervond alleenlijk eenige tandpijn, welke echter luifterde na de toediening van eene kleine Spaenfchenvliegpleifter op de flarjen van 'c hoofd : de maendelijkfche zuivering verfcheen op du gewoone tijd ; zijnde nochtans niet zoo overvloedig dan wel voorheen. Het zoo even bijgebragte voorbeeld, doet zien, de gevaren welken ontflaen kunnen uit de driftige harrstochtlijke bewegingen der Ziele, na de bevalling. Men kan nimmer te behoedzaem zijn, noch te zorgvuldig, omtrent Vrouwen in dien ftaet, om welverre van hun'te doen zijn, alles wat hun te fterke aendoening kan geven , even zoowel des vermaeks als des 1'merrs. Da Ontroeringen der Ziele voeren derzelver indrukken op de lijfmoeder, welkers gevoeligheid en vatbaerheid alsdan buitengewoon is, en de verwarring word algemeen in het gantfche dierlijk geftel. Eindlijk moet men wel degelijk in opmerking nemen, dat het flechts een allerzeldzaemst geval is, dat de bovenaengevoerde Kraem-. yrouw heeft kormen bewaerd worden. — Kk 5 SCHEI-  5°4 Natuur- en Huishoukundige SCHEIKUNDE. Manier ter bereidinge van het Aurum Mofaicum, een zoort van Goudpoeder , van hetwelke men zich bediend om te Vergulden even als met het Schulpgoud (a). Neem i & Tin, 7 oneen Bloem van Zwavel; Ammoniac Zout, welgezuiverd Kwikzilver , van ieder 1 f8; doet het Tin fmelten en voeg 'er het Kwikzilver hij, wanneer het in fmelting geraekt. Zoodra dit mengfel verkoelt is, herbrengt hetzelve tot poeder, met de Ammoniac Zout en de Bloem van Zwavel , tot dat alles gantsch goed onder een gemengd zij; doet vervolgens dit mengzel Calcineren ( Verkalken) in eene kolf; zoodra alle deze mengeling opdrijven zal, zal het zich in /lurum Mofaicum veranderen, en zich op den bodem der kolf bevinden , onder de gedaenten van een zeer luifterrijk Goudpoeder. Indien 'er zich echter eenige niet wel gekleurde deelen onder bevonden, of wel gedeeltens welken zwartachtig waren, moet men deze op de allerzorgvuldigfte wijze fcheiden. ^ Het Ammoniac Zout, 't welk men tot deze verrichting bezigd , moet volmaektlijk wit en zuiver zijn. Ook moec men opletten, dat het Kwikzilver niet verl valscht, vermengd zij met het lootaebtige; 't welk te herkennen is, zettende eene kleene hoeveelheid op het vuur in een kroes, en acht gevende of 'er geene lootdeelen op den bodem dezes gebleven zijn, na dat het Kwikzilver zich heeft opgehefc, dat's te zeggen in damp vervlogen zij. üeze Calcinatie kan gefchieden in glazen varen overdekt met een bekleedzel van Potaarde en gefteld op een open vuur. (a) Getrokken uit de Handfcbuftcïi van de flr. Pincet. 0 n , wegens • Re ynier. Ik geloof dus hun een middel aen de hand te moeten geven , om voordeelen te trekken uit de verborgenfte fchuilhoeken, verloren plaetzen, de kanten de rrmaen der Wandeldreven en andre gelijkzoorcige plaetzen, welken dikwerf onbebouwd zijn in Landhoeven van zekere uitgeftrektheid. Eenen ijverigen Lref- (e) Getrokken uit eene keurige Verzameling van Waernemingen en Proefnemingen, welken de Heer Reynier jeugdige Landbouwer , rijk i„ kunde en vlijt, het air' meen van tijd tot rijd geregeld mededeeld.  Bibliotheek. 535 Liefhebber der Landbouwkunde de Heer van B r rchem, welkers bezittingen grootendeels gelegen zijn, waer de grond, de aerde fterk werkend is, doet in ledige oogenblikken of bij afwisfeling der gewoonen arbeid , gaten graven van 4 of 5 voet in 't vierkant, welken hij meer of minder diep laet uitfpitten , naer gelang der goede of kwade gefteldheid van den grond ; hij doet de aerde langs de kanten ophoopen , en laet ze in dien ftaet leggen. Gedurende de tJerfst en Winter , de aerde blootgefteld aen de vorst, verdeeld, fcheid, verdund, verfijnt zich, zet zich uit, en word aldus veel gefchikter tot de groeijing. In de Maand Maart, doet hij 'er aerdappelen in planten, welken met kracht voortzetten , en geven knobbels van uitmuntende hoedanigheid. Deze holen of gaten , gemaekt in ledige oogenblikken en in verwaerloosde of ongez/ene hoeken, leveren hem, bijnaer zónder eenige onkosten , een zeer aenmerkelijk gedeelten zijner Winter voorraed. Men kan de Landhoevenaers niet genoeg aenmoedigen om zijn voorbeeld te volgen." ,, De Holen , in voorraed bereid zijnden , kosten niets, dewijl men het doet wanneer de daeglijkfchen arbeid het flapst is ; daerenboven geniet men 'er die voordeel bij, dat de werking der Lucht, der Vorst, des Regens, gedurende den Wintertijd , de mesting vervult, en dat de aerde derwijze toebereid word, als of dezelve door verfcheidene werklieden bereid ware, ja zelf of zij om en om gefpit ware." „ Men kan even ook zoo de verlorene oogenblikken zich ten nutten maken, om de Aerdappelen te wieden en te delven, welken op deze wijze geplant zijn, en dit bijvoeglijke belet geenzints om zich over te geven aen de kweeking in 't groot , dezer zoo allernuttigfte wortelen. De Landbouwer bij denwelken ik deze uitoefTening ook gezien hebbe , heeft een Jaer .lang beproeft om deze holen te graven, op alle plaetM m s zen,  $36 Natuur- en H uishoukundige zen waer bijnaer niets wilde bervoortkomen, dan eenige Pijn- of Harstboomen; een Boom, welken als tegen de onvruchtbaerheid der grond aenwascht. Hij deed in Herfstmaend de aerde omfpicten ; hij liet ze gedeeltelijk in de holen leggen, en gedeeltelijk op den kant gedurende den Winter, en gedurende dezen Wintertijd deed hij 'er in planten witte Aardappelen, zonder eenige mesting; dezelven gelukten vrij wel, en gaven knobbels van goede hoedanigheid. Ik houde mij verzekerd, dat, indien hij deze proefneming aenhoud, he: hem gelukken zal eene onvruchtbare ftreek lands vruchtbaer te maken." — „ Dezelfde Landbouwer heefc deze wijze van'uitoeffening gebezigd in 't groot. Hij geeft na den Oogsttijd en in den Herfst, wanneer de andere bezigheden wat mineer noodzaeklijk worden, aen de aerde eene diepe omfpitting , hij doed gelijkwijdige kuilen graven , op 3 voet afftands; derzelver diepten regelt hij naer ge, lang der grond. Aen weerzijden de kuilen hoopt men de aerde op , alwaer dezelve den Winter door blijft leggen , blootgeftelt aen den invloed der Vorst, Sneeuw , Hagel en alle de Weersveranderingen welken dezelve doet uitzetten, fcheiden en voords voegzaem bewerkt. In den Voortijd, werpt men een gedeelten der aerde in de kuilen , men plaetst in dezelve vervolgens op 3 voet van elkander eenige Aerdappelen, en bedekt ze weder met aerde. Het overige der bebouwing is als gewoonlijk, uitgezonderd dat hec vrij gemnküjker is de Planten te onderfcheiden dan in eenige andere wijze van doen. Deze proef is van gelijke waerde als de uitgeftrektheid des Lands, die 'er toe gebezigd word; eene verrichting welkers onkosten dezelve moeilijk maekt, doch ook welkers gevolg is, de fchoonfte inzameling der Tarwe op deze voorbeen dus bebouwde Aerdappelen grond. Wanneer men de gantfche ftreek lands wil omfpicten, kan men het volgende  Bibliotheek. S37 gende Jaer kuilen maken in de tusfchenwijdtens welken reeds de een van de ander verwijderd hebben het vorige Jaer ; alsdan zal de aerde gelijklijk goed en los zijn in alle deszelfs deelen. — Manier om goeden Wijn te maken van Rofijnen, getrokken uit het Werk getijteld : de la Vinification, &c. par Mr. J olivet. De Rozijnen zijn uitgedroogd door de bewerking eener door kunst veroorzaekte hitte, dezelven op latwerk blootfiellende aen de fterk'te ftralen der zonne in de Zuidelijke Wijnbergen , of dezelven leggende met omzichtigheid in een tamelijk warmen oven, alleenlijk om 'er de groeizame fappen te doen uitwazemen. Deze verrichting verzameld of trekt de wezendiijke Vruchtdeelen te zamen en maekt dezelven meerder fuikerachtig. In dezen ftaet, zal de Druif bes niet gisten, rijzen of uitzetten en gevolglijk buiten ftaet zijn om Wijn voort te brengen. Maer doende dezelve hec fap herkrijgen welke zij verloren heefc, herkomt zij ten naestenbij tot deszelfs eerften ftaet. Gekookt in eene kleene hoeveelheid warm water, maekt dezelve een zoort van gekookten Wijn. Verlengt met eene gelijke hoeveelheid waters die de uitdamping haer deed verliezen, is dezelve in ftaet eenen goeden Wijn op te leveren, vooral onder de handen van eenen bekwamen kenner , welken de grondbeginzelen en de leidingen der gisting onderfcheidenlijk weet. 't Zal zelf veel gemaklijker zijn van Rozijnen eene Wijn, van uitmuntende hoedanigheid te maken, dewijl men inftaet is de juist noodige hoeveelheid waters te bezigen, dan wel bij de frisfche druif, welke in zich vervat het water door de natuur daer in gelegd, dewelke alle jaren, in evenredigheid der toereikende fuikerachiige deelen niet even genoegzaem is,  538 Natuur, en Huishoukundige Doch de gisting, het beginzel der Wijnhoedanigheid 1S met even eens in alle de Vruchten, noch ook in alle de zoorten van Rozijnen. De bewerker zoude misdagen kunnen hebben, die hem duur te ftaen kwamen, en voor welke mijne ondervindingen hem eenigermaten kunnen hoeden. Zie hier de zoorten der meest bekende Rozijnen. Rozijnen van Roquevaire Ca). Men haelt ze uit Irovence in de maend November, met Karrens. 't Is echter wel zoo voordeelig dezelven over zee te doen komen , doch alsdan komen zij eerst den volgenden Winter en de Rozijnen zijn alsdan avarij gros. Matagajhbt Rozijnen. Zij komen van Spanjen , uit Huvre de Grace of Marfeille (b). - Rozijnen van Deane, (a) Een kleene Stad in Provence, aen de Rivier Faune iWMwMaffimi - Van daer komen de zoogenaemde losten, Roznnen. (Raifa de Caife) ook , QRaifin aux Jubtsj. Eer me. dezelve droogt, worden zij in een loos van Sude en Barill gedoopt. De eenigzints kleenere Ral Mm Picardin komen ook van daer alsmede uit de Provintie. (b) Malagafebe Rozijnen. De beste worden geoogst in Grenada, bij het vlekje Algarobe , „iet verre van Feletz Mulat* zekere Stad 5 mijlen van Malaga gelegen. In het Jaer 1,64 gmgen uit de haven van Malaga 400,003 Aroben Rozijnen, de'Slroben gerekend tot aS «of23 Amiterdamfcbe ponden. - De fijrte, blauwe Rozijnen (Sibeben genaemt) worden aen den Wijnftok haïf ingÉfneden, en blijven hangen tot dat zij van de zon uitgedroogd zijn. Vervolgens worden de besten, zoo als zij nog aen de tros zitten in vaten gepakt en verzonden. Anderen worden nauwkeurig verlezen, en ,n potten of kruiken gedaen en dus verzonden waer in zij zich voortreffelijk goedhonden. Nog anderen worden m Potasloog gedoopt, eer men ze droogt- eensdees, zoo men zegt, om ze frisfeher te houden, anderdeels om haer gewicht te vermeerderen. De ligtbruine pakt men met de ftelen in korven om ze te verzenden.  Bibliotheek. 539 Deane, Sm'irna, Corintbe, en Damas. Even als de vorige komen ze uit Marfeille of Havre de Grace. — Muskadelle Rozijnen van Malaga en Provence. Deze zoorten als ook de Corinthifche en de Damasfche, beloopen eenen prijs boven het vermogen der Burgeren (c). Die van Malaga en Roquevaire zijn voegzamer ter Wijnmaking voor de clasiis der behoeftigen. Die van Roquevaire komen niet te Parys als afgeplukte druiven, ten zij men dezelve aldus beftelt. 't Is meer het belang der Provencifche om' dezelven te doen plukken. De Malagafebe komen als geplukte. Wanneer men 'er geene groote hoeveelheid van verkiest te gebruiken , kan men 'er zich zeer gemaklijk van voorzien bij de Fruitverkoopers. De Rozijnen van Roquevaire komen meestal op 30 gl. de ico f8 te ftaen. Deze Vrucht is minder uitgedroogd , en minder fuikerachtig, eigenfehappen welken het meest dienstig zijn. — De Rozijnen van Damas hebben een kruidachtigen fmaek, meest al onaengenaem voor hun die ze gebruiken. — De Smirnafche Rozijnen bezitten deze kruidachtigheid ook gedeeltelijk j dezelven zijn fuikerachtig tot walgens toe, zeer flijmerig, en van eene flibberigheid moeilijk om te verdrijven. De gisting gefchied langzaem , en is langdurend. Het is mooglijk daer van een' huishoudelijken drank te maken , dewijl hetzelve twee gistingen van goedkoopen prijs opleverd, de zuure of wrange zelfstandigheid en het water. Om de werking dezer gistingen te verhaesten, raade ik het water bijnaer laauw te (c) De Muskadelle Rozijnen welken van F/ontignan een kleene Stad in neder Languedoc, aen liet Meir Maguellone, 6 Franfche mijlen van Montpellier komen, zijn geheel helder en doorfchijnend, en worden druifswijze zoo als ze aen de ftelen zitten uitgevoerd, zij zijn zeldzamer dan de kleinere Rozijnen (Pasfariles) genaemt.  5*40 NATtn/R. EN HUISHOUKUNDIGB te verbezigen ; hetzelve zal Veel beter en veel rasier de dikachtige en flijmerige deelen fcbeiden: indien men 'er geen zuur bijvoegde om het walgacbtige dezer Vrucht te matigen, zoude dezen drank al te ftroopachtig zijn, en zich nimmer fchoon houden. Hetzelve kost 30 of 36 gl. de 100 ®. De Wijn die 'er van voorkomt heeft eene roode tint of kleur. — De gewoone Malagafebe Rozijnen vervatten zeer veel fui. kerachtige deelen, zonder kruidreuk, noch taaije flijmerigheid. Derzelver Wijnbereiding leverd een geestvocht , aengenaem , keurig en zacht, zonder lafheid. Hij heeft geene andere gisting noodig dan die des waters. De gewoone hoeveelheid is een derde dezer Vrucht tegen twee derden water. Deszelfs gisting is niet fchielijk, en gevolgelijk is het deze drank welkers gebruik het minst twijvelachtig en het eenvoudigfte is. Bij die voordeelige voegt zich nog dat der huishoudelijke. Ik heb te Parys zeer veel dezer Rozijnen ge* kregen tegen ao gl. de 100 fg. Nog iets omtrent de Korenten (d). Zij gelijkenen naer Aelbezien van wegen de dikte hunner korrels en hunner Cd) Korenten. Een zoort van kleene Druiven van een foode en violetblauwe kieur , die hunnen naem ontleenen van Korimbe in Morea, in welk gewest zij eertijds in groote meenigten groeiden. De Hokken, waer aen zij wasfehen, hebben een veel grooter loof dan de VVijnrtok (Chandlers Reizen door Griekenland.) Wanneer zij in de zon gedroogd zijn, dan pakt men ze zeer vast in vaten om verzonden te worden. Voor het overige zijn 'er tweeërleije zoort van Korenten; groote en kleene: Van de eerüe en beste oogst men jaerlijks meer dan 5 of 6 millioenen ponden op het Eiland Cepbalonia in de Jonifche Zee gelegen, aen den ingang vau de Golf van Patrasfo, tusfehen de Eilanden St. Maura en Zante: gehoorende aen Venetien. — Insgelijks ook op het Eiland Zante alwaer zij het hoofdproduct uitmaken, niettegenftaende de Inwooners dezelven fleebt weien  Bibliotheek. 543 koking welke een zoort van Syro;>p, of lijmerig vocht geeft in plaets van Wijn. De tweede wijze is een goed hulpmiddel der gisting, wanneer men 'er matiglijk gebruik van maekt : de hoeveelheid moet niet al te groot of te meenigvuldig zijn, en nimmer gebruikt worden ten zij het grondzap eenige beweging van gisting begint aen te duiden. De derde wijze zoude de beste zijn , ingevalle de uitvoering niet te moeilijk ware. Deze onderrichting is niet toepasfelijk dan op de Wijnmaking in den Winter, want, in de Lente of den Herfst, ontdaet ons de luchtgefteldheid van toevlucht te zoeken in middelen die de gisting doen ontftaen , en van welken men zich met dit alles zorgvuldig te wachten hebbe in den Zomer, 't Is eene onbetwistbare waerheid, dat de Wijn verkregen door eene natuurlijke gisting veel beter zijn zal, dan die welke men door kunstwerking daer bij vormt. Nogthans zonder ik hier van uit de i of 3 ketels water welken daer bij noodig zijn te doen om de gisting vlugger te doen ontftaen. Is 'er eenen bepaelden graed van gisting op welken men de Rozijnen houden moet, uit vreeze dat dezelven al te wrang zouden worden? ]k denke niet dat men dezelven in gisting moet houden, wanneer zij niet vuurig is dan door de uitwerking des daropkrings. Ten opzichte der gisting veroorzaekt door kunst, ik heb dezelve gebragt tot op de 24 graden des Thermometers, zonder dat het vocht eenige veranderinsje ondergaen heefr. Hec vat in het welk ik mijne proefneming dede, vervattede a§ Poingons (a) Orleanfche peiling. Indien de plaets mij toegelaten hadde een Wijnvoeder te gebruiken, hadde ik zonder eenige vreeze de gisting nog verder gebragt, en ik hadde veel geestiger Wijn verkregen. (a) Poir.gon, is een Vochtniaet, bijzonder te Nantes en te Touraine in gebruik; aldaer is het de helft van een Vat vau Orkans en Anjou. V... N n HUIS-  544 Natuur- en Huishoukundige HUISHOU KUNDIGE en andere B IJ ZONDERHEDEN. Middel om altoos verfche Eijeren te hebben. De Eijeren leveren een zoo heilzaem en fmaeklijk voedzel, dat dezelven mer even zoo veel graegten gezocht worden door de Rijken dan door de Armen, en dat men 'er gebruik van maekt voor de lieden die gezond zijn, zoo wel als voor zieken en zwakken. Li hec verflag van het uitgevonden Middel door Mevrouwe Gacon d'Humihrss, om namelijk door kunst Kiekens uittebroeden en optevoeden gedurende de ftrengfte koude, vind men gewag gemaakt der middelen met goed gevolg gebezigd door haer Ed., om zich Eijeren te verfchaiTen in den tijd dat de Hoenderen het minst leggen. Doch een iedereen houd geene Hoenderen, de Stedelingen voor 't meesten deel vinden zich bijnaer verdoken dezer landhuishoukundigen voorraed, en in den tijd wanneer de Eijeren fchaarszijn, betalen zij dezelven zeer duur, wanneer zij dezelven een weinig veisch willen hebben, en nogthans zien zij zich diesaengaende bedrogen; dikwerf zeifis het hun onmooglijk dezelven voor geld te bekomen, wanneer zij dezeiven benoodïgd hebben voor eene Zieke aen de beter hand of de bereiding van een geneesmiddel. Ons is geen middel bekend, ter uit den wegneming dezes laetften gevals, doch wij kunnen ten minften een middel aen de hand geven , 't welk ons als heilzaem bekend is , bij eene langdurige ondervinding, en 'c welk de Eijeren , als voedzel, alle de hoedanigheden doet behouden , welken zij bezitten wanneer men ze doed koken op dezelfde dag dat zij gelegd waren. AI-  Bibliotheek, 559 Kagchel plaetzen , omringt met een zeer digt traliewerk, ten einden de Duiven hunne pooten niet zouden branden, en wel op dat hun water niet zoude bevriezen. Ik gebruikte de voorzorge om twee broedfche Kalkoenfche Hennen in eene zeer warme plaets op te fluiten , en gaf hun niets anders ter voeding dan verhittend Zaad of Graen, ten einde hunne broeding te verhaasten. Zoo dra mijne Kiekens uitgekomen waren liet ik aen mijne Kalkoenfche Henne hare Eijeren in 't nest behouden , en verdonkerde dezelven wel ter deeg , en na dat zij in flaep geraekt waren , leide ik mijne jonge Kiekens onder hunne vleugelen. Bij hunne ontwaking, geleidde zij dezelven; daer na bedekten zij ze weder, en klokten ze om te eeten. In dat Jaer, kweekte ik 46 paer op van mijne 52; en twee Jaren agter een, dat ik deze proefneming deed, is mij dezelve zeer wel gelukt. Wij bevelen ons in de gunst onzer Lezeren, om ingevalle zij van deze proefnemingen gebruik maken te eeniger tijd, ons den toedragt der zaken nauwkeuriglijk te melden, waer door we ons verplicht zullen vinden. Middel om gedurende de ftrengfte koude de Bijen te doen werken , te voeden en te beveiligen voor de gevaren des Zaifoens. Indien ik de Bijen gedurende de ftrengfte koude doe werken, is het dat ik hun beveilig voor de geftrengheid des Weders, eri dat ik hun voede. Werken, is het leven dezer kostbare Infecten. De moeilijkheid des beftaet alleen in hun te verzorgen en te doen leven , zonder dat zij zich behoeven te voeden met hunnen Honing. O 0 3 Mén  5<5o Natuur, en Huishoukundige Men moet in den muur welken hun bedekt voor het Noorden, zeer lange armen doen metzelen ter ontvanging van ftroomatten welken een luiffel van omtrent 6 voeten buiten de Korf zullen maken. Deze ftroomatten zullen bedekt zijn met gewast linnen, 't welk de regen en de fneeuw het doordringen belet. Aldus zullen de Korven geene de minfte vochtigheid ontwaer worden. Wanneer de Winter zoo geftreng ware als die wij in 1788 en 1789 hadden , zal men de Siroomatten zoo laag laten komen als de Bijenkorven, om de koude te breken , welken altoos zeer veel fterker is, vallende recht neder. Deze verrichting houd de Bijen in de grootfte zekerheid, voor mij ik heb deze proefneming van 10 Jaren, vooral in de Winters van 1784 en 1785, wel zien gelukken. Zie hier iets betreklijk hunne voeding. Men plante altoos, onder hunnen luifel, Thym , Lavendel, Saly , Rosmaryn , alle langlevende Planten welkers duurzaem groen de Bijen zeer bekoord, en welken zij met zoo veel te meer blijdfchap ontrooven daer zij ze onbedekt met fneeuw vinden. Doch ciit alleen voldoet hun niet, zij eisfchen een voedzel in eenigermatc vetter. Men moet zorge dragen om gedurende den Zomer, alle de afgevallene Vruchten te verzamelen , Peren , Appelen , Pruimen , Vijgen en Druiven ; met Wijnmoer maekt men van dezelven een Druifconfituur; en zij zijn zeer lekker. Op zekeren morgen dat ik ontbeet met Bourgondifche Druifconfiruur , liet ik mijn ftukje brood op het welke ik zulks gefineerd hadde , bij de Korf leggen. Bij mijne terugkomst, zag ik hetzelve bedekt met mijne Bijen. »Zie daer aen welk toeval ik mijne proefneming te wijten hebbe. Men moet, voor eenen Winter , even zoo veel potten van 6 pinten, gevuld met Druifconfituur hebben, als men Korven zet. Men zet dezelven tweemalen des  Bibliotheek. 563 Daer de groei der Boomen trapswijze aen 't bekleedzei verandering maekt, opligttende de randen die aen de bast raken, draegd men zorge dezelve met de vinger telkens vast te ftrijken, vooral ten tijde als dezelve bevochtigd is met regen, opdat het zich geheel cn al hechte , en de lucht en vochtigheid belet word door deze gezegde Pleifter heen te dringen. Men kan oordeelen van het belangrijke eener dusdanige ontdekking , door de hedendaegfche algemeen in Engeland erkende mooglijkheid om met gebruik dezes middels in zeer wanhopige omftandigheden, eenen Vruchtboom van de grootfte fchoonheid of een Boom des Bosch , gefchikt ter voortbrenging van het fchoonfte werkhout, allerzekerst te behouden. — Iets bëtreklijk de Zijdewormen. Zekere Vrouw in Vrankrijk hadde hare Zijdenwormen, in het begin van April des voorledenen Jaers doen uitkomen, bij het vuur, hopende dezelven te kunnen voeden met Latouw; deze dieitjes echter zich niet kunnende voegen tot dit plantgewas, gaf zij dezelven Paerdenbloemenfla welke zij bezig ware fchoon te maken, 'tgeen ze ook aten en daerdoorgevoed wierden: zijfchenen niers te lijden dan wanneer deze bladen te droog, te hard wierden ; intusfehen verkreeg zij moerbezienbladen en diende dezen hun toe, zonder dat de overgang dezes voedzels op hun van eenige de minste kwade uitwerkinge ware. Eenige ftalen van de allerfchoonfte Zijde, gewonnen van dusdanige opgekweekte wormen, zijn de Sociëteit ter bevordering van den Landbouw aengeboden en door hun goedgekeurd, 't welk ren algemeenen bewijze (trekt dat de Zijdewormen, met deze Hondstandof Paerdenbloembladeren tot op de vierde vervelling, en daer na op de gewoone wijze met Moerbezienbladeren opgevoed , voordeeliglijk aengekweekt en voortgezet kunnen worden. O 0 5 NA-  Jó4 Natuur- en Huishoukundige NATUURKUNDE. (Vervolg van Bladzijde 496.) 0 F Algemeene Waernemingen des Weders, bëtreklijk de Land- en Akkerbouw. De Jaren zijn over 't algemeen genomen , goed en vruchtbaer, wanneer wij eenen kouden Winter gehad hebben, met een overvloed van fneeuw verzeld; wanneer de Lente traeglijk aenkomt en gepaerd gaet met zoele regens en zachte winden ; noodig is het ook dat de Zomer warm en door regens vochtrijk , dat de Herfst gematigd zij, en veel eer droog dan vochtig. Doch wanneer de Winter vochtig en eer laf dan koud is, de Lente vochtig en koud met fneeuw, de Zomer koud en droog, de Herfst vochtig, alsdan zullen alle inöogstingen flecht zijn. Over 't algemeen , is de Lente het belangrijkfte Jaergetijde voor de Veldgewasfchen; zij herftelt de treurige onvruchtbaerheid des Winters; doch indien dit vruchtbaer Jaergetij flecht is, niets kan de rampen, welken het Plantgewas alsdan geleden hebben, herftellen. 't Is erkend dat de fneeuw nuttig is voor het Koorn, dewijl dezelve tot verzorging ftrekt voor de felle ftreping der koude. De bevriezingen maekt de aerde veel gemaklijker ter bebouwing; zij maekt dezelve fijnder; de vorsten zijn veel fchadelijker in de Lente aen de ligfe aerde , door dat de uitwazemingen alsdan ook overvloeliger zijn. De gronden gelegen in laage landen, digt bij Rivieren en Moerasfen , dezulken welken bloorgefteld eijn gen de minen, de nevelen, zijn het meeste in gevaet om de verderflijke gevolgen der Vorst te ondervinden, dewijl dat de Plancen meerder met waterdeelen bezet zijn. Men  B I B L I O THEÏK. 56"5 Men zal misfehien de uitwerking der Vorst op de Wijngaerden voorkomen, i°. uitroeijende de Boomen welken de Winden beletten de vochtigheden te verdrijven; i°. vermijdende het fpitten ten tijde dat men voor Vorst te vreezen heeft, dewijl men anders de uitdampingen te veel bevoordeeld; 3". moet men nimmer eenige Planten zaaijen digt bij den Wijnftok, om dat dezelven te veel vochtigheids veroorzaken van wegen hunne uitwazemingen ; 4". moet men aen de Noordzijde de heggens zoo laeg houden als men kan50. men moet geenen Wijnftok planten in diepen grond, en vooral niet in dezulken welken vochtig zijn. De vorst en dooi der Lente zijn zeer fchadelijk, dewijl dat de Planten volzappig zijn, dat dezelve daer door ontworteld worden en de bloemknoppen treffen. Ten opzichte der Zaaijingen merkt men aen, dat de Zaadkorlen welken de eerlten gezaaid zijn , ook de eerften zijn die rijpen; waer uit volgt, dat het altoos voordeelig is ter goeder uure te zaaijen: naer mijn gedachten zoude de beste Zaaitijd zijn op het eind van Augustus en de geheele maand September. De witachtige, fteenachtige, fcbrale en zwakke aerdgronden behooren het eerst bezaaid te worden, vervolgens de goede aerdgronden, ren einden de Planten tijd hebben om krachten te verkrijgen, ter weêrftandbieding aen den Winter, 't Is gevaarlijk te Zaaijen, wanneer de aarde te vochtig is : men zoude niet gelooven hoe zeer veel, de groote hoeveelheid bijblijvend water , fchadelijk is voor 't gezaaide Graan; hetzelve doet een zeer groot aental Zaden of Graan verrotten.x Nieuwe Waernemingen, gedaen bij vergelijking der Waernemingen, bijeen gezameld in de Werken der Keurvorstlijke Sociëteit te Manheim, voor den J'are 1781. en algemeen medegedeeld in 1782. Men heeft opgemerkt dat de veranderingen van de Barometer, welken langer geduurd hebben dan een dag,  5(56 Natuur- en Huishoukundige dag , evengeiijk waergenomen zijn in verfchillende plaetzen vrij verre van elkander verwijderd, derwijze dac men moge voorfpellen, niet alleen de hoogten des Barometers in die plaetzen, waer men de waerneming doed, maer nog tot op een zeker punt, dezulken welken men kan waernemen te Petersburg, te Romen en te Madrid. 'c Is onnadenkelijk zeldzaem , dat de Kwik zonder beweging zij in den Barometer gedurende 24 uuren; en indien men hetzelve zegt zomwijlen waergenomen te hebben, heefc men zich bedrogen, zonder zulks bewust te zijn, dewijl men de noodzaeklijke berekening niet gedaen heeft om den invloed der hette te berekenen. Het fchijnt dat de bewegingen des Barometers, minder zichtbaer zijn in de verhevenfte plaetzen , dat zij zeer gering zijn op de hoogte der middellijn, maer zeer aenmerkelijk en roerend omtrent de Polen. Men heefc gelegenheid gehad op te merken, dat de Baromet.er gewoonlijk hooger is des ochtends dan des avonds; en de morgenftond ftrekt zich uit, ten dezen opzichten, van zeven tot tien uuren. Doch een uitermate zonderling verfchijnzel , en 't welk vrij waerfchijnüjk fchijnt, door de medegedeelde waernemingen , is , dat de geringe veranderingen des Barometers niet juist gelijktijdig zijn : men bemerkt dezelven veel eer in-de plaetzen ter Westzijde gelegen, van de plaers waer men zijnen Barometer raedpleegt, dan in de plaetzen welken ten Oosten gelegen zijn, of wel zij vallen later voor. Deze Unkomften zijn gegrond op de vergelijkingen, genomen tusfehen de waernemingen van verfchillende plaetzen , en 'er volgt bij voorbeeld uit, dat de veranderingen in de grootfte hoogtens en in de laegfte neêr In kking , bijnaer gelijk zijn tusfehen Parys, Peters^uig, Londen, Geneve, en Regensburg, met dit onderlcheid echter, dat de gang des Barometers te Peters-  Bibliotheek. 567 tersburg zeer onftuimig , zeer vermengd van omboog naer omlaeg is , terwijl daerentegen , den gang des Barometers in de andere plaetzen , zeer veel meer langzamer en gemengd is. Men verwonderd zich zeer, wanneer men acht geeft, tot op welk een punt de veranderingen des Barometers, eenerleije en gelijk geweesc zijn, in de Maand November des Jaers 1781. in het Klooster te Sc. Gothard, te Manheim en te Bude. Het middelbare verfchü dat 'er plaets gehad heeft, ten opzichte des tijds tusfehen de geringe veranderingen waergenomen in de Barometer te Londen en te Regensburg , is , van omtrent 9 uuren geweest; dat's te zeggen, dat dezelven 9 uuren later zijn voorgevallen te Regensburg , terwijl daerentegen dezelven zijn waergenomen te Weenen en in Oostenrijk 3 uuren later dan te Regensburg; 't welk ten naestenbij het verfchü der middaglijnen opleverd , ingevolge van het gene reeds gezegd is omtrent den gang dezer veranderingen, welken zich veel eerder doen ontwaren in de Westelijke dan in de Oostelijke'deelen. Eindlijk, het fchijnt dat de verfchillen, betrekkelijk de hoogtens der Kwik in den Barometer op den middag veel geringer zijn, in overeenkomst van die des morgens en des avonds, wanneer de Kwik zakt. Korte Verklaring van. het Stelzel van de Heer Toaldo, wegens de waerfchijnlijkheid der tijdsveranderingen door de Maans - punten. De geregelden gang der Zonne zoude ons ieder Jaer, dezelfde tijd, in dezelfde zaifoenen geven, ware het niet, dat deze Sterre, welke dezelve voortbrengt, de één eenige oorzaek was dezer veranderingen. De  $68 Natuur- en Huishoukundige De hoofdzaeklijke verwisfelingen des Weders , van het eene Jaer tot het andere, hangt af van eene andere oorzaek minder gelijkvormig, welke zints langen tijd het onderwerp der naerrorfchingen van Natuurkundigen heeft uitgemaekr. Onderricht zijnde der overeenkomstige beweging van de Maen op die des Oceaens, zoo zichtbaer op de Kusten, hebben zij altoos deze Sterre befchouwd als de voornaemfce oorzaek der Ebbe en Vloed dezes Zeewaters. Zij zijn in het vervolg van tijd zoo verre gegaen dat zij vastftelden dat dit het deel ware voor het welke de Maan werkzaem ware en 'tgeen toegewezen is aen de werking der Zonne; en eindlijk zijn zij overtuigd geworden , dat het niet mooglijk ware, dat de Maan zoo fterk werkten op de wateren der Zee , zonder éen eenige uitwerking te veroorzaken op den Dampkring welken onzen bol omringd. Het verfchil der Vloeden en vooral de groote veerkracht of uitzetting der Lucht, behoorden de uitwerkingen te doen vervvisfelen, maar geenzints dezelven te verwarren. Een beroemd Landmeerer heefc de Wetten der Aentrekkingskracht , de algemeene oorzaek der Winden, omftandig betoogd, doch geen één der Natuurkundigen heeft door de enkelde befpiegelende kunde de kennisfe verworven , betrekkelijk de verandering des Weders. Ter vervullinge hier van, heelt de Heer Toaldo de ondervinding geraedpleegd , vereenende den ftaet des hemels met de gefteldht den der Maane of deszelfs fterkere en zwakkere werking. Hij heeft zijne Waernemingen, te Padoua zints vijftig Jaren opgeteekend, verzameld , hij heeft de overeenkomst , welke hij verworven heeft gedurende dezen tusfcl.entijd , vergeleken tusfehen de veranderingen des Weders, en de verfchillende gefteldheden der Maane , en dit onderhoek heeft hem geleerd, dat meestentijds het fchoomle Weder  Bibliotheek. 569 Weder verfcheen raetzekreMaans punten, en dat andere wederom verzeld gingen van ftormen, onweders enzv. Na deze opmerking is het, dat hij voor het toekomende , vourt'pehende regelen vastflelde betrekkelijk de veranderingen van den ltaet des Luchts, on leenen. de van de Sterrekunde de kennisfe der herkomst dezer zekere Maans punten. De Heer Toaluo bemerkt 10 gefteldheden der Maane, bekwaem ter voortbrengipge van eene merkbare uirwerkirg op den Dampkring. üm 'er eenig denkbeeld van te verkrijgen , zullen wij aenmerken, dat de beweging der Maane drie verfchillende gelijkheden of overeei'komften heeft , welken even zoo vele verwisfelingen maken , van dewelken de during geenzints dezelfde is , en van dewelken ieder aenmerkelijke punten heeft, aengeduid in het volgende tafeltje: Veranderingen. Maanspunten. Synodifcbe of Ronden Om- Nieuwe Maan. loop der Maane 'a). Eerfte Quartier. Betrekkelijk tot de Zon Volle Maan. During, 29/! I2U. 44'. Laetfte Quartier. jinomalifcbe of OnefFene Het Perigeum , of mindere Omloop der Maane (b). afftand der Aarde. Bëtreklijk den loop Het Apogeum, of grooteren der Maane. afftand der Aarde. During, 274 iju 43'. Periodifchen of geregelden Vermeerderende Dag- en Omloop der Maane (cj. Nachtevening. Betrekkelijk tot de Dag- en Noordelijke Maanftand Nachtevening. (d.) During, 274 Natuur- en Huïshoukundige hoeken aengeduid zijn, zijn daerenboven zeer gefchikt ter betoginge van dit ftelzel; want het zal zeer gemaklijk zijn te herkennen of de daeglijkfche veranderingen des Weders overeenkomstig zijn met de Maanshoeken, en of onafhangelijk de uitwerking der Maanspunten de vlakke werking der Maane bij derzelver op- of ondergang verfchild , van die harer doorgang tot den Mer'tdiaen. Het regent meerder des daagsch dan bij nacht, en wel zoo veel des avonds als des morgens. Invloed der Maane ter herkomst van builengewoone Jaren. De Hechte Jaren komen wanneer de dpfiden der Maane zich bevinden op de Vier Hoofdpunten des Zonnekrings; dienvolgens zijn 'hunne Afftanden van 4 tot 5 , van 8 tot 9 of het dubbeld dezer getallen : even als de Afftanden der Doorgangen harer dpfiden tot de Vier Hoofdpunten des Zonnekrings. Het Jaer 1777 beeft over het algemeen flecht geweest, de dpftden der Maane waren in Nachteveningspunten (a). 't Is waerfchijnlijk dat de Jaren in dewelken de dpfiden zich bevinden in de teekens des Stiers, des Leeuws, der Maagd, en des Watermans goed en gematigd moeten zijn. 't Jaer i7,)6 is overvloedig geweest, de Apfiden der Maane waren in de teekens des Stiers en der Maagd. De Agttiende Jaren moeten elkander gelijk zijn » doch men moet echter de herkomst niet ten volkomenfte verwachten , ter oorzake der ongelijkheid van de drie Omloopen der Maane; invoege dat het gebeuren kan dat op dit tijdsgewricht het buirengewoone Jaer, één Jaer zal verfchuiven, even zoo kan men 'er twee agter den anderen hebben. 01- C») Equinoxtiaux.  Bibliotheek. 575. Offchoon wij flechts de Benaderingen (a) opgeven, zal zulks niet beletten dat hetzelve over 't geheel zijne nuttigheid heeft, voor den Landbouwer, op dat hij zijne Waernemingen diesaengaende verder voortzette. 'Er kunnen in alten deze gevallen eenige uitzonderingen of verkeeringen plaets hebben voor zekere Landlireken: 't is moeilijk zulks alles te voorzien, aenge» zien dat het gene wij opgeven algemeen toepasfelijk is op alle Globen ; maer de waernerning gevoegd bij 'r behulp dezes ftelzels, zoude veel zekerer gisfwgen kunnen opleveren voor elke Landftreek in 't bijzonder. Het Vierenvijftigfte Jaer moer meer overeenkomstig zijn met het eeifte dan met eenige der tusfehenbeiden verloopenen , om dat na dien tijd de Maans-punten zich weder bevinden in dezelfde gefteldheden , ten aenzien der Aerde en der Zonne. De Hoeveelheid des Regens, welken gedurende 9 agtereenvolgende Jaren valt , is bijnaer gelijk , aen die welken de volgende 9 jaren valt, 'c welk niet alzoo is wanneer men de Regens vergelijkt van 6 Jaren, van 8 of 10 Jaren, aen zulk een gelijk getal van volgende jaren. Uitwerkingen der Maane op de Barometer. De Bewegingen der Barometer zijn zoo overeenkomstig met de veranderingen des Weders, dat het zeer waerfchijrtlijk is dat de Maen invloed heeft op deszelfs rijzingen. Om 'er zich van te verzekeren , heeft de Heer Toaldo, een verzameling van Dag. teekeningen of Waernemingen des Barometers gemaekt , gedurende verfcheidene Jaren, van dewelken hij de Overeenkomften met de herkomst der Maanspunten heefc overwogen. De Uitkomften zijn : i°. Dat de Barometer \ lijn hooger is ten tijde der Apogéums als ten tijde der Perigéums. i°. Dat dezelve J lijn hooger is in den tijd der Quadraturen dan in die der Samen- of Tegen- r >> * • • fta«- (_a_) Aproxmiauons. Pp 3  $76 Natuur- en Huishoukundige ftanden. 30. Eindlijk dat dezelve \ lijn hooger is gedurende de Zuidelijke- dan de Noordelijke Maanftanden. Tot hier toe komen de vergelijkingen der Mannspunten met de aenduidingeder Barometer, metde Weerkundige waernemingen volkomenlijk overeen, 't Is niet evenzoo ten tijde der doorgangen van de Maan in de Evennachtspunten; want het is alsdan, dat de rijzingen des Barometers de groorften zijn . vooral in die der "Weegfchael. 't Welk ftrijd met de Weerkundige waernemingen, dewijl dat die Maans-punten trekken naer 'c flechte Weder. Doch wij zullen aenmerken dat in deze tegenftrijdigheid , de aenkondiging der Maanspunten veel zekerer zijn dan die der Barometer. 't Is evenzoo gelegen met de Zamenloop der Evennachts-punten en de Perigéums, welken nog fterker rijzingen veroorzaken; deze vereende Punten nogthans zijn eene aenduiding eener groote beroering. Wij zullen in navolging van de Verhandeling over de Barometers van de Heer de Loc. (N°. 122 en 123.) aenmerken dat dehaastiglte bewegingen in de Barometer-, een kortftondig Weder aenduiden , en alsdan, zelfrijzende, het kwade Weaer voorbeduiden. De Heer Toaldo verhaeld dat de Europeanen komende tot Mexico, aldaer eene vreemde gewoonten vonden. Een Keizer, zoo dra hij gekoren is, ware vernlicht te zweren, dat gedurende zijne Regering, de Regen teï gefchikter tijd zoude vallen , de Rivieren geene verwoestingen zouden veroorzaken, de Velden geene onvrachtbaerheid doen blijken enzv. Het gros der lieden verbeeldde zich, dat een luchtbcwooner een gelijkzoortige verbindtenis aengong. Doch alles wat van hem te wachten ware, bepaalde zich alleenlijk om regelen op te geven, ter voorzieninge van de verwisfelingen des Weders. Deszelfs voorzeggingen zelf konden niette nauwkeurigften zijn, vooral voor iedere plaets, dewijl deze algemeene oorzaken, welken op den Aerdbol werken , dikwerf gematigd werken door plaetzelijke oorzaken. (M. de G....) GENEES-  Bibliotheek; 577 GENEESKUND E. De Hechte en gevaerlijke Uitwerkingen der Stoven op de gezondheid der Vrouwen, o f (Vervolg van bladzijde 422.) Tweede Lezing. 'c Is reeds een zeer oud gefchil, en 't welk door de hedendaegfche Natuurkundigen nog beftreden word, namelijk: of het Sympatetisch werktuiglijke, ontftaet uit het dierlijk geftel, dan of van de werking dezer verwonderlijke vereende deelen, dewelken, door eenige werktuiglijke werking aengevuurd , meer of min invloed hebben de eene op de anderen, gelijk onder de eerfte Oudvaders der Geneeskunde Hypocrates van gedachten was (a); of wel volgens de nieuwerwetfcha Schrijvers dit door de tusfchenkomst der Zenuwen gefchied (b). Hoedanig het intusfchen met de zaek zij, ten opzichten der befpiegelende uitlegging , het ftuk is, dat deszelfs aendrijvende werking cp de oeffenirig der ligchaemlijke verrichtingen bevestigd is, door eene meenigte van voorbeelden weiken zich beftendiglijk voordoen aen den Geneeskundigen Waerneruer, welke dezelve als een zeker beginzel kan aenmerken. Doch , boven en behalven deze algemeene zamenftemming der deelen , zijn 'er nog anderen , welken gelijk de Heer de Gorter aenmerkt, dikwerf nog veel enger onder eikanderen zaém[werkende zijn , en in dat geval, werkt de gefteldheid van het eene deel, klaerblijklijk op hec andere. Mijn oogmerk is thans, mijne W Corfiuxio una , covfpiratio ur.a, confcntkntia omnia t Lib. de Alim. &c. (b) ffbytt, Zintt, Mechel, Tisfot, &c. Pp 4  57o* Natuur- en Huishoukundige mijne naervorfchingen te laten gaen op deze zonderlinge zoort van Sympathie, op de eenftemmigheid der inwendige gefteldheden en der teeldeelen, benevens de ingewanden der onderbuik , en het vel , doch wel vooral wegens het hart, omtrent hetwelke men opgemerkt heefc, in navolging van Hypocrates en Galenus eenen ontzettenden invloed; ik verlange daer door de oogen te openen aen de teedere Kunne, bëtreklijk zeer vele wanordens welken nog voortfpruiten uit dezelfde oorzaek. De daeglijkfche beoeffening heefc mij een groot aental van Vrouwen doen kennen, welken, wanneer zij zich van eene ftoof bedienden, eensflags eene inwendige hette ontwaer wierden en eene zoort van bedwelming , zomwijlen verzeld van krimpingen in den onderbuik , maer wel het meest dezulken welken een groote ontfteltenisfe onderhevig waren , of verhittingen van Aambeijen ; deze ondervinden hardnekkige verftoppingen , en tegenwerkende aen alle geneesmiddelen, zomwijlen dikwerf herkomende buikloopen en hevige fmerten aen de waterleidingen, 't ls niet lang geleden dat ik eene jonge Vrouwe kende , aan dewelke de hette der ftoof ontftekingen veroorzaekten aen de teeldeelen en de waterbuis, indiervoegen dat zij zeer dikwijls , wanneer zij afging , eene zeer fterke hitte ondervond, zomwijlen een zeker beletzei, 'c welk eindlijk uitliep op eene volftrekte opftopping. Indien het gebeuld dat het vel der onderbuik flechts inkrimpt, volgt alsdan daer uit dat de onmerkbaren loop der doorftraling beprangt zijnden , de ftoffe der doorftraling zich vast zet aen het vel, voorbrengende op deze wijze vel- of huidgebreken , als pijnen des veis, gloed en vlakken in 't wezen en andere huidontftekingen; of wel zij hervoert de bedorvene ftoffe in de vloeibare masfa, en veroorzaekt verfchillende ongefteldheden, bëtreklijk de werking des zintuigs op het welke zulks valu Dat  Bibliotheek. 579 Dac hec hare in een zeer eng en onmiddeljik verband ftaet met de teeldeelen , ziet men op de overtuigendfte wijze bevestigd in den ftaet van zeer vele Vrouwen , welken , ten tijde harer zwangerheid , of ten tijde hunner geregelde ftonden , meer dan al te dikwijls een kleen beletzei ondervinden in de ademhaling en beftendiglijk hoesten , deze toevallen worden gewoonlijk veroorzaekt door de eenzijdige volbloedigheid der lijfmoeder, zoo wel als door de werking van 't Zenuwgeitel. Het gebruik der ftuuf veroorzaekt eenige werking op die deden , waer van wij komen te fpreken , en 'c is niet moeilijk te bevatten, hoezeer hunne natuurlijke ontfteltenis dikwerf invloed hebben kan op de werking des harts. 'Er is nog eene andere reden, om welke dit deel, meer dan eenig ander, dikwerf ontftelt is; 't is het zittend leven 't welk de Vrouwen verplicht zijn te leiden , doorlevende het grootfte gedeelten hunnes beftaens al zittende. Het zittend leven derhalven, verdoken van de doorftraling der voegzame beweging, de gefteldheid zelve, wanneer de perfoon gezeten is, en de kiefche zelfftandigheid der longen , door dewelke het bloed zich langzamer ontlast, zijn de eerfte oorzaken welken de Vrouwen vatbaer maken voor de benauwdheden des harts, voor de ongemakken der hoest, voor de fchorheden , de onoverwinnelijke aêmborstigheden, enzv. v a). 't Is om dees reden , voornemende de wezendiijke gevaren des ftoofsgebruik te beftrijden , het (a) Zie de uitmuntende Verhandeling van de Fleer Tissot, over de Ziektens der Geleerden. En Mevrouive de SeviGrfé zegt zeer juist: „ Ik boude mij verzekerd „ dat de meesten der kwalen voortfpruiten door duurzaem. „ met den aers op een ftoel te zitten". — PP 5  $8o Natuur- en Huishoukundige het noodzaeklijk zijn zoude, dat ik niets vergate van alles wat invloed konde hebben op hec ontwerp mij voorgeftelt; ik moeste alsdan nog in overweging nemen de verderflijke gevolgen der uitdampingen des ïurfs of Kolen, van dewelken de Vrouwen zich gewoonlijk bedienen ter verwarminge. Men kan de wezendlijken invloed des damps van ontgloramen kolen op het dierlijk geftel geenzints ontkennen. De wanorden welken zulks met zich brengd is bewaerheid door zoo vele verderflijke voorbeelden, dat men het in geen twijvel meer kan trekken , 'c is genoeg flechts de Geneeskundige gefchriften te door-bladeren , om zich geheelenal hier van overtuigd te vinden. 'c Is bekend , door een aental proefnemingen, dat met den gloed der onrglommene kolen , zich eenen damp opgeeft welke, van verdoovenden , bedwelmenden aert zijnden, het naeste koomt bij de Opium, betrekkelijk deszelfs uitwerkingen; derwijze dat 'deze fchadelijke uicdamping, zich mengende met de lucht des dampkrings, en zich bij de Vrouwen, welken de dag doorbrengen op hunne ftoven , invoerd door de leidingen der longe en de flokdarm tot de masfa der vochten , aldaer niet dan ongefteldheden kan veroorzaken , voornamelijk in het hoofd , aldaer verwekkende eene opeenpakkende volbloedigheid. Na dit alles is het niet verwonderende , dat zoo vela lieden zich beklagen alle dagen fterke hoofdpijn , duizelingen , flauwtens en eene geheele verzwakking ontwaer te worden. Ik denke dat men deze uitwerkingen moet wijten aen de verdunning of uitzetting der vloeiftoffen, niet alleenlijk ontftaende door de hette der ftoof, maer nog door de (mepbitique) zwavelachtige damp der ontgtomme kolen. Ik houde mij verzekerd dat de zaek wezcndlijk zoo is ; en hec geval 'c welk ik hier voorflelie zal buiten allen twijvel Hellen, de dubbende geesten, welken misfehien nog niet genoegzaem overtuigd  Bibliotheek. 581 tuigd zijn van dusdanige klaerblijkelijke waerheden. Een onveiwachc voorval verfchaften mij het onderhoud met eene Dame van zeer groote geest; na eenige onverfchiliige woordenwisfeling , viel het gefprek bij toeval op de gevaren , de Vrouwen onderhevig, dewelken gebruik maken van ftoven, als een eenvoudig middel om zich beftand te vinden, voor de aenvallen der koude. Zie hier getmuwlijk het gefprek dezer Dame in dezer voege: „ Ik herkende, zeide zij mij * „en vond mij ongelukkiglijk al te laet verzekerd, der ,, verderflijke uitwerkingen , welken ontftaen uit dit „ gebruik; door de inwendige verhittingen, welken ik „ mij verwekt zage , de gloeijingen mijns wezens, ., welken mij eensklaps dikwerf overkwamen ; door „ de ontwaarwordingen van hette en koude, welken ik als beurtlings ondervond ; en zomwijlen zeer „ merkbare ftuiptrekkende fchokken. Doch het geen „ mij het fterkfte drukte van allen en mij zorgvuldig „ waekzaem deed zijn , omtrent het huishoudelijke „ beltuur mijner famiellie , was eene zeer fterke ., hoofdpijn , op dewelke zeer dikwijls eene onver„ zettelijke flaperigheid en zomwijlen zelf eene be„ dwelmende draaijing des hoofds volgden. Op deze „ wijze de natuurlijke bron waer uit deze mijne kwa„ len voortvloeiden , hebbende leeren kennen , ver„ wierfik voor het ftoofgebruik dien afkeer, welken ,, de hagchelijken toeftand mijner gezondheid, te ,, recht vorderden". De vereende medewerking aller dezer bijzondre omHandigheden, is geenzints, gelijk een ieder ziet, een fpel der inbeelding 't welk gevaren fchept, maer wel de uitkomst eener getrouwe waerneming : 't zoude nutteloos zijn nog een grooter aental bijeen te zamelen , welken daerenboven nergens anders toe dienen zouden , dan om mijn klein vertoog uitgebreider te maken . zonder daer bij betere proeven te geven, der klaerblijkelijke gevaren , welken het Stoofgebruik naer  582 Natuur, en Huishouku'ndige ■ naer zich Hepen. Indien her dan waer is, dat de onderwerpen ons altoos , naermatan hunner grootheid aendoen , wat kan de teergevoeligheid der Vrouwen meerder werkzaem doen zijn, dan het treurend tafreel der gefchetfte onheilen , hun aller zijden omringende? 'c Is heden echter de tijd, dat ik melding make der gebreken met dewelken het vel zich geteekend vind, der deelen 't meeste blootgefleld aen de gedurige hette der ftoof. De kennis dezer wanfchikkelijkheid des opperhuids, zoude misfehien meerdre indruk maken op den kiefchen geest der Vrouwen, dan de zameling van zoo vele onheilen; 't kan niet dan nuttig zijn derhaiven al het gewicht hiervan te doen kennen. De Vrouwen, alles opfporende, om zich den Mannen gevallig te doen zijn , vinden zich verknocht aen alles', 't welk voordeeliglijk zijn kan om hunne bevalligheden te vergrooten ; zich alsdan wel verzekerd houdende , dat de uitwerkingen der Hoof op eene zichtbare en onbetwistbare wijze een gedeelten hunner aengename blos verflenfende , vertrouwe ik dat deze mijne aenmerking de flerkfte der beweegredenen behoorden uit te maken om hun af te fchrikken van een gebruik zoo fchadelijk , zoo hinderlijk ten minflen voor die Vrouwen , welken hunne fchoonheid boven hunnen welvaerd fchatten. Ik weet zeer wel, dat men om de fchoone Sexe te behagen over 'c algemeen de hand moet leenen aen de misvattingen en infiemmen met de gevestigde gebruiken; alsnog weet ik dat men altoos de vooroordeelen des waerelds geacht, en dat het vermaek altoos de geftrengheid der voorfchriften gehaet heeft ; intusfehen daer mijn voornemen zich meer uitltrekt ter verbanninge van eene zoo verderflijke gewoonten , betrekkelijk den welftand der bevallige Kunne, dan tot eigen voordeel, geloof ik vrij uit te mogen zeggen hec gene ik denke, en 't welk het geval ten hunnen voordeelen zoude kunnen verkeeren. Ik zegge dan dat dit ge-  Bibliotheek. 513 gebruik het welk het ligchaem uitdroogd , offchoon door den tijd gewettigd , en zoo algemeenlijk onder 't Vrouwelijk geflacht verfpreid , ten allerftrengfte behoorden bedreden te worden, door alle Geneesheeren, en verworpen zelf, door elk en een ieder die maer eenig goed begrip koesterd. Ten tijde dat ik in de Gasthuizen te Padua, Pavia en Milane verkeerden, om 'er mij in de Geneeskunde te ocifenen, hebbe ik zeer dikwerf met verwondering gezien, dat eenige Zieken het vel, aen het diktfte des beens, agterwaards, geheelenal verbrand hadde, zoo wel ah een groot gedeelten der dijen ; op andere plaetzen loodver wig geftreept, vereelde hardigheden, dorre, barre ruwigheden, en eindlijk, ik fchaame het mij te zeggen , zeer affchuwlijke verzweringen. Den onzijdigen Wondheeler , welken de plicht zijns beroeps toeftaet, de befchouwing der aengeduide deelen, kan met meerder grond van zekerheid getuignis dragen dezer waeiheden. Ik kan intusfchen niet ontveinzen , dat deze velachtige gebreken , zich op eene meer zichtbare wijze voordoen onder den talrijken rang, des zoogezegden gemeenen volks, dan bij lieden van den Burgerftand, en nog veel minder in die van den hoogden rang. Men zal zeer gemaklijk de oorzaek bevroeden , voor hoeweinig acht gevende op den daet der behoeften van arme lieden, welken geene verwarmende Wijnen nuttigen, noch doorvoedende dischgerechten voor zich zien ; maer beurtlings blootgedeld aen de gedrengen en verwisfelenden invloed des dampkrings, geheelenal verdoken van noodzakelijke kleeding, ter behoud des ligchaems , ter weÊrdandbieding der koude , haken naer het vuur, vullende hunne dooftesten of potjes, met halfgeglomme kolen, en geenzints de gloejing afwachtende dezelve verbrijzelen, om des te rasfeher ingebeelde verkwikking doch ook gevoel te hebben van alle de aengedipte onheilen. Ik  584 Natuur- en Huishouk undige Ik hebbe uic den mond veler Dames vernomen, dat dezelven ten tijde dat zij zich hunner fcoven bedienden, voorzorgen gebruikten, voor dewelken de fmalle gemeenren Duiten ftaet is, dat's te zeggen, regelende den graed der warmte naer goedvinden , en behoedende die deelen, welken het meest blootgefteld waren voor de hette , door welk middel zij voorgaven zich te kunnen beveiligen voor alle de werkingen op het vleefchige en alle de nadeelige toevallen welken hunnen welftand konden verkorten. Ik wil niet ontkennen dat eene zoodanige voorzorg zeer prijswaerdig is; doch ik zegge ook te gelijk, dat de ondervinding zichtbaerlijk heefc bevestigd , dat deze voorzorg niet voldoende is, om te beletten dat den welftand 'er niet door lijd, dat het vel zich nietkleurd, na verloop van zekeren tijd , ja dat hun in 't vervolg echter, 'c zij meer of min, niet eenige grauwachtige of zwarte vlakken zullen beteekenen. 't Is zeer zeker, weinige lieden zijn 'er welken niet met leedwezen en fchaemten de kwellende merkteekenen dragen. Eindlijk om af te brek 1.-11, van waer komen die loodverwige vlakken, welken zich dikwerf op het dik des beens bevinden, van zeer vele perfonen welken , in het ftrengfte van 't Winterzaifoen öm zich voor de koude te beveiligen , een goed gedeelten des daagsch doorbrengen zittende op eenen duurzamen fcoom, indien hec niet is de uitwerking der aengevoerde en verfpreide hette der kolen? En, zal men misfehien zeggen, dat deze lieden geen vuur gebruiken, zonder de beenen te bedekken? Neen zeker niet, zij zitten Maer neen ik zie mij genaderd tot dat deel, omtrent het welk het mij in deze mijne lezingen niet voegzaem zij, mijne verdre nafporingen of uitbreidingen voort te zetten : indien ik den aendacht mijner Lezeren door het tot dus verre verhandelde niet tot mij trok, zoude het overige, denkbeelden vormen, misfehien ftrijdigmet mijn oogmerk in dezen , zonder zulks mijne fchuld genoemt te kunnen worden. Welverre ook is het van mij,  Bibliotheek. sH mij, deze geringe proeven te doen voorkomen als een ontwerp ter algemeene hervorming, ook mij te vleijen de toeftemming des algemeens verworven te hebben: geenzints, 't zal mij voldoende zijn dat men mij recht doe ervaren; ik heb het doel bereikt dat ik mij voorftelde , beftrijdende op de best mooglijke wijze eene gewoonten zoo fchadelijk , zoo vcrderflijk voor den welftand van het beminnelijkfte gedeelten des menfchelijktn geflachts. Beproefd Geneesmiddel tegen het Rhumatisme en de Beroertens. Neem Palmboom-, Alants-, Engelwortelen, Kjisfen, en Zaagzel van Pokhout, van ieder i oneen. Des avonds zet men alle deze Artzenijen te zamen te trekken in 6 pinten kokend water. Des anderen daags morgens doet men dezelven verkoken tot op een derde. Wanneer men gereed is hetzelve van 't vuur te nemen, voegt men 'er bij een half once gepletterde Geneverbeijen en twee Vierendeel loots Vijlzel van Staal, 'c welk mert flechts een half quartier uurs op *t vuur laet. Wanneer deze drank verkoelt is , doed men dezelve door een witte handdoek. — Gereed zijnden geeft men van hetzelve de Zieke op het bed, des uchtends a glazen, dat's te zeggen, tusfehen 5 en 6 uuren, (tellende een tusfchentijd van een uur tusfehen de twee giften. Ingeval!? de Zieke begint te zweeten, moet men hetzelve matigen , zorg dragen dat de Zieke niet verkoud, en hem echter nog 1 of 2 glazen geven na den middag omtrent 4 uuren. Men moet van dezen drank gebruik maken gedurende een maand agtereen; indien men kan, hetzelve heet drinken, de Zon mijden zoo wel als de avondlucht; eindlijk ook gedurende den tijd dat men 'er zich van bediend , noch Melk , noch Salade , noch raauwe Vruchten gebruiken. Voor en aleer dat men tot het gebruik dezes Dranks overgaet en ook wanneer men met het gebruik uitfeheid, zich purgeren. — SCHEI-  $16 Natuur- en Huishoukundige SCHEIKUNDE. De Heer de Morveau, bëtreklijk de menging van het Zilver en het Yzer. Allen de genen welken fpraken over de menginge der Metalen, hebben in naervolging van den Beroemden Gellkrt herhaelt , dat het Zilver zich zeer gemaklijk verëendeti met het Yzer ; ik weet niet wat deze dooröeffende Scheikundigen in deze misvatting heeft kunnen brengen ; doch de tegengeftelde voorftelling , is bevestigd geworden door eene openbare beflisfende proefneming in het Stookhuis der Academie van Dyon, en ik geloove mij zoo veel te meer verplicht te zijn, ter algemeenmaking, dier deze ftelling van den Heer Gei.lert van dat zoo zeer gering getal is , 't welk wij geloofden te moeten aennemen bij onze Scheikundige grondbeginzelen , alleenlijk op het diepst vertrouwen dat wij fielden in dezen Auteur, -zonder eene nieuwe proefneming. Men deed in eene ligrgedekte kroes, een halve once Zilver , getrokken uit het Hoornzilver, eene evengelijke hoeveelheid van zeer zuiver Vijizel van Staal, en twee oneen Scheivocht , zaemgefteld ter proef der Yzermijnen; men heeft in acht genomen om het Vijizel te mengen met dit Scheivocht, en de ftukjes Zilver daer boven op te plaetzen, ten einde dit metael zich op den bodem niet konde vereenen, dan na den geheelen omtrek te zijn doorgeloopen; de kroes bedekt en toegeftreken , is gedurende een uur blootgefteld aen het hevtgfte vuur des fournuis van de uitvinding van M a cqurr, en men heeft dezelve in rust laten verkoelen. De Kroes gebroken zijnden , heeft men onder de glasachtige ftoffe, een fchoone wel beflisde klomp van de gewoone gedaente gevonden, dat's te zeggen, gclijkenende naer eene weinig geplatte bol, doch zaemgefteld uit twee verfchillende zelfftandigheden , welken alleenlijk eene naest elkander leggende gefteldheid fchenen te hebben ; de zeer zichtbare lijn van afzondering,  Bibliotheek. 587 dering, was nier vlak* maer fchuins, even als of derzelver afzonderlijke zwaerte , hun in 't geval gebragr hadde de boderh des vats te verdeden ; de 1'cheiding intusfchen was niet evengelijk, het Zilver befloeg ten naestenbij de twee derden des onderden vlaks en hec Staal de twee andere derden des bovenden vlaks. Ken ieder dezer Metalen droeg de Kristallifatie. welke hun eigen ware, eene vaste uitwerking eener volkomene fmelting, gevolgd eener langzame verkoeling. Men bragt de met Zeildeen bedrekene ring ter zijde hec Zilver, dezelve trok Hechts flap aen ; men bragc ze ter zijde het Stael, zij trok aen en ligtede oogenbliklijk de klomp op. Men beproefde fchoon vruchteloos deze twee metalen te fcheiden , dellende deze klomp op een aembeeld, en flaende daer op met een hamer volgens de richting der lijn van zamenvoeging , welke , door dit middel, rechtdandig ware; zij vielen ten eerden beiden een weinig af, doch men bemerkte weldra, dat het gefmoltene Staal, indien men voordging flechts zoude affplinteren. Eindlijk het plat geklopte gedeelten, onder de hand eenes diamautfiijpers geweest zijnde , vertoonde eene regte lijn ; wel zichtbaer van wegen het onderfcheid der kleuren , eigen aen beiden de metalen , meerder uitgekomen zijnde door het polijsten. Uit alle deze waernemingen volgt, dat 'er tusfehen het Zilver en het Yzer geenen andren graad van aentrekking is dan die, welken de aenkleving deroppervlaktens voortbrengt , en geenzints die , welken de verwandfchap voortbrengt, dat's te zeggen, de ontbinding; de befpiegeling zal ons brengen tot het punt van herzelve met even zoo veel vertrouwen te zeggen, ten aenzien der bergdoffelijke zelfdandigheden , dan wij het zeggen zouden door kracht der gewoone werking van twee Zouten, welken, ontbonden in hetzelfde vocht, zich zouden fcheiden, door dezelve Kristallifatie. Qq STER-  588 Natuur- en Huishoukundige STERREKUNDE. Korte Verhandeling over ons Planeetgeftel. O F (Vervolg van Bladzijde 5;;.) Buiten de Aarde en hare Maan, is de wandelkring van den Planeet Mars, wiens fchijnbare grootte zeer veranderlijk is, en die door zijne kleinheid en afftand, niet veel groots vertoont. Zijn middelbare afftand van de Zon word gefteld op 30 millioenen 444 duizend Mijlen , of om bij de vorige gelijkenis te blijven , zou een' kogel van daar in 37 jaren de Zon eerst bereiken : van de Aarde is zijn afftand ongelijker, want als zijnen ftand tegen over de Zon is, word de afftand op 8000, en is hij daerentegen agter de Zon , of ten onzen opzichten, in her. zelfde gedeelte des hemels, op 59,000 halve Aardkloots diameters bepaald. Zijne grootte , word gemeenlijk bepaeld op ruim driemalen kleinder als deze Aarde , of zijn middellijn op cirka 575 Mijlen; door zijnen verfchülenden ftand is zijne grootte , in Mijlen moeijelijk te berekenen, dewijl hij den eenen tijd zich wel agtmalen grooter vertoond , dan den anderen tijd. De tijd van zijnen Omloop om de Zon , is een Jaar 31a dagen , en uit deszelfs vlekken cn ongelijkheden word opgemerkt, dat hij in 24 uuren en 40 minuten ' zich om zijne fpil draaid, zoo dat zijne dagen en nachten met de onzen zeer weinig verfchillen. Of hij op zijne duiftere zijde, door een of meer Manen, die enkel tot zijne verlichting dienen, vergezeld word , is geheel onzeker , tot nog toe zijn 'er geen ontdekt, mogelijk zijn zij te klein , of te zwak van licht om gezien te worden, of mogelijk heeft zijnen Schepper, wien tog niets te wonderlijk ofte groot  Bibliotheek. 589 is , op eene andere wijze gezorgt, dat zijne nachten geen gebrek aan licht hebben. Eindelijk heeft men opgemerkt, dat zijn licht roodachtiger is , dan de andere Planeten , waar uit men , veronderfteld , dat hij t'faamgefteld is uit eene donkere ftoffe, of dat het licht op zijne oppervlakte eene andere werking doet. Boven deze is de loopbaan van de grootfte der Planeten van ons Zonnelied , Jupiter genaamd , in wien het de Alvermogende Schepper behaagt heeft zoo veel fchoonheden ten toon te (tellen, dat hij niet zonder verwondering befchouwd kan worden ; in febijnbare grootte , en glans, munt hij boven andere Planeten uit ; hij fchijnd omgord te zijn met banden of ftrepen , die aan zekere verandering onderhevig zijn : tot vermeerdering van zijnen luifter, is hij als omringt van Vier Wagters of Manen , die hem op zijne groote reis langs zijn pad vergezellen. Volgens de berekening van Huygens, heeft deze Planeet een middellijn die 20 malen langer is dan de middellijn dezer Aarde, of eene lengte van 34 duizend en 700 mijlen , en zijne geheele grootte overtreft dezelve 8,aoo malen. Zijn middelbaren afftand van de Zon word op 60 duizend en 500 Aardrijks middellijnen, of 104 millioenen en do duizend Mijlen gerekent , en zijne gemiddelden afftand van de Aarde, op meer dan 84 millioenen Mijlen ; of na de reeds meermaal gebruikte gelijkenis zou een kogel 105 Jaren noodig hebben om de Zon, en wel 100 Jaren om de Aarde te bereiken. Naermate van zijne grootte is ook zijn lang ronde loopbaan : om dezelve rond te gaan , befteed hij een tijd van bijna 12 van onze Jaren , en ten bewijze dat groote ligchamen niet altijd aan eene trage beweging verbonden zijn, draait hij in den tijd van 9 uuren en 56 Minuten om zijnen eigen As, zoo dat zijne dagen meer dan de helft korter zijn dan de onzen. Q q 2 Wat  59° Natuur- en Huishoukundige Wat de uiterlijke gedaante van deze Planeet betreft , hij vertoont zich altoos rond , en fchijnt ten onzen opzichte geene afwisfeling, gelijk de Maan en andere Planeren, onderhevig te zijn. — Zijn licht is in helderheid bijna gelijk aan Venus , hoewel zijnen afftand van de Zon Zoo veel verder is, mogelijk is in zijne fnelle beweging, eene rede te vinden dat zijn licht, op zulk eenen afftand, zoo verre gezien word. üeze Hoofdplaneet heefr voor zoo veel men weet Vier Bijflanders of Manen , welken hem , gelijk de Maan onze Aarde, verlichten. Voor de uitvinding der Verrekijkers heeft men niets van deze Manen geweten, in den Jare 1609. zijn de eerfte drie door een Hoogduitscb V/iskonftenaar ontdekt ; volgens de begrooting van Huygens behoeven zij in groorheid voor den Aardbol niet te wijken , zij loopen in lang ronde kringen om hunne Hoofdplaneten , in gedurig wijdere afftanden, en in meerdere of mindere tijd, naarmate zij grootere kringen moeten afloopen. De Eerfte , die nog geen 3 middellijnen van zijn Planeet afftaac , omloopt dezelve van 't Westen naer het Oosten, naer onzen tijd gerekent, in een dag en ruim 18 uuren; de tweede, die 41 middellijn afftand heeft in 3 dagen en ruim 13 uuren; de afftand van de derde is 7 en nog geen halve middellijn, en doet zijnen omloop in 7 dagen en 4 uuren ; de vierde heefc een' afftand van 12= middellijnen , en bewandelt zijnen omtrek in 16 dagen en 18 uuren, in welke tijden men meent, dat zij zich gelijk onze Maan eens om hunne eigene asfen omdraaijen. Deze Trawanten, of Wagters , van Jupiter , hebben niet alleen tot opheldering en naeuwkeurigheid van de Sterrekunde veel toegebragt, maar ook ter verbeteringe van Aardrijkskunde en Zeevaard, een groot voordeel aan de hand gegeven , door dien de afftanden der plaetzen op Aarde daar nader door bepaalt zijn. Bijna  Bibliotheek. 591 Bijna nog eens zoo ver, als Jupiter van de Zon afftaat, is de groote Wandelkring van de verfte der aan onri bekende Planeten , Saturnus. Schoon hij in ons gezicht de minfte vertooning maakt, heeft hij nogthans bijzonderheden , die in geen van de anderen gevonden worden, en hoe ontoereikent ook de Glazen zijn mogen om op zoo groot een afftand eenige zekere bepalingen te maken, word door dezelven evenwel zulk een verbazende toeftel ontdekt, dat hij als een Waereldftelfel op zich zeiven gelijkt. Volgens de rekening van de meermaal aangehaalde Heer Huygens, is de Middelafüand van deze Planeet tot de Zon, 2 maal hondert, en 11 duizend, 344. halve Aardkloots Middellijnen, of 191 milliocn, 215 duizend en 840 mijlen; en van deze Aarde, is zijn gemiddelde afftand , hondert 98 duizend , 344 halve Diameters, of 170 millioen, 575 duizend, 840 mijlen. Of om de vorige gelijkenis nog eens te gebruiken, zou een kogel, met de fnelheid die reeds is opgegeven, 250 Jaren noodig hebben , om van daar de Zon , en 225 Jaren de Aarde te bereiken. In ligchamelijke grootte, is hij minder dan de vorige , nogthans overtreft hij de Aarde , en de overige Planeten, dewijl hij op ten minften 3375 malen grooter dan de Aarde gerekent word. Om zijnen verbazenden grooten omtrek af tc loopen, heeft hij den tijd van 29 Jaren en ruim 174 dagen noodig ; dat hij gslijk de Aarde en andere Planeten om zijnen eigen As draait, word voor ontwijfelbaar gehouden , fchoon men tot neg toe de zekerheid daar van door waarnemingen niet ten vollen kan bewijzen : uit de gelijkheid van tijd , die zijne Wagters mer die van Jupiter hebben, meend men te kunnen belluiten, dat hij omtrent in denzelven tijd om zijne fpil beweegr. Qq 3 Be-  59* Natuur- en Huishoukundige Behal ven de Manen die deze Planeet verzeilen heefc de groene Schepper hem van iets voorzien, daer in de gantfche zichtbare Schepping geen gelijk van gezien word , namelijk eene groote heldere Ring . die men gist, dat tot zijne verlichting veel toebrengt, in wiens midden hij zich altijd bevind , en nergens aan zijne oppervlakte vastgehegt is , maar op een halven middellijn van den Planeet verwijdert blijft. Die wonderlijk verfchijnfel , van het welk voor de uitvinding der glazen niemand geweten heeft; werd gerekent op 56 duizend 760 Middellijnen, en zijne breedte 8 duizend, zijne dikte 6 hondert Mijlen: dus is dezen Rand ongelijk breeder, als de dikten van onze Aarde : eene Globe van gelijke grootte zou tusfehen de Planeet en zijn Ring kunnen doorgaan, zondereen van beiden te raken. Welke en hoe vele dienften de Planeet van den Ring heeft, is door de groote afftand niet te bepalen, ook niet waar uit dezelve beftaat; zijne groote helderheid heeft eenigen doen denken, dat hij uit eene meenigte van digt in een gedrongene Sterren beftaat, doch die blijft enkel gisting , zoo wel als dat hij een vast ondoorfchijnend ligchaam is , welk laatfte evenwel het algemeenfle onderfteld word, te meer om dat hij een doorgaande fchaduw op de Planeet fchijnt te geven, als hij in eene rigting is, dat de Zonneftralen op zijn plat vallen. Voor zoo veel nog bekend is, word deze Planeet op zijn groote reis verzeld van vijf Wagrers of Manen, die men meent, dat mede in grootte voor onze Aarde niet behoeven te wijken. De Eerfte, of die het naaste bij zijn Hoofdplaneet ftaat, heeft een afftand van twee van zijne Middellijnen en loopt in een dag en ar uuren om zijn Planeet. De Tweede, die omtrent een derde van zoodanig een Middellijn verder is, heeft 2 dagen en bijna 18 uuren noo- • dig  Bibliotheek. 593 dig toe zijn omloop. De Derde heefc een afftand van 3ï, en lcopt in 4 dagen en ruim 13 uuren zijn loopbaan af. De Vierde ftaet 8 middellijnen van zijn Planeet,, en hefteed 15 dagen en 22 uuren tot zijnen loopkring. De Vijfde ftaet ten opzichte van de anderen zeer verre van zijn Hoofdplaneet , (waarom veronderfteld word dat 'er nog een of meer zijn, die tot nog toe niet gezien zijn) cp eenen afftand van 24 middellijnen , en loopt in 79 dagen en bijna 8 uuren zijnen kring rond. Van wegen hunnen zeer grooten afftand, kan 'er met zekerheid niet veel meer van gezegc worden. Maar zouden wij hier de grenspalen van ons Waereldgeftel bereikt hebben , om dat de fchranderfte Hemelloopkenners hunne ontdekkingen niet verder hebben kunnen uitbreiden? Hoe veel hemelligchamen kunnen 'er nog wel zijn, die de voor ons onbekende paden van het ruime Hemelgewest doorwandelen 1 Somrijds vertoonen zich aan den Sterrenhemel een ander foort van Dwaalflerren, die Cometen genaemd worden, zij fchijnen volgens de gemeene beweging, met alle andere Hemelligchamen, in 24 uuren om de Aarde te loopen , daar hunnen eigenen loopbaan van die der andere Planeten zeer veel verfchilr. Zcmmigen nemen hunnen weg regt Zuid- of Noordwaards, gaanden verre buiten de palen der andere Hemelbollen , cn loopen in hunne zeer lang ronde Cirkels, dwars door het Planeetgeftel , op deze ongebaande wegen komen zij de Zon fomtijds nader dan Mercurius, en na eenige tijd klimmen zij in een bijna regte lijn, tot verre boven den Wandelkring van Saturnus. Daar deze Dwaalfterren in vroegere tijden voor boodfehappers van onheilen , of als verkondigers van den ondergang der Koningrijken en Volkeren gehouden wierden, is men in onze dagen, nu in veel gevallen de rede over het bijgeloof zegenpraald, zoo ver gekomen, dat de omlooptijden van de meesten zijn nagerekent, Qq 4 en  594 Natuur- en Huishoukundige en daar door de tijd van hunne wederverfchijning heel na bepaald, het welk ten klaarden toond, dat de Cotneten waarlijk Hemelligchamen zijn , en geen verhevelingen of toevallige verfchijnzelen , veel min uitgewafemde dampen der andere Planeten. — Ik zal nu van de Planeet Uranus niet fpreken, onlangs door den Heer Herschel ontdekt, dan alleen dat hij bepaald word, nog verder van Saturnus af te ftaan, dan deze van onzen Aardkloor. Nog eene bedenking, en daar mede zal ik eindigen. Gemeenlijk vind ik in de weinge Auteuren, die ik over deze ftof gelezen heb , bij de berekening der Afftanden eene berekening van de graden van licht en warmte, naermate der afftanden; dewijl nu de hitte op de laagfte deelen van het aardrijk, fterker bevonden worden, dan in de bovenlucht, gelijk ik te voren reeds iets datr van gezegt heb, komt mij onder verbetering voor, dat dit leert, dat op de gevolgtrekking, (namelijk, dewijl de afftand zoo veel verder is , is de koude zoo veel meerder en hec licht minder) geen vaste ftaat te maken, mogelijk is in de gefteldheid van den dampkring, naermate van de afftand , een verfchü, het welk te weeg kan brengen, dat 'er in de graden van licht en warmte, minder verfchü is , dan wij anders uit den afftand zouden opmaken. Onder meer redenen die ik zoude kunnen bijbrengen, is deze nog; indien het licht op de oppervlaktens der zeer ver afftaande Planeten niet kragtiger werkte dan op onze Aarde, zij dan in die helderheid bij ons niet gezien zoude kunnen worden. — Dus heb ik de Zon, met alle de Planeten die haar verzeilen, na mijn vermogen befchreven, die als wij dezelven met aandacht befchouwen , ons verplichten in verwondering den Dichter van den i04den Psalm na te zeggen: boe groot zijn alle uwe werken, gij b(bt ze alle met wijsheid gemaakt ! en hoe groo- alle  Bibliotheek. 595 alle die werken ons mogen toefchijnen, nogthans zijn 'er ongelijk grooter wonderen , die nog veel minder zijn af te meten , want gelijk 'er geen einde aan de grootheid van den Schepper is, zoo is 'er geen verbeelding die zijne fcheppende hand palen kan {tellen; Job , na een verheven verhandeling over Gods magtige werken, zoo als zij door de gantfche natuur, van de hooge hemelen tot zelfs de diepte der helle toe verfpreid zijn, fluit dit groots verhaal op een wijs die allen, hoe geleerd zij ook zijn mogen, verplicht zijn in te ftemroen , met eene erkentenis dat dit maar de uiterfte eindens zijner wegen zijn, en hoe veel 'er van gezegt kan worden, maar geringe en kleine ftukjes der zaken zijn, of de geringfte buitenzijden of de boorden zijner werken , en tot een blijk dat de Schepper in allen opzichten oneindig verre boven alle fchepfelen is, befluit hij zijne reden met een vraag , die nooit beantwoord zal worden: wie zou dan, het ontzaglijke, het groote, dat hij hier uitdrukt door den Donder, de ontzaglijkfte vertooning in de Natuur!, zijner mogenheid verftaan? — Qq 5 C Y F-  596* Natuur- en Huishoukundige ' C Y F F E R K U N D £. Voor Leerlingen in deze Kunst. Het tiental Caracters of Kenteekens o i 2 34567 39, noemt men Letteren of Cijfferletters , om dat men waerlijk dezelven niet wel voegelijker noemen kan _ Doch iemand die flechts een middelbaer oordeel bezit, kan zeer ligt begrijpen, dat het eigentlijk Caracters of Kenteekens zijn, waer door men, door het gebruik en kunde van dezelven , zeer veel in tijd en moeiten wint, ten minften altoos twee derden, als men 1 of een, 2 of twee enzv. fchrijft. I'ot leerzame bezigheid, is het van geen aenbelang, Wie de Uitvinders geweest zijn van deze tien Cijfferletters ; maer dat de vinding groot is, zulks is eene waerheid die wel te gelooven is; doch de grootheid daer van zoude eerst kenbaer worden', als men eens een^ vraegftuk van eenig belang uitwerkten , met de Latijnfche Cijfferletters, die men oudtijds gebruikten. Om de beginfelen der Cijfferkunst te leeren, is niet alleen noodig dat men de letters fchrijven kan, en dat men weet dat 6, zes is, en 8, agt is, enzv.; maar men dient te weten wat 6 , 8, of alle andere letters zijn, of wat de aenduiding daer van is: namelijk, zij kenteekenen zoo veel Eénhedens, als men te befchrijven heefc — dat elk voor hun zeiven, of door meerder getal^van letters, te kennen geven, de juiste grootheid der Eénhedens, die noodig zijn. J. J. Blassiere, een Man wiens Werk altoos hoog moet geacht worden, ten minften van allen die eenige achtinge hebben voor deze edele Kunst, geeft in zijne Voorreden, pag 3, vierderleije Eénhedens op: maer alzoo mijne bedoeling is, om alleen van de Cijfferkunst, tot het Commerciële, iets te zeggen, zal ik alleen mij bepalen bij de Deelbare of Conventionele Éénheden, dewelken fpruiten uit overeenkomften, die gemaakt zijn, of gemaekt moeten worden, van de hoeveelheid der Eénhedens, In  Bibliotheek. 59? Tn 't geen men weegt, de Ponden, of zwaarder of ligter Gewigten. Drooge Waren , die gemeten worden , de Lasten, Hoeden, Zakken, Schepels of' klein der e Maten. Natte Waren, Vaten', Stukken, Virtels, Kitten, Stopen of kleine Maten. In de Uirgeftrektheid meet men met Roeden, Voeten, Duimen en Ellen. Deze Éénheden behooren tot de Koopmans Rekenkunde, als meden in alle Geld Speciën, als Guldens, Stuivers , Penningen , of welke Speciën hec zouden mogen zijn. Alle opgaven , of opmakingen echter komen niet altoos met juiste Eénhedens uit: hec is waar men kan voor fè ) zetten 7 tg ja oneen; voor 13^ voet, 13 voet één duim; maar zulks valt zoo kort niet, en, in berekeningen die volledig moeten gefchieden, komen de antwoorden op de vragen zoo, dat dezelven ondoenlijk zijn om anders als in een brook te ftellen, als i gulde; hoe zeer dat uitgewerkt word, kan nooit eenvoudiger gebragt worden als tot 6 ft. io| penn.: 2iOO zijn 'er honderden Voorbeelden op te maken. Over de brooken meene ik, voor als nu niets aen te merken, maer alleenlijk iets van het 10 tal Cijfferletters, een kort denkbeeld te geven. Een minkunuigen moec dan bepaalt vragen wat 'er van de o of nul is? De o word gebruikt om te kennen te geven, dat'er niets of nul ftaan moet, en al zette men één-tien- of metrroalen o voor één of meer der negen andere Cijfferletteren, de o maekt de minfte verandering niet, acn de uitfpraek van dat getal, even zoo min, als dat 'er tien, neven of onder elkander ftonden. Maer de o is, agter één der negen andere letteren ftaenden, van die kragt als alle anderen, met dat onderfcheid dat, zij juist een tienmael meerder waerde of kragt toebrengt aen de voorftaende: word de o agter een 8 geplaetst, is juist 8 mael jo tagrig, daer de negen anderen , het getal door hunne agterplaatzing, de eerstftaenden wel ook tienmael vermeerderen , maer hes  598 Natuur- en Huishoukundice het getal dac die twee letteren dan uitmaken, in 't geheel io mael zoo veel, en dan nog, dat getal dat de agterfte uitmaekc. Wanc als men agter 8 nog een 8 plaetst, word de voorfte daer door io, en 8 daer hij tot een getal. — Als de o gefteld word tusfehen andere Cijfferletters , dan behoud dezelven altoos de kragt, van een tientallige vermeerdering, dat de o altoos doet, zoo dra als dezelven maer een of meer andere letteren voor ftaen heeft: want als men een letter gezet heeft, brengt elk van die 'er agter geplaetsr word, een iode magt aen elk der voor ftaenden bij. — Ik zal dit eens met een kort voorbeeld bewijzen: Schrijft een onverfchillige letter, ftel eens 5, ftel agter die, 6, is dan 56; dus ontfangt de 5 dan ipde magt, om dat hij geplaetst is in de 10 deelige rang. Zet men agter 56 een 7, is dan 567, dan ontvangt de 5, en 6, beide de 10de magt, om dat de 5 dan is in de 100 deeligen, en de 6 in de 10 deeligen rang; en 50 maal 10 is 500, en 6 maal 10 is 60, dus blijft de 7 in de één deeligen rang. Word agter de 7 een 8 gezet, dan ontfangen weder 5, 6, en 7 hunne 10de magt: alzoo de 5 in de duizend deelige; de 6 in de honderd deelige; en de 7 in de tien deelige rang valt, Indiervoegen zou dit zoo groot kunnen gemaekt worden, dac de verdeeling daer van fterker zoude worden als 'c bewijs. Even zoo werkt weêrkeerig de afneming van de agterfte letter: waer door alle de voor ftaenden een iode magt minder verkrijgen ; waer van ten bewijze deze weinige voorbeelden genoeg zullen zijn. 123456 zijnde Eénhondert, drie en twintig duizend, vier honderd zes en vijftig: want de 1 is 100.000 : Een hondert duizend —■ 2 - 20.000 : twintig duizend ~- 3 " 3^000 : drie duizend — 4 - 400 : vier honderd — 5 - 50 : vijftig — 6 - 6 : zes 123,456 Word  BlSLIOTHEÉK. 599 Word de zes afgedaan, en zoo van letter rot letter, ondergaen allen de voor ftaende telkens de vermindering van de iode magt: hier van daen is het wiskundig, dat een getal in ftuivers ftaenden, tot guldens komt, door het afftrepen van de agterfte letter, en deeling door 2 der anderen, om dat de afftreping door 10 Divideert, en dan door 2 gedeelt, word dan als door ao gedivideert. Even zoo ook in de 100 ponds Rekening; de afftreping van de twee agterfte letters Divideert doonoo, om dat iedere letter de iode magt wegneemt; en zulks doet iedere letter voor zich; dus werken de twee te famen, even als 10 mael 10. Aengaende het geen over is, wanneer men ftuivers tot guldens maekt op de gewoone manier, zulks is te bekend om 'er iets van te zeggen. Maer ik heb aen verfcheiden Comptoiren geobfer- veert, dat mijne manier in 'i berekenen van goederen per 100 f§ op zeer weinige plaetzen in gebruik is. Bijna overal rekend men , bij voorbeeld : 770 fg Netto a ƒ 7 7_ 53bJ° , 20 komt ƒ 53: 18 : - isjoo dat zeer goed is, maar mijn manier is 770 Z P 53l9o<_i8komt/53-i3- Dat ik nu door 5 Divideer , weet ik . want het is wiskundig, als men door ao een getal Multipliceert, en dan dcor 100 Divideert, dat men altoos het zelfde Quotent krijgt, als dat men het met 5 direct Divideert. Iemand mag zeggen : ja dat valt zelden zoo, dat het zoo juist fluit, doet zulks eens met 776 fg a f 7 - dan dus 7 54l3a f 6 komt ƒ 54 : 6 : - dan  6*oq Natuur- en Huishoukundige dan fchier. 'er i over, daer ik niets voor reken, om reden dat al wat 'er minder overichiet als 2 § of i\ rekent niet , omdat zulks geen i ftuiver kan maken, maer zoo 'er 2| of 7\ of al wat daer boven komt tot 4rl ofqi'. fchrijf ik een ftuiver meer als Quotent komt, doch dit dient alleen voor Comptoiren daer men geen penningen boekr. Op dezelve manier Is ook de Intrest, Percent en Agio Rekening. Ikbereken den Intrest van f1666:16:6 ^s'pCt. dus s 1666 : 16 : 6 munt: 3* 5000 : 9:2 833 : 8:3 58J33 » 17 : 5 5~* komt 58 : 7 : dan is ƒ3 : 17 : 5;over, daer ik 1 ft. voor reken, alzoo dat meer aU ƒ aj is, dit ftaet berekent in blanco; moet den Intrest 'er bij betaelt worden, dan bij getrokken, en als 'er zoo veel pCr. van gegeven word, dan afgetrokken. Ten flot voor ditmael; de Agio van ƒ6789; 17:6 a ij I 6789 : 17 : 6 » is h * 3394 •■ 18 : n ij | - § - 1697 : 9 : 5§ l - i - 848 : 14 : io| 1*713» : — : i| 5 komt ƒ 127 : 6 De/i:-:i| die overig is, zoude § van 1 ft. ofspenn, zijn, dat in geene berekening te boek gefteld word. V. LAND-  Bibliotheek. oor LANDBOUWKUNDE. Aenmerkingen wegens de Zamenflelling en de Onderhouding der Seal len; door den Heer Dralet, Corresponderend Lid der Landbouwkundige Sociëteit te Marfan. De beste gefteldheid voor een Stal is, eene plaets genoegzaem verheven boven het vlakke der uitwazemingen welke de moerasfige gronden vaek veroorzaken. De meest voordeelige gronden zijn dezulken welken droog en fteen ach tig zijn ; de flegtfie zijn de waterachtige en moerasfige gronden. De Helling van hec Noorden tot het Zuiden, is die welken men moet verkiezen, aengezien dat de Noordenwind het gezondfte en zuiverfte is, dat dezelve de lucht zuiverd en verfrischt; die van het Oosten is "bij voorbeeld de gevaerlijkfte in Gasconje , ter oorzake den Zuid-OostenWind welken altoos verderflijke dampen aenvoerd en zeer dikwijls waaid. De Stallen geplaetst op de helling eener heuvel behooren omringd te zijn van kuilen, om het water des regens gemaklijker te doen afloopen. In allen gevallen, moet de grond der Stallen afhellende zijn , en meerder verheven dan de oppervlakte des gronds van buiten. De Stallen moeten altoos verwijderd zijn van de misthoopen , van de watervergaringen , de varkenshokken , de hoendermarkten , en in 't algemeen verre van alles 't welk verrottenden flank of verdervende vochtigheid veroorzaekr. Zij moeten hoog en ruim zijn , en zoo vee! mooglijk afgefcheiden der andere gebouwen, voorzien Van eene groote deur aen het Noorder- en Zuidelijke uiteinde, en van vengders op de Oost- en Westzijde. Deze twee deuren zijn voldrekt noodzaeklijk ter vernieuwinge van de lucht en getemperdheid derzelvé, en van een groot gemak voor de uitdamping der mest- hoo-  6oi Natuur- èn Huishoukundigé hoopen , de in- en uitgang der beesten , zoowel als den invoer van 't voeder. De vengders moeten voorzien zijn van ramen en blinden. Alles moet opendaen zoodra het vee daer uit is. Gedurende de Zomer drage men zorge dezelven weder te fluiten aleer zij 'er in komen , oplettende nogthans eene der deuren open te laten , om 'er de vliegen re doen uitgaen, welken altoos de donkerheid haten, en welken uitfchieten door de opening die hun het licht doet bekennen. De misthoopen, zoo dezelven in de dallen zijn, moeten des Winters ten minden tweemalen in de week geruimd worden, en des Zomers ton minden alle dagen. Het grootde gedeelten der voorfchriften welken wij zullen opgeven , zijn toepasfeüjk zoowel op de Paerdendallen en de Schaepskooijen als op de Veeftallen; alleen zijn dezelven getoetst aen-, en deunen op de beginzelen eener gezonde natuurkunde, en bevestigd door de proefnemingen van het kleen getal lieden, welken zich hebben weten te ontdoen van het flaeffche juk der gewoonten. Maer, zal den flaef der gewoonten zeggen, de Osfen hebben noodig warm gehouden te worden; en de ruime Stallen , de deuren , de vengders veroorzaken in dezelven eene hevige koude. Om deze tegenwerping te beantwoorden , is het best ten eerden de natuurkundige Gefchiedfchrijvers raed re plegen, welken ons leeren zullen dat de Osfen oorfpronglijk uit eene gematigde luchtftreek herkomstig zijn; dat de groore hette dezelven meerder hinderlijk is dan de groote koude , en dezelven beter voortkomen in de Noordelijke gedeeltens dan in die van het Zuiden. Zie daer de reden waerom de Deenfche, de Poolfche en de Ukrainfche Osfen veel grooter, vervolgens die van Ierland, Engeland , Holland en Hongarijen ; en die van Perfien , Turkijen , Griekenland , Iralien , Frankrijk en Spanjen veel kleener zijn, ja die van Barbarijen nog veel kleener. Deze zoort daerenboven zoö over-  Bibliotheek. 603 ovetvloediglijk in Europa , bevinden zich niet in de Zuidelijke landftreken, en hebben zich niet uitgebreid, uit Armenien en Perfien aen gene zijde in Afia, noch uit Esjipten en Barbarijen in Afrika. ; 't Welk dacrenboven op eene klaerblijkelijke wijze bevestigd, dat de koude niet hinderlijk is aen de Hoornbeesten , is, dat van alle de Dieren dezen het zijn welken het minst geleden hebben gedurende den Winter van 1788 en 1789. — Behalven dat jdit gezegde geftaefd is door de verhalen der Waernemers, welken zich onledig hielden met de opmerking der vreeslijke uitwerkingen dezes Winters, hebbe ik zelf de overtuigendfte proeven ondervonden. Ik hadde op het einde van den Herfst in 1788 eene Stalling doen zamenftellen op eene landhoeve in de ftreek van Puycasquier. De Noordzijde welke op de trekking ftond, ware fleufswijze en konde geenen doortocht geven , ter oorzake van de Vorst welke elk oogenblik herkwame. De Beesten intus. fchen hield ik den geheelen Winter in dezen Seal aldus bedekt bijnaer geheelenal aen de Noordzijde, cn tot nog is dezelve niet gefloten dan door deze fleuveu, een tusfehenwijdten van 8 of 10 duim de een van de ander verwijderd, echter heeft hetzelfde beest welke dezelve altoos bewoont, geen het minfte ziekten ondervonden; integendeel hetzelve is gezond en tierig. Het dak van eene andere Stal was in eenen zeer flegten ftaet. De Sneeuw die 'er op viel in de Maend February van hetzelfde Jaer , viel beftendiglijk op de beesten, in zoo verre zelf dat den oppasfer, zich genoodzaekt zag dezelve alle morgen op te vegen. Deze beesten leden echter niets en zijn alsnog de fchoonfte der Landftreek. Deze proeven zijn ongetwijveld meer dan voldoende om eene tegenwerping te doen vervallen, welken geenen anderen grond heeft dan het vooroordeel en da gewoonten. Rr z:e  604. Natuur- en Huishoukundige Zie hier eene andere welke de luiheid fchijnt voorgefchreven te hebben, 't Is betrekkelijk de Mist. Zekere Hoevenaers geven voor dat de Stroohoopen in de Stallen moeten rotten, en zeer langen tijd de pis en het vuilnis der beesten moeten ontvangen , om een goede mesting te worden. Wij zullen hier op met den Abt Rozier antwoorden, dat, indien de mist minder vettig, fmerig is door de duurzame verandering van 't ftrooizel, zich gemaklijker zal veranderen in mestaerde, door een juist gefchikter broeijing, en de hoeveelheid zal zeer wel te goê komen aen het weinige des verlies in hoedanigheid. Voor 't overige, onderftellende zelf voor een oogenblik , dat deze manier een weinig her voordeel der mesting zoude verminderen; het zoude een kleen verlies volkomenlijk herfteld zijn door de gezondheid en de vrolijkheid der beesten. Hoe welneraden de grondbeginzelen zijn diesaengaende vastgefteld , en hoe juist de gevolgtrekkingen fchijnen daer uit afgeleid , zal het niet nutteloos zijn om dit articul te befluiten met eene voorflelling der volgende voorvallen. Een rijken Landhoevenaer van zekeren flreek, verloor in iederen Herfst, een vrij aenmeiklijk getal van beesten door de Pestkoolziekte en andere verderflijke kwalen; ik raadden hem om den grond van eene zijner Stallen op te hoogen, de anderen van rondomme met guilen of gragten te voorzien , wederom anderen te verwijderen , ruimer te maiten , in allen derzelven groote doortochten van lucht te maken, door middel van deuren en vengfters, en er de zindelijkheid meer en meer te doen heerfchen. Mijnen raed wierd gevolgd , en zints dien tijd , hebben deze ziektens derzelver verwoestingen gefiaekt. Een bijzonder perfoon in eene andere hoogere ftreek, hadde een groote Stal op meer of min rotsachtigen grond gevestigd, gericht naer het Noorden, wel voorzien  Bibliotheek. 60$ zien van openingen, en ruime lucht; hij deed dezelve, het geheele Jaer door, alle dagen reinigen; zijne beesten zijn de eenigen van de nabuurichap welken niet door de Pestkoolziekte zijn aengetast, en hij verloor Hechts één derzelven gedurende de befmettelijke verwoesting voorgevallen in 1774. — In het zelfde geval ware een ander Veehoeder in eene andere ftreek, hij bezat eene drift van 30 Osfert of Koeijen. Drie Waren 'er de flachtoffers der befmetting: vreezende de nauwkeurige uitvoering der bevelen1 ter ftuiting dezes onheüs , trachtede hij de zeven anderen te verbergen, en bragt ze heimelijk op de heidein eene woeste ftreek. Deze beesten leefden verfcheidene maenden aldaer en geen een derzelven ftierf. In zeker Dorp viel het volgende voor: Eene Koe getroffen door de Pest of Veeziekte, wierd gedurende verfcheidene weken vastgemaekt aen de palen, en dus blootgeftelt nacht en dag aen het allerflegtfte Weder; zij wedcrftond de Ziekten en de geftrengheid des Weders, ja was de eenige eener uitgebreide Stalle welken dusdanig aen de woede der Ziekte onttrokken wierd. — Eene andere Koe brak de touw aenftuk met dewelke men dezelve zogt te leiden naer het flagthuis en ontkwam het in een naestbijgelegen Bosch ; lang daer na trof de meester denzelven toevallig aen zeer gezond en welvarend. Moet nen uit alle deze voorvallen niet befluiten, (fchoon men 'er nog meenigvuldige anderen bij zoude kunnen voegen,) dat de Stallen het middenpunt zijn vsn eene meenigte van Ziektens, zelf der befmettende cn dat de opene, vrije lucht het beste der behoedmid' delen, en het vermogendfte aller geneesmiddelen is? Indien 'er nog meer noodig ware ter overtuiging van de heethoofdige dooroeffende Landlieden , zullen wij hun het voorbeeld bijbrengen hoe de Osfen hun gantfche leven doorbrengen in de weiden of de velden van Médoc, zonder immer in den ftal te komen, in eene R r 2 der  6oó" Natuur- en Huishoukundige der Jaergetijden ; als nog een gedeelte van Armanac, alwaer zij des daegs in 't veld grazen , en de nacht doorbrengen in opene, onoverdekte plaetzen hij 't huis ; als nog de moerasfen van Camargo, alwaer de hand des meesters hun nimmer hoed of verzorgt ten zij zij voor den ploeg moeten ; eindlijk wij zouden hun zegden opmerkzaem te befchouwen , de beesten met dewelken de Pyrcnetfche Bergbewooners den Wijn van Gasconfe komen over te voeren. Deze beesten, welken in de grootfte der kouden reizen , welken zeer dikwerf op den fteengrond in de open lucht flechts flapen kunnen , zijn veel fterker dan de anderen, en zijn bevrijd voor de Ziektens welken vaek een meenigte der Stallen verwoesten. Middel om het Zaad eeniger Planten te beveiligen voor den aenval des Ongediertens. Verfcheidene Planten zijn onderhevig aen den verwoestenden aenval van eenig Ondier, wanneer zij zelf nog jong en teeder zijn, en aenvanglijk beginnen op te fchieten ; 'er zijn 'er zelf welken het Zaed verwoesten, verflinden in de aerde leggende , eer het opfchied; het Raep- en Koolzaed zijn vooral hier aen onderhevig, en welke Ongediertens zomwijlen geheele velden verwoesten. Men heeft verfcheidene middelen voorgefteld om zich dezer vijanden ontflagen te zien, en ingevolge hier van zullen wij ook ondernemen eene proefneming medetedeelen , welke bij verfcheidene Landbouwers gelukkig geflaegd is, en welkers eenvouwigheid gewislijk eenige lieden zal overreden ter herhaling, om verzekerd zich te zien van deszelfs goede Uitwerking. Men doet het Raep- of Koolzaad in een Vies, en doet 'er bij eene kleene hoeveelheid Bloem van Zwavel; het Zaed moet de Vies niet geheel en al vullen, ten  Bibliotheek. 607 ten einde men inftaet zij dezelve re roeren; 'c welk men zorgvuldiglijk vier of vijf dagen agter'een aenboudend doet. De Vies moet altoos wel gefloten blijven; na verloop dezes tijds, fchud men het Zaed daer uit, 't welk zich als dan bedekt vind met Bloem van Zwavel, en aldus zaaid men hetzelve. (Nota Men weet wel dat de beste wijze om voor ■ 'c fchadelijk Ongedierten, gelijk bij de Hop, de Rozenboomem, Kruis- en Aelbezien enzv. te beveiligen, is om van tijd tot tijd digt bij dezelven eenig Houtzaegzei, vermengd met een weinig Zwavel, te branden.) Over de Klim- Witte- of Snijboonen (a). 't Is juist zoo vreemd niet meer dat wij op het einde der Voortijd Vorst hebben, men heeft zulks zelfs waergenomen in de morgens van den 12, 13 en 14 der verloopene maend Juny. Dezelve heeft van eenen ongelukkigen invloed geweest op verfcheidene Plantenden Groentens; doch dezen invloed is wel minder zichtbaer geweest in onze Tuinen dan op de Warmoeslanden. De Snijboonen welken men kan aenmerken als een genaturalifeerd voortbrengfel , dewijl alle de zoorten ooifponglijk zijn uic de beide Indien of uit America, en welke daerenboven eene Moeskruid Plant is, is zeer vatbaer voor de Vorst. De laetfte Vorsten hebben hielen daer 'er velen van vernietigd, wij zijn 'er getuigen van geweest, en het is te vreezen dat dezelve niet zeer velen zal gefpaerd hebben in Kweekerïjen verder van deze Hoofdftad afgelegen. Den Overvloed dezer Peulvrucht is zeer te verlangen, wel bijzonderlijk dewijl dezelve eene allergrootfte vervulling uitmaekr , rer onderhoud der Land- en Stedebewooncrs en wel vooral voor den armften zoo wel als den rijkften: want ieder houd zich (a) Een Berichc ons medegedeelt in een Buitenlandsch Nieuwspapier, in Augustus des voortedenen laers. Rr3  6aZ Natuur- en Huishoukundige zich overreed, dat na het Brood en Aerdappelen, dezen, het grootfte der nooddruft vervult in den fchralen wintertijd. Het aengeduide gebrek dan, dezer eetware is eene. wezendiijke plaeg, eene bezoeking, 't Is echter nog gelukkiglijk de tijd om grootendeels het verlies door de laetfte Vorsten veroorzaekt te herftellen. Geen Landbouwer is onkundig dat men de Snijboonen zaeit of plant in volle aerde, van de laetfte dagen van April tot de eerfte van de maend Augustus; maer deze verrichting gefchied in verfchillende gedeeltens van aerde, en ook geenzints Snijboonen van alle zoorten, welken men plant of zaeid in 't beloop dezer drie maenden. In de tegenwoordige gefteldheid der zaeke tiierhalven diend in opmerking genomen i°. om de reeds gebruikte gronden niet nutteloos te maken; 2°. om de zoort van Snijboonen te kennen welken met een goed gevolg de plaets kunnen vullen der genen die uitgevroren zijn. i°. Het meest gewoonlijk gebruik, vooral in opene Velden, is de Snijboonen te zaaijen of te planten ruitswijze of in 't verband, dat's te zeggen, guilen temaken van omtrent 3 of 4 duim diepten , tegen 6 of 7 duimen breedten; en de een van de ander verwijderd een en een half of 2 voet over de geheele lengten. Wanneer men dan de reeds bedekte grond, doch welkers bezaeijing verwoest is door de Vorst, niet vruchtloos wil maken, kan men Snijboonen planten of zaeijen in de ruitwijze vakken welken de oorfpronglijke gemaekte holligheden van een fcheiden. De aerde zal zich geheel en al voorbereid vinden , en het voortbrengzel zal de nieuwe zorgen des Landbouwers, en de nieuwe zaeijing, welken hij te koste gelegd heeft vergoeden. a°. 'c Is niet om de Landbouwer lesfen te geven, wanneer wij hem zeggen dat wij twee zoorten van Snijboonen onderfcheiden, de Stam- en Staekboonen; dat  Bibliotheek. 600 dat de verfcheidenheid dezer twee zoorten in grooten getale zijn ; dat onder deze verfcheidenheid de eenen vroegtijdig en de ander laet komen ; maer naergeiang der omftandigheden , zullen wij hun die het weten herinneren , en voor hun die 'er onkundig van zijn zullen wij aenmerken , dat men de vroegrijdigfte Snijboonen moet voorkiezen, om dezulken welken door de Vorst verwoest zijn te vervullen. Twee verfcheidenheden hebben bijzonderlijk plaets bij de zoort der Staekboonen, de gele malfcbe Snijboonen, en de zoogenaemde Duhfcbe Boontn. De eerfte bezitten eene vrij groote gelijkheid , en de tweede zijn de vroegtijdiglte der Staekboonen (.a). Middel om een Pruimenboom , groen en frisch, met behoud zijner bladeren en Vruchten, gedurende den Winter in het midden eenes Hofs of Veld te bewaren. Wij kunnen ons niet herinneren, in welk Werk over de Landbouwkunde fchrijvende, wij dit middel eenmael gelezen hebben , doch wij zijn verzekerd , dat hetzelve reeds gevonden word hier of elders, 't Is ongetwijveld, uit dezelfde bron dat onzen geè'erden Zender geput zal hebben. Daer intusfchen het bericht zeer kort is , en hetzelve onbewust kan zijn aen het grootfte gedeelten onzer Lezeren, hebben wij geenzints geaerzeld om hetzelve op verzoek in dit Werkje een plaets interuimen. Verkies uit uwen Boomgaerd, een welbeladenen Pruimenboom; omringt dezelve in 't rond of vierkant met houtten latwerk, kruis- of ruitswijze ge vormt. Bedek dit latwerk met weldroog hooi, ter dikte van 8 of 10 duim, _ (a) Onlangs mij tegenwoordig bevindende, bij de omfpittmg en toebereiding, van eenig Wartnoefiers land, zag ik onder de beste Fee, aarde, ook een goed gedeelten onzer Hottandfcbe, zoogenoemde Turfmollem fpitten , met nadrukkelijke verzekering daer tevens bij, dat geenen grond, toebereid voor Snijboonenzaajing, in waerdije bij dezelve halen konde. V— Rr 4  cTio Natuur- es Huishoukundige duim, wel meer maer niet minder, op zulk eene wijze dat het geheele geftel gelijkheid heeft aen een opgeftapelden hoop hooi. Q Vooraf diend ge3orgt dat de Pruimen des Booms welken men uitkiest, niet ten vollen rijp moeten zijn als men dit doet , maer wel dat zij beginnen te blaauwen.) Aen 'c onderfte gedeelten van 't latwerk laet men eene opening om 'er door te kunnen kruipen , fluitende dit wederom met een of twee planken, welken men ook als vorens, toe zijnde, met hooi knn digt maken. Indien 'er Sneeuw valt op het hooi, moet men die daer niet afdoen, dewijl dezelve de innerlijke warmte , die de frischheid en het zuivre van 't groen des Booms niet weinig bevorderd, en door welks middel de Pruimen ook langzamerhand tot derzelver volkomene rijpheid komen, derwijze dat men omtrent het midden des Winters, kruipende door het gezegde gat, de Pruimen kan plukken geheel en al zuiver, frisch ja zelf met fchoon gekleurde groene takjes daer aen. — Deze proefneming is meer aerdig dan wel nuttig naer ons Inzien, devviil dezelve net wel kan te werke gefield worden, zonder zeer vele kosten, ten minnen aen de meesten dezer boomen : doch 't zoude echter gevallig kunnen zijn aen zommigen liefhebberen, en wij zouden zelf verlangen dat deze proefneming door dezulken henmeid wier.ie om ons alle de cwijvelingei) diesaengnende , wij willen 'c niet ontveinzen, die ons wegens eenen goeden uitllag beheerfchert, opgeruimt te zien. Eenige zoorten van Asfche aengemerkt als Mesting. De Asfche word niet zoo algemeen ter mestinge van de Aerde gebezigd dan dezelve wel zoude konnen; 'er beftaen zelf verfcheidene plaetzen alwaer derzelver gebruik tot heden nog geheel onbekend is; ja ook dit is de reden welken ons bewogen heeft om de volgende aenmerkingen in 't licht te geven; aenmerkingen door eenen Engelfchen Landbouwer opgeteekend. Alle de Aschzoorten welken voortkomen der Plantgewasfehen, bevatten eene zekere hoeveelheid van Zouten,  Bibliotheek. 6ri ten, vermengt met een zeker deel aerdachtige zelfftan digheid. De meeste der Scbrijveren over de Landbouw ftemmen hier in overeen , dat dezelve eene uitmuntende mesting opleverd voor de koude gronden , vooral indien men ze droog bewaerd en dat de Zouten die zij vervatten niet aen dezelve ontvoerd zijn. Een wagen volkomen droog zand, is even waerdig als twee wagens bevochtigde Asfche. In verfcheide Landftrekea doet men een zeker zoort van Kruit (Vara genaemt) branden; ook Koornftoppelen, Hei en Doornftruiken, om Asfche te verkrijgen welken men over het Land verfpreid. De Asfche van Aardkluiten is van eene verfchillenden aart; dezelve is voegzaem aen de fterke doch weinig voortbrengende gronden ; zij word gebezigd met voordeel onder de kleiachtige gronden , en dezelve brengt nier weinig toe om dezelve grond vruchtbaer te maken. Zij word gevoegd op de flukken lands welken aerden geleverd hebben voor de Bakfleenen. De Landbouwers omftreeks Londen , welken der Asfche gebruik maken , na dezelve over de kleiachtige gronden gefpreid te hebben, voeren dezelven al ploegende tot op eene ceer kleine diepten, en fchieten 'er vervolgens moerasmodder over, of wel zomwijlen, op de aldus bemeste gronden, flraalgras, 't welk 'er gewoonlijk zeer wel op gelukt. Dezelfde Asfche brengt ook zeer veel toe om de Wormen en de Infecren te doen fterven. Wanneer dezelve vermengd is met Paardenmist, leverd hetzelve eene uitmuntende mesting. Zij bewerkt ook nog de verwoesting der (Mousfes) Mos van de laage Weilanden en het Riet. De Asfche der Kalkovens in dewelken men Stroo, Biezen en Riet gebrand heeft, zijn uitmuntend goed voor bijnaer alle de gronden. Verfcheidene Landbouwers ftrooijen dezelven op het reeds opgekomene Graan, doch een'wezendlijk vereischten daer van is, Ril Weder ce kiezen. Vooral geeft hetzelve goede Rr 5 uic-  6i2 Natuur- en Huishoukundige uitwerking, wanneer de ftroojing gefchied is voorden Regen of de Sneeuw, dewijl dezelve alsdan daer mede de aerde ingevoerd word. De Turfasfche geeft een zeer goede mesting, vooral wanneer dezelve vermengd is met eene zekere hoeveelheid Kalk. Men heefr opgemerkt dat 'er echter een aenmerkelijk onderfcheid ware tusfehen de Asfche van goede en die van Hechten Turf. Wanneer men Gerst zaaid in een vergevorderd Jaergetijde , in de maand Mey bij voorbeeld, kan de Asfche van Hechte Turf met voordeel gefpreid zijn over de gronden , of wel gekuild met het Graan door middel eener Egge: De Asfche eener goede Turt word zelf niet gebezigd voor de Gerst, men kan dezelve wat meer is niet fpreiden over de Tarwe dan zoo wanneer de Voortijd reeds wat verre gevorderd is. De Asfche in verfcheidene ftreken bekend onder de naem van Roede Asfche, moet met omzichtigheid verbezigd worden , want dezelve verfchroeid dikwerf de jeugdige Planten ; in de Landen met Erwten bezet, diend dezelve om de Slakken te vernielen. Dien Asfche welken komt van de verbrande Zooden, Stoppels, Hei enzv. is nimmer van eenige kwade uitwerking. Het geen 'er overblijft na dat men de Zeep bereid heefr, nadat men de Houtasch en de Kalk, welken bekend is onder den naem van IVeedascb , gebruikt heefr, geeft een zeer goede mesting. Men heeft ondervonden dat eene ftreek Lands met deze Asfche overfchoten niet Hechts eenen overvloedigen oogst opleverde, maer dat dezelven wat iets meer is verfcheidene Jaren agter een dezelfde inoogsting konde geven. Men bezigd dezelve in den aenvang des Winters, ten einden de Regen dezelve kan ontbinden, en dezelve veel gemaklijker de aerde invoeren. Onbebouwde Landen en onvruchtbaren zijn dikwerf vruchtbaer gemaekt met deze mesting. In de vochtige en koude gronden, doed dezelve eene der beste uitwerkingen. HUIS-  Bibliotheek. 613 HUISHOUKUNDIGE en andere B IJ ZONDER H EDEN, Middel om het gebruik der Suiker te verminderen. Eenen Hamburger Oeconomist, met name Holzen, welken ter zelfder tijd een Confiturier is, heef: een aenmerkelijk voordeel bejaegt door een middel uic te vinden , om 't gebruik der Suiker te verminderen en daer in te goê gekomen te worden door het gebruik der Witten Honing , in de Confituren , de Syropen, en Liqueuren; ook bediend hij 'er zich van voor de Compotes en de gedroogde Pruimen. Hij trekt zijnen Witten Honing uit Hongaryen , uit Wallachyen en Spanjen. Zie hier het voorfchrift 'c welk hij te werke fteld om dezelve te zuiveren. Nadat hij zijnen Honing heeft gefmolten, gefchuimd en geklaard, dompeld hij, in vijf of zes herhalingen , eenen grooten dikken gloeijenden Spijker in dezelve , telkens dezelve hergloeijende: als nog doed hij een lepel Brandewijn tegen elk half pond Honing, en doed alzoo de Honingachtige fmaek verdwijnen. De Confituren vooral de Aelbezien en de Kersfen, de Compotes, gedroogde Pruimen enzv. zijn veel fchooner, en veel frisfcher dan die met de Suiker toebereid zijn, en zulks wel , met eene meer dan de helfe grootere zuinigheid , dewijl 'er flechts 12 oneen Honing noodig is , voor dat geen , waer bij men 16 oneen Suiker behoord te gebruiken. Over  5f4 Natuur- en Huishoukundige Over de Evenredigheid en het Getal der Menschen. Onder de aangename bezigheden, zijn geen van de minfte: te weten, dat de Schepper over den ftaat van 't Menfchelijk gedacht , zekere Natuurwetten gefteld heeft, fchoon wij de vaste Regels tot nog toe niet volkomen kunnen bepalen, maar echter eenigen ontdekt hebben, die doorgaans vrij wel uitkomen, gelijk ik in meenigte Plaatfen, daar van de proef genomen hebbe. Ik zal 'er eenigen van opgeven die uit meer dan 60, meest Noord - Hollandfche Dorpen en Plaatzen , [met de uiterfte nauwkeurigheid gefield zijn ] heb opgemaakt, en welker getal bij elkander genomen het volgende opleverd. De Evenredigheid van 't getal der menfchen ftaet' tot dejaarlijkfche geboorenen als ruim 23^ tegen 1. — Dat is, als men de Jaarlijkfche geboorenen, met iets meer dan 23* multipliceert , zoo heeft men 't geheel des Volks van zulk eene Plaats. Doch men dient wel een Jaar of 10 door eikanderen te nemen , om dat het eene Jaar meer kinderen ter waereld komen, dan het andere Jaar; echter moet men niet te veel Jaren door elkander nemen , om dat de Plaatfen toe- of afnemen konnen. Deze proportie fchijnt vrij na, aan de algemeene orden te komen. De Heei du Pró de St. Maur, Lid van de Franfche Academie , fchreef in 't Jaar 1752. aan de Heer N: Struyk, dat hij 15 Dorpen, omtrent de Stad Parys, van huis tot huis nauwkeurig hadde laten tellen, en daar uit gevonden het getal der menfchen tot de Jaarlijkfche geborenen te ftaan, als a2T? tot 1.: het welk met de Noord- Hollandfche Dorpen vrij wel overeenkomt. Verders fchrijft dien Heer, dat men 't gemiddelde getal der Jaarlijkfche geftorvenen in de Steden en Dorpen , door eikanderen met 25! vermeenigvuldigende voor-  Bibliotheek. 615 vooral niet minder, maar zelfs fomtijds meer menfchen zal vinden, dan 'er waarlijk zijn. De Evenredigheid van 't getal der menfchen tot de Jaarlijkfche geftorvenen, is bij ons, in de Dorpen, als 22J tegen 1. — Dit getal van aaf fchijnt tets kleinder dan de algemeene orden, 'c welk door het uitgaan en ook het inkomen der Vreemdelingen zal veroorzaekt worden. — Offchoon nu de Geftorvenen in 10 Jaren tijds, de geborenen in denzelven tijd wat overtreffen zal; moet men daarom niet denken, dat deze Dorpen zouden uitfterven, al kwamen 'er geene Vreemdelingen bij, want voor eerst zijn onder de Geftorvenen ook Vreemdelingen, en ten anderen verfchillen de Geftorvenen in de eene 10 Jaren of de anderen fomtijds merkelijk. 't Getal der Huwelijken is tot de Jaarlijkfche geboornen als 22 tegen 5. — dat is: dat uit 22 Huwelijken 's Jaarlijks 5 Kinderen geboren worden. Uit .16 Huwelijken, waar van de Vrouwen tusfehen de 20 en 45 Jaren oud zijn, in die orden, zoo als de menfenen op de Dorpen doorgaans leven , worden eigenlijk 'sjaars 5 Kinderen geboren: zoo dat van de 22 Huwelijken 'er doorgaans 6 Vrouwen zijn, die over het kinderkrijgen heên zijn. Van 64 te gelijk levende Menfchen , trouwt doorgaans Jaarlijks 1 Paar. — De Huwelijken fchijnen door eikanderen ia| Jaar te duuren; of anders gezegd van 62 Huwelijken, oud en jong door eikanderen, woraen Jaarlijks 5 door het fterven van Man of Vrouwe, gebroken. Als 'er 302 Menfchen op eene Plaats woonen, dan heeft men doorgaans 59 Huwelijken onder dezelven. De Menfchen die getrouwt zijn of geweest zijn, Haan tot het getal van Vrijers en Vrijfters en Kinderen, als 63 tegen 64. In Tien huisgezinnen, door elkander, zijn 38 Menfchen ; in 5 bewoonde Huizen 23 Menfchen. 't Ge-  6i6 Natuur- es Huishoukundige 't Getal der Weduwenaars is tot het getal der Weduwen , als 24 tegen 35. — Het Mannelijke gedacht ia tot het Vrouwelijke als ico tegen 107. — Zoo dat 'er 7 ten 100 meer van de Vrouwelijke fexe op eene Plaats zijn dan van de Mannelijke. Jaarlijks worden 'er 49 Meisjes geboren tegen 52 Knechtjes, doch eer ze 10 Jaren oud zijn, is 't getal der Meisje» dat van de Knecntjes al te boven. Duizend op één Tijd levende Menfchen van allerleije trap des Ouderdoms, woonen in 217 Huizen, uitmakende 268 Huisgezinnen, beftaande uit de voigende Perfoonen. Getrouwde Mannen - 103 Getrouwde Vrouwen - 193 Weduwenaars - - - 33 Weduwen - . . . Vryers en Jongens boven Vryftersen Meisjes boven de 10 Jaren - - - 129 de 10 Jaren - - - 126 Jongens onder de 10 Jaren 105 Meisjes onder de 10 Jaren 117 Dienstknechten - - - 26 Dienstmaagden ... 33 Mansperfoonen 486 Vrouwsperfoonen 514 Te zamen 1000 Menfchen. Hier door kan men zonder wezenrlijke Telling, zeer gemaklijk door den Regel van Drieën niet alleen uitrekenen, hoe veel menfchen op eene Plaats zijn; wanneer men flechts het getal der Huisgezinnen weet [dat bij zommige Hoofdgaerders bekent is] maar zelfs hoe veel van iedere zoort, zoo als boven gemeld is. Want men zegt: — In 268 Huisgezinnen zijn ioco Menfchen ; wat getal, in zoo veel Huisgezinnen als men heeft? En wederom: Onder 1000 Menfchen zijn 193 Getrouwde Paren; wat onder zoo veel Menfchen als uit den Eerften regel komt ? Wederom: — Onder 1000 Menfchen zijn 33 Weduwenaren; wat onder 't genoemde getal: en zoo voorts. Ik zou ten flot hier nog wel konnen bijvoegen , eene lijst, in welke orden doorgaans de Noord- Hollandfche Dor-  Bib liotheek. 617 Dorpen door eikanderen bewoond worden • dan ik' vreeze den Lezer zulks zoude vervelen , en wil ook gaarne den Liefhebberen ter verdre onderzoekinge iets overlaten. Waartoe ik ieder uitnoodige. Hoogtwoud (*) He y m a n s. 1792. (*) Hoogtwoud, legt bijnaer 4 uuren boven Alkmaer. (Nota ) Wij kunnen niet nalaten den Heere Hf vmans onzen verfchuldigden dank te betuigen, voorde mededecling van dit bijzonder linkje ; wij hoopen zijn Ed. voldaen te hebben door de fpoedige plaetzing van hetzelve: a's ook zijn Ed. op de overtuigendfte wijze getoont te hebben, hoe gevallig hetzelve ons ware , en hoe wij verlangen de toezending , van dergelijke of andre zoort, zijner kunde en letterarbeid volgens toezegging in bijgaende Misfive, bii voorkomende gelegenheid te gemoette zien. V— Zekere teekens ter herkenninge van zekert Perfoonen. (Een Uittrekzel uit de Engelfcbe Niemvpspapieren.) Wanneer gij een Man ziet, omhangen met een overrok of jas en gelaerst , een Parapluis in de hand en fchmlende m deze of gene overdekte plaets, voor een geringe regenvlaeg; houd u verzekerd dat hec een Petit makte is. Indien gij in 't midden eener zaemgevloeide meenigte een Man ziet, met openen monde en welken geen acht geeft op zijne zakken; voorzeker, dit is een Zot. Hij , welken gelaarst en gefpoort wandeld langs de openbare plaetzen , gelijk de Tuinen van 't Vauxhall w Engeland, of de Hollandfche Plantaadjen, in de Ingang eener Schouwburg, of langs de wandeldreven eener  6r8 Natuur- en Hutshoukundige eener Srad, waer de welgekleede Dames zich verlustigen ; hij wil u gewis verzekeren dat hij een Paard houd , doch geloof het niet. Wanneer een Perfoon het Kofüjhuis intredende , pennen en papier vraegt, en gedurende een uur of anderhalf zit te fchrijven , bedrieg u zelve niet, of hij fchrijft alles op wat zijn gehoor.opvangt , of hij wil zich aengezien hebben voor den grootden Politicus. Schrijft hij op 't gene hij hoort, is hij niet te vertrouwen; en in 't tweede geval, vertrouw zijne Politicque kunde niet in 't minfte. Wanneer gij een Man ziet wandelen door de vuilfte der ftraten, met fraaije witte zijden kousfen, kunt gij hem vrij gerust houden voor een Pronker of Saletjonker, voor een Gek of Zot. Mooglijk vind gij alle deze hoedanigheden in hem vereend. Wanneer iemand u bij een uwer knoopen vat, om u een lang en vervelend discours als met dwang te doen aenhooren, geef hem een gevoeligen tik op de knok. kels, zoo dit middel u niet gelukt ter ontflag, fnijd uw knoop af, dit is het eenigfte middel ter ontfnapping; en voorwaer 't is beter met één knoop minder op een gezelfchap te komen , dan zomwijlen boeten te verbeuren, of zijn mael of zijne zaken verwaerloost tezienl Ziet gij zomwijlen een wandelende Sinjeur met beide de handen in zijne broekzakken, geloof zeker dat ook dit den geheelen fchat is welken dezelven bevatten. Wanneer een Man voorttreed als een onvertzaegden, met dien drift dat hij u fchier in de vaart dringt , en zich alleen vergenoegd met op barsfen toon tot u te zeggen , 'k vraeg je Excus" — geeft hem een draay dat hij valt, leerende hem te gelijk dat het de plicht is van een goed burger de goede orden in acht te nemen. Alle zulke Perfoonen vind men in Londen en elders vrij veel. Se-  Bibliotheek. 619 Befchouwing betrekkelijk eenige Steenen en Aarde gebezigd om Potten van te maken; door de Heer Sage. De Menfchen hebben fteeds naergefpoorc en opgezogt alle de ftoffen , hec juist gefchiktfte om van dezelve Potten of Kookpotten , noodzaeklijk ter bereidinge hunner dranken en ter kokinge hunner voedzels , te maken. Mooglijk hebben zij deze naerfporing aeiigevangen niet het uitholen van fteenen: ten minften hec is zeker, dat in de verst verfchovendite Oudheid, het Potwerk en de Kookpotten voor 't meerendeel gemaekt zijn , van de zoort van fteen bekend onder de naem van Serpentijnfteen (a), welken in verfcheidene gewesten aenmerkelijke Bergen vormden. Hetzelve fchijnt, even ais de Rotsfchorl (b) van eene zoo oude vorming te zijn als de Granit, een zoort van Marmerfteen. De Serpentijnfteen, de Spekfteen, en de Rotsfchorl, verftrekken geenzints tot den gang der Metalen; maer vervatten alleenlijk zomwijlen Mijncristallen van agtkantig yzer, vatbaer voor de aentrekking der Zeilfteen. De kleur der Serpentijnfteen door de Ouden gebezigd is van eene zandachtige grijskleur, dezetve is onvatbaer voor 'c water, en zeer moeilijk aengedaen door de zuuren , tegen derzelver werking is zij beftand , wanneer dezelve een genoegzaem fterk vuur weêritaen heeft, om wit te worden. Ook verwerft dezelve eene zeer groote hardheid. De Bruinfteenige en Aluinachtige aarde zijn de Bafis der Serpentijnfteen. Dezulke welke door de Romei- f T ■ Qa) Lapis corneus auctor. (b) Serpentine , Colubrine , Gablira der Florentynen. De woorden Lapis O/laris, lebetum lapis, even zoo ali lavezzo of l'avegio der Italianen , wil alles zeggen Kookpotaarden. Ss  &io Natuur. en Huishouku'ndige nen gebezigM wierd , trokken zij uit den Berg Conta m de Gewesten der Grifons , digt bij het Meir Come Cc). Deze Berg is zonder eenige hindernis bewerkt geworden reeds van het begin der Christen Eeuwe af tot op den 25 Aug. 1618. wanneer dezelve dreigde om in te ftorten van wegen de uirgravingen die men gedaen hadde, en ook indedaed de Stad Plurium hedendaegsch Plenis genaemt , deed verzinken. Men meend dat eene Aerdbeving vooral aenleidelijk ware tot dit treurgevalSe alig er zegt dat de Grifons de Serpentijnfteen met zoo veel gemak bewerkte, dat zij 'er Kookpannens of Ketels van vormden , bijnaer zoo dun, dan of zij van geflagen metael waren ; en de behendigheid der Grifons ware dusdanig , dat 'er bijnaer niets verloren ginge van den klomp, uit dewelken zij, nu dit dan dat Potwerk van verfchillende grootte maekten , tot in zoo verre dat 'cr niets overfchoot dan voor het allerkleenfte ftukwerk nog brokjes. Deze Vaten of Potten zijn vervolgens gefteld de een in de ander, en zijn zoo in een gefloten , dat het niet anders als eenen klomp zich voordoet, 't Is in dezen ftaet dat de Grifons dezelve op de Kermisfen brengen , en het is zeldzaem dat 'er eenigen bij de vervoering breken. Men verkogt, zegt Scaliger , voor meer dan zestig duizend ducaten dezer Potten in één Jaer, welken dikwerf ter verziering of ter ftevigheid met yzere hoepen of handvatten gevonden wierden. De Steen bekend onder de naem van de Corfifehe Serpentijnfteen , kan tot het zelfde einde verbezigd worden. Deze heeft dikwerf een groene tint 't gene zij van 't yzerachtige verkrijgt; dezelve is zomwijlen half doorfchijnend, en vatbaer voor glanzing, terwijl daer- 00 Grifons: zeker volk, nabuuren en verbondelingen van de Zvvitfers. Graauvobunders.  Bibliotheek, 621 daerentegen de voorensgemeldde zulks niet is. De Corfilche Serpentijnfteen word wit en dof op 't vuur even als de eersrgemeldde; zij verliest derzelver glan. zigheid vorens gegeven , en zoude ze veel langer behouden, dewijl zij door 't vuur zeer veel hardheid ver. werft. In Corfica valt de Serpentijnfteen overvloedig; waerom of deze landftreek 'er geen voordeel van trekt, t welk hun gemaklijk zoude zijn , verfchaifende zich het model der Molen en des Rads welken door de Zwitzers gebruikt worden om de Serpentijnfteen, van Crome te draaijen. De zuivre en vast vereende Spekfteen , zoodanige als de Chineefche Spekfteen, zoude even gelijklijk verbezigd kunnen worden ter Potmakinge , als krijgende door het vuur eene zekere geflotenheid of vastheid. Men vind in de Btianfonois (d) de Spekfteen in groote hoeveelheid. Ik twijvel 'er niet aen ot 'er word in Frankrijk ook Serpentijnfteen gevonden. De grove Potten welken men verglaasde Potten noemt, hebben zandachtige aard ten grondflage. De Potten welken men op de Molen maekt, flechts weinig gedroogd zijnde, trekken door. Ter vootkominge dezes gebreks, doopt men ze in Loodasch, en geeft ze voor de tweedemael over aen 't vuur. De Loodasch doed ze verglazen , en geeft dezelve een hekier geel bekleeuzel, 't welk glaslood is, ontbindbaer in alle de zuuren, en vatbaer voor bijnaer alle zouten. Wanneer de (d) Briaticori'. Een kleine eh oude Stad aen den Vloed Durance, op het Alpifche gebergten, in Daupbiné, benevens een Baüluage, en een daer digt aen gelegen dot op een rots. De omleggende Landftreek word le Briattfóntiois ge. naemt, 't welk een deel van de Zee Alpen begrijpt, tusfehen Piemont , Maurienne , en het gebied van Ambrun legt, en in Zeven Valeijen verdeeld word. V—. SU  €zi Natuur- en Huishoukundige de glasachtige bepleistring of bekleedzel dezer Potten groen is, is zulks te duiden aen de Asch van Koper, welken men vermengd heeft met de Loodasch, 't welk altoos de grondflag is van het bekleedzel dezer zoort van Potwerk, aen dewelken men eene bruine of zwarte kleur geeft door middel der Magnefia of Bruinfteen. Het Aardenwerk deeld niet in de fchadelijke eigenfchap der gezegde verglaesde Potten , dewijl hetzelve een glanzig bekleedzel heeft onontbindbaer door eenige zuuren , offchoon zaemgefteld uic Tin en Loodasch. "Wanneer de Loodasch in het glas niet overheerfchend is , is het onontbindbaer in de zuuren , en vervliegt geenzints al was het op het fterkfte der vuuren. De zuivre Serpentijnfteen en de Spekfteen kunnen met voordeel gebruikt worden in de toebereiding van 'c Porcelain. Dit zoort van Aerden werk is niets anders dan een wit Aerdenwerk van 't welk de ruwigheden herdekt zijn met een glasachtig bekleedzel. De Klei of Potaerd is ook de grondflag dezes Potwerks, doch de Klei berstende door de werking des vuurs , zoude op zichzelf niet beftand zijn voor het tweebak, van welk een zoort van Potwerk het ook zij. Het wit Aerdenwerk word ook vermengd met gedroogde en gefijnzelde Klei, en om het Porfelain te maken vult men de poriën der Klei met zekere Aarde welke voor 't vuur beftand is, de zoodanige als de Spekfteen, Kaolin fe) en de Serpentijnfteen. Het Etrusques Vaetwerk levert een meer aenmerkingswaerdig Aardewerk' op door de fierlijkheid der gedaenrens, dan door de verfcheidenheid hunner kleur en den aert hunner beflag, welkers gruis fijner en rood- ach- (e) Kaolin: Een Leem of Deeg daer Porcelain van gemaekt word: dat uit een zoort van Motcoviicb Glas beftaet, het geen tot een Poeder geflooten en met water toe een deeg gemaekt word. V—.  Bibliotheek. 623 achtiger is. Dit Aerdenwerk is niet meerder gebakken dan de roode Klei, van dewelke de Peruvianen hunne Vaten maken, en de Africanen de roodachtige Pijpen, bij dewelke men een gedeelte van de luifterrijke gele Mica (?) bemerkt, 'c welk men dus verkeerdelijk aenziet voor goudene plaetjes. Indien men dit zoort van Aardenwerk aen eene grootere hette des vuurs dan noodzaeklijk is om de Yzerasch, welke de Klei vervat, eene roode kleur te doen verwerven, blootftelt, word hetzelve zwartachtig, verwerft zeer vele hardheid, en krimpt in tot bijnaer een zesde gedeelten. De gele Bolusaerde blootgefteld aen het vuur , gaet over tot den zelfden ftaet. De kleur der Etrusquesfcbe Vazen zijn in de grond, het bruinzwart met figuren of fchilderingen van roodbakfteenige kleur. De breking dezes Aerdenwerks leverd een fijn en roodachtig gruis, 't Is zaemtrekkend op de tonge en word door 't water geweekt, 'c welk aenduid dat de Klei welke in deszelfs mengzel koomt, te weinig gedroogd is. De zwarte dekzel der Etrusquesfcbe Vazen fchijnt mij toe te moeten zijn van Loodasch vermengd met Bruinfteen. Hebbende een gedeelten van een derzelver blootgefteld aen een hevig vuur, heefc hetzelve een zwartgrijskleur aengenomen , en is een weinig opgeblazen geworden. De deelen dezer Vaten, welken van een roodbakfteenachtige kleur waren , zijn roodbruin geworden. De roodachtige fchilderingen welken men op de Vazen ontdekt , zijn niet anders dan de gekleurde grond dezer kleiachtige aerde , welke gediend heeft ter makinge dezes Aerdenwerks, een grond op dewelke een ligt be- (?) Mica: Een zoort van Goud-glit, beftaenden in kleine plaetjes, die tot zeer dunne loovertjes gel'plicst kuunen worden, v—, S s 3  624 Natuur- em Huishoukundioë bedekzel is van Loodglas. De zwarte kleur is 'er dan opgelegd na dac men deze Vazen befchilderd hadde. De Toscanen ten tijde van Porfenna hadden hunne Pottebakkerij tot eene zoo groote volmaektbeid gebragt , dat men onder de Regering van Augustus dezelven even zoo hoog achttede als de gouden en zilvren varen. Deze Etrusquefcbe Vazen dienden voor de Offerplechtigheden , ter verfieringe van de kamers en tafels, doch wierden geenzints gebezigd ter bereidinge van disgerechten. 'Er bevind zich in het Werkhuis der Porcelainen te Seves (g) eene zeer fchoone verzameling van Etrusques Vaetwerk, zeer aenmerkenswaerdig van wegen de verfcheidenheid en fierlijkheid hunner gedaentens. Men moet dit Aerdenwerk niet verwarren met het Mutrhis Vaetwerk , welken gemaekt waren van dat zoort van Agaet bekend onder den naem van Sardov'tx (h), welkers kleur van een bruinachtig rood is, met ftreken of banden van doffe witte kleur. 'Er zijn Agaten van eene geelachtige grijskleur, meer doorfchijnender dan de voorgaende , aen dewelken men insgelijks de naem van Sardonix gegeven heefr. Den Abt Chappe heeft 'er een groot aental van medegebragt uit Siberien, van dewelken de grootfte niet grooter ware dan een Ei. Allen waren geaderd, en onder hetzelve aental een van roodbruinachtige kleur. De Cormalyn , 't welk een rood Agaet is , wierd eertijds beteekend door het woord Sarde, omdat deze Steen gevonden wierd digt bij Sarde of Sardes, eene oude (g) Scve, vermaeklijk en welgebouwd Vlek in Frankryk, tusfehen Parys en Ferfailles , aeu de Rivier de Seine, waer over daer een boute brug legt. V—. (h) De Sardonix, even als alle de andere A gathen, aen het vuur blootgefteld zijnde , verliest derzelver doorfchijnendh.id en word van eeu doffe witte kleur.  Bibliotheek. $2$ oude Stad van Klein Afien, de Hoofdftad zijnde van Lydie , alwaer Crefus zich onthield. De Sardonix is tot nog niet gevonden in Duitschland noch Frankrijk ; Afia fchijnt het gewest te zijn waer dezelve in overvloed gevonden word. Plinius heeft gewag gemaekt der Sardonix, in 't 37fte boek zijner Natuurlijke Historie, onderden naem van Murrhifche of Mirrbifcbe of Murrbefteen. Zij wierd gevonden zegt hij, in verfcheidene ftreken van het Oosten en van Perfien. „ Oriens murrbina mittit, fed in pretio varietas co„ lorum, fubinde circuma gentibus fe maculis inpur„ puram candoremque , tg?3 tertium ex utroque ignes„ cemtem, veluti per tranjltum coloris in purpura aut ,, rubescente lacteoJ" — Wai.lerios omfchrijfc de Sardonix, page 278 zijner Elemens de Mineralogie i/ji ,, Acbates Sardonix femipMucida nebulofa , ftratis „ venis , vel maculis donata , rubentibus aut nigres,, centibus." f Plinius verhaelt dat Pompeus hebbende geze. genpraelt over de Zeeroovers in Azia, de eerfte Vaten van Murrhefteen in Rome bragt: een ieder, zegt hij, wilden dezelven hebben , oflchoon zij hoog in prijs waren, dewijl dat een' kop, die omtrent twee-pinten vochts hield , voor honderd zeventig duizend ponden verkogt wierde. Titus Petronius op het einde zijns levens genaderd zijnden , deed zich een Vat van Mttrrbifteen brengen , "t welk hij gekogt hadde, voor zeven honderd en twintig duizend ponden, en wierp hetzelve in ftukken, om te beletten dat Nero zijnen disch 'er niet mede verfierd zoude zien. Dezen tyran hadde eene gelijkzocrtige Vaas gekogt, voor eene even zoo groote fomme, en had daerenboven van dezelven een allergrootst aental verzameld, van dewelken het grootfte gedeelten ontrooft ware van hun die ze toebehoorden. S s 4 'j?r  626 Natuur- en Huïshouklwdige Bibliotpi. 'Er is in de Meubelkamer der Kroon van Frankrijk, vijf of zes dezer Vaten van Murrhelteen van de eerfte' fchoonheid , en eener hoedanigheid bijnaer gelijk aen die van dewelken Plinius gewag maekt. Deze Vaten hadden toebehoord aen KarelA» Onverfaegden laetften Hertog van Bourgondien , denzelfden , aen wien de Diamant toebehoorden , bekend onder de naem van de Sancy. Men merkt op in de vooreusgezegde Meubelkamer 5 of 6 Vazen van de grootfte fchoonheid. Derzelver groene fteen , van kleur als de Malacbite (i) , half doorfchijnend , is zeer zeldzaem , zij fchijnt ons toe een Jaspis Agaet re zijn. Ik weet niet war denzelven den naem heeft doen verwerven van Heiiotrnpe, 't welk zaemgefteld is uic twee Griekfche woorden, namelijk r,Mo( en Tfcntf: of ik keer mij na dé Zon. Zoude het mooglijk zijn om dat dezen Steen welken duifter fchijnt, zoo vele doorfchijnendheid verwerft naermate zij na het Zonlicht gekeerd is? — De Manier op welken men Yzer of Staal polijst. Na het werk van Staal of Yzer met de zachte Vijl te hebben afgewerkt , voor dat men het temperd, vrijft men hetzelve met de Olyfteen en Oly. Men verkoopt ftukjes Steen, afkomstig uit de Levant of uit Lotharingen , welken juist gefchikt zijn tot dat einde. Wanneer men aldus alle de Vijltrekken heeft doen verdwijnen op deze wijze, zal men het ftuk werk vrijven , met een ftukjen Notenboomenhout, Engelsch Rood of zeer fijne Amarilfteen en Oly, tot dat het werk volkomen glanzig is. Vervolgens zal men hetzelve zorgvuldig met eenen linnen doek afvrijven , en het ftuk werk zal eenen fchoonen luifter verworven hebben, Q) Malacbite i Een zoort vau donkergroen Marmcrftee*.  ALGEMEENE BLABWIZE1. A. Aardappelen Gist of Zuurdeeg van dazelve gemaekt, welke lang goed blijft en bekwaem om Brood van te bereiden. - - 31. ■ Kaas van dezelven te maken. 96. derzelver Zaaitijd. - - 179. (Zaad van) 255. te kweeken in verlorene hoeken of ledig leggende bedden. 534. Aarde van IVijnfleen (gebladerde) te zuiveren. 143. /larde Waernemingen wegens de&elve en de bette bëtreklijk de groeijing. - - - 205. Aarde en Steen — gebezigd om Potten van temaken. Befchouwingen omtrent dezelve. 619. Abrik'joipittcn Gebruik derzelven bij de Schilderingen. - 345. Abrikozen Confituur te maken zonder behulp van vuur. - 363. Acaciarakken geenZin's goed ten voeder voor de Beesten van wegen de Hekels. - 62. S Adderfenijn. — De hoeveelheid van 't zelve toereikende om den Mensch en verfchillende Dieren den dood te veroorzaken. - 104. • Waernemingen omtrent hetzelve. - - - - dito, Aendoeningen. Gevaerlijk voor 'deKraemvr:uwen - 501. Afleiders , gefchikt ter verhoedluge van de Vtrst bij bloeijende Vruchtboomen. - - 173. ■ geplaetst op de Gebouwen. — Betoog van de voldoende nuttigheid derzelven , bij eene voorgevallene gelegenheid des Donders. ----- 099. Affcheuring van een gedeelten van den Berg Recoaro. - - - 97. Agamis. Een Vogel van Caienne. Befchrijvjng derzelver 197. Agio Rekening. — Korte manier en bijzondere wijze diesaengaeiide. 600. s 5 Anu  6a8 ALGEMEENE Amerikaenscb Elixir voor Kraemvrouwen. 423. Ammoniac Zout te bereiden. 144, Angêlo. 'Michel) Redevoering van Reynolds. - . 514, Anjou. Waernemingen wegens eene Fontein aldaer. - - - 189. Annanasfen. Voeg- 2a:nen grond tot dezelve. - - - - 260. Antwoord op de Brief van de Ilr. Hkyraud over hec Magnetismus. 225. Arcadie. — Een Klooster op het Eiland Candia. ----- 464. Archipel. Befchrij- ving van Candia, Naxi" en Scio in dezelve. 4013. Aifche. — Eenige zoor- j ten derzelver aenge- ! merkt als Mesting. 610. Asperfies. Middel om dezelven vroeg te hebben. - - - - 253. Aurum Mofaicum. Een zoort van Goud Poeder te bereiden. 504. Awolt. Bereiding van dezelve. - . 184. Azijn. Afgetapt zijnden in den Zomer langer goed te houden. 34. van Melk gemaekt, .... 2ï. dienstig om zwarte Slikvbkken uit Scharlaken ce doen. - 37. ' ■ Eenvou- wig middel om de kracht te vermeerderen. i87. • van Framboizen 365- B. Tfarometer. Waer- nemingen gedaen met dezelve , in de verzengde luchtftreek. 118. Waer¬ nemingen bëtreklijk dezelve. $66. Bedden. Zie Matrasfen. Beeldfprakige Schrijfwijze. 442. Beesten. Voedzel voor dezelven, wanneer 'er gebrek aen Hooi of Stroo is. - 04. ■ Kool aen te kweekeu tot voeding van dezelven. 346. Beesten , Vooglen en ('iijeben , gevonden wordende op de Botany haai. - - - 380 Begravitg. ■ Over de vrees om zulks levendig gedaen te worden. ----- 5t, Benzoinbloemen of Zout vanffifusr/totefcheijen. 143. Berekening van 's Menfchen leven. - - - 214. Berg Recoaro gedeeltelijk afgefcheurt. - 97. Beroertens en Rbumatisme. Geneesmiddel tegen dezelve. 585. Be-  BLADWYZER. 629 Befchrijving van Tanjoar en Ceyten. - - - 281. Bevrozeue Ledenmaten te ontdooijen. - - - 15. Iler- ftelling derzelver. - 497. Bevrozen Lieden. Middel om dezelven weder te recht te brengen. - - - - 17. Bewolkingen. — Grond- v regelen uit dezelven getrokken bij voorzegging. - - - 392. Bier. Beflag van het Mout tot de brouwing. ... - 427. Elassiere (J. J.) aengehaeld betrekkelijk de eénhedens in de Cijfferkunde. - - 596. Blaazen om in het water boven te blijven. - 95. Blinde lieden door een uitgevonden werktuig te kunnen doen fchrijven. - - - - - 153. Bloedfpuwing. — Leefregel gevolgd door een Geleerd Man onderhevig aen dezelve. - 220. Geneesmiddel tegen dezelve ----- 407. Bloedzuigers. Een derzelver agter 't oortje der kinderen gelegt , wanneer zij tanden krijgen , als allerheilzaemst aengeprezen. - - 410. Bloemen. Middel om dezelven in alle Jaergetijden versch te ebben. .... 94.. Waernemingen omtrent dezelven. ----- 302. Bloemenlucht. Bewijs der gevaerlijkheid van dezelve. - - - 81. Bloem van Zwavel gefchikt ter biusfinge van Brand. - - - - 181. gemengd bij het Raapen Koolzaed beveiligd hetzelve voor ' t Ongedierten. - - - 607. Bloeijende hoornen te hoeden tegen de Uitwerkzelen der Vorst. - 173. Bloksberg. Waernemingen gedaen op denzelven en befchrij- • ving 294. Boekweit. Dcrzel ver Zaaitijd. - - 179. Boerhave's wijze, om Stuipen te genezen bij lVee%meisjens. - - 13. Bontwerk dat niet gebruikt word, voor bederf te behoeden. - 36". Boomen. Ziektens derzelven te verhoeden door zeker Zamenmengzel. - - 5Ö1. Boomwol of Boommoscb dienstig om Matrasfen of Kusfens van dezelve te maken. - - - 258. Bach. (Her verbrandde) 384. Botany - baai. Bericht wegens de Ontdekking derzelver - 371. Boter. . Waerneming omtrent de kleur derzelver 167. Brand in een Schoorfteen door Zwavel te blusfehen. - - - 37. Brand. ■ Middel ter blusfinge van dezelve in Schoorfteenen. - 181. Bran-  630 ALGEMEENE Brandende Stoffen in een Secreet geworpen is gevaerlijk. - - - 47 Brandewijn. Nieuwe Zelfftandigheid welke men met voordeel kan verwisfelen met het Graen tot making van dezelve. - - 429. Brief van de Hr. Heyraud , Geneesheer, over het Dierlijk Magtittiimus, --. 224. Brief ter wederlegging van het dierlijk Magnetismus, gebezigd ter herftellinge van eenen Waterzuchtigen. - 311. Brood. Zie Aardappelen. (Huishouden ) 365. Byen te doen werken , te voeden en te beveiligen voor de gevaren der Winter. - - - 559. c. f^ina'ijvoqels. — Iets omtrent dezelven. - 288. Candia. — Een Eiland in den Archipel. - 463. Cederenboomen. — Voegzamen grond tot dezelven. ... . o60> Ceylon. Belchrij- ving van hetzelve - 282. Cobalt. Uitwerking derzelver. - - - 333. Cometen. — Derzelver Omfchrijring en Wandelkringen, - - - 593. Compasnaald. — Daeglijkfche Verandering derzelve - - . - 244. Cunfitwen te maken van verfchillende Vruchten zonder behulp van Vuur. - - - - 363. Cyfferkunde. Iets voor Leerlingen dezer Kunde. - - - 596. Cyffers. Weetgie rig Onderzoek betreklijk dezelven. - - 546. D. Daagüjkfche ferande1 i' g der Compasnaald. - - - - 244. Daauw. Voorfpel- Iingen uit dezelve getrokken. - - - - 397. Dieren en Planten. , Waernemingen afgeleid derzelven, ter voorzegginge des Weders. - 484. Dierenriem. Ver- handeling over den Oorfprong van dezelve. .... 334. Dierli kMagnetismus. — Natuurkundige Waer- nemin-  BLADWYZER. Ö31 nemingen omtrent lietzelven. - - - 295. gebruikt tergene/inge van eenen IVaterzucbtigen. - 307. Dolle bnnden. Middel tegen de beet derzelven. - - - - 319. Donder, Betoog der Nuttigheid van Aflet' der s te plaetzen op gebouwen. - - - 299, Drank, welken men Kin. deren, die geen Minnen kunnen hebben , in de plaets van Zog kan doen gebruiken. 33. — met name Goden drank. ■ Derzelver bereiding. - - i8o>. Drenkelingen. Behandeling en Redding derzelven. - - 13 Zeer eenvoudig middel om dezelven ras weder te doen bekomen. - 124. Drukken. Handelwijze om zoo fpoedig te drukken als men febrijft. - - - - 80. Duivenboonen. — Derzelver Zaaitijd. - 179. Dwaling wegens den Invloed der Maane bedreden. .... 150. E. T?au de Luce van de grootfte witheid. - 145. Eekhoorntje. — Natuurlijke historie van hetzelve. ... - 468. Eenden F.ijeren dooreen Kat uitgebroeid. - 203. Eerstgeborene Kinderen. ■ Manier omgezetven op te voeden. - 141. Egyptenaren. Betrekkelijk hunne kennis in de Stertreknnde. 336. • Schrijfwijze derzelver. - - 442 Ei. Bericht wegent een Ei, in een ander befloten. - - - - 5. — Zonderling Ter- fchijnzel in hetzelve. 291. Eijeren. Vraeg- lluk diesaengaende den Scheikundigen voorge- i ftelr. ..... 426\ Eijeren. - Middel oin dezelven altoos versch te hebben. - 544. Eiktnbonmen of het Vet ' brandt Bosch. - - 384. Elixir (Americaensch) 423. Eadivie IVui telen. — 't Gebruik derzelver. - 357. EpisiohfcheScbrvf wijze. 442. Erwter. Derzelver Zaaitijd 179. Ether. Handelwijze om de Vogelen er. kleene Dieren door dezelve te bewaren. - - 106. Etrmques Vaetwerk. — Omfcbrijving en wijze van behandeling derzelven. ójjj. Evenredigbei ;'(Over de) en het Getal der Men fchen. .... 614,, Exter-  ALGEMEENE Exteroo^en en Likdoorns. — Geneesmiddel tegen dezelven. - - 226. Ezelinnen Melk. Scheikundige Waenienemingeu diesaèngaende. - - - -" - 23a. F. piacres. Zie Koetzen 1 Framboizen Azijn te ma- of 27Ö. I ken. 365. Fon'ein te An/ou. ■ Fijne Stcenen. Zie Waernemingen omtrent "Steenen. dezelve. - - - 189.1 G. f^alonnen. — Het Goud ^Jr en Zilver uit dezelven te trekken zonder ze te branden. - - 267. Ganzen. De voor- deeligfte wijze om dezelve vet te mesten. 165. ■ Manier om dezelven op te voeden en 'er voordeel uit te trekken. - - - - 261. Gebladerde Aarden van ffijnfteen te zuiveren. - - - - - 143. Gedachten over de Sterrekunde. - - 238. Qeelkopermijn van Pi/a in Toscane - - - 329. Geheime bevelen. Middel gebruiklijk in de Indien, om dezelven op verren afftand over te brengen. - 56. Gekleurd Glas. — Waer mede het lemmet der Lampen of Kaerfen omringt word , vermeerderd hec licht. 38. Gekromde Ruggegraet. Behandeling ter herftellinge van dezelve. - - - - 3 id. Geneesmiddel tegen de Bloedfpuwing. - - 407. tegen het Rbumatisme en de Beroerten. - - - - 585. Genezing van l-Vennen en andere gelijkzoorcige Gezwellen, - - - 218. van een' Warer- zuchcigen door het Magnetismus. - . 407. Gerst. Derzelver Zaaitijd. - - - - 179. '/ Gezicht door zeker IVerkruig te hulp gekomen. - - . . 85. Een ander IVerktuig. - - . 86. Gist van Aerdappelen. Zie Aerdappelen. Glim-  bladwyzer. 633' Glimworm. Wacr- neraing omtrent dezelve 109, GUnsirend licht in 't duider. .... 572. Godendrank. Manier om dezelve te maken. - - - - 18Ö. Goud en Zilver te trekken der Galonnen zonder ze te branden. - 267. Goud Zwavel van Spiesglas te bereiden. - 143, Gouden Inkt. Eene opgave om ze te maken i58. Goudkeuren. Scheikundige bewerking om de Proeven van ver. fcheidene te doen. - 235. Goudsbloem gebruikt wordende loigéling van de Boter 168. Grond en lucht gefield beid op de Botanybaai. - - - - . 381. Gronden voegzaem tot de Annanasfen , Meloenen , Fijgen Cederen- Orange- en andre Vrucbiloomen. - - 260. Grondregelen ter Voor-x zegging? van de gefteldheid des Weders zonder Kunstwerktuigen 390. J-Jigel. Voortellingen diesaena'nende. 398. Handen. Zie Kin¬ deren. ; IV'Wüijk- heid om de gewoonten omtrent het gebruik derzelven veranderd te krijgen. - 41. Hartshoorn. — Geest, Oly en Vlugzout te trekken uit de gemeene hoornen gelijk aen dezen. - - - . 143, Hartstocbtlijke aendosningen gevaerlijk aen de Kraamvrouwen. 501. Haver. Derzelver Zaaitijd. - - - _ j^0i Herschel. Zie Telescoop. Hette. —— Waerneming wegens dezelve en de H. Aarde, betrekklijk de grocidng. - - . 205. H e ym a n s. CA.) Nuttige bijzonderheden betrekkelijk de evenredigheid en hec getal der Menfchen. - - . 614. Hond. —— Bericht wegens een Hond, die men geloofden door eene Teef en eenen Kater te zijn voortgebragt. Kruidkundige Waernemingen. - - - - 293. Kunstbed voor Zieken. 269. Kunstkabinetten. — Een middel om in dezelven de dieren wel te bewaren. - - - - j0p# Kut.stkristal. - - - 237. Kunstwerktuigen. —— Algemeene grondregelen ter voorzegginge des Weders, zonder dezelven. - - - 390, Kusfens. Zie Matrasfen. L. Jjtarfen of Schoeizeis om in eene liikkerige Stad te voet bezoeken afteleggen. - - - 43. Lampen. Zie Rook. Landen. (Plantzoenen voor onbebouwde-') 256. Latouw gebezigd ter voedinge van de Varkens 452, Leefregel gevolgd door een geleerd man onderhevig aen bloedfpuwing. - - - 220. Lente. Middel om in dezelve bloeijende Nagelbloemen te hebben. ----- j^^^ Levantscb Segrijnleder. — Bereiding en Verwing van 't zelve - 550. Ligcbamen, die op ze¬ kere vloeibare ftoffen drijven,fchijnen eenen geregelden loop te hebben. - - - - 9, Likdoorns en Exteroogen. Hulpmiddel tegen dezelven. - - 225. Linnen. Inktvlak ken uit hetzelve te doen 40-Ik ■ Bëtreklijk het PVasfcben van 't zelve. - - - - 553. Lucht. . Die der Bergen is niet altijd gezonder , dan dia van lagere landen. - 7. Lym — verre overtreffende die welken deBeeldhouwers eu Schrijnwerkers gebruiken, 270. M.  BLADWYZER, Ö37 M. TLIaagJ. Of de- zelve kan gezoogd worden. - - - - o, Maan. Verouderde dwaling omtrent derzelver invloed. - 150. ~ :— Invloed derzelve ter herkomst van buitengewoone Jaren. 574. Uitwerking derzelve op den Barometer. - - - 575. Maampunteu. Waarfchijnlijkheid dat de tijdsveranderingen door dezelven veroorzaekt word. - 507. Magnetismus. — Middel om door hetzelve of de aentrekkende kracht, gelijk die der ZeilfJeen genezingen uit te werken. - - 1:9. Brief van de Heer llinraud, over 't zelve. 224. (Dierlijk) Natuurkundige Waernemingen diesaengacnden. ----- 295. • ' gebezigd ter genezinge van eenen IP'atcrzucbtigcn. - - - - 307. Mallagafcbe Rozijnen. 538. Mars. (de Planeet ) — Befchrij ving derzelver. 588. Masticq, welke befland is voor 't Water cn Vuur , dienstig om Porfelein , Aerdenweik enzv. te lijmen. 271. ■ ondoordringbaer voor 't Water. - - 461. T Matrasfen, Bedden, Peuluvven , Kusfens enzv. voor fVormen en ander ongedierten te behoeden. ----- 44. 1 te maken van Boomwol of Boommosch. - - - - i68< Matroozen. (O. Ind.) bedienen zich van zeker voedzel Awoh genoemt. - - - - 184. Melk. Het onder- fcheid dat 'er in dezelve is. - - - 170. Middel om te beletten dat dezelve niet zoo fcliielijk;s»«r word in heete dagen. 187. Melk der Vrouwen. — Scheikundige Waerneming omtrent dezelve. 234. Meloenen. — Voegzamen grond tot dezelven. 260. Menackaniten , nieuwe bergftoffelijke Zelt'flandigheid. - - - - 332. Mcnlchen. — Over de evenredigheid en het getal derzelver. - 614. Menging van her Zilver en Tzcr. - - - 58*. Meiifcben leven. Zonderlinge uitkomst wegens de berekening van 't zelve. - - 214. Merkwaerdige Verlosfing- 327' Mesfen enzv. Zie Tzcr. Mineiael Zout te bereiden. ----- 143. Mist en Rijp, als voorteekens van Regen den | volgenden dag. - - 8. t 2 Mis-  638 ALGEMEENE Misten. Voorfpel- lingen uit dezelven getrokken. - - - 396, Motten of andere Dieren hec doorknagen der JVolle Stofcn te beletten 188. Mout. Beflag van hetzelve om Bier van te brouwen. - - 427. Muggen. Middel tegen hec (leken derzelven en voorzorgen ter bevrijding. - • 127. ■ Middel tegen het fteken van dezelven. - - - 321. Muisjes opgevoed door een Canaryvogcl. - 289. Murrbis Vaetwerk. — Befchrijving en bewerking- 623. Muscadelle Rozijnen. - 539. Muzykael Gehoor bezit liet Eekhoorntje. - 469. N. jhjagelbloemen. — Middel om dezelven bloeiiende te hebben in de Lente. - - 177. Natuurkundige Waernemingen omtrent het Dierlijk Magnetismus. 295. NavelUrcng. — Waernerriing wegens de zwarigheid, oneftaende door liet fchielijk afbinden derzelver. 140. Naxia. Een Eiland in den Archipel. - 463. Negerin , ( een jonge-) die gezegd word melk te hebben, zonder dat zij bevrucht is geweest. .... 1, Noordhollandfche Dorpen. Betrekkelijk de evenredigheid en het getal der menfchen in dezelven. - - 614. Nul in de CijfFerkunde. • De bijzondere kracht die dezelve toe geëigend word mee reden, inde CijfFerkunde. 597. O. f)'y. juist gefchikt om Vis goed te houden. 31. > Manier om te voorkomen dat dezelve geenen damp geeft. - 183. Onbebouwde Landen. — Plantzoenen voor dezelven 256. Ongedicrien. Zie Matraden. Oncci febcid di e 'er plaets beeft in de Melk. - 170. Oogen. — Gebrek derzelver veroorzaekc door den Sneeuw , ce herftellen. - - - - 500. Oor. Een Floo in hetzelve hebbende , hoe te redden. - - 53. Oi>gczcttc Vogelen door den Ether te bewaren. 12(5. Mjd- del  BLADWYZER. 639 de) om dezelven in de Kunstkabinetten te bewaren. - - - . 109. Oranjeboomen. — Voegzaraen grond tot dezelven. - - - - 260. Osfen vet te weiden. - 168. Vernageling derzelver te genezen. 358. Beantwoording eener tegenwerping omtrent de zamenltelling der Stallen voor dezelven. - - 602. Overfiorting van het bloed : Proefneming door de Heer li ASSENFR ATZ. - p. Ttaarden. Middel om dezelven vast te binden zoo dat zij zich niet kunnen los maliën. 45. tuigen. Palen o?Stijlen tergrens- fcheidtog. De wijze op welke die op te richten. - - - 352. Papesnaijen. Redenering over de Spraek derzelver en de Huishouding der Vogelen. 191. Parelvisj'cherij op de Kusten van Tanjoat en Ceyhn. - - - 281. Peen. (Gele) met voordeel te veru isfelen met het Graan, tot making van Brandewijn. - 429. Percents Rekening, Korte manier diesaengaende. - - - - 6"oo. Pcrfoonen. Zekere teekens aen dewelken men eenigen kan kennen. 617. Peuluwen. Zie Matrasfen. Pboshborus. Zie glinstrer.d licht. Pitten, Kern of Korrels van wel rijpe Vruch- T t ten. Het gebruik dat 'er van te maken is. ----- - 453. Planeetgeftel. Korte Verhandeling van hetzelve. - - - - 432. Vervolg van 't zelve. - - - - 505. en Slot der Verhandeling over dezelve. - - - - 5S8. ■ Befchou- wing en toepasfing van hetzelve 594. Planten en Dieren. — Waernemingen afgeleid derzelven ter voorzegginge der Weders. 484. Plantzoenen voor onbebouwde landen. - 256. Pi.inius aengehaeld omtrent de befchrijving der Sardonixfteen. . 623. Polen. — Omfchiijving derzelven. - - - 130. Polijsten. Manier om zulks bij Kopere Werktuigen te verrichten.. - - - - 369. Pompen , om de repels derVrouwèn, die Zogen willen te bereiden, en om het Zog, dat niet door het Kind 3 ge-  Ó40 ALGEMEENE gebruikt word, uit te balen. - - - - jp. Porcelain. Gronddag , bewerking en orafchrijvihg. - - 621. Potten. Befchou- wingen omtrent de Aarde en Steen waer van dezelven gemaekt worden 619. Prutmen! oo<». — Middel om dezelve met vrucht en blad , frisch te hou- (den , gedurende den Winter, in eenen liof of op 't Veld. - . 609. Prinfenmetael of Tombac q*S. Proefneming omtrent de Aardgronden., - . 260. Puisten of hooze zweren den Herderen en Landlieden eigen , te herdellen. 498. P/i'ty of Titiaicb. — befchrijving van dezelve. 250. R. T?"np- en Koolzaad. — Middel om hetzelve te beveiligen voor den aenval des Ongediertens. 606. Radijs. Derzelver Zaaitijd. .... 179. Reaumur aengehaelt. - 3. Re. r/i a. — Een Berg welken gedeeltlijk afffheu.de. - - - - 97, Regen. • . Gistingen omtrent de uuren van dezelve. - - - - 57a. Regens. Voorfpel- Iingen dicsaengaende. 397. Rekenkunde. ■ Be-' trekkeüjk de Pondsrek.eningèn: bijzondere manier daeromtrent. 599. Reynolds. Redenvoering op de teeken Academie te Londen 514, Rbumatisfnus cn ftn oerient. Geneesmiddel tegen dezelven. 585. /?otquevaire. Een kleene Stad in 'Provence. - - - . S38. Roet. ■ Middel om' hetzelve uit de Schoorfleen te doen vallen, 182. Romeinen telden op hunne Vingers. - - - 547. Rooden Inkt. — Zie Inkt. Rook der l^ampen of Kaarsfen te beletten dat geen hinder doe in de vertrekken. - 19. Rooktabak. — Zie Snuiftabak. Rot,en. Middel om dezelven te verdrijven. 39. Rozijnen ll'tjn te maken. 537 . Ruggegkaet. — Behandeling ter herdelünge eener gekromde - 316. Rundvleesch in te zouten en te rooken. - 32, Rytuigen. Gevaerlijk uit dezelven te fpringen wanneer de Paerden op hol gaen. 48.  BLAD W YZER. 64 r S. Sandelhout, Beste wijze om met hetzelve verfcheidene Stoffen te verwen. - 263. Saus. Middel om eene goede en blanke te maken, tonder boter. 33. Schapenmelk. — Scheikundige Waerneming diesaengaende. - - 234 Sche&lè aengehaeld bëtreklijk den Azijn. - 35. Scheikundige Verrichtingen. Verbetering ^ wegens verfcheiden. 143. Scheikundige Waernemiigcn omtrent de Melk der Vrouwen , der Ezellinnen en der Schapen. - - - 234. Schildering (a ƒ'Er.cauJlinuc') of met tVascb gebrüiklijk bij de Ouden. 050. Schilderingen. — 't Gebruik der Abrikoospittcn bij dezelven. - 345. Schilderkunde. Een nieuw H'it voor dezelve uitgevonden. - 146. Schip. Middel ter reddinge van hetzelve wanneer het veel water inkrijgt. - - - 90. Schroevende Werktuigen door de hdiar. en gemaekt , dienen in tegenftelligen zin gèonend te worden nier de Europefcbe. - - 367. f Schri fkunde. — Naar- J fporing van deszelfs J Oorfprong enzv. - 246". v— Vervolg. 358. Scbulpgoud. —- Een " j T c zoort van Aurum Mofaicum re bereiden. 504. Scio. Een Eiland in den Archipel. - 463, Segrt'in leder. ( Le* vantscb) Bereiding en Verwing van hetzelve.' - - 550, Serpentijnfleen. — Omfchrijving derzelven enzv. ... 619. Gebruik derzelver bij de Ouden 620. Sixtinifche Capel. - 521. Stikvla\ken uit Scharla1; r. ie doen. - - 37. Sneeuw. 't Gebrek daer door aen de Oogen , te herftellen. 500. Snuif- of Rooktabak gevaerlijk in Loodene of met Lood gevoerde doozen te bewaren. 277. Snjkootwn. De toe¬ bereiding der Aarde tot za; i ing van dezelve. 609* Spek/leen — Omfchrij ving en gebruik derzelver 621. Spiesglas. Goudzwavel van dezelve te bereiden. - - 143. Spinnekoppen. — Waernemingen omtrent dezelven. - - - . I03. Spraek der Papegaaijen en de huishouding der Vogelen. - -. - mi. StaelofTzer. Manier op welke men herzelve polijst. - - 6:6. Stallen. • Aanmer gen wegens de Zamenfleüing derzelven. - 601. 4 Steek'  642 ALGEMEENE Steek der Muggent. Middel tegen dezelve. 321. Steen- en Aarde gebe zigd om Potten van te maken. Befchou- wing diesaengaende. 619 Steetien. Manier om fijne Steenen te maken , die zoo wit en bijnaer zoo hard zijn als Diamant. - 20. Steking der Muggen. — Middelen tegen hetzelve en voorzorgen. 127. Stelsel van Toaldo verklaart. 56-. Sterren ontdekt door Herschel, - - 21 Sterrckunde. . Gedachten over dezelve. 238. der Egyf- - tenaren. .... 336, Stoffen te verwen met Sandelhout. - - - 263. Stoven. Slechte en gevaerlijke Uitwerkzelen derzelven op de gezondheid der Vrouwen, ifte Lezing.' 415. 2de Lezing. 577. Struisvogel. — Natuurlijke Hiftorie derzelver. 472. Stuipen, die zich een jong meisje wist te verwekken, waer door1 hare gezellinnen dieonvrij willig kregen; met aenwijzing van een onfeilbaer middel in zoortgclijke gevallen. 12. Suiker. — Groote voordeelen derzelve bij de genezing van eenige Wonden der Beesten. 359. Middel om het gebruik deszelven te verminderen. - 613. Symbolifcbe Schrijfwijze der Egyptenaren. - 442. Sympatbetifchen Inkt, welken een Metaclkleurigen luifter bezit. 158. T. rPabak. Aenkweeking derzelver. - 349. Tafelen van Ijls. — Omfchrijving derzelver. 346. Talk. — Voordeelig. gebruik derzelver in de vrijving of fchuriug der Werktuigen. - 271. Tandkrijging. — Middel ter behoud der Kinderen in die ftonden. - 40S. Tandpijn geftilt door het Magnetismus. - - 295. Tanjoar. Befchrij- ving van hetzelve. - 281. Tapals. Een zoort van Bodens of liever Loopers in Indien. - 56. Tarwe. Derzelver Zaaitijd 179. Taxis of lebenboom. — Proefneming omtrent de Hoedanigheid derzelver 475. Teekener. (Een Werktuig om te-) - - 160. Teekens der Dierenriem verklaart. - - - 334. Teekens (Zekere) ter herkenninge van zekere Perfoonen. - 617. Telescoop verbeterd door Her=  B L A D W Y Z E R. 643 Herschel en ontdekte Starrerdoov denzelven. 21. Thermometer. ■— Waernemingen met dezelve, in de verzengde Luchtftreek. - - - - ii 3. T11 o u r e t. (de Heer) zijne beflisfing over het Dierlijk Magnetismus van de lieer Mesmer. 225. TlBALDI. (PELIGRINO) — Redenvoering vanREYnolds. - - - - 515. Tintoïiet. Redenvoering vanllEYNoi.Ds. 517. TiTidEN. ■ Redenvoering vsiiReynolds. 517. Titus Petroniüs aengehaeld wegens eene zonderlingheid hein betref¬ fende. ... - 624, Toevallen of verergeringen, welken ontftaen kunnen eener uittermate koude lucht, bij zommige Zieken. - 317. Tombac of Prinfenmetael. ----- 428. Tuinen. Middel om van verlorene boeken of ledig leggende bedden voordeel te trekken ■ 534' Turfmollem. Zeer voordeelig vermengt met Veenaarde ten grond voor de Snijboonen. - - - - 6oo. Tjden ter Zaatjinge van verfchillende Planten. ----- 179. u. T Jijen , bekwaem ter blusfmge van Brand in Scboorjlccnen. - 181. V. TAilrleuren. — Befcbrijving der Werking. 62. Vallende Ziekten. ■ Middel tegen dezelve. 414. Parken*. Gebruik Ast Latouw tot derzelver voedzel. - - 452. V/nken$kntten. — Nuttigheid der ftijlen in dezelven. - - - - 351. Vasari. (George-) - 521. Vederen. Zie Matrasfen. Velaflang. — Voorfi 'ifift tegen de beet derzelven, in de Indi n gebruiklijk. ... 227. Verandering (Daaglijkfche) tier Compasnaald. - - - - 244. P'crlcteringen wegens Verfcheidene Scheikundige Verrichtingen, 143. Verbrandde Bosch. - 384. Verdi orikene Heden ras weder te herttellen. - 124. Verergeringen ot'Toevallen ontftaende bij zommige Zieken, van wegen eene uittermate koude lucht. - - 317. Vergulden. (Nieuwe manier om te-) - - 345. Ver-  Ö44- ALGEMEENE door natuurlijke Middelen te weeg gebragt bij eene geflorvene Vrouwe in ftede der Keizerlijke fnede. - - - - 137. Vernageling der Osfen te genezen. - - . 358. Vertrekken voor vocht te * ' bevrijden. - - - 91, Vetmesting der Ganzen. 165. Vetweiding der Os/?». - 168 A7sf£, die bij warmte ligt aen 't bederven raekt goed te houden. - - 31. bij harde PVm- ters in de Vijvers levendig re houden. - 03. Vliegen te vergeven met Cobalt, zeer gevaer■'jk 333. Vliegenden Stoel , waer meden mei zonder moeiten van den grond tot op het dak van een huis kan Hijgen. - - Jt*. Vlooy in 'l Oor. (Middel ter reddinge van een-) 53. Voedzel voor Beesten. Zie Beesten. Vogelen en kleene dieren door den Ether te be waren. - - - - 106. Vogelen , Visfchen en Dieren der Botanybaai. ----- Voltaire acnge'iaelt. 533. Volterre (Daniël dp.) 521. Voorzegger. Een Werktuig j ufst gefet i k t om de verandering des Weders aen te duiden. 210. Voort eggingcnóïslVcders zonder Kunstwerktui gen. 390, ■ afgeleid der Dieren en [ Planten. - . - 484, Vorst. afgeleid van Boomen die bloeijen. Zie bladzijde 173 en 348. Vraag/luk, eeni ge Scheikundigen voorgelbld. 426, Vroedvrouioenoï anderen, begaen eene geweldige misgreep , door het kneeden der Horfdjes van pasgeboorne Kindjes- 228, ('rouwen. ■ Sléchte en gevaerlijke Uitwerkingen op derzelver gezondheid door hec gebruik der Stoven. - 415. Vrouwen Kleederen. — Gevaer van derzelver vlamvatting. - - 4849. Vruchten. Manier om dezelven lang voor 't bederf te bewaren. 184. bruik dat 'er te maken is der Pitten, Korrels of Ka nen. - - - 453, Vervolg van hetzelve. 527. Vruchtboomen. — Waerom het zoo dikwijls gebeurd dac dezelven gekogt en goed geplant zijnde, niec willen vatten en om wat reden 'er Jaerüjks zoo veel flerven, - - - - 27. Mid del om het IVitd gedierten van dezelven te verwijderen. - 18a. ■ — Over den Ondergang of het Verval derzelver , en de middelen om zulks te voorkomen. - - 353. Vijgenboomen. — Voegzamen Grond tot dezeiven. .... 26o. W.  BLADWYZER. 645 w. jjfaemcmingen (Afzon' derlijke-) bëtreklijk het Weder - - - 4 87. Wasfehen van 't Linnen. 553. Waterzucbtigen genezen door hec dierlijk Magnethmus. - - 307. ■ Invloed der flrenge Koude bij dezelven. - - - 317. Weder. Algemeene Waernemingen deszelfs, betrekkelijk de Land- en Akkerbouw. 5Ó4. ■ Regelen van Voorfpelling voor alle de dagen wegens de verandering deszelven. 57c. Weedasfcbe. Voor- deelig rer mestinge des Lands. ... 612. Weerkundige Waernemingen , gedaen iri de VerzengdeLuchtftreek.nl. Wei, is voegzaem om Azijn van te maken. 36. Wennen en andere Cezwellenlvm dien aart' — Nieuw middel ter genezing. - . - 218. Werktuig om een zwak gezicht ce hulp ce komen g^. Een ander een zeiven einde. - - . 86. door middel van hec welke iemand die blind is, fchrijven ka" 153. I —— door het wel- | ke men afteekeningen J kan maken. ... i6& Werktuigen met Schroeven , gemaekt bij de Indianen , dienen in tegenftelligen zin der Europefcbe geopend. 367. Wild gedierten te verwijderen van de Vruchtboomen. - - - - 180. Winden. Eenige Voorzeggingen uit dezelven getrokken, bëtreklijk de Weèrsgeüeldl eid. - - - 404. Wit. Nieuw uitgevonden voor de Schilderkunde. - - - 146. Witte Boonen. Klim- of Snijboonen. — Derzelver onderfcheidinge en wijze van Zaaijing. 608. Wolfs jongen opgevoed door een Hond. - 290. Wolle Stoffen te bewaren voor het doorknagen van Mot of andre Dieren. .... jgg. Wotm gevonden in het dooijer van een Ei. - 292. Wormen. Zie Matrasfen. IViin [of J.iqueur van Kersfen en Krieken. 185. Wijn van Rozijnen ce maken. - - - 537. Wtjnffeen. (gebladerde Aarde van-) ce zuiveren I43> Poeder die gezuiverd is ontbiudbaer ce maken. ... 144,  6+6 ALGEMEENE BLADWYZER. Y. (Yzer. • Zwarigheden ontftaetfde door dat hetzelve te drong getemperd zij. - 2r3 ■ en Zilver te mengen. .... 586. 1 'eer of Stael. Manier op welke men hetzelve polijst. - - 626. z. rfaad van Aardappelen. - - - - - 255. eeniger Planten te beveiligen voor den aenval des Ongediertens. ----- 6z6 Zaaitijd van verfchillende Planten aengeduid door eenige Werkingen van de Natuur. - 179. Zieken. Een Kunst bed voor dezelven. - 260. Toevallen of verergeringen bi] dezelven , ontftaende uic. eene buitengevvoone koude lucht. - - 317. Ziekten , welken dc Kraemvrouwen eigen is , benevens derzelver Geneeswijze. - 322. Ziektens der Boomen te verhoeden door zeker Zamenmengzel. - - 561. Zilver en Goud re trekken der Galonnen zonder ze te branden. - 267. Zilveren Tzer te mengen. 5^,6. Zink. Een IVit van hetzelve bereid voor de Schilderkunde. - 146. Zinnebeeldige Schrijfwij ze. 338- ■ der Egyptenaren. - - 44.2. Zog. Pompen om hetzelve uittehalen of de borsten te bereiden. 19. Een Drank in plaets van dit. Zie Drank. Zon , Maan en Sterren. — Waerfchijnlijkheden ' te trekken uit dezelven bëtreklijk het (Veder. 399. Zout van Barnfteen , dienstig om de Rotten te verjagen. • - - 39. Benzoïn te fcheiden. ... 143. ■ (Ammoniac) te bereiden 144. Zuurdeeg van Aerdappelen. Zie Aerdappelen. Zwart. (Een goed-) - 159. Zwavel, goed om brand te blusfehen. - - - 37. Zweden. —— Waernemingen aldaer gedaen, benevens derzelver uitkomften, bëtreklijk de Voorzegging des (Veders. ----- 494, Zweet der handen te beletten dat het werk niet vlakke of bederve. 38. Zweren aen de Klieren of Krop der Varkens. 447. den Herderen cn Landlieden eigen, te herftellen. - - - 498. Zijdewormen. Derzelver opkweeking. - 5^3.    2o8 Natuur- en Huishoukundige Deze ftoffe der hette is met rede de geest des waerelds te noemen, ter oorzake harer zeer fijnen aert, harer zeer vlugtige beweging, groote werkzaamheid, en harer doordringende hoedanigheid; aldus noemt men dierlijke geest die fijne bewegende ftoffe in de Dieren, welke, volgens de Electrique proefnemingen, beftaan in lichtende en ontvonkbare deeltjes. Van daer dat de Stoïcijnen en andre Oude Wijsgeeren, even zoo als de Hedendaegfche, een verfcheidenheid van gevoelens gevormd hebben, welke, offchoon weter.swaerdig, al te fcherpzinnig, en van te weinig aengelegenbeid zijn, om onze opmerking thans te verdienen. Laet ons dadelijk overgaen tot den invloed der Aerde op de groeijing. 't Is bevestigd, na herhaelde proefnemingen, dat de Bergftoflooze aerde (dezulke welke nieuwlings uitgegraven en niet vermengd is met ftoffen van verfchillenden aert) in de planten zich inlijft als voedzel; want de aerdachtige deelen der planten , offchoon afgezonderd , zijn geheelenal verfchillende van de Bergltoflijke aerde; cn de aerde is niet alleenlijk onontbindbaer in eenige zoort van water, maer voor 't minst ook ontbonden zijnde, kan zij in geene werking gebragt worden, en veel minder nog zich inlijven in de opflorpende vaten der planten. Van daer kunnen wij tot befluit komen , dat de aerde, eenvoudig als aerde aengemerkt, geene de minfte voedzel aen de planten geeft. Mr. Jethro Tult. was de eerfte welken het tegenftrijdig denkbeeld verbanden , in navolging zijner ftelling , verfcheen Mr. Duhamkl du Monceau (a) benevens vale anderen , welkers grondftelling is, dat de aerde het hoofdzaeklijk voedzel is der gewasfen. Het gevoelen van den Lord Bacon is meer overeenkomstig met de Nacuur ; het is, dat de aerde flechts diend (a) Ia zijn Traité de la Culture des Terres.  aro Natuur- en Huishoukundige fia. het opgegeven denkbeeld dezer vrucht- of onvruchtbare aerde , zier men dat de vruchtbaerheid , geenzinrs afhangd van eene bijzondere zoort van grond , gelijk sommigen geloofd hebben , maer wel van de voegzame mengeling der twee verfchillende geaertheden der ftoffen. — De Voorzegger. Een Werktuig juist gefchikt om de verandering des weders aenteduiden. Reeds zinrs eenigen rfjd is dit vernuftig werktuig hier en daer in gebruik', en wij trokken het in geen twijvel om hetzelve, onzen Lezeren bij de eerfte gelegenheid te leeren kennen, dan alleen dat wij ons door aenhoudende proefnemingen vooraf wilden verzekerd houden van de voorkeur die men hetzelve behoord te geven , boven alle andere dusdanige werktuigen tot beden toe in gebruik. Wij; hebben ons inftaet bevonden een reeks van aenmerkingen te maken , op verfcheidene dezer Voorzeggers, welken bijnaer altoos getrouwlijk aengekondigd hebben , de toekomstige veranderingen des Dampkring* ; en het is ingevolge van dien dat wij niet lang meer aerzelden , om alhier een weinig uitgebreider aenteekening te maken dezes Werkcuigs. . ... De Voorzegger beftaet uit een glazen Buis, bunaer geheelenal gevult met Vlugge Vitriool Geest, Voorloop en onderfcheidene zoorten van Zouten. Deszelfs Uitvinder is onbekend : men heeft eenige reden om de entdekking toetewijden aen Cuming, beroemd Horologiemaker tot Landen, aireede bekend door verfcheide nuttige en zeer vernuftige Werktuigen, Ds  Bibliotheek. 211 De Voorzegger moet geplaetst zijn in de fchaduwe, alzoo de onmiddelijke werking der Zonneftralen , hec vermogen heeft , gelijk alle andere hette , om in die Werktuig de voortbrenging der kristalliferende bewolking, de eigenlijke voorzegging des toekomenden weders, te beletten. De hoeveelheid en de hoedanigheid dezer Kristallen , zijn als voldoende aenduidingen , voor de gewoonlijke levenswijze , aengaende de onverwachte veranderingen des Dampkrings. Geene der Weerkundige Werktuigen heefc zoo ftandvastig de flegte rijden der maenden Maerr, April en Mey aengeduid: deze bewezene werking, was zeer wel gefchikt ter verwarringe der Natuurkundigen, welken in dit werktuig niet anders befchouwden, dan de onvolkomenfte der Thermometers', doch hetzelve mee naauwer oplcttenheid befchouwende , zouden zij 'er misfeiiien een IJygroscope of Vochtmeter, en zelf een Electroscope in ontdekt hebben : uit dit oogpunt hefchouwd , zoude deszelfs gang , indedaed in ongelijk znemgeftelde reden zijn der hette, der vochtigheid, en der aentrekkende kracht, welke daedelijk heerscht in den Dampkring , algemeene oorzake der vvisfelingen van 'c weder, en welken behooren vervat te worden, onder de Hoofdftoffen , de eenige oorzaek welke de Voorzegger doet veranderen. Dit vermoeden zal niet lang ftand houden; Geleerden en Liefhebbers leggen zich meer en meer toe, op beflisfende Proefnemingen, en het algemeen word hunpe roemrijke pogingen meer dan voorheen bekend. Dit gefchilftuk vervat in zich , vrij groote zwarigheden ; de Natuurkunde en de Scheikunde leveren flechts een enkele grondftelling op, wegens de befpiegeling dezes Werktuigs , en wel , onvoldoende ter verklaringe van allen derzelver uitwerkingen: 't is gegrond op de ontbinding , de oplosflng der Zouten, veel aenraerkelijker bij hette dan bij koude. O 4 'cis  ara Natuur- en Huishoukundige 't Is billijk te berichten, dat het met dezen Voorzegger is, gelijk het is met alle de andere Weêrkundige Werktuigen; zij gelukken niet allen, en de volmaektften dcrzelven houden geene gelijke of overeenkoomstige gangen ; doch het zoude eener nieuwere uitvinding te veel geëischt zijn, dezelve onverbeterlijk te willen ftellen , terwijl de oudere het in geenen deele zijn. In verwachting dat deskundigen dit onderwerp een weinig meerder opheldering zullen bijzetten, heeft men opgemerkt, dat de Voorzegger het flegte Weder aenduid , zoo dikwijls de vochten roeren , troubel worden, en wel geëvenredigd aen de verwacht wordende veranderingen. Een kleene Regenbui , van korten duur, doet de Voorzegger geenzints zjchtbaerlijk veranderen, en ren dezen opzichten is dezelve niet meerder bevoorrecht dan de Barometer ; maer een fterke Regen, vooral wanneer dezelve kan vallen op de glazen Buis, beroert volftrektlijk het vocht, en vertoont het aenmerkeiijk verfchijnzel der droesem of grondfap, rijzende in brokjes, in klonters. De Wind word vrij klaer aengeduid , door de ongelijke aenkleviug dezer kristalfchieting tegen de zijden der Buis. De Sneeuw doet de grondfap zeer hoog rijzen. Zomwijlen vergaerd zich de ftoffe in meerdere of mindere hoeveelheid op de oppervlakte des vochts; dikwerf is dit niet anders dan een vlieschje , maer in het algemeen ontwaer wordend Gechc weder , verfchijnt 'er eene kristalfchieting van de allergrootfte fchoonheid. Over '£ algemeen , zijn de kristalfchietingen welken in het vocht voorvallen, gelijk aen de bladeren van 't Vaaren Kruid, of veeleer als de baerden der Schrijfpennen, volgens de uirdrnkking van Mr. Romó dbLille, welken de eenige Wetgever is omtrent de behandeling dezer ftoffe; 't is deze figuur welken het Ammoniac Zout beftendigljjk vertoont in deszelfs kristaifchieting. Het  Bibliotheek. 213 Het helder weêr word ontegenzeggelijk aengeduid, door de klaerheid ces Vochts, en zulks zoo veel te meer, naermatehet grondfap, 't welk zich beitendiglijk op den bodem oer Buis bevind , minder aanmerkelijk is. De Voorzegger wil geenzints des morgens geraedpleegt worden; de koelheid der fchoonfte Nachten, veroorzaekt eene uitwerking, gelijkzoorug mee die, welken het flechte weder aenduid : hij zoude dus de. Waernemer, welken hier niet op beducht ware, kunnen misleiden ; de Zon , naermate hij hooger word doet deze vertwijveling verdwijnen, en ftaet toe, aen de verfchillende beflisfe'ndê oorzaken , verfpreid door den Dampkring, vrijelijk te werken op dit werktuig, en in het kleen, die veranderingen voorttebrengen, welken dezelve k *r« ._ .^=-_-2_onzen hoofden. te volmaken', blij; te maken, welken,*niet herjsdi minder ge¬ loof verdiend dan de vuvr^ae: . :==rffrt U'i'rflechre weder, ftormen , < - <* < > - r>< "' tot op het punt, o < > . , I r, l'\ r- ;;i ondoorfchijnbaer te * ji^-.. > -f-W- —^ 2 ^ vele opeengepakte, |||§§ *-«5-V55? g weikers gedaenren ^SÈSS^^è^tê^^^êÊ?'kennen is dan op het gezicht van geöeffenden, uitgezonderd op de oppervlakte des vochts, aldaer vormt zich een zoort van vliesch, welkers kristalfchieting inwendig of naer beneden uitloopt , vrij veel gelijkenrnde jiaer franjes; 'er ontiftaet een Hoos , wanneer deze franjes na eene bewolking zich colomswijze vereenen, en niet meer dan het midden der Buis beflaen, 't welk opgemerkt is bij gelegenheden van Stoimen verzeld van Onweders en Blikfemen. O 5 Zou-  s»r4 Natuur- en Huishoukundïge Zonderlinge Uitkomst wegens de berekening van 's Menfchen Leven: of Uittrekfels uit de Sterf, lijsten veler Landen. Uit het Italiaensch over-, genomen. Wij bemerken een geheel zonderling onderfcheid tusfehen de opgave der geftorvenen in groote Steden, en die welken voorvielen in de Dorpen, ten platten Landen. Jndedaed, 'er ontftaet een merklijk verfchü; in het Land van Vaud'm Zwitferland, als ook in de ftreek van Brandenburg, is de overeenkomsc der lieden, welken fterven in den tijd van één Jaer, tot die welken in't leven blijven als 4 tot 180. In de Parochie van Shrewhurry in Engeland is dezelve als 4 tot 130. In tegendeel te Londen tegen 83 periconen fterven 'er 4: te IVeencn 4 tegen 78 en te Berlyn 4 tegen 106. Deze eenvoudige vergelijking doet zien met welk eene reden de groote, rijk bevolkte Steden de Grafplaetzen des Menfchelijken geflachts zomwijlen genoernt worden. Op het Land, koomt grootendeels het gres der menfchen ter voleindingen hunnes natuurlijken loops, 't is dan den verwoestenden draaikolk en het wellustig leven der groote Steden , welken het trapswijze en onvermijdelijk verval verhaesten, en den ondergang des menfchen veröorzaekr. De meest naauwkeurigfte berekeningen welken men gemaekt heeft in Frankrijk, Italien, Pruisfen, Holland en Z-witzerland, doen ons zien dat in alle Eeuwen het getal der Mannen die fterven, doorgaens veel grooter is dan dat der Vrouwen. Eene Lijst ons toegezonden door Mr. Susmilch te Berlyn, doet ons zien dat 'er aldaer ftierven 489 jongens en flechts 395 meisjes beneden het jier. 't Is derhalvcn te Berlyn, volgens eene berekening van 4 jaren, dat 'er geboren wierden a8i9 jongens en 8743 meisjes, 't welk ten naestenbij is als 11 tot 20; 'er ftierven aldaer 3118 jongens en 2613 meisjes van Twee jaer; *c welk ten naestenbij is in over-  Bibliotheek. 215 overeenkomst van 7 tot 6. Aen den andren kant de Tagtigjarigen, dezen waren flechts 135 Mannen, terwijl daertegen het getal der Vrouwen die dezen jaerkring overfchrijdde, aanwies tot 215. Onder dezulken welken ftierven van 81 tot 105 jaren , telden men 21 Mans, en 55 Vrouwen. Door alle deze voorbeelden , ziet men , dat onaangezien het groot getal van mannelijker), die geboren worden, en de verfchillende toevallen en gevaren aen weiken de mannen onderhevig zijn , het voordeel echter altoos keert tot de Vrouwen. M. Deparcieux te Parys en M. IVargentin in Zivitferland , hebben ons doen opmerken , niet flechts dat de Vrouwen, over 't algemeen genomen, langer leven dan de Mans, maar ook tevens dat de gehuwde Vrouwen ten dien opzichten, een kenmerkliik voordeel befchoren is boven de ongehuwde. Dit voordeel is. dusdanig, dat in eene der Cantoris van Zvoitzcrland, het getal der ongehuwde Vrouwsperzoonen , het dubbeld ware van dat der. Gehuwden. Wij flaen zeer gewillig aen den koelzinnigen Bovennatuurkundigen de Eere af, der ontdekkingen van die natuurlijke en zedelijke oorzaken , welken de meesten invloed hebben op dit alles. Men heefc nogthans niet naergelaten, om met de allernaeuwsrgezetfte zorge naertevorfchen of in den ftaet des huwlijks de Mannen langer leven dan de Vrouwen. Te Breslau heefc men bevonden dat in het verloop van agt jaren, geftorven waren 189'! gehuwde Mannen, en 1196 gehuwde Vrouwen. Uit eene naeuwkeurige aenteekening gehouden in Pommeren , heeft men berekend dat, gedurende negen Jaer het getal der gehuwde Mannen geweest ware 13,556 en dat der Vrouwen 10,007, niet tellende van beide de gedachten, dan dezulken die gehuwt waren. Gclijkzoortige berekeningen doen' ons zien , dat in Schotland van tweeëndertig huwelijken ao Mannen en alleenlijk 12 Vrouwen ftierven, ter gelijker  2ió* Natuur- en Huishoukundice lijker tijdverdeeling. Integendeel , zo men praec van den ftaet der Weduwen of Weduwenaers, het voordeel is ten aenzien der Mannen. Te Dresde, heeft men gedurende vier Jaren eene naeuwkeurige Lijst opgemaekt der perfoonen geftorven in dien ftaet, en men heeft ontdekt dat het getal der geftorvene Weduwenaers was 149 en dat der Weduwen 584. Te IVirtemberg, ftierven in den loop van Elf jaren 90 Weduwenaers en 37 ü Weduwen. Te Gotba is her bericht van 210 Weduwenaei» tegen 790 Weduwen. In Pommeren is het voordeel nog grooter voor de Mannen. In den omloop van negen Jaren ftierven 'er 411 Mans en 1553 Vrouwen, de een cn de ander genomen in den Weduwlijken ftaet. Deze vergelijkingen doen ons vermoeden, dat 'er meer te letten zij op 't geflacht dan op de bjjV.ondre zelfftandigheid, misfehien meer fchadelijk aen de Mannen dan aen de Vrouwen. Ten aenzien der vermeerdering of vermindering van de bevolking, zoo wel in de bemuurde Steden als de Dorpen, duid het groot aental van opmerkingen, de uitkomst aen, hoezeer de eerstgemelde min voordeelig zijn voor 'c menfchelijk geflacht. De Mensch, welken volgens deszelfs ingefchapen neiging een gezellig wezen is, vind deszelfs vernietiging in de maetfchappij zelf, of om beter te zeggen, in de wanbegrippen dezer maetfchappij. Te Parys , Weetien , Amflerdam , Coppett' lagen, Berlyn, zijn de lijsten der Geboorenen altoos vrij minder dan die der Geftorvenen. Van daer koomt het dat in deze laetstgenoemde Stad , binnen een bepaeld tijdverloop , geteld zijn 3855 Geboortens , terwijl het getal der Sterfgevallen 5,054 ware. In tegendeel ten platten Landen waer de lucht het zuiverst is, waer de Akkerbouw bloeid, waer de gebruiken eenvouwiger zijn , vermeerderd de bevolking op de gezwindfte wijze. Doctor Heberden heeft opgemerkt, dat op het Eiland Madera, in 84 Jaren , het getal der In-  Bibliotheek. 217 ïnwooneren verdubbeld ware. In de AmericaenfcbeColonten is den aenwasch nog rasfer. Men heeft bevonden dat in het Nieuw Jercey het getal der Geboorenen, dat der geftorvenen alle Jaren 2000 overtrof, en dat men tellende van 't Jaer 1738 voor 22 Jaren agtereen, de bevolking verdubbeld ware. Welk eene buitengemeene verfcheidenheid van krachten, van gefteldheden , van geluk in 't menfchelijk leven , wanneer men deze woonplaetzen vergelijkt met die eener hoofdftad. Volgens de voorhanden zijnde aenteekeningen , doopten men te Londen , zints honderd Jaren, 1,480,300 Kinderen, en aldaer ftorven 24,73a Kraamvrouwen ; 't welk ten naestenbij in overeenkomst is als ééne Vrouw tegen 59 geboorne Kinderen. — Tegen 16,102 Verlosfingen , waren 'er 131 Kinderen geftorven in de geboorten , dat's te zeggen x dood tegen 31 levenden. In het Engelscb Hospitael der Kraemvrouwen tegen 96 eenvoudige Verlosfingen telden men een, twee-, en een drievoudige. In het Hotel Dieu te Parys in Tien jaren tegen 16,481 Verlosfingen welken 'er waren 160 Tweelingen , en men vond 'er flechts onder twee, welken Drielingen waren. — GENEES-  2i8 Natuur- en Huiskou kundige GENEESKUNDE. Aenm er kingen wegens een nieuw'middel om de Wennen en andre Gezwellen van dien aert te genezen. De Wennen , welken men betijteld beeft met de Namen van Meliceris, At ér ome, Stéatome, en andere gezwellen van bolronde gedaenten, zijn toevallen zeer gemeen en dikwerf zeer zwaer. Hunne zitplaers is gewoonlijk op de klierachtigfte plaetzen, zoo als het Aenzicht, het Hoofd, den Hals, de Oxels en de Liezen. Deze deelen van wegen hunne natuurlijke werkzaemtieden aen mcenigvuldige beweging onderhevig en zich gebonden vindende door deze zoort van gezwellen, ter oorzake hunner wanftaltige grootte en de plaets die zij beflaen, hebben den grootften eisch op de Geneeskundige hulprijke redding. Zints langen tijd heeft men tvyeeërleije middelen ter genezinge voorgefteld , namelijk bij inbranding of bij uitfnijding; maer offchoon de inbranding dikwerf met een goed gevolg is te werlfé geftelt, fchroom ik niet te zeggen, dat hetzelve, voornamelijk te werk geftelt op het Aengezicht, onderhevig is aen vreeslijke toevallen; ook dat hetzelve veel langer en fmertelijker behandeling met zich brengt. De Uitroeijing dan dezer foort van gezwellen bij Uitfnijding, zal hec hoofddeel dezer mededceling uitmaken; een gevoelen reeds meer dan qc Jaren gekoesterd , en eei:e wijze van Operatie welke ik verzekere zeer veel minder fmertlijk, minder langwijlig te zijn. als die welken men tot heden heeft uirgcoeffend, en 't welke op deze twee eindens uitloopt, namelijk o;n een Lidteeken zeer flaauw en gantsch niets mismakende te doen ontftaen. De kruiswijze infnijding op het middenpunt des gezwels, de fchciding der vier hoeken des veis ontllaende door  Bibliotheek. aip door deze infnijding, en vervolgens de Uitroeijing: in dezen beftaet de verrichting welke omfchreven en uitgeoeffend is door de Meestreu der Kunst: eene Operatie welke mij heefc toegefchenen een weinig te veel te zwemen naer de Oude Arabifche Geneeskunde , om reden dat dezelve veel fmertlijker en veel moeilijker is dan mijne wijze van doen, welke ik den Lezeren overga roede te deelen. Mijnen Lijder voegzaem gezeten zijnde, doe ik op de bekleedzels, of de hud, eene hoekige infnijding en genoegzaem diep om dezelve terlangs de zijdelingfche en onderfte boorden des gezwels te verdeelen. Deze infnijding moet lang genoeg gedaen zijn , zoo dac de enkele Lap die 'er door ontfract, gefcheijen zijnde van 't gezwel, omgekeerd kan zijn boven over 't bovenfte gedeelten , en men dus de onvoegzame Uitzetting, welke men ontbloot heeft kan uitroeijen. Deze aldaer vreemde Uitwasfing weg zijnde, moet de ingefnedene lap des veis neergelaten zijn, om de plaifter te bedekken. Hij bootst vervolgens volmaekt deze plaifter na, offchoon dezelve bij den beginnen altoos een weinig grooter is, ter oorzaeke van de Uitzetting welke hec gezwel hem deed verwerven. Deze wijze van Operatie heefc wezendlijk groote voordeelen boven de kruiswijze infnijding, welken wel is waer vier veel kleener hoeken maekt, maer die, met dar alles niet gemaklijk omgekeerd kunnen blijven op de omliggende deelen, den Heelmeester te veel hinderen bij de uitroeijing des geheelen gezwel?. Voeg hier bij dar de verhitting, ontftekmg, vrij aenmerkelijker zijnde bij de kruiswijsfche infnijding ; dat de vier hoeken onophoudelijk trekken tot hunne wederzijdfche verwijdering ; waer uit iets ledigs, iets kloofachtigs ontftaet in 'c midden der plaifter, welke, zich tegenltellende aen de juiste lidteekening, altoos het eigenfchaplijke der mismaking met zich brengd, even als het onvolkomene eener zoodanige behandeling. Door  f£2ö Natuur- ên Huishoukündige ; Door de behandeling die ik mij voorftel, ziet den lijder zich in ~ of 6 dagen genezen, en zonder een eenig oogenblik koorts te ondervinden; daegsch na de Operatie kan hij uitgaen, of wel den eigen dag , indien het gezwel niet al te groot geweest zij. *Er kooint zómwijlen eene vrij overvloedige etterwording in den geheelen omtrek des plaifters, en alsdan gefchied 'er niet flechts eene Ichilfering in het midden der plaifter van de sijde der vleeschfpieren, maer de bekleedzels zelf fchilferen voorenaleer zij zich met de plaifter vereenen. Bij eene andere gelegenheid , en meer gewoonlijk , gefchied de vereenigïng des Lapvels met eene enkele druiping van eene meer waterachtige dan etterachtige ftoffe, welke men zeer gemaklijk bemerkt ter plaatze des lidteekens na den isden dag: daerenboven gefchied de ontleding van een tamelijk grooten hoek, met meer eemak en gezwinder, als de ontleding van vier zeer kleene hoeken , welken men niet kan behandelen dan met een nijpertje, een werktuigje 't welk altoos kwetst, dewijl hetzelve voorzien is van kleene randjes; in tegenftelling, dat men met zeer veel gemak, met dc toppen der vingers een uitgebreider hoek des veis houd * 't welk zeer veel toebiengd tot de juiste genezing der plaifter, en met minder fmert of ontftcking gefchied. Imbebt Delonnes, Geneesheer. Leefregel gevolgd door een geleerd Man onderhevig aen Bloedfpuwing. Den beroemden Grbtry heefc binnen kort een Werk uitgegeven ten tijtel voerende Proeven over de Muzijk (a), in hetwelke hij ongeveinsd zijn vermogen te (a) Memoires ou Esfai fur Ia Mufique par Mr. Grbtry, Paris 1780.  Bibliotheek. 221 te kennen geeft omtrent de Muzijk, de verfchillende ftukken die hij Componeerden en de hindernisfen die hem ontmoet zijn; men gevoelt hoezeer dusdanige aenteekeningen , eenvoudiglijk voorgeftelt, gefchikt zijn om de eigenaertigfte denkbeelden te vormen van des menfchen geest, en hoeveel grooter recht zij hebben op de kleene vergodingen welken de Letterkundige Genoodfehappen hunnen leden toewijden. Wij zullen ons thans flechts bepalen tot één bijzonder punt des Werks, in hetwelkc hij handeld over de gefteldheid zijner Borst, verkregen bij de uitzetting zijner ftem in de Zang , en verergerd bij vervolg door den arbeid der Compofitie. „ Ik fpugde bloed , zegt Mr. Gretry, komende uit een Confert alwaer ik een Aria van Galuppi gezongen hadde, 't welk zeer hoog liep. Offchoon 'er omtrent 25 Jaren verloopen zijn , zints ik dir toeval kreeg, ben ik tot nog toe niet genezen; het kwam bij elk werk dat ik verrichtte wederom. Ik heb eene zoo groote ondervinding , ik ben te Luik , te Rome, te Geneve , te Parys op zoo vele verfchillende Wijzen behandeld geworden, dat de Lieden welken 'er mede fakkelen mij gewis het zullen dank weten , indien ik hun mededeele de Leefregel, welken mij tot heden 'c best gelukt is." — Op zekeren dag wanneer Mr. Tronchin hem ondervroeg omtrent zijne levenswijze, en hem zijne verwondering te kennen gaf, dat offchoon hij matiglijk opgevoed ware , hij echter aan gedurige wedcrinftortinge onderhevig ware; ja eindlijk vroeg hem hoe hij toch Muzijk maekten ? — Wel, antwoordde Mr. Gretry, gelijk men Verfen, gelijk men Schilderftukken maekr. Ik lees en herlees vijfentwinrigmael de woorden welken ik door de Klanken fchüderen wil ; verfcheidene dagen hebbe ik noodig om mijnen geest aentevuren ; en eindlijk verlies ik den eetlust, mijne oogen ontvlammen, de verbeelding raekt in volle P wer-  *?.2 Natuur- en Huïshoukundige werking; alsdan macke ik in drie weken of een Maend eene Opera, ö Hemel, riep Tronchin uit, laec af van Muzijk te maken, of gij herfteld nimmer." — ,, Zie hier welk eenen raed ik geven zoude , aan een ieder, welkers werk overeenkomstig is met het mijne, en onderhevig aen deze Toevallen. — Doet u nimmer laaten gedurende eene fterke bloeding uit de neus enzv. zonder groote noodzaeklijkheid. Ik heb bij verfcheidene toevallen welken op gezette tijden tweemalen des daegs en tweemalen des nachts wederkwamen tot zes of agt bekkens bloed overgegeven. Alles echter ftil Je in 't eind na het gebruik van een weinig Gerstenwater met Lijnzaedwater gemengd. De Laating de vaten verüappende, veroorzaekt nieuwe bloedftortingen". Na het laetfte toeval bleef ik vierentwintig uuren leggen, op mijn' rug zonder te fpreken of zonder mij te verroeren. Eene vrij groote hoeveelheid geklonterd bloed, welk men met fluimen uitwerpt gedurende dezen tusfchentijd, kondigd aen dat de breuk geheeld is, eene agtdaegfche rust is noodig ter herwinning der krachten. Men heeft mij willen verbieden het gebruik der purgatien ; maer ik heb opgemerkt dat de gisting der vochten, mij de bloedfpuwing veroorzaekten, of wel naer verloop van twee jaren, bevond ik mij (nog erger, dewijl mij eene derdendaegfche of rotkoorts overviel". Men weet welke verfchillende onheilen het gevolg wezen kunnen van een al te veel zittend leven. Ter voorkominge raed Mr. Guktry des morgens te nemen , een kop van het aftrekzei van roode Brandnetels (a), en daer in te doen fmelten een kleen ftukje Lijm van Ezelsvel. Wij (temmen nogthans toe aat deze Lijm van Ezelsvellen , een weinig gelijkt naer eener Vroedvrouwen remedie , en dat men zonder 'er iets mede (Y) Lamium Purpureum.  Bibliotheek. 223 mede te verergeren, in ftede wat Vislijm of eenige andere Gomachtige zelfftandigheid zoude kunnen gebruiken. „ Wanneer gij op uwe Borst eenige hette gevoelt, zegt Mr. Gretry, 'c welk men dikwerfontwaer word door eene geringe drooge hoest, neem wac Syroop , azijn en zeer veel water. Zo uwe Maag al te zeer verkoelt is neem een glas rooden Wijn naer den maaltijd. De overmaec van verfrisfingen, verkoelingen heefc mij eenmael mijne bloedfpuwing weder doen komen, dewelke Mr. Philip, mijnen Geneesheer, flechts na verloop van 20 dagen konde doen ophouden door het geregeld gebruik van Meibloemen (a) waerna de bloeding ophield". Hoed uwe Voeten gedurende den Winter voor vochtigheid ; gaet vroegtijdig ter ruste , zit met uwe Beenen in laauw Water., wanneer gij eene verhitting in 't hoofd gevoeld van wegen de werkzaemheden. Verkies de gezondfte voedzels en die hec gemaklijksc verteren ; vermijd alle verhittende fpijzen ; neem alle morgen een mondvol koud Water; laet de koude van hetzelve in den Wintertijd wat gematigd zijn. Drink niet uit gewoonten Water, zonder Wijn; zijt nimmer werkzaem kort na den eten. De Verbeelding word gemaklijker in werking gebragt na de Vertering der Spijze : maer werkt zeldzaem des avonds , zoo gij eenen goeden nacht , en goeden volgenden dag wilt hebben". Hij voegd 'er bij, dat indien men zich over wil geven aen de oeffeningen, men afftand doen moec van de zinnelijke vermaken, anderzinrs maekt de dood de fcheiriing dezer onvoorzichtigheid. Hij zegt ook, dat de Bloedfpuwing welke hij ondervond voor de eerfte keer ook juist hec tijdsgewricht ware , in hec welke hij van de Zang afzag om zich met meerder gezetheid op de Compojitie toeceleggen. Gazette de Santé. 00 Uyaclntben. ^ P a  Bibliotheek. 229 „ en dezelve uitoefFenen ; intusfchen zien wij veel-„ malen nieuwe flachtoffers der onervarenheid, onbe„ hendigheid en doodelijke onkunde van zommige „ Vroedvrouwen, welken, niet alleenlijk, geene de „ minlte kennisfe hebben, der Deelen die zij behan„ delen ; maer die , voor 'c meestendeel , door mis„ verftand en fleur, in plaets van de natuur in deszelfs■ „ werkingen ter hulpe te zijn, fegënftellig handelen,„ en door wreedaertige handgrepen, de gelukkige uit„ komst welke deze zelfde Natuur niet zoude nalaten „ uit haer zeiven voorttebrengen , indien men haer „ zonder medehulp en geheel op zichzelf liet weik„ zaem zijn, tegenhouden". — Het kind gekomen zijnde uit den fchoot der Moeder, fchijnt door deszelfs gefchreeuw te eisfchen, dac iemand zich zijnes ontfermd en voor hem zorgd. Hec bindzel en de verzorging der Navelftreng , is iets \ welk ongetwijveld niet te verzuimen is ; doch welke voorzorgen behooren 'er niet tot deze zoo wezendiijke verrichting, welke echter zoo gemaklijk en van zoo weinig aenbelang fchijnt in deszelfs uitvoering (>* ? Na 't afbinden der Navelftreng; na de Moeder al het noodige te hebben toegediend, bevlijtigd zich èéiien Vcrlosfer bijzonderlijk ter waerneminge'of het Kind niet eenig gebrek heefc van misvorming, 'c zij natuurlijk, 'c zij toevallig, ten einde hij het eene veïheipe,, en tot het ander hulpmiddelen in 't werk ftelie tot verbetering. De plicht eener Vroed v rouwe , of van. de geen welke deze kunst wil oeffenen is het zelfde in dit geval: „ maer hoe velen ziet men niet, welken al ,, het overige verzuimende, zich alleen fchijnen bèzig ,, te houden met hec hoofd des Kinds ? Zij vinden „ hetzelve altoos misvormt, zij geven zich altoos m... „ veel gezetheid over om het hoofd , 'c welk anders „ waer- (a) Zie ons voorig? Stukje No. 2. bl. 140. P5  230 Natuur- en Huisïioukundige „ waeriijk niet gefchapen fchijnt tot eene geheelenal. „ ronde gedaente, toch wel regelmatig rond te maken. „ 't Is alsdan dat deze Vrouwen , zeer te vreezen „ wegens hunne onkunde, geleid wordende door een „ valsch vooroordeel , en dikwerf overgehaeld door „ de verzoeken en de uitdrukkelijke aendrangen der „ Moeders , welken uit teederheid vaek zelf wreed,, aertig worden : 't is alsdan , zegge ik, dat deze onge„ leerde en ontmenschte Martrooncn, in allerlei bochten met zeer veel zorge, aenhoudenheid en kracht, ,, drukken , kneden en knuffelen een allerzacht en ,, teeder hoofdje, van 't welk de beendertjes zich na ,, de minfte drukking voegen , en 't welk zij naer „ hunnen zin willen vormen, in plaets van deze zorge aen de Natuur overtelaten , welke, geholpen door „ de enkele drukking des dampkrings en de herhaelde „ flagen der flagaderen, welken dit hoofdje bevatten, ,, niet zouden nalaten om aen dit zoo gedacht mis„ vormd gedeelten, de gedaente te geven die het „ moet hebben, en 't welk men niet kan veranderen „ zonder de droevigfte toevallen te veroorzaken. Wat gebeurd 'er indedaed, dezer fterke en kwr„ lijk beftuurde drukkingen ? De beendertjes zoodanig „ vermeenigvuldigd in het bekkeneel dezes kinds, on,, hebbelijk gedrukt , raken kruislings over elkander; „ zoramigen der kleene vaerjes, teeder en zwak, wel„ ken kruipende of fchuivende op het dunne herfen„ vliesch , zich breken of fcheuren , langzamerhand ,, ontdoen zij zich van eenige bloeddroppeltjes welken ,, ongevoeliglijk zaemftollen, en op de hersfenpan bij „ den beginnen eene ligte zaraendrukking maken; van „ daer die llaperigheid , die ongevoeligheid welken „ men in de eerfte dagen na de geboorten ontwaer ,, word, 't welk verdwijnt, wanneer de fcheiding des „ uitgeftorten bloeds geheel en al kan gefchieden zonder „ weder op nieuw aengevoerd te zijn , door de ge„ fcheurde vaetjes: maer zoo wanneer het tegengeftelde » ge-  Bibliotheek. 231 gebeurd, wanneer deze gebrokene vaerjes voortgaen ,, met bloedvloeijing, vermeerderd de zamendrukking, ,, ligte ftuiptrekkende bewegingen verfchijnen, de fla„ perigheid houd aen, 't kind fchijnt uit dezen flaep„ zuchtigen ftaet niet te geraken, dan bij overval van „ nieuwe ftuipen, welken langer beginnen te duren, „ fterker te worden en dikwijler te herkomen ,- naer ,, gelang der hoeveelheid des uitvloeijenden, bloeds „ vermeerderd, en eindelijk binnen weinige dagen de „ dood veroorzaekt, aen een anders zeer wel zaem„ gefteld Kind, zonder dat men zelf het minfte hulp „ tegen het kwaed kan aendiencn , ja wat meer is, „ zonder dat men zelf uitwendig kan bevroeden de „ doodelijke oorzaek dezes ongevals." — Na de fchets dezes verfchiikkelijken tafreels der toevallen, welken de vreeslijke behandeling die den Schrijver in zijne Memorie beftrijd, volgen, gaet bij voort met zijne waernemingen medetedeelen , welken hem bijzonderlijk aenleidelijk geweest zijn bij de opftellinge dezes. „ Jn een der laatst verloopene Maenden, (zegt hij,) „ wierd ik gehaeld bij zekeren Corfiturier de la Croix „ in deze Stad , om mij over deszelfs Kind , nepen „ dagen oud zijnde, te raedplegen; des avonds te vo,, ren , hadden zich ftuiptrekkende bewegingen opge,, daen , en wel op de Zenuwen des Aengezichts cn „ der Borst vallende; reeds hadde men alle gewocne ,, hulpmiddelen , welken men 't gefchikst oordeelde, ,, gebezigd , hij was ftiller , flaperiger geworden en ,, weigerde de borst; ter dier tijd bemerkten ik geene „ ftuiptrekkingen , dezelven waren nog zeldzaem , „ echter wierden zij meenigvuldiger en fterker des an„ derendaags, en het kind konde niet meer zuigen, het zelve was te duizelig, te dommelig; indien men „ hem eenige druppels melk in de mond deed vallen, „ flikten hij dezelven niet, en de ftuipen verdubbel.,, den zoo, dat hij alles van zich afftiet, 't welk hem „ toe-  232 Natuur- en Huishoukundige „ toegediend wierd; hij ftierf eindlijk drie dagen daer „ na in mijn bijwezen, gemarteld door een zoort van „ hik , welken op dien dag de ftuipen beftendiglijk „ voorgingen. „ Van mijne eerfte Vijlte af, hadde ik telkens be„ zichtigd of 'er zich geene vouw , geene plooi op„ deed in de kruin des hoofds, *t welk eene zamen„ drukking zoude hebben kunnen veroorzaken, ik had „ alles zeer flap en ontfpannen gevonden ; doch ik „ vernam daer na, dat de Vroedvrouwe van de geboor„ ten af, hoe langs hoe meer hare zorg en tijd hefteed ,, hadde, om het hoofd des kinds rond te maken , en „ wel, op de uitdrukkelijke verzoeker en aeubevelin„ gen der Moeder, welken haer gefmeekc hadde toch „ niets te verzuimen, om te doen 't geen deze kunfte„ naeresfen gewoonlijk noemen, een fraai hoofd ma,, ken; oogenbliklijk bevroedde ik dat de oorzaek der „ ftuiptrekkingen eene uitftorting des bloeds op de „ hevfenen ware; ik deelde de Vader mijn vermoeden mede , welken geen oogenblik aerzelde om mij de „ onderzoeking dezes, bij 't ontzielde-fchepzeltje toe,, teftaan , mij zelf verzoekende om het te openen ; „ ik deed zulks ook in zijn bijzijn, dewijl hij begeerd „ hadde met eigen ooget: overtuigd te worden des „ kwaeds, 't welk ontftaen koude uit dusdanig eene „ verderffijke uliöefïening, welken maer al te dikwijls „ door onkundige Vrouwen word te werke gefteld. „ Ik ontleedde de huid, de bekieedzels, en weldra ,, ontdekte ik aen het middelfte zijdelingfche gedeel„ ten, aen de rechtekant van 't agterhoofd, een foort „ van geronnen bloed , en verplettering des hersfen„ vliesch , en volkomenlijk met de vinger konde ik „ ontdtkken dat het binnenfte gedeclien des agter„ hoofds geklemd ware onder het opperfte gedeelten; 3, ik wierd daervan door eigen gezicht overtuigd , de hevsten Schildering en Caracters, 't welk eigenlijk het Beeldfprakige uitmaekt (a). Dusdanig was den eerden trap van volmaking welke deze lompe wijze van de denkbeelden des menfchen in ftand te doen blijven, verwierf. Vervolgens heeft men zich bediend van drie'erleije wijze, welken den aert der zake in overweging nemende , bevestigen dat zij niet uitgevonden zijn dan bij graden in drie verfchillende tijdvakken. De eerfte wijze beftont om de hoofdzakelijke omftandigheid eener zaek te bezigen, ter vervanginge van het geheel. De Egypcenaers wanneer zij twee in orden gefchaerde Heirlegers wilden befchrijven: leerd ons, het Beeldfprakige van Horapollius, dat verwonderlijk overblijlfel der Oudheid, dat zij twee handen teekenden, van dewelken de een een fchild, de ander een boog hield. De tweede wijze meer kunstig uitgedacht, beftont in de verbeelding van het eigenlijk of zinnebeeldig werktuig der zaek, ten dienfte der zaek zelf. Een Oog en een Scepter fielden de Monarch voor. Een Degen fchetftede het wreedaertig Ocbus ; en een Schip met een Palinuur, verbeeldede het beduur des waerelds. Eindlijk men ging verder: om eene zaek voortedellen bedienden men zich van eene andere, in dewelken men (a) Wij zullen in bet vervolg gelegenheid nemen, om dit wat uitgebreider, en als een afzonderlijk ftuk te behandelen , dewijl het ons alhier te verre zoude doen uitwijden. •  Bibliotheek. 249 men eenige overeenkomst of iets afleidclijks vond; en dit ware de derde wijze op welken men dit gefchrijf bezigden. Ingevolge van dien wierd het Geheelal voorgefteld door eenen Slang gekronkeld in de gedaente eener kring, en het bontvlekkige verbeeldede de Sterren. Het eerfte doel der genen welken de Beeldfprakige Schildering uitvonden , ware de in geheugnishouding van gebeurenisfen , en zucht om de wetten , de verordeningen, en alles wat betrekking hadde op de Burgerlijke huishouding te doen kennen. Om deze reden, verzon men Zinnebeelden of teekenen betrekkelijk tot de nooddruft, de behoeftigheden , en de bijzondre voortbrengzelen van Egypten. Bij voorbeeld: het groot belang der Kgyptenaren was, om de herkomst of de during der geregelde wind te kennen , welken de uitwazcmingen in Ethiopien ophoopten en de ovcrftrooming des Nyls veroorzaekten , blazende op het einde der lente van het Noorden tot het Zuiden. Vervolgens hadden zij 'er belang in, de herkomst der Zuidenwind te kennen, welken den afloop des waters na de Middellandfche Zee ten voordeele ware. Maer op welk eene wijze de winden uitgebeeld ? Zij verkozen ten dien einden de beeldenis eener Vogel; de Sperwer welken zijne vleugelen uitbreid ziende naer het Zuiden , ter vernieuwinge zijner pennen bij de herkomst der hette, ware het Zinbeeld der geregelde wind, welkers geblaes van het Noorden ten Zuiden was; eene andre Vogel (a) welken uit Ethopien komt om te azen op de wormen, overgebleven in de modder of flijk bij de afvloeijinge des Nyls, ware het Zinbeeld der herkomst van de Zuidenwind , juist voordeelig ter afzettinge des waters. Dit eenvouwig voorbeeld is genoegzaem om een denkbeeld te verwerven des Zinnebeeldigen gefchrijfs van de Egyptenaren. (Het Vervolg lij eene volgende gelegenheid.) 00 Huïje. Misfchien de" Upvpu oï Hupc. Zie Willugh. Qrmtb. SCHIL-  &yo Natuur- en Huishoukundige SCHILDERKUNDE- Manier om (a 1'Encauftique) met Wasch te Schilderen, gebruikiijk bij de Ouden: medegedeelt door M. Colebrooke de Budgerow, eenen Engelsman. Ik neem , zegt de Auteur , 't geen de Metzelaers O Engeland) Putty offine Stuf (a; noemen, een zefftandigheid bij dewelke ik eene kleine hoeveelheid verkalkt «Ibast voege , om dezelve zekerder te doen droogen, na hetzelve met gemeen water ontbonden te hebben, en gebezigd gelijk voorheen om ten grond te dienen mijner verwen, 't Is dezelfde opdrooging, welke zeer fchielijk koomt, wanneer men in de open lucht fchilderd. Voor en al eer ik eenige kleur op mijn' grond legge, laet ik dezen wel droogen voor hec vuur, op dat ik 'er des te gemaklijker deze laetfte op kan brengen. Wanneer mijn Paneel geverft is met lijmkleur, laet ik als nog hetzelve droogen voor het vuur, bij graden, ter voorkominge van de affchilfering. Ik houde ook hetzelve dus aen de hette hlootgefteld tot dat het zeer warm word. Ik neem alsdan 3 deelen Witten Wasch, en één deel Witten Harst, te zaem gefmolten in eene verglaesden aerden pot, en ik leg met eene kwast op hec paneel dac ik wil befchilderen, een grond. Ik 00 Dc Putty of Tinasch is uitgebluschte Kalk, welken door den Teems gegaen is, nog heet zijnde, gedurende den tijd harer qntbiriditige in hec water. Aldus is het dat de Kalkmelk gemaeke word, met dewetken men de gebouwen wit. Men voogd 'er een weini» Gendfche Lijm bij. De Kalk welke men krijgt uit de Keitteenen, leverd de beste, vvitfte en de meest duurzaemite op.  Bibliotheek. 25r Ik houde dit laetfte voor het vuur, in eene rechtftandige gefteldheid , opdat het overvloedige der Wasche en der Harst', 't welk de pleiftering niet kan dulden, gemaklijk afdrupt. Wanneer mijn paneel regt verkoeld was, ondervond ik dat de kleuren, noch door de hette des vuurs, noch door het bedekzel der zaemgevoegde Wasche en der Harst, welken ik 'er met den kwast op gebragt hadde, eenige verandering ondergaen hadden. Ik vreef dan dit Paneel met een zeer zachten dunnen linnen doek, en ik verwierf mij dus doende een zoort van Vernis, welkers luister ik vermeerderde ftrijkende met de kwast langs hoe harder. Welverre van mijne fchildering re ftreepen , te fchilferen of de minfte blijk daar van over te laten , doende deze nieuwe verrichting , verwierf ik dezelve veel gelijker en gladder. Zijnde vervolgens overreed door eene plaets van Vrtruvius Qde Arcbitectura VIL 9) dat deze wijze om de Wasch te verbezigen, juist ware en gefchikt om het doelwit te bereiken 't welk ik mij voorgefteld had1 de , bleef mij niets meer overig- d3n mij, evengelijk I verzekerd te vinden , van de vastheid dezer nieuwe 1 zoort van Schildering, dat's te zeggen: om te weten l te komen of de Wasch dus ingelijfc bij de Schildering I beletten zoude dat het water dezelve niet zoude afwisfchen van mijn Paneel, wanneer hetzelve daer in viel | of ik hetzelve daermede afwischte. In deze ora/landigi heid bevond ik mij eenigzints verlegen : want ik had het ongeluk van een weinig van mijne kleur te zien afnemen, dezelve vrijvende met eenen zeer zachten linnen doek, maer wasfchende mijn paneel met een zeer : zacht penceel, in 't water gedoopt, en vervolgens zonder hetzelve aftevegen latende droogen, bleven de 1 kleuren zeer wel na deze verrichting. Ik deed een ftuk van een plank gefchilderd op de;zelfde wijze, gedurende eenen geheelen dag, hangen :op zoodanig eene plaets der fchoórfteen, alwaer hetzelve  252 Nat uur- en Huishoukundige zelve het n eest vatbaer konde zijn voor den Rook, en ik hing ook hetzelve in de open lucht eenen nacht wanneer het zeer fterk mistede. Des anderendaegs 's morgens, fcheen deze plank geheel en al nat, bevochtigd, ja het water liep over de Schildering af. Ik deed hetzelve droogen zonder aftewisfchen ,• de grond , noch de kleuren fcheenen iets veranderd te zijn door den rook , noch door den mist. Wanneer nu deze plank wel droog ware, vreefik dezelve op nieuw, met eenen zeer zachten linnen doek, vervolgens met eene kwast , en alles verwierf wederom deszelfs vorigen luister. Het flecht gevolg van Zeven proefnemingen welke ik gedaen hadde, ingevolge de oude wijze, om door 't vuur te fchilderen , doende de kleuren inbranden , weder in gebruik gebragt door Mr. de Graef d e Caylus (a) , deed mij befluiten, tot de opmerking dat de Wasch niets anders ware bij deze Schildering, dan een zoort van Vernis, en geenzints als iets behulpzaem aen de kleuren. Deze Vernis had alsdan niets anders ten doel, dan de behoudenis der kleuren en als een afwerend middel tegen de werking der lucht, die dezelven verdooft en doet verfchieten. Ca) De wijze der bewerking van Mr. de Caylus, beftaet hier in: i°. in het heilrijken van het Doek of'Paneel 't welk men wil befcbilderen, met Wasch ; 20. in het opleggen der kleuren ontbonden in gemeen water; maer daer de verwen niet vatten zouden op de Wasch, beftrijkt men vooraf dezen grond met Spaensch Wit, en daerna bezigd men de verwen volgens de gewoone wijze; 30. de Schildering droog zijnde, brengt men hetzelve bij 't vuur, alwaer de Wasch fmelt en alle de kleuren als verflind, intrekt, enzv. LAN D-  Bibliotheek. 253 LANDBOUWKUNDE. Middel om vroeg Asperfics te hebben. Wanneer men vroegtijdig Asperfies wil hebben , is het noodzaeklijk om in December een Mestbedde of grond voor dezelven gereed te maken als volgt. De mest welk het voornaemfte deel dezes beds moet uic : maken is gedurende 12 of 15 dagen op een hoop ge" legd , ten einde dezelve gelijklijk zoude uitgisten en werkzaem worden; na verloop dezes tijds, word het bedde opgemaekt ; en wel zoo dat 'er een raem op moet kunnen geplaetst worden; rondom welk bed een | boord of rand moet zijn van ten minden 1 duim- gewoonlijk maekt men hetzelve 3' voet hoog; ~ overtollig zoud,e het zijn aen te merken, dat het wezendliik || nuttig is daer toe de droogde en zoo veel mooHli k i eene goede en bedekte plaets uittekiezen , bij of om ! trent eenen Muur,. Drie of 4 dagen na dat het Bedde : bereid is, maekt men hetzelve zorgvuldiglnk gelijk en , bedekt hetzelve met 6 duim of daeromtrent zeer góede ; mest- of vruchtbare aerde , welkers oppervlakte ook < wel terdeeg gelijk diend gemaekt :e worden. Men i maekt vervolgens aen een der uiteindens van dit B»d > en wel doorgaende van de eene tot de andere zijde ' een kleene hoop aerde van 4 duim hoog ; langs deze' aerde plaetst men de eerde rij der Asperfienwortelen djgt naest elkander ; langs deze rij plaetst men eene' 1 andere, en gaet aldus voort tot dat het geheele bedde i.vervult is ; altoos oplettende echter dat' de wortelen onder elkander, zoo digt bij een geplaetst worden als fmooglijk iS; men laet flechts 2 of 3 duim rondom elken wortel ledig. Zoo ras nu alle de wortelen aldus [geplaetst zijn , verfpreid men over dezelve mestaerde ot luchtige goede aerde, tot in zoo verre dat de worR telen  Bibliotheek. 2^ Zaad van Aardappelen. Zints den houw der Aerdappelen algemeener geworden is , hebben de aenkweekers derzelven getracht zich de verfcheidenheid te verzorgen der genen die het' meemgvuldigst gaven en ter zeiver tijd het voedzaem. fte waren. De Sociëteit der Landbouw te Parys i heefc finrs een'Se Jaren eenige zoorten van die wortelen , welken zij zich van America aengefchaft hadden uitgedeeld , en welken door de zorgen van Mr. par\ i mentier vermeenigvuidigd zijn geworden. Maer een | der meest voldoende middelen om de beste Aerdappe. len re verkrijgen is, door het Zaad derzelven te zaaijen Dezeltde zoort leverd aldus vele verfcheidene en merI kehjk onderfcheïdene, en in landftreken alwaer meest alle de Aerdappelen, in plaets van knobbels te geven vezelachnge wortels voortbrengen, heeft deze handel' • wijze voldaen om de zoort te herteelen. Onderfmei. : dene proefnemingen hebben bevestigd, dat Aardappei. len voorrgcteeld van Zaad, al het anderen daerenboven 3 gelijk gewoonlijk, eene inzameling gaven zeer veel meer, dan derzulken verkregen van andre wortelen. Omtrent het einde van September of in 't begin van Ocrober, wanneer de bruine volkomen rijp zijn jwanneer zij wit en murw worden, zameld men die in' :van dewelken men het Zaad wil trekken. Men hangel 'deze Vruchten op, tot Kersmis, in een plaets vrij van de Vorst of wel , men bewaerd ze in ftroo ; aKian verpletterd men ze in water, en doet het Zaad droogen 't welk men 'er afgedaen heeft bij de wasfing; of «wel men vergenoegd zich op den tijd der zaaijinee; jde bruine te verpletteren, ze te mengen met zar,d"en ze ten eerften te zaaijen. Het middel, 't welk Mr. Parmentier het gemaklijkfte en gezwindfte toegefchenen 'heeft, beftaet hier in, om de bruinen zoo dra zij verzameld zijn in gisting te doen geraken, ten einden een R 2 wei-  Bibliotheek. 257 om ze te verbeteren , geene zoodanige onkosten wil maken tot dewelken hec gros der Landbouwers zich buiten ftaet bevinden ; deze vlaktens kunnen alleenlijk in bosfcbcn hervormd worden. De eerfte zoort is een Zandachtige grond of om beter te zeggen geheelenal Zand, het eenige middel om deze zoort van vlaktens voordeelig te maken.', is om 'er Schotfche Pijnboomen of Lorkboomen op te planten; ten zij 'er zich op eenige voeten diep, een grond van klei of mergel voordoet , gelijk zulks plaets heeft in verfcheidene Oorden , en in dat geval kan men deze vlakte verbeteren, mengende deze zelfftandighedcn met Zand. Wanneer men Pijn- of Lorkboomen plant in zandachtige gronden , is het goed een weinig mergel of kleiachtige Aerde re doen in ieder gat, waer in men eenen boom plant; dit middel, 't welk niet zeer kostf baer is, brengt veel toe tot het goed gevolg der planting. De boomen aldus geplant gelukken zeer welmen heeft vlaktens gezien , welken zoo Zandachtig waren, dat men naauwlijks krgid genoeg zoude hebben kunnen vinden , om één Schaap te voeden op twee morgen lands, en welken na twintig jaren beplantin» vervult waren met de fchoonfte Boomen. rt In de rweede zoort van onbebouwd Land moet men ide Moerasfige vlaktens afzonderen, 'en dezulken weigen derwijze gele.en zijn, dat hunne uitroojin». on- doenlijk zij. Verfcheidene Boomen gelukken zeer wel nn eenen grond gelijk aen deze. Men plante aldaer 'Esfenboomen om 'er Roeijen van te maken, of wel in de [gedaenten van een Kreupelbosch; de Elzenhoonien en allen de zoorten van Wilgen groeijen 'er welig in en [kunnen binnen twintig jaren , een' goeden winst 'uitleveren. De eenige onkosten die men genoodzaekt is te maken, heefc plaets gedurende de vijf of zes eerfte jaren der planting, waer na men niets meer te doen heeft, dan de heiningen te onderhouden. R 3 De  258 Natuur- en Huishoukundioe De Vlaktens der Derde zoort op dewelken de plantingen vooral voordeeliger zijn , dan eenige andere zoorten van bebouwing, is die , welke gevormd is door PvOtfen bijnaer bloot en in verfchillende ftanden. Deze vlaktens Kunnen niet bewerkt worden, ter oorzake der Rotzen welken boven de vlakte zijn, of die zich verheffen boven de Zonne. Men vind 'er echter ledige plaetzen, of zoorten van klooven, welken dikwerf eene diepte hebben, welke zoo vele aerde bevat, dat de Boomen aldaer wortelen kunnen. In zeer vele vlaktens dezer zoort, ziet men plantzoenen die wel fchoon gelukt zijn. Het aental Boomen welken men zetten kan op zekere uitgeftrektheid van eene dusdanige vlakten , zoude niet te bepalen zijn, maer men meet het altoos doen , derwijze, dat de Boomen zoo digt bij eikanderen ftacn als mooglijk is, ten einden zij eene befchutting uitmaken, voor bet binnenfte der planting tegen den flegten tijd, en voornamelijk de hevigfte deiwinden. ' De Schotfche Pijnboomen vermengd met de keurigfte Boomen, en vooral geplaetst op twee rijen rondom de planting , zijn zeer gefchikt om de Boomen voor den wind te befchutten. Het is goed de jonge Boomen te planten in de holligheden , alwaer aerde voor hun is, en ze in zoo grooten getale te planten, als mooglijk is ; het gewin des houts, wanneer men overgaet om ze lucht te geven, voldoet ter betalinge van de overmaet der onkosten, welken deze handelwijze veroorzaekt. Zoo veel mooglijk is, moeten de jonge Scheuten, welken men wil planten , opgekweekt zijn in eene grond ten naestenbij gelijk aen die in dewelken zij moeten geplant blijven; 't is ook een wezendlijk deel, te zorgen dat men de Boomen belet hartwortels te fchieten , en ze te dwingen om zijdelingfche wortelen te maken. Men kan in deze Gronden Berkenboomen, Eiken-,  Bibliotheek. 2691 Een Kunstbed voor Zieken, van de Uitvinding van Mr. Matthieu. Een groot Raem van lengte als 't bed, 'c welk naer goedvinden toevouwd 't zij in de Lengten of in de Breedte, ontvangt in deszelfs lengten twee riemen, de il helft der breedte vastgehecht, aen de Raem door twee i: knoopsgaten, en weder vereenigd iri de midden, door i eene Koort die dezelve rijgt. Op een ieder dezer riejmen zijn gelijkfoortige halve (tukken laken gelegd, rusI fchen dewelken men zoo veel opening gelaten heeft om i 'er een onderfteek te plaetzen. 't Is op deze Raem dat de Zieke zich gelegen vindt. Aen de vier hoeken dezer Raem zijn Koorden weljken lijnregt opgaen, langs iedere itijl, om te gaen door I katrollen vastgemaekt aen de vier hoeken van 't verrhemelte, van waer dezelve weêr regtlijnig neêrdalen, iftwee aen twee, aen iedere zijde des voeteneinden van a bed. Daer is het, dat zij uit loopen ofte zamen, of twee aen twee, tot een koopere langwerpige rol, vastrgemaekt aen de uiteindens aen een ijzeren fpil , vlak geplaetst aen 't voeteinde van 't bed. Aen eene dezer leindens van de fpil, is een krom handvat of kruk ;welke de beweging brengt aen een rad cirkelswijze (midden uit de fpil getrokken , veranderende de gesteldheid der Koorden op de Rollen en openende of fluitende de verfcheidene grendels of kleppen , men bepaelt, door de gebroken beweging des Raems, de verfchillende gefteldhedens in dewelken men de Zieke rwil leggen. Wanneer de Raem opgeheven is, verwisfeld men de zaemgevouwene ftukken beddentijk als die op deweljken de Zieke legt, door een zoort van rijgfnoer zeer gemaklijk gemaekt door bijnaer onmerkbare katrollen, en wanneer 'er een nieuw bed op klaer gemaekt is, laet men de Raem weder zakken; alsdan trekt men de rijgS fnoer  z7o Natuur- en Huishoukundige fnoer welken de twee zijden des beddentijks op het welk de Zieke ligt te zaemvoegt, 'er uit: men ontknoopt de twee uiteindens vastgemaekt aen de Raem, men neemt beiden de halve Rukken van 't beddetijk en de matras weg; men knoopt aen de Raem de nieuwe ftukken des beddentijks welken het nieuwe bed draegd. — Nieuwe Uitgevondene Lym , verre overtreffende die, welken de Beeldhouwers en Schrijnwerkers gebruiken. Neem een once Vischlym, rtiaek dezelve tot Schilfers, werp die in een pint Brandewijn, en zet het op een zacht vuur: wanneer hetzelve ontbonden zal zijn, laet het door een Neteldoek zijgen, en bewaerd ze in een wel toegeftopte vies. 'Er is flechts eene zachte hette noodig ter volkomene ontbinding dezer Lym. Dezelve geeft aen de ftukken hout, welken men 'er mede gelymt heeft, meerdre aenkleving, als de houtdeelen op zichzelven hebben. Mengende deze Lym met zaegzel van hout, kan men 'er vaste en veerkrachtige ballen en andre ftukken van maken. Deze Lym kan hngen tijd goed blijven en deerd niets dan vochtigheid. Men kan 'er zich van bedienen, om met dezelve afdrukzels van Medailles, Legpenningen als anderzints van te maken: 't is flechts noodig om de oppervlakte van den Penning , welken men wil namaken , te bedekken met dezelve, en dit eenige dagen te laten droogen; dezelve zal dus hard en doorfcoijnend worden als glas', en de indrukzel van de Penning zal men behouden , op de eene zijde hól en ter andere zijde ból. Indien men eene Lym wil hebben, beftand voor den invloed der Lucht, heeft men alleenlijk gewoone Lym te ontbinden in Lynoly. — Een  Bibliotheek. 275 „ zeide hij tot hun , met eene zeer groote fmert en „ verdriet , dat zinrs eenigen' tijd ter onzer kennisfe „ gekomen is, dat het loflijk, mannelijk en heldhaftig „ gebruik van te paerd te ftïjgeh , en wel uitgerust, „ met flechts verfchoven , maer geheel en al in vcr„ getenheid geraekt is in onze Vorftendommen, Graef„ fchappen en Heerlijkheden. Wij vinden ons ge„ drongen voornamelijk de reden te moeten zoeken in h. de verfoeilijke gewoonte welke onze onderdanen, „ dienaren en vrienden , zoo wel jongen als ouden, „ zonder onderfcheid zich verkiezen, om den tijd lui „ en ledig doorbrengende, zicb in koetzen te laten „ voorttrekken". In het tijdsgewricht in het welke de beroemde Roman van Lancelot zaemgeftelt wierd, zag men Meesters en Dienstknechten , Mannen en Vrouwen Geestelijken en Waereldlijken te Paard itijgen of op' Muilezels rijden , en de Vrouwen , zoo wel als de Monnikken, voorkiesden de berijding der Ezelinnen, als het gemaklijkfte zijnde. De Staetsdienaer beoaf zich ten Hove te Paard, en dit beest daer op afgericht, keerde zonder geleider weder terug naer den' ftalle , totdat eenen Rijdknecht hen weder naer 'c Hof bragt om zijnen meester ook weder op te nemen. Men zag voor alle Paleizen , Stadshuizen en openbare Gebouwen voetbanken of trappen tot hulpe van elk en een iegelijk die te Paard fteeg. Zeldzaem was het niet, lieden van den eerften rang te zien zitten agter hunne Ichildknapen en een ftaljongen het paard, de telganger te zien geleiden. In 't Jaer 1534 waren de Koningin Eleonara, benevens de twee Princesfen , tegenwoordig bij eene godsdienstige Plechtigheid te Parijs, gezeten op dusdanige witte Telgangers. Hendrik de 4de had de gewoonten om te Paard te rijden, en wanneer hij vreesde voor Regen , nam hij agter zich op 't Paard eenen ruimen, grooten Mantel. Bij de plechtigheden s 4 'der  276" Natuur-en Hu ishoukundige der Pauzen, vind men geen gewag gemaekt noch van Koetzen, noch van Reiskoetzen van zijne Heiligheid, maer wel van het Paard en van den Muilezel des Pauzen. Het Paard moet wit, trouw en mak zijn; men moét den Paus een voetbank van drie treden aenbieden om 'er op te komen. — t ' De Spaenfche Koninglijke Princes Maria, han in den Tare 1631. een Koets van glas, in dewelke flechts twee menfchen zitten konden. Welk eene verwondering dit Rijdtuig ook verwekten, men bevroed ligteliik dat hetzelve niet te vergelijken zij ten aenzien der fierlijkhei.1, met welke men dezelve hedendaegsch maekt. Ten tijde van Francois den ïfte telden men flechts drie Koetzen in Parijs ; de eene behoorende aen de Koningin ; de tweede aen de fchoone Diana de P01tiers , en de derde aen René de Laval, wiens ongeraeene zwaerlijvigheid hem belettede te gaen en te paard te ftijgen. De Uitvinding der Huurkoetzen of der Reiskoetzen is in zekeren opzichten oorfpronglijk uit Frankrijk. Omtrent het Jaer i63o bedacht zich zekeren Nicoi.aes Sauvace, om ten allen tijde eenige Koetzen en Paarden in gereedheid te houden ter verhuringe. Deze uitvinding beviel den inwooneren van Parijs, en daer dezen Man woonde digt aen 't Paleis van Sr. Fiacre , heeft men deze huurkoetzen , de geen die ze bereiden , en hun die ze toebehooren , benoemt met den nog thans in zwang zijnde naem van Fiacres. Aan-  Bibliotheek. 27? Aenmerkingen omtrent de gevaren welken ontftaen door de Snuif- of Rooktabak in Loodene of met Lood gevoerde Doozen te bewaren. Ik zal mij niet onderwinden een Vertoog te fchrijven tegen het te dikwerf belachelijk , of door bijkomende omftandigheden allernadeeligst gebruik der Snuif- en Rooktabak , ik zoude mijn doel niet bereiken , te meer daer het gebruik derzelven algemeen en bij velen fchier onontbeerlijk is, veel liever wil ik als een goed ingezeten nuttig zijn aen allen en de gevaren voorltellen , welken zij loopen die dezelven in loodene doozen of met lood gevoerde doozen goeddunken te bewaren, 't Steunt op eigene ondervinding en zie hielde voorftelling. Ik doorreisden den Elzas : 'c meerendeel van Duirscbland: de Snuif vond ik 'er zeer goed en goedkoop ; ik kogt 'er eenige Ponden van ten mijnen gebruike; men pakten dezelve in vierkante doozen, gevormd uit dunne bladen Lood: men pakte de Snuif in dezelve met eenen houten ftamper gevormd na de groote der pakjes ; men lloot ze op door een Lood plaetje , over het welk men de overhangende randen wederom boog : dit gebruik heeft zelf nog plaers in Duitschland en vooral ook in Holland, van waer men dezelve fchier door geheel Europa rond zend. Ik zag mij genoodzaekt om met overhaasting van de J3oorden des Rhijns te vertrekken om mij te begeven naer de Grenzen van Spanjen , en op de Kusten der Middellandfche Zee; ik liet mijne doosjes met Snuif in mijn reiskoffer , niet genegen om de humeuren en de knibbelarijen te ondervinden der genen die door de Pachters gebruikt worden , en te paard rijden op alle de Grenzen welken onze Provintien van een fcheiden. Het  278 Natuur- en Huishoukundige Het doel mijner Reize hield mij vier maenden lang in de Zuidelijke Landftreken : bij mijne terugkomst, wilde ik gebruik maken der Snuif welken ik aldus in mijne Looden doosjes gelaten hadden , verzekerd mij houdende , dat dezelve in dien tusfchentijd wel een weinig verbeterd zelf zoude zijn , dat dezelve , van wegen de faufing, dat kittelende , dat fmakelijke 'c welk dikwerf de zinnen opwakkerd , zoo niet meerder verkregen ten minften behouden zoude hebben : eene faufing welke niet komt dan van eene ontbinding, uitgewerkt door eene langzame en gemaklijke gisting, dewelke van het vlugtig Loog/.out, een Runreuk. en zomwijlen nog eene andere veel on'aengenamer oplost, doch waeraen de Snuiven van St. Vincent meest onderhevig zijn. Men bemerkt zeldzaem deze lustbenemende reuk, in de beste Snuiven van Limozijn, eene Franfche Landftreek, welkers uitvoer echter verboden is. Eene mijner Doosjes openende , brak ik het orawindzel; en ik vond mijnen Snuif in eenen klomp, en bedekt met eene vrij dikke aeneengekleefde grijzen korst: ik fpoedde mij ter opening van de andere Doosjes, en bevond dat dezelven het eigenfte gebrek hadden. Ik bemerkte oogenbliklijk de oorzaek. Ik befchouwde met een vergrootglas, hec bovenfte der Snuif en de oppervlakte des Loods waer aen dezelve had vastgezeten; ik zag zeer klaer dat het Lood doorvreten ware door de uitwademing der Snuif, en dat de grijze korst een wezendiijke Loodkalk ware , aenmerkelijk genoeg om zware toevallen te veroorzaken in het dierlijk geftel. Men weet dat de Snuif opgetrokken door den Neus niet geheel en al verdwijnt , maer ook gedeeltelijk neêrdaelt in de maeg; dat zij, die Tabak rooken , de rook indikken , en met nog grooter reden, dezulken welken Tabak kaauwen. Men kan dus niet in twijvel trek-  Bibliotheek. 279 trekken of een gedeelte der Snuif of Tabak van welke men gebruik maekt, komt in de maag; zet zich als een zuurdeeg , 't welk zich mengende met het vloeibare, de vaste deelen aendoed; indedaed, dezelve veroorzaekt kramptrekking, duizelingen, hikkingen, kolijken , buikloopen, en brengt verwarring in de fpijsvertering. Daerenboven , wanneer het aftrekzei der Snuif of Tabak zich mengt met den omloop der vochten , is het zeer gevaerlijk vermengd te zijn met Looddeelen ; dit Metael, deze Bergftof veroorzaekt aen hun die dezelve bewerken , 'c zij op zichzelve of in fraelting, in maling, in zout- , water- , bloem- of luchttrekking, of 't zij hoe 'c zij bij ademhaling , of neêrflokking , of door uitwazeming van binnen naer buiten, zware ziektens en zeer kwaedaertige toevallen. Ik zoude zelf van gedachten zijn, dat men, de pleifters der Oude Artzenijkunst, welken de Loodkalk ten grondflage hebben en dezelve vastigheid geeft, behoorde te verbieden , ik houde mij verzekerd dat 'er zeer veel toevallen daer uit ontftaen zijn, welken men valfchelijk aen andre oorzaken heefc toegefchreven. Dewijl de Snuif vochtig zijnde vatbaér is , voor eene gisting door 't welke een invretend beginzel ontftaet, dat het Lood aendoet, ontbind, en met zich inlijfd die Kalk die 'er uit voortkomt, is het zeer gevaerlijk de Snuif te bewaren in alle zoorten van Vaetwerk of Kistjes zaemgefteld ■ of zaemgevoegd uit of met Lood , of overftreken mee een Vernis zaemgefteld uit de voortbrengzelen van Lood , zelf van Koper gelijk het gebruikelijk is in de verglaesde Pottenbakkerijen. De Potten van Delfts Aerdenwerk zijn niet uitgezonderd bij deze afkeuring; want, de fchuim van gefmolten Glas 't welk de Brandverf uitmaekt, is het voortbrengzet der Loodkalk, der Tin en 't Glaszand. Dikwerf is deze Brandverf zoo weinig verglaasd , dat het  iSo Natuur- en Huïshoukundige Biblioth. hec ontbindbaer is: ik heb met de gewoonen inkt, dat's te zeggen, vitrioolachtig, op aerden borden gefchreven, op welke het Schrift gebleven is, zoo lang zij gebruikt wierden , en 't welk ook meer dan gewoon lang was. Het Porcelain , het gebakken Potwerk, het Keulsch Aerdenwerk, onverglaesd, en het Glas, zijn de geichikfte Itoffen ter bewaringe van de Snuif met alle zekerheid, 't Is eenen grooten misflag voortegeven , dat de Snuif zich frisfcher houd in het Lood dan in alle andere Zelfftarrdigheden. 'c Is dan voorzichtig alle Looden Snuifdoozen, alle Doozen bekleed met dit metael, zoo wel voor 'c gebruik , als voor 'c vertier derzelven te verbannen , ten einden de verderfiijke onheilen te voorkomen , waer van ik allergelukkigst geen flachtöffer geweest ben. —  LEERZAME en VERMAEKLIJKE i NATUUR- en HUÏSHOUKUNDIGE ïïBLIOTHEEE, NATUURLIJKE HISTORIE. iïefchrijmng van Tanjaor en Ceylos, door Mr. Descombes. Tanjaor, een Vorftendom en Stad aen de Kust van Cotomandcl in Azien , is eene der beste Landftreken van Indien, zegt de Heer Descomus. Voornamelijk op deszelfs Kusten is de beroemde Parel Visfcherij , van waer de geheele Zuidelijke Kust des Schier Kilands de naem ontleent van de Fisfcherij Kust. Tot deze keurige en kostbare Visfchjng bezigd men twee- of drie honderd Barken, in elk van dewelke eenen duiker of mansperfoon die duikeld geplaetst is. De Barken vertrekken alle morgen van de Kust voor iuac ae z.onne opgaet, met een Landwind die gefregeld, en tot omtrent 10 uuren beftendig duurt. JDes nadenn,iddags omtrent den avond herkomen zij H»et de Zeewind, welke altoos de Landwind opvolgt, ■en zich omtrekt n uuren of op den middag begintttë verheffen. 6 • De gezegde Bark-nvloot gaet in Zee tot op oen afftand van 5 of 6 uuren van de Kust verwijderd. vtlgezeld door i of 3 HpHandfche, Barken , 't zij om Idezeiven te verdedigen tegen de Mallabaeifche ZeeToovers, 'c zij om de Rechten welken zij zich gevestigd hebben te ontvangen. Zoo dra het anker geworpen is, maekt ieder duiker onder de buik een vrii T J A groo-  282 Natuur- en Huisiioukundioe grooten fteen vast, uitgehold ais een boog ter dier zijde, welken tegen het ligchaem aenkoomt, en welke hun ten evenwigt ftrekt om met meerdre zekerheid onder water te gaen. Vervolgens hechten zij zich ■eenen anderen vrij zwaerder fteen aen één hunner voeten , om zich vrij zekerer en juister op den grond te doen neêrkomen, van waer men hun weldra in de fiark terug kan halen. Hunne vingers hebben zij van rondomme voorzien van verfcheidene lederen bewindzeis» opdat zij zichzelven niet kwctzen rukkende de Oesters uit den grond, van welken 'er eenigen dikwerf aen de Rotzen vastgehecht zijn. Ten dezen einden hebben zij ook een-zoort van ijzeren vorken bij zich. ^ De Oesters of de Schelpen werpen zij in een groot vischnet, gehangen zijnde om hunnen hals. Tot op 60 voet diepten dalen zij af, in welke diepten het zoo helder is, dat zij alles klaer kunnen ontdekken. Zomwijlen echter zijn zij in groot gevaer van verflonden te worden, door Zeegedrochten welken zich op die diepten onthouden en die zij niet gemaklijk dikwerf kunnen ontwijken , 't zij door dezelven te ontloopen , cf het water te beroeren. Bekwame Duikers blijven gemeenlijk een half uur onder water; de anderen, ten minften een goed kwartier uurs. Men zegt dat zij eenvoudiglijk hunnen adem flechts inhouden , ontvangende door de Natuur of veel eer door de gewoonte, deze dikwerf verwonderende hoedanigheid. Zoodra zij zich genooddrongen vinden om lucht te fcheppen , trekken zij aen de koort, welke, met het eene einde vastgemaekt zijnde om hun middel, aen het ander einde uitloopt in de Bark , in dewelke men hun alsdan oogenbliklijk ophaelt. Volgens zomraige berichten , floppen de Duikers hunne ooren met katoen, fluiten zich de neus met tangetjes, en dragen eene fponze met oly gevult in de mond , om ze eiken keer dat zij ademhaling noodig hebben op den mond te drukken: 't fchijnt zelf dat zijvol-  Bibliotheek. volftrekt door behulp dezer fponze zoo lange onder water kunnen blijven. Na 'er uitgekomen te zijn rusten de meesten voor een konen poos; doch anderen daeren tegen, duiken op 'c oogenblik weder, zelf zon* der iets te eten van des morgens tot des avonds. Zoo ras de Schelpen uit de Zee getrokken zijn, leg; men ze in de zonnefchijn, en wacht alsdan den tijd af dat zij zichzelven openen, uit vreeze van de Parelen te kwetzen openende de Schelpen met kracht. Eenige dagen , zomwijl 10 of 15 dagen zelf kan dit aenloopen, Er worden 'er onder gevonden welken geene Parelen bezuren; anderen hebben 'er 3 of/; zommigen wederom daerentegen tot roo en aoo. Daer zijn Parelen welken gevonden worden in het vleefige der Schelp; anderen zijn vast aen de Schelp , welke de Parelmoslel is. De meesten der Parelen zijn wit; maer 'er zijn 'er ook die geel , groen-, zwart- en uitgebrandachtig zijn. Deze laetfte zoort word zeldzaem anders gevonden dan in America, in de modderachtige gronden. De grootfte Parelen worden bij 'c ftuk verkogt, en de kleeneren bij t geW1gt. Die van Madura of van Ceylon, worden voor de fchoonfte des waerelds gehouden, en ook is deze Visfeherij veel aenmerkelijker dan die van de Perfifche Golf. De Mosfelen welken de Parelen opleveren, zijn niet goed om gegeten te worden. De Vischrijd duurd 2 of 3 maenden: volgens eenige berichren, van het midden van Maart; volgens anderen, twee malen des jaers, te weten: in Maart en April, ZOo wel als in de maend Augustus, doch geenzints het geheele jaer door, om reden dat zij niet altijd even voordeelig kan zijn : 't fcmjnr zelf dat men thans 'er niet toe overgaet dan om oe 5 ot 6 jaren; de bron dezer Pvijkdommen zegt men is al te zeer uitgeput. Men fchat dat deze Visfcherij jaerlijks honderd duizend guldens opleverd. T a We-  ,,-284 Natuur- en Huishoukündic!e Wegens Ceylon, gaet de Ilecr Descombss dus voort i Des/elfs gedaente bij de ligging is ten naestenbij gelijkvormig mee eene Peer. De ftreek is bekoorlijk. De lacht is 'er zeer gematigd volgens de Luchtftreek, en word voor de gezondfte van ganrsch Indien gehouden. Het is 'er, even als op het Schier Eiland, helder'in het Oostelijk- ter zelfder tijd dat men in het Westelijke gedeelte en daeroraftreeks Regeri heeft, 't welk waerfchijnlijk veroorzaekt word door de liergen die omtrent het midden des Eilands gevonden worden. . ' 13e Boomen zijn 'er altoos groen, en de grond is er het vruchtbaerfte in alle des levens onderhoud, bijzonderlijk in Rijst, met dewelken men zelfde Elephanten en de Paerden voed , behalven dar men 'er een aenmerkiijk gedeelten van uitvoerd. Hetzelve vloeit over van uitmuntende Vruchten, vooral Oranjeappelen, Citroenen , Vijzen, Rozijnen, Cocosnoten , en anderen welken bij ons onbekend zijn, en van dewelken men Oly en andere zaken ten gebruike trekt. Men gaerd 'er .ook Suiker, Tabak, Honig, Arak en verfcheidene zoorten van Kruiderijen. De Honigbijen krielen 'èr in de wouden. De Hollanders hebben 'er de aenkweeking der Koffi) en der Peper overgebragr. Men vind 'er verfcheidene zoorten van ongemeene Boomen, welkers bladen zoo groot zijn, dat een enkel blad 15 of ao menfchen kan bedekken en voor den regen beveiligen. De Reizigers en de Soldaten draeen ze met zich', om 'er als Temen van re maken. Men vind 'er ook een aental verwonderemwaerdige eenvoudigheden, allerhande zoorten van Droogerijen voor de Geneeskunde, en Verf kunde, fchoone Wilde Bloemen, onder anderen eene, van dewelke men zegt, dat zij zich daeglijks opend ten vier uuren des avonds, en zich des morgens weder fluit.. Men geeft voor, dat 'er Gouden Zilvermijnen gevonden worden ; doch men wijst de-  B I B L I O r II E E IC. 285 dezelve niet aen. 'Er zijn 'er echter van Yzer, Koperen Tin; .deze laetften zijn meenigvuldig: de Hollanders voeren bijnaer al dat Tin naer Europa. Eerre groote hoeveeüu id van kostbare Gefteentens zijn 'er te vinden, in dewelken de inwooners uirgebreiden Koophandel mijven, onder anderen, de Robijn, Smaragd, Turkoois., en de Saphier: men vind dezelven 'r meest in eene Rivier welke afftroomt der Bergen in 't midden des Eilands1. Van alle de Rijke voortbrengzelen dezes Eilands, zijn 'er geene zoo kostbaer dan de Kaneelbpom , welke nier, niet vind als op dit Eiland, alwaer dezelve zoodanig voomeeld , dat 'er geheele bosfehen van zijn. Wen verzekerd dat de welriekende geur zich verfpreid tot op verfcheidene Mijlen verre in Zee. Intusfchen zegt men ook dat de Hollanders,, zoo vee! mooglijk, trachren re beletten dat dit geboomten zich niet te zeer. vermecnigvuldigd: want zij wasfehen zoo fchieüjk aen, dat , indien de inwooners niet verplicht waren door zekere wetten de gemeene wegen te onderhouden en faruikbaer te doen zijn , men in den tijd van een jaer dezelven geenzints zoude kunnen gebruiken. Daerenboven, het geen 'er is, is reeds toereikende om voor de geheele waereld voprraed opteleveren. De Boom zelf gelijkt v; ij veel naer onze Wügenboomen ; deszelfs Tronk of Stam verheft zich tot op 18 of 24 voeten; deszelfs Bladen, vrij gelijk aen de Laurierbladen, bezitten even zoo de Kaneelreuk. Denzelfden Boom geeft eene kleene witte Vrucht, ter grootte van eene Olijf, welke de Zaeddeelen des Booms bevat, doch dewelken niet eetbaer is. De eigenlijke Kaneel is de tweede bast, zoo wel der Rammen als der takken, paer is 'er van drkcrleije zoert; de fijne, welke men trekt der jonge drie- of vierjarige Boomen; de dikke of tammen, welke men trekt der Oude Boomen, en die niet zeer geacht is, en dan de Wilde, welke'ook T 3 te  Bibliotheek. 289 huishoudingen, juist op het tijdftip dat de jongen uit hec eitje kwamen, was 'er een muis ingekomen, en had zijne jongen geworpen in het ledig zijnde mandje. Ik was geenzints iets bewust van de vermeerdering dezer huishouding, dan wanneer ik rot mijne groote verwondering zag , dat mijn Canarie beurtelings het voeder bragt dan in het een dan in het ander mandje. Mij zelf op zekren tijd zoo behendig geplaetst hebbende als mooglijk was ter hefchouwinge, zag ik de muis de bek luchtwaerds opheffen om aldus het voedzel te ontvangen , welke de Canarie even zoo geregeld haer bragt als zijne eigene pop, en op dezelfde wijze, ftekende zijn bek in de bek der muis. — Ik geloof niet dat men immer iets gelijksoortigs gezien heeft omtrent het gevederd en viervoetig geflachr, meer dan al te dikwijls elkanders geflagene vijanden, üe lieden welken ik hec yermaek verfchaft hebbe om deze natuurlijke verfcheidenheid re zien, zoo wel als een ieder welken 'er van onderricht wierd , verwonderden zich met mij ten hoogden en ftonden verdek over dit zamenvoegzel. Na verloop van 15 dagen, verliet de muis zijne jongen , reeds fterk genoeg, op het oogenblik in hec welk ik trachtede hec mandje met een gevlogten ijzer? draed te bedekken. Deze moeder, vreesachtig geworden zijnde naer 'c fcheen door de meenigvuldigheid dezer kraemvifiies , bleef 2 dagen weg , en ik veinielde ook hare 6 jongen. — Dit mijn verhael moge dezen of genen verdacht voorkomen , doch ue kennis welken 'er een aental geloofwaerdige lieden en liefhebbers van dragen, {trekken mij ten waerborge. De Natuurkenneren duerenboven , mogen mijne partij kiezen, in dezen, indien zij 't der uitlegging en verdre nafporinge waerdig keuren. — £ 5 Wonder  Bibliotheek. 291 is door de kenteekenen. Eindlijk wanneer het ligchaem bleef leggen, begon den hond op zulk eenen beklaglijken toon, naest de zijde zijnes Meesrers te blaffen, en wel zoo aenhoudend , dar. twee daer omftreeks werkende boeren kwamen toefchieten. Doch naauwlijks naderden zij den Meester, of den hond belettede hun wel degelijk denzelven aenteraken. Zij vtrtrokken derhalven en gingen tot het naest bij gelegene Kasteel, alwaer zij hunne Meesteresfe, een dame van groot aenzien, gingen bericht geven hunner wedervaring; 't welk des re gemaklijker gefchiedede alzoo dezelve met het Rijtuig en eenig bij zich hebbende gezelfchap daer in, kwam aenrijden. Oogenbliklijk liet zij omkeer en en reed 'er naer roe. Zij ontdekten den Perfoon cn Regen af, de hond zulks ontwaer wordende, liep beurtiings dan tot hun dan tot zijnen Meester: hij duidede het ongeval aen , door hem telkens de borst te kusfen en te lekken , cn ftont nu zeer gewillig toe, dat zij gezamenlijk den lijder in het Rijdtuig rilden. Doch hij verliet hem niet maer fprong 'er bij, en het toeval was van geene nadeelige gevolgen: vooral toe te fchrijven aen de trouwe des honds, welken door zijn geblaf verhoed hadde, dat zijnen meester niet lang gelegen hadde in eene grep of kuil, geheel en al vervult met fneeuw. Zonderling Verfchijnzel in een Ey. Eenigen tijd geleden was men aen zekeren disch, getuigen van een zonderling verfchijnzel, van 't welk de Natuurlijke Historie flechts weinige of geene voorbeelden opleverd. Men had een versch Ei, dien dag gelegt, doen koken om het uit den dop te eten ; de Hen van welken het was, was de eenige welke men hield zints 3 jaren en welke daer door allergemeenzaemst geworden was. Bij de opening van dit Ei, ont-  292 Natuur- en Huisiioukundige ontdekten men een zeker iers een weinig zwartachtigs, ter grootte van omtrent twee lijnen uittekende boven het melkwit. Men was geenzints iets diergelijks vreemds aldaer wachrende , na langen rijd gezintwist te hebben war het zoude kunnen zijn, ftomede men dit Ei uit op een tafelbord, en men zag dus daer uitkomen met het geele, met het dooijer, een worm ter dikten van de tand eenes vorks bij dewelken men het zelve ook op het eerfte gezicht vergeleek, en ter lengte van de middelfte vinger van de top af lot deszelfs verli iding. De Natuurkundigen kunnen hunne naervorfchi:,gen re werke Hellen rer onderzockinge hoe het mooglijk is, dat deze worm zich in het Ei heeft kunnen indringen. Men kan verzekeren , dat de Schael ondoordringbaer en zonder een eenige opening ware, waer door dezelve heeft kunnen doorkomen zints het leggen. Daereiiboven, 'er zoude geenen genoegzamen tijd geweest hebben voor dezelve om deze onderfteljing verder voort te zetten, want dit zoo zijnde hadde zij een gat gemaekt in het Ei en hetzelve hadde gewis daer door moeten leeg vloeijen; juist gevallig hadde ook zich een dusdanige worm moeten bevonden hebben in het hokje waer deze llen gewoon ware hare eijeren te leggen, 't Zij hoe 't zij, om den Natuurkenneren intTaet te ftellen van alles in opmerking te nemen beireklijk deze Henne, diend, dat zij vrij dikwerf zich bevind op de voorplaets, op het plein voor het huis, alwaer zij ongetwijveld wormen vinden kan om te pikken. Echter zal het altoos als een ftuk ter naervoifchinge blijven, op wat wijze deze worm, uit de inwendige deelen dezer Henne heeft kunnen dalen, in het inwendige van het Ei. Naderhand heeft men ongekookte eijeren dezer zelfde Hen geopend, welken zincs 3 jaren niet naliet 'er daeglijks een te leggen, op dat men zich verzekerd zoude zien of dit zonderling verfchijnzel niet weder voorviel, en wel of de worm alsdan ook levend zoude zijn; ook om deze reden r>e- llooc  Bibliotheek. 293 floot men om geene eijeren komende van deze Henne meer te koken. Eene zaek nog , welken men opgemerkt heeft openende hare eijeren , is , dat dezelven üitfpruitfels, yöörtlchietzels hebben^ even als de genen, welken broeibaer zijn, offchoon 'er geenen Haan, noch ander gevleugeld dier dan deze Hen in huis is. W AERNEM INGEN. Asclepias fipribus tnuscas captat, zegt de beroemden . Linnjbus in zjjné Natuurlijke Hiuorie faj. De Kruidkundigen Heer J. Mknabuoni heeft gelegenheid ge; had zich dezer waerheid verzekerd te zien in den KruidJ hof van Florence. Hij heef: waergenomen dat de VlieI gen welken zien neêrzetteden op de Bloemen der Plant 1 door bovengemelden Natuurkenner Asclppias Syriaca i genoemr, op dezelve vast bleven van wegen de gomachJtige zap en dat vrij dikwerf als zij zich dezes kerkers 1 wilden ontdoen zij zulks met hec verlies hunner pooten :imoesten boeten. Het zelfde doch met eenig verfchü m waergenomen, in de Kelkjes der Bloemen Apocynutn \ AndrofiB mifeliüm , door F. Bautolozzi, van i denwelken wij eene doorwrochte Verhandeling hebben over dit onderwerp in de itecüéit d'opuscules fcientifi\ques de Milan. Denzelven heeft ook nog opgemerkt .dat de Vrucnrbaermaking der Piaflre'n niet alleenlijk £eïfchied door middel der ftofdeelen , m»er dat dezelve «ook gefchicden kan door middel eener doorfebijnend ivocht, gelijk hij gelegenheid gehad heefr zich verzekerd te zien omtrent de Plant Apocynutn genaemt, welkers Hengen geen een bolletje of vezeltje vervat 't welk men ftofdeelen noemen kan , maer Hechts eene drupping van lijmachtig vocht, 'c welk zich altoos bevind in het op;perfte uiteinde der vezeltje s, NATUUR- (a) De Bloemen dèrZwalutm-wortel verwrikken de Vliegen.  194 Natuur- en Huishoukundige NATUURKUNDE. Waernemingen gedaen op den Blocksberg, getrokken uit eene Memorie van de Heer Silberschlao , vervattende eene Befchrijving dezes Bergs. Wanneer ik, zegt den Auteur, voor de eerfte keer in 1751. de Braken of Blocksberg bezogt (a), zag ik een allerzonderlingst verfchijnzel: op zekere hoogte ontdekten ik een beneveling bepaelt op den top des bergs-, 't-vvelk mij deed befiuiten, om van deze gelegenheid gebruik te maken om op te klimmen tot in de wolken. Ik ging voort met mijnen Reisgenoot in de beneveling; naauwlijks hadde ik ioo treden gedaen in dit zoort van dikke mist of mijnen geleider raekten van mij verwijderd. Ik zag naer hem om ; doch het gezicht konde niet verder dan 15 fchreden reiken. Ik riep; doch ik ontzettede mij flechts een zwak gedruis der Rem te hooren , offchoon dezelve echter fterk genoeg uitgezet ware om de uitgebreidfte kerkgewelven te doen weergalmen. De dikke dampen verdoofden dezelve, en ik geloove niet dezelve verder te kunnen gehoord zijn , dan mijn gezicht bereiken konde. Mij nen gids verzekerde mij dat hij op den duur gefluit en dat zijnen hond niet opgehouden had te blaffen. Ik had iutusfehen niets gehoord van dit alles, offchoon wij flechts omtrent 100 fchreden van elkaêr verwijderd waren, gelijk wij elkander naderhand bevestigden. In. deze gefteldheid , durfde ik niet verder voortgaen: ik wiste Ca) De hoogde Berg op den Hartz , tusfehen Osterrode en Wemigerode , in 't Vofttendom Blankenburg; waeruit de Rivieren Bode , Ocker, Holtz , Emme en andren outfpringeu. V  Bibliotheek. 295 wiste niet van waer ik gekomen ware, noch werwaerds ik henen moeste om uit de bewoliting te geraken, ik zettede mij des neder op eenen fteen, en omwond mij met mijnen Reismantel QVildfchouraf) De koude was ook zoo geftreng als-die van 1740. Mijne ademhaling bevroor op ftaenden voet als in fneeuw vlokken ; het fpeekzel dac ik tegen eenen distelftruik aenfpuwde, bevroor ten eerften ; mijne onmerkbare uitwademing zettede zich in de gedaente van ijsfel of rijp aen het bont mijner mantel. Aen de windzijde was dit bont overeindftaende en bevroren; terwijl daerentegen hetzelve aen de andere zijde , buigzaem ware gelijk gewoonlijk; 't welk ten bewijze fchijnt te ftrekken, dat de wind zeer veel toebrengt tot de regen en de fneeuw. De beweging der handen en der armen onderhield eenigen tijd mijne natuurlijke warmte; maer naer verloop van anderhalf uur, gevoelde ik mij de ledematen verftijven ; ik verviel in eene lange bezwijming; en offchoon ik mij verzekerd hield , mij daer aen verder blootftellende , eenen zekeren dood mijne dagen eindigen zoude, ware het mij onmooglijk, mij daer van te redden. Een zonderling nieuw verfchijnzel herftelde mij een weinig. De bewolking verkeerde in fneeuw. Deze viel oogenbliklijk op mij van omhoog, en ik befloot dat de opperfte bedekte gedeeltens der uitwazemingen het eerfte bevroren. De vorming der fneeuw liet zich langzamerhand rondom mij bemerken, en ik zage onderfcheideniijk dat de kleene vlokjes zich eensklaps allen te gelijk en niet bij deelen zich vormden. Men bemerkt deze vorming door een fchielijken luister of flikkering welken den oogen bekoort. De uitdampingen neêrvallende onder elkander, en zich vereenigende worden hervormt in vlokjes, fterretjes en bevrorene ftofjes. Tot nu toe ware de wind zoo zwak geweest dat men zelf derzelver richting niet konde ontdekken, zelf niet aen het bont mijner pels, bedekt met rijp; op eenmael echter verhefte dezelve zich zeer en ver-  206" Natuur- en Huishoukundice verdreef de bewolking naer de vinkte. Ik bevond riiij ten eerden omringd van eene all.'rhelderde Dampkring , verlicht door eene luisterrijke zon , in plaets -van eene vriezende , benevelde , en dikduisne lucht. 'De oorzaek der onvermijdelijke dood , waarmede ik mij bedreigd vond op den top des I'ergs, verdween en veranderde in de vïfflfte. Ik zag mijnen »i>is en nvjnen hond, welken, bedrogen door een gedaente van een -gedeelte dezer uitwasemingen , welken naer eenen -Reebok geleek , vervolgde deze fchim daer naer jagende. Zo iemand goédvond deze proefneming 'te hervatten, en zich te dompelen in eene bewolking, fade ik hem zich te voorzien van een Zee Compas, óp 'dat hij zijne fchreden des re vaster richtte , wanneer het tijd zal zijn van te' vertrekken. Deze dag vong aen met een zonderling verfchijnzel; zij m'öest met eene andere naer 'r fëhijht eindigen : want wanneer de roemrijke famiellie van den Graef, -"met mij zich begaven op den top des bergs om het verwonderlijke toneel des zons ondergang te befchou wen , • zag ik op het zelfde oogenblik, dat deze dei re, gelijk aen eene n met goud omringdehkloot. reeds zijne purpe're dralen fchoot dwars door de'fchaduwen der riachc opdehoogft verhevene rinnen, ik zag, zegge ik, mij keerende naer het Oost ren Westen op eenen afdand van a mijlen, de n gedaente der Broktnhtrg, zeer veel grooter als riezelve wezendlijk is, en als een fchim hangende iri de lucht, lier kleene huisje, onze perfoonen zelf vertoonden zich als onmatig groot. Ik hief den arm op; deze beweging fcheen zeer weinig zichtbaer. Ik w.ierfchuwde mijn gèzeficnap ten eerden Oostwaerds op te zien; en een ieder ware vol verwondering, deze onnadenkelijke groote voordelling re zien.' Zie hier hoe men dezelve zoude kunnen verklaren. 'Kr ware boven her Hertogdom van Halberdadt en het Graeffchap van Wernigerode een ligte nevel of mist gerezen , op dewelke de zon de gedaente der Brokenbtrg als een fpiegel deed af-  296 Natuur- en Huishoukundige Ik. hebbe meer dan eenraael opgemerkt het ophouden der jachthond , en de uitwerking die hetzelve voortbragt bij het opgehoudene wild. Ik heb eene adderflang zien ophouden door eene andere (lang ; zij had zich niet neergelaten dan wanneer de ander begon weg te duiken. Ik befchouwde eene (lang, welke meer dan 3 minuten , een vink ophield voor dat hij denzelven vong. Met verbazing zag ik eene andere (lang een muis ophouden tot dat hij dezelve konde krijgen. Getuige was ik hoe een graauwe exter een pimpelmees tegenhield, en oplettend hebbe ik naergegaen de ophouding van een kleen (hoekje door een grooter, welke zich niet liet vangen dan na vijf minuten ftilte. — Ik heb mij nimmer verwonderd over eenen ael die opgehouden wierd, maer ik heb een ijsvogel gevonden in welkers maeg ik 'er eene ontdekte welke hij door het gebruik maken van dit zijn vermogen als ten prooije verkozen hadde. In allen gevallen hebbe ik opgemerkt dat het Dier 'r welk in ophouding was, zich regt tegen over zijnen prooi plaetfte , in eene rechte lijn , makende dat de gezichtftrael van de twee ligcbamen der dieren in een vloeide. Dat geen 't welk het Magnetismus indrukt heeft de oogen vurig, onbeweeglijk, gevestigd op dezulken hunner prooije; alle deszelfs deelen fchijnen in de allerfterkfte natuurlijke aenprikkeling ; de hond heefc de hals uitgerekt , de kniehoog gefpannen , de ftaert gekruld , onbeweeglijk , en de een poot opgeheven. De adderflang en andere (langen waren geheel en al ontkronkeld, intusfehen vormde de zaemtrekking der zenuwen eenige ligte krommingen ter langs hec wervelbeen op de rugge ; zij hadden het hoofd een weinig van de aerde opgeheven , de bek een weinig open , de tong op den rand der lippen en de oogen robijnkleurig. De graauwe Exter had de vleugelen een weinig verwijderd van het ligchaem , de hals gefpannen, en de bek half open. De fnoek ware onbeweeglijk  apS Natuur- en Huishoukündige deszelfs uitoeffenende theorie des dierlijken Magnetismus ingericht hebben, en in hetzelve een genezend middel vastftellen. Het dierlijk Magnetismus kan voor een van deszelts beginzelen hebben , het ijzerachtige 't welk omloopt in het bloed der dieren; men weet dat 'er zijn bij dewelken zulks in eene zeer groote hoeveelheid plaets heeft, en velen vatbaer zijn voor Magnetifche vloeijingen. Dit Magnetifche kan omvloeijen in de zenuwachtige deelen', voortvloeijen en verzwolgen worden door' het fluisachtige der zenuwen en zich uitgang gevende door de opperhuid. De Heer M.... bezigd her ijzer ren geleider van zijn Magnetismus; 'er is dan overeenkomst tusfehen het dierlijk Magnetismus en het metalige. . Ik vermoed dat het mooglijk is de aenzetting , de voor-drijving des dierlijken Magnetismus, te doen ontwikkelen , in werking te brengen , en re verhaesten door behulp en de uisfcbenftelling der Minerale ot Bergftoflijke zelfftandigheden , welken zeer veel vlug vuur bevatten, of door het BrandftolTelijke der Scheikundigen, gelijk als de zwavel, de harsten, het ijzer zelf, 't welk, van alle de metalen, dat gene is welk het meeste vervat en het minst verbonden is aen deszelfs grond. Met zeer veel reden geloove ik, dat het plantenrijk geenzints verftoken is van het Magnetismus; ik ben bevestigd in mijn geloof door de zamentrekking, welke het kruidje roermeniet ondervind, door de fchuddmgen der helmpjes of topjes der zaedftenge van de Berberis, door de beürtlingfche uitzetting en toefluiting welke zekere bloemen ondervinden, de zoodanige als de clasfen der Ja lap. Dit laetfte Magnetismus, 't welk flechts een minder gedeelte is des algemeenen Magnetismus, ontwikkeld zich ongetwijveld , wanneer de kruidkundigen zich boven de gewoone dorre kunde der naems- oorfprongen willen verheffen. r ° Brie»  Bibliotheek. 299 Brief ten betooge der voldoende nuttigheid van Afleiders te plaetzen op de gehouwen: gefchreven bij gelegenheid eener felle donderflag en zamenloopende bijzonderheden. M ij n Heer! Indien men, niettegenftaende alle de nuttige Uitvindingen onzer dagen, nog konde twijvelen aen de nuttigheid der Afleiders , zal het volgende verhael eener uitwerking zoo vreeslijk als heilzatm 't welk onlangs omftreeks Parys voorviel , deze twijvelingen geheel doen verdwijnen, voerende zoo ik hoope de overtuiging in de meest bevooroordeelde geesten, Op een der verloopene dagen ten halfzeven uuren des avonds, viel de Blikfem in het Hótel van Mevrouw de Brayiïr; zij kwam in door eenen fchoórfteen, Welke zij doorliep nederdalende tot gelijks de vloer van de tweede verdieping. De gezwindheid met welke de lucht des vertreks, 'c welk geheel digt gefloten ware, zich bezwalkc vonde, beletteJe, naer alle waerfchijnlijkheid, de blikfem lager te dalen ; zij drong hier in door het gat van eenen ouden fpijker welke vorens in den fchoorfteenmantcl geftoken hadde; zij gleed agter het glaswerk geplaetst op het lijstwerk, zonder befchadiging noch van het glas, noch van het behangzel, en liep voort tot op het handvat of trekker der belle; vervolgens liep zij voort geheel en al langs het ijzerdraed, volgende alle deszelfs bogten , dwars door eene ingeftokep kast, zoo wel als de muur, loopende langs het ijzerdraed 'c zij vlak leggende of hangende in de gaenderij of gang en daelde eindlijk af op de eerfte verdieping in de zijdkamer alwaer de ijzerdraden eene anderé vlakleggende richting wederaennamen, loopende dwars door eene houten befchot of lambrifering. De blikfem niet geheel en al kunnende loopen door dit gat der lamV 3 bri-  goo Natuur- en Hu ishouk undige brifering , raekre verdeelt en maekte eene uitbersting boven bet hoofd van 7 dienstboden aldaer omtrent, •welken zich befprengd vonden als door een regen van vuur die het opperfte gedeelte der kleederen en der {loeien als verfchroeiden. Het gedeelte des blikfems *c welk door de lambrifering echter ware doorgegaen vervolgde altoos het ijzerdraed. Hetzelve eenigen tegenftand, en geenen verderen afleider vindende, deed het fmelten: een tusfehen wijdte van omtrent 10 voet doorliep dezelve in een zeer naauwe gang tot op de deur der zael, bij de ingang van dewelke zij zich verfpreidde, zich verdeelende in verfcheidene ruisfehende fpranken welken het houtwerk der fchoórfteen troffen en vol met zwarte vlakken maekren. Het andere deel der blikfem, dit was her aenmerkjrkfte, hebbende eene uitfehieting gedaen in de zijdkamer', welkers deur openflond , daelden af bij de groote'trap, deed eene tweede uitbersting onder de trapdeur, brak alle de ijzerdraden die 'er waren , en drong door tot op de ftraet, waer dezelve geheel en al zich verftróöiden. Dit is hoofdzaeklijk de gebeurenis welke ik bedoelde: thans ga ik over tot eenige weinige bijzonderheden. De ijzerdraden welken ten geleide dienden der blikfem, waren op veele plaetzen gegooten, gefoudeerd, maer vooral aen hunne uiteindens, bij dewelken zij gehecht waren met hunne gegotene hefboompjes, gewoonlijk Tuimelaers genoemt, welken geheel van koper , en van welken de gaten of de ringen waer aen het ijzerdraed vastgehecht, allen gegoten waren. Overal heeft de blikfem deszelfs fpoor nagelaten, de muur zwart gemaekt hebbende op meer dan 10 duim rechts en links; boven en onder het ijzerdraed; *t welk bewijst dat de blikfemende werking beftont in eene zuilige gedaente van omtrent ac duim cirkelrondten. De dienstboden intusfehen hebben niets anders gezien dan eene gloeijing ter dikte van een Ey. De  Bibliotheek. 301 De blikfem gegaen zijnde in het vertrek des tweeden verdiepings , heeft 'er eene uitbersting gedaen kenmerklijk aen een pak met papieren leggende op een tafel en gebrand, en de kaft eenes boeks geheel zwart, van omtrent j. duim in de rondte, en in krachtwerking omtrent op 8 voet aftands des ij/.erdraeds , op eene vergulde ring , welks goud op zommige plaetzen veranderd ware, als Casfies purper. De hette medegedeeld aen de houten vloer langs het fpoor, 't welk de blikfem, volgende het ijzerdraed, gemaekt hadde is dusdanig geweest dat men dezelve heeft kunnen gevoelen door en door de zoldering op de derde verdieping ; en het is door deze hette dat men ontdekt heeft dat het in het vertrek dezes tweeden verdiepings ware , dat de blikfem het eerst ingeilagen was. De blikfem ontvonkte een ligt vloertje boven de zijdkamer van een hokje voor fcheurpapier, band en touwwerk. De brand van dit gedeelte, even als die des papiers enzv. in het vertrek des tweeden verdiepings , was weldra gebluscht, zonder dat iemand daer door eenig ongemak verwierf. In de zael waren vier Dames gezeten , welken bij dezen loffpraek verdienen; welverre van verfchrikt te zijn door het gerucht en 't gezicht des blikfems, toonden zij de edelfte heldhaftigheid en moed; verzekerende de verfchrikte dienstboden, dat hetzelve hun allen oogenbliklijk zoude treffen, indien zij zich niet in beweging begaven, en met en benevens hun gingen om het huis te doorzien, water aen te voeren, het onheil dat ontftaen konde te voorkomen , en in 't kort alle het onbewuste te onderzoeken. Zie daer mijn Heer het volkomen bericht dezer gebeurenis. Wie twijfelt een oogenblik of de gelukkige behoudenis van het leven dezer Perfoonen en het huis zelve is te wijten aen de ijzerdraden. Zij hebben tot geleiders, en ten afleiders gediend aen de blikfem ter V 4 leng-  502 Natuur- en Huishoukundige lengten van omtrent 50 voet, en men heefc zonder oogmerk de treurigfte aller uitwerkingen voorkomen, door dezelve een fpoor te banen , welke dezelve ongetwijveld anderzints geenzints gevonden zoude hebben. De afleiders wel ingericht, leveren den blikfem eene afleiding welke dezelve in geene uitbersting brengt, om dat men aen deze eene voldoende dikte geeft. Daerbij, de blikfem zachtlijk aftrekkende , vernietigt zulks de Hikfemende werking en afbranding. Wie kan dan aen derzelver nuttigheid twijvelen ? Waememingcn omtrent de Bloemen. De Zomer, het aëngenaemfte der Zaifoenen, ftrcelc wel zoo veel dan alle de anderen ons zintuiglijk geftel: de Boomen hun fierfel hernomen hebbende, vergroot en in luister aengewasfen leveren ons verfcheidenheid -van Vruchten, en onze Lusthoven zien wij als bedekt met Bloemen cn Kruiden: alles ademt den lof hunnes Makers, alles ftrekt ter verlustiging van den Menfche. 't Bloemperk kunstigiijk gefchakeerd, leverd overvloed van fieracd voor de bekoorlijke Kunne: herwaerds en derwaerds verfcheiden , kunstgewrochten der natuur zien we ons aengeboden ter verluistering onzer vertrekken , ter ftreeling 011 zes zin tui gs door de balzemrijke geuren of de zachtkittelende reuken ; doch ook juist dat zelfde tijdftip der bloemrijke zegeprael wil ik mij ten nutte maken om de fchoonheid en de bevalligheid, hoe zeer hun geliefkoosd fierfel mij vaek vleiden-, te wacrfchuwen , te onderrichten wegens het gevaer 't welk een dusdanig onbedachtzaem tooizel of kamerfieraed vergezeld. De natuur altoos wijs in hare fchikkingen, heeft dezelve eene opene, eene vrije lucht befcruiren, en ingevolge van dien elk deszelfs bijzondre krachten. De volgende proefnemingen bewijzen niet  Bibliotheek. 30? GENEESKUNDE. Verklaring eener verwonderende Genezing van eenen Waterzuchtigen , welke in 't bijzijn van den Ondergeteekenden gefchied is, door het Dierlijk Magnetismus. ,, Ik Ondergereekenden getuige , den 6de der verloopene Maend Maert (1784 ) geroepen te zijn tot eene Vifitatie van zekeren perzoon met Name Thevenin, Tuinier, wonende een quartier uurs van deze Stad op den weg van Braye naer de Seitie. —• „ Ik vond dezen Man aengevallen door eene daeglijkfche afrende Koorts ; zijn aenzicht ware opgeblazen, en de kleur des veis geel, eenigzints trekkende naer het groen. Hij hadde eene verbazende benaauwdheid , en eene gedurige hoest of kug , vooral des Nachts, de waterlozing was moeilijk en in zeer geringe hoeveelheid; hij was uinermate neêrflagtig en konde niet ilapen. Op de vragen die ik hem deed, omtrent alles "war. dezen zijnen ongelukkigen ftaet ware voorafgegnen, antwoordde hij mij, dat hij zints September laetstleden , eene derdendaegfche Koorts gehad hadde welken hem bijnaer niet verlaten hadde , in weerwil van alle de aengewende pogingen en toegediende Geneesmiddelen door de Heer Plcmit, eerfte Cbirurgijn des Konings en des Hospitaels dezer Stad. „ Ue hagchelijken ftaet dezer Zieke ; de verzwakking in welke hij zich bevond door de langdurigheid der Ziekten, deszelfs behoeftigheid, leverden mij weinige toevluchten van hoop op; intusfehen echter voorfchreef ik hem afdrijvende middelen en eenen verzachtenden drank. Den 9de dag , hem vindende in den zelfden ftaet, beval ik hem te gebruiken twee glazen zuivrend gerstenwarer, welk hem zeer veel deed ontlasten, en hem een weinig beter deed zijn; des avonds was  308 Natuur- en Hutshoukundige was de benaauwdheid wat minder, als ook de opgezetheid des aenzichts ; hij (liep des nachts een weinig. Den 11 de en 12de bleef hij in dezelfde omflandigheid, en den 13de fchreef ik hera het zuivrend gerstenwater weder voor, 't welk hem weder vrij wat deed ontlasten; maer den 13de, verergerden hij en den 14de nog meer, de benaauwheid herkwam met de grootfte heftigheid; de Zieke verflikten bijnaer, en konde volftrektlijk niet flapen op de rug ja zelf in geene der andere gefteldheden of 't wSs hem hinderlijk. Het acnzicht wierd langzamerhand meer en meer opgezet dan voorheen; de pols was kleen, zaemgetrokken en flecht; de waterlozing was bijnaer geheel afgebroken : de buik was gefpannen , de voeten en de beenen gezwollen. Des Nachts ten a uuren, wierd de verftikking zoo geweldig dat men dezen ongelukkigcn als gefmoord begon aen te merken; des men hem de Kerkgerechten liet roedienen. Den 16de verhinderden mij eenige bijkomende omftandigheden hem te gaen zien op de gewoone tijd. De Heer Plu met, deszelfs gewoonen Geneesheer, ging met alle zorgen voort hem te behandelen tot op den 12 July, wanneer de Heer Tuks zich daermede belast vond op de volgende wijze. „ Zijnde bij de Raedsbeer de Houllongnk op deszelfs Kasteel de Ia Cbapelle , omtrent deze Stad, vond hij zich toevallig , al wandelende met verfcheidene lieden van aenzien, gebragt tot de wooning dezes Lijders. Een van het gevolg van Mevrouxue de Boullongnb ging 'er in om een weinig drinken te verzoeken. Zij was ontzet en getroffen van wegen den ftaet dezes ongelukkigen Mans , en deed oogenbliklijk, herkomen zijnde, daer van een akelig bericht aen hare Meesteresfe. De Dame verheugden zich eene gelegenheid aentetreffen bij dewelken zij de neiging harer edele ziele tot troost, hulp cn menschlievenheid konde doen werkzaem zijn. Zij overreedde de Heer Te as om daer naer te gaen zien; hij deed zulks, haer  0i8 Natuur- en Huisho ukundige deed hem gebruik maken van afdrijvende, pis wekkende dranken, in dewelken men de Zee-Ajuin deed komen, als bij voorbeeld de Honig-Azijn derzelve enzv. Hec aenzichc ware altoos rood, en zeer verhic; de fpraek gezwind en een weinig overhaestend ; hij hadde inwendig in het ligchaem eene hette, en loosde zeer dikwerf winden; de pols ware vol, doch zonder teekens van Koorts, Men vond zich verplicht afftand te doen der Zee-Ajuin, ter oorzake der hette in de ingewanden dewelken 'er uit ontftont, en't gene zeer dikwijls gebeurd in zulke gevallen. De Zieke wierd langzaem gewend tot het gebruik der gewoone pisdrijvende middelen, de gebladerde Aerde , witten Wijn van Cbalby , met de Pisfebedde en de Salpeter; men leidde hem een Bloedzuiger aen het uitterfte van 't fondament, met oogmerk om hem de ongemakken des levers te herftellen, en om meerdere fpeling te geven aen de doorftraling desbloeds, in de ingewanden des onderbuiks. Dit hulpmiddel ware van gewenschr gevolg. Wanneer de buik echter nier vrij genoeg ware nam men toevlucht tor de Bontim Pillen; doch het was zeldzaem dat men zich verplicht vond daer toe over te gaen, hebbende da Zieke meestentijds Huikloop; 't was in dc-n Winter, h vocht der Thermometer ware eensftags gedaei.i toe op ia graden onder 'c vriespunt, de Zieke, welke daerenboven niet ziek ware , wierd ijlings overvallen van eene lammigheid over de helft des geheclen ligchaems, of wel eene volkomene beroerte ter eer.ere zijde. Men nam zijnen toevlucht tot de hartfterkende dranken , aengezer mee de ftraekwijnfteen , 't welk de doorftraling een weinig verlevendigde, en den Zieke de kennisfe wederfchonk; doch denzelven overleefden dezen ftaet Hechts 3 of 4 dagen. 'Er volgt uit éeze Waerneming , i°. dat 'er bij de Waterzucht zomwijlcn eenen ftaet van inwendige hette Ontftaet, en lpsnningen welken het gebruik der Gepeesmiddelen , die men zoude kunnen voorfchiijven in  Bibliotheek. 319 in vooruitzicht om aen alle de deelen een meerdre werkzaemhcid ie geven , ktaerblijklijk bedwingen en matigen ; a', dat over 'c algemeen de aenmerkelijke en fchielijke veranderingen in de gematigdheid der lucht, zeer zijn te vreezen en eene zeer kenmerkelijken invloed hebben op de dierlijke huishouding; 30. dat eene verlamming, eene beroerte welke onverwacht koomt bij de waterzucht gewoonlijk doodelijk is. De uit1 werkingen dezer invloed laet zich niet Hechts bemerken bij de Waterzuchtigen , maer in alle ziektens, vooral bij de langdurige ziekelijke gefteldheden. Derhalven moet men zich bij de groote veranderingen in het vocht des Thermometers en Barometers, welken ijlings voorvallen , wachten voor groote veranderingen , altoos te vreezen bij ziekrens ; en het is ald.m | vooral, dat men zijne oplettenheid moet verdubbelen ter voorkominge van alle omkeeringen of veranderinI gen , welken eene zoodanige oorzaek in het dierlijk : geftel kunnen voortbrengen. 't Zoude te wenfehen j zijn dat zommige der Geneesheeren en der Natuurkundigen hunne uitzichten omtrent dit gedeelten der Kunfte verder uitbreidde, en met zorge trachtede , naer de middelen indien zij 'er zijn, tervoorkomingeoftermatiginge van de uitwerkingen dezer invloed, welken thans meer dan ooit gericht konnen worden bewezen te zijn. — Middel tegen de beet der dolle honden. Onder alle de hulpmiddelen regen de dolle honds vrees tot heden bekent geworden \ doch ook nimmer als toereikende bevonden zijnde, is 'er geene dat zoo eenvoudig, en te gelijk zoo gemaklijk te verkrijgen'en te gebruiken is als het navolgende, 'c welk den Koninglijken Pooifcben Hofraed en Lijfmedicus den Heere Dr. E. J ö* Aloneta in Warfcbau uitgevonden heeft\ X 5 't welk  S2o Natuur- en ïf uishoukunoïge t welk zijn Ed. reeds voor eenige jaren in eene bijzondere Poolfche Verhandeling, welke in korten tijd driemalen herdrukt is , bekent heeft gemaekt. Noen de Naem, noch de Staec van dezen Man weêrhouden zijne beianglooze moeiten met dewelke hij dit middel bijnaer door geheel Polen zoekt te verbreiden , inflaende voor bet goed gevolg derzelven; nog meer, bij deze zijne openlijke geltelde verzekering, dat dit van hem gebruikte middel in zijne werking niet faelt, voegt hij, dat hij 'er zelfs in den tijd van 16 jaren agt en negentig perzoonen door dolle honden gebeten geheel en al daer mede genezen heeft, zonder een eenige te verHezen. Dit midiel en deszelfs gebruikwijze beftaet kortlijk in het volgende: i. Zoo dra iemand gebeten is, zal 'er aerde, ftof, zand , drek , Tabak, wat men het eerst maer bij de hand heeft, op de wonde gelegd worden, opdat het fpeekzetvergift daer in trekke. i. Zal men de wonden met Azijn uit wasfehen, en beftendig Azijn met Boter daar omilacn , op dat de wonde heele, het overige kan men met eenige Loodzalf ook wel met Kaersfmeer genezen. 3. Inwendig zal men eveneens Bier Azijn met Boter, een half theekopje vol des daegsch nemen. Kinderen geeft men 1 of 2 lepels vol , ook viermalen 4 *t welk ten minften 1 wekén moet aengebouden wordeu. Daerna gebruikt men echter daeglijksch nog een wijle tijds een zekere hoeveelheid Azijn. 4. 'Aderlaten is niet noodig, als bij zeer volbloedige perzoonen, of bij de genen bij welken de fchrik toevallen doet ontftaen; alle andere operatien of het baden kan men voorzeker nalaten. 5. Alle vleesch moet men in den beginnen vermijden, cn flechts van Groentens en Schil- of Peulvruchten leven. Alle verhittende dranken zijn zeer fchadelijk. Alle fterke gemoedsbewegingen, toorn of fchrik. ken kunnen in dezen toeftand dea lijder doodlijk we:-  Bibliotheek. 311 worden. Sterke ligchaemsbeweging, alle verhitting, de hitte der zoWne zelf zijn gevaerlijk, vooral het welke men zich nog langen tijd daer na moet mijden , of- , fchoon men zich waent geheel genezen te zijn. Even deeze voorschriften heeft men bij Slangen- of Adderberen ten naauwften in acht te nemen ; daerentegen kan men ook verzekerd zijn in korten tijd onfeilbaer gezond te zullen worden en geene der gevolgen meer te vreezen te hebben. Middel tegen het ftcken van de Muggen, zijnde een Uittrekzel van een Brief gefchreven aen de Uitgevers van het Journal de Paris. Van Parys vertrokken zijnde , met oogmerk om bij een van mijne Vrienden agt dagen op het land door te 'brengen, meende ik weder naer huis te keeren, door de Muggen als vetflonden zijnde, toen een Poer aen 'wien ik mijne omftandigheden verhaalde , mij zeide : doet gelijk het Wezeltje; als het gebeten is, wrijft het zich met Weegbree. Ik geloofde dezen raad, nam een band vol bladerén van die Plant en lei twee of drie bladeren' op elk der wonden , de jeukingen wierden gellilt en de blaêren verdweenen. Heefc, Mijne Heeren ! het Weegbree in dit geval eenige bijzondre kracht ? Is het alleen de frischheid en vogtigheid van de Plant die dit uitwerkzel voortbrengt ? Maar is boven dat alles de gelchiedenis van het Wezeltje waar ? Het geen zeker is, is dat twee of drie bladeren Weegbree, op de wonde gelegd dc genezing uitwerken. VROED-  322 Natuur- en Huishoukundige VROEDKUNDE. Belangrijke Waernemingen wegens eene bijzondere Ziekten, welken de Kraemvrouwen eigen is} benevens derzelver Geneeswijze. Men herinnere zich dat 'er reeds veelmalen getwist is over eene zekere zoort van Ziekten, beheerfchende de Kraemvrouwen, reeds opgemerkt in Frankrijk, Engeland en elders, en welke toe heden van alle de bekende onheilen, het gevaerlijkfte en geduchtfte geweest is, voor de Vrouwen in die omftandigheden. Wij verftaen 'er door de Koorts dezer Kraemvrouwen of de fèbris puerperalis, zeer onderfcheiden van de Melk- of Zogkoorts, en van de Gierstkoorts, van dewelke de eene zomwijlen de Kraemvrouwen treft, en de andere zich altoos openbaert in den gewoonen loop der Natuur. _ De Ziekten over welke gefchil is, gelukkiglijfc weinig verfpreid en over 't geheel genomen weinig bekend zijnde, is die, welks uitwerking rechtreeks tegenftel(lig is met het doel der natuur, ja zelf regenftrevende eene der wezendiijkfte werkzaamheden tot het leven en ttr inftandhouding des menschdoms, daer ;n namelijk , de voorbereidinge of zoo men wil den aenleg van deszelfs eerfte voedzel in deszelfs natuurlijke vergaderplaetzen , afleidende de melk 't zij tot de borsr, de baermoeder of de andere wegen , door dewelken dezelve zoude kunnen ontvlieten, om zich te florten in het binnentte der holligheden , en aldaer eene melkachtige verplaetzing beftendig doodelijk , te veroorzaken. — Men kende de toevallen, onftaende door de afleiding des melks uit hare vaten, en overgevoerd 't zij tot de herfenen, de borst, of de onderfte deelen, men heeft opgemerkt het gene men noemt melkvergaringen, ver- fpreide  Bibliotheek. 3*3 i fpreide melk. Alle deze toevallen waren verfcheidene reizen aengereekend door de beoeffenaren, en de gej: beurenisien waren niet altoos doodlijk. In de omftani digheden van welken wij fpreken is het zulks altoos, en men moet de behandeling welken de Geneesheeren ivan het Hótel Die.u te Parys eindlijk uitgevonden hebben en 't welk wij overgaen mede te deelen, in den rang plaetzen, de allerdierbacrfte voor het menschdom. De Fleer Doulckt is het voornamelijk welken men erkentenis behoord toe te wijden voor de volmaking dezer handelwijze, en 't is ons aengenaem gelegenheid ;te vinden, den vereischten roem en recht hem te doen iweêrvarcn, welke men zijne verlichte kunde en rijke gaven verlchuldigd is. Ömfchrijvitig der Ziekten. Onrniddelijk of een weinig tijds na dat de Vrouwe verlost is, word zij aengevaüen eener (lerke huivering, Op dewelke eene zeer fchcrpe koorts volgt. De tong is bezet; zij heeft fmerte in de lendenen en in het onderlijf; de pols is zwak, zaemgetrokken en fterk jagende. De buik word weldra gefpanncn , en deze fpanning gaet verzeld met zulke hevige fnerten , dat dezelve de lijderesfe veeltijds doet kermen. Deze toevallen vermeerderen zeer, tot op de 3de dag der bevalling , bij de genen bij welken de melkverandering of ■verplaetzing niet voorvale. Integendeel, naer mate de [fpanning* des buiks en de fmert vermeerderen fchijnt de iborst meer en meer néér te zakken. Eindlijk, op het einde des derden dags, of bij 't begin des vierden dags, zeldzaem op de vijfde, verzwakt de Kraemvrouwe lallerzichtbaerst, 'er komt vermindering of wel eene !geheele ophouding der fmerten en zij derft. Men moet in opmerking nemen dat, gedureoden al dien tijd, de .waterlozingen en de ontlasting of afzetting blijft voortigaen, gelijk in den gewoonlijken ftaet. Bij  324 Natuur- en Huishoukundtge Bij de opening der geftorvene Kraemvrouwen, vind men gewoonlijk de baermoeder in deszelfs natuurlijken ftaet , bij eenigen derzelver , de inwendige deelen nutn) een weinig ontftoken , maer bij allen, een aenmerkelijke uitftorting pf overloop van geftremde melk , drijvende omtrent de inwendige déëlcn , eene groote hoeveelheid ,van melkachtige fcherpe vochten , zeer bedorven , rottend , uitgeftorr. in ae holligheden des onderbuiks. Meestentijds vangt dit onheil aen door eene hevige braking van groene vuile en ftinkende ftoffen, weldra gevolgd wordende van huiveringen, koorts en fmerren in het onderlijf. Wanneer de huiveringen, de fmerten in de lendenen of de onderbuik , de brakingen of de walgingen, ontftaen met eene zaemgetrokkene pols, en dat de tong heilagen is , heeft de waerneming geleerd, dat 'er geen twijvel meer is omtrent den aert der Ziekten , en 'er ten fpoedigften hulpmiddelen dienen te werke geftelt te worden. Voor hoe kort men twijvelachtig blijft, gefchied de uitftorting of overlooping des melks, in de onderfte deelen, welken zich fpannen en fmerten baeren ; de Kraemvrouw begint ijlhoofdig te worden , te raeskallen , en het is onmooglijk alsdan het ongeval te herftellen. De Ziekte tot deze hoogte gekomen zijnde, had de Heer Paulet een waerfch'jnlijkheid van goed gevolg , onderhoudende de afzetting door middel der Braekwijnfteen in kleene hoeveelheid, en verbeterende de verderving met de Kina Kina , vermengd tnet het Plantenzuur. ' 'Er vormde zich eene verzameling van kwade melkvochren in de onderfte deelen en eene melkachtige uitbreking in de onderbuik. De Zieke aldus gefteld tot op den veertigften dag, zwichrede eindlijk voor de hevigheid der Ziekte. Bij de opening des ligchaems bevond men 5 of 6 pinten melk doorgevloeid tot in de onderbuik, doch' vloeibaer, uittermaten vuil, ftinkend, en zoo verrottend, dat hij welken het ' Hg*  Bibliotheek. 32* iigchaem opende aen de toppen der vingers zweren kreeg, gelijk aen de fijt. Het gene hoogatwaerfchijnlijk het goed gevolg der I behandeling in deze Ziekte heeft doen mislukken, is, dat men dezelve te laet heeft aengevangen , en wel, ca dat de overlooping of uitvloeijing reeds gefchied ware, eenen ftaet welken men als onherftelbaer aenmerkt, ter oorzake van de onmoogüjkheid der terug* •' voering van zoodanig eene hoeveelheid melks , geil woonlijk van eene aenmerklijke uitgebreidheid en dan 1 nog geitremt. De Heer Doulcït ware gelukkig genoeg, om eene der zoodanige Vrouwen te zien op het tijdftip der bevalling, en bij dewelke de brakingen, de huiveringen en de fmerten des onderbuiks aenvongen. Hij 1 waegden het om dezelve, op 't zelfde oogenblik te 1 doen overgeven; te doen braken zoo als men zegt, en bevorderde de afzetting, de afdrijving door den Itoel1 gang welke overvloedig ware. Des anderendaegsch Ibevond hij de Zieke vrij beter; de Koorts ware verminderd , het vliesch minder droog , de buik minder gefpannen, minder pijnlijk. De tong nog altoos zeer beflagen zijnde en de walgingen nog voortdurende , waegde hij nog andermael de braking en bevorderde op nieuw den ftoelgang. Hij had de voldoening om op de derde dag de Zieke bijnaer zonder Koorts te vinden t • de fpanning en de fmerten hielden geheel en al op. Hij ging voort met de afdrijving nog eenige dagen aen te houden , en de lijderesfe wierd volkomenlijk herfteld. 'Er viel geene verplaetzing der melk bij haer voor, en de vloeijingen hielden zonder hindernis derzelver gewoonen loop. Weinig dagen daerna, hebbende vijf of zes Vrouwen * aengetast door dezelfde Ziekte, te behandelen, bezigde hij dezelfde middelen , welken van evengelijke goeds gevolgen waren, ja zelf in diervoegen dat 'er v.n de 51 dus bedreigden en behandelden, Hechts 5 of 6 ge- von-  325 Natüur- en Hu fsaouk'üNDiGE vonden wierdén welken de vborgefchrevene haTpmYd\ delen met geliefden te gebruiken, en welken ook allen geftorven zijn aen de gewoone verplaerzing of overvloeijing des melks, 't welk zich bij de opening klaèV ontdekten : de anderen daerentegeri wierden allen gezegend behouden. Deze handelwijze dus revolcd door de Ceneesheeren van het ffdtei- Dieu, is'beftendiglijk met eenen goeden uitflag bekroont geworden. 't Goed gevolg dezer behandeling bèveSttgd, dat'er ongelukkidijk Zieken zijn, bij dewelken de natuur op zichzelve niet kan volvoeren, omtrent welk de Kunst echter de zege behaelr. Deze Wnernem'ng dient ter zelfder tijd ter betoging van de zwakheid der dran». redenen van zekere nieuwerwetfche Wijsgeeren , dewelken waanen dat de Natuur hare geheimen hun'heeft toebetrouwt, en die alle anderen, welken de Natuur ter hulpe trachten re zijn, befchouwen als overmarig in misdaden, in omftandigheden bij deweiken zij door eene Zieke ter hulpe geroepen worden en voleinden eindlijk alles door vol ftrek r! ijk ongelooflijk re worden omtrent het vermogen der Kunst, als de lijders zich wel bevinden. Geneeswijze. Zoo ras als de eerfte toevallen der Ziekte zich openbaren , veroorzaekt men bij de Zieke eene braking door dezelve 15 greinen der ipécacuanba te geven, doch om dezelven niet te zeer te verergeren, ofaftematren, word het haer toegediend in twee reizen, anderhalfuur na elkander. De Zieke geeft door deze braking gewoonlijk eene groote hoeveelheid van groene , bedorvene ftoffe over, na het eerfte gebruik', zonder zeer veel moeilijkheid, doch na de tweede keer werkt het zelve gemeenlijk fterker door den ftoelgang, eh veroorzaekt eene overvloedige afdrijving, zonder dezelve te vermoeijen en zonder eenige verandering ;e veroorzaken in de gevolgen der Kraam. Integendeel heefr men waergenomen dat de afzetting beter voortvloeit. Deze eerfte ont-  Bibliotheek. ontlasting verminderd kenmerklijk de fmerten en de fpanning des onderb'uiks. Wanneer men hun de ]pècacuanba des morgens roediend , onderhoud men de ontlasting het overige diens dags met eene olyachtige koeldrank , (Sijroop van witte Maluwen en Oly van zoete Amandelen) bereid met i greinen der liergftoflijke Kermés, 't welk zeer wel gelukten. Des anderen daegsch indien de walgingen aenhouden en de tong no* heilagen is , geeft men nog hetzelfde braekroiddel op dezelfde wijze en aengehouden met dezelfde koeldrank. Men heeft zieken waergenomen, bij dewelken 15 greinen Jpécacuanba voldoende wierden bevonden 'om dé toevallen tegentegnen. Het volgt befrendiglijk op de tweede toediening, dat's re zeggen de tweede braking. Men houd aen met de koeldrank, tot de 7 of 8de dag'vervolgens zuiverd men de zieke met de Manna en hec Zoutman Tweeën (Sal de Duobus), met kleene giften ; 'c welk doorgaens de koorts en andere toevallen overwmr. Het kenmerk aen het welke men weet dat de hulpmiddelen voldoende werken , is, wanneer de pols, van.zaemgetrokke.n', zich verheft en voller, gelijker, geregelder word en dat de fmerten verminderen Merhvaerdige Verlosfing. Een Vrouw, welke over vier Jaren hare eeifte Verlosfing onderging , had dezelve zoo moeilijk , dat de vrouwelijke deelen daer door zeer gekwetst wierden in zoo verre zelf dat zij meer dan een halve duim verlies leed aen het middenfte gedeelte der pisbuis, waer door eene tegenwillige waterloop ontftond. Naer aenwending van de meest krachtigfte zamentrekkende middelen , vernaeuwde of kromde zich de fchede der lijfmoeder in , in deszelfs geheele lengten , en wierd bijnaer als een kraekbeen. Dezelve was zco naauw dat er geene fchrijfpenne dikte door konde , cn met ^' dit  328 Natuur- en Huishoukundige dit alles baerd het de grootfte verwondering dat zij ten tweeden malen heefc kunnen ontvangen. ImusfGheri, zij wierd getroffen door de weeën der baring zijnde op hare rekening; men raedpleegde over de middelen ter harer verlosfing, en geene anderen dan de Keizerlijke fnede kwam in bedenking. Zij weigerde deze operatie te ondergaen en verkoos liever te fterven. De Heer HïiSKït. wierd ter hulpe aengezogt. Hij vond de fchede der baermoeder in dien ftaet welken wij zoo even omfchreven. Het hoofd des kinds ware met de baermoedef in het bekken agterwaerds gevallen. De lieer Hknku'l befloot om de fchede der lijfmoeder in deszelfs geheele lengte te klooven , omtrent de darm , Rectum genaemt, en ook aldus de hals der baermoeder en de andere naesfgelegene deelen, tot in zoo verre hec noodzaeklijk zijn zoude , om het kind door deze opening te halen. Hem ontmoetede het eerst het hoofd, en hij had het geluk, om door behulp zijner uitgevondene hoekswijze werktuigen , het kind levendig ter waereld te brengen. De moeder is volmaektlijk genezen en geniet eene duurzame gezondheid , uitgezonderd het boven reeds gezegde onheil betreklijk de waterlozing. De Heer Henkel heeft eene meer omftandige en kunstkundige omfchrijving dezer zonderlinge Verlosfing medegedeeld , aen de Academie te Berlyn welke verhandeling hij betijteld: Operatio Ccefarea inferior. SCHEI-  Bibliotheek. 329 SCHEIKUNDE. Ontleding eener Geel Kopermijn van Pifa in Toscane ; door de. Heer Sage. De Ouden hebben tweeërleije zoorc van Koper onderfcheiden, dat van Cyprus, welkers kleur rood, en dar van Cerinthe (a) welkers kleur geel ware. Offchoon men gefchreven heefc dat zulks eene mengeling van Goud , Zilver en Koper ware , koomc hec mij meer waerfchijnlijk voor, die Corintiscb Koper aen te merken , als een Koper vooregebrage door eene Mijn welke Zinc en Koper vervattede. Misfchien ware deze Mijn gelijksoortig met die van dewelke ik overga eenige ontleding op te geven. De zeldzaemheid van 'c Corintisch Koper deed hetzelve bovenmaten in prijs ftijgen, deszelfs fchoonheid deed het voorkieslijker zijn boven Goud : — indien het flechts eene mengeling van Koper, Goud cn Ztlver ware geweest , zoude het gemaklijk zijn naercebootst. . 'iir z'in in Medailleverzamelingen, oude gedenkpenningen van geel Koper; de handelwijze om dit Koper te verkrijgen is in geene der Oude Schrijveren omfchreven ; 't welk mij overreed te gelooven dat deze gedenkpenningen geflagen zijn uit liefhebberij, met het Auhchakum, of hec Corinthisch koper. De kunst om naer goedvinden hec geel Koper te maken is toe te eigenen aen de Hoogduitfche Metaelkunengen der Dertiende Eeuw. Albertus de Groote heek hec eerfte gewag gemaekc der Zinc welke in deze men- (a) Juricbakuxn , Epbyreia ara de Vir?i!e. Ephira Wi?rd verwoest door de Romeinen 't Jaer van Rome Ö07 honderd zeven en veertig Jaer voor de Christen EeuwY 2  330 Natuur- en Huishoukundige mengeling kwame ; bij omfchrijfc dezelve onder de naem van Bergfteetigoud I a) , ter oor/.'ake Van hec eigenfchappelijke dat hetzelve heeft om eene goudkleur te gev'en aen het rood koper. De IVlineraelkenners hebben nog geen gewag gemaekt der Mijnen , welken deze twee Be rgftorfelijke^ zelfftandigheden vereenden, in zoodanige evenredigheid dat door derzelver afzondering, fcheiding, verdeeling, hetzelve het fchoonfte geel koper zoude voortbrengen. De geelkoper Bergftof welke gedierd heeft tot de volgende Proefnemingen , koomt van de ftreken omtrent Pi/a ; 't is een vuilgrijskleurige Calamintfteen, met klierachtige vlakk-n uit den gelen, zwartachtig grijs, doof, en gebladerd; men vind ook in deze Calamintfteen bruine ftael- of ijzerachtige Aerde , en witte Qa'artUi maer 't gene den aert dezer geelkopere Bergftof' uiiuiaekr, zijn Kristallen der Calamintfteen van'een Maauwr.chtig wit, gebladerd en parelachtig, gelijkenende naer Spekfceen ; deze Kristallen leveren dikwerf uitbreidende, van een fpreidende bladeren ten naesrenbij als de Zé"li:us. Ik heb drie honderd grein der geelkoperige bergftof van Pifa gedisreleerd of overgehaeld in eene glazen retort-, geplaetst in een weerftuitoven (b); ik heb'er aenge voegd de toeftel bydrargyro-pneumatique, en 'er is een ftinkend zwavelachtig zuur doorgeloopen (c); na deze verrichting , bleek het dat deze bergftof een vierde zijns gewichts verloren hadde. Na dezelve vervolgens over het vuur gedroogd hebbende, was dezelve op het oog niet onrdaen van zwaveiachrig zuur. Ik herbragt deze Bergftof weder, fmeltende dezelve met hec derde deel zijns gewichts houtskoolpoeder en vier fa) Marcasfitlte d'Or. Bistnuth. (b) Reverberium. (c) Rlepbitique. — Mephitis: ftank door Zwavelachtige «ndetaardfche wateren.  Bibliotheek. vier deelen zwart Scheivocht ; wanneer het mengzèi in fmelting geraekten , branddede een gedeelte der Zinc en dampten uit , voortbrengende eene fchoone blaauwe en groene vlam; zoo dra dezelve ophield, nam ik de fmeltkroes van 'c vuur, en wanneer dezelve verkoelt ware, vond ik op de metaelasfche een klomp van taai, fmedig geel koper, van de fchoonfte kleur, in redenmaet van 12 ponden tegen 100 ponden bergftof. Dit koper is even fchoon , als dat geen 't welk ik verkreeg, heifmelrende een deel kalk van koper en twee deelen Cakmintfteen te zamen ; het heeft mij toegefchenen dat bij deze proefneming het koper beftendiglïjk de hoeveelheid der Zinc welke noodig is om dezelve tot geel koper te maken behield, welverftaende wanneer deze bergttogelijke menging bedekt blijft door de metaelasfche. Zie hier de wijze op welke ik te werk ga: ik men-* te zamen vijftig greinen kalk van koper, welke overblijft na de overhaling van het Koperrood , met honderd grein Calamintfteen , vierhonderd grein zwart, Scheïvocht en dertig grein houtskoolpoeder: ik hield ' deze mengeling in fmelting tot dat ik geene vlamme der Zinc meer ontwaer wierd. De fmeltkroes weder gekoelt zijnde , vond ik op de asfche een kiomp geel koper, wegende een 10de meer als het zuiver des'kopers 't welk komt van dezelfde hoeveelheid dezes kalkmetaels, herfmoken met dezelfde hoeveeiheid van het zelfde zwart Scheivocht. ik hebbe deze proefneming verfcneidene kceren hervat , en hebbe dezelfde uitkomst bekomen ; waer uit ik befluit dat 'er Hechts een zesde gedeelten Zinc is in het geel koper en luisterrijk als zuiver goud. Hij de bereiding des geel kopers in 't groot, vond zich het koper een vijfde deel vermeerderd, ook was deszelfs kleur minder fchoon. De wit blaeuw parelachtige Kristallen der koperachtige Calamintfteen, welke men vind op het bovenfte gedeelten der geel koper bergltoffe van Tescane, Y 3 ont-  Bibliotheek. 333 Waermming wegens de Uitwerking der Cobalt (a). 'c Is bekend dar men in verfcheidene Landen en bijzonderlijk in Duitschland , gewoon is de Vliegen te vergeven met de Cobalt tot poeder gemaekt en gezet op een fchotelrje met water vermengt •. doch deze wijze om dit gedierte te dooden, ftelt de andere huisdieren in het zelfde gevaer. Ken Kruidenier te Parys zich willende bedienen dezes middels, heefc de ondervinding gehad , dat die water evengelijkljjk doodlijk was voor de katten. Een van dezelve hadde daer van gedronken cn wierd dood gevonden. Een tweede hadde zeer veel overgegeven. Een ander Burger, een buurman van denzelve , zich op zijnen raed van hetzelve willende bedienen, ondervond weldra dezelfde uitwerking op een van zijne katten , weiken oogenhliklijk den eetlust verloor, zeer veel fpoog, en waerfchijnlijk geftorven zoude geweest zijn , indien men hem niet overvloediglijk melk te drinken gegeven hadde. Deze uitwerkingen der Cobalt, moeten ons behoedzaem doen zijn omtrent de toevallen welken uit deszelfs gebruik kunnen ontftaen. Gewoonlijk blijven de Vliegen die van hetzelve geproeft hebben niet op dezelfde plaets, maer vliegen eenigen korten rijd herwaerds en derwaerds, zwellen op'en fterven. In dezen ftaet, kunnen zij zich neêrzerren op vleesch , op zoetigheden, op fijropen en eindlijk op borden of fchotels welken tot onze gerechten dienen. Kinderen kunnen van hetzelve vocht lekken, en duizend andere toevallen welken hier uit gemaklijk zijn te voorzien doch ook te ontwijken. (a) De Cobalt (Cadmia tiativa) is eene Mn'n (loffelijke zelftrandigheid, een half metaei 't welk gelijkt naer het vijl. zei van Yzer, wanneer het tot poeder gemaekt is. Hetzelve diend om' een zeer fchoon blaauw te maken, en bok eene Sympathetilchen inkt. Deze zelflïandigheid vind zich geWooolijk vermengt met /Irfentcum, roriekruid , en dit is nog eene der grootfte redenen om deszélfs uitwerkingen ons te leeren in hec gebruik dat men 'er vau maekt. Y4. STEfT-  334- Natuur- en Huis hou kundige STERREKUND E. Verhandeling over den Oorfprong van den Dierenriem en wegens de Verklaring der twaelf teekens, door de Heer L e G e n t i l. ( Uittrekzel.) De Scerrekundigen kennen het vernuftig Stekel van de Heer Dupuis, Hoogleeraer bij V Leerfchool te Lifieux, omtrent den oorfprong der Hemelteekenen. Denzelven denkt dat den Dierenriem niets anders is, dan een zoort van Land ■ Tijdwijzer, welke uitgedacht is door een volk bij dewelken de drie maenden die de zomer zonueflilftand volgen , aenraerkenswaerdig waren van wegen de overvloeijinge des waters; bij dewelken men in de vierde maand de kruiden overvloedigüjk zag groeijen; in de vijfde de landarbeid in volle werking en iri de zesde, het gene in de voorige maend gezaaid ware reeds uit het hart der aerde hervoord komen ; bij dewelken men in de maend die de winter zönneftilftartd volgde, dat's te zeggen, de agtfte naer onze rangfehikking de koorenhalmen zag gelen, en de regende den Oogst hield; bij dewelken eindlijk inde maend welke die van de nachtevening des voortijds, dat's te zeggen , de elfde volgden, befmetlijke ziektens heerschten en in de twaelfde , geregelde en krachtige winden. De ftreek waer deze Land Tijdwijzer uitgevonden is geweest, volgens de Heer Dupuis, moest zich ook bevonden hebben onder ééne der zonnekeerkringen: ter tijd dezer uitvinding, hadde men, 't welk op 't zelfde uitkomt, de zon moeten hebben op deszelfs toppunt, juist op cie dag der voortijds nachtevening; en alle deze bijzonaerheden zjjn flechts toepasfelijk op de Egyptenaers, volgens dezen Schrijver, 't Is waer , dat , daer men moet veronderflellen dat op het tijdsgewricht waer van wij fpreken, niet flechts de zamenvoeging der Sterren en de teekens op het «elfde punt vielen in hunne algemeene oorfprong, maer  Bibliotheek. 337 tijde der dag- en nachtevening niet kende; dat zij zeif de noodzaeklijkheid niet kende om een vierde van een dag bij de 365 re voegen, om de lengre des Jaers re hebben , en dat de onkunde omtrent dit laetfte ftuk dezelve moet uitfluiten , volgens het oordeel van de lieer n rc Genti l, van alle mededinging met de Braminen om de eer van eenige ontdekking indeSterrekunde; terwijl integendeel de anderen van onheuglijke tijden af, niet flechts dit vierde eenes dags, maer ook de beweging der vaste Sterren kenden met eene juistheid welken her recht heefc onze verwondering naer zich te trekken; dit is het gene de fleer de Gentil het eerst betoogd heeft in het Werk welk hij uitgegeven heeft eenige Jaren geleden (a~). 't Kan niet dan goed zijn iets hier bij te voegen 't welk waerdig fchijnt elks bijzondere opmerkzaemheid ; het is, zegt de Heer de Gentil, dat de Braminen eigenlijk het eenige volk zijn welken nog hedendaegsch de afftand der Zonne en der Maane berekenen , niet van den cerften graed van het teeken des Rams, maer van die der Zamenfterrïng des Rams ; 't welk zoude fchijnen aenteduiden dat de Braminen welken in hunne gebruiken niet verwisfelen , ten dezen opzichten niet r veranderd zullen zijn geweest, zints het Tijdsgewricht in het welk deze twee eerfte oorfprongen zaemloopen. In hunne berekeningen geven zij altoos acht op de daedelijke hoeveelheid der beweging, onderfcheidende, gelijk de andere volkren, twee Zonnecirkels, de een \ vast en de ander beweeglijk. Laet ons inrusfehen de Heer de Gentil in de verkorte verklaring der twaelf teekenen voljen (bij eerstkomende gelegenheid.) (a) V.yage dans, l<5 ipies  380 Natuur- en Huishoükundige fpies tegen een gedeelten onzer Matroozen; maer zienden den aen val miilukr, fchenen zij ons te vvilien overtuigen dat zij geene de minfte voornemen van vijandelijkheid hadden, door den dader af te zonderen en hena af te rosfchen. Beesten. De Kanguroo is ten naestenbij van grootte als een Schaep. De kop , de hals en de fchouders zijn zeer veel kleiner, fchoon evenredig, als de andere gedeelten des ligchaems. Hij heeft eene lange ftaen , doch dun bij zijne geboorte en langzamerhand uitrekkende in 't vervolg. De voorfte pooten zijn zeldzaem langer dan 8 duim, terwijl de agterften 22 duim lengte hebben; ook gaet hetzelve nimmer voort dan bij fprongen en wêerfprongen : hij vorderd bij eiken fprong een aemerkelijke wijdte, en zijne hcmding blijft bijnaer altoos regt. Deszelfs voorfte pooten zijn vast verbonden tegen de borst, en fchijnen hem nergens anders toe te dienen dan om den grond om te wroeten; zijn vel is bedekt met een kort haïr van donker muisvale kleur, uitgezonderd de kop en de ooren, welken eenige gelijkheid hebben met het haïr eener Haaze. Men heeft op de Prince of Galles een dezer beesten ingefcheept, een der kleenfte volgens het anders gewoone zoort. Men voegden 'er bij een Hond uit het Nieu.iv Holland. De eenige andere Beesten welken aenmeikingswaerdig zijn is de Öppofum en de Polecat, Voogelen. Men ziet van tijd tot tijd in deze Landftreek eenige groote Vogelen ; doch het grootfte aental derzelven, offchoon zeer wild, waren de Sperwer, de Nachtegael, de Duif, het Waterhoen, de Kwartel, de Katuil, bchalven een kleen aental Vogelen van een luifterrijks Vederkleur en eenige Kraeijen, Fit'  Bibliotheek. 381 Visfchen. De Brafem en de Makreel worden alhier in overvloed gevonden: betrekkelijk de andere Visfchen, dezelven zijn vrij minder dan die welken in de Europifche Zeeën gevonden wenden. Men vind 'er ook een Schulpwerk, pyramidaeKwijze, 'c welk zeer naer den fmaek fchijnt te zijn der Inlanders. De Walvischen en de Zeehonden, worden 'er zeldzaem gevonden. De Grond en Lucbtgefteldheid. De verwisfelingen der J»ucbtftreek, in't beloop van 24 uuren, veroorzaekt zomwijlen een verfchü van 30 graden op de Barometer. De ftormen , de blikzemen , en de valwinden zijn 'er meenigvuldig. De grond is 'er ligt; doch geene der Europifche planten , te RioJaneiro of aen de Caap de goede hoop gekogt, konden 'er tot volkomene rijpheid komen. De Zaaijingen zijn 'er nog ilegrer uitgevallen, welk eene zorge men ook aengewend heeft omtrent de planting der Peulvruchten. Men heeft een weinig Rijst, Tarwe en Gerst gezaaid, op eene plek lands toebereid door de Colonisren, en men heeft ons reeds gezegt dat deze een voordeeligen oogst beloofden. - Tot nog toe heeft men geene Rivieren ontdekt; doch in verfchillende gedeelrens des lands, digt bij de kreek, heeft men kleene beekjes en een weinig diepe watert ftralen ontdekt. Zie hier de lijst der levendige Beesten ontfeheept op den ftreek der Colonie. Een Hengst, drie Merriën, drie Veulens. Een Stier, drie Koeijen, een Kalf: allen verdwaeld in de Bosfchen en verloren , uitgezonderd één Koei. Vier Rammen , veertig Schapen , allen op zes na geftorven. Twee Beeren, zes en twintig Zeuges, allen door de Blikfem vernield. De  382 Natuur- en Huishoukundice De Paarden zijn in goeden ftaet, dewijl men dezelven des daegs doed werken, dat men ze voerd en dezelven des nachts zorgvuldiglijk verzorgd. — De Koei welke overgebleven is, is bewaerd gebleven om dat dezelve dragrig ware en waergenomen wierd: dezelve heeft zints gekalft. De Varkens vermeenigvuldigen en tieren 'er wel. Dezelfde bovengezegde Blikfem welken vijf onzer Varkens dooddede, heeft ook eenige Schapen, behoorende tot de bijzondere kudde van den Heer Gouverneur, doen fneven. Het gene den dood der anderen aengevoërd heeft, is de (jntbering van het juist gefchiktfte voedzel. Het goede kruid word zeldzaem gevonden en is 'er dun gezaaid, en in de ftreken waer hetzelve meenigvuldig wascht, is het grof, fcherp en vviang. De grond omploegende, heeft men uitgeftrekter land toebereid tot de Moeferij dan tot de Landbouw. De dikke Radijs en de Aardappelen beloofden meer dan de andere Plantgewasfen. De Boonen en de Erwten gelukten zeer gering. Men heeft de Pieterfelie, de Balfem, een zoort van Salie en eenige andere planten van Eu* ropa, fchoon gebrekkig in dit Land gevonden. — Behul ven de Cbou ■ pa/miste , welke een zeer goed onderhoud verfchaft, is 'er aldaer een fchoonen Gomboom, doch die niet zeer gemeen is, en eene anderen Boom van welkers gefnedenen (lam, gedurende zekren tijd een Sap afdruipt, 't welk zoo hard word als Ciment' en vervolgens als ftof nedervalt. Dit ftof op het vuur geworpen vlamt noch brand niet en heeft niets lijmachtigs. Over 't algemeen heerscht 'er weinig verfcheidenheid onder de boomen, van dewelken de hoogfte niet hooger reikt dan 55 Engelfche voeten. 't Is zeer gemaklijk de uitwerking des Blikfems op de heuvelen te begrijpen, de helft der Boomen zijn gefpleten, Zints de zes eerfte maenden der oprichting heeft deze Colonie reeds driemalen de aerdbevingen onder-  Bibliotheek. 383 ondervonden. De aerde omfpittende, opdat men oordeelden der grond , heeft men eene aerde gevonden wellse uirmuntende fteen opleverd, van dewelken ook reeds verfcheidene huizen gebouwd zijn: even zoo ook ontdekten men een droog of krijtachtig marmer , van dewelken men eene zeer goede kalk gemaekt heeft. Eenige Opperhoofden der Werklieden, boven anderen voortgezet door den Gouverneur, gedroegen zich volkomen wel; een der vier ongelukkigen veroordeeld tot de galg ontvluchtte het in de bosfchen, aldaer bleef hij verfcheidene dagen, doch eindlijk befloot hij weder te komen, bijnaer dood des bongers, en zich te onder» werpen aen de ftrafoeffening. De Gouverneur dted dezelve op ftaende voet ook uitvoeren. Men heeft een zoort van EcKtilk of Gevangenhuis opgericht op eene der Rotzen, kort bij de Rivier gelegen ; men zend aldaer zekere ftraffchuldigen, welken men aen het noodlot des weders overgeeft, hun niets anders toedienende dan brood. Dit middel is zomwijlen van gewenscht gevolg ter hunner verbetering. Dus was den ftaet der zaken bij het vertrek der Btrrowdak uit de Jackfons haven , — de Filsbborne en de Goldengrewe , Verzorgingsfchepen , vertrokken naer de Caep de goede hoop, ten einden de Colonie met nieuwen leeftogt te voorzien. De Scarborougb en de Cburiotte zeilden naer China om Thee te halen, Het verbael zegd verder dat niets de Eilanders van Kieuw Holland meer deed verwonderd zijn als het gezicht van den Heer Hunter, Captein van deSirius, gezeten op een der Paerden. Dit viervoetig fchepzel verbaesden hun even zoo zeer, als het den Americanen deed ten tijde der inval van de Spanjaerden; zij waenden den berijder en het paerd één zelfde beest te zijn: ja het verwonderende en verbazende gefchreeuw der Wilden verdubbelden zich , wanneer zij de Heer Hunter zagen afftijgen en naest het Paerd ftaen. — Het  3.84 Natuur-.en Hüishoukundice Het Verbrande Bosch, In eene doorwrochte Verhandeling van zeker Fransen Schrijver (a) , handelende over de aankweeking der Eikenboomen, vervattende de beste wijze om dit hout te zaaijen ^ te planten, te onderhouden, dezulken die veragreren te herltellen en eindlijk dezelven te hakken * benevens de onderfcheidene mudelen om uitgebreid voordeel te trekken van alle zoorten van vlaktens en alle zoorten van hout: eene Verhandeling overwaerdig de lezing der genen welken eene gegronde kennisl'e verlangen der Plantzoenkunde en derzelver voortbrengzelen: in dezelve zeggen wij vonden wij ond.r al hec opmerkenswaerdige gewag gemaekt van hec volgend verfchijnzel betrekkelijk ae Natuurlijke Hisrorie. Na gefproken te hebben over de zoorten der boomen in 'c algemeen zegt de Schrijver dat men zorgvuldig moet vermijden Boomen nabij elkander te planten welken met elkander tegenftrijdig zijn, als de Eiken- de Pijnen Beukenboomen , welken allen diepe wortelen maken; als daer is de Castagnie- de Berkenboom, en de Kersfen- met de Esfeboom, de Cypres- en de Neutenboom; van dewelken de een gezwind en de ander traeg wascht. Na verfchillende pioefnemingen ter ftavinge bijgebragt ie hebben , zegt de Schrijver, moet ik hier iets aenvoegen van 'c welk ik mij de ware oorzaek niet kan bevroeden. — „ Eenige herders, omrrent 40 jaren geleden, hunne Paescheijeren willende koken, leidden een vuur ;aen, in het Bosch van Chdteauneufgelegen susfehen 'atÜL ■oergne en Limofin, alwaer geen ander hcut gevonden wierd als van BeukenUoomen : de overftrooming ver» vvoestede omtrent io Mergen lands. De Heer der plaets vond het niet ongeraden dit gedeelten des Bosch' (a) M. Juge de Sr. Martin. Paris 1788L  Bibliotheek. 385 te herftellen , offchoon van eene gefteldheid welke zeldzaem een fprtutje der ondtrftammen voortbragt. Hij voldeed zich echter door den grond te doen omfpitten. De landftreek ais 't ware door de Natuur verlaten , bevond zich weldra bedekt door doornehaagen en ftruiken, dwars door dewelken men eenige jaren daerna eene groote meenigte van kleene eiken takjes ontdekten, welkers hoedanigheid dit gedeelten gronds, vrij veel waerder deed worden dan hetzelve van te voren gefchat wierd. Reizende in deze Nabuurfchap, wilde ik ooggetuigen zijn eener zoo buitenge woone zaek. Ik zag indedaed een uirgeftrekt Bosch, 'verdeeld in dertig verdeelingen, in bet welk ten naestenbij op de midden, zich een ftreek bevind van gedaente als een onregelmatig landfehap, even zoo als i et vuur fcheen gewoed te hebben , bewasfehen met fchoone Eikenboomen , allen van eener ouderdom. De bewooners van de zijden dezes Bosch verzekerden mij dat het voorgevallen ware, even zoo als boven verhaeld is; zij namen een houweel en deden mij de opgegraven boutskool zien welken overgebleven waren in de oppervlakte der grond: en zints dit tijdsgewricht heeft men aen dit gedeelten van 't Bosch den bijnaem gegeven van 't Verbrande Bosch. 7Jc daar dan een Bosch 'c welk van onheugbare tijden af, geregelde verdeelingen opleverd , behoudende beftendiglijk deszelfs aerr. Een gedeelten dezes Bosch word verbrand, en ziet daar het veranderd van aart. Men kan niet zeggen dat de Eikeis gezaeid zijn na de overftrooniing, of geworpen zijn in de ftruiken (men zoude dit als eer.e verfpilling aehgezïëh hebben) of aldaer aengevoerd zijn door de Vogelen, (de uirgeftrektheid is al te aenmeikelijk om deze onderftelling te mnken ; 'er was zelfs ook geen eenen Eikenboom in de gantfche itreken).of overgebleven in den grond, (had het vuur niet genoeg doorgedrongen? waren dezé Eikels aldaer voor dat de Beuken beftondeh: gevolglijk  %%6 Natuur- én Huishoukündigö firjts eene al te verre Verfchovenen tijd om 't vermogc'rt te behouden van uit te (chieren?) Zoude men willen voorgeven dat deze jeugdige Eiken uitfpruitzels waren van oude omgehakte boomen, van welken de wortelen werkloos gebleven w aren , gedurende dezelven bedekt waren geweest met ander hout? Zulks zoude met de Natuur der zaken fchijnen te ftrijden. En waerorn zouden deze Eikels, de uitfprüirzels nier verfchenen zijn, wanneer men alle derrig jaren de Beuken hakten? Aen welk eene oorzaek deze verandering zij toe te fchrijven, zegr de Auteur verder, men behoord altoos zulks re wijten aen de mengeling der Zaden, welken in deszelfs eerfte oorfprong gefchiedede , wanneer men dit Bosch het eerfte zaaide of toen de natuur hetzelve vormde. De grond en de geaartheid derzelven zullen voordeeliger geweest zijn voor de Beuken dan voor de Eiken. Deze eerden, welken daerenboven natuurlijkerwijze vlugger opwasfehen, zullen de voorrang genomen hebben; doch eensklaps verwoest zijnde door het vuur, hebben de Eiken gewis, ontlast hunner onderdrukkers , op hunne beurt zich vertoont , en zicfi verheft op de puinhoopen hunnes rijks. Deze wel bevestigde gebeurenis en dewelken niet onvoorbeeldelijk is, bevestigd dat 'er gevallen zijn, bij welken1 het voordeelig is, de foorten te vermengen, en dezelven dik te zaeijen enzV. Van het gebruik der Honden in Kamfchatka (a_). In Kamfchatka reist men met Sleden, en dezelven zijn befpannen ieder met 5 Honden, geleid wordende door fV) Sprekende van de Reisroute van de Hr. de la PeyRoüse rondom de waereld, en van de Reis van de Hr. deLesseps, zcidc men dat zij zulks deden met (leden, getrokken wordende door Kamtfcbatkafcbe Honden: om ter-' opheldering te dienen (trekt het hier nevensgaende.  Bibliotheek. door een Man. De Sleden zijn zoo ligt en derzelver jkmenfteltfg is zoo vernuftig, dat men zeer gezwind eri zeer zeker op het Ys voorrgaet: mén heeft lieden ontmoet welken met dusdanige Sleden 270 Mijlen afgereisd hadden in drie en een hal ven dag \ ja zelf zommigen nog in vrij minder tijd. De lengte des ligchaems van eene Slede is omtrent vier en een halve voet, eri deszelfs breedten 1 voet; dezelve is kruiswijze gefneden en van een zeer hard doch ligt hout, bindzels van teen vereenen de verfchillende deelen allerfterktsr Dezulken welken aen de Rijkften der inwooneren toebehooren, zijn blaauw en rood geverft, op eene aenvalhge wijze, en de zitting is bedekt met beerenvellen Of andere voering. Het ligchaem word onderfteunc door 4 pooten, omtrent van 2 voet hoogten* welken wederom met het ondereinde fteunen op twee ftukken lang en plat hout, van 5 of 6 duimen breedten , eri welken aen ieder uiteinde buiten het ligchaem, ter lengte van één voet uitfteken. deze fteunpünten krommen zich opwaerds, even als onze fchaetzen , en de beenderen van edn Zeedier diehen htln ten zwaerdenHet voorftuk is verfierd met lederen riemen eh ftukken* gekleurd laken; als ook ijzeren ringen of klokjes voorfchikt ter aenhitzinge der honden , hangende aen dd dwarslatten, aen dewelken de ruisen ?;;n ^ir^^il. lEen Slede voert zeldzaem meer dan één Perfoon rè :gelijk ; hij die 'er gebruik van maekt is op eene déf iljden gezeten; zijne voeten binnenwaerds houdende /..ju 16VCU8 onaernoua ot reisgoederen bevinden ijfich in een pakje agter hem. Dusdanig eene Slede is gewoonlijk befpannen met 5 honden; 4 van dezelven ■ twee naest een en de «Ie voornir oU »n „ïa. n.„i.' kende. De Ieijeh niet vast ziihde n-n 'Ai. a—. idieren , maer aen den hals, zijn Van vvèjhig uitwerking; alzoo zij gewoonlijk tegen de Slede fungeren, en den Kamfcbatkaker rekend öp niets anders, dan op zijne ftera, om de honden te befturen. De eerfte of' Vöorfte is met bijzondere zorge en Oplettenheid gec e dies* m  388 Natuur- en Huishoukündige dresfeerd; de leerzaeniheid en de onvermoeidheid dezer honden in 't gezwind loopen, doet hun zomwijlen van eene buitengewoone waerde zijn, en het is gan.sch niet zeldzaem dezelven met 40 Roubels (a) betaelt te zien. De geleider is voorzien van eenen krommen ftok , welken hem ten zweep of ten leidzel diend; flaende op de lneeuw matigd hij den loop der honden, en houd ze zelf daerdoor'ftilftaende: wanneer zij daerenboven lui of onoplettend zijn, op zijne item, kastijd hij ze door hun met den ftok te werpen. Zijne behendigheid om ze weder opierapen is alsdan zeer aenmerkenswaerdig , en maekt de voornaemfte moeilijkheid des ambagts uit: van de handigheid dezer kunstgreep hangt de zekerheid der lieden volftrekt af; want indien zij hunnen ftok verliezen, en de honden, welken dit oogenbliklijk bemerken, doorgaenden, zouden niet ftiihouden dan wanneer zij volftrekt afgerend en machteloos waren: zoodra voelen de honden niet dat. hunne krachten uitgeput zijn, of zij werpen de Slede o'mvene , welken tegen de boomftammen weldra in ftukken raekt, of zij rukken dezelve in een kolk alwaer zij zelf benevens den geleider onder den fneeuw bedolven raken. Gedurende den Winter voed men de honden met het overfchot van drooge Visch of met gerotte Visch; doch men onthoud hun dit voedzel de dag vcor dat zij de. reis ondernemen zullen , en ftaet hun niet toe te eten, voor dat zij hunnen loop voleind hebben, 't Is niet zeldzaem hun dus twee dagen achter den anderen, geheel nuchteren te houden, en men verzekerd dat zij,, gedurende dezen tusfehemijd, eenen loop afleggen van Iüo Mijlen. De Inwooners van Kamfchatka, naer de tegenwoordige gefteldheid des lands, verplicht zijnden een groot aental dezer honden te onderhouden , kan men niet voeden dan het fterkfte en groffte vee ter wederftand- bve- (a) Een Roubel bedraegd 48 Huivers Hollandsen, gevolg, lijk omtrent f$6 guldens ieder hond.  Bibliotheek. ; 3g9 breking der aen vallen van de honden; want gedurende den Zomer, laet men dezelven in vrijheid en laet aen hun zelf de middelen ter onderhoud over; 't welk hun zbo_hongerig, zoo driftig maekt, dat zij zomwijlen de wèdën zei; aenvallen. De honden van Kamfchatka hebben de gedaenten en de leefwijze der zulken van PtfmmetanU, m£ dfton derfche.d echter , dat zij veel forsflher zijn en dac nm hair een weinig dikker is. Zij leveren ver chillende kleuren ; doch de gemeende derzelver is bet heldtt bruin en het vuil wit. W,j zeiden reeds dar men z^e in vnjhe.d field op het einde van Mei, en aen hun zelfde zorg overlaat om gedurenden den Zomer voor derzei ver onderhoud te zorgen : zij laten niet ra tot hunne meesters weder te komen, wanneer de fneeuw begint te vallen. Zij eten, gedurende den Winter niet anders dan de kop, ae ingewanden en de agterfte graten va„ de /.aan: men draegd zorg mimen voorraed voor hun h'er' van optedoen , doch geeft hun flechts een gering deel daervan in eens Zij zijn in grooten getalen aldaer, want men fpant'er 5 voor eene Slede, en eene Slede vcerd flechts één perfoon, gelijk wij boven zeiden. In den tijd onzer Reize naer Bolcheretsk, ze«r de Heer Iuno, namen wij \.r niet minder dan 1 -,0 imKaratèhiiti de eene rus-plaets, toiNatchikin deandere. Menneemè ook in opmerking dat men nimmer de Teven voorfpant maer zich alleenlijk bediend der gefnedenen, der Reuen.' Urn de jongen te dresferen, maekt men ze vast aen pa* en of lbjlen met kleene lederen riemen , welken zij met kracht verplicht zijn uit te rekken, indien zij hunne nooddrufc, hun voedzel willen krijgen, 't welk op dusdani» eenen zekeren afftand gezet word: hunne pogingen om tot hun aas te komen, geeft hunne ledenmsten krachren en die gewoone werking welken men van hun in 'c vervolg van tijd eischc — (a). (a) Men zie verder het onlang inrgekomene' fraaiie t'1' °1svfl'H?J dcr Reizc v™ **» Hr. de LessepL te Utrecht bij JViid en Altheer. c«3 Ni.  39© Natuur- en Huishoukundioe NATUURKUNDE. Algemeene Grondregels ter voorzegginge van de gefteldheid des Weders zonder Kunstwerktuigen. D*er hec van aenbelang is, met eenige zekerheid de "Weêrsgefteldheid te kunnen voorzeggen ; de Kunstwerktuigen hier toe dienstig, zoo veel het mooglijk is te verbeteren of te vermeerderen , ten einden de een door de ander te volmaken, en een ieder derzelver te verfterken door de aenduidingen van allen: is de reden waerom ik de waerfchijnlijkheden wil doen kennen, welken deze kunstwerktuigen aengaenden dit ftuk opleveren: maer daer het nog van veel grooter aenbelang is, het Weder te kunnen voorfpellen zonder zich van één eenig kunstwerktuig, 'c welk bijnaer onmooglijk is altoos in de zak te dragen, te bedienen, behoord men nog alles te onderzoeken 't welk eenige overeenkomst of zamenwerking, met het Weder, en ook alles wat eenigen invloed op hetzelve hebben kan. De Hette, de uitwazeming voordeelig zijnde en de lucht vervullende met dampen , doet voorzien, wanneer dezelve wat aenhoudend geweest is, ftormen, omveders en regen; maer de hette met vocht is geene onverfchillige omftandigheid voor den Landbouw; alsdan is hec dac de groeijing zich mee de grootfte pracht ten toone fpreid; de hette ontbind de vaten, vermeerderd de prikkelende kracht der vochten; een veel grooter hoeveelheid voedzame zappen dringt door in de vezelen en buizen, welken dezelve verder moeten toebereiden, en welken dus eene meerdre toevoer telkens verwerven, om dezelve eene heilzame voeding te doen worden en een vermogen ter aenwasch. De Uitwazeming, welken vrij wat minder is als da lucht vervuld is met dampen, dewijl dezelve niet zoo veel en zoo ras alles kan ontbinden, en dus veel langzamer  Bibliotheek. 391 zamer werking plaers heefc, kondigd Regen aen: alsdan droogd hec verschgewaslchene linden langzamer, en de afgefnede of geplukte aerdgevvasfchen droogen trager. De Aentrekkingskracht (Electriciti') welke door geheel den Dampkring verfpreid is, is voorzekerlijk van eenen zeer groenen invloed op het ontbindend vermogen der lucht, ter oplosfinge des waters of ten middel om hetzelve te doen ontfehieten; men zoude misfehien de hoeveelheid die dezelve vervat kunnen fchatten, naer het min of meer groot gemak met hetwelk een geè'lectrifeerd en op zichzelfftaende ligchaem, deszelfs electricq vermogen verliest in zekere voorgeftelde plaers; deze aenmerking is geenzints bovendien een onderwerp van enkele weetgierigheid, men weet dat de electriciteïc de uirfpruiting van de zaden der gewasfehen bevoordeeld , en dac de tijden van ftorm en onweders dikwerf die zijn, bij dewelken de planten den meesten groeijenden voortgang maken; derbalven daer de electriciteit alsdan medewerkzaem kan zijn met vochtigheid en hette , kan men gelooven dat dezelve hare kracht vermeerderd. De Electrometer welke de Heer de Saus sur e uitgevonden heeft, toont ten minften op eene zeer zichtbare wijze aen , dat 'er altoos meerdre of mindre electrtciteic of aentrekkingskracht heerscht in de lucht, en dat 'er flechts weinige oogenblikken zijn , welken ons deze waernemingen beletten; ten minden, indien de regen niet al te veel en de wind niet al te fterk zijn. Men kan niet ontveinzen dat de Planten de ware Conductors of geleiders zijn dezer aentrekkingskracht; de puntjes hunner (tengels, hunner blaedjes, zijn zoo vele middelbare bewerkers ter dezer aentrekking, gelijk de Heer dr Saussure wel aenmerkt; maer, behalven dat, het harstachtig gedeelten 't welk zij bevatten is misfehien het juiste deel, 't welk de aentrekking doedt zijn , mooglijk vereenen zij zich te zamen, en C c 3 wor-  39J Natuur- en Huishoukundioe worden alsdan , door dit middel een vastgefteld deel der groeijnge. Maer , offchoon deze Middelen noodzaeklijk zijn ter bepalinge van den aert des weders, welk men kan verkrijgen, wil ik dezelven nog wijder uitftrtkken , als zijnde van eene zeer gemaklijke gewoonte, en als eisfchende oplettendheden welken velen niet dan onverfchilliglijk zouden aenzien. Ik zal mij dan bepalen, ter onderzoekinge, bij- eti ter ondervraginge van Wezens, welkers and woorden volftrekt niet dubbelzinnig, vooral niet moeilijk zijn ter bsvattinge. i°. De Uitdampingeri welken onze Zintuigen aen. doen, onder de gedaente van Bewolkingen, Mist, Regen, Hagel, en Daauw. a°. 't Aenzien der Zonne, der Mane en der Sterren, 30. De Winden. 4°. Eenige Wezens uit het Plant- en Dierenrijk. — En eindlijk ten 5°. Eenige bijzondre verfchijnzelen, opgeleverd door de Lucht en hec Vuur bij verfchillende omftandigbeden. 1°. Fan de Bevjolkingen, De ondervinding leerd ons, dat de Lucht het water, ten naestenbij als het water hec zone ontbind; dat dezelve niet dan eene zekere bepaelde hoeveelheid kan bevatten, en dat 'er omftandigheden zijn welken derzelver ontbindend vermogen vermeerderd of verminderd; dienvolgende zal, bij voorbeeld, de lucht eene veel grooter hoeveelheid waters ontbinden , wanneer derzelver hette grooter is, en zal in dauw een gedeelre des waters laten vallen, 'c welk zij ontbonden heeft, zich alsdan op deze wijze komende te verkoelen; even zoo kan zij geen meerder water ontbinden , wanneer dezelve alle dat geen bevat wat zij kan ontbinden, ten Ware de hette derzelver ontbindende kracht vermeerderde en meerdre vermogen geeft aen de ontbindende kracht  Bibliotheek. 393 kracht der lucht; wanneer het water wel ontbonden is in de lucht , verkeert zij derzelver doorfchijnendheid niet, welke altcos dezelfde is, cn men befpeurc geen water in de lucht voor en aleer dat de lucht deszelfs ontbindende kracht komt te verliezen, en dezelve'at het ontbondene Water doet neerdalen; alsdan verfchijnt hetzelve onder de gedaenten van Mist. 'Er zijn echter andere oorzaken dan de hette, welke invloed kunnen hebben op het vermogen der lucht om het water te ontbinden, doeh ik wil van dezelven geenzints fpreken. De Bewolkingen kondigen aen , dat de ontbinding des waters in de lucht, min volmaekt is als zij zoude kunnen zijn, dewijl de lucht derzelver doorfchijnendheid verliest, het zij door dat de lucht vervuld met water , dat geen 't welk zij niet meer kan ontbinden laet ontglippen en zichtbaer maekt, 't zij door dat dezelve een gedeelte harer ontbindend vermogen heefc verloren, 't Zij hoe 't zij, de Bewolkingen zijn een waerfchijnüjkhcid des Regens, dewijl dat de regen niets anders is, dan ontbonden water, losgelaten wordende door de lucht; doch deze waerfchijnlijkheid is min of meerder fterk volgens den aert der bewolkingen, dewijl dezelven alsdan doen voorfpellen, dat deze ontbinding des waters in de lucht, minder of meerder volkomen is, en bijgevolg dat het water meer of minder gereed is ter vallinge. De ligte, vlokachtige bewolkingen, welken 't azuur des hemels meer als een gaas bedekken dan hetzelve verdonkeren , zijn weinig bedreigende; en wanneerze met eenen ligten wind verzeld gaan , beloven zij fchoon weder; dewijl men klaerlijk ziet dat de lucht het water, dat dezelve bevat in ontbinding houd, omdat deze bewolkingen niet vermeerderen: maer indien deze geringe bewolkingen aengroeijen in hoeveelheid en in getal, alsdan begint de aenduiding van regen, en wanneer zij groot en zwart worden , wanneer dezelven groote opeenpakkingen vormen , als een Keten van C c 4 Rot-  394 Natuur- en Huishoukundiqe Jtotzen, alsdan is 'er fterke regens uit te ontdekken j en deze voorfpelling zal zooveel te zekerer zijn, naer gelang de lucht heet is, en de bewolkingen fchielijker gevormt worden. Maer deze bedreigingen verminderen zoo ras men deze bewolkingen ziet verdunnen , zich verdeelen , en herwaerds en derwaerds in den dampkiing verfpreid raken. Wanneer de lucht met kleene wolkjes betrekt, is het een geringe aenduiding van regen, van 't welk da zekerheid aenwascht, wanneer de kleene wolkjes zich uitbreiden: indien de kleene bewolking welken zij vormen zich uitbreid , zaemtrekt , en verzwart , alsdan ziet men de lucht altoos derzelver ontbindend vermogen verliezen, en trachtende onophoudelijk ter ontlastinge van het ontbondene; maer indien deze kleene wolkjes verdwijnen, indien de kleene bewolking die dezelven uitmaken verdwijnt, alsdan kan men hopen op de behendigheid des fchoonen weders , dewijl de lucht al deszelfs vermogen hervat , om het welontbondene te houden en bijgevolg in eenen ftaet , welverre van te verkeeren in regen. In den Zomer en de Herfst, wanneer de wind eenige dagen waaid, en de lucht zeer heet is, de wolken wit, pn puntig, de een op de ander gehoopt, en onder elkander verbonden door zwarte brokken, kondige men altoos aen dat de regen en het onweder zeer fpoedig nsderd. Wanneer de wolken zeer hoög drijven, het weder droog is, en zich de lucht als met kleene verfpreide, maer kort op elkander volgende ftralen of ftrepen vertoont , moet men binnen 24 uuren den Regen verwachten. Wanneer de bewolking zeer gezwind toeneemt, of als 't ware in eens zich zeer groot vertoont, heefc men eene ftorm- of onweêrsbui te vreezen. Wanneer de wolken zich te zaem pakken tegen de whidzijde, of het Zuiden of het Westen, kondjgd het regen UIlHlfHi—  42Ö NATUÜRi EN HuiSHÖUKUNDlGE flippen, dat zij zich hunner Stoven bedienen , ondervinden , die is, van zich allerzonderlingst gevoelig, vatbaer te maken voor alle de indrukken des datnpkrings, welkers veranderingen zij gewis door den ftaet hunner gezo.ndheid in 't einde zullen voorzeggen. Dit is eene zoo zekere waerheid, dat ik mij in verfcheidene gezelfchappen in dewelken eenige Dames gebruik ïnaekten van Stoven daervan heb kunnen verzekerd zien; want zoodra zij zich genoodzaekt zagen dezelven van onder hun wegtenemen, zag ik hun op 't oogenblik verbleeken , aengerast worden door eene huivering, welken hun ftamerend deed fpreken. Vervallen de Vrouwen derhalven niet in eene def grootfte misvattingen , wanneer zij gelooven of ten fflinften zich vleijen dat het gebruik eener Stoove, het ware middel is om gemaklijker de treffende gewaerwordingen der koude weêrftand te bieden , en is het niet veeleer het juist gefchiktfte middel om hun , ik zoude haest zeggen, in eene duurzame fluiptrekking té doen leven ? het tegendeel te zeggen , men vergeve' mij zulks , zonde eene misvatting ftaende gehouden zijn tegenftrijdig de reden en de ondervinding. Herkomende tot het oogmerk waer van ik mij een Weinig verwijderd zie, moet ik hier geenzints vergeren' eenige bijzondre gebeurenisfen, van dewelken ik kennisfe droeg wanneer ik meer en meer inlichting trachtede te verkrijgen betrekkelijk deze mijne nafporingen. Op zekren tijd wierd ik geraedpleegd in een zonderling geval. Eene jeugdige Vrouwe klaegdezeerover eene groote geneigdheid te ondervinden tot eene miskraem ,• bij iederen keer dat zij zwanger wierd in het hevigfle der winter , niettegenflaende zij volgens hare bekentenis , alle de voorzorgen welken men in dusdanige tijdsgclegenheden meet nemen, in 'c werk flelde. Na' een volkomen onderzoek wegens de oorzaek V2n dit zoo verdrietig verfchijnzel, befloot ik dat men herzelve met eenigen grond konde toefchrijven aen het beftendig ge-  Bibliotheek. 431 gebruik der Stoof, dewelke de teeldeelen door eene fterke herte ftovende, 'er noodzaeklijk uit moest ontftaen dat den omloop des bloeds in de lijfmoeder onregelmatig gefchiedde , en dezelve verlatende, konde daer uit ontftaen eene fterke bloeding , van dewelke bijnaer altoos de miskraem het gevolg is. • Bovendien, wanneer men oplette op den ftaet der Zenuwen, dewelken bij dusdanige lieden zeer gevoelvol worden, en aen deze algemeene zwakheid welke het overbodig verlies der lijfmoederlijke vochten opvolgt, is het niet moeilijk te verklaren, de oorzaek door dewelke de miskramen zoo dikwerf voorvallen.' De Heer Tissot, in zijne Verhandeling betrekkelijk de lieden van de groote waerêld, fpreekt van eene Dame, welke drie maenden zwanger zijnde, twaeifmalen agter den anderen nimmer deze hagchelijken tijd konde everftijgen zonder te miskramen. Doch den draed mijner aenmerkingen hervattende , zegge ik , dat de Dame welke het voorwerp ware, de Stoof verbartnen hebbende, op gezecte tijd alle jaren, welken dezen volgden, een kind ter waereld bragt; en ook toen erkenden ik■> met ware voldoening voor mijzelven, dat ik mij geenzints bedrogen hadde, beftrijdende het Stoofgebruik. , Het tweede voorbeeld betreft eene jonge Juffer vol bevalligheden en bekoringen , welken te onderqogehouden Wierd door den witten vloed , welke haer herbragt in eenen ftaet van zichtbare vermagering. Het tijdftip der hevigfte vloeijing eri het knellendlte dezes ongemaks, viel voor ten tijde dat zij gebruik maekten eener Stoove ; derhalven na den ftaet harer aderen in overweging genomen re hebben, welke niet zeer teeder waren , den ftaet harer zenuwen welken geene groote fpanning hadden, den aert harer vochten welken niet zeer fcherp ware , en de gefteldheid der. lijfmoeder welken geen de minfte plaetzelijk gebrek" hadde , nam ik voor de bewerkende oorzaek dezer vloed het gebruik dat zij maekten der' Stbövet E'e 2' tc  Bibliotheek. 439 middel van Glazen had waargenomen, dat de gantfche oppervlakte der Zon zeer ongelijk was , beftaande in fchaduwe en lichtende deelen, of gelijk vloeiende baren : dit zelve vind men door anderen niet minder voorname Mannen tegengefproken, maer zederd de ontdekking der Electriciteit , is voor de Onderzoekers van de Natuur- en Sterreloopkunde een geheel nieuw, en te voren onbekend tooneel der Natuur geopent, men ziet met verbazing de groote uitwerking , wanneer eenen glazen bol of fchijf fnel om hare asfen gedraaid word , en weet hier door van verfcheide merkwaardige verfchijnfelen der Natuur reden te geven , en door verfcheidene proeven met nieuwe bevindingen verrijkt, heeft het nafporende verftand der Geleerden in deze Wetenfchap ondernomen , om de '■.Zon niet meer als een brandenden Vuurkloot, of eene 'vloeibare gloeiende vuurzee aantemerken , maar als eenen grooten Electriquen kloot, op deze wijze kan zij :zelve een koud ligchaam zijn, fchoon zij voor de andere Hemelligchamen die tot haar gebied behooren , de oorzaak van licht en warmte is. Hoe vreemd deze onderftelling bij het eerfte voorkomen fchijnen moge (hoewel ik het niet op mij neem dezelve te verdedigen) heeft dezelve veel waarfchijnlijkheid, en vele zwarigheden zijn daar door weggenomen. 'Men field dan, dar de Electrique ftof door het gantfche Zonneftelfel verfpreid is, en alles doordringt, tegelijk deerd de ondervinding, dat elk ligchaam zijn' bijzonnen dampkring heeft, dewelke nabij het ligchaam digter |dan op eenen verderen afftand is, en dat de werkingen (der Eleqtriciteit fterker zijn, naarmate deze ftof zich op :dezelve plaatfende, eene meerdere hoeveelheid bevind , ;als nu deze ftof door de fchielijke omwenteling der Zon in beweging gebragt word , genieten alle de om haar draaijende Hemelbollen haar weldadigèn invloed; over,weegt men hier bij de verbazende groote en fnelle omwendende, beweging , kan het zoo geheel onwaarF f 3 fchijn-  ^4° Natuur- en Huishoukundiqe fchijnlijk niet voorkomen, dat zij op zoo eenen verren afftand dezelfde beweging in de Electrique ftoffe voordbrengt, die wij licht en warmte noemen. Indien men dan onderftelt dat de Zon een Electriquen Kloot en geen vuur is, vervalt de zwarigheid omrrenc de vermindering van ftof; dewijl zij in haar wezen blijfr, fchoon zij licht en warmte aan andere ligchamen te weeg brengt. En volgens deze vooronderftelling laat zich de bekende zwarigheid in de Gefchiedenis der Schepping, Gen. i vs. 3. gemaklijk verklaren , hoe namelijk het licht op den eerften dag alreeds gemaakt was , en bij gevolg eer beftond dan de Zon (die anders de Bron van het licht genoemd word) en op den vierden dag eerst gefchapen is, volgens vs. 14; dit wel overeen te brengen heefc den Uitleggeren verfchillende verklaringen doen opmaken, daar volgens deze befchouwing de zaak zeer eenvouwig word opgelost : op den eerften dag der Schepping fchiep God het Licht, dat is de zoo even genoemde Electrique ftof, en op den vierden dag de Zon, welke deze ftof doet bewegen , en aan ons die uitwerking doet ondervinden. Volgens dit Zamenftel geeft men ook reden, waarom het in de bovenlucht zoo veel kouder is dan op het Atrdrijk, het welk in bergachtige landftreken ondervonden word , dewijl deze ftof digt bij de Aarde meemigvulaiger is dan in de hoogere ftreken, moet dezelve Jaar ook werkzamer zijn dan in de bovenlucht. Hoe hec hier mede zij, het zij men met groote Mannen fteld, dat de fijnfte deelen der Zon wezentlijk op onze Aarde nederfchieten, en dac de hand der Almacht voor de vermindering op een voor ons onbekende wijze zorgt, of met anderen, dat de Zon door zekere middelftof werkzaem zij; het zij men haar houde voor een zeer groote Electrique Bol of Globe , die door deszelfs omwending die zelve ftof in de Planeten in beweging brengt, en dus met recht de Beheerfcher van den  Bibliotheek. 441 den dag of het licht genoemd mag worden. Hoe vele grootheden, hoe vele bewijzen derGodlijkeAlmacht en liefde tot zijne fchepfelen kunnen wij in dezen ontdekken; overal vind mén de grootheid van den Werkmeester, die te gelijk het geluk zijner fchepfelen bedoelde. Met meer zekerheid word de tijd, welke dit wonder groote ligchaam noodig heeft om zich om zijnen As te draaijen 'bepaald , gemeenlijk word die op 25 dagen, 15 uuren en 16 minuten gerekent, hetwelk kan waergenomen worden aan de vlakken die zomtijds op de oppervlakte lder Zon gezien worden; deze fchijnen als op of aan de Zon gehecht te zijn, of ten minften zeer naby dezelve te zijn , waarom 'er geweest zijn die haar voor Planeten of andere Hemelligchamen hielden, maar het tegendeel word uit hunne verfcheidene vertooningen, die zij in de verfcheidene ftanden der Zon maken, bewezen, gelijk als, zoo zij in het midden der fchijf rond zijn, worden ze na den rand langrond, en plat, tot zij zich agter dezelven verbergen, en weder lang of' plat rond van den anderen kant te voorfchijtl komen. Buiten deze duifterachtige vlekken meent men zomtijds fchitterende vlekken gezien te hebben, die in het eerst als wit te voorfchijn komen, en veel helderer dan' het overige gedeelte zijn, dikwijls zijn zij zeer groot; dan weder veel bij elkander; 'zij worden doorgaans waargenomen niet ver van den Oostelijken- en Westelijken rand, want in het midden worden ze door het al te fterke licht der Zon bedekt. Dus word de beweging der Zon ontdekt, een beweging niet minder verbazend dan derzelver grootte, en buiten tWijfTel van de allergrootfte noodzakelijkheid en nuttigheid, en mogelijk het middel waar door de Planeten, die tot het gebied der Zonne behooren, in hunne loopkringen gehouden worden. — Doch dit, en meerandere zaken ga ik voorbij, om voor mijn beftek niet te uitgebreid te zijn. (Het Vervolg bij eerstkomende gelegenheid,.) Ff 4 SCHRIJF-  44* Natuur- en IIuishoukundigb SCHRIJFK UNDE. De Schrijfwijze der Egïptenaren. (Vervolg van Bladzijde 344.) DeE^yptenaren hadden fchrijfwijzen van onderfcheidene zoorten en wijzen, volgens de Orden des Tijds, in dewelken een jeder derzelver uitgevonden of gevolrnaekt waren. Daer alle deze verfchillende zoorten van Schrijfwijzen door de Oude Schrijvers en door hec grootfte gedeelten der Hedendaegfchen verward zijn voorgefteld, is het van aenbelang dezelven wel te onderfcheiden, in navolging van de Heer Warburthon, welken het eerst eenig licht verfpreid heeft over dit gedeelten der oude letterkunde. Men kan alle de Schrijfwijzen der Egyptenarep brengen tot vier zoorten; laet ons dezelven volgens orden voordellen. 1°. De Hieroglyphifcbe of Beeldfprakige ; welke, zich weder liet verdeelen in Curiologifcbe of van dewelke het Schrift veel lomper ware; en in Tropi/cbe bij dewelke meerdre kunst doorftraclde. 2°. De Sytnbolifcbe of Zinnebeeldige , welke ook dubbeld ware; doch veel eenvoudiger, en Tropisch, de andere meer geheimzinnig en Allegorisch. Deze twee Schrijfwijzen , de Beeldfprakige en de Zinnebeeldige, welken bekend waren onder de oorfpionglijke fpreekwijs van Hieroglypiscb of Beeldfprakige , welke men onderfcheidde in eigenlijk gezegde Beeldfprakige, en in zinnebeeldig Beeldfprakig, ware niet zaemgefteld uit de letters van 't Alphabech; maer vycl beftaenden in teekens of caracters , welken de plaets der zaken en geenzints der woorden befloegen. 30. De Epijlohfcbe of Zendbrieffchrijving , aldus genaemd cm dar men 'er zich niet van bedienden dan in burgerlijke zaken. 4°. De  Bibliotheek. 443 4.". De Hierogramma'tifcbe of Spraekkunstig beeldfpraekig, welke van geen gebruik ware dan in zaken betrekkelijk den Godsdienst. Deze twee laetfte Schrijfwijzen, de Zendbrieffcbrijving en het Spraekkunstig Beeldfprakige befloegen de plaets der woorden, en waren zaemgefield uit de letters van 't Alphabeth. De eerften trap des Beeklfprakigen Schrifts , waro hetzelve te bezigen op tweeërleije wijze; de eene zeer eenvcuwig, plaetfende het hoofdzaeklijk gedeelte voor 't geheel; en de andere meer uirgezcehter, verwisfelende eene zaek welke overeenkomftige gelijkenis hadde met de zaek zelf. De eerfte zoort vormde het Hieroglyphifcbe Cm iologifcbe, en het tweede het HierOglypifcbe Tropifche. Deze laetfte komt bij trapswijze Voortgang der eerfte, gelijk den aert der zaken en de gedenkftukken der Oudheid ons leeren ; dienvolgende wierd de Maan zomwijlen voorgefteld door eenen halven kring of cirkel , zomwijlen door een verdicht beest, hebbende onder anderen een hondekop (a). In dit voorbeeld is het eerfte beeldfprakige Curiologisch, en het tweede Tropisch. De Caracters of keriteékenen van dewelken men zich gewoonlijk bediend ter teekeninge des Dierenriems , ontdekken ons nog eenige trekken der Egyptifchen oorfiirong: het zijn indedaed nog kenmerken van het Curiologifcbe Hieroglyphifcbe , herbragt tot het kenmerkelijke des loopenden fchrifts , gelijkheid hebbende roet dat der Chineefen: meer afzonderlijk onderfcheid zich dit in de Sterrekundige teekeneh van den Ram, de Stier, de Tweelingen, de Sebaal, en den Waterman. Alle de Schriften bij dewelken de gedaenten der zaken gebezigd waren , hebben hunnen voortvarenden ftaet gehad , zints den kleenften graed van volmaking toe (a) Cynocépèale. Ff 5  444 Natuur- en Huishoukundige toe op den grootften, en zijn gemaklijk van den eenen ftaet tot den anderen gekomen ; indiervoegen dat 'er zeer weinig verfchü is, tusfehen hec eigenlijke beeldfprakige in deszelfs laetften ftaet, en het Zinnebeeldige in deszelfs eersten ftaet. Indedaed, de wijze op welke men het Hieroglypbifcbe Tropifcbe uitdrukten', door overeenkomftige zelfftandigheden , heeft natuurlijkerwijze eene fpitsvindigheid in het voorwerp moeten voortbrengen , omtrent de meerverborgene hoedanigheden der zaken : dit is ook hec gene waerlijk alzoo gebeurd is. Een dusdanige overziening door de Egyptifche Geleerden , deed eene nieuwe zoort van Schrijfwijze geboren worden , Zoograpbifcbe genaemt, door de oude Voorftanders der Zinnebeeldige of Symbolifcbe. De Autheuren intusfehen hebben den oorfprong der Hieroglypbifcbe en Symbolifcbe Schrijfwijzen der Egyptenaren verward, en hebben niet juist genoeg onderfcheiden den aert der verfchillende gebruiken derzelver. Zij hebben vooronderfteld dat het Beeldfprakige zoo. we! als het Zinnebeeldige, eene geheimzinnige verbeelding ware ; en door eene minachting , zoo veel te. grooter daer het eene voorftelling ware van de befpiegelende kennis der Wijsgeeren en Schriftgeleerden : terwijl daerentegen het Hieroglypbifcbe niet gebezigd wierde door de Egyptenaren dan in openbare gefchriften en bekend voor geheel de waereld , welke hunne burgerlijke wetten of gefchiedenisfen vervattede. Gelijk men het eigenlijkgezegde Hieroglypbifcbe onderfebeidde in Curiologiscb en Tropisch, onderfcheidde men ook in twee zoorten het Symbolifcbe Hieroglypbifcbe , te weten: in Trophiscb, 'c welk de natuur der zake nader kwam ; en in Enigmatisch , bij hec welk men meerdre kunst zag uitblinken. Bij voorbeeld, ter beteekenis van de Zon, teekende de Egyptenaren zomwijlen een Valk; dit was dus een Tropisch zin-  Bibliotheek. 445 zinnebeeld : bij andere gelegenheid teekende zij een Paerd en Vlieg met eenen bal in zijne pooten; dit was een Enigmatisch zinnebeeld. De eigenlijk genoemde Bnigndtifèbk zinnebeelden dèfhalven , begonden ten langen laetften van zulk eene buitenmatige verfcheidenheid te zijn , der genen welken men Curiologiscb Beeldfprakig noemde. Doch wanneer de beoeffening der Wijsbegeerte, welke het Zinnebeeldig Schrift heeft te voorfchijn doen komen, de Egyptifche Geleerden zoo verre gebragt had dat zij hetzelve meenigvuldig fchreven, bedienden zij 'er zich van , ter verkortinge, bij hun loopend Schrift, 't welk de Ouden Hierogr/tpbisch of Verkort zinnebeeldig genOemc hebben , 't welk aenleidelijk ware tot de letters door middel van een Alphabeth, na dewelke vervolgens de Zendbriefsfchrijfwijze gevormt is. Dit Alphabeth des Zendbriefsfchrijfwijze intusfehen, veroorzaekcen weldra de uitvinding van een gewijd, een geheiligd Alphabeth, 't welk de Egyptifche Priesteren voor hun zeiven behielden , om dienstbaer te zijn tot hunne afzonderlijke befpiegelingen. Deze Schrijfwijze wierd Rièrogrammaüscb genoemt ter oorzake des gebruiks, tot hecweike zij hetzelve voorfchikt hadden. Dat de Egyptifche Priesteren voor hunne Kerkplechtigheden en hunne geheimenisfen een dusdanig Schrift gehad hebben, is iets 't welk ons door Herodotus in zijn 2 Boek bet 36 Hoofdfluk verzekerd word , en hij heeft ons nimmer geloofwaerdiger zaken verhaald, Dit geval, doet ons zoo veel te min verwonderd zijn, dat eene heilige Schrijfwijze, voorfchikt tot de geheimenisfen der Godsdienst , en bijgevolg verfchillende van de gewoone Schrijfwijze , in uitoeffeninge geweest is bij de Priesteren van bijnaer alle Natiën : dusdanig waren de Ammonéfcbe Brieven , onverftaenbaer voor 'c ge-  446" Natuur- en Huishoukundige 't gemeen , en van dewelken de Priesters alleen zich bedienden in de geheiligde zaken: dusdanig waren nog de gewijde Brieven der Babyloniers en die der Stede JVleroé. Thkodoretus fprekende van de Tempels der Grieken in 'c algemeen, verhaeld dat men 'er zich bedienden van Brieven welken op eene bijzondere wijze gefchreven waren, en welken men Sacerdotaks Of Priesterlijke noemden. — Foürmond eindlijk en andere Geleerden houden zich verzekerd, dat deze air gemeene gewoonten der Priesteren, van het grootfte gedeelten der Oosterfche Natiën, namelijk van gewijde Brieven te hebben, voor hun één eeniglijk voorfchikt, en onheilige Caracters of Schrijfwijzen, dezulken weN ken van gemeen gebruik waren , ook bij de Hebretn plaets vond. (Het Vervolg hij eerfte gelegenheid.') LAND-  Bibliotheek. 447 'LANDBOUWKUNDE. Van de Klieren of Kropzweren : eene Ziekten bijzonderlijk eigen aen de Varkens. De zitplaecs dezer Ziekten is op eene der zijde van den hals, zomwijlen aen wederzijden , tusfehen de keel- of halsader en de flagader der long- of luchtpijp , op eenigen afftand der klieren en bijzonderlijk op de Zoogezegde Amandelen. De Kropzweren, welken de aengeftokene deelen indrijven, vertoonen als eene zoort van opgeftokene kuiven; dezelven zijn ten getale van 12 of 15, meer of minder overeindftaende of regt* altoos ftijf, hard, en veel fterker dan de anderen, van dewelken zij nog onderfcheiden zijn door eene oneindig doffer kleur. Wanneer men ze aenraekt, en ze uittrekt, geefc het Dier blijken van fmert. De plaets op dewelken zij ten voorfchijn komen is als uitgehold en ingedrukt; hec vel is dof en zwart bij de Varkens niet witte, en wankleurig bij die met zwarte borstels. De Spieren, de trekkers, de bloedvaten, de zenuwen en de klieren welken de plaetzen zijn dezer Ziekten , zijn t'zaemgetrokken, uitgedroogd en gevoeleloos; de wortels der aengeftokene borstels zijn de een in de ander verward , zij fchijnen flechts één eenige uit te maken, en als den omtrek eenes boons te zijn. Dusdanig zijn de eenige voorteekens welken oogenbliklijk den aendacht des Landbouwers naer zich trekken; deze zoort van uitbreking intusfehen is voorafgegaen van eene hevige dorst, een weerzin tot alle de vaste voedzels, een knarfing der tanden, en treurigheid. Doch de Ziekte toe deszelfs derden ftand gekomen zijnden, bevind zich het Dier uictermaten treurig, ge* heel en al af keerig, lui , loom , zonder bedrijf, en zonder eenige andere gevoeligheid, dan die welken wij gezegd hebben plaets te grijpen aen de geraekte deelen ; ketzelve fchijnt doof voor de ftem, en ongevoelig voor de  448 Natuur, en HursHouKUNDrcE de flagen; de dom fchijnt gelescht, bij blijft duurzaerri liggen, indien het gebeurd dat «nen hetzelve doet op» ftaen en hec aen den gang helpt, waggeid het en vale. De koorts is zoo veel te fterker naer gelang de Ziekte verouderd is ; de zijden van de onderbuik zijn ontdoken, de bek brandend heet, vol kwijl welke over■vloediglijk uitvloeid ; de adem door de neusgaten is heec , hij is (tinkend wanneer de Ziekte op' 't eind' loopt; 't binnenfte des kakenbeens is zonder afbreking verfchoven van de rechter- tot de linker-, of van de linker- na de regterzijde ; de oogen ftaen vurig , en het wit derzelve geheel en al ontdoken. 'Er heerschc in dit laetfte geval eene verdoppinge en buikloop; deze ontlasting, welkers vocht fcherpbijtende en befmettende is, verligt het Dier flechts voor een oogenblik, en verlengt de Ziekte zonder eenig voordeel voor de zieke. Hetzelve geraekt in eene teeringachtigheid en de hevigde der duiptrekkingen eindigd 'deszelfs leven op de 7de, 8 de of 9de dag: doch indien de buik gefpannen blijft, is de Ziekte oneindig fchielijker in zijne werking; 'er koomt benaauwdheden bij en het beest derfc als verdikkende , naer verloop van 24 of a& uuren. Intusfchen geve men wel acht deze toevallen niet te verwarren met dezulken der Ziekte gewoonlijk Keelziekten genaemt , en met dezulken welken ontftaen uit de huisvesting van vreemde ligchatnen in de flokdarm : toevallen voor dewelken het Varken zeer vatbaer is van wegen deszelfs wraatzucht en vuiligheid. De Uitwerkingen welke deze Ziekte veroorzaekt in hec inwendig gedeelten der Varkens die dezelve daer door aentast, hebben geheel en al betrekking tot derzelver duurzaemheid. De beesten welken daer van in de eerfte 24 uuren fterven hebben de vleesfpieren en klieren der hals of longepijp, en het bovenfte der luchtpijp, de flokdarm, en de toegangen tot dezelve ingevreten; het brein, de vliezen welken deze inwendige deelen ten bekleedzel ftrekken, en de deelen die zij in zich  Bibliotheek. 449 zich bevatten , zijn doorzegen met een zwart en dik bloed, terwijl daerentegen in dezulken , welken van deze Ziekte gedorven zijn, na de uitwerkinge der buikloop ondervonden re hebben, men bevind dat deze deelen minder ontdoken zijn; doch de inwendige deelen der borst zijn min of meer aengedoken , die der onderbuik en voornamelijk de darmen ingevreten en veretterd. De meest gewoonelijke oorzaken d ezer Ziekte zijn de wanfchikkelijke toedel der kotten , de befmettende lucht welke de Dieren inademen , het gebrek of hec overdadige der bewegingen , de fcherpe en bedorvene voedzels welken in gisting zijn en welken verrottende dampen uitgeven, de al te groote bette, de al te groote droogte en het gebrek aen verfche en gezonde drank. Deze Ziekte is altoos befmetlijk; zij fiaet over, niet Hechts, van het een Varken tot het ander, maer deekt zelf de bloedgierige , de vleesvretende Dieren aen., welken dit vleesch eten of het bloed nuttigen der genen die daer aen geftorven zijn. Lieden welken de verachtelijke gierigheid overreed, om beesten op deze wijze geftorven te flaen ,,zijn 'er meer dan al te dikwijls de flagtoffers van geworden, zoo wel als de genen . welken de onvoorzichtigheid hadden om 'er van te eten, offchoon de voorzorgen gebruikende om daerenboven de hals, het hoofd en de ingewanden des beests weg te werpen. Men heeft nog opgemerkt'dat liet vleesch van een Varken aengevallen door deze Ziekte, dan zelf wanneer het beest gekeeld ware in dat zelfde tijdftip in het welke zich de Ziekte openbaarde, geenzints die oogfchijnlijke versheid heeft als dat van een beest in volmaekten weldand voor dc flagting, 't is witachtig, week, flap, en het vette is zonder vastheid. Alsnog merkt men op dat deze en gene der dukken geen zout vatten , en niet goed kunnen blijven. Na deze aenmerkingen, is het klaerblijkelijk dat een voedzel van die natuur behoord verboden te zijn,  45° NATÜttR- ÉN HutSflöUKÜNDldg rijn, en dac hec beest welke door deze Ziekte fterf? > in een kuil behoord gedempt te worden; even als wij daer een voorbeeld van vinden te Parys in 't bevel van s Komngs raed gegeven den i6 July 1-84. het «de en 6de Articul. 0 Moe kwaedaertig en fchadclijk deze Ziekte ook zij welke aengemerkt moet worden als een wezendiijke' pestziekte, is dezelve echter niet gevaerlijk in deszelfs tiitwerkingen en gevolgen, dan door onkunde of door verzmm; niets is gemaklijker dan derzelver voortgang te fluiten en de aentevvendene middelen ten dezen einden zijn,van drieSrleEje zoort: de befmetting tegen te gaen, dezelve daer voor te behoeden en ze "te genezen. Men ftelc drie clasfen van beesten; de eerfte beftaende uic dezulken, weiken geene de minfte voorteekens geven der Ziekte; de tweede, dezulken op welker halsdeelen de-zweeren ontftaen, zonder eenig ander voorteeken dan dezulken welken reeds gemeld -zijn: en de derde, dezulken bij dewelken de Ziekten tot deszelfs derde gevaerpunt gekomen is. Men doet in afgezonderde kotten, en wel anderen dan die waer z.j gewoonlijk gehuist zijn , de beesten van de eerfte en tweede clasfen drijven. Men doet een kuil , een pul, of floot graven; men dompt in dezelve alle de beesten van de derde clasfe, bedekt dezelve met ftroo of ftrooizel of ander zoortgelijke brandftof, welke men m brand fteekt, 'c welk deze beesten doet verflikken en dood zonder eenige bloedftorting : men bedekt ze op ftaende voet met de aerde, welken men voorens uit deze kuil geul of floot gegraven heeft, men ftampt ze toe en wel zoo vast als mooglijk is. Deze verrichting gedaen z,jnden, reinigd men wel zuiver de grond der kot welke door dit beest ware bezet geweest, en vo^gd daer omtrent al het gene ter zuivering eener befmette ftal of verblijf van eenig vee word voorge-  Bibliotheek. Ajf De heesten van de bovengemelde eerfte clasfe, befloten zijnde in een zu'iverer kot, houd reen Iiud aen iedere zijde der hals, op de plaets waer zich gewoonelijk deze Ziekte voordoet , een kool vuur, en beftn'jkc daer-na de gebrande deelen met boter: men voed het beest met gezond, frisch voedzel. bij of in het welke men voegt 3 of 4 vierendeel loots Spiesglas tot zeer fijn poeder gemaekt, en even zoo veel gemeen zout; de drank moet het zuiverde water zijn,, 'c welk difc■ wijls dient verve.rschr te worden ; men voegd bij een emmer water een glas vol Wijn-Azijn; men kan hetzelve ook fnakelijker maken , aan hetzelve meerdere witheid gevende door zemelen of meel , 'c zij van Tarwe , Rogge of Garst. Het goed gevolg dezer behandeling hangd af van de vereischte fpoed , met dewelke men deze Ziekte 'uit■roeid , men kan zich niet genoeg haesten met de uitvoering dezer voorzegde behandeling. Men werpt hec Dier om verre, voorziet zich van een (ét tgve) of kleen haekje in een handvat; men haekt het in het dikfte des Veis op dewelke de zweren zijn; men houd dit werk.tuig in de linkerhand, men werkt door de rechter met het Incifiemes of een mes met een recht welfnijdend lemmer; men doed eene infnijding door welks middel men alle de aengeftokene deelen uitneemt, fcheid ze :rif van derzelver grond, en neemt ze geheel af en uit." [Men kan ook bij gebrek van dusdanig voegzaem haekje, 'zich bedienen, van eene doorrijgnaelden, mee dewelke l men om en dwars door de zweren fteckt, en dezelve in dit doorgeregen garen var: de twee einden der koord vereenigende, welkers middelde de zweren omvat, houd men deze met de linkerhand, en werkt met de ; rechter als vorens gezegt is. . De zweren uitgenomen zijnde, beziet men de grond [der wonde ; indien dezelve zwart is, plaetst men 'er Iweder een kool vuurs, ligt 'er een weinig zwavel, en weder op nieuw een kool vuurs. De zwavel verbrand G g zijn-  454 Natuur- en Hüishoukundige zorge draegd van ze te verzamelen, om ze wederom aen de aerde toetevertrouwen tot de herkomst der Lente. Men zoude dezelven wat meer is kunnen planten' naer gelang men de Vruchten eet, van dewelken men de fcbil enhetvleefige, dat hun Hechts diend teromkleedinge, alleenlijk nuttigd; want dit uitgezogte vleefige, dat al'leraengenaemfte bekleedzel, die zoo ftreelende en prikkelende Hippen, welken ons zoo zeer verfrisfchen, zijn niet anders dan een gepaerd gaende overdacd in de werking der Nature voor de vorming der Vruchten. Derzelver wezendlijk doel is de zoorten der Planten voorttezetten, volmakende de uüfchietïng des Zaeds ter wederhervoortbrenging. Een ieder weet dat dit Zaed befloten is in de Kern of Pit welken de Vruchten bevatten, en welken verfchillende namen hebben, ingevolge hunner verfchillende gedaentens. Die Korrels, die Pitten, die Boontjes, die Nooten, enzv. zijn even zoo vele fchatten, welken' de nakomelingfchap ons te eenlger tijd zal verwijten hun 'ontroofc te hebben. Laten wij ons die verwijt voorkomen; laet ons hun die toekomende boomen maken welken zod weinige zorgen behoeven om te groeijerr en te vcrmeenigvuldigen. Que d'arhres en tous licux multipliês peur mus,' AOl du moins plantcz-ks, puisqu'ih 'cioijent fans vous fjh. (Delille, trad: des Céorg. lh. |.) 6 Welk een reeks van vruchtbre boomen, vermeenigvuldied voor den Menscli b Ach! plant ze en teelt ze voort, zij groeijen zonder U. V—, Dj Spanjaerden , offchoon anders flegte Landbouwers, volgen in America een zeer aenmerkmgswaerdi«e gewoonten; zij eten zeldzaem eenige Vruchten, zonder dat zij derzelver Fitten of Kernen in de aerde fteken. Op deze wijze zijn de plantzoenen van Orangeboomen gC' fa) Et dubitant tournes ferere atque.impendere curam{ '< (Vnic,iL. Georg 2.)  Bibliotheek. 455 gevormt, welkers verwonderlijken doorgang meer dan een mijl lang is. 't Is ftreelende voor den Zaaijer hunner Pitten, te kunnen wandelen onder hunnen lommer; en het is alleraengenaemst dezelven te genieten zonder ze gezaaid te hebben. In Uuitschland en. Holland zijn 'er Kerfpels alwaer men gewoonlijk, door plantzoenen of plantingen, de geboorten of het huwelijk van elk afzonderlijken Huisgenoot kenmerkt: 't is eene treffende wijze van doen, de gedachtenis en de tijdsgewrichten des levens aldus te heiligen. Men kan deze plantingen immers geenzints aenfchouwen, zonder te denken aen de Verfen van Vikgilius, van welken het denkbeeld zoo aendoenlijk is» Ces arbres cro:Jfent tous les jours: Avec ev.x cmtjjent r,os amours (a). Gelijk dees Boomen daeglijks groeijen! Moge onze Min verteederd bloeijen. V—. Eenige bijzondere Perfoonen in Frankrijk hebben zich van een zeer eenvoudig middel bediend, wegens Plantingen die hun zeer goed gelukt zijn. Men leest in het Woordenboek van de Hr. Filassier, dat de tuinen van Malesherbes vol zijn van Wijde Perfikboomen, welken in volle weelde groeijen zonder eenige opkweeking. Zints een aenmerkelijk aental jaren, vonden de bezitters derzelven goed om hier en daer eenige Pieten te zaaijen van laagftammen Peiükboomvruchten gediend hebbende op hunne tafels; 'er is uit ontftaen een meenigte verfcheidene welipe uitfpruitzels, welken uitmuntende Vruchten voortbrengen, offchoon langzamer rijpende, voor 't meerendeel zeer groot, en waerdig genoemd te worden ; nog meer , dezelven geven overvloedig. Ik houde mij ten vollen overreed , dat de deugd» (a) Creffent ilite, crescitis amores. (Virgil. Eglog. •}.) Gg 3  456 Natuur-èn HursHouKUNDiGE deugdrijken Burger CO welken het eerst dit denkbeeld vormde , zijner geplantre Perfikkenboomen meerder genoegen gefmaekt heeft, dan van alle zijne Ee/t openbare Eerampten, waermede hij zich bekleed vond of die hij met roem bekleedede. Digt bij Sarrdouh hebbe ik met groote verwondering X Marn Z°nC ^ > WJ -nen eenvou! J gen Man f» : welk het zoo verre gebragt hadde dat Hespenfche planting, zaa.jende Pitten van Citroenen en Oranjeappelen, en griffelende vervolgens de SEdie ul»r ' !" ^elke" hem nacr "'loop van tijd b ! vallige en vruchtnjke boomen hebben oPge everd '1 huishoukundige bewonderd; doch is het genoeg zult te bewonderen! en waerom zoude een ieder 0,1 -ekt he.be bif mijne ^^S^ Het dat ? °P } fP°°r ***** Sle<^ érl iZ ii hu , dat ik mij door de wïslèlvalligheden des leven gedrongen gezien hebbe om in de eenzaemheid re f -eg gelijk zekeren Ouden, Zt n ^ het dat tk aenvong te leven. Ik heb beftendig ij^dc P tLn en de Korrels der Vruchten ^zaaid „1» 8,8 7 J.W waren te bekome^ een e,,: mnjner Vrienden. Weinig fieden echter be enen vtnjne bedoehng daermede, en anderen befpottedfmij; ik Soêetï" °E M*LES[,Ef^s> I-W der Koninglijke Landbouw (-0 Sr. Wagner, Treforierdes Oorlogsdeparcer^ncs,.  Bibliotheek. 457 ik bleef onverzettelijk mijn voornemen volhouden, en wel met weinig toevlucht, ik fchepte eene vrij aenzienlijke Boomkweekerij in eene plaets, waer nimmer iets dergelijks gezien ware; en ik hoop met der tijd ook eene omheining van Peren, Noten enzv. aentekweelten. Hec ware te wenfchen dat 'er geene Gezinnen waren of deze wijze van doen wierd onder dezelven in ftand gebragt en gehouden. In alles is een Mode, zegt men in Frankryk ; doch 'er zijn nuttige Modes , en deze hier, zoude de bron kunnen uitmaken, van duizende genietingen , van duizend natuurlijke en onfchuldige Rijkdommen. Konde dezelve ingevoerd worden, zelf onder de Stedelingen! Hoe zeer gekerkerd zij zich bevinden in hunne fteene fpelonken, welken zommigen Hotels of Paleizen noemen , zij hebben echter meer of mindre ruimten, in dewelken zij kuipjes, potten of bakken zetten kunnen. Bij hun is het dat men zeer' fchoone Vazen ziet, doch zeldzaem worden ze gevuld dan met riekende bloemen volftrekt fchadel ijk, terwijl zij m derzelver plaetfe Paradijsappelen , laegftammen Kersfeboomen , Oranje- of Chinasappelboomen , ja eenige Wijn ftok ken van goede druifzoort, welken op hunnen disch gediend hebben, zouden kunnen zetten. In plaets van onvruchtbare boomen met dewelken zijde groene zooden hunner tuinen, op der Encelfchen wijze aengelegd, omringen, zoude hec niet beter zijn dezelven te vertieren met latwerk en groene prieelen met Abricoos- Kersfen of andere aengename en vruchtdragende boomen ? De welgeflechte hoven zouden verwonderlijke Wijngaerden en vruchtbare laegftamboomen kunnen kweeken. In de bevloerde plaetzen is het dat de Zmkerpeer van Rheims, de Noten van Dyon en de fionchretiens van Auch volmaektlijk voortkomen. Ten bewijze: op de hoek van het huis eenes Witwerkers te Befancon; regt tegen het Zuiden gelegen, op een zeer kleen plaetsje ftont een Muscaetdruifwijngaerd, aldaer geplant in 1722, weike in 1731 meer dan 4,206 druiG g 4 ven-  458 Natuur- en Huishoukundioe ventrosfen voortbragt : welke in 1737 , behalven de prefenten der Druiven als Druiven , die den eigenaer deden , hem een half Oxhoofd wijn opleverae (a), welke in 1739 een voet cirkelrondte uitmaekten, een hoogte van 40 voet bereikten, en eene voorgevel van 125 voeten lengten volliep (b). Niet lang geleden gaende naer Neufchateau, zag ik, in een dorp of vlek digt bij de plaets van waer ik fcbreef, de muur van zeker huis, welke zeer .hoog en breed ware, geheelenal bedekt met het fchoone groen, en een ontelbaer aental Vruchten, en dat van één enkelen Abriskoosboom, met kundige oplettendheid waaijerswijze uitgelegd, 'c Verfchaft immers geen meerdre moeiten eenen goeden Vruchtboom optetrekken, dan wel eene onvruchtbare en wilde Castagnieboom; en welk een onderfcheid betrekkelijk de uitkomften hunner groeijing? Een welgeleidde Perfikboom , welke zich geregeld rer breedte van 40 voet uitfpreid, welke honderd jaer kan duren, leverd dezelve niet, door het fchitterend fieraed harer bloeizels, den luiftervollen glans harer vruchten, het al. lerbekoorlijkfte en belangrijkfte gezicht voor ieders oog. Olie celui des tilleuh & des vaflts ormeaux, /Jout jamais aucun fruit n'a cbargé les ra zorg dragende dezelven insgelijks te nummeren, ten einden de eerstgekookten ook het eerst gegeten worden. Wanneer men 'er zich van bedienen wil, moet men water heet maken , echter matiglijk en in zoo verre dat het kookt; men werpt dezelven daer in, latende dezelven daer in, zoo lang, dat men vermoed dat zij geheel en al. door en door warm zijn , en 't geen niet veel tijdbehoeft; zulks gedaen zijnde diend men ze op als gewoonlijk. Het uitwendige en den fmaek heeft zoo vele overeenkomst, met de verfche Eijeren van éénen dag , het wit is in hetzelve zoo overvloedig, dat de kundigften zelf daer door bedrogen worden. Gedurende N n a ver-  J4<5 Natuur- en Huishoukundige verfcheidene maenden kan men ze aldus bewaren, zonder dac zij eenige de minfte verandering ondergaen. Alleenlijk heeft men opgemerkt dat, na verloop van 3 of 4 maenden, het vliesch 't welk het Ey omvangt, een weinig dikker, taaijer dan gewoonlijk word,'zonder dat echter het Ey zelf, iets van deszelfs eigenfchapüjke verliest; maer buiten dit, en gedurende dit verloop des tijds, is het onmooglijk de geringfte verandering 'er aen te befpeuren. Hij die ons dit mededeelde en geloofde dac een zoodanige verrichting, zoo eenvouwig, nuttig en aengenaem zoude zijn aen een groot aental onzer Lezeren, kan getuignis geven , dat deze handelwijs zints eenen langen tijd gevolgd is, en met den besten uitflag, door eene Huishouditer welke geene de minfte der plichten eener goede liuishoukunde verzuimt, en welke haer grootfte genoegen vind in het nemen van proeven , welkers mededeeling haren tijdgenoten nuttig kan zijn. Dadelijk is Zij dermaten overtuigd van de deugdlijkbeid dezer aengekondigde handelwijze, dat zij dezelve, onverfchilliglijk wat tijd van 'c Jaer, te weike üeld, offchoon hare éigene Hoenderen haer voorraeds genoeg verfchaffen anders: ook daer bij, is 'er geen tijd desjaers in dewelke zij zich niet inftaet bevind, om in genoegzame hoeveelheid de beste en verschte Eijeren op te di'sfchen. Weetgierige Onderzoeking betrekkelijk de Cijfers. Theophahds, een Gefchiedkundigen vznConftan~ ümpci, welken in de 9de Eeuw leefden, zegt uitdrukkelijk: dat de Arabieren, de getalletteren overgenomen hebben der Grieken , hebbende geene Caracters om hunne getallen uirredrukken. Wanneer men acht geeft op de voorderingen, en het gemeenfchapiijke der Kunften en Wetenfchappen van de grcocüe noodzaekIrjkheden , is men -even zoo dikwerven verbaast der on-  Bibliotheek. 54?' onvruchtbaerheid als der vruchtbaerheid, der armoede als der overvloed van des menfchen vernuft. Tien figuren ontbraken de Arabieren, welken anderzints zeer vernuftig waren ; zij henben dezelven ontleend; en wij, wij hebben ze ons niet kunnen verbeelden ! Hedendaegsch daer men zoo veel en zoo goed rekendj, daer alles aen betekeningen onderworpen word , daer men van niets anders hoord fpreken als van uitrekeningen , rekenlijsten , uitgewerkte rekenkurtften enzv. daer eindlijk alles zich tansch ten uitgebreidften door getallen laet uitdrukken, en de grootfte bezigheid van verfcheidene liedén van fmaek uitmaekt, zoude het, dunkt mij, niet onvoegzaem zijn een weinig zinfpeling te maken, omtrent den oorfprong en de oorfpronklijke gedaentevorming onzer Arabifche Cijffers Ce Romeinen telden flechts op hunne Vingers, even als de Wilden , ja zelf fchrijvende , fchilderde zij de denkbeelden en de getallen , en wel voornaemlijk in hunne gedenkflukken. Laet ons eens bezien op welk eene wijze zij met hunne vingers konden tellen : hun een, I, was de voorfte vinger geheel regt; de twee, II, waren twee vingers; de drie , III, drie vingers; de vier, IIII, vier vingers; de vijf, V, de twee duimen verborgen in de hand, en de twee voorfte vingers met de toppen tegen een , houdende het opperfte van de hand gekeerd naer hem tot wien men (preekt; de vier t IV, de twee voorfte vingers met de toppen tegen een, en de derde vinger der rechtehand opgeheven; dezes, VI, de twee voorfte vingers in dezelfde richting, altoos naer omlaag gekeerd , en met de toppen tegen een, en de derde vinger der linkehand opgeheven; de zeven, VII; de agt, VIII; de vierde en vijfde vinger der linkehand opgeheven; de tien, X, de twee voorfte vingers kruislings, de een over de ander; denegen,, IX , de derde vinger der rechtehand , uitgeftrekt ter zijde de twee gekruiste voorfte vingers; men kan eene proef nemen wegens de gefteldheden der vingers, tpüNn 3 nen-  548 Natuur- en Huishoukundige rjende het opperfte der handen aen hem tot wien men fpreekt, of ftaende voor een fpiegelglas; de elf, XI de twaelf, XII, de dertien, XIII, de twee voorfte vingers gekruist , en een, twee of drie der andere vingers van de linkehand uitgeftrekt daer nevens; de overige (XIV, XV, enzv. XX, XXIV,) is niets'anders dan eene herhaelde, verdubbelde of onderfcheidene vereeniging van dezelfde richtingen. De vijftig\ L, is de rechtehand opgeheven , van ter zijde gezien wordende door hem met wien men fpreekt, en van dewelken den duim vlak legt ; de vijfhonderd, D, is die zelfde hand van dewelke de duim een weinig gekromt is naer de top , en de voorfte vinger en den duim der andere hand , vormende eenen halven kring en gevoegd top tegen top, de voorfte vinger tot de voorfte vinger, en de duim tot de duim; de duizend, M, word zaemgefteld uit twee duimen, welken met de nagels tegen een komen, vormenden eenen hoek, en de twee voorfte vingers vooruitgebragt zijnde , altoos naer omlaeg geftrekt, en gezien wordende door den perfoon , tot wien men zich richt. Zie daer de talkunstlge tafel in zijn geheel , welken de waereldbeheerfchers kenden. Men leest geene eene Latijnfche Infcriptie in Cijffergetallen, of men bemerkt niet een zekeren Romein toonende de uitgeftrekte, de gekromde of de gekruiste vingers , ter uitduidinge van het denkbeeldig getal gevoegd aen deze teekens. ' Betrekkelijk de Cijffers nu, welken wij nog Arabifche noemen i, a, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, o, zijn gewoonlijk niet anders dm de kenteekens, van dewelken de Grieken zich bedienden om de getallen voor het oog te fchetzen, .en men weet dat de Giieken ten dezen gëbYüike niet anders bezigden dan de letters van hun Alpbaber. De Arabieren, ontleenden ze van hun, hebben ze misvormd , veranderd enzv. ; maer indien wij derzelver oorfprongl jke orden niet hervinden kunnen , zal het ons moeiten baren de eerfte grond-. be-;  Bibliotheek. 549 beginzelen hunner gedaencen te vergeten. De gisilng van de Heer Hukt (a) , aengaende de overlevering dezer Kenteekenen , van de Grieken aen de Spanjaerden , door de Arabkrs en de Mooren aennemende , kan men echter bij deze gelegenheid geenzints met zijn bericht inltemmen , omtrent de omfcbrijving der gedaenten dezer Cijffers, en de wijze op welke hij gelooft ze te moeten afleiden, uit die der Griekfche letteren. Het fchijnt vrij waerfchijnlijker dat de Alpba, A, I geworden is, vereenigende en verwarrende deszelfs twee ftrepen of pooten ; dat men van de twee ligcbamen der Beta, B, de 1 en de 3 gemaekt heefc (de a , verkortende of t'zaemvoegende het onderfte gedeelten en de regte voorlijn; de 3 niets anders daer afnemende dan de regte voorlijn.) Men zoude niets gedaen hebben omtrent de Gamma in de telkonst, of wel, dezelve verplaetzende, hadde men 'er de 9 van kunnen maken. De Delta had de 4 uitgemaekt; de 5 en de 6 zullen even eens gemaekt zijn van de volgende teekenen. Het talletter 7 is een flegc gemaekte T, enzv. De Zéro o, is geenzints een flip 't welk men a^tervolgende vergroot en uitgehold heeft, maer een Omicron of kle ene o, 't welk het woord Zéro nog fchijnd aenteduiden, waer bij de klank zich aen de letter o, verknocht vind. Doch laten wij onze gadingen van afleiding beperken: het voldoed te weten dat wij, zonder verdere twijveling, met het Griekfche Alphabet cijffe-. ren , echter mee dezen verftande , gevende aen de.it Zamenmengzel aldus bereid zijnden , maekt men de toeftel bij den Boom ter ontvanginge, 't welk p.efchied door de uithaling of zuivering van al het doode, O o 4 ge-  56*2 Natuur- en Huishoukundige gekwetfte of verdroogde hout , hebbende de grootfte zorge om het buitenfte des gezonden houts zeer glad te houd en , en afrondende de zoomen der bast roet een fnoeimes of ander voegzaem werktuig. Vervolgens maekt men eene bepleistring van dit Zamenmengzel, ter dikte van omtrent een agtften van een duim, op het levendige hout des Booms, alwaer de bast of de fchil aldus is afgeligr, makende de eindens dezer pleistring derwijze dat zij niet dunner kunnen vallen. Vervolgens neemt men eene zekere hoeveelheid Poeder , bereid van hootasfche vermengd met een zesde deel van eene evengelijke hoeveelheid asfche van gebrand been; men doet alles in eene tinne bus, welks^dekzel doorboord is met gaten, en men fchud aldus dit Poeder op de oppervlakte der pleistring, tot dat hetzelve wederom een volkomen glad en droog bekleedzel uitmaekt. De kroonen der Boomen digt bij den grond afgehakt , moeten zeer gelijk gemaekt zijn , en langs de randen een weinig afgerond , gelijk wij reeds vorens zeiden; men moet het drooge Poeder mengen 't welk men gebruikt , met eene evengelijke hoeveelheid Albastpoeder, ten ein.e deze bepleistring beteren tegenöand zoude kunnen bieden aen de druipingen der Boomen en des grootften regens. Indien 'er van het mengzel overblijft en dat men bet wil bewaren voor eene volgende gelegenheid, kan men hetzelve in eenen aerden,pot houden, daer pis opgietende tot dat de oppervlakte geheel bedekt is. Zonder deze voorzorgen zoude de lucht zeer veel verminderen van de goede u:twerking dezes middels. . Wanneer men zich geen Pleifterkalk van oude muren kan aenfchaftèn, bediene men zich van gefijnzeld krijt of gemeene kalk, zorg dragende echter deze laetfte niet te gebruiken dan na verloop van eene maend naer derzelver blusfing. Daer