Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam Bibliotheek Universiteit van Amstertiarr 01 3262 7977  HEELKUNDIGE MENGELSCHRIFTEN, UITGEGEEVEN DOOR DEN HEK RE J. L. SCHMUCKER, Eerflen Generaal-Heelmeester van de Armee des Konings van Pruis/en, Directeur van de Heelkundige Veld-Hospitaalen, Medelid van de Koomfch- Keizerlyke Academie der Nat uuronderzoekers. VIT HET HOOG DU 1TSCH VERTAALD, DOOR JOHANNES DAAM& Heelmeester te Haarlem. T WE EDE D EE L. \ MET PLAATIN. m « * Te HAARLEM By A. L O O S J E S, MDCCLXXXIX.   VOORREDEN VAN DEN S C II R YJ V E R. In dit Twede Deel heb ik het zelve Voorfcbrift gevolgd, dat ik iny,by het opftellen van dit mrk, in het algemeen bad voorgefield. Schoon ook alles wat in dit tegenwoordige Deel gewonden -word , niet even gewigtig en belangryk wio£e fcbynen, zo beeft dog alles, als men bet mt betregte Oogpunt befcbouwd , iets onderwyzends en leerryks. De zugt tot bet nieuwe, zeldzaame en ongewoone, is, by de meeste Geneeskundige Schryvers, tegenwoordig zo algemeen beer* fchende, dat men reeds op bet eerjie aanzien, bet naarftige en angftige najaagm des Schryvers,naar het geen nieuw is, ontdekt. Dog elk beeft zyne eigene Wyze, om bet Gemeen te keren , te vermaaken of te doen dwaalen. Ik ben een hoogagter van alles wat op vaste gronden Jteund en bondig is,en nooit wierd ik aangefpoord door de Zugt cm wat nieuws en ongehoords te zeggen, nog ik hen eenen van die, welke terflond, de nieuw uitgevondene Geneesmiddelen en Geneeswyzen, in de eerjie hitte naaapte; ik wagtte veeleer bedaardelyk zo lang, tot dat de tyd hunne wezenlyke waarde had leeren kennen. A 2 Indien  Indien de Proef konden doorfiaan, dat nogtms tj de x&injlm bet Geval is, was bet altyd tyds genoeg om dezehen te gebruiken, en dan kon ik 'er met meerder zekerheid gebruik van maaken, zonder dat ik behoefde te vreezen voor bet in gevaar fbtllen van bet Leeven van eenen mytier Meiemenfcben. Met dit oogmerk heb ik verfcbeidene dingen agter den Bank geworpen, èie niets aamnerkelyks behelsden, dan de zugt tot iaat nieuws, en die ook, indien men dezelven, volgens alle bekende Ondervinding en Grondhellingen h^ior deelden, de moeite byna niet tvaardig waren, dat men het onzekere van deZelvs door Proeven befliste. Het zy tny,by deeze geleegenheid, geoorloofd, tnige kleine twyfelingen uit den weg te ruimen ? die in de Chirurgifche Bibliotheek van u i c hTBR)het 4de Deels ijle Stuk,Bladz. i en vervolgens, tegen enige punten myner VerbandeImg over de Afzetting der Leedemaaten 'gemaakt worden. De meeste Grondjlellingni deezer Verhandeling, en voornaamlyk die over de Verfterving, heb ik uit de Soldaaten praktyk afgeleid, en dewyl bier de werkende Oorzaaken geweldiger zyn, als misfcbien in eene andere Leevenswyze, zo zyn het insgelyks de Uitwerk» zeis. Dus was hy die Verfterving, welke op bevrorene Leeden volgde, doorgaans alles tot op bet Been vernield. De Natuur of bet Mes mogt nu bet vernielde affcheiden, onder de plaats, daar de Verfterving zig bepaald bad, nogtans bleef  bleef 'er log hyna altyd ontbloot Been, en bet verdorvene gedeelte van hst Lid over, dat de Natuur niet alleen niet kon affcbeiden ,maar nog veel minder, de verloor ene Deelen berfiellen, Is 'er nu voel iets natuurlyker, als detze Beenderen af te zaagen, en de Natuur, als baare kragttn niet toereikend zyn, te hulp te komen? Deeze foort van Verfterving, die in bet Veld zeer algemeen is, en niet maar nu en dm eens voorkomt , bad ik voor myne gedagten, toen ik de bejireedene Leerstelling op bet papier zette. Want dat men om enige weinige vleezige Deelen, diedoor de koude vernield zyn, en daar de Natuur zelve in Jiaat is, om bet verjiorvene af te fcbei* den, niet terftond bet geheels Lid affnyd , isaset ik oek zeer wel, en ik heb nooit gedagt, iets dergelyks te beweeren. Deeze zelve [reden geld ook by yerftervingen uit inwendige Oorzaaken, als de Soldaaten, den gantfen Zomer vermoeid zynde, daarenbooven gedwongen worden, een Winter-Veldtogt by te woonen. Hier door krygen alle hunne Vogten, zulk eene gefcbiktbeid tot Verfterving, dat zy, na de minfte uitwendige kwetzing, ontftaat, ja zelfs vernield zy , zonder deeze, met zulk eene fnelheid, bet geheele wcrktuiglyke zamenftel, tot op de Beenderen, dat 'er geene de minfte mogelykbeid is, om iets van de vleezige Deelen te behouden. Nu gefield zynde, dat de Verfterving, door het gebruik van uit- en- inwendige Middelen, bepaald word, dat ook dikwils gefchied, zal men dan bet geheel verftorvem niet weg neemsn? Bn A 3 y%if   I. OEFFENENDE VERHANDELING OVER DE GENEEZI NG van den ZWARTEN STAAR. -*UUt is bekent dat de Zwarte Staar ia eenen volkomenen en onvolkomenen verdeeld word; daar het nu myn oogmerk niet is, om dit Gebrek in deszelfs geheele beloop te befchryven, maar alleen dat geene by te brengen, wat ik in myne Praktyk, uit eigene ondervinding, over deszelfs geneezins heb aangemerkt; ga ik alle befpiegelende Onderzoekingen , Verdeelingen en Oorzaaken voorby, die buiten den Kring der Ondervinding loopen, en alleen op Willekeurige ilelfels Regrond zyn. Ik zal das op deeze wyze de Kentekenen, Oorzaaken en eindelyk de Ge neezing van dit Gebrek, kortlyk onderzoe- Als iemand eerst den Zwarten Staar zal krygen, word het Gezigt van tyd tot tyd zwakker; de Lyders hebben eene gewaarwording, als of een Floers of Spinrag voor de Qogen wierd gefchooven, en zy denken, op 5 een een  ( 4 ) ee* wit Lïghaam zwarte punten en vlekken e onTdekken, ja zy tasten 'er dikw*> na en tr^ren ze weg te neemen. De Oogappels verzen van tyd tot tyd hunner;. glans en verwyden zig veel fterker als in den natuur lyken ftaat. Als men het Oog toe houd, en hit met het bovenfte Ooglid eerj oogenbUk wrvft en men het dan den Lyder fchielyJc doe^ openen, om in het Ligt te zien zal de Oogappel zig, of geheel xninften zeer weinig, zamen naauwen. Het Gezigt word van Dag tot Uag de Brillen en Vergrootglaazen doen X dienst meer, en ^en Zwarten Staar genaamd. Als nu, onder deeze omftandigheeden de behoorde^ Middelen niet aangewend worden vo gd e. eene geheele ontbeering van het Gezigt op, clJïs den volkomen Zwarten Staar Schoon nu de volkomen Zwarte Staar, doorJnfopdeeze wyze, langzaamerhand ont laat zyn'er nogtans gevallen, waar in hy m c n oogenblik kan voortkomen zonder dat de zo fven befchreevene ToevaHen vooraf feJaan zyn. Dit Geval is my dikwiU voorKfomen7, en ik was doorgaans gelukkiger k;T ceneezing, dan by die welke langzaam omftonden8 Het Gezigt is dan gebed verboren, en de Lyders kunnen lj« het minfte van het Daghgt onderfcheiden, de  C 5 ) Oogappel is ongemeen uitgerekt en verwyd, en als men het Oog toehoud, wryft, opend en fchielyk tegen het Ligt houd, blyft hy onbeweeglyk, zonder zig in het minste famen te trekken; ja men kan zulke Lyders, een brandend Ligt voor de Oogen Houden, zonder dat zy het gewaar worden. De Oogappel heeft zyn en fchoonen zwarten glans verlooren, en valt meer in het bleeke, zo dat Kunstkundigen, dit gebrek reeds op enigen af/land ontdekken kunnen. Zulke Lyders hebben ook doorgaans een bleek en fchuuw aanzien. De Oorzaaken van dit Gebrek zyn onderfcheiden, en de Geneezing moet ook , naar derzelver verfcheidenheid ingerigt worden. Toe dezelven behooren I. een te fterken toevloed van Bloed, na het Hoofd, en hier van kan de Oorzaak in den Onderbuik zitten, gelyk by zwaarmoedige Perfoonen, of in terug gebleevene of onbehoorlyk, vloeijende Aambeien, of verftopte maandelykfe Zuiveringen; of deeze ophooping word veroorzaakt, door hevige beweegingen van het Lighaam, als Loopen , Danfen, Draagen , het verrigten van zwaaren Arbeid enz. Ik heb in myne Heelkundige Waarneemingen (i;, een Voorbeeld van deezen Aart aangevoerd. By zulk eene Ophooping, worden ook tevens de bizon- dere ( O !• Deel. Waarneeming 44. bl, 247.  C ■ * ) dere Vaten, die de Gezigtzenuwen vergezellen, uitgerekt, en daar door geleegenheid tot den Zwarten Staar gegeeven. 2. Aanhoudende oorfpronglyke, idyopatifche Hoofdpynen. Ik ken eene Vrouw, die vier Jaaren met zulke hevige Hoofdpynen geplaagd wierd; alle Hulpmiddelen wierden te vergeefs aangewend > tot dat zy eindelyk den Zwarten Staar kreeg , waar op de hoofdpyn terliond verdween, de kleur van het Gezigt wierd bleek, en zy bleef, in weerwil van alle aangewende Hulpmiddelen, beftendig blind. 3. Eene fneile en oogenblikkelyke werking der Ligtftraalen op het Oog, waar door eene verlamming van het Netvlies veroorzaakt word. My zyn een Mans en Vrouwsperfoon bekend, die, daar zy in een hevig Onwedcr , toevallig in den Biikfem zagen, op de plaats daar het gebeurde, blind wierden, en het ook, onaangezien het gebruik van alle aangewende Middelen, gebleeven zyn. De Oogappel is, by beide deeze Perfoonen, buitengewoon verwyderd. 4. De Zwangerheid. Deeze kan ook eene Oorzaak van den Staar zyn. Hier van heb ik een merkwaardig Voorbeeld gezien by eene fierke en bloedryke Dame, die tegenwoordig dertig Jaaren oud is. Zo dikwils als zy Zwanger wierd, wierd zy door een hevig Braaken overvallen, dat tot aan de Verlosfing duurde, zo dat zy nooit geene Spyze of geepen Drank lang by zig kon houden. Men deed haar»  C.7 ) haar, gedurende de Zwangerheid, drie of vier Aderiaatingen, dog vrugceloos, het Gezigt wierd, tegen de negende Maand, zwak, en zy wierd, de laatfie agt of tien Dagen, volkomen blind. De Oogappel was flerk verwy* derd, nogtans behield hy zyne zwarte glins. terende Kleur. Het Gezigt kwam, onmiddeïyk na de Verlosfing weder, zonder dat dit Toeval eene merkelyke zwakheid had nage. laatenden tegenwoordig heb ik dit merkwaardig Verfchynfel reeds driemaalen waargenomen. 5. ïnfpanning der Oogen, door des Nagts te Studeeren, te Schryven en te Leezen, en inzonderheid door het gebruik der Vergrootglazen. Verfcheidene groote nog leevende Natuuronderzoekers van . onze Eeuw, hebben, op deeze wyze, hun gezigt geheel verlooren. 6. Verplaatfle Ziekteftoffen, gelyk by kWaadaartige Koortfen, Vlekkoortfen, Pokken, Mazelen, de Jigt en het Voeteuvel; van de «erfte Soort heb ik reeds enige Voorbeelden bygebragt (2), en van de laatfïe heb ik insgelyks verfcheiden Gevallen gehad, daar de jigtagtige floffe en die van het Voeteuvel, door koude Voetbaden, of andere verkeerde* handelwyzen en Verkondingen, terug gedreeven wierden, en zig op de Gezigczenuwen ge- (2) Heelkundige Waarnee,mingen J. Deel. 43 Waarn.  { 8 ) geplaatst hadden. Als ik terftond om raad gevraagd wierd, liet ik op de voorheen pynlyke plaats, Spaanfe Vliegen leggen, en gebruikte inwendig die Middelen / welke ik hierna befchryven zal; onder deeze behandeling ben ik altyd zo gelukkig geweest, dat ik de Blindheid weggenomen heb, behalven eenen enkelen,daar ik te laat geroepen wierd. Deezen had, aan den Bal van den regter Voet, een hevig Voet euvel gehad; men raade hem aan, den Voet in koud Water te zetten, de Pyn verdween nog denzelven Dag, dog op den volgenden wierd hy aan beide de Oogen blind 'Er wierden verfcheiden Middelen gebruikt, dog die , daar zy Biet geichikt waren iiaar de Oorzaak van het Gebrek, niets afdeeden; enige Maanden daarna, wierd ik om ,aad gevraagd, ik gebruikte die Middelen,die ik in andere Gevallen van deezen aart, altyd met een gelukkig gevolg had aangewend, dog daar zig hier, de jigtige ftoffe reeds te vast sezet had, of het Zenuwgeftel van het Netvlies reeds vernield had, kon Ik hem van zyne Blindheid niet geneezen. 7 Hevigen Toorn, fchrikken, en eene Verlammtng van het geheek Lighaam of van eene *Zvde. , „ 8. Venerifche fmetftof. Als de Zwarte Staar uit deeze Oorzaak ontftaat, laat hy zig alleen door de Kwik geneezen, en als het gebruik hier van vrugteloos is,zyn de Lyders doorgaans onherftelbaar.  C 9 ) 9. Hevige Veriloppingen in de Holligheeden'van het Voorhoofdsbeen, én eene ongewoone droogte van den Neus, kunnen insgelyks geleegenheid geeven tot den Zwarten Staar. Ik heb twee Gevallen van deezen aart onder handen gehad, en beiden heb ik, door het gebruik van een Snuifpoeder, uit de Aetiiops Sacharatus (*), een weinig Rad. Vateriana en de Flores Lüiorum Convallium, gepaard met de behoorlyke inwendige Middelen, gelukkig weder herfteld; de droogte van den Neus verdween, de natuurlyke Slym kwam weder, en hoe vogtiger de Neus wierd, verminderde ook, naar evenreedlgheid.de Blindheid, en beiden zagen zy, na enigen tyd, weder goed. 10. Verhardingen van het Vet, dat den Oogappel omringt, verdikkingen van het zei. ve, waar door Polypeuse Uitwasfen veroorzaakt worden , kunnen insgelyks de Oorzaaken van den Zwarten Staar zyn. Want, dewyl het Oog uit zyne Holligheid gedreeven word,(dat een vreefelyk aanzien geeft,) worden niet alleen de Vaten, maar ook de ZeBuwen van den Oogappel, gedrukt en uitgerekt, en daar door het werktuiglyke zamenftel van het Oog in wanorder gebragt. Een Koopman uit Leipzig, 27 Jaaren oud, yerzogtmyne hulp, in een Toeval van deezen (*) Zy beftaat uit een deel Ieevendige Kwik en drie dseien Kanaiiefuiker, tot een fyn Poeder gewreeven.  ( IO ) zen Aart. Hy had reeds zedert zyn vyftiendejaar, in de regter Oogholte, eene beften* dige Pyn ontdekt, die met de Jaaren vermeerderde. Het Oog wierd uit zyne Holligheid gedreeven, de Oogappel had weinig beweeging, en hy kon byna niets met het zelve zien. In den regter Ooghoek, digt by den.Traanzak, ontfiond een Gezwel, ter groote van eene Hazenoot, dog het was niet hard nog rood. Men kon door hes; Gevoel ontdekken, dat de Beenderen van elkander geweeken waren, en inzonderheid was het Neusuicfteekfel der. Kaakbeenderen, Apophyfes nafalis os/is maxillaris, van de Neusbeenderen, Osfa Nafi, merkelyk verwyderd. Ik nam den raad in, van verfcheiden Genees- enHeelkundigen hier ter plaatfe,die dit Toeval voor een Beengezwel aanzagen, dog, na dat ik bet Gezwel gevoeld had, dagt ik, dat het een week Polypeus weezen was, dat tusfehen de Naaden der Beenderen ontftaan was, en dezeiven, door zynen Groei ,-van elkander had doen wyken, en maakte daarom geene zwarigheid, om van den rand der Oogholte , Otbita,'m het Gezwel,digt by den Traanzak, eene opening te maaken. 'Er liep omtrend een Lepel vol bruin Vbgt, als eene dikke Brei uit. Terwyl ik bovenwaards nog een kleiner Gezwel ontdekte, maakte ik ook hier agter de Pees van de ronde Spier, Musculüs orbiadaris, nog eene opening, waar uit insgeiyks een dergelyk Vogt vloeide. Op deeze plaats  plaats vond ik de Beenderen meer van elkander geweeken, als van onderen , dog zy waren door geen Beenbederf aangetast, maar met het Beenvlies bekleed. Ik poogde de ftoffe, door infpuitingen, te doen ontlasten 0 en op dat zy zig niet zou ophouden en de Beenderen bederven, bragt ik in de ohderfte opening, eene ovale Zilvere Buis, van eenen halven Duim lang, waar door het Vogt beftendig kon uitvloeijen , naaulyks waren 'er agt Dagen verloopen, of het Oog keerde in zyne Holligheid te rug, kreeg zyne behoorlyke rigting,en de Lyder kon reeds merkelyk beeter zien. 11. Hevige inwendige Oogontftekingen * en inzonderheid na eéne kwalyk verrigtte Konstbewerking op den graauwen Staar, of door andere hevige Ontftekingen van het Spinnewebs Vlies, Cboroidea ;'hier trekt zig de Oogappel zomtyds geheel famen, fluit den doorgang voor alle Ligtftraalen, en deeze Soort; van Blindheid is volftrekt ongeneeslyk. 12. Beenbederf en Gezwellen van die Beenderen , welken de Oogholte uit.maaken, omdat de Zenuwen uitgerekt, gedrukt, en het! Oog uit zyne Holligheid gedreeven word. De Groote Oogzenuw kan hier geheel zamengedrukt, en eene ongeneeslyke Blindheid veroorzaakt worden. 13. Hevi. e fchuddingen der Herfenen vèröorzaaken insgelyks zomtyds éenen beginnenden Zwarten Staar, dog deezen verdwynt we- B der/  c m ) der, zo dra de uitgerekte en verzwakte Vaten, van Bloed ontledigd zyn. Koude omflagen over het geheele Hoofd, zyn in deeze Gevallen bizonder werkzaam. 14. Eene fterke drukking op de Herfenen, Let zy dezelve door eene Nederdrukking, Scheur, Affplintering der Herfenpan, of door. uitgeftorte Vogten veroorzaakt is,is insgelyks eene Oorzaak van den Zwarten Staar. Ik heb zeer veele Lyders van deezen Aart onder handen gehad, de Oogappels waren buitengewoon verwyd, en men kon hen, zonder enigen hinder, een brandend Ligt voor de Oogen houden; maar zy kreegen het Gezigt weder, zo dra de drukkende Oorzaak weg geruimd was. Uit elk deezer opgenoemde Oorzaaken, op zig zelve, kan wel eenen Zwarten Staar ontftaan, dog 'er zyn ook Gevallen, waar in meer dan eene Oorzaak te gelyk tegenwoordig zyn, en men moet in de Praktyk, in het bizonder op deeze omftandigheeden letten. Daar ik nu de Oorzaaken heb aangeweezen, kon ik tot de Geneezing van dit Gebrek overgaan, maar ik zal vooraf nog enige merkwaardige omftandigheeden melden die enige betrekking tot den Zwarten Staar hebben. Zomtyds gebeurd het, dat de Lyders, met het eene Oog, als zy het andere geflooten houden, alle Voorwerpen maar half zien, terwyl zy nogtans met beide de Oogen, al. les  C i3 3 les in Zyne natuurlyke gedaante zien; ds Oorzaak hier van is, dat enige Veezelen der Gezigtzenuw, in het Zieke Oog, geleeden hebben, en de andere nog volkomen gezond, zyn. Het gebeurd ook dat andere Lyders, by een beginnenden Zwarten Staar, alles, met beide de Oogen, dubbeld zien. Ik genas voor omtrend drie Jaaren, een Majoor der Hufaren* die by zyn Escadron, dat in drie ryën ge,fchaard was, altyd zes ryën zag, en nog onlangs, kreeg ik, op bevel van den Koning een Edelman ter Geneezing, die insgelykjs alles dubbeld zag, en door die Middeleng welke ik naderhand zal opgeeven, geneezea wierd. De Oorzaak van dit Toeval,legt buiten twyfel in eene ilerke uitrekking van de Vaten van het Spinnewebs - vlies Choruideq. Hier in kunnen, wegens den zwakken tegenftand van ditVlies, ligtelyk Aderbreuken, Variuï ontftaan; de Zenuwen van het Netvlies worden daar door gedrukt, en de Ligtftraalen ver<» fchillende gebrooken. Dit Toeval moet fchielyk geholpen worden,om dat 'er anders eene volkomene en doorgaans ongeneeslyke Blindt heid uit ontftaat. Een voorbeeld van deezen Aart, (het enige in myne Praktyk) heb ik gezien by een jong Mensch, van 26 Jaaren; Hy was reeds een geheel Jaar hlind gewees): toen hy myne hulp verzogt. Voor de Blindheid ontdekte hy, dat hem het Gezigt, ti Èene fterke beweeging, aanvanglyk zwak wierd én dat hy naderhand alle Voorwerpen döb'B 2 beid  C H ) beid zag. By de minfte beweegiög van het Bloed, zag hy zwarte Vlekken voor de Oogen en einde'yk wierd hy geheel Blind. De Va* ten van het SpinneWebs Vlies, Cboioidea, watert by deezen Mensch zo uitgerekt, als of zy met Wasch opgefpooten waren, en alle hulp was vergeefs. Ik heb boven gezegd, dat de Oogappel, in een volkomen Zwarten Staar, onbeweeglyk gevonden word; dog dit is geen volkomen onbedrieglyk Kenteken. De Heeren jannin Ég) en RrcHT£r(4), hebben hem by den volkomen Zwarten Staar, beweeglyk gezien, en ik heb dit Verfchynfel zelfs tweemaalen waargenoomen. De Oorzaak hier van is gemakkelyk te verklaaren. De Regenboog, Iris, die den Oogappel, Pupilla, vormt, is een Vervolg van het Spinnewebs Vlies, Cboroidea, dat van het Netvlies vergezeld word. De verfcheidene Zenuveezelen, die in dit Vlies gevonden worden, en zyne beweegbaarheid veroorzaaken, ontftaan uit de Lens Zenuw knoop ganglio lenticulari, die van het derde en vyf de Paar gemaakt word. Daar nu alle deeze Zenuwen geene gemeenfchap met de Gezigt-. 'zenuw hebben, is het ook mogelyk, dat de laatfte onwerkzaam zyn, terwyl de eerfte haare werking behouden , en een Mensch, by eene (3) Von Augenkrankheiten, pag. 426. (4) N$v: Ommunt: Societtt: Goetting: Tm. II.  ( 15 ) eene volkomene Blindheid, een beweeghaaren Oogappel kan hebben. Dit Geval heeft ook omgekeerd plaats, dat namelyk de Zenuwen van den Regenboog,Iris, verlamd zyn, en de Gezigtzenuw gezond is. Ik ken eene Vrouw, by wie de Oogappel buitengewoon verwyd en geheel onbeweeglyk was. Het Gezigt was zeer zwak, en alle Brillen hielpen niets. By Dag en in het algemeen by fterk Ligt kon zy in het geheel niet zien, dog zy zag des Nagts en in donker wat beeter. De Oorzaak van dit zwakke Gezigt was, om dat de Oogappel zig niet vernauwen kon, waar door op eenmaal te veele Ligtftraalen in de Oogen vielen, hierom zag zy ook des Nagts beeter, om dat de Oogappel verwyd was, gelyk hy zig, in den natuurlyken ftaat, by een flaauw Ligt, beftendig verwyd, Dit vooraf hebbende laaten gaan, kome ik nu tot de Geneezing van dit Gebrek. Voor alle dingen moet men de voorgaande Oorzaaken onderzoeken, en naar derzelver gefteltheid de Geneezing inrigten. Daar nu den onvolkomen en volkomen Staar alleen in Trappen verfchillen, zo is by beiden de Geneezing eenerlei, alleenlyk met dit enige onderfcheid , dat de onvolkomen zig gemakkelyker laat geneezen als de volkomen, behalven in het enkelde Geval, als den laatften door eene hevige beweeging van het Bloed ontftaan is. De algeroeene Middelen, worden genomen B 3 uit  ( ï6 ) p?t de Klësfe der oplosfende, prikkelende en verfterkende; den gelukkigen uitflag der Geneezing, hangd af van de behoorlyke keuze deezer Middelen, en van de naaukeurige kennis der voorgaande Oorzaaken. Als de naaste Oorzaak eene volbloedigheid, of eene fterke ophooping van Bloed naar het Hoofd is, is eene Aderlaating van 10 of 12 Oneen nodig, om in het algemeen den Bloedklomp te verminderen, hier na kan men 10 of 12 Bloedzuigers aan den Hals en de Slaapen zetten, om het ftilftaande Bloed, meer onmiddelyk, uit de kleine Vaten te voeren, en dit kan, naar vereifchder omftandigheeden , drie-vier-en meermaalen herhaald worden. Om te verdeelen kan men inwendig, de Tartans Solubilis, het Zout van Glauber, of de Tartans Tartarisatus, enige maaien, tot eene halve Drscbma's Daags, laaten gebruiken. Enige Dagen daarna legd mén in den Nek, een Spaanfe- Vliegpleifter, die 10 of 14 Dagen open gehouden moet worden. Hier op kan men, om de Veerkragt weder te herftellen, prikkelende Middelen gebruiken, inzonderheid als het Netvlies en de Gezigtzenuw, fterk verlamd zyn. Tot dit oogmerk is óe Braakwynfteen, Tartans Emeticus, in kleine Giften, het beste Middel. Men laat ,3 Greinen in 6 Oneen Waters oplosfen, waar van den Lyder, den geheelen Voormiddag, alle twee Uuren een Spysleepel vol gebruikt} dog voor afmoeten de Darmen, door Ontfteking- wee-  C 17 ) weerende Laxeermiddelen, gezuiverd worden. Die Middel verwekt meerendeels Walgingen, dog zomtyds ook Braaken of Afgang, en in dit Geval moet de Gift verminderd worden; en als het geene Walgingen veroorzaakt, kan men alle Uuren een of ook wel twee Lepels laaten gebruiken. Dit Middel kan men ook in Pillen laaten gebruiken, en hier toe bedien ik my van het volgende voorfchrift. Rt Gumm. Galb. . ■ - Sagapen: Sap: Vcnet: a Unc. Unam, Rhei optime Drach. Unam. & Semis. Tart: Emetic: gr: XVI. Succ: Liquirit: Drach .Unam. F. 1. a- Pill. Pond. gr. I. Van deezen laat ik, 'sMorgens en 'sAvonds telkens 15 gebruiken, en hier mede 4 of 6 Weeken aanhouden, en ik heb byna altyd, van dit Middel, de gelukkigfte gevolgen gezien. Als de Blindheid, by een volbloedig Mensch „ na eene fterke verhitting ontftaatl, dan volgd de Geneezing, in korten tyd,na het Aderlaaten, B 4 en  C 18 ) £n het gebruik van de Bloedzuigers en den Braakwynfteen. Op eene andere plaats, heb ik een Voorbeeld van deezen Aart bygebragt. (5) Als een in wanorde geraakten Aambeienvloed, of onregelmaatige Maandelykfe reinigingen, de Oorzaak is, moet men vooral dit Gebrek wegneemen, en de Aambeiënvloed of de Maandftonden, door behoorlyke Middelen weder tragten te herftellen. Het zetten van Bloedzuigers aan den Aars en aan de Lippen der Schaamelheid, is hier vooral heilzaam. Als deezen Vloed nu weder herfteld, en de Blindheid nog niet geheel verdweenen is, dan kan men zig met nut, van de evengemelde in - en - uitwendige Middelen bedienen. Ik heb insgelyks verfcheidene reizen , een Zwarten Staar zien ontftaan, door het Hevige Worgen en Braaken, waar meede inzon. derheid, zwaarmoedige Perfoonen geplaagd zyn; by deezen deeden 10 of 12 Bloedzuigers, aan de Slaapen of aan den Hals gezet de Heerlykfte werking. Ik liet de Lyders hier op, als het Jaargetyde het toeliet, de Eserbronnen drinken, of andere oplosfende Middelen, gelyk het Zout van het Karelsbad, enige Dagen gebruiken, hier op lag ik Spaanfevliegpleifters aan, en liet de bovengemelde, (5) Heelk. Waarn. D. 1. BI. 235.  ( 19 ) de Pillen ncemen. Als nogtans de zwakheid der Oogen niet verminderde, liet ik hec Sap Van Pisfebedden, met Bouillon, op de volgende wyze, met het grootfte nut gebruiken. I}c liet 60 of 80 Pisfebedden in eene half Once Rinfe Wyn ftampen, dan het Sap uitdrukken, en dit liet ik den Lyder, des Morgens nugteren, met twee Kopjes gekookt Kalfsnat,dat van het Vet ontdian en niet gezouten was, drinken, en hier mede enige Weeken voortyaaren. Onder deeze handelwyze ben ik altyd gelukkig geweest, inzonderheid als ik dagelyks nog tweemaal, de gemelde Pillen liet gebruiken, Deeze Diertjes hebben een fcherp, vlug, oplosfend , loogzout, en zyn dus in ftaat,om de verpoppingen in de kleinfte Vaten op te losfen. Als eene fchudding der Herfenen, eene Scheur, Breuk of nederdrukking der Herfenpan„ 0f uitgeftort Vogt,de Oorzaak van den Zwarten Staar is; dan moet deeze eerst weg genomen worden, en het Zien komt dan doorgaans van zelfs weder , men kan nogtans, tot verfterking koud Waater op de Oogen Leggen, of een verfterkend Oogwater, als by voorbeeld, 9= Sp: Lavend: —— Lilior: convall: Anthos ■ Sal: Ammoniac: a Drach, Unam. Bals: Viv: Hof: Dracb. Semis. op de handen gieten , en ze dagelyks enige maaien voor de Oogen houden. B 5 Maar  ( 20 ) Maar als dit Gebrek na kwaadaartige Vlekkoortfen, Mazelen, of Pokken, of door het verplaatfen der ftoffe van de Jigt of het Voeteuvel ontftaan is; dan moet men, zo dra raogelyk, deeze ftilftaafide ftoffe in beweeging, en weder in den omloop der Vogten tragten te brengen. Een of twee Giften van den Braakwynfteen, tot 3 of 4 Greinen , zyn in het begin een heerlyk Middel, wegens de fchudding die daar door veroorzaakt word. Vervolgens legt men in den Nek, aan de Armen en Beenen Spaanfe Vliegen, en als de Lyder, door de eerfte fterke fchudding, weder een weinig begint te zien; dan laat men den Braakwynfteen, in kleinere Giften, en tevens de Pisfebedden, gebruiken. Enige Gevallen zullen dit bevestigen. Een Man van 52 Jaaren, die dik wils met Jigtpynen geplaagd was, kreeg twee Jaaren geleeden, wederom zulk eenen aanval in den regeer Okfel, de Pynen waren zo hevig, dat de Lyder niet alleen in verfcheiden Nagten niet fiaapen kon, maar ook te gelyk eene hevige Koorts had. Een Vriend gaf hem de raad, dat hy, op de pynlyke plaats, Doeken met koud Water 'moest laaten leggen, en dit was naaulyks viermaalen herhaald, of de Pyn verdween; dog twaalf Uuren daarna, was hy aan beide de Oogen blind. Ik wierd den volgenden Dag geroepen, de Oogappel was fterk verwyd, en onbeweeglyk, zo dat de Lyder geene de minfte gewaarwording van het  ( 21 ) het Ligt had. Ik liet terftond de Plaafs, van waar de Pyn verdreeven was, met Borftels wryven,een Spaanfe Vliegpleister aanleggen, en drie Greinen Braakwynfteen gebruiken waar op een hevig braaken volgde. Den volgenden Dag verzeekerde my de Lyder, dat hy reeds enig Ligt gewaar wierd, en ik vond den Oogappel ook eenigzins beweeglyk. De Spaanfe Vliegpleister had goed gewerkt, ik liet denzelven afneemen, en eenen nieuwen aanleggen, en eene Hand breed onder deezen, lag ik 'er nog een aan, om eene fterke prikkeling te verwekken. Inwendig fchreef ik een Drankje'voor, uit vier Greinen Braakwynfteen, met vier Oneen Oranjewater, waar van hy terftond de helft moest gebruiken, en na dat dit eens gewerkt had, liet ik hem alle Uuren een Lepel vol neenen, hy braakte dien Dag, nog zeevenmaal en 'sAvonds kon hy wel wat beeter zien, dog nog niets duidelyk onderfcheiden. De Vliegpleisters wierden afgenoomen, en de openingen verbonden met Uug Basilic: en PuLv. Cantharid. Den derden Morgen kon de Lyder my reeds even erkennen; ik liet weder twee Greinen Braakwynfteen in zes Oneen Waters Oplos, fen, en hem alle twee Uuren een Lepel vol gebruiken. Dit veroorzaakte wel veele walgingen, dog maar eenmaal Braaken. De Oogappel kreeg nu zyne beweegbaarheid weder en begon zig merkelyk famen te trekken. Nu liet ik, den volgenden Dag, op de boven-  C 22 ) vengemelde wyze, de Pisfebedden, beneevens de Pillen gebruiken, en de Lyder was in negen Weeken geheel herfteld. In den laatften tyd had ik hem nog, tot verfterking der Oogen, aan zyne Handen, die, met eenen verfterkenden Geest befmeerd waien, laaten ruiken. Een Meisje van zeven Jaaren kreeg de Mazelen , en dewyl de Ouders haar niet behoorlyk in agt namen, maar haar in de Koude lieten omzwerven,gingen de Mazelen te rug, en het Kind wierd Blind aan beide de Oogen. Verfcheiden Kwakzalvers en Wyven wierden om raad Gevraagd; dog het Kind bleef Blind, in weerwil van hunne pogingen. Twee Jaaren daarna, wierd ik eindelyk om raad gevraagd; wegens den langen tyd die verloopen was,kon ik inderdaad weinig hoop hebben op eenen gelukkigen uitilag; nogtans befloot ik 'er de Proef van te neemen. In het begin liet ik dagelyks driemaal, een Scrupel Tartarus Tartarifatus gebruiken, liet eene Leefregel uit het groeijend Ryk in agt neemen , en voor den Drank een Afkookfel van Graswortel drinken. Den tienden Dag gaf ik haar een zagt Ontlastmiddel, en hier op moest zy dagelyks viermaal, twaalf van de bovengemelde Pillen neemen. De eerfte 14 Dagen ontdekte zy geene Walgingen nog enige verandering; dog in de derde en vierde Week, volgden Walgingen en zomtyds ook Braaken. Na zes Weeken wierden de Oog. appels,  ( n ) appelsi en inzonderheid de regter, enigzints beweeglyk, en zy kon reeds enige Spooren van Ligt ontdekken, en Dag en Nagt onderfcheid. Van nu af liet ik haar, alle Morgens, 40 Pisfebedden met Bouillon, dagelyks tweemaal Pillen en den verfterkenden Geest gebruiken. Na een gebruik van nog eens zes Weeken , kon zy reeds, inzonderheid met het regter Oog, de Voorwerpen duidelyk onderfcheiden. Ik liet met de bovengemelde Middelen voortvaaren, en agter beide de Ooren een Spaanfe Vliegpleister leggen, die 19 Dagen open wierden gehouden. Het Gezigt wierd, in deezen tyd, beftendig beeter, dog ik liet, om meerder prikkeling te Verwekken , en eene afvoering der Vogten te veroorzaaken, nog een groote Spaanfe Vliegpleister in den Nek leggen, en 14 Dagen openhouden. Hier na zette ik een Etterdragt, Fontanel, aan den flinker Arm, liet haar, na Bed gaande, 12 pillen en daarby den verfterkenden Geest gebruiken, en zy was, in den tyd van negen Maanden, geheel weder herfteld. Een Onderofficier der Huzaaren van het Regiment van bclling, die op beide de Oogen den Zwarten Staar had, wierd my door zynen Generaal toegezonden. Hy kon uit het regter Oog geheel niet zien, de Oogappel was buitengewoon verwyd, en hoe hy ook gewreeven wierd, onbeweeglyk. Aan het flinker Oog, was den Oogappel insgelyks zeer  ( 24 ) zeer verwyd, nogtans als hy gewreeven wierd tiet geheel onbeweeglyk. Dit Toeval had reeds meer dan een Jaar geduurd, waarom ik weinig van zyne Geneezing kon belooven; ik beproefde nogtans dezelve Geneeswyze, waar mede ik reeds dikwüs, in dergelyke Gevallen, geflaagd was. Hierom liet ik hem, ha dat voor af zagte ontlastmlddelen gebruikt waren, den Braakwynfteen op de volgende wyze gebruiken. Tien Greinen van denzelVen, wierden in twaalf Oneen Oranjewater opgelost, en van dit Mengfel moest den Lyder, de twee eerfte Dagen, des Morgens driemaal twee Lepels vol neemen, waar op verfcheiden Braakingen volgden; Den volgenden Dag, gebruikte de Lyder, op verfchillende Duren vier Lepels, en 'er volgde geene Braakingen, maar wel eene aanhoudende Walging. Op deeze wyze wierd by aanhoudenheid, drie Weeken lang,-voortgegaan. De beftendige beweegingen hielden aan, en veroorzaakten dagelyks enige Stoelgangen. Ten zeiven tyde wierd een grooten Spaanfe Vliegpleister in den Nek gelegd, die 16 Dagen open gehouden wierd Toen deezen geneezen was, wierden dergelyke pleisters agter beide de Ooren gelegd, en tot in de derde Week open gehouden. Ik vond nu beide de Oogappels beweeglyk, en niet zoveel verwyderd als voorheen , dat my enige hoop op eene volkomene herftelling gaf. Hierom liet ik dagelyks driemaal i de boven aan-  C 25 5 aangehaalde verdwynende Pillen gebruiken* en uitwendig den verfterkenden Ooggeest toedienen. Onder deeze handelwyze, ging de Geneezing zo gelukkig voort, dat het Gezigt dagelyks beeter, en den Lyder in vyf Maanden volkomen herfteld was. Na dien tyd kreeg hy eene Burgerlyke bediening, waar in hy veel moest Rekenen en Schryven, en dit kon hy, zonder hinder van zyn Gezigt, verrigten. Als den Zwarten Staar uit eene venerifche Oorzaak ontftaat, dan is de Kwik, zo wei uit als inwendig gebruikt, het werkzaamfte Middel, en ik heb dikwils gezien, dat zulk eene Blindheid, onder de Kwyling, of eene andere behandeling, zonder Kwyling, verdweenen is, nogtans heb ik ook zulke Lyders, na de Geneezing van het venerifche Gebrek , als het Gezigt nog wat zwak was, de Pisfebedden en den verfterkenden Geest laaten gebruiken. In alle andere Gevallen is de Kwik niet aan te raaden, dewyl zy zig, in het teedere Weeffel der Oogvaten, ophouden, en het kwaad vermeerderen kan. Als eene Blindheid na eene Verlamming , Paralyfis, ontftaat, word zy met deeze Geneezen^ en zo dit niet gefchied, dan blyft ook de Blindheid ongeneeslyk. 'Er is nog eene foort van Zwarten Staar, die langzaam ontftaat, zonder dat de Lyder eene bizondere Oorzaak kan opgeeven, en hy nergens over klaagd, dan over eene zwakheid  C 26 ) heid van het Gezigt die dagelyks vermeer* derd. De Lyders worden bleek, de Oogappel word dof en verliest zyne blinkende zwarte Kleur, dit is de ergfte foort van Zwarten Staar. Ik heb, in het begin, eer het Gezigt nog geheel verlooren was, door de aangepreezene Middelen, zomtyds nog enigen geneezen, dog heb dezelven een half Jaar en dikwils nog langer laaten gebruiken , "eer zy zig werkzaam vertoonden. Dog als het Gezigt geheel verlooren was, heb ik zo wel van deeze als andere Middelen weinig hulp gezien, ik heb ze Jaaren lang, zonder nut gebruikt, fchoon het zomtyds fcheen, of zy eene verandering te weeg bragter. Verfcheiden groote Artzen, hebben in deeze foort van Staar, met Nut de Ekctriciteit beproefd, en de beroemde jan in, verzeekerd op nieuw, dat hy 19 Perfoonen op deeze wyze geneezen heeft. Anderen hebben in tegendeel, van dit Middel, het geringfte nut niet gezien, en ik zelfs heb het, in verfcheiden Gevallen , naar de beste Voprfehriften, vrugteloos gebruikt. Ondertusfchen kan men niet ontkennen, dat de Zwarte Staar, door de Rhttricite.it geneezen is. Misfchien is het eene zekere foort van denzelven, en het ware te wenfchen , dat deeze naaukeuriger bepaald kon worden Of men dit ooi van de Pulfatilla van den Heere stork, en van de Amica van den Heere collin, met zekerheid kan zeggen, durf ik niet bewee- ferf.  '( 27 ) ren. In het Koninklyke Invalidenhuis alhier zyn beide deeze Middelen, zeer dikwijs zonder enig nut gebruikt. En ik weet niet, of er buiten we enen, wel iemand enige werking van deeze Middelen gezien heeft. c VER.   II. VERSCHEIDENE SOORTEN VAN ZOG-VERPLAATSINGEN, BY WELKEN DE KONSTBEWERKING MOEST VERRIGT WORDEN. DOOR DEN HEERE f. L. SC H MU C K E R, C 2   H. VERSCHEIDENE SOORTEN VAN ZOG-VERPLAATSINGEN^ i E Y WELKEN' DE KONSTBEWERKING MOEST VERRIGT WORDEN. EERSTE GEVAL. JSene jonge Dame, had reeds, in haaren ongehuwden ftaat, verfcheiden aanvallen van Jigc gehad, die doorgaans in Magteloosheid eindigden. Twee Jaaren na haar Huwelyk . wierd zy , na dat zy, gedurende haare Zwangerheid , veele aanvallen van Braaken en Bezwymingen had doorgeftaan, nogtans gelukkig van haar eerfte Kind verlost. Toen de Zog-koorts voorby was, wierd zy, door haaren gewoonen Geneesheer behandeld. Het zy nu dat de Koortsbast te ontydig gebruikt was, of dat zy zig te vroeg uit het Bsd had begeeven, zy kreeg, na enigè Dagen, nieuwe aanvallen van Jigt, met flaapeloosheid en eene ileepende Koorts. Zo lang C 3 df  ('Jtt ) de Kraamvloed, Locbia, duurde, waaren de omftandigheedên nog■ èenigermaate dragelyk, maar toen deezen ophield, wierden de Jigtpynen zo hevig, dat AyM3ag, nog Nagt rust had de Eetlust was geheel verdweenen, en ^ilLyaerttH &Êt& tfen.üiterftén veizwakt. De Pynen, die zig tot hiertoe door alle de Leeden verfpretd hadden, pkatften zig nu op eenmaal, op de regter Heup, en zy kon zig zonder Pyn, niet in het minfte beweegen. Het' geheele Been zwol tot aan de Kuit, en was tweemaal zo dik als het andere. Hier tegen wierden, in en uitwendige oplosiende Middelen, Baden en dergelyken, dog zonder enig nut, gebruikt. De Pyn verminderde wel een weinig, maar de Koorts-hield onveranderd aan. „ Boven den grooten Draijer, Trochanter mategen de Kam , Crista, van het Darmbeen, vormde zig nu een groot Gezwel, dat voor een Zugt-gezwel, Uedema, gehouden wierd. Ik wierd ter hulpe „verzogt. Ik deed onderzoek naar alle de omftandigheeden, en onderzogt het gezwollen Been, op het naaukeurigfte. Daar ik nu ontdekte, dat de Lyderesfe , nog na de Verlcsfing, nog na de Zogkoorts, in het geheel geen Zog uit de Borften ontlast had, en in het groote Gezwel zeer duidelyk eene VogtgoWing, Uu tuaiio, te ontdekken was, befloot ik hier uit, dat hier eene Zogverplaatfing tegenwoordig moest zyn, eo raade daarom de opening van  ( 53 ) het Gezwel aan, dat my ook terftond toegedaan wierd. Ik maakte de opening niet gtooter, dan eenen halven Duim in de lengte, om dat ik, wegens de verbaazende uitzetting der Huid, van de Heup tot de Kuit, al het Vogt niet op eenmaal ontlasten wilde, op dat zy van tyd tot tyd weder mogt inkrimpen. i De Opening was naaulyks gemaakt, of er Spoot terftond een melkagtig Vogt, als een Fontein, uit dezelve, en in weinig Minuten, was een Waschkom met het zelve gevuld. Ik liet een andere Kom brengen, terwyl ik In dien tyd dat deeze gehaald wierd, de opening met den Vinger floot, en liet nog een aanmerkelyk gedeelte uitvloeijen, hier op floot ik de opening met een dikken Plukfelprop, en lag het gewoone Verband aan. De Lyde-* resfe gevoelde, na deeze ontlasting, veel ver- ligting. . I Des Avonds vond ik, dat er in weerwil van het Verband, nog veel Vogts ultge. vloeid was, en toen het afgenomen wierd, ftroomde 'er weder eene groote menigte, dat geheel zonder Reuk was, uu\ Ik lag weder een droog Verband aan, en om het'geheeie Been liet ik, tot aan de Kuit Servetten aanleggen. bevogtigd met eenen verdeelenden Geest, uit Brandewyn, Ammonir akzout, Spaanfe zeep en Kamfer. Ik vond de Lyderesfe, defi volgenden Mof* gen, veel vlugger,zy had dien Nagt een wen C 4, mg*  C 34 ) niggeflaapen. De Pols was wat meer verhoeven, uit de Wonde was den geheelen Nagt veeLVogts gevloeid, en by het afneemen van het Verband, kwam nog meer te voorichyn. Het Gezwel aan het bovenfle gedeelte der Lendenen, was merkelyk ingevallen,'maar dat aan de Kuit minder. Zy wierd weder als-voorheen verbonden. Den volgenden Nagt fliep de Lyderesfe nog rustiger. Uit de Wonde was nog veel Vogts gevloeid. Des Morgens was zy vrolyk, en gebruikte met veel fmaak een Kopje Chocolade, met wat Wittebrood. Op deezen Dag vergrootte ik de Wonde tot op twee Duimen, en dewyl ik dit reeds, by het maaken der eerfte opening, gezegd had, gefchiede dit zonder Vrees of Onrust te verwekken. De Wonde wierd alleen verbonden met eene Wiek, beftneerd met den Balf. Arcaei, en een Pleister waarin een Gat was, daar over heen gelegd, om den uitvloed van het Vogt niet te beletten. De Lyderesfe gebruikte met veel fmaak, ligte fpyzen uit Tuingewasfen en Bouillon. Den vierden Morgen waren alle de omftandigheeden nog beeter, de Slaap en Eetlust waren byna weder in den natuurlyken Staat, en de Pols was doorgaans vry van Koorts. De Wonde had minder Vogts ontlast, en by het afneemen vloeide 'er ook weinig meer uit. Ik fchreef haar nu dagelyks viermaal, een half kopje van een afkookfel van den Koorts-  ( 35 ) Koortsbast voor. Zy had ook deezen Morgen weder, voor het eerst, natuurlyken ftoeigang, die, wegens de groote drooge hitte, waar in de Lydersfe alle de Nagten doorbragt , tot hier toe altyd door een Klisteer had moeten verwekt worden. Alle de omftandigheeden wierden nu in het geheel beeter; de Koorts bleef geheel weg, de Eetlust, Slaap en de overige natuurlyke verrigtingen, waren behoorlyk. De Wonde gaf weynig Etter, zo dat ik, van den zevenden Dag af, dagelyks maar. eenmaal liet verbinden. De Heup zelfs was natuurlyk , alleen was het onderste gedeelte van het Been, na de Kuit toe, nog fterk gezwollen, hierom beval ik dat het Bed zo gemaakt moest worden, dat de Voet hooger lag, daarenboven omwond ik het Been met een fynen Waschdoek, waar over nog een flanellen Lap gelegd wierd. Dit had zyne nuttigheid. Het Lid had niet alleen fterk gezweet, maar de Wonde etterde nog fterker, om dat het Vogt, dat in het celwyze Weefzel was opgehouden , door het hoogleggen van den Voet, meer naar de Wonde gezakt was, en het Gezwel was merkelyk verminderd. Ik hield zes Dagen met dce. ze handelwyze aan, tot dat het Gezwel, aan de Dye en het Been, byna geheel verdweenen was. Toen omwond ik het Been, van de Toonen af tot boven de Kuit, met een Windfel van agt Ellen, waarna het Gezwel geheel verdween. C 5 Daar  C 3* ) Daar de Lyderesfe nu dagelyks in kngtefl toenam en de Wonde zig ter Geneezing fchikte, wierd alle Weeken een zagt Ontlastmiddel voorgefchreeven. De vier eerfte Ontlaftingen waren zeer fterk, en met een Vogt vermengd, dat in allen opzigte overeenkwam met dat, het welk uit de Wonde vloeide. Na dien tyd wierd dit niet meer ontdekt. Ik gaf haar nu tot aan de volkomene Geneezing, die in de zesde Week volgde, vryheid, om dagelyks enige Uuren buiten het Bed, op eene Rust. bank door te brengen. De Lyderesfe was, gelyk reeds gezegd is, In haaren ongehuuwden ftaat, beftendig'door de Jigt aangetast geweest. Zy was hier van, na dit Toeval, geheel bevryd. Haare Gezondheid wierd , in het algemeen, veel fterker ea duurzaamer, en zy is na dien tyd nog tweemaal, gelukkig en zonder enig Toeval verlost. TWEEDE GEVAL. Eene jonge, gezonde Dame van 20 Jaaren, wierd, in het Jaar 1777, gelukkig van eene Dogter verlost. Zy was, na deeze Verlosfing, zo wel, dat zy vier Weeken daar na uit, en op het Land ging. Hier fteldezy zig, zonder enige voorzorg, bloot aan alle de vermaaken van het Land, kleede zig lugtig en droeg ook misfchien geene zorg, om zig behoorlyk voor de koele Avondlugt te myden. Zy verviel in eene tusfchenpoozende koorts, met eene verzwak-  ( 37 ) zwakking van het geheele Lighaam; zy had ceenen Eetlust, maar veeleer afkeer van alle fpvzen, en eene gedurige prikkeling in deLeeden, belette den flaap; de frisfe kleur van haar Aange/igt verdween, zy zag 'er geheel uitgeteerd uit, had alle Nagten groote Hitte en Dorst, en op de minfte beweeging wierd zy door eene Bezwyming aangetast. In deezen toeftand kwam zy weder te jerlyn, en vroeg haaren gewoonen Geneesheer om raad, tegen deeze Toevallen. Korten tyd hier na kreeg zy eene zeer hevige Pyn in de flinker Liesch en Heup, die de Lyderesfe meer hinderde, dm al het overige, uitwendig was 'er niets te zien. Ik wierd toen ook ter hulpe geroepen. Op het berigt, dat my, gedeeltelyk door de Dame, en gedeeltelyk door den Geneesheer, eenen'myner beste Vrienden, wierd medegedeeld, en na eigen onderzoek, befloot ik, dat hier eene Zogverplaatzing plaats had. Zy had, gelyk in het vorige Geval, na de Verlosfing, geen Zog uit de Borsten ontlast. Men kon uitwendig, aan de pynelyke plaats, de minfte Verheevenheid of Ontfteking niet ontdekken, fchoon de Lyderesfe, wegens de Pyn, het Been niet beweegen kort, en veel minder het Bed verlaaten. De tusfchenpoozende Koorts was reeds veranderd in eene aanhoudende fleepende Koorts. Men had de Lyderesfe, om open Lyr te houden i tot hier toe beftendig zagce Ontlastmiddelen en Klisceeren moeten voorfchryven. w y  ( 38 ) Wy kwamen nu overeen, om haar dagelyks tweemaal, een koud afkookzel van den Koortsbast met de wateragtige Tinctuur van Rbabarber te laaten gebruiken, 'savonds kreeg zy Pillen uit de oplosfende Gommen, en de Suipb. Auvat. Antimon. Uitwendig wierden kusfens met: verdeelende Kruiden en Kamfer aange- Deeze Middelen fcheenen goeden dienst te doen. Na dat zy enige dagen gebruikt waren, verminderde de Pyn zo zeer, dat de Lyderesfe opitaan en gaan kon. In deezen toeftandvond ttaar °P eeRen morgen, dog de Koorts was onveranderd. Dog zy kreeg, den volgenden Dag, eene hevige koude Koorts, waarop eene üerke aanhoudende Hitte volgde. De Pyn in de Liesch vermeerderde zo, dat zy de Dye en de Lendenen, zonder de hevigfte Pyn, niet meer kon beweegen. Ik vond haar den volgenden Morgen, nog in eenegroote Hitte, en den seheelen Nagt was flaapeioos doorgebragt. Toen ik het lydende Deel onderzogt, vond ik in de diepte, in den omtrek der Lendenfpier, Musculus Pfoas, eene hardheid en zwelling die, onder het beweegen, ten uiterften pyn. tyk, dog zonder enige Ontfteking was. Dit was het eerfte beginzel van het Zog, dat van de overige Vogten afgefcheiden, en op deeze plaats neergeworpen wierd. Ik liet terftond weekmakende Omflagen, uit Vlierbloemen en Amandelbrood in Melk gekookt, gedurig, warm  ( 39 ) warm aanleggen, en inwendig wierden zuiverende Middelen voorgefcareeven. Het Gezwel wiera, hoewel zonder Ontfteking, van Dag tot Dag grooter; het wierd ook niet zagt, en hoe grooter het wierd . hoe meer de Pyn verminderde. De lleepende Koorts bleef weg, de Pols wierd voller en natuurlyk, en de flaap en Eetlust kwamen weder. Een zeker Kenteken, dat het vreemde Vogt zig van tyd tot tyd van het Bloed afzonderde, en dat de Werkingen , die door het zelve belet waren, weder herfteld wierden. De Lyderesfe was hier over zeer vergenoegd, en nu viel de Vraag, of het Gezwel fpoedig geopend kon worden. Daar ik deeze foort van Gezwellen, by ondervinding kende, en wist dat in dezelven, de Verettering zeer langzaam toegaat, zeide ik aan myne Lyderesfe , dat zy nog wel 4 of 6 Weeken geduld moert hebben, eer het geopend kon worden. Ik agt het altyd veiligst, voor een verftandig Heelmeester, dat hy de Lyders niet vlyd met de hoop van eene fpoedige Herftelling, zo dra hy door Ondervinding en op zekere Grondregels weet, dat het niet mooglyk is. De Oorzaak, waarom deeze Gezwellen zo langzaam tot Verettering overgaan, en byna nooit ontftoken worden, legt in de zagtheid van het Vogt, waar door zy ontftaan. Het bevat te weinig fcherpte, om de Veezeis te prikkelen, en by gevolg om Koortfige Ontfteking en Verettering te vcroorzaake^ Men kan deezen ,on- der  ( 4° ) der de koude wateragtige Gezwellen tellen, by welken, als zy ryp zullen worden, eerst alle kleine Watervacjes ten fterkften uitgerekt moeten worden, tot eindelyk enigen, door den fterken aandrang van het Bloed, fcheuren, en het ingehoudene Vogt, in het eelwyze Weeffel uitftorten;. en in weerwil hier van, ontftaat 'er geene uitwendige Ontfteking, om dat deeze Vogten geen fcherpte bezitten, die toereikend is, om de Huid en andere Deelen te prikkelen. Met de gemelde Omflagen wierd beftendig voortgegaan; dog, dewyl den Uitflag niet terftond wilde volgen, ging het hier, gelyk in alle groote Familiè'n. Enigen der Bloedverwanten dagten, dat het wel fchielyker kon gaan, en vroegen daarom, agter mynenRug, en met den uiterften tegenzin der Lyderesfe, eenen ander om Raad. Deezen zag de zaak misfchien niet behoorlyk in, of hy wilde de Familie vleijen; althans hy beloofde eene fpoedigere Geneezing; dog de Lyderesfe ftelde geen vertrouwen in zyne beloften, Hoorde zig niet aan zyne Voorfchriften, maar bleef ftandvastig by die, welken ik haar had voorgefchreeven. Eindelyk wierd het Gezwel, tegen de zesde week, grooter en gevoeliger, en de Lyderesfe kon zig, door zyne zwaarte, met de Lendenen byna niet beweegen. 'Er kwam eene Koorts by, en het Gezwel wierd, waarfchynlyk door het fcheuren van enige kleine Vaat-  ( 41 ) Vaatjes, zagter, nogtans, gelyk doorgaans, zonder Ontfteking. Ik lag, om de overige hardheid volkomen op te losfen, eene pynftillende Pap aan, en befloot, den volgenden Dag, het Gezwel te openen. Dog de Lyderesfe liet my, den avond te voren, in alle haast roepen, en by myne komst vond ik, dat het Gezwel, aan zyn onderfte einde, in de Liesch doorgebroken was. Ik het de Hoving voort gebruiken, en den volgenden morgen verwyde ik de zeer kleine opening, terwyl 'er 's Nagts nog zeer veel wit Vogt ontlast was. De Geneesheer, die hier by tegenwoordig was, vond met my, dat het uitvloeijende Vogt, geen den minften reuk had, en dat het een waar verdund Zog was. Het ceheele Gezwel had den omtrek van een Theefchoteltje. De Wonde wierd in het eerst droog, en naderhand naar bevind van zaaken verbonden. De ontlasting was de eerste dagen zo fterk, dat men dagelyks tweemaal moest verbinden, en in de tusfchen tyden liep nog veel Vogts af. Alle de Toevallen verdweenen eensklaps, de Lyderesie had geheel geene Koorts; de Slaap en Eetlust waren behoorlyk. Toen de Verettering verminderde, en de Wonde zig ter Geneezing fchikte, liet ik enigemaalen in deWeeK, met veel nut, een zagt Ontlastmiddel gebruiken. Hierop gaf men haar, tot verfterking, den Koortsbast, waarna zy in korten tyd, daar 4e wonde geneezen was, volkomen herfteUe.  ( 42 ) DERDE GEVAL. De Vrouw van eenen Koninglyken Krygsraad, 20 Jaaren oud, verloste op den 5den Februarie I??4) VOOr de tweedemaal gelukkig. Dewyl zy nu haar Kind niet liet ZuL gen, kwam de Zogkoorts op den behoorlyken tyd, en hield aan tot den zesden Dag, waarna zy geheel verdween. De Lyderesfe had misfchien het Bed wat te vroeg verhaten, 0f op eene andere wyze koude gevat- want, op den agtften Dag na de Verlosflng, kreeg zy eene hevige zinkingagtige Pyn in de regter Schouder en den Opperarm. Enige dagen daarna, verplaatfte zig deeze Pyn op de regter Dye, regt boven den grooten Draaijer, Trocbanter Major, en wel met zuik eene hevigheid, dat de Lyderesfe, in zeven Nagten geene de minfte rust genoot, geheel niet fliep, nog in het Bed van plaats veranderen kon, maar onbeweeg-' lyk op dezelve plaats moest blyven leggen Er wierden allerleïe dienftige Middelen gebruikt, de Pyn verdween voor het grootfte gedeelte, dog in derzelver plaats kwam, 14 dagen daarna een fcheurbuikigen Uitflag op den Rug en in de Lendenen, waarvan de Zweeren, op enige plaatfen, de grootte hadden van een ftuk gelds van zes penningen, boven het Heilig en Staartbeen, kwam 'er ontfteking by, en boven het laatfte Been, ver-  ( 43 ) brak het met Gaten door, en de Huid waa verdorven. In deezen toeftand wierd ik geroepen, dewyl ik haar reeds, in haaren ongehuwden ftaat, van een Cbemofis geneezen had (r). Ik vond haar in eene fleepende Koorts, en ten uiterften verzwakt en uitgeteerd. In de verftorvene plaatfen liet ik terftond inkervingen, Scarificationss, maaken, met het Linimentum Nigrum verbinden, en het Emplastrum Nigrum daar over leggen. (*) Ik bevestigle alles met het T Verband. Inwendig fchreef , ik den Koortsbast voor. De Wonden wierden in korten tyd zuiver, het verftorvene wierd afgefcheiden, en 'er ontftond eene zuivere eironde Wonde, van twee Duimen lang en eenen Duimbreed; dog eene enkelde plaats bleef droog en zwart, en verdween eerst langen tyd daarna. Op den grooten Draaijer vertoonde zig een Gezwel, waarop weekmaakende Stovingen gelegd wierden, en toen het, op den 23ften Maart, open brak,vloeide 'er eene zeer groote menigte ftinkenden Etter uit. De Wonde wierd met den Balfem van arcaeus verbonden , en Drukdoeken in het Aqua. vegeto-mine- ralis (i) Heelk. Waarneemingen I. D. bl. 25a. (.*) Zie de Befchryving van deezen Pleister en dit Smeef* lel; in de Heelk. Waarneemingen van onzen Schryver* hec tweede Deel, bl. 307 en 308. De Vertaakr. D  ( 44 ) ralis feevogtigd, aangelegd. De Koorts bleef ondertusfen onveranderd^ en de Lyderesfe wierd dagelyks zwakker, fchoon zy alle Dagen êene 0>.ce Koortsbast gebruikte. In het begin van April fcheide zig de geheele peesagtige Uitbreiding, Aponeurofis, van het Staartbeen, Os Coccygïs, af, en ik vond het geheele Been met Beenbederf, Cari'ës, aangetast. Dit wierd met den Balfem van den Commandeur (*) en de Esferit: Eupborb. verbonden. De Wonde boven den grooten Draaijer wierd dagelyks grooter, zo dat zy vier Duimen lang en drie breed was. Het Been was insgelyks bloot, en door Beenbederf aangegreepen; hierom wierd het,gelyk het voorige, behandeld. Dewyl de Lyderesfe beftendig op de flinker zyde moest leggen, lag zy ook de Bilfpier, Musc: Gluteus', door. In enige dagen liep de Verfterving voort, tót ruim drie Duimen in de lengte en twee in de breete. Ik verbond het met het Linim: Nigr: en Drukdoeken met het Aqua vegeto mineralis, die doof een behoorlyk Verband bevestigd wierden. Men vond aan de flinker zyde, naast den grooten Draaijer; in de diepte, eene Vogtgolving, Fluüuatio, dog zonder fpoor van enige uit- (*) Zie de Befchryving van deezen Balfem, in het eerftc Deel der Waarneemingen van ónzen Scbryver, Bl. 285. De Vertaaler.  C 45 3 uitwendige Verheevenheid of Ontfteking der. Huid, en zonder Pyn. Alle de Wonden etterden zo fterk, dat, fchoon zy dagelyks tweemaaien verbonden wierd, alles wat onder de Lyderesfe lag, nogtans gedurig nat was,Dit, gevoegd by de Koorts, deed de Lyderesfe geheel Uitteeren, en evenwel had zy nog, hoop op Geneezing, om dat zy nog zulk: eenen goeden Eetlust had, dat zy dagelyks,. als zy haar gegeeven waren, tot haar nadeel zesmaal meer Spyze zou gebruikt hebben. Het gebruik van den Koorstbast en dienftige Voedfels, was alles, wat ik tot verbeetering der Vogten in het werk kon ftellem Hierom liet ik Hoender en Kalfs-Soepen, met jonge Kruiden gekookt, gebruiken, en in het Water,dat haaren gewoonen Drank was, deed ik wat Rinfe Wyn. Dog zy kreeg van dit alles niet meer dan haar bepaald aandeel. Den 5den April wasdeftoffe, die men asri den flinker Draaijer, in de diepte gevoeld had, door de Huid heen gedrongen, en by het afneemen van het Verband kwam zy met eenen ftraal te voorfchyn. De opening was zo groot, dat ik 'er mynen Vinger kon inbrengen.' De uitgevloeide Stofte bedroeg ruim een half Pint, zy was van eene aschgraauwe kleur, en had zulk eenen affchuwlyken reuk, dat terftond alle venfters open gezet moesten worden. De Stofte die nog in den grond terug gebleeven was, wierd, zo veel mogelyk, üitgedrukt en een Verband aangelegd. De LyD 2 de-  ( 64 f deresfe kreeg, van fchrik over dit Toeval? eene Bezwyming. "Ik verwyde op den 6den April de Wonde aan beide de zyden, en door den Vinger zo wel, als door de Sonde, ontdekte ik, dat de uitgevloeide Stofte, verfcheiden Holligheeden, Sinus, gemaakt had, in de tusfchenruimlens der Lendenfpieren. De groote Draaijer was ook wel bloot, maar zonder Beenbederf; daarom liet ik tweemaalen 'sdaags, een Afkookfel van Kalkwater, Mirrbe, een weinig Roozenhonig en den Balfem van den Commandeur, in de Wonde fpuiten, gelyk ook in de Wonde onder de Bilfpier. De Steekwieken, Bourdonnets, wierden met het zelve Afkookfel bevogugd, en daarna platte Wieken, Pluma. ceaux, met den Balfem van arcaeus beftreeken, daar over gelegd. Het geheele Verband wierd alle twee uuren nog bedekt met Drukdoeken, nat gemaakt in het Aqua Vegeto mineralis. Van het begin af, was de Stofte reeds onder de breede Zwagtelfpier, Fascia lata, geplaatst, en dewyl alle de Vogten zulk eene fterke neiging tot bederf hadden, vond men, in het midden der Lendenen, boven de uitwendige breede Lendenfpier, eene Vogtgolving, Flutluatio; en naar dien ik, met eene gewoone Sonde, door de bovenfte Wonde , niet op den grond kon komen, nam ik eene langere, waarmede ik myn oogmerk bereikte. Deeze liet ik, door iemand tegen de Huid aandrukken,  < 47 ) ken, en maakte op dezelve eene tegenopeJiing, van vier Duimen lang; 'er vloeide niet alleen eene menigte Vogts, dat met ftukken Vee vermengd was, uit, maar ik kon ook de geheele breede Zwagtelfpier, die tot bederf was overgegaan, uittrekken. De ftank was byna onukftaanbaar. Ik liet de Wonde zetfs gelyk de vorigen verbinden. Op denzelven dag fchilferde ook de ge* heele uitwendige Plaat , Lamina, van het Staartbeen , Os Coccygis, af; de Lyderesfe was, dobr de beftendig aanhoudende, fleepende Koorts, in den hoogden Graad verzwakt, hier by kwam nog gedurig Nagtzweeten, dat haar zo verzwakte, dat zy by elk Verband, uit het Bed gedraagen moest worden. De Beenen waren, tot aan de Kniën, zo fterk gezwollen, dat zy 'er uitzagen als een paar Waterblaazen. Ik liet by aanhoudenheid den Koortsbast gebruiken, en in plaats van Thee- en Koffie, liet ik haar dagelyks, vier kopjes Kalkwater met Melk neemen. Dewyl men nu, in dit Jaargetyde, enige verfche Kruiden kon bekomen, wierd 'er een Bouillon uit Hoender of Kalfsvleesch, met geftooten Kreeften, bereid, waarin Sperfies , Zuring , Kervel, Latuw, Waterkers en andere Kruiden gekookt waren, waarvan zy alle drie Uuren, een Chocolaadkop vol nam, en 'sMiddags liet ik haar nog wat Wittebrood gebruiken. De Wonde aan de regter zyde, boven den D 3 gro«<;  '( 48 5 grooten Draaijer, was uitwendig zuiver, en op het Been zelfs, vertoonde zig in het midden eene plaats, die zig ter affchilfering fchikte. Dewyl nu de Lyderesfe beftendig op de flinker zyde krom moest leggen, zo was de regter Heup en het Heiligbeen, Os facrum buitenwaards uitgeweeken, zo dat zy naar alle waarfchynlykheid krom fcheen te zullen worden. Integendeel was aan de flinker zyde, de Wonde op de Bilfpier niet alleen, maar ook de gemaakte Wonde, in eenen ^eer flegten toeftand. Om dat hier de Lyderesfe op lag, wierden zy gedurig gekwetst, en de openingen waren merkelyk grooter geworden. De Bilfpieren zelfs waren vol Holiigheeden en Groeven, zo dat men met de Sonde niet alleen tegen het Darmbeen, Os Mum, , kon raaken, maar men kon ook door de Spieren, naar alle zyden, zulke Holiigheeden, ter lengte van eenen Vinger, ontdekken. Hier uit vloeide beftendig een ftinkend Vogt, dat 'eruitzag als Water daar Vleesch in gewasfen was. Om deeze redenen liet ik nog beftendig, met de gemelde Infpuiting, voortgaan. De Wonde böven den flinker Draaijer, had ook door het leggen veel geleeden, en was 'zó vergroot, dat zy meer dan zes Duimen in de lengte, en weinig minder in de breete bedroeg. Beide de Wonden vereenigden zig aan de Dye, en de Spieren die den kleinen Draaijer, Trocbanter mïnor, opligten, Waren, beneevens den-Beursband, geheel vermeld, " 7 i L. en  C 49 ) en ik kon, vooral als ik de Lendenen liet beweegen, zeer duidelyk, her. ontbloote hooft van het Dyebeen, beneevens zynen Hals, voelen. Ik liet het met drooge Plukfelproppen, Tampons, en de overige Wonden volgens gewoonte verbinden. De gemaakte tegenopening fchikte zig ter Geneezing, het bovenfte gedeelte der Holligheid vereenigde zig, en de Verettering was zeer weinig, hierom liet ik de gantfche Lendenen met trapswyze Drukdoeken beleggen, die met een rondgaand Windfel bevestigd wierden, De Wonde boven het Staartbeen wilde niet fluiten, waarom ik myne vereenigende Pleister (*) by wyze van koekjes 'er op lag; bet duurde nogtans tot in Augustus, eer zy geheel geflooten was. Integendeel had zig alles, gedurende dien tyd, aan den regten Draaijer, na dat het Been afgefchilferd was, tot eene gunftige Geneezing gefchikt. Het fponsagtige Vleesch, dat nu en dan nog te voorfchyn kwam, wierd door de uitgebrande Aluin verteerd, en terwyl de Wonde meer en meer floot, lag ik myne vereenigende Pleister over dezelve, en in het begin van September, was zy geheel geflooten. De Wonden aan de flinker Dye, zo wel aan de Bilfpier, als boven den Draaijer, namen (*) Zie de Befchryving van deeze Pleister, in de Waarneemingen van onzen Scbryver, het ifte Deel, Bl. 286. De Fertaakr. D 4  C 50 ) men nu ook eene betere gedaante aan; de kleine buisjes en holiigheeden onder de BÜfpier, flooten zig, de uicvloed van den Etter wierd minder, en het hoofd van het Dyebeen en deszelfs Hals, waren met een nieuw Vlies bedekt. De groote en kleine Draaijer integendeel, waren beiden door Beenbederf aangetast, waarom ik beurtelings, dan eens met de Es/ent. Eupborb. en dan met den Balfem van den Commandeur liet verbinden, waarna ook in korten tyd, eene geheele affchilfering volgde. De Koorts wierd nu gedurig minder, en de Kragten vermeerderden. De Lyderesfe kon op den rug en op de andere zyde leggen, en dewyl de Eetlust zeer fterk wierd, wierd haar ook meer Voedfel uit het Plantenryk, hoewel zonder Vleesch, gegeeven, waarna de kragten ongemeen toenamen. De Wonde van de flinker Dye, fchikte zig nu ook ter Geneezing, fchoon het wat lang. zaamer toeging. Hier bragt veel aan toe, dat de Lyderesfe nu niet meer, gelyk voorheen, genoodzaakt was op deeze zyde te leggen. Dewyl 'er gedurig fponsagtig Vleesch in de Wonde kwam, liet ik derzelver grond droog verbinden, en daar over eene Wiek leggen, befmeerd met het Ung. Mundificans ( *}. Dit was van een goed gevolg; 'er kwam van on. (*) Zie de rneeVjemelde Waarneeraingen.  C 5i ) der uit de Wonde, gezond Vleesch, en derzeiver uitwendigen omtrek wierd kleiner. Ik liet nu myne vereenigende Zalf en Pleis ter aanleggen, en op het einde van September waren deeze Wonden ook geheel geneezen. De Lyderesfe ging, op den 8ften September, voor het eerst, op twee Krukken, door de Kamer. Den 2óften OEtober, reed zy voor het eerst uit; en den i5den 'fanuary van hec volgende Jaar, lag zy de Krukken af, en ging met eenen Stok. Den iften Maart kon zy deeze hulp ook ontbeeren en alleen gaan, dog, dewyl het eene Been, drie vingerbreed korter was geworden, dan het andere, moest zy zig van eenen langen Hiel aan haaren Schoen bedienen. Daar nu de Eetlust beftendig aanhield, nam zy in korten tyd zeer toe in kragten en vlugheid. Ik fchreef haar een verfterkend. Mynftoffelyk Bad voor, waar na zy veel meer fterkte en vastheid in den Rug en de Lendenen kreeg. Zy doet, zonder hinder, eene groote Wandeling, en daar zy voorheen, byna gedurig door zwaare en gevaarlyke Ziekten wierd aangetast, had zy ten minften van die zwaar en langdurig Gebrek, dit voordeel, dat zy, zedert haare herftelling, nooit door enige, andere Ziekte is overvallen. * * D 5 VER-   VERSCHEIDENE WAARNEEMINGEN, VAN ONDERSCHEIDENE SCHRYVERS,   C 55 ) VERSCHEIDENE WAARNEEMINGEN. DE EERSTE WAARNEEM ING. Een Steen uit den Endeldarm gebaald. Door den Heere schwind, Regiments-Heelmees* ter van bet Grenadier - Bataillon van LESTEWITS. Ilvene Vrouw van 78 Jaaren, die zedert 15 Jaaren eene zittende Levenswyze had gehad, kreeg, daar zy te voren niets van dien aart gevoeld had, eensklaps hevige Kolykpynen en Pynen in de Rng, met fterke perfingen tot Afgang, en het zitten viel haar ten uiterften moeilyk. Zy had geene Koorts, goeden Eetlust, en loosde de Pis natuurlyk. Na dat ik agt dagen, verfcheiden Middelen vergeefs beproefd had, liet ik haar, door eene Vroedvrouw , een Klisteer zetten. Deeze verhaalde my, dat zy een hard vast Lighaam had aangetroffen , en daar ik, by onderzoek, het zelve vond,fpoot ik enige verfche Olie in den Endeldarm,  C 56 5 darm, en haalde daarna, met eene Tang, een Steen uit denzei ven, ter grootte van een Hoenderei. Deezen Steen had de gedaante van eenen gewoonen Blaasfteen, zyne oppervlakte was ongelyk en met puntige Verheevenheden bedekt, en hier uit zyn de opgemelde Toeval-' len ontftaan, die na het uithaalen van den Steen, terftond verdweenen. DE TWEEDE WAARNEEMING. Over de -werking der Nagtfchade door Denzelven. D e ongelukkige uitflag eener Ziekte, waaf een Geneesmiddel die werking niet doet, die' men 'er van gehoopt had, is zomtyds leerzaamer, dan wanneer alles naar wensch is gefiaagd. De Natuur doet dik wils alles, en de uitwerking word op rekening van een Geneesmiddel gezet; hiervandaan de elkander tegenfpreekende gevolgtrekkingen, als verfcheiden "Geneesheeren hetzelve Middel gebruiken. Daar wy nu in dit Werk, verfcheidenmaalen gefproken hebben van de goede Uitwerkzels der Nagtfchade, Bella Dona; zullen wy hier een Geval bybrengen, waar in zy niet aan het oogmerk beantwoordde, en wy zyn zeker overtuigd, dat zig de eigenlyke kragt van een Mid-"  C $7 ) del, door meerdere Gevallen, waar in het niet aan de vefwagting voldoet, eerst met zekerheid laat bepaa'.en. Eene Vrouw van 52 Jaaren, die met haare Handen den Kost moest winnen, vroeg my, in het begin van Mey, om raad, wegens een openen Kanker aan den Voet. Ik vond een groot wateragtig Gezwel, dat zyn begin nam boven den Enkel, en den geheelen Voet, behalven de Toonen, innam, en op deszelfs midden was eene onbeweeglyke, fponsagtige en loodkleurige Knobbel, ter grootte van een Duivenei. Het was met gebarsten Aderen omzet, in het midden opengebroken, de eeltagtige Randen waren omgekruld, en by de geringde beweeging, liep 'er een zwart bedorven Bloed, uit het fponsagtige wezen der Wonde, dat, benevens zy, nu zes Maanden gelee*3e*rï, den Voet aafl eene Wieg kwetfte, ontftond 'er aan den Enkel eene roode pynlyke verheevenheid, ter grootte van eene Boon, die gedurig, onder het gebruik van veele weekmaakende en andere Middelen, grooter wierd. Dewyl het Gezwel zagt was, dagt een Heelmeefter eindelyk, dat hy Etter in het zelve zou vinden en maakte eene opening; dog 'er kwam niets te voorfchyn, dan een weinig zwartagtig Bloed, en in de Wonde ontftond een fponsagtig Weezen , dat hy, te vergeefs, door bytmiddelen, tragtte te verteeren, en zes Weeken na dat de opening gemaakt was, ontftond ook de tweede Knobbel. Ik fchreef in het begin, zuiverende Dranken , en dagelyks een half Once Koorstbast in zelfsftandigheid voor, en verbond de Wonde met Bytmiddelen. Dog, in drie Weeken geene de minfte verandering ziende, befloot ik de Nagtfchade, Bella Dona, die door verfcheiden Schryvers, in dergelyke Gevallen word aangepreezen, te beproeven. Ik liet haar dus, des Avonds, een Grein van de gepoederde Bladeren van dit Kruid, inneemen, en enige kopjes warm afkookfel van Haver drinken,en voor den gewoonen Drank, fchreef ik haar Water en Melk voor. Enige Uuren daarna kreeg zy eene droogte in de Keel, dog die na het drinken verdween. Zy had een rustigen Slaap, by het ontwaaken vond men de Huid wat vogtig en de Pols ras- /  ( 59 ) rasfer dan gewoonlyk. Den volgenden Avond liet ik twee Greinen gebruiken. De Uitwaafeming was fterker dan den vorigen Nagt. Den derden Avond gaf ik drie Greinen, de Nagt was onrustig en zonder zweet; des Morgens klaagde zy over Hoofdpyn, en zy had, dien geheelen Voormiddag, neigingen toe Braaken; dog dit Toeval verdween ook na veel drinken Den volgenden Avond, veroorzaakten vier Greinen, een zeer onrustigen Nagt, de Lyderesfe had zwaare Droomen, praatte in den Slaap en ontwaakte zomtyds met Schrikken, de Keel en de Huid waren droog en zy was zeer dorftig; den volgenden Morgen was de Hoofdpyn meerder dan den vorigen Dag, en de Pols was hard en ras. Tot hier toe had de Nagtfchade, Bella, Dona, eiken Morgen, enige Afgangen verwekt, dog op deezen Dag niet; nogtans verdweenen alle de Toevallen des Namiddags. Hier op liet ik vyf Greinen gebruiken; zy fliep gerust, zonder te Droomen, dog zy klaagde 'sMorgens over fterke Walgingen, en, voor de eerftemaal, over eene flikkering voor de Oogen; des Namiddags kreeg zy eene Ontlasting, en de Toevallen hielden op. Na zes Greinen gebruikt te hebben, bragt zy den Nagt door gelyk den vorigen, en de Walgingen verdweenen 's Namiddags zonder Afgang. De Pis was Bleekgeel zonder Zet* fel,en wierd deezen Dag, meer dan gewoon pntlast, en de Lyderesfe ontdekte te gelyk E eene  ( 6-0 ) eene vermoeidheid, die dagelyks vermeerderde. Na dat zy zeven Greinen had ingenomen, volgde, een halfuur daarna, een Duizeling, die den hal ven Nagt, met grooten Dorst, aanhield, waarop zy in ftaap viel, met fterk Zweeten. De Vermoeidheid was den volgenden Morgen nog fterker als den vorigen Dag, hoe wel zonder neiging tot Braaken. Op agt Qreti Tien was den volgenden Nagt nog veel onrustiger, de Lyderesfe had dien Nagt en byna den gamfchen volgenden Dag, zulk eene fterke hitte in de Keel, als zy tot hier toe niet ontdekt had, de Dorst was byna niet te lesfen, en zy had eene trilling in de Leeden, de zwakheid was zo groot, dat zy den geheelen Dag in het Bed moest blyven, het Ademhaalen was zomtyds moeilyk, de Pols ras en hard, en wat kleiner dan den vorigen dag. De Huid was droog en brandende, de Oogen ontdoken, en de neiging tot Braaken meer dan voorheen, Zy braakte ook enigemaalen veel Slym. Tegen den Avond verdweenen wel alle deeze Toevallen meerendeels, na eenen Afgang,dog daar de werking van het Middel zo fterk geweest was, liet ik het twee dagen uitftellen. Op negen Greinen volgden dien nagt wel een fterken Brand in de Keel, met Dorst en onrustigheid ; dog de werking was, op verre na zo hevig niet, als na de voorheen gebruikte agt Greinen; tegen den Morgén geraakte zy in eenen zagten Slaap met een matig Zweet, voor den Middag had zy weinig Walgingen, na  ( et ) fia den Middag een dunnen Stoelgang, en de Pols was den geheelen dag weinig onderfcheiden van den natuurlyken Tien Greinen veroorzaakten, de twee volgende Dagen, waarop ik dezelven liet gebruiken, behalven de evengemelc'e Toevallen, nog eene ligte flikkering voor de Oogen, dog die tegen den Middag verdween. Hier op liet ik alle Avonden een Grein minder neemen, en na evenreedigheid van deeze verminderde Gifte, verminderden ook de Toevallen, zo dat vyf Greinen niet de geringde merkbaare verandering veroorzaakten. Gedurende deezen tyd, wierden de Zweeren met droog Plukfel verbonden. Men ontdekte weinig verandering, behalven dat hec Vogt wat dikker en minder ftipkend was. Hierom liet ik de Zweeren dik beftrooijén, met het Poeder der Nagtfchade, en inwendig eiken avond vyf Greinen gebruiken. De grootfte Zweer was, na vier Weeken , geheel opgedroogd en met eene nieuwe Huid bedekt, de kleinere integendeel was veel erger geworden. Ik ging hierom nog drie Weeken, met het gebruik van dit Middel voort, dog zomtyds moest Ik het inwendige gebruik, wegens Koorts en Buikloop, enige dagen nalaaten. De kleine Zweer wierd nogtans, van dag tot dag, erger, haare fponsagtige zelfsftandigheid ftrekte zig zo wel naar den Hiel als naar den grooten Toon uit, zo dat de geheele inwendige opper* vlakte van den Voet, daar door ingenomen wierd. De Zweer begon niet alleen by de E 2 min-  ( 62 > fte beweeging te bloeden, maar zonder dezelve ontftonden'er, zo wel by den Nagt alsby den Dag, uit zig zelfs aanmerkelyke Bloedftortingen, de Pyn en den flank vermeerderden naar mate de zweer verflimmerde. Daar ik nu weinig goede uitwerking van dit Middel zag, en de Lyderesfe dagelyks zwakker wierd, liet ik eindelyk deszelfs gebruik na, en liet haar andere Middelen, die na haaren toeftaud gefchikt waren, gebruiken. Dog, enige Maanden daarna, wierden de kragten, onder eene dagelyks toeneemende fleepende Koorts en Nagtzweeten, gedurig minder, omtrend drie Weeken voor haaren Dood kreeg zy een Buikloop, en de Lyderesfe Stierf, fchoon zy zes Drachmen van de Nagtfchade inwendig gebruikt had. DE DERDE WAARNEEMING. Fan eene Borstwonde, waar in de flinker Long, bet Hartezakje en de punt van het Hart gekwetst waren , en die nogtans geneezen wierd, door den Heere ollenrot, Heelmeester van bet Regiment van den Prins van Barenburg. Een Musquettier nam het befluit om zyn Leeven te eindigen, en drukte zig, met dat oogmerk, des Morgens,op die plaats, daar de vyfde en zesde waare Ribben met haare Kraakbeenderen vereenigd worden, een Mes in de Borst 3  ( O'S ) Borst, welks Lemmet 3* Duim lang, van on« deren een halven Duim breed en na de punt fmallef wierd. Omtrend zes Uuren na deeze wanhoopige onderneeming, vond men hem te Bed in zyn Bloed baadende, de Wonde wierd geflopt, en zo wierd hy rny in het Gasthuis gebragt. De Lyder was 42 Jaaren oud en van eene fterke en kloeke Lighaamsgeftalte. Ik vond, door eene Sonde den loop der Wonde, van de flinker naar de regter zyde, en van onderen fchuins naar boven.- De Toevallen waren hevig, als, fterke krampagtige Hartkloppingen, een beklemden Hoest, reutelend Ademhaalen, een kleinen harden Pols, met eene tusfchenpoozing, intermisfio, by den vierden of vyfden flag, en krampagtige beweegingen van de Borst en der Ledemaaten. Ik verwyde terftond de Wonde, ter lengte van drie Duimen, en van tyd tot tyd drong er, meer dan een halven Pint, fchuimend en geftold Bloed, met een geruisch uit, en nu was ik in ftaat om te ontdekken, dat de Wonde, door den voorften rand der flinker Longe en het Hartezakje gegaan en dat de punt van het Hartgekwetst was, aan welk laatfte Deel, ik eene Wonde ontdekte van zes Lynen lang. By deeze geleegenheid, kon ik het Hart van een leevendig Mensch, in zyne toefluiting, Systole, en opening, Diastole, nauwkeurig met den Vinger ontdekken, en overtuigde my van het Leerftelfel, dat winslow E 3 het  fret eerst heeft voorgefteld, dat zig namelyk :het Hart, in de toefluiting, Systole, verlengd, en te gelyk, met de Punt een weinig buitenwaards geboogen, de zesde waare Ribbe aanraakt; en in de opening, Bidstoü, zig integendeel verkort. Peeze beweeging fcheen my de grootfte overeenkomst te hebben, met de fchroefswyze beweeging va-n eene Veder die in een krultrek geboogen is. Ik ontdekte ook, ten zelfden tyde, dat, als het Kart zig zamentrekt, de SI'gaderen zig verwyderen; want als de Pur>t van het Hart, rnynen Vinger aanraakte, vond ik de Speekbeensflagader, Artn-ia Ra-dahs, in verwydenrgj Diastole; en als 'er in de Pols, by den vierden of vyfden flag, een tusfchenpoozing, intennisfee, plaats had, vond ik aan het Hart eene moeilyker en meer trillende totfluiting, Syttolr. Ik verbond de Wonde met twee lange Steekwieken , B.ourdonnets, waar aan Dramden vastgemaakt waren, en liet in het midden eene opening, ofn het uitvloeijende Bloed niet op te houden, hier op lag ik eene Wiek, me' een Tiragtmiddel befmeerd en een doorgaace Pieisrer, de uitwendige Lugt, tragtte ik, door gommende Kooien, af te weeren, en het gebf ele Verband wierd met een Zwagtel bevestigc5. Ik Siet den geheeien Onderbuik ftooven, met een Afkook fel van Kamillen en Vlierbloemen ; tot eenen gewoonen Drank fchreef ik    C 65 ) ik voor, Garftewater met Zoethout en eéü weinig Sul Mirabile, en liet hem daarby zoete Borscdrankjes beneevens den Laudanum Liquidum gebruiken, en om ontlasting te bezorgen, liet ik hem Klisteeren. Den volgenden dag, vond ik den Lyder zeer onrustig, hy gaf door tekenen te kennen, dat hy geene hulp verlangde, en had des Nagts ook verfcheiden poogingen gedaan, om het Verband af te rukken. De Pols was wat voller en hard, en tusfchen den agtften en tienden flag tusfchenpoozend, en dewyl de Fluimen ook bloedige ftreepen hadden, tapte ik agt Oneen Eloeds af, en om dat de Kramp verminderd was, wierd de Laudanum nagelaaten. Uit de Wonde was veel Bloed gevloeid, zo dat het geheele Verband daarvan doortrekken was, en.toen het zelve wierd afgenomen, vloeide *er meer dan tien Oneen Bloedigwater, Lympbaj uit. Ik verbond met een Mengfel uit het Lu quamen A4yrrb.ee, Roozenhonig en Eïerdooi-jers, eó dewyl de Pols, tegen den Avond, weder ontftekingagtig wierd, tapte ik nogmaals zes Oneen Bloeds af en fchreef een Klisteer voor. Den derden dag vond ik eene fterke beklemming der Borst, met,hevig Hoes. ten en ontlasting van bloedige Fluimen, beneevens eenen harden, ontftekingagtigen en! tusfchenpoozendenPols/de Wonde was droog, en 5er vloeide omtrend iï Theekopje vol Lympha met geftold Bloed, uit dezelve. Ik vernieuwde het Verband, en deed weder eene E 4 Ader2  ( 66 ) Aderlaating van agt Oneen, en, in plaats van de Borstdrankjes, die tot hier toe gebruikt waren, liet ik eene Likking uit de Slymen uit het Plantenryk met Dooijers van Eieren gebruiken - en daar het te vermoeden W2S, dat de dikke uitwendige Lugt, die by het verbinden in de Borstholte drong, de Longen zoa prikkelen, liet ik den Lyder, dagelyks viermaal, door een inademings- werktuig, Inhalations-mascbme, den Damp van Vlier en Melisfebloemen, in kookend Water, inhaalen. De Ademhaaling wierd daar door vryer, en het Hoesten minder, fchoon de Fluimen nog bloedig waren en de Pols ontllekingagtig bleef; hierom liet ik nog zes Oneen Bloeds aftappen, en om de fpanningen in den Buik, liet ik een Klisteer zetten, uit Kamillebloemen en Sal Mirabilr. Den volgenden Nagt fliep den Lyder by tusfehenpoozen, en by het ontwaaken waren zyne denkbeelden enigen tyd verward, eer hy tot zü zelfs kwam. Den vierden Dag vond ik de Tong met een dik, zwartagtig, taai Slym bedekt, de Pols ingetrokken en tusfchenpoozende, en den Lyder lag, als hy niet gewekt wierd, in eenen gedurigen Slaap, Soporr By het Verband, vond ik de Wonde opgevuld ' met omtrend zeven Ovcen van eene ligtbruine ftinkende Stoffe; hierom liet ik by de gewoone Likking, nog wat wateragtig aftrekfel van Myrrbe met Kamfer voegen, en fchreef, ter zuivering der Darmen, prikkelende Kiisteeren voor. 'Er wierden veele Drekftoffen ontlast, e«  ( $7 ) en de Lyder voelde verligting in de Borst en fprak met meerder leevendigheid. Den volgenden Nagt was rustig, en ik vond den Pols, den vyfden Dag, gelyk en zagt, en den Lyder lag in een zaït Zweet. Uit de Wonde liep ruim een half Pint van eene weiagtige Stoffe met eenen zuuren reuk. Ik verbond op de gewoone wyze, en dewyl de Verettering nu kwam, wierd het Verband dagelyks tweemaal vernieuwd. Ik liet met de Likking uitfcheiden, en liet in derzei ver plaats, een afkookfel van den Koortsbast met het Oxymel Sqmüiticum gebruiken, en zomtyds Klisteeren zetten, van de Bladeren der Efüla. Daar nu alle gevaarlyke Toevallen verdweenen waren, liet ik den Lyder kragtiger Voedfels gebruiken , om de kragten," die door het ontlastte Bloed verlooren waren, weder te herftellen. Toe eenen beftendigen Drank fchreef ik' hem Wei voor. met een weinig Franfchen Wyn, waarin Oranjefchillen gekookt waren. De Fluimen wierden nu Ëtteragtig, en, dewyl deezen, na enige dagen,vermeerderden , liet ik den Lyder, by het afkookfel van den Koortsbast, dagelyks een vierde van een Pint Kalkwater met Melk drinken; door het gebruik hier van, wierden niet alleen de etterige Fluimen, maar ook de Verettering der Wonde, geftadig minder, en den Lyder kreeg meerdere kragten. Ik behandelde de Wonde op de gewoone wy ze, met zuiverende en eindelyk met vereenigende Middelen, en om dat zig, in den tusE 5 fchen-  ( 63 ) fehentyd van het Verband, beftendig Etter in de Borst ophoopte, bragt ik eindelyk in de Wonde, twee Pennefchagten, die rr.et Linnen bekleed waren, door de Wiek, Plumaceau, vastgehouden wierden,, en door het gat van eenen leede;-en Pleister gingen, en op deeze wyze behield ik eene beftendige u-itvloeijing van den Etter. De Lyder won meer en meer ïn kragten, en in de vyfde Week was hy ge» beel geneezen. Het Hoesten en het opgeeven der Fluimen, hielden geheel op, hy ontdekte by alle beweegingen geene de minfte Pyn in de Borst, hy kon op alle zyden zonder hinder, leggen en vry Ademhaalen. Na zyne Geneezing, wierd hy terftond van hier, voor een jaar na maagdeburg, aan de Ves• tingbouw gezonden, en daar bevind hy zig ook, naar zyne omftandigheeden, wel. ■ DE VIERDE WAARNEEMING. Proven wegens b.et Nut van het Kalkwater, by inwendige Zweieren, door Denzelven. JJet Kalk water met Melk vermengd, houde ik voor eene fyne vloeibaare Zeep, die zig gemakkelyk met onze Vogten vermengd, en, behalven de oplosfende Kragt, ook verfterkende en bederf tegengaande Eigenfchappen bezit. Ik ontdekte, dat het uitwendig gebruik de te fterke Verettering verhinderde en  < 69 ) en tevens den Etter verbeeterde. Hierom heb ik het ook, behalven in twee Gevallen, daar door uitwendige kwetzingen, Longzweeren p.ntftaan waren, ook in zulke Gevallen met xiutgebruikt, daar inwendige oorzaaken daartoe geleegenheid gaven. ■ Een Mensch, die zedert langen tyd onderheevig was aan eenen gedurigen Hoest, met ontlasting van Slym, kreeg eene hevige Longontfteking , Peripnemnonia. De Ontfteking wierd wel, door dienftige Middelen, weggé* nomen; dog 'er bleef eene fterke Etteragtige ontlasting van Fiuimen met eene lleepende Koorts over. Alle aangewende Middelen waren vrugteloos, en in de negende Week kreeg hy zelfs eene nieuwe Longontfteking, mee beklemming der Bo"3t en eenen droogeu Hoest. De Koorts hield zeven Dagen, onafgebrooken aan, dog eindelyk braakte hy, op den agtften dag, door het inademen van week. maakende Dampen, ,12 Oneen Hinkenden Etter, waarop enige verligting der Borst volg. de. De lleepende Koorts hield nogtans, met Nagtzweeten, aan, 'er wierd dagelyks nog Ètter ontlast, en de Beenen en den Balzak, Scrotum, begonnen reeds te zwellen. In deezen toeftand liet ik, daar alle Middelen tegen de Teering, die tot hiertoe ge*bruikt waren, niets baaten, den Lyder het^ Kalkwater met Melk, in gelyke Deelen, en in het begin dagelyks, drie vierde van een Pint, gebruiken, en in de tusfehentyden, liet m  C ?o ) Ik hem dnrme, met Melk gekookte, Boekwyte grutten eeten, zo veel als hy luste, en des Nagts dronk hy Wei. Na 14 dagen waren de Hinkende Fluimen, gelyk ook de Koorts, een weinig verminderd; om de Verteeringskragten te verfterken, liet ik nu dagelyks, beneevens het Kalkwater, den Koortsbast in Conferf inneemen. Na vier weeken wierd de Lyder dagelyks vlugger, de Koorts en het uitwerpen van Fluimen verminderden, en na dat hy dit Middel, eene Maand gebruikt had, was de Lyder geheel herfteld;en ik geloof daar uit te mogen befluiten, dat de Zweer in zyne Longen geheel geneezen is, om dat na de Geneezing, ook het beftendig Hoesten is opgehouden. Een ander Mensch, die zedert veele Jaaren, aan venerifche Toevallen zukkelde, kreeg eindelyk eene Verzweering der Blaas, met eene lleepende Koorts. Ik liet hem, om de groote verzwakking, in het begin voedende Middelen en eindelyk het Kalkwater met Melk gebruiken, en deezen wierd ook, in vyf Weeken, geheel herfteld. Ik heb ontdekt, dat het Kalkwater, meer of minder werkzaam .is, naar de gefteltheid der kragten van het Lighaam, dat het de affcheiding der Pis vermeerderd, en in dezelve een flymig Zetfel veroorzaakt. Als men dit Middel, dat in de Teering en andere inwendige Verzweeringen, zekerlyk voortreffelyke kragten bezit, wil gebruiken, (dan heeft men enige  C 71 ) enige omzigtigheid nodig, dewyl de Vertee» ringskragcen, door het langdurig gebruik, ligtlyk verzwakt worden; in dit Geval kan men het enige dagen uitftellen en verfterkende Middelen laaten gebruiken, pringle, weith en burlet, welken laatften van zwieten in zyne Verklaaringen aanhaald, hebben meer van de Geneeskragten van dit Middel gezegd. Men neemd, voor het inwendige gebruik, op een pond Kalk, zes ponden Waters, laat hec 48 uuren ftaan, en roerd het verfcheidenmaalen om, dan word het door een dubbeld Vloeipapier gegooten,en in eene welgeflooteFlesch bewaard. DE VYFDE WAARNEEMING. yan eene Hoofdwonde met bizondere Toevallen, door Denzelven, ^X^wee wilde Paarden, die in een Gareelgefpannen waren, liepen tegen eene houte Leuning, gooiden dezelve om en kwetften drie Soldaaten die 'er agter Honden; twee van hun kwamen met ligte Kwetzingen vry, dog den derden floeg den bovenften Balk der Leuning tegen de regter zyde van het Hoofd, hy bleef onder de Leuning leggen en wierd zes fchreeden langs de Straatfteenen voortgefleept. De Lyder was 21 Jaaren oud, en wierd my voor dood in het Gasthuis gebragt. Het gege-  ( 72 ) freeJe Opperhoofdsbeen, Os Bregmatis, Was van voren naar agteren, van de Huid en het Panvlies, Pericranium, ontbloot, de lappen der Huid waren wel niet geheel afgefcheurd, dog, daar alles zo verfcheurd was, fneed ik het terftond af. Ik kon de vier Randen en Hoeken van dit Been, in hunne vereeniging met de andere Beenderen van het Hoo:d, duidelyk ontdekken. In het midden van het Been vond ik, in de uitwendige Tafel, eene menigte van Scheuren, die, als uit een Middenpunt, ftraalwyze voort kwamen. Het Bloed liep uit Neus en Ooren, de Lyder 1 g in eene Bczwyming, zonder kennis. De Pols was klein en langzaam, en de bovenfte Ledemaaten geheel koud. Aan de flinkerzyde van den Onderbuik, in de Lendenftreek, Regio Iliaca, vond men een Gezwel, door de Kwetzing veroorzaakt, en de Drekftoften die hy ontlast had, waren met Bloed vermengd. Hy wierd terftond Adergelaaten, en daar het niet mogelyk was, den Lyder inwendige Middelen in te geeven; liet ik dikwils kleine gedeelten van weekmaakende Klisteeren infpuiten, en op het Hoofd koude Omflagen leggen. Agt uuren daarna opende de Lyder zyne Oogen , en de zeer verwyde Oogappels, begonden zig, na eene zagte Wryving, weder te vernaauwen; hy was in ftaat om iets door te flikken, en hierom wierd hem Havergort, waarin glaubers Zout was opgelost, lepelswyze toegediend} dit was in het begin wat moei-.  ( 73; ) moeilyk, en de Lydef moest enigemaalen braaken; hier by liet ik hem tevens een Drankje gebruiken, uit zoete Amandelolie, Stroop van witte Slaapbollen en de Laudanum Liquidum Sydenbamii, waar na de neiging tot Braaken ophield. Den tweeden dag was de Lyder weder by zyne kennis, hy klaagde over een fterk ruisfchen der Ooren en eene hitte in den Onderbuik, en de Pols was enigzints vol. Ik deed nogmaals eene Aderlaating van 10 Oneen, de Laudanum wierd nagelaaten en met de verkoelende Middelen voortgegaan; de Kwetzing aan den Onderbuik wierd gebaad met eene Soving uit verdeelende Kruiden, Kalkwater en Ammoniak Zout. De fcheuren in het Opperhoofdsbeen, Osbregmatis, fchaafde ik glad, (radirte), tot in het tafelfcheidfel, Diploe\ waar in zy eindigden, het overige gedeelte van het ontbloote Been, doorboorde, Perforirte, ik op verfcheiden plaatfen, verbond het met de Es/ent. Myrrb. en de randen der Wonde met Ettermiddelen. Alles wierd met een Verband bevestigd, en hier over, zeer dikwils, de koude Stovingen, aangelegd. Door de Klisteeren wierd nog zeer veel geftold Bloed en Drekftoffen ontlast. Den derden dag gevoelde hy in het Hoofd, en inzonderheid boven de Oogen, eene drukkende Pyn, en ik ontdekte tevens krampagtige beweegingen der Oogen. Uit de Ooren vloeide nog enig bloedig Water, en op deezen dag, wierden ten minilen nog twee Ponden  C 74 ) den Bloeds, met den Afgang ontlast. Hy gevoelde nog wel eene brandende Pyn in den Onderbuik, dog de uiterlyke Zwelling, begon zig te verdeelen. Den vierden Dag waren 'er ook krampagtige beweegingen, in de Spieren van de geheele regterzyde des Lighaams, dog de Spieren van den Hals en het Hoofd waren niet aangedaan. De Lyder was tevens, zeer Dorftig, had eene drooge Tong, eene benaauwde Adernhaaling, neiging tot Slaap en eenen kleinen Pols. Hem wierden wederom tien Oneen Bloeds afgetapt, en by de gewone Middelen, de bovengemelde Likking met Laudanum gegeeven. Tot hier töe fcheenen my de tekenen niet toereikende te zyn, om tot het Trepaneeren te befluiten, maar ik liet nu onvermoeid, met de koude Omflagen op het Hoofd aanhouden. De warme Stovingen, die te gelyk op den Onderbuik gelegd wierden, hadden dit nut, dat, terwyl de Vaten van den Onderbuik uitgerekt, en die van het Hoofd zamengetrokken wierden, de Herfenen van Bloed ontleedigd, en de drukking van hetzelve op de Zenuwen, weggenomen wierd. De krampagtige toevallen hielden tegen den avond weder op. Op den vierden dag begon de Verettering aan het Hoofd, de Pyn in het zelve was verdweenen, en alle omftandigheeden lieten zig gunftig aanzien. Des nagts had hy eenen gerusten Slaap gehad, en ik vond hem, des Morgens, In eene zagte uitwafemingj hy had eene  * 75 ) eene groote menigte Pis ontlast, en de Drekftoffen waren nog enigzints met Bloed en Etter vermengd. De Zwelling van den Onderbuik was geheel verdeeld, dog hy klaagde zomtyds nog over merkelyke Pyn, in de holligheid van de Borst Ik liet nu inwendig * een wateragtig aftrekfel van . Rbabarber, mee het Liq. Terr. fol. Tart, gebruiken; Daar de beterfchap aanhield, liet ik hem, den zesden Dag uitfcheiden met de Middelen die tot hiertoe gebruikt waren, en een Afkookfel van den Koortsbast neemen, De Wonde gaf eenen goeden Etter, de Pyn in den Buik verdween, gelyk ook de ontlasting van Bloed door den Stoelgang. De koude omflagen wierden nog enige Weeleen gebruikt, en in vier Weeken fchilferde het geheele ontbloote Opperhoofdsbeen, Os Bregmatis , gelyk dun Papier af, 'er kwamen verfe Vleeschtepeltjes uit voort, en de Wonde was, na enige Maanden, geheel geneezen. DE ZESDE WAARNEEMING. De Werking van bet keude Water in verfebeiden Toevallen. Door Denzelven. EERSTE GEVAL. ï^en Geneesheer had, zedert 13 jaaren,' eene beweegbaare Darmbreuk, die* by fltrké' F bë-  C 76 ) beweegingen, dikwils in den Balzak, Scro. turn, zakte, dog die hy zelfs:, met weinig moeite inbragt, en door een eenvoudigen Breukband inhield. Dog, eens te Paard willende ftygen, zakte de Breuk,met veelePyn, uit; hy moest van het Paard afkomen, en fchoon hy alle poogingen aanwendde om de Breuk weder in te brengen, was nogtans alles te vergeefs. Een Stads-tïeelmeester wierd ter hulpe geroepen, deezen fchreef eene Aderlaating, weekmaakende Klisteeren en Stovingen voor. Het Gezwel wierd hier door nog grooter en het inbrengen moeilyker. Eindelyk kwam 'er, na 24 uuren, eene hevige brandende Pyn in de Breuk, gepaard met Braaken en den Hik. In deezen toeftand wierd ik geroepen; het gevaar was dringende, dewyl het Braaken dikwils weder kwam, en de Beklemming vermeerderde. Het Aangezigt was bleek en met een koud Zweet bedekt, de Pols was klein, en als men deBreuk aanraakte, had de Lyder de hevigfte Smerten. Ik liet terftond 10 Oneen Bloeds aftappen, op de Breuk, dewyl het in den Winter was, Sneeuw leggen, en dit, zo dikwils als het gefmolten was,' herhaalen, behalven dit, fchreef ik nog alle drie uuren een Klisteer voor, uit een afkookfel van Tabak met Spaanfe Zeep. Ik beproefde, onder deeze behandeling, verfcheidentnaalen de herftelling, en na 16 Uuren was ik zo gelukkig, dat de Breuk zig, zonder de Konstbewerking, liet te rug brengen, waarop  C 77 > op terftond alle de overige Toevallen verdweenen. , . TWEEDE. GEVAL. Een Musquettier, die, zedcrt veele Jaaren, eene Breuk had gehad, zakte, onder het Marcheeren, de Darmen in den Balzak, Scrotum; hy ging nog enigen tyd voort, tot hem de hevige Pyn noodzaakte, om in een Dorp te blyven leggen. Men gaf my berigt van het Geval, en by myne aankomst vond ik den Lyder in den gevaarlykften toeftand; Braaken en de Hik waren reeds tegenwoordig, eene brandende Pyn in den Onderbuik, en inzonderheid in de beklemde Breuk, verkondigde de naby zynde Verfterving. Ik liet hem terftond, gelyk in het eerfte GevaL alle drie Uuren, Klisteeren van Tabak met Spaanfe Zeep zetten, eene ruime Aderlaating doen, en uitwendig Omflagen uit koud water, met Ammoniakzout, Salpeter en Wyn-Azyn aanleggen. Het gevolg was ook hier naar wensch, in negen uuren was ik reeds in ftaat, de Breuk intebrengen. DERDE GEVAL. Een Jongen van vyf Jaaren, had reeds zedert een half Jaar, eene zeer fterke uitzakking van den Endeldarm, waar tegen verfohciden Middelen, als Baden, Zalven en dergelyF 2 ken,  ( 78 ) ken, te vergeefs gebruikt waren. Ik fchreef hem terftond Klisteeren voor, uit een Deel Wynazyn en drie Deelen koud Water, en liet ook uitwendig, zeer dikwils, dikke Drukdoeken, in dit Vogt nat gemaakt, aanleggen. Den Darm keerde, na 24 Uuren, te rug, en de Jongen heeft nu reeds zedert drie vierde Jaars, deeze Uitzakking niet weder gehad. By eenen anderen Jongen van negen Jaaren, die zedert vyf Maanden eene uitzakking van den Endeldarm had gehad, ging ik op dezelve wyze te werk, en in drie Dagen was hy ook volkomen geneezen. DE ZEVENDE WAARNEEMING. Eene aanmerkelyke Hoofdwonde, die gelukkig geneezen wierd. Door Denzelven. Jjjen Oppasfer van het Gasthuis, 56 Jaaren oud, viel, in zyne Dronkenfchap, van eenen fteenen Trap, ftootte met de flinkerzyde van het Hoofd, tegen den hoek van het Slot der Deur, en kwam "met het Aangezigt op den fteenen Vloer, daar hy onbeweeglyk bleef leggen. Ik fchreef terftond eene Aderlaating voor, dog kon naauwlyks een half kopje Bloeds krygen, dewyl alle de Ledemaaten koud en ongevoelig waren. Het Hoofd had geene {vastheid, maar viel, door zyne eigene zwaarte,  ( 79 ) re, naar alle zyden, de Oogen Monden ftyf open, en uit den Mond, den Neus en de Ooren , vloeide enig Bloed. De Pols was geheel verdweenen, en in het algemeen waren 'er weinig tekenen van Leven. Ik vond aan de flinker zyde van het Hoofd, aan de Slaap, eene Wonde van drie Duimen lang, die aan het uitwendig Uitfteekfel der Oogholte, aan de flinker zyde van het Voorhoofdsbeen begon, en zig uitflxekte, tot aan den onderften en uitwendigen hoek van bet flinker Wandbeen. Ik liet het Hair affcheeren en doorfneed de Slaapfpier kruiswyze, en toen ik de peesagtige uitbreiding, Aponeurofts, en het Beenvlies geheel van het Been had afgefcheiden, ontdek, te ik dat het Been, ter grootte van een vier Grosfchen ftuk, ingedrukt was. Dewyl nu, by deeze Konstbewerking, de Slaapflagader doorgefneeden was, moest ik dezelve opvullen, en de Wonde fchielyk verbinden. De Bloedftorting, die daar door veroorzaakt was, vervulde ondertusfchen de plaats van eene Aderlaating, en had ook inderdaad het nut, dat de Lyder voor het eerst diep ademhaalde. Om de Levenskragten weder op te wekken, liet ik hem het geheele Lyf borstelen, en op het Hoofd, alle halve Uuren, koude Stovingen leggen. Dit laatfte was naauwlyks tweemaal verrigt, of de Lyder kwam by zig zelve en wilde fpreeken, dog hy kon de Tong nog niet beweegen; twee Uuren daarna braakte hy ene menigte ongekookte fpyzen. F 3 la-  ( 8o ) Inwendig fchreef ik hem verkoelende Midde» len mee Wynazyn voor, en liet hem dikwils dunne Havergort met Glaubers Zout drinken. Den volgenden Dag fprak de Lyder verftandig en zam en hangende, dog wist niets van alles wat met hem gebeurd was, en klaagde over eene brandende Pyn in de Wonde, dog ik waagde het niet om het Verband af te neemen, maar liet hem enige weekmakende Küsteeren zetten. Toen ik eindelyk , op den derden Dag, het Verband af nam, hield de Bloeding geheel op, en ik kon de kwetzing der Beenderen naauwkeurig waarneeinen. De Punt aan den grooten Vleugel van het Wiggebeen, en den uit- en- inwendigen Hoek van het flinker Wandbeen, waren in den reeds gemelden omtrek ingedrukt. De Schubwyze Naad was op die plaats, daar het Slaapbeen zig met den agterften rand van den grooten Vleugel van het Wiggebeen vereenigd, eenen Duim lang uit elkander gevveeken, zodat ik gemakkelyk een Myrthenblad daar tusfehen kon brengen. De Kroonnaad was insgelyks, naar onderen, eenen halven Duim in de lengte van een geweeken, en van den onderften =hoek van het Wandbeen liep eene fcheur tot aan het middenpunt van dit Been. Daar het niet mogelyk was, de ingedrukte Beenderen, door een Hefyzer op te ligten, wilde ik de Panbooring, Trepanatio , verrigten , dog, daar de Lvder hier in volftrekc niet bewilligen wil\ de,  C §* ) de, moest ik hier van afzien. Hierom fchraapte ik de fcheur, doorboorde de overige ontblootte Beenderen, met de Pttforatif Trepaan , en verbond met een aftrekfel van Myrrhe en Ettermiidelen. De Lyder klaagde, op den vyfden Dag, over. eene drukkende Pyn in het Hoofd, en toen het Verband los gemaakt wierd, drong het Bloed tusfchen de Naaden door. Ik beproefde nogmaals om de Beenderen op te ligten , bereikte, met veele moeite, myn oogmerk, en verkreeg daar door eene aanzienlyke opening, waar uit ruim twee Oneen Bloeds vloeiden, en by een naauwkeurig onderzoek vond ik, dat de middenfte Slagader der Herfenvliezen, Arteria meningea media, gefcheurd was. De Lyder wierd hier op terftond van alle fmerten bevryd, na dat ik de Wonde met droog Plukfel verbonden had. Den zesden Dag was 'er voor het eerst eene Koorts, die tot den negenden aanhield; in dien tyd wierd hy viermaal Adergelaaten. Den eerften Dag vloeide het Bloed nog geftadig uit de Hoofdwonde, den tweeden alleen bloedig Water, dat op den derden reeds in goeden Etter veranderd was. Dewyl de Lyder over geen ongemak in het Hoofd meer klaagde, liet ik de koude OmHagen, die, tot hier toe, aanhoudend gebruikt waren, op den twaalfden Dag, na. Op den vyftienden Dag vertoonde zig aan de flinker zyde, van het Aangezigt, met ee-. F 4 nen  C 82 ) pen koortzigen Pols, de Roos, die den vol~. genden Dag, het geheele Aangezigt innam. Tevens klaagde de Lyder, over eene ftekende Pyn, in den grond van het Hoofd; hy wierd terftond Adergelaaten, verkoelende en zuuragtige Dranken gegeeven, en om dat ik by het Verband weinig Etter vond, liet ik de koude Omflagen weder aanleggen ; hier door verdween de Roos, na eenige Dagen, waarom ik dezelven ook weder naliet. Nu liet ik, tot aan de volkomene Geneezing, een afkookfel van den Koortsbast gebruiken, de Beenderen fchilferden, op den behoorlyken tyd af , en ik behield eene groote en hoekige open.'ng, die van tyd tot tyd met nieuwe Vleeschvezelen aangevuld wierd, zo dat de Lyder, tegen de vyfde Maand, ge-, heel herfteld was, en alle zyne beezigheeden, gelyk voorheen, verrigten kon. DE AGTSTE WAARNEEMING. Geneezing eener Blind en Doofheid, door den Braakwynfteen, Tartarus emeticus. Door den Heere püschel, Heelmeester van het Regiment van Ramin. J[^en Man die hier in Garnizoen lag, ea reeds drie vierde Jaars Doof en Blind was geweest, wierd in het Gasthuis gebragt, en zo veel ik uit de voorafgegaane omftandigheeden kon befluiten, was dit Toeval waar- fcbyn-  ( 83 ) fchynlyk door eene Stofverplaatzing, Metui tafis, ontftaan. De Oogen zelfs, waren tegennatuurlyk naar den inwendigen Ooghoek gecrokken, en beide de Oogappels onbeweeglyk. De uitwendige Gehoorweg was geheel droog, en de Lyder hoorde niets, al wierd zelfs een Pistool digt by hem afgefchooten. Na dat ik te vergeefs, Aderlaacingen, Spaanfe Vliegen en verfcheidene foorten van oplosfende Middelen in menigte gebruikt had, gaf ik hem eindelyk den Braakwynfteen, Tartaria Emeticus, in Pillen, met de Ammoniak Gom, zo dat de Lyder viermaal daags, een half Grein Braakwynfteen en 10 Greinen Ammoniak Gom in eene Gifte gebruikte. Na enige Dagen wierd de Gift zo verfterkt, dat zy dagelyks enigemaalen deed Braaken, en daarenboven werk. te het Middel ook door den Stoelgang, de Pis en het Zweet. De Spaanfe Vliegen wierden beftendig opengehouden. Den twaalfden Dag ontdekte de Lyder voor het eerst een flaauwen ftraal van Ligt, en na dat den Oogappel gewreeven was, fcheen hy zig een weinig te vernaauwen. Hierom verminderde ik de Gift, zo dat zy nu maar om den tweeden of derden Dag, braaken verwekte. De Verteeringskragten leeden ondertusfchen, door het gebruik van dit Middel, zo veel, dat ik my, op den 21. Dag, genoodzaakt vond, een Opiatum te geeven, en na dat de Lyder andermaal twaalf Dagen, den Braakwynfteen gebruikt had, F 5 wier-  ( 84 ) wierden de Verftoppingen eindelyk verdeeld en opgelost, en hy kon, op den afftand van 30 fchreeden, duidelyk een Mensch onderkennen. Het Gehoor was ook veel verbeeterd. Ondertusfchen was het opmerkelyk, dat het Gezigt zo wel als het Gehoor, aan de regter zyde beeter was dan aan de flinker. De tegennatuurlyke rigting der Oogen, naar den kleinen Ooghoek, was niet veranderd. Ik heu op dezelve wyze een Soldaat, die aan het regter Oog blind was, herfteld. Het is waar, dat hy alle Maanden, in het Oog dat blind geweest is, eene duisterheid krygt; dog na het gebruik van een zagt Laxeermiddel, verdwynd zy terftond. DE NEGENDE WAARNEEMING. Over een afgefcheiden Beenfplinter, die 13 jaaren in de Dye gezeeten had. Door den Heere horn, Heelmeester van bet lnfantery - Regiment van rothkirch. T^en Grenadier klaagde, na de Geneezing van eene derden daagfche Koorts, over eene Pyn in de Dye. Toen ik de pynlyke plaats onderzogt, ontdekte ik een Gezwel, dat een weinig ontdoken was , en dat ik voor een Bloedvin, Furunculus, hield; ik liet 'er weekmaakende Pappen opleggen; na enige Dagen wierd het geopend, 'er vloeide eene menigte bloe-  ( 85 ) bloediger) Etter uit, en om dat ik in den grond eene hardheid ontdekte, verbond ik met Dragtmiddelen. Dit niettegenftaande, volgde geene behoorlyke Verettering, de hardheid bleef onveranderd, en uit de Wonde liep beftendig een bloedig Vogt. Deezen toeftand duurde eenen geruimen tyd; eindelyk floot zig de Wonde, tot op eene kleine opening, die men op geene wyze met de Huid bedekt kon k^gen, maar gedurig hard bleef, en een bloedig Vogt ontlaste. Daar dit den Lyder niet merkelyk hinderde, nog ik, door de Sende, iets meer ontdekken kon, en, hy ook verzeekerde, dat hy, reeds verfcheiden Jaaren, op deeze plaats, een pynlyk gevoel ontdekt had, liet ik hem uit het Gasthuis gaan, en beval hem, de kleine Wonde met een Hegtpleister te bedekken. Eenige Weeken daarna, klaagde hy op nieuw, over eene fteekende Pyn, op deeze plaats, en by het onderzoek, ontdekte ik, een kleinen, puntigen, doorboorden Beenfplinter, iets meer dan een Duim lang, en dik naar evenreedigheid, die geheel wit en zonder enige bederfelyke Kleur of Reuk was. Ik dagt dat deezen Splinter, toevallig van buiten in de Dye geftoken was; dog hy verhaalde my, dat toen hy voor 13 Jaaren, als Huzaar, over een toegevrooren Water reed, het Ys gebrooken was, en hy, door deszelfs fcherpe kanten, op deeze plaats eene hevige Kneuzing had gekreegen; hierop was eene aan.- mer-  C §6 ) Jnerkelyke Ontfteking van de geheele Dy ei met groote Pyn, gevolgd, die hy zelfs, by gebrek van andere hulp, met Brandewyn geneezen had. Op deeze plaats had hy, van tyd tot tyd, Pyn gehad, dog waarop hy geen agt floeg; hy ontdekte, in de diepte, eene verharding, die zig meer en meer naar buiten liet gevoelen, tot dat zy, na de laatfte Ziekte, van zelfs open brak. Na dat deezen Splinter weg genomen was, genas de Wonde in weinig Dagen. Dit Geval bewyst, dat afgefcheiden Beenfplinters, zig lang in de vleezige Deelen kunnen ophou^ den, los maaken, en van plaats veranderen, zonder merkelyke Pyn te verwekken; ja het kan ons ook enige opheldering geeven, van de, dikwils onverklaarbaare redenen, waarom na hevige kwetzingen der zagte Deelen, dikwils zulke hardnekkige en pynlyke Toevallen overblyven, die zig door geene Middelen laaten overwinnen. DE TIENDE WAARNEEMING. Over het misbruik van bet Aderlaaten by geH forceerde Marfchen, of by beete en zoele Dagen. Door Denzelven. JFJet is eene verfoeilyke Gewoonte, dat men, by geforceerde Marfchen, in heete en zoele Dagen, de Soldaaten, die door de Hitte e*  C 87 ) en het Z weeten afgemat zyn, als zy eindelyk4 onder den Last van hun Krygstuig bezwyken, óm hen weder te doen bekomen, Aderlaat. En nogtans is deeze fchadelyke gewoonte, gelyk aan allen, die Veldtogten bygewoond hebben, niet onbekend kan zyn, zo algemeen aangenomen, dat zy zelfs, door de Bevelhebbers, bevolen word. Hierom hoop ik, dat men de weinige Aanmerkingen en Ondervindingen , die ik, over dit, inderdaad, gewigtig Onderwerp, op het Papier gebragt heb, niet zonder enig nut zal lezen. De Soldaat, die, met zyn Krygstuig belaaden, in heet en zoel Weder, marcheerd, en door de infpanning zyner kragten, 8 of ió> Uuren in een beftendig Zweet is, zodat alle zyne Kleederen doornat zyn, heeft zekerlyk eerder gebrek aan, dan overvloed van Bloed» als men , volgens de Befpiegeling, Tbeoria, wil onfterftellen, dat het Bloed in de Vaten, door de beftendige Hitte, ten fterktten uitgezet word; want al het Zweet is Bloed, dat in Wei, Serum, opgelost is, zo als uit de Natuurkundige Ontleedkunde, Pbyfiologia, be« kend is. Toen de Koning, in den laatften Veldtogt, op den 5den Augustus van het Jaar 1760, met de Armee in Saxen, van Koningsbrug naar Marienftern marcheerde, en den 6den het Leger nog nederfloeg by Niedergork niet ver van Baufen, had ik overvloedige geleegenheid, om op dit Onderwerp Waarneemingen te doen*  ( 83 ) doen. Op beide deeze Dagen was de Lugt ten uiterften warm en Zoel, en 'er was geheel geen Wind. De Armee brak des Morgens zeer vroeg op, en tegen den Middag begoaden de Soldaaten te vallen, en dit wierd in den Namiddag nog menigvuldiger, tot dat de Armee eindelyk, tegen den Avond, haare Standplaats betrok. Daar ik my by de Agterhoede bevond, zag ik de menigte derzelven. Enigen hadden in het Aangezigt eene bleek roode kleur, veelen waren geheel bleek, de Oogen ftyf en de Stem zeer Zwak; veelen lagen Zinneloos zonder Ademhaaling, en de Pols was naauwlyks te voelen; veelen, en van deezen ftierven de meesten, raasden, en een fchreeuwde, dat alles groen voor zyne Oogen was; anderen kreegen hevige Stuipen en aanvallen van Vallende Ziekte, en ftierven oogenbliklyk. De meesten van deeze gevallenen, en ook der Dooden, waren jonge Luiden. Hier wierd nu rykelyk Adergelaaten, het Bloed fprong, terftond na de opening, met eenen grooten Boog, dog hield terftond op en liep maar droppelswyze uit de Ader, en by veelen hadden het Hart en de Slagaderen naauwlyks zo veele Veerkragt, dat hetzelve by Droppels kon uitvloeijen. De Pols was by de meesten zeer klein, ras, en by veelen naauwlyks te voelen. Een bewys, dat de kragt van het Hart en der Slagaderen, uit gebrek aan Levensgeesten, ten uiterften verzwakt was. Veelen klaagden ook, over ge-  ( s9 ï gevoelige fmerten binnen in het Scheenbeen; als of hun het Merg verfcheurd wierd (i). De meesten van die welke Adergelaaten wa* ren, ftierven (2). Allen die onder myne Handen kwamen, liet i'k op de volgende wyze behandelen. Het Geweer wierd hun terftond afgenomen, de Strop losgemaakt, en hierop wierden zy, als het de geleegenheid toeliet, op eene fchaduvvryke Plaats, of onder Boomen, met het Hoofd en de Borst een weinig verheeven, neergelegd. Vervolgens wierd hun Water met Azyn, of, by gebrek hier van, met Vitrioolgeest, toegediend, en hun, die zonder enig gevoel, gelyk dooden lagen, wierd het Aangezigt en de Handen daar mede gewasfchen, en hun vlugge Geesten onder den Neus gehouden. (r) By Dieren, als zy heet Weder overjaagd worden, en inzonderheid byPaarden, die dood gereeden zyn, heeft men by de opening, in de holle Beenderen zuiver Bloed en het Merg gefmolten gevonden. (2) Men verhaalde toen, dat wy, by deezen Marsch; goo Man op deeze Wy^e verlooren hadden; dog ik kan voor de zekerheid der zaak niet infiaan. Buiten twyfel zyn ondi;r dit g-oote getal, ook die medegereekend, die door gebrek aan Wagens r.iet voort konden komen, en dus het vyar.dlyke Corps van den Generaal lasci, dat ons volgde, in de Handen vielen. De Koning gaf wel bevel', dat alle de Wagens van die.Plaats'byeen gebragt moesten worden, om de gevallene Soldaaten te vervoeren, dog hun getal was niet toereikend. By het Grenadier Battaiüm van Oostenryk, dat de agterhoede uitmaakte, had ik niet meer dan twee Dooien.  i 90 ) den. Als deeze Geesten niet toereikend wa* ren, gelyk by veelen het Geval was, zo dat zy 'er geene de minfte prikkeling van gewaar wierden, maar beftendig fliepen, dan wierd de inwendige Huid van den Neus, met dunne Grashalmen, die 'er zeer diep ingeftoken wierden, zo lang geprikkeld, tot dat zy begonden te niezen, waarop zy, van tyd tot tyd, weder bekwamen. Hier uit kan men zien, hoe wys en nuttig de inrigting in de Romeicfche Legers was, dat eiken Soldaat, Azyn by zig moest draagen, dat in dit Toeval het zekerfte en werkzaamfte Middel is; en het zou zeer goed zyn, als men het weder daarheen kon brengen, dat de Veldflesfen van onze Soldaaten, in plaats van met Brandewyn, met Azyn gevuld wierden. Onder deeze behandeling bekwamen deeze Lyders, naar den meerderen of minderen trap van Zinneloosheid, en na een weinig rusts, fchielyker of langzaamer, en als zy dan, zodra mogelyk, weder op Marsch gingen, was dit hun zeer dienftig. Het vallen wierd by veelen voorgekomen, als men hun terftond uit de Ry liet gaan, zodra men merkte, dat zy 'er uitzagen of zy half verworgd waren, en met ftyve Beenen gingen, en -als men hun dan met zuure Dranken verkwikte, en hun enigen tyd gaf om uit te rusten. Als de gemelde Behandeling niet voldoende was, maar de Lyders buyten kennis bleeven * of  C 91 ) of Stuipen en aanvallen van vallende Ziekte hadden, moesten zy behandeld worden als Lyders die eene Beroerte hadden, want de Oorzaak was buiten twyfel hier in geleegen, dat zig eene menigte van het Bloed, dat in Wei, Serum, opgelost was, in de holiigheeden der Herfenen had uitgeftort, en door zyne drukking, deeze Toevallen verwekte. Want dewyl in Veldtogten, by zulke Marfchen, alwaar daarenboven de Vyand op de Hielen volgd, zulke ellendige Lyders, door gebrek aan Wagens niet vervoerd en in veiligheid gebragt kunnen worden, worden veelen, die buiten dat, zeer wel gered hadden kunnen worden, een Slagtoffer des Doods (3). Uit het geen ik, tot hier toe, gezegd heb; geloof ik met grond te kunnen beweeren, dac de oorzaak van alle deeze Toevallen, gedeeldelyk in eene uitputting der Levenskragten, gedeeltelyk in een gebrek aan Bloed, dat door het overmatig Zweet veroorzaakt word, en eindelyk, dat den gevaarlykften toeftand is, in eene uitftorting van de Wei, in de holiigheeden der Herfenen. te zoeken zy, en het was zeker meer dan overtollig, als ik nu nog wyd- (3) In het begin van den laatften Oorlog, in het Jaar 1756, had ik eenen Lyder van deezen Aart, die geheel zinneloos en buiten alle gevoel lag, en eerst op den tweeden Dag, met hevig Raaskallen, tot zig zelfs kwam, nogtans wierd hy, den derden Dag, door het gebruik van dienflige Middelen, geheel hedleld. G  < 9* ) wydloopig bewyzen wilde, dat het Aderlaaten, in alle deeze Gevallen, volftrekt fchadelyk is. Eer ik deeze Verhandeling eindig, zal ik nog enige Aanmerkingen over het bevriezen mededeelen, waar door de Dood, op eene tegenovergeftelde wyze veroorzaakt word. In den Winterveldtogt van het Jaar 1761, verloor het Corps van den Hertog van Wurtemberg, veele Luiden in den omtrek van ColIerg, en vooral op den 12den December, na de verovering der Schans by Scbiville, alwaar veelen, in de toenmaalige ftrenge Koude, waar by een fterken Noordenwind kwam, in het Marcheeren, omvielen, en daar zy, in de omftandigheeden waar in men toen was, niet mede genomen konden worden, moesten zy, zonder hulp, bevriezen. De hevige koude, deed het Bloed in hunne Ledemaaten ftollen (4), het hoopte zig in de groote Vaten en in het Hart op, en daar den omloop van hetzelve, in de uitwendige Deelen, afgebrooken wierd, wierd het in zulk eene groote menigte, naar de Herfenen gevoerd, dat eindelyk de Dood, als op eene Beroerte, volgde. In beide de Gevallen is de naaste Oorzaak van den Dood dezelfde, fchoon de aanleidelyke Oorzaaken zeer onderfcheiden zyn. Want in (4) Want by de Gekwetften, bevroor het Bloed terftond tot Ys, zodra het uit dc Wonde in de Lugt kwam.  ( 93 ) in het eerfte Geval, word het Bloed, door dè te fterke verhitting, in Wei, Serum, opgelost, door het groote verlies van het zelve, worden de Levenskragten van het Hart en der Vaten verzwakt, en, door deeze zwakheid, ftort de Wei zig in de holiigheeden der Herfenen, uit, daar het, door de terugvoerende Vaten, niet opgenomen kan worden. In het laatfte Geval integendeel, ftremd het Bloed in de uitwendige Deelen, het word in het Hart opgehoopt; de Slagaderen voeren het, in groote menigte, naar de Herfenen, en de Aderen kunnen het niet weder opneemen; en naar het Hart te; rug voeren. DE ELFDE WAARNEEMING. Wegens een groot Beenbederf, Carië's, aan bet Voorhoofdsbeen, dat door een Venusbuil ent" Jtaan was, én zeven Jaaren verborgen bleef. Door Denzelven. JE en Soldaat, die ziek in het Gasthuis gebragt wierd, vertoonde my aan elke zyde, aan den onderkant der beide bovenfte randen der Oogholten, een verheeven Gezwel, welken beiden kleine eeltagtigeopeningen hadden, waaruit den meesten tyd, dan meer, dan minder, dun Vogt vloeide. Onder dit uitvloeiende Vogt, kwamen ook zomtyds kleine witagge Lighaamen, gelyk Gierst, te voorfchyn, G 2 Te-  C 94 ) Tevens ontdekte ik, aan het vOorfte verheevene gedeelte van het Voorhoofdsbeen, eene groote fchulpwyze uitholing, met eenen rondomgaanden fcherpen Rand, en men kon duidelyk voelen, dat de uitwendige Tafel van het Voorhoofdsbeen, geheel verteerd en den Voorhoofdsboezem, finus frontalis, open was.. De uiterlyke Bekleedfelen waren natuurlyk, en niet het minfte van Kleur veranderd, ook had de Lyder, door het draagen van den Hoed, geen merkelyk ongemak ondervonden. Hy verhaalde my, dat, toen hy voor zeven Jaaren, aan eene Venusziekte fukkelde, by te gelyk aan het Voorhoofd, een Buil, Tophits, gehad had, ter grootte van een Hoenderei, welke, na de Kwyling, wel van tyd tot tyd verdweenen was, dog naderhand had hy, in deszelfs plaats, de beide kleine openingen, aan de bovenfte randen der Oogholten gekreegen, waaruit nu zeven Jaaren lang, Vogt gevloeid was, en daar hy nu, in den tyd van het Exerceer en by het Regiment geweest, en geen merkelyk ongemak van zyne Kwaal gehad had, had hy zig verder om geene hulp aangediend. Ik onderzogt deeze beide kleine openingen, met eene dunne Sonde, en ik kon, zonder hinder, tot in de groote uitholling van het Voorhoofdsbeen komen, en de ruwheid van het Been voelen. De bovengemelde Ziekte van deezen Man, waarom hy in het Gasthuis gebragt was, ging in-  ( 95 > in eene kwaadaartige Koorts over, waaraati hy, den zesden Dag, ftierf. Ik onderzogt het Hoofd en vond het volgende: de eerfte Tafel van de geheele uitwendige bolle oppervlakte van het Voorhoofdsbeen, Superficies convexa ojfis frontris, was geheel verteerd, en van den Voorhoofdsboezem, finus frontalis, geen fpoor meer te vinden. Uit de Uitholing van het Voorhoofdsbeen, boven beide de Oogholten, Orbitae, liep in de zelfftandigheid van het tafelfcheidzel, fuhftan. tia diploëtica, aan beide de zyden eene holligheid nederwaards, ter grootte van eene dunne Schryfpen, die zig onder aan den bovenften rand van elke Oogholte openden, en daar de uitwendige Bekleedfelen doorboord hadden.' Uit beide deeze openingen was zo wel de, van tyd tot tyd opgeloste zelfsftandigheid van het Been, als het Vogt dat zig nu en dan in deeze aanmerkelyke Holiigheeden verzamelde, uitgevloeid; en dit is ook de reden, dat, dewyl het Vogt beftendig, zonder hinder,was uitgevloeid, de uitwendige Bekleedfelen onbefchadigd gebleeven zyn, en zulk een aanmerkelyk Beenbederf, Cariës, zo veele Jaaren, zonder Toevallen en merkelyk ongemak kon duüren. G 3 DE,  < 96 ) DE TWAALFDE WAARNEEMING. Eene volkomene omgekeerde knoestagtige Baarmoeder, die geheel uit de Schede gezakt was en den Dood veroorzaakte. Door ■ Denzelven. JCene Joodin hier ter plaatfe, die verfcheiden Kinderen had gehad, had na haar laatfte Veriosfing, die zeer moeilyk was geweest en dat nu vyf Jaaren geleeden was, altoos eene pynlyke drukking en trekking in den Onderbuik en de Lendenen gevoeld, die van tyd tot tyd was toegenomen, en zeer nadeelig aan haare Gezondheid was. Volgens haar getuigenis, vloeide 'er, van dien tyd af, byna altoos een fdnkend, flymig Vogt uit de Schede der Baarmoeder, en als het de tyd der Maandelykfe Zuiveringen was, had zy dezelven wel gekreegen, dog altoos vermengd met het gemelde, ontaarde flymig Vogt. Deeze Vrouw had, tegen dit Gebrek, allerleïe Middelen, die haar, gedeeltelyk van Vroedvrouwen, gedeeltelyk van andere oude Wyven aangeraaden waren, en die het Gebrek niet onderzogt nog gekend hadden, langen tyd gebruikt, en zy wierd van tyd tot tyd ellendiger en geheel kragteloos. Eindelyk, en na zulk eenen langen tyd, kwam het zo ver, dat zy, zonder groote moei-  C 97 ) moeite niet meer ter Stoel gaan, nog de Pis behoorlyk ontlasten kon, maar zig, met fterk perfen, van dezelve, droppelswyze moest ontdoen. In deezen toeftand wierd den Geneesheer Ga3EL om raad gevraagd, en denzelven verzogt my, het Gebrek te onderzoeken. Ik vond dat de Lyfmoeder, Uterus, in eene enigzints Kegelagtige gedaante, en ter grootte van een klein Kinderhoofd, in de Schede, tot aan derzelver Lippen gezakt en op het gevoel zeer hard was. Hier door wierden de Pisbuis, Urethra, en den hals der Blaas, gelyk ook den Endeldarm, zodanig toegedrukt, dat zo wel de ontlasting der Pis als van den Afgang verhinderd wierd. Daar ik by het onderzoeken van deeze uitgezakte Lyfmoeder, niets van den inwendigen Mond, Orificium intemum, ontdekken kon, beiloot ik hier uit, dat het eene omgekeerde Baarmoeder was, die door de lengte van tyd zo hard en knoestagtig geworden was. Ondertusfehen nam ik eene Proeve, om dezelve weder te rug te brengen, ik kwam ook, zonder groote moeite zo ver, dat de Catbeter ingebragt, en eene groote menigte Pis ontlast kon worden. De Lyderesfe kreeg hier door eene groote verligting, en ik deed wederom eene pooging, om de omgekeerde Lyfmoeder, door derzelver Mond, te rug te brengen. Na veele poogingen ontdekte ik, dat dit volftrekt onmooglyk was, want de Lyfmoeder was te G 4 Sr0°t  < 98 ) groot en te hard, ook voelde ik bovenwaards,' digt by den uitgerekten Mond derzelve, enige harde Uitwasten. Zodra ik nu myne Hand, uit de Schede haalde, zakte de Lyfmoeder terftond weder, langzaam uit, gelyk voorheen; de' Opftopplng van de Pis en den Afgang kwam weder, zo dat men den Catbeter moest gebruiken, en ter bevordering van den Stoelgang, Klisteeren gezet moesten worden. In deezen Toeftand lag ik een behoorlyk Verband aan, om het verder uitzakken der omgekeerde Baarmoeder voor te komen , en tot verligting der Lyderesfe, wierden zo wel inwendige als uitwendige Middelen voorgefchreeven. De Lyderesfe bleef enige Dagen , in deezen ellendigen Toeftand, terwyl men niet kon zien, op welk eene wyze men haar eene volkomene Geneezing kon bezorgen. Toen zy eens, op zekeren Nagt, ter Stoel Wilde gaan, fterk perste, en daar by het Verband afgelegd had, gebeurde het, dat de omgekeerde Lyfmoeder geheel door de Schede, uit het Lighaam zakte. Nu zag men, dat zy volkomen omgekeerd, grootendeels knoestagtig, Scirrbeus en met verfcheiden Uitwasfen bezet was, en dat de Lyfmoeders Mond, bovenwaards , als een breeden Band, om de Lyfmoeder gekneld was. De gedaante van deeze Lyfmoeder was kegelagtig, in haaren omtrek had zy de grootte van een Kinderhoofd, en uit de uitwendige op-  ( 99 ) oppervlakte, zweette gedurig een fcherp Hinkend Vogt uit. De Pis en den Afgang raakte zy nu met meer gemak kwyt, daar de drukking op den Pisbuis en Endeldarm, door het geheele uitvallen van deeze groote en verharde Baarmoeder, ophield. In deezen gevaarlyken toeftand, was het terug brengen geheel onmogelyk, en men tragtte de Lyderesfe, door verfcheidene Middelen, alle mogelyke verligting te bezorgen. Er wierd nog een Geneesheer geroepen, en terwyl ik eens met denzelven, in een naastgelegene Kamer, over den gevaarlyken toeftand der Lyderesfe, in gefprek raakte, en iets van eene afbinding of uitfnyding der omgekeerde en verharde Lyfmoeder melde, het welk döor veele Schryvers bevolen word (i), had de Lyderesfe daar van iets gehoord, en verlangde zelfs na het verrigten van deeze Konstbewerking. Meer als eenmaal wilde ik hiertoe befluiten; dog daar ik bedagt, dat de Lyderesfe ten uiterften verzwakt was, dat zy eene fterke lleepende Koorts had, en dat de meeste Sehryvers, deeze onderneeming zeer gevaarlyk, ja onmogelyk agten, en dat ik daarenboven nog voor lasteringen te vreezen had, zag ik van rnyn voorneemen af. De (0 Platner, Hantileid. tot de Chirurgie ifte D., BI. 264 en 299. G 5  C ioo ) De verharde Lyfmoeder begon eindelyk te verfterven, en korc daarna, ftierf de Lyderes« fe, aan eene geheele Verzwakking. Ik deed alle moeite, om Vryheid te krygen, haar te mogen ontleeden, dog te vergeefs. Dit Geval leerd, hoe hoog noodzakelyk de voorzorg is, dat Vroedmeesters en Vroedvrouw wen, inzonderheid by moeilyke Verlosfingen, terftond na de geboorte van het Kind en het af haaien der Nageboorte, met de Hand onderzoeken, of de Lyfmoeder in eenen behoorlyken fiand is; daar in het Geval, waar in de Nageboorte wat vast gezeeten heeft, door het fterk trekken, de Lyfmoeder, of geheel, of ten minften voor een gedeelte omgekeerd is geworden, dezelve in dat tydftip gemakkelyk weder te rug gebragt kan worden, dat na dien tyd, als de Mond der Lyfmoeder zig zamengetrokken heeft, en het uitgezakte Deel verhard is, zeer moeilyk, of, gelyk in het tegenwoordige Geval, geheel onmogelyk is. Het is voor het overige merkwaardig, dat de Lyderesfe in deezen Toeftand, nog verfcheidene Jaaren Leeven, en tot enige Maanden voor haaren Dood, haare huislyke bezigheeden kon verrigten. DE  DE DERTIENDE WAARNEEMING. Eene merkwaardige gefchootene Wonde, alwaar de Kogel, in bet nederdaalende gedeelte van den Karteldarm gedrongen vjas, en naderhand door den Stoelgang ontlast wierd. Door den Heere volker, Heelmeester van bet Fufelier-Regiment van den Graaf van Anhalt. X^en Staf. Officier wierd, in den Slag by Cunnersdorf, vier vingeren breed van de derde en vierde valfche Ribben, naar agteren gereekend, met een Musketkogel in den Onderbuik gefchooten. Hy was 49 Jaaren oud, en van eene gezonde Lighaams geftalte. Ik kon hem eerst den tweeden Dag, na den Slag, verbinden , en dewyl hy terftond, te Scheep, naar stettin zou gebragt worden, was 'er geen tyd, om lang naar den Kogel te zoeken, ik lag een Verband aan, fchreef Omflagea met Wynazyn, en inwendig verkoelende Middelen voor, en beval hem, opdeReize, eene behoorlyke Leefregel te houden, en onderregtte den Heelmeester, die hem vergezelde, hoe hy hem behandelen moest. Ik kwam den negenden Dag na den Slag, te Stettin, en vond mynen Lyder in eenen zeer ellendigen toeftand. Hy had eene zeer fterke Wondkoorts , de Pols was hard, vol en ras, hy had grooten Dorst, Hitte en Hoofd-  pyn5 en in den omtrek der Worde, klaagde hy, over eene onuitftaanbaare brandende Pyn in de diepte tegen den Ruggegraad. By het verbinden, liep uit de Wonde, eene menigde Hinkende en wateragtige Stofte, en dewyl men den Lyder niet aanraaken kon, zonder hem de grootfte fmerten te verwekken, liet ik hem omkeeren met twee Hand-' doeken, die onder den Rug doorgeftoken waren, waarop nogmaals eene menigte ftinkend Vogt volgde. Daar de Lyder de Wonde niet wilde laaten verwyden, hoe zeer ik hem de noodzakelykheid daar van voorftelde, kon ik niets meer doen, dan dezelve zo veel mogelyk zuiveren. Hierop liet ik verbinden met den Balfem van den Kommandeur, en tien Oneen Bloeds aftappen, dat met eene fterke Ontftekingskorst bezet was,- inwendig liet ik hem de verkoelende Middelen voort gebruiken, en daar hy dien gantfeben tyd, geenen Afgang had, zonder geklisteerd te worden, moest men hier mede ook voortgaan. Den tienden Dag waren de Toevallen lydelyker, gelyk ook op den elfden, en toen liet de Lyder de Wonde ook verwyden. Ik deed aan beide de zyden eene infnyding van ruim een Duim breed, en kon toen duidelyk ontdekken, dat de Kogel langs de flinker Nier zynen loop genomen had, dog den Kogel kon ik niet gewaar worden, en de fterke Bloeding noodzaakte my, dit onderzoek uit te Hellen. Den volgenden Dag, waren de Toe-  C 103 ) Toevallen nog zeer draaglyk, de Hitte en de Koorts. gelyk ook de Pyn in den Rug, en het branden in den omtrek der Wonde, was meerendeels verdweenen, en de Wonde begon zeer goed te etteren. Ik tragtte nogmaals den Kogel te ontdekken, en fchoon dit onderzoek wederom vrugtloos afliep, ontdekte ik nogtans, eenen Duim breed onder de flinker Wier, op die plaats daar de Karteldarm, Colun, de S gelykende Bogt maakt, eene verharding, en, als ik dezelve met den Vinger aanraakte, klaagde den Lyder over zeer gevoelige fmerten. In het eerst dagt jk, dat de Kogel misfchien, met het Hemd, weder uitgehaald was; dog toen ik alle Kleederen onderzogt, vond ik, dat de Kogel, niet alleen aanmerkelyke ftukken van den Rok en het Kamizool, maar ook van het Hemd, had medegenomen, dus kon men niet anders denken, dan dat de Kogel, of in den Darm zelfs was blyven zitten, of dat hy door denzelven gedrongen was, en deeze ontdekte Verharding, kon zo wel door de Hukken der Kleederen, als door den Kogel, onritaan zyn, en de Kogel kon veel dieper in den Onderbuik leggen. De Lyder bevond zig, op den ijden Dag flegter, het branden in den omtrek der Wonde, was weder fterker en de Pols Koortfiger, dog op den 24ften Dag wierd alles weder beter. Op deezen Dag, had de Lyder een natuurlyken Stoelgang , di» tot hier toe altyd door Klisteeren veroorzaakt had moeten worden,  ( 104- ) den, en onder veele harde DrekftofTen, ontlastte hy ook den Kogel, waar na men zo lang, te vergeefs gezogt had. fDen volgenden Nagt was zeer rustig, de Lyder had eene fterke Uitwafeming, en alles beeterde derwyze, dat de Lyder, op den 36ften Dag, reeds in het Bed op kon zitten. De Wonde gaf eenen zeer goeden Etter, en fchikte zig ter Geneezing. Dog op deezen zeiven Dag, verdween deeze fchynbaare beeterfchap op eenmaal. De Lyder kreeg eene trekking in alle de Leeden, en, inzonderheid in den Rug, en 14 Dagen daarna, kwam hy, zonder dat hem enige hulp was toegebragt, te Ltipzig. Enige Dagen na zyne aankomst, kreeg hy de Koorts, benevens Hoofdpyn, Onrustigheid en Walgingen. Ik fchreef hern eene Aderlaating voor, liet Omflagen van Wynazyn gebruiken, en trepaneerde de gekwetfte plaats, met twee Kroonen. Er kwam eene menigte bloedige Etter te voorfchyn, en de Lyder kwam, als uit eenen diepen Slaap, weder by zyne kennis. Ik tragte het getrepaneerde lr.uk met een Hefyzer op te ligten, dog te vergeefs, en daar geene gevaarlyke Toevallen, eene tweede Panbooring, Trepanatio, vorderden, liet ik dit uitgeboorde ftuk san de Affchilfering over. Deeze begon ook, na drie Weeken, aan de getrepaneerde opening, dog het ftuk zelve, wilde nog niet loslaaten. Dit kwam ik met het Schraapyzer en de Handperforative Trepaan, te hulp. De Lyder bevond zig volkomen wel, had goeden Eetlust en Slaap, en alles fchikte zig ter Geneezing, .behalven dat het gemelde ftuk, deZelve vertraagde. Ik doorboorde verfcheidenmaalen, dit ftuk, met een perforative Trepaan van een- en- een halven Duim lang, tot dat ik eens het ongeluk had , op eene doorgevretene plaats te raaken, en fchoon ik hier een zeer gering geweld op deed, had ik nogtans het ongeluk, dat de Trepaan tot aan het Hegt, in de Herfenen drong. De Lyder gaf door fchreeuwen enig gevoel te kennen, dog dat H 3 op \  c 112 ) pp het oogenblik verdween, zodra ik de Trepaan uitgehaald had. Hoe gevaarlyk my dit pnverwagte Voorval ook fcheen te zyn, had het nogtans geen het minfte gevolg. De Lyder klaagde over geene Pyn, en de Geneezing volgde, op den gewoonen tyd, en fchoon de Herfenen hier, byna op het midden van haare middellyn gekwetst waren, is nogtans, aa de Geneezing, geen het minfte kwaade gevolg, zo ten aanzien der Zielvermogens als van de Gezondheid overgebleeven. PE ZESTIENDE WAARNEEMING. De Werkzaamheid van den Koortsbast, in alle Zweeren en Verzwakkingen van het Lighaam. Door Denzelven* gehoon de werkzaamheid van den Koortsbast, in Gevallen van deezen Aart, door ontelbaare Waarneemingen buiten twyfel is gefield 5 zal ik nogtans de volgende Gefchiederiis bybrengen, die deeze werking op nieuw bevestigd. By een Musquettier eindigde eene kwaadaardige Rotkoorts, door eene Stofverplaatzing, Metastafis, op het Gewrigt van den Opper, arm, Ër omftond een Ge^wel en Verettering, en toen dit geopend wierd, vond men niet alleen het Hoofd van het Opperarmbeen, des-  C 113 ) deszelfs Holligheid en het Uitfteekfel -van het Schouderblad, door Beenbederf aangetast, maar ook alle de Beursbanden, Ligamenta Capfulavia, de drie hoofdige Spier, Musculus deltoides, en nog andere Spieren van den Arm, geheel vernield, zo dat het Been en de Gewrigtsholte geheel bloot lagen. Door dien de opening van het Gezwel verzuimd was, ontftond 'er te gelyk eene uitteerende Koorts, die reeds tot dien trap gekomen was , dat een beftendig Zweet en Buikloop tegenwoordig, de Eetlust geheel verlooren, en den Lyder ten uiterften uitgeteerd was, zo dat hy zig niet meer kon oprigten, en men alle 00• genblikken zyn Einde verwagtte. In deezen toeftand wierd my den Lyder in een VeldGasthuis gebragt. Ik liet hem terftond, alle twee Uuren, een half Theekopje, van een Afkookfel van den Koortsbast gebruiken, en het was zyn geluk, dat hy, in weerwil van zynen afkeer van alle andere foorten van Geneesmiddelen en Voedzels, dit Middel gaerne innam. De ontbloote Beenderen waren zo bedorven, dat ik hun met de Vingers aan ftukken kon wryven. Hierom verbond ik dezelven insgelyks, met een Afkookfel van den Koortsbast, waarin een weinig Balfem van den Kommandeur gemengd was, en ik tragte ae uitwendige Lugt zorgvuldig af te weeren. Na zes Dagen begon hy reeds beeter Eetlust en Slaap te krygen, hierom liet ik hem, tot zynen gewoonen Drank, Water met Melk geH 4 brui-  ( "4 ) bruiken. Na 14 Dagen verdween de Buikloop, de Lyder kon zig zelfs weder oprigten, en zyn doodelyk Aangezigt, kreeg eene leevendiger Kleur. Terwyl de Eetlust vermeerderde, liet ik nu, by het gebruik der gemelde Middelen, meerder en kragtiger Voedfels gebruiken. De Etter der Wonde wierd beeter, de bedorven Beenderen fchilferden af, en de randen der Wonde, die tot hier toe rood en droog geweest waren, wierden zagt en vogtig, ook vertoonde zig het Litvogt, Synovia, weder, waarvan, tot hier toe niets te ontdekken geweest was, en vloeide by het Verband af. Na vier Weeken kon hy de Kamer rond wandelen, en in de zesde Week was de Wonde byna geneezen , de Beursbanden en de Veezelen van de drie hoofdige Spier, Musculus deltoides, waren geheel weder aangegroeid, en ik kon den Lyder uit het Gasthuis laaten gaan, dewyl 'er nog maar eene kleine opening over was, die binnen weinig Dagen floot. De Arm was in het begin, geheel flyf en onbeweeglyk, hierom liet ik om denzelven, beftendig eene ontbinding van dea $alfamus Vitae Externae, in Water aanleggen, en na vier Weeken kreeg hy de beweeging yan zynen Arm weder, zo dat ik hem na zyn Regiment kon zenden, * * DE  ( H5 ) DE ZEVENTIENDE WAARNEEMING. Eene Verfterving van den gebeelen Onderarm, die door een Slymprop der Slagader ontftaan was. Door den Heere morgenstern, Heelmeester van het Inf antery - Regiment van den Markgraaf van schwed. *Hyen Soldaat van 45 Jaaren klaagde, dat zynen regter Onderarm, zederc twee Dagen, beftendig koud was, en alle gevoel verlooren had, na dat hy, enige Dagen te voren, door den geheelen Arm, eene ftekende en jeukende aandoening ontdekt had. Hy verhaalde my, dat hy, in de 22 Jaaren dat hy Soldaat geweest was, geene zware Ziekte had gehad , behalven dat hem voor vier Jaaren, in een Gevegt, door een Kogel, het regter Sleutelbeen gebroken was. Hy had zig niet by de Gekwetften gevoegd, maar was met zyne gezonde Medemakkers, te voet na de Gevangenis gegaan, en had zyne Kwetzing zelfs verbonden, ook een ftuk van den Kogel uit de Wonde gedrukt, en eindelyk was hy, door een Veldfcheer, in de Gevan* genis geneezen. Ik vond den Arm, tot aan den Elleboog geheel koud, aan de Voorhand was geen Pols te ontdekken, hy was zonder gevoel, dog ook zonder Zwelling en Ontfteking. Ik vond H 5 op  op het gebrooken Sleutelbeen eene ongefchikte Beenweer, Callus, en dat gedeelte van het zelve, dat zig met het Schouderbeenshoofd, Acromion, verneenigd, was nedergedrukt gebleeven. Buiten dit klaagde de Lyder nergens over , hy had goeden trek tot Eeten, Sliep wel, en onder de holligheid van den Oxel was nog een zwakken Pols te voelen, en den Opperarm had ook, tot aan de Elleboog, zyne natuurlyke warmte. Terftond wierden uit- en- inwendig verdeelende en prikkelende Middelen aangewend, de lydende Onderarm wierd vlytig gewreeven en geborfteld, en op den flinker Arm eene Aderlaating verrigt. Dog den Arm bleef koud en ongevoelig. Op den zevenden Dag gevoelde hy hevige Pynen aan den Elleboog, 'er ontftond eene Ontfteking met Koorts, die van uur tot uur vermeerderde. Om de Verfterving tegen te gaan, wierden uitwendig Stovingen aangelegd, en inkervingen, Scarificationes, gedaan, en inwendig wierden groote Giften van den Koortsbast gegeeven, dog te vergeefs. Den negenden Dag ging den gebeden Oqderarm, reeds tot Verfterving over, dog zy ftrekte zig niet verder uit, dan ,tot den Elleboog. De Lyder had de Slaap en Eetlust verlooren, en was door de hevige Koorts, ten uiterften verzwakt. Daar 'er nu geen ander Middel over was, dan de Afzetting, wierd dezelve, in het midden van den Opperarm, verrigt. De Lyder was, na de- zel-  < "F ) gelve zeer vrolyk, de Pyn verliet hem terftond, hy kreeg weder trek tot Eeten en Sliep wel, en na enige Dagen, verdween ook de Koorts, onder het beftendig gebruik van den Koortsbast. Na dat de Wonde begonnen was te etteren, ontdekte men aan den Opperarm twee Holiigheeden, Sinus, die opwaards liepen, fterk etterden, en het Been was van het Beenvlies ontbloot. Dog zy wierden, door Balfemagtige Infpuitingen, en den Balfem van den Kommandeur, zonder affchilfering van het Been, geneezen. Het afgezaagde Opperarmbeen , fchilferde, ten behoorlyken tyde, af, en de Lyder wierd volkomen geneezen. Aan den afgezetten Onderarm, ontdekte men uitwendig, terftond, dat de Slagader zeer fterk uitgerekt en hard was, en by nader onderzoek vond men alle drie de Takken, Ramt, die zig in den Onderarm verfpreiden, door een droogen, donker bruinen Slymprop, Polymst derwyze verftopt, dat'er geen droppel pioeds door had kunnen dringen. DE  C "8 ) DE AGTIENDE WAARNEEMING. Afzetting van een kankeragtigen Kittelaar. Door den Heere krembr, Stads-Gastbuis en Kreics-Heelmeester, van de Ryks-Stad Ulra. Jl^ene gezonde en fterke Vrouw, van 30 Jaaren, leed reeds zedert een Jaar, hevige Pyn aan den Kittelaar, Clytoris, en dewyl haar Man haar wantroude van eene befmetting, ontdekte zy het aan eenen bekwaamen buitenlandfcben Heelmeester, die het Toeval terftond Kankeragtig verklaarde, en my raadpleegde. Wy vonden den Kittelaar meer dan eenen Duim lang, drie Vingeren dik, van voren geheel verzworen en opengebarsten, zodat hy de grootfte overeenkomst had met een ftuk van een Bloemkool. De flinker Watervleugel, Nympba, was gezond, maar de regter integendeel, tot op de helft verhard, dog zonder Zweeren. Wy ftelden ons voor, den Kittelaar af te binden, en de verharde Watervleugel af te fnyden, dog moesten terftond van dit voorneemen afzien, naar dien de Lyderesfe, by het geringfte aanhaalen van den Band, zulke hevige fmerten leed, dat wy bevreesd waren voor Stuipen, Wy fneeden dus den Kan-  C "9 ) Kankeragtigen Kittelaar en den Watervleugel, met het Mes af. De Bloedftorting wierd gemakkelyk, door den Eikenzwam, gefluit; dog een vierde uurs na de Konstbewerking, wierden de Pynen zo hevig, dat zy byna Stuipen verwekten. Wy deeden eene Aderlaating, fchreeven verkoelende Amandelmelken mee enige droppelen van sydenhams pynftillend Vogt voor, waarop de Pyn wat draaglyker wierd. Hier op volgde een weinig Koorts, en de Wonde genas, in vier Weeken, volkomen. De Pis wierd dien geheelen tyd, natuurlyk ontlast, behalven dat wy, m het berin, eenmaal genoodzaakt waren, den Latbeter te gebruiken. Na de Geneezing was de Lyderesfe volkomen wel, en is thans van haar derde Kind zwanger.     OVER E Ë tï WATER-DARM k n NETBREUK, Die met bizondere merkwaardige omflandigbeeden gepaard ging, en waarop de Konitbewerking gelukkig verrigt is* Kj^en Coerlands Edelman, had In zyhe Jeugd, in het Jaar 17Ó9, toen hy te Koningsbergen ftudeerde, het ongeluk van mef zyn Paard om te vallen. Het Paard viel herri öp het Lyf, en, dat het ergfte was, hy viel met het Heiligbeen, Os facrum, op een Kei-' fteen, en wierd, half dood, na huis gedraagen. Terftond wierden in en uitwendige Middelen, als, Aderlaatirgen en Stovingen/ Fomentanones, aangewend. De Zwelling vérminderde ook fchielyk, dog men ontdekte' nu, dat, door de hevige Kwetzlng, eene Êreuk aan de flinker zyne ontftaan was. I Dê  C 122 ) De Lyder kon, van den eerllen Dag af, de Pis niet ophouden, maar zy liep hem beftendig, tegen zynen wil, af. Hier tegen wierden allerleïe Middelen te vergeefs gebruikt ; tevens wierden ook Breukbanden aangelegd, dog die insgelyks den Lyder, niet alleen zeer hinderden, maar de Breuk ook in het geheel niet inhielden. Hierom reisde hy, daar alle hulp te vergeefs was, naar zyn Vaderland, en zogt daar geholpen te worden; dog insgelyks zonder vrugt. In het Jaar 1776". fchreef hy aan my, verhaalde my zynen toeftand, en verzogt mynen raad. Dog, dewyl ik hem, wegens de duisterheid der befchryving van zyn ongemak, enige opheldering verzogt, befloot de Lyder, zelfs by my te komen, en zig aanr myne Behandeling toe te vertrouwen, gelyk hy dan ook, in het volgende Jaar te Berlyn kwam. Hy was reeds ruim 40 Jaaren oud , en na een naauwkeurig onderzoek, vond ik eene groote Breuk , de Ballen, Testiculi, hadden hunne natuurlyke gedaante, en waren duidelyk te ontdekken. De Buikring, Jnnulus, was zeer fterk verwyderd, en de Breukbanden, die de Lyder gebruikt en mede gebragt had, waren zeer flegt gemaakt, waarom zy pok zo weinig nut gedaan hadden. Ik liet, door eenen bekwaamen Konftenaar, terftond een Breukband met Veeren maaken, en, toen hy eereed was, bragt ik de uitgezakte Deelen binnen, na dat ik vooraf, om de Darmen  C 123 3 te zuiveren een zn.gt ontlast middel had laaten gebruiken. De uitgezakte Darmen lieteiï zig gemakkeiyk inbrengen, en den Balzak, Scrotum, wierd veel kleiner; dog, een groot;, hard en vast Lighaam', Het zig niet inbren. gen, maar zat onbeweeglyk. De Band wierd nogtans aangelegd, en, dewyl 'er de Darmen door te rug gehouden wierden, deed hy den Lyder dien dienst, dat hy ruimer open Lyf had, en de V/inden gemakkelyker kon iosfen; Daar de tegenwillige Pis ontlasting, lncontinentia Urinae, veroorzaakt wis door deKwetzing van het Heilig-Been, waar dóór de Ze. nuwen, die naar de Blaas gaan, verlamd waren geworden, Het ik den Lyder, tweemaal'g daags, langs den geheelen Ruggraad, en inzonderheid langs het Heiligbeen wry ven, met een MengFel uit Bulyrum Cacao, 01. Nucis expres/. 01. Destiliat. Lavend. 01. Majoran: eü Es/ent. Cantbaridum , en tot zyneri gewoonen Drank, Seltzerwater drinken. Dit Middel had het beste gevolg, want, na' dat hét twee Maanden gebruikt was, kon hy de Pis, haar zynen wil, volkomen ophouden en ontlasten1;' Dog nu vertoonde zig een nieuw Toevak In het celwyze Weeffel van den, zeer uitgerekten en nu ledigen Balzak, verzamelde zig Water, dat deszelfs omtrek zo vergrootte^ dat de Lyder zig byna niet meer beweegen kon, en van de Roede was naauwlyks eenig fpoor te vinden. Om ontlasting aan dit Wallr te bezorgen, wierden Laatkoppëa aangeI i zefj  ( 124 ) zet, en naderhand inkervingen, Scarificationes, in die plaats gedaan, dit fcheen in het begin enig nut te doen, dog, na dat de Wondjes, vyf of zes Dagen geneezen waren, was alles weder in den vorigen toeftand. Nu lag ik het beftendig blaas trekkend Middel van janin, dat ik in veele andere, dergelyke Gevallen zeer werkzaam had gevonden, op de onderfte oppervlakte van den Balzak, vier Duimen in de lengte en twee in de breete aan. 'Er vloeide zeer veel Waters uit, en na dat ik het zelve twee Maanden gebruikt had, was het cel wyze Weeffel van Water ontleedigd, maar 'er bleef nog een groot gedeelte te rug, dat in eenen bizonderen Zak bellooten was, en dit verminderde niets, waarom ik de Pleister naliet, en naauwlyks was de opening, die dezelve gemaakt had, geneezen, of het Gezwel had ook weder plaats. Dog men kon het Gezwel in den bizonderen Zak, door zyne onregelmatige gedaante, duidelyk van het andere onderfcheiden. Nu was de Kunstbewerking het enige Middel, waartoe de Lyder ook ten vollen befloot, dog ik liet, om hem nog meer van derzelver jioodzakelykheid te overtuigen, twee beroemde Genees- en- Heelmeesters roepen, om het Geval te beoordeelen. Het Water dat in eenen bizonderen Zak bellooten zat, was duidelyk te ontdekken, de zwarigheid was alleen maar, waar uit het harde Lighaam, dat niet ingebragt kon worden, zynen oorfprong had. Hun  ( 125 ) Hun denkbeeld was, om eerst het Water, door een Troicar uit den Zak te ontlasten, om te zien, of men naderhand iets meerder over dit twyfelagtig Lighaam zou kunnen bepaalen. Dog dit onnodig uitftel fcheen my overtollig te zyn, en ik dagt dat ik beeter zou doen, als ik terftond de volkomene Konstbewerking ondernam. Deeze wierd ook, na eene korte Geneeskundige Voorbereiding, op den 7den Ottober 1777. in het werk gefield, waar by onzen bekwaamen RegimentHeelmeester, de Heer voitus, op myn verzoek, tegenwoordig was. De Lyder plaatste zig op den rand van eenen Leuningftoel, en de tusfchenruimte wierd met Kusfens opgevuld, op dat hy niet agter over zou vallen. De Breukband, die hy nu reeds enige Maanden met nut gedraagen had, liet ik hem aanhouden, om onder de Konstbe werking, het uitzakken der Darmen te beletten. Ik maakte eene infnyding, van den Buikring af, tot aan de Punt van den zeer grooten uitgerekten Balzak, en na dat ik de Huid en het Vetvlies van een gefcheiden had, ontdekte zig terftond den Zak, waarin het Water be* ilooten was. Ik maakte, aan deszelfs onderfte gedeelte, eene kleine infnyding, en ontlastte omtrend een Pint Waters, en daarna fpleet ik denzelven, in zyne geheele lengte. Hy had de grootte van eene opgeblaazene Varkensblaas, en was den Breukzak zelfs. Het verharde Lighaam vertoonde zig nu insgeI 3 lyks  ( Ï2Ö~ ) lyks. Het was niet* anders dan een groot gedeelte van het Net, dat te gelyk met de Darmen was uitgezskt; dog dewyl het niet alleen aan den Breukzak, maar ook aan den Buikring vast gegroeid was, had het niet ingebragt kunnen worden. Het Middenfchot van den Balzak, Septum Saoii, was tevens door het zelve geheel naar de regter zyde gedrukt, en hier by was nog daarenboven, de zeer zeldzaame omftandigheid, dat de Zaadflreng, die doorgaans altyd onder den Breukzak ligt, by deezen Lyder, boven denzelyen, naast den Bal lag. Hoe zeldzaam dit Geval ook voorkomt, is het nogtans ten uiterften nodig, dat de Heelmeester, by het doen van eene Breukfnyding , op het zelve agt geeft, naar dien hy anders, op eene onfchuldige wyze, den Lyder om het Leven kan brengen. Ik heb in Parys zulk een Geval gezien. Een groot en geoeffend Heelmeester, fneed eene beklemde Breuk, hier had dezelve tegen natuurlyke legging van den Zaadftreng plaats, de Heelmeester zag denzelven niet, en fneed, terwyl hy den Buikring opende, den Zaadftreng af, en de Lyder nierf kort daarna aan het Bloed, dat zig in den Onderbuik had uitgeftort. Daar ik nu dit verharde gedeelte van het Net, vry voor my had leggen, fcheide ik het zelve, zo veel mogelyk, met myne Vingers van den Breukzak af, bond bet zelve op verfcheiden plaatfen, zo na aan ^en Buikring als mogelyk was,af,en fneed het hier  C 12? ) bier op onder den Band af. Het woog u pond, en was door en door verhard. Nogtans moest ik, wegens de verzwakking des Lyders, aan de regter zyde, een aanmerkelyk gedeelte laaten zitten, en, zo het door de Verettering niet afgefcheiden wierd, deszelfs wegneeming tot een bekwaa. mer tyd uitftellen. *■ De Lyder wierd behoorlyk verbonden, hy viel in onmagt, en wierd hierom te Bed gelegd, dat met een Matras voorzien was, en waar op hy tot aan zyne Geneezing, in eenen uitgeftrekten ftand gelegd wierd. Ik fchreef hem terftond myn gewoon pynftillend Middel voor, beftaande ujit een Scrupel van Sydenbams pynftillend Vogt en drie Loot Oranjewater. Dewyl kleine Giften hier van, niets uitwerkten, verdubbelde ik dezelven, zo dat hy, in 24 Uuren, anderhalf Dracbrna Laudanum gebruikte. De eerfte Nagt was zeer onrustig, en zodra den Lyder maar een Lepel Citroenwater, of Thee gebruikte, begon hy terftond te Braaken. Des Morgens vond ik een vollen, harden, ontftekingagtigen Pols, waarom terftond 12 Oneen Bloeds wierden afgetapt; en dewyl op hetzelve, eenè fterke Ontftekingskorst was, wierden 's Avonds nog 10 Oneen afgetapt. By hpt pynftillend Middel, liet ik, fchoon in kleine Giften,een Drankje gebruiken, van Salpeter en Glaubers Zout, en gaf bevel, dat hy zynen gewonen Drank, maar Lepelswyze, gebruiken moest, I 4 ons  ( 128 ) óm de Maag» cie door het uitgerekte en ge* kwetfte Net, ten uiterften aandoenlyk was, door eene fterke uitzetting niet te prikkelen, Ik liet het Verband leggen, fchoon het Water zo fterk uitgevloeid was, dat een 6 of 8 dik gevouwen Beddelaken door nat was. Over den Onderbuik wierden warme Stovfhgen gelegd, die alle Uuren vernieuwd wierden. Den derden Morgen waren alle de omftandigheeden nog onveranderd. De Pols was nog hard en ontftekingagtig, zo dat de Lyder op deezen Dag, ook nog tweemaal wierd Adergelaaten. Het Verband wierd nu ook vernieuwd, en de Wonde met Balfamus Ar. caei verbonden. In den Nagt, was weder veel ftinkend Water ontlast, de Lyder wierd fterk door Winden geplaagd, en, dewyl hy, zedert de Konstbewerking, geenen Afgang had gehad, fchreef ik een Klisteer voor, uit Havergort, Roomfche Kamillen en Salpeter, die ook zeer goede werking deed. Ondertusfchen waren de Toevallen onveranderd, en de Lyder moest,op den vierden Dag, nogrnaals adergelaaten worden, dog het Bloed had nu geene Ontftekingskorst meer, maar de Wei, Serum, had eene galagtige Kleur. De Wondé^gaf, tot op den zevenden Dag, pie't dan een dun Vogt, en 'er was niets te Ontdekken dat naar goeden Etter geleek. De Lyder fliep, den Nagt van den zesden Dag, eniae Uuren, en toen begon ook het Braa- m£' r *""':' ■ " ken  f 129 ) ken op te houden. Dog als hy veel te gelyk gebruikte, kwam het weder. Den zevenden Dag verminderde de Koorts, de Pols wierd bedaarder, en 'er vertoonde zig enige tekenen van Verettering, dog 'er vloeide ook nog beftendig zo veel Waters uit de Wonde, dat de Lyder dagelyks driemaal verbonden, en alle Uuren droog gelegd moest worden. Deeze fterke uitvloeijing van Water, kwam door een Waterzugt, Anafarca, die zig veertien Dagen voor de Konstbewerking, aan den Onderbuik en in de Lendenen vertoond had, dog dit Water wierd geheel ontlast, zo dat de uitgerekte Deelen zaamenvielen; den tienden Dag hield deeze ontlasting geheel op, en 'er kwam eene goede Verettering. Den zevenden Dag liet ik den verzwakten Lyder, alle twee Uuren een kopje Hoendernat, , met Wortelen en Kruiden gekookt, gebruiken, waar by wat Citroenfap gevoegd wierd, en gaf hem ook vryheid om Wortelen en Kruiden tot zyne Spyze te gebruiken. Inwendig fchreef ik hem een afkookfel van den Koortsbast voor, en liet het zelve tot zyne volkomene Geneezing gebruiken. De Lyder verkreeg nu meerder Kragten, hier om tragtte ik nu, het overgebleeven gedeelte van het Net, uit te rooijen, ik maakte het,zo veel mogelyk, met mynen Vinger Jos, en bond de losgemaakte gedeelten af. I 5 ^  C i3° ) Ik gebruikte te gelyk myn Ung. Mundijtcans Oj,en het Ung. Bafelicum met den roer den Precipitaat. 'Er kwam wel eene fterke Verettering; dog naar dien het verharde gedeelte van het Net, met den Breukzak vereenigd was, kreeg het gedurig nieuw Voedfel, en de geheele wegneeming zou op deeze wyze zeer lang aangehouden hebben. Hierom fneed ik met het Mes alles af, en bond het naderhand af. Dog dewyl de Lyder ten uiterften gevoelig was, bereikte ik ook hier mede, eerst na eenige Dagen myn oogmerk. Toen nu alles afgtfeheiden en weggenomen was, trok den Balzak zig zaamen, en den ontblooten Bal wierd met Vleesch bedekt. Om dit zamentrekken nog meer te bevorderen, liet ik zeer dikwils het Jqua vegeto mineralis van goülard koud aanleggen. . Daar de Lyder nu goeden Eetlust had en wel fliep, vorderde de Geneezing zodanig, dat hy in de negende Week volkomen geneezen was De afgebondene gedeelten van het Net, vielen onder den Band af, en aan den Buikring wierd eenen kleinen Bal gevormd, die denzelven geheel floot, en daar door het Uitzakken der Darmen belette,dog ik O) Zie deszelfs Befchryving, in de Heelkundige Waarneemingen van onzen Schryver. J3s Vertaalcr.  C 131 ) Ik Het hem zynen Breukband beftendig draagen. Na de Geneezing bleef hy nog , van December tot in Mey te Berlyn, en bevond zig volkomen gezond, en na dat hy in zyn Vaderland te rug gekoomen is, is hy door geen nieuw Toeval aangetast ;maarna eenigen tyd fchreef hy my, dat hy beftendig gezond en in eenen vergenoegden Echt leefde. Het geheele gedeelte van het afgefneeden Net, met dat geene het welk na de eerfte Konstbewerking afgefcheiden wierd, bedroeg twee Ponden. G E-  GESCHIEDENIS VAN EENE ZEER GEVAARLYKE KWETZING AAN HET HOOFD, DIE NOGTANS GELUKKIG GENEEZEN WIERD. In het eerfte Deel myner Heelkundige Waarneemingen, heb ik reeds met zeer veeIe Voorbeelden aangetoond, dat de gevaarlykheid eener Hoofdwonde, niet altyd van de grootte der Kwetzing zelfs afhangt, terwyl dikwils Kwetzingen, die ligt fchynen te zyn, eenen doodelyken uitflag hebben, daar integendeel de zwaarften, waar by weinig hoop tot Geneezing is, nogtans herfteld i worden. Tot deeze laatfte Klasfe behoord de volgende Gefchiedenis. Een  C 133 ) • Een Kofak wierd in een Gevegt, gekwetst en Gevangen, en bragt 18 Uuren, met het bloote Hoofd door, eer by verbonden kon worden. Toen hy in het Gasthuis kwam, maakten de Hairen en het Bloed, zulk eene dikke Korst, dat men niets kon ontdekken, voor dat de Hairen , met warmen Wyn, los geweekt en afgefneeden waren, en toen vond men elf gehouwene Wonden. De Twee voornaamfte waren aan de beide Wandbeenderen van het Hoofd; dog die van minder belang waren, vond men, gedeeltelyk aan het Voorhoofdsbeen, aan het Agterhoofdsbeen, en nog twee aan de Wandbeenderen. Zy waren allen tot in het Tafelfcheidzel, Diploë, en enigen door de beide Tafelen gedrongen. De Lyder was een kloek en fterk Mensch, en gaf, by het onderzoeken der Wonden, weinig tekenen van gevoeligheid. Voor het overige was hy tamelyk wel, alleen had hy by het Hoesten, en als ik hem op Yzer liet byten, dat hy by geene mogelykheid met de Tanden vast kon houden, hevige Pyn. Terftond wierd eene Aderlaating voorgefchreeven, van 18 Oneen, op het Hoofd wierden Stovingen van warmen Wyn gelegd, en inwendig verkoelende Middelen gegeeven. Den volgenden Morgen vond ik den Lyder in eenen ftaapzugt, Sopor, De voornaamfte Wonde wierd terftond verwyderd, en dewyl hier  C 134 5 nier "by ëeri 'grooten flagadertak doorgefnee-' den wierd, waar door veel Bloeds ontlast wierd , maakte deeze omftandigheid eene tweede Aderlaating onnodig. De Wonde wierd droog verbonden, en een prikkelende Klisteer voorgefchreeven, die ook twee Uuren naderhand fterk werkte, hoewel zonder verligting der Toevallen. De Houw aan het flinker Wandbeen, nam zyn begin, digt by de vereeniging van den Pyl- en. Kroonnaad, en ftrekte zig uit tot tegen het Slaapbeen. Het Bloed, dat by de beweeging der Herfenen j uit de Wonde vloeide, gaf duidelyk te kennen, dat dé beide Tafelen doorgehakt waren, Hierom wierd, aan het onderfte gedeelte der Kwetzing, eene groote Trepaankroon gezet, en toen deeze, tot op het tafelfcheidzel, Diploë, doorgedrongen was, bleef de uitwendige Tafel, in de zelve zitten Dit zelve gebeurde ook aan de volgende Kroon, en er moesten vyf Kroonen naast elkander aangezet worden, eer het zeer groote afgebrooken frak van de inwendige Tafel weg genomen kon worden* en toen dit gefchied was, wierden 'er vier Oneen geftold Bloed weggenomen. Het harde Herfenvlies wierd, door het infpuiten van warm gemaakte Liquor Meningeumt van het overige buiten gevaat Bloed, gezuiverd, en daar na een behoorlyk Verband aangelegd. De Lyder opende hier óp de Oogen, had een levendig gezigt,  ( 135 ) gezigt, en haalde verfcheidene maaien zeef llerk Adem. Dewyl de Lydef reeds veel geleeden had liet ik voor ditmaal de Wonde aan het regter Wandbeen, die eene fchuinfe rigting had, en insgelyks door de beide Tafelen gedrongen was. niet ontblooten, gelyk ook de overige minder aanmerkelyke Wonden ; dog , ora de fpanning van de peesagtige Kalot, Gales, capitis, en van het dunne Herfenvlies, PerUranium, voor te komen, liet ik het aan de einden een weinig doorfnyden. Hier op wierden, over het geheele Hoofd, weekmaakende ftoovingen gelegd, en inwendig gebruikte de Lyder , verkoelende en zuuragtige Dranken, hem wierden prikkelende Klisteeren gezet, en tesen den Avond wierden hem nog agt Oneen Bloeds afgetapt. Ik vond, op den derden Morgen, mynen Lyder in eene hevige Koorts, de Pols was hard en ge.fpannen, en na Middernagt had hy zeer fterk geraaskald. Toen het Verband afgenomen wierd, vloeide uit de getrepaneerde Wonde nog eene tamelyke menigte geftbld Bloed. Het overblyvende Bloed poogde men, gelyk voorheen, door het Liquor Meninpj'um weg te neemen. Ik onderzogt toen, met alle oplettenheid, den Houw aart het regter Wandbeen, en ik tragtte inzonderheid, met behulp van eene dunne Sonde,die van onderen een weinig ge- boo-  boogen was, te ontdekken, of hier insgelyks geene Spinters, van de inwendige Tafel, waren afgefcheiden, dog ik kon niets derge. lyks ontdekken, ven deeze Wonde fcheen, in het algemeen, met een Scherper Werktuig, en als met eenen enkelen trek gemaakt te zyn , ondertusfchen wierd hy, op deezen Dag tweemaal Adergelaaten, de gemelde inwendige Middelen wierden voort gebruikt, en de prikkelende Klisteeren wierden in weekmakende veranderd. Den vierden Morgen, vond ik den Lyder nog in den vorigen toeftand, het raaskallen hield aan, dog hy had open Lyf gehad. Hem wierden nogmaals agt Oneen Bloeds afgetapt. De Etter was goed, Den vyfden Morgen, was alles nog onveranderd, fchoon hy des Nagts, nu en dan,eni* ge Minuten geflaapen had. De Etter bleef goed,en uit de getrepaneerde opening, kwam geen Bloed meer te voorfchyn. Den zesden gelyk voorheen. Ondertusfchen waren de Oogen helder en levendig, en de Oogappels niet gezwollen , nog tegen natuur lyk verwyderd ; een bewys, dat 'er geene fterke drukking op de Herfenen plaats kon hebben, want ik heb dikwils, in eene raazende Koorts, Pbrenesie eene fterke vernauwing der Oogappels gezien. De natuurlyke Affcheidingen gefchiedden behoorlyk.de Lyder dronk, zo dikwils het hem aangeboden wierd j  C 137 ) wierd;hy kon goed flikken,"en gebruikte dagelyks, zonder dac het hem bezwaarde, enige Haver of Geriïe-Soep. Om ondertusfchen de Herfenen nog meer, van het aandringende Bloed te bevryden, liet ik, aan elke zyde van den Hals, vier Bloedzuigers aanzetten, die tamelyk veel Bloeds uitzogen. Den zevenden nog al in den zelfden toeftand. Den agtften wierd in den Nek eene Spaanfe - Vliegpleister aangelegd, dog zonder merkelyken dienst. Het raaskallen hield nog beftendig aan, en zo dra hy de Oogen floot, tastte hy in het rond en fprak als eenen zieltoogenden, dog niemand kon hem verftaan, en dit duurde tot den lyrien Dag. In dien tyd wierd hem een Drankje gegeeven uit Glaubers zout, Salpeter en libabarber, dat dagelyks enigen Afgang verwekte. De Wonde gaf altyd goeden Etter. Den agtienden Dag, fcheen het Raaskallen te verminderen, de Lyder lag ftiüer, en de Pols wierd zagter. Dog op den negentienden Dag , was de Huid van het Voorhoofd en van de Oogleden, zo fterk gezwollen, dat hy de Oogen niet kon openen. 'Er wierd een ftuk Linnen, waar in veel Kamfer gewreeven was, aangelegd. Tegen den Avond zwol ook den Neus en het overige gedeelte van het Aangezigt, en hier liet ik ook het zelve Middel opleggen,, ea alle twee Uuren vernieuwen. K  ( 138 ) In deezen Toeftand was 'er geene de minfte verandering in den Pols, en de natuurlykc Affcheidingen bleeven behoorlyk. Den eenentwintigden zwol het geheele Hoofd, dog de zwelling was het meest aan den Hals en aan de Borst, aan het Voorhoofd en de Oogleden was zy een weinig verminderd. Den 23 ften had zig, aan het regter bovenfte Ooglid, een Ettergezwel gevormd, waar uit, by de opening veele geleiagtige ftoffe vloeide. • Des Avonds had de Lyder een Hondskramp, de Wonde had nog een zeer goed aanzien, en alle de overige omftandigheeden waren niet verergerd. Ik liet hem, by zyn gewoone Drankje, 15 Droppelen Laudanum gebruiken. Den 24ften wierden de Kramp en de Koorst heviger, en de Wonde was droog. Hy wierd Adergeiaaten, met den Laudanum wierd voortgegaan, en daarenboven drie Klisteeren gezet. In den Nagt van den 25ften, kreeg hy een hevigen Buikloop, en liet alles buiten weeten , afloopen. Des Morgens vond ik hem zo verzwakt, dat hy op zyn Bed verbonden moest worden. De Honds-kramp, en de Zwelling van het Hoofd en den Hals, waren meest verdweenen, maar de Wonde was nog • beftendig droog. Ik fchreef een Afkookzel van den Koortsbast, met wat wateragtig attrekzel van Rhabarher voor. Den aÖften hield de Buikloop aan, en de Ly-  ( 139 ) Lyder was zo zwak, dat hy onder het Verbinden, by de geringfte beweeging van het Hoofd, in Zwyrn viel. Den 27ften was de Buikloop Wat minder en de Hoofdpyn was geheel verdweenen, dé Koorts was zeer weinig, en de Wonde gaf weder een weinig Etters. Ik fchreef hem, alle twee Uuren, een Kopje Kalfsnat voor, en Het in het Rystwater, dat hy doorgaans dronk, wat Kaneel afkooken. Den 2 8ften fliep de Lyder byna den geheelen Nagt, en was zo veel beeter, dat zig weder eene goede Verettering vertoonde. Ik liet hem nu het Afkookzel van den Koortsbast, zonder Rbabarber,met een Eleosacbarum Analepticum en tusfchen beiden gedurig Soep gebruiken, waar na de verloorene kragten zigtbaar weder kwaamen, dé kleine Wonden fchilferden af en genazen. Uit het harde Herfenvlies kwamen, in de getrepaneerde Wonde , nieuwe Vleeschvezelen té voorfchyn, en de Wonde zelfs wierd, naar bevind van zaaken, dan eens met den . Ballem van den Kommandeur, dan eens droog én dan eens met Bytmiddelen verbonden. De groote Beenwonde, aan het andere Wandbeen, vereenigde zig, zonder enige affchllfering, en was, den veertigften Dag, gehéél geflooten. Op den 48ffen Dag, fchilferde de getrepaneerde Wonde behoorlyk af, en den 57fteri K 2 6ï&-  C 140 ) ontlaste zïg de laatfte Splinter. Alles ging nu zeer goed*, en ten einde van de derde Maand, was hy volkomen geneezen, en hy had zyne Kragten ten vollen weder. EER-  EERSTE VERVOLG. DER WAARNEEMINGEN, ONDERSCHEIDENE SCHRYVERS, £ 3   ( M3 ) EERSTE VER V.0 L G der WAARNEEMINGEN, van ONDERSCHEIDEN SCHRY VERS. DE NEGENTIENDE WAARNEEMING; Eene Slagaderbreuk , die van zelfs open brak , met een ongelukkig gevolg. Door den Heere kremer, Stads- Gasthuis- en Kreitz- Heelmeester der Ryks-Stad Ulm. Een Man van £4 Jaaren, wierd, 12 Jaaren geleeden, met een pennemes, de Op» perarmflagader, vier vingerbreed boven den Elleboog, gekwetst en weder geneezen. Dog na dien tyd verwyderde zig de flagader, tot de grootte van een Ganzenei, zonder dat de K 4 Ly-  ( 144 ) der enig ongemak gevoeld of iets daar tegen gebruikt had,.tot dat zy eens, in den Nagt, zonder enig voorgaand teken, met de Huid , van zelfs open brak; terwyl ik terftond geroepen wierd, ftuitte ik de fterke Bloedftorting door een Tourniquet, en den tweeden Dag daar na, deed ik de Konstbewerking op de Slagaderbreuk, op de gewoone wyze. Op den geheelen Arm wierden verfterkende omHagen gelegd, en inwendig den Koortsbast met Salpeter voorgefchreeven. De Lyder klaagde byna over geene Pyn, was zeer yro. lyk, en vyf Uuren na de Konstbewerking, kon men aan de hand, het liaan van den Pols reeds voelen. Den derden Dag kwam 'er eene goede Verettering, en den vierden kon men geen onderfcheid, aan den Pols van den gezonden, of aan dien van den lydenden Arm ontdekken; zo dat ik dagt, dat de Lyder buiten alle gevaar was. Op den vyfden dae, kreeg hy een fterken Hoest, met eene moeüykheid in het flikken, en kort daarna, eene volkomene Hondskramp. Hem wierden rykelyk Giften van den Laudanum Liauidum gegeeven, dog zonder dat zy wer-> king deeden, en de Lyder ftierf, twee Uuren daar na. De Konstbewerking was met de erootfte omzigtigheid gedaan, zo dat onder dezelve, nog eene Zenuw gekwetst, nog by het onderfcheppen der Slagader, mede roerbonden was, dat naderhand gelegenheid tot 4e<*e Kramp had kunnen geeven. Misfchien  ( 145 ) heeft de gefceltenis der Vogten van den Lyder, iets tot deezen ongelukkigen Uitflag toegebragt, want hy had, zedert veele jaaren, zeer ongeregeld geleeft, en zig inzonderheid, fterk te buiten gegaan in Brandewyn drinken. DE TWINTIGSTE WAARNEEMING. Verhaal van een ingeworteld venerisch Ge. brek ,met een Beenbederf van bet Bekkeneel, door den Heere muller, ■ Heelmeester van bet Regiment Dragonders van " Anspach-Bayreuth. De Vrouw van een Dragonder, 34 Jaaren oud, was zedert 10 Jaaren, met venerike Toevallen gekweld, die zig dan eens als Knoopgezwellen, Condylomata . dan eens met heesheid, Zweeren aan den Hals, Pynen in de Gewrigten, en eindelyk met eene aanhoudende Hoofdpyn vertoonden, en zy had, na dat de omftandigheeden zig toedroegen, tegen alle deeze Toevallen, niets dan ftreelende Middelen , Palliativa, gebruikt. Eindelyk nam het Gebrek zodanig de overhand, K. 5 dat  C 146* ) dat de vaste Deelen ook aangetast wierden; en toen ik geroepen wierd, vond ik aan den Hals, het Voorhoofd en het Hoofd, diepe venerifche Zweeren, de beide Opperhoofdsbeenderen, Osfa bregmatis, de Pylnaad , Sutura Sagitalis, ontbloot, en het eene Been, ter grootte van eenen Daalder bedorven, vergezeld van eene lleepende Koorts en gedurige Hoofdpyn. Ik trepaneerde terftond het bedorvene ftuk Beens, en moest, wegens deszelfs groote, vier Kroonen aan. zetten; en dewyl de eene vlak op de Naad kwam, volgde 'er eene ligte Bloedftorting De Wonde wierd met droog Plukfel opgevuld, en, om dat het harde Herfenvlies enigzints bedorven was, lag ik 'er eene Wiek met Roozenhoning cnArquebuzade op. • Inwendig fchreef ik zuiverende Dranken voor, en om open lyf te houden, liet ik Klisteeren zetten; met deeze Handelwyze hield ik 14 Dagen aan, waar na ik, by de zuiverende Middelen, een wateragtig aftrekfel van 'den Koortsbast liet gebruiken. In de vierde Week fchilferde het geboorde Been af,- en de Wonde wierd droog verbonden. Ik liet nog vier Weeken met dezelve Middelen voortvaren, en in dien tyd verdween ook de beftendige pyn in den Voorhoofdsboezem, waar over de Lyderesfe, tot hier toe,geklaagd had. Nu fchreef ik, in plaats van het aftrekfel van den Koortsbast , het Poeder van den zeiven , met de zoete Kwik voor, en zo dra de Kwyling  ( 147 ) ling begon, liet ik de Kwik na, en tragtte dezelve, door ontlastende Middelen tegen te gaan. Onder deeze behandeling, kreeg zy ook de Maandelykfe reinigingen weder, die de Lyderesfe, zedert vyf Jaaren, niet had gehad. De Wonde Genas en de Opening in het Been, wierd met een Beenweer, Callus, opgevuld, en in negen Maanden, verliet de Lyderesfe, geheel herfteld, het Gasthuis. Ik liet, de laatfte Maand, de Kwik geheel na, en liet haar alleen een Houtdrank, Decotium Lignorum, drinken. DE EEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Over eene fterke Schudding ■ der Hersenen, Door den Heere klemann , Heelmeester van het Regiment van , Koschenbahr. Ewen Heer van Adel, 30 Jaaren oud, viel uit zynen Wagen en had het ongeluk, met het Hoofd op eenen Steen te vallen,zo dat hy buiten Kennis bleef leggen. Hy wierd te Bed gebragt, daar hy terflond, zo begon te raazen, dat hy gebonden moest worden. In dec  C ï48 t deezen toeftand vond ik hem, den volgenden Dag,hy wist niets van hét geen hy deed, kende niemand der Onftanders, de Oogen Honden ftyf, en zyn geheele Lighaam was in beweeging. Met veele moeite wierd eene rnime Aderlaating gedaan, men onderzogt het Hoofd, dog vond geene andere Kwetzing, dan eene ligte Kneuzing. In den Nek en aan de Kuiten wierden Spaane - Vliegen gelegd, inwendig wierden hem zuiverende Poeders metKamfer gegeeven, en tot zynen gewoonen Drank, Gerstewater met Sp. Vitriali , ook wierd het Aderlaaten, de volgende drie Dagen, nog driemaal herhaald en Klisteren gezet. i Daar de Toevallen op den agtften Dag, nog niet het minfte veranderd waren, wierd de Tartarm Tartarisatüs in groote Giften gegeeven, en agt Bloedzuigers aan de Slaapen gezer. Den 2often Dag waren de Toevallen nog onveranderd,behalven dat de Koorts naar evenreedigheid van de verzwakking des Lighaams, door het Aderlaaten en de ontlastende Klisteeren, wat minder was, hy bragt den geheelen tyd flaapeloos door, braakte zomtyds,en in dien tyd wierd de Lyder nog viermaal Adergelaaten, en by de Klisteeren het Pulv. Squillte en het Extract. Coïocyntbides, gevoegd. In het begin wierden warme Hovingen op het Hoofd gelegd, en dan met . verdwynende Geesten gewasfen. Op den 2 7 Hen Dag, wierden de Hairen af-  C M9 ) afgefneeden, over het geheele Hoofd, eene groote Spaanfe vliegpleister gelegd; fchooa deeze, door de onrustigheid van den Lyder, weinig gewerkt had, vond men hem nogtans, den 2 8ften een weinig bedaarder,waarom 'er ook op nieuw eene dergelyke Pleister aangelegd, en door een langen Windfel bevestigd wierd. Deeze had,den.2often eene groote Blaar gemaakt, en de Lyder was reeds enigzints by zyne kennis, en fprak enige za< menhangende Woorden; dog ik verbood, hem veele Vraagen te doen, om dat het hem vermoeide , bepaald te moeten antwoorden. Den volgenden Nagt Hiep hy gerust en zagt, vroeg om eeten en drinken, en at met fmaak. Den soften en 3iften wierd hy nog beeter, hy kon reeds enigen tyd buiten het Bed blyven, dog van alles wat 'er in dien tusfchentyd met hem gebeurd was, wist hy niets af. Toen ik hem den 35ften Dag, na den Middag, weder bezogt, vond ik hem flaapende, na enigen tyd ontwaakte hy,gants woedende en kon niet, dan met veele moeite, in het Bed gebragt worden. Ongetwyfeld wierd dit veroorzaakt, door dien hy, in geene vier Dagen ontlasting had gehad, dewyl dit Toeval, na eene Gift van het Seidlitzer Zout, bedaarde, en de Lyder het, na dien tyd, niet weder kreeg, en hy is tegenwoordig, zynde zes Jaaren daarna, volkomen wel. D E  C 150 ) DE TWEE- EN- TWINTIGSTÉ WAARNEEMI NG. De werking van den Braakwynfteen, by eene Scbuiding- der Herfenen. Door den Heere creutzwieser, Heelmeester van bet Regiment van Hesfen-Philipftbal. lirfen Grenadier van 23 Jaaren, wierd my,in den volgenden toeftand, in het Gasthuis gebragt. Hy was zin- en- verftandeloos, het flinker Oog was verlamd en veel kleiner dan het regter, de Onderkaak was door Stuipen, naar de regter zyde getrokken, de Ademhaaling was benauwd, de Pols langzaam en in- ^ getrokken, de uiterfte Ledemaaten geheel koud, de Pis liep tegen zynen wil, af, en de Lyder lag in eenen gedurigen flaapzugt, Sopor. Van deeze Toevallen wist men geene andere Oorzaak, dan dat hy van een Trap gevallen was. Ik onderzogt het geheele Lighaam, dog vond niets, dan aan het bovenfte gedeelte van het Agterhoofdsbeen, Os Occipües, digt by de Winkelnaad, Sutura Lamb- doi'  ( I5i ) doidea, eene kleine Wonde, die riaulyks door de Huid ging. Ik verwyde de zelve, en vond dat nog de Pee.sagtige Kalot, Galea opone* urotica, nog het Been, gekwetst was. De groote Ellepyp, Ulna, van den flinker Arm, was ook gebroken, maar de kleine, Radius, onbefchadigd. Aan de Ruggegraat, Columns, vertebralis, en de overige Ledemaaten, kon ik de geringfte beleediging niet ontdekken. Terftond wierd eene Aderlaating gedaan, van tien Oneen Bloeds, men poogde den Lyder warme Dranken in te geeven, dog dit was onmogelyk. Op het Hoofd wierden koude Omflagen gelegd, en weekmakende Klisteeren met Zouten gezet, dog deezen liepen zonder werking af. Den volgenden Dag, was hy nog in den zeiven toeftand, hy wierd weder zes Oneen Bloeds afgetapt, en men deed pogingen om hem enig Middel in te geeven; dog daar dit wederom niet gelukte, liet ik Spaanfe-Vliegen aan de Kuiten en Zuurdeeg onder de Voeten leggen, Den derden Dag waren de omftandigheeden nog dezelve , behalven dat de Pols meer ingetrokken, en de Hondskramp van de Onderkaak meerder was. Ik ontbond tien Greinen Braakwynfteen, Tartarus Emetkus,in drie Oneen Water, opende den Mond met eene Mondfchroef, en na dat de Neusgaten toegehouden waren, liet ik van tyd tot tyd, een Lepel vol van deeze Ontbinding ingieten, en hier mede den ge-  geheelen Dag aanhouden; op deeze wyze kwam het meeste in de Maag; des Avonds liet ik hem nog een prikkelende Klisteer, uit Ammoniakzout en Zee-ajuin zetten; dog het een nog ander deed enige werking. Den vierden Dag was alles nog onveranderd, fchoon de Lyder reeds 15 Greinen Braakwynfteen gebruikt had. Hierom loste ik nog 10 Greinen van denzelven in 3 Oneen Waters op, en dit gaf ik hem op een • maal in. Na den Middag ten vier Uuren, volgde een hevig Braaken, waar door eene groote menigte taai Siym ontlast wierd. Men gaf hem warm Vogt in, ên een half Uur daarna braakte hy weder. De Ledemaaten, die tot hier toe beftendig koud geweest waren, wierden op het oogenblik geheel warm, en de koude ftovingen op het Hoofd, begonden te rooken. Hy wierd des Nagts nog eens, als voren, geklisteerd , en dit werkte ook zo, dat hy eene groote menigte verharde Drekftoffen ontlaste. Voor het overige was de Lyder, tegen zyne gewoonte, dien Nagt zeer onrustig, en braakte nog eens, dog tegen den Morgen viel hy in Slaap. De Ademhaaling was vryé'r, de Pols was wel rasfer, maar nog klein, daar en boven waren alle de deelen van het Lighaam in eene matige warmte. Den vyfden Dag, des Morgens, verwydde zig het flinker Oog en wierd enigzints beweeglyk. Op deezen Dag liet ik drie van de volgende Poeders gebruiken. r, Cort.  t *53 ) * Cort. Chin. Gr. XX. Nitr. depnrat. Gr. VHJ. Mosch. Gr. IV. M. F. Pulv. Gr. IJ. hier op verhief de Pols zig merkelyk,- êh\ de Lyder bragt den Nagt weder zeer onrustig door. Den zesden Dag kreeg hy eene roosagtigë zwelling van het Aangezigt met eene hevige Koorts Men liet hem verkoelende Middelen gebruiken, die hy nu reeds gemakkelyker kun mneemen, en op het Gezwel, wierderi Zakjes mee verdeelende Kruiden gelegd. Teg Ö den Avond rigtte hy zig op, en zogt na een Pot, de eerfte willekeurige daad, die hy, fll zyne Kwetzing, vërrigtte. De Kramp der' Kaak was dien Dag zeer weinig, hy Hiep des N^gts enige Uuren vry gerust, maar by het önrwaaken had hy weder een Herken aanval van Höndskrarnp, dog die fchielyk verdween. Den zéven den Dag vond ik hem zeêt levendig hy bekeek my met veéle ópletteriheidi omtrend' gelyk iemand dié over eene zaak in onzekerheid is j ï< deed hem vérfcheidene Vraagen, dog hy kon dezelven niet beantwoorden. Ik liet hem gekookte Pruimen getfenj die hy bt hoo' lyk gebmiktej ért de fteenen lag hy ter 8yÜej Allés ging hu goed; behalven dat de Kramp der OnderL JtlaR  C 154 ) kaak, beftendig op gezette tyden kwam, eö doorgaans 10 of 12 Minuten aanhield. Ik liet hem het Poeder van den Koortsbast, met Czstoreumen Saipeter gebruiken,en hier door verdween, op den agtiten Dag, de Kramp geheel. De kleine Hoofdwonde genas gemakkeiyk, gelyk ook de Armbreuk, en in cni^e. Weeken was hy volkomen herfteld, dog' de fpra ik viel hem zw^ar, en hy kan nog ge ne Woorden van veele Ltttergreepen goed uitfpreeken. Naderhand verhaalde hy, dat hy door Schippers, die hy tot Soldaden had willen werven, gefla-gen, en daa- door in de befchreevene omftandigheeaen geraakt was. DE DRIE- EN. TWINTIGSTE WAARNEEMING. VolHmene Gmeezing van een buitengewoon groot Kropgezwel. Door den Heere sellin , Heelmeester van het Kurasfier Regiment van Punnewkz» Een Jong Heelmeester, had, van zyne vroegfte Jeugd af ,eene kuggende en moeilyke Ademhaaling ontdekt. In zyn dertiende Jaar  C tss ) wierd hy gëwaar, dat de Schildwyze Klier, Glandula Thyroidea, aah de regter zyde vari den Halö dikker wierd, en deeze Zwelling vermeerderde van Jaar tot Jaar. Het Ademhaalen wierd gedurig moeilyker, en een piependen korten Hoest vergrootte het ongemak; welke toevallen veroorzaakt wierden, door de drukking van het Kropgezwel, op de nabygeleegene Zenuwen en Spieren, van de werktuigen der Ademhaaling, want de omtrek van het Kropgezwel, wierd eindelyk Zo groot, dat het zeker drie Ponden zou gewoogen hebben. In zyn 24fte Jaar kreeg hy een Zydewée, Pleuritis, eh dewyl hy zig, by zynen Broeder, op een Dorp bevohd, daar herri alle hulp ontbrak, kon Ook hec nodige Aderlaaten niet verrigt worden. De Pyn in de Zyde wierd eindelyk minder, dog 'er bleef eene gedurige Koorts, met afwisfelende hitte èn Koude over, die eindelyk ontaarte in eene lleepende Koorts, met droöge hitte, rillingen, dorst en verminderden Eetlust. Van dien tyd af, kreeg hy meer Pyn in het Kropgezwel dan voorheen, het zwol tot eène buitengewoone grootte, zo dat de Ademhaaling byna geheel belet wierd, èa hy zyn Hemd en Kleederen niet meer kon toedoen. In deezen toeftand vertrouwde hy zig aan my ter geneezing, Schoon ik hem, wegens zyne lleepende Koorts en het ft een. hart en Pynlyk Kro'^cezwel, weirig hoop op zyne herftelling kon geeven, loc hief % xh'è  c m ) toe hnd men een zeker Poeder tegen de Krop* zweeren, en uitwendig een Pleister van de dolle Kervel, Cicum, gebruikt. By een naaukeurig onderzoek, vond ik , onder het Krop* sezwel, eene nieuwe verharding, die op het Borstbeen en het regter Sleutelbeen zat, zo d t men deeze beide Beende-en, door de grootte van het Gezwel, niet ontdekken kon, en deeze fcheen, met het Kropgezwel zelfs, niet vereenigd te zyn. jk deed terftond eene Aderlaating van agt Oneen, waar van het Bloed, toen het Geftold was, byna geheel als Slym wierd bevonden. Inwendig fchreef ik den Koortsbast met Salpeter, en uitwendig het V/ater van Goulard voor, zyn Voedfel beftond uit Gort, Ryst en zomtyds Melkfpyzen. De Lyder dagt, eene Maand lang, van deeze behandeling, de grootfte verzagting te ontdekken, dog deezen gunftigen toeftand verdween eensklaps. De Pols wierd kleiner, de Eetlust minder, de hitte en koude vermeerderden, de Lyder verviel in eene Loomheid en had gedurige neiging tot flaapen, en de Pyn in de onderfte Verharding wierd zeer hevig. Daar men nu aan geene verdeeling meer kon denken , lag ik in plaats van de Loodmiddelen, weekmakende Pappen op het Gezwel. In korten tyd wierd het zelve zeer groot en dewyl de lleepende Koorts en de overige Toevallen, dagelyks dringender wierden, zag ik my eindelyk genoodzaakt, de onderfte Verharding te openen,fchoon 'er nog-  C 157 ) nog geene de minfte Vogtgolving, Fluctuatio, in te ontdekken was. Na dat ik, door eene Verharding van H Duim dik eene infnyuing gemaakt had, kwam 'er eindelyic eene groote menigte Etters te voorfchyn. Ik ontdekte nu gedeeltelyk door den verbaazenden toevloed van Euer, gedeeltelyk door de Sanne, dat deeze laatfte Verharding, met het Kropgezwel zelfs gemeenfchap had, en bier was geen ander Middel, dan de infnyding te verlengen. Na enige Dagen verminderde de Koorts, de dorst hield op, en de Lyder kreeg weder Eet- en- Slaaplnst. De Ademhaaling wierd op het oogenblik vrye'r, en den piependen droogen Hoest begon te verdwynen. Men verbond met droog Plukfel, en de geheele Wonde wierd, met Poeder van uitgebrande Aluin, opgevuld, gedeeltelyk om de overgebleevene Verharding te doen verfmelten,en gedeeltelyk om het fponsagtig Vleesch, dat gedurig aangroeide, te doen inkrimpen. Op deeze wyze wierden, zo wel de onderfte Zwelling, als het Kropgezwel, dagelyks kleiner, en zo dikwils ik nieuwe Holiigheeden ontdekte, opende ik dezelven. Na dat nu de verharde ZeLftandigheid van het Kropgezwel, byna geheel verteerd was, de Lyder dagelyks in kragten toenam, en de Wonde reeds voor het grootfte gedeelte, geflooten was, ontdekte ik op eenmaal, in den grond der Wonde , eene tegennatuurlyke hardheid, waarvan ik den oorfprong niet kon verL 3 klaa-  kïaaren; 'er vloeide nog beftendig Etter uit» en na enigen tyd, kwamen 'er kleine Beenfpinters te vooifchyn. Daar deezen nu, nog van het Sleutelbeen, nog van de Halswervelen konden komen, kon ik niet anders befluiten, of de Natuur moest zelfs deeze Been* deren, in de Kropzweer gevormd hebben. Hierom verwyderde ik op nieuw de Wonde, en haalde - met een Tangetje, een wit, aan* geftuken Been , uit dezelve , dat de groote en gedaante had, van de kleine Beenderen der Voorhand. Hier op wierd de Wonde, met liet Wondwater van tbeeden verbonden, tot aan de volkomene Geneezing, die ook in het kort volgde. Deeze geheele Geneezing wierd in den tyd van zes Maanden volbragt. De Lyder verkreeg zyne volkomene gezondheid weder, de benaauwde Borst, het moeilyk Ademhaalen en den droogen Hoest, waren geheel verdweenen; en als het groote Litteeken aan den Hels, niet beweezen had, dat hier iets tegennatuurlyks plaats had gehad, zou niemand gelooft hebben, dat dit het zelve Mensch was, dat, maar weinige Maanden geleeden, zulk een affchuwelyk aanzien had. E> E  C 159 ) DE VIER- EN TWINTIGSTE WAARNEEMING. Wegens de Konstbewerking op eene beklemde en verftorvene Liescbheuk, met wegneeming van den Bal. Door den H' '-re wei delf, Battaillons Hzelmeifter van het Regiment van Prins Hendrik, ïlven Mensch van 30 Jaaren, die van zvne Jeugd af, aan beide de zyden, met eene Lieschbreuk gekweld was geweest, had het ongeluk, dat de Breuk van de flinker zyde", terwyl hy bukte, onder den Breukband, uitzakte. Terftond volgden hevige Pynen ia den Onderbuik, aanhoudend Braaken en verllopping van den Afgang. 'Er wierd een Genees- en- Heelmeester geroepen, die tien Dagen lang,te vergeefs, verdeelende en weekmakende Stavingen en Klisteeren gebruikte. Den tienden Dag wierd ik geroepen, om de Konstbewerking te verrigten. Ik vond het Gezwel hard, onbeweeglyk, en de uitwendige Huid van den Balzak, Scrotum, zwartagtig. Jk kon den Bal, Testicul,, by geene h 4 mo«  C x6o 5 pqgelykheid ontdekken; daarenboven vond iks digt by den Buikring, Annulus, een tweede Gezwel, dat met het eerfte gemeenfchap fcheen te hebben, en onder den Band van poupart, Ligamentum Poupartii, op het midden van de Dye, zig uitftrekte, tot op, den voorften en bovenften Graad, Spin* , van den Kam , Crijia , van het Darmbeen. Het had daarenboven dezelve hardheid ais het eerfte, en ik hield het, naar alle waa fchynlykheid, voor eene Dyebreuk. De Lyder wierd een vuilen fmaak in 'de Keel gewaar, braakte Drekftoffen, de Pyn in den Onderbuik was byna onverdraafilyk en de Pols klein en ras. Hoe weimg hoop men in deeze omftandigheeden,op. eenen gelukkigen uitfiag der Konstbewerking kon hebben, ondernam ik nogtans dezelve op het verzoek van den Lyder, en liet hem in eene behoorlyke plaatzipg, op eene Tafel leggen,. Ik opende de Huid van den Balzak, Scrotum., tot op den BreuKzaK, en verwvde de opening tot aan. den Buiknng, Annulus. Hier ontdekte ik ook het tweeue Gezwel, dat onderden B.md van poupart, Wzamnfüm PoupartH, heenliep. loen ae Breukzak geopend was, liep 'er terftond een Lf Pint ftinkend Water uit, en het gantfche ëklemde gedeelte' van den omgewonden 12 Uil, was verftorven. Ik verwydd.e Xn Buikring; 1^ e.e° «f^f T In verftorv^enen Darm, van vier vingerbreed ^eg en deed Inkervingen, Scanizcaiiono,  c m ) het overige. Nu ontdekte ik, dat het tweede Gezwel, zig byna tot aan den Buikring uitftrekte, dog ik kon niet ontdekken, dat het geen in het Gezwel beflooten was, zynen oorfprong uit den Onderbuik genomen had, daar het, onmiddelyk onder den Band van poüpart zyn begin nam , en zig naderhand tusfchen de uitwendige Huid en de breede Zwagtelfpier, Fafcia lata, in de boven befchreevene rigting, over de* Dye' uitftrekte. Ik fcheide het verdikte Vetvhes, dat het Ger zwel omvatte, af, en vond, dat het geen ik voor eene Dyebreuk had aangezien, niets anders was, dan den verdorven Bal, 1 'esticul en de Zaadftreng. De Schederok der Zaadftreng, Tunica vaginalis Funicuii, was zeer fterk gezwollen , en toen ik hem opende, liepen 'er ruim vier Oneen Waters uit. De Bal was geheel knoestagtig, Scbirreus, waarom ik hem ook terftond wegnam, na dat ik te voren, de Zaadftreng, drie vinger breed boven den Bal, had afgebonden. Daar het afgefneeden gedeelte van den Darm groot was, en ik aan beide de einden van het zelve, de affcheiding van het verftorvene te verwagten had, hield ik het gevaarlyk, om de twee einden van den Darm in elkander te fteeken, en door eene Naad aan elkander te bevestigen. Ik verkoos bierom liever het zekerfte, en poogde een konftigen Aars, Anus artificialis, te behouden. Met dit oogmerk bragt ik de beide einden van li 5 den  ( l62 } den afgefneeden D»m, aan de lippen der Wonde, en in her bovenfte einde ftak ik eene Buis, CanuL, op dat de Dr kftoffen gemakkeiyker ontlast konden worden, hier aan maakte ik eene BLas vas:, waar door een Afgang, in een Vat, dat tusfehen de Beenen ftond, gevoerd wierd. De randen der Wonde wierden verbonden met den B'us. Arcaei, en het overige mee droog Plukfel opgevuld. Weinige Uu-»n na de Konstbewerking, he pen de Urekftoffen vry af, en het Braaken, de vuile fmaak in den Mond en de Pyfi in den Onderbuik, hielden op. De Wonde wierd met Diagtmiddelen verbonden. Oen derden Dag kreeg de Lyder de Hik,dog die, ooor 10 Droppelen Liwi Liqui'. Sy denbami. bedaarde. De Wonde begon nu te veretteren en om dat de Lyder zeer vei zwakt was, hec ik hem dagelyks enige Lepels ouden rinfen Wyn gebruiken üen zevenden Dag begon zig de Breukzak af te fcheiden, en den twaalfden viel bet af ebonden eind van den Zaadftreng af. Om dat de Pols zig zeer verheeven had gaf ik nu. in plaats van den Wyn, zuuragtige Dranken, en, om de al te fteike Verettering, verbond ik de Wonde met een Effent. M^n-hnp. De Wonde wierd, zonder enige kwaade Tcevüien, met Vkesch opgevuid, en in de agtfte Week was zy geheel geneezen , hoewel yo.dat 'er eet en kunüigen Aars overbleef. Enige Dagen na de Geneezing, Bevoelde de Lyder eenen bizonderen  C 163 > aandrang tot Afgang, waar van hy, dien geheelen tyd niet gevoeld had. Ik liet hem herhaalde reizen klisteeren, en na 24 Uuren ontlastte hy enige verharde Drekftoffen, gelyk groote Kaftanjes. Hier op verdween den aandrang tot Afgang, en de Drukking in den Endeldarm geheel Om nu het beftendig uitvloeijen der Drekfloffen te beletten, liet ik een koperen Knop vervaardigen, van ii Duim hoog, die naaukturig op de Opening floot Hy wierd met een Gesp om het Lyf bevestigd, en kon aan zyne andere oppervlakte, door een flot geopend worden, om daar door, als het nodig was , de Drekftoffen te ontlasten. Dog, daar ik ontdekte, dat dit Werktuig, zomtyds door Winden verplaatst wierd diet ik nog eene kleine opening, ter groote van eenNaaldekop maaken, waar door dit gebrek verholpen wierd. DE VYF EN- TWINTIGSTE W A A R N E E M I N G. Over ie werking van bet koude Water in de Maagkramp Dour den Heere hemman, Koninglyk Loontrekkend Helmeefter. ïvene ongehuwde Vrouwsperfoone van 27 Jaaren, ontdekte de eerfte aanvallen van dit pyn-  ( 16*4 ) Pynlyk Gebrek, op de volgende wvze. Zon-, der enig voorafgaand Teeken, gevoelde ?y Pyn in de Maag, Lier op volgoe fchielyk verdwynende, ftuipagcige beweegingen in de liiterfte Ledemaaten, /.y verlo< r iiaare kennis, en verviel in eenen toeftand van Beroerte. Dit gebeurde alks in den tusfchentyd van 15 10. 30 Minuten, waar op den A.a> Op zig zelfs in veel grootere Giften was, zo buitengewoon was zyne werking in dit Mengfel. Zy gebruikte dit Poeder, des Avonds om zes Uuren ; na enige Uuren ontdekte zy* dat de Pyn verdween ; dog, zy verviel in eenen toeftand, die, volgens haare befchryving , veel verfchrikkelyker was, dan de hevigfte Pynen. De Borst was naauw. en toegetrokken, zy gevoelde zulk eenen Angst en Beklemming, als of zy onder den grootften Last lag, zy wist niet, of zy waakte of droomde, alle haare Zinnen waren in de grootfte verwarring, en rie wonderlykfte verwarde Denkbeelden, volgden elkander met de grootfte haast, in het kort, dit was, volgens haare befchryving, de grootfte Benaautheid, die zy in haar Leeven had uitgeftaan. en ik kon haar niet weder overhaalen,, om dit Poeder op nieuw te gebruiken. De Magnefia, Waaf van ik. in andere Zenuwtoevallen, zigtbaare werking gezien hebi was  C ï*9 ) was hier geheel onwerkzaam, en de Lydéres* fe wierd de minlte verandering van dezelve niet gewaar. Ik moet nog aanmerken, dat de Lyderesfcj, ten minften een half jaar voorheen, eer ik de Mutcus met het Heulfap gaf, geen Grein Opium gebruikt had, op dat men niet denke dat deeze buitengewoone werking ontftaan was, door eene voorheen genomene groote hoeveelheid van dit Middel, die enigen tyd, onwerkzaam in het lighaam was gebleeven, Want het is uit menigvuldige Ondervindingen bekend, dat het Zenuw-geftel, door geheel onverklaarbaare Oorzaaken, in zulk eene geftelheid kan worden gebragt, dat de allerhevigfte en fterkfte Middelen, geene kragt meer op het zelve uitoeffenen. Hoe moellyk zy ook te verklaaren is, is deeze zaak te bekend, dan dat het nodig zy, dezelve door veele Voorbeelden te bevestigen. In het eerfte Deel der Heelkundige Waarneemingen van den Heere schmuckes, (in de Nederduitfche Uitgave Bladz. 191) is een geval aangeteekead, waar in eene buitengewoone groote hoeveelheid van den Braakwynfteen, Tartarus Emencus, geene werking deed, fchoon ééne Gifte, na dat de Lyder herfteld was, zeer hevig Braaken verwekte, en hofman verhaald een Geval, waar in het Vitrum Anti* moniiy door eenen onkundigen, io eene zeer groote Gifte gegeeven,. alleen in eenen aanval van Koorts, Braaken verwekte, en in de M tua<  C 170 ) tusfchentyden niets deed , fchoon de tóag, na den Dood, verftorven wierd gevonden. Daar nu alle Middelen geenen dienst deeden, ook de vaste Lugt niet, welke, door eene vermenging van Citroenfap en een Loogzout, ten tydeder opbruifing gegeeven wierd, en welk Middel ik boven vergeeten heb te melden;liet ik haar, alle Morgens, een Glas koud Water, by haar Ontbyt neemen. Zy ftelde zig, wegens ingewortelde vooroordeelen, eenen langen tyd daar tegen, dog toen zy , na veele vermaaningen, daar toe befloot, was het gevolg zo voortreffelyk, dat de Krampagtige aanvallen,die reeds weder begonnen op te komen, na het eerfte Glas, terftond verdweenen. Daarenbooven veroorzaakte dit eenvoudig Middel, alle Dagen , behoorlyken afgang, daar zy tot hier toe, zeer over Verftopping van denzelven geklaagd had. Zy nam deeze Levenswy^e .ruim een half-Jaar,in agt,en was dien geheelen tyd, vry van enigen Aanval; dog tegen den Winter, liet zy dezelve weder na, gedeeltelyk om dat zy dag', volkomen herfteld te zyn, maar ook gedeeltelyk, om dat zy vreesde, dat zy haar te zeer zou verkouden. Zv gebruikte weder Koffy, en dit fcheen haar wel te bekomen. Een half-Jaar daarna, kreeg zy weder eenen zeer hevigen Aanval, die drie Dagen aanhield, en waar in de Lyderesfe, in het grootfte Leevensgevaar was. Zy nam de Proeve weder met bet koude Water, dog daar  ( i7i ) daar het haar niet zo goed fcheen te bekomen als in het begin, liet zy het na. Ondertusfchen heeft de ziekte zelfs,zedert dien tyd, eenen geheel anderen keer genoomen; zy heeft nu en dan, nog wel ligte aanvallen van de Kramp in de Maag, maar zy wierden altyd veroorzaakt, door eenen misflag in de Levenswyze, en hebben ook, met de vorige aanvallen geene overeenkomst, daar zy alleen beftaan in eene drukking en het gevoel eener zwaarte; dog in deszelfs plaats, heeft zig een ander merkwaardig Toeval vertoond. De Lyderesfe ontdekt, na voorgaande hevige Hoofdpyn, Walgingen en eene zekere tederheid in de Maag,eene duisterheid voor de Oogen , zo dat zy alles ziet als door een Floers. Het Gevoel zelf is ten uiterften verzwakt, en zo lang den Aanval duurt, is zy in eenen ftaat van gedagteloosbeid. In het begin ging deeze duisterheid fchielyk over dog het fchynt of zy, door den tyd, langer zal duuren, want zy heeft reeds aanvallen gehad, waarin dit Toeval, dertig en meer Minuien aanhield. Als den Aanval ophoud,dan heeft de Lyderesfe een gevoel, als of haar een Dekzel voor de Oogen valt, zy ontdekt weinig zwakheid in de Oogen, dog akoos blyft 'er eene hevige Pyn,in het Voorhoofd en de Oogleeden over, die zomtyds eerst, na enige Dagen, geheel verdwynt. M 2 D S  ( W ) DE ZES- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Fan eene opftopping der Pis, door Zwangerheid Jicntiones, in de Lippen der Schamelheid , waar uit eene aanzienlyke menigte Waters, met eene ftraal vloeide, en terftond verminderde de Zwelling in deeze Deelen een weinig,zo dat ik ruimte kreeg, om den Pisweg te ontdekken, en den Qai.be.ttr in te brengen. Ik rapte ruim twee Pinten Pis af, en zy wierd terftond merkelyk verligt, ik gaf een mannadrankje, en liet haar deezen Dag in rust. Den volgenden Dag, vond ik haar wederom benaauwd, en onvermoogend om de Pis te loozen, hierom bragt ik den Catheter weder in; en ontlastte op nieuw drie Ponden Pis, ik liet te gelyk op de Schaamdeelen, waar aan de Zwelling wel merkelyk verminderd, maar nog niet volkomen verdweenen was, Azyn met koud M 3 Wa-  Water leggen. Om nu ook de Zwelling der Beenen te gemoed te komen, omwond ik dezelven, van de Toon en tot aan den Buik, met eenen breeden Zwagtel. Den volgenden Dag, vond ik de Lyderesfe wat gemakkelyker, zy gebruikte enige Spyze , en dronk eene Thee van Geneverbesfen, Vlier en Kamillebloemen ; de Pis kon zy nog niet ontlasten, derbalven moest ik haar dagelyks tweemaal aftappen; dit duurde 16 Dagen, en in dien tyd, heb ik omtrend 60 Ponden afgetapt, zomtyds was zy zo dik en fchuimende als Lymwater en Gest. Daar zy ftini-ende begon te worden, en de Zwelling der Beenen, merkelyk verminderde, moest ik ze alle Dagen omwinden, waar door de Zwelling geheel verdween; en om de gevolgen deezer opfiorpings Refabtio, voor te komen liet ik haar ontlastende en Pisdryvende Middelen gebruiken. Toen het Gezwel geheel verdweenen was, vond ik eene uitzakking der Schede, Prolapfus Paginat, terwyl derzelver agterfte rimpelige gedeelte, Columna Rugarum fbsterior, uitgezakt was, en de gedaante van eene Beurs had aangenomen. Ik zag nu ge. jyk ik van het begin af vermoed had . dat de Zakking der Ly"moeder, alle deeze Toevallen veroorzaakt had.wsnt deeze moest, door flè verflapping der Schede, meer dan gewoonlyk zakken, hier door wierd den Loop van £en Pisweg' veranderd, en bygevolg de ontfestïng der Pis belet, Eene omftandigheid  C '75 ) die anders nier, zeldzaam is, by Vrouwen; die dikwils gebaard hebben, en by wie de Nageboorte onbedagtzaam en met geweld afgehaald is, fchoon zy by haar die voor de eerftemaal Zwanger zyn, zeer zeldzaam is. Misfchien had dit Vrouwsperfoon, zig deeze toevallen op den hals gehaald, door zwaare Lasten voor het Lyf te draagen, door het fterk persfen enz. Terwyl ik ondertusfchen wist, dat de Lyfmoeder, na de vierde maand doorgaands opryst, en boven de bovenfte opening van het Bekken haare zitplaats neemt, kon ik deeze bevreesde Perfone hoop geeven , dat zy niet lang in deezen toeftand zou blyven; het gebeurde ook dat zy, van tyd tot tyd, zonder hulp, de Pis behoorlyk kon ontlasten, en na dat zy, ten behoorlyken tyde, een voldraagen Kind,met weinig moeite, ter Waereld had gebragt, kreeg zy haare volkomene Gezondheid weder. M 4 D E  ( i7* ) DE ZEVEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEM IN G. Eene Breuk met verscheuring van dm Darmt die nogtans, met agterlaating van eenen kunftigenAars, geneezen wierd. Door den Heere LANGE,, Stads - Heelmeester te. Eerlyn, JLene Vrouw van 57 Jaaren, bad zedert so Jaaren, aan de regter zyde eene Lieschbreuk gehsd: deeze zakte, na fterke beweegingen dikwils uit, en zy bragt dezelve doorgaands met weinig moeite in, Dog, na dat zy zig eens, mee grove Spyzen overiaaden, en daar op zeer fterke beweeging gemaakt had, zakte de Breuk weder uit, zo dat zy degelve niet, zo als zy gewoon was, kon inbrengen; zy ging te Bed, in de hoop dat zy Uit zig zelfs in zou gaan. Dan, de breuk zakte meer uit, de Pynen vermeerderden,zy braakte Drekftoffen, en den volgenden Dag Wierdeen Heelmeester geroepen, die, met nog verlcheiden anderen, de Breuk poogden in te brengen. Onder deeze vergeeifche pogingen verliepen vier Dagen, eer men my  C t?7 ) liet roepen, ik vond de Breuk, ter grootte van een kinder Hoofd , reeds geheel in Verfterving overgegaan, en de Onderbuik was derwyze gezwollen en ontdoken, dat de Vrouw nauwlyks Adem kon haaien, en alle oogenblikken vreesde te zullen berften. Dewyl nu reeds de Hik, een trillenden Polsen andere gevaarlyke Toevallen tegenwoordig waren, kon men met geene waarfchynlykheid , van de Konstbewerking eenen goeden uitflag verwagten, evenwel ondernam ik dezelve , op het verzoek der Bloedverwanten. 'Er kwamen eene menigte be iorvene Ürekftoffen , met een affchuwelyken ftank,te voorfchyn, en het beklemde ftuk van den Darm, was door de Veriterving geheel vernield. %fc zuiverde de Wonde van de verftorvene Deelen, dog vond, zo ver ik met mynen Vinger, in den geheelen omtrek der Wonde, kon reiken ; alles hol en verftorven. Hier op wierd de Wonde met warmen Wyn uitgewasfehcn, met het Ung. Nigrum (*j verbonden, en het geheele Verband met Hegtpleisters bevestigd. Ik fchreef warme Stovingen voor, die ik dikwils liet vernieuwen, den Buik liet ik wryven, met Kamillen olie waar in Kamfer opgelost was, en inwendig gaf ik een afkookfel (*) Zie de Reichryving hier van, in de Lyst der zamengeftelde Middelen, agter het tweede Deel der Waarnemingen van den Heere schmucker, Bl. 308. De Vertaalt*;. M 5  ( i?3 ) fel van den Koortsbast met Sp. Vitrioli. Den volgenden Dag, in plaats, zo als ik gedagt had- van 'myne Lyderesfe dood te vinden, vond ik haar in de allerdragelykfte omftandigheeden. De Ademhaaling was ligter, de Hik was verdweenen, en de Pols wat meer verhee /en. Onder het verbinden, ontlastten zig weder, eene groote menigte ftinkende Drekftoffen en vogten, en dewyl ik,wegens al te groote zwakte, den vorigen Dag, geen Klisteer had kunnen zetten, liet ik dit nu doen, en zy ontlastte veele Drekftoffe. Na enige Dagen kwam 'er eene goede Veretteïing, de Wonde wierd,in korten tyd,zuiver, en na twaalf Dagen ontdekte ik, dat de beide einden van den vernielden Darm, alleen .nog door enige Vezelen van het Darmfcheil. Me. fenterium, te zamen hingen. Den veertienden Dag moest ik, om de fterke Verettering, droog verbinden, en daar de Geneezing zo wel Haagde ,tragtte ik de beide einden van den Darm te hegten, dog zo dra ik het bovenfte einde,maar even aanraakte, trok het zig terftond zo fterk te rug, dat ik het by geene mogelykheid kon vatten. Ik liet dus deeze vereeniging aan de Natuur over, en zy gelukte ook zo wel, dat de einden van den Darm, naar evenredigheid der Geneezing, nader by elkander kwamen. De Lyderesfe had, in de agtfte Week, om den anderen Dag, reeds open Lyf, en uit de Wonde liep alleen het vloeibaare der Drekftoffen. 'Er zou waar- fchyn-  ( 179 ) fchynlyk, in het kort, eene volkoomene Ge^ neezing gevolgd zyn, als de Lyderesfe zig ftiller "had gehouden.- Dog zy ftond, daar men alle hoop tot eene gelukkige herftelhng had, in weerwil van myn verbod, uit haar Bed op, zy ging aan het Spinnen en anderen Arbeid, en veroorzaakte daar door, dat ik op eenen Morgen,de Wonde grooter, en het bovenfte einde van den Darm, enigzints uitgezakt vond, en de Drekftoffen ontlastten zig weder door de Wonde. Ik vernieuwde het verband; dog. daar zy, na enige Dagen, Weder eenen zwaaren last wilde draagen, zakte den Darm wederom uit, en dewyl het onderfte gedeelte reeds met de Wonde vereenigd was, had het zig omgekeerd, en was ter lengte van eene halve Ei, uitgezakt. Het uitgezakte ftuk was derwyze met Bloed opgegevuld, dat het onmogelyk terug gebragt kon worden. Hierom zag ik my genoodzaakt, den Buikring, Znnuius, te verwyderen, en op deeze wyze bragt ik , met veele moeite , den omgekeerden Darm, die ik beftendig met Olie beftreek, te rug, onder deeze behandeling, kwam eene groote menigte Bloeds uit den donsagtigen Rqk, Tunica villofa. Ik vernieuwde het Verband, fchreef eene Aderlaating en een Klisteer voor, en liet inwendig verkoelende Middelen gebruiken, en had ook het geluk, dat ik de Lyderesfe, in weerwil van dit Toeval, in korten tyd, gelukkig herftelde. Dog na dit Toeval, vereenigden zig de  C 180 ) twee einden van den Darm niet weder, en 'er bleef een kunstigen Aars over, dat zeker- #< Jyk niet gebeurd zou ayn, als de Lyderesfe zig ftiller had gehouden. DE AGT- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Geneezing van eene invreetende Zweer in bet Aangezigt , door eene vener'ike oorzaak. Door Denzeiven. Jl-ïet venusgift, dat in onze tyden zo algemeen uitgebreid is , belet en verzwaard de Geneezing van andere uitwendige Toevallen, en als men de waare Oorzaak niet ontdekt, kan men zelfs \\gte gebreken, voor ongereeslyk aanzien. Een zydewerker was , zedert twee Tsaren, wegens een natten Dauworm, fjeipes Sirpizinoja, zonder enige beterfchap behandeld, door eenen, anders zeer goeden Heelmeester, en dewyl* het Gebrek, in plaats van beter te worden, dagelyks verflimmerde, wierd ik om raad gevraagd. Ik vond de Geheeie regter Wang aangedaan - en de O .rklier zo venield, dat het Speekzei, uit verftheiden kleine openingen van dezel. ve,  C i8r ) ve, vloeide. Agter den hoek der Onderkaak, liepen diepe holiigheeden, de Wonde had een harden omgekrulden rand,en in het midden van derzelver grond, was de Buis van steno doorgeknaagd, zo dat menden Kop van eene kleine Naulde, in dezelve kon brengen. Veelen hadden dit gebrek Kankeragtig verklaard. Daar ik terftond vermoede, dac de hardnekkigheid van het Gebrek, door venus fmet veroorzaakt wierd; liet ik hem een Afkookfel van den Guajacum, Bardana, en Salfaparilla drinken, waar by, in 21 Pint van het zelve, § Pint Kalkwater gevoegd wierd, en alle zes Dagen, liet ik hem door Kwikmiddelen Purgeeren. De Wonde wierd met eene ontbinding van den Sublimaat in Roozenwater en het Water van g o u l a r d , uitgewasfchen,en daarna verbonden, met het Ung. Bafilicum, waar van elk Once vermengd was met twee Drachmen roode Praecipitaat. Onder deeze Behandeling wierd de Wonde zuiver, de randen wierden dun en zagt, en in zes Weeken was alles geneezen, behalven de doorknaagde Stenoniaanfcbe Buis; en om deeze te geneezen, ging ik op de volgende wyze te werk. Ik fchraapte aan een ftuk Lapijinfernalis een Punt, en raakte daarmede de opening van deeze Buis, enigen tyd aan, tot dat 'er eene Korst op kwam, op deeze lag ik trapswyze Plukfelproppen, Tampons, en Drukdoeken, die met een Windfel bevestigd wier den. De Lyder moest zagte Spy- zen  ( 182 ) zen gekruiken.om door het kauwen , de vereeniging van de Buis, niet te beletten. Na vier Dagen nam ik het Verband af, en vond, dat geen Vogt meer te voorfchyn kwam. Ik lag het weder op de vorige wyze aan, en in agt Dagen was ook deeze Opening geneezen. DE NEGEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Eene Geneezene Verlamming van den Arm uit eene dergelyke Oorzaak. Door Denzeiven. Een Musquettier, van een Regiment, dat hier in Guarnizoen lag, fukkelde zedert anderhalf Jaar, aan eene Verlamming van den flinker Arm, en, om dat men de Oorzaak niet ontdekt had, bleef hy, in weerwil van alle Hulpmiddelen, onherftelbaar. Toen hy zig onder myne bezorging begaf, onderzogt ik vooraf alle omftandigheeden, en bevond, dat hy twee Jaaren te voren, by een fchurftig en veneriek Mensch, op een Bed, geflaapen had; hier door had hy het fchurft gckreegen, dog het zelve, door eene Zalve , ♦r-  ( 183 ) terftond verdreeven. Toen hy nu, in zynverblyf, met de flinker Zyde, beftendig tegen eenen natten Muur lag, kreeg hy hevige Pynen in den Arm,die van tyd tot tyd zo vermeerderden, dat den Arm eindelyk gevoelloos en ftyf.de Spieren Slap en het Gev/rigt dik en onbeweeglyk wierd. Ik liet hem hierom, na enige voorafgaande Buikzuiverende Middelen, dagelyks tweemaal een Lepel vol gebruiken, van 6 Greinen Sublimaat , in 12 Oneen Waters opgelost, met de Syrupus Diacodii zoet gemaakt, en 12 Greinen Kamfer 'er by gevoegd, en daar op een Afkookfel van de Sas/af ras drinken. Den Arm liet ik dagelyks met een wollen Lap wryven. Den zesden Dag en vervolgens, liet ik hem dagelyks drie Lepels vol neemen, en den zestienden Dag kon hy, door het aanhoudende gebruik van dit Middel, en door het wryven, den Arm reeds een weinig beweegen. Dog door de ftyfheid van het Schouder gewrigt en van den Elleboog, kon hy denzelven nog uitftrekken nog opheffen. Hierom liet ik hem dagelyks vier Lepels van zyn Drankje gebruiken, en op beide de Ge. wrigtens enigeuiaalen des daags, de volgende Zalve inwryven, ^ Ung. coerul. Farb. Dracbm. X. . refolv. Sapon. Gonlard. Unc. J 01. diftill. Caryopbyll. Dracbm. Li Caphur. Dracbma. § M. en  ( 184 ) en den Arm met een warmen Doek bedekken. Hier op beterde de Lyder derwyze, dat hy in de vyfde Week, zynen Arm reeds opligten en den Elleboog buigen kon. Hier om liet ik hem d.igelyks maar twee Lepels vol van zyn Drankje neemen, tot aan de volkomene Geneezing , die in de zesde Week volgde,en de Zalve wierd ook dagelyks maar eenmaal ingewreeven. DE DERTIGSTE WAARNEEMING. Afzetting van een S;ymprop van den Endeldarm. Duur Denzeiven 3l>en Jongen van 13 Jaaren, had zedert enigen tyd veele Smerten en ongemakken, inzonderheid by'dèn Stoelgang, door eenSlymprop in den Endeldarm , geleeden. Een Heelmeester van aanzien, die 'er by geroepen was, tragtte dezelve met Bytmiddelen te verdry vea, dog moest bier mede, wegens de daar op volgende gruwzaame Pynen, uitfcheiden. Ik onderzogt den Endeldarm, door eenen Vinger met Olie beftreeken, de Slymprop, Polypus had de grootte van eene kleine Walnoot, en zyne fteel,waar aan'hy vast zat, omtrend * Duim in zynen omtrek. Ik  C f85 ) Ik nam voor om denzelven af te binden; en verrigtte het op de volgende wyze. De Lyder lag op eene laage Tafel, twee Helpers hielden de Billen van elkander, en ik maakte, aan het Lighaam van den Slymprop, een linnen Bandje vast, dat een derde Helper na zig haalde, door behulp hier van, en van myne Vingers, bragt ik een fterken, gewasten, zyden Draad, met een dubbelden Nok aan den fteel, en liet hem vast aannaaien. Na dat de Nok toegehaald was, liet ik den Draad, ter lengte van eenen Vinger, uit den Aars hangen. De Lyder had, den volgenden Dag, geene de minfte Pyn, en den zesden Dag viel de Slymprop, af,en is na dien tyd niet weder gekomen. DE EEN- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Schadelyke Werking van den Brandewyn en andere geestryke Dranken in bet algemeen, als zy in overvloed gebruikt -worden. Door den ffeere volker, Heelmeester van het Regiment van den Grave van Anhalt. Xl/en Stafofficier, van eene gezonde en fterke Lighaamsgeftalte,lag van tyd tot tyd,door het menigvuldig gebruiken van Brandewyn, N den  ( 1*6 ) den grond tot de hardnekkige langdurige Ziekte, die ik befchryven zal, en die hem, in zyn 58ftejaar,uit het Leeven rukte. Twee Jaaren voor zynen Dood, ontdekte zig de eerfte merkbaare gevolgen van deeze Leevenswyze, misfchien wierd het uitbreeken van het kwaad verhaast, door het Reizen, dat hy, den geheelen harden Winter door, als Werfofficier had moeten doen. De Ziekte begon met eene krampagtige drukking op de Maag;hier tegen fchreef een Geneesheer Middelen voor, en de Toevallen fcheenen zomtyds wat te minderen. Dog de Eetlust verdween van tyd tot tyd, en de Verteerings kragten wierden zo verzwakt, dat hy, zo dra hy maar een weinig te veel gegeeten had, terftond de hevigfte Pyn in de Maag, de Kramp en Benaaudheeden gevoelde, die niet eer verminderden, voor dat hy gebraakt had. In het begin waren de uitgebraakte Spyzen, als zy enige Uuren in de Maag opgehouden geweest waren, met een taai en groen Slym vermengd, dog toen de Kwaal reeds enigen tyd geduurd had,hadden zy het aanzien van gehakte Eierdoijers. Na dat dit enige Maanden geduurd had, kwam 'er eene hardlyvigheid, en de Lyder had byna geene ontlasting, dan om den derden of 'vierden Dag, en dit gefchiede niet, dan met hevige Pynen in den Endeldarm. De Drekftoffen waren hard, van eene Kogels wyze gedaaöte, zomtyds zwart, dog meerendeels as- grauw  ( 187 ) graauw van Kleur, en dikwils wierd, doof den Stoelgang, eene zeer groote menigte wit Slym ontlast. By deeze Toevallen kwam nog, een hevige Pyn, onder de korte Ribben der regter Zyde, die onder het Ryden, merkelyk vermeerderde, en na enigen tyd, kreeg hy ook een dergelyk pynlyk gevoel, aan de flinker Zyde, die zo hevig wierd, dat hy des Nagts, als hy op deeze Zyde fliep, van Angst en Pyn op moest ftaan, en in zyne Kamer wandelen , het koude Zweet brak hem derwyze uit, dat de droppels van zyn Aangezigt vielen, men kon den Pols niet voelen Haan,het • geheele Lighaam was koud, en het was op zyn gevoel, als of het Hart van Zwakheid beefde in de Borst. In deezen toeftand wierd hy dagelyks ellendiger en zwakker, de Pols was langzaam, hard en vol, en zyn geheele Lighaam uitgeteerd. Zyn Geneesheer had de Oorzaak van alle deeze Toevallen, aan verdopte Aambeien toegefchreeven, en volgens deeze aanwyzing zyne Geneeswze ingerigt, en inzonderheid uitwendig, dikwils Bloedzuigers aangezet. Dog zyne moeite was vergeefs, en waarfchynlyk wierd het kwaad 'er door vermeerderd. Kort voor zynen Dood wierd ik geroepen; ik zag, uit alle de omftandigheeden, dat de Oorzaak in eene verftopping der Ingewanden en Klieren van den Onderbuik, en vooral van die, welke tot de Spysverteering beboeren, Na te  ( iS8- ) tc zoeken was,en dat deeze onmooglyk weg te neemen was. Hy iiierf ook korten tyd daar na. Ik moest nog aanmerken, dat hy, voor dat deeze Ziekte zig eerst vertoonde, een Druipert, Gomrrkuea, had gehad,/die, niet behoorlyk geneezen was geweest, en dit had misfchien ook iets bygebragt, tot vermeerdering der Ziekte. Na den Dood vond ik het Volgende. De Lever was zeer groot en verhard, en had de Maag uit haare natuurlyke plaats gedreeven, de helft van deeze was, van de bovenfte opening, zo hard als Kraakbeen, dog het overige gedeelte was natuurlyk gefteld. In de Galblaas vond men zeer Weinig taaije Gal, de Alvleesklier, Pancreas, en alle de Klieren van het darmfchiel en der dunne Darmen, waren, verhard, en de laatften als groote Erwten gezwollen, alle de overige Ingewanden van de Borst en den Buik, waren natuurlyk gefteld. By dit Verhaal zal ik nog een ander voegen, dat in alles, met het tegenwoordige overeenkomt. Een Musquettier had zig, zedert langen tyd, met niets anders dan Brood, Brandewyn, Water en Tabak gevoed, en het was eindelyk zo ver met hem gekomen, dat hy, reeds zedert enige Jaaren, geene gekookte Spyzen meer verdraagen kon. Onder deeze Levenswyze had hy gedurige Verftoppingen ,eindelyk hadtmen hem geraaden, Tabak te ka au-  ( i89 ) kaauwen, en het Speekzei door te flikken; door dit Middel had hy beftendig epen Lyf. In zyn 38fte Jaar kwam hy, wegens eene derdendaagfche Koorts, in het Gasthuis. Zyn Lighaam was mager en zwak, en hy had niet alleen in het Aangezigt, maar over hetgeheele Lighaam, eene donkerbruine Kleur. Daar hy nu de gewoone Koortsmiddelen niet in de Maag kon houden, maar ze terftond weder uitbraakte, zag ik geen ander Middel, dan hem zyne gewoone Levenswyze te laaten volgen. Ik gaf hem een Pint dubbelde afgetrokke Komynbrandewyn, benevens Brood en Tabak,en den zesden Dag was de Koorts verdweenen, en hy verliet gezond, het Gasthuis. Dog twaalf Dagen daarna, moest hy, wegens Dievery, twaalfmaal door de Spitsroeden loopen, en hy wierd half dood, weder in het Gasthuis gebragt. Het Lighaam was koud.de Pols klein , ras en naaulyks voelbaar, het Spreeken viel hem zwaar, hy mymerde beftendig, en ftierf tien Uuren na dat hy in het Gasthuis gebragt was. By de Ontleeding van het Lighaam, vond ik het volgende. De Maag was zo tegennatuurlyk vernaauwd, dat zy naaulyks een vierde gedeelte van een Pint Waters kon bevatten, en derzelver Rokken waren zo verhard, als of zy eenen langen tyd in een geestryk Vogt geleegen hadden j de onderfte Opening der Maag, was tegennataurlyk groot, geheel kraakbeenig en zo vernaauwd , dat men naauwN 3 lyks  C 190 ) lytcs eene Sonde, door haare Opening, tot In den twaalfvingerigen Darm, kon brengen. De Lever was klein en geheel verhard, en in de Galblaas, vond men, niets dan eene kleine hoeveelheid van een taai galagtig Vogt. Den twaalfvingerigen Darm, was insgelyks, zeer vernaauwd, en men kon den kleinen Vinger, met veele moeite, in denzelven brengen. De Milt was tegennatuurlyk groot, geheel vermagerd, en men kon dezelve, als eene Spons uitdrukken, de Alvleesklier en alle de Klieren van het Darmfcheil waren gezwollen en verhard, de overige Darmen waren insgelyks, buitengewoon vernaauwd, en men vond in dezelven, nog drekftoffen, nog het gewoone flym,dat de inwendige oppervlakte van dezelven bekleed,maar zy waren geheel glad. kraakbeenig en gelyk bereid Leder. De Ingewanden van de Borst, hadden wel hunne natuurlyke gedaante, dog zy waren geheel flap en ingevallen, en een groot gedeelte van den Boog der groote flagader was kraakbeenig. D E  ( W 5 DE TWEE- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Een Slagaderbreuk van de Long - Slagader, Door den Heere eisenschmeid, Heelmeester van bet Hufaaren Regiment van van Werner. ÏCen Officier klaagde over Engborftigheid, die gedurig vermeerderde. Eindelyk ontdekte men, dat de derde en vierde ware Ribben in de hoogte gedreeven wierden, en dewyl men eene fterke klopping, op deeze plaats, ontdekte, hield men het voor een Slagaderfpat, Aneurisma, van eene of beide de Slagaderen deezer Ribben. De Toevallen wierden dagelyks heviger, en in den laatften tyd, klaagde de Lyder inzonderheid, over eene brandende Pyn in de Borst, eenen korten Adem en Engborftigheid tot ftikkens toe, benevens gedurige Spanningen in den Onderbuik. Toen hy, in deezen toeftand, ruim een Jaar had doorgebragt, ftierf hy eindelyk aan eene Verftikking. Toen men hem na den Dood, opende, vond men de Slagaderbreuk niet N 4 gelyk  * < iq* ) gelyk men eerst gedagt had, in de tusfchenribbige Slagader, maar in de Slagaderen, der Longe zelfs. Derzelver beide Takken, waren in eenen ongehoorden grooten Zak uitgerekt, die aan de beide Kwabben der Longe, vast gegroeid was. Toen deezen Zak geopend wierd, was hy geheel met reien van op elkander leggend geftold Bloed opgevuld , dat drie Ponden woog. Door de tegennatuurlyke uitrekking der Slagader, waren ook, gelyk gezege ïs, de derde en vierde ware Ribben, niet alleen uit haare plaats gedreeven, maar men vond ze ook geheel bedorven, gelyk ook dat gedeelte van het Borstbeen, waar aan de Ribben vast gehegt waren, DE DRIE- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING, Over eene bizondere Soort van Darmbreuk. Door den Heere hemman, Koninglyk Loontrekkend Heelmeester. M en heeft reeds dikwils gezegd, dat, als misdagen der Geneesheeren, in het Verhandelen der Ziekten, valfche Denkbeelden, die men  ( 193 ) men zig van derzelver Oorzaaken gevormd heeft, en daar op gevolgde ongelukkige Uitflagen,met alle opregtheid verhaald worden, veel meer kunnen toebrengen tot de uitbreiding der Wetenfchappen, dan de grootfte Verzamelingen, van gelukkige Geneezingen. De meeste Verzaamelingen van Geneeskundige Waarneemingen, hebben de gedaante van Wonderboeken, alles is geneezen enherfteld, de Artz doorzag alles, en het ingewikkeldfte verfchynfel, Symptoma, was niet in ftaat, zyn doordringend Oog, op het dwaalfpoor te leiden. Dog de Waarneemer fchreef ook niet om de Wetenfchap zelve eenen weezenlyken dienst te doen, maar veeleer eene Lofrede op zig zelve , op zyne fchranderheid en Wonderdaadigheid , en daarom moesten,by zulk eene Befchryving, noodzakelykalleOmftandigheeden verzweegen,of ten minften in een ander Ligt voorgefteld worden, die dit denkbeeld by zyne Leezers zouden kunnen verzwakken. Duidelyk lompe Misflagen, die uit gebrek aan de nodige kennis ontftaan, zal geen Heelmeester van Verftand en Oordeel begaan. Dog zulke Gevallen waar in de Aan wy zing en Kentekenen bedriegelyk zyn, waar in zy, door het bykomen van eene, ten uiterften zeldzaameOmftandigheld.dat geene niet meer aanwyzen, wat zy anders altoos gewoon zyn aan te wyzen, en waar van eindelyk de genngfte Voorbeelden, Data, niet voorhanden zyn, die in zulk eenen ongewoonen Loop N 5 der  c in ) der Toevallen, enige waarfchynlykheid aan de hand geeven. In zulk een Geval kan de ervarende Man dwaalen, en niemand zal dit op rekening van zyn Verftand zetten, dat alleen een gevolg is van onze bepaalde vermoogens. Ik zal een Geval van deezen Aart vernaaien, dat ik wel niet zelfs behandeld heb,dog waar in ik dagelyks ooggetuigen was van alle de veranderingen. Had men in het begin, de waare Oorzaak in gezien , men had den Lyder door de Konstbewerking, gemakkelyk in het Leeven kunnen behouden; dog daar uien haar, door bedriegelyke Tekenen misleid zynde, niet kende, moest er noodzakelyk eenen ongelukkigen uitflag op volgen. Een Soldaat van 35 Jaaren, die zedert langen tyd, eene Breuk aan de regter Zyde had gehad, had veele Weeken,in het Veld - Gasthuis te Neisfe, aan eenen Rooden Loop geleegen.' Hy was naauwlyk herfteld, of hy wierd, nog geheel verzwakt, wegens deeze Breuk, in een ander Gasthuis gebragt. Den volgenden Nagt, eer nog zyne Breuk onderzogt kon worden, kreeg hy, onder eenen fterken aandrang ter Stoelgang, eene zeer aanmerkelyke uitzakking 1 der Darmen, die terftond beklemd wierd. Des Morgens beproefde men, dezelven te rug te brengen, dog te vergeefs. De Lyder had de hevigfte Pvnen, en kon zig zonder te Braaken, niet regs  C 195 ) regt uitftrekken, maar moest altyd leggen, met het Lighaam voor over geboogen. Men lag te gelyk warme, weekmaakende Stovingen aan, die ook de Pyn een weinig verzagtten, en dewyl hy dagelyks open Lyf had, en 'er behalven dat, geene dringende Tekenen tegenwoordig waren ,hield men met het gebruik van deeze Middelen,tot den derden Dag aan. Ondertusfchen wierden gedurige poogingen gedaan, ter inbrenging van den Darm, dog te vergeefs. Den derden Dag veranderde men van Geneeswyze en liet koude Omflagen aanleggen, en den vyfden Dag, bragt men het grootfte gedeelte van de Breuk" te rug; men kon duidelyk met de Vingers ontdekken, dat de Buikring open was, en als men de Vingers wegnam, zakte terftond weder een gedeelte van de Darmen uit, dog dat ook even gemakkelyk, op het oogenblik ingebragt kon worden. Dog, een zeker gedeelte van de Breuk, dat niet zeer groot was, kon by geene mogelyheid te rug gebragt worden,maar het fcheen, *iaar de Buikring van voren open 'was, aan de inwendige zyde met denzelven zamengegroeid te zyn Als men nu de Darmen geheel ingebragt had, en de Vingers 'er vast voor hield, bleef 'er in den Balzak, Scrotum, nog eenen anderen Zak over,die voor het drukken der Vingers week en zagt op het aanraaken was. Hier uit befloot men, dat het eene zamenge- ftel-  ( 195 ) ftelde Breuk moest zyn. De Darmen en het Net waren in hunnen bizorideren Breukzak uitgezakt, de Darmen lieten zig binnen brengen , dog het Net, dat aan den Buikring vast gegroeid was, liet zig niet te rug brengen, en het beftendige Braaken, als de Lyder zig regt wilde leggen, fchoon hy open Lyl had, verfterkte alle de Heelmeesters van oit Gasthuis .nog meer in deeze gedagten, terwyl men dagt, dat de Maag uitgerekt wierd, als de Lyder zig uitftrekte. Wy zagen den zagten Zak aan, voor^uitgeftort Water,in den Sche. derok van den Zaadftreng,dewyl het anders, als het in den gewoonen Breukzak geweest was, door den openen Buikring, mede in den Onderbuik te rug had moeten gaan, en dewyl de Bal ook, geheel vry, in zyne bizondere Schede, te voelen was. Na het inbrengen, had hy terftond enige fterke Ontlastingen, den volgenden Dag wierd hem eene Once Zout van glauber ingegeeven, dat ook enige Ontlastingen bezorgde. Het Braaken hield, na enige Dagen op, hy kon ook wat regter leggen , en had dagelyks tot aan zynen Dood toe, fchoon weinig, open Lyf. Nu wilde men tot de Konstbewerking overgaan; dog daar de Lyder beftendig zwakker wierd, daar hy opk des Nagts, den Afgang tegen zynen wil ontlastte, en het Lyf, op den zevenden Dag, fcheen te zwellen, liet men dezelve na, te meer, daar 'er geene Toe-  C 197 ) Toevallen waren die dezelve fcheenen te vcrhaaften. Deeze Zwelling en de zwakheid van den Lyder, ftelde men op rekening van den voorafgegaanen Buikloop; men poogde hec Wacer, door pisdryvende Middelen, te ontlasten, en de Lyder door verfterkende Middelen,in kragten te doen toeneemen. De Pis wierd meer dan gewoon, dog niet in grooten overvloed, ontlast, de Lyder wierd gedurig zwakker, en den Onderbuik harder. Men onderzogt den Buik, door de gewoone Proeven, en men voelde met de Hand duidelyk, de golving en weeromkaatzing van het Water , in deszelfs holligheid. Dewyl nu de Lyder, op den veertienden Dag, weder op nieuw over hevige Pyn in den Balzak klaagde, en tevens een kleinen harden Pols had, dien wy voor eene aanwyzing der Verettering van het Net hielden, wierd bellooten, daar men nu eene Konstbewerking noodzakelyk agtte, eerst het Water uit den Buik te ontlasten. De Troisqwtrt wierd, uit vreeze van het Net te kwetzen, aan de flinker zyde ingebragt, en fchoon dit zeer voorzigtig gedaan, en hy niet boven eenen Duim diep ingedoken wierd, kwamen nogtans met een weinig Waters, te gelyk dunne zagte Drekftoffen te voqrfehyn; eene omftandigheid die wy geheel niet verwagt hadden. Dog dewyl het uitvloeijen van het Water, na dat 'er ruim een Pint ontlast was, ophield, wierd het Pypje van den  r 198 ) den Troiquart 'er uitgehaald; maar de Zwelling van den Onderbuik, was, door deeze ontlasting , niets] verminderd. De Lyder wierd nu gedurig zwakker, de Pyn in den Balzak vermeerderde , en verfpreide zig tot in den Onderbuik, de Pols wierd kleiner en den volgenden Morgen, om tien Uuren, ftierf de Lyder, zynde den veertienden Dag na het uitzakken der Darmen. In den Namiddag van dienzelven Dag, openden wy het Lighaam, en vonden, dat wy, ten aanzien der waare Oorzaak van dit Gebrek , gedwaald hadden. Toen wy den Balzak, Scrotum, en den Breukzak, die zeer weinig aan den Zaadftreng vastgehegt was, "geopend hadden, vonden wy tot onze groote verwondering niet, gelyk wy verwagt hadden, een gedeelte van het aangegroeide Net, maar in deszelfs plaats, den geheelen blinden Darm, Intestinum Coecum, indenzelven, die, te gelyk met het Klapvlies van •sauhinus uitgezakt was, en d it Klapvlies belette, dat men den Darm, nog van buiten met de Vingers, nog van binnen te rug kon brengen, dewyl de Lugt, en de dunne Drekftoffen, denzelven fterk uitgerekt, en door haare beftendige drukking, het Klapvlies geflooten hadden. Daar het nu niet mogelyk was, de Darmen, door den zeer verwyden Buikring, in te brengen , had_dit nog veel minder by het Leeven van den Lyder kunnen gefchieden. Een groot- gedeelte van den omgewonden Darm, Ueum, was te gelyk uitge-  ( 199 ) uitgezakt, en eindelyk weder ingebragt; dog de blinde Darm kon, om de gemelde redenen, niec ingebragt worden. Als men na het inbrengen, den Vinger voor den verwyden Buikring hield, voelde men aan denzelven eene dikke Wrong, en daar zig de Lugt daar door naar beneeden perfte, ontftoud daardoor dieh weeken Zak, dien men voor eene ophooping van Water, in de Schede van den Zaadftreng had aangezien. Dewyl nu den blinden Darm, Coecum, door zyn zamenftel niet veel kon uitrekken, en ook, by het voorovergeboogen Lighaam, door het perfen op het gemakkofter, uitgezakt was, moesten noodzakelyk, door het regt Leggen, Buikpynen, en door de vereeniging van den Karteldarm , Colon, met de Maag, Braaken ontftaan. Dit Braaken is dus niet minder, dan een beftendig kenteeken van een uitgezakt Net. Daar de dikke Darmen, zo diep in de holligheid van den Buik leggen, en van agteren zo fterk vast gehegt zyn , hebben veele Heelmeesters, de Breuken van deeze Darmen ,voor onmogelyk gehouden; dog, fchoon zy zeer zelden voorkomen, zyn zy nogtans waargenomen, bertrandi (r) beroept zig op een Preparaat, in de Koninglyke Zaal der Ontleedkunde te Turin, daar den blinden Darm, in (i) Abhandlung von den Chirurgifchen Operationen. Th. i Pag. 38.  ( 200 ) in den Balzak gezakt was, en hy voerd f ten zelfden tyde, ten ander Voorbeeld aan, uit de Engelfche Tranfactiom. Dat, ten gelyken tyde, nog andere Darmen, als in het vorige Geval, uitgezakt waren, waar door den ftaat van het Gebrek, in allen opzigte ingewikkelder en onzekerer wierd, komt misfchien zeldr •zaamer voor. In den Onderbuik vond men een weinig Waters; dog de Darmen waren tot berftens toe opgevuld, met eene dunne wateragtige vuiligheid, en hadden den Buik zo uitgerekt dat men het voor eene Buikwaterzugt had aangezien, hierom moesten ook de Darmen, gelyk wy nu ontdekten, onvermydelyk, door de Tmicar gekwetst worden; van het Net was byna geen Spoor te ontdekken , maar het hing nederwaards, enige weinige Duimen beneeden de Maag. Ik zal terftond verklaaren hoe deeze ophooping, daar de Lyder tot aan zynen Dood open Lyf gehad had , mogelyk is geweest. By een naaukeurig onderzoek der Darmen, vonden wy nog deeze bizondere omftandigheid, dat den omgewonden Darm , lleum, vier vingeren breed boven zyne inplanting in den blinden Darm, Coecum, over elkander lag (2), en daar door den door- togt f2) Deeze over elkander legging der Darmen, by eene hevige uitrekking van dezelve,is misfchien niet zeer zeldzaam, en zy is waarfchynlyk van veele ongeneeslyke Ver.  C 201 > fcogt der vuiligheeden, in het begin verzwaard en eindelyk geheel belet wierd. De Blinden Darm had dat gedeelte van den omgewonden Darm, dat zig in denzelven inplant, mede overgehaald; daar dit nu aan het Darmfcbeil Vast gehegt was, Was het daar door zeef fterk uitgefpannen. Als de Darmen van tyd tot tyd, door de opgehoopte Drekftoffen, en door de Lugt, die uit dezelven ontbonden wierd, meerder uitrekte, moest dat deel vart den omgewonden Darm, dat boven het uitgefpannen gedeelte was, van plaats veranderen* dit laatfte was, door zyne legging onbeweeglyk, en kon de beweeging van het eerfte niet volgen; dus moesc noödzakelyk het bovenfte gedeelte, dat niet gefpannen Was, over heÉ onderfte leggen, en daar door den doorgang fluiten. In het eerst waren de Drekftoffen, na het inbrengen van de Darmen , onverhinderd, door den blinden Darm, die in den Bab* zak gezakt wasi gegaan. Dog na dien tyd waren de Darmen, door de onmaatigheid van den Lyder, waar van niemand iets geweeten had, uitgerekt, en naardien deh omgewonden Verftoppingen, de enige ware Oorzaak. In het tegenwoordige Geval kwam 'er nog een Oorzaak by, zonder welke zy niet ontftaan zou zyn; dög kunnen zulke bizondere omftandigheeden niet dikwils Ontftaan? In bet eerfte Dee! van deeze Verzamelingen, Riadz. 322 is reeds een Geval verhaald, van eeue ombuiging der Darmen. O  ( 202 ) den Darm', die zig in den blinden Darm inplant, zo als ik befchreeven heb , van Plaats veranderd was, was daar door de gemelde ombuiging van den Darm ontftaan. Misfchien was hier in hec begin, nog een weinig Vuiligheids doorgegaan, dog daar de Lyder beftendig voortvoer onmatig Voedfel te gebruiken, moesten de Darmen gedurig meer en meer uitzetten, en de omkeering wierd eindelyk zo groot', dat 'er niets meer door kon , en hy ontlastte, inde laatfte Dagen, ook niets dan een weinig Slym door den Afgang, die misfchien nog in de dikke Darmen was opgehouden. Deeze ongeregelde Leevenswyze, die het laatfte Toeval veroorzaakte , is eene omftandigheid, die in de Pruisfifche Veld - Gasthuizen niet te vermyden is, • om dat de Soldaaten, in dit Geval, aan hunne eigene willekeur worden overgelaaten. In den vorigen Veld-togt, klaagde baldingkr (3) reeds, over deeze, aan de Armee zo fchadelyke inrigting, en in den tegenwoordigen Veld-togt, moeten wy deeze klagten ook herhaalen, Hier volgde den Dood voor eerst, uit de geheele vernieling van de vermogens der Spysverteering, en de Ontfteking f3) Von den Krankheiten einer Armee aus eigenen Wahrnemungen in Preiwfen.  c 203 3 king vari den uitgezakten blinden Darm 5 verhaastte denzelven. Dog deeze Ontfteking was zekerlyk niel ontftaan door de Beklemming, dewyl deri Buikring zeer verwyd was, en den Darm * op deeze plaats in het geheel niet, maar. in deszelfs grond ontftoken was. Dit is buitentwyfel ontftaan door d$ fcherpe Vuiligheid, dewyl den celwyzen Rok, inwendig geheel vernield en bedorven was, daar de uitwendigen Darm, alleenlyk zeer ontftoken was; De Vier- en- dertigste waarneeming. Vm eene zeldzaame gefchootene Wonde door den Hals. Door den Heere rudiger, Stads - Heelmeester van het Koninglyk Veld-Gasthuis V ±.jen zeldzaam geval van het Geluk, is zorrityds de Oorzaak, dat Kwetzingen, zelfs aan zulke plaatfen, die door de gefteltenis van haare" Deelen, niet ligt zonder het uiterfte gevaar gekwetst worden, gelukkig herftellen. Het Volgende Geval is hier van een bewys. Een O 2 Hu  ( üo4 ) Hufaar van het Regiment van werner, genaamd fellenberger, 49 Jaaren oud» wierd, op den u Augustus 1778, terwyl hy zig voor den houw van eene Sabel, op zyde boog,in een Gevegt,door den Hals gefehooten. De Kogel was, aan de flinker Zyde, onmiddelyk onder het ringwyze Kraakbeen, Cartilago cricoidea, ingedrongen, had het agterfte vleezige gedeelte van de Lugtpyp» onmiddelyk onder dit Kraakbeen, een weinig verfcheurd, en was daar na,in eene fchuinfe rigting tusfchen het mamwyzeUUfteekzel, Procesjus Mastoideus, en de bovenkaak, hoewel zonder een van deeie Deelen aan te raaken* weder uitgegaan. Hy braakte terftond eene groote menigte Bloeds, dat ook, beftendig aanhield, tot dat hy op den i4den, door het menigvuldig verlies van Bloed zeer verzwakt, in het HoofdGasthuis te Neisfe gebragt wierd. Ik onderzogt terftond de Wonde, en kon duidelyk de ontblootte Kraakbeenige ringen van de Lugtpyp voelen, en ik kon tot in derzelver holligheid komen, dog dewyl dit den Lyder zeer gevoelig was en hoesten verwekte, liet ik het na. Aan het Kraakbeen van het Strottenhoofd , kon ik geene kwetzing ontdekken, %o dat dus de Kogel, zonder het zelve aan te raaken, daar voorby moet zyn gegaan. Den geheelen Hals was ten uiterften gezwollen, en den Lyder braakte onophoudelyk Bloed en Etter. De openingen der Wonde, wier-  C 205 ) wierden aan beide zyden verwyderd,en naar diende infpuitingen, de hevigfte toevallen, als Braaken en Verftikkingen veroorzaakten , moesten zy nagelaaten worden, en men kon niets anders gebruiken, dan weekmaakende Stovingen, uitwendig om den Hals. De Slokdarm was waarfchynlyk, het zy door de medelydenheid der Zenuwen, of dat de Kogel denzelven, zonder te kwetzen,had aangeraakt, ook beleedigd, want hy kon, de drie eerste Dagen, de geringfte vaste of vloeibaare Voedzels niet gebruiken. De Zwelling van den Hals, verdween na enige Dagen,en hier door verminderde ook de hevigheid der Toevallen. Hy kon nu Spyzen gebruiken, en den zevenden Dag hield ook het uitwerpen van Etter op. De Wonde nam nu de beste Geneezing aan 3 dog de Lyder kon in weerwil hier van, door het geele beloop der Geneezing; geene Infpuitingen nog ingebragtte fleekwieken verdraagen, waar van waarfchynlyk, de veele ontblootte en gekwetfte Halszenuwen de Oorzaak waren, Nogtans genas de Wonde, van binnen naar buiten, en op den 7den September, was de opening , daar de Kogel was ingedrongen, geflooten. Aan de tegenoverflelde Opening, maakte eene kleine verfcheurde Speekzelbuis, de Geneezing moeilyker, en zy wierd eerst, op den loden, door eene ontbinding van den helfen fteen, geheel volbragt. De Lyder kon, na de Geneezing, zonder O 3 de  t 206 > de minfte moeite, flikken, en den Hals naaralle zyden beweegen, en na enige dagen ging hy, geheel herfteld, weder naar zyn Regiment. DE VYF- EN- DERTIGSTE \V A A R N E E M I N G, Van eene herftelde Ontinrigting van het Dyebeen. Door den Heere sonoerhoff Kc-ninglyken Stafr Heelmeester. JLlven Kurasiler van het Regiment van bodes , viel, onder het Exerceer en, met zyn Paard, en wierd niet alleen van veelen overreeden, maar enigen vielen ook op hem- Hy kreeg, by deeze geleegenheid ,niei alleen eene ligte Wonde aan het Hoofd, benevens enige kneuzingen, maar zyn Dyebeen wierd ook te gelyk ontwrigt. Die tragtte men weder te herftellen.dog daar 'er vyf poogingen vergeefs aBiepen, wierd hy van het Regiment na lireslau, in het Veld - Gasthuis gebragt. In tegenwoordigheid van verfcheiden Heelmeesters van het Veld - Gasthuis, onderzogt ik terftond den Lyder, De Knie was binnen-* WiLards gedraaid, en de Dye yie? Vingerbreed kor-  C 2°7 ) korter, dan de gezonde; het Hoofd van het Dyebeen,lag onder het midden van de groote Bi'fpier.in de uitwendige vlakke uitholling van hec Heupbeen. Wy wierden, door verfcheiden beweegingen overtuigd, dat hier alleen eene Qntwrigting, zonder Beenbreuk, plaats had, en dat het Hoofd des Dyebeens, door de infnyding aan den Rand van de Heupkom, voor en nederwaards uitgeweeken was, dog dat het, door de kragt der Spieren meer naar agteren en in de hoogte was getrokken ; dewyl na enige Dagen, de Zwelling door het aanhoudend gebruik van Scovingen, merkelyk verminderd zynde, het hoofd eenen geheelen Duim onder den Kam van het Heupbeen gezakt was. Op den ipden Dag, na de Ontwrigting, beproefden wy de herftelling op de volgende wyze. Na dat alles voor af met zagte Drukdoeken opgevuld was, wierd tusfchen den Balzak en het Heupbeen , een zamengevouwen Doek gelegd, waar mee enige Helpers,de Uitrekking naar boven verrigtten. Om de Knie wierden insgelyks zagte Drukdoeken gelegd, en over dezelven een Handdoek , waar mee de Uitrekking verrigt kon worden, die door vier Helpers aan elke Zyde verrigt wierd; den eenen ftond aan de regter Zyde, en had zyne flinkerhand onder de Dye, en ik bcftierde het Been aan de Knie. Toen nu de Uitrekking, aan alle zyden, verrigt wierd,ligtte den Helper, met alle zyne kragt, den grooten Draaijer in de O 4 hoog-  hoogte, en drukte te gelyk de Dye, met de regterhand, zeer digt aan het Bekken, nederwaards, en toen ik, ten zelfden tyde, de Dey van voren, onder de Uitrekking, een weinig ophefte, ging het hoofd van het Dye-s been, met enig geruisch weder in zyne holligheid en de Lyder verzeekerde, dat hy, by deeze gantfche verrigting, weinig Pyn geleeden had, Een der gelyk Geval. Door den Heere Q TT o, Koninglyken Staf-Heelmeester. JEen Bombardier van 32 Jaaren, wierd, onder het Exerxeeren, door een zevenponds Haubitz overreeden. Hy had de Haak vast gemaakt aan den Riem, dien hy om het Lyf had, en zo fterk neer getrokken, dat hy op zyne flinker Zyde viel, waar op niet alleen de Haubitz, maar ook de Affuit, in dee^e legging, van het midden van het Dyebeen af, over den grooten Draaijer en de ongenaamde Beenderen, van de regter Zyde liepen. Ten zelfden tyde had hy aan de flinker Zyde van het Opperhoofdsbeen, Osbregmatis, eene kleine Wonde, en eene hevige Kwetzing aan den regter Elleboog gekreegen, dog die beiden van geen gevolg waren.  ( 2*9 ) Op die plaats in tegendeel, daar het Gefchut overgegaan was, waren alle de Spie* ren, niet alleen van de Dye, maar ook voornamelyk de groote Bilfpier, zeer gezwollen, gelyk ook de Spieren en de uitwendige Bekleedfelen, in het Schaamgewest en op het Heiligbeen en de Lendenwervelen. Terftond wierden inwendig dienftige Middelen, eene Aderlaating, en uitwendig verdeelende Stovingen voorgefchreeven, en toen de Zwelling en Pyn, op den zevenden Dag, meerendeels verdweenen waren, kon men duidelyk ontdekken, dat de Knie binnenwaards gekeert, en het Been ruim twee Vingerbreed korter was als het gezonde. Men kon het hoofd van het Dyebeen by geene mogelyk. heid ontdekken, waarom ik, met andere Heelmeesters van het Gasthuis, dagt,dat hier misfchien eene Breuk van den Hals van die Been plaats had, inzonderheid om dat den grooten Draaijer zo zeer in de hoogte getrokken was, dat wy denzelven, onder het middenfte gedeelte van de groote Bilfpier, voelden. Wy maakten verfeheiden beweegingea met het Been, en fchoon wy, onder dezelven, geen het minfte geruisch ontdekte, waren wy nogtans, wegens de Breuk, niet geheel buiten zorg, om d3t het mogelyk was, dat het eene einde,met den Draaijer zo hoog opwaards getrokken was , dat de beide einden elkander niet meer aanraakten, of 'er O 5 kon  ( 2IO ) kon zig ook een gedeelte van den verfcheurden Beursband, tusfchen de afgebrokene einden geplaatst, en bygevolg daar door, het gekraak verhinderd hebben. Daar de Lyder zig nu, uit al zyn vermogen, tegen de herftelling aankantte, lieten wy nog met de verdeelende Stovingen aanhouden. Eindelyk befloot hy, na veele vermaaningen, op den zesden Ü2g, tot de herftelling, en toen wy de Dye, nogmaals, naaukeurig onderzogten, vonden wy niet alleen, dat de zwelling geheel verdweenen was , maar wy ontdekten ook het hoofd van het Dyebeen , agter- en- bovenwaards, onder de groote Bilfpier, boven de verheevenheid van het Heupbeen, op de uitwendige oppervlakte van het Darmbeen. Wy waren nu ten vollen verzeekert , van de ontwrigting van het Been, en 'er was voorts niets overig, dan de herftelling te beproeven. Hierom bragten wy den Lyder, met zyn Bed , onder eenen Balk van de Kamer , waar in wy een fterken Spyker floegen, om het Trektuig daar aan vast te maaken. Tusfchen beide de Dyen lagen wy, na dat alles vooraf met Drukdoeken opgevuld was, een toegevouwen Doek , waar meedé enige Helpers, de tegenrekking konden verrigten. Over de ongenaamde Beenderen, lagen wy eenen anderen gevouwen Doek, die onder de Bedfteede  C au > heen ging, om den Lyder vast te doen leggen, en, na dat wy de Knie en de Dye een weinig geboogen hadden, lagen wy over deszelfs Knokkels» Condyli, nog een Doek aan, die aan het Trektuig vast gemaakt wierd en nog eenen anderen lagen wy, zo digt als mogelyk was, in de Liesch,waar door eenen Helper de uitrekking naar de zyde kon verrigten. Aan de regter Zyde ging een Helper Haan, om den ingang van het hoofd des Dyebeens in zyne Holligheid, te beltieren, tn twee anderen drukten de ongenaamde Beenderen, Os/a innominata, neder. Hier op wierd het Trektuig, dat eene enigzints fchuinfe rigting had, aangehaald, en te gelyk trok ook de Helper de Dye buitenwaards. Toen nu die Helper, die de herftelling beftierde, ontdekte, dat de uitrekking genoegziam was, wierd zo wel meE het Trektuig, als met de uitrekking naar de zyde een weinig opgehouden,en de overige Helper, drukte het hoofd, terwyl hy de Dye, met de eene Hand een weinig opwaards , en met de andere, die regt op het hoofd geplaatst was, nederwaards drukte, gelukkig in de Hollig. heid, zo, dat het de Lyder zelfs ontdekte, en vol vreugde uitriep, dat zyn Been nu weder geheel herfteld was Sehoon nu de herftelling, vry gemakkelyk en zonder veele Pyn, gefchied was, lieten Wy nogtans verdeelende Stovingen gebruiken, en  C 212 ) en lagen ook de Spica voor de ontwrigting van dit Been aan. Kort daar na klaagde de Lyder, over eene lievige Pyn in de Pan van het Heupbeen, Acetabulum, op die phats van het Darmbeen, daar te voren het hoofd zig had opgehouden, hy had tevens een vollen en harden Pols, waarom een Aderlaating en een zagt Pynftillend Middel wierd voorgefchreeven. Dog, daar, in weerwil hier van, de Pyn niet verminderde, maar in tegendeel, onder het bevogdgen van hec Verband, beftendig toenam, namen wy het zelve af, en maakten verfcheiden draaijingen met het Been, om te zien, in welk eene rigting hy de minfte Pyn had; daar wy nu vonden, dat dit was als de Knie geboogen was,lagen wy het Been in deezen ftand, en gebruikten, in plaats van het Oxycratum weekmakende ftovingen. Den volgenden Dag, was de Pyn merkelyk verminderd, en na enige Dagen verdween zy geheel. Het Lid had zyne behoorlyke gedaante, en de Lyder klaagde alleen nog over enige Pyn in den omtrek van de Heilig- en-Schaambeenderen, die door de fterke Kneuzing nog overgebleeven waren. AAN-  ( *«3 ) AANMERKING VAM DEN UITGEEVER. Alle Ontwrigtingen, zo wel van het Opperarmbeen, als van hec Dyebeen en andere Beenderen, als zy reeds enigen tyd geduurd hebben,zyn altyd zeer moeilyk te herftellen, en indien 'er enige Maanden verloopen zyn, zonder dat zy ingebragt zyn geworden , dan is naderhand de herftelling, niet alleen voor den Heelmeester, maar ook voor den Lyder ten uiterften bezwaai lyk, en zomtyds volftrekc onmooglyk. De Spiervezelen zyn korter geworden, en het is zeer moeilyk, dezelven weder zo uit te rekken, dat de herftelling gefchiedén kan, inzonderheid, als de Heelmeester geene behoorlyke ondervinding heeft, en de Lyder, uit vrees voor de Pyn, liever Kreupel wil blyven, dan zig aan eene tweede, twyfelagtige, Proeve bloot ftellen. Hierom moet een Heelmeescer, in dergelyke Gevallen, zig niet door zulk eene mislukte Proeve, laten affchrikken , fchoon veele voornaams Heelkundige Schryvers beweeren, dat, als reeds enige Maanden verloopen zyn, alle hoop  C 214 ) hoop ter herftelling vrugteloos is. Dé betde voorgaande Waarneemingen wederleggen reeds deeze ftelling, dog, daar de zaak van het uiterfte belang is, inzonderheid in de Soldaaten praktyk, daar de Soldaaten zo gaarne wenfchen half kreupel te zyn, om van den Dienst ontflaagen, en naderhand op eene behoorlyke wyze, bezorgd te worden; zal het niet ondienftig zyn, dat ik hier nog een merkwaardig Geval, van deezen Aart, by voege. Ik kon nog eene menigte van dezelven aanvoeren,die my, in myne langdurige Prak' cyk zyn voorgekomen, dog ik heb dit Geval te eerder uitgekoozen, om dat het ondef zulke omllandigheeden gebeurde, waar in ik van geene gefchikte Werktuigen ter herftelling, voor2ien was, en waar in ik my, zo goed als mogelyk was,zonder dezelven moest tragten te behelpen, In den Winter van het Jaar 1762, kreeg een Majoor van onze zwarte Kufaaren , zyn Winter-Kwartier digt aan de PoolfcheGrenzen, daar hy het ongeluk had, van met zyn Paard te vallen, en het regter Opperarmbeen te ontwrigten. De Heelmeester van zyn Eicadfon, was in het Hoofd-Gasthuis te BkE.sr.AU, ziek te rug gebleeven, en daar de Regiments-Heelmeester, door dien het Jicgivwnt zeer wyd uit elkander ftond, 18 Mylen van de Plaats zynes verblyfs verwyderd was,zag hy zig genoodzaakt,om zig aan den Lyf - Heelmeester van zynen Huiswaard, zyn  ( £15 ) zynde een Poolfchen Starost, toe te vertrouwen, die hem daaren boven nog,als een zeef bekwaam Man wierd aangepreezen. Hy bezag het Gebrek, verklaarde het eene eenvoudige Kneuzing te zyn, en beloofde hem in het kort, door ftovingen en Zalven te geneezen. De Lyder zeïde wei, dat hy zynen Arm niet beweegen konde, en dat hy zeker dagt dat hy ontwrigc was; dog zynen Poolfchen Heelmeester verzeekerden hem van het tegendeel, en voer inet zyne Zalven en Stovin;en voort, van December tot Mxart des volgenden Jaars, dog zonder enig nut, tot dat eindelyk de Regirnencs-Heelmeester geroepen wierd. Deezen overtuigde wel, zo wel den Lyder als den onweetenden Heelmeester, van de daadeiyke teegenwoordigheid eener Qntwrigting; dog hy verzeekerde ook tevens, dat de Herftelling zeer moeilyk zou gelukken. Hier over was de Lyder ten uiterften verflaagen, en dewyl hy lust tot den Dienst had, en niet gaarne Invalide wilde worden, kwam hy met eene Sleede na creslau, oni zo veel mogelyk, hulp te zoeken. By det onderzoek vond ik eene volkomene Ontwrigting. Het hoofd van het Opperarmbeen was voorwaards geweeken en zat onder de groote Borstfpier, en den Arm was geheel onbruikbaar. Gedeeltelyk wegens den langen tyd, en gedeeltelyk om dat de Lyder een zeer fterk ge- fpierd  ( at« ) fyierd Man was, kwam my het Geval twy^ felagtig voor; dog daar hy, als 'er nog maar enige hoop ter Geneezing over was, geene Smerten beloofde te ontzien, maakte ik terftond de nodige toebereidfelen ter herftelling» Ik liet hem in eene behoorlyke legging brengen, en lag een gewoon Trektuig aan; twee Helpers moesten,door middel van eenen langen Handdoek, die onder den Oxel doorgehaald wierd , de tegenrekking doen* Dog op deeze Wyze bereikte ik myn oogmerk niet, de twee Helpers waren niet in ftaat, den behoorlyken tegenftand te bieden, maar zy wierden , door het Trektuig, te gelyk voorwaards getrokken. Hierom dagt ik op eene andere handelwyze, en liet een kleinen Balk, dwars over de Kamer, aan beide de Muuren vast niaaken, en wel op die hoogte, dat, als de Lyder op zynen Stoel zat, de holligheid van den Oxel, eene handbreed boven denzelven verheeven was. Om de kwetzing voor te ko. men, lag ik tusfchen den Balk en de Borst des Lyders, een fterk opgevuld lederen Kusfen, en liet nu het Trektuig ,op nieuw,langzaam aanhaalen, en nu en dan enige Mimi-1 ten ophouden, op dat de verkorte Spiervezelen,van tyd tot tyd verlengd zouden worden. Een fterke Helper, die beide zyne Handen, op den Oxel en tegen den Hals moest leggen, deed de tegenrekking. Deeze afwisfelende Uitrekking veroorzaakte den Lyder veele Pynen, en den Onderarm wierd ge-  C 217 ) geheel bruin. Ondertusfchen hield hy het mee eene mannelyke ftandvastigheid uit, en na $ Uurs ontdekte ik eerst, dat het hoofd van het Opperarmbeen, zyne oude plaats verliet. Ik poogde dit, door myne Hand, nog meer te bevorderen, en liet nogmaals fterker uitrekken. Het hoofd wierd nu beweeglyk, en ik was zo gelukkig, dat ik het met myne Hand, terwyl ik met de uitrekking liet ophouden, in zyne holligheid bragt. Terftond ontdekte de Lyder dit, met veele blydfchap, en hy wierd in korten tyd, onder eene behoorlyke behandeling, van deeze verouderde Ontwrigting, geheel herfteld. Ik heb een dergelyk Geval,aan eenen Artiheryknegt, in het Gasthuis te Netsfe gehad , wien eene ontwrigting van den Schouder,dje reeds vier Weeken oud was, en waar van reeds kunstkundigen zo wel als Kwakzalvers, de Herftelling beproefd hadden, weder herfteld wierd. De Lyder wierd op zynen Stoel, door een breeden Handdoek, die over de Borst gehaald, en aan eenen vast gefchroefden haak vast gemaakt was, vast gehouden, en door denzelven ook tevens de tegenrekking verrigt. Het Trektuig wierd aan den Arm, in eene fchuinfe rigting aangebragt,terwyl deszelfs eene einde, aan eene Schroef, die in den grond gefchroefd was, wierd vastgemaakt. Het Hoofd van het Opperarmbeen, sat voorwaards, onder de groote Borstfpier, de uitrekking wierd langzaam, en met tusP fchea-  ( 218 ) fchenpoozingen van enige Minuten, verrigt. Hier door wierd het hoofd van het Opperarmbeen, wel uit zyne plaats, en tot op den rand der Holligheid gebragt, dog alle moeite was vergeefs om het in dezelve te rug te brengen.Eindelyk omwond men eenen Stok, met Linnen,bragt denzeiyeh onder den Oxel, en twee Helpers moesten, door denzelven , de Schouder opligten, terwyl men tevens de Uitrekking vermeerderde. Door deeze handgreep Was men ook zo gelukkig, om het hoofd van het Opperarmbeen , met een geruisch, dat de Lyder zelfs gewaar wierd, weder in zyne holligheid te bréngen, na dat men voor af de uitrekking onderhouden had. DE ZES- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Over eene doodelyke doorbooring der Dar. men , die door Wormen veroorzaakt was. Door den Heere luducke, Heelmeester van bet Dragonder- Regiment van Platen. Een Dragonder van 16 Jaaren, van eene magere Lighaamsgeftalte, had reeds, zedert drie Jaaren, verfcheidene zwaare Ziektens  ( 219 ) doorgeftaan. Zyne eerfte Ziekte ontftond uit eene venerifche Oorzaak; na dat dit Toeval geneezen was, kreeg hy eene Waterbreuk; toen deeze geopereerd en insgelyks volkomen geneezen was, kreeg hy in de Liesch, digt aan den rand van het Darmbeen, een Gezwel gelyk een Éuhoi maar van eene ongewone grootte. Dit Gezwel veretterde, en toen het geopend wierd, vloeide 'er eene dunne gortagtige ftoffe uit, gelyk uit een Honiggezwel, dat een half Pint bedroeg. De gezwollen Onderbuik flonk hier door een weinig, dog het uitvloeijen van een dun,wateragtig, en bedorven Vogt, hield onafgebroken aan, en wel 7.0 fterk,dat het Hemd en de Drukdoeken, zo nat waren, of zy uit het Water waren gehaald. Deezen uitvloed had vyf Maanden'aangehouden, terwyl hy nu en dan een weinig verminderde, wanneer' de ftoffe, op eenmaal, dik en wit wierd, het uitvloeijen verminderde ook zodanig, dat de Lyder zig volkomen wel bevond, en zonder hinder weder in zynen Dienst ging. Drie Maanden daarna, kreeg hy een nieuw Gezwel, zo groot als het vorige, fchoon de holligheid van het eerfte niet geflooten was, maar men, door dezelve, eene Sonde, tot (Jiep in de holligheid van den Buik kon brengen. Op nieuw wierden weekmakende Middelen aangelegd, de ontlasting van Stof vermeerderde, en door het aanhoudend gebruik van uit--en- inwendige Middelen, viel het P % Ge-  ( 220 ) Gezwel weder zamen, en de Stofte wierd weder minder en wit. De Lyder had ondertusfchen beftendig eene lleepende Koorts, en bloedde daar by dikwils uit den Neus. In de regter bovennmks zyde, zat in de diepte, een hard Gezwel, en de Lyder had, op deeze plaats, zwaare Pyn Dit Gezwel wierd dagelyks grooter, en de Lyder kreeg nog, by alle zyne andere ongemakken, de Geelzugt, dog die in zes Weeken weder verdween De gemelde Verharding verwekte de hevigfte Aamborftigheid, en wel zo, dat de Lyder alleen maar op de regter Zyde kon leggen. De Koorts wierd heviger,en de kragten meer en meer uitgeput, zo dat hy eindelyk, aan eene geheele verzwakking, ftierf. Twaalf dagen voor zynen Dood, kwam 'er uit de Wonde, eenen levendigen, ronden Worm, van 6 Duimen lang. Ik ontleedde het Lighaam na den Dood, en vond het volgende. In de flinker holligheid van de Borst, kwamen terftond ruim drie Pinten ftinkend Water, te voorfchyn, de Longe was klein en zamengevallen, en aan het boyenfte gedeelte, met het Ribbevlies, Pltura, vereenigd. In de regter holligheid was geen Water, de Longe was insgelyks ingevallen, dog was wat grooter en niet aangegroeid. Het Hart was geheel met het hartezakje, Pericardium, vereenigd, en by gevolg, zonder het gewoone Water. De Maag bevatte een weinig Vogts,  ( 221 ) Vogts, haare vliezige Rok was geheel droog, en op het gevoel zo ruw gelyk een Borftel. De Lever was buitengewoon groot, en nam byna het geheele bovenfte gedeelte van de Borstholte in, zy was te gelyk aan de Milt vast gegroeid, en woog agt Ponden. De Galblaas was vol van eene dikke taaije Gal. Aan de Darmen vond men niets merkwaardigs, dan in den Karteldarm, Colon1fpene opening, ter grootte van een driepenningftuk, dog die aan de Spieren vast gegroeid was, zo dat zy met den Darmbuis vereenigd was, en door deeze opening was ook den gernelden Worm ontlast. DE ZEVEN- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Zonderlinge Geneezing van eene Waterbreuk. Door den Heere sch windt, Koninglyk Loontrekkend Heelmeester. J-->en Onderofficier van de Koninglyke Garde te Paard, 64 Jaaren oud, vertoonde my een Gezwel, aan de regter Zyde van den P 3 Bal-  f* 222 ) » Balzak, dat zig veertien Dagen, na dat hy van den rooden Loop herfteld was geweest, vertoond had. Ik onderzogt het zelve met alje naaukeurigheld, en vond, dat het eene Waterbreuk in den Schederok van den Bal was. Hierom beval ik hem een Schortband, Suspenjonuih, te draagen, en ik liet hem s' morgens en s'avonds,het Gezwel met den Damp vanWynazyn baden. eDe Lyder verrigtte dit baden zeer naaukeurig, en daar en boven hg hy, in de tusfchentyden, een Drukdoek in kou de Wynazyn nat gemaakt, op het zeive. Den zestienden Dag,kwam hy my,met veele blydfchap, verhaalen, dat zynen Balzak, des Nagts, zo fterk gezweet had, dat het Beddegoed en zyn Hemd zo nat waren , als of hem de Pis was afgeloopen, en ik vond by het onderzoek, dat het Gezwel geheel verdweenen was. Dog dit was van geenen duur, het Water hoopte zig weder op, en op den derden Dag, was het Gezwel weder zo groot. als voorheen. Ik liet het vorige,Damp bad weder gebruiken,en in den Nagt van den vierden Dag, zweette ook weder al het Water Ult Deezen Dag klaagde de Lyder over eene cevoelige Pyn, in den uitwendigen Rok des Balzaks,en vooral als 'er den Damp der Azyn aankwam; men ging nogtans met het Baden voort, en twee Dagen aaarna was het Wa-  ■ f 223 ) ter ook weder even fterk opgehoopt, en zweette ook, in den Nagt van den zevenden Dag, weder uit. Het kwam weder, en den vierden Nagt, zweette het, voor de vierde en laatftemaal uit. De Lyder kreeg geenen nieuwen aanval, de Balzak is natuuriyk, en tegenwoordig, zynde de zesde Week na het laatfte uitzweeten, is hy nog volkomen wel. Dat het Water zig niet in den celwyzen Rok der uitwendige Bekleedfelen , maar inderdaad in den Schederok der Ballen heefc opgehouden , befluit ik om de volgende redenen. Voor eerst, om dat het Gezwel op alle plaatfen gelyk, en nergens enige ongelykheid te voelen was. Ten tweeden, om dat ik , als de Lyder hoestte, geene beweeging in het Gezwel ontdekte. Ten derden, om dat ik, door den uitgerekten Schederok, den Bal, zelfs op die plaats,daar hy zig met deezen Rok vereenigd,;niet kon voelen. Ten vierden, om dat het Gezwel, aan den onderkant, zyne grootfte breete had, en zig naar de Zaadftreng, in eene ftompe punt verloor, alwaar men ook deeze ftreng, duidelyk kon voelen; en ten vyfden, om dat men terftond, na het uitzweeten van het Water, den Bal duidelyk kon voelen. Dit gantsch eenvoudig Middel, zou ook, misfchien, by andere beginnende Waterbreuken, met nut beproeft kunnen worden, als het Water alleen, door eene verzwakking en ver-  C 224 ) verflapping der Vaten, uitgeftort was; dog als de Vaten verfcheurd zyn, of, gelyk men altyd, by alle Waterbreuken vind, Waterblaasjes, Hydatides, tegenwoordig zyn, zou het zekerlyk minder werkzaam zyn.  VERZAMELING van WAARNEEMINGEN, over het AFZETTEN der VINGERS en TOONEN, door den heere B L 0 C H, Heelmeester van het Dragonder Regiment van vossen. c Ochoon het Afzetten der Vingers en Toonen, eene Konstbewerking is, waar over ik, aan ervarene Heelmeesters, niets nieuws kan zeggen, daar zy,door verfcheiden Schryvers, duidelyk voorgefteld en befchreeven is; wage ik het nogtans, enige aanmerkingen over dezelve voor te draagen, dewyl de Gevallen, die deeze Konstbewerking vorderen, zo veelei er-  ( 226 ) erleïe zyn. Schoon ik, in de Hoofdzaak, niets nieuws leere, kan nogtans eene kleine waarfchouwing, of eene nuttige Handgreep, den eenen of anderen Heelmeester van dienst zyn. De Voorvallen zelve, die deeze Konstbe* werking noodzakelyk maaken, zyn ontelbaar; want niet alleen worden gezonde Vingers en Toonen, dikwils afgefcheurd, afgehakt, gefneeeden of gekwetst, maar, overtollige Vingers en Toonen, die ongemakkelyk zyn , en tot hinderpaalen in de werktuiglyke verrigtingen verfirekken, gelyk ook zulken, die door eene in- of- uitwendige Oorzaak verftorven zyn,moeten dikwils weg genoomen worden ; hierom is het nodig, dat de Heelmeester dezelven naaukeurig leert kennen. EERSTE WAARNEEM ING. Van eenen buitengewoon grooten en bedorven fVysvinger van de regter Hand,die in bet Gewrigt wierd weggenomen. ÏCen Hovenier van 76 Jaaren vertoonde my een wanftaltigen Wysvinger, die hem Dag en Nagt, de onuitftaanbaarfte Pynen veroorzaakte, terwyl zy zig, niet alleen in den Vinger, maar ook door de Hand, den geheelen Arm  C 2*7 ) Arm en tot in de Schouder uitftrekte, Hy was, behalven enige aanvallen van Jigt en Gewrigt Pynen, nooit ziek geweest, en kon ook geene uitwendige Oorzaak van dit Gebrek opgeeven, maar de Vinger was, van tyd tot tyd, dikker geworden, tot dat hy eindelyk, in den tegenwoordigen toeftand gekoo* men was. Hy had eene buitengewoone dikte, en op het middenfte Gewrigt, bevond zig, eene harde verheevenheid, die van de uitwendige Huid ontbloot was, in de gedaante van eene Spons, met ftinkenden Etter bedekt, en, als de Vinger gedrukt wierd, fpoot, uit drie verfchillende plaatsen van deeze Verheevenheid, een dunnen Straal van zuiver Bloed, dat zig ook dikwils, zonder drukking, van zelfs vertoonde. Hy had reeds vier Jaaren daar aan gefukkeld, en veele Huismiddelen te vergeefs gebruikt. Het was begonnen mee eene ligte Pyn in het eerfte Lid, met enige Zwelling; na enige Weaken, wierd het tweede Lid ook aangetast en wierd dik, eindelyk vertoonde zig de reeds gemelde Verheevenheid, waar in hy meer dan een Jaar, eene kloppende en knaagende Pyn gevoeld had: hy liet dezelve openen, dog 'er kwam niet, dan zuiver Bloed, te voorfchyn, de Pyn bleef onveranderd, en de Verheevenheid wierd grooter. Het derde Lid wierd ook 'van tyd tot tyd dik, hec Gezwel ftrekte zig over de geheele Hand uit, en hy moest, wegens de gedurige Pyn, zedert twee Jaaren, den Arm Q. 2 in  C 228 ) in eenen Band draagen. Ik bedekte de Verheevenheid, met den zwarten Oogbalfem van St. Yves, liet den Arm en de Hand met Bals. Vüa externce baden, enfchreefhem een zuiverenden Drank uit jonge Denneknoppen voor. De Lyder verlangde zelfs naar de Afzetting, die hier het enige zekere Middel Was; en daar, door de gemelde Middelen, na enige Weeken, de Zwelling der Hand verdweenen was, ondernam ik dezelve, op de volgen wyze. Ik liet de Hand door eenen Helper, vast houden, en de Huid, zo veel ik kon, te rug trekken. Ik vatte met de flinker hand, den Vinger, boog hem enigzints tegen de vlakke Hand, ën maakte, met een Bistouri, van boven eene infnyding tot in den Beursband van het Gewrigt, hier op boog ik den Vinger een weinig naar de eene Zyde,en volbragt de Sneede door den geheelen Band, CapJ'ula, dat ook zeer gemakkelyk ging, de. wyl de Gewrigstbanden weinig tegenftand booden, zo dat de geheele Konstbewerking naaulyks een Minuut duurde. Ik liet de afgefneedene Bloedvaten een weinig bloeden, hier op bedekte ik dezelven met Plukfelproppen, Tampons, en het ontbloote Kraakbeen met droog Plukfel, en ik poogde de Huid, zo veel mogelyk, door Hegtpleisters aan elkander te brengen. Hier op onderzogt ik den Afgezetten Vinger, hy had de gedaante van Fig. I. van de eer-  ( 229 ) eerfte Plaat. Zynen omtrek bedroeg eene halve Silefifche El, en hy woog in het geheel 25$ Lood. * De uitwendige Huid en den Nagel waren natuurlyk, ik maakte eene infnyding, en tragten den Nagel af te fcheiden, dog dit was niet mogelyk, dewyl hy op het naaukeurigst vereenigd was,met eene Kraakbeenige {toffe, die er onmiddelyk onder lag. Ik doorfneed deeze Kraakbeenige Zelfftandigheid, naar de lengte van den geheelen Vinger, zy was drie Linien dik, en hier op vond ik eene vaste doorfchynende Gelei, welker dikte in het midden zagter wierd, en toen ik ze weg nam, was de Holligheid zo groot, dat ik 'er zeer gevoeglyk mynen Duim in kon leggen. 'Er was geene de minlle fpoor van Spiervezelen, Peezen of Beenderen te ontdekken, behalven dat men hier en daar eene witte kalkagtige Stoffe, zonde enigen Zamenhang, aantrof, waaifchynlyk had zig, in deezen Vinger eene jigtige fcherpte neergezet, en van tyd tot tyd, alle zyne deelen, in deeze Gelei opgelost, en de kraakbenige Zelfftandigheid, was misfchien nog een overblyffel van de vorige Beenderen. Het Verband wierd, op het Kraakbeen, beftendig droog aangelegd, en het overige der Wonde, met Dragtmiddelen bedekt; over den geheelen Arm wierden gedurig ftovingen gelegt van den Balf. Vitce. Den zevenden Dag,kreeg de Lyder de Koorts en by klaagde weder, over.pyn in de Schouder, 0.3 die  ( 23° ) die zedert de Konstbewerking verdweenen was geweest. DeHand begon te zwellen, en aan den Armwaren hier en daar pyfflyke plaatfen. Ik lag op de Hand warme Gortpappen, met het Liquor vegeto Mineralis, bedekte den Arm ook met dezelven,en lag op de pynlyke plaatfen, de verdelende Zalve van goülard, De Koorst. hield vyf Dagen ,onveranderd , aan,dog eindelyk vertoonde zig eene goede Verettering, alle de Toevallen verdweenen, en de Wonde wierd dagelyks kleiner. Dog dewyl den geheelen Arm,door twee Jaaren in eenen Band gedraagen te zyn, geheel ftyf en onbruikbaar was, tragtte ik dit ook te verhelpen. In het eerst liet ik denzelven een weinig van het Lighaam verwyderen, en op een Kusfen leggen, dat zeer pynlyk was; dog door de aanhoudende oeffening, kon hy hem, na enige Dagen, een geheel Uur in deeze legging houden. Voorts liet ik een Doek om de Hand binden,waar aan een ftrik vast gemaakt wierd, die door eenen yzeren Ring gehaald wierd, die aan den Zolder van het Vertrek vast gemaakt was. Door middel van deezen Strik,bewoog de Lyder, met de {linkerhand den lydenden Arm, beftendig op en neder, en ook naar alle zyden, en door deezen handgreep, wierd den Arm, in korten tyd, weder bruikbaar, en de Vingers waren alleen pog ftyf. Dog door het vlytig Baden met het Liqnor vegeto Mineralis ,het inwryven der verdeelende Zalve, en eene gedurige bewee- ging,  f 231 ) ging, wierden deezen ook, van tyd tot tyd, beweeglyker. Hec Kraakbeen fchilferde eindelyk af, en 'er volgde niet alleen eene volkomene Geneezing, maar de Lyder kon ook den ftyven Arm en de verlamde Vingers, weder gebruiken als voorheen. TWEEDE WAARNEEMING. Wegneeming van eenen gekwetflen Wysvinger, en van alle de Toonen van den Voet, na eene Verfterving, door den Vorst veroorzaakt. T? JLL/en Kanonnier, die Straaten maakte, kwee* fte de Wysvinger van de regcerhand, door eenen grooten fteen; hy gebruikte elf Dagen ,verfcheidene Middelen, tot dac ik geroepen wierd, en ik oncdekce reeds by het inkomen, den reuk van het Koud-Vuur. De Lyder lag in eene hevige Koorts, met raaskallen , waarom ik terftond eene ruime Aderlaating deed. De Vinger zelfs, was geheel tot verfterving over gegaan, hy had eene zwarte Kleur, eenen doodelyken reuk en was meer vogtig dan droog, en deeze Verfterving, ftrekte zig, door alle deszelfs Geleedingen nit, tot op de Hand. die insgelyks gezwollen en na by de Verfterving was. Q 4 Hier  C 232 5 Hier was dus geen ander Middel over, dan den Vinger, in het gewrigt, waar mede hy met de Hand vereenigd is, af te zetten , en deeze Kontbewerking wierd op dezelfde wyze verrigt, als in het vorige Geval, en insgelyks een droog Verband aangelegd. In de, hier en daar, verftorvene plaatfen van de gezwolle Hand, deed ik inkervingen, Scari■ficationes, bedekte dezelven met een Poeder uit Myrrbe en Sal. AtnUoniac, waar over ik nog dikwils eene Pap liet leggen, uit wittebrood, Alfem, Ammoniakzout en Azyn. Inwendig fchreef ik den Koortsbast voor, met Salpeter en Kamfer. Den volgenden Nagt, hielden de Koorts en het Raaskallen aan, dog den volgenden Dag wierd dit merkelyk minderen dewyl het den derden Dag , byna geheel ophield, liet ik hem in het RegimentsGasthuis te berlyn, brenpen, daar hy, zonder enige affchilfering van het Kraakbeen, in het kort geheel genas. Het tweede Geval betreft een Dragonder, die in de fterkfte Koude deferteerde. Na dat hy enige Mylen gegaan was, kon hy niet verder komen, maar bleef leggen, en zo lag hy den geheelen volgenden Nagt en den Voormiddag, op het open veld, tot dat hem een Boer vcnd,die hem op zynen Wagen naar Huis nam, en by een warmen Oven lag. Hy wilde hem eene warme Soep geeven, dog hy kon ze niet gebruiken. Tot zyn geluk kwam 'er eenen anderen Boer, die hem voor den  C 233 ) den Oven van daan bragt, en de bevroorene Deelen, als, het Aangezigt, de Ooren, den Neus, de Handen en Voeten met Sneeuw wreef en toen met bevroore Zuurkool bedekte. Hier door bekwam hy, gebruikte zyne Soep, en den volgenden Dag, bragten hem de Boeren, in het naaste Guamizoi n, waar op hy, twee Dagen daar na, naar zyn Regiment gebragt wierd. Alle de Deelen die door den Vorst aangetast, en nog niet tot Verfterving overgegaan waren, wierden door de gewone Middelen herfteld;dog aan de Toonen van beide de Voeten, was het niec mogelyk De Lyder was ten uiterften verzwakt en de Pols naaulyks te voelen. Alle de Toonen waren hard, droog, zwart en zonder enig gevoel. Beide de Voeten waren wat gezwollen; dog deeze Zwelling was nog rood, nog gefpannen, maar was meer als verflenst, en men kon door het gevoel ontdekken, dat in het eerfte Gewrigt, daar de Toonen hun begin neemen, in de diepte, uitgeftort Vogt, tegenwoordig was. Ik liet alle Middelen aanwenden, inwendig fchreef ik hem een Menc fel voor uit Kamfer, Azyn en Ammoniakzout, beneevens den Koortbast, en uitwendig liet ik de reeds gemelde Stoving aanleggen, dog zonder de minfte werking. De Lyder bekwam onder, tusfchen, en kreeg goeden flaap en Eetlust; dog de Toonen bleeven zo hard en droog, Q.5 als  ( 234 ) Been, en de Huid was op dezelven, geheel opgedroogd. Ik maakte diepe infnydingen, ïn de reeds gemelde Zwelling van den Voet, en op die plaatfen, daar ik uitgeftort Vogt oncdekte. kwam een zwart,opgelost, enigzints kwalyk ruikend Vogt, te voorfchyn. Deeze infnydingen veroorzaakten enige Pyn, en na dar ik ze gezuiverd , en 'er het bovengemelde Poeder ingeftrooid had verbond ik dezelven met het Emp. Nigrum Sulpburat. welks werkzaamheid, ïn zulke gevallen, wy in het Veld, zo dikwils ondervinden. Na agt Lagen kwam 'er eene goede Verettering, en de Toonen bleeven onveranderd; hierom nam ik van tyd tot tyd, zonder dat 'er de Lyder het minfte gevoel van had, enig Leeden van dezelven weg, en daar de zwelling van den Voet verdween, en de infnydingen in goede zuivere Wonden veranderden, nam ik eindelyk, om de Geneezing te bevorderen, alle de tien Toonen , in hun ne Gewrigten af (i,, het Verband wierd, gelyk in het yorige Geval gedaan, en de Geneezing volgde, zonder enige affchilfering van (i) 'Er is getn twyfel aan, dat de Verettering, deeze verttorvene Toonen, van tyd tot tyd losgemaakt zou h'hben, als men het aan de Natuur had overgelaaten, dog het zou langer geduurd hebben; ik heb verfcheiden Gevallen van deezen A»rt gezien, en inzondeibeid een Landman, by wien, door eene Stofverplaarzing, den geheelen Voet, van zelfs affebeidde, waar op eene volkomene Geneezing volgde.  C 235 ) van het Been of Kraakbeen. Na de Geneezing kon deezen Mensch, zonder merkelyk ongemak, op zyne Voetenzonder Toonen, gaan. Dit bewees hy inzonderheid daar door, dat hy, niet lang na zyne herftelling, nogmaals van zyn Regiment weg liep. DERDE WAARNEEMING. Van eene uitfcheuring van bet derde Gewrigt t van den Duim met zyne Pees, gelyk ook van afgehakte, gekwetfte en overvloedige Toonen en Vingers, Plaat I. Fig. II. E/en Grenadier wilde in de Smitfe,een wild Paard vast houden, en had,met dit oogmerk, den ftrik van den Toom, vast om zynen Duim gewonden. Het Paard ftygerde in de hoogte, en fcheurde den Grenadier, het eerfte Lid van zynen Duim, met de Pees der Buigfpier, tot op die plaats, daar zy zig in het Lighaam van de Spier verliest, uit. Ik wierd terftond geroepen, lag op het ontbloote Gewrigt droog Plukfel, en poogde de afgefcheurde Huid, door Hegtpleisters aan elkander te brengen. Op den Onderarm lag ik, naar de lengte van de afgefcheurde Pees, Strooken met Sp, Vin. Campbor. bevogtigd, en  ( 236" ) en fchreef terftond eene ruime Aderlaating voor 'Er volgden nog ontfteeking, nog Zwelling, nog andere kwaade Toevallen, het Been wierd beftendig droog verbonden, en in het kort volgde de Geneezing, zonder enige affchilfering, en zonder dat de uitge. fcheurde Pees, de Geneezing had verhinderd. Ik zal hier nu nog enige Gevallen van afgehakte en gekwetfte Vingers byvoegen. Twee Kinderen van eenen Schrynwerker» fpeelden in de werkplaats van hunnen Vader en het eene was zo ongelukkig, da: het het andere, onder het Speelen, den Ringvinger gegeheel, en den middenften Vinger voor een gedeelte, in het middenfte Gewrigt, dwars doorhakt, zodat de beide Kootjes, PMelanges , gekwetst waren. De laatfte Vinger hing dus nog aan de Huid vast. Ik bedekte de ftomp van den eenen Vinger, met droog Plukfel, en den anderen hegtte ik met Hegtpleisters. Het Verband wierd, op di.n behoorlyken tyd, vernieuwd, en de Geneezing volgde, zonder merkelyke Toevallen , in korten tyd. De afgehouwe ftomp, wierd met Vleesch bedekt , en den anderen Vinger, die nog aan de Huid vast zat, genas weder. Niet lang daarna, heb ik op dezelve wyze, twee Dragonders geneezen, waar van zig deneenen , den Duim van de regterhand , en den anderen den Wysvinger van de flinkerhand, onvoorziens had afgehouwen. Twee  C 237 ) Twoe Kinderen fpeelden by eene kas, het eene floeg dezelve toe, en klemde het andere twee Vingers af, die het op derzelver Rand gelegd had, zo dat zy in de Kas vielen; het wierd terftond by my gebragt, en ik genas het insgelyks, op dezelve wyze, zonder enige affchilfering. De jongheid van het Kind en de zagtheid der Beenderen, bragten ook hec haare toe, dat zig geene Splinters affcheiden. Eindelyk zal ik nog eene Gefchiedenis bybrengen, waar in overvloedige Toonen en Vingers weg genomen moesten worden. De Vrouw van een Tuinman te Berlyn, baarde altyd Kinderen met zes Vingers en zes Toonen aan elke Hand en eiken Voet; fchoon de Vader en Moeder behoorlyk gevormd waren, en geene van deeze Leeden te veel hadden, en zo veel zy zig herinneren konden, by niemand in het gantfche Geflagt, zig ooit eene dergelyke afwyking der Natuur vertoond had. De Vader liet my dus, na elke Geboorte, Toepen om de overvloedige Leeden wegteneemen, en ik vond ook altyd eene afwyking inderzelver Vorming. Want enigen waren volkomen, gelyk andereVingers en Toonen; anderen integendeel onvolkomen en zydwaards uitftaande, zonder met eigene Beenderen van de voorhand voorzien te zyn , zo dat zy als wilde uitfpruiczels waren aan te merken, fchoon zy hunne natuurlyke afgedeelde Nagels en Kootjes hadden. Die van de eerfte foort liet ik zit-  ( 238 ) atten, dog de anderen nam ik terftond, met een Snymes weg,om dat zy in het vervolg, hinder in het Werken zouden veroorzaakt hebben, en de Geneezing volgde altyd gemakkelyk en in korten tyd. VER-    ( 239 > VERKLAARING OER F I G U U R E N« Fig. i. A. De tegennatuurlyke Vinger zelfs. a. a. De plaats daar by van de Hand is af ge. nomen. b. De tegennatuurlyke Verbeevenbtid op bet middenfte Gewrigt. o.O.o. Verfcbeidene plaatfen, daar na de drukking Bloed uitfpoot. c .C. De grootfte middellyn van den Vinger, welks omtrek i Sileftfcbe El bedroeg. Fig. II. De beide Figuuren vertonnen bet uitgefcbeurde derde Lid van den Duim met de aanbangenie Pees. a. Het bovenfte gedeelte met den Nagel. b. De  C 24o ) b. De Pees van de Buig/pier van den Duim. c. De onderfte oppervlakte van dit Lid. d. De inplanting van de Pees in bet Been. e. Vleeschvezelen, die nog van den Buik der Spier afgefcbeurd en aan de Pees zyn blyven zitten.  c 241 y VERVOLG der WAARNEEMINGEN over de WERKING der GROOTE NAGTSCHADE BELLA DO NA; eeneevens ENIGE PROEVEN over de GENEEZING van den HAIRWORM, door den heere OTTO JUSTUS EVERS, Heelmeester vvn het Regiment van Keur ■ Hanover. I^iemand zal ontkennen.dat de Verloskunde ongemeen verbeeterd is, zedert dat een mauriceau,een le PEu,een la motte, een hei ster, een rode rer, een levret, en meer andere geleerde Mannen, over dezelve gefchreeven hebben. Ja men kan zeggen , dat, na dat de Natuur en Werktuigkunde, tot eenen Grondilag der Verloskunde gelegd is, deeze Konst eene bizondere Weetenfchap is geworden,die zig niet alleen volgens Regelen, Systematisch, laat verklaareri, maar zig ook, op zekere en gewisfe Grondregelen laat uitoeffenen. Gelyk nogtans alle Weetenfchappen, van trap tot trap eenen zekeren Graad van volkomenheid verkrygen, zo zyn ook in deeze, nog veele dingen beR waard  C 242 ) waard gebleeven, welker ontdekking voor den Waarnemer gefpaard is, en die des te meer opmerkzaamheid verdienen, hoe meer zy, wegens hunne zeldzaamheid, een zo gewigtig onderwerp,als de Bevolking der Landen en den huislyken Vrede, tot- hun Oogmerk hebben. De volgende Waarnemingen, zullen' deeze onderfteliing, in een helderer Ligt ftellen. Eene fterke gezonde Boerin, van 38 Jaaren oud, die in elf Jaaren, agt op elkander volgende, voldraagen doode Kinderen ter Waereld gebragt had, liet my in De-umber van het Jaar 1773 verzoeken, om haar, in haare negende Verlosfing, als Vroedmeester, by te ftaan. Reeds twee Dagen voor myne komst, waren de Vliezen gebrooken, en eene me* nigte Waters uitgevloeid; ik vond den inwendigen Mond der Baarmoeder, genoeg geopend, en den Nek van het Kind zodanig in de Geboorte, dat deszelfs Hoofd, agter het regter Darmbeen der Moeder, geplaatst was. Hoe veele moeite ik ook aanwendde, om de Voeten van hec Kind te zoeken, kon ik myn oogmerk niet bereiken, dewyl zy op den Bodem der Baarmoeder lagen, en door dien dezelve, daar zy van Water ontledigd was, zig zeer vast tegen de Zyden van het Kind geleegen had. Hierom nam ik de tusfchentyden der Weeën waar, en fchoof, zo veel ik konde, den Nek en de Schouders van het Kind, in de hoogte, en zo dikwils deWee-  ( 243 ) Weeën, die zeer hevig waren', begonden, hield ik met myne regterhand, den Nek -en de Schouder, van het Kind, in de legging waar in ik ze te voren gebragt had. Deeze Handgreep gelukte my in zo verre, dat het Hoofd van het Kind wat nader in den doorgang kwam. Nu liet ik het werk aan de Natuur over,en de volgende Weeè'n bevorderden de geboorte. Dit nieuw geboren Kind was wederom Dood,daar by buitengewoon klein en mager, gelyk alle agt de vorige Kinderen geweest waren; maar ik vond, voor het overige, niets merkwaardigs aan het zelve. Vervolgens fneed ik de Navelftreng af, en wond ze om myne flinkerhand, waar op ik dezelve, met eene matige beweeging na my haalde; dog ik bemerkte wel dra, dat zy de behoorlyke vastigheid niet had. Ik zag daarom hier van af, en bragt myne regterhand, langs de Navelftreng, in de Baarmoeder. Toen ik nu met myne Hand, byna op den Bodem der Baarmoeder was, en geene Nageboorte vond, trok ik de Navelftreng wat fterker na my toe, dog zy fcheurde digt by de Nageboorte af, waar door ik in eene groote verleegenheid gebragt wierd. Daar ik nu myne flinkerhand vry bad, lag ik dezelve op den Buik der Moeder, en vond aan de regter Zyde eene hardheid, die ik voor de Nageboorte hield. Hierom drukte ik, met de flinkerhand, op deeze hardheid, en met Ra en  C 24+ ) de regter, die in de Baarmoeder was, vond ik eene Spleet,die omtrend drie Duimen lang was. Ik verwydde deeze Spleet, zonder het minfte geweld, en vond de Nageboorte, die haare zitplaats vlak op de regter Trompet der Lyfmoeder had, en in eene Beurs der Baarmoeder zat; ik fcheidde nu de Nageboorte, die zeer zagt en aan die Beurs vastgegroeid was,zo goed af als ik konde. Ondertusfchen gefchiedde deeze affcheiding langzaam, en daar ik my 'er niet mede haastte,kreeg ik de Nageboorte met haare Vliezen geheel. Zo dra dezelve volkomen afgefcheiden en uitgehaald en de Baarmoeder van groote Bloedklompen gezuiverd was, onderzogt ik de Beurs nog eens, waar in de Nageboorte bellooten was geweest, en ik vond haar zo groot, dat ik myne Vuist gemakkelyk in dezelve kon leggen. Zy had in haare oppervlakte, harde en vaste verheevenheeden, en was met dezelven als bezaeid. Deeze Verheevenheeden kan men best vergelyken by eene rype Bloemkool. Ik hield deeze harde, knoestagtige Verheevenheeden, met regt,voor de naaste Oor. zaaken , waar door de Kinderen, in de Baarmoeder, gedood waren geworden. My dunkt dat het getrouw Verhaal, van dit Gebrek, met den voortreflyken levret bewyst, dat als de Nageboorte, in eene Beurs der Baarmoeder opgeilooten is, zy dan een weinig onder de inmonding der Trompetten vast gehegt, of geheel aan de Baarmoeder aan- ge-  ( 245 ) gegroeid is. Ten tweeden bewyst het, dat, als de Nageboorte, zydwaards aan de Baarmoeder vast gehegt is, het Kind fchuins moet leggen. Terwyl het nogtans, ten derden, de meening van den Heere levret wederfpreekt, wanneer hy beweerd, dat een Zak in de Baarmoeder, altyd eene toevallige Oorzaak heeft(i). My dunkt dat deezen boven befchreeven Zak, volltrekt oorfpronglyk was, dus moesten deszelfs naaste Oorzaaken, in de Gefteltheid der Baarmoeder gezogt worden. Zo dra derhalven de zuivering der Baarmoeder, in agtien Dagen, zonder de minfte Toevallen, volbragt was, dagt ik op zulk een Middel, dat het vermoogen had, om deeze harde, knoestagtige,5 verheevenheeden, in den Zak der Baarmoeder, als de oorfpronglyke Oorzaaken, waar door de Kinderen in de Baarmoeder gedood waren geworden , op te losfen en te verdeelen. Hier toe fcheenen my de Bladeren van de Groote Nagtfchade Mlta Dona, het beste, kragtigfte en toereikendfte Middel te zyn, waar van ik, by Ondervinding wist, dat zy foortelyk, Specific, op de Baarmoeder werken, en dewyl ik reeds, m:t het gebruik van deeze Plant, zo zeer bekend was, gaf ik de Lyderesfe eiken Mor- (i) La Suite des Obfervationes fur Plufieurs Accouchemens Jaborieux Pag. ny £ƒ Suivantes. R 3  Morgen,vyf Greinen met even zo veel B-ha* barber vermengd, van dezelve, als zynde, m myne Ondervinding, de beste Gifte (2). Zo dra dit Middel, omtrend zes dagen, gebruikt was,kwam 'er eene vermeerderde onr. Jasting, door den ftoelgang en de Pis; ook ontdekte de Lyderesfe eene meerdere ligtheid van het Lighaam, en kreeg,van tyd tot tyd, eene levendiger kleur in het Aangezigt. Toen nu de Lyderesfe, twaalf zulke Poeders, uit vyf Greinen Bella dona, met even zo veel Rhabarber vermengd, gebruikt had, gaf ik haar, op den dertiendeu Dag, twee Lood Sedützer Zout, v/aar op, met veele verligting,zes ontlastingen volgden. Ik voer mot het gebruik van deeze Middelen, vyf Weeken, onafgebrooken voort, de Lyderesfe kreeg haare Maandelykfe reiniging weder,die vyf Dagen, vry fterk, aanhield. Daar zy nu dagt, voor de tiendemaal Zwanger te zyn, liet ik het gebruik van alle Geneesmiddelen na, en na drie vierde Jaars, kwam de Man my , met veele Blydfchap verhaalen, dat zyne Vrouw verlost was, van eene Levende, gezonde en fterke Dogter, die, terwyl ik die gchryve, drie Maanden oud is. Eene Vrouw van 26 Jaaren, die zedert drie Jaaren, tweevoldraagen doode Kinderen gebaard had, en waar de Nageboorte, by elke (ï) Zie het eerfte :Deel vmj dit Werk, Bl. ifi.  ( 247 ) ke Verlosfing, zeer zagt en gefcheurd was geweest, klaagde over eenen korten Adem, eene drukking op de Maag, Walgingen en Oprispingen, die inzonderheid na het Eeten begonnen en waar op Braakingen volgden ; daarenboven klaagde zy, over eene aanhoudende Pyn in de flinker Bovenbuiks Zyde, Hypocbor.drium, dog de Maandelykfe reinigingen had zy geregeld. Ik ontdekte, by het onderzoek, dat 'de Mond der Baarmoeder, een weinig fchuins naar de flinke Zyde lag, en .kwam daarom in het vermoeden, dat er in het Lighaam der Baarmoeder, enig gebreK moest zyn. Ik rigtte dus de Geneezing int op eene waarfchynlyke Verharding in de Baarmoeder,en gaf de Lyderesfe, eiken Morgen , vyf Greinen van de Bladeren der Bell* Dona met even zo veel Rbabarber vermengd, waar op niet alleen de affcheiding der Pis, maar ook van den Stoelgang, vermeerderd wierd, en de Pyn in de flinker Zyde, verdween van tyd tot tyd. Na dat nu met het gebruik van dit Middel, gepaard met eene Melkdieet, vier weeken was aangehouden, vond ik den Mond der Baarmoeder in zyne natuurlyke legging, waar op ik het gebruik van alle Geneesmiddelen naliet. Na verloop van een Jaar, baarde deeze Vrouw eene leevende en gezonde Dogter, die tegenwoordig een Jaar oud is. Deeze Proeven, die by het Ziekbedde genomen zyn, bewyzen dunkt my, de oplosR 4 fen-  C 248 3 fendc en altyd zekere werking der Groote Nagtfchade, Bdla Dona, in kleine Giften gegeeven, die veele groote Mannen, tot hier toe, zo veele vergeeffche moeite gedaan hebben . om te beftryden, die, naar myn Oordeel,beter gedaan hadden,als zy 'er Proeven mede genoomen, en daar door de waarde hunner, anderzints groote Verdiensten, vermeerderd hadden, in plaats van zig, door een opgevat vooroordeel, te laaten verleiden , om dingen te beweeren, die deeze Proeven, gelyk overtuigende Voorbeelden reeds bewyzen, tegenitaan. Onder de Huidziekten,kost de Hairworm, den oeffenenden Heelmeester, dikwils veele moeite. Want menigmaal heeft hy zyne Zitplaats in de Huidsklieren, dan eens in bet Vetvlies, en dikwils in beiden te gelyk, en is piaatselyk. Om deezen, naar zyne oor. fpronglyke en toevallige Oorzaaken te onderfcheiden , is dikwils zeer moeilyk om uit te voeren, en het is nogtans,in de Geneezing, den enigen weg, om zynen .Lyders van nut te zyn. De Heer bloch heeft, by den plaatslyken Hairworm , het gebruik der Spaanfe Vliegen van zeer veel dienst gevonden, en het aanleggen derzelven, in dergelyke Gevallen, heeft my dit bevestigd; hierom zal ik, zo wel van den toevalligen als plaatslyken Hairworm , eene Aanmerking bybrengen, die deeze onderftelling een meerder Ligt zal byzetten. In  C 249 ) In November van hec Jaar 17/5, verzogt my een Dragonder, die mee verlof hier was, van 25 Jaaren oud, van een bloedryk Geitel en eene buitenfpoorige Leevenswyze, hem van zynen toevalligen, zweerenden Hairworm te geneezen (3), waar mede het geheele Lighaam zo bezaaid was, dat de Klieren van Meiboom van de Oogleden, en de Nagels aan Handen eh Voecen 'er niec vry van waren, en waar aan hy reeds cwee Maanden gefukkeld had. De naaste Oorzaak van deeze haatelyke Ziekte, liet zig, by deezen jongen, fterken en verliefden Mensch, zeer gemakkelyk ontdekken. Ik fchreef hem , onder hec gebruik van een Melkdieet Merc. Dulc. met Sulph. Aurat. Antim. in gelyke deelen voor, en liet hem , s'Morgens en s'Avonds ,zes Greinen daar van gebruiken. Schoon nudeeze Middelen, vier Weeken lang, behoorlyk gebruikt waren geworden, ontdekte ik nogtans geene buitengewoone affcheiding, nog eenige beterfchap. Hierom gaf ik den Lyder de Sublimaat pillen, van den Heere hoffmanncc Munjler, dat is, ik nam een Dracbma Merc. Sublimat. Corojïv, m eene genoegzaame hoeveelheid Waters opgelost, waar mede ik zes Drachmen wittebrood liet bevogtigen. Tien zulke Pillen bevatten een Grein Sublimaat. De Lyder nam driemaal Daags, drie van deeze Pillen, dog zonder de minfte gewaarwording. (3) Zie het xfte Deel, BI; 153. R 5  ding. Hierom liet ik 'er hem driemaal vier, en ten laatften driemaal vyf, dagelyks gebruiken. Hier op ontdekte hy geene buitengewoone affcheiding, behalven dat hy meer Pis ontlastte dan gewoonlyk, en de droog gewordene Schubben, vielen dagelyks, by Handen vól, af. Na dat op deeze wyze, een Dracbma fublimaat gebruikt was, was de Lyder, met het verlies van de Hairen der Qogleeden, en enige Nagels aan Handen en Voeten, volkomen geneezen. Een vluggen, langen en fchraalen Ruiter, van t8 Jaaren oud, had, omtrend twee Jaaren geleeden, eene hardnekkige, derdendaagfche Koorts, waar van ik hem volkomen genas. Dog hy kreeg zedert een half Jaar, Kolykpynen, die ik, in het begin toefchreef aan eene gebrekkelyke Spysverteering, Imligefiio, en daarom ook de Geneezing daar naar inrigtte. Dan het gedurig wederkomen van deeze Buikpjnen, gaf my aanleiding om zynen Buik te onderzoeken, of. misfchien, als een gevolg van de vorige Kóortfen, enige hardheid aan denzelven te ontdekken was; dog ik fchrikte niet weinig, toen ik zyne Huid, als die van een elephant f4) zonder Hairen vond, want het geheele Lighaam, behalven het Hoofd, de Hals en de Handen, waren met zeer (4) In de Befchryving van ds Memberger Mineraalbronnen, van den Heere J. E. Trampel, Lemgo 1775» leest men BI. 107. eene dergelyke Waarneeming; dog als men het Verhaal naaukeurig na gaat, vind men dat dat Gebrek oorfpronglyk. en dit toevallig en p'.aatfelyk was.  izeer harde, donkergraauwe, dikke en ruwe Schubben bedekt, die de uitwafeming volftrekt beletten moesten , en waar door my de naaste Oorzaak, van het gedurig wederkeeren der Buikpynen, verklaard wierden. Als men de Huid opwaards wreef, was het of men op Segryn leer voelde; dog als men haar nederwaards ftreek, was zy wat zagter, en als mea haar lang wreef, dan vielen 'er donkere, harde, dikke Schubben af, en de Huid zag 'er dan Kalkagtig uit. De Moeder van deezen Ruiter verzeekerde, dat hy, by zyne Geboorte, over zyn geheele Lighaam, eene fyne gladde Huid had gehad, maar dat hy, een vierdejaars oud zynde, eenen hevigen uitflag over het geheele Lyf had gekreegen, die eindelyk, na een langdurig gebruik van in- en- uitwendige Middelen, wel geneezen was, dog deeze dikke, harce, zwarte, fchubagtige, rauwe Huid had nagelaaten. Om de Zitplaats van dit Gebrek te weeten, lag ik een Blaarpleister, uit vers Zuurdeeg, rykelyk met Poeder van Spaan, fche Vliegen beftrooid; terwyl ik verzeekerd was, dat de terugvoerende Vaten, die als toegelymd waren, door het vlug, loogagtig en fcherp Zout der Spaanfche Vliegen, weinig konden opneemen, en derhal ven voor zyne opflorping, Reforbtio, niet te vreezen was. Ik moest deeze Pleister,in vier Dagen, tweemaal vernieuwen, eer zy begon te trekken. Na dat zy eindelyk eene Blaar getrokken had, was dezelve buitengewoon dik, taai en fpek-  kig, en bevatte het geheele Vetvlies, als den eigenlyken Zetel van het Gebrek. Ik liet deeze Blaar, zo fchielyk als mogelyk was, door het gebruik van het Mineraal - water van goulard, opdroogen, en de Huid bleef glad, effen en «agt. Daar ik nu hier door verzeekerd was, dat de naaste Oorzaak van dit Gebrek, volftrekt plaatfelyk was, liet ik met alle inwendige Middelen, gelyk ook met de Baden, die voorheen , dewyl de Lyder in den omtrek van pyrmont gebooren was, veelvuldige maaien, ter Geneezing van dit Gebrek, dog vrugteloos, gebruikt waren, uitfcheiden. Zo dikwils eene Blaar geneezen was, liet ik wederom eene groote Pleister aanleggen, en maakte een begin aan den Onderbuik, waar toe hy gewillig zyne toeftemming gaf, terwyl hy begreep, dat dit voor hem het enige, hoewel zeer pynlyk Middel was, waar door hy geholpen kon worden. Eindelyk wierd de Lyder zo bekend, met het gebruik van deeze Pleister, dat hy 'er zelfs eene, op zulk eene plaats van het Lighaam lag . als hy wenschte dat glad en zuiver was. Het goed gevolg , porde deezen Ruiter zo fterk aan, dat hy, van tyd tot tyd, het geheele Lighaam met zulke Pleisters liet beleggen, waar door hy eindelyk van zyn buitengewoon gebrek bevryd is geworden, en zig nu. volkomen wel bevind. My dunkt dat deeze Aanmerking bewyst, dat deeze Blaartrekkende Pleisters, daarom geholpen hebben, dewyl zy de Plaatfelyke Vatjes vernield hebben, waar in tot hier toe, de Wei had ftilgeftaan. TWEE-  TWEEDE VERVOLG DEK WAARNEEMINGEN, ' VAN ONDERSCHEIDENE SCHRYVERS.   ( 255 ) VERSCHEIDENE WAARNEEMINGEN. DE AGT- EN- DERTIGS T1& WAARNEEMING. Gefchiedenis eener langdurige Pypzweer, beneevens Aanmerkingen over de behandeling van verborgene Zweeren. Door den Heere seeliger, Heelmeester van het Regiment van L U C IC. T -In het Jaar 1770, wierd ik by eenen aanzienlyken Krygsman geroepen , om zyn Ge* brek, dat reeds lang geduurd had, te onderzoeken ; en dewyl het zelve, met zeer bizondere omftandigheeden gepaard ging, denk ik, dac het niet onwaardig is, om gemeen gemaakc ce worden. De Lyder was 52 Jaaren oud, en gaf my by hec vercoonen der beleedigde Deelen, hec mondelyk berigc, hoe hy, in hec Jaar 1757, in  C aS6 ) in den Slag te praag, door een SnaphaanKogel , derwyze gekwetst wierd, dat de Kogel in de ftreek van de flinker Liesch, Regio inguinalis finistra, was ingedrongen, en in eene Schuinfe rigting, tusfchen de Buikfpieren en den Penszak, Per non turn, of misfchien tusfchen de Spieren zelfs, nederwaards naar het Darmbeen was gegaan, alwaar hy op den negenden Dag, door de daar tegewoordig zynde Veldfcheeren duidelyk gevoeld , dog die het uithaalen van denzelven niet beproefde, om dat zy allen van gedagten waren, dat hy in het Been vast zat. Dat dit onderzoek niet eerder gebeurd was, om dat men op dien Dag, wegens het gevaar der vervoering en andere toevallige beletzelen, hem eerst voor de eerftemaal, behoorlyk kon onderzoeken en verbinden. Misfchien was toen ook de Lyder afgefchrikt geworden, door het voorftellen der nodige verwydingen der uitwendige Wonde, om den Kogel uit te haa. len, en had zig gevleid met de hoop, dat denzelven uit de Wonde zou zweeren, of dat hy, op eene andere wyze, verligting zou krygen. By myn eerfte bezoek, was de Lïghaamlyken toeftand van tnynen Lyder, ten uiterften flegt. Eene fleepende Koorts, die hy, zedert enige Maanden beftendig had gehad, maakte zyn Lighaam, tot alle natuurlyke verrigtingen onbekwaam, zo dat mynen raad zig eerder daar heen kon firekken, om alleen de ©n.  C 257 ) onderfcheidene klagten van den Lyder, door onderhoudende middelen ce verzagten , veel eer dan te onderzoeken, of ik de afgeleegene porzaak van deeze-Koorts, kon ontdekken en wegneemen. De Heelmeester die toen by het onderzoek tegenwoordig was, en die den Lyder dagelyks tweemaal verbonden had, vertoonde my, behalven de oude Wonde, die door den Schoot in de Liesch veroorzaakt was, in welker opening men gemakkelyk eene dikke Sonle kon brengen, die zonder tegenftand of Pyn, in de yoorfchreevene rig ing ingevoerd kon worden, nog eene byna dergelyke opening, die drie Duimen van de eerfte verwyderd was, haare zitplaats een Duim lager, in de Schaambeenftreek, Regio Pubis, nam, en het verdere onderzoek met de Sonde niet toeliet, uit beide deeze openingen vloeide eene menigte wateragtige Stofte, die het noodzakelyk maakte, dezelven dagelyks tweemaal te verbinden. Behalven deeze groote moeilykheicf. was de Lyder zedert eenen geruimen tyd, nog aan een ander, even zo lastig Toeval, onderhevig, terwyl het grootfte gedeelte van den Aars aan die Zyde, door eene verharde huid bedekt was, die met enige roodheid, van tyd tot tyd, een onuitftaanbaar branden en jeuken veroorzaakte, dat de Lyder noodzaakte fterk te wrvven, tot dat 'er een invreetend kleverig Water, tot zyne verligting, uitvloeide, waar op altoos een gerusten Slaap en beterfchap S volg-  C 25S ) volgde, dog zo dra dit u'tvloeijen van Water op» hield, was hy in dit opzigt,niet zowel gefield, gelyk dan ook, by myn tegenwoordig onderzoek, de ontlasting van deeze fcherpte, zedert enige Weeken,geene plaats meer had gehad. By het naaukeurigfte onderzoek der oude Wonde, zo ver zulks de groote verzwakking des Lyders kon toelaaten, wierd men by elk Verband, zeer duidelyk overtuigd, hoe een gedeelte van den Etter, die zig, binnen 24 Uuren, in den langen zak van de oude Zweer had opgehoopt, door middel van de Huid, die zig tusfchen de beide openingen bevond, en die de gedaante van eenen Waaijer had, naar de andereonderfte opening, in de Schiam. beenllreek nederdaalde,en zig daar ontlastte; hier van wierd men nog meer verzeekerd, zo wel door de drukking op die plaats, als hier door, dat als 'er ,■ gelyk zomtyds gebeurde. geen Etter door de oude Schootwonde, die wat hooger was, uitvloeide, denzelven by het verbinden , destemeer uit de onderfte Wonde vloeide,en het ontdaan van deeze Zweer, bevestigde het zelve. Toen de Lyder, in het Jaar 1768 ; na eenen Val, waar by hy gefchrikt was, in eene aanhoudende Koorts vervallen was, was de beftendige uitvloed van den Etter, uit de gchootwonde, dien geheelen Dag ,agter gebleeyen, en terftond was *er een hard, ontftekings ge wel in de geheele flinker zyde van den Onderbuik ontdaan, dit Gezwel had zig, nog llppr efne inwendige behandeling, nog door l • fret  ( 259 ) het uitwendig aanleggen van Stovingen uit Wyn met verdeelende Kruiden, laaten oplosfen, zo dat de toenmalige Art/en, Gortpappen aanlagen, tot dat men in het Gezwel duidelyk eene fchommeling van Etter ontdekte. Men was wel bedagt om denzelven te ontlasten, maar men was het niet eens, ten aanzien der wyze waar op men dit zou bevorderen; den eenen, die ontdekt had, dat by het wegblyven der Koorts, en op het drukken van het zagte Gezwel, de Etter, in overvloed, uit de hooger gelegene Schootwonde vloeide, was van gedagten, om hier door van tyd tot tyd, de geheele ontlasting van den Etter, die in het Gezwel wierd op. gehouden, te bevorderen, daarna door eene beftendige drukking, met trapwyze Drukdoeken, den ledigen Etterboezem te doen firn. ten, en zo de vereeniging van het Vetvlies te begunftigen. Ik zou my, daar tegenwoordig geweest zynde, terftond by dit denkbeeld gevoegd hebben, zo om dat ik, by andere geleegenheeden , een gewenscht gevolg van eene dergelyke behandeling gezien heb, als om nog andere redenen, afgeleid uit de omftandigheeden van deezen Lyder; dog toen wierd,door de Anfen die 'er tegenwoordig waren, het tegendeel verkooren,zy bellooten tot de opening van hec Gezwel, en dagten daar door, niet alleen, de ontlasting van den Etter, maar ook de verdeeling van den Zak, te be' S 2 vor.  C 2PO 5 vorderen, dog zy zagen zig, in deeze onder^ üelling, zeer bedrogen. Her, gevolg overtuigde hun, dat men aan geene verdeeling deezer nieuw gemaakte opening kon denken, dewyl den beftendtgen en dagelyks invloeijenden Etter,die reeds zo veele Jaaren, uit de uitwendige opening van de Schöotwonde was gevloeid, na deeze opening zakte, welke, door de legging van het Lighaam, de onderfte was. In de tusfcheriruimten der beide Pypzweeragdge openingen, die 'er nu tegenwoordig waren, ontftond van tyd tot tyd, eene zeer aanmerketyke, onpynlyke, hardheid, die door het celwyzë Vlies, Tunica ceiliAofa, dat van tyd tot tyd opgehoopt wierd, gevömd wierd, waar in den Etter, die uit de Schöotwonde voortkwam, wierd opgehouden, en verfcheiden holligheeden yonndé. ' Deeze befchreevene gefteldheid der Schöotwonde, en de daar by voorgevallene toevallen, deeden het befluit opmaaken, tot het geen men niet kon zien, én dat de eigentlyke en waare Oorzaak Was,van zö zwaare en veelerleië Toevallen, als van de beftendige fleepende Koorts, der vermindering der kragten, van den zuiveren Etter, die dikwils in overvloed door de Piswégen ontlast wierd, van het overvloedig, en menigmaal naar Etter ruikend'koud Zweet, en eindelyk v-.n de voorgemelde da-;elykfe affcbeiding van eene fcheipe Stofte in de Huid van'den Aars.enz, Voorts  C 2ér ) Toorts zag men, helaas! te laat, dat, zo dra een van deeze natuurlyke wegen, naliet den Etter te ontlastten, of toevallig verhinderd zynde,deeze ontlasting niet fchielyk door beide de pypzweeragtige openingen, vermeerderd wierd, , terftond de zwaarfte toevallen ontftonden, die altoos vergezeld waren, van Ontfteking en Zwelling," aan de. onderfte enlaatst gemaakte opening. In het bizonder vertoonde zig deeze moeilyke omftahdigheeden, by het afwisfelende Weder in de Lente en' in den Herft, en lieten niet eerder na, dan wanneer zig, of een overvloedig Zweet vertoonde, dat zeer den reuk van Etter had, of als uit beide de openingen, eene groote me« menigte, kwalyk ruikenden, Etter ontlast wierd. Alle deeze voorverhaaldé afwisfelende onw ftandigheeden,gaven veele redenen van waarfchynlykheid, dat de geheele lengte, van. den loop, daar de Kogel, yan de Bekleedfelen van den Onderbuik af, tot aan. het Darmbeen was doorgegaan, open was gebleeven, dat de Wanden van denzelven verhard Waren, én zulk eene octoeganglyke Pypzweer gevormd' had, waar in dagelyks eene menigte Etters wierd neergezet, die, dewyl deezeïï Loop, als de Lyder ftond of zat, riederWaards naar de Ruggegraad daalde/niet Ontlast kon' wórden ; inzonderheid, daar" de uitwendige Opénjng der Schöotwonde, jn hét begin', dooï dt flegte behandeling, met fponsagfig Vleescn S" 3  was opgevuld, waar door de Etter, die irr eenen Boezem, die zekerlyk zeer wyd was, tegenwoordig was, niet dan van tyd tot tyd kon uitzypelen; dog waar van het grootfte gedeelte te rug moest blyven, dat niet anders , dan door den enigen weg van opflorping, Rforlttio, kon weggevoerd worden, waar door de Natuur, volgens wetten, alleen eigen aan werktuigelyke Ligbaamen, gewoon is, den Etter, die ergens opgehoopt is, weder onder de omloopende Vogten te mengen, en door de natuurlyke Wegen, die ter ai'fcheiding gefchikt zyn , te ontlasten. Van het Jaar 1757, tot aan zyne hevige Ziekte, in het Jair 17Ó8, was dit meesterftuk der Natuure, door de gewone ontlastwegen van het Zweet, dog voornaamlyk door de Pis, gelyk ook door de tegennatuurlyke ontlasting , van eene voortlopende fcherpte aan den Aars, volkomen verrigt geworden, en, daar de Bloedklomp,dagelyks van den Etter, die uit den Loop der Schöotwonde opgenomen wierd, door deeze drie hoofdwegen gezuiverd wierd, genoot de Lyder,tot dien tyd toe, zulk eene dragelyke Gezondheid, dat hy niet alleen de behoorlyke kragten had , om zyne bezigheeden te verrigten ,maar ook zeer dikwils in zyne Levenswyze de paaien eener behoorlyke matigheid te buiten te gaan. De uitwendige Wonde wierd dagelyks tweemaal, met droog Plukfel en behoorlyke Drukdoeken, zonder Pleisters, verbonden, de-  ( ar53 ) dewyl uit dezelve, nasr evenfeedïgheid der verfchillenrJe beweegingen van het Lighaam, een meer of minder gedeelte van den Etrer, die in den loop der Wonde was neergezet, uitzypelde. Behalven deeze enige bezwaarnis, was de Lyder zeer gezond; een ver fchynfel,dat alleen zulke Artfen geloofwairdig kan voorkomen, die met oplettenheid die Wegen eh Middelen onderzögt en nagegaan hebben, die de dierelyke huishouding der Lighaamen in ftand kunnen houden, fchoon zommige Ingewanden,die tot behoudenis van het geheele Werktuig, zo onontbeerlyk zyn, voor het grootfte gedeelte door Pypzweeren zyn aangetast, en hoe men dikwils, by hc-t openen van doode Lighaamen, zulk eenen toeftand der Longen, der Lever, der Nieren, by Perfoonen aantreft,die langer dan 30 Jaa. ren, na uitgeftaane Ontftekir.gen van een der voornoemde Deelen, en daar op gevolgde Veretteringen, in eene tamelyke Gezondheid geleefd hebben, zo lang als de Weg, die de Etter zig, in deeze inwendige Zweeren, ter ontlasting gebaand heeft, nergens door gehinderd of weggenomen word, waar door terftond de zwaarfte Toevallen, en doorgaans de Dood van deeze Lyders, veroorzaakt word. De hevige aanhoudende Koorts, waar door' de Lyder, in het Jaar 1769, wierd aangetast,' ftelde hem bloot aan alle deeze gevaaren, dewyl daar door insgelyks, de eenmaal ingérig§4 ië  ( 2tf4 ) te ontlasting van den Etter, belet ert dén .ge"* heelen Bioed Klomp daar mede opgevuld zou zyn geworden, indien niet, door de hevige beweegingen der Koorts, eene dadelyke neerzetting van den Etter, die zo overvloedig in het Bloed tegenwoordig was, in de Ueschftreek, Regio inguinalh, veroorzaakt was. Wie geleegenheid gehad heeft, om, by heete Koortfen waar te neemen, door welke Oorzaaken, de,door de Geneesheeren zogenaamde Stofverplaatzingen, Metastafis, waar onder de fchielyke ophooping van Etter,die met het Bloed omloopt, op enige plaats van het Lighaam verftaan word, doorgaans gefchied, die weet ook, dat het doorgaans op die plaats gefchied, alwaar door eene voorgaande Kwetzing, een tegennatuurlyken toeftand van een bewerktuigd Deel, dog in zon. derheid van het Vetvlies tegenwoordig is. Uit dergelyk eene Oorzaak, gebeurde dan ook, in dit Lighaam, de Stofverplaatzing op die plaats, alwaar de Etter, die niet zonder hinder, uit de uitwendige opening der Schöotwonde kon vloeijen, reeds lang in het Vetvlies, Tunica cellulofa, in het benedenfte gedeelte, van tyd tot tyd Boezems gevormd heeft, die misfchien, uit gebrek aan doorzigt, der te hulp geroepene Baardfcheerders, of, het welk even geloofbaar ,is, uit eene al te groote zorgeloosheid en afkeer des Lyders, tegen alle Heelkundige hulp, niet behoorlyk geopend en behandeld zyn geworden. Door deeze Aanmerking, die op de ondervin  ( 265 ) vinding gegrond is, kan men verder ten diridelykften verklaaren, waarom de Etter, toen de Stofverplaatzing, M'-tastffes ,behoorlyk gevormd , en de Koorts, benevens de Ontfteking van het uitwendige Gezwel, verdweenen was, door de drukking, uit de Wonde voortkwam, naardien de legging van den Loop dier Wonde, zo gefteld was, dat geene legging nog drukking iets het, minfte naar deeze opening kon brengen, en daar door geraakten ook de Heelmeesters, die op dien tyd daartegenwoordig waren, op het Denkbeeld, dat aldaar enigen Etter, die zig van tyd tot tyd, onder de Schöotwonde, in het Vetvlies had opgehoopt, de Ontfteking veroorzaakt had, en dat zy de verdere Toevallen van deezen Aart, voorkomen zouden, als zy aan de benedenfte plaats eene opening maakten, en daar door den uitvloed van deezen Etter bevorderden. Als hec deezen toeftand geweest was, zou een gelukkiger uitflag- hun oordeel geregtvaardigd hebben, en de onderfte Wonde, na dat het verharde Vetvlies verfmolten en ontlast was, door een behoorlyk Verband geneezen zyn; dog dewyl daar door , de Etter die op eenmaal in hec ettergezwel was neergezet, door de opening van het zelve wel ontlast wierd, dog by geene mogelykheid belet kon worden, dat het dagelyks vormen van Etter in den Boezem, gelyk voor de Ziekte moest blyven, en daarenboven de dierelyke huishouding, door de kort voorS 5 ge-  C 266 ) gegaane hevige Ziekte,te veel verzwakt wasj dan dat men de vorige Wegen der affcheiding en ontlasting, weder kon herftellen, dus was niets natuurlyker, dan dat zy voortvoer, met een zeker behoud van het Lighaam, den dagelyks gevormden Etter,door den nieuwen tegennatuurlyken Weg, te ontlasten. Deeze werking der Natuur, verydelde de pogingen des Heelmeesters, om de nieuw gemaakte opening te geneezen, en te gelyk wierd de toe» Hand des Lyders,die buiten dat zeer afgemat was, hier door verergerd, daar de Natuur en de Konst regelregt tegen elkander werkten. De Natuur tragtte deezen weg open te houden, tot dat, door de toenemende kragten van den Lyder, de ontlastingen van den Etter, door de Pis, het Zweet en de Huid van den Aars, die voormaals plaats gehad hadden, weder herfteld waren; de Konst, in tegendeel, wende door allerhande Middelen haare pogingen aan, om haar oogmerk, namelyk de toeheeling der gemaakte opening, te bevorderen, waar op onvermydelyk moest volgen, dat de pogingen der Natuur, om den Etter te ontlasten, belet, en veelerleië Toevallen veroorzaakt wierden. Ondertusfchen gebeurde hier,het geen altyd gebeuren moet, zo dikwils de oogmerken der Konst, niet overeenftemmen met die der Natuur, namelyk, dat zy allen verydeld worden; alle pogingen waren te vergeefs, de onderfte opening bleef ongeneezen, de randen bleeveri hard  ( 267 ) hard, en enigzints ontdoken, cn de Lyder nam gedurig in kragten af. Men had te gelyk eeng ftrenge en nog meer verzwakkende Leefregel voorgefchreeven , waarfchynlyk met oogmerk, om het aangroeijen van den Etter, te beletten. By het eerfte bezoek, vond ik den Lyder, in deezen,ten uiterften ellendigen toeftand, terwyl hy zig alleen aan myne zorge wilde toebetrouwen. Na dat ik enige Dagen had doorgebragt, om den ftaat des Lyders, behoorlyk te onderzoeken , en enigen grond had om te onderftellen, dat de tegenwoordige zwakte, de voornamfte Oorzaak was, dac de Etter, die met het Bloed omliep, niet, gelyk voorheen, door de onderfcheidene Wegen der affcheiding, ontlast wierd; tragtte ik dit oogmerk, op de volgende wyze te bereiken. ï. Liet ik, by de uitwendige Behandeling, alle Geneesmiddelen na, en verbond alleen de beide uitwendige openingen , dikwils met een zuiver,warm en droog Verband,om verder de pogingen der Natuur, om den Etter hier af te fcheiden, niet te veranderen, ais ook om meerder verzeekering te krygen, of hier eene bloote uitftorting van Etter uit den loop der Schöotwonde, door doorzyging, Per Fiitratio, plaaas had, dan of hier eene voortdurende affcheiding, van den Etter, die reeds onder het Bloed gemengd was, per fè~ cretio,ov eene geheel ongewone wyze, door de Natuur wierd uitgewerkt, hierom lag ik zeer  C 26'8 ) «eer behoedzaam, droog Plukfel aan* zonder de openingen met Wieken op te vullen, ik liet met het gedurig en onafgebrooken geb;uik der Gortpappen, ophouden, om dat ik volgens myne gemaakte veronderftelling, het gebruik van verflappende Middelen , nadeehg moest verklaaren, en het fcheen my van meer dienst te zullen zyn, de Drukdoeken, by elk Verband,met wannen Wyn waar in een weinig Balf. vitce externce opgelost was,te laaten bevogtigen,om daar door de groote droogte, waar aan zulk een Deel, dat met Windfels bedekt is, blootgefteld is, weg te neemen. II. Zulke inwendige Middelen voor te fchryven, die door hunne, op de ondervinding bekende, werking, de Levenskragten het meest onderfteunen. Met dit oogmerk fchreef ik, met betrekking pp de bizondere toeftand van deezen Lyder, den Koortsbast op twee" pinten Wyn, met inlandfche Wortelen getrokken, in agt Dagen te gebruiken voor. In de Levensregel. III. Beval ik dat de Lyder, in weerwil van zyne toenmalige zwakheid, van tyd tot tyd, uit het Bed genomen moest worden, dat hem, naar mate van zynen Eetlust, ligt te verteeren, dog voedzaame Spyzen toegediend moesten worden, en daar men, na enige Dagen, ontdekte, dat de kragten reeds toenamen, gaf ik vryheid om by het Middagmaal, hoewel zeer fpaarzaam, een weinig Rooden, dog vooral Medoc Wyn te gebrui kefi, .  C t69 ) ken, ik liet my hier in niet wederhouden, door de gewoone bezorgdheid, dat door de vermeerdering der kragten en Vogten van het Lighaam, ook eene vermeerde aifcheiding van Etter in de Wonde plaats zou hebben , dewyl naar zyn Oordeel, in zulk eene vliezige Pypzweer,altoos Etter verzameld word , zo lang 'er Vogten in het Lighaam omloopen, hoe zeer ook de Lyder verzwakt en van vogten beroofd is, gelyk de gezonde Vogten van zulk een Mench niet beletten, dat de eenmaal afgefcheiden Etter, niet fcherp en knaagend word, en deszelfs onderhouding daar Van afhangt,dat de ontlasting door eene opening, door middel van het Verband, of de weder opllorping van den Etter, en deszelfs nederzetting, in een werktuig dat ter ontlasting gefchikt is, onverhindert voortga, zo als dit Verhaal zeer duidelyk leerd, dewyl de Lyder, door deezen laatften Weg, niet alleen zo lang geleefd, maar ook eene dragelyke Gezondheid genoten heeft ,• hierom bleef ik by de gedagten, dat alles wat de Konst verrigtte, ten oogmerk moest hebben, om alle de werkingen weder in haare vorige orde te herftellen, of indien ei: niet gelukken wilde, nogtans, om zo veele verligting toe te brengen als mogelyk was, de geheele ontlasting, uit de nieuwe gemaakte opening,te onderhouden. Het gevolg van deeze voorfchreevene Heelwyze, was zeer naar wensch, binnen drie Wee-  ( 2?a ) • ken, volgde 'er, by den Lyder, eene raer* kelyke verandering ren goede; de zo lastige Ontfteking, roodheid en Pyn van de onderfte Opening, hielden op, het ukvloeijen van den Etter wierd gelyker en overvloediger, de kragten namen van Dag tot Dag toe , en alle natuurlyk'e verrigtingen die belet waren geweest, gingen gereegeid voort, zodanig, dat de Lyder, na verloop van agt Weeken, zyne bedgheeden in de open Lugt • kon'verrigten;in het kort,hy bevond zig volkomen zo goed, als hy voor zyne laatfte zwaare Ziekte was geweest, die hem, door haare gevolgen, ze3 Maanden lang, bedleegerig en geheel uitgeteerd gelaaten had De enige zwarigheid die nog over bleef, beftond hier in, dat, uit de onderfte opening eene menigte Etters ontlast wierd, die s1 Morgens en s'Avonds een moeilyk Verband vorderde, daar te voren, alleen het zuiver houden der uitwendige Schöotwonde, toereikend was; daar tegen leerde ook de Gezondheid des Lyders, die dagelyks, met het ukvloeijen van deezen Etter uit de onderfte opening, zigtbaar toenam, waar by te gelyk al!e voormalige ontlastingen, door het Zweet en de Pis, gelyk ook het lastig Jeuken en uitloopan van eene Knagende Wei, Serum, door de harde Huid , in den omtrek van den Aars, geheel ophielden, zeer zigtbaar, hoe nu de affcheiding van den dagelyks opgenomen Et^er, door de Natuur, alleenlyk door den enigen  gen Weg der onderfte opening, in het veiharde Vetviies, Tu-nca ccilulofa, in den omtrek van deeze Wonde veroorzaakt wierd. Hier door bleef deeze enige zorg overj dat deezen tegennatuurlyken Weg der affcheiding , in het vervolg zeer moeilyke Toevallen kon veroor-* zaaken; dit vooruitzigt, en den beftendigen wensch des Lyders, om de ontlastingen, die hy tevoren gehad had, en die hem, door de gewoonte dragelyk geworden waren, weder herfteld te zien, bragten my tot het befluit, om de toenmaals wedergekomene Lighaamskragten, zo te veranderen, dat de ontlasting , die door de laatfte heete Ziekte, onderdrukt was, weder herfteld, en daar door het gevreesde kwaad voorgekomen mogt worden. Ik zag de zwarigheid van deeze ondernceming te meer in , als ik my voorftelde, dat door lengte van tyd, de natuurlyke Wegen der'affcheiding, zo wel, als de tegennatuur lyke, door de Huid van den Aars, verzwakt en door bezwaarlyke toevallen aangedaan konden zyn; dog, des Eiettegenftaarde, fcheen het ray. en enige ervarene Heelmeesters, die geraadpleegd wierden, raadzaamer, de Natuur zo te leiden, dat zy zig aan meer dan eene a.Tcheiding van den Etter kon gewennen , op dat, als de eene door enig Toeval belet wierd, zy zig terftond van de andere kon bedienen, om de ontlasting van den Etter, die dagelyks opgenomen wierd, en die voor altoos nodig was geworden, onafge- bro-  ( 272 ) broken voort te zetten. Ter bereiking van dit oogmerk, letteen het my toe, dat geene kunftige ontlasting van den Etter, meer onder het bereik der Konst vald, dan door den Stoelgang, dewyl alle Pis- en- Zweetdryven*óe Middelen, te gelyk de beweeging der Vogten vermeerderen, en by gevolg, in zulke omftandigheeden, in een Lighaam dat vooraf reeds verzwakt is, altyd eene flegte uitwerking moet hebben. Hierom fchreef ik, met alle mogelyke behoedzaamheid, de volgende Laxeerpillen voor: ^ Rejtnce "jalapp. ppt.gr. XII. Masfce pilular. de duobus gr. X. ExtraÜ.^ . Card. MillefoLl. aa. gr. V F. S. Om eiken Avond, voor de Nieuwe en Volle Maan te gebruiken. Daar by gaven my de toenmalige kragten van den Lyder, vryheid, om het gebruik van den Koortsbast, waar mede men tot hier toe had aangehouden, na te laaten, dog in deszelfs plaats fchreef ik een balfemagtig 'Elixir uit Succi'num, Crocus en Gummi Myrrbae, certa Encbirefi ppt. voor, om in de tusfehendagen te gebruiken. Deeze Heel wyze , die beneevens eene wel ingerigte en in agt genomene Leefregel, gedurende enige Weeken wierd aangehouden, ging alle verwagting te boven, dewyl daar door, niet alleen, de overvloedige ontlasting, uit de onderfte opening, ongemeen verminderd wierd, maar de Natuur ook derwyze, aan de ontlastingen door den Stoelgang gewoon wierd,dat, zelfs pp den tyd der Maansveranderingen, als het  ( 273 ) het Laxeermiddel, nog niet gebruikt was, nogtans altyd enige Dagen, aanhoudende Stoelgangen, volgden; hier by kwam nog, dat, na dat de voorfchreevene Middelen een Jaar gebruikt waren, de affcheiding van de fcherpé Wei, Serum, zo wel aan den Aars, als die door de Pis, die, (als zy enigen tyd in een Glas bewaard wierd), eene menigte van zuiveren Etter op den grond liet vallen, tot groote verligting van den Lyder, zig weder vertoonde. Onder zulke omftandigheeden en het zeer wel in agt neemen van den Leefregel, genoot de Lyder zulk eene dragelyke Gezondheid, dat hy de veelvuldige vermoeiënisfen van eene openlyke Bediening, onfagebrooken kon doorftaan, tot in de Lente van het Jaar 1772, wanneer hem enige hukdyke verdrietelykheeden, geheel onverwagt, overvielen , die zyn gemoed, met knaagende Zorgen bezwaarden. De gewoone uitwerkzels van den kommer, openbaarden zig ook wel dra. De Ontlastingen, die zo goed haaren gang gegaan hadden, hielden op, de Verteeringskragt wierd verzwakt, de ontlasting van den afgang ging traag, zelfs deeden de Laxeermiddelen hunne gewoone werking niet meer. De Lyder klaagde tevens, over eene zeer moeilyke drukking, in den omtrek der onderfte opening, zo dat hy op het gevoel geloofde, eenen vreemden last,in den omtrek der flinker Liesch te voelen, die naar onderen drukte, en hem noodzaakte , het Lyf na T dee-  C 2?4 ) deeze Zyde over te doen hangen. Schoon ik nu beftendig ooggetuigen was, van den dagelyks verflimmerenden toeftand des Lyders, zag ik nogtans zeer wel in, dat alle Geneesmiddelen niet zouden helpen, zo lang de rust van zyn gemoed niet herfteld was, of zig in het Lighaam, zulke merkelyke Toevallen vertoonden, die den Weg aanweezen, waar op het kwaad,dat van tyd tot tyd ontftond,verholpen zou kunnen worden. Ondertusfchen namen deeze zwarigheeden, Op het einde van Maart,zodanig de overhand, dat de Lyder te Bed moest blyven, en twee Dagen daar na, verviel hy in eene aanhoudende Koorts, met eene aanmerkelyke verzwakking en hevige Zwelling aan de onderfte opening. Het ukvloeijen van den Etter, dat tot hier toe nog enigzints had aangehouden, hield op, en de verwarring der Zinnen maakte,dat hy over geene Pyn klaagde. Het gebrek aan kragten verbood het Aderlaaten, fchoon het de fnelle en volle Pols fcheen te vorderen, de ophooping van den Etter in het Bloed, maakte ook, dat men het gebruik van zuure Dranken moest nalaaten. Alle hulp, die ik my vertrouwde voor te ftellen, beftond hier in, alle voedzaame dingen te ontzeggen, en alle uitwendige dingen zo in te rigt'en, als het by aanhoudende Koortfen behoord, op dat de aanwinnende Levenskragten die eene gunftige Scheiding, Crifis, zouden yeroorzaaken, door geene andere beletfelen ge-  ( 275 ) geftoord zouden worden. De Geneesmiddelen beftonden in een Drankje uit Aq. diapnoic* cumpauxillt Nitri, en een Poeder uit Anti' mon. diapboret. Concbis ppt. aa. Drach. femist Kerm. mineral. gr. IJ 'Liq. Miner. Hoffm. Unc. Sem. M. Om alle twee Uuren zo veel 'er van te geeven, dat deeze Geneesmiddelen in 24 Uuren gebruikt wierden. Ik tragtte den Onderbuik, door weekmakende Klisteeren, van Winden te bevryden, en ik liet het Gezwel, en de buitengewoone hardheid, dikwils en zonder ophouden, verwarmen, met Pappen uit de Fier. Scimbuci, Cbamomill. Roman. met Melk, en het Verband geheel afneemen* Onder deeze handelwyze, terwyl de Lyder ten alleruiterften verzwakt en van zyne Zinnen beroofd was,en tot op den vyfden Dag, in de hevigfte Koortfen bleef leggen, brak 'er over het geheele Lighaam, een fterk, kwalyk ruikend Zweet uit, dat zeer veel van den reuk van lang opgellooten Etter had, en onverdraaglyk was voor alle de OmftanderSo Dit hield langer dan 24 Uuren,met volkomene verligting der voorfchreevene zwaare Toevallen , aan, de Zwelling aan de opening verminderde zigtbaar, de Lyder bleef, geduren-» de agt Dagen, in een matig Zweet, dog dae geenen affchuwelyt;en reuk by zig had, en gedurende deezen tyd, fchoon hy om geene Voedzels vroeg, nog dezelven hem aangèbooden wierden, bekwam hy weder Zodanig, dat hy reeds enige Uuren buiten het Bed kon blyT 2 veflj  C 276 ) ven; te gelyk volgde 'er zulk eenen ovefvloedigen uitvoed van Etter, uit de uitwendige opening,dat het Verband, dat voor deeze laatfte Ziekte, tweemaal Daags genoegzaam was geweest, nu alle zes Uuren ververscht moest worden. Dog 'er deed zig ook eene nieuwe zwarigheid op, namelyk,dat de ontlasting van den Etter, die tot hier toe van zelfs volgde, nu alleen door eene drukking met de Hand, ontlast kon worden, en het Was zeer duidelyk te zien, dat het Vetvlies , Tunica celluhfa,terwyl tot hier toe, het werk der affcheiding, door de Natuur verrigt was geworden, zedert de laatfte Ontfteking, in zynen omtrek nog eens zo fterk was toegenoomen,en men ontdekte in het zelve, verfcheidene Holiigheeden, die verfchillende rigtingen hadden, welken den vryën uitvloed, van den afgefcheiden Etter zo wel, als als ook van die, welke onmiddelyk uit de Schöotwonde in dezelve (gelyk reeds befchreeven is)overging , verhinderden. Ongeagt deeze nieuwe zwarigheid, bekwam de Lyder binnen zes Weeken zo, dat hy geheel geene Koorts had. De Eetlust en de kragten kwamen weder, en lieten toe eenige Proeven te neemen, of men, door uitwendige Middelen, eene vermindering der hardheid kon bewerken. De afweezenheid der Pyn, de roodheid en warmte in het Gezwel, waren zekere kentekenen, dat het zelve alleen een opgehoopt Vetvlies was, zonder Zenuwen of Bloedvaten, waar op  ( 277 ) op geen Middel kon werken, dan voor zoverre, in de nabygeleegene Vaten, eene Ontfteking verwekt, en daar door eene affcheiding van het Gezwel bewerkt kon worden. Het was zeer bedenkelyk, dit te onderneemen, daar dit zelve Weeffel van het Vetvlies, gelyk reeds dikwils gezegd is, zeer zigtbaar de zitplaats was, van eene, door de Natuur gemaakte, kunftige affcheiding, van den Etter, die dagelyks uit de Schöotwonde in het Bloed overging. De gevaarlyke gevolgen van zulke belette affcheidingen, zyn eiken Heelmeester bekend. De Lyder,wien de Natuur van zyn Gebrek bekend was, zag wel, dat hy het zelve, als den grond van zyne behoudenis had aan te merken, en nam daarom het ftandvastig befluit, om geen een der verdeelings middelen van deeze onpynlyke hardheid , die hem van Heelmeesters en beken, den wierden voorgeflaagen, te beproeven, ondertusfchen deed hem die zwarigheid, dat de ontlasting des Etters, by elk Verband alleen door eene drukking op het Gezwel,gefchieden konde, gelyk ook, dat dezelve hem eene moeilykheid in het gaan veroorzaakte, wenfchen, dat ten minften, eene verandering in deeze laatfte zwarigheid , door uitwendige Middelen mogt plaats hebben. Om voor een gedeelte aan deezen wensch te voldoen, als ook om zelfs ten vollen overtuigt te worden, hoe weinig dergelyk eenen toeftand, het gebruik van Geneesmiddelen toelaat, wierd ik T 3 be-  ( 278 ) bewoogen om by het Avond verband, den omtrek der hardheid, met verfeLynolie, waar in Spaanfe Zeep opgelost was, enige maaien zeer zagt te laaten inwryven; dog de dadelyk daar op volgende Toevallen van Ontfteking, en de plotslyke ophouding van den uitvloeijenden Etter, gepaard met verval der Kragten en van alle natuurlyke verrigtingen, fchrikten den Lyder en my zeer fchielyk af, om enige de allerminfte verandering, in de Uitwendige behandeling van dit Gebrek, voortaan te onderneemen. De afwisfelende ftaat der Gezondheid van den Lyder, had het voorheen zo nuttig gebruik, van een Wynagtig aftrekfel van den Koortsbast, nog niet toegelaaten, fchoon het fterk vertrouwen van den Lyder, op dit Middel , hem deed hoopen, dat het inwendige gebruik van het zelve, enige verligting zou verfchaffen, in de uitwendige hindernis in het gaan. Daar nu de bekende voortreftelyke kragt van den Koortsbast, om de Zenuwvezelen te fpannen en daar door de affcheidingen te begunftigen, reeds zo heilzaam aan deezen Lyder geweest waren, wilde ik 'er de Proef van neemen, en maakte een begin met zeer kleine Giften. Dog dit aftrekzei was rtaaulyks twee Dagen gebruikt, toen men 'er, wegens de veelerleië klagten van den Lyder, mede uit moest fcheiden, want de pols wierd ras, ontftekingagtig en het uitvloeijen des Etters hield op. Zulk een tegengefteld gevolg van  <" 279 ) van het zelve Middel, dat reeds, in dergelyke omftandigheeden, zo veel goeds gedaan had, kon geene andere Oorzaak hebben, dan dat de wegen der Spysverteering by den Lyder, met onreinigheeden opgevuld waren, en in deezen toeftand, is het gebruik van den Koortsbast, volgens het getuigenis der beste artzen,altyd nadelig uitgevallen Tot dit vermoeden had men te meer gronds, als men overwoog, welke Gal afgefcheiden kon worden, van Bloed, dat door zo menigerleië Toevallen, uitgemergeld was, en dat dit in derdaad ook zeer gebrekkelyk was, bleek,uit zulk een langdurig gebrek aan Eetlust, uit de hevige opfpanningen, by het gebruik der gezondfte Spyzen en uit den traagen Stoelgang, die men tot hier toe, alleen door Klisteeren moest bevorderen. Hierom verwisfelde ik het gebruik van den Koortsbast, met de volgende Pillen, r: Extract. Gentian, rubr. Trifol. fibrin. Centaur, min. aa. Drach. J Pulv. Rbabarh. Terr. foliat. Tart. aa. Dracbm. IJ. Pulv- Aron. Dracb. J Squill. ppt. IIJ. F. M. pilul. cum Syrup. Aurant. q. S. Hier van liet ik dagelyks twee Drachmen tusfchen de Maaltyden neemen, en agt Dagen op deeze wyze voortvaaren,daar by ftond ik het gebruik toe van fterk gehopt Bier en van zulke Spyzen, die nog vet, nog taai, nog zout waren. Zo dra, door het gebruik van dit Middel, de uitwendige Openingen niet verergerden, maar het Lyf veel eer, van tyd tot tyd, ontfpan* T 4 nen  C 2S0 ) tien wierd, de opfpanningen na eiken Maaltyd weg bleeven, en de Lyder dagelyks van zelfs behoorlyke ontlasting had, liet ik het gebruik.van deeze bittere Middelen na, en gebruikte een Irifits- Chinat. e. /homatibus. Nu volgden geene der vorige Toevallen, in tegendeel was de werking,in zo verre, naar wensch, dat de kragten en het welzyn des Lyders, daar door oogfchynlyk toenamen, en de hoop, dat het te gelyk eene vermindering, van het koud onpynlyk gezwel, in den omtrek der onderfte opening bewerken zou, wierd verydeld. Ten einde van vier Maanden, na deeze laatfte Hoofdziekte bevond hy zig zo wel, dat hy, daar zynen Geest, van kwellende zorgen bevryd was, en hy geen driemaal op eenen Dag, door een nieuw Verband verontrust wierd, alle zyne beezigheeden met lust kon waarneemen, en zig verheugen kon in een Leven, waar in Slaapen en Waaken behoorlyk afgewisfeld wierd. Zedert het midden van het Jaar 1772, tot het einde van 1776, heeft hy niet nagelaaten, my van tyd tot tyd, door Brieven te berigten, dat hy alleen in de Lente- en- Herfst Maanden, het aftrekfel van den Koortsbast gebruikt , en de gewone Laxeerpillen niet nalaat, willende hy aan deeze Levenswyze alleen, onder den Schuldigen Lof en Dank aan Gode, de voortduring van zyn Leven toefchryven , waarom hy het zig ook niet verbouwd, daar van af te wyken,  ( a$i ) Aanmerkingen over en Gevolgtrekkingen uit de vorige Gefcbiedenis. i) Dat 'er een groot onderfcheid in de Leefregel te maaken is, tusfchen Perfoonen die Verzweeringen en Verecteringen heoben, en tusfchen hun die gewond of gekwetst zyn!; want de Ondervinding toonde, by den Lyder der voorgaande Gefchiedenis , dat het gebruik van voedzaame Spyzen, van fterke Bieren en Wynen, de gefteltheid zyner Wonden veel dragelyker maakte, dan de ftrenge Leevens wyze, die men hem voorfchreef. Ik geloof in het algemeen, overtuigd te zyn, dat de voorzorg, om by Wonden, de verteeringskragten niet bezig te houden, en alle vaste Spyzen daarom te verbieden, dan alleen te pas komt, als by verwondingen, de Verettering aanftaande is of zo lang de Natuur bezig is, met eene ftoffe, naar de oppervlakte van het Lighaam uit te dryven, dog zo dra de Verettering, ot in het laatfte geval, de neerzetting behoorlyk gefchied is , dan word het lydende Deel niet beter bewaard, en, in het algemeen,het werk der Geneezing niet beter onderfteund, dan wanneer men den Lyder, het gebruik van zulke Spyzen toeftaat, waar aan hy gewoon is, dewyl daar op de ver. goeding van zulke voedende Vogten als hem T 5 ei.  ( 282 3 eigen zyn, terftond volgd. Want als een Lighaam reeds aan grove Voedzelen gewoon is, zal men vergeefs eene fchielyke Geneezing der Wonde verwagten, als men in deeze Gevallen, op deezen algemeenen Regel vertrouwd. „Dat, namelyk, hec afgekookte „ Water van de zogenaamde Wondkruiden, „ de Ryst, de Gort, het nat van wit Vleesch „ enz. aan alle Menfchen, gezonde en voed„ zaame Vogten verfchaffen". Ik heb dikwils geleegenheid gehad, om te zien, dat Arbeidsluiden , in eene zwakheid en zulke Toevallen vervielen, die alle goede uiterlyke oppasfing (en waar in beftaat deeze dan in het toelaaten van de uitwendige Lugt en alle fchadelyke onzuiverheeden af te weeren ? ) verydelde, en deezen worden doorgaans, aan geheel andere Oorzaaken toegefchreeven. 2) Omtrend den tyd der Maansverandering, vertoonden zig telkens zeer zigtbaare veranderingen, in den toeftand der Zweeren. ,, Hét fponsagtig Vleesch, dat den loop „ der Schöotwonde, gelyk ook de onderfte opening, beftendig vervulde, en dat met „ eene dunne Huid bedekc was, waar door „ nogcans een dikken, geelen, welgekookten ,, Etter, uit alle punten voortkwam, hoe „ fchoon men denzelven ook uitgeveegd had, „ begon om deezen tyd te zwellen, rooder ,, en pynlyker te worden, de daaronder ges, leegene Huid wierd meer gefpannen, de „ Etter vloeide, in eene grooteré menigte uit,  C 2S3 ) „ uit, en wel, op de twee eerfte Dagen, „ overvloediger, uit de onderfte opening, en „ na vier, of ten hoogften op den vyfden „ Dag, kwam alles in zynen vorigen loop „ te rug" Deeze zigtbaare verandering,kon men ligtelyk aan de Maansveranderingen toefchryven, als my de volgende omftandigh.eeden, geene geleegenheid gaven, om het tegendeel te gelooven, 1) Dewyl deeze verandering wel altyd in de derde of vierde Week, en ook meerendeels met en gedurende de Nieuwe of Volle Maan plagt te volgen, dog geenzints juist op dien tyd, maar dikwils enige Dagen vroeger of laater, en ook by gebrek van Kragten of eene tegennatuurlyke gefteltenis, geheel niet. 1) Was deeze zonderlinge verandering byna geheel niet te ontdekken , zo lang, gelyk men uit de voorgaande Waarneeming kan zien, de overige gefteltheid des Lyders toeliet, Laxeermiddelen te gebruiken, die zo werkten, dat op dien tyd, ook overvloedige ontlastingen uit deeze Wegen volgden, eer het Laxeermiddel gebruikt was. Hierom fchynt het my overeenkomftiger te zyn, met de Natuur van werktuiglyke Lighaamen, en \ uit de overeenkomst met andere verfchynfelen, dat by Mannen zo wel als by Vrouwen, een toeftand van Volbloedigheid plaats heeft, die alleen by Lighaamen, welke zig, door Ziekte of zwakheid, niet behoor. lyk  ( 23+ ) Jyk beweegen, aan oplettende artzest zig ontdekken, en door zigtbaare ontlastingen weggenoomen kan worden, dog dat by gezonde Llghaamen onmerkbaar gefchied. 3) Uit de verhaalde gefchiedenis van dit Gebrek blykt, dat al het verharde Vetvlies van de onderfte Opening, in het vervolg de zitplaats is geworden, van eene tegennatuurlyke affcheiding van den Etter, die in het Bloed, uit de diepte van den loop der Schöotwonde, weder opgenomen is. Men kon zig hier van dagelyks, door de befchouwing, overtuigen,dewyl de Etter der onderfte opening altyd van eenen dubbelden Aart was. Het minfte gedeelte was altyd, in dikte en kleur, gelyk aan dien Etter, welken, op denzelven Dag, uit de bovenfte Opening vloeide, en het was 'er altyd tegenwoordig; in tegendeel was het meeste gedeelte, na dat men de Wonde verbond, zeer onderfcheiden, of nog geheel dun, gelyk Wei, Serum, zo als zy zig van het Bloed affcheid, of, als het Verband langer bleef zitten, dik en witagtig, dog nooit eveneens als de Etter; zo dat men aan eene dadelyke affcheiding in dit Vetvlies, niet behoefde te twyfelen, en het komt my waarfchynlyk voor, dat de meeste Pypzweeree aan den Aars of elders, die men niet zo naaukeurig onderzoeken kan, eveneens gefteld kunnen zyn, waar door men dan ook kan verklaar en, waarom op Heelkundige Konstbe werkingen, die in eene geheele uit- fny.  ( 235 ) fnyding der Pypzweeren beftaan, zo dikwils en fpoedig, uitteerende Ziekten en een fchielyken Dood volgen. Zo de wegneeming van een bedorven, en door Etter verteerd Vetvlies, geene andere verandering maaktè, dan eene groote Wonde,zou dit zeker zulke treurige gevolgen niet hebben,dog zo word daar door,het affcheidingswerktuig, van den Etter, die in het Bloed opgenomen is, vernietigd, gelyk de tegenwoordige Waarneeming onwederfpreekelyk bewyst. Het is hierom te beklaagen, dat zulke Menfchen, die, na dat zy Pypzweeren gehad hebben, en kort daar na aan eene Uitteering of Beroerte geftorven zyn, niet dikwils en behoorlyk geopend en onderzogt worden, misfchien zou men altyd een befchadigd inwendig Deel gevonden hebben, welks Etterzak zig eeven zo in het Bloed ontlast had, gelyk hier de loop der Schöotwonde, daar hy zig te voren door eene Pypzweer ontlastte; dewyl nu de Vaten, in den omtrek van den Endeldarm, door hun zamenftel, hier toe het meest gefchikt zyn, gebeurd het ook altyd, dat de Pypzweeren doorgaans op deeze plaats ontftaan, en de Natuur tragt zig door deezen Weg, door eene inwendige Zweer te ontlasten. Zo dra nu door eene gefchikte en volkomene Konstbewerking, het Vetvlies, als het kunftige Werktuig der affcheiding, dat, wegens zyne verrigting in deeze Lighaamen, als een noodzakelyk uitdryvend vermoogen, Fiscus, moet aangemerkt  ( 2S<5 ) Inerkt worden, weggenomen word, moeten noodwendig alle de gevolgen ontftaan, die by eene groote ophooping van Etter, in het Bloed, onvermydelyk zyn,en waar op doorgaans de Dood volgd. Hier uit blykt, met hoeveel oordeel en voorzigtigheid, den vorigen toeftand van eenen Lyder die Pypzweeren heeft, door eenen redelyken Heelmeester onderzogt moet worden,eer hyde uitwendige Heelkundige Konstbewerking , met verzeekering van een goed gevolg, kan aanraad en. Wegens deeze enige Aanmerking, die door deeze Gefchiedenïs, in een geheel bizonder Ligt geplaatst word, fcheen zy my gewigtig genoeg te zyn, ©m aan oordeelkundige Heelmeesters , tot eene Proeve voorgefteld te worden. DE NEGEN- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Het Nut van bet Sahadilzaad, tegen den Lintworm. Door den Heere seeliger, Heelmeester van het Regiment van luck. Ik heb dit Zaad, in twee Gevallen, buitengewoon werkzaam gevonden, fchoon voorheen, door de beroemdfte Geneesheeren, alle na  C ) nu bekende Geneesmiddelen, tegen dit Gebrek, veele Jaaren vergeefsch beproefd zyn. Ik gaf het dagelyks, tot een half Dracbma, met eene Conferf tot een Slikbrok, Bolus, gemaakt, en liet het 's Morgens en 's Avonds met Honing gebruiken, en alle vyf Dagen, wierd een fterk Purgeermiddel voorgefchreeven. Na dat dit Middel, veertien Dagen, gebruikt was, ontlastte de Lintworm zig, in groote lange ftukken, en 'er wierd tevens eene ongelooflyke menigte, taai Slym ontlast. De eene van deeze Lyders, had reeds zedert twaalf Jaaren, aan eene Zwaarmoedigheid, Melancholia; gefukkeld, en daar de Geneesmiddelen, die hy in de eerfte Jaaren gebruikt had,geenen dienst gedaan hadden,had hy na dien tyd niets gebruikt, en 'er geheel niet aan gedagt, dat dit Toeval zynen oorfprong van Wormen kon hebben. Eindelyk wierd hy my, ter Geneezing overgegeeven, en ik had terftond vermoeden, dat de zitplaats van zyn Gebrek, in den Onderbuik was. Na dat ik hem nu, een Maand lang, Digeftifzouten had laaten gebruiken, fchreef ik hem eindelyk, den bovengemelden Slikbrok uit het Sabadilzaad voor, waar door hy, geheel onverwagt, een zeer grooten Lindworm, ïn verfcheiden ftukken afging. De Lyder bekwam hier op weder, zyne Zwaarmoedigheid verdween, en hy kon zyne Be-  ( 288 ) Bezigheeden, met dezelve helderheid van Geest verrigten, als voorheen. Voorts heb ik ontdekt» dat dit Zaad, een zeer zeker Middel,is om Weegluizen, uit Bedden en ander Huisraad te verdryven. Het word tot een zeer fyn Poeder geflooten, en alle Scheuren en Spieeten worden met dit Poeder beftrooid. Als dit gedaan is, verdwynen de Weegluizen, zonder dat men enig Spoor ontdekt, waar zy gebleeven zyn. Ik heb nog eene andere Proeve genomen, dog die ik tot hier toe, fchoon ik dezelve verfcheiden maaien herhaald heb, niet verklaaren kan. Ik deed enige Weegluizen in een Glas, waar in een gedeelte van dit gepoederd Zaad was. Zy kreegen terftond hevige ftuipagtige beweegingen en ftierven in korten tyd, en toen ik 'er na verloop van 24 Uuren, weder na keek, was 'er geen fpoor van de Weegluizen meer te zién. Zouden de vlugge deelen van dit Zaad , de InfeÜen in hunne beftanddeelen geheel oplosfen? D E  DE VEERTIGSTE WAARNËEMïNa Over eene bizondere Hoofdwonde ï niet ten doodelyk gevolg. Do,or den Heere Rudiger, Koninglyken Staf* Heelmeester i Een Ruiter van het Kurasfier-Ë.egMèn't van roder, 22 Jaaren oud, wierd, op den* 13 November 1778, by Jagerndorf, doos* eenen vyandlyken Piftoolfchoot, aaa de regw ter Zyde van het Voorhoofdsbeen gekwetst g en kwam den 16 November in het Gasthuis. De Kogel had niet alleen de uitwendige Bekleedfelen weggenomen, 'maar Ook eert ftuk van de buitenfte Tafel afgeflaagèri en neergedrukt. De eerfte 14 Dagen, bèv vond zig den gekwetften wel; uitwendig! wierden koude Scovingen, Fomentationes, eri inwendig, zuiverende Middelen met déö Koortsbast gebruikt. De Lyder klaagde, den eerften Decefribéfy over eene drukking in het Hoofd, en êenet beftendige prikkeling in den Neus, dog zonder andere Toevallen en by zyn volle Ver-* ftand; dewyl men dit nu voor Kentekeneö van een uitgéftort Vogt in de Herfenen hield *  ( 2QO ) , wierd, den volgenden Dag de Panboorïng; Trepanatio, verrigt, en daar men nu, na de eerfte doorbooring, het harde Herfenvlies, tegen den Pylnaad, van het Bekkeneel vond afgefcheiden, wierden 'er nog drie Kroonen gezet; van het inwendige gedeelte, waren verfcheiden Splinters afgefprongen, waar van de eene het harde Herfenvlies doorboord had, en op deeze plaats kwam ook enigen Etter te voorfchyn. Het harde Herfenvlies zelfs was ontftoken, en onder het zelve voelde men de golving van een uitgeftort Vogt, hierom wierd het doorgefneeden, en 'er vloeide omtrend eene Once, dik, zwart Bloed uit, dat met Etter vermengd was. De Lyder wierd terftond verbonden, met het Liquor Meningeus, en had enige verligting der Toevallen. Den derden Dag vond men weinig Etter by het Verband, de beweeging van de Herfenen en het harde Herfenvlies, was zeer zwak, voor het overige bevond de Lyder zig wel; dog 's Avonds kreeg hy neigingen tot Braaken, en braakte ook inderdaad een galagdg Slym. Den vierden Dag, vond men , des Morgens, by het Verband, de Verettering wat meerder, geiyk ook de beweeging van de Herfenen en het harde Herfenvlies; en de Lyder klaagde, over eene beftendige drukking onder het Voorhoof dsoeen, des namiddags om twee Uuren verviel hy in eene blaapzugt, die van tyd tot tyd vermeerderde en vergezeld ging van een ge-  C 291 ) geheel verlies der Zinnen,in deezen Toeftand bleef hy tot des Nagts om een Uuren, wanneer hy, na enige ftuipagtige aanvallen, fchielyk ftierf. By het openen van hei Hoofd, vond men alle de Vaten van het harde Herfenvlies, door Bloed opgezwollen, en zelfs op verfcheidene plaatfen ontftoken.Na dat het weggenoomerï was, vond men eene zeer aanmerkelyke hoeveelheid Etters, die zig tot op het Zeef been Os cribrofum, had uitgeftort, te gelyk Vond men nog twee kleine Beenfplinters. In de Herfenen zelfs, vond men een Ettergezwel, dat begon op die plaats, daar de Kogel op het Been was afgeftooten, en zig kegelswyze uitftrekte tot op den voorften Boezem der Herfenen, Ventriculus anterior. De bovenfte Bajïs van het zeiven, had iets meer dan eenen Duim middellyns, en eindigde in eene fcherpe Punt. Het Gezwel zelfs was opgevuld méé eenen dikken, taaijen Etter, en de geheele mergagrige zelfftandigheid der regter Zyde^ was buitengewoon opgelost. In de Borst ett in den Onderbuik, vond men alles in den behoorlyken- toeftand, behalven dat de fcherpg rand van de kleine Kwabbe der Lever; Margo acutus lobuli mivoris bepatis, zeer oncitoa ken was, en daarenboven was de geheele holle oppervlakte van deeze Kwabbe, ofitfitf? ken. V i fihi  ( 2?» ) DE' EEN- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Van eene Hoofdwonde met een doodelyk gevolg. Door den Heere otto, Koninglyke Staf. Heelmeester. JEfen Tamboer van 20 Jaaren oud, wierd J op den terugmarsch uic Bobemen, met een; Snaphaankogel, aan het Hoofd gekwetst, en dewyl de omftandigheeden niet toelieten, om hem terftond te verbinden , wierd hy na Scbweidnitz in het Gasthuis gebragt. Hy wierd verbonden, en daar hy over geene Toevallen klaagde, wierd op hem geene bizondere agt genomen. Ik zag hem eerst, op den Avond van den vyfden Dag, en vraagde Iiem na zynen toeftand. Hy Klaagde over hevige drukkende Hoofdpyn, zyn 'Pols was wel bedaard, dog zeer zwak, waarom ik eene Aderlaating van 12 Oneen, en zuiverende Middelen voorfchreef. Hy had dien Nagt zeer rustig geflaapen, en de Pols was wat meer verheeven. By het onderzoeken der Wonde, vond ik, dat het fliaker Wandbeen, aan den voorften en boven*  f 293 ) venften hoek, digt by de Pyl- en- Kroonnaad, ter grootte van een zes penning-ftuk, gebrooken en ingedrukt was, zo, dat de uitwendige Tafel der herfenpan enigzints onder de inwendige gefchooven was, en door de beweeging van het harde Herfenvlies, liep 'er dun, opgelost, zwart Bloed uit. Daarenboven was, aan dit zelve Been,na boven en binnen waards, eene Spleet, die in de Pytoaad eindigde. Ik tragtte het neergedrukte ftuk op te ligten, dog dit was, op geene wyze mogelyk, dewyl ik het Heftuig, buiten gevaar van het nog meer tegen de Herfenen te drukken, niet kon aanbrengen. Dus bleef 'er niets,dan de Panbooring, Trepanatio, over, en zy wierd ook, den volgenden Dag, terftond verrigt, na dat men den Lyder, daags te voren, een Laxeermiddel had laaten gebruiken. Ik verkoos de grootfte Kroon, en zette dezelve zo, dat den bovenden en inwendigen rand der opening, die door de nederdrukking ontftaan was, beneevens de bovengemelde Spleet, te gelyk gevat wierden. Na dat de Konstbewerking volbragt was, vond ik, dat de opening nog te klein was, om het neergedrukte ftuk uit te haaien, en ik zag my genoodzaakt, om na boven en voorwaards, nog eene Kroon, naast deeze, te plaatfen. Toen ik tot op het tafelfcheidfel, Diplcë.kwzm , bewoog zig het neergedrukte ftuk, ik poog. de het, met het Heftuig, op te ligten, dog V 3 kreeg  ( 294 ) kreeg alleen, de uitgeboorde, uitwendige Tafel. Ik ging voort met Booren, en toen ik onderzogt, of het Been haast doorgeboord was,fcheide zig ook de uitwendige Tafel van het neergedrukte ftuk af, en de inwendige bleef zitten. J£r volgde eene kleine Bloedftorting, die het uitligten van de inwendige Tafel, moeilyker maakte. Na veele vergeeffche pogingen, bragt ik eindelyk een ftuk uit. De inwendige Tafel, was nog rondom de Opening afgefprongen , en ik kreeg 'er nog twee ftukjes uit. Dewyl de Konstbewerking wat lang geduurd had, verfchoof ik het uitligten der nog overige Beenfplinters, tot het volgende Verband, en verbond de Wonde, met het Liquor meningnis, na dat al het Bloed, voor af zorgvuldig weg genoomen was. Hier op fchreef ik een zagt pynftillend Middel voor, en liet nog 6 Oneen Bloeds aftappen. De Lyder bevond zig, den gehee* len Dag, zeer dragelyk , de drukkende Hoofdpyn was verdweenen, en de Pols was, na het Aderlaaten , wat ruimer geworden. Den volgenden Nagt had hy eenen onrustigen Slaap,hy kreeg weder drukkende Pynen, dog niet zo hevig, als voor de Konstbewerking, de Pols was onderdrukt, en dewyl hy ook geen open Lyf had, fchreef ik hem een zagt ontlast Poeder voor. By het Verband vond men wel goeden Etter, dog het harde Herfenvlies in eene traage beweegtng. Het Ofa zo fterk tegen de inwendige Tafel, gedrukt,  C 295 ) drukt, dat ik niet dan met moeite, het Heftuig daar tusfchen brengen, en nog twee Beenfplinters van dezelve uitneemen kon Alle deeze enkele Beenfplinters, die ik tot hier toe rondom de Opening had uitgenomen, waaren met elkander, wat grooter in omtrek dan een agt - grosfchenftuk. Aan de uitwendige Tafel, op die plaats, daar de Kogel tegen aan gekomen was, was nog eene kleine, zwarte, zagte Vlek, die ik deels door het Heftuig , en deels met het Mes weg nam. De Wonde wierd, gelyk voorheen, met het Liquor Meningeus verbonden, de koude Hovingen wierden aangelegd, en nog 6 Oneen Bloeds afgelaaten. Den volgenden Dag, vond ik den Lyder vrolyk en zonder Pyn, fchoon hy dien Nagt weinig geflaapen had. De Pols was bedaard en vry, en by het Verband vond men goeden Etter. De beweeging in fhet harde Herfenvlies, was fterker als den vorigen Dag, en op die plaats daar de twee Kroonen gezet waren geweest, ontdekte ik een Sponsagtig Uitwas, en op deeze plaats was het Herfenvlies ook zonder beweeging. Hy wierd, gelyk voorheen verbonden, met dekoude Stovingen wierd, by aanhoudenheid, voortgevaaren, en inwendig gebruikte de Lyder, den Koortsbast met Salpeter. Den volgenden Dag bevond de Lyder zig wel, en dit duurde tot den zevenden Dag na de Konstbewerking, wanneer de Lyder, op V 4 nieuw,  C 2orj 5 nieuw, over Hoofdpyn en eenen onrostigen Slaap klaagde. De Pols was onveranderd, en hy had ook behoorlyken Afgang. By het verbinden, vertoonde zig een goeden Etter, dog op het harde Herfenvlies waren fponsagtige Uitwasfen. Den agtften Dag was de Lyder nog onrustiger , en by het Verbinden, wierden nog twee kleine Splinters van de inwendige Tafel weggenomen. Dewyl hy de Koorts had, wierd hem een verkoelend Drankje voorgefchreeven. Behalven eene beftendige onrustigheid , klaagde de Lyder over geene bizondere Pyn, hy had enigen trek tot Eeten, dog hy zeide dat hy 'er geenen fmaak in vond. De Lyder bevond zig in deezen toeftand tot den 22ften Dag, de Nagten wierden flaapeloos doorgebragt, en de Koorts was dan meerder en dan minder. Den 2?ften Dag vond ik den Lyder in eene volkome Slaapzugt, Sopor, de Pols was zeer vol en Kooit» gig, en men vond by het verbinden, uitwendig eenen goeden Etter, maar op het harde Herfenvlies vond men enige ftoffe, en de Sponsagtige Uitwasfen, waren ook grooter geworden. Het flinker Ooglid was, door een wateragtig Gezwel, zeer fterk uitgezet, {ie Lyder gaf, op alle Vraagen, behoorlyk antwoord, en klaagde, behalven over de beftendige onrust, over geene Pyn. Ik liet aamhoudend met de koude ftoovingen voort* ya/fn, en fcjbreef nog eene Aderlaating van £ Ü7U  ( 297 ) Oneen , en eene prikkelende Klisteer uit de Zeeajuin, Squilla, voor. Dog de Slaapzugt, Sopor, hield niet op, de Pols had nog de vorige hevigheid, en den volgenden Morgen, vond ik hem in eene volkomene Slaapziekte, Letïargta, waar in hy den gantfehen Nagt geleegen had. Men kon hem niet wakker maaken en hy fj,rak geen woord, de beide Oogleden waren , door een wateragtig Vogt, fterk gezwollen, en het geheele Aangezigt opgezet. De pols was zeer ras, dog niet vol; welke moeite men ook aanwendde, men kon hem niets in krygen, de Pis liep tegenwillig af, en had eenen fcherpen, Hinkenden Reuk; hy tastte met de Handen in het rond, als of hy iets grypen wilde, dog hy bragt ze niet aan het Hoofd. Men vond, in de uitwendige Wonde, zeer weinig Etters, het Bekkeneel was op de meeste plaatfen droog, de fponsagtige Uitwasfen van het harde Herfenvlies, hadden eene bleeke kleur, en 'er was op het zelve, in het geheel geen Vogt te vinden. Ik liet hem nogmaals een Klisteer met Zeeajuin zetten, en dit des Avonds nog eens herhaalen, dog te vergeefs, 'er volgde geene werking op, de Lyder lag beftendig buiten kennis, en ftierf in deezen toeftand, des Avonds ten 9 Uuren. By het Onderzoeken van het Hoofd, vond ik, na dat de Huid was weggenoomen, op verfcheidene plaatfen van het flinker Wandbeen, en inzonderheid langs de Kroonnaad, V S een  C 298 ) ëen geelagtigen Etter, en op het Voorhoofdsbeen eene bloedige Wei, Serum, behalven ,«3it, was 'er, nog eene Spleet, nog iets tegennatuurlyks te ontdekken. Toen het Bekkeneel weggenomen was, was 'er insgelyks geene Spleet te ontdekken. Het harde Herfenvlies was op die plaats, daar de Kogel tegen aangekoomen was,zwart en bedorven, behalven dit, was het natuurlyk gefield. Toen het weggenomen was, vond men,op het geheele flinker halfrond der Herfenen, eenen geelagtigen Etter, die omtrend anderhalve Once bedroeg. Op de plaats, daar de Kogel tegen aangekomen was, waren de Herfenen, ter grootte van een vier Grosfchenfiuk, zwart bedorven, zagt en geheel opgelost, het overige was volkomen gezond In de Holligheeden, Ventnculi, der Herfenen, vond men zeer weinig water, en het doorfchynende Vlies, had zyne natuurlyke gefteltents. De Herfenen wierden uitgenomen, en nu vond men, op de geheele Bafis van de flinker Zyde der Herfenpan, eene zee- groote menigte Etters, die ruim twee Oneen, bedroeg, zelfs vond men een weinig Etters, op de kleine Herfenen. D E  C 299 ) DE TWEE- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Over eene vernietiging van den Schederok der Ballen, door inwendige Oorzaaken. Door den Heere gross, Koning' lyke Opper ' Heelmeester, E/en Pakknegt kreeg, na eenen doorgeftaanen Rooden Loop, Dyfentenum, eene pynlyke verharding van den flinker Bal, Testiculus, die, daar hy zig geene uitwendige beleediging bewust was, buiten twyfel door eene Stofverplaatzing, M-.tastafis, veroorzaakt was. In het begin wierden verdeelende, en toen deezen geenen dienst deeden, weekmakende Middelen aangelegd, waar door ook eindelyk eene kleine zagte Verheevenheid ontftond. Men ging met het gebruik van weekmaakende Middelen voort, en den vyfden Dag, wss het Gezwel, langs den geheelen Bal, aanmerkelyk vermeerderd, en vertoonde zig,op het gevoel, als een volkomen ryp Ettergezwel, en had alle de verfchynfelen, van hec bevatten eener vloeibaare Stofte. Ik deed hierom eene tarnelyk groote infnydir\g door de  C 300 ) de Huid, en dagt, den Etter, tusfchen den Spieragtigen Rok, Tunica Dartos, en den Schederok, Tunica Vaginalis, te zullen vinden. Dog 'er kwam niets het minfte te voorfchyn, maar ik vond den geheelen Schederok bedorven en van eene tegennatuurlyke kleur. Ik dagt, dat de Etter misfchien dieper zou zitten, en maakte daarom, met alle voorzigtigheid, om den Bal niet te kwetfen, eene mfnyding door deezen bedorven Rok; daar 'er nu andermaal niets te voorfchyn kwam, verbond ik de Wonde met Dragtmid. delen. Na enige Dagen kwam 'er, uit de opening der Wonde, een aanmerkelyk gedeelte van den vernielden Schederok. In het begin dagt 'ik, dat de Bal te gelyk uitgezakt was, dog ïk vond denzelven, na een naaukeurig onderzoek, volkomen gezond in de holligheid van den Balzak, Scrotum. Ik liet het uitgezakte gedeelte hangen, op dat het zig gemakkelyker zou affcheiden, dat ook den volgenden Dag gebeurde, wanneer ik een gedeelte van het zelve, dat eene Once woog, weg nam. 'Er wierden laauwe, balfemagtige Middelen ingefpooten, en den derden Dag fcheide zig nog een amerkelyk gedeelte van den Schederok af. De Bal was geheel vry en bloot;men ging met de infpuitingen voort en lag een behoorlyk Verband aan. De Balzak trok zig, van tyd tot tyd, naauwer om den Bal, en vier Weeken na de gemaakte opening,  C 3°ï ) ning, verliet de Lyder het Gasthuis, volkomen geneezen zynde. Hy had, gedurende den geheelen tyd der Geneezing, geene de minfte aanvallen van Koorts of Ontfteking, want terftond na dat de Opening gemaakt was, verdween de Pyn. DE DRIE- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Over een weggenomen Kanker - Gezwel. Door den Heere schwindt. Heelmeester van het Infanterie'Regiment van Flemming. JjJen Soldaat van het Regiment van k eller, kreeg eene kleine Bloedzweer, aan de flinker Onderkaak, omtrend een Duim van de vereeniging der beide Kaakbeenderen, Hy veronagtzaamde dezelve niet alleen geheel , maar tragtte ook, door dezelve beftendig te drukken, den, naar zyne verbeelding, nog verharden Etter, uit te drukken. Door deeze onvoorzigtige handelwyze, kreeg de Zweer eenen zeer grooten omtrek, wierd hard en zeer hoog. 'Er wierden wel hulpmiddelen gebruikt, dog het Gebrek wierd da-  ( 3°2 ) «Jagelyks erger. Eindelyk keeeg hy den Ror> den-Loop, Dy sent er ia, wanneer het Gebrek geheel veronagtzaamd wierd. Toen hy van deezen herfteld was, raadde hem zyn Geneesheer, het geheele Gezwel te laaten uitfnyden. Dit wierd ook in het werk gefield, dog, korten tyd daarna, was het weder, veel grooter dan voorheen, aangegroeid. In deezen toeftand kreeg ik den Lyder onder myne bezorging, zes Weeken na dat het Gezwel eerst ontftaan was. Het had de grootte van een Hoenderei en was zeer hard. Op de uitwendige oppervlakte, waren zeer vee. Ie Verheevenheeden en Verdiepingen, de eerften hadden eene blaauroode Kleur, de laatften in tegendeel, zagen 'er Spekagtig uit. Er iep beftendig een fcherp Vogt uit, dat de bygelegene Deelen wegknaagde, en waardoor eene zilvere Sonde zwart wierd, hier by had het eenen onverdraaglyken ftank, en de Lyder gevoelde, in de diepte van het Gezwel, eene knaagende Pyn. De Konstbewerking was hier het enige Mid*. del, en dewyl het Gezwel nog enigzints beweegbaar was, en de na by gelegene Deelen nog niet verhard waren, verfterkte my dit te meer in de gedagten, dat dezelve hier met voordeel verrigt kon worden. De Lyder gaf hier toe gewillig zyne toeitemming, en na dat ik hem, enige Dagen, zuiverende en verdunnende Middelen had laaten gebruiken fneed ik het geheele Gezwel, met een Bis*. tOïC  C 303 ) touri; zo veel my mogelyk was, uit den grond uit, terwyl ik het met de flinkerhand aangevat en voorwaards getrokken had. De Bloedftorting was niet aanmerkelyk. 'Er wierd een droog Verband aangelegd , en den Lyder zuiverende Middelen gegeeven. Den volgenden Dag, verbond ik met Dragtmiddelen ,en Het den Lyder, dewyl hy vry van Koorts was, een tegenfcheurbuikig Elixir gebruiken. De Wonde begon zeer goed te Etteren; dog in den Grond, ontdekte zig weder eene verharde plaats, ter grootte van een zespenningftiik,dae eeven zo blaaurood van Kleur was, als het Gezwel zelfs, voor de wegneeming. Ik beproefde deeze plaats, met een Myrtenblad, van het gezonde los te maaken, dat ook zonder moeite gefchiede. Ik bragt eene drooge Wiek tusfchen dezelve, en na enige Dagen vond ik, dat door deeze Handgreep de Verharding zo zeer van het gezonde was afgefcheiden, dat ik 'er eenen gewaschten Draad kon aanleggen. Deezen wierd alle Dagen, tweemaal aangehaald, tot dat de Ver» harding, die als het ware, nog een Wortel der uitgefneeden Verharding was, na drie Dagen, van zelfs afviel. De Wonde wierd nu met heelende Middelen verbonden, en floot zig in korten tyd, tot op de grootte van een Penning, wanneeer de Geneezing eensklaps ophield. Hierom raakte men deeze plaats aan met den helfchen Steen, en verbond met het Water van goüi,ard, waar op het zig  C 304 ) floot, tot op de grootte van den Kop eene? Naaide. Eindelyk wierd, na enige Dagen, de Wonde geheel geflooten, en de Lyder verliet het Gasthuis, volkomen geneezen. DE VIER- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Eene gefchootene Pf^onde aan den Opperarm, met een doodtlyk gevolg. Door den Heere sonderhof , Koning* lyke Staf. Heelmeester. Ejen Officier van de Kavallery, die dertien Dagen geleeden, gekwetst was, wierd my, met het volgende Narigt, in het VeldGasthuis te Neife overgeleverd. De Kogel was, even boven het Gewrigt van den Elleboog, aan de inwendige Zyde van de tweehoofdige Spier, ingegaan. Volgens het getuigenis van den Lyder, was 'er eene groote Bloedftorting op gevolgd , fchoon dezelve, toen ik hem zag, zeer gering was en zig gemakkelyk liet flirten. De Wonde niet den Vinger onderzoekende, voelde ik de Armflagader, Arteria Br ach. ialis, bloot leggen en kloppen; zy was waar- fchyn-  C 3°5 ) fchynlyk, door haare Veerkragt, voor der* Kogel geweeken, dewyl zy anders onvermydelyk verfcheurd had moeten worden. De Kogel was niet doorgegaan, maar zat nog in den Arm, dog men kon hem, door de rigting die hy genomen had, niet ontdekken, daar door de ilagader aan de eene, en de Zenuw aan de andere zyde, die insgelyks bloot lag, de Wonde niet verwyd kon worden. Dus was 'er niets anders te doen, dan de Ontfteking en de Spanning voor te komen , het overige moest men aan de Natuur overiaaten. Ik deed, met dit oogmerk, eene Aderlaating, en fchreef den Lyder zuiverende en bederftegengaande Laxeermiddelen voor, en toen de Verettering begon, voegde ik 'er den Koortsbast by. Eersc wierden om den Arm Stovingen, en naderhand Pappen gelegd. De Koorts en Zwelling waren matig; dog de Ontfteking nam des te meer de overhand, en op verfcheidene plaatfen, vertoonden zig verftorven Vlekken, die met dienftige Middelen te keer gegaan wierden. De Etter was van eenen kwaaden aart, had eenen ftinkenden Reuk, en op den agtften Dag fcheide de Korst, Efcbar, van de Wonde af, waar op den volgenden Nagt eene zeer fterke Bioedftorting volgde, die den Lyder zeer verzwakte. In het eersc dagt ik, toen ik de groote menigte Bloeds zag.dac de B oedilorting mis-" fchien ontftaan was uit de Armftagacier, en X dat  C 306 ) dat derzelver Rokken, door het VOorby ftryken des Kogeis, dcorgefcheurd waren. Ik lag het Toumiquet aan en nam het Verband af. De Bloedftorting hield op, dewyl het gebolde Bloed zig in de Wonde bad opgehoopt, en den verderen ukvloed verhinderd had. Den volgenden Dag ontftond eene nieuwe, dog niet zo hevige Bloedftorting, die gemakkelyk gefluit wierd. Het geftolde Bloed en de Korst der Wonde fcheiden zig grootendeels af, en men kon nu, met den Vinger, vry in de Wonde komen , en de zitplaats des Kogels ontdekken. Hy lag eenigzints beklemd, naast het Been dat, zo als men uit verfcheidene dunne Beenfplinters,die ïk met den Vinger voelde, kon befluiten, aan de inwendige zyde van het onderfte uiteinde, verpletterd moest zyn; dog het was niet mogelyk, denzelven door een Werktuig uittehaalen. De Ontfteking en Zwelling verminderden, de verftorvene plaatfen wierden enigzinrs zuiver, en de Lyder kon den volgenden Nagt, wat Slaapen. Hy gebruikte beftendig den Koortsbast met Salpeter. Den dertienden Dag kwam hy, gelyk gezegd is, in het Gasthuis te Neife. De Arm was, door de fchudding onder het vervoeren, weder fterk gezwollen en ontftoken, zo dat ik, na dat ik het Verband had afgenoomen, den loop der Wonde niet kon onderzoeken. Ik vond de Wonde zo alszy befchree- yen  C 3«7 ) ven isy de verflorvene plaatfen, waren wel zuiver, maar de Huid was, aan den Opperarm, ter breete van 4 of 5 Duimen, vernield, en deeze ontblooting urekte zig uit over het Gewrigt, tot op een aanmerkelyk gedeelte van den Onderarm, en de Aderen lagen boven de groote Ellepyp, Ulna, bloot. Uit de Wonde vloeide eene menigte flinkend Vogt; en toen zy gezuiverd was, verbond ik met balfemagtige Infpuidngen, en de verflorvene plaatfen met Dragtmiddelen. Over het geheele Verband wierden Drukdoeken gelegd, dié in eenen verdeelenden Geest bevogtigd waren. Den Lyder wierden, alle twee Uuren, een halven Theekop vol ingegeeven, van een Afkookfel van den Koortsbast,en ik liet hem zuuragtige Dranken drinken. Des Avonds vond ik den Pols hard en vol, het Aangezigt verbit, de Huid geheel droog en de Voeten wat gezwollen. De Nagt was zeer onrustig, en den volgenden Dag,waren alle deeze Toevallen nog onveranderd. Ik vond ondertusfchen by het verbinden,de Wonde wat zuiverer en den Arm minder gezwollen, en ik nam verfcheiden verftorvene Deelen weg. De Etter had niet meer dien kwaaden Reuk, en den volgenden Nagt fliep de Lyder ook wat geruster. Den volgenden Dag, ontftond 'er des Namiddags, weder eene fterke Bloedflorting, dog die fchielyk gefluit wierd, naar dien e^n X % Gast-  C 3°S ) Gasthuis-Heelmeester, terftond een Tourniquet aanlag. Toen ik geroepen wierd, en het Verband afnam,vond ik de Bloedftorting gefluit,en de Wonde met een weinig geftold Bloed opgevuld. Ik onderzogt hier op den loop der Wonde, en voelde de Slagader kloppen; dog toen ik het gedolde Bloed, dat zig tusfchen den Buiger van de Voorhand had opgehoopt, wegnam, fpoot 'er, uit de diepte, een dun, opgelost Bloed, in eene fchuinfe rigting, uit de Wonde. Maar toen ïk den Vinger op deeze plaats bragt, ftond het Bloed, zelfs na het afneemen van het Tourniquet. Ik bragt een Prop, Tampon , van Eikenzwam, Agaricus, op de gekwetfte Slagader, en verbond met trapswyze Drukdoeken, na dat vooraf alles met Plukfel was opgevuld. Een Heelmeester van het Gasthuis, moest de Hand op het Verband houden, om eene nieuwe Bloedftorting voor te komen; dog tegen zes Uuren kreeg de Lyder Stuipen, en flierf, een vierde Uurs daarna, onder dezelven. Den volgenden Dag onderzogt ik den gewonden Arm, en toen ik de Huid en het Vetvlies had los gemaakt,vond ik in het laatfte, rondom de Wonde, eene menigte bedorven Etter. De uitwendige Ader van het Ellebeen, was twee Duimen van de Leverader, Bffilita, verwyderd, en door de Verrotting van alle vereeniging afgefcheiden. De Middelader, Mediana,was digt by de Hoofdader, Cep-  ( sop ) Cephalica, afgefcheurd. Toen ik het zeer bedorve en verharde Vetvlies, Tunica cellulofa, van de Spieren had afgenoomen,vond ik om hec geheele Gewrigt, alle deszelfs tusfchen» ruimten, met geftold Bloed opgevuld, die wierd insgelyks weggenoomen, en nu ontdekte ik, dat de Kogel, door de Breede Pees van de inwendige Armfpier,drie vierdeDuims van haare inplanting, in eene fchuinfe rigting doorgedrongen, en in het Been was blyven zitten. Ik fcheidde de Armftagader, van de Zenuw, waar mede zy zeer vast vereenigd was, af, en na dat ik den Buiger van de Voorhand had afgefneeden, vond ik dat de terugkeerende Slagader van het Ellebeen,digt by den gemeenen Stam der Ellebeens en tusfebenbeenige Slagaders, afgefcheurd was. Ik nam de inwendige Opperarm-fpier weg, en ontdekte daar door het Gewrigc, coen ik hec geftolde Bloed, dat hier ook opgehoopc was, had weggenoomen, De Gewrigcsband was verfcheurd, en de fcherpe Rand van het Kroonswyze Uitfteekfel des Eilebeens, afgeflaagen. De Kogel zelfs was, op de voorfte oppervlakte van het onderfte gedeelte des Opperarmbeens, in den middenften en voor-" ften Hoek ingedrongen, en had dien geheelen Hoek, beneevens een gedeelte des Lighaams van het Opperarmbeen, tot het midden van den inwendigen Knokkel, met den grooten Rand van den dubbelen knokkel, Trocblea, regt in zyne vereeniging met den kleinen X 3 Rand  C 3ï« ) Rand, en het inwendige gedeelte der agterfte oppervlakte van dit Been, verpletterd. De voorfte Sleuf, Fosfa, over den dubbelen Knokkel, en de geheele agterfte Sleuf, waren gebrooken, en de Kogel lag hier, met de ftukken der Kleederen, die hy mede genomen had, onbeweeglyk. Het Merg was, in de inwendige holligheid van het Been, bedorven en geheel zwart-bruin. Behalven dit was 'er aan de overige deelen van dit Been nog Spleet nog affchilfering te ontdekken (i). DE VY F-EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Een huitengewaon groot Spekgezwel, aan ie flinker Dye, met een dsodelyken uit. Jlag. Door denHeere devhient, Koninglyk Loontrekkend Heelmeester. Een Musquettier van 40 Jaaren , die te gelyk een Schoenmaaker was, wierd in het Veld-Gasthuis te Neife gebragt, wegens een bui- (1) Dit Geval bewyst weder de noodzanklykbeid der Afzetting, en dat zy gants niet overtollig is. Ats deeze Konstbeweiking bier in bet begin verrigt was geworden, zouden niet alleen, alle de zvvaare Toevallen, die nu ge. volgd zyn, nagebleeven, maar de Lyder zou ook in het Leeven gebleeven zyn. Aanmerking van 'den Uitgetver.  C 3" ) buitengewoon groot en hard Gezwel, aan de flinker Dye. Het Gezwel was reeds voor zes Jaaren, na eene hevige Koorts, ontitaan, zonder dat hy zig enige uitwendige Oorzaak, dan alleen hec Lederkloppen op de Dye, dat aan dit Beroep eigen is, kon cebinnen brengen. Dog, na de Koorcs, bleef eene prikkeling over » die zig door alle Ledemaaten verfpreidde, tot dat zy zig eindelyk, op eenmaal, op de volgende wyze, in de Dye vasc zette. , De Lyder was, op het Veld, vrolyk aan het Werk, zonder dat hem vooraf iets fcheelde, wanneer hy eensklaps, in de flinker Dye, zulk eene hevige Pyn en Kramp gevoelde, dat hy in een geheel Uur, nog ftaan nog, gaan kon. Van deezen tyd af, hield de prikkelende Pyn, in de overige Ledemaaten, geheel op, maar in de Dye, wierd dezelve, van dien tyd af, fchoon niet aanhoudend, maar by zekere cusfchenpoozen , gedurig heviger. Te gelyk vond men,aan de inwendige zyde van de Dye, in derzelver midden, eene Verharding, tegen welke wel verfcheidene verdeelende Middelen gebruikt wier. den, dog, in weerwil hier van, wierd hec harde Gezwel, dagelyks grooter, zo, dat de Dye, in den tyd van zes Jaaren, meer dan tweemaal zo dik wierd, dan de andere. De Lyder verrigtte hier by,niet alleen zyne bezigheeden, behalven het Lederkloppen, dat hy, wegens de hevige Pyn, in den laatften x 4 tyd  ( 312 ) tyd had moeten nalaaten, maar hy kwam ook Jaarlyks op de Revue. Dog, door de vermoeiende Marfchen, in het begin van deezen Veldtogc, vermeerderde niet alleen de Pyn in de gezwolle Dye , die tot hier-toe dragelyk geweest wis, maar het Gezwel nam toe, zo dat men hem in het Gasthuis te rug moest laaten. Het Gezwel ftrekte zig uit, langs de inwendige oppervlakte van de Dye, van de Liesch af, tot aan de buiging der Knie , en de grootfte uitzetting en verheevenheid van het zelve was in het midden der Dye, boven de afvoerder van het Dyebeen , Abóuctor Femoris, zonder dat uitwendig, enige Roodheid of Ontfteldng re ontdekken was. Terftond wierd den Damp van Al^n en andere verdeelende Middelen aangewend, en m dat men, met het gebruik van d ezel ven , enige Weeken had aangehouden, ontdekte men, op het midden der grootfte Verheevenheid van het Gezwel, eene zagte plaats, hoewel zonder enige uicwendige Ontfteking. Zy week voor het drukken van den Vinger, en fcheen inderdaad Etter te bevatten. Men lag weekmaakende Middelen aan,om de Verettering nog meer te bevorderen, dog na enige Dagen was deeze zagte plaats verdweenen, en alles had weder eenerlelè' hardheid, zonder dat het Gezwel in het minst verminderd was. Waarfchynlyk was de Etter, die #ig vertoond had, in het Bloed opgenomen, want  ( 3 f3 5 want den tweeden Dag daarna,kreeg de Lyder eene aanhoudende Koorts, die na tien Dagen, met een zeer fterk ftinkend Zweet eindigde. De Dye bleef onveranderd, en 'er wierd,drie Maanden lang, met inwendige verdeelende, en dienftige inwendige Middelen voortgevaaren,tot dat de Lyder op eenmaal, over eene hevige brandende Pyn, onder den Afvoerder klaagde. Men ontdekte op nieuw eene zagte plaats, en in de diepte eene Vogtgolving. 'Er wierden wederom weekmaakende Middelen aangelegd, en de zagte plaats wierd grooter, met eene verheevenheid op de Oppervlakte, ter grootte van eene vlakke Hand. Eindelyk maakte men,op deeze plaats, eene opening, en 'er vloeide meer dan twee Pinten , van een affchuwelyk ftinkend Vogt uit, het Gezwel verminderde terftond een weinig, en de hevige Pyn hield op. De inwendige holligheid der Zweer, wierd met balfemagtige infpuitingen gezuiverd, de Wonde zelfs met het Linimentum, Nigrum verbonden, en over de geheele Dye wierden nog by aanhoudenheid, weekmaakende Pappen gelegd. Het uitvloeijen van het ftinkend Vogt, was zo fterk, dat by elk Verband, dat tweemaal s' Daags vernieuwd wierd, meer dan een half Pint uitliep. Dog de kragten van den Lyder, waren ," door de langdurigheid van het Gebrek, reeds verzwakt, en de fterke Veretteriug, gelyk ook de opneeming, Reforbtio, van dit Vogt in het X j Bloed,  ( 314 ) Bloed, verzwakte hem.nog meer,zo dat hy, in weerwil van alle verfterkende inwendige Middelen, dagelyks zwakker wierd, en de Pols was, den tweeden Dag na de Konstbewerking , naaulyks meer te voelen. By het tot hier toe, gebruikte Afkookfel van den Koortsbast,wierd enig vlug Zout van Hertstoorn gevoegd, en hy kreeg s'Morgens en s Avonds, een Grein Mussus met Suiker. Niet te min wierd hy gedurig zwakkery en den vierden Dag na de gemaakte Opening, vond ik hem, des Avonds, zonder Verftand en Gevoel, de Pols was naaulyks meer te voelen, en des Nagts om drie Uuren frierf hy,zónder de minfte beweeging van het Lig Iiaam. Ik onderzogt nu de zieke Dye, en vond, toen ik de Huid had weggenoomen, onder de Dyevaten en de Spieren, eenen vliezigen Zak die zig om de Dye uitftrekte. Ik opende deezen Zak, en vond in denzelven, eene menigte Spekgezwellen, waar van elk met een bizonder Vlies omkleed was, en die, met elkander, zes Ponden woogen. Alle deeze enkele Gezwellen, waren aan de agterfte oppervlakte, gedeeitelyk onder zig zelfs en gedeeitelyk met den algemeehen Zak, vast vereenigd, terwyl de Zak zelve, aan de inwendige oppervlakte van het Dyebeen en aan de breede Dye - fpier.vast gehegt was. Op die plaats daar hy aan het Dyebeen was gehegt, vond mefi verfcheiden tegennatuur- ly.  C Hs ) lyke Uitwasfen, aan het Been, en aan den Kam van het Dyebeen,vond men twee ronde puntige Uitwasfen van enige Dunnen lang -, die in het Spekgezwel eindigden. Het was opmerkelyk, dat deeze laatfte Uitwasfen, niet uit het Been zelfs, maar uit het Beenvlies, Periostium, ontftaan waren. Daar dit Gezwel onder de Bloedvaten en de Spieren lag, waren de eerfte, door het aangroeijen van het zelve, beftendig uitgerekt, en hunneMiddellyn tegennatuurlyk vernaauwd, de laatften integendeel, waren geheel flap en flets geworden. Onder het groote Hoofd van de driehoofdige Spier, daar de Opening gemaakt was, waren twee zulke Spekgezwellen geheel opgelost, en hunnen Rok, beneevens het lange en het korte Hoofd van de gemelde Spier, veretterd en verteerd, en hier uit was ook die menigt Vogts gevloeid. Aan het Been zelfs,vond men nog, aan zyne uitwendige oppervlakte, nog ook, na dat het in de lengte doorgezaagd was, aan de inwendige, niets tegennatuurlyks, behalven dat het, op de plaats der Verettering, wat donker* bruin van Kleur was. D E  ( 3*6- ) DEZES- EN- VEERTIGSTE WAARNEEMING. Van eene Vrouw hy wie de Lyfmoeder en de Schede ontbrak. Door den Htere meijer, Koninglyken OpperHeelmeester. iCene Soldaaten Vrouw, die met haaren Man op bevel uitging, had het ongeluk, toen men door den Vyand wierd aangetast, dat zy in de Bilfpier der regeer Zyde, gefchooten wierd. Den derden Dag,wierd zy, met andere gekwetften, in het Gasthuis te Glatz gebragt, en myner zorge toevertrouwd. De Lyderesfe was reeds in eenen zeer flegten toefhvnd,en toen ik den loop der Wonde onderzogt, vond ik, dat de Kogel,tot op het Darmbeen doorgedrongen, en daar was blyven zitten. Ik verwyderde de Wonde, en haalde den Kogel, beneevens enige Beenfplinters, uit, dog, in weerwil van de beste behandeling, ftierf zy den derden Dag, na dat zy in het Gasthuis was gebragt. By het onderzoek na den Dood, vond ik het Bekken met geftold Bloed opgevuld,en het geheels Darmbeen vermorzeld, het afge- fchei-  ( 3*7 ) fcheide Vogt had zig in het zelve ultgeftort, en de Spieragtige Deelen aangetast. Deezen waren reeds, door Verfterving vernield, en hier door was de Dood ook zo fchielyk gevolgdToen ik het Lighaam, uitwendig bezag, en Ontdekte dat de Borften zeer fterk verheeven waren,vermoede ik,dat zy misfchien Zwanger zoude zyn, daar zy nog geen Jaar getrouwd was. Dog ik vond by hec onderzoek, nog Lyfmoeder nog Schede, maar in plaats van deeze Deelen, een Sponsagtig Vetvlies, Tunica crtlulofa, dac van hec Buikvlies afftamde, en de ledige plaats vulde. Dit Vetvlies was niet verbonden met enige naby gelegene Deelen, maar maakte op zig zelfs een geheel uit, en de Trompetten van Fallopius, beneevens de Eiernesten, waren aan het zei: ve vast gehegt. De Trompetten zelfs waren, op het gevoel , zeer hard, glad, en in haaren geheelen omtrek, was geene de minfte Verheevenheid te ontdekken. Op die plaats, alwaar zy aan. het Vetvlies, dat de plaats der Lyfmoeder innam, vast gehegt waren, waren haare openingen geflooten, en tusfchen beiden was eene tusfchenruimte van ai Duim, die door hec gemelde Vecvlies wierd opgevuld. Op verfcheidene plaatfen fneed ik haar dwars door, en vond, dac de inwendige Opening naaulyks eene Lyn bedroeg, fchoon de Middellyn der buis, in derzelver midden, eenen Duim  ( 3i8 ) Duim uitmaakte. De Franjes, Fimbria, wa. ren insgelyks tegennataurlyk groot en hard. De Eié'rnesten hadden wel hun natuurlyk maak fel, maar zy waren insgelyks grooter, dan zy doorgaans, in den natuurlyken ftaat, zyn. Ik doorfneed dezelven, in verfchillende ngtingen, dog ik kon niets van die klei. ne Blaasjes ontdekken, die men doorgaans voor de Vrouwlyke Eieren houd. De gewone Vlegting van Bloedvaten der Eiernesten was 'er tegenwoordig; dog, daar my de tyd en de omilandigheeden beletten, om dit alles naaukeurig te onderzoeken, kan ik met geene zekerheid bepaalen, of de Zaadvaten in den natuurlyken toeftand waren, dan of hier in ook eene afwyking plaats had. Toen ik de uiterlyke Teeldeelen onderzogt, vond ik de uitwendige Lippen zeer klein; de Kittelaar, Clitoris, was insgelyks zeer klein, en lag geheel bloot, dewyl de Watervleugels; Nympbx, geheel ontbraken. Uit de Bilnaad; Perinaeum, kwam een vervolg der Huid voort, dat de opening, die, in den natuurlyken ftand, de Schede maakt, floot, en zig onder de opening der Pisbuis vast hegtte. Ik fneed dit Vlies door, en terflond ontmoete ik een vast Vetvlies, dat de plaats der Lyfmoeder, Uterus, bekleedde. De Pisbuis was zeer fterk uitgerekt, het welk buiten twyfel, ontftaan was, naar dien de Man haar daar door bekent had. Want tgen ik hem vroeg, of hy dit gedaan had? ver-  ( 3*9 ) verzeekerde hy wel dat het gebeurd was, dog met veele moeite; en de Bloedverwanten der Vrouwe, hadden hem ook voor af gezegd, dat zy geene Kinderen zou krygen, dewyl zy nog nooit haare Maandelykfe reinigingen had gehad. Alle omftandigheeden geeven meer dan genoegzaam te kennen, dat de tegennatuurlyke gefteldheid der Deelen , by deeze Perfoone, reeds van de Geboorte af plaats heeft gehad, en dat de Lyfmoeder met de Schede, nog door eene Verettering, nog enige andere tegennatuurlyke omflandigheid, verlooren geraakt zyn. Einde van bet Tweede Deel.   ALGEMEENE& Inhoud Van bet Tweede Deeli j. l. schmucker , Over de Geneezing van den Zwarten Staar, . . Bh r. —— Ver/cbeiden Soorten van Zogver plaatzingen, enz. . 31- WAARNEEMINGEN. I. schwind, Een Steen uit den Endeldarm gebaald. . „ Ü. over de werking de Nagtf. 56*; III. ollenrot, over eene Borstwonde, waar in de Jlinker Long, bet Hartezakje en de * punt  punt van het Hart gekwetst -waren} enz. . . . . 62i IV*. ———— proeven over het Nut van het Kalkwaier , by inwendige Zweeren. 68. V. —— eene Hoofdwonde met bizonden Toevallen. . . 71, VI. ■ de Werking van bet koude Wa- . ter in verfcbeiden Toevallen. 75: VII. —' r— eene aanmerkelyke Hoofdwonde ,die gelukkig geneezen wierd. 78. VIII. püschel , gente zing eener Blind- en- Doof beidydoor den Braakwynfteen. 82, IX. vioks, over een afgefcheiden Beenfplinteri die 13 Jaar en in de Dye gezeeten bad. 84. X. -t. over bet Misbruik van bet Ader* laaan by geforceerde Marfcben, enz, 85. XI. wegens een groot Beenbederf, aan bet Voorhoofdsbeen, enz. 93. XII. m  m XIT. horn, eene volkomene omgekeerde knoest' agtige Baarmoeder enz. , 96. Xllf. volker, eene merkwaardige gefchootene Wonde, ahvaar de Kogel,in het nederdaalende gedeelte van den Karteldarm gedrongen was, enz. . ior. XIV. budeüs, een voorbeeld van bet nut der Afzetting, by Lyders welkers kragten geheel uitgeput zyn. . ioj. XV. sellin, enige Bydragen ter behandeling der Hoofdwonden. . . 109, XVI. de Werkzaamheid van den Koortsbast, 'in alle Zweeren en Verzwakkingen van bet Lighaam. 112. XVII. morgenstern, eene Veftervmg van den geheelen Onderarm, door een Slymprop der Slagader. , 115, XVIII» KREmer, afzetting van een Kankeragtigen Kittelaar. . . nS", ♦ % j. Ui  fp j. l. fCHMUCKSRi ever t(n WaterDarm ev Netbreuk, die met bizon* dere merkwaardige Ornjlandigheeden gepaard ging, enz, 12.1. " " -1 —— Gefcbiedenis van een zeer gevuarlyke kwetzing aan bet Hoofd. .... 132, VERVOLG DER HEELKUND GE WAARNEEMINGEN. XIX. kremerj eene Slagaderbreuk, die van ztfs open brik, met een ongelukkig gwolg. . . .143. XX MüL.Ea, verhaal van een" ingeworteld veneriescb Gsbrek }met een Beenbederf, van het Bekkeneel. . . 145. XXI. KLEM4.NN, over eene Jlerke fcbudding der Herfenen. . . 147. XXIL creutzwieser, de werking van den Braakwynfleen, by eene Schudding der Berfenen. . . ï$oi XXIII,  XXIII. sellin, volkomene Geneezing van een bui-ingewoon groot Kropgezwel, 154. XXIV. v.eideue, Wegens de Konstbewerking op eene beklemde en verworvene Lieschbreuk, met wegneeming van den Bal. . . . 159. XXV. hemman, over de werking van het koude Water in de Maagkramp. 163. XXVL hagen, van eene Opftopping der Pis, door Zwangerheid veroorzaakt, enz. 172 XXVII. lange , Eene Breuk met verfcbeuring van den Darm, die nogtans, met agterlaating van eenen kunfligen Aars, geneezen wierd. . 176. XXVIIL " geneezing van een invreetende Zweer in bet Aangezigt, door eene venerike Oorzaak. 180V XXIX. ■ 1" 1 eene geneezene Verlamming van den Arm, uit eene dergelyke Oorzaak. • . , 182. * 3 XXX.  VI XXX. 1 • afzetting van een Slympnp van den Endeldarm. . 184. XXXI, volker ,fcbadelyke werking van den Brandewyn, enz. . . 185. XXXII. eïsenscumeid , eene Slagaderbreuk van de Longjlugader. . jgi. XXXIII. hemman, over eene bizondere Som van Darmbreuk, , . 1Q2m XXXIV. rud'ger, van eene zeldzaame geJcimtene Wonde door den Hals. 203. XXXV. sonderhoff, van eene berflelde Ont- wrigting van bet Dyebeen. 106, XXXVI. ludücke, over eene doodelyke doorbooring der Darmen, die door Wormen veroorzaakt •was. . 21%. XXXVII. schwindt , Zonderlinge geneezing van eene Waterbreuk. . 221 Bloch> verzameling van Waarnee- mint  vii mingen. over bet afzetten der Vingers en Toonen. . 2.25. o. j. evers, vervolg der Waarnee mingen over de werking der Groote Nagtfchade, enz. . TWEEDE VERVOLG der HEELKUNDIGE WAARNEEMINGEN. XXXVIII. seeliger, gefcbiedenis eener langdurige Pypzweer, enz. 255. XXXIX. — bet Nut van het Saba- dilzaad, tegen den Lintworm. 286. XL. ruDiger , over eene bizondere Hoofd, wondernet ten doodelyk gevolg. 289. XLI. otto, van eene Hoofdwonde met een doodelyk gevolg. . 292. XLII. gross , over eene vernietiging van den Schederok der Ballen, door inwendige Oorzaaken. . 299. XLIIL  yi-ii XLIlï. schwindt , over een •weggenomen Kankergezwel. % , 301; XLIV. sonderhoff , eene gefcbootene Won* de aan den Opperarm, met eeii doodelyk gevolg. . 30^ XLV. devrient, Een buitengewoon Spefo gezwel,aan de flinker Dye ,met een doodelyken uujlag. j ^ÏOt XLVI. metjer, Fa» Fj-omto *y wie de ' Lyfmoeder en de Schede ontbrak, 3160