Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  HEELKUNDIGE MENGELSCHRIFTEN,1 (JITGEGEEVEÏï DOOR DEN HEER" ^. L, S C H MU C K P &t Eerjlen Generaal-Heelmeester van de Armet des Konings van Pruis/en-, Directeur tan ds, Heelkundige Veld-Hospitaalen, Medelid van de Roomfch- Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekers. VIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD* DOOR JOHANNES Heelmeester te Haarlem. DERDE DEEL, 35 » » * & Te HAAK L E M By A. L O O S J E S3 MDCCLXXXIX.   KOORREDEN VAN DEN S C H R Y V E R. JJet gunjlig onthaal, zo wel myner reeds wtgegeevens Heelkundige Waarneemingen, als van de twee vorige Deelen der Mengel-, fchriften, en het voordeelig oordeel dat 'er kenners over geveld hebben, hebben my, in mynen Ouderdom aangemoedigd, om ook dit derde Deel, ter drukperfe over te geevent hoopcnde dat het insgelyks de goedkeuring zal wegdragen. In den Ouderdom verjlaauwd hetVtiury by gevolg kan de Schryfflyl niet bejlendig zyn; ondertusfchen verzeeker ik, dat waare en op de ondervinding gegronde Waarnee' mingen, in dit Werk bevat zyn; en een Drachma ondervinding weegd meer dan veele Ponden blinkende Befpiegeling. Ik heb weder het zelve Plan gevolgd, dat ik my, in het eerjle Deel heb voor' A s gefield,  61 VOORÏLÈDÈtf gejleld; namelyk, ik verhaal de gefchiedeJ iiisfen der Ziekten, in alle haare Omjlandigheeden, zonder ze door geleerde Redeneeringen op te Jmukken. Want eene eenvoudige voordfagt zal eerder begreepen worden, dan eene verjlerde Befpiegeling die oor het Ziekbedde niets helpt. Indien men, in mynen zeventig] aarigen Ouderdom, myne Pen zwakker vind, dan in de vorige Deelen, verzoeke ik, dat men my M"gls e^nen Wenk geeve en ik zal haaf gerust nederleggen. Ik ben van een groot gedeelte deezef Waarneemingen Ooggetuigen geweest, en ik kan voor derzelver zekerheid injlaan. De Proeven met het Zabadilzaad, iri alle foorten van Wormziekten, hebben my belet dit Werk eerder uit te geeven, naardien ik het eerst meermaalen wilde beproeven, om met alle mogelyke zekerheid te künnen bepaalen, hoe dit Middel, in eiken '{jtvensjïand? met nut gebruikt kan worden. Pa  VAN DEN SCHRYVER. y Ue Proeven die ik daar mede genomen hebbe, zyn byna ontelbaar. Het Zabadilzaad is niet alleen het zekerfte Wormmiddel , maar ik heb 'er veele Proeven mede genomen, en zal 'er ook mede voortgaan, cm het zelve tegen de vallende Ziekten te gebruiken. Het ware te wenfchen, dat men in deeze Ziekte, meerdere Proeven nam, fchoon het met de eerjle niet gelukte» het zou genoeg zyn, als 'er onder tien of twintig, maar een van deeze Ziekte bevryd wierd, alle de Middelen, waar van mem Zo veel ophefs gemaakt heeft, en die ons bekend zyn, hebben niet altyd dien gunjligen uitflag, dien men aan dezelven toefchryft.' Myn voorneemen was niet, om de Jleen^ fnyding a deux tems te verrigten, zo als de nieuwere Franfchen dezelve aanpryzen. Hoe minder Pyn men de Lyders aandoet, hoe gelukkiger de Operateur en de Lyders zyn. Dog de noodzakelykheid bragt 'er my toe} om de teedere De el en niet te zeer. te A 3 kwet-.  Vi VOORREDEN van den SCHRYVER. kwetzen, en om Ontfteking en Verft'erving voor te komen: daar men my met regt had kunnen tegenwerpen, waarom ik de nieuwe Konstbewerking a deux tems niet verrigt had, dewyl ik dan den Lyder had kunnen redden. Van de wyze, waar op het Schurft geneezen word, heb ik de beste berigten van het goed gevolg bekomen; ik heb dit Middel ook aan mynen besten en getrouwflen Vriend en Amptgenoot, den Heer Generaal - Heelmeester theeden gegeeven, die het bejlendig, by het talryk Artillery Corps gebruikt, Geen Worm kan, zo als ik reeds gezegd heb, in ons Lighaam ontftaan, als hy niet, met de Spyze en Drank, uit hec Dieren oi Plantenryk, door Eieren der InfeClen, in onze Maag doorgenikt word. Als de Eieren ' een bedorven Slym in de Maag vinden, leggen zy ftil en worden fchielyk uitgebroeid. De daeelykfe Ondervinding leert,dat, als zig op een ftuk versch Vleesch, gelyk ook m eene verfe Kaas, een Slym neerzet,den volgenden Dag, alles vol levendige Maden is, die zigtbaar aangroeijen; en dit gebeurd nzonderheidin de warme Maanden, als; Juiy, Augustus en September. Dit alles nu tot eenen grondflag gelegd hebbende, is het niet te verwonderen, dat in deeze Maanden, wanneer alle deeze Infe&en in eene groote menigte by elkander zyn.ayby de Arméén alles bezoedelen, wat de Soldaaten moeten eeten en drinken, »*>nderheid als de Legers lang ftil zyn, en niet altyd het beste Water hebben;hier komen dan,in Augustus en September de koele Nagten by, wanneer 'er veele Buikloopen en roode Loo- PTn°aneftTeid togten heb ik deeze Ziekten, in het gemelde Jaargetyde, waargenomen, en altvd meer of minder ontlasting van Wormen gunden, na dat de Loop van een mppr 0f min bedorven aart was. "" Hoe dikWilS kwaoen de SoUtt» met Uaagen, over hevige Kolykpynen, d.e «g.  ( 12 ) den Dag te voren, wel bevonden. Als me» hun Laxeermiddelen uit Rbabarber, gaf, wierd en de Ziekte en de Py„ heviger; 'afs ^hun • den Braakwortel of den Braakvvynfteen gaf W Es 'd nf\ t d3n' V^fch^en maaien' daags, de Rbabarber met Cremor Tartari liet gebruiken, wierd ook het overig van deeze Wormen ontlast, en de Lyders bevonden zig terftnJ6626 ?e,nees^e, in het begin mee terflond gevo gd wierd, dan wierden de Py- M r P en K°0rtS hevi8er,zo dat mi enige Dagen, eenen zeer fterken rooden fielde.VS g^die Lyd6r in Levensgevaar telde ja ik heb in de Gasthuizen, met de ~nVT°ndHring' g6Zien' h- de r „de' ook in f f/-yin üitSeb™open;gelyk zulks Wd i^Ck0°rt£en' zeer dikwils ge- teurd, dat altyd een flegt teken is. ö *" *euf eer^e Vdd-togten, die ik b7«s rdft ^b ik nooit °zulk eene g£c» hoeveeiheld, kwaadaartige Buikloopen ge! T r I7;Vn Ad„n k;tften Veldtogt. vM het J3" 1778. Alle de Lyders wierden door eW ronT T*6 W°rme^ « "! van boven , TeD gepl3agd' die ^ hun van boven en onder uitkroopen, en die de Ziekte zeer verergerden. 6 De Bergagtige- Lugtftreek in bohee«™ * Z£er gefchi^ om deeZe hevige Buikbo pen  ( 13 ) pen tè veroorzaaken, dewyl de Dagen door. gaans zeer heet, de Avonden koel, en de Nagten koud zyn. Ik ben dikwils, by het vervoeren der Gekwetften, door de Wormen,zeer in verleeeenheid gebragt, daar zig, in weinig Unren* of van het eene Verband tot het andere, fchoon de Wonden behoorlyk bedekt, en met Drukdoeken en Wlndzels omwonden waren, bv duizenden kleine Maden in de Wonden vertoonden, en den Gekwetften hevige Pynen veroorzaakten, dog die, door een weinig rust en behoorlyke Middelen, fchielyk verdelgd wierden, In deeze Lugtftreek Vertoond zig, zo door de belette Uitwafeming, als uit gebrek aaii behoorlyke zuiverheid, het fchurft *eer fch£ lyk: in dee.e Puistjes komen, dan ook: fchie lyk, Milioenen van kleine Infcüen, die den armên Soldaat zeer martelen. Dog zy worden, door Zwavel en Varkensvet, fchielyk verdelgd, dewyl zy daar van fterven Als bv zulk eenen kwaadaartigen RoodenLooó, alle behoorlyke Middelen aangewend 5 aU 'er te °elvk Wormen ontlast worden, als er te gciyv 0.,;^. worden, en de Toevallen, als, Koorts, Bmk1Walgingenen het Afgaan,met nalaaten, fsYhet een byna onbedrieglyk Kenteken dat Sr Wormen in het Lighaam zyn, die dit alles veroorzaaken:ik heb alle de gewone Middelen tegen de Wormen t Antbelminuca , als de  < H ) tracta amaraje Muf*. Corall. enz. gdyk ook het Afkookfel van Kwikzilver, dog niet al tyd met het gewenfte gevolg, laaten gebruiken. Hoe dikwils komt het, in de Praktyk niet voor, dat zo wel Volwasfenen als Kinderen" door Wormen geplaagd worden, aan welken men deeze gewoone en beste Wormmiddelen geeft, en 'er nogtans geene Wormen ontlast worden, en de Toevallen voortduuren Hoe dikwils gebeurd het niet, by Kinderen en Volwasfene Lyders van deeze Soort, dat zy na het gebruik van Rbabarber vermengd met Jsthiops Mineraal, of Merc. Dulc. of een Afkookfel van Kwikzilver, Wormen ontlasten: dog in andere Gevallen, gebeurd dit, onder dezelve Behandeling niet,en de blyken van de tegenwoordigheid der Wormen, blyven als voorheen j hierom heb ik dikwils, naar een Middel verlangd, dat deeze InfeSten te keer ging, dezelven doodde, en waar op men ziz met zekerheid kon verlaaten. Toen ik het Tweede Deel van myne Heelkundige Mengelfchriften opftelde, wierden xny, door den zeer bekwaamen en oplettenden Regiments - Heelmeester , den Heere see ligjï r , enige Waarneemingen toegezonden, waar onder eene, over het nut van het Zabadilzaad, tegen den Lintworm, was, die ik in het Tweede Deel, BI. 2S6 heb medegedeeld. Ik ontken niet,dat my dit Middel niet anders  C 15 ) ders bekend was, dan als een Luispoeder; waar tegen het, van Soldaaten, Schippers. Capucyner - Monniken,enz. gebruikt wierd,« daarom ook Capucynen Poeder genaamd word. selyk wy het, in de Gasthuizen, veelvuldig februiken , om deeze InfeHen daar mede te dooden, door de Dekens en het Hoofd der Lyders, daar mede te beftrooijen, dog vaa het inwendige gebruik, had ik nooit iets geleezen, of gehoord, behalven in loesekeot Materia Medica, BI. 381, alwaar het Zff? zaad, onder de Wormdoodende Middelea ftaat, dog zonder verdere toepasüng. Men moet dit Zaad niet verwarren, mes het Luiskruid, Semen Stapbyfogria, d&tin zyne uiterlyke gedaante, zeer veel van dit Zaai verfchild: misfchien is de werking van beiden, in het dooden der Luizen, gelyk, oadertusfchen heb ik geene Proeven genomen, van deszeifs inwendig gebruik. In den laatflen Veldtogt van het Jaar 177S, had ik geleegenheid, om met den Heere se eli ge r, over het gebruik van dit Zaad te fpreeken die my verzeekerde, dat het Verhaal, dat hy my toegezonden had, waarheid was, en dat hy 'er tegen den Lintworm, maar eene Proeve mede genomen had. K gaf my alle moeite, om in zulke Boeken ,die over de Kruidkunde en de Materia Medica, handelen, iets van dit Zaad te vinden, dog ik vond altyd het zelfde: dat het, namelyk, een Mtxicamu Zaad is,dat de Luizen,en al-  C ï6 ) Ié Infittenj dood, en by gevolg, onder dé fbherpe Middelen, Acria, behoord. Hèt geen ik 'er nog van vond, was, dat de Indiaanen, dit Zaad, in Water kooken, en het Hoofd, in het Kwaad-Zeer en de Luizezugt, daar mede wasfen. Om nu aan mynen weetlust enig genoegen te verfcmffen, begon ik allerhande Proe. ven met dit Zaad te doen, en wel met de grootfte oplettenheid, gelyk men met alle fcherpe Middelen, die van de beste werking zyn, moet doen. In myne jongere Jaaren, zou het niemand in de gedagten zyn gekomen, om den Sublimaat in Brandewyn of Pillen te geeven, dat nu met groot nut gefchied; ja de oude Geneeskundigen in Duitschland, waren voor 4© of 50 Jaarenj bevreesd, om iemand tien Greinen Koortsbast te geeven, daar men tegenwoordig, als de nood het vereist, dagelyks enige Oneen geeft. Wie zou voor 30, 40 Jaaren, de Geneezing met de dolle Kervel, Cicuta, gewaagd hebben? Het komt'er hier alleen op aan, dat zulk een Middel, met groote oplettenheid gebruikt word. Terwyl ik, in de Jaaren 1778 en 1779, geleegenheid had, dit Middel, by verfcheidene Perfoonen, die met Wormen geplaagd waren, te gebruiken, begon ik met groote oplettenheid, en ontdekte geen nadeel, maar veeleer de beste en fpoedigfte hulp, gelyk nit de volgende Waarneemingen zal blyken, en ik gebruik het tegenwoordig nog, in my-  ( 1? ) ne bizondére Praktyk, in alle Soorten van Wormziekten, met het beste gevolg. Een iegelyk die dit Middel wil gebruiken, raade ik alleenlyk aan , dat hy het doe met die voorzigtigheid, welke ik voorts zal aanwyzen. By myne terugkomst uit het Veld, nam ik terftond geleegenheid, om met mynen Vriend, onzen geleerden Hofraad en Hoogleeraar ift de Kruidkunde, den Heere gleditsch, te fpreeken, en verzogt hem, my alles wat hy wist,van de Zabadilplant en het Zaad, en van deszelfs nut in de Geneeskunde, te zeggen, dewyl 'er in de Kruidkundige Boeken, en in de Materies Merficae, byna niets van gemeld word, dan dat het eene Mexicaanfe Plant is, welks inwendig gebruik, door zyne fcherpte 'en knaagende Eigenfchappen, verdagt is. Deezeu waardigen Geleerden, heeft my, uit Vriendfchap, eene Natuur- en Geneeskundige Waarneeming over dit Zaad, die in de fchriften van het Gezelfchap van Natuuronderzoe* kende Vrienden te berlyn, te voorfchyn gekomen is, gunft'g toegezonden. , De Ondervinding is de beste Leermeeste* resfe, waar op men zig het veiligst kan ver* laaten. Toen den grooeen hel v etiüs, den Braakwortel, Ipecacuanba, wierd toegezonden , zonder dat hem deszelfs Naam of gebruik bekend was, deed hy, in den Loop, die toen te parys heerschte, met deezen Wortel tot Poeder geftooten, en met alle B 'Voor-  r 18 ) voorzigtigheid gebruikt,de grootfte Proeven; met eene algemeene goedkeuring, zo dat hy nog. in dergelyke Ziekten,als een Braakmiddel, beftendig gegeeven word. Alle kragtige Middelen, ten onregten tyde, of in eene te groote hoeveelheid gegeeven, worden in ons Lighaam Vergiften; dog met Oordel gegeeven, doen zy Wonderen en zyn heilzaam. Als de.Bella dona, gelyk de Ondervinding geleerd heeft, met behoorlyke behoedzaamheid en voorzigtigheid, gegeeven word, doet zy dikwils wonderen; maar als zy in ongefchikte Handen komt,doet zy, gelyk alle andere Vergiften, nadeel. Volgens myne Ondervinding, en zeer veele Proeven met het Poeder van Zabadilzand, heb ik het niet alleen, voornaamlyk in Wormziekten gegeeven, maar ook Perfoonen, die de vallende Ziekte en Stuipen kreegen,door deszelfs gebruik volkomen geneezen, zonder dat de minfte groote of kleine Wormen ontlast zyn, maar die eene groote menigte, zeer le. lyk, (tinkend, dik Slym ontlasten. Zo lang het Slym te voorfchyn kwam, liet ik het Poeder gebruiken, maar zo dra dit wegbleef, hield ik met het gebruik op, en de Lyders waren van hunne Ziekten bevryd. Ik heb dit Middel, aan zeer uitgeteerde Lyders gegeeven, by wien, door den langdurigen Afgang, de inwendige Rokken van de Maag en Darmen, zeer gevoelig moesten zyn} die onder het ge- bruik  ( tg ) bfüik niet de geringde Toevallen kreegea, maar in tegendeel, dagelyks vlugger en beeter wierden, het geen ik door genoegzaame Waarneemingen bewyzen zal. Of fchoon van der ueeck en enige andere zeggen , dat men dit zeer fcherpe Middel, nog tot niets anders gebruikt heeft, dan om 'er de Luizen meê te dooden, beweere ik daar tegen, dat zig nog niemand vertrouwd heeft, dit middel behoorlyk te gebruiken. Tedere Kinderen, hebben het, met het beste gevolg, gebruikt,en van veele honderden, by wien ik het gebruikt heb, is 'er geene zonder hulp gebleeven, en veelminder nog, dol 'er van geworden, gelyk de beroemde plenck zegt, dat iemand, die het gebruikt had, dol was geworden;misfehien is de Gift, die deezen ongelukkigen genoomen had, zeer groot geweest Na zo veele genomene Proeven, in alle Soorten van Wormziekten, verdiend dit nieuwe Middel, even zulk eenen grooten Lof, als het zogenaamde beroemde Nouffertfche Middel, dat uit het Mannetjes Varenkruid, Filix Mas, beftaat: dit is niets nieuws, maar reeds door galknus aangeraaden, en door wylen den Lyfmedicus vogel gebruikt geworden. Ik heb, in dergelyke Ziekte,de beide Middelen, ten gelyken tyde, aan twee Perföonen gebruikt; met het Zabadilzaad dreef ik •en Lindworm af, en het andere Middel dreef B 2 niets  C 20 ) niets af, hoewel 'er voor enige Jaaren, ver* fcheidene Ellen van zulk eenen Worm ontlast waren, en de Lyderesfe wierd, door het fterk Purgeeren, zeer verhit en enigzints verzwakt,- twee Maanden daarna,gaf ik haar het Zabadilpoeder, waar op een Lindworm van negen Ellen ontlast wierd, en de Lyderesfe volkomen herftelde. Men heeft ook, by bet gebruik van het Zabadilpoeder, niet nodig, zulke hevige Purgeermiddelen te gebruiken, gelyk by het Middel van noüffert, want 10 Greinen Pa. nacea Mzrcurialis, even zo veel Refina Scammonii, en 5 Greinen Gummi Guttae, is een aanzienlyk en fterk werkend ontlastmiddel» dat in gevoelige Ingewanden, ligtelyk Ontfteking en Verfterving veroorzaaken kan. De Wyze, waar op ik het Zabadilzaad, tegen de Wormen voorfchryve , is de volgende: 1. Ik laat de geheele langagtige beurs, met de Vakjes , waar in dit puntig Zaad, dat 'er zwartagtig uitziet, beflooten is, tot een zeer fyn Poeder ftoeten. 2. Ik neem 5 Greinen van dit Poeder van Zabadilzaad, en laat, met zo veel Honig als nodig is, eene groote Pil daar van maaken, en wel zo, om dat men naaukeurig bepaalen kunne, hoe veel de Lyder, van dit Poeder gebruikt; want als men enige hoeveelheid in voorraad maakt,by voorbeeld, enige  C 21 ) enige Looden van het Zabadilpoeder, met eene behoorlyke hoeveelheid Honig, en men naderhand.de verdeeling van zulke Pillen, daar uit maaken wilde , dan was de hoeveelheid van het Poeder onzeeker. Als de Pillen gemaakt zyn, dan moet men ze met het Poeder van Wolfsklaauw, Semen Lycopodii\ beftrooijen,op dat zy niet aan eikander kleeven. Deeze Pillen noeme ik WormpillenAltyd laat ik vooraf, de Lyders, met Rbabarber of het Zout van Glauber, den Buik zuiveren, en wel in betrekkelyke hoeveelheid tot hunnen Ouderdom en hunne gefteltenis, dan geef ik by eenen Volwasfenen, inzonderheid als hy zeer over Walgingen klaagd een halve Dragcbma Zabadilpoeder,met even zo veel Venkel-fuiker gemengd, en laat terftond, een of twee kopjes Kamillen of Vlierbloemen Thee gebruiken. Dit Poeder veroorzaakt doorgaans Braaken, en als 'er wormen in de maag zyn, worden zy terftond mede uitgebraakt, gelyk myne Waarneemingen , hier pa bewyze'n. Een Uur naderhand , kan men een weinig dunne Haver-bry geeven. Als 'er Wormen in de Maag zyn, worden zy van dit Poeder geprikkeld, waar door zy in eene hevige beweeging gebrast worden, die de Walgingen en het Braaken doen vermeerderen. waar door zy dan ook uitgeworpen worden: ik heb verfche Regen-worB 3 . men,  ( 22 ) men, en, als ik ze heb kunnen krygen, leverde ronde Wormen, in een Glas gedaan, en ze met het Zabadilpoeder beftrooid, waarna zy de hevigfte Stuipen kreegen en fchielyk ftierven. Den volgenden Morgen, geef ik den Lvder, eene gelyke Gift van dit Middel, waar op weder Braaken volgd. Als 'er geene Wor men meer te voorfchyn komen, laat ik den derden Morgen, de helft van het Poeder ae bruikea, en de andere helft, des Avonds en zo ook op den vierden Dag. Den vyfden Mor, gen, laat ik een Ontlastmiddel uit eene hal ve Ürachma Rbabarbcr ,en agt Greinen Rclina ppt. gebruiken, waar na de nog levende of doode Wormen, afgevoerd worden: a3s dit met gebeurd, zal 'er zekerlijk nog veel Worm flym ontlast worden, waar op men wel moet letten. Den zesden Morgen worden drie van de groote Wormpillen gegeeven, en s' Avonds, na Bed gaande weder: van de gemelde Thee' word altoos iets nagedronken, het Ontlastmiddel word om den vyfden Dag gebruikt" en als dan veel Wortnflvm onrast word' worden, den volgenden* Dag, s'Morgens en s'Avonds, drie van deeze Woramilfen bruikt, tot dat geen V.'o-Qfjym meer ontlast word, de drekftoffen', naruorlyk wo" den, en de Lyder die Mjoeningcn in d»n Onderbuik niet meer gevuei^.',;':^ f>y voorheen gewaar wierd. ||1 Ik heb met deeze GeaeWwyze, 20 Dagen aan-  ( *3 D ingehouden, eer het Wormflym geheel uitgerooid was; gedurende dezelve moet byna geen Vleesch, maar in tegendeel veele dingen uit het groeijend Ryk,en Melkfpyzen gebruikt worden. Deeze is de Geneeswyze voor Volwasle* nen, van 20 Jaaren en daar boven. Kinderen van twee tot vier Jaaren,kan men, des Morgens, twee Greinen van het Zabadilpoeder, in een Theelepel ftroop van Rbabarber gemengd, geeven, en een weinig Thee van Vlierbloemen met Melk laaien toedrinken. Des Avonds krygen zy een gelyk gedeelte, en om den vyfden Dag, kan men 10 of 12 Greinen Rbabarber, ter ontlasting geeven, en daar mede zo lang voortgaan , tot dat de Wormen, of het Wormflyn, zig niet meer vertoonen. Voor Kinderen van 4 tot 8 Jaaren, kan men eene Pil in ftukken fnyden, kleinere Pillen daar van maaken, en des Morgens en s'Avonds, met Pruimenfap laaten doorflkken, dog om de ontlasting te bevorderen, geeve men aan deezen, 12 tot 16 Greinen Rbabarber, vermengd met 2 of 3 Grek nen Rejina ppt. Kinderen van 8 tot 12 Jaaren, geeft men des Morgens twee Pillen, op de vorige wyze gereed gemaakt. Het Ontlastmiddel, dat, by deeze Kinderen, om den vyfden Dag gebruikt word, beftaat uit een Scrupel Rbabarber, vier Greinen Rcfma ppt. en 1 of 2 Greinen Merc, Dnlc. B 4 Ly-  ( 24 ) Lyders van 12 tot 20 Taa«P« ^ -i «aar evenredigheid der U Jen en H gefc™ken' r,n h„ r; ,ö jaaren en der Krasten van het Lighaam, twee en eene halve? of dne van deeze Pillen, op de voorgemelde SH;; °m den V>'fde« M-gen, een OntJa.tmiddel, uit een &Vr«pd Rbabarber, c Qf 6 Greinen m en 2 of 3 Greinen Merc. Dulc. Van 20 Jaaren, tot in eenen hoogeren Ouderdom, worden eiken Morgen, 6 Wormpillen gegeeven , en het Ontlastmiddel, dat om den vyfden Dag gebruikt word, beftaat uit eene halve Dracbma Rbabarber, 8 Greinen Refina ppt. en even zo veel Merc. Dulc. Ik heb, by de meesten, de Geneeswyze, met boven de 12 of 16 Dagen nodig, gehad • van welk eene Soort de Wormen ook waren zyn zy ontlast geworden, en alle Toevallen verdweenen. De Maden, Ascarides, die zig dikwils in den regten Darm, Intcstinum R^tum, of in den Kronkeldarm, Colon, ophouden, heb ik spoedig uitgedreeven, door Klisteeren. uit een Afkookfel van dit Zaad,met Zoetemelk, waarna zy, met de Uitwerpfelen, dood te voorfchyn kwamen. Ik laat een half Lood van het Zabadilzaad, met 10 Oneen Waters, tot op 7 Onsen afkooken, en met even zo veel Zoetemelk vermengen en infpuiten: dog daar by wierden de Pillen, naar  C %S ) naar den Ouderdom des Lyders, zo als ik heb aangeweezen, gebruikt. Ik laat, na: deeze Geneeswyze, de Lyders altyd een bitter Uittrekfel, Elixir amarum, agt Dagen lang gebruiken, om de eerfte We» gen weder te verfterken. B5 VER*  VERSCHEIDENE WAARNEEMINGEN, Over bet gebruik van bet Zabadilzaad, in alle Soorten van Wormziekten, gelyk ook in toevallen van vallende Ziekte. EERSTE WAARNEEM ING. w Ji^tcTi Muskettier van het Regiment van kleist, wierd te Troppau, in het Winter, kwartier, door eene kwaataartige Rotkoorts, vergezeld van hevige toevallen van vallende Ziekte, aangetast. Hy wierd den i5den April, in het Hoofd - Gasthuis te Neisfe gebragt. Zyn Pols was zeer klein en onregelmatig, hy was buiten kennis, en kreeg dikwils  C 27 ) wils aanvallen van vallende Ziekte: daar by waren de onderile Ledemaaten verlamd. Men lag den Lyder Spaanse Vliegen,hy gebruikte lepelsvvyze, eene oplosiïng van den Braakwynfteen, men zette hem prikkelende Klisteeren , en dergelyken: dog hy bleef, als voren, buiten Kennis en V erfland, en fchoon hy enigemaalen braakte en afging, ontdekte men nogtans dat de Onderbuik fterk opzwol, en de aanvallen der vallende Ziekte vermeerderden: dit gaf my aanleiding om te denken, dat de Lyder Wormen moest hebben; hierom liet ik hem, des Morgens van den ijden April, eene halve Dracbma poeder van Za.badilzaad, met Honig tot eenen Slikbrok,i?«lus, gemaakt, ingeeven. Drie Uuren daarna, braakte de Lyder drie ronde Wormen, met Wormflym uit, en hy had, den zeiven Dag, drie Stoelgangen, met zeer wit Slym vermengd. Hier op ontdekte men, by den Lyder, reeds enige meerdere levendigheid,inzonderheid in den Pols, die voller en vryer was. De Lyder had, dienzei ven Nagt, weder viermaal Afgang, waar by eene groote menigte Maden ontlast wierden. Den iSden vond ik den Lyder, des Morgens vrolyk en volkomen by zyne Zinnen, hy kon de verlamde onderfte Ledemaaten beweegen,en de toevallen der vallende Ziekte waren verdweenen: ik liet den Lyder, alle Morgens, zulk eenen Slikbrok gebruiken, en den vyfden Morgen twee  C 23 ) twee Scrupds Rkabarber, waarna hy veel Worrfym on,daste- Oen volgenden7 Da" Sf ^.^^e ftoelgang was altyd fly. jng en Hinkend. Men hield met dee/.e handelwyze aan, tot dat-de-Afgang natuurlyk wierd; er kwam geenen Worm meer te voorlcnyn, en de Lyder wierd fris en gezond TWEEDE WAAR NEEM ING. TT XL/ene Oppasferesfe der Zieken , in het Hoofd-Gasthuis te Ndsfe, verviel, in het midden van Maan, van het Jaar i779 , jn eene aanhoudende Koorts, benevens.hevige Hoofdpyn, eene loomheid in de Ledemaaten, en gedurige Walgingen. Men gaf haar, in het begin ,den Braakwynfteeo, en den volgenden Dag eene oplosfing van het Zout van glaueer met denzelven fteen.dat ook de behoorlyke werking deed. Dewyl de. Hoofdpyn niet verminderde, wierd haar eene SpaanfeVlieg in den Nek gelegd; dog, in weerwil van de menigvuldige ontlastingen, bleeven de Walgingen gelyk voorheen, de Koorts hield aan, en den Onderbuik was gezwollen; dit bragt  ( 29 ) bragt my op het denkbeeld, dat de Lyderesfe door Wormen wierd geplaagd: Ik fchreef haat den ^ften Maart, eene halve Drachma van het ooeder van Zabadilzaad, met even zo veel ftroop van Venkel, om des Morgens m ïfneemen. voor, en beval haar daar op Kamillen-Thee te drinken. Naauwlyks een half Uur na het gebruik van dit Poeder, braakte de Lyderesfe twee groote en lange ronde Wormen, benevens veel Slym; op deezen Da* volnde ook nog twee Stoelgangen, dog Zon°der Slym;ik liet de Lyderesfe, denzelven Avond, tegen haaren wil, nog zulk eene Gifte van het Poeder, op dezelve wyze, gebruiken, zy hield het maar een half Uur by zig, en braakte insgelyks drie groote, maar doode. ronde Wormen, uit. De Lyderesfe was den volgenden Morgen, zeer verligt; ik liet haar dit Poeder, in een Sh^rok, ge bruiken, waar na zy niet meer gakt^g^ veel Wormflym .^'^fffiÏÏÏÏr te Den vierden Uag, mocbi *.y inneemen: den Slikbrok gebruikte zy , in het geheeU 12 Dagen, en om den vyfden Dag te Riabarherfch zy wierd volkomen herteld Na de Geneezing Het ik haar een Mengfel uit bittere. ExtraÜm gebruiken. D E R-  DERDE WAARNEEMING. was onzuiver, hv kl^^o , g De TonS gen, eenen zoetfn fmafk ?m' VVal8in* fige beweegingen, dog de Walgingen en Sen zoeten fmaak hi ^ fjj gen en den ftÏer'rnetTPr°Pl0Sfing Van dcn Braakt had nt H Z°Ut ^ GI • den Afgang mmrlpé uitzag, dat zy ata ft* TWAALFDE WAARNEEMINfc; Tl t-^e zeer vlytige en bckwaame Regiment*: Hedmeester, den Heer seeliger , heefé vL f ?f, WaarneeminS toegezonden. Voor af meld hy my, dat de Lyder, waar l^Me^^T De£l myner ^ekTdige Mengelfchnften, Bladz. 286 gefproken word, geheel fris en gezond is, ^nook weder over dergelyke Toevallen als heen,geklaagd heeft. Voorts zegt hy,dat hv in het Jaar i78r, twee Recruten gekreecen Att tJagelykS t0eVallen van'vaSe Ziekte hadden, zo dat men hun, in den Dienst, met had kunnen gebruiken. Dog hy had hun dagelyks, het Zabadilzaad, in Zelfftandigheid,tot eene halve DraeimaUaxcn^ fteld, zonder dat zy Wormen ontlast heb. D E R-  C 47 > DERTIENDE WAARNEEMING. Een Musquettier van. het Komftath49 Jaaren oud, wierd, op den nden v^Uende Ziekte, als wegens eene kwaadaar2e verouderde Zweer aan het Been, in hes Gasthuis gebragt. De Lyder had volgens zyn Verhaal reeds voor omtrend 20 Jaaren, den lerften Aanval der Vallende Ziekte gehad Z welken tyd, hy, alle Maanden, twee of L^maal daar door wierd aangetast, zo, dat deT^Hen, geenen bepaalden tyd hielden. Bv het opkomen van eiken Aanval,gevoelde hl Pvn in den Onderbuik, inzonderheid m hit Navelgewest, eindelyk volgde eene verdoving en eene groote Hitte en Dorst, voor het overige kon zig de Lyder, geene geleernheld wevende Oorzaak, het zy dan eene voorgaande Ziekte,of hevige Gemoedsbeweegingen, erinneren, maar wel dat hy, zowel fn z8yne Jeugd, als nog voor enige: J«*en, verfcheiden ronde Wormen, door den Stoelgang was kvvytgeraakt,en dat hy tegenwoordig dikwils Walgingen en een overvloed  C 48 > van Water in den Mond ontdekte. Wat hef oude Gebrek aan het Been betrof, hieraan had hy reeds 16 Jaaren getokkeld; de Zweer was van zelfs, zonder eene uiterlyke Oor zaak, opèngebröokèh, Zy was dikwils geheëzen, maar altyd weder opengegaan: men had zelfs het Scheenbeen geboord, waar op ook een grooten Beenfplinter afgefcheiden was De Zweer aan het Been, vond men/by het onderzoek, zeer onzuiver,zy was in den omtrek ter grootte van een agt Grosfchenftuk weggeknaagd ,derzelver Randen waren hard en eelugtig, hier by had de Lyder.eenen zeef koortfigen, harden en vollen Pols, waarom hy den volgenden Morgen, zynde den i2d* Juny, Adergelaaten wierd. Het Bloed was7 zeer goed; inwendig wierden verkoelende Middelen gegeeven: de Zweer verbond men SaegtZhaderdendTe f^' Den Nagt had de Lyder geruster geilaapen, dan den vorige de Pols was ook zagter, en niïï «o vol en koortfig, als voor het Aderlat i De" LFder een bederfwéerend Ont- hstmiddel,uit de Pulpa Tamarindor en het Sal Sedhcens: gegeeven, waar op vier flVmige Afgangen volgden. Nu poogde men zX Vogten te verbeeteren, en £f Lm ten Tn einde, zo wel ,„ Dranken als Elixirs, tegen Scheurbmktge Middelen. Na deezen, benee. mZ-^1 ukwendiSe gebruik van het Ung Mundtfieans, wierd de Zweer zuiver, en kk!t te  C 49 > Ce zig ter Geiieezing; voor het overige klaagde de Lyder over niets, dan over gebrek aan Slaap. De Lyder wierd, op den Avond van den 22ften Juny, van den eerften Aanval der Vallende Ziekte aangetast, die twee Minuten duurde, na welken tyd hy weder by zyne kennis was; na den Aanval gebruikte hy enige zuiverende Middelen, Temperantia. Uit het verhaal van den Lyder, en de wederkomst der Pyn, in den omtrek van den Navel, in deezen laatffcen Aanval, befloot men dat Wormen, de aanleidende Oorzaak der Vallende Ziekte waren, daarom omderwierp men hem aan de Geneeswyze, met het Poeder van Zabadilzaad. Met dit oogmerk gaf men hem den 24ften Juny* twee Scrupels Rbabarbir, die drie flymige ftoelgangen verwekten, Hier op kreeg hy, den 25ften, ?sMorgens en 'sAvonds, telkens een Scrupel van hec Poeder van Zabadilzaad, met Honig, in de gedaante van een Slikbrok, Bolus. Dit wierd vier Dagen herhaald, en hem op den eden Dag, wederom twee Scrupels Rbabarler gegeeven. Deeze Gifte veroorzaakte vier, zeer witte, breiagtige, Stoelgangen Op den Avond van den 2 9ften Juny, had de Ly-, der, na dat hy de tweede Gifte Rbabarber] gebruikt had, reeds weder geringe krampagtige aandoeningen, dog hy bleef by zyne kennis, en klaagde over Walgingen. Daar men dit nog aan de werking der Rhabafber toefchreef, wierden hem deezen Avond, zutveD reA^  C 50 ) rende Middelen gegeeven; dog op den 3ofiea Juny, wierd weder eenen aanvang gemaakt met het Poeder van Zabadilzaad, tot een Scm pel, met Honing vermengd, en wederom vier Dagen voortgevaaren, en den vyfden •Uag, twee Scrupels Rbabarber gegeeven De Stoelgangen, die hier op volgden, waren reeds meer door de Gal geverft, hoewel nog met veel[ %m vermengd. De Lyder ontdekte meer helderheid van Geest, kreeg eene verkwikkenden Slaap, de Pols wierd natuurlyk, nogtans zette men, nog vier Dagen, het ge' brmk van het Zabadilzaad voort,den vyfden Uag, gaf men weder twee Scrupels Rbabarber, nveH°g maar W£inig Slym> en ™°r overige, natuurlyk geel geverfde Drekftoffen, ifen- °e Lyder^ad eenen goeden Eetlust, alle natuurlyke werkingen gingen in eene behoorlyke orde, zo, dat alles,* eene gewenfte Geneezing der Vallende Ziekte aankondigde : hierom deed men nu nog poogingen, om eene volkomene verbeetering zyner Vogten, en de geneezing der vuile Zweer, te bewerken, met dit oogmerk liet men den Lyder, by aanhoudenheid, inwendig zuiverende Middelen gebruiken. Dog, daar de Zweer aan het Been, zelfs onder het gebruik der beste Middelen, niet tot eene vólkometae Geneezing gebragt kon worden, wierd op den idden Augustus, aan het zelve Been ter zyde de Knie, eene Fontanel gezet, dat yan een geer goed gevolg was, want hier door  ( 51 ) door, gepaard met het inwendige gebruik van tegen fcheurbuikige, en uitwendig van zuiverende en eindelyk van vereenigende Middelen, wierd eene volkomene Geneezing bewerkt, zo, dat de Lyder, na nog eenige verfterkende Middelen gebruikt te hebben, op den 30 October, gezond en vrolyk het Gasthuis verliet. AANMERKING VAN DEN UITGEEVER. De twee laatfte Waarneemingen, kannea den beoeffenaaren der Konst, opmerkzaam maaken, om met dit Middel, meerdere Proeven , in de Vallende Ziekte, te neemen, en als 'er van de tien maar een geholpen word, is het reeds veel waard. Hoe veele Ellendigen zouden 'er niet gevonden worden, dia op zulk eene wyze, gered konden worden. Het is, helaas! de allererbarmelykfte Ziekte, waar voor de Natuur fchrikt, als men Menfchen zo plotslyk ziet nedervallen, meS de vreefelykfte Gebaarden, verdraaijingen D % dar  t :5z ' ) ' 'der Leden, een jammerlyk gefchreeuw, en' 'dikwüs kwetzing van de Deelen hunnes Lighaams. Misschien zyn, met de meeste van deeze Lyders, nog nooit geene Proeven genomen, om hun daar van te bevryden, dewyl men byna;altyd zege, „ voor deeze Ziekte is nog 3, geen Middel gevonden". Ik voor myn deel, zal, in alle Soorten van Vallende Ziekte, met het Zabadilpoeder, nog meerdere Proeven doen, en ik moedig allen, die hier toe geleegenheid hebben, aan, om het insgeïyks te doen. Zulke Perfoonen, die met deeze Ziekte bezogt zyn, behoorden, door last der Overheid, niet opentlyk op de Straaten te verfchynen, dewyl aandoenlyke Menfchen, die dezelven onverhoeds zien, door den Schrik, 'er ook van aangetast kunnen worden. Zulke Luiden, zegge ik, moesten, inzonderheid als zy arm zyn, op kosten van den Staat, in eene bizondere Woocing onderhouden worden, want met deezen moet men alle Medelyden hebben: voor zulke booze Menfchen, ïn tegendeel, die, om medelyden te verwekken, deeze Ziekte veinzen te hebben, of, als zy Soldaaten zyn, daar door hun ontflag te krygen, voor deezen, zegge ik, kan geene ftraffe en geen Tugthuis te zwaar zyn, want de Proeven zyn gemakkelijk te neemen, of zij eene dadelijke, of geveinsde Vallende Ziekte hebben. De  DE NAAUKEURIGE BESCHRYVING EENER WORMPIE. jpb PmZu. Zabadill. gr. V. Me//, despumat. gr. VIJ. M. .F. PiW. «w« c P?iZ , 3 Sar den Navel toe, opwaards liep. Toen nam ik het Snytuig in de flinkerh Jd en doorfneed.met dezelve behoedzaamtw'ter We van eenen Duim.de gemelde nederwaa^ds naar den Buikring loopende Deelen. Ka  C 62 ) Na dat dus den Ouderbuik, genoegzaam geopend was, om 'er de Vrugt, Foetus, uS tehaalen, verwyderde ik eerst, met de grootm oplettenheid en voorzigtigheid, de Wonde, die aan het Lighaam der Lyfmoeder zie bevond, en waar in den Arm van het Kind, zeer fterk bekneld was,zo dat ik den regter . Wysvmger in de Lyfmoeder brengen,en daar door my kon verzeekeren, van de legging van Het Kind, zo wel, al3 waar de Nageboorte vast zat. Ik ontdekte, by een naaukeurig onderzoek, dat het Hoofd van het Kind overhelde naar de flinker zyde der Lyfmoeder, dat deszelfs Buik, naar den Buik der Moeder was gekeerd, en dat dus de flinker Arm van het Kind, naar den Hals der Lyfmoeder, en de regter naar derzelver Bodem lag, hier van daan, zat de Nageboorte, niet in den Bodem,maar meer naar de regter zyde der Lyfmoeder. Dewyl ik nu hier van, ten vollen overtuigd was, zag ik, dat ik van het doorfnyden van den Bodem der Lyfmoeder, niets te vreezen had, hierom bragt ik mynen Wys- en middenften Vinger tusfchen de Lyfmoeder en het Lighaam van het Kind, en fneed het Lighaam en Bodem der Lyfmoeder, zonder bedenking, ter lengte van vier Duimen door. Hier op wierd, met moeite, en niet zonder merkelyke Pyn der Lyderesfe, het Kind om het welke de Lyfmoeder zig vast had za- ' men-  C 63 > aangetrokken, gelyk ook de vast aanhangende Nageboorte, losgemaakt en mtgenaald. Toen bragt ik myne Hand weder in de Lyfmoeder, en nam 'er bet geronnen Bloed uit, en hier op wierd alles, met een Oxycraat wel uitgewasfchen. Zo dra het Hoofd van het Kind, buiten de uitwendige Lippen der Wonde gekomen was, viel 'er den omgewonden Darm, Int estinum Colon, met een geruis uit. Dezelve wierd, zo lang ik nog iets aan de Lyfmoeder doen moest, door eenen Helper, met de Hand terug gehouden, en daar na, volgens de behoorlyke regelen, door my terug gebragt. Na dat dit alles behoorlyk gefchied was, wierden de gemeene en eigen Bekleedfelen van den Buik, door de zogenaamde tusfchen geknoopte Hegting, Suture entreccupée, vereenigd, en, na dat de Wonde, met Pluklel en behoorlyke Drukdoeken bedekt was, wierd deeze Konstbewerking, door het aanleggen van een Windfel van 3 Duimen breed en 18 Ellen lang, geëindigd. De geheele Konstbewerking duurde, met het Verband, niet meer dan een vierde Uurs. Gedurende dezelve, klaagde de Lyderesfe, maar tweemaal over Pyn, namelyk toen het Hoofd van het Kind, uit de Lyfmoeder gehaald, en de vastzittende Nageboorte, losgemaakt wierd. De Bloedftorting bedroeg gedurende dezelve, niet boven zeven Oneen. Na  ( H 5 Na dat de Konstbewerking verrigt, en het Verband aangelegd was, wierd de Lyderesfe, met alle omzigheid te Bed gebragt, en men plaatfte haar in dienzei ven ftand,waar in zy, onder de Konstbewerking gelegen had. De verzwakte Kragten wierden, door een weinig Wyns en het gebruik van Hoenderfoepen, onderfteund, en de rust van Lighaam en Geest, op de best mogelyke wyze onderhouden. Des Middags om 12 Uuren, was het Verband, door het uitfyperende Bloed gekleurd; dog zonder tekenen van eene gevaarlyke Bloedftordng Ten zelfden tyde begon, tot myne blydfchap, de Kraamvloed, Locbia, te vloeijen,en het enige waar over zy klaagde, -waren Buikpynen, die haaren oorfprong hadden , in de opgehoopte onreinigheeden in de eerfte wegen, ontftaande uit haare vorige Levenswyze. Hierom zette men haar een Klisteer, uit weekmakende Kruiden, dog die geene werking deed. Het Verband wierd be« vogtigd, met een Oxycraat, waar in Wyngeest gemengd was en tot fülling van den Dorst, wierd haar Water, met Azyn, en Stroop van Braambozen en Kerfen, gegeeven, en van tyd tot tyd, wat Salpeter, ter verkoeling, toegediend. Toen des Namiddags om twee Uuren, de Buikpyn nog niet bedaard was, en 'er Walgingen en oprispingen van Winden by kwamen, wierd wederom een Klisteer gezet, dog die cok  C 65 5 ook geene werking deed. Teri vyf Uurerï klaagde zy over Pyn in de Borst< de Wal.' ging nam toe, en ten zeven Uuren braakte zy, enige galagtige ftoffe; waar op zy verligting voncl,zagt begon uit te wafemen,en het grootfte gedeelte van den Nagt, gerust Hiep. Om op den dérden Dag, geene nieuwe Bloedftowing te veroorzaaken, wierd het Verband niet losgemaakt, en met het gebruik der bovengemelde Middelen voortgegaan. Ten elf Uuren klaagde zy 'weder* over Pyn in den Buik, en zy dagt dat denzelven gezwollen was; ondertusfchen kon men, door het gevoel, geene Zwelling nog hardheid aan denzelven ontdekken. Zy had dikwils eene zure Oprisping, en de Pols tekende enige Koortfige beweegingen. Zy had, tot hiertoe, nog geenen Stoelgang gehad, daarom wierd haar een Klisteer gezet, uit twee Deelen Water, een Deel Wynazyn, een Loot Keukenzout, en wat Lynolie. Schoon deeze terftónd weder ontlast Wierd, bragt zy haar nogtans' veel verligting toe, dewyl 'er eene rykelyke uitwafemirig op volgde, en zy, onder eene natuurlyke en vryë Ademhaling, hec overige van den Dag, gerust kon flaaperi. Des Namiddags om vyf Uüren, kreeg zy weder Pyn in den Buik, met oprispingen; zy dronk, met veel verligting, een Aftrekfel van Karhillenbloemeri. Men liet haar weder» om een Klisteer, van Water en Azyn zetten ,waar' Op eeneiterke ontlasting van Winden en Drek-  C 66 ) noffen volgde, enzy, met groote verligtingzeer gerust fliep. Zy kreeg, in den volgenden tyd, door de ophoping van Drekftoffen en Winden, in de eerfte Wegen,nog dikwils Pyn in den Buik, zuure oprispingen, Walgingen en Braaken,dog alle deeze Toevallen verdweenen terftond,na het zetten van dergelyke Klisteeren,en den, daar op volgenden, Afgang. Deeze Soort van Klisteeren, waren, in de Buikpyn, zo werkzaam, dat de Lyderesfe het terftond zelve ontdekken kon /als haar eene andere Klisteer gezet was, onder verzekering, dat geene anderen, dan die van de Azyn, de Pvn verzagtte. Des Morgens om agt Uuren, van den vierden Dag, vond men, na eenen gerusten Nagt dat de Koorts weinig toegenomen was, en men ging, met het bevogtigen van het Verhand en de inwendige Middelen voort. Men nam, op dien Dag, voor het' eerst het Verband af. De Lippen der gefneedené Wonde, waren weinig ontfiooken, en lagen behoorlyk tegen elkander. In tegendeel waren de Lippen der gefcheurde Wonde, een Duim breed van elkander geweeken en merkelyk ontftoken. In de holligheid van den Onderbuik, wierd met alle omzigtigheid, een Afkookfel var! Myrrhe m Gerftewater', met wat Roozenhomg vermengd, ingefpooten. Over de Lippen der  C ^7 ) tier gefneedene Wonde, wierden Wieken gelegd, nat gemaakt in een Mengfel uit Roozenhonig en Aqua Sclopetaria jpir.ituofa, dog op de andere Wonde, den Balfem van Arcaeus met die van den Commandeur. De opening die tusfchen de beide Wonden was, wierd door een Sceekwiek, Buur donnet; ia het gemelde Mengfel bevogtigd, opengehouden , om daar door de infpuitingen in den Buik te kunnen doen, en het tegefinatuurlyke Vogt te doen ontlastten. De Lippen van beide de Wonden, wierden door Strooken Hegtpleisters, digter by elkander gebragt en gehouden; het gantfche overige Verband, wierd, gelyk voorheen, aangelegd, en de bevogtigingen met Oxycraat en Wyngeest voortgezet. De Pols, de Dorst ,en andere Toevalleni gaven te kennen, dat 'er meerder Koorts tegenwoordig was. Men gaf haar de bovengemelde, verkoelende Middelen, en voegde'er den Koortsbast met enige Droppelen Liquor Hnffmannii, by afwisfeling, by. Men liet haar vlytig Water met zuuragtige Vogten en Kamillen thee drinken. Op den vyfden Dag, vónd de Lyderesfe aig, na eenen gerusten Nagt, en eenen zagten Slaap, zeer verfterkt. De hardheid en vlugheid van den Pols, gelyk ook de Spanning van den Onderbuik, waren veel verminderd, en door het gevoel ontdekte menj E 2 üf.i  C 69 ) dat de Buik zagt was, de Stoelgang en de ontlasting der Pis, waren van zelfs gevolgd, en zy lag in eene zagte Uitwafeming. Het Verband wierd, gelyk den vorigen Dag, ingerigt, behalven dat men by de infpuiting, wat afkookfel van den Koortsbast voegde, en voor het Verband., den Onderbuik wreef met een Mengfel, uit afgekookte Olie van Kamillen en Wynazyn. Voor het overige droeg men ten. uiterften zorg, voor de zuiverheid en bekwaame legging der Lyderesfe, om het doorleggen voor te komen, en zy genoot, het overige gedeelte van den Dag, eene aangenaame Kalmte van Lighaam en Geest. Den zesden Dag, had de Lyderesfe, drie Stoelgangen. De Pols was fterker en koortsig- By het Verband, liep uit de opening der Wonde, die tot de infpuiting open gehouden wierd, een ftinkend Vogt uit, dat men, door herhaalde infpuitingen, tragtte te doen ontlasten. De Nagt voor den zevenden Dag, wierd onrustig doorgebragt, en een hevigen Hoest, die een gevolg van eene 'Verkoutheid was, vermoeide de Lyderesfe, en zy klaagde, zo dikwils als zy hoestte, over eene Heken de Pyn in de Wonde. Na dat men het Verband had afgenomen, vond men, dat de hegtingen der gefneedene Wonde, zo ingefneeden waren, dat de Lippen  ( 69 ) pen der Wonde, in de uitwendige, Huid, van elkander ftonden; dog in den grond der Wonde, waren zy reeds vereenigd. Daar men van de Hegtingen geen nut meer zag, wierden zy doorgefneeden en uitgehaald, en de Lippen der Wonde, door Middel van een welkleevende Pleister , onderfteund door het behoorlyke Verband, zo veel mogelyk ,by elkander gehouden ; dog het overige Verband wierd gedaan gelyk den vorïgen Dag. Het natmaaken van het Verband, het gebruik der verkoelende Middelen en van het Afkookfel van den Koortsbast, benevens de Kamillenthee, wierden voortgezet. Van tyd tot tyd , liet men de Lyderesfe, tot veriïerking, Hoendernat, met Ryst en Citroenfap fmakelyk gemaakt, of eene matige hoeveelheid Gerftendrank gebruiken. De Buikpyn die zy zomtyds had, en het gebrek aan Afgang, wierd altoos door de gemelde Azynklisteeren geholpen. Den agtften Dag, had de Lyderesfe zagt geflaapen, en tweemaal Stoelgang gehad, alleen was het Hoesten haar zomtyds nog moeilyk, dog dit wierd verzagt, door een Aftrekfel van Zoethout, Salie, Eerenpreis, Kervel en Venkelzaad; by het Verband bevond men alles goed, en de Wonde gaf goeden Etter. Op den negenden Dag, was de Slaap goed geweest,met het gebruik der inwendige Middelen wierd voortgevaaren, en daar zy eenen E S tc2CI*~  C 70 ) tegenzin tegen alle andere Dranken bad, dronk zy voor den Dorst niets als Kamillenthee. Het Verband, en de infpuitingen in den Onderbuik, wierden, gelyk de vorige Dagen, verrigt; dog 'er kwam uit de opening, geen tegennatuurlyk of etteragtig Vogt meer. Men liet de uitwendige Stovingen na, om de werking der Hegtpleisters niet te verydelen. Op den vyftienden Dag, had de Lyderesfe, van zelve, tweemaal Afgang gehad. Dog daar zy zeer over het hevige Hoesten klaagde, fchreef men haar, behalven de gemelde Kruiderthee, eene likking voor, uit de Syrup. Biacod en het Sap van Althéa,vermengd met enige Droppelen Laudmum liquidum Sydenbami, dat zy, zo dra het Hoesten begon, niet aonder nut gebruikte. By het Verband vond men de Lippen der Wonde , rood en Schoon van Kleur, en zy gaven eenen oyervloedigen goeden Etter. Voor het overige bevond zig de Lyderesfe wel, had eenen genisten Slaap, was zonder •enige koortfige beweegingen, den Afgang en de Pis wierden behoorlyk ontlast, en de trek tot Eeten nam merkelyk toe. Daar, op den zeventienden Dag, de nabygelegene Deelen, door den overvloedigen Etter, ontveld waren, tragtte men dit, door dezelve met eene wynagtige Stoving te wasfen,en te beftrooijen met het Semen Lycopodii, weg te neemen, en in de onderfte Woade, ftrooide • IUQB  C 71 > men een Poeder, uk Mastik, Myrrte, Wba. numen Sarcocolla. En dewyl door de Wonde, die men voor de infpuiting, in de holligheid van den Buik opengehouden had, geen uitvloed van etterige of tegennatuurlyke Stoffe meer bemerkt wierd, liet men deeze opening aan de Natuur over, en daar alle de omftandigheeden, eene gelukkige herftelling beloorden, kon ik de verdere bezorging der Lyderesfe, aan den Heelmeester van die Plaats, Ondertu'sfehen wierd de Lyderesfe,op den twintigften Dag, zeer bezwaard door verftoppingen van den Buik en perfingen tot Aigang; men zette haar Klisteeren, gelyk voorheen, en liet het volgende, Lepelswyze gebruiken, tot dat zy ontlasting kreeg, Pulp. Tamtrind. Casfia. FAett. Lenitiv. a Unc. J, Pulv. Rbabarb. Scrup. IIJ. Cremor. Tart. Unc. J. Syrup. de Marina, Q, S. waat op deeze Toevallen ook verdweenen,1 Op den vierentwintigften Dag, vond men; ,by he| afneemen van het Verband, dat het E 4 zei":  t F2 ) tóve, door buitengewoon veel Etter bevog. tigd was. By nader onderzoek bleek het dat 'er eene ophooping van Etter, tusfcheu? de gemeene Bekleedfelen van den Buik en de regte Spier, plaats had. De Zak wierd door Infpuitingen, gezuiverd, en, om eene verdere verzameling van Etter, in den zeiven, voor te komen, wierd eene zagte druk. kmg aangelegd, en op deeze wyze nam de volkomene geneezing der onderfte Wonde, van Dag tot Dag toe. Den dertigften Dag,ging alles naar wensch, behalven dat de Afgang niet behoorlyk volgde, en dat men deezen, om den anderen Dag, door een Klisteer, uit Water en Azyn, moest bevorderen. Na dat de Wonde, op den vierendertigften Dag, tot op eene kleine plaats na, geflooten was dagt men het nodig, om op eene onderfteumng yan den Buik te denken, om eene Buikbreuk, Hernia Ventralis, die op dergelvk een Geval, niet zelden vQlgd, voor te komen Hierom liet men haar een breeden Band van dubbelde Bombazyn, maaken, die na het Lyf gefneeden, van voren geknoopt en van agteren toegereegen kon worden, op dat hy altyd aan het Lyf zou pasfen. < Na dat deezen aangedaan was, Hond zy voor het eerst op en wandelde in haare Kamer. Den yierenyeertigften Dag, was deeze Vrouw, nog gedurig, met verpoppingen van den Buik, en Winden geplaagd, zo dat zy  C ?3 ) ^ig gedurig,door Klisteeren uit Azyn,en andere ontlasting bevorderende Confcrven, verli-vting moest verfchaffen. Men dagt dat deeze Toevallen, hunnen-porfprong hadden, ia eene zwakheid der Darmen, en dat men daarom , alle verdere hulp,' van de verfterking der Darmen, en der Deelen, die tot de ontlasting medewerken, zou te wagten hebben. Met dit oogmerk, beval men haar, het inwendig gebruik van' koud Water, en dagelyks viermaal eene koude Stoving, uit Water en Azyn, op den Buik te leggen. Het gevolg yoldeed aan, het oogmerk. De Verftoppingen van den Buik, en de Winden, hielden op, en den nften December was zy in ftaat, om haare huiselyke bezigbeeden te verrigten. Op het einde van February van dit Jaar, kon zy de moeilyke Reize van twee Mylen, over Berg en Dal> te Voet, naar.Dillenburg onderneemen, en zig, in Perfoon,by deVorftelyke Landsregeering aldaar, vervoegen. Venier Byvopgzel tot de G efehiedenis, der, in hel Jaar 1779, door de Keizerlyke Snede, verloste Vrouw,vanJohann Danïel Schuier van Offdiller. Door Dcnzelvm. In het Voorjaar van 17.80, bevond zig de Vrouw van Schuier, weder in eenen volmaakten welftand, en verrigtte, zelfs den zwaarE 5 flen  C 74 ) ten Arbeid op het Land . zonder het minfte ongemak daar van te ontdekken, dog zy droeg, uit voorzigtigheid, eenen Band, van dubbelde Bombazyn, die zy, door middel van een Veter, naar welgevallen verwyden en vernauwen kon, beftendig vast fluitende om den geheelen Buik. In het begin van Augustus 1780, wierd zy weder Zwanger. Tot op de helft van haare Zwangerheid , vertoonde zig geene andere moeiïykheeden , dan die deeze omftandigheid doorgaans vergezellen. Dog na dien tyd, begon het Litteeken, van de Wonde in* den Onderbuik, die door den Horen van den Os gefcheurd was, meer dan alle de overige Deelen uit te zetten, en de Band, die zy tot hier toe gedraagen had, wilde niet meer houden, maar fchoof gedurig in de hoogte» Toen ik haar, in February van dit Jaar, bezogt, vond ik het gemelde Litteeken, zeer uitgerekt en dun sen het Lyf Aak, naar de regter Zyde, verbaasd vooruit. By het inwendig onderzoek kon de Vinger het Hoofd van het Kind niet bereiken, dog als men den Buik, uitwendig onderzogt, kon men vry duidelyk ontdekken, dat het aan de regter zyde, op de Schaambeenderen lag. Ik tragte het meerder uitzetten van het Littee. ken, door eene meerdere bevestiging van den Band, te beletten ; tot dat einde, liet ik den. zeïven van onderen gelyk eene Broek maa. ken, en van boven maakte ik hem vast door bree-  C 7S ) de Banden, die over de Schouders liepen. Door eenen anderen , breeden, tweehoofdioen Band, die over den eerlten heenging, regc over denzelven zyn begin nam, zig dan op den Rug kruiste, en eindelyk over de Schouders weder voorwaards gebragt wierd, tragtte ik het Hoofd van het Kind, dat vast op de Schaambeenderen ftond, daar van daan, en in de As van het Bekken te drukken. Hcc gevolg beantwoorde volkomen aan mynen wensen, want van nu af, kon de Vrouw, met minder moeite gaan, en ligt huiswerk verrigten, en op den 28ften April, beviel zy byna zonder Ween en ongemak, van eene Dode Dogter. Men liet de Nageboorte onaangeroerd, by haar, en bragt haar terftond te Bed, zonder haar, (dat ik nogtans geloof, dat hier hoogstnodig was geweest) het Lyf, dat nu veel dunner geworden was, door een breeden Band, op nieuw te onderfteunen. Men liet my terftond, van haare gelukkige Verlosfing, kennis geeven, en ik kwam, zes Uuren na dezelve, by haar. Zy had de Nageboorte nog by zig, zy ontdekte byna geene Weeën, de Kraam vloed, Locbia, vloeide zeer fpaarzaam, en zy klaagde voornaamlyk over Dorst, dog zy was daar by zo zwak, dat zy zig niet kon beweegen, en dat zy, door onmagt, in elkander [zakte. Ik beval haar, zig zo ftil te houden, als mooglyk was, gaf haar een verkoelend Poeder, en liet haar, voor de Dorst, Kamillenthee drinken. Dog daar  C 76 ) daar de flaauwtens vermeerderden, en.ik, tot haare verfterking niets anders kon krygen, jiet ik haar eene halve Lepel vol Brandcwyn neemen, en gedurende de flauwte aan Sp. Salis Ammoniaci ruiken, ik was naaulyks een half Uur by haar geweest,of zy begon fchieïyk te Braaken, waar door zy niet weinig, van haar rykelyk Ontbyt, dat zy dien Morgen gebruikt had, overgaf, en dit eindigde met eene Bezwyming, waar in zy ,in weerwil van alle aangewende moeite, den Geest gaf. Op den derden Dag, opende men het doo» de Lighaam, waar by men het volgende ontdekte. 1) Het Lighaam was vry fterk opgezet. 2) Het Litteeken der gefneedene Wonde, die by de keizerlyke Snede gemaakt was , vond men in den besten toeftand, en niet het minste van elkander ge weeken. Daar tegen was, 3 ) Het tweede, dwarslopende Litteeken, der Wonde, die door den Horen van den Os gemaakt was, buitengewoon uitgerekt en zeer dun. 4) Voor het overige , liet zig van buiten aan den Buik, niets tegennatuurlyks ontdekken. % 5) By de opening vond men, ten minften, 12 Ponden Bloeds, dat gedeel, telyk geftold, en gedeekelyk nog vloei, baar was, in de holligheid van den Buik uitgeftort. 6) Het  ( 77 ) 6) Het Buikvlies, Pentonaeum, W&s, zö wel onder de gefneedene, als geftootene Wonde, weder zo met elkander vereenigd, dat men 'er naaulyks enig Spoor van kon ontdekken. h Dog het groote Darmnet, Omentum major, was hier en daar, aan het zeive aangegroeid. 8) Men vond ook aan de regter zyde, en voorwaads, een gedeelte van den blinden Darm , Inteftinum Coecum, mei- dat gedeelte van het Buikvlies, dat de Lyfmoeder bedekte, vry vast vereenigd. o) D<* 4deren der Lyfmoeder, en inzonderheid die van het regter Eiërnest, Ovarium Dextrum, waren Aderbreukig uitgezet, en maakten het laatfte byna onkenbaar. ïo) Enig geftold Bloed, dat zig tusfchen ' dat gedeelte van het Buikvlies, dat het regter Eiërnest, en een gedeelte van de regter zyde van den Bodem en het Lighaam der Lyfmoeder bekleed, en de Zelfftandigheid van beide deeze Lighaamen had uitgeftort, rekte het Buikvlies, op deeze plaats, in de gedaante van eenen Zak uit, en had zig, in den zeiven, tot eenen Koek gevormd. , iO Aan deeze uitzetting van het BuiJtvlies, vond men, beneedenwaards, eene  êehe opening, waar door het Bloed iji de holligheid van den Buik, was uitgeftort. ' 12) Na dat men deezen Zak, behoorlvk van Bloed gezuiverd had, vond men dat verfcheiden Bloedvaten, die in de zelfftandigheid der Lyfmoeder liepen en zeer verwyderd waren, zig daar in openden. 6 *3) Die plaats, waar voörmaals, by de Keizerlyke Snede, de infnyding in de Lyfmoeder gedaan was,was zo fchoon Vereenigd, dat het moeilyk viel, om haar met zekerheid te ontdekken 14) Zo zou ook die plaats, daar voorheen de Wonde, met verlies van zelfflandic heid,door den Horen van den Os veroorzaakt, geweest was, moeilyk te ontdekken zyn geweest, indien de Lyfmoeder daar niet by uitftek dun was geweest. 15) De Moederkoek, Placenta Uteri, die nog by de Vrouw gevonden wierd was byna in zyn geheelen omtrek, zo' vast met de Lyfmoeder- vereenigd, dat het, met de grootfte omzigtigheid, by. naonmogelyk was,om denzelven,zonder de zelfftandigheid der Lyfmoeder tekwetfen.van dezelve los te maakenï 16; Na dat men de Nageboorte grotendeels losgemaakt had, liet ik de Lyfmoeder los in de Lugt houden, en vulde de- zel-  C 79 ) ieïve* met Water, waar by, ten bewezen dac 'er de geringfte Scheur met ia was, geen Dropje verlooren gtng. 17 ^ Alle de overige Ingewanden van den Buik, vond men zeer natuurlyk sefteld En daar men reeds genoegzaam overtuigd was, de Oorzaak des Doods ontdekt te hebben, gedeeltelyk om de kortheid des tyds, gedeeltelyk ook om de Bloedverwanten te ontzien, want den gemeenen Man, heeft nergens grooter afkeer van ,dan dat iemand zyner Nabeftaanden, na den Dood geopend word, was ons een meerder en naukeuriger onderzoek van het doode Lighaam ook verbooden, dus vernoegden wy ons hier mede; en lieten de overige Holligheeden onaangeroerd. Het Kind,dat een welgefteld en voldraagen Meisje was, had niet het mintte tegennatuurlyks, dan alleen dat haar régter Wandbeen, meer dan eenen halven Duim diep ingedrukt was, dat waarfchynlyk door den tegenftand, die dit Been, by zynen groei, door het regter Schaambeen geleeden had, veroorzaakt is. . Dat eene inwendige Bloedftorting, in de holligheid van den Buik, hier, de onmiddelyke Oorzaak van den Dood geweest is, kan niet ontkend worden, maar, of de Keizerlyke Snede, in het Jaar 1779» aan haar ver" rigt, vooraf eene geneigdheid daar toe,hebbe te  C 8o ) te wege gebragt, en welke eigenttyk de geleegenheid gevende Oorzaak zy geweest! Hier van laat ik de-beflisfing over, aan Mannen van meerder Oordeel. DE TWEEDE W A AR N E E MIN G, Over eene ■ asnmerkelyke Gefchootene Wonds aan den regter Opperarm. Door den Heere seuiger, Heelmeester van bet Regiment van van luck. l_^e tegenwoordige Heelkundige Waarneeming, fchynt my toe zo gewigtig en van zulk een algemeen nut te zyn, dat zy zelve, als het ware, den Heelmeester noodzaakt, om haar door den Druk gemeen te maaken, als zynde zulk eene, waar by zyn oogmerk geweest is, te zien, wat het werktuigelyk zamenftel des Lighaams, en de, daar van afhangende Geneeskragten, op zwareKwetzingen kunnen uitwerken, en die door eene kleine, dog naar den aart der omftandigheeden,behoorlyk ipgengte hulp der Konst, geneezen worden, en  en om tevens daar door, het algemeen ingewortelde vooroordeel te wederleggen, dat dé Heelmeesters doorgaans voorbarig zyn, in het onderneemen van gruwzaame Konstbewerkingen, om van de moeite ontflaagen te zyn t om door vlyt en oplettenheid , de kragten der Natuur, en het, daar door voortgebragte , enige Middel ter Geneezing van zwaare Kwetzingen, te begunftigen ; een Vooroordeel, dat reeds haaren oorlprong heeft, in de onbefchaafde Eeuwen, waar in de Heelkunde alleen door zulke Luiden verrigt wierd, die nog geleegenheid, nog roeping hadden, om de natuurlyke gefteltheid des Menfchelyken Lighaams te leëren kennen, die het genoeg was, te weeten, hoe het Mes en de Beitel gehouden moest worden ,\als van hun gevergd wierd, eene Infnyding in de vleezige Deelen te maaken, of, een Lid van het Lighaam af te neemen , en .die het, als den hoogften trap van hunne Kohst aanmerkten, als zy, nair enig Voorfchrift, eène Zalve of Pleister kooken, of een geestryk Wondwater bereiden konden, waar aan, volgens hunne gedagten, de Geneezing eener Wonde, geheel was toé te fchryven. Zulk een vals vertrouwen, op dingen, die veel meer de werking der Natuur, in het geneezen der Gebreken, beletten, dan begunftigen, is tevehs.de grootfté hinderpaal, waar door de Heelmeester, van zyne zyde, niet onderneemd, om met énigé oplettenheid, voorzigüge Proeven te neemen * F tot  C 8?, ) welk eenen Trap, en onder welke omstandigheden,de behoudenis van zeer zwaar gekwetfte deelen en Ledematen door de levendige werkingen van het Menschelyke Lighaamte verwagten zy. Zy oeffenden hunne Konst,geheel blindelings, volgens algemeene aangenomene Leer> Hellingen, zonder by het aanwenden derzelven, hun Oordeel of Verftand te gebruiken. Dergelyk eene Leerftelling was, dat men een Lid, waar in de Beenderen verpletterd Zyn, gepaard met eene uitwendige Wonde, boven het verpletterd Been geheel moest afzetten, dewyl anders het Koud-Vuur, Spbacelus, in dit Deel, en derhalven de Dood volgde. Hoe gruwzaam en gebrekkelyk, dit Leerftelfel der oude Wondheelkunde, door zulke Heelmeesters word gevolgd, hebben zy dik. wils geleegenheid om te zien, die zig in zulke Landftreeken ophouden daar het menfchelyk Verftand, door de Wetenfchappen nog niet opgehelderd is, en zy zullen zig daar van, zo wel als ik, met huivering en afgryzen overtuigd hebben. Dog in hoe verre men geregtigd zy , zulk een aangepreezen Leerjftelfel te verwerpen, en zig met het afzetten van zulke Ledemaaten niet te overhaasten, al zyn de bewerktuigde Deelen, en zelfs de Beenderen van het Lid verlooren geraakt, zal, zo ik hoope, door het mededeelen der volgende Waarneeming , proefondervindelyk beweezen worden. By dit Verhaal, onderftel Ik vooraf, dat die Heelmeesters, welke deeze  C 83 ) deeze Waarneeming met oplettenheid leezen, reeds alle die voortreffelyke Verhandelingen, der hedendaagfche Heelmeesters, inzonderheid van de eerfte Mannen, der Pruififcbe Armee, hehoorlyk beoeffend hebben, dewyl door het Verftand, de Geleerdheid en de Vlyt, van deeze, waarlyk groote, Menfchen vrienden, zulke duidelyke Leerftelfels , wegens ^ het geneezende vermogen der bewerktuigde Lig* haamen, ter neergefteld worden, dat, zedert dat hunne Schriften, door den Druk gemeen gemaakt zyn, het gebrek en de onweetenheid der voormalige Wond-Heelkunde, weggenomen, en elk, die hun onderwys genoten hebben, in ftaat gefteld heeft, om zelfs te denken, en om zyne Konst behoorlyk waar te neemen; en voor zo verre, zommigen myner Leezers, aan de waarheid van het volgende Verhaal, mogten twyf'elen, moet ik hun naar die voortreffelyke fchriften wyzen, dewyl myn gering verftand, op verre na niet toereikende is, om dat geene, het welk ik als Waarneemer verhaal, zo te verklaaren, en tot eene duidelyke onderrigting en toepasfing in dergelyke Gevallen te verheffen, als het door wydberoemde fchriften, der agtingwaardige Geleerden, genoegzaam gefchied is. Het Geval, dat gelegenheid gegeeven heeft, tot het volgende Verhaal, gebeurde op den oden funy 1777, wanneer twee Knaapjes, waar van het eene in zyn agtfte Jaar, en dat het ongeluk kreeg, in zyn elfde Jaar was, F 2 met  C 84 3 -met een fterk gelaaden Geweer, al fpeelende, de gewoone Wapenoefeningen nabootften. Het Geweer, dat met een Kogel van één Lood en nog vier kleinere gelaaden was, was door de nalaatigheid van een Onderofficier, die den vongen Avond, van het vervoeren - van Recruten, terug gekomen was, in eene Kamer blyven ftaan,die omtrend zeven Schreden breed, en ook zo veele lang was, zo dat men daar uic kan zien, hoe naby de ongelukkigen Schoot, den gekwetften getrofferi heeft. In welk eenen ftand het Kind, dat het Geweer affchoot, of hy die daar door gekweis: wierd, geplaatst was, kon men niet ontdekken. Men zag, dat de Schoot, den geheelen regter Opperarm getroffen had, en dat de Kogels, met de geheele Lading, zig, door de nabyheid, niet hadden kunnen verIpreiden; en dit was de reeden, dat van het Opperarmbeen, Os humeri, twee Duimen onder zyne Geleeding met de Schouder, niet alleen vyf Duimen van dit Been, maar met dezelven te gelyk alle de Bekleedfelen en en daar onder leggende Spieren, uitgeIcheurd, en door den Schoot, tegen den Muur geworpen waren. Ik was, zonder tyd verzuim by den Lyder, en vond, door een voorzigtig onderzoek, dat door geene Bloedftorting my belet wierd, dat de Arm, aan de eene zyde, nog door vleeschagtige Deelen, aan de behouder hing. Deeze vleesagtige ftreep m ü Duig m en 1 Duim breed was^ fcheen  C «5 ) fcheen uit dé tweehoofdige en de tweclingsfpier, Muscitli bicipites en Gemdlae, te beftaan ; zy bevatte de grootfte Bloedvaten. welkers flagen,door haar tusfchen de Vingeren te vatten, zeer dutdelyk te voelen waren; en daar ik volgens myne kundigheeden in de Ontleedkunde , moe3t oordeelen, dat naast de groote Bloedvaten van den Arm, de Armzenuw, Nervus bracbialis, nog onbefchadigd was , deed my dit befluiten, om deezen gcringen zamenhang van den Onderarm, met het geringe overfchot der Opperarms, niet geheel af te fnyden, maar myn oogmerk was veeleer ,orrt deeze vleezige ftreep, die door haaren zamenhang verkort en ingekrompen was, in haaren natuurlyken ftand te brengen, en zo voorzigtig uit te rekken, dat het onderfte gedeelte van den Opperarm, zo veel nederwaards gebragt wierd, als of de vyf Duimen van het Opperarmbeen, niet verlooren waren geraakt. Na dat de vleezige Deelen, die door het Kruid geheel zwart geworden en zamenge* trokken waren, met Wieken met verfe Amandelolie beftreeken, bedekt waren, wierd de groote ruimte die 'er ontftaan was, overal zeer voorzigtig, met zagt Plukfel opgevuld; toen lag ik,aan de voorfte en uitwendige zyde van den Arm, twee houte Spalken aan, die zeer zagt opgevuld waren,om de gemaakte uitrekking te behouden. Eene omftandiger befchreiving , zou voor hun , die geene geoeffende Heelmeesters zyn, geene behoorlyke duidelykF 3 heid  ( 86 ) heid geeven, en voor hun die het zyn, is deeze Aanmerking genoegzaam, dat zy, in haare breete, de fmalle ftreep van het overgebleeven Vleesch, aan de inwendige zyde van den Arm,geheel vry en onbedekt lieten, ja alle myne zorg liep daar heen, om de Drukdoeken, onder en langs de Spalken, zo te verdubbelen en zo hoog te maaken, dat het omwinden van den rondgaanden Zwagtel,hoe zagt en voorzigtig hy ook wierd aangelegd, dit Deel niet het minfte kon beweegen. De Onderarm, die ik, zo wel by de uitrekking, als onder het Verband, reeds behoorlyk gehoogen had, wierd door de gewoone Spalk verzeefterd, en eindelyk den geheelen Toeftel, door het Sjerpverband, in order gehouden, en de Lyder wierd zo te Bed gelegd, dat hy, by geene mogelykheid, den beleedigden Arm aanraaken of beweegen kon. Gedurende deeze geheele Behandeling , die my enige Uuren bezig hield, bleef de Gekwetfte vlug, en gaf weinig tekenen van Pyn. Hierom liet ik hem alleen maar enige Droppelen Liq. Hoffm. en om de twee Uuren een Kopje afkookfel van Haver gebruiken. Ik beftelde twee Veldfcheeren, om hem optepasfen, die elkander dagelyks moesten aflosfen, gedeeltelyk om te beletten, dat het gemeen, dat uit medelyden en nieuwsgierigheid by hem kwam, niets fchadelyks ondernam , en gedeeltelyk om zorg te draagen, dat de Stovingen in eene beftendige en behoorlyke  C 8/ 3 Ivke warmte wierden gehouden, om daar door zo wel het losworden der Korst te bevorderen, als om den omloop van het Bloed, in de Hand en den Onderarm te verhgten. Deeze ftoving beftond uit een afkookfel van fpeceryagtige en bittere Kruiden , gekookt in Franfchen Wyn en Water. Op den tweeden en derden Dag, vond ik den Onderarm, m weerwil van het aanhoudend gebruik der warme Stovingen , geheel koud. Op den vierden Dag, waren de Vingers, gelyk ook den geheelen Onderarm, bleek gezwollen en koud; hier en daar vertoonde zig zwarte Vlekken, waar van de Opperhuid aiging, als men haar maar even aanraakte, dat het duidelykfte Teken van een naderend Koud-Vuur was. Ik nam daarom het geheele uiterlyke Verband af, onderzogt de vleezige ftreep, en daar ik dezelve natuurlyk warm en zonder zwelling vond, liet ik het Plukfel, in de Holligheid, leggen, dewyl het nog den reuk van Etter niet had, en beval nog vlytiger met de ftoving voort te gaan,en veranderde dezelve in zo verre, dat de Doeken, waar mede de Vingers en den Onderarm bedekt wierden, in een kookend heet, wyuagtlg Aftrekfel van den Koortsbast, gedoopt,en als zy uitgedrukt waren, en warm omgeflagen zoude worden, wierden zy befproeid met Azyn met Kamfer en Myrrhe. Inwendig liet ik, behalven het gewoone verkoelend Drankje, geene Geneesmiddelen gebruiken, dewyl F 4 de  ( 88 ) hltkKnf^ beweeSin§en ^er matig waren üet Knaapje over mets, zelfs over ge Dorst klaagde, en gedurig verlangde te Eeten? welke trek bevredigd wierd, do°or hem een weinig, van een flymig afkookfel en dergeiyke, te geeven. Op den .-ydcn funy, zynAe den zevenderi ££' ™d lk by h£t Verband ' dac ^le de BeKleedfelen , verftorven afvielen. Ik maakte ^xvmgm,Scarificatimes,tot op de Spieren, dog daar ik dezelve, in haare eigene be! Meedfelen zuiver en onbefchadigd, en in haare natuurlyke Kleur vond, rigcte ik myne inlnydingen zodanig in, dat daar door de Deelen, die onder de verftorvene Bckleedfelen Jagen, van alle fpanning bevryd wierden, zon«er de Spieren te Kwetfen. By elke Pint van het wynagtig Aftrekfel van den Koortsbast voegde ik twee Drachmen Ammoniakzout, om daar mede de Infnydingen uit te wasten en te verbinden, en ik lief voorts alles, Dag en Nagt, met de warme Staving bedekken. De Pols van den Lyder was heV'geryk liet hem het Koortsverdryvend Drank je, uit zure Mynftoffelyke Middelen, in ruime" Giften gebruiken, en door het overvloedig ttuneT Lim°mde> " ZyDe «5 Op den idden Juny, begonden de vleezL ge Bekleedfelen der Vingeren, en hier en daar van den Onderarm, ftukswyze af te valjen; dpg alles met het onverwagte verfchyn^ fel,  C 89 ) fel, dat de daaronder leggende Spieren en Peezen,in haare natuurlyke gedaante en warra waren. Het vlytig-ftoven, het zorgvuldig afweeren der Lugt, het beftendig veranderen der Lappen van het Verband, en het uitdampen van Wynazyn, maakten, dat men weinig flank gewaar wierd , dog thans vertoonde zig > aan het Plukfel, een uitfyperend Vogt, dat de grootfte verftorvene holligheid vervulde. Zo dra de Onderarm behoorlyk gezuiverd en in zynen ftand gebragt was, liet ik, om de uitrekking niet te verminderen, de voorfte fpalk,door eenen Helper vasthouden; na dat ik de andere had opgeügt, viel het Plukfel van zelfs af, en men wierd, tot verwondering van alle Qmftanders, eene goede Verettering ge waar, de verftorvene Korst lag, in den geheelen omtrek der Wonde,los, dog te gelyk, zag men duidelyk,onder en boven, veele Splinters van het Opperarmbeen. By het nieuwe Verband, dat zeer fchielyk, met zagt Plukfel verrigt wierd, omwond ik, met het zelve, de Splinters zeer zorgvuldig, op dat zy geene gevaarlyke 'prikkeling en Pyn zouden veroorzaaken, en maakte de uiterlyke Wieken nat, in het volgende Mengfel. £ Balfam. vit. extern. Dracb. HIJ. Jnfus. Chinat. aquos. Libr, IJ. Mell. Rofar. Unc. IJ. M, F 5 Hier  C 9° ) Hiermede wierden deDrukdoeken en Spd. ken bevogdgd, en na dat de tweede Spalk veranderd en gezuiverd was, wierd het geheele Verband, alle twee Uuren, met de voorfchreevene Stoving, bevogtigd. Van den i7den tot den iyden Juny, fcheidden zig, de verftorvene Bekleedfelen, benevens het Vetvlies, langs den geheelen Onderarm, tot over den bogt van den Elleboog, OLecranon, in groote ftukken af. Daar ook hier, de Banden en Spieren, gelyk aan de Vingeren, 'er zeer natuurlyk uitzagen en gezond waren; liet ik, in het gemelde Middel, fyne Lapjes nat maaken. en den Onderarm en elken Vinger in het bizonder,omwinden. Daar ik zedert veele Jaaren, dit Middel, by ontbloote Peezen, in gebruik heb gehad, heb ik altyd gezien, dat de Natuur, onder het gebruik van het zelve, de Geneezing, op eene gemakkelyke wyze volbragt, gelyk ik nog in het Jaar 1779, gedurende de Gevangenis in Booemen, tagtig door fcbootwonden, zwaar Gekwetften te bezorgen had, die, door dit eenvoudig Middel, tot op vier Man na, binnen zeven Weeken herfteld wierden. Dog als de Wonde fluiten wil, word 'er de Roozenhoonig uitgelaaten, wanner het, door eene behoorlyk aangebragte, fterke drukking, alle Korst- en Veimaakende Middelen, onnodig maakt; ik heb het daarom dienftig geoordeeld, dit hier omftandig te befchryven, te meer daar het ook, in deeze zwaare Kwetzing ge- bruikt  C 91 > fcruikt is. Ik liet over dit alles, een fyneri Wasdoek leggen, en dusdanig wierd het Verband, tweemaal 'sDaags, vernieuwd. Op den iQden en 2often, was 'er geheel geene verandering, in den toeftand van den Arm, alleen nam de Verettering zodanig toe, dat ik het voorfcheeven Verband van den Onderarm , dacelyks driemaal moest vernieuwen. De Lyder at, van de Spyzen die hem wierden toegeiaaten.zcer veel, en nogtans nam hy, in Vleesch en Kragten, zigtbaar af. Ik fchreef dit alleen toe, aan de, nog fteeds aanhoudende, overvloedige Verettertng, hierom liet ik den Wasdoek weg, en in zyne Plaats, de Lappen, die met de Stoving bevogtigd waren, door eene los aangelegde, breede Windfel, oo hunne plaats houden. Daar ook de kleinen, radden Pols, eene kwaade inwendige gefteltheid te kennen gaf.fchoon de Lyder op de Been was, en de natuurlyke werkingen haaren gang gingen, liet ik hem een Aftrekfel van den Koortsbast met Hoendernat, dagelyks viermaal gebruiken. Van den asften tot den 27ften Juny, nam de Lyder zigtbaar toe in kragten, de vleezL ge ftreep,die voor een gedeelte uit de Borstfpier, Musculus pettoralis, en uit de uitwendige Armfpier, Bracbialis extemus, beftond, bleef, gelyk ook het bovenfte gedeelte van den Opperarm,beftendig met hunne Bekleedfelen bedekt, zonder enige Ontfteking. De Holligheid begon, van alle zyden, met een ° teder  C 92 ) teder Vleesch gevuld te worden, ook kon ik reeds, by elk Verband, de groote Splinters van het Opperarmbeen, uïtneemen. Zedert negen Dagen, was het inwendige gebruik der Infufio Cbinat, met zo veel nut, onafgebrooken voortgezet, dat ik daar mede, op den tweeden Augustus, ophield. Aan het uitwendige Verband, wierd geene verandering gemaakt, dan dat de Windfels, gelyk ook de Drukdoeken tusfchen de Vingers, gedurig met den Sperit. Refclv. vogtig gemaakt wierden, op dat, door de uitdamping van den Wyngeest,de Verettering wat tegengehouden, en tevens de Veerkragt en de Warmte, in de uitwendige Ledemaaten onderhouden wierden. Onder deeze Behandeling , waar in den Lyder geene Geneesmiddelen toegediend, maar hem wel vryheid gegeeven wierd, om zynen hevigen Honger, met zulke grove Spyzen te ftillen, als hy gewoon was, bragt den Lyder 14 Daagen, met zulk eenen goeden voortgang , naar den toeftand zyner zwaare Wonde, door, dat het fcheen, of de befchreevene behandeling, de enige was, die men ter Geneezing nodig had. De groote Holligheid, was reeds met teder Vleesch opgevuld, dagelyks fcheidden zig, kleine Beenfplinters af, ja men ontdekte reeds, aan de randen der opgevulde holligheid, alle Kentekenen van een aannaderend Litteeken; dog aan den Onderarm, waren nu de Peezen, gelyk ook de Spieren,  ( 93 ) Spieren,zo gelykmadg met een rood Vleesch overtrokken, als of 'er een Scharlaken Kleed Overuitgefpreid was; de Etter had fteeds eene goede eigenfchap, en was zonder kwaaden ^ reuk, zo dat ik geene redenen had, om de uitwendige Middelen, met anderen te verwisfelen. Op den i7den Augustus, had de Lyder koortfige Toevallen. Ik fchreef hem een Potio laxans Mannat voor, en gedurende de vier Dagen, dat de vermeerderde rasheid van den Pols, de neerflagtigheid, de bleeke Kleur der bovenfte Vleeschwonde, en de wateragtigheid van den Etter, aan den Onderarm, te kennen gaven, dat de Natuur bezig was,met het uitwerpen eener fchadelyke ftoffe, rade ik eene ftrenge Levenswyze aan, en liet de Potio an-, Hpblogist. c. pulv. re/olv. fimpl. gebruiken. Op den 23ften Augustus, was de Pols bedaard, de Lyder kreeg nogmaals een Potio Laxans, en op den volgenden Dag, fchreef ik hem het gebruik van den Koortsbast en de Levenswyze van zulk eenen voor, die weder begint te herftellen. Nu liet zig by en onder het Verband, aan den Opperarm, eene Soort van vastheid bemerken, zo dat de Lyder zelfs verlangde, dat men hem, ten minften enige verligting zou bezorgen, door, gedurende het Verband, de Spalken af te neemen , dog hier in bewilligde ik niet, maar liet dezelve fteeds verwisfelen en zuiveren. Ondertusfchen floot de Wonde, van alle zy- den,  C 94 ) den, zo zigtbaar, dat de oppervlakte , die nog met geene Huid bedekc was, naaulyks de grootte van eenen Daalder bedroeg, Tusfchen den iften en 4den September, kon men aan den Onderarm, en tusfchen de Vingeren, d'e, gelyk gezegd is, door fyne Lapjes Linnen zorgvuldig van elkander gehouden wierden, enige plaatfen ontdekken, daar de Verettering ophield en een breed Litteeken gevonden wierd, waar door,ten duidelykften de gedagten van die befpiegelende Artzen wederlegd worden, die meenen dat de Geneezing eener Wonde, alleen door het zamentrekken der Spiervezelen, en het meegeeven der omringende Huid gefchied. Ik liet de Sp. refolv. waar in de Drukdoeken en Windfels nat gemaakt wierden, met de helft Aq. Goulard. vermengen, en daar de Geneezing zo wel, als de Gezondheid van het Knaapje, dagelyks zigtbaar toenam; dagt ik vryheid te hebben, om het dagelyks gebruik van den Koortsbast, waar van hy, zedert drie Weeken, alle Dagen twee Drachmen in Poeder gebruikt had, na te laaten, dog de fchielyk daar op volgende zwakheid, het verminderen van den voortgang der Geneezing, het bleeke aanzien van het Vleesch, dat nog met geen Litteken bedekt was, noodzaakten my, na het verloop van agt Dagen, dezelve Gifte van denzelven voor te fchryven. Gedurende deeze Dagen , was de grootfte Holligheid der Wonde, volkomen opgevuld en geneezen', en in  C 95 > in de eerfte Daqen van Otlober, waren ook de verloorene Bekleedfelen van den Opperarm, van de Vingers en de Nagelen, volkomen herfteld. Ik liet de Spalken weg, behalven eene, die langs den Opperarm, zig tot over den Elleboogsbalt, Ülecranon, uitftrekte, en op de Sjerp, waar in ik den Onderarm nog beftendig liet draagen, rustte; den Arm wierd, om den derden Dag, met een Afkookfel van de Ingewanden van geflagte Dieren, als van honden , Schaapen,enz. voorzigtig gebaad, en na elke Bading, befmeerd, met een fmeerfel uit het Vet en de Pooten van eenen Os. Dog daar zig hier door binnen vier Weeken, geene merkelyke verbeetering liet ontdekken, wierd hy ontflagen, en aan zyne Nabeftaanden overgegeeven, na dat hy inwendig, binnen drie Maanden twee Ponden Koortsbast, in Zelfftandigheid ge bruikt had, en uiterlyk met de gemelde Middelen, zonder afwisfeling van Zalven, Pleisters, of Geneesmiddelen, hehandeld en geneezen wierd. Terwvl ik dit Verhaal fchryve en aan de Drukpers overgeeve, zyn 'er omtrend twee Taaren verloopen.dat het Knaapje van hier gegaan is; ik heb hem laaten wederkomen, cn met veel verwondering gezien, dat hy weder een vry gebruik van zynen Arm en Vingers heeft gekreegen, die hy toen naaulyks beweegen kon, zo dat het aan hun hem tegenwoordig zien, ongelooflyk moe  C 96 ) fchynen > dat zulk een groot gedeelte van het Opperarmbeen en de daar aangehegte Spieren, ooit geheel verlooren zyn geraakt. Dit Geval is ondertusfchen een onlochenhaar bevvys, wat men van eene voorzigtige en oplettende Behandelieg, met het vereiste oordeel ingerigt, onder afwagting en onderfteuning der dierelyke Huishouding, by de Geneezing van zware Wonden, te verwagten hebbe, en hoe zeker het algemeen aangenomen Leerftelfel in de Heelkunde zy, dat, waar Zenuwen en Bloedvaten van een bewerktuigd Deel, niet vernietigd zyn, men zig wegens de grootte der Kwetzing, met het wegneemen van het Lid, niet moet overhaasten. DERDE WAARNEEM ING* Van eene gewigtige Afzetting, die in het Jaar 1779, verrigt wierd. Door den Heere laube, Heelmeester vqn het Regiment van Prins Hendrik van Pruis/en. ^J-^oen het Regiment van Prins hendrik van Pruisfen, te Grimma, in Saxen, in de ^Winterkwartieren lag, wierd ik op den 27 April  ( 97 > April 1779, op het Dorp Nuchwltzéehe én eene halve Myl van daar lag, by een Knaapje van 13 Jaaren oud,geroepen;de Ouders waren akkerluiden, en leefde in zeer behoeftige omftandigheeden. De Bode, die tè Paard kwam* noemde zig een Heelmeester, uit het naby geleegen fteedje Mutfcbeni en verhaalde, daar ik een naukeurig berigt, van den toeftand des Gebreks verlangde , dat de Lyder een Gebrek aan de flinker Dye had, dat zes Weeken geleeden; na dat hy de Maselen had gehad, ontftaan was; men had Hem en eenen Apotheker te hulp geroepen y en zy hadde beiden, volgens hun beste geweeten, alles gedaan wat mogelyk was, dog 'er was niets uitgerigt, maar de Lyder had, aan het gemelde Deel, reeds den tweeden Dag der Ziekte, het Koud-Vuur gekreegen. Dit laatfte Het zig niet zeer gemakkelyfe gelooven, fchoon de Heelmeester, toen ik yeele tegenwerpingen daar tegen maakte, vast by zyn Verhaal volhardde. Het is ondertusfchen eene uitgemaakte waarheid, dat 'er al« tyd eene Ontfteking voor moet gaan, eer de Deelen van ons Lighaam< zo geheel vernield kunnen worden. Deeze ftelling zal ook, door de volgende omftandigheeden van dit Verhsal bevestigd worden, dewyl de Zaak zig, inderdaad, anders toedroeg,en de eenvoudige Heel. meester, tot zyne zekerheid voorgaf, dat de Verfterving, in zo korten tyd ontftaan was. Óndertusfchen ging my eene huivering over het Lyf, als ik my in myne gedagten voorG ftel.  ( 9* ) ftelde, hoe ellendig deezen armen Mensch 4 na dit fchoon berigt, 'er uit moest zien. Ik maakte my dus gereed tot de Afzetting, Amputatio,en nam alles wat hier toe nodig was, beneevens een Veldfcheer, mede. By myne aankomst fchrikte ik niet weinig, toen ik het Gebrek zag. Het geheele Been, tot eene Handbreed boven het midden van het Lighaam des Dyebeens, zag zo zwart, als of het een Jaar te rooken gehangen had, alles was zonder gevoel, en de Spieren van de Dye, waren geheel weg gevreeten, dermate, dat 'er het geringde Spoor niet was, of 'er ooit een Vleezig, of Zenuwagtig Deel, of enig Bloedvat tegenwoordig geweest was, maar het Been lag geheel bloot, het Beenvlies, Periostium, was niets van overig, en in het algemeen, had alles zulk eenen kwaaden reuk, dat het in de Kamer byna niet te houden was. Het Verband, dat op dit zeer vuile Gebrek lag, beftond uit droog Plukfel, en dit was bedekt met eene groote, bruine, kleevende Pleister, die de Heelmeester Defenjivum noemde. Ik gaf my nu alle moeite, om de waare Oorzaak van dit Gebrek te onderzoeken, dog ik kreeg geen ander berigt, dan dat alles door de Mazelen ontftaan was, dog dat het Been, niet terftond, op den tweeden Dag, zo als de Heelmeester in het begin verhaald had, maar op den elfden Dag,was begonnen zwart te worden. Men oordeele hier uit, hoe veel van deeze vuile ftoffe, vier Weeken lang, in dit jonge Lighaam, dat wegens zyne meerdere  < 99 ) Öere flapheid, gefchikter tot de opflorping is, als een reeds bejaarde, moet opgenomen zyn. Naar het Verhaal van de Ouders zelve, had zig eerst eene roode Vlek vertoond, op het midden der driehoofdige en de inwendige vaste Spier, Musculus triceps en vastus internus, deeze was vervolgens bruin geworden, en eindelyk geheel Zwart. Hier uit befloot ik,dat dit Gebrek,door verplaatfing van ftof, per Metastafis, ontftaan was. Als de Heelmeester zyn beroep verftaan had, en de ftoffe, die buiten allen twyfel, zeer wel te voelen is geweest, ontlasting bezorgd, dan had deezen Lyder, zeer zeker, zyn Been nu niet behoeven te verliezen, fchoon het ook met de Geneezing, misfchien wat langwylig zou toegegaan zyn. Toén ik by den Lyder kwam, was het na den Middag,om zes Uuren, en daar by eenen zeer duifteren Dag; by gevolg was 'er niet veel tyds overig, om my op het doen der Konstbewerking, te beraaden. Ik maakte dus, zo fpoedig als mogelyk was, dén toeftel tot het Verband, gereed, want ik had, gelyk ik gezegd heb, de Werktuigen mede gebragt; lk fchikte myne beide Helpers behoorlyk, hamelyk den Veldfcheer van het Regiment, en de reeds meergemelde Stads-Heelmeester uit Mutfcben, en ging tot de Afzetting, Amputatie, over. Ik handelde hier v/el, tegeri de gedagten vad verfchéid-'n Heelmeesters, die beweeren* dat men dé Dye niet zo hoog moet afzetten, en ik ontken niet, dat het veeD 2 lê  C 100 ) le moeite kostte, niet alleen om het Tourniquet aan te leggen, om de groote Dyeflagader, Arteria cruralis, genoeg te kunnen drukken, maar ook om onder het Tourniquet de Snede te maken, want de Afzetting moest dog in het gezonde Vleeschgefcheiden. Het was geheel niet mogelyk, om, zo als men gewoon is, een Band aan te leggen,om de rondgaande Snede gelyk te maaken, dewyl, zo als ik Jeeds gezegd heb, het Been, van het midden van het Dyebeen, tot omtrend ii Duim onder den grooten Draaijer, Trocbanter major, geheel bloot lag ; misfchien zou een ander, alleen het Been, zo hoog als mogelyk was, afgezet hebben, dan dit zou niets meer geholpen hebben, dan dat diezelve Afzetting, naderhand, wederom verrigt zou hebben moeten worden. Elk die weet, hoe zeer de Spieren zig,na eene Afzetting, over de Beenderen te rug trekken, zal dat gevoelen zeer ligt begrypen. Als dit Gebrek, zeer hoog aan den Arm geweest was, zou ik de Afzetting , in het Gewrigt van de Schouder , verrigt hebben, dog hier was dit onmogelyk, zo wel wegens de groote Dye-Slagader, als wegens den ronden Band, Ligamemum teres waar mede het Hoofd van het Dyebeen, in de Pan, Acetabulum, bevestigd is; ik weet nok niet, dat nog iemand het gewaagd heeft, deeze gevaarlyke Konstbewerking te onderneemen, dewyl zy zeker doodelyk zou afloopen. Indien het,op geene andere wyze, mogelyk was geweest, den Lyder by het Lee- ven  ( ioi ) ven te behouden, zou ik hier voor ook niet gevreesd hebben, want ?er blyft tog nog enige hoop over,om de geneezing teverfchaffen, en zo bng moet naar myne gedagten , de Konst alryd werken ; anders kan menhaar niet geheel uitgeoeffend noemen. De Spreuk van cel sus, dat men tot gevaarlyke Ziekten ook gevaarlyke Middelen moet gebruiken, als de zagtere geenen dienst doen, behoud altyd haare regtmatigheid. Dan, om weder tot de Konstbewerking te komen , ik moest, digt onder het Tourniquet, in enige overgebleevene Deelen van de drie hoofdige en inwendige vaste Spier, en op het midden van het Dyebeen, van de Beenfpier, enz. die allen zeer onzuiver, en Spekkig waren, myne infnyding doen. Ik zaagde het Been, zo hoog af, als mogelyk was. In deszelfs Holligheid, die ten m'tnften tweemaal zo groot als natuurlyk was, vond ik zo wel het Merg, Medulla, als het inwendige Beenvlies , Periostium internum , geheql uitgedroogd, en de geheele ruimtewas, inzonderheid aan de zyden, befchimmeld, en zag 'er uit als iets, dat op eene vogtige plaats geleegen heeft, en dat men verlept noemd. De Dyeflagader, Arteria cruratis, bloedde, toen het Tourniquet los gelaaten wierd, fterk, dac anders, in dergelyke Gevallen, als het tegenwoordige, niet gefchied, want wanneer alle vleezige, zenuwagtige en vliezige Deelen, gelyk hier, verrot zyn, dan moet dit ook by ! de Slagaderen gefchieden, en deezen trekken G 3 Zi*  C 102 ) zig dan doorgaans zo hoog te rug,en haare, anderzints ronde opening, Orificium rotundum , word door de overgebleevene, doorgevreeten Vezelen, als door haare eigene Huid, toegeflooten, de nog overige Deelen der Spieren, waar onder zy zig verbergen, verrigten hunne werking, zo veel het hun, naar hunne overgebleevene grootte, nog mogelyk is, en drukken zig vast op de Beenderen, waar door de Bloedftorting ophoud, ik dagt het aiiet raadzaam, haar te onderfcheppen, want ajs ik haar, met de Slagadertang had willen vatten, zou ik 'er zeer gemakkelyk een ftuk van hebben kunnen affcheuren, dewyl door het groot bederf, waar door de andere Deelen geheel vernield waren, ook de Slagader zeer week kon zyn; ik vulde haar dus, met de gewone Zwam op, drukte haar vast tegen het overgebleevene Been, en toen ik, by het löslaaten van het Tourniquet ontdekte.dat het. Bloed behöorluk ftond, verbond ik alles naar de Konst, liet een Helper by den Lyder, om op het 'Tourniquet agt te geeven, uitwen* dig floeg ik groote Doeken met koud Aq. vegeto mineralis Goulard, om de Stomp, en inwendig fchreef ik een Mengfel voor uit gedisteleerde Wateren, met den Syrup. pavap. Rboead. en het Laud. liq. Syder.h. en wel het laatfte,zo fterk onder elke Gifte, dat de Lyder, alle twee Uuren, vyf Droppelen kreeg, eri dewyl hy eene hevige Koorts,met Hoesten en het uitwerpen eener vuile Stoffe had, mengde ik hier onder, eene behooriyke hoeveel-  C 103 ) veelheid Oxymel. Scillitic. maar [tot zynen gewoonen Drank, gaf men hem Gerstewater met Honig en Sprit. vitriel. acid, te drinkenden volgenden Dag,liet ik hem een Laxeerdrankje, uit Manna, pulp. tammndor. en Cremor^nan, gebruiken, om het Lighaam enigermate van de bedorvene Stoffe te zuiveren. In deezen Nagt, had de Lyder veele bedorvene Stoffe uitgehoest, voor het overige had hy, by afwisfeling, geflaapen, en de Pyn was dragelyk, fchoon 'er enig Bloed door het Verband was gedrongen. Op den 2 81ien , volgden, na het gemelde Ontlastmiddel, verfcheiden Stoelgangen, en ik fchreef den apften een wateragtig aftrekfel van den Koortsbast voor, waar by ik , zo dikwils het ingenoomen wierd, enige Droppels Moezelwyn, in twee Lepels vol van het Aftrekfel, voegde. De Lyder was ten uiterften verzwakt, en hy had eene fterke, fleepende Koorts; hierom verbood ik alle Vleesch en Vleesch-Soepen, dog liet daartegen, alle Dagen, het afkookfel van Boomvrugten.met enige Droppels Wynazyn, en met Suiker zoet gemaakt, gelyk ook wat Broodfoep gebruiken. Tot voeding van deezen Mensch, had ik liever Melk gebruikt, dog deeze kon hy volftrekt niet verdraagen. Ik maakte geene verandering, tot den 3oflen, wanneer my gemeld wierd, dat de Wonde zeer kwalyk rook, en 'er veele bloedige ftoffe door het Verband was gedrongen; ik vervoegde my by den Lyder, en verbond de Wonde, voor het eerst. Alles zag 'er, tot E 4 °P  ( 104 ) Pp het Been toe, beeter uit dan ik verwagt had, het uitvloeijen van eene menigte bedorvene ftöffe, was wat verminderd, de Pols was niet meer zo kruipend, maar wat levendiger. Ik onderzogt de holligheid van het Been, met eene Sonde, en vond, tot myne verwondering, den geheelen Hals van het Dyebeen, tot aan deszelfs Hoofd, hol, gelyk andere lange Beenderen. Na het infpuiten van een fterk Aftrekfel van den Koorts, bast met Roozenhoonig, vloeide 'er uit de Beenholte, eene tamelyke hoeveelheid, wateragtig Vogt, dat volkomen den reuk van een dood Lighaam had, ik ftak in het Been, eene Steekwiek, Bourdonnet van eene geëven. redigde lengte, die bevogtigd was met het Liq. anod. min. Hoffmann. dog ik verbond de Wonde met het gemelde aftrekfel, en de randen bedekte ik met groote Wieken, Plu inaceaux, die met den Balf. Arcaei. beftreeken waren, om zo wel het groot bederf tegen te gaan, als om de affchilfering, Exfoliatio, yan het Been, te bevorderen. Den iften Mey liet ik, dewyl ik by het Regiment, iets nodigs te verrigten had, door penen Veldfcheer verbinden, gelyk ook op den tweeden. Op deezen Dag kreeg ik berigt, dat de Wonde wel zuiver wierd, maar dat het Been, zynen vorigen reuk behield, dog dat de Lyder; van tyd tot tyd, levendiger wierd, behoorlyk fliep, en dat alle affcheidingen en ontlastingen natuurlyk waren. Dit zag ik ook zelve, op den derden, want de Wonde begon  ( i°5 ) aon, meer en meer zuiver te worden, de Etxer wierd balfemagtiger, en de fleepende Koorts minder. In de uitwendige benandeJing wierd niets veranderd, dog op den vierden, liet ik hem,nog eens, het bovengedagte Ontlastmiddel geeven, en fchreef hem nu een Melkdieet voor, die hy thans zeer goed kon verdraagen. Den vyfden liet ik hem verbinden, dog jde Veldfcheer berigtte my,dat de Koorts heeden vermeerderd was, de Lyder had weinig gehoest, en het geen hy uitgeworpen had, had geene etteragcige gedaante meer, maar het was zuiver wit flym, de Lyder was , na den Middag, zeer koud geweekt, dog de Wonde zag 'er goed uit. Hier uit befloot ik dat de Etterkoorts begonnen was, en myn oordeel was gegrond. Want als ik op den zesden, zelfs verbond, fcheide zig al het.bedorven Vleesch af, zo dat ik het, van het gezonde, als een Dekfel kon afneemen. De Etter was goed, en het Bsen had ook zulk eenen kwaaden Reuk niet meer, het veranderde van Kleur, en begon geelagtig te worden. Schoon de Koorts fterk was, het ik, zonder bedenking, het Aftrekfel van den Koortsbast, voort gebruiken, dewyl ik geen kragtiger Middel wist, om de opgenomene bedorvene Stoffe, te keer te gaan. Op deeze wyze ging men, uit en inwendig» voort, tot den i4den, wanneer de Lyder geheel geene Koorts meer had, en hy niet meer Hoestte nog Fluimen op gaf. De Wonde zag G 5 er  C 106 ) 'er zeer goed uit, het Been gaf maar zeer weinig reuks van zig, behield zyne geele Kleur, dog verloor in hec minfte niets van zyne vastheid, waar mede het in de Pan, Aceuhulum, gehegt is. Ik liet van nu af, in het Aftrekfel van den Koortsbast, dat tot het inwendige gebruik gefchikt was,wat Sp. Vitriol. Acid. mengen. Dit zou ik reeds in het begin gedaan hebben als ik voor den Hoest, die de Lyder had, niet had behoeven te vreezen, dat die 'er door zou vermeerderd geworden zyn, daarom verkoos ik toen liever, het gemelde Afkookfel van Gerst, waar in ik de Spïrit. Vitriol. beeter kon inmengen, en den Lyder meerder nut verfchaffen. Den i6den liet ik het,in den beginne voorgefchreevene Laxeerdrankje , weder gebruiken, en den 17den marcheerde het Regiment na Spandova ons gewoon Garnizoen. Ik deed dit met destemeer tegenzin , om dat alles zo goed ging, en ik gegronde hoop had, mynen Lyder te zullen behouden. Daar ik ondertusfchen niet te rug kon bïyven, maar het Regiment moest volgen, gaf ik de beste beveelen die my mogelyk waren, en gaf inzonderheid last, dat de Lyder, alle drie of vier Weeken, het meergemelde Laxeerdrankje moest gebruiken, dat hy , met het inwendig gebruik van den Koortsbast moest voortgran;en dat het Verhand, naar de omftandigheeden moest veranderd worden; ik verzegt den Heelmeester, die hem verbond, my van tyd tot tyd berigt te geeven, van denftaat des Lyders, dat hy ook  ( IQ7 ) ook gedaan heeft. In eenen Brief van den oden Augustus ij79> wierd my onder ande* ren gemeld; dat de Lyder zig wel bevond, dat hy reeds, zedert de zevende Week, na de Konstbewerking , in het Huis, op Krukken ging, het ftuk Beens, behield nog gedurig zyne geele Kleur,dog het was wat losfer in de Pan, Acetabulum,geworden Toen hy, in de tiende Week, op zekeren Dag, in den Tuin was geweest, en weder in zyne Kamer wilde gaan°, glipte de Kruk, aan de zieke Zyde,. van den Drempel der Kamerdeur at, de Lyder viel,met de Punt van het afgezette Been, op den Grond, en bleef buiten kennis leggen , tot 'er iemand by kwam. Men bragt hem te Bed, en in korten tyd bekwam hy weder, de Wonde bloedde fterk, men haalde den Heelmeester, dee^e verbond hem, en vond het Beenftuk zo los, dat hy het, zonder enige moeite, geheel uit de Pan kon neemen. Door de hevige Kwetzing wierd de Wonde, op nieuw ontftoKen, en de Lyder kreeg de Koorts. Dog na agt Dagen, verdweenen alle Toevallen,( en van dien tyd af, fchikte zig alles ter Geneezing, waar . mede het nogtans, volgens het Schryven van des Lyders Ouders en van den meergemelden Heelmeester, in eenen Brief van den nden Maart 1780, wat langzaam toeging, en men berigtte my inzonderheid, daar in, dat alies goed geneezen is, dat de geheele Pan, met Vleesch en Huid- volkomen bedekt is, dat de Lyder zeer is toegenomen, en nu het Kke-  ( io8 ) dermaaken leerd. Deeze geheele Geneezing heeft dus tien en eene halve Maand geduurd- VIERDE WAARNEEMING. Eene vermeends Buikvsaterzugt, die door bet Ontlasten der Pisblaas geneezen wierd. Door den Heere bloc k, Heelmeester van bet Dragonder-Regiment van bos J^en Jonge Bakkers Vrouw, kreeg, in hiare eerfte Kraam, na eene zwaare Verlosfing van een Dood Kind,eene uitzakking der Lyfmoeders - Schede, die in het vervolg vergezeld gii?g, met eene zeer fpaarzaame en ten uiterften mpeilyke Pisontlasting. De zamenloop van verfcheidene Gebreken, enige Weeken na eikander, gaf aanleiding, dat men my, ten laatften, insgelyks raadpleegde. Eer ik de Lyderesfe nog zag, verzeekerde men my, voor af, dat zy aan eene uitzakking der Baarmoeder, inzonderheid , aan eene Buikwaterzugt te Bedde lag. By myn bezoek, vond ik de Lyderesfe zeer verzwakt, en, by eenen kleinen radden Pols, had zy alle de gewoone Toevallen der Buikwaterzugt. Zy klaagde over de fpaarzaame ontlasting der Pis, die altyd gepaard ging, met eene onbefchryflyke Benaautheid en Pyn, en dat zy dezelve niet anders kon ontlasten, dan wanneer zy de uitgezakte Lyfmoeders - Schede, onder veele Smerten, met de Vingers terug druk-  ( ï°9 ) drukte, waar door dagelyks, enigemaalen* een of twee Lepels vol van eene troebele en fterk ruikende Pis, ontlast wierden. Deeze vermeende uitzakking der Lyfmoeder, dog die eigentlyk eene uitzakking der Schede was, had men door verfcheidene Middelen , en inzonderheid door dezelve té rug te drukken, tragten te herftellen, dog te vergeefs, waar door deOntfteking , Pyn en Zwelv ling der lydendeDeelen vermeerderd waren; De Schede, die ter lengte van byna twee Duimen uitgezakt was,vertoonde zig als eene dikke, gefpleetene en omgekeerde Wrong; die Gezwel was hard, rood, ontftooken, en de Scheede was van binnen zo naauw toegehaald , dat ik 'er naaulyks een dun, met Olie beftreeken, Waschkaarsje, kon inbrengen. Toen ik de zwelling van den Onderbuik onderzogt, vond ik voornaamlyk het Navel- en Schaamgewest,meer als de Zyden, buitengewoon uit* gerekt en gezwollen, dog ik kon 'er, by geene mogelykheid, enige Vogtgolving in ontdekken* Deeze omftandigheid gaf my aanleiding,, om te denken, dat het Gebrek in de Baarmoeder zelfs zat, of dat 'er eene bizondere Zakwaterzugt plaats had. Want, fchoon wel de legging van Blaas, de Oorzaak deezer Zwelling aanduidde, moet ik nogtans bekennen , dat ik my niet kon voorftellen, hoe haare tegennatuurlye uitrekking, zig tot boven den Navel kon uitftrekken. Ik bragt my wel te binnen, dergelyke Gevallen, van opgeftopte Pis, en eene zeer fterke uitzetting van de Blaas, ge-  C ïlo ) geleezen te hebben; de wyze, hoe dezelve* door de Heelkundige hulp , ontlast kan worden, is ook genoeg bekent, dog in weerwil van dit alles, geloof ik, dat deeze omftandigheid, nogtans veelmaalen, door de fpaarzaame ontlasting van Pis, die by alle Waterzugten, Plaats heeft, en de menigte der geleegenheeden die hier toe aanleiding geeven, niet gekend word, en men gebruikt zeer zelden een Oubntr^ of wend enige andere, Heelkundige hulp, aan, zo lang 'er geene volkomene Pisopftopping plaats heeft, fchoon my de Ondervinding meermaalen overtuigd heeft, vanhet groot nut eener holle of gemeene Bougie, in zulke gebreeken van den Pis weg, die zeer dikwils, inzonderheid by oude Luiden, plaats hebben. Ik verwagte dus, by myne Lyderesfe, van zulk eene werktuigclyke hulp, zö volkomen zeker,als door haare Toevallenden Dood, dat de dwaling onvermydelyk was, dat zy als een Buikwaterzugtige geftorven was. Eene dwaling, die zeer kundige Mannen, by het openen der Lyken gezien , en zig niet gefchaamd hebben,haar ten nutte der Nakomélingfchap te kennen (*). Dit bewoog my om, by deeze Lyderesfe, mynen toevlugt tot de Cat heter te neemen, dog alle moeite die ik aanwende, om dezelve in de Pisbuis, Urethra, te brengen, was vergeefs, en ik kon hem dus veel minder tot in de Blaas brengen. Hierom nam ik de Proeve met ten Kaars- (*) Men zie Baldingers netics Magazin fur Aerzte. iBanJ iv btuck p. 291.  C ) Kaarsje, Bougie, dog insgelyks vergeefs, en ik kon het zelve, naaulyks eenen halven Duim m den Pisbuis brengen. Tegen die plaats die tesenftand |bood, hield ik het enige Minuten lil / wanneer den aandrang om de Pis te loozen, my noodzaakte, het zelve uit te haaien, en op myne pogingen, om de uitgezakte Schede, zo goed als mogelyk was, te rug te drukken, volgde eene tamelyke hoeveelheid Pis, vanbovengemelden aart. Hier op fpoot ik in den Pisbuis en in de Schede, verfe Lynolie, fchreef een Klisteer voor, en liet den geheelen Onderbuik en de Schaamdeelen, met eene warmePap bedekken,uit Kamillen,Vlierbloemen en kruim van Brood, in eene dunne oplosfing van den Bals. vitae extemae. Enige Uuren daarna, beproefde ik, ten tweedenmaale, te vergeefs, een Catheter in te brengen, en moest mynen toevlugt weder tot een Kaarsje bougie, neemen , het welk ik, langzamerhand tot in de Blaas bragt. Na vyf Minuten wierd ik, door den aandrang der Pis, genoodzaakt, het zelve te rug te haaien, en nu volgde eene veel aanmerkelyker ontlasting van dezelve. Ik liet inwendig , zagte afvagende en openende Middelen gebruiken , en met het gebruik der uitwendige Middelen voortgaan. De Lyderesfe vond groote verligting, en men ontdekte eene merkelyke vermindering, in de Zwelling van den Buik. Den volgenden Nagt wierd, in vergelyking van veelen vorigen, zeer 'gerust doorgebragt, en dit zou nog beeter geweest zyn, indien de Ly-  C "2 ) Lyderesfe niet enigemaalen geftoord was ge-* Worden, door een onverwagt nat worden. Zy wierd namelyk, eer zy nog fliep, gewaar, dat èen tegen willigen afloop der Pis, haar Bed nat maakte. Om dit te beletten, liet zy dik gevouwen Doeken onder zig leggen, en deezen moest zy, in den Nagt,dikwils door droogen laaten verwisfelem Den volgenden Morgen , vond ik de Lyderesfe, merkelyk verligt, van alle haare Toevallen, en ik herhaalde het inbrengen ven een Kaarsje, dat zy nu, een vierde Uurs, in de Blaas kon houden. Na dat heé uitgehaald was, volgde eene natuurlyke Pislozing, en hier op een cegenwilligen afloop van dezelve. Met deeze uit en inwendige Middelen, wierd enige Dagen voortgévaaren, dé beterfchap nam van tyd tot tyd toe, en de Lyderesfe leerde zelf het Kaarsje in te brengen, en in de Schede te fpuiten. Door het inbrengen der Kaarsjes, wierd van dag tót dag, meer Pis ontlast, en hoe fterker dat dit vermeerderde, hoe minder den tegenwilligen afloop wierd, en den Buik zyne natuurlyke dikte kreeg. Het ongemak aan dé Schede, wierd door zagte zamentrekkende en verfterkende Middelen, weggenomen, en dezelve daar door, in haaren natuurlyken ftand, te rug gebragt. Het gebruik der, genoeg bekende, verfterkende inwendige Middelen , volbragt in de vierde Week, de vólkomene Geneezing, zo dat deeZe Vrouw, iri het volgend Jaar, gelukkig verlost wierd, van ëen levend en gezond Kind, en tegenwoordig nog eene gewenfte Gezondheid geniet.  ssne hevièe KVETZING aan het HOOFD* Die zes Uuren naderhand, van den Dood gevolgd wierd. door den heere j. U SCHMUCKER* JB^ene enige Dogter van een Koninglykeri Directeur alhier, 18 Jaaren oud, een Sieraad ■van haar Geflagt, die met haare Moeder en twee van haare Speelgenooten, in een open Wagen, uit ryden was gegaan, wierd des 'Avonds, toen zy naar Hnis reed, niet vef van Berlyn omgeworpen, door dien de' Koetzier, onvoorzigtig, tegen eene hoogte reed. De twee jonge Juffrouwen kreegen geen ongeluk; de Moeder kreeg, door deezen Val, eene zeer fterke Kneuzing aan het Oog, en de Dogter ftortte, met den flinker Slaap van het Hoofd en den Schouder, waarfchynlyk* tegen een hard Lighaam, zo dat het flinker ld fleu-  ( H4 ) Sleutelbeen in het midden gebrooken was. Het Bloed liep haar uit den Neus, den Mond en het flinker Oor, en zy was geheel be, dwelmd. De Moeder was,over den hevigen Val van haare geliefde Dogter, ten fterkften ontroerd, zo dat zy niet eens dagt, aan ce Pyn die zy gevoelde, en van haare Dógter op het tederfte vertroost wierd, zó dat dit een zeer aandoenlyk Tooneel moet zyn geweest. De Vader, die van dit Voorval niets wist, en in eenen anderen Wagen had gereeden, kon niet begrypen dat zyn Gezelfchap eenen anderen Weg gereeden was, dewyl het omtrend Middernagt was. Toen zy te huis kwamen, wierd om den gewoonen Geneesheer van dat Huis en om my gezonden, en de Lyderesfe wierd terftond Adergelaaten. Wy onderzogten aj-ks, en konden geene uitwendige belediging of enige kwetzing ontdekken, zo dat men moest gelooven, dat het alleen eene hevige fchud, ding der Herfenen, Commotio cerebri was. Dé Lyderesfe was by haare kennis , en troostte Bu haare Moedereer wierd een Klisteer voorgefchreeven, en wy fpraken af, om 's Morgens vroeg weder te komen: dog wy wierden fchielyk weder gehaald, en de Lyderes. fe ftierf,in onze tegenwoordigheid, zes Uuren aa den Val. Deeze rasfe Dood moest eene geweldige Oorzaak ten grondflage gehad hebben, derkalven verzogt ik, om de Ouderen zo wel, ais  ( 'M ) als ons zelyen, gerust te ftellen, het Lighaam te mogen openen, dat ook toegeftaan wierd. By het onderzoeken van het Hoofd, vond men aan deszelfs Bekleedfelen, niets tegennatuurlyks. De flinker Slaapfpier Musculus tem» poralis Jinifier , ontbloot hebbende, fcheen, ónder haar peesagtig uitfpanfel, Aponeurosis, tegennatuurlyk. rood te zyn. Na dat dit uitfpanfel , benevens de fpier, losgemaakt waren, vond men , op het fponsagtige gedeelte van het flinker flaapbeen,en onder de flinker flaapfpier, enige Dncbmen buitengevaat Bloed, na dat dit weggenoomen en afgewasfeh was, vertoonden zig twee Scheuren, Fisfurae, die in de fchubwyze Naad van het Slaapbeenjj Sutura Squammos* os/is Temporum, haar begin namen, naar onderen, in de gedaante van i eene V zamenliepen , en waartusfchen een : ftuk Beens zat, ter grootte van een twee ! G-rosfchenftuk, dat vry beweegbaar was; By het wegneemen van het Bekkeneel, Cra* •nium, vond men, op de lydende plaats, het harde Herfenvlies, Dura mater, los, en gedeeltelyk onder de fchubwyze Naad, gedeel* ! telyk in den grond van het Bekkeneel, meer tdan 3 Oneen uitgeftort Bloed. De bovengemelde Scheur, liep van boven; naar onder, en van agteren naar voren, doof den grooten flinker Vleugel, AU magna fini- [Jtra, tot in het midden van het Lighaam dei Wiggebeens, en ging van den tuikföhen Za« idel, Selia equina, weder voorwaard*, door de Hz loot-  C »<5 ) lootlynige plaat van het Zeef been, Lamina horifontales osjis ethmoidei, tot aan den Hanenkam, Crista Galli. Het geheele Bekkeneel, Cranium, was buitengewoon dun, geheel doorfchynend , gelyk Paarlemoer, en zonder Tafelfcheidfel, Dtplo'é, en daar waar het dikfte was, naau? lyks eene Lyn dik» Van eene Steenfnyding, volgens de uoyze van le Dran,zo als de Scbryver dezelve altyd verrigt heeft; dog doo* delyk afliep. Door Denzelven. Jïen oud Edelman, vatt ruim 170 Jaaren, die zedert enige Jaaren, veele en hevige fmarten, by het ontlasten der Pis had, en dezelve niet meer konde uitilaan, raadpleegde my, ïn de Maand February van dit Jaar 1782. Ik onderzogt den Lyder, en vond een ta« melyk dikken en langagtigen Steen in de Blaas. De Lyder klaagde inzonderheid, dat hy befkendig eene aandoening had, als of hem de fteen uit den Aars zou vallen, zo zwaar lag hy op den Endeldarm; hy verzogt my, de Konstbewerking aan hem te verrigten, de(wyl hy de Pynen, die hy Dag en Nagt uit- ftond,  C "7 ) ftond, niet meer kon verdraagen. De Lyder was, naar zynen Ouderdom,nog tamelyk gezond en fterk, hy had altyd zeer ordentelyk geleefd, zyn Lighaam zeer wel gevoed, een -goed glas Wyn, maar geen Water gedronken. De Ouderdom des Lyders en zyne gehoudene Levenswyze, waren my bedenkelyk, dewyl in die Jaaren, eene ligte Koorts, in ftaat is om de Lyders uit het Leeven te rukken, en ten tweeden kon, daar men na zulk eene Konstbewerking , inzonderheid in de eerfte Dagen , eene ftre.nge Levenswyze houden, en in plaats van Wyn, dien hy anders zeer gaarne dronk, Water moet drinken, fchielyk zulk eene verzwakking ontftaan, die niet weder te herftellen was. My was inzonderheid, aan zyne herftelling veel geleegen, dewyl ik nog geenen van myne Lyders, waar aan ik deeze Konstbewerking verrigt had, verloren had , maar zy zig allen, tot myne gerustftelling , in den besten welftand bevonden; dog ik moet ook zeggen, dat de oudfte die ik van den Steen gefneeden heb , maar 65 Jaaren oud was. Ik kon niet nalaaten, dit aan de naaste Bloedverwanten des Lyders te melden , en hem gaf ik 'er ook kennis van; ondertusfchen was de Lyder met dit alles te vreeden, en drong 'er op aan, dat ik de Konstbewerking, hoe eer hoe liever, zou verrigten, 'er mogt ook op volgen wat 'er wilde. De Lyder wierd K tot de Konstbewerking, H 3 be-  ( "8 ) behoorlyk voorbereid, zo dat den isóeaMey bepaald wierd, tot het doen derzelve , welke dan ook,in het byzyn van verfcheidenVrien. den en Kunstgenooten, door een zeventigjaarigen Operateur, dog die nog eene vaste Hand en een goed Gezigt had, verrigt wierd. Ik deed de Konstbewerking, volgens de wyze van Is Dran, zo als ik dezelve, in nee tweede Deel myuer Heelkundige Waarneemingen ( a ') befchreeven heb. Ik kwam zeer fchielyk in de Blaas, vatte den Steen, die tamelyk groot, dog van eenen weeken aart was, en terwyl ik hem, om hem uit te haaien, in de Tang, Tenette, vast hield,drukte ik dezelve in den Kalkagtigen Steenklomp, en toen ik de Tang uithaalde, was dezelve vol Steenr ftoffe, die 'er uitzag als zagte Gips. Ik moest met alle behoedzaamheid, dan eens eene regte, en dan eene kromme Tang inbrengen j de Steen verborg zig zomtyds, door krampagtige zamentrekkingen der Blaas, dog die fchielyk weder ophielden, en dan kwam de Steen weder te voorfchyn. Ik vatte dan denzelven ook zeer goed, maar by het uithaalen, brokkelde hy weder af, en de Tang was vol gipsagtige Steenftoffe, fchoon ik dezelve niet te fterk toegedrukt had. Op deeze wyze beproefde ik. 12 of 14 maaien dén Steen uit te haaien, dog het was niet mogelyk, en ii (a) De a ik haalde» met de Tang, vier Lood van deê^ ze Steenftoffe uit. Om den Lyder. voor ditmaal, niet meer te kwellen, en hem aan eén zeker gevaar bloot te ftellen, wilde ik het uithaalen op eenen anderen tyd beproeven,en zien, of de Konstbewerking in twee tyden , a deux t'.ms, die door den Heer maret aangepreezen , en door den Heer loüis zeer geroemd word, van nut was. Ik bragt den Lyder te Bed, lag een droog Verband aan, liet den Onderbuik met warme weekmakende Oliën wryven, en alle twee Duren, eene warme Stoving, met Flanelle Doeken, over denzelven leggen. De legging des Lyders was, zo als dezelve na eene Steenfnyding zyn moet, namelyk de Kniën wat opwaards geboogen,die door eene ronde Wrong onder dezelven, zo gehouden wierden, het Hoofd en de Borst lagen ook wat verheeven. Een half Uur na de Konstbewerking, liet ik den Lyder, en wel alle twee Uuren, een Lepel vol van een Drankje gebruiken, uit het Aq. flor. Naph. Unc. IJ met 16 Droppels Laud. Liq. Sydenb. en een Kopje dun Kalfsnat toedrinken. Drie Uuren na de Konstbewerking, kreeg de Lyder eene ligte Huivering, met een vollen Pols, en braakte enig taai Slym; 'er Volgde enige hitte, en hy braakte, eene dunne Soep, die by gebruikt had, weder uit. H 4 Hier  Hier na had de Lyder hevige Pyn in dé Wonde, hy gevoelde aanprikkeling tot het ontlasten der Pis, en het onderleggende Laken, wierd zeer doortrokken van Bloed en Pis, en moest dikwils veranderd worden, de Lyder had veele oprispingen, waar door hy ook, by gezönde Dagen , zeer geplaagd wierd. Des Avonds verbond ik den Lyder met den Balfem van Arcaeus, in drie deelen van welken ik een deel verfe zoete Amandelolie mengde. Hier mede wierden de fteek- enplatte Wieken beftreeken. De randen der Wonde, waren nog gefpanren nog ontftoken, ?£r was geene zwelling van den Bilnaad, Pe* rinaeum, nog van den Buik, en de Koorts was matig. Om den Lyder meerder rust te verfchaffen, en de gefpanne Deelen, die by de Konstbewerking veel geleeden hadden, te verflappen, liet ik hem de volgende Likking, Liniïus, gebruiken. £ öl. Amygd. dulc. ree. fine.- ign. expr-, Unc. unam & Semis. Laud. Liquid. Sydenh. gr. XVJ Syr. Papav. alk. Unc. Semis. M. D. S. alle twee Uuren een Lepel. Zyn Drank beftond uit Limonade en dun CSerftewater. Schoon de Koorts deezen Nagt niet hevig Was, kon de Lyder nogtans, door de Pyn, nieï  ( 121 ) niet flaapen; het Laken was beilendig, door de Pis bevogtigd, dat de Pyn in de Wonde veroorzaakte. Toen de Wonde, op den Morgen van den ióden verbonden wierd, was 'er geene Ontfteking nog Zwelling te zien,maar men vond, aan het afgenomen Verband en het Laken/ veel Grnis en kleine fteenagtige Stukjes, die met de Pis, uit de Blaas gekomen waren. Dewyl nogtans de. Lyder, een fterker en voller Pols had, ais den vorigen Dag, en hy over Pyn, klaagde, onder de vereeniging der Schaambeenderen , Sympbisis osjium Pubis, liet ik hem 12 Oneen Bloeds aftappen, dat eene Ontftekingskorst had. Ik liet den Lyder, tot verkwikking, dikwils Hersthoorn, en by afwisfeling, Conferf van Braamboozen, gelyk ook een afkookfel van Kerfen gebruiken. Hier na was hy bedaard, en fliep dien Dag, enige Uuren. Toen ik hem des Avonds verbond, had de Wonde dezelve gefteldheid , als des Morgens, en uit de Pisbuis, Urethra, was enig wit flym te voorfchyn gekomen. In deezen Nagt zou de Lyder, by aanhoudenheid geflaapen hebben,als hy daar in niet door hevige, dog fchielyk verdwynende Pynen in de Blaas, geftoord was geworden; deeze krampagtige-Pyn, was doorgaans vergezeld, van benaauwdheid, en den Hik, en hy wierd verligt,door het ontlasten van veele Winden. Om dit voor te komen, fchreef H 5 ik  ( 122 } ik een Klisteer voor, uit een Afkookfel van Kamillen met Olie van Provence, dat Win* den en harde Drekftoffen afvoerde. Den i/den vertoonde zig, des Morgens; aan de randen der Wonde,een goeden Etter, en men verbond, gelyk den vörigen Dag.De Buik was niet gezwollen, en aan de Bilnaad zag 'er alles goed nit. De Pols floeg Ssmaal in eene Minut. Na dit Verband, fliep de Lyder, enige Uuren, zeer gerust, dog, des Namiddags ten drie Uuren, kreeg hy eenen nieuwen aanval van koorts, met koude en hit-? te, en deeze eindigde met een matig Zweet, dat vyf Uaren duurde; gedurende de Koorts, floeg de Pols 92 maal in eene Minut. De krampagtige Pyn, die door de perfing van den Steen tegen de verfe Wonde veroorzaakt wierd, was, by afwisfeling, zeer hevig. Na het Avondverband, waar by geene verandering plaats had, fliep de Lyder enige Uuren, dog ten twee Uuren, na Middernagt, kwam 'er eenen nieuwen aanval van Koorts, met Koude en Hitte, gelyk ook met Pyn, voornaamelyk in de Pisbuis, waar. op eene zagte uitwafeming volgde, en de Lyder,had te^en den Morgen, eenen vrywilligen Afgang ên%r was veel Pis door de Wonde uitgevloeid. Den i8den was de Koorts, des Morgens, zeer matig, en nu floeg de Pols 75tnaal in eene Minut. De Buik en de Bilnaad waren zssr zagt en het Schaamgewest niet pynlyk meer*  •meer. By het Verband zag men veel Gruis, en een ftuk Steen, ter grootte vaneen Drtïtr, da't ook uit de Wonde was gekomen. De Wonde had een zeer goed aanzien, gelyk ook by het Avond verband: dog in den Nagt, wierden de Pyn en Koorts weder heviger,en gen den Morgen was de Lyder bedaard en viel in flaap. In plaats van de pynniiieude Likking, liet ik een Drankje gebruiken, t» het Zout van Clauhr,' met Nurum en den Eknfacb, Foenicul. Den i oden, was de Wonde in denzelfden ftaat, de Pis vloeide overvloedig, 'er wierden zeer veele Winden ontlast, dog de ge~ woone Pyn bleef. Den 2often wierd, om het Gruis, dat in de Blaas nog tegenwoordig was, meerder nit te fpoelen, een Theekop vol laauw Water ingefpoten, het Verband wierd gelegd gelyk den vorigen Dag, By het zuiverend Drankje, fchreef ik 'er nog een voor, uit de Arabifche Gom, om alle vier Uuren een Teekop vol van te neemen, dat veel verzagtte, waarna de Lyder zig, behalven enige Pyn en Zwakte, zeer wel bevond, Den 2iften, bragt ik in de Blaas een Vrouwen Catketer, die eene Groef had,en beves. tigde denzelven, om dat ik , den volgenden Morgen, het uithaalen van den Steen wilde beproeven, om dat de Wonde goed etterde, geen Deel gezwollen was, en de Koorts weg bleef. Door deezen Catbeter, kon de Pis,die een  < i24 ) een fterk eetzel had, in een Glas gevangen worden, en ik liet den Lyder, des Avonds, by het Verband, klisteeren, waar door veele Winden en harde Drekftoften ontlast wierden, ondertusfehen ging men met het gebruik der uit en inwendige Middelen voort. Den iz2ften, deed ik aan mynen Lyder, daar er des Morgens, geene Koorts, geene fpanning van den Onderbuik nog van den Bilnaad was, maar alles zig wel bevond, en de Lyder goed geflaapen had,het voorftel om den Steen uit te haaien, en hem dus te bevryden van de Pynen, die hy tot hier toe leed; hy gaf zyne toeftemming, en dewyl 'er de Tafel tot de Konstbewerking nog ftond, liet ik hem,in den behoorlyken ftand, op dezelve leggen; ik bragt myne Sondea bec, op de groef van den Vrouwelyken Catbeter, in de Blaas, op deeze het Gorgeret, en toen de regte Tang. Ik vatte terftond den Steen, dog ik moest, veranderen, en eene kromme Tang neemen, waar mede ik denzelven wel vatteen uithaalde, waar over de Lyder zeer vergenoegd was. Dan, het gevolg heeft my getoond, dat de grootfte Blydfchap, niet altyd de beste en heilzaamfte is. Indien men op deezen Dag, minder bezoek by hem had toegelaaten, het ïou misfchien beeter geweest zyn. Dewyl de Lyder weder veel Bloed verlooi ren had, wierd hy, met een droog Verband, in zyn Bed gebragt, fchoon ik de Tang, door mid-  ( Ï25 ) middel van het Gorgeret, zeer gemakkelyk in de Blaas bragt, en byna alle Morgens, by het verbinden, met den Vinger in de Blaas kon komen, nogtans was den omtrek van den Steen te groot, om niet eene nieuwe verfcheurlng der Bloedvaten te veroorzaaken. De Steen woog zes Lood,en door de eerfte Konstbewerking, was 'er wel vier Lood afgebrooken, het fcheen, of de Steen, na de eerfte Konstbewerking, daar hy dog door de Lugt had aangedaan kunnen worden, en de Pis beftendig uitgevloeid was,harder was geworden; men kon de diepe indrukfels, die ik met de Tang gemaakt had, duidelyk zien,die altyd een zagt Gips nageiaaten. en de plaaten, Lamellae, van den Steen afgebroken hadden. Zyne gedaante was, als een groot, hard, Engels Hoenderei. Zyne kleur was bleekgrauw, zo als ik gedurig voorzegt had, dewyl het Zetzel der Pis beftendig wit was, en deeze Steenen breekbaar zyn. Een Uur na het uithaalen van den Steen, kreeg de Lyder eene hevige Koorts, waar van de koude een Uur duurde, waar op hitte volgde: ik liet den Lyder,op deezen Dag weder,het bovengemelde,pynftillende Drank* je gebruiken; by fliep enige Uuren gerust, en gevoelde geene Pyn. De Pis, die gedurig uitvloeide, was nog met enig Bloed vermengd, en uit de Pisbuis, Urethra, vloeide ook een weinig Bloed*. De Smeeringen van den Onderbuik en de fto-  C 126* ) Vingen, wierden alle.twee Uuren voortgezet) Des Avonds zag 'er de Wonde, by het verbinden, zeer goed uit. Voor Middernagt fliep» ie Lyder drie Uuren , dog deeZen wierd in» den Nanagt, door enige Pyn, afgebroken. De Lyder had Hitte en Dorst, de Pols was wat'tfefpannen, en floeg 85 maal in eene Mi. ?e pynftillende Likking, en het Drankje van Glaubers Zout met Salpeter, wierden, benevens veel Citroenwater, by afwisfeling* gegeeven. Den 23fleh, zag 'er de Wohdê zeer goed «it, zy was nog gezwollen, nog ontftoken; ik liet eene zagte Steekwiek, fausfe lente* in den warm gemaakten Büfem van Arcaew., waar mede ik de Wonde beftendig verbond, indoopen, en deeze bragt ik, door de Wonde, tot aan de Voorftanders, Proftata. Na; dit Verband, fliep de Lyder, enige Uuren, zeer gerust, by het ontwaaken gebruikte hy eene Soep met Sago en een Befchuit. Des •Lyders gewoonen Geneesheer , de Heer Geheimraad mutzkl, was juist op dien tyd by hem gekomen, en fchreef hem een Drankje voor uit de Plantzouten behoorlyk met het Succ. eitri verzaadigd, benevens het Aqua diapnoica een weinig Nitrum en Syrup Papav. waar van hy alle Uuren iets zou gebruiken. De Wonde zag 'er des Avonds wel uit, ondertusfehen bevond de Lyder zig zeer verzwakt; de Pols was klein en ras, daarby had hy dikwils den Hik en een vermoeiend koud  C 127 ) koud Zweet In den Nagt kreeg by benaautheeden op de BDrst, met eenen korten Adem , en hy had nog twee fterke Stoelgangen. Den 24ften., zag 'er de Wonde ook zeer goed uit, dog alle Toevallen verergerden, zo dat 'er geene hoop meer over bleef. De Pols wierd gedurig kleiner en rasfer, 'er volgde nog een Stoelgang, de Onderbuik zwol op en de Lyder ftierf> des Voormiddags ten 11 Uuren, twee Uuren na het Verband. Ik zou deeze Konstbewerking in twee tyden, a deux tems, waar van de Franfchen zo veel ophefs maaken, niet verrigt hebben, m dien den Nood het my niet had aangeraden, dewyl ik den Lyder, op den eerften Dag, niet langer wilde martelen. Ik ben verzeekerd, dat, als ik den Steen, op den eerften Dag der Konstbewerking, had kunnen uithaalen, de Lyder in het Leeven zou zyn gebleeven, naardien alle de omftandigheeden zig, in korten tyd, zo gunftig Heten aanzien. Het is gemakkelyk te begrypen, dat de reeds zeer tedere Deelen, door de eerfte Proeve veel geleeden hadden, en door de tweede, weder moesten lvden, en daar door nog meer Pyn en Toevallen, als Ontftekmg en haare gevolgen, moest veroorzaaken. Ik befchouw daarom deeze Konstbewerking a deux tems, altoos voor zeer gevaarlyk, fchoon iets nieuws zeer fchielyk en gemakkelyk op het Papier gebragt kan worden,  C i*8 ) idat nogtans in het vervolg, daar het door de Ondervinding niet bevestigd word, al zyn aanzien verliest, en zo ras vergeeten word, als het In het begin de oplettenheid gaande gemaakt en byval gewonnen had. VER?  VERVOLG DER WAARNEEMINGEN, . VAN ONDERSCHEIDENE SCHRYVERS,   EERSTE VERVOLQ dek WAARNEEMINGEN, VYFDE WAARNEE MIN a Fan een Geval, waar in, na bet Geneezen van een verouderd Gebrek, de Lyder Pyn in zyne Ooren, en een gedurig uitvloeiden van Etter uit dezelven kreeg , en eindelyk bet Geboor verloor. Door den Heere jasser, Heelmeester van bet Regiment van x-engeveld. JSen Soldaat,genaamd hittberg, wierd; byde oprigtingvan het Regiment, door het Dragonder Regiment van apenbueg, in het onze, als Recrut, toegeschikt. By het bezigtigen der Recruten, gaf hy berigt, dat hy reeds zedert veele jaaren, Pyn in de Ooren had dat er gednrig Etter uit zyne Ooren vloeide/ dathy zyn Gehoor, in het flinker Oor, verloorenhad, en met het regter zeer bezwaarlyk ï 2 hoor  ( "32 3 hoorde; Ik vroeg hem, ofhy, voor het overige, altyd gezond was geweest ? dat hy met ja beantwoordde, behalven dat hy, omtrend vier Jaaren geleeden, aan het regter Been, enige Gaten had gehad, en zedert dat deezen geneezen waaren, erinnerde hy zig wel, dat hy Pyn in de Ooren had gekreegen, en dat hier op ook het uitvloeijen des Etters gevolgd was. Ik onderzogt zyne Ooren, en vond dat uit dezelven, een zeer Hinkenden Etter vloeide. De Bevelhebber van het Regiment, die by dit onderzoek tegenwoordig was, hief den Stok in de hoogte, en verzekerde den Recrut, dat dit het waare Geneesmiddel was, om zyn veriooren Gehoor te herftellen, en den Etter uit zyne Ooren te dry ven. Ik durfde het, by deeze nieuwe Geneeswyze, niet in myne gedagten neemen, om den Lyder onbekwaam tot den Dienst te verklaaren. Hy wierd als een Soldaat gekleed, en moest der Soldaaten oeffeningen leeren. Na verloop van drie Weeken, wierd my deezen Mensch,in het Gasthuis gebragt. Hy had eene hevige Koorts, en klaagde over vreezelyke Pyn in het regter Oor. Zedert dat hy het Gehoor, in het flinker Oor, veriooren had, was de Pyn, in het zelve,zeer dragelyk,en 'er vloeide zeer weinig Etter uit. Ik liet den Lyder Aderlaa. ten; op het Bloed was eene Ontftekingskorst. Over het Oor liet ik weekmaakende Middelen leggen, en in het zelve, Melk, waar in Heemst-  t 133 ) Heemstwortel gekookt was, fpuiten. De Pyn en de Koons hielden nog beftendig aan. Den volgenden Dag, wierd het Aderlaaten herhaald, en inwendig gebruikte hy een zuiverend Drankje. Hem wierden ook zagte,Prikkelende Klisteeren gezet. Daar de Pyn nog gedurig aanhield, fchoon de Koorts, op den zevenden Dag, verminderde, wierden hem ook Spaanfe-Vliegpleisters agter de Ooren en in den Nek gelegd. Daar ik, ten deezen tydei ruim 360 Zieken in het Reghnent had, en myne Kompagnies Veldfcheeren, meerendeels zelfs Ziek waaren; kon ik inderdaad, deezen Lyder zo niet behandelen, als het zynen toeftand vorderde. De uitwendige Hulpmiddelen, konden ook niet behoorlyk aangewend worden, dewyl 'er te veele Lyders, en te weinigVeldfcheeren waren. Naardien de Lyder, van de Koorts bevryd was, ftuurde ik hem weder naar de Kompagnie. Naderhand heb ik deezen Lyder, nog zeer dikwils, met dezelve Toevallen, in het Gasthuis gehad, en daar zyn Gebrek reeds zo oud was, liet ik hem, zo dra hy van de Koorts bevryd was, weder naar de Kompagnie brengen. Hy klaagde wel altyd, dat zyn Gehoor, aan het regter Oor, gedurig verminderde, dog dit alles hielp niets. Hy was eenmaal Soldaat geworden, en moest het blyven. Deeze Mensch verdiende alle medelyden, daar hy dikwils, onder het Geweer geftrafc wierd, dewyl hy het Commando niet regc hoorde. Naardien het Regiment zeer veele Ketruten uit polen wierden toegefchikt, en I 3 dec*  C "4 ) tfeezen, om dat zy de Duitfche Taal niet verftonden,even als Dooven konden aangemerkt worden; wierd hy onder deeze Klasfe gebragtï in het kort, hy moest leeren Exerceer en. In het Jaar 1776 wierd hy weder in het Gasthuis gebragt. Hy had andermaal eene hevige Koorts, en de Pyn was zo verfchnkkelyk, dat de Lyder half raazend was. Ik liet hem, in twee Dagen, driemaal Aderlaaten, ik gaf zagte ontlastende Middelen, liet weekmaakende Infpuitingen ,\en Dampbaden m de Ooren gebruiken, agter de Ooren en In den Nek, liet ik Spaanfe Vliegen aanleggen, en Bloedzuigers zetten. Alle deeze Middelen wierden na elkander aangelegd, en voor een gedeelte herhaald; dog alles was te ver. geefs, om den Lyder, zelfs de minfte verligting zvner Pyn te verfchaffen. Hy liep Dag en Nagt door de Kamer, dewyl by nergens rust vond, zo dat ik genoodzaakt was, om hem zomtyds, door eene Gifte Opium, enige Uuren Slaaps te bezorgen. Uit het Oor vloeide zulk eene menigte Hinkenden Etter, dat denzelven langs den Hals neerliep. Als ik aan de uitwendige opening van het Oor druk. te, (deeze hevige Pyn was alleen aan het reeter Oor/) vloeide 'er dikwils een dikken, korrelagtigen Etter uit. Na verloop van drie Weeken, fcheen 'er, agter het Oor, op het Mamwyze uitfteekfel, Procesfus mastoiieus, enige zwelling te komen. Tot hier toe had altyd, op dit Deel, Blaartrekkende Midde-  C i35 5 lefl gelegd. 'Er was eene kleine verheëvenheid, en ik dagt, door het Gevoel, enige Vogtgolving te ontdekken. Ik liet nu, op die Deel, weekmaakende Middelen leggen. Den volgenden Dag, was de kleine Verheevenheid verdweenen, en ik kon geene Vogtgolving meer gewaar worden. Ik verwisfelde de weekmaakende Middelen weder met prikkelende, en lag op het Deel het Ung. Bafilic, met Poeder van Spaanfe Vliegen vermengd. Na enige Dagen* vertoonde zig weder eene Verheevenheid, en "er fcheen ook weder Vogtgolving plaats te hebben. In deezen tyd, was de Koorts dan eens heviger en dar* eens minder, naar maate de Pyn meer of minder was. Het was niet mogelyk, dat ik den. Lyder in het Bed kon houden. Den meestert tyd liep hy, zo wel by dag als by Nagt, in de Kamer, en dikwils verfcheurde hy, door de hevige Pyn, alles wat hy aan zyn Lyf. had. Ik nam een Bistourie, en maakte op deeze plaats, eene insnyding, tot op hec Been, van eenen Duim lang. Uit de opening kwamen enige weinige Droppels, van eenen zeer dunnen, geelagtigen en fcherpen Etter, en nogtans kon ik, door de Sonde,niets meer ontdekken. Hier op liet ik dit "Deel, weder met weekmakende Middelen beleggen. Ik hoopte dat de Lyder nu enige verligting zyner Smarten zou ontdekken, dog deezen bleeven beftendig dezelven. Ik ontdekte by het Verband, eene zwarte Vlek aan het Plukfel I 4 Dit  Dit maakte my opmerkzaam, dewyl Ik ver» moede, dat onder de Pees van de Musculus Stemo- Cleido- Mastoideus, aan het tepelwyze uitfteekfel van het Slaapbeen, Beenbederf plaats had Dog, daar ik door de Sonk niets ontdekken kon, nam ik de Bistourie, en ontblootte het tepelwyze Uitfteekfel, meer van de Pees en het Beenvlies; ik vond eindelyk, deszelfs oppervlakte, geheel ruw, en van het Panvlies, Peiicramum, ontbloot. voelde met de Sonde, heen en weder, langs de oppervlakte van het Been, en Ik ltaK, met dezelve, in eene opening, die in het Been was, en daar ik haar dieper indrukte bleef zy in de Celletjes van dit Uitfteekfel fleeken, zo dat ik moeite had, om er haar uit te krygen. Ik maakte my, op dit oogenblik, het zorgdykfte voorftel,van den uitflag deezes Gebreks. 'Er had Beenbederf Cartes, plaats; en als dit de Celletjes van het tepelwyze Uitfteekfel aantastte, met welk een Middel zou ik het tegenin? Het was ook even mogelyk, dat het Beenbederf de mwendige oppervlakte van dit Been, kon aanTastenfen "ik zag in myne gedagten met de innigfte droefheid, mynen Lyder, onder de hevfgfte Smarten, eenen ^Z™™»»^ te gemoed treeden. Ik eiste eene Spuit, en éaar ik geene andere infpuiting by de Hand nam ik een Aftrekfel van Borstthee en Spoot het zelve, een weinig laauw, in de lening, Dé Pyp der Spuit vulde deeze  (. 137 ) opening zo naaukeurig, dat zy 'er als eene Wigge in pastte. 'Er vloeide niets van de Infpuiting. uit de uitwendige Wonde. Terwyl ik oplettend was, op de uitwendige opening van het Oor, boogde Lyder zyn Hoofd,naar de flinker zyde, op dezelve wyze als men het Hoofd terug haald, als men ons iets in de Ooren wil fteeken; ik wist niet wat hy doen wilde; hy riep: Myn God, wat gebeurd myï het Loopt my door het Oor in het Hoofd! hy begint met den Neus te fnuiven, en de Infpuiting loopt hem uit het regter Neusgat. Ik fchrikte zelfs van dit Verfchynfel, en om my van deszelfs zekerheid te overtuigen, herhaalde ik het infpuiten dikwils. Uit de uitwendige opening van hit Oor, drong te gelyk veel Etters, dog ik kon niet ontdekken, of hier iets van de infpuiting onder gemengd was. De Lyder had een helderen trek in het Aangezigt. Ik vroeg hem, hoe hy te moede was? En hy antwoorde my: God zy eeuwig gedankt! ik voel dat myne Oorpyn ophoud. Ik verbond de Wonde droog, de Lyder ging gerust te Bed leggen, en hy Sliep 10 Uuren lang,onafgebrooken. Hy had op de beleedigde Zyde gelegen , en 'er was zeer weinig Etter, uit de uitwendige opening gevloeid. Des Avonds verbond ik den Lyder weder, mcc dezelfde Infpuiting. Daar hy zig by deezen zo wel bevonden had, wilde ik hier in geene verandering maaken. Ik vroeg den Lyder, boe hy zig bevond ? hy antwoorde met BlydI 5 fchaP  C 13* ) fchap, dat hem de Pyn byna geheel verlag en had, behalven, dat hy zomtyds, enige gevoelige fteeken in het Oor kreeg. De Ltter, die uit de uitwendige opening van het Oor vloeide, wierd dagelyks minder■ Deszelfs Kleur wierd goed, ™ *\*m*™% ti i ~n rif* Pvn . verdween, m S-geheel gelyk ook den uitvloedl de* Etters, uit de uitwendige opening ophield. £ hie d met het infpuiten op, en verbond de Wonde, zeer eenvoudig, met droog P uk fel Het Been was, enigen tyd, nog bloot te voelen, en daar 'er geen Etter uit deeze operSRoeide, bragt ik derzeWet^Lippen by elkander. Na verloop van drie Weeken, Jas de Wonde byna geüooteru Ik beken hier, in dit Geval, myne onkunde, dat * den Loop, dien de Infpuiting,^ doorte G h00rbeenderen |™J^ gfg^ vfn ^ tSt^ Slaapbeens, «et het Gehooï in enig verband ftaan, maar Se dit verband met de Trompet van eu s t a^ZTs Tuba EultacHana, gefchied, daar vfn had ik in de Beenkundige Voorleezingen , in d e der Natuurkundige Ontleedkunde X gehoord, dog ik had ^fggM ^ fWties van het mamwyze LitlteeKiei, het Gehoor help*. ver. ft-iken De Tompet van eostachius, ivórd door de Omleedkoodigen, onder de ledige Werkten van het Gehoor ge-  C 139 ) rekend, en het is bekend, dat doove Menfchen, hun Gehoor enigzints vermeerderen, door den Mond te openen, en dat dit door deeze Trompet gefchied. Dog dk alles word door de trillende beweeging der Lugt veroorzaakt, die veel fyner en vloeibaarer is, dan myne Infpuidng was. Naar myne gedagf een, dringt de Infpuiting,uit de Celletjes van het Mamwyze Uitfteekfel, in het agterfte van de holligheid der Trompet Cavitas i$n uani, en uit deeze in de Trompet van EusTAcaius. My viel ook het denkbeeld in, of den gezonden flaat van deeze Deelen , door het ophouden des Etters in dezelven, niet kon veranderd zyn, Ik nam een droog Doodshoofd, zaagde het tepelwyze Uitfteekfel van het Slaapbeen door, en in welke Cel ik ook Ipoot, (*) kwam de Infpuiting,aan het fteen- ag- (*) Deeze Proeve is volkomen zeker, want ik heb dezelve, in verfcheiden Slaapbeenderen gedaan; dog hterby is van my nog het volgende waargenoomen: 1 } enigen wilden,om bet ingefpooten Vogt door te laaten, digt aaa de Punt, anderen nader aan den Wortel, Radice, doorboord zyn, hier van lag den Grond in de Plaats, daar de Cellen groot genoeg waren, om de Pyp der Spuit te omvatten. 2) By twee ging deeze Proeve ongemeen fnel, want in plaats van veele Cellen, was 'er in eene, maar eene Cel, en in het andere een dubbelde. 3 ) In alle deeze Proeven, vloeide niets van het gekleurde Vogt, in die Slaapbeenderen, die hun Trommelvlies,Menbrana Tympani, nog hadden, uit den beenigen Gehoorweg, Meatus audi* ttrius osfeg, maar alles uit de Buis, waar aan het kraak-  C 149 ) agtig gedeelte van het Slaapbeen, pars petrofa osfë temporum ,op die plaats te voorfchyn, daar zig het kraakbeenig gedeelte der Trompet, met het zelve vereenigd, Het fcheen my wel der moeite ■waardig te zyn, dit Voorval nader te onderzoeken. Wy hebben zeer veele uitbreidingen der Konst, aan toevallige omftandigheeden te danken. Ik ftelde my zelve deeze Vraag voor. Zou het niet mogelyk zyn, dat men by Menfchen, die door lang aanhoudende Oorpynen, of door andere Ziekten, het Gehoor veriooren hadden, de Proeve nam, om het Mamwyze Uitfteekfel van het Slaapbeen, Procesfus mammilUris Osfis temporum, te doorbooren, en het Gehoor, door infpuitingen, gefchikt naar den aart van het Gebrek, te herftellen ? Ik had aan mynen 'Lyder, de beste geleegenheid, om deeze Proeve te doen, daar hy reeds, zedert veele Jaaren, met het flinker Oor niet had kunnen hooren. Ik ftelde hem dit voor, in het begin vreesde hy voor het fnyden, dog ik bragt hem te binnen, dat het hem niet veele Pyn veroorzaakt had, toen ik hem, aan het regter Oor, had gefneeden, en nadat ik hem eene "belooning beloofd had, befloot hy zig alles te ïaaten welgevallen, wat ik met hem wilde onderneeinen. Ik maakte dus eene infnyding in de Huid, tot op het Been, en ontblootte hec feeenige gedeelte der Trompet van eustachius vast gg* keet, ,ls. FALKENBERG.  ( 14* 3 het zelve, ter grootte van een Erwt. En dei wyl ik, om het te doorbooren, geen ander Werktuig had, en de uitwendige Plaat, La. mina, van het Been, maar moest doorboord worden, bediende ik my hier toe, van een Troisqnart. Deeze Doorbooring deed ik in het midden van dit Uitfteekfel, een weinig boven waards, ter Plaatfe daar de groote Cellen byna beginnen. Naardien de opening zo groot was, dat ik de Pyp van eene gewoor.e kleine tinne Spuit, zo als wy doorgaans in ons Gasthuis gebruiken, kon inbrengen, fpoot ik een wateragtig Afkookfel van Myrrbs in. De Infpuiting liep uit het flinker Neusgat , en na vier Dagen, verzekerde de Ly£ der, dat hymethet flinker Oor kon hooren. Ik voer nog enige Dagen met het infpuiten voort. Ik liet den Lyder, het regter Oor toeftoppen, en hy verftond alles wat ik hem vroeg, en gaf my daar op behoorlyk antwoord; nogtans zeide hy, dat het Gehoor, aan het regter * Oor, veel fcherper was,en ik nam de Proeve, om, als het regter Oor geflooten was, zeer zagt teSpreeken, wanneer hy wel niet alles , maar nogtans de meeste Woorden verftond. Ik was ondertusfehen zeer te vreeden, toen ik zag dat de Lyder, aan dit Oor, zyn Gehoor weder gekreegen had, dat hy zedert veele Jaa. ren, geheel veriooren had. Op de Wonde lag ik maar een eenvoudig Verband, en verbond den meesten tyd met droog Plukfel. Eindelyk bragt ik de Lippen der Wonde, by elkander, en in drie Weeken was dezelve  ( 1+2 ) ve volkomen geneezen, zonder dat ik enlgft affchilfering van het Been ontdekt had. Ik heb zederc, en zelfs nog tegenwoordig, terwyl ik dit Geval befchryve, de Proeve met verfe Doodshoofden genomen» {*) en de infpuiting is beftendig uit den Neus geloopen. Terwyl ik dit fchryve, heb ik een zeer vers Doodshoofd,waar op ik wederom eene Proeve neem, met het infpuiten in het tepelwyze Uitfteekfel, onder dezelve komt de Infpuiting terftond , uit de uitwendige opening van het Oor. Ik behoef mynenLeezersniette herinneren, dat, als het Doodshoofd niet loodregt geplaatst is, de Infpuiting in den Mond zal vloeijen. De Lyder is, zedert dien tyd, altyd gezond geweest, en heeft zyne Oorpyn nooit weder gekreegen. Hy leeft tegenwoordig nog, en toen my, in den afgeloopene Herfst, (*) Onder zes Proeven, is dit my maar tweemaal gelukt. De eerfte nam ik , met gekleurden Geest van Therr bentyn, Spirit. Tberebentinae, maar de tweede, met een groen gekleurd Vogt. Hier vloeide het Vogt, in een Loodregten ftand van het Hoofd, uit den Neus, dog toen ik het voorwaards boog, uitden Mond, maar ik heb niet gemerkt dat het uit de Ooren kwam. De reden van dit Verfchynfel, fchynt my te leggen, in de Kragt van het Vogt, waar van de hevigheid der invloeijing in de Trompet en tegen het Trommelvlies, toeneemd, door de naau» we Buis, waar door het, door de kragt der Spuit, ge? dreven wotd. FALKENBERö.  ( 143 ) Herfst, de Regiments - Heelmeester creutswieser, een bezoek gaf, verhaalde ik hem het Geval, en liet den Soldaat by my komen , die hem zyn Gebrek, in zyn begin, voortgang en uiteinde,verhaald heeft. Ik heb hem drooge Gehoorbeenderen gegeeven, en hy heeft zelfs de Proeve met de Infpuiting genomen. Elk die dezelve wil neemen, zal van de waarheid van dit Geval overtuigd worden. Indien een Lyder by my kwam, die zyn Gehoor veriooren had, en die geene vrees voor het Snyden en Booren had, dat op deeze plaats, van geen belang en buiten gevaar is, zou ik, zonder bedenken, deeze Proeve herhaalen. Misfchien is het Geval, dat ik hier befchreeven heb, geene nieuwe Ontdekking, fchoon het voor my geheel nieuw is. Ik beken, dat ik niet veel geleezen heb, van het geen de oude Heelkundigen gefchreeven hebben. Dog het is voor de Konst genoeg, als herhaalde Waarneemingen, de Waar-: Jjeid in een helder Ligt Hellen. D E  C 144 > ZESDE WAARNEEMING. Over eene gebouw e Hoofdwonde, waar by eerst na twee Maanden, zeer kwaade Gevolgen ontftonden. Door Denzelven. li/en Grenadier, genaamd le Fontaine, was met eenen anderen Grenadier, in verfchil geraakt, en daar de vifiteerende Onder-Officier, beiden in rust poogde te brengen, dewyl zy beiden dronken waren, wilde hy zig, tegen den Onder-Officier verzetten. De Onder-Officier trekt zyn Zydgeweer, en hakt den Grenadier op het Hoofd, zo dat hy ter Aarde valt. De Gekwetfte wierd in het Gasthuis gebragt. Ik bezag de Wonde, die op het midden van het Voorhoofdsbeen, digt by den Kroonnaad, Sutura Coronalis, was, en de lengte van een en een halven Duim had. De Houw was door het Panvlies, tot in het Been gedron. gen. De Lyder klaagde over eene Duizeling in het Hoofd, en eene neiging tot Braaken. Terwyl de Lyder zeer bloedryk was, fchreef ik hem eene ruime Aderlaating voor, en liet hem  C 145 ) hem eene prikkelende Klisteer zetten, en om het Hoofd liet ik koude omflagen van Water en Azyn leggen. De Pols was zeer regelmaatig. Des Nagts had de Lyder geflaapenj den volgenden Morgen, klaagde hy nog , over Duizeligheid en neiging tot Braaken. De Wonde wierd, op haaren grond droog, en het overige met een Ettermaakend Middel, verbonden. De prikkelende Klisteeren, en de koude Omflagen, op het Hoofd, wierden voortgezet, en inwendig gebruikte de Lyder, zagte afvoerende Middelen. Dewyl de Lyder, op den derden Dag, klaagde, dat het was als ofi zyn Hoofd op den grond zou vallen, wierd het Aderlaaten herhaald. De Pols was hard, en zomtyds, hoewel maar om den 4oflen Slag, tusfchenpoozend, en de Lyder betuigde, eene gedurige neiging tot Slaapen te hebben. Den 4den Dag waren de Toevallen nog eeveneens, de Wonde begon te etteren, en kreeg eene goede gedaante. Den 5den Dag klaagde de Lyder over Walgingen en bittere oprispingen. Ik fchreef hem een Ontlastmiddel voor, uit Manna, Sal de Seignette en RbabarIer. Hier van had hy zes Stoelgangen, en bevond zig des Namiddags zeer opgeruimd, behalven dat hy zeide, dat hy voor in hec Hoofd, iet zwaars gevoelde. De Lyder had, dien Nagt, eenen gerusten Slaap , hy was den volgenden Dag vrolyk, de neiging tot Braaken en de bitteren fmaak, waren verdweenen * hy kreeg goeden Eetlust, en daar zig aan de K Won.  C 146 ) Wonde, nog aan het Panvües, geene gezwollene Randen,en eenen goeden Etter vertoonden; vulde ik de Wonde zeer weinig op, en haalde haare Lippen, dagelyks nader by elkander. In drie Weeken was de Lyder volkomen geneezen, en daar hy nergens meer overklaagde , liet ik hem uit het Gasthuis gaan. Hy deed zynen dienst in de Kompagnie, en dewyl hy eene Vrouw en vier Kinderen had, werkte hy buiten zynen dienst, by de Burgers in de Stad. Na verloop van vyf weeken, klaagde hy op eenen Morgen, toen hy opftond,dathy eene neiging tot braaken had, en dat hem het Hoofd zeer zwaar was. Naardien hy den vorigen Avond,veel OsfenLever, die in Vet gebraaden was, gegeeten had, dagt hy dat hy zyne Maag be. dorven had, en zyne Vrouw moest hem wat Brandewyn en Peper haaien, om in te neemen. Daar hy zig hier op beter bevond, ftond hy op,en ging aan zynen dagelykfchen Arbeid. Hy was Handlanger, aan een Gehouw en als hy bukte, wierd hy gedurig SS Hy kon het aan het Werk niet uitf rtn en^ins weder naar huis. Hy klaag^lyne Vroul, dat hy nog beftendig neilg tot Braaken had. De Vrouw maakte waf warm Bier voor hem gereed. Hier op Won hy te Braaken, en ontlastte veel galagüg8Slym, en geheele ftukken van de gebraadeLeever. De Lyder ging na Bed, en zo dra hy lag, begon hy terftond te flaapen^en  ( U7 ) daar dit de Vrouw verdagt voorkwam, wilde zy hem vraagen, hoe hy zig bevond, dog hy gaf haar geen antwoord; de Vrouw begon tegen hem te fehreeuwen, en geen antwoord krygende,ging zy hem fchudden, dog niets was in ftaat, om hem uit den flaap te wekken. Zy komt in alleryl naar myn Huis loopen, en zegt my, dat haar Man ftierf. Ik ging terftond naar de Lyder, en vond hem m eene flaapzugt, Sopor. De Pols was zeer langzaam, en zomtyds onregelmaatig. Ik liet den Lyder terftond in het Gasthuis brengen, en 16 Oneen Bloeds aftappen. Van het Hoofd, wierd al het Hair afgefchooren. Ik onderzogt het litteken van zyne vorige Wonde. Ik vond aan het Hoofd, nog meerder Littekens, dog aan geen,iets tegennatuurlyks. Ik liet koude Omflagen, van Water, Azyn en Ammoniakzout, aanleggen, en eene prikkelende Klisteer zetten. Hy bleef flaapen, en daar de Pols, tegen den Avond, vol wierd wierd hem nog enig Bloed afgetapt. De Om*, flagen en de Klisteeren wierden dien Nagt voortgebruikt. Ik vond den Lyder, den volgenden Morgen, nog in den zeiven toeftand. Ik liet drie Greinen Tartarus Emeticus, in laauw Water, oplosren, en dit den Lyder ingeeven Na enige uuren ontlasfte hy veel galagtig %m, gelyk ook veele ftukken der onverteer. de Lever, uit den Mond. Ik liet hem op de flinker zyde leggen, op dat hem het flym, ©nder het Braaken , gemakkelyker uit den K 2 Mond  ( 148 ) Mond zou vloeijen. De Pis en den Stoelgang, liepen den Lyder, tegenwillig af. Zo dra hy op de flinker Zyde lag, begon hy, met den regter Voet en den Arm, fterk te werken. Ik zag dit eenen langen tydaan, en daar hy niet ophield, met deezen Voet en Arm te flaan.liet ik hem weder op den Kug leggen. Toen lag hy ftil te flaapen. Ik liet hem op de regter Zyde leggen, en nu floeg hy met den flinker Arm en het Been, even zo hevig, als te voren met den regter. Zoo d?a ik hem weder op den Rug liet leggen, hielden alle beweegingen der Ledemaater, op. Ik twyfelde geen oogenblik, of de Oorzaak van den toeftand, waar in de Lyder zig bevond, in de Herfenen haare zitplaats had en dat zig, enig buitengevaat Bloed of Etter in dezelven bevond. Dog, waar en op welk eene Plaats, zou ik de Trepaan zetten V Daar 2T zo min op die plaats, daar de laatfte Wonde geweest was, als aan de oude Littekens, iets bizonders vertoonde. A s ik op de vorige klagten van den Lyder, die hy gedaan had, in de eerfte Dagen, na dat hy gelond was, terug dagt,kon zulks even goed, Ten fchudding der Herfenen als eeri uitgeftort Bloed, ten grondflage hebben. Daar hy na den Houw , met eenen zeer Hompen Sabel die hem den Onderofficier in het Hoofd gegeeven had, oogenblikkelyk ter Aarde viel; • was dit Voorval van dien Aart, dat kon gelooven, dat door den Slag, eene Schudding  ( *49 ) der Herfenen gebeurd was. Als nu het uit-: geftorce Bloed, tot Etter was overgegaan, moest deezen waarfchynlyk, diep in de Herlenen leggen, en het was inderdaad zeer vreemd, dat de Lyder,den Iaatften tyd, dien hy in het Gasthuis was, en ook toen hy reeds weder in dienst was, in het geheel niet klaagde, fchoon ik hem dikwils,als hy my op de «raat ontmoette, naar zyn wel2yn vroeg. £r waren twee Dagen verloopen, en ik wist nog nier, op welke eene wyze,nog op welk eene Plaats, ik de doorbooring der Herfenpan zou onderneemen, als ik eene uitftorting van Bloed zeker ftelde te zyn. Ik liet ondertuslcnen,met de koude Stovingen en de prikkelende KJisteeren, voortvaaren, en inwendig zagte afdryvende Middelen gebruiken. Indien rnyn oordeel over dit Geval, juist was, zou ik den Lyder, met Braakmiddelen, nog meer nadeel gedaan hebben. De Pols was in deeze Dagen, dan eens klein,.dan vol, dan ongeregeld, en zomtyds tusfchenpoozend. De Lyder ftampte dikwils met zyne Voeten en als hy op de regter Zyde lag, bewoog hy de Ledemaaten van de flinker Zyde, en zo weder omgekeerd. Het zonderlingfte hier by was, dat hy zig gedurig, met de Hand tegen het Voorhoofd floeg, en dikwils tastte hy met de Handen in de Lugt, als of hy iets wilde aangrypen. Toen ik, op zekeren Morgen, m het Gasthuis kwam, was de Lyder op zyn Bed, met het Hoofd zeer afgezakt, K 3 zó  f 15® ) zo dat hy in eenen zeer kwaaden ftand lag ; 7 Jr Hoofd lag zeer laag, en hing zydwant het Hoow ag ^ ^ ^ SdS^/de Lyder zo hevig, dat hy zig, hand, iioeg uc J , d Daar anders de Oogen, geaurig ë flinker Gezigt gebrooken w s,k uit, en Oog open, en zag er ze ^ vrrWeTd;n& hYt^ ha?' fn*d Ik beval den Oppasfer der gekwetst had. Jk d-v moes(. Zieken, dat hy den Lyder w * ^ de leggen, zo dat hy met Borst g^^'^f" dat men het Hoofdin deezen ftand ^ ' OP ^ „usfen «ff^^/ILdc het Hoofd, der Oof^en'dan naar de andere dan, ^ ™« zomtyds zwaar. Ik fprak hem ZydenTarTg" f op a'le myne Vraagen, geen aan, maar by^ g-i £ zorntyds. Schoon de ÏÏ£t£Z*£% fcbeenen te zyn, wierd Oogen zeer > p ^ niet vernaauwd. by waterde in «nzeiven. . hem weder op den Rug> en n> «, e bliklyk weder in flsap, en toen het HooM langzaam agterwaards geboogen wierd, .reeg  C 151 ) hy trekkingen in Handen en Voeten. Ik lag hem, dan eens op den regter, en dan eens op de flinker Zyde, en dan maakte hy ook alle de reeds gemelde bèweegingen. Ik rigtte den Lyder weder op, en terftond opende hy de Oogen, en draaide het Hoofd om. Hy ligte eensklaps, de Beenen van het Bed, en daar ik deeze beweeging niet verwagt ha3, raakte het Hoofd, dat ik geheel voorwaards geboogen had, uit zyn evenwigt, en de Lyder viel, onder ftuipagtige beweegingen, op den grond. Ik liet hem het Hoofd, terftond weder voorwaards buigen, en zo ftond hy, met weinig hulp, weder op. Ik liet hem op den Ziekenftoel zetten, en na dat hy eni. gen tyd, daar op gezeten had, en het Hoofd gedurig dr^ide, ontliepen hem veele dunne Drekftoffen. Ik boog, met voordagt, het Hoofd een weinig agterwaards, tegen den Muur, op het oogenblik kreeg hy trekkingen, de Oogen flooten zig, en hy lag in flaap. Eindelyk liet ik het Hoofd weder voorwaards buigen, en den Lyder uit den Stoel tillen. Hy ging voort, het Hoofd wierd hem gedurigfvoorwaards gehouden,en zo dra men het aan zig zelve over liet, viel het agterwaards, als of men 'er een gewigt aan gehangen had. De Lyder kreeg trekkingen, en daar hy gedurig onder de Armen wierd gehouden , zakte hy op zyne Kniën. Zo dra het Hoofd voorwaards geboogen wierd,ftond hy weder op zyne Voeten. Uit alle deeze K 4 Ver-  c m ) Verfchynfels.kon ik met zekerheid befluiten, dat eene vloeibaare ftoffe, in de Herfenen tegenwoordig was, die tusfchen derzelver twee halfronden, naast bet zeifenweize Uitfteekfel van het harde Herfenvlies, heen en weder bewoogen wierd, en die merendeels, als het Hoofd agter waards gebragt wierd, op heteeltagtig Lighaam, Corpus caüofum,rustte. Als de Lyder op Zydegelegd wierd, wierd de eene helft der Herfenenzamengedrukt, en daar de andere helft, daar door meer bevryd wierd, maakte de Lyder de beweegingen met de Ledemaaten van de Zyde die vry was. Zo dra het Hooid des Lvders, geheel naar voren wierd geboogen, wierd daar door ook, het eeltagtig Lighaam, en net agterfte gedeelte der Herfenen, bevryd, tn hy kon meer willekeurige beweeringen verrigten. In den voorwaards geboogen ftand van het Hoofd, lag het mtgeftoite Vogt meer op het Zeefbeen;en daar de Gestoenuweii Nervi optici, te gelyk m deezen ftand gelukt wierden, waren de Oogen des Lvders, in den toeftand van den zwarten Z 'De Lyder heeft my, na zyne Geneebtaar. ue had ^unnen *Vy dfdoge, o7pe„ hield. Om dus de "Lyder te hertellen, bleef my geen ander VÏw» Heelmees. ters ons Voorbeelden verhaalen, van de, Skwlh'nelnkkige, doorbooring der HerfenpanToP d°ie8PU. geloof ik nogcaas.d*  c ï53 ) dk verftandig Heelmeester, zal bekennen, dat; in weerwil hier van, deeze doorbooring, altyd met zeer veele zwarigheid gepaard gaat, en op deezen grond, wilde ik eerst nog, alle andere mogelyke hulpmiddelen beproeven. Ik ftelde my de mogelykheid voor, dat de ftoffe , die in een voorwaards geboogen Hoofd, op het vlakke gedeelte van het Zeef-^ been, Os etbmoides3 rust, door de zeefwyze gaten van dit Been, kan dringen, en dat ik eerst eene Proeve wilde neemen, om den Lyder, door enige prikkeling in den Neus, tot Niezen te brengen. Ik maakte,met eene kleine Veder, die ik juist by de hand had,enige beweegingen in den Neus, dog de Lyder gaf geene blyken van gevoel. Ik liet dus een Niespoeder gereed maaken, uit de Herb. Majoran. Saturej. Rad. ireos florent en Sal Ammoniac, Het Hoofd des Lyders, wierd voorover gehouden, en dit Snuifpoeder,dat zo fyn gewreeven was, als mogelyk was, wierd hem dikwils in den Neus gewreeven. 'Er verliepen enige Uuren, en de Lyder gaf geene blyken van gevoel. Ik liet het Hoofd, dan eens naar de regter, en dan naar de flinker Zyde buigen, en hem dit Poeder, dikwils, door eene kromme Buis, in den Neus blaazen. Eindelyk begon de Lyder zynen Neus te wryven, daar op volgde een herhaald Niezen, en op eenmaal ftortte uit de beide Neusgaten, eene menigte geele ftoffe, die een weinig bloedig was, en de Lyder moest nog eaigeK 5 maa-  C 15+ ) maaien, kort op elkander Niezen. Ik denk, als ik de uitgevloeide ftoffe, had kunnen opvangen, dat zy meer dan eene Theefchotel vol, zou bedraagen hebben. 'Er kwam weinig Etter, maar meer Bloed, te voorfchyn, zo dat ook uit den Neus > enige droppels helder Bloed vloeiden. De Lyder rigtte zig oogenblikkelyk op, en vroeg my , wat hem fcheelde, dat hy zig in het Gasthuis bevond, en waar zyne Vrouw en Kinderen waren? Ik liet hem toen op den Rug, en op beide de Zyden leggen, dat hy op myn bevel zelfs deed. Hv bleef, hoe zyn Hoofd ook geplaatst wierd , volkomen by zyne kennis. Hy klaagde nergens meer over, dan dat hem het Hoofd los was, en ledig fcheën te zyn. Hy verwonderde zig, over de beweegingen, die ik hem met het Hoofd liet maaken, en verzoet my, daar mede op te houden, dewyl hy, als hy het Hoofd fchielyk bewoog, eene fchittering voor de Oogen kreeg. Ik liet den Lyder opftaan, hy ging door de Kamer, fchoon ik hem, uit voorzigtigheid, onder de Armen liet vast houden. Hy verlangde zyne Vrouw te fpreeken, die ik by hem liet roepen, en daar zy haaren Man, zo zeer ten goede veranderd zag, viel zy hem, met traanen, om de Hals, en hy betuigde zyne verwondering, over haare, misfchien zo on. gewoone, tederheid. Ik liet hem weder te Bed brengen, en het duurde niet lang, of hy fliep zeer natuurlyk. Na dat hy vyf üuren ' ge-  C Ï55 ) ^eflaapen had, ontwaakte hy zeer vrolyk, en Jerlangde zeer naar wat eeten, dat hy ook kreeg. Ik liet hem het Hoofd en het Bovenlyf, gedurig in eenen loodregten ftand plaatfen', en daar hy een groot Liefhebber van Snuiftabak was, liet ik hem daar van zo veel neemen als hy wilde; dog hy klaagde gedurig dat denzelven geheel geenen fmaak had. De Lyder had goeden Eetlust, hy fliep behoorlyk, en alle affcheidingen en uitwerpfelen, hadden hunnen gewoonen loop. By fpeelde dagelyks, den meesten tyd, in het Gasthuis, met zyne Kinderen , en daar ik voorts aan hem niets ontdekte, dat myne hulp vorderde, liet ik hem. 14 Dagen na het begin zyner Geneezing, uit het Gasthuis gaan. Hy is tegenwoordig nog by het Regiment, en bevind zig volkomen wel. Indien by beleedigingen der Herfenen, waar in de Lyder zig in een Slaapzugt, Sopor, bevind, de onbewuste beweegingen met de Handen, naar enig deel van het Hoofd, niet altyd zekere Kentekenen zyn, dat op deeze plaats eene uitftorting van Vogt, of andere vreemde Lighaamen tegenwoordig zyn, die de Herfenen drukken of prikkelen, zo was dog, in het tegenwoordige Geval, daar de Lyder gedurig met de Hand naar het Voorhoofd taste, deeze beweeging een bewys van de zitplaats des uitgeftorten Etters (*). D E (*) De gelukkige uitflag deezer Geneezing, laat zig v ' nkc  C 156 ) DE ZEVENDE WAARNEEMING. Over eenen Lyder, die na let Geneezen van verouderde Gebreken aan de Beenen, door eene Beroerte wierd aangetast, en eenen langen tyd, het gebruik der Spraak en van het gehoor veriooren had, en door bet Dr ophad her field is. Door Denzelven. ■l~Cen jong Menseh, van 23 Jaaren, die 5 Voeten en 11 Duimen lang was, wierd tot Soldaat aangeworven. Hy had, volgens zyn Verhaal, zedert 10 Jaaren, openeZweeren aan beide zyne Beenen , en dewyl hy door alle Middelen, die beproefd waren, geene Geneezing kon verkrygen; liet hy zig om deezé reedenen tot Soldaat aanwerven, dewyl by hoop had, om dan eerder niet wel verklaaren, zonder dat vooraf het harde Hsrfenvlies Dura mattr, de zeefwyze Plaatjes van het Zeefbeen, Lammes crïbrojce osfis itbmoidei, en het Snotvlies, Tunica Scbneideriana, vernield zyn geweest, indien door de fcherpte van het Niespoeder, de Slymvatjes het witgeftorte Vogt niet opgeflorpt, en misrchien door den Voor. hoofdsboezem, Sinusfrontalis, gevoerd hebben. FALKENBERG.  C 157 ) der geneezen te zullen worden. Daar hy nu weinig handgeld had gekreegen, en nog jong was, had de Werfofficier niet in twyffel genomen, om hem naar het Regiment te zenden. Zo dra hy in het Garnizoen kwam, moest ik hem onderzoeken, en my wierd reeds vooraf, door den Bevelhebber van het Regiment gezegd, dat ik, daar deeze Recrut nog zo jong en zo groot was, alles wat mogelyk was, moest aanwenden, om hem volkomen te herftellen. Na dat ik hem gevraagd had, hoe hy deeze Zweeren had gekreegen, antwoordde hy my, dat hem, 10 Jaaren geleeden, een ftuk Houts op het Scheenbeen was gevallen, en hy zig, kort daarna, aan het andere Been, geftooten had. In het begin, was, aan beide de Beenen, eene hevige Ontfteking ont-' ftaan, die dezelven geheel had ingenoomen, en die door alle Luiden voor de Roos wierd aangezien. Hy had koude en warme Stovingen, Zalven en Pleisters gebruikt, dog dit alles had niets geholpen, zyne Beenen waren integendeel; daar de Zweeren vermeerderden, van Jaar tot Jaar, erger geworden, en als 'er zomtyds eene Zweer geneezen was, had dit niet lang ftand gehouden, maar zy was altoos, onder eene hevige Ontfteking, op nieuw opengebrooken. De Lyder had, op het regter Been drie, en op het flinker, vyf Zweeren, allen op het midden, en voor aan het Scheenbeen. De grootfte Zweer, had  C 158 ) had den omtrek van een agt Grosfchenftuk, Zy waren allen zeer diep, zo, dat die, welke meer zydwaards waren, tot in de zelfftandigheid der Spieren drongen. De Beenen waren gezwollen, de Lyder zag 'er voor het overige, zeer gezond uit,en had eene fchoone Lighaamsgeftake. Na dat ik hem in het Gasthuis had genomen, bad hy my, dat ik hem dog zou helpen. Ik liet hem, den volgenden Dag , op den Arm aderlaaten, het Bloed was, in allen opzigte, zeer goed. Den vierden Dag, wierd hem een Ontlastmiddel gegeeven. Schoon ik niet ontdekken kon, dat zig eene groote Scherpte, in zyn Bloed, ophield, was het nogtans waarfchynlyk, dat 'er enig gebrek in de Wei, Lympha, van zyn Bloed, plaats had; dog daar ik de natuur van deeze Scherpte, met geene zekerheid kon bepaalen, was de kwikwryving , het enige Hulpmiddel, dat ik by deeze Lyder verkoos; voor het overige behandelde ik hem naar de wyze van goulard. Daar deezen Lyder zeer volbloedig was, en zomtyds uit den Neus bloedde; kon ik ook befluiten, dat zyne Zweeren, door opengebrooken Aderbreuken ontftaan waren, en dat de Natuur zig, op deeze Plaats, van het overtollige wilde ontlasten. Ik verbond de Zweeren, met den Balf. Arcaei, en dewyl zy zuiver en met Vleesch opgevuld wierden, lag Ik, om voor te komen dat zy geene harde Randen kreegen, een glad Looden plaatje, over  ( 159 ) over dezelven.Aan de Beenen maakte ik dikwils, door het aanzetten van Bloedzuigers, plaatfelyke Aderlaatingen. Zomtyds liet ik den Lyder, zyne Beenen in koud Water zetten, om daar door meerder Veerkragt aan de vaste Deelen te geeven, en zy waren, van de Toonen af tot boven de Kniën, omzwagteld. Hy had, tot zynen gewoonen Drank, een Bloedzuiverend Afkookfel; zo dra zig tekenen van Kwyling opdeeden, wierd de kwikfmeering nagelaaten, de Lyder moest zig baden, en inwendig wierden hem zagte, afvoerende Middelen gegeeven. Onder deeze behandeling , fchikten de Zweeren zig ter Geneezing, en de Lyder verliet, na verloop van zeven Weeken, het Gasthuis; nogtans onderhield hy het omzwagtelen der Beenen, en de Veldfcheer moest zorg draagen, dat hy zyne Beenen zomtyds in koud Water baadde. Alle agt Dagen zette ik hem enige Bloedzuigers, aan beide zyne Beenen. Onder deeze behandeling, leerde hy de Wapenoeffening a zonder dat hy Laarzen aantrok. Als ik de Zwagtels van zyne Beenen afnam, waren zy des Avonds gezwollen. Hy leerde het Exerceeren zeer fchielyk, en daar ik de Omzwagteling zeer nodig oordeelde, wierden hem Laarzen ge« maakt, die wyd genoeg waren, om over [de Zwagtels aangedaan te kunnen worden. Na verloop van vyf Weeken, berigtte my de Veldfcheer derKompagnie,dat de Recrut mei» jer, terwyl hy des Middags, aan een Schotel  C i<5o ) tel met Erwten had gezeeten, óp den grond gevallen, en door eene Beroerte aangetast was; dat hy zïg nog in dien toeftand bevond en reeds in het Gasthuis gebragt was. Ik ging terftond daar na toe, en vond den Lyder in eene Slaapzugt leggen. Het Aangezigt was tegennatunrlyk rood, de Ademhaaling moeilyk en zeer langzaam, de Pols was hard, langzaam en zomtyds ongereegeld. Ik fchreef eene Aderlaating voor van 16 Oneen, en liet hem prikkelende Klisteeren zetten, uit Squü» la, Sal Mimb. Glaub. en Kamillenbloemen, en liet dezelven alle 3 Uuren herhaalen. Deezen zo wel, als de Pis, liepen tegenwillig af, en zomtyds kwamen 'er enige harde DrekftofFen mede. Men kon den Lyder,geene inwendige Geneesmiddelen geeven, dewyl de Tanden vast geflooten waren. Als men de Oogleeden opligtte, ftonden de Oogen zeer ftyf, en als men dezelve wreef, was 'er geene de minfte zamentrekking in den Oogappel te ontdekken. Toen ik den Lyder des Avonds bezogt, was zynen toeftand niets veranderd. Naardien het Aangezigt ,'nog eene zeer roode Kleur had, fchreef ik de tweede Aderlaating voor, ik liet tevens, de Hairen van zyn Hoofd fcheeren, en, naar hetVoorfchrift van den Heere schmucker, koude Stbvingen op het Hoofd leggen. Eer ik Blaartrekkende Middelen, Veficatoria, op de geneezene Zweeren lag, was myn oogmerk, om eerst alle andere afdryvende, en de  ( 16*1 ) de Herfenen in beweeging brengende MiddéJen, te beproeven. Den volgenden Morgen, was de Lyder nog in denzelfden toeftand. Ik liet 10 Greinen Braakwynfteen in 20 Oneen Waters oplosfen, en hier van wierd zo veel als mogelyk was,tusfchen de geflootene Tanden, ingefpooten. Het meeste vloeide te rug; 'er moest nogtans iets van in de Maag zyn gekomen, want na enige Uuren,liep hem veel Slym, en enige onverteerde Erwten uit den Mond. Ik liet met het infpuiten van deeze ontbinding, voortgaan, en in den Namiddag , braakte de Lyder nog tweemaal, veel Slym en Erwten. Door den Stoelgang ontlastte hy ook, gedeeltelyk harde,gedeeltelyk opgeloste Drekftoffen, en veele half verteer, de Erwten. De omftandigheeden des Lyders bleeven nog beftendig dezelve, behalven dat het Ademhaalen wat vryër en de Pols zagter was. De Pis en de Drekftoffen, liepen nog tegenwillig af. Met de koude Stovingen op het Hoofd, en de prikkelende Klisteeren, wierd gedurig aangehouden, dog, daar door alle deeze Middelen, geene merkelyke verandering, in den toeftand des Lyders kwam; Het ik dien Nagt, op beide de Beenen, Blaartrekkende Middelen leggen. Deezen hadden, des Morgens, groote Bleinen getrokken, die ik, na dat zy geopend waren, met het Ung. Bafilic. vermengd met het Poeder van Spaanfe Vliegen, liet verbinden. De Lyder was, deezen Morgen, onrustig, en floeg met zyL ; nc  ( 162 ) ne Handen, heen en weêr, dog voor het overige , was zynen toeftand, weinig veranderd, behalven dat de Mond zig meer liet openen. De Lyder bleef, by aanhoudenheid , flaapen. Den vierden Dag kreeg hy weder vier Greinen Braakwynfteen, die ik hem nu beeter kon ingeeven. Na enige Uuren, Braakte hy viermaal , waar door hy mede veel Slym kwytraakte, en door den Stoelgang, had hy ook nog veele onverteerde Erwten ontlast. De Toevallen bleeven dezelven, de Pols was beftendig vol en hard, en de Kleur van het Aangezigt was nog tegennatuurlyk rood. Schoon het waarfchynlyk was» dat de fcherpte van het Bloed, die zig, zedert veele Jaaren, aan de Beenen ontlast had , zig nu op de Herfenen had geplaatst, moest ik nogtans, op den Onderbuik mynen aandagt vestigen , dewyl de Lyder, onder het Eeten, in deezen toeftand van Beroerte was ^vervallen, en zo wel door het Braaken als door den Afgang, zeer veele onverteerde Spyzen ontlast wierden. Daarenbooven was de Onderbuik, nog tegennatuurlyk gefpannen. Op den vyfden Dag, liet ik den Lyder, een Ontlastmiddel infpuiten, uit een Drachma Rad. JalappA dewyl ik 'er altoos op reke„en moest, dat 'er by het infpuiten iets veriooren ging. Na den Middag,en in den volgenden Nagt, had de Lyder veele opgeloste Drekftoffen, in het Bed laaten loopen. Den zesden Dag, waren de Toevallen nog even  C 16*3 5 èens, de Spaanfe Vliegen etterden, ên dé Beenen begonden te ontileeken, de Pols bleef vol en Hard, en zomtyds was hy tusfchenpoozend. Den zevenden Dag, liet ik den Lyder,zo veele Bloedzuigers aan het Hoofd, en in den omtrek van het aangezigt zetten, als 'er wilde zuigen, waar van 'er 32 gezoogen hadden. Daar de Bloedzuigers na elkander afvielen, verloor de Lyder, door he6 aanhoudend bloeden, eene groote menigte Bloeds. De Kleur van het Aangezigt wierd bleek. Het Adembaalen wierd zeer gemakkelyk en vry, de Pols wierd zagt en kleiner, en daar dit in de Maand Augustus gebeurde, wierd de Lyder door zo veele Vliegen geplaagd, dat men weinig van zyn Aangezigt kon zien. Ik liet dezelven nogtans met opzet niet wegjaagen. Na verloop van twee Uuren, begon hy , met zyne Handen na de Vliegen te flaan, en een half Uur daarna, opende hy de Oogen. Toen ik voor hem ging ftaan, keek hy my fterk aan. Het Bloed, dat hem gedurig langs het Aangezigt liep, veegde hy met zyne Handen af, en bezag het zeer oplettend. Ik fprak hem aan, en daar hy het niet hoorde, fchudde ik hem, wanneer hy my zeer ftyf aankeek. Ik riep hard tegen hem, maar hy bleef geheel onbeweeglyk. Eindelyk tastte hy onder het Bed, en daar ik dagt, dat hy den Waterpot zogt, liet ik hem denzelven toereiken, Hy hield hem, met de regterhand, buiten het Bed en L 2 aaee  C 164 5 niet de flinkerhand floeg hy de Dekens op; vatte de Roede aan, en ontlastte zo de Pis, over het Bed. Toen hy gedaan had , zette hy den Pot zelfs onder het Bed. Eindelyk xigtte hy zig in het Bed op, en toen hy zyne Voeten op den grond wilde zetten , kon hy, waarfchynlyk door de Pyn en fpanningen die hem de fpaanfe Vliegen verwekten, met op zyne Beenen ftaan. Hy wees met de Handen na zyne Beenen,en vertrok zyn Oezigt tot weenen. Hy bragt nogtans geen geluid voort, en 'er vloeiden ook geene Traanen Ik liet hem op den Nagtftoel zetten, en hy ontlastte veele opgeloste Drekftoffen. Tegen den Avond had hy eene hitte m de Handen, en de Pols was wat raster. Ik liet hem'tegen den Nagt, het volgende Poeder gebruiken. ^ Nitr. depurat. Dracbm. i Sulpb. Aurat. Antim. tert. praecip. gr. V Campbor. gr. IIJ Moscb. gr. IJ M. Mvn oogmerk was, om bier door Zweet te verwekken. De Lyder was den volgenden Nagt, zeer onrustig geweest, en had veel gedronken, dat hy meest zelfs gekreegen had. Hv had ook dikwils na zyne Beenen geweezen Ik vond, des Morgens, de Pols krampagtig en ras, de Beenen waren zeer gezwol-  ( '65 ) len , de Wonden droog, en de Ontfteking had de beide Beenen geheel ingenomen. Ik liet 'er het Water van goulard, laau vv omflaan, en fchreef hem eene Gift van de Cremor Tartari voor. Des Voormiddags om n Uuren kreeg by zulk eene hevige koude Koorts, dat hy in zyn Bed lag te fchudden. Deeze Koorts zal misfchien, daar haaren Voorbode reeds in het Lighaam was, des Morgens de Oorzaak geweest zyn, van den krampagtigen Pols. Ik dagt nu, dat hier op eene Scheiding, Crifis, zou volgen, die den Lyder zyne volkomene Gezondheid kon-herftellen,fchoon ik wel zag, dat deeze Koorts, haaren oorfprong had, van de Ontfteking der Beenen. Na enige Uuren volgde eene groote hitte, de Koorts was hevig, de Pols vol en hard, zo, dat ik hem terftond liet Aderlaaten en met de zuiverende Middelen voortging. Ik liet de Koude Omflaagen op het Hoofd nalaaten, en de ontlasting, door weekmakenKlisteeren,bevorderen. Den volgende Nagt, had hy zeer onrustig geflaapen, en veel gedronken. Tot zynen Drank, had ik hem een koeldrank met Cremor Tartari voorgefchreeven. Des Morgens vond ik de KWrts nog even hevig, het Bloed van den vorigen Dag, had eene fterke Ontftekingskorst, en daar de Ontfteking aan de Beenen nog niet veranderd was, liet ik het Aderlaaten herhaalen. Den vierden Dag, verminderden de Zwelling en de Ontfteeking der Beenen . De Lyder was L 3 bc-  C 166 ) bedaarder, en fliep by afwtsfeling. Hy be*~ p-on te Zweeten, dat 24 Uuren aanhield, en door warm drinken, en het gebruik van de Kamfer, onderhouden wierd. Den zevenden Das, na deezen Aanval, was de Lyder geheel vry van Koorts, en de Zweeren aan de Beenen, ontlastten veel dikken, Moedigen Etter In weerwil van alle deeze veranderingen , bleef de Lyder in zynen vongen toeftand. Hy kon nog fpreeken, nog hooren; ak kon niet begrypen, waarom ■ alleen de fpraak en het Gehoor, en niet het Gezigt.en de andere Zintuigen leeden; de Lyde kon de Tong beweegen, fchoon het bleek, dat deeze beweeging zeer moeilyk was. De Ton, was, aan haaren Grond, Ba fis, wat itwolTen Dat de Zenuwen der Tong met gezwollen u ^ befluiten, 7TVX^TTuo^ oP de Tong lt ' hy dezelve uitfpoog, met het Hoofd ?en'udde,en donker keek. Moest ik de.Oo» raak van de verloore fpraak en yan het Uehoor, - de kleine Herfenen, of in het Ge£oor zoeken? Was het Gebrek in de Zenu. wen, die naar de Spieren van de Tong Tan? of in die, welke de Tong den Smaak feeven? Schoon de beweeging der Tong moeilyk was, zy gefchiedde nogtans, de Lyder kon haar uit den Mond fteeken, en da t fmaak in dezelve had, bewees het Geval met de Mosterd Waarom waren nu de fprajtk en het Gehoor, en geene andere Zm-  C 167 ) tuigen beleedigd? Als te gelyk de Zenuwen der Tong, die uit den derden Tak van het vyfde Paar voortkomen, en deezen zelfden Tak, een takje, Ramus, aan de Huid geeft, die naar de uitwendige opening van het Oor gaat, dan laat zig, uit deeze vereeniging, de Oorzaak van het verlies deezer beide Zintuigen, nog niet verklaaren. Moet ik, daar de Lyder geen Geluid gaf, den grond van het verlies der Spraak, in de Spieren van het Strottenhoofd zoeken , die van het agterfte Paar Zenuwen haare Takken krygen? In het kort, ik beken rondborftig , dat myn Oordeel, in deezen toeftand des Lyders, haare paaien had. Ik begon den Lyder weder op de vorige wyze te behandelen ; ik liet hem Braaken,ik zette Bloedzuigers agter de Ooren, ik lag Spaanfe Vliegpleisters in den Nek en Hals, ik liet koude Stovingen op het Hoofd leggen, dog de Lyder bleef gelyk hy was. Voor het overige fliep hy gerust, hy had goeden Eetlust, alle affcheidingen en ontlastingen waren nu natuurlyk, en hy gaf,door beweegingen met de Handen en den Mond, te kennen, wat hy hebben wilde. Het zonderlingfte was, dat hy nooit enig Geluid gaf. Ik ontken niet, dat my dikwils in de gedagen kwam, of het geene geveinsdheid van den Lyder was. Die den Soldaatenftand naaukeurig kend, en in denzelven, veele Jaaren, als Heelmeester gediend heeft, zal by Ondervinding weeten, hoever zomtyds de boosheid L 4 van  C 16*8 ) Van zulke Menfchen gaat, en men zal zig dus niet'verwonderen, dat ik op de gedagten kwam, dat deeze Lyder ook misfchien enig bedrog fpeelde, en zig Gehoor en Spraakeloos aan kon Hellen, daar dog voor het overige, zyne Beroerte geweeken was. Hier omdiet ik, alle Nagten,een Veldfcheer by den Lyder waaken,die op alle zyne handelingen naauwkeurig agt moest geeven. Ik zeide dikwils tegen den Veldfcheer , dat ik den Lyder gaten in het Hoofd zou moeten booren, en beklaagde den armen Mensch,dac hy zulke groote Smerten, onder deeze Konstbewerking, zou moeten uitftaan, en dat hy dog eindelyk,na alle deeze martelingen , zou moeten fterven. Ja ik ging, met rnynen vrees verwekkenden Toeftel, zo ver, dat ik de Werktuigen tot het Trepaneren voor hem liet leggen, en hen door beweegingen te verftaan gaf, dat ik hem in het Hoofd zou booren. Hy keek my ftyf aan, gelyk hy altyd deed, als ik hem toeriep, en wees na zyne Ooren en Tong, waar door hy het gebrek aan beide deeze Werktuigen, wilde aanduiden; hy betoonde, toen hy de Inftrumenten zag, zyne verwondering, ik liet hem oprigtenTen zeide tegen den Veldfcheer, d* hy my het Mes moest.aangeeven. De Lyder was onder dit alles bedaard, en ik merkt» in zyne handelingen geene de minfte verandering. Eindelyk viel my in, om ook by deezen Lyder, het Dropbad te beproeven * IK  Ik had in myn Gasthuis geleegenhetd, om dit zeer hoog te maaken. Ik vermengde het Water, met Sal. Ammoniac en opgeloste Staalkogels. Na dat ik alles gereed had , liet ik 'er mynen Lyder heen brengen. Door den eerften Druppel, die den Lyder op deKruin van het Hoofd viel, wierd zyn geheele Lighaam gefchud; endoor den vyfden en zesden, wierd zyn Aangezigt geheel bleek. Ik onderzogt den Pols, en vond denzelven zeer klein, en terwyl de Pols my onder de Vingeren verdween, viel de Lyder, onder de hevigfte Stuiptrekkingen,die het geheele Lighaam aantastten, ter Aarde. Ik riep enige fterke Menfchen, die deezen Lyder, met behulp van den Veldfcheer, naar de Ziekenkamer bragten. Alle Middelen, waar aan ik hem liet ruiken, veranderden de doodelyke Kleur van zyn Aangezigt niet, ik liet zyn Lyf borftelen, en om den Balzak, Scrotum, koud Water leggen. Ruim een half Uur daarna,kwam hy weder by zig zeiven. De Pols wierd verheeven en de Ledemaaten warm. Ik liet hem enige Lepels Wyn geeven, en warme Thee drinken. De Lyder was zeer bedaard, en fcheen ten ui* terften verzwakt te zyn. Hy fliep deezen Nagt zeer gerust, en had fterk gezweet,waar in ik hem, des Morgens nog vond. Daar de Pols eene groote verzwakking aanwees; gaf ik den Lyder, des Middags, eene voedzaame Soep en wat Wyn. Toen ik hem na den Middag bezogt, reikte hy my zyne Hand toef en begon bicterlyk te fchreiè'n. Door L 5 dit  C 17° ) dit Tooneel wierd ik ten uiterften getroffen. Ik riep den Lyder toe, of hy niet wat hooren kon. Hy ftak de Tong zeer lang uit den Mond,en hy maakte, met zyne Vingers, eene kringswyze beweeging, om de Ooren. Uit deeze Tekenen befloot ik, dat hy my daar door wilde aanduiden, dat zyne Ooren fuisten, en dat hy zyne Tong, gemakkelyker kon beweegen. Ik moet nog herinneren, dat zyn Schreien zo beweeglyk, en zo fterk was, dat zyne Borst fchudde, dog, in weerwil hier van, gafhy geen geluid. Ik liet den Lyder, deezen Dag, geheel in rust. De Toeftand, waar in hy, door het Drophad, gebragt was, bragt my tot medelyden, en het berouwde my byna,hec zelve beproefd te hebben. Ondertusfchen bragtenmy, de buitengewoone bedaardheid, en het fterke Zweet, dat daar op gevolgd was, in het denkbeeld, dat de Zenuwen daar door fterk gefchud waren. Dit beweezen de hevige Stuiptrekkingen , die de Lyder, na het Dropbad, gekreegen had. Den derden Dag, }iet ik mynen Lyder, weder onder het Dropbad brengen. Ik liet 'er te gelyk, uit voorzorg, eene Legerftede brengen, om den Lyder, als hy weder Stuipen kreeg, daar op te leggen. Zo als ik hem op den Stoel, onder het Dropbad zette, wierd hy door zulk eene Vrees aangetast, dat hy zidderde en beefde. Hy omarmde my met Traanen. Schoon my dit Tooneel zeer aandoenlyk was, liet ik my nogtans niet affchrik- ken  C 171 > ten. Ik fchudde met het Hoofd, om hem daar door aan te duiden, dat al zyn ftil vleien vergeefs was, en ik gaf hem te verftaan, dat hy op den Stoet moest gaan zitten. Op den eerften Slag, trilde hy zodanig, dat ik hem moest laaten vast houden, en met den vierden Slag, lag hy op den grond, en had flut. pen, die alle de Spieren in beweeging bragten, zo dat hem zelfs de Pis ontliep. Ik liet hem terftond te Bed brengen, het Aangezigt, den Mond en den Neus, met vlugge en Zenuwftreelende Vogten beftryken, en het geheele Lyf borftelsn. Na enigen tyd bekwam de Lyder, terwyl ik hem wat Wyn liet geeven, en ik liet hem in de Ziekenkamer brengen. Het duurde niet lang, of de Lyder viel in eenen diepen Slaap, en het Zweet brak, druppelwyze, over het geheele Lighaam uit. Des Morgens ten drie Uurea, ontwaakte hy, wanneer het Zweet wat verminderd was. De Schildwagt, die voor het Gasthuis ftond, riep, Wie daar? Hy verfchrikt, en rigt zig fchielyk in het Bed op, en neemd de houding aan, van iemand die ergens naar luifterd. Daar de Poortwagt zeer digt by het Gasthuis is; roept de Schildwagt aan de Poort, insgelyks: Wie daar? En daar te gelyk de Patrouille voor by kwam; wierden alle de daar by gebruikelyke, woorden gewisfeld. Ondertusfchen Haat de Klok. De Schildwagt roept: Afgelost'. Dit alles hoord de Lyder, en daar hy van den roomfchen Godsdienst was,  ( m ) was, maakt hy een kruis, en krygt zynen roozenkrans. Daar hy nu het Ave Maria wil bidden, hoord hy zyne eigene Stem, fpringt vol vreugde uit het Bed, en wekt alle de andere Zieken, die nog fliepen, op, orn hun aan zyne heuchelyke verandering, deel te doen neemen. Naderhand valt hy op zyne Kniën, en Bid, geheele Uuren lang zyne roozenkrans. De Veldfcheer, die in het Gasthuis de Wagt hai, bragt my, in den vroegen Morgen, dit berigt. Ik ging naar het Gasthuis, om my van dit alles zelfs te overtuigen, dewyl het my een Droom fcheen te zyn. Ik vond den Lyder nog bidden, en daar hy dagt dat hy betooverd was geweest, zag hy my voor den Man aan die den Duivel had uitgedreeven. Hy viel op zyne Kniën voor my neder, omvatte myne Beenen, en weende met fterk fnikken. Ik kon myne Traanen niet wederhouden, nam hem by de Hand, rigtte hem op, en zeide hem, dat ik hartelyk verheugd was, dat ik hem onder de Goddelyke hulp, tot zyne vorige Gezondheid had gebragt. Ik vraagde hem naar alles, waar van hy bewustheid had. Hy antwoordde, dat hy niets wist, van alles,wat met hem, in de tusfehentyd dat hy de Erwten gegeeten, en zig zo vol Bloed gezien had, gebeurd was; hy dagt dat hy geflaapea had, dog dat hy, by zyn ontwaaken, over het Bloed, zeer verfchrikt was. Hy had gedurig willen fpreeken, dog de lugt was hem be-  ( 173 1 beftendig benoomen, en de Tong was hem zo zwaar in den Mond geweest, dat hy dezelve niet naar zynen wil had kunnen beweegen. In zyne Ooren, was een ontzaglyk geluid van zwaare Klokken geweest, die hem door haar Luiden belet hadden iets anders te hooren. By den eerften Slag van het Dropbad, had hy zulk een gevoel in het Hoofd gehad, dat hy dagt dat men hem de Herfenen zamen drukte; het Klokkengeluid was na het Dropbad verdweenen, maar hy had integendeel zulk eenen helderen Klank inde Ooren gekreegen, die hem zeer gevoelig was geweest. De aandoeningen die hy, by eiken Druppel Waters, in het Hoofd had gevoeld, waren onbefchryflyk, en hy wilde liever fterven als nog eenmaal onder dit Bad gaan. Toen ik mynen Overften het berigt bragt, van deeze gewigtige verandering van deezen ongelukkigen Menfche; wierd zyne gevoelige Ziel, van Vreugde aangedaan, dat hy zyne Gezondheid weder gekreegen had, en hy beval my, dat ik voortaan geene pogingen weder moest aanwenden, om de Zweeren aan zyne Beenen, te geneezen. Hy heefc naderhand nog twee Wapenfchouwingen by het Regiment bygewoond. Voorts deed hy, het geheele Jaar, geenen Dienst, Eindelyk bezorgde hem, de Overfte van het Regiment, eene goede Kostwinning, als Opziener over het Huisgezin, op een klein Landgoed,en in deezen laatften Veldtogt, is hy vermist, en is  C 174 ) Is waarfchynlyk naar zyn Vaderland te rüg gekeerd. Hy was uit Beijeren van geboorte, en zyn Naam was meijer. DE AGTSTE WAARNEEM ING. Van eenen Lyder, die na het affnyden van een groot ftuk Levers, geene aanmerkelyke Toevallen gehad heeft, en volkomen geneezen is. Door Denzelven. Hjen Soldaat van het Regiment, genaamd stoidner, wierd, om dat hy zyne Monteering verkogt, en andere buitenfpoorighee. den begaan had, op de Wagt gebragt. Toen hy, by het Regiment verhoord wierd, wilde hy, op het doen van zagte Vraagen en Voorflellen, zyne Misdaad niet bekennen, maar men moest hem, door ftraffen, tot bekentenis brengen. Dit had hy twee Dagen uitgehouden, zonder te bekennen, aan wien hy zyne Monteering verkogt had. Daar hy nu gedreigd wierd den volgenden Dag , nog zwaarder geftraft te zullen worden, als hy niet wilde bekennen, had hy zig des Avonds ter-  • C -75 ) . terwyl hy naar het Secreet ging, met een Broodmes, drie fteeken in den Buik gegee. ven, en daar op het Mes weggeworpen. Na het verrigten van deeze daad, gaat hy naar de Wagt, zonder een woord te fpreeken ,en dewyl hy dien Nagt zeer ftil was, wierd de toeftand van den Gevangenen niet eerder ontdekt, dan toen hy weder in het Verhoor moest komen, wanneer men het Bloed ontdekte, dat door zyne Kleederen gedrongen was. Op de Vraag. Waar dit Bloed van daan kwam?antwoordde hy.dat hy eeneVerzwee. ring aan het Lyf had, die dien Nagt doorgebrooken was. Ik wierd dus geroepen, om den Gevangenen te onderzoeken. Na dat hy zig uitgekleed had, zag ik,dat hy drie Wonden, in het bovenfte gedeelte van den Buik had. De eene Wonde was aan de regter* Zyde, aan den rand der bovenfte valfe Ribbe, ter plaatfe daar het Midden boven -Buiks gewest, Regio epigastrica, eindigd De Wonde had n Duim in haaren omtrek. Uit dezelve was een gedeelte van den voorften rand der groote kwabbe van den Lever, ter grootte van eene Vuist, uitgezakt. De twee andere Wonden waren in het midden van het Boven buiksgewest, en uit beide deeze Wonden, was een groot gedeelte van het groote Net Omentum major, uitgezakt. De randen der Wonden waren zo gekneld, om de uitgezakte Deelen, dat het onmooglyk was, dezelven , te rug te brengen, zonder de Wonde te ver- wy-  C t?6 ) wydeh. Dog, daar het uitgezakte gedeeltë ■ der Lever,-gelyk ook van het Net, geheel verftorven waren; bond ik dezelve af, en fneed ze onder den Band af. Het afgefnee^ den ftuk der Lever, woog 6 Lood en %\ Drachma. Toen de Lyder in het Gasthuis gebragt was, klaagde hy over Walgingen, en eene neiging tot Braaken. De Buik was zeer gefpannen, de Pols ras, ingetrokken en hard. Het Ademhaal en was enigzints bez waar, lyk, en de Voeten waren zeer koud. Ik liet hem op den Arm Aderlaaten, den Buik , met weekmaakende Kruiden, in Wyn en Water gekookt, laauagdg ftooven, en weekmakende Klisteeren zetten, die alleen uit een Afkookfel van Kamillen en Lynolie beftonden. Twee Uuren na dat de Lyder in het Gasthuis gebragt was, begon hy te braaken. Hy gaf alles wat hy dronk en alle Geneesmiddelen, die ik hem liet toereiken, weder over. De Klisteeren bleeven alleen in den Darmbuis te rug. De Lyder had, den volgenden Nagt, wel onrustig doorgebragt, dog by afwisfeling geflaapen. Tweemaal had hy eene galagtige ftoffe overgegeeven, en de neigingen tot Braaken, de moeilyke Ademhaaling, den gefpannen Buik, de kleine, rasfe en ingetrokken Pols-, waren den volgenden Morgen, nog allen tegenwoordig. Voorts, klaagde de Lyder, over geen ongemak in den Buik, behalven dat hem, zo hy zeide, alles in den Buik te kort fcheen te zyn. Hy had, in den Nagt,  f 177 ) Nagt, geene ontlasting gehad. Ik Het nog eene Ader openen. De Stovingen en de weekmaakende Klisteeren wierden voortgezet; te geyk wierd de Buik met Lynolie en Kamfer, gewreeven, en tot de Klisteeren, liet ik een Afkookfel van Jalappa met Zuiker neemen. 'Er volgde geen Afgang, en alles wat de Lyder gebruikte, braakte hy weder uit, zelfs braakte hy, zonder de minfte prikkeling der Maag, die door het Drinken veroorzaakt wierd, dikwils veel Gal. Dien Dag en den volgenden Nagt, waren de Toevallen eeveneens; fchoon hy, by tusfchenpoozen, had geflaapen, was nogtans de Koorcs op den derden Morgen, fterker, vergezeld van eene brandende hitte, en eenen harden Pols. Hy had grooten Dorst,dog moest alles weder uitbraaken,waar by gedurig veele zuivere Gal was, en den bitteren Smaak in den Mond, was hem zeer walgelyk. De Buik bleef, by aanhoudenheid, zeer gefpannen, en de Lyder had nog geenen Afgang gehad. Hy was zeer onrustig en klaagde over eene branding in den Onderbuik. Ik liet hem, ten derdenmaale Aderlaaten. Het Galbraaken wierd heviger. Ik liet den Lyder, met het geheele Lighaam,in een laauw Bad zetten, waar in Kamillebloemen en Kaasjesbladen gekookt waren. In dit Bad ontlastte hy veele Winden, en de fterke fpanning van den Buik, was, op het gevoel, wat zagter,en hy betuigde,dat de branding in den Buik, verminderde. Toen hy een Uur in M het  ( 17- ) het Bad had gezeeten, Het ik hem eene Con> ferf, uit het Afkookfel van Jalappa, met Honig en een weinig Tartarus Tartarifatus gebruiken, die hy niet weder uitbraakte. In het Bad verdween ook de bittere Smaak in den Mond. Ik liet hem ii Uur in het Bad. Ondertusfchen had ik, over de Wonden, een dik gefmeerde, kieevende Pleister, gelegd. Na het Baden, fliep hy,drie Uuren, zeer gerust, en het Ademhaalen wierd gemakkelykerDe brandende hitte in de Huid, was merkelyk verminderd, en de Pols was minder gefpannen. Tegen den Avond braakte hy wederom Gal, en alle de voorgemelde Toevallen kwamen weder. Ik liet hem andermaal in een Bad zetten. Hy ontlastte weder veele Winden, en op zyn verzoek wierd hy op den Nagtffoel gezet, en toen ontlastte hy, gedeeltelyk harde, en gedeeltelyk opgeloste Drekftoffen. Hier op vond hy zig zeer verligt. Ik liet hem drinken geeven, en dit behield hy by zig. De Buik was veel zagter. De Dorst was minder. Hy had,den volgenden Nagt,zeer goed geflaapen. Zomtyds had hy de Jalappa gebruikt, en alles by zig behouden. Den volgenden Morgen, wierd hy ■weder in het Bad gezet; waar na hy ontlasting had, en de Drekftoffen waren meerendeels opgelost. De Buik wierd, van tyd tot tyd, minder gefpannen, de Pols verhevener en zagter. de Pis was niet meer zo bleek, maar rooder. De Koorts was naaulyks meer merk-  ( i?9 ) merkbaar. De Lyder vroeg om eeten. Ik liet hem eene Soep uit Kalfsvleesch, met Kervel en Zuring gekookt, gebruiken, en hy hield dezelve geheel by zig. Op den vyfden en zesden Dag, verdweenen alle de gemelde Toevallen. Den zevenden Dag, gaf ik hem eene ontbinding van de Manna,waar op twee Stoelgangen volgden, die zeer door Gal geverft waren. De volgende Dagen, liet ik hem wat vaster Voedzels gebruiken, dewyl hy grooten honger had. Den agtften en negenden Dag, vielen de Draaden af, ik hegtte de Wonden alleen met Pleisters; zy flooten zeer naaukeurig, en op den 27ften Dag, na zyne Kwetzing, verliet hy het Gasthuis. Hy wierd,in het jaar 1774, onder het GarnizoenRegiment van Ingerjleben, geplaatst. In het Jaar 177Ö, toen de Regimenten, by de Revu'é by een kwamen, marcheerde het Regiment van Ingerjleben, door ons Kantonneerings -Kivartier, en toen deezen Mensch my feag, riep hy my, al huppelende, willende daar door zyne goede Gezondheid aanwyzen, toe, dat ik hem zyn ftuk Lever weder zou geeven, dat hy in zyn Nagtverblyf wilde Braaden, in gevalle zynen Waard hem niet onthaalde. Naderhand heb ik hem gefprooken. Hy verzekerde my, dat hy niet het geringfte ongemak in den Buik had, en denzelven onderzoekende , en hem verfcheide maaien laatende hoesten, heb ik het minfte blyk van eene M* 2 Buik-  ( i8o ) Buikbreuk, Hernia Ventralis, niet kunnen ontdekken. NEGENDE WAARNEEMING. Over het doorfnyden van bet Strottenhoofd, -waarhy tevens bet Slokdarmsboofd gekwetst was, en de Lyder by het Leeven wierd behouden. Door Denzelven. ^Een Grenadier, genaamd wud dr y, wierd , wegens misdaaden , naar de Wagt gebragr. Schoon hy nu aldaar terftond onderzogt, en hem alles afgenomen wierd, waar mede hy zig had kunnen befchadigen, had men een Scheermes niet gevonden, dat hy by zig had. In den Nagt, meed hy zig, met dit Mes,in den Hals;en daar hy in het duister, agter den Oven lag, bekommerde de Wagters zig weinig over hem. Dog toen het Dag wierd, zagen de Soldaaten, dat de Gevangenen zig heen en weer wierp, en zy hoorden een reutelen in zyne Keel. Men riep hem toe, dog hy gaf geen antwoord, en terwyl men hem nader' be  C 181 ) befchoude, wierd men gewaar, dat hy fterk gebloed had. Ik wierd terftond geroepen. Het Geval wierd aan het Regiment aangediend, en de Gekwetfte in het Gasthuis gebragt \ De Lyder was zeer onrustig, wierp zig op zyn Bed heen en weer, en wilde zig in het geheel niet laaten verbinden. Ik zogt hem tot bedaaren te brengen, en zyne Misdaad van de zedekundige zyde, voor te ftellen, dog daar hy hier niet naar wilde luisteren , fprak ik hem op eenen beftraffenden toon aan, waar door ik ook meer uitrigtte. De Lyder verlangde te Drinken; hem wierd Water gegeeven,dog alles liep uit de Wonde en hy kreeg eenen Hoest, die hem byna deed ftikken. De Infnyding was, naar de flinker zyde,tusfchen het Schildwyze Kraak-; been en het Tongebeen. De middenfte SchildTongbeensband, Ligamentum hyo- thyroideum medium, was meerendeels afgefneeden, en ik kon het Strotteklapje, Epiglottis, zeer duidelyk zien, Ik hegtte de Wonde , zo goed my moogelyk was; dog daar de Lyder zeer dikwils moest hoesten, zag ik reeds vooruit,dat myne hegtingen uitfcheuren zouden. Ik lag het gewoone Verband, in deeze Gevallen, aan; dog hy wilde het zelve gedurig weder los rukken. Enige Mannen wierden by hem geplaatst, om hem te bewaaken, die op al', le zyne beweegingen naaukeurig agt moesten geeven, en tot meerder zekerheid wierden hem de Handen gebonden. Na enige M 3 Uuren  ( i8* ) Uuren verzogt hy, dat men hem de Handen los zou laaten; hy beloofde ftil te zyn, en ik bewilligde in zyn verzoek. Zyne Spraak was zeer onduidelyk , en had eene reutelend geruis. Hy had vry wat Koorts, de Pols was ingetrokken en hard; hy had grooten Dorst, en zo dra hy het drinken wilde doorflikken, liep alles weder uit de Wonde, en hy kreeg eenen Stuipagtigen Hoest, zo dat de eene hegting na de andere, uit de Wonde Icheurde, Ondertusfchen bragt ik derzelver Lippen, met eene kleevende Pleister byeen. Als hy hoeste, kwam 'er gedurig geftold Bloed, en gedeeltelyk bloedig Slym, uit de Wonde. Het koude Water, dat hy dikwils in den Mond nam, kon zyne Dorst niet lesfchen. Ik nam de Proeve met eene Spuit, waar aan ik eene lange kromme Pyp gevoegd had, en die ik over de Wonde van het Slokdarmshoofd poogde te brengen, dog by elke Proeve, kreeg de Lyder neigingen tot Braaken, en eenen hevigen Hoest. Ik Het Hem in een lauw Bad zetten, en de' Dorst verdween. Na het Bad was de hitte in de Huid en de Koorts minder, en de Pols was vryer. Zo dikwils de Dorst weder hevig wierd, verzagtte ik denzelven, door het Bad, en de Lyder bragt in het zeive, meerder tyds door, dan in het Bed. Het Hoesten hield beftendig aan, en liet den Lyder tot geene flaap komen. De Koorts bleef voortduuren, fchoon de brandende kitte, in het  ( i83 ) het Bad, wat verminderde. Hy had, in het Bad, gaarne geflaapen, dog het Hoesten liet hem geene Rust toe. Den volgenden Morgen ontdekte ik, dat, aan de vasthegting van het Borstbeen, Manubrium osfis Jierni, in de tusfchenruimte der Borst- Sleutelbeens tepelfpier, Musculus fterno- cleieïo- mastoideus, zig eenGe. zwel, vertoonde, dat enigzints rood was, en als ik het drukte, vloeide uit de Wonde eene bloedige ftoffe, en veel geftold Bloed. De Lyder verloor den Adem geheel. Hy wierd bruin in het Aangezigt, en ik dagt niet anders, of hy zou op het oogenblik fterven. Ik fcheurde in haast het Verband af, en opende de geheele Wonde. In het Gezwel aan het Borstbeen, maakte ik eene opening, waar uit een ftinkend, bloedig Vogt, vermengd met geftold Bloed, vloeide. Het Ademhaalen des Lyders, was zeer reutelend, en vreezelyk om aan te hooren. De Pols was klein en hard. De Lyder was, den meesten tyd,in het Bad. Tegen den Avond verminderde het hevige Hoesten, een weinig, het reutelend Geluid was zo fterk niet meer, en de Ademhaaling wat vryër. De Pols wierd insgelyks vryër, dog bleef nog hard. Ik liet eene Ader, op den Arm, openen, en een Klisteer zetten, van zoete Melk en een dun afkookfel van Haver. Dewyl het Hoesten zeer verminderd was, had hy, by tusfchenpoozen, geflaapen. Des Morgens vond ik den Pols verheven en zagter, de Koorts was ook wat minder, de M 4 Ly-  C 184 ) Lyder verlangde te drinken, dog alles liep weder uit de voorfte opening, en 'er volgde een hevig Hoesten. De Lippen der Wonde, waren tot nu toe, alleen met Hegtpleisters by een gebragt. Als ik de Wonde aan bet Borstbeen verbond, drukte ik het Bloed, dat gedurig meer en meer in Etter veranderde, uit dezelve, van boven naar beneeden. De Hoest verminderde van tyd tot tyd, en hy Diep doorgaans zeer gerust. Den Dorst lesc' te ik beftendig, door het Baden. Dog,om ook het Lighaam te voeden, liet ik dagelyks het B*d vermengen, met zoete Melk, en den Lyder dikwils zeer kleine Klisteeren zetten, vun zoete Melk, of van Kalfs- en- Hoendernat. Na 10 Dagen, hield het Hoesten geheel op, de Wonde aan het Borstbeen, ontlastte weinig Etters meer, de Koorts was byna geheel verdweenen, en ik deed nu wederom eene bloedige Hegting. Daar ik zag, dat de Lyder niet merkelyk uitteerde, maar dat veeleer de Dorst, de Koorts en de brandende Hitte, minder wierden, bewees dit alles genoeg, dat 'er eene zuivere Cbyl naar het Bloed gevoerd wierd. Ik ging met de Baden en de voedende Klisteeren, by den Dag, en, als de Lyder niet fliep, ook by den Nagt, voort. Na drie Weeken nam ik de Proeve, om den Lyder wat Melk in den Mond te geeven.' Het viel hem zeer zwaar, dezelve door te flikken, hy had gedu*  ( i?5 ) durig neiging tot Braaken, dog eindelyk flikte hy de Melk 'door, en 'er kwarn niets van te rug. Ik wilde deeze Proeve niet herhaalen, naardien ik vreesde, dat de geflootene Wonde in het Siokdarmshoofd, weder open zou fchenren; dog ik liet nog agt Dagen, met de Baden en Klisteeren voortvaaren. Na 4 Weeken liet ik den Lyder weaerom zoete Melk in den Mond vloeijen, en toen ging het flikken beeter Ik het wat tarwebrood in Melk weeken,'en de Lyder flikte het,hoewel met moeite, door. Van deezen Dag af, liet ik de Baden en de Klisteeren na. Den Lyder Wierd dan eens wat Vleeschfoep, en dan wat dun Bier in den Mond gegeeven. De Wonde op het Borstbeen was geflooten, en in diervoege had zig de uitwendige Huid, in de Wonde van het Strottenhoofd ,ingeflooten.'Er bleef een zeer diep Litteeken over. De Lyder kreeg eene verftaanbaare Spraak, dog zyne Stem was zeer grof, en het Geluid reutelend, zo, als of men , gehoest hebbende; het Slym wil uitwerpen. Na verloop van zeven Weeken, verliet mynen Lyder het Gasthuis, hy wierd verder niet geftraft.. maar wierd in ftilte uit het Regiment genoomen, en naar Westpbalen, onder dat van Hes/en- Kas/el afgegee-' ven. Het enige geluk, tot behoud van het Leeven deezes Lyders, was, dat de Wonde in het Siokdarmshoofd, door het fterk Hoesten, door het uitgeftorte Bloed in de Lugtpyp, en door derzei ver, zeer gevoeligen zeM 5 , nu-  ( is* ) nuagtigen Rok,niet merkelyk tot Ontfteeking was over gegaan. Het Gezwel op het Borstbeen was alleen ontftaan, door dat de Lyder, den geheelen Nagt, in de Wagt,zonder hulp gelegen, het Bloed, in het celwyze Weeffcl, naast de Lugtpyp gezakt, en op deeze plaats het zelve voortgebragt had. Dat de Dorst, in het Bad verdween, dat men door Klisteeren, het Lighaam voeden, en door die van den Koortsbast, by Kinderen, de Koorts kan geneezen, is van elders^, uit de Ondervinding bekent. AANMERKING VAN DEN UITGEEVER. In myne langdurige, Militaire Pratyk, heb ik veele dergelyke Gevallen gehad, die grootendeels gelukkig zyn afgeloopen. Ik heb altyd, by de Bloedige Hegting, ook de drooge hegting, en inzonderheid die met de Engelfche Pleister, gebruikt; beneevens een behoorlyk Verband, de Lyders in een loodregten ftand geplaatst, alle twee of drie Uuren; kleine Klisteren, in bet eerst van Melk en Wa-  C ?87 ) Water, of een afkookfel van Haver, en als de Etterkoorts over was, van Vleeschfuep, en ook dikwils met een Af kooi; fel van den Koortsbast, zetten. In het begin wierden, naar verels der omftandigheeden, verfchsiden Aderlaatingen, van 6 of 7 Oneen, gedaan, en om de droogheid der Tong en van den Slokdarm te verminderen, liet ik de Lyders, dikwils, lepelswyze, het volgende gebruiken: Ol.Amygd.dulc. recent. S. igne express, Unc.j' Succ. Citri recent, express. Dracbm. VJ Syrup. papav. alb. Unc. %ï M. D. Dit maakte de Deelen leenig, en was te gelyk een pynftillend Middel voor de Wonden. Het Baden, dat by den voor dat het Schurft uit kleine Diertjes, enz: ontftaat,en dat deezen eerst, in de Puisten voortgebragt worden. In den Zomer, heeft dezelve gefteltenis, in de Wonden plaats, als zy niet behoorlyk bedekt zyn,en de Vliegen en InfeÜen, daar by kunnen komen; terwyl 'er zig, van het eene Verband tot het andere,Maden aanzetten, en de Gekwecften gevoelige Smerten veroorzaaken. In Gasthuizen, alwaar de Gekwetften Dekens hebben,gebeurd dit zelden, maar wel onder het vervoeren, wanneer het Verband ligtelyk kan verfchuiven, of ook in de Gasthuizen, by onrustige Lyders, die dé Dekens van zig werpen, enz. De tel*?. "30C*""7» Beobachtungen vori Fcldkrackbsi* N a  ( J96 ) Da onzuiverheid der Soldaaten, heeft veel fchuld aan het ontftaan van het Schurft. Dit ziet men duidelyk in het Veld, aan die Soldaaten, die zig dagelyks met Zeep wasfen, dat zy niet zo ligt, door dit Gebrek worden aangetast. Wat heeft men, in vroegere tyden, veele moeite gehad, om het Schurft te geneezen. 'Er wierden zo veele Bloedzuiverende Middelen , om zelfs het gewoone Schurft te verdryveii, aangewend, en nog ging 'er dikwils een vierde of de helft van een Jaar voorby, zonder dat men den Lyder, van zyn Gebrek bevryd had. Ik heb mynen Lyders, Baden, met zwarte Zeep vermengd, laaten gebruiken , hun enige maaien laaten purgeeren, en zig alle Avonden fmeeren, met eene Zalve, uit Varkensvet en Zwavel. Op deeze wyze, wierden myne Schurftigen, fchielyk, en zon. der nadeel aan hunne Gezondheid, Geneezen. Deeze Smeerkuur is by de Boeren op het Land, het enige Middel, waar mede zy zig, van het Schurft,tragten te geneezen; waar by zy nog deezen Regel in agt neemen, dat als zy de Zalve ingefmeerd hebben, zy zig in eenen Oven, die den vorigen Dag heet geweest is, nederleggen, en daarin, ruim een Uur zweeten. De beroemde pringle, gebruikte ook ter Geneezing van het Schurft, niets anders, dan een enkeld Laxeermiddel, benevens eene Zalve uit Sulpb. viv. Pulv. Rad.- Fakriancs en  v '97 ) -Axungia Porc , Met deeze Zalve moesten alle de fchurftigeDeelen,van tyd tot tyd, gefineerd worden. Ik heb my doorgaans, by alle Schurftigen , van deeze Genees wyze bediend, terwyl deDiertjes , die zig daar in ophouden,door hetinwryven deezerZalve,in de open e Puistjes, gedood worden, naardien zy het Vet en de Zwavel niet kunnen verdraagen. Volgens de Behandeling van het Schurft,die de Heer jasser heeft voorgefchreeven,worden alleen de vlakke Handen gefineerd. Dit doet denzelfden dienst, en heeft het aan* merkelyk voordeel, dat alle de Deelen van het Lighaam, niet befmeerd moeten worden, * en by gevolg de Zweetgaten, ook minder, door de vette Zalven, verftopt worden. Ik heb aan enigen myner Lyderen, de Proeve genomen, om het Schurft, volgens de Geneeswyze van den Heere jasser te geneezen, en ben dus, van derzelver goede uitwerking? volkomen overtuigd geworden. Myn Viaend en Amptgenoot , de Heet the den, wien ik deeze Geneeswyze heb medegedeeld, en die het opzigt had over hes geheele Artillery - Corps, is by meer dan 40 Schurftigen, in eene fchielyke Geneezing geflaagd, en behoud nog deeze eenvoudige Be* handeling. 'Er zyn nog veele Regiments-Veldfchee: ren, die ik verzogt heb, de Proeve met deeze Zalve te neemen, en die my verzekerden , dat zy 'er hunne Lyders fchielyk door ^erfteld hadden, N s Ik  C ip8 5 Ik verhaalde den Koninglyken Lyfartz,deri Heere roloff, dat ik zo veele Voorbeelden van den gelukkigen uitflag deezer Geneeswyze had. Hy liet 'er, in het Weeshuis alhier, de Proeve mede neemen, en men heeft 'er daar insgelyks, den gewenften uitflag van gezien, i Volgens alle ingekomene berigten, is heC verouderde Schurft, ten langften in vier Weeken, daar door geneezen. ELFDE WAARNEEM I N,® Over de Geneezing van eenen dollen Hmds-beet.- Dayr den Heere, geizelf.r, Heelmeester van het Regiment •San zaremba3ch. TT XsJene getrouwde Vrouwe van ruim dertig Jaaren, van een bloedryk en galagtig Tempé, ram ent, wierd, op den i5den January van het Jaar 1775, met nog eene andere Perfoone, in den flinker Voet, aan den uitwendigen Enkel, door eenen dollen Hond, gebeeten. Zy was, door dit Geval, ten uiterften onrustig, en had ©enen kleinen,harden Pols. Ik  C 199 ) Ik behandelde deeze Lyderesfe, volgens de Wyze van schmucrer, namelyk,, ik deed diepe inkervingen, Scarificationes, in de Wonde, liet deezen enigen tyd bloeden, ftrooide .het Poeder van Spaanfe-Vliegen in de Wonde, bedekte dezelve nog met eene Spaanfe Vliegpleister , liet haar dagelyks enige Poeders, uit gezuiverde Salpeter en Kamfer, gebruiken, eene ligte Gerftendrank drinken, en daar by eeneSchraale Leevensvvyze, uit het groeijend Ryk, in agt neemen. Op deeze wyze wierd agt Dagen voortge vaaren, en'daar de Lyderesfe, behalven de •Pyn in de Wonde,die door de ^Spaanfe Vliegen was ontftaan, geene de minfte ongefteldheid gewaar wierd, verdween ook haare Vrees. Na dat deeze agt Dagen verloopen waaren, verbond ik de Wonde, die fterk Etterde, met een mengfel, uit het Poeder van SpaanfeVliegen, en het pW. Bafilic, _ waar na zy, na verloop van vier Weeken, volkomen gev neezen wierd. Tot befluit liét ik de Lyderesfe, tweemaal, een Laxans mercuriale gebruiken jj dat 'fterk werkte. Zy bevind zig tegenwoordig, volkomen gezond. Dat de Hond, door wien deeze Vrouw gebeeten was, zeker dol geweest is, bewyst de andere Perfoone,die door denzelven Hond ook was gebeeten; want zy is, onder het opzigt van een ander, en onder eene andeN 4 re  ( 20» ) tc Gcneeswyze, ellendig aan de Watervrea» geftorven. TWAALFDE WAARNEEMING, Eene beklemde Netbreuk, met gevaarlykeToevallen, Door den Heere hors, Heelmeester van bet Regiment van rothkirch. JEen Grenadier die van het Regiment, verlof had, geraakte den 28ften Maart, van het Jaar 1779, Dronken zynde, in een Gevegc mét enigen van zyne Makkers. Daar hy, zo 'door de fterkte van zyn Lighaam, als door den hevigen tegenftand dien hy bood, niet dan met het uiterfte geweld ter neder geworpen kon worden, hadden hem zyne tegenpartyders derwyze op zynen Buik getrapt s dat hy des Nagts, half dood, na huis gedraagen moest worden. Toen hy weder by zig zelfs kwam, klaagde hy over de hevigfte Pyn, in den Onderbuik en de Schaamdeelen. De Buik was zeer gezwollen,hy Braakte en had Koorst. welke kwaade Toevallen,van tyd tot tyd, vermeerderden,  C 201 ) Een Land-Heelmeester, die 'er by geroepen was, had, aan de Bloedverwanten des Lyders,het naderend Gevaar voorfpeld, waarom men ook befloot, hem haar het Regiment te lluuren. .. De Lyder wierd, op den 3often Miart, laat in den Avond, te Neisfe in het Gasthuis gebragt. Ik vond hem in den gevaarlykften toeftand. De 'geheele Onderbuik was, benevens de Schaamdeelen, zeer gefpannen en pynlyk, en aan de laatften waren verftorvene Vlekken. Na een naaukeurig onderzoek , vond ik eene beklemde Breuk. De LydeC had eene hevige Koorts, vergezeld met Braaken, en hy had, zedert zyn ongeluk, nog geenen Afgang gehad. Daar de Lyder nu, op het geringfte aanraaken van den gefpannen Balzak, Scrotum, de hevigfte Pynen leed, kon men, in deezen toeftand, om het inbrengen der Breuk, niet denken, en 'er bleef derhalven, geen ander middel ter zyner redding over, dan eane fpoedige Konstbewerking. Ik verrigtte dezelve ook terftond, den volgenden Morgen, na dat hy voor af Adergelaaten en tweemaal geklisteerd was, fchoon de laatften geene ontlasting bezorgden. Na dat ik de uiterlyke Bekleedfelen, van boven den Buikring tot aan den Bodem van den Balzak, doorfneeden, en den Breukzak, die zeer dun was, genoegzaam ontbloot had, N 5 maak»  C 20-2 ) maakte ik eene kleine opening in den Breukzak, waar uit terftond eene menigte Hinkenden Etter fpoot. Hier op v er wy derde ik den Breukzak, met eene fmalle Bistouri, die met een Knopie voorzien was, naar boven en onder, waar op nog eene menigte Etters en verftorvene gedeelten van bet Net uitvloeiden. By het onderzoek der beklemde Deelen, vond ik twee groote gedeelten van het Net, waar van het een geheel verftorven was, dog het tweede fcheen nog goed te zyn. In den grond van den BreuLzak verfeheen met het uitgezakte groote gedeelte van het verftorven Net, de bloote Bal, met zynen witten Rok, Tunica aibugwea. Dus moest •de Schederok van den Bal, Tunica Fggmalis Testis, by de geweldige nederpersfing van het Net, te gelyk gefcheurd zyn,daar de Lyder voorheen geene Breuk :had gehad, en dos het bloot leggen van den Bal, door geeae aangeboorene Breuk ontftaan kon. Hier op verwyderde ik den Buikring, op den top van mynen Vinger, met eene ünalle Bistouri. Terwyl ik dit deed, kwam 'er .tiog eene groote menigte ftinkenden Etter, ■agter den verwyderden Buikring van daan, derhalven moest 'er ook, binnen den Buikïing, in den Buik, eene fterke Verettering van het Net, zyn voorgegaan. Het grootfte gedeeke van het verftorven Net  ( 2^3 ) Net, dat zig in den Breukzak bevond, fneed ik tot aan den Buikring af, na dat ik het zelve eerst nog wat na my gehaald had. Het was hier onnodig het zelve af te binden. Het gedeelte dat nog goed fcheen te zyn, bragt ik, door den verwyden Buikring, in den Buik te rug. Terwyl 'er geene Beklemming van eeneri Darm plaats had, moest de Verftopping van het Lyf noodzakelyk veroorzaakt zyn geworden, door het fterk nedergetrokken Net, waar door misfchien eene Zamentrekking yas den, Karteldarm , Coion, ontftaan was. Na dat de Lyder verbonden en te Bed gebragt was,liet ik. w?.rme Stovingen over den Buik leggen, en inwendig verkoelende en openende Middelen gebruiken. Twee Uuren na de Konstbewerking, had de Lyder eene behoorlyke ontlasting, waar na hy zig tamelyk wel bevond;, alieenlyk klaagde hy nog over hevige Pyn in den Buik, Inzonderheid bovenwaards, ter zyde den Na* vel, aan de regter zyde, waar op de Konstbewerking gefchied was, alwaar hy'zelfs het geringfte aanraaken, niet zonder Pyn kon verdraagen. Na twee Dagen, verminderde deeze Pyn een weinig, zo dat men het Lighaam meer 'kon aanraaken. Ik ontdekte nu aan het zelve, twee aanmerk'elyke hardheeden; de eene bevond zig bovenwaards, naast den Navel, en de tweede bcneedenwaards, omtrend vier Vingerbreedte boven den ver- wy-  C a°4 ") wyden Buikring. Op deeze plaatfen van hec Net, moesten dus, door het geweldig trappen, dat men den Lyder op den Onderbuik gedaan had, hevige Kwetzingen of Verfcheulingen ontftaan zyn. Ondertusfchen wierd de Lyder, van Dag tot Dag, gemakkelyker, en den uitvloed des Etters uit den Buik, die tot hier toe , uit den opengehouden Buikring, had aangehouden, begon zeer fterk te verminderen. Dog de gemelde hardheeden , bleeven my gedurig verdagt. erao Ik heb voorheen gezegd, dat ik een gedeelte van het Net, dat nog goed fcheen te zyn , in den Onderbuik te rug gebragt had , dewyl dit volgens de Waarneemingen van anderen, insgelyks met goed gevolg gefchied is (*> Do<* nu berouwde het my, dat ik het zelve niet had afgefneeden, daar bymyde verdenking opkwam, of het niet het zelfde gedeelte zyn Ion, dat zig beneedenwaards , boven den Buikring, door eene hardheid openbaarde,en nog onaangenaame gevolgen kon veroorzaaken Nogtans kon het ook zyn, dat deeze onderfte hardheid, zo wel als de bovenfte naast den Navel, reeds voorheen, door het geweldig trappen op den Buik, veroorzaakt waren. Ze (*) Zie Heuermans Abhandhmg der vornehmften Chlmrgifchen Operationen, i« erften Bande, Seite 544 & 545 iu der Note a.  ( 205 ) Zedert den Dag der Konstbewerking, waren reeds drie Weeken verloopen, wanneer alles zig ter Geneezing fchikte, de Wonde zig meer en meer floot, de ontblootte Bal reeds weder met den Balzak vereenigd was, en de Buikring, die tot hier toe, door eene Steekwiek was opengehouden , zig wilde fluiten. Dog, om de nog overgebleevene Hardheeden hield ik het raadzaam, den Buikring nog open te houden, of dezelven nog tot Verettering overgingen. Tot dit oogmerk verkoos ik een gewoon Waschkaarsje, Bougie, dat ik door den Buikring, naar de onderfte hardheid,, in den Buik voerde. Na dat ik daar mede, vyf Dagen had aangehouden; kreeg de Lyder eenen aanval van Koorts, waar op, uit den Buikring, het ufcvlocijen van eenen asgraauwen Etter , met kleine gedeeltens van het veretterde Net, volgde. Dus was de onderfte hardheid, boven den Buikring, tot Verettering overgegaan, waat als men op deeze plaats d/ukte, kon men den Etter, zeer gemakkelyk naar den Buikring. fchuiven. Na drie of vier Dagen, was al den Etter, volkomen uitgevloeid, en de hardheid was geheel verdweenen. Nu was de bovenfte hardheid, naast den Navel, nog over, die ook, op het aanraaken, pynlyker wierd. Hierom vreesde ik niets anders, dan dat dezelve insgeJyks tot Verettering zou  ( 2,06 ) zou overgaan, dog ik kon van buiten, geene duidelyke Tekenen, van eenen beflootenen Etter ontdekken, in welk geval ik niet verzuimd zou hebben, door eene opening in den Buik, denzelven te ontlasten, op dat hy niet naar binnen doorknaagen en zig töS-übheïï dö Darmen zou plaatfen. Eindelyk kreeg de Lyder, in het begin van den vyfden Week, wederom eenen aanval van Koorts, waar by de koude zo hevig was, dat hy anderhalf Uur lag te fchudden. Enige Uuren daarna, ontftond 'er uit den Buikxing, die tot hier toe open gehouden was, eene uitftorting van eene groote menigte asgraauwen Etter, met groote en kleine Hukken van het veretterde Net. Dit uitvloeijen duurde enige Dagen, in eene tamelyke hoeveelheid, dog het wierd van tyd tot tyd minder, tot dat het eindelyk, na verloop van agt Weeken, geheel ophield. De bovenfte hardheid , naast den Navel, was nu ook geheel «verdweenen; alle pynlyke gewaarwordingen in den Onderbuik hielden op, de Lyder begon zig beter op te rigten en te gaan. Het Waschkaarsje wierd dagelyks korter genomen, en eindelyk, daar 'er niets meer over was, dat verdagt was, geheel nagelaaten, waar op de opening van den Buikring zig ook volkomen floot, en een vast Litteeken gemaakt wierd, zo, dat de Lyder, in den tyd van negen Weeken, geree-  C 2®r ) réekend van het begin der Konstbewerking, volkomen tot den Dienst herfteld, uit het Gasthuis wierd gelaaten- Ik heb het overtollig gereekend, alle de in en- uitwendige Middelen te melden, die, naar de gefteltenis der omftandigheeden, zyn voorgefchreeven, DERTIENDE WAARNEEMING. Vzn eene Beklemde Darmbreuk. Door Denzelven. ï^y een Onderofficier, die, reeds 16 Jaaren geleeden ,door eenen Val met zyn Paard, eene Breuk had gekreegen, die, volgens zya zeggen, wel ingebragt was, en hy eenen Breukband gedraagen had, dog daar 'er, onder den Buikring, eene Verheevenheid was overgebleeven, en hy, om die reeden, den Breukband, niet zonder Pyn, kon draagen, heeft hy dien afgelegd en is na dien tyd geen ongemak van zyn Gebrek meer gewaar geworden. Enigen tyd geleeden, deed deezen Man" eenen misfprong, over eene Gragt, waar door op dezelve Plaats, eene nieuwe Breuk ont- ftond,  ( 208 ) ftond, waar door de Darmen, met geweld, In den Balzak zakten, en beklemd wierden. Men had verfcheiden Proeven gedaan, om de uitgezakte Darmen te rug te brengen , dog zy waaren allen, zo wel als het gebruik van het koud Water, te vergeefs geweest. Ik zag deezen Lyder, op den derden Dag, de Balzak was zeer pynlyk gefpannen, en bruinrood van kleur. Hy had Koorts, Braalcinsen en opgeftopten Afgang, Naardien het niet meer mogelyk was, de uitgezakte Deelen te rug te brengen, raadde ik de Konstbewerking aan, en daar de Lyder hier toe beüoot, verrigtte ik dezelve den volaend Dag, in tegenwoordigheid van den beneesheer gabel, en verfcheiden Heelmees, tCToen ik de uitwendige Bekleedfelen," van bovenden Buikring af, tot aan het einde van den Balzak, doorgefneeden, en den Breukzak, die zeer dik was, genoegzaam ontbloot had, opende ik denzelven , waar uit enig Water vloeide, toen verwydde ik, met de behoorlyke omzigtigheid, den Breukzak, naar boven en onder , waar op een vleesagtig Lichaam te voorfchyn kwam, dat de grootte en gedaante eener Kalfsnier had, en boven de dunne Darmen, die in den Breukzak beklemd waren, uitftak. Het beklemde gedeelte der Darmen, bedroeg ruim * El, en aan het zelve ontdekte men, enige ontftokene plaatfen. Daaï  C 209 ) Daar het my, by oude Breuken, alwaar" den Buikring doorgaans genoeg verwyd is, tweemaal gelukt was, om de uitgezakte Deelen, zonder den Buikring te verwyden, te kunnen inbrengen,nam ik ook hier de Proeve, door den hals van den Breukzak, zo ver het my mooglyk was, open te fnyden; dog het bovengemelde vleesagtig Lighaam, was hier den grootften hinderpaal, terwyl het zeive, digt aan den Buikring vast zat, mee eene Bafis van twee Duimen breed, en denzelven derwyze floot, dat ik niet dan mee de grootfte moeite, de verwyding zo wel van den hals des Breukzaks, als van den Buik» ring, kon verrigten. Hier op bragt ik het uitgezakte Gedarmte binnen, en onderzogt het vleezig Lighaam, dat buitenwaards aan den Buikring vast zat; en ik ontdekte, dat het zelve, agter denzelven, nergens mede vereenigd was, Ik doorftak deszelfs Bafis in het midden, met eene Naald, die met eenen breeden gewastten Draad voorzien was, bond het zelve van boven en onder, en toen fneed ik het geheele ftuk, boven den Band af. Dit vleesagtig Lighaam had zulke groote Bloedvaten,1 dat, toen ik dezelven affneed.een flagaderlyk. Bloedvat, met eene fchuinfe- Bogt, zo geweldig in de hoogte fpoot, dat het Bloed langS des Lyders Aangezigt liep. \tfaarfchynlyk was de Band niet vast genoeg'aangehaald; dog O eene  ( 2IO ) eenen tweeden Band,ftuitte terftond de Bloedftorting. > Toen fneed ik den Breukzak, zo veel mogelyk, weg, en in het overige deed ik inkervingen , Scarificationes, om dit aan de Verettering over te laaten; en de Lyder wierd verbonden. Deeze Konstbewerking, die, wegens de gemelde hinderpaalen, veele zwarigheeden veroorzaakte, duurde ruim anderhalf Uur, welke de Lyder, met alle mogelyke Standvastigheid doorftond. Hy verzekerde, dat: het afbinden van het vleezig Lighaam, hem de meeste Pyn veroorzaakt had. Toen ik het afgefneeden vleezig Lighaam onderzogt, en in de lengte doorfneed, vond ik, in des zelfs midden, eene eironde holte, waar in een bruinagtigVogt bevat was. Daat de Lyder, 16 jaaren geleeden, op de bovengemelde wyze, eene Breuk had gekreegen, waar by, volgens zyn berigt, na het inbrengen, onder den Buikring, eene Verheeven* heid' was overgebleeven, waarom hy dea Breukband, niet zonder ongemak, kon draagen, is het zeer waarfchynlyk, dat dit toen eene Netbreuk zy geweest, die niet geheel ingebragt is geworden, maar waar van een gedeelte, buiten den Bnikring, is vast gegroeid, en door den tyd eene dergelyke vleezige gedaante hef ft aahgenoomen. ?: Als dit inderdaad den Oorfprong van dit vlee-  ( 211 } vleezig Lighaam is, is het nogtans zonderlingJ hoe het inwendige gedeelte van het Net, zonder merkelyke Toevallen,van het gedeelte dat buiten den Buikring gebleeven was, kon losraaken; daar de Lyder zig niet kan te binnen brengen, dat hy 'er op dien tyd, iett van gewaar geworden is. Voor het overige is de Lyder, gedurende de geheele Geneezing, vry van alle Toevallen gebleeven, en hy was in vyf Weeken volkomen geneezengelyk hy ook tegenwoordig nog, zynen Dienst als Onderofficier by het Regiment,in eene volkomene Gezond* heid verrigt. DE VEERTIENDE WAARNEEMING; Van eene gelukkig geneezene Netbreuk, -waar by bet Net gebeel Knoestagtig -was, en den Bal na de Konstbewerking, tot verettering over ging, en daar door gebeel vernield wierd.Door den Staf. Heelmeester, den Heere ottq, tegenwoordig Heelmeester van bet Infantery^ Regiment, van gass. Tl A-^e Serjant schmtdt van het Regiment ran den Prins van Hesfen.Pbilipstbal.Qü van O 2 dc  C 212 ) de Kompagnie van den Hoofdman van.LORENz; 36 Jaaren oud, van eene zwakke gefteltenis, had,zedert 12 Jaaren,eene Balzaksbreuk,Hernia Scrotalis, dog die, gedurende dien tyd, door een Breukband, behoorlyk was ingebonden, en hem dus geen merkelyk oDgemak veroorzaakt had. Dog toen hy,in den laatften Oorlog, in de Maand February van het Jaar 1779 ? in koud cn windrig Weder, eene vierde van eene Myl,op het Krygswoord, Parole,moest gaan, had hy daar'door zo veele Koude geleeden, dat hy,na zyne terugkomst, door een kramp» agtig Kolyk wierd aangetast, dat zo hevig was,dat de Breuk, onder den Breukband uitzakte, zo, dat de uitgezakte deelen , door den Pop van den Band, fterk beleedigd wierden, waar door in dezelve Ontfteeking en Pyn ontftond; het Braaken was geweldig, en hield aan tot den zesden Dag, en hy ontlastte daar door twee groote ronde Wormen. Het Lighaam was verftopt, zo, dat alle aangewende Middelen, geene ontlasting te weeg bragten, tot dat hy eindelyk,op den vyfden Dag, eene Ontlasting kreeg, wanneer het Braaken wat Verminderde, dog tot den zevenden Dag, na bet begin van het Kolyk, nog voortduurde. Op de beklemde Breuk, lag men koude Stovingen, inzonderheid van Sneeuw en Ys. Dog daar de Breuk, na veele vergeeffche poogingen, niet ingebragt kon worden, bragt men den Lyder, op den i5den Dag na dat het Kolyk  C 213 ) lyk begonnen was,in het Gasthuis tescHWErdnitz. Hier kwam hy op den 2 8ften February, en ik vond de Lyder tamelyk rustig en vrolyk, en zyne Pols was geheel vry van Koorts, de Breuk was zeer groot, zo dat de Bodem van den Balzak, ruim een voet van den Buikring verwyderd was-, endezelven had in den omtrek 15 duimen. De geheele Breukzak was, tot aan den Buikring,zeer fterk gefpannen en hard, en wederftond het drukken des Vingers,' zo, dat men niet duidelyk kon ontdekken, wat in denzelven beflooten was. Om de Spanning weg te neemen, liet ik den geheelen Balzak, gelyk ook den Buik, met warme Lynolie wryven, en dikwils over de Breuk, eene warme weekmakende Pap met Lynolie, aanleggen. Inwendig liet ik hem, om open Lyf, en den Stoelgang vloeibaar te houden, het Zout van glau,ber, in eene matige hoeveelheid gebruiken, en ftond hem geen Eeten toe, dan alleen Soepen. Den vierden Maart, was de fpanning der Breuk wat verminderd, dog. men kon nog niet onderfcheiden, wat eigentlyk in dezelve bevat was. De Lyder had dagelyks, twee of driemaal, open Lyf, en men voer met dezelve Middelen voort. Den negenden Maart was de Spanning wat meer verminderd, en men kon nu na den Buikring toe, duidelyk voelen, dat het Darmnet, Omentum, in de Breuk bevat was, en verfcheiden knoestagtige Knobbels vormde; O % voo?  ( 214 ) voor het overige bevond de Lyder zig vrolyk, en ik liet dezelve Middelen nog voort gebruiken. Ik gaf berigt van dit Geval, aan den Heere schmtjcker , die my aanraadde,de Konstbewerking te onderneemen, ter behoudenis van den Lyder, dog deezen wilde zig daar aan niet onderwerpen. Daarom wierd, met de Pappen, en de inwendige Middelen, die men tot hier toe gebruikt had,voortgevaaren. De hardheid van de Breuk, verminderde, inzonderheid naar boven toe, wat meer, zo, dat men de knoestagtagtige Verhardingen van het Net; duidelyker kon voelen. Daar de Lyder eindelyk zag, dat hy op geene andere wyze, dan door de Konstbewerking, te helpen was, befloot hy ten laatften daar toe. Hier toe liet ik hem voorbereiden, door een Laxans antiphlogisticum uit het Seitlitzer Zout met Manna, in gelyke Deelen, dat ik hem, op den 22ften Maart, liet gebruiken, en waar door hy vyf ontlastingen had. Op den 23ften Maart, liet ik hem vroeg, de Hairen van den Balzak en Schaamftreek, affcheeren; en ten 10 Uuren verrigtte ik de Konstbewerking. De Lyder wierd op eene Tafel gelegd, met de Billen, de Schouders en het Hoofd, wat verheeven, en met het Onderlyf wat laager; de Beenen wierden een weinig geboogen, en door twee Helpers vast gehouden. Hier op maakte ik, met eenen Helper, eene dwarfe plooi in de Huid, en fneed  f 215 ) fneed dezelven en het Vetvlies, tot op den Buikring, door, ik bragt een holle Sonde, in de gemaakte fnede, naar boven, en verlengde dezelve, tot op een Duim breed boven den Buikring. Daar na bragt ik de holle Sonde be-^ needenwaards in den Balzak, en verlengde de" Snede, tót op deszelfs Bodem. Om toen den Breukzak, Siccus Herniofus, te ontdekken, fcheidde ik het Vetvlies, waar mede hy bedekt was , af, dog ik vond, ln plaats van een dun doorfchynend Vlies, een waar peesagtig Vlies, Mem.brana aponeurotica,en na een naauwkeuriger onderzoek, bleek het, dat het de Schederok der Zaadftreng, Tunica vaginalis funiculi Spermatici, was, die de uitgezakte Deelen in zig bevatte; waarom ik van myn voorneemen, om den Breukzak geheel af te fcheiden, fepariren, en af te binden, moest afzien, dewyl het onmooglyk was, de Zaadftreng te myden, daar zy hier de Breuk maakte. Ik vond den Bal, Testiculus, van onderen in den Breukzak leggen; hy was zeer klein, en byna verwelkt, dog ik kon van de Zaadvaten, Vafa Spermatica, in weerwil van alle aangewende moeite, niets ontdekken. Ik befloot dus, om den Breukzak te openen, en poogde, aan deszelfs middenfte en bovenfte gedeelte, eene Plooi te maaken, dog dit was onmooglyk, om dat denzelven te zeer gefpannen was. Hier op opende ik de Zak, voorzigtig, met eene Bistouri, en vond dat dezelven uit waare peesagtige Veezelen, %k O 4 bï&  ( 21* ) brae aponeuroticae, beftond, en wel eene Lyn dik was. Toen ik deezen had doorgefneeden,kwam de waare Breukzak te voorfchyn» die uk een dun, doorfchynend Vlies beftond, zo, dat men het Darmnet, Omentum, dat in denzelven bevat was, duidelyk zien en onderfcheiden kon. Ik wilde toen de holle Sonde, tusfchen het gemelde peesagtig Vlies en den Breukzak brengen, om te zien, of denzelven van het peesagtig Vlies, dat hem omvatte , of van de Schederok der Zaadftreng, losgemaakt kon worden, dog dit was volftrekt onmooglyk, dewyl ik de Sonde, niet boven eenen halven Duim, nog naar onder, nog naar boven , en veel minder zydwaards, kon brengen. Het was dus volftrekt onmooglyk, de beide Rokken van elkander te fcheiden, naardien dezelven, zo vast vereenigd waren, dat hunne affcheiding, zelfs met het Mes, niet uit te voeren was. Hierom opende ik den Breukzak, met alle omzigtigheid, waar uit ruim twee Oneen van eene geelagtige Wei, Serum, vloeide. Daarna bragt ik den Vinger beneeden waards, om den Zak tot aan zynen Bodem te openen, dog ik kon,met den Vinger, niet ver komen, naardien de Bodem des Breukzaks, die zig tot in het midden van de geheele uitgeftrekheid van het Gezwel uitftrekte, het verder nederwaards brengen , van den Vinger belette. Ik maakte nu eene nieuwe infnydlng, in den Schederok der Zaadftreng, onder den Bodem van den Breukzak, waar  C 217 ) waar oit eene hoeveelheid geelagtige Wei vloeide,dietenminften zesden Oneen bedroeg, en, in Kleur en vloeibaarheid, volkomen geiyk was, aan die, welke zig van.boven, in den Breukzak bevond. Het Darmnet, dat in den Breukzak beflooten en geheel knoestagtig was, ftrekte zig uit van den Buikring, Annulus, tot aan. den Bodem des Breukzaks, Fundus facci berniofi, en dus tot in. het midden der geheele uitzetting, van den Schederok der Zaadftreng, bedroeg ten minften twaalf Oneen in gewigt, en was zo vast met den Breukzak vereenigd, dat het, op geenerleië wyze, daar van afgefcheiden kon worden. Daar het dus onmooglyk was, om zo min het Knoestagtige van den Breukzak, als de Breukzak van den Schederok der Zaadvaten, af te fcheiden, zonder de Zaad vaten te kwetfen, doorftak ik, met oogmerk om de Zaadvaten te myden, den Schederok der Zaadftreng, benevens den Breukzak, digc by den Buikring, dog zo, dat ik het agterfte en inwendige gedeelte van dezelve, niet in den Band bevatte, en ik nam, zo wel van het knoestagtige Darmnet, als van den Breukzak, zo veel weg, als ik gevoeglyk kon, en naderhand ook een gedeelte van den zeer uitgerekten Balzak, ik verbond de Wonde rnec droog Plukfel, lag over het zelve trapswyze Drukdoeken, bevestigde dit alles met het Lies^ verband, Spica inguinalis, en lag den Lyder, in eenen regtuitgeftrekten ftand te Bed. Na O 5 de  ( 2IS ) de Konstbewerking, gaf ik den Lyder; vol* gens het Voorfchrift van den Heere schmuc ker, een zagt pynftillend Middel, beftaande uit het Aq. flor- Napba. Unc. IJ Land. liq. Sydenb. Dracbm. i en de Sy'rup. Rub. idaei Unc. §. Dit Drankje moest de Lyder in 24 Uuren gebruiken. Tegen den Avond begon zig de Pols te verheffen, vol en ras te worden, waarom hem eene Aderlaating van tien Oneen gedaan, en een Drankje gegeeven wierd, uit het Bal Mirab. Gl. Unc. J Nitr. iepurat. Dracbm. IIJ Syrup. de Ahb. 6f Papav. aa Dractm. VJ. Spirit. Nitr. Dulc. Dracbm. li Aq. font. Libr. J- Dog in den tusfeheptyd wierd,met het bovengemelde pynftillend Middel, voortgevaaren. Tot zynen gewoonen Drank,liet ik hem Water met Citroenfap gebruiken.- Tegen den Avond was 'er een weinig Bloeds door het Verband gedrongen; dog daar het zeer weinig was, nam ik de Zwagtel alleenlyk af, lag verfe Drukdoeken aan, en bevestigde deezen met het dubbeld T Verband. Den Onderbuik liet ik wryven, met 01. Cbamomiil. coct. en een wollen Lap, met een weekmakend afkookfel, over denzelven leggen. De Lyder was den Nagt tusfchen den 2Qften en 24ften Maart, zeer onrustig geweest, hy had weinig geflaapen, de Pols was nog gedurig vol en koortfig. Met de bovengemelde Middelen wierd voortgevaaren, en daar de Lvder eenen afkeer van het Water en Citroen- ■ fap  C 219 ) fap had, Het ik hem, inzonderheid om dat hy enige Pyn in den Buik en neigingen tot Braaken had, een Afkookfel van Haver met Citroenfap, laauw drinken, en tegen den Avond een Klisteer zetten, waar van hy twee Afgangen had. Den 25ften Maart was alles in denzelven toeftand. De Lyder had, dien Nagt, onrustig geflaapen, de Pols was koortfig en vol, waarom ik nog eene Aderlaating van 16 Oneen liet verrigten. Men ging voort met het gebruik van bovengemelde Middelen,en hieid Dag en Nagt aan met de Wryving en Stoving; en daar "de Lyder nog enige neiging toe Braaken, eene pynlyke gewaarwording in den Onderbuik, en geene ontlasting had, wierd hem, tegen den i^vond, een Klisteer gezet. In den Nagt tusfchen den asften en 26ften Maart, had de Lyder wat geflaapen, en bevond zig iets beter. 'Er was eene menigte bloedig Vogt, door het Verband gedrongen, en toen men het afnam, vertoonde zig reeds, aan de randen der Wonde, eene goede Verettering, dog in de Wonde zelfs, vond men eene menigte bloedig en ftinkend Vogt. By het verbinden onderzogt ik den Bal,Testicul, en vond denzelven aanmerkelyk kleiner, flapper en fletfer, dan hy by de Konstbewerking was geweest, ik bedekte hem met drooge Wieken, en verbond de Wonde, inwendig, met een Dragtmiddel, en derzelver Randen, met  C 220 ) met het Ung. Bofilic. Het pynftillend Middel, opiat, dat tot hier toe gebruikt was, wierd nagelaaten. Met het Drankje, uit het Zout van g latje er met Salpeter, gelyk ook met het Wijven en Stooven, wierd voortgevaaren. De Pols, die nog gedurig koortzig was, wierd tegen den Avond meer verheeven, en de Lyder kreeg hevige Hoofd' pyn, waarom ik nog eene Aderlaating liet doen en een Klisteer zetten. De Lyder had den Nagt, tusfchen den 2Öften en 2/ften Maart, byna flaapeloos doorgebragt. De Hoofdpyn en de Koorts hielden aan. Men ging met de gemelde, in- en- uitwendige Middelen voort. By het verbinden vond ik, dat de Bal tot Verettering begon over te gaan, zo, dat 'er geene de minfte hoop meer over bleef, om denzelven te behouden; en daar het uitvloeijen van het Hinkend Vogt, zeer overvloedig was, moest de Wonde dagelyks tweemaal verbonden worden. Ik liet den Lyder, tegen den Avond, weder Klisteeren. Den 2 8ften Maart vond ik den Lyder wat rustiger, hy had dien Nagt geflaapen, en de Hoofdpyn was, fchoon niet geheel, nogtans voor een groot gedeelte, verdweenen. Men ging, met het gebruik der in- en- uitwendige Middelen, onophoudelyk voort. Uit de Wonde vloeide nog eene menigte ftinkend Vogt. Den 2often was de Lyder vrolyker, dan den  ( 221 ) den vorigen Dag; hy had dien Nagt tamelyk wel geflaapen; de Hoofdpyn was meest verdweenen, dog hy had, in derzelver plaats, aan het bovenfte gedeelte van de regter Dye, Pyn gekreegen, die zig uitftrekte van derzelver midden tot digt aan de Liesch. Op deeze plaats, vertoonde zig eene ligte Ontfteking, vergezeld van eene hardheid. Hierom wierd nog eene Aderlaating verrigt, en het ontftokenDeel met het Aa. veget. belegd. Aan de Wonde was geene verandering, waarom men met de gemelde Middelen voortging. Den 3©ften vond ik den Lyder tamelyk rustig, hy had dien Nagt goed geflaapen, de Hoofdpyn was geheel ge weeken, dog de Pyn in de Dye hield aan, en de hardheid fcheen te vermeerderen. Uit de Wonde vloeide nog beftendig een ftinkend Vogt, dog de Randen begonden eenen goeden Etter te gee« ven. Den 3iften nam ik een gedeelte van den verftorven Breukzak, gelyk ook van den Schederok der Zaadftreng, weg. Van den Bal was niets meer te ontdekken, naar dien denzelven geheel verfmolten was. Daar het uitvloeijen van het ftinkend Vogt, nog aanhield, fpoot ik een Afkookfel van den Koortsbast, met een weinig Esfent. Myrrbae, in de Wonde. Dewyl de Koorts en de Hoofdpyn nog niet geheel geweeken waren, liet ik met de bovengemelde Middelen voortgaan, en daar hy, zedert  fj £24 ) zedert den vorigen Dag, geene ontlasting had gehad, wierd tegen den Avond een Klisteer gezet. Den iften April was alles onveranderd, hy had dien Nagt, tamelyk gerust doorgebragt, dog de Koorts en Hoofdpyn hielden nog aan, maar waren zeer matig. In de in- en- uitwendige behandeling, wierd geene verandering gemaakt. Den tweeden April had de Lyder zeer goed geflaapen, de Hoofdpyn was geheel verdweenen, en de Koorts merkelyk minder. Het uitvloeijen van het ftinkend Vogt uit de Wonde, wierd ook minder, en in deszelfs plaats verfcheen een goeden Etter. De Pyn in de Dye bleef nog aanhouden, en op het gevoel, wierd men eene Vogtgolving, fiu£tu~ atio in het Gezwel gewaar, waarom ik het zelve liet pappen , en den Lyder, wiens kragten tamelyk begonden aan te winnen, liet ik, by afwisfeling, het afkookfel van den Koortsbast, met zyn Drankje gebruiken. De Wonde wierd nu verbonden, met het Ung. Bafilic. vermengd met den Balf, Arcaei, en bovenwaards, daar nog een gedeelte van het knoestagtige Darmnet gevonden wierd, lag ik Wieken, befmeerd met den Bals. Arcaei en de Merc. praecip. Rubr. Daar 'er, op den 3den en 4den April, geene verandering plaats.had, wierd ook, in de behandeling, geene verandering gemaakt. Den 5den April was aan de Wonde geene ver-  ( 223 ) verandering te ontdekken. Behalven overhe. vige Pyn in de Dye, klaagde de Lyder nergens over. Daar nu het Gezwel door het beftendig pappen, week was geworden, opende ik het zelve, aan het bovenfte en middenfte gedeelte van de Dye, en het andere aan het bovenfte en uitwendige gedeelte van dezelve. 'Er vloeide eene aanzienlyke menigte goeden Etter uit. Voor het overige wierd, met alle Middelen, op gemelde wyze, voortgevaaren, alleen was het pappen thans niet meer nodig. Den 6den had de Wonde eene goede gedaante, de Lyder bevond zig vry wel; de Gezwellen aan de Dye, gaven een overvloedigen dikken Etter. Als in de eene opening gefpooten wierd, kwam het Vogt uit de andere opening te rug. Om de verettering niet te vermeerderen, verbond ik de. Wonde met het Ung. de fiyracs, en liet over de geheele uitgebreidheid der Gezwellen, doeken leggen, nat gemaakt in het Aq. Veget. waar by Wat Spirit. Vini Campborat. gevoegd was. Den -den nam ik den Band weg, die wel geheel loshing, maar niet affcheiden wilde, dewyl het gedeelte van het knoestagtig Darmnet zo wel, als de Breukzak, en de Schederok der Zaadftreng , die in den Band beflooten waren, nog met de voedende Vaten, va. fis nutrientibus, die buiten den Band lagen, omgeven waren, en by gevolg belet moest wor-  C 224 ) worden, dat dezelven niet verfterven, en de Band niet afvallen kon. Den ioden ftrooide ik, op het nog over» gebleeve gedeelte van het knoestagtige Darmnet, het Pulv. caufticusy dit had eene dikke Korst gemaakt, anders- had de Wonde een goed aanzien, en de Lyder bevond zig redelyk. Aan de Dye liet ik voortgaan met de Stoving uit het Aq. Veget. tusfchen de beide, openingen lag ik Drukdoeken en omzwagtelde de geheele Dye. Den isden Scheidde zig het laatfte gedeelte van de Korst, die door het Pulv. caust. gemaakt was, af, en nu verbond ik weder, met den Bals. Arcaei en de Merc. praecip. Rubr. Daar de Wonde aan den Balzak, geheel zuiver was, wierd dezelve, om de Geneezing te bevorderen, verbonden met den Bals. Arcaei en dien van Kommandeur, en daar over Drukdoeken gelegd, nat gemaakt in het Aq. Veg. Den 14den April, wierd weder op de Wonde, die 'er anders zeer goed uit zag, het Pulv. Caust. geftrooid, dat insgelyks eene dikke Korst maakte, ook bevond de Lyder zig zo wel, dat hy in kragten begon toe te neemen. Uit de Gezwellen aan de Dye, vloeide weinig en zeer goedaartigen Etter, en zy begonden weder met de Huid bedekt te worden. Ik liet, met het Afkookfel van den Koortsbast nog beftendig voortvaaren. Den  C 225 ) Den i8den Scheidde de Korst af, en men verbond weder, met den Balf. Arcaei en de Merc. praecip. rubr. Den ioden gaf ik den Lyder een Pnrgeerdrank, uit het Sal. Sedlic. en de Manna,v/wt van hy vier Stoelgangen had. Den 2often ftrooide ik het Pulv. Caust. Weder op de Wonde. De Lyder nam merkelyk toe in kragten. De Wonden aan de Dye behielden een goed aanzien, en waren meerendeels met de Huid bedekt. De Balzak trok zig meer zamen, en de Wonde aan denzei-, ven , fchikte zig ter Geneezing. Den 23ften was de Korst afgefcheiden, en 'er wierd weder verbonden, met den Balf. Arcaei en de Merc. praecip. rubr. Den uóften wierd het Pulv. Caust. nogmaals op de Wonde geftrooid. De Lyder bevond zig nu zeer wel, en de Wonden aan de Dye, waren volkomen geneezen. Den 2often Scheidde zig de Korst af, ett al het knoestagtige van het Darmnet, gelyk ook de Breukzak, was verteerd. Den iften Md liet ik den Lyder weder hec Stl. Sedlic. met de Manna gebruiken. Ik verbond de Wonde, naar bevind van 'zaaken, dan met den Balfem, dan droog, dan beftreek ik dezelve met Lap. infernaïis', tot de volkomene Geneezing,die op den 1 often Mei. volgde, wanneer de Lyder, gezond, het Gasthuis verliet, en met het Regiment, naar zyn Garnizoen in West-Pruisfen ging. P DE  C 225 ) DE VYFTIENDE WAARNEEMING. Van eene beklemde Breuk, die tot Verfterving overging. Door den Heere jung, Heel. meester van bet Battaillon van gottersch. D I—xeu zesden Maart 1777, kwam adam pasch, een Boer uit het Dorp Loderitz, by my, en verzogt om hulp voor zyne Vrouw, die reeds tien Dagen, beftendig gebraakt had, dog voor het overige gezond was, en trek tot eeten en drinken had, als zy door het Braaken, daar in niet belet wierd, en ook behoorlyke ontlasting had. Ik vroeg, of de Vrouw zwanger was, dog de Man gaf tot antwoord, dat zyne Vrouw het wel gedagt had, maar dat hy haare Pis had laaten bekyken, waar uit men hem het tegendeel had willen verzekeren. Daar ik hoorde, dat de Vrouw eerst 36 Jaaren oud was, en de Maandelykfe reinigingen, zedert drie Maanden, weg gebleeven waren, fchreef ik terftond eene\ Aderlaating op den Arm voor, gaf enige verzagtende Middelen, voor het inwendig gebruik, en verzogt, na dat dee-  ( 227 ï rjeeze gebruikt zouden zyn, my weder berïgÊ te geeven. Den idden Maart,zynde den tienden Pag, ftuurde my de Lyderesfe eene Vrouw, zn. liet zeggen dat, na het gebruik van deeze Middelen, het Braaken niet alleen opgehouden had, maar dat zy ook Stoelgangen had gehad , en dat het Gezwel opengebrooken was; waar uit veel Etter, met Drekftoffe vermengd; ontlast was. Ik fchrikte, dat de Man my,van dit alles; niets gemeld had, en ik van hem geen beter berigt had kunnen krygen, dus liet ik der Lyderesfe zeggen, dat ik deezen toeftand zélfé moest onderzoeken. By myne aankomst vernam ik, dat de Vrouw, drie Jaaren geleeden, onder eene, anders gelukkige, Verlosfing, eene Breuk in de flinker Liesch gekreegen had, die zy gemakkelyk had kunnen inbrengen, en daar dezelve haar geen merkelyk ongemak veroorzaakte, en zy in behoeftige omftandigheeden leefde, had zy 'er niets tegen gebruikt. Dog zedert een Jaar was zy dikwils met Verftop» pingen geplaagd, en van dien tyd af, was de Breuk, van tyd tot tyd, in grootte toegenomen, zo dat zy nu zo groot was als een Ganzenei. Zy had, voor drie Weeken, weder eene opftopping van den Afgang gek ree. gen, waar by de Breuk zeer pynlyk en hard was geworden, zo, dat zy dezelve niet kon inbrengen. Van dien tyd af, had zy ook geP 2 braakt§  (' 228 ) braaktï en na dat dit zes Daagen geduurd had,' had zy beftendig Drek gebraakt; dog na dat de Breuk opengebroken was, was zy van dit ongemak bevryd, en bevond zig zeer wel. Door deeze Toevallen was de Vrouw zeer verzwakt; de Pols was zeer klein 'en ras. De Breuk was in de flinker Liesch, en de uitwendige Bekleedfelen, waren zes Duimen in de lengte en vier in de breete verftorven , daar gedurig een ftinkend Vogt, met Drek vermengd, uitvloeide. De Breuk was terug getrokken, en zy had behoorlyken Afgang. Toen ik de verftorvene Bekleedfelen, voor het grootfte gedeelte had weggenomen, vond ik den Buikring en den Breukzak, benevens een groot gedeelte van het verteerde en verftorven Net. Ik maakte den Breudzak behoorlyk los; en fneed al het verftorvene voorzigtig af. Toen nu het verftorven Net was weggenomen, ontdekte ik onder de verftorvene Bekleedfelen , digt aan de Navelftreek, Regio Umbilicalis, eene opening in het Buik vlies, waar door ik den top van mynen Vinger kon fteeken. Onder deeze opening was het Net insgelyks verftorven. Ik nam een tangetje, Pincette, vatte met het zelve het verftorven Net, op de plaats der Breuk, en tragtte, door het zagtjes heen en weder te trekken, te ontdekken, hoe ver de verfterving van het Net zig uitftrekte en of het niet mogelyk  C 229 ) gelyk was, het zelve af te fcheiden, Dog daar my dit niet wilde gelukken,liet ik,door eenen Helper, het verftorvene gedeelte van het Net, wat uit den Buik haaien,vatte het Net, met een tang, door de kleine opening onder het Navelgewest, trok het'naar buiten, en maakte, met alle behoedzaamheid, met een Mistourie, infnydingen in het zelve. Deeze Konstbewerking gelukte zeer wel, naardien de Helper, géduurende dezelve, een aanraerkelyk gedeelte van het verftorven Net, uit» haalde. . De Darmen waren gelukkig ledig en zamengevallen, De Kronkeldarm, Mum, was, ter lengte van eenen Duim, verftorven, en had eene opening, waar in ik gemakkelyk mynen Vinger kon brengen, en waar uit de Drek te voorfchyn kwam. Alles wierd, zo veel mogelyk, gereinigd, en infnydingen in de verftorvene randen van den Darm gemaakt, de overige verftorvene Vlekken van den Kronkeldarm, en der andere Deelen, wierden bevogtigd met een balfemagtigen geest, uit de Sp. Vin. Salis Ammoniac en 1'bereb. en belegd met eene Stoving uit den Koortsbast en het Ammoniakzout. Op de randen van het verftorvene, lag ik het Linimentum Nigrum, om den voortgang der Verfterving te beletten, en de Lyderesfe wierd in zulk eenen ftand gelegd, die het uitvloeijeh der Vogten bevorderde. Na de Kpnstbewerking, liet ik de Lyderes- P q fff  en Man van 35 Jaaren, was in zyn twaalfde Jaar, door een Paard, tegen het Schaam, gewest gellaagen, dat, behalven de weinige 8c-  ( 237 ) Pyn, het gevolg had, dat de beide Ballen, Testiculi , opgetrokken wierden tegen den Buikring, waar van de flinker, na enige Dagen, weder in den Balzak, Scrotum, zakte, dog de regter bleef daar, zonder enig ongemak leggen. Omtrend drie Jaaren geleeden, wierd hy op eenen vroegen Morgen, zo als hy opgeltaan was, kwalyk, en' begon te walgen en te braaken, en den flinker Bal trok zig met geweld tegen den Buikring, zwol op, wierd zeer pynlyk, en hy bragt denzelven, na veel drukken en trekken, met het Lighaam voor over geboogen, weder benedenwaards in den Balzak, Dog, daar dit, in het vervolg, dikwils gebeurde, hield hy, zo dra hy de Wal. gingen voelde aankomen, den Bal, met de ïiand vast nederwaards, dronk enige kopjes Thee, en d;n ging de kwalykte over, en de Bal bleef op zyne natuurlyke plaats. In January van het Jaar 1779, ftaat hy, op eenen zeer kouden Morgen, ten drie Uuren op» gaat dun gekleei in de Lugt, en terftond word den Bal, met meer geweld, tegen den Buikring getrokken, zweld meerder op, en is veel pynlyker als anders, en hy kon hem eerst een half Uur daarna, met veele moeite, doorbuigen en drukken, in den Balzak brengen. Dit was naaulyks gefchied, of hy reist nog drie Mylen te voet. Van dien tyd af is de Bal groocer geworden , maar niet meer tegen den Buikring getrokken. Ent-  C 238 5 Enige Weeken daarna, vroeg hy eeneri Heelmeester om raad; deezen hield het voor eene kleinigheid, gaf hem Pillen, gelyk ook Droppels, die na Therbentyn fmaakten, en uitwendig lag hy eene zwartagtige Pleister aan. Dog toen het hier na erger wierd, gaf hy ïi Poeders, waar in veel Kamfer was, en Kruiden, om uitwendig aan te leggen. Zo dra de Lyder drie van deeze Poeders gebruikt had, kreeg hy hevige krimpingen in de Darmen, trekkingen in dë Ledemaaten, en wierd geheel zinneloos. Na eene verrigtté Aderlaating, kreeg de Lyder wel voor eni. ge Uuren, een weinig rust, dog naderhand wierd de Pyn des te heviger, en de Bal zo groot, als een groot Kinderhoofd. In deezen toeftand liet hy een Geneesheer en eenen anderen Heelmeester haaien, die hem Tarwezemel in Melk gekookt, op den Buik lieten leggen, en alle vierde Uurs twee Lepels vol van een wit Drankje geeven, waar na hy ook wat beter was geworden. Dog de Bal had nog de grootte van een Hoenderei behouden. Hier na had hy, eenen langen tyd, dan warmen Wyn, dan Wynazyn, het Water van goulard, en agt Weeken lang, verfche Cicuta, op het Gebrek, afgewisfeld met verfcheiden Pleisters; Af kookfels gedronken, en veele Pillen en Poeders , van de Cicuta gebruikt tot dat zig eindelyk de Pyn niet alleen tot de Nieren uitftrekte, maar ook de Dye had ingenomen. Daar  C 239 ) Daar de Lyder nu zynen toeüand zag verflimmeren, heeft hy het gebruik van alle Geneesmiddelen nagelaaten, dewyl de Bal dog dagelyks grooter en harder wierd, zo dat hy in September van het Jaar 1779, toen ik hem zag, de gedaante van een groot, plat gedrukt Ganzeei^had; dog de Zaadftreng, Funiculus Spermaticus, was in zynen natuurlyken toeftand, en zo lang, dat de Bal, vier Duimen van den Buikring verwyderd was. Tegenwoordig is de Bal harder geworden, is zeer vergroot, en fchynt twee Uitwasfen te hebben, een aan de onderfte oppervlakte, meer naar den voorften rand, en het andere, meer op de bovenfte oppervlakte en den agterften rand, dat, als met een ftompe punt, op den Zaadftreng legt, zo dat eene ruimte van twee Duimen, tot aan den Buikring, vry fterk gefpannen, dog anders, zo ver men uit het gevoel kan oordeelen, onverdorven is. De omtrek van den Bal is 14J Duim, en zyne lengte 51 Duim. Voorts berigtte my de Lyder, dat hy, terwyl zedert enige Maanden, de Bal merkelyk grooter was geworden, zulk eene hevige Jeukte gevoeld had, dat hy het wryven niet kon nalaaten, en dat hy daar by had waargenomen, dat de uitwasfen daar door zagter waren geworden, en dat hy den Bal, tusfchen dezelven, heen en weer had kunnen fchuiveri. Het zelve gevolg had ook het warme Water ge-  gehad, dat hy 'er, om de Pyn, moest om* flaan. Daar, volgens het voorgaande Verhaal, alle pogingen, ter verdeeling van het Gebrek, vrugtloos geweest waren, de Bal pynl.k ea 20 hard als Kraakbeen was, en het daarenboven, uit enige gemeide Toevallen, te vermoeden was, dat 'er eene Uitzakking van het'Net plaats had; bleef'er ter Geneezing, niet 'over, dan de Konstbewerking, waar toe de Lyder, op de volgende wyze , bereid wierd. Ik deed hem voor eerst eene Aderlaating', en dewyl het Bloed zeer ontftoken was, fchreef ik hem zuuragtige Dranken, eene Leevenswyze uit het groeijend Ryk, en tot een dagelyks Geneesmiddel, eene oplosling van de Pulpce Tamarindoruni voor. Na dat hy dit twaalf Dagen gebruikt had, deed ik hem nog eene Aderlaating: en dewyl het Bloed wat beter was, gaf ik hem nu , met agterlaating van het vorige Geneesmiddel, des Morgens nugteren, op eenmaal het volgende Poeder, i£ Calnmel. rite ppt. Eleofaccb. Foenicul. aa gr. XIJ M. F. Pulv. Hier van had hy fterke ontlasting, en gebruikte het, zes Dagen daarna weder, met het zelve gevolg. Hier  ( 241 ) Hier op verrigtte ik, den 3often Mei, ons der hec bellier van den Konïnglyken eerften Generaal- Heelmeester, den Heere schmuo xer, en in het byzyn van den derden Ge» ïieraal- Heelmeeser , den Heere t h e d e n ,' en de nodige Helpers, de Konstbewerking, op de volgende wyze: Enige Uuren te voren, had ik de Schaamftreek, die van de Hairen gezuiverd was, laaten beleggen met Drukdoeken, in warm Water nat gemaakt, om alle de Deelen meer te verflappen. De Lyder wierd op den Rug gelegd, met de Kniën een weinig geboogen en de Dyën buitenwaards, en ik doorfneed, met een regte Bistourie, de plooi, die in de opwaards getrokkene Huid van den Balzak gemaakt was, ik verlengde de Snede, op eene holle Sonde, tot boven den Buikring, en tot aan den Naad, Raphe, hier op ligtte ik, met een Tangetje, Pincette, de zeer digte Huid, in de hoogte, en doorfneed dezelve, met den, daar onder gelegenen, Schederok, die ik toen, naar de grootte rigting der eerfte Snede, op gelyke wyze fpleet. Ik ontdekte nu, dat een gedeelte van het Darmnet uit den Buikring gezakt was, en op den Zaadftreng lag. Het was in eenen gebonden ftaat, en door vier fterke Banden, met den witten Rok der Ballen, Tunica albw ginea testiculi, vast vereenigd. Ik bond het zelve af. en fneed het, een Duim breed boven de-Banden, en even zo veel onder de 0. Af-  ( 242 ) Afbinding, af. Het geen ik, voor de Konst. bewerking, voor een Uitwas had aangezien, en op den Zaadftreng lag, waren zuivere Waterblaazen, ik fneed dezelven open, fcheide den Bal, zonder veele moeite, van den zogen aamden Schederok, waar van ik hec grootfte gedeelte mét de Schaar weg nam, ik bond den Zaadftreng, met eenen gewasten Hennippen Draad, middelmatig vast, af, op eenen afftand van twee Duimen van den Buik. ring, en fneed. den Bal, even zo breed van de afbinding af. Hy woog il Pond, en bv het onderzoeken, vond ik zyne geheele zelfftandigheid vernield, en veranderd in loutere vakjes van het hardfte Kraakbeen, waar van de meesten Waterblaazen, veel zwart geronne Bloed, en enigen een ftinkend etteragtig Vogt bevatten. Ik had de Wonde met droog Plukfel verbonden , en met Drukdoeken en het Piramiedswyze Verband bevestigd. Den Buik liet ik met 01. lin. ree. Unc] campb. Dracbm.] befmeeren, en met Vries, dat in een weekmakend Afkookfel gedoopt was, beleggen. Een Heelmeester, die by den Lyder bleef, zou dit alle drie Uuren, herhaalen, en hem even zo dikwils, een Lepel vol 01. Amygd. dulc. recenti /ine ign. expres/. Unc, I1J Laud. liquid. Sydenb. Dracb. § geeven, en de Hand op het Verband houden, nogtans ontftond 'er, drie Uuren na de Konstbewerking, eene Bloedftorting, en men moest het Verband af- nee-  ( *43 > neemèn. Het Bloed was uit de Zaad- Slagader, Arteria Spermatica, gevloeid, en had den' geheelen Balzak opgevuld. Ik omwond den Zaadftreng vast, met eene fnialle ftrook Cinnen, Longuette,en daar na hield het Bloeden op. Hier op lag ik het overige Verband aan, gelyk voorheen, en liet 'er den Heelmeester naaukeurig agt op geeven. Des Avonds kreeg de Lyder eenen hevlgen aanval van Koorts, bragt den Nagt fiaapeloos door, en op den 3lfcen des Morgens was de Pols zeer vol, hard en ras. Ik tapte hem zeven Oneen ontftoken Bloed af, en liet hem alle twee Uuren een half Theefchoteltje vol van het volgende Drankje gebruiken, £ Aq; Cerafor. Ni gr. Unc. VIIJ. Sal. Mirab. Glaub. Dracbm.' IJ Nitr. Depur. Dracbm. J Syrup. Rub. id. Unc. J Mi De Pyn in de Wonde was dragelyk, en de Buik niet gefpannen; het Verband bleef leggen, en men ging voort, met het gebruik der uitwendige Middelen. De Koorts was tegen den Avond, matig, dog de Lyder had neiging tot Braaken. Daar tegen gebruikte hy dien Nagt, lepelswyze, het volgende,  ( 244 ) 9= Aq. flor. Napb. Unc. IJ Laad. LiquiÜ. Sydenh. gutt. XV M. Hy fliep dien Nagt weinig, en was den iften Junie, des Morgens, byna zonder Koorts* Ik vernieuwde het Verband. De Wonde, die gezwollen en hard was, belag ik met Wieken, die beftreeken waren met Bals. Arcaei Unc. IIJ 01. Amygdal. dulc. ree. Dracbm^ IIJ,de Zaadftreng en het Darmnet, dat zig onder den eerften terug getrokken had, belag ik met droog Plukfel, en behandelde het voorts, als voorheen. Na den Middag vermeerderde de Koorts,' en de Ademhaaling was beklemd; de Lyder braakte, en klaagde over opftopping van de Pis en den Stoelgang. Ik herhaalde het Aderlaaten, liet een Klisteer zetten, uit een Afkookfel van 'de Flores Chamomillae Lib. li 01. lin. ree. Unc. IIJ. en daar deeze niet gewerkt had, liet ik by de tweede, Sapon. Venet. Br ach ij voegen; deeze hield de Lyder ook zonder werking,by zig, waarom ik hem eene derde Klisteer, met Nitr. depurat. Dracbm. J vermengd, liet zetten,waar op een genoegzaamen Afgang en Pis ontlasting volgde. _ Inwendig kreeg hy een Drankje uit Aq. joenicul. Unc. VHJ Sal. Mirab. Glaub. Dracbm. IJ Nitr.  f 245 ) Nitr. depurat. Dracbm. J telkens eene halve fchotel vol, met een zuuren en ilymagtigen Drank. Den tweeden was de Koorts matig,de Lyder had den vorigen Nagt wat geflaapen, de Wonde zag 'er beter uit en wierd vogttg. Hy wierd in alles behandeld, gelyk den vorigen Dag. Des Avonds was de Buik gefpannen en pynlyk, met opftopping ïvan Pis en Afgang. Hem wierd een Klisteer gezet, uit het Afkookfel van Cbamomill. Lik- II Sap* penet. Nitr. depurat. aa Unc. IJ waarna verzagting en eene overvloedige ontlasting volg. de. Inwendig wierd, met het zoutdrankje, Mixiura Salina, van gisteren , voortgevaaren. Den derden was de Koorts matig, en de Buik niet meer gefpannen, de Stoelgang volgde van zelfs, en in het Gebruik der in- enuitwendige Geneesmiddelen, wierd geene verandering gemaakt. Den vierden had de Lyder , dien Nagt; geflaapen en gezweet, en de Koorts was merkelyk verminderd. Toen ik het Verband van de Wonde genomen had, zag ik, dat zy Etter gaf, en dat een ftuk van het Net,' van 4 duimen lang en 2 Duimen dik, dat fpekagtig verhard was, tusfchen de inwendige zyde van den Zaadftreng, en de zyde van den Buikring , uitgezakt was, dog dat het vereenigd was, rnet het afgebonden geQ„3 dee*  e 246- J 'deelte Van het Net; de Lyder zeide, dat hy dien Nagc fterk had moeten Hoesten, en onder dit, was het hem voorgekomen, als of'er iets in de Wonde gefchooten was. Uit en inwendig wierd, in de behandeling, niets veranderd. Den zesden was de Koorts geheel weggebleeven, de Pols floeg zestigmaal in eene Minut, en de pis had veelzetfel. Hierom waagde ik het, om den Zaadftreng, die geene tekenen van Verfterving had, boven den eerften Band, nog eens af te Binden, en zo fterk 2amen te trekken, tot dat de Lyder klaagde over Pyn, op de Plaats der Kieren, deeze pyn hield tot den Avond aan, en veroorzaakte verder geene Toevallen nog Koorts, de Wonde wierd als voorheen verbonden , en het Zoutdrankje inwendig voortgebruikt. Dog daar, op den negenden, nog geene Verfterving van den Zaadftreng te wagteu was, maar bet Bloed veeleer op nieuw uit Öe Zaadflagader vloeide, welker Rokken zo wel, als die der Schede van den Zaadftreng Vagina funiculi fpermatici, tegennatuurlyk dik en hard waren, trok ik de tweede afbinding zo fterk toe, als ik dagt dat het zonder gevaar, kon gefchieden; de Pyn was heviger pis de vorige reize, den Lyder wierd eene weekmaakende Klisteer gezet, en lepels Wyze, het pynftillend Middel, Paregaricum;  van den siften Mei gegeeven,en dés Avonds was de Pyn verdweenen. Den tienden was de Zaadftreng geheel zamengevallen en loodkleurig, en in den omtrek van den Buikring was hy pynlyk en gezwollen, Ik bond nu het verharde ftuk Nets, dat op den vierden uitgezakt was, met twee gewaste Draaden, af, en trok die beiden zo vast toe, dat de Banden onzigtbaar wierden. De Lyder had, nog by het doorfteeken met de Naald, nog by het toebinden, eqige Pyn, en bleef zonder Koorts. 'Er wierd geeneverandering gemaakt. Den elfden nam de zwelling om den Buikring toe, en ging zyd- en buiten waards, tot boven den voorften rand van het Darmbeen , en binnenwaards tot aan de witte ftreep,Linea alba, daar zy zeer hard en dik was; ik liet dezelve beleggen, met eene weekmakende Pap, met Lynolie vermengd, na dat ik voor het overige, als voorheen, verbonden had. De Pis wierd met Pyn, en veel Etter vermengd, ontlast. De Lyder kreeg ;'sMorgens en 'sAvonds, het gemelde Zoutdrankje, tot eene halve Theefchotel vol, tot eene Gifte, dog behalven dat, wierd hem, om de uitwerking der Verrotting van de afgebondene Deelen te verhoeden, gegeeven, Decott. Cort. Peru. Unc, XIJ cum 01. Vitriol, gutt. XXIV. Des Avonds wierd eene weekmakende Klisteer gezet. Q.4 Den  Deu I4den wierd het, mee het harde Gezwel om den Buikring beter, ik trok de afbinding van het verharde mik Nets, vaster toe, en veranderde, voor het overige, in de uitwendige behandeling, niets. De Afgang volgde van zelfs, en de Lyder gebruikte uitwendig niets, als het Afkookfel van den Koortsbast, van den elfden. Den iöden viel de Zaadftreng, met de Afbinding, af, en den i8den,was het verharde ftuk Nets verftorven, en ik nam het, met de Afbinding, weg. De Wonde was, door de Verrotting, geheel droog, en had eene Nootenkleur. Ik verbond haar, met het Li* nimentum. Nigr. van den Heere schmucker» en anders bleef alles gelyk den i4den. Met de Pis wierd weder Etter ontlast. Den i9den etterde de Wonde en zag 'et beter uit. De Band van het Net dat by de Konstbewerking afgebonden was, was nog niet afgevallen, fchoon ik dit, dikwils, door zagtelyk trekken aan denzelven, tragte te bevorderen; en daar ik nu ruimte had,ontdekte ik, dat de Draaden daar van , met eenen dikken vleeschband bedekt wareu. Ik fneed hem door,bragt,na dat het Bloeden ophield, eene dunne Sonde onder de omflingering der Draaden , en fneed dezelve door. Dit gedeelte van het Net, was in de Wonde vast gegroeid. In de behandeling wierd geene verandering gemaakt. Van deezen tyd af, floot zig het onderfte ge-  ( 249 ) Veelte der Wonde, merkelyk^dog de hard¬ heid en de zwelling om den Buikring, verdween niet geheel. Den 23ften lag ik, In plaats van de Pap, hetEmp. refolv. van den Heere schmucker aan, de grond der Wonde verbond ik met den Balfam Arcaei, en de randen met droog Plukfel; en daar de Lyder zigtbaar in kragten was toegenomen, liet ik het gebruik van den Koortsbast na. Met de Pis wierd weder Etter ontlast. Toen ik, den 27ften thet Emp. Resolv. afnam, vond ik, dat de verharding in den Buik, volkomen verdeeld was. Dog daar ik aan de uitwendig zyde, van den bovenften hoek der Wonde, in de Liesch drukte, kwam uit deezen hoek een weinig Etters. Ik verbond de Wonde, gelyk den 23iten, lag een Plukfelprop, Pelotte,op de Plaats, daar de Etter gezeeten had, en bevestigde die, gelyk het vorige Verband. Den 2den July was zy geflooten. Nu verbond ik de Wonde, met het Ung. Confoiid van den Heere schmucker. De Lyder had, den vorigen Nagt, eenen Buikloop gekreenP„ . waar . door veel Slym en Etter ont¬ last wierd, Ik liet hem, alle vier Uuren, een Poeder gebruiken uit het Vulv. Rhei Cr.emo*. Tartar. en Eleos. foenicul. en tot zynen gewoonen Drank, DecoEt. gumrn. arabici. Toen hy daar mede, tot den vyfden had aangehouden, en de Buikloop ophield gaf Q 5 lk  C 250 ) ik hem eeö Elixir uit het Extr. aquosl cortl cascarill. en Rad. Rhei aa Dracb. IJ Liq. Tart. Uuc. ï Aq. Ment. s. v. Unc. V , alle ' vier Uuren een Lepel vol. Ik verbond de Wonde droog , en beftreek de randen met den Lapis infernalis. Onder deeze behandeling was zy, den twaalfden, volkomen geneezen, en de Lyder reisde den 27ften, gezond 'naar zyn Vaderland. Men moet nog aanmerken, dat de regter Bal; die door den Slag van het Paard , in zyn twaalfde Jaar, veel geleeden had, vast aan den Buikring gebleeven, zeer klein, en ala verdroogd was.    TWEEDE VERVOLG SER WAARNEEMINGEN, VAN ONDERSCHEIDENE SCHRYVERS. R   TWEEDE VERVOL Of DER WAARNEEMINGEN, DE AGTTIENDE WA A RNEËMlNGi Van eene Netbreuk, die» door eene daarby gekomene Darmbreuk, doodelyk wierd. Door den Heere sondkrshoff, Heelmeester van bet Regiment der Koninglyke Gens d'Armes. JlSen Soldaat had, zedert veele Jaaren, eene Liescbbreuk aan de flinker Zyde, die 20 Volkomen door een Breukband te rug ^houden wierd, dat hy 'er niet alleen geen ongemak van had, maar ook alles wat tot zynen dienst behoorde, kon verrigten. Op den üüften Nov."fiber van het Jaar 1778* kreeg hy, in een Gevegt,door een groot ftuk R 2. van  ( *54 ) van eene gefprongene Granaat,die hem in de * flinker Liesch, op de plaats der Breuk trof, eene aanrnerkelyke kwetzing, en hy wierd, op den tweeden December.in het Veld- Gasthuis te ne is se gebragt. Volgens het berigt van den Lyder, was de Breuk niet alleen veel grooter, maar zy was ook nu in den Balzak, Scrotum, gezakt, en had,in weerwil van alle Proeven,zo wel op het oogenblik der kwetzing, als naderhand, niet terug gebragt kunnen worden,- voor het overige was de Lyder, buiten enig kwaad Toeval. In den Morgen van den i^óen ^fdnuary 1779> zag ik deeze Lyder, van wien my de Veldfcheeren zeiden, dat hy, in defPvorigen Nagt, door hevige Buikpynen was aangetast geworden, hy had daar by dikwils gebraakt, de Breuk was grooter geworden, en met veele Winden opgevuld. Van dien tyd af, waren hem verfcheiden Klisteeren gezet, uit een Afkookfel van Ka» millen roet Lynolie, Rbabarber met Rad. Valerian. icgegeeven, en op de Breuk de koude Stoving van den Heere schmucker gelegd. Dog daar de Toevallen hier door niet verminderden, en het Braaken integendeel ververmeerderd was,had men den Lyder ook het Drankje van riverius (*_) laaten gebruiken. Hier 1 (*) Dit Drankje beftaat uit het Sol Abfintb. en het Sus* jw Citri dat onder het opbruisfen ingenomen word. De Vertaakr.  Hier na wierd de Buik fterk gefpannen, de Pols klein, zwak en opgezet, de Lyder had de Hik, fingultus, was buiten kennis, en ia eene gedurige ftaapzugt, Supor , en ftierf na enige Uuren. Toen ik den volgenden Dag, de holligheid van den Buik onderzogt, na vooraf den Breukzak geopend te hebben, vond ik het geheele groote Darmnet, Omentum majus, in denzelven. Het was als eenen Kogel zamengerold, verhard, en aan het bovenfte gedeelte van den Buikring vast gegroeid; onder het zelve was een gedeelte van den omgewonden Darm, lntestinum ileum, jn dén Breukzak gezakt,beklemd en reeds verftorven; en de overige Darmbuis was ontftoken. Het geheele dwarfe gedeelte van den Karteldarm, pars transverfalis intcstini coii, was door het groote Darmnet, in het onderfte gedeelte van den Onderbuik, Regio bypogastrica, en de Maag, in de Navelftreek, Regio Umbilicales, nederwaards getrokken. De overige Ingewanden van den Buik, waren natuurlyk gefteld, R 3 DE  C 256 > DE NEGENTIENDE WAARNEEMING. Van eene gebeele affnyding der Mannelyke Teeldeelen, benevens nog twee Wonden aan den Onderbuik , die ge* lukkig geneezen mierden. Door den Koninglyken Loontrekkenden Heelmeester , den Heere phrïstoph, die torn de Lyders, in bet Koninglyk Invalidenhuis waarnam. E/en Invalide, genaamd johann lutscheck; ©9 Jaaren oud, van een galagüg zwaarmoedig geftel, had laüg als Musquettier gediend, tmder het Regiment van den Prins van prutsen, en was, gedeeltelyk wegens zynen Ouderdom, gedeeltelyk wegens eene toeneemende zwaarmoedigheid, in het Jaar 1775, al» hier in hüt Koninglyk Invalidenhuis geplaatst. ' „ Deeze Mensch nam, op den ioden Juhe 1780, in het Invaliedenhuïs het beüuit, zig zeiven hetLeeven te beneemenjmet dit oogmerk fneed hy, met een Scheermes, met alleen de uitwendige Teeldeelen, namelyk den  C 257 ) Balzak, Scrotum, benevens de Ballen, Testiculi, en de Roede, Penis, digt aan het Lighaam af, maar, daar hy, na deeze daad, nies oogenbliklyk ftierf, bragt hy zig nog twee Wonden toe, aan de regter zyde van den Onderbuik. Na deeze daad, die de Lyder,om niet geftoord te worden, op het Secreet verrigt had, wierd hy, door eenen zyner Makkers, regtop {taande, gevonden. Hy bekeek zyne Wonden, als of hy, door eene Bloedftorting, den Dood verwagtte. Dog de Bloedftorting was, in weerwil der aanmerkelyke Kwetzing, zo gering, dat de Lyder maar omtrend zes Oneen Bloeds veriooren had, en 'er by gevolg niet eens eene Flaaute, veel min den Dood volgde, en hy kon nog, te voet tot in het Invalidenhuis gaan, waar in hy terftond gebragt wierd. By myne aankomst aldaar, hield |het Bloeden reeds geheel op, eer de Lyder nog in het Gasthuis gebragt wierd. Ondertusfchen lag ik nogtans een behoorlyk Verband vast aan, en onderzogt toen, in de Ziekenkamer,de Kwetzing naaukeuriger. De Balzak was, zo digt als mogelyk was; aan de Bilnaad, Perinceum, zo wel, als ook, ter zyde aan het Lighaam, insgelyks de beide Ballen, eenen halven Duim onder den Buikring, Annulus abdominalis, van den Zaadftreng, Funiculus fpermaticus, en de Roede, R 4 out  C 258 5 onder de kraakbeenige vereeniging der'Schaam* beenderen, Symphyfis' osfiufti Pubis, afgefneeden, en wel met zulk eene gelyke Snede, als het door de Konst had kunnen gefchieden. Alle de doorgefneedene Vaten, als de takken der Bilnaad-flagaderen, Arteriae prrinai, de Slagaderen van den rug der Roede en der zelver diepe tak, Arterice dorfalis en ramus profundus penis, zelfs de geheele Zaadflagaderen Arterice fpermaticce. en de gantfche Zaadftreng, funiculus fpermaticus, hadden zig in het Vetvlies en de overige zagte Deelen, die haar omvatten, zo fterk terug getrokken, dat haare openingen door dezelven bedekt en zamengedrukt waren, en 'er by gevolg, geene aanmerkelyke Bloedftorting kon ontftaan. By myne aankomst vond ik het Bloeden, gelyk gezegd is, reeds geheel opgehouden, en in het vervolg is 'er de Lyder ook niet weder aan bloot gefteld geweest. De Wonde had den omtrek van eene volkomene Mans hand, terwyl zig de Huid, in den omtrek , zeer fterk terug getrokken had. Wat de beide Sneeden aan den Onderbuik belangd, de eene begon aan de regter zyde, twee dwarfe Vingers breed onder den Navel, en liep zes Duimen lang, inde fchuinte voort, naar den Kam van het Darmbeen, Crista os* fis Hei. X De tweede Sneede nam haaren oorfprong,' met eenen fpitfen hoek, van de eerfte, en liep»  ( 259 5 liep, meer loodregt, vier Duimen lang, beneedefiwaards. De beide Wonden, drongen, in de diepte, door de algemeene Bekleedfelen, en maar zeer oppervlakkig, in de uitwendige regte Buikfpier, obliquus descendent abdominis. Deeze beide Buik wonden, wierden terftond, met hegtpleisters vereenigd, en alleen mee drooge Wieken belegd, en waren,onder deeze behandeling, in 12 Dagen, volkomen geneezen. In de groote Wonde, die door het affnyden der Teeldeelen veroorzaakt was, wierden tot meerdere zekerheid, om de te vreezene Bloedftorting, Proppen, Tampons, uit de Eikenzwam, Agaricus, bereid, op de Plaatfen der afgefneedene Slagaderen gelegd, en ik ftak, in de opening van de Pisbuis, Uretbra, om derzelver toegroeijing voor te komen, eene fteekwiek, Jurunda, en vulde voor het overige, de geheele Wonde, met zagt gefchaafd Plukfel, Cbarpie brute; op. De Huid, die zig fterk terug getrokken had, tragtte ik, door groote hegtpleisters, beftendig tot elkander te doen naderen, en daar door zulk een klein Litteeken te bewerken, als mogelyk was. Over dit Verband, belag ik de Wonde nog, met groote drooge Wieken, bedekte haar met behoorlyke Drukdoeken, en onderfteunde alles met het dubbeld T Verband, waar by nog de Dyën van den Lyder, door R 5 eene  C 260 } eene bizondere Zwagtel, beftendig tegen eikander gehouden wierden. In weerwil der groote Wonde, bevond zig de Lyder, zeer dragelyk. Hy had eenen matigen koortfigen en enigzints vollen Pols, waarom terftond eene ruime Aderlaating verrigt en verkoelende Middelen gegeeven wierden. De Lyder had den Nagt, van den 2often Juty, uit vreeze voor ftraffe wegens de begaane booze daad, onrustig doorgebragt; ondertusfchen bleef zyn Pols matig koortfig, en was niet meer zo vol, als voor het aderlaten. Alle affcheidingen en uitwerpfelen waren natuurlyk. Op deezen Dag bleef het Verband onaangeraakt, en met het gebruik der inwendige Middelen wierd,in kleine Gif. ten, voortgevaaren. De vrees voor de Straffe, die de Lyder nog gedurig blyken liet, wierd hem, door vermaningen, en verzeekering van een geheel ontfhg van dezelve, benomen, waardoor hy ook den volgenden Nagt, in eenen tamelyk gerusten flaap, had doorgebragt. Den zjften, toen ik het eerfte Verband afnam, vond ik de Wonde zeer wel gefteld, 'er vertoonde zig reeds eene beginnende Verettering, en daar geheel geene Tekenen van enige Bloedftorting waren, nam ik de Proppen van de Eikenzv/am weg, en verbond de Wonde met balfemagtige en etter bevorderen-;  ( 2<5l ) de Middelen, enige Poeders uit de Rbabarber; Cr mor tartari, en Gummi arabici, wierden toegediend, waarna de Buikloop in drie Dagen ophield, dog in deszelfs plaats, kreeg de Lyder eenen Hoest, met het opgeeven van veel flyms, waar door hy reeds, voor enige Jaaren, zeer dikwils was aangetast geweest. Hier kwam nogtaos , geene vermeerderde koortfige beweeging in zynen Pols by,en zynen trek tot eeten bleef even fterk. Hy fliep dien Nagt gerust ,• en wierd alleen des Morgens, door het Hoesten aan getast. De Wonde behield het beste aanzien •, ca gaf eenen zeer goeden Etter. Om de Verettering zo wel, als de kragten van den Lyder , te behouden, en het toeval op de Borst behoorlyk te behandelen, wierd hem, op den 28ften Juny, een fterk Afkookfel van den Koortsbast, met het Oxymd Jimplex vermengd, dagelyks viermaal een halven Theekop vol, gegeeven. Van deezen tyd af wierd, by de meer voedzaame Spyzen, ook een Kelk ouden Rynfea Wyn toegediend. Ik verbond de Wonde, dan eens droog en dan met Etter bevorderende Middelen, om geene te groote verflapping en te fterke Verettering te veroorzaaken. De randen der Wonde wierden beftendig, deels door hegtpleisters, deels door behulp van Drukdoeken en W.ndfels, by elkander gehouden. Door het aanhoudend gebruik van deeze Middelen, door den Lyder, door goede ver- rnaa-  C 26*2 ) maam'ngen, vrolyk te houden, en alles mt den weg te ruimen, wat zyne Zwaarmoedigheid kon vermeerderen, volgde de geneezing der Wonde, van Dag tot Dag, zigtbaar, en hy liet zyne Zwaarmoedigheid, veel minder blyken, dan voorheen. Zynen Eetlust wierd, gelyk hy voor de kwetzing altyd geweest was, zeer fterk; fchoon men hem daar in, door veele moeite, binnen de behoorlyke paaien hield, kreeg hy nogtans, door heimelyk bedrog, zulfce Spyzen, die zyne Borstkwaal onderhielden. Dog, daar door de uitwerping, Expectoraiio; de fcherpte en onzuiverheeden, uit het Lighaam gevoerd wierdén, had de Wonde hier door den minften toevloed. Daar nu de Wonde, met het einde van Augustus, nog maar den omtrek had van een agt Grosfchenftuk, en derzelver grond geheel vlak was, verbond men nu met vereenigende Middelen, en zette het inwendige gebruik, van het Afkookfel van den Koortsbast met Oxymel voort Onder deeze behandeling volgde, op den I4den October, de geheele en volkomene geneezing der Wonde, zo dat het Litteeken niet grooter was dan een vier Grosfchenftuk, en de opening der Pisbuis, Urethra, was insgelyks in den omtrek zo geneezen, dat men dezelve dnidelyk kon zien, en de Pis, by gevolg, eenen onbeletten uitloop behield. Om hét Litteeken te Verfterken, moest de' Ly-  ( ü63 ) Lyder nog enigen tyd, de vereenigende Pleister d.aagen, en hec inwendige gebruik van het meergemelde Afkookfel, wierd zo lang voortgezet, tot dat zyne Borstkwaal geheel verdweenen was. AANMERKING VAN DEN UITGEEVER, Uit de bovenftaandeWaarneeming ziet men zeer ouidelyk,dat de geoeffendfte en ervarenfte Heelmeester en Operateur, dikwils te vreesagtig voor de Bloedftorting eener middelmatige Slagader is. Hier waren de' Slagaderen van de Bilnaad, de diepe Slagaderen en die van den Rug der Roede, gelyk ook de beide Zaad- Slagaderen, afgefneeden, en nogtans was het verlies van Bloed van geen belang; ja de Bloedftorting hield reeds op, toen 'er iemand ter hulpe geroepen wierd, waar na de Gekwetften nog eenen tamelyk langen Weg loopen, en in het Gasthuis een Trap moest opklimmen. Zwaarmoedige Menfchen, die zig zei ven het Leeven willen beneemen, of zulke Lyders,  C 264 ) ders, die, by voorbeeld, ia eene ylhoofdigheid, of volkomene Dolheid, uit een Venfter fpringen, krygen dikwils geen ongeluk, dat voor het Leeven nadeelig is, zo dat men niet begrypen kan, hoe zy in het Leeven kon* den blyven. Zulk .een Mensch is buiten zig zelvên, en kend het gevaar zyner onderneeming niet; daar integendeel een ander, die by zyn Verftand is, als hem het ongeluk gebeurd, van eene hoogte te vallen, doorgaans uit grooten angst , om zig zelfs te helpen, aan veel meer gevaar word bloot gefteld, die aan het Leeven en de Gezondheid van zulk een Mensch, ten uiterften nadeelig is. Ik heb, in myne veeljaarige Praktyk, veele geheel bedorvene Ballen moeten wegneemen, en heb nooit anders, dan met de uiterfte voorzorg, de Zaadflagaderen afgebonden, en nogtans zyn naderhand fterke Bloedftortingen ontftaan, wanneer het Bloed fterk tegen de afbinding aanftoote, de Draaden,door de uitrekking, in de Rokken der Slagaderen fneeden, en by gevolg de buis der Slagader, daar door Lugt kreeg, en het Bloed doorliet. Ik heb dikwils weder nieuwe Banden moeten aanleggen , om het Bloeden geheel te ftuiten. By groote en verharde Ballen,zyn de Zaadflagaderen, altyd meer verwyderd, dan in den gezonden toeftand, dewyl het Bloed, niet zo gemakkelyk, door de knoestagtige Deelen kan komen, het hoopt zig, door de vernaauj de  C 265 ) de Vaten, in de Zaad-Slagaderen, meer op, maakt haaren middellyn grooter, en by gevolg ontftaat hier door de fterke Bloedftorting, dewyl de Vaten, tweemaal grooter in middellyn zyn, dan in den natuurlyken toeftand. De Zaad- Slagaderen zyn dus, in het bovengemelde Geval, veel naaawer, en door zig zei ven terug getrokken geweest; waar door, en door den bygekoomen Schrik, weinig Bloed ontlast is. Ondertusfchen raade ik eiken Heelmeester, hy alle Kunstbewerkingen, daar Slagaderen doorgefneeden worden, liever te veel dan te weinig voorzorg te gebruiken; want in het eerfte Geval, zal hy veel voordeel hebben, dog in het laatfte zyne Eer en vertrouwen in gevaar Hellen. In den eerften tyd, is deezen Lyder beban* deld, door den Koninglyken Loontrekkenden Heelmeester, den* Heere christoph; en na dat ik hem, op zyne beurt, in het Koninglyk Gasthuis verplaatfte, is hy, door den Loontrekkenden Heelmeester, den Heere oa©elin, volkomen geneezen geworden. D E  ( 266 ) DE TWINTIGSTE WAARNEEMING, Van eene fterke fchudding (Ier Herfenen, na eenen boegen Val op bet Hoofd, waar by de Lyderesfe nogtans , door bet Jïel~ len van de Panboor, gered ucierd. Door den Geneesheer hoffmann, tegen„ woordigen Lyfartz van haare Majefteit de Koningin Weduwe van Zweeden. H^en Boeremeisje van 14 Jaaren, Dat Hooi van den Zolder wilde haaien, waar tegen eene Ladder van 14 Sporten gezet was, viel, onder het afkomen , Loodregt met het Hoofd op eenen grooten vierkanten Steen, zo dat haare Beenen in de hoogte bleeven, en zy pa verloop van een half Uur, na den Val, eerst geheel zinneloos wierd gevonden, eer haar eenige hulp had kunnen toegebragt worden. Vierentwintig Uuren daarna, wierd ik eerst by de Lyderesfe geroepen. Zy was, zo als het geval by dergelyke hevige Schuddingen der Herfenen doorgaans is, geheel buiten kennis, en had een zeer vollen en rasfen Pols, ver  ( 26> ) Vergezeld van Raaskallen en Kramp, waar by inzonderheid veele Pis afliep. Myne eerfte zorge was, der Lyderesfe eene rykelyke hoeveelheid Bloeds af te tappen, en na dat ik het Hoofd onderzont had, vertoonde zig niets, dan eene Bloedbuil, die haare zitplaats had,op het flinker Opperhoofdsbeen ; dog voor het overige was geene de minfte kwetzing te ontdekken. Terftond wierd het Hair van het Hoofd gefchooren, en de koude Stoving van schmucker, met dikke wolle Lappen over het zelve gelegd, dat zeer dikwils herhaald wierd. Na het verloop van jz Uuren, wanneer de Lyderesfe een weinig by zig zelfs kwam, klaagde zy over eene onuitftaanbaare Pyn in het flinker Oor. Deeze hield onafgebrooken aan, en wierd vergezeld door eene Verlamming, Paralyjïs, van het flinker Oog, zo dat zy byna niets kon zien; het Oog had de kleur van een Schaapsoog aangenoomen, fchoon zy,in den gezonden ftaat,zeer vurige Oogen had. In weerwil der onderfcheidene ontlastingen; die door het Aderlaaten en de Prikkelende Klisteeren veroorzaakt waren , namen de Toevallen nogta'rrs zodanig toe, dat zy duidelyk eene uitftortlng van Bloed, ExtratafatumJ waar door de Herfenen gedrukt moesten worden, fcheenen aan te wyzen, zo dat daaj op niets anders, dan de Dood kon volgen, S als  C 268 ) sis men', na een naaukeurig onderzoek, dé Panbooring, Trcpanatio, verzuimd had. Ik raadpleegde over deeze Toevallen, met jnynen Amptgenoot, den Lyfartz der Koningin, en ftelde voor, dat het ten uiterllen noodzakelyk was, de Buil te openen, om te zien, of 'er geene Breuken of fcheuringen der Herfenpan, te vinden waren, die naar de Toevallen, en uit aanmerking der hoogte, waar van de Lyderesfe gevallen was, wel plaats moesten hebben, die als dan de uitftorüng van Bloed zouden aantonen, en zonder welke de tegenwoordige Toevallen- niet ontUaan konden. Schoon men my voorftelde, om de Konstbewerking, ter ontdekking van het uitgeflorte Bloed, nog 24 Uuren uit te ftellen; liet ik my nogtans, na het allernaukeurigüe onderzoek , niet afhouden om myn befluit te volbrengen, dat ik, op de volgende wyze deed. Ik maakte eene kruiswyze infnyding, op het midden van het Gezwel, dat op het ver. heevenfte gedeelte van het Opperhoofdsbeen was, en fcheidde de Bekleedfelen van dit Been af; dog, in weerwil van alle de gemelde Toevallen, wierd nog Breuk nog Scheur gevonden, en ik had my dus byna bloot gefield, aan eene befchuldiging van wreedheid, als deeze opening zo geheel vrugteloos was afgeloopen; dog ik bleef by myn voorneemen,  men, en maakte bet Panvlies, Pericranvm'i los, verbond de Wonde op zu'k eene w^ze, dat ik enige Uuren daarna.de Panbooi mg kon onderneemen, als het Bloeden ophield, dat vry fterk was, om dat een Tak van de Slaapflagader doorgefneeden was. Na veel woordwisfelens, kwamen wy ein« delyk overeen, dat de Panbooring. Trepanatio , den volgenden Morgen, zynde 96 Uuren na dat de Lyderesfe gevallen was, verrigt zon worden, ondertusfchen bleeven de gemelde Toevallen beftendig aanhouden. Ik nam de grootfte Kroon v cn van het geheele Aangezigt, was zeer toe-> genoomen. Op den Morgen van den agtften, warende Koorts en de Zwelling, inzonderheid die van het regter Ooglid, zeer verminderd, en de Hoofdpyn was insgelyks verdweenen. De Wonden begonden te Etteren. Ik ontdekte eenen Boezem, Sinus, die de rigting der Wenkbraauwen had, en waar uit den raeesten Etter vloeide. Om meerdere ruimte te krygen, verwyderde ik deezen Boezem een weinig, en de Lyder viel, onder het verbinden, weder in onmagt, zo dat men hem naar zyn Bed moest draagen. Op deezen Dag,, kreeg hy een Purgeerdrahkje, waar van hy alle twee Uuren gebruikte, en dat hem verfcheiden ontlastingen verwekte. Des Avonds was de Pols zeer vol, waarom hy weder, wierd Adergelaaten. De Hoofdpyn, die van het begin der Kwetzing tegenwoordig was geweest, was deezen Avond geheel verdweenen. Den pden vond ik den Pols, des Morgens, klein en ras. De Zwelling van het regter Ooglid was verdweenen, in tegendeel bleef het flinker Ooglid nog zeer gezwollen en gefpannen. De Lyder kon de minfte drukking, op de gezwollene Oogleden, niet verdraagen ; dit belette my, om deeze Deelen, door het gevoel, behoorlyk te onderzoeken, om de gitplaats van het vreemde Lighaaam te vinden,  C m ) den, want de Etterhoke, die tusfchen de Voorhoofds- Spier en het Panvlies, in de. even gemelde rigüng, liep, benevens de drukkende Pyn, die de Lyder, in het flinker Ooglid, gevoelde, als hy op de flinker Zyde lag, gaven het waarfchynlykfte vermoeden, dat het kwetzende Lighaam, dat, na dat het,in eenen fchuiufen loop, tegen het Been, dat het ver* bryzeld had, geftooten was, zynen weg op deeze plaats .vervolgd,en daar ergens was blyven zitten, en door zyne tegenwoordigheid, pyn en zwelling veroorzaakte. Onder.het verbinden, viel de Lyder weder in onmagt, en kreeg Walgingen, conatus vomendi, die nogtans tot geen dadelyk Braaken overgingen. Des Avonds wierd ik, door den overvloedigen Etter, genoodzaakt, de Wonde weder te verbinden. Onder het verbinden gevoelde de Lyder dehevigfte Pynen, inzonderheid als ik het ftuk Beens, dat van zyn Panvlies ontbloot was, met de Smde aanraakte. Het aanraaken der vleezige Deelen, veroorzaakte hem niet zo veel Pyn. 'Er zyn Lyders, die wel door Schreeuwen en andere Tekenen te kennen geeven, dat zy Pyn lyden; dog men kan eerst na veele Vraagen ontdekken , waar derzelver zitplaats is. Na het Verband ontdekte ik eerst, dat de Lyder deeze Pyn, niet in de Wonde zelfs, maar op eene andere Plaats, namelyk in de kruin van het Hoofd, gevoeld had. Te ge. S 5 lyk  C 276" ) lyk ontdekte ik ook, dat hy zedert vier Da gen, door onaangename Smerten in de kruin was aangetast,die hem zomtyds den flaap verhinderden, en die altyd vermeerderden, als hy 'er met de vlakke hand, op drukte. Ik Het dus terftond de helft van het Hoofd kaal fcheeren, en alle twee Uuren, eene vers bereide Stoving aanleggen. Dewyl de Pols, deezen Avond fterk en vol was., liet ik wederom eene kleine Aderlaating doen. Op den volgenden Morgen, den 10 den, verhaalde my de Lyder, dat de Pyn , die hy, zedert enige Dagen, op de Kruin gevoeld had, door het gebruik der koude Stovingen, na den eerften aanleg terftond verminderd, eü door de volgenden geheel verdweenen was. By het verbinden gevoelde de Lyder nu de pewone Pyn in de Wonde, maar geene meer in de Kruin. De verettering was meer dan den vorigen Dag. Het gantfche Ooglid fcheen ondermynd te worden, en te zuilen affchei- Als het Ooglid gedrukt wierd, vloeide cc Etter fterk uit de Wonde. De groote fpanning en Pyn in het Ooglid, waren door het ontlasten van den Etter, die zig in deszelfs Vetvlies gevormd had, zeer verminderd. Deezen toeftand liet my toe het vreemde Lighaam te ontdekken, dat ik midden in het Ooglid vond. Hierom maakte ïk op deeze plaats, eene infnyding, en haalde 'er een plat Huk lood uit, dat byna de grootte var. een zes  f w ) zes penningftuk had, en op de eene zyde glad, maar op de andere ruw en getand was. Uit de Wonde van het Ooglid, vloeide enigen Etter. Zy wierd zeer eenvoudig, met eene Wiek, verbonden. Met de koude S'o-, vingen op de Kruin en het Voorhoofd, wierd aangehouden. Des Lyders Pols, die nog beftendig wat vol en hard was, vereiste nog eene kleine Aderlaating. Inwendig kreeg hy een Drankje, uit het Sal, mirab. Gl. cum nitro in aqua comm. opgelost, met by voeging van het Osymel Sim. pk Na het wegneemen van het vreemde Lighaam, verdween de Zwelling tvan het Aangezigt en van het Ooglid zeer fchielyk, en deszelfs verfe Wonde, die ik met Hegtpleisters aan een hield, was op den agtften Dag geneezen, gelyk ook de Boezem, die onder het Ooglid liep, en zeer veel Etters gaf, in dien tyd gefiooten was. De volle en enigzints harde Pols, verdween eerst,na dat de Lydec tweemaalen, namelyk op den nden en i2den February adergelaaten was. Behaïven van de laatfte,had het Bloed van de meeste Aderlaatingen, eene Ontftekingskorst. De Etter, die nog, in eene taraelyke hoeveelheid, uit de Wonde vloeide, kwam nu grootendeels uit den Voorhoofdsboezem, Sinus frontali?. De ftukken Beens wierden dagelyks losfer, en fcheidden zig den iften, 5den, 8ften en i2den April af; wanneer ik  ( 27? ) geene ontblootte Beenderen meer vond. Ia den Boezem wierd dagelyks, de Injectio Bal* famica gefpooten, waar by ik nooit ontdekt heb, dat iets daar van, nog van den Etter, door den Neus vloeide. De Verettering , die van het begin af, goedaartig was, verminderde van Dag tot Dag, de inwendige holte van den Boezem, wierd wat kleiner, gelyk de Vleeschwonde, die zig gedurig zamentrok, door het inbrengen van drooge Steekwieken, Bourdonnets, open gehouden moest worden, om het ophouden der Verettering, in den inwendigen Voorhoofdshoezem, af te wagten. Den i6den Mey wierd deezen Gekwetften» door zyn Regiment, dat hier voorby, naar zyne Standplaats trok, afgehaald. In de laatfte Dagen van zyn verblyf alhier, gaf de Boezem weinig Etters. De Punt van de Steekwiek, was meer bezet met het Slym, Mucus, dat in deeze Holligheid afgefcheiden word, dan met Etter.  C 2/9 ) DE T WEE- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van een Steen in den Neus, die door de Kern van eene Kers veroorzaakt was. Door den Heere horn, Heel» meester te pösseneck. .Een Molenaar verzogt myne hulp, en berigtte my tevens, dat hem gezegt was, dat hy een Slymprop, Polypus, in den Neus had. Ik vond wel eene volkomene Verftopping, van het regter Neusgat, dog ik wist niet zeker wat het was, en ik kon, nog door het gevoel, nog door het gezigt, de waare Oorzaak ontdekken. Ik gebruikte daarom de gewoone Polypustang, om te beproeven, wat ik daar mede kon uitregten. Ik haalde verfcheiden maaien iets uit den Neus, dat gedeeltelyk geftold Bloed, gedeeltelyk Vliezen geleek, Dikwils was 'er, tusfchen de Tang,iets dat hard was, dog dat ik verbryzeld had, en de gedaante van Zand had. Daar ik nu dikwils vergeeffche poogingen had  ( 28o ) had gedaan, en verder niets kon doen; zeide ik hem, dat hy eens weder moest komen. Op dat hy iets zou gebruiken, gaf ik hem den geest van Ammoniakzout, om het met Plukfel in den Neus te brengen. Na eenen geruimen tyd kwam hy weder, en klaagde, dat zyn Gebrek erger wierd; hy kon niet meer flaapen, en wenschte door my geholpen te worden. Ik onderzogt het Gebrek weder naaukeurig, - en haalde ook verfcheiden maaien, met de Tang, eene .zelve Stoffe uit. Dog ten laatften haalde ik eenen Steen uit den Neus, die met een bloedig Vlies omwonden was. Dit kwam my zeldzaam voor, en na een naaukeurig onderzoek, vond ik vooraan in denzelven , de Kern van eene Kers,en wel op die plaats, die Ik gedurig aangevat, en waar van ik de fteenagtige Stoffe had afgebrooken. De Kern moest reeds de eerfte maal ontbloot zyn geworden; want men zag zeer duidelyk aan dezelve,dat zy door den geest van Ammoniakzout, die ik hem in den i\eus had laaten fteeken, half zwart geworden was. Als ik deeze Kern verbryzeld had, dat zeer ligt had kunnen gebeuren, zou de waare Oorzaak,van het ontflaan, van deezen Steen, niet ontdekt geworden zyn. Als ik, het geen ik met de Tang vermorzeld en uitgehaald heb.by elkander reken, moet deeze Verfteening veel grooter zyn geweest, zo dat de Kern byna in het midden heeft geleegen. Ik  ( ü8i ) Ik vroeg den Molenaar, hoe deeze Kern in den Neus gekomen was, en by bragt zig te binnen, hoe hy, op eenen vrolyken Maaltvd, gekookte Kerfen had gegeeten, en dat hy onder het eeten, veel had moeten mezen. Van dien tyd af, dat nu ruim anderhalf Taar was, had het hem gedurig gedrukt, al* of zig iets vreemds in den Neus bevond. Toen hy de tweedemaal by my kwam, had deezen Steen, het eene Neusgat geheel en het andere byna, verftopt. Het tusfchen fchot, Septum, was daar door gedrukt, en men kon, op de regter zyde, digt by net Oog, uitwendig, eene zeer merkely.te Verheevenheid ontdekken. Na het uitnaaien.van deezen Steen is de Lyder volkomen herfteld. AANMERKING van den U I T G E E V E R, - Het is uit de Ondervinding bekent, dat in alle Holligheeden van ons Lighaam, Steenen pevormd kunnen worden, gelyk zy ook m kropzerige Klieren, in de Speekzelbuizen en zelfs in de Longen ontftaan,endoor het Hoesten uitgeworpen worden.  C 282 ) Ik heb zelfs, in myne veeljaarige Praktyfc, zo wel uit kropzeerige Klieren /als uit de Speek. zeibuizen , dergelyken Steenen, door de Konstbewerking weggenomen; gelyk ook by een volwasfen Man, die een Traanfistel had, alwaar de Traanzak zeer uitgerekt en pynlyk was, inzonderheid als de Zak metTraanen en Etter opgevuld zynde,gedrukt wierd, om hetVogt,door deTraanllippen/uit te dryven; al was al het Vogt hier door uitgedrukt, bleef 'er nogtans beftendig eeen Verheevenheid over,die myne oplettenhei tot zig trok. Toen ik eindelyk de Konstbewerking verrlgtte, en den Traanzak doorgefneeden had, vond ik daar in eene fteenagtige Stoffe, die twee Greinen woog. Het Nagelbeentje, Os U?iguis, was ook bedorven, dat ik doorboorde, waar na de Lyder volkomen genas. Zo heeft men ook Steenen gevonden, by de Konstbewerking der Aarsfistel, Fistula Am-,gelyk uit het eerfte Deel van dit Werk, Bladzyde 82 blykt. Degemakkelykfte wyze,waar op een Steen,1 in eene der Holligheeden van ons Lighaam, ontftaat, is deeze,als 'er een onoplosbaar Lighaam in gebragt word, daar zig fchielyk eene fteenagtige Schors om vasthegt, die van Dag tot Dag toeneemd, tot dathet den Lyder zeer gevoelig word. By gevolg is de Stoffe,waar uit de Steen zanengroeid, beftendig in ons Lighaam tegenwoordig. Dog met dit onder- fcheid,  < 283 ) jtbheid, dat zommige Steenen vaster, en an? deren fponsagtiger zyn. Verfcheiden Waarneemers hebben reeds aangetoond, dat zig in de holligheeeden Vaü den Neus, Steenen gevormd hebben,en door het Niezen fteenagtige Stoffen ontlast zyn; gelyk ook dergelyke kleine Steenen, gelyk Zandkorrels,door het Hoesten zyn uitgeworpen , waar van ik veele Waarneemingen hek In de Gazette Salutahe $ 1761, No. X en 3768 No. VI, vind men dergelyke Voorbeelden, en inzonderheid was in het laatfte, de Steen,die door de Konstbewerking uitgehaald wierd, zo groot geweest als eene kleine Noot. De Steen, waar van deeze Waafneeming fpreekt, is my toegezonden. Hy is van eenen Sponsagtigen Aart, zeer ongelyk, en met verfcheiden Verheevenheeden en Verdiepingen voorzien. Zyne lengte bedraagd 7, de hreete 5, en de dikte 3 Lynen. De Kerfefteen heeft in het midden gczeeten,dog door het dikwils aanvatten met de Polypus Tang, is 'er altyd iets van afgebrooken, maar de Holligheid, waar in de Kerfefteen gezeeten heeft, is nog duidelyk te zien. De Steen weegt 35 Greinen. 1? DÈ  ( 284 ) DE DRIE- EN TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van een Hart, dat byna vergaan en gebat. Jten was. Door den Heere feldHahn, Heelmeester van bet Dragonder-Regiment 'van THÜNSCIIEN. Jl/en Koninglyk Pruisflfche Geheime Finantie-Raad, die een lyvig en fterk Man was, had reeds, zedert veele Jaaren, by de minfte Lighaamelyke beweegingen, de Toevallen van eene Engborftigheid en van eenen korten Adem gehad. Dog, daar hy, voor het overige, onder zyne veele vermoeinisfen en Reizen, eenen goeden Eetlust behield, en zig gezond en wel bevond; wierden de gemelde ongemakken, niet veel geagt, en doorgaans maar, a?n eene fterke en vette Lighaamsgeftalte toegefchreeven. Dog zedert een half-jaar voor zynen Dood, die op den 22ften Mey 1780 volgde, wierd het Ademhaalen gedurig moeilyker, waar by nog kwam, dat de Maag en het Darmkanael, door  C 285 ) door Winden opgefpannen waren, waar door de Borst nog meer vernaauwd wierd, waar door hy dan, met eene volle Borst, tot Stiktkens toe, hygende, de hevigfte benaauwtheid .uititond, tot dat deeze, door, daar tegen gebruikte, Middelen, weder verminderde, en gevuld. Dog, by het openen der Borst, en na het opligten van het Borstbeen, verwonderde ik my terftond, over eenen grooten, dikken, zwaaren Klomp Vet, die de verdubÜng van het Middenfchot, Mcdiastmwn, opvulde, en zig byna over het Hartezakje uitftrekte. Deezen tegennatuurlyken last van Vet, had de Borst zeer moeten vernaauwen, het Hart moeilyk vallen, den omloop van het Bloed door de Longen en de vryë Ademhaaling hinderlyk zyn. Dog, toen ik hetHartezakje opende, was ik nog meer verwonderd, daar ik het zelve geheel metBloed vond opgevuld, Het Hart zelfs was, geheel enal, meteenfponsagtig fmoutig Vet, dik bedekt, en zag 'er uit als eenen grooten Vetklomp. By een naaukeuriger onderzoek vond ik, dat het zelve aan de punt van deszelfs regter Holligheid van het Hart gefcheurd was, en dat het Bloed zig, door deeze opening, in het Hartezakje had uitgeftort, en van de groote Smart en Benaautheid, ten laatften een zagt einde gemaakt had. Het Hart zelfs, was zeer uitgerekt; flap, dun, voornaamlyk aan de punt, daar het Vee geplaatst was, en zo vergaan en zagt, dat ik het met myne Vingers, als eene Pap, kon wryven. Ik vond de beide Holligheeden van het Hart geheel ledig, en zonder enige poly*. peufe aangroeijingen. Deeze tegennatuurlyke ophooping van Vet; T 3 op  C 238 D op het edelfteDeel van h'et Lighaam,had niet zo zeer door haaren Last en haare drukking op het zelve, als wel door de,daar door veroorzaakte , verflapping der Vleeschvezelen van het zelve, alle Veerkragt vernield, en, van tyd tot tyd, den ondergang van het Lighaam, met alle de bygekomene Toevallen, die zig, na deeze ontdekking, duidelyk genoeg inzien en verklaaren laaten, onherftelbaar moeten uitwerken. De Longen waren zeer gezond, zonder de mïnfte Verhardingen, en insgelyüs vol Bloed,in de Holligheid van de Borst, vond men, zo min als in den Buik, het geringde fpoor niet van wateragtig Vogt, dog wel enig bloedig Vogt, dat door de Longen was doorgezweet. Hier by is nog aan te merken, dat de Overleedenen, het Jaar voor zyn affterven, dikwils met groote Bloedzweeren gekweld is gewee:-t,en dat zelfs, gedurende de geheele Ziekte: zig over het geheele Lighaam, eene menigte van breede, roode en vlakke Vlekken vertoond hebben, die men voor eenen brandigen Uitflag kon aanzien,en die, gelyk in andere Deelen, en voornaamlyk in de Milt, een ftilftand van Bloed, Irj de Vaten der Huid, geweest zyn. Het geheel verflapte Hart, had dus den omloop van het Bloed niet meer kunnen volbrengen, maar hy gefchiedde nu onvolkomen, door de eigene Veerkragt der groote Bloedvaten. AUe  ( 289 ) Alle deeze gemelde merktekenen, zoudea naar myne gedagten, in dergelyke Gevallen, eene duidelyke aanwyzlng geeven, hoe verre het Hart zelfs, als de grondoorzaak van alle de Toevallen, die in het beloop der verhaalde Ziekte zyn voorgekomen, zy aan te merken, en wat de Geneesheer, na deeze Waar« neeming, kunne verwagten. AANMERKING VAN DEN UITGEEVER. Veele Luiden mogen fchielyk fterven, die men, na den Dood, niet opend, of openen kan, en waar van men alleen zegt, die of deeze is aan eene Zinking of beroerte geftorven,offchoon misfchien hunne Dood het geYolg is van eene fcheuring van het Hart. In het Jaar 1751, toen ik nog RegimentsHeelmeester onder de Koninglyke Gaarde was, had ik een Geval van een dergelyke» aart. Een grenadier, genaamd poltemann, 45 Jaaren oud; van eene bloedryke en galagtige Gefteltenis, die zeer groot en vet was, T 4  C 290 ) klaagde zeer dikwils over eene hevige drukking, op de Borst, inzonderheid by fterke beweegingen,en daarenboven was hy onderhevig aan A^ambeiën.Zo dra men hem, tot hier toe, by deeze fterke drukking, met eene Aderlaating te hulp gekomen was, had hy terftond meerder Lugt, en de Toevallen verdweenen fchielyk. Onder de Wapenoeffening kreeg hy eens weder eene hevige Beklemming op de Borst en eene afgebrokene Ademhaaling. Hy wierd terftond Adergelaaten , geklisteerd en met verkoelende Middelen behandeld, dewyl hy altyd, onder zulk eene behandeling, gemaklyk weder herfteld was. De Lyder klaagde nergens meer over, als over eene Pyn in-de Kuitfpieren, Musculi Gastrocnemii, inzonderheid aan het flinker Been, dat ook, zonder de rninfte Ontfteking , tamelyk gezwollen was. Den volgenden Dag verviel de Lyder in een aanhoudend Zweet. Hy raaskalde beftendig, de Pols was niet te voelen, en hy ftierf op denzelven Dag, zonder dat men de geringfte beweeging van zyn Lighaam ontdekt had. Na den Dood was de geheele flinker Zyde met Bloed beloopen, en om de Oorzaak van dit fchielyk fterven te ontdekken, opende ik het Lighaam, den volgenden Morgen. Het uitwendige Lighaam was buitengewoon veten fterk,en zynen Vertok,Tunica adipofa, was insgelyks zo fterk, dat ik weinigen van die gefteltheid heb aangetroffen. By het openen van den Buik, vond ik de Maag en de Darmen, met veel Lugt opgezet. De Vaten van  C 2pl ) van het Darmnet, Vafa Mefent erica, waren byna geheel ledig van Bloed, en derwyze met Vet begroeid', dat zy naaulyks te vinden waren. De Nieren waren in den natuurlyken ftaat, in tegendeel was de Milt van eene wanfchapene grootte, en byna gefmolten. De Lever had ook eene buitengewoone grootte, waar door zy, door haare drukking tegen hec Middenrif, het vierde gedeelte van de Borst had ingenomen. In de Galblaas zaten twee aanmerkelyke Steenen, en zy was insgelyks tegennatuurlyk groot. By hec openen van de Borst, vond ik de Longen, door de gedurige perfing der Buiksingewanden, zeer klein, en aan het Ribbevlies vast gegroeid. Ook was de regter Vleugel der Long, tegen het Ribbevlies ontftoken, en als met eene Korst overtogen. Daarenboven was in de Holligheid van de Borst, nog veele Wei, Serum, en geftold Bloed, dat door de verfcheuring der kleine Vaten ontftaan was. Op het Middenfchot, Mediastinum, en het Hartezakje, Perkardium, zaten loutere vetklompen; het laatfte was meest aan het Hart vastgegroeid, en by gevolg geen Vogt in het zelve. Aan het onderfte gedeelte van de regter Holligheid van het Hart, vertoonde zig eene groote blaauwe Vlek, die eene tamelyke Verheevenheid maakte, Op deeze plaats fneed ik het Hartezakje door, waaruit terftond een gedeelte geftold Bloed vloeide. Ik fcheidde , met alle omzigtigheid, het overige vast gegroeide gedeelte van het HarteT 5 zak-  C 292 ) aakje, van het Hart af, en vond, daar hst geftold Bloed was, eene verfcheuring in de regter holligheid van bet Hart, van twee I Lmen lang. De Spiervezelen van het Hart waren ongemeen uitgerekt en dun, en door de geweezene ophooping van Bloed, was de regter holligheid van het Hart zeer uitge* rekt. Na een verder onderzoek en de geheele affnyding der beide holligheeden van het Hart, vond ik, in de regte,eene zeer groote Slymprop, Polypus. die zjg, tot in het regter Oortje, Auncula 'dexlra, uitftrckte. Zy was 5 Duimen lang, en eenen Duim breed, en van een zeer fterk en vast WeeTel. Uit alle deze omftandigheeden is het ligt te beu uiten, dat, daar de Lyder reeds lang voorheen, eene benaaude Ademhaaling had gehad, benevens de overige, buitengewoon groote, bedorven Ingewanden, en veele fterke Vetklompen, gelyk ook de Slymprop, die in de regter holligheid van het Hart gevormd was, de Spiervezelen van het Hart,van haa* re vastheid hebben moeten afwyken, en eindelyk het Hart, door de drukking en tegendrukking, heeft moeten berften george de tweede, Koning van Enge land, is insgeiyks aan eene berfting van het Hart geftorven, D E  X 203 ) PE VIER- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van eene verzwoor ene Ontfteking der Nieren » Nephritis Ulcerofa, waar door de Lyder zeer uitgeteerd was, en door bet gebruik van Kalkwater met Melk volkomen herfteli wierd. Door den Heere ollenroth, Heelmeester van bet Regiment van an- H alt - BaitENBURG, iEen Land edelman van 53 Jaaren oud, kreeg, in de Maand November van het Jaar 1775» p3"n in de Nieren,met opftopping van Pis, en aanvallen van Koorts en Kramp. De Hoogleeraar nies kt wierd hier over geraadpleegd,die alle, dienftigeMiddelen voorfchreef, welken ook, in het begin, zeer werkzaam fcheenen te zyn, dog die, na dat de Toevallen, van tyd tot tyd, de overhand namen, en heviger en langduriger wierden, den verlangden dienst niet deeden. Door lengte van tyd en onrust, verviel de Lyder in eene groote verzwakking en in eene teeringkoortsien verloor alle hoop ter Geneezing,  C 294 ) zing. fchoon de Geneesheer alle mogelyke rlyt aanwendde. Op den iiè&njanuary van het Jaar 1777, wierd ik by den Lyder geroepen , ik vond hem krom in zyn Bed leggen, door de hevigfte Krampen aangetast, hec geheele Lighaam uitgeteerd , met de gevoeligfte Smerten in de Nieren, een gefpannen Buik, en, zedert vier Dagen, opftopping van Pis. Wegens den harden, zeer koortfigen, hoewel kleinen Pols, liet ik uit den Arm, twee Kopjes Bloed tappen; door middel van een Ca er, die de gedaante van eene £ Pulv. corU cbin. opt. Unc. IJ . Cinamom. Drach. IIJ Aq. Commun. Libr. IV C of Aangroeying van den Mond der Lyfmoeder hebben? DE ZES- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van eene Doofheid, die, benevens andere Toevallen , door zeer koude Voeten ver* oorzaakt wierd. Dcor den Heere lange Junior, AmptsHeelmeester albier^ Jl^ene Juffrouw, genaamd, Ernestina Mul* hrin, 33 Jaaren oud, die zedert 15 Jaaren, de Kost gewonnen had, met het Naaien van  ( 3ii ) van Lubben, en daar by ftikziende, Myops, was, was zeven Jaaren lang, zo hard hoerend , dat men, als zy iets zoude hooren, zeer fterk in haare Ooren moest fchrefcuwen; daarenboven was zy, ten tyde der Maandftonden, met hevige trekkingen en verdraaym. gen van het Hoofd, gelyk ook met fterke beklemmingen der Borst, geplaagd, die haar , zomtyds byna deeden flikken. Ik vond deeze Perfoone in zulk eenen toeftand, op zekeren Avond, wanneer ik in aller yl gehaald wierd, om haar, door eene ; Aderlaating, Lugt te verfchaffen. Daar ik den Pols hard en vol vond, deed ik eene ruime Aderlaating, en wel op den flinkeren Arm, dewyl zy aan die zyde de grootfte beklemming gevoelde. Vervolgens, fchreef ik haar voor eene openende Klisteer ,eep laauw Voetbad met wat Asch, en een Poeder uit de Nitr. depurat. Cremor. tart. aa gr. XV Castor. Rusf. g*\V pro dosi. om alle drie Uuren een, met Kamillenthee te gebruiken. Den volgenden Morgen vernam ik, dat de Lyderesfe wat geflaapen had, dog dat zy klaagde over een fterk ruisfehen in het Hoofd, en groote zwakheid in de Oogen. Zy verhaalde my tevens, dat zy reeds zeven Jaaren lang, met de Doofheid en de Kramp in het Hoofd geplaagd was, die zedert enigen tyd zeer toegenomen waren; zyhad reeds veel gebruikt, dog piets had haar geholpen. Op myn verzoek, dat zy my het geheele be-  C 3r2 ) beloop, en den oorfprong van haare Ziekte zou verhaalen, berigte zy my hec volgende» Agc Jaaren geleeden, was zy, in den Zomer, op het Land gegaan, en op de terug„ komst, was zy overvallen door eenen geweldigen Stortregen met Hagel vermengd i behalven haar Hoofd, waar op zy een dikken Stroohoed had, Was zy door en door nat geworden; en daar de Regen had aangehouden, had zy op zommige plaatfen, tot aan de Kuiten door het Water moeien gaan, dat door den Hagel zeer koud was; daar óp walen de Maandftonden, Menfes, by haar weggebleeven, zy had aanhoudende hevige Hoofdpyn gekreegen, en dewyl zy, wegens haar Werk, hec Hoofd zeer voor over moest buigen, wierd daar door, den teragvlöed van het Bloed uit het zelve, zeer belemmerd, en door de, daar door veroorzaakte, te fterke uitzetting van het Vaatgeftel, Systema venofi, kreeg het Hoofd eene gefchiktheid tot Kramp, Na enigen tyd, was altyd op den tyd der Maandftonden, Bloed uit de Ooren geloopen, Cte weeten na voorgaande Kramp, in het Hoofd) waar op zy dan enige vèrligting kreeg; zy was hardhoorehd geworden, dat beftendig toegenomen was, gelyk ook de Kramp, en den uitvloed van "Bloed uit de Ooren, had van tyd tot tyd opgehouden. By het onderzoek der Ooren, vond ik in dö dezelven, de uitwendige Gehoorbuis Canales auditorium extemum, met een Steenbart Bloed- ger  < 3*3 > gezwel, Tbrombus, geheel verftopt, dat doof het geftolde Bloed, en het Oorfmeer, Cerumen aurium, ontftaan was. Na dat ik, veele Weeken, weekmakende ën laauwe Infpuitingen gebruikt had, kreeg ik, door middel van eene Schroef, die ik in het Gezwel gebragt had, het zelve uit beide de Ooren, dewyl het op gefne andere wyze mogelyk was. De Lyderesfe was geheel van Blydfchap buiten zig zelfs, daar zy terftond alles duidelyk kon hooren, wat 7er gefproken wierd, en naderhand, tot haare grootfte Vreugde, den openbaaren Godsdienst weder bywoonen* on den Leeraar volkomen verftaan kon. Ikftak in de Ooren,nog enigen tyd,Steekw-ieken, met een Mengfel van Es/ent. fuccin. Dracb. Ij Es/ent. Castor. Drach. J bevogtigd, om de Gehoorwegen, die zomtyds een bloedig Vogt ontlastten, te verfterken. Om de Maandftonden te doen voortkomen* liet ik het volgende gebruiken. & Masf. pllular. Bals, Becberi Unc. femis. Asf. foetid. Dracb. IIJ Castor. Rusf. Scrup. IJ Croc. oriental. Scrup J Extr. pancbymag. CroU. Dracb. femis Terr. fol. Tart. Calc. viv. parat. Dracb. unafn 6f femis M.F.l.a.pill.pond. gr. zinam femis D. S. PUL «rast  C 5*4 ) Waar van des Morgens ten zeven, en na den Middag ten vier Uuren, telkens 15, met de onder befchreevene Thee, gebruikt wierden. Als zy naar Bed ging,fchreef ik het volgende Poeder voor. Nitr. depurat. Cremor. Tart. aa Scrup femis Borac. Venet. gr. VJ Croc. oriënt, gr. IJ M. F. Pulv. in VIIJ 2 pl. S. Om alle Avonden een Poeder te neemen^ en van den volgenden Theedrank, dagelyks enige Kopjes te gebruiken. Herh. Marruby alb. > Rutb. . Salv. Flor. Cbamom. rom. aa M. J —— Cbar. pug J Cort. Cinamom. Dracb. J S. Species. gelyk Thee te gebruiken, en 'er de anderé Geneesmiddelen mede in te neemen. Deeze Middelen verminderden de Kramp, verfchaften der Lyderesfe rust, en dewyl zy zeer  C 315 ) ueèr geneigd was tot Verftoppingen, had zjf ook hier door dagelyks eene zagte ontlasting. Uitwendig wierden dikwils, inzonderheid tegen den tyd der Maandftonden, Voetbaden en halve Baden, gebruikt, ihsgelyks Bloedzuigers aan de Schaamdeelen gezet, en Aderlaatingen op den Voet gedaan. Ik maakte van het begin der Geneezing af het beding, dat de Lyderesfe het ftrenge Naaiè'n en Zitten, gedurende dezelve, moest myden, en zig dikwils reene matige beweeging verfchaffen ,welk Voorfchrift zy ook naaukeurig volgde. Na deeze Behandeling, kwamen de Maand, ftonden, op den gewoonen tyd, weder, alle de voorgemelde Toevallen hielden op, en ik liet de Lyderesfe, tot befluit der Geneezing, de Vinum Cbalybeatum Londinensis (*) gebruiken, waar by nog wat Rbabarber ge. voegd wierd. De Lyderesfe moest haare Oogen,die door de Kramp zeer verzwakt waren, dagelyks dikwils met koud Water wasfen, en, als hec haaren tyd toeliet, Drukdoeken met Water bevogtigd, op de Oogen, leggen, en dagelyks enige maaien, den Spiritus ephtbalmicus, van den Heere schmucker (**), gebrui- ken, (*) Zie deszelfs bereiding,in deBritfe Apotheek. Bl. $01 De Vertaaltr. (**) Zie deszelfs befcbryving in het Tweede Deel fan dit Werk. Bl. 19. Ut ViWÜir, X  I 3i« ) ken, het welk insgelyks den besten dienst deed. DE ZEVEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Over de Zoggezwellen. Door den Heere OTTO J USTUS EVÈ RS, Keur- Hanoyerfcben RegimenisHeelmeester. JL-^e ophooping van het Zog in de Borften, en de kwaade gevolgen die daar uit ontftaan, als; Zwelling, Ontfteking, Verettering en Verharding der Borften, behooren onbe" twistbaar onder die Toevallen, welken inzonderheid de oplettenheid der Heelmeesters verdienen. Tegen dit Toeval bezit de Materia Medita wel een Rykdom van Geneesmiddelen, gelyk tegen alle Gebreeken van het Lighaam, en men mag een Boek van deezen Aart, welk men ook wil,opflaan,men zal zig altyd meer over de Keuze, dan over het Gebrek van Hulpmiddelen, in verlegenheid vinden. Dit ;was waarfchynlyk de Oorzaak van eene Vraage» in het Hanoverfcbe Magazyn, welke de zekerde Middelen zyn om het Zog der zoo'gende Vrouwen te verdryven. Dee.  ( 317 ) Deeze Vraage is wel reeds, in de Berliner Mannigfaltigkattn, door den Heer theden, op eene verftandige wyze beantwoord, en ik zou hec voor aèèr overtollig aanmerken iets daar by te voegen, indien ik niet ontdekt had, dat de groote Nagtfchade, Belia Dona, ook by toevallen van deezen aart, zig zeer werkzaam vertoonde. Ik deel myne Aanmerkingen mede, om de Heelmeesters oplettend te maaken, op deeze werkzaame Plant, en by deeze geleegenheid zal ik nog enige Aanmerkingen bybrengen, hoe men deeze Toevallen, op eene verllandige wyze, moet te keer gaan. Als men nodig vind, het Zog te verdry ven, heeft men niet alleen te letten, op de algemeene volbloedigheid van het Lighaam, maar inzonderheid op die der Borst, en op de vermindering der voedende Vogten. Toe hec eerfte oogmerk tragtmen deKraamvloed, Lccbia, zo lang te doen vloei.ïen als mogelyk. is, gelyk ook de uitwafeming te bevorderen, en fchryft eene magere, zuuragtige Leefregel voor. De Kra^mvloed kan door eene vermeerderde uitwafeming der onderfte Ledemaaten, die door het wryven met warme flanelle Lappen en laauwe Voetbaden bevorderd word,en door Klisteeren en Aderlaaten op de Voeten, ondeihouden worden, en de uitwafermng bevorderd men door eene ina'ige warmte van de Kamer en zagte zweetdryvende Middelen. • X a Als  ( 318 > Als het Zog, enigen tyd na de Verlosfing 't door het gebruik van deeze Middelen, nog niet verdweenen is , kunnen de Aderlaatingen, en de Voetbaden, herhaald worden, en deeze laatften zullen inzonderheid werkzaam zyn, als men, zo lang de Voeten in het Water ftaan, boven de Kuiten de Koufebanden vast aanbind. Men kan zig ook met nut, van zagte afdryvende Middelen bedienen, en in de meeste gevallen, zal het Zog, door deeze eenvoudige Behandeling, uit de Borften verdwynen. Indien dit niet gebeurd, moet men zynen toevlugt tot uitwendige Middelen neemen, en het Zog, of door dienftige Werktuigen tragten uit te haaien,, of door plaatsmiddelen te rug te dryven, en weder in den omloop des Bloeds te brengen. Als de Borften , door het opgehouden Zog, reeds gezwollen en verhard zyn, heeft het uitzuigen met den Mond, of door Werktuigen, geene plaats, maar men moet veeleer verdeelende Stovin» gen te hulp neemen. Men laat aan den Borstrok der Lyderesfe, een Servet vastmaaken, en hier onder den damp van w rm gemaakt dun Bier, waar in gloeijende Keifteenen geworpen worden, naar het lydende Deel gaan, en als de Borften t op deeze wyze, enigen tyd, gebaad zyn, be. firykt men dezelven, met ongezouten Boter, waar door het ftüftaande Zog, van zelfs zal $tvloeijeri. Men  < 3*9 ) Men kan ook, met dit oogmerk, koude ftovingen, uit Wynazyn en Water, of uit ge* meene roode Roozen en rooden Wyn, of uic Tarwezemelen met roode Wyn of Azyn, gebruiken , en men zal nooit geen nadeel doen, dog wel door Hovingen met Brandewyn, of Doodmiddelen, die in deeze gevallen altyd fchadelyk zyn Nogtans moet, benevens deeze plaatsmiddelen, het hoofdoogmerk zyn, hetonderhou. den, of wederherftellen van den Kraamvloed. Het Arcanum duplicatum, en de ftaalbereidingen, zyn, tot dit oog-perk, inzonderheid aan te pryzen. Schrikken, Toorn, Verkoudingen, en andere, dikwils onvermydelyke Toevallen , zyn meerendeels de oorzaak, dat d« Kraamvloed ophoud, en het Zog in de Borsten ftil ftaat. Ik agt het onnodig, alle de Toevallen die daar uit ontftaan, op te tellen, daar de beroemde Heelmeester david, dezelven, in eene lezenswaardige Prysverhandeling, zo goed aan d=n dag gezet heeft% liever zal ik eenige eigene ondervindingen hier over, en myne Geneeswyze vernaaien. By eene vlugge Vrouw van 22 Jaaren, die federt zes Dagen, gelukkig van haar tweede Kind verlost was, bleef de Kraamvloed, die behoorlyk gevloeid had, na eene Verkouding, ftaan. Hier op volgde een harde, roode, zwelling van de regter Borst, gepaard met afwisfelende hitte en koude, Dorst en eenen harden Pols, X 3 #  C 320 ) Ik wierd twee Dagen daarna geroepen \ ik deed op den Arm eene ruime Aderlaating, lag over de gezwolle Borst eene Pap, uit Tarwezemelen en rooden Wyn. en liet dagelyks 20 Greinen Arcanum dupücaturr\. met even zo veel Rbabarber, gebruiken. Zy k'-eeg eenen zagten Buikloop, de Kraamvloed begon weder te vlo^ijen, en na drie üagen> was de gezwolle Borst, onder eene fobere levenswyze, >veder geneezen. Zulk eene Verdeeling zou zeKerlyk vee meer volgen , en de Verzw/eerii.g van gezwoiiene Borsten, niet zo algemeen zyn , als de gemeene Heelmeesters zig het vooroordeel met in het Hoofd gebragt hadden, dat men, na den vyfden Dag, aan geene Verdeeling meer moet denken. Eene andere gezonde Vrouw, was zedert 14 Dagen, gelukkig verlost. In de e< rfte Dagen was de Kraamvloed behoorlyk, dog, na eene hevige Ergernis , bleef hy plots lyk weg, Er volgde Koude en Hitte , en federt zes Dagen waren de Borsten, rood en pynlyk, en het zog bleef ftaan. Ik lag weekmakende Pappen aan , en wagtte, volgens den raad van levret, tot zy van zelfs open braken, dewyl zy, zo als de Ondervinding leert, als dan meerendeels aan het onderfte gedeelte openbreeken, en de Etter gemaklyker uitvloeid - dan wanneer men, aan bet bovenfte gedeelte, door de Konst eene opening maakt. Door het gebruik van het % > Ar-  ( 321 ) Arcanum duplkatum met de Rbabarber, ontlastte zig de Kraamvloed weder, en na eenige Weeken waren de opengebrokene Borsten geneezen. Eene Vrouw van 40 Jaaren, die, tien Weeken geleeden, ten agtften male, gelukkig verlost was, vroeg aan my om raad, wegens eene gezwollene , fteenharde en byna onpynlyke Borst. Zy had eenen zeer grooten omtrek, en hier en daar bleekroode ftreepsn. De eerfte Dagen had zy de Kraamvloed behoorlyk ontlast, dog, door eene beftendige Droefgeestigheid, wegens ongelukkige huisJyke omftandigheden, bleef hy den zesden Dag terug. Dewyl zy daarenboven tot hardlyvigheid geneigd was, had zy weinig ontlasting, en de Buik was hard en gefpannen. Daar het zog, buiten dat, geneigd is te Hollen, inzonderheid, als het lang ftil ftaat, en daar door zyne vloeibaare Deelen verliest, zogt ik zulk een Middel ter oplosfing, waar door het weder in den omloop der Vogten . of, ten minften, tot Verettering gebragt kon worden. Zulk een middel dagt ik in de Belladona te vinden, en gaf haar daarom des Avonds vyf Grein van dezelve met even veel Rbabarber. Na 12 Dagen wierd de Borst witter, haaren omtrek kleiner en de Kraamvloed was zeer fterk. Uitwendig lag ik de Pleister van de Dolle Kervel, Cicuta, op Leder gefineerd; X 4 aan,  C 32^ ) aan, en naaat zy 36 Giften van het gemelde Poeder gebruikt had, was zy van dit hardnekkig Gebrek geheel bevryd. Zy zoog het Kind, den geheelen tyd der Geneezing door, met de gezonde Borst, zonder dat het zelve het minfte Teeken van eenige ziekte of ongefteldheid liet blyken. Op deeze wyze heb ik nog 14 verharde Borsten geneezen, van welken zommigen veretterden, dog by allen kwam den weggebleeven Kraamvloed weder, en ik geloof, door deeze gelukkige Proeven, eenigzints geregtigd te zyn, om ook, iu Gevallen van deezen Aart, de Belladona onder de werkzaamfle Middelen teplaatfen, en ik heb de grootfte Hoop, L dat deeze goede werking, door de Ondervinding van andere Heelmeesters, nog Bieer bevestigd zal worden. » DE  C 323 ) DE AGT- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van eene Kraamvrouw, by wie men, na den Dood, eene menigte Etters in den Onderbuik vond, die door een teruggekeerd Zog veroor* zaakt was. Doorden Heere pa« pendick, Heelmeester van bet Dragonder - Regiment van p o meiski. Jj^ene lange Vrouw van 30 Jaaren, die eene bleeke kleur en flappe Spiervezelen had, en in haare Zwangerheid geene andere Toevallen had gehad, dan dat zy, omtrend drie Weeken voor haare Verlosfing, door eéne bezwyming en eene ligte Koorts wierd aangetast , dog die na eene Aderlaating, en het gebruiken van zagte ontlastmiddelen verdween, wierd, den 13 Februarü 1780, door eene natuurlyke Geboorte, gelukkig verlost van een gezond, dog zwak Kind. De Naweeën en alle de de gewoone Toevallen eener Kraamvrouwe , waren zeer goed. Den Dag na haare Verlosfing was de Pols zeer bedaard, en zy bevond zig, tot den i5den X 5 vol-  C m ) volkomen wel, tot des Avonds ten vyf Uuren, wanneer ik, nadat ik, een Uur te vooren, haar nog bezogt had, by haar wierd geroepen. Zy klaagde over eene fterke beklemming op de Borst, de Ademhaaling was zeer zwaar, de Pols klein en ingetrokken. Ik zag deeze fchielyk ontftaane Toevallen , met verbaastheid aan , en onderzogt de Oorzaak daar van, wanneer ik'vernam, dat zy uit het Bed was opgeftaan, en zeer dun gekleed, naar het Secreet gegaan, waar van daarenboven, het Lugtvenfter open ftond- Dit was volkomen toereikend, ter verklaaring der Toevallen, die haar waren overgegekomen, want daarzy eensklaps, door eene koude Lugt wierd aangetast, en zy die ook had ingeademt, moest noodzakelyk, door het eerfte, eene uitwendige, en door het laatfte, eene inwendige Kramp ontftaanAls men hier by in aanmerking neetnd, de Werktuigen der affcheidirg, in de Borsten eener Kraam vrouwe, en de teruggedreevene Uitwafeming naar dezelven, dan waren deeze Toevallen onvermydelyk. Na het overvloedig gebruik van warme Dranken, volgde het Braaken van onverteerd Voedfelj en daar dit mede een Oorzaak deezer Toevallen kon geweest zyn, gaf men haar een Laxeermiddel, zy begon wel eenigzints uit tewafemen, dog de Beklemming verminderde weinig. De Pols was wat verheven, maar bleef zeer koottzig, en in den Nagt had zy drie ftoelgangen. De  C 3=5 > Den io'den bevond zy zig des Morgens tamelyk wel, de Pols was nog wat vol en koortzig, zy klaagde nergens over, dan over eentge Pyn in den Buik, dog niet zo hevig, dat men voor eene Ontfteking behoefde te vreezen. Uit de Scheede vloeide eenig bloedig Slym. Haar wierd een eenvoudig Zweetdrankje gegeeven, en op den Buik wierden Pappen gelegd. Tegen den Avond waren haaren wangen zeer rood, zy was zeer heet, en had eenen zeer koortzigen Pols. In den Nagt van den i7den, hielden de Toevallen van den vorigen Avond aan; des Morgens vond zy zig weder wat verligt, dog zy was doffer, èn gebruikte weder dezelve Geneesmiddelen, als den vorigen Dag. Tot eenen gewoonen Drank, wierd alleen een Aftrekfel van Kamillebloemen of van Haver gegeeven. Thans kwam er nog een kwaad Toeval by, te weeten dat zy, zo dikwils zy iets ingenoomen had, eene galagtige ftoffe braakte, en dat zy nu en dan de Hik kreeg, en dewyl men dit Toeval, wel het meest kon toefchryven aan eene Kramp, waar door de Gal zig in de Maag had uitgeftort, en dezelve prikkelde, zo wierden Upiaten gegeeven. Des Avonds vermeerderde de Koorts en alle de Toevallen hielden aan. Deezen Avond ftierf ook haar Kind. Den i8den was de Pols, des Morgens vroeg wel wat bedaarder, dog het aanhouden van alle de Toevallen, en eene groote verzwak-  C ) zwakking, waren blyken van de kwaadaartigheid deezer Ziekte. Haar wierd de Spirit Minderen met de Kamfer gegeeven, en Klisteeren gezet, om zo wel de oplosfing der Vogten , als de Kramp te beletten, en, ware het mogelyk, duor de Uitwafeming, eenen Uitflag te bewerken. Nu en dan wierden ook 10 Droppels Lauïïdhum gegeeven. De Pyn in den Buik wierd wel niet heviger, en de Pols gaf j;eene de minfte Ontfteeking te kennen, maar hy fcheen meer te zinken; men lag eene Spaanfe Vliegpleister in de Middenbovenbuiks - ftreek, Regio epigastrica, om, zo wel de Ontfteeking voor te komen, als den Hik te beletten. Des Avonds kreeg de Lyderesfe weder de Koorts Den roden ontdekte men al vroeg, de vermindering der Koorts; de Spaanfe Vlieg had goed gewerkt, en zy fcheen in het algemeen, wat lugtiger te zyn. dan den vorigen Dag, ook was de Hik geweeken, en de Geneesmiddelen van den vorigen Dag, wier. den voort gebruikt; en fchoon er uit de Schede, nog altyd Slym vloeide, dagt men nogtans, de Toevallen te zullen doen verminderen, als men den Kraamvloed weder herftellen kon. En, indien deezen Vloed al niet volgde» moest nogtans het ontlastten deezer Vaten, van die ftoffe die de Natuur thands affcheidde, altoos heilzaam zyn. Tot dit einde wierden Bloedzuigers op den Bilnaad gezet, waar door ook een goed gedeelte Bloeds uitvloeide, dog  c 327 ) dog zonder vermindering der Toevallen; Schoon zy niet gezwollen waren, liec men de Borsten uitzuigen Des Avonds kreeg zy weder de Koorts, die den Nagt aanhield Den aoften was de Pols wat bedaarder, en zy fcheen nog lugtiger te zyn, dan den vorigen Dag, dog, als zy maar het minfte gebruikte , hield het Braaken nog aan, Daar zy, dien geheelen tyd, geen Ontlastmiddelen gebruikt had, gaf men haar twee Scrupels Rbabarber. om, zo wel de opgehoudene Onzuiverheeden af te voeren, als wel inzonderheid , daar men tot hier toe, door Klisteeren, de ontlasting bewerkt had., de behoorlyke Wormwyze beweeging der Darmen, weder te herftellen. Dog dit Poeder wierd weder uitgebraakt, en de Lyderesfe was zedert gisteren, zeer misnoegd. Des Avonds was de Koorts weder even hard Den 2jften was zy, fchoon de Pols het niet aanwees, bizonder lugtig, het Braaken hield ook op, zy vroeg zelfs om Geneesmiddelen, in het kort, alles fcheen hoop tot beterfchap te geeven. Des Avonds kwam de Koorts weder, zonder eenige vermindering, dog het Braaken hield op. Den 22ften bevond zy zig nog veel beeter als gisteren, dog zy had nog altyd eenen fleependen rasfen Pols, en klaagde over eenige Pyn in den Buik, die zy ook, de vorige Dagen beftendig gevoeld had. Des Avonds was de Koorts zeer hard, de Pols veranderde  ( 328 ) deniet, ten aanzien der rasheid, maar wierd zeer gefpannen. Toen ik haar op den -^ften, nog veel beeter dan den vorigen Dag dagt te vinden, was ik verbaasd, dar. ik haar, in eene hevige Koorts aantrof. De Oogen waren zeer dof, de Spraak moeilyk, de Tong droog, de Huid heet, in het kort, zy begon reeds te zieltoogen. Dog het was zeer zeldzaam, dat de Pols, met alle deeze Toevallen, niet overeen ftemde , want hy was onregelmatig en trillende . en nogtans zo vol en geneigd tot Ontfteking, als ik hem, in de geheele Ziekte niet had gevonden, en de Lyderesfe klaagde nergens over, maar zeide dat zy zeer wel was. Het Lyf was wat gezwollen. Terftond wierden twee Spaanfe Vliegpleisters aan de Kuiten en een in den Nek gelegd. Inwendig wierden Krampstillende Poeders, uit de Camp. lor en het Salvolatile Comu Cervi gegeeven. De Toevallen hielden beftendig aan. De Pols" fcheen wel wat te bedaaren, dog hy bleef, ïn vergelyking der Toevallen, nog veel te' vol. Den 24ften hielden de Toevallen nog aan, de Pols bleef geduurig vol, en eenige oeftenende Geneesheeren bekenden, dat de bizondere trekken van het Aangezigt, en den onwilligen afloop der uitdygfelen, eenen fchielyken Dood deeden vermoeden. Des Avonds vertoonde zig wat meer Engborftigheid, en in een half Uur, zwol de flinker Oorklier, Pa-  ( 329 ) Parotis finistrd, zonder dac men vooraf iets het minfte daar van ontdekt had, zodanig op, dat zy zig tot boven de Onderkaak verhief. De Huid was alleen een weinig ontftoken, en daar men dit, als eene Hof verplaatzing, Metastafis, kon aanzien, wierden Pappen aangelegd, en den suften namen alle Toevallen toe. Zy had nu zo veele kennis niet meer, dat zy kon zeggen, of zy in de Klier , die beftendig opzwol, hevige Pyn had. De Pols begon nu merklyk te zinken, en zy ftierf den 2Öften, des Namiddags ten 3 Uuren aan deeze Toevallen. By het onderzoek na den Dood, vond men den Buik, die op het gevoel, zeer zagt was, matig gezwollen. Zo dra men het Buikvlies PeritOiteum, doorgefneeden had, kwam er eene groote menigte Etters uit, en de geheele holligheid van den Onderbuik, was dermate met Etter opgevuld, dat het wel vyf Pinten bedroeg. Het groote Darmnet, O ment urn majus, was dik en hard; dog hier door verfta ik geene Verftoppingen, Obftructiones, maar eene gelykformige hardheid, die alleen door de fcherpte van den Etter ontftaan was, . door welks prikkeling eene Ontfteking, en naderhand eene Aangroeijing was veroorzaakt. Veele plaatfen waren door den Etter aangeftoken, zelfs was de groote Kwabbe der Lever, en wel aan de onderfte oppervlakte van den inwendigen rand, aangeftoken. Het kleine Net, Omentum minus, de overige Zelfftandigheid  C 33° ) heid van de Lever, en in het algemeen alle de Ingewanden, in de bovenfte holligheid van den Buik, waren gezond. Toen men het Darmnet opügtte, vertoonde zig de Darmen niet gezwollen , dog, dewyl de vloeibaare Etter uitgeloopen was, zag men, op verfcheiden plaatfen, kleine Vetklömpen leggen , dat niets anders dan dikke Etter was. De geheele uitwendige oppervlakte der Darmen was aangeftoken, inzonderheid der omgewonden Darm lleum, tot op de fpieragtige beddingen, firata mus. cularia, in den blinden Darm, Coecum vond men eene opening, die van buiten naar binnen doorgeknaagd was; in die Darmen welks Rokken onbefchadigd waren, waren de Vaten fterk opgezet, dog men ontdekte geene verftorvene plaatfen. De Lyfmoeder was behoorlyk ingekrompen. Zy was, aan derzelver uitwendige agterfte oppervlakte, insgelyks wat aangeftoken, dewyl de Etter hier meer in het Bekken bellooten was. De voorfte Oppervlakte was zeer gezond. De Eiërnesten, Ovaria, waren insgelyks befchadigd, By het doorfnyden der Lyfmoeder, vond men geen het minfte blyk, van eene tegenwoordige of voorgaande Ontfteking; maar de inwendige Oppervlakte was met een wit ftym overtogen. By het openen van den Darmbuis, Traftits intestinorum , vond men geene de minfte Ontfteking, aan de inwendige Oppervlakte der In  i 331 ) Ingewanden, De ruige Rok, Tunica Fillofa; was door een Natuurlyk llym bedekt; de Gal was vloeibaar i en Van eene groënagtlgé Kleurt Vervolgens opende men de holligheid Van de Borst. De Borsten zelfs waren flap en zagt. Men maakte regt over de Tepel eene infnyding, Wanneer uit dé Klieren eenig Zog voort kwam, dog dat geel, taai en flymlg was. Aan de Ingewanden van de Borst» was niets tegennatuurlyks te ontdekken. De gezwolle Óorklier, was, op het gevoel, zeer hard. Toen men haar dwars door-; fneed, kwam er insgelyks, uit dë kleine Klieragtige korreltjes, Acinis Glandulofes, een wit geelagtig kleverig Vögt, dat niets minder was dan Etter., maar in allen opzigte gelyk was, aan het Zog, dat by het doorfnyden der Borstklieren, uit dezelven gevloeid was. By het onderzoek van het Hoofd, vond men alles in den natuurlyken toeftand. DE  ( SS» ) DENEGEN- EN- TWINTIGSTE WAARNEEMING. Van eene gelukkig geneezene Scbootwonde van den Opperarm, alwaar het grootfte gedeelte van de Gezvrigtsholligbéid van het Schouderblad, en twee Deden van het Hoofd en den Hals van bit Opperarmbeen, verpletterd waren. Door Denzelven, Jacob Ehrhardt, 34 Jaaren ond, Grenadier onder het hoogloffelyk Bataillon van Eberstein, wierd, op den 2Óften November 1778, door eenen Kogel, aan de flinker Schouder gewond, en den 3often in hetHoofdGasthuis te N eis se gebragt. By het onderzoek vond ik, dat de Kogel, door het voorfte en bovenfte gedeelte van de 'driehoofdige Spier, Musculus deltoides, was ingegaan, en fchuins naar buiten, aan derzel. ver agterfte gedeelte, wat uitgekomen, zo dat daar door, een gedeelte van deeze Spier, de bovenfte twee derde gedeelten van het ïïoofd va£ het Opperarmbeen, en de bovenfte  ( 333 > fie en agterfte helft van het fchouderblads uitfteekfel, Acromion, vernield was. Ik maakte terftond de agterfte opening der fchootwonde, zo veel wyder als nodig was, tot het uitneemen der verbryzelde Beenftukken; voor het overige verbond ik de Wonde droog, en liet er eene ftoving op leggen, uit den Cort. peruv. Sal. Ammoniac. en Nitrum, dog inwendig wierden verkoelende Middelen gegeeven, en eene Aderlaating gedaan. Op den eerften December kwam er, ondetf het verbinden, veel Lidwater te voorfchyn, _ er was nog een aanmerklyk ftuk van het Schouderblads Hoofd afgebroken, dog daar het nog eenigzints vast zat, tragtte ik het te behouden. Ik zuiverde de Wonde met eene balfemagtige Infpuiting, verbond met den. Balfemvan denKommandeur en het Linimenmm Nigrum, niet de ftoving wierd aangehouden, enden Arm, door eenen Draagband, Meiella, onderfteund. Op deezen Dag, kreeg de Lyder, een bederftegengaand Laxeermiddel. ' Toen ik, tot den 5den December, op deeze wyze was voortgegaan, was de Wonde ge» zuiverd,ende Verettering zeer fterk. Ik liet nu het Linim Nigrum na, en gebruikte in deszelfs plaats , den Bah. Arcaei. Met de koude fto- ' ving wierd aangehouden, en inwendig liet ik den Koortsbast met Salpeter, dagelyks tot eene halve Once gebruiken. Den aöften December verminderde de VeTtttering dagelyks, en er wierden eenige kleiY 2 n«  C 334 5 3ae Beénfpliüters uit de Wonde genoirierK Het afgebroken ftuk van het fchouderblad» Hoofd, hegtte zig vast, alleenlyk was het wat nederwaards gezakt. De voorfte opening der fchootwonde was byna geneezen. Den 27ften December nam ik nog een Beenfplinter uit, van het hoofd van het Opperarmbeen, onder de Gewrigtsholte van hefc Schouderblad Cavitas Glenoidsa Scapulae. Van dien tyd af, verminderde de Verettering lierk, en de Wonde begon metVleesch opgevuld te worden. Ik maakte geene verandering in het Verband, nog in het inwendig gebruik der Geneesmiddelen Daar de Wonde byna geheel geflooten was , ontftond er, op den ióden Januarie 1779, eene ontftokene hardheid, twee Vinger breed onder de inplanting der driehoofdige Spier 3 ik liet dezelve beleggen met het Ung. Bafilic en eene weekmakende Pap. Het inwendig gebruik van den Koortsbast wierd nagelaaten. Den 26ften Februarit was de agterfte fcb.006Wonde nog niet geneezen; ik kon met het Provei nog een Duim diep, tegen het gewrigt komen, dog geene Beenfplinters meer ontdekken. Tot hiertoe had ik met losfe fteekwieken» Bourdonnetsf verbonden, maar nuliet ik dezelven weg, en belag de Wonde alleen met platte Wieken, Plumaceaux, die zeer dik befmeerd waren , met den Bals. Arcaei, en onder deeze Behandeling, was de Wonde, den 18den Mey geneezen, en de Lyder volkomen gezond. D £  t 333 ) DE DERTIGSTE WAARNEMING, Van eene verpletterde Hand, veroorzaakt door bet fpringen van een Geweer, die gelukkig geneezen wierd. Door den Heere Harbicht, Koninglyk Loontrekkend Heelmeester,, A ndrëas Ordelin, Onderofficier van de eerfte Brigade van den Hoofdman van Arendt, ging op den i?den September, na dat hy eene Ziekte had gehad, om eenige be* weeging te maaken , op de Jagt. Hy nam een Vogelroer, dat by vergisfing, met twee fohoten fchroot gelaaden was, om daar mede kleine Vogels te fchieten. Zo dra hy er een zag, fchoot hy op denzelven. Tot zyn ongeluk fprong de Loop, en verbryzelde zyne flinker Hand, en wel zb, dat de belde Kootjes, Pbalanges, van den Duim, en het Nahandsheentje, Os metacarpi, van denzelven, gelyk ook de Nahandsbeenderen van den Wys- enMiddenften Vinger, voor het grootfte gedeelte weg, en het overige in kleine Splinters verbryzeld was, en in deezen toeftand ^rierdhy Y 3 my»  f 336. 5 my; den i8den, In het Veld-Gasthuis ts Glatz gebragt. Zo dra ik het Verband, dat, om de Bloedftorting te ftuiten, wat vast aangelegd was, weg nam, kwam my de Damp tegen. Ik vond de Hand en den Onderarm zeer gezwollen; de Wonde rook zeer lterk en gaf tekenen van Verfterving. Ik nam zo veel van het verftorvene weg, als mogelyk was, en deed inkervingen, Scarijtcationes, in de geheele oppervlakte der Wonde. De ftukken Beens, die nog vast zaten en verpletterd waren, bedekte ik met droog Plukfel, waar over ik Wieken lag, dik befmeerd met het Linimemtum Nigrum, De Hand, en den geheelen Onderarm, wierden geftoofd met een Aïkookfel van de Herb. Schordü, waar in den Bals. vitae extern, en de Sal. Ammoniac. crud ontbonden was, en dat alle Uuren, zo warm als het de Lyder kon verdraagen, wierd aangelegd. Daar de Pols vol en koortzig was, liet ik 12 Oneen Bloeds aftappen, en inwendig alle twee Uuren een Pulv. Temp. gebruiken. Om het gekwetfte Lid eenen behoorlyken ftand te bezorgen, lag ik, om Bet zelve, Bordpa. piere Spalken, en liet het in een Draagband, draagen, op dat de Etter zou kunnen uitvloeijen. * Den volgenden Nagt had de Lyder weinig geflaapen, maar hevige Koorts en Pyn gehad. By het afneemen van het Verband, vond ik d©  ( 337 ) de Wonde niet merk lyk veranderd, dog over derzelver geheele oppervlakte, was eene zwarte ftoffe uitgeftord, die ik gemakkelyk met Plukfel weg kon neemen. Daar my dit hoop gaf opeen goed gevolg, maakte ik geene verandering in het verband en de ftoving. Om dat de Lyder nog geene Ontlasting had gehad, fchreef ik eene weekmakende Klisteer voor, die ook eene goede uitwerking had. Dewyl de Pols vol was, en de Koorts nog, met dezelve hevigheid, aanhield, liet ik nogmaals twee Oneen Bloeds aftappen, en dit had ook een goed gevolg. Den 2oftenvond ik de Koorts matig, terwyl het verkoelende Poeder, den vorigen Dag, beftendig gebruikt was geworden, de Pyn en Zwelling waren verminderd, de Lyder had, twee Uuren, gerust geflaapen, en tegen den Morgen, van zelfs ftoelgang gehad. De Wonde begon goeden Etter te geeven, en van de verfcheurde en verftorvene fpieragtige Deelen, was iets afgefcheiden, hier om hield ik met het Verband en de ftoving aan. Met het Poeder liet ik ophouden, en in deszelfs plaats, dagelyks viermaaal, eene halve Dracbma Cremor Tartari gebruiken. Van den 2iften tot den 24ften ging de be. terfchap voort, zonder eenige Toevallen. In deezen tyd was de Wonde byna geheel, van alle verftorvene Deelen gezuiverd, dog hier en daar waren nog eenige Splinters en zwarte flippen, die ik met het Linimentum Ni. Y 4  ( 338 ) grum belag, dog de Wonde met dróóg Pluk; fel opvulde, en alles bedekt met den Bals, jArcaei. Dewyl de ftoving zulk eene goede werking gedaan had, liet ik dezelve nog, maar niet zo dikwils vernieuwd, aanleggen. Om de verzakking, Ivfiltratio, der ftoffe voor te komen , omwond ik nu den Arm, met het Verband van Theeden. Naar dien de Lyder, gedeeltelyk door de Koorts, die hy kort voor de Kwetzing was kwyt geraakt, en gedeeltelyk door de Kwetzing zelfs, en door de Toevallen die daar mede gepaard gingen, ten uiterften verzwakt was, gaf ik hem dagelyks viermaal, een Drachma van den Koortsbast, in zelffkndigheid. Hier na hield de beterfchap dagelyks aan, tot den öden Ottober, wanneer de Wonde byna met nieuw Vleesch was opgevuld, en alles het beste aaanzien had. Op deezen Dag klaagde hy, over wat meer Pyn in de Hand, dog ik kon, by hec verbinden, niets ontdekken, dat dezelve veroorzaakte. Den 7den was de Hand gezwollen, 'en hy had, dien Nagt, veel Pyn in dezelve gehad. Na dat ik haar naaukeurig onderzogt had, vond ik boven de vereeniging van den mid« denlten Vinger, met deszelfsNahaadsbeentje, dat niet geheel, maar waarvan het middenfte gedeelte, alleen verlooren was gegaan, eene 'hardheid, en, fchoon hy hier geene meerde» re Pyn had, dan in de andere Deelen van #e Hand, liet ik nogtans, op deqze plaats, eene  ( 339 5 «ene Pap leggen, en ik vond daar, den volgenden Morgen, eene Vogtgolving, Fluctuatio, die ik opende, dog waar uit maar wei» nig geelagtig Water vloeide. Deeze kleine Wonde verbond ik droog, zonder haar op te vullen; dog ik bedekte dezelve, met hep Ung. Bafilic. De Schootwonde wierd met droog Plukfel, en hier over het Ung. Confoli* dans verbonden. Alles ging nu zeer goed, tot den i4den Ottober , wanneer de Lyder weder, over hevige Pyn i« de Hand klaagde, dog hy kon nu de plaats naaukeurig bepaalen; zy was tusfchen de twee Nahandsbeent'jes van den middenften en ring Vinger, op den Rug der Hand; hier was weder eene kleine hardheid, die ik, gelyk de vorige, behandelde, en daar zig, op den i5den, ee: ne Vogtgolving liet ontdekken» opende ik dezelve, en er vloeide,'gelyk de vorige reize, veel geelagtig Water uit. Ik dagt nu, dat misfchien nog veele dergelyke kleine Gezwellen zouden volgen, en dat deezen, door f de Splinters, die nog in de Schootwonde zaten, veroorzaakt wierden. Dog, alle drie de Wonden genazen, zonder verdere Toevallen, tot dat eindelyk, op den 3den November, de volkomen Geneezing volgde. De Lyder kwam, als een weder herflelden, by een Vleeshouwer in Kwartier, en had dus geleegenheid, om daar, by versch geflagte Dieren, zyne Hand, byna dagelyks, in deszelfs Ingewanden, te baden, Door dit MidY 5 del,  ( 34° > del, heeft hy reeds zo veele vlugheid in zyne Vingers gekreegen, dat hy zig, niet alleen kappen en volkomen aankleeden, maar ook zelfs zyne Laarzen toeknoopen kan. Schoon er drie Nahandsbeentje* ontbree. ken, zo vergoed nogtans het Litteeken, het ontbreekende fteunfel der Vingers. Terwyl ik dit verhaal fchryve, heb ik den geneezenen nog gezien, dewyl hy hier tegenwoordig in Garnizoenlegt, en zynen Dienst waarneemd, fchoon niet als een volkomen gezond Mensch. Ik heb deeze Waarneeming bygebragt, om dat ik in het Jaar 1768, te Straatsburg» ïn l'Hopital militaire, een dergelyk Geval gezien heb, van een Artillerist, by wien den Duim, het Nahandsbeentje van denzelven en van den Wysvinger, onder het Maneuvreren* verpletterd wierden, dog wien den volgenden Dag, zonder onderzoek of bedenking, den Onderarm wierd afgezet, en de Lyder, buiten noodzaaklykheid, verminkt wierd. DE  ( 341 ) DE EEN- EN- DERTIGSTE WAARNÊEMING. Fan eene meest dfgelmiwene Hand, lens:* uens nog een zware Kwetzing aan bet Gewrigt van den Arm,. waar van de Lyder gelukkig geneezen is. Door Denzelven* "jfoHANN Wieleet, Hufaar by bet Regiment van Lossow, 44 Jaaren oud, wierd, op den i8den Januarie 1779, by het Indrin* gen van den Vyand,in het Graaffchap Glatz; gekwetst. Twee Uuren daarna, wierd hy my in het Veld-Gasthuis te G l a t z gebragt, alwaar ik, met andere gekwetften van dien Dag bezig was. Zyn overal met Bloed befpat aanzien; fpoorde my aan, om terftond alle myne aandagt op hem te vestigen , terwyl hy my te gelyk zyne regterhand, die tot op de Huid der handpalm afgehouwen, en door de " warmte der Kamer weder aan het bloeden was geraakt, vertoonde. Ik liet aanftonds zyne Kleederen, in den Naad openfnyden, en dus den geheelen Arm ontbloten. De Houw bad  < 34» ) bad de uittrekkende Peezen der Vingers, en de Beenderen der Nahand, eenen halven Daim van hun onder/te einde, gelyk ook de buigende Peezen van den Ring en Middenften Vinger, regt afgefcheiden. De Buigfpier van den Wysvinger was niet gekwetst, en de Duim had, dewyl hy de Sabel in de Hand had gehad, niets geleeden. Ik beproefde terftond de vereeniging, en bragt de afgehakte Deelen, zo naaukeurlg als mogelyk was, tegen elkander, bevestigde dezelven met lange, fterk kleevende Hegtpleisters, die uit de vlakke Hand, tusfchen de Vingeren door, en over den Rug der Hand gingen; de Wonde bedekte ik met droog Plokfel, vulde de holligheid van de Hand, daarmede zo hoog op, dat de Vingers weinig geboogen waren, ik lag de Hand en den Onderarm, op eene, daar toe gereed gemaakte Plank, en bier over een rondgaand Windfel, dat van den Elleboog tot over de Wonde nederdaalde, op dat daar door de Buigende en Uitftrekkende fpieren, buiten werking geftejd zouden worden, en zo lag ik de Hand in eenen Draagband. Ik wilde hem nu verlaaten, om andere Lydenden te helpen, dog hy verzogt my, zo goed te willen zyn, om ook zyne Wonde, aan den flinker Arm, te /verbinden, dewyl deeze, naar zyne gedagten, van even veel belang was, als de vorige. Hy verzogt, dat aien ook hier, de Kleederen zou openfnyden * diS  C 343 ) gefchiedde, en den Arm wierd ontbloot; Aan denzelven was eene Wonde, die haas begin nam, aan de uitwendige, of uitftekende Knokkel van den Opperarm, en wel zo, dat zy, met alle de daar aan vast zittende fpieren, afgehakt, en het Gewrigt van den Elleboog open was, De kleine Ellepyp was naar buiten geweeken, en tot aan haar Lighaam, van alle vleesagtige bedekking ontbloot, en de hier door ontftane Vleeschlap, hing onder aan den Arm. Ik bragt eerst het Ellebeen weder op zyne plaats, toen nam ik den Vleeschlap, rekte denzelven langzaam uit, want hy was, door de inkrimping der Vezelen een derde verkort, ik lag hem zo weder aan, dat de afgehakte Knokkel, die aan den Lap was blyven zitten, weder regt op de Vlakte kwam, daar zy gezeeten had. Ik liet haar met het Vleesch, door eenen Helper, onbeweeglyk vast houden, en bevestigde het met lange Hegtpleisters', die van het midden van den Opperarm, reikten. Over de Wonde lag ik droog Plukfel, waar op ik een vereenigend Windfel aanlag, dat uit twee Hukken, elk van eene El lang, beftond} waar van eene in het midden gefpleeten was, dit ftuk lag ik op het midden van den Opperarm, zo, dat het, over het midden der Wonde, nederdaalde, ik omwond hem met drie omgangen, en liet daar deeze Windfel door eenen Helper vast houden. Toen lag ik het andere ftuk van  C 344 ) varf het vereenigend Windfel; onder het midden van den Onderarm aan, omwond hem insgelyks met drie omgangen, gaf het Windfel van vyf Ellen, dat ik daar toe gebruikte, aan eenen Helper, bragt het ..onderfte einde van het vereenigend Windfel, door dc fpleet van het bovenfte einde, hier door trok ik de Lippen der Wonde naaukeurig tegen elkander , nam toen het onderfte omgaande Windfel, en wond, met opklimmende Gangen, tot aan de Wonde opwaards. Hier liet ik het weder vast honden , nam het bovenfte Windfel, en wond met nederdaalende Gangen, tot op de Wonde, alwaar ik met het van onderen opwaards gaande Hoofd, met opklimmende Gangen aan den Opperarm, en met het van boven nederdaalende Hoofd, met afdaalende omgangen aan den Onderarm eindigde, en hier door was de Wonde zeer naaukeurig veree» nigd geworden. Nog eene Wonde, aan de regter zyde van den Hals, alwaar eene Houw was in het tepelwyze Uitfteekfel van het Slaapbeen, wierd nu ook behoorlyk verbonden, en de Lyder, met eenen uitgeftrekten Arm, na Bed gebragt. De Arm zo wel, als de regterhand, wierden met de ftoving van Schmucker, meef koud als warm belegd, om door de warmte geene Bloedftorting te verwekken, Want daar de Lyder, twee Uuren gelegen had, zon-  C 345 ) aonder Verband, had hy veel Bloed verboren, en by eene nieuwe Bloedftorting, had hy getnakkelyk zyn Leeven kunnen verliezen. Hem wierden, om zyne groote Verzwakking , Soepen met een weinig Wyns toegediend, en een hartfterkend Middel, uit verkwikkende Suiker, Kaneelwater, en Hofmans Droppelen, alle Uuren lepelwyze gegeeven. Den iodenvond ik den Lyder op zyn Bed zitten, hy liet zig zyn Ontbyt geeven, dat uit Thee en Tarwebrood beftond, en dat hy met veel fmaak gebruikte. Hy had goed geflaapen, geene Pyn, geene Koorts, de Bloedftorting was geftuit, de Vingers van beide de Handen waren niet gezwollen, en het Verband, zat zeer goed; hy klaagde nergens over, dan dat hy zig zelve niet kon helpen, en ik Smoest alle myne welfpreekenheid in het werk ftellen, om hem ftil op zyn Bed te houden. Daar hy verzogt om geene Geneesmiddelen te mogen gebruiken, ftond ik hem dit te eerder toe], dewyl ik tegenwoordig geene Reden had, om hem daar toe te noodzaaken. Van den 2often tot den 2 3ften, ging den gunftigen toeftand des Lyders, beftendig voort, en daar het Verband aan myn oogmerk voldeed, en de Lyder geen het minfte ongemak gewaar wierd, liet ik het zelve onaangeroerd. Den 24ften , na dat de Gekwetfte wel geflaapen had, en nergens over klaagde, nam ik  ( S4Ö > ik zo veel van het Verband af, als zonder moeite los gemaakt kon worden, om in de plaats der bloedige Zwagtels, fchoonen aan te leggen. De Hegtpleisters en het Piukfel 2aten nog te vast. Een Helper moest het gekwetfte Lid, zo lang vast houden, om mee zyne Handen de drukking van het Verbandte vergoeden, tot dat de verfe Zwagtels aangelegd waren. Ik liet nu de gemelde ftoviug warm aanleggen. Den 25ften maakte ik geene verandering by den Lyder. Toen op den 2óften, zo veel Vogts uit de Wonde gevloeid was, dat ik het Verband gemakkelyk kon afneemen, deed ik dit mee de groot'fte behoedzaamheid. De Hegtpleisters, die los geworden waren, nam ik ftukswyze af, dog ik lag, zo dra er eene afgenomen was, terftond eene andere in derzelver plaats. Door deeze voorzorg, behield ik dó losfe Deelen, vast in hune plaats. Beide de Wonden, zo wel aan de Hand als aan den Elleboog, waren zeer matig ontftoken, waarom ik geene fterke Zwelling, nog Pyn, enz. te vreezen had. Ik lag het Verband, gelyk op den eerften Dag, met alle voorzrgtigheid, aan. Den 27ften liet ik het Verband leggen, dewyl my geene omftandigheid noodzaakte, om het zelve af te neemen. Den 28ften, was de Lyder vrolyk en bevond zig zeer wel. Ik nam het verband af, en vond een weinig witten, dikken, goeden fifc.  C 347 ) Etter, aan de oppervlakte van beide de Won* den, die ik niet zeer fchoon afveegde ; ik lag, met de voorgemelde omzigtigheid, Hegtpleis. ters, en het geheele Verband dog droog* weder aan, en van nu af moest ik dagelyks eenmaal verbinden, tot op den 15 Februarie, wanneer de locde Beenderen der Nahand» vereenigd waren. Geduurende deezen tyd, had ik zes of agt kleine Beenfplinters, uit de oppervlakte der Wonde van de Hand genomen, en den eerften Maart volgde de volkomene Geneezing deezer Hand. De Wonde aan den Elleboog duurde wat langer. Terwyl alles, op den 2wften Fe* bruarie, het beste aanzien had, en de Lyder nergens over klaagde, zag er de Wonde op eenmaal, zonder eenige uiterlyke aanleiding, wankleurig uit. Dit bleef den 21 ft en onveranderd, en den 2aften, had asig op die plaats, daar de uitwendige Knokkel afgehouwen was, eene kleine Verheevenheid.ge* vormd, die Pynlyk was op hec aanraken.' De Wonde was hier, nog met geene Huid bedekt, ik maakte geene andere verandering ïn.het Verband, dan dat ik het Windfel, op deeze plaats, wat losfer aanlag. Den 23ften vertoonde zig, aan de gemelde Verheevenheid, eene kleine opening, waar door ik, met eene dunne Sonde, een hard Lighaam vond bloot leggem Toen ik deeze Opening grooter maakte, was het de afgehouwene Knokkel, die by de Kwetzing, in Z hee  C 348 ) het midden gefpleeten was, en daarom niet zo naaukeurig, op de afgefcheidene oppervlakte kon gehouden worden, als wanneer het maar een ftuk was geweest, en daarom ook niet aan dezelve geneezen was. Ik nam de beide ftukken weg, en nu genas de Won. de zonder eenig Toeval, zo-, dat den loden Mmrt, de volkomen geneezïng volgde. De Halswonde was reeds in Februarie geneezen. Schoon ik reeds, onder de Gtneezing, kleine beweegingen met den flinker Arm, en de Vingers van de regterhand had laaten maaken, kon nogtans, het Gewrigt van den Elleboog, niet goed geboogen worden. Hierom liet ik het Gewrigt, met weekmaakende Dampen baaden, en vette en weekmakende Zalven inwryven, en door dit dagtlyks te doen, kreeg hy, op het einde van Mo art. t de beweegbaarheid van den flinker Arm, naar alle zyden, volkomen weder. De Vingers van de regterhand, wierden, onder eene dergelyke behandeling, en dezelven, zo dikwils als mogelyk was, in de Ingewanden van versch gefl gte Dieren te fteeken, en daar in te beweegen, weder enigzints beweegbaar; dog het is gemakkelyk te begrypen, dat het niet veel kon «yn, daar de beide einden, van de afgefcheidene, uittrekkende Peezen, zo met het Litteeken vereenigd waren, dat haare werking op de Vingers byna geheel vernietigd was; ten zy (dan, dat de weinige beweeging, die volgen moest  C 349 5 moest, als het einde van de Pees, dat met de Spier zamenhangd, door deeze uittefpannen, eenigzints op het Litteeken, en dit Weder op het einde der Pees, werkt. Hoe het met het aangroeijen der buigende Peezen gefield zy geweest, kan ik met geene zekerheid bepaalen, dewyl ik deezen, onder de Geneezing, niet zien kon. Als zy ondertusfchen, onmiddelyk aan el«s kander gegroeid waren, kon nogtans haare Werking op de Vingers niet aanmerklyk zyn; dewyl het aangroeijen der uitftrekkende Peezen, met het' Litteeken, dit verhinderd, inzonderheid daar deeze aangroeijing byna op de Beenderen, en zo digc aan de Gewrigten der Vingers met de Nahand gefchied was* dog hy kon een ftok, of zyne Sabel, met deeze Hand, zeer goed vast houden, maar dunnere Zaaken, als een Pennemes en dergelyke, kou hy niet anders, dan met den Duim en den Wysvinger, vast houden, dewyl hy dé Hand niet kon fluiten. In deezen toeftand, verliet hy, den eerften Mry, het Gasthuis, en ging naar zyn Regiment , dat, op zynen terugmarsch, daar rustte. Het is, by deezen Gekwetften. opmerklyk, dat fchoon hy aan zulke gevoelige Deelen t en zelf in het Gewrigt gekwetst was, ik, door het geheele beloop der Ziekte, niets van de moeilyke Toevallen, die anders hiet by zeer gewoon zyn, heb waargenomen. Daar hy byna vier Maanden in het Gast- " 2 a huis  'C 350 > tUïs gelegen had, vreesde ik dat hy, doof de, daar heerfchende, kwaadaartige GasthuisKoorts, zou aangeftoken worden, waarom ik hem gebood, het Vitrioolzuur met Water te drinken, en hem alle 8 of 10 Dagen, een zuuragtig ontlastmiddel liet gebruiken, Dog by zyn vertrek uit het Gasthuis, verzekerde hy my, dat hy niets als Bier, of zuiver Water gedronken had, en als hem de Veldfcheer, niet altyd zelfs het ontlastmiddel gegeeven had, zou hy dit ook niet genomen hebben, want hier aan fchreef hy het verlies zyner kragten, in het Gasthuis toe. DE TWEE- EN- DERTIGSTE WAARNEEMING. Van de Geneezing eener valfcbe Slagaderbreuk Door de Heere Schroder; Heelmeester van bet Regiment van Rohr. j$^en Geestlyken van deeze 'plaats, van 5$ Jaaren, en eene gezonde Lighaams geftalte, had het ongeluk, dat hem, by het Aderlaaten op den Armj en wel op de Leverader,  C 35» 5 Vena hajilica, ook de Slagader gekwetst wierd; Het Bloeden wierd, door het fterk aanfluiten van den Zwagtel, geftild, en de uitwendige opening der Ader geneezen. Dog naar dien er uit de gekwetste Slagader, beftendig eenig Bloed vloeide, hoopte zig dit in het Vetvlies, Cellulofa, op, veroorzaakte dus eene Zwelling van den geheelen Arm, en daar de Aderlaater het Gebrek voor een Ettergezwel aanzag, en het met warme weekmaakende Omflagen behandelde, wierd de ophooping van het geftolde Bloed, van tyd tot tyd, grooter, en de Huid, door de uitwendige warmte flapper, zo dat er eén groot Gezwel aan het Elleboogs-Uitfteekfel, Pro* ces/us olecranon, ontftond, dat, in verwagting van er Etter in te zullen vinden, geopend wierd. Schoon mén, drie Maanden lang, deeze gemaakte opening, met etterbevorderende ^ Middelen, verbonden had, om daar door, het geftolde Bloed, in Etter te doen veranderen, wierd nogtans de Zwelling van den Arm, door den meerderen toevoer van bui- . tengevaat Bloed, onder deeze Behandeling, dagelyks meerder, en daar men nu de allerflegtfte uitkomst vreesde, wierd ik eindelyk jte hulp geroepen. Ik liet terftond, alle tot hier toe gebruikte Middelen, aan eene zyde zetten, en nam voor, om de Slagaderbreuk, Aneurisma, door drukking te geneezen, waar toe ik lange Z 3 Wind-  C 352 ) Windfels Het vervaardigen, terwyl ik onder* tusfchen myne overige beezigheeden dage te verrigcen. Dog ik was naaulyksvan den Lyder afgegaan, of men liet my in aller yl roepen, dewyl er uit het Laatgat, eene nieuwe Bloeding ontftaan was. Dog, toen ik oogenbliklyk weder kwam, vond ik, dat het Bloeden reeds geheel ophield. Na dat ik vooraf,' langs den loop d^r Slagader, trapswyze ftrooken, Longuetten, en op de gemaakte Opening, trapswyze Drukdoedoeken, gelegd had, omwond ik den geheelen Arm, en de Vingers met het Verband van Theden, om daar door uitwendig, het oude Litteeken der Ader en de opening de Slagader, te drukken. Daar de Lyder Tekenen van Volbloedigheid had, liet ik bem op den Voet Aderlaa. ten, om daar door de aandrift van het Bloed, na de opening der Slagader, te verminderen, ook wierden hem dagelyks eenige flerke Giften van een Pulv. temper, gegeeven. Om dat er de Wonde fponsagtig uitzag, wierd zy droog verbonden, den geheelen Arm wierd bevogtigd, met koude Arquebufade' dat, als het droog was, herhaald wierd. Er verliepen age Dagen, onder de besté hoop op beterfchap. De Arm wierd wat dunner, en het geftolde Bloed fcheen meer ontbonden te zyn. Den negenden Dag, wierd ik weder geroepen, dewyl de Arm, uit de Opening bloed-  C 353 3 bloedde, dog dat terftond'ophield, na dat men er den Vinger, eenen korten tyd, had opgehouden. Ik verdubbelde dus de trapswyze ftrooken op de Slagader, gelyk ook de Drukdoeken op derzelver opening: de Opening in de Slagader, fcheen maar zeer klein te zyn, dewyl zy maar weinig, gebloed had, dat misfchien ontftaan was, naardien het geftolde Bloed meer ontbonden was, en de opening daar door meer vryheid had gekreegen om het Bloed op te houden. Schoon ik dagelyks, om de Wonde te verbinden, hec Verband vernieuwen moest, hoopte ik nog gedurig, door de drukking, de Slagader te zullen geneezen. Dog deeze hoop verdween, dair de opening der Slagader, den volgenden Dag, zeer hevig begon te bloeden. Hoewel een Tourniquet wierd aangelegd, daar een Veldscheer gedurig by bleef, bleef er nogtans, in deeze omftandigheid, niets anders ter Geneezing overig, dan de Konstbewerking op de Slagaderbreuk. Na dat de Lyder eenige Dagen, van het geleedene Bloedverlies bekomen was, verrigtte ik de Konstbewerking, op de volgende wyze. Ik ineed , op eene holle Sonde, van de onderwaards gemaakte opening, fchuins van onder naar boven, door de Huid, naar het Litteeken der Ader, alwaar ik veel geftold Bloed vond, dat ik met de Vingers en eene fpons traette weg te neemen, Dog daar deeze Z 4 Won*  t 354 ) Wonde nog 'te klein was, om by de ope^ ning der Slagader te komen, en het Bloed, "als het Tourniquet los gemaakt wierd, met veeIe hevigheid uitfpoot, verwyderde ik de begonne Snede, op dezelve wyze, naar boven, en nam nu nog veel geftold Bloed weg, dat zugtig. In den Navel was de reeds gemelde Opening, waar in men, naar onderen, twee of drie Duimen diep, eene Sonde kon fteeken. Na dat de algemeene Bekleedfelen en de Spieren van den Buik, benevens het Buikvlies„ doorfheden en geopend waren, vond men de Ingewanden van den Buik, wel in hunne natuurlyke legging, dog men zag niets van het Darmnee, dan een dun Vlies, dat meest aan de Darmen vast gegroeid was. Den geheelen Onderbuik, zag er uit als eene groote vuile Zweer. Den nugteren Darm, Jejunum, had eene kleine, dog den Kronkeldarm, lieum, eene zeer groote opening, na den Zweer toe, die 11 Duim middellyn had, nogtans vond men in den Buik, geene uitgeftorte Drekfloffen, en zy zyn ook nooit, dan eenige Uuren voor den Dood der Lyderesfe, door de opening van den Navel gekomen.: Byna midden in den Bodem der Pisblaas, was ook eene opening, waar door men de grootfte S"nde kon inbrengen, nogtans was de 'Blaas, voor het overige, gezond gefield, en liet zig, in weerwil der Opening, opblaazem Men vond ook een weinig Pis, in dezelve. Naast deeze Opening was, in den Bodem der  ( 3^7 ) der Blaas aangegroeid, een rond, hard, et* met Hairen begroeid, eeltagtig Lighaam, tet grootte van eene Walnoot, in den Buik te zien. Als . men dit naaukeurig onderzogt, ontdekte men, dat dit het Lighaam der Lyfmoeder was, want tusfchen dit Lighaam en de Schede, was alles, door de Verettering, vernield, en de Schede, op die plaats, daar zy van de Lyfmoeder afgerot was, géheel geflooten, zo dat men in dezelve geen Lugt kon blaazen, veel minder met de dunfle Sonde in dezelve komen Behalven dit Lighaam, was dus, aan den grond der Blaas, naar agteren toe, geheel geene Lyfmoeder tegenwoordig, en dit met Hair begroeid Lighaam, was ook nergens mede bekleed, dat naar eene Lyfmoeder geleek, maar het was geheel blood, en vertoonde een wanftaltig Kinderhoofdje. , Op de eene Zyde, die wat rond en verheeven was, was het zelve met een digt Vlies begroeid, waar op de Hairen Honden; op de andere Zyde in tegendeel, die door beenagtige verdiepingen en verheevenheeden, zeer onregelmatig gevormd was, hingen twee volkomene Tanden, die aan een vliesagtig Wezen vast gehegt waren. Dog het geheele Lighaam beftaat maar uit PPn Been. dat ook volkomen de hardheid van Been heeft, en met eenige openingen voorzien is, die de Fontanel en het groote Gat van hèt Agterhoofdsbeen verbeelden. Dee-  ( 368 ) Deeze Openingen liepen na eene holligheid, waar in iets bevat was, dat na herfenen geleek. Voor het overige waren alle de Buiksingewanden gezond, behalvcn dat hier en daar, verfiopte Klieren van het Darmfcheil waren, en dat de Darmen vaster met elkander vereenigd waren, dan in den natuuriyken flaat. Einde van bet Derde Deel,    ALGEMEENEN N H O U D Van het Derde "Deel. j. l. schmucKer Öejfenende Aanmerkingen; over het nuttig Gebruik van het Zabadilzaad, enz. . . bl. g. Verfcheidene Waarneemingen, Over het Gebruik van het Zabadilzaad, enz. . . co*. WAARNEEMINGEN. T. ppttzë, Gejchiedenif, l^erhaal en Dagregister, betreffende eené Keizerlyke Sneede j enz. . II. seeliger , Over eene aanmètkelyket Gefchootene Wonde. . ; 80.' III. laube Van eene gewigtige Afzet' Ung.. . . . . 96". IV. block, Eene vermeende Buikxvater- zugt. . . i . 108. 3. l. schmucker, Van eene hevige Kwetzing aan het Hoofd. . ? 13« j. l schmucker Van eene Steenjhyding v&lgens de wyze van le Dran. 11G  £2 VERVOLG DER HEELKUNDIGE WAARNEEMINGEN. V. jasser, Een Geval, waae in4 na het Geneezen van een verouderd Gebrek, de Lyder Pyn in de Ooren kreeg. enz. . . 131> VI. -. Over eene gehouwene Hoofdwonde. . . . 144. VII. ■ Over eenen Lyder die na het Geneezen van verouderde Gebreeken aan de B'eenen, door eené Beroerte wierd aangetast, enz. 156". VUL * Van eenen Lyder, .die na het affnyden van een groot fluk Levers, geene aanmerkelyke Toevallen gehad heeft. . *74- |X. Over het doorfnyden van het Strottenhoofd, enz. . 180. Over de Geneezing van het Schurft. . . 188. XI geizeler , Over eene Geneezing van . eeen dollen Hondsbeet. 198. XII. horn, Eene beklemde Netbreuk, . met. gevaarlyke Toevallen. 200 XIII. - Van eene beklemde Darmbreuk. . . . 207. XIV* otto, Van eene gelukkig geneezene Netbreuk, enz. . 211. * XV.  m XV. Jung, Van eene beklemde Breuk, enz. • • • 2*6XVI. —— Van eene Darmwonde, enz. 231. XVII sonderhoff, De Befchryving eener Vlees- Water- en Netbreuk. 236, TWEEDE VERVOLG der HEELKUNKUNDIGE WAARNEEMINGEN. XVIII. sondershoff, Van eene Netbreuk, die, door eene daarby gekomene Darmbreuk, doodelyk -wierd. 253. XIX. christoph, Van eene geheele affnyding der Mannelyke Teeldeelen. enz 25°~. XX. Van eene Jlerke fchudding der Herfenen, na eenen hoogen Val op het Hoofd. . . . z66. XXI. Van eene Schootwonde aan het onderjle gedeelte van het Voor hoofds* ' been. , \. . 271. XXII. Vau een Jleen in de Neus. 279. XXIII. Feldhahn Van een Hart, dat by¬ na^ vergaan cngebarflen was. 284. XXIV. ollhnroth Van eene verzwore- ne Ouiflekïiig der Nieren. 293. XXV. EORN Ovsr de geftootens Lyfmoe¬ ders S,chede. 300. XXVI. lange Van ee\%e Doofheid, die benevens andere Toevallen, door * z zeer  IV zeer koude Voeten veroorzaakt • wierd. . . 3IO« XXVII. o. j. evers, Over de Zoggezwel¬ len. . • 316. XXVIII. papendick Van eene Kraam¬ vrouw , by wie men, na den Dood, eene menigte Etters in den Onderbuik vond. S23i XXIX. — , Van eene gelukkig ge- néezene Schootwonde van den Opperarm , enz. . . 332. XXX. harbicht , Van een Verpletterde Band, enz. . . 3 35 XXXL — - Van èene meest af ge¬ houwene Hand, bene evens nog eene zware Kwetzing aan het Gewrigt van den Arm, enz. 341 XXXIT. schróder, Van de Geneezing eener valfche Slagaderbreuk. 350* XXXIII. Van een groot Beurs- gezwel aan de Tong. 355- XXXIV. meyer Van eene bizonderè Ver¬ zweer ing in de Keel. 358* XXXV. - Van eene Zeer groote Slagaderbreuk in de Liesch, die dóór deDyeflagader ontjlaan was. 361. XXXVI. Berigt eener Ontleeding, met eenige Aanmerkingen over de Ziekte der Lyderesfe. 364.