ACADEMISCHE VERTELLINGEN.  liet Jockend' Ernst, is Zuer en Zoet. Dat ijder menfch op Acrd' ontmoet, . Het Jockend'.. Ernst, is Lachcherij, Doch ziet de Waerheid ftaat'er bij. Het Jockend' Ernst van elk begeert • Om dat het Mallend' Wijsheid leert. Het Jockend' Ernst, leert ons den Geest; Wie Jock verwerpt, de Reden vreest. Het Jockend' Ernst, een zoet Accoort : Zqq jicJerc niet taakt overhoort. "Het Jockend' Ernst, op goede Wijs, Aan Tafel is de buste Spijs. Het Jockend' Ernst, past Heer en Knegt: Hier door men zacht'lijk onderregt. . Het Jockend' Ernst, aan ijder past : Zoo 't niet gebruikt we'rÉ tot een last j Het Jockend' Ernst het meelte loopt, Bij die verkoopen, en die koopt. Het Jockend' Ernst leert goct en kwaad ; -t Quetst niemand die 't niet aan en gaat, •VGeen hier dan Jockend' werd gezeit, Op niemands doen gefchooven leid ; Maar 't wijst U aan het kwaad en goed: Wat ijder doen, en laten moet. Vat Lezer, dan den besten Zin ; Gelijk de Bij , niet als de Spin. Ian Ramazeijn.  f.1*HT ' yM 842 A30 J1. STSt JtSYG Jgvs» SS SI XffVSy JOCK en ERNSTIGE ACADEMISCHE VERTELLINGEN M IJ N E R JEUGD. Gedrukt in L E Y D E N„ M D C X C V Cl j;   A A N De Troost lieve VRINDEN EN VMNBINNE-N, M IJ N E S OÜDERDOMS, 2)en (We£fêerwaarèen zeercpe&efben tféeere: J sy ef G 3€ jC 3t & t ^géle^X °Ceeraar der gemeente G, te Siotter^èam tn°ana te £o^a } en deJJ'eSyj waarhe &cJlt^enote iMit^acera den ëdefinoeéiffen £f£eere gyofiï T £T3t QOQTP, z. l%JDenevena zijne ge fielde w%er£effltj WERDEN DEZE AKADEMISCHE VERTELLINGEN MIJNER JEUGD. WELDENKEND ï O E ü E IV IJ D.  TOEWIJDING, Voor U ó Vricndenrei J heeft mijne Erkeiïtlijkheid, Deez Bundel Keusvrijdich van mijne Jeugd-bereid; Toen Plautus en T h a l i e met mij ging Speelemeijen, ■ Jn't prilfte mijner jeugd; Ik in den kring der lleijen Van Land en School - Speelnoot, als 't Mei of Feestdag'was, Bij 't Zangchuor huppelde ónder 't Loof, ,0p 't Klavergras, Daar Biesjes knoopte, Kransjes breide, en door de Linden Laveide hand aan hand, met Roosje mijn bemin Je: En ik bij't Beurtgezang op Vaderlandfche wijs, Na 't Bloemenkrans]'e dong van Zanglieis Eerenprijs. Dan daar ik met den Tijd , eens rekening moest maake„, Dat ook die zoete Jeugd, en 't blosje op mijne kaaken, Verwelken zoude, als eens de bevende ( * ) Ouderdoom, Aaüflofte op wank'len fchred; en ik werd fuf en loom. Zoo is nu in het end dat Tijdftm daar gekoomen, Dat ik den Draeikolk van des Waerelds Wentelftroome» Door dobberd, fta bereid , om aan het zielenftrand Te landen in het Rijk Van 't Geesten-Vaderland; Waar mij geen Zeegedrogt,. nog Barre Tweedragts winden, Meer folfren, en mijn Ziel haar oorfprongs Heil zal vinden. i%) Quderdnm zk P. C. Hooit & Granidia en Daifih gevolg. ^  Dan daar ik nog bij U, naast de ouden Stok en Staf, Troostlieve Vriendfchap vond, die mij vertrootting gaf, En.uw rondborftige aart mij heusfchlijk overrede, In mijnen Ouderdom, deez Jonger Vrolijkheden Van Eerbaar Emjiig Juk, te brengen in het Licht, Zoo als het door uw Gunst op heden, boert of flicht. Terwijl het wijrook weer op Pindus Outsr rookte, Toen 't Oud Konstbroederfchap zijn 't ondervonkjes flookte; Wanneer de Guldenmond van onzen Waarden Sc harp Lofzangen tokkelde op zijn Godgewijde Harp Zijne Ega mede, als 't ware, een Engelcke van bovea Met ons de Pfalmen zong om 't Albeftuur te Loven, Om zijn Alwijs beitel van onzen Levenskring, Wijl men weerkcrelijk de Vrienden Troost ontfing. En wij't beklemde .hart, forns afgemat van treuren, Door zeed'lijk Ernst en Jok weer trachtende op te beuren; Het Deelgenootfchap in elkanders Lief en Leed, Door zuivere Hartetaal vervrolijkt, was gereed! 't Is dan de Billijkheid , 't zijn Ed'le vriendenplichten, Dat ik uw Heusheid wij deez Vaderlandfche Dichten ! Wel aan; Ik wijde ze U mijn Vrienden'. Vrank .en VRIJI Zo deeze Erkentenis, der Vriendfchap waardig zij ?  Dsa zal ik, als jk "t hoofd ten laatften fnak zal buigen VanAnRiASTA Mgeïts en Gijsbert Troost getuigen Ik zal voor 't Scharp vernuft van mijn Eerwaarden Vriend 4 Het danklied ftaam'ren dat de Vriendfchap heeft verdiend, Ons beider Speeltuig , nu aan will'gen opgehangen ; Zal dan dé weerklank van mijn laaft Vaarwel ontfangen, Als Hij zijn Leerlust, Gij m Koópzorg, wat Terpoost. En mijn gchcug'nis blijve fat hart van Scharp en TrooSt* Uit ongeblankette achting ei: Lot - Genootfchap IOANNES li FRANCQ van BERKHKIJj  VOORBERICHT. Het zal vermoéclelijk verfcheiden der Hedendaagfche Dichtlievende Legers vremd fchijneu, dat een fchier vergeeten Broeder van Hollands Dichter bende , op zijn Oudendag nog van zijn Klapbankje voor den dag fpringt, met de vrolijke Vrank en Vrije Jok en Ernftige Academifche Vertellingen zijner Jeugd, om die nog op zijn Rederijkers Battementvedel te tocklen! Want het zoude zeker bij de verfijnende Parnaskinderen deozer dagen roekeloosheid zijn , als ik mij nu veroorloofde, om in de fchaduws van zoo veel verheven Dichters en DichtereiTen na de Nieuwe fmaak,op een ftraaltje van Apollos zonnegloed ,tuflchen de Loverbladen der.digt belommerde Lauwerboomen op Hollands Pindus tuurde! daar den vrijen toegang tot dien Hemelhof, thans(ondanks hét natuurlijk recht van een iegelijk op de gaven der Goden; als verpacht fchijnt, aan menfchelijke verwaandheid , en Meefteragtige verfijningen die de Natuurlijke Dichtvrijheeden der Ouden, der vrije Konfte ontzeggen: endiegeenen begunüigen, dis het eerbiedigst voor de Altaaren der eigenlleffte knielen,om ais Niéuwe Zoilen: bij de oude Redenrijkers voor lang verbannen ; weder te voorfchijn te koomen. Het lust mij niet om mijn Lezers in dit Poëten Doolhof om teLeijden' nog ook in verder gefchil te treden, onze gewoonen aart bekreunt zich weinig aan de ongegronde willekeur van het; zoo men het noemt; Likkers Gild, te wel bewust dat nicmant volmaakt is , en ik voor mij zeei wel weet, dat ik mijn fouten en gebreken heb ; en als eenen die aan den weg timmerd aanftoot lijd, dan Apelles des bewust, ftelde zijnkonstfttukken aan den Weg, en liet een iegelijk na zijne kennis natuurlijk oordeelen zonder van zijne Médekonftenaars af te willen, hangen, ik doe ook zoo ge- achte  ii V O O R B E. ft i C H T. achte Lezer, en onderwerp mij aan U oordeel, en dat van een iegelijk onder de Spreuk van verfchoning voor Lof. Voor het overige zullen yoov al ouwerwetfche Lezen , bij het doorbladeren dezer Vertelzels dra ontdekken , dat ik wel degelijk in de ouwerwetfchc fmaak , van onzen Eer. waaidigen tagtig Jarigen Grijsaart, Jacob Caïs, Rijme en Vcrtelle, een Man, wiens naam, niet alleen uit hoofde van de dienften als Raadpensionaris den Lande beweezen , beroemt , maar ook in de kennis der aangéboorne Vaderlandfche Zeden , in vrolijk verftaanbaar en geleerde Dichtmaat te rijmen, niet dim met eerbied te noemen is. Gelijk thans insgelijks eenen met achting te gedenken FuuroGï onzer dagen, dit ook indiervoegen betoogt heeft, daar onder zijn opzigt zonder vittende eigen liefde, of onnutte verlamming, 's Mans Werken , die ais in vergetelheid, ja laat ik zeggen door windmakende pochers , of van Vonde-lenze nagelbijters overbluft fcheenen , op nieuw in 't Ligt te geven, en dezen Landmans Bijbel op nieuw der vergelheid ontrukt, voor een iegelijk verkrijgbaar gemaakt heeft, en dus recht doet aan de NationaleEere van Zeeland en Holland terwijl den Drukker J. Allart, door keurige Plaatjes na de kledij van dezen tijd riet zelve voor de tegenwoordige Natie vermaaklijk maakt, voor het overige hoop ik, dat ik in decze Vertellingen aan de neiging aart en eigenfebap der Natie om in plat keusvrij dicht te vertellen, mag beantwoorden om alzao aan het verftaanbaar Va. derlands Jok en Ernst, dat dog ook zijn Dicht vrijheid heeft, tevoldoen. Dit genoeg agtende ten aanzien vrn dit onderwerp, kan ik niet af zijn om eenigfints voortekoméri , eenc aanmerking waar van ik voor zie dat ik van fommige pai tij dige Recenfenten bij /onder Narcijjus Crispccaphalus a&tmnia Coniumtlicms: niet veel grscie te v/agien heb, gelijk zij dit ook opentri/fc  VOORB ERICMT. iI£ ge.-,oeg betoont is in de Letterbode N». 183. Ao. 1797, bij gelegenheid, van hunne Recenfie , op het Rapport van de Hooggeleerden Heer B rugmans , wegens den (laat der vee ziekte , daar ik op mijne vergelijkingen veroordeelt ben, daar zij een veel Merker en op de Man aan gedrukte bedenkingen voor entegen het rapport: dat van mij niet is; oogluikend laten berusten, bet welk anders naar ons inzien, de zaak van den met bijzondere Talenten begaafde en verdienftelyken Hoogleeraar B rugwans en zijne gunMige Recenfooren beter geweest was , dan over mijne hartftogten te befliflen. Waar van zij de Bron en oorzaak niet kenden. Dit in het voorbijgaan, neeme ik bij deezen de gelegenheid waar rmi ten aanzien van de aangefiipte tegenwerping wegens het verwijlen van het vervolg der Natuurlijke Hiftorie van Holland, eenige onbewimpelde opening te geven, het geen ik doe bij deezen. Het is er verre af, dat ik van dit ontwerp heb afgezien , veel min daarin vertraagt heb. Het tegendeel is waar, Ik heb bij aanhoudendheid daar aan gearbeid, zoo vtel als mijn post als Lector en andere nodige zaaken dit toeliet, en er mij eindelijk met de borst op toegelcgc om het voornaamfte en na mijn inzien, het belangrijkfte voor het Vaderland zo na mogelijk te voltooijen ; ik was voor lang hier mede in gereedheid, ingeval men het zelve had willen, of kunnen, ter perffe leggen , dan daar mijn tijdelijk vermogen, de omMandigheid des tijcis, de daarop gevolgden invloed van beflommering door vervolging van twist-partijschap , gevoegt bij de belangen der Drukkers en Boekhandelaars , of veel ligt ook vooroordeel hier in .hinderlijk waren, zoo zijn hier uit oor* zaken van verwijl ontllaan. t Want daar ik voor mij een zeker onverzettelijk gevoelen heb, dat, * 5 u:en  iv VOO RBETIIC'H T. men in een werk van dien aart, en van dat belang als de Veehandel in ons Land is , niet uitvoerig genoeg kan zijn om alles [zoo naaüwkeurig en voor den Landzaat verftaanbaar te beïchrijveri , zoo volgt daar uit eene onvermijdelijke breedvoerigheid, en tevens een meer dan gemeen getal Konst platen. Dan hier tegen ftrijd het belang eener Boekverkoper , Uitgever of Drukker , wiens zaak zeer zeker is het Debiet en vervolgens het goedkoop den overdag van winst , zoo voer kern , als douceur voor den Aucleur , nademaal de meerte Kopers of Lezers altoos tegens de kostbaai heid opzien. Dit is dan oorzaak, dat niet alleen mijn werk , maar ook dat van andeien van dezen aart, dikwerf eene ftremming of inkrimping ondergaat , die nog van Aufteur nog van Boekverkoper afhangt, en dat wel te meer, doordien men zich thans in deze dagen toelegt om door korte uittrekfels goede en nuttige werken bij wijze van verkorting, derraaten in te krimpen en te verkorten, ik durf zeggen te verlammen ', dat men het ophelderende gantfeh verliest. , Ik zwijge van ohtflllijke andere verkoningen der nieuwe Schoolboek, jes. Dceze voorbeelden nu, enveelen van dezen aait, Lebben bij mij een afkeerighèid veroorzaakt tegen alle zodanige verkortingen, inkrimpingen, er. uitlaatingen die anders volftrekt tot het onderwerp behooren. Ik ben en blijf in het begrip , dat wat ook de winzugt der Boekverkopers en eenige plagiarii hier tegen inbrengen, dat het onze Natie niet ontbreekt aan Lieden, die gaarne kostbaare werken , en vooral ophelderende Plaaien wel willen betalen , en begunftigen , als zij maar overtuigt zijn dat dezelve aan hun oogmerk voldoen en er geen draeijen van ver-  VOORBERICHT. v verkeerde winzugt onderloopt, het bewijs is althans in deeze degen W veral fprcekende , daar veele vermoogendc Vaderlanders, de miïdehand öpenen ter aanbieding van praemien , het oprichten van Genootfrhr.> pen , het bcgunftigen van proefondervindüjke uitvindingen , en ja ook verbeteren en vermeerderen van voornaame werken ; en , wie weet niet met welke bereidwilligheid onze Natie den Drukker Tirion in ftaat gefteld heeft om de ongemeene groote kosten van Kaarten , Stede Plans en Afbeeldingen in de tegenwoordige Staat , der Nederlanden te kunnen inlijven , Zou in dit opzigt den ondernemender, vermaarden Boekhandelaar f. ASard, te klaagen hebben, over de bereidwilligheid der Landzaaten , om veele kostbare werken en vooral het werk van Wagenaar , en ja ook mijn zoo verfmaade Zeetriumph, of die van den Elfden Ottobcr, door kostbare bijvoegfels van keurigePlatcncnPourtraiten, geholpen door het altoos werkfaam ftift van den weergalozen Vinke . les , niet na waarde te betalen? immers neen denk ik ! zien onze kundigen er tegen op om de vertaling en de platen van d'Aubanton de Button , niet wel te willen bezitten ? En ook heeft het pronkftuk van Europa in de ontleedkunde van Albinus, niet zijne begunftigers gehad? Heeft 's Lands hoge Schole geweigerd om het illuftfe werk van de Hoogleeraar Sandieort in 'tlift tc helpen? zijn dit geen bewijzen dat de Natie wel wil! Blijven uitvoerige goede afgewerkte Boeken niet hunne waarde behouden? als de Boekverkopers, na hun fpreekwijze er niet medephmoeren, dat is brodden? is dit alles waar, gelijk het is; wie kan mij dan ten aanzien van mijn Natuurlijke hiftorie van Holland ontzeggen, dat als volgens de recenfie der Letterbode , de Natie aanfpraak op mij heeft, dat ik .ook zaa-  *t VOORBERICHT- aanfpraak maak op de welwillendheid der Natie tot het begunftigen van een werk, dat zoo veel betrekking heeft op de Vaderlandfehe welvaart. Ik heb hetzelve zoo verre gebragt als hetmijns wetens tot nu bekent is, en vrijbreedvoerigdaar het behoorde, en het mijne weetenfchap toeliet; ik heb het door Vaderlandfehe fpreuken en fpreekwijzen bij den Boer gehruiklijk verftaanbaar voorden Landman en vervrolijkend gemaakt. En zou ik nu mijn begunftigende Lezers een verkort vervolg in de hand floppen van een van het Natuurlijk grootfte, het belangrijkfte gedeelte voor het Vaderland als de Natuurlijke Hiftorie der Koejen is ? Dit vertrouw ik, zoude mij weinig eere aandoen, veel min ik mij zei ven , nog mijn Vaderlanders voldoen , al wierd het nog zoo begunftigt door de Genadi. ge Recenceerders, die dog de konst van verkorte uittrekfels mecfterlijk verftaan. Neen , Een Werk, van zoo veel jaren moeite en vlijt, zoo als ik nedrig vertrouw, tot de naast mogelijke volledigheid gebragt te hebben , en met een aanzienlijk getal tekeningen en noodwendige bijvoegfels der ouden vcrcierd , gedoogt geene inkrimping. Dit is dan de reden der vertraging, waar bij nog komt, dat door de omftandigheden van den Boekverkoper j. van ïhoik, die bij voorraad, eene infchrijving op eén gèdeeite van dit werk. Naamlijk, de Ziekten der Koejen geopent had, (dat ik in deze tijd van gerugten van Veepest, nodig dagt , en door verfcheiden der kundigfte Hoogleeraren airede begunftigt V/as) , ook heb moeten vertraagen en agterwegen laaten. Zie daar dan geëerde Lezer behalven eenige bijzonderheden , die er tuflehen beiden, mij en de Boekhandelaar J. Yntema zijn geweest, waar aan den Lezer niets heeft, en mogelijk eenige andere vooroordelen die best  VOORBERICHT. Vi( best zijn te laten berusten; Zie daat dan zeg ik , de reden der verwijling van de uitgave van dit Werk. Ondcrtuffchen hoop, en ik eifch het van mijn Vaderlanders! dat zij mij niet verdenken van Hooggevoeligheid van mijn arbeid ! die mij hier n» debefchuldigd, doet mijne Vaderland-licvende gevoelens te kort: nee» ik heb mij onderworpen, en wil het nog doen, aan het oordeel van onpartijdige wel Beroemde, en in dit vak beproefde kundige Mannen , die mij de eere hebben gedaan om Schriftelijk de nuttigheid voor Land en Veebouw, en 't Vaderland te betuigen, ja dat meer is , die bedagt zijn , en meerder met hen, om bij gelegenheid tot de Uitgave en het foulaas der onkosten tot de Plaaten mede te werken, op welk vooruitzigt 'k dan grond heb te vertrouwen, dat eindelijk de hinderpalen der uitgave zul. len weggenomen worden, of anders het werk liever voor .'altijd in vergetelheid aan het Lot overlaten: Inmiddels blijv ik zoo veel mijn zwakke kragt en Jaaren toelaaten nog dagelijks bezig ter verdere verbei eringen, vermeerdering inzonderheid het huishoudelijke , en hoop God wonds; tot aan mijn laatften Ademtogt te toonen , dat ik geen leedig nog on. waardig Dienaar in Mijne Vaderlandfehe post, nog onplichtig aan het welzijn van Mijne Eendragt lievende arbeidzame mede Landgenoten ben. Hier mede meen ik het vooroordeel, der aanmerkingen die men jegens het vervolgen de natuurlijke Hiftorie van Holland zoude kunnen maken , te hebben opgelost. Terwijl ik voorts venvagte dat deeze Dichtlievcnde uitbanningen mij. ner Jeugd geene berisping zullen veroorzaken op mijn Ouderdom,ik vofe hier dog de lïrouwershaven'che Bestcvaar, die op zijn Zorgvliet in zijn Tach-  vin VOORBERICHT. Tachtig Jarig Buitenleven door Vertelfcls zijner Jeugd zich verpoosde; en zijne Verzamelingen in 't ligt gaf, en wie weet niet hoe velen voor mij zich verpoosden in het herdenken aan de dagen hunner Jeugd? ■ Dit hoop ik, zal men voor mij ook wel infchikken, die dog hoe onderhevig aan Lighamelijke zwakheid en tijdelijke weerfpoed, altoos nog, God zij dank! door eene gezonde en vrolijke Ziele worde opgebeurd; Wijders ten flotte, kan ik niet afzijn te melden dat ik deze Vertellingen, als nu niet in 't ligt zoude gegeven hebben , ware het niet dat verfcheiden v/ienden mijnes ouderdoms en Jeugd, en bijzonder de Wel Eerwaarde Hetr JanScharp, Leeraar te Rotterdam, en loga en de gulhartige Vriend de Heer Giisb est Troost, P.Z Koopman te Rotterdam, mij daar toe aangefpoort hadden, en ter mijner Vriendfchap dezelve ter druk bevorderd, waar voor ik dan mijne Erkentenis bij dezen billijk betuig , en het Jok en Ernst aan dezen Troost Vrienden mijnes ouderdoms , benevens derzelver deugdlievende Echtgenoten erkentiijk toewij c y en voorts ook aan mijne Vaderland bevende Lezer Heil en Vrede toewenfchende, met ongeblankette toegenegenheid blijve iVRANK en VRY. D E  C i ) INLEIDING TOT DE JB M Veof  ^ #e b a a a d p a n. Voor mij, V geloof, dat men voor deezen Nooit zulk ren fihe vond of klugtfpd heeft geleed Let wel I zij neemt de zaak op fraarj Maar zij had eene, maar, - waar naar, Haar Comrnisfaal zich ftriktlijk moest gedraagen En doen a! 't geen zij hem gebood, tf wilde'vraagen, Ook zonder eenige réfesf Er hielp geen reden, of excus : Hij moest haar het geheim betrouwen, Tot dat de Tijd en ftond daar wa, om het te ontvouw-n Denkwel belooft het! - hoor wat zij hem gong Wat doet zij ? Zij gant mar beneé,)5 En fchommeld, wat zij kan van Kinderbed bij een Van Luwen, Zwagte'k, Dekens, Doeken, Van Elepj.s, Mutsjes; zij doorfiia&ld alle hoeken , In haar vrouw Moeders huis, dien zij in de armen nam» Op dat zn goe Vrouw werd van het aanflaande Lam - ' Zn overhaald haarom te helpen op crediet, Iets dat men zelden thans aan arme Lieden zietWanteenen (a) Doétor BaANW en h er thans nu nietMaar evenwel, het wijf was nooit van aart heel bikcr, In c heipen van e3n ongelukkig jonge Vrijster,  DE BRAADPAN. 3i Zij was er in vermaard, zij heete Mar ij Plijsttr, Haar Dogtcrs leven nog, bedreeven in die kunst, Nu Vlugje onding Moer Plijsters gunst: En alles wierd bezorgt zoo lulletjes geknutfeld, Bedjflè/t in 't geheim, en met beleid gefutzeld, Dat Vlugje juist bevallen Lag, Twee dagen, voor Sint Niklaas dag. - Maar nu, — nu kwam het aan t gelag? Geld voor de turf, het Hout, kandeel, een anizetje, Befchuit en Suiker: er moest iets zijn voor een pretje. Een Wieg, een Vuurmand en een vaare of fplitsveer Bedje. En 't gong dan hoe het „gong, het kwam waarvan het kwam, Denkwel moest dokken, voor het eerst gebooren Lam; Voor d'eerste maal Papatje, En Vlugje nu Mamatje: Hij zelfs, was 't, die het Wigtin zijnen arm ontfing, Denkwel was Vader, Meid en Knegt in deezen kring, Denkwel was als Galant, bij Cats, ook alle ding. En hoe gering het was , en fchraaltjes ; Hoe pover alles en hoe kaaltjes ; Het was dog echter rein, en proper, kuisch, tn d,e Kraamkamer en het huis, 'Waai-  3« D E BRAADPA N. Waar Lieve Vl ug je 'teerst droeg 't bitter harens kruis, Natuur had zelfs in harens weê tne^waardigheden, Met tot haar hulpe toe te treden; Zij had haarWigt wel zuur gehaald ; Maar al dat zuur, wierd weer met ftreelend zoet betaald, Wijl eenen frisfehen Zoon was uit bacr fchoot gedaalf, Die zij haar waarden vriend, in Liefde ziet ontfangen, Zij bleef om Denkwel's fchouders hangen. Hij kuscht het Kind en haar, en neemt dit lieve pand, Met al aandoenlijkheid eens Vaders uit de hand, En legt het met een hart gantsch teder, Momentlijk op de fchoot, van d'oude Moeder neder 5, Ei? zegt, Mama, zorg voor dit Kind en neem gedult, Tot de Voorzienigheid mijn wenfehen heeft vervalt, Dat ik uw kina betaal mijn zuivre huwlijkfchuld: En aan Vrouw Piijster, zal ik ook mijn dankbaarheid betoonen, En haar hier na, zeer rijklijk loonen. Wanneer mijn hoope eenmaal mijn wenfehen zal bekrooneu: Mara- nu , wat nu gedaan ? er moest nu alle week, Geld zijn tot onderhoud, het Linnen na de bleek Gewast, geplast, en windfels, Luurcn, De Pappot, tin en koper fehuuren. — Kor:  DE BRAADPAN. 33 'Kort om, van alles was gebrek : Dan onze Hospita, op verre na niet gek ,' Heeft Den.kwel nu alleen, en zegt, Me jonker, De zaak is 200 ver wel, en blijft nog ftil in 't donker, Daar 's niemand die het klappen kan , Zelfs niet mijn eigen Man : Maar om de zaak nu voorts in order te volmaaken, En eerlijk 's weeks aan geld te raaken, Zomoet gij naar mijn zin, behoudens uw fatzoen, Een proefïfuk van de kunst in Sluikerijen doen : Gij kunt geen enkle ftap hier in te rugge treeden, 'k Moet ook gedekt zijn, in geval van tegenheeden, Het kan gebeuren dat gij eer zijt overleden, Men weet niet hoe het Somtijds draait, En dan ftond ik er meê bekaait; Des of hij Hospita met complimenten paaide, Hij voelde dat zijn nood op hare fpille draaide, Des wat hij denkt, of wat hij doet, 't Bevel van hoop was hem, een' Moet. Hij zegt, dat alles zal geschieden, Wat zij zal willen en gebieden : Dat hij in alles is Gehoorzaam en bereid, G Te  34 D-E BïlA.ADPAN. Te volgen wat zij hem ten' besten overlcid. Wel nu, fprak zij, gij zult jerftont op overmorgen, Een Anker beste Wijn bezorgen, En ook een fles Arak twee drie,, gij kunt die borgen; Gij itaat in 't krijt bij uw Wijnkoper niet, En daar hebt gij gewis Crediet: Daar na, gij weet het; zijt gij 't vaatje Nog fchuldig als een Candidaacje: Soupé, zorg daar niet voor, 't is juist dan St. Niklaas,:- Verzoek Mijn Heer Hardifa dat is een noble baas, Om aan de anderen genodigde Mijn Heeren , De les van zeker looit Sint Nielaas marodeeren, Naar eiscb en met beleid te Lecren. •—— Verzoekt nog zoo gij kunt; laat zien, Is honderd Stuivertjes niet juistjes tien maal tien? Juist! -— Hoor! verzoekt er een dozijn, Al is 't er meer, — maar, kan het zijn, Dan moet gij niet uit 't oog verliezen, Om Noble Jongens, die wel denken, uit te kiezen: Geen zeemelknooper moet er bij ; Ik hou niet van die fèemlarij, Van zulke Jonkers, die zoo gaarne keukcnklouwen, Era  DE BRAADPAN. 35 En agterkousfig zijn, zich agterwegen houden; Die op een aas, een penning zien, > ^en hoekje Chokkolaat uitfchenken voor zijn driè'n. En van het overfchot dat men krijgt van de kok, De Hospita nooit gunt een brok. Neen Jonker, tot mijn plan behooren Noble bazen; Die op geen anders beurs en aazen , En fomtijds ook de Kan eens gooijen door de glaazen Hoor! als zij dan te faam bij een gekomen zijn, Ziet dan niet op een glaasje Wijn; Een halve roes moet zijn gedronken ; Maar gij, zorg dat gij zelfs blijft nuchter, niet befchonken; Dog trouwens, 'k ben voor U in 't minste niet bevrcest. Gij zijt geen drinkert ooit geweest: Maar, als er dan is rond geklonken , En 't Wijntje wat bezonken,Wijl het fpraakwater raakt in 't bolletje, Schenk dan nog eens een boorde volletje^ Dan fpeel ik best mijn rolletje - Nu zegt dan bij de bon fanti, 'j Mij" Heeren, 'k heb voor een Soupé , Nu geen Colation, of andren omflag ree,  Z6 JïE B R A A D P A N. A Ia Studenticoos, een boterham, wat worst en kaas cn brood,* Ik wed om watje wilt, dat Hardy zegt, geen nood, Het is nu Sint Niklaas mijn Heeren, Die zal wel zorgen, dat wij lekkertjes Soupeeren. Allon, wie gaat met mij , op avantuur Marcheer en ? Gij moet vooral niet Rc/uzecre;^ En meé gaan op 't Exploot accoord $ lk eiöch?.aïs man van eer, uw woord! Mijn Denkwel ,. kan het- niet doorgronden,. Wat zij dog voor heeft met die vonden ; Het fieelen bleef bij hem dog zonde; Hij roept haar ftil ter zijde en zegt haar zijn vermoè'n , Hij. brengt haar onder't oog, zijn goede naam , fatfoen, Steld het gevaar haar voor, indien hij meé moet doen, De Stoepen ! het Casjot! zijn Oom ! de ProfciTooren ! Zijn reputatie was verlooren , - Indien het kwam aan de ooren, Zijn eer zijn onbefprooke faam ; Tot nog toe , zonder blaam ; Dan enkel 't ongeval, met zijn geliefde Vlugje, Dan wat hij praat, of niet, zij zegt gij zult dit klugjs Met mij vclfpeelen , of gij wilt, of al, of niet, y Wam  DE BRAADPAN. 3? Want zonder dat, raakt gij en Vlugje jn. groot verdriet, Dat gij hoe fehrander, niet doorziet : Stel U gerust op mij, gij zult gewis niet fteelen, Doe maar het geen ik zeg, 'k zal in dien dieffial declen , En weezen de eerste, dje ju dit zoo raar geval, Iets, dat U toebehoort knaphandig fteelen zal, Of het moest fteelen zijn, in Rechten ; Gij zijt jurist, en kunt het, zoo gij wilt, befiegton, Of 't ftraf baar zij, dat aan den neemcr iets bekoort, liet geen hij fteelen wil, en dat hem toe behoort; (b) Denkwel; die deeze kwinkflag hoort; Weet niets te zeggen op dit twijifelagtig woord : Wat zal hij doen ? hij moet het wijf gehoorzaam wezen Of heeft haar haat en zijn geheim voor al, te vreezen! Fiat, hij ftemt het alles toe! —— En vraagt nu Hospita wat wilt gij dat ik doe ? Gij zult, zegt zij, wanneer de Heeren, Dan uit gaan op het marodeeren , Uw zelve dm ook deguizeeren. Dehaairen los , ah> of gij had een wevers kop, Een ronden luiphoed, of een vette fjaapmuts .op, En een Schansloper aan, die zal ik wel bezorgen, c 3 Die  |S DE 'BRAADPA N. Die van mijn Man is goed, maar houd hem wei verborgen, Dat hij U in dat meublement Van zijne Plunje niet en kent! Ik zou gewis 't gelag betaalen, Hij zal wel meë gaan loopen dwaalen, 't Zij hier of elders om een ilok Bij mijn Heer Marketent in 't fnappers Aekfterhok, Of gaan bij Kasper om een pintje, Gij weet het, hij is meë een hartig Bacchus kindje, Wist hij 't; zijn kregle kop, zijn knorren en gedruis, Hij hielp ligt al mijn plan confuis, Nu zoo geëquipeert, zult gij U dan bedekken, Zoo dadelijk van huis vertrekken, En plaatzen U, laat zien! — dan in een hoek, Komt er dan iemant wat te na, maakt U dan t'foek, Ziet dat gij Hes* Har dij tot adfiftent kunt krijgen. Hij heeft Courage en hij kan zwijgen : Ga dan eens heen weder cn dwaalen , Dan onder de Lantaaren paaien, Of onder eenen Boom vol bladers en wel digt, Waar in de fchaduw U bedekt voor Lamp of licht, Of onder eene Luif, of elders, Aan  DE BRAADPAN. i9 Aan Pothuis, Huisjes, of aan Kelders ; Mits dat gij verder niet en gaat, Dan op de Hooigragt, langs denRhijn de Haarlemftraat, Tot aan den Kouwenhoek, houd 13 daar aan het drentelen, En wilt U digtjes dan in den Schansloop** went'len , Als'dan de klok flaat hallef tien : Zult gij dra een koksmeid, met eene braadpan zien, Die moet gij pakken zonder teemen, 'k Verzeker U, de Meid zal hem wel laten ncemen, Mits gij haar niet te lomp trakteerd , En haar, of haare hand, of arm of been bezeert: Dog wik naauwkeuriglijk op Ietten , Óm van geen Koksknegt af te zetten ; Het Zwijnshooft is er digte bij, En daar zijn fnaaken die wel zijn van de partij, Om op een Bout, gebraden Zwaan of Gans te fluiten , Van hun Confrères en Garnuiten , Vermijd vooral hier om de Bakkerfteeg, En doet uw zaaken wel ter deeg ! Maar zorg dan ook dat gij den warmen bout, Met het Servet wel digt en warm geflootcn houd ; Want wierd het Vlees te koud ? c 4 Dan  4 P E BRAADPAN. Dan was liet alles fout. Nu't moet er door, en Denkwel is te vreden > Hij vraagt niet meer na reden; Hij nood zijn gasten, op beftemden^ijd en uur, ' En; wagt geduldig op dat zeldzaam avantuur — Na dat dit alles accuraat was afgcfprooken ; En door de Hospita beftooken; Was alles zonder veel misbaar Op Niklaas avond kant en klaar. De Gasten komen vrolijk t' faamcn , Zie hier de lijst yan al de namen, Mijlord Hardt/, Monficur Bouquft, Van Lugthart, Ridder Clarinet, ' De welbekende Giengioscij, (c) En Monfeigneur, van Pplirönosóij, De Zeeuwfehe Philippus van der Pomp.. Heer Scherslief en Mejonker Tromp, Van Gauwbij, geestig van Manieren, En uit de Friefche Land kwartieren, Was Foppe Snippes, Siebe Fij, Twee knappe Jongens, ook van Sint Niklaas par^j, Noord Hollandsch Heertjes van der Ffts; En  DE BRAADPA £f, 4? En dan Piet rond, vooruit jou bles. Een uitgelcezc pret partijtje, Wel Lugtig, Losjes, maar zij pasten op haar tijdje, En wisten dat een ab'len aard, Zomwijl liet Lugtig Jok , met Eerlijk ernfïig paart. Nu , dit gczelfcliap was nu vrolijk op het Vaatje, Van onzen Jonker Candidaatje; 't Was geen ontgroen partij, maar dien Van ouder fmaak, Bedreven in de konst van een Studente zaak : Men wenscht Denkwel geluk in het Feliciteeren ; Dat hij met zoo veel roem eerlang za! Promoveeren { Zoo als hjj openbaar zich wel kon defendeeren ! Enfin, er was er geen, dip niet uit's harten grond, Den braven Denk wel wenscht gelukkig en gezond! — En dit; het moest er bij; een Lief en aardig Meisje, Mooi rijk, bevallig zacht van vleisje, Een wensch die een Student boud Laejae Majcjlatis3 En als een zeer gewijde gratis, Indien hij bjj een Compliment Van een Promotie 't niet erken:. Men raakt voorts in discours van allerhande zaaken, Die, of de fludies of de Mooije Meijsjcs raaken. c 5 Mea  42 DE BRAADPAN. Men flopt een pijp, — men fpeelt eens op de kaart, —* Die 't betst impatizeert, kiest iemand van zijn aart; Daar zag m'er twee, vooral met Denkwel, disputeeren, En vriend-"lijk converfeeren , Wat argument in Logicis , In form of in figuur, het allesbesten is ? Gbngiofci was gezet op een Sourit is; Mijn Heer van Qaubij, zei dat hij ter zaak ad Lires* Het meeste hield van Barocd, Lugthart van een gefehikte form Cellario; Dog Denkwel wil graag een Dilemme of Aminuméu^ Met een Solutie, die vooraf gaat, voor hem noemen , Zoo, dat men , ook wel disputeert in Barbara , Mits men Ctlarcnt, ook nauwkeurig gadeflaa ; Het zij men 't argument eens moet reconverteeren; Om in een forma te formeeren, Zoo als men op 't toneel wel fpelen doet, Of't de figuris of de forma van een hoed, Men flopt dus keuv'lende een pijp cn gaat eens roken, Drinkt Thee tot dat in 'tent de kaars word aangeflooken, Enfin, men is te faam zeer vriend'lijk aan de praat, Maar Poitroncskij, die naast van der Pomp nu flaat, Bc;  DE BRAAD f a Èf. 4s Begint van zijn Dispuut te fpreeken, Wat hij al heeft geleerd, verzaameld en bekeejken. Wat al geleerden hij daar in heeft door geftreeken j Hij fpreekt van zijn gekozen ftof, De Jure Hongarum, den allergrootflen Lof: Hij zou publiek het defendeeren ; En die met hem wou disputeeren, Zou vrij wat moeten avanceeren ; Want zijn Dispuut, was wel twee Alphabetten dik j 6 Jonker, was zoo in zijn fchik! Maar van der Pomp zeer wel ervaren in Mathsjls, Sprak, dat hij onder het Prcsfidium derPrafis, Zou defendecren in een Thefis, Dat, in een dik Dispuut vol van veel annotaten, Doorgaans verwarring is, en meerder van te praaien, Dan in een kort bellek, dat op zijn pooten ftond: Heer Foppes die begreep de vond j En fprak dus mede goed en rond j Den Goeden Onger aan , die 't fijne niet verfiont: Ten mirifte hij had niét begreepen, Dat Fop hem fopte in dat antwoord zoo doorfieepen , Heer Po//rovo;Hf, fprak, dit antwoord is geleerd , Ka  44 DE BRAADPAN. En van der Pomp , heeft nu niet gepoltronifeert; Dat bieef hier bij, — maar onze Jonker van der piesje, Met rijke Pieter van Jeu Blesje, En Foppe Snippes, en Mejonker de Boucquei, Met Sinjeur Ridder Clarinet, Die keuvelde te faam van Meisjes, en van pret, Er was geen bekje , dat er was in een Salet, Of wandelde langs Heeren ftraaten , Of 't moest een Veer bij deeze dart'le Jonkers laaten; De Taetler ftond niet ftil van frappen En lachen, om de fluikerijtjes te beklappen, Die op elk na 't avontuur, of wel op zijn manier, Gehad had bij een aardig dier, Of bij Madam Toilet, of bij Madam plaifier, Mijn Heer Bouquep, die veel hield van Botanifeeren , Verteld ook grapjes am <'e Heeren, Dat er wel Avantuur in Flora's Lusthof was, Wanneer Mooi Elsje in de tuin of warme kas, De bladren toonde, waar van Eva kleed'ren maakte, Toen Adam wierd gewaar, dat hij was eenen naekte, En nog de Koffijboom, en 't kruidje roer mij niet, De Melkplant, 't ijskruit, en wat men nog zeldzaam hiet, Wijl  DÉ BRAADPAN. 45 Wijl ftijye Klaas, wanneer de broeibak fterk deed trekken, Voor 't ftèken van de Zon, de Bloempot toe gong dekken: Daar Tuinbaas Trasbroek , met Matante Kamenier, Tot TuinmeM zorgde , voor een Nichtje van de zwier. Een ander, fprak weer van 'tProfefforaalè kluifje, Dat hij in 't Duifhuis had gevonden bij vrouw Duifje, Daar groeide, zei hij , aan de Aroom, Rode Appeltjes der Liefde buom, Acteurlief, fprak ook Énsfchen beijen, Van de Tooneel -Liefhebberijen , Van de Danfcufes, rn de Actrices du bon ton, Wie 'E beste Dans fen of \ Touehantfte fpeelen kon ; Op Veniam en Tranias, Concordia, Westvlaanderen etcetera, Dus zat de Snaekerij zijn Avantuur te fnappen , Wat geeft de loffe Jeugd er om, om wat te klappen, En voor al een Student, die heeft drie Schreefjes voor, In 't Jufferlij k geheimkantoor : Geen wonder, jong, galant i in 't prilfte, en zonder teugels, Wie klemt Gelegenheid in zedelijke beugels; Enfin de dart'Ie jeugd bragt alles op de praat, Maar Jonker darwet wierd kwaat, M  46 DE BRAADPAN. En fprak, dat gaat te hoog Mijn Heeren, Het is niet braaf, om iets, dat men moet fecreteeren,- Uit een Gefelfehap van honneur Te brengen op de firaat, of klappen aan de deur, Als dit dus voortgaat, ga ik heen; vot ferviteur; — Dog Har dij die het hoord, kwam dadelijk tuflchen beiden^ En fprak,-kom,-kom,- gij moet nu nog niet fcheirien , Gij hebt gelijk ' het is niet zeer Difcreet, Het past aan een Jong Heer, niet alles wat hij weet, En hem betrouwt is in 't fecreet, Zoo onvoorzigtig te vertellen, Met een fcbonk hij eens in, en kon de twist herrie Hen: In 't ende onder dit gewoel, Dagt Hospita vast aan haar doel; Zij loopt eens af en aan, en vraagt of 't zal believen Aan haaren Heer, om nü de Gasten te gerieven, Of zij het Brood, de Kaas en borden brengen zal ? De klok was over agten , al ? Hardij, was de eerfte die het wagten nog beval. De looze feex kon zijne kneepen; En hij bij haar niet vremt, had ook de zet begrepen: Er was reeds Leven in de kuip, En  DE BRAADPAN. 4y En 't Wijntje werkte ook, zoo als bij vander Zuip, De Schilder Troost j dit in vier gecftige Kraijonnen, Voor zeker fnaaks Poëet, gefchetst had en verzonnen, In 't eerfte Scheste deeze Satur, Een print van nemo Loquéatur, Dat is 't Gezelfchap was te faamen , Men is er ftil, en niemant fpreekt, nog ja, nog amen -, liet tweede was het,- reeds de handen aan de Fles, Loquebantur omnes. Dat is, men kon niet langer famnflen , Met alles ondei* een te ramm'len , Of zoo gij 't letterlijk verftaat, 't Gezelfchap was nu aan de praat. Het derde was reeds vol ravafa, Nam er at rumor in de Cafa. 't Welk, om 't in 't Neerduits te verklaaren, Wil zeggen, dat de Gasten waaren Verward in 't Leegen van dc kroes, En 't overbrengen van 't avous, En dat er niemant was, of had een halve roes: Het Vierde was, Ibant qui poterant^ Qui non potuere Cadebarit.  4* DE BRAADPAN. Dat is gezegt dat dronke bollen, Als zij naar huis gaan , fiaan, of rollen, Of Slingerbeenen heen en weer , Men noemde 't een Nnt zeil, wel eer 't Is in nog ruimer zin te zeggen, Dat die niet opltaan kan, maar ftil moet blijven leggen, Maar fchoon dit alles dus gefchied, Het was bij deeze pret nog tot die hoogte niet. Har dij va. Dunk wel hielden nog hun Conttnancet Men fprak van Eeten en van Schransfen, Én dat het tijd was in avance , Nu eens een tour te doen op hoop van avantuur'; De gaf ten, nu alree vol vuur, Staan op , en zijn terftond paraat, Den deegen op den arm; — op ftraat, Den eenen hier, daar weer den andren, Zij deelen, twee en twee, Elkandren. —- Gaan uit, die deze kanten geen een andren hoek der Stad Na dat elk op de Prooi de,befte opinie had, De Hospita, die de Genode Nu reeds zag uitgaan op marode, . 5cb kt alles fpoedig in drie haatten aan een kant'; De  DE BRAADPAN. 45 De tafel opgeruimt, het vuurtje aan den brand; Zij, met de blaker in de Hand, Loopt flux en vaardig na beneden, En gaat zich vlug en rad verkleeden ; Een dobbelfteene fchort, een vetlavoesche rok , De mouwen opgeftroopt als dienstmeid van ;een Kok: ■ Of als een Trienke van Westfalen, Die doorgaans bij de k oks de braadpan af gaat haaien ; Zij bruid .in een galop na 't huis der Kraamvrouw heen, Scheld aan, en gaat voorts binnen treén; Zij eischt het Kind, zoo als het was', in zijne,luuren; Zij kon de zaaken nu befiuuren, Stil, zonder eenige beweeging bij de buuren, Dat Juffrouw Vlugje, met haar Moeder, nu voortaan Ook met het lieve wigt, door een gerust befiaan, Haar lot zou zien verzagt; men laat het wijf begaan, De zoete Vlugje liet een traen;' Dog op verz'eek'ring van de Vrouwe, Dat ze in een uur twee drie haar kind weer zoude aanfchouwen^ Steld zij op Moeders raad hier op een vol vertrouwen; Want Hospita blies aan de Moeder ftil in 't oor Wat zij i .u met het Kind had voor, D Dat  5© DE BRAADPAN. Dat zij van 't fluk verzekerd was , des 't moest er doof. Geen wonder, want die loze prfj HM Schout en Klapperman in zulke fluikerij Al veeltijds, om, waarom ? wie raad het ? op haar z'j, —» En Stoepen laatcn ligt een arme dienstmeid vrij In ?t end, wat doet men niet in nood Om eer, om armoede en cm brood ? Nu nam het handig wijf het teder Jonggeboorcn , En gaat er fpoedig mee na vooren; Daar had ze een Braadpan neergezet, Zij maakt daar ih een kinder - bed Van zagtc windfelen, of wat zij haaftig op kon zoeken j Zij neemt een warme luur of twee, In twee drie baaftc was ze ree. En neemt in deezen ftaat het lieve Kindje mee; Zij dekt het wigtje voorts met haare lchoudermantcl,' En zonder aarslen of getrantcl, Flux na den Kouwcnhoek, voorts op de Haarlemftraat,' Daar ftont Mejonker met Har dij al ree paraat Te paffen op 't Gebraat: Zet af! — geef over ! — toe! — Hier niet te lang te teemen; Het wijf verdraait haar ftem, begint quanswijs te fleemen, Maar  DE BRAADPAN. gi Maar laat enfin de Braadpan neevnem Zij als dc drses zoo rad, Steld haar voorts op een pad, De Braadpan in de hand, loopt zij eerst zagtjes op de fteenen, Daar na, la voortgaan! — rept zij heupen, armen, beenen; En loopt gelijk een wind weer ha heur woning heenen. Zij ia zelfs zonder 't minst gedruis, Eer dat er een der Heeren was gakeert, al weeder t'huis,' Zoo Uil gelijk een muis Gaat zij na boven, — fchikf de tafel en de borden, De kelken, flesfen in een omzien weer in orden; Nog naauw was alles weer paraat; Of het Gezelfchap komt van ftraat, Den eenen voor, den andren na, komt weders Elk zet zijn overwinning neder, Bekijktze, en fteldze in zegepraal* Te midden in de zaal, Waar van zoo ik de lijst zou maaken Van al de grappen, en de zaaken, Van Sinte Nicolaas, 'k zou aan geen eind geraaken. Een woordje echter in 't pajjant Van 't een en ander, dat mij nu komt aan *t vcrfhmd, D 2 m  5a DE BRAADPAN. Zal mogelijk nog al den Leezer diverteeren. En dit verhaal met een Studenten-grap vermeeren, Dog tevens ook wel Leeren, Cf) Dat de Dienstmeisjes ook haar wreeken aan de Heeren, Die het afzetten exerccercn; Althans Mejonker Tromp , heel rijft gegalonneerd, Boiiqüet heel netjes gecoeffeerd; Die waaren onder en van boven dik befmeert Met braadvet, dat een Meid, van wien zij een poulet Met een amandeltaart nu hadden afgezet, Tien op 't febarlaaken kleed befineurd had en beimet. Dan Poltroneskij, dies al wat hij vond, wou vatten, Kwam 't huis met eene bun vol eerstgebooren katten, Die zeekere arme Vrouw In 't Rapenburg verzuipen zou; Twee and're Heerën^'tgeen niet oorbaar is te zeggen; Die kvvaamen van de Lange breggen Met eene mutzedoos, die eenig Meisje van de pret Met list daar had ten prooi gezet; Men opende de doos, 't fehecn alles mooi en net; Maar zij was opgevuld met zulk een lieflijk kruit, ; )oo$, Banket, en al, ftraks moest het Schuifraam uit. Nu,  DE BRAADPAN. 53 Nu, dit bleef alles zoo , men zou 't wel revengeeren, Dat foort van Nufjes zulke potfen wel verleeren. —— Nu kwamen de overige in 't ende ook al weerom 3 Die bragt een volle blikke trom, Vol best Banquet met Speculatie : Deez' Suik're Mannetjes, die gallantjes en met ftaatlie Gezonden waaren aan een fchoone Minnares. Maar Friefche Foppes kwam wel met een bun vijf zes, Met Goude Mannen * Ruiter-Paarden, Elanepikken, Amaudlen , Mispelen en Prikken , Caftanjes, Nooten , met nog veéllerhande fnoëp, Dat hij gepakt had op de markt, of op een ftoep, Ook Peperneuten, daar de Kindren mee fïrooijea, Om, getf wat Sint Niklaas, goed heilig man, te gooijen: En 't geen hierom, ook meenig arme bloed Omzijn Nic'Jaasje, dus ontrooft, wel fchrefjen doed, Dog of men fchreid , of gnord, het word nooit weer vergoed; Het gaat bij een Student, ondanks zijn wetënfehappen, Maar door voor eene klugt, voor Héldendaan en grappen; Schoon 't waarlijk daden zijn, veragt'lijk voor de Jeugd. Om een onnozel Kind zijn fob're Nik'laas vreugd, Uit zijn Spaarpotje lang vergaart, om eens te lpeelen, D 3 En  £4 P E BRAADPA N. En dat om eene grap , het arme Kind te ontUeeien. ÏSTu 't is zoo, hoe fomtijds de Deugd dit leed verduurt, Een jong hart, los en vrij en wild en ónbeftuurd, Heeft dikwerf dat bedrijf bezuurd ; Maar tot de Braadpan! hier was List en Iooze vonden; Op 't Sint Nic'Iazen uitgezonden , Het was geen Pop van Suiker-koek , Maar een Lief Levend popje in eenen Luijerdoek, Want naauwlijks was een elk reeds boven, Of Denkwel en Hardij die kwamen ingeftooven, Maar wat ontfteltenis ! bijna niet te geloven ! Toen men 't Zervet opligt, dat me om de Braadpan windt En men daar onder vind Een Levend, Lachend, Lief en welgefchaepen Kind: Doe kon men op een ijders wezen , Verwondering en fchrik, voor al beteurcring, ieezen, Dan Lucbthart, die dit fpel bezag, Barst nu in eene fchater- lag. Morbleu! dat hiet eerst lekker braden, Een Levendige Carbonade, Die zijn Servetten, en zijn Soepkom mede bragt, En ligt wel Mostaard ook, kijk, dat is wel bedagt9 Da  DE BRAADPAN. 55 De Hospita, ftond bij de kamerdeur te proeften, Dog dekte haare Lach met hoeften: Om dat ze Denk wel zoo ftokftijf bij 't Kind zag ftaan , Enfin men zag het Kindjen aan, Den een w&sindiff'rent, den andren aangedaan: De Braadpan ftond, goe raad was duur, wat nu te raën? Men vraagt elkander om adviezen ^ Wat in dit vremt geval te raden, of te kiezen ?• Vraagt m' elders raad ? men is beklapt: Te Vondeling ? men word betrapt : En wie zal dan die daad verrichten ? Geen een wil voor den ander zwichten | Of 't heel Gezelfchap moet er aan, Dit kon hierom dan ook niet gaan : Zich bij de Reetor aan te melden , Dat was voor deeze Nik'laas helden, Een onvermijdelijke Corre&ie op de dcad, Van aftezetten op de ftraat: En raakte het geval bekent bij and're fnaaken, Pasquillen zonder end, die men er op zou maaken ! Ligt was een Poëet of fpotgeest niet te pluis, Of maakte een klugt,, gelijk aan die van 't Kofiyhuis -3 D 4 Gee#  56 DE BRAADPAN, Ge;n een kwam zeker in Collegie of difputatie, Of kreeg er een felicitatie , Met het Papaatjesfchap van Siote Nicolaas, IletPeetoorafchap voor't minst van zulk een nob'len baas , En dat's gewis geen van de beste Complimenten Aan Jonge Heeren of Studenten. • Wat dan gedaan ? goe raad bleef duur, Het Kindje lachte, en gaf een geutje in de Luur, Dan Menfchen-liefde werkt van zelfs in de Natuur ; Wras 't Kindje dood, men zou het Anatomizeeren , ]\ laar dau ook zou de zorg yermceren , Of niemand ligtlijk werd verdagt, Dat hij het wigt had omgebragt! In die Confufie wist een elk het zijn te zeggen ; Dan wijl zij faamen overleggen , Om 't Kind met Braadpan, en met al op ftraat te leggen, Zoo als men het op tijd en plaats genomen had Te midden in de Stad. Denkwel, die nu te peinfen zat, En nu van het geval volkomen kennis had, Was door de mande fchier gevallen: Maar zijne Hospita had wel gelet op allen, En  DE BRAADPAN. ff En wat een ieder fprak, en wat een ieder dagt, Des treed zij in, heel onverwagt, Zij keaf kwanswijs, dat man een Kind tot haarent brs gi. Dog fiaat inmiddels, om haar olijkje, en lacht: Na dat zij 't Kindje had bekecken; Zoo vong het wijf dus aan te fpreekenj . Zoo, Heeren, dat is nu wat mooist Dat hiet ik eerst Studenticois , Dat zijn Sint Nic'laas Avantuuren , Een fchoone Jongen in de Luuren , Die dertien Vaders hebben zal: Wie hoorden immers zulk geval ? Er! moet hogthans gewis maar eene Moeder weezen, Van dertien Moeders heeft geen ftervling ooit geleczen ; Dat kan onmoogelijk beftaan; De Heeren kijken 't Wijf eens aan , Zien zelfs 't geval als een Studenten grap: maar wat gedaan? Men neemt het wijf te baat, en vraagt wat zij zou raên? Zij neigt, bij 'tfleepen van haar rokje, Hoor Heeren! zegt zij; — alle gekken opeen ftokja, 't Geval is daar, en 't is gefchied, E,n lang te praaten helpt ons niet; ï> £ De-  58 DE BRAADPAN, Dewijl gij mij om raad wilt vraagen , Zal ik ; zij wou haar Heer wat plaagen; Eerst denken, dat die 't Kindje ftal, De Vader of op 't minst de Peetoom weezen zal! Denkwel verbleekte; ftont gelijk een paal zoo pal. Geen wonder; want hij was 't meest met de zaak verleegen. Hij peinst, en Haat, wat hij nu doen zal, te overweegen? Dog Heer Hardij fpreckt dit ftraks dapper tegen , Hij vat de Hospita bij 't woord , En zegt, dat hij dan ook aan dit geval behoort: En dat dan onder reverentie. Als eene vaste Confequemiel, Het gantsch Gezellèhap moet voldoen aan die intentie j Want alles, wat er was gefcaied, Was Communicatief en op gemeen crediet En dus dat eerlijke Studenten als confrères , Die deelden in Nic'laas affaires, Ook van de Braadpan en het Kind zijn de Compèrts » Of Har dij, die aldus zig mengde in de twist, Iets van het zaakje wist, Dat is mij onbekent, dog mooglijk wel gegist: Als namaals is beflist. Hoé  DE BRAADPAN. 59 Hoe't zij, de Hospita ojitbolflerd nu haar kneepen , Gantsch fijntjes en doorfleepen; Hoor Heeren ! ze >t zij, als gij ieder alle week , Uw hand eens over 't harte ftreek j En ieder gaf een gift, tien ftuivers, of een Gujden 4 Na dat zijn Speelbeurs het kan dulden ; En ik bezorgde 't Kind ter Min s Dat was het besten in mijn zin ; Dan was 't onfèhtildig Kind geborgen p En uwe Menfclicn-nn'n zou {Trekken tot zijn jbergep; Ik weet een frisfche Min , g: zond en van goed zogs Zij is twee daagjes flegts oudKraams; — en nog Van eerelijken fhat, vrij van list en bedrog; 'k Sta borg voor alle Secretesfe Van haar, en ook van mij, der Heeren dicnaresfê; 'k Heb ook belang er bij, ook om mijn naam en faam 9 Want ligt kwam dan de Schout verueemen of de Kraam . Het Kind, de Braadpan in mijn Schoorffeen had gebraaden5 Kijk,- — zoo zou ik mij zelfs verraden. Des bid ik , dat gij ook aan mijn' befcherming denkt, En aan 't onnofel Kind uw ondeifleuning fchenkt, Wat kan een kleine gift ter week aan Noble Heeren, Voor  6b DE BRAADPAN. Voor een onnozel Schaapje, deeren ? 't Woord was 'er naauwlijks uit , of allen ftemraen toe, Dat men aan 't lieve Wicht, en aan het Plan voldoe! — Men was zelfs zoo voldaan , dat het zou zijn beklonken , Dat elk op ftaande voet had een Ducaat gefchonken, Bij voorraat, en daar op een frisfche teug gedronken: Steld men de Hospita het Kindje in de hand, Men eischte een blijke van haar eigen hand Op een gefchreeven fchrift ten pand , Men laat haar nodig Geld bereek'nen , En op een vast Contract, voorts met elkander téek'nen Voor week'lijks Geld en onderhoud, Tot dat die Lieve Braadpan • Bout Werd vijf-entwintig Jaaren oud ; Dan zou men, bleef de knaap in 't Leven, Hem een gefchikten Uitzet geven, Hem iets doen leeren, daar hij dan zijn brood bij won, Indien hij oppast en een eerlijk Ambacht kon ; Ten minsten Mufikant van de Eerfte fmaak en ton. Of mogt er een van hun eens op het kusfen raaken, Men zou dan voor den Vond'ling waaken, En zijn geluk volmaaken ; Of  D E BRAADPAN. ft Of geven hem een Amptje , of zenden hem van hand. Na Surinamen , na Oostindien , 't Apenland, En elders, waar een rijk Galant De Jongens heenzend, van ecu fchoone Mirmaresfe 1 Als het moet zijn in Secreteffe, Daar word ligt in een Jaar drie vier Het Speelkind van een Meid een mooije Kamenier, Al was hij arm gelijk een Mier , Zoo rijk, zoo groot, en hoog verheeven, Dat hij als een Baron zijn dagen lang kan leven: Dit reflecleerd men , want de meesten van den brui l Dat waareri Zoonen van de groote Rijke Lui, Die, gong het na het gewoone gisfen; Een Ampt van hoog gezag en ftant niet konden misfen : Dit dus op goed aceoort getekent en verrigt, Bezweert m'elkanderen , als man van eer , die plicht, Mits dat men het geval zal houden ftil en digt. Nu vatte Denkwkl eerst het fijne! Zijn angst begon nu te verdwijnen,- De Hospita neemt voorts de kleinen l En drukt den Jongen aan de borst, Want het Lief Schaapje kreeg nu dorst.' Zij  èta D E B R A A D P A N. Zij heeft het zuigende ten huize uitgetorscht, En brengt het Kind niet de Dukaten aan de Moeder: Verteld het gantsch geval; men dankt den Albehoederj Wantd'oude Weduwe zag dieper en veel vroeder ïn haar zoo bitter leed en zuur, Door dit geval van de Natuur, Ze erkent in al haar leed de kracht van 't Albeftuur, Zij zag in een aandagtig zuchten Hier in iets meerder, dan in Grappen en in Klugten * Er is dog iets, al fchoon 't fomtijds een Vrijgeest wraakt; Dat om het wiegje van verlaat'ne kind'ren waakt, -— En ik, die fchoon ik hier wat wilde diverteeren t Door over Sint Nic'laas en meer te bad&intertni Zal U nu bij deze uitkomst Leeren, Hoe, 't geen Bedilzugt foms als kwaat wil diyulgecréni Ten goeden kan verkecren. Het wigtje jong en teer Was bij zijn Moeder wéér, 'Men legt het met een traen in 't fchomm'lend wiegje néér, En dankt den Heer ! De Hospita, die nu de zaak zoo verre wist te brengen, Zag dankb're traeneu plengen 1 Do.f  DE BRAADPAN. $d Dog haare zaak kon nu geen lang verblijf gehengenj Dus geeft zy haar pupil een hartelijke kus, Bruid heen , en zegt, Lief Kind, wagt uwen Vader flus,1 Hij zal U alles wel vertellen. En ik hem voorts gerust gaan ftellen; Zij nu naar huis, vind daar 't gezelfchap in de vreugd, En nu het Kind bezorgt en wel is, prijst de Jeugd Haar Menfchen-liefde, en Deugd. Maar eene zwarigheid bleef- nog te ontknoopen, Men denkt op ecnen naam, op Doopen , Deeze is er op gefield , den ander laat het loopen: Maar 't wijf beflist het dra , en zegt hij is Menist, En daar meê was 't beflist: Men fcheid, men is volmaakt te weden, Bij Noble zielen geld ook Nobelheid en Reden Van de Menfch-lievendheden. Denkwel begeeft zich nog bij nacht, Daar hem zijn Lieve Vlugje wagt; Harbij blijft bij het Hospitaatje, Verleend haar van 't geval een praatje, Tot dat haar Matijs Man beftoven, en bezet Weer t'huis kwam, cn gaauw kroep tc bed Dit  tf4 DE BRAADPAN. Dit was het einde van de Pret. —— Maar 't mooiste koomt na agter aan, Gelijk men zal verdaan, — Het was nu ruim een Jaar geleden, Sints men het Kind, bij zijn Mamaatje gong bcfteeden, Of .Heer Oom' was nu ovcrleeden , En Denkwel erfgenaam van al het Geld en goed, En hier in was het eind van al zijn tegenfpoed. Hoor Lezer ! wat hij doet, En Leer van hem de kracht van 't eerlijk gemoed! Hij haast zich fpoedig om den Boedel nu te aanvaarden , Neemt affcheïd van zijn Lieve • Waarden ; Befteld zijn Oome na zijn Staat en rang ter aarden ; —~ Dit alles met beleid verricht, Denkt hij aan zijnen eed en plicht; Voorziet zich wel van Geld, en goede Wisfelbrieven, Keert blijdelijk te rug na zijne twee gelieven , Bezorgt haar alles, wat hun noodruft troosten kon, Brood, Vieefch en keuken-goed, met Boter inde ton, Hij promoveert met roem, en fchreef een Differtatie, De Matrimonio, van Naturalizatie, Dat is na 't zeggen van de Frunfchen '3 Ü.  DE BRAADPAN. 63 Ün Manage de Confcience: Dat defencleert hij openbaar : Dus dan met zijn Promotie klaar , En Hatelijk vereert mer treff'lijke atteftaaten Der Profefforen met de Buil der Advocaaten, Worci hij met Vlugje Bruidegom, En doet haar naar zijn ftaat, alom Met eer en achting ref^ecleeren , Hij fteekt haar gantschin 't Nieuw, garitsch deftig in de kleefen', Zoo als het voegt-aan een Mevrouw, Die met een Advocaat als hij, ging na den Trouw : Hij zorgde ook nu voor de oude Vrouw, En zijn lief Jongske; het bekoorlijke Denkwelletje, Kreeg nieuwe rokjes, en daar op eenkinder belletje, Met fijne fteentjes dik bezet; Een Hoedje met een Pluim , dat wierd hem opgezet; Een zeiden Leijband met een gouden Gesp gereegen Heeft hij ook deftig aangekreegen; Om 't middeltje droeg hij een breed Oranje Lint, Want Denkwel was goed Prins gezind, En Vlugje ook, geen wonder , want Zij wns een Zeeuw, en in dat Land,  66 DE BRAADPAN, Daar weet men, zijn van oude daagen De rechte Princelui, die gaarne Oranje draagen. Maar nu genaakt de tijd van Trouwen, Hij wil ook deftig Bruiloft houwen ; Befteld een kostbaar maal, 'k meen aan den LeijdfchenDam, .Verzoekt het Leijdfche Jrgt, waar in Hij mede nam Zijn Lieve Bruid, zijn Kind , en Groot Mamactje , Met het zoo fchrander Hospitaatje , Haar Moeder, Vrouw Maria Plijster, En nog een Hupfèhe tas en andere Vrijfter, Die dienen zouden bij 't bedelde Disch - gerecht, Hij gaf Livreij, en had alreeds een Heeren-knegt, Die zond hij rond met een gcfchrecven briefje, Gccachetteert met zijn Cachet en van zijn Liefje, Bij al de Heeren van de Sint Nildaas partij; Verzoekt met ernst, dat men ook tegenwoordig zij. Om op het Bruilof ts - Feest te komen Compareeren! Dat hij iets zonderlings zou zeggen aan de Heeren! Dat haar, en hem, en zijne Bruid betrof; Geen een en bleef er hof. Zij wilden 't allen acceptteren, Geen wonder, want men zou er goed en deftig teeren: Kortom^  DE BRAADPAN. 6> Kortom, men koomt, en zet zich vrolijk aan den disch , Men is verwonderd, dat de Hospita er is; Dog men begreep, 't was om de tafel te bedienen, En om een fooitje, des te meer, Wijl zij de Hospita was van den Jongen Heer, Met wien zij op het Nik'laas vetje *t Verdrag bellooten van dat pretje : Maar hoe verzet was elk, om dat men in het rond Aldaar ook Bloeder Plijster vond ; Want) die Majombe was bekend bij al de Heeren „ Die in 't Cólegie van Hippocrates ftudeeren; Of ook wel bij Vefalium, In 't Studium Obftctricum^ Want fints cie Mans die kunst alom thans exerceeren, Zoo dient men ook op 't School der vroemoers wat te leeren ï Er was er, die het wijf dus gaarn een praatje bood, Wijl zij er was genood > Maar wat was elks verwondering groot, En hoe verzet zat elk bedremmeld en verflaagen ! Die niet geloofde fchier, het geen hunne oogen zaagen, Toen onze Hospita in 'r midden van den disch Een Braadpan bragt, die rijk vercierd met bloemen is, E a Et  6S DE BRAADPAN. En daar een Jongen in, bevallig, levend , frisch, Daar dceze Lieve Schat Op een kleen kusfen van fluweel te fpeelen zat," En reikte aan elk bij 't prcv'lend kouten De lieve pocs'le Kinderbouten: Dan wijl men op dit Kind, dat men erkon, wel letj Lag eene beurs met Geld voor ieder in 'c Servet, Een zilv'ren Lepel met een Vork, en Mes,heel net Gewrogt, waar op de konst heel keurig had gefchreeven, Dit heeft de dankbaarheid gegeeven: Die aan mijn waarde Bruid, en aan dit lieve Leeven, Onwetend, maar getrouw, in Liefde zijn gebleven, Aan 't fchuld'loos en ons hun trouwe heeft betoont, Het geen nu Den k wel aan zijn Vrienden heeft beloont. -*» Men zweeg, — want niemant wist nog niet, Wat dog dit zeldzaam fpcl bediet. — Maar Denkwel rijst, en fpreekt, Mijn] Vrinden! Wijl gij nu op mijn Feest U heuEhclijk laat vinden, Zal ik U mijn geheim ontwinden: Dit lieve Kind van deeze mijn Beminde Is mijnen Zoon, en zij de Moeder, en de Min\ Waar aan uw Vrindfchap , en het verdere gezin, Zo»  DE BRAADPAN. 6f Zoo Edelmoedig U te zaamen hebt verbonden Met eene heuscheid, die men zelden heeft gevonden, Dat zij in hunne nood nog onderfteuning vonden , Door eene vond, fchier zonder wederga, Van mijne Hospita. Hij meld voorts alles , hoe het ftuk zig heeft gedraagen ; Va-volgt,«— Mijn Vrienden! dat het U nu moog behaagen , Wijl ik in het bezit van middelen ben gefteld, Dat ik aan allen thans het uitgefcheoten Geld, Met dubb'len intrest wel en deugdelijk geteld , U mooge in dankbaarheid en gunst refiituetren ï En mijne Zoon en Vrouw als wettig exïimcercu, Wij zijn, gij weet het, Openbaar Vereenigt voor het Echt - Altaar.: En tot Gedagtenis, Gedoog, dat ik mag fchenken Iets, waar door ge aan 't geval, en mij altoos zult denken, Dit Tafel-ftel, dat thans op dit mijn Disch-gerecht Aan uwe zijde legt, Heeft mijne erkentenis uw vriendfchap toegez.;gt ! . „ Toen rees de Bruid op van de zij der Bruidegom, En hong de Hospita ee;i gouden Ketting om Met een Juweele Boot , E 3 iRijk  7© DE BRAADPAN. Rijk met een Diklïeen, als een witte boon, zoo groet; De |Vroedvrouw Plijster kreeg een Ring met een kleinood, En voorts een Beursje met Ducaaten, Of andre zilv're Plaatcn, Althans, een ieder, die het Kind had welgedaan, Is met geen leege hand van Tafel opgeftaan; —- De Vriendfchap, Menlchen-Liefde, de Biijdfchap, het Vertrouwen, Zag men hier faamen Bruiloft houwen ; Omhelzingen van Deugd, van Weldoen , Eer en Plicht, Die hadden zelfs de Zaal verligt, Als Gezellinnen van het Eerbaar huw'lijks Leven, Aan Vlugje,Denkwel, en de Vrienden bij gebieevem Intuffchen heeft Hardij van Tafel zich begeeven : Hij had al lang iets in den zin, Dat hij zou fchenken aan het Kind en gan de Min : Hij, als een Engelsman, had Geld en veel vermoogen, Was als een rijk Mijlord gantsch deftig opgetoogen , Gulhartig, Mild en Liberaal, Want Engelfchen zijn zelden kaal; Hij kon zeer apparent, veel ligt wel iets ontdekken, Het geen door vriend'lijke gefprekken Van Hospita wel uit kon lekken. Air  DE BRAADPAN. 7t Althans; in 't midden van 't gewoel Zoo treed hij binnen met een kostb'ren Tafel-ftoel, Van best Mahohnie Hout met allerhande bogten Van Bloemen, Mirthe en van Bruilofts Pahn omvlogten, Met rood Fluweel ge voert, met Linten en Galon Van Gouden kwasten en Feston : Een kleen Speel-tafeltje met Rinkcltjes belaèn', Een Stoofje, waar op 't Kind kan ftaan; Voorts boven op de Kap een kroontje, Hier onder plaatst hij 't Lieve Zoontje, Hij zet het tuflchen Bruid en Bruidegom ter neêr, Omhelst het Kind en de Ouders teer , En zwaait het deezen Zeegen toe, Mij dear hart. ó God Seave jou ? Gezegent moet Jou zijn na deezen! Leef lang gelukkig en Gods heil zal bij Jou wcezen! The Providence heeft nu voor U gewaakt. Hij geef uw Good Heil fteeds volmaakt! Nu kon Grootmoeder zich niet langer wederhouden, De Traenen vloeiden langs de wangen van dien Ouden: Daar is geen meer aandoen-Tijkheid, Dan waar een ouden Man, of oude Vrouwe fchreid: E 4 Het  DE BRAADPAN. Het Kleenkind kon Grootmoeders oogen. Het fcheen haar traanen op te droogen, Die 't mccnigmaal had fchreijen zien; Het wil haar weer zijne lagjes bien. Het lieve Zoontje kon al ilaameren,preveltanden, Het reikt MijnHeerHARmj, en Grootje ftrak* de Handen, -~ Hij deeld aan ieder een de bolle kusjes uit, Zijn Ouders, Bruidegom en Bruid , Omhelst hij teder; voor de Na.xm van Mem en Taetje, Leert men hem Hameren Mamaatje Lief Pa-Paetje Voor die van Minne, lacht het Kindje blij te moê , Aan Vlugje 't woordje toe, van allerhelle Moe: Maar 't lieve Zoontje flapt niet maklijk af van Ootje, Hij zegt geen Groot Mama voor Grootje, En d'oude Vrouw was dus aan deze naam gewend, Dat haart Liefde zoig geen liever taal erkent. De Heeren, ook ter Feest gekomen, Begroet hij met de Naam van Omen ; En neemt de Hospita hem eensjes op de hand, Zij krijgt de Naam ftraks van Matant. Kort om, er was er geen van de genode Vrinden, Die niet iets geestigs in Denk welletje kon vinden, Lief-  DE BRAADPAN. ?.% Lieft:llüheidjes, cn Kuschhmdjesven Gelag, Leefden op zijn koontjes bij dien blijden Bruiiofts- dag; Geen wonder ,'t Kindje , dat nog Somwijl zat te huilen, Daar 't in 't kak - doeltje zat te pruilen , En in een ftil vertrek moest Schuilen; Zag nu al 't waerelds glans en Mooi, In Staatzie en in Rijk getooi; Maar vooral kon het Ooft Banket en Lekkernijen, Nu na der kinderen aart, hem met volop-vcrblijen, Voor een kokkinje, voor een wafeltje om een duit, Zag het begeerig oog nu marsfepijn en fruit, Het ftak hier na de handjes uit, Zijn kleen Speel-tafeltje wierd vau Gebakken en gebroede»,- Vol Lekker overlaeden , Men past dog op 't verzaeden , Of ligt wat al te veel zijn maegje deeren kon, En fpaard het overige tot morgen voor Bon Bon, Dus was het Manneke in zijn Schik, en na zijn Meugje, Schenkt men in 't poppe glaasje een Teugje, Op dat hij, daar 't Gezelfchap klinkt, Ook een Santeetje voor zijn Maetje en Paetje drinkt, En waarom meer gez^gt van deeze Tafel-zaaken, E 5 Het  74 DE BRAADPAN Het Zoontje kon alleen de Bruiloft-disch vermaeken: Want niemand, die in 't geestig Kind I Iet beeld van D e n k w e l en van Ve u g j e niet en vind; Geen wonder, want de Levende oogen Des Moeders hadden in dit Kind ook veel vermoogen, En hield de Gasten opgetoogen , Wijl Vlugje buiten klem, en in vdmaekte Vreugd, Scheen in haar Bruiiofts Kleed een fieraad van de Deugd, Een Pronk-juweel der Jeugd ; Geen Jonker, die haar zag, of kon in hare trekken Iets Zedigs, Gemanierds, Bekoorelijks ontdekken. Men zegt, en 't is in 't ftill' gehoord, Dat Lugthart thans ontviel dit woord, De Bruid is bij me zool dc zonde dubbeld waardig; Hij was een fnaekfche kwant, in zeggen rond en aardig jj En is de Wijn in 't hooft, dan word de Geest ligt vaardig; Want PoltronttsHj ook, fprak lachende aan Papa, Pots Slapprtment er habst ein fcheuner Hup - fa-fa. Noordhollandfche Heertjes, en Fries Foppes lugt geesten , Die zouden met een Bruid, zoo fchoon, wel gaarne kweesten, Nu dat is in 't pasfant zoo ongelooflijk niet , Er is bij dit geval veel ligt wel meer gefchicd , Dat  D E BRAADPAN. 7S Dat mij niet juist is- opgegeven , En eigenaartig is aan het Studenten Leven; Ei" moet bij een Student, de Meisjes en de Wijn, Altijd eenPLAuxus of een Juvenalis zijij. Wat voorts gefchied is bij het fcheiden , En in het feest-retour naar Leiden, Hier van is mij niets meer verteld ; Dan dat befcheidenheid de vreugde heeft verzekl: En dat de Braadpan wierd in zegepraal gefield, Verfierd met alt gebloemt, waar mee het mogte pronken, En waar in naderhand Gefehenken zijn gefchonken, Ter eeuwiger gedachtenis Van dit vermaerd Geval, dat zoo merkwaardig is. — — Zoo mijn Thalie nu wat koddig was misfehien , En hier en daar een t'jonk mijn Plautus mogt ontvlien De fchertzerij doet dog hier in die waarheid zien , Dat onder koddige bedrijven Een ernftig Lot!-geval kanjlin't verborgen blijven, Ten zij een Dichter 't wil in ernst en jok befchrijven, Gelijk na vrijen trantl mijn Dichtluim heeft getoont, Dat als de Deugd en Trouw in 't Eerlijk harte woont, Oprechte huwlijks-mirt Standvaste liefde kroont; Dat  7$ DE BRAADPAN. Dat zuur en zoet bij beurt de weder-min beloont, Zoo als in Denkwel en zijn Vlugje isgebleeken, Die, wel gezegend,na de Zeeuwfche Lommer-ftreeken, Blijmoedig met er woon vertrokken, bij ter Veer, Daar beiden Leefden als Lién van eer, Op Omes Landgoed en zijn's Vaders wettige erven; Genoeglijk nog Kroost verwekten voor hun fterven, Dat nog hun Levens-tijd gerekt wierd, tot het Paar Beleefde 't Zilver - Feest van Vijfentwintig Jaar! Ja fchier tot op het Feest van Goude ! Zij hebben nog beleeft, dat Jonge Denkwel trouwdt, En hen Kinds - kindren fchonk,aan haren aart gelijk, Zoo als men ons vermeld uit hunne Trouw - Cronijk. — Hiermede, Lezer, kon ik dat verhaal wat rekken, En geven hier en daar, aan die 't verdient, wat trekken, Gij zult er dog geen hart, dat haat draegt, in ondekken, Ik heb de waarheid niet gelpaart, Gczoute boerterij is Hollandfch rechten aart, Ook dagt mij, dit geval was 't waard : Men heeft het Eeuwen lang geweeten, Dat oude vrolijke Poëetcn Op 's waerelds Schouwfpel, vol verdriet, Bij  DE BRAADPAN. Bij Herakliet en Democriet, In hunn' Wijsgeerelijke Boeken Nog hun verpozing gongen zoeken , Bij 't geen in Jonger Levens-tijd Nog bij herrinnering hen verblijd. Of 't Zoïlus of ook Momus fpijt, En of 't een ander lust de vremden na te fchrijven \ Met op het Franfch, 't Hoogduitsch of Engelfche te kijven \ Ik fchreef fteeds Vrank en Vr ij ,en dien hoop ik te blijven. AAN-  AANTEKENINGEN TOT DE tiet geval in deeze Vertelling is in vroeger tijd van mijne Jonkheid gefchjsd en waarlijk gebeurt. Ik heb de Vroedvrouw, doorgaans genaaint Matij Pkijfler , woonende op het Levendaal, zeer wel gekent, en verders door gcloof-waardige Peifonen omftandiger berigt lifer van gekregen , eenige Zeeuvvfche Heeren alhier op de Studie konden de Zoon nog$ die in de Braadpan te Vcndling had gele gen. Naderhand is een dergelijk geval gebeurt , waar van ik de Man en 't Kind gekent heb , te weten van zekere Kor e, een Kok , doorgaans Kore de Kok s woonende op de Langebritg in het Huis, Salomons Tempel genaamr, die insgelijks een Kind, zijnde een Meisje t in eew Braadpan bij haar eigen Moeder beitelde, en het zelve onder* hield: dit Meisje heb ik gekend LeehjZoo ik meen,nog te Am lierdam, alwaar zij als een brave Burger - Vrouw getrouwd is, — Eenigen flellen dit geval Communicatief met zeker dies tijds veel gerngtmakent Student G . . . . K, die naderhand Predikant m een der voornaamfte Hollandfche lieden was; Voor het overig is dit Vertelzel met zulke aijvoegfels verciert, als ik oordeelde, dat de Leezing vervrolijken , cn tevens onder Vrolijke Scherts , de befpiegeling tot nut voor deezen, en tot billijke gisping van anderen,dienen kon, hetwelk na  AANTEKENINGEN tot de BRAADPAN. 79 na mijn begrip het ware doelwit van Vertellingen en Fabel- verciering moet zijn, en altijd geweest is; nademaal er genoegzaam in alle Fabulen eene ware gebeurtenis , of ten minsten inenfchelijke gevallen zijn opgeflooten , gelijk die ook alzoo door de Ouden en Hedendaagfchen belchouwd worden, en dienvolgens geene verdere ontwikkeling benodigt hebben. Dan: om hier en daar den Lezer op bijzondere aanmerkingen toeteligten , zoo heb ik goed gedagt hier agter eenige voorname aantekeningen te laten volgen, in Steede van dezelve gis notulen onder aan te plaatzen , het welk veelal eenige moeijelijkheid in het Leezcn veroorzaakt ; zullende ik ook alzoo in alle de volgende Vertelzelen voortgaan, in den fmaak van Heemskerk Batavifehe Arkadia , die met beredeneerde aanmerkingen met bijvoeging van andere gevallen , ter nader opheldering van het bedoelde, de vertelling van zijn Speel-reisje zoo keurig heeft vercierd. — Men zoeke des bij elke tusfchen haakjes gebette Notul letter, a. b. c. enz. den uitleg hier agter. (a ) Weeduw van een Predikant, dit is geen vercierfel, maar wel degelijk tot het geval betreklijk , volgens Echte befcheiden gelijk ook de betrekking, die Denkwel hier door op het zoo genaamd Vlugje had, waar van ik om biilijke redenen de nnamen verzwijge. —— Intuffchen is het maar al te waar, en ik weet het bij ervaring , dat verfcheiden Weeduwen van Predikanten, die niet bemiddeld waren , en veel Kind'ren nalieten , in zeer kommerlijke en eerlijke Armoede hier ter Stede ter woning komende , dikwils haare Dochters aan verleiding  J5o AANTEKENINGEN leiding van Studenten of de j ;ugd bloot gefield zagen ; maar ook ben ik ervaren , Bat zulk foort van Jonge Dochters , die door hunne Ouders in Chrifielïjken Zeden waren opgevoed, en zich, hoe fober , wel gedroegen, al vrij veel door weldenkende Jongelingen een goed huwÜjk gedaan hebben , zoo veel kragt heeft hoe arm Eerbare opvoeding Jeugd 'en Schoonheid. - (b) Doétor Brand , een geleerd Duitfcher en onzen hijzonderen Vriend, oellènde met Lof onder and'ren bij de Medicijnen ook de Vroed» kunde, en is daar in als Stads Vroedmeester en Leeraar gewettigt geweest , die Man voegde bij zijne Wetenfchap eene bijzondere Wijsgeerljjke Menfchen- Liefde, zoo zeldzaam bij fchraapzugtige Hijppocraten: Hij bediende in nood eene Arme Vrouwe in het Barens- wee zoo volvaardig om niet , als een Rijke Dame om Goud en Gefchenken: ja dat meer is, en gantsch Leyden-weet het, dat zOo hij in een Huis kwam , daar hij van Eerlijke armoede overtuigt was, dat hij in eeiï ruime Jas, dien hij hier toe met ruime zakken had laten benaijen, Turf, Hout, Wijn, Biet, Brood, Luuren en andre noodwendigheden of Verfjisfiijgen bragt, zonder dat het iemand wist; voor al bij zulken^ die niet gaarne zich aan den Armen of zogenaamde mftituut derGoejt;oers overgaven, welk Inftftuut hier in het voorbijgaan' ook wel mng worden aangefiipt als eene Leijdfche bijzonderheid , na het verhaal bij overlevering, en nog heden beftaand gebruik, had zekere Rijke Rooffiicli Catholijk Begijne, het ongeluk van bezwangerd te zijn, en ap  tot Li BRAADPAN. 81 *sp haar Kraarnbedde krank zijnde, gelegateerd, dat uit haare magtige nalatenfchap een fonds zoude worden «pgerigt , om aan alle arme Kraamvrouwen, onuitgezonderd van welke Geloofsbelijdenis, zouden worden uitgedeeld Linnen en Wolle Luuren, Brood en Turf en eenig Geld geduurende de Kraamhouding , welk gebruik nog tot heden Jfandhoud, — dog, zoo ik meen, thans met de gemeene Armtjezorging veiecni^d is. Het zij hier mede zoo 't wille, het is even ais met het Haarlemmer Kraam kloppertje, een blijk van onze Nationale Cliriftelijke medogentbeid — — — die wat beter voorbeeld is, als dat men , zoo als de Vrijgeesterij en de Galante vvaereld in onze dagen leeren , een eerlijk Meisje verleid en bezwangerd , en ze daar pa niet alleen verüoot, maar dat het onvergeeflijkfte is, het Kind voor weer en wind laat lopen , en niets voor zijn eigen Vleesch en Bloed o» verlaat, dan nooddruft en gebrek: of het, als 't nog wel afloopt, voor ,een ituivertje afkoopt, en dat nog arger was in die tijd , dat onze Denkwel leefde, het onder de Studenten gantsch tot geen misdrijf gerekend wierd, als een derzelven een eerbaar Meisje gedebaucheerd had , en hij befpeurde, dat, zoo als men zegt, de pan aangebrand was, alsdan een of meer zijner Confrères te baat nam en dezelve gelegenheid verfchafte tot Converfatie met het Meisje , met oogmerk om daar door het voorwerp , dat hij misleid had tot een allemans H er te doen verklaren , of gelijk anderen op zijn Voltaires dagten. 11 vaut mieu de perdre un Exiftence que d'avoir cxiflè , om te zwijgen van ic desperate gevolgen om Kindien te verdoen. Jfcj dteze Aanmerking komt zeer wel ter fnrde een geval van de. * zea  W AANTEKENINGE N. zen aart, in een beroemde Stad en Hoge Schole voorgevallen , het welk zeer wel ook een Vertelzel in Dicht zoude kunnen uitleveren ; dog om niet te vervelend te worden op dergelijke Moffen , zal ik het in het voorbijgaan aaiifiippen. E r was inde bedoelde Hoge Srhole een Jong Student, Zoon van een voorzittend Regent: dezen Jongen Heer had een Jong Deftig Burger Meisje beltrurft, zij baarde hem een Kind en noemde hem Vader. Intus* féhen fond hij Bruidegom te worden met eene Dame van zijn rang en Staat, het Meisje kwam op, en Eischte zijn Perfoon. Hij intusfchen had eenigen zijner MedeMudenten Opgeruid , die getuigden met het Liefje te hebben te doen gehad. De Höbfdfchöut, een Hoog Edel geboren fehrander Man, wiens nagedagteuis als nog in de opgemelde Stad in zegen blijft, en aan wiens doorzigt alle Hooftfchouten een voorbeeld hebben gehad, penetreerde het geval, en begreep dat den Zoon op het gezag zijns Regeerende Vader,- en de getuigen fteunde. Het Meisje wierd wettig voor de Vierfchaar geroepen, en Scherp ondervraagt, en eindelijk ook den Jongen Heer en zijne getuigen , de laatftert hielden hun gezegde Maande , en het Meisje Mond veroordeeld ter worden als eene Ligte Kooi. Maar den fchrand'ren Hoofdofficier , na het advijs der Schepenen te hebben gehoord , deed zijn Eisch, en vorderde, dat vermits alle die Heeren henevens den Jongen Heer vrijwillig beleden, dat zij met het Meisje hadden te doea gehad, en hem na fcherp onderzoek geëne andre getuigen waren bekend, het noodwendig moest volgen, dat een van hun allen Vader was  totdeBRAADPA-N. 83 was, of konde zijn , dat het Recht niet kou beflisfen wie het dan eigeütlijk was, en derhalven elk hunner zijne Confcientie moest kennen en daarom ook elk hunner moest Contribueeren aan de boeten van Defloratie, Schadeloos-(telling van het Meisje, onderhoud voor Moeder en Kind en de kosten ; welk Vonnis , door Schepenen geap-. probeert zijnde, ook van dat gevolg was, dat dit ondeugend grapje de lolle Jeugd flegt bekwam , want doe het op de boeten betalen en het Geld uitkeereu uitkwam, droopen de getuigen door de mande; dus het bedrog klaar ontdekt zijnde, wierd de rechte Vader billijk de Moeder en het Kind toegeweezen , en zijn huvy'lijk met de Dame gefluit: ook wil mdi, dat de Vader des Jongelings zich de zaak ernftig aantrok en zijnen Zoon tot liet trouwen en eeren van het anders Eerbaar deftig Meisje overhaalde, terwijl de Losbandige getuigen al heel niet zonder eene goede Boete en genadige Correctie vrij geraakten. Dit vooibeeld zij dan een Les voor de Rijkmans en fiurgemeefters Zoontjes, om op Vaders gezag geen zulke Leelijke fouten te bedrijven ! maar eerderde gevoelens der Menfchljkheid onzer Voorouders in dit (luk te onderzoeken , als zijnde het onder de oude Bata» vieren en lang daar na bij onze Landzaten een hèflfejfchènufs , als men eene Jonge Maagd onteerde, en niet Huwde, al ware zij minder van Rang en Geboorte. De gevoelens omtrent de Plichten der Menfchlijkheid heërfchten zelfs dermaten bij den Hollandfohen Adel , dat zij hunne Natuurlijke Kindren niet alleen hun naam , maar •ok een deel van hunne Goedeien en tijte! gaven , waar van daan F 3 ' aa-  H AANTEKENINGEN anders nog heden zoo veele afftamroelingen, zelfs onder de Boeren , die de Naamen en Wapens der Lgtnonden , de Brederodes en Wasfenaaren voeren. « Op onze meeste Zeedorpen, waar men Zeggen kan, dat fchier geene verbastering met vrenhten plaats heeft, zal men zelden een paar, dat zig door Liefde-drift verrast heeft, vinden, of zij trouwen en eeren elkander en het Kind, en nooit ffcrekt het tot verwijt , daar in tegendeel de geene , een eeuwig verwijt en fchande ondergaat,. die in zulk geval Moeder en Kind laat zitten , en dit is bij veelen der Eenvoudigfle en oprechte Noordhollanders ook nog zoo: evenwel blijft niettemin de knifcheid, en eerbare onthouding nader aan de Plichten der Deugd en der Wetten verbonden; dit leid geen bedenken. Maar de vraag is hier alleen , of liet karakter van een Christen en een eerlijk Man en Maagd niet flrijdig, ja ten hoogften laakbaar, ja voor God en zijn Gonfcientte llrafbaar zij , als zij eene eerlijke onnozelheid door hunne misleiding aan de bittetfie rampen , ja wanhoop overgeven ? Bladz. 37. Gif zijt Jurist en kunt het, zoo gij wilt, beflegten oft [Iraf haar zij , dat den ueemer iets jieeld dat aan bem toebeboert. Deze reflexie, die ik hier in den mond der Hospita leg, was het gevolg, van het vertelze! van dit geval , onder de gezellige en Leerzaame kring, die ik in mijn tijd met mijneMedefludenten had. Het kwamtusfchen de juristen op deze vraag uit, of Pou'to , dit geval was in de daad uitgelekt, en in handen van den lleöor gekomen, of denPerfoon fchul.  öp de BRAADPA N. t§ Schuldig kon verklaart worden , al, of niet ? Sommigen beweerden van neen , om dat er geen Dolus Malus in lag, anderen daarentegen hielden het daar voor, dat alhoewel het oogmerk nog al door den beugel koude, er egter een Misleiding in het faétuin was; de Theologanten wilden, det het behoorde tot Menfchendieverij, en let wel dat de oorzaak onkuifcheid , en gevolglik een ftratbaare diad was; dan onder dit vriendlijk difputeeren bragt ik ook een o in 'c Cijffer -en formeerden er een raadzel uit : te weten Of iemand onfchuldig was in Rechten , die zijn eigen Kind van de eigen Moeder Stal en het daar na in een Braadpan voor zijne Gasten opdifchte ? en als Vader weer bij de Moeder bragt ? dit Raadseltje had fmaak, en het gevolg, dat het meermalen in een heüfche Studenten partij wierd te raden gegeven en nu het ligt ziet, — bij deze gelegenheid herrinner ik mij een zeker niet minder Raadzel van dien aart. Waar van ik het origineele met de tekening bezit, het is van een Remonftrands Predikant tot Zevenhuizen in ouden tijd af komfiig, zie het hier bij Lezer. RAADZEL. Als 't Recht Rechtvaardig is , kan 't Onrecht zijn-g*preezen? Nogthans 't geen onrecht fchijnt, werd Recht tc zijn beweezen : Een Echte zaak belfond, gebleken aan een Man, Die bij een Echte Vrouw een Echten Zoon gewan, .Cog na een ruimen tijd omtrent van twintig Jaaren ; Heeft deezen Jongeling zijn 3s Vaders Grijze haaien F 3 Ten  U AANTEKENINGEN Ten Grave heen gebragt; was 't niet een (tout beltaan, Daar hij zijn Vader zeifs ook Dood had helpen liaan, Dit deed hij openbaar met zijnen Jonger broeder. Een korten tijd daar naar doen trouwde hij zijn Moeder; Nu is de Vrage , of dit kan deugdelijk gefrhien ? En of Gerechtigheid , naar 't Recht dit kan verbien ? Ontknoopzel van het R A A D Z E L. Een Man, wiens Ambagt was , om Koejen dood te «aan , Als een Vleeshouders Baas , had-om- hem bij te (laan Twee Zoonen , die hij in dit Ambacht op wou voeden, Dus hielp elk Vader, in het doadflaan , ritzen bloeden, Den oudlten Zoon daar naar word eenen Predikant, Beklimt den Predik- floel van eenen Remonltrant, De Vader fterft, en laat de Moeder Weduw - vrouwe , Die, naderhand belust om wederom te Trouwen, Door haaren oudften Zoon, na 's Lands en 't huwlijks Reent, Als wettig Predikant verbonden word in de Echt; Dus had hij zekerlijk zijn Vader helpen dooden, En Trouwde Moeder, na de Wet der Kerk Geboden, En 't Raadzel is ontknoopt, dat het wel kan gefchién, Dat iets gebeurlijk is, 't geen 't Recht fchijnt te verbiên. I ♦ -$r Zie daar nu in het voorbijgaan een (taaltje vau deHoHandfcheQea*« tigheid, die ik met ongevallig agt om hier in te Lasü-r;. , (V) Ge-  r'fli dbB'RAADPAN. 87 Bladz. 39. Gebraden Zwaan afzetten. Dit is almede een ware Cefchiedenis bij de Zwijns-hoofd klanten wel bekent, waar zeker Colegis broeder op een tijd Gasten op een gebraden Zwaan genodigt hebbende een der Schalken dezelve afgezet hebbende, anderen daar op trakteerde. — Bladz. 40. ( e ) G t 0 n e r 0 $ c y een Hongaar van Geboorte, dog een uitmuntend Geleerde in de Oofterfche en Rhunifche Talen , was in zijn tijd aan Leijdens Hoge Schole genoegzaam de Albefchik en uitdenker van allerlei) Studenten kuuren, .fomtijds wat al te ruw en Morsfig', forti, tijds ook Geestig, eene menigte zijn er bekent , dog veel al wat te ruw cm ze befcheiden te verhalen, Gelijk hij zelfs ruw ea fomtijds on•befcheiden was , dog des niet tegenftaande dit, veel nut deed in het onderwijzen , gelijk hij naderhand in Rusland tot hogen rang verheven is, >n zijn Beekltenis door Houbraken keurig is in 't ligt gebragt? eenige zijner Geestigfte zeldzame Studenten klugtan , wil ik ten blijke van zijn koddigen aart hier nog wel invoegen. Hij had doorgaans alle Wintertijden bet opzicht over de Sledevaar, ten der Studenten bij Ys en Sneeuwtijd , en altoos zinnebeeldige ontwerpen, die fteekelig waren op de Geettelijkhfid en Politike zaaken: op een harden Winter had hij eene Sledevaartwel van bij de dertig Arrefleden , waar in hij een Roomfche Proceffie met alle de bijzondere Kledijen der Monnikken , Bisfchoppen , Cegijuen enz. ver- F 4 toon?  83 AANTEKENINGEN toonde, dog die niet zeer wel uit viel, eerst om dat de Roomsgez:nden, er over te onvreden, aan 't muiten raakten, ten anderen , om dat verfcheiden Studenten, die zich dun gekleed hadden, en één of twee, die zoo als de Bedelmunnikken barrevoets met gefchooren kruin, en naakt in de Caproen en Ruige rok mede reden, dermaatea door de koude bevangen wierden, dat den eenen fchielijk dood bleef en den anderen verftijft voor dood wierd weggebragt : waar op door de Magiftmat en Senaat dergelijk Spel verbooden wierd , gelijk ook maar even door de vingren wierd gezien , dat hij op zekeren dag in 't vallen van den Avond ten tijde der Belegering van Bergen op den Zoom , als wanneer de Tijdingen van overwinningen en nederlaagen elkander verwilT-lden, zich in een Liedjeszangers kleed Hak , en uit eenige disfertatien de bladen lheed,en alzoo omriep, het pertinent verhaal van de Heldendaden van Wa ... .k, op de behaalde Overwiuning der Bataillf te ... . Waarvan dan, den gemeene Man gretig die blaadjes kogtj en hij zieh dan alweer fpoedig ns eenen anderen gemeene volks hoek begevende, vrij wat debiteerde : dog doordien de koopers geen Latijn konden Leezen wierd de fpotternij ontdekt ,'t welk van deneeueii ernftig, van den anderen als geestig , met een lach wierd opgevat, te meer, daar het dra bleek dat juist het tegendeel gebeurt was. Nog twee (taaltjes van zijne Snaekerijen , die ik zelve gezien heb, was een Sledevaart waar in hij de verfchillende kledijen derVolkren vertoonde, en onder andren , lijj zelve agter aan gekleed als een dik-  tot de B R A A D P A N, dikke vette Boerin , zat in een graote boere Sleede , met vier a vijf Kinderen, een in de kakftoel naast Moeder , de overige vier kleena Jongens en Meisjes; daar toe om een Steekpenning van arme luiden geleénd : deeze Kinders ftonden om een half Vat, hier op Bond' een Groote houten bak met Grutten-pap , en rijklijk flroop , waar van die Kinders met houten Lepels braaf fchranften , terwijl Moeder voor haar had liaan een pot met llroop en water , hy had zich een groote Lange houten pollepel laten maaken, met deezen fchepte hij nu en dan ftroop op de Grutte pap —- terwijl er een ander als boeren Vader agter op ftond om de Slede, te meunen : Nu het nieuwsgierig Volkje en vooral de Straatmeisjes en Spirjfters, waar van het als dan krielt, toecirongen om het huishouden re bezien, dan wierp hij in het doorrijden hier en daar een fchep flronp onder 't Volk en meest onder het Vrouwvolk, terwijl den Voerman zijnZweeper ookfomwijlia fiak, dit was van dat gevolg dat er fchier geen Nieuwsgierig Meisje was, die nietbcftrooptwr,s, hetwelk een algemeen gelag veroorzaakten. Zoo fpeelde bij ook opeen Leijderdorpfche Kermis met eenen zijner fnaeken voor Hansworsten Kwakzalver, en had vangeefe gedroogde Afgevallen Linden herfst-bladeren met wat fijne gezifte frielcheTuif-meuluw, Hooijzaad dof vermengd en tot pakjes Kruiden gemaakt s nog Poeders van Alfem knoppen , met wat rode koleur. Hier mede ieder met een Waithoorn, begeven zij zich naar de üoesbrug, gaan op een Tneater van een bank en ftoelen ftaan, en verkopen met veel fucces hun pak"jes , waar voor zij een goede ftuiver Geld wonnen, dog die ook weer • fjjoedig verteerde — -~ van deezen en dergelijke fuort van Klugten F y was  5>o AANTEKENINGEN was in zijnTijd de Akademie vol, zoo dat het tot een fpreekwoord wierd, het is eenklugtjANjossi, onder welke naam hij fchieroveral bekent was. Bladz. 47. Deeze Ironie hoe wel om 't Latijn in ons Rijm wat gewrongen is ontleend uit vier vermaarde konstCraijonnen van den beroemden en fchertfchenden Schilder Troost, dien hij voor den voortrefflijt ken Latijnfchen en tevens op, den Nederduitfchen Pindus Hoog -GeëerbkdigiteT.Sfiaeke/tburg vervaardigd had, verbeelden deHeeren die op een Pijpje te faamenwaaren gekomen,enmet een vrolijke roes van een fcheiden. Bladz. 52. (f) De gevoelen hier ingelalcht zijn alle waare GefchiedenüTen > waar van de Perfonen, wien het wedervaren is, mij wel bekent zijn geweest, bet eerfte vooral verdient eenige Aantekening : een zeer Rijk Ëngelfchman van geboorte, van deze Studenten klug* ten hoorende , onderhond op zekeren avond ook eens om aan eene Dienstmaagd een Braadpan met gebraad aftezetten , 't welk op eene Avond-maal tijd, waar ik zelve Gast was, moest werden opgedifcht: de Meid zonder Vleefch t'huis komende was wel ontfleld over her kijven vanx de Juffrouw ( e e n e weduwe £. .!. . . ., woonende op de Hogewoerd) dog tevens viel zij .telkens in Lagchen uit , dit verwekte mieuwsgierihheid , des gevraagt, zeide Zij of Jufrouw kijft 0f niet, ik heb er mijn gerand van! zij (vertelde : Dat een Heer met een Scharlaake Gegalloneerd Kleed , haar het Vleefch willende ontweldigen , zij onder haare tegenfiand, geftadig haren hand in het potje met Braadvet Rak en hem quafi al  tot de B R A A D P A N Sï al ftneekende , over de armen (heek om da Pan en 'het Vfeefch tc behouden , dat zij , dit niet helpende , de Braadpan moest laten glijden, en hein voorts het potje vet over 't hooft nitflortende, liet op een Lopen gezet had. Dit koddig verhaal temperde de toon; , en ons Gezelfchap diverteerde zich met het geval, ondertufTehen dorst deeze Meid in geen maand des Avonds uitgaan , want den Jonker deed Berk onderzoek ; dog heeft na *den aêrt der Engelfchen de klugt aan hein gefpeelt, zoo geestig gevonden, dat hij de Meid hebbende opgefpoert, aan haar een prefent van twee Guinjes gaf. Dan , daar ik hier van Acadcmifciie boert fpreke , waar] in ik hier en daar de zonderlingen-aart der Engelfchen heb aangeffipt, oordeel ik het nog wel te pas er nog een ongemeen vertelzel bij re voegen, dat in zijn foort zoo zeldzaam, ftout, en tevens klugtig is als er is aangevoerd , het zelve volgt hier genoegzaam geheel en al zoo als het gefchied is onder den tijtel Princ van Moso m o?ata, In deeze tegenwoordige tijd kan men met Lof getuigen, dat de Befchaafdheid der Jeugd en de goede orde op de Hoge Scholen, alle dergelijke klusten, die zeker niet tot roem (bekken; minder voorvallen, en dus de Heiligheden vau Minerva meerder met de veiligheid der Burgeren vereenigt is. —1 ■ — ■ D E  $i DE PRINC van MONOMOPATA. -25 M & JBL X 2ST C VAN m o w o iw. o j? jat t 13e fiere Britten zijn de Waereld door vermaerd Door ftpere daden van een zonderlingen aert, Geheel verfchillend van veel andren Volk'ren zeeden;; In 't ondernemen Hout, gehard in tegenheeden, Vol ongetemde drift, verfchrikt voor Vrees nog Hoop, Noemt zeker Predikant hen wilden van Euroop, En 't is niet alles mis , want door hun vremde grillen, Doen zij, hetgeen beleid en oordeel niet zou willen; Zich zelfs verhangen welbedagt aan eenen ftrop ; Zich te verzuipen , of de kogel voor de kop: ' Is bij hun moed en eer, te zwerven als Bandieten, Zich wonden dat het bloed uit de aderen moet vlieten; Te wedden om grof Geld, op eene of and're zij Van knokkel-vuisten, in een Vecht of Baks-partij, Al breekt men arm of been, al komt de Dood bij 't kampen; Alftorthet huisgezin, en Vrouw en kiut, in rampen, Dit  DE PRINC van MONOMOPATA. 9S Dit deerd hen niets met al, 't is louter jolckernij, Die niet hartvogtig is, bemind de flavernij. De vrijheid maakt bij hun] elk meester van zijn Leven En dood, dit was de wet van Angelfax en .Suéven, Die, fints Biïttannien , met de Ieren, en de Schot „ Door 't woeste Volk verheert, van hunnen Astarot, Den Helfchen invloed, van die woedende onverlaten, Bij de Britton Den Sqauir, nog hebben naargelaaten. Dog ook, door zagter Leer van Bisfchop Willebord, En Wiklef, wierden zij tot zachter aan geport, De Christen Leer bragt haar tot redelijker plichten ; En Heden zijn zij 't nog, die gantfchEuropa ftichten," Dan ondanks deezen Roem , die niemant hen betwist', Stremt hun twee uiterften de zeden van een Christ: Want d'oude dolheid maakt een bende God- verzaekers, En nieuwe Dweeperij, Schein - heiligheid tot Quaekers , En uit dit fterk Contraft, van tegenftrijdigheên, Is bij het Britfche Volk een dwaze drift gemeen, Die fomtijds traenen wekt, en fomtijds weer doet lagchen^ Na hunne Schaeksper, op het fpeel - toneel wil prachen, Dan', in die foort van kunst, is de opperfle godin», Van 't Blijfpel, Maagd Thalie haar Laüij cn vrind», Dan  P4 DË PR INC van MONOMOPATA. 'tZijn opperbazen om de Menfehelijke bedrijven, In eenen Grandifien of Pamela tc fchrijven, EenYoeng en Hervaij treft het Chriftelijk gemoed, Terwijl hun Treur-toonecl ook dikwerf weenen doed, Dan waarom ons dan nog met treurigheid te kwellstfj Daar ik een vremde klugt mijn Lezer wil vertellen ? Die Pallas zelve in 't Leijdfch Atheenen Lagchen deed, En met haar ieder een , die van de Grap iets weet, Die niemant ligtelijk zoo flout'lijk zou bedrijven, Dan eenen Engelsman: hoor toe, 'k zal hem befchrijven, IRTet was nog in die tijd, dat Brit en Batavier lu vriendfchap was, en op de Hoge School alhier Veel Edele Mijlords, en Engclfche JVlijnheeren, Tot Leijden kwamen, om in wijsheid te ftudeeren, Docrhave's Namn en faam, Voet, Bijnkershoek, de Groot Met Hollands Huigens was wel kwijnend, maar niet docd, . fort, Edimbnrg, daar waaren Sij denham men, En Mokro's, Telgen van die hooggeleerde Stammen, Een  DE PRINC van MONOMOPATA. gg Een Newton klonk ook met zijn Goddelijk verftand. Maat dog de Moederboom was in ons Vaderland; ' Des lokte dit als nog veel Ed'le vremdelingen Naar Hollands wijsheids-Stad, ter verdere vorderingen. Vooral nog Engelfchen, van Schot en Ierlands bloed, Meest rijke Gentlemans, en Mijlords rijk van goed , En onder and'ren een, Sir Jaems was hij geheeten, Aan mij zeer wel bekent en gantsch nog niet vergeeten. Dien Heer was Reizende om door 't gantfche Waereldrond, Steeds optefpeuren, 't geen hij goed en nuttig vond. Tot meer ontdekking van nog onbekende dingen, Aan Noord en Zuiderpool, en Tegenvoetelingen, De koften tot de reis, en deftig onderhoud, Was door een Rijk Mijlord den Nazaat toebetrouwd. Dces Ed'len Engelsman had wettiglijk befchreeven, Dat men den fctrest van zijn fchatten, bij zijn Leven Vergaderd, na zijn dood ten nut van 't algemeen, Aan Jongelingen van begaaftheid zou befteên, Mits deezen onderleid met Taal-en Aardrijks-kunde, En verdere Wcetenfchap, die men den Premie gunde, Zich dan verbonden, voor tien twaalf of twintig jaar ' Te reizen buitens 'sLar-ds, era eindelijk daar naar Met  £ DE PRINC va5ï MONOMOPATA, Met nutte ontdekkingen, in 't Vaderland te keeren, En dus de welvaard van Brittan jen te vermeeren; Sir Jaems, die zulk een Lid van deeze ftigting was; Fundatie, noemt men thans, zoo als hier wel te pas, Ook de Ed'le Vrouwe van Renswoude in haar geliigten. Der Maatfclnppijen , van veel anderen niet zwigten, Voor eenig Nagebuur, in Edelmoedigheid, Dcar Neerland nog aan denkt met diepe Eerwaardigheid. Sir J aems, om op't propoost dat ik bedoel te komen; Was door Turkijen, langs den Donauw, en de ftroomen, Des Nijls, de Ganges, v n de zoomen aan de Euphraat, Langs Rhijn en Moezel aangeland in deezen ftaftfi, Hij kon in Aziën de listige Arabieren, En van Amerika de zeden cn manieree, Maar boven al, en 't langst had hij in Afrika Verkeerd in 't Mopreniand. van Mono mop ata, Hier had hij al voorlaag zijn tijd en vlijd verlleeten, Om van dat goudrijk Oord, iets nieuws en nuts te weeten\ En was nu reeds bereid, om na een Jaar volleerd, Op Leijders Hooge School te zijn gepromoveerd, A!s dan na Londen, rijk voorzien van Wetenfchappen, In de Pakefbpot pver Helvoet heen te flappen. Dan  DE PRINC van MONOMOPATA; 9? Dan .in die tufTchentijd, dat hij was in die Stad, Kreeg de Melancholie op zijn geitel veel vat, En uit dat ziels -geitel ontfprooten ook wel kuuren, En grappen, zoo gemeen bij onze Britfche buuren, Hij krijgt dan in het hooft een kktgt van Afrika,! Te fpeelen als een Prfnc van Monomopata. 't Gerucht had al een wijl alomme doen verkonden, Dat zulk een Moorfchen Prins op Reize wis gezonden, Om in Europa het merkwaardigfle te zien, Voor al om Londen en Parijs, en ook misfchïcn Te Leipzig, Gottenburg, of Leijden te fludeeren, Om de Philofophie, de Taal, en 't Recht te leeren, En dan ter Eere van zijn eer en Wetenfchap, Te Promoveeren, met de Faga en de Kap. — Dit las men nu en dan wel in de Nieuws-Papieren, Die zulke Nieuwigheen veel ligt wel eens verderen, Dit wist Mejonkerwel, komt! Luifïert, wat hij deed! Hij fchrijft, dikteerd en maakt een Advertentie ree, Die hij na Londen zend aan eenen wel vertrouwden, Die ze in den Momwgpost of Taet'ltr plaatzen zouden, Waar van den inhoud hield, dat nu in Londen dra De Prins aankomen zal van Monomopata,  n Trio Violin, Baffon en Clarinetts, Op Corn de Chajfe, forte Piano en Trompettert j Dat was er alles rijk vol Staatie, en vol Pracht, Door onzen Engelsman beleid en overdagt: Enfin het Spel gaat uit, 't Gordijn valt voor 't Theater4 Men hoort een handgeklap, gcjuig, gewoel, gefchater ; Het was er volle pret, in volle gloria, Vivat den Jongen Prins van Monomopata! 't Gezelfchap fcheid, en fluks deKnegten en Lakei jen, Staan aan de Deur, en doen de Koetzen voorwaards r jeji, Elk roept aan den Koetzier, die 't eerste rijden moet, Voor uit met Nommer één! de Prins, cn al zijn Stoet! Nu voor Mevrouw Paré, Madame la Erapehifei Maladij de Parfum / la Dentellé f Elize, BabétI. Jannette ! en Marquise van Bertrain l En Prettsj Pollij een Princcs van Venijam ! Zoo voort op 't Nommer af, volgt eiken Koets denand'ren, Daar zij fchier de Oude Vest, belloegen met clkand'ren, Men rijd-elk na zijn Huis, ras in't Deshabilje', Denkt mep op 's Anderendaags aan 't Bal en het Soupé, Terwijl Sir Jaems zich met zijn Klugten diverteerde, Dan ook wel merkte, dat zoo hij het nog poujfeerda, Die  DE PRINC van MONOMOPATA. ic# Die Grap wel ligt in Ernst eens van gevolg kon zijn : Ziin vrienden trokken ook niet fterij meer aan die lijn 3 En rieden hem, om nu de verdere verroaaken, 't Souper en V Bal Privée voorzigtiglijk te ftaaken, Men zou elkander ligt dan tete a tete zien, En eenig fehrander oog de Bakketjes befpiên: Voor al de Juffers, die op de oogen fpeculeeren, Zelfs van een Zwarten Moor, als zij een Man begeeren; Er was ook hier en daar, al vrij wat uitgelekt, Waar door den Moriaan en 't Prinsdom wierd ontdekt. Des, eer de Dames en de Heeren daar verfehecnen , Was eensklaps onzen Prins met zijn gevolg verdweenen. De zaak wierd Ernitig, en het gold fehier het fatzoen, Van Achtbaarheid en eer, want, na men mogt vcrmoên, Op *t geen. men zegt, vermeld:, dagt men reeds aan de Statie-., Van Raadhuis of Senaat, tot eene Deputatie, Met alis plechtigheid van eene welkomst groet, Zoo a.ls men bij de komst van gropte Vorlten doet, Dan fchrand're Raaden, niet zoo ligtelijk te verkloeken ? Wijsgeercn ook niet door den fchijn van Pracht te doeken; Die zagen. dieper door den huid der Moriaan; Zij zorgden zelve, dat die zaak niet voort zou gaan. - ' G $ Der:  ïo6 DE PRINC van MONOMOPATA. Den Recror, meld men nog; liet weeten van ter zijden, Het fpel was hoog genoeg; men zou het laten glijden, Mits verder niet beftaan , 't geen aan den Rang en eer, Van deftig Jufferfchap en heeren was te teer, Om Jongelingen op die grappen te verfling'ren! Bedaardheid zag het dus voorzigtig door de ving'ren: Zij laat een Engelsman nog wel een kjügt begaan, En ziet oogluikende Studenten Grapjes aan, Maar loopt het al te hoog tot ftrafbare gebreeken, Dan durft Maagd Themis wel tot zuster Pallas fpreeken, Godin ik woon bij U en on.Ier 't heilig dak, Mij is de Roede en Schael betrouwt, en U de Plak, Wij moeten zagtlijk de Tugtroc wijs handteeren, En dus de Schooljeugd, die bij ons met vlijt ftudeeren, 'vOntzag doen kennen van onze eere en haar waardij, En voor het overig, fta Geestig jok hen vrij. —— Dus bleef dit zeldzaam ftuk' in zijn geboorte fmooren, En na een week vijf zes, wist men van Prins der Moren Niets, dan alken 't gelag en ft fpot kwam agter na, Op de Hiftorie van Prins Monomopata. ■ Alleen diend nog vermeld, dat hij nog lange dageii, Fe Zwarte Koolkleur in zijn Tronie heeft; gedragen, Pis  DE PRINC van M'JNöMOPAïa. Die niet, dan flegts allengs, door vvaslcheii ën blanker, De Blanke huid weer heeft gereinigt van de fhiet, Terwijl Melancholie heer Jaems , en hasr gevolgen, Tot zinneloosheid bragt , 'zoo dat hij gantfeh verbolgen Op een Collegie, wijd vermaaad in 't Hooge School, Op zijnen besten Vriend een kogel van 't Piltool Deed fnorrendoor 't vertrek; gelukkig dat het hste, Eri dat zijn dolle drift in haare furie miste! 'c Gevolg was, dat dien Heer als zinneloos verklaard, Na London wierd vervoerd, bewaakt en wel bewaard,, Alwaar hij, na 'k heb' verftaan van eeüen zijner vrinden„ Hij aan het raijm'ren viel, en 't leven liet verzwinden, Dat is 'sMans eind geweest, fchier zonder wederga, Of mogelijk verhuist na Monomopata. V. & V. Ik zoude nog meerder andere Snakenjen van andere^ Heeren Studenten in mijn tijd, door Snaakfche ïngellchen gefpeelt, kunnen verhaaien — met meer anderen die in onze Vrienden kring verteld wierden , en aangetekend zijn, dan dezelve zijn al vrij veel bekent en lopen fomtijds wat indecenter, dga deezen, het hier verhaalde oordeeldeik, dat hier wel voegde, temeer daar dezdve volllrekt, zco als het hier  ipg DE PRINC van MONOMOPATA. hier getpeld is , ook gebeurd is, hebbende ik zelve de I'erionen nabij gekent , en veel met de Engelfche Heeren geponverzeert en ook zelve oog-getuigen van geweest , voor 't overige hou.de men mijn gewoone manier van eenige trekken of bijflagen ten goede , en fia ons toe deeze Academifche Jokkernij, door een verhaal te vervolgen, het welk ook naar waarheid gefchied 'is , en tot een Haakje kan verftrekken van zeer veele diergelijken , die gantsch niet vremd onder onze Hedendaagfche Landzaaten zijn ; en naar mijn inzien geen ongevallig onderwerp zijn, hoe draf baar en misleidend dezelve anders zijn, echter als het geval daar is, en weerzijds onherltelbaar, door infchiklijkhejd en gevoel van Menfchen liefde door elkand'ren te vergeven tot een ernttige kalmte in eeu huwlijk kan ftrekken , daar hier de Les des grooten verzoen Leeraarsgeki Wie zonijek zonden is werpt den Eersten Steen. MET  HET VERZOEND IIÜWLTJKS BEDROG. 103 JEU JET VJEjBLZOJEWJD muwjl mms M JEU MO G. % 'k H[ebLust om 't Doolhof van den Troüw-Ring in te treden; Des Brouwershavenaar, beroemd in deeze zeden , Ik breng in zijne Fuik een echten Man en Vrouw, Die *t Huwelijks-bedrog ontdekten na den Trouw, Dog door de reden , de Natuur, het mededogen Beide aangedaen, en beidefchuldig , beï bedrogen, Noch echter evenwel, en des al niet te min, Vereenden tot een hart, een ziel, een wil en zin. GijLeezer, kunt naar keus fn oordeel vrij beflisfèu,5 Hoe dat de waereld Lacht in Bed-geheimenisfen. Het was onlangs geieên , dat binnen Amfterdam, Die groote Waereld. Stad, een Hupfche Jongman kwam, Mist  ïio HET VERZOEND HUWLTJKS BrDROG. Met oogmerk om Fortuin voor 2ijnen ftaet te maeken, De Knaep had goed verftand , beminde de vermaeken Der Jeugd, der waereld, en gepaste Jokkernrj : Zijngrootire ijver was nogthans Harddraverij. Want ziet, hij was een Fries en Foppe Sjocrds gehecten , Wel vast op 't dekkleed, of op 't Engels Zael gezeeten. Hij had ril hier en daar, een zilv'ren Zweep gehaald, En waar-hij "t Blesje reed, had hij gezegepraek, Zelfs Jan van Uitert-zoo vermaerd in 't Paarden mennen, Móest, dat Fop Meester was, fteeds overal bekennen, Des was ons Sjocrdje, waarbij kwam, dra wdlekom, Hij Liep daarom om dienst niet lang herojn en om, Dan bij een Sleepers - baas , of bij de Palfrenieren , Stalhouders, of zulk foort, die houden van het zwieren, Neen, hij kreeg Oraks een Hutu bij de eerfte van de Stad, Die op zijn Maira'ren Stal wel tien Harddravers had, En daar en boven Koets, Fargonnen en Kalesfen , Met Jongen Paerden, rad cn vlug en klaar van zesfen, Er waaren twee Koetzier?, den eenen voor Mijn Heer, Den andren voor Mevrouw; of zomrijds, na 't begeer, Voor een der Gouvernante, of Mooi je Kamenieren, Misfchien v>d Keukenmeid, wanne«r om tc plaiziercn,  HET VERZOEND HÜWLIJKS BEDROG. m Het Koetspaart toert ,1, moest de Cingels om der Stad, Om niet aan dampigheid te raafeen i of de fpat : Want, bij de groote Eui, en kostb're Stoeterijen, Daar moet het Tuig op fhaet, daer moet men fpoedig rijen: Al was de Koets zelfs Leeg, en niemant zat er in; De Staatfie dient vertoont van 't Hoffelijk gezin. Nu dat tot daaraantoe; ik moet van Sjoerds nu fpreeken, Dat flimme Friesje w."s ervaren in de ftreeken Van alles, wat behoord tot Minnefioejerij, En kneepen van de konst bij de Harddraverij, Hij had in Vriesland zelfs te na geweest aan 't Hemmetje J Van een Lief zoetertje, een Tong en aartig Femmetje, Zoo dat hij bij de Meid, alree een Lieve fchat, Van een klein Sjoerdje aan dat Lief gewonnen had. Een lieve Ktullebol, een dikke bolle Jongen, Maar Fempje was, Helaas 1 Het kraambed niet ontfprongen. Zij liierf in 't barens- wee, en Sjoerdje 't lieve Kind Was Moederloos, in nood, en Vaartje aan de wind; Dog Besje, de Oude Vrouw, de Grootje van de Kleenen, Ontfermd haar over 't Wigt, en hoorde na het Weenen. Haar Mcnfchelijk gevoel maakt kaar tot eene Minn' En Voedfler, houd het Kiu.u, cn des al niette min,  Hü HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Zij fchrijft aan dc Oude S j o e r d , de Vader van het Knaepje, Verzoekt om bij ftand tot het nodige voor't Schaepje, Fop Sjoexdsf.n leest den brief^ en hij is aangedaan, Hij had dog Fempjk lief, hij laat een fike traan; Befchreid haar droeve dood, hij had haar Trouw gezvvooren ? En nu 't niet anders was, neemt hij het Jong gebooreu, Als zijn geliefde Zoon, en eigen bloed ftraks aan; Hij gaat zelfs meê ten Doop, als regtc Vader ftaan; Maar egtel evenwel, hij wist het zoo te maaken, Dat niemand ljgtehjk aan het geheim kon faaken: Want het geval bleef ftiir, door het geflagt, geheeld: En Fopp es, wat hij kon, dat heeft hij meê gedeeld; Hij was niet heel fplendict, maar zuinig met de fchijven , Zijn fpaarzaamheid Helt hem in ftaat om te gerijven, Want er was veel verval bij't Heerfchap, dat hij diend, En hij was van 't gezin bij ijder een goed vriend; En boven dien, mogt zijn Mevrouw hem zeer wel lydcn 5 Hij kreeg altijd een fooi, wanneer hij haar mogt rijden, Dus heeft hij weekelijks, zoo ver 't vermoogen (trekt, Een kiuitje Gelds gefpaard, en zijne Beurs gelpekt. Hier van 'bezorgt hij 's weeks of's maands aan Oude Grootje Geld tot het onderhond van 't lieve Kupidootje ; Die  HET VERZOEND HÜWLTJKS 3EDR0G. 113 Die bengel groeid gezond en word al meter tijd Een Knaapje, dat alreê het houte paard berijd. Maar wat gebeurd er «u ? Fop reed om een plcizicrtje Eens Juffrouw Kamenier, een mooi lieftallig Diertje; Dat zoetertje weet Sjoerd te krijgen in het net; Kort om, hij heeft zijn zin geheel op haar gezet. Hij vrijd, hij Carrefllerd, hij zoekt haar jonge zinnen Allengskens met beleid gedienfliglijk te winnen: Zij houd haar heel Parmant, puur of haar hoogc ftaat Geen Stalbok, of Koetzier te Minnen, toe en laat, En waarom ? Fop kon haar na haare zwier niet houden, Des was het ro-k'loosheid, indien zij faamen trouden: ] )og egter evenwel, en des al niet te min, De Vrijer houd dog aan bij Kaatje zijn vrindin. Hij hoopte, dat hij meter tijd een Ampt mogt krijgen; Belooft het Lief om van het huwelijk te zwijgen ; Tot dat hij van Mija Heer op voorfpraak van Mevrouw, Een goed Officie tot beftaan bekoomen zou : Dit Luide wat in't oor van het doprfleepen Kaatje; Dat was 't, daar zij wou zijn, zij zoekt fomtijds een praatje, Ên gaf wat meerder bod, en fomtijds krijgtze een zoen, Want S ] o eri) wist van de kneep , en wat hem Hond te doen. H En  114 HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. En dit kon Raat j e , fchoon zij veinsde, niet verveelen, 't Geen zij niet geven dorst, dat Jietfe kwanswijs fteelen, En waar toe meer gezegt, het Ja woord kwam er uit, Dat zij van Fo pp es, als hij 't Ampt had, wierd de Bruid: Zij zelfs follicireerd Mevrouw voor de Toiletten ; Mijn Heer mogt Kaatje, zoo men zegt, ook heelwel zetten, Dat was een Schreef voor uit; in 't end, het duurd niet lang, Öf Sj oerdes kreeg een Ambt a! vrij van aanbelang: Waag - Wecger, zoo ik meen , en K a a tIj e daar bencven Wierd nog een Lombierts plaets, of K-osterln gegeven. Het mes fneê door de Kaas toen dik aan wederzij, En ftraks voor de Roo deur, in plaatze van Liv'rij Had mijn Heer Bruidegom een deftig Kleed van Laekcn, i Een Wambuis van Satijn , cn and re kostb're zaaken : ' Een Goud Orlogie tot gedagfnis van Mevrouw , Een zilv'rcn Tabaksdoos van Kaat je lief op Trouw: Zij kreeg een Rol Damast, cn veele mooije Kleeren, Een Ring van Diamant, die Fop haar ging vereeren, Van Kanten wel voorzien, en keur van Neteldoek, Van Linnen onderleid, fijne onderrokken, broek En al den fantekraam van Vrouwelijke Wetten, Zelvs droeg zij in het oor vrij kostbaare Ooriiettefc Het  HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. 115 Het Huisraad, dat men kogt, was na de nieuwfte fmaak: Het Geld ontbrak er niet, dat was de groote zaak : De Bruiiofts Staarde was in alles rijk en prachtig, 't Scheen eerder Adelijk, dan deftig Burgeragtig, Mijn Heer, Mevrouw, kwam zelfs op't ftaetlijk BruiioftsFeest* Eu Dansten zelfs de tntrèe met een verheugden geest. En waarom niet? 't is Eer, althans in onze tijden, Om zijn Egalité bij 't Menfchdom" te belijden ; Wat rang heeft tog een Heer in zulk natuurlijk Recht, En wat dog een Mevrouw ook boven Meid en Knegt ? Het is Egalitë, zelfs in het Kindermaaken , Komt er een Kleintje van, men mag het vrij verzaden, Natuur zorgt zelfs genoegd zelfs door toevalligheid, En ziet, dit is de Leer van vrouw Egalitcit ! —. Maar Fop was eenen Fries, en Friezen hebben koppen, F0p voelde zijn gemoed voor zijn klein Sjoerdje kloppen\ Zijn hart, en zijn gemoed, zijn Godsdienst had nog klem, En de infpraek der Natuur verhief bij hem heur ftem: Hij kwijnt, hij peinst, hij wil Zijn S JOED je niet verhaten^ Maar wat kon zijn gepeins , zijn overleggen, baten ? De Speelman was verhuist, cn zat niet meer op 't dak, En Juffrouw Kaatje hield de llcutcl in de zak,- H 2 ii\  n6 HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Zij was Meest'res, Voogdes,en Fobert niette zeggen, Zij, Onder fêhijn ■ fchoon van het zuinig overleggen, Had ook iets nodig om te fprokk'len in een hoek, En of ik 't zeg of zwijg, K a t r ij n t j e droeg de Broek. Maar echter evenwel cn waar toe lang te veinzen; De Jonge Vrouw befpeurd bij 't Manshooft innig peinfen. Hij was niet ais hij pleeg, en pleeg niet zco hij was-, Zij merkt het; twijffeld, word jaloers, dog kon zoo ras. Als zij wel wenschte, zijn gepeinzen niet ontdekken: Zij wist naar Vrouwen wijs 't gedult wat uit te rekken: Want als een Vrouw iets heeft, dat haar fteekt in den krop Dan zwijgt zij, dat zij barst, en kropt haar twijf'Hng op. Of is 't een Helleveeg , dan kan zij 't niet bewaaren, Zij zet den Man terftoud de nagels in de hairen, 'tZij waar, of omvaar, wat haar maar komt in de hul, Dat moeter zoomaar uit, al woedend, razend., dul: Zulk foort geeft men de naam van onbezuisde Wijven, Zij zijn wel lastig om haar lust tot fiadig kijven, Maar na mijn inzien dog nog zoo gevaarlijk niet, Als een die altijd fijn en uitgeftreeken ziet, Die, zoo het fpreckwoord zegt; haar Grutjes pelt in 't ltiHen* Dan met een boze ftreck het doen des Mans bediilen, En  HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG, 117 En veinzen, aan den Difch , of fleemen in het bed, Terwijl het innig hart op hare Listen let. K a ï r ij n t j e was van 't foort, zij kon de kcnst van vlijen, Maar wat zij doet of niet, Fop liet zich niets ontglijen, Want hij zegt niets met al van 't geene dat hem kwelt; Des heeft zij haaren toon op and're wijs gefield: Zij fpreekt hem aan in 't end, beflaat hem te ondervraagen, Wat dat hem deeren mag ? of wat hem fchijnt te knaagen? j Want, fchoon zij koel was, en niet langer veinzen kan, Zij had dog Fobert Lief als haaren echten Man. Hij ook bemind haar teêr, maar echter, ondertusfehen, Er was altijd een zugt bij 't ftreelen en het kusfehen, Maar waar toe meer gezegt ? het woord dat moest er uit, Zij zegt mijn Lieve Sjoerr>, zints dat ik was uw Bruid, En dat wij beiden in het huw'lijk zijn verbonden, Heb ik U altoos wel vernoegt en blij bevonden, Gij waart altijd verheugd, gij lagte, zong en fprong, En de aarde fcheen te koud, waar ik ooit ftond, of gong. Dog ik en weet niet, wat U heden komt te kwellen : Gij pleegt me uw hart-geheim geftadig te vertellen : En nu, wat deerd U dog 9 zints maar een korten tijd Zijt gij uw Engten aert, en al uw vlugheid kwijt, H 3 Wat  nS HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Wat fchceld, wat dcerd U dog? heb ik U iets misdreven < Neen, Lieve K a a t j s. ! neen, komt hij ten antwoord geven! — Hebt gij dan van onze Echt nog eenigfints berouw ? —Neen Lieve Kaatje Lief, gij zijt mijn Lieffte Vrouw ! -— Hebt gij misfchien ter Waag abuis gehad in 't Weegen \ — Of ligtclijk gefltu'kt ! zijt gij hier in verlegen ? — Foei Vrouw, verdenkt gij mij van ontrouw iu mijn plicht? — Neen, ik zag nooit van U niets dan de Trouw verrigt; — Maar Mml ef, och! gij kwijnt, er moet U iets mankeeren; Hebt gij ook Schulden van uw Imboel of U klecren i Geen duit! — Waart gij misfchien in ftiJten aan de zwier? Of hebt ge iets tegens mij?— Neen, Ka lief! ni. t een zier! Had gij misfchien uw woord, eer dat vij faamen trouwden, -Aan eene Vrijfter buiten mij dan niet gehouden? — 'k Heb nooit een Maegd bemind .of ik hield trouw mijn woord Tot in den dood! — heeft dan een ander U bekoort? . Hebt gij misfchien ? - Wel nu ? - bij 't Bruiloft Pallem-knoopen ? ~ Wat zegje Kaatje?— met een Speelnoot weg gefloopen ? Gij zijt dog uit ter aard Stpcijagtig bij de pret ! Ln gij, gij zijt jaloers, daar heb ik op gelet : Heb ik geen reden , daar gij niet en docd als kwijnen';. Och ! Vraagt mij dog niet meer, —Laat mijn geheim Let mijne, ; • ê 1 i Het  HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG» ivy Het zou U grieven, zoo gij 't wist, tot U verdriet : ——» Wel 'k wil het wecten, of ik hen uw K a atj k niet! — Ik kan 't niet zeggen! -— 't is gebeurd hing voor ons trouwen t Hoor! 't is dan wat het is, gij zult het mij ontvouwen; Gij- zult mij haeten en belchuldigen van list, En daar meê was ons huis goftaeg in volle twist; Gij moet haest in de Kraam , en 't zou het Jonggebooren, En U, ligt fefiaed'iijk zijn! — 6! 'k merk het al, laat hooren! Ik wed, dat ik het rae! in Friesland fchuildLigt wat, Wie weet, of gij daar ligt niet nog een liefste had? . Neen Lieve Kalief! neen! — wel mogelijk overleden ? Helaas! — Ik merk het al, kom uit de borst! geef reden! —»' Ik wed, dat ik het rae! — och Vrouwlief! — lieve Vrind! •Og Kaatje rae dog niet ! — gij hebt misfchien een Kind! Mijn Allerlieffie Ka, Ach! wil het mij vergeven, ?k Heb, ik beken 't rond uit, 'k heb tegen U misdreven ! 'k Verzweeg dat diep geheim uit vrees dat onze Trouw, Indien ik U dit zei, geen voortgang hebben, zou ! Ik had een Hart-vrindin,mijn Huwlijks-Trouw gezwooren; Dog zij ilierf in de Kraam, ik heb het Jonggebooren Erkent als mijnen Zoon: — Wel leeft die Jonge nog?— o Ja, — mijn waerdfte! och vergeef mij dit bedrog! H 4 Hij  xao HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Hij is al in de broek , een aardig geestig knaepje! Ach allerlieffte Vrouw, heb deernis met het Schacpje! Mogt ik verwerven, dat gij 't als mijn Zoon befchouwd, En 't kind voor Moeder uwe zorg wierd toevertrouwd ! Ik zweer,gij zoud aan mij mijn Lust, mijn Vreugd, mijnLeven, En 't ongelukkig Kind, uw blijden Zegen geven ! Ik bid U, Lieve Ka; neem dog den Jongen aan! De Vrouwe fehreid, zij is met Fobert aangedaan, Zij zijgt neer op een Stoe], bedwelmd, benaauwd, verleegen; Haar harte klopt, zij legt daar fpraekloos neer gczeegen : De Man doet wat hij kan, zij koomt een weinig bij Hij ftaet al hikkende , heiturven aan haar zij, En fpreekt geen enkeld woord,maar Kaatje wat ontlooken, Heeft dus haar waerden vriend rondborstig aangefprooken. Mijn Lieve Man, 'k vergeef U dit met al mijn hart: ïk neem uw Zoontjen aan, 'k heb deernis met zijn fmart. Ik zal zijn Moeder zijn. — Maar Manlief, hoor mij nader !-*Zoud gij in zulk geval ook graag de naam van Vader Wel dragen, zoo ik ook mij eens misgrepen had ? — 'k Ben ook een Menfeh als gij, gij weet, de baan is glad, Waar op de jonge Jeugd wel ligzelijk kan vallen; Een looze Vrijer brengd een Maagd ook wel tot mallen , Als  HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG, iai Als eenen Jongen Knaep, thands na de nieuwe trand Het Meisje laat, wanneer de Pan is aangebrand. Hoe meenig Meisje kan fomtijds een Man bekooren, Die al voor langen 'tijd haer Maagdom heeft verlooren? Als ik nu ook eens was in zulk een ongeval, Kan ik vervvagten , dat gij 't ook vergeven zal? Fop Sjoerds ftond als verzet; dog waar toe nu te veinzen, Zijn bicgt was afgelegt, de Vrouw weet zijn gepeinzen, En ftelde fcliranderlijk haar Man tot Regter aan , Om te vergeeven , 't geen hij zelve had gedaan ; Hij zegt met al mijn hart zou ik het uw vergeven, Zij antwoord, Lieve Man, ik heb er x wee in 't leven, Twee lieve Meisjes, bij uw Zoon, dat zijn er drie, En eenen in de Korf, dat is er vier , na 'k zie , Zal dan ons Huisgezin al fpoedig zich vermeeren, Dog wijl't een weldaad is, zal ligt ons hert vermeeren: De Waereld acht misfchien veel Kindïen een kruis ; Maar daar de Liefde woond, is zegen in het Huis. Laat dan alle agterdogt dog onder ons verdwijnen ! Ik neem uw Kinders aan, en neem gij aan de mijne, Met vliegt zij om zijn hals en gaf hem eenen kus , Hij drukt haar in den arm, maar fprcekt nog eerst uidui-, H 5 ' Ik  122 HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Ik wil uit al mijn hart uw Dogtcrs mijne bieten! Maar leeft de Vader nog ? dat wenfchtc ik wel te weeten ?. Mijn Femmetjenis dood. Maar leefde U eersten Man ? Spreek, of ik dan met recht wel Stiefvaër weezen kan? Dit was een harde Vraag voor de geheimenisfen Van Kaatje, en het kon gewisfelijk niet misfen, Of 't bragt haar in de knel, want het geval was teer, Mits Fobert twijffelde aan de gunsten van Mijn Deer! Katrijntje bloost, dog vat het woord met deze reden , Hoor Man lief! gij hebt mij uw misflag rond beleden! Ik kan ook twijff'len, of het geen gij mij verteld Wel alles waar is , zoo als gij het hebt vermeld! 'k Geloov U op uw woord, gij moet mij ook gelooven, Hij, die de Vader was, zal nooit mijn Eer weer roven, 't Zij Dood of Lcevend, gij hebt over mij gebied, Hij is misfchien op Zee, of elders, weet 'k niet, Maar zeker is 't, ik was nooit in den Echt getreden, En daarom, laat het zoo, en Haken wij die reden, Patiëntie moet het zijn, fprak Fobert; maar Mijn Heer? Wel nu herhaald K a t r ij n, Mevrouw haar Deugd en Eer ?Men zegt, dat Pietje en "jantje uw op een haair gelijken; En mijne Dogters kunt gij op uw beurt bekijken! Wel  HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. ;*3 Wel vatje mi de Kneep ? zoo vraagt mij verder niet! Wat helpc herhalen van het gee n da{ is geLbied! .. 'k Ben nu aan uw getrouwd , jk heb U trouw gezwoóren, En buiten U kon mij geen ander Man bekooren. U Kind'ren zijn Mijn , Mijn Kinderen zijn U. Men zwijg dan alle bij, wat zegt mijn Manlief nu ? Met kust zij andermaal, en Foisert kust haar weder; En wel van gantfeher hart, Gevoelig, Lief en Teder, Het geen er meer gebeurd, dat was, ik weet niet hoe. Befiist op 't zagte bed ,'klaat de gordijnen toe, — De pais was nu gemaakt, al 't vorige vergeeten, En verders heeft geen raenfch dat bed - geheim geweeten, Men hoort geen hamer-dag, geen kwaad woord uit de mond Het paar omhelst elkaar, en fluit een nieuw verbond. Men roept geen Advokaat tot teken van 'i verdraagen. 't Geheim alleen betrouwd aan eenigen der. maagen; Voldoed de Liefde nu de Menfcheiijke plicht: Men noemt de Kinders eerst een Neef jen, of een Nicht, Dog m verloop van tijd, dat Ka at j e weer moet Kraamen, Zoo Leefde het gezin als Broers en Zusters faamen; Maar "t geen opmerkhjk' was, is dat na Sjjfttieh Jaar , liet Jonge Stoerdje met zijn Zusje wierd een pa.ir, ■ JÏC 0-V • Dat  124 HET VERZOEND HUWLIJKS BEDROG. Dat egter evenwel niet in den bloede raakte, En dus het goed Fortuin der Kinderen volmaakte, Want Vader won veel Geld, en Moeder knap en kant, Was geen fpil-penning, en de beste Vrouw van't Land. De Liefde beeft dit geval vergeten en vergeven, 't Gebrek te heelen deed het Paar in Vrede leven, Sjoerd had zijn Kaatje lief en Kaatje weer haar Sjoerd, Geen' geblankette trouw heeft haar ooit weer vervoerd : Kortom, dit, vaar geval kan tot een Leere ftrekken, Dat met het huwelijk niet altijd is te gekken! Dog is men in 't geval, het baare vreugd of kruis, Vergeef elkanders fout, cn houd de fchande in huis. V. 6c V. VOOR-  VOO HBERICHT VOOR DE JECet vertel/el', 't geen wij nu hier onder de naam van de Ilairplukfters mededelen , is ten deele ontleend uit de vertelzels van de la F out a ine, die het van den weergaloozen Jaco|b Cats, of elders uit den Latijnfchcn Bforalist Bión heeft overgenoom en, maar onze Vrijheid - Lievende J'maek, om tia den aart der' Hollanders te Schrijven , heeft er een zeker waar gebeurd geval onder verkleed., te weten dat van zeker gegoed Heer van Jaren, die uit fehrocm voor het Huwlijk langen tijd Vrijer bleef, maar evenwel om zijn Geld van verfcheide Juffers wierd geflaUeert , dog na zijn fijre manier van denken , begreep hij , dat alle die Galanterie niet om hem , of zijn Perfoon, maar om zijn Geld te doen was. IVcdialven hy befloot om na zijn wille keur eene Boeren Meid, en wel een Dienst Meid, die bij twee Dames woonde , die hem zeer Cajoleerde te trouwen. Achtende zig gelukkiger met eene frisfche gezonde Vrouw , dien hij gelukkig maakte, dan met dezulke,die ten kosten van zijn Perfoon en Middelen haar geluk zogten , wij kennen dien Heer , en de Meid nog, dog hebben het verhaal, onder de volgende Verciertfelen, aie nok hunne tpepasfihg voor fchranderen deezer dagen helden,hier dien velgen. D E  3D E Ml ichard' nog vrij gezel, en redelijk bejaard, Was rijk van Geld, en goed, dat Besje had gef'paart; Hij was niet vrek , nog ook niet feheutig met zijn fchijvc.j Om elk op intrest te geriiven; Hij was niet jpraakzaam, maar dóg vriendelijk van aart, Des Zomers ftil op 't Land, des Winters bij den haarde 'Las flfj in 't boek van pats, of allerhande werken', Hij gttïg des Sondags trouw ter Kerke; . Kort om, Richard was goed, en eerlijk, en oprecht,' Maar op geen vrijen afgerecht, Was hij war fchroomig om zich daaf toe te begeven; Een oude Tante, daar hij ftil mee wilde leven, Hield het huishouden op, en met dees waarde Vröïfv Dagt onzen jonker aan geen Trouw, In 'tend zag Tante, dat de Grijsheid uit kwam puilen.. De vlasbarrd voor :t eerwaarde harren zag verruilen, Dees  DE HAIPvp LUKSTÊRS. 1*7 Dees Vrouw, die voor haar dood haar broeders nageflagt Nog gaarne door haar Neef wéér zag in ftand gebragt 3 Drong fterk, dat haar Coufin zou trouwen: Zij gaf hem eene lijst van fchoone Jonge Vrouwen^ Of Meisjes, Weeuwtjes, van den aart', Als best een Vrijer van zijn Jaarén diend gepaard, Hij leest de Ceel, en ken er vrij wat onder 't zootje,7 Die nooit getroffen zijn door 't kleene Cupidootje } Ten minHc Nonnen van Sint Aagt, Die wel gewild had, maar het was haar nooit gevraagtj In 'teind, Richard laat zig beweegen, Hij kuijert door de Stad. komt deeze of geene tegen; En na het Meisje hem wat minnelijk ontmoet, Tast hij fomtijds eens na zijn hoed, Naar lang getuurt, liaan onder and'ren Twee knappe Weeuwtjes bij elkand'ren, Die krijgen dra Richard in 't oog, Hijging voorbij, hij groet, hij boog. De Weeuwtjes kundig aan de fijne minne kneepen; Die neigen, dat de Hembtjes fleepen. De goede oude Vrijer voed. Terftond de Liefde op die Jufferlijke groet? Hij  DE HAIR.PLÜKSïERS. Hij peinst, hij overlegt, hoe hij het nu zal maaken, Om aan het Vrijen te genaken. Goe raad, niet lang bedagt, hij gaat na zijn Matants lk heb, zegt hij, alree twee Weeuwtjes aan de hand, Ik durf daar goed Succes van hoopen, Dat ik geen biaauwe fcheen zal loopen, Het is Mevrouw Gr izarde, en 't Weeuwtje proper net, Ik ken haar, zegt Matant, zij hiet Mevrouw Li zet. Ga heen, en doet uw zin, de Weeuwtjes zijn wat pover , Zoo'k gis, niet van den tand , des ftap ik dit ligt over;. Want gij hebt Geld en Goed, en ik heb ook nog wat; Richard, die Tantes meening vat, Belooft dat hij om een van bijen Dier Weeuwtjes llraks zal gaan uit Vrijen, Hij kamt zijn haïren uit, gaat voor de Spiegel ftaan: Hij doet een lijn Half hemd met kante Lubben aan; Een Das van neteldoek, met uitgeploozen franje, Strookt hij gelijk een bef, of hangende fontanje: Hij doet de Klecrkas op, en neemt zijn bestekleed Dat aan de kapftok hong, met mouwen rond en breed; Vol kleene Knoopjes, zoo van agteren als van vooren : Als aan het Sondags - pak van Beftevaer behoor'u: Hi  DE HAIR-PLUKSTERS. iac, Hij nam een Kamifool van dik Satijn Damast, En heeft dit ook om 't lijf gepast; Zijn Broek was best fluweel, Rol - kou(Ten hoog van klinken, Camoefe Schoenen, Goude gespen, die mooi blinken, Een heel kleen Degentje, een ftokjen in de hand Daar mee paraat, ftapt mijn Galant De deur uit, na vooraf zijn Tante te begroeten; Zij, die van 't hooft tot aan de voeten Coufijn bekijkt, ftaat gantfch verzet, Dat hij zoo proper was en net, Dat hij zich zelfs dus op kon fchikkeri, Zij keert hem om, en om, gaat op zijn Vingers mikken, Zij ziet geen Ringen aan de ping, Zij neemt van haere vingerling Een zwaere Dikflecn: vat zijn handen, En zegt Cotilijii, zoo gij uw Trouw nu gaat verpanden i Zoo geef aan uw aanftaande Vrouw Dees Diamanten Ring op Trouw. Dog houd een handfchoen aan en Iaat den Ring niet kifrea. Voor dat gij 't Jawoord hebt: wilt dan't Juweel afftrijken, Geeft het dus aan uw Minnares , En eiseht dan met een zoen vijf zes 1 Ook  ggi DE H A IR-PL ü K STERS. Ook wat van haar; al was 't een fpeldckusién Of and're ftuüfterij, geeft zij niets ondertuiLn, Wel Heel dan, zoo gij kunt, maar iets uit jokkernij. Zij zal 't gedoegen, want in liefdeftoejerij Zal ligt een Vrijfter laaten neemen, Het geen zij weig'rcn moet aan Vrijers, die lang teemen. Hoor Neef! gij moet-gewis hier geen Jan falie zijn; Vcoral bij Weeuwtjes; want het is haar meer Chagrijn, Dan aan een jonge Maagd, die'teerst vrijd van haar leevem, Een oude Vrijfter, of een Weeuw, het is om't eeven, Wil niet te Laf gevrëen, nog al te lang geplaagt, Zij flaan de koop gauw toe, als haar den knegt behaagt. Na dat Matant Coufin nog meer had onderweezen, Is zij al kuchende uit haar Leuningftoel gereezen, En field haar in postuur, puur of zij Vrijster was, Zij maakt een front paré , met eene Contrapas. Zij neigt heel Hatelijk , wat a la rsiirée, Richard, die dansien kon, maakt ook een pas d'entrèe, Hij maakt zijn affcheids Compliment, En , heeft zig na de deur gcsvend, Flux op de llraat, en hij uit Vrijen. Matant geeft hem Congé" en wenfcht hem 't wel gedijen. Hij  DE HAIR-PLUKSTERS. 13* Hij flapt gantsch deftig door, fchèldaan, en vraagt belet, Kers friffche Dienstmeid wijst Mijn Heer in het Salet, Zij doet in haast de blinden oopcn, Zet voorts een Stoel, en na wat heen en weer te loopen, Maakt zij een praatje over 't Weer, de vuile ftraat, En dat het overhuis wat door elkander Haat; De Meid was rondom klaar van fed'en, Zij vraagt Mijn 1 leer excus, en maakt een cüenaresfe :' Bij kale juffer:, diend zulk foort vour Meid en Knegt; Zij, op die kneepen af geregt,' Weet na de wijs der flith doorfleepen Vrouwen , Heer Rijker aan de praat te houwen, Of, zoo als 't dik wils gaat, berd op haar avantuur, Zij ziet Mejoiiker aan, en houd haar gantsch nietftuur, Die LeepeMeiu, die ik nu eens Kat rijn zal noemen;. Praat over Spiegels en Behangfels, over Bloemen En Schilderijen, en het Adelijk Pourtrait Van wijlen Haaren Heer, dat hong in het Salet; Al keuv'lend , maakt ze Excus van allerleije zaaken, Die al het Meublement van de Antichambre raaken, Zij fpreekt van zindiijkheid , van dit, en dan van dat, Tot dat zijhejt geen Righar d bedoeld, begreepen had, ï 2 Want  D È HAIR-PLUKSTERS, Want onze Leepe Meid op alles wel gefleepen Had uit zijn houding cn kledij wel dra begreepen, Dat hij een Vrijer was van 't foort, Dat graag een praatje over 't keuken - klouwen hoort. Intuflchen had zij tijd gewonnen, Dat haar Mevrouwen zich wat adjufteèren konuen : Dus gaf zij aan de Dames tijd, Dat zij zich ftaaken in 't habijt. Want , als men Dames, die wat kaal zijn , komt verrasfcn, Men vind' haar kleding of gelapt, of ongewaffchen; Of moet de flaatfie dan dog mee , Men dekt de todden met een groote Mantelét: Enfin , na dat Katrijn een poosje had ftaan kallen , Vraagt ze, — of 't Mijn Heer nu zal gevallen , Zij neigt eerbiedig , zegt, Mejonker, permitteer Dat ik Mevrouwen adverteer; Richard, die zij alree vrij lang had opgehouden, . Zei, dat hem eer gefchieden zoude , Dat hij ?eeds lange had verbeid ,• Hij geeft een Rijder aan de Meid, Zij wist dien penning j het bewijs van Jonkers fcliatten; Zoo- Leepjes uit de hand te vatten, Dat  DE H A I R -P L Ü K S T E R S. 133 Dat Jonker, daar de Meid met zagte ving'ren woeld , Niet weet, of hij zijn Goud, of Liefde drukjes voeld, Hij zwijgt, — de Meid gaat heen om beide de Mevrouwen De komst van Jonker, en 't verzogt acces te ontvouwen. Mevrouw Grisarda, fchcon bijnaar al van den tand, Was 'teerste klaar voor den Galant; Zo was zoo driftig, om des Jonkers vraag te weeten, Dat zij 't blanketten had vergeeten; Dog Leep op 't impnmtu, had zij zich dra bedegt, Zij nam de wind te baat, een W,:aijer ligt van vragt, Doet zij genadig door het wapperen en waaijen, Voor Jonkers fcheemrende oogen draaijen; Zij geeft hem naauwlijks tijd, dat hij haar recht beziet; En zoo hij iets befchouwd , de tanden ziet hij niet, Want Vrouw Grisarda had die overlang verlooren, En 't rimplig voorhooft was zoo glad niet als te vooren ; Maar 't Lijf was echter proper, net, De Rokjes heel galant, de voetjes juist van tred : Al is de Vrijster oud, het bruid er dan mee heenen, En zelden loopt een kwant die Geld heeft, blaauwe fcheenen. Zoo gong het R1 c h a r d ook, de Weeuwtjes allebei, Verftonden Jurferlijk de konst der Vrijerij; 1 3 Want,  i34 DE HAIR-PLDRÜ T 0 R S? Want, nauwlijks gong Grizard beneden, Of Vrouw Lizette was ook puntig in de kieeden; Dat kittig Weeuwtje van Mejonker Zwindetoar Was in drie haasten kant cn klaar, Slegts hier en daar een krul, natuurlijk, Levend, aardig,. Twee oogen, zwart als git, vrij levendig en vaardig :• Kort om Lizet was een Bruin.t, Zoo olijk als de Beemster-B e r. Zoo Lugtig geadjufteert van agter en van vooren, Dat zij eenKwaeker, of Menist, wei zou bekooren: Ja zoo, dat zij van Heer Richard, wierd zij zijn Vrouw, Een Willem Levend maU.cn zou. Enfin. Zij Jpringt in. vollen draf In eens van al de trappen af, Zij was zoo rad als Vrouw Grizarda reeds beneedenj De Weeuwtjes toegetreeden , Zij neigen feestelijk, terwijl Mejonker buigt, En aan haar zijn Refpect betuigt. Richard, fchoon v/el wat ftijf, was geen Impertinente!', Hij wist wel wat van Complimenten, Nog was- zoo Lomp cn Boers, nog ftroef, niet opgevoed. Of wist, dat hij ecu fiool voor Dames zetten moet, Des,  DE II A I R-P LUKSTERS. 135 Des, daar hij op de plicht als Vrijer, wist te letten; Plaatst hij voor elk de Taboureum, Lizette Lachte om't geen hij dée, Want Jonker wist nog niet van eene Canapé e. Een nieuwe Mode in galante Hof-Saletten; Kortom, na dat men zich gong zetten; Maakt onze Jonker in het end, Zijn naam, en d'oorzaak van dit zijn bezoek bekent. — Verzoekt de Juffers om haar eens te confuleeren: — Het is haar veel honeur: — Hij fpreekt van converfeerea En van genegentheid tot een gepast Portuur: «— De Dames zien voor eerst wat zuur, En houden zich Parmant , wat a la rttirët, De Waijer op en toe, gezwaait aan de Coeffëe, Men antwoord niets, — men fchijnt befchaamd: Richard houd aan, —• fpreekt zoo 't betaamd, Dat hij na lang te overweegen ? Lust in het huw'üjk had gekrecgen : Dat hij in vroeger tijd geen zin in 't huw?lijk had, Uit vrees , of hij daar in niet al te ontijdig trad ; — Om dat het dikwerf kon gebeuren , Dat er geen Sijmpathk zou zijn in de Humeuren: I 4 +~ Hij  i36\ DE HAIR-PLÜKSTER8. — Hij melde, dat hij in het end op Tantes raad Wou treden in den Echten Staat: —— Dat al te jong en wulps hem nu niet nut zou weezen; —• En dat een Weduwe hem best ware aangepreezen; —— Dat bij Mevrouwen dus rondborstig liet beraën, Wie zijn Perfoon best aan wou flaan; —r Hij meld , dat hij genoeg bezat om van te Leeven, En aan Mevrouw' fatzoen te geeven. Dat hij , en Vrouw en Kind wel onderhouden kon, Indien hij m der tijd nog kind'ren overwon; — Hij kon uit zijn kaptaal wel koets en Paarden houden , Indien hij flegts een Vrouw na zijn genoegen Trouwden : Mits, dat zij op den Tas en het Huishouden iet, Grizarda, kreeg een blos ,, terwijl Mevrouw Lizet, Meesmuilend Lagte, en dagt iets, 'k durf er niet na raden; MiiTc'nien : —-- Een Koets a la parade Zal ik doen maken na de zwier, Fermé de tout Cotée, zoo als thans de manier Is, als eep Dame in het ftil Met Jon ertje Toilet een toertje rijden wil. — Hoe 't zij, de Dames kroegen ooren ! Lik hunner deed haar best om Jonker te bekooren, HKI zij  DE HAIR-PLUK. S T E II S. itf Zij houden beiden zich vereert, Maar geen van Beiden had zich nog gedeclareerd. Dit is geen wonder, want twee op één tijd te vrijen; Zegt Cats; dat ziet men nooit gedijen , En zeker, dat deez'Spreuk bewaarheid worden zal s Zal ik bewijzen, uit dit zonderling geval: Ja, 'k zal nog meer er thans verklaaren , In 't Textwoord , van den Roem der Brouweishavenaaren. Daar men twee honden ziet aan 't vechten om één been , Daar loopt den derden vast mee heen ; ——— Ter zaak, — Richard buigt na den eenen, en den aud'ren, De Weeuwtjes zien eens op elkand'ren ; Zij houden 't Mondje pruim , en zitten gepalieert, Wat peinzend; — houden zich quanswijs geexcufeerf, —— Men wü zich op 't verzoek bedenken ' Het was geen zaak, om zoo de hand maar weg te fchenken. Grizarda laat Lizet, — Lizet Grizarda vrij, Wat ijders keus in deezen zij ; Richard, wat kort van ftofj zoo dbude Vrijers pleegen; Geeft haar geen tijd tot overweegen, Maar declareerd zich rond, dat hij niet heen zal gaan, Ten zij zij onderling zich dadelijk beraên, | I 5 Hij  i38 D'B HAIR-PLÜKSÏERS, Hij zegt, dat hij vooral niet bij Matant durft hoornen, Ten zij hij 't Jawoord heeft van een van tweên bekoomen: — Met ftaat hij op , en fpreekt niet meer. Lizet tb vat het woord en antwoord dus , Mijn Heer, Ik ben niet ongeneigt tot Paaren, Maar, 'k had ook gaarne een Man zoo bruin ais ik van haairen, En, zoo ik zie, is uw Toepet Al vrij met Grijzend hair bezet , Voor mij, ik wenfchte wel, eer ik U trouw zal zweeren, U na mijn zin als een brunette te CoëfFeeren! Indien ik kwam in de Aüemblé; Geen Juffer , of zij dreef gewis den fpot er mee- Met plukt ze een witte hair twee drie uit zijne lokken: Giuzarda ook , begint de zwarte uit te plokken, En zegt, — Mijn Heer, een Vrouw,fchier zoo als gij bejaard, Had gaarne ook een Man gelijk als zij gehaird, Dit weet gij was van oude tijen Den besten regel in het vrijen; De Man moet als de Vrouw , de Vrouw als 't Manshoofd zijn? Zoo na als 't mogelijk is gelijkend in den lcliijn, Den eenen fchikt zich na den and'rcn, Des zoud gij U na mij een weinigje veraud'ren. Het  DE HAIR-PLÜ K S T % il $ *3* Het ouciJ Ipreck woord, van wel over honderd jaar, Zegt, daar 's geen Paar of 't lijkt elkaar. Des, zou 't voor een van ons gewis belachlijk wefesfcö . Als efeft van beiden tot deq Trouw zich liet belwezen, Met wiet) de Bruidegom niet iets gelijkend had 5 Die met zijn Bruid naar d'Echt-koets trad. Wij Vrouwen willen fteeds het beste huvviijk prijzen, De bruinen bij het bruin; de grijzen bij den grijzen : Derbalven , wie van ons uvy hairlok 't beste kwütt, Zij U ten huwelijk gefchikt. Geljeft Mijn Heer dan van ons tweën te permitteeren 8 Wie U het beste zal Coëjfeeren ? ■ R'ch & r d bedenkt zig wat, krouwd nu en dan het hooft, Alree van eenig bair berooft : Lizet ziet hem hcdivmt, — zij lacht, — begint te lonken, Grizarda ftookt ook nog haar uitgedoofde vonken. In ?t end, Richard is klaar, en ftemt de Dames toe , Dm elk 'zijn best in 't Hullen doe; Mits, dat zij, die zijn hooft het best in Eer zal houden , Ook dadelijk word zijn Echt getrbndferi! —'tAccoord gemaakt, men is ftraks ree : Men beid, — gebied Katrijn om. Thee$ Een, Lizet ziet hem bedivmt. — zii larht- htaftit- » Innl-on  540 DE HAIR-PLUK S T E R S. Een blaadje Knapkoek, of het geen er bij moetpasfen, Schnetlaagjes, of Banket, of and're wisjcwasfen, Di2 aan een zoete kaauw nog al behaaglijk zijn, 't Bevel word dra volbragt door onze Meid Katrijn, Zij kon haar Juffers flimme ftreeken, En had al halletjes, het gantfche fpel bekceken : • — Zij zwijgt, en heeft medoogenheid , Dat onzen Jonker, dus werd om den Tuin geleid; —» Zij brengt intusfchen Thee, en onder 't prefenteeren , Gaan haar Mevrouwen firafcs het Plukken exercceren. Lizette plukt er dra een bos wit hair er uit ; Grizarda, die alree met brillen was gebrnid ; Had meerder Moeiten, om de zwarten juist te vinden, Want zij verborg de bril en lpeelt voor ziende blinden. Kort om, het duurd niet lang, na dit zoo vremd onthaal, Of Richard was ten halven kaal. —r- Katrijn, die Loos was; had gezien aan mond en Tanden, Dat onze Jonker wel een pijpje mogt doen branden ,• En , wijl Z'j hier in ftilte op let, Haald zij dra wat Tabak bij 't zoete Theebanket; Zij loopt in Kasten en in hoeken , Na een Tabaks-doos van haar cerfte Mocfter zoeken. Zij  DE HAIR-PLÜKSTERS. 141 Zij vind nog wat Tabak, en fpoeld een quispedoor; Zij legt een frisfche kool in een gefchuurt Confoor ; Lange nog een pijp, — en gaat dit daadlijk binnen draagen; Mevrouwen,zegt zij, — 'tzal Uhoop ik, niet raishaagen, ' Dat lk op het gebruik van d'oude Mode denk, En deezen Heer een pijpje fchenk ? Ten minden , dien te prefenteeren , Na het gebruik van 't Land, aan zeer Eerwaarde Heeren? Ik had de fleutel niet, Mevrouw, van het Bulïet; 'k Had anders het Confoor van Zilver voorgezet; Mijn Heer zal voor ditmaal dien misllag wel vergeeven! Richard zegt, Meisje hier is gantfeh niet in misdreeven, Ik heb mijn doos wel in mijn zak , 'k Rook gaarne mijn gewoon Tabak! -—- Indien 't de Dames mag gelusten, Zal ik eens rooken, en .wat rusten ? De Juffers zien wat zuur en vies, Maar wijl de Jonker wil, is men niet alte kiesch. — Om 't Geld mag men wel eens een oude Vrijer foppen: , Men laat Mijn Heer, zijn pijpje floppen : Intuffchen fchenkt men Thee; — cn na een poos verlet, Finast men den Jonker weer op zijnen Tabouret.  |H DE HAlR-PLUKSïERo. Een greepje met de hand, — een Lachje, — voorts aan *t plakken, Elk om de Hairen uit te rukken. Maar ziet » hoe naarftig dat men zich field in de weer; Men doed in 't end den jonker zeer, Hij voeld een weedom van het jeuken en krioelen, Begind eens na de kruin te voelen : Hij veelei een kaaien kop, een ghd en hairloos vel; Dit neemt hij zeker gantsch niet wel: Dus, fchoon hij in het eerst niet dagt aan loozc kneepen Heeft hij nu,-dat hij wierd geplaag!, wel dra begxeepen Een Oudea Vrijer, als hij merkt, dat men hem luk; Barst uit in toorn en ongedult. Het is fpit af, geen Lonk, — geen lach, kan hem beweegen.- De juffers vinden zich verleegen ; Lizettks grimlag , en mépris zoo nü en dan , Gaf lange'achterdogt aan onzen Goeden man: Zijn kaalkop, en het hair op beider Hoepelrokken, Deed hem begrijpen, dat de Dumes met hem jokken, En dat al haar Honneurs, en kunsjes van fatfoen, Niet was om zijn perfbon, maar hoogmoed, en zijn poer?. Hij leert, ten kosten van zijn uitgeplukten hairen, Dat geen cocquette veegt aan iemand van zijn Jaaren. — Der  DE I1AIR-PLUKSTER S. 143 Des ftaat hij op, vergramt. — zegt vinnig ftout en ftijf , 'k Wil zulke plukfters, als Mevrouw, niet tot een Wijf! Ik fta hier zonder haair, mijn (hooft word mij verkouvven, *k Bedank U voor 't belet, Haairplukkende Mevrouwen ! En zonder meer gefprek, maakt hij zijn ferviteur, Katrijn flaat nu haar flag, ftaat achter aan de deur En Ipeeldé in dit geval, naar Vrijsters aart, den Loozen,: Zij had gefnthTeld in de oude Pruikedoozen Van de Advokaat, waat van Lizette Wcduw was. Of mogelijk, vont z' er een van pas, Van vrouw Grizarda's Man, een van die Dominees Pruiken, Die Dametje Lizüt tot fpot wel gong gebruiken, Als zij met Jonkers du bon ton , Van nieuwe Santen een Pro nobis zingen kon ; Dit in palTant, — Katrijn zag Jonkers hooft en fchaamte in 't kaal geplukte Hooft, als levendig geraamte, Toen zij hem heufchelijk ontmoet, Daar hij een neusdoek had, gefteupeld om zijn hoed : Zij houd hem ftaande, en vangt dusvriend'iijkaan te fpreeken,— Mijn Heer, ik heb al ftil de gantiche zaak bekeeken ; ' Ik ben gevoelig aangedaan ; Dat ik U dus gefield, en als befpot zie flaanj ïk  ÏAi Ö E H'AIR-P LUKS TERS. Ik heb aooit een htfvvdjk zien gelukken, "Waar men eerst aan het hair, dan aan de Beurs wil plukken, Het' is nooit Liefde, daar den Vrijer word begekt, Des neem van mij deeze Pruik, dat die uw kaalheid dekt! Dan zal men op de ftraat niet fpotten , Dat men U hier dus wou bedotten. Al ben ik dienstbaar,lieer, ik ben van eerelijke lien, En mag aan een goed Menfch nooit geen mishandling zien.- 'k Ben een Boerin, Mijn Heet, en weet hoe Beste Vaertje, On zijne grijze bol, en zijn gekrulde hairtje, Zoo net was, ja mijn Mortje zelve zeid, Een frisfche Grijze Bol is Mannen achtbaarheid. Ja kijk Sinjeur, de jeugd is niet in 't hair geleegen ^ Een vlasbaart is geen Man, dat fpreekt zich zelve teegem- De Boeren- zeggen en 't is waar, een ou len Ram Bij een jong tierig Ooi is alle jaar een Lam. o Heer ik zag zoo veele al vroeg de Pruiken draagen, Die voor de wellust door het vuile hairen jaagen, Een kaalkop hadden voor haar' tijd: Des het ftrekt U tot eer dat gij geen Lichtmis zijt. Des wild gij na de raad van een Boerinne hooren, Wil L1 aan kap en klap van Jui&rfchap niet ftooren! Ge-  DE K AIR-PLURSTERSi 145 Geloof nier Jonker, dat haar Hairen lang U vervreeten, Van de Pomade van de Poejer-Luizen neeten, En dat die mooije kop, zoo fraaij en mooi gekrult, Met Wol en Lappen is gevult; Zij Vrijen na de zwier, en vleijen op 't Salet, Maar draagen t'huis den Broek, eu kijven op het Bed, In een goed huw lijk heb ik wel in Cats gelezen, Daar moet de Man de Kroon, en 't hooft der Vrouwe weezen: -r— De Vrouw, moet waar zij immer kan , Weer de eer en Achtbaarheid bewaaren van den Man; Al ben ik Dienstmeid, Heer, ik zou niet mogen lijeil, Dat men hem affronteert, die om mij kwam uit vrijen, Dus prijs ik zeeker niet, het geen Mevrouwen deen.— Ei dek U met deez' Pruik, laat ik U overeen! Richard ftaat ftil, en laat hem paffen, Hij ftaat hem net: Uw hair zal wel weer fpoedig wasfen. Mejonker, zegt Katrijn, nog wel in korten tijd; En wilje geen Paruik , wel maakt hem U weer kwijt ; Bekomje dan een Vrouw of Vrijster om te paaren, Die achting heeft voor grijze hairen l Geef mij de Pruik weerom , 'k zal hem tot Juffers fchand Als Moluk zetten bij mijn Klaasoom op het Land, k Ma  146 DE HAIR.PLUKSTERS. Nu opcnd zij de deur , en ftaakt haar vcrd're Reden: Maar eer de Jonker voort gaat treeden, Staat hij nog op de ftoep, hij zet geen enk'len flap ; "t Was op zijn Amfterdams, een ftoep met dubt/km Trap, Hij ziet Katrijn eens aan, hij ziet twee frisfche koonen, Hij ziet Gezondheid op den bollen boezem woonen; Hij ziet een vuurig Oog, dat op zijn Oogen let; Hij riekt er geen Parfum , nog Muskus, nog Blanket Hij voelt iets, dat hem treft cn t harte doet ontvonken. Zijn ziel, hoe ftil voorheen , ontroert door Kaatjes lonken, De Liefde werkt hier zelfs een zek're tederheid , Zoo wel in Heer Richard, als in K a t r ij n de Meid : Zoo kan een Vrouw het hart der ftrocffte Mannen treffen , Wanneer zij zijnen aart en imborst kan befeiren. Zoo werd Richard dan regt verheft, zijn hart werd groen, Hij gaat de ftoep niet af, o: geeft Katrijn een zoen, De deur toe, en Mijn Heer direct na zijn Matante, Mevrouw ziet haar Coufm, gepruikt als een pedante; Zij ziet hem op het hooft een Modifche Paruik, En krijgt van Lachen fclner de krimping in heur buik. Want Richard, gemelijk, fthoof ftaag de Pruik op zijde, Zoo dat ze fcheef ftond, en van 't Hooft fcheen af tc glijden. Ma-  DE HAIR-BLUKSTERS. 147 Matant beiaard; zegt Neef, zoo netjes gecoëffeert? ja Tante; Dit heeft mij mijn Vrijster zelfs geleerd! Met een verteld hij, wat hem al is overkoomen, En wat de Weeuwtjes ondernoomeli : Hij fpreekt met Liefde van Katrijn, Hoe dat ze oplettend op zijn ongeval wou zijn, En dat hij in dit Mensch iets ; ja iets kon ontdokken, Dat zijn Begeertens op kon wekken Tot iets, dat fpeelde in zijnen zin ; Hem dagt, het was verheft, of zugt tot weder-min: Althans, hij zegt rond uit, dat in zijn hart iets woelde, Dat toegenegenheid voor 't Boeren Meisje voelde; Hij zegt en houd het voor gewis, Dat zijn Kat rijn wel weet, wat Huwlijks Liefde al is. Matant verzet zig wat, — zij peinst, — zij zit te denken, Of zij aan 't Meisje haar Cotiiin Richard zou fehenken! Zij teld de Huwlijken van al haar Rijk geflagt, En vind, dat het veel al van ouds wis voortgebracht Van Rijke Boeren en Boerinnen, Die bij den Landbouw, bij het naarftig Ploegen, Spinnen Gekoomen waaren tot dien ftand , Dat meenig Edelman hen bied de Reehterhand. K a AU  ï4« DE HAIR-PLUKSTERS. Althans, dat zij en haar Coufin van al de Renten , De. Schepekenniffen, de Panden en Procenten, Wel konden reék'cen op dit pas, Dat al wat blonk geen Goud en was, En dat een hupfche Tas, gezond en frisch van Leeden , Die zuiv're Liefde weet te paaren met de reden , En met een kus van pas, kan zwijgen voor een man , Hem een genoeglijk Lot in 't HuwJijk fchenken kan. Zij overweegt, dat thans veel Juffers en Mevrouwen Niet om den Man, maar om zijn fplint en fchijven Trouwen, . En dat veel licht haar Pèinft cfhottneur Niet is voor haaren Man * maar pour vot fervittur. Gens de Condition, Le droit dun Gentilhomme Al waaren ze uit Piemont, als Ridders de Vendome, Gekomen met een Lier, of met een Rarekiek, Een Mooije fraei curieus, — La Lanterne Magiecq, — Als Monficur Arlequin Jeruzalem laat kijken, En met een Jonge Maagd arglistig door gaat ftrijken, Terwijl Madam Marmot loert op een Jongeling, Of zij hem in den ftrik der Hoeremodes ving! Kort om, Matant, al was ze een ouwerwetfèhe Vrijster; Was in verhand nog gantfch niet bijster, Des  DE HAIR-PLUKSTERS, 149 Des zegt ze Ri'?J'i ard - hoor ! ik wist dat uw Papa Ih zijn tijd was getrouwd aan zek're Boere K a. Dij heeft met haar vernoegt den Echtenftaat verfleeten; lk kan haar deugden niet vergeeten; Nooit was er huis-krakeel, het was er rustig, frf, Uw Vaders Liefde was haar wil. Gij waart haar allerlieffie kleinen : Hé ! wat kon zij met U dodeinen, Als uw Papatje met haar door een Linden -laan, Van onze Buitenplaats wou gaan; En gij a's Deumisje in het klimopprieelte, Het fchuilewinkje was, met U lief zusje Neeltje. Wat was die Vrouw dan blij! — Wat lachte Vader dan in't groen •! Elk bloempje was een lag; elk Boompje een lieve zoen, Zij wist haar achting en fatzoen zoo wel te houden, Als meenige Mevrouw op Affemblëes zouden , Hoor Richard Neef, ik weet voor mij geen wederga Als uw Mama en uw Papa , Die zoo genoeglijk en met zulk Ziels genoegen , Zich tot het huwlijk zouden voegen, 't Was Liefde zonder Jalouzij, 't was wel in zoet en zuur.; In een woosd, 'twas het Recht der Trouw, en der Natuur: K 3 Heeft  i^o DE HA1R-PLUKSTER Heeft dan uw Vader dus genoeglijk kunnen Leeven ; Wel ftaat de Meid U aan , wil haar uw hand dan geeven ! Heeft zij geen Geld? bemindie Deugd? dat is een fchat, Die meenig in deez Tijd maar fchaars ten huwlijk had: En wijl gij hebt beproeft ten kosten van uw hairen, Wie om het Geld, of wie om Liefde w}lde paaien: Terwijl Katrijn U van de fcliande heeft bevrijd; Als Liefde 't wel meend, is het even eens wie vrijd; Daar nu die bolle Meid zoo trouw voor U wou zorgen ;• Zoo zijn dit, dunkt mij ,voor uw trouw zeer goede borgen,. Ik ftem in 't huwlijk met die fchrandere Bpcxin , Die rëen cn omzien kan in Huis en huisgezin! Een heldere Boerin houd veel van wafl^n,-, phlfen, Geen todden aan het lijf, geen klungels in de kaften; Het Tin en Koperwerk, de Haardplaat in de Schouw Gefchuurd, dat men'er wel de kap voor frieg'len zou; De Muuren wit en rein; de vloer met lijne matten ; Aan Bed of Beddegosd , geen fpinnewebb' nog fpatten; De Slaapmuts van den Man, zijn Onderbroek en Das, Altijd als Sneeuw zoo rein, en helder in de was. Tabaksdoos en Confoor, wat Manlief kan gerij ven, Met heuseh en zoet bedrijf: niet morren, nog te kijven, Wan-  DE HAIR-PLUKSTERS. 151 Wanneer de Baas een Gast of Vriend tot zijnent nood : Maar gul aan Kan en Fles, aan Boter, Kaas en Brood, Of naar 't den ftaat vereischt, een Maaltijd of een Slaatje, Gebak, of ïaart, of Vla, of fmaaklijk Carbonaatje, Of dat men uit het Veld en naast geleegen Woud, Een Vriend nood op een Haas, Patrijs, of Eendenbout: Of dan uit Visfehen gaat met hengel, fnoer en bootje; En kluiven vriendlijk aan 't gevangen water -zoodje; Als eene Vrouw hierin de Mans wil vieren wil; Den Man, in 't huisbedrijf, de Vrouw laat vrij en ftil; Zoo als de meeste Liën bij Hollands Land- volk Leeven, Daar kan geen beter Lot, mijn Neef, U zijn gegeeven! Ga heen,Bemin en Trouw dan vrij uw Lief Katrijn; Van 't eerfte Kindje zal Matante Peetmoei zijn! Richard fpringt op van vreugd, en zonder te bedenke Groet hij zijn Meui, en gaat de Meid zijn Trouwring fchen Hij fcheld, Katrijn doet op , [lij vat têrftond haar hand, Steekt aan haar pingeling een Ring van Diamant ; Hij luistert haar in 't oor, Lief wilt gij met mij Trouwen? — Maar, zegt de Meid, —- Maar mijn Mevrouwen? Breng mij maar binnen, — geef mij 't woord maar Lieve Ka? Ik zal 't wel klanren, — volg mij na ! —. A 4 Neem  iga DE II AIR-PLUK STER 6, Neem gij mijn Ring ten onderpande! Verbinden wij de Rechterhanden ; Zit daar, ontfang dan mijne Trouw! —r Wel meenje rond en goed ? zie daar, ik word je Vrouw! Met eene zonder lang te tarten Omhelst zij RiCHAK.p, en hjj haar van ganfeher harte, En mét een kusch uit 's harten grond , Sluit me op de Voordeur-mat het huwelijks verbond. Hier op treed Jonker met zijn Lief heel ftaatlijk binnen: De Dames Ram verbaasd van zinnen Zij zaten faamen nog in twist; Want haar Galant niets had beflist; Maar naauwiijks hadden zij den Jonker weer zien koornen, Of ijder deed zijn best om zich wat in te toornen: Zoo Heer Richard; fpreekt dadelijk Lizet; Die Pruik ftaat U bijzonder net, Zoo wist mijn eersten Man mij dagelijks te behaagen , Ik ben verheugd, dat ik U ook een Pruik zie draagen!- Grizarda fchoof hem ook op zij , En zegt; Mijn Heer, 6 Ja! - ó ! nu behaagt gij mij. Richard nu hier, dan daar, van 't Julferpaar getrokken: Begint heel droogjes met de Dametjes te jokken $  DE II AIll-PLU KSTERS. ig} Mevrouwen, zegt hij, 'k hou mij ftiptlijk aan 't accoord , Te weeten, dat mijn Trouw behoort Aan haar, wie mij het best zou leeren Om mijn Gegrijsde hooft voor 't huw'lijk te Coè'feeren , Dat 's juist, hernam Lizet,'— Grizarda ftemt er in. Wel nu dan, vraagt Mijn Heer, aan wien behoord mijn min? Aan mij,hernam Lizet, ik kon U jeugdig maaken, Ik Leerde U 't grijze haair verzaaken : Neen, viel Grizard e er in, ik heb de Eerwaardigheid Der Grijsheid U bereid' •—w Maar ik ben echter door U beiden zonder hairen, Hervat Mijn Heer Ricii a rd, hoe zult gij dit nu klaaren? Zij weer, een Pruik, — een Pruik,die dekt dit al te maai! Maar als ik moet na bed, dan is mijn kop dog kaal?—- Ik uw Lizette zal U een Dormeuz hereiien; lk uw Grizarda zul een fijne Slaapmuts breijen: Ja maar, dat is maar dwaze Taal, Want als ik op fta, plukt gij dog de kop weer kaal} Maar gij Katrijntje, hoe zoud gij mijn kaalkop warmen? Ik zou U pakken in mijn armen, Zoo lang tot dat uw hair dat nu zoo is verknoeid, Weer frisch en jong was uitgegroeid ! K 5 'k Zal  i54 DE HAU-PL'ÜKSTE R S. 'k Zon op de Eerwaerdigheid van uwe hairen letten, En borst'len uwen Hoed, om dien op 't hooft te zetten, En fmijten de Peruik van kant, Zoo als ik heb gezegt,als Spreeuwen - fchrik op 't Land; Voor onzen Boomgaart voor de Karfen of Moerellen, En aan elk Gardenier deez Pruike klugt vertellen. De Dametjes zien boos, en kijken bijster zuur, Om dat het vonnis der Natuur, Door een Boerinne Meid, zoo rond werd uitgeweezen; Dat elk het onderwerp der fpotternij zou weezeii. Zij zijn vertoornd op hare Keukemcid Katrijn, Gebien haar heen te gaan! neen,zegt Richard, ze is mijn; Gij hebt haar h-iden recht op mijn Perfoon gegeeven; Zij heeft mij 't best gekapt; 't contract is dus gefchreeven; 't Is billijk dat ik woord ook hou ! 'k Bedank de Dames, cn K a t r ij n zal zijn mijn Vrouw: —■ De Weeuwtjes, die van fpijt en wrok, en gramfchap blaeken, Begonden in de war te raaken, Van warren, kwam Krakeel, en van Krakeel, gekrab, De Nagels in het hair, — de Blondes van de kap, Aan Keffen geen gebrek, — aan Schelden voor en teegen, De handen in het hair; als dolle hclleveegen; Geen  DE HAIR-PLÜKSTE R S. 155 Geen booze Visteef haalt er bij; De vuisten voor de Neus, de handen in de zij; De Snot loopt uit de Neus, het fchuini ftaat op de lippen; Men vat elkander bij de flippen; Lizette nam in toorn een Bos met Lokken op, Smijt die Grizarda voor den kop. Grizarda neemt daar op de Zwarte in de handen. Duwt die Lizette voor de Tanden; Zij maaken een vervaerd rumoer; De Pruik van Jonker rankt ixi 't ende ook op de vloer, Zij meenden met Richard te fpotten; Maar üolijke Katrijn liet zich zoo niet bedotten. Want zij, die vuurig was en handig in de vuiat : Neemt de Paruik weer in de knuist; Vliegt na haar Lief, en zet hem wederom zijn oorcu: Hoor Juffers, zegt ze; — wijl ik Jonker kon bekooren. En hij mij reeds ten onderpand , Op Trouw fchonk deeze Ring van louter Diamant : En ik na het accport, het Recht, de Trouw, de Reden* Aan hem Verbonden ben op heden ; Zal ik niet dulden , dat mijn waarden Bruidegom In zulke Plukflers handen hom : Ric-  15(5 DE HAIR-PLUKSTER'S. Richard alree gevat op 't fqeflig van zijn Kaatje, Stilt vast de Snapfters, zegt, Madam een ander praatje ; Het Vonnis van mijn Trouw, is bondig, en beliegt, Ik en Matante heb 't de Vrijster toegezegt: Naardien ze in fteede van mijn hairen uittetrekken ; De fchande van uw daad, met Liefde gong bedekken : Herdenk aan ons Contract! beoordeel mijn befluitt Is niet Katrijn mijn echte Bruid? AI is zij Dienstmaegd , een Boerinne van de Landen, Haar Liefde kent de kracht van Eerbaare echte banden, Wat fcheelt mij Staatfie van een dartele Mevrouw, Die veel van Liefde fpreekt, maar heeftze ook in de Mouw: Heeft Ka geen Geld, geen Glants van SpLgels of Toiletten? Nog prachtig Meublement, van modes op Saletten ? Begeert zij Zijde-Stof, of Chits, of wat haar luat, Indien het deftig is a eens hartelijk gekust, Een vriendlijk woord van pas, mij als haar Man fteeds te eercn, Dan krijgt, zij alles wat haar hartje mag begeeren. Al is. zij opgevoed bij eene boere Schouw, Ik maak van een Boerin dan tot uw fpijt, Mevrouw! Hij wend zich pa zijn Bmid, zegt,-dat hij zonder draalen Haar Kleeren en haar Kist, terftond zal hh&n haaien! * Hij  DE H AIR-PLUK STER S. 157 Hij reikt haar vriendelijk en gul de Rechterhand, En zegt, kom Kaatjr Lief, gaan wij na mijn MatantJ De Dames ftaaii van fpijt en fchanden, Befchaamt te knarsfen op de tanden , Lizet loopt toornig heen cn laat het boeltje liaan ! Maar'Vrouw Grizarda was op verr' na niet voldaan; Een Dienstmeid; — eeneFcex, een lompe Land Boerinne Voor mij te kiezen! — kijk , het gaat mij aan de zinnen. 't Zal nooit gefchieden, — Neen , zij is aan mij verhuurt1. De Keuken moet aan kant , en alles fchoon gefchuurt. 'k Wil haar niet laaten gaan , zij moet een Jaar nog dienen! Wel zoo, hervat K a t r rj n ! — Mevrouw, zoudt gij dat mienen ? Ik heb van drie jaar Huur geen penning, munt nog kruis. Ik blijf niet langer in uw huis : Ik heb bij jou zoo veel gezien met hair te klooven. Dat zoo Gij me affronteert, ga ik terftond na boven, 'k Beklaag, je bij Mijn Heer de Schout, Dat Gij geen eerlijk Huis en hout: Dat Gij zoo meenig Heer, en Jonker kost bedriegen, Ook meenig Rijkmans Kind om 't Geld in flaap te wiegen; Kijk, had ik zoo als jij gelief koost en gevrijd , Ik was al lang mijn Eertje kwijt! Non  DÉ H A I R - P L U K S T E R S. Nou kan ik, fpijt jou Zwier, —jou Modes, en jou ka ppen, Mijn ooren fchudden dat zij klappen: *k Ben eerlijk en oprecht, en mogt niet langer zien, Dat gij dien goeden Heer dat onrecht liet gefchiën, 't Was U niet om dien Heer uit Liefde te gerijven, Niet om den Man, maar om zijn fchijven, Dat gij hem eerst den kop, daar na de Beurs plukt kaal! — Wel fpijtig Nest, zult gij dien Ouwen, Dien ftijven Kaalkop, dan ook om het Geld niet Trouwen? En zenden Krelis Bollebuïs, LJw jonge Vrijer, met een blaauwtje na zijn huis? Dit fuaauwd Mevrouw Grizard met drift haar Dienstmeid toe j Zij weer, het raakt U niet, wat ik in 't vrijen doe, Het zijn mijn Boonen, die ik zelve wel zal doppen, Jij zult mij, nog mijn Heer niet foppen : Aan mij behoort zijn Hart; ik ben aan hem verlooft; Om dat ik zorgde voor zijn kaal geplukte Hooft : —* Wat Bollebuis betreft; laat die gerust vertrekken, Hij fcheen mijn Vrijer, om dat ik uw Pot zou dekken. Verftajet Vrouw GpvIzard! Ric hardus hoort de Mei l $ En heeft het vinnig Wijf dit kort cn goed gezeid. Mevrouw, ik heb airede een vast befluit genoomen; Uw  de HAIR-pluks t'è R s. 15, Uw Dienstmaagd word mijn Vrouw, zij heeft LI niet te fchroomen: Daar is een Beurs met Geld , die komt U te gemoed, Het geen gij van haar dienst, denkt dat gij hebben moet; En zoo gij nog van haar iets hebt te pretendceren ? Gij kunt U bij Matant of mij, dan adreffeercn: Een Dame die met List, bedrog, en Logen taal, Een Eerbaar Vrijer plukt, in Eer en hairen kaal, Verdient Geloot, nog Eer, nog Achting: Lizette, Ik en Gij zijn allen in verwagting Bedrogen, wijl men dagt met mij vereend te zijn , Maar ziet, de Liefde en 't geval geeft mij Katrijn, Adieu Mevrouw de Haaire Klover! - Kern Ka! al waard gij nog zoo pover, Kom! zet uw ftroo hoed op en gaan wij na Matant! ■ Hij vat zijn Kaatje bij de hand. Laat Mevrouwen op ons Huwlijk fmaalen, vitten, Het flot van alles zijn de pitten : Een nieuwe foort van Munt, waar om in deeze Tijd, De gantfche wereld vlijd, en vrijd ; Ik heb door Bestcvaar gewonnen, Genoeg befchimmelde en Gouden Ducatonnen,' Die zullen voor uw Eer en mij wel borge zijn J Dat  160 DE_ HAIR-PLüKSTERS. Dit zegt Richard, omarmt Katrijn, En treed uit het Salet; en zonder lang te teemen, Gaat hij Congé van Vrouw Grizarda nemen; Hij maakt een Serviteur , en prefenteert jon bra, Zoo rils 'teen Jonker voegt, aan zijne BoereKA. Daar mee fpits af voor de Madamen ; Zij gaan Gearmt en blij te zamen, Zoo lief als Bruidegom en Bruid, Tot daar Matant het huwlijk fluit. — — —a Zaz daar dan in dees huwlijks klugt, Vol avantuur en vremd gerucht, Een Leerzaam voorbeeld , hoe de list, En 't Geld fomtijds de Trouw beflist* En dat het veeltijds om de poen, Niet om de Vrijer is te doen : Gij dan van Hoog of Laagen ftaat! Indien gij ooit uit Vrijen gaat, Wngt U, wilt gij gelukkig zijn, Voor dart'le Vrijfters in den fchijn , Wagt U voor de Galanterie ; Want voor één Vrijster krijgt ge er drie! Loop  DE HAIR-PLUKSTERS. ig*i Loop liever dan een blaauwe fcheeh. Maar kiest er dan in 'i ende een , Waar van gij op de proef vertrouwd, Dat zij LT Eer in waarde houd ! Al draagt zij dan een Boere keurs ; Al is zij fchraaltjes in de Beurs! Is zij van U oprecht bemind, En is ze oprecht tot U gezind ? Is haare wedermin geen fchijn? Dan zult gij wis gelukkig zijn ! Het fpreekwoord houd ik voor gewis, Dat 's Menfchen zin zijn Leven is. Als flegts het huwelijk wel flaagt, Dan is het even eens, wie 't vraagt, Gelijk gij dit bevestigt ziet, In't geen met Richard is gefchiedi Want het verhaal ons nog ontvouwd , Zints hij met Kaatje was getrouwt, Dat zij aan haar beminde vrind Nog alle Jaaren fchenkt een Kind; En dat Matant haar Levens tijd Genoeglijk bij de Luurmand flijt. 1 Zoc  i6a DE IIAIR-PLUKSTER.S. Zoo dat men in de Maatfchappij Geen blijder Vrouwe kent dan zij j En dat geen Huisgezin beftaat, Waar alles zoo geregeld gaat. In 't end Katrijntje met Richard", Is eene ziel, e'e'n hand, ée'n hart. Terwijl, om 't geen er is gebeurt, Het Jufferpaar nog zit en treurd, Al 't Steevolk lagt en fpot vast omDe kneepen van het Jufferdom : Een ieder zegt hier van het zijn, En prijst Richard, en prijst Katrijn,Voorts na een week twee drie gepraat, Was Boere Ka, een Vrouw van ftaat, Die dagelijks reed in een Karos, Dan nooit droeg zij een veder • bos, Of vodden van de nieuwe trant, Maar kostb're en fijn geweven kant; Een gladde Bluts,een Gouden Took> Waar aan een Diamante Pook , Een zijde Tabbaart net gepast, Van Grol du Tour of feest Damast: Eee  DE II A I R- P L U K S T E R S. 163 Een Goud Orlogie op de zij, Met Ketting en Cachet er bij: Een Kerk Boek om te Kerk te gaan, Met goude Slooten rijk belaên , Een zwaare Gouden Beugeltas, Die altoos vol Ducaaten was. Al 't overig bleef Boerinnen dragt, En daarom wierd zij hoog geacht. Ricmako hield ook zijn waardigheid, Van Hollands oude deftigheid, Hij hield wel Paarden op de Stal, En Biesjes na zijn wel geval, Maar nooit hield hij een Stoeterij Van kwistende Harddraverij; Afkeerig- voor veel ijd'len Stoets ; Hield hij een Waagen voor een Koets i Zoo net van Tuig en Wagenfpan, Als iemant immers houden kan. Hier mede reed hij met zijn Vrouw, Naar eenig Bruiker of Landsdouw, Waar op hij Vee in overvloed Liet gmazen, op zijn eigen goed ; L 2 Dg  ió> DE HAIR.PLUK STER S. Dc beste Boeren Bouwerij. Vol groene Pijl, en Klaverweij, Was naast zijn Buitenplaats Gebouwd, Met Laanen , Dreven , Lomm'rijk Woud , Een Boomgaard , Moes en Veld-gewas, Veel voorraad in da Schuur en Tas -7 Van Pluim-gedierte en Vijver-visch, Was overvloed , voor zijnen Disch. Veel Knegten Meiden tot gemak. Zoo dat er zelden iets ontbrak» Kortom, men zag in 't gantfebe Land Geen beter Paar na d'ouden trant, Dat is Rijk nedrig , en beleeft, Een groote Schat voor die ze heeft. VOOR-  VOORBERICHT voor de SINT NTCOLAAS BOER. J/J)ewijl dan uit het voorgemelde vertelzel van de Haair-Pluk. fiers blijkt, dat de Mannelijke fiexe in jbmmige gevallen wel eens een doorzigt verkrijgt, ten aanzien van eene Liefde uit eigen keuze tot een mini ren, dien hij verkiest, tegen s die van andere Vrouwen, die alken uit begeerte van Staat en Hoogmoed een Man zoeken in het net te lokken om dat hij Geld.heeft. Zoo willen wij, Lezer, U heden een Vertelfel mededelen van een waarachtige gebeurtenis in Leijden en PJiijnland over bekent, en waar in blijkt, dat ook fomtijds de Vrouwelijke Sexe hier in den infpraak der natuure volgen ; het gevoel eener Vrouwe vcor yerdienfien van eenen Man, al is hij gering van flaat, hun ■doorzigt om hét hart der Mannen te kennen , dat te beproe ven, is bij de zedekundigeu en Tooneel- dichters, de groote fiiaer die zij op hun jpeeltuig roeren, plet verhaal van Crates en Ilijparchia , Marcus Antonius en Cleopatra , bij Cats, Cijrus en Aspafia, de Gekroonde na haar dood: (Czaar Peter, en de Weduw van een Sergeant , in mze Eeuw, de Zaïre en 1'Orfeinde la Cliine, Pamela, ClarhTe „Grandifibn en duizend andere voorbeelden van vinding en vernuft bevestigen in gevallet van beide de Sexen ons denkbeeld: Ieder Nak 3 tle  VOORBERICHT. tie levert er bij de dagelijkjche ondervinding voorbeelden van: Wij laaten hier een echt Hollands St. Nicolaas voorbeeld volgen. De Woning en het Huis, dat er de naam na draagt, ftaat er neg, en ik meen dat den Boer nog leeft , men voer zelden van Leijden op den Haag of Delft of men fprak er van, en toonde de Wooning aan de Pajfagiers tusfehen Lammen - Schans en het Schouwt je, aan den kant van Zoeterwoude bij Kronejlein, inzonderheid is er geen Schipper , die dikwerf nog heden dezen dag d^ Pafagiers niet vermaakt, met dit verhaal en zeker vertelfel van Schipper Bouwen, in zijn tijd een Rhetorijker en Schipper op Delft en den Haag, van dit grapje, dat in Druk wel in de Schuiten roeven pleeg te hangen, fchoon het jbmmige wat Critiecq mogt voorkomen, hebben wij het origineel afjchrift,en het moge dan Critiecq zijn, zoo het wille, het tekent volkomen den fpitsvondigen aart der Natie, waarom wij niet fchroomen het zelve, zoo ah het is, medetedelen , endaar mede tot onze Sint Nicolaas h'fïorie overgaan. Vertelzel van Schipper. Bouwen. J-jaastmaal toen ik gevaren kwam Tan Leijden na den Leijdfcben- dam, En doe wij aan bet Schouwtje waaren , Waar in de Schuit meest overvaren, Vroeg  Vroeg zeker Juffer in de Schuit: Hoe heet dat Dorp daar voor ons uit ? Dat Dorp dat beet, fprak Schipper Bouwen , Gelijk dat ding, dat de Juffrouwen Of Vrijsters, naar bet oud gebruik In Holland, dragen voor baar buik, Terzvijl een ieder nu vast lagte, Om 7 antwoort, dat men minst verwagtt 4 Zeid hem een ftemmig Predikant, Wel Scbippermaat, 7 is zonde en fehand\ Dat gij met eerlijke Vrouwen, Dusilaniglijk den fpot durft bouwenMaar Schipper Bouwen 't boedjen o^ Die antwoord Domini, reet verlof, 'k Had zoo boilbollig niet gefpreoken. Had ik in 't minfte maar gerooken, Dat bier in ietsweds was miszeid, En dat zig uw Eerwaardigheid Zoo ligt aan 7 Vrouwen fchort zovd flooten, Het Dorp vooruit dat beet Voorshooten! Hier mede vangen wij aan met van onze Sint Nicolaas Boer te vei tellen,; L 4 £E  B E SJWT WXCQ XJLJLS JB O M M. ^j)mtrent de Lamme Schans vermaard bij die van Leijden, In 't Veerijk Zoeterwou, vol vette Klaverweiden , Dicht bij het Schouwtje,- daar zoo meenig Menfeh en Paard, Dat voor de Schuiten trekt, geftadig over vaart, Omtrent het Dorp, dat na de Spreuk Van Schipper Bouwen;, De naam Voorfchooten draagt, na't voorfchoot van de Vrouwen; Want Hollandfch Landvolk geeft al ligt uit jokkernij Een Bijnaam aan een Dorp , of Vlek, of Burgerij, En wie ontkent het, want geen Stad zelfs of men hiet er, Koek-eeter te Amfterdnm, tot Delft een Kalvefchieter, De Hondehangers naam behoort tot Leijden 't huis, De Edammer Kaasboer, Goudfche Gaaper , Vlaardings Buis. Ja zelfs geen Buitenplaats of eene Boeren Wooning, Heeftin dat foort van fcherts, in 'traindegeen verfchooning: Zoo  DE SINT NICOLAAS BOER. i69 Zoo als de Wooning is van Sinte Nïk'laas Boer, Genaamt na 't fnaaks geval, dat aan hem wedervoer. Die Wooning dan, die in die fireeken is geleegen, Hierboven reeds gemeld, heeft dus zijn naam gekreegen, En draagt die nog allom tot heden dezen dag, Om een geval waar van men fchaarts een voorbeeld zag. —. Een Rijke Juffer was de Landvrouw van den Bruiker, Omringt van Vijvers , die door waterval en Duiker De frifchte Waaieren in Beek en Slooten liet, Die vloéjen uit den Rliijn en uit de Delffche Vliet. Die Wöóning was verhuurt met Zand en Land en Regteii, Aan eenen Boer, men noemt dat foort meest al Baas Knechten: Mejuffrouw, die aldaar fomtijds een optrek had , Wanneer zij 't Land- verblijf verkoos voor dat der Stad : Of mogelijk, om dat zij niet was van die fchodnen , Die zonder aanftoot op Saletten zich vertooncn : En echter, die nog graag wou Trouwen voor-haar dood. Meteenen Man, die aan haar Liefde weer-min bood, ! ; Zij kon de kracht van 't Geld, en wist door kundig Lèezen Dat men met eenen Boer gelukkig konde weezen : Ja, dat oprechtheid ook welbij den Landman wóoritf, Indien men aan zijn dèugd de zuiv're Trouw betoent. i.,- L 5 Zij  i7o DE SINT NICOLAAS BOER, Zij had uit Poot geleerd, en uit zijn Minnerijen , De Vrijerij is vrij, laat Maagden ook eens Vrijen: Nog Las zij, hoe een Boer op 't Land zijn tijd befteed, Zoo als behahen meer, ook 's Gravezande weet, En ja , wat hoeft er meer ? wie kan de Min beteug'len ? Zij Leerde uit Galathé, dat Liefde en Jeugd had Vleugelen. Kort om , zij neemt bij zich een ftil dog heusch befluit, Hoe dat zij met Baasknegt eens worden mogt de Bruid. Z'j had in Jaepje Boer iets fchranders kunnen merken, In Land en Veebeftuur, en naerftigheid in 'c werken, 't Zij Zoomers in het Veld en 't Hooijen op het Land, Des Winters in de Stal, 't was altijd knap en kant. 't Beftuur der Boter-bouw, en 't Melken in de Weiden; Het wrogten op zijn pas van Knechten en van Meiden : Het Land naar eisch gemest; de Landhuur op zijn tijd .* 't Krakeel van halverveur omzigtiglijk vermijd; In een woord, eenen Boer, die blijken had gegeeven, Dat hij wel waardig was met zijn Juffrouw te Leven. En daar en boven flux en welgevormt van Leest, Die Boer was *t onderwerp van haar verliefden Geest: Maar hoe kom an ? en hoe het aan den knecht te yraagen^ Zoo maar recht uit, was niet geraaden, nog te wangen. Want  DE SINT NICOLAAS BOER. 171 Want Jap ik was misfchien aan eene bolle Meid, Of frisfche Melkboerin in ftilte wel yerzeit: Zij kon der Boeren-aart, en hunne Bruiloft-Feesten, Hoe dat zij bij de nacht wel eensjes gaan uit- Kweesten. Want als het Maantje fchijnt en Baas is na zijn bed, Dan zet de Melkmeid eerst haar Huifje en Hoofddoek nctt Des tracht Mejuffrouw eerst op Ja ebt k naauw te letten; Of hij wel hier of daar een llaapinuts recht gong zetten. Maar hoe doortrapt en loos zij hem alom befpied, Ze ondckt van deezen aart als nog in J a e p j e niet. En zceker Jaepje, hoe bevallig in haare oogeu , Was voor zijn zaak wel goed, maar in den aart een droogen. Want of Mejuffer, die ik hier eens Grietje biet , Somtijds eens tot hem licht., J aep droeg en merkt het niet s Gong zij meest alle daag fpaceeren door de hinden, Daar Baasknegt beezig was de heggens aan te binden , Of fchoon zij hem fomtijds een buigfaam rijsje bied Met haare pocsle hand , Jaep droog en vat het niet; Wil zij des morgens vroeg eens meê uit Melken tijen, Vraagt zij, hoe Koe en Kalf, en da Ooijen al gedijen, Wie beste Elders heeft van allen uit de bpgt ? Of wat hij van die Pink, of deeze Vaars wel doet ?■  173 DE SINT NICOLAAS BOER. Wat Koe met Kalf was ? of hoe veeleer tochtig waaren? MeJaepik weet dit goed, en bondig te verklaaren; Maar wathct doelwit is van zijn Mejuffrouw Griet ; Al bloos 't zij nu en dan , Jaep droog en merkt het niet. Roept zij hem eensjes uit de Stal en van de Koejen, ()m een in Schuitje langs de Trekvaart te gaan roejen/ En zet zij zich naast hem, de roeijfpaan in de hand, Al fpeelevaarcnd langs de Groene waterkant, Verteld .zij hem, dat dit een zinnebeeld kan ftrekken Van 't huwlijk, als er twee gelijklijk faamen trekken; Spreekt zij van Visjes, die er dart'len in de Vliet, I foe dat zij paaren , ons Jaep droogje vat haar niet, Gaat zij al mee te Veld, daar Jaepik is aan 't hooijen, Al gaat zij uit de pret hem eens met klaver ftrooijen, Ofzitzeook in den kring der Hooijers in liet rond, Wanneer zij Schaften, of eens Bieren op den grond ; Of Jaepje Juffrouw ftaag aan zijne zijde ziet, Hij werpt geen Grasje zelfs, want Jaepik vat het niet. Gong zij wel in den Hof om Perzikken te plukken , En Suiker-Poeren van dm hoogcn Boom te plukken, Zij riep den Knegt te hulp, dat hij mee plukken moest! Zij gorg vrij verder, en heeft hem al meer getast. Be-  DE SINT NICOLAAS BOER. ijr3 Beval, dat hij ter deeg de Ladder vast moest houden, Dat zij op niemant dan op hem zich vast betrouden. Zij klimt gantsch lugtig in den Boom tot in den top , Met fluxe Beenen en een heldere raap op. Of wijl al wat zij doet , vergeeffch fcheen, cn verboren, Iets daar de Bruid om danst, aan Jaepje kon bekooren! Maar of den Knecht hier al twee frisfche kuiten ziet 3 Hij word wel groen om't hart, maar zeggen durft hij niet. Zij echter laat niet los met alles te beproeven, Wat dat maar mooglijk is , geen ftond doet haar vertoeven, Of zij is op de been, in Schuur, in Veld, in Stal, Waar haar Lief Jaepik is , daar is zij overal. Als Liefde in eene Vrouw werkt in haar volle krachten, Dan moet er alles door, of Minnen, of verfmachten ; Voor al, als Gelder bij de Minnevlaag gebied , Hoe droog dat Jaepje was , die kracht weerftond hij niet. Mejuffrouw, als een Vrouw, doortrapt in fneege vonden, Heeft op een and'ren boeg haar oogmerk onderwonden: Haar Jaepje was gewoon te wenfehen een Nieuwjaar, Des had ze een keurig ftel van Goude Knoopen klaar, Die heeft ze Ja epik voor zijn hembde boord gefthonken, ' 7a] doet hem boven dien met züv're Gespen pronken. (s "I laar  i74 DE SINT NICO L AAS BOER. Haar Jaapje neemt ze ook aan, wijl Juffrouw het gebied. Hij zegt, heb grootendank! maar meerder zegt hij niet: Nu naderd weer de tijd: haar Jaepje was nu jarig, Zij na de Goudfmit toe, en wederom niet karig, Koopt zij Riem-gespen dik van Goud voor Jaepjes knien^ Ln gast hem die op zijn Verjaardag heuichiijk biën, Zij Gespt ze zeiven om, mijn Jaepik raakt verlcegen; Hij laat Juffrouw begaan, wat Boer dog heefter teegen? Wanneer men een gefcïKnk van deezen aart hem bied, Mijn Jaepik votld zoo iets, maar fpreikeu dorst hij niet i En om aan Juffrouw op zijn tijd iets weer te geeven, Dat wil den goeden 'Knecht, maar hij was onbedree ven, En vreesde of zijn Juffrouw niet boos en wierd misleiden; Des heeft hij voor die tijd, daar ook van afgezien. Intusfchen wierd den Knecht ftaag opgehoopt met Gunsten, Mejuffer merkte reeds de uitwerking van haar kunsten; Des neemtze al wederom, met haar doorfleepen geest, Nog een gefchenk-dag waar, op 't Leijdlche kermis Feest; Zij zegt aan Jaepik, dat zij wou ter kermis rijden, Dat hij haar in Perfoon ook derwaards moest getijden; Beveelt de beste Chaes , en 't beste Paardefpan , Van een der beste Schimmels, die het best-Harddraven kan: . | -Hij  DE SINT NICOLAAS BOER.- 175 Hij als een Boeren knaap hield van de beste Bleffcn, Dus was zijn Spel wel kant, en rondom klaar van zesfen , Me Jaepik. doet altzints, wat Juffrouw hem gebied , Hij rijd met haar na Stee, maar heulen durft hij niet. Hij wandelt niet te min de Kermis op en neder ; Mejuffrouw toont wel dra haar milde gunsten weder. Zij naar een Chitfekraam vraagt naar een lapje Chits, Vol mooije Bloemen daar de Boeren zwier bij is; Zij laat haar Japik nu zijn zin het mooiste zoeken, Zij koopt daar bij een Stel van Zijde Oranje doeken, Jaep was Oranjeman,- en zei dat hij geen Vrouw, Dan die Oranje was, zijn Leeven Trouwen wou. Geen wonder, want hij was bij Lammen Schans gebooren , \ En had van Bestevaar wel dikwerf moogen hooren, Dat ook zijn Vaartjemet de Brieven uit de Stad, Tot aan zijn middel toe geloopen had door 't nat, Om Vader Willem van de nood bericht tegeeven, Ja dat zijn gantfeh geflacht den Prins was trouw gebieeven, Hij diverteerde veel met fpreukjes van dien tijd, Want wat een Boer onthoudt-, zeer zelden hem ontglijd. Mejuffrouw had dit ook naauwkeuriglijk onthouwen, Zij zelfs van afkomst was een Echte LèjdÊhfi Vrouwe,1 Wi:n Zij zelfs van afkomst was een Echte Leijdfehe Vrouwe,''  \$k DE SINT NICOLAAS BOER. Wien oojs Orarijezugt gefchaapen was in 't bloed. Dit heeft haar Liefde tot haar Jaepje meer gevoed, Des kooptzè voor den Knecht, nog een paar zilv're Plaaten, Met's l-'rincen Borstbeeld, en de Pijlen van deStaaten, Die hij kön dragen na der Boeren dragt en trant, Aan zijne fulpen Broek voor op den breeden band. Voorts gaat zij op en neer de Kermis door fpacetren, En na den Leijdfchen Burg zich verder diverteeren , Btfteld eerj Maaltijd , en een Kamcrtjen appart, Want JufFrouvv had fatzoen , en droeg een eerlijk hart' Ja al was. zij vervoert door dit haar zeldzaam vrijen, Zij mogt geen dolle Vreugd nog • Droükedrinkers lijen. En Jaepik van zijn kant een hupfch en nngter knecht, Was op die Kermis - pret voor al niet afgerecht. Dit trok het meest het hart van zijne Land Juffröuwe, Want Nuchter en bekwaam.Gehouwe en Getrouwe, Is bij een fchrand're Vrouw veel grooter huwlijks - fchad, Dan een Galant Mijn Heer, die ftaag is op een pad; Wanneer de Vrouw en't Kind zijn bijzijn heeft van noden, Ten rnjnfte gaarne naar de Huwelijks-geboden, De Liefde wederom met Liefde ziet beloont. Zoo als 't oud Hollands Bloed geftadig heeft getoont i Dog  DE SINT NICOLAAS BOER.' 177 Dog nu, Helaas! te veel door de vrijgeesterijcn Verbafterd in het hart van eerb're Burgcrijen. Nu dat tot daar aan toe; het {pel is vast verkerft, En met berispen is den Moriaan geverft. Bij Jaepje en zijn Juffrouw daar woonde nog de Zeeden Van Hollands gullen aart en heufche vriendlijkheeden. Hij als een ronden Boer, Zij als een hupfche Tas, Terwijl bij ijder in zijn foort befchaafdheid was. Dus wist ook Jaepik wel, dat nimmermeer de Doeken, Als men ter Kermis gaat, betaalen voor de Broeken , Dat is bij eenen Boer een misdaad van zijn Eer; Des vraagt hij naar het Lag? zijn Juffrouw zegt hem weer, Dat zij als Landvrouw deeze kosten zou betaalen ; Maar Jaepje laat zich in dit ftuk niet overhaal n. En wijl de Juffrouw nu zijn gulle erkent'nis ziet, Zoo Lachte Jaepje eens groen , tn Juffrouw wdgtrd nietl Want Jaepje had ook Geld door naarftigheid gewonnen: En van Peet Aaltje vrij wat oude Ducatonnen : Zijn Beurs was rijkelijk met deeze Stof gefpekt. Hij vraagt een poos verlof! gaat heenen, en vertrekt, Hij wilde voor de Chits en voor de zilv're knoopen, Nu voor zijn Landvrouw ook een mooije Kermis koopen : M Me-  r;Z DE SINT NICOLAAS BOER.- Mejuffrouw, die in hem iets ongewoonlijk ziet, Begrijpt wat hij wil doen, dog zij en zegt het niets De Knecht, na dat hij wat te koopen wil beraamen, Beland in 't ende aan een der beste Kantekraamen. En vraagt naar de allerbeste en allerfijnste Kant? Het Brabants hartke ziet een Landman van het Land, Vertoont hem fijn Langct zoo de Boerinnen draagen, Van vier Ducaaten de El, Jaep zonder meer te vraagem Zegt geeft mij voor eën Muts, zelfs zonder eens te bien; De Kantevrouw vraagt na de Jaaren? en voor wien? De Kant moet dienen? voor een oude Vrouw, of Vrijster? Of met of zonder Took ? J a e p was het fpoor hier bijster.; En wierd bedugt dat ligt het Wijf hem polfen wou! Snij gij maar ruirri en wel j de rest wat raakt dat jou, Zegt hij, en hij teld zijn Gelei, en doet de Kant hem langen % Die heeft hij naauwlijks in een blaauw Papier ontfangen, Of hij, zoo fpoedig als hy kan, Waar Juffrouw At, En aan het Na-desfert nog wat te Pëus'len zat : Kedaer nou Landvrouw, — 'kmost jou ook een Kermis koopen; Neem nou van mijn die Kant voor jouwe Gouwe Knoopen! Mejuffer kreeg een Lach, toen zij 't Langet Kant-ziet, Zij zag toen Jaepjes hart, en zij en weigert niet; Want  DE SINT NICOLAAS BOER. i;e Want zij zag door,die gift dat haare Vrijerijen Veld wonnen, en bedekt door deeze Jokkernijefi, In t ende Jaepjen tot haar Man hervormen zou, Eoo als zij wcnfchte voor haar zeiven in den Trouw, Zij nam toen vriendelijk 't prefent uit Jaepjes handen, Zints biceven beider gift, bedekte hüwlijks panden, Zoo als 't gevolg van het gebeurde in dit geval, Ten (lotte van 't verhaal, nu voorts ontknoopen zal. De Chae? was nu weer klaar, het Blesjen ingefpannen, De Kastehj'n betaald; hier op la voortgaan Mannen, Me juffer op de Chaes , daar 't Paardje trippel-trapt, pe toom in Jaepjes hand, het Zweepjen eens geklapt: Bh Zöo (ie Weipoort doör, een Toürtjen om gerceden, Tot dat zij aan den Hof te zaam zijn afgetreeden. Maar wat cr onderweeg dies tijds wel is gefchied, Of jaepje heeft geheuld ? dat klapt Mejuffrouw niet: Althans, zints deezen dag eri deeze Kermis geuren, Begon mijn Boerman vrij meer Abelheid tc fpeuren: Hij wierd adretter, zijn ontbolfterde natuur Wierd vlugger in haar kracht, zijn oog was nu vol vuur. Zijn Lach niet boerfch noch lomp, maar geestig in zijn fpreekeri. Ja zelfs gaf zijn vernuft, fomtijds wel minne ftreeken; M 2 Do'o-  iSo DE SINT NICOLAAS BOER, Dog, fchoon hij alles merkt, en oplet wat gefehied , En Juffrouw hem bemind, nog vraagt ^Jaepik niet. Maar 't wierd nu Sint Niklaas , daar moest dan weer wat weezen Mejuffrouw had dien dag bijzonder uitgeleezen, Waar op haar Vrijerij en zoete Minnelist, 1 't zij op , of onder, in het eind moest zijn beflist. Zij vraagt aan Jaepik of zij na dé wijs der liuuren, Aan hem op Sint Niklaas ook haare Schoen mag ftuuren? En of hij van zijn kant zijn Schoen ook brengen wil, En zien wat Sint Niklaas zal rijden in het ftil? Zij zijn het beiden eens in deeze Niklaas grappen; Mej ufter brengt haar Schoen en plaast hem op de trappen.' Maar Jaepik 3 door den tijd geflecpen op die pret, Brengt zijn Camoesde Schoen, en plaast die voor haar Bed, Hij had geen Klavergras nog Buterbloem vergeeem, En Mateliefjes, voor Sint Niklaas Paard om te eeten, Per hot, des morgens vroeg, en lange voor de noè'n, Komt Jaepje heel beleeft,'en vraagd om zijne Schoen, Mejuffer, die hem wagt, is op haar Stoel geZeeten, En zegt; Me Jaepik vrind, ik wilde nu wel v^cctcn , Óf gij het neemen zitlt in goeder trouwen aan, Het geert Sint Nikolaas ill uwe Schoen laat liaan ? Er.  DE SINT NICOLAAS BOER. i8j En of gij bij 't gcfchenk het geen hij U zal fchenken, Aan mijn genegenheid tot U ook zult gedei.kcn, Het ftaat in uwe keus te ontfangen 't geen men bied ! Den Landman antwoord Ja, en Jaepik weigerd niet. Met ftaat de Vrijster op en tild haar witte Rokjen Een weinig op, zij toond hem zijn Camoesde Sokjeti, En zegt met een gelaat, gantsch vriendlijk tot knegt Baas, Zie daar in uwe Schoen mij zelfs tot Sint Niklaas ! Wat dunkt U? is't geen Gift, wel waardig om te neemen? Het word oprecht geineend , hier valt nu niet te teemen, Me Jaepik ftaat verzet, op 't geen hij hoord en ziet, Hij geeft haar ftraks de hand, en ]ay.vie. weigerd niet. Hij geeft haar eene kusch en zonder lang te draalen, Verzoekt hij, dat zij ook heur Schoen wil koomen haaien! Hij neemt haar in den arm en drukt haar in de hand, En drooge Ja e p i k was hervormt tot een Galant, Hij begeleid teiftond zijn Liefften aan de trappen, Gaat met zijn Rechter voet in Juffrouws Schoentje flappen l En vraagt of zij nu ook ontfangt het geen hij bied, Tot zijne Sint Niklaas ? Mejuffrouw weigerd niet. Kortom, zij gaan terftond na Maegen en na vrinden, En melden dal; men zjch in 't huwlijk zou verbinden. M s En  1U2 DE SINT NICOLAAS BOER. En of een Neef of Nicht, die hoopte op Jtiffrouws goed , Hier al eens zuur om ziet; het zal, het is , het moet Zoo zijn en anders niet; en Jaepik zegt den Neeven, Hoor Heeren ! 's menfchen zin dat is een menfch zijn Leven. Dat is ien Boere Spreuk , en kijk wij Lecven trouw, Mijn Leeven is haar zin , en 't haare ook als mijn Vrouw, Hier mede is de Trouw op ftaande voet befchreeven, En Juffrouw ondervond van 's Menfchen zin het leven. Zij maakte een Boere Kap van Ja et jes kermis Kant; Hij kogt een Goude Tuok, bezet met Diamant. Zijn Lieve Grietje wilde , in geene Steedfche Kleeren , Maar Boere JulTrouvvs dragt, zich in haar haat geneeren; Dat is van beste Chits , een Tabhaart fkti Damast; Van Welle wel voorzien , cn Linnen in de Kast; Zij had met eigen hand een Hembdrok willen naaijen, Waarmee ze op 't Kermis-feest haar Jaepjkje konpa::ij^u. Voor eiken Gouden Knoop, die Jaepik daar aan ziet, Geert hij zijn Lief een zoen, en Grietje weigerd niet ; Dus is dit Trouwverbond in eer en deugd gcflooten, Zij hebben op het Land volmaakte Vreugd genooten: Zij Leefden vergenoegt en vrij van 't ftads verdriet, Want wat zij Jap ik vraagt weigerd hij Juar niet. Wij  DE SINT NICOLAAS BOER. 183 Wil zij eens na den Haag of elders heenen rijen, Of in een Schuitje naar den Leijdfchendara Laveijen, Of Visfchen met haar Lief eens tusfehen 't Kroost en 't Riet» Vraagt Liefde om eene kus? mijn Jaepik weigert niet, Is Grietjen eens belust naar Perfikken of Peeren, Wanneer zij iets befpeurd aan 't zwellen van kleeren, Wil zij den Ladder op, als zij de Kersfen ziet, Dan kloutert Jaepik zelf, maar klimmen mag zij niet. Zij hebben dus vernoegt hun huwlijks-tijd verflecten Zoo dat op deezen dag, dit moet men niet vèrgëeterLj De Wooning, daar 't geval in waarheid is gefchiet, Op heeden Wooning van Sint Niklaas Boer noghiet. V. & V. . • VOOR-  VOORBERICHT VOOR DE LIEFDE door WOND HEEL ING. U^ij hebben in de drie vorige vertelfils aangetoont in bte verre de gevoeligheid der Liefde in onfcbuldige en natuurlijke keuze werkte op de gemoederen van natuurlijk wel denkende wezens : Thans lust bet ons ook een waare gebeurtenis aanteroeren van meer aan gemeens verlichte Geleerden, in wier keuze ttvms de [pjtsvondig' beid der Liefde werkzaam is geweest; Men vind bij Cats bet verbaal van Liefde zonder zien verwekt, in de keuze van eenen Blin~ den Doctor , gevallen op de Scboonfte van drie Dogters welken bi] door bet genezen der Vader bedongen bad. Men leest in die Heerlijke Redenvoering van den onfl erfelijk en Gauïi us,over de Geneeskundige Zielsbeftiering liladz. 196. Vertaald door W. Sarvaas, M. D., tndtrandere aanmerkingen, die over de bartstogten der Liefde, ook deze, dat de Medicijnmeesters zeer vele gelegenheid hebben om er voordeel mede te doen , en ik voor mij ben niet vremd, dat bij bier viede bet nu te verbalen geval bedoelt beeft; boe bet zij, wij aar-zelen niet om bet met eerbied en achting voor de Perfoonen te behandelen , te meer daar bet ontegenzeglijk , bet Ca~ r act er tekent van twee doorluchtige cn Edeldenkends, Zielen', en laten voorts den Lezer oordeelt» ej'wij ook niet inheufchegevallen debeufebbeid in bet oeg houden. LIEF-  LIEFDE DOOR. WONDHEEUNG, JJet is niet altijd bij den Boer of Burgerfiand, Dat Men van Minnerij en fijne Liefde kneepea, Door Vrouw natuur doorfleepen, Een wonderding geval dier greepen 7 Door een Vertelzeltje kan brengen aan 't verüfeand: Ik heb een voorbeeld bjj de hand. Van wijd-vermaarde Liën in Pallas Vaderland: Van waerejdwij?é Hippocraaten, De Lieden van dat Gild; wat dat men ook mag praaten, Die hebben ook fortuin, zoo wel als de Advocaten : D? jaasten weet men; om den tijtel van Mevrouw, Bekoomen lichtlijk eene Vrouw , Met Geld en Goed op Trouw, De wijze Heeren Predikanten, Ook de allerftijffie Kerk-pedanten, Bekomen ligtïijk Dom'nees Lot, Dat is, Rijk, Gierig, mank, of kregelig of Zot, Blaar eenen Wijsgeer, of het fuk'lend Phjiozoofje M 5 Krijgt  tS6 LIEFDE DOOR WO.NDHEELING. Krijgt zelden anders dan een floofje, 05 een Xantipp', die op haar ftoofje Geftaadig haar te warmen zit, En op zijn doen en laren vit, Dan met een Dat, dan, met een Dit; Geen fterveling kan het ontleggen; Vermits het zelfs Poëten zeggen, In deeze wijdvermaarde Les, Des, Juftiniaan Honores, ,0e Goude Munt Hipoctates. Maar Pauper Ariftoteles. Geeft, die een oude Schoen, of dwingt hem ire pedes. Dit laatste heb ik ondervonden, Op veele en verfcheiden Honden ; Sints men op *t Hooge School de vremden heeft gezonden, Die 't om Geleerdheid min, dan om de goude Poen Van Hollands Meisjes is te doen.1 Na dat's tot daar aan toe,het Geld maakt dog fatzoen, Dit weet de Waereld, en h is zeeker niet gebogen, Want Salomon zegt zelfs, het Geld kan 't alvermoogen, Dog in 't vertellet, dat ik heeden ga bewogen, Had zekerlijk het Geld , in 't minfte geen gebied, Want  LIEFDE DOOR WQ'NDIIEELING. i./ Want het ontbrak aan beiden niet , Wier kuifche Trouw Verbond zoo als het is gefchied, Ik hier te berde breng , ten blijken Dat Hippocrates met een fchoone kan gaan ftrijken ? Alleen door Wonden te bekijken: En wilt gij Lezer, het Geval, zoo als het is, yerftaan , Lees voort, 'k vang met vertellen aan l m s is Een onwaardeerbaar Man, Juwcelvm 1'all-is Chooren , Op zektr Hooge School, van Edel bloed gebooren; Een Sterre in 't Firmament der wijzen van Euroop, Van welker Lippen lleeds een woord van wijsheid droop ( Een Man, waar op met Recht de Nazaet moge roemen. In geenen Ecuwenkring met zijn's gelijks te noemen; Wie in het diep geheim van Vrouw nature zag, En bragt het zoo verr' als ooit eenMcnfch het brengen mag, In kennis van 't geitel van Veczelen en Spieren, En 't Levend Zenuwftel van Menfchen cn van Dieren, Ja, die, zoo 's Menfchen Geest een ffoffjjk weezen had, Vcelligt 't verborgen van de Ziel bij zich bezat:  'i88 LIEFDE DOOR WOND HEEL ING. Dit onwaardeerbaar Menfch kon ook de kracht der Liefde: Dog nooit was hij verheft, ten waar de Deugd hem griefde, En zoo al zijn vernuft voor zich een voorwerp vond, 't Was zeldzaam zoo een Vrouw zijn Vriendfchap wederftond: Want bij zijn Wijsheid inde konst der Artsenijen, Heeft zijn bevalligheid door een lieftalig vlijen, Met een fluwcele tong, een vrieud'lijk gezicht. Door eene opflag flegts, des Lijders kwaal verligt. Bewijs! er was een Wceuw een Vrouw van groot vermoogeq, Van Heerlijke afkomst, en gantsch deftig opgetoogen, In alles als een Vrouw van Deugden opgevoed; Van welgcfcliaapen Leest, en Burgemeefters bloed ; Vernuftig in de Ziel, een Grooten Wijsgeer waardig, Bevalligheid en Eer was |op heur wenk dienstvaardig. Naar mate van heur rang, zelfs Burgerlijk van aart. Ja, zonder vleijerij, de Deugd met fchoongepaart. Kort om, een Dame, die een Wijsgeer moest bekooren; Ten waar 't een Stoïkus was uit een Steen gebooren. Deeze Ed'Je Dame, van wien 'k hier met eerbied meld Was een Weduwe, vermogend fchoon met Geld, Wier blanke Boezem was doorkankert door de Wonden, Die trefmjke Artsen fte,e.ds ais ongeneeslijk vonden: Wie  LIEFDÉ DOOR WONDHEELING; 189 Wie men tot hulpe riep, of wien de keus verkoos; Hoe Rijk belöoning was, de Wond was hopeloos. Zoo dat men alles op de Hoop van 't lieven Leeven. Ten zij Gods goedheid hielp het lang had opgegeven. De wijze Vrouw berust dus in des Heeren wil, Zij troost zich in heur Lot bedaardelijk en ftil, En nimmer vatbaar voor die Looze dweeperijen, Waar mede een Klodfterklop, door haar kwakzalverijen,' Veel eer de Goudbeurs van het huisgezin behpied, Dan dat zij inderdaad den Lijder hulpe bied. Dees deftige Mevrouw en heerlijke Matroone, Durfde aaneen Hippocaat den boezem wel vertoonen, Zoo dat de wijve-klap eens domme Klooster-Non, Nooit op die fchrand're Vrouw een aas vertrouwen won. Maar, daar haar fchranderheid de hoop voor't lieve Leven, Hoe fterk het Vonnis was, als nog niet op wou geeven. Ervaart zij, waar zij kon, naar Mannen van verftand, En Artzcn wijd vermaard in dit ons Vaderland; Verneemt wie door zijn konst reeds and'ren had geneezeu, Als of er nog wat hoop tot haare herftel mogt weezen! Het kleenfte diertje dog, zoo lang het Leven voeld, ' Nog om een flipje zelfs van zijn beftaanbasr woeld.  i i IE F D E DOOR WONDHEELING. Hoe meer dan, zal een Menfch bagaaft met red'lijk denken, Zichzclvcn, waar hij kan, geen ftondje Leeven fchenken? Wat meer is, 'a Mcnfêhên Ziel, door Godlijk vuur verligt * Bcfchouwd de Levenszorg, als eene hooge plicht. Dus werkte 't Redenslicht ook in Mevrouws gedagten* Óf zij nog mogelijk gencczing kon verwanten. Naardien de fchellcFaam Op haare Loftrompet Den Hogen Lofzang op baar toonen had gezet, Waar door de weergalm klonk in vremdc Koninkrijken Van een Galenus , die nog nooit had zijns gelijken. Deez wijdbetoeniden Arts had meenig gecureerd , Die aan die bitt're kwaal lang had gelaboreerd , Zijn Konst was reeds beproeft, en fteunde op vaste gronden; Des is er dadelijk om dat Konst-juweel gezonden. Mevrouw heeft aan zijn zorg haar Levenszorg betrouwd: Mijn Wijsgeer heeft de kwaal aandagtiglijk befchouwd, Uij troost met zagte hoop zijn Ed'le Lijdereffe : 'jlij baillmt zelfs de wond met Nadus uit de Flesfe^ En met een zachte hand beweegt hij 'tKlier geitel, En [van die tijd af aan verdwijnt het hard gezwel: |a van-die tijd af aan wies ook de hoop van 't Leven, En met die hoop werd ook de Geest meer kincht gegcevcn. De  LIEFDE DOOR WONDHEELING. t}t Do blanke boezem kreeg de fchoone Levens bloos Van poes Ie Lelnen, en «ft purper van de Roos. Dat zngte der Natuur, dat toverende teder, Zwoegde in den ademtogt, bekoorlijkheid kwam weder , Genoegen, vrolijkheid aemde op den zeiven flond , Het Levens ambrozijn i op den Coralen mond. ïn een woord, alles wat een ftcrv'ling kan verblijden j Wanneer hij word gered uit een wanhopend lijden ; Al wat eenMenfch verrukt, wanneer hij is herfteld, Van angst en Ziekte klem, ontrukt aan doods geweld Dit alles had op 't hart der Ed'le Vrouw verinoogen. Des over 't diep vernuft, des Wijsgeer opgetoogen, Denkt zij ook aan de plicht der fchoone Dankbaarheid, En heeft tot deeze plicht airede een fchat bereid. Zij komt haar helper dus erkentelijk te ontmoeten, En met deez dankbre taal hem heusch en wijs begroeten , In d' eigen Kamer en op 't zelve Tabouret, Waar op zij dikwerf zich om hulp had neer gezet; -— j, Mijn Hooggeleerden vriend, de Redder van mijn Leven, h Aan wien ik was verplicht al wat ik heb tegeeven, „ Vermits ik aan mijn Goed, mijn Rijkdom, en mijn fchat t a En het genot daar van geen aasje nu: cn had. * In--  ty* LIEFDE DOOR WONDHEELïNG. „ Indien fjw Gunst, uw Kunst in hoopelooze ftonden, h Geen middel ,nog geen hulp, had voor mijn fmert gevonden f „ Ik ben, al wat ik heb, verfchuldigt aan uw zorg ; „ Nu werd mijn Dankbaarheid aan uw een vaste borg. '„ Een daükb're ziel wil den behoeder van haar Leven, „ Al wat haar dierbaar zij, graag in erkent'nis geeven ; „ Eischt nu,wat gij begeert, dat ik U, waardig Man, >, Behoudens Eer en Deugd, Grootmoedig geven kan; „ Geen fchat is mij te kleen, die'k heb in mijn trefooien; „ Dat mij verkrijgbaar is, dat zij voor uw befchporeil; „ Waar mêe dog kan ik hem voldoen , die alles geeft s „ Waar door een doden, zoo als ik, op nieuw herleeft. De Wijsgeer, als een Man vol van gevoeligheden, En nimmer nog gehuwd, aanhoorde deze redsm Met een bedaardheid en een zagtheid van der» Geest, Die hem tot aan zijn eind fteeds eigen is geweest, En na een ftille Hond, die wond ren uit kan werken, Wanneer de Ziel, 'tgeen in den boezem zit, doed werken. ■Sprak den geleerden Man, die Zielen taal verfiond , Aldus tot d'Ed'leVrouw uit zijn fiuweele mond, „ Dat Ik, Hoog Ed'le Vrouw, door mijne Konst-betragting, p De gunst verworven help van uwe gunst en achting. „ Dn  LIEFDE DOOR WONDHEELïNG. 193 „ Dat Edelmoedigheid aan dankbaarheid gedenkt, j3 Is mij meerwaard dan Goud, het geen men deArtzen fchenkt. ., Hei is niet altijd Goud , het zijn niet a'.tijd fehatten , ,, Die het gevoelig van erkentenis bevatten ; Dat men een Hippocraat met giften mild beloont, Is billijkj, maar, wanneer de Deugd zich glansrijk toond, „ Wanneer een ed'le ziel betaald met edel denken, ,, Dan acht een grodtsch gemoed geen guldene gefchenken. „ Dat vaak de Woekerzugt, een Alchimist verriet In 't kleed van Avicenn, mijn hart verraad zij niet. „ Ik heb gevoel, Mevrouw, op 'tgeen mij thans bejegent, v Ik ben van mijne kant met overvloed gezëgent; „ Blaar eene zaak ontbreekt aan mij dit oogenbiik, ., Dat is een Echtgenoot, die denkt gelijk als ikj „ Ik heb in uw Perfoort bij 't heelan uwer wonden, „ Zulk' een volmaakte Ziel, Mevrouw, in U Gevonden, „ Is 't waarheid, dat ge aan mij uw Leven fchuldig zijt? 5, En meent gij het oprecht, het geen gij thans belijd ? ,, Zijt gij oprechtelijk het al aan mij verfchuldigt ? „ Wel aan, dat dankbaarheid ook mijnen Schedel huldigt; Is dan uw Leven 't mijn, dan zij mijn Leven 't Uw. 'ï 's billijk, dat dar. zulk lief Leeven feamenHuw» N „ Dit  i94. LIEFDE DOOR WONDHEELÏNG. Dit zagtelijk gezegt, dit teder aangedrongen, Heeft op dat oogenblik het huwelijk voldongen: Mevrouw erkent het recht, dat haar Geneesheer had ; Zij fchenkr hem hare hand, en met haar hand heur fchat. Men zag geen Ed'ler Paar, geen hartelijker zinnen , Geen eedier Zielen, Geen voortrcff'lijker beminnen, Geen deftiger beliuit, Geen wel vereend verhand , Dan in dit Edel paar, de Bloem van 'tVaderland : En 't geen het zeldzaamst is, dat bij 't ontijdig fterven , De Edelmoedigheid zijn Schat tiet elk zijn erven , 700 dit geen voorbeeld is van deugdrijks ziels gebied, Dan heeft bcleezenheid nooit zulk een voorbeeld niet: Zie daar dan, Lezer, dit geval en deze reden Dichtmatig U ontvoud , met alle omzichtigheden , Wel waardig zulken Man, en zulken Echtgenoot, Wier achting in mijn Ziel zal wconen tot mijn Dood. V. «Sc V. KORT-  Jf^^0r.t Jan, een broeder van het Gilde van Crispijn, Een knaap , wat klugtig, zoo als meest de gasjes zijn, Die Pek-draaden Spinaal hanteeren : Kort Jan was eenen van die Heeren , Die bij hec pasfen van de Schoen Aan eene Mooije Meid ligt beedlen om een zoen, Kort Jan, die in de Rijkelnis buurt, Een Pethuis, Kelder, of een Voorhuis had gebuurt, Kreeg om zijn Grappen en zijn kuuren , Klandifie van fchier al de Buuren* Voor al van Naaiftertjes, Dienstmeidsjes net en fier, Ja wel van Juffers of ecu mooije Kamenier: Was er een Schoen of Muil tc meeten , Kort Jan wierd zeker nooit vergeeten, De Dames trokken zelfs de netfie Kousfen an, -?u;t mooije klinken, voor de Maadtok van Kor of Jan.' N 2 Hjet :k o m t j omhelzen op een brug. getje ontfaan is , als betekenende getrouwe Liefde en heul tot der dood toe, boe bet zij , deze fcbrand're Rechtsgeleerden neemt uit ait geval gelegenheid , om naar Rechten te onderzieken in boe vérre eene Vader Macht beeft over eene Dichter ? en of de Infchiklijkheid niet fomtjds moet overwegen tegens dwang ? tot dit onderzoek wijzen wij den Lezer tta 's Mans werkje : maar dewijl zijn geval van een treurige» uitkomst was , hebben wij er een van onze dagen dat een vrij vrolijker uitkomst bad , Gij kunt bety Lezer, bier neven vinden onder den Tytel van de Loener Maaltijd of Kinderfout, vergeven door gevoel van zelfs gebrek , V geval is gebeurt, zoo als dezulke thans niet heel zeldzaam zijn zints de Franjche Galanterie enze rijke Koopmatts Dogter om een beuzeling febaeken, dan bebalveu dat , zijn er dergelijke gevalletjes meer bij onze Natie zelve bekent ; Amfterdam alleen heeft er verfebeiden opgelevert. Het vermaard ge-val van Arlequin met de Stad Jerujalem in een Rarikiek , waar in lij het Meisje Schaakte, 't Geval van zeker Graaf en ook die van tentgen bekende Gelderjehen Edellieden enz. zyu bier ook ivei bij kunnen, dog wij laten dis voor een and'ren svsr. DE  B E KINDERKOU!' VERGEVEN DOOR GE VOEL VAN ZELFS GEBREK, : Stad , de wijdvermaarde Stad , Europas Goudtrefoor en fchat, Waar het vernuft der Koopvaardije Het heil is voor heur Buigcrijc : Die Stad had binnen haare Muur Een rijken Man van avantuur, Een Koopman , die aan vele monden De kost gaf, zoo zij 't werk verftonden, Waar zijn Fabriek door bleef in ftand, Deez' Man had eenen fchrand'ren kwant, Een Jongeling van deugd en Eere, Juist na zijn wenfehen •en begecre , Waar van hij nooit een weerga vond; Zon dat het alles op bem ftond , o F 'tjour-  DE LOENER MAAL T IJ D. ?t Journaal, het Schuldboek, Wiffeibrieven, Beftierde hij na zijn believen , De Kaffa, 't Zilver en het Goud , 't Wierd al den Jongeling betrouwd: Kort om, het valt niet vremd te gisfen, De Meester kon den Knegt niet misfen. Maar wat gebeurd een poos daar naar? Den ouden Heer werd Weduwnaar : Een fchoone Dogter frifch van Leden, En onbefproken in heur Zeden, Kreeg fints vrouw Moeders Sterrefuur, Van het Huishouden het beft uur: Maar door het daaglijks Converfeeren, Kon zij het uit haar hart niet wceren, Dat ze achting ja zelfs liefde draagt Voor htm, die 's Vaders handel fchraagt, Knaap, Edhart, zoo ik hem wil noemen; Kon ook zijn Liefde niet verbloemen; Eerst fprak het oog, daar na de mond, En liefde floot een ftil verbond; Maar hoe het met Papa te Rellen ? Dat was het dat hun hart moest kwelles. Zn  zot S) E L Ö ENER M A \ L T IJ D. Zij zwijgen zelfs tot kwijnens toe ; In 't end , da Knaap van famm'Ien moe, Schoon met de zaaken gantsch verlegen, Gebruikt nu eerelijke weegen ; Hij fpreekt zijn Meester henschlijk aan, En zegt, hoe dat de zaaken daan, Hij fpreekt eerbiedig , naar behooren , Hoe hem de Dpgter kon bekooren , En was hij niet zoo groot van magt, Hij was van Eerelij k gcliagt, En onbesproken in zijn wandel, Bedreven in des Vaders handel; Des , zoo \ den Vader 'i kon verftaan , Liet hij hem vrijelijk beraam Om hem de Dogter toe te zeggen, En het bedaard'lijk te overleggen , Hij zegt den Vader meer, en meer , Zoo 't voegt een Jongeling van Eer , Hij meld, dat hij hem alle dagen Als Vriend ten eeten wilde vragen, En dat zijn Dogter fteeds er bij Geplaatst was aan zijn groene zij; Dat  DE LOENER. M AALT Ij D. nc5 Dat Vriendfchap en gemeenzaamheden Het hart der Liefde had beffreden, Dat goed gedrag en Eer en Deugd De Leidslien waren van zijn Jeugd. Hij tragt des Vaders hart te winnen, En zegt, dat hij niets zal beginnen, Dan 't geen hem Eerlijk met fatzoen, Als Eerbaar Minnaar ftaat te doen. De Vader is ftraks opgeltoven; Hij kon zijn ooren niet gelooven. Hij drijft, daar Toorn hem overwint, De Minnaar buiten van zijn Kind; Ontzegt hem Dienst, en Huis, en Tafel, Hij mengt een miffelijk gerafel Van razen , tieren , onder een , En daar meê gong den Jong'ling heen. De Dogtcr moest het nu vergelden, Het was al Gramfchap, Woeden, fchelden, Tot dat hij ftraks zijn eenig Kind Ontzet van alle huis bewind ; Hij doed haar in een Kamer fluiten, En drijft zelfs Knegt en Dienstmaagd buiten, O Want  aio DE LOENER M.AALTIJD. Van wien zijn agterdogt mistrouwd, Dat hem de Liefde - list iets brouwd. Maar weinig dagfc hij dat het dwingen Van twee verliefde Lievelingen , Geen Yzer, Vuur en Staal, en Lood Ontziet , ja zelfs ook niet den dood. Nog minder dagt hij, dat de reden En goed gedrag, en goede zeden, Bij fchrand're Mannen meerder geld, Dan hovaardij en forfch geweld. —— Ik ga des Vaders gramme kaaken Befterven doen en fchaamrood maaken ! Hij had een Zwager, door den Trouw Behuwlijkt, bij zijn waarde Vrouw ; Dien Heer begreep dat zijne plichte Hem riep te zorgen voor zijn Nichte, Die Man kon 't Menfchelijke Hart, En wist hoe veele Ramp en fmart Een al te ftrenge tugt kon laaarep : Beleezert , en in kunde ervaren , Was hij ook bij zijn Broer geagt, Als zorg en Vraagbaek van 't Geflagti Dog  DE LOENER MAALTIJD. au Dog nu had men heel ftil gezweegen ; Dit brogt den Man aan 't overweegen, Wat dog -de reden wezen mag , Dat hij Nigt Ceetje niet en zag'! Dat Jonker Eelhart als voor heenen Niet fomtijds bij hem was verfcheenen! Hij murrnureerd nog boven dien, Dat hij te Broershuis had gezien Een Juffrouw om het huis te houden, "t Geen men aan Ceet je toebetrouwden: Of Zwager, nog niet afgdeeft, Veel ligt zich niet ten Trouw begeeft! Liep alles door zijn zinnen dwaalen, Dat er iets was, en iets moest faalen : Des doet hij Eelhart eens ontbien, Of hij uit zijnen Mond misfchien Den draad van deze kloen mogt vinden ? Een wijs Man is niet Ligt te blinden j H:t denken , Reden j Overleg , Wijst hem in 'c düister zelfs den weg. Heer Eelhart koomt; Oom vraagt wat reden Er zijn, dat Ce et je, braaf van zeden, Os E»  212 DE LOENER MAALT IJ D. En hij 5 zoo zeldzaam zijn vervreemd ? De Deugd,die nooit met Logens teemt, Heeft E u. l ii a r t s mond opregt ontflooten , Hij wil niets mind'ren, niets vergrooten, Het geen zijn zaak verbloemen mogt, Maar heeft in Liefde heil gezogt, En ondanks alle bitterheeden , De zaak volkoomen gaan ontleden. Heer Oome was volmaakt voldaan, Hij fprak bezadigt Eelhart aan; En ze^t, zwijg ftille en wild niet kwijnen, Uwe cn mijn Nichte's zaak is mijnen , Ik zie iets in uw braaf gedrag, Dat ik gaarne in een Jongman zag; Ga heen , gij weet ook van mijn ziakea. Ik heb ook nog een Noot te kraaken, En iets te brokken in den brij, Dat Nigje Cketje wagt van mij ; Is het dat gij opregt van wandel, Zijt in onfchuld'ge Liefd.n handel? 'k Beloof U als een Man van eer, Dat ik U voer mijn Neef begeer! Ik  DE LOENER MAAL T IJ D. m3 • Ik zal LT nader onderhouden, I Maar eerst gaan fpreeken met den Ouden; Gij, houd U eerbaar, heufeh en ftil, Tot ik U nader fpreken wil! De Knaap op dit verhaal bewoogen, Nam affcheid en is heen getoogen. Intusfchen kleed zig Oomcn aan, En is na Broeders huis gegaan; Die fpreeken beiden van de zaaken, Die Ce et je en haaren Minnaar raaken , Dog al wat Oom beredeneerd, Het is bij Vader gantfeh verkeert, Of Oome fpreekt van de gevolgen ; De Vader is en blijft verbolgen; De wijze Zwager, niet te min, Houd aan, en toont bedaart van zin, Dat Broeder aan 't geen was bedreven, Zelfs had gelegenheid gegeven, i Hij haald, daar het op tafel lag, Hei Boek van Cats ook aan den dag; [ Hij toond hem duizend Vrijerijen , f Die tot verdriet en ramp gedijen, O 3 Wan-  2ï4 DE LOENE R M AALT IJ D. Wanneer het vuur komt bij het ftroo: Hij toont hem aan , dat ook alzoo Hij Ce et je in haar eerste Jaaren Voor zulke vonkjes moest bewaren: Dat, daar nu Moeders oog niet zag , De zorg op zijne Schouders lag : Hij gaat nog verder, toont met reden, Dat om zijn üogtcr te belleden, Om aan een Man te zijn gctroud, De Deugd veel meerder Geld dan 'tGoud: Dat EuiURT, lèhoon niet rijk van haven4 Een deugdzaam Borst was en een Braven ; Hij roe rit voor al op kundigheid , In 's Broeders zaak en koop - beleid} En dar dit zijn Comptoir en zaaken Van tijd tot tijd nog zou volmaaken, Ja dat zijn naam, en roem reeds groot, Vereeuwd zou blijven na zijn dood, _ Indien een braaf Perfoon met eeren Op zijnen naam zou negotieeren, En hij verzekerd konden zijn, Dat hij bevrijd bleef van 't Chagrijn ,  DE LOENER MAALTIJD; *i$ tGeen Ceetje Nicht zou moeten lijen, Kwam er een Jonker om te vrijen , Die fchoon hij Geld en Goed'ren had, En Lichtmis was met al zijn Schat; Een die met Koets, Fourgon en Wagen, In 't end het bree pad op zou jagen, En brengen dus het goedje door Van zijn Vrouw's Vaders rijk Comptoor, En 't antwoord word ; komt iemand manen ? Mijn Heer woond heden te Vianen! Dit en meer reden van gewigt Wikt Oom in fchaal en evenwigt : Dog wat hij met beleid mogt melden, Het kon niets bij den Vader gelden; In't end, doe Reden hier ontbrak, Haald Oome Heemskerk uit zijn zak, En leest in 't Hoofddeel over 't kuffchen, 't Gevolg van Liefde vlam te bluflchen. Hij roert hoe treurig Heemskerk meld , Daar hij, wat Heulen is, verteld ; 't Geen uit het al te harde dwingen De Dood was van twee Lievelingen, O 4 Die  *i6 DE LQENER M A A L T IJ D, ] ie faamen vloden op een pad ; En bei verdronken in het nat. »t Geen Vaders harte zoo kon knaagen , Dat hij 't beftierf in korte dagen : Hij brengt nog meerder onder 't oog , 01' hij zijn 's Broeders* hart bewoog j Hij iaat zicL dus zoo van ter zijen, Ook nog een kleen fchempfchootje ontglijen, Hij zegt, hoor Broeder ! kort en goed ; Hoe kv aamt gij aan fortuin en fpoed , Indien mijn Vader in zijn Leven, Mijn Zuster U niet had gegeven. ? Ci bad do£ zonder deeze Bruid Voor uwe zaak geen koop'ren duit : Of rekent het, in deeze Landen , Een deftig Koopman 't zich tot fchanden , Zijn Dogter in haar ted're Jeugd Ook uit te huwen aan de Deugd ? Eilieve ga met mij eens mede , En laaten wij ter beurze treden ! Ik vi id er meer dan duizend tal, Gelijk aan zulk een trouw geval, , Be-  DE LOENER MAAL ï IJ P, %i? Beraad U wel, 'k heb LI geraden: En duid gij mijnen raad ten kwaden, 't Gevolg blijft dan voor U in 't end, En voor mij ook mijn Testament; Gij moogt dan C eet je Nicht verdrukken; Doe, wat gij wilt,'t zal nooit gelukken, Dat gij haar uittrou * d buiten mij , *k Ben Voogd des Boëls , zoo wel als Gij! Dit zeggend, gong hij toornig heenen ; En liet den Stijfkop z tten fteenen ; Die echter , zints dit ondtrhoud , Met zagter oog de zaak bcfchouwd, Maar niet te min, 't bleef harrewarren, En der gelieven zaak aan 't marren ; Dan wat gebeurt ? een oude Meid, Die ook wist bij ervarendheid Wat Liefde zij en haare togten , Waar door een Meisje word bevog'ten , .Als zij oprechte Weermin draagd Aan eenen Knaap, die haar behaagd ; Die Dienstmaagd had in 's Moeders leven • Een proef van Liefdezorg gegeven. O s Wijl  'fli8 DE L O E N E R M AALT IJ D. Wijl C eet je 's Moeders eenig kind, Van haar getrouw fteeds wierd bemind, Zoo dat zij van al heur fecr'eten Het waare en 't fijne kondfë weten , En dat geen wonder: want zij had Zelfs van de Wieg en Bakermat Als Min het Meisje mogen zoogen, En nu tot Vrijster opgetoogen ; Dus bleefze aan 't Kind van haar Mevrouw, Als 't ware een tweede Moeder, trouw. Zij wou ondanks des Vaders kuuren 5 —. Zig bij geen andere verhuuren, En was zoo , als het bleek in 't end, Van Oome de Correfpondent: Dus lietze, door een kier of reetje Soms Eelhard praaten met zijn C eet je, En ftond , zelfs onder haar beleid, Een Kuchje toe van eerbiarheid, 6! Als de Liefde 't regt wil meenen, Dan dringen Kufchjes door de fteenen. De Dichter Hooft in Liefdes fleur Zoende aan den Ring wel van de deur. En  DE LOENER MAAiTÏ] Df g*$ En Westerbaan den Vederzwaeijer, Die zoende 't windje van den Waijer, Die 't Liefje wemelde a3n heur mond; Ja Nafo kuschte zelfs den grond ; Waar op het Schoentje had getreeden Van zijn Corinna vlug van Leden. Hoe menig kusfcht er van zijn Lief Een Snuijfdoos, of een Minnebrief 9 Ja Flora fchonk heur Zeplnjrosje, In eenen Ruiker wel een kufchjc ; In een woord, daar de Ziele mind , Daar heelt men zoentjes van de wind , De Geesjes brengen aan elkand'ren, De Zuchjes over, d'eene aan d'and'ren ; Zoo ook , bragt van deez Lieve twee, In de opgefioten Leger - ftee , De Liefde zelfs haar denkbeeld over. En vormde ook Eelhart tot een Rover, Of Schaeker, van zijn harte dief, Zijn Levenslust zijn Ce et je Lief: De List, in Roozendaauw gedooken , Had eindelijk het zoo beffooken,  220 DE LOENER M A A L T IJ D. Dat men na minnelijk beraên , Nu met elkander door zou gaan; De Knaap beftcld vroeg voor het dagen, Een vierfpan Paarden met een Wagen, Juist toen Papa was uit de Stad; Wijl hij een Vifchpartijtje had ; Waar hij met and're Vrienden, Heeren , Collegie Broeders, zou Dineeren , En knoopen er het nagtjen aan , Om in de pret eens voi te ftaan. >t Gezelfchap , elk in een Calesje , Had zijn Beminde of Maitresje: Zoo had Papa den Weduwnaar, Ook zijn gekamert Wederpaar, Zoo als men weet dat Krclis Louwen, Op 't Wagenkrat ons wist te ontvouwen, Te weten , in ons Landje lief „ Was Hoer een Hoer, en Dief een Dief; „ Een Kar, een Kar, een Wagen Wagen; „ Maar nu men in deez dart'le dagen, „ Een Hoer mag noemen een Maitres, » Een Kar of Wagen een Kales, „ En  DE LOENER M A A L T IJ D. 231 ,, En dan een Dief een poletijken , „ Nou moet ons Landje lief bezwijken. Dat blijft zoo, en is zoo geweest, Zints men van Volks g'ebreeken leest. Ter zaak, 't Partijtje dier Gezellen , Zoo als 't gerugt mij wou vertellen , Was nu tot Loenen aangelegt ; Of elders , digt, of aan de Vecht. Een ander fpreekt het weder tegen , En zegt, het was öp Hallefwegen, Waar fteeds veel Luiden van Pleizier Een toer doen na (Harddravers zwier; Nu dat is 't zelfde, waar 't mogt weezen: 't Geval is waar, men zal het Lezen. —• Terwijl 't gerecht word opgedischt, En Vader niets van C eet je gist. Komt daar een digt geflooten Wagen Met vier Harddravers fnel aanjagen, Ter Stal in, flux de deuren toe ! Want al de Paarden waaren moe, En hard in 't Zweet; men doedze drenken , De Voerman laat een Borrel fchenken, ,Ter  UE LOÊNER MAALT IJ VA Terwijl men 't Paarden - Span vast voert: De Scalknegt ftaat terwijl en loert, Wie of in 't Rijtuig dus geflooten , Mogt zitten van deez Togtgenootui; Het was aan hem geen vremd geva!, Indien hij er na raden zal, Vermits hij ze lfs , ook wei Gelieven, In zulk een togtje kon gerieven : De Heeren Van 't GezcKchap mee, Die rezen faamen van heur ftee. Om eens den Wagen te begluuren $ En wie er inZat, aftctuur :n : Papa met Liefje aan zijne zij, Die was het allereerst cr bij, Hij ligt de klep van 't Wagenkleedje Eens op; eft ziet zijn Dogter Ceetjè Met Eelhart zitten agter aan ; Hij bleef ontfield en ftokftijf haan $ En kon van fchrik geeii woord meer fpreekerb 't Gezelfchap, die dit ook bekeken, Zijn alle van de fchrik beroert $ Verbaast, verwondert, cn vervoert,  DE LOENER M A A L T IJ D. 223 Tot dat een Heer van kunde en oordeel, Sprak in der Liefde zaak tot voordeel, Hij neemt ftraks Ce et je bij de hand , Met haaren Eelhard den Galant: Verzoekt haar vriendlijk aftetreeden I Hij fpreekt den Vader aan met Reden, En toont hem aan, dat zijn gedrag Ook zelfs niet door den beugel mag. Dat daar hij 't Meisje tragt te dwingen, Het hem niet paste om zulke dingen Zelfs te bedrijven in het ftil, Met een Maitresje na zijn wil' Dat het dus best was beider fchanden, Te dekken door de Echte banden, Te knoopen om de Rechterhand Van zijn wel wettig Huwlijks-pand f Te meer, wijlaan 't geen was bedreven, Hij zelfs de oorzaak had gegeven ! Naau fprak dien Heer, met goed verftand, Of alles was op Ceetjes hand. Geen een, die Eelhards heofcheid kenden, Die ook niet alles aan en wenden.  DE LOENER MAALTIJD. Om eer de zaak tot Amfterdam , Aan brave Lui ter ooren kwam, De Fout van Ceetje en Vaders vlekken, Maar in de Doofpot toetedekken! De Dames,'t zij getrouwt of niet, Die namen deel in 't geen gefchiedj Zij fpraken, daar medogen fchreiden, Met tcd're aandoening tusfcben beiden , Zelfs 't lieffte dat Papa bekoort, Was nog niet van het Uegtfte foort , Zij had gevoel en tederheden. En wist Papa ook ta overreden. Vriend Eelhart fmeokt en Ce et je weent, Wijl Vaders hart nog kort verfteent Zoo week word, dat hij met ontfarmen , Zijn Kind omhelst met open armen, En zegt wel aan , mijn lieve Kind , Zie hier Uw Vader! Gij Uw vrind. Heer Eelhard! ik erken de krachten Der Reden, en uws Ooms gedagten, Had'ik zijn wijzen raad betragt, Dit Treuripel had ik nooit venvagt. Maaï  DE LOENER M A A L T IJ D; feaj Maar wijl 't geval niet 'is te keeren , Verzoek ik vriendlijk aan de Heeren , Dat men de zaak houde in 't Caché, 'K beloof 't gezelfchap een Soupé, Zoo deftig als men ooit kan geven , Als 't jonge Paar is aangefchreven , Als wettig Bruidegom en Bruid • Dat woordje was 'er nauwlijks uit, Of 't juichen hik en fleil toe drinken , Gong langs den wand der kamer klinken j De Dametjes mooi geblanket; Die zaten nu in volle pret, Maar bloosden fomtijds in die vfeugde , Om Ceetjes zee'igheid en Jeugde; Waar in iets fchoons iets Eerbaar blonk, Van een oprechte Minnevonk: Haar hand in EelHarts hand beftorven; Des Liefdes vollen wensch verworven; Haar Minnaar en haar Vader wéér; 't Was alles Lief, aandoénlijk, teêrl Een elk trad in zijn eigen harte j En Leerde hoe Liefde 't al kan tarten} P Dar  &2 ders gouden ketting jlal en in de Tuin begroef, waar pp de Meid hafcbuldigt , gevat wierd, en door pijn belijdende gpfgbavotteerd ftond te -worden , indien n;et den Boer in het fchojfelen van de.i Tuin (Ie ketting gevonden bad met and're fnuifterj door den Aexter aangebragt, de Meid, Vrouw en Man zijn mij nabij bekent geweest, — Maar gerugt maakender en Algemeener bekent is het geval,dat ons lust om onder den tijtel van de Paerelfnosr bier in fe vlegten , alles ■wat er in vermeld word is hoofdzakelijk bet gebeurde , eenige dog zeer weinige bijvoegfels bedekken de naamen en plaats , gelijk dit in alle onze Vertelzels zoo veel mogelijk is word waargenoomm. p3 SJE,  'k JPTeb lust op dit papier een Rechtsgeding te boeken, Hoe eenen Rechter zich onfchuldig laat verkloeken, Wanneer den klager in den febijn getuigen draagt, En onvoorzichtigheid Onfchuldigen beklaagt, Die geen bewijzen- heeft, dan zijn oprecht geweeten , Wijl hij ondanks zijn Deugd ter pijnbank v/erd gefmeeten. 't Geval , waar van ik fpreek, hoort t'huis tot zek'ren Dam, 't Is ieder een bekent, hoe een onnozel Lam, Een eerbre Dienstmaagd , bij; een Juffrouw kwam tc zoenen, Om haare dienstbaarheid om loon met trouw te toonui. De Dame was van ;t foort, dat vol wantrouwen was „ Kijvagtig, kregel, en hooggicrig op den tas : Boosaardig van gemoed , veel erger dan Xantippe, Een fpitfe neus en kin, cn fijne dunne lippen; Tweemag're kaaken, bleek, holle oogen, en rood haar. Als of ze een Hekalé, of een Kolrijdffcr waar : ' of Zaligheid zou koopen : En over honderd jaar, zijn wij te zaameu dood , En of mijn Baas verbied tc fpreeken van 't kleinood j Kijk , om mijn zaligheid door liegen te verliezen Al ben jij Geus Sinjeur , wil ik de Biecht Verkiezen. i\'a dit oprecht verhaal , uit een oprechten mond , Was 't of den goeden Oom als fpraakelöozen hond : Zijn ziel was hier verdeeld, door gramfchap en verblijdde Hij had met zwijgen, of met fpreeken, nu te ftrijden : Hij roept zijn vriend, die hem als een gebuur verzei d, Aan wien hij het geval 't geen hem ontmoet, verteld: Pleegt raad ; belluit hier op' den Bkckers knecht te vraagen: Of hij, desnoods, hier af getuigen zoude dragen. Zijn vriend een li-brander man, fchrijft met een potloot aan lu zijn Memorieboek, wat hkr is omgegaan. Hij vraagt aan jurgen, en aan Trien , in 't wasférs huisje,Om 't teel; nen van haar naam, al was 't maar met een kruisje; Dit doen zij beiden, houden woord, en zeggen dat Zij tuigen zouden, zoo men hen riep in de Stad, Élie  DE PAÉREL'SNOER. 235 Hier mede is Oome met zijn vriend naar huis gewandeld, Beradende, hoe nu met deeze zaak gehandeld? Men fchrijft. aan Nicht een brief, hoe dat men had ondekt, Den misflag van 't geval, dat haar tot Eer verftrekt. En dat het aan haar ftond, om nu te procedeeren, lot fchacvergoeding, en het vol herftei in Eeren : Het Meisje las den Brief, ontfteld, en aangedaan, Dog vond uit louter vrees, 't vervolgen ongeraên: Zij leefde nu gerust, en had haar Leed vergeeten , En beefde zoo den wond op nieuw wierd opgereeten. Zij had beproeft dat fchoon hier de ontfchult zelve fpreekt, De Pijnbank aati 't gemoèd de fterkfte banden breekt: Partij had geld en goed, den Koofdfchout daar en tegen, De Schepensbank, waar voor zij 't Vonnis had gekreegen, Dat was haar ,-te geducht, en midd'len had zij niet: Des wilde zij veel eer opkroppen haar verdriet. Zij bad haar Oome dan, dat hij 't verzwijgen zoude, Dat zij in al haar doen op haaren God vertrouwde. Dus bleef als nog de zaak verborgen en gantfeh ftil. Maar ziet! wat het geval, en 't Godlijk Recht nu wil , Die Majcfteit, fchoon door de tijd iets raakt verfleeten, Dat onrecht vaak bedekt houd nimmer iets vergeeten! Z09  24o DÉ P A E R Ë L S N Ö E R; Zoo bleek het in de zaak van deeze onnos'le Meid $ Een zonderling befchik Volvoert Voorzienigheid, De Dienstmaagd op een tijd ftaat op de ftoep te fchrobberi i En wijl zij bezig is met dwijlen,- flijpen, tobben, Komt daar een Vaarens gast ter ftracten langs gegaan, IMog met zijn buisjcn, en zijrt bruine pekbroek aan. Met een paar knopen van de grootfte Ducatonnen, Bezilverd en begoud , door vlijt op Zee gewonnen j Een Nankins Boezeroen, een Vlag om zijne leen, Betoonde dat hij wel iets meer was, als gemeen. En wijl der Zeemans wijs, wanneer zij 't Zeildje ftrijkeri In 't Vaderlandje lief, is Meisjes te bekijken. Het bloed van 't Vaderland kruipt daar het niet kan gaan y Het Hollands blank Lokt dog den bruinen Zeeman aan. Dus ziet mijn Zeegast ook ons Meisje eens ondef de oogen* Zij ziet hem insgelijks , ftaan beiden opgetoogen; Stokftijfy ontftcld, verzet, en na een zugt twee drie, Vliegt hij haar om den hals, Zijt gij 't mijn Lieve Mie? ó Ja, gij zijt het zelfs! mrjn Lief! mijn uitgeleczen ! Hoe komt gij hier verzeild ? in Zeeland kan het weezen ? Zijt gij getrouwd? — ben ik mijn Lieve Mietje kwijd? «. Waard gij uw woord ontrouw ? — beleeve ik deeze fpijii Komt  JJEPAERELSNOER. Komt antwoord Lieve Mie! indien ik U moet derven, Neem ik op ftond weer dienst en ga weer Zeewaards zwerven: Spreek Mietje! — huild gij? zeg, waarom dog zoo gefchreid? Wat deerd, wat Iet U dog? {preek op mijn Lieve Meid! — Dus fpreekt de Knaap, dringt aan met allerhande woorden, Zij antwoord fnikkende, wijl fteeds haar reden finoorden ; Ze Erkon den Jongeling, den wel beminden vriend, Die ook befchnldigd was, gelijk zij , onverdiend : Zij tragt, zoo veel zij kon , haar ongeval te heelen , Maar wat zij doet of niet, het woord moest uit de keelen : 'Hoorzegtze! Denk aan mij uw Mietje Lief niet meer: 'k Ben alles kwijt, mijn Naam, mijn Faam,mijn Trouw, mijn Eer: Gij kunt onmogelijk mij als voor heen aanfchouwen: Gij zoud een Vrouw, te hoog, te veel gefchonden Trouwen, Bedriegen, wil ik niet; laat mij mijn Lieve vriend In mijn onfchuldige Eer gefchonden, onverdiend : Laat mij mijn ongeval in ftilte maar betreuren! Zij weend en knikkeknied , hij van haar niet te fcheuren, Vrsagt, waart gij dan getrouwt en Wecuw ? — Neen,neen,ó neen l Zijt gij verlooft op nieuw?— aan wien? — Og aan geen een! Hebt gij een ongemak of andere gebreeken ? Nean, waarde Gerajd, neen! —> wel wilt rondborstig fpreeken, Q Hek  #3 D'E PAERELSNOER. Hebt gij een Kind gehad en vreest gij dan voor mij ? Neen, waarde Gerard, «een! 'k was nooit zoo fnood een prij! Wel laat gij door uw Oom, of and're vremde dingen, Om opgefbrven goed , in vremden dienst U dwingen ? Neen, waarde Gerard, neen ! Word gij gemaintineerd Bij dezen Rijken Heer ? vSpreek op, zeg wat U deerd! — Ach GjE rard hoont gij mij ? zoud gij dit van mij denken ? — Neen: Daarom zult gij mij terftond uw Trouw weer fchenken! Ik kan, niet Gerard! neen! — Waarom niet ? vraag niet meer! Zjjt gij gefchavotteerd? — Ach Gerard ja, mijn Eer, Mijn vreugd, mijn Jeugd, mijn Roem, ja alles is verboren. En gij mijn Gerard, Gij, wien ik had uitverkoorwi, Gij die mijn Hart bezat, Gij zelfs zijt ook beticht; Om U, omU mijn vriend; viel mijne kragt te ligt, Ik heb door pijnen zelfs, onfchuldiglijk baleeden 't Geen ik nooit heb gedaan — Zij zwijmt, zij Haakt haarreden: —'• Zij wil vervolgen in 't verhaal wat is gefchied, Begint te fpreeken, maar vervolgen kon z;j niet. Dan daar zij nederzijgt, heeft hij haar ftraks vervangen, Hij blijft aan haare Zij, aan zijnen boezem hangen, Dus beiden fpraakeloos, vergaart er volk op ftraat, Men brengt ze in 's Heeren Huis , een fchrander Advokaat, Deez  DE PAERELSNOER. 043 Deez had in zijn Salet het alk-s afgcluifterd , Het geen elk hunner ftil elkaar had aangefiuiftert>j Verzoekt dat ieder nu in ftilte maar vertrekt; Schenkt wijn, men langt azijn, dit heeft haar opgewekt: Gebied daar op de Maegd om dad'lijk te openbaren, Wat ongevallen dat haar overkomen waaren; Dreigt, zoo zij fchuldig was aan een Dieffchuldig feit, Dat haar op 't oogenblik den Huize werde ontzeid 1 Maar, zoo het waar was, dat ze onrfchuldig had geleden, En zij met goed bewijs de zaaken konde ontleden, Dat hij dan op zich nam herftel van Faam en Eer. Hier op belijd zij 't al rondborftig aan haar Heer. Zij toont de brieven van haar Oom en van den Bleeker, Er was geen tvvijffel meer, haar zaak was echt cn zeker: Des fprak den Advokaat, ik neem uw zaak op mij, Stel maar, op mij gerust, de zorgen aan een zij: Ik ha voor Eer en Faam, en uwe Deugden borgen, Hebt gij geen Geld en goed, Ik zal U Geld bezorgen. Ik zal met mijne Beurs tot troost in dit uw lot, Voor alles borg ftaan, en ter Zaak zijn in 't verfchot. —» Gij Vriend,- zult uwe Bruid van mij;:e hand ontfangenf — Is zij gegeefleld, Heer, zij is nog niet gehangen, Q a . |k  244 DE PAEHELSNOEL Zegt Gerard, 'k wil dat zij na Regt verecrlijkt word, En komt gij. voor 't Proces, mijn Heer, nog Geld te kort. ïk heb een goede Beurs, Rijksdaalders en Ropijen, En kiften Cargazoen, Damasten, Chitzen, fpreijen, 'K voer uit als derde Waak, als Stuurman keer ik weer; Ik heb fortuin gemaakt, dat is voor haar, Mijn Heer! Ik zal aan uw Mevrouw mijn dankbaarheid betoonen Met flukken zijde Stof, en U Cordaat belooneu: Befchermd gij ilegts de Deugd van deeze onnozelheid; Mevrouw en 't Huisgezin, elk heeft medogendheid. Dé Traenen biggelen langs ieders roode wangen; Elk die het Schouwfpel ziet, deeld ook in die belangen :_ De ft©ere Zeebonk weend, dog troost ook niette min Den neergeflagen geest van zijne ZiJsvrindiu. In 't end,, na dat den fchok der driften was geweeken,. Begint den Advokaat van 't geen behoort te fpr.eken. Roept eenen Procureur, die febrijft en Atteftecrd, Al 't geen men tot bewijs in het Proces begeert. De ftukken , alias klaar ten dienfte van de zaaken, Gaat men zich in der IJl tot reizen vaardig maaken. Men huurt een Jacht met Pracht, zoo als me in Zeeland bout, Het mager wel op ftaan, op Reek'ning van den Schout: Men  D E P A E R E L S N O E R. 245 Men kon voor ditmaal op goe voorraat vrijelijk te^ren, Op kosten van 't Proces en 't zeeker Triomphceren. Gerard zou Stuurman zijn, en voeren met het Jagt Zijn allerlieffte Mie, als zijn geliefftc vragt. Men Land in 't ende in de Stad der Tegenheden, * Waar deeze onnos'le Meid onfchiddig had geleden. De Juffrouw, die de Meid de fchuld had opgelegt, De Rechter, die zich had misgreepeii in het Recht, De Bleeker en zijn Knecht, en Trien zijn ook ontboden, En Oome met zijn vriend, die had mén ook van noden; Kortom, de zaak na Elk aandagtig was verhoort, Was Recht aan alfy kant en overal accoord. 't Geding komt in Proces, en den Fifcaal in handen; Dees doende Recht in naam der Staaten van den Landen; Verklaart het Vonnis als onrecht, en zonder kracht; Eischt dat de Dienstmaagd als onfchuldig werd geacht. Zij word in Eer herfteld, en voor haar fchae verhaalen Moet Juffrouw, en de Schout een goede Som betaalen. De kosten van 't Proces, met al wat is verteerd, Moest tot den laatften duit haar weer zijn uitgel ee:d: Ter Puije van 't Stadhuis wierd Plechtig afgeleezen, Dat ieder deeze Maegd erkennen moest na deezen Q 3 ' Vin  t\6 DE PAERELSNOER. Van onbefprooken Trouw, van ecrelijk gedrag! En hier mee deed het Recht, ai wat het Recht vermag. En meerder kon men niet, want in gebeurde zaaken Kan nimmer fterveling veranderingen maaken: Des is Elk overtuigt: — de Lijderes te vrëen : Zij werd als Eerlijk fteeds begroet van iedereen. Den Lof haar 's Advokaats klom boven zwerk cn wolken ? Waar twijfling was in 't Recht, moest hij de zaak vertolken, Hij wierd de Vraakbaak van de wijsten van ons Land: En Ploos het alles uit door zijn fcherpziend verhand; Hij kon door dit en meer den grootflen roem verwerven, Die tot op deezen dag nog leeft, en nooit" zal fterven. — Gerard met Mietje dagt van dien ftond aan den Trouw. Waar in dit blijde Paar zou worden Man en Vrouw. Dan zoo men ons vermeld , eer zij naar d'Echtkoets treden, Was haar beminden vriend, haar Gerard overleden. En na deez nieuwe ramp, zoo treurend, is gefchied, Begeertze na dien tijd een and'ren minnaar niet. Zij kiest, om bij haar Heer akiji te blijven woonen, Om Eeuwig dankbaarheid dien Redder te betoon$n: Haar Oom, heeft zij, uit dank van het onrfangen Geld, Een rijkelijke) Som erkentlijk toe geteld. Ook  DEPAERELSNOER. 24? Ook Jargen-i cn zijn Trien, heeft zij gantfch niet vergeeten, Zij liet nieuw Laken, Chits en Burger opfchik meeten, En heeft ze met goed Geld en Eled'ren onderleid , Ten teken van haar plicht en zuiv're dankbaarheid. Voor Trien nog boven dat een Gouden Crucifixie, Een Ketting van Csrlijn, voor Jurgens binuedictie, Schonk ze een Tabaksdoos, daar de konst heel ongemeen , 't Geval van Duifje en Willemijntje had gefneên. De Bleeker, die om Geld de waarheid had verzweegen , Heeft boeten nog betaald, en dus geen duit gekreegen. Wijl Jurgen met zijn Trien, met een gerust gemoed, Zich na Westphalen bij zijn vrienden heeft gefpoed, Daar hij van 't knuultje, dat hij eerlijk had verkreegen, Met vergenoeging leeft in voorfpoed en in zegen. —— Hier mede was ik nu aan 't ende van 't verhaal, Maar een ding hoort er nog ten flot van dit verbaal, 't Is flegts een Jaar of tien , of korter nog geleden, Dat Mikt je ook den weg des doods is ingetreden, Zij heeft uit dankbaarheid haar Heer gelegateert, En is gantfch deftig in Begravinge vereert, Met al wat na haar ftaat, en hooger, kon gefchieden ~ Zij rust in 's Heeren graf bij ftof van Groote Lieden. Q 4 Zie  84? DE PAERELSNOER. Terwijl de Juffrouw, die dus de onfchuldige had geplaagd, Waar dat zij gong of ftond, met wroeging wierd doorknaagt. Verfmaet, befpot, gevloekt bij eerciijke braven, Dro g de veragting zelfs het Boze kreng ten grave! Zie d^ar nu, Leezer, hoe den Rechter hier om hoog Steeds de Onfchuld zalig brengt in zijnen fierreboog. Daar  AANTEKENINGEN. Daar dan het voorgeflelde van de Pacrelfnoer een rooi beeld heeft opgelevert, hoe een Rechter kan misleid worden. Het zij door valfchc Bcfchuldiging, of getuigen, en eind'lijk door dwang der Pijnbank, of ook. wel door ongelukkige en toevallige waarfchijnlijkheden; zoo zijner nog meer dan deeze voorbet!7den voor handen, die bij de Rechtsgeleerden geboekt zijn, dan of er ecu voorbeeld zoo flerk bekent is, als ik nog in mijn tijd beleef: heb, weet ik niet, ook niet of het elders aangetekent is: wij zouden hit ook wel hebben kunnen berijmen , dog verkazen hei liever om desfelfs Ernjlige opmerkzaamheid maar kort als een iotgiji op het vorig aantefiippen. Het is nu omtrent veertig Jaren geleden, dat in Rbijnland onder Zcetirwoude, in dt Weypoort op zekere Boeren Wooning. den Eigenaar, een deftig vermogend Bouwman ,die met zijn Zuster, vjhde eert Klopje, huishield, jammerbartig en geweldig vermoord,en vervolgens beftooltn wierd : Bailluw en Welboren Mannen fteldener eene pruemie op van honderd Ducaten , met belofte van jecrettjfe , al wat maar eenig vermoeden baarde , wierd allernaauwkeungst nagegaan. f)e Roomsgezinde», die daar veel zijn , en er vervolgens ook aangelegen lei, benevens de Pafoor, in een wtord alle Ingezetenen fpanden famen ter ondekking. maar nu wilde het geval dat bet algemeen gemompel van vermoeden viel op zekeren Boer en Buurman uit die ftreek, door den bank Joor genaamt , en aie men al meer van klei- Q S .*  2JI »e dieverijtjesverdagt Held, bier kwam bij, dat Joor, zoo men zeide, «ene Cbitfi Hembdrok droeg , van het zelve foort van Cbits, als bet klopje een rok gedragen bad. Althans Joor wierd voer de Man gebonden: maar wat gebeurd}zeker arm Werkman verlekkert op de groote prémit, en misleid door het algemeen gerugt , en vermoeden van als aanbrenger verfeboont te worden , Reinier doorgaans genaamt, laat zich ontvallen , dat bij wel weet dat Joor den dader was, en ■dat hij zelfs er omtrent geweest was. dat komt aan het oor van Baillaw en Wdberen Mannen, na mijn onthoud en bet gemeen ver. haal, ook aan de Pafoor der Gemeente: Hier op worden zij beiden te gelijk gevat en ondervraagt. : Joor ontkent ftandvaslig , Keinier boud vol, met te bevestigen dat bij om eenig Iton op fcbildwagt badgeftaan , dog niet hij de moord tegenwoordig was geweest , verteld vervolgens zoo al nog andere omfiandigbedeu, die allen van de grootere waarfcbijnlijkbeid waaren. V Komt er toe dat Joorbinnens Kamer word gegeesfeld , en zoo men zei de ook ter Tortuur gebragt was , dog hij bekende niets , e„ verklaard Reinier veer valfcb getuigen t De Rechters beflommert en bekommert in dit -geval, bepreeven Reinier, die ook eerst vol hield, maar na nader onderzoeken ook geesfeling, viel hij door de Mande, en bekend», dat *ijn betigting onwaar was , en alken op het gemeen gerugt fleunde. Dat bij uit armoede en begeerte tot de Ducaten , door te belijden dat bij de Moord niet bad gedaan , ligt met een zagte ftraf op de belofte van fecreteft , zoude vrij komen. Hoe verbazend de Rechters en al wie bet boorden voorkwam , is ligt te begrijpen. * De  251 De belemmering was grot», dog ondanks dat alles .het algemeen vermoeden bleef nog op Joor, om eenige kleinere andere bekende diverijtjes — er moest evenwel een eind van de proceduuren komen, die aldus volgde, Keinier wierd gecondemneert tot Geesfel en Brandmerk met tenig Colffinement. Joor om tot zekere tijd bewaard te worden, en daar na bannijfement, voor al uit Rbijnland , om dat men vteeede dat Joor, die geen Kat was zonde * bandfchoenen aan te vatten, zich óp eepigen-y die fterk op zijn tortuur gedrongen hadden, zoud: wreekeu. De Executie volbragt zijnde ftierf Reinier in de Gevangenis en Joor bleef als nog wel bewaard. Maar wat gebeurd vier d vijf jaren daar na ? de juiste tijd is mij ontfcbooten , worden tot Rotterdam en Gouda twee Broeders van Zanten genaamt. gevat als fcbuldigaan verfebeide Huisbraken en Moorden, onder anderen belijdende dat zij de Rechte Moordenaars indelFeypoort geweest waaren, daar Joor nooit eenig deel aan gehad bad. Zie daar Lezer een geval dat' mijns bedunkens zoo firk is als er eenig bekent ts , en bat geen ik oordeel geen ondieust te doen om het bier ter verpozing der Dichtlieve vertelfels , ten nutte der Rechtsgeleerden intelajfen ,op de naast bekende Echtheid kan men ftaat maken, alzoo ik zelve de Sententien heb hooren leezen, die wijders ook voor die er aangeleegen ligt, ter Secretarijen van Rbijnland, nader kunnen geraadpleegt worden , wij vervolgen met Jaap Krant. OVER.  OVERGANG tot JAAP KRANT. Gelijk nu volgens het ouds Hollandsch Spreekwoord het eenej ra at je uit het andre komt, zoo leverd ook het vertelsel van de Paarelfnotr en dat van Joor jlof tot het vertellen van een zeer merkwaardig geval van een anderen Aart. Dog zoo wij tneenen, niet te onpas, het geval is, zoo men zegt, wel wat doodgebloeid , dog niet te min, zoo als het hier vermeld word, bij. veelen zeer wel bekent; wij aarfslen niet om het als een jlaaltje aantevoeren van het misbruik dat hoeren Schouten van hun gezag maken ; en of fchoon zij nog geen Pijnbank bezigen nogthans dooi dreigen en hoeten, den Landman knevlen. Jan de andre kant, fchetst het ons het Caratler van een rechtvaardig Edelman en wijzen Staatsman, dit zeer wel wist hoe zulk foort van Boerenplagers recht te doen wedervaren, dan eer ik tot dit vertelzel overga, kan ik niet afzijn om in 't voorbijgaan nog te gedenken aan een Edelmoedige ontmoeting die ik te regt als iets zeldzaams onder Heeren van Heerlijkheedeu heb onthouden. Het is overal genoeg bekent, dat de Boeren Scbouts Bailluws , cn Secretaris plaatzen van Heerlijkbeden , zoo wen die al niet aan Zoontjes of Neefjes van Stedelijke Ambacht Heeren geeft, al vrij voor hooge Jommen Geld, van de Heeren der Ambacbts Heerlijkbeden worden gekogt of op recognitiën gefield ; dat men quaji, Handfcboen Geld noemt, bet welk doorgaans van dat gevolg is, dut bet dea Boer, bet kome uit de langte of de breedte, betalen moet. Ik  OVERGANG tot JAÈP KRANT. 251 Ik bad Vriendfchap voor een jong gepromoveerd Advokaat van inborst Eerlijk , en gantjcb niet ontbloot van verjland. De Ouders van deezen Jongen Heer, wel bemiddeld , zogtcn na gelegenheid om voor baar Zoon een Schoutsplaats te koopen , en verzogten my als goed vriend van baar en ook van baar Zoon, wien ik op de Akademie met mijn vrienden raad bad bijgeftaan , hier toe gelegenheid te zoeken ; ik vond er een of twee , waar voor men niet alleen important Geld vroeg, maar ook al vrij wat Critieke Conditiën, men hield zelfs de zaak tuffcben hoop en vrees, of men nog al hoger bieden zoude. Eenander tujfchen beiden komende, raakte dit af. Maar wat gebeurd er ? kwam wederom elders eene gelegenheid voor ; ik ging op verzoek als voren den Heer fpreeken, een Edel en aanzienlijk Amfterdams Burger Heer, en ftelde hem den Perfoon en zijn verzoek voor , zoo goed ik konde, zijn Edel Achtbare hoorde mij befcbeiden , en zeide na den Perfoon te zu/kn verneemen, hem dan ontbieden en zelfs fpreken , ik bedankte voor die gunji. dog gaf van verre voorzicbtelijk te kennen of de familje de Eere mogt hebben, na V gebruik, eene femme tot Handfchoen Geld te prefenteeren. <~— —— Spit afwas het antwoord, indien men mij hier van fpreekt is de ■zaak afgedaan ! dit verbaasde mij, dan zijn Edel Acbtb. wien ik de Eere had om vrijmoedig mede te fpreeken; zeide. Ik volge hier in den voet mijner Voorvaders , die nooit hunne Scbouts of Secretaris plaatzen hebben willen verkopen , om dat zij voor eerft dan volgens gebruik van ContraSl totwederzeggcn ,d:kwils af bongen van bet opzeg-  2'54 O VERGANG tot JAEP KRAXT. zeggen tier Schouten, of zoo zij die bedanken wilden , bet Geld re* ftituèefen) daar en bonen, dat het altoos de Boeren af Ingezetenen gold, en dat hij van oordeel was, dat het hem als Amhugtbeer voegde de knevlarijen der Schouten en Secretarijfen te bèteuglen , en dus meefier te blijven om den braven en Eerlijken te behouden, of den vrekken Bloedzuiger den fchop te gecven ; ik, en wie zou niet met mij Met eerbied in deeze woekerdaagen zulk een Edelmoedig fentiment bewonderd hebben ? ja zelfs, begeerde bij geen bepaalt prefeut voor den armen met zijn weeten, zeggende, dat het weldoen aan den Armen van zijne Heerlijkheeden dagelijks moeft erkent worden, en niet door eenen afkoop , bier of daarom : ik gong met gemoeds dan* doening been , met de hoop om na den Jongen Heer te zullen vernetmen , het duurde een week twee drie , mijn Vriend wierd ontboden en kreeg de twee Schout's en Secretaris plaatzen, hij beeft de verwar' de zaken der vorigen berfteld. De Achting van zijn Heer en Meefter cn de Liefde der Ingezetenen verworven en behouden , en zelfs zijne kunde en vlijt tot ingewikkelder zai\ en uitgebreid. Terwijl dit verhaal na ons inzien gtvoegt hij de voorigen niet minder tot aandenken cn Eere ftrekt van een Edele aanzienlijke Burgc meèflirlijke familie in Hollands Tijrus als de volgende vertelzcls, aan de. aldaar bedoelde Edelen. T> Ë  J M 1" 1H 21 JL W T, jötctl-lollaiidsfpreekwoordzegt van een woord komt het and'ren, Ren die vertellen wil, moet fomtijds eens veranderen, Zoo valt mij, wijl ik hier van Schouten fpreek, iets in I Dat van dien zeiven aart iets inhoud; in mijn zin : Waar uit men leeren kan, dat Boeren Schouten loeren, Zoo wel als and'rën- op de beurzen van de Boeren, Maar ook, zoo hun bedrijf en woeker word ontdekt, 't Niet zelden tot humddraf, of tot haar fchande ftrekt. Ik ga U een geval van der-zen aart ontvouwen; — Er is een Rijke Abtdij, in weeld'rige Landsdouwen Aan den Rhijns oever, niet heel verre van de Stad, Waar fints twee honderd Jaar Minerf heur woonplaats had: Vol Weij- cn Bouwland, hier eens vet, en ginds weer mager : Een beete voor het Vee, een treedje voor den Jager. Vol vrugten in den Tuin , de Bloemkool voorde Stee, En overvloed van Baars, en Schcllevis van Zee.' Hier had voorde Ouderdom de zorge een; Huis doen bouwen, Het geen men Gasthuis noemt ,voor Mans en ook voor Vrouwen: Hier  56j DE HISTORIE van JAEP KRANT. Hier wierd er meenig van zijn zorg en werk verlost, Dat 'is, hij kogt hier voor zijn Levenstijd de kost. Mits d«t hij alle week, iets fpaarden in zijn zakje, 't Zij vooreen wippertje, of een biertje, of een Tabak]'?. En zoo al anders van wat zoets, of fnoeperij, Want, al koopt men t geen Men zegt, zegt , aan een zij. En ik voor mijn gemoed blijf altijd Vrank en Vrij. V. & V. AAN-  AANTEKENING. Het hier vnorverhaald geval is genoegfswm niets afwijkende van het gebeurde, 't welk ik behalven overleveringen, ook uit den Msnd van den Vleeshouwer Huihert Mafaar, in zijn tijd Vleeshouwer, die dea Perfoon zeide gekent te hebben; ook had .aangetekent, ook is het buiten dit bij andere Lieden genoeg bekent, de namen alleen hebben wij verbloemt, dat bi lijk is. Ondertuflcheri meenen wij dit voorbeeld van Cordaatheid en Recht doen zeer wel te ftrooken met de vorige VertelfeU, waar uit men duidelijk ziet dat zonder te willen treden in het onderzoek of Anarchie , Monarchie, Democratie, Oligarchie, en al die drie Monademolinarebien de beste Regeen'ngsformen zijn. Daar dog niets zoo volmaakt kan zijn: of men Leerd , dat er in allen Menfchelijke gebreken zijn , dog ook dikwils voortreflijke voorbeelden van Edelmoedigheid en Recht, voor al, als men het heil van Volk en Vaderland bedoelende zijne bijzondere gevoelens toegeeft, en zoo als Caefar en Cato deden de handen in een Haat om de roekeloosheid en het verraat van Catilina en der Gaulen , te dempen; dus hebben dan onze Vertelfels geen ander doelwit dan om door Edel noedige Vervrolijkende voorbeelden onze Lezers veel eer te vermaken, dan door ftraeve verhalen lastig te zijn. Waarom wij tot Toegift hier befluiten met het Vertellen van Fidel Troevé of den fchranderen Rechter, en voorts de weinige nog overige Vertelfels tot nader gelegenheid fpaten, verzoekende wijders infchiklijkheid voor fpelfouten eu miszettingen,d!e dog doorgaans den druk verzeilen hoe natrrrkeutig men ook zij.  JLlrn Heer hael ee"en fraijen Hond, Eete veele kun.-j.'s fix vi;rftond; En die hem fteeds bleef aa i z'j.i zij, Wanr dat bij was, hij w;s er 'rij : Die hond taakt hij op aeek'ren a,d In een gedrang ter Beurze kwijt, Of mogelijk, was bij wel gelokt, En met een hondsdief voórtgefókt: Hij zend daar op den Klinker r< nd, Of men Fidel ook weder vond: Hij liet wel een Ducaat of tien, Aan die hem weer mogt vinden, biênj Maar wat hij Looft, of wat hij bied , Hij vind zijn trouwen Wagter niet. Dit duurde zoo een heel jaar rond , Tot hij gevallig zijnen hond Vond agter eenen and'ren Heer : Hijfroept Fidel, en eischt hem weert Den  F I D E L T R O E V E. 28; Den ander insgelijks , gebied Den hond , maar hij gehoorzaamt niet. Fidel erkon zijn ouden Baas : Hier op ontilond een groot geraas a Zoo dat de Meesters met elkaar Elkander zaten in het haar. In zoo ver, dat na dit gedruis De Rijvers gongcn na 't Stadhuis. Den een beweerde dat het beest Van Jongs hem eigen was geweest: Den ander, dat hij wel geteld, Den Hond gekoot had voor veel Geld. Den Eersten bragt daar tegen bij, Dat nooit een Kooper wettig zij, Die met een Loos geftoolen goed, In levend Haaf, zijn voordeel doed : Dog dat hij, 't mogt dan zijn, hoe 't wou, 't Betaalde Geld weergeven zou : Het kwam hem op geen Geld op an; Den ander ook een Rijken man Stond even ftijf ook op zijn ftuk , En weet het aan het ongeluk , Dal  288 F I D E L T R O E V É. Dat d'and'reu Heer Fm el was quijt. Dit duurde zoo een ruime tijd, Tot dat den Rechter in dien twist Niet wist, hoe dit best wierd beflist; Maar een der fchrand'ren uit den Raad Vraagt de partijen , of den Staat Der zaak aan hem wierd toebetrouwt ? Men is te vreen: — hier op ontvouwd Hij dus met zijnen wijzen mond 't Geval der Heeren om den hond : Hoor Heeren! in dit U gefchil, Floe men het keert of plooijen wil; Indien gij op uw ftuk blijf: (taan, Is niet te (lisfen, nog te raën : Indien het was een dooden hond , Veeiiigt, dat ik een middel vond; Men fneed hem dan wel ligt in tween , En gij naamt ijder dan een been: Maar nu het dier in Leven is , En het in Rechten, is gewis, Dat ieder Recht heeft op het beest, Als baas die 't is , of is geweest: En  FIDEL TROEVE a8p En dat, een gantfcli Jaar is voorbij, Heeft elk iets dat bedenklijk zij : Dog wijl gij 't aan mij overlaat, Mijn Heeren, Gaat dan t'zaam op ftraat 1 Gij, wend U naar den Nieuwendijk ! Gij, neem ter Kalverflraat den Wijk ! En elk roept dan na zijn manier, Met zijnen naam het trouwe dier 1 Bij wien zich dan den Hond vervoegt; . Die blijf zijn Baas, en zij vernoegt ! De Heeren vonden dit beleid Rechtvaardig en vol fchranderheid, Men roept een Bode, die den Hond Aan eene lolfe Zeele bond. Hier aan houd hij hem zoo lang vast, Tot hij op ijders roepen past. De beiden Baazen {tonden pal, Tot dat elk nu den hond beval, Den eenen riep Fidel Fenéz! Den ander weer, allon trouvé! Hier op liet men den hond nu vrij ; Die vliegt zijn ouden Baas op zij, T En  a5o F I D E L T R O E V E. En likt, cn fpringt, en quispelftaart Zijn ouden Baas, die hem aanvaart Is met Fidel naar huis gegaan En liet Rirtij beteutert ftaan ! Terwijl den Rechter, die het zag, En uit het raam van 't Raadhuis lag, Terftond de Rechtzaak fchreef te boek. Zie hier uit Leezer nu, hoe kloek En wijs, een wakkeren Regent, Die Recht en reden bondig kent, Somtijds in zaaken van gewigt Doorzichtigheid voegt bij zijn Plicht? Gelukkig Burger in een Stad, Waar men fteeds zulke Rechters had J V. óc V. A N A-  AANWIJZING der. BLADZ IJ DEN van de V E R T E L S E L S. i. De Braadpvi op St. Nicolaas Candidaatsvaatje. . . . B[adz. r Aantekeningen tot de Braadpan - 7J 11. Raadzel ____ 85 in. De Prins van Monomopata ± qr Aantekening. , _I07 iv. Het verzoend Huwlijksbedrog - 109 Voorbericht voor de Hairplukfters .... 1*5 v. Ds Hairplukflers - 126 Voorbericht voor de Sint Nicolaas Boer. . . . —— 163 vi. Vertelfels van Schipper Bouwen 167 De Sint Nicolaas - Boir - 168 Voorberigt voor de Liefde door Wondh'eeling. . . ——. 18 $ vu. Liefde door Wondheeling. 1^5 vin. Kon Jan of Huwlijk daor Verwonden. . ... _ 195 Overgang tot de Loener Maaltijd - 205 ix. De Loener Maaltijd of Kinderfout vergeven dtitir gevoel van zelfs gebrek r 206 Overgang tot de Paerlihoer '. - . 229 x. De Paerlfnoer , , 23a Aantekeningen ' \ \ . 249 Overgang tot Jaap Krant . . — 252 Xi. Jaap Kram . —,,. ,. 255 Overgang tot de Rhij«{bhouw , 262 xn. De Rhynfclmtw * , .., , 2gj xiii. De Edelmoedige Ariftokraat. " , 26p Aantekening _____ 2gg xiv. Fidel Troevé 286 Men wagte ten flotte en vervolge op dezen Bundel de volgende Vertelfels. 1 De Leydfcbe Spinfter. Q 7 Mans band boven, x Vertelfel van Poedel. ' A 8 De Advolaat in zijngebeel. 3 De Pafloor van Breda. I Q Dt Witte Mook„t 4 De Koninglijkt Neus. Y lo Leer om Leer. 5 De Edelmoedige Kujbb. T 11 De Malakfcbt Helleveeg en 6 De Dominé Drilmeefter aan V baar Koetzier. 't Zeeftrand. V It Amkhia. >t is Niet mderSm Allen met nodige Aantekeningen, en verdere toegiften , in den fmaek Bet vengen, leggen voor lang afgefchreven ter perffe ?e eed in,S wij het genoegen hebben onze Lezers met dit ernftie Tok te kunn'n ma«ken,zalroen dezen bundel Voltoijen. Z S J  *t Geen ik was en is niet meer, 't Geen ik ban is wonder teer, 't Geen ik namaals wezen zal? Lieve God dat is hpt ah • Oats Tagtig jarig Buitenleven.