V3 1   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, TfVEE-EN-TWINTIGSTE DEEL,   \V f SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOONEELSTUKKEN, BVEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VER.SCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW- GEI NV E NT E E RD E KONSTPLAATEN VERSIERD. TWEE-EN-TWINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCXCII.  INHOUD van het TWEE-EN-TWINTIGSTE DEEL, I. Fiesko of de Samenzweering. BI. 7 II. Ontrouw uit Liefde. . . . 219 III. Eerzucht e» Liefde. . . . 26J  NIEUWE S P ECTATORIAALE SCHOUWBURG, TWEEDE DEEL,   N I E U WE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE E EN E VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOONEELSTUKKEN, BYEEN GEB R A GT UIT ALLE DE VERSCHEIDE TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW-GEINVENTEERDE KONSTP LA/1 TE N VERSIERD. TWEEDE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. M D C C X C I I.  INHOUD van het TWEEDE DEEL. I. Fiesko of de Samenzweering. BI. 7 II. Ontrouw uit Liefde. . . . 219 III. Eerzucht en Liefde. . . . 265  F 1 É S K O, of de &AMËNZ WEERING TE GENUA; EEN REPÜBLIKEINSCH TREURSPEL van F RED RIK SCHILLER Nam id facinus imprimis ego memorabik exifiimo fcelerh atque periculi novitate. Sallustius. tl VtEU h   VOORREDEN» J)e Gefchiedenis van deeze Samenzweering heb i% hoofdzakelyk getrokken uit, De Conjuration du Comte Jean Louis de Fiesque, 1'Hiftoire des Conjurations, 1'Hiftoire des Génes, en uit het %de Deel van Robertzojn's gefchiedenis van Karei de 5de. Vryheden, die ik my met de omftandigheden veroorloofde, zal de Hamburgfche Toneelrecenfent my ten goede houden , voor zo verre ik daar in gelukkig gefaagd ben. Ben ik het niet, dan zal het my toch aangenamer weezen liever myne Phant aften , dan gebeurtenifen bedorven te hebben. De waare Cataftrophe van het complot , waarin de Graaf door een ongelukkig toeval by het doel van zyne wenfchen, ten gronde gaat, moest volftrekt veranderd worden; want de eigenfchappen van het Drama kunnen noch den vinger van het geval , noch de onmiddelbaare tusfchenkomst van de Voorzienigheid dulden, liet zoude my zeer verwonderen, waarom nog geen Treurfpddichter deeze ftofe heeft bewerkt, indien ik niet in den Ondramatteken xitflag deezer gebeurtenis daarvan de genoegzaame reden vond. Verhevene Geesten zien de fyne Spinnewebben van een Bedryf, door den geheelen omvang van het IVaereldgeftel heencnloopen , en zich misfchien aan de verafgelegenfte grenzen van het toekomende en voorledene hechten waar de mensch niets dan het in de vrye lugt zweevende ioeval ontdekt; maar de komtcnaar bepaalt zyne teuze vo»r het kortreikend gezigt d vitgedagtfte Intrigue, Schetfen voor de menfehehke Natuur te ontkenen dat ftond aan my. Myne betrekkingen tot de burgerlyke H'aereld gaven my meer gelegenheid om met het menfchelyk hart dan met het Kabinet bekend te zyn: en mis fchien is even deeze zwakheid in het Politieke my een dichterlyke deugd geworden. VER-  VERTOONERS. Andreas Doria, Doge van Genua. Een Eerwaardig grysaard van 80 Jaaren. Ovtrblyffelen van Vuur. Een Hoofdtrek in zyn karakter: Kort' keid en nadruklykheid van ftyi. Gian et Ti no D o r 1 a , zyn Neef. Pretendent. Een Man van 26 Jaar en. Ruuw en floot end van nitfpraak , gang en houding. Boerfche trotschheid. Grove gelaatstrekken. Beide Doria's draagen fchaarlaken - roode kleeding F/esko, Graaf van Lavagna. Het Hoofd der Samenzweering. Een jeugdig, ryzig, bloeijend-fchoon Man, van 23 Jaaren. Trotsch en ftatig, vriendelyk met majejlcit. Buigzaam als een Hoveling, en even zo valsch. Me de Nobili gaan in V zwart. Voorts in 't algemeen de Oudduüfche dragt. r V e r b i w a, Een Man van tojaaren, gewigtig , I emflig en ftatig, met diepe gelaatstrekken. g [bourgognino, Een Jongeling van 20 Jaa- J | ren. Edel en bevallig. Trotsch, Vlug. Onge- £ < maakt. | (Kalkagno, Uitgeteerde wellusteling van 30 g I Jaaren. De Houding bevallig en ftout. S i Sacco, Een Rian van 45 Jaaren. Een L Mensch van gewoone foort. LdmelliKj Vertrouweling van GlANETTlNO. Een uitgemergeld Hoveling. Centurione. 1 £ibo. \ Misnoegden. /. s s e e A T 0. i A 3 Ro-  ti VERTOONERS, ROMiNO, Een Schilder. Vry. Ongedwongen. Trotsch, Muley Has san, Een Moor van Tunis. Een, doortrapte Moorenkop. Zyn gelaatstrekken , een origineele mengeling van fchelmery en geestigheid. Duitfchers ven de Lyfwagt des Hertogs Eerlyke ■ eenvoudigheid. Onverzettelyke dapperheid. Drie oproerige Burgers. L e o n o r a , Gemalin van F i e s k o. Eene dame van 18 jaaren. Bleek en teder. Fyn en aandoenlyk. Zeer aanlokkend, minder fchitterend. In haar gezigt dweepachtige Melancholie. In '/ zwart gekleed. Julia, Gravinne, Weduwe Imperiali. Zuster van Dor ia, eene Dame van 25 Jaaren. Groot en gezet. Trotfche Coquette. Schoonheid door Bifarrerie bedorven, fchitterend doch niet bevallig. In 't gelaat een kwaadaartige /pottende Charaftertrek. Gekleed in 't zwart. Bertha, Dogter van Verrina. Een onfchuU dig Meisje. Akabella, j KamerJufers van Leonora. Ycrfcheidene Nobili,Burgers , Duitfchers, Soldaten, Bedienden, en dieven. Het Toneel is in Genua. De tyd der gefclrie* denis in 't Jaar 1547. FIES-.  Krifche begoocheling!Het is nrvne vrouw !   F I Ê S K O OF DE SAMEN ZWEER ING te GENUA. TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Eene Zaal by Fiësko. Van verre hoort men een dansmuziek, en het luidruchtige van een Bal. EERSTE TOONEEL. Leonora, gemaskerd. Rosa, Arabella, fchielyk in verwarring op het Tooneel. Leonora, rukt het masker af. Niets meer! Geen woord meer! Hetblyktmij klaar. (Zy werpt zig in een armfioel.) Dit flaat my geheel ter neder. Arabella. Mevrouw... Leonora, opjtaanae. Voor myne oogen! Eene beruchte coquette! in 't aanzien van den gantfehen Adel van Genua ! (fVeémoedig) Rofa! Bella! en voor myne fchreijende oogen. R o s a. Neem toch de zaak voor 't geen zy indedaad was eene galanterie. A 4 If *■  8 FtESXO OT DB SAMSKZ'"IÏEINC) L i o n o R a. Eene galanterie? —— Het geduurig wisfelen riunner lonken ? Het zorgelyk loeren langs hun fpopr? de lang vertoevende kus op haaren ontblooten arm, zo dat het merk zyner tanden nog in de roodgloeijende vlek te rugge bleef? Ha! en die ltrakke diepe verbystering, waarin hy, gelyk het beeld der verruk^ king, verzonken zat, als waare de geheele waereld rondom hem weggeblazen, en hy alleen met deeze Julia in een eeuwig ydel? galanterie? goede ziel, die nog nooit bemind heeft, twist niet met my over galanterie en liefde. R o s i, Destebeter Madonna. Een gemaal verliezen, is tien Cecisbè'os overgewonnen. Leonora. Verliezen ? —— eene enkele aandoening van gavoeligheid, en Fiësko verlooren ? Gaa heen giftige praatfter, kom my niet weêr voor de oogen ! eene onfchuldige boertery —;— misfchien eene galanterie? Is het niet zo, myne gevoelige Eella? Arabella. O ja! volftrekt zeker is het zo ! Leonora, in diep gepeins verzonken. Was het daarom dat zy zig van zyn hart verzekerd hield? Dat haare naam agtèr elke zyner gedachten in een hinderlaage lag? hem aanfprak in eiken voetftapder natuur? Wat is dat? Waarheen wordt ik ver¬ voerd? dat voor hem de fchcone waerejd zo vol v#a '* * ' " Ma-  Eerste B e d r, y i. q Majefteit niets was,dan het prachtig edelgefteente, waarop flechts haar beeld Hechts haar beeld gebraveerd is? Dat hy haar beminde? ■ Julia! O reik my uwen arm anderfteun my, Bella! (Men haart de muziek op nieuw.) Leonora, opgereezen. Luister! Was dat niet de item van Fiësko, die uit het gedruisch zo doorklonk? Kan hy lagchen, dl zyne Leonora in eenzaamheid weent? dat niet myn kind , het was de boerfche item van Gianettina Doria. Arabella. Die was het ook Signora, Maar kom toch in een ander vertrek. Leonora Gy verandert van kleur. Bella, gy liegt! Ik lees in uwe oogen in de gezigten der Genueezeu, zeker iets zeker iets. (Zy dekt liaar aange¬ zicht. ; O voorzeker! deeae Genueezen weeten meer, dan voor het oor van eene Echtgenoote dienftig is. Ro u. O, die alles vergrootende Jaloufy!', Leonora, in zwaarmoedige dweepery. Toen hy nog Fiësko was daar heenen trad in de Oranjedreeven , waarin wy meisjes gingen fpeelemeijen, een bloeijende Apollo, in den manlykfchoonen Antinöus omgefmolten. Trotsch en heerJyk trad hy daar heenen, niet anders dan of het doorluchtig Genua op zyne jonge fchoudereu dartelde; A 5 onze  10 FlESKO OF de Si m enz we ESIS3. ónze oogen floopen hem fteelswyze na, en fpron* gen terug, als op kerkenroof betrapt, toen zy door zyn weerligtende blik getroffen wierden. Ach Bella! hoe verflonden wy zyne blikken Hoe partydig wierden zy door den bekommerden Nyd eiken gebuur toegeteld! Zy vielen onder ons als gouden twistappelen, teedere oogen brandden wilder, zachte boezems klopten heftiger, onze eendragt was door de jaloufie verfcheurd. Arabella. Ja,ikherinnerhet my. /11evrouwen inGenuageraakten in beweegir.g om deeze fchoone verovering. Leonora, /ft verwarring. En nu hem den mynen te noemsn! Vermetel, ontzettend geluk! den mynen, Gcnua's grootften man, (minzaam) die volmaakt uit d.m vorm der onuitputtelyke konftenares ten voorfchyn kwam, alle grootheden van zyn fekfe in de beminnelykfte fmel- ting vereenigde. Hoor meisje; Ik kan heB toch nu niet meer verzwygen! Hoor meisje, ik vertrouw u iets , (geheimzinnig) eene gedagte . toen ik voor het altaar ftond, nevens Fiësko — zyne band in de myne had ik die ge¬ dagte, die het de vrouw verbooden is te denkeu: deeze Fiësko, wiens hand thands in de uwe ligt uw Fiësko doch ftil! dat geen man ons beluisttre, hoe hoog wy ons over den weerglans van zyne uitmuntendheid verheffen deeze uwe Fiësko Wee uwer! als dit gevoel u niet hooger verheft ! zal ons Genua van zyne dwingelanden verlosfen ! Am-  Eerste Tedryf. ii Arabella, verbaasd. En deeze gedagte ftelde zig eene vrouw voor op jjaaren trouwdag ? Leonora. Verwonder u Rofa! de bruid in de vreugd van haaren trouwdag. -Levendiger.) Ik ben een vrouw —— maar ik gevoel den adel van myn bloed, en kan het niet dulden, dat dit huis van Doria zyne tal'ken boven het onze zoude uitttrekken. Laat zagtmoedige Andreas het is een wellust, hem geneegen te zyn immer Hertog van Genua heeten , maar Gianettino is zyn neet" zyn erfgenaam — en Giannettino heeft een wrevelig, hoogmoedig hart. Genua beeft voor hem, en Fiësko (in droefheid verzonken ) Fidsko ween om my bemint zyne zuster. Arabella. Arme, ongelukkige vrouw! .... L ï o n o It a. Ga nu , en zie deezen halfgod der Genueezers in den fchaamteloozen kring van zuipers, en ligtekooijen gezeten, hunne ooren met vuile fcherts kittelen, en fprookjes van betoverde Prinfesfen aan hun vertellen, — Dat is Fiësko'. — Ach; meisjes! Niet Genua alleen verloor zyn' held ook ik myn Gemaal! R o s a. Spreek zagter. Men komt door de gaandery. Leonora, met fchrik. Fiësko komt. Vlugt! vlugt! Het gezigt van my mogt  J2 FlESJCO OF BE SAMENZWEJtfiING, mogthem een droevig oogenbjik veroorz.iaken. (Zy ontwykt in een zyvertrek;Rofa en Arabella volgen haar.) TWEEDE TOONEEL. Giannettino Doria, gemaskerd en in ent groene domino, Muley Hassan, zanten fpreekende. Gianettino, Gy hebt my wel verftaan? H a s s A N. Zeer wel. IGiakettinq. De witte domino. Hassan. Zeer wel. ClANETTINQ. Ik zeg — de witte domino. Hassan. Wel! Wel! Zeer wel! GlANETTINO. Verttaat gy my wel? Gy kunt haar niet nijsfen , dan (op zyn korst wyzende) hier. Hassan. Zorg daar niet voor. GlANETTINO. En een Itoot die zeker treft. Hassan, Hy zal te vrgden zyn,, G i.  Eerste Bedjiyf. 13 Gianettino, met bitteren [pot* Dat de arine Graaf niet lang te lyden beeft! Hassan. Met uw verlof maar hoe zwaar zal ten naastenby zyn kop wel weegen? G ianettino. Honderd fechienen. Hassan, door zyne vingeren blaazende. Puh! Ligt als een veeder. Gianettino. Wat bromt gy daar? , Hassan. Ik zeg dat het een lig'.e arbeid is. Gianettino. Dat is uw zaak. Dat mensch is een magneet. Alle rusteltfoze koppen worden door zyn Pool aange» trokken. Hoor, kaerell draag zorg hem zeeser re neemen. Hassan. Maar Mynheer (braks na myne verrichting moet ik naar Venetië. Gianettino, Neem dan uw loon vooruit. (Hy werpt hem een wisfel toe.) Ten hooglten binnen drie daageu moet hy koud zyn. (hy gaat heen.) Hassan, terwyl hy de wis fel opneemt. Dut heet ik credit! die Heer vertrouwt myn banditen-woord zonder bandfchrift. (Hy vertrekt.) DER»  14 FlESKO OF DE S AMENZ WEERIHë* DERDE TOONEEL. Kalkagno, agter hem Sacco, beide iri zwarten domino. K a l k a g n o. Ik merk, dat gy alle myne fchreeden nafpocirt. Sacco. Eu ik merk, dat gy die allen voor my verbergt; Hoor Kalkagno, federt eenige weeken is in uw gezigt iets werkzaam , dat niet onmiddelyk het va« derland betreft. — Ik dagt, broeder, dat wy beiden wel geheim tegen geheim konden ruilen , zonder op 't eind by dien fluikhandel verlooren te hebben — zult gy opregt zyn? Kalkagno. Zo zeer, dat, als uwe ooren geen lust hebben tot in myn borst afteklimmen, myn hart u ter halver- weege op myn tong te gemoet zal koomen. Ik bemin de Gravin Fiesko. Sacco, treedt verwonderd terug. Dit ten minften had ik niet ontcyfferd, al had ik alle mogelykheden de revue laaten pasfeeren. Uwe keuze fpant myn vernuft op de pynbank; dit is verlooren, als deeze gelukt. Kalkagno. Men zegt, dat zy een voorbeeld der ltrengfte deugd is. Sacco. Men liegt, -zy is 't geheels boek over die wal- ge*  Eeusti BiDin, 15 gelyke text. Een van beiden, Kalkagno, gymoet uwe onderneming of uw hart opgeeven... Kalkagno. De Graaf is haar ongetrouw. Jaloufle is de afgeregtife koppelaarfter. Een aanflag tegen de Dotia's moet den Graaf in beweeging houden, en my in zyn paleis bezigheid verfchaffen. Terwyl hy den wolf uit de kudde verdryft, zal de vos zyn hoenderhok verrasfen. Sacco. Onverbeeterlyk broeder. Ik danke u. Ook my hebt gy op eenmaal het bloozen uitgewonnen. Wat ik my gefchaamd had te denken, durf ik u thands overluid zeggen. Ik ben een bedelaar als het tegenwoordig fiaatbbeltuur niet overhoop ftort. Kalkagno. Zyn uwe fchulden dan zo groot? Sacco. Zo geweldig, dat myn levensdraad, agtmaal zo lang, by het eerde tiendedeel zou moeten afloopen. Eene omwenteling in den ftaat zal my,hoopik,lugt geeven. Helpt zy my al niet om te betaalen , zy zal egter de eisfchen myner crediteuren doen ophouden. Kalkagno. Ik verftaa u en wanneer eindelyk Ge¬ nua by die geleegenheid vry word , laat Sacco zjg vader des vaderlands noemen. Dat men my toch het uitgedroogde fprookj'e van braafheid niet langer opwarme, daar het bankroet van een' deugniet en de gloed van een' wellusteling, het geluk van eenen ftaat  l6 |FlESKO ÓF DE SAlfENZWEÈRIKGi ftaat beflisfen. Waarachtig, Sacco! Ik befchoüw iii ons beiden met verwondering, de fonderiinge befchikking des hemels, die de redding van het hart des ftaats, door de etterbuilen der ledemaaten bevordert. Is Verrina van uw oogmerk bewust ? Sacco. Zo verre die Patriot daar van mag weeten. Genua, dit weet gy zelfs, is de fpil, om welke met een ftaalen trouw zig alle zyn gedagten wenden. Zyn valken-oog hangt thands aan Fiësko. Ook op u hoopt hy* als half gewonnen, tot een onverzaagd complot. Kalkagno* Hy heeft een' uitmuntenden neus. Kom laat ons hem opzoeken, en zyn' zugt tot vryheid met den onzen opfcherpen. (Zy vertrekken.') VIERDE TOONEEL. Julia, in drift. F i e s k o , die een vitte domiwS draagt, volgt haar. Julia* Lnkeyen! Loop eis! F i e s x ö. Waar heenen Gravin, Waartóe befluit gy? Julia. Niets, in 't minst niets, (bedienden?) Laat myn tytuig voorkomen. F i E s k O. ' Met verlof het zal niet gefchiedeiL Hier is eene beleediging. J v«  Eeeste Bedkyf. i? Julia. Ha! In 't geheel niet. Weg! Gy zulc immers myn garneerfel fcheuren. Beleedi- ging ? Wie is hier die my beleedigen kan ? Ga toch heenen. F i e s k o, op de eene knie. Niet voor dat gy my den vermeetelen genoemd hebt. Julia, ftaat ftil met overkruiste armen. O fraai fraai, befchouvvenswaardig! Dat toch iemand de Gravin van Lavagna by deeze verrukkende vertooning riep! — Hoe Graaf? Waar blyft de Gemaal? Deeze houding zou uitmuntend pasfen in het flaapvertrek van uw vrouw,als zy den almanach van haare lief koozingen doorblaadert, en een gaaping in de rekening vind. Sta toch op. Gaa naar dames, daar gy beterkoop kunt te regt raaken. Nu ftaa toch op. Of wilt gy met uwe galanteriën, de impertinentiën van uwe vrouw boeten? F i e s k o, fpringt op. Impertinentiën? aan u? Julia. Op te ryzen den ftoel te rug te ftooten —s de tafel den rug toe te keeren —- de tafel, Graafj waar aan ik zit. F i e s k o. Het is onverfchoonlyk. J u L i a. En niet meer? Welke kuuren! eff is het dan myn fchuld Qagchende~)^ verna'd gy te vnendfchap en de liefde? Gaa voor eeuwig uit myn gezigt! Afichuuwlyke fekfe , tot dus verre dacht ik dat gy fleg.s vrouwen bedroog maar dat wist ik niet, dat gy ook u zei ven tot verraaders wierd. Kalkagno, ftaat met ontzetting op. Mevrouw i Leonora. Niet genoeg dat hy het heilig zegel der vertrouwlykheid fcbond. ademt deeze huichelaar ook aan den fpiegel der deugd zyn pestlucht uit, en wil myn oulchuld leeren hoe men eeden breekt. Kalka gno, vlug. Het breeken van den eed zou uw geval alleen niet zyn, Mevrouw. Leonora. Ik verflaa u. Myn neiging voor u zou door myne gevoeligheid omgehogt worden. Wist gy niet (met edelen trots, dat reeds het uitmuntend ongeluk om met Fiesko te breeken, een vrouwe-ziel veredelt ? Gaa heen! Fiësko's fchande doet geen Kalkagno by my ryzen, maar de inenfchelyke natuur zin¬ ken. (Vertrekt fchielyk.) Kalkagno, ziet haar in verwarring na en Zotskap! Jwv&voor't voorhoofd. (Hy vertrekt.) VIER-  Tweede Bedryf. #3 VIERDE TOONEEL. Hassan, Fiesko. F i f s k o. Wie was hy, die daar heenen ging? Hassan. De Marquis Kalkagno. Fiesko. En deeze Neusdoek bleef op de Sopha liggen, Myn vrouw was hier? Hassan. Zy ontmoette my zo even geweldig verhit. Fiesko. Deeze Neusdoek is vogtig. (Hy fteekt ze by zig.) Kalkagno hier? Leonora geweldig verhit? (Na eenig nadenken tegen Hasfan.") Deezen avond zal ik u vraagen wat hier gebeurd is. Hassan. Juffer B°lla hoort gaarne dat men haare blankheid roerat. Ik zal het beantwoorden. Fiesko. En nu zyn dertig uuren verloopen. Hebt gy volvoerd 't geen ik u aanbeval ? Hassan. Tot een jota toe , myn gebieder. Fiesko, nederzittendt. Spreek dan, op welk een toon fpreekt men yan Doria, en van de tegenwoordige regeering? H A s-  «4 Fiesko of de Samenzweêhino. Hassan. O foei, op een affchuuwelyken toon. Men zegt reeds, Doria beeft als een blad. Giannettino is doodelyk gehaat. Alles is misnoegd. De Franfchen zeggen zy, waaren de rotten van Genua. Kater Doria heeft ze opgevreeten, en vergenoegt zich nu met de muizen. Fiesko. Dit kon wel waarheid weezen , en wisten zy feenen hond voor deezen kater? Hassan, Iugtig. De Stad fluisterde lang en breed, van zeekeren —- zeekeren Holla! heb ik daar nu den naam vergeetea? Fiesko, ftaat op. Domoor.' Hy is zo Jigt te onthouden, als hy zwaar te verwerven was. Heeft Genua meer dan dien eenigen? Hassan. Zo weinig als twee Graven van Lavagna. Fiesko, zig nederzettende. Nu dat laat zig hooreu. En wat fluistert men dan van myn vrolyk leven ? Hassan, hem met groote oogen aanziende. Hoor, Graaf van Lavagna. Genua moet verheeven van u denken. Men kan het niet verdragen , dat een Cavalier uit een beroemd geflagt van talenten en verftand —— in de kracht van zyn vuur en invloed — bezitter van Milloenen —«— met Vorfielyk bloed in zyn aderen .. . een Ca-  Tweede Bedryf. 65 'Cavalier als Fiesko,naar wien op den eerften wenk alle harten zouden toevliegen .... Fiesko, keert zig veracht/yk van hem afi Dit uit den mond van een fchurk aan tehooren.... Hassan. Dat Genua's grootftë man , den grooten val van Genua verflaapt. Veelen beklaagen zeer vee- len befpotcen, de meesten verdoemen u Allen beklaagen den Staat, die u verlooren heeft. Een jefuit meende gerooken te hebben, dat 'er een Vos in het pak ftak. Fiesko. De eene Vos riekt den anderen. Wat fpreekt men van myne Roman met de Gravin Imperiali ? Hassan. Het geen ik my wel wagten zal te herhaalen. Fiesko. Vóór de vuist. Hoe ftouter, deste meer welle. kom. Wat fluistert men ? Hassan. Men fluistert niets. In alle koffyhuizen, by Biljard tafels, in herbergen, en wandelingen . op de Markt 0p de Beurs fchreeuwt men overluid..., Fiesko. Wat ? Ik beveel het u. Hassan, terug ireedend. Dat gy een gek zyt. II. deel, E F'lES-  65 Fiesko of de samenzweering. Fiesko. Goed, zie daar! neem die fekien voor die ty~ ding. Ik draag thans de zotskap met bellen, waar in deeze Genueezen fmaak vinden , welhaast zal ik my een kruin laaten fcheeren, opdat zy my voor Hansworst houden. Hoe gedroegen zig de Zydehandelaars by myne gefchenken? II a s s a n, grappig. Gek! Zy gedroegen zig als ter dood veroordeelden. ... Fiesko, Gek ? Zyt gy dol, kaerel ? Hassan. Vergeef my, ik had lust tot nog meer fekienen. Fiesko, lacht en geeft hem 'er een. Nu, als ter dood veroordeelden? Hassan. Die reeds op het blok liggen, en op eenmaal hun pardon hooren uitroepen. Zy zyn de uwen met ligchaam en ziel. Fiesko. Dat is my lief. Zy haaien het by 't gemeen in Genua over. Hassan. Dat was een vertooning! Het fcheelde maar weinig fde duivel haal my) of ik had fmaak in de grootmoedigheid gevonden. Zy hingen my als onzinnigen om den hals. De meisjes icheenen zig fchier in myns vaders kleur vergaapt te hebben. Zo driftig vielen zy op myn Maan-eklips aan. Almag- tig  Twïïbü Bedryf. 6? tig is toch het geld,dagt ik toen, het kan zelfs Mcoren wit maaken. Fiesko. Uwe gedagte was beter dan de misthoop, waar uit zy opkwam. De woorden die gy my aan- gebragt hebt, zyn goed: mag men daar uit tot da daad befluiten ? Hassan. Even als uit het geruisch des Hemels tot den naderenden ftorra. Men fteekt de hoofden byëen, men rot tezamen, roept Hum! als 'er een vreemde voorby waart. Door geheel Genua heerscht een drukkende zoelheid Deeze mismoedig¬ heid hangt als een zwaar onweder over de Repu» bliek. Slegts één wind, dan vallen de plas¬ regens en de blikiéms te gelyk. Fiesko. Stil! Luister! Wat is dat voor een verward gedruis? Hassan, fchielyk naar het vengfiers liet is 't geroep van een menigte menfchen , die Van het Raadhuis komt. Fiesko. Heden is het Procurators verkiezing. Laat myn Hytuig voorkoomen ! De zitting kan onmooglyk reeds geëindigd zyn Ik wil derwaards. Onmoo- gelyk kan zy reeds in order afgeloopen zyn. ■ Myn zwaard en myn mantel 1 Waar is myn orderteeken ? Hassan. Mynheer, dat heb ik geltolen en verpand. £ 2 Fies*  6$ Fiesko of de S imenz weering. Fiesko. Dat hoor ik met genoegen. Hassan Wel nu? Komt myn prefent haast voor den dag? Fiesko. Omdat gy den mantel ook niet geftolen hebt? Hassan. Omdat ik den dief ontdekt heb. Fiesko. Het rumoer nadert herwaards. Luister ! Dat is geenzins een gejuich van goedkeuring. QSchtelyi.) Spoedig, ontgrendel de Hofpoorten. Ik heb een vermoeden. Doria is itout, onderneemeud. De Staat dartelt op de punt van een naald. Ik durf wedden, dat 'er opfchudding op de Signoria ontltaanis. Hassan, aan het vengfterJchreeuwende. Wat is dat? Zy koomen de ftraat Balbi af. . Een troep van veele duizenden. Hellebaarden flikkeren. Zwaarden. Holla! Senatoren komen herwaards vliegen. Fiesko. Het is oproer. Spring 'er tusfchen. Noem mynen naam, draag zorg dat zy zig hier heenen wenden. (Jiasfan Jpeedig naar beneeden.) Wat hec verfland van de mieren met moeite byëen fleept, voert de wind des toevals in eenen oogenblik te zaamen. V Y F?  Tweede B e d k y f. • 6? VYFDE TOONEEL. Fiesko, Centurione, Zibo,Asserato, komende driftig in het vertrek. Z i b o. Graaf, gy zult het onzen toorn vergeeven, dat wy onaangemeld hier inkoomen? Centurione. Ik ben befchimpt , doodelyk befchimpt doof den Neef van den Hertog, in 't oog van de geheele Sigr.oria. Fiesko. Doria heeft het gouden Boek bezoedeld, waar van elk Genua's Edelman een blad is. Centurione. Om die reden zyn wy hier. De geheele Adel is in my uitgedaagd. De geheele Adel moet in myn wraak deelen. Om myne eer te wreeken, zou ik geen hulp van anderen vorderen. Z i b o. In hem is de geheele Adel getergd, de geheele Adel moet vuur en vlammen braaken. Asserato. De rechten der natie zyn verwoest. De Republikeinfche Vryheid heeft een doodelyken fleek o-u L vangen. Fiesko. Gy brengt myn geduld op de pynbank». E3 Zs?  /o Fiesko of de samenzweering. Z [ b o. Hy was de negenè'ntwintiglte onder de kieshee-. ren, en had tor Procuratorkeuze een gouden ba! getrokken. Achtentwintig fteunnen waaren opgenomen. Veertien Hemden voor my, en even za veel voor Lomellino! Doria's Hein en de zyne ontbraken nog. Centurione, hem fchielyk invallende» Ontbraken nog? Ik ftem voor Zibo. Doria' — befef, welk een kwetfing van myne eer! ——Doria .... Asserato, hem weder invallende-. Zo iets heeft men niet beleefd, zolang da Oceaan om Genua gevloeid heeft.... Centurione, driftiger voortvaarend. Doria trok een zwaard, dat hy onder zyn fcharlaken mantel verborgen had, ftak myn keurcedul daaraan, en riep in de vergaadering: Zibo. „ Senatooren; het geldt niet! het is doorboord! Lomellin is Procurator. CeMÜJIOKF, „ Lomellin is Procurator," en wierp zyn zwaard op de tafel. Asserato. En riep : het geldt niet: en wierp zyn zwaard op tafel. F i e s k o, na eenig ftilzwygen, Eu wat is uw beflu.it? Fies-  Tweede Bedryf. 71 Centurione. Men heeft de Republiek in 't hart geftooken. Wat ons befluit is ? Fiesko. Centurione, het tiet mag door een geblaas geknakt worden; tot eiken worden flormen vereischt. Ik, vraag wat uw befluit is? Zibo. Men behoorde, dunkt my, te vraagen wat Geaua befloot? Fiesko. Genua? Genua? Wegdaarmeede.net fa broosch, bet breekt waar men het aangrypt. Gy reekent op de Patriciërs? Mogelyk omdat zy zuure gezigten trekken, en de fchouders ophaalen , wanneer er van ftaa szaaken gefprooken word. Weg daarmeede Hun heldenvuur word tusfchen baa en, Levan ch goederen gefmoord , en hunne zielen flodderen, zorgelyk over hunne Oostindifche vlooien. Centurione. Leer onze Patriciërs beter waardeeren Naauweivks had Doria de trotfche daad volvoerd, of een,^„onderden van ^^^^^^ deren op de markt. De Signona vloog uit elkander. Fiesko, jpotttni. Gelyk Duiven uit elkander flodderen, als een Sperwer op het ilag nederftort? Centurione, onfluimig. Neen! Gelyk tonnen Buskruid, als een brandend Lont daarin valt. s r. L 4  72 Fjesk-o of be Samekzweeeiko. Zibo. Het volk is ook woedend, wat moet men mee van een opgejaagd wild zwyn verwagten ? F usR o, lagchend. Die blinde onhandelbare Colosfus , die in 'teerst met lompe pooten veel geraas maakt; hoog en laag, in nadere en verdere afftandea, rnetopgefper- de kaaken dreigt te verflinden, en eindelyk . over zakken draaden ftruikëlt 1 Te vergeefs Ge. nueefen 1 Het tydpeik van de heerfchappy over de zee is voorby. Genua is onder't gewigtvanzynen naam nedergëftort. Genua is in dien (iaat, waarin het onverwinlyk Rome als een kaatsbal op het raket van den weekeu jongeling Oftavius opfprong. Genua kan niet meer vry zyn. Genua moet door eenen Monarch gekoesterd worden. Genua heeft een Souverein noodig. Gy kunt dus den dolkop Gianettino huldigen. Csisiup.iONE, opftuivend. Wanneer de wrokkende elementen zig verzoe-, Ben,en de Noordpool den Zuidpool agternafpriugc. Kom kameraden! Fiesko. Blyf toch ! Blyf toch! Waar over broeit gy Zibo! Z r b o. Over niets, of over een kluchtfpe!, dat aardbeeving heeten zal. Fi l s k o, brengt hen by een ft andbeeld. dunkt u van dit Beeld?  Tweede T o o n e e l. 73 C entu111 one. Het is de Vernis van Florence. Maar hoe komt dit hier te pas? Fiesko. Zy behaagt u toch ? Z i b o. Dat denk ik, of wy zouden flegte Itaaliaaen zyn. waarom vraagt gy dit juist nu? Fiesko. Reis dan nu door alle deelen der Waereld, en zoek ouder alle levendige Kopyen van dit Vrouwelyk model het gelukkigst uit, in 't welk gy alle de bekoorlykheden van deeze gedroomde Veuus moogt omhelzen. Zibo, En wat hebben wydan voor onze moeite verworven? Fiesko. Dan zult gy de Phantafie der kwakzalvery overtroffen hebben.... Centurione, ongeduldig. En wat daarby gewonnen ? Fiesko. Gewonnen hebben? Het verjaard Proces tusfchen de Natuur en de Kunftenaars. Centurione, vuurig. En dan? Fiesko. Dan? Dan? (Begint te lagehenJ) Dan zult gy vergeeten hebben te zien dat Genua's Vryheid in puinhoopen ftort 1 E 5 ZES-  74 Fiesko of de Samenzweering» ZESDE TOONEEL. I Fiesko. (Het gedruis veor het Paleis word fierker.) Gelukkig! Gelukkig! Het flroo der Republiek ontvlamt reeds. Het vuur heeft reeds huizen en toorens aangegreepen. Voort maar ! Voort maar, dat de brand algemeen worde, en de lustige wind de verwoesting aanblaaze ! ZEVENDE TOONEEL. Hassan, fchielyk opkoomende, Fiesko. Hassan. De eene meenigte op de andere! Fiesko. Maak de Hofpoorten wyd open. Laat binnen ftormen wat flegts voeten heeft. II a s s a n. Republikeinen, Republikeinen! Zy trekken hunne Vryheid aan het juk , heigen , als jokosfen, onder hunne Ariftocratifche heerlykheid. Fiesko Dwaazen! Zy gelooven dat Fiësko van Lavagna voortzetten zoude 't geen Fiësko van Lavagna niet begon. Het oproer komt als geroepen, maar de zamenzweering moet de myne zyn. Zy komen de trappen opftormen. II a s-  Tweede Tooneel, 75 Ha ssah, roept naar buiten. Holla! Holla! Fiesko. Gy zult zo ordentlyk het huis door de deur dragen. (Het volk komt met geweld naar binnen, de deuren worden verbrooken.) AGTSTE TOONEEL. Fiesko, twaalf ambagtslieden. Allen. Wraak tegen Doria, wraak tegen Gianettino! Fiesko. Met bedaardheid, myne landslieden ! Dat gy allen my dus uwe opwagting maakt, is een blyk van uwe goedhartigheid.. Maar myne ooren zyn delicater. Allen, onftuimiger. Te gronde met dien Doria! Te gronde Oom en Neef. Fiesko, die hun lagchend telt. Twaalf man is een magtig leger .... E e n 1 g e n. Deeze Doria's moeten weg. De Staat moet een andere gedaante hebben. Eerste. Onze vreederechters de trappen aftewerpen —• de trappen af! onze vreederechters! Tweed e. Denk eens Lavagna, de trappen af, toen zy hem by de verkiezing tegenfpraaken. A v  ^6 Fiesko of de Samgnzweehing Allen. 't Zal niet geleeden worden, 't mag niet gelee-den worden. Derde. Een zwaard in de Raadsvergadering meede te» aeemen .... Eerste, Een zwaard! Het teken van den oorlog! inde zaal des vredes! Tweede. In \ fcharlaaken in den Raad te koomen! niet ia 't zwart, gelyk de overige Raadsheeren! Eerste. Met agt Hengften door onze Hoofdftad te ryden! Allen. Een dwingeland! een verrader des Lands, en der Regeering! Twee d r. Tweehonderd Duitfchers van den keizer ten lyf. wagt te koopen! Eerste. Buitenlanders tegen de kinderen des Vaderlands! Duitfchers tegen Italianen! Soldaaten by de wetten! Allen. Hoogverraad! Muitery! Genua's ondergang! Eerste. Het wapen der Republiek op zyn koets, te voeren! . ... T w e e9  Tweede B e d r y r. ff Tweede. Het ftandbeeld van Andreas, midden in den hof der Signoria! Allen. In ftukken dien Andreas! In duizend ftukken , de fteenen en de levendige! Fiesko. Genueefen, waarom dat alles tegens my? Eerste. Gy moet het niet dulden, gy moet hem de duimen op de oogen houden. Tweede. Gy zyt een verftandig man, en moet het niet dulden, gy moet verftand voor ons teffjns hebben. Eerste. En zyt van beter adel, gy moet hem daar voor doen boeten, gy moet het niet lyden. Fiesko Uw vertrouwen vleit my zeer, kan ik het door daaden verdienen? Allen, fchreeuwend. Slaa! Verniel! Verlos! Fiesko. Een goed woord zult gy egter nog wel willea aaanneemen ? E e n i g e n. Spreek, Lavagna! F i e s 10, die zig nederzet. Genueefen. —— Het Ryk der Dieren geraakta •SM  78, Fiesko of de Samenzweering. eens in een burgerlyke gisting. De eene party vogfc tegen de andere, en een dagers hond bemagtigde den throon. Deeze , gewoon het flagtvee mee zyn mes te moorden, hield in het Ryk beestagtig huis , baste, beet, en knaagde de beenderen vart zyn volk. De natie morde, de moedigden vereenigden zig, en bragten den Vordelyken Bulhond omhals. Nu wierd een Ryksdag gehouden, om de gewigtige vraag te beflisfen, welke Regeeringsvorm de gelukkigde zy? De demmen verdeelden zig in drie partyen. Genueefen, voor welken zoud gy u verklaard hebben? Eerste, burger Voor het volk. Allen voor het volk. Fiesko. De dem voor het volk won het. De Regeering wierd democratisch. Een burger gaf zyn dem. De meerderheid drong het door. Weinige weekea verliepen er , toen aan deezen nieuw gebakken vryen daat, door den Mensch de oorlog wierd verklaard. Men beriep een algemeene vergadering. Het Paard, de Leeuw, de Tyger, de Beer, de Olifant , de Rhinoceros traden op, en riepen luidrugtig: tot de wapenen! Nu kwam de beurt aan de overigen. Het Lam, de Haas, het Hert, de Ezel, het geheele Ryk der Infeden , de Vogelen , het geheele menfchenvliedend heir der visfchen, allen traden daar tusfehen, en riepen om vreede. Ziet Genueefen! 't getal der Blooden overtrof dat der Strydbaaren , 'er waaren meer dommen dan verflandigen. De meerderheid drong het door- Het  Tweede Bedryf. 79 Het Ryk der dieren leidde de wapenen neder, en de Mensch ftelde het zelve onder brandichatting. Dit Staats fystema wierd derhalven verworpen. Genueefen , waartoe zoud gy thans geneegen zyn geweest ? Eerste en Tweede. Ongetwyflèld tot de Regeering der Besten. Fiesko. Dit gevoelen vond goedkeuring! Nu wierden de foezigheeden van den Staat in verfcheidene kamers verdeeld. IVolven waakten voor de Finantiën. Fosfen waren hunne Secretarisfen. Duiven bellierden de crimineele Justitie. De minzaame accoorden wierden door Tjgers gelloten, en cie huwelyks procesfen door Bokken bedecht. Haazeu dienden als Soldaaten. De Leeuwen en Olifanten bleeven by de bagagie. De Ezel was afgezant des Ryks, en de Mol overfte opziener over de waarneeming der Ampten. Genueefen , wat verwagt gy van deeze wyze verdeeling? Wien de Wolf niet verfcheurde, wierd door den Vos verfchalkt. Wie deezen ontkwam, wierd door den Ezel overhoop geworpen. De onfchuld wierd door Tygers vermoord, terwyl de Duiven aan dieven en moordenaars genade fchonken , en ten befluit, toen de Ampten nedergelegd wierden , vond de Mol die allen onberispelyk waargenomen. De Dieren wierden oproerig. Laat ons een Monarch verkiezen, riepen zy eenfïernmig, die klaauwen, diehersfens, en maar één maag heeft, en een opperhoofd wierd door allen gehuldigd, —— Een, Genueefen doch  ÏÖ tlESÏCO OF Dj SamEKZWEÉRing. doch (terwyt hy met hoogheid onder hm treed*) het was de Leeuw. Allen, met handgeklap, hunne mutzen om» hoog werpende. Bravo! Bravo ! Dat hebt gy flim uitgedacht. Eerste. En Genua zal dit voorbeeld volgen, eh Genui heeft zynen man reeds. Fiesko, Ik wil hem niet weeten. Gaa heenen, denk om den Leeuw. (De burgers vertrekken met veel gedruis.) Het gaat gewenscht. Het volk en de Raad tegen Doria Het volk en de Raad voor Fiësko. Hasfan! Hasfan! Ik moet my van deezen wind bedienen. Hasfan ! Hasfan! Ik moet deezen maat verfterken: deeze belangneeming gaande houden» Voort Hasfan! Hoerekind der Helle! Hasfan! Hasfan | NEEGENDE TQ O.NE EL. Hassan, komt. Fiesko. Hassan, onfluimig. Myn voetzooien gloeijen nog. Wat is er nu we» cler te verrigten? Fiesko. Myne beveelen. Hassan, vleijend. Waar heenen zal ik eerst, waar heenen Iaatsè ioopen ? Fies*  TwejedjeIJediyp. jj F i e s i o. Het loopen zal u deeze reis gefchonkeri worden. Gy zult gefleept worden. Houd u terftond gereed , ik zal uw voorgenoomen moord ruchtbaar maaken, en uw gebonden aan de Crimineele Regtbank overleeveren. Hassan, eenige treeden terug gaandei Signor! —-— Dat is niet volgens affpraak, Fiesko. Zyt volkomen gerust, het is niét meer dan éeri kluchtfpel. In dit oogenblik hangt alles daar van af , dat de aanflag van Gianettino op myn leven ruchtbaar word. Gy zult een pynlyk verhoor ondergaan. H a s s a n. .En dan? bekennen of loochenen? Fiesko. Loochenen. Men zal u aan de Tortuur brengen,,Den eerften graad ftaat gy door. Deeze vermaning kunt gy op reekening van uwe fluikmoordery ftellen. By de tweede zult gy bekennen. Hassan, zorgelyk het hoofd fchuddende. De duivel is toch een fchelm. De Heeren mogten my eens ten eeten houden, en ik enkel om de aardigheid gerabraakt worden. Fiesko. Gykomt er heelhuids af. Ik verzeker het u op myn Graaflyke eer. Ik zal vorderen dat uwe ftraföeffe« iting tot myne genoegdoening aan my werde over-; II. Deel. F $3  52 Fiesko of de Samenzweering. gelaten , en dan zal ik u voor 't oog der geheele Republiek vergiffenis ichenken. Hassan. Ik ben te vreeden. Zy zullen my de gewrigte» wat uit elkander dryven , dat maakt ze buigzaamer. Fiesko. Geef my dan fchielyk met uw dolk een kras op den arm,dat er het bloed na volgt. Ik zalmy houden , als of ik u flraks op de daad had gegreepen. Goed! (met een vrees/yk gefchreeuw.~) Moord ! Moord ! Moord! Laat de wegen bezetten ! De poorten toegrendelen. (Hy (leep Hasfan by de keel Weg. Veele bedienden in verwarring over het Toneel.) TIENDE TOONEEL. Leonora, Rosa, komen verfchrikt en fchielyk op. Leonora. Moord, riep men, moord! Van hier kwam het gefchreeuw. Rosa. Zekerlyk flegts een losfe opfchuddhig,gelyk dagelyks in Genua gebeurt. Leonora. Zy riepen moord, en het volk fluisterde duidelyk van Fiësko. Armzalige bedrieger. Myne oogen Wilden hen verfchoonen, maar myn hart was hen te loos. Gezwind, volg hem, zie toe, zeg my waar zy hem heenen fleepen, R o-  T^wÈJEDE Bedryf. §j Rosa. Houd u bedaard ! Bella is hem gevolgd. Leonora. Bella zal zyn ftervend oog nog opvangen! Dé gelukkige Bella! Wee my zyne moorderesfe! Had Fiësko my kunnen beminnen , nimmer had Fiëskö zig in de groote waereld, nimmer in den dolk van de afgunst geworpen! Bella komt! Gaa weg! Spreek niet Bella! ELFDE TOONEEL. De Voorigen, Bella* Bella. De Graaf leeft en is wel. Ik zag hem door dé Stad galoppeeren. Nooit zag ik onzen genadigen Heer zo fchoon. De Hengst dartelde onder hem en joeg, met trotfchen hoefflag , het aandringend volk voor zynen Vorftelyken beryder heenen. Hy ontdekte my in 't voorbyjaagen, lachte my gunftig toe, wenkte deezen weg uit, en wierp drie kusfen achter zich. (Cemelyh) Wat zal ik daar medé doen, Mevrouw? Leonora, in verrukking. Ligtvaardige fnapfter! Breng ze hem te rug. Rosa. Zie nu eenss Nu zyt gy weder geheel gloeijend rood. Leonora. Zyn hart werpt hy de ligtekooijen na, en ik F 2 fraaëht  84 Fiesko of de Samenz weerino. fmacht naar een blik! O Vrouwen! Vrouwen! (Zy vertrekken?) TWAALFDE TOONEEL. (In 't Paleis van Andreas.") Gianettino, Lomellin,fpoedig-inkomende. Gianettino. Laat hen om hunne vryheid brullen , als de Leeuwin om haar jong. Ik blyf daarby. Lomellin. Maar Signor .... GlANNETTINO. Voor den Duivel met uw maar, Procurator van drie uuren! Ik zal geen hair breed wyken. Laat Genua's toorens haare hoofden fchudden , en de woelende zee haare „ neen" daar tusfcheu brommen. Ik vrees hun trots niet. L o m e l l in. Het volk is voorzeker als brandend hout, maar de adel voegt er zich met zyn wind by. De geheele Republiek is in beweeging. Het volk en de Patriciërs. GlANETTINO. Dan gaa ik als Nero op eenen berg ftaan, om dien vermakelyken brand aan te zien. Lomellin. Totdat zig de geheele oproerige masü eenen par-  Tweede Bedryf.' 85 partyganger toewerpt, die eerzugt genoeg bezit, om in de algemeene verwarring te oogften. GtAKRTTIKO, Zotheid! Zotheid! Ik ken er flegts een', die gevaarlyk zou kunnen worden , en voor dien is gezorgd. Lomellin. Zyne Doorlugtigheid ! (Andreas komt. Beiden tnaaken een diepen buiging.]) Andreas. Signor Lomellin , myn? Nicht begeertuitteryden. Lomellin. Ik zal de eere hebben haar te verzeilen. (Vertrekt?) DERTIENDE TOONEEL. Andreas, Gianettino. Andreas. Hoor, Neef, ik ben over u te onvreden. Gianettino. Doorlugtigfre Oom! Vergun my gehoor. Andreas. Dat vergun ik den fmachterigften bedelaar in Geiiua, als hyhet verdient, geen booswigt, al was hy myn Neef. Gunst genoeg dat ik u den Oom doe aantreffen, gy verdiende den Hertog en zynen Raad te hooren. Gianettino. tSJegts een woord, doorlugtig Heer! F 3 A S"  $6 Fiesko or de Samenzweering. Andreas. Befef wat gy gedaan hebt, en verantwoord u dan. Gy hebt een gebouw om verre gerukt, dat ik in een halve eeuw zorgvuldig heb opgerigt. Het Maufoleum van uwen Oom. Zyne eenige piramide de liefde der Genueefen, die ligtzinnigheid vergeeft Andreas u, Gianettino. Mynen Oom, en Hertog .... Andreas. Val my niet in de rede. Gy hebt het fchoonfte konstwerk der Regeering befchadigd, dat ik zelf voor de Genueefen van den Hemel haalde , dat my zo veele nagten, zo veele gevaaren, zo veel bloeds gekost heeft, Voor geheel Genua hebt gy myne VortTelyke eer bezoedeld, dewyl gy geene achting voor myne inrichtingen betoonde. Voor •yvien zullen deeze heilig zyn, wanneer ze door myn bloed veragt worden ? deeze domheid word u door uwe» Oom vergeeven. Gianettino, beleedigd. Doorlugtig Heer, gy hebt my tot Hertog van Genua opgevoed. Andreas. Zwyg! Gy zyt aan hoogverraad van den Staat fchuldig , en hebt haar eene wonde in 't hare gegeeven. Neem u in agt, knaap! Het heet —— onderwerping. Dewyl de Herder in den avond van zyn dagwerk een weinig terug trad, waande P de kudde reeds verlaaten, Dewyl Andreas; $ry=  Tweede Bedryf. gryze hairen draagt, wilde gy als een itraatjongen de wetten vertrappelen. Gianettino, trotsch. Zacht Hertog! ook in myne aderen bruischt hec bloed van Andreas, voor wien Vrankryk beefde. Andreas. Zwyg, als ik het beveel. Ik ben gewoon dat de Zee gehoor geeft als ik fpreek. • Midden in haaren tempel hebt gy de Majefteit der gerechtigheid in 't aangezigt gefpoogen. Weet gy ook hoe men dat opneemt, febél? Nu! antwoord. Gianettino, fpr aakeloos op den grond ziende. Andreas. Ongelukkige Andreas! in uw eigen hart broeide gy den worm uit, die aan uwe verdienften knaagt. — Ik ftigtte den Genueefen een Gebouw, dat de verganklykheid trotfeeren zoude , en werp zelfs de eerfte brandftoffe daarin. —— Deezen , —- onbezonnene, dank het deezen gryzen kop , die door de handen zyner bloedverwanten wil begraaven worden. Dank het myne fchuldige liefde, dat ik den kop van den vermeetelen niet van een ftraftoneel aan den beledigden Staat toewerp! (Hy vertrekt fpoedig.) F* VEER.  38 Fiesko of de Samenzweering. VEERTIENDE TONEEL. Lomellin, buiten adem, verfchrikt. Gianettino, ziet den Hertog gloeijend en fpr aakeloos na. Lomellin. Wat heb ik gezien? Wat aangehoord? Heden! nog heden moet gy vlugten, Prins 1 Heden ii alles verlooren. Gianettino, met grimmigheid. Wat vyas 'er te verliezen. Lomellin. Genua, Prins! Ik kom van de markt. Het volk drong byeen, rondom eenen Moor, die gebonden voortgefleept wierd ; de Graaf van Lavagna, en meer dan drie honderd Edelen volgden hem, tot in het Rechthuis , daar de Misdadigers gepynigd worden. De Moor was betrapt op eenen fluikmoord, die hy aan Fiësko zou volbrengen. Gianettino, ftampvoetende. Wat? zyn dan heden alle duivelen losgelaaten? Lomellin. Men onderzpgt fcherp, wie hem o.mgekogt had. De Moor bekende niets. Men bragt hem aan dé eerfte Tortuur, hy bekende niets. Men bragt hem aan de tweede, hy bekende bekende! Signor, waar waren uwe gedagten, toen gy uwe eer aan den deugniet prys gaaft.  Tweede Bebryf. Gianettino, hem wild toegraauwende. Vraag my niets! Lomellin. Hoor nu verder. Naauwelyks was het woord Doria uitgefproken —— (Liever had ik mynen naam in het zakboek van den duivel geleezen, dar» den uwen hier gehoord.) juist toen ver¬ toonde zig Fiësko aan het volk. Gy kent hem, den man , die beveelend fmeekt, en die met de harten der menigte woekert. De geheele vergadering was in éön verfteenden akeligen groep, als ademloos aan hem gehegt; hy fprak weinig, maar ontblootte den bloedenden arm, het volk vogt om de vallende droppelen , als of het reliquiën waren , de Moor wierd aan zyn willekeur overgegeeveu , en Fiësko een dooddeel? voor ons — Fiësko fchonk hem vergiffenis. Nu borst de dilte des volks in een brullend getier uit, elke adem vernielde eenen Doria; en'Fiësko wierd onder een vivat van duizend demmen naar zyn huis gedraagen. Gianettino, mei een ge/moorden lach. Dat oproer deert my niet. Keizer Ka» rel ! Met dat enkel woord zal ik hun ter neder werpen, zo dat in geheel Genua geen geduister meer vernomen zal worden. Lomellin. Lohemen ligt verre van Italië. — Als Karei F 5 fpoed  oo Fiesko of de Sa m enz weering. fpoed maakt , dan kan hy nog even tyds genoeg komen, om uwe uitvaart by te woonen. Gianettino, vertoont hem een Brief met een groot cachet. Dan is het gelukkig dat hy reeds hier is. Verwondert Lomellin zig? Kon hy denken dat ik doldriftig genoeg zou zyn, om opvliegende Republikeinen te tergen, als zy niet reeds verraden en verkogt waren. Lomellin, verflagen. Ik weet niet wat ik denk. Gianettino. En ik denk iets dat gy niet weet. Het befluit is genomen. Overmorgen zullen twaalf Raadsheeren vallen. Doria word Monarch , en Keizer Karei zyn befchermer. Gy treedt te rug? Lomellin. Twaalf Raadsheeren. Myn hart is niet ruim genoeg, om een bloedfehuld twaalfmaal te bevatten, Gianettino. Zotskap! men werpt ze neder aan den voet van den throon. Ziet gy, ik bragt den afgezant van Karei onder't oog, dat Vrankryk nog fterke partyen in Genua had, die hem dien ftaat voor de tweedemaal in de handen konden ipeelen , indien men ze niet tot den wortel toe uitroeide. Dit vond ingsng by den ouden Karei, hy onderteekende mynen aanflag, en gy fchryft 't geen ik u voorzegge. Is o -  Tweede Bedryf. 91 Lomellin. Tot nog toe weet ik niet.... Gianettino. Zet u neder, en fchryf. Lomellin. Maar wat zal ik fchryven ? (Hy zet zig veder.) Gianettino. De naamen der twaalf Candidaten. Frans Centurione. Lomellin, fchryvende. Tot loon voor zyn keurttem zal hy de lyklU" tie aanvoeren. Gianettino. Cornelio Calva. Lomellin. Calva. Gianettino. Michaël Zibo. Lomellin. Tot afkoeling van het Procuratorfchap, Gianettino. Thomas Asferato, met zyn drie Broeders. lomelllin, houd Op* Gianettino, met nadruk. Met zyn drie Broeders, Lomellin, fchryft. Verder,  j2 Fiesko of de Samenz weerins. Gianettino. Fiësko van Lavagna. Lomellin, Draag zorg! draag zorg! over deeze Zwarten Steen zult gy nog den hals breeken. Gianettino. Scipio Bourgognino. Lomellin. Die raag elders Bruiloft gaan houden. Gianettino. Daar ik Speelgenoot zal zyn. _ Raphaël Sacco. Lomellin. Voor deezen zou ik gaarn pardon vraagen, tot hy myne5000 Scudi betaald had. (hy fc/iryft.) Nu, de dood fluit de rekening. Gianettino. Vincent Kalkagno. Lomellin. Kalkagno. De twaalfde fchryf ik voor myn rekening, of onze doodvyand is vergeeten. Gianettino. Het einde goed, alles goed, Jofeph Verrina. Lomellin, Dat was de kop van den Slang, (Hy ftaat ep, fruit zand op het papier, doorloopt het fckrift, en geeft het den Prins ever.) De dood houdt overmorgen een pragtig gala , twaalf Vorften van Genua zyn «laar op genodigd. GlA.  Tweede BedJitf. 93 Gianettino, gaat aan de Tafel en ondertekent. Het is gedaan, — over twee dagen is het Dogeverkiezing. Wanneer de Raad by een is , dan worden die twaalf op het teeken van een zakdoek, door een plotfelyken fchoot neergelegd. Dan zullen te gelyk myne 200 Duitfchers het Raadhuis met een itorm bemagtigen. Is dit gefchied, dan treed Gianettino Doria in de Zaal, en doet zig huldigen, (hy fchelt.) Lomellin. En Andreas? Gianettino, (met veragting.*) Is een oud Man. (een Bediende) Als de Hertog naar my vraagt, ik ben in de Mis, {de Bediende vertrekt.*) De Duivel, die in my is , kan in een heilig masker best incognito blyven. Lomellin. Maar het papier, Prins ? Gianettino. Dat neemt gy, en laat het by onze party rond gaan. Deeze Brief moet met extraport naar Levanto, hy geeft Spinola van alles berigt, en beveelt hem om zig des morgens ten agt uuren hier in de hoofdltad te laaten vinden. {Hy wil vertrekken?) Lomellin. Een kinkel in de kabel, Prins! Fiësko komt niet meer in den Raad. Gianiïtti no, in het heenen gaan. Dus zou Genua uog eenen Muiter hebben ? —— Daar  94 Fiesko of de Samenzweebins. Daar zal ik voor zorgen. (Hy gaat in een Zyver* trek, Lomellin in een ander.) VYFTIENDE TOONEEL. Voorzaal by Fiësko. Fiesko, met Brieven en fVisfels, Hassan. Fiesko. Vier Galeijen zyn dus binnen geloopen ? Hassan. En liggen gelukkig in de Darfena ten Anker. Fiesko. Dat komt gewenschti Van waar deeze expresfen ? Hassan. Van Rome , Piacenfa, en uit Vrankryk. Fiesko, opent de Brieven en loopt ze door. Welkom , welkom in Genua 1 (zeer blymeedig.) Dat de Couriers Vorflelyk onthaald worden. Hassan. Hum! (Hy wil vertrekken?) Fiesko. Halt! halt! hier komt werk voor u in menigtes Hassan. Welk is uw begeerte ? De neus van den Brak , of de angel van den Scorpioen. Fiesko. Tegenwoordig het fluitje van den Lokvogel. Mor-  Tweede Bedryf. 95 Morgen vroeg zullen 2000 mannen verkleed tef ftad influipen, om dienst by my te neemen. Gy zult uwe handlangers by de poorten verdeelen, met order om op de inkomende Pasfagiers een tvaakend oog te houden. Eenigen zullen komen als een troup Pelgrims, die in Bedevaart naar Loret:o gaan ; anderen als Ordensbroeders , of als Savoyaarden, of als Comedianten; nog anderen als Kramers, of als een troep Muzikanten, de meesten als afgedankte Soldaten, die Genueesch Brood willen eeten. Men zal eiken vreemdeling afvraagen, waar hy zyn intrek neemt? Is het antwoord, in de Gotide Slang, dan zal men hem vriendelyk groeten en myne wooning asnwyzen. Hoor Kaerel! ik maak ftaat op uwe fchranderheid. Hassan. Dat moogt gy, Signor ! zo wel als op myne boosheid. Laat ik haar een lok ontflippen , dan moogt gy myne beide oogen in een windroer laaden, om moffen daar meê te fchieten. (Hy wil heen gaan.) Fiesko. Halt! nog een werk. De Galeien zullen het volk rterk in het oog loopen. Neem in agt wat men daar van fpreekt. Vraagt 'er u iemand na , dan hebt gy van verre hooren fluisteren , dat uW Heer daar mede jagt op de Turken wil ^naaken. Verllaat gy? Hassan. Ja wel, de baarden der gefnedenen leggen boven  *>5 Fiesko of de Samenzweer^. Ven op. Wat in de Korf is, mag de duivel weéJ ten. {Hy wil heengaan?) Fiesko. Zacht! Nog eene voorzorg» Gianettino heeft nieuwe reden , om my te haaten en my ftrikken te fpannen» Gaa, onderzoek by uwe kameraden, of gy iets Van een iluipmoord verneemt. Doria bezoekt de verdagte huizen. Maak u gemeenzaam met de ligtekooijen. De geheimen van het kabinet verbergen zig gaarn in de plooijen van een Vrouwerok. Beloof haar goudfpillende kalanten beloof haar zelfs uwen Heer. Niets kan te eerwaardig zyn, om in dit moeras te dompelen , tot gy den bodem gepeilt hebt. Hassan Wagt! Ha! Ik heb den toegang by zekere Diana Bononi, en ben omtrent een halfjaar haar bezorger geweest. Eergisteren zag ik den Procurator Lomellin uit haar huis komen. Fiesko. Dit komt als geroepen. Even deeze Lomellin is de hoofdfleutel tot alle de dolheden van Doria. Morgen vroeg moet gy ten eerften daar heenen gaan ■ Misfchien is hy deezen nagt de Endymion van deeze kuisfche Luna» Hassan. Nog een vraag, Monfignor.' Als de Gènueefen my vraagen, (en de duivel haal my, zy zullen het Vraagen ,) als zy my vraagen , wat denkt ewe Heef  Tweede Bedryf. pp Heer over Genua? Zult gy uw masker nog langer draagen? of wat zal ik antwoorden? Fiesko. Antwoorden? Wagt! De vrucht is toch ryp. Weeën kondigen de naderende geboorte aan. Genua ligt op het blok, zult gy antwoorden, eü myn Heer heet Joan Louis Fiësko. Hassan, zig met blydfchap uitrekkende* Wat ik niet al aanbrengen zal, dat het een aarÊ heeft, by myn hondsvotfche eer! Maar kom, lugiig op, vriend Hasfan. Ten eerften in een Wynhuis! Myn voeten hebben handen vol werks. -——■ Ik moet myn maag wat te goed doen , dat hy by myn beenen een goed woord voor my doe. (ïly gaat fchielyk weg , doch komt fnel terug.) & propos, dat had ik haast door 'tfnappen vergeeten. Wat tusfchen uw Vrouw en Kalkagno gebeurd is , had gy gaarn willen weeten? Men liep eert blaauwe fcheen, Signor, en dat was het alles. (Hj loopt heen.) ZESTIENDE TOONEEL. Fiesko, by zig zeiven. Ik beklaag u Kalkagno. Kost gy denken- dat ik het gevoelig artikel van myn huwlyksbed prys zou geeven , als de deugd van myne Vrouw t en myne eigene waarde, my niet het fterkfte handfchrift tot myne gerustftelling gaven? Doch deeze betrekking is my wellekom. Gy zyt een goed Soldaat, dit zal uwen arm tot Doria's ondergang II. Deel. G 848  5$ Fiesko of de Samenzweerïn o, aan my verbinden. (Met fterke fchreeden op en neder gaande.*) Nu treede Doria met my in hec ilrydperk ! Alle machines van het groot ontwerp zyn in beweeging. Alle Infhumenten tot het ysfelyk concert gefield. Niets ontbreekt 'er dan het masker afterukken , en Fiësko aan de Patriotten van Genua te vertoonen. (men hoort gerucht.) Een bezoek ! Wie of my nu komt ilooren? ZEVENTIENDE TOONEEL. Fiesko, Verrina, Romano, met een Sehtt» dery, Sacco, Bourgognino, Kalicag n o , alten buigen zig. Fiesko, gaat hun met een opgeruimds houding te gemoet. Welkom myne waardige Vrienden! Welke gewigtige aangelegenheid voert u zo voltallig herwaards? Gy ook , myn waarde Broeder Verrina? Ik zou byna verleerd hebben u te kennen , waren myne gedagten niet meer dan myne oogen by u werkzaam. Was het niet federt het laatfte Bal, das ik mynen Verrina gemist heb ? Verrina. Reken hem niet na Fiësko; zwaare lasten hebben federt zyn gryze kruin nedergebogen: doch genoeg hier van. Fiesko. Niet genoeg voor de weetgierige liefde. Gy zult my meer moeten zeggen , als wy alleen zyn.  Tweede Bedryf. p Hassan. Ik moet myn knapzak vol tydingen nog verder voor n uitftorten. Tweeduizend mannen zyn gelukkig naar binnen gepraftifeerd,. Ik heb hun pyde Capucynen gehuisyest, daar ook de vroegfte ZQnr  Derde Bedrtf. 121 zonnenftraal hun niet zal ontdekken. Zy branden van nieuwsgierigheid om hunnen Heer te zien, en het zyn fchoone kaerels. Fiesko. Uit eiken kop groeit voor u een Scudi. Wat fluistert Genua wegens myne Galeien? Hassan. Dat is de hoofdklucht, Monfignor. Meer dan vierhonderd gelukzoekers, die door den vrede tusfchen Vrankryk en Spanje arm zyn geworden, dron gen op myn volk aan, en beflormden het, om voor hun een goed woord by u te doen, om door u tegen de ongelovigen gezonden te worden. Ik heb hun tegens den avond by u in den hof van het Hot kefc heiden. Fiesko, vrolyk. Schurk! Ik zoude u om den hals kunnen vallen. Een meesterfluk! vierhonderd, zegt gy ? — Genua is niet meer te redden. Vierhonderd Scudi zyn voor u. Hassan, vertrouwelyk. Bloed, Fiesko ! Wy beiden zullen Genua overhoop werpen, dat men de wetten met befems kan wegvaagen. Ik heb u nog niet gezegd, dat ik onder ons guarnifoen myne klanten heb, op wien ik my zo zeker kan verlaaten als op myn hellevaart. Nu heb ik befchikt, dat wy by elke poort ten minflen zes creatuuren onder de wacht hebben, die genoeg zyn om de overigen te bepraaten, en hunne vyf zinnen met wyn te laaten overflroomen. Dus, wanneer gy lust hebt om deezen nagt eerr H s kans  123 FlESKO of pe S a m e n z w e e r t k c, kans te waagen, dan vind gy de wachten bezoopen„ Fiesko. Spreek niets meer. Tot dus verre heb ik den geweldigen fteen zonder menfchen -hulp voort gewenteld na by den eindpaal, zoud ik in deszelfs polysting door den flegtften kaerel befchaamd gemaakt worden ? Uwe hand , knaap ! Wat de Graaf u fchuldig blyft, dat zal de Hertog vergoeden. Hassan. Voorts, nog een biljet van de Gravin Imperiali. Zy wenkte my van de ftraat naar binnen , was zeer minzaam, en vroeg my fpottend, of de Gravinne van Lavagna geen aanval van de geelzucht had gehad? Mevrouw, zeide ik, behoeft fiechts zekere ondervinding te vragen. F i È s k o, heeft intusfchen het biljet geleezen, werpt het weg. Zeer goed gezegd, en zy antwoordde? Hassan. Antwoordde ? zy beklaagde het noodlot van de arme Weduwe , en bood zig aan haar genoegdoening te geven, verzocht ook voortaan van de galanteriè'n van uwe hoogheid verfchoond te zyn. Fiesko, met bitterheid. Die ook wel vóór het einde der waereld konden ophouden. Is dat de geheele historie, Hasfan? Hassan, met boosheid. Monfignor! Aangeleegenheden van Dames volgen (pnmiddelyk op die van de politiek, F i.  Derde Bedryf, 123 Fiesko. O ja! Voorzeker, en deeze boven alles. Maar wat wilt gy met deeze papiertjeus? Hassan. De eene duivellaary met de andere verjaagen. — Signora gaf my deeze Poeijers, om daar van voor uwe vrouw dagelyks een in de Chocolaat te roeren.... Fiesko, treedt verbleekt terug. Gaf 11? Hassan. Donna Julia, Gravin Imperiali. Fiesko, rukt ze hem uit de hand, heftig. Indien gy liegt, kanaille, dan laat ik u levendig aan de weerhaan van de Lorenzo-toorn fmeeden, daar gy negenmaal in eenen adem door den wind wordt rondgejaagd deeze poeijers? Hassan, met ongeduld. Moet ik uwe Vrouw in de Chocolaade te drinken geven, volgens order van Donna Julia Imperiali. Fiesko, buiten zig zeiven, Monfter! Monfter ! dit bekoorlyk fchep- fel. Kan zo veel van de helle in de ziel van pen vrouwsperfoon plaats vinden. . Doch ik verzuimde u te danken, hemelfche Voorzienigheid, gy die het vernietigde — vernietigde hier door eenen nog erger duivel. Uwe wegen zyn zoii' derling. (jegen Hasfan.) Gy belooft te gehoorzamen, en te zwygen. Hassan. Zeer wel. Het laatlte kan ik, uw goud betaalde my daar voor. F 1»  24 Fiesko oi de Samenzweering. Fiesko. Door dit biljet word ik by haar genodigd. —— Ik zal komen, Mevrouw! Ik zal haar bepraaten , my hier heenen te volgen. Goed ! Gy fpoed u zo veel gy fpoeden kunt. Roep alle de eedgenooteu byëen. Massa n. Dit bevel heb ik vooruit gegist, en daarom elk van hun, op myne eigene hand, precies ten tien uuren hier befcheiden. Fiesko, Ik hoor (lappen. Zy zyn het. Kaerel, gy verdiende uwen eigen galg , waaraan nog geen zoon van Adam gefparteld heeft. Gaa in het voorvertrek, tot dat ik fchellen zal ! Hassan, terwyl hy gaat. De Moor heeft zyn werkt verricht, de Moor kan heenen gaan. (Hy vertrekt.") VYFDE TOONEEL. alle de eedgenooten. Fiesko, hun te gemoet gaande. Het onweder is in aantogt. De wolken trekken byëen. Treed zagt voort, draait beide flooten digt. Verrina. Agt kamers agter ons heb ik toegegrendeld. De argwaam kan ons tot op geen honderd mans treeden naderen. Boot*  Diidi BEDBtr; 123 Bourgognino. Hier is geen verraader, ten zy onze eigene vrees bet werde. Fiesko. Vrees komt niet over myn drempel. Welkom elk die nog dezelfde is als gisteren. Neamt uwe plaatzen. (Zy zetten zig.) Bourgognino, wandelt in het vertrek. Ik zit niet gaarne, als ik aan verwoesten denk. Fiesko. Genueefen, dit is een merkwaardig tydftip. Verrina. Gy hebt ons opgeroepen, om het ontwerp tot een tyrannenmootd te beraamen. Vraag ons, wy zyn hier om u te antwoorden. Fiesko. Dus ten eerften —— een vraag,die laat genoeg komt, om vreemd te luiden. IVie zal vallen? (Allen zwygen.') Bourcognino, terwyl hy over den ftoel van Fiësko leunt, met nadruk. De tirannen. Fiesko. Welgefproken , de tirannen. Ik bid u, geef nauwkeurig agt op het geheel gewigt van het woord. Wie is meer tiran? —— Hy die den Wil of de Magt heeft om de vryheid te verdelgen? V e r r i n a. Ik haat den eerften , voor den laatften vrees ik. Dat Andreas Doria valle! K a l-  126 Fiesko of de Samenzwe.èrihg. Kalkagno, met aandoening. Andreas, de afgeleefde Andreas, wiens fchuld aan de natuur rnisfchien overmorgen reeds vervallen is? Sacco. Andreas, de zagtlnoedige, oude man ? F i e s k o. De zagtmoedigheid van deezen ouden man, is vreesverwekkend, waarde Sacco, de trotfche woede van Gianettino flegts belaggelyk. Andreas Doria valle ! Dat fprak uwe wysheid, Verrina. Bourgognino. Keetenen van ftaal of van zyden het zyn keetenen. Dat dus Andreas Doria valle! Fiesko, naar de tafel gaande. Dus over den Oom en den Neef den ftaf ge brooken! Men onderteekene.' (Zy onderteekenen allen.') Het JVie ? heeft zyn beflag. (Zy gaan weder zitten.) Nu, tot het even zo merkwaardig Hoe ? Spreek gy, vriend Kalkagno! Kalkagno. Wy mreten het verrigten, als foldaaten , of als muite's. Het eerfte is gevaarlyk, dewyl het ons noodzaakt ons geheim met een menigte te deelen, en gewaagd, dewyl de harten der natie nog niet geheel gewonnen zyn. Tot het andere zyn vyf goede dolken genoeg. Over drie dagen wordt in de Lorenzo Kerk de hooge mis gevierd Beide Doria's verrigten daar hunnen godsdienst. In de nabyheid des Allerhoogflen kan zelfs tirannen - angst influlmeren. Ik heb alles gezegd. F i.  Derde Bedryf. 127 F 1 e s K o, afgekeerd. Kalkagno. Uw vernuftig gevoelen is af- fchuuwiyk. Raphaèl Sacco? Sacco. Kalkagno's grondbeginfelen behaagen my , zyn keuze (laat my tegen, 't Zal beter zyn dat Fiesko' den Oom en Neef tot een maaltyd doet nodigen, daar kunnen zy, gedrongen tusfchen den wrok der geheele Republiek verkiezen , om den dood aan' onze dolken te eeten , of in goeden Cyprifchen Wyn tc drinken. Deeze methode is ten minden gemald yk. Fiesko, met ontzetting. Sacco , en wanneer elke droppel, die hunne dervende tong bevogtigde, tot kokend pek wierd tot een voorfmask van de hel Wat dan Sacco? Weg met deezen raad! Spreek gy Verrina. Verrina. Een open hart toont een open voorhoofd. Een fluikmoord brengt ons met bandieten in broederfchap. Het zwaard in de vuist! Dit geeft den held te kennen. Myn gevoelen is, dat wy het teeken tot op", roer openbaar moeten geven, en Genua's Patriotten dormend tot wraak oproepen. (Hy ryst van den ftaal op. De anderen volgen hem. Bourgognino' valt hem om den hals.]) Bourgognino. En dwingen gewapenderhand het geluk een gunstbewys af! Dat is de dem der eer , en» myne. F 1-  Is8 Fiesko of de Samekzweêriha Fiesko. En de myne. Foei Genueefen ! {Tegen Kalkagno en Sacco.) Het geluk heeft reeds al te veel voor ons gedaan, wy moeten ons zeiven ook nog eenig werk geven. • Het zy dus oproer, en dat nog deezen nagt, Genueefen! {Verrina, Bourgognino ontzet, de overigen verfchrikt.) Kalkagno. Hoe? nog deezen nagt? de tirannen zyn nog te magtig, onze aanhang is nog te zwak. Sacco. Nog deezen nagt? En er i3 niets verrigt? En de zon is reeds aan 't daalen? Fiesko. Uwe zwarigheden zyn zeer gegrond, maar lees deeze papieren ! (hy geeft hen de handfchriften van Gianettino, en wandelt, tcrwyl zy nieuwsgierig kezen, met bitterheid op en neder.) Nu vaarwel Doria , gy fchoone fier! Stout en vermeetel ftond gy daar, als of gy den Horizont van Genua in pacht had, en gy zaagt egter dat zelfs de zon den Hemel inruimt, en den fcepter der waereld met de maan deelde. Vaarwel Doria, gy fchoone fter! Ook Fatroclus is geflorven; Hy was meer dan gy. Bourgognino, nadat zy de Papieren geleezen hebben. Dat is ysfelyk! Kal-  D u d j Bedryf. Kalkagno. Twaalf met eenen fchoot. ê Verrina. Morgen in de Signoria. Bourgognino. Geef my de lyst. Ik zal fpoorflags door Genua ryden; en houden ze elk voor de oogen, dan zullen de fteenen agter my opfpringeu, en de honden moord en wee huilen. Allen. Wraak! Wraak! Wraak! Nog in deezen nacht. Fiesko. Nu zyt gy waar ik u wenschte. Zoras het avond word, zal ik de voornaamfte misnoegden tot een uitfpannihg noodigen; naainelyk allen dia öp Gianettino's moordlyst ftaan , en boven dien nog de Sauli, de Gentili, Vivaldi en Vefodimari, alle doodvyanden van het huis van Doria, die de fluikmoorder vergat te vreezen. Zy zullen myn ontwerp met opene armen omhelzen, daar twyffel ik niet aan. bourgognino. £>aar aan twyffel ik ook niet. Fiesko. Voor alle dingen moeten wy ons' van de zeë verzekeren. Van galeien en fcheepsvolk ben ik Voorzien. De twintig fcheepen van Doria zyn ongetakeld, onbemand i en ligt overrompeld. De Jnond van de Darfena moet geflopt, alle hoop ora li. Deel. I J9  igo Fiesko of de Samenzweering. te vlugten afgefneeden worden. Zyn wy meester van de Haven , dan ligt Genua gekeetend. Verrina. Onbetwistbaar. Fiesko. Dan moeten de vaste plaatfender Stad veroverd, en met volk bezet worden. Van het meeste belang, is de Thomaspoort, die op de haven aanloopt, en onze zeemagt met de landmagt verbind. JBeide Doria's worden in hunne Paleizen overvallen en vermoord: in alle ftraaten word alarm geflaagen, overal de Itormklok geluid, en de burgers opgeroepen , om onze party te kiezen, en Genua's vryheid te bevechten. Begunftigt het geluk ons, dan zult gy in de Signoria het overige verneemen. Verrina. Het ontwerp is goed. Laat ons zien, hoe wy de rollen verdeelen. F i-e s k o, met nadruk. Genueefen, gy fielt my vrywillig aan het hoofd der famenzweering. Zult gy ook myne verdere beveelen gehoorzaamen ? Verrina. Zo zeker als zy de besten zyn. Fiesko. Verrina, kent gy het woordje dat onder het vaandel te pas komt? Genueefen, zegt het hem, het heet fubordinatie. Wanneer ik deeze hoofden niet naar mynen wil kan bellieren verllaa »y ten vollen wanneer ik niet het opperhoofd de?  Derde Bedryf; j^i der Samenzweering ben , dan heeft zy ook eert medelid verlooren. Verrina. Een leven in vryheid, kan een paar uuren in dienstbaarheid opweegen. — Wy gehoorzaamen. Fiesko. Verlaat my dan nu. Een uwer zal de Stad vïfiteeren, en my van de iterkte en zwakheid der vaste plaatzen berigt gegevn. Een ander zal het wagtwoorct uitvorsfchen. Een derde de GaleiSn bemannen. Èen vierde zal de tweeduizend mannen naar den voorhof van myn (lot voeren. Ik zelf zal tegen den avond alles in order hebben gebragt, en nog daarby , als 't geluk my gunftig is, de Bank in Pharaon vermeesterd hebben. Met de klok van negen uuren laat elk zig in myn (lot vinden om inyn laatfte beveelen te verneemen, (Hy fchelt.) Verrina. Ik neem de haven voor my. (Hy vertrekt.') BoUIlGOGNINO. En ik de foldaaten. (Hy vertrekt.) Kalkagno. Ik zal het wagtwoord üitvorfchen. (Hy vertrekt.) Sacco. En ik de ronde door Genua doen. (Hy vertrekt.) Is ZES-  132"" Fiesko of de Samenzweering. ZESDE TOONEEL. Fiesko, vervolgens Hassan. Fiesko, heeft zig voor een Lesfenaar geplaatst en fchryft. Worftelden zy niet tegen het woordje Subordinatie, even als een rups tegen de fpeld? Maar het is te laat, Republikeinen. Hassan, binnen tree Jende» Monfignor ..... Fiesko, ftaat op, en geeft hem een papier. Alle de geenen, wier naamen op dit blad ftaan , zult gy tegen deezen nagt tot een Comedie nodigen. Hassan. Waarfchynlyk om meede te fpeelen. De Entree zal koppen kosten. Fiesko, koel en met verachting. Als dat bezorgd is, dan wil ik u niet langer in Genua ophouden. (Hy gaat heenen, en laat een goudbeurs agter zig neervallen.) Dit is uw laatfte werk. (Hy vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Hassan, neemt de beurs langfaam op, terwyl hy hem gémelyk na ziet. Staat het zo tusfchen ons? „ Dan wil ik u niet „ langer in Genua ophouden," dat heet uit het Christelyke in myn Heideusch getrouwelyk overge- zet:  Derde Bedrïf. 133 fcfetï Als ik Hertog ben, dan iaat ik den goeden vriend aan een Genueefchen galg hangen. Goed. Hy vreest, dat ik, omdat ik zyne fluipwegen weet, zyne eer over myne tong zou doen fpringen, wanneer hy Hertog is. Met gemak, Heer Graaf. Dit laatde eischt nog overleg. Thans, oude Doria, (laat uw leven in myne hand. Gyzyter geweest als ik u niet waarfchuuwe. Als ik nu heenen gaa, en het Eedgefpan ontdek, dan heb ik den Hertog van Genua, niets minder dan een leven en een Hertogdom behouden. Niets minder dan deeze hoed boordevol met goud, kan zyne dank en myn belooning zyn. (Z/y wil voort, maar blyft fchielyk ftil jlaan.~) Maar zagt vriend Hasfan ! Nu zyt gy toch op den weg tot een dom (luk? Als dan nu de geheele doodflagery eens geen voortgang had, en daar uit zelfs iets goeds fproot? Foei! Foei! daar zou myne gierigheid my een duivelfche pots fpeelen. Waar uit zal het meeste onheil fpruiten ? Als ik Fiësko misleide, of als ik Doria aan zyn flagtmes uitlevere? Ja, dat mag myn duivel my ontcyfferen! Brengt Fiësko het ter uitvoer, dan kan Genua zig herilellen. Neen! Dat kan niet zyn. Als Doria 't ontfnapt, dan blyft alles als voor heenen, en Genua blyft in vreede. — Dat zou nog misfelyker weezen. Maar die vertooning, als de Hoofden der Rebellen in de gaarkeuken van den beul rondvliegen ? {Naar de andere zyde.) Maar de vrolyke (lachtery van deezen nagt, sis hunne doorluchtigheden aan de kunstgrepen van een Moor verdikken'? Neen, uit dit geharrewar Riag een Christen zig redden , het raadfel is te I 3 diep-  $34 Fiesko of de Samenzweering. diepzinnig voor een Heiden. Ik zal een Geleerds gaan raadpleegen. (Hy vertrekt.') AGTSTE TOONEEL. (Een zaal by de Gravin Imperiali?) Julia, in Negligé. Gianettino, treed verftoord binnen. Gianettino. Goeden avond zuster! Julia, opftaande. Het moet zeker iets buitengewoons zyn, dat de. Kroonprins van Genua by zyne zuster brengt. Gi anetttno. Zuster, gy zyt immers al tyd door Vlinders omgeeven, en ik door Wespen? Men is nooit in vryieid. Laat ons nederzitten. Julia. Gy maakt my byna ongeduldig. Giannettino. Zuster, wanneer heeft Fiësko u de laatltemaal bezogt ? Julia. Zonderling. Als of myn geheugen zulke beufe» fingen bewaarde. , Gianettino. Ik moet het volftrekt weeten. Julia. \Vel nu. ——— Gisteren was by hier. G i%  Derde Bedryf. '35 Gianettino. En zonder agterhoudendheid? Julia. Volgens gewoonte. Gianettino. Ook nog dezelfde Phantast? Julia, beleedigd. Broeder? Gianettino, verheft zyn ftent. Hoor my! Ook nog dezelfde Phantast? J u l ia, ftaat in drift op. Waar voor houdt gy my , broeder? Gianettino, blyft zitten, met bitterheid. Voor een ftuk vrouwenvleesch, 'gepakt in een grooten — grooten Adelbrief. Tusfchen ons zuster, dewyl toch niemand cns beluistert. Juli a, toornig. Onder ons gy zyt een doldrieste aap —— die op 't crediet van zynen Oom voor zot ipeelt dewyl toch niemand ons beluistert. Gianettino. Zusje! Zusje! wees niet moeijelyk ——— ik ben flegts vrolyk , omdat Fiësko nog de zelfde Phantast is. Dat wilde ik weeten. Vaarwel! (hy wil vertrekien.) I I 4 NE-  ï$6 Fiesko of de Samenz weeriks> NEGENDE TOONEEL Lomellin, de Voorigen. Lomellin, Julia de hand kusfenae. Verfchoon myne vrypostigheid, Mevrouw. (Naar Gianettino gekeerd?) Zekere zaaken die geen uitfcel toelieten .... Gianettino, gaat met hem ter zyde. Julia plaatst zig toornig voor een Clavier en Speelt een Allegro. Alles in order gebragt op morgen ? Lomellin. Alles Prins. Maar de Courier, die heeden vroeg naar Levanto draafde, is niet teruggekomen. Spiuola verfchynt ook niet. Indien hy eens opgevangen ware! Ik ben in de grootfte verlegenheid, Gianettino. Wees nergens voor bezorgd. Gy hebt de lys\och wel by de hand? Lomellin, verflagen. Monfignor de lyst. ik weet niet. = Zy zal in myn rokzak van gisteren geblee- ven zyn Gi a n e tt i n o. Ook goed. Was Spinola flegts terug I, Fiësko word morgen ogtend dood in zyn bed gevonden. Ik heb die zaak bezorgd. Lomellin. Maar het zal een verfchrikkelyk opzien maken.  Derde Bedryf. 137 Gianettino. En daarin ligt onze zekerheid, knaap. Gewoone misdaaden brengen het bloed van den beledigden in gisting, en de mensch vermag alles. Buitengewoon misdryf doet het itremmen van ontzetting, en de mensch is niets. Gy weet het fprookje van Medufa's hoofd. Het zien daarvan verlteent. Wat ltan men niet al verrigten, knaap, eer fteenen verwarmd worden! Lomellin. Hebt gy haare doorluchtigheid eenen wenk ge> geeven ? Gianettino. Wel foei! Die moet men om Fiësko's wille met omzigtigheid behandelen. Maar als zy eerst de vrugten proeft, zal zy zig der onkosten troosten, Kom ! Ik vervvagt nog deezen avond troepen van Milanen, en moet myne orders aan de poorten geeven. (Tegen Julia.') Nu zuster! hebt gy uwen toorn aan 't Clavier verfpeeld ? Julia. Loop heen, gy zyt een wildzang. Gianettino, willende gaan, ontmoet Fiësko. TIENDE TOONEEL. Fiesko, de Voorigen. Gianettino, terugfprineende. Ha! '\ 6 Fiesko, verpligtend. Prins, gy wint my een bezoek uit dat, ik my juist pad voorgenomen .... IS G 1-  138 Fiesko of de Samenzweerin o. Gianettino. Ook aan my Graaf kon niets gewenschter dan uw gezelfchap ontmoeten. Fiesko, gaat naar Julia, en kust haar vol eer~ bied de hand. Men is 't by u gewoon , Signora, altyd zyne verwagtingen overtroffen te zien. Julia. Fi donc, dat zou ten opzigte van eenen anderen dubbelzinnig zyn. Maar ik ben ontfleld wegens myn Negligé. Vergeef my Graaf. (Zy wil zig in haar Kabinet fpoeden.) Fiesko. O blyf toch, fchoone Signora. Een vrouw is nooit fchooner dan in haar nagtgewaad , (lachgeni de) het is de dragt van haar beroep. Deeze opgeftreeken hairen. Vergun my, dat ik ze geheel door een werpe. Julia. Dat gy mannen toch altyd zo genegen zyt tot verwarren! F1 e s k o, op een onfchuldigen toon tegen Gianettino. Hairen en Republieken! Niet waar, dat is ons onverfchillig? Ln ook dit lint is niet wel geplaatst. Zet u neder , fchoone Gravin! Uwe Laura verftaat de konst om de oogen, niet de harten te bedriegen. Staa my toe uwe Kamenier te zyn. (Zy zet zig, hy maakt haare kleeding in, order.') G  Derde Bedryf. '39 Gianettino, trekt Lomellin aan den rok. Die arme zorglooze jonge! Fiesko, bezig aan Julia"1s boezem. Ziet gyi . Dit verberg ik met oordeel. De zinnen moeten altyd maar blinde briefbeftellers zyn, die niet weeten wat de verbeelding en de natuur met elkander hebben uicftaan. Julia. Dat is ligtvaardig. Fiesko. In het minst niet, want ziet gy, de beste nieuwigheid verliest haare waarde, zo ras zy algemeen gekend word. Onze zinnen zyn flegts de droesfein van onze inwendige Republiek. De Adel leeft van hun , maar verheft zig boven hunnen laagen fmaak. (Hy heeft haar gereed, en brengt haar voor den fpiegel.) Nu by myn eer! Deeze dragt zal morgen in Genua de mode zyn. (.Aanvallig.) Mag ik u dus door de Stad geleiden , Gravin? J u l r a. Welkeen doortrapte kop! Hoe konftigwist hyhet aanteleggen, om my tot zyn oogmerkovertehaalen. Maar ik heb hoofdpyn, en zal te huis blyven. Fiesko. Vergeef my Gravin, dat kunt gyals gy wilt, maar gy kunt het niet willen ■ deezen middag is een troep Tooneelfpeelers van Florence hier aangekoomen , en heeft zig aangebooden, om in myn Paleis te fpeelen. ■ Nu heb ik niet kunnen vermyden, dat de meeste adelyke Dames van deeze Stad het zei-  14© Fiesko of de Samenzweering. zelve zullen bywooneu. 't Geen my in deuiterda verleegenlieid brengt, is, hoe ik de eerde loge zal vervullen, zonder myne gevoelige gasten tc beleedigen. My is flegts een middel mogelyk. (Met ten diep compliment.) Wilt gy de goedheid hebben, Signora ? Julia, bloost, en gaat fpoedig in haar Kabinet. Laura! Gianettino, Fiësko naderende. Graaf! Gy herinnert u eene onaangenaame gebeurtenis, die onlangs tusfcheu ons beiden voorviel. F i E s k o, Ik wenschte Prins, dat wy beiden die vergaaien. Wy menfchen handelen omtrent elkander, naarmaate van onze kennis, en wiens fchuld is het dan de myne, dat myn vriend Doria my niet ten vollen gekend heeft ? GlANETTINO, Ik zal ten minden nimmer daar aan denken, zonder u hartelyk om vergiffenis te bidden. Fiesko. En ik nimmer zonder u van harten te vergeeven. (Julia komt eenigzhis veranderd van kleeding terug.) Gianettino. Dat fchiet my daar juist te binnen, Graaf. Gy iaat immers tegen de Turken kruisfen ? Fiesko. Deezen avond zal men de ankers ligteu. Ik heb even daaromtrent eenige bekommering, waaruit de ge-  Derde Bedryf. 141 genegenheid van mynen vriend Doria my zou kun- neh redden. A Gianettino, zeer hoflyk. Met volkomen genoegen. Gy kunt over myn geheelen invloed beveelen! Fiesko. Die gebeurtenis zou tegen den avond eenige bewee?ing omtrent de Haven en myn Paleis kunnen' veroorzaaken, die de Hertog uwe Oom verkeerd zou kunnen opvatten. Gianettino, trouwhartig. Laat my daar voor zorgen 1 Gy kunt voortgaan, en ik weni'che u veel geluk met uwe onderneming. Fiesko, met een veragtende lachs Ik ben u zeer verpllgt. ELFDE TOONEEL. De Voorigen, een duitscher van de lïï wagt. Gianettino. Wat wilt gy? Duitscher. Toen ik de Thomaspoort voorby ging, zag ik een groot aantal gewapende Soldaten zig naar de Dariena fpoeden, en de Galeien van den Graaf van Lavagna zeilvaardig maaken. Gianettino. Hebt gy niets van meer belang ? Spreek daar nies meer van! DUIT"  J42 Fiesko of de 5 amenz weering. Duitscher, Zeer wel! Voorts weemelt het van verdacht volk, dat uit het Klooster derCapueynen over de markt fluipt; de gang en het voorkomen doen vermoeden dat het Soldaten zyn. Gianettino, toornig. Welk een dienstvaardigheid van een domoor! (tegen Lomellin vertrouwelyk.) Dat zyn myne Milaners. Duitschee. Begeert uwe Hoogheid , dat men hun zal aanhouden ? Gianettino, overluid tegen Lomellim Gaa 'er na zien, Lomellin. (Driftig tegen den Duit» fcher.) Voort maar, het is goed! (Tegen Lomellin.') Beduid dien duitfchen Os, dat hy den bek houd. (Lomellin vertrekt met den Duitfcher.) Fiesko, die dus verre met Julia gedarteld, en ter (luik omgezien heeft. Onze vriend is verdrietig. Mag ik de reden weten? Gianettino. Geen wonder, dat eeuwige vragen en berigteu. (Hy loopt uit het vertrek.) Fiesko. ' Ook op ons wagt het fchouwfpel, Mevrouw; Mag ik u mynen arm aanbieden? Julia. Geduld, dat ik eerst die Enveloppe omwerp. Maar geen Treurfpel, Graaf, daar droom ik van. Fiesko, fchelmagtig. O! het is om zig dood te IaChgen, Gravin! (Hy geleid haar?) Einde van het derde Bedryf. VIER.  Vierde Bedryf. 143 VIERDE BEDRYF. Het is nacht. Foorhof van Fiësko''s Paleis, de Lantaarnen worden opgeftooken. Wapenen binnen gedraagen. De eene vleugel van 't Palets is verlicht. EERSTE TOONEEL. Bourgognino, leidt een troep Soldaten binnen. Bourgognino, Halt! Aan de groete Hofpoort zullen zig vier man posteeren. . En twee aan elke deur van 't Paleis. (De wagten bezetten hunne posten.') Wie bin» nen wil, word ingelaaten. Naar buiten mag niemand. Wie geweld gebruikt, word nedergeftooten* (Ity gaat met de overigen in 7 Paleis, de fchild. wagten gaan keen en weder. Paufe.]) TWEEDE TOONEEL. Sciuldwagten aan de voorpoort, roepen. Werda ? (Centurionê komt.) C e n t u r 1 o w a. Vriend van Lavagna. (Gaat dwars over den Voorhof, naar de regter deur van V Paleis.) ■ Cen-  i44 Fiesko of de Sa menzw herin Schild wagten, aldaar. Terug. Centurione, ontzet, gaat naar de linker deun Schild wagt, aldaar. Terug. Centurione, ftaat bedeesd ftil. Paufe, daar op tegen den linker fchildwagti Vriend? Welke is de weg naar de Comedie? schildwagt. ik weet het niet. Centurione, heen en weer gaande, met toeneemende verwondering, vervolgens tegen den r egt er fchildwagt. Vriend? Wanneer begint de Cómedie? schildwagt. Ik weet het niét. CenturioNe, verbaasd heen en weder. Hy word de wapenen gewaar , ontfteldi. Vriend, wat zal dat zyn ? SCHILDWAGT. Ik weet het niet. Centurione, wikkelt zig verfchrikt in zyn mantel. Dat is vreemd 1 Schildwagt, aan de Mofpoort roept i Werda? D e B>  Tierde Bedrtf. 145 DERDE TOONEEL. De Vooeigen, Zibo, komt. Zibo, binnen treedenie. Vriend van Lavagna. Centurione. Zibo, waar zyn wy? Zibo. Wat? Centurione» Zie rondsom u, Zibo J Zibo. Wat? Wat? Centurione. Alle deuren zyn bezet. Zibo» Hier liggen wapenen. C enturione. Men laat niemand uitgaan. Zibo. Dat is vreemd. Centurioïe. Hoe laat is het? Zibo. Agt uuren geflaagen. 1 Centurione. Puh! Het is vinnig koud. Z 1 b o. Agt uuren is de bepaalde tyd. II. Deel. K C 5 1?-  ï4ó" Fiesko of de samenzweerinc. Centurione, het hoofd fchuüdendee Het is hier niet richcig. Zibo. Fiësko heeft een pots voor. Centurione. Het is morgen dogeverkiezing —— Zibo , het is hier niet richtig. Z. l B o. Stil! Stil! Stil! Centurione. De rechter vleugel van 't Palèis is fterk verlicht. Zibo. Hoort gy niets? Hoort gy niets? Centurione. Een hol gefluister daar binnen, en daar tusfchen..., Zibo. Een dof gerammel, als van Harnasfen, die zig tegen elkander wryven. Centurione. Ysfelyk! ysfelyk! , Zibo. Een wagen! hy houdt aan de Voorpoort fiil! schildwagt aan de hoifoort, 7'OCpCH. Werda? V I E K.  Vierde Bedryf. 147 Vierde tooneel. De Voorigen, en viee Assbratoo's. Asserato, binnen treedende. Vriend van Fiësko. Zibo. Het zyn de vier Asferato's. CENTUKIONEi Goeden avond, Landsman! Asserato. Wy gaan in de Comedie. Zibo. Geluk op reis! Asserato. Gaat gy niet mede in de Comedie? Centuk ion e. Gaa maar voor uit, wy willen eerst frisfcheïugt jfcheppen. Asseeato. Het zal haast beginnen. Kom! (Zy gaan verder.') Schildwagten. Terug! Asserato. Waar zal dat opuitloopen? Centübione, lachgende. Het kasteel uit. Asserato. Hier is een misverfland. Ka 1 11  14S Fiesko of de S amenzweekinc. Zibo. Een klaarblykelyk. (Men hoort Muziek op den regter vleugel van V Paleis.") Asserato. Hoort gy die fimfonie? Het blyfpel zal zyn gaiïg gaan. Centurione. My dunkt, het begint reeds, en wy hebben de rollen van zotten daarin. Zibo. Over hitte heb ik niet te klaagen. Ik gaa. Asserato. Hoe! Wapens hier? Zibo. Puh, Comedie-tuig! Centurione. Ea zullen wy hier ftaan , als gekken aan den Acheron? Kom! naar het Koffyhuis! (Alle zes fpoeden naar de Foorpoort?) Sch ildwagten, roepen heftig. Terug! Centurione. Hel en dood! wy zyn gevangen ! Zibo. Myn zwaard zegt: het zal niet lang duuren. Asserato. Steek op! Steek op i De Graaf is een man van eer. Z u  Vierde Bedryf. 149 Zibo. Verraden! Verkogt! De Comedie was het fpek, achter de muis viel de val toe. Asserato. Dat verhoede God! Ik verwagt met huivering, hoe zig dat zal ontwikkelen. VYFDE TOONEEL. SCHILDWAGTEN. Werda? (Verrina. Sacco komen binnen.) Verrina. Vrienden van het huis. (Zeven andere Nobili volgen hem.\) Zibo. Zyne vertrouwde vrienden! Nu word alles opgehelderd. Sacco,/» gefprck met Verrina. Gelyk ik u zeide. Laskaro heeft de wagt aan de Thomaspoort. Doria's beste Officier, en blindelings aan hem verknogt. Verrina. Dat verheugt my. Zibo, tegen Verrina. Gy komt gewenscht, Verrina, om allen uit den droom te helpen. Verrina. Hoe dat? Hoe dat? K 3 Cen-  ï^o Fiesko of de Samenzweering. Centurione. Wy zyn tot een Comedie genodigd. V e r e i n a. Dan gaan wy éénen weg. Centurione, met ongeduld: Den weg van allen vleefche. Dien weet ik ook. Gy ziet immers dat de deuren bezet zyn ? Waarom de deuren bezet ? Zibo. Waartoe die wapenen? Centurione. Daar ftaan wy nu als onder den galg. Verrina. De Graaf zal zelfs komen. Centurione. Ja de Graaf! Myn geduld is uit. (Alle. Nobili gaan agter op V Tooneel keen en weder.]) Bourgognino, tilt het Paleis komende. Hoe ftaat het in de haven, Verrina ? V e r r i n a. Alles is gelukkig aan boord. Bourgognino. Het Paleis is ook gepropt vol Soldaten. Verrina. Het is digt by negen uuren, Bourgognino. De Graaf maakt het zeer lang. y e ig.  Vierde Bedryf. 15Ï Verrina. Nog veel te fpoedig voor zyne verwagting. Bourgognino, ik word yskoud als ik om zeker iets denk. Bourgognino. Vader, overyl u niet. Verrina. Men kan zig niet overylen, daar niet te talmen is. Als ik den tweeden moord niet begaa, dan kan ik den eerften nimmer verantwoorden. Bourgognino. Maar wanneer zal Fiesko fterven ? V 1: r r 1 n A. Zodra Genua vry is, fterft Fiësko. Schildwagten. Werda? ZESDE TOONEEL. De Voorigen, Fiesko. Fiesko, binnen treedende. Een vriend! (Zy buigen zig allen. De fchildwagten prefenteeren V geweer.) Wellekom, waardfte gasten ! Gy zult misnoegd zyn geweest, dat de huisvader u zo lang deed wagten. Vergeef my! (Zagt tegen Verrina.') Gereed ? Verrina, hem aan V oor. Naar wensch. Fiesko, zagt tegen Bourgognino. En?. K 4 Ba nu-  I$a Fiesko or de Samenzweerih«. BOURGOONINO. Alles in order. _ n Fiesko, tegen Sacco. En ? Sacco» Alles goed. Fiesko. En Kalkagno? BoUKGOfiNINO. Die ontbreekt nog. Fiesko, overluid tegen den wagt aan de Poert. Dat men (luite i (Hy neemt den hoed af, en treed tnet een vrye en waardige houding tot de vergade. ring.) Mynheeren! Ik ben.zo vry geweest, U tot een fchouwfpel te laaten nodigen , 'niet flegts , om u te vermaaken, maar om u rollen daar in op te dragen. Lang genoeg, myne Vrienden, hebben wy Gia» nettino's trotschheid, en de aanmatigingen van Doria verdragen. Wanneer wy Genua willen redden ,myne Vrienden, dan is 'er geen tyd te verliezen. Tot welk oogmerk denkt gy, dat deeze twintig galeien zyn die de vaderlandfche haven beleegeren ? Tot welk oogmerk de Alliantiën door deezen Doria gefloo* ten? Tot welk oogmerk de vreemde wapenen, die zy in het hart van Genua invoerden ? Thans is het met misnoegen en verweufchingen niet meer gedaan. Om alles te redden, moet alles gewaagd worden. Een wanhoopig kwaad eischt een moedig geneesmiddel. Zou 'er in deeze vergadering Iemand zyn, die Phlegmatisch genpeg is, om iemand Voor Heer tq erkennen, die flegts zyns gelykeu is? (Gf<  Vierde Bedryf. -T53 {Gefluister.) Hier ftaat niemand, wiens voorouderen niet de wieg van Genua omringden. Wat! by alles wat heilig is, wat, wat hebben dan deeze twee burgers vooruit, dat zy hunne ftoute vlugt boven onze hoofden durven neemen ! [IVoest gemor.) Elk uwer is plegtig opgeëischt, om de zaak van Genua tegen zyne onderdrukkers uit te voeren. Niemand uwer kan eenhairbreed van zyne regten wegfchenken , zonder te gelyk de ziel van den geheelen ftaat te verraaden. QHy word gefloord door onftuimige beweegingen onder zyne toehoorders; vervolgens zegt hy.) Gy gevoelt het, nu is alles gewonnen. De weg tot roem heb ik voor u reeds gebaand. Wilt gy volgen ? Ik ben gereed u te leiden. Deeze toebereidfelen, die gy zo even met ontzetting befehouwde , moeten u thans nieuwen heldenmoed inblaazen. Deeze huiveringen van vrees moeten in een loflyken yver ontbranden, om met deeze Patriotten en met my een gemeene zaak te maaken , en de tirannen tot den wortel toe uitteroeijen. liet gevolg zal de hachelyke onderneming beguoftigen, want myne maatregelen zyn goed. De cnderneeminf is regtvaardig, want Genua lydt. Het denkbeeld maakt ons onfterfelyk , want het is gevaarlyk en verbaazend gewigtig. C e k t u r i o n f , driftig. Genoeg! Dat Genua vry zy ! En met dit veldgeschrei de helle in 't aangezicnt gevlogen ! Zibo. En wie daar door niet uit zyn fluitnering word K 5 ge-  ï54 Fiesko of de Siiiekz weering. gewekt, die beige voor eeuwig op de roeibank,tot dat de bazuin van den jongden dag hern losmaake! Fiesko. Dat was de taal van een man. En nu eerst verdient gy het gevaar te weeten , dat u en Genua over het hoofd hing. (Hy geeft hun de ryst van Hasfan.) Licht by Soldaten! (Zy dringen rondom eenen fakkel en hezen.) Het ging naar mynen weusch, vriend. Verrina. Spreek egter nog niet zo luid. Ik heb gindsch op den linker vleugel verbleekte aangezigten, en knikkende kniën gezien. Centurione, in woede. Twaalf Senatooren ! Verduiveld! Neemt allen zwaarden op. (Allen vallen op de gereedliggende, syapenen , behalvcn twee?) Zibo. Uw naam flaat ook daarby, Bourgognino ! Bourgognino. En nog heden, zo God wil, op de keel van Doria,. Centurione. Daar liggen nog twee zwaarden. Zibo. Wat? Wat? Centurione, Twee hebben geen zwaard genomen. Asserato. Myne broeders kunnen 't gezigt van bloed niet verdraagen, C e «•  Vierde Bedryf. 155 Centurione. Wat? Wat? 'tGezigtvan tirannenbloed niet verdraagen? Verniel die bloodaarts ! Men werpe hen buiten de Republiek , die bastaarden! (Eenigcn van hun vallen vergrimd op die beiden aan.) Fiesko, rukt hen van elkander. Halt'. Halt! Zou Genua zyne vryheid aan flaaven te danken hebben? Zou ons goud door ditflegtmetaal zvn goeden klank verliezen ? (Hy bevrydt hen.) Gy, Mynheeren, zult u zo lang meteen vertrek iu myn Paleis gelieven te vernoegen , totdat onze zaaken beflist zyn. (Tegen den vacht.) Twee arrestanten! Gy zult voor hun verantwoorden! Twee fcherpe posten tot hunne bewaaring! (Zy worden wegge bragt.) S c hi ld wagten, aan de Hoofdpoort. Wie is daar buiten? (Men klopt.) Kalkagno, roept bedngfligd. Doe open! Een Vriend! Om Gods wil doe open! Bourgognino. Hetis Kalkagno. Watbetekentdatom Gods wille? Fiesko. Laat hem binnen komen, Soldaten !  156 Fiesko of de Samenz weering. ZEVENDE TOONEEL. De Voorigen, Kalkagno, verfchrikt, en ademloos. Kalkagno. Verlooren! Verlooren! Vlugt, wie vlugten kan! Het is alles verlooren. Bourgognino. Wat is verlooren ? Is hun vleesch van ftaal, of zyn onze zwaarden van biezen ? Fiesko. Met overleg, Kalkagno. Een misverftand in onze omftandigheden zou qnvcrgeellyk zyn. Kalkagno. Wy zyn verraden, dat is een helfche zekerheid. Uw Moor, Lavagna, die fchelm ! Ik kom van het Paleis der Signoria. Hy had gehoor by den Hertog. (Alle de Edelen verbleeken. Fiësko zelf verandert van kleur.) Ve r -r 1 na , bedaard tegen de wachten. Soldaaten! houd uwe Hellebaarden op my aan ! Ik wil niet fterven door de hand van een beul. (Alle de Edelen woelen met verpagenheid door een.) Fiesko, zig her feilende. Waar heenen? Wat doet gy? Loop naar de hel, Kalkagno. Het was flegts een loos alarm, Myn. heeren. Bloodaard! Dit te zeggen in 't byzyn van deeze gasten! Ook gy Verrina? Bour¬ gognino, gy ook! Waar wilt gy heenen? Boüj.  Vierde Bedryf. *5? Bourgognino, met heftigheid. Naar huis , myne Bertha vermoorden, en dan weder hier zyn. Fiesko, begint luidkeels te lachgeti. Blyft! Hou.it Hand! Is dat nu de moed van tirannen verdelgers ? Kalkagno, gy hebt uw rol meesterlyk gefpeeld. Merkte gylieden dan niet , dat deeze tyding een uitvinding van my was? Spreek, Kalkagno! Was het niet volgens myn bevel, dat gy deeze Romeinen op de proef ftelde? Verrina. Wel nu, als gy lachgen kunt? Ik wil het gelooven, of u nooit voor een mensch houden. Fiesko. Welk een fchande voor u, mannen, u in deeze kinderen proef te laaten vangen. Herneemt uwe wapenen. Gy zult vechten als beeren, om deezen blaam uit te wisfchen. (Zagt tegen Kalkagno.') Zyt gy zelf daar geweest? Kalkagno. Ik drong tusfchen de lyfwagten door, volgens mynen last , om het woord by den Hertog te haa- len. Juist zo als ik terug wil gaan , word de Moor daar gebragt. Fiesko, overluid. De oude is dus te bed gegaan? Wy zullen hem uit de veeren trommelen. (Zagt.) Sprak hy lang met den Hertog? Kal-  i5S- Fiesko oï de S a m e n z w ee r t n g Kalkagno. Myn eerfte fchrik, en uw naderend gevaar, liéten my naauwelyks twee minuten vertoeven. Fiesko, overluid en met wakkerheid: Ziet toch eens I Hoe onze landslieden nog beeveni Kalkagno. Gy had ook niet zo fchielyk moeten uitvallen. (zagt.) Maar om Gods wille, Graaf, wat zal deeze noodleugen ons baaten? Fiesko. Tyd, myn Vriend, en dan is'nu de eerfte fchrik doorgeftaan. (Overluid.) Holla! dat men wyn brenge! (zagt) en zaagt gy den Hertog verbleeken ? (Overluid.) Frisch op broeders, wy zullen ons nog eenen dronk toebrengen op den dans van den aanftaanden nagt. (Zagt.) En zaagt gy den Hertog Verbleeken ? Kalkagno, Het eerfte woord van den Moor moet Samenfweering zyn geweest; de oude trad zo bleek als een doode terug. Fiesko,/» verwarring. Hm! Hm! De duivel is listig, Kalkagno! Hy verried niets voor dat hun het mes op de keel flond. ' Nu is hy wezenlyk hunne Engel. De Moor is listig. (Men brengt hem eenen beker met wyn. Hy brengt die de Eedgenooten over en drinkt.) Op ons goed geluk, kameraden! ('Ef word aangeklopt) Schild-  Vierde Bedryf. 159 Schildwagten. Wie is daar buiten ? Een stem. Een bode van den Hertog. (De edelen kopen in verwarring in den Foorhof door één.) Fiesko, zig daar tusfchen feilende-. Neen kinderen! Verfchrikt niet! Verfchrikt niet! Ik ben hier. Spoedig deeze wapenen aan een zyde ! Weest mannen , dat bid ik u. Dit bezoek doet my hoopen dat Andreas nog twyffelt. Gaat binnen! Grypt moed! Doet open Soldaten! (Zy verwyderen zig, de Poort word geopend.) AGTSTE TOONEEL. Fiesko, ah of hy uit het Paleis kwam. drie' D.uitschers, die Hasfan gebonden brengeiu Fiesko. Wie riep my op de voorplaats ? Duitscher s. Breng ons by den Graaf. Fiesko. ' De Graaf is hier. Wie vraagt naar my ? Duitscher, Prefenteert V geweer voor hems De Hertog doet u een goeden avond wenfchem Zyne doorlugtigheid levert deezen Moor gebonden aan u over. Hy heeft fchandelyk geklapt. Deeze brief zal het overige zeggen. F v  t6a Fiesko oir be SamenzweeSing. Fiesko, neemt hem onverfchillig aart. En heb ik u niet nog onlangs met de galeMn bedreigd? {Tegen den Duitfcher.) Het is goed, myn Vriend. Myn refpect aan den Hertog. H as san, roept hem agter na. Van my insgelyks en zeg hem zeg aan den Hertog alshygeenen ezel hadgezonden, dan zou hy ontdekt hebben ,dat in bet Paleis twee* duizend Soldaaten verborgen zyn. (De Duitfchers vertrekken , de Edelen komen terug.) NEGENDE TOONEEL. Fiesko, Eedgenooten, Hassan, trotsch tusfchen hen treedende. Eedgenooten, op 't gezigt van den Moor, verfchrikt terug gaande. Hoe! wat is dat? Fiesko, leest het billet, vervolgens met opge* kropten toorn. Genueefen! het gevaar is over, maar teffens ook de Samenfweering. Verrina, roept verwonderd uit. Wat ? Zyn de Doria's dood? Fiesko, met hevige aandoening. Myn God! Op de geheele «krygsmagt van de Republiek maar daar op was ik niet verdacht. Deeze oude verzwakte man verflaat derd'haiv duizend mannen, met vier regelen fchrifts. (Hy laat de  V i £ ! o e BEDUYP. ldt de urmen als magteloos nederhangen.) Doria heeft Fiësko geflagen. Bourgognino. Spreek dan uit! Wy zyn verftomd. Fiesko, leest. „ Lavagna, wy hebben, dunkt my, te zamert „ één noodlot. Uwe weldaden worden met on„ dankbaarheid beloond. Door deezen Moor word „ ik voor een complot gewaarfchuuwd. —— Ik „ zend hem gebonden aan u terug, en zal deezen „ nagt zonder Iyfwagt flaapen." (Hy laat het papier vallen, zy zien elkander aan.) Verrina. Wel nu, Fiësko ? Fiesko, edel. Een Doria zou my in grootmoedigheid overtroffen hebben! In 't geflagt der Fiësko's zou eene deugd ontbreeken! Neen! zo waar als ik Fiësko ben. Verwyder u van elkander. Ik zal heenen gaan, en alles bekennen. (Hy wil naar buiten.) Verrina, hem terug houdende. Mensch ! Zyt gy ylhoofdig ? Was het dan een jongens ftreek die wy voornamen? Terug! Of was het niet veel eer de zaak van 't Vaderland? Terug! Of wilde gy flegts Andreas te lyf, en niet den dwingeland? Terug! Zeg ik ik neem u in hegtenis, als verrader van den ftaat. Eedgenoten. Bindt hem! Werpt hem ter neder. II. DEEL. L F [.  162 Fiesko of de Samenzweerihc. Fiesko, ontrukt een van hun een zwaard\ en maakt zig ruimte. Zagt wat ! Wie is hier de eerfte , die den Tij. ger zal betoomen? Zie daar Mynheeren! Ik ben in vryheid — ik kon uitgaan als 't my behaagde. - Thans wil ik blyven, want ik heb my anders bedagt. Bourgognino. Op uwen pligt bedagt? Fiesko, getergd, met trotsheid. Ha, jongeling.' Leer eerst de uwe tegen my van buiten, dat voegt u nimmer tegen my. — Mynheeren, weest genist! Alles blyft gelyk te vooren. (Tegen Hasfan, wiens frikken hy doorhakt.) Gy hebt de verdiende, tot een gewig. tige zaak geleegenheid te hebben gegeeven. Vlucht! Kalkagno, toornig. Hoe! Wat. Die Heiden zou leeven, en ons allen verraden hebben? Fiesko. Leeven, en u allen een fchrik hebben aan gejaagd ! Haast u knaap! Draag zorge, datgy Gertua agter u krygt, men zou zynen moed aan u hunnen koelen. Hassan. Dat wrl zeggen , de duivel laat tog geen* fchelm in de knel! Gehoorzame dienaar Heeren ! Ik merk reeds dat myn ftrop in Italië niet groeit. Ik moet hem ergens anders zoeken. (Hy gaat lachgende heenen.) TIEN-  Vierde Bedryf. iöj TIENDE TOONEEL. Een Bebiende, inkomende, de Voorigen, behalven Hasfan. Bediende. De Gravin Imperiale heeft reeds driemalen naar »we Hoogheid gevraagd. Fiesko. Wel zo! De Comedie zal wel een begin moeten Deernen! Zeg haar, dat ik op 't oogenblik by haar zal zyn. Vertoef. Verzoek myn Vrouw dat zy zig in de Concertzaal wil begeeven, en agter de tapyten my verwagten. (De bediende gaat heen.) Ik heb de rollen van elk uwer hier op 't papier ge. bragt; als elk de zyne vervult,dan is 'er niets meer te zeggen. Verrina zal vooruit naar de ha¬ ven gaan, en, wanneer de fchepen vermeesterd zyn» door een kanon het teken tot den aanval geven. Ik gaa, nog eene gewigtige verrigting roept my* Op 't geluid van myn bengel, zult gy allen te gelyk in myne Concertfaal komen. —— Gaat intusfchen naar binnen, en maakt gebruik van mynea Cyprifchen wyn. (Zjf verwyderen aig.) La £ L f.  1#4 FlESKO OF de Sa me KZWïE Kl n e. ELFDE TOONEEL. (De Concert/aal in Fiëskoo's Paleis.) Leonora, Arabella, Rosa, allen metzichtbaare angst, Leonora. In de Concertfaal beloofde Fiësko te koomen, en hy komt niet. Het is meer dan elf uuren. Vrees ■ felyk weêrgalmt het Paleis van menfchen en wapenen. Nog komt geen Fiësko. Rosa. Gy zoud u agterde tapyten verbergen.— Wat mag Monfignor daarmede bedoelen ? Leonora. Hy wil het Rofa, dus weet ik genoeg, om gehoorzaam te zyn. Bella, genoeg om geheel zon- der vrees te weezen. En egter egter beef ik zo, Bella , en myn hart klopt zo verfchriklyk benaauvvd. Meisjes, om Gods wille, ver¬ laat my geen van beiden. Bella. Vrees niet, onze angst houd onze oplettenheid ingefpannen. Leonora. Overal waar myn oog zig wendt, ontmoeten my vreemden gezigten, hol en grynzend, als fpookfels. Roep ik iemand toe. dan beeft deeze ysfelyke fchuilplaats van een boos geweeten, als een die betrapt is, en verbergt zig al vlugtende, in 't diep-  Vierde B e d b y r, 16$ \ diepfte van den nagt. Het geen men antwoord is een half gefmoorde klank, die op de bevende tong nog deinzend tvvyffelt, of hy moed heeft om te ontfnappen. —— Fiësko ! Ik weet niec welk vreesfelyk ontwerp hier gefmeed word. ■ Maar myn FiësKo ! (Met waardigheid ae handen vouwend) Omfchaduw hem, hemelfche magten! Rosa, fpringt op van fchrik. Hemel! Wat roert zig daar in de gaandery. Bella. ' Het is de Soldaat, die daar de wagt heeft. (De fchildwagt roept buiten de zaal.) Werda! {Men antwoord?) Leonora. Men komt! Spoedig agter de tapyten! (Zy verbergen zig.) TWAALFDE TOONEEL. Julia, F i e s k o , in gefprek. Julia, zeer verfloord. Hou op, Graaf! Uwe galanteriën vallen niet meer ;n agtelooze ooren, maar in ziedend bloed. —— Waar ben ik? Hier is niemand dan de verleidende nacht. Waar hebt gy myn verwaarloosd hart hee^ oen gevoerd ? Fiesko. Daar de bloode driften moediger worden, en de eene beweeging tot de andere met meer vryheid durft fpieekeu. L3 Ju"  ?6<ï Fiesko pr de Samenzweerikg, Julia. Hou op, Fiësko! 3y alles wat heilig is, ga «iet verder. Was deeze nagt minder duister, gyzoudmy» ne vlammende wangen zien , en deernis met my hebben. F i e s k p. Verre gedwaald, Julia! Even dan zou myne aandoening het vuurig veldteeken van de uwe ontdekken , en deste moediger tot u overloopen. (Hy huscht haar met hevigheid de hand.) Julia. Mensch! Een koortfige hitte gloeit zo wel in uw gezigt als in uwe ipraak. Wee my! Ook uit de myne, ik gevoel het, blaakt een woeste ontembaare gloed. Ik bid, laat ons het licht zoeken! De opgeruide zinnen mogten den gevaariyken wenk van deeze duisternis bemerken. Gaa! Deeze muitende rebellen mogten agter den rug van den fchaamagtigen dag hunne godlooze flreeken volvoeren. Gaa daar menfchen zyn, ik bezweer u! Fiesko, met aandrang. Hoe nodeloo,s is deeze zorg, myne liefdej Zal ooit de meesteres vpor haaren flaaf vreezen ? Julia, O! Die mannen! Met hunne eeuwige tegenzeglykheid. Als of gylieden niet de gevaarlyklfeoverwinnaars waart, als gy u aan onze eigeliefde gevangen geeft. Zal ik u alles bekennen, Fiësko ? Dat myne deugd alleen door myne boosheid bewaard bjeef; dat alleen myn hoogmoed uwe konfrenaryen, te-  Vierde Bedryf. 167 belachte; dat zy alleen tot dus verre myne grondregels onderfteun den. Gy wanhoopte aan den ui', llag uwer list, gy neemt uw toevlugt tot Julia's bloed, hier verlaaten zy my. Fiesko, ligtvaardig vermetel. En wat hebt gy by dit verlies verlooren ? Julia, getergd en met vuur. Wanneer ik den fleutel tot myn vrouwelyk heiligdom aan u verdartele, waardóór gy my , zo dikwils het u behaagt, kunt doen bloozen , wat heb ik minder dan alles te verliezen ? Wilt gy meer weeten, fpotter? Begeert gy ook nog de bekentenis dat de geheele verborgene wysheid van onze fekfe flegts een armhartige bedekking is, tot ontzet van onze kwetsbaare zyde, die tog eindelyk door uwe eeden belegerd word, die (ik moet het bloozend bekennen ,) zo gaarn veroverd wil zyn , en die zo dikwils, als de deugd flegts eenmaal het oog ter zyde wendt,den vyand verraderlykontvangt? ——• Dat alle onze vrouwelyke kunften alleen voor dit weerloos troefblad ftryden , gelyk in 't fchaakfpel al de Officieren tot dekking van den weerloozen Koning. Hebt gy deezen overrompeld? Matt! Werp dan gerust het geheele fpel door een. (Na eene Paufe, ernftig.'} Zie daar het tafereel van onze prachtige armoede, wees grootmoedig! Fiesko. En egter, Julia! Waar beter, dan in myne onbepaalde verwachting kunt gy deezen fchat nederleggen ? L 4 J  ï68 Fiesko or de Samenzweering. Julia. Zekerlyk nergens beter, en nergens erger. Hoor Fiësko, hoe lang zal deeze oneindigheid duuren? Ach , ik heb reeds te ongelukkig gefpeeid , om niet myn overfchot nog op het fpel te zetten. '. . Om u te vangen, Fiësko, dit verwagtte ikvanmyne bekoorlykheden, maar het alvermogen om u vast te houden, dit kan ik haar niet toebetrouwen - . Foei toch ! wat zeide ik daar. (Zy treed terug en bedekt haar gezigt met de handen.) F 1 e s k o. Twee zonden in eenen adam. Het mistrouwen m mynen fmaak , of een misdaad van gekwetlto Majefteit tegen uw beminnenswaardigheid ? Welie van beiden is het zwaarst te vergeeven? Julia, mat, bezweeken, en op een beweclyken toon. Leugens zyn flegts de wapenen der helle . die heeft Fiësko niet meer nodig om zyne Tulia te onder te brengen. (Zy valt uitgeput in een Sofax vaar eene Paufe , plegtig.) Hoor Fiësko! Laat u nog een woordje zeggen. Wy zyn Heldinnen zolang wy nog van onze deugd verzekerd zyn* Kinderen, als wy haar verdedigen, (Hem ftyfen Wtldtn de oogen ziende.) Razernyeu , als wy haar wrkep-T; Iioor 5 20 gy ray koej °m pragt, Fiesko? Fiesko, neemt een toon van moeijelykheid aan. Koel? Koel? Wel myn God - Wat durft de enverzadelyke trotschheid van eene Vrouw niet eis.»  Vierde Bedryf. 169 eisfchen, wanneer zy een man voor zig ziet kruipen, en nog twyffelt? Ha! Hy ontwaakt weder, ik gevoel het, (Zyn toon in koelheid veranderende.') Nog ter regter tyd gaan my de oogen open. ——. Wat was het ook, dat ik daar wilde afbeedelen. —— De minlte vernedering van een man is weggewor. pen, tegen de hoogfte gunst van een Vrouw ! (Tegen haar met een diepe ftyve buiging.) Gryp moed Mevrouw , thans zyt gy veilig ? Juli a, verbaasd. Graaf ? Welk eene omkeer! Fiesko, met de uiterfte onverfchilligheid. Neen , Mevrouw ! Gy hebt volkoomen recht. Wy beiden kunnen de eer flegts eenmaal op het lpel zetten. (Hy kuscht haar ftatig de hand.) Ik zal 't genoegen hebben u byhet gezelfchapmynrefpeét te betuigen, (Hy wil fchielyk heen gaan.) Julia, volgt hem, en trekt hem terug. Blyf! Zyt gy razend? Blyf! Moet ik het dan zeggen. Zeggen 't geen uw geheele fekfe geknield —- in traauen op de pynbank, myn hoogmoed niet zou hebben kunnen afdringen? Wee! Zelfs deeze [dikke duisternis is nog te licht om den vuurgloed te verbergen, die deeze bekentenis op myne wangen brengt. Fiësko ! O! Ik doorboor het hart van myn ge. heele fekfe. Myne geheele fekfe zal my eeuwig haaten. Ik aanbid u, Fiësko! (Zy valt voor hem neder.) L 5 DER'  ifo Piesko o? de Samenz weering Fiesko, wykt drie treeden terug, iaat haarleggen , en lagt met zegepraal overluid. Dat is my leed, Signora. (Hy trekt de fchel, ligt de tapyten op, en geleid Leonora binnen.) Uier is myne Gemalin , een Hemelfche Vrouw! (Hy valt Leonora in de armen.') J u l r a , fpringt op, met een fchreeuw. Ach! Ongehoord bedraogen 1 DERTIENDE TOONEEL. Pe Eedgenooten, welke op eenmaal binnen treeden. Eenioe Dames, aan de andere zyde. Fiesko, Leonora, Julia, Leonora. Myn Gemaal, dat was alte ftreng! Fiesko. Een ondeugend hart verdiende niets minder. Deeze genoegdoening was ik uwen traanen fchuldig. (Tegen het gezelfchap.) Neen, myne Heeren en Dames, ik ben niet gewoon by elke gelegenheid jn een kinderagtig vuur optevliegen. De dwaasheden der menieheu kunnen mylangvermaken, eer zy my tergen. Waar deeze heeft myn geheelen toorn ^erdiend , want zy heeft voor deezen engel deeze poeijers gemengd. (Hy vertoont de- giftpoeijers., fan het gezelfchap, dat met affchrik terug treedt?)  Vierde Bedkyf. 171 Julia, met opgekropte woede, 't Is goedl Mynheer, 't is goed! Zeer goed! (Zy wil vertrekken?) Fiesko, voert haar by den arm terug. Gy zult geduld neemen, Mevrouw. Wy hebben nog niet afgedaan.. Dit gezelfchap zou gaarn de reden weten, waarom ik myn verftand zo kon verloochgenen , om met Genua's grootfte zottin zulk een dollen Roman te fpeelen. Julia, opfpringend. Dit is niet te verdraagen! Maar beef! (Dreigend.) Doria dondert in Genua, en ik — ben zyn zuster. Fiesko. Slegt genoeg , als dat uwe laatfte galle is. • Doch ik moet u, helaas! de boodfchap brengen, dat Fiësko van Lavagna uit de geftolene diadeem van uwen Doorluchtigen Broeder een ftrik heeft gedraaid, waarmeede hy voorneemens is den dief der Republiek nog deezen nagt op te hangen, (Zy verbleekt, hy lacht met bitterheid.) Foei, dat kwam onverwagt, en, ziet gy 1 (Terwyl hy met fcherpheid voortgaat) daarom vond ik nodig de ontydige oplettendheid van uw huis eenige beer zigheid te verfchaffen. Daarom behing ik my met deeze (op haar wyzend.) Harlequins aandoening, Daarom (op Leonora wyzende,) verwaarloosde ik dit edelgefteente, en myn wild liet zig gelukkig door dit blinkend lokaas vangen. Ik dank u yoor uwe geneegenheid , Mevrouw, en geef myn TOj;  172 Fiesko of de samenzweering. Toneelfieraad terug. (Hy geeft haar haare Silhouette , met een compliment.) Leonora, fmeekend op Fiësko aandringend. Myn Ludovico. Zy weent. Mag uwe Leonora u bevend bidden ? Julia, trotsch tegen Leonora. Zwyg gehaatte .... Fiesko, tegen een bediende. Toon u galant , myn Vriend bied deeze Dame uwen arm; zy heeft lust om myn gevangenis van ftaat te zien. Gy zult daar voor inftaan dat Mevrouw door niemand geïncommodeerd word de buitenlugt is guur —— de ftorm , die in deezen nagt den ftam Doria zal fplyten , kon ligt haar kapfel bederven. Julia, flikkende. Dat de pest u treffe, zwarte, valschhartige huichgelaar. (Grimmig tegen Leonora.]) Verheug u niet over uwe zegepraal, ook u zal hy bederven , ook zig zeiven, en —— vertwyffelen! (Zy vertrekt met drift.]) Fiesko, met een wenk tegen het gezelfchap. Gy waart getuigen, —— gy moet myn eer in Genua redden. (Tegen de Eedgenooten.]) Als het kanon komt, zult gy my afhaalen. (Zy vertrekken allen?) VIER.  Vierde Bedryf. 173 VEERTIENDE TOONEEL. Leonora, Fiesko. Leonora, nadert hem met bekommerdheid. Fiësko! Fiësko! Ik verflaa u flegts half, maar ik begin te adderen. Fiesko, met nadruk. Leonora. — Eenmaal zag ik u op de linker zyde van eene Genueefche Vrouw gaan. Is zag u eens in de Asfembleën van den Adel, mee den tweeden handkus der Ridderen te vreede zyn. Leonora dit viel my fmartelyk. Ik beflooc dat dit niet meer gefchieden dat het ophouden zoude. Hoort gy dat krygsgedruis in myn Paleis ? 't Geen gy vreesde is waar. Begeef u ter rust, Gravin morgen zal ik de Hertogin opwekken. Leonora, flaat beide de handen te zamen, en werpt zig in een ftoel. God! Myn vermoeden! Ik ben verlooren. Fiesko, bedaard met waardigheid. Laat my uitfpreeken, myn geliefde! Tweemyner voorouderen, droegen de driedubbele kroon, het bloed der Fiësko's droomt niet gezond dan onder het Purper. Zou uw Gemaal flegts een geleenden glans rondom zigverfpreiden? (Levendiger.) Wat? Zou hy al zyn grootheid aan het weifelend geval danken , dat in een draagelyke luim uit brokkelende verdienden, een Joan Ludovico Fiësko zamenlapte? Neen, Leonora! Ik ben te trotsch om my iets te la-  Fiesko of de Samenzweering. laten fchenkenj dat ik zelfs weet te verwerven* In deezen nagt werp ikiinyn ontleend verfierfel, aan myne voorouderen in hun graf weder terug* . De Graven van Lavagna ftierven uit. Vor- ften beginnen. L e o n o e a , het hoofd fckuddende , in ftnlle phantafte. Ik zie myn Gemaal, met diepe doodelyke wonden bedekt ter neder vaHen. — {Met een holle ftem.) Ik zie de verftomde dragers het verfeheurd ligchaam van myn Gemaal my te gemoet draagen. (Verfchrikt opfp ringen de.~) De eerfte eenig- fte kogel, treft het leven van Fiësko. Fiesko, neemt haar liefderyk hy de hand. Wees gerust, myn kind! Dat zal deeze eenige kogel niet. Leonor.1», hem ernftig aanziende. Zo verzekerd durft Fiësko den Hemel uitdaagen ? En al was het duizendmaal duizendfte geval flegts het mogelyke , zo kon dat duizendmaal duizendfte echter waar worden, en myn Gemaal zou verlooren zyn. Denk Fiësko, gy fpeelde om den Hemel. Wanneer de winst als een millioen tegeneen eenig verlies ftond , zoud gy dan driest genoeg zyn, de teerlingen tefchudden, en de ftoute kans met God te waagen ? Neen myn Gemaal! Wanneer alles op het fpel ftaat, dan is elke worp godslastering. Fiesko, lachgende. Wees onbekommerd ! Het geluk en ik ftaan be> ter met elkander.  Vierde Bedryf. 175 Leonora. Zegt gy dat? gy zaagt wel eens, hoe die be- driegiter by het geestbedwelmend fpel gy noemt het tydverdryf haaren gunfleling met eenige geluk kige kaarten aanlokte, tot hy warmwierd , opftond, de bankeischte en dan in de laatlte wanhoopige worp hem verliet. O, myn Ge¬ maal, gy zult niet heenen gaan, om u den Genueefen te vertoonen, en aangebeden te worden. Republikeinen uit hunne fluimering optejaagen , het Paard zyne hoeven te herinneren, dit is geen pleifiertogt, Fiësko. Vertrouw deeze rebellen niet. De verftandigen, die u ophitzen, vreezan u De dommen, die u vergoden , zyn u van weinig dienst, en waar heenen ik zie , Fiësko is verlooren. Fiesko, met rasfe flappen op en neder wandelende. Kleinmoedigheid zelfs is het hoogfte gevaar. Grootheid eischt ook een offer. Leonora. Grootheid, Fiësko? O! dat uwe genie het zo flegt met myn hart meent. Wel aan! Ik vertrouw uw geluk , ik Hel het geval dat gy zege- praaalt. Wee dan my! Arrnfle rayner fekfe. Ongelukkig, als het mislukt, gelukt het, dan nog ongelukkiger. Hier is geen keus , myn geliefde. Mislukt u de Hertog dan is Fiësko verlooren. Myn Gemaal is weg, als ik den Hertog omarme. Fiesko. Dat begryp ik niet. L e-  i?S Fiesko of de Sa menz weering. Leonora. Gy doet wel, myn Fiëko. In het dormagtig element van den troon moet het teder plantje der liefde verdorren. Het hart van een mensch, zelfs al was Fiësko die mensch , is te eng voor twee alvermogende Godheden. Godheden, die eikanderen zo zeer haaten. Liefde heeft traanen, en kan de taal der traanen verdaan. Heersch* zucht heeft daale oogen, in welke in eeuwigheid geen aandoening tintelt. Liefde heeft degts één goed, en doet afdand van de geheele overige fchepping. Heerschzucht blyft hongerig, ook by den roof der geheele Natuur. Heerschzucht verwoest de waereld, en vervult alles met het gerammel haarer ketenen. Liefde maakt in haare droomen eiken woestyn tot een Elyfium. Wilt gy u aan mynen boezem koe.-teren, een wrevelig Vas» fal doet een aanval op 't Ryk wil ik my in uwe armen werpen , uw despotenangst hoort een moordenaar tusfchen tapyten ritfelen , en jaagt u vlugtig uit de eene kamer in de andere. Ja, de veelöogige agterdogt beroert ook eindelyk de huisfelyke eendragt Als uwe Leonora u dan een verkwikkenden drank bragt, zoud gy den beeker met afkeer wegdooten, en de tederheid voor een gifmengder fchelden. Fiesko, blyft met verbaazingftaan. Hou op Leonora! dat is een ysfelyk denkbeeld .... Leonora. En neg is het Tafelreel niet voltooid. Ik zonde zeg-  V i e r ï> e Bedryf. rff zeggen, offer de liefde, offer de rust aan de grootheid op wanneer flegts Fiesko nog blyft.— God! Dat is een hartflag! Zelden treeden engelen op den troon, nog zeldzamer daar af. Hy,die geen mensch behoeft te vreezen, zal die zig over een mensch ontfermen? Hy, die aan eiken wensch een donder kan hegten, zal die het nodig agten, hem door minzaame woorden te doen geleiden ? (Zy houdt op, treedt vervolgens befcheiden naar hem toe, grypt zyne hand, en zegt met fnedige bitterheid.) Vorften Fiësko! Deeze mislukte ontwerpen der willende en niet kunnende natuur plaatzen zig zo gaarne tusfehen Menschheid en Godheid. Heillooze fchepfelen, nog flegtere Scheppers. Fiesko, loopt ontrust door het vertrek. Hou op Leonora! De brug is agter my weggenomen .... Leonora, ziet hem teder aan. En waarom, myn Gemaal? Slegts daaden zyn niet meer uittedelgen. (Smeltend teder , en eenigzins geestig.) Weleer heb ik u wel eens hooren zweeren, dat myne fchoonheid alle uwe ontwerpen verwoest had, — gy hebt valsch gezworen, gy huigchelaar , of zy heeft vroegtydig uitgebloeid. Vraag aan uw hart, wie is de fchuldige ? (Vuuriger terwyl zy hem met beide armen omvat?) Kom terug! Verman u! Verloochen u! De liefde zal u fchadeJoos ftellen. Kan myn hart uwen onverzaadbren honger niet ftillen? O Fiësko ! De diadeem zal nog armer zyn. (vleiend.) Kom! Ik zal alle uwe wenfehen van buiten leeren, zal al het be- II. Deel. M to-  178 Fiesko of de Samenzweering. toverende der Natuur in eenen kus te zamen fine!ten, oin den verhevenen vluchteling eeuwig in deeze hemelfche banden te behouden. Uw hart is oneindig de liefde is het ook, Fiësko. (Smeltend.') Een arm fchepfel gelukkig te maaken ■ een fchepfel dat zynen hemel aan uwen boezem vind, —— zou dat in uw hart eenydel overlaaten? Fiesko, zeer getroffen. Leonora, wat hebt gy gedaan? (Hy valt haar magtcloos om den hals.) Ik zal geen Genuees meer onder de oogen kunnen treeden. Leonora, fterk aangedaan. Laat ons vlugten , Fiësko! — Laat ons al dat prachtig Niet in het flof werpen ! Laat ons inRomanesque velden geheel voor de liefde leeven! (Zy drukt hem met levendige verrukking aan haar hart.) Onze zielen, opgeklaard, gelyk hot helder blaauw des hemels boven ons, worden dan niet meer door den zwarten waasfem van 't verdriet aangedaan. — Ons leven vloeit dan in een zagte harmonie, gelyk de murmelende bron, tot haaren Schepper. (Men hoort een kanonfchoot, Fiësko rukt zig los, alk ie Eedgenooten treeden in de zaal) VYFTIENDE TOONEEL. De Eedgenooten. Het is tyd. Fiesko, tegen Leonora, moedig* Vaar wel! Voor eeuwig -- of Genua ligt mor• gen voor uwe voeten, (Hy wil voorty/en.) sous"  Vierde Bedryf. ift) Bourgognino, roept. De Gravin bezwymt. (Leonora valt in onmagt, zy allen treeden toe om haar te ondersteunen. Fiëskü voor haar nedergeworpen.) Fiesko, een heftigen toon, Leonora! Redding • Om Gods wille ! Hulp! {Rofa en Bella komen om haar te helpen?) Zy flaai de oogen op. (Hy fpringt moedig op!) Thans , volgt my, om Doria de zyne toe te drukken^ (Alle de Eedgenooten ylen uit de zaal?) Einde van het vierde Bedryf*  180 Fiesko of de Samenzweebin c» VYFDE BEDRYF. V Is na middernagt. Een groote flraat in Genua. Hier en daar eenige huizen door lampen verlicht, die van tyd tot tyd uitgaan. Agter aan het Tooneel, ziet men de Thomaspoort die nog gefiooten is. In het vergezigt de zee. Eeni ge menfchen gaan met handlantaarens over de flraat; vervolgens de Ronde en Patrouille. Alles is in rust. blegts de zee eenigzins onftui.mig. EERSTE TOONEEL. Fiesko, komt gewapend, en blyft voor het Paleipvan Andreas Doria fiaan , vervolgens Andreas. Fiesko. De oude heeft zyn woord gehouden — in 't Paleis zyn alle lichten uit. De wachten zyn weg. Ik zal aan den bengel trekken. (Hy luid.) He! Holia! Ontwaak Doria! Verraden, verkogten Doriar ontwaak! Holla! Holla! Holla! Ontwaak! Andreas, verfchynt op het balcor.. Wie heeft den bengel getrokken ? F i-  Vtfde Bedryf. iSt Fiesko, zyn flem veranderende. Vraag niets! Volg flegts! Uwe fier gaat ónder, Hertog ! Genua is tegen u opgedaan; uwe beulen zyn naby, en gy kunt flaapen, Andreas? A n n r e a f, eerwaardig. Ik herinner my , hoe de woedende zee eens met myne Bellona wordeide, zo dat de kiel kraakte, en de groote mast verbroken wierd en Au» di'jas Doria diep zagt. Wie zond de beulen? Fiesko. Eeu man, die meer te vreezen is dan uwe woedende zee j Joan Lodewyk Fiësko. A n u r e a s, lacht. Gy zyt in een vrolyke luim, myn vriend. Kom met uw£ aardigheden by den dag. Middernagt is daartoe een ongefchikte tyd. Fiesko. Gy hoont hem , die u waarfchuuwt. andreas. Ik dank hem, en gaa ter ruste. Fiesko moet zynen roes uitllaapen,en heeftgeenen tyd voor Doriaoverig. F i e-s k o* Ongelukkig oud man vertrouw die flang niet! Zeven kleuren omringen haaren fpiegelenden rug gy nadert en ylings wordt gy door een doodlyken fprong omflingerd. Gy belacht den wenk van een verrader. Belach den raad van een vriend niet! In uw Hof daat een gezadeld paard. Vlugt in tyds! Belach uwen vriend niet! M 3 A N-  lii Fiesko oe de Samenzweering. Andreas. . Fiësko denkt edel. Ik heb hem nooit beleedigd , en Fiësko zal my niet verraaden. Fiesko. Hy denkt edel , hy verraad u, en heeft van beiden blyken gegeeven, Andreas. Dan ftaat 'er een Lyfwacht, dien geen Fiësko kan verflaan, als hy geen Cherubini in zynen dienst heeft. Fiesko, met bitterheid. Dien wenschte ik te fpreeken, om een brief in de andere waereld te beftellen, Andreas, met grootheid. Arme fpotter! Weet gy nog niet, dat Andreas Doria tachtig jaaren oud is, en Genua gelukkig? (Hy verlaat het Bakon.) Fiesko, ziet hem met verbaasdheid na. Moest ik deezen man eerst doen vallen, eer ik leerde dat het nog zwaarder is hem te gelyken! (Hy gaat eenige treeden in diepe gedagten op en neder.') Nu, ik ftel de eene grootheid tegen de andere. Andreas, wy zyn vereffend ; en nu vernieling! gaat uwe gang. (Hy gaat fchielyk in de agterfle ft raat. Men hoort de trommels van alle kanten. Scherp gevegt aan de Thomaspoort. De Poort word open geftormd, en opent het uitzigt in de haven , waarin fehepen liggen , die door fakkelen verlicht zynQ TWEE-  Vyfde Bedryf. 183 TWEEDE TOONEEL. Gihnettino Doria , met een fcharlaken roo. den mantel bedekt. Lombluh, R b d 1 e n . i, s. n, vooruit met flambouwen. Allen in haast. Gianettino, ftaat ftil. Wie gaf bevel om alarm te flaan? Lomellin. Op de galeien wierd een kanon gelost. Gianettino. De (laven zullen hunne ketenen verbrooken hebben. (Aan de Thomaspoort wordt ge/choten.) Lomellin. Daar word gevuurd! Gianettino. De Poort geopend! De wachten in verwarring ! (Tegen de Bedienden) Spoedig fchurken! Licht ons voor naar de haven. (Zy fpoeden zig naar de Poort.) DERDE TOONEEL. De Voorigen, Bourgognino, met Eedgenooten, van de Thomaspoort koomende. Bourgognino. Sebastiaan Laskaro is toch een wakker Soldaat. Centurione. ïly verdeedigde zig als een beer, tot hynederviel. M 4 G"  1S4 Fiesko of de Samekzweering. Gianettino, treed verbaasd terug. Wat hoor ik daar? Halt! Bourgocnino. Wie daar met de flambouwen? Lomellin. Het zyn vyanden! Prins. Laat ons links om weg fluipen! Bourgognino, roept hem met drift toe. Wie daar met de flambouwen ? Centurione. Staa! Geef het woord? Gianettino, trekt zyn geweer met trotschheid. Onderwerping en Doria! Bourgognino , vreesfelyk opvliegend. Roovers van de Republiek , en van myn bruid ! (Tegen de Eedgenoten terwyl hy op Gianettino aanvalt) Een' weg uitgewonnen, broeders, zyn duivel levert hein van zelfs over. (Hy ftoot hem ter neder.) Gianettino, valt brullend neder. Moord! Moord! Moord! Wreek my Lomellin! Lomellin en Bedienden, vlugtend. Help! Moord! Moordenaars! Centurione, roept met een fterke flem. Hy is getroffen! Men houde den Graaf tegen! (Lomellin word gevangen,) Lomellin, knielend. Ach! Verfchoon myn leven! Ik zal tot u overgaan.  VïFDI BeDHYF.' 185 Bourgognino. Leeft dat ondier nog? Laat de bloodaard vliegen! (Hy ontfnapt.) Centurione. Wy zyn meester van de Thomaspoort. Gianettino omhals. Ren wat gy rennen kunt, om er Fiësko kennis van te geven! Gianettino, rigt zich met ftuiptrckkingen op. Pest! Fiësko! (Hy fterft.) Bourgognino, trekt zyn ftaal uit het ligchaam. Genua vry, en myne Bertha! Uw zwaard , Centurione! Breng dit bloedige aan myn bruid. Haar Kerker is geopend. Ik zal fpoedig volgen , om haar de bruidskus te geven. (Zy fpoeden zig weg door verfcheidene ftraaten.) VIERDE TOONEEL. Andreas DoRrA, duitscher. Duitscher. De ftorm is ginds heen getrokken. Werp u op het paard, Hertog! Andreas. Laat my nog eens Genua's toorens, en den He. mei befchouwen! Neen het is geen droom. Andreas is verraaden. Duitscher. Vyanden van alle kanten. Voort! Vlugt over de grenzen! M5 An-  i8ö Fiesko of de Samenz weering. Andreas, zig op het lyk van zyn Neef werpende. Hier wil ik eindigen. Dat niemand van vlugten fpreeke ! Hier ligt de kragt van mynen ouderdom. Myn weg is afgeloopen. (Kalkagno van verre met de Eedgenooten.) Duitscher. Ginds zyn Moordenaars! Moordenaars! Vlugt, oude Vorst! Andreas, terwyl de trommels op nieuw gehoord worden. Hoort! Vreemdelingen! Hoort! Dat zyn de Genueefen, welkers juk ik verbrak! (Hy bedekt zyn aangezicht.) Vergeld men ook zo in uw land ? Duitscher. Vlugt! Vlugt! Vlugt! Terwyl hunne klingen zig op onze duitfche beenderen Homp houwen! (Kalkagno nadert.) Andreas. Red u zeiven! Verlaat my. Verfchrik de volkeren met het treurig berigt, dat de Genueefen hunnen vader verfloegen. Duitscher. Moord! Met het verdaan heeft het nog tyd. -— Staa fpitsbroeders! Neemt den Hertog in 't midden. (Zy trekken het geweer.) Klopt deeze Italiaanfche honden eerbied voor een grysaard in ! Kalkagno, roept. Werd» ? Wat is daar ? Duit-  Vyfde Bedryf. 187 Duitscher, daarop inhouwende. Duitfche zwaardflaagen. (Zy gaan vegtend binnen , Gianettino's lyk word weggedragen.) VYFDE TOONEEL. Leonora, in mam kleederen. Arabella, haar volgende, beiden fiuipen angfttg voort. Arabella. Kom waarde Signora! O kom toch .... Leonora. Dien weg heenen woed het oproer. Hoor, was dat niet het fteenen van een dervende? — Wee.' Zy omringen hem. Op Fiësko's hart mikken hunne gapende geweeren. Op hec myne, Bella. Zy branden los. • Halt» Halt! Het is myn Gemaal. (Zy werpt haare armen wanhopig in de lugt.) Arabella. Maar om Gods wil .... L e o n o r k , fteeds in wilde phantafie, naar alle kanten fchreeuwende. Fiësko! Fiësko! Fiësko! Zy wyken van agter hem weg, zyne getrouwen. —— Rebellen-trouw is onbeftendig. (Heftig verfchrikt.) Rebellen door myn Gemaal aangevoerd! Bella! Hemel! Als rebel ftrydt myn Fiesko! Arabella. O neen Signora, als de onzaggelyke beflisfer van Genua's lot, L 6'  188 Fiesko of de Samenzweering. Leonora, oplettend. Dat zegt iets en Leonora zou gebeefd hebben? De eerfte man in de Republiek zou de lafhartigfte vrouw in dezelve omhelzen? Gaa, Arabella ■ Als de mannen elkander om landen aanvallen , dat dan ook vrouwen haare waarde gevoelen ! (Men begint weder te trommelen.) Arabella, flaat de handen te zamen. Barmhertige Hemel! Leonora. • Zacht! Waaraan floot zig myn voet? Hier is een hoed , en een mantel. Een zwaard ligt daar nevens. (Zy wikt het.) Een zwaargeweer,myne Bella! Ik kan het egter nog wel voortfleepen , en het zwaard doet haar,die het voert,geen oneer. (Men hoort de ftormklok?) Arabella. Hoort gy? Hoort gy? Dat geluid komt van den cooren der Dominikanen , God ontferm u! Hoe vreesfelyk! Leonora, yllwofdtg. Zeg liever, hoe verrukkend! In deeze ftormklok fpreekt myn Fiësko tegen Genua. (Men trommelt flerker.) Héla! Héla: Nooit klonken fluiten vor my zo zoet! Ook deeze trommels worden door myn Fiësko bezield. Lloe golft my 't hart om hoog! Geheel Genua word wakker. Huurlingen volgen huppelend den klank van 2ynen naam en zyn vrouw zou zig bloohartig ge- draagen ! (Men hoort de ftormklok op d> ■ie andere toorens.)  Vyfdje Bedryf. 3b'5> toorens.') Neen ! Myn held zal eene heldin myn Brutus eene Roraeinin omarmen. (Zy zet den hoed op, en hangt den mantel om.) Nu ben ik Porcia. Arabella. Myn dierbaare Signora! gy weet niet hoe vreesfelyk gy ylt.Neen gyweet het niet. Stormgeluien trommels.) L e o k o r a. Elendige gy , die dat alles kunt aanhooren zonder te ylen. Deeze keifteenen moesten weerrerr, omdat zy geen beenen hebben, om mynen Fiësko te volgen. Deeze Paleizen zyn toornig op hunne eigenaars, die hun zo vast aan de aarde verbonden , dat zy mynen Fiësko niet kunnen byfpringen. De oevers , indien zy konden, gaven Genua aan de zee* prys , en volgden dansfend 3yne trommels na. 't Geen de dood uit zyn grendelen los rukt, zou uwen moed niet kunnen wekken? Gaa! Ik zal mynen weg wel vinden. Arabella. Groote God ! Deeze grillige gedachte zult gy immers niet ter uitvoer willen brengen ? Leonora, flout en heldhaftig.. Dat meen ik , gy dwaaze (vuurig) daar waar het gewoel in zyn wildfle woede is, daar myn Fiësko in eigen perfoon ftrydt. —— Is dat Lavagna ? Hoor ik vraagen wien niemand kan bedwingen , die met Haaien teerlingen om Genua werpt, is dat Lavagna? Genueefen, hy is het, zal ik zeggen, en deeze man is myn Gemaal, en ik heb ook een wonde .. .. (Sacco met een troep Eedgenooten.) S a c-  iqö Fiesko of de SASiENZWEERiiro. S a c c o, roept. Werda? Doria of'Fiesko ? L e o k o r a, in vervoering. Fiësko en vryheid ! (Zy loopt in een flraat. Op. loop eener menigte. Bella wordt weggedrongen.) ZESDE TOONEEL. Sacco, met een troep. Kalkagno, met een andere , elkander ontmoetende. Kalkagno, Andreas Doria is ontvlugt. S a c c o. Dat is uw flegtfte aanbeveeling by Fiësko. Kalkagno. Die Duitfchers zyn beeren! Zy plantten zig als rotfen om den ouden heenen. Ik kon hem volfTrekt niet te zien krygen. Negen van de onzen zyn afgevaardigd. Ik zelfs ontfing een flreek langs myn linker oor. Doen zy dat voor vreemde tirannen, by alle duivelen! Hoe moeten zy dan hunne eigene Vorften bewaken? Sacco. Wy hebben reeds eenen fterken aanhang, en alle Poorten zyn vermeesterd. K a l k a g n ó. Ik hoor dat op de Burgt fcherp gevogten word. S a c c o. Bourgognino is onder hun. Wat verrigt Verrina? K a l-  V y f d e Bedryf. 19«, Kalkagno. Die ligt tusfchen Genua en de zee, als de helfche keetenhond, zo dat 'er naauwlyks een bootje tusfchen door kan. Sacco. Ik zal in de voorllad laaten ftormen. Kalkagno. En ik zal overdePiazzoSarzanomarcheeren. Slaa den marsen, Tamboer! (Zy vertrekken onder trommel- ^aS'} ZEVENDE TOONEEL. Hassan, een troep roovers , met brandende lonten. Hassan. Laat ik u zeggen, fchurken! Ik was de man die de foep inbrokte , en my word geen leepel gegeeven. Goed, die zet komt my regt van pas. Wy zullen eens wat vuur maaken en plunderen. Ginds, plukhaken zy om een Hertogdom , wy zullen intusfehen de Kerken wat opltooken. dan kunnen de verkleumde Apostelen zig verwarmen. (Zy werpen zig in de bygeleegene Huizen.) AGTSTE TOONEEL. Bourgognino, Bertha, in mans kleeding. Bourgognino. Rust hier wat uit lieve jonge, gy zyt in veiligheid. Zyt gy gewend ? B e e-  i#2 Fiesko of de Samen2weering. Bot h a, met veranderde uitfpraak. Nergens. Bourgognino, leevendig. \ Foei! Staa dan op. Ik zal u geleiden daar men wondin voor Genua inöogst. Schoone won¬ den, ziet gy? Zo als deeze. (Hy ontbloot zynen arm.) Bertha. O! Hemel! Bourgognino. Gy verfchrikt,zoete jonge,te vroeg hebt gy den man willen vertoonen, hoe oud zyt gy? Bertha. Vyftien jaaren. Bourgognino. Dat is jammer. Vyf jaaren te jong voor de ver- rigtingen van deezen nacht. Uw vader? Bert h a. Is de beste burger in Genua. Bourgognino. Met gemak , knaap. Die is 'er maar een, ea zyn dogter is myn verloofde bruid. Weet gy het huis van Verrina? Bertha. Dat meen ik. Bourgognino, fchlelyk. En kent gy zyn hemelfche dochter? Bertha. Bertha is haar naam. Bovs,"  V r r d i t t d i i fi 193 Bourgognino, vuurig. Gaa aanftonds, en Hel haar deezen ring ter hand. Hy zal voor een trouwring dienen, zult gy zeggen, en tenens dat de blaauwe veederbosch zig dapper houdt. Nu vaarwel. Ik moet ginds heen. Het gevaar is nog niet voorby. (Eenige huizen (laan inbrand?) Bertha, roept hem met een zagte fiem na. Scipio! Bourgognino, ftaat met verbaasdheid ftil. By myn zwaard! Die ftem ismy bekend. Bertha, valt hem om den hak. By myn hart! ik ben hier zeer bekend. Bourgognino, roept. Bertha. (Stormladders in de Voorftad. Een oploop. Zy omhelzen elkander, en raken in V gedrang binnen.') NEGENDE TOONEEL. Fiesko, verhit opkomende. Zibo, en verder gevolg. Fiesko. Wie heeft dien brand geftigt? Zibo. De Burgt is vermeesterd. Fiesko. Wie heeft dien brand gefticht ? Zibo, wenkt eenigen van zyn gevolg. Gaa Patrouilleeren om den daader op te fpooren. (Eenigen gaan heen.) II. Deel. N F *  *P4 Fiesko of de .Samenzweerikg. Fiesko. Willen zy my tot een brandflichter maaken? Voort, fpoed u met fpuiten en emmers. (De ovè rigen vertrekken.) Maar Gianettino is immers afgevaardigd ? ö Z i b o. Men zegt zo. Fiesko. Zo zegt men flegts? Wie zegt dat flegts? Zibo by uwe eer, is hy 't oatloopenv" ' Zibo, belemmerd. Als ik myn eigene oogen tegen het zegden van een Edelman durf Hellen, dan leeft Gianneuiuo. Fiesko, opjluivend. Gy praat u om den hals, Zibo. Zibo. Nog eens, voor een half kwartier zag jt heirt levendig, in fcharlaken, meteen geele vedeiWh rond gaan. . < 1 tu Fiesko, buiten zig zelf. Hemel en Helle 1 Zibo! ^ iuno Iaat ikeenkopkortermaaken Vliesliee» Zibo! - Dat men alle Stadspoorten duit! alle Felouquen m den grond fchiete 0p dit b water niet ontvlugte! — Deeze Diamant', ZiL de rykfle in Genua, Lucca, Venetiën enPifa _ zy het loon voor hem, die my de tyding brengtGtanettmo is dood. Deeze diant zy zyn loon ? (Ztè» vertrekt fckte/yk.) Vlieg Zibo 1 y hebben. Ik befpeur 'er geene. Fiesko. Nu, ziet gy, dan moet het toch waar zyn, dat het vermoogen geen tirannen maakt. Zedert wy elkander verlieten, ben ik Hertog van Genua ge^ worden, {terwyl hy hem aan zyn borst drukt.) en Verrina vind myne omhelzing nog even vuurig als wel eer. Verrina. Des te erger, dat ik dezelve koel moet beantwoorden ; het gezigt der Majefteit valt als eeri fnydend mes tusfchen my en den Hertog ! Joail Lodewyk Fiësko had uitgebreide bezittingen in myn hart thans heeft hy Genua veroverd» en ik neem myne bezittingen terug. F ie s k o, verjlaagen. Dat verhoede God! Dit zou een woekeraars piys zelfs voor een Hertogdom zyn. V e r r 1 n a , in zig zelf morrendei Hm! Is dan de vryheid reeds zo uit de mode , dat men den eerften den besten, een Republiek voor een fpotprys nawerpt. Fiesko, zyn lippen zamen bytende. Dat zoudt gy niemand , dan Fiesko , mooged zeggen. Verrina. O! Dat is zeer natuurlyk! Waat het moet ai eert II» Deel* O «£•  sio Fiesko of de Samenzweering uitmuntende kop zyn, die zig ongeftraft de waarheid laat zeggen. — Maar 't is jammer, de doortrapte fpeeler heeft flechts een kaart verkeeken. Hy bereekende al de trekken van den nyd, maar op de Patriotten had dat geraffineerd vernuft by ongeluk niet gedagt. (Met veel betekenis.') Heeft de onderdrukker der vryheid ook een zét op den trek der Romeinfche Deugd achter de hand? By den levendigeu God zweer ik; eer de nakomelingfchap myne beenderen op het kerkhof van een Hertogdom uitgraaft, zullen zy die op een rad by een zoeken. F i e s k o, neemt hem zagtzinnig by de hand. Ook dan niet als de Hertog uw broeder is, als hy zyn Vorftendom flegts tot de febatkamer van zyne weldadigheid maakt, die tot dus verre by zyne huishoudelyke behoeftigheid ging bedelen? Verrina, ook dan niet? Verrina. Ook dan niet — de weggefchonkene roof, kon nooit een dief van den galg bevryden. Daaren • boven zou deeze grootmoedigheid by Verrina zonder uitwerking zyn. Mynen medeburgers mogt ik het veroorlooven my wel te doen, ik hoopte het myne medeburgers te kunnen vergelden. De gefchenken van een Vorst heeten genade en God is my genadig. F i-  Vyfde Bedryf. 21! Fiesko, verdrietig. Zou ik niet eer Italië van de middelandfche zee afrukken , dan deezen onverzettelyken kop van zyne opvatting! Verrina. En afrukken was toch anders uwe geringde konst niet, daar weet het Lam de Republiek van te verhaalen , dat gy den Wolf Doria uit de kaaken rukte om het zelf te verflinden. Doch ge¬ noeg ! A propos, Hertog, zeg my, wat had toch die arme duivel misdaan, dien gy aan de Jefuiten kerk liet opknoopen ? Fiesko. Die fchurk hadvbrand in Genua geftigt. Verrina. Maar de wetten liet die fchurk toch onbefchadigd ? Fiesko. Verrina ftelt myne vriendfchap onder brandfchatting. Verrina. Weg met de vriendfchap ! Ik heb u immers gezegd, dat ik u niet meer bemin; ik zweer u dat iku haat haat als den flangin hetParadys, die den eerften valfchen trek aan de Schepping fpeelde aan welke gevolgen ?y reeds meer dan vyftig eeuwen gekwynd heeft. Hoor Fiësko — niet als de onderdaan tegen zynen Heer —— niet O 2 als  sia Fiesko of de Samenzweering. als de vriend tegen zynen vriend — als menscfr tegen mensch (preek ik tegen u. (Scherpen heftig.} Gy hebt een misdaad begaan tegen de Majefteit des levendigen Gods, dat gy de Deugd de hand tot uw (chelmftuk hebt doen leenen, en Genua's Patriotten met Genua ontugt deed bedryven. —— Fiesko , indien ik zulk een domme bloed was geweest , dat ik den fchalk niet mogt bemerkt hebben , Fiesko, by alle de verfchrikkingen der eeuwigheid , ik zou uit myne eigene darmen een (trik draaijen, en my verworgen , zo dat myn wegvliedende ziel in fchuimende blaazen uw ftuiptrekkend zou tegenfpatten. Het Vorftelyk fchelmftuk drukt wel de goudfchaal van het menfchelyk misdryf aan (tukken , maar gy hebt den Hemei getergd , en het proces zal voor zyn regtbank gevoerd worden. (Fiesko , verbaasd en fprakenloos befchouwt hem met groote oogen van V Hoofd tot de Voeten.') Verrina. Peins op geen anavoord! Wy hebben met elkander afgereekend. (Hy gaat eenigereizen heen en weder.) Herrog van Genua , op de fchepen van den tiran van gisteren , leerde ik een foort van arme fchepfelen kennen, die een verouderde fchuld by eiken riemflag herkaauwen, en die hunne tra. nen in den Oceaan uitltorten, welke even als een ryk man te aanzienelyk is, om die-te kentekenen»  Vvfde Bedryf. 213 hot. — Een goed Vorst begint zyne Regeering , met ontferming. Wilt gy befluiten om de galeijlaaven te verlosfen? Fiesko. Dat zy de eerflelingen myner tiranny zyn! —— Gaa heenen, en kondig hen allen hunne vry« heid aan. Verrina. Gy verrigt de zaak flegts ten halven , als gy hunne vreugd niet bywoont. Beproef het , en gaa zelf! De groote Heeren zyn 'er zo zelden by als zy kwaad ftïgten , zouden zy ook het goede in 't verborgen doen. Ik dagt dat de Hertog voor de aandoening van bedelaaars niet te groot was. Fiesko. Man! Gy zyt verfchrikkelyk, doch ik weet niet waarom ik u moet volgen. (Zy gaan beiden tiaar den zeekant.) Verrina, houd flil met weemoedigheid. Doch nog éénmaal, omhels my Fiesko ! Hier is toch niemand die het zien zal, als Verrina fchreit, en een Vorst aangedaan is. (Hy drukt hem vuurig aan zyn borst.) Nooit floegen voorzeker twee grootere harten tegen een , wy beminden elkander immers zo broederlyk warm. —r- (Heftig aan Fiësko's hals hangende.) Fiesko! Fiesko! Gy Iaat een plaats in mynen boezem open , O 3 die  214 Fiesko of de Samenzweering. die het menfchen geflagt driewerf verbuddeld niet weder vervullen kan. Fiesko, zeer ontroerd. Wees —— myn vriend. Verrina. Werp dit hatelyk purper weg , en ik ben liet! De eerfte Vorst was een moordenaar, en voerde het purper in, om de vlekken van zyn bedryf in deeze bloedkleur te verbergen. —— Hoor Fiesko, ik ben een krygsman , en verftaa my weinig op betraande kaaken. Fiesko deeze zyn myn eerfte traanen —— Werp dit purper weg. Fiesko. Zwyg. Verrina, heviger. Fiësko! Laat hier vry alle kroonen van deeze Planeet ter belooning ginds, alle haare folteringen ten fchrikbeeld leggen , opdat ik voor een fterveling zou knielen ik knielde niet Fiësko, (terwyl hy neder knielt.") Het is myne eerfte kniebuiging. . ... . Werp dit Purper weg. Fiesko. Staa op, en terg my niet meer! V e r r r na, met befluit. Ik ftaa op , en terg u niet meer. ('Zy flaan voor ten flank, die naar een galei voert.) De  Vyfde Bedryf. 215 De Vorst heeft den voorrang. (Zy gaan over de plank.) Fiesko. Waarom trekt gy my aan den mantel ? — Ily valt! Verrina , met ontzettende veragting. Nu als het Purper valt , dan moet de Hertog volgen. (Hy werpt hem in de zee.) Fiesko, roept uit de baar en. Help Genua! Help! Help uwen Hertog, (hy zinkt onder.) ZEVENTIENDE TOONEEL. Kalkagno, Sacco, Zibo, Centurione, Eedgenooten, Volk, allen met haast en angftig. Kalkagno, roept. Fiësko! Fiësko! Andreas is terug, half Genua voegt zig by Andreas, waar is Fiesko ? Verrina, met een vasten toon. Hy is verdronken. Centurione. Antwoord de Hel of het Dolhuis. O 4 Ver-  z\6 Fiesko of de Samenzweering, Verrina. Men heeft hem verdronken, als dat bete? klinkt. Ik gaa naar Andreas. (Zy Uyven allen verftomd in groepen fiaan. Het gordyn valt.) Einde vatt het vyfde en laatfle Bedryfi ON,  ONTROUW uit LIEFDE, TOONEELSPEL IN EEN BEDRYF. O5  VERTOONERS. De Heer van Brunsdorp. Amalia van Brunsdorp. Freule van Altena, bejaarde bloedverwant • van Mevrouw Brunsdorp. De Luitenant van Honeix. De Kamerheer Lugt. Tobias , Bediende van den Heer van Brunsdorp. S t o r , een oude Sergeant op krukken. Een Boer. Een Jager, en nog een Bediende van den Heer van Brunsdorp. Het tooneel is op het landgoed van den Heer van Brunsdorp. O N-  SIC X£&t id&LU0>~S3> OffUP. Een Medeminnaar gaat naar niyn Trouw en de Man zelf moet hem daar toe ten dienste liaan.   ONTROUW uit LIEFDE. Een kamer in het huis van Brunsdorp. EERSTE TOONEEL. De Heer van Brunsdorp, onrustig in de kamer op en neêr gaande , nadat hy te vooren een brief van de tafel opgenomen en ingezien heeft. Onmogelyk! Onmogelyk ■ en echter o Amalia! Amalia! Nooit had ik dit van u venvacht. Zo veel liefde, zo veel tederheid, met zo vee} ondankbaarheid te beloonen ! Ik zou uwe briefwisfeling u niet tot een misdaad hebben aangereekend, als gy 'er geen geheim van gemaakt had, ik zou —— wie ftoort my daar? TWEEDE TOONEEL. Tobias, met een brief, de Heer van Brunsdorp. Brunsdorp, gêmelyk. Wat moet gy hebben ? T o-  220 'ontrouw ujt Liefde. T o b i a s. Ik wilde alleen vraagen of Mynheer heden op de jagt zou gaan? Brunsdorp. **• T o b i a s. Zal ik het paard dan laaten fadelen ? Brunsdorp. Neen. T o b i a s, by zich zelve». Het is van daag weder niet zo als het behoort. Het is alles zo kort en afgebroken. —— Zal Mynheer ook iets op de jacht .... Brunsdorp, gèmelyk. Neen, zeg ik .... T o b i a s. Zal Mynheer in 't Wallendorfer of in het Wee» zsnberger bosch .... Brunsdorp. Vervloekte kaerel , breek my niet langer het hoofd. Gy weet immers dat ik dat duivelfche vragen niet lyden kan. Wat is dat voor een brief, dien gy in uwe hand hebt ? T o b i a s. Mevrouw heeft hem my gegeeven, om aan den Luitenant Honeik te heitellen. (By zich zeiven.) Dat is een malle trek! Daar heb ik domme duivel juist den brief nog in handen , dien hy niet zien moest. B r u n s-  TOONEELSFELi 221 Brunsdorp, weder op zyn verhaal komende. Wat mompelt gy daar? Laat den brief hier, en ga naar den Rentmeester, en zeg hem, dat hy het bewuste geld moet komen haaien. Den brief kunt gy daarna wel heitellen. T o 1) i a s. De Rentmeester is nog op het land. Zou ik 'er niet liever eerst gaan, als hy weder in de ftad is. Brunsdorp. Al wederom vragen, kaerel? Doe, zo als ik u zeg; als hy nog niet te huis is, dan moet gy wachten tot dat hy komt. Tobi a s, in '/ heen gaan zagtjes hy zich zeiven. Als dat Tante Altena eens wist, dat de brief hier was, zy krabde my de oogen wel uit het hoofd. DERDE TOONEEL. Brunsdorp. Zekerlyk zyt gy het antwoord op dat fraaie billet doux (op den brief ziende , dien hy in de hand heeft.) ■ Zou ik het open breeken , of niet open breeken ? Breek ik het open, en zy is ongetrouw ? Hoe kookt het bloed my reeds op dat woord! Breek ik het niet open , dan pynigc ifiy de achterdocht en onzekerheid met langzaame folteringen. Ik ben in de klem , ik mag dan doen zo als ik wil Hetzyzo! (Hybreekt den brief open.) „ Mynheerl Op uw biljet van giste„ ren heb ik u kortelyk te melden, dat ik heden ,, avond  222 Ontrouw uit Liefde. „ avond ten negen uure eenige oogenblikken voor s, u beftemd heb. Gy moet door den tuin gaan, „ waar gy een deur open zult vinden, die u den „ weg naar myne kamer vvyst." (Amalia.) Daar fpeelt de d... mede ! Een byeenkomst van myn vrouw in den nacht! en met wien ? Met wien ? Met een Luitenant-je , die nauwlyks zyn Gouverneur ontlopen, en in plaats van denkruidton flegts de pomadedoos van zyn kamerdienaar geroo- ken heeft, en die die myn medeminnaar! Wel vervloekt, die hier by zyn zinnen kan blyven moet een domkop of een fchurk zyn. (Hy werpt zich in een fioel.) VIERDE TOONEEL. Brunsdorp, Jaager, Boer. Jager, met een haas in de hand. Hier, Mynheer, is een van de nacht .... Brunsdorp. Wat nacht? Wie? Wat is 'er? Jager. Hier is een van de boschdieven, die altyd des nachts vooraf jagen , opdat zyn Excellentie daarna niet zo veel zou te doen hebben. Den Haas heeft hy eerst gisteren avond .... Br uns dorp. Bind den fchurk armen en beenen, en fmyt hem in den toóren i Boer,  TöONEELSPEL. 223 Boer. Ach, genadige Heer, heb toch mededogen! Brunsdorp, zonder daar acht op te geeven. Neen ik wil niet: ik mag niet; ik durf niet ... Boer. Maak my toch met myne vrouw en vier kleine kinderen niet ongelukkig .... Brunsdorp. Zou het mogelyk zyn alles is mogelyk — ben ik dan. Breng den kaerel uit myn ge¬ zicht 1 (De Boer en Jager gaan heen.) VYFDE TOONEEL. Brunsdorp, woedend uit zyn floel opvliegende. Foei! Dol , dol moet ik worden . wat nu te doen? Niets, niets, en echter alles. (Hy lacht verwilderd.) Ha, ha, ha, als Amalia valt, dan mag de gantfche menschheid vallen. Eerlykheid, trouw, dankbaar¬ heid wat zyt gy voor fchandelyke Betten geworden .... ZES.  224 Ontrouw uit LlEFBE. ZESDE T O O N E E L. S t o r , met een kruk , blyft, op den Heer van Brunsdorp ziende, een weinig ftilfaan; gaat gémelyk op den agtergrond heen en weder. De Heer van Brunsdorp, wordt \ hem in de hevigheid zyner harts¬ tochten niet gewaar. Brunsdorp. Maar wacht, mannetje, ik zal u wel drillen, zo drillen, als of gy de ordres tot een veldflag kreeg ; ik zal u wel Ieeren, wat het heet, den Majoor Brunsdorp zo fmaadelyk te beledigen. (Hy gaat nog een weil heen en weder, en wordt na een korte poos Stor gewaar.) Stor ? Wat wilt gy ? S t o r. My ergeren. Brunsdorp. Dan hadgy geen beter gezelfchap kunnen vinden. S t o r , by zich zeiven. Foei, liegt! In den grond van het hart liegt;dat verbittert. B runsdorp. i Wat verbittert ? Stor. Ik zag een klokhen met vier kuikentjes, men had haar het weinige voeder, dat zy had , afgenoömen. De jongen piepten van den honger. De oude konde het niet langer uithouden, vloog in dentnin, krabde ia den grond naar wurmen men mis- hm.  ToONEELSTEL. 22S handelde de oude, floeg haar, floot haar op, en de jongen zullen mogelyk van honger moeten fterven. Brunsdorp, génie lyk. Wie deed dat ? Stor, werpt zyn hoed op den grond met een toornige uitdrukking. De Baron van Brunsdorp. Bruns dorp. Wat wilt gy daarmede zeggen ? Stor. Vraagt gy dat nog ? Maakte gy het met den Weazenbecker Boer beter? Hy ging my daar ftraks voorby, weende, en wrong de handen. Brunsdorp. Wat had hy ook te jaagen? Stor. Had gy hem niet onverhoord veroordeeld, dan zoudt gy geweeten hebben, wat hem hier toe genoodzaakt had. Brunsdorp. Wat dan? Stor. De hoogloflyke Juftitie. Gisteren had hy zyn laatfte penning voor de belasting aan den rechter moeten geeven —— geen beete broods had hy in huis —— vrouw en kinderen gierden van den honger — hy liep de deur uit fchoot een haas om zich heden brood te verfchaffea . : zo neemt de lieve gerechtigheid gemeenlykt II. Deel, P «ers  B25 Ontrouw uit Lieede. eerst den rok, om vervolgens deste gemakkelyker het hemd te kunnen haaien .... Brunsdorp, ziet Stor bedenkelyk aan, wryft zyn voorhoofd, fchudt zyn hoofd, gaat naar Stoten kuscht hem. Wees niet boos, lieve S:or, ik was in drift, ik zal het weder goed maaken. Stor. Dat kan 'er ditmaal nog al door —— maar weet gy wel, dat men in honderd gevallen by koelen bloede niet weder goed kan maaken, wat men in drift bedorven heeft? Brunsdorp. Dat is maar al te waar. Ik verdien uwe les —— daar neem — (hy neemt den haas op, en geeft hem denzelven, haalt zyn geldbeurs uit) daar geef hem dat 'er nog by loop en zeg den fchout dat hy hem uit de gevangenis laat maak nu fchielyk dat gy voort komt, opdat hy niet langer..., Stor. Hy zal het hebben, alles hebben en nog een ftrenge berisping daarenboven .... B r u n s l) o a p. Waarom .... Stor. Dat hy niet eerst kwamen zyn nood klaagde—— had men hem niet willen hooren dan was het altyd nog tyd genoeg zich zeiven te helpen iu- ïusfehen dank ik u , Heer Baron, in zyn naam. Bruns-  ToONEELSPEI,. 22/ Brunsdorp. Zyn wy nu weder goede maats ? Stor. Ja, Heer Baron —— waarheid moet toch aityd waarheid blyven. Brunsdorp. Dat zal het ook, oudeeerlyke man .... Stor, wil gaan. Brunsdorp. Stor? Stor. Wat wil Mynheer de Baron? Brunsdorp. Stor, zie my eens recht aan —— wat ziet gy? Stor. Drift en toorn. Brunsdorp. Gy hebt my heden, volgens uwe gewoonte, nog geen fpreuk gezegd. Is uw magazyn ledig ? Stor. Bedaardheid is beter dan drift; want men kan ligter de zee uitputten, dan den fchyn van de waarheid afzonderen. B r u m s d o r p. God zegene u, Stor! (Stor gaat heen.) V 2 Z E-  »2i Ontrouw uit Lieïde. ZEVENDE TOONEEL. Brunsdorp. Bedaardheid is beter dan drift dat is waar, maar al te waar, doch niet zo ligt geoefend, lieve Stor, als het zich wel zeggen laat. — Ik heb reeds vyftig jaaren den vervloekten heet kop onder het commando van Bedaardheid willen brengen , maar nog heefc hy geen fubordinatie geleerd . terftond bruist hy weder op raast — ja, als 'er geen Stor was zyne Philofophie is goud waard ondervinding heeft ze hem geleerd , en dat is de beste leermeesteres. (Hy gaat naar de tafel, daar de opengebroken brief ligt.') Moet ik ook hier bedaard zyn , Stor zo veel het mogelyk is. Wat nu te doen den fmaad met den kling wreek en? Brunsdorp, Brunsdorp! Dat zou een lompe trek zyn , Amalia's eer was dan bevlekt, en de oude gryskop zou uitgelachgen worden. Een fchot voorliet werk flaan? Dan moest ikTo- bias tot myn vertrouwde maaken, en.dat kan wel een Franfche Comediè'nmaaker doen , maar ik bedank voor de klucht. (Hy bedenkt zich een weinig.) Goed, zo moet het zyn de brief was met ons familie-cachet toegemaakt wie daar Jan! (Een bediende.) Breng my een kaars. ■ (Hy gaat peinzend het tooneel over.) Ja zo moet het blyven ik red myne vrouw de jonge fnaak moet God dan-  T'ooneelspel. 22j> danken, dat hy 'er zo met een blaauw oog afkomt • en ikj ha, ha, ha, ik geloof, ik zal 'er my zelfs nog mede vermaaken kunnen. — (De Bediende komt met een kaan?) De Knecht. Is 'er nog iets van Mynheers beveelen ? Brdnsdorp. Niets. ■ Als gy Tobias ziet, zo zend hem cerftond hier. (De bediende gaat heen?) Nu gezwind ! (Hy verzegelt den brief?) AGTSTE TOONEEL. Tobias, Brunsdorp. T o b i a s. Hier is het geld, Mynheer. Brunsdorp. Goed. (Na een korte tusfchenpoozing by zich zeiven?) Maar, maar, Baron, gy waagt zeer veel. Tobias , die een poos gewacht heeft, telkens vraagen wil, en zich gedurig weder inhoudt. (By zich zeiven.) Mogt ik het nu wagen! Maar vraag ik, dan komt 'er weder een bui op, en ik zal en moet den brief toch beuellen. (Korte tusfchenpoozing.) —— Mynheer! Brunsdorp, uit zyne gedachten ontwakende. Wat is 'er nu weder? P 3 T o-  230 Ontrouw uit LiefdeTob i a s, fpringt agter uit, en verjlomt. Brunsdorp. Ach, gy hebt den brief nog laateu liggen daar gaa heen en bedel hem, maar zeg eerst den Jager, dat hy myn tasch en jagttuig moet gereed liggen (Tobias neemt den brief op en loopt fchielyk heen.) NEGENDE TOONEEL. Brunsdorp, by zich zeiyen. Ja, goede oude knaap gy had u dat ligt kunnen voorftellen. Een man van vyftig jaaren en een meisje van tweeëntwintig. Maar gy bedroog my, Amalia, want gy fcheen edelmoediger dan gy waart. (Zyn oog 'valt by geval op Amalids beeld.) Uw gantfche wezen fcheen zo hemelsch maar uwe daaden (Hy ziet in den fpiegel.) Ha, zie daar den fpiegel, die wil uw verdeediger worden, hy ftelt dit oude gezicht verdoemd getrouw voor. Ieder rimpel en toch had gy het niet moeten doen, Amalia. TIENDE TOONEEL. Amalia, Brunsdorp. Amalia. Nu, lieve Baron, met ziet u heden zo zeldzaam. - . ■ Hoe, zo verdrietig. — Is u iets ontmoet?... Bruns-  tookeelspel. 2$t Brunsdorp, herflelt, zich en tracht zyn gelaat te veranaeren. Niecs, niets, —— een gérnelyke luim 'e komt uit myn lichaamsgeftel voor in 't korc ik weet zelf niet, waar het van daan komt .... Amalia. Gy hebt immers niets tegen uwe Amalia? Brunsdorp, veinzende. Neen, waarom tegen u weet gy dan ietS waarmede gy my beledigd hebt ? Amalia, verlegen. Ik weet in de daad niets. Brunsdorp. Nu, dan kunt gy u gerust ftellen. (Byzicti zeiven.) Ach vermomming , hoe zwaar valt gy ? Alle oogenblikken wil het 'er uit, en ik moet het toch onderdrukken. A m a l ia. Het is immers geen verveeling? B r u n s1) o r p. Neen , louter temperament , temperament, ik zal ook desvvegens nog heden op de jacht gaan, mogelyk wordt het dan beter. Amalia. Op de jacht zo laat? Brunsdorp. Dat doet 'er niet toe. (Hy ziet geduurig heime. lyk naar Amalia, hoe zy zich zal aanfiellenl) Ik zal daarom heden by den houtvester overnachten. P 4 A M A«  232 Ontrouw uit Liefde, Amalia. En Amalia .... Brunsdorp. Houdt immers veel van de eenzaamheid heeft muziek en lectuur tot haare vrienden. Am un, Daar gy juist van de lectuur fpreekt. Hebt gy niets nieuws uit de Stad gekregen? Myn voorraad is geheel op. Brunsdorp. Niets dat voor u gefchikt is. Lavaters Phyiionomie heb ik. Amalia. ó Schoon, fchoon.' -— Mag ik daarom ver. zoeken, lieve Brunsdorp. Het is een boek, daar ik reeds lang naar verlangd heb , omdat men 'er overal van fpreekt, fchoon ik vrees, dat het voor my niet meer dan een fraai prentenboek zyn zal. B ru n s d o p ?. Het heeft veel opzien gemaakt, veel goeds geflicht, en veel onheil gebrouwen. Ieder domkop redeneert nu over lyn , voorhoofd , neus y oog. Doch dat kan zekerlyk de goede Lavater niet helpen, en het zou onrechtvaardig zyn hem dk misbruik toetereekenen. Amalia. Hy moet wel een fcherp oog hebben. Brunsdorp. Dat kan zyn, dat kan zyn maar nog een veel edeler hart. Want, waarachtig — ik zou hem  tooneelspel. 233 hein wel willen omhelzen, als hy zo hartelyk van edelmoedigheid, waarde van den mensch en menfchenbeftemming fpreekt , en hoe leed het hem doet, wanneer hy nu en dan de natuur haare gebreken moet ontdekken. Amalia. Zyn goed hart kan ook wel eens gedwaald hebben. Brunsdorp. Dikwils, want hy is flegts een mensch. Ik zag ook wel eens een gezicht, daar de deugd op gefchilderd fcheen , terwyl hy, die dit gelaat voerde, toch flegts een mensch was. Amalia. Maar is dat ook niet flreng, van den mensch meer dan menseh te vorderen? Doch ik weet echter een voorbeeld , waar ik hart en gelaat in de zuiverde harmonie vond. (Zy kust Brunsdorp.') En ik zegene het noodlot daarvoor. Brunsdorp. Ik bedatik u voor dit fchoone compliment. (By zich zclven.) Waarachtig, dit gaat te ver. Hier blyft my de mensch fteeds onbegrypelyk! —— Gelaat en woorden, zo veel zelfgevoel van grootheid, en echter in het hart zo veel laagheid.' Amalia, aan de andere zyde van het tooneel, by zich zeiven. Zyn wreevel neemt toe. Zou hy ook —— ■waarom aarzel ik, alles aan hem te ontdekken, ik ben immers onfchuldig doch ik moet^zyn drift verfchoonen, en flegts-langzaam gaan. Lieve P 5 5a-  234 Ontrouw uit Liefde. Baron , doe my de helft van uw hartzeer ovef t laat het ons gemeenfchaplyk draagen! Brunsdorp, gémelyk Wat zoudt gy met myn hartzeer doen ? Gy zyt immers heden voor het vermaak geflemd! Voor het vermaak? Neen, waarachtig, dat bert ik nooit, als u iets op het hart ligt .... Brunsdorp, ziet Amalia prak in 't gezicht, dan weder voor zich heen , terwyl zyn drift opPygt. Ter zyde. Foei, dat ware affchuuwlyk — eed en trouwloosheid terzelver tyd \ Amalia. Niet één vrolyk lachje, Baron! Vermag Amalia nu volftrekt niets om uw hartzeer te leenigen, dat zy anders geheel verdryven kon ? Brunsdorf, by zich zeiven onrustig heen at weer kopende. Bestevaar, bestevaar, gy wordt dol. —- En wie duivel zou het niet worden , als men zo fchandelyk bedrogen wordt? (Hy flav.pt met zyn voet.) Voort, voort met u, de vlam van uw toorn zou uitbreeken, en uw plan eischt koel bloed. Amalia, teder. Baron < B a r o n , hoort haar niet. Amalia, met eene hartelyke tederheid hem by de hand vattende. Lieve Brunsdorp! Bruns"  ToONEELSPEL. 2?5 Brunsdorp, zich losrukkende, doch zoekt de waare oorzaak te verbergen. Laat my gaan, • laat my gaan! (Ily loopt fchielyk heen.) ELFDE TOONEEL. A m a L i a, zeer onfteld. Nog nooit heeft hymy zo koel bejegend 'tis onmogelyk, of hy moet alles ontdekt hebben , en hoe dan , Amalia? Zal hy my gelooven willen, dat ik uit liefde , uit verfchooning voor hem , den fchyn van ontrouw heb aangenomen ? TWAALFDE TOONEEL. De Freule van Altena, Amalia. Freule van Altena. Wel nu, ma Coufine. Tobias is wederom, — en de Luitenant zal komen. Maar 'zeg my eens, hoe ziet gy 'er zo bedeesd uit? Amalia. Ik ben zeer verlegen, gelyk het ook niet anders zyn kan. Freule van Altena. Is 'er wat met den Baron te doen geweest ? Hy zag 'er zo woest uit, en liep my fnel voorby. Morbleu, wat was dat voor een gezicht! Is 'er wat voorgevallen ? A m a l i a. ' Het moet zekelyk het gevolg van een rusteloos gemoed ,  23<5 Ontrouw uit Liefde. moed , of iets anders zyn , dat hy my zo voorkwam. Alles, wat hy fprak, was my zo raadfel- achtig hy zelf was vol van een verbeeten fpyt. Ik vroeg 'er hem de reden van, en hy gaf zyn temperament de fchuld. Ik vleide hem, doch niets was in ftaat hem te veranderen. Freule van Altena. Heeft hy zich niets laaten ontvallen, waaruit gy iets vermoeden kunt? Amalia. Een paar vragen : of ik hem reden gegeven had om géraelyk te zyn, daar ik vroeg, waarom hy het was dat ik, daar hy zo verdrietelyk was, voor de vreugde geftemd ware .... Freule van Altena. O , als het anders niets is — dat zyn zulke vraagen en antwoorden, die tusfchen een paar luiden van uw flag zonder eenige reden ontftaan kunnen. Heeft hy anders niets liaten merken , niets duidelyker .... Amalia. Niets, hy fprak meest met zich zeiven —— doch wat hy fprak, heb ik niet kunnen verftaan. Freule van Altena. Stel u dan maar gerust, myn kind. Dat is zo de manier van zulk een heethoofd. Wie weet wat hem door de harsfens gegaan is ? Wy kunnen niet verraden zyn. Tobias heeft my heilig verzekerd, dat hy van den brief geen woord weet. A m a*  TOONEELSPEL. 237 Amalia. Ik wenschte wel dat gy my kost gerust Hellen, lieve Tante, want ik mag my wys maaken wat ik wil, de ongerustheid houdt toch de overhand. Laat my by hem gaan? hem alles, alles openbaaren, hy zal my vergeeven, en wy kunnen dan evenwel.... Freule van Altena. Bravo, bravo! Om u zo rechtftreeks in het vuur te Horten. Gy kent hem nog niet. Amalia. 6 Ja, ik ken hem zeer wel, en fchoon hy zomtyds een weinigje mogt bulderen en raazen, zo ftraalt toch zyn goed hart overal door , en bovendien verdwynt zyn drift zo fchielyk als zy ontftaat. Freule van Altena. Ja maar het is geen verftand zich aan dezelve zonder dringende noodzaakelykheid bloot te Hellen. Ik heb u van uw derde jaar opgevoed, hebt gy ooit gemerkt dat ik iets voor u deed, dat niet ten uwen beste diende, dat niet uw geluk of vermaak bedoelde? Wat is beter, —— dat gy heen. gaat om u aan hem te ontdekken, hem nog veel woester maakt, dan hy reeds is, hem buiten uw fchuld op het grievendst beledigt, en hem in het gantfche kasteel, omdat hy zich niet matigen kan, bekend en ruchtbaar maakt of dat gy in flilte ons plan uitvoert, en dat kan zeer wel gefchieden, daar de Baron zelfs op de jagt gaat, en wy alles daartoe op de beste wyze aangelegd hebben; gy vernedert den Luitenant door uwe edelmoedigheid; de  238 Ontrouw uit Liefde.' de trek, dien hy zeker niet vermoed had, zal hem. gevoelig treffen, hy zal verwonderd opkyken en zich fchaamen; en wat meer dan dit alles is, gy befpaart daar door uw man alle verdriet en belediging. Amalia , valt kaar in de armen. ó ,Gy zegepraalt Jieve Tante ja, ja, uit liefde voor u mag en moet het zo bJyven. Maar zo hy ons eens verraschtte. Freule, van Altena. Papperlepap. Verrasfchen! Als hy dat zou doen, moest hy eerst iets weeten , en daarvoor ftaa ik u in, dat hy niets weet. DERTIENDE TOONEEL. Brunsdorp, in een Jagtrok. Amalia, Freule van Altena. Brunsdorp, met een boek. Hier, lieve Amalia , is de Phyfiognomie. —— Laat het boek uw vriend zyn, maar vertrouw ieder lachje van een bekoorlyk gelaat niet, want dikwerf ftaat voor het voorhoofd vrolyk en lieflyk, en het hart is een diepe, duistere afgrond. Amalia. Waartoe deeze aanmerking, lieve Baron? Freule van Altena. Dat luidt zo wat naar mistrouwen, lieve Neef, en dat wil ik evenwel niet hoopen ; het eerfla ja*r.  TOONEELSPEL. 239 jaartje is reeds voorby, en dan, dunkt my, kan een man van zyn zegen reeds zeker zyn. BltUHSDOBP. Neen, uit mistrouwen was dat ook niet gezegd, lieve Tante — en als Amalia my daartoe verleiden kost, zeg eens, móest zy dan niet ten hoogften ondankbaar en fchandelyk zich gedraagen? Het is wel waar, dat ik reeds een tamelyk oude knappert worde, en een tamelyk goed getal jaaren agtermyn rug heb , doch myn hart klopt nog fnel voor haar, als het my naauwlyks als jongeling klopte. Wel is waar dat ik foms de zwaarte rayner armen begin te gevoelen , maar als het op de verdeediging van myne vrouw aankomt, ftaat ieder ipier zo fterkgefpannen als te vooren. (Hy neemt Amalia en Freule van Altena by de hand.') Vergeef my, kinderen, deeze uitweiding. Als het zo met ons den berg begint af te gaan, dan worden wy opmerkzaamer. Wy worden dan zo dikwils over het hoofd gezien in den bonten zwerm van de nieuwlingen der waereld — dat fmart ons natuurlyker wyze, en wy grypendan greetig ieder gelegenheid aan , om ons weder te doen gelden. Bovendien heeft my heden myn lieve temperament, dat, gelyk gy weet, meteen goede portie gémelykheid bezet is,my weder beet, en dan valt men dikwils op het een en ander, Gy moet my nu deeze kwaade luim ten goede houden, het is ook niet beter dan het maar eens ter deeg te laaten luchten. Mogelyk verftrooit my de jacht wel wat. Morgen vroeg zie ik u weder, en, zo ik hoop,in beter luim. (Hy kuscht Amalia.) Vaar-j  240 Ontrouw uit Liefde Vaarwel Amalia! (Hy kuscht Freule van Altena.) En gy ook Tante! Ik vertrouw u myne Amalia aan. Freule van Altena, fchertzende. My —— het is een vrouw, Heer Baron. Brunsdorp, luimachtig antwoordende. En gy ——— zyt ook een vrouw. (Hy gaat heen.) VEERTIENDE TOONEEL. Amalia, Freule van Altena. Zie daar geen één onvriendlyk opflagvan't oog. Gy hebt nog een man, dien ik u zou kunnen benyden. Zyne liefde jegens u, zyne deugd doen zyn ouderdom vergeeten. Hy verdient de traanen der dankbaarheid, die gy om hem weent,. Amalia. Maar ook de list? Freule van Altena. Ook dat myn kind. Het ware zonde den man hartzeer aan te doen. Gy kent immers den trek in zyn karakter, dat, als hy eens achterdochtigwordt, hy niet ligt weder vergeeten kan. Zeide gy hem iets van de listige ftreeken , die gy Honeik zult, fpeelen, gy zoudt alle zyne gezellige vreugde ver» gallen , want zo dikwils een jong Heertje een vrouw te na komt wy kennen toch de man- , nen daarom ftel u gerust. A M A-  toomiilsjil 2ai Amalia. Ik Iaat alles aan u over; ik volg u, en hoop, dat gy het ook verandvvoorden zult. Freule van Altena. Dat zal ik ook. Laat ons nu in de zaal gaan. (Zy ziet naar het Horologie.) Het is reeds agt uuren. Nu wees vrolyk en welgemoed, geloof my, alles zal wel uitvallen ; wy zullen nog lachgen en zegepraalen. VYFTIENDE TOONEEL (Het tooneel verbeeldt een Tuin. Maanenfchyn.') H0ne 1 k , op den agtergrond. Brunsdorp, tp den voorgrond; zich in het loof verborgen houdende. H o n e 1 k. Gewenschter had ik het niet kunnen treffen. Geheel alleen , en geen ziel in den tuin meer dan ik en de vertrouwde gezellinne van den Nacht 1 Zie, ik benyd u niet, om uwe over alles heen reikende blikken, wanneer gy flegts één, of, wanneet het nodig is, beide uwe oogen wilt fluiten, zo ras iets naderen wil, dat myne triumfgezangenverftooren en myne zege vernietigen zou. Brunsdorp, by zich zeiven. My dunkt, ik hoor wat praaten. Zou de ridder al zo vroeg zyn kruisvaart ondernomen hebben? —— By myn ziel, hy is her. II. Deel. q Ho.  Q+i Ontrouw uit Liefde. H o n e i k. Nu rustig ter zaake! Maar hoe, als die oudeknevelbaart, die zyn vrouwtje als een kloosterling in dat verwenschte flot opgefloten houd, ons eens op het fpelletje betrapte? Nu Honeik moet ik u waarachtig uitlachgen , want gy zyt , by myn ziel, belaehgenswaardig; gy ftaat daar ais een gek, en zoudt haast uw doel verlaaten, daar gy zo naby de vervulling zyt. Brunsdorp, by zich zeiven. Ei, hy is zyn zaak zeer zeker, zo als ik hoor.... II o n e i it. En zou dan de goede Barones u dit rendes vous hebben afgefprOken, als zy zich niet veilig achtte? Brunsdorp, opvliegend,• by zich zeiven. Wat blikfem, fapperment foei daar was de drift nog op de onrechte plaats maar wy mogen hem toch wel een weinigje bang maaken. (Hy ftaat op , en komt van onder het lommer te voor/chyn j Honeik. Daar komt, by myn zie!, wat aanwaaijen. Men zal my toch niet beluisterd hebben! Ik geloof zelf— ik begin te beeven; als het de oude Brunsdorp eens ware ! (.Hy ziet vreesagtig naar de plaats, waar Brunsdorp van daan komt.) Neen, de hemel zy gedankt, hy kan het niet zyn. Het is een oude afgedankte jager. Ja, het is maar een jager. Ik moet hem eens uithooren, ofhy my verftaan of zelfs wel beluisterd heeft. (Bruns' dorp  tooneelspel. 243 dorp is intusfchen nader by gekomen?) Vergeef my, vriendlief, ik zogt reeds lang hier iemand , die my myn paard een weinig wilde vasthouden. Zoud gy wel zo goed willen zyn , om die moeite op u te neemen? Brunsdorp. Waarom niet? Van harte gaarne. Het fpyt my maar, dat gy zo lang hebt moeten wachten. Ik ben zo even eerst in den tuin gekomen. H o n rik, by zich zeiven. Dat is goed, dan heeft hy niets gehoord. (Tegen Brunsdorp.) Ik heb hem hier achter aan den boom gebonden. Ik moet irraks by de Baronesfe van Brunsdorp zyn. Ik heb een commisfie aan haar. Brunsdo rp. Zo laat ? Honeik. Ja, ik kon den weg niet eer afleggen, niettegenfTaande ik meer op de vleugelen van den wind, dan op myn paard hier gekomen ben. Is de Majoor te huis? Brunsd orp. Neen, hy is op de jacht. Honeik. Wat is dat toch voor een man ? Brunsdorp. Kent gy hem niet ? Honeik. Neen, ik .... q a Bruns-  544 Ontrouw uit Liefde. BiiUNSDORr. Maar Mevrouw kent gy toch ? Honeik. ö ja! . Zeer wel zeer wel. Ik ben eergisteren met haar op het bal in de ftad geweest. Het is een fchoone vrouw maar zeg my een« wat de oude vóór een man is ? Brunsdorp, by zich zeiven. Een vervloekt examen! Zo ver ik hem ken, heeft hy het hart op de rechte plaats zitten. Honeik. Anders moet het toch een tamelyk ouderwetfche fnaak zyn. Ik verwonder my zeer, hoe zulk een oude cys nog zulk een knappe vrouw heeft kunnen krygen. (De klok jlaat op het kasteel negen uuren.) Brunsdorp, telt. Reeds negen uuren! Honeik. Alreeds negen. Ja waarachtig, dan moet ik voortmaaken .... Brunsdorp. En wilt gy nog zo laat by Mevrouw de Baro- nesfe niet waar , Heer Luitenant, gy denkt, als het katje van de baan is, hebben de muisfen vryen loop. Maar als Mevrouw nu eens een weinig minder deugdzaam ware , hoe zou 'er dan het voorhoofd van den ouden Heer uitzien? Ik geloof niet, dat gy toegang zult krygen. H o-  ToONEELSPiL. •45 II o n e i ir. Niet? Waaromniet? Ho, Ho! En ik zal ze zelfs alleen moeten fpreeken. Brunsdorp. En ik houde u , dat het niet gefchieden zal; wilt gy wedden? Honeik. Ach, gy weet 'er niet af. Brunsdorp. Ik zet u vyfdg ducaaten, dat gy ze niet alleen fpreekt. II o n e i k. Hoe, om vyftig ducaaten om vyftig ducaaten wilt gy wedden gy? Brunsdorp. Ja, ja. om vyftig ducaaten, en geen duit minder, omdat ik zeker weet, dat ik ze win. Honeik. Nu top! Vyftig ducaaten dan — doch ik heb thans geen tyd meer om te gekken. Ga dan heen en haal myn paard! (Hy geeft hem geld.) En hier is jets voor uwe moeite. Brunsdorp. Vyftig ducaaten dan goed ■ (In het heengaan by zich zeiven.) Vervloekter klucht is 'er nooit vertoond. Een medeminnaar gaat naar myn vrouw , en de man zelf moet hem daartoe ten dienfte ftaan , om zyn paard vast te houden. Q 3  a\6 Ontrouw uit Liefde. (De Heer van Brunsdorp gaat naar de plaats, waar Honeik van daan gekomen is , en laat ziek menigmaal by het volgende tooneel zien'.) ZESTIENDE TOONEEL. Honeik. Die is ook afgefcheept! En nu fchielyk voort ! (Hy trekt zyn uniform Uit, en doet het masker van een tuinman aan , legt zyn uniform in een hoek, en neemt een bloemenkorf je dat in den tuin ftaat.) Zo! De Luitenant zou terftond te veel in het oog loopen. De Tuinman zal, hoop ik, minder bemerkt worden, en deste gemaklyker kunnen doorlluipen. En gy , geliefkoosd fortuin , zyt gy myne leidsvrouw! Bevleugel myne geda.hten, ftroom uwe zegen op ieder rayner woerden af en de zegen is gewis de myne, daar de eer- lykheid der vrouwen, byzonder in gevallen , gelykhier plaats heeft, eeu vermolmde reiiquie van lang verloopen eeuwen is, die flegts alle eeuwen eenmaal ten fchouwtooneele wordt rondgedraagen, (Hy gaat heen.) Brunsdorp, ' Ja, ga! ó Amalia , mogt nu een gunftige befchermgeest over u waaken , en ieder wourd van u weg ademen , wanneer deeze gladtongige losbol u tot den val mogt zoeken te brengen ! Nog fpreekt myn hart voor u , hoezeer ook myn verftand u voor ontrouw en oneerlyk houden mag. Doch  T o o k e e i. s p e l. 247 Doch zo gy vallen mogt, wat zou dan myn en uw lot zyn? (Hy gaat heen?) ZEVENTIENDE TOONEEL. (Amalia's kamer met twee zydeuren.) Amélia, de Kamerheeer Lugt, zitten op een sofa. Amalia. Maar waarom toch altyd die melancholieke houding? Lugt. Kan ik, raag ik een andere hebben, zedert ik Amalia verloor .... Amalia. En echter ftaat het aan, u alleen, u dit verlies In een ander voorwerp te vergoeden. Lugt. Nooit! Gy, die de eenigfte flegts voor my, en juist voor my was, en my te kunnen haaten .... Amalia. Neen , gehaat heb ik u waarlyk nooit. Lugt. Hemel, nooit gehaat, en echter altydgefchuuwdl AmaliaEn daarvoor moest gy my veel eer bedanken. Ik kende u, zag uwe fnel aanwasfende liefde, gevoelde een hartelyk medelyden met u , achtte u Q 4 hoog,  S48 Ontrouw uit Liefde. hoog, en fcbuuwde u juist daarom, omdat ik u hoog achtte maar liefde vergeef het my — liefde klopte nooit in myn hart voor u. Ook deeze bekentenis zoudt gy niet van my verkrygen, als & u minder hoogachte. Lugt. Zekerlyk moest de arme Kamerheer .... Amalia. Lieve man, geene verwyten, die ik niet verdien 1 Zelfs met de grootfte rykdommen zotidt gy niet een ftap verder gekomen zyn , en Brunsdorp zou de myne geworden zyn, al ware hy nog armer geweest dan gy .... Lugt. Maar de ongelykheid van jaaren .... Amalia. Maakte geen ongelykheid van hart uit. -— ik kan my op aarde geen grooter zaligheid voorftellen, dan in de pooging om hem te b'ehaagen, en wat doet hy niet om my gelukkig te maaken ? Ziet gy wel, hoe hy my geen genoegen ontzegt ? Tooneelfpeelen , danspartyen , maskeraden , aan alles zal en moet ik myn aandeel hebben, zo ras hyziet, dat ik het wenfehe. Lugt. Om u dan deeze vermaaken met zyn yverzucht te verbitteren I Amalia. Nog nooit heeft hy dat gedaan , en zo hy het al  tooneelspel. 249 al eens gedaan heeft,was ik 'er zelfde oorzaak van, en dan was hy 'er altyd toe gerechtigd. Lugt. Maar zyn affchuuwlyke heethoofdigheid! Amalia. Ook daar heb ik ontzag voor, en is de Kamerheer nog niet een goed deel heethoofdiger? Brunsdorp weet het, en zyn grootfte infpanning is om zyn drift te dempen. Waarlyk , lieve Kamerheer, de troon ftaat niet vast ,dien men op de puinhoopen van een ander bouwen wil. Laat ons hiervan afbreeken! Amalia, uwe vriendin, heeft dit gefprek tot dus verre onderhouden, doch Amalia, de Gemalin van haaren beminden Brunsdorp , kan noch mag het niet verder voortzetten. AGTTIENDE TOONEEL. Freule van Altena, Amalia, Lugt. Freule van Altena. Wel zo, Kamerheer, nog by myu Nicht, en vergeet gy de Tante daarby dat zou ik wel eens kwalyk kunnen neemen doch als gy het weder goed wilt maaken, zo ga met my, daar bovendien zekere boodfchap aan myn Nicht, die ik haar doen moet, u verplichten zou haar te verhaten. (Zacht tegen Amalia.') Honeik is in aanmarsch; kom gy hier lieve Kamerheer! (Zy neemt hem by de hand.) Q5 Lugt.  250 Ontrouw uit Liefde. Lugt. Ik heb de eer van myn compliment aan u te maaken, en wensch Mevrouw een goeden nacht. Amalia. Dat wensch ik u ook • vaarwel .... Lugt. Zo te moeten af breeken, en nog veel op het hart te hebben! Myn God, dat valt zwaar l' (De Freule van Altena en de Kamerheer gaan heen?) NEGENTIENDE TOONEEL. Amalia. Ik heb deernis met hem. De copy is orgiueel geworden. TWINTIGSTE TOONEEL. Amalia, Honeik. II o n e i ic. De liefde en het vermaalt voeren my op haare vleugelen tot u, Mevrouw, en maaken deezen avond tot het bekoorlyklle oogenblik myns levens. De lente bood my alle haare fchatten aan, en ik hoop dat de overbrenger derzelven, die de aankvveeker deezer fchatten is, niet minder aangenaam zal zyn, dan die op de laatfte maskerade. Amalia. Vergeef my, Mynheer Luitenant, wanneer ik u dit  tooneelspel. " 251 dit compliment niet even fierlyk beantwoor. den kan. Honeik. O, een enkele blik uit uw hemelsch oog zegt meer .... Amalia. Het zou my leed doen, als ik u meer of minder zeide, dan dat wy hier op ons kasteel zo geheel goede, eerlyke en oprechte menfehen zyn; en dan moet ik u openhartig bekennen, dat het my in de daad oneindig aangenaamer ware, u in uwen uniform voor my te zien. Honeik. Ha, gy zoekt te fchertfen, Mevrouw, —— uw hart, dat zo geheel aan moeder Natuur verkleefd is, zou niet liever het eenvoudige gewaad van Po_ mona's lievelingen , dan de ruuwe kleeding van Mavors zien! Amalia. Op de maskerade wel. Intusfchen is my uw bezoek welkom wilt gy niet gaan zitten r" Honeik, ter zyde, terwyl hy den ftoei zet. Ha, oude, hoe ftaat het met de vyftig ducaaten? Ik b^n aangenomen , wel gezien , en wat die lieve deugd betreft, die zullen wy ook wel zien meester te worden; het mag dan wat moeilyk vallen, deste aangenaamer is de zege. Amalia. Wat denkt gy wel van my, Heer Luitenant, dat ik u dit rendes vem toeftaa? II o n»  s5« Ontrouw uit Lief»e. Honeik. Dat is myn mond niet in ftaat om uit tefpreeken. ó Laat ik u op myne kniën daarvoor danken! Ja, by Venus en de Liefde, dit billet was ïny dierbaarder, dan my het handfchrift van den Monarch zyn zou,wanneer hy my tot hoofd zyner armée had willen maaken, Amalia,^ zith zelveiu Welk een zotskap! Honeik. Wat belieft, Mevrouw? Amalia. Ik verwonder my over dat heldhaftig offer, dat gy my zo even bragt. Maar wat denkt gy toch we! van de deugd van een vrouw, die zo laat, en, zonder het byzyn van haar man, bezoeken van jonge Heer en aanneemt ? Honeik. Wat ik daarvan denke? Ik waardeer het noodlot van hem, dien zulke een geluk te beurt viel. Ik wil echter niet hoopen, dat ons de eene of andere moreele inval den verrukkelyken avond bederven zou. Stel u flegts den ouden knevelbaart van Mynheer uw Gemaal voor , dien ik de eer niet heb te kennen, en gy hebt uwgantfche verdeedigingvoor u. Heefthy'erhetmaarzolosopwillenwaagen,zteh aan de rechten der gezellige vermaaken te vergrypen, datr hy deezen van een fchakel beroofde, welk verlies de fchoone keten van het geheel daarna echter gevoelen moest, dan moet hy nu ook ondervinden, dat de natuur fterkerdan hy is, en zulke ftreeken niet o»-  tooneelstel. «ngewrooken Iaat. Neen, Godlyke vrouw, gy zyt voor de vreugde gefchapen! Natuur fchikte deeze bevalligheden, deeze fchoonheid niet, om aan de gerimpelde wangen van een knorrigen gryskop te verfmachten. Vraag het uw hart flegts, of het iets daar tegen kan inbrengen? (Ter zyde.) Die ftroom van welfpreekendheid had iknooit van my verwacht. Hoe vloeijend gaat alles my af! De vesting moet zich overgeeven. Amalia, nadat zy een poosje nagedacht heeft, zeer ernftig. Moet ik het myn hart vragen ? Goed! Daar gy my juist naar deezen rechter verwyst, zo hoor ook het vonnis, dat hy vellen zal. Welke ideënmaakt gy toch wel van de deugd van een vrouw? Honeik. ó De grootfte, de beste .... Amalia. In de daad? En echter zou ik dit, uit het geen gy ftraks zeide , niet vermoed hebben. Uwe gronden, die gy aanvoerde, waren zo zwak, dat ik reeds vooraf overtuigd was, dat zy my van zeiven eene wederlegging aan de hand zouden geeven. Honeik. Is dat niet te hard? • Uwe rechter is doorgaans ook wat ftreng .... Amalia. Niet ftrenger dan het karakter van ieder verftan. 1 dure, eerlyke vrouw zya moet. Uw gedrag was * reeds  £54 Onthouw uit Liefde. reeds op het bal van eergisteren geene kleine belediging; maar nooit had ik gedacht, dat myne fa. fch.klykheid u zo ftont zou hebben kunnen maaken om my daags daar aan een briefje te zenden dat, hoe beftudeerd ook de vleijeryen zyn m0*en die het vervat, echter myn gantfche ziel met weer! zin vervuld heeft. Weet dan, dat ik mynman in mvii ziel hoogacntte , en met dehanelykfte tederheid beminne. Zyne jaaren zyn wel niet meermet den bloei der jeugd be.eek.end , doch welke welden cende vrouw zal ook haar gantfche hart aan dit fchynfchoou kunnen hangen? Maar zyn hart is zo edel, zvne daaden met minder verheven, zyn verftand Pn doorzicht gefcherpt door veelvoudigeÏXrZ dingen die hy fa zo menigvuldige tooneelen zyn" levens heeft opgezameld dit alles faamgeiro men zyn fchatten en voorrechten, die u, als fv ze flegts ten halve proeven wilt, overtuigen kunnen a°antegaTny ?* ™ ^ ™ ™ u Honeik,^ zich zeiven. ó Wee, wee! Dat is een ellendige inleiding ïfe moet het einde zoeken voor te komen.— ^ gen Amalia.) Myn briefje komt u zo ftrafbaar" voor, Mevrouw! Het behelst echter niets d „ de liefde die myn hart in Wte voor u koesterde, en die he nu lucht wilde geeven. Is de ]iefde ™* zulk eene fchoone vrouw dan een misdaad? Amalij. Jntf' Heer Luitenanc! ~ fy*&m fiOK'  T 0 o n e e l S p E l. 25J H o n e i k, by zich zeiven. Dat woordje heeft klem by haar. —— Victoria! Amalia. Maar liefde veronderftelt achting, en daar- van heb ik in de behandeling, die gy met my gehouden hebt, naar myne grondilellingen, geen zweem gevonden .... Honeik. Ja, ik zweer u by alles wat dierbaar en heilig is, dat ieder toon myner ziele,liefde,liefde voora .... Amalia. Liefde en befcheidenheid zyn dochter en moeder. Befpaar my nu verder alle verklaring, en vergun my eene bede .... Honeik. Duizend, duizend .... Amalia. Slegts één verfchoon my nu van alle verdere lastige aanzoek, en alles zal vergeeten zyn, wat onder ons is voorgevallen. Uit achting voor u vergunde ik u dit reudes vous, om u tusfchen vier oogen te zeggen, wat gy my zekerlyk, alsgy met uw gedrag nog verder had willen voortvaaren, gedwongen zoudt hebben, in byzyn van anderen en nog veel nadruklyker te bekennen. Gy ziet dat ook een vrouw haare grondilellingen heeft, en dat veelen,ten opzichte van het vrouwlyk karakter, een zeer valsch denkbeeld hebben. Ik had u flegts eenige oogenblikken beitemd, en deezen zyn reeds vootby. H o n-  256" Ontkouw uit Liefde. Honeik. En ik zou u reeds verlasten! ó Gy wree- de! Kunt gy met zo koelen bloede myn veroor- deelings vonnis uitipreeken ! (Hy valt Amalia te voet?) Neen ik bezweer u by myu geluk en ongeluk geef my toch gehoor , ' of myn leven eindigt voor uwe voeten. (Hy haalt een pistool uit zyn borst.) EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Lugt, die het laatfte deel van het voorige tooneel onbemerkt heeft aangehoord, loopt driftig naar Honeik. Lugt Dat zal het, deugniet .... Honeik. Ha, zie daar nog meer Cicisbeo's waar- fchynlyk zyt gy de gelukkige .... Lugt. Dan vergist gy u geweldig. Trek van leer, Mynheer plicht en hoogachting .... Honeik. Een fraai geval, om een vreemde vrouw te willen vechten, want, als ik het wel heb, zyt gy de Kamerheer Lucht .... Lugt. ]a, dat ben ik. Vriend van dit huis en wreek er van  tooneelspel. 25; van allen hoon , die het zelve onfchuldig wordt aangedaan. Trek van leer, zeg ik, of ik wring u den degen door het lyf .... Hom* 1 k. Gy hebt fchoon praaien , daar gy ziet dat ik geen degen heb. Ach ik, arme hals, hoe deerlyk ben ik daar in de klem geraakt! Was ik maar de deur uit! (bang en angftig.) Mynheer, maak my niet woest, of .... Lugt. Wat of .... Honeik, keert ziek naar de deur, om de vlucht te neemen, doch houdt zyn pistool geduurig naar den Kamerheer. Ik fchiet u een kogel naar den kop. (Zodra hy digt by de deur is, wil hy 'er fchielyk uitloopen.j TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Brunsdorp, houdt Honerk tegen, en neenri hem het pistool af, Bruns dorp. Halt! Waarheen? Wie zyt gy jonge? Honeik. De Luitenant Honeik. Brunsdorp. En ik de Majoor van Brunsdorp. H. De eu R H 0 *>  358 Ontrouw uit Liefde. Honeik. Ach, ik ben "de bleeke dood zelve ——— dat is een vervloekte trek. Brunsdorp. Luitenant Honeik, en dat in deeze vermomming' Voelde gy, Mynheer, dat de uniformu te zwaar viel, omdat hy een braaf eerlyk man vereischt ? Foei, Mynheer, fchaam u. De trek, dien gy heden gefpeeld hebt, is een (legte, laage lireek. De foldaat moet befchermer, wreeker van de onderdrukte rechten van het menschdom zyu , en gy fluipt in een huis om eene vrouw te verleiden , en de huislyke genoegens te ftooren. Kunt gy zeggen , Mynheer, dat gy een foldaat zyt ? Spreek uw vonnis zelf, wat moet ik met u aanvangen? ~ Zie, ik wil grootmoedig zyn, eigen- lyk behoorde deeze kogel voor u, doch ik zal ze in de lucht Telneten .... (Hy neemt het pistool, houdt het uit het ven/Ier , em het aftefchieten ——— het gaat niet over hy onderzoekt het pistool en vindt dat het niet gelaaden is.) Hoe! Niet geladen? Donder enblikfem, een Officier en zulk jongenswerk! Pak u weg uit myne oogen, gaanaar huis, en kusch de roede van uwe moeder voor een foldaat zyt gy niet in de wieg gelegd hoor, trek liever tegen de mosfehen te veld in de hoogade- lyke tuinen van het flot doch wel te verltaan met een erwtenblaazer. —— Neem intusfehen deeze waarfchouwing mede op weg: fpreek tegen nie-  T o o S e e l S p Z U 459 niemand een woord van my of myn vrouw , of ik zweer u, dat ik 11 met de uitgezochtfie fchande zal brandmerken. Alleen moet ik u nog den brief verzoeken , dien u heden myn bediende bragt. (Honeik geeft hem bévende den brief over.) Nu kunt gy gaan ■" Uw paard zult gy in den tuin 'vinden, u»v uniform ook .... Honeik,/» V heen gaan. Ik ben geheel duizelig geworden ; hoe zal ik den hemel danken , als ik eens weder van hetflotben.... 1>runsdorp, Honeik terug roepende. Pit! Nog één woordje vergeet toch niet, als het u iemand vraagt, te zeggen, dat gy foldaat zyt! Hoort gy wel? ik heb de eer van myn compliment te maaken. (Honeik gaat heen?) DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Brunsdorp, Lugt, Amalia. Brunsdorp. Ik dank u, lieve Kamerheer , Voor uwe be. fcherming. Ook u heb ik zien handelen, ett gy zyt een braaf man ! gy zyt wel een weinigjeboos op my, dat ik u Amalia heb weggekaapt, maar haare keuze was vry , ik heb nooit door fluikwegen haar hart zoeken te winnen. Vergeet dit hartzeer, en word myn vriend! Lugt. Ik was te vooren altyd Brunsdorps vriend; maar R 2 den  zóo Ontrouw uit Liefde. den eclitgenoot van Amalia kon ik toch niet beminnen doch zyne edelmoedigheid treft my; het voegt ons als mannen te handelen. Ik zal myn verdriet leeren vergeeten , en ook zyn vriend worden. (Hy kuscht Brunsdorp.) Brunsdorp. Bravo! Dat was een befluit genomen zo als mannen past, en gehandeld zo als mannen moeten handelen. Ik had te vooren by den Luitenant, by Honeik wilde ik zeggen, een hekel gezet aan ons geflacht, maar ik ben 'er weder mede verzoend. En nu myne Amalia, ontvang gy den laatften , doch groot, rten dank van myn hart. Hoe groot en verheven zyt gy my deezen avond geworden ! Zie uwe zegenpraalin mynen eed, om nooit weder achterdocht tig te zyn. Kom in myne armen .... Amalia. Ben ik nu in uw hart gerechtvaardigd? Ik zag dat gy niet wel gemoed waart, en was van zins u alles te ontdekken,doch de liefde hield my terug, want ik had u kunnen belgen. B k u n s d o r p. Ik vond Honeiks brief op uwen leezenaar , verfchrikte, toen die my alles ontdekte, en nu ligt uw geheele plan klaar voor myne oogen. Amalia Ik vertrouwde het toen niet aan uwe drift .... B r u « s » o r p. Dit was ook zedert langen tyd de cerflemaal weder dat myne drift het bedaard overleg nietgehoor- zaa-  tooneelspël. 161 zaamen wilde. Gevoel dus. wat gy my natuurlyker wyze zyn moet, daar ik u zo deugdzaam, zo edel zag bandelen. Lugt. Ach, dat 'er nog zulk een vrouw ware! Amalia, Die zyn'er zekerlyk meer, als die lieve Heeren ons gedacht maar wat beter wilden leeren kennen. Laat het aan my over, ik zal 'er u een zoeken. Lugt. En uit Amalia's handen zal zy my altyd dierbaar zyn. BltüSSDOEP. Stor had wel gelyk, dat het ligter valt de zee uitteputten, dan waarheid en fchyn van eikanderen aftezondereu. Maar het fpyt my toch, dat gy den fchurk met een handlchrifc van u verwaardig* hebt. Amalia. Dien brief heb ik niet gefchreven .... Bruns dorp. Niet? (Hy ziet den brief nog eens in.) Ja,. waarachtig , daar zie ik het , wat voor een trek my de achterdocht gefpeeld heeft! By myn ziel , dat heeft Tante Altena gefchreeven, en in de drift fcheen my ieder trek van uwe hand te zyn. Vergeef het my lieve vrouw ! Gy hebt my heden ten vollen overR 3 tuigd,  zÓ2 Ojsteouw uit Liefde. tuigd, dat uw geflacht vee! fterkte van ziel, veel waare fiandvastigheid heeft, en dat waare deugd geen wachter nodig heeft, omdat zy zich zeiven hoeden kan. Einde van het Tooneelfpel, EER-  EERZUCHT en LIEFDE. TOÖNEELSPEL in twee bedryven. r4  VERTOONERS. Bkisach, een zeer ryk Bankier. Victor Brisach, desze/fs Zoon. Caeolika, een meisje door Brifach opgevoed. De Graaf Pinau. Arno ld, een Gencalogist. De Rentmeester Soltheim, ; Een Kamerdienaar. Het tooneel is te Weenen, in het huis van Brifach. EER-  Gjt&LOXtrSÏUL, Neen, neen, ik Isan niet, al zou liet nryn cmgehüt zjn.   EERZUCHT en LIEFDE. EERSTE BEDRYF. (Een ryk gejlofeerde Zaal met deuren?) EERSTE TOONEEL. V i c t o r , prachtig gekleed. (Komt uit de rechter zydeur , met een onver zegel' den brief in de hand.) Hé, Filip! Jan! Gerrit! (Hy trekt hevig, aan de fchel.) Geen gehoor! Twaalf bedienden iu huis, en niemand die voor den dag komt! Myns vaders goedheid bederft ook de mynen. Maar ik zal u toone.i, dat ik weet te gebieden. —— Nog deezen dag jaag ik ze allen de deur uit. (Hy fchelt driftig.) Filip! Jan! Gerrit. TWEEDE TOONEEL. Victor, Brisach, komt uit de middeldeur. B R I S A C H. Wat is 'er toch te doen , myn Zoon ? Gy maakt een ontzaggelyk geweld. Victor. Ik moet een brief verzegelen , en reeds meer R 5 dan  266 Eerzucht ek Liefde. dan een vierendeeluur heb ik om myne fchurkea van bedienden gefchreeuwd. B r i s a c h. Is het een fchurk, die niet hooren kan, dan be. klaag ik de dooven ! Trek den fchurk maar weder in, Viclor zy kunnen niet hooren,— zy zyn 'er nL t, Victor. Hoe allen zes P BtiiiCE De Kamerdienaar is de zevende, de Iooper de agtfte , de voorryder de negende , de Koetzier de tiende. Omdat gy bezig waart met fchry- ven, durfde niemand u ftooren, om u verlof te vtaagen , den voortreflyken man te gaan hooren, die heden voor de tweedemaal predikt. Mogelyk, dacht ik, betert zich nog een van deeze windbuilen, en zeide dat zy wel gaan mogten. Victor. Maar waarachtig, uwe goedheid .... B r i s a c h, Zodra het op de verbetering van een mensch aankomt, kan men nooit te goed zyn . maar a propos.' hoe ftaat gy met uwen boezemvriend, den Graaf Pinau? Hy is zedert agt dagen niet hier geweest. Zyt gy geen goede vrienden meer? Ik heb het wel voorzeid. Gelykheid van aart en neigingen houdt alleen de vriendfchap aan den gang. (Lackgende.) Hy had te veel gezond verftand om lang uw vriend te blyven. V i c  E i ï s i j Bedryf. a6> Victor, gevoelig. Hm! Myn vader hy is my nog altyd even dierbaar, gelyk hy my bemint. Maar de aanvaarding van zyn vaderlyke erfenis heeft hem in een zwaar proces gewikkeld. Uit dien hoofde is hy thans geduurig by den .Minister, die hem een vergelylc aanraadt. B r i s a c h. Dat doe ik ook want de zaak van den Graaf is zo klaar niet maar ik hoor dat hy tot dit vergelyk geld noodig heeft. Victor, onverfchillig. Dat heb ik ook gehoord. B r i s a c h. Heeft hy dan nu geld? V i c t o r , op den zelfden toon. Ik denk, ja. B e i s a c h. Gy denkt het? Wonderlyk antwoord! — En waarom denkt gy het? Victor, even koel. Anders zou hy 'er my wel om verzogt hebben. B it i s a c h. Waarlyk, vry onverfchillig, als men van de belangen van een waar vriend fpreekt! Wat duivel, verwacht gy dan, dat een man van rang en aanzien, die u met zyn vriendfchap verwaardigt, demoedig en beklaaglyk u om uwe hulp zal fmeeken? voor dien prys is zy te duur. — Waare vriendfchap moet weeten voortekomen. V i c-  268 Eerzucht en Liefde. Victor, Maar .... B r i s a c h. Maar myn zoon, gy hebt een misflag begaan. Victor. De onzekere uitflag van uw proces heeft my myne uitgaven wat doen inkorten. Br isa c h. Zo? Victor. Hebt gy al nader tyding, vader? Zoudt gy het proces kunnen verliezen? B r i s a c h. Het is mogelyk. Maar als 'er recht en gerechtigheid in de waereld is, moet ik het winnen, en dat zal ook wel gebeuren ! Victor. Als gy maar niet al te veel vertrouwen ftelt op de eerlykheid der menfchen. B r i s a c h. Ik weet my in alle gevallen te fchikken. Ik houde altyd myne lyfrenten overig , waarvan ik leeven kan Het eenigfte, dat my ongerust maakt, is, dat by dit proces zeer machtige Huizen in Fraukryk geïnteresfeerd zyn, die met onze eerfte huizen in correfpondentie ftaan en een ryk man heeft altyd vyanden. Victor. Drie millioenen! Dat zou ontzaggelyk zyn. B r i-  eebste b e b ï t i. 2ö' B r i s a c h. Ei, dat zou niets te beteekenen nebben. Zwyg 'er maar ftil van, en, als gy verllandig wilt handelen, zo kort uwe onnodige uitgaven by voorraad een weiuig in. Over 't algemeen , myn zoon, befieedt gy uw geld juist niet op de beste wyze. Derik eens hoe veel u uwe zotte minnehandel kost! Victor.' 6 Dat is voorby, myn vader, geheel voorby! Si i s a c Hi Ja, ik kan het denken! Victor. Zo waar ik leeve! B r i s a c b; Een gémelyke bui van verliefdheid ! Victor. Wilt gy het affcheid leezen , dat ik zo even van zins was haar te zenden ? B r'i l iCIt Zo! V i c t o f. Hier is het. (Hy geeft hem den onverzegelde» brief.') B r i s a c h, leest. „ Ik hoor met vermaak, dat 'er zich een zeer voordeelige gelegenheid voor u aanbiedt om uw geluk te voltooijen. Laat ze u niet ontflippen! Daar in zulke gevallen het geld een getrouwe vriend is , verzoek ik u da hier nevensgaaande fomme aan te neemcn. Hst  270 Eerzucht en Liefde. Het is een geringe erkentenis, die ik u fchuldig ben. Uw onderdaanigfte Vriend en Dienaar, Victor BrïsAch." Victor. Zy liet my weeten, dat zy een voordeeüg huwelyk kon aangaan, en ik neem met vermaak deeze gelegenheid waar,om met haar te breeken. B r i s a c h. Hoe veel wilde gy haar zenden? Victor. Duizend ducaaten! B r i s a c h. Ho, ho, myn zoon, gy zult het briefje niet weg zenden. Victor. Op myn eer! B r i s a c ii. Ik ken u; de fom zou grooter zyn, als gy volkomen met haar dacht te breeken. Victor. Als gy dat denkt, vader, dan zal ik ze verdubbeien, en, opdat gy volkomen gerust kunt zyn, zo zend gy 'er zelf het briefje heen. B r i s a c ii. En dan volgt gy het briefje een paar minuuten daarna werpt u voor haare voeten , en fmeekt om vergiffenis .. •. V i o  Eerste B e r> k y f. 271 V 1 c t o r. Op ïayn eer, vader, ik wil ze niet wederzien; niets van haar hooren noch Ieezen. B e 1 s a c h Goed , dan neem ik de Commisfie aan, en zal het geld bezorgen. Carolina zal wel in haar Ichik zyn. Victor. Om 'sHemels wil, vader, geef toch de hoop op , van my ooic met dat meisje getrouwd te zien. B r 1 s a c h. Wel, die geef ik nooit op, want gy bemint haar van hart en ziel, en gy hebt 'er waarlyk ook reden genoeg toe. Haar alleen toch hebt gy uw weinig] e favoir vivre en favoir faire, en alle mogelyke favoirs te danken. Zy was de eenigfte fpoor, die u aaudreef om iets te leeren. Van uwe tederfte jeugd af aan ftak u de armzalige gedachte in 't hoofd , dat de armen alleen kundigheden nodig hebben. Aan haar hebt gy uwe leesbaare hand, uwe taal , uw muziek, uw danzen, en zelfs uw weinigje menfchenverftand te danken. En echter, fchoon nog vyf jaaren ouder, en by gelyke leeraars en lesfen opgevoed hoe verre zyt gy nog by haar ten achteren gebleven? Victor, lachgende. Genoeg, lieve vader, genoeg! Men zal u nooit behoeven te befchuldigen , dat de vaderlyke liefde u partydig maakt. — Ik heb niet minder hoog-  ajra Eerzucht en Liefde. hoogachting voor Carolina's volkomenheden dan gy. Ik zou haar boven de gantfche fexe den voorrang geeven, als maar een pachters dochter . kan ik my zo vernederen ? B r i s a c h, lachgende. Victor, gy vergeet, datzy aan uw zalige moeder verwand was. Victor, lachgende. Neen vader, dat was een trek. die u de liefde fpeelde doch waarvoor ik my wachten moet. Ik wenfche haar het hoogstmogelyk geluk. ' Het is my zeer aangenaam, dat gy het arme meisje in huis genomen, en als uw kind opgevoed; ja dat gy haar een goed uitzet hebt toegedacht. ■ Zo ik u mogt overleeven, dan zal ik nog meer ■voor haar doen; maar voor myne vrouw ik heb hooger uitzichten. B r i s a c h. Victor! Het hoogde uitzicht is de lucht, doch genoeg daarvan ! Het is my lief, dat uwe minnehandel ten einde is. Van die dwaasheid zyt gy nu ten minden geneezen maar gy hebt 'er nog zo veelen, myn zoon, zo veelen .... Victor, lachgend. De dwaasheden knoopen den baud der maatfchappy. B r i s a c h. ja, by u dat is zo. Zie, myn zoon , dat gy zo veel gsld doorbrengt, dat kon 'er nog door; wy hebben tot nog toe gelds genoeg, en een  IÈêrste Bedryf. s?3 een jong mensch moet eerst wat geld verfpillen » eer hy het regt leert kennen. Maar, dat gy het op zulk eene dwaaze wyze buiten uwen kring doorbrengt, dat is onbetaamelyk. Een jong Heer van den eerften rang gaat nauwlyks op een galadag zo prachtig gekleed, als gy daaglyks; gy fchittert van goud, zilver en juweelen, dat iemand de oogen fchemeren. Wat henker, is dat welvocglyk? Draag een eenvoudig, net gemaakt kleed, en daarmede is het wel wy zyn immers maar burgers! Gy Hinkt naar de Parfuum, als een galanteriekraamer geeft een livery met driedubbeld galon - houdt een dubbelde equipage —■ hebt zes knechts in uw dienst, die kaerels als reuzen zyn, waarby gy als een dwergje affteekt . hebt de long en het leven van een armen nar op uw geweeten , dien men een hardlooper noemt,en met uwe paarden om den prys moet dingen. Laat deeze dwaasheden voor lieden van den eerften rang over, en vergenoeg u met de dwaasheden van uwen Itana ! Victor. Geloof my, vader, dat deeze levenswyze in 't geheel niet naar myn fmaak noch overeenkomftig met myne beginfelen is. De noodzakelykheid alleen om my te doen gelden ; de wraak, om hen te vernederen, die het toeval in een hooger Hand deed gebooren worden, zyn de dryfvederen van myn ge. drag. Toen ik eerst onder peifoonen van rang en aanzien verfcheen , was ik befcheiden, ingetogen en wierd veracht als een domoor behandeld. !k bediende my dus van die voordcelen, IL Deel. S wel-  2^4 Eerzucht en Liefde, welke my uwe rykdommen en goederen gaven, verteerde meer geld dan zy; verduisterde hen by alle gelegenhedeu, was de eerfte in de fterkfte hazardfpeelen , en dwong hen ras het ftreelende getuigenis af: tl joue plus noblement , que nous, B r i s a c ii. De waare adel kan dat niet gezegd hebben, zoon. . Dus uit wraak ? Een zeer zotte wraak waarlyk 1 Victor, zuchtende. In welke verlegenheid wordt een mensch ge. bragt, die adelyk denkt en niet adelyk is? B r i s a c h. Zyn 'er dan geene deugden, die dit gebrek, als het een gebrek is, bedekken? V i c t o r( Kunnen alle de volmaaktheden van hart en verfland ons den glans eeuer doorluchtige geboorte geeven? —— Voor den man van rang fpreekt zyn naam. B r i s a c ri. Het is toch beter, als verdienden fpreeken! Victor. Dat is waar, maar het vooroordeel is fterker dan de reden. B r i s a c h. ó , Myn zoon, daar gy de dingen reeds by haar rechten naam noemt , vooroordeelen zal de reden, hoop ik, ook ras over uwe zwakheid zegepraalen. V i c.  Eerste Bedryf. [273 Victor. Zy berispt my wel, maar heelt my niet. B r 1 s a c h. Laat haar maar een weinig begaan, zy zal u wel geneezen. Victor. Ach 'er is een middel —— een onfeilbaar middel —— dat van u afhangt. B r 1 s a c h. Vanmy? Ik beloof u alles. Victor. Gy zoudt my ten tweedemaal het ieven geeven* B r i s a c h. Hoe heet dit middel ? Victor, ziét naar het uurwerk» B r 1 s a c h. Gy ziet naar het horologie? —— Moet dit middel op zekeren tyd ingenomen worden ? Victor. In dit oogenblik zal 'er iemand komen , — die gy moet de goedheid hebben om hem te hooren. B r 1 s a c h. Zeer gaarne, want ik ben al nieuwsgierig naar het recept, dat ik voorfchryven moet. In. tusfchen zal myn Kasfier uwe commisfies bezorgen. Ha, ha! (in V heen gaan.) Ik word Doétor,zonder een woord van de medicynen te verftaan. \ i i DER..  276" Eerzucht en Liefde. DERDE TOONEEL. Victor. Het moet my nu of nooit gelukken —— hy fs in een buitengemeen vrolyk humeur. (7/y ziet naar het horo/ogie.) Waar die vervloekte kaerel nu blyft? Die geleerde lieden zyn dikwils onverdraaglyk. Het is beter dat ik hem laar zoeken, dan dat ik dit gunftig oogenblik vérlieze. Maar 'er is ongelukkig niemand van myne bedienden te huis. VIERDE TOONEEL. Victor, Soltheim. Victor. Wat moet' die man hebben? Soltheim, valt op zyne kniëit. O, myn weldoener! Myn verlosfer! Laat my uwe kniën omhelzen! Victor Wat wilt gy Mynheer? Wie zyt gy? Soltheim. Ik ben de ongelukkige Rentmeester Soltheim, dien gy uit de gevangenis verlost hebt. Victor. Ik? Soltheim. o, Dat is meer dan menfchelyk, weldaaden oj> deeze wyze te bewyzen. V i c  Eerste Bedryf. 277 V 1 c t ü r. Gy vergist u. Staa op! Soltheim. Verfmnadt gy mynen dank? Zy zal dan ten hemel opftygen , en eene ryke zegen voor u affmeeken. Victor. Staa toch op, en verklaar u nader! Waardoor zyt gy ongelukkig geworden en waardoor heb ik u verlost? Soltheim, jlaat op. Een booswicht , dien ik reeds als myn zoon befchouwde , brak de my van ftads wege aan vertrouwde kasfe op, en ontvreemde my zesduizend gulden • Ik wierd in de gevangenis geworpen, terwyl myne vrouw en dochter met de grootfte ellende worftelden. Ach! Nog ben ik voor herleven van myn vrouw beducht,- myn ongeluk ftortte haar in liet ziekbed. V i c t o r. En wat heb ik voor u gedaan ? S o L t h Ë i m. Wat gy voor my gedaan hebt f Grootmoedige man! Gy hebt de fom voor my betaald, my uit de gevangenis verlost, en wilt my ook het vertrouwen myner Overigheid wederfchenken. Victor. Ik benyde uwen weldoener om deeze edele daad van gantfeher harte. Maar ik ben het niet. S 3 Solt»  »j>S Eerzucht en Liefde, Soltheim, verbaasd, Zyt gy liet niet ? Wees zo goed en lees deezen brief. V i c tor. Myns vaders hand! (Jly leest.') „ Myn- „ heer! Daar gewigtige bezigheden myn zoon ver„ hinderden, heeft hy my verzogt, u het vol. gende in zynen naam te fchryven. Hy hoorde M van uw arrest, maar hield u voor ftraffchuldig, ,, Thans is hy van uwe onfchuld en de onverdien„ de ellende uwer familie overtuigd. Gy zyt vry, „ Uw fchuld is betaald, en de hiernevens gaande „. duizend gulden fchenkt hy u,om u op nieuwin „ ftaat ftellen. Ook zal hy geene moeite fpaaren, om u het vertrouwen uwer overheden weder te ,, verwerven. Deeze plicht der menfehelykheid, ., die hy u bewyst, kon hem niets, daar het hem „ alleen op het affchaifen van eenige onnodige „ dwaasheden, een equipage, een looper en drie „ of vier bedienden te ftaan komt. Dit zyn de „ woorden van myn zoon. En dat ik, zyn ,, vader, u dit melden kan, is my het grootfte vermaak myns levens. ' Uw toegenegen? Frans Brisach." Ik begryp deezen wenk , beste vader. — Welk een man! Welk een voortreflyk man! I let doet my van harte leed, dat ik my de verdienden uwer verlosling niet kan toeè'igenen die behoort alleen mynen vader. Gy ziet uit delaatfte regels, welk les die daad en brief voor my inhouden.  Eerste B e d r y p, 279 5c4 Eerzucht en Liefdé. V i c t o II. Door geld? Datisfcherp! Carolina. Vergeef myne openhartigheid! Niettegendaandé uwe veelvuldige verdienden, zou ik nog aan de vervulling van uw hartenwi.nsch twyfelen, als gy zo arm waart als ik. Victor, wordt onthutst, netmt een /huifjé. Carolina. Een meisje, voor wien rykdom en eer waare goederen fchynen, kan ongelyk ligter,dan eenman , dit zo genaamd geluk erlangen. Victor. Hoe zoo? Waardoor? Carolina. Door een huwelyk; en zy heeft bovendten de verdienden , dat zy om zich zeiven verhoogd wordt. Victor. Carolina! Zegt gy dit met betrekking tot ü Zei ven? — Is 'er zo wat op til? Carolina. Ik denk, ja. • VIERDE TOONEEL De voorigen, Graaf Pinau. Victor. Ha, Graaf Pinau! — Hebt gy van Doornbosch.*.. Graaf.  Tweede B e d r y r.' 305 Graaf* Weg met haar! Laat ik u, myn edele vriend, Voor de tweedemaal danken ; of veel eer den Hemel danken, dat hy ons geene gelykeneigingen gaf! Victor. Zekerlyk heeft myn vader weder .... Graaf. Hy heeft my tot hetgelukkiglremensch gemaakt, (Tegen Carolina.) als ik de bevestiging uit uw mond mag verltaau ? Carolina. Ik gehoorzaam hem zonder .dwang. Mogt uwe keus u nooit berouwen! Graaf. Nooit, nooit ! V 1 c t o r , ten uit erft e verbaasd. Hoe, Mynheer de Graaf! Carolina? .... Graaf. Wordt voor eenwig de myne. Welk een geluk, myn vriend, dat gy niet met myne oogen gezien hebt; dat u een fchat onverfchillig was, waarom my Vorften benyden zouden! Victor. Zekerlyk. verdient Carolina — (eenigzins driftig.) Maar ik ftaa verbaasd over die fchielyk opgekomen liefde, (fcherp tegen Carolina) en even zo fchielyk gevolgde toelïemming. Graaf. Ik beminde Carolina van het oogenblik af dat ik II. Deel. V haar  jo5 Eerzucht en Liefde» haar leerde kennen; maar zy was immers voor u beilemd; doch gy wees haar van de hand, en uw vader.... Carolina. Zacht, Mynheer de Graaf! Gy bedenkt niet, hoe gevoelig een arm meisje is voor eene afvvyziug. Victor. Men doet my groot ongelyk, Mejuffrouw! • 'Er is nooit gefproken .... Carolina. Ik kan my echter troosten, want ik heb my zelve nooit voorgedragen. V i c t o r. Had ik eenige genegenheid befpeurd • Een woord tot u, Mynheer de Graaf! (Hy trekt hem ter zyde.) Carolina, £7 zich zeiven. Hemel ! Schenk my de goede luim van dien welmeenenden vader! Victor, zacht. Om 's hemels wil, Mynheer de Graaf, waar voert u een-blinde drift heen! Een pachters doch¬ ter ! — Hoe kunt gy u zo vernederen ? Graaf. Myne keuze doet my eer aan. Victor, zacht. De eerfte cirkel de beste is voor u gefloten. Graaf, zacht. Men zal dien wel openen, zonder myn toedoen. Men  Tweede B e d r y f. 307 Men zal haar van tyd tot tyd leeren kennen, de geboorte vergeeten en haare deugden bewonderen. Gy waart blind, lieve Brifach ! blind! En dank zy den hemel! (Overluid.) Ik haast my, om myn geluk te voltooijen. V i c t o k. Maar .... G r a a f. •Vaarwel, engelachtige Carolina! Zo uwe gevoe, lens aan de myne gelyk zyn, dan ben ik onuic fpreeklyk gelukkig! (Hy wil heengaan.) V i c t o b. Mynheer de Graaf .... Graat. Nog eenmaal dank zy n, myn boezemvriend! » Gy zult de tweede menuet dansfen. (Hy gaat heen.) VYFDE TOONEEL. Cabolina, Victob. Victor,^ zich zeiven. Dat u de duivel haale, met uw tweede menuet! C arolina, hy zich zeiven. Nu, ftandvastig, arme Carolina! V r c t o b , by zich zeiven.' Ik moet dit huwelyk voorkomen, het kostte wac het wil! .Va Ca.  308 Eerzucht en Liefdë. C a r o l n a , ftaat op en wil gaar.. Vaarwel, Mynheer Brifach ! Victor. Carolina, is het mogelyk, bemint gy den Graaf? Carolina. Verdient hy het niet? Victor. ó Ja maar (fcherp) zou de titel van Gravin niet iets tot deeze liefde bybrengen ? Carolina. Al was dat zoo gy zoudt my daarom niet kunnen laaken. Victor. Ik verftaa u (een tusfchenpoozing , ahof hy niets te zeggen wist.) Gy zult u ongelukkig maaken! Een huwelyk zonder liefde .... Carolina. Bemint gy de Baronesfe Doornbosch? Victor. Neen, zo waar ik Ieeve! Ik .... Carolina. En echter was een verbindtenis met haar de tweede wensch van uw hart. Victor. Hoe? .... Carolina. Ik denk 'er anders over. De verdienfte van den Graaf, niet zyn rang , was het, die myn hart getroffen heeft. V i c-  Tweede Bedryf. 309 Victor, zich zeiven vergcelende, driftig. Ha, zo waar 'er een God leefc, by zal nooit de uwe worden. Carolina. Met welk recht wilt en kunt gy den wil van uwen vader wederftreeven ? Victor. Hoe? Met welk recht?— (Meer bedaard.") TJw geluk ligt my na aan het hart. Carolina. En gy wilt 'er u tegen verzetten ? Victor. Arme Carolina! welk noodlot ftaat ute wachten ! Gy kent de gefchiedenis van oudeen hedendaagfche tyden. Wierd ooit een burgermeisje door een edelmm gelukkig? — Is zy niet aan de verachting van beide Handen blootgefteld? By deDames iszy eenrooffter, die zich de rechten van anderen aanmatig:; by de burgervrouwen een zottin, aie zich boven haar verheft. Haar man wordt dagelyks in de noodzakelykheid gebragt, om fpot en verachting te ondergaan ; zyn liefde moet daar door verkoelen ; hy zal u naar een eenzaam, afgelegen landgoed verwyzen, alwaar gy de gevolgen van een ongelykhuwelykmet bittere traanen zult betreuren. Carolina. Wel nu, Mynheer Brifach, daar gy my dit nood. lot met een edelmoedig man voorfpelt, ziet gy zelve , wat u met de Barouesfe Doornbosch voor de deur ftond. V 3 V 1 c  3io Eerzucht en Liefde. Victor. Ik ben een man, en myn vermogen befchermt ffiy tegen alle ongevallen. CAROLONA, Ik ben wel flegts een vrouw maar myn gedrag zal my voor de gevolgen uwer voorfpellitig behoeden. Victor. Bovendien is Pinau, als Giaaf, zeer arm, Carolina. Hy is ryk in deugden. Victor. Gefield zelf dat het proces tot zyn voordeel uitviel, wat kan men met tienduizend gulden inr komften veel uitvoeren ? Carolina. , Men kan met nog veel minder gelukkig zyn. Victor. Hy is officier — moet jaarlyks van u fcheiden, Carolina. Deste meer zal ik zyn byzyn waardeeren. Victor. Het kan oorlog worden een kogel kan den beminden man doen fneuvelen, Carolina. Ja, maar ieder kogel treft niet. Victor, driftig. Van dit huvvelyk kan en zal niets goeds wor- des,  Tweede Bedryf. 311 den. De Graaf zeide , dat myn vader u voor my beflemd had. Carolina. Hoorde gy dat nu eerst van den Graaf? Victor. Ik vermoedde reeds zo iets maar daar myn vader nooit bepaald fprak .... Carolina. Foei, Victor! waar blyft uwe oprechtheid en edelmoedigheid? Zo heeft de Graaf niet met u gehandeld ; Victor. ' Wel aan meisje, dat tot myn fmart geboo. ren wierd! Ik bemin u, en nooit zal u een ander bezitten. Carolina. Uw fcherts is vry ernftig! Victor. Hoor my, Carolina, en beoordeel my niet naar het geen myn vader u van my zegt. Zo waar het is, dat ik my moeite gaf om myne liefde voor u te onderdrukken, zo hartelyk gevoel ik, by het gevaar van uw verlies ,dat deeze pooging myne krachten te boven gaat. Laat den Graaf vaaren, en geef my tyd het doel te bereiken, dat ik my voorftelde. Ik ben overtuigd, dat ik my een weg openen zal, om myn vaderland, digt bydeiitroon, van meer dienst te zyn , dan nu .... Carolina. Waarom zou ik to.h naar dingen wachten, die V 4 ik  312 Eerzucht en Liefde. ik nu in den Graaf vereenigd vind ? En verdient hy niet den voorrang? JHy.diemyza «delraoedig. om myn zelfs wille,bemint - die niet tusfchen my en een hersfenfchim aarfelt. Victor. Wel nu, ik zal deeze hersfenfchim laaten vaaren. Befchik over my naar uw goedvinden, en word de myne! Carolina. Te laat, Mynheer Brifach ! Ik beken dat voor eenigen tyd een verbindtenis met u myn hoogde wensch was, maar uwe eerzucht, uwe blykbaare minachting voormy hebben myaan my zeiven en aan de rede wederfchonken. V i c t o ü. Carolina! Carolina, En wat zal ik zeggen van uw tegenwoordig aanbod? Leg uw hand op uw hart, en logenftraf my, als ik onwaarheid fpreek. Wien heb ik het te danken, dan het hoonend briefje van de Baronesfe van Doornbosch ? Victor. Is het mogelyk! Kentgymy zo kwalyk?_ Carolina, by myne liefde, by de eerlykheid van myn vader .... Carolina. Laat ons een gefprek af breeken , dat —— vaarwel! (Zy gaat heen.) V i e,  Tweede Bedryf. 3:3 Victor. (Legt de armen over eikanderen en ziet haar ftaarend na.) Carolina, reeds aan de deur. Neen , neen, ik kan niet, al zou het myn ongeluk zynl Hoor my, Mynheer Victor! Uw vader ftaat meer dan ooit op onze vereeniging ; hec hiiwelyk met den Graaf is flegts verzonnen. Nog meer, men zal u ras op de waarfchynlykfte wyze overreden, dat het bewuste proces verlooren is, en het met uws vaders eer en vermogen geheel gedaan zy. Op deeze wyze hoopt hy u van uwe adelzucht, uwe verfpilling en andere vooroordeelen te geneezen;zo hoopt hy u eene waare en onverdeelde liefde tot my in te boezemen en ons wederkeerig gelukkig te maaken. Maar ik ben niet ge- fchikt om een hart door bedrog te verwinnen; en uw geluk, al was het ook flegts een gedroomd geluk , is my veel te dierbaar om het te Hooren. (Zy gaat heen.) ZESDE TOONEEL, Victor. (Na eene tusfchenpoozing.) Welk een dekfel valt 'er van myne oogen ! - Welk een meisje! En ik, welk een dwaas, die van voorneemen was wezenlykheden voor hersfenfchimmen op te. offeren ! Ja , het is u geiukt, goedhartige vader! ik ben op eenmaal van V 5 my.  314 Eerzucht ïn Liefde. myne dwaasheden geueezen. Ik vlieg ylings naar hem toe ZEVENDE TOONEEL. Victor, Kamerdienaar. Victor. Wat moet gy hebben ? • Kamerdienaar. Mynheer, 'er gaan zonderlinge dingen om. Victor. Hoe zo ? Kamerdienaar. Twee Heeren, die ik niet ken, zyn met uw vader in gefprek. Zy hebben de deur op het flot gedaan. Eit maakte my nieuwsgierig, en-ik luisterde een weinig aan de deur. Victor. Wel zo, monfieur Wysneus! Kamerdienaar. Toen hoorde ik veele bedenkelyke woorden van mynheer uw vader, als. myn arme zoon! zulk een ongerechtigheid myn gantfche vermogen een bedelaar myn arme zoon! en dergelyken. Victor, by zich zelve». Ha, ha! Het tweede tooneel van de komedie! —— (Overluid en ernftig.') Hebt gy dat gehoord ? Kamerdienaar, Op myn eer! V i c-  Tweede Bedryf» 315 Victor, Waakend, of in een droom ? Kamerdienaar. Neen, neen, wel wakker, zo als nu. V 1 c t o r, veinzende. Is het mogelyk! Myn arme vader! — Ga heen! Kamerdienaar, by zich ze/ven. Het heeft gewerkt. Ik heb myne zaak en voortreflyk uitgevoerd. (Hy gaat heen.') Victor, alleen. Wel, dat is nog al met veel waarfchynlykheid aangelegd! Zich van myn Kamerdienaar te bedienen ! Wat zal'er nu gebeuren ? ACHTSTE TOONEEL. Victor, Graaf Pinau, Graaf. O, myn vriend! Ik ben buiten my zei ven! - Red, red toch van uw vermogen zo veel gy kunt en vlucht! Victor, koel. Waarom ? Graaf. Ik kom van den Minister, dien ik myn huwelyk bekend maakte .... V i c t o r, En raadde hy het u af? G k a a f,  3iö Eerzucht en Liefbe. Graaf. Niets minder. Victor. Dat is zonderling! En hy is toch van ouden adel. Graaf. Hoor my ! Uw vader heeft een proces verlooren dat waarfchynlyk zyn vermogen te boven gaat en daar zich ongelukkig nog iraatsbelangen in dit proces mengen, zo ben ik voor een gerechtelyk en ftreng onderzoek bedugt. Victor. Myn vader is een eerlyk man! Aan zyn geld kan men komen, maar niet aan zyn eer. Graaf. Zo koel, zo bedaard? Victor. Een verftandig man moet zich naar zyn noodlot fchikken; en dat hetgeen verwaandheid is, dat ik op deezen titel aanlpraak maake, zullen de gevolgen u leeren, G r a a F, by zich zeiven. Dat is fonderling! Victor. Wanneer nu maar ons ongeval geen invloed heeft op Carolina's noodlot ■ als gy nu nog maar van zins zyt .... q r a 4 f. Nu meer, dan ooit. V i c  Tweede Bedryf. 317 Victor. Dan ben ik volkomen gerust. G r a a f , by zich zeiven. Hoe zeer heeft zich de oude vergist! Hy bemint haar niet. NEGENDE TOONEEL. De Voorigen, Brisach* Brisach, Victor befchonwende Myn lieve zoon! Is u uw ongeluk reeds bekend ? Victor. Myn ongeluk? Als het u maar niet neer- flachtig maakt, kan het my niet bedroeven, Brisach. De boosheid en onrechtvaardigheid der menfchen berooft my niet alleen van myn vermogen, ook myn goede naam moet haar offer worden. Victor. Die is veilig; ik ken myn vader. Brisach Ik zal hem behouden maar uwe uitzichten zyn vervlogen, myn zoon! — Ach gy kunt, gy zult onzen val zo gelaaten niet verdragen , als ik. V 1 c t o r Ieder verftandig man moet zyne uitzichten fchik. ken naar zyne omftandigheden. Ik zweer u, lie-  31S Eerzucht en Liefde. lieve vader! Ik ben by deeze verandering ten miriften even zo gelaaten als gy. Brisach. Is het mogelyk ? ó, Als gy zo denkt, myn zoon , dan ben ik weder dezelfde; dan ben ik we* der in myn oude luim. Victor. En waarom zoudt gy niet ? By uwe matige levenswyze zyn uwe Iyfrenten toereikende genoeg. Brisach. Voor u en my, als gy denkt, gelyk gy fpreekt. — Denk eens , Viftor , hadt dit ongeluk u als een nieuwgebakken Baron getroffen ! Victor. Zekerlyk ware het voor my dan gevoeliger geweest. Brisach. Hoe zou de adel u befpot hebben! • Victor. En met recht. Brisach. Hoe zou de burger u befpot hebben! Victor. En met recht. Brisach, hem ftyf aanziende. Victor! Is uw gelaatenheid een opgekrop¬ te woede, of een waare rust der ziele ? y i Cr  Tweede Bedryf. 319 V 1 c t o e. Een waare rust der ziele. Brisach. Dan ben ik gelukkig, en ga met vreugde myn verhoor te gemoed. Ik moet nu voor een com« misfie verfchynen .... Victor. Wilt gy niet vooraf een zaak tot ftand bren. gen , waaraan u , denk ik, meer dan my gelegen ligt ? Brisach. En dat is? Victor. Zie, myn vader! Deeze voortreflyke jongman, deeze waare edelman laat zich door ons ongeluk niet affchrikken ■ hem is Carolina , als een be. hoeftig meisje, nog even waard , als voor een uur , toen uw uitzet dat van de rykfte Gravin in ons land te boven ging. Waarom zou haar geluk vertraagd worden ? Hy zal het voortreflyke meisje uit myne hand ontfangen. (Hy gaat heen.) TIEN-  3so Eerzucht en Liefde. TIENDE TOONEEL. Brisach, Graaf Pinau. (Beiden zien eikanderen met verbaasdheid aan!) Graaf. Wat zegt gy daar van ? Brisach, koel. Niets. w ' Graaf. Wie zou dat gedacht hebben ? Brisach. Ik niet.! G 8 a a 7 De onverfchilligheid omtrent het verlies van zyn vermogen kan ik eensdeels begrypen. Brisach. Ik ook. Graaf. Maar daar dit verlies alle zyne plannen doet in duigen vallen , zo komt het my toch onbegrypelyk voor. B r i s c a h. My ook. Graaf. Gy waart van zyne liefde voor Carolina zo vast overtuigd l.... Brisach. Ik was blind/ Graaf.  Tweede Bediy?. 321 Graaf. Wat nu gedaan? Brisach, ziet naar het Horologie, Aan tafel gaan. Graaf. Sonderlinge man! Altyd in dezelfde luim. Brisach. Wat zal ik doen ? Graaf. Hy komt. ELFDE TOONEEL. De Voorigen, Victor, Carolina. Victor. Daar, myn vriend, ontfang het kostbaarfte dat wy geeven kosten; het eeniglle dat wy nog geeven kunnen —— uit de band van uwen getrouw, ften vriend! \G r a a f. Ach, hoe veel ben ik u fchuldig! Brisach. Victor! Berooft gy u, in onze tegenwoordige •mflandigheden, van het kostbaarfte, het eenigfte goed, dat u gelukkig kan maaken ? Victor. Myn geluk zou haar ongeluk ayn, daarom geef ik ze gewillig over. II. Deel. X B b i»  322 Eerzucht en Liefde. Brisach, ftampt met den voet, en neemt Carelina in zyne armen. Kom, myn eenigst kind! Vaar eeuwig wel Mynheer Baron I Victor, treedt tusfchen beiden en houdt hen vast. 6 Wonder boven wonder! Myn vader is in een droevige luim. Brisach. Heeft hy 'er geen reden toe? Victor. Neen. Ik dank u van gantfcher harte, dat gy my, by zulk een groot verlies, voor zulk een onverfchilligheid vatbaar hield. Maar ik verdien die goede gedachte niet; ik wist alles. Brisach. Hoe, alles? Victor. Het verdichte huwelyk, het verdichte proces. B k i s a c h. Door wien? — (Hy ziet Carolina aan.) Dom- me vraag! Hier is de verklikfter! Carolina. Belg u niet, lieffte vader! Hem door bedrog te verkrygen ach , dat kon my niet van myn hart! Brisach. Nu de geneeswyze mislukt is, is alles verlooren, en gy hebt het jonge mensch op uw geweten. V i o  T w e e d È Bedryf. 323 Victor. Ik ben geneezen , myn vader, zo goed ais gy weufchen kunt, en het tot myn geluk nodig was. Gy zyt de myne , Carolina , voor eeuwig de myne. En gy , myn lieve Graaf, zoek u een andere vrouw uit uw eigen' klasfe! Brisach. ó Myn Victor, myn Victor! (Hy omarmt hem.) Ik ben millioenen ryker ; myn zoon is verftandig geworden. Nu verdient gy den naam van Victor. Gy hebt over uwe dwaasbeden gezegepraald. Myn goede Carolina! Laat ons nu om de voltrekking van uw huwelyk denken .... Carolina. Beste vadert Neen, toch niet zo fchielyk. —'Er kan weder een afval plaats hebben. Victor, tederlyk. Carolina! Brisach. Gy hebt gelyk, meisje. Gy moet een proefjaar uithouden, Victor! Victor. Myn vader! Brisach. Eén proefjaar, één proefjaar. X 2 V 1 c-  Eerzucht en Liefde. V i c tor. Welaan dan. Ik zal de proef doorftaan. (Hy gaat naar Carolina, en kuscht haar hand.) Graaf, zacht tegen Brifach. Wilt gy hem nu niet met de baronnifeering verrasfchen. Brisach, zacht. Om al de waereld niet; ook in dit ftuk heeft hy een proefjaar nodig. Carolina, lachgende tegen Vicïor. Het huis van de Barones Doornbosch ftaat nog als voorheen voor u open. Victor. Zo? En het briefje .... Brisach. Is haar van my door den Graaf gedifleerd geworden. Victor, gevoelig. Wel, vader .... Brisach. Hier ziet gy Victor, welke duivelfche kunftsnaryen ik heb moeten aanwenden om u te ge. neezen. Graaf. Het heeft de Gravin zeer gegriefd, dat briefje te fchryven, want zy heeft in de daad veel wezen, lyke hoogachting voor u. Bei-  T w i i d i Bedryt. 325 Brisach. Nu Viftor, leg uw nuttelooze zwier en ftaatfie af; kleed u burgerlyk en handel edel ; wees befcheiden jegens uwe meerderen , en goedhartig jegens uwe minderen. Wees niet trotsch op uwen rykdom, dien het geval u fchonk. Gebruik uw vermogen ten voordeele uwer lydende mede. meiilcnen ,en leg u zeiven dagelyks rekening af. — Dan myn zoon, zyt gy Edelman. Baron, Graaf, Vorst en uw derf bed zal niet minder zacht zyn dan het fterfbed van uwen vader! (ViSlor en Carolina vatten Brifach handen en werpen zich voor zyne voeten. De Graaf omhelst hen.) Einde van het tweede en laatfte Bedryf.