SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, VIER-EN-TWINTIGSTE DEEL.   H l(; J 8 44 1-1 SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEUBLYKE T O ONKELS TUKKEN, HYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW-GEIKVENTEERDE KOXSTP LA A TEN VERSIERD. FIER-E N- TWINTIG ST E DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. "mdccxciv.  INHOUD VAN HET VIER-EN-TWINTIGSTE DEEL. I. DoRNTON , of de jeugdige Losheid enUitspoorige Kinderliefde. . . BI. i II. De Schoone Boeteling. . 218 III. De beide Vrienden. . 365  NIEUWE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, VIERDE DEEL,  L  NIEUWE SPECTATORIAALS SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER 13ESTE ZEDELYKE TO ONEELSTUKKEN, KYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TA ALEN VAN EUROPA. MET N1 EU fV- GE IN V E NT EERDE KONSTPLAATEN VERSIERD. VIERDE DEEL. Te AMSTERDAM. By d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCXCIV.  JNHOUD van het VIERDE DEEL. i. -dornton, of de jeugdige Losheid en Uitspoorige Kin- DüRLlEFDE. ... BI. I II. De Schoone Boeteling. • 211 III. De beide Vrienden. . . 365  DORNTONj O F DE JEUGDIGE LOSHEID E N ÜITSPOORIGE KINDERLIEFDE* TOONEELSPEL IN V Y F BEDRYVEN. Naar het Engehch van Helcroft. IV. Deel- A VER-  VERTOONERS. Sir George Dornton , een ryk Bankier. Hendrik Dornton, zyn Zoon. Sulkij , zyn Compagnon in de Negotie. Smith, Boekhouder. Mevrouw Warren, een Weduwe. Sophia , haar Dochter. John Milford, de vriend van Hendrik Dornton. Chari.es Goldfink. S'.lky. MlSTRISS LUDQER. Johnson een Koopman in koufen. Milfink, een Hoedenmaaker. Mistriss Weizel , een Modenkraamfter. Mistriss Tefanny, een Wollennaaitter. Jenny, bediende by Mevrouw Warren. Jakob, bediende van Silky. James, fchryver van Silky. John , knecht van George Dornton. Robekt , knecht van Hendrik Dornton. Thomas, knecht van Mevrouw Warren. Een Gerechtsdienaar. Een Marqueur. Een Bode. Koffiehuisgaflen, Marqueurs, Gerechtsdienaars, Bedienden.  Mevr. -V\At/LM£ffi". Zi 'iU I help!   Eladz. 3 DORNTON, OF DE JEUGDIGE LOSHEID en UITSPOORIGE KINDERLIEFDE. EERSTE B E D RTF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van den Heer George Dornton. George Dornton (en kort daar op) John. Dornton zit met zyn hand onder zyn hoofd aan een tafel, waarop kaarsfen branden, — na eene korte tmfchenpoozing fchelt hy en roept: John! John! John, komt. Wat belieft u, Mynheer? Dornton. Is Mynheer Sulky nog niet wederom? John. Nog niet, Mynheer! A % Doaw*  4 Dornton, of de D o r n t o n Zo dra hy komt, moet ik hem Ipreeken» John. Het is wel, Mynheer! Dornton, (na eene tmfchenpoozing) .De Heer Smith moet ook hier komen. John, (gaat heen.) Dornton, (op zyn korologie sten de ) Reeds twee uuren en nog komt hv niet! Ha, die losbol! Wie weet in welk liederlyk gezelfchap hy deezen nacht weder rondzwiert Hij rent in zyn verderf, zonder eenigen acht te flaan op welvoeglykheid of eer; zonder zich te bekreunen om de verlegenheid en het hartzeer van zyn vader ! (na eene korte tusfckenpoozing- Het is myn eigen fchuld. Ik kende zyn woest karakter van zyn kindsheid af aan; waarom gedroeg ik my niet ftrenger tegen hem ? — Nu is het te laat. TWEEDE TOONEEL. Smith, Dornton. Dornton. Het is goed dat gy komt, Smith! Is de Heer Sulky nog niet weder te huis? Smith. Nog niet, Mynheer! Dórn-  Jeugdige Losheid. 5 Dornton. En myn zoon ? Smith. Wordt ook nog verwacht. Dornton. Hy zeide toch, dat hy deezen avond zekerlyk weder hier zoude zyn. Smith. Dat is zo, Mynheer. Dornton. En waarom komt hy dan niet? Smith, {trekt zyn [(houden op.) Dornton, Weet gy niet, waar hy heen gegaan is! Smith. Hy heeft 'er my niets van gezegd. Dornton. Ik vraag niet, of hy er u iets van gezegd heeft, üiaar of gy het weet? Smith. Ik denk naar Neumarket by de harddravery. Dornton ' Neen , neen, daar is hy niet. Men moet u flegts vraagen , altyd denkt gij het ergfte. S m i ' h. Ten rninlten het waarfchynlykfte. A 3 DoRN*  6 Dornton, of djü D o r k t o n. De dag breekt reeds aan. Ik wil niet langer opblyven. Zeg myne bedienden dat zy ook naar bed gaan. (hy neemt de kaars op en gaat heen, doch komt aan de deur veder terug,) En — hoor eens — als hy komt en eenig geld van u feebben wil — geen enkele guinje! Smith. Wien, als ik het vraagen mag? D o b n t o n. Myn zoon! van wien fpreek ik anders? Smit h. Het is wel, Mynheer. D o V n t o n, Ik geef hem geen penning, zeg ik u! Ik erken den fchurk niet meer voor myn zoon ! Laat hy loopen waar hv v il maar hy moet my nooit weder onder de oogen komen. Smith. Het is niet te ontkennen, dat de jonge Heet dikwils zeer los en onbezonnen handelt, maar echter Dornton. Onbezonnen ? Wat wilt gy daarmede zeggen ? Weet gy iets iets van belang? Kom er dan maar openlyk mede voor den dag. Smith. Niets verder, dan 't geen gy zelfweet. Dorn-  j j ü o n i o e Losheid. j Dornton. Nu , dan kunt gy uwe aanmerkingen wel befpnaren. Smith. Die zyn zekerlyk niet tot zyn nadeel. Hy heeft wezenlyk veel jeugdelyke gebreken, maar met dac al tevens een voortreflyk hart. Dornton. Hy ? Eeu voortreflyk hart ? Waaruit kunt gy dat opmaaken? Smith. Uit myne eigen ondervindingen. Dornton. Uwe ondervindingen faalen. Zyn zucht tot het fpel , tot ryden , en rosfen , en zwelgen ; zyn woedende drift voor hooge weddingfehappen, zyn vertrouwde omgang met ledigloopers „ gekken en lichtramen, met wien hy zyn eer , goed en gezondheid verfpilt, dit alles kunt gy toch atet ontkennen? Smith. Ik weet niet, Mijnheer. . . . Dornton. Lan* hoopte ik op zyne verbetering. Ik waarfchouvvde, dreigde; maar vergeefs! met ieder dag wo-dt het erger; myn geduld is ten einde. Hy xnag nu loopen , in zyn verderf rennen zo als kv «Ui ik breek 'er myn hoofd niet meer mede. f - A 4 Zy  | DOJINTOW, OF DE Zyn naam is heden uit de firma gefchrapt, mor-, gen zend ik alle zyne wiffels ie rug. En, ik zeg u nog eens, Smith geen enkele guinje: ik betaal niets. Zyn ellende mag zo hoog loopen als zy wil; ik geef geen duit. Wees dus op uwe hoede; Laat hy bédelen, rooven, fteelen, op de flraat van honger fterven; ik zal het met koelen bloede aanzien. Ik ben, zyn vader niet ffieer; ik erken hem niet meer voor myn zóón! Smith. Als het u zo belieft Dornton (hem eensklaps ftyf aanziende.) Maar als het nu eens zo ver kvam, als hem nu eindelyk gebrek en ellende tot wanhoop dreeven. ik ben de beledigde, gehoonde party, ik mag niets voor hem doen maar gy- Mynheer ! Zoudt gy hem wel in ellende kunnen zien fmachten , in koelen bloede zien omkomen 'i zoudt gy dat kunnen? Smith. Neen, Mynheer, volgens myn hart niet, maar myn plicht vordert uwe bevelen te gehoorzaamen. Dornton. Zeer goed. Maar zou u wel een bevel ter waereld kunnen rechtvaardigen, om een ongelukkigen, door zyn vader verftooten, zoon , met eene gelyke ftrengheid te behandelen? Smith.  Jeugdige Losheik Smith. Het zou my fmarten, maar uw bevel. . . , , D o r n t o n. Is onwederroepelyk. Hy mag de gevolgen zyner dwaasheid in overmaat ondervinden, en dan, dan ?.... (ernftig peinzende, en met zich zeiven kam. pende) Maar, als ik hem nu eens verlaate, zal hem dau de gantfche waere'ld niet verlaaten ?Zal de geftrenge handelwyze van zyn eigen vader een ander niet tot maatftaf verftrekken , om hem met gelyke geftreng. beid te behandelen'/ En hoe dan? Wat blyfc hem dan overig als wanhoop? Smith, Zyne gebreken zyn de driften der jeugd, los,, heid en onbedagtzaamheid; maar lk weet zeker dat die met den tyd wel zullen verdwynen. Dornton. Gelooft gy dat? Smith. Zoras de ftorm zyner hartstochten maar eerst heeft uitgewoed. Eenjong, driftigmensch, wiens grondkarakter goedheid van hart is, kan wel door verleidelyke voorbeelden van 't rechte fpoor afgeleid worden, en zelf diep zinken; maar hy heft zich zeiven zekerlyk eens wederop , als hy eenmaal van den roes ontwaakt, de gevolgen zyner dwaasheid inziet , en dan eene weldaadige wyze hand by deeze gelegenheid zich aanbiedt om hem te leiden ; hy wordt dan, door ondervinding A S leerd,  Dornton, of de leerd , door tegenfpocd gelouterd, dat geene, waa.toe de natuur hem befterad had: een ecrlyk man en nattig burger. Deeze verandering denk ik ook by Mynheer uw zoon met een goed vertrouwen te kunnen vooruitzien. D o u n t o n. Hy heeft zekerlyk van natuur den beften aanleg; doch zyn omgang met die vervloekte booswich. ten heeft hem reeds te veel in het net verftriktj hy is te diep gezonken. Smith. Geef maar alle hoop niet op, Mynheer; Ik zou my zeer vergiffen, zo niet zachtzinnigheid, eene minzaame behandeling Dor k, t o n. Ach , gy hebt die ondervinding niet, die ik, helaas , maar alte dikwerf gehad heb ! gy zyt geen vader, vriend! — Ach, daar komt Sulky eindelyk. Laat ons alleen Smith (gaat heen.) DERDE TOONEEL. SwtKY, Dornton. Dornton. Wel nu, hebt gy eenige tyding? Sbikïi (Somber) DORN-  Jeuodice Losheid. i$ Dornton. Echter gerustftellende, hoop ik? Sulky. Neen! Dornton. Neen, zegt gy? Sulky. Zo als gy hoort. Dornton. Spreek toch, wat doet myn zoon? Sulky. Ik weet het niet. Dornton. Waar is hy? Sulky. Dat weet ik ook niet. Dornton. Nu, wat weet gy dan? Hy leeft immers? Sulky. Denkelyk. Dornton. Myn God! gy martelt my. Sulky. Hm! Dornton. Kom 'er toch voor uit met «we tydlngenj Myn.  Dornton, of d h Mynheer! waarin beftaan zy? Wat hebt gy da» gehoord ? Sulky. Ik martel u flegts. D o b n t o n. In 's hemels naam, Mynheer, 'niet langer met dftt verdoemde ftilzwygen., (preek toch! Sulky. A!s ik dan moet! Maar beter, lees zelf (hem een courant geevende) Hier. . . , D o k n t o n. Immers niet dood? Sulky. Erger. Dornton. Erger? . Sulky. Lees maar de eerfte Paragraaf in de Bylage. .... Dornton (angftig de plaats opzoekende en kezende.') „ Neumarket... Esquire Glaver was de eer- „ fte aan het park... hm, hm! Zo als men „ van een zekere hand weet, heeft de Zoon en „ Compagnon van den beroemden Bankier, die „ niet verre van de post woont by gelegenheid „ deezer harddravery over de tien duizend pond s, met weddingfchappen verlooren." —— (de courant  Jeugdige Losheid. ï£ ffant op den grond werpende.) Dat is niet mogeJyk! Dat kan niet zyn. Sulky. Hm! Dornton» Waar is het bewys ? Sulky. In zyn eigen handteekeningen. Dornton. Handteekeningen? 'Sulky. Wiflels , binnen drie dagen te betaalen «i* reeds geprefenteerd. Dornton. En geaccepteerd? Sulky. Ja. Dornton. Zyt gy dol, Sulky? Sulky. Dat zal ik, zo doende, ras worden. Dornton. Geaccepteerd? Zyn naam is immer uit de firWa gefchrapt? Sulky. Eerst heden ! Twee dagen te vooren zyn de Wiflels gedateerd. Dorn*  *4 Dornton, o* db Dornton. Het zal my nog in de harfiens flaan. Het ere D 0 H n T o n, 6F Dg VIERDE TOONEEL» Smith, de vooRiGfiNi Dornton. Gaa heen, Smith, en roep myn volk bv elkate der ; klerken , bedienden , myden , het gantfch* huishouden zeg hun , dat myn zoon eCr, ichurk is. . . S m i t h. Zeer wel, Mynheer! Dornton. Een roekelooze verkwister, een nietswaardige dien ik niet meer erkenne , dien ik myn vlo«k geeve. Smith* Zeer wel, Mynheer! Dornton. Myn huis blyft voor hem geflooten. ■ Da eerfle die het opent, jaag ik op het ogenblik da deur uit. Smith. Zeer wel! Dornton* Vervloekt met uw zeer Wel, Mijnheer ! Ik zeg u dat het niet zeer wel is. Hy zal zich in den grond bederven, tot den ftaat van den laag, ften bedelaar verzinken, en dan van honger en el-  Jeugdige Losheid. 17 ellende omkomen. Dat is, waarachtig, niet zeer wel! Ach, ik ongelukkige,diepvernederde vader! (Hy valt, beide handen voor zyn gezicht houden, de, in diepe droefheid op zyn fioel neder.) Sulky, (tegen Smith.) Daar is nu zyn driftig hoofd met zyn gevoelig hart in tweeftryd ! De jongen was in zyn aart goed; maar de vaderlyke liefde vertroetelde hem , en nu twist hy met een ieder over zyii eigen zwakheid. (Er wordt geklopt.) Dornton. Ha ! men klopt. Zonder twyfel is hy het! Zie eens, Smith fchielyk, dat men hem niet in- laate! Smith, (gaat heen.) Sulky. Maar, Mynheer, bedenk toch eens. . . . Dornton. Maar fpreek er my toch niet meer van, Mynheer, gy maakt my anders nog woedend! Hy klopt nog eens! Hy is het zeker ! Gaa toch , Sulky, zeg tegen de dienstboden , dat zy maar naar bed kunnen gaan, en ik wacht u in myn flaapkamer. Sulky. Goed, Mynheer! (Hy gaat heen.) Dornton (neemt een kaars op , en wil heengaan) IV. Deel. B VYF-  11 Dornton, of de VYFDE TOONEEL. Hendrik Dornton; John Milfoeb. buiten ,s huis. Giso rge Dornton. Hendrik, (klopt aan het vengfier en roept.) He! Wie is daar in de kamer? Doe open! Dornton. Welk eene onbefchaamdheid! (Hy gaat aan het vengfter en opent het) Wie is daar? Hendrik, o Wee ! Myn vader ! Dornton. Kryg ik antwoord? H e n d r ik. Ik ben het , lieve vader ! Wilt gy niet de goedheid hebben om my de deur te Iaaten openen ? Dornton. Voor u ? deugniet! H n d b ik. Beste vader, vertoorn u toch niet! Ik en myn vriend Milford hebben ons in den tyd vergist. . . . Dornton. Terug , zeg ik u!„ Hij-  Jeugbige Losheid. io Hendrik. Maar bedenk eens, liefde vader! . . . Wy zyn nu overal buitengedooten , moeten den nacht op de ftraat doorbrengen. . . . Dornton. Daar behoort gy ook. Iï e n d r i k. De nachtlucht, de patrouilles, roovers, moor« denaars. . . . Dornton. Laaten zy u vermoorden, booswicht; wat raakt my dat ? Genoeg, gy blyft buitengeflooten voor altyd! En waagt gy immer den drempel van het huis weder te betreeden, zo beef. . . . Hendrik. Ontferm u toch! Dornton, (by zig zelven.) Ha , die fchoft ! Ik moet maar maaken , dat ik wegkome, anders overweldigt my het mededogen of de toorn. {Hy gaat heen.) Hendrik. Nog deeze eenige keer, lieve vader ..! (na eene tusfc'tenpoozing) Gy antwoord niet? M i l f o r d. Hy is zekeilyk al weggegaan. Hendrik. Dat geloof ik ook. Het is alles ftil. B 3 M{L»  20 Doll N TON, of de M i l F o r d. Hadden' wy maar een ladder , dan konden wy in het open vengfter klimmen. II F n d u i 1'. Wees maar niet verlegen , myn vriend , gy kent myn vader nog niet. In weerwil van zyn gemelyke luim opent hy nog de deur in minder dan tien minuten. M i l f o r d, Om vyftig pond , dat. de deur niet open gaat ! Hendrik. Top, ik houd ze u. —— Daar hoor ik reeds de fleutels rinkinken krak , open is de deur, wie heeft nu gelyk? M i l f o r d. Gy! Hendrik. Quit of dubbeld , dat wy de tafel , offchoon het reeds over middernacht is, nog voor my gedekt vinden ? M i l f o e d. Top ! Nu binnen maar ! (jna een korte tusfchenpoozing.') ZES-  Jeugdige Losheid. ai ZESDE TOONEEL. Hendrik Dornton, John MiLFOttrx (In de kamer komende) H e N b r i k. Eindelyk zyn wy toch onder dak ! M i L f O R O. En hebben nog bovendien een vry veld, maar . geen gedekte tafel , Heer broeder! De weddingfchap is quit. Hendrik. Dat zy zo ! Ik ben maar blyde, dat ik weder binnen myn vier muuren ben.| MlLFORI). Een menigte avontuurtjes —— en dat om niets! Ik wenschte wel dat ik de reis naar Neu. market deeze keer niet gedaan had. Hendrik. Gy hebt toch gewonnen ! Mufoid. Ja, een ellendige honderd en vyftig guinjes in de zak. H E N d r i IC. En ik over de tienduizend pond uit de|zak. M i L f o R d. Ja, gy kond't 'er wel tegen; gy hebt een ryketi li 3 va-  22 Dornton, of de vader. Op een andere keer brengt gy het dubbeid weder te huis. Hendrik. Die verdoemde Kaerel van een Blifil! Hy had de befte draavers. Myn leven zou ik er op verwed hebben , en hy laat my zo fchandelyk in de pekel. M i l f o r d. Dat was zekerlyk een lelyk ftuk voor ui Hy wint anders by alle harddraaveryen. Hendrik. Myn vader fcheen zeer toornig. — Als hy het maar niet reeds gehoord heeft l M i l f o r d. Wel, ik vertrouw mij hier ook niet veel! Deeonverwachte ftilte doet my een fchielyken ftorm vreezen. Het zekerfte is wel het befte. Ik zoek weder de open lucht en gaa den nacht by IVJifs Milvvood, of daar ik anders onder dak kan komen, doorbrengen. II e n d r i ic» Waarom, gy zit immers hier droog en wel. . Milford. Ja, maar mogelyk dat uw vader, eer wy het verwachten , ons een morgenbezock geeft; en dan zit Sir John Milford in de knel. Hendrik. Gy hebt juist niet geheel en al ongelyk; myn va-  Jeugdige Losheid, 23 vader is eigenlyk uw vriend niet , houdt u voor myn verleider. Milford. En ik ben hem boven dien nog fchuldig! Hy heeft my reeds gedreigd , my in rechten te zullen vervolgen. Hendrik. Ja, dat zyn woorden ! Hy heeft my ook gedreigd uit de firma te fchrappen , maar wy kennen eikanderen beter! Zyn hoofd fpreekt myn von. nis, maar, eer een uur verloopen is , heeft zyu hart het reeds h.rroepen. ZEVENDE TOONEEL. J o h n, ds voorigen. Hendrik. Wat is *er John ? Het is immers alles wel? John. Ach , de oude Heer is uitermaaten verftoord_ Hendrik. Dat weet ik. John. Hy heeft zo even den ouden Thomas, die n in huis gelaatjn heeft, uit de deur gejaagd. Hendrik. Wel, duivelsch! die zaak wordt ernftig. Waar is myn vader? B 4 John  '*4 doknton, of ui John. Hy ging weder naar zyne kamer. Hendrik. Goed! fluip dan itilletjes de deur uit , en laat den armen Thomas weder binnen. John. Ik durf niet, Mynheer. Hendrik. Dan gaa ik zelf. (Hy gaat heen.) John, (tegen Milford.) Wat u betreft, Mynheer, ik zou u raaden van de gelegenheid gebruik te maaken , en maar Itilletjes de deur uit te gaan , daar het nog tyd is. Milford. Waarom ? John. De Heer Dornton is ontzaggelyk verbitterd, eu op u wel het meest. Milford. Kom ,gekheid! Hy ligt nu waarfchynljk op één oor. John. Nu , voor mynentwege! Als gy het gevaar wilt uitftaan.... {Hy gaat heen.) H ü n d r i k . (komt wederom?) Zo, deezen heb ik gelukkig weder binnen ge» iranfporteerd. MlL'  Jeucdice Losheid. 25 Milford. Ja , eer ik het vergeet, Heer Broeder! Gy komt toch tegen den middag in Dudlys koffiehuis ? Hendrik. Neen. M i l f o r s. De groote party tusfchen Okonell en den overften Lyods wordt afgefpeeld. Hendrik. , Ik mag het wel Iyden, ik kom 'er niet. Milford. Waarom niet? Hendrik. Broeder, ik denk dat het hoog tyd wordt een andere levensvvyze aantevangen. ■ Milford. Dat is ook myn gedachte. Myn plan is reeds ontworpen. Gy zult het zien nog weinige dagen en de vriend Milford verfchynt als een man zonder fchulden. Hendrik. Gy? Ha , ha, ha! En waar zal het geld en de betaaling van daan komen? Milford. Door eene goede berekening. 13 5 Hen-  Stf DOEWTO», ÖFDB H ï s d b i r, Gy zyt ook de rechte rekenaar;, Ha, ha, ha! Milford. O, een vindingryke kop vermag *Usi. Hendrik. Ja, als hy een fchurk wil zyn. M i l f o ft d. God bewaare my! Ik ben en blyf een eerlyk lcaerel, en betaal toch myne fchulden. Zeg my eens in 't voorbygaan. broertje zyt gy in lang niet by myn vaders zaliger hoogst bedroefde Weduwe, myn liefderyke Stiefmoeder, geweest? -H t N D l Ui Ha, ha, ha! De hoogst bedroefde en verliefde Weduwe Warren? Zedert eenige dagen niet. M i l. f O ft d. Dat zal zy verdoemd kwalyk neemen , want onder ons zy gelooft ftyf en fterk, dat gy •haar trouwen zult. Hendrik. Trouwen? Ha, ha, ha! Die oude geaffecteerde Zottin? Milford. Gy zoudt 'er echter my en u zeiven een grooten diesst mede doen. Deeze vyf- en veertig jaarige Huwelyks-Candidate is ryk. Met haare guinjes konden wy het werk doorzetten, en alle beurfen van Neumarket naar ons toehaalen. Hen-  JeucdigeLosheid; 2? Hendrik. Zo, zo! Daar doelde dan uwe reekening op om een fchuldvry man te worden! Ha, ha, ha! neem my niet kwaalyk, Heer broeder, gy philofopheert als een postpaard. M i l f o k d. Waarom bezoekt gy ze dan zo vlytig? Hendrik. En kunt gy dat zelve niet raaden , arme zondaar? Heeft zy niet een lieve, mooije Dochter? Milford. Ei, ei; dan geldt het myne Zuster Sophia? Ook al goed! Hendrik. Ik bemin haar , Vriend , van gantfeher harte, maar ik vrees een droevig noodlot. Milford. Hoe zo ? Hendrik. Ik moet fpreeken zo als het is , Milford ! Kan zy wel genegenheid voor een mensch hebben , die een aartswildvang is, die zich moedwillig tot de bedelzak brengt? Milford. Welnu, blyf dan by de Moeder! II r. n d r 1 k. Ha, dan moest ik eerst dol of wanhoopig worden. Mil-  23 Dornton, of de M i l f o r r. Zy heeft geld , Broeder. Nood breekt wet. Haare rykdommen kunnen uwe afties weder fchoon doen ryzen. Hendrik. Dat is wel waar! Maar, dan blyft altyd nog de vraag, of zy wel verzekerd is van haar vermogen? Men fpreekt van een Teltament, dat uw overleden Vader in Frankryk zou hebben nagelaaten. Milford, Men fpreekt 'er wel van, maar het komt nog niet te voorfchyn * het is dus waarfchynlyk een vertelfel. Hendrik. Als het in de daad bertaat, dan is onze Compagnon Sulky waarfchynlyk Executeur van het zelve, want hy was de vertrouwde Vriend van uw Vader. Uwenthalve mogt ik het wel lyden, want zonder téflament had gy, als een natuurlyk kind van uw Vader, geen aanfpraak op zyne nalatenfchap, en de Weduwe is en blyft eenige erfgenaame. Ha, ziedaar onzen Vriend Sulky! ACHTSTE TOONEEL. Sulky, Hendrik, Milfoed, Hendrik, Nog op, Mynheer! Sul-  Jeugdige Losheid. up S. u .l k y. ' Om dat ik z,iek ben..' . Hendrik. Wat deert u? Sulky (op zm hooft wyzetide') Hier. . . . H e'n d r i k. Ha, denkelyk een ligt roesje! Sulky. Gy zyt 'er^de oorzaak van, Mynheer! Hendrik. Ik? Sulky. Ondergang, brankroet, fchande. . . ! Hendrik. Daar zingt de geftrenge Oeconomist zyn ouden zang weder! Ha, ha, ha! Sulky. Naar eene nieuwe melodie. Hendrik. Ha, ha, ha! Sulky. ( Van uwe Compofitie! Hendrik. Het klinkt al te treurig , oudje. Het is van myn maakfel niet. Sul-  $i Dornton, o t de Sulky. Ja, Mynheer, gy hebt 'er zo lang aan gewerkt tot dat gy eindelyk uw eerlyken Vader met uw maakl'el in den grond geboord hebt. Hendrik. Ha, ha, ha! Mankeert de Engelfche bank? Sulky. Ons huis mankeert, Mynheer. Niet dan een wonder is in flaat om het te redden. H e n d r i e. Als het eerst door een wonder gevallen is, oude Heer! Sulky. Dit wonder hebt gy bewerkt, Mynheer, door eene vyfjaarige onzinnige verlpilling! Nu, kunt gy ook het wonder bewerken om het weder op te beuren? Hendrik. Ga maar naar bed, oude Heer, en flaap uw oeconomifchen roes uit. Morgen klinkt, hoop ik, uw lied beter. * Sulky. Geen toon beter. Het tweede couplet van myn lied begint: Heer Hendrik is uit de firma gefchrapt. Hendrik. Ik? Ha, ha, ha! wonder boven wonder' Sur-  Jeugdige Losheid. 31 Sulky. Dat zult gy gewaar worden ! (tegen Milford) En wat heeft u hier gebragt, Mynheer? Milford. Een Chais met vier Paarden. Sulky. Gy had wel te voet een beter veg kunnen gaan. Wanneer denkt gy eens uwe fchulden te betaalen? M 1 l f o r p. Als de vermoedelyke Executeur van myn Vaders vermoedelyk Teftament myne Stiefmoeder overhaalt, om my recht te doen wedervaaren. Sulky. Zo, dan eerst? Hm! Malford. En geen minuut eerder. Sulky. Een zonderlinge taal tegen uwen Crediteur, Mynheer, wiens ' Zoon gy , bovendien , door uwe losbandige raadgeevingen geruïneerd hebt. H MllilK. Dat is in den grond valsch, Sulky. Ik zelve heb my geruineerd, zonder zyn raad. Milford. Myn vader liet een groot vermogen na Zekerlyk kan ik, als zyn natuurlvke Zoon, buiten Tdlament niet erven ; doch 'ook zonder dit was  32 Dornton, or de was het niet meer dan billyk , dat zyne Weduwe my ten minnen voor de armoede beveiligde. Sulky. Gy had vyfduizend pond deeze hebt gy niet alleen doorgebragt, maar zyt ook nog daarenboven zoveel fchuldig. Milford. Slegt genoeg, dat meu een knaap] zonder ondervinding zulk eene fomme toevertrouwt. Sulky. Gy behoort u nu, als man, dan verftandiger te gedraagen. Milford (ernjlig.') Dat denk ik ook te doen, Mynheer! Sulky. Had gy voorzichtiger gehandeld , en , in plaats van uwen tyd en uw vermogen met fpeelers en lichtmisfen doortebrengen , door een fchrander gedrag u de liefde uwer Stiefmoeder verworven, dan zoudt gy mogelyk u en my een gewichtigen dienst kunnen doen. Milford. Op welke wyze? Sulky. Uw Vader liet een Teftament na. . . . Hendrik. Heb ik het niet gezegd? Mn.-  Jeugdige Losheid. 3j Milfokd {ten hoogflen verheugd) Een Teltament? — Lieve, belle Sulky. . . Sulky. Men vond het, naauwlyks een maand geleden, ineen geheime laade van zyn fecretaire, en vertrouwde het een eerlyk man uit Montpeliier aan , om het my, by zyne aankomst in Engeland, te overhandigen zo luiden de brieven, die ik voor kotten tyd uit Vrankryk kreeg. . . . M I l f o R ». Welnu, en deeze Man. . . ? Sulky. Is nog niet verfcheenen. M i l f o e r. Als hy nu daarmede maar niet naar myn Stiefmoeder gegaan is? Sulky. Mogelyk ja. Doch hiervan op een anderen tyd meer. Nu raad ik u welmeenend, u naar uwe wooning te begeeven. Mynheer Dornton is nog niet te bed; Hy kon ligt hier verfchy nen, en gy weet, hoe gy met hem ftaat. John wacht aan de huisdeur, om ze u te openen. Milford. Gy hebt gelyk. De conferentie kon ligt hoogst. nadeelige gevolgen voor my hebben Dus tot wederziens! Goeden morgeH , Hendrik! Ik IV. Deel. C zoek;  34 D o r n t o n, of de zoek de open lucht. . . (tegen Sulky) Van hét Teltament, zo ras mogelyk nader, Vriendlief 1 (Hy gaat heen.) Sulky tegen Ihsua k. Weet gy wel, dat uw verlies in Neumarket reeds in de couranten aangekondigd is ? Hendrik. Reeds aangekondigd? Wel verdoemd! Sulky. De naam van Dornton is daardoor gefehandvlekt. Het crediet van ons huis verdacht geniaait, Hendrik. Openlyk aangekondigd. . . ! Het zy zo1 Maar dat men in myn naam tevens myn Vaders naam betrekt, is aflchuuwlyk. —O, wee, myn Vader! Nu zal 'er gewis een onweersbuy losbreeken. NEGENDE TOONEEL. George Dornton, Hendrik Doknton, Sulky, Smith Dornton (tegen Hendrik) , * Goed, dat ik u nog aantreffe! Hebt gy de bewuste papieren, Smith ? Smit h. Ik heb ze by my, Mynheer! Sulky. Goeden nacht! (Hy wil heen gaan.) Born-  Jeugdige Losheid. 35 Dornton. Blyf gy hier Sulky! Zyt getuige van myn affcheid van dien deugniet. Sulky. O, daar was ik reeds zo dikwils getuige van. Dornton. Nu voor de laatftemaal! {tegen Hendrik) Kori hier, fchofc! Hendrik. Ik ben uw Zoon, Vader! Dornton. Gy zult, hoop ik, niet ontkennen, dat gy eeri ónverbeterlyke booswicht zyt? Hendrik. Geen booswicht, myn Vader! Een dwaas ben ik; dat weet ik, dat gevoel ik. Dornton. Een uitvaagfel der natuur! Een fchandvlek uwer familie! Hendrik. Een fchandvlek, die zich zuiveren laat. Dornton. Een deugniet, van Wien ieder eerlyk man eeri affchuuw heeft. hendrik. Ik ben wat gy wilt, myn Vader! e 2 dörn-  3< Dornton, of db Dornton. Handteekeningen onbedagt gegeven , alles op ere» diet gekogt , vorderingen onbezonnen betaalt, niets beteekenende modekraam duur gekogt en •voor niet weder weggefchonken; van den morgen tot in den laaten nacht gelictumist, het geld aan valfche fpeelers en bedriegers prys gegeven; ieder aandrift tot het goede onderdrukt, alle waarfchouwingen veracht.. .. H e n d b i k. Ten deele waar! Maar, lieve Vader, alle deeze zaaken zyn ligter gedaan dan verdeedigd. Dornton. Hier uw bekentenis! En nu uw vonnis! 'tegen Smith) Geef hier de papieren maar al te lang fprak myn vaderlyk hart voor u! Goddank , dat eindelyk de reden over deeze dwaaze genegenheid den zege heeft weggedragen! Ais ik de fchande, die gy over my gebragt hebt, overlee. ven mogt, dan zal dit rampzalig overlchot myner oude dagen zekerlyk niet verfpild worden, om een roekelooze verkwifting nog verder te onderlteunen. Gy zyt onterft! Daar, lees myn laatrten wil.. .. Hendrik (het fchtïft, zonder het in te zien, teriiggeevende.") Uw woord is zo goed als een banknoot, lieve Vader! Dornton. Ha, uw list zal my niet weder begoochelen! HüN-  Jeugdige Losheid Z7 Hendrik. Ik bediende my nooit van list; ik zogt flegts uwe gramfchap van my aftewenden, en de genegenheid myns vaders, die ik, by alle myne buitenfpoorigheden; toch hartelyk bemin , weder te winnen. Dornton. Gy my hartelyk bemind ? He n d ri i k. Gy zyt myn Vader, een goedhartige, verfchoo nende Vader' Ik moest immers alle gevoel hebben uitgefchud om u niet van gantfcher harte te beminnen. Dornton. Gy gaaft 'er treflyke bewyzen van. Hendrik. Ik fchaam my over my zeiven, heb een afkeer van myne dwaasheden. Dornton, Dat is nu te laat. H e s d h i k. Ik beminde en vereerde u , zelf in den ftorm myner hartstochten , en zal ook nu , by uwe rechtmaatige gramfchap, by uwe uiterfte geltrengheid, niet ophouden u te beminnen. Dornton (by zich zeiyen.') Ha, die fchalk! Hy kent myn hart! Maar weg, weg met dit gevoel van medelyden ! (overluid') Gy zyt een fchandvlek, 'een deugniet. C 3 Hen-  SS Dornton, o? de. Hendrik. Dat ben ik, myn Vader! Dornton. Gy weet nu myn befluit. Van nu af aan laat; ik u am uw noodlot over. Kom met my , Sulky • (Hy wil gaan.) Hendrik. Ach, ik heb alles verdiend, uwe uiterfte geftrengheid, myn Vader! Nu, bezweer ik u, draag uw toorn toch niet met u mede; fchud de gantfche maat van denzelven over my uit; maarwensch my ten miniten een goeden nacht! Dornton. U? Hendrik. Mynheer Sulky, deeze edele waardige grysaart, dien ik zo dikwerf zoveel verdriet veroorzaakte, zal het my gewis wenfchen. En gy zyt myn Vader, en wil het niet? Goeden nacht, Heer Sulky! Sulky. Goeden nacht! Dornton. (legen Sulky.) Waar toe dat guichelfpel? Kom maar voort! Hendrik. Werp my alle myne dwaasheden op het bitterfte voor, onterf my, ftryk mynen naam uit uwe firma, en zeg flegts: Goeden nacht, Hendrik! Hen-  ■Jeucdi ge L o s h E i E. 39 Dornton. Da: wil ik niet doen, dat zal ikniet doen. Neen! H ü n d r i k. Armoede en verachting is myn verdiende loon; ik zal het met geduld verdraagen, onthoud my flegts uwen haat. Een goeden nacht, myn Vader! Dornton. Neen, nqen, neen! Waak ze met alle de ov.rige nachten door, en boetze in kommeren ellende! (Hy gaat met Sulky en Smith heen.) Hendrik. Dit zegt, zó denkt myn Vader?... O, dan is het uitgemaakt, dan ben ik in de daad een fchurk ! Dornton (komt te rug.) Goeden nacht, Hendrik! Ik wil u niet vloeken, jongen; (Hy gaat fcLielyk heen.) Hendrik. Goeden nacht, befte onder alle Vaders! God zegene u! Ach , dat was nog troost , gerustfteltjng! 't Is waar, zeer waar, ik ben een booswicht , een deugniet ! Maar nog ben ik niet gantsch verlooren ik heb nog gevoel voor berouw, voor deugd ik heb nog een Vaderl C 4 TWEE-  4» Dornton, of de TWEEDE BEDKYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van Mevrouw Warren. Mistriss Ludger, J e n n y , vervolgens Sof h ia. Jenny. Ik kan niet, vrouw Ludger , hoe gaarne ik ook wilde. Mist. Ludgee. Noem maar myn naam.. .. Jenny. Ik durf waarachtig niet. Mevrouw Warren heeft eens vooral verboden , geene armen, wie zy ook zyn mogen , by haar aantedienen. Daar komt juffrouw Sophia, haare dochter, als die het waagen wil.... So p h i a , (komt fpringende binnen?) Ha , ha , ha ! Zyt gy hier, lieve Jenny? Ha, ha, ha! Zo even kom ik van myne moeder; dié heeft weder een gantfche Aflemblee van modekraamlters rondom zich. Jen«  Jeugdige Losheid. 4i Jenny. Dat is natiuirlyk. De rouw over haar za- ligen Heer man is nu afgelegd; men moet weder een nieuwen Haat formeeren. S o r b 1 1. Ja, maar zo fchielyk? Het zyn naauwlyks vier maanden. . . . J F n n y. O, vier maanden , dat is voor ons, die weder hartelyk naar een huwelyk verlangen, een halve eeuwigheid. S o p ii 1 a. Nu , dat moest grootmoeder eens hooren! —— Ik fchik my ook gaarne op , fchoon ik er toch zo veel niet mede op hebbe' als myne moederMaar die wil alleen fchitteren, en behandelt my als een klein kind, daar ik evenwel toekomenden nie.iwenjaarsdag al zestien jaaren oud worde. Ik moet altyd gekleed gaan als zo een besje, en zy fchikt zich alle dagen op als een jong meisje. Jenny. Nu daar zal zy haar reden toe hebben. Zy zegt dat uw Grootmoeder in Glocbefter u bedorven heeft,en daarom heeft zy u hier laaten komen om u een beter opvoeding te geeven. S o p h i a. ^ Ja> in den beginne liet zich dat nog wel aanzien. . Toen moest de keurslyfmaaker myn lichaam famenfnoeren dat ik half verflikte , de C s fchoen-  42 Dornton, o? de fchoenmaaker moest myne voeten verlammen; de kapper myn hairen verbranden ,■ de Juwelier myne ooren doorfteeken , en de Dentist myne tanden, vylen ; maar nu is het blaadje geheel omgekeerd. J e n n y. Ja dat was in den beginne ook nodig , want gy zaagt er uit als een boerenmeisje Nu is. er de ruuwe bolfter af. . . S o p h i a , (Mifir. Ludger ziende.) St! Niet te luid! wy zyn niet alleen. Jenny. Hoe, zyt gy nog niet weg? S o p fi i a. Foei Jenny, men moet dj lieden zo geen ai" jagt geeven. De vrouw fchynt 'er my zo droevig uittezien, wat of haar toch deeren mag? Jenny.' O, niets, zy klaagt over arremoede. S o p h s a. O. dan kunnen wy haar terfTond raad verfchaffen. Daar, geef haar die gulden! f Jenny. Dat zal haar ook wat helpen! S o p H I A Ach! ik gaf gaarne meer , maar ik heb gifteren al myn geld uitgegeeven, kogt een Parkietje en een  Jeugdige Losheid» 43 ten paar allerlieffte Kanarievogeltjes zyt gy dan in de daad zo arm vrouw ? Mist. Ludger. Zear arm! S o p h 1 a. Wie zyt gy dan, als ik het vraagen mag ? Mist. Ludgek. Myn naam is Ludger. Myn man diende over twintig jaaren by Mynheer uw vader, die ook beloofde voor hem te zorgen; maar die goede Heer £lierf te vroeg. S o r h 1 a. Wel nu, dan is er myn moeder nog.. . . Jenny. Die geeft niets! Mist. Ludger. Wy zyn nu helaas genoodzaakt, om met een gebroken hart om een almoes te vraagen. S o p h I A. Die arme menfehen ! o , wacht nog een wei. nig, nog maar eenige ogenblikken, als ik u bidden mag! Ik kom terftond weder by u. TWEEDE TOONEEL. Sulky, Jenny, Mistriss Ludger. Sulky. Dient gy by Mevrouw Warren? Sul*.  44 Dornton, of de Jenny» Men noemt my Uwed., Mynheer! S u l k y. Gy zyt toch maar een myd! Jenny' De kamerjuffer, beleefde Heer, myn naam is Misf Jenny Kakel. Sulky, Wel nu, vvel nu, dat is goed, waar is uw Mevrouw,? Jenny. Boven op haar kamer. Sulky. Loop dan heen, en roep haar -— toe fc'u'elyk wat! Jenny. Zy heeft bezigheden. Sulky. Zy moet hier komen , zeg ik , ik moet haar fpreekeu > Nu, wat zal 'er van worden? Jenny. Wie zyt gy dan , en wat wilt gy van haar hebben? Sulky. Breek daar je hoofd niet mede. Toe voort maar! Jen-  Jeugdige Losheid. 45 Jenny. Nu, nu! (by zig zeiven.) Dat is een rechte , oude grimmige knorrepot! (Zy gaal heen.) DERDE TOONEEL. S op h 1 a , Mi stbiss Ludger j Sulky. S o p h 1 a. Hier, lieve Vrouw, neem dit.... (haar een beurs geevende.~) Mist. Ludgek. Hoe? zulk eene aanzienlyke fomme! S u l k y. Ho , vrouw Ludger! waart gy daar! Hoe gaat het met uw waardigen man? Mist. Ludger. Die ligt reeds, zedert drie maanden, ziek, zonder oppasfing , zonder onderfteuning , zonder vrienden ; reeds zederd gisteren hebben wy geen beete broods in huis. Sulky. Hoe is dat mogelyk ? Mevrouw Warren. . . . Mist. Ludger. Wil niets van ons hooren. Sulky. Zo, hm! M. Lud-  46" Dornton, of dé Mist. Ludger. Zyne veeljaarige getrouwe dienden , ouderdom, eerlykheid, de bitterde armoede maaken geen den mLften indruk op haar. Sulky. Niet? Hm! Mist. Ludger.' Heden dreef my de dringende nood nog eens: herwaards .... Gy, Mynheer, zyt, zo ik hoor, de Executeur van een teftament van onzen zaligen Heer.. .. Sulky. Als er een beftaat, waarfchynlyk ja. Mist. Ludger. Gy kunt ons mooglyk, door uwen voorfpraak , int den nood helpen. Sulky. Mogelyk! — honger lyden zult gy niet, daar fta ik u borg voor. S o ? H I A. Goede, lieve man , God zegene u! » Hier vrouw, neem dit aan, totdat gy verder geholpen wordt. Mist Ludger. Ach, lieve Juffrouw! zo veel goedheid.. .. S o P H ï A Geen dankzegging! Ga nu maar, ga nu maar heen!  Jeugdige Losheid. 4/ heen. ...! (zich omkeerende en haare traanen afdroogende.) Mist. Ludger. Als het u dan zo belieft.. .. Sulky. Waartoe al die complimenten? Het goede kind geeft het u immers van harte , en gy hebt het broodnodig ; neem het dus maar aan. Ik' kom nog heden... . Mist. Ludger. Ach God! hoe zal ik. ... S u l k y. Dat u.... Mist. Ludger. Vertoorn u niet , Mynheer , ik gehoorzaam. Myne traanen mogen u danken, met woorden ben ik niet in (laat zulks te doen. KZy gaatheen.) Sulky, (tegen Sohpia.) Wie zyt gy, mededogend meisje? S o p h I' ii Ik ? (vrolyk ik ben de kleindochter van myn lieve grootmoeder. Sulky. Mogelyk de dochter van Mevrouw Warren? Sof h ia, . zeer koel. Die ben ik. (weder zeer levendig) Myn naam is Sophia Freelave.... VIER-  48 Dornton, ofbe VIERDE TOONEEL. Jen nv, Sop hia, Sulky. Sulky. Wel nu, komt zy haast ? Jenny, [tegen Sophia) Het is zeer mooy , juffrouw ; allerliefst , dat moet ik zeggen; zo de geldbeurs van uwe moeder weg te moffelen , en daarmede ftilletjes heen te lluipen.' S o p ii i a. Dat is niet waar , meisje. Ik ben , als naar gewoonte, uit de kamer gegaan. Myne moeder had het zo druk met het marchanderen van al die prullekraam , en ik dacht het geld beter te kunnen gebruiken, en Gods loon daar mede te verdienen.' Jenny. Zonder haar bewilliging? Sophia. Ik wist vooraf, dat ik met haar bewilliging niet zo goed flaageu zou. Jenny. Daar komt zy zelve; nu moogt gy sien, hoe gy het verantwoordt! VYF.  Jeugdige Losheid. 49 VYFDE TOONEEL. Mevrouw Warren, (in een fmaaklooze deshabille ,) Mistriss Weizel, Mistriss Tefanny. Milfink. (Bediende»! en Winkelmeisjes met allerlei waaren,~) De voorigen, Mevr. Warren. Het blyft dus by de affpraak, lieve Heer Milfink , dat ik de Cbapeau a la Prusfe morgen 't huis kryge? Milfink. Gy kunt 'er ftaat op maaken, Mevrouw. Mevr. W arren. En dat 'er toch een kiefche fmaak met de vederen gè'obferveerd wordt! Milfink. Zo veel als mogelyk is, Mevrouw. Mevr. Wa r r e n. Engy, Juffrouw Tefanny, brengt my morgen, precies om nagen uuren, myn Pierrot a la Ctfblenzï Mistr. Tefanny. Zonder mankement, Mevrouw. Sulky. Een woordje, Mevrouw... IV. Deel. D M. War-  doiktok, oi de Mevr. Warren. Ei ftoor my niet! waar was ik daar ook ? Ja . en myn Cafacco a la Husjar , en toch vooral myn Bavotoife a la Duchesfe! Mistr. Tefanny. Alles, zo als gy het beveelt. Mevr. Warren. En gy, Juffrouw Weizei, dat kleed met de kanten -garneerzels met al zyn toebehooren , en de hermelynen halskraag, de veêren mof, en de kamfchatka pels. Miste. Weizel. Alles van het beste affortiment, Mevrouw! Mevr. Warren. En en — en — Nu , het is wel. Zo my nog iets mogt invallen , zal ik het u wel laaten weeten< Ik wil u nu niet langer ophouden, gy hebt uwen tyd noodig. Morgen precies om negen uuren zie ik u weder. De Modekraamsters. Met den klokflag, Mevrouw. (Zy gaan met haar bedienden heen) ZES-  Jeugdige Losheid. 51 ZESDE TOONEEL. Mevr. Warren, Sopiiia, Jenny, Sulky. Mevr. Warren {werpt zich in een ftoeL~) Ach, ik ben geheel af! Wel bh , Mynheer Sulky , wat was 'er van uwen dienst? Sulky. Ik wenschte wel. . .. Mevr. Warren, (tegen Sophia.) Maar zegmy toch eens kind, wat gy in'shemels naam met myn beurs gedaan hebt? Sophia. Ik hebze weggefchonken, Mamaatje! Mevr. Warren. Weggefchonken ? Sophia. Ja, Mamaatje. Mevr. Warren. Myn gantfche beurs weggefchonken ? En dat aan wien dan, Popje? Sophia. Aan eene arme, doodarme vrouw , wier man ziek te bed ligt , en die zedert gilleren geen bete broods over zyne lippen gehad heeft. Mevr. Warren. De hemel bewaare ons! die gantfche beurs — aan D 2 zult  5a Dornton, of de zulk bedelvolk? Heb ik het niet altyd gezegd? Uw grootemama heeft u in den grond bedorven. Sulky. Njet geheel en al , Mevrouw ,■ de voltooijing heeft zy aan u overgelaaten. Mevr. Warren. Zulk eene affchuuwlyke verfpilling! Waar wil dat heen? Wel nu, Myn Heer Sulky! — Waarmede kan ik u dienen? Sulky. Met uw gehoor, Mevrouw! Mevr. Warrem. Gy zyt een verfchriklyk lastig man. Ik heb nu aan duizend gewigtige zaaken te denken , en gy ftoort my altyd met uwe ennujante gefprekken! Zo iets fatigeert horribel myn zenuwgeftel, en brengt my geheel buiten myn aife ! Nu in 't kort, met een enkel woord — Wat wilt gy , Mynheer? Sulky. Gerechtigheid. Mevr. Warren. Gerechtigheid? Lieve hemel, het is als of ik met een commisfie belast was; wat wilt gy daarmede zeggen ? fpreek! Sulky. Mynheer Milford, de zoon van uw man zaliger.., Mevr. Wa r r e n. Wel nu , wat zou die ? Gy zyt het verveelendfte mensch van de waereld; gy derangeert alle my-  Jeugdige Losheid.' 53 myne iieên; het is als of ik niets bedaard denken kan, zoras gy by my zyt. Sulky. Gy beloofde my gehoor, Mevrouwt Mevr. Warren. Ja , maar geen misbruik er van , voor zulke ennujante voorwerpen... S o p h i a. Maar lieve Mamaatje; myn arme broeder.. .. Mevr. Warren. Uw broeder, kind? Alles vruchten van dieboerfche opvoeding ! Hoe dikmaals heb ik u reeds gezegd, dat een mensch, als Milford, uw broeder niet zyn kan! Sophia. Waarom toch niet, Mamaatje? Mevr. Warren. Omdat ach , dat ik dat gehaatte woord weder moet uitfpreeken! omdat hy een bastaard is ■■ we! te verdaan van myn beminnenswaardigen zaligen man! Sophia. Ik verltawel niet, wat dat woord beduidt, maar hy is toch in alle gevallen myn broeder! Hy bevindt zich in nood en heeft onderfteuning nodig. Sulky. Hm! D 3 M. War-  54. • Dornton, of de Mevr. War ren. Trek uw neus op, zo veel gy wilt, ik weet wat my te doen ftaat. Sulky. Weet gy dat ? Mevr. Warren. Gy zult toch niet begeeren, dat ik de rykdommen van myn lieven man zaliger met zyn natuurIyken liederlyken zoon en zyn fpeelgasten en lichtmisfen deelen zal ? Sulky. Myn wil zou hier ook weinig baaten ,• maar als ikmy niet vergisfe, deelt gy toch die gaarne met zeker ander medelid van dit loflyk gezelfchap? Mevr. Warren. Gy droomt. . . . Sulky. Met een fchoon , welgemaakt mensch, dien gy bemint, en met hart en ziel uw lieven man zaliger zoekt te fubjlitiieeren. . . Mevr. W a r r en. En die is.... Sulky. De jonge Dornton. Mevr. Warrem (by zich zelve.") Hy treft my iu myn ziel. Sop h i a. Dat is laster, Mynheer Sulky. Daartoe is mama veel te bedaard en te verftandig. Se-  Jeugdige Losheid. 55 Mevr. Warren. Ik bid u, popje ; wees niet zo voorbaarig! Sophia. Maar lieve Mamaatje, dat zou immers ten hoogften belachlyk en onnatuurlyk zyn ! Denk zelf maar eens: Mynheer Dornton is nog geen vier- en twintig jaaren oud, engy zyt byna aan de. . . . Mevr. Warren. Scheer u naar uw kamer, Snapfter! Sophia. Byna aan de vyftig. Denk eens. . . . Mevr. Warren. Wilt gy wel zwygen; wat weet gy van myne jaaren en wat bekreunt zich de Heer Dornton daaraan ? Neem een boek in de hand; dat zal u nuttiger zyn , dan van zulke malle dingen te praaten. Sophia. (tegen Sulky.) Hoort gy nu wel ? Daar bekent mama zelve dat het malle praat is. Zulk een aartig jong mensen, en zulk eene verttandige, bedaarde mama, die zyue moederwel weezen konde —— Het is toch ongehoord , wat de booze menfehen menigmaal al babbelen ! Die arme Mama 1 Haar zo in de opfpraak te brengen het is ongehoord. (zy huppelt heen.) S u L ic v. Heeft het gewerkt, Mevrouw? D 4 M. War-  56" Dornton, of de Mevr. Warren. Wat meent gy met uw gewerkt ? Wat zou die Kinderenpraat op my werken ? Beterfchap, Mevrouw! Merkt gy dan niet, dat dit kind uw medevrysier isl Mevr. Warren. Dat kleine nietsbeduidende ding mvn me- devryster? Ha , ha , ha ! Doch het wordt tyd, dit gekke gefprek aftebreeken Apropos, Mynheer! ik heb u iets voorteflaan. ... Sulky. Als het maar geen Liefdes verklaaring is ; want fee™ z Verzoeken ' in alle £evaI1en geëxcu- Mevr Warren. ^Een Liefdes verklaaring aan u Ha , ha, Sulky. Dat was zeer mogelyk. Gy verlieft byna op *"es, wat u voorkomt, op jong en oud, als het maar een manlyk voorkomen heeft op den eenogige zeeheld Oakly, en den kreupelen Ma]o. r Blink, op den Wildfang Dornton, en den gekskap Goldfink; ware het dan wonder Mevr Warren Ik moet my dan wel wachten , om aan u geen blaautje te loopen? Ha, ha, ha! Doch apropos, daar wy nu juist van liefde praaten ajs gy den Jongen Heer Dornton mogt fpreeken, verzoek ik  Jeugdige Losheid. 57 Ik u hem uit myn naam van myne achting te verzekeren en tevens te zeggen , dat ik heden den gantfchen dag voor hem te huis zal zyn ■ Hoort gy wel V llegts voor hem alleen ; doch voor geen eenogige Oaklys of kreupele Blinks, en nog veel minder voor zulk een uitgedroogd karikatuur van een Sulky ! Ha , ha, hal (aj gaat heen.) Sulky. Men kan met dat zotte vrouwmensen geen verftandig woord fpreeken. Ik zal een anderen weg moeten in liaan. (Hy keert zig om, en loopt te- gen Jenny, die haar Mevrouw volgen wil.) Uit den weg, jou heks! (hy gaat heen.) Jenny. Wel nu zou men zeggen ! Is de weg niet bre»d genoeg , oude beer ? Ha , daar komt een aangenaamer gezicht aan ; de knecht van Mynheer Dornton. ZEVENDE TOONEEL. Robeet, Jenny, vervolgens Hendrik Dornton. Jenny. Welnu, Monfieur Robert, wat brengt gy voor goeds ? R O 3 E R T Ik zoek Mynheer. D 5 Jen.  5? DoEnros, or n Jenny. Hy is hier nog niet. R o b e r t. Hy moet evenwel terftond komen. —— Ik zal hem hier opwachten. Jenny. Wat hebt ge daar voor een pakje ? R o b e r t. Minnebrieven. Jenny. Aan uw Heer? R o b e r t. Ja maar al van een zeer fingulieren inhoud. Ha, daar komt hy zelf reeds. Hendrik, (komt.) Goeden morgen, Jenny! Jenny. Uwe gehoorzaamde dienaresfe, Mynheer Dornton. H. e n d r i k. ]s Mevrouw Warren reeds op? Jenny. O, reeds zedert een uur. Doch niet dan na het afloopen van het toilet, voor een jong Heer, als gy zyt, te fpreeken. Doch wilt gy wat vertoeven, dan zal ik wel hier iemand doen komen , wier te-  Jeugdige Losheid. 59 tegenwoordigheid u niet minder aangenaam zyn zal. Hendrik. Goed, goed! Ik verftaa u. Gy zyt een charmant meisje. Jenny, (gaat heen.) Hendrik. (Robert ziende) Wel nu, wat doet gy hier? Robert. Ik wachtte hier op u , Mynheer, om u deeze kleinigheden ter hand te ftellen. (hem het paket overhandigende.) Hendrik, (het openende) Wat duivel, dat zyn altemaal rekeningen. Robert, Ja , myn Heer , van modekraamers , handwarkers, paardekoopers. . . Hendrik. Wie zendt u daarmede hier ? Robert. De boekhouder Smith. Hendrik. Byna een half riem papier ...! Robert. Dat zal niet veel fcheelen. Hendrik. Wanneer zyn die gebragt? Rob*  6o Dornton, of de R o b e e t. Eenigen gisteren, doch de meesten heden morgen vroeg. Hendrik Dat zyn de gevolgen van die verdoemde annonce in de courant. Slegte geruchten verbreiden zich altyd fchielyk, en de crediteurs zitten 'er mee hunne fchuldvorderingen achter als de duivel achter eene ziel. Uw Hoogwelgebooren gelieve aan toonder ... Op last van Uw Ed. Hoogwelgeboren geleverd. . . . Nota van alle de galanteriën en kostbaarheden, daar Uw Ed. Hoogwelgebooren in laatsleden auctie..." Daar hebt gy de party , brengt ze aan alle die complimentenmakers terug , en zeg hen , dat zy gefamenlyk morgen om elf uuren precies in perfoon hier moeten zyn. Heeft de Koufenkooper Johnfon zyne rekening niet gezonden ? R o b e r t. Neen, Mynheer! Hendrik. Ga dan'by hem en ontbied hem ook tegen morgen. Die man , is befcheiden en verdient boven alle anderen voldaan te worden. Robert. Het is wel Mynheer. (Hy gaa: heen.) ACHT-  Jeugdige Losheid. 6"i ACHTSTE ÏOONEEL. Sophia, Hendrik. Sophia, (komt vrolyk aanhuppelen.') Nu, daar ben ik. Hendrik, (haar de handen iusfende.") Myne Sophia! Sophia. Ik verheug my van harte , u te zien , lieve Mynheer Dornton: Weet gy wel, dat ik de aria, die gy my onlangs leende, reeds van buiten ken. Hendrik. En weet gy wel, dat gy de beminlykfte leerlinge zyt, die ik ooit les gegeeven heb i Sophia. Och, gy zyt een vleijer. Ik ben maar een gewoon meisje , en bovendien doodeenvoudig. Niet dan met veel moeite kan ik iets begrypen. Hendrik. Gy zyt de bevalligheid en befcheidenheid zelve S o r h i a. Myne moeder verraschte my gisteren , toen ik de aria zong 5 de wys beviel haar wel , maar zy knorde over den text, omdat die van liefde handelde. Hendrik. En waarom behaagde die haar niet? So  6"i Doen ton, of de Sophia. Hm , ik geloof dat zy op haar gantfche geflacht jaloersch is. Zy wil alleen beminnen en bemind worden. Hendrik. Ik geloof het ook. Maar, om nu weder op u zelve te komen, zeg my , bekoorlyke Sophia.... maar gy moet niet boos worden! Sophia. Ach ik word nooit boos , en althans niet op u: myn grootmoeder zeide my altyd, dat ik het goedhartigfte meisje van de waereld was. Gy hebt dus niet te vreezen , fpreek maar voor de vuist weg! Hendrik. De aria, die gy gisteren zong, handelt van liefde. — Maar weet gy wel, wat liefde is? Sophia. Liefde ? Ja, als ik het al wist, zou ik het echter niet durven zeggen. H e n d r i k. Waarom niet? Liefde is immers niets kwaads'? Sophia. Liefde op zich zelve wel niet! Maar de liefde te kennen en te ondervinden is twederlei, en myn liefde aan iemand te fchenken, is my volfirekt verboden. HÉN-  Jeugdige Losheid. r>3 Hendrik. Waarom? Sophia. Omdat — omdat ik aanltaanden Nieuwjaarsdag eerst zestien jaaren oud worde, eu myne grootmoeder zeide, men moest eerst volle twintig jaa. ren oud zyn om verliefd te worden. Deed mea het eerder, dan was het groote zonde! Hendrik. Maar als men de liefde dan niet wederftaan kan.... ? Sophia. O, dat kan en moet ik wel doen, om geen kwaad te doen. Hendrik, (by zig zeiyen.') Beminnenswaardige onfchuld! Sophia. En ik dacht ook niet, dat iemand op my verliefd was. Want vyf weeken geleden was het myn verjaardag , en ik heb wel gehoord , dat als een Heer op een meisje verliefd is , hy altyd op deezeu dag een gefchenk zendt. Dat zegt men, is een zeker teeken. Hendrik. Nu, zulk een gefchenk kan ook nog wel komen. So-  64. Dornton, of de Sophia. Dat is mogelyk. Maar ik durf het niet aanneeraen , want ik ben nog geen een en twintig jaaren oud. H e n d r i k. Gy moogt het ook wel in uw zestiende doen, zonder u te bezondigen. Sop h i a. Ja, als dat waar was! maar dan moest ik ook den man, die my op deeze wyze zyne liefde verklaarde weder beminnen , en dan moest hy ook met ons huwlyk zolang wachten , tot dat ik de volle een en twintig jaaren oud was; Eerder liet ik my met niets in. H e n o r i k , (droevig.) Niet eerder? Sophia, (half weenende.') Ik durf immers niet! Hendrik. Ach, gy kunt, als gy maar wilt, Sophia. Gy moet my om alles in de waereld daartoe niet overreeden , lieve Heer Dornton. Anders moest ik u voor een van die flegte mannen houden , waarvoor myn grootmoeder my zo dikwerf gewaarfchuwd heeft. Zy zeide, dat 'er zekere mannen waren, die wel liefde veinzen, maar nooit in de daad beminnen., en de vrouwen altyd zochten te  Jeugdige Losheid. c$ te overreeden, dat zy het eerlyk meenden. Deezen waren onze grootfte vyanden en zochten ons flegts te bedriegen. Hendrik. Soph'a , kunt gy wel gelooven , dat ik znlk een man ben ? Sophia. Neen! Gy zeker niet, daar zou ik wel op willen zweeren. Hl; k dr ik, (bj zig zeiven,) Ha, vervloekt zy hy, die deeze hemelfche onfchuld zou willen bedriegen. NEGENDE TOONEEL. Goldfink, Thomas, de voorigen, G o l n f i n ft. (van buiten.) Ha! Holla hei! is 'er niemand? H e n d r r k. Ach , die malle zotskap van een paardengek, Goldfink en dat nu juist op zulk een on¬ gelegen tyd! Sophia. Ik mag hem niet zien die leelyke kaerel! (zuchtend) Adieu, lieve Dornton , gy komt toch heden weder ? Hendrik. Buiten twyfel, IV. Deel. e Sa-  66 Dornton, of de Sophia. O , ik mag u zo gaarne lyden. Dat durf ik immers wel zeggen, zonder my te bezondigen ? ■ Niet waar? Hendrik. Lief, Engelachtig meisje! (Haar handgrypende en die met drift kusfende.) Sophia. Laat los, ik moet nu gaan. Tot wederzien»! , maar gewis nog heden! (Zy gaat door een zydeur heen.) H e n d r i Ké Ongetwyfeld ! Goldfink. (nog van buiten?) Boven of hier, jongen? Thomas, (van buiten.) Dat kan ik niet zeggen, Mynheer. Goldfink, komt in een rok met hooge kraagen , een ondervest met lange panden, een boks/ederen broek, die zyne kuiten bedekt, korte ftevels, lange fpooren, de hairen puntig geknipt en tot op zyne Jchouders hangende, en een lange zweep. Ha, dappere en erentveste Jonkerknaap Hendrik, was jy ook*hier? Hendrik. / Gelyk gy ziet —— Gy komt zeer ongelegen Gold-  Jeugdige Losheid. 6? Go l d f 1 n k. Ongelegen ! Dat fpyt my. Hoor eens hier, hoe beval ik u, — zo in dit pakje? (Hy draait gig langzaam om.~) Hendrik. Waarachtig, posfierlyk genoeg. Ha , ha, hai Goldfink. Het is naar de nieuwfte mode» H e n d h i k. Wel zo; het ftaat onvergelykelyk. Goldfink. He! Waar is toch ons weeuwtje? Hendrik. Ik denk aan haar toilet. Binnen twee of drie minuuten zal zy, hoop ik, wel zichtbaar zyn. Goldfink Ik houd je hondérd guinjes tegen één Ik tuig en zadel een ftreng van twintig paarden in minder tyd dan dat wyf nodig heeft om haar hoofd te klouwen, haar maaneu te vlechten, haar te roskammen en te kaarden, en de dekkleeden om haar lyf te fnoeren! Hendrik. Dat kan wel zyn. Goldfink. Maar zeg my eens in ernst Broertje wat dunkt u nu zo wel van uwen ouden vriend Gold£ 2 fink  6% "dohnton, O F d e Goldfink? — zo van zyn extremiteiten, zyn tuig „ in 't kort zo van't geheel....? Hendrik. Gy wordt met ieder dag eleganter en vetterHa, ha, hal Goldfink. Niet waar ? Hendrik. Gy zult u wel haast op de kermis kunnen laaten kyken. Goldfi nk. (op zyn buik flaande.) Een recht fchoone, dikke vette kaerel! Maar, zeg my eens, broertje , ben ik niet een waare genie ? Hendrik. Een origineel aller origineelen. Gy zyt wel een goede honderd pond wichtiger fchepzel dan uw vader. Goldfink. Myn vader, dat was een prul! Hendrik. Nu , nu! Goldfink. Hy was een banketbakker, woog nog geen tweehonderd pond, hield flegts een elendig knolletje» maar ik ben een Gentil homme , en ryd met een fpan van vieren. Hen-  Jeugdige Losheid. 69 Hendrik. Dat is zeker. Gy hebt het gewicht en hy had het verftand. Gy zyt een Gentühomme en ryd met een fpan van vieren; hy hield 'er één paard op na, en was een nuttig burger. Goldfink. Nuttig? Wat wil dat zeggen? Hendrik. Ha, ha, ha' Een fonderlinge vraag! Goldfink. By myn ziel; ik wed tien guinjes tegen één, dat gy het zelf niet weet. Hendrik. Weeten en zyn is tweederlei! Nuttig zyn, heet het welzyn van zyne medemenfchen te bevor. deren. Goldfink. Wel nu, dat doe ik o -k met lyf en ziel , in Londen , en Neumarket en op alle Paardenmarkten. Ik verryk de herbergen met myn gelag en verteering, de paardekopers met myn in- en verkoop, de hoeffraids door het beflag, den landman door de mefting; Zadelmaakers, Rytuigfchilders, Koornkoopers — in 't kort, alles, wat in en rondom . Londen is. Hendrik. Gy hebt gelyk ! Doch weet gy wel , wat de waereld zegt? E 3 GoLr  ft D o r N t O N, OF DE Goldfink. Ik hoop niets dan alles goeds. Hendrik. Juist net omgekeerd. Zy zegt, dat gy in handen van de herbergiers, harddraavers, zwendelaars en beurfenfnyders gevallen zyt, die u braaf honig om den mond fmeeren uby ieder gelegenheid van de huig ligten, en u van tyd tot tyd zo fchoon zullen uitplukken , dat gy eindelyk met uw dikke buik als de armfte en domfte beurfefnyder in Neumarket zult omzwerven. Goldfink. Ik verdoem de waereld en haar oordeel! Hendrik. Met my is het geen hair beter! Ik ben na helaas het hoofdvoorwerp van de geiprekken, die in alle herbergen en koffiehuizen over den hekel gehaald word. Goldfink. Gy? En dat waarom? II e n d r i k. Om myne dwaasheden. ■■ Myn crediet houdt op. GOLDFTNK. 'T kan zyn,- maar ik houd u zeven tegen vyf* myn twee bruine merries tegen uwe groote zwarte henglten , myn crediet was reeds lang aan 't dalen, en echter..... HïN-  Jeugdige Losheid. 71 Hendrik. Spaar die moeite, Charles! Ik wed niet. Goldfink. Gy zyt, by myne ziel, een fchrandere kaerel; want onder ons «-i— had ik geen uitzicht op dit weeuwtje hier in huis , dan raakte de dikké vette Goldfink , zonder genade of barmhartig, heid , in de cachot, of moest de poort uit. Hendrik. Gy hebt dus nog een resfource ? Goldfink. En al tamelyk zeker! Het kameniertje ftaat 'er my borg voor tegen een piasinie van honderd pond, te betaalen. na de bruiloft. Daar komt zy aan; brengt zekerlyk audwoord. TIENDE TOONEEL. Jenny. Hendrik Dornton, Goldfink. Jenny. Myne Heeren! (met een wenk) Myn Mevrouw is, voor dat haar tpilet is afgeloopen, voor niemand te huis. Goldfink. Voor my ook niet ? Jenny. Voor u ook niet. (zachtjes tegen Goldfink) Kom E 4 ftrak»  72 Dornton, of de ftraks maar alleen wederom; het heeft zyn re» den. (zy gaat keen\ Goldfink. Tral de ral de ra ! Dan ga ik intusfchen met Harriot in myn nieuwe Phaëton eens een tourtje doen. Maar zie ik daar Milford niet? ELFDE TOONEEL. Milford, Hendrik Dornton, Goldfink. Goldfink. Ho kameraad; wat hebt gy voor goeds ? Gy hebt zo veel drift! Milford. Goed , dat ik u vinde, Hendrik; het is hoog tyd, Hendrik. Waartoe ? Milford. Gy had het fchoon vergeeten. In Dudleys koffiehuis ! Zy zullen denkelyk reeds begonnen hebben. Het is heden weddingfchap boven weddingschap , zo hoog wy maar willen. Goldfink. Heerlyk , heerlyk! Wat is er dan te doen 1 Waarop toch ?  Jeugdige Losheid. 73 Milford. De groote party tusfchen Okonell en den Oversten Lyods ; daarna tusfchen den beroemden -Franschman en den Marqueur William ; op ieder hand vyfhonderd guinjes. Goldfink. Ach, op de Biljard! Milford. Op achtenveertig uit; de Franschman geeft vyftien en een uitflag voor. Goldfink. Honderd pond op Williams hand! Milford. Top! Goldfink. Top ! Top! Hendrik. Die vveddingfchap kan niet gelden; het onderfcheid is vyf tegen vier. Goldfink. Voorden Franschman? Hendrik. Ja! Goldfink. Ik neem het aan. Vyfhonderd tegen vierhonderd. E 5 Hen-  74 Dornton, of de Hendrik. Top! Goldfink. Top! Top! Hendrik, (By zich zelven.) Waar blyft nu uw voorneemen ? (overluid) Halt! Ik zeg het af; Ik vergat, dat ik het verzegd heb weder te wedden. Milford Gy? ha, ha , ha' Ik wed om honderd , dat gy het toch doet. Hendrik. Top! Milford. Top! Top! Ha, ha, ha! Hendrik. H»aar ■ Neen, ik kan niet. Milford. Gy gaat toch mede? Hendrik. Neen! Milford. Gy zult zeker wel! Alles is daar by een om den Franschman te zien; hy moet de beroeindfle fpeeler van de waereld zyn ; men vergelykt hem met den eertyds zo beroemden Cato. Hen-  Jeugdige Losheid. 75 Hendrik, (gémelyk.) Ja, jai De Romeinen waren groote meesters; maar in het kaarsipel meen ik wel te weeten. Goldfink. De Ronuinen ? wat zyn dat voor lieden ? M 1 l f o e d. Ha, ha, ha! Menfchen, dikke Goldfink! Wel nu Hendrik? Hendrik. Neen, waarlyk, ik kan niet, ik durfniet. Milford. Zo iets ziet gy nooit van uw leven weder. Hendrik. Het is mogelyk. Milford. Zy zyn denkelyk reeds begonnen. Goldfink. Wel te duivel; daar is geen tyd te verliezen! ik loop voor uit komt, komt! (Hy loopt fchielyk heen.) M i l f o r b. Het zal u waarachtig berouwen. Hendrik. Dat zy zo! Milford. Nu , als gy niet wilt, dwingen kan ik uzekerlyk met. (Hy gaat heen.) Hen-  ?£> Dornton, of de Hendrik. Ik wil wel zo ver met u gaan ; maar niet in huis! Milford. ■ Om honderd pond! gy gaat mede! H e n d r i r. O, om duizend; ik ga'er niet. Milford. 1 Neen , flegts om honderd, dat gy gaat! Hendrik. Neen, ik ga niet! Milford. Neemt gy de honderd aan? Hendrik. Milford. Top! Hendrik. Top , Topl (JHy gaat nevens Milford heen). TWAALFDE TOONEEL. Een groote zaal in een Koffiehuis, met verfchei' den deuren; op den achtergrond een wyde opening tot de binnenfle vertrekken. Men ziet door dezelven gasten en fpeelers, deels aan tafelen zittende te drinken , deels couranten kezende , deels allerlei  J £ ü g i) i o i Losheid. 77 lei /pellen fpeelende , Marqueufs die af. en aangaan om de gasten te bedienen. Nieuw aankomende Gasten. Een Marqueur, een Gerechvsn 1 e .v a a r , zyne Medehelper, (kort daarop komt) Smith. Een Marqueur, (tegen een van de gasten.) Ik wed tien guinjes tegen zeven, dat de Franschman verliest! Gast. Ik wed niet. Marqueur. Zo als u belieft. Ik zal myn man wel vinden. QHy gaat naar het ac tereinde van de kamer) Smith, (komt uit de binnenkamer. Tegen den Gerechtsdienaar.') Hy is daar niet. Gerechtsdienaar. Zyt gy 'er wel van verzekerd, Mynheer Smith ? Smith. De toeloop van volk is te fterk, om hetnaanwkeurig te bepaaleu ; maar ik heb hem, noch zyn vriend, tot nog toe niet vernomen. Gerechtsdienaar. Dan zal hy mogelyk in 't geheel niet komen, Smith.  78 Dornton. of de Smith. Ik begin het te vreezen. Gerechtsdienaar, (zie t zyn procuratie in.) „ George Dornton , contra John Milford —— duizend pond. . . " Dat kan hy gewis niet betsalen! Smith. Gy Iaat u nergens mede in, dan met contant geld of eene zekere borgtocht! Gerechtsdienaar. Dat verftaat zich. DERTIENDE TOONEEL. Goldfink, de voorigen, (kort daarop.) Hendrik Dobnton, John Milford. Goldfink, (tegen een Marqueur die met punch in de kamer komt.) Is de party met den Franschman reeds aange, vangen ? Marqueur. Zo even. Goldfink. Wie verliest? Marqueu», De Franschman. Gold-  Jsugdige Losheid. 70 Goldfink. Wel vervloekt! de duivelhaale den Franschman! (Hy loopt fchielyk binnen in de kamer.) Smith. Dat is een van zyne kameraads ——— Ik begin te hoopen. .. Ei! heb ik het niet gedacht? daar komen zy beiden aan. {tegen den Gerechtsdienaar) Plaats u maar aan deeze zyde, opdat hy ons niet terflond bemerkt. Gerechtsdienaar. Welke is het ? Smith. Die aan de rechter hand. (Men hoort een luid gefchreeuw der fpeelers binnen in de kamer?) Hendrik. Hoort gy dat geraas wel ? De party met den Franschman' is zekerlyk reeds begonnen. Milford. Ha , ha , ha ! Welkom by de biljard , !Heer Dornton! Wie heeft het nu gewonnen? H e n p r ik. Gy» gy! voor den duivel kom maar hier! {By loopt fchielyk binnen in de kamer.) Milford. Ha, ha , ha! Eerst heeft hy het verzegd, ea nu kan hy niet wachten. (Hy ml hem volgen.) Ge-  J5o Dornton, of db Gerechtsdienaar, (hem tegenhoudende?) Een woordje, Mynheer! Milford. Straks! Ik heb haast. Gerechtsdienaar, Gy zult het u getroosten moeten. Milford, Waarom f Gerechtsdienaar, Gy zyt myn gevangene, Milford. Gevangen? Wel verdoemd .• (Hy wil wegkopen-) Gerechtsdienaar , (hem tegenhoudende.) Myn plicht, Mynheer.. .. Milford. Hier is iets, oin het aftekoopen. ... Smith, (hem naderende.) Het kan niet zyn , Mynheer! Milford. Ach, Mynheer Smith, is het een fchuldvorde* ring van Mynheer Dornton? Smith. Ja, Mynheer! Hy dringt op betaaling , omdat gy zyn zoon verleidt. Milford. Wel verdoemd! Smith.  Jeugdige Losheid. gr. Smith. Hy hoorde, dat gy hier zoudt komen M i l t o k d. Ik wenschte, dat hy met doofheid geflagen was. (Tegen een Marqueur) He, Hendrik Dornton moet by my komen. M a e q u e u n. Het is wel, Mynheer.' (Hy gaat binnen in de kamer. Mer. htm een luid gefchreeuw der [peelenden.) Milford, (tegen den Gerechtsdienaar.) Voor den duivel , laat my eerst van de party zyn! Gerechtsdienaar. Het kan niet zyn, Mynheer ! Milford, (tegen een Marqueur, die uit de binnenkamer komt.) He, Marqueur, wie wint? Marqueur. Nu is de Franschman een point voor. Milford. Gaa toch naar Hendrik Dornton; zeg dat hy ter« ftond moet komen. Ik ben hier in verlegenheid. MAEQUEUn. Het is wel, Mynheer. (Hy gaat naar binnen. Men hoort weder een gefihreemv der fpeelers.) IV. Deel. F Mil-  g2 dornton, of de Milford. Blikzem en hagel, dat ik daar niet by kan weezen! (Tegen den Gerechtsdienaar) Ik geef u tie* guinjes flegts voor vyf minuten! Gerechtsdienaar. Het helpt niets, Mynheer, kom maar voort! Milford, (tegen den Marqueur.') Wel nu, zal hy komen ? Marqueur. Hy kan niet, Mynheer. Mi l f o r d , (met de voet ftampende.) Voor den blikzem , hy moet komen! Makqueue. Hy kan volftrekt niet. Hy ftaat in eene hooge weddingfchap. Gerechtsdienaar. Kom , kom voort maar. .. zonder veel com« plimenten. (Men hoort weder een gefchreeuw der fpeelers.) Milford. Alweder ....? QHy wil naar binnen.) Gerechtsdienaar. Niet alzoo! Hier loopt de weg, dien wy heen moeten. Hem terug trekkend ; zyn Medehelpers vatten Milford.) Milford. Uw handen van my af, fchurken! Ik volg vry-  Jeugdige Losheid. 83 vrywillig. (Herhaald gefchreeuw der fpeelers.) Wel duivels, het is om dol te worden. (Hy gaal fckielyk de groote deur uit.) Smith, de Gerechtsdienaar, en zyn Medehelpers, volgen hem. VEERTIENDE TOONEEL. Een kamer in Silkys huis. Silky, (terftond daarop Ja cob.) Silky, (komt uit eene zydekamer, een papier in de hand houdende.) Jacob blyft lang weg ! (Hy doorziet het gefchrift.. Het is zeer juist; met het origineel van het Testament overeenüemmend. Sterft de patroon, waaraan ik geen ogenblik twyfel, dan zyn wy zeker! Ten minde een derdendeel der erfenis moet myn aandeel worden , of ik moest geer» Silky heeten. Jacob, (komt?) Silky. Zo, waart gy daar Jacob? Jacob. Ja, Mynheer! Silky. Hoe ftaat het met hem? Hoe bevindt hy zich? Buiten twyfel, zeer flegt? F* Ja*  84. Dornton, of dë Jacob. Nog flegter dan flegt. Silky. Hoe dat? Jacob. De goede Heer is dood. Silky, (verheugd.) Dood — dood, zegt gy? Jacob. Zo dood als een pier. Zedert heden morgen om vier uuren. Silky. (by zig zeiven.) Gelukkig, gelukkig! alles naar wensch! (over' luid) Maar zyt gy wel zeker, dafchy dood i5? Jacob. Ik heb hem zelf gezien met eigen oogen. Silky. Hebt gy ? Goed, goed, Jacobje! Gy hebt uwe zaaken voortreflyk wel uitgevoerd ? Maar wat zegt de kastelyn in den herberg? Weet hy, wie zyn afgeftorveu gast eigenlyk is? Jacob. Hy weet alleen zyn naam; doch wat hy eigen, lyk voor een beroep gehad heeft, en van welk een ftand hy was, is hem onbekend. Silky. Hy zal het nu nog veel minder te weeten ka- men.  Jeugdige Los beid. 85 men. Gy zyt een bekwaame Jongen, Jacob. Gy ?u!t ook uw fortuin maaken. Jacob. Uw gehoorzaam; dienaar, Mynheer! Silky. De waard weet immers niet, welke betrekking ik tot den overledenen had? Jacob. Niets ter waereld ! Hy weet alleen, dat hy als een reizende Franschman u was aanbevolen. Silky. Dat is alles wat ik wensch. Daar Jacobje, hebt gy een kroon ; maar ftiltezwygen is de boodfchap. Jacob. Voor een kroon! Gy beloofde my immers een guinje? Silky. Heb ik dat beloofd ? Het kan zyn. Maar myn geheugen is zwak. Nu, nu, ftel u maar gerust! gy zult een guinje hebben, Jacobje, houd u maar itil! Jacob. Als een mof. Silky. Hebt gy ook de Weduwe Warren al gefprooken ? F 3 Ja-  £5 Dornton» of de J a c o e. Of ik dat gedaan heb ? Binnen een minuut op het langst hebt gy haar hier. S i L If v. Goed Jacobje; zwyg coch maar dooditil. kind, en uw fortuin is gemaakt. Jacob. Zeer goed! Maar myn guinje... . Silky. Daar, daar —— ! gy zult nog eenmaal een hupsch en ryk man worden , wanneer gy zo voortvaart, gelyk gy begonnen hebt. Jacob. Dat hoop ikl Maar kryg ik dan ook nog meer guinjes ? Silky. Zy zullen als op u regenen. Slegts getrouwheid en ftilzwygendheid! Jacob. Stilzwygendheid en guinjes — dat is heerlyk! (By zig ze/ven.) Ik weet tot nog toe niet wat ik zwygen moet ik moet eens een weinigje fpionneeren. .. . Silky. Er klopt iemand, Jacob ! .Zie toch eens, wie er is.... Ja-  Jeugdige Losheid 87 Jacob. Terftond ! (Hy gaat keen.) Silky. Dat gaat wel met my. Ik word nog een foort van Croefus, by dit hoogstgelukkig toeval. VYFTIENDE TOONEEL. Goldfink, Silky. (vervolgens) Jacob. Goldfink. Ha, ter goeder tyd, Heer Silky. Silky. Uw Dienaar, Mynheer Goldfink , wat brengt gy? Goldfink. My zeiven. Silky. Wat was 'er dan van uwen dienst? Goldfink. Geld, geld! duizend pond ! Silky. Duizend pond! Goldfink. Nu op het ogenblik! Silky. Nu , terftond ? Als of ik gantfche Magazynen F 4 vol  §8 Dornton, or dis vol geldzakken bad. Neen, neen, myn lieve Heeï Goldfink , het geld is tegenwoordig fchaarfche waare, en de tyden loopen fiegt. Goldfink. Dat doet er niet toe. Geld moet ik hebben, S i l k y. Dat kan zyn, maar ik geef het niet. Goldfink, Gy moet my voor den duivel raad fchaffeu. Silky. Dat kan ook wel gefchieden bezorg iny maar zekerheid. G o L d f i n r. Zekerheid volop. Ik win met duizend pond tweeduizend anderen; Ik geef u het Capitaal en dertig percent daarenboven; en behoud nog zevenhonderd zuiver over. S. i l k y. Ja, ja, die rekening is wel goed; maar met de winst is het zo zeker niet. Waar hebt gy dan het geld gelaaten , dat ik u voor uwe laatlle reut/eti uittelde? G o l d f i n k. In Dudley's Koffiehui?. —— Zo even bragt ik er het reltaiu. SlLK Y. Het was toch een fchoone ronde fom; ik gaf u nog  jeugdige Losheid 89 |Wg honderd pond meer dan u de Jood Aaron gaf. Goldfink. Aaron en Silky , Silky en Aaron . De een fchaggert zo goed als de andere. Silky. Hoor eenmaal hier! Was ik uw oprechtte vriend Biet t Hielp lik u niet altyd in den dringenden nood? Maar gylieden , Wildfangen, teert altyd op ons beetje armoede voort, zonder ons eens daar voor te danken ! Daar is ook uw vriend Milford — Ik zie het reeds vooruit, dat ik door hem geld zal verliezen. Goldfink. Dat is zeer mogelyk , want hy zit reeds vasc. Silky. Zit hy vast, hoe verlta ik dat? Goldfink. De oude Dornton heeft hem lasten vatten. Nc ï-n hy achter de tralies te filofofeeren. Silky. We| verdoemd ! (Hy roept) Jacob 1 He » Ta. cob! ' ■? Jacob, (komt.) Wat belieft u ? Silky. Loop, wat gy loopen kunt, naar mynen vriend F 5 deq  9(5 dohstok, of de den Advocaat Straathoven , en zeg hem, dat Mynheer Milford in hechtenis zit; hy moet zonder tyd verzuim het arrest beklaagen, en al myne pretenficn opmaaken. Schielyk, haast u wat! Jacob. Terftond, Mynheer! (hy gaat heen?) Goldfink. Ik dacht, dat gy Milfords vriend waart ? Silky. Dat ben ik ook ; maar ik moet ook op myne eigen zekerheid denken ; ik moet voor myne fa ■ milie zorgen. Goldfink. Dat moogt gy doen ! Geef my maar duizend pond. Morgen begint de verkoping by Tetefel, daar zyn drie uitmuntende blesfen; ik wilde om de waarde van de gantfche Lombardftraat niet, dat zy my ontgingen. S i l k y. Dat wil ik wel geloven. Maar het fpyt my — ik ben nu niet by kas. Goldfi nk. Niet, ja dan moet een andere Jood... S i Ut y. Hoor eens, hoe liefdeloos, hoe ondankbaar! Ik ben een beter Christen dan gy , lees dagelyks myn morgen- en avondgebed, verzuim geen kerk.... Gold-  Jeugdige Losheid. pi G o l d f i n ic. En overreekeuc , gcduurende de Predikatie de interesfen , die gy te inctsfeeren hebt? S 1 L ic y. Waarom niet? Nu , weet gy wat ? Om te bewy zen, hoe Christelyk ik denk, zal ik u een ontwerp toevertrouwen , waardoor gy zonder moeite terltond een vermogend man kunt worden. Goldfink. Ik , door uw ontwerp een vermogend man ? Ha, ha, ha!i Silky, Nu, nu; de zaak is zo belachlyk niet, als gy wel denkt. Gy hebt immers *en goed oog 0p de Weduwe Warren? e Goldfink. Dat denk ik. Silky. Wat geeft gy my, als iK u dit Weeuwtje voor vrouw bezorge? Goldfink. Gy? Silky. Ja ik, zo als gy my hier ziet. Goldfink. Op wat wyze ? laat eens hooren ! Silky. Ik heb, onder ons, een zeker-gefchrift in han. den  92 Dornton, of d i den , waardoor ik de Weduwe Warren tot een huwlyk naar myne keuze kan dwingen ,• of zy moet belluiten haar leven lang Weduwe te blyveu,. Goldfink. En dat zoudt gy kunnen bewerken ? Silky. Door middel van dat bewuste gefchrift, bui" ten allen kyf...! Genoeg , gy moet ze trouwen ; wel te verflaan onder zekere voorwaarde. Goldfink. Laat eens hooren! Silky. Gy weet toch, dat de overledene Warren over de honderd en vyfiig duizend pond heeft nagelaten. ... Goldfink. Dat weet ik. Silky. Nu zegt my myn geweeten, dat het bezit van deeze ryke Weduwe voor een derde deel rabat van deeze fom niet te duur is. G o l d f i n k. Zegt uw geweeten u dat? S i l k y. Een zeer biüyke prys! Goldfink. Vyftigduizend pond! S i l k y. Dan blyft er nog honderdduizend pond zulyer over. Gold.-  Jèuodice Losheid. 93 Goldfink. Nu, het is wel; als het niet anders zyn kan! Maar hoe nu verder? Silky. Gy moet voor alle dingen haar een trouwbe. lofte zoeken af te troggelen , waarby zy zich jen minnen voor twintig duizend pond ver* bindt, ingevalle zy weder terug mogt treeden. Goldfink. Alles wel, maar, . . , Silky. Dit te krygen zal ü niet moeilyk vallen; want de Weeuw heeft zin iu u , dat weet ik, en trouwt liever heden dan morgen. Wil zy, tegen vermoeden, naderhand weer terugtreeden , dan deelen wy den rouwkoop. Maar daar is geen vrees voor. Myn geheim verzekert ons vaa de gantfche erfenis. Goldfink. Nu, als de Duivel u niet nog voor uw dood haalt, dan is het waarachtig uw fchuld niet. S 1 l k y. God bewaare my! Verfchrik my toch niet. Goldfink. Ja, hy heeft u al zeker genoeg ! Hy legt flegts een guinje in 't net, en gy zyt gevangen met lyf en ziel. Silky. Ach, lieve Heer Goldfink. Spreek toch wat «r  P4 D o { s T o h, of DE gy wilt, maar nooit van den Duivel: ik beef reeds als ik zyn naam hoor noemen. De Hemel bewaare ieder Christenziel voor zyne vuurige klaauwen! Goldfink. Nu, ten uwen gevalle zal ik nooit meer van hem melden; maar onder beding, dat ik de dui. zend pond nog voor den avond kryg. Die bles. fen liggen my aan het hart; Ik moet ze hebben het kost wat het wil. S uk y. Ei voor den henkcr! Denk toch nu op de Weduwe Warren, en niet op de blesfen. a'iaak maar dat gy de trouwbelofte in handen hebt, en de blesfen vinden zich van zeiven! G o l o F i n E. Goed, goedl Maar het geld. . . . S i l k y. Vindt gy, als gy weerom komt, in contanten'af. geteld. Maak nu maar dat gy voortkomt; Ik zal intusfchen myn plan in ordefchikken, en dan zonder uitflel dc zaak met het Weeuwtje in 't net brengen. Go dd> r n k. Ja, ja , breng het maar in 't net, papa! (By zich zeiven) Als ik maar. eerst door uwe bemiddeling de honderd duizend pond in myn nest heb , dan zal ik u wel om den tuin leiden, oude duitendief, zo waar ik Goldfink heet! {zy gaan beiden naar verfclillende kanten leen.) DERDE  Jeugdige Losheid. 95 DERDE BEDRjYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in 'i huis van Mevrouw Warren. Jenny. Sophia. Jenny. Kom hier, Juffrouw, ik heb wat voor u. Sophia. Wat dan, iieve Jenny? Jenny, (haar hand op de rug houdende?) Wat geeft gy my. . . . Sophia, (in haar zak zoekende.) Geld heb ik niet maar een kusch wil ik u geeven , en nog een halve kroon fchuldig blyven. Jenny. Liever een heele kroon zonder kusch. Sophia. Dat ook al; wat hebt gy dan toch? Jenny. Daar —— (haar een pakje geevettde.) So-  doknton, of d £ So p h i a, (ket opfchrift kezende.) „ Aan Juffrouw Sophia Freelarve " (liet openende.) Ik geloof waarlyk, een gefchenk. . . ! Zo waar ik leeve! Een Bandelier met een medaillon in >t midden... Zie eens, ei, zie toch! klavergras en twee duifjes ftil! Hier ligt nog een gefchreven papier (gj leest.) „ Be- „ minnenswaardige Sophia i Ik waag het, u deeze „ kleinigheid toetezenden gy vindt daarop „ twee beelden , die onfchuld , liefde en trouw „ beteekenen. ó God, mogt ook ik eens , aan „ uwe zyde, de zoete vreugde der onfchuld, lief„ de en trouw genieten! Hendrik Dornton." Hoe veel Befcheidenheid! (zy herhaalt de laatfte voorden) ,, ó. God: mogt ik ook eens, aan uwe zy* „ de, de zoete vreugde der onfchuld , liefde en trouw genieten!" Waarom zou ik hem deezen wensch niet vergunnen? Ik ben immers zo goed op hem , zo hartelyk goed , dat ik gaarne altyd by hem zou zyn! Jenny. Het is geen kwaade weg tot het hart van een gevoelig meisje! Geef my dien fraayen Bandelier eens', ik zal ze u mama laaten zien die heeft ook veel gevoel, en daarenboven ook veel fmaak;' het zal haar zeker niet weinig plaifier doen! Sophia. Wordt gy mal, meisje? om geen geld ter waereld gaf ik dit allerliefile gefchenk uit myne han. den, en althans niet aan mama! (zy fieekt het fchie- lyk  Jeu g-d i g e LoshiId, 9? lykbyhaar.) Neen! gy blyft by my! Maarlieve Jenny, dat er toch geen christenziel iets van te weeten kome! Hier hebt gy ook myn zilveren vingerhoed. Loop nu maar fchielyk naarden knecht en zeg hem, dat hy zyn Heer duizendmaal groeten moet; dat dit gefchenk my veel genoegen heeftge. geeven , en hy zelf fpoedig hier moet komen. Jenny. Goed, goed, ik zal de boodfchap doen. (Zy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Wareen, Sulky, Sophia, vervolgens Jenny. Mevrouw W a b r e n. Gy zyt een verfchriklyk vreeslyk mensch, Mynheer Sulky, omtrent als een Orang Outang die uit zyn woud is losgebroken en rondzwerft om de kinders te verfchrikken! Eens vooral ; ik wil 'ér niet verder van hooren. Sulky. Slegts drie woorden! Mevr. Warren. -Ach , ik moet immers wel , om my van u te ontdaan, maar dan geen jota meer! Sulky. Mynheer ]öhu Milford zit in de gevangenis. iv. Deel. g Sa*  $3 Dornton, of dh Sophia. Myn broeder ? Sulky. By een gerechtdienaar hier in de buurt. Mevr. W a r r e n. Wat raakt my dat? Heeft hy kwaad gedaan, dan moet hy 'er voor boeten. Sophia. Lieve Mamaatje! Mevr. Warren. Zwyg! Sulky. Uw zalige man beval uitdruklyk, dat de fchuL den van zyn zoon door u en uit uw vermogen bcsaald zouden worden. Mevr. Warren. Hy beval dit onder beding: hy liet het aan myne fchikking over. Sulky. Zeer onvoorzichtig , dat hy 'er die claufule byvoegde ! Mevr. Warren. . Dus moet ik weeten wat ik te doen heb , en «yn eigen oordeel volgen. Sulky. Dat zou san wonder weezen ; want voorheen üep  Jeugdige Losheid. po iiep gy toch by ieder gelegenheid uw verftaiid vooruit, en uw oordeel volgde. Sophia. Mamaatje! Gy kunt onmogelyk gerust flaapen .' Bedenk toch eens — myn broeder in de gevangenis! Mevr. Warren. Het zal my in den flaap niet ftooren, kind! Sophia. Die arme jongen! Mevr. Warren, (roept Jenny.") Jenny ! Jenny, (komt.) Mevrouw! Sulky. Wilt gy betaalen, of niet? Mev. Warren. Neen , zeg ik, neen ! en nog duizendmaal neen! Sophia. Word toch niet toornig , moederlief ! Mynheer Sulky , zy zal zekerlyk. . . Sulky. Goedhartig, voortreflyk meisje, gy zyt een engel ! maar, die daar ... (op Mevrouw Warreri G 2 wy  ioo Dornton, of de utyzende") Haar geweten mag het haar zegged, wat zy is. (Hy gaat heen.) Mevr. Warren. Den hemel zy dank, dat dat monfter weg is ! Hy moet nooit weder over myn drempel komen. DERDE TOONEEL. Thomas, Mevrouw Warren, Sophia, Jenny, vervolgens Silky. Thomas. Mynheer Silky verzoekt u te mogen fpreeken. Mevr. Warren. Laat hem binnen komen ! Maar als dat lompe" beest, dat zo even heenging, weder mogt komen i moet gy hem het gat van de deur vvyzen. Thomas. Het is zeer wel, Mevrouw! (Hy doet de deur open , en gaat heen.) Silky. Uw zeer gehoorzaame dienaar, Mevrouw! Mevr. Warren. Kom wat digter by, Mynheer Silky! wat Was 'er van uwen dienst? SlL.  Jeugdige Losheid. ioi S i l k v. Zou ?k niet de eer mogen hebben , om met u een paar woorden alleen te ipreeken ? Mevr. Warren. Zeer gaarne! (Tegen Sophia.) Ga heen , poppetje; gy ook Jenny! Sophia en Jenny (gaan heen.) Silky, (hen naziende.) Er is immers niemand hier naby, die ons be* luifteren kan ? Mevr. Warren. Geen raensch! maar waartoe... ? Silky. Een klein weinig geduld, (hy gaat heen, en doet de deur op het nagtflot.) Mevr. Warren. Waartoe deeze voorzichtigheid? Silky. Dat zult gy terftond hooren ! (Hy haalt een paketje uit zyn zak, zoekt een brief op, en toont dien aan Mevrouw IVarren,) Kent gy dat handfchrift? Mevr. Warren. Hemel, wat zie ik ! Myn beminnenswaardigen mans zaliger eigen hand! {bevreesd) Hy is immers niet weder van de dooden opgeftaan? Silky. Dat juist niet , Mevrouw ! Maar hy leeft in een teftament, dat hy in Frankryk naliet. G 3 M. War»  102 Dornton, of de Mevr. Warren. Een Teltament? Hy . . . .? Onmogelyk! Silky. Het is toch zo, Mevrouw! Mevr. Warren. Gy vergist u, zeg ik u. Hy beminde my veel te teder, die beminnenswaardige , goedhartige man! Ik was immers zyn oogappel! Hy zou eerder nog éénmaal geftorven zyn; dan my een enkele guinje te onttrekken. Malle praat van de menfchen, Mynheer Silky, en verder niet; Silky. Ik heb bewyzen , Mevrouw ! Hier het 'wezenlyke affchrift van het Telbiment, en hier —— zyn eigenhandig gefchreven codicil. Mevr Wa r « e n. Gy maakt my benaauwd, Mynheer Silky. Silky. Hoor liegt deeze eene plaats uit het affchrift van zyn laatften wil, en gy zult terftond verneemen , hoe deeze lieve , goedhartige man zaliger zynen oogappel beminde. . . . Mevr Warren. Ach, ik beef! zou hy in de daad... Silky. Hoor maar eens! (hy zet zyn bril op, en leest.) s» Daar ik door voldoende redenen overtuigd ben, „ dat  Jeugdige Losheid, 103 ,, dat myne vrouw Winfred Warren my nooit „ van hart» bemind , maar flegts uit eigenbelang „ gevleid heeft, zo moet ik met recht vreezenV „ dat zy nog veel minder de my gedaane belofte „ om na mynen dood niet weder te trouwen hou- „ den zal, Dus is myn wil, dat, ingevaile „ zy deeze belofte trouwloos verbreeken, en tot' ,, een tweeden echt befluiten, of ook flegts maar ,, eene wettige trouwbelofte aan iemand geeven ,, mogt, deeze myne nagelatene weduwe terftond „ van myne nalatenfchap vervallen verklaard, en ,, met zeshonderd pond jaarlyks zal afgeweezen „ worden , en myne gantfche nalatenfchap onbe„ zwaard, tusfchen myn natuurlyken zoon, John, „ Milford, en de dochter myner vrouwe van myn „ eerftenecht, Sophia Freelave , in gelyke deelen „ zal verdeeld worden." Mevr. W arren. Hoe ? Wat ? zeshonderd pond ? Was de oude gek dan geheel van zyn zinnen beroofd? Silky. Uw beminnenswaardige, eeuwig geliefde, zalige man. . .1 Mevr. Warren. Had hy dan, toen hy zulke dingen deed, geheel zyn verftand verlooren ? Tot onderhoud van een vrouw van myn aanzien een ellendige zeshonderd pond? Foei, die deugniet, die laagkartige, affchuwlyke mensch ! Hy was by my atG 4 tyd  104 Dornton, of de tyd gehaat, maar nu nu zou ik hem zo ia eens de oogen uit zyn hoofd haaien , als hy nog leefde. Silky. Hy deed dus zeer voorzichtig, van hier in tyds voor te zorgen. Mevr. Warren. Maar, zeg my eens, in s'hemels naam, Monfieur Silky, hoe zyt gy toch aan dat vervloekte Teltament gekomen V Silky. Door myne Schranderheid en eene gelukkige dvvaaling, Mevrouw! De eigenlyk benoemde Executeur van dit Teftament heet Sulky, en myn naam is Silky ,• Wy beiden zyn van eenerlei ftand. Nu vergiste zich de onbekende vriend van den overledenen in het opfchrift van den brief, las Silky voor Sulky, en dus kwam het in myne handen. Mevr. Warren. Dus, naar alle gedachte, een Franschman! Als hy nu maar de dwaaling niet ontdekt? Silky. Daarvoor heeft het geluk gezorgd I De eerlyke man kwam voor agt dageu hier aan, gaf my den brief met het teftament over, was dien zelfden dag myn gast, keerde des avonds laat naar zyn herberg te rug, vvierd nog dienzelfden nacht van een heete koorts overvallen, lag tot gifteren buiten kennis, fn verliet laatstleden nacht zyne aardfche hutte. Mevr,  Jeugdige Losheid. io| Mevr. Wakken. Dat is in de daad zeer gelukkig. Maar weet Sulky niets van de historie? Silky. Geen Jota! zo als gezegd is. De overledene kwam, na zyne aankümst, niet uit het huis, en was , geduurende zyn gantfche ziekte, die in een yle koorts beltond, waarin hy niet dan verwarde taal uitfloeg, my nooit uit het oog. Mevr. Warren. Gy zyt een voortreflyk man! Ik zal u altoos erkeutelyk weezen — geef my nu het origineel van het testament; Ik zal... . Silky. Vergeef het my, Mevrouw; het origineel komt niet uit myne handen. . . Mevr. Warren. Niet uit uwe handen? Silky. Myn geweeten laat het niet toe! Ik moet voor myn familie zorgen. Mevr. Warren. Wat heeft dat testament met uw familie te doen? Silky. Dat zult gy terftond hooren. Gy kent toch het vermogen uwer bekoorlykheid, Mevrouw! G 5 Mevr.  ï?fj. Dornton, of de Mevr. W a r r en. Wat doet rnyne bevalligheid daartoe? Uw %<&weeten, uw familie, myn bekoorlykheden? Een zonderling mengelmoes I Silky. Ach, was ik jonger, fchooner en ryker, dan was dit alles zeer ligt te vereenigen. Maar nu moet ik myn wensch aan een gelukkiger opofferen. Mynheer Charles Golilfink. . . . Mevr. Warren. Is op my verliefd, dat is bekend. Silky. ]a maar, fmooriyk verliefd, Mevrouw ! Nu liet immers de overledene meer dan honderd en vyftig duizend pond na. . . . Mevr. Warren. Wél nu, wat zou dat ? Silky. Ik heb dus met myn vriend Goldfink de zaak overlegd, en hy vindt het ook recht en billyk, dat ik voor het geheim ten minflen een derdedeel dee. zer nalatenfchap hebben moet. Mevr. Warren. Zyt gy dol, Mynheer Silky? Silky. By het volkomenfle verftand. Mevr. Warren. Vyftig duizend pond! Sn.-  Jeugdige Losheid. ic*7 Silky. Is het geheim onder broederen wel waardig. Mevr. W a r i e ,\. Dat is een affchuuwlyke knevelary. Silky. Schranderheid en diepe menfchenkennis , Mevrouw My dunkt, dat het u duizendmaal aangenaamer zyn moet, een jongen echtgenoot, als den Heer Goldfink , met honderdduizend pond zuiver vermogen te bezitten, dan met zes honderd pond inkomen een verlatene Weduwe te blyven. Mevr. Warrem. Gy zyt een verfchriklyke vrek, Mynheer Silky! Gy zegt, dat gy het vermogen myner bevalligheden gevoelt, en echter. . . . Silky. ja, zeer zeker Mevrouw , en als ik zo geluk» kig mogt zyn. . . . Mevr. Warren. Nu, daar fpreeken wy thans niet van; uwe jaaren en de myne. . .! Silky. Gy kunt kiezen, Mevrouw! Mevr. Warren. O , ik zal wel weeten wat my te doen flaat. De Heer Dornton behoort onder het getal myner Minnaars •»• ik trouw hem, en ftel my zeiven, in  io3 Dornton, o? dk in fpyt van alle uwe projecten, buiten alle verlegenheid. Silky. Ha, ha, ha! de oude Heer Dornton uw mjnnaar en aanbidder? Mevr. Warren. Wat raakt my die ? Dat figuur heb ik in myn leven niet gezien ! Ik fpreek van den jongen Dornton, den galantlten en beminnenswaardigllen man van de waereld, dien ik ooit gekend heb! Silky. Zo, gy fpreekt dus van Hendrik Dornton? Mevr. W a r r e n. Ja; Mynheer ! Een vriend en compagnon van Sulky, den eigenlyken Executeur van het testament; deeze zal, als het huwelyk tot Hand komt, zich tegen myn geluk niet verzetten. Silky. Meent gy dat? Mevr. Warren. Gy kunt dus uw testament wel by u houden , en tot fcheurpapier gebruiken , myn liefite Heer Silky! Si l k y. Wel bedacht Mevrouw! Ha, ha, ha! Intusfchen — ingevalle er zich onverhoopt zwarigheden opdeeden, die den Heer Dornton verhinderden u te trouwen? Wel nu, dan weet gy toch waar ik woon, en kunt my zulks laaten zeggen. Mevr.  Jeugdige Losheid. lop Mevr, Warren. Zwarigheden, om my niet te trouwen. . . ? He. mei! gy brengt my haast in onmacht met uwe twyfelingen en kwaadaartige aanmerkingen. Ga heen ga uit myne oogen! Gy zyt my even zo gehaat, als die overledene oude gek met zyn zotte testament. Silky. Ik geloof het wel , Mevrouw, en gehoorzaa. me zonder wederftreeven. Dat intusfchen de zaak met dit zotte testament van den overledenen ouden gek, uwen beminnenswaardigen man zaliger, tot op de vervulling uwer tederfte wenfchen , een geheim blyve , behoef ik, om uw eigen voordeels wille , niet te twyfelen. Mogt gy binnen korten of langer tyd mynen geringen dienst nog eens benodigd hebben ? . Ik woon in [ames- ilraat, numero veertig; Myn naam Silky ftaat boven de deur. Ha, ha ha! Mynheer D.irnton en. Mevrouw Warren! Mevrouw Warren en Mynheer Dornton. . .! Ik beveel my in uw gunttig san. denken. Het zal zich wel fchikken, als gy my nodig hebt. Ha, ha, ha! (Hy gaat heen.) Mevr. W a r r ij n. Gy affchuwlyke, haatelyke booswicht! Ik wenschte dat gy met uw duivelsch gelach op het ogenblik verflikte 1 He, Jenny, Jenny! VIER.  iio Dornton, of de VIERDE TOONEEL. Jenny, Mevrouw Warren, vervolgens Thomas. Jenny. Mevrouw! Mevr. Warren. Hebt gy niets om aan te ruiken? Jenny. Hier , Mevrouw! (tiaar een flesje gee- vencle.) Mevr. Warren. Ach, myn hart is geheel beklemd. Is Mynheer Dornton nog niet wederom ? Jenny. Nog niet, MevtouwJ Mevr. Warren. Al* hy het maar niet kwalyk genomen heeft, dat hy afgeweezen wierd. Jenny Wat kan dat deeren ? Gy hebt immers aanbidders genoeg. Een meer of minder. ... Mevr. Warren. Dat is wel waar Maar de Heer Dornton is de beste en volmaa .tfte an allen J i n n y De Heer Goldfink niet te vergceten, Mevrouw i hv ziet er veel fterker en gefpierder uit, heeft het * bes«  Jeugdige Losheid. iii beste hart van de waereld, en bemint u. —- Ach, gy kunt het naauwlyks gelocu en ! Naar myn gedachte is hy juist tot een echtgenoot voor u gefchapen. Mevr. W a r e e n. Meent gy dat ? Ach, ik weet in de daad zelve niet tot welk eene keuze ik befluiten zal! Myn hart fpreekt voor Dornton, en myn verftand. ... Thomas (komt) Mynheer Goldfink verzoekt u te fpreeken. Mevr. Warren. Gy hebt niet geheel en al onrecht, Jenny! Goldfink toont in de daad veel zucht en oplettendheid voor my! Maar hoe zie ik er toch uit? Ik geloof dat ik er bleek en paersch uitzie. Jenny. Dat kan ik niet ontkennen. Ik zou u raaden fchielyk naar uw toilet te gaan, en een weinig rood opteleggen. Gy fchynt buitendien geheel ontroerd. Mevr. Warren. Ach, die affchuwlyke kaerel van een Silky heeft my zo buiten my zelve gebragt. (legen Thomas) Mynheer Goldfink moet maar binnen komen. Thomas (gaat heen.) Mevr. Warren. Houd hem maar wat aan de praat, Jenny! ik kom zo terftond wederom. (Zy gaat door eene zydeur lieen) VYF.  iiü Dornton, of d | VYFDE TOONEEL Goldfink, Jenny. Gold ft nk (rondsom met klay befpat.) JNu, daar ben ik weder. Jenny. In 's hemels naam, Mynheer, wat ziet gy ef uit! Goldfink. Ja, drollig genoeg. Jenny. Gy zyt zekerlyk gevallen, of om ver geftooten? Goldfink. Gevallen en omvergeworpen in een gragt van twintig voeten diep. Patsch daar lag ik 1 Jenny. O, wee! Goldfink. Dat fchaadt niet, ik ben aan lyf en leden van harte gezond; dat is toch de hoofdzaak. Jenny. Hoe kreeg gy dat ongeluk? G o l d f r n k. Daar achter Islington. Ik kom daar met myn Ierlandfche reuzin aanryden, maakte met myne mooye fchimmels een al te korte draai zie daar komt zo een vervloekte Dansmeefter met een roo- den  Jeugdige Losheid. n3 Jen, tien ellen wyden,Parafol, in den weg loopen. Als een blikfem fteigeren myne fchimméls in de* hoogte, en raaken uit de lyzelsl Tot overmaat van ongeluk beliraatte men nog den weg; hier lagen gantfche fteenhoopen, daar een menigte kruiwagens. ik holde den gantfchen markt over, vloog hals over kop over een menigte paaien in een diepe gragt; de reuzin my achter na; 't zag'er posfierlykuit, de disfe! gebroken, de reuzin meteen bebloede kop en de eene heup uit het lid, myn fraaye zadelkusfens gefcheurd, de lyzels aan Hukken, en myn eene fchoone fchimmel zyn poot gebroken. Jenny. Wel verfchriklyk! Goldfink. Ik was vervloekt kwaad , zo als gy denken kunt; vloekte op de paarden, lei den koetzier de zweep over zyn lenden, nam een ander rytuig, fpande er myn eene fchimmel voor, en jaagde ▼oor den duivel, als een blikfem, hier naar toe. Jemk v. Het is nog een geluk, dat gy den hals niet gebroken hebt. Goldfink. Ik ben een weinig ftyf maar dat fchaadt niet. Ik wou dat al de dansmeefters met hun parafols op het galgeveld zaten! J >■ w n y. Gy had beter gedaan hier te komen, en uwe belangen met Mevrouw Warren in orde te brenIV. Deel. H gen-  U4 Dornton, of de gen •, Gy zjt zo onachtfaam en flordig in uw vryaadjebyons, dat ik waarlyk vrceze, datgy nog van eenander zult ingehaald en afgefneden worden. Goldfink. Wel den duivel, wat gy zegt! J e n n ï. Nu, nu 1 Ik heb nog fehoon voor u in de bres gefprongen, en mogelyk zyt gy nu nader by de haven dan ooit! Mevrouw is in een humeur, dat ik tien tegen één zou willen wedden, dat, had gy maar een trouwbelofte in de zak , dan was uw fortuin gemaakt. Goldfink. Denkt gy dat? Wel verdoemd! Ik ga, fiante pede, en haal my zulk een ding. Voor geld is toch alles te koop. Jenny. Vergeef my! Uw goudvischje nadert al. Werp nu maar, zonjer uitftel, uw net uit! ZESDE TOONEEL. Mevrouw Warren, (fierk geblankef) de Vorigen. Goldfink. Daar ben ik, fchoone Weeuw! Wel blits wat zie je er mooi uit! Je bloeit als een roos, en ruikt als tym en roozemaryn, Ik kan my niet langer bedwingen ik moet u in myne armen drukken. (Hy drukt haar in zyne armen, en bemorst haar klederen) Mevr.  Jeugdige Losheid. 115 Mevr. Warren. Foei, zo driftig! Dat heet ik eerst (torra loperil (zich befckouwende) Hoe heeft hy my toegeiteld? Goldfink. O, dat wil niets maaken ; laat het maar weder affchuijeren. Ik ben een ongeredderd heer by vrouwen, dat weet ik wel; maar toch altyd nog gefehikt genoeg voor een echtgenoot. Hoe Haat het toch met de bruiloft? Moet ik de gallen verzoeken , of zult gy het doen ? Mevr. Warren. Met welke bruiloft? GoLDFlN.TC Wel nu, je weet het immers wel! Ik zal myn zaaken maaken als een kaerel! Een maaltyd dat er de tafel van kraakt, zuipen volop, de muficanten met hoornen en trompetten ; myn nieuwe phaëton zal de bruidswagen zyn, die past daar fchoori toe open eu tien ellen hoog, opdat ons de lieden van boven tot onderen recht bekyken kun. nen; het tuig van zilver; alles moet günfteren en blikkeren dat het wat deugt; het gantfche rytuig zo ligt als een veêr; dat moet loopen en rollen als een kogel van den berg af. Mevr. Warren (/pottende.") O, dat moet eerst voortreflyk zyn! Goldfink. Dat zou ik denken! Alle lieden zullen mond en neus opfperren en roepen; Daar rydt de dikke H % brui-  n6 Dornton, of de bruidegom Goldfink met zyu erntveste Bruid, de fchoone en ryke Weduwe Warren. Mevr. Warren. Met uw verlof, Mynheer Goldfink; als ik eenmaal befluiten mogt den weduwenftand te verlaaten, dan ryde ik zelf naar myn zin en. . . Goldfink. Gy ryden? Gy mogt 3en duivel doen! Ik moet ryden, ik verfta de kunst, ik ryde zomer en win • ter, by goed en by (legt weder, berg op en berg af, in 't fpoor en buiten het fpoor, by dag en by nacht , zo recht als een lyn! Ik ryde in vollen galop naar de kerk, en van de kerk in volle car. riere naar den herberg. .. Mevr. Warren. Wat wilt gy toch met uw galop en carrière naar de kerk en naar den herberg? Ik verftaa geen woord van dat alles wat gy zegt. « Goldfink. Ik zal het u wel verftaanbaar maaken; Ik moet maar eerst een trouwbelofte haaien. Mevr. Warren. Een trouwbelofte ? G O l d f 1 n k. Nu ja, of wilt gy dan maar zonder een trouwbelofte. . . . ? Mevr. Warren. De hemel bewaare my! Wat zou 'er de waereld wel van zeggen? Gold-  Jeücdice Losheid. 117 Goldfink. Wat lach ik in de waerelrl. Ik gaa een trouwbelofte haaien , en dan trouw ik u op een ftel en Sprong , zo als gy daar ftaat en gaat, zonder complimenten. Mevr. Wa k r e n. . Op een ftel en Sprong! Hemel, als myn lieve man zaliger dat eens hoorde! Goldfink. Kom , kom ! die lieve doode man heeft geene ©oren! Nu wat zegt gy? Mevr. W a r r e n. Ik weet waarly': nier. . . G o l 1) f 1 n Kt Wik ge, of wilt ge niet? Gathegorisch antwoord ! Mevr. W a r r f. ?j. Maar lieve hemel dat gaat maar zo niet zonder overleg. Goldfink Wat overleg! Ik ben hier, en gy daar. In't kort, ja of neen, wat zegt gy ? Mevr. Wakke n. Wel nu, ik wil het juist niet afflaan, maar ik wenschte wel. . . . Goldfink. T>ot het reeds voorby ware? Ik verfta u, wy zullen het terftond werkftellig maaken. Ik haal de trouwbelofte. Mevr. Warren. Maar , - H 3 Gold-  u§ Dornton, of be Goldfink. Eerst de trouwbelofte, en dan het overige! (Hy gaat heen.) Mevr. W a b r e n. De hemel bewaare my! dat is eerst een tyran, hy loopt op een vollen galop met my in het huwelyk. Jenny. Kort beraad is het beste, Mevrouw. Mevr. Warren. Wel nu, als de Voorzienigheid het dan zo bcfloten heeft, blyft er voor ons niets overig, dan ons in geduld te onderwerpen, ([regen Jenny) Kom , help my maar fchielyk de bruidskleeding bezorgen op dat ik ten miniten ordentlyk voor den dag koome. (Zy gaat met Jenny heen.) ZEVENDE TOONEEL. Een kamer in Dorntons huis. De Heer George Dornton, Smith. Dornton , (met hoed en ftok in zyn hand, die hy neder legt.) Hoe ftaat het in 't Comptoir, Smith? Wat zegt 'er de Heer Sulky van ? Smith, (de fclwuders optrekkende?) Dat wy'er bezwaarlyk door zullen komen; de betaalingen loopen al te druk, DCRN-  Jeugdige Losheid 119 Dornton, (gaat onrustig op en neder; na eene korte tusfchenpoozing.) Is Milford in hechtenis? Smith. Ja, Mynheer! Dornton. Goed! De verkwister verdient geene verfchooning! Hy is de oorzaak van het verderf van rnyn zoon; hy mag 'er nu voor boeten. Smith. Hier zyn ook reekeningen van een menigte handwerkers, kunftenaars en modekramers, die op betaaling wachten. Dornton. Wie heeft ze hier belteld? Smith. Mynheer, uw zoon. Dornton. Ik betaal niets meer voor hem ; geen penning! Smith. Dan is hy verlooren moet als Milford naar de gevangenis. Dornton, (verbaasd.) Naar de gevangenis ? S m 1 t h. Verfcheiden zyner crediteuren hebben hem reeds uitgewonnen. Dornton, (overleggende.) Wie was de eerfte fchuldenaar? Ik! Ik bedierf hem door myne nitfpoorige tederheid, ik zag zyne dwaasheden over het hoofd, en nu . ? Kan H 4 ik  120 Dornton, or de ik wel zo liefdeloos handelen , en myn hand gegeheel van hem aftrekken , hem aan de woede zyner crediteuren, aan eene openbaare fchande ten prooi géeven....? (tegeé Smith) Geef my de rekeningen! Smith. (geeft ze hem over.) Dornton, (verbaasd.) Hoe? Wat? dat gantfche pak? Smith, (trekt de fchouders op.) Dornton. Weg met den roekeloozen verkwister! Ik betaal niets. Zyne crediteuren mogen hem opfluiten , waar hem zon noch maan befchynt; ik betaal niets 1 Ellende en verderf zy zyn lot; hy heeft het verdiend. ACHTSTE TOONEEL. John, de voorigen, (kort daarop) Johnson. John. Daar is een Fabrikant , die verzoekt u te fpreeken. Dornton, (tegen Smith.) Denkelyk onze eerlyke Weldon — (tegen John) Laat den man binnen komen ! John, (gaat heen.) Johnson, (komt.) D o r n t o n. Een onbekende ! —— (overluid) Wat was er van uwen dienst, Mynheer? John-  Jeugd ice Losheid. 121 Johnson. Vergeef het my, ik meende den Heer Dom tot» te vinden. D o r n t o n. Denkelyk myn zoon? Wat zou die? Johnson. Hy had my hier gëappointeerd. Dornton. Zekerlyk ook een zyner crediteuren ? Johnson. Dat kan ik niet ontkennen. Dornton. Wie zyt gy? Johnson. Een Fabriqueur in zyde koufen —— Myn naam is Johnfon. Dornton. Hoe hoog beloopt uw rekening? Johnson. Een kleinigheid.' Ik heb geen recht om betaaling te vorderen. Dornton. Geen recht om uw fchuld intevorderen? Johnson. Neen, Mynheer! Uw zoon maakte my tot het geen ik ben, een vermogend man. Dornton. Myn zoon? Hoe dat? Johnson, Hy redde my en myn Familie eens door eene H 5 borg-  ■122 Dornton, o r de borgtocht en een edelmoedig verfchot, van een onvermydelyken ondergang. Dornton. Myn zoon ■ redde u ? Johnson. Ja, Mynheer! Ik heb hem myn gantfche fortuin te danken. De hemel heeft my federt dien tyd rykelyk en onverwacht gezeegend. Het zou dus zeer ondankbaar van my zyn, hem op eenen tyd tot betaaling te noodzaaken , daar hy zelf in gevaar is. Ik kom veel meer met oogmerk, om hem , ware het mogelyk, te redden, hem myn vermogen en onderfteuning aantebieden. Dornton. Wat wilde gy ? Myn zoon redden ? Johnson. Dit is myn plicht een heilige plicht. Dornton, (by zich zeiven.) En ik, zyn vader. wil de handen van hem af. trekken , hem aan het verderf ten prys geeven ? (na eene tusfchenpoozing, lohnfon met aan-. doening by de hand grypende.) En Hendrik is uw vriend ? J o h n s o n, Myn beproefde, getrouwe vriend! — Schoon Ik het dikwerf Waagde, hem de gevolgen zyner losheid ernitig onder het oog te brengen, behield hy echter altyd eene onbepaalde genegenheid voor my. Dornton. Deed hy dat? Een braave jongen! En echter. — Maar  Jeugdige Losheid. i£3 Maar zeg my eens, Mynheer, hoe komt het, dat gy flegts een kouf'enkooper zyt? jouw s o n. Omdat myn ftaat en myne ouderen my tot dit beroep beltemden. Douktom (by ziek zeiven?) En in het lichaam van deezen koufenkooper fluipte de verhevene ziel van een Socrates. Ha; Verwenscht zyn toch alievooroordeclen! (overluid) Kom hier met uwe rekening! Johnson. Ik vraag verfchooning. Dornton. De rekening, zeg ik, ik wil ze betaaleu. Johnson (weigerend.) Vergeef het my. . . . NEGENDE TOONEEL. Hendrik Dornton, George Dornton, SmiTh, Johnson. Dornton. Wat doet^gy hier, laaghartige? Ga, daar gy behoort! In 't Comptoir wachten uwe gasten op u een gantsch heirleger van crediteuren met hunnê rekeningen. Hendrik. Ik weet het, vader! Het zyn alle goede hupfche pienfchen. DORN-  J24 Dornton, of de Dornton {Johnfon de hand drukkende ) Ga gy maar heen, braave eerlyke man , wy fpreeken eikanderen nader. Johnson. Ik gehoorzaame. Ik bid flegts, verfchoon myn vriend, myn redder! (op Hendrik wyzende.) Dornton. Zo veel ik op my zeiven vermag — ja, ja, gaa maar gerust heen. (Johnfon gaat heen.) Dornton (geeft aan Smith een wenk om zich te verwyderen.) Smith (gaat heen.) Dornton. En durft gy nog een zwerm van zulke bloedzuigers hier invoeren en aan my verwyzen ? H e n o n I it. Wanhoop, myn vader, doet ons alle bedenking uit het oog verliezen. Dornton. En denkt gy, dat ik ze betaalen zal? Hendrik. Voor eerst heb ik ze flegts hier befleld, om hen nader met u bekend te maaken. Dornton. Bedriegers, bloedzuigers by my invoeren, om nader kennis met hen te maaken ! Hendrik. Slegts gedeeltelyk, vader! Een groot deel zyn eerlyke menfchen. Maar zo wel deezen als gee- nen  Jeuodige Losheid. i;- nen moeten voldaan worden. Deonfchuldige moet om den fchuldige niet lyden. D O R n t o n. Gy loopt in uw verderf, Dornton; Uw einde is de gevangenis of het gasthuis. H e » d i! i r. Dat is mogelyk ; maar de vloek van arme Weduwen en Weezen zal my daar niet drukken. Do rstok (getroffen by zich zeiven?) Ach, ik geloof het wel! zyn hart is goed, Je verleiding rukte hem van het fpoor! — (overluid) Wie zal nu betaalen? Wie zal u redden? Hendrik. Dornton, een «del, goedhartig man , is myn vader, die zyn zoon aan de openlyke fchande zekerlyk niet ten prys zal geeven. Dornton. Een onberaaden zoon , een roekelooze verkwister ! H e n d r i ic. Die berouw heeft van zyn misdryf. Dornton. Gy? Hendrik. Die een ernltige beterfchap belooft. Dornton. Te Iaat, te laat ! Hendrik. Myn vader! Dornton. Ga naar uw kamer! Weg, weg uit myne oogen! Gy  JiS D o r n t o n, of dh HCK Dl I li Gy zyt de beste man, de goedhartigfte vader; en ik — ik ben uwer liefde onwaardig, maar jammeren is myn zaak niet. Luidruchtig berouw is huichelary, die den zondaar flegts bedriegt; het vervliegt ras en hy zondigt op nieuw. Slegts een ernftig ftreeven naar verbetering kan hem weder op de baan der deugd terug voeren. Lyden zal en moet ik voor myne onbezonnenheid; ik moet dezelve door gevangenis en ellende boeten, maar de arme ambachtsman moet daar niet voor lyden, die moet betaald worden. Ach , myn vader, voldoe hen toch, om geene zuchten, geene vloeken op my te laaden! Dornton. Van wie ? My hebt gy ook geruineerd. Hendrik. Het zyn wel een menigte papieren, maar het geheel bedraigt nog geen vyfduizend pond. Dornton. Alle tafels in het comptoir liggen vol met rekeningen — de ondergang van ons allen is onvermydelyk — en gy, gy onzinnige hebt die bewerkt. Hendrik. Niet alzo, myn vader! Ik ben een onzinnige, een verkwister, een nietswaardige — ik weet het, ik gevoel het in 't binnenfie van myn hart, maar ik weet ook dat alle myne buitenfpoorigheden niet vermogend zyn , om dit vast gegronde' huis flegts te doen waggelen, veel minder iu den grond te helpen. TIEN-  Jeugdige Losheid. 127 TIENDE TOONEEL. Smith, Glorde Dobston, Hendrik Dossio n. Smith (zeer ontfleld tegen Dornton.'} Een woord, Mynheer: Dornton. Hoe zo ontfleld, Smith , wat is er gaans? Smith. Alles is op het comptoir in verwarring! Ieder minuut komen errekeningen en wisfels, in zulk een menigte , dat wy 'er geen doorkomen in zien. Hskdrik (ontfteld.) Geen doorkomen in zien? Dornton. Betaal, zo veel er geld by kas is, tot de laatfte guinje, en fluit dan de deur. Hendrik (tegen Smith.') Is dat waar, Mynheer? Is dat geen vermomming? Smith (verbitterd) Ga zelf in het comptoir, dan kunt gy het zien en 11 overtuigen! Komen er heden geenereraiefen , geene contanten, dan moeten wy morgen ophouden te betaalen, en zyn geruineerd. (Hy gaat fchielyk keen.) Hendrik (verwilderd.) Geruineerd? Myn vader geruineerd, en dat door my! Staan de zaaken zoo? (verbitterd laclgende) Deugniet! duivel! Gy hebt uwe zaaken heerlyk verricht! Geruïneerd, gefchandvlekt dit huis, hes  Doen tok, of de het huis van uwen vader. . .! Lustig op ! Naar her Dolhuis, in het Gasthuis, naar het Schavot met den deugniet! Dornton. Hendrik! Wat is dat? Gy verfchrikt my. Hendrik. O niets, myn vader, niets! Een-kleinigheid? Een vervloekt, zinneloos monfter heeft zyn vader tot de bedelzak gebragt, het aanzienlykfte huis in Londen in den grond geholpen ! Ha, ha! De waereld ftaat nog; de hemel hangt nog boven.ons, over den ryken en den bedelaar, over den eerlyken man en den fchurk! Dornton. Myn God, gy zyt ylhoofdig. Hendrik. Neen, neen, vader; nog wel by myn veifiand — om den gruwel, dien ik ftichtte, in zyn gant- fcheu omvang te gevoelen. Laat my flegts een ogenblik. . . . (levendig op en neder gaande en nadenkende, na eene korte tusfehenpoozing) Ja, zo gaat het, zo moet het gaan, zo zal het gaan! D o r n t o n. Wat? Hendrik. Ja, zo waar 'er een God leeft, daar is een weg, daar is een middel. Dornton. Hendrik! Hendrik. Ach , Iaat my begaan ! (hy gaat fchielyk heen, doch  Jeugdige Losheid. 129 doch keert terftond terug) Schep moed, vader, er is nog een middel, zo niet in den hemel, althans in de hel! Gy zyt niet geruineerd, gy zyt een behouden man. Dornton. O, God! Uwe wanhoop! Gy treft my nog het meest in myne ellende. Hendrik (zonder daarop acht te /laan, by zich zelven.) Eerst naar myn vriend Silky, die my zyn gantfche beftaan te danken heeft, die zal', die moet my helpen! Reikt dit niet toe — dan naar Warren,- die betaalt my met vermaak voor ieder pond van myn gewicht vyfhonderd guinjes ,• daarvoor ben ik dan ook naar lyf en ziel het eigendom van deeze oude draak! (overluid tegen Dornton) Ik heb myne rekening wel gemaakt. Gy zyt gered, myn vader! (Hy wil heengaan.) Dornton. Blyf, hoormy, ftel u gerust! Hendrik. O, ik ben gerust, zeer gerust! (zyn vader, die bekommerd te peinzen ftaat, aanziende; zeer ge' trof en; maar terftond daarop weder in zyne voorige houding) O, myn vader! Gy waart de eerlle man in de voornaamfte Stad der waereld, bemind van alle braave lieden, gëeerd van de grooten; Gy had ook een zoon -— ik herinner my dit. . . . D o r n t o n. Om's hemels wil, wees bedaard , Hendrik ! Myn zoon ! Nog altyd myn zoon! (hem by de hand gryIV. Deel. I pende)  IJ9 DOESTOB, O! DE pende) Alles is wel , alles is vergeeven. . . 1 Ik ben geiukkig, zeer gelukkig in de daad! HtKOEl K. Ha. ha, ha! Gelukkig? Gy gelukkig? (na eene korte tusfchenpoozing zich kerftellende, en plechtig.) De zegen des hemels zy overu, vader! Gy zyt een waardig man — en vloek, vloek over uwen zoon, den booswicht, zo hy niet een einde maakt van uwen zorgelyken toeftand! ELFDE TOONEEL. John, Dornton, Hendrik. John. De heer Smith laat vraagen. of hy niet naar de bank wil zenden , om duizend pond zilver ? H e n f» r ik. Geen grein, fchurk! Niet voor dat ik terugkome. Vaarwel vader! Ras ben ik weder hier, beladen met vloek of met guinjes. (Hy gaat fchielyk heen.) ü o r n ï o N, Hendrik; Myn zoon! Hoor my toch! O God, dat ontbrak nog aan myne ellende! (Hy loopt zyner. zoon na , John volgt.) TWAALFDE TOONEEL. Een kamer in het huis van Silky. Silky, Jacob. Silky, (zyn hoed en ftok neder leggende.) Is mynheer Goldfink nog niet weder hier geweest, Jacob? ja'  Jeuodigh Losheid. 131 Jacob. Nog niet. Silky. Ook geen boodfchap van Mevrouw Warren? Jacob. Ook niet! Maar de oude majoor Staffield was hier, en zeide, hy zou na den middag wederom komen om de interesfen te brengen. Silky. Goed, goed! Een braaf, eerlyk man! Hy geeft zekerlyk maar twaalf percent, maar hy is toch een promte betaaler. Jacob. Hier is ook nog een briefje, Silky. Ha, van den Baronet Darby! {by zich zeiven kezende) Hm, hm! Zesduizend pond op de erfenis van zyn ouden waterzuchtigen vader zonder uitftel! Twintig duizend , als hy ze hebben wil! De vader is ryk, de zoon zyn eenige erfgenaam. Zonder bedenking! Tegen een derde deel rabat, dat verftaat zich! Hoor eens; men klopt, zie wie daar is, Jacob.' Jacob (gaat tiaar de deur.) Silky. Denkelyk Goldfink, of wel een boodfchap van de eigenwyze Weduwe Warren. — Zy moet toch eindelyk by my te berde komen. I a DER-  ijj' Dornton, of dë DERTIENDE T O O N E E L. Hendrik Dornton , Jacob , Silky. Hendrik (/« de deur tegen Jacob) Als mynheer 't huis is, behoeft gy my niet aan« femelden, Wy zyn vrienden Laat ons alleen! Jacob (gaat heen.) Henv,ri k (nog in een hevige aandoening.) Vergeef het my , mynheer Silky! Silky. Ach, waart gy daar, myn hooggeëerde Vriend Dornton, kom by my zitten! Wel nu, hoe ftaat het? Gezond, hoopik? Ik ben van harte verheugd u te zien. Gy verrast my door uw bezoek zo vriendeiyk , dat ik naauwlyks woorden vinden kan , om u myn genoegen en dankbaarheid uittedrukken. Ga toch zitten! Hendrik. Zonder complimenten. Gy moet my fchielyk een dienst doen, lieve Silky! Silky. Een dienst? Van harte gaarne. Beveel maar, myn hooggeëerde Heer en Vriend! Waarin kan ik u dienen? Ik zou voor u loopen tot het einde der waereld. Dus zonder achterhoudenheid , zondereenige ceremoniën! Hendrik. Het betreft een zaak van gewicht. Si l k y. Zo veel te liever , myn hooggeëerde Heer en, Vriend! Ik heb u myn gantfche welvaart te danken.  jeugdige Losheid. J33 fcen. Gy alleen hebt my tot een gegoed man gemaakt. Ik ware immers gantfchelyk geruineerd geweest, hadgy niet zo grootmoedig myn voorfpraak by het G.recht geweest, en my door uw vermo. gen zo belangeloos onderfteund. Maar nu kan ik door u, godlof, de gantfche waereld trotfeeren. H e n d R i k. Des te beter! Silky. De fom , die gy my toen leende, was de grond tot eene heerlyke fpeculatie. Een aanhoudend vyfjaang geluk en andere kleine fprongen hebben den man uit my gemaakt, die ik nu ben. Uw Heer vader en nog een paar ryke Heeren uitgenomen, durf ik gewis met elk ander in Engeland wel monfteren. Hendrik. O, liefde Vriend, dan ben ik gelukkig. Silky. Dat zyt gy in alle gevallen. Beveel maar myn hooggeëerde Heer en Vriend! Waarin kan ik u dienen? Wat kan ik voor u doen? Het zal my altyd tot genoegen ftrekken... . Hendrik, Ik geloof het wel. Maar myn verzoek is zo ernftig. Ik zet uwe vriendfchap op een harde proef. 1 Silky. Des te beter des te beter! Ik zal u bewyzen , dat dankbaarheid myn eerde deugd is. Wien zou ik toch in de waereld liever dienen, dan mynen beften vriend, mynen weldoener, den luchter van * 3 myn  134 Dornton, uf de myn gantfche fortuin, den zoon van den eerden en rykden man in gautsch Londen. Hendrik. Dat ben ik helaas niet, Silky. O, hoe nedrig, alsof men het niet wist! Dornton en Compagnie kunnen de gantfche waereld trots bieden. Hendrik. Dat is nu niet meer waar, Vriend, ons huis loopt gevaar.. . . Silky, Uw huis in gevaar? Ha, ha, ha! dan valt ook; de hemel in. Hendrik, Moet ophouden te betaalen. Si lk y {ontfleld.) Moet ophouden — te betaalen? Hendrik. Myne verkwisting, myne roekelooze uiifpoorigheden zyn de oorzaak.. . . Silky. Ho, ho, gy fchertst. Hendrik. In ernst, Vriend, wy zyn geheel geruineerd. Silky (een andere houding aanneemendf en groote oogen opzettende.) Geheel geruineerd? Hendrik. Ik ben niet gewoon gunden te bédelen, verdien geen yerfchooning, niet de minde toegeevendheid; Mast  Jeüodiüe Losheid. 135 Maar myn vader, myn arme ongelukkige vader..! Silky. Ophouden te betaalen ? Dat was te fchriklyk. H e n d k 1 n. Wie kan dat dieper gevoelen dan ik? Silky. Ik geloof het wel! Ja — in dat geval, hm hm! Hendrik. Ik weet, gy neemt aan myn ongelukkig noodlot het levendigfte deel. . I Sulky. O ja ik neem —— in de daad. . ! Hendrik. Gy kent nu onzen toeltand, hebt nu de befte gelegenheid om uwe dankbaarheid te bewyzen. Een capitaal van vyftigduizend pond kan ons erediet ophouden. . . . Silky (zeer verfchrikt.) Vyftig duizend pond! H e n d r ik. Ten minsten! En ik bid u het door uw cre.diet of uit uw eigen middelen het ons zo fpoedig mogelyk te bezorgen. S 1 l ic y. Bezorgen? Vyftigduizend pond! Hendrik. Gy moet , vriend , gy moet zonder tydverlies, als gy ons redden wilt. Silky. Vyftigduizend pond! Droomt gy , Mynheer Dornton, of zyt gy niet wel by uwe zinnen ? I 4. vyf-  136 Dornton, of de Vyftigduizend pond? Niet de helft, niet een derdedeel, niet een vyfde deel van zulk en ontzag, gelyke fom kwam ooit in myne handen ! Hendrik. Silky , gy kunt. . . Silky. Zo waar ik een eerlyk man ben, niet het tiende deel. Hendrik. Niet? Silky. Zo als ik gezegd heb. Ik heb wel een paar duizend pond; maar die zyn befprooken , en komen binnen het jaar niet los. Hendrik. Het is plicht, heilige plicht! Silky. Plicht? Vyftigduizend pond zo maar in het water te gooijen? Denkt gy dat ik van myn verftaud beroofd ben ? Hendrik. Is dat ernst? Silky. Dat zou ik meenen ! Hendrik. Ernst, Silky? Overleg toch wel, bedenk maar eens ! Het betreft onze eer, onze gantfche welvaart! Silky. Het fpyt my, maar... . Hendrik. Ha, deugniet, huichelachtige fcjiurk,! SjL-  Jeugdige Losheid. ïi? Silky. Ik? Hendrik. Gy, ja, dat zyt gy, als gy het weigert! Silky. ' Mynheer Dornton, wat niet zyn kan, dat kan met zyn ! In alle andere gevallen, ben ik tot uwen dienst, zo als gezegd is! Ik zou voor uloopen , wie weet hoe ver; ik zou. Gy zoudt alle naaffcheD dienfSn verrichten , als bet u maar geen geld kostte, laage fchurk! Maar, Mynheer Dornton /bedenk toch eens... Hendrik. Nog eens, wilt gy myn vader redden? Van hart en ziel, zo'al? Jëzegd is, maar.. . . t7. , fl e n d « i k. Uit dankbaarheid voor alle weldaaden , die ffv van my genooten hebt , en waardoor it „ ? gens uw eigen getuigenis" to ^ryk man^ maakt heb ; uit menschlykheid, SHky! * Silky. Alles waar; maar, "'Z'gy nÜ" met"n ^fi^ Silky. Lieve , hooggeëerde Heer Dornton ! Cv ™;ir 5rsLenzr:r\den man'£S neen, in zyn eigen huis nier.... 1 5 Hen-  138 Dornton, op de Hendrik. Ellendige fchurk. ..! (zich met moeite kerftellende.) Doch gy zyt niet waardig, dat ik my aan u vergrype! Eerlooze handen zullen het mogelyk den een of anderen tyd wel doen! (by zich zeiven) Er is geen middel overig; ik moet voort ■ voort om den menfchenhandel te (luiten. VEERTIENDE TOONEEL. Silky. (kort daarop) James, Jacob. S i l i y. De hemel bewaar my ! Ophouden met betaajen ——! Vyftigduizend pond wegwerpen als of het maar peperneuten waren ! Ik zidder en beef over myn geheele lyf! Hoe ligt had die booswicht my in zyn woede kunnen verwurgen! Hy had reeds zyn vervloekte klaauwen uitgeftrekr. (Hy roept) Holla , hei! James l William! Hei' James! Jacob ! Waar zit nu dat duivelfche James en Jacob (komen.) Si LX y. Hoor eens hier, Jacob, gy moet oppasfen , dat Dornton , on ier welk voorwendfel ook , nooit, weder in huis komt. Ga terftond heen, en fluit de deur wel digt. Jacob, (by zich zeiven) Hm! daar is zekerlyk'wat te doen geweest! (Hy gaat heen.) Silky, (tegen James.) Hebben wy ook nog openftaande rekening met het huis van Dornton? Ja-  Jeugdige Losheid. 139 J a m e s. Nog een wisfel van drieduizend pond. Silky. Loop fchielyk , zo ras gy maar kunt Hy ftaat op fpringen; verkoop de wisfel, waar en zo goed als gy kunt — Da2r fchiet my wat te binnen. Loop er mede naar' myn vriend Warrings; die is zo even eerst in de flad gekomen, en weet denkelyk nog niets van het aanflaande faillit vart dat huis ; maak hem myn compliment, en zeg hem, dat hy my verplichten zou, dat ik hoog no» dig contanten van doen heb. James, Het is wel, Mynheer, maar Dorntons huis heeft een al te grooten invloed, te veel vrienden men zal het gewis niet laaten vallen. Silky. Denkt gy dat ? Wel nu , loop dan naar da beurs, en hoor eens onder de hand, wat men 'er daar van fpreekt! Zyn de berichten gunflig en dat men 'er ftaat op kan maken, koop dan op Dornton veertig of vyftig percent Disconto, wat maar te koopen is. De fpeculatie , is goed, 'er moet een aanzienlyk dividendum uit komen , als wy het by het rechte einde aangrypen. Nu voort, als een man ! Ik volg u , moet toch ook eens hooren hoe de zaaken ftaan, In alle gevalle winjieu wy by den handel; zo of zo! VIER-  '140 Dornton, of di VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een kamer in het huis van Mevrouw Warren. Jenny, Hendrik Dornton. Hendrik, {half dronken en met een woest, vergramd gezigtl) Voort, voort Nymph van Hecate , loop heenvlieg, nodig myne Godin om hier te verfchynen. Jenny. Uw Godin? Zonder twyfel toch Misf. Sophia? Hendrik, (ontroerd.") Ha, Sophia. ...! Neen, niet de engel, die ik onwaardig ben de oude draak met haaren vruchtdraagenden gouden plasregen wil ik.. . Ik heb geld nodig uit haar hel, om een oud man te redden , dien een niet waardige deugniet van een zoon in den grond geruineerd beeft. J e n n y. Ik verfta u niet. Hendrik. Mevrouw Warren moet hier komen , zeg ik u — myn koningin , myn hoop , myn eenige laatfte troost; zy zal my vooitfleepen aan haar verroesten zegewagen Ha, ha, ha! JhN-  Jeugdige Loshei». 141 J e n n t. Zyt gy van uw verftand beroofd, Mynheer? Hendrik. By hetgezondfte verftand, in de vrolykfte luim, myn fchatje! Ik moet verlieven op dat Meduren gezicht. Ha, ha, ha! Ik zal haar trouwen uit loutere vreugde geld maar , geld maar! Jenny, (by zich zeiven?) Hy is niet alleen berchonken, maar zelfs in zyn herfens gekrenkt, zo waar ik leeve! Hendrik. Ach, daar komt myn Sylphide reeds ongeroepen aan 1 Weg meisje , ik moet myn duet met haar onder vier oogen beginnen. Jenny, (by zich zeiven?) O wee! Dat neemt nooit een goed einde. TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Hendrik.. Hendrik. Welkom, myn fchoone weduwe! Hier ver-fchynt Phaëton de tweede , van zyne vlammende wagen van boven neder geftort, brandende van begeerte om zich aan het juk des huwelyks te onderwerpen. . . . Mevr. Warren. Des huwelyks? Hendrik. En wel met u, myn reddende Engel. Mevr;  142 Dornton, of d! Mevr. Warren. Met my ? Gy fcbertst? H e n d r t k. Neen, neen; het is wezenlyke ernst, myn dier baarfte onder alle fchutgodinnen. Mevr. W a r r n tf. Foei, hoe kunt gy my zulk een zielenangst aart jaagen ? Hendrik. Zielenangst? Juist, juist, fchoone waarzegfter. Dat is het eigenlyk dat my naar u toedryft, myrt ziel zwemt in een oceaan van droefheid. Gy moet haar eene weldaadige hand reiken, om ze weder op het drooge te brengen. Tot vergelding belooft zy u myne geringheid met u voor eeuwig te vereenigen. Wilt gy, Weduwe, zo zeg ja, en ik ben uw eigendom ? Mevr. Warren. Lieve hemel , k begryp niet. . . Hendrik. Ik begryp het zeer wel, myn engel; Een maag. delyke bevreemding, opgeworpen twyfelingen, een befcheiden bloofen . als het in de plaats van't blanketfelkomt, een half billykende lonk ter zyde, hartkloppingen, en alle overige ingrediënten van de bruids etikette onderftel ik reeds als voorafgegaan, Dus zonder eenige complimenten Wilt gy my trouwen, weduwe ? Uw ja en de prielterlyke zegen volgen in weinige ogenblikken op elkander. Mevr W arken , (by zih zeiven.) Ach, had ik my nu maar met dien verwenschten Goldfink zo diep niet ingelaaten ? Hen-  Jeugdige Losheid. 1^ Hendrik. Welnu ■ uw and woord. Gy beflist over leven of dood. Mevr. Warren. Ik weet niet Het is my alles als een droom! Uw voorkomen, uw gedrag.... Hendrik. Dat heeft alles zyn reden , lieve weduwe! Ik ben niet krankzinnig, op myn woord van eer dat ben ik niet. Slegts zo een weinig ylhoofdig —; {bitter lachgende) Uit wanhoop, uit liefde....! Mevr. Warren. Maar gy fchynt my een weinig.... Hendrik. Befchonken? Dat heeft ook zyn reden. Ik was buiten my zeiven wegens het onzinnig gedrag van zekeren onwaardigen zoon ; ik verliet myn vaders huis , zocht troost by een ondankbaaren huichelachtigen fchurk, ik bedroog my, liep uit wanhoop naar een wynhuis , gooide 'er fchielyk een paar flesfen Bourgondie in, en vol van de gedachte van mogelyk in u myne fchutsengel te vinden , aan u myn run, geluk en zaligheid te danken te hebben, vloog ik hier naar toe tot een geweldigen aanval. Ik moet u veroveren , Weduwe, ja dat moet ik! Of gy moet met my capituleeren op genade of ongenade , of anders een kogel door de kop! Mevr. Warrem O, hemel, gy verfchrikt my. He»-  144 DoauTos, o e de Hendrik. Üwbeftuit, dierbaarfte, eenigfte, vriendin! Kunt gy wel zo wreed zyn , om mynen goeden ouden vader uwe hu!pryke hand tot redding te weigeren? Kunt gy my, den aanbidder uwer bekoorlykheden wel met koelen bloede als een wanhoopigen zelfmoordenaar zien fterven ? Mevr. Warren. Neen, neen, zo wreed ben ik niet. Hendrik. Nu zeg dan ja een plechtig ja! Mevr Warren. Maar. .. H e n n r i ic. Weduw, uw ja! Of gift en dolk, piftolen en,.. Mevr. Warren. Ja, ja; Ik wil alles wat gy wilt. Hendrik. Halt, lieve goedhartige Weduwe. Eer de eed over uwe lippe gaa , moet ik nog eerst een fchriklyke waarheid voor u ontdekken, en herhaal dan uw ja, als gy kunt. Ik ben een deugniet, een ellendig verworpen fchepfel, heb my zinloos geruineerd en den vloek van alle eerlyke lieden verdiend ik heb ook myn vader geruineerd! Mevr. Wa r r e n. Myn God! Is 't mogelyk? Hendrik. Waar, verfchriklyk waar; de gantfche Stad Zal het bevestigen. Nu weet gy alles, kent my, zo als ik ben, in al myne betrekkingen...! Zegt gy nu neg ja ? Merr.  Jeugdige Losheid. 145 Mevr. Warren. Ja, Dornton; nu nog zo veel te liever. II e n 1) u 1 k. Goed! Als dit geen vermomming is, geef dan bewyzen,Wedmv ! loop fchielyk heen, haal uwe Schatten ,red mynen vader, en ik ben uw flaaf voor eeuwig! Mevr. W a r r e n (by ziek zelve.) Voortreflyke jongman ! («verluid) Gy zyt zekerlyk een weinig woest, wat onbezonnen geweest. . .. Hendrik, Een weinig ? Ha , ha , ha ! Een roekelooze fpilzieke deugniet was ik , ben het nog, weduwe ! een fchandvlek van myn famielje , in den eigenlyken zin des woords! Ik zeg u ik heb myn vader geruineerd , den besten , goedhartigften onder alle vaders, die goed en bloed met my gedeeld heeft, heb ik in den grond geruineerd, zynen roem bevlekt, zyne nog overige dagen vergiftigd. Beeft gy niet op het gezicht van zulk een monfter? Kunt gy het nog waagen, uw lot aan zyne verwoestende handen te vertrouwen ? Kunt gy dat doen ? Mevr. Warren. Ja Dornton , ik waag het, omdat gy uwe uitfpoorigheden zo oprecht bekent. Hendrik. En wilt gy ook myne misdaaden boeten ■ ■ myn vader redden? IV. Deel. K Mevr.  146 Dornton, o t de Mevr. Wa r r e n. Zonder uitftel! Hendrik. Wel nu, dan Gods zegen over u, vrouw, in haare gantfche volheid ! Gy zyt myn befchermengel, ik ben uw eigendom voor eeuwig. Mevr. Warren. - Dus bemint gy my in de daad , Dornton? Hendrik. Ja, ik bemin u , uit liefde voor myn vader • ik begaa die zonde met een opgerecht oog eu vrolyk hart; want gy redt myn vader) Maar geld! geld ! Ik moet geld hebben, eer de dag van mor. gen begint.' Vyftigduizend pond 1 Niet als gefchenk, maar als leening, Weduw ! Mevr. Warren. Goed, goed! Ik zal ze u bezorgen. Hendrik. Dan is nog deezen avond onze bruiloft. Mevr. Warren. Nog deezen avond ? Ach, gy verfchrikt my. Hendrik. Nog dit uur! Een geestelyke is ras te krygen . nu geld, geld maar! Mevr. W a r r e y. Morgen voor dauw en dag, lieve Dornton! Maar niet als eene leening, maar als uw eigendom! Zesduizend pond, die ik van zins was te beleggen, kunt gy terftond krygen. Hen-  Jeugdige Losheid. 147 Hendrik. Nu dan voor den dag daar mede, Weduw! Ik zal het op ryken woeker uitzetten, (haar kusfchende.) Gy zyt myn Godin; myn Koningin, myn alles! Mevr. Warren. Ben ik dat? Ach gy zyt een rechte toveraar. Nu, laat my gaan, ik zal de wisfel haaien , maar! wel te verdaan alleen voor u beftemd, voor uw eigen gebruik. , - Hendrik. Haal ze maar, beheerfcheresfe van Pactolus; maar niet voor my! Myu zak is eene bedriegly ke afgrond, dien ik geen geld toevertrouwe. —— Voor myn vader moet het zyn. Mevr. Warren. Voor hem zal ik ook zorgen. Die zesduizend pond zyn een gefchenk voor u , een prefent op ons aanftaande huwelyk. Vergeef my flegts een ogenblik, ik ben terftond weder by u. (zy gaat heen.) Hendrik. Ha, de drenkeling heeft reeds een ftruik tO£ zyne redding gevat, en komt wel ras op droogen bodem. DERDE TOONEEL. Jenny, Hendrik. Jenny, (kykt door de zydeur.) Eindelyk is de oude weg! (by Hendrik komen. K 2 de)  48 Dornton, of de de) Wel nu , hoe ftaat het met uw verftand , Mynheer? I I e n d r i ic. Het was op reis, maar is nu gelukkig in de haven van myn harsfens terug gekomen. Zesduizend pond myn vader gered Ach dat klaart alles weder op ! Jenny Wel nu , zoveel te beter ; want Misf. Sophia wenfcht zeer hartelyk u te mogen zien. Hendr.mc, (by zich zeiven diep zuchtende.') Ach, myne Sophia! Jenny. Zal ik u aandienen? Hendrik. Neen ik mag haar niet zien , die lieve Fngel! Ik ben ik heb. . . verwacht¬ te... . . Jenny. Gy moet flegten wyn gedronken hebben, Mynheer ! H e n d r i ic. Den heerlykften Bourgondjen, meisje ! Zonder dien had ik geen roes , zonder den roes had ik den moed niet gehad my te verkoopen, en zonder deezen menfchenhandel was myn vader niet gered. Jenny. Ik vcrfta u niet. • • Hen-  Jeugdige Losheid. 149 Hendrik. Ik Iieb my verkogt tot flaaf, tot lyfeigene aan «we ryke trotfclie meestresfe; zy is nu myn jeu?, dige Woeijen.de bruid en welras myn tweede helft, door het noodlot beftemd , om my van de vloek myns vaders te ontheffen, den knaagenden worm van myn geweeten te verflikken —— Ha, een heerlyke echt! Jenny. Ik fta verbaasd ! Gy zult toch niet. .- Hendrik. Een groote daad heb ik reeds rolbragt , de deugd een menfchenoffer gewyd! j e n n y , (by zrg zelve.) Het is my onbegrypelyk 1 Zoude het de oude gelukt zyn hem in zyn ylhoofdigen roes tot eene dwaasheid te verleiden ? Daar komt zy wederom , Schielyk naar Sophia! Zy zelf moet dit raadfel zoeken op te oplosfen. VIERDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Hendrik. Vervolgens Sophia, Mevr. Warren. Zie daar, myn lief, daar is de wisfel; maar nog eens, zo als ik gezegd heb, alleen ter uwer dispofitie. Hendrik. Geef hier maar, myne Sultane. Het handgeld op K 3 myn  iso Dornton, o f d e myne vryheid. Ik ben uw Slaaf, en gy zult my dankbaar vinden. Met den avond zyt gy myne Vrouw. Mevr. Wa n r e n. Ach, ik mag u niet aanzien, ik moet van fchaamte wegzinken. Hendrik. Waarom? Hec is een redelyke koophandel. Ik ga terftond een Geestelyken haaien om zyn amen uit. tefprcekeu. Gy meent het immers wel myn En gel ? Mevr. Warren. Ach, wie kan u wederftaan? Sophia (komt en blyft by den ingang ftaan.) Mevr. W a r r en. Maar het is toch wreed, een arme Weduwe, in een onverwacht uur, zo te verrasfchen! Hendrik, Een onbewaakte vesting in de vlugt veroverd! Genoeg! Gy zyt nu myn eigendom, myne Echtgenoote. ..! (haar kusfchende.) Sophia (hem fchielyk op zyde komende, en hem de haar toegezonden bandelier toewerpende.) Hier, Mynheer,is uw gefchenk! Hendrik, (yerfchrikt terug treedende.) Dood en hel! Sophia. Het behoort myne moeder. Uw boodfchap was verkeerd. Mevr. Warren. Lieve hemel! Fietje! Wat wilt gy? Hen-  Jeugdige Losheid. 151' Hendrik {tusfchen de tanden onwillekeurige toonen zingende ~) S o p h i a. En hier, uw brief! ■ (dien in kleine Jlukken feheurende) Daar < daar en daar! Mevr. Warren. He, popje.' wac begint gy toch ? • Sophia (weenende.) My zo te bedriegen? Mevr. Warren. Ik geloof het wel, zo waar ik leef, het meisje, is jaloersch. S o p h i a. Maar, het is wel. De gantfche waereld zal ik het bekend maaken, hoe valtch, hoe laaghartig de mannen zyn. Mevr. Warren. Rind. . . . Sophia. Alle vrouwen zal ik voor dat verraderlyk ge. flacht waarfchouwen , voor eeuwig zal ik het afzweeren, dat nooit een mansperfoon. . . . Mevr. Warren. Myn fchatje! Om al de waereld wil toch niets verzeggen, althans het huwlyk niet. Men kan niet weeten, hoe het nog komt; daar ziet men aan my een voorbeeld aan. . . Hendrik. Weduwe ! trouw niet! Sophia heeft gelyk. Ik beu een bedrieger, een huichelaar 1 .... K 4 Se-  Dornton, of de Sophia. En gy, moeder, kondt gy u zo vergeeten. . .? Hendrik Dat is niet uw moeders fchuld, Sophia! hier ftaat de f.huldige. Mevr. Warrem. Eindelyk loopt myn geduld ten einde. Naar uw kamer, zeg ik u. . . Hendrik. Engelachtige, zachtmoedige Weduw, matig u toch en wees bedaard' Mevr. Warren. Naar uw kamer, zeg ik, terftond! Wat hebt gy u hier in onze zaaken te fteeken? Hendrik. Zy heeft gelyk, Weduw, zy heeft reden om toornig ©p my te weezen ! Jk ben een trouwlooze. Gy kocht my door middel van dit handgeld van zesduizend pond; neem het terug; ik verdien het niet; veinsde u flegts myne liefde. . . . Mevr. Warren. Hemel ï wat hoor ik.' Hendrik. Ik ben een bedrieglyke deugniet; bemin uwe dochter neem het dus terug. . . .' Sophia. O, moeder, moeder, zo veel geld kunt gy aan een ondankbaaren verfpiJlen, en myn armen broeder laat gy zo liefdeloos in de gevangenis zuchten. Hen-  Jeugdige Losheid. 153 Hendrik. Hoe? Wat hoor ik ? Milford in de gevangenis ? S o f fl i i. En dat op aanklachte van uwen wreeden vader, Mynheer; ik ken hem wel niet; maar uit deeze daad zie Ik , dat hy zyn trquwloozen zoon volkomen gelyk is, en heb een even Herken afkeer van hem, als ik u verachtte. (zy gaat heen.) Hendrik. Milford in de gevangenis? Is dat waar, Weduwe? Mevr. W a r r e n. Ik weet ten miniteu ni£t anders. H e n l> h i ic. En dat op aanklachte van myn vader? En gy zyt ligtzinuig genoeg, in plaat van den zoon van uw man door eene geringe opoffering zyne vryheid te bewerken, uw vermogen aan een geruineerden booswicht te verfpillen? Mevr. Warren. Aan een geruineerd jongman, die berouw heeft over zyn gedrag de baftard van myn man verdient geen weldaad. . . . H e n d r i k. Niet verder , Mevrouw ! Myn gistend bloed mogt anders het kleine vonkje verftand , dat my nog overig bleef, geheel uitdooven.' Voor ditmaal dank ik u, dat gy my in ftaat gefield hebt een hemelfchreijende ongerechtigheid weder goed te kunnen maaken. Ik gaa heen, om deezen plicht te vervullen. K 5 Mevr.  153 DoHNTQ N, Of be Sophia. En gy, moeder, kondt gy u zo vergeeteu. . ? Hendrik Dat is niet uw moeders fchuld, Sophia! hier ftaat de f.huldige. Mevr. Warrem. Eindelyk loopt myn geduld ten einde. Naar uw kamer, zeg ik u. . . Hendrik. Engelachtige, zachtmoedige Weduw, matig u toch en wees bedaard' Mevr. Warren. Naar uw kamer, zeg ik, terftond! Wat hebt gy u hier in onze zaaken te fteeken? Hendrik. Zy heeft gelyk, Weduw, zy heeft reden om toornig ep my te weezen ! Ik ben een trouwlooze. Gy kocht my door middel van dit handgeld van zesduizend pond; neem het terug; ik verdien het niet; veinsde u flegts myne liefde. . . . Mevr. Warren. Hemel ï wat hoor ik! Hendrik. Ik ben een bedrieglyke deugniet; bemin uwe dochter neem het dus terug. . . ƒ Sophia. O, moeder, moeder, zo veel geld kunt gy aan een ondankbaaren verfpillen, en myn armen broeder laat gy zo liefdeloos in de gevangenis zuchten. Hen-  Jeugdige Losheid. i53 Hoe? Wat hoor ik ? Milford in de gevangenis ? S o p h i a. En dat op aanklachte van uwen wreeden vader, Mynheer: ik ken hem wel niet; maar uit deeze daad zie ik , dat hy zyn trquwloozen zoon volkomen gelyk is, en heb een even fterken afkeer van nem, als ik u verachtte. (zy gaat heen.) Hendrik. Milford in de gevangenis? Is dat waar, Weduwe? Mevr. W A r r ,.: k. Ik weet ten minften niet and:rs. H li. N U H I K. . En dat op aanklachte van myn vader ? En svzvt ngtzinnig genoeg, in plaat van den zoon van uw man door eene geringe opoffering zyne vryheid te bewerken uw vermogen aan een geruineerden booswicht te verfpillen? Mevr. Warren. Aan een geruineerd jongman, die berouw heeft over zyn gedrag de baflard van myn man verdient geen weldaad. ... Niet verder , Mevrouw" flïyn gistend bloed mogt anders het kleine vonkje verftand , dat mv nog overig bleef, geheel uitdooven.' Voor ditmaal dank ik u, dat gy my in ftaat gefield hebt een hemelfchreijende ongerechtigheid weder goed te kunnen maaken. Ik gaa heen, om deezen plicht te vervullen. r K 5 Mevr.  154 Dornton, of de Mevr. Warren. Wat begint gy toch, wat wilt gy? Hendrik. De verlosfing van myn vriend bewerken. Mevr. Warren. En gy vergeet. . ♦ ? Hendrik. Vrees niets! Ik ben de uwe , uw baar gekogte eigendom, (pp de wisfel wyzende) Hier zyn uwe borgen 1 Mevr. Warren. Maar bedenkt gy wel ? Hendrik. Alles is bedagt. Laat my flegts gaan ! Ik zie u ftraks weder. Mevr. Warren. Nog deezen avond? Hendrik. Dat verflaat zich. In gezelfchap van den geestelyken , die de huwelyksplechtigheid verricht. (hy ga/tt heen.) Mevr. WarrenAch , dat was een benaauwdheid ; en ik beef toch nog. Zyne neiging voor het meisje.. . . Ik moet my van haar ontflaan , haar uittrouwen, hoe eerder hoe liever! VYF-  Jeugdige Losheid. 155 VYFDE TOONEEL. Jenny, Mevrouw Wakken, vervolgens G o l b k i n k. Jenny. Daar is Mynheer Goldfink, Mevrouw ! Mevr. Wakken. Wat zal ik toch met dien dolleman aanvangen? Ik heb nu gevvigtiger belangen. (by zich zelve.) •By geluk is Dornton door de Wisfel gebonden. (peinzende.) Goldfink. Wel nu, daar ben ik. Jenny, (zacht.) Hebt gy de trouwbelofte ? Goldfink. Wel hagels, dat heb ik vergeeten. Jenny. Het is fraai! Goldfink. Ik was op een verkooping van paarden , en floud naar een paar donkerbruine hengften. Mevr. Warren, (1>j zich zelve.) Achteruitgaan kan hy toch in geenen gevalle. Zyns vaders zorgelyke toeftand . myne leening van vyftigduizend pond in 't kort, dat de liefde niet vermag, zal behoefte en dankbaarheid bewerken. Goldfink. Zo in gedachte, Weduw? Ziet en hoort gy niet? Mevr.  Ï55 Dornton, of de Mevr. W a r r e n. Ik ben hier, Mynheer! Wat wilt gy? (zy werpt zich gémelyk in een ftoel.) Goldfink. Wat ik wil? Is dat nog een vraag? Ha. ha, ha! Ik wil u in rnyne armen drukken. Mevr. W a r k e n. Wat meer befcheidenheid, ah ik u bidden mag. Goldfink. Befcheidenheid! Pots a!le hagel , ik ben de befcheidenheid zelve. Mevr. W a r r e n. Gy bezit geen greintje welleevendheid , Mynheer, want anders. . . Goldfink. Welleevendheid ? Ha , ha , ha .' Dat zou ik meenen. Kyk myn hoed, myn rok, myn fpooren maar eens.... 1 Mevr. Warren. Geen vonkje bon toni Goldfink. Wel blits en hagels ! Charles Goldfink geen bon ton ? Ha , ha , ha ! {Hf zet zich in postuur om te bak/en.) Bekend ben ik als een bonte hond in dat vak; ik doe het met vieren naar de ry af. Ik baks met Gentilhotnmes en Matrofen, zon. der wyken of wankelen. Ik ryde tegen een ieder wie maar wil, op een draf en in galop , op een itap. en op een ren, dat al het volk met open mond en ooren  Jeugdige Losheid, 157 ooren 'er naar ftaat te kyken.! Als dat geen bon ton heet....1 Jenny, (zagt.) Spaar die woorden maar, Mynheer, en volg my naar myn kamer; Ik heb u zaaken van gewicht té ontdekken. G o l d f i ne. Maar , wat hagel , hoe is het toch met je? Je zit daar zo ilyf en deftig, als of je op je ftoel bevroozen waart. Je weet toch wel.., Mevr. Wakken. Dat gy my eindelyk met uw malle praat vati bakfen en harddraaven onverdraaglyk wordt. In 't kort , Mynhe-r! wees toch zo goed' vin heentegaan! Goldfink. Gehoorzaame dienaar ! Ik ben nu eenmaal hier. .. . Mevr. Warren. Dan zal ik plaats moeten maaken ! Maar , dit verzoek ik u toch vriendelyk, Mynheer, van my met uwe hoogst ennujante bezoeken niet verder lastig te vallen.' (zy gaat heen.) goldf ink. Dat gaat hier wat al te bont toe ! Er moet iets gewichtigs zyn voorgevallen, dat zy de borst op eens zo hoog draagt. Nu , dat flukfe kamer-' katje zal het my wel vertellen. • Ik moet ze hebben die Paauwenkoningin, al zette zy nog drie-  ij8 Dornton, of de driemaal hooger borst! Eerst maar haar hand en guinjes, vervolgens zal ik ze wel naar myn pypen doen dansfen. Zy zal my draaven en galopperen naar myn zin dat het wat deugt, of Charles Goldfink moest zyn kunst niet meer verdaan. (Hy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. De gyzelkamer van Milford. Hendrik Dornton, Een Gerechti- dienaar. Hendrik. t Is John Milford hier? Gerechtsdienaar. Ja, Mynheer! Hendrik. Ik moet hem fpreeken. Gerechtsdienaar. Waarover ? Hendrik. Over zyn fchuld doch eer gy my aan¬ dient , zo fchryf zyn losbrief maar. Ik betaal u de verfchuldigde duizend pond. Maar Milford moet niet gewaar worden , dat ik zyn verlosfer ben, Gerechtsdienaar. Zeer wel, Mynheer, maar zyne fchulden beloopen byna vyf duizend pond. Hendrik, (verbaasd.) Dat is onmooglyk! Ge-  Jeugdige Losheid. 150 Gerechtsdienaar. Uier zyn de copyen van de vonnisfen. Hendrik. Dat is hard! Dat komt my geheel onverwacht voor. Ge be chtsdienaak. Moet ik den losbrief over het geheele quantum fchryven ? Hendrik. Neen! Gerechtsdienaar. Ja, dan helpt het niet; de fchuldenaar blyft in hechtenis. Hendrik, (ongeduldig.) Schryf ze dan over de geheele fom —.. morgen za! het betaald worden. Gerechtsdienaar. Ja, maar dan kunnen 'er nog meer opkomen. Hendrik. Wel vervloekt! de eene zwarigheid boven de andere! roep Milford hier! Ik wil hem fpreeken Bezorg terftond hier een vies Champagne wyn met twee glaasjes. Gerechtsdienaar. Het is wel, Mynheer! (hy gaat heen.) Hendrik Vyfduizend pond en nog meer fchuldvorderin. geu? -—. Die Warren moet raad fchaffen! Het kost my wel myne vryheid , het gantfche geluk , • van  ióö Dornton, of de van myn leven; maar ik red ook een vriendj een vader! ZEVENDE TOONEEL. Milford, Hendrik, vervolgens een Ofpasser. Milford, (vreemd opziende.) Hoe, Dornton! • Wat wilt gy, Mynheer! Hendrik. tj een ogenblik fpreeken , vriend! Uw hand • Wees goed rnoeds! Milford. En dat in uw gezelfchap? Hendrik. In uw gezelfchap? — dat moest, dunkt my, wat vertrouwlyker klinken. Weg met die fombere Wreevele luim , vriendlief! Wees vrolyk ! de zon verborg zich wel voor een korten tyd, maar wel ras treedt zy weder met nieuwen glans te voor. fchyn. Morgen denkelyk, en dan.... De Oppasser, (brengt wyn en kelkjes, en gaat weder ..een. Hendrik, (de fles openmaakende en infchenkende.) Kom , Milford! Drink en vergeet uwen kommer ! Nu, wat zal 'er van worden ? (hem een glas geevende) Neem! Mil-  Jeugdige L os h e t Di 16*1 M i l f O n d. Ik heb geen lust om te drinken. H H n d r i K. Voor den duivel, gy moet' Ik wil het hebben. Hoor i ik zal u een historie verbaalen — maar neen! dat zou u nog dieper grieven; dus op een anderen tyd! Laat ons nu eens drinken; ik moet terftond weder heen heb van avond nog een vervloekte affaire , die , by myn ziel, ftandvastigheid en moed vereischt ; maar dat moet 'er nu zo mede door. Volg myn voorbeeld! Wees een kaerel, als ik! Zie jfc ben een der ver- worpenfte onder de dieren , die op den aardbol omkruipen , maar ik ben daarom niet vertzaagd. Ha , ha , ha : ik ben onterfd , myn naam is gebrandmerkt , ik word gehaat en veracht van het bekoorlykfte wezen in de fchepping, heb my met lyf en ziel verkocht, en toch trotfeer ik het noodlot, laat den grooten kogel ond.r my met onverfchiiligheid omwentelen , en al glyde ik ook al eens van zyne oppervlakte af — tot in het oneindige niet; wat wil dat beteekenen? Een Infect, als ik, is ligt vergeeten; het geheel gaat toch zyn gang. Dus , kom vriend , laat ons ten minden het tegenwoordige ogenblik genieten , en onze onvergenoegdheid in dit heerlyk druivenfap voor eenige ogenblikken verdrinken! Toe, klink eensi Milford. Laat my met vrede, Mynheer! Breng my niet meer van myn ftel! IV. Deel. l HaN-  ï6z Dornton, of de H e n d f..i k. Van uw ftel ? In 's hemels naam , ik verftaa u niet. Waar ziet gy my voor aan? Milford. (driftig.') Voor een valfchen, trouwloozen vriend, die my ve-raadde , uw vader een tieran, die my myne vryheid roofde, my in deeze ellende bragt! Doch genoeg hiervan.' ■ Ik kon nog woedend worden. Hendrik. Milford! Ik — ik u verraaden? Milford. Heb ik 'er geene bewyzen van , overtuigende bewyzen ? Zekerlyk was het nodig my in den val te lokken , opdat ik zekere bedoelingen op myne ftiefmoeder geene hinderpaalen in den weg ffiogt leggen» H e n d r 1 k. Zekere bedoelingen op Mevrouw Warren ? Daar moet ik om lagchen. Ha , ha , ha ! 'T is ook waar, ja waarachtig! Goeden dag, John, vaarwel! Milford. Doe myn groetenis aan uw vader ! zeg hem, dat ik hem, ook midden in myn ongeluk van gantfcher harte verachte? Hendrik. Myn vader verachten ? Mensch. .. ! (Hy loopt driftig naar hem toe , doch keert plotslings te rug) Milford, geen laster jegens myn vader! Denk en fpreek alles, wat liegt heet, van my; gy zult de waar-  Jeuidige Losheid. 163 waarheid zekerlyk niet overtreffen ! -—— Maar geen lastering jegens myn vader! Milford. Hy behandelde my voorbedacht kwaadaartig, beroofde my niet alleen , om een ellendige duizend pond , van myne vryheid, maar hitfle ook myne andere crediteuren op. Hendrik. Schandelyke, duivelfche leugentaal! Milford, Waarheid, waarheid, Mynheer! die flegts zulk een onbefchaamd gelaat, als het uwe, kan loochenen! Hendrik. Mynheer.... ! (Hy wil op hem afgaan , doch her/lelt zich weder fcbielyW) Maar , ik zou my vergeeten. Gy zyt een gevangene. Waartoe ook woorden? De daaden moeten fpreeken. (Met een bedaarden ernst) Mynheer Milford ! gy zult terltond van my hooren....! (Hy gaat heen.) ACHTSTE TOONEEL. Milford. Welk een fonderling gedrag! Was ik ook mogelyk te voorbanrig? Neen < Die papieren , het getuigenis van Silky en Goldfink , myn eigen ondervinding in Duttleis Koffiehuis . alwaar hy my door list en huichelary in den val lokte > zyn vader, wiens haat' jegens my _—— wie anL 3 der»  i<54 Dornton» of de ders zou toch myne crediteuren tegen my ophitfen Maar aan een anderen kant Hendriks fchuldeloos gelaat; deeze mengeling van vriendelyke hartelykheid, losheid, vreesfelyk lagchen, 't geen wanhoop aankondigt; die betuigingen van berouw, zyne onterving, zyn gewichtige bezigheid deezen avond. . . alles fonderling! Hy fcheen befchonken; of was het ylhoofdigheid, wat uit hem voortkwam ? Wat was eigenlyk het oogmerk van zyn bezoek ? Als men my door loogens be¬ drogen had *. .. NEGENDE TOONEEL. Een Gerechtsdienaar, Milford. Gerechtsdienaar. Hier is een briefje aan u... Milford. Van wien? Gerechtsdienaar. Van dien jongen Heer, die zo even by u was. Milford. Van Dornton? Mogelyk een oplosfing van zyn gedrag Geef hier ! (Hy leest) „ Daar gy ,, thans in vryheid zyt, Mynheer. .." In vryheid? {hy leest votrt) „ zo verwacht ik u deezen „ avond om zes uuren op de promenade in Hyde„ park, waar gy my, wegens de lastering jegens my„ nen vader, voldoening zult geeven. — Hendrik „ Dornton. „ Dat is myn plicht! Maar myn vryheid ? Te-  Jeugdige Losheid. 16*5 (Tegen den Gerechtsdienaar) De man fpreekt in dit papier van vryheid, Mynheer! Is dat fpot, of...? G k r P CkTSniENAU. Ernst, Mynheer! uwe fchulden zyn betaald. Milford, Betaald ? Myne fchulden betaald ? Alle myne fchulden? Gerechtsdienaar. Ja, Mynheer! Milford. Door wien? Zou myn Stiefmoeder zo veel menfchelykheid bezitten? Gerechtsdienaar. Zy niet, maar.... Milford. Wie, wie dan ? Spreek toch! Gerechtsdienaar. Het is my zeiven byna onbegrypelyk. De jonge Heer kwam toch zeer verbitterd en toornig uit uw kamer en en..,. Milford. Welnu ? G ERECHTSDIENAAH. Schreef met een vergramd gelaat dit biljet, en - betaalde..., Milford. Myne fchulden? Gerechtsdtenaar. Ja, Mynheer! alle uwe fchulden... ! Maar — L 3 het  i66 Dornton, o r de hetblyft onder ons! Hy eischte van my denaauwkeu. rigile ltilzwygendheid , en ik gaf myn woord.... Milford. Dornton.' Hy! En ik onzinnige konde deezen edelinoedigften aller menfchen zo misken, neu.' Ik moet terftond voort hem naloopen. Ach, ik ellendige, wat heb ik gedaan! (Hy loopt fckielyk heen.) De Gerechtsdienaar, (volgt.) TIENDE TOONEEL. Een kamer in Dorntons huis. ■ Hendri k Dornton, Smith. H e n d r i k. Wel nu, Mynheer Smith ? Ik ben ten hoogften ongeduldig te verneemen .. . Smith, (trekt de fchouders op.) Hendri k. Dus altyd nog gevaar? Smith. En wel het dringendfte , Mynheer! De Heer Sulky heeft nog eenige gelden opgehaald, maar zy zyn verre na niet toereikende. Hendrik. En myn vader ? Smith. Die draagt zyn ongeluk met een moed zonder voorbeeld —— is alleen om u bezorgd. Hen-  Jeugdige Losheid. 167 Hendrik. Om my, om my , den ondankbaaren , de oorzaak van zyn verderf. . . .? (na eenig nadenken) hï is dus in 'c geheel geen redden aan? Smith. Zonder een wonder, geen , Mynheer ! Alles, komc ons op eenmaal beltonnen om betaaling. Hendrik. Nu, houd u maar wel; flegts weinige uuren geduld! Ik, de bron van alle die ellende, zal dit wonder bewerken, Smit h. Gy? Hendrik. Ik! Heden is het te laat, maar morgen vroeg by dag. ... Smith. Mynheer Dornton. . . 1 (bedenkelyk) Zou dat waar zyn , het geen het gerucht van u zegt ? Hendrik. Wat? Dornton. Dat gy de ryke Weduwe Warren zult troa- wen ? Hendrik. Hebt gy het gehoord? Ha, ha, ha! Het is zo. Het gerucht fpreekt waar. Smith. Onmogelyk! L 4. Hen-  168 D 9 r n t o n, of de H e n d r i k. Zo als gezegd is. Nog deezen avond word zy myn vrouw , en morgen is myn vader geredSmith. Zou dat zo zyn? Hendrik. Geen vragen ; geen redeneeren, vriend! Hetmoec zo zyn! Ik bragt myn vader tot den val , nu is het ook myn plicht hem weder op te beuren. De Weduwe en ik, wy zyn den een deu anderen waardig. Een deugniet en een oude verroeste driemaal getrouwde matrone ! Ha, ha, ha! Een zeer voortreflyk paar! Nu moet ik naar den No. taris, dan naar den Advocaat , en dan naar myne bruid. Troost nu myn goedhartigen, armen, verdrukten vader ; zeg hem , dat zyn zoon zyne redding zal bewerken, maar houd het middel voor hem verborgen. Ik bind dit geheim op uw hart, Smith, totdat ik het zelf ontwinde! Nu moet ik heen, om alles in gereedheid te brengen en (op zyn horologie ziende) om zes uuren.. (by zich zeiven) naar Jrlydepark! —— Wel duivels! Wie kan zeggen wat daar gebeuren zal? Als ik fneuvel, wat zal 'er dan van myn vader worden ? Ha! Ik was te fchielyk ! Eerst in den echt, en dan naar het moordveld ! , Ja, zo moet het zyn! Heden verfchyn ik niet, al zou my ook de gantfche hel voor een bloodaa t houden ; maar morgen, morgen ! (overluid) Stel flechts myn vader gerust, Mynheer! Nu moet ik heen , het wordt hoog  Jeuodige Losheid. 169 hoog tyd 1 Morgen ogtend vroeg zien wy eikanderen weder, (hy gaat heen.) Smith. Zyn onrust toont het oprechtfte berouw Maar liet middel, om zyn onrecht weder goed te maaken zou ik het mogen ontdekken? Een zo gewigtige, hem hoogstnadeelige flap ! .... Het is plicht dit tegentegaan. Siilzwygendheid uas hier een misdaad. ELFDE TOONEEL. George Dorktoe, Smith. Dornton. Waar is myn zoon. Smith? Men heeft my gezegd dat hy hier is. Smit h. Zo even ging hy.... Dornton. Waarheen! Smith. Argwaan niets, Mynheer! Dornton. Wat zou ik argwaanen ? Spreek ! Waar eins hy heen? 6 s Smit h. Naar de Weduwe Warren? Dornton. Wat zal hy daar doen? Smith. Gyzult verbaasd ftaan, Mynheer! Zyn oogmerk is,. L 5 Dcrn. _  i^o Dornton, of d t Dornton. Wat? S m 1 t h. De Weduwe te trouwen. . . Dornton. Zyt gy dol? Smith. Qm door haar vermogen dit huis te redden. Dor n t o m. Hy ? Om my te redden ? o God , ik herken myn zoon I Neen , edelmoedige jongen, dat zult gy niet doendat zou myn welvaart te duur gekocht zyn. Het mag dan met my gaan, zo als't wil, dat zal toch niet gefchieden I Smith. Hy heeft het vast befloten. Volgens het geen ik van den Advocaat van de weduwe gehoord heb , heeft hy reeds zesduizend pond van haar gekregen. Dornton. Dus reeds het handgeld op een altydduurende lyfeigenfchap ! Daar zal niets van komen. Waar is Sulky? Smit h. In 't comptoir, Mynheer. D o r n t o n. Ik moet hem fpreeken , zo op het ogenblik. Smith. Het is zeer wel, Mynheer! (hy gaat heen.) Dorn-  Jeugdige Losheid. iff Dor n t o n. Neen, zo hard moet gy het niet boeten! Uw deugd weegt uwe losheid op. Alles is vergeevenWees weder myn zoon en goede Hendrik ! Maar het gevaar is voor de deur. Ik moet zonder tydveilies een middel bedenken, om het aftewenden TWAALFDE TOONEEL. Sulky, Dornton. D o r n t o n. Hoe ftcrk is onze wisfelbank, Sulky? Sulky. Geen dertigduizend pond! D o r n t o n. Sulky, gy hebt u, by myne tegenwoordige ongelukken, als een werkzaam vriend betoond. S u l k y. Hm! Dornton. Gy hebt udaardoor myne volkomenfle hoogachting en myn onbegrensd vertrouwen verworven. Sulky, Zo! Dornton. Myn zoon — Ik weet , dat gy, niettegenftaande uw rechtmaatig ongenoegen, genegenheid voor hem hebt. . , Sulky. Zo! DORN-  172 Dornton, of » e Dornton. Gy zoudt zekerlyk alles doen , om hem aan het verderf te ontrukken? Sulky. Hm! Dornton. Wat dunkt u ? Zouden wy nog een flap waagen, om hem te redden ? Sulky. Om hem te redden? Ha , ha, ha! Om hem te beteren, .wordt een gantfche ruïne vereischt. Dornton. Gy vergist u in zyn karakter, vriend! zyn ongeluk treft hem niet, , maar voor my bloedt zyu hart ; myn ondergang brengt hem tot wanhoop' Ik ken hem door en door. Sulky. Ik ook. Dornton. Hy zal door de droevige ondervinding van het tegenwoordige wyzer gemaakt, zekerlyk nog eens een deugdzaam man en nuttig burger wordeni ik ben er vast van overtuigd. Sulky. Ik niet. Dornton. Gy kent toch de weduwe Warren ? Sulky. Of ik haar ken! Dorn-  Jeugdige Loshe id. 173 D o r n t o Ni Ik ken haar flegts by naam — Hoe is haar karakter? Sulky. Slegt genoeg ! Dornton. Zesduizend pond Is in onze omftandigheden, een groote fom! Sulky. Dat zou ik denkeu. Dornton. Intusfchen , wat denkt gy , als wy het tens waagden .. ? Sulky. Wat? Dornton. Deeze fom uit onze Wisfelbank te neemen... . Sulky. Waartoe ? D o b N t o n. Om myn zoon te redden. Sulky. Neem alles! Dornton. Vertoorn n niet, vriend! de reden Sulky. Dan kunnen wy met elkander bédelen. DORN-  174 Dornton, of de Dornton. ■ Zeer wel, Mynheer Sulky, zeer wel ! (/lil b3 zich zeiven) Overal toch eigenbelang! S u l k y. Zo! Dornton. Men Helle flegts een vriend op de proef.... Silky. Om openlyke zotheden te begunfligen. Do r n t o n. Zeer wel ! Zeer wel! Sulky. Mynheer! Befchonken of ylhoofdig zou ik mogelyk ons bankroet even onbefchaamd in het aangezicht zien als gy ,• maar by gezond verftand ! .... Dornton. Zeer wel! De waereld is toch overal zich zelve gelyk ! Ik ben een oude dwaas, zal wel zo leeven en flervenj Sulky. Wat hebt gy myn raad nodig ? Neem gy uwe guinjes , ledig uw zakken en kisten , en fchud uw kind de hoed en zakken vol, om daarmede onder den beker te fpeelen, geef hem banknooten, om zyne hairen te krulleu — het is my om het even. Dornton. Zeer wel, Mynheer Sulky; Ha, is dat nu vrien 1- fchap,  Jeugdige Losheid. 175 fcliap , is dat grootmoedigheid ? — (driftig heen en weder gaande.) Nooit had ik gedacht dat gy zo liefdéloos waart, (hy keert zich fchielyk naar Sulky) Mynheer, gy kent de Weduwe Warren, haar liegt karakter. ... Sulky. Helaas, maar al te wel! D o r w t o n. En kunt gy dan gedoogen , dat de zoon van uwen ouden Vriend zich om zesduizend pond aan deezen duivel zal opofferen? Sulky , (opmerkzaam.') Hoe dat? Dornton. Trouwen moet hy haar, trouwen wil hy haar! Sulky. Wie? die Warren? Dornton. Ja , Mynheer , om zyn vader door haar vermogen van den ondergang te redden. Hy kreeg reeds zesduizend pond op handgeld. Sulky. Mynheer, neem gy dat geld! Dornton. Zou ik. . . . Sulky. Neem gy het geld, zeg ik u. . . . Dornton. Maar. . . . Sul-  ï?6 Don k ton, of d 2 Sulky. Geef het o\n onbefonnenen, om zich weder los te koopen. D o h k t o n. Sulky! is dat u ernst ? Sulky. Hoe eer hoe liever , eer de draak hem in haar klaauwen heeft ! Ik zou liever van honger willen Iterven, dan dat wyf trouwen. Do < n t o n. Sulky!... (hem fcl.ielyk omhelzende.') Vergeef hetmy, myn vriend! Ik miskende u. Sulky. Weg met al die complimenten ! Voort , voort maar; red uwen zoon, daar het nog tyd is; anders is uit de hel geen verlosfing. VYF-  Jeugdick Losheid. 177 VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (Een kamer in het huis van Mevrouw Warren.') Sophia, Jenny. Sophia. Waar is myn moeder? Jenny. Nog aan haar toilet; zy zal terftond in volle ftaatfie verfchynen. Sophia. Ach ! Jenny. Ik heb haare Bruidsfieraaden helpen in orde fchikken. Geen Koninglyk koetspaard kan prachtiger behangen zyn. Banden , Bloemen , Vede. ren, Hairlokken, in 't kort, 'er ontbreekt niets aan. Haar lompe dikke taille is in een foort van kuiras, ten minften voor de helft, famengefnoerd ; de koetzier Jack moest mede komen, om een handje te helpen. Ha, ha, ha! Gy zult een wonder zien! IV. Deel. M Sa*  ï^S DO 1 nt OH, of de S o p h 1 A. Ik mag het wel lyden. Ik houde my verzekerd, dat zy den gamfchen boedel toch anders ook doorbrengt. Jenny, (èy zich zelven ktgchcnde.') Ja, dat denk ik ook. S o p h i A. Dornton zeide haar llraks vlak in 't aangezicht, dat hy berouw had haar zyn woord gegeven te hebben , en was van zins, de ontvangen Wisfel aan hear terug te geeven. Jenny. Ha , ha, ha ! De kooppenning ! Nam zy die aan ? Sophia. Neen; maar... Jenny, Ja, dan is er nog altyd gevaar by de zaak. Sophia. Die ondankbaare! Ik beminde hem zo hartelyk, had myn leven voor hem willen geeven ; maar nu — Laat hy myne moeder trouwen ; hy zal nooit een traan van my zien, geen zucht van my hooren ; ik zal. . . Jenny. Houd u wel! Daar komt de bruid, Mevrouw uw moeder, aan! TWEE-  Jeugdige Losheid. 179 TWEEDE TOONEEL. Mevrouw Warren, (In een buitengewone opfehik,) de Vorig en. Jenny. Ho, zyt gy daar Mevrouw, bant en klaar! Zie uw vrouw moeder eens, Mejuffrouw! . js zy niet om te fchilderen? Mevr. Warren. Ik geloof dat ik er redelyk we! uitzie....'! (zich zelve met welgevallen befchoiiwende) De kleur de decoratie , de gantfche opfehik « alles is met fmaak gekozen. — Wat zie ik? Zyt gy daar ook poppetje! Hoe beval ik u? * Sophia, (zonder haar aantezienj) O, ongemeen wel! Mevr, W^a uren. Wat deert u toch, kind? Gy ziet er zo droevig zo verftoord uit! Foei! Uw gezicht ftaat niet naar zulk een plegtigen dag. Sophia. Ik twyfel ook, of die wel zeer plechtig worden zal! Mevr, Warren. Twyfelt gy daaraan? Waarom dat? Sophia. Omdat ik overtuigd ben , dat de Heer Dornton li niet bemint, en ook niet trouwen zal. Mevr. Warren. Ha, ha, ha! Arm, jaloersch fchepfel ! Daar M 2 fiee#  Dornton, of di heeft Dornton u zekerlyk eenige aardigheden voorgepraat, en nu — (Tegen Jenny) Men klopt! zie toch eens, Jenny, denkelyk myn Bruidegom. Jenny, (gaat heen.) Mevr. Warren (tegen Sophia.) Laat ons nu alleen! S o p h ia. Vergun my , Mama... ik wenschte wel.... Mevr. Warren. Naar uw kamer, zeg ik u! Jenny, (terugkomende.) Daar is een bedaard heer, en verzoekt u te mo. gen fpreeken. Sophia. Dus Dornton niet ... Nu gaa ik heen ! (zagt) Lieve Jenny, alshykomt, zozeghetmy toch! — Ik wensch hem nog éénmaal te zien , den trouwloozen , om hem te befchaamen , en dan nooit weder! (Zy gaat keen.) Mevr. Warren. Hoe is die vreemdeling gekleed ? Jenny. "Zeer fatzoenelyk. Mevr. W a r r e n. Ik meen het kleed — de kleur — mogelyk zwart ? Jenny. 'T valt zo wat in het donkerbruin. Mevr.  JlUCDIffE LtilIIt 18/ Mevr. Warren. En zyn voorkomen ? Jenny. Zeer deftig! Mevr. Warren. Buiten twyfel de geestelyke. — Laat htm maar komen! Jenny, (gaat keen?) Mevr. Warren. Nu dan zal Dornton wel haast volgen. DERDE TOONEEL. Georse Dornton, Mevrouw Warren. Mevr. Warren. Niet in ambtsgewaad ? Nu dat maakt ooit te veel opzien.... Do r n t o n; Vergeef my, Mevrouw!... Mevr. Warren. Gy zyt my zeer welkom, uw..., Dornton. Dat ik als een onbekende.... Mevr. Warren. Ik bid u nedrig....! Ik wist dat gy komen... wegens Mynheer Hendrik Dornton . . . . •m.... M 3 Dorn-  tftl B o r n t ö n , of de D o r n t o n. Juist. Mevr. Warren. Zult gy niet verkiezen plaats te neetrren ? uw. ... Dornton. Verfchoon my.... Mevr. Warren, (zet floelen.') Ik bid u toch....' (gaande zitten) Mag ik u iets prefenteeren tot verkwikking'? Dornton. Ik danke.... Mevr. Warren Een glaasje Champagne wyn, met een befchuit- je? Voor Heeren van uw fland is zo iets een noodzakelyke en aangenaame verkwikking; Dors ton , (lagckende.) Voor Heeren van myn Itanj ... ? Mevr. War r e k. Of anders een glaasje Rataflla, of. . . ? Dornton. Ik bedank u voor alles. Mevr Warren. Naar ik bemerke, hebt gy niet alleen het karakter van vroomheid, maar ook de deugd van matigheid. Dornton. Dat ben ik my zeiven fchuldig. Mevr.  Jeugdige Losheid. 183 Mevr. Warren. Mynheer Dornton zal, naar alle vermoeden, ook ras hier zyn gy kent hem toch zekeriyk in perfoon ? Dornton, Ik ben een van zyn oudfte bekenden. Mevr. Warren. Een jong, beminnenswaardig man, die algemeene achting verdient 1 Do 3 n t o n. Hm, ja Ik zelf had reeds van ouds veel genegenheid voor hem; reeds van zyne geboorte. . . . Mevr. Warren. Ach, ikverftau! Gy verrichtte zekerlyk reeds het ambt. .. Kent dus ook zyn familie wel?. Dornton. Zo goed als my zeiven. Mevr. Warren. En zyn vader ? D o r m t o n. Hin! (de fchouders optrekkende) Ik was reeds van ouds de onaffcheidlyke medgezel zyns leven» , en echter wil men toch wel zeggen , dat ik hem' niet recht kende. Mevr. Warren. Ik wil het wel gelooven. Het moet een fonderling man zyn. Dornton (Jagchende.) Dat is niet te loochenen! Hy heeft fonderlinge 'uimen. M + Mevr.  184 Dornton, of de Mevr. Warren. Buiten twyfel zyt gy zyn gewetensraad....? D o b n t o n. Dat ben ik — zyn geheimfte! Mevr, War ren. Nu, dan zult gy reeds menigmaal al aartige ondervindingen gehad hebben? Dornton, Hoe dat? Mevr. Warren. Wel! ik ken hem niet in perzoon , maar men heeft my verzekerd, dat het een zeer eigenzinnig man en een zeer bizar fchepfel is. Dornton. Het kan wel zyn dat daar iets aan is. Mevr. Wa r r e n. Het is my van harte leed ; te meer daar ik nu de gade van zyn zoon en dus zyn bloedverwante worden zal. Dornton. Ja Hy zal daarom zyn barakter niet ver- andereu. Mevr W a r r e n. Nu, men moet dat neemen zo als het is. Ouder ons gezegd ; ik had nooit groote gedachte van hem. Dornton. Onder ons, Mevrouwi Hy heeft ook niet veel opinie van u. Mevr,  Jeugdige Losheid. ' 1Ï5 Mevr. Warren. Nu: Van die dwaaiing zal hy wel ras te recht komen , zodra hy my maar leert kennen. Dornton. Daar twyfel ik zeer aan. Mevr. Warren. Ha, ha, ha Dan moet het hier boven (op haar voorhoofd wyzende niet wel met hem gefield zyn. Het is my ook om het eve-? of ik met den! ouden man kennis maake of niet Zyn zoon is de hoof iperfoon. Gy geeft hem my tot gemaal, en de oude gek mag my dan achten of verachten "k bekreun 'er my niet aan. Dornton, (eenigzins driftig,) Mevrouw! ik bid... Mevr. Wa r r r n. Nu , nu, ik vergat gy zyt zyn vriend. Ook doet het verfchil van onze denkwyze niets ter zaake. Gy verricht uw ambt , krygt een ry- kelyke betaaling en Ach, men klopt.' Dat zal zekerlyk myn bruidegom zyn ! Nu kunnen wy terftond de ceremonie beginnen. — (Zv loopt fchielyk naar de deur.) Dornton. Waar duivel, of zy my toch voor houdt? Ik verricht myn ambt en kryg rykelyke betaaling. . . . ? Ha , myn zoon komt! Ik moet toch eens hooren , hoe hy zich jegens de oude M5 zot-  tZC Dornton, of » e zottin gedraagen zal. —— (//y fiktipl in een hoek terug.) VIERDE TOONEEL. Hendrik Dornton, de VooRiOiN. Mevr. Wa r r e n. Nu, gy omzwerver ,• komt gy'eindelyk eens? Hendrik. Vergeef het my , Mevrouw , ik had dringende bezigheden — myn vriend — myn vader. — O deeze laatfte ,myn arme ongelukkige vader is in den uiterften nood! Ik kome u om fchieiyke hulp verzoeken ; flegts voor eerst om de helft der bewuste fom... Mevr. Warren. Ja, ja, myn lief! ik zal voor 't geheel zorgen; maar vooraf.... Hendrik. Dat op zyn tyd, beste weduwe ! Nu voor eerst geld , wisfels, banknooten , obligatiën; wat gy maar by elkander kunt haaien —— Ik ko-ra binnen weinig minuuten weder, en ben dan voor eeuwig uw eigendom. Mevr. Warren. St! niet zo luid! Hy is hier.... H e n d r ik. Wie? Mevr. Wa r r e n. Wel, uw vriend, dien gy belteld hebt, die ons trou-  Jeugdige Losheid. 187 trouwen zal ; hy heeft reeds een half uur gewacht. Hendrik. Dien ik befleld heb? .... Mevr. W arren. Een oude gémelyke nar; maar dat doet 'er niet toe. Als de ceremonie geëindigd is , dan zullen hem myne guinjes, en een paar flesjes Champagne wyn wel wat opvrolyken. Hendri k. Goed, goed ! Slegts eerst geld, lieve weduwe en dan.,. Mevr. Warren. De zaak is fchielyk afgedaan, (overluid tegen Dornton') Ga maar in de kamer hier naast, Mynheer , daar is reeds alles in gereedheid. Nog maar eeüige ogenblikken geduld , en dan kunt gy uw ambt verrichten. Hendrik, (sjn vader, die nader komt, ziende?) Godl myn vader! Mevr. Warren, (verfchrikt.) Zyn Vader! Dornton. Schrik niet, myu zoon! Ik verheug my, u hief aantetreffen. Mevr. Warren. Zyn Zoon ? — Uw zoon, Mynheer ? Dornton. Ja, Mevrouw; de openhartigheid, waarmede wy  i8t Dornton, o v » i zo even eikanderen onze gevoelens verklaard hebben , befpaart ons eene nadere opheldering. Mevr. W arren. Hemel! is het mogelyk? Dornton. Gelyk gy ziet. Mevr. W-a r r e n. Mynheer — vergeef het my! — Ik wist niet . , . dacht. . . . Dornton. Gy dacht zeker niet den ouden gek van een va« der zo digt by u te zien ? ■ Geene ontfchuldiging, Mevrouw! Wy kennen nu eikanderen. Dit is genoeg. Mevr, W arren. De genegenheid van Mynheer uw Zoon voor my . . .! Dornton. Voor uwe fchatten, Mevrouw, om my te redden,.. Hendrik. Myn vader . . .! Dornton, Qiem omhelzende.) Myn zoon! gy zyt een Man van een edel hart, myne gantfche vaderlyke liefde waardig ! Hendrik. Myn Vader ! Niet eerder uw vergifnis, voordat gy buiten gevaar zyt! De echtverbintenis mar Mevrouw Warren .... Dornton. Zal nooit tot ftand komen. Hen-  Jeugdige Losheid, Hendrik. O God! Ik zou u in ellende zien, doormy, door 3)yne dwaaze buitenipoorigheden , en . . . . Dornton. Stel u gerust: Ik beu buiten gevaar. Hendrik. Gy ? onmoogelyk! Dornton. Door toedoen van myn Vriend Sulky, de dank. baarheid van uw Vriend Joh.nfon , en door de eigenlyke gefteldheid van onze zaaken zeiven. Uit de boeken, die naauwkeurig nagezien zyn, blykt het, dat wy nog over meer dan dertigduizend pond kunnen disponeeren. Uit Amuerdam zyn wy aanzienlyke remiefen te verwachten. Uw vriend, de Koufenfabrikeur Johnfon , die eenige erfgenaam geworden is van een overleden ryken broeder in Jamaica, heeft zich voor u borg gefield, en een gedeelte uwer dringendfle fchulden contant betaald. De werkzaame yver van Sulky heeft het crediet van ons huis in zyn geheelen omvang weder herfteld. Zyn hoofoogmerk, waarom hy ons onze omflandigheden zo diep vernederd affchilderde, was, om my op u en uwe buitenfpoorigheden opmerkzaam te maken, en u zeiven de diepte des afgronds, waarin gy eenmaal onherftelbaar zoudt aederltorten , tot uwe ernflige waarfchouwing u voor oogen te Hellen. Hendrik. Is het waar, vader? Mag ik het gelooven? Gy. jk , wy wy allen zouden buiten gevaar zyn ? Dorn-  ioo ~ Dornton, of de Dornton. Gy kunt nu uw hoofd weder moedig opbeuren. Gy hebt nog wel een byzondere zorg op uw hart, maar ook daarvan zal ik u bevryden. ■ Myn zoon is uw fchuldenaar, Mevrouw. ..! Mevr. Warren. Zyn belofte... D o r n t o n. Hy kreeg zesduizend pond van u als een handgeld op zyn lyfeigenfchap Hier is het mou- tant in banknoten weder. Mevr. Warren. Verfchoon my Ik gaf hem die fom met oogmerk... Dornton. Om u van zyn bezit te verzekeren maar de omftandigheden veranderen de zaak — Dus neem maar te rug. . . Mevr. Warren. Maar zyn belofte. . . . Dornton. Gaf hy u door nood gedrongen, en zonder myne toeftemming... Mevr. Warren. Neen , hy gaf ze vrywillig! Niet waar , Heeje Dornton ? Hendrik. Ik gaf die , omdat,. . Laat myn vader bellisfen. Dorn-  jeugdige Losheid. i$i Dornton. Ik weet de oorzaak , edelmoedige jongeling! Slegts uwe verklaaring.' . . Bemint gy haar? Hendrik. Neen waarachtig niet! Alleen mynefchrik- lyke toeftand deed my... Mevr. Warren. Ha! die verraader! D o r n ton. Genoeg ! Gy hoort nu hoe de zaaken ffaan, Mevrouw! Dus neem uw verfchot maar te ru<'! In plaats van interesfen zal ik uw ftiefzoori Milford uit zyn hechtenis ontflaau, en zo zult gy, hoop ik , te vreden zyn. Hendrik , (zich fehieijk bedenkende by zich zeiven.) Ha, Milford! (op zyn horologie ziende) Het wordt hoog tyd. Mevr. Warren. O, deeze fchadeloositelling is niet noodig. Hy mag mynentwege wel blyven zitten, ik zal my in geenen gevalle voor hem inlaaten. Hendrik. Vergun my, vader... Dornton. Wat? Hendrik. Voor een korten tyd u te verlaate»,,.. D o r n t o Jf. Waarom? Hs{ï„  192 Dornton, of de Hendrik. Wegens zekere dringende belangen , 'die geen minuut uitftel kunnen lyden , die myn eer betref fen Verfchoon my ! (Hy kuscht hem de hand en gaat heen.) D o n n t o n. Hm! Zeker de afdoening van een fchuld van eer! Nu eerst moeten wy dit afdoen —r- Neem aan, Mevrouw'. Mevr. Warren, Ik treed niet terug , Mynheer ! Mynheer uw zoon gaf zyn woord! Dornton. Voor den duivel, neem het toch! (Hy werpt de banknoten op de tafel) Koop nu , wien gy wilt, als het my en myn zoon maar niet is! (Hy gaat heen.) Mevr. Warren. Hemel, welk eene vernedering! Welk eene trouwloosheid ! Het is of alles voor myne oogen draait Ik word geheel onmachtig.. .1 VYFDE TOONEEL. Jenny , Mevrouw Warren, Goldfink. Mevr. Warren. Ach Jenny! Het is goed, datgy komt...! Jenny. Lieve Hemel, Mevrouw.' wat ziet gy er uit! Hoe  Jeu e, dige Losheid. 193 Hoe zyt gy zo ontroerd ? Heeft Mynheer Domton of de geestelyke.iets... Mevr. Warren. Alles voorby ! Alles verlooren .' Ik ben bedrogen , misleid...! Ach, die trouvvloozen! Een .eeuwigen haat zal ik hen zweeren. Jenny. Ha, ha'! Ik kan het byna wel raaden! (by zich zelve.) Nu kunnen wy des te beter in troebel water visfchen. (overluid) Mynheer Goldfink, Mevrouw .' vraagt belet om u te mogen fpreeken. Mevr. Warren. Goed , goed ! (by zich zelve.) Ach , dat is nog de getrouwde ! Die moet my wree- ken. ,: Jenny. Zal hy komen, Mevrouw, of... Mevr. Warren. Ja, ja, ja! Laat hem maar komen! Hy zal zich toch niet laaten afwyzen. Jenny, (opent de deur; /lil tegen Goldfink.) Nu zonder eenige complimenten op een trouwbelofte aangedrongen , en gy zyt verzekerd van uw buit! (Zy gaat heen.) Goldfink, (komt) Welnu , hoe ftaat het Weeuwtje? Nog altyd zo preutsch ? Mevr. Warren. Ach, loop maar heen 1 Gy zyt toch ook een mansperfoon IV. Deel N Gw>.  194 Dornton, of de Goldfink. Ik zal gaan. goed! ik gaa — bea heden kort van Ituk. Mevr. Warren. Neen, neen ! blyf maar! (by zich zelve.) Hemel , als hy my ook eens ontflipte — myn eemgfte laatfte hoop! Goldfink. Nu goed; blyven dan ! Ik kom nog eenmaal vraagen.... Mevr. Warren. Wat? Goldfink. Wel nu, dat weetje immers wel! Ik wil je trouwen. Wilt gy my? Mevr. Warren (de hand voor V gezicht houdende.) Wel wie kan met befcheidenheid zo iets regtilreeks vraagen ? Goldfink, Ja, ja, veel omwegen zyn myn zaak niet. Ik vaar maar altyd zo rechtuit. WH je my, of wil je «ie niet ? Ja, of neen ? Mevr. Warren. Lieve Hemel! Wat zyt gy lastig ! 2y zulke gewigtige belangen moet men toch tyd hebben ora zich te beraaden. Goldfink. Trarara! Je hebt al tyd genoeg gehad. Nog eens, wil je my ? Mevr.  Jl c6di0j Loshbid, 195 Mevr. Warren. Ach! Goldfink. Of wil je my niet ? Ik houde van geen dwarswegen , ryd altyd links of rechts. Mevr. Warren. Maar. . . . Goldfink. Ik vraag, of je my trouwen wilt? Mevr. Warren. Mogelyk ja, als maar. . . . Goldfink. Ja, of neen, zonder talmen .' Mevr. Warren. Gy zyt toch een rechte tyran. G ) l l. i ? n k. Ja, of neen? Voor de laatftemaal. Mevr. Warren. Nu, ja dan; Maar. . . Goldfink. Je wilt mydan wel tot je man hebben, nietwaar? Mevr. Warren. Ja omdat de hemel het zo .befloten fchynt te hebben. Ja ik wil; maar. . . Goldfink. Goed! maar vrouwen zyn vrouwen! dan krommen zy zich eens rechts, en dan weder links, na dat zy grillen in den kop krygen. —— Gevolgelyk het zekere voor het onzekere — een trouwbelofte! N 2 Mevr.  io6 Dornton, of de Mevr. Warren. Een trouwbelofte? Goldfink. Ja, ja, een trouwbelofte! Zwart op wit, geteekend en gezégeld! Je mogt je anders weer bedenken. Wy kennen malkanderen. Mevr. Warren. Heeft dat dan zo groote haast? Goldfink. Dat zou ik denken. Mevr. Warren. Maar als gy nu reeds begint my wetten voortsfchryven.... Goldfink. Ik moet trouwen , Weduwe , u of een ander, dat is my om het even! Ik heb het gezworen, ik moet den koop van daag fluiten. • Mevr. W a r b e n. Lieve hemel! Het is of gy paarden negotie doet. Goldfink. Welnu, ik negotieer thans om een vrouw. Nu, wat zal er van worden , koop of rouwkoop ? Mevr. W arren. Ach, gy maakt my verlegen. Goldfink. Nu je wilt dan niet ? Goed, ik ga myn weg! Mevr. Wa r r e n. Hoe wreed! Gold-  Jeugdioe Losheid. igf Goldfink. Ik zeg je , ik ga myn weg ; links om keerje! naar een andere kermis! (I/y gaai heen.) Mevr. War re n, (verlegen.) Neen, neen , blyf maar, gy zulc de trouwbelofte hebben. GOLDKIN k. Maar terftond, zonder uitftel, op gezégeld papier, en twintigduizend pond rouwkoop , ingevalIe gy weder achter uit mogt krabben. Mevr. Warren. Hoe wantrouwig! Goldfink. Wel nu, het is maar om zekerheids halve. Mevr. Warren. Gy zyt een rechte barbaar. Nu , ik moet immers wel. Ik moet echter vooraf Mynheer Silky fpreeken. Goldfink. Dat zal ik wel doen. Ik weet wel . waar het op aankomt; flegts eerst de trouwbelofte , dat gy u met lyf en ziel, met goed en bloed my ten eigendom geeft. Mevr. Warren. Goed, goed! ga maar naar Silky ; ik zal intusfchen de trouwbelofte ftellen. Goldfink. Gehoorzaame dienaar! Eerst het gefchrift! Dan beklim ik den bok, jaag op een draf naar den N 3 ou-  ip8 Dornton, of de' ouden zondaar , breng hem in de hoefftal, zet hem de fcheenfchroeven aan, en het vergelyk w getroffen. Mevr. Warren. Wel nu, men moet u in alles uw zin maar geeven, Dolkop! Ik ga heen. Volg my maar in myn kabinet; binnen weinige minuten ben ik met het opftel gereed. (zy gaat heen?) Goldfink. Ha , ha , ha ! Honderd en vyftigduizend pond gelukkig binnen. Eerst maar de belofte en dan zal ik u wel opftuiten , oude totebel ! (Ily wil haar volgen.) ZESDE TOONEEL. Milford, Goldfink. Goldfink. Zie daar , Milford 1 Een vonkelnieuwe tyding , Jongen ! Uws vaders weduwe is de myne , en morgen ben ik uw fliefpapa. Milford. Ha, ha, ha ! Go l d f i n k. Ik , zo als gy my hier ziet. Ik ryd terftond met de extrapost naar den ouden Silky. Milford. Silky? wat moet die doen? GeLB-  Jeugdige Losheid. 199 Goldfink. Ik moet den ouden vrek vyftigduizend pond voor zyn toeftemming betaalen St! het is een geheim het blyft onder ons! Milford. Vyftigduizend pond, voor Silkys toeflemming... Goldfink. Ta, de oude heeft de Weduwe in de flrik; zon der zyn content mag zy niet trouwen. Milford. Niet zonder Silky's confent? Goldfink. Ta ik weet zelve niet recht , hoe dat famenhangt maar, men zegt, hy heeft een Tes¬ tament in handen, een foort van gefchrift, waar by zy. . . . Milf ort, {verbaasd.) Een Testament ? Goldfink. Ta, wat bruit my dat ook ? Genoeg , ik trouw de weduwe, draai den ouden vrek een rad voor zyneoogen, word een rykkaerel, ryde naar Neumarket, neem u mede , koop de beste paarden, en dan ryden en draaven wy om de zweep tegen de eerfte Lords , winnen hunne guinjes, en leeven vrolyk en gezond! Nu moet ik heen, eerst naar de weduwe in haar kabinet, dan naar Silky , om den ouden vos in 't net te krygen , dan naar de bruiloft, dan naar de guinjes, N 4  Dornton, of de potpenningen en oude kroonen yan uw ftiefmoeder. . . .1 iia> ha, ha! Gy zult my helpen tellen, kisten en kasten leedig maaken; wy zullen leeven als Vorften. Ha, ha, ha! Gy zult nog van wonderen hooren, Ha, ha , ha! (Hy gaat keen) Milford. Vyftigduizend pond aan Silky voor zyn toeftemming! Een Testament! Daar fchuilt een fchurkenftuk van de eetfle klasfe achter. Dat 'er een Testament van myn vader; beflaat , is zeker mogelyk dat het in Silkys handen gekomen is, en de oude bedrieger met myne ftiefmoeder het eens is. . . . Naar alle omftandigheden hoogstwaarfchynlyk! Ik moet zonder tydverzuim naar Sulky , om hem deeze ontdekking medetedeelen. (Hy gaat keen) ZEVENDE TOONEEL. Een plaats in Hydepark. Hendrik Dornton. Vervolgens George D ornto k. Hendrik, (komt en ziet op zyn forologie.) Reeds lang over den beftemden tyd en Milford komt niet! Zou de gerechtsdienaar my ook bedrogen hebben? of zou Milford laf genoeg zyn. . .? Dat is niet waarfchynlyk! Laat hy den laster tegen myn vader maar "herroepen , en de zaak is afgedaan,  Jeugdige Losheid. 2ci daan! Wie komt daar ? Wie? Zie ik recht? Mvn vader! . . Wa- komt die hier doen? Heeft L mogeiyk van myne nitdaaging kennis gekregen? Dornton (fckielyk ftilhoudende, zo als' hy Hendrik ziet.) Ach t daar is hy Goed! Nog terregter tyd ! (met een fchynbaare onverjchilllgheid naar hem toekomende) Gyhier, myn zoon? I I e w O H 1 k. Om den aangenaamen avondftond te genieten. D o r sr t o k. Dat was ook myn oogmerk Goed, dat ik gezelfchap vinde. Hendrik. My niet minder aangenaam] D o e n t o n. k fCe"?Se ireden °P e» Vergaande, S^^>HendrIk! (Hem flyf aanziende) Hendrik. Myn vader! Dornton. Ik dacht, dat gy u gebeterd had. Hendrik. Ten minrten ben ik op den weg ter verbetering. v Dornton, En is die hier in Hydepark ? *k H e n d r i k , (verlegen.) Myn vader...! N S ©orn-  902 Dornton, of de Do rntcn , (na eene korte tusfchenpoozing.) Waar is het geld van de Weduw Wairen ? üe koopprys voor uwe Vryheid? Hendrik (va legen zwygende.) D o r n ï o Na Waar is het geld, Hendrik ? Hendrik (wet gevoel.) Weg, Vader! Dornton. Weg? De gantfche fom ? Hendrik. Het meefte daarvan. Dornton. En uwe crediteuren zyn niet betaald ? Hendri k. Gy zeidc immers, dat myn vriend Johnfon. . . Dornton. Zyn geld voor een doorbrenger zou weggee- ven? Ach, ik vreesde het wel! Het lag my al op het hart. Hkndrik (by zich zeiven, in een hoek fchuilende.) Zyne verwyten grieven myn hart; En echter durf ik my niet rechtvaardigen; ik zou hem nog meer verbitteren, (peinfende) Doknton (by zich zeiven.) Zekerlyk weder aan een fpeeltafel verkwist en nu dryft hem de wanhoop hier. (Diep zuchtende) Alle hoop is verlooren; Ach, wie zou wenfehen vader te zyn! AGT-  Jeugdige Losheid. 203 AGTSTE TOONEEL. Een Bode, cle Voorigen. Bode. Dat heet eerst een eerlykcn kaerel voor eek laa ten Joopen! Ik zoek door het gantfche park heen ' geen hond laat zich zien, veelminder een menschl (Hy ziet George Dornton aan.) Hola! Hier ftaat 'er een in diepe gedachte; mogelykis hy her. (Hem nader bykomende; Vergeef het my Mynheer.' Heet gy ook by geval Dornton? D o k n t o iv. Ja, dat is myn naam. Bode. Dan ben ik te recht. Mynheer Milford zendt n dit briefje. (Hy gaat heen.) Dornton. Milford aan my ? Hendrik, (de laatfle woorden van den bode hoorende,) Milford een briefje ? Dat is aan my vader! 3 » Dornton. Hoe kunt gy dat vveeten ? H è. n l> r i k. Ik vermoede ik verwachtte het ij zekerlyk aan my! Dornton. Wy zullen het terftond zien! {Het briefje ope- tien  23a, Dornton, of de tiende en kezende), Beste Hendrik! Uwe onver3, wachte grootmoedigheid overtuigt my van uw , edel en gevoelig hart vergeef uwen vriend 5J de belediging, die hy u en uw Vader heeft toe„ gebragt. Ik was door vooroordeel'verblind, door laster bedroogen. Op uwe uitdaging zal ik niet , verfchynen. Eerder zal ik my aan uwe gantfche verachting blootflellen, dan myn hand tegen „ myn verlosfer en weldoener opheffen. Vorder ieder , andere genoegdoening; met vermaak zal ik ze u , geeven ! Uw eeuwig toegenegene vriend , John „ Milford." (zpi Zoon fiyf aanziende) Hendrik. Hendrik (met neergejlagen oogen) Myn Vader! Dornton. Waart gy het, die uwen vriend Milford uit d« gevangenis verlostte ? Hendrik, (bedeesd,) Myn vader! Dornton. De waarheid! Hendrik, Ja, ik was het! Dornton. En gy befleedde het geld van de weduwe Warren tot afdoening zyner fchulden ? Hendrik. Vyfduizend pond. Dornton. Vanwaar kwam het dan, dat hy u beledigde? Hen-  Jeucdige Losheid. 205 Hendrik. Hy fprak verachtelyk van u, myn vader! gelyk hy nu zelf bekent, uit vooroordeel. Dornton. En daarom wilde gy hem tot een duël uitdaagen ? Hendrik. Dat was myn oogmerk. Dornton. Hendrik! Hendrik. Vader! Dornton, (van aandoening weggcfleept, en hem omhelzende') Myn Zoon! Hendrik. Liefde, dierbaare vader ! Dornton. Rykelyk, overvloedig vergeldt gy myne zorg! Hendrik. O , myn vader ! (zich omkeerende , en lerflond daarna hem de hand kusfchende) Laat ons heen gaan , vader, om den armen Milford gerust teHellen ! Dornton. Als gy maar wilt ——■ doe met my wat gy wilt! Gy zyt weder myn Hendrik , myn zoon, myn geliefde zoon. (Hy gaat met Hendrik , met zyn hand op dtszelfs fchouders leunende heen.) NÉ-  20é> doiinton, of de NEGENDE TOONEEL. Een kamer in het huis van Mevrouw Warren. Milford, Sulky, daarna Thomas. Sulky. Hoe, vvft'gduizend pond aan Silky? Milford. Voor deszelfs toeflemming tot het huwelyk van Goldfink met myne Stiefmoeder. Sulky. Silky is een fchurk. Milford. Daar was hy lang voor bekeno. Sulky. In 't bezit van Warrens Testament. Milford. Naar alle vermoeden. Hoe mag hy er toch aangekomen zyn ? Sulky. Door bedrog, list. Zeer natuurlyk! Milford. Slegts weinig ogenblikken geleden ging hy in gezelfchap van Goldfink naar myne Stiefmoeder. Sulky. Zonder twyfel, om den koop te fluiten. Thomas {brengt kaarsfen.") Milford. Waartoe die kaarsfen? Thomas.' Tho  Jeugdige Losheid, 207 T h o ii a s. Dat kan ik niet zeggen, Mynheer.' Mevrouw heeft het zo belast. (Hy gaat heen) M i l F O R d. Zy heeft zekerlyk deeze kamer tot de geheime conferentie beftemd. Wat dunkt u, als wy eens... Sulky. Wat? M i l f o e d. Wy kunnen ze nu fchoon beluilteren, en door des bedriegers eigen bekentenis achter de waarheid komen. Sulky. Beluilteren? Milford. Hier is een Kabinet. Laaten wy ons daarin verbergen. . . Sulky. Foei, dat was verraaderlyk.' M 1 l f o r d. Wy verraaden een bedrieger; ook is het 't belte middel, om ae liter het geheele fchelmltuk in al zyn omltandigheden te komen. Vinden wy het ontwikkeld, dan komen wy voor den dag. Halt! Ik hoor iemand komen! Nu fchielyk, voor zy ons verrasfehen ! Zonder bedenken! Wy doen van bin- nen een fchuif op de deur (hy fchuift Sulky in '< Kabinet, en loopt hem Jpoedig na.) TIEN-  ao8 Dornton, of de TIENDE TOONEEL. Mevrouw Warren, Silkt, Goldfink. Milford, en Sulky (fn 't Kabinet.) Mevr. Warren. Zo, hier zyn wy veilig en ongeftoord. Silky. Ha, ha, ha! Zeide ik het niet, dat gy eindeiyk uw toevlucht tot my zoudt neemen, Mevrouw? Nu , nu! ftel u maar gerust! Alles vergeeten en vergeeven! Mevr. Warren. Maak nu maar, dat de zaak in orde komt, geef ons het Teltament. en verklaar ons wat gy hebben moet.' S i l k y. Alles is in de beste orde van de waereld, Mevrouw. Voor eerst heb ik hier een wettig gefchrift ontworpen, dat gy van beide kanten ondertekenen en verzegelen moet. Mevr. Warren. Zeer goed! Maar waar is het Testament? Silky. O, dat heb ik; maar vooraf moet ik onderzoeken of wy wel veilig zyn (Hy ziet de kamerdeur uit, fluit ze op het nachtflot, en loopt dan fchieiyk naar de kabinetdeur , die van binnen gefloten is) Deeze is ook op 't Hot. —— Zo, Nu zyn wy buiten zorgen! Gold-  Jeugdige Losheid. Söp Goldfink. Gy zyt een ervaren praétieus in de zonde, oude Heer! ' S i l s v. Ha, ha, ha! Gelooft gy dat? Nu in 's hemels naam aan het werk ! (Hy haalt een fchrift te voorfc'tyn , zet een bril op, en is van zins het te kezen, j GoiiDFINK. Kom , kom, voor den dag maar met het Testament! Leezen kunnen wy daarna altyd. Silky. Dat is ook zo , maar wees dan maar zo goed en onderteeken dit Wisfeltja eerst.' Hier is fchryf. géreedfchap. Mevr. Warren. Geef maar hier! (zy leest de wisfel en onderteekent ze,) Silky. Waar is nu de trouwbelofte, Mynheer Goldfink? Goldfink, (die op tafel leggende.) Hier! Silky; Zo! — Nu is alles in orde. Hier is dan ook van myn kant het Testament, dat zonder uitftel moet verbrand worden. IV. Deei,. O Mevf.  BT0 DORHTON, OÏDE Mevr. Warren. Ach ja, lieve Heer Silky, verbrand! verbrand! G o l d f i n k. Ha , ha, ha! Dat zal de heerlykue illumir.a« tie maaken , die ik ooit van myn leven gezien Si l.k y, (grjp* een kaars om het ie verbranden:) Milford en S aiit, tornen uit het kabinet te voorfchyn. Sulky onthanaigt Silky het Testament, Milford neemt de op tafel liggende gefchriften , en geeft ze aan Sulky , die ze in zyn borst fleekt.) Mevr. Warren, (zeer verfchrikt.) Help' help! (men klopt aan de kamerdeur.") Milford, (loopt fckieljk neen en opent ze.) Silky, (tegen Sulky.) Hoe, wat Mynheer! My behooren die papieren. Silky, Neen, my behooren ze! ELFDE TOONEEL. Jenny, Sophia, de voorigen. Jenny. Om 's hemels wil! Wat is hier te doen? Sophia, (naar haar moeder hopende , die kaai handen wringt.) Wat deert u, liefïte moeder? Mevr.  Jeugdige Losheid. 2ii Mevr. Warren. Ach , ach , ik ben verraaden, ik ben verlooren ! S i l k v, (wil Sulky de papieren ontweldigen.-) Uier, met de papieren, zeg ik u ! Milford, (vliegt tusfchen béiden.) Halt, eervergeeten fchurk, of ik lever u op \ ogenblik aan het gerecht over. Uwe fchelmfhikken zyn ontdekt. En gy, vrouw moeder, fchaamr, gy u met met den duivel hier zulk een fcnandely. ken handel aantegaan? Mevr. Wa r r e n. Ha, fpreek niet, gy gy bastaard van myn onwaardigen , onzaligen man! Hier met de papieren, Mynheer Sulky! Sulky. Zodra zy gerechtelyk onderzogt zyn. Silky. O wee, wee! TWAALFDE TOONEEL. George Dornton, Hendrik Dornton, de Voorigen. Hendrik, (pp Milford toevliegende en hem omhelzende.) Milford! Vriend! Milford. Hendrik. hebt gy het my vergeeven ? O a Hen-  fjTi D o RN TOK» O» "° *""■ Hendrik. Alles, aiïes! Sulky. Hier, Mynheer Dornton , (op Silky wyzcnde) ziet gy een doorfleepen , doch betrapten, fchelm, üie uit eigenbelang rechtmatige erfgenamen het hunne wilde onttrekken en hier — in deeze oude kinderachtige Coquette een moeder, die wreed genoeg was om haar eigen dochter en den zoon van haar man in hun wettig erfgoed te bedriegen, om deezen zotskap hier (op Goldfink wyzendej te kunnen trouwen en verryken. Mevr. Warren» ïk wou dat ik verzonk! Goldfink. Donder en hagel'. Ik een zotskap! Sulky. Een gek , een in zotheid, en lediggang vetgemest, vierhonderdpondig dier in menfchengedaünte, met wien men voor het gerecht nader fpreeken zal. Goldfink, (by zig zeiven.) Wel de duivel! dat wordt hier ernst, het word tyd om op myn retirade te denken. (Hy gaat keen.) Mevr. Warren. Heer Goldfink, waarheen? Gold.  Jeugdige Losheid. 2-13 Goldfink. Ik heb bezigheden. ik moet naar mva fchimmels. Mevr. War ren. Maar vergeet gy ons huwejyk ? Goldfink. Dat heeft geen haast. Mevr. Waehesj Myn trouwbelofte !... Goldfink,. Is in goede handen (op Silky wyzende.) S 1 l k v , (zacht.) Wy moeten een nieuw plan ontwerpen , Mynheer Goldfink.? Gold e r n k.. De duivel haal n met uw plannen! (hy gaat heen.) Silky, (hy zig zeiyen.) Wien ik het waarde gezelfchap van gantfcher harte aanbeveele! (Hy fluipt ongemerkt heen) Sulky, (heeft in tusfchen het Testament doorleezcn; tegen Mevrouw Warren.) Ik heb- het Testament gelezen, Mevrouw, en bevinde dat my door uw zaligen man opgedragen is geworden, om zyn nagelaten goederen aan uwe dochter en uwen ftiefzoon in gelylce porden te O 3, cvejv  str* Dornton, of de overhandigen , en n 's jaarlyks zeshonderd pond te betaalen. Verder luidt de laatlte wil van uwen zaligen... Mevr. Warren. Die vervloekte, plichtvergeeten man ! My zeshonderd pond aan zyne arme verlaatene ■weduwe... ? Sulky. Uw trouwbelofte , die gy aan Goldfink eigenhandig gegeeven hebt, geeft deeze fchikkmg volkomen kracht. Verder luidt het Testament: — dat, ingevalle zyne nagelatene Weduwe weder, tegen alle vermoeden , tot een tweede huwlyk mogt belluiten... Mevr. Warren. Tot een eeuwigen weduwlyken (laat? Die tieran .' dat monfter 1 Neen, neen! Ten fpyt van hem en u allen wil ik trouwen , dat wil ik, dat zal ik! En myn recht tot de nalatenfchap zal ik, in weerwil van dat vervloekte Teftament, wel weeten te handhaven. Sulky. Naar uw welgevallen, Mevrouw ! Wy hebben uw veroordeeling in handen. — Waar is Silky? Milford. Die oude fchelm is ftil weggeflope ? maar hy zal deu rechter niet ontfuappen. Dornton. Nu tot de eigenlyko oorzaak, waarom lk hier be»  JiUGDiCE Losheid. 215 ben gekomen, Myn zoon heeft door verfcheiden zeer edele daaden alle zyne vootige dwalingen volkomen uitgewischt. Met eenen moed , eene kinderlyke liefde zonder voorbeeld, offerde hy zyn hoop op Sophia's bezit en zyn gantfche tydlyk geluk op, om door de rykd ommen der Weduwe Warren mynen welfland weder te hei (tellen, en de verlofïïng van zyn vriend Milford te bewerken. Deeze en meerdere bewyzen van zyn voortreflyk hart hebben hem myne genegenheid en achting in volle maate weder verworven, Hy is nu weder myn zoon, myn geliefde zoon! Hendrik. O, myn vader! (hem de handen kusfehende.) Dornton. Wat meent gy , Sophia , goedhartig, gevoelig meisje! Kunt gy by zulke verhevene gevo&lens eu handelwyze onverlchillig zyn ? Sophia. Zekerlyk niet! D o r n t o n. Kunt gy wel, onder deeze omflandighedai, myn Hendrik uw hand weigeren ——— hem, dia nooit ophield u te beminnen? Sophia. Neen , neen! Hy is volkomen by my gerechtvaardigd. H e n d r ik. Ben ik, Sophia! Mag ik het geloven? O 4 So  filö Dornton, of de Sophia. O, Hendrik! Gy kent uwe Sophia, haare liefde, vcor u, maar myn moeder.. Dornton. Zal gewis toeftemmen , als gy en uw broeder befluiten kunnen haar het derdedeel der nalaten* fchap toetewyzen , en haar tevens te vergunnen om weder te mogen trouwen. S o r ii i A. Gaarne! Milford. Met vermaak , om myn vricnds geluk te bs» vorderen. Hendrik. Beste, oprechtlte vriend! Myn vader! — Sulky ! myne Sophia ! (allen omhelzende.') Sulky. Alles wel , alles naar wensch! Gy ging hier, door booswichten verblind, den weg des verderfs, Jongeling ; gy zaagt de gevolgen van uw uitfpoorige verkwisting. Zult gy van nu af aan u verHandiger en bedagtzaamer gedraagen ? Hendrik. Dat zal ik! Waarachtig, dat zal ik! Sulky. Goed! onder dit beding wordt uw naam in oaze firma weder ingelyfd, met een inleg van vyftig. duizend pond, die morgen betaald worden.  Jeugdige Losheid. $17 Hendrik. Vyftig duizend pond? Sulky. Omtrent uw aandeel in een ryke cerugvragt uit Bengalen inet het fchip Bristol, dat wy verloren dachten , en gisteren gelukkig op de Theems sangekomeR is. Hendrik. Myn God, is het mogelyk! Sulky. Reeds zedert eenige dagen heb ikberigt gekregen van deszelfs behouden aankomst, doch tot nog toe met een goed inzicht (lil gehouden, om u de gevolgen uwer dwaasheden in haar gantfche ysfe lykheid voor oogen te ftellen , en tevens uw vader daarover de oog'en te openen, Dornton, (zeer aangedaan ) Ach, myn vriend 1 Sulky. Vriendenplicht.' dus geen dankbaarheid! Hendrik, Sulky! vriend! verlosfer... ° S o r n 1 *. Verloeren woorden! Ik weet dat gy mv be Bint. J 3 c" Dornton. Schep moed, myn zoon 1 God heeft ons opnieuw gezeegend Laat ons hem daar voor hartelyk danken, en met verftand van deeze zegen gebruik maaken 1 ' 0 5 Hen-  2iS Dornton, ojt de Jeugd. Losh» Hendrik. O God, zo veele en onverdiende vreugde! (Te* gen Sulky) Beste onder alle vrienden en gy Üefderyke , goedhauige vader ! Nooit zulr, gy my weder uwe liefde, uwe achting onwaardig vinden, nooit! Dornton. Ik ben er volkomen van overtuigd, gevoel myn geluk in al zyn omvang; dat zeldfaame, benydenswaardige geluk, in een gevallen . byna verlooren gë.chtcn zoon , den edelmoedigflen , oprechtten vriend en vereerer der deugd weder te vinden.' Gezegend zy my deeze dag , tot op den grootften Jaatften dag myner ontbinding ! Hy fchonk my mynen zoon, eenen zoon, die myne gantfche liefde waard'g is, weder! (zyn arm om hem flaan~ de) O, wie zou, onder zulke omftandigheden, niet wenfchen vader te wcezen! Einde van het vyfde en laatfte bedryf. DE  D E SCHOONE BOETELING. TOONEELSPEL IN VIER BEDRYVEN.  VERTOONERS. De Viyheer van Hutten , Generaal. Mevrouw van Hutten, zyne Gemalin, F.: i.inand, zyn Zoon,, De Gravin Kohler, De Graaf Goll-stein. De Baron van Heiden. Chaklotta , zyne Zuster. De Korporaal 1 ehr. Louisi , Kamermeisje by de Gravin Kohier. Jan, Bediende van den Baron van Heiden. §oldaaten,.  ■Tw gel ui., myn rust.   221 ï> E SCHOONE BOETELING. EERSTE B E D RTF. EERSTE TOONEEL. (Een flraat in een Refidentiejlad.) Ferdinand (ftaat op fchildwaeht voor de deur van den Generaal.) (Het is nacht. Men ziet eenige lautaarnen voor de huizen lichten.) Ferdinand, (wentelt zich in zyn mantel.) De duivel haale dat fchildwaeht (laan ! - ■ . Hebben dan alle uuren tegen my faamgezworen, dat het in eeuwigheid geen elf uuren flaan wil? (hy gaat voor het huis op en neder) Én Mynheer vader en Mevrouw moeder zitten onder hun lekker glaasje Rhinfchenwyn, tenvyl de zoon onderden blooten hemel op ftraat de minuuteu telt! >- Ik heb  282 De Schoone heb wel eens gezien , dat men van blik uit tyd* verdryf Soldaaten maakt; maar uit menfchen , die 'er geen lust in hebben Neen, dat loopt te erg ! Hoe veranderen de tyden ! Mogelyk veranderen ze nog wel eens. O, Hoe zal ik dan voor ieder fchildwaeht den hoed beleefd afneemen , de oogen nederflaan , en my myne uerfelykheid herinneren ! (De bediende van den Baron van Heiden komt met een lantaarn de ftraat langs.) Daar komt nog wat te roepen. Werda! Bediende, (komt nader.) Goedvolk! Zeg eens, buurtje! woont Mynheer de Generaal Hutten hier niet digt by? Feu dinand. Ik ftaa voor zyn deur. Be diende. Hier is de ingang, niet waar? Febdinand. Halt! Bediende. Is deeze deur by nacht gefloten? Fekdinand. Bediende. Gaat men dan aan de andere zyde in? Feedinand. Neen! Bediende. Klimt men dan door het vengflerï FüR»  Boetelino. 523 Ferdinand. Die vervloekte plaaggeest.' B e ii i e n d e. Lieve Vriend; op enen anderen maal zullen wy ons met eikanderen wel eens vrolyk ïnaaken. Voor dit maal moet ik noodzakelyk by den Generaal weezen. Ferdinand. Dat is my leed. Bediende. My waarachtig ook. Ik was tienmaal liever te huis gebleven. Feed inand. Dan had gy u een gang kunnen befpaaren, die tuiten dat vergeefs is. Bediende. Vergeefs? En dat waarom? Ferdinand. Na tien uuren mag ik geen inensch inlaaten , buiten de ordonnantie. B ediende. Met onderfcheid Vriendlief, met onderfcheid! Mynheer en de Generaal zyn de beste vrienden van de waereld. Morgen vroeg komt hy en zyn zuster met pak en zak hier logeeren. Ik moest ze heden komen aanmelden. F r. t d i n a n t)« Gy moogt uw Heer en Mevrouw zyn Zuster tnyn ouderdanigst compliment maaken , en ik raad hen. dat zy maar weder naar huis keeren , want by «ten Generaal is het Mayavond. Ba-  *24 Be Schoons Bsdiende (by zichzelven.) Ik geloof waarlyk dat hy niet geheel en al origé- lyk heeft. (tegen Ferdinand) Goede vriend >t dat mag zyn zo als het wil, laat my maar binnen! Ferdinand. Wie is uw Heer? Ik zal hem aandienen, zodra ik afgelost ben. Bediende. Ook al goed! De Baron van Heiden, met dé Freule zyn zuster. Ferdinand. Wel de duivel! Wat? De Baron van Heiden? Bediende. Zo als ik u zeg, de Baron van Heiden met da Freule zyn Zuster. Ferdinand. Met de Freule zyn Zuster? — Dat is onmogelyk Bediende. Die kaerel is een nar! —— Maar hy onthoudt toch den naam. Ferdinand. NU! Het is zeer wel! Bediende. Nog een woordje! Kent gy den zoon van den Generaal? Zyn voornaam is Ferdinand. Geef hem dit pakje van myn Freule! 'Er is een zoetigheid voor hem in. Ferdinand (rukt hem het pakje uit de hand, houdt het by de Lantaarn, om het opfehrift te kezen.) God in den Hemel! —— Ik word nog dol. Be-  Boeteling", 2s5 Bediende. Het fchynt waarlyk zo. NU, mag ik h„ u vertouwen? . Zult gy het wel beftellen? Ferdinand, Daar kunt gy ftaat opmaaken. Bediende. Goeden nacht! (hy gaat keen.) Fei;dinand. Om gods wil.' Nu ben ik verloren! Myn bruid komt hier, en Mynheer de Bruidegom ftaat op Schildwacht. Zy mogt nooit in haar leven een Militair lyden, en ik ik draag de Snaphaan! Het is niet om uitteftaan. (men hoon geraas aan de huisdeur.') Luifter! Wat is dat ? Kan ik myn brief niet met vrede Ieezen? (De deur gaat open, en Louife komt,) TWEEDE TOONEEL. Louise en Ferdinand. L o u i s E. Pst, Pst! Ferdinand , (over/uid.) Werda ? Louise. Pst' VVees toch, om gods wil, ftil! F e r d i n a n d. Ha, zyt gy het, Louife? Is er toch nog één ziel in huis, die zich om my bekommert ? Ik dacht IV, Deel. p ^  226 De S c h o o °n e immers wel, dat de goede Gravin zich n:yner herinneren zou! Louise. Ach , lieve Heer, als gy eens wist , wat ik al geleden heb, federt men u zo behandelt! Kom toch wat nader! Ferdinand. Wie zendt u hier? Louise. Niemand , dan myn eigen hart, dat zich gedrongen voelt, om u uit de onzekerheid te helpen, waarin gy u noodwendig bevinden moet. Ferdinand. Ik dank u voor uwe vriendfchap. Gy loopt mogeiyk eenig gevaar, als men ons gefprek gewaar wordt. Ik bedank u, ilaap gerust! (Hy gaat van haar af.") Louise. Ik bid u, flegts een paar woorden! Kom toch hier, Mynheer! Ferdinand (hy zich zeiven.') Mynheer ftaat op fchildwaeht. Louise. Ach, kom toch hier! Binnen weinig mlnmiten wordt gy afgelost. Nu kan ik nog met u fpreeken. Ferdinand (komt nader by haar.) Louise. Weet gy wel, wiens fchuld het is, dat gy ze- dert  B O E T £ l i K o. Z27 dert zes dagen foldaat 7vt a„* Dat mag de hemel weeten.' Louise, Wiltgy ,„y„e vriendfchapniet misbruiken? — Hoor, gy hebt myn Gravin bitter beledigd. Ferdinand. Hoe zo? Louise. Stil ! Waarmede ? Dat moet gy zelf her best weeten.- Zo veel kan ik u verzeferen d zy het u met lig, vergeeven z .g • £ de beste, goedhartigfte, beminnelyktle vrouw van de waereld; maar als haar flegts iets niet wel naar den zin gaat dan weet men ook niet hoe men het met haar heeft. Zy heeft zekerlyk veel invloed by het hof, en wist het doortedringen, dat Myn. heer uw vader u onder zyn compagnie moest plaatfen. Deezen avond kwam ik 'er achter en uu de traanen van Mevrouw uw moeder kon ik wel opmaaken , dat men van u moest gefprooken hebben. Mynheer de Generaal is fchiefyk 7e belgd. Zy zyn nog by eikanderen. F * * d I n A N ». Hemel, welk licht geeft gy my! Mogt ik myn vader flegts een paar woorden ipreekeu! p a Ltw-  228 De S c h « o n e Dat is juist het geen zy tracht te beletten. —: God zegen u !, Ik moet heengaan ! Gy kunt Ü verzekerd houden van myne vriendfchap. Ferdinand. Laat ik het u eens vertellen! L o u i s a. Ik wil geen woord weeten. Goeden nacht i (Zy gaat- in huis, en fluit de deur achter zich toe.') F e R d i n a N b. De Gravin Kohier myne vyandin ! de Gravin Kohier, die voor agt dagen nog vol vutirige liefde in myne koele armen zonk! Stond ik hier- niet op die impertinent koude flraatfteenen , ik zou om de vrouwen lagchen. Dit voortreflyk , maar al te driftig vrouwlyk karakter moet de bron van myn ongeluk zyn ! (Hy gaat vol gedachte op en neder.) DERDE TOONEEL. Een kamer in het huis van den Generaal. De Generaal Hutten, Mevrouw Hutten, de Gravin Kohler. De Generaal. Ik wil niets meer van hem hooren; hy heeft zyn verdiende loon Nog een geheel jaar moet hy de fnaphaan draagen, totdat by beter mores leert. Mevr.  'Boeteling. 220 Mevr. Hutten. Maar op-de wacht, Jieve Generaal, zal hy da: immers niet leeren? * De Generaal# Een geheel jaar wil ik hem onder myne oogen :i!et zien. ö Mevr, Hutten. Ik ook niet, of myn hart zou 'bloeden. En gy. Mevrouw de Gravin , vergeef het my, als ik n zeggen moet, dat ik niet begrypen kan, hoe gy me{ deeze wraak gediend zyt. Gravin. De Vorst heeft de wyze zyner flraffe verkoozen. De Generaal. Ik bid u , maak geene complimenten ; ik zelf ver koos zulks; ik ben zyn vader, en kan met hem doen wat ik wil. Die zotte fireeken zullen hem nu wel vergaan ! Mevr. Hutten. Zyn tegenwoordige (tand zal hein zekerlyk de gelegenaeid wel beneemen om zulke misftappen te begaan ; maar ook mogelyk tot anderen aanleiding geeven , daar hy zich zyn gantfche leven over fchamen moet. G u a v r n. Gy moet toch fonderlinge denkbeelden van moraliteit hebben, Mevrouw Hutten, als gy dit voor geen laag gedrag aanziet, dat men befchonken by P 3 een  230 De Schoone een vrouw van aanzien komt, en vervolgens zich vrypo^tigheden aanmaatigt, die men zelf aan geen befchonkene vergeeven kan. Ik kan een onvoeglyklieid, ik kan zelfs wezenlyke misftappen door de vingeren zien; maar een aanval op myn e'  Boeteling. 233 —— de ftaat van geen Moeder te kunnen worden. Ik ben 'er trotsch op, Moeder te zyn, en ben 'er zelf trotsch op, Moeder van deezen zoon te zyn. Hy beging eene onbezonnenheid, die ik volftrekt niet begrypen kan Hy is 'er hard genoeg voor geflraft. Uwe poogingen om myn hart met haat je. gens hem te vervullen, zyn vergeefs. . , Gravin Even als de uwe om my onverfchillig jegens een gedrag te maaken, dat flegts de onbefchaamdfte man tegen eene vrouw van aanzien kan onderneemen. Dit zyn geen misftappen, die een vrouw van eer zo ligt en zo gaarne vergeeft. Ferdinand van Hutten zal nog een jaar de fnaphaan draagen, en moet van geluk fpreeken, dat hy niet op de vesting komt, zo waar ik Gravin Kohier ben. Kan ik het helpen, da: hy de zoon van ouderen is, voor welken ik anderszins alle achting heb? Ik kwam hier om u te zeggen, dat ik volftrekt niet anders handelen konde, als voldoening van het hof te vraagen, en dat ik niet gewoon ben , aan de vriendfchaplyke verkeering, die ik met u hebbe, iets oDteoflëren, als myn ftand, myn kieschheid, en myn eer beleedigd zyn. — En v illen wy vriendinnen bly. ven; Mevrouw, dan bid iku, uw zoon nooit in myn byzyn te willen verontfchuldigen, of zyn misdaad te verkleinen. Ik heb 'er niets tegen, dat gy als Moeder in ftilte het grootfle mededogen'met uw zoon hebt.' Op uw hart heb ik geen aanfpraak. Slaap gerust, Mevrouw, flaap gerust, Mynheer de' Generaal! P5 De  234 De Schoone De Generaal (die de Gravin geduurig in haar reden wilde ftooren, maar nooit tot [preken kan komen.) Verlaat u maar op my, Gravin! Hy zal 'er draf genoeg voor lyden ! Slaap gerust, Mevrouw 1 (Zy gaat keen.) Mevr. Hutten. Ja, ga maar heen, verftoorfter van myn genoegen ! Myn zoon lydt, en ik.' Ik lyde met hem. Ach , hy was het doel van zyn aardsch geluk zo naby. Alle dagen wordt zyn bruid verwacht. En nu — ach arme Jongen! VIERDE TOONEEL. De Generaal Hutten, Mevrouw Hutten. De Generaal. Wat is men toch een geplaagd man, als men onbezonnen kinderen heeft.' En als het van de al te tederhartige moeder afhing , wierd hy nog voor zyn fchelmftukken beloond ! Mevr. Hutten. Gy moet toch zelf bekennen, lieffte Generaal, dat dit zyn eerde misftap is ? De Generaal. De eerde, dien ik ten minden weet,en als myn. heer uw zoon zulks had kunnen voorkomen, zou ik dit ook niet vernomen hebben. En al was het ook het eerde, dan is het zo dol, dat het niet doller zyn kan. De Jongen dacht, geloof ik, dat men  üuB.rELINC. men met Gravinnen, al= met burgermeisjes omgaat. Weet hy dan niet, dat het een dame van den eer', ften adel is, die by het hof in groot crediet ftaat? Mevr Hutten. Gy hebt gelyk. Het was zeer onbezonnen, maar zou hy dan in 't geheel niets tot zyne verontfchuldiging kunnen inbrengen ? De Generaal. Wat zou hy kunnen ? Dat hy dronken ge. weest is? Moet men dan befchonken by een üravin komen? Weet hy zyns Vaders kelder niet? Eri dat ik my dan nog van de Vorftin fottifes moet laaten zeggen, waarom ik myne kinderen niet beter opvoede! Dat zal my toch geen mensch nageeven, dat ik alte mal met hem ben. — Laat hy nu op de ftraatfteenen bevriezen.' Mevr. Hutten Ik vrees, dat hy voor al zyn leven ongelukkig is. Wat zal Freule van Heiden zeggen als zy verneemt, dat haar Bruidegom op fchildwaeht ftaat," en wel wegens een misftap van deezen aart? De Gkneraal. Het is om duivelsch te worden. Mevr. H o t t e n. Welk fatfoenlyk mensch zal ooit met hem willen omgaan ? De Generaal. Het is een vervloekt werk! Mevr. Hutten. Welk een vrouw van aanzien zal ooit zyn hand aanueemen ? De  235 De Sciiookb De Generaal. Het is om dol te worden! Mevr. Hutten. Zyn eer is by de gantfche waereld bevlekt. De Generaal. Die dwaaze Jongen! Mevr, Hutten. Een droevig noodlot voor een jong mensch! De Generaal. Ik erger my dood. Mevr. Hutten. En het is uw zoon, Ferdinand van Hutten! De Generaal. Dat is het crglte. Wat hagel kan ik het helpen ? Heb ik het hem geheeten, om zulke zotte dingen te doen ? Mevr. Hutten. Dat weet ik beter. Had hy uwe lesfen altyd gevolgd, dan zouden wy en hy gelukkig zyn! De Generaal. Hem wedervaart niet dan recht ; en echter fpyt het my, dat het zo gaat. Het sou my een groot vermaak geweest zyn, als hy binnen kort met zyn bruid. Ik word razend: Mevr. Hutten (hem teder lyk by de hand vattende.) Lieffte Generaal.' De Generaal. Ach laat my met vredeu! Ik ben my zelve» j»iet. Me.  Boeteling. 23? Mevr. Hutten. Erken toch zelve de neigingen van uw vaderlyk hart, die gy niet kunt onderdrukken, zo ais ik dezelve erkenne. Beken rondborftig met my, dat gy uw zoon gaarne onfchuldig en vry zoudt zien? De Generaal. Wel, dan moest ik geen Vader zyn. Maar die «erlooze. . . . Mevr. Hutten. Laat my toch uitfpreeken! —— Vergun my eene bede! Gy zyt een braaf man , rechtvaardig en goedhartig. Huor uw zoon flegts één vierendeeluur! D ; Generaal. Neen! Ik kan, ik wil hem niet. .. Mevr. Hun en. Lieffte Generaal! Hy weet mogelyk niet eens, waarom hy zo behandeld wordt. De Generaal Als hy maar een half geweeten had, moest hy het wel weeten. Mevr. Hutten. Vergun hem ten minfteii, dat hy u om vergifnis fmeekt. De Generaal. En met zyn moeder zo lang weent en fmeekt, totdat ik hem loslaate ! Neen! Daar zal niets van komen. Mevr. Hutten. Dan wilt gy uw zoon in 't geheel geen vergifnis fchenken ? Dj  £38 De Schoone De Generaal, (blyft peinfend ftaan.) Mevr. Hutten. Zolang ik het geluk hebbe u te kennen , hebt gy u nog nooit bedagt de infpraak van uw menschlievend hart te volgen I —■ Bedenk u toch nu ook niet.' De Generaal, (langzaam.) Als hy berouw heefc over zyn misdryf, als hy befcheidener worden wil , dan (fchielyk) Nota bene! Maar als hy my weder bedriegt, als hy my weder zulke zotte kuuren begint, dan mag God hem genadig zyn! En als hy zich we¬ der wel gedraagt, dan wil ik, omzyns moeders wil, alles doen, en het hem vergeeven. Mevr. Hutten, (hem omhelzende.) God vergelde het u duizendmaal, myn lief! De Generaal. En als hy zich zo wel houdt, zal hy binnen het jaar vry zyn. Ik zal hem weder in zyn eer her. itellen. Mevr. Hutten. Duizend, duizendmaal dank! De Generaal. Hy moet nu maar in 't militaire blyven en tot Officier opklimmen. Ik zal het met den Vorst daaromtrent wel eens worden. Mevr Hutten. O. hoe gelukkig is de moeder, wiens gade zo goedhartig is! Ach, als Ferdinand uwe minzaame oog.  Boeteling. 530 oogmerken wist, ik geloof zyn dand zou hem niet half zo lastig vallen. De Generaal. Zyn Luitenant zal het hem morgen zeggen. Mevr. Hutten. Liefde echtgenoot ! Befluit toch den dag van heden met weldoen! Vergun zyn moeder het genoegen , om haar zoon , die mogelyk naby de wanhoop is, de vergifnis van zyn vader aantekon. digen. Mag ik hem voor een enkel uur fpreeken ! De Generaal. Kind, dat gaat niet; ik weet wat er het gevolg van zyn zou. Binnen een half jaar zult gy hem zien. En nu goeden nacht! Mevr. Hutten. Liefde Generaal! morgen! De Generaal. Binnen een vierendeel jaar. (hy loopt fchielyk heen.) Mevr. H ü t t e n. Morgen, liefde Generaal, morgen ! flegts voor een uur.' De Generaal. Binnen zes weeken! Mevr. Hutten. Ik laat u niet los. Morgen! De Generaal. Binnen acht dagen. Ik moet naar myn bed , goeden nacht! Mevr.  240 De Schoons Mevr. Hutten. En nu, morgen dan? De Generaal. Ik zal my bedenken. Mevr. Hutten. God zy dank! De Géneraal. Goeden nacht! (Hy gaat heen) Mevr. Hutten. Slaap gerust' (alleen) Heden zal ik na zes nachten eens weder rusten. Ik heb hoop, myn zoon te redden. Myn hart zegt my : hy is onfchuldig. Welk een troost voor my , daar ik weet, dat hy ongelukkig is J Goede God, breng de onfchuld aan het licht! En hebt gy my tot een middel daartoe verkozen, geef my dan waakzaamheid en fchranderheid! TWEE.  Boeteling. TWEEDE BEDfiYF. EERSTE TOO NE E L. De Gravin Kohier komt uit haar Jlaapkamer in «ene morgenkleeding, met loshangende hairen, een brandend licht in de hand houdende. De Gravin, (alleen.) He: is nog geen dag. (Zy ziet op het horologie, dat op een Secretaire flaat.) "Eerst binnen een uur! Zal die nacht dan eeuwig duuren ? —— Louife ! Zyn beeld laat my geen rust! —- o Ferdinand! o Ferdinand! Den gantfchen nacht ftond hy voor my, juist zo trotsch , als op dien noodlottigen avond. Had hy my maar een kusch gegeven! Had hy maar gezegd , dat het hem leed deed , dat hy niet anders kon hande'en ! ■ Maar niets! Zo hield ik hem in deeze ar- men, en hy rukte zich los, en zette zyne groote oogen op. „ Gravin Kohier, wat wiltgy?" Den gantfchen nacht vervolgde my zyn beeld in deeze gehaatte houding, en ik hoorde niets dan hetgejuid deezer doodlyke woorden. —— Louife 1 .—— Ik weet zeker, duizenden zouden hun half IV. Deel. Q le.  44i De Schoon» leven geeven, om een gunttig lachje van deezen mond, om een enkelen gunftigen blik uit deeze oogen! En die onwerzetlyke jongen ! — Bemin ik, dan ben ik ongelukkig en anderen; bemin ik niet, dan ben ik my zelve tot een last. En moet ik hém dan myn wraak doen gevoelen ? Ach God 1 Hoe diep beu ik gezonken! Ik heb het hart niet, om uit het vengfter te zien Ik vervolg een mensch, omdat hy deugdzaamer i dan ik. (Louife komt.) Goeden morgen, kindlief! Gy zyt immers niet boos, dat ik u zo vroeg opgewekt hebbe? Louise. Gy weet, Gravin, dat ik gaarne alles aan uwen dienst opoffere. Waarom dan niet een uur flaaps ? Gy zyt immers we!, Gravin? G r a v r n. Wel, en niet wel! Ik kan niet flaapen. Louise. Dan ontbreekt ' er toch iets aan. Verkiest gy thee? Gravin. Neen, kind! Alleen uw gezelfchap! Louise. Zal ik u iets voorleezen? G a a v r n Neen, ik wensch alleen met u te praaten. Verhaal my iets van myne reizen! Waar waren wy wel van ons leven het vrolyklte ?  Boetelino. * 243 Louise. ïk denk, te Berlyn. G r a v 1 i V/aarom daar ? Louise. De Berlyners zyn beleefde lieden , byzondef jegens vreemdelingen. Gravin. Wy hadden ten min ten het geluk van niet dan beleefde lieden te Berlyn te leeren kennen. L 11 1) i s e, Het orchest van de Opera is zeer wel bezet. en by de redouten zyn prachtige masqueraden. Herinner: gy u nog wel het geval by den ouden Baron Heiden, toen zyn galante neef, als Apoll > gekleed , u de gantfche zaal door vervolgde? Gy had my bevolen , my volkomen . als Uw Ed. te kleeden. Op het einde raakte hy in den knip en verwisfelde my voor u. Lieffte Gravin, zeide hy, en fleeptc my onder den arm mede-. Hoe gaarne, ik ook al die fchoone zaaken gehoord en aan my had laaten leenen , die voor u beiremd waren , kon ik echter, loszinnig meisje , my niet van lagchen onthouden. Gravin, Gy verhaalt gaarne van den Baron van Hei. den ? Louise. Dat is billyk! Want gy hoort 'er gaarne van — ' Q 2 Hec  «44 De Schoohe Het was in de daad een komiek tooneel, toen hy in myn tegenwoordigheid amende moest doen, dat hy zich in uw perfoon vergrepen had. Dech hy dra ide er zich nog al goed uit. Hy is buitendien ook een zeer galant man. Gravin. Men zegt, dat dit zyn hoofdgebrek is. L o u i s e. Geen wonder. Als anders zyne vrouwlyke ken» riisfen flegts de helft van die bekoorlykheden hadden, die hy by myne Gravin aantrof. Gravin. Gy vleit my, lief meisje, om my in een goede luim te houden ! Ik dank u Doch laat dat ftaan i De waereld en myn fpiegel zeggen my dat ik fchoon ben. Maar maakt my myne fchoonheid wel gelukkig en vergenoegd ? Spreek ! Louise. Gy moest nooit een geluk gewenscht hebben dat alleen door fchoonheid te verkrygen was. Gravin. Wat helpt dat moralifeeren ? Kind ! die woorden klinken allen fchoon, en wy vrouwen zullen desniettegenflaande wel vrouwen blyvcn. Men neeme ons verfland, vernuft, vrolykheid, men neeme ons goed hart met al zyn gevoel van ons, en men laate ons onze fchoonheid eu den blos der jeugd, en wy zyn met ons lot te vre-  Boeteling. 2+5 vreden. Het is fmartelyk genoeg, als wy het gebrek aan dit voorrecht door andere wezenlyke voorrechten, zo als men ze noemt, moeten vergoeden ! Louise. Dit heeft myn Gravin immers niet nodig? Gravin. Ik beluisterde laatft twee mannen , die over my praatten: De een daarvan zeide. ,, Het is „ jammer van de Gravin Kohier, dat zy de kunst ,, eener langzaame Coquetterie niet oefent , of ,, niet bezit :" Wat wilde die goede man daar toch mede zeggen? Louise. Liefde Gravin, wat ik u bidden mag , laat u dat door een man verklaaren. G li a v i n. Gy houdt u zo overdreeven eerlyk ! Maak het zo by mansperfoonen , die gy niet lyden raoogt j maar by my, by uwe vriendin, behoeft gy niet te veinzen. Beken maar openhartig , Louife, gy werpt uwen angel zo goed uit als eene andere. Gy zyt niet on artig: maar gy hengelt niet met uwe fchoonheid. Gy denkt de mannen met uw lief hartje te vangen. Ik heb het wel gemerkt. Louise. Ik heb nog geen angel uitgeworpen , lieve Gravin, maar zo veel is zeker, dat ik wel wenschte, dat de Man of Minnaar, dien de Hemel voor my Q 3 be*  24Ó De Schoons beltemd heeft, my om myn goed hart wilde bt» minnen. Gravin. De fmaak is verfchillend. L o u i s i. Schoonheid bekoort en lokt de mannen; maar een goed hart houdt hen vast. G r a v r n. Uw gepraat bewyst niet anders , dan dat 'er onder de Mannen zotten zyn, die zeifs niet weeten wat zy willen. Louise. Het kan zyn. Gravin. , Wat denkt gy van den Baron Heiden ? L o u i .« e. Dat hy een goed hart naar waarde weet te fcha:ten, zonder dat juist altyd zyn oogmerk is in ** byzonder daarop te doelen. Gravin. Wat denkt gy wel van Ferdinand van Hutten ? Louise. Dat hy zeer ongelukkig is. Gravin. Van zyn karakter? Louise. Zeden uwEd. zyne bezoeken nietmeerontfangt, is my zyn karakter onbegrypelyk. Gra-  Boeteling. 24? Gravin. Hebt gy hem in zyn Soldaatenpak gezien ? L o u 1 s e. O, ja! Gravin. Hoe ftaat het hem ? Louise. A!i of hy niet wist, waarom hy het draagt. Gravin. Louife! (een korte tusfehenpoozing.') L o u i S F. Gravin, gy hebt in de gantfche Refidentieftad u den roem eener zeldfaaaine kieschheid verdorven. Men zegt, dat 'er Dames zyn, die zich vóór achdagen in de plaats van myn meeftres gewenscht hadt den. Gravin. Impertinent! — Wat denkt gy van de zaak? Louise. Niets. Gravin. Waarom? Louise. Omdat my de nadere omftandigheden onbekend zyn. Gravin. Ga, gy zyt ergdenkeud, en ik — ben (laperig. Ga naar bed ! Na agt uuren zal ik uit de Stad ryden Als in tusfchen Graaf Goldftein mogt komen, om elf uure wacht ik hem. (Zy gaat heen.) Q 4 Lov- •  $4% De Schooae Louise (alleen.) Arme vrouw! Gy zult op deeze waereld geen rust of te vredenheid vinden. Hartstocht en ydelheid doen uwe wenfehen ontdaan. Liefde , berouw en wraak beltonnen tegelyk uw verwaarloosd hart. Wat wonder, wanneer gy, in plaats van te flaapen, uw toevlucht tot gedwongen gefprekken neemen moet. Gy ftoort het geluk, de rust eener familie, gy maakt een Jongeling ongelukkig, om dat hy eerlyk genoeg was niet door u gelukkig te willen worden. En my is het lot befchoo- ren , de noodarts uwer luimen te zyn , uwe zo diep ingewortelde krankheid u door een ligt palliatief middel verdraaglyk te miaken! Myn God, wanneer zal net eens anders worden ! TWEEDE TOONEEL. (De hoofdwacht der Soldaaten.) Soldaatbn (zitten aan een tafel?) De Konrobaal Lehk (gaat op en neder? Fekdjnand (Jlaat vol gedachten in een hoek.) Eerste Soldaat. Waarom op eens alles zo flil ? Als die kaerels flegts een paar uur gewaakt hebben, dan vallen zy al om, als de muggen. Tweede Soldaat. De braudewyn is op. Eerste Sol daaat. Wel haal dan, voor den duivel, anderen ! Df r>  Boeteling. 249 Derde Soldaat. De Tapper is nog niet op. Het is nog Itikdonker. Eerste Soldaat. Hy moet opftaan. Kan ik ter middernacht een uur lang op fchildwaeht Haan, dan moet hy ook uit zyn nest komen, om my met zyn brandewyn te vergasten. Korporaal. Gy verdrinkt uw gantfche loon des morgens in brandewyn, en des avonds ontbreekt het u aan heC lieve brood. Eerste Soldaat (gaat naar Ferdinand.) Hedaar Kameraad1 Waarom laat gy den kop hangen, als een oud wyf. Foei! fchaam ul Van u zal uw leven lang niets worden. Ferdinand. Het ban wel zyn. Tweede Soldaat (tegen den eerflen.~) Laat den trotfehen nar maar loopen ! Hy denkt omdat zyn Vader Generaal is, dat wy meer refpeél voor hem moeten hebban! Ja, of wy mal waren.' Gy arme zondaar ! Meent gy, dat men van uwe ftreeken niets weet ? Korporaal. Wat kunt gy weeten? Zwygt! En als gy hem zeiven niet eeren wilt, hebt dan ten minften eerbied voor zyn hartzeer! Eerste Soldaat. Wat wil de Korporaal hebben ? Q 5 TwiE-  j|» De Schoons Tweede Soldaat. Dat weet onze lieve Heer ! Wy zouden meeeeerbied hebben voor het hartzeer, hier van onzen jongen Heer, den Zoon van den Generaal Eerste Soldaat {buigt zich diep voor Ferdinand.) Uw dienaar, Mynheer hartzeerl Ferdinand < fpringt op van Jpyt.) God in den Hemel! Ik in zulk gezelfchap ! CharIotte, als gy eeiü wist! ... Korporaal (op een ruuwen toon?) Hutten! Men moet zich gewennen recht op te. gaan, en niet het hoofd op de borst te laaten hangen. Als het heden by het exerceeren niet beter gaat, dan moet de korporaalsltok zyn dienst doen. Ferdinand. Ik bedank u voor die herinnering. (Hy plaatst zich rec'.tftaande voor den Korporaal; deeze ziet hem met aandoening aan ) Korporaal (grypt hem by de hand.) Kom met my hier ter zyde. Vriend! Ik heb last u hard te behandelen. Vanhier komt dikwils myn barfche toon. Ferdinand. Ik heb my federt eenige dagen veele ongewoone dingen laaten welgevallen. Korporaal. Ik heb het wel bemerkt, en uwe ftandvastigheid bewonderd. Fer-  Boetelino. Ferdinand. i Het is myn natuurlyk vroiyke aart, die my ook het ongeluk leert verdragen, maar 'er komen ech. ter ogenblikken , waarin ernllige befchouwingen over myn noodlot plaats in myn hart gewinnen. Gebruik euiige toegeevendheid, wanneer ik alsdan in den dienst nalaaiig ben! Korporaal. Gy kent my niet wel. Ik weet wel de bevelen van myn Overften naar de letter te volgen, maar over de neigingen van myn hart heeft geen mensch te gebieden. Hebt gy vertrouwen in my? Mogelyk verzacht dit de hardheid van uw noodlot. Hec klinkt zekerlyk trotsch , dat ik u myn vriendfchap aanb.ede. Maar ik had eens in een foortgelyke omftandigheid myn halve leven om een Vriend gegeven, en dit geluk wierd. my nooit ten deel Ik dring myniet op, maar myn hart fpoort myaan, u myn vriendfchap aantebieden. Ferdinand. God beloone dit fcho.-ne hart! En dank zymyn ongeluk, dat ik deeze ontdekking doe' Vriend, het is waar, ik weet my niet te helpen! Tot deezen (land ben ik niet beitetnd ; zo kan het niet blyven , en echter weet ik niet hoe het anders worden zal. Ik word mishandeld. Ik ben Man , een Edelman; Moet ik dit langer dulden ? Tot nog toa heeft my geen mensch gezegd, waarom ik hier ben. Men zegt, dat het op geheim ""bevel van den Vorst gefchied is. Feu»  £5$ Pï SCHOOKE Ferdinand. Een wenk, dien ik gilleren kreeg, bragt my op het fpoor. Een hartstochtelyke Vrouw maakt my ongelukkig. (De Soldaatcn gaan de een voor den anderen heen.) Korporaal Haar geflacht fchynt zich aan de onze te wree. ken. Ferdinand. Moet ik vertellen; of moet ik zwygen? Korporaal. Hebt gy geen vertrouwen? FFRDtNAND. Die aan onaangenaame toevallen niet gewoon is, wordt zeer ligt wantrouwig, zodra het geluk hem den nek toekeert. Vergeef het my ! — Zedert korten tyd woont in myner ouderen huls een Gravin. Zy is zeer fchoon, doch wat kan ik het helpen ,dat ik aan een ander meisje verloofd ben , dat met my meer fchynt te harmonieeren . dan de fchitterende maar al te hartstochtelyke Gravin ! K (. p O li a A l. De Gravin Kohier? Zedert hoelang woont zy hier? Ferdinand. Omtrent een vierendeel jaar. Zy verbeeldde zich, my beminnelyk te vinden , en gaf my dit meerm len niet onduidelsk te kennen. Maar zeker even duidelyk waren ook myne verklaaringen dat zy haare tederheid aan een ondankbaaren ver. fpiU  Boeteling. 553, fpilde. Ik weet niet of zy my niet veritond of niec Wilde verdaan; in 't kort : voor acht dagen liet zy my verzoeken by haar te komen, om haar iets voorteleezen. Het boek , dat zy my gafy was zo verleidelyk , als haare oogen, haare woorden, haa. re losfe kleeding, en als de Champagne-wyn dien zy my nodigde te drinken. ' Korporaal. Heeft dit de Gravin Kohier gedaan? Ferdinand. Mistrouwt gy myn verhaal ? Korporaal. Myn God! vertel toch verder! Ferdinand. Zy fprak zeer aandoenlyk van haar ongelukkige» toedand, dat zy in een ouderdom van vierentwintig jaaren een aardsch geluk ontbeeren moest, waarop zy echter geloofde aanfpraak te moeten maakendat haar eerde liefde ongelukkig geweest was, doch nog ongelukkiger haare echt met den Graaf Kohier. — Ik betreurde haar, deed haar op verwachtingen hoopen, die ik op het vermogen van haare bekoorlykheden grondde, en gaf het vermoeden te kennen, dat mogelyk een myner bekenden haare andacht tot zich getrokken had, zonder te weeten hoe gelukkig hy was. Een zucht was haar antwoord. Ik bood my eindelyk aan als middelaar, indien dit zo ware. Korporaal Meende gy dit in ernst?  SS4 De Schoor Ei, Ferdikand. Het was rny ernst haar gerust te ftellen. =» ïn deezen famenhang vraagt zy my ? Wilt gy my gelukkig maaken , Ferdinand ? Twyfelt gy daar nog aan , Gravin? was myn antwoord: en zy zonk in myne armen.,? Hier hebt gy myn hart en hand , riep zy, voor eeuwig , voor eeuwig zyn, wy verbonden." Nu gingen my de oogen eensflags open. Ik rukte my los Gravin Kohier! wat wilt gy? flamelde ik: anders konde ik geen woord voortbrengen. Om haar en my aan deeze gefpan. nen lage te onttrekken, vloog ik ogenblklyk heen.. Den volgenden dag voerde men my op bevel myns vaders hier naar toe. Ik konde in den beginne onmogelyk anders denken , dan dat myn vader my op den tosts wilde zetten, of de eene of andere fpottemy met my voorhad Maar nu begin ik niet veel gunst van het toekomftige te hoopen , daar ik gisteren avond een wenk kreeg, dat myn tegenwoordig noodlot met het geen voor acht dagen gebeurde zeer naauw famenhong. De Gravin Kohier heeft invloed by het hof, en ik vrees, dat zy haar wraak zo weinig zal kunnen matigen, als voorheen haare liefde. Korporaal. Naar allen vermoede heeft zy de zaak in de eer. fle hitte juist omgekeerd verteld , en daarvoor eene geheime voldoening gevorderd. O, hoe dikwils' ftichten aanzienlyke Coquetten meer onheil dan openbare hoeren .' Maar het gedrag van uw vader is my onbegrypelyk. Ferdï*  BoETEÏINGi S5$ Ferdinand. Hy heeft de zwakheid , altyd by het denkbeeld tê blyven, dat men hem eerst van een zaak gegeven heeft. En ik ben ditmaal juist het offer van deeze zwakheid. Daar by komt nog, dat hy zich over de zaak kwelt, en, omdat hy die niet veranderen kan of niet denkt te kunnen veranderen, zo laat hy zyn ongenoegen my alleen , als het naaste voorwerp, ondervinden. Kortoraal. En uw moeder? Ferdinand. Zy gevoelt zeuerlyk myn onfchuld. O, had ik gelegenheid haar daarvan te overtuigen! Voor het overige heeft zy het zich eens tot een onverbreeklyke wet gemaakt niets zonder myns vaders voorweeten en toeftemming te doen. Korporaal. Vriend, ik neem deel in uw noodlot, als of het myn eigen ware. Heb nog een dag geduld ; ik heb hoop dat alles goed zal gaan. Ten bewyze myner vriendfchap vertel ik u op een anderen tyd ook myne gelchiedenis. Zo veel kan ik u thans zeggen: ik ken de Gravin Kohier; ik was eens haar leeraar; wat zy nu is en wat zy niet is, heb ik te verantwoorden. Ferdinant. Myn God! welk toeral! Kon-  S5Ö De SchoonI Korporaal. Op een anderen tyd meer. Het zal u niet be* rouwen, u aan my betrouwd te hebben. Ferdinand. Nu wordt myn noodlot voor de eerfteinaal belangryk. Een fchoone vrouw verlieft op my. Ik ben bloode , en moet op fchildwaeht ftaan. Ik dagt alles verlooren te hebben, en vind in een onbekend mensch een vriend, die zich myner aantrekt. Voor een vierendeel uur dacht ik nog van verdriet te flerven , en nu is my alles weder ligt. Zo wil ik dan ook goeds moeds verwachten, wat het noodlot my befchoren heeft. Ongeduld , gemor en klagen kan toch niets helpen. (Hy gaat heen.) DERDE TOONEEL. (Een kamer in 't Huis van den Generaal?) De Generaal Hutten , (Jlaat gereed om uit. tegaan.) Mevr. Hutten (nog in eene morgenkleeding.) De Generaal. En al was hy al onfchuldig , dan fchaadt het hem toch niet. Menig eerlyk man heeft reeds de fnaphaan gedraagen. De voornaamlte Generaals hebben van onder op gediend, Mevr Hutten. Jamaar, Ferdinand was nooit tot den foldaateu» ftand beltemd Ik geloof niet, dat hy er ooit veel eer van zal hebben. Dl  Boeteling. 257 De Generaal. en ™ rme" "iet.weeten' % is geen domoor en zyn perfoon is niet onaartig. Mevr. Hutten. Maar zyn hart heeft, geloof ik , meer gevoel voor het dille huislyk geluk, dan voor den roem, die gewoonlyk de dryfveder en de gewoone belooning is van heldendaaden. En daar hem nu de foldaatendand tot een draf is, zo twyfel ik zeer, of die hem wel behaaglyk zal voorkomen. De Generaal. Dit is nu niet anders. Ik heb hem zyn zotte kuuren vergeeven, en hy heeft zich nu maar wel ie gedraagen. Van den avond zult gy. hem fpree. ken. Eu daarby blyft het intusfc.heu. Mevr. Hutten. Ik dank u , myn lief! Ik heb naauwlyks geduld om het ogenblik af te wachten, waarin ik myn Ferdinand van de liefde zyns vaders op nieuw mag overtuigen. Een Knecht, Daar is de Baron van Heiden , en de Freule zyn zuster. De Generaal. Hoe? — wie? — waar? — wel hagels! waar? De Knecht. Op de zaal. IV. Deel. R Mevr.  aS8 De s c h o o n ë Mevr. Hutten. Myn God! De Generaal. Wie? De Knecht. De Baron van Heiden en de Freule zyn zuster. (Hy gaat heen.) De Generaal. Wat nu begonnen ? Mevr. Hutten. Het beste is, dat wy alles zeggen , hoe het er mede is. De Generaal. Neen , dat niet! Zy komen , wat zal ik doen ? Ik gaa heen. VIERDE TOONEEL. De Baron van Heiden en Chariotta, de Generaal en Mevrouw Hutten. De Generaal. Moet ik myne oogen vertrouwen ? Zo onverwacht ! Uw gehtforzaame dienaar! Baron. Goeden morgen, Heer Generaal! (Charktta en Mevrouw Hutten omhelzen eikanderen.) De  Boeteling. . 2jp De Generaal. Én gy boomt ook mede , Freule van Heiden! Een gantsch onverwachte eer voor myn huis.'... Baron. Maar. om Gods wil! Liefde Generaal, zyn wy ^dan gisteren avond niet aangediend gewor- Charlotta. De fchildwaeht liet onzen bediende niet in, maar beloofde, zo ras hy afgelost zyn zou , ons aamedienen. De Generaal. Ik weet 'er niets van. Charlotta. Ach, hemel! dan is ook het pakje verlooren , dat onzelosfe jongen aan den foldaat voor Ferdinand gegeven heeft. Baron. Wees bedaard, Zuder.' Men kan het den fchildwaeht immers vraagen. De Generaal. 'Er is zedert eenigen tyd een luimachtige kaerel in 't garnizoen geweest j die mag wel op fchildwagt gedaan hebben! Baron. En waar is onze Ferdinand? (rondom ziende) Mevr. Hutten, (by zich zelve) Ach goede hemel! Ra Da  üóo De Schoone De Generaal, (met eene zichtbaare verlegen' held.) Waar by nu wel omzwerven mag ! Wie zal hem zoeken ? O , gy kunt niet gelooven , welk -een kruis men aan de kinderen heeft' Charlotta. Dat was toch anders zyn zaak niet, zonder voorweeten van zyne ouderen uitteblyven. Hy moet zeer veranderd zyn. De Generaal. Hy is ook veranderd eensklaps veranderd. Ik verzeker u , Freule , hy is een gantsch ander mensch geworden. Charlotta. Dat is my zeer onaangenaam te hooren ; want zo als hy voorheen was , was hy zeer wel naar mynen fmaak. Baron. Wel nu, dat zal zich wel fchikken. Nu. nog een vraag! Mogen ivy van uwe ons bekende goedheid gebruik maaken, en by u logeeren? De Generaal. Het zal ons zeer veel eer zyn. Ik fmeek het u voor lief te neemen. Charlotta , (tegen den Generaal.) En dan blyven wy by u zo lang, totdat Ferdinand komt. Mevr.  BOETELÏNC. zSt Mevr. Hutten. Myn lieve Freule, hoe langer hoe liever. Dat weet gy immers wel.' Charlotta, (ter zyde tegen Mevrouw Hutten.') Wat heeft hy toch met Ferdinands verandering in den zin ? Mevr. Hutten. Ik weet in de daad niet, wat myn gemaal eigen» lyk zeggen wil. De Generaal. Ontfchu'dig my ! myn dienst roept my. Bleu zal u een kamer aanwyzen. (Hy trekt aan defchel, een bediende komt.) De tweede voorkamer! (De Baron en C arlotta maaken hun compliment.) VYFDE TOONEEL. Da Generaal, Mevrouw Hutten. De Generaal. Wat in al de waereld is er toch te beginnen? Mevr. Hutten. De waarheid te zeggen is altyd het veiligfte. De Generaal. Neen , neen , dat deugt niet , zeg ik u. Dae die doüe jongen nu juist zulke malle fprongen moet beginnen, daar hy zo naby zyn fortuin was, A!» R 3 Clws.  2.6i De Schooub Charlotta zyn gedrag verneemt, zal zy niets meer van hem hooren willen Wist ik nu maa^ een noodleugen te bedenken! Mevr, Hotte n. Ik geloof niet, dat dit de rechte weg is. De Generaal. Als ik maar wisf, wat ik doen moest! Mevr, II ü t f I n. De waarheid , lieve Generaal , de waarheid! Charlotta is een verftandig meisje. Zy zal bet hem vergeeven. De Generaal. Zy zal niet, zeg ik u. (Hy bedenkt zich ) Ik zal zeggen , dat hy op reis gegaan is om paardente koopen. Mevr. H u-t t e n. Maar als het tegendeel daarna bekend wordt? De Generaal. Dat zal niet, dat moet niet! Hoe kan men het anders maaken ? —— maar daar fta ik met myn hoed en ftok , en ga verder niet voort, Vaarwel .' Nog eens! Van daag fpreekt gy Ferdinand, Hy weet, dat Charlotta hier is; hy kon my mal fpel brouwen. Beter dat hy zich nog wat in bellooten gezelfchap op de hoofdwacht amufeert. Mevr. Hotten. Ach, ongelukkige zoon! De  Boeteling. aö5 De Genehaai. Ach, woeste jongen .' Hy heeft het hem zeiven te wyten ! vaarwel! (Zy gaan beiden heen?) ZESDE TOONEEL. (Een kamer van de Gravin Kohier.) Louise. Hy is het! hy is het! de Baron Heiden! Myn Gravin zal wel in haar fchik zyn. En ik koddig meisje ook ! — Maar waarom toch ik ook ? Ik ? Wat raakt my de Baron Heiden ? Hy is (onverfchil. lig) de Baron Heiden. Myn Gravin zal blyde zyn, en ik zal myn vermaak in haare vreugde vinden Weg grillen i Ik ben blyde dat hy daar is, en dat is genoeg! (De Gravin Kohier komt van haare wandeling terug.) Louis e. Zyt gy daar al weder, Mevrouw ? Gravin. Ik heb een tourtje gedaan tot aan ons lieve dennenboschje , toen wierd ik vermoeid en liet omkeeren. Had ik u maar by my gehad ! Het is zo fomber alleen te zyn. En gy ziet 'er zo vrolyk uit ! Wie hebt gy by u gehad? Zeg het my maar openhartig! R 4 Lou-  2ó"4 De Schoohe Louise. Ik was gantsch alleen. Gravin. En gy zyt zo vrolvk ? Hebt gy dan brieven van uwen minnaar gekregen ? Louise. Zo veel ik weet, heb ik 'er geen; of het moest iemand zyn , die zich in de ftilte over my doodtreurde , dat my toch in de daad van harte leed zou zyn. Gravin. Gy zyt in een vrolyk humeur. Louise. En heb een goed geweeten. Wat my dit¬ maal in 't byzonder zeer opgeruimd maakt, is het genoegen van Uw Ed eene aangenaame boodfchap te kunnen brengen. Gravin. Dat moet iets fonderlings zyn. Gy maakt my nieuwsgierig. Louise. De Baron Heiden is hier. Gravin. De Baron Heiden hier ? Louise. Het is zo. Gy zyt 'er immers niet boos om? Gravin. En als dit nu eens zo ware? Lou-  Boeteling. Louise. En dat impertinente mensch logeert juist . .. Gravin. Recht over ons? Louise.' Nog digter by, Gravin! In ons huis, onder onze Kamer. Gravin, Zou hy met den Generaal Hutten bekend zyn ? Louise, Dat weet ik niet. Gravin. 'Er komt iemand den trap op. Wat ik u bidden mag, ga toch eens zien. Hy is het zelf. (Louife gaat de deur uit.) Ik ben toch gelukkig in myn ongeluk. Een Jongman, dien ik beminde wyst my met myne liefde af, en ras komt 'er weder een ander, dien ik verlaateu heb , omdat het my zo inV hoofd kwam. (Men hoort den Graaf Goldftein fpreeken.) Ach; — Ik ben bedrogen. Het is Graaf Goldftein. ZEVENDE TOONEEL. (Louife brengt den Graaf Goldftein binnen en gaat weder heen.) Goldstein (zeer hoog en breed gekapt. Hy fpreekt altyd op een gemaakten toon.) Uw onderdaanige dienaar, fchoone Gravin. Hoe R 5 hebt  ?f6 De Schooni hebt gy gerust? Ha, reeds een tourtje gedaan, zo als ik zie? Spreek toch myn Engel, waar zyt gy heen gereden? Ik wenschte u zo gaarne eens te zien ryden. Wy moeten toch nog eens famen ryden ! Doe my dat plaifier! Laaten wy van middag ryden! Doch — zo als gy verkiest. Apropos! Ik weet iets nieuws: de Zadelmaaker van het Hof heeft een nieuwe Koets gemaakt voor haare Door. luchtige Hoogheid, Mevrouw de Princes, die op myn eer nog fchooner is, dan de Engelfche wagen die voor zes weeken uit Londen kwam. Bedel ook een Koets by hem! Wil ik heen gaan? wil ik ze voor u bedellen? Ik doe het van harte gaarne , fchoone Gravin. Ik zal den naaden prys bedingen. De Vordin heeft, onder ons gezegd, niet meer dan honderd daalders daarvoor betaald. En de Koets is meer dan tweehonderd waardig. Nu, wilt gy niet, myn fchoone engel? Ook al goed! Gy bedenkt u nog eens, niet waar ? Men moet met niets te haastig weezen. Gy hebt wel gelyk. — Mag ik u een fnuifje prefenteeren? Apropos! Gaan wy van avond naar de Komedie ? Weet gy het nieuwe iluk wel, dat 'er gefpeeld wordt ? Gy weet het waarlykniet, myn lieve engel! 'Er komt een Petitmaitre in voor. Het is om dood te lagchen. (jnet nadruk) De Adeur zal een Perfoon van het Hof tot model neemen, zo dat, wanneer men maar in het parterre komt, ieder hem met den vinger zal kunnen aanwyzen. Op wien of dat toch wel gemunt zal weezen? Ik moet myeens bedenken. Gkv  Boeteling. 26"? Gravin. Den hemel zy dank , dat gy eens aan liet denken komt. Het is waarfchynlyk heden voor de eerfte maal. Goldsteijt, Gy fchertst, myn lieve engel! Gravin. Weet gy waarlyk niet, wie die gelukkige perfoon zyn zal ? r GOLDStEIN. Neen, waarachtig niet! Maar ik verzie 'er honderd ducaaten onder, dat ik hem raadde. G k a V I n. Ik kan het u met zekerheid zeggen. G o l ') s t E I n. Waarlyk, fchoone Gravin? O, ik bid u ze- kerlyk _ wacht eens — zekerlyk de Baron Hom ? 4 Gravin. Slegt geraaden! Gy moet beter raaden. Goldstein. Gy plaagt my. Gravin. O, wie zou u plaagen? Ik kan u het portraiS wyzen. Qoldsteïnï Ik fierf van nieuwsgierigheid! Kent gy zyn por- trait V Laat het my eens zien! Zekerlik de Graaf Stein, Ik moet het zien , myn lieve enge! Ik moet, QRAf  2ffó De S c h o o n e Gravin. Ga daar maar voor den fpiegel ftaau! Gold s t e i n. Voor den fpiegel? Hier zyn immers maar landfchappen, geen porcrait. Gravin. Zie maar recht voor u. Goldstein. Recht voor my! Ha, ha, ha! Daar zie ik my zeiven, zo als ik ga en Ita. Ha, ha, ha! Myn engel fpot metmy! Ik? Ha, ha, ha! Ik een Petitmaitre? Ha, ha, ha! En ik ben toch zekerlyk de-lieve Natuur zelve. [Ten hoogflen belachhk.) Natuur .' Natuur! Gy bemint toch ook de Natuur? Wat ik zie en hoore moet naar de natuur zyu. Niet waar ? Gravin. Ik heb het reeds lang tot myn genoegen bemerkt. Goldstein. De hemel zy dank! Nu weet ik toch , wat u aan my bevalt, waarmede ik u treffen kan. Gravin. Dit had gy reeds lang moeten weeten. Goldstein. Gy zyt heden ongemeen gunflig. Ach, dat geeft my weder hoop! Waarlyk het gantfche Hof hield my voorheen gelukkiger dan ik was. „ Wordt de Gravin Kohier haast uwe Gemalin , Graaf Goldftein ?" vroeg my gisteren de Priuces aan tafel. „ De Hemel  Boeteling. 259 tnel geeft het, antwoordde ik, en wierd zo rood als vuur in myn gezicht" Wat mag ik we! antwoorden, als zy het my weder vraagt? Gravin. Zy zal het niet weer vraagen. Goldstein. O, waarom niet! De Princes is zeer goed opmy. Zy neemt veel belang in myn geluk. Gravin. Gy eischt toch niet van my, dat ik u myn hand zal geeven, omdat het Hof, waarvoor ik anders alle refpeét hebbe, daarvan verkiest te fpreeken. Goldstein O, zeker niet, Godlyke Gravin! Zo waar ik hier vooru (laa, het is my zelf alleen in de gedachte gekomen, om naar uw hand te (taan. En gantsch alleen heb ik moed, u, als de voortreflykfte Vronw, die ik van Lisfabon tot Mofcouw kenne, de myne aantebieden Gravin. Gy neemt al veel op u. Gy zyt een rechte waaghals. Goldstein. Als men 10,000 gulden in de zak, en fchoone goederen in Bohemen heeft liggen , als men Graaf is, eerst zes en dertig jaaren oud, en een lieveling by het Hof is dan kan men moedig voor een vrouw treden, en vragen: Bemint gy my? Gra-  270 De Schoóne Gr a v i n. Maar als ik nu eens voor alle deeze voorrechten blind ware, en met neen antwoordde ? Goldstein» Met neen? Gravin. Met neen! Begrypt gy het niet ? Goldstein. Het is niet mogelyk. Gravin En het kon echter toch wel het geval zyn. Goldstein. En , als ik vraagen mag, waarom? Gravin, Waarom? Om dat ik op zulk een fchitterendfor. tuin nooit aanfpraak maakte; omdat ik niet in ftaat ben , een Graaf Goldftein , voor de grillige opoffe» xing van myn Gemaal te worden , de geringde vergoeding te geeven. Omdat — omdat — ik Gravin Kohier ben en gy Graaf Golddein. Gy verftaat my immers wel ? Goldstein. O, gy fpreekt zeer duidelyk, fchoone Gravin, zeer duidelyk. Maar zo eigenlyk verdaa ik u toch niet. G r a v i n. Gy verftaat my toch, als ik u verzoeke, geen woord meer hiervan te fpreeken. Goldste in. Zo als gy verkiest , Gravin Gy hebt over myne gedachten en woorden flechts te gebieden — Apro-  boetelin g< S.fl Apropos! overmorgen avnd is 'er een Maanëclips... Gravin. Nog eens 9 Graaf Goldilein! Gy zoudt my ver_ veelen als gy in 't vervolg hier weder van begon te fpreeken. Goldstein. Wreede! — Gy plaagt my verbaasd. Doch —* zo als gy verkiest. Gravin. , Graaf Goldftein! Goldstein. Lieve Gravin! Gravin. Ik heb u een verzoek te doen. Goldstein. Ach , fpreek maar! Ik bid u, fpreek toch ! Ik ry. de voor u door de zee; ik zwem voor u door't vuur, ik vermoord Hercules, ik God weet het ik trek voor u naar den oorlog tegen de Turken. Gravin. De Hemel bewaare my , dat ik uw dierbaar leven in gevaar zou willen ftellen. Myne bede klinkt gantsch anders. Goldstein. Spreek maar, godlyke Gravin! Gy brengt my op de pynbank. Gravin. Hoe vindt gy my heden, Graaf Goldftein ? Goldstein. Schoon, als de Gratiën. GitA*  &72 De Schoone Gravin. Ben ik niet zo wat melankoliek ? G O l d s t E i N. Zeer melankoliek, zelf ernftig. Ik heb het reeds lang bemerkt. Gravin. Goed! Kunt gy u wel voorftellen , dat dit van die crgerlyke historie met Ferdinand Hutten voorkomt? Goldstein. Zeer natuurlyk! (Hy wordt geduurig oplettender.') Gravin. Ik heb voldoening. Maar het is my in de daad leed dat het jonge mensch het offer zyner dwaaze drift word. Dat weinigje fchildwaeht ftaan fchaadt hem niet, maar ik vrees , het is om zyn goeden naam te doen , als het publiek niet ras de eene of andere oorzaak daarvan verneemt. Goldstein. Men fteekt de hoofden reeds te zamen, en 'er zal wel ras een verkeerd gerucht uit ontftaan. Gravin. Zeer natuurlyk gy hebt hier veele ken- nisfen van aanzien en vermogen ? Goldstein, (met veel zelfbehagen.) Hi, hi , hi! Hoe kan dit anders zyn ? Mya fland, myn ambt, myn perfoon.... Gravin. Dat is klaar. Gy zyt bemind, onontbeer« lyk aan 't hof? Gold-  Boeteling» ^3 Goldstein. Ik denk het ook te verdienen. Gravin. Gy fpreekt op een dag wel met honderd perfoo nen van uw Hand V Goldstein, Ha, ha, ha! Moet ik niet? Gravin. Gy kunt best het bericht in de Reddende verfpreiden, dat de Generaal van zyn Zoon volïtrekt een foldaat wil maaken, en hem, om de andere foldaaten,die,gelyk bekend is,zedert eenigerï tyd wat oproerig zyn, tevermaaken, alle militaire oefeningen laat verrichten. Goldstein. Charmant.' Overheerlyk! Gravin. Verder zou het my zeer lief zyn , als de Refidentie wist, dat ik melankoliek, en van zins ben binnen kort de Stad te verlaaten. Goldstein. Hoe? Hoor ik Wel ? Gy de Stad verlaaten ? Gravin. Het is niet anders. Ik wenschte het publiek daarop voorbereid te hebben. Gy zyt 'er de rech te man toe, om zo iets publiek te maaken. Zots er toch voor, Graaf Goldftein, dat het eerfte be richt van Ferdinand Hutten, en het laatfte mv IV. Deel. S be.  DeSchoohe betreffend niet in het zelfde verband met elkander gedacht of ergens verteld worde. G o l" d s t e in. Zeer natuurlyk ! Ik begryp u. Morgen zult gy uw melankolie uit den mond van uwe eigen Domeftieken verneemen , en in de eemkomenHe Affemblee zult gy het genoegen hebben, zekere Dames over het noodlot van Ferdinand Hutten aanmerkingen te hooren maaken. Gravin. Gy zyt een excellent man. Goldstein. Ik gaa fchielyk heen,om myn commisfie te volbrengen. Vaarwel, fchoone Gravin , vaarwel! (Hy gaat heen.) Gravin. O, gy arm fchepfel,die tot niets nuttig zyt dan om het werktuig van andere menfchen , en zelfs van eene andere fekfe te zyn! ■ Maar wat ben ik dan ? Ben ik meer dan het werktuig myner hartstochten? Wat ik doe, fpreek of denk, heeft alleen betrekking op haar. O, ik gevoele het, dat dit niet de weg is om gelukkig te worden. Maar waar vind ik dien langgewenschten weg ? Inde deugd en een goed geweeten, zeggen de Moralisten. O, ik wil gaarne deugdzaam worden , ik wil gaarne voor myne gebreken boeten. Maar waar is de Leidsman op den weg der deugd? Die weg is flyl. Aan wiens arm zal ik gaan, aan wiens zyde zal  Boeteling. i75 zal ik uitrusten? Ferdinand Hutten! Hy is zekerlyk op verre na de eerde van zyn gedacht niet, maar zyn gevoel voor huislyk geluk zyn eerlyk, oprecht, openhartig gedrag; zyn eenvoudigheid in gefprekken en handelwyze, en, ik beken het zyne houding en gedaante hebben iets magneetisch voor my. Baron Heiden ! Verheug uw hart' Hy is weder hier ! Met hem waage ik het op den breeden weg der waereld. Zyne veel grooter, veel meer fchitterende, veel meer omvattende geest ware my een ftuurroer op myne reize, en eene vergoeding voor het gebrek aan tedere liefde geweest. O, ik was zo ligt gelukkig te maaken, en ben zo ongelukkig, zedert ik het geluk in de liefde zogt! Ach, keert gy dan nooit weder te rug, dagen der eerde liefde , toen Hendrik myn eenigfle gedachte was, toen ik met hem en by hem hemel en aarde vergat! Hy is dood! Verdient in een betere waereld te zyul Vond ik flegts één edele ziel, met wien ik my over hem onderhouden konde.' Maar voor de waereld moet ik my fchaamen, hem gekend tehebben. Wreed noodlot! S 8 DER-  a?6 De Scho.one DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. (de tuin van de Gravin Kohier.) De KonronAAL Lehe, (in een Allee.) L e h r. Zy blyft lang weg! God zy dank, dat zy komen zal! Ik erken haar in den trek dat zy op het verzoek van een onbekend man verfchynt. Die volmaakte gelukzoekfter! Zy moet al diep gezonken zyn '. en dit, ellendige, is uw werk, gy hebt ze verleid.' Zy komt , Hemel 1 Zy is nog fchoon ! Zy komt nader. O God, geef my bedaardheid in dit ogenblik! (Hy verbergt zich ach. ter een boom.) TWEEDE TOONEEL. De Gravin Kohler en Louife komen. Gravin. Of hy er nog niet is? Louise. Lang zal hy zekerlyk niet wegblyven. Gka.  Boeteling. 277 Gravin. Ik wil welo wedden, dat het de Baron Heiden is. Louise. Dat geloof ik ook. Lees toch maar het biljet nog eens, Gravin ! Gravin' 'Er zal immers niet meer op (Taan , dan er voor een uur op ftond. „ Lieve Gravin.' Een „ man , die zich beroemen kan , eens by uwe ,, Hoogheid van gewicht en belang geweest te „ zyn ," waarlyk zeer verwaand I —. „ fmeekt u onderdaanig hem tyd en plaats te be„ paaien , alwaar het hem vergund moge zyn,' u „ een zaak van gewicht ongeftoord voortedra. „ gen." Wat is dit anders, dan een verzoek om een rendcs vous? Louise. Het fchynt zo. Gravin. Maar als de Graaf van der Heiden de man is, waarom Iaat hy zich dan niet op myn kamer aandienen ? Louise. De mannen verrasfchen gaarne. Gravin. Kom , laaten wy ons hier onder het loof nederzetten ! S 3 Zy  278 De Schoqne (Zy gaan onder het loof zitten. Lehr komt voor den dag, blyft /lil ftaan en nadert. langzaam.) Gravin. Er komt iemand. Ga toch eens zien! Louise, (ftaat op, en ziet uit het loof.) Lieve Gravin ! (half lagchende) Een onderofficier uit het garnizoen, dat hier ligt. Gravin. Het is om dol te worden. Wat moet die hebben? Vraag eens, wat hy wil? Louise, (gaat heen.) Vergeef het my, Mynheer! De eigenaarfter van deezen tuin laat u door my vraagen, of gy hier iemand zoekt? Lehr, (beleefd,) Wie is de eigenaarfter van deezen tuin? Louise. De Gravin Kohier. Lehr, Ik wenschte de eer te hebben haare Hoogheid een ogenblik te mogen fpreeken. Louise. Wien moet ik aandienen? Lehr. De Korporaal Lehr, Louise, (gaat naar de Gravin.) ffp,e kan men zich vergisfen. poch ifc denk; eeh~-  BoitclikGi 279 echter altyd nog dat het fcherts is. De korporaal Lehr verzoekt de eer te mogen hebben.... Gravin. Dc Korporaal Lehr? — Lehr? (Lehr komt nader) Nu, als hy het zo begeert. Louife, blyf hier! Lehr, (blyft op een kleinen af/land voor de Gravin flaan. Deeze ftaat befluiteloos op , gaat weder zitten , fchept eindelyk moed, en gaat naar hem toe ) Vergeef my deezen flap, Gravin! Gravin. Ik weet niet Gerechte hemel! — Hen¬ drik ! Ik fterf. (zy wordt ftaauw. Louife houdt haar in haare armen ) Louise. Wat is dat weder ? Om Gods wil , wie zyt gy, Mynheer ? Lehr. Leonora! Gravin, (herftelt zich.) Hy is het! Vanwaar komt gy , om my ongelukkige te kwellen? Louise. Ik bid u, Mynheer, verlaat ons. Lehr. Neen , nu niet meer Leonora, bedaar ! Ik ben niet gekomen, om u te kwellen. God weet, ik wil niets. Ik heb u flegts twee woorden té S 4 zeg.  28o De Sc h o ome zeggen , die niet eens myn perfoon betreffen. Bedaar, en hoor my aan! Gravin. Is het mogelyk ? Myn Hendrik, dien ik reeds voor dood hield ! Hoe kan ik bedaaren, hoe dit uitftaan ? Lehr. Ook ik, myn Gravin , gaf reeds lang de hoop op, van u ooit weder te zien. Door een toeval vernam ik, dat gy hier zyt. Gravin. Het is niet mogelyk. Hendrik leefde , leefde digt by my! Hy zonder my 1 Ik zonder hem! ïn nu is hy weder hier! L E h 11. Het is zeer natuurlyk , dat gy over myn bezoek ontfleld zyt. Maar ftel u gerust ! Het is verre van my, u door de terug roeping van voorledene tyden in verlegenheid te brengen, of zelfs aanfpraaken te willen maaken , die , zo ik ze al kon doen gelden, u en my niet gelukkig kunnen maaken. (Louife gaat heen) Waarlyk , dit is het oogmerk van myn komst niet. Gravin. Hendrik ! myn Hendrik 1 Ik zie u na zeven jaaren weder, na zeven jaaren, waarin ik geen oogenblik eenig vermaak genoot, dan wanneer ik my uwer herinnerde. Men fcheidde u van my, bragt my hef  Boeteling. 281 het bericht van uwen dood, en dwong my den Graaf Kohier te trouwen. Lehr. Ik weet uwe lotgevallen tot op het laatfte voorval voor acht. dagen. Gravin. Ach , goede hemel , red my.' Maak my nu on- fchuldig voor zyne oogen! Het is my nog fteeds altyd als een droom ! Hendrik leeft nog komt by my. De bode des vredes in dit kleed ! Lehr. De tyden veranderen, Mevrouw ! De liefde maakte ons eens gelyk. Nu is Hendrik Korporaal Lehr, en Leonora Gravin Kohier. Gravin. Helaas! Lehr, De eenige vraag , die ik ray, nit hoofde van onze vroegere betrekkingen, thans veroorlove is: Waar is het fchepfel , dat onze liefde zyn beftaan te danken heeft? Gravin. Het heeft zyn moeder niet gezien. Agter het huis myner ouderen ligt het begraven. L e h H. God zy dank I Een ongelukkig fchepfel minder in de waereld Hoor nu myn gefchie- deins! Onze veritandhouding kon onmogelyk lwS 5 ger  282 DeSchoone ger verborgen blyven. Ik kreeg waarfchouwingen, doch het was te laat. Het was gefchied, en vroeger of laater ware toch alles aan den dag gekomen. Gy waart al te zeer met het voorwerp van uwe hevige liefde ingenomen , om voor de vreeslyke toekomst, die ons beiden dreigde, even zo te verfchrikken als ik. Leonora , de roem eener luisterryke Famielje , waardig en beftemd, een der eerfte mannen van (Iaat gelukkig te msakeu , en ik, een arme predikants zoon , wiens grootfte hoop was predikant op een dorp te worden waarlyk , onze liefde kon niet gelukkig zyn! Gravin. O, zy was het toch! Wat hield my terug? Waardfte? Zyt 'gy niet beter dan alle andere mannen, die ik kenne? Ik was flegts eenmaal gelukkig, zolang gy my beminde. Nog duizendmaal dank ik u daar voor. Ik gevoel , ik leef weder. Gy leedt om mynentwil. Vergeef het my , eenigfle! Meent gy dat ik u niet beloonen kan? L B H R. Ik verdien geene belooning, en maak ook geen aanfpraak op belooning. Ik heb myn noodlot in zyn gantfche hardheid verdiend. Myn Vader verniet my, en de uwe vond goed my aan de wervers te verkoopen. Gravin. O, God! Leur,  boetelins, 2g3 L e H B. Door eene zorgvuldige oppasfing bragt ik hec in den dienst tot den trap van Korporaal Ik hoorde op zekeren afdand uwe gefchiedenis' en verheugde my, toen ik vernam dat het u welging Den toeftand van uw hart kon ik zekerlyk niet verneemen, totdat hetgeen ik van uw tegenwoordig verblyf hoorde, my zulks deed gisfen. Gravin. Ik was niet gelukkig, Hendrik.' L e h k. ' Ik heb geleerd myn noodlot te draagen, Maar zeker iets , zeker iets drukt my op het hart Ik kan niet zwygen. Mag ik fpreeken? Gravin. Liefde Hendrik ! Ben ik dan nu minder dan eertyds, toen wy elkander de dille gedagten en gevoelens van ons hart overluid bekenden? Zvt ev nu in eens zo vreemd, zo koel? Schynt gy zelf u myner te fchaamen? Legt gy nu door uw naauw gezet gedrag myn hart boeijens aan, dat het zich fchuwt zo te vertoonen als het is, zo verberee ik u echter toch niet het geen ik in dit aangenaam ogenblik gevoel , dat ik flegts eenmaal oemmde. — Myn Hendrik kan zeggen wat hy Lehr. Ik had zedert eenige jaaren ledigen tyd genoeg om de handelingen der menfchen , in den ftand Wtmnu zy geplaatsuyr., nauwkeurig gade teflaan; e«  284 De Schoone en altyd heb ik deeze twee waarheden bevestigd gevonden. De eerde: dat het waare geluk alleen de zuivere deugden de rust des gewetens vergezelt, en de andere: dat de eerde werkelyke misdap gewoonlyk tot nog meer feilen op de eene of andere wyze aanleiding geeft. Als Leonora minder is dan de edelde, deugdzaamde en gelukkigde vrouw op aarde, dan vergeeve het my God, dat ik de fchoonde plant in zynen tuin bedierf. ■ Waarom misleiden wy ons toch met begoochelende denkbeelden ? Wy bedempelen een ruuwen, onge vormden hartstocht met den heiligen zoeten naam der liefde. Wy overreden ons, dat gif. in gulden beekers met honig gemengd , geen gif zy, totdat wy door deszelfs gevolgen en werkingen geleerd, berouw hebben van onze onbezonnenheid , en de rust en onfchuld vergeefs in ons hart terug roepen. Gravin. Ja maar dat zoete gif maakt toch duizenden gelukkig. Ik herinnere my nog den wellust, dien het my eens deed fmaaken. Lehr. Gif is gif, het mag dan terdond dooden of niet. Zekerlyk waren ons de ogenblikken zoet, toen ik onbezonnene, in plaatfe van u de lesfen der wysheid en deugd inteboezemen, en de waarheid in haar bekoorlykst gewaad voortedellen, u eene foort van liefde leerde, welkers voornaamde bedanddeelen deels beuzeling, deels ruuwe natuurlyke drift was.  B oetelinc. 08| was. Niet genoeg, dat uwe deugd, door de drogredenen der zinlykheid beftormt , toenmaals zich overgaf; zy heeft zich nog nooit weder herfteld. Ik moet openhartig met u fpreeken, Gravin! Gy zyt niet gelukkig. Beken dat zelf, beproef u flegts! — Gy zyt niet llandvastig en zuiver deugdzaam. Ik heb uwe deugd verleid, en daardoor uw geluk geftoord. Van my hong het af u tot de edelfte vrouw te vormen. Als gy minder zyt, dan zal uw en myn rechter my daar voor verandwoording vraagen. Gravin. Om Gods wil! Verfchoon my! Lehr. God weet, hoe het my tot hiertoe drukte! Hy zal het my vergeeven. Vergeef het my ook Leonora ! (Hy knielt voor haar.) Gravin. Ik u vergeeven ? Gy zyt beter dan ik. Lehr. Ik kniel hier, vol fchaamte en berouw, voor dia zelfde vrouw, die ik nu wegens haare deugd aanbidden konde , zo ik niet een dwaas geweest ware. Leonora! Leonora! Vergeef het uwen verleider! En het is nog tyd ik bezweer u by alles, wat u en my heilig is, keer tot de deugd terug , dan zult gy gelukkig worden, dan zult gy de rust vinden , die gy tot hiertoe in de bevreediging uwer wenfehen en hartstochten vergeefs gezocht hebt. G.u-  286 De Schoojve Gravin. Sta op, waardfte vriend, fta opl Het wordt rriy ligter om het hart, als ik by u beu. Ik bewonder u. Verlaat my niet, Hendrik! Lehr. Bedenk u! Gravin. Leid my, wees myn gids! Lehr. Zoek zelf den weg der itille deugd! O, hy is ligt te vinden. Een vriendin zal u van meer nut zyn dan ik. God zy dank, dat gy my hoorde en verftaan hebt! Hoor nu, wat my eigenlyk hier naar toe bragt! Ferdinand van Hutten is myn onderhoorige zedert acht dagen , en ik zyn vriend — zyn vertrouwde vriend zedert heden morgen. Gravin. Ach God! ik verzink van fchaamte. L e h r. Het zy verre van my u iets te verwyten Maar - als, zo het my toefchynt , uw hartstocht hem ongelukkig maakte, zo red hem weder, en geef hem voldoening. Gravin. Veracht my niet! Ik ftaa diep'beneden u. Hoor, hoor my ! Duizenden van myn genacht zag ik haar wensch bereiken en gelukkig zyn. Myne wenfchen waren even dezelfde. Nooit wierden zy verhoord. Ik weet niet of ik meer volmaaktheid by de mannen zocht, dan zy gewoonlyk hebben, of  Boetelis c. 287 of dat ik het ongeluk had, flegts weinigen van de beste zyde te leeren kennen. In 't kort, buiten Hendrik vond ik 'er flegts twee, die myn hart had kunnen huldigen. Den eenen , den Baron van Heiden. . . L I E li Ik heb van hem gehoord. Gravin. * Ik leerde hem in Berlyn kennen. Hy vond be- haagen in my en ik in hem. Een grilzieke luim, die my toen beheerfchte, hield my terug de flille wenfchen van myn hart overluid te doen hooren. Hy moet my voor fpytig gehouden hebben, want hy reisde weg, en ik volgde kort na hem. Myn toeftand was in de daad fmartelyk. Wat konden toch voor myn hart, dat menlchen weet te fchatten , alledaagfche menfchen zyn , die den weg hunnes levens zonder eigen drift of kracht als werk» tuigen daar heen wandelen , die koelbloedig aangrypen wat hen bevalt, en even zo koelbloedig terugtreden als zy hun doel niet terftond bereiken ; menfchen , allezins zonder gevoel voor 't genot en genoegen van dit korte leven , die den hemel niet danken dat hy hen gefchapen heeft, en die denken te zondigen , als zy in het eene minuut meer gevoelen dan in het andere? Myne gewoone verlustiging was een tyd- lang alleen by de boeken en in het vrye genot der levenlooze natuur , en ik zou my daarmede vergenoegd hebben , als Ferdinand van Hutten aiet op nieuw de gedachte in my verwekt hadde, om  fi88 De Schoone om het geen my ontbrak in den vertrouwden omgang met een mensch te zoeken. Lehr. En wel met mannen ? Gravin. Gy weet het overige. Hartstocht begoochelde my. Zyn tegenfhnd tergde my nog meer. Ik dwaalde door een doolhof van misflappen , en ftortte eindelyk in deezen afgrond , waaruit my flegts de hand van een deugdzaamen vriend redden kan. Hendrik , ik bid u, om myner redding wille, verlaat my niet! Lehr. Ik kan u waarlyk van geen nut zyn. Ik herhaal nogmaals myn raad. Houd u aan eene vriendin •' Eu wat zal er nu van Ferdinand van Hutten worden ? Gravin. Hy zal zyn vryheid hebben ,en ik verzoek hem vergiffenis; doch ik ben gebrandmerkt voor de gantfche waereld. Lehr. Nu ziet gy zelve , waarheen u uwe hartocht voert, wanneer die niet door de deugd bepaald, en van de reden geleid wordt. Ik lyde veel in dit ogenblik. (Na eene tusfthenpoozing Jchielyk en met moed) Vaarwel, Leonora ! onze betrekkingen moet geen mensch verneemen. Ik ga fpoe- dig  Boeteling. £8i) dig heen , om myn vriend de aaufïaande verandering van zynen toeftand te doen weeten Vaar wel, myn Gravin! Ik dank u voor dit uur. Mout uw geest de rust vinden , die ik u zo hartelyk toewenfche en waarvan myn eigen gerustlrelliL afhangt! Ik neem altyd het hartelykfle deel aan uw noodlot. Vaarwel Leonora ! Wy zien elkai, deren niet weder. (Hy drukt haar hand aan zyn borst, en kuscht die vuurig.) Gravin. Neen wy icheiden niet, Hendrik. Ik zie en Ipreek u weder, zo dikwils ik het wenfche en gy kunt. Dit moet gy my belooven! Lehr. Neen , na heb ik het myne gedaan. Gravin, Hendrik! Lehr. Slegts in geval van den uiterton nood. Gravin, Goed dat kon ras komen. Dus tot wederz.ens! Heb duizend, duizendmaal dank voor uw bezoek! Het zal „ niet berouwen. En (zy omhelst hem) gy ontfing eens veeJe kusfchen;toeil myne deugd bezweek, en gy betuigde my dat zy zoet waren ; neem hier den eerften, daar zy we- Hendrik! (Lehr gaat heen, zy ziet hem na) Louife.' IV, Deel. t 4 (dee.  zgo De Schoone (deeze verfc'ynt) Wy gaan naar huis. (Zy gaan beiden heen.) DERDE TOONEEL. Een kamer in des Generaals huis. De Baron van Heiden, en Charlotta, zyne zuster. Baron. Het is ("onderling. De Generaal en zyn vrouw ontwyken ons waar zy maar kunnen. Charlotta. Met Ferdinand moet iets voorgevallen zyn. Baron. Ik ben niet van zins, langer in de onzekerheid te blyven, en dat hoofdzakelyk om u, zusterl Charlotta. Het is my zeer onaangenaam. Baron. Daar ziet gy nu de ongelegenheden , als men in den lieven echt wil treeden. Hoe zoude gy te moede zyn, als Ferdinand geheel voor u verloren was? Charlotta. Ach broeder! Baron. Uwe liefde is meer teder dan vuurig. Gy fielt u  Boetelino. a^j m beiden voor , dat gy met eikanderen moet verbonden zyn, en geeft u dieswegens alle moeite, om eikanderen beminnenswaardig te vinden. Maar even deswegens zult gy ook gelukkiger in liet huwelyk zyn, dan die, geenen, welke op een verheven toon aanvangen. Leert malkanderen eersü kennen, en dan beminnen! Een vry mensch, zo als ik , heeft deeze voorzichtigheid niet nodig. Ch a r l o t t a. Gy neemt het my toch niet kwalyk, dat ik U daarom niet benyde. Baron. Een vrouw meet flegts zolang voorrechten in myne oogen hebben, als ik my met haar denk te amufeereu. Ik houd my nooit op met volmaaktheden , omdat ik den Roman gewoonlyk floot, zoras ik in 't oogloopende zwakheden ontdekte. Charlotta. Ik denk het evenwel nog eens te beleeven , dat gy voor een zedig meisje of vrouw knielt, en om haar hart en hand fmeekt. Baron. Denkt gy dat? Charlotta. Gy zyt te goed om niet dat losfe leven moede te worden, en geeri gevoel voor huislyk genoeT 2 gen  ^02 Db Schoone gen te hebben. Voor het overige zy het my geoorloofd u te herinneren, dat gy naby de veertig zyt. Baron. Charlotta , ik fpreek emftig van de zaak Ik heb alle genoegen, allen wellust gefmaakt, die de omgang met uwe fekfe ooit geeven kan. Myn geweeten is in dit ftuk zo zuiver en rein als myue grondbeginzels zyn. Doch ik behoef u niet te biechten; gy weet de meesten myner avontuuren. Maar ik heb te veel achting, te veel liefde voor uwe fekfe, dan dat ik het meisje of vrouw niet zou betreuren die hoe zal ik het uitdrukken ? die met my bedrogen wierd. Charlotta. Er zyn juist niet zeer veele mannen , die zo kiesch zyn als gy. Baron. Ik wil u wel bekennen , dat ik naar eene echtgenoote uitzie, niet zo zeer om myne liefde tot één voorwerp te bepaalen , maar omdat ik denk dat huislyk belang my tot de rust zal voeren, die ik zo hartelyk verlange. Charlotta, En die ik u om myuent en uwent wege vari harte toewenfche. God gave, dat gy heden nog een vrouw vond, die u beviel 1 Wy leefden alsdan te famen, Ik met Ferdinand, en gy met de uwe. Ba-  Boeteling. 293 B a e o N. Neen, dat niet. Charlotta. Moet gy dan in uw ieven altyd byzonder zyn; Waarom toch niet? Baron. Omdat het even zo veel zyn zoude, als woonden wy te famen. Twee nieuwe paaren in één huis, in één Familie, die verdragen zich niet lang met elkander; byzonder als uwe liefde zo verfchillend van aart is, als by ons het geval zyn zou. Charlotta. Gy zoudt u zekerlyk een gemalin kiezen , die my ook beviel. Baron. Dat zou nog de vraag zyn. Hoe, als ik juist een vrouw zocht, die in myn toeftand is, die na zekere verftrooijingen ernftig naar rust zoekt? Charlotte, Ik wensch van harte dat gy u niet bedrogen vind. Het zal 'er alleen op aankomen , wat haar nodigen zou rust te zoeken. Gebrek aan reizen en gezelfchappen , of de overtuiging dat ook de zoeifte verftrooijingen in de liefde niet in ftaat zyn ons gelukkig te maaken. Baron. Vrees niet, Zuster! Gy zult geen Coquette tot swageresfe bekomen. T 3 VIER.  294 De Schoons VIERDE TOONEEL. Ds Generaal Hutten, Mevr. Hut? ten, de vorigen, Baron. Ha, Welkom! De Generaal, Uw gehoorzaame dienaar! (terzyde tegen Mevrouw Hutten.) Ik bid u , om Geds wil, begin toch van de zaak niet optehaalen. Mevr. Hutten. Vergeef het my, dat wy u tot dus verre hier alleen lieten. Charlotta. Wy zouden terftond zo vry geweest zyn van by u te komen, (terzyde tegen Mevr. Hutten.) Maarzeg my eens, liefite Mevrouw Hutten, waar is toch Ferdinand? Mevr. Hutten. Lieve Freule! Kom toch hier.' Ga naast my zitten! (zy gaan zitten, en fpreeken zacht tefaamen. De Generaal is ten uiterflen verlegen, en befchouwt hen zwygend met navorfchende oogen.) De Generaal (na eene tusfchenpoozing.) De haver zal nog duur worden, (de Baron lacht) Myn bruintjes kosten my veel geld. Baron» Ze!  Boeteling. 205 De Gene baal. Ik meen om te onderhouden. Baron. Wel zo veel, als my de mynen ? De Generaal. Het is waar, gy houdt zelfs paarden. Ei vergeef het my! Wanneer waart gy toch de laatftemaal te Berlin? Baron. Den vorigen winter. De Generaal. Daar moet het toch vermaaklyk geweest zyn? Baron. Liefde Generaal! Waar toe deeze gedwongen verkeering? II? wed, gy hebt ons iets te zeggen, dat ik niet weeten moet, of iets te verbergen, dat ik dien te weeten. Mevr. Hutten, Mynheer de Baron, mag ik u verzoeken my te hooren? B a p. 0 N. Met alle vermaak. De Generaal (by zich zeiven.} De duivel mag dat uithouden; liever een bombardement! (Hy gaat heen.) Mevr. Hutten. Hoor de zaak zo als die is! Ferdinand is hier en is Soldaat. ' Baron. ferdinand Soldaat! Wat zegt gy daarvan Zuster? T 4 Het  29*5 De Schoone Het is anders de mode wel, menfchen, die niet* leeren willen , onder de militairen te fteeken. Vrywillig koos toch Ferdinand deezen ftand niet ? Mevr. Hutten. Hy draagt de fnaphaan tot zyn Itraf; tot ftraf voor een onbezonnenheid, die u even zo onverklaarbaar zyn zal, als zy my nog is. Denk eens , een aanzienlyke Dame verzocht van het Hof fatisfactie wegens vrypoftigheden, waaraan zyin een tete a ttte met Ferdinand was blootgelteld gewee.t. Charlotta, Zo beloont hy myne liefde, myne trouw! Mevr. Hutten. Voor acht dagen gebeurde dit voorval. Ik heb hem intusfchen niet gezien. De Schildwacht, die gisteren uw Knecht niet in ons huis wilde laaten , was Ferdinand. Heden zit hy op de Hoofdwacht. B '.ron. Ik moet hem zelf fpreeken. Mevr. Hutten. Doe dat, lieve Heer Baron! Het is zekerlyk geene moederlyke vooringenomenheid, wanneer ik nu nog twyfele of myn zoon deeze harde behandeling verdiend heeft. En gy, lieflte vriendin , hoop nog met my het beste! Charlotta. Wanneer by, als Bruidegom, zulke pasfen begaat, wat heb ik dan voor uitzichten in 't toeko. saende ? Bg  Boeteling. 297 B a p. o n. Hy is nog jong, en zal zich aan uwe leiding overlasten. C h a r l o t t a. Dar hy aan myn Broeder een verdeediger vinden zou, kon ik my by na we! voordellen. De Generaal, [komt weder.} Wel nu, is het 'er uit? Baron. o Ja, Heer Generaal! Het kwam my onverwacht voor. Doch ik geef niet alias verlooren. De Generaal. Maar is het niet een dol duk? Baron. Wy moeten het zelf hooren. De Generaal. My moet hy niet onder de oogen komen. Een gantsch jaar lang wil ik hem niet zien. Baron (koel.y Ik fpreek hem heden nog. Mevr. Hotten. Heb toch oogluiking met hem, myn liefde Freule! Verdoot hem nog niet! Charlotta. Het zou my fmarten, het gebouw myner gelukzaligheid , dat ik my gedicht had, ingedort te zien. Mevr. Hutten. Lieflte Generaal! Nu hebt gy geen beletfel meer, uw belofte te vervullen, dat ik Ferdinand T 5 zien  2p3 De Schoone zien en fpreeken mag Zou bet niet 't best zyn, dat wy hem hier lieten komen ? De Generaal. Doe wat gy wilt; Doch laat my buiten het fpet. Ik wil hem nu nog niet zien. Als gy, myn engelachtig Freuletje, zo goed wilt zyn en myn Ferdinand het vergeeven, wel nu, dan verftaat het zich, dan heb ik 'er niets tegen : au contraire — het blyft als dan by het oude. Doe gy maar wat gy wilt. Ik wil niets meer van de zaak hooren. (Hy gaat heen.') Mevr Hutten. Kom , Heer Baron , help my myn Gemaal overreden, dat hy zyn Zoon verhoort! Kom lieve vriendin ! mogelyk brengen wy zyn onfchuld aan den dag. Mogelyk is hy uwe liefde nog waardig. Gy bedenkt u? Ach, volg my maar na! (Zy gaat heen ) C n a r l o t t a. Liefde Broeder, wat zal ik doen? Baron. Niets. Gy zyt hier flegts in den weg. Laat vooreerst Vader en Zoon het met eikanderen eenj worden.' Wy doen intusfcher. een wandeling rondom de flad, en neemeu verder de reis weder aan. Charlotta. Wy de reis weder aanneemen, zonder zeker te weeten. . . ? Baron. Laat ons Mevr. Huiten volgen, en den eigenzinnigen oude zoeken te bepraaten. Dit kunnen wy wel  Boeteling, m wel doen. Maar wy neemen daarom toch de reis aan. Charlotta (droevig.') Zo als gy maar wilt. Baron. . ftom, Zustertje! (Zy gaan beiden heen.) VYFDE TOONEEL, Een tuin van de Gravin Kohier. De Gravin Kohler en de Korporaal Lehr. Lehr. Vergu„ my hem te verzekeren, dat dit flegts jet begin der voldoening fs, waarop hy met ech Haat kan maaken. r.'~ ctnc Gravin. Ik heb myn woord gegeven ; het vermaak van myn Hendrik te hebben wedergevonden , is J dit offer waardig, ik gevoel het ook dat het myn plicht is. Maar ik kan de aanmerking niet onderdrukken dat by deezen ei.ch eenige mannelv ke hoogmoed mede in het fpel komt. ' Lehr. Mannelyke hoogmoed? Waarom zien de vrouwea den beldhaftigen man zo gaarne, die zyn eer Zv ne rechten van eeuen belediger uit Zyn eigen genacht, 0p een vasten toon vordert? Moet by dan yerftomraen , moet hy zyn gevoel voor alle eer onder-  3oo De Schoonz derdrukken, als hem een vrouw ongelukkig gemaakt heeft ? O, ais ik een man beledigd had, zouikray van de moeite niet zoeken te ontdaan, hem voldoening te geeven. G r a v i n. Maar kan ik op Ferdiuands befcheidenheid reekenen? Lehr. Hy zal zich zekerlyk niet aan de verlegenheid eener vrouw wreeken, die tegen hem gezondigd heeft. Gravin. Waar zal hy by my komen? Lehr. Ik denk hier. Gravin. Doch nu niet? Lehr. Waarom niet? Loop fchielyk heen om hem vry te maaken! Zyn Bruid wacht op hem. Freule van Heiden is hier met haar Broeder. Gravin. De Zuster van den Baron van Heiden, de Bruid van Ferdinand? En ook deeze moet myn fchande openbaar worden! Lehr* Beter, dat zy het uit uw eigen mond, dan uit dien van een ander hoort. Gravin. En Ferdinands ouderen? Lehr.  Boetelino. 3or Lehr. Zullen zich verheugen, hunnen zoon weder te hebben. Myne beste Gravin! Het bevreemdt my niet, dat het u zo zuur valt uwe vrouwelyke kieschheid hier te verloochenen. Maar het geldt het geluk eener gantfche Familie , myn beste Leonora, het geldt uwe deugd! Gravin Ik zal — Hendrik verlaat my niet! Zyt gy myn leidsman! {Lehr verwycïert zich) Waarheen ? Om gods wil! ZESDE TOONEEL. Lehr, Ferdinand van Hutten, De Gravin Kohler. Gravin. O , hemel! Ik ben verraden.' Lehr. Hier, Gravin, is de jongeling, die van begeerte brandt , uit uwen mond te hooren, dat gy het hem vergeeft. Ferdinand. Vergeef het my , myn Gravin , dat ik afftand moet doen van het bekoorlykst geluk op aarde. Ik ben ongelukkig, dat ik my van omltandigheden, die u myn vriend zekerlyk zal bekend gemaakt hebben , myne wyze van handelen moet hiaten voorfcJiryven. Uwe grootmoedigheid zal my  302 Dl schoohe my verontfchuldigen , en uwe goedheid het rriy 'vergeeven. Gravin. Wilt gy my andermaal fehaamrood maaken, Heer van Hutten ? Lehr. God bewaare hem 1 Hy is bereid, zyne bruid, de liefde zyner ouderen , en zyne vryheid üit uwe handen te ontfangen. Gravin. Vergeef het my , dat — ik u beminde. Vergeef het my , dat ik u vervolgde ! Vergeef het my, dat — — — dat ik thans voor u moet bloozen! Neem uwe bruid, en weesgelukkig, gelukkiger dan gy door my zoudt geworden zyn. Gy hebt by dit voorval gelegenheid , uwe grootmoedigheid te bewyzen, eene gelegenheid , die gy , zo als ik verwachte, niet voorby zult laaten gaan. Myn vo( rfpraak by het hof zal u üw ontflag met alle eer bewerken. En nu vaarwel! Ik zal waarfchynlyk heden nog de Stad verlaaten , om my op zekeren afftand een verblyf te herinneren , dat voor my in meer dan een opzicht merkwaardig is. Ferdinand. Duizendmaal dank voor deeze goedheid! Vindt gy daar voor uwe belooning in een gelukkige toekomst , dan is myn voornaamfte wensen ver. vuld. ZE-  Boeteling. 303 ZEVENDE TOONEEL. Louise, (komt fchielyk by de vorigen.) Louise. Gravin, er zyn vreemden in den tuin. Een Chapeau met eene dame. Gravin. Leidt ze den tuin rond! Wy zullen , als bet u belieft, in het pavillon gaan, Mynheeren. • (De Gravin, Lehr en Ferdinand gaan heen.) Louise. Wie of die vreemdelingen toch zyn mogen ? Of louter toeval, dan wel zekere oogmerken hen hierna toevoert f.(De Baren Heidenen Charlotta komen.) Hoe , zie ik wel ? Ach , de Baron Heiden! Kon ik het nu myn Gravin maar voorafzeggen! (Zy gaat hen te gemoet.) AGTSTE TOONEEL. De Baron van Heiden, Charlotta, Louise. Charlotta. Maar is het wel geoorloofd hier te gaan wandelen ? Baron. De poort itond open ; en voor den bezitter is het a'tyd een compliment, dat ons de nieuwsgierig-  304 De Schoo ne righeid dryfc den aanleg van zyn tuin te zien — Dit gezicht, dunkt my, ken ik Ha , reeds een bekende ! L o u j s e. Uw dienaresfe , Mynheer Baron! Uw dienaresfe myne Freule ! Zyt hier welkom! B a r o n. Hoe in al de waereld komt gy hier, lieve meid ? Louise. Op de natuurlykfte wyze van de waereld. Ik reisde met myn meestresle. Baron. En de Gravin is ook hier ? Louise. Natuurlyk! Baron. Waar logeert zy? Ik moet haar zien. Ik bid u, kan ik nu? Louise. Gy waart 'er reeds digter by dan gy wel dachtWy logeerden by den Generaal Hutten, een verdieping hooger, dan de vreemdelingen, die nu by hem ten bezoek zyn. Baron. De Gravin weet dus dat ik hier ben? L o u i s i. Gy wordt verwacht.  Boeteling. 305 Baron. Kom, zuster, laat ons fchielyk omkeeren! Gv iult het genoegen hebben de beminnenswaardig^ dame te leeren kennen. (Tegen Louife.) Wy zien eikanderen nader. Louise. Dat hoop ik Maar gy zyt toch een hou- tig mensch, Mynheer de Baron! Weet gy dan m t geheel niet van fympathie? Gevoelt gy geen onwederilaanbaaren trek? Baron. o Ja, naar de Had. L o p 1 1 ri Foei! (lagchend) Moet ik u aandienen! Baron. Hoe ? Hier in den tuin? O, myn goede gelei, geest ! Louise. Nu, dat is wel ,• maar ik fia 'er niet voor in dat gy in den tuin zult aangenomen worden. ' Baron. Ga toch heen , myn lieve engel ! (Louife gaat heen.) Een goed meisje! Gy zult een zeer beminiyke vrouw leeren kennen. Het is de Gravin Koh. Ier, die ik nog van Berlyn kenne. Ik heb u reeds vee! van haar verhaald. Zie nu , hoe gelukkig ons myne nieuwsgierigheid leidde. Ik had my IV. Deel. v dood  3c6 De S c h o o h é dood geërgerd, als ik met haar onder een dsk> geweest ware, en haar niet gezien hadde. Charltta. Zy is weduwe. Baron. Ja ! zy was twee jaaren lang met den Graaf Kohier getrouwt. Doch van haar gefchiedenis fpreeken wy nader! NEGENDE TOONEEL. Ferdinand, en de voorigen. Ferdinand. Waar is zy? Waar? (Hy ziet Charlotta en vlieg! met open armen naar haar tte. Charlotta treedt terug.) Baron. Ben ik op eenToverkasteel ? Ferdinand hier? Fskdikant, , (ftaat als verfteend. Na een ogenblik peinfens reikt hy de Baren de hand.) Broeder, ik ben ongelukkig! Baron, (koel en bepaald) Door wiens fchuld? Ferdinand. Waarlyk niet door de myne. Anders zon ik Charlotta zekerlyk niet onder de oogen durven komen. Charlotta ! Beste meisje ! Hoor my! Of myn ongeluk is grooter dan ik het draagen kan ! Ca ar-  BüETELINe. 307 Charlotta. Ik geloof het. Twee blaauwtjes in zulk een korten tyd op elkander moeten iemand wee doen, die van zyne voorrechten overtuigd is. F £ li d 1 n a n n. Charlotta! Gy zyt onrechtvaardig. God is myn getuige, ik ben onlchuldig. Barok. Waarom draagt gy dan deezen rok ? Ferdinand. Omdat ik moest. Heden nog leg ik hem af, Sn ben weder , wat ik voorheen was, zo my anders Charlotta's liefde daartoe maaken wil. Baron. Hoe komt gy in deezen tuin? Ferdinand. Om myne vryheid van diezelfde Dame te komen haaien , die ik deezen rok te danken heb. Baron. Echter niét van de Gravin Kohier? Ferdinand. Van niemand anders. Het geen men u en myne aanbiddelyke Charlotta van my zal verhaald hebben , denk dat juist omgekeerd, en gy zult u alles verklaard hebben! V % TIEN-  308 De S c h o o n h TIENDE TOONEEL. De Gravin Kohler, Lehr en de vo»' rigen Gravin. Welkom . myn Freule ! Ik ben blyde kennis met u te maaken. Welkom, heer Baron! als hef toeval u niet by uwe vriendinnen bragt, zoudt gy u mogelyk de moeite niet geeven, naar derzelver verblyf te verneemen. Baron. Zo veel te meer dank ben ik het toeval verfchuldigd , dat my heden zo onverwacht een geluk laat genieten , waarna ik tot hiertoe reikhal- fend ver langde , maar dat ik niet vinden kost. Wy beiden, ep Ciar/oliawyzende) zyn dubbeld gelukkig Zo even vinden wy onzen vriend , dien wy in des Generaals huis, zedert ons verblyf alhier, vermist hadden Gravin. En dat door myn fchuld. Het fmart my bitter, dat ik in de eerfte ogenblikken des wederziens voor u bloozen, en u een daad bekennen móet, welker haatlyke zyde myn eigen belydenis kan verzachten. Myn lieve freule! Zeg my toch wat hebt gy van het gedrag van uw beminde, 't geen men u buiten twyfel zal verhaald hebben, gedacht? Chas-  Boetelino. 309 Charlotta. Dat ik het aan hem niet verdiend had. Ons vertrek i heden avond befloten. Gravin. Reis gelukkig! Ferdinand zal u vergezellen. Ik ben alleen de fchuldige. Het is myn fchuld, dat de Heer van Hutten dit kleed draagt, dat hy hier is , dat hy uwe en zyner ouderen liefde verlooren heeft. Befpaar myne fekfe verdere verklaaringen ! Hier is hy weder ! (Zy leidt Ferdinand aan haar land by Charlotta) Neem hem van myn hand aan. Hy hee/t niet eens vergifnis nodig. My , my moet gy het vergeeven , lieve Freule 1 Neem hem aan, talm niet! Neem gy dat goed , dat ik u ontrooven wilde , daar ik uwe aanfpraaken niet kende. Wees gelukkig! Charlotta' Zo kom dan , geliefde ! Kom in myne armen! Ferdinand. Nu, voor eeuwig dan de uwe! (vimrige omhel- Lehr (tegen de Gravin.) Hoe bevalt u dit tooneel ? Gravin (met traanen in de oogen.) Duizend, duizendmaal dank, myn lief! — Hoe gelukkig ben ik, dat ik door myn misftap met zulk een edel mensch ben bekend geworden ! Uwe denkwyze, myn vriend, maakt myne bede, dat gy V 3 my.  3io De Schoone mynen naam en myne eere voor de waereld wilt verfchoonen, overtollig. Nu blyft my nog overig, Ferdinands eerlyke ouderen van de onfchuld van hun zoon te overcuigen , en deezen martelaar der liefde zyn ontflag van 't hof te bewerken. Baron (die intus/chen peinfend daarby geftaan hadt.) Mag ik het genoegen hebben, nog heden by u myne opwachting te maaken'? G k a v i n. • Het zal my veel eer zyn. (Charlotta en de Gravin omhelzen eikanderen: de Baron en Ferdinand kusfchen haar de handen en gaan heen. De Gravin roept den Korporaal, die een anderen weg uitgaan wil, terug.) ELFDE TOONEEL. Lehr en De Gravin Kohler, Gravin. Nu is het my ligter om het hart. Lehr. O! myn waardfte Gravin! Ik zegene het oogenblik , waarin ik u vond. Reeds lang moest ik het geluk ontbeeren, iets goeds te ftichten. Gravin. Myn Hendrik zal het my toch dank weeten, als ik nog meer gelegenheid daartoe geef? Zo  Boeteling. 311 L e h n. Zo verre het met myne grondftellingen overeenftemt. Gravin. O ! deeze zullen zo erg niet zyn. Hendrik, hoor my! Ik ben vry en onafhanglyk van de menfchen , ik kan belchikken over tyd en plaats en over een vermogen ,dat, gelyk gy weet, in 't geheel niet te verachten is. Ikgevoele my ook fterk genoeg, my boven het oordeel der menigte te verheffen, dat zelden den waaren beweeggrond onzer daaden gisfen kan. — Hendrik , maak my gelukkig! Lehr. Hoe kan ik dit doen ? Staat het in de macht van een mensch , een ander gelukkig te maaken ? Gravin, o Ja, als de ander geneigd is, zich gelukkig te laaten maaken. Door u word ik het, of nooit. Lehr. En de wyze? Gravin. Myn hart — dat weet gy is het uwe, zedert ik u heb leeren kennen. Neem myne hand daarby, en ik ben gelukkig. Gy ziet my met groote oogen aan. Ik herhaale myn voorftel: word myne Gade! Wilt gy? Lehr. Ik ben zeer ongelukkig. V 4 Als  312 De Schoobe Gravin. Als gy myne hand aanneemt? Lehr. Of gy fpot met my, Leonora, of het is u waare ernst. In het eerde geval ben ik ellendig genoeg dat ik het moet toelaaten. . . Gravin. Om Gods wil, Hendrik! Lehr. In het tweede geval ben ik nog ongelukkiger. Wat baat de armoede van een bedelaar, dat men hem een fchat voor oogen houdt, die hy niet ontvangen kan? G r a v i h. Maar hoe? Als de bedelaar nu zo eigenzinnig ware, en niet toegrypen wilde, wat men hem aanbiedt? Kom lieve bedelaar, kom, maak my ryk en gelukkig! Lehr. Lieve Gravin! Uwe grootmoedigheid omkleedt dit my befchaamend voordel in een bekoorlyk ge waad. Ontkleed hetzelve, dat het zich vertoont zo als het is, en het zal niet anders zeggen dan: Lehr, het belieft my u ryk en gelukkig te maaken. Een voordel, dat ik niet kan aannecmen. Gravin. Niet aanneemen ? Niet aanneemeu? Tirannifche hemel, waarom hebt gy my zo laag gedoemd, om altyd van hem afgeweezen te worden, dien ik het meest beminde! Moet ik voor myu eerden 'misftap door  Boetelino. 313 door een uitgezocht ongeluk eeuwig boeten ! Ook gy wy« my af ? 'Zy bedaart eindelyk en vraagt tederlyk) Zeg, lieve Hendrik, waarom? Leb*. Omdat het een eigenzinnigheid van my is, my zeiven gelukkig te willen maaken, en geen geluk aan te neemen, daar ik zelf de fchepperniet van geweest ben, of dat ik ten minden niet voorbereid had, en nog veel minder een, dat ik in 't geheel niet verdiend had Gravin. Gy vergunt u dus trotsch te zyn ten kosten myner rust? Leur. Ik blyf myne grondftellingen getrouw. Gravin. En ik ftaa hier, verlaaten van die ziel, van weike ik nog de laatftc troost, de laatfie hulp in mynen toefland verwachtte.' Hoe laag zyt gy gedaald vrouwelyke kieschheid, befcheiden achterhouden' hesd van myn genacht? Wee my, dat ik my aan bood ! Ik dacht my te beteren, met buitengemeene menfchen te doen te hebben. Lehr. Leonora, bedaar! Neem de zaak, zo als die is! Gravin. Waar is het land, dat myne fchande verbergt? Ga heen, verhoogmoedig u, verhaal uwe trotfche fekfe uwen godlyke triumf over eene vrouw! My myn onfchuld, myn rust, het geluk myns levens te pntrcoven, my voor een gamfche Familie, die V 5 trotsqb.  314 De Schoone trotsch genoeg is het my te laaten gevoelen, my voor u en my zelve fchaamrood te maaken , dat kunt gy? En nu! Nu ftaat gy daar, zo koel en droog als God u gefchapen heeft, L E h R. Uwe verwyten treffen my. Maar zy zyn geen beweeggrond voor my, om u die foortvan voldoe, ning te geeven, die gy verlangt. Neem myne verklaaring eens vooral! Ware gy het arme burgermeisje, dat anders geen uitzicht dan door my had, dan had ik in het eerde ogenblik van ons wederzien voor u geknield, en om uw hart en hand gebeden. Maar nu is het geval omgekeerd. Uw gemoed is bewogen, uwe verbeeldingskracht verhit, een romaneske vlucht leidt uwen wil. lin in deezen toeftand wilt gy my uit myn fpheer ruk. ken, my boven my zeiven verheffen, en my met uitzichten op een geluk vleijen, dat ik niet waardig beu Gravin. Ongehoorde mannentrots! Hendrik, ik geef u een paar uuren tyd vau bedenking. lieden avond nog verwacht ik van u, hier in myn tuin , een beflisfend antwoord! In allen gevalle reize ik heden avond nog af, en reize met vermaak, als Hendrik belooft my ras te volgen. Vooralle dingen fpoede ilc my om Ferdinands zaaken in orde te brengen. Bezin u, lieflte Lehr, en vergeet toch niet, dat myn geluk of myn ellende met uw befluit zeer naauw verbonden is. LEH5.  Boeteling. 315 Lehr. Hooit zal ik dit vergeeten. Gravin. Tot wederziens! (Lehr gaat heen, en Louife komt te voorfchyn.) ■ TWAALFDE TOONEEL. Gravin en Louise. Gravin. Ga toch fchielyk heen, lieve Louife! Wy verlaaten nog heden de Stad. Louise. Nog heden? Gravin. Och ja! maak maar affcheids biljetten gereed, en myn reispakje. Ik ryde nog eerst naar het hof. Louise. Zal ik de eer hebben u gezelfchap op reis te houden ? Gravin. Mogelyk.' Mogelyk ook niet! Dat zal alleen van de omflandigheden afhangen. Maak dat wy naa? huis komen i  $16 De Schoone VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Generaal Hutten, Mevrouw Hut^ ten, Chaklotta en Ferdinand, (in burgerkleeding) daarna Graaf Goldstein. De Generaal, (tegen Ferdinand) De vorst heeft my onder de hand beloofd, dat gy binnen het uur uw patent als LuitenEnt hebben zult. Gy hebt de keus , of gy als Luitenant dienen, of naar uw verkiezing leeven wilt. Charlotta. 'Er zyn immers officieren genoeg , lieve Ferdinand ! gy zyt voor 't krygsleven niet geboren. Ferdinand. Nu kan ik aan niet anders denken , dan aan het geluk van myne ouderen, en de liefde myner Charlotta weder te bezitten. De Generaal. Gy zyt myn lieve Ferdinand! Kom hier, laat ik u omhelzen, kuifche Jofeph ! Mevr,  boeteling. 2-7 Mevr Hutten. Zeide myn hart my niet dat hy onfchuldig was? Goldstein , (komt») Onderdaanige dienaar, Mevrouw! Uw dienaar, myne Heeren.' Ik verheuge my, dat ik het geluk mag hebben u het aangenaamfte bericht vau de waereld te brengen. Zyne Doorluchtigheid laat u zyn compliment maaken , en zendt den Heer van Hutten het patent als Luitenant, (tegen Ferdinand) Zyne Dootluchtigheid geeft u de vryheid van dit patent gebruik te maaken, waar en op zodanige wyze als gy goedvindt. Ik voeg 'er nog uit naam van het gantfche publiek,en in 't byzonder van 't hof,den wensch by , dat gy,by het genoegen der aangenaamfle verbindtenis,uw vaderland niet mogt vergeeten. Befchouw my als den hartelykflen vriend en vereerer van uw huis, en maak my zo gelukkig van u bewyzen myner grenzenlooze genegenheid te mogen geeven. Ferdinand. Deeze onverdiende gunst van myn Vorst verfterkt my op nieuw in myn voorneemen , om ieder gelegenheid, waar ik myn Vorst en Vaderland mynen vuurigften dienstyver kan betoonen, met vreugde te omhelzen. Ik beveel my en myne Bruid in uwe genegenheid, Mynheer de Graaf, en bid uovertuigd te zyn, dat wy die eer op zyne waare prys weeten te fchatten. Goldstein. Gy hebt heden een zeer vergenoegden dag , Myn-  3i8 DeSghooné Mynheer de Generaal Gy knnt u beroemen óp dé uitgelezenfte gunst van zyne Doorluchtigheid. De Generaal. Ja, ja, op regen volgt zonnefchyn. Goldstein. De Dames zullen, hoop ik, het haare wel willen toebrengen, om te maaken dat de Heer van Huttenby ons blyft. Charlotta. Ik laat het aan hem zeiven over, om de wyze zyne bezigheden en de plaats van ons verblyf te kiezen. Voor het overige wachten wy flegts naar onzen broeder, oin heden nog naar 't land te vertrekken. Goldstein. Heden nog, myn lieve Freule? F.en ongeluk voor het hof en de Refidentie, heden twee fchoonhedeu te verliezen. De Gravin Kohier heeft zo even ook affcheid van beide haare Doorluchtigheden genomen , en zal heden nog vertrekken. Mevr. Hutten. Daar doet zy zeer verltandig aan. Goldstein. Niemand weet waarom ? Ik wed , dat haare Doorluchtigheid, Mevrouw de Vorftin, een van haar blonde hairen gaf, om de waare reden te weeten. Mevr. Hutten. En heeft Mevrouw de Gravin 'er nog geen woord van gezegd? De Generaal. Zy komt toch zekerlyk affcheid by ons neemen ? Graaf  Boeteling. 319 Goldstein. Ik fieb nog de commisfie , haar uit naam van z"yne en haar Doorluchtigheid een gelukkige reis te wenfchen. Men verliesr, haar toch flegts met frnarte. Mevr. Hutten. Mynheer de Graaf fchynt een byzonder deel in haar vertrek te neemen. Goldstein. Hi, hi, hi! Mevrouw de Gravin deed my altyd de eer aan, van my met diltinétie te behandelen. Waarlyk alle bezigheden zyn niet zo aangenaam , als die, waarom ik hier gekomen ben. Ik heb de eer van my, fchoone Dames, in uwe vriendfchap te infinueeren. Ik heb de eer van u, myne Heeren , myn compliment te maaken. Als gy op reis gaat, beminnenswaardig paar, dan wenfche ik u een gelukkige voyage. (Hy gaat heen.) TWEEDE TOONEEL. De Voorigen behalven Graaf Golostein. De Generaal. Nu is alles naar myn zin gegaan: maar een ding, kindlief, moeten wy vooral niet vergeeteu. Wy allen zyn den Korporaal Lehr den grootften dank fchuldig. Ferdinand. Ik heb hem myn gantfche geluk te danken. De  3sö De Schog'ne De Generaal. Ik heb reeds lang gemerkt, dat 'er iets meer dari gemeen in hem (lak. Ik zal voor zyne bevorJe'. ring zorg draagen. Mevr. Hutten. Doe dat, liefde Generaal! En geef ons gelegenheid om hem perfoneel te danken. Hy moet veel invloed op de Gravin hebben. Ferdinand. Hy was voorheen haar leeraar. Door welk toeval hy foldaat wierd, weet ik niet. Hy heeft my beloofd zyne gefchiedenis te vernaaien. De Generaal. Men is hier zeer u el te vreden met zyn dienst. De man moet bevorderd worden. Ik neem dat op my. Charlotta. Myn Broeder blyft lang uit. Mevr. Hutten. Blyft het 'er dan ouwederroepelyk by , dat gy de reis aanneemt? Charlotta. Ik laat het aan u zelve over. Is het niet het voorzichtigfle? De Generaal. Reist dan in Gods naam! Lieve kinderen! Maakt dat gy lieden een paar wordt, 'er mogt anders weder iets tusfchen beiden komen. Neemt myn vaderlyke zegen mede. Mevr.  Boeteling. jji Mevr. Hutten. Én ook mynen moederlyken zegen! Bemint elkanderen en leeft gelukkig. Charlotta en Ferdinand. Duizendmaal dank, befte ouderen! Mevr. H u t t e N. Nu is myn grootfte wensch vervuld. De Generaal. Wie had ooit gedacht, dat het nog zo goed zou afloopen ? DERDE TOONEEL. De Baron Heiden, de Vooricen. Charlotta. Gy zyt lang uitgebleven, lieve Broeder I Baron. Ik heb een zeer gewigtige kennis gemaakt. De Korporaal Lehr is een zeer braaaf man. Mevr. Hutten. De redder van onzen zoon ? Baron. Dezelfde. Wy konden naauwlyks fcheided. De Generaal. Hy moet avanceeren. Daar kan een braaf Officier van worden. Charlotta. Wanneer neemen wy de reis aan, Broeder lief? Baron. Hebt gy zulk een haast ? IV. Deel. X Chak.  322 DBSCHOONE Charlotta. Zeide gy niet zelf. . . Baron. Goed, myn kind ! Wanneer wilt gy dat wy op reis gaan? Ferdinand. Ik voor myn perfoon wil wel bekennen, dat ik my hier niet gaarne langer zou willen ten toon ftellen. Baron. Goed! Gaat dan maar terftond op reis! Uw Kamermeisje en Jan zullen u vergezellen. Charlotta. Engy? Baron. Ik blyf hier. (Tegen den Generaal) Gy geeft my immers kwartier? De Generaal. Met vermaak! Charlotta (ter zyde tegen den Baron.) Gy volgt ons tog? Baron. Ja, zekerlyk! Charlotta. In gezelfchap ? Baron. Hm! Dat zou wel kunnen zyn. Ferdinand. Laat ons dan gaan, om ons reisvaardig te maaken i (Zy gaan van eikanderen.) VIER-  Boeteling. 323 VIERDE TOONEEL. Gravin. (Zy legt een boek ter zyde.) Gelukkige Cecilia! Gy vondt hem , hy vond u weder en hy wilde met u op reis gaan. En de arme Stella! Van hem verlaaten, dacht zy zich van de gantfche waereld verlaaten te zyn. Wat wilde zy doen? (zy zoekt in het boek) Zy wilde vluchten >n de wyde waereld, vergezeld van het portraitvan den ongelukkigen Fernando. „ O, het is fchrik" lykzich verlaaten te zien! Verbannen te zyn-' „ Eikanderen nooit weder te zien! 'Er is een fom„ ber gezicht des doods in dit gevoel! Eikanderen „ nooit weder te zienl" (*ija, gy hebt gelyk, gevoelige Stella! Ik gevoel, het met u. Stella zal myn heilige zyn. In haaren fchoot fehud ik myne klachten uit. Weg! weg! Ook ik vliede! — Ongelukkige, waarheen ? — Waarheen ? — Ik beproeve het. Ik wil naar myn landgoed gaan, en leeven als Stella, en nerven gelyk ' zy fterven wilde. Gy, weldaadige verbeel¬ dingskracht , zult my vergoeden 't geen my d« menfchen weigeren. Bediende. Mevrouw ! daar is.Graaf Goldftein. Gra- (*) Cothes fchriften 1787. ade deel. Stella bi. 350. X 2  324 De Sciioone Gr avik. Ik zal hem opwachten. VYFDE TOONEEL. Graaf Goldstein en de G ka vin. Goldstein. Uw onderdaanige dienaar, myne fchoone Gravin! Het is thans vast befloten, dat gy onze Stad verlaat ? Gravin. Onwedenoepelyk! G o l r s t B i n. Myn God, wie had gedacht, dat dit u ernst was! Het gantfche Hof ftaat verbaasd, en weet niet, waarom. Gravin. Ik 'weet het waarlyk ook niet. Goldstein. En traanenpaerlen vloeijen uit deeze fchoone oogen! O , zeker! Ik wed duizend ducaten , dat dit affcheid van ons u weemoedig maakt. Wie had gedacht, dat ik ooit met deeze opdracht aan u zou gezonden worden ! Haare Doorluchtigheden , de Vorst en Vorftin wenfehen u beiden al wat u genoegen kan geeven, en betreuren zeer, dat hun Refidentie.hun land en hof geene bekoorlykheden genoeg hebben, om de voortreflykftedame der waereld daaraan te kluilteren. Beide haare Doorluchtigheden zyn gepenetreerd van de grootheid van het verlies, dat zy door het vertrek van uwe Excel- lea-  Boeteling. 325 lentie moeten lyden. Byzonder wenscht Mevrouw , de Vorftin niets vuuriger, dan dat uw eigen hart u ras weder hier mogt voeren, om u met open armen te kunnen ontfangen. Gravin. Ik ben geheel befchaamd over deeze uitfïeekende goedheid. Wilt gy my wel het genoegen geeven , van beide haare' vorftelyke Doorluchtigheden te' herhaalen , dat deeze gunftige verzekering alleen genoegzaam zal zyn om my weder hier te roepen , zodra myne omftandigheden het anders toelaaten. Goldstein. Mag ik 'er nog by voegen , dat ik traanen in deeze fchoone oogen zag fchemeren? Gravin. Ik twyfelezeer.of 'er zich wel iemand by interesfeeren zou! Goldstein O, het is ten hoogden interesfant! Waarlyk, myn Gravin, gy kent my, ik ben anders de man niet , die juist uit traanen veel opmaake. Maar dit ogenblik kan ik ze niet wederflaan. — Wie is degelukkige ziel,die deel aan deeze traanen heeft? Gy zwygt? Mag ik hoopen ? O, ik gelukkige, als deeze paerlen voor my . . Gravin. Myn Heer de Graaf, gy zyt de man niet die juist veel op traanen telt , en ik heb geen aanleg , om traanen te verfchenken of weg te werpen. X 3 Gold-  326" De S c h o o n e Goldstein. Ik zal ze opvangen, (hy haalt een zakdoek uit) Ik bid onderdanig. . . Gravin. En ik bid u, wees toch verftandiger! Goldstein. Wreede J ■ ■ Beste Gravin! -Ik fpreek ernftig. Kunt gy het over uw anders zo medelydènd hart brengen, my te verlaaten? Gravin. Kunt gy het over uw verftand brengen, zo zot te fpreeken? Goldstein. De God der liefde weet , dat ik tot op dit ogenblik gehoopt heb en nog hoope, uw fteenen hart te vermurwen. Gy wilt naar uw Landgoed reizen , fchoone Gravin ? Uwe jeugdige dagen met boeken , met wandelingen , met visfehen en jaagen eenzaam doorbrengen ? En uw Haaf verfmacht hier. Ben ik dan zo affchuwlyk ? Ben ik geen aanziens waardig? Ontferm u toch over my, myne Godin' Gravin. Begryp my toch wel! Ik ga heden nog op reis, en heb geen tyd om aelmoefen uittedeelen. Goldstein. Blyf daarom , blyf hier, en geniet het geluk, dat ik u met myne hand aanbiede. Gra-  Boeteling. 3=7 Gr a v i n. Dit geluk is zekerlyk zeer groot. Maar, zoals ik u reeds gezegd heb, ik ben het niet waardig. GoldsteinO, gy zyt de waardigfte onder alle dochteren der aarde. Ik herroep uw affcheid, ik vlieg naar het hof, en maak onze verbindtenis (bekend. Het gantfche land zal ons pryzen. Gravin, (beleefd.') Dat zyn zekerlyk zeer bekoorelyke uitzichten; maar, myn lieve Graaf, 'er zyu immers Freules) Iiaronnesfen en Gravinnen genoeg in de waereld' die dat voor het grootfte geluk zouden achten' wat ik niet aanneemen kan. In »t kort, ik word dit gefprek moede. Hoe zeer ik my door uw voorftel vereerd vinde , zo zeer zou ik my beledigd achten, als gy hetzelve, na myne duidelyke verklaaring, zoudt willen herhaalen. Goldstein, (onbefchaamd.) Ho , ho , ho ! eene Dame beledigt men zekerlyk niet, als men haar een huwlyksdeclaratie doet. Gravin, Mynheer, de Graaf, als gy niet heengaat, zal ik u moeten verlaaten. Goldstein. Dat waage ik 'er aan. Gr a v i n. Vaarwel dan! (zy gaal naar haar kabinet, en 6 uit de deur ach er zich toe.) X 4 Gold.  SS§ DeSchopne Goldstein, (aan de deur? Ik bid u ootmoedig, fchoonlte Gravin , kom toch hier! Ik ga niet heen , voor en al eer ik; uw vergiffenis heb. Ik bid , ik kniel; wat ik u fnieeken mag , hoor my toch een paar woorden. Haare Doorluchtigheid , Mevrouw de Vorftin, wenschte gaarne te weeten, waarom gy eigenlyk van hier gaat. — Ach, myn fchoone Diana , Venus, Hebe! Gy hoort my niet! — — Dat is my onbegrypelyk , hoe men zo hardnekkig zyn kan. I3y myne kostelyke ziel! Wat hebt gy toch op my te zeggen? Gy kent myn ftand , myn vermo' gen, en met myn figuur durf ik wel voor Koninginnen verfchynen. (Hy befchouwt zich in den fpiegel.) Ik zie er zo lief , zo teder , zo beminnelyk uit! Dit aanminnig gelaat is anders zo gevaarlyk. Ik zou op my zeiven wel verlieven. — De duivel moet in de Gravin fleeken! En ik bad toch zo dringend, zo onwedeifhanbaar; de berg Sinai, dunkt my , zou zich hebben laaten vermurwen. Ik moet zekerlyk een medeminnaar hebben , en, als ik wist, wie hy was ■ Halt! wie komt; .daar .' Met deezen ridder geraak ik flaags, ZESDE TOONEEL. De Baron Heipen, en Graaf Gold» s t e i n. G ol dstein. Vergeef my, Mynheer, wien zoekt gy hier? Ba,  BOETELINfl. 329 Baron. Eerst wenschte ik wel te weeten , wien ik ge.. vonden had? Goldstein. Den Graaf Goldftein, Kamerdienaar van zy ne Doorluchtige Hoogheid. Mag ik verzoeken. ...? B a r o n. De Baron van Heiden uit Berlin. Goldstein. Gy zyt hier zekerlyk vreemd. Baron, Vreemd, zonder onbekend te zyn. « Goldstein. Gy hebt zekerlyk bloedverwanten hier in de Stad ? Baron. Vrienden ten minften , en wel , om u , Heer Graaf, een vraag te befpaaren, hier in huis. Goldstein, (ter zyde.) Hy antwoordt als een biechteling. (Tegen de» Baron) Ik merk zo iets. Gy hebt mogelyk ook wel vriendinnen hier in huis, Mynheer de Baron ? Baron. o Ja, en juist deeze betrekking geeft my recht om te vraagen , wat gy eigentyk in deeze kamer te «ioen hebt? X S Graap  33 De Schoone Goldstein. Ik was hier wegens de belangen van het hof. Mevrouw de Gravin verkoos heen te gaan , nadat zy myn voorftel gehoord had. Baron. Dat is fonderling. Ik ken Mevrouw de Gravin als een dame , die haar waereld wel verftaat. Is het wel met genoegen van de Gravin, dat gy hiér in deeze kamer vertoeft, Mynheer de Graaf? Goldstein. Daar twyfel ik niet aan. Doch'er zyn ogenblikken, waar de dierbaarfte vriend dikwils de' overtolliglte is. Baron. Zo! Goldstein. Mevrouw de Gravin weet buiten twyfel, dat gy komen zult? Baron. Goldstein. Ik ben beledigd, Mynheer Baron. Baron. Dat is my leed. Goldstein. Ik ben ogenfchynlyk afgeweezen. Baron. Dat is waarlyk buiten myn fchuld. Gold-  Boeteling. ■331 Goldstein. E11 echter... Baron. Wel nu? Goldstein. Ben ik genoodzaakt voldoening van myn me* devryer te vorderen. Baron, (koeh) Van wien toch, Heer Graaf? Goldstein. Van niemand anders dan van u. Of gy moet alle aanfpraalten op Mevrouw de Gravin Kohier opgeeven , of op het ogenblik met my duëlleeren. Baron. En wat zou 'er dan van worden? Goldstein, Dan wordt de Gravin den overwinnaar ten d#el. Baron. Schoon, fchoon . Heer Graaf! Maar nu is 'er nog een kleine vraag , of de Gravin genoegen zal neemen , om zich aan den dapperlten van ons overtegeeven ? Gy weet wel, Heer Graaf, dat de gelukkige riddertyden voorby zyn , toen het hart van eene dame zich met een degen in de vuist veroveren liet. Zo er niet zekere om- Handigheden waren, konden wy een verdrag aangaan, dat de overwonnene zyne aanfpraaken verHe-  33* D £ S C H o o S e liezen zou , zy mogten dan ingebeeld zyn of niet. Goldstein. Recht zo! Dan wordt de Gravin in geenen deele gecompromitteerd. Dat is ook billyk. Aan verftand ontbreekt het u niet, Heer Baron! Baron. Aan een goede luim ook niet. Goldstein. Wel nu, Heer Baron! Baron. Zo als gezegd is, zo niet zekere omrtandigheden... Goldstein. Gy zoekt uitvluchten. Maar gy zult my niet ontkomen. Die omftandigheden moet ik hooren. Baron. Ik twyfel, Heer Graaf , of gy wel eenige aanfpraaken te verliezen hebt. Ik zou dus voor niets ftryden. Goldstein. Hoe zo 1 Baron. Niet te driftig ! Niemand kan beter bellisfen dau de Gravin zelve. Goldstein, (langzaam.') Niet alzo, lieve Heer Baron. Ik bid u, ga by my  Boeteling. 333 my zitten! Ik zal u myne betrekkingen vertellen. Baron. Ik bid u , hier een ogenblik te vertoeven! golostei n. Wat wilt gy? Baron. Terftond ben ik weder hier. (Hy gaat heen.) Goldstein. Wel duivels , die historie word ernftig. Hy is kapabel en brengt zyn degen mede. O , het is zo zoet, zo edel een man uittedaagen , wanneer men weet dathy niet verlcbynen zal. — Dieduivelfehe 13aron! Hy zag er zo zachtmoedig uit als een lam, en ik geloof het is een yzervreeter. Hy fpreekt zo koel , zo trotsch , zo impertinent. Wist ik maar goeden raad! Als ik my maar wegpak¬ te , dan ben ik alle gevaar te boven , en, vindt hy my naderhand weder, en doet my verwyten , dan keer ik de gefchiedenis om, en hy is de eerfle weggeloopen en heeft my laaten wachten. — Heerlyk, Godlyk ! Potte tres humble fervitcur Heer Baron.' Ik wensch u van harte welzyn. ZEVENDE 'TOONEEL. De Baron Heiden en de Gravin. Na eene korte tusfthcnpoozing brengt de Baron de Gravin op het tooneel. De Baron, (nadat hy zich heeft omgekeerd) Ha, ha, ha! Hy is weggelopen, die bloodaart- Zal  334 De.Sch.oone Zal ik hem voor uwe voeten brengen , dat hy op zyne kniën u vergifnis fmeekt ? Gravin. Laat hem Ioopen, Heer Baron! Baron. Hy hoede zich op een anderen tyd! Hoe gelukkig ware ik voor het overige, als zyn verdriet gegrond ware! Hoe gelukkig ware ik, als ik flegts over een Goldftein moest zegevieren om den voor- naamften wensch myns levens vervuld te zien! Lieve Gravin! Gy kent myn karakter en myne omftandigheden. Kunt gy befluiten my door uwe hand gelukkig te maaken'? Deeze vraagbëandwoord tehooren, is het oogmerk, dat my hier heen gevoerd heeft. Gravin. Gy doet my verbaasd ftaan , Heer Baron! Baron. Hoe zo, lieve Gravin? Gravin. Dat gy vermaak fchept eene vrouw fchaamrood te maaken, die het aan u gewis niet verdiend had. Hoe komt gy daartoe, om u in den ftand van den heiligen echt te begeeven? Hoe komt gy 'er toe, om my tot gezellinne te kiezen? Men kent u,Heer Baron. Gy verlustigt u gaarne ten kosten van myne fekfe. Ik bid u flegts my te willen verfchoonen voor de eer van het voorwerp van uwen fpot en laster te zyn! Ba-  Boeteling. 335 Baron. Ik wil gaarne bekennen; Ik heb dit verwyt ,hoe hard het ook is, wel verwacht. Ik ben niet genegen myn fchuld te loochenen. Ik doe my voor, zo als ik ben, Gravin. Het is waar; de menigvuldige omgang met verfcheidene klasfen van uwe fekfe, heeft my met haare flerkte en zwakheid, en met de middelen bekend gemaakt, om zekere oogmerken doortezetten. Het is waar. Ik heb deeze middelen my ten nutte gemaakt, ik heb ze dikwerf misbruikt. Het zy verre van my, met deeze bekentenis te willen praaien. Het zyn daaden, die ik, zonder dat zy my rechtftreeks berouwen , nooit meer begaan zal. Ik ben dat omzwervende leven moede, en zoeke rust en vrede, en wel in den vertrouwden en duurzaamen omgang met eene vrouw, die verftand, bekoorlykheden, fmaak, jeugd en ondervinding genoeg heeft, ommy voor de genotene zoetigheden der afwisfeling en verandering fchadeloos te (lellen. Gravin. Gy bewyst my veel eer, Mynheer Baron. Baron. Ik verlang van de gade, die nu nog het geluk myns levens uitmaaken moet, trouw,zelf met opoffering, vertrouwen op myn goeden wil en vermogen , een gezelligen omgang , en die fyne Coquetterie, waardoor zy my altyd tot haar,voordeel en myn eigen vermaak, als minnaar, in het kleine, maar kiesch  33 De s c h o o n e kiesch gekoozen gezelfchsp rondom ons in bewoil. dering houden kan. Gravin. En wat belooft gy. Heer Baron? Baron. Geen vuurige, tedere liefde, maar achting en onverbreeklyke trouw , gediendigheid en bè'andwoording van haren gezelligen omgang, waartoe kunden , wetenfchappen , een klein gekoozen gezelfchap , en myn eigen geringe ondervinding dof zullen opleveren , en een altyd duurende dankbaarheid voor haare bydrage tot myn geluk. Gravin. Gy belooft veel, Heer Baron ! Maar gy belooft ook louter dingen , die gy houden kunt. Gy hebt openhartig gefproken, en ik erkenne dit als een echt bewys uwer achting. Hoor my nu ook :' Ik leerde drie mannen kennen, die myn hart meer waardig zyn, dan alle myne overige kennisfen. Ik waage het niet hunne verdienden onder elkander opteweegen. De een verdient liefde, de andere achting, en de derde beiden te gelyk. De een is Ferdinand van Hutten, de andere de Korporaal Lehr, en de derde, Heer Baron, zyt gy. Gy kunt reden hebben, die beide mannen niet zo interesfant te vinden, dat zy een parallel met u verdienen; maar uwe ondervinding zal u geleerd heb. ben , vrouwen met andere oogen te befchouwen , dan mannen, Gy weet myne gefchiedenis met Ferdinand van Hutten , en het is zeer veel edelmoedigheid  Boetelin c. 33j. digheid, zeer veel discretie van n , dat gy mv dan nog zulke fchitterende aanbiedingen doet. Barok. Ik doe waarlyk niet meer, dan ik om myns «. luks wille denk te kunnen verandwoorden. Gravin. Gy verwacht van my het geluk uwes levens Uw vertrouwen op my geeft my „ieuwe krachten. Ik had myne zwakheid zo levendig gevoeld dat ik wezenlyk geloofde voor de deugd'en een werllyl duurzaam geluk verlooren te zyn. Dank zy a dierbaare, vereeringswaardige man ! Ontfang van my de bekentenis, dat een verbindtenis met u my verre boven mynen ftand, en zelfs boven .myne wenfchen, verheffen ,ou. Maar gy zult ondervin. «■len, dat ik eerlyk met u en anderen handele. De Korporaal Lehr heeft ouder aanfpraaken op my. Hy wil die wel niet doen gelden, doch zy zyn zodanig, dat ik, zonder zyn voorweeten en inwilliging, niet over my zelve befchikken kan. Baron. Ik zal met hem fpreeken. Gravin. Eerst onlangs vond ik hem, dien ik reeds lang voor dood hield. — Heer Baron! Lehr wacht my thans op in myn tuin. Ga *er zelf heen, fpreek met hem! Smeek hem,dathyu onzewaarebetrekkingen openbaare! Hoor hem , en gy zult uwe voordeelige gedachte van my zo zeker als uw befluit veranderen, (met toeneemende aandoening.) Een nieuwe IV. Deel. y knoop  338 De Schoons knoop draait zich in de draad myns levens. Gy moet die zelf ontwikkelen, ik kan het niet doen. Ga heen lieve Baron! Spreek met Lehr! Hy is eigenzinnig Hemel , wat ben ik onge¬ lukkig ! (Zy vliegt, met wecnende oogen , naar haar kabinet?) Baron. Hier lla ik het eerst voor eene verftandige vrouw , dat my onbegrypelyk is. Haar bekentenis heeft den (tempel der oprechtheid, en toch heeft zy niet alles gezegd. Hy moet het beflisfen. AGTSTE TOONEEL. Di Gravin Kohler daarna Louise, Gravin. Ga nu heen, en trek myn lot ! Wie ben ik nu? Wat wensc'i ik, wat wil ik? ■ • Ik zie geen uitweg, dan dat Lehr ja zegt; want Heiden treedt zekerlyk te rug . als hy myne ge- fchiedenis hoort. En zegt Lehr , n . en! zo neem my aan uwen trooftenden boezem op, blyde eenzaamheid! [ftandvastig■) ik ben nog niet geheel ellendig.. Ik heb myn noodlot nog in handen. Troost der eenzaamheid ! Wie kan my van dit goed berooven ! (zy valt wanhoopend op een floel) Arme Leonora ! Juist dat wat u uwe rust geroofd heeft , uwe tirannin , dit kloppende , nooit verzadigde hart! — Ik waage een proef.... Loji-  Boeteling, 330 Louise rkomt.~) Aan wie verkiest gy dat affcheids biljetten gezonden zullen worden? Gravin. Ik zal u de lyst daarna wel geeven. Van den Generaal en Mevrouw Hutten zal ik zelf affcheid neemen. Is Ferdinand met zyn bruid nog hier? Louise. ■ Zo even zyn zy vertrokken. Gravin. Zult gy wel raaden kunnen waar wy heenreizen, en onzen gantfchen leeftyd doorbrengen zullen ? Louise. Onzen gantfchen leeftyd? Gravin. O, ja! Louise Op één plaats ? Gravin. Gy fchynt niet van de party te willen zyn ? Louise. Als het zo zyn moet, dan raade en wenfche ik Berlyn. Gravin. O, ver gedwaald! Y * Loui-  540 De Schoon» Louise. Ik dacht dat de Baron Heiden, myne meestresfe zou vergezellen.. Gravin. Reis gy naar Berlyn , als het u zo welgevalt! Ik wil uw geluk niet in den weg zyn, fchoon ik u gaarne by my hieldt. De Baron Heiden kan vt recommandeeren. Louise. Myne beste, lieflte Gravin , zal dat myn af. feheid zyn ? Gravin- Ik kan u niet aanraaden, dat gy de waereld en uw vermaak om mynent wil verlaaten zoudt. Ik dank u duizendmaal voor uw gezelfchap, voor uwe vriendfchap. Myn hofmeester zal u... Louise. My het geld uittellen , dat gy op reis nodig hebt, en ik heb weder de pret om kaffier te zyn? Goede Gravin! Als ik u niet al te lastig worde, neem my dan mede, of geef my ten minften verlof u te volgen. O, gy waart zo mededogend , toen ik voor zes jaaren als een verlaaten wees u om een aeimoes aanfprak , en nu wilt gy my verftooten ? Ik heb u myn genoegen , myn vorming, myn leven zelf te danken — Laat my het vermaak u daarvoor myn leven lang te dienen! Gha«  Boeteling. 341 Gravin. Myne gémelyke luimen vielen u reed. lastig, ik heb het wel gemerkt. Louise. Heb ik u niet bejegend, zo als het betaamde, vergeef het my dan! Berisp my , ik zal het in dank aanneemen. Verftootmy flegts niet! G r a v in. Hoor! Zie eens, wie daar is ï Louise. (Louife kykt tusfchen de deur en roept de Gravin toe.) Korporaal Lehr. (Zy gaat heen , zodra Lehr binnenkomt.) NEGENDE TOONEEL. De Korporaal Lehr , en de Gravin. K 0 h l e r. Lehr. Ik heb uin uwen tuin gewacht, Gravin ; gy zyt niet gekomen ; ik ben zo vry... G r a v i n. Geen complimenten ! De tyd is waarlyk te kostbaar. De Baron Heiden is zo even van my afgegaan , om u , myn vriend, in den tuin op. tezoeken. Wees openhartig jegens hem, en verhaal hem getromv onze lotgevailen en betrekkingen. Hy zal u zelf verklaaren, hoeveel deel Y 3 by  342 De Schoone hy daaraan neemt. —— Nu nadert het gewigtigfte tydpunt myus levens! —> Ga zitten.' — Wat hebt gy over mybefloten? Lehr. Ik heb hart en verftand geraadpleegd , en met moeite Hemden zy beiden ten laatften overeen. Dat uwe keus op myn perfoon viel, kan ik onmogelyk myne verdienden te danken hebben. De grond , Gravin, die u daartoe deed befluiten, kan en zal in korten tyd wegvallen. En dan mogt het te laat zyn, uwe flappen te rug te haaien. Gravin. Dus mistrouwen op myne liefde , op myne trouw hindert u ? Hebt gy vergeeten , hoe ik beminnen kan ? Schoonheid en jeugd vergaat, myn lieve Hendrik, maar waare liefde nooit. Lehr. Laat ik u oprecht bekennen, waarvoor ik uw befluit houde, dat my allezins meer vleit, dan ik verdiene en verdienen zal. — Myne onverwachte verfchyning op een tyd, daar gy de behoefte van een vriend zeer dringend gevoelde , zonder een waardig voorwerp te vinden , heeft de Syn> pathetifche drift, die gy eens voor my gevoelde, weder opgewekt. Deeze omftandigheden , by el» kanderen genomen, bevorderden uw befluit, alles opteofferen , om de plotslings weder ontwaakte neiging te bevredigen. En niet waar ? — gy dacht wel eene verdiende door deeze rornaneske opoffering te venverven, die u boven de fpheer  Boeteling. 313 fpheervan gewoone vrouwen verheffen zou? Maar — wat ik u fmeekenmag, — bedenk u toch, van welke aanfpraaken gy afïtand zoudi doen ; i en ik kan u waarlyk niets vergoeden. Gravin. Om 's hemels wil maak myne fekfe geene complimenten meer! — Deeze overdreevene befcheidenheid. . , Lehr, (haar in de reden vallen de.,) Wie ben ik toch ? Een ongelukkige, die zyne ellende werkeloos , gémelyk , eigenzinnig gemaakt heeft! Myn levendig gevoel voor al wat verheven . voor al wat fchoon is is uitgedroogd; myn hoofd is fchuuw voor alle infpanning ; myn uiteriyk voorkomen is , zo als Korporaal Lehr het nodigbeefr. Gy ziet myaanzo als ik eens was, zo als ik had kunnen worden , niet zo als ik ben. Laat my in de dorre zandwoestyn waar het nood' lot my beftemd heeft! Wat wilt gy van my ? G r a v r k. Is dit een vraag ? Myn geluk en myn rust ! Lehr. Neem het geen ik hiertoe kan bybrengen ! Gravin. Hendrik ! Lehr. Uw echtgenoot kan ik onmogelyk worden; iaat my uw vriend , uw raadgeever zyn ! Reis Y 4 naar  344 De Schoon* naar het land en my zult gy haast vergee- ten hebben ik wed, eer een halfjaar voor. by gaat, hebt gy een man gevonden , die uw hart en handig waardig is. Mogt ik den man eerder leeren kennen, die uwe aandacht verdient, vergun my dan hem by u in te leiden. Gy neemt hem zekerlyk aan > Gravin, (gedwongen koel.) Niet ligt, als hy zo trotsch is als gy, Mynheer! Lehr, (wringt de handen.) Gravin, (bitter.) Ik ben het hartelyk moede langer de minne te zyn. Triumfeer nu over myne befchaming! Ik heb gefeild uit liefde ik zal my de moeite geeven om hard en gevoelloos te worden. Door een langer omgang met u zou ik zeer ligt tot volkomenheid hierin geraaken ; maar ik zal uw voorbeeld volgen, en alles door my zelve zoeken te worden Lehr. Hemel! dit heb ik waarlyk niet verdiend! Gravin, Een nieuw voedfel voor uwe trotschheid, datgy onrecht lydt Gy zult u met uwe grondftellingen wel weeten te troosten, zo als ik my (fuikkende) in de eenzaamheid. Vaarwel! (Zy gaat fehielyk heen.) Lehr. Zy gaat.' Zy kent my niet wel! —- Het is  Boeteling. 3^ is my leed om deeze vrouw — God in den hemel weet het. Maar ik kan niet , ik mag niet Beter is het, dat zy alleen eenige ogenblikken lydt, als ik en zy jaaren lang aster een. 0 TIENDE TOONEEL. Ds Generaal Hutten en Mevrouw Hutten. Mevr. Hutten. Myn liefde Generaal! Is het niet beter dat het zo is , dan dat de Gravin haar rol had voorreefpeeld.? De Generaal. Zekerlyk is het beter. Maar zouden wy daarom geenefatisfaaiehebben? Zal zy den Vorst, onsen myn zoon vergeefs, en ftrafloos voor gek durven houden , omdat zy een vrouw van aanzien is ? Mevr. Hutten. Vergeef het my! Zy is een vrouw. De hartstocht heeft haar doen dvvaalen. De Generaal. Het is waarachtig de gefchiedenis van Mevrouw Potifar, zaliger gedachtenis, naar 't leven. En in den gantfchen bybel heeft my niets zodanig geërgerd , als dat die heks 'er zo wel afgekomen is. Dat ding fchynt wel mode te worden. Ik weet V 5 nog  346 De Schoone nog wel den tyd, dat men lyf en ziel dacht te waagen, als men eene vrouw met verliefde oogen aanzag ! Zedert dien tyd zyn de vrouwen geweldig mak geworden. Zy neemen Potifars huisvrouw tot een model, en vallen iemand maar ongevraagd in de armen. Mevr. Hutten. Ferdinand , Charlotte en de Baron hebben het haar vergeeven, en een eeuwig Itilzwygen ba loofd. Wy moeten ons in edelmoedigheid van onze kinderen niet laaten overtreffen. De Generaal Als de Gravin komt, en ons een goed woord daarom geeft, wil ik het van harte gaarne doen. Gy weet , dat lang wrokken myn zaak niet is. — Zou het met haar reis wel ernst zyn? Mevr. Hutten. 'Er is alle toeitel reeds voor gemaakt. Ik neem haar dat in 't geheel niet kwalyk. ELFDE TOONEEL. Louise en de Voorioen. Louise. Uwe onderdaanige dienaresfe. Myn Mevrouw iaat haar compliment maaken, en verzoekt de eere te mogen hebben voor haar vertrek affcheid van u te neemen. De  Boeteling. 3^ De Generaal. Het zal ons zeer aangenaam zyn, Mevrouw'de Gravin optewachien. Mevr. Hutten. Het is ons van harte leed, dat het om deeze reden gefchiedt. De Generaal. Gaat gy met Mevrouw op reis? Louise. Waaifchynlyk. Ik heb de eer van my ten hoogflen te beveelen. De Generaal en Mevrouw Hutten. Vaar wel, leef vrolyk en vergenoegd! TWAALFDE TOONEEL. De General Hutten, Mevrouw Hutten en de Gravin Kohleh. Mevr. Hutten. Ik dagt immers wel, dat zy niet op reis zou gaan, zonder affcheid van ons te neemen. Wy moeten het haar niet moeijelyk maaken. Wy vergeeven het haar van harte. De Generaal. Het is het best dat men dc zaak vergeet. Gravin (komt binnen,) Ik kan onmogelyk van hier gaan , zonder u vaarwel te zeggen. Wat my eigenlyk tot die fchie-  34& DeSchoohï fchielyke reis bewogen heeft , kunt gy u ligt voordellen Wat neem ik mede? Uwen ze¬ gen of vloek? De Generaal Hutten en Mevrouw Hutten. Onzen hartelyken zegen! Gravin Ik heb uw huislyke rust geitoord, ik heb. . . De Generaal. Niets meer daarvan. Onze zoon is gelukkig. Wordt gy het ook! Wy wenschen het u van harte. Gravin. Uw moederlyk?hart, Mevrouw. . . Mevr. Hutten. Omhels my! (zy omhelzen eikanderen) Alle wrok zy voor eeuwig uit myn hart gebannen! Ik kan my ligt in uw toefland plaatfen. Neem onzen oprechten wensch voor uw geluk en verge. soegen mede! Gravin. Welke edele menfchen heb ik door myn misdryf leeren kennen ! De hemel loone u voor die goedheid! Kan ik fcheiden als Vriendin van uw huis ? De Generaal. Gy doet ons zeer veel eer aan. Ik beveele my en de mynen I Mevr.  Boetelino. 349 Mevr. H ü t t e n, Wy zullen uw gezelfchap nog dikwils misfen. Gravin. En ik nog meermalen het uwe. Ik kon veel van u leeren. Gy zyt eene voortreflyke vrouw en in 't byzonder eene voortreflyke moeder. Een karakterdat myn volkomen hoogachting verdient! — Ik reize nu naar een afgelegen landgoed in de eenzaamheid. De Generaal, Doch niet om eenzaam te blyveu? Gravin. Niemand zal daar by verliezen. —— Aan u, myn beste Heer Generaal, heb ik nog eene byzondere bede! De Generaal. Ik ben tot uw dienst. Gravin. Gy hebt onder uw Regiment een Onderofficier, Lehr, myn ouden leeraar en vriend. Ongelukkige lotgevallen hebben hem onder het militaire leven gebragt. Hy is te eigenzinnig, te trotsch, om onderfteuning van my aanteneemen. Mag ik u. . . . De Generaal. Hy zal by de eerfte gelegenheid bevorderd worden. Gra-  350 De Sciïooke Gravin. Dat is my lief. Zoudt gy wel de moeite op u willen neemen van hem deeze fom nog als een bylage tot zyn tracteinent, of als een byzondere belooning, of onder welken naam gy wilt, te overhandigen , als hy maar niet te weeten komt , van wien het is. (231 geeft den Generaal twee rollen?) Mevr. Hutten. Gyhadt myn man zekerlyk geen aangenamercomrnisfie kunnen geeven. De Generaal. Ook als ik anders iets voor hem doen kan, zal ik het des te gereeder doen, daar uwe Excellentie zich voor hem gelieft te interesfeeren. Gravin. Het is zeer vriendelyk van u nu kan ik de Stad geruster verlaaten. Als Lehr nog meerno' dig heeft, zo reken op my! Mynheer uw zoon en zyneberainlyke bruid , beuevens den Baron Heiden, verzoek ik u van myn refpeér. te verzekeren. En nu vaartwel! Wy zien eikanderen mogelyk in lang niet weder 1 Duizendmaal dank voor uwe befcheiden behandeling! (De Generaal Hutten en Mevrouw Hutten doen de Gravin uitgeleide?) DER-  ÜOETïL,IMO, 35 r DERTIENDE TOONEEL. (De tuin van de Gravin.) De Baron Hf is eb en de Korporaal L e h r {komen uit eene alléé , houdende een ernftig ge/prek ) Baron. Uit alles, wat gy my verhaalt , vindt ik my in myn gevoelen bevestigd, dat de Gravin een voortreflyke vrouw is. Zy wenscht, zy verlangt haar geluk van u , myn vriend ! Waarlyk deeze omflandigheid alleen geeft u een wettige aanfpraak op myne hoogachting. Deeze vrouw heeft zo veel aanleg om gelukkig —— ja zalig te zyn en te maaken , en echter. .. Lehr. Het komt maar alleen op het denkbeeld aan, dat men van die gelukzaligheid maakt. B a r o w. Zeer wel! Maar ieder modificeert dit begrip naar zyuen wensch , en op het einde zyn er zo veele geluk, zaligheden , als menfchelyke karakters. In ons geval, dunkt my, verheft de vrouw, die een levendig gevoel voor haar weet te verwekken . die dat gevoel met waarde weet te bevredigen , en zelfde eentoonigheid van 't lange bezit, door nieuwebekoorlykheden, die zy ontwikkelt, en door nieuwe wenfchen, die zy inboezemt, telkens kan verfterken, zulk  $5* De Schoons zulk eene vrouw, zeg ik 1 verheft haar zelve, en den man haarer ziel tot een bovenaardfche fpheere. Al wat zy geeft, al wat zy neemt, is een zuiver zalig genot; men heeft nooit genoten , men heeft nooit gevoeld, men geniet, men gevoelt nog, en kan dit genot nooit zat worden. Ja , waarlyk , het is groot het geluk van minnende zielen! Zy hooren alles in eene lieflyke harmonie , zy aien alles in den jeugdigen lieflyken glans van het zachte morgenrood, zy wandelen onder roozengeuren, en de waereld buiten hen ligt zonder bekoorlykheid dood aan hunne voeten. Ge¬ lukkig , vriend , gy hebt die zaligheid gefmaakt. Gy wach: die nog nog eenmaal. Wees vrolyk , om 's hemels wil ! Vriend , gy zyt immers gelukkig ! L e h e. Ik begeer niets van deeze zaligheid, (met eene verheven aandoening) Ja, het is eene fchoone droom, het zuivere geluk der liefde! Men gevoelt de verheven menschheid , zolang men deugdzaam mint. Ik wilde nooit engel , nooit god zyn. Ik gevoelde myne menschheid in hare gantfche uitgeftrektheid, en met de grootfte troischheid op haar overfchreidde ik haare los geteekende grensfen, viel , en was —- een dier. Baron. Dat zyn wy allen. Lehr.  Boeteling. 353 Lehr. Ja maar wy kunnen en moeten meer zyn. —» Dit laag wegzinken is de bron van myn ongeluk, en zou het nu de bron van myn geluk worden ? ■ Het is fchoon, het is edel van de Gravin , dat zy groote en kleine vqoroordeelen belacht , van gewigtige aanfpraaken afltand doet , om my uit mynen Hand te trekken , en myn lyden te vergoeden. Maar myn zonde heeft my buiten ftaat gefteld, andere verdienden te verwerven. Zy zelve is myn eenigfte verdienfte, ik wil haar gean geluk te danken hebben. Baron. Uw misftap kon wel aanleiding , maar voorzeker geen beweeggrond zyn. L E H it. Bovendien vergist zich de Gravin met my. Zy denkt den vuurigen , edelen jongeling te vinden, die ik eens was. Doch myn ongeluk was grooter dan myn vermogen en myn moed. Myne jeugdelyke .ontwerpen , en deeze werktuiglyke tred 1 Myn rustelooze yver, myne zucht voor de vryheid , en dit Uniform ! Myne liefde voor het menschdom , en de krygskunst en het fpits. roedenloopen ! Myn gevoel is ftomp. Myn hart is ledig. Ik ken flegts myn lyden ! En dit wordt nu nog vermeerderd , daar de Gravin ©p nieuws ongeiukkig is. Baron. Maar, lieve man, zo wordt gy noch de Gravin IV. Diel. Z ge-  354 13 E Schoone geholpen. De Gravin heeft een vriend nodig dien zy bemint, enzy verdient zulk een vriend. Gy verdient eene verbetering in uwen ftaat en hebt die nodig. Met dit doffe fombere gevoel be. reikt men van geene zyde iets goeds. Ik heb in dit ftuk meer gezondigd dan gy , en echter geef ik de hoop niet op, nog eens een bruikbaar medelid der menfchelyke Maatfchappy te kun* nen zyn. Gy hebt genoeg geboet. Verhef u zeiven nu boven het ongeluk! Ons n' odlot wil meermalen door ons zeiven beftierd zyn Als uw zedelyK gevoel zo fyn is, dat dit ftegts een verdiend geluk wil aanneemen , zo bedenk u toch dat gy onrechtvaardig jegens u zeiven zyt, wanneer gyuaan een onverdiend ongeluk met wanhoop onderwerpt. L e h b. Wat zal ik doen? Baron. Uwe Vrienden het vergenoegen gunnen iets voor u te doen. Lehr. Myne Vrienden! Baron. O, het geloof aan de menschheid had gy niet moeten verliezen! — Gevoelt gy niets meer voor de menfchen? Leuk. Ach, waar brengt gy my heen? Ja! eens — eens  Boeteling. 355 eens voor jaoren ■ het was dweepery der jeugd ik dacht met ryper jaaren zou het nooit overgaan Ja! voor jaaren verlustigde ik my in de wellustvolle droomen van opoffering, van leven en fterven voor het welzyn van het menschdom. Maar nu (verbitterd) myn dienst laat my geen tyd. Baron. Vriend, gy waart op den rechten weg. Wat belet u dien nog eens te betreden? Kiesch een ftand , een levenswyze ! Reken op den Generaal, op Ferdinand, op de Gravin, op my en myne zuster! Wat kunnen wy voor u doen? Lehr. Niets! Baron. O, wees ze trotsch niet! Gevoelt gy niets meer voor de menfchen , zo zyn 'er dan ten minften nog menfchen, die voor u gevoelen. Lehr, (niet traanen) o God .' Gy hebt den grond myner ziel getroffen. (Hy grypt de hand van den Baron, en brengt die aan zyn hart.) Baron. En gy kunt nog werkeibos zyn, uw talent begraaven ? Lehr. (Ziet naar zyn uniform en zydgeweer.) Z a  35' Dï Schoohi B a r"o n. Wilt gy avanceerent . . Lehr, (ziet hem Jlyf aan.) Baron. Verkiest gy een grooter kring van werkzaamheid te hebben, de Generaal zal uwe bevordering, uit vvaare overtuiging dat gy het verdient, bewerken, en ik beding my de gunst om u met myn kas te dienen. Bevalt ditu niet, zo werp u in myne, of, zo gy liever wilt, in Ferdinands opene armen. Gy moet niet leedig zyn. Ferdinaud heeft ook nog weinig gewerkt. Wy arbeiden alsdan te famen. Wat de eene van mis niet doet, dat doet de andere. Lehr. Gy fluit my een hemel open. Baron» Ik heb zo myn plan gemaakt. — Ik heb de waereld met alle hare vreugde genoten ; nu zal zy my genieten! Het geluk van het menschdom is myn doel. Ik heb een vriend nodig. L e h n. Ach ware ik, zo als ik eens was! Baron, Hendrik, ik gevoel een onwederflaanbaaren trek voor u. Zie my als den vertegenwoordiger van het menschdom aan ! Schep moed, en wees myn broeder! Lehr.  Boeteling. 357 Lehr. Uw broeder.... Baron. In den naam der lydende menschheid , wees myn broeder! L e h e. Ik ben het! Hier hebt gy my , zo als ik ben ! Hy werpt zich in de armen van den Baron . die hem met gevoel aan zyn hart drukt.) O, mogt het hoofd van ieder ongelukkigen aan mynen boezem een fchuilplaats vinden , gelyk ik aan dit hart! (Hy omhelst den Baron) God zy dank! Ik wensch , ik hoop weder! Myn hart heeft zich verwarmd, is aan het uwe weder op. gelooken. (Renige fc'.ireden terug tredende, en den Baron by de hand houdende.) Lleflyk beeld der hemelfche vereeniging | (mannelykï Geen kracht, geen vermogen fluimere In ons! Ieder onzer broederen heeft een recht daarop. Baron (hem weder omhelzende.) In uwen arm gevoel ik voor een gantfche wae« reld. O, kon ik toch ook eenmaal voor haar,Iyden of werken! Lehr. Dit vangen wy beiden aan! (Zy gaan hand aan hand fpreekende heen?) (Na eene tusfchenpoozing verandert het tootietl in een andere ftreek van den tuin.) Z 3 VEER-  358 D E S C H O O lï E VEERTIENDE TOONEEL. Da Gravin en Louise (in reisklederen,). Gravin. Zie toch eens, of 'er ook iemand hier by of in het loof is. Ik wil met niemand meer lpreeken. Louise, (ziet rond, en komt weder.) Geen mensch! Gravin. Ik moest myn tuin nog éénmaal zien, en affcheid van hem neemen. (zy gaat in de berceau) Vaarwel, lieve lommer , getrouwde getuige myner zoetfte dweeperyen! Dikwils , dikwils gaaft gy my, dat ik by my zelve niet vinden kost , verkwikking en rust! Hoeveel zelfverwinning kost het my van eene plaats te fcheiden, waar men ook flegts in weinige ogenblikken gelukkig is. —— Vaarwel, lieve lommer.' Neem niet dan gevoelige zielen in uwe fombere fchadtuven op ! Mogten zy zich allen gelukkiger van u fcheiden, dan ik! Vaart wel boomen en bloemen, bronnen en beeken, en hutten! Vaart allen wel ! Uwe vriendin neemt van u affcheid! Dus voor de laatfte- maal ! Kom Louife! (zy gaan van die zyde af, van welke zy ingekomen waren. De Gravin ziet mg éénmaal met een blik van weemoed om.) Deezen ' tuin  Boeteling. 3^9 tuin zal ik nooit vergeeten, en men moet my altyd naauwkeurig bericht geeven, wie de man is, die hem huurt. (De Baron Heiden komt van ten anderen weg in.) VYFTIENDE TOONEEL. De Baron Heiden en de Vooeigen. (Louife gaat fchielyk heen.) Baron. Vergeef het den mi-daadiger, Mevrouw, die op eene plaats vertoeft, die zulk een treffend affcheid ten heiligdom gewyd had ! Gravin (ontfleld.) Gy hier, Heer Baron? Baron. Verwondert gy u daarover? Denkt gy, dat ik aarsfele de beflisfing van myn noodlot te gemoet te treeden? — Maar wat zie ik? — Watbeduiden deeze reisliederen? Gravin (beleefd?) Een dringende noodzakelykheid ! Denk echter niet, dat ik zo onbeleefd ben, dat ik op reis zou gegaan hebben, zonder dat ik vooraf aan u gedacht had. Ik heb u by den Generaal myn \riendclyk compliment laaten maaken, en in ben blyde dat ik het Z 4 gc-  360 De Schoone genoegen heb, u het hier nog mondeling te kunnen hsrhaalen. Baron. En daar mede zou ik te vreden zyn ? Neen , vereeringswaardige Gravin .' Ik gryp dit ogenblik aan , om u myne bede, die de vervulling van het geluk van myn leven uitmaakt, te kunnen herhaalen. Het gelukkig toeval, dat ik unog in het ogenblik van uw vertrek aantreffe, laat my byna hoopen, dat de hemel myne wenfchen gunitigzy! O! mogt één woord uit deezen fchoonen mond myn vermoeden bevestigen ! Lieve Gravin! bellis toch over myn noodlot! (Hy kuscht met eerbied hare handen.) Gravin. Ik bid u, myn lieflte Heer Baron, gun my toch de rust myner ziele, waarmede ik wenfche vertrekken ! Befpaar my verdere verklaaringen , die myn hart doorwonden , en u in den grond niets baaten zouden! Lehr zal u alles zeggen. Is u aan myne hoogachting iets gelegen, zo zy daarvan voor altyd verzekerd! Baron. Ik heb met Lehr gefproken zo even ! Hy heeft my uwe gefchiedenis verhaalt, uwe gantfche betrekkingen ontdekt. Gy hebt in myne oogen waarlyk niets verlooren. Liefde, warme hartstocht heeft u te ver vervoerd. Heb ik my n.iii. der te verwyten? Ik heb meermaalen misdaan , met voordacht, uit losheid, uit ydclh.id. Gyzyt al-  Boeteling, sgt altyd nog verre boven my. Lehr heeft alle zyne aanfpraaken op u in myne handen gegeeven. Hy wenscht en zegent onze verbindtenis. G fi A v 1 K. Neen, dat kan niet zyn.' Lehr kan my niet aan n verkogt hebben J Barok, Neen, dat zal, dat kan hy zekerlyk niet. Gy kent zynen aart. Hy dacht al te edel, om uwe gunst te misbruiken. Hy had reden te gelooven , dat hy geene vrolykheid , levendigheid , warmte genoeg bezat, om uwe liefde, en uw vergenoegen methemop den duur te kunnen onderhouden, hy denkt nouit reckmaatige aanfpraaken op u gehad te hebben , en dat die alleen uit uwe goedheid haarenoorfprong namen. In 't kort, besteGra_ vin, Lehr ftaat ons niet in den weg. Hy iszekerlyk terug getreden, eer hy myne bedoelingen kende. Alleen een mishaagen in mynjperfoon, in myn karakter kan myne wenfcheu hinderlyk zyn. En deeze hindernis kan alleen uwe goedheid , uwe toegeevendheid, waarin ik het beste vertrouwen ftelle , wegneemen. Draal niet, om my ge. lukkig te maaken! G r a v i k. Hoe meer ik uw geluk wenfche, des te meer betreur ik myn onvermogen, om daartoe iets by te brengen. Myn fekfe is niet zo arm, dat gy geen 2 5 voor-  363 De S. c h o o k e voorwerp vinden zoudt, datniet flegts uwe conven. tioneele vriendfchap, maar ook uwe liefde verdient. Barok. Als ik nog langer deeze bevalligheden zie • nog langer deeze ftemme hoore, zou ik myn tegenwoordige vtrklaaring moeten intrekken, daar. ik geene hartstochtelyke liefde belooven kan. — Mogelyk ontdekt zich, byeen langer omgang, nog een goede zyde aan my. Hoop gy uw ge¬ luk van my, terwyl ik het myne uit uwe handen ontvange! Gravin. Hoe trotsch zou Lehr op my nederzien, dat, ik my zo ras over zyn verlies wist te trooflen! , Gy zyt waarlyk al te dringend, Heer Baron! Baron. Het geldt myn geluk, omtrent welks beflisfing. ik onmogelyk onzeker zyn kan. Lehr vereenigt zyne bede met de myne. Hy zou zekerlyk zelf myne voorfpraak zyn. Gravin. Om vervolgens over my en myne fekfe te kunnen triumpheeren. ZES-  Boeteling, 3^3 ZESTIENDE EN LAATSTE TOONEEL. (Lehr fpringt te voorfchynen valt de Gravin te voet.) Li 1 b Neen! By god in den hemel, by mynen en uwen rechter, niet! Ik bezweer u hier, om uw geluk en myner ruste wille , doe my het vermaak, dat ik weet dat gy door den Baron gelukkig zyt! Hy bezat reeds lang uwe hoogachting; hy verdient eene nadere verbindtenis met u; hy is de man voor u en uwen ftand. Thans zie ik u waarfchynlyk voor 't laatst, Leonora! — Leonora ! Uw ge- Illk myn rust Het treft u meer dan my. Gravin. Hemel ! ik word beltormt. Moet ik dan beftemd zyn, om deezen man, (op Lehr wyzènde) betere dagen te danken te hebben.' (tegen den Baron) Geef my ten minften tyd van beraad! Baron. En gy reist van hier? Gravin. Nu, reis dan in Gods naam mede ! Baron. God zy dank.' (Hy kusfcht vol verrukking de hand der Gravin.) Vaarwel, broeder! (Lehr drukt de andere hand der Gravin met warm. te aan z^n hart.) GfiA-  364 De Schoone Boeteling. Gravin. Nooit zal ik het vergeeten, wien ik myn geluk te danken heb ! (tegen Lehr) Hetuelfche vrede, keer in mynen boezem weder! Myn vriend, myn weldoener! . (Stil affcheid. De Baron leidt de Gravin af. Zy zien nog eenigemaalen om.) L E ii EU (Na dat hy hen lang met aandoening heeft nagezien.) God zegene u! (Hy gaat fchiehk heen?) (Einde van 't vierde en laat/Ie Bedryf. DE  D E BEIDE VRIENDEN. TOONEELSPEL  VERTOONERS, 8.óbërt, Een oude boer. Lysje, Zyn Dochter. FRarERift, De aangenomen zoon van Roberr. Klaas , een Boer; De Vorst. De Generaal Storbeek. Een Schout nevens Gerechtsdienaars. ^oldaaten. Het Tooneel verbeeldt een donker digtbewasfex bosch, in de duisternis des nachts.  .vü osssster. Welk,een grootmoedig* vriend zyt fty '.   3# D fe BEIDE VRIENDEN. EERSTE TOONEEL. Robert, {alken, vermoeiden afgemat.') &-*o verre, en verder denkelyk heden niet! (terwyl hy zich op den ftronk van een boom nederzet) Hoe wel meende het toch de lieve avondzori met ons ! Hoe fchoon daalde zy daar achter den berg neder, toen wy in het dal gingen! Hoevriendelyk kwam zy weder voor den dag , en week niet eerder van onze zyde, voor dat wy het bosch bereikt hadden, byna, als of zy medelydeu met ons had! (Hy ziet naar de landftreek om, vanwaar hy kwam.) Wel nu , vaar eeuwig wel 'dan , kleine hutte. Ik dacht u niet eerder dan met den den dood te verlaaten — maar, het fchynt wel, het mocht niet zo zyn. Hoe zal het nu met myne arme kinderen gaan ! ■ Daar komen zy aan. Ik moet hen myne traanen ver¬ bergen , om hen het hart nog niet meer toe te knypen. TWEE-  368 de Beide Tweede tooneel. Robert, Lysje, Fredekik. L y s j n. Ach vader! Hoe angftig hebben wy u gezogt! F r e U e r i k, Gy waart ons op eenmaal uit het gezicht geraakt. Blyf toch by ons , men weet immers niet Lts je. Ja doe dat toch! Maar.vader, gy hebt weder geweend, gy ziet 'er weder zo neerllachtig uit! Robert. Neen, niet meer, lieve kinderen! Ik hoop dat dit myn verdriet ras een einde zal neemen... Fhederik. Kyk eens, vader, hier in dat korfje! Eer wy onze hut verlieten, gaf my onze buurman Andries dit brood, drukte my met aandoening de handen, en beloofde ons verder te helpen, waar hy flegts konde. Robert. Zo is 'er toch nog altyd een goedhartige ziel! Maar wat klaag ik ook — ik telde hem immers altoos onder myne oprechte vrienden. —— De Hemel vergelde u dit duizendvoudig , lieve nabuur! Lysje. Kom vader, plaats u hier op dit groene plekje! Gy  V b i e s b i »■ 3f>9 gy hebt den gantfchen dag geen beete broods over uwe lippen gehad , neem toch wat vooru, opdat gy weder krachten krygt I R o bert. Goed, Lysje! , ik heb wel geen honger, maar ter liefde voor u... (Zy zetten zich neder. Frederik neemt het brood uit de korf, en fnydt het voor.) L ï s j i. En hier heb ik water uit de beek aan de weiden gefchept, alwaar wy in den oogst altyd rondom heen gingen zitten , en gy ons vertelde, dat 'er geen water zo goed zyn konde , als dit, omdat gy hier met moeder zaliger het eerst gefproken had , en met haar bekend waart geworden. Toen ik 'er naar toe huppelde, ontmoetten my eenigen uit het dorp , en zeiden : „ Lysje, doe >» seen moeite, gy kunt 'er geen water uit fchep„ pen, de beek is troebel." Ik kreunde my daar niet aan. Ei , dacht ik, zou de beek u niet zyn laatfte dropje laaten vloeijen ? Ik ging heen, en de beek vloeide als kristal zo helder. Die goede beek! Robert. Ziet, myne kinderen , nog hebben wy brood en water, twee middelen , waardoor de mensch zich in het leven kan behouden. Nog ontbreekt het ons niet aan het nooddruftiglte. IV. Deel. Aa Ly«-  Ijo De B e i d k L r s j i. Ja , wel voor heden , lieve vader! doch aU dit rlles nü verteerd is , dan zullen wy het lieve brood voor de deur moeten zoeken. Fbederik. Neen , Lysje, zo waar God leeft , zo ver zal het niet met ons komen. De vadfige luhttrt alleen heeft dit harde noodlot te vreezen. Wy zyn jong , hebben gezonde armen, en men behoeft zich niet dood te werken , om dat geene te verdienen , wat men tot zyn onderhoud nodig heeft. Laat ons beurtelings voor onzen goeden ouden vader werken! Hy heeft ons tot hier verzorgt , nu is het onze plicht, dat wy het hem vergelden. Robert, (valt Frederik in de armen?) God loone u voor uwe goedhartigheid , braave iongen! Neem hier een voorbeeld aan , Lysje! Men moet nooit moedeloos worden. Herinnert gy u niet meer , wat onze zalige Heer Prediker altyd tegen my zeide, wanneer wy in de zomerfche avond/tonden door onze weide gtngen wandelen . als ikdikwtls gedachteloos en onbeweeglyk myn (harend oog naar den hemel wendde, en in mynen nood geen uitkomst zag! Robert! —de goede Christen moet getroost zyn noodlot aan God overlaaten , die hem , als het zyn tyd zyn zal, weder zal opbeuren en helpen. Eu die lieve goede man had gelyk. Zo dikwerf ik het kerkhof  Vrienden. 37, hof overging, dacht ik altoos aan hem, en de traanen fchooten my in de oogen. L v s j e. Ja zeker, als hy nog leefde, dan zou het beter met ons ftaan.' Frederir-, Lysje , de nacht breekt aan. Laat ons voor vader een zagter plaatsje opzoeken! Hier is flmiken.hard hee"ers en fteekeliSe L v s j e. Dat is goed , Fredrik Vader ! Wy zullen terftond weder by u zyn. DERDE TOONEEL. Robert, (zyne kinderen naziende , na eenê korte tmfchenpoozing.) Wel! Kinderen zyn toch der ouderen vreugde Dat gevoel ik , dat ondervind ik. Wat geeven zv zich niet al moeite om hunnen ouden vader het leven aangenamer te maaken! Goede God ! ik kan u met genoeg daarvoor danken , dat sv 7* my gegeven hebt. Zy zyn het eenige , wat my dit kommervolle leven nog verdragelyk kan maaken. Gods zegen zy met u , myne kinderen ( (Ih droogt de traanen van zyne oogen) .Zekerlyk grieft het my, zo hulploos te moeten rondzwerven «onder ergens onder dak te kunnen komen. Aa 2, Maas  3/2 De Beide Maar de nacht is helder, en de hemel zal onze bedekking zyn. (Hy gaat eenige flappen voort) Wat glinftert daar toch onder die ftruik? (Hy bukt en neemt een beurs met goud op) Voor al de waereld! een beurs vol met goud! lieve hemel , op éénmaal geholpen ! — Kinderen ! kinderen! — Maar hoe, oude dwaas, kan dit weinigje geld u zo duizelig maaken , dat gy u niet fchaamt, daarvan gebruik te willen maaken , daar door u een ongelukkige te meer zyn zal! — Mogelyk jammert hy, die deeze beurs verloor, reeds om vrouw en kinderen. Wel is waar , ik konde my hiermede redden , doch met fchade van een ander. — Neen dat mag ik niet! Veel beter arm met een gerust gemoed, dan ryk met een knaagend geweten. Met het aanbreeken van den dag zal ik naar de ftad gaan , en het den Schout aandienen. VIERDE TOONEEL. In de verte verfchynen Soldaaten, een Officier, Schout en Gerechtsdienaars. Robe kt, (ftaat op) Wat hoor ik ! —— Hoe, ibldaaten! — Lieve God, wat zal dat zyn ? (Een van de Soldaaten, nog.in de verte den anderen toeroepende.) Pft , Pft ! kameraad ! Hier zullen wy wat te kaapen hebben (Hy gaat naar Robert, die agteruit wil gaan.) Sol-  VuiESDEH. 3f3 Soldaat. Halt , fchelm, wie zyt gy? Robert. Een eerlyk man. Soldaat. Een eerlyk man, ja, die houdt zich ook wel in het bosch op. Zeg my terftond, wie en van waar gy zyt, of ik zal u met de kolf van myn fnaphaan eens de ooren verzetten, dat gy wel antwoorden zult. R o 3 e r t. Ik bid u wat gematigder te zyn, dan zal ik wel weeten wat ik antwoorden zal. Anders zal ik myn ftem door het bosch laaten hooren, dat my geweld gelchied. (Intusfchen vertoonen zich de overige Soldaaten , eis Gerechtspersonen nader.) VYFDE TOONEEL. De Officier. " Wat is dat hier voor een geraas? Robert. Vergeef het my, Mynheer ! het ruuwe gedrag van deezen man verbrak eindelyk myn geduld. De Schout. Wat doet gy hier by nacht in het bosch? Gy komt my verdacht voor. Robert (niet het voorkomen van een zuiver geweten.) Dat kan zo fchynen. —- Maar dat ik het niet A a 3 ben  $T4 De B e i r> e ben, daar kan ik God en myn geweeten tot gêtuï* gen over aanroepen. De Schout. Gy treft my, grysaart —— uwe gryze hairen en de hartelykheid, waarmede gy uw onfchuld Verdedigt, overtuigen my byna dat gy niet liegt. Soldaat. Maar wat zegt Mynheer de Schout van diebeurs met geld, die ik hier by hem vond? By zulk een ouden,boerenfnaak zoekt men anders niet ligt zuk ken buidel. Da Schout. En gy kondt my dus bedriegen.? Nu, zie ik, dat uw onfchuld een masker is. Hebt gy een pas ? Robert. Neen. De Schout. Ga dan met my, en ontfang het loon dat al zulk liegt gefpuis toekomt. Robert. Het fmart my. Arm ben ik , zonder hof en have — maar toch een eerlyk man. De Schout. Die beurs, en dat gy hier geen pas hebt, maak? b verdacht. Robert. De beurs vond ik onder deeze Itruiken , en was va»  Vrienden 375 V-an zins dien morgen vroeg, als een eerlyk man, in de ftad te brengen, en byhet Gerecht aantegeven. D E SC HO Ü Tê Teder die verdacht is, moet ik opligten. _ (tegen de Soldaaten) Ik geef hem hier aan hét com- mando over: hy moet onderzocht worden. . Als gy uw onfchuld aan den dag kunt leggen, zal u geen leed wedervaaren. Mynheeren ' laat ons nu verder onderzoek doen! (Robert wordtint midden der Soldaaten genomen; de Officier gaat iets voorwaards, en blyft vervolgens weder achter.) $ ZESDE TOONEEL. (fan eene andere zyde des wonds roept op eenlgtn afftand. F red krik (op een zacht en toon.) Lysje! (Hy fluit.) Lysje (antwoordt.) Frederik! _ (Zy komen, eikanderen zoekende, by den ander.) F i' E d e r i k. Goed, dat ik u weder hebbe ! Zeg my tog eens, hoe kwam het dat gy van mv afgedwaald zyt ? 6* m' F r e d £ r 1 if„ Ik vond de plaats niet, zo a).s ik die wel hebben ».lde, dwaaldeal dieper en dieper in het bosch ~ Wy  376" De Beide Wy hebben eikanderen nu gevonden , maar waar zullen wy vader vinden ? Lysje. Ik word recht bang. 'Er zyn immers hier geen wilde dieren ? F R E D e b i k. Toch niet! Kom, laat ons vader maar opzoeken ! (Terwyl zy zo heen ftryken, komt de Officier aan, die agter gebleven was. De Officier en Lysje loepen tegen eikanderen aan.) ZEVENDE TOONEEL. De Officier, Lysje, Frederik:. De Officier. Een meisje, en bovendien nog een mooi meisje! (Hy vat haar by de hand) Waar wilt gy heen, klein, aartig ding? (By zich zeiven > Onze meisjes in de Stad zyn niet half zo bevallig, als deeze boerendeerne, (tegen Lysje) Nu , zo befchroomd niet, lief fnoetjel Lysje. ojemini! een Officier! Frederik! Frederik (die nog verre afwas, maar nu nader by komt.) Wat heeft dat te beduiden ? (De Officier laat Lysje by de aankomst van Frederik los.) Fax»  Vri enden. 377 f r e d e u ik. Mynheer, hebt gy hier ook een ouden Boer ontmoet? Wy zoeken hem en kunnen hem niec vinden . . De Officier. Wy zochten hem niet, hy is ons ontmoet. .. f r E i, e K i K. Hoe verflaa ik dat? Da Officier. Wy zyn hier op commando uitgegaan, om de bosfchen en wegen van dieven en roovers te zuiveren. Hy was verdacht, omdat hy 'er tamelyk arm uitzag, en echter een beurs met geld by zich had en daarenboven van geen pas voorzien was. — hy wierd medegenomen Hy zal niet ver meer van de Stad zyn. Lisje. Ach dat kan myn vader niet geweest zyn, Je heeft geen enkelen Huiver in zyn zak. Lieve Heer zeg my toch, welk een kleur van een pey had hy aan? r 1 De Officier. o0B7vr!ni at\een ëroenen Iap>' gfyswitte hai«* op zyn hoofd — een tamelyk lange neus. . . Lisje, Ach God dat is hy toch Ik kan niet be grypen. — Dan is myn vader mogelyk in de sevangenis gebragt ? ' ge De Officier. Hy, uw vader? Dat gezelfchapje behoort Aa 5 dus  373 De Béide dus by eikanderen. Ik ben van het commando, én zaUi terftond met my neemen. om de vogeltjes allé te famen te hebben. . . L v s ] e (weent, en valt den Officier te voet.) Ach, doe dat toch niet! Wy zyn waarlyk eerlyke lieden. Draag toch zorg, dat myn ouden vader geen leed gefebied. Ik bid u, om Gods wil, laat hem ons wederbrengen ! Hy is de braafftc , de eerlykfte man. . . De Officier (tenvyl hy haar opbeurt , ter zyde.) Die kleine heks roert myn hart. (tegen Lysje) Hoor, ik kan u uw vader zo op het ogenblik niet laaten'wederbrengen; maar als ik u beloove, dathy mogelyk morgen weder zal los komen; als ik u belove dat gy hem ongeltoord en in rust behouden zult; wat geeft gy my daartegen? Lysje. Dagelyks een gebed aan onzen lieven Heer, dat hy 'het u vergelden mag. De Officier. Dat is zo veel, als niets gezegd. . . (Frederik wordt oplettend; in zyn gezicht ziet men den loom over de gevoellooze ziel van ■den Officier, dien hy echter om zich zelfs wille verbergen moet.) Lysje. Wel nu; Wat wilt gy dan ? Wy zyn doodarme menfchen. . • , De  V * i e h d e n. m De Officier. Maar toch een mooi meijje valt u niet in wat gy my geeven kunt? Frederik. Zy is flegts een boerenmeisje en. ; De Officier. Houd uw fmoel, jongen lafbek, het wordtuniet gevraagd, (tegen Lysje) Zie meisje lief, als gy mY llegts één kuschje geeft, zal ik u uw vader weder bezorgen, zonder dat hem het geringde leed zal wedervaaren; doch zo niet, dan ila ik voor niets in. . . . L y s j e. Hoe kunt gy u aan een zoen van een boerentöeis. je zooveel laaten gelegen leggen? Breng my niet in verzoeking, Heer Luitenant. Het is toch immers maar boert. . , De Officier. Neen, waarachtig, het is ernst — ik meen het in ernst. . . Frederik Qnet gevoel) Ziet gy ons dan zo eenvoudig aan, dat wy niét bemerken zouden, dat, als men u dit al toelïond gy nog verder gaan zoudt? Watkan de kusch van een meisje, die verre beneden uwen ftand is, bekoorlyks voor u hebben, zo de wellust 'er niet onder verborgen ligt, en daartoe denken wy Landlieden al te edel, dan dat wy onze meisjes tot hoeren zonden zien verleiden. Zyt gy waarlyk een edel-  3j»0 De Beide edelman, Mynheer, zo geef ons, als het in uw vermogen ftaat, onzen vader , zonder deeze vordering, weder. Doet gy het niet, dan moet ik gelooven , dat gy u van het gunftig ogenblik , waarin een arm meisje om haaren ongelukkigen vader lydt, wil bedienen, en haare onfchuld.. . De Officier. Kaerel gy hebt myn geduld reeds te veel ge- verir(j houd op te raifoueeren, of het is uw ongeluk .' Frederik, Eer dat ik zwygeu zou.' De Officier. Zeg eens.meisje, waarom zich die knaap in onze zaaken fteekt, wat gaat hy u toch aan? —Heeft dat ook iets anders te beduiden? Lysje. Hy is myn Bruidegom. . . Frederik. En ik haar verdeediger, zo lang'er nog een droppel bfoeds door myne aderen vloeit. De Officier. Ik ben dat gefainme! al moede. Kiesch of my een zoen, en gy uw vader weder, of gy zyt beiden myne gevangenen en dan zult gy myn gramfchap ondervinden. Frederik. Liever het laatfte dan het eerfte, wantik bemerk dat 'er bedrog onder fchuilt. De  V R i E H d e y. 381 D«\ö*fficiek. Gy zyt een fchoon opgewasfen kaerel —— gy zult een mooije recruute opleveren en dan.". Frederik. Werd ikfoldaat, dan dien ik het Vaderland en onzen braaven Vorst, maar voor u vrees ik niet. De Officier. Allons! Marsen ! — by het bosch zal u liet commando wel ontvangen. Lysje. Heb toch deernis! De Officier. Gy verfmaadt myne goedheid en gevolgelyk ook myne deernis met u kiesch , het is nog tyd. .. Frederi k. Wel aan , het blyft zo! Ik ben uw gevangene. Ik ga met u; doch het meisje blyft hier.... De Officier, (ligt zyn fiok op.) Zy moet mede , en die zich tegen my verzet. .. Frederik. En ik zeg, zy zal en moet hier blyven Ook ik , Heer Luitenant, heb krachten en myne zenuwen zyn fterk Verltaat gy my? Lysje, (terwyl hy haar kuscht) Vaarwel -— gaa naar het naaste dorp , en houdt u daar zo lang op , tot dat gy bericht van my krygt! —— Onzer aller «nfchuld zal aan den dag komen , dat zweer ik u by  jga D e B e i d E by al wat'heilig is. En als u'cTe tyd te lang mog| vallen , verhuur u dan intusfchen! Vaarwel dani (kaar nog eenmaal kusfehende) Wees zonder zorg of fchroom! Vaarwel lieve Lysje. ■ ■ En nu, inyn Heer, kom, zonder langer vertoef.,. De Offictbr, (ter zyde) Die duivelfche kaerel heeft courage. .. Fkedekik, (die Let geboord heeft.) Ja moed en courage, zo als altyd de onfchuld geeft . Kom maar voort! De Officie b. Neem u wel in acht, dat het u niet berouweJ (Zy gaan beiden heen ) AGTSTE TOONEEL. Lysje, Ik dacht, ik was reeds ongelukkig genoeg. *m maar nu —— och God.' — ben ik in doodsangften, wat zy met hem beginnen zullen. Ik arm, verdrukt ongelukkig meisje! (Zy valt tegen een boom , tegen welken zy met het htofd en gewrongen handen aan leunt.) NE-  Vrienden. 383 NEGENDE TOONEEL. Klaas komt attgflt'g zoekende op het TooneeU Lysje en Klaas worden eikanderen niet gewaar. (Klaas, met een lantaarn.) Nergens vind ik iet. en echter ben ik het fpoor gevolgd , zo als ik voorheen gegaan heb. Denkelyk moet het in een ftruik gevallen zyn, anders had ik het wel gehoord. {Hy zoekt verder) Niets volltrekt niets! — Zou. hef ook wel iemand gevonden hebben! ——Neen, dat is niet mogelyk, het is reeds diep iu den nacht en het is naauwlyks een uur geleden dat ik hier doorgegaan ben. (Hy komt Mgt by Lysje) Wat zie ik daar? ik geloof, het js een meisje Wat doet de inbeelding niet al ! Een meisje! des nachts diep in het woud! Qerwyl hy nader by haar komt) By myn eer, geen verbeelding. .. (Hy gaat naar Lysje toe.) He daar ! wie zyt gy? ... Lts je, (ziet verfchrikt op.) Wie ftoort (terwijl zy Klaas ontdekt) Klaas Klaas — zyt gy het, of is het uw geest ? Klaas. Lysje — gy —— gy hier zeg my toch! —mm. hier — in den nacht... Lys-  3*4 De Beide Lysje. Ach Klaas — hoe beu ik zo ongelukkig! Klaas. Ook gy ongelukkig? Nu dan kunnen wy elkanderen onze ellende klaagen. Ik hoorde dat uw vader in zulke flegte omltandigheid was; ik ben hem honderd daalders fchuldig. ik nam die, en wilde ze u brengen, om u weder op de been te helpen. Ik weet niet, waarom God my dit ongeluk toezond ik haal de beurs uir de zak, zonder dat ik iets in 't geringde mer» ke. Zo als ik uit het bosch ben , gryp ik naar myn geld weg was het Ik liep naar het dorp, haalde een lantaarn, en zoek voor en na en vinde niets. Ach Wat iinart my dat, niet om het geld , maar om ulieden, die nu zonder hulp en byftand zyt. Lysje. O Klaas, verheug u verheug u 1 Klaas. Verheugen ? Het ziet 'er wel na uit om my te verheugen ! Lysje. Ja toch verheug u, Klaas ——. uw beurs is gevonden. Klaas. Hebt gy hem dan? Lysje. Neen myn vader, denk ik , heeft hem gevonden  V k 1 e n d e n, den. Ach .' Klaas wy zyn zonder huisvesting-. Men heeft myn vader goed en haven benomen. Wy verlieten ons dorpje , en, daar ons de nacht overviel, moesten wy in het bosch blyven. Ik en Frederik wilden voor vader een goed plaatsje tot een nachtleger opzoeken , wy dwaalden op den weg verre van hem af. Toen wy terug kwamen , vonden wy hem niet meer. 'Er was ondertusfeben een patrouille door het bosch gegaan. Men had hem ontmoet met een beurs, die hy gevonden had. Die beurs maakte hem verdacht, en zy hebben hem medegenomen. —- Een Officier, diedenkelyk ag- ter gebleven was, heeft my alles verhaald — Ach! en hy nam ook myn Frederik mede. o Klaas, fpoed u toch, en red myn vader, red onze on. fchuld... Klaas. Ach God, hoe blyde ben ik ■— maar waar zal ik hem aantreffen zyn zy reeds lange weg ? » Lysje. Zeker hebben zy hem naar Wallenflein in het ambacht gebragt. Klaas. Zo , dat is goed , dat is recht goed ! Daar ken ik dea Ambachtsheer en het geheele gerecht zeer wel Vaarwel Lysje (Hy loopt fehielyk heen.) IV. Deel. Eb TIEN-  3«5 De Beide TIENDE TOONEEL. Lysje, (alleen.) Ach God , wat ben ik nu weder wel. Ik zal myn vader en myn Frederik weder hebben. ■ Als ze myn Frederik maar niet terug houden? O, dat zullen zy niet, nee n! dat kunnen zy niet — Hy is immers onfchuldig —— en dat hy arm is, daarom kunnen zy hem toch niets doen. Ach, dat zy 'er maar reeds waren! —— (Zy luistert fchroomachtig achter zich om.) Daar hoor ik weder iets ritfelen in het woud. Ik dagt dat hier geen menfchelyke ziel meer was, dan ik, en 'er is zo veel geraas — zou het een dief zyn — welnu , die zal by my niets vinden ; wil hy my myne oude lorren afneemen , dan zal ik hem fmeeken dat hy my die laat , omdat het de eeniglle zyn , die ik in de waereld heb — en ik heb wel gehoord, dat dieven dikwils ook barmhartig zyn. — Het ritfelt al fterker en luider ■ het mag zyn wat het wil , als het maar geen Officieren zyn , want dat zyn ondeugende —- flegte menfchen. (Zy wykt terug.) ELF.  V r i e n d é n. 387 ËLFDE TOONEEL. De Vorst en de Generaal Storbeek in Jachtgewaad. De Vorst. Ik blyf u hartelyk dankbaar, lieve Generaal, voor het vermaak dat gy my heden aandoet Dé nacht en de eenzaamheid hebben veel bekoorlyks in zich. . • De Generaal Storbeek. En op deezen nacht belooft de heldere hemel ons een aangenaauien morgen. De Vorst (hem in de reden vallende.) Op welken ik my reeds in het vooruitzicht vermaake. Hoe dikwils benydde ik den landman om het vrye gezicht der bevallige Natuur! Alles wat zy voortbrengt, fchynt hy , om zo te fpreeken , uit de eerfte hand te ontfangen. Hy heeft de zon reeds lang in haare morgenpracht bewonderd , eer zy ons , wanneer de hooge gebouwen der ftad zich voor haare weldaadige itraalen vertoond hebben, verfchynen kan. De Generaal Storbeek; Deeze Planeet is gelyk een góed Vorst — altyd in de beftemming der waakzaamheid, altyd in het werkzaame gevoel om anderen gelukkig te maaken. Bba Dë  3?8 De Beide De Vorst, Ik hoop deezen goeden Vorst ge!yk te worden, —— heden nog gelyk te worden. Ook ik wif myne beftemming in de waakzaamheid over het welzyn myner onderdaanen , in het werkzaam gevoel van hun ge uk te bevorderen , zoeken wil heden reeds aanvangen, naar ieders ftaat te verneemen , en my met myn land , zelfs tot in de geringfte omftandigheden , bekend maaken. D i! Generaal Storbeek. En zo zult gy u van de liefde en zegen van uw volk het best kunnen verzekeren; want, vergeef het my, uwe Doorluchtigheid, veele landen kunnen niet gelukkig zyn , omdat derzelver regenten meer ais vreemdelingen dan als vorften en vaders van hun volk zich verwonen. D e Vorst. Ziet gy daar niet iets achter de boomen wegfluipen ? De Generaal Storbeek. Ik geloof, ja. Laat ons digter by gaan! Het is, zo het my voorkomt, een meisje. (Zy gaan naar Lysje toe.~) De Vorst. Wie zyt gy? L y 's j p , {v'crfchrikt.) Een arm boerenmeisje ; en wie zyt gy dan, als ik het vraagen mag? Ds  Vrienden. 389 d e g.e n e r a a l s ï o r b e e k. Een Officier.... Lysje. God in den hemel ontferm u.... (Zy wil wechvluckten.) De Gr ne ra al Storbeek. Waarom zyt gy zo bevreesd ? Lysje. Ach! ik ken die heeren maar al te wel; een meisje is met lyf noch ziel by hen zeker. De Generaal Siokbeek. Ey veelen kan dit waarheid zyn; maar weet gy dan niet, dat 'er zelden een regel zonder uitzondering is? Lysje. Nu, dat is zeker; als ik u aanzie , komt gy my ook geheel anders voor, veel beter en bedaarder tlau die losbol. . . De Vorst (Tegen den Generaal.) Een onfchuldig, openhartig meisje ! De Generaal Storbeek. Welk een losbol ? . . Lysje. Nu hy kwam daar wel te pal. —— Myn Frederik gaf hem ook (in afgebroken toonen als wil' de ze neg voortpraaten.) De Vorst. Ja zie, van uwen losbol, van uwen Frederik ver. Ja b 3 (laan  290 De ij £ i d ï. ftaan wy geen woord vertel ons. 'er wat na,- der van. . . Lysje. O, dat was een heele historie, als ik u dat alles vertellen wilde. De Luitenant is my hard aan geweest, en, daar ik niet wilde, zo als hy wilde, nam hy myn Frederik mede. De Vorst (tegen den Generaal.) Denkelyk een van die Heertjes, die liever by bet meisje, dan op het flagveld, of op de exerceerplaats zyn. TWAALFDE TOONEEL. Robert, Frederik, Klaas komen hand aan hand. Lysje, zo ah zy hen gewaar wordt, vliegt naar hen toe. Robert (omhelst Lysie.) Myne dochter! Lysje. 01 ik heb u weder Vader en Bruidegom weder! (Zy kuscht haaren vader en Frederik beurtelings. De Forst en dte Generaal /laan op, den achtergrond des tooneels.) De Vorst. Welk eene ontmoeting! Voor my een volkomen ïaadfel! Pa  Vrien d d n. De Generaal Storbeek. Voor my niet minder. Laat ons hier afwachten waar dat alles op uit zal loopen. Robert. Ik bedank u van harte, Klaas, dat gy myn onfchuld gered , en my voor den naam eens roovers , waarvoor zy my hielden, bewaard hebt- ——— Maar uw aanbod, om dat geld te neemen, neen, verfchoon my. . Klaas. Beu ik u niet die honderd daalders fchuldig? Robert. Ja, maar gy zyt arm, en nu niet in ftaat om ze my weder te betaalen. Waar hebt gy dat geld van daan gehaald? Hebt gy het geleend dan werkt gy u zeiven in 't bederf. Ga heen en betaal hef weder aan hem, van wien gy het geleend hebt! Of hebt gy het mogelyk geftolen ? Ach, ik mag 'er niet aan denken, dan vergeeve het u God! Klaas. Ik zoude my met recht over uwe beledigende uitdrukkingen kunnen belgen. Ik heb een eerlyk hart, en , omdat ik zulke grievende verwyten als een eerlyk man niet kan verdraagen , zo moet ik rondborftig zeggen , het geen ik anders liefst ge. zwegen had. Gy weet dan — gy leende my honderd daalders zonder interesfen, en hielp my uit myne ellende in den duuren tyd. Ik hoorde dat gyzelvenui,n hetonderfpit waart, dat u uwefchuldB b 4 eifchers.  392 De Beide. «ifchers uit huis en haven wilden verdryven. . Dit kon ik niet gedoogen. Ik had niets om u te helpen. Ik bood myn geringe landgoedje te koop aan. Het vond zyn kooper, en zie daar het geld! Nu weet gy de gefchiedenis, neem er van het geen het uwe is, doe uwe fchulden af bouw uw veld en akker weder aan , neem my jn uwe hutte op, wy zuilen om ftryd werken, en gy zult er u weder op helpen! Robert {drukt Klaas de handen en kuscht die.) Welk een grootmoedige vriend zyt gy ! Neen, ik kan het niet aan neem en. De Vorst (op den achtergrond?) Welk een tooneel, welk eene edelmoedigheid! Di'. GeseUal Storbeek. Een braave familie! DERTIENDE TOONEEL. De Vorigen een Officier en Kor» f pg AA L. De Offigier (driftig aankopende.) Hier, hier Korporaal hier is de vogel. . . Lysje. Ach God daar is de Officier weder, hoe zal dat ailoopen! Dl Officier (tegen brederik.) Ha, heb ik u weder, kittig borsje ! Nu zult fy my toch niet ontfnappen. - Fre*  Vrienden. 393 Frederik. Ut ben vry. Df.Offioier. Ja, van den Ambachtsheer, maar niet van my. Frederik. o , Heer Luitenant, gevoel u niet al te gelukkig in de wraak! (fpotaehtig) Een paar kuschjes van myn meisje konden ons immers weder met eikanderen verzoenen! De Officier. Kaerel! Robert. Heer Luitenant, hoor toch naar reden en billykheid! Wat baat het u, als gy dat weinigje rust, dat een ouden bekommerden grysaart nog overfchiet, verftoort? Als gy my den ftaf van de zyde rukt , waarop ik in myne algeleefde gryze jaaren (leunen moet ? Dat wil immers de Vorst, onze goede landvorst niet, dat wilt gy ook niet? Het is immers vrede in het laud, en gy hebt lieden genoeg. . . De Officier. Bemoei u niet met zaken daar gy geen kennis van hebt , en houd uw mond ! Hy is buiten dienst, is een vlugge kaerel — hy moet foldaat worden. F R e ü e R ik. Goed, als gy het daar heen duurt, dan zweer ik u , hier plechtig —- voor het volle regiment zal ik treden, en luid op zal ik zeggen, uit welke wraakzuchtige inzichten gy my geworven hebt, ik  De Beide ik zal zeggen, dat de geweigerde kusch van myii meisje hiervan de laage oorzaak zy. De Officie e. Korporaal pak hem weg, en breng hem ter ftedé en plaatfe... De Vorst. Dat gaat te ver. — Myn toorn ontbrandt—^ laaten wy ons vertoonen, Heer Generaal! (zy treden te voorfchyn.') De Vorst. Heer Luitenant, bedenkt gy wel, wat gy doet? De Officier. Ik geloof, een vreemdeling zou zich in myn werk willen mengen ! Men verzoekt den ongebeden gasten altyd heentegaan. Df. Generaal Storbeek. Ken hier zyne Doorluchtigheid, den Vorst! Ken hier den Generaal Storbeek! De Officier (valt den Forst te voet.) Ik bid uwe Doorluchtigheid. .. De Vorst. Geen woord wil ik tot uwe verdeediging hooren. Ik heb uwe laaghartigheid met eigen oogen gezien. Gy hebt my , gy hebt uwen ftand ontvrij — gy zyt denzelven onwaardig. Gy zult het ftrenglre onderzoek, en de ftrengfte ftraf niet ontgaan , dat beloof ik u ! (Hy keert zich naar Robert en Klaas, die • als verfleend van verwondering ftaan.) Uw beider edelmoedigheid heeft my getroffen. Ik zou onrechtvaardig handelen, als ik ze niet be-  Vrienden. beloonde. Gy zyt beiden arm en zonder landgoed. Kiest u van myne goederen , in welke ftreek het ook zyn moge , ieder een ftuk lands, beftiert het naar uw welgevallen en vermogen! (tegen Lysje) Nu heb ik de gefchiedenis van uwen Frederik met den Officier begreepen. Uw Frederik zal geen Soldaat zyn, hy zal uw man worden. Koester uwen gryzen vader in zynen ouderdom , fta hem by in zyn werk, en na zyn dood zult gy de erfgenaame van het goed zyn, dat hy voor zich kiezen zal. Robert , Klaas Lysje, Frederik vallen in een halven cirkel den Vorst te voet, de Forst in het midden. TRobert en Klaas. J God vergelde het u in de eeuwigheid! eSc3 'j Lysje en Frederik. l^Lang leeve onze dierbaare Landsvader! De Vorst, (midden onder hen.) Nu gevoel ik den wellust van Vorst te zyn in deszelfs volle grootte; ik gevoel in zyn geheelen omvang het geluk , om bekommerden met één woord gerust , ongel ukkigen met één woord gelukkig te maaken. Robert. Ja , dat hebt gy gedaan , gy hebt ons gelukkig gemaakt. Een oude man , die op den rand des grafs ftaat, is zelden een huichelaar. Anders zyu myne traanen altyd zo koud als ys, heden vloeijen zy warm , en zo heeft ze een goede Vorst gemaakt. De  2$6 De Biiiii Vrienden. De V o k s t. Hartelyk dank, lieve Grysaart ! Het zou myne grootfte vreugde zyn, als ik in het vervolg zie dat ik u niet flegts gelukkig maaken wilde, maar dat ik u ook werkelyk gelukkig gemaakt heb. Keert nu gerust naar uw dorp terug, myne kinderen, en laat my terftond weeten waartoe gy befloten hebt! (Zy gaan langzaam heen, en zien geduurig naar den Vont tm. Ieder op/lag hunner ogen is de Mi des zegens.) De Vorst. Ach, lieve Generaal! Zulk een gezicht vol oprechten eerbied, vol hartelyke liefde en dankbaarheid is tienmaal meer waardig dan alle gedwongen vrolyke aangezichteu van myn hof op een galadag. De Generaal Storbeek. Gelukkig voor u, myn Vorst, dat gy dit waarneemen, dat gy dit gevoelen kunt! EINDE.