SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, ZES-EN-TfTINTlGSTE DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELIJKE TO ONEELSTUKKEN, JJIJEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TAALEN VAN EUROPA. BIET N1EUW-GEINV ENTEERDE KON.ST* P LA ATEN VERSIERD. ZES-EN-TWINTIGSTE DEEL. Te AMSTERDAM. Bij d'Erven P. MEIJER en G. WARNARS. MDCCXCVIII.  m yrc.FN-TWINTIGSTE INHOUD van het Zb!> 1 vv DEEL. BI. 3 I. De Belegering. II. De te leurgestelde Verleider of de schijndoode. III. Het ongegrond Vermoeden of de Gescheurde Brief. • ■  NIEUWE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, ZESDE DEEL.   NIEUWE SPECTATORIAALS SCHOUWBURG, ÜEHELZENDE E EN E VERZAMELING DER EESTE ZEDELIJKE TO ONEELSTUKKEN, DIJ EEN CEBRAGT UIT ALLE DE VERSCIIEI' DEN TAALE'N VAN EUROPA. MET NIEUfV-GEINVENTEERDE KONSTP LA ATEN VERSIERD. ZESDE DEEL. Te AMSTERDAM. Bij d'Erven P. MEJJER en G. WARNARS. MDCCXCVI II.  INHOUD van het ZESDE DEEL. I. De Belegering. . • BI. a II. De te leurgestelde Verleider of de sciiijndoode. • ■ 2ï$ III. Het ongegrond Vermoeden of de Gescheurde Brief. 347  D E BELEGERING. TOONEELSPEL. IN VIJF BEDRIJVEN. liet Hoogduitfche van k. f. kretschman, vrij gevolgd. VI. deel.  PERSOONEN. De Generaal borghart. De Overfte b o r g h a r t , Com-} Beide Zoom Dc Luitenant borghart, )*« G^#r^A Mevrouw borghart. eerburg, Veldmaarfchalk. .straalberg, Maijor. proostdorp, Ingenieur. stormdal, Officier der Curasfiers. Officieren. Len Trompetter. Soldaaten en Bedienden. Het Toorntl is in en nabij eene Vesting.  Mevrouw 3 osn. a^K^stsr. ik Iaat u aan ïcw noodlot over,—   D E BELEGERING. TOONEELSP EL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeld een Kamer in het Huis van den Commandant. Verfcheidene Ontwerpen van Vestingwerken en Tekeningen liggen op eene Tafel. EERSTE TOONEEL. De Overjie borghart, straalberg, proostdorp. proost dorp, hen het Ontwerp eener Vesting toonende. "F,n hier komt dan de Schouwburg, diir het Koffijhuis, en ginter een tweede Felix Meritis te ftaan. Wij zijn toch immers ook liefhebbers van Kunsten en Wetenfchappen ? Mogelijk befluit ik wel, om, da'rfr aan het eind , nog eea Franfche Opera te plaatfen. straalberg. Ho! ho! nu merk ik al, dat dat geheele OntA 3 werp,  4 de belegering. werp, weder eene van uwe ureeken is, en meei niet. proostdorp. Niet te fchimpen, Heer Maijor! Beken maar , dat ik zo goed weet te bouwen als te forttficeeren. Zie° deeze Platte grond maar eens ter deeg in. straalberg. Nu, zo veel kan ik wel zien, dat dezelve» mize Vesting verbeeld. proostdorp. Dat geloof ik wel, want dat ftaat hier met groote letters gefchreven. straalberg. Maar ddar hebt gij het werk geheel valsch aangewezen: Bij voorbeeld, hier, in dee»* partij, behoord nog zeer veel. proostdorp. Wat zegt dat? Het is gelijk het Ontwerp vaa de beste Waereld, 'er behoort zeer veel in, en 'er is toch weinig in. overste. Maar in ernst, Kapitein , gaarne zou ik uw oogmerk weeten , waarom gij zulk een keurig, maar geheel valsch getekend, ontwerp van onzVesting hebt op 't papier gebragt, straal-  eerste bedrijf. straalberg. Onze Ingenieur had juist Potlood en Kraijon te veel. Zie daar de geheele zaak. proostdorp. Juist getroffen — gelijk een Scherpfchieter! Nu, men moet erkennen, dat als het op 't raaden aankomt, dat onze straalberg dan de eerlle Maijor van het geheele Leger is. straalberg. Gij zijt cn blijft toch altoos de vrolijke proostdorp ! proostdorp. Zeker ? En dat trotsch mijn donderend handwerk ? — Hoor eens, wat mij bewogen heeft, dit Ontwerp te vormen. Zedert veertien dagen zitten wij hier in deeze Vesting, gelijk Vogeltjens in eene kou opgefloten. De Vijand om dezelve verfpreid, kijkt ons aan , en wij kunnen niet veel anders doen, dan hem weêr aankijken. Met zijne Artillerij kan hij onze linien niet fasfeeren , en wij kunnen niet bij hem komen. Zijne Kanonnen kunnen ons niet bereiken, en de mijne bereiken hem ook niet. Tot den ltorm fchijnt hij ook weinig, of geheel geen , lust te hebben. Derhalven leven wij hier alleen om te eeten, te drinken en te flaapen. straalberg. Dat is zo.: Maar hoe wel wij ook van levensmiddelen voorzien zijn, zo moet dat eeuwig opfluiten ons toch eindelijk eens verveelen. A 3 proost-  0 ce belegering. proostdorp. Juist dat is het. In zulk eenen wanhoopigen luim, zeide ik tot mij zelve : Gij zijt al lang genoeg Kaptein van de Ingenieurs geweest ; gij moet nu ook eens Proffe.for in de Verveelkunst worden. En nu zette ik mij neder, en ontwierp dit heerlijk Ontwerp, zo als men eene gewigtige Frontierplaats — niet zoude aanleggen, hal ha! ha! de overste. Proostdorp! Gij zijt een aartsfchalk. Ik wil wedden dat gij in den grond, nog een geheel ander , en welligt een veel gewigtiger oogmerk , bij het ontwerpen van dit Ontwerp had, dan gij zegt. proostdorp. Denkt gij dat ? Nu, en ik verzeker U, dat indien ik Opperbevelhebber was, dat ik dan den Overften borghart fpoedig uit de Infanterij zou neemen, en plaatfen hem onder de Mineurs. Ik moge het maaken zo ik wil, ik moge in fpottérnij of in ernst liegen, gij merkt het altijd, en ontdekt mijne dieplte geheimen. straalberg. Juist als in het Schaakfpel, daar de Ovcrfic U ook altijd mat zet. proostdorp. Juist zo, en wel tot mijne eer. SE  EERSTE BEDRIJF. 7 DE OVERSTE. Dcrhalven heb ik toch gelijk? PROOSTDORP. Waarom zoude ik het ontkennen ? Dit zelfde Ontwerp, hoe belagchel.jk het ons thans voorkomt, kan binnen korten of langen tijd, de ernuigfte gevolgen hebben. Bezorg mij maar middelen en wegen, om het, op eene ongedw.ngene wijze in ,'s vijands handen te gceven ; en wij zullen een fchoon fpel zien! Daar onze binnenwerken , in dit Ontwerp, zo zwak zijn aangegeeven, dat een Palroulle Eugelfche Soldaten, 'er nauwelijks voor vreezen zou, zo durf ik U 'er voor inftaan , dat de vijand daadelijk eert ftorm 'er op zoude waagen : en deedt hij dit eens , hij zou het waarlijk de tweedemaal niet weêrdoen. DE OVERSTE. Uw inval is uitmuntend. En uwe grondtekening zou wezenlijk dienst doen , indien wij in het geval waren' om haar te kunnen gebruiken. Maar de Vijand fchijnt zich met eene enkele Blokkade te vreede te houden, en onze werken juist Voor zo fterk aan te zien, als zij wezenlijk zijn. PROOSTDORP. Dat geloof ik niet. De Vesting is nieuw. Ik heb haar zelfs helpen maaken: Zij is dus eenigzins mijne dochter , en zeker nog maagd. Ik weet best hoe uerk en geheim zij in haaren aanA 4 leg  S DE BELEGERING. leg gemaakt is. Ook durf ik, als zeer zeker beweeren , dat geeue Mogcnheid in de Waereld, 'er een ontwerp of Platte grond van heeft: of het zou de Koning in de Maan moeten zijn, want deeze heeft ons 's nachts menigmaal befpiedt. DE OVERSTE. Het zi j hoe het wil , ik heb noch order, noch lust, om den Vijand uit te lokken, voornamelijk, daar ik deeze Vesting kenne, en weet hoe veel vijandelijk bloed, een ftorm, zonder eenige vrucht, zoude kosten. STRAALBERG. Dat zou eigenlijk geen groot ongeluk voor ons zijn. DE OVERSTE. Maijor ! het zou een ongeluk voor het geheele menschdom zijn. STRAALBERG. Wie kan dat helpen ! Oorlog is Oorlog ; en Vijanden zijn Vijanden. DE OVERSTE. Maar Vijanden zijn ook Menfchen! Maijor! PROOSTDORP. Bravo! bravo ! mijn waaide Overfie! Ik zal derhalven mijne kraam maar weêr inpakken. (.■Hij 'volt zijne tekeningen en Ontwerpen in elkander-') Ik verheug mij altijd, wanneer ik zo veel dapper-  eerste bedrijf. 9 perheid aan menschlievendheid gepaard zie. Ik ben 'er hoogmoedig op, onder zulk een Overfle te dienen. de' overste. Geene vlijerijen, proostdorp. Gij kent mij, in dit punt. proostdorp. Goed, goed. Mijn Ontwerp was ook enkel eene Speculatie voor het vervolg , voor de liefhebbers van tekeningen. Ik wil even zo graag mijn kruid tot vuurballen aanleggen, of 'er mosfen meê fchieten, als dat ik een eenigen kanonfchoot zoude doen, om een Vijand buiten noodzaakelijkheid het leven te beneemen. de overste. _ Nu zijt gij mijn Vriend ! Intusfchen behoeft gij uw kruid noch niet te verfpillen . mogelijk komt het ons eerstdaags veel beter te pas. Wij hebben met een beproefd Krijgsman te doen, die ens, zonder een bezoek te geeven , zeker niet voorbij zal gaan. proostdorp. In dat geval zullen wij hem onthaalen met het geen ons huis opgeeft. de overste. De oudeVeldmaarfchalk eerburg,heeft niet te vergeefs den naam van Stormlooper verkreegen. Gij weet zeer wel dat hij in den voorigen Veldtogt twee Vestingen, door dezelve te beltonnen, A s heeft  IO de belegering. heeft ingenomen; en in deezen Veldtogt reeds een tamelijk fterke Fortres. Men moet zijn Vijand nooit te klein achten. straalberg. Jammer is het, dat hij daar weinig meer mede gewonnen heeft, dan dien naam. Hij moest 'er, kort daar na, over hals over kop weder uittrekken. de overste. Dat is zo, maar zijne terugtogt hing van het Krijgsgeluk af; zijne veroveringen had hij vooral aan zijne dapperheid te danken: en in beide gevallen, heeft hij getoond , een groot Veldoverfle te zijn. proostdorp. Nu, hij moge dan holofernus of Luxemburg zijn, evenwel hoop ik,dat mijne Maagd hem den dans zal ontzeggen. TWEEDE T O O N E E L. DE overste, straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. proostdorp. Goeden morgen Luitenant ! Reeds van de nachtpost afgelost ? Gij hebt wel geflaapen, hoop ik. DE  EERSTE BEDRIJF. U de luitenant, (eenigzins dronken.') Bon jour , mijne Vrienden! Bon jour! hebt' gij reeds ontbeeten ? Ik heb een fatanfchen dorst. Die vervloekte Schans ligt aan het eind van de Waereld, daar nooit een Marketenter komt. de overste. Zo het mij toefchijnt, Broeder! Zijt gij uw eigen Marketenter geweest. de luitenant. Wat kan dat baaten ? Ik nam een half dozijn flesfen mede naar de Schans, dronk Uwe gezondheid , en wierp de ledige over den Wal. Kürr! straalberg. Luitenant! Wat heb ik U bij het Parool gezegt? Gij had order om U zo uil te houden als mogelijk was. de luitenant. ö Wij zijn, buiten dat, zo ftil als muizen geweest. de overste. Zult gij dan nooit beginnen, om een ordenlijk gedrag te houden, en gegeevene Orders te eerbiedigen. de luitenant. Wel , ik heb ordenlijk gedronken , en wagt gehouden. de  ï2 DE BELEGERING. de overste. Broeder! ik zeg het U voor de laatfte maal: Gedraag U als een braaf Officier betaamd : Want anders zweer ik U, dat ik zal vergeeten dat ik iets meer dan uw Chef ben. Hoe ftaat het met het Rapport? Ha! daar heeft de jonge Heer zekerlijk noch niet aan gedacht ? DE luitenant. Ik verzoek verfchooning, Heer Overfte ! Men kan niet alles te gelijk doen. (Hij haalt zijn Memorie boekjen uit zijn zak.) Ik heb op alles gelet, en alles opgefchreeveu. (Hij leest) n Van elf tot twaalf uuren, is 'er niets merk„ waardigs voorgevallen, dan dat ik, om wak„ ker te blijven , drie fiesfen wijn heb gedron„ ken. Van twaalf tot één uur heb ik mij flil „ gehouden , en het aflosfen en roepen der „ Vijandelijke Schildwachten gehoord. Van één „ tot twee uuren , heb ik met den Sous Luite„ nant, enkel om de koude, weêr twee flesfen „ geleedigd." t proostdorp. r Vaar zo voort, Heer Luitenant! De Attaqut wordt flerk. de luitenant. Maar, — Sakkerloot! thans begin ik mij te bedenken : daar heb ik niets van aangetekend, en evenwel is deeze flrcek cencn alexander en karel den twaalfden waardig. SE  EERSTE BEDRIJF- IJ DE OVERSTE. Ik denk het iets uitneemends zal zijn. DE LUITENANT. Mijn eerde Sergeant, een Kaerel die een kop grooter is dan ik, en vol moed als één Leeuw, zeide tegen mij, bij het geduurig hooren roepen der vijandelijke Scbildwagten. „ Heer Luite„ nant! flechts drie man, zo als wij zijn, en wij „ haaien den Schildwagt binnen , die naauwlijks „ honderd treeden van ons af ftaat." — Zeer goed , zeide ik tegens den Sergeant, zoek nog één man, en ik ga meê. DE OVERSTE. Mijn Hemel! Mensch, gij deedt dit toch niet ? DE LUITENANT. Wel nu, welke fchade heeft het mij dan toegebragt! Ik gaf intusfchen het Commando, aan mijn Sous Luitenant over, (loop met mijne twee mannen den Schans uit; de duivel weet hoe het verder is toegegaan, doch dit weet ik, dat wij den loop onzer Snaphaanen op den rug van den vijandlijken Schildwagt geplaatst hebbende, hem binnen de Schans bragten. Ik heb die knaap op de hoofdwagt laaten brengen. DE OVERSTE. Luitenant! gij verdient eene nadrukkelijke flraffe, en die zult gij ook nebben. PROOST-  14 S t belegering. proostdorp. Commandant, de ftreek is met dat al te aartig, om hem nu te ftraffen ; vergeef hem voor ditmaal, enkel om de uitvinding 'er van. straalberg. Luitenant, gij zijt een losbandig mensch. Uw Broeder heeft gelijk, gij verdient eene nadrukkelijke ftraffe. de luitenant. Nu , dan mogen , voor mijn deel, voordaau alle de vijandelijke Schildwachten, tot den jongften dag toe, blijven Haan; ik zal 'er geen fchrede meer om doen. straalberg. Ha! ha! ha! aartig genoeg. Nu,HeerOvervcrfte! ditmaal moet ik zelfs voor hem fpreeken. Zijn hart zit toch op de rechte plaats. DE luitenant. Daarom heet ik borghart , even als mijn Vader. proostdorp. Nu jonge held! hoe ging het verder ? DE LUITENANT. (Hijleesf) „ Van twee tot drie uuren heb ik de laatfle „ fles, met den braaven Sergeant uitgedronken." De S/us-Luitenant zou mij zekerlijk ook graag daar in geholpen hebben j maar nu ging de Sergeant voor. DE  EERSTE B E D R IJ F. 15 DE OVERSTE. Ik west genoeg. DE LUITENANT. (Hij leesf) „ En van den gev. ngen Schildwacht verfiaan, „ dat gisteren avond laat, de laatfte Divifie on- „ der den Generaal" (Ho ! daar heb ik bij ongeluk geftort! ! Ja, Ja) „ met"... (met, Nu ja, dat is zo! ) „ met Stormladders iu het Leger „ is gekomen." STRAALBERG. Wat duivel! Met Stormladders? DE LUITENANT. Zo ftaat hier, ja. DE OVERSTE. Ik moet den gevangenen zelve fpreeken. PROOSTDORP. Bravo ! nu zal ik mijn kruid op geen mosfcn behoeven te verfchieten. STRAALBERG, Dit bericht is zeer aanmerkelijk. DE OVERSTE. En om die reden pardonneer ik, voor ditmaal, maar ook voor de laatftemaal, deeze gepleegde wandaad. Draag zorg , om niet weder tegens gegeevene Orders te handelen, DE  iê de belegering. de luitenant. Broeder! ik geloof zelfs, dat de morgenlucht mij een weinig verkoeld heeft; dat de daad al te itout was: maar dat is waarachtig ook het beste van de geheele daad ; want dezelve had anders wel agter mogen blijven. Ik zal mij beteren, voornaamenlijk als ik bevorderd worde. Broeder! Gij hebt mij altijd belooft, dat ik Kapitein zou worden, wanneer ik eene braave daad deedt. Mij dunkt, heeden zou daartoe de fchoonfle gelegenheid zijn. de overste. Heeden! wel nu ja, dat ziet 'er wel naar uit. Een Luitenant die met de Officieren zich dronken drinkt, op de gevaarlijkfle posten niet weet wat hij doet; die geene Orders gehoorzaamd , zijn Commando verlaat, om op avontuuren uit te gaan: zulk een man verdient wel een Kapiteins plaats! Ik verzoek dat gij verder daarvan zwijgt. de luitenant. Zeer wel: Maar dat zegt gij altijd wanneer ik U iets verzoek. de overste. Jonge Heer! geen woord meerder! de luitenant. Dat is hard! Ik kan niet denken, dat mij dit beter zal doen worden. Ik ben zo wel een borghart , als gij zijt. DE  EERSTE BEDRIJF. IJ de overste. Proostdorp! wees zo goed, en roep de wacht eens. proostdorp. {Hij neemt met de eene hand zijne tekeningen en Ontwerpen, en met de andere vat hij den Luitenant bij den arm.) Kom Luitenant! kom , gij zijt waarlijk nog dronken. Gij moet eerst uitflaapen, eer gij met den Overfte {preekt. (Hij leid hem weg.) DERDE TOONEEL. de overste, straalberg. straalberg. Het is een jong mensen, vol vuur en moed. Ook aan verflaud ontbreekt het hem niet. Jammer is het , dat hij onder onze Officieren wat verwilderd is. de overste. Ach' waarde Maijnr ! hoe fpijt dit mij ! Ik hoopte eer met zijne opvoeding in te leggen , maar thans moet ik deeze aangenaame hoop geheel opgeeven. Hij kwam reeds verwilderd m mijne handen. Hoe gaarne zag ik nu, dat mijn Vader hem bij zich gehouden hadt. 6 Mijn Vriend ! mijne Famielie heeft mij , tot heedea toe, niets dan verdriet veroorzaakt. VI. deel. B straal»  iS DE BELEGERING. STRAALBERG. ■ Ik weet 'er iets van, en beklaag U. Ik ken Uw Vader niet in perfoon ; maar ik heb veel goeds — en ook veel bijzonders, door elkander van hem gehoord. DE OVERSTE. Dit kan U geen onachtzaam waarneemer van h.3m gezegd hebben. Het is wezenlijk zo! Mijn Vader heeft een uitmuntend karakter, een goed verftand, en in den Krijgsdienst, in welken hij tot den rang van Generaal is opgeklommen, veel ondervinding. Maar zijn onrustige geest, zijn hoogmoed, voeren hem van het eene Heir in het ander. Heeden is hij waarlijk ongelukkiger dan hij verdiend. STRAALBERG. Hoe dat ? Ik had gehoord, dat hij alleen uit grilligheid de rust, en uit enkele trotschheid onze Republiek , verlaaten , en een Generaalsplaats, onder een Koning, thans onze Vijand, had aangenoomeu. Dat is alles wat ik 'er van weet. DE OVERSTE. Geene enkele zucht tot een onrustig leven, gecne bloote trotschheid, hebben hem tot deezen flap doen komen. Zijne omitandigheden vereisenten eene fpoedige hulp. STRAALBERG. Men heeft mij echter willen verzekeren, dat hij  EERSTE 3EDRIJF. fj> hij met zijne tweede Vrouw, de Weduwe van den Overleden Burgemeester bloemburg , een aanzienlijk Capitaal heeft aaugehuuwd. De Burgemeester was zeer rijk. de OVERSTE. Het laatfte is waar, het eerfte niet. Het grootfte gedeelte van het Capitaal, behoort aan de nagelaatene Dochter, van dien Burgemeester, Mejuffrouw julia. Ik moet ü deeze, voor mij treurige gefchicdenis, in haaren geheelen zameiw hang vernaaien, zo gij lust hebt om dezelve te hooren. STRAALBERG. Gij maakt mij nieuwsgierig. de OVERSTE. Ik was toen reeds eerfte Luitenant, en lag met mijn Regiment, in het Cordon, op de grenzen; niet verre van de Lustplaats , op welke de Burgemeesters Weduwe, benevens haare Dochter, zich onthield. Deeze Nabuurfchap, en een zeker toeval , deeden mijn Vader en mij kennis met haar maaken. Mijn Vader toenmaals buiten dienst zijnde, en het Capitaal van die Weduwe zich grooter voorftellende , dan het in de daad was, vormde zich daadelijk twee ontwerpen, van welken hij 'er altoos eene menigte bezat: Het eene was om mij met de Dochter te doen trouwen, het ander om zich zeiven aan de Moeder te verbinden. • E 3 ST&AAfc-  20 de belegering. straalberg. Ei, ei, dat was juist, fans comparaifbn, twee vliegen in eenen klap! Het eerfte ontwerp was vast niet kwaad , want ik heb gehoord dat de Dochter een uitmuntend Meisjen is. de overste. Dat is zij, waarlijk, zij is een zeldzaam model van vrouwelijke tederheid, het welk tevens alle de bekoorlijkheden van verfland en hart in zich bevat. Mijn hart was, binnen weinige dagen , geheel aan haar overgegecven. straalberg. Maar gij had het haare, zekerlijk, daartegen in de plaats? Is 't niet zo? de overste. Waarom zou ik U ontveinzen het geen mij op dat oogenblik, zo veel eer als geluk voorfpcldc. Maar, mijn Vriend! hoe veel vriendfchap mij de Moeder betuigde, ja , hoe weinig zwaarigheid zij maakte, om mijn Vader haare hand te geeven ; zo was zij echter ten opzichte van een Huwlijk tusfchen mij, en julia, geheel onverbiddelijk : en wel, (kunt gij het gelooven) alleen om deeze reden: dat een Burgemeesters Dochter met geen Officier zoude mogen trouwen, die een minderen rang dan van Generaal bezat. straalberg. Dit riekt een weinig naar hoogmoed : Dan, mogelijk is zij, federt dien tijd, op dat Artijkel meer  EERSTE BEDRIJF. 21 meer verlicht en draaglijker geworden. Soortgelijke vooröordeelen hebben fints eenigen tijd vrij wat de revue gepasfeert. DE OVERSTE. Neen : zij is de trotfïe en heerschzuchtigfle Vrouw, die ik ooit gezien heb. Alle mijne voorftellen, alle mijne verzoeken waren te vergeefs: Eindelijk barfte de Oorlog uit, en rukte mij van mijne geliefde julia af. Mijn Vader, of liever zijne Gemalin, had ten dien tijde, een groot deel van haar Capitaal, aan verregaande pracht en zwier verfpild. Beider ongeluk zou dus volkomen geweest zijn, indien de Moeder geen aanzienlijk Capitaal onder zich had gehad , het welk aan de Dochter behoorde; en bij derzelver huwelijk moest uitgekeerd worden: waarvan de vruchten nu door mijne Moeder konden getrokken worden : Doch hier moet ik U een trek van mijn Vaders karakter mededeelen , welke hem geheel fchildert. Geheel ontevreeden zijnde, dat hij van eens anders Capitaal moest leven, bood hij' onze Vijanden zijnen dienst aan, die denzelven dan ook met genoegen aanvaardden. STRAALBERG. Waarlijk , zeer edel gedacht : Maar hij zou nog braaver gedacht hebben, indien hij in dienst van onze Republiek was getreden: in welke hij opgevoed en groot geworden was. Waarlijk, ons land zou zijne verdiensten niet minder recht gedaan , en hem brood verfchaft hebben, dan eene vreemde Mogenheid, die hem alleen waarB 3 deerde,  22 de belegering.' deerde, uit het geen hij in onzen dienst geleerd eu verricht had. de overste. Dit zij zo. Intusfchen baart dit mij veele onaangenaame uuren, wanneer ik bedenk, dat hij, in zijnen ouden dag, enkel om den broode, zich aan alle de ongemakken en gevaaren van den Oorlog moet bloot Hellen. Eene droevige opmerking voor eiken Menfchenvriend , en vooral voor een' Zoon. VIERDE TOONEEL. de overste, straalberg, een officier. de officier. De eerfte Luitenant bericht, dat 'er zo even een vijandelijk Officier, benevens een Trompetter, voor de Poort zijn verfcheenen. de overste. Van welken rang? En hoe heet hij? de officier. Tot heeden weet ik geen van beiden. Maar de eerfte Luitenant wenscht te weeten, of die beide perfoonen moeten ingelaaten worden, of niet ? de overste. Zeer zeker inlaaten: evenwel met de gewoone voorzorg , dat beiden vooraf geblind worden. Men leide hen hier. VIJF-  eerste BEDRIJF". Jj VIJFDE TOONEEL. de overste, straalberg. straalberg. Daar hebben wij" het nu : Heer Overfte! Zekerlijk , eene uitnodiging om met proostdorpsMaagd eens te dausfen. de overste. Buiten twijffel. Bij geluk weeten wij, in hoe 'verre wij ons, op onze Vesting mogen verlaaten; zo dat wij ten dien opzichte gerust kunnen zijn. Mair ik geloof nog altijd , dat de Vijand ons een Compliment wil maaken; want hij kan onmogelijk in vollen ernst, deeze Vesting, met eenige hoop, opeisfchen, laat ftaan dezelve met geweldf neemen. straalberg. Mogelijk ! — mogelijk ook niet! Gij weet zelfs, dat hem deeze Vesting een doorn in 't oog is. Hij kan zich nergens met eenige zekerheid uitbreiden, zo lang wij hem in den weg ftaan. de overste. In dat geval doet het mij leed, geweld met geweld te moeten keeren. Ik heb befloten mij tot het uiterfte te zullen verdeedigen, en heb daar alle fchikkingen toe gemaakt. straalberg. Bravo! bravo! Verlaat U veilig op uwe beB 4 zetting.  24 de belegering. zetting. De Officiers en verdere manfchappcn Zijn vo! moed , en uitgelezene lieden. De groote Mijn voor het Cuntre Efcarp is immers volkomen gereed? de overste. Reeds zedert twee dagen. Maar wanneer het tot het uiterfle komt, zo als ikniethoope, zal ik mij wel wagten, om'er gebruik van te maaken. straalberg. En waarom niet? de overste. Om dat deeze wijze van verdeedigen de verfchrikkelijkfte is, en derhalven, door geen man van eer, behalven in de uiterfle noodzaakelijkheid, gebruikt moet worden. straalberg (zijn hoed opneemende.) Men moet het beste hoopen , maar evenwel het flechtfte niet vreezen. de overste. Blijf hier, Maijor.' Ik zou gaarne zien dat gij het voorflel van den Vijand mede hooide. straalberg. Ik ben tot Uw dienst. ZESDE  EERSTE BEDRIJF. 2£ ZESDE TOONEEL. SE overste, straalberg, proostdorp, de luitenant borghart; stormdal en de trompetter, worden geblind, door eenige Officieren gebragt. de overste (Jegens de Officieren.) Maakt los ! (Men neemt stormdal en den Trompetter , de doeken van de oogen.) stormdal. Eindelijk zien wij weder het daglicht. Uw gehoorzaame Dienaar, Mijne Heeren! de overste. Welkom, Mijn Heer! Mag ik Uw karakter en naam weeten? stormdal. Stormdal , Adjudant bij den Vcldmaarfchalk eerburg. de overste. Het is mij lief U te leeren kennen; offchoon ik , ten uwen beste, eene andere gelegenheid daartoe gewenscht hadde. stormdal. ö De gelegenheid koomt mij zo kwaad niet voor. Ik heb waarfchijnlijk de eer om thans met den Overfte borghart te fpreeken ? B 5 DE  25 DE BELEGERING. DE OVERSTE. Ik ben de Commandant. STORMDAL. Dat is daadeiijk te zien. Waarlijk gij gelijkt zeer veel op uwen Vader , welke ik het geluk heb, zo wel te kennen. DE OVERSTE. Zo! Wees zo goed, en laat dit U in uw voorRel niet verhinderen. STORMDAL. Mijn voorllel is kort, maar bondig. De Veldmaarfchalk eischt de overgave deezer Vesting, van U. DE OVERSTE. En mijn antwoord is , zo niet even zo kort, ten minflen even zo bondig. Uw Veldmaarfchalk konde ons allen, zo als gij ons hier ziet, even zo goed onze Degens, Eer en Leven afeifchen. Wij Haan gereed om ons tot den laatflen man, en deeze tot op den laatften druppel bloed , te verdeedigen. Dit is ons eenpaarig befluit. STORMDAL. Uwe dapperheid, die ons zeer wel bekend is, heeft ons geen ander antwoord doen verwachten. Een Man van Eer fpreekt aitoos zo. Maar fla mij toe , dat ik U alle de gewigtige gronden herinner, die wij voor deezen eisch kunnen aanvoeren, en U dezelve op het harte leg. DE  EERSTE BEDRIJF. 2? DE OVERSTE. Het hart van een man, die zodanige Orders heeft als ik heb, ziet alleen op dezelveii, en niet op de gronden die hem den Vijand voorlegt. STORMDAL. De waarc Krijgsman volgt de beginfelen van Eer, maar ook die van de Reden. DE OVERSTE. Beiden onderrichten ons te laat. Intusfchen wil ik Uwe gronden wel hooren, indien ze kort zijn. STORMDAL. Uwe Vesting mag fterk zijn, ook zult gij mogelijk eene genoegzaame bezetting, en levens- en krijgsbehoeften binnen dezelve hebben ; maar weet gij wel, dat 'er vijftien duizend man, de kern van onze Armeê, U komt bezoeken? DE OVERSTE. Wilt gij een lijst zien , welke uwe gebeelc macht ten hooglten op agt a negen duizend man bepaald. STORMDAL. Ja, zo als die lijsten dan zijn! Waarfchijnlijk is onze Artillerij U dan ook bekend ? DE OVERSTE. Niet zo wel. Maar wees zo goed, en voert dezelve door onze Linien en Moerasfen, wat nader aan deeze Vesting. PROOST-  25 »E BELEGERING. PROOSTDORP. _ Indien gij kond. "Ik verlang ontzagchelijk om die fchoone Batterijflukken van nabij te zien, en te bewonderen, thans kan ik 'er nog weinig over oordcelen. STORMDAL. Gij zijt een Ingenieur, zo ik zie ? Gij zult derhalven niet tegen uw handwerk aanfpreeken! — Maar Heer Overfte, ik verzeker U, op mijne eer, dat onze Veldmaarfchalk, die gij uit foortgelijke gevallen , hebt kunnen leeren kennen, macht en moed genoeg bezit, om eenen Storm te waagen, zo dra hij wil. En dan zullen wij Batterij en hebben, mijne Heeren! dat verzeker ik u. PROOSTDORP. Zo als wij die reeds hebben. STORMDAL. Heer , Ingenieur ! fteeken onder water zijn geen gronden. PROOSTDORP. En Batterijen zijn gemakkelijker genoemd dan gemaakt, Heer stormdal. STORMDAL. Gij drukt U, bij mijn Ziel, vrij ilerk uit. PROOSTDORP. Nu> ja; dat is zo kanonniers wijze. STRAAL-  eerste bedrijf. 29 straalberg. Ha! ha! ha! Bravo! proostdorp, bravo! de overste. Vrienden , wij moeten niet boos worden. Hebt gij 'er nog iets bij te voegen, Heer storm- dal? stormdal. Niets ter waereld, meer. Ik wagt enkel op Uw bepaald antwoord: en dat is ? de overste. Ontzeggen! stormdal. Zeer wel! — Ik heb intusfchen U vergeeten te zeggen, dat de Veldmaarfchalk, wanneer gij de zaak rijpelijk begeert te overleggen , U tot heeden avond tijd geeft, om U te beraaden. En' als een teken van zijne hoogachting, U alle hoop kan geeven, tot eene eerlijke Kapitulatie. de officieren {door elkander.) Geen Kapitulatie ! geen Kapitulatie ! Wij zullen als braave lieden vegten. de overste (lagchende.) Daar hoort gij het zelfs! Ik ben overflemd. stormdal. Ik beklaag U te famen , van ganfcher harte. Gij kent onze Iterkte waarlijk te weinig. Wij geeven U evenwel nog tijd tot heeden avond, indien  23 de BELEGERING. indien gij van befluit kunt veranderen. Want ik moet U berichten, dat wij gister avond, nevens de Stormladders , ook eene aanzienlijke verflerking gekreegen hebben. de overste. Ik weet het: doch ga geen lettergreep van mijn befluit af. stormdal. Dan heb ik ook order, om mijn aangeboden beraad in te trekken. de overste. Al naar uw goedvinden. Gij behoeft ons maar aan te fpreeken wanneer het u goeddunkt; wij verwachten u zeker, is het al met geen vermaak, het zal ten minflcn volkomen gereed en met gelaatenhcid zijn. stormdal. Intusfchen verheug ik mij , zo veele braave Officiers te hebben leeren kennen. Maar, Heer Overfle! ik kan U verzekeren, dat ik den Generaal borghart y een onaangenaam bericht zal te rug brengen. de overste (verbaast!) Mijn Vader ? Wat zegt gij ? Waar is dan mijn Vader ? Ik v, il evenwel niet hoopen stormdal. Denkelijk weet gij noch niet, dat hij gisteren avond met de laatfie divtfie in het Leger gekomsii is? de  eerste bedrijf, sjj de overste. Mij'n Hemel! — Gij verbaast mij op 't hoogste! — Maar gij fpot 'er zekerlijk mede? stormdal (hem een brief overhandigende.) Deeze brief, dien hij mij mede gaf, zal alle verdenking van u verwijderen. de overste (den brief met de hand terug •wijzende.) Neen, ik geloof U op uw woord. stormdal. Gij zult evenwel geen brief weigeren aan te neemen, die een Vader, in zulk eene bijzondere omftandigheid, aan zijnen Zoon fchreef? de luitenant. Waarde Broeder, de Brief. ! de overste. Zwijg daar van. de luitenant. Sta mij ten minfien toe, om denzelven te leezen. de overste. Geen woord verder! (Tegens stormdal.) Mijn Heer , ik kan onmogelijk begrijpen wat mijn Vader en ik tegenswoordig aan elkander zouden te fchrijven hebben. Stel hem zijnen brief weder ter hand , verzeker hem van mijne liefde en hoogachting; maar tevens van mijn leedwezen. storm-  32 de belegering. stormdal (de brief wéér wegbergende.) Zo als gij goedvindt. — Is deeze jonge Heer uw broeder ? — (Tegen den Luitenant borghart.) Hebt gij uw Vader niets te melden? de luitenant. 6, Mijn Heer stormdal , wanneer mijn broeder mij wilde toeftaan de overste. Wanneer de Overfte fpreekt dan zwijgt de Luitenant. (De Luitenant ftampvoet van gramfchap.) stormdal. Nu, mijne Heeren, dan is het tijd dat ik weder vertrek. de overste. Het is nog vroeg; wilt gij niet eerst ontbijten? (Hij fchelt. Een Ordonnans komt binnen, en gaat, na dat de Overfte hem in ftilte iets gezegd heeft 3 weer heen.) stormdal. Ik voor mij heb 'er niets tegen. (Lagchende.) Gij denkt toch niet, dat ik geloof, dat uwe levensmiddelen zo na aan het einde zijn. Een quartier uurs vroeger of laatcr veranderd niets in de zaak. de overste (tegens de Officieren.) Mijne Heeren ! gij zult zo goed zijn , om den  eerste bedrijf. 33 den Heer Adjudant van het noodige te voorzien. Bezigheden van belang roepen mij heeden. (Tegens stormdal.) Groet uw waardige veldoverfte van mij, verzeker hem van mijne hoogachting, maar ook tevens van mijn vast befluit. (Tegens straalberg.) Heer Major ! één woord. ZEVENDE TOONEEL. stormdal, proostdorp, de Luitenant borghart, en eenige andere Officieren. Daarna tv.ee Ordonnanzen. stormdal. Uw Commandant heeft een zeer goed voorkómen , en een oog uit het welk verftand en moed doorblinkt. de luitenant. Ja , ja ; doch hij is een weinigjen te ftreng. Ik ben zijn broeder, maar dat kan ik evenwel niet ontkennen. stormdal. Waarlijk? Dat is jammer! proostdorp. Mijn Heer stormdal , onder ons gezegd, de Commandant heeft wel tien eigenfehappen , die alle liegt zijn! Hij is niet alleen zeer ftreng, zo als de Luitenant zeer broederlijk daar zo even heeft aangemerkt, tegens ieder w elke deeze vesting van hem zoude willen eifchen, of aanval- VI. deel. C lenj  24 de belegering. len; ftreng tegen ieder, welke geen lust heeft, om zich onder het juk der fubordinatie te fchikken ; maar hij is zelfs zeer gramftoorig wanneer men geene weldaaden of vriendfchaps bewijzen van hem wil aanneemen; onvergenoegd, wanneer men zich zeiven te veel verbeeld; en eigenzinnig-, ja mijn Heer , eigenzinnig tot in den hoogften graad, wanneer het op het welzijn der bezetting aankomt, het zij Soldaaten, of Officieren. stormdal (lagchende.) Ei, ei; wel dan beklaag ik u van ganfcher harte. Het verwonderd mij dat de helft van het guarnifoen dan niet reeds gedeferteerd is. Het is op die wijze niet wel uit te houden! de luitenant. Men fpreekt 'er niet gaarne over. (Twee Ordonnanzen brengen het Ontbijt binnen!) proostdorp. Dat is zo. Wel aan laat ons zijn beterfchap drinken. (Terwijl hij de glazen infchenkt.) Gij zult mij wel toeftaan, dat ik mij hier als heer van den huize gedraag. Gij ziet, dat het ons, zelfs aan geene lekkernijen nog ontbreekt ? (Zij drinken.) stormdal. ó! Daar aan ontbreekt het in de vestingen dikmaals minder, dan aan waare levensmiddelen. proost-  eerste b e d r ij f. 35» proostdorp. Indien gij' wilt, zullen wij de liefhebbers op goed peekelvleesch en gerooktvlecsch , zo wel als op varsch vleesch, met goed en lekker commiesbrood, fpecerijen en zout onthaalen, zonder dat wij ons vleesch met kruid behoeven te kooken. stormdal (fchertfende.) Ik begeer met u , noch met uwe kanonnen, iets te doen te hebben. Gij fchijnt beter fpotternij te kunnen uitgeeven, dan te ontvangen. Ons verder vermaak! Heer proostdorp! (Hij drinkt.) proostdorp. Ik wil wel wedden, dat ik op het einde van de geheele Historie, de hoofdfpotvogel zijn, en blijven zal. stormdal. Zo het komt, zullen wij het neemen. Bekent gijniet, Mijn Heer borghart, dat gij, zo min als uw Broeder, uw Vader hier verwagtede ? de luitenant. Ja zeker: en ik het allcrminfte. stormdal. En gij hebt dien braaven Generaal , evenwel lief? de luitenant. Meer dan ik uit kan fprceken. Ik durf wel zeggen dat ik zijn lieveling was. C 2 storm-  3<5 de belegering» stormdal. Wel, als gij dan met mij eens naar hem toereed. de luitenant. 6 Zo ik durfde , dan zou ik dat zeer gaarne doen. proostdorp. Mensen! wat praat gij toch? Weet gij dan niet meer dat wij gisteren onze twee laatfte paarden gefiacht hebben, zo a!s dat de mode en het gebruik is, in belegerde vestingen. Maar ftil, laat de vijand niet weeten, hoe zwak onze Cavallerij is. stormdal (zijn glas nederzettende!) Wie het laatfte lagcht, lagcht goed. proostdorp. Woorden, Mijn Heer ! zo als gij reeds hebt opgemerkt , zijn geen gronden ; en Wijn — is Wijn. (Hij fchenkt het glas wéér vol.) stormdal. Laat den Luitenant borghart toch een uurtjen met ons mede rijden. proostdorp. Ik! ó zeer gaarne. 'Er ontbreekt alleen aan, dat ik geen Commandant hier ben. stormdal. Zulk een jong Heer, moet dat eeuwig opgefloten zitten, toch eindelijk tot een onverdraaglijken last zijn. de  eerste bedrijf. 37 de luitenant. Gij hebt mij begreepen, zelfs eer ik fprak. proostdorp (tegen den Luitenant borghart.) Waarlijk! zijt gij het Kloosterleven reeds met de veertien dagen moede ? Waarde Luitenant! wanneer gij , zo als ik goede hoop voede, het Podagra eens krijgen zult, dan zult gij wel langer aan eene plaatfe moeten blijven. stormdal. Daar is veel beweeging het beste voor; en dus dacht ik, dat wij eens zouden rijden, ö Als gij eens zaagt, hoe vrolijk alles in het leger is; hoe wij ons daar vermaaken. de luitenant. Hier is alle vermaak ten einde. proostdorp'. Hebt nog maar een weinig tijds geduld : de Heer stormdal heeft ons daar ftraks hoop gegeeven , dat het fpoedig weder beginnen zal. Ik heb voorheen het vermaak in het leger zeer wel leercn kennen: ik heb, een geruimen tijd, bij de Artillerij in 't veld gediend. Maar ik houde het met het leven in eene vesting. Daar heeft men toch dak en gemak, wanneer de Hemel eens onguur weder zendt; en is het eens wat heet, dan zijn onze kafematten zo frisch, als de beste kelder van een Raadsheer. stormdal. Als een Soldaat maar goede gagie heeft, dan C 3 ont-  3§ de belegering. ontbreekt het hem waarlijk in het veld ook niet aan uitfpanning. Ook heeft een Luitenant bij ons, maandelijks een derde deel meerder, dan bij u. de luitenant. Een derdedeel! Dat zou mij wel aanflaan. stormdal. En dan vrijheid , Mijn Heer borghart ! een volkomen vrijheid! de luitenant. _ Ach! die mist men hier geheel, en men zal die nog lang hier misfen. stormdal. Voeg daar dan nog bij, het afwisfelend en vermaakelijk leven, bij de Marketenters, en Gasthouders, en in onze gezelfchappen. Nu, zo als gezegd is, kom fpoedig tot ons, of — (fchertfende) wij komen bij u ; en dan zal geen kind in 's moeders lijf verfchooud worden. proostdorp. Den Hemel zij dank, dat wij thans in zulke omftandigheden niet zijn. AGTSTE TOONEEL. straalberg, de voorige. straalberg. Nu, Mijn Heer stormdal, zult gij niets van onzen  EERSTE BEDRIJF. $ J. belegering, de overste. Ik herhaal het nogmaals, uw Zoon is .Krijgsman , hij is een eerlijk man ; maar geen monster. Ik hoop ook zeker, dat het tot zulk een vreeslijken ftap nimmer zal komen. Generaal borghart. Gij gelooft mogelijk den ftorm te kunnen afftaan ? Maar ook dan zal zulks mij het leven kosten : want, ik heb mijn woord van eer te pande gefteld, dat ik deeze vesting zoude inneemen; en dus zal de kogel of de kling, mij, in dat geval, voor de fchande moeten bewaaren. de overste. Het geen onmogelijk is moet men niet belooven. Generaal borghart. Maar niet alleen mij , maar ook andere perfoonen, welke aanfpraak op uwe liefde hebben, zal uwe hardnekkigheid en geluk , als dan het leven kosten. Julia , de door u zo geliefde julia, m hier; en ziet met doodsangst het tijdftip te gemoet, dat u, of mij zal opofferen. de overste. Hemel! kan men zo veele rampen verdragen, wanneer men denkbeelden en gevoelens volgt, die onberispelijk zijn! — Ik beklaag u van gantfcher harte; ik beklaag julia, in mijne ziele; maar ik beklaag ook mij zelve; en zekerlijk met veel recht. Ge-  .derde b e d r ij f. Mg Ccneraal borghart. Moet ik u nog te binnen brengen , dat de hand van julia eenmaal uwen eenigften vvensch is geweest? de overste. Een wensch die mij, tot aan mijnen dood, zal bij blijven. Generaal borghart. Wel aan ! weet gij wel, dat de toeftemming uwer Moeder enkel en alleen afhangt van uw billijk of onbillijk gedrag ? de overste. Ach! mijn Vader! — Wat zegt gij daar ? — Hoe ! het geheel geluk van mijn leven ; mijn eenigcn nog onvervulden wensch, hangt aftGeneraal borghart. Van u alleen. de overste. Dat is onmogelijk ! Het is ebn aaiigcnaame droom. Uwe Gemalin zal haare grondbeginzelen zo niet in eens verlaaten hebben. Generaal borghart. Ik geef u mijn woord van eer; julia is heeden , is morgen de uwe, zo dra gij tot de overgave der vesting befluit. de overste. Ach ! wreedaartig mensch ! zo verwondt gij VI. deel. H mijns  114 de belegering. mijne ziele dan, zonder eenige barmhartigheid, flag op fag. Maar gij velt mij daar door niet ter neder. Wij hebben van nu af aan verder geen woord meer met eikanderen te fpreeken. Nooit heb ik eenig gevaar ontweeken ; nimmer heb ik voor een' vijand gevlooden: Maar! Hemel ! heeden moet de Zoon zijnen Vader ontvlieden. Vaar wel! — Vaar eeuwig wel! AGTSTE TOONEEL. De Generaal borghart. Ach! — Zo is dan alles te vergcefsch aangewendt ? Met recht lijde ik dccze ftraffe voor mijne te verregaande toegcevenheid, wegens eene Vrouwe! Maar, bij den Hemel! dat is toch te hard, dat mij een Zoon daar voor zal tuchtigen, die ik even zo zeer , als mij zelv' beminde. Zijn Vader te redden is ook pligt, en doet geen Kind fchande aan ! Zijne trotschheid verdiend eenige vernedering , en die zal hij ondergaan. Hij zal die ondergaan, of ik zal niet meer leven. Ik zal trachten te vergeeten, dat ik Vader ben , zo als hij vergeeten heeft, dat hij Zoon is. NE-  DERDE BEDRIJF. ftg NEGENDE TOONEEL. De Generaal borghart, de Luitenant borghart. de luitenant. Zijt gij geheel alleen, waarde Papa! Generaal borghart. Ja, mijn Kind. Waar is nu het Ontwerp vaa de Vesting ? Is u uw voorneemen gelukt ? de luitenant. Niets waar gemakkelijker : ik behoefde het flechts weg te neemen. Ik heb ook het fchoonfte van alle de Ontwerpen van proostdorp uitgezogt. Generaal borghart. Eu brengt gij het mede ? de luitenant. Ik kon hier niet inkomen , zo lang als de Overften hier was, hij had eenig vermoeden kunnen krijgen. Generaal borghart. Zeer goed. Maar het Ontwerp ? de luitenant. Ik moest lagchen. Toen hij heen ging , en mij in de voorzaal vondt, gelaste hij mij zelv' om hier naar toe te gaan , om uw gezelfchap te houden. H a G«-  11(5 de belegerinb, Generaal eorghart. Maar het Ontwerp, mijn Zoon! het Ontwerp! de luitenant, (Hij haalt het Ontwerp toegevouwen uit zijn Zak , en geeft het aan den Generaal!) Generaal borghart. 6 Geef hier, geef fpoedig, eer men ons verrast. (Hijbergt het Ontwerp weg) Dank zij mijn goeden en braaven Zoon, die mij uit zulk een groote verleegenheid redt , en mij nu gelegenheid geeft, om ons van dien trotfchen onbuigzaamen Commandant te kunnen wreeken , dien ik voor het laatst mijn Zoon genoemd hcbbe. de luitenant. Wat zegt gij ? Heeft mijn Broeder u beleedigd ? Generaal borghart. Zeer zeker heeft hij dat gedaan. Maar de Hemel vergeeve het hem ! Waarde gustavus, het geluk van deeze Wacreld gaat ten einde : de liefde tusfehen Ouders en Kinderen heeft zelfs reeds affcheid genomen: — doch van ons beiden niet. de luitenant. Gij hebt gelijk, waarde Vader! dat gij mijn Broeder fredrik een weinig te recht wilt (tellen. Hij heeft het waarachtig meer dan eenmaal aan mij verdiend. Ce-  derde B e d R ij f. U7 Generaal borghart. Heb nog maar wat geduld. de luitenant. Gij zult toch niet vergeeten, dat ik uit deeze vesting moet ? Generaal borghart. Dat zal mijne eerfte zorg zijn. —— Wie komt daar ? de luitenant. De Overften. Laat hem toch niets blijken, want hij zou u, bij mijn ziel, het Ontwerp weder ontnecmen. TIENDE TOONEEL. De voorige , de Overfte borghart, straalberg, proostdorp, en eenige andere Officieren. de overste (tegen den Generaal.) Ik kon het niet over mij verkrijgen. Gij ziet mij nog eens weder. Generaal borghart. Denkelijk om mij op nieuw te beleedigen ? de overste. De Hemel moge mij zijne hulp ontrekken , jndien ik immer van zins ware om u te beleedigen. De Overfte heeft vrijmoedig gezegd wat H 3 hem  Jl8 BE BELEGERING, hem de pligt gebood : het hart van den Zoon heeft 'er niets van geweeten. Generaal borghart. IIccr Overften, gij verminkt beide perfconen zo fterk, dat ik met geen van beiden iets weet ie beginnen. de overste. Dat andvvoord is hard. Generaal borghart. En gij zijt het ook ! de overste. Ik had van uwe billijkheid durven verwachten, dat gij wil en dwang, voorneemeu en toevalligheid , van eikanderen zoud gefcheiden hebben, en het onderfcheid tusfehen beiden, op mijne rekening, ten goede zoud gefteld hebben, Generaal borghart. Juist om dat ik zulk een onderfcheid meen gemaakt te hebben, zo kan ik u niet vrij fpreeken van eene opzettelijke bcleediging. Doch ik heb gezegd, wat ik zeggen moest: en fluit nu verder mond en harte toe. De Piemel bewaare u verder ! (tegen de Officieren.) Mijne Heeren , vaart voor altijd wel. Gustaaf 1 waarde Zoon, (Hij omhelst den Luitenant) vaar gij ook wel. Vergeet uwen Vader niet! Hoort gij? (IJij vil heen gaan,) de overste. Slechts nog een oogenblik, waarde Vader! Ge-  derde bedrijf. ii9 Generaal borghart. Ja, ik zou bijna vergeeten hebben, mij deeze oude oogen weder te laaten blinden. (Hij haalt een neusdoek uit zijn zak.) de overste. Neen, dat bedoel ik niet. Ga heen, nadien het toch wezen moet; maar ongeblind; ik wantrouw u niet. Ik verzogt u nog een oogenblik te vertoeven, alleen daarom — om dat ik ijverzuchtig ben, wegens de omhelzing die gij mijnen Broeder fchenkt. Vader! Vader! het is een duister oogenblik. Mogelijk zien wij elkander nimmer weder. Generaal borghart. Nu , laat ons dan ook affcheid van elkander neemen. (Hij omhelst hem.) Denk altijd aan deeze omhelzing , om dat hij waarfchijnlijk de laatfte is. ELFDE TOONEEL. De Overfte borghart, straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. de overste. Ach straalberg! Ach proostdorp! Ik ben dt> ongelukkigfte Zoon, op de waereld. straalberg. Ik beklaag u van harten! Ik wilde 'er nog wel H 4 iets  120 pe belegering. iets om fchuldig zijn, en ook als een eerlijk man betaalen, dat gij ons bij dit onderhoud niet had laaten heen gaan. Waarfchijnlijk zoud gij veele onaangenaamheden daar door van u geweerd hebben. ° proostdorp. Wij hebben met flnart op den uitflag van dit onderhoud gewagt. Maar, Heer Overfte, gij moet het lot van den Krijgsman u niet al te veel aantrekken , hoe bijzonder dit ook moge wezen. de overste. Die raad is een weinig te koel, voor het hoofd en harte van proostdorp. proostdorp. Op mijn eer, ik heb geen beter raad. Het verdriet zo veel mogelijk te verwijderen , is het beste. Gij hebt opgeruimdheid en een vrolijk hart noodig. J de overste. Mijn lot is zo bijzonder hard , mijn toeftand zo droevig, mijne vrienden! dat gij het mij moet vergceven , wanneer beiden mij 'ongemeen aantasten en droefgeestig maaken. Ik zal mijn pligt doen, maar met een zeer nedergeflagen harte. de luitenant. Maar, hoe zit dat toch! Mijn • Vader is misnoegd, om dat gij de vesting niet wilt overgeeven ; gij mijn Broeder, zijt ook misnoegd, om dat hij die van u cischt. Indien ik in uwe plaar- fe  DERDE BEDRIJF. I2Ï. fe waar, dan zou ik het noodlot laaten doen wat het wilde: een van u beiden kan toch maar gelijk hebben DE OVERSTE. Gij fpreekt altijd als de onbezonne Jongeling. PROOSTDORP. Dat onze Luitenant leeve! Tien Hooglccraars 5n de Wijsbegeerte zouden deeze zaak niet half zo goed bellischt hebben. Heer Overften ! ik verzoek u vriendelijk, om een weinig gebruik te maaken van den raad , welke uwen Broeder u daar heeft gegeeven. Zaakelijk heeft hij gezegd: het geen men niet kan veranderen, dat moet „ men met geduld verdraagen; en met gelaaten„ heid verwagten." Ik durf de zeven wijzen van Griekenland wel op Deegens en Pistoolen uitdaagen , of zij wel ooit een verltandigcr grondbeginfel te berde gebragt hebben. STRAALBERG. En ik, waarde Hoofdman, daag alle uwe vrolijkheid uit, om de droefheid van onzen Commandant, een weinig te verzetten. PROOSTDORP. Wij zullen zien, zeide de blinde. Wel aan , Heer Overften, wie wilt gij voor uwen genees, heer hebben ? DE OVERSTE. Komt, laat ons in de vrije lucht gaan. Wij willen nog een weinig op de wallen rond zien, ü 5 Miju  122 de belegering. Mijn oog en harte, zal ten minden mijnen ouden Vader, van verre nog vergezellen. Broeder, wees zo goed, en laat zorgen, dat wij aan tafel kunnen gaan, zo dra wij te rug komen. (Hij vertrekt met straalberg en proostdorp.) de luitenant. 6 Zeer gaarne. Dat is een post van eer, die ik altijd met vermaak wil waarncemen. Linde van het Derde Bedrijf. VIERDE  vierde b e d r ij f. 123 VIERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeld een kamer in het Huis van den Overften. EERSTE TOONEEL. De Overfte borghart, proostdorp. proostdorp (met den Overften inkomende.) Ik heb geen rust, voor ik dezelve wcèr zal gevonden hebben. De Drommel mag vveetcn waar ik dat vervloekt Ontwerp mag gelaaten hebben. (Hij zoekt overal rond.) ue overste. Maak u niet verleegen, Kapitein! Gij zult het wel weêr vinden; ook is het immers niets anders dan het Ontwerp van deeze vesting, het welk gij enkel uit vermaak hebt ontworpen. proostdorp. Dat zij zo ! (Hij zoekt verder.) Offchoon het verlies niet groot zoude zijn, zo is het voorval toch aanmerkelijk : want proostdorb moet dan gekolderd , en het Ontwerp verlooreh hebben of, het is mij ojitftoolcn. Het eerlie. hoe  124 de belegering. hoe mogelijk dit ook wezen moge; komt mij nu geheel onmogelijk voor. de overste. En het laatfte is voor mij nog onwaarfchijnlijker. proostdorp. Neen, het is hier ook niet. Ik vind het nergens. de overste. Gij hebt het zekerlijk onder uwe papieren verlegd. proostdorp. Dat is onmogelijk. Ik kan mij nog zeer duidelijk herinneren , dat ik het heeden morgen vroeg, nevens andere tekeningen , in mijne kamer , aan de rechte hand, voor het vengfter, op de tafel, heb gelegd. Toen ik van tafel kwam, dacht ik 'er aan, en wilde hetzelve bergen. Alle de andere tekeningen zijn 'er, maar deeze alleen ontbreekt. In 't kort — ik geloof zeker dat iemand dat Ontwerp geltoolen heeft. de overste. Als dat zo is, zullen wij 'er wel agtcr komen. proostdorp. Ik herinner mij nu ook, dat ik mijn kamer heb vergeeten te lluitcn. de overste. Dat is derhalven eene kleine waarfchouwing voor  v i e r d e 'b e d r ij f. lig voor het vervolg. Maar op zich zeiven betekend het verlies niet veel. proostdorp. Nu , ik wenschte dan wel — dat dat vervloekte ding in het leger was. TWEEDE TOONEEL. De voorige, de Luitenant borghart, daarna straalberg. de luitenant (met drift.) Broeder! Broeder! Heeden gaat het 'er op los. de overste. Wat droomd gij' weder ? de luitenant. De vijand rukt aan; het geheele leger breekt op! Alles gaat zo door elkander dat het een vermaak is om te z:en : alles leeft en weemeid. in de linien van den vijand. de overste. Zijt gij gek? de luitenant. Gek of niet gek, wanneer het nu waarheid is. Ik zal toch wel weeten wat Regimenten zijn, en wat marsch te zeggen is? straal-  126 de belegering. straalberg (driftig inkomende!) Heer Overfte, ik kom u nieuwe tijding brengen: de vijand rukt aan. de overste. Zo! Dan is het toch waar ? de luitenant. Nu ? Heb ik nu niet wel gezien ? Zij zijn daar, zeg ik u; zij zijn alle daar. proostdorp. Wel nu : dat is het Eerfte Bedrijf: met het Tweede Bedrijf zijn wij 'er ook. de overste. De bezetting is immers volkomen gereed ? straalberg. Wees gerust, alles is in den besten ftaat. Het gefchut is zeer goed met kardoezen gepeepert. Ik heb de Kannoniers zo dadelijk naar hunne posten laaten aftrekken. De Overfte Luitenant zal verder voor alles zorgen. de overste. F" Wel aan, mijne Vrienden! "ik ken u, en gijlieden kent mij. Laaten wij aan onzen pligt als braave lieden voldoen. Komt, gaan wij! DER-  vierde bedrijf. ïlf DERDE TOONEEL. Dc voorige. Een officier. de officier. Heer, Overfte, 'er komt een Trompetter, benevens een Koets met twee Dames uit het Leger , voor de Landpoort. Zullen wij dezelve 'binnen laaten? de overste. Twee Dames? Wie zijn zij? de officier. Zij zeggen de Vrouw en Dochter van den Generaal BORGHART te Zijll. de overste. Hemel! in deeze omftandigheden ! Waarlijk, dit voorval is buitengemeen. straalberg. Volgens mijn gevoelen , zouden wij nu alles moeten afwijzen, wat uit het Leger komt. Het is heeden geen tijd meer om zulke bezoeken te ontvangen. de overste. Deeze ftreek is met list uitgedacht , en treft mij gevoelig. Doch , dit ongeacht Heer Major, geef ik u gelijk. De Dames moeten afgewezen worden. proost-  J2% de belegering. proostdorp. Mag ik 7.o vrij zijn , om u mijne gedachten mede te deelcu ? Ik ben juist van een omgekeerd gevoelen. straalberg. Zo, zo; kunt gij dan in ftaan, dat 'er geen krijgslist agter verborgen is. proostdorp. De Hemel zij dank, dat de Trojaanfche Paarden thans geheel üit de Mode zijn ; en ik kan bezwaarlijk gelooven , dat de beide Dames in haare Koetfen , veele vijandelijke onderneemingen zullen uitvoeren. straalberg. Gij fchertst naar gewoonte: maar alles heeft zijn' tijd. proostdorp. Heer Overfte , wanneer gij de beide Dames binnen laat komen, dan fta ik daar voor in, dat de vijand zekerlijk niet veel ouderneemen zal, zo lang zij in de vesting zijn. de luitenant. Zeer wel geredeneerd , Kapitein. Papa zal Mama en Juffrouw julia toch niet moedwillig willen opofferen. straalberg. Dat kan wel wezen ; doch naar mijn bedunken is dit bezoek niets dan een wezenlijk verlies van tijd. ™°0ST-  vierde b e d r ij f. 120 proostdorp. Als de vijand wagten kan, dan kunnen wij het waarlijk ook. Wees niet te hard , Heer Major! Wie weet hoe veel wakkere mannen daat 'aanrukken, welken maar weinig tijd noodig hebben, om hun laatfte avondmaal te genieten. de overste. En weet gij wel, Heer Hoofdman , dat uwe gronden,'ondanks alle de vrolijkheid met welken gij haar, volgens uwe gewoonte, omkleedt, mij tot uw gevoelenoverhaalen? Het is maar al te waar, dat wij aan onze zijde, tegen zo veel volk, niets roekeloos moeten waagen. de luitenant. En dan is het boven dien nog iets ongewoons, dat onze vesting van Dames opgeëischt zoude worden. De Drommel! dat zou veel geweld in de gefchiedenis maaken. de overste. Ik ben ten minlien nieuwsgierig, wat dit bijzonder bezoek zal betekenen. straalberg. In dit geval heb ik 'er niets verder tegen te zeggen. de overste (tegen den Officier.') Heer Luitenant, laat de wagen binnenrijden. VI. deel. 1 VIER-  130 de belegering. VIERDE TOONEEL. De Overfte , straalberg , proostdorp, de Luitenant borghart. de overste. Heer Major ! ik bedank u voor de dcelneeming , welke gij , bij deeze gelegenheid , in mijn geval neemt, en die ik op uw aanzicht leczen kan. Maar wees niet bezorgd; heb ik den ftorm uitgehouden, die mijn Vader op mij deed , dan hoop ik ook zeker voor deezen beftand te zijn. straalberg. Indien het maar zonder nieuwe wonden gcfchied; dan wensch ik u geluk 'er mede. de luitenant. Wat wonden ! wij kunnen het tegen twee vrouwen toch wel uithouden , julia heeft van haar leven nog geen pistool afgefchooten. Zij fchrikt voor elk fchot, en fchreit bijna , wanneer zij flechts het Ontwerp van een vesting in handen krijgt. proostdorp. Ha ! a propos ! Heer Luitenant , daar gij juist van Ontwerpen van vestingen fpreekt: hebt gij ook, uit fpotternij j mijn Ontwerp, uit mijne kamer weggenomen? de  VIERDE E e d r ij F. ijt. de luitenant. Hoe! Wat ? —* Waarom toch ? Denkt gij dan dat ik een Dief ben? Mijn lieer, ik verzoek.., deoverst EiNiet zo driftig, jongen Heer ! Wanneer gij eene ontijdige fchaikerij begaan hebt, zo zeg het: en geef het Ontwerp te rugi de luitenant. Nu, dat ontbrak 'er nog aan , Heer proostdorp; fpreek mij daar niet weder over aan, of ik zal weeten, wat ik te doen heb. proostdorp. Waarde, vonkenfpuwenden Jongeling > gij vcrfchiet uw kruit hier geheel te vergeeisch. Zeg ik dan , dat gij het Ontwerp waarlijk hebt weg genomen? DE overste. Luitenant, ik verzoek u, mij niet toornig tö maaken. Ik zou heeden niet veel lust hebben, om u uwe dwaasheden te vergeeven. Doch wij zullen elkander nader fpreeken, VIJFDE TOONEEL. Devoorige, Mevrouw borghart, julia* de overstè (haar te gemoet tredende.) Is het mogelijk, Mevrouw , dat ik thans dé eer moge hebben, om u te ontmoeten ? En gij I a ook,  I32 de belegering» ook, m'ju waarde julia, gij denkt ook aan mij, in cenen tijd dien ik niet verwagt hadde. julia. Aan mijne vrienden denk ik ten allen tijde: maar mijn tegenwoordig bezoek hebt gij alleen aan het bevel mijner moeder te danken. de overste. Zo veel te meer, ben ik uw Mevrouw, daar voor verpligt. Mevrouw borghart. Dat is een Compliment, Heer Overfte: niets dan vlcijcn en Complimenten. Het is wel bedroefd , dat deeze toon de geheele vesting heeft aangeftooken. de overste. Hoe zo? Mevrouw borghart. Ik wil wedden, dat ons bezoek u even zo buitengemeen , als bezwaarlijk voorkomt ? de overste. Het eerfle fta ik toe; maar het laatftc moet ik tegenfpreeken, Mevrouw. Mevrouw borghart. Ei, ja! Gasten die men wezenlijk gaarne ziet, laat men toch niet zo lang voor de Deur, ot' voor de Poort, ftaan wagten. de  vierde bedrijf. I33 de luitenant (ter zijde.) Daar hebben wij het al. de overste. Ik verzoek deswegens verfchooning : maar mijne huisgenooten zijn zekerlijk niet veel gewoon aan foortgelijke bedoeken. Mevrouw borghart. Julia , zouden wij de zaak ook een weinigjcn nader onderzoeken ? j u l ,1 a. Ik geloof van neen, Mama. Mevrouw borghart (de Kamer rondziende.) Weet gij wel, Heer Overfte , dat gij als Commandant van een vesting , hier al een aartig vertrek bewoond? de overste. Het is tamelijk, Mevrouw! ik ben 'er mede te vreeden. Is het niet prachtig , het is toch goed. Mevrouw borghart. Alleen ontbreekt ü nog eene Gemalin , die dat alles wat meer naar uwen fmaak zou w ccteu te fchikken. julia. Men kan 'er ten minften aan zien , dat de braave Krijgsman , die deeze kamer bewoond, zijn goeden fmaak zelfs in de vesting niet verlooreil heeft. I 3 DE  J34 EE BELEGERING» de overste. Mcjuffer, uwe goedheid is zeer nabij geweest , om mij aan mijn fmaak te ontwennen. Hoe zou men het ook kunnen vooronderftcllen, dat een man de bevalligheden zoude offeren, die de Godin der liefde in toorn verlaaten , en tot een flaaf van den Krijgsgod gemaakt heeft. JULIA. Waarlijk, Heer Overfte, ik heb zedert zekeren tijd, alle mijne Fabelkunde en Mijthologia verleerd. proostdorp (ter zijde , tegen den Luitenant.') Deeze betreffende zijt gij toch zeer gelukkig; nadien gij 'er nimmer iets van zult vergeeten. de luitenant (tegen proostdorp.) Bravo , Kapitein , gij draaft fchoon door: eerst hebt gij mij uitgemaakt voor een Dief, en nu voor een Gek. Mevrouw borghart. Dat is alles zeer goed en fraai gezegd; maar mijn lieve Overfte, gij behoord te weeten, dat ons bezoek een veel uitgebreider oogmerk heeft, dan een enkel vriendelijk gefprek met u te houden. DE OVERSTE. Ik zal nooit vergeeten, dat gij mij altijd zeer ^eneegen geweest zijt. Ma,  vierde bedrijf. 135 Mevrouw borghart. Het raakt niets minder dan uwe redding, en niet alleen de uwe, maar ook van die braave lieden , welken met u hier zijn opgefloten. straalberg (ter zijde tegen proostdorp.) Zij komt zagtjens aan! Merkt gij het ? de overste. Verlaat u op mijn woord , en flel u gerust, wanneer ik u zegge , dat het zo liegt met ons niet ftaat, als uwe verregaande goedheid vreest. Mevrouw borghart. Ik heb gehoord dat gij in dat denkbeeld zijt: maar weet gij wel, dat ons geheel Leger reeds opbreekt, om u het tegendeel te toonen ? de overste. Ik weet het: men heeft het mij zo daadelijk gezegd. Mevrouw borghart. En evenwel houdt gij u als of gij geheel onverfchillig waart? de overste. Ik heb lang genoeg de eere gehad om bij u bekend te zijn. Gij weet derhalven , dat eene gemaakte houding geheel mijne zaak niet is. Ik ben gaarne het geen ik fehijne te zijn. Mevrouw borghart. Dat is toch zonderling! Sta mij toe, dat ik u I 4 de  I36 DE BELEGERIfC.J. de gronden .geregeld voorftelle, die u noodwendig moeten doen befluiteir, om geen verkeerden itap te vvaagen. DE OVERSTE. Op mijn woord , Mevrouw , ik waag geen enkelen, ilap, en nog veel minder een verkeerden ; ik gedraag mij geheel lijdelijk in het geval; op hethoogst genomen, zo verweer ik flegts mij zelve en de mijne. Wat de gronden aangaat, zo heeft mijn Vader mij daar reeds genoeg Yan gezegd. Mevrouw borghart. Helaas! En u toch'niet overtuigd. de overste. Neen : maar dat fchcelt denkelijk aan mijn hoofd : ' want waarlijk , gij kunt weinig hoop hebben, om dit ongeleerd hoofd te verbeteren. Mevrouw borghart. Zo veel te flimmer voor u, Mijn Heer! Eene Dame, een Vriendin, behoorde toch gehoord te worden: ten min Hen ik weet niet welke redenen een Krijgsman daarvan kunnen ontflaan, de o • V E Rf s t E. Wanneer het onkel op hooren aankoomt, ben ik tot uw dienst Mevrouw, Mevrouw borghart. Tot mijn dienst? — En ook enkel onder vier oogen ? DE  vierde bedrijf. 13de overste. Ten minden evenwel in de tegenwoordigheid van Juffer julia. Mevrouw borghart. Vooreerst alleen tusfehen ons beiden. Geef voor deeze keer, aan deeze eigenzinnigheid iets toe: wij hebben alle onze eigenzinnigheden. de overste. En wat andwoord Mejuffer daar op ? julia. ö Mijn Heer! ik geloof niet dat ik in deeze zaak eene dem heb. Maar gij hebt eene ficm, die u overluid genoeg zeggen zal, wat gij moogt doen; en dat is de dem der eere. de overste. Voortreffelijk Meisjen! — Ik heb een kleinen tuin hier naast mijne wooning liggen, die u mogelijk niet onbevallig zal voorkomen. Wilt gij dien intusfehen met uwe tegenwoordigheid vereeren ? julia. ö Zeer gaarne. Heer Major , Broeder gustaaf , geleid mij, zo het u belieft. (De Major geeft haar den arm, en zij vertrekt met hem, den Luitenant, en proostdorp.) I 5 ZES-  J38 de belegering. ZESDE TOONEEL. Mevrouw borghart, de overste. .. Mevrouw borghart (na (énigfiilzwijgen!) Maar, Heer Overften ? de overste, Mevrouw ? Mevrouw borghart. Uwe Huishouding fchijnt nog al op eene redelijke wijze ingericht te zijn. de overste. Zo tamelijk. mcvtouw borghart. Maar het fchijnt u aan bedienden te ontbree, ken. Roep toch eenigen van dczelven, want ik meen dat wij zeer wel zouden konnen zitten. de overste. Ik verzoek u duizendmaal verfchooning, wegens mijne onachtzaamheid. De onverwachte eer u hier te ontmoeten, deedt mij al het overige vergeeten. (Hij zet een floel voor haar.) Wilt gij niet zitten; (De Overjïe gaat naast haar zitten.) Mevrouw borghart. Nu , mijn Heer ! Dat had ik toch van uw vnenschlievend harte niet vcrwagt, dat gij uwe vos-  vierde b e d r ij f. 139 vesting tot op het uiterfle toe zoudt verdeedigen. de overste. Geloof dat toch niet! Wij zijn nog verre van het uiterfle af. Ik ben zeer gerust deswegens. Mevrouw borghart. Mijn Hemel! nog heeden gerust! Ons geheele Leger is reeds opgebroken , en naar deeze vesting in aantocht. de overste, En dan! Mevrouw borghart. 'Er zijn vijftien duizend man op weg. de overste. En danl Mevrouw borghart. De Kanonnen zijn gelaaden , de ftormladders opgepakt. de overste, En dan, Mevrouw? en dan. Mevrouw borghart. Uw Vader heeft mij gezegd, dat gronden van deeze foort, bij u niets zouden uitrichten , af eenigen vrees inboezemen. de overste. Neen, dat kunnen zij ook waarlijk niet. Me-  JAC de belegering. Mevrouw borghart. Indien ik u niet beminde , indien gij niet déZoon van mijn Gemaal waart, Mijn Heer! dan zou ik bet bij deeze hardnekkige verklaaring geheel laaten berusten, en u aan uw eigen noodlot overlaaten. de overste. Mijn noodlot is om hard en ongelukkig te zijn: maar pligt en eere hoop ik zullen mij Verontfchuldigen ; mogelijk fchadeïoos ttellen , ten minnen troosten. Mevrouw borghart. Pligt en eer fpreeken hunne bijzondere fpraake; zij worden, dunkt mij niet altoos behoorlijk ouderfcheiden. Doch dit zij zo ! Liefde voor u heeft mij hier doen komen , om u nog twee of drie redenen op het hart te drukken-, redenen, Mijn Heer! die uw Vader niet gevoeglijk konde, of mogte aanvoeren. Een Vrouw mag, in die gevallen, iets meer doen. de overste. De gevallen kunnen zekerlijk zeer verfchillendc zijn, en mogen wel overwoogen werden. Mevrouw borghart. Ik weet wat ik zegge. Hcor mij, mijn Zoon, en zijt verzekerd dat de vricndfch'ap, als in perfoon, met u fpreckt. Vooraf moet ik u verzekeren, dat uw Vader over uwe hardnekkigheid ontroostbaar is. DE  vierde b e d r ij f. I4I de overste. Dit doet mij van harten leed. Mevrouw borghart. Maar wat betekend dat leed doen , wanneer gij toch voorneemens blijft, om hem , en ons, benevens u zei ven, moedwillig op te offeren ? de overste. Dat zoude ik willen ? Hemel! hoe verre is het daar van af! Hoor, Mevrouw, wanneer het mijn Vader gelukkig konde maaken , dan zoude ik deeze hand voor hem willen laaten afkappen, en nog met de andere voor de eer van zijn huis, en voor het Vaderland vechten! Mevrouw borghart. Zeer heldhaftig, waarlijk. Maar zulk eene groote opoffering behoeft men noch in onzen tijd, noch in ons geval. Een weinig toegeevenheid van harte, is veel meer waardig dan zulke fchelklinkende aanbiedingen. Beklaagt gij dan uwen goeden, ouden Vader niet ? de overste. 6 Mevrouw! gij decdt voorheen mijn hart veel meer recht. Ik beklaag hem, ja! het fmart mij zeer: maar kan ik zijn, en mijn noodlot veranderen ? Ik kan geheel geen reden vinden , dat het iets tot zijn geluk zoude aanbrengen, wanneer hij den roem mogt behaalen, om zijnen armen Zoon uit deeze vesting gejaagd te hebben. Me-  142 BE BELEGERING, McvrOUW BORGHART. Ik zie wel , dat ik u alles moet ontdekker}. Weet dus, mijn vvaardftc Vriend, in vertrouwen gezegt : dat wanneer wij deeze vesting niet kunnen inneemen, dan is het met ons gedaan. Want (en dit moet gij wel in aanmerking neemen) wij hebben 'er onze eer op verpand ; en uw Vader zoude derhalven alsdan veel gevaar loopen , om met fchande uit den dienst ontllagen te worden. Wat zegt gij nu ? DE OVERSTE. Ik zeg dat de omftandigheid vcrfchrikkelijk is. Waarlijk, mijn Vader, die zulk een verftandig Generaal is, had dat niet moeten doen. Mevrouw borghart. Maar hij heeft het nu gedaan: gedaane dingen hebben geen keer! En zoudt gij nu gerust kunnen aanzien , dat de oude waardige man , met droefheid en fchande belaaden, ten grave daalde? Zoudt gij mij ,• voor de tweedemaal tot eene weduwe willen laaten worden? DE OVERSTE. Van dat alles wil ik niet het minde. Ik wil dat mijn Vader, nog lang een dil, gelukkigen roemrijk leven met u ieide ; maar dat hij mij ook vrij laate om mijnen pligt te doen. Mevrouw borghart. Altijd pligt , en weder pligt. Is dat ecuwig gezang, uw andwoord. DË  vierde b e d r i] f. 143 de overste. Voor nu — en eeuwig. Ik weet het beste, hoe moeilijk het is, om op dit Inftrument te ibeelen: maar ik heb geen ander. Mevrouw borghart. ö Borghart , ook bij de pligten heeft rangfchikking plaats: de een gaat voor den ander. Gij zult tcch niet gelooven, dat gij van Haal en ijzer zijt. de overste. Niets minder dan dat, mijn hart is zo gevoelig , dat het mij zelfs ongelukkig maakt. Mevrouw borghart. En evenwel zo gemakkelijk uw geluk konde bevorderen. de overste. Ik moet alle hoop deswegens laaten vaaren. Mevrouw borghart. Waarlijk ? (Zij trekt haar floel nader hij de zijnen.) Nu , waarde Zoon , daar gij zelv' u op uw gevoelig hart hebt beroepen, zo laat ons eens eene kleine proeve op dat aandoenlijk hart neemen. Ik heb u — ten minflen in dat geval, nog al iets bijzonders te zeggen. Zekerlijk moest ik ait niet doen, ik weet het: maar daar aan ziet gij, tot hoe verre mijne liefde voor u gaat. Ik breng u eene offerhande van gewigt, die u moest verbaazen. Om kort te zijn, Heer Overfte: bemint gij julia nog? -BI  144 de belegering, de overste. En gij doet deeze vraage aan mij ? Hemel! ondanks uwe voorgaande afkeerighcid wegens zulk eene echt, bemin ik dat voortreffelijk meisjen nog als te vooren , en ik zal haar eeuwig beminnen. Mevrouw borghart. Uwe oprechtheid verheugd mij. Verwijt mij evenwel mijnen voormaligen tegenzin deswegens niet: dezelve had zijne gronden. de overste. Ik wil het gelooveii. Mevrouw borghart. Tijden, Perfoonen, en Omflandighcdcn veranderen zich wel, en zo is het ook met mij gefteld. Ten beu ijze mijner oprechtheid, biette ik u thands de hand van julia aan. Wat zegt gij daar van ? Wilt gij mijne vriendfehap nu nog miskennen ? de overste. Hemel! Hemel! Wat hoor ik! — Het is een geluk, dat ik mij nimmer had kunnen voordellen. Mevrouw borghart. Is het ? En dan de bijzondere omftandigheid, dat Held en Heldin, om zo te fpreeken, midden in het ftrijdperk elkander de handen zullen toereiken: gij zult toch wel willen bekennen, dat dit bekoorlijk is. Maar nu, waarde Zoon, geef mij  vierde e e d r i] f, I4S mij uw andwoord kort en bondig: wilt gij, of wilt gij niet ? de overste. Of ik wil? ö Ja, mijn geliefde Moeder! Met beiden mijne handen, met dankbaarheid en eerbied , neem ik dat kostbaar gefchenk aan: de Hemel moge het u vergelden, nadien ik buiten flaat ben, om het te doen. Mevrouw borghart. Slechts nog eene kleine voorwaarde , en ik omhels u als mijnen Zoon. Liefde, mijn Heer! eischt wederliefde; en de vriendfchap heeft aanfpraak op dankbaarheid, niet waar ? de overste. Buiten twijffel. Mevrouw borghart. Wat dunkt u , zou de hand van julia... (zij ziet overal rond.) Wij zijn immers geheel alleen ? — Zou de hand van julia deeze ellendige vesting niet waardig zijn? de overste (in drift opfpringende.) Ach! Mevrouw! — Derhalven niets meerder dan een aangenaam verfchijnzel! Is dat uw oog* merk? Is dat ernst? Mevrouw borghart. Zeer zeker. En ik moet u boven dien zeggen.... VI. deel. K de  i4Ö de belegering- de overste. En ook het gevoelen van julia ? Mevrouw borghart. Zij zal niet anders willen dan ik. Nu, Heer Overfte 1 Neemt gij deeze voorwaarde aan ? de overste. Nooit Mevrouw, nooit. Mevrouw borghart. Mijn'Hemel! welk eene woestheid! gij fchijnt waarlijk eenigzins de achting te vergeeten, welke gij aan eene zo na verwandte Dame fchuldig zijt. de overste. Ach ! wie zou in deezen verfchrikkelijken toeftand niet alles vergeeten! Aan de eene zijde de liefde, aan de andere zijde, de eer, beiden in Furiën veranderd; daar zij om mijn hart te zamen twisten. Mevrouw gij zijt zeer goed — maar, ook dubbel wreed. Mevrouw borghart. Hoe zou ik mij hebben kunnen verbeelden, dat het aanbieden van een geluk u zo moeilijk zou vallen, om het aan te neémen; daar gij het altijd zo hartelijk gewenscht, en zo zigtbaar zelfs gefmeekt hebt ? de overste. Dat is alles waar. Eischt voor de hand van julia, alles wat ik heb, mijn vermogen, rang, btoed en leven! Me-  vierde b I d ï IJ f, 147 Mevrouw borghart. Zo ? zeer goed. de overste. Alleen mijn pligt noch mijne eere niet. Mevrouw borghart. Mijn Heer, ik eisch niets verder van u; 'zelfs haal ik mijn woord weèr in, nadien gij mijne gunst niet hebt weeten te verdienen. (Zij flaat op.) Wij hebben derhal ven niets meer met elkanderen te fpreeken. Ik zal daadelijk vertrekken. de overste. Mevrouw , heb medelijden met mij. Maak mij niet geheel ongelukkig. Ik bid u, deeze uwe goede gevoelens nog eenigen tijd voor mij te willen behouden. Mevrouw borghart. Gij fteekt den fpot met mij; of gij dwaalt. d.e overste. Nog maar één jaar; ten minfte een half jaar: of, op zijn allerminst flechts drie maanden. Mogelijk vind ik middel om mij van deeze rampzalige Commandants plaatfe te ontflaan. En dan zal ik, met verrukking , mijne bekoorlijke julia in de armen vliegen. Mevrouw borghart. Mijne verregaande grootmoedigheid is te vergeefs aan u verfpild : al uw bidden zal voordaan voor altijd te vergcefsch zijn. Men zal nooit Ka van  148 o e belegering; van mij moeten zeggen, dat ik u op den weg def eere, ophield; een weg dien gij zo moedig betreed. Neen, Mijn Heer! het laatile oogenblik is daar. Ik kan jülia onmogelijk langer te rug houden, om met een ander in den echt te treden ; waartoe zij enkel behoeft te kiezen. In 't kort, het is afgedaan; ik moet weg. Vaar wel. de overste. En dat zo geheel in gramfchap! Zo zonder eenigen troost voor mij ? Mevrouw borghart. Zorg daar niet Yoor: mijne gramfchap zal fpoedig in eene behoorlijke onverfchilligheid voor u veranderen. Troost raade ik u, in alle gevallen, bij uwen Guarnifoeus prediker te zoeken. Hoe , in eens zo ftil ? Berouwd u reeds uwe ontijdige hardnekkigheid ? Borghart , ik geef u nog één minuut tijd. de overste. Het geen gij hardnekkigheid noemt, kwelt mij, vermoordt mij — maar berouwd mij niet. Welaan, ik kan 'er niets anders aan doen. Mevrouw borghart. Zeer goed; ik wensch intusfchen, dat gij deeze heldhaftige denkbeelden niet nog vddr den avond veranderen moogt. Dit kan ik u intusfchen melden, dat onze Troepen enkel op mijne te rugkomst wachten, om u met alle magt aan te vallen. Waarfchijnlijk is voor het vallen van den nacht,  TIERDE BEDRIJF. I49 nacht, uwe ingebeelde eer, benevens uwe maagdelijke vesting , geheel en al verloeren. Dan hebt gij het aan u zeiven te danken. de overste. Ik moet het verwagten. McvrOUW borghart. Alles wat ik u gezegd hebbe, het geen ik u voorfloeg , gefchiedde met het beste oogmerk, en om een grooter ongeluk te verhoeden ; geenszins uit vreeze of noodzaakelijkheid. Maar gij hebt niet gewild. Derhalven berokkend gij uw eigen onheil. de overste. Wie kan zijn lot veranderen ? Mevrouw borghart. Verlaat u toch niet te veel op de fterkte uwer vesting. Wij kennen haar zo goed als ons eigen Leger, de overste. Daar twijfel ik aan. Mevrouw borghart. Ei! Nu ik kan u op mijne eer verzekeren, dat wij een zeer juist ontwerp, van deeze uwe fchoonc onbekende , in handen gekregen hebben , en nu alles weeten, wat wij weeten willen. de overste. Een Ontwerp ? Van deeze vesting een Ontwerp ? — Dat is onmogelijk. K 3 Me-  ÏÓO BE BELEGERING. Mevrouw borghart. Ik zou u zelfs de hand kunnen noemen die hem getekend heeft, ha! ha! ha! de overste. Gij verbaast mij ten hoogften. Mijn Vader wist van zulk een Ontwerp niets. Mevrouw borghart. Dat was zeer natuurlijk: Wij hebben het federt dien tijd eerst gekrcegen. — Maar wat kan dit nu baaten ? Ik moet voort! Ik weet niet waar julia blijft. de overste. Zo. Mogelijk raad ik het ganfche geheim. proostdorp heeft het Ontwerp getekend, en mijn Broeder heeft gelegenheid gevonden, om het aan mijn Vader ter hand te ftellen. Mevrouw borghart. Gij zijt zeer gelukkig in het verdichten van een Roman. Maar wanneer gij gelooft, dat gij daar door eene Dame zult uithooren, dan moet ik u zeggen, dat gij u geweldig misrekend. Ha! ha! ha! ZE-  vierde bedrijf. 151 ZEVENDE TOONEEL. De voorige. julia , met een ruiker bloemen in de hand, straalberg, proostdorp, de Luitenant borghart. Mevrouw borghart. Nu Mejuffcr, gij fchijnt veel fmaak hl bolwerkstuinen te vinden. julia. Ik verzoek verfchooning, wanneer ik te lang ben weg gebleven. Uw Tuintjen, Heer Overften, is waarlijk allerliefst. Mevrouw borghart. ó Ja, dat kan ik mij wel voordellen, dat het daar agter de wallen zeer aangenaam moet zijn! Kom julia , wij moeten voort. julia. Zie eens, lieve Mama, deeze heerlijke bloemen. Ik heb dezelve niet verre van een perk voL bloeijcnde Roozen en Jasmin geplukt, welk perk door een grooten kring van frisfche Laureu en Mijrthen is ingefloten. Mevrouw borghart. Zo. Is die plaats ook vrij voor bomben ? proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Mis, Mevrouw! IC 4 IÜLIA'  J52 DE BELEGERING. julia. Waarlijk, het geheel verrukt ons. Mevrouw borghart. 6 Alles is hier verrukkende. de overste. Waarde julia , wanneer gij wist" aan welken naam ik dat bloemperk gewijd hadt! julia. Gij neemt het mij immers niet kwalijk, dat ik eenige van uwe Roozen geplukt heb? Ook van uwe Laurieren moet ik eenige takjens plukken, ter gedachtenisfe. de overste. Ik wenschte dat gij ze alle geplukt, en het geheele Perk verwoest had: want dan zou mij nog het treffend beeld der fchoonfte hoop overblijven. Mevrouw borghart. Welk een inval? Het zou toch waarlijk jammer zijn van die groote Laurierboomen, welke de Heeren zekerlijk voor hunne helmen hebben opgekweekt. de overste. Mevrouw, gij hebt volkomen vrijheid om te fpotten; voor mij is de Laurier een ondankbaars boom, die weinig fchaduwen geeft, en niet dan onaangenaame vruchten draagt. Me-  vierde B E d R ij ï. I53 Mevrouw borghart. Wel nu, hij mag dan met voegzaamheid van dienst zijn, inde vestingen voor het pekelvleesch. Maar ik kan mij onmogelijk hier langer ophouden om een lijst te hooren opleezen van planten uit uwen kruidtuin. De Heer proostdorp, die zo bekwaam is in de rekenkunde, zal mij, bij gelegenheid wel eens een Ontwerp van dat Tuintjen willen maaken. — Kom, julia; neem affcheid. Gij ziet den Overften mogelijk nooit weder. julia. Nooit, lieve Mama? Dat woord is hard. Mevrouw borghart. Zo veel te meer zal het naar den fmaak van den Overften zijn. de overste. Nu, mijne voortreffelijke julia, laat ons dan affcheid neemen. Wanneer de pligt ons roept, dan moet men gehoorzamen, het hart moge dan bloeden zo het wil. Vergeet intusfchen niet, hoe ongelukkig den man is, dien gij heeden met uw bezoek vereerde. Maar zijt ook billijk, en fcheid noodlot en oogmerk niet van elkander. julia. Ach ! Borghart ! in welke fchrikkelijke omftandigheden verlaat ik u, — en gij mij? Mevrouw borghart. Moet ik het u tienmaal zeggen ? Neem affcheid. Kom! K 5 julia.  154 de belegerinc. julia. Wel aan. De Hemel befcherme u. Vaar wel! de overste. Nog eenmaal, en duizendmaal, dierbaare julia, vergeet mij niet geheel en al. (Terwijl hij haar de hand kust, geeft zij hem een brief jen.) Mevrouw borghart. Mijne Heeren! En gij , Heer Overften \ ik laat u aan uw noodlot over, of liever aan de gevolgen van uw eigen bclkiït. Kom , mijne Dochter. (De Overfte wil haar de hand kusfchen en haar vergezellen!) Doet geen moeite. Mijn faatfte verzoek is, dat gij hier blijft. AGTSTE TOONEEL. De voorige, behalven Mevrouw borghart en julia. de luitenant. Mag ik ik haar niet ten minftcn tot aan de Poort geleiden? de o v e r s t e. Neen , blijf hier. 6 Mijne Vrienden ! (Hij toont hen het briefen.) Ziet, wat dit waardig meisjen mij gegeeven heeft. de  VIERDE B E D R IJ F. 155 DE LUITENANT. Wat Hage! ! Een liefdebricfjen? Nu, dat zal Mama weeten. DE OVERSTE. Ik fidder om het te leezen: maar gij moet het hooren, want ik heb geene geheimen voor u. (Hij opent het brief jen en leest het.) „ Wan„ neer gij dit zult leezen, dan heeft mijne Moe„ der zekerlijk u reeds alles gezegd, wat zij niet „ zeggen moest; en het geen, zonder eenige de ,; minfte deelneeming van mijne zijde, gezegd is. „ Ondanks ik u nog even zo teder bcminne als „ tevooren; ondanks geen ander man, dan gij, „ de mijne zal worden ; zo kan of mag ik u „ thans mijne hand niet geeven , en nog veel ,, minder dezelve opdringen. Liefde kan zon„ der Eer niet beftaan. Wij gehoorzaamen de „ eerfte, maar wij moeten ook hooren wat de „ laatfte zegt. De Eer, de Liefde , en het „ Toekomstige zullen ons niet verlaaten." 11emelsch meisjen! PROOSTDORP. De Hemel zij dank, dat wij weder een vrouwelijk hart ontmoeten, dat deezefchoone geftalte waardig is. DE OVERSTE. Maar.... Hemel! wat zie ik daar? — ö Mijne Vrienden ! Luistert eens. (Hij leest.) „ Ik „ ben u nog één wenk fchuldig. Gij hebt m ,, uwe vesting een Verrader, die , de hemel " „ weet  15 Als ik het verdien. Zekerlijk is het eene droevige bekentenis; maar zij moet 'er uit. Mijn Zoon, ik heb dwaas gehandeld, toen ik aan den Vorst beloofde., hem uwe vesting in handen te zullen leveren. Wanneer ik mijn eigen wil, mijn eigen doorzicht gevolgd had, dan zou ik mij zeker niet' zo zeer overeild hebben om die belofte te doen. Maar een perfoon die mij dierbaar was , die 'er mij toe drong , heb ik te veel gehoor gegeeven. Dit was eene dubbele dwaaling. Gijlieden zijt mannen, en weet wat het te zeggen is, wanneer men eens zijn woord gegeeven heeft. De onvoorzichtigheid komt dan niet verder in aanmerking, en men tracht het onmogelijke dan mogelijk te maaken. Ook ontken ik het niet, dat uwe volltrekte weigering de trotschheid der oude Krijgslieden tegen zich verwekte. De tegenkanting van den Veldmaarfchalk eerburg , zettede mijne drift aan de andere zijde VI. deel. M aan,  de belegering. aan, en dus waagde ik den ongelukkigcn aanval pp deeze vesting — die ik mij , door een bijzonder toeval misleid, veel zwakker had voorgefteld. proostdorp. Vergeef het mij, Mijn Heer ! dat ik u in de reden valle. Gij zijt waarfchijnlijk , door een feheel valsch en alzins verdicht Ontwerp van eeze vesting, misleid geworden. Nooit had mogelijk een grap zulke ernftige gevolgen. Generaal borghart (na proostdorp eene. •wijle ftilzwijgend te hebben aangezien!) Mogelijk. Doch daarvan fpreeken wij wel eens op een anderen tijd. de overste. Neen, niet op een' anderen tijd , maar als" het u gelieft , heeden , mijn Vader. Wij moeten toch ééns over dat ongelukkig Ontwerp fpreeken. Ook h eet ik reeds alles. Generaal borghart. Hoe! —— Hemel! waar isGusTAvus? de overste. Ach! die ongelukkige heeft u, en mij, benevens zich zeiven, zeer diep gewondt. Generaal borghart. Hemel! waar is uw Broeder ? DE OVERSTE. Ik kan noch wil u niet verbergen, dat hij in d<*  v ij f d e b e d r ij f. I79 de gevangenis is. Het behoeft geene opheldering meer : hij heeft het Ontwerp weggenomen; hij heeft het buiten de vesting bezorgt ; hij heeft in zijne gevangenis reeds alles bekend, en verwagt nu zijne verdiende ftraffe. Ach! dit is de eenige donkere wolk, die tot heeden noch niet is opgeklaard. Laat ons dien ongelukkigen Zoon en Broeder beklaagen. Generaal borghart. • Ja wel ongelukkig : maar niet ongelukkiger als uw Vader. Mijn Zoon , heeden ben ik in uwe handen; gij kunt dus met mij doen, wat gij goed vindt : maar om onze bloedverwantfchap , om uwe en mijne eere , vergeef uwen Broeder, en laat hem los. de overste. Hoe, mijn Vader! Mag ik dat doen ? Kan ik dat doen? Generaal borghart. - Nu , wel aan , moet gij ftraffen , moet gij wraak neemen; laat dan, zonder wederhouding, alle ftraffe op mij vallen; want weet.... de overste. Neen , mijn Vader , neen , ik verzoek u vriendelijk niet uit te fpreeken. Ik mag noch wil 'er iets van weeten. Generaal borghart. Gustaaf is mijn Zoon, zo als gij; doch niet Zo verllaudig en dapper, maar integendeel drifM a tig  J8<2 DE BELEGERING. tig en onbezonnen; echter is hij niet geheel ondeugend , en in het tegenwoordig geval meer dan de helft te veröntfchuldigen. de overste. Vergeef het mij, alle mijne broederlijke liefde heeft op het ernftigfte naar ontfchuldiging voor hem gezogt, en niets gevonden. straalberg. Dat kan zij ook niet, volgens onze ftrenge krijgswetten. proostdorp. Maar toch wel volgens de wetten van het vcrftand en de billijkheid? Het zou waarlijk al te ftreng zijn wanneer een Commandant deezen door geenen niet mogt verklaaren. Is dat zo; wel nu dan wenschte ik nog heeden mijn Degen af te leggen, en mij, na bekooming van een fpoedig ontflag, in het eerfte Dorp het beste, bij de Boeren te begeeven , om daar onder wetten te leeven, die met verftand en billijkheid gehandhaafd mogen worden! Generaal borghart. Heer proostdorp, ik kan u heeden niet anders dan enkel mijne dankbaarheid betuigen : neem dezelve intusfehen aan, en Iaat het u niet berouwen , om verder de verdeedigcr van mijn armen jongeling te wezen. proostdorp. AHes komt aan op den Heer Overften! straal-  ' V Ij F ï> E B E D R IJ T. tïl STRAALBERG. Wie heeft dat dan ontkend ? PROOSTDORP. En vooral in dit geval. Maar ik heb reeds alles gezegd, Heer Overfte, wat daar van te zeggen is; en nu ftel.ik mijne hoop en verwachting, Op het grondig en befcheiden oordeel, 20 als de rechtsgeleerden fpreeken. De kosten heeft uw hart reeds gefchonken. STRAALBERG. In den grond geloof ik zelve, dat deeze misdaad eene enkele ligtvaardigheid is, en gèvolgelijk zo veel te meer verfchooning verdiend; wan.ueer maar niet.... PROOSTDORP. Oprecht gefproken, Heer Major; heeft deeze zo genoemde misdaad , den geringften kwaaden invloed gehad ? STRAALBERG. Voor ons zekerlijk niet, dat moet ik toeftaan; maar evenwel, Kapitein.... PROOSTDORP. Derhalven is hij ook door zijn arrest reeds genoeg geftraft. STRAALBERG. Mogelijk : indien de gevolgen geen affchrik wekkend voorbeeld vereifchen. M 3 PROOST?»  lg2 de belegering, proostdorp. De gevolgen? Hebt gij wel bedacht, dat'ceil gelijk geval, eene foortgelijke gelegenheid, waarfchijnlijk in den geheelen oorlog, en mogelijk in geen duizend jaaren, meer voorkomen kan. straalberg. Vriend! ik geef mij gevangen. Gij hebt gelijk. Generaal borghart. Heer Hoofdman! braave man! de Hemel vérgelde het u. Nu , mijn waarde Overfte , geef mij uwen Broeder weder. Gij zeide daar ftrak, dat ik in uw huis kon gebieden; dit wil ik zeker niet; maar bidden wil ik u, ik ouden man , tot gij mij verhoord. de overste. Ik weet het niet — mijn hart is zo beklemd — zo beftormd. Laat' mij nog eenige oogenblikken ter overdenkinge 'over. De lichtvaardigheid mijnes Broeders is zo groot, dat hem een langer Arrest meer nuttig dan fchadelijk kan ziju. . ZESDE TOONEEL. De voorige, een officier. de officier. Heer Overften , tegen alle vermoeden is de Veldmaarfchalk eerburg zo even voor de Poort, aangekomen. es  v ij f d e S e d r ij F. jj£ de overste. Hoe! Geheel alleen? de officier. Enkel van een' Trompetter vergezeld. Hij verzoekt daadelijk met den Commandant te fpreeken. straalberg. Nu, wat zal dat weder betekenen ? Generaal borghart. Mijn Zoon, wanneer uwe rust, en mijne eer j, u dierbaar is, zo (la zijn bezoek heeden af. de overste. Sta mij toe, dat ik hem fpreeke. Hij zal niets van mij hooren, dat den Krijgsman, of de welvoeglijkheid beleedigd. (Tegens den Officier.) Geleid hem hier. (De Officier vertrekt.) Generaal borghart. Zijn bezoek maakt mij zeer verleegen. de overste. Maar de aanleiding daartoe moet toch gewigtig en dringend zijn. Generaal borghart. Wat zal hij toch anders doen, dan verwïjtingen op een llapelen , en u en mij in drift doen ontfteeken ? Ik keu zijne hitte. de o ïj r s t e. Ik heb hem te vooren niet gevreest, en ik M 4 vrees  184 be eelegering. vrees hem nu nog minder. Ook flaat het'geheel aan u, of gij hem zien wilt, of niet. Beleedigen zal hij u zeker niet. Generaal borghart. In mijnen toeftand is het zeker noodzaakelijk, dat ik hem fpreeke, hoe zwaar mij dit ook vallen moge. Ik moet nog met hem, zo over mijne Vrouw, als over julia fpreeken. de overste. Gij hebt gelijk, waarde Vader! Zou het niet goed zijn, wanneer wij hem verzogten, dat hij de Dames bij u liet blijven ? Mij zouden zij waarlijk zeer welkom zijn. Generaal borghart. Dit was juist mijn oogmerk: maar ik durf mij niet vleijen , iets bij hem te zullen uitwerken. Hij is geenszins mijn vriend, zo dat elke gelegenheid hem aangenaam is, welke hem in flaat Helt, om mij te krenken. Het voorloopig bewijs daarvan geeft hij reeds door dit zijn bezoek. straalberg. Volgens mijn gevoelen kan de Veldmaarfchalk de Dames niet wel voorfchrijven, waar zij zich willen ophouden. proostdorp. Hij moet en zal haar aan ons overgeevcn ; laat ons daar maar voor zorgen. Ce-  v ij f d e b e d r ij f. 185 Generaal eorghart. Met ernst zal men weinig bij hem uitrichten. proostdorp. Wel nu, dan zullen wij (bottende ons oogmerk trachten te bereiken. ■ZEVENDE TOONEEL. eerburg, een officier, de voorigc. ê e r b u r g. Wees gegroet, Heer Overfte. (Hij geeft hem de hand.) Ziet hoe aangenaam is het, als vrienden bij elkander komen ! laat ftaan als vijanden zulks doen. .de overste. Het ftrekt mij tot eer. e e r b u r g. Nu van de eer heb ik thans wel : ik denk 'er liever heeden niet aan. Mijne Heeren! bet is mij aangenaam u allen hier nader te leeren kennen ,- dan het tot heeden gefchied is. Ha! daar tref ik reeds kennis aan. Zijt gij het Major straalberg ? straalberg. Om u te dienen, Mijn Heer. e e r b u r g. Ik bedank u hartelijk voor uwen dienst. Ik M 5 heb  iS6 de bele6eri'ng. heb van denzelven proeven genoeg gezien , bij den uitval van heeden. straalberg. Geen meerdere noch mindere dan mijn pligt van mij eischten. e è r B o r g. En deezen Heer van het Corps Ingenieurs ? proostdorp. Is Kapitein proostdorp , en mede gereed om a te dienen. e e r b u r g. De naam is mij met roem bekend. Maar met uw dienst wil ik mij even zo weinig bemoejen, ten minllen heeden, als met dien van den Major Straalberg. Ecu van uwe Satanfche Kanonkot gels, heeft mij het paard onder het lijf weggenomen. proostdorp. . Nu, dan zult gij mij zekerlijk wel willen verfchoonen, wanneer ik wat te laag gemikt heb, e e r b u r g. Zo ! fchoon ! — En dat ? Ha! ha! de Generaal eorghart ! Heer Overfte , ik kom mijn be-, kiag doen , over het voorval van heeden. Gij zijt de eerfte, die den ouden eerburg, zijn bezoek heeft afgeflagcn. de overste. Gij zult' u wel herinneren , dat ik ten rechten tijdj  V ij f d é b e d r ij f. i?/ tijd, en zo befcheiden als mogelijk, mij van dat .bezoek verfchoonde. e e r b u r g. Dat verwonderd mij toch: want eigenlijk was het flechts een Famielie bezoek. (Tegen den Generaal.) Niet waar? Heer Generaal! Generaal borghart. Ik verzoek u met mijn noodlot niet te fpotten, daar hetzelve zo bijzonder als droevig is. e e r b u r g. _Nu, goed : ik zal eens een uitzondering van mijn regel maaken; en niet betaalen wat ik fchuldig ben. Maar Heer Overften, eer ik het weder Vergeet, ik verzoek mijn Adjudant eens hier te laaten komen. Ik heb hem noodig. de overste. Den Heer stormdal ? Zeer gaarne. (Tegen een Officier.) Men laate hem binnen , zo dra hij komt. (De Officier vertrekt.) e e r b u r g. Ik bedank u voor uwe goedheid. Gij zijt ecu braaf man, en hebt heeden alle mijne hoogachting, in meer dan eene betrekking, verworven. Doch dat moet ons niet te rug houden, van het noodzaakelijke met elkander te fpreeken. de overste. Geenszins: namelijk in zo verre het met onze vvederzijdfche pligten ftrookt. SER,,  IS5 de belegering-, e e r b u r g. Verwacht van mij niets anders , Mijn Heer! gij hebt mij heeden een gedeelte van mijn best gefchut ontnomen. Het fpijt mij, maar ik moet mij troosten in mijn verlies. Ik weet dat noch ruiling noch koop hier plaats kan hebben. Maar een ander verlies is den Generaal borghart. Ik moet aan mijn Vorst rekening doen, en derhalven verzoek ik, dat hij uitgewisfeld mag worden. Generaal borghart. Uitgewisfeld? Wij hebben geen een man gevangen genomen. e e r b u r g. Dat hebben wij aan uw fchoon Ontwerp te danken. Doch, dat zegt niets. Wij hebben van mijne twee laatfte belegeringen , nog eene menigte onuitgewisfelde gevangenen , die mij tot last ver/trekken,- en hunne verlosfing met fmarte te gemoet zien. de overste. Zo verre ik weet is 'er niemand onder, die zulk een hoogen rang, als mijn Vader heeft. e e r b u r c. Dat is zo. Maar 'er zijn waaragtig zulke brave lieden onder, als menig Generaal. Bepaal gij zelve hoe veel mannen, het zij Officieren of gemecnen, ik u voor den Generaal moet leveren. Generaal borghart. Heer Veldmaarfchalk! gij begint mij laager te be-  V ij f d e b e d r ij f. 189 behandelen, dan ik kan dulden. Ik geloof, dat wanneer men van eene uitwisfeling fpreekt, dat ik dan ook mijne Item mag doen gelden. Ik begeer niet uitgewisfeld te zijn, door u. e e r b u r g. Niet ? Dus is uwe gevangenfehap u aangenamer, dan mijne vriendelijke aanbieding? Generaal borghart. Ik bedank u, en houde het voor het geen het wezenlijk is. Ik zal op zijn tijd, en zo dra het mij goed dunkt, mij zclven op prijs Hellen. e e r b u r g. Mijn Heer, dat hangt van u niet af. de overste. Ik verzoek vriendelijk alle deeze woorden te fpaaren over eene zaak, wier beflisfing mij alleen toekomt. Van mij moet het afhangen , of ik den Generaal borghart wil laaten uitwisfexn, of niet. e e r b u r g. Wanneer gij niet wilt, is dit iets anders; maar ik meende.... de overste. Neen mijn Heer ! ondanks alle hoogachting welke ik voor u hebbe , zo moet ik u dit volftrekt afflaan. e e r b ü r g. Maar dan hangt het ook van mij af, wat ik doen  ïq3 de belegering. doen wil, en deen zal. Heer Generaal! uw Gemalin en Dochter zijn in mijne handen. De eerfte , zo als gij zelve weet , heeft, volgens haar eigen bekendtenisfe , veel meer fchuld aan deezen mislukten aanflag, dan gij zelve. Ik kan niets minder doen , dan haar morgen naar het Hof te laaten vervoeren. Generaal borghart. Mijn Heer ! deeze ftrengheid tegens mij en mijne maagen, die u in het minfte niet beleedigd hebben, had ik nimmer van u kunnen verwagten. Maar misbruikt gij uw vermogen niet al te veel, daar mij de handen gebonden zijn ? Ik ben heeden gevangen; maar ik zal het niet altijd zijn. e e r b u r g. Dreigingen, Mijn Heer! hebben mij nooit vervaard gemaakt. Ik dacht dat wij elkaar genoeg kenden. de overste. Wees gerust, waarde Vader ! De Veldmaarfchalk kan dit onmogelijk in ernst zeggen. Een. Krijgsman als hij, zal nimmer de (lagen van het ongeluk misbruiken, noch zijne wraake, teger^ het onweêrbaar gedachte, doen dienen. e e R b u r g. Gelooft gij dat ? de overste. Zo zeker, dat ik zelfs durf beweeren, dat gij, wegens een voorval dat enkel van het krijgsgeluk af-  V jj F D E B E D r Ij F. IQI afhangt, geheel onbekwaam zijt om wraake te neemen. eerburg (tegen den Generaal borghart.) Mijn Heer uw Zoon, offchoon hij veel jonger is, dan gij Mijn Heer , heeft mij waarlijk veel beter doorkeeken en beoordeeld. Wel aan; uwe Gemalin is vrij. Ook zal ik julia , welke ik als een voortreffelijk Meisjen heb leeren kennen, benevens haare Mama , in goeden vy,elftand, naar haare wooning laaten brengen. proostdorp. En waarom niet liever bij ons, waar de Generaal reeds is ? E E r e u r g. Dit kan ik u wel in vertrouwen zeggen. Jufvrouw julia zal hiertoe bezwaarlijk te beweegen zijn. Offchoon ik nog heeden middag over tafel met haar, op het welzijn van onzen vriend , den Heer Overften gedronken heb, zo fchijnt zij toch eenigen tegenzin tegen alle vestingen te hebben. proostdorp. Dat is te zeggen , zekerlijk , naar maate de, , Commandant is? e e r b u r g. Kapitein, ik merk dat alle uwe fchooten zeerwel aangelegd zijn. AGTh  I92 de belegering. AGTSTE TOONEEL. Mevrouw borghart, julia, stormdal, de voorigen. de overste (verbaast!) Ach! Mijn Heer! wat zie ik ? e e r b u r g. Nu, Heer Overften, nu zullen wij zekerlijk met elkander wel verzoenen, nu ik u zulk aangenaam gezelfchap bezorg? — Komt nader, Dames, zonder eenige vrees. julia. Mijn waarde Papa! — Waarde Heer Overften — Maar ik ben te vreeden ; ik dank den Hemel , dat ik u beiden in welftand wedervinde. Mevrouw borghart. Ach! ik kan niet meer. (Zij valt op een Jloel neder.) de overste. Waarde julia , zie daar reeds een der voortreffelijke voorzeggingen half vervuld ; De Eer en de Toekomst hebben mij niet vcrlaaten. julia. Dan zal de andere helft u zeker niet misgaan. proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Hoort gij wel? Het Billet? eer-  v ij F d E b E d R ij f. 103 e e r E ü r g. Nu, Dames, nu moed gevat. Daar de Overfte mij met zo veel vriendfcbap heeft ontvangen, hoe zal hij dan de vrouwelijke fchoonheid en moed niet ontvangen ? Mevrouw borghart. Ik beu buiten mij zeiven! Generaal borghart. Maar mijn waarde, fchep toch moed: ik ben immers fris en gezond! Mevrouw borghart. ACh! Ach! welk een moeilijk bezoek! julia. Lieve Mama, in lange niet zo moeilijk als het voorige. Mevrouw borghart. Zo als Gij het begrijpt! de OVÉRSTE. 6 Mevrouw! het flimfte is voorbij. Laat mijn verzoek zich met dat van mijnen Vader vereenigen , en wees bedaard. Gij hoopte zeer Veel van uw eerfte bezoek; doch het lot was ons beiden tegen. Thans geniet ik uw tweede bezoek, en ik hoop dat gij in hetzelve uwe te vreedenheid zult doen blijken. Mevrouw borghart. Mijne te vreedenheid ? Had ik mij kunnen VI. deel. N voor-  I94 DE belegering. voordellen, of had ik kunnen droomen, dat wij in zulk een rampzaligen tocfiand voor u verfchijnen zouden? de overste. Gelooft mij, de tusfchentijd heeft uwen tocfiand zo weinig verergerd, als hij den onzen iets heeft verbeterd. Mevrouw borghart. 6 Dat mag wel vleien, ten ontijde, genoemd worden. Niets verergerd ? Nu , julia , zie ik 'er niet vreeslijk uit ? — Maar ik zou van de fchrik hebben kunnen dood blijven. Het geval was al te wreed. Welke menfehen , zijn die Krijgslieden! Daar vliegen zij op en door elkander , even als woeste lieden. Waarlijk , ik had mij de zaak zo erg niet voorgefleld. Generaal borghart. Ach! had gij dit gedaan! Mevrouw borghart. Heer Generaal, daar eischt gij waarlijk te veel van mij. Het is de eerfle ftorm die ik in mijn leven heb bijgewoond; en die ik nooit meer hoop te zien. Ik zal 'er mij in het vervolg wel voor wagten. e e r b u r g. # Zeer wel. De Dames hebben, in 't algemeen, bij eiken ftorm, een hun eigen zijnde , ongeluk. Mc-  V I] f d e B e d r ij F. I95 Mevrouw borghart. Mijn arme Gemaal! gij zijt daar nu gevangen, geflageu ! Heer Overfte ! gij hebt zeer veel gewaagd. Het is een geluk voor u, dat het zo afgeloopen is. (Tegen eerburg.) Maar wat zullen wij nu, met onzen armen Generaal, doen? e e r b u r g. Wat gij met hem doen zult ? Ik ben geen Profeet. Maar wilt gij hem zo lang gezelfchap houden, tot dat de omftaudigheden veranderen, dat ftaat aan u. de overste. Dat is braaf, Heer Veldmaarfchalk! Nu Mevrouw , kunt gij niet beiluitcn , om ons nog eenigeu tijd de eer van uwe tegenwoordigheid te gunnen ? Gij zult hier kunnen bevelen , als of gij in uw eigen huis waart. Mevrouw borghart. Hoe! in deeze ellendige vesting ? Opgefloten als een Krijgsgevangen. Generaal borghart. Wederhoud u niet, Mevrouw. Gij hebt mij, zedert eenigen tijd , zo veele proeven van uwe goedheid gegeeven, dat ik mij tegens deeze gewapend hebbe. Mevrouw borghart. Nu, daar ziet men de hardvogtigheid van het mannelijk hart. Onbuigzaam in vreugde en in N 2 leed.  ioö" de belegering. leed. Maar laat dat zijn. Heer Generaal! gij zult zien, tot hoe verre mijne vriendfchap voor u gaat. Generaal eorghart. Nog eens, wederhoud u niet, Mevrouw ? Mevrouw borghart. Ja, ja, ik en julia zullen bij u blijven, tot men u uitwisfeld. Gij ftaat dit ons immers toe, Heer Overfte? de overste. Zo als ik reeds gezegd hebbe, met het grootftc vermaak. Nu, mijn waarde julia, ben ik zeer te vreeden, dat gij mijn bloemperk in uw voorgaand bezoek, niet verwoest hebt. julia. _ Zekerlijk dat met Jasmin , Roozen en Laurieren ? Mevrouw borghart. Mijn Hemel! Meisjen, begint gij al weer van uw' Kruidtuin te praaten ! Heer Generaal , ik zie u jongfte Zoon niet. Waar is gustavus ? Generaal borghart. Ach! welk een droevig herdenken! Hij is ongelukkig. Mevrouw borghart. Hemel! wat is het? Wat is 'er met hem gebeurd? Gene-  v ij f d e b e d r ij f.' Igj Generaal borghart {tegen den Overften.) Mijn Zoon , mag ik niet nog eens voor hem fpreeken ? Mevrouw borghart. Hemel! Hij is immers niet gewond, of dood ? de overste. Niets minder dan dat; hij is enkel — in dc gevangenisfe. julia. Ach ! Heer Overfte , gij hebt mij ontzaglijk doen fchrikken. Ik wil toch niet hoopeu.... Mevrouw borghart. In de gevangenis! Hoe! de eene Broeder laat den anderen Broeder in de gevangenis zetten! Dat is zekerlijk, wegens dat noodlottig Ontwerp van de vesting. Ik wenschte wel dat hetzelve, met den tekenaar 'er van , in het midden der Zee lag. proostdorp (ter zijde tegen straalberg.) Wel vervloekt! en ik kan niet zwemmen. julia (tegen den Overften!) Ik befluit uit uw ftilzwijgen, dat mijne Moeder het ongelukkig geheim heeft gcraaden. Maar Heer Overften, wanneer gij nog eenige achting voor mijne bede hebt, zo vergeef het hem, en vergeet het. Hebt gij deeze achting al niet voor mij, zo heb ten minden medelijden. N 3 DE  loS DE BELEGERING. de overste. ö Mijn waarde! ik heb zelfs liefde voor mijn* Broeder — maar.... Mevrouw borghart. Maar , Heer Overften , het was immers niet wel van u gedaan, dat gij ons door dat Ontwerp zo om den Tuin liet leiden. Dat gedaan is, is zekerlijk gedaan; maar wanneer gij geheel en al met ons wilt verzoenen, zo laat den armen gusTAVus los; en dat nog heeden. e e r b u r g. Daar protesteer ik tegen , want dan zal hij mogelijk nog eenige Schildwachten , in den nacht, van mij in de vesting haaien. de overste. Waarlijk, mijne verlegenheid is groot. julia. Maar borghart ! zijn wij dan in eene mindere verlegenheid ? de overste. Hij lijdt niet onverdiend. Iutusfchcn , wanneer ik alle de omltandighcden te famennceme — dan zou ik wel lust hebben, om de neiging van mijn hart nog eens te volgen. proostdorp. Gewonnen! gewonnen! Daar heb ik alleen op gewagt. Heer Overfte! mag ik uw Broeder hier haaien ? Me-  V ij f D ë B E D R IJ f< I99 Mevrouw borghart. Ja zeker, ja; vlieg, op mijn woord. Niet waar, Heer Overfte ? Generaal borghart. Nü mijn Zoon, wees grootmoedig. e e r b u r g. Heer Overfte, offchoon ik mij niet inlaat in de zaak, en of ik dezelve raaden kan of niet; zo moet ikji zeggen, dat het toch uw Broeder is. Ik zie, dat gij zelfs 'er onder lijd, en derhalven bid ik u ook voor hem. de overste. Wel aan , ik fta het toe. Hij moge het u dank weeten. proostdorp. Nu fpoedig ! in twee fprongen heen , en in twee wcêr te rug. NEGENDE TOONEEL. Mevrouw borghart, julia, de Generaal borghart , eerburg, straalberg, stormdal, de Overfte borghart. e e r b u r g. Mijn Heer stormdal , hebt gij het bewuste medegebragt ? N 4 storm-  200 DE BELEGERING. stormdal. Ja, Mijn Heer! (Hij geeft hem eenige Papieren.) Hier is alles bij elkander. e e r b u r g. Ik kan iriij onmogelijk onthouden, om u met een aangenaam nieuws te verrasfchen. Deeze dag fchijnt waarlijk tot iets buitengemeens bepaald te zijn. Mevrouw borghart. . Nu? Toe zeg het mij. Gij hebt mij nieuwsgierig gemaakt. e e r b u r g. Deeze papieren , Heer Overften ! verzekeren mijne verwagting, dat wij als de beste vrienden van elkander zullen fcheiden. de overste. Nu, dat zou buitewoon genoeg zijn! e e r b u r c. Dat is het ook. Naauwelijks waren mijne Troepen weder in het Leger te rug, wanneer ik een Courier ontving , die mij deeze papieren ter hand ftelde. Jammer is het, dat hij niet een paar uuren vroeger is aangekomen! Onze Krijgsraad meld mij, dat in gevolge den voorflag tot vreede, de onderhandelingen daar over een aanvan°aullen neemen. " julia. Ach! dat is een hemelsch bericht! eer-  T ij f d e b e d r ij f. 201 e e r b u r g. Dat 'er van nu af aan een ftilftand van wapenen plaats heeft, en dat de vijandelijkheden aan beide zijden moeten ophouden. julia. Den Hemel zij dank, dat deeze droevige Oorlog eindelijk haast een einde zal neemen. de overste. Mijn Heer! dit bericht zou mij verheugen, maar het is nog wat te vroeg. e e r b u r g. Hier hebt gij de verzekering, dat een Minister van uwe Republiek, reeds bij ons Hof is aangekomen. Begeert gij nog meer bewijs ? de overste. Het kan zijn. Maar ik heb nog geene bevelen , die de voorigen doen ophouden. e e r e u r g. En derhalven zoudt gij wel lust hebben om nog eens met ons te dansfen ? de overste. Een man als gij, behoef ik noch ja, noch neen te zeggen; en evenwel verftaat gij mij;volkomen. Mevrouw borghart {tegen julia.) Ach ! welk eene vreesfelijkc koelheid heerscht 'er bij die Krijgslieden! N 5 eer-  202 DE BELEGERING. e e R B ü R G. Gij zijt een braaf en dapper man! Gij verdiend alle mijne hoogachting, en zijt dit zo wel verdiend genoegen volkomen waardig. (Hij overhandigd hem een gefloten brief.') Zie daar, Mijn Heer! In mijnen brief is ook deezen, door den Minister van uw Gemeenebest aan u gefchreven, ingeflooten. Lees hem, en twijlfel niet langer de overste (Hij opent den Brief en leest dien.) „ Nadien tegenwoordig de beste hoop op een „ nabijzijnden vreede, voor handen is, zo zult „ gij van nu af aan alle vijandelijkheden ftaaken, zo als ons van des vijands zijde ook alle verzc,, kering is gegeeven. Het is op uitdrukkelijk „ bevel van den Souverain, dat ik dit ter uwer ,, kennisfe brengc, en wel door middel van den ,, Courier, die aan den Veldmaarfchalk eerburg „ gezonden wordt. Ik ben, enz." Ik ken hand en zegel al te wel, om ecnigzins te twijffclen. Alles is in orde. straalberg. Nu , dan is de Komedie uit. Ik fteek den Degen even zo gaarne in de fchede, als ik hem 'er uithaale. julia. Nu, waarde Mama, nu kunt gij u toch verheugen. Dat is waarlijk een uitmuntend bericht. Me-  v i] f d e b e d r ij f. 203 Mevrouw borghart. Het is niet onaangenaam , dat moet ik bekennen. Generaal borghart. Ik wensch u geluk, mijn. Zoon, met uwe nabij zijnde, en zo welvendiendc rust. de overste. Ik aanvaarde deezen wensch, doch alleen onder die voorwaarde, dat gij deeze rust met mij gelieft te genieten. Wat dunkt u ? Wanneer gij uw ontflag verzogt, en wanneer wij dan , alle te famen, Ouders en Kinderen, eens in vreede en rust bij elkander gingen woonen. Mevrouw borghart. Zo maar in eens ! — En dan op het midden van den weg tot roem, te blijven ftil ftaan? e e r b u r g. Ziet eens om, Mevrouw! wij zijn reeds aan het einde. Mevrouw borghart. Ik ben raadeloos. LAAT-  2C4 DE BELEGERING. LAATSTE TOONEEL. De voorige, proostdorp, de Luitenant borghart. proostdorp. Hier breng ik u mijn vriend, den Luitenant borghart. de overste. Ach! waarde proostdorp ! ik heb u iets nieuws te melden, dat uw hart met.genoegen zal vervullen. proostdorp. Ik zal ook dat met dankbaarheid verneemen: gij kent mij reeds. de overste. Hoor dan ! De Vreede is zo goed als zeker. Alle vijandelijkheden houden op; 'ik heb een uitdrukkelijk bevel daartoe ontvangen. proostdorp. Hoe! Spot gij 'er mede? straalberg. Neen, neen mijn vriend, het is zo. Bewaar nu uwe Kannonnen maar tot op het feest van den Vreede. proostdorp. Nu dat mag waarlijk wel heeten: onverwachts komt het toch eindelijk. De  v ij f d e b e d r ij f. 2C£ De Generaal (tegen den luitenant.) ■ Welkom, ten derdenmaale, waarde gustaaf! Nooit waart gij mij zo welkom als heeden. Thans zien wij elkander weder! de luitenant. Ach ! mijn Vader! wat komt mij alles hier veranderd voor? —— Ik beef — en worde fchaamrood. Mevrouw borghart. Wees onbevreest, borghart, gij zijt vrij. Ik heb voor u gefproken. Treed vrij nader. Heer Overfle, ontfiaat toch dat goede kind. de overste (Jagchende.) Mevrouw! gij hebt dat reeds gedaan. Mevrouw borghart. Maar, plechtigheden , weet gij, moeten ook plaats hebben. de overste (met emflige tederheid.) Broeder! de luitenant. Doet met mij wat gij wilt; ik onderwerp mij aan alles, en heb alles verdiend. Maar befchaam mij niet meerder, als ik het reeds ben. Ik heb mijn roes uitgeflaapen. Ik koom mij zeiven affchuwelijk voor. Lieve Vader! waarde Broeder • vergeef het mij, zo ik iets deed het geen mijnen naam en karakter onteerde. Ge-  20Ö DE BELEG ERIfJÖ. Generaal borghart. Vergeeft gij het mij zelv' waarde gustavuS! De Vader deedt een misftap, en de Zoon ftruikelde. Buiten de grootmoedigheid van uwen Broeder, waren wij beiden zo ongelukkig, dat men met moeite kan bepaalen wie het ongelukkigfte zoude zijn. de overste. Genoeg , genoeg , daar van. Gustaaf ! gij zijt vrij. (Hij geeft hem zijn Degen weder.) Neem, aan, maar neem hem aan , als van ecu Vriend, die alleen uw welzijn bedoelde. de luitenant (den Overften omhelzende.) Lieve , grootmoedige Broeder ! ik heb misdaan! helaas! ik voel het. Maarden Hemel zij dank, ik voel ook dat ik mij kan verbeteren. — Waarde Vader! thands ben ik weder den uwen. Ach! Heer proostdorp!... Kunt gij, kunt gij het mij ook vergeeven ? proostdorp. Al had gij mij waarlijk beleèdigd, dan moest ik het reeds vergeeten hebben. e e r b u r g. Gij zijt uitmuntende lieden, dat moet ik bekennen. Waarlijk , zo veel genoegen dacht ik in geene vesting te kunnen fmaaken. 'Er ontbreekt mij nu niets meer, dan nog een.... ik weet wel wat. BE  v ij f d e b e d r ij f. 20? de overste. Gij moogt volkomen ftaat maaken, op alles wat in mijn vermogen is. e e r b u r g. Dat verftaat zich van zelfs. Ha! ha ! ha! 't is kluchtig genoeg , waarlijk. Maar gij zijt eerst de derde perfoon in het Spel. Voor eerst voeg ik mij, bij u, Mevrouw ! Ik kan het uit de oogen van den Overften,' en uit die van uwe Dochter julia volkomen leezen , dat zij eindelijk eens uit de ijzeren vuisten van den Krijgsgod, in de flreelende armen van de Godin der liefde, wenfehen over te gaan. Uwe toeftemming alleen ontbreekt 'er aan. Mevrouw borghart. Mijn Heer! .... ik verwonder mij.... welkeen inval ! De wending die gij aan de zaak geeft, is zeker fijn genoeg, maar.... e e r b u r g. ö Om de wendingshalve! Maar ik bid u, welke zwaarigheden zoud gij nu nog verder kunnen maaken ? Mevrouw borghart. De Overfte heeft mijn verzoek toch ook onverhoord gelaaten. de overste. _ Dwang is geen oogmerk. Ik durf het aan uw eigen oordeel zeer wel overlasten, om mijn lot en  208 DE lEEEGERTN*. en mijn' wil, van eikanderen te onderfcheiden. De ongelukkige (en dit was ik toch heeden in allen gevalle,) verdiend medelijden en geen wraak. Mevrouw borghart. Dat is alles ligt gezegd : het klinkt ook zeer fraai; maar, maar, ik ben zeer nabij geweest, om een zwaaren eed te doen, dat julia nimmer de uwe zoude worden. e E R b V r G. 8 Zwceren koomt daar bij in 't geheel niet te pas. Gij hebt zeer wel gedaan , door u voor dien eed te hoeden. Zo als gij ook altijd , als eene braave Vrouw doet, door denzelven, wanneer hij gedaan is, te volgen. Mevrouw borghart. Mijn Heer! wat dat betreft.... E E r b u r g. Ik weet wat ik zeg. Gij zult mij toch niet in de pekel laaten ? Mevrouw borghart. Ja , ja , ik merk het wel. Maar vleijerijen zullen ons vrouwen, nooit beweegen. Generaal borghart. Verzoeken, toch wel? En vooral wanneer dezelve ftrekken om billijk en rechtvaardig te zijn. Mijn waarde! wanneer gij uwe item geeft, dan maakt  v ij f d e e e d 1 ij f. soo maakt gij mij, dan maakt gij onze Kinderen, volkomen gelukkig. Mevrouw borghart. Nu, wel aan dan — het moge dan zwakheid > of goedhartigheid heeten ! Heer Overften , ik zal uw huwelijk met mijne Dochter niet langer tegen ftaan. Maar het is-toch zeer zonderling, en zal opzien baaren. — Alles hangt nu van julia af. dh overstë. Dank zij u gezegd , waarde en lieve Mama. Nu , mijne zo zeer geliefde julia ; de Eer en het Tbekomflige hebben het hunne reeds gedaan: wat zegt nu de Liefde ? (Hij bied haar de hand.~) julia. De Liefde ? ö Die verraderesfe ! (Zij reikt hem de hand.) Zij zegf, dat ik van nu af aan, altijd de uwe zal zijn. e e r b u r g. Bravo ? Bravo ! Geniet wat ik u wenfche, waardig paar! en dan zult gij zeker gelukkig zijn. Heer Overfte , ik vertrek daadelijk naar het Leger : maar dit zegge ik u, dat ik heeden avond bij u koom eeten, en dat gij mij niet vdór middernacht kwijt raakt. VI. deel. STRAAL-  210 de belegering. vijfde bedrijf. straalberg (de hdtld ".77.7 proostdorp rattende.) ó Proostdorp ! welk een genoegen ! Bravo! Bravo! Het Trcurlpcl is in een Blijfpel veranderd! proostdorp. Ja ; en de tijtel daarvan is ; de Eer en ds Liefde. EINDE.  DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER, O F D E SCHIJNDOODE. TOOJVEELSPEL. IN DRIE BEDRIJVEN. Onder de Spreuk Per haec. ad aitiora. O 2  PERSOONEN. De Baron van linden. sophia van linden, zijne Gemalin. fredrik, haar Zoon. henriette een Wees, door sophia opgenomen. julia, Zuster van sophia. edelhart, Dorpspredikant. De Schoolmeester. Een' Doctor. christina, eene jonge Boerin. a l i d a , eene jonge Vrouw. robbert, Bediende van den Baron. frans, Bediende van frederik. christiaan. -j klaas. i Boeren. frans. j cornelia.» boer;nneu, • mi et j e n. > Boeren en Boerinnen. Het Tooneel is op bet Lusthuis van den Baron.  o HemelI wees ons genadig! Het (poofet.liet Jfpookt,   VOORREDE. Dit flukjen heeft in volgend verhaal zijnen oorfprong. ,, Eene Dame in Parijs, welke men voor dood „ hield , werd met een kostbaaren ring aan ,, den vinger begraaven. Een bediende, welke ,, zich denzehen wilde eigen maaken , beflool, s, des nachts , zich in het graf, waarin de 3, kist geplaatst was , te begeeven. Bij de ope3> ning van dezelve vondt hij de hand zoodaanig 3, gezwollen , dat hij den ring 'er niet kon af33 trekken , en was dus in de noodzaakelijk3, heid, wilde hij zijn oogmerk bereiken, dem ,, vinger aftefnijden. Nauwlijks eene infnede 3, gedaan hebbe , geeft de Dame , een ver3, fchrikkelijke gil, waarvan de dief zoodanig „ fchrikte , dat hij levenloos op den grond ne3, der viel. ,, Juist was het vroegmis — de Munniken „ hooren in het grafweenen, — vinden deDa„ me bij zich zelf gekomen , en den knecht zon3, der eenig teken van leven. Men bracht haar ,, naar haare wooning , waar zij welhaast 3, geheel herftelde, daar integendeel de f :hrik f, den dief werkelijk gedood had (*)• Hoe zeker men ook van het beftaan der fchijndooden overtuigd zij, nog nergends in ons Vaderland, voor zoo veel mij bewust is , word 'er, door het oprichten van doodenhuizen , of het in 't werk feilen van andere middelen (t) voor hun (*) Z. der vemunftige dorfpfarrer. Zurich 1791.P. 244. Ct) In het Leipziger Intelligenzblatc von Jahr. 1781. p, 0 3 3 5.  hun behoud gezorgd. Zal dan dit flukjen meer doen , dan de fchriften van beroemde Geleerden? — Neen zeker ; maar vee/en, die van hunne verken verftooken zijn — die , ja weeten: 'er zijn fchijndooden , doch dit ook bij het •weeten enkel laaten berusten : deeze kunnen piisfchien hier door erinnert worden , dat zij toch vooral hunne lijken niet te fpoedig , — niet op de gewoone doodstekenen alleen vertrouwende — doen begraaven. Wat de bewerking van mijn flukjen betreft; ieder zal mij toeflaan dat het onderwerp zeer vioeilijk was — dat ik 'er veele en groote Epifoden bij nodig had, welke echter meest ingericht zijn, om het beminnelijk Characler van sophia te doen uitblinken, en dus den indruk van het onderwerp te vermeerderen. Wanneer de feilen, welke 'er in gevonden zullen worden, mij op eene heufche wijze worden onder't oog gebracht , zal mij zulks niet dan aangenaam zijn, Sophia heeft alles gehoord, wat bij haar vermeend lijk gefprooken werd, zonder eenig teken van leven te kunnen geeven. Dit zal veelen onwaar fchijnlijk voorkomen, echter fleunt het op 4e ondervinding. Men zie het Algemeen Magazijn van Wetenfchap , Kunst en Smaak p. 563. en dervernunftige dorfpfarrer ƒ.245. welke uit de vorleiungen uber gerichtliche Arzenijkunde van den Geheimen Hofraad delius een foortgelijk voorbeeld aanhaald. Eeijden den 30 Mei 1797. DE 3p5. in voornoemde werlc aangehaald, wordt nog een ander behoedmiddel , als het oprichten van doodenhuizen, opgcgecvai, 't welk zeer gemaklijk te gebruiken zijn zou , zo men de dooden op Kerkhoven begroef. Men vindt 'er •en belfchrijving van op p, 249 in de noot, vandcnwAiu\e»..  DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER, O F D E SCHIJNDOODE. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Een Bosch nabij het Landhuis. EERSTE TOÖNËËL. edêlhart, henriette. e d e l h a r t. Uwe traanen zijn tekens van een dankbaar hart; maar henriette ! maatig uwe droefheid — onderwerp u. henriette. Ik mor niet, Eerwaarde Heer! —- maar, kari ik mijne droefheid maatigcn ? Heb ik dan mijne Moeder niet vèrloöfen ? edelhart. Ja, billijk treft u dit verlies, döch öénrïette! O 4 eene  Sl6" de te leurgestelde verleider. eene onmaatige droefheid is, zo niet misdaadig, echter ftecds laakbaar, hier door kunt gij u buiten de mooglijkheid ftellen, uwe pligten te vervullen, en 't was immers om die teleeren kennen om die te leeren betrachten, dat de gpede hemel u zulk een braave voedfter gaf. Elke pligt, welke gij door uwe toomelooze droefheid verzuimt, maakt u ondankbaar jegens die goede Vrouw, wier verlies gij betreurt. he nriette. De Hemel behoede mij, dat ik ooit moedwillig mijne pligten zou verzuimen ; maar kan men dan , naar willekeur , zijne droefheid verminderen ? edelhart. Niet op eens, lief Meisjen! een treffend verlies, een onverwacht geluk, eene onverdiende, bijtende belediging, brengen op eens onze hartstochten in eene hevige werking , waardoor wij niet zelden'in gevaar zijn tot buitenfpoorigheden overtellaan. En waardoor moet men dit gevaar vermijden ? — Door van jongs af te zorgen, dat het verftand boven de hartstocht zij — ten minsten dat het fpoedig den teugel herneeme, wanneer treffende gevallen hem dien fomtijds uit de hand wrong — waarlijk henriette! alleen dan is de ziel kalm , wanneer al haare handelingen door het verftand beftuurd worden. henriette. Ach! wat moet ik doen ? Mijne geheele ziel krimt  eerste bedrijf. 2ÏJ krimt weg van weêdom, mijn verftand wil niet werken. e d e l h a r t. Kan niet werken , dewijl de hartstocht het reeds onderdrukt heeft. Zien wij, of wij het van zijn juk verlosfcn kunnen. 'Er is , lieve henriette ! op deeze wacreld zeer veel goeds te genieten, niet waar? — henriette. Veel, zeer veel ; zo men flegts geleerd hebbe, wat goed zij. Hoe gelukkig was niet de zalige Mevrouw van linden als zij den hongerigen gefpijsd , en den dorftigen gelaafd had — als de verlaatene Weduwe haar zegende, en de Vader- looze zuigeling haar toelagchte. Ja, dit is goed, dit is waar geluk; wel hem, die 't vs eet te fchatten! edelhart. Het is echter met veel onheil — met veel ramp vermengd. —— Een ondankbaaren haat zijnen weldoener , dit fmart den braaven man — 'er zijn veele booze menfchen, die geen waar geluk beminnen, en anderen in deszclfs genot ftooren, dit kost hem traanen — hij poogt hen te verbeteren , maar hij word uitgejouwd en gelasterd; dit grieft hem. Voor hoe veel geluk wij hier ook vatbaar zijn , henriette ! hier word de deugd niet geheel beloond. henriette (JevOldlg!) Doch darfr, waar geene onheilen meer zijn, — O 5 waar  2)8 de te leurgestelde verleider. waar geene misdaadcn ftand grijpen, — waar de tederfle panden niet van elkander gerukt worden , daar zal zij beloond worden — daar zal zij boven de ellende zijn, welke haar hier zoo beknelde. e d e l ii a r t. Maar óök deeze ellende, lief Meisjen! is zegen voor het menschdom. henriette. Zegen voor het menschdom! edelhart. Wat zou geluk voor ons zijn, zo 'er geen ellende was — wat prijs zouden wij 'er op fiellcn , zo wij nooit ongeluk gekend haddeli — en het nimmer kosten leeren kennen? Henriette! ons leven zou een redenloos genot zijn van dingen, • wier waarde wij niet achten zouden. Geloof mij, onheilen , verdrukkingen , misdaaden zelf, hoe vaak zij ook de geesfels des menschdoms genoemd worden , zijn Zegeningen in de wijze hand des Hemels. Zij verlterkeh de deugd des ver- ftandigen — zij zijn de trappen tot zijn geluk, hoewel zij hem dikmaals traanen uitdeoogen persfen; dan henrieiti;! de dag breekt aan, waarop de liefderijke hand des Hemels deeze traanen zal doen opdroogen — waarop al die rampen eindigen — deeze dag verwacht gij nog, voor uwe voedfter fpreidt hij reeds het luisterrijkst licht. Henriette! hier aan twijfelt.gij immers niet? hen-  eerste bedrijf. 210 henriette. Hoe zou ik dit kunnen ? ede l"h ar t. En blijft maateloos bedroefd ? henriette. Maar heb ik haar evenwel niet verlooren ? edelhart. Immers de eigenliefde mag u niet omtrend anderen onrechtvaardig maaken, en gij wilt immers het geluk, het ftooreloos geluk uwer wcldoenftcr niet betreuren? —• 't Is waar, gij hebt veel verlooren , alle onze Dorpelingen hebben veel verlooren , maar die zelfde Hemel, die u en hen een Mevrouw van linden gaf, leeft nog, en zal zijne kinderen niet hulpeloos laaten. henriette. Lieve Domine! gij overtuigt mij. — Ik wil, ik zal mijne droefheid maatigen. edelhart. Goed. ó De mensch kan veel als hij maar wil. Ik moet u nog iets zeggen , 't geen u in uw voorneemen zal fterken. Toen gij een arm vcrlaaten weesjen waart, heeft de zalige sophia van linden u opgenoomen — voor u gezorgd, gelijk eene verftandige moeder zorgt voor haar eigen kind. henriette. Ja, ja, dat heeft zij. edel-  220 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. EDELHART. Hier voor zijt gij dankbaarheid fchuldig , en zult die gaarne betoonen. HENRIETTE. ó! Eeuwig zal ik haar zegenen. EDELHART. Maar dit is niet genoeg. Uwe voedfter zelve kunt gij thands geene dienstbcwijzingen meer betoonen; doch, zo gij, naar uw vermogen, haar in menfchenliefdc naftrceft, zooveel gij kunt ongclukkigen helpt, en bedroefden vertroost , dan zullen vcelen haare nagedachtenis zegenen, om dat zij u tot zulk een edel mensch gevormd heeft; en, henriette! zo zij dan uit de plaats der gezaligden op u kan nederzien, zal zij den Hemel den vuuriglten dank toezwaaijen, om dat Hij u tot haar voerde, toen gij van elk verhaten waart. HENRIETTE. Welk een zucht tot weldoen doet gij in mij ontüaan; doch wat? waar kan ik helpen? ik — een arm Meisjen? — EDELHART. Met geld kan men veel doen , maar zonder ook veel. Wat baatten u rijkdommen als eene Weduwe over 't verlies van haaren Echtgenoot treurt ? — Wanneer eene Moeder haaren gedolven zuigeling met traanen befproeidt ? — Gij kunt vertroosten , raadgeeven , helpen , en — mis-  eerste b e d r i] f. 221 misfchien eenmaal een braaf man gelukkig maaken. henriette. ó ! Konde ik flegts veelen menfehen nuttig zijn! edelhart. Zoek naar die gelegenheden en neem de gevondene waar. ó Gij weet niet hoe veel nut gij op een dag ftichten kunt. — Nu, lieve jetjen ! ik kan u thands niet langer onderhouden; verfcheiden bezigheden roepen mij, vaarwel! — Tot na den middag. .henriette. Vaarwel , Eerwaarde Heer ! Ik dank u voor uwe lesfen. (Zij kust zijne hand en ziet hem een wijl na!) TWEEDE TOONEEL. henriette alleen. (In traanen ttitbarjlende!) Kon ik dezelve flegts betrachten! o Moeder! Weldaadige Voedfter. Ik wil uwe zaligheid niet ftooren. — Ongelukkige henriette (zij Saat zeer treurig heen!) DER-  223 de te leurgestelde verleider. DERDE TOONEEL. frans, robbert, (vo?i een andere zijdeuitkomende.) robbert. Nu, nu zijn wij hier; wat hebt gij nu voor te flaan. frans. Ik kan goud maaken. robbert. Gij hebt mij toch wel niet meêgetroond hoop ik, om uwe zotternijen aantehooren. frans. Neen, maar luister. Wij zijn altijd goede Camcraads geweest, zuur en zoet hebben wij altijd trouw gedeeld. — Thands heb ik iets op 't oog, dat ons een paar handen vol goud zal bezorgen. robbert. En op eene eerlijke wijze? frans. Op eene eerlijke wijze ?.... Ja, zoo taamelijk. Luister: Hebt gij Mevrouw al gezien., na dat zij gekist is. robbert. Ja, nu? frans. En haar rechtehand ook? rob.  eerste e e d r ij- f. S-aj robbert. Ja, wat wilt gij au reet die reehtehand? frans. Die bevat al ons heil; zij heeft dieu kostelijken ju weel en ring nog aan den vinger, en de genadige Heer wil dat zij 'er mede begraavea worde. robbert. Nu, daar zullen de wormen veel aan hebben. frans. Juist om dat ik begreep, dat dccze geen liefhebberij in ringen hebben, wil ik dit verhoeden — 'er hem afneemen, en bij den Juwelier'er handen vol geld voor haaien. — He! robbert. Van mijnent wegen, maar ik wij niet dcelcn. f r a. n. s. Waarom niet? robbert. Waarom niet ? — Wijl ik geen gelegenheid heb om gehangen te- wonden. frans. Daar hebt gij ook in 't minst geen nood van, wij neemen hem niet eer voor dat de ontdekking is óumoogelijk geworden. robbert. En wanneer dan ? tranS  J24 de te leurgestelde verleider. frans. Als de kist toegemaakt is, ontfchroevcn wij hem w eder, neemen den ring en doen een godsdienftig werk, want de fchrift zegt: naakt zijt gij de waercld ingekomen , naakt moet gij 'er ook weder uit. robbert. Een godsdienltig werk, bij mijne arme ziel. frans. Nu, ten minlten een profijtelijk werk. Het is een ring — een ring, die den grootften fijnbaard in verzoeking zou brengen. robbert. Ja maar 'er is te veel gevaar mede gepaard, gij weet hoe veil de Baron is met het lijk van Mevrouw te laaten zien. Als de minfte van 't Dorp kwam, zou hij, op zijn begeeren, de kist weêr doen openen. frans. Wel nu, men zal haar toch niet betasten. b o b b e r t. Neen, maar zoud gij denken, dat het niet in 't oog, zou loopen of 'er de ring was of niet: te meer, daar het haare trouwring is, gelijk Jufvrouw henriette mij verteld heeft? Was het een gemeen hoepringetjen.... frans. o Gij ijzeren kop! Als de kist eens geflooten is,  eerste e e d r ij f. 225 ïs , zal hij wel tot den jongflen dag geflootert blijven. En, al werd het ontdekt, dan was toch de man op 't kerkhof. robbert. Een naauwkeurig onderzoek zou 'er hem wel ras afjaagen. Neen, frans , ik deel niet met u ,^ en, onder verbetering, zou ik u raaden, dat gij" van uw plan afzaagt. frans. Afzien? — van zulk een kostbaar juweel, dat mij een geheel jaar in mijn eer kan zetten ? En waarom toch ? robbert. Waarom? — omdat zij zulk een goede Vrouw was Neen , foeij! 't zou onverand woordelijk wezen, zulk eene braave Vrouw, nog na haar dood te befteelen. frans. Gij groote gekskap! voor haar is het juweel 't zelfde, dat de paerel voor den Haan, ra de Fabel was. Ik wed, kon zij 'er iets aan doen, zij gaf den ring liever aan een arm man , dan 'er meê begraaven te willen worden. robbert. Ik weet van Haan noch fabel , maar dit weet ik, dat het een diefftal is, en de meester heeft mij geleerd : „ Gij zult niet fteelen." frans. Hou wat, onnozele bloed ! wat is fteelen ? VI. deel. P Dat  22ö de te leurgestelde verleider. Dat is iemand benadeelen. Maar Mevrouw wordt niet benadeeld, al werd 'er van elk haarer vingers een ring gcnoomen. Wat nut heeft zij 'cr van ? robbert. Dat weet ik niet, eii het raakt mij ook niet. De ring is niet van ons, en dus mogen wij hem niet wegneemen. frans. o! Zaagt gij hem maar eens ; robbert ! het zou u aan de ziel gaan, zo hij begraaven wicrd. robbert. Dan begeer ik hem niet te zien. Kort en goed, frans ! ik ftccl niet. frans. Nu, gij trapt uw fortuin met voeten, dat zeg ik u. Maar, gij zult mij toch niet verraaden. robbert. Dat beloof ik u niet. frans. Niet? — Wel dat zou recht fraaij zijn. Wij zijn altijd goede Kameraads geweest, en nu zoudt gij mij ongelukkig maaken. r o b e e r t. Als gij den ring laat blijven, waar de Baron wil dat hij zijn zal, dan zal ik niets zeggen, maar buiten dat beloof ik u niets. Ik dank u onder- tus-  ê e r s t e bedrijf. 22f tusfehen voor uw aandenken, en gij zult mij naderhand danken, als gij mijn raad opvolgt. Adieu! VIERDE TOONEEL. frans. Een rechte druiloor ! — welke duivel heeft het mij ook ingeblaazen om het hem aan den neus te gaan hangen. Nu fta ik 'er fraaij bij. Weg is al de vreugd, die ik mij zou gemaakt hebben, weg al de mooije kleederen, weg de zoete Meisjens. Ik ben en blijf frans. — Kon ik nu nog maar iets verzinnen! De kweezei ontdekt zeker alles, wanneer hij maar iets vermoed. Ik zou mij zeiven waarachtig voor den kop kunnen Haan. (Hij wil vertrek/een.') VIJFDE TOONEEL.' fredrik , frans. f r e d r i k. Waar heen ? frans ! frans. Uw Gehoorzaame Dienaar, mijn Heer! Ik heb u niet gezien. fredrik. Ik heb u in huis gezocht. Waar zijt gij dan geweest ? P % TRANS.  228 de te leurgestelde verleider. frans. Ik? — Ik wilde de natuur gaan befchouwen. fredrik. He! de natuur gaan befchouwen ? Kinkel! weet gij wel wat een boom van een fteen onderfcheidt ? frans. Nu waarachtig! als ik dit niet wist, verdiende ik de eer niet uw liefdebode te zijn. fredrik. Nu , laat eens hooren wat voor goeds gij in dit vak hebt uitgericht. frans. Ja, niet zeer veel; ik krijg haar niet in 't vificr. Begrijp, zints den dood van uwe Moeder, en dat is nu al vijf dagen, ben ik flegts eens in 't Dorp geweest, en toen nog maar bij den Predikant. fredrik. Ja , dat derven juist nu , is lastig genoeg. Men kan nergens heen. Geen jacht, geen visfcherij, geen rijden, geen bezoek, ik wenschte hier tien mijlen van daan te zijn. frans. Nu, daarna zult gij't niet erger hebben, (jglimlagchende) als de eerite vlaagen van uwe droefheid overgedreven zijn.... fredrik Qglimlagchende.~) Ja, dat is waar. 't Was ook een wonderlijk mensch,  eerste bedrijf. 229 mensch, elk kon van haar iets krijgen, behalven ik. Tegen mij was 't altijd : „ fredrik ! gij „ krijgt op uwen tijd immers genoeg geld, om „ als een Edelman te kunnen leeven? Ga, leer „ zuinig worden, en gij zult nooit gebrek heb„ ben." frans. Onder ons, mijn Heer! die moraal is zoo kwaad niet. Als zij u, op elk verzoek , opgeichooten had, zou zij op 't laatst, om anderen te geeven, niet veel overgehouden hebben. fredrik. Blijf 't huis met uwe aanmerkingen. Wien beledigt gij? frans. Vergeef het mij, mijn Heer! het viel mij daar zoo los uit den mond. Maar, gij hebt gevraagd, of ik nog niets van christina vernoomen heb. Gij begrijpt wel, dat men zoo hier en daar eens moet kunnen gaan, om ontdekkingen te doen. Bij voorbeeld , haar Broeder komt dikwijls bij dikken Piet, in de Kaatsbaan, en van hem.... fredrik (hem geld geevende.) Zie daar. Maar zo gij niets uitwerkt, zal ik Capitaal en Intresfen, met Hokken u uit den huid liaan. frans. Wees niet bekommerd, mijn Heer! frans weet wel hoe hij de zaaken moet aanleggen. 'Laatst P 3 was  230 be te leurgestelde verleider. was ik bij chrisjens Broeder — ik begon al zoo, „ Uwe Zuster is 'er gelukkig afgekomen, —• s, was mijn Heer niet op flag gekomen , zij zou y, 'er om koud ge;\ eest zijn." — „ 'Ja, zeide „ hij, uw Heer is recht goed, maar los." — ,, De Hemel bewaare ons, hernam ik, dat is }, niet dan achterklap; geloof mij mijn vriend! 3, geen twintig uuren in 't rond, zult gij zulk „ een braaf en zulk een gezet Edelman vinden.", fredrik. Nu , al wel van dit gefprek. Liet hij niet merken of christina onverfchillig over mij was ? frans. Zij fprak veel van u, zeide hij, en noemde u een zeer goed, fraai Heer. fredrik. Ha, ha. frans. Ea nederig, omdat gij een Boeren Meisjen uit het water getoogen hebt. f r e d r ik. o Ho! ik merk het. Ik zal haar nog nederiger fchijnen, als zij hoort dat ik een Boeren Meisjen bemin , — mijne nederigheid zal haar trotsch maaken, en dan — nu, men behoeft maar wat vrouwen kennis te hebben, frans. Ja, ik verft» mij juist op het fijne van de kunst niet,  EERSTE B E D R IJ F. 23I niet. — Maar, mijn Heer! mag ik wel iets vraagen. Was het toch puure menschlievcndheid, dat gij haar uit het water haaldet ? FREDRIK. Zij is zeer fchoon, en de floot was niet diep; ik kon zonder gevaar haar een dienst doen, en die werkt wacht loon. FRANS. Ik zou, dunkt mij, wel een Propheet kunnen worden. FREDRIK. Hoe zoo? FRANS. Omdat ik juist zoo dacht, als het met de zaak gelegen is. Maar, mijn Heer! hoe gij het aanleggen zult , met dat loon van haar te verkrijgen , dat begrijp ik niet. FREDRIK. Laat mij daar voor zorgen. Zwets gij maar braaf van mijne goedheid , en nederigheid ; en breng mij trouw bericht, hoe zij over mij denkt. Ik wenschte haar al in mijne armen te hebben. FRANS. Ja, ik ook, want ik bedien een lastige post. Evenwel raade ik u de voorzichtigheid aan, zoo .lang ten minften tot uwe Moeder begraaven is; 'al zijt gij juist niet tot krankwordens toe bedroefd, de waercld ziet toch graag zoo een beetP 4 jen  232 de te leurgestelde verleider. jen treurigheid. Henriette vooral zou geen gunftig denkbeeld van u krijgen , wanneer zij zag, dat gij niet gevoelig waart, over den dood van uwe Moeder. Gij weet zij hieldt aeer veel van haar. fredrik. 0! Niets is gemakkelijker dan haar te beguichelen. Als de Meisjens beminnen, vermoeden zij niets dan goed van ons. frans. Evenwel, mijn Heer! de voorzichtigheid is de moeder van de wijsheid. Blinden menfehen zijn wel ziende geworden, en merkt zij in het een dat gij niet zijt, 't geen gij fchijnt, mogtzijhet in 't andere ook ligt merken. fredrik. Nu al wel; hier is geen zwaarigheid. — Maar wie komt gindsch ? — Waarachtig christina — pak u weg, frans ! voord! — frans. Nu mijn Heer! niet driftig, maar voorzichtig. .Eéne domme ftreek, en alles is verlooreu. fredrik. Pak u weg, zeg ik u. ZES-  eerste bedrijf. 233 ZESDE TOONEEL. christina, fredrik. christin a. Goeden morgen, mijn genadige Heer! (zij wil voordgaan.) fredrik. Goeden morgen , christjen ! waarheen zoo geheel eenzaam ? christina. Ik wilde eenigen van mijne goede vriendinnen gaan bezoeken. fredrik. En ontmoet toevallig een vriend. christina. 0 Mijn Heer! gij zijt al te goed. Ik ben uw dienaares. fredrik. En waarom wilt gij mijn vriendin niet zijn? christina. Ik wil voor u bidden — in uw geluk mij verheugen, en om uw leed fchreijen; maar het zou mij niet pasfen, mij zelve de Vriendin van zulk een Heer te noemen. fredrik. Zoo wilt gij toch mijn Vriendin zijn, offchoon £ij u dus niet wilt laaten noemen. P 5 chris-  "•34 de te leurgestelde verleider. christina. Mijn Heer! de vriendfchap van een eenvoudige Boeren Dochter is voor u van tc weinig betekenis. fredrik. En waarom zou de vriendfchap van een Boeren Dochter weinig betekenend zijn voor den Zoon eens Edelmans? Wij zijn toch beide menfehen. christina. Ta, maar in rang te verfchillcnd. — Ik houde veel 'van u ; gij hebt mij immers het leven gercc[ p Doch ik houde ook den afïïand tusfehen u en mij onder 't oog. fredrik. Van waar hebt gij toch dit beminnelijk verftand , lieve crisjen ? christina. Het geen ik weet, ben ik aan onzen braavcn Domine, en aan den Schoolmeester verfchuldigd; maar zo gij mij een beminnelijk verftand toefchrijft, mijn Heer! dan vleit gij mij. fredrik. Ik vlei niet — geheel niet, lief Meisjen! uw verftand en uwe opvoeding verheffen u boven uwen ftand. Een onbevooroordeeld Edelman zoudt gij gelukkig maaken , en uwe hoedanigheden zijnen ftand eer aandoen. chris»  EERSTE BEDRIJF. 235 CHRISTINA. Ik weet waarlijk niet hoe ik uwe taal verftaan moet. FREDRIK. Letterlijk, lief Meisjen! — in de daad gij zijt zeer beminnelijk. CHRISTINA. Vergeef het mij , mijn Heer ! ik fprak reeds te lang met u. FREDRIK. Waarom wilt gij mij reeds zoo fpoedig verlaaten. Heb ik uwe kieschheid beledigd? CHRISTINA. ó In 't geheel niet; doch 't voegt mij niet zulk een gemeenzaam gefprek met u te houden. FREDRIK. Waarom toch niet, al te fchroomachtig Meisjen ? CHRISTINA. Om veele redenen, mijn Heer! — al ware het flegts alleen de aanmerkingen der mcnfchen. FREDRIK. Wat behoeven wij de menfchen te vreezen, zo wij geen kwaad doen ? CHRISTINA. Ik wil den fchijn van 't kwaad, zoo wel als h kwaad  236 de te leurgestelde verleider. kwaad zelf mijden, mijn Heer. Vergun mij dus dat ik ga. fredrik haare hand vattende. Lieve christina ! waarom wilt gij mij verlaaten ? — Ik acht u zoo hoog. christina. Ik fmeek u mijn Heer! dat gij mij loslaat. fredrik. Gij wilt mij dan niet verdaan ? christina. Ik vrees dat ik u reeds te veel verdaan heb. — Ik verzoek u erndig mijn Heer! dat gij mij laat gaan. fredrik. Gij veracht nrij dus? christina. Ik veracht niets dan de misdaad. fredrik. Lief Meisjen! christina. Laat mij los, mijn Fleer! zo gij niet wilt dat ik den eerbied vergeete , welken ik u, als den Zoon des Landheers fchuldig ben. fredrik. Christina! Ik redde u eens het leven — mijn eigen leven heb ik voor u over. ciiris-  eerste bedrijf, 237 christina. Mijne deugd is mij dierbaar, boven 't leven. — Laat mij los. — Foei! dat gij u niet fchaamt, u dus te gedraageu. fredrik. Zo ik mij dan fchaamen moet, wil ik 'er meer reden toe hebben. (Hij wil haar omhelzen.') christina (worflelend.) Godloos mensch! ZEVENDE TOONEEL. frans, de voorigen. frans. Pit! Pit! — fredrik omziende, laat christina los. Frans wijst dat iemand komt. christina. Ik had zulk eene vernederende gemeenzaamheid van u niet verwacht. Doch ik zal mijne vriendinnen tegen uwe vriendelijkheden waarfchuuwen. fredrik. Vergeef het mij, zo ik u beledigde. christina. _ 'Er zijn daaden, mijn Heer! die ook een Boerui geen Edelman vergeeven kan. f re,-.  2^3 de te leurgestelde verleider, fredrik. 'Er zijn Edellieden, die de Boerin, zoowel als haare vergiffenis, verachten kunnen. (Hij vertrekt met frans.) AGTSTE TOONEEL. christina, edelhart, (van een andere zijde uitkomende.) christina. Goeden dag, Eerwaarde! edelhart. Goeden dag, lieve christina ! waarheen reeds zoo vroeg? christina. Ik wilde Jufvrouw henriette een .bezoek geeven , dat ongelukkig Meisjen zal wel zeer bedroefd zijn. edelhart. Zij heeft haare weldoenfter, haare beste vriendin, haare oprechtfte raadgeeffter verlooren. christina. Ik zou gaarne reeds eerder bij haar geweest zijn, om haar optebeuren, maar ik had hiertoe den tijd niet. Moeder is een weinig onpas- fclijk, en dan kan ik niet van huis. edelhart. Uwe Ouders hebben in u ceue braave Dochter* ... . Ik  eerste b e d r ij f. 2JfJ Tic hoop dat zij zich in u altijd verheugen zullen. Eu hier aan twijfel ik niet, zo gij altijd, zoo als nu, de voorzichtigheid onder 't oog houd. Zag ik zoo even niet iemand bij u ? Waarom bloost gij ? Werd 'er dan een gefprek gevoerd waarover gij u fchaamen moet? christina. Indedaad , de jonge Heer van linden fprak met mij op een zeer zeldzaamen toon. edelhart. . En matigde zich ook eenige vrijheden é*B. Wees niet bekommerd, Meisjen ! ik zag hce gij u verweerdet, en uw gedrag draagt mijne goedkeuring weg. Alleen, houdt mijn rand, als de raad van een Vriend en Vader , onder 't ocg, wees altijd voorzichtig: vermijd zoo veel de v,elvoegelijkheid dit gedoogt, alle gefprekken met jongelingen, als gij bij hen alleen zijt; de braafHe heeft zwakke .oogenblikken, waarin de driften boven het verftand gaan; en hoe braaf gij ook zijt, christjen ! gij zijt ook een mensch — een zwak mensch. — Denk niet, dat ik uwe deugd en eerlijkheid verdacht houde — hiertoe ken "ik u te wel; maar mijn ambt, de zuivere vriendfchap die ik u toedraage, en de achting, welke ik voor uwe braafheid voedde, verpligten mij u raad te geeven. Gij verdenkt immers de rechtfehapenheid mijner bedoelingen niet ? christina. Integendeel, Eerwaarde Heer! — ik dank u voor  240 de te leurgestelde verleider*. voor uwe vriendelijke waarfchuuwing — en ik fmcck u om de vcordduuring'van uwe vaderlijke liefde en zorg. edelhart. Het zou mij grieven, zo zulk een braaf Meisjen , op de eene of andere wijze ongelukkig gemaakt wierd. Geene omzichtigheid kan groot genoeg zijn , welke Meisjens van uwe jaaren niet van nooden hebben. Men behoeft niet eens zoo laag te vallen, dat men misdaadig wordt, om echter zich zelf ongelukkig te maaken , en hen, die in ons welzijn belang ftellen, te bedroeven. — Uiterlijke fchoonheid, voorgewende edele gevoelens, kunnen een niets kwaad vermoedend Meisjeii ligt verblinden , en ongemerkt in haar eene zucht doen ontflaan, w elke, in plaats van haar geluk te bevorderen , haar rampzalig maakt. — Hoe dikwerf koesterde niet een Meisjen liefde voor hem, welke haar nimmer te beurt kon vallen, en kwijnde, te laat geleerd , tot in het graf toe ? — Hoe veclen, door uitwendigheden aangedaan, zuchtten om het genot van 't bemind voorwerp, en weenden jaaren achtereen, om dat haare zuchten verhoord waren. Bemint gij dus uzelve, en hen allen, welke belang in uw geluk ftellen , draag u dan, omtrend elk jongling, hij zij dan wie hij zij, omzichtig; en, komt 'er fomtijds iemand , die betuigt u lief te hebben , die u tot zijn levensgezellin maaken wil. Christina ! gij hebt nog Ouders cn Vrienden, hun raad gevraagd te hebben, zal u zeker niet berouwen. CHRIS-  .eerste bedrijf. 2dl christina. Ik dank u voor uwe getrouwe lesfen , Eerwaarde Heer! Gij zult zien dat ik 'er gebruik van weet te maaken. edelhart. Dit zal de grootfte belooniiig zijn voor de moeite, die ook ik, lief Meisjen, aan uwe opvoeding beneed heb. christina. Hebt gij ook iets aan Jufvrouw henriette te 2tëggen ? Eerwaarde Heer! edelhart. Ik heb haar reeds gcfprooken. christina. Vaarwel, lieve Domine! edelhart. Goeden dag, christjen ! NEGENDE TOONEEL. edelhart. De jonge van linden is op lang na zoo braaf niet, als hij zijn moest. Ik vrees voor henriette: — Zij is teergevoelig. — Hij bezit alles wat ter verleiding nodig is. Ik moet haar waarfchuuwen, op dat hij niet eenmaal zich in zijne overwinning verheuge , en zij in haaren val traanen van berouw of wanhoop ftorte! — VL deel. Q TIEN-  242 de te leurgestelde verleider. TIENDE TOONEEL. de schoolmeester, edelhart. de schoolmeester. Goeden morgen Domme! edelhart. Ha! wel nu, Meester! gij past op uw tijd. de schoolmeester. Dat hoort zoo , dat hoort zoo, Domine! wij Meesters zijn recht mannen naar de klok. edelhart. Wel nu, hebt gij aan mijn verzoek voldaan ? de schoolmeester. Ja, maar zie, Domine ! ik begrijp niets van uw plan. Is het om de lijkpreek mooi te maaken , wat hamer! dan hebt gij zelfs maar_ huis aan huis te gaan , en binnen kort zult gij een dikke foliant kunnen vol fchrijven over de deugden van Mevrouw van linden. edelhart. Meester! Meester! gij zijt reeds zoo oud, en nog zoo nieuwsgierig. de schoolmeester. Zie eens , Domine ! in alle zaaken kan ik wachten tot het mijn beurt is, om het fijne van de mis te weeten, maar nu, zie ik kan het niet loogchencn, dat ik brand van nieuwsgierigheid. edel-  eerste BEDRijp. 243 edelhart. Nu, ik zal u alles verklaaren. Zeg mij eerst welke lieden gij befprookcn hebt. de schoolmeester. Gij hebt mij bevoolcn naauwkcurig onderzoek te doen , wien van onze Dorpelingen , eenige reden had om over de gcltorven Mevrouw van linden te klaagea , — wie ooit door haar op de eene of andere wijze verongelijkt was. Nu, ik wist vooraf wel , dat de zulkèu te zoeken, vergeeffche arbeid was; 'er is niemand op de geheele plaats, die haar niet zegent. edelhart. Ik zelf verwachtte ook niets anders. Maar nu verder. de schoolmeester. Voorts hebt gij mij gelast die geen op te zoeken, die de grootfte blijken van weldadigheid en menfchenliefde van Mevrouw van linden genooten hebben. Nu , ik verzeker u, Domine! dit was een kwade post. Elk een wil de groot¬ fte blijken gehad hebben , - • en zij weeten de omftandigheden zoo bij te brengen, dat men onzeker is of men een kleine weldaad niet dikwijls voor een grooter blijk van edelmoedigheid moet houden, dan een aanzicnclijk gefchenk. Inéén woord wilt gij al de beweldadigden van die goede Vrouw hier hebben, Domine! dan laat ik het heele Dorp, Mannen, Vrouwen en KindeQ 2 reu  244 de të ie\3jlgestelde verleider. ren hier komen — en misfchien vonden de huisdieren dan ook hier haare plaatfe. edelhart. Meester ! weinige redenaars die den lof van Vorften , Princen en Landheeren na hun dood uitbazuinden, konden met zoo veel hartelijkheid zoo veel waarheid fpreeken, als gij van onze geftorven Landvrouw. Maar ik wil flegts eenige lieden hebben, — die bij uitneemenheid, gelijk men zegt, proeven van Mevrouws goedheid genooten hebben. de schoolmeester. Nu dan , hier is een lijstjen , daar is christiaan, van de Moolen. Hier is klaas , bij 't verlaat, en , hier de oude braave pieter. —— Zie, daar hebt gij een geheele lijst, zestien ftaan 'er op , en ik heb hen gelast dat zij over een klein half uur alle hier moeten zijn. edelhart. Best, ik dank u, Meester! de schoolmeester. Maar zeg mij nu toch, wat uw oogmerk is. edelhart. Gij weet dat het overal de gewoonte is , als lieden van rang fterven , dat 'er eene Lijkrede op hen gehouden wordt , waarin de redenaar alle krachten infpant, om zijne toehoorderen van iets te overtuigen , waarvan hij zelf in 't geheel niet overtuigd is : en 't welk ziju hoorders , van gant-  ÉÉRSTE BEDRIJF. 245 gantfcher harte ontkennen. Dus ftaat de braave man, die alom zegen om zich heen fpreidde, gelijk met den booswicht , die zijne onderdaanen ten geesfel was. Men had in Egijpten eene andere en betere gewoonte , men pleegde recht over de dooden. Zo iemand tegen een geflorven bij de veertig rechters, daartoe gefield, billijke klagten inleverde, werdt de eer der begraavenis hem ontzegd, en de bloedverwanten moesten het lijk zoo lang in hunne huizen bewaaren, tot zij eenige verontfchuldiging konden bijbrengen. Van deeze rechtspleging was de Vorst even min vrij als de geringde Egijptenaar. Gij kunt denken , Meester! welk een invloed deeze gewoonte op de harten der overblijvende maakten, en welk een gezegend gevolg dezelve ook in onze tijden 1 hebben zou. DE SCHOOLMEESTER. Eene wonderlijke gewoonte waarlijk ; zo die nog plaats had, was het te vreczen dat 'er niet veel lijken zouden begraaven worden. EDELHART. Misfchien, Meester! misfchien. De mensch, die eenig gevoel van eer heeft, vreest, ook na zijn dood ten toon gedeld te worden, en dit kan hem terug houden van het begaan dier feilen,, welke te draffcn niet in het vermogen der Rechters is, en welke echter vcele fchaadelijke gevolgen hebben. Q 3 cs  240. de te leurgestelde verleider. de schoolmeester. En wilt gij dan nu rechtspleging over de overleden Landsvrouw houden? edelhart. Zoo iets dergelijks. De Baron beminde haar onbe.'chrijfclijk veel, en is over haar verlies zeer bedroefd. Hoe meer, hoe treffender hij van haar uitnemend karakter en ongeveinsde deugd overtuigd wordt, des te geruster zal hij over haar tegenwoordig lot zijn, en zijne droefheid paal en perk Hellen ; daarenboven zullen hier door onze Dorpelingen zijn hart te meer winnen , en het verlies , in Mevrouw geleden, herfteld zien. Henriitte, door zulk eene nieuwe vertooning getroffen, zal niet ligt den indruk vergeeten , welke zij 'er van ontvangen zal, en dit moet haar, en haare medemenfehen in het toekomende van een onberekenbaar nut worden. de schoolmeester. Ik moet zeggen, Domine ! dat dit een wonderlijke inval van u is, en evenwel, voorfpel ik 'er mij veel goeds van. edelhart. Sophia van linden was te groot, om haar, door het enkel houden ccner Lijkreden, gelijk te ftellen, met zooveel allcdaagfche wezens, doch die door de geboorte in een hoogen ftaat gefteld waren. Haare deugd is te buitengewoon , dan dat wij haare nagedachtenis ook niet buitengewoon  eerste bedrijf. 247 woon vieren zouden. —— Maar laat ons zien, hoe laat het is. Het wordt tijd dat ik mij naar het Lusthuis begeef. — Laat de lieden hier komen, Meester ! Ik wil hen eeuigzins van mijn oogmerk verwittigen. de schoolmeester, (aan het achtereind des tooneels gewenkt hebbende.) Daar komen zij reeds allen, Domine! — ELFDE TOONEEL. De voorigen, christiaan, klaas, pie- ter, cornelia, mietjen, boeren dl boerinnen. allen. Goeden morgen, Domine! edelhart. Goeden morgen , mijne Vrienden ! Hoe gaat het u. christiaan. Wel, Domine! p i e t e r. Ja, wel naar het ligchaam, Domine! was het hier maar wat geruster. edelhart. Wat deert u daar dan, goede oude man ? Q 4 PU>  248 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. P I E T E R. Lieve Hemel! hebben wij dan nu onze algemeene Moeder niet verlooren. EDELHART. Ja, Kinderen ! gij hebt veel verlooren, maar dit is 's Hemels wil; gij lieden moet hier niet om morren. Zij kon toch niet eeuwig op deeze wae- reld blijven. Gij lieden hebt veel goed van haar genooten. ALLEN. Ja, zeer veel. EDELHART. Wel nu dan, wees hier mede te vreden , en misgun haar de zoo lang gewenschte rust niet. p 1 E T E R. Neen , Domine ! zoo moet gij ons niet verftaan, zij ruste in vrede, dat is de zegen der ou.gelukkigen. EDELHART. Ik heb u hier doen verzoeken , mijne lieve vrienden! om eene zonderlinge reden. Gij lieden allen zijt beweldaadigden van onze overledene Landsvrouw. Gij fchaamt u immers deezer wel-daaden niet ? CHRISTIAAN. 6 Foeij! zouden wij ons fchaamen openlijk te erkennen, dat ons aller geluk het werk van de Landvrouw is. EDEL-  eerste bedrijf. 249 edelhart. Bij haar leven begeerde zij geene openlijke dankbetuigingen. Zij heeft aan u haare weldaaden in het geheim befteed. — Thands vordert uwe dankbaarheid eene openlijke erkentenis, van de verpligting welke gij aan haare asfche hebt. c h r i s t i a a n. Zonder haar, zoude ik met mijne goede Vrouw reeds voor twee jaaren van gebrek zijn omgekomen. • p i e t e r. Had zij mij niet gered, zou ik door een onmedoogenden fchuldeifcher reeds voor lang tot den bcdelftaf gebracht zijn. klaas. Zonder haare hulp , zou ik met mijn lieve mietjen tot wanhoop vervallen zijn. m i e t j e n. Aan haar ben ik meer dan mijn leven, de rust van mijn hart verfchuldigd. edelhart. Mijn lieve Vrienden ! Ik prijs uwe dankbaarheid. — Ik wil u nog heden bij den Landheer voeren; vertel hem , bij het lijk van zijne Gcmaalin , de weldaaden die sophia van linden u beweezen heeft. - Hier door zult gij baliem in de wonden van den troostcioozen man gieten, en hij zal uw Vader blijven, daar gij uwe Moeder verlooren hebt. Q 5 klaas,  250 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. KLAAS. Ja, de Landheer kan ook veel voor ons doen , maar nooit krijgen wij Mevrouw weêrom. Toen voorleden zomer alle drie mijne Kinderen aan de pokken lagen, en mijn Vrouw met de koorts op 't lijf te bed lag, heeft zij immers de Kinders geholpen, als of't haar eigen ware, daar onze buuren, uit vrees van befmetting ons huis mijdden. Hoe zou ik mij in dit huis vol ellende geredderd hebben, zo zij mij niet een van haare Meiden gezonden had, om de zieken te helpen. P I E T E R. Ik zie haar nog, dunkt mij, Eerwaarde Heer! hoe vol zorg zij het bed der kranken bezocht, — zelf den lijder de geneesmiddelen toereikte , en verkwikking aanbood. Ik hoor haar nog, hoe zij den ongeduldigen hoop inboezemde, en den bedroefden vertroostte. Ach! nooit krijgt ons Dorp zulk een befchermengel weder. CORNELIA. Neen toch niet, Vader! haar weergaê is in het Land niet. Weet gij nog wel , hoe gaauw zij voor drie jaaren naar den Sergeant liep om mij mijn' Man wedertcgeevcn. EDELHART. U, uw Man wedertegeeven ? CORNELIA. Ja , Domine! wij waren negen maanden getrouwd geweest. Mijn Man, 't geen hij voor of na  eerste b e D r ij f. 25i na dien tijd nooit gedaan heeft, ging naar de Herberg, en dronk meer dan recht toe. 'Er waren Soldaatcn, die hem nog meer toefchonken, en hem , toen hij reeds niet meer wist wat hij deedt, als Soldaat aannamen. Jaap krelisz. kwam mij dit zeggen, ik vloog naar de Herberg, ik bad de Soldaaten dat zij toch mijn' Man zouden loslaaten , maar ik wierd uitgelagchen. — Ik liep naar den Schout, en deeze kon 'er niets aan doen. Daar zat ik toen, agt maanden zwaar zonder Man, toen Mevrouw bij mij kwam, en, pas had zij de oorzaak van mijne droefheid vcrnoomen, of zij ging naar den Officier en kocht mijn Man vrij. edelhart. Nu lieve Vrienden ! mijn tijd is verltreeken, vertoef een uurtjen achter de Diergaarde van het Lusthuis ; ik zal u dan laaten waarfchouwcn. — Gij wilt dit immers, mij ten gevalle, wel doen? christiaan. Waarom niet, Domine ! wij gaan en zullen met geduld wachten. edelhart. Nu dan, tot ftraks. allen. Goedendag, Domine! — goeden dag Meester! TWAALF-  252 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. TWAALFDE TOONEEL. EDELHART, DE SCHOOLMEESTER. EDELHART. Waarlijk hij die geeft is gelukkiger dan hij dien ontvangt. Zielcrust en genoegen in dit leven — de zegen der overgeblevenen na den dood, zijn het loon voor den weldoener des menschdoms ; en echter men treft meer menfchen aan, die liever hunne fchatten doen roesten, of dezelve ter verwoesting van hun waar geluk verkwisten, dan 'er al die genoegens voor te koopen, welke de weldaadigheid ons aanbiedt. DE SCHOOLMEESTER. Ja , Domine ! een oprechte weldoener is in deeze eeuw een zeldzaam verfchijnfel. Men vindt 'er nog wel die het een of ander voor hun medemensen overig hebben, maar meestal zijn 'er inzichten bij , die het weldoen zijn fchoon doen verliezen. De een doet het op hoop van wederdiensten, de ander om geprezen te worden, en vcelen nog wel met boozcr oogmerken. EDELHART. Ik wenschte, Meester! dat ik uw gezegde kon loogenftraffen, maar helaas het is eene waarheid, welke de tegenwoordige waereld weinig eer aandoet. — 't Is maar al te waar, dat de handelingen der menfchen door eigenbelang veeltijds beltuurd worden. DE  eerste bedrijf. 25% de schoolmeester. ■. Wanneer de rijken overwoogen hoe veel geluk zij door hunne fchatten kunnen nichten, 't zou haar, dunkt mij pnmoogelijk worden, dezelve te misbruiken. — Ziet hier ons Dorp, binnen tien jaaren is door de weldaadigheid, bijna alle kommer en ellende verdreevcn. edelhart. Dit zijn werk te kunnen noemen, is ongetwijfeld het grootfte geluk dat de rijkdom ons verfchaffen'kan. — Maar ik zie, de jonge Doctor nadert ons. — Ik wilde wel dat hij mij niet gezien had, want hij valt elk lastig met de geleerdheid, die hij niet bezit. de schoolmeester. Wel fcheep hem af, wat behoeft men zich van gekken te laaten bruijen. edelhart. Hij is een gast van den Baron, de welvoeglijkheid verbiedt mij om hem naar zijne verdiensten te behandelen. DERTIENDE TOONEEL. De voorigen, de doctor. de doctor. Ha ! ha ! ik vind de geestelijkheid vergaderd. Commens vcus va Monfieur ie Minifire! edel-  254 DE TE ^EÖRGESTELDE VERLEIDER. EDELHART. Verfchoon mij, mijn Heer! ik ben in de Fraa- fche taal niet zeer bedreven. DE DOCTOR. Cela efl impojftble , Artium & Theologia JDoclor, literarum bellarum imperitus! EDELHART. 't Is heden ichoon weêr, Heer Doctor. DE DOCTOR. Sans doute! Ik maak 'er ook gebruik van om mijne longen te zuiveren; 'er is m het huis een odeur infupportable. EDELHART. Dit verwondert mij met reden, Heer DoSor! van waar dan komt die? DE DOCTOR. Comment! Ai flat e adulta, laat men eene kist ongefloten, waar in een lijk is, dat met een vol lichaam is gcftorven? Zijt gij onnozel genoeg, Monfieur le Miniflre ! om niet te bezeilen, dat de lucht geweldig infe&eert? EDELHART. In het lommer zal zeker de lucht koeler en •nngenaamer zijn, dan ineen beflooten vertrek; echter moet ik u zeggen dat gisteren, toen ik, nog bij het lijk geweest ben , 'er geene onverdraagelijken reuk te befpeuren was. DE  eerste bedrijf. 255 de dogtor. Ne me prenneé en mauvaife part, Monfieur le Miniftre ! maar dan is het met uwe reuk niet wel gefteld. En al hinderde deeze reuk niemand , zoo kan men toch a prlori demon ft reeren, dat de uitwaasfeming van een lijk, dat vijf dagen oud is, in den Zomer neceffario hinderlijk wezen moet. edelhart. Dat is zeer mogelijk, Heer Doctor! de doctor. De kist moest op den eerfteu dag reeds geflooten zijn geweest, en de reeten met kalk toegefïreeken. 't Ware defirable, dat de hooge Overigheid hier omtrend een bevel uitvaardigde, daar 't beweezen is dat de epidemique ziektens alleen in zulk verzuim haaren oorfprong hebben. edelhart. Maar Heer Doctor , zo het dan eens geen wezenlijk lijk ware geweest. de doctor. Slaat gij dan ook al geloof aan fchijndooden ? edelhart. Hüffeland , frank , THiERij en, reeds in zijn tijd, beverwijk, hebben veele voorbeelden aangevoerd van fchijnbaar gellorven menfchen. de docter. Ik zeg u, Domine ! dat zij gebazeld hebben. £>e  2gÖ DE TE LEURGESTELDE. VERLEIDER. — De ademhaaling houdt op, de pols is niet meer merkbaar, en het geheele lighaam koud. — Zie daar de onwraakbaarfte tekenen , dat het leven vervloogen is. Mon Dieu? Zoo alles waar was, dat die menfchen ons hebben willen wijsmaaken, hoeveel Jooden zouden 'er dan niet al levend begraaven zijn. EDELHART. • Zij gelooven ook dat dit niet dan te dikwijls gefchied. En om u de waarheid te zeggen ; ik en alle oprechte menfchen-vrienden wenfchcn hartelijk , dat men nog eenmaal hunne voorflagen, gehoor geeven , en den mensch behoeden zal, tegen het verfchrikkelijke van levend begraaven te worden. DE DOCTOR. Ha! ha! doodenhuizen oprichten , om het geheele land tot een doodenhuis te maaken. Ik' neem het u niet kwaalijk, Domine! dat gij aan de beuzelpraat van eenige kwart geleerden geloof flaat, en naar dingen wenscht, die de ondergang van 't geheele land met zich fleepen zouden, om dat gij 't niet kwaad meent, en u het vermoogen ontbreekt, om de Sophismata dier lieden te begrijpen ; maar de uitltrooijers van dergelijke heretique Hellingen, zou ik het land uitjaageu. — jf'ai l'honneur de vous faluer. EDELHART. Ik ben uw dienaar. DE DOCTOR. Adieu! VEER-  eerste bedrijf. 257 VEERTIENDE TOONEEL. edelhart, de schoolmeester. de schoolmeester. Dat Heertjen zal de Doodgravers goed in dc hand werken. edelhart. Dat ben ik niet met u eens, Meester! gekken die zwijgen kunnen zijn veel gevaarlijker , dan zulke babbelaars. de schoolmeester. Om dat men hen dan fomtijds nog voor wijs verdijt. edelhart. Zij brengen ons dan ten minden dikwijls aan 't twijfelen. Maar deeze heeft flegts zijn mond te openen, om ons te overtuigen, dat hij een dwaas van de eerde grootte is. de schoolmeester. En is die goede Mevrouw van linden aan zulk een kwakzalver toebetrouwd geweest, dan verwondert mij haar dood niet. edelhart. Gij flaat den bal geheel mis; zo gij recht had, zou of de Baron even dwaas als de jonge geleerde zijn, of hij zou het leven en de gezondheid van Zijne Gemalin weinig geacht hebben. De Arts VI. deel. R van  3^3 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. van den Baron is een zeer geleerd, befchaafd en voorzichtig man; met deezen heb ik in de voorgaande week den jongen windbuil in dispuit gehoord. Al het Fransen en Latijn, dat hij, zeker met heel veel moeite zal bijeen vergaderd hebben, braakte hij uit, om iets, zelf wist hij niet wat, te bewijzen. De waardige geleerde zag hem ftijf aan, doch fprak niet één woord, 't Was der pijne waard te zien in welk eene verwarring hem dit zwijgen bragt , — hij was genoodzaakt zijn laatfte hulpmiddel ter zelfsredding bij de hand te neemen; hij begon te fchelden en te raazen, dan ook dit was niet in ftaat om zijne partij tot fpreeken te beweegen, en niets fchoot hem overig dan Vloekende en tierende dc kamer te veiiaaten. DE SCHOOLMEESTER. Hier aan had ik wel iets willen verzien. EDELHART. En na deeze vernederende nederlaag had hij nog de ftoutheid te beweeren, dat hij zijnvpartij van haare botheid overtuigd en geheel verftomd had. DE SCHOOLMEESTER. Zoo behoort het. — Nu , Domine! Ik groet ti, — tot na den middag. EDELHART. Vaarwel. (Zij gaan aan verfchillende zijden linnen.') Einde van het Eerfte Bedrijf. TWEE-  tweede bedrijf. Sgp a TWEEDE BEDRIJF. Een Kamer. Ter rechterzijde de doodkist. EERSTE TOONEEL. henriette alleen. (/» eene zeer treurige houding peinst zij , bij de geopende kist.) Zoo zijt gij dan waarlijk niet meer, beste der menfchen! — Nog flegts zeer korten tijd zal het mij vergund zijn, uw overfchot, den iluijer van uwe edele ziel te befchouwen , maar ook dien weinigen tijd zal ik mij ten nutte maaken. Hier bij uw lijk wil ik leeren flerven als gij ftierft, op dat ooic na mijn dood die vrolijke trekken van rust, op het verftijfd gelaat overblijven. Hoe gelukkig is hij, die deeze waereld verlaaten kan zoo als gij, — wier geheel leven eene voorbereiding ter dood was. Dit zijn dan die lippen , waarvan voor iedereen raad , vertroosting , bemoediging vloeijden, helaas! geheel verftijfd , lieve Moeder ! voor mij zal van deeze lippen geene moederlijke raadgeevingen, geene opbeurende troost meer vloeijen , uwe liefderijke hand zal de traanen niet wegvaagen , die nog foms ter nagedachtenis mijner lieve ouderen geplengd worden! R 2 TWEE-  26"0 de te leurgestelde verleider. TWEEDE TOONEEL. henriette, fredrik. fredrik. Hoe zoo treurig, lieve henriette ! — waarom toch altijd bij dit lijk?met treuren zal men toch de gcftorven niet terug bekomen. henriette. Neen, mijn Heer! maar 't is aangenaam zich nabij het geliefde voorwerp te bevinden. fredrik. Ja, maar eene noodelooze droefheid wordt 'er flegts door gevoed. — Laat mij de kist toe doen. (Hij legt de dekfel op de kist, en bedekt die met het doodkleed.) Laat ons van andere zaaken fpreeken. henriette. Vergeef het mij ; uw mannelijk hart mag het fmartelijke van treffende ongevallen kunnen overwinnen , — ik ben niet zeer gefchikt om in gefprekken te treeden. fredrik. ê! Wat hebben toch de levenden met de dooden te maaken. henriette. Met reden moet ik mij over uwe onverfchilligheid verwonderen. —- Hoe; mijn Heer ! gij fpreckt  tweede b e d r ij f.' 25l fprcckt dus bij het lijk uwer braave Moeder? Ik vrceze of ik mij in de beoordeeling van uw hart niet vcrfchrikkelijk bcdroogen heb. fredrik. Lieve henriette! gij moet mij niet verkeerd verftaan; wel verre is het van mij dat ik onverfchillig zijn zou over den dood van mijn lieve Moeder. — Ik betreur dit verlies, maar waarom noodeloos onze droefheid voedfel gegeeven? De groote van ons verlies wordt hier door niets verminderd , maar wij vermeerderen 'er onze kwellingen llegts door. henriette. . GÜ hebt gelijk, — gij fprcekt, als man , en ik — mijn gevoel heb ik gemeen met dat der meeste Vrouwen. fredrik. Wel verre van uwe gevoeligheid aftekeuren, dwingt zij mij meer en meer u oprechte achting toetedragen. Wij werden famen van onze jonge kindsheids af opgevoed, en bij het klimmen onzer jaaren, groeide de ongeveinsde achting, die ik u altijd toedroeg, ook ileeds aan. Geloof mij, lief Meisjen! geduurende den tijd, dien ik op de Hoogefchool, en met mijne reize doorbracht, heb ik nooit een Meisjen gevonden, die in ziels en ligchaams hoedaanigheden u kon evenaaren. henriette. Verfchoon mij mijn Heer! ik had , vooral thands, foortgelijke vleijerijen niet verwacht. K- 3 fre-  3ö2 de te leurgestelde verleider. fredrik (ernjlig!) Gij miskent mij , henriette ! zo gij mij van vleijerij verdacht houdt. — Waar ik mij ook fints al den tijd van mijne afwezenheid uit mijne Ouderen huis heb opgehouden, overal heb ik, met een greetig oog naar een voorwerp gezocht, 't welk u evenaarde , of flegts, op een tamelijken afftand , u gelijk was, en , ik fpreek waarheid henriette ! ik heb 'er nimmer een aangetroffen. henriette. En waarom zogt uw gretig oog, naar een perfoon die mij geleek? fredrik (haare hand vattende, welke zij echter weldra terug trekt.) Lieve Zuster! vergun mij u zoo nog te noemen , — dit was de benaaming welke ik u als Kind gaf, — o mogt die in eene tederer verwisleid worden. henriette. Uwe handelwijze verbaast mij, — maar gij beantwoord mijn vraag niet. fredrik. Nu dan, lieve Zuster! Ik zocht een Meisjen u gelijk , om eenmaal met haar, geduurende ons leven gelukkig te zijn, — volmaakter voorwerp hiertoe heb ik nimmer aangetroffen dan u, en zal nimmer een ander vinden. henriette. Verfchoon mij langer uw gefprek aantehooren. — Ik ben vcrpligt zelfs reeds van dit weinige mijn Heer uw Vader te verwittigen. fre-  tweede bedrijf. 2Ó3 fredrik (haar weêrhoudende!) Henriette ! wat wilt gij doen ? — Welk eene overijling ? henriette, Die de pligt mij voorfchrijft. fredrik. Henriette! — Ben ik dan zoo haatelijk in uw oog, dat gij mij deeze behandeling waardig keurt. * henriette. \ Gij zijt mij niet haatelijk, mijn Heer van linden , maar zou het misfchien worden, zo ik uw ontijdig gefprek niet vermijdde, en u belette in uw waarlijk zeldzaame, misfchien misdaadige, voordragt voordtevaaren. fredrik. Is 't mooglijk, henriette ! gij houdt mij verdacht van misdaadige oogmerken. Blijf, bid ik u — blijf, zo ooit een vonkjen van achting voor mij in uwe borst ontftoken was , hoor mij, — hoor de oprechte taal van mijn hart, voor de eerlijkheid mijner bedoelingen roep ik den rechtvaardigen Hemel ten getuigen. henriette. Maar wat deert u toch ? Gij beeft — uwe fiem is afgebrooken, uwe oogen branden. fredrik. Henriette ! wie had meer gelegenheid allé R 4 uwe  264 de te leurgestelde verleider. uwe deugden, alle uwe edele hocdaanighcden te leeren kennen, en, als 't ware, te zien ontluiken, dan ik? — Kan al het verheven fchoon't welk gij bezit, den jongling onverfchillig laaten? — Reeds voor lang wenschte ik eene neiging, van wier edelheid en rechtfchapenheid ik u plegtig verzeker, aan mijne Ouderen bekend te maaken , — hadde mij het vooroordeel mijner Moeder niet terug gehouden.... henriette. o Houd op, bid ik u — laster de beste der Moeders niet (haare hand plegtig op het hoofdeneind van de kist leggende.) Hier rust zij, .die de zegen voor alle menfchen was. Hij wijke van mij, die mijne braave voedfler lasteren durft. fredrik. Henriette! miskendt gij dan op deezen dag hem, wien gij.voorheen Broeder noemde, geheel en al ? — Zou ik mijne Moeder, — mijne beste Moeder lasteren. Maar hoe goed, — hoe volmaakt zij ook ware, zij was nog geen Engel, — zij had nog zwakheden. Gij kent haare gehechtheid aan den Adel. Haare tegenzin tegen zoogenoemde ongelijke verbintenisfen. henriette. Noch het een, noch het ander heb ik in uwe braave moeder opgemerkt. Alle menfchen, van wat rang of aanzien, waren haare Broeders en Zusters. En wat zou de braave Vrouw met mij van  tweede bedrijf. 265 van huuwelijken fpreeken. In één woord, mijn Heer! gij begint mij verdacht voor te koomeii mijne deugd, uwe eer, en ons beider welzijn ge' doogeu niet dat ik langer met u alleen vertoef/ fredrik (haar bij de hand vattende.) Henriette! aanbiddelijk Meisjen! waarmede heb ik dit verdient. henriette. Ik mishandel u immers niet, mijn Heer ' Ifc weet wat ik u, als den Zoon van mijne weldoeners verfchuldigd ben. jk bid u mijn Heer van jlinden ! laat mij gaan. fredrik. Henriette ! dierbaarfte henriette ! verlaat mij niet. ö! Wist gij hoeveel het mij ge¬ kost heeft u mijn hart te ontdekken, ; hoeveel zorg het mij koste , eer ik u dorst bekennen „ ik bemin u." Want ik kende uwe naauwgezetheid, de vooroordeelen aan uwe ftrenge deugd, welke ik aanbid, verknocht. — Hen riette! ik bemin u, — met u alleen wil en zal ik gelukkig zijn; maar, om'sHemels wil! laat deeze mijne verklaaring nog één jaar voor ijderen mensch geheim blijven , dan ben ik mijn eigen meester, — dan verhef ik mij boven 't vooroordeel van rang en ftand. — Ik bid u, aan uwe voeten bid ik u henriette! verlaat mij niet, doe mij ten mmften eerst hoopen.... hen riette. Maar mijn Heer! ftaa op. Indien iemand hier *■ o fre-  266 de te leurgestelde verleider. fredrik. Henriette! neen ik fta van deeze plaats niet •op, voor gij mij hoop op uwe wederliefde geeft, en mij bezweert alles geheim te zullen houden. henriette. Van linden ! wiou ik weleer Broeder noemde! Zoon van de braaffte Moeder! — wat begeert gij van mij? Zijt gij dwaas genoeg van te denken dat ik uwe verzekeringen van eene eerlijke liefde gelooven zou; en al floeg ik aan dezelve geloof, meent gij dan', dat ik ondankbaar genoeg zijn zou u in eene neiging te verfterken, van welke gij zelfweet, dat uw Vader afkecrig zijn zou, — fprcek mij hier van nooit weder , of ik zal tcr- liond alles aan uwen Vader openbaaren. Schaam u — hij die mij tot de fnoodfte ondankbaarheid verleiden durft, verdient billijk . mijn afgrijzen. fredrik. Dierbaarfte henriette ! maak mij niet ongelukkig! ik kan zonder u niet leeven. henriette. Ga heen, onbedachtzaam mensch , die mijne deugd laagen legt! welkeen geluk voor mij, dat gij dezelve niet listig genoeg bedekt hebt. (Zij wil vertrekken , fredrik flaat op, volgt haaren wil haar bij de hand houden ; zij worfleld zich los, en loopt edeliiart tegen 't lijf-) DER*  -tweede bede i] f. 2Öjf DERDE TOONEEL. De voorigen , edelhart. edelhart. Zoo zoud gij mij wel omver loopen , henriette ! henriette. Ik vraag u verfchooning , Eerwaarde Heer! zeker het was buiten mijn fchuld. fredrik (driftig ter zijde.) Moet dan die Pharifeër mij overal in den weg ftaan? edelhart. Ik had waarlijk niet verwacht u lieden , en vooral niet in deeze kamer ftoeijenden te vinden. henriet t*e. Waarlijk mijn Heer ik ftoeide niet, geloof mij toch. edelhart. Ik wil u gelooven. — Verpligt mij door u een weinig te verwijderen. henhiette. Zeer gaarne (zij vertrekt.) fredrik. Ik heb de eer uw dienaar te zijn, mijn Heer. edelhart. 6! Blijf een oogenblik. FRE-  2fJS dc te leurgestelde verleider. fredrik. Verfchoon mij mijn Heer! ik heb bezigheden. edelhart. Slegts weinige oogenblikken. fredrik. Zeker, mijne tegenwoordigheid wordt elders vereischt. edelhart. Gij zult haar wel een kleine poos uitftellen, om van een, u geliefd, voorwerp onderhouden te worden. fredrik. Geliefd voorwerp! edelhart. In de daad. Henriette en christina zijn ongetwijfeld lieve Meisjens, en zullen u zeker niet onverfchillig zijn. fredrik. Henriette is een aanvallig fchepfeltjen , ik bemin haar als haar Broeder, dewijl ik met haar opgevoed ben , en wat christina betreft , gij weet ik heb eens haar leven gered, doch niet om haare fchoonheid, maar alleen om dat zij mensch was. edelhart. Zulke gevoelens doen u eer aan, daar 't u integendeel tot fchande zou vcrflrekken , zo gij met  tweede b e d r ij f. 169 met inzichten, welke haar ongeluk ten doel hadden , haar uit het klein gevaar, waarin zij' in eene ondiepe floot was, gered had. e r e d r 1 k. Uwe inleiding doet mij voor eene bittere redenvoering vreezen. edelhart. Gij behoeft voor geene bitterheid in mijne uitdrukkingen te vreezen, dan alleen waar de zaaken die onvermijdelijk doen zijn. Ik wil zelf vooronderftellen dat uwe handelwijze van heden morgen omtrend christina, alleen ten oogmerk had, om haar te toetfen. fredrik. En dit is ook waarlijk het geval. edelhart. _ Maar wanneer men hiertoe niet gerechtigd is is zulks zeer onedelmoedig. Het eerlijkile' naauwgezetfle Meisjen kan op één oogenblik zwak zyn, en dus gelegenheid geeven van op 't gnevendst miskend te worden, waarvan zij geen gevaar gehad zou hebben, zo niemand zich opgeworpen had tot haar verzoeker, welke zich zelve in gevaar begeeft, zijn oogmerk te vergeeten , zelf misdaadig te worden, en het voorwerp zijner ouderneeming geheel ongelukkig te maa- fredrik. Heeft de Domine hier nog iets bij te voegen ? edel-  $7<3 DE TE leurgestelde verleider» edelhart. Gij fchijnt mij met weerzin aantehooren. fredrik. Indedaad — zo ik ter kerk ga, verwacht ik föortgelijke periodes , en ik getroost het mij; maar in het gemeene leven , vergeef het mij, klinken zulke toonen geweldig valsch.' edelhart. Het doet mij waarlijk leed, dat gij dus denkt, maar hoe onaangenaam mijne woorden u ook zijn mogen, ik ben verpligt nog eenige oogenblikkcn u dezelve te doen aanhooren; misfchien dat nog hier van de rust en het geluk van een fchuldeloos fchepfel afhangt. fredrik. Maar wat bedoelt gij toch, Domine! ik verfla Uiets van uwe raadfelachtige voorftellen. edelhart. Welaan, ik zal duidelijker fpreeken. — Hier ftaat het lijk van uwe braave moeder, — zij was de opvoedfter van henriette , zij prentte haar liefde tot eer en deugd in, — haar in waarlijk braave gevoelens te zien tocneemen, was haare voornaamfte vreugd, — haar te zien volharden in naauw gezetheid en ftrenge eerbaarheid, was dc belooning voor haare zorg. En gij, de Zoon van deeze achtingswaardige Vrouw , onderltaat het hier, — hier zelfs bij haar lijk, die deugd te verwoesten , voor welker behoud en aanwasch  v*~W E E D E B E D R IJ F. 27Ï zij zoo zeer bezorgd was. Hier , in den tempel der deugd , fteekt gij de deugd naar 't harte; hier trachtte gij al de heilrijke lesfen door uwe Moeder haar gegeeven, uit haar hart te rukken, - hier leide gij u op den ondergang van haare rust en geluk toe. — Verhaat gij mijHeer VAN LINDEN ? FREDRIK. Wel wie zou zulke duidelijke taal niet verft aan ? Maar waarlijk ik had zulke ongegronde en beledigende gezegdens niet verwacht. Wie heeft u het recht gegeeven mij dus hoonend te behandelen. EDELHART. Zeker veele lieden achten het zich een hoon' wanneer men hen waarheid zegt. Vraagt gi'j dus wie mij recht gaf, u de waarheid te doen hooren? — De liefde en de achting, welke ieder mensch der deugd moet toedraagen, mijn hart mijn ambt — en de liefde, die ik voor u als den Zoon der braaffte Ouders, verfchuldigd 'ben — Ja, mijn Heer ! de fterke toon , waarop ik heden u moet aanfpreeken, is het tegendeel van haat. — Een fchuldeioos — een niets kwaads vermoedend Meisjen te verleiden, is eene misdaad , die, al ware het dan ook eerst op het fterfl bed, u ijsfelijk folteren zou. FREDRIK. Nu, Domine! tekens van liefde of haat •' 't is Wij ora 't even. — Wanneer het mijn Vader be- haa-  272 de te leurgestelde verleider. haagen zal, u tot mijn Pedagoog te promoveeren , dan zal het u vrijftaan mij met uwe verveelende moraal lastig te vallen. Ik groet u. edelhart. Een oogenblik nog. Zal het u aangenaam zijn dat uwen Vader de ontmoetingen tusfehen u, henriette en christina ontdekt worden ? fredrik. 'Handel hier mede volkomen naar uwe welgevallen. Intusfchcn, de eene dienst is de andere waardig, zijt omzichtig in uwe verkeering met henriette? edelhart. Om welke reden mijn Heer ? fredrik. Cupido fchijnt reeds niet vergeefsch met zijne fcherpe pijlen op u gemikt te hebben ; en misfchien ontflond uwe geheele zedekundige verhandeling meer uit jaloezij, dan uit liefde tot haare deugd. edelhart. 6! jonge Heer! ik ben boven uwe beledigingen. — Maar ik zie uw Vader nadert. fredrik Qiiet eene gemaakte vriendelijkheid.^ Nu , laaten onze onderhandelingen maar geheim blijven. — Ik zal u niet meer in den weg ftaan. VIER-  tweede bedjjijf. 273 VIERDE TOONEEL. De voorigcn , de baron. de baron. Van waar toch, en wel hier, een zoo driftig gefprek ? edelhart. Slegts ons beide betreffende, Heer Baron! fredrik. De Domine wilde een lijkreden beginnen op de deugd, welke echter nog niet overleden is. edelhart. Ik zal redelijker zijn dan gij mijn Heer! de baron. Ik hoop niet dat 'cr eenig gefchil tusfehen u plaats heeft. edelhart. Geen gefchil, Heer Baron ! Misfchien zal ik daarna iets van de ftoffe van ons gefprek mededcelen. Thauds wenschte ik u liever over andere zaaken, eenige oogenblikken te onderhouden. fredrik. Ik zal u niet hinderen, Domine ! — Ik ben u dienaar. VI. deel. S VIJFDE  274 de te leurgestelde verleider. VIJFDE TOONEEL, de baron, edelhart. de baron. Ik hoop niet, mijn waarde Vriend ! dat mijn Zoon u eenige onaangenaamheid aangedaan heeft. edelhart. Men doet dit fomtijds zonder het te willen, Heer Baron ! — Maar laat ons hier van niet verder fpreeken. Gij deedt mij gisteren bij u verzoeken , mag ik hier van dc reden vraagen ? de baron. Ach edelhart , waarover zou ik u thands anders onderhouden kunnen, dan over treurige onderwerpen? — Het betreft dit overfchot van de beste der Vrouwen. edelhart. Ik ben in allen opzichten ten uwen dienst. de baron. Over twee of drie dagen zal het tijd worden, het lijk te begraaven. edelhart. Ja, ik twijfel 'er niet aan of het is _ waarlijk dood, en dus zoude ik u niet raaden, dit langer uitteffellen. Gij zult het zeker in het familie graf doen bijzetten. de baron. Niet in de Kerk; ik wil niet hebben dat 'er flegts  TWEEDE BEDRIJF. 275 flegts de mooglijkheid zij, dat zij , na haaren dood, de overgeblevenen fchadelijk zou kunnen zijn. — Ik wil een graf doen graven in het Iepenboschjen — daar in zal het overfchot van al mijne Maagen rusten , zonder dat praal of gedenktekenen op het zelve zullen zijn opgericht. EDELHART. Uw oogmerk bevalt mij. Wat behoeven 'er gedenktekens op het graf van hen, welke 'er tallooze in de harten hunner medemenfehen geilicht hebben. DE BARON. Ja , edelhart ! dit denkbeeld levert waare troost op. Wel geleefd te hebben , is de bron van waare rust, niet alleen voor den ftervenden, maar ook voor den overblijvenden. EDELHART. In haar kunsteloos graf zal zij de traanen van dankbaare beweldaadigden met zich voeren, en de zegen van eiken braaven man haar eeuwigduurend gedenkteken zijn. DE BARON. Ik zal niet behoeven te vraagen of gij ter haarer nagedachtenis , eene Lijkrede houden zult. Dit is de gewoonte, en haare deugden.... EDELHART. 't Is war.r, dit is eene gewoonte, en de inrichting daarvan moet ten oogmerk hebben , om hen , die den verftorven hoogachten, cenen S 2 groii-  2vö de te leurgestelde verleider. grondigen trocst op te leveren. Vergun mij ' echter thands van die algemecne gewoonte ccnigzins aftewijken. de baron. Gij zult hier zeker reden voor hebben. edelhart. Ja. Voor wien toch zou eene gewoonc redenvoering dienen. Zij die haar kenden , kennen ook haare deugden. Zij die .haar niet kenden mogten op het denkbeeld komen , dat men hen deugden voorloog, zoo als dit niet zelden plaats heeft. Maar vergun mij op eene andere wijze u eene onuitputbre bron van troost op te leveren. de baron. Op welk eene wijze ? Edeliiart! gij zijt raadfelachtig. edelhart. Is het mij geoorloofd ecnigen onzer Dorpelingen hier te voeren ? de baron. Volkomen. Maar ten welken einde? edelhart (met VUUf.) Om u dc deugden uwer Echtgenoote uit het volle hart haarer beweldaadigden te doen verneemen. de baron (aangedaan.') Ga, braave Man! ZES-  tweede bedrijf. 277 ZESDE TOONEEL. de baron. Ja , zalige Echtgenoote ! veele , groot, buitengewoon waren uwe deugden! — Eene tedere Moeder voor Weezen , dc ftut der Weduwen, de fteun des Ouderdoms, de toevlugt voor eiken ongelukkigeu ! Geniet thands in rust , o mijne dierbaare! het loon uwer braafheid I Ik moet nog toeven, eer ik u daar, in de zalige dreeven des vredes omarmc. Gij waart te groot voor deeze waereld. Ik zal uw fpoor volgen, om te Ipoediger u weder te zien. ZEVENDE TOONEEL;. De voorige, henriette. henriette. De Bode is terug gekomen, mijn Heer! maar heeft uwe Zuster den Brief niet kunnen behandigen. Reeds vier dagen voor zijne aankomst, is zij met haare Kamenier op reis gegaan, en men weet niet waarheen. de baron. Het fmart mij ; ik had gaarne gewilt dat zij herwaards gekomen ware. Dc flag zal haar niet minder dan ons treffen. S 3 HEN-  3? 8 de te leurgestelde verleider. henriette. Ieder fchreit, en evenwel wie heeft meer reden om traanen te ftortcn dan uwe ongelukkige henriette! — inden gevaarlijkften leeftijd, op 't onverzienst, van eene tedere Moeder, van eene voorzichtige Raadsvrouw, van eene beproefde Vriendin beroofd! de baron. Waarom ziet gij met een oog vol kommer in het toekomende ? henriette ! Hij die met een zorgend oog tot heeden u gade floeg , leeft en — wie Hem niet verlaat, wordt nooit van Hem vcrlaatcn. Gij zijt een braaf, deugdzaam Meisjen ; wie twijfelt hier aan , die weet dat mijne gezegende Rchtgenoote uwe Vriendin was? Zij was uwe Moeder, maar met haar hebt gij uwen Vader niet verlooren. Gij zult altijd mijne braave, lieve Dochter blijven. henriette. Ja, maar.... de baron. Wel nu? Welke zorg bekommert u? henriette. Ik wilde gaarne zwijgen , maar misfchien wierd mij dit daarna misdaadig. Vergeef het mij, zo ik u kommer veroorzaak , en droefheid tot uwe droefheid toe doe. de baron- Spreek toch, lieve henriette! welke kommer kunt gij mij veroorzaaken ? • hen-  N TWEEDE EEDRIJF. 579 H E.N R I E T T E. Gij wilt mijn Vader blijven ? DE BARON. Die zal ik blijven. HENRIETTE. Uw huis zal ik echter moeten verlaaten. DE BARON. Waarom toch ? — Spreek gerust, als tegen ecu vertrouwden Vriend. HENRIETTE. 'Er in te blijven zou mij misdaadig of ondankbaar maaken. DE BARON. Uwe woorden verbaazen mij ! — verklaar u toch duidelijk. HENRIETTE. Uw Zoon.... DE BARON. Wel nu ? HENRIETTE. Helaas! Ik vrees dat hij mijne deugd laagen legt. DE BARON. HENRIETTE ! ZOU FREDRIK !... . S 4^ HEN-  a8o de te leurgestelde verleider. henriette. Ja, Hij fpreekt.mij van liefde, de Zoon eens Barons van liefde tegen een arm Weesmeisjen. — Hij wil dat ik zijne vcrklaaringen voor u geheim houde, moet dit geen billijke achterdocht in mij verwekken ? de baron. Henriette ! Gij bedroeft mij. henriette. ö Mijn Vader! vergeef het mij. — Hoe fmart het mij dat ik u bedroeven moet, maar kan ik anders ? de baron. Neen , Neen , braaf Meisjen ! — Hoe, mijn Zoon durft het ondernecmen.... henriette. Toorn niet op hem. —— Maar geef mij raad, . hoe ik zijne ftrikken zal kunnen ontkoomen. de baron. Stel u gerust, — wij zullen hier over nader fpreeken. Gij kent mijne Zuster! Het evenbeeld van uwe Voeducr; zij bemint u, bij haar zult gij veilig zijn'. henriette. 6 Mijn Heer! mijn Vader! hoe dankbaar ben ik voor uwe zorg. de baron. 'Er komt iemand — henriette! Laat niemand iets  tweede b e d r ij f. 28l iets van de misdaadige oogmerken mijnes 'Zoons gewaar worden, 't Is voor den Vader fmart genoeg dat zijne Kinderen het pad der deugd verhaten, al wordt hunne fchande niet gemeen gemaakt. AGTSTE TOONEEL. Dc voorigen , edel hart, Bedienden van den Baron, christiaan, klaas, frans, cornelia, mietjen, boeren dl boerinnen. edelhart. Ziehier, genadige Heer! het volk, wiens geheele ziel nog geheel van de goedheid en grootte uwer Gemaalin vervuld is, — het volk dat haare nagedachtenis zegent, en zoo lang zegenen zal, als hun eenvoudig hart de tempel der deugd is. — Hunne voornaamfte troost, in den algemecnen flag, is het vast vertrouwen dat gij hun Vader zijn zult, gelijk uwe Gemaalin hunne Moeder was, en zij zullen uwe liefhebbende, uwe gehoorzaa- me Kinderen zijn. Hoor hunne eenvoudige taal, — hoor van hunne dankbaare harten den zegen afvloeijen , die hunne weldocnfter , zoo wel verdient, met zich in 't graf neemt. de baron. Braave menfchen ! uwe hartelijkheid bevalt mij, en het loon voor de ongeveinsde liefde, welke gij mijne Vrouw toedraagt, zal mime achting en zorg zijn. S 5 chris-  2S2 de te leurgestelde verleider. christina. Dc Man van zulk eene braave Vrouw , zal ook ons , die door haaren dood Weezen zijn, niet verlaaten. ö Genadige Heer! wist gij al de edele daaden , welke de nooit genoeg geroemde Landsvrouw in het verborgen verricht heeft , — wist gij , hoeveel ellende zij overal wegnam, — hoevcelen zij het leven draaglijk, aangenaam gemaakt heeft. m l ét j en. Verlaaten Vrouwen gaf zij haar Man weder. cornelia. Schreiende Weduwen vertroostte zij. klaas. 6 Genadige Heer! Ik had dagen noodig zoo ik u al het goede, dat zij alleen mij en dc mijne beweezen heeft, vernaaien wilde, en dan nog zou mijne' taal dc grootheid van haare goedheid niet uitdrukken kunnen. de baron. Lieve Vrienden! uwe hartelijke loffpraak doet mij op nieuw gevoelen welk een groot verlies ik in mijne Gade geleèden heb, den zegen van mijne ondeirhoorigen. edelhart. Maar eene Gade , wier hoofddoel was der deugd getrouw te blijven, verliest mennooit; zij verlaat ons flegts voor een korten tijd, om J daarna  TWEEDE BEDRIJF. 2?3 daarna in haare armen het leed te kunnen verzoeten dat een kort afwezen ons deedt ondergaan. DE BARON. Ja zij ftierf den dood der deugdzaamen. Vrienden ! wij zullen haar eenmaal wederzien. Droog uwe traanen , — uwe Moeder heeft u voor een korten tijd verlaaten, ik zal inmiddels uw Vader zijn. EDELHART tegCIl FRANS. .Wees getroost dus, goede, eerlijke frans! Zie hier uwen Landvader, die het werk dat zijne Gade aan u begon, voltooijen zal. FRANS. _ Ach, wij zijn gelukkig, maar hebben wij met dit alles onzer aller Moeder weder? Oud en Jong zegende haar, en kon de zuigeling jaaren gcnoe<* tellen om haar de blijken van verfchuldigde dankbaarheid te geeven ? — 't Is nu vijf Jaaren geleden , genadige Heer ! dat een medoogculooze fchuldenaar, alleen om zich meester van onzen klccnen akker te maaken , ons op 't lijf viel, toen hij wist dat het ons onmooglijk was, onze fchuld te betaalen. Hij kwam met de dienaars van 'tgerecht, om mij naar den tooren, en mijne Vrouw en twee arme Kinderen aan den bedeiïiok te brengen. Met bevende handen deelde ik mijn laatfte fluk brood aan mijn ongelukkig huisgezin mede, toen die wreedaart met zijne verfcbrlkkclijke tocftcl inkwam, — het gefchrei mijner Kinderen, — de traanen mijner wanhoopende Vrouw,  284 de te llurgestelde verleider. Vrouw, — de plcgtige verzekeringen van mijn onvcrmoogcn, en de heilige beloften van hem ie zullen voldoen,niets kon baaten; reeds tasten de ruuwe gerechtsdienaars mij aan, — mijne lieve Vrouw hing aan mijnen hals, mijne Kinderen omvatten de knieën van mijnen vervolger, toen dc gezegende Landsvrouw intrad, de wanhoop verjoeg en de zegen mede bracht, — (vuurig ten Hemel ziende?) Hij volgt u, — hij volgt u den zegen van ons hart, — ons laatfte woord zal zegening zijn over u en de uwen. de baron. Genoeg, genoeg, goede Man? frak s. En zij deed geen weldaad ten halven. — Zij verzorgde ons van alles wat wij behoefde , zij zorgde voor de opvoeding onzer Kinderen , zij wees ons dc middelen aan om het onheil, door het misgewas ons berokkend , te boven te komen, —- zij.... {Men hoort van achter het tooneel een ongewoon gedruisch.) de baron. Wat is dit ? — (Tegen een der bedienden!) Ga zien wie ons zoo onliuimig nadert. NEGEN'-  tweede bedrijf. 285 NEGENDE TOONEEL. Dc voorigen, julia, fredrik. julia, (driftig doordringende.') Dood ! o mijne Zuster ! (Zij vliegt naar de kist, en ftort voor dezelve neder.) de baron (met drift naar haar toet reedén de.) Mijn Zuster! — Ongelukkige Zuster. (Hij richt haar , met hulp van edllhart en henriette op, en plaatst haar op een Jhel, tegen edelhart.) Gij ziet mijn waarde Vriend, vTelk eene omftandigheid. edelhart. Ik begrijp u. (Hij fpreekt zacht tegen Boeren , welke geheel aangedaan hun goeden da"uitftaamelen en vertrekken.) de baron. Mijne Zuster! — julia ! — den Hemel zij dank, — zij opent de oogen. julia (zij ziet verbaast rondom zich.) Waar ben ik ? Goede Hemel! Is 'r dan waar? Mijne sophie leeft niet meer. de baron. Troost, troost u , lieve julia ! vermeerder door uwe droefheid de onze niet. juha\  286 de te leurgestelde verleider. JULIA. Ach! na twee Jaaren afwezigheid, hoopte ik haar heden aan mijne borst te drukken 5 ik wilde haar verrasfen en vind haar levenloos, ö! Wat zijn de vooruitzichten der menfchen? (Zij gaat tiaar de kist.) sophia ! lieve Zuster ? Hoort gij mijne ft cm niet meer , de flem van uwe julia , die u zoo hartelijk beminde ? Neen gij hoort mijne klagten niet , ö waarom moest gij de eerfte fterven. edelhart. Misgun haar dc rust niet , Mevrouw! 'Er is een ander leven, daar zult gij elkander wederzien; zij is niet voor altijd voor u verlooren. JULIA. Ja, ik zal mijne sophia wederzien. Ach! had ik haar flegts nog eenmaal op deeze wacrcld mogen omhelzen, nog maar eenmaal haar van mijne liefde mogen verzekeren! de baron. Zij is flegts zeer korten tijd onpasfelijk geweest en niemand voorzag haar dood, toen zij op het onverwachtst ftierf. De groote afftand zou het onmoogelijk gemaakt hebben u van haare ziekte voor haar dood te verwittigen. JULIA. En ware ik nu niet bij geval gekoomen, zou ik haar geheel niet weder hebben gezien. de  tweede b e d r ij f. 2S7 de baron. Terfioiid na haar afïïervcn, lieve Zuster! heb ik u een Bode gezonden, maar gij waart reeds op reis; hadden wij kunnen vermoeden dat gij ons verrasfen wildet, wij zouden niet nagelaten hebben om u dievrecsfelijke fchrik te befpaaren. julia (de kist open willende doen.) Laat mij voor 't minst haar 'na haar dood zien welke ik niet meer levend omhelzen mogt. de baron. Maar dit gezicht zal thands uwe aandoeningen te veel opwekken. julia. Laat mij lieve Broeder! laat mij haar zien. Is het aangenaam de beeldtenis van een verfcheiden Vriend te zien en te kusfehen, o dan! voor het laatst nog de trekken van de beste Zuster te zien, die met warme liefde traanen te befprocijen, — laat mij, Broeder! laat mij.... de baron (de kist openende.) In 's Hemels naam. julia (van henriette eil edelhart gevolgd nadert de kist.) Ja, zij is het; ook in den dood hebben haaide trekken van rust en te vredenheid niet verlaaten. Kon dan dit gelaat den wreeden dood niet vermurwen? Is dan niemand, ook de edclfte voor zijne pijlen veilig ? _ Zie Broeder ! zie henriette, nog eens met opmerkzaamheid dit gelaat, waar  ss? de te leurgestelde verleider. waar van voor den bedroefden troost, voor den bekommerden bemoediging afvloeidde. de baron. Dat zij dan ruste! julia. Ja, rust — rust beste sophia! rust uit van al den kommer deezer waereld ; van al de zorge, dien gij bcileed hebt om haar voor uwen medemensen aangenaam te maaken. Rust, sophia!-— maar nog eene moeite , zend ons troost over uwen dood toe! edelhart. Zoek dien bij u zelve Mevrouw ! — in de deugden van de geftorvene! julia. Ach! elke erinnering aan haare grootheid reit op nieuws de wonden open , om dat wij die grootheid thands misten moeten, ö Zij was de beste Zuster. Van haare eerfte jeugd altijd vriendelijk , verdraagzaam, toegeevend. Als ik haar fomtijds door jeugdige ligtzinnigheid verongelijkte, hce liefderijk bragt zij mij dan hier over tot berouw, en zij was altijd de eerfte die de armen opende , om aan elkanders borst vergeeving te vraagen en die met de heilige kusch der vriendfchap hartelijk te fchenken. Kwam mij op mijnen weg eenige moeilijkheid te vooren, ö hoe haastte zij zich dan dien wegteruimen. — Had ik fomtijds iets tegen onze Ouderen misdrceven, hoe fpoedde zij zich om voor mij vergiffenis te fmee- ken.  tweede bedrijf. 2? — verwerp dan, je vousprie, mijnen raad niet. De lucht in dit huis is voor alle uwe fappen nadeelig; door u driftig te maaken, moet gij vooral het kwaad niet augmenieeren. de baron. Stel u gerust mijn Vriend! ik ben thands zeer wel. Ik fprak met den Heer edelhart over gewigtige zaaken. de doctor. Et c'étoit moi, qui vous interrompols, maar mede om u over eene gewichtige zaak te onderhouden. Ik heb in Engeland het genoegen gehad , onder de voornaamfte Sacerdotes Hippoeratis mij te oefenen. Hts dttcibus had ik de gele-  04 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. gelegenheid de verwoesting op te merken, welke de geinfe&eerde dampkring aanrecht; zoo zag ik eens, bijvoorbeeld, in het hospitaal'van.... DE BARON. Maar, mijn Vriend! befpaar u toch de moeite; 'er is niemand , dan gij, die een geïnfecteerde lucht gewaar wordt. DE DOCTOR. Mats, mon Dteu! is het moogelijk? — Sints vijf dagen ftaat hier een lijk, te midden van den Zomer. Reeds lints lang moest de kist geflooten geweest zijn, en de reeten omzichtig toegeftreeken. Omnia cadavera putredini funt obnoxia, Hocce in loco datur cadaver Ergo. En uit dit eene Argument zou ik 'er duizenden in Barbara, Celarent , Darii, Ferio, Cefare, Camcstres, Festino, enz. kunnen ontleenen. Let alleen hier maar op. Putredini obnoxia, hominibus nocent. & inde Omne, hominibus noxium, efl amovendum Atqui Cadaver, adulta a;ltato, non noxium elfe non potelt Ergo. Dus Baron de kist toe, en al de openingen bitumine tocgeftrecken. DE  derde bedrijf. 305 de baron. Daar gij een geleerde , maar vooral daar gij een menfchenvriend zijt, verwondert mij uw gevoelen. Hebt gij dan in Engeland, waar gij uwen fchat van geleerdheid zegt verzameld te .hebben, nooit gelegenheid gehad om op te merken, dat een mensch alle uitwendige tekenen van léven kan verlooren hebben , fchoon hetzelve echter niet verlooren is? de doctor. Hoe dit in het brein van geleerden is kunnen opkomen, blijft mij nog altijd incomprehenftble. Ik heb verfcheiden menfchen zien fterven, maar dood blijft altijd dood. Een partij, beuzelaars vertellen ons, dat zekere miladij russel zeven dagen zou dood geweest zijn, en toen weder levend geworden. — Van een Profesfors vrouvy te Tubingen, die zes dagen levenloos was'; vertellingen , mon Ami! qua contra fanam rationem , & experientiam aandruisfehen. Quis non vivit, mortuus eft, Mortuus non vivit, Ergo de baron. Maar, zo gij toch volflrekt fpreeken wilt, zoo gebruik,'bid ik u, onze moedertaal. de d q c t e r. Hoe ongelukkig is een mensch zonder de kennis der taaien. Welaan, ik zal het u vertolken., VI. deel. V Al  %06 de te LEURGESTELDE VERLEIDEB. Al wie-niet leeft is dood, Een doode leeft niet, Derhalvcn is hij dood. de baron. Uwe bewijzen zijn zeer gegrond. Men zal aan uwe begeerte voldoen. de doctor. Gij zult mij bedanken , dat ik u hiertoe gebracht heb. Ik haaste mij, om uw befluit ten fpoedigfte effect" te doen forteeren. de baron. Spaar die moeite, Heer Doctor! ik zelf zal voor alles zorgen. de doctor. Pardonnez, pardonnez, 'er kan niet te veel fpoed gemaakt worden. DERDE TOONEEL. de baron, edelhart. de baron. Een waarlijk geleerd mensch , die elk zijne kunde wil doen weeten, is lastig in de famcnlcving, maar een half geleerde is onverdraaglijk, zo hij niet geleerd heeft te zwijgen. edelhart. En het maakt hun en ons ongeluk uit, dat dit eene onmooglijkheid is. de  derde 8 e d ft ij f. 3ö7 de baron. Meli moest de Academie, welke zulke ellendige wezens tot de pracïijk toelaat, het recht van promoveeren ontneemcn. edelhart. Dan zou het getal van Dodoi-cn in de Geneeskunde ch in de Rechten merkelijk minder zijn. de baron. Maar de 'Maatfchappij zou 'cr niet minder voordeel uit trekken. edelhart. Evenwel verwondert mij zijne denkwijze over de Schijndooden. Hoe zeer men ook reeds voor lang van hun beftaan overtuigd was, heeft men echter nooit meer dan nu aangedrongen, om toch alle behoedzaamheid omtrend de lijken te gebruiken, en kan dus in dit opzicht als eene nieuwigheid befchouwd worden; en foortgelijke geleerden als de Doctor , verdedigen niets liever dan hetgeen nieuw is, hetzij het op gronden rust of niet. de baron. Echter het liefst, 't welk van alle gronden beroofd is. Daar mij evenwel, helaas! geen twijfel meer over blijft aan den waaren dood van mijne geliefde sophia , kan ik hem ligt genoegen geeven. edelhart. o Ja. Men moet voorzichtig zijn, de warmte Va is  308 de te leurgestelde verleider. is heeden vrij groot geweest. Daarenboven wekt het geduurig gezicht altijd nieuwe aandoeningen. de baron. Ik zal de kist heeden avond doen fluiten. Misfchien dat nog de een of ander van mijne landlieden haar voor 't laatst begeert te zien. Ik lla hen dit zoo gaarne toe, men mooge dit zonderling noemen , maar hunne eenvoudige taal, — hunne kunstclooze loftuitingen, over hunne algemeene Moeder, giet balzem in mijne wonden. VIERDE TOONEEL. henriette, de voorigen. henriette. Mevrouw uwe Zuster wenscht u een oogenblik te fpreeken. de baron. Hoe bevindt zij zich thands ? henriette. Zij is vrij wel, mijn Heer! zo zij had geweetcn waar gij u bevondt, zou zij u zelf haare opwachting gemaakt hebben. de baron. Vergun mij een oogenblik u te verlaaten. (Hij vertrekt.) edelhart. Waarom fchreit gij, henriette? tien-  • de r de b e d r ij f. 309 henriette. Ach! ik vrees dat gij mij verdacht houdt. edelhart. Ik verdenk uwe deugd niet, lief Meisjen! henriette. ê Uwe woorden doorfneden mij 't hart. Gij kondet dan denken, dat ik' op deezen treurigen dag, hier , waar mij alles aan het fombere van den dood erinnert, iloeijen zou, en wel met den jongen Heer? edelhart. Heb ik u beledigt ? henriette. Ja, want wel verre van met hem gemeenzaam te zijn, wilde ik hem ontvlugten. edelhart. En waarom wildet gij dit ? henriette. De Baron verzocht mij, het aan niemand te openbaareu , echter u openbaar ik het gerust, dewijl ik weet dat gij zijn bijzondere vriend zijt. Hij fpcelde bij mij den minnaar. edelhart. Eu was eigenlijk een verleider. henriette. Hij wilde mij huuwen, maar ik mogt zijn oogmerk vooral niet bekend maaken. V 3 edel-  $IO DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. EDELHART. En daarop hieldt gij hem verdacht? HE N R I E T T E. Ongetwijfeld. EDELHART. Gij hebt zeer wel gedaan; wantrouw allen die op deeze wijze te werk gaan. Gij zijt jong, henriette ! en niet misdeeld van fchoonheid, doch deeze kan u zeer ligt in gevaar brengen. 'Er zijn thands zeer veel jongelingen , die op eene misdaadige wijze door elke fchoonheid getroffen worden , en alle kragten infpannen om den grond van haare verwoesting te leggen. Zo dan ooit een jongeling u van liefde fpreekt, henriette! van uwe omzichtigheid, van fpoedig raad vraagen aan vertrouwde en verftandige vrienden, hangt uwe rust af. Wantrouw altijd hem die te veel uwe fchoonheid roemt, want hij is een vleijer. — Wantrouw hem, die te veel van zijne liefde fpreekt, want van haar moet men u door daaden, niet alleen door woorden overtuigen. Maar vooral, wantrouw hem, die, gelijk de jongen van linden, van zijne liefde een diep geheim willen gemaakt hebben , want deeze leggen zich, bijna altijd, op den ondergang van 't geliefde voorwerp toe. HENRIETTE. Welk eene togenftrijdigheid in het gedrag van zulke jongelingen , te willen vernielen, 't geen men bemint! edel-  derde bedrijf. 3" edelhart. Ja, maar hunne liefde is flegts drift, niet die edele, verfijnde vriendfchap , waarvoor alleen de redelijke ziel der menfchen vatbaar is. henriette. Maar vreezen zij dan bij dit boosaartig beflaan den vloek van dc verleidde ongelukkigen niet? — Vreezen zij dan de verfoeijing van hunne medeburgers, — de wraak des Hemels niet? edelhart. Wie, die zijne driften den ruimen teugel geeft , laat zich tijd dit alles te overdenken? Die handelt redelijk , die alleen zijne overdenkingen op redenloos genot bezig houdt ? —— Daarenboven , lieve henriette ! de verfoeijing over foortgelijke misdaaden, is in de tegenwoordige, verfijnde wacrcld zoo groot niet, — men keurt het af, — men noemt het een jeugdige dwaasheid, men vergeet dat het gebeurd is; en of zij aan de wraakc des Hemels denken, wie heeft thands tijd om zich met Godsdienst optehouden ? henriette (vriendelijk.') Vergeef het mij, gij fchildert de waereld met te zwarte couleuren. edelhart. Neen , henriette ! ik fchets u dezelve, zoo als ze, helaas! waarlijk is; blijf dezelve dus befchouwen , mm en het zal u een prikkel ter voorV 4 zich-  312 de te leurgestelde verleider. zichtigheid zijn. Goede raadslieden moeten u altijd dierbaar zijn , 't is een onberekenbaar geluk, in zijne jeugd niet alleen een wakkeren raadsman te hebben , maar hem te fchatten, en zijn raad opteyólgen, al is die fomtijds ftrijdig met onze neigingen en begeerten. Mevrouw julia is eene goede, verftandige vrouw; acht en bemin baar. Gij weet dat gij met haar gaan-zult? henriette. Ja, — en dewijl het mijne deugd beveiligen 'Zal , heb ik alle reden om verheugd te zijn. Maar, zoo veele mijlen van hier, de plaats waar ik opgevoed werd, waar ik zoo veele braave vrienden achterlaat, — o fredrik! waarom verbant gij mij van hier. edelhart. Schrei niet henriette! de braave vindt overal vrienden, en valt het u fmartclijk hen, dien hier beminnen , te verlaaten , denk dat wrange middelen, dikwerf het heilzaamst zijn. Uwe verwijdering van hier is noodzaakelijk voor u , en voor den jongen Heer. Zijn gedrag toont, dat hij een plan gevormd heeft, 't welk hem weinig eer aandoet, en hij heeft verftand genoeg , om allerhande middelen , ter bereiking van het zelve, in 't werk te ftellen. Tot heeden deedt hij geen lechtftreekfchen aanval'op uwe rust, en hadde hij dien ook gedaan, uwe deugd bezit fterkte genoeg om hem afteweeren. Maar ,■ henriette ! de mensch is niet altijd fterk; het past den voorzich- tigen  derde bedrijf. 313 tigen de verzoeking te ontwijken; en zich niet op zijne kragten te verlaaten. henriette. Ach! waarom heeft het Meisjen bevalligheid, als de jongling geen deugd bezit. edelhart. Om door haar-, met deugd en ftandvastighcid gepaard, den jongling tot de deugd zelve terug te brengen. Maar 'er komt iemand. Henriette ! zo gij waarlijk achting voor mij hebt, gelijk ik voor u , — zoo blijf altijd deugdzaam. VIJFDE TOONEEL. De voorigen, de baron, julia. julia. Ik heb thands kragts genoeg, zeker ik zal bedaard blijven. de baron. Even zijn uwe aandoeningen bedaard — waarom ze weer verlevendigd ? j u l 1 a. d, Laat mij flegts affcheid ïiecmen van 't lijk der beste Zuster. V 5 de  314 de te leurgestelde verleider. de baron (neemt met behulp van] edeliiart het dekzel van de kist , vol aandacht beJ'chouwt julia het lijk, haare aandoenlijkheid klimt meer en meer , bij eene diepe Jlilte , eindelijk in traanen uitbarflende.) Nu dan, vaarwel! tot op den morgen van een beter leven! edeliiart (jïil tegen den Baron.) Heer Baron ! Gij moest uwe Zuster afleiding verzorgen, — haare aandoeningen kunnen haar gevaarlijk worden. de baron. Kom nu, lieve Zuster! laat ons eene wandeling doen, de Zon zien ondergaan, overreed dat hij" morgen met nieuwen luister wcêr zal ten v oorfchijn trecden. julia (volgt hem zwijgende.) ZESDE TOONEEL. robbert, de voorigen. robbert. Uwe genaden! een jonge vrouw wenschte zoo gaarne u te fpreeken. Ik heb haar wel gezegd dat gij bezet waart , maar zij vraagt zoo dringende, en met traanen in de oogen. de baron. Wat wil zij ? ROB-  derde bedrijf. 315 robbert. Recht weet ik het niet, genadige Heer! maar ik geloof dat zij onze Mevrouw zou willen zien. de baron. Laat haar binnen koomen. Gaan wij lieve Zuster, de Heer edelhart zal de vrouw opwachten. julia. Neen laat mij blijven, — welligt is het eene haarer bewcldaadigde, laat mij uit haare traanen de mijnen leeren droogen. ZEVENDE TOONEEL. alida , met eene zuigling op den arm, die een krans van levende roozen in het handjen houdt. De voorigen. alida. Vergeef het mij toch, genadige Heer! dat ik u hindernis aandoe. — Het was zulk eene goede vrouw, en zij is ons, helaas! zoo vroeg ontnoomen! de baron. 6! Het is u gaarne vergund, zie nog voor 't laatst haar, die u als moeder beminde. alida (het lijk befchouwende.') Vaar dan wel! gij die mij het leven verdraagelijk maakte. (Tegen de zuigling.) Zie lief kind , dit  3 ÏÖ DE TE LEORGESTELDrf VERLEIDER. dit is de vrouw die de oorzaak is van uw leven, — zonder- haar zou ik,, voor gij gebooren waart, van wanhoop gellorven zijn. Gij verdaat mij nu niet. Maar zie'echter, als gij groot zijt, en gij de weldoenfter van uwe Moeder hebt leercn zegenen , dan zal ik u toch zeggen : Gij hebt haar gezien, fchoon gij 'er toen geen bezef van hadt. (Het handjen met den bloemenkrans beftuurendel) Dit uw fchuldcloos handjen kroone haar , deeze bloemen zijn het eenigfte dat wij misfen kunnen , doch het hart van den geever bepaalt de waarde van het gefchenk, — het is een offer der dankbaarheid. En gij, onze verzorgder! uwe werken volgden u na, —onze dankbaare harten , deeze eenvoudige bloemen, verzeilen u in den hemel, en zijnde getuigfehriften van uwe daaden op deeze waereld verricht. — .En als ik eens daar boven bij ukoom, — met U mijn befchermengel voor den throon van den opperden Rechter ncderkniel , zal ik tot hem zeggen, — zij was de ipiegcl der deugd, — de braven zegenden haar, — en de boozen zelf waren genoodzaakt haar te prijzen , daar zullen wij dan geheel gelijk zijn. Gij. zult mijn Zuster weezen, en eindeloos hang ik aan uwen boezciïl, dankbaar voor de weldaaden mij en mijne zuigeling beweczen. Zie nog eens, lieve kleine! — ó waarom begrijpt gij mij nu niet, — waarom kunt gij nog niet gevoelen , - 't geen ik gevoel , — maar ik zal u eenmaal leeren haar te beminnen , meer, oneindig meer te beminnen , dan de Wees zijne Ouders, welke hij in  derde bedrijf. 317 in zijne eerfte kindschhcid verloor, ooit beminnen kan. edelhart. , Wie brandt niet van verlangen een menfchenvriend te zijn, die zulke tooneelen bijwoont. alida. En nu, genadige Heer! laat ik mijn kind, mijii onfchuldig kind u opdraagen. Reeds voor zijne geboorte was het vaderloos , thands heeft het ook zijne weldoenfter verlooren. Als ik nier. meer Moeder kan zijn, wees gij dan haar Vader gelijk uwe Vrouw mijne Moeder was. de baron (aangedaan het kind kusfehende.) Ik zal uw Vader zijn. — Ik zal uw aller Vader wezen. alida. En de Hemel zal de uwe zijn. julia (het kind vuur tg omhelzende.) Lieve kleine ! welk eene buaave Moeder hebt §"> — ga, ga, nu vrouw! gij hebt mij traanen doen ftorten. alida. o Vergeef het mij toch, genadige Heer! zo ik mij te veel verftoutte. Ik had zoo gaarne eerder gekoomen , maar ik moest in de Stad zijn om voor mij en mijn kind het lieve brood te winnen Hoe haastte ik mij , toen ik hoorde dat uwe goedheid het ons arme menfchen toeitond, onze wel-  Jl8 DE TE LEURGESTELDE' VERLEIDER. weldoenftcr, nog eens, voor zij naar 't graf gaat te zien, hoe haastte ik mij, om ook van deeze gunst gebruik te maaken! DE BARON. Nu, ga, en wees gelukkig. Zo gij ooit raad of daadelijke hulp nodig" hebt, mijn huis (laat open voor eiken ongelukkigen. ALIDA. Zoo lang de lieve Hemel mij gezondheid laat, genadige Heer! kan ik de kost winnen; 't is wel ïober, maar wij zijn dat van kindsbeen gewoon. DE BARON. Braafheid en te vredenheid maaken ons het fbbcre aangenaam. Wees dit dus beide , en gij zult gerust leven. Wees- intusfchen nooit bevreesd om bij mij hulp te zoeken. Ik wil dat al mijn onderzaaten mij als hunnen Vader befchouwen. ALIDA. God zegene u, genadige Heer! om uwe goedheid! vaarwel! DE BARON. Vaarwel, goede Vrouw. EDELHART. Gij komt morgen eens bij mij? ALIDA. Ikkoome, — uw dienaares! — Ik ben u allen dankbaar voor uwe goedheid. AGi-  DERDE b e d r ij f. 3 lp AGTSTE TOONEEL. De voorige, behalvcn alida. de baron. Hoe heeft de eenvrJuwdige , doch hartelijke taal vaii deeze vrouw mij getroffen. julia. Zulk een treffend dieproerend tooncel zag ik nooit. Wat zijn treurzangen? Wat zijn lijkredenen? Wat trotfche grafnaalden, bij de edele en vuurige dankbetuigingen van deeze vrouw- Zeg mij, Domine! wie is zij? edeehar t. Haare daaden zijn altijd de uitvloeijfds van haar hart, haar gedrag van heeden toone u, wie zij is. julia. Ongetwijfeld eene deugdzaame Vrouw , maar zij fchijnt arm. edelhart. Eene hevige geduurig aanhoudende krankheid bragt voor eenigen tijd haar en haar man, een vlijtig Burger en braaf Echtgenoot, in den kommerlijkflen toeftand. Mevrouw van linden redde haar uit de armen van den dood , en hem van den afgrond des wanhoops. Hunne vereenigde vlijt, hunne fpaarzaamheid, verbeterde welhaast eeuigzins hunne omftandigheden, doch — op 't onver-  320 de te leurgestelde verleider. onverzienst verliest zij haaren Man , in het blij vooruitzicht op voorfpoedige dagen, wordt zij Weduwe, en het Kind, 't welk zij onder 't hart draagt , een Weesjen. Toen heb ik een zwaaren taak gehad , om haar tot de bedaardheid , welke zij met haaren Man verlooren had, weder tc geeven. Vereenigd met Mevrouw van linden, gelukte mij dit eindelijk, en weldra genooten wij het genoeglijk loon voor onze poogingen , door in haar eene , ichoon treurige, echter kalme Moeder te zien, van de zuigling, met welke zij zoo even hier was. julia. Ik wil haar Haat verbceteren, opdat zij in rust al haare zorg aan dit lieve Kind moge toewijen, — haar teder hart verdient dit. NEGENDE TOONEEL. robbert, de voorigen. robbert. De Theetafel is gereed, genadige Heer!' de baron. Wij komen. — Robbert ! fchrocf de kist aan de vier zijden toe, hoor, fluit dan de deur en breng mij den ileutel. robbert. Zeer wel, genadige Heer!  derde bedrijf. 331 de baron. Nu , gij blijft heeden mijn gast, Domine! —« Kom gaan wij. julia , (flaat een treurige blik op de kist 3 en ml naar dezelve gaan.) de baron. Kom, lieve Zuster! gaan wij, — wek geene aandoeningen op , welke even beginnen te beflaaffen. julia (treurig.) Ja, kom — gaan wij. TIENDE TOONEEL. robbert. Ei, nu zal frans zijn rekening verkeerd maaken. Of hij boos zal zijn! — Nu, dit kan ik niet helpen, 't is in alle gevallen nog beter boos te zijn , om dat men geen kwaad kan doen, dan zich te verheugen in de misdaad. — Maar laat mij toch den ring eens zien , — doch neen; frans zegt dat hij zoo fraai en zoo kostbaar is, — men moet zich niet in verzoeking brengen.... Ik wilde hem toch ook wel eens zien , — zal ik ? — Kom! — Zodra ik eenige aanvechting krijg , fluit ik daadlijk de kist — voorzeker, zonder eenig verwijl, — ja, dan ben ik buiten gevaar. (Hij opent de kist, en befchouvd de hand van sophia.) 't Is toch een magtige fraaije VI. peel. X ring,  322 de te leurgestelde verleider. TÏng, — hoe kostbaar, de fleencn fchittercn ia het oog, — hoe fchoon zou hij niet wel zijn als men hem in de Zon zag.... 't Is toch jammer dat hij in de aarde bedolven wordt. ELFDE TOONEEL. robbert , frans. frans (in de deur.) Pft! Pu! robbert (zonder hem te hooren.) Waarom of toch de genadige lieer dit hebben wil?.... frans. Pft! PR! robbert (verf :hrikt de hand van sophia laatende vallende.) Wie is daar ? frans. Zijt gij alleen ? robbert. Ja, waarom? frans (optredende!) Ei, Fijnbaard! ik heb u beluisterd. robbert. Mij? — Nu, gij hebt niet kwaads gehoord. FRANSj  berde bedrijf. 323 frans. Dat daar gclaaten. Wat doet gij hier ? robbert. Ik moet de kist toefchrocven , en de fleutel ran de kamerdeur bij den Baron brengen. frans. Blijft gij nog bij uw voornecmen van heeden morgen? robbert. Waar omtrend ? frans. Wel, omtrend de dceling van den ring. robbert. Ik fteel niet , — ik zal de kist toedoen. (Hij maakt beweeging om het dekzel op de kist te leggen.) frans (hem weêrhoudende.) Robbert ! Robbert ! Trap uw fortuin niet met voeten. robbert. Heb ik dan hier ook geen eeten, klederen en huisvesting ? En dit heb ik op eene eerlijke wijze ; w aarom zou ik mij met onrechtvaardig goed verrijken? frans. Lompert! het is niet onrechtvaardig, het teX 2 gen-  324 de te leurgestelde verleider. gcndccl zon onbillijk zijn; mag men de gaaven van den lieven Hemel in de grond Hoppen. robbert. Maak dan die bedenking tegen den Baron, die heeft recht om den ring weg te nccmcn , maar gij niet. frans. Wat zijt gij toch onbedenkelijk dom , roubert ! denkt gij dan dat hij zich door ons zal laaten bepraaten ? Neen , mijn Vriend ! het is eene eigenzinnigheid, dat hij den trouwring met de getrouwde wil doen bcgraaven. robbert. Wel nu, wat raakt het ons, al begroef hij al zijne fchatten. Hij heeft zeker reden waarom hij 't dus wil hebben. frans. Nu, gefteld dan dat hij 'er zelf een godsdicnftig oogmerk mede had, hij verliest 'er niets bij, want hij weet niet beter of de ring blijft, daar hij hem gclaatcn heeft. robbert. Kort of lang, ik doe 't niet. De ring blijvc daar hij is. frans. Gij wilt dus niet declen ? robbert. Neen. Maar gij zult ook geen diefftal begaan. Ik  derde bedrijf. 325 Ik maak de kist toe, en gij zult ze niet weer open krijgen. frans. Zie robbert ! nog meen ik het oprecht met u; zo gij mij een deel van den buit geeven wilt, zal ik zwijgen. robbert. Van welken buit? f r a n s. Hoor eens, mijn Vriend! Gij weet zelf dat ik veel eerlijker ben, dan gij. robbert. Voorwaar, dat wist ik nog niet, — maar laat eens hooren, waarom. frans. Wilt gij u dom houden , kameraad ? — Gij kunt frans toch niet ligt een rad voor dc oogen draaijen. y robbert. Nu dan fpreek op. frans. Hou mij niet voor den gek, ik heb u immers gezegd, dat ik u beluisterd had. robbert. ' Zeg dan wat gij geluisterd hebt. frans. Denkt gij dan dat frans , zoo als hij hier voor X 3 u  jiö de te leurgestelde verleider. u Maat, van den. bol wurm geplaagd wordt. Wat was uw voornoemen, toen de hand van Mevrouw , waaraan de ring is, reeds op uw arm lag? robbert. Spreek, ingczultc bedrieger! wat hebt gij van mij gehoord? frans. „ Eeuwig jammer, dat hij in de aarde bedol„ ven wierd, — ik zal hem daarom noemen, — „ frans weet 'er niet van, en dus heb ik den ,, geheelen buit." —— Foeij robbert, als een braaf kameraad heb ik u uw gerechtig deel aangeboden , en gij wilt u alleen meester van den buit maaken. robbert. Onbcfchaamde Leugenaar! heb ik den ring willen fteelen? frans. Wordt maar niet boos, mijn Vriend! en ontkennen baat ook niet, want ik heb getuigen. robbert. Vogels van uwe vcèrcn. frans. Dat raakt niet als 't maar getuigen zijn. robbert. Nu wie ziju die dan ? FRANSi  DERDE BEDRIJF. 327 frans. Ik ga voctftoots naar den Baron en openbaar hem alles, dan eerst zult gij mijn getuigen zien, en — de henker zal u uwe trouwloosheid met den rug doen boeten. robbert. Doe gij wat gij wilt, ik weet dat alles geloogen is. frans. Dat zal men u wel anders lecren, zo mijn getuigen niet genoeg waren, wil ik zoo veel eeden doen als 'er haairen op uw hoofd zijn. robbert. Foei! gij zoudt een valfchen eed doen, om ecu arm man ongelukkig te maaken. frans. Wie praat van valfche eeden, Kaerel! gij wilt u dan dom houden, maar gij zult zien. (Hij vil vertrekken.') robbert (verlegen.) Maar, frans! gij weet immers zelf wel, dat ik geen voorneemen gehad heb.... f r a n s. Praatjens om de kinderen in flaap te fusfen. Zo gij den buit met mij wilt deelen, blijft alles geheim , maar anders — zie , zoo waar als ik ■een eerlijk Kaere] ben, ik ga naar den Baron. X 4 ROB-  323 de te leurgestelde verleider. robbert (verlegen.) Lieve God ! waar komt een mensch niet al toe , — nu moet ik wel toelaaten dat de ring geftoolen wordt. frans. Nu, kort beraad! — Hoe zal het ? robbert. In 's Hemels naam , neem hem; maar ik ben onfchuldig; ik wil 'cr geen koperen penning van hebben. frans. Nu , dat is juist geen onaartige vond. — Ja, die lijnen, — die fijnen, de eerlijkheid op de lippen, maar van binnen.... Hinkende graven. Nu dat is om 't zelfde, gij kunt flaat maaken dat ik nu ook zwijgen zal. robbert. Kaerel! als gij alleen waarheid fpreeken wilt, behoeft gij niet te zwijgen. frans. Nu , robbert ! iiiet te driftig! (Hij gaat naar de kist en tracht den ring van den vinger te neenien.) robbert (fiil.) Dit moet ik nu toelaaten, want de fchelm zou mij ongelukkig maaken, wie weet met wien hij zamenfpant, dien hij getuigen noemt. Armen robbert! frans.  V derde bedrijf. , 339 frans. De vinger is duivelsch gezwollen, — dering wil 'er niet af. (Hij neemt een mes uit ziin zak.) J robbert. Wat wilt gij doen? frans. Wat hagel! ik kan'er hem niet afkrijgen, ik zal den vinger affnijden. J ' robbert. _ Neen, al werd ik voor al mijn leven ongelukkig, dat zal ik niet toelaaten, — voort uit de Kamer of ik roep hulp. frans (l/OOS.) v^«VaIUhUlPd0eni:0ePetl' robbert (verlegen.) Frans! waar wilt gij heen? frans. Dat zult gij zien. Nu ben ik onverbiddelijk. robbert. Maar, frans! blijf! _ Zult gij dan Mevrouw den vinger affnijden? _ Dat goede mensch! frans. Schaapshoofd! hebben de dooden bij u te land dan gevoel ? X 5 rob-  330 de te leurgestelde verleider.. robbert. Nu, doe wat gij wilt. Ik kau het niet kce« ren, doe gij de kist dan ook maar toe. — Ik wil 'er niet mede te doen hebben. (Hij vertrekt.) frans. Die inval van beluisteren is recht goed uitgevallen. Die domkop, een kind kan hem om den tuin leiden. Zo hij intusfehen nu maar niets den onnozclcn mond laat ontvallen , want mijn getuigen tegen hem zou ik wel kunnen zoeken , maar om ze te vinden ! dat zou zoo iets in hebben , — en mijne eeden ! — ja, ik geloof dat het enkel zeggen van den lummelachtigen robbert. ,, Ik heb 'er geen gedachten aan gehad," meer gelden zou , dan al mijn zwoeren, of dat 'er maar niets op eene andere wijze van uitlekt; dc ring gekaapt te hebben , zou 'er misfchien nog door kunnen, maar het lijk te verminken, ei, dat zou op mijn huid verhaald worden. Maar, wat bekreun ik mij toch aan het toekomende? Wij leeven voor den dag van heeden , wat morgen komt, brenge ons ook dan eerst zorg aan, en komt het al uit.... ö ! het heeft geen nood, 'er flaat wel meer op mijne rekening , dat nog geheim gebleven is. (Hij gaat naar de kist, en een face de in den vinger gedaan hebbende, geef} sophia een luiden kreet.) frans (hevig verfchrikt.) o ! Alle Heiligen ! (Hij tuimelt ter deur uit.) Sophia (richt zich op, — ziet rondom zich , zucht en legt zich weder.) TWAALF-  derde bedrijf. 331 TWAALFDE TOONEEL. de. doctor, sophia. de doctor. Dacht ik het niet, dat men mijn raad verachtte. — 7b»/ la maifon efl infe&é — Et voila.' hoe langer, hoe fraaijer! nu heeft men ze geheel opengezet. sophia (kreunt.) de doctor (verfzhrikt hevig.) Wat is dit? sophia (zuchtende!) Ach! de doctor (in de uiterfle ontfieltenis.) De Hemel erbarme zich onzer. (Hij loopt driftig heen , aairde deur ontmoet hem henriette.) DERTIENDE TOONEEL. henriette. De VOOrigCll. Wat is 'er, wat is er ? Heer Doélor! de doctor. ó Hemel! wees ons genadig! Het fpookt, het fpookt.... (Hij vertrekt.) henriette. Heeft de Doctor geheel zijn verftand verlooren?  332 de te leurgestelde verleider. ren ? — Maar hoe? De kist open? — Wat is dit ? (Zij gaat naar de kist.) sophia (zwak.) Henriette ! henriette (verfchrikt.) Hemel! Mevrouw! sophia. Vrees niet.... henriette. Hemel ! Gij leeft ! (aan de deur.) Heer Baron! Mijn Heer edelhart? Kom toch haastig. (Tegen sophia,) ö mijn Voedflcr ! Gij leeft! Gij leeft, — vloei thands, traanen van vreugde, lang genoeg hebt gij van droefheid gevloeid. Gij leeft, mijne Moeder! ö, in welk een vcrfchrikkclijk gevaar zijt gij geweest! sophia. Beur mij op! — Lieve henriette ! wij hebben veel ftof om te danken. henriette. Hoe vuurig zullen wij danken? VEERTIENDE TOONEEL. edelhart, met azijn, de baron, de voorigcu. henriette (hem te gemoet ijlende.) Zij leeft, zij leeft, kom toch fpoedig. edel-.  derde bedrijf. 333 edelhart. De Doctor heeft dan gelijk? de baron (in overmaat van blijdfchap.) ó Mijne sophia! — mijne Gade! is 't moogiijkj op 't punt van begraaven te worden, herleeft gij. sophia. Dierbaare Echtgenoot! edelhart. Heer Baron! Laat ons Mevrouw hulp toebrengen. ^ (De Baron en edelhart tillen haar uit de kist, en plaatfen haar op een Sopha; henriette beftrijkt haar de hoofd/lagen met azijn, en houdt haar een doek onder den neus.) edelhart (fiil tegen henriette , terwijl hij haare bezigheid overneemt.) _ Zorg , dat Mevrouw julia niet te fpoedig hier kome. henriette (vertrekt.) edelhart (bloed aan het kleed van sophia bemerkende.) Maar wat is dit ? sophia (haare hand, die geheel bebloed is , toonende.) Zie hier; een middel, door de boosheid uitgedacht, deedt het verborgen leven zichtbaar worden. DE  334 de te leurgestelde verleider. de baron (nieuwsgierig.) Wat, wat is het dan? sophia. Deeze ring.... edelhart. (Terwijl hij van zijn zakdoek een verband maakt. Vermoei u niet, Mevrouw! de baron. Ik begrijp het. (Aan de deur) robbert ! robbert } (opkomende, en sophia bemerkende, verj'chrikt, en wil terug gaan.) de baron. Keen, blijf! — wien heb ik gelast de kist te fluiten? robbert. Mij, genadige Heer! de baron. En wie wondde mijne Gemaalin? — Snoode' geveinsde Kacrcl ! denk niet dat dc gelukkige uitwerking van deeze daad u ecnigzins verfchooncn zal. robbert. Ik ben onfchuldig , genadige Heer ! frans heeft mij gedwongen hem alleen bij het lijk te laaten. SOPHIA. Hij is onfchuldig. DE  derde b i d ï ij f, 3 ■> 3 de baron (nieuwsgierig.') Gij weet dit? sophia. Ik weet het. edelhart. Ik durf u ligt voor hem inftaan, Heer Baron t — robbert! zit op, en ontbie hier ten fpoedigften den Geneesheer, laat inmiddels een ander den Chirurgijn van 't Dorp haaien. — Gii vergeelt het mij Heer Baron, dat ik u voorkome. de baron. ber3^2^ I°orZiftiger dan *■ Ga heen, robvntr 7f ,aat\zo'gen d« frans niet ont- viugt, (tegen sophia.) Maar, mijn Beste! hoe is het mooglrjk dat u de onfchuld van robbert heiig maar S°Cd hW verklaart hem onfchulsophia.Neen. Luister dierbaare Gemaal, en beef als gij de onhandigheid verneemt waarin ik geweest ben. Alles, wat heeden , en een gedeelte van 't geen gisteren m deeze kamer is voorgevallen heb ik onderscheidenlijk gehoord, zonder eenig teken van leven te kunnen geeven. ö> Dit was verfchrikkelijk, elk oogenblik verwachtte Ik door 't fluiten van de kist gefmoord , of, nog den! "" U°8 beZeffeude' bc£raaven te wor-  336 DE TE LEURGESTELDE VERLEIDER. DE BARON. Afgrijsfelijk! SOPHIA. Zij die mijnen dood met heetc traanen befchreidcn, ftonden op 't punt mij den vrcefelijkften dood te doen ondergaan. EDELHART. 6 Menschdom! weder een voorbeeld, en wanneer zult gij wijs, — rechtvaardig omtrend uwe broeders willen worden ? SOPHIA. Waar is julia ? Ik heb haare klagtcn gehoord, — laat mij thands van haare vreugd getuigen zijn. DE BARON. Ik zal haar voorbereiden , eene onverwachte vreugde mogt haar zwak gcftel nog nadceliger, dan haare droefheid zijn. Ik verlaat u een oogenblik. Sophia ! deeze dag zal voor mij een gedenkdag zijn, en ieder, die door mijn toedoen , behoed wordt, tegen het verfchrikkclijke van levend begraaven te worden, zal deeze dag zegenen. (Hij omhelst haar teder en vertrekt.') EDELHART. In welk een verfehrikkelijken toeftand kan zich de mensch bevinden ? SOPHIA. ö ! Mijn Vriend ! van de huiverende oogenblik-  DERDE BEDRIJF. 33^ blikken, die ik heb doorgedaan, kan geen be- fchrijving gegeeven worden. Als uit een diepen flaap ontwaakende, vernam ik, even als een fluimerende, menfchen ftemmen om mij. Ik ontwaakte weldra verder, en begon onderfcheidenlijk de gefprekken te hcoren , Welke over mij gevoerd werden. Ik wilde mij oprichten, ik wilde fpreeken , — onmoogelijk. ó! Welk een Vreesfelijk gevoel, toen ik gewaar werdt dat men mij voor dood hield, — dat men mij begraaven wilde! Nu fpande ik alle kragten in, om eenig teken van leven te geeven , maar ik vermogt niets, ö Domine! die gevoelen kost, wat ik gevoelde , zou met een vloek over 't menschdom op zijne lippen derven, dat het geen gehoor geeven wilde aan de roepdem, om toch rechtvaardiger omtrend zijne dooden te zijn. EDELHART. Vermoei u niet te zeer , Mevrouw ! 't Is te hoopen dat men in deeze dagen, waarin manlijke kundigheden aan den eenen kant toeneemen, en het vooroordeel aan de andere zijde langs zoo meer geknot wordt, welhaast de raadgeevingen van beroemde mannen zal opvolgen. SOPHIA. 't Zal mijn eerde pligt, 't zal het welbehaaglijkst offer van dankbaarheid zijn, te zorgen, dat onze onderdaanen niet, nog levende, aan dc aarde worden toevertrouwd. VI. DEEL. Ij ÊBEL-  33S de te leurgestelde verleider. edelhart. Hoe prijs ik uw voorneemcn. Indien gij onder de twintig duizend flegts een vindt , welke gij aan zijne fchreijende Vrienden en der Maatïchappij wedergeeft, hoe rijkelijk is dan niet uwe moeite beloond ! — Maar, Mevrouw! daar gij alies gehoord hebt , moet uwe fmart merkelijk gelenigd zijn door de hartelijke uitboezemingen van dankbaarheid uwer Onderdaanen. Hier was het geen vleitaal, thands behoefde zij niet te vreezen, dat hunne openlijke dankbetuiging uwe kicschheid beledigen zou , — zij durfden nu, bij uw lijk, hun geheel hart uitfehudden, en — had het den Hemel behaagd, u, langs zulk een verfchrikkelijken weg uit dit leven te noemen, welk een denkbeeld? dezegen mijner Broederen vergezelt mij? sophia. En aan u was ik deeze levendige crinnering verfchuldigd. -— Maar, mijn Vriend! de roozenkrans, waar is hij ? edelhart (neemt hem vit de kist , en overhandigt haar denzelven.) sophia. Welk eene waarde heeft deeze , en tot welk een geringen prijs heb ik dcnzelven gekocht! ö Menfchen! menfchen! leert weldoen,' cn gij zu'.t bij de geringfte bclooning zaligheid genieten. — Maar edelhart ! hoe jammerlijk werden mijne gelukkige overdenkingen geltoord door mijn Zoon,  derde bedrijf. 335 Zoon, — hoe bitter was mij dc gedachte : jfc fcheide van de waereld, en laat 'er mijneénig kind als een verleider, — als iemand, wiens gevoel voor deugd en eerlijkheid yerfiompt is, op achter — een kind , dat zijne broederen wel haast reden geeven zal om het zelve, en haar die het baarde , te vervloeken, ó Mijn Vriend' breng toch mijn Zoon terug op het pad der deugd. edelhart. Wij zullen faamen aan zijne verbetering werken, en dan kunnen wij hoopen. sophia. _ Maar, waar blijft mijne lieve julia? Zou zij zich niet wel bevinden ? Ik verlang zoo naar haar. edelhart. Mij dunkt ik hoor haar. Blijf toch vooral bedaard , Mevrouw ! een heevige fchok zou u thands doodelijk zijn. sophia. Wees niet bevreesd, mijn waarde Vriend! ik heb mijne hartstochten loeren bedwingen. Daar is zij. ' " U 3 VIJF.  340 de te leurgestelde verleider. VIJFTIENDE TOONEEL. de baron5 julia, henriette , dc VOOrigcn. sophia {haare armen uitflrekkendel) Koom, lieve julia! julia (haar vuurig omhelzende!) Sophia ! Sophia ! — Beste Zuster! — ó Hemel ! deeze omarming is mij thauds dubbel dierbaar. sophia. Zoo mag ik u dan na twee Jaaren afweczen, na dat ik bijna in de koude armen des doods rustte, u omhelzen. Lieve Zuster! fchrei nu niet, welhaast zullen wij de vrolijke dagen Van onze jeugd herhaalen. julia. Smoor ze niet sophia !'t zijn traanen van vreugde en dankbaarheid. Ik verheugde mij in 't vooruitzicht u te omhelzen, — ik vond u dood, •— al de genoegens , die ik in uwe zusterlijke omgang gehoopt had te fmaaken, waren voor mij verlooren , — eerst in een volgend leven verwachtte ik de verzekering van uwe voordduurende liefde en vriendfchap , en zie! ik vind u weder op deeze waereld. — ó Hemel! in al uwe daaden zijt gij goedheid. SOPHIA,  derde b e d r ij f. 34! sophia. Tedere, beste julia! gave de Hemel dat wij arm in arm, tot aan den einde toe den weg van dit leven bewandelden. Hoe zouden wij voor elkander roosjeus zoeken tusfehen de doornen. JULIA. Ja , famen wandelen ! roozen zoeken en die ook aan onze Broederen uitdeelen. Broeder ! Zuster! ik wil bij u blijven. sophia (verheugd!) Wilt gij dit? de baron. Lieve Zuster! gij wilt dan eindelijk aan onze bede voldoen. JULIA. Ja, wij zullen faamen leeven tot aan het einde ■ toe, en als een onzer zich nederlegt, zal de overblijvende zijne Broeders vertroosten , met het vooruitzicht, van weldra in een beter leven kommerloos elkander te omhelzen, ó Sophia ! Broeder 1 — wij zullen gelukkig zijn. JJ 3 LAAT-  g'jp de te leurgestelde VERLEIDER. LAATSTE TOONEEL. fredrik, de voorigen. de baron. Zie daar fredrik! f r e d ft ik (sophia willende omhelzen?) o Mijne Moeder! hoe verheug ik mij.... sophia (hem zacht afwerende.) Niet verder, fredrik! ik vrees dat gü liegen zoudt. fredrik (bedremmeld.) Lieve Moeder'! sophia. Gij kondct, ware ik indedaad dood geweest, edeler, vrijer gehandeld hebben , want eene Vrouw , niet vooroordeclen bezet, zou u niet meer hinderlijk zijn geweest. Lieg dus niet, dat gij u 'in mijne herftelling verheugd. fredrik. Maar, lieve Moeder! wie wil mij toch bij u gehaat maaken ? sophia. Gij, gij zelf mijn Zoon! Maar waarom wilt gij dat eene goede Moeder u haaten zal ? — Heb 'ik niet altijd voor u gezorgd, u niet altijd de tederfte blijken van moederliefde gegeeven , en dit alles  derde bedrijf. 343 alles wilt gij bcloonen met het bedrijven van misdaaden. fredrik. Lieve Moeder! men heeft mij ten onrechte be» fchuldigd, — ik verzeker u. sophia. Geene verzekeringen. fredrik (edelhart aanziende.) 'Er zijn eenige lieden die hun plan, ook ten kosten van de rust, en 't genoegen eens anderen, bereiken willen. Ik had zeker niet gedacht dat men in dit uur reeds hier toe middelen zou in het werk ftellen. sophia. 6 Gij fpreekt, als of men u mishandelde. —— Fredrik ! ook dit uw gedrag toont mij dat uwe inborst niet die van een braaf jongling is. Weet, dat ik zelf gehoord heb , wat hier tusfehen henriette en u, — tusfehen deezen braaven man edelhart en u, — tusfehen u , 'en uw' fnooden bedienden zij voorgevallen. fredrik (verward.) Gij zelf? — Hemel! — Moeder! gij zult mij voords niet haaten , ik zal u alle -blijken.... sophia. ' Nog geen beloften. Volg den raad van deezen braaven man, welke bij u , om zijne deugden, zoo haatelijk is; leer uwe driften eerst bcdwinIJ 4 Scn>  344 ee te leurgestelde verleider, enz. gen , daaden zijn altijd meer dan beloften. En gij, henriette ! hoe bevalt mij uwe deugd en braafheid , hoe edelmoedig beloond gij mijne zorg. Ga dus voord, lief Meisjen! om mij het leven aangenaam 'te maaken. Fredrik ! leer uwe Moeder het leven niet haaten , maak door uw wangedrag niet, dat levend begraaveu te worden, haar verkiefelijk worde boven een leven , waarin haar eigen Zoon haar alle genoegens verpest. fredrik. Lieve Moeder! ik fchaam mij. Ik heb berouw.... sophia. Toon dit in uw gedrag, en ik zal, als voorheen , u alle liefde toedraagen. Fredrik ! maak u toch de achting van uwe Moeder waardig! — Kom nu, mijn waarde Echtgenoot! herftellen wij ons om onze medemenfehen nuttig te wezen; het geval van heeden fpoore ons aan , hen tegen den verfchrikkelijklten dood te behoeden. edelhart. _ En het menschdom zal u, om uwe edele poogingen, in zegenende nagedachtenis houden. EINDE. HET  HET ONGEGROND VERMOEDEN, OF DE GESCHEURDE BRIEF. TOONEELSPEL. Naar het Huogduitfche. IJ S  PERSOON EN. Mijlord os se rij. lucinde, zijn Vrouw. nancij, hun Dochtertjcii. truford, Vader van lucinde. trijiiall, Broeder ") \ van osserij. john, Knecht, S Hei Tooncel is te London, in het huis van Mijlord osserij.  Sterf, Verrader! .foor OWOfeetOBTJSS >r<&Lit,P£X>r.£rr, xxi- >'.-r,v„.   HET ONGEGROND VERMOEDEN, of De GESCHEURDE BRIEF. TOONEELSPE L. EERSTE TOONEEL. john (terwijl hij eenige klederen in een Mantelzak pakt,) daarna osserij. Dat eeuwig reizen en trekken ! Het zal wel weer op mijn hoofd thuis komen'! Ik zal wel weêr meê moeten: ja, zeker! — En die fatanfche bok is zo hard dat men zich krom en lam daar op zit. Want offchoon men zegt dat ik wat doof beu , en ik dit ook wel geloof, zo voel ik toch zeer goed. Maar mijne leden worden reeds te ftram om dit nog langer uit te houden. Nu, dat voorbij is, is voorbij. Wat heb ik nu nog te doen? os s er ij (in reisgewaad, met een open irief in"de hand.) Ga, en haal het overig goed om te pakken. ■ john. Lagchcn ? 6 Ik denk in 't geheel aan geen lagchen, Mijlord? os_  ■348 ii e t ongegrond vermoed en, osserij Qiard fchreeuwende.) Het goed om te pakken, zeg ik u. John (hij fchrikt f en gaat brommende heen.) Nu mag hem de Duivel tegenfpreeken. osserij (alleen.) Reeds lange heb ik dit gemerkt; waaróm zou hij anders zo dikmaals hier gekomen zijn. Maar zulk eene ongehoorde ontrouw van een Vrouw, die ik zo teder beminde, die ik aanbad! Dit had ik nimmer kunnen denken, o Vervloekt! wat zeg ik ? neen , gezegend papier! want zonder u zou ik het nooit geweeten hebben. Zij zou altijd bij mij voor eerlijk zijn gehouden, en zou dus doende mijne genegenheid , nog lange door haare ontrouw misleid hebben. Het is niet eens een geheelen brief! neen! flechts een afgefcheurd ftuk papier; zij moeten elkander al zeer wel kennen. (Hij leest.) „ Mijn waarde!" Dat was ik te vooren. „ Mijn man is gcemelijk en droefgeestig, „ Hij is minnenijdig; en geheel onverdraag- Die Slang ! zou ik het zijn , indien gij niet wilde dat ik het ware? „ Ik haat niets in de Waereld zo zeer, dan „ hem" Vervloekte! „ En  * TOONEELSPEL. 349 „ En evenwel merkt hij het niet j in de ver„ warring „ Ziet hij niet welk eene Vrouw hij heeft;'» (Met drift.) Hij ziet het, bij mijn ziel! maar al te wel. „ Die arme, goede en braave man! hem „ zo fpoedig mogelijk weg te ruimen , is „ mijn wensch." Hemel! Hemel! „ Kom toch, doet alles wat gij kunt „ Kom toch zonder fout: deeze avond „ is den besten en meest gefchikten tijd, „ Wij zullen dan het vermaak genieten „ van onze tedere vriendfchap." Vaar wel! (Woedend!) Sterven zal hij, en die Furie van een Wijf met hem! (Hij gaat eenigen tijd, in jiille overdenking heen en weder , intusfchen brengt john een paar Pist ooien, die hij op de tafel neder legt; houdende een Over rok op zijn' arm.) Geef mij mijn Overrok. (Hij legt den brief op de tafel, op velke nog meer papieren liggen ; john helpt hem zijn Overrok aantrekken.) Wie had dat immer kunnen gelooven, toen ik haar als een zachtaartig, teder Meisjen hoogachtte ; haar als eene beminnenswaardige Gade, jaaren agter elkander tederüjk beminde ! (Met drift.) Maar zijn dit niet de verleidende kunstgreepen van haar gantsch geflacht? (ontroerd) ó Mijn Vader! wiens ouderdom  350 ii e t gngegrond vermoed:::.-, dom u reeds naar het graf doet hellen! —. (john vil de kaarsfen fuuiteu.) Vertrek ! — wanneer hij het gewaar wordt, wanneer hij zijne ftrafwaardigc Dochter nader zal kennen ! Ach! het zal zijn dood zijn, zo als het de mijne is! {tegen john.) Waarom gaat gij dan niet heen? joh n. Ik ga reeds. osserij alleen, (hij gaat als wanhoopend het Tuoneel op en neder , drukkende in zijne geheele landing zijn vermoeden uit. Na eenigen iijdgetuisterd te hebben , zegt hij.) Hoorde ik daar de ftcm niet van mijn Vrouw! — die flcm die mij eertijds zo lieflijk in de ooren klonk, komt mij nu voor, als het gebrul der Helle. Het is of ik een Slang hoor iisfen. — Dat is mijn Broeder ! (Hij luist erd verder.) Neen, hij is het niet ! — Maar ik zal mij zeker op hem wreeken. (Hij haalt een toegekneepen brief jen uit zijn zak.) ' Hij zal met mij gaan, iu het vertrouwen dat wij ons op de Jagt zullen vermaaken ; en ik zal hem de borst doorllooten^ hem bij dc haairen grijpen, in het hof rond fleuren , en nog driemaal duorfteekeu. (Hij roept) 1.1e! jojin ! joiin ! TWEE-  tooneelspel. 351 TWEEDE TOONEEL. o s s e r ij , john. john. Mijlord! o s s e r ij GW diepe gedachten.) Daar, breng hem deezen brief. john (de brief befchomvende.) Een brief! Aan wien ? Mijlord! o s s e r ij. Aan mijn' Broeder. john (in angst.) Wist ik maar wat hij gezegd had! — Wat zal ik doen ? o s s e r ij. Hoort gij niet? Doove kwartel! ga heen, en gehoorzaam! john. Wat! Karei ! Karei ! Mijn Heer is geheel iri de boonen , of blind. Hij ziet mij nu voor mijn Kameraad aan. osserij (in gedachten gefaan hebbende.) Neen, deeze wraak is te gering voor den hoon mij aangedaan : Zij moet, even als zijne ondeugd ontzaglijk zijn. Geef hier. (Hij neemt hem den brief uit de hand, en verfcheurd dien,) Vertrek! DER.-  352 het ongegrond vermoedden. DERDE TOONEEL. o s s e r ij. Hij komt heeden zeker. Op het oogenblik dart hij bij haar intreed, zal ik het weeten; die laaghartige Broeder! — Broeder ? Neen Monfter! Een ondeugende die men geen te haatelijke naam kan geeven. Om hun beiden zeker te betrekken, wil ik mij zeer bedaard aanhollen. — Bedaard? — Kan het hart van een gcichonden Echtgenoot wel één oogenblik bedaard zijn ? (in rollen woede.) Ha! En echter moet ik mij bedaard vertoouen, indien ik.... Zacht, daar komt zij. De rust die op haar aangezicht te leezen flaat, kan de fchanjde haarer ziele niet verloogchenen. VIERDE TOONEEL. o s s e r ij , lucinde. lucinde. Hoe! mijn Gemaal! gisteren zijt gij eerst thuis gekomen , en gij wilt heeden weder op reis gaan? osserij (bitter.) Ja'. lucinde. Zonder mij een woord daarvan te zeggen? Zonder affcheid te neemcn ? es-  t00neelspzl. 353 o s s e r ij. Ja, Mijladij! lucinde. En dat zo vroeg ? (Hij ziet haar met een verwilderd gelaat aan.) Welk een gelaat! Wat icheelt 'er aan ? o s s e r ij. Vraag mij niets. lucinde. Mag lucinde dan het leed niet weeten , het welk het harte van .haaren osserij drukt ? Mag ik dat niet weeten, daar ik alles zo fterk gevoel, wanneer ik u zie lijden ? o s s e r ij. Gij zult mij niet verblinden. lucinde. Ik begrijp u niet. De oorzaak van uwe tegenwoordige reize.... o s s e r ij. Behoeft gij niet te weeten. Genoeg: ik vertrek. lucinde. Ik begrijp u niet, mijn waarde! Zedert eenigen tijd zijt gij omtrend mij zo koel, zo onverfchillig, en zedert gisteren geheel ongevoelig. — Gij bemint immers uwe lucinde nog? VJ* deel. Z cssb-  354 het ongegrond vermoeden. o s s e r ij. Een wonderlijke vraage! lucinde. Neen : dat gaat te verre. Uwe koelheid ontrust en foltert mij ten fterkfle. Welk eene bekommering uwe ziel ook moge drukken, gij zult 'er mij immers wel deelgenoot van willen maaken? (Zij neemt hem vertrouwelijk bij de hand; doch hij ontflaat zich driftig van haar.) o s s e r ij. Laat mij los. Ik moet weg. lucinde. Hemel! Welk eene ontmoeting! Nog maar ceu oogenblik! osserij (roepende!) John! V IJ FDE. TOONEEL. De voorigen. john. john. Mijlord! o s S E r ij. Zijn de Paarden ingefpannen ? john. Zo aanftonds, Mijlord! •MC-  TOONEElSPEI. 355 o s s e ! i], Zo dra zij ingefpannen zijn, moet gij het mij komen zeggen. ZESDE TOONEEL. osserij, lucinde. lucinde. Elk oogenblik doet gij mijne ongerustheid verdubbelen. Van waar ontliaat die onverzoenlijke toorn ? o s s E r ij. Ik heb het u reeds eenmaal gezegd: vraag mij niets. (Hij zet zich aan een tafel; en legt zijn aangezicht op beiden zijne armen.) lucinde. Welk eene ontroerende verwarring ! In 's Hemels naam! zeg mij toch, welk een verfchrikkelijke vijand uwe ruste verftoord. Mag de gevoelige Gade niet deelen in de fmarten van haaren dierbaaren Gemaal ? — Geen woord ? — Deeze behandeling, uw ftilzwijgen, is voor mij fmertelijker dan de dood zelve. (Zij werpt zich aan zijne voeten!) Spreek toch ! Ontruk mij aan den dolk , die mijne ziel doorboort. Wat fcheelt u ? o s s e a ij (opflaande , en heen en wedergaande.) Niets! — Niets ! — Bezigheden ! — noodZ a z-aa-  g5<5 het ongegrond vermoeden. zaakelijke verrichtingen. Sta op! Sta toch op! Genoeg: ik moet vertrekken. Gij zijt zo weemoedig. Krenk u zeiven niet. Gij zult mij gemakkelijk kunnen misfen. Wees gerust! — Wees gerust; indien gij het zijn kunt. lucinde. Ik gerust zijn, bij uwen kommer die ik niet weet , maar die gij mij genoeg doet gevoelen, o s s e r ij. Alles zal zich fpoedig ontdekken. Gij zult ras alles weeten. — (op een bitteren toon.) En dan.... lucinde. En dan.... o s s e r ij. Dan — dan zal ik te vreeden zijn. lucinde. En dit zegt gij mij op zulk een' toon? 6 Gij vindt uw vermaak in uwe Gade te martelen. ZEVENDE TOONEEL. john. De voorigen. john. Het rijtuig flaat gereed, Mijlord! (Hij neemt den mantelzak t en draagt denzeken weg.) cssu-  tooneelspel. 357 o s s e r ij. Goed: ik kom. (Hij ml heen gaan!) lucinde. Zonder affcheid te neemen ? Zonder vaarwel te zeggen ? osserij (koel.) Vaar wel! lucinde (hem bij de hand houdende!) Ik zal u tot aan het rijtuig vergezellen. o s s e r ij. Gij zijt veel te goed. Blijf maar hier. (Hij ontrukt zich aan haar.) AGTSTE TOONEEL. l u q i n d e. Is dat mijn Gemaal? of is het een onzinnige die mij veriaat? — Ik kan de oorzaak van zijn gedrag niet ontdekken. Hij wend voor, dat hij bezigheden heeft , maar die kunnen hem toch onmogelijk tegens mij in gramfchap doen ontfleeken. Welke vreesfelijke gedachten! — Houd hij mogelijk mijne liefde, mijne trouwe, verdacht! — Neen, een hart, welks onfchuld hij reeds zo veeIe jaaren kent, kan onmogelijk op een oogenblik in verdenking komen. (Onder het fpreeken van de laatftt woorden, is zij de tafel genaderd, ep welke osserij den brief heeft laaten liggen : Z 3 zij  358 het ongegrond vermoeden. zij ziet denzelven en neemt hem op.) Hoe komt deeze brief in de handen van mijn' Man ? Maar deeze kan hem niet beleedigen. NEGENDE TOONEEL. lucinde, osserij. ' osserij (op het hooren van de laatjle woorden fuift hij naar de tafel, en rukt haar den brief uit de hand.) Deeze kan mij niet beleedigen? Niet? Ja ongelukkige , juist deezen is het, welke mij uw laage ziel ontdekt. lucinde (verfchrikt.) Hemel! o s s e r ij. Ja, fidder vrij! fidder voor de woede van een beledigden Echtgenoot. (Hij wil vertrekken.) lucinde. Maar, hoor mij eerst! hoor mij. 0(1 £ I IJ. Waag het niet, om door gewrongene verdeedigingen uwe fchande te vergrooten, van welke ik overtuigd ben. lucinde. Ach! mijn waarde.... OSSE-  TOONEELSPtti 359 o s s e r ij. Waarde! Ik? Dien gij bedroogen , misleid, dien gij verraaden hebt! 6 Wat wederhoud mijnen arm ? (Hij grijpt naar zijn Hartsvanger.) ( lucinde (bedaard.) Stoot toe, Barbaar! Zie hier mijn borst. Doorboor een hart dat gij zo zeer miskent; en vertrek met de zegepraal van eenen moordenaar. o s's e r ij. Welk eene ftoutheid! — Maar deeze moed ó! ik kenne denzelven; het is de laatfte toevlucht van een wijf dat mijn eer bevlekte: de ellendige kunstgreep om het oog van een' man te verblinden. (Hij wit andermaal haar aanvallen!) TIENDE TOONEEL. De voorige , john. john (driftig binnenkomende!) Hebt gij mij geroepen, Mijlord ? osserij (in verwarring!) Wat ? (Hij fteekt den Hartsvanger in de fcheede.) Wat ? (Hij doet den Hartsvanger #f> en geeft hem aan john.) Daar, leg hem in het rijtuig. john (heengaande.) Daar fteekt vast wat anders achter. Z 4 ELF-  3Ö0 het, ongegrond vermoeden'. ELFDE TOONEEL. os.ser ij, lucinde. o s ser ij. Gij ziet dat ik uwe fchande niet openhaar wil maaken. Nog werkt het medelijden in mijn hart. Maar gij verdiend het niet. Hoor! ik had vergeeten om u dit te zeggen : Ik beveel u , om heeden nog uwen Vader uit mijn huis tc verwijderen. Dit is het begin mijner wraake. Ik zal alle perfoonen aan u onttrekken, van welken gij geheel onverdiend, eenigcn troost zoudt kunnen ontvangen. (Hij vertrekt in de grootfte woede.) lucinde (hem naroepende!) Nog één oogenblik; flechts één enkel woord! TWAALFDE TOONEEL. lucinde (zij valt als onmachtig op een Leuning/loei neder.) Ik moet mijn Vader van hier verwijderen! Wat heb iku toch gedaan, wreedaartig echtgenoot? Hij verlaat mij in de vreesfelijklle verdenking. Hij hoord mij niet eens aan. Welk eene woede; welk eene razernij heerscht in zijne ontruste ziel ? — tegens mij; tegens mijne onfchuld! — Deugd ! wat zijt gij, wanneer gij ons tegens zulke beledigingen niet kunt befchermen ? — Hemel !  TOONEELSFEt. mei! welk eeil tooneel vertoond zich voor mijne oogen! Welk een verfchict! Rampen op rampen! welke dagen liaan mij te wagten , nevens mijne arme Kinderen ! (Zij ftaat op.) Hemel ! gij die het binnen/te van 's menfchen herte doorgrondt , gij weet of ik fchuldig ben. Uwe voorzienigheid , uwe goedheid, zij mijn lot geheel aanbevolen. DERTIENDE TOONEEL. lucinde, john. john. In 's Hemels naam, Mijladij, wat fcheelt Mijlord? Ik heb hem in al mijn leven nog zo toornig met gezien. Tot een affcheid heeft hij mij om ver geloopen, is over mijn' rug in het rijtuig cefprongen, en weggereeden. lucinde. Sprak hij niet van mij? john. Ja, daar hebt gij gelijk in, Mijladij! een Bediende loopt nooit vrij. lucinde. Ik vraag u, of hij niet van mij fprak. john. Ha ! zo ! van u ? Neen , neen ; geen woord. Maar vloeken deedt hij, dat dc Paarden voor het 2 5 rijtuig  362 HET ONGEGROND VERMOEDEN. rijtuig Honden te beeven. En oogen heeft hij tweemaal op mij geflaagen, oogen, waarachtig, als ik hem niet zo goed gekend, en ge weeten had dat het Mijn Heer was, dan zou ik hem voor de levendige Satan gehouden hebben. LUCINDE. Ga heen, en roep mijn Vader. JOHN. Ik ga, Mijladij. VEERTIENDE TOONEEL. LUCINDE. Hij zal komen, mijn Vader! Hoe zal ik hem dit bericht overbrengen? — Wat baat het aan eene braave Vrouw, dat zij liefde en trouw bezit , wanneer men zo beloond wordt? Ik ben radeloos ! — Welk een vreesfelijk gevoel verheft zich in mijne ziel. 6 Mijne arme Kinderen ! zij zullen als Weezen, in de armen van haare bedroefde Moeder, te vergeefsch den naam van haaren Vader ftamelen; hij zal haar niet hooren. Zij zullen , onfchuldig door dc klagten haarer Moeder bewoogen, haare traanen met de mijnen vermengen, zuchten, weenen; en eindelijk met mij, in wanhoop wegzinken. Ach! VIJF-  tooneelspe l. 363 VIJFTIENDE TOONEEL. Lucinde, trufort, welke nancij aan de hand leidt, die een Breizak bij zich heeft, en die bij het inkomen de hand van haare Moeder kuscht. t r u f 0 r t. Goede morgen! mijne lieve Dochter! ik hoop dat de nacht zo gerust door u is doorgebragt, als ik wenfche dat uw gantfche leven mag zijn. Zie, hier breng ik u nog iemand, die u niet onaangenaam zal zijn. lucinde (haar Vader omhelzende!) Mijn Vader! {tegen nancij.) Mijn lieve Kind, hoe gaat het u ? n a n c ij. Zeer goed, Mama. Ik weet dat gij mij lief hebt, en dat is mijn grootst vermaak. — Maar gij zijt niet welgemoed : wat fcheelt 'er aan? Ik heb u toch nooit leed gedaan ? lucinde (weemoedig.) Ach! gij niet, mijn Kind! (11aar teder omhelzende.) Gij niet. trufort. Wat fcheelt 'er aan , mijn Dochter ? Ik ben niet gewoon u zo te zien. 'Er moet iets gewigtigs u op 't harte liggen. Gij kent het mijne; het heeft eenig recht op uw vertrouwen. Zeg mij wat u deerd. lu-  ' 3°"4 het ongegrond vermoeden". lucinde. Hemel 1 n a n c ij. Zeg het toch Mama ; Grootpapa, meent hei zeker zeer goed. lucinde. Arme nancij ! gij zijt de vrucht eener deugdzaame liefde , en — {tegen trufort) ó Mijn Vacler! geen vermaak is hier beftendig. trufort. Hoe! zou ik het raaden ? Is het iets met uw* Man ? lucinde (met hevige aandocninge.) Ja, hij is inftaat, om mijne trouwe en tederheid, van welken ik hem zo vcele bewijzen gegeeven hebbe , op dc vcrfchrikkelijkfte wijze ie verdenken. trufort (na eenige overdenking.'} Hoe ! zal de dag van heeden mij dan het vermaak ontrooven, het welk uw beider eendragt en deugd mij heeft gebaard ? — Maar wat is de oorzaak daar van ? Spreek oprecht, op dat ik u helpen kan, wanneer gij 'er onfchuldig in zijt. nancij (ter zijde-) Hoe hard valt mij dit! LU-  tooneelspel. ZC5 lucinde (haar' Vader vertrouwelijk bij de hand neemende.) Dat ben ik. Hoor de gantfche zaak. Ik had eenigen tijd eene zekere verkoeling in het gedrag van mijnen man opgemerkt. Dit deed mij leed; maar nadien ik zoo veel eerbied als tederheid voor hem bezat, zo waagde ik het niet, om hem daar over te onderhouden. Eindelijk, liet hij mij de aanwasfcnde bitterheid van zijne minnenijd , duidelijk blijken. Onweetende wien hij verdacht hield, befloot ik om aan zijnen Broeder te fchrijven, dat hij komen, en zijn gemoed van deeze ongelukkige hartstocht bevrijden zoude. Daar mij intusfchen vervolgens in gedachten kwam, dat zijn Broeder, buiten dat, hier zoude komen, zo verfcheurde ik , den reeds door mij gefchrcven brief. Hij heeft een ftuk van denzelven, mogelijk op mijne kamer, gevonden; en daar uit fchijnt hij, ik weet niet hoe, mij van ontrouw te willen befchuldigen. Hij overlaadde mij met verwijtiugen, en vertrok iti woede. Zijn Broeder en ik zijn nu de voorwerpen van zijnen haat en wraakzucht, ó Mijn Vader! heb toch medelijden , en help ons , zo gij kunt. Maar v. at zegge ik! hoe zoud gij ons kunnen helpen ! Zijn toorn gaat zo verre, dat hij mij bevolen heeft, om u te zeggen : dat gij daadelijk dit huis zoudt verlaaten; om mij daar door, zo als hij zeide, alle vertroosting en gerustftelling af te fnijden. t r u f o r t. Dat is niets. Zulke lieden is het onmooglijk in  %66 het ongegrond vermoeden. ia hunne oploopcnheid tegen te houden. Hij zal te vrccden zijn, en uwe onfchuld erkennen. Gij zijt niet misdaadig, mijne Dochter! ik zie dit duidelijk. De ontrouw fpreekt zo nadrukkelijk niet uit het binuenfte des harte. Gij waart nooit lichtvaerdig; — gij zult nu niet beginnen, om het te zijn, en daar door mijn, door veele jaaren verkreegen vertrouwen, als ook uwe eere, nevens dc mijne, te fchenden. Wees niet bevreest; hij zal van zijne dwaaling te rug komen. Ik zal den ftorm wederftaan die u dreigt. Ik fta 'er u voor in: heeden zal ik u, uwen Gemaal,en uwe ruste, weder geeven. ZESTIENDE TOONEEL. tr ij hall, de voorigen. t r ij h a l l. Ha! goede morgen , mijn lieve Schoonzuster! Bon jour oude Papa! goede morgen, lieve nancij ! gij kleine kunstenaares, toujours vlijtig! (Hij neemt haar op den arm , en kust haar.) Hoe gaat het u? n a n c ij. Pas op, Oome! t r ij h a l l Pas op! pas op! gij kleine Oppaster. (Hij zet haar neder op den grond.) Maar mijn waarde Schoonzuster, wat fcheelt u toch? Gij ziet 'er zo bedroefd en duister uit als Mijladij de Nacht; ze  tooneelspel. 367 20 zwaarmoedig als een afgeleefde Philofooph; en zo droefgeestig als een Sentimenteele dichteres, wanneer de Maan niet fehijnt. —- Nu, ik weet het immers: mijn Broeder is reeds weder vertrokken : die heeft het zo drak als of hij een' nieuwen Chineefchen Keizer op den troon moest plaatfen. Maar moet gij daarom zo droefgeestig zijn ? lucinde. ö Gij weet niet wat mij fcheelt. trijhall (Jagchende!) Ik zou niet weeten, wat u fcheelt! ik zou het niet weeten! ha! ha! ha! Even of wij mans niet weeten , dat de jonge Vrouwen , haare Mans gaarne altijd bij zich hebben. Nu, ftel u te vreeden: ik heb heeden mijn goeden luim. Ik zal u het afzijn van uwen Man , door eenige mijner invallen eenigzins trachten te vergoeden. Ik lierhaal wel duidelijk, eenigzins, want het geheele afzijn kan niemand vergoeden dan uw Man zelve lucinde. Ik twijfel zeer, of gij heeden wel in Haat zult zijn, om mij, door uwe anderzins vrolijke invallen , te verrhaaken, of liever op te beuren. t r ij h a l l. Gij twijffelt'er aan? — Gij twijffelt? Ik verwed honderd Guinjes tegens een kop Chocolade. Apropos, Chocolade! dat is een zeer gelukkigen inval. Hebt gij reeds gedronken? Ik ben nog zo nuchter dat ik zesmaal zou kunnen ontbijten? — Ho^.  3Ö8 het ongegrond v-er m o bd e (ft Hola, john ! — Waar is toch die gekke Kaerel ? Die zal ik nu eens geheel dol maaken. Gij (laat het mij immers toe, waarde Zuster! dat ik een kop Chocolade drink ? LUCINDE. Gij kunt naar uw genoegen bevelen. T R IJ H A I l, Dan twee koppen; ook voor u één; niet waar ? [ Hij roept) john ! john ! trufort (tegen lucinde.) Tracht u van hem thans te ontdaan. Voor het overige kunt gij u op mij verlaaten. (Tegen trtjhall.) Hij zal u niet hooren ; ik zal hem gaan roepen. t r ij h A l l. Ja, gaPapaatjen! ga. ZEVENTIENDE TOONEEL. lucinde, nancij, trijhall, daarna john. t r ij h a l l. Mijn gezelfchap 'is hem veel te levendig, naar ik merk. Maar wat kan mij dat fcheelen ? Dat betekend weinig. Ha! daar is hij reeds! john. Wat is 'er van uw dienst, Mijlord? .... . trij-  TOOftEELSPEL» T R IJ H A l l. , Hoe gaat het, mijn waarde gek? j 0 II N. Goed, zeer goed. T R IJ H A L I. Nu ga, en haal 'er ons twee. JOHN. Twee? T R IJ H A L L. Ja twee! twee! (Hij bootst hem naar.) , JOHN. Maar wat, toch twee ? T R IJ H A L L. Gij zijt toch een dommen duivel! verflaat gij dan geen Hollands ? Twee, zeg ik u j twee! JOHN. Gij fopt mij zeker weêr. Want hoe kan ik weeten, wat gij hebben wilt, wanneer gij enkel zegt: twee! twee! T l q HAL i, Nu, ga dan. JOHN. Waar naar toe ? T t IJ H A I L Gij moet het mij maar brengen. . VI. deel, Aa JOHN  370 het ongegrond vermoeden. j o h n. Maar, mijn Memel! wat toch ? t e i] iia t 1. Het geen ik u gezegd hebbe. john. Nu, indien het d;fór (wijzende op zijn voorhoofd) niet goed bcfiagen waar, dan was ik in ftaat om gek te worden. t r ij h a l l. Nu, hoe lang zal het nog duuren ? (john wil heen gaan.) Waar gaat gij nu heen ? joh n. Jf Dat weet ik zelfs niet. t r ij h a l 1. Twee koppen Chocolaad moet gij brengen; verftaat gij het nu noch niet ? john (lagchende.) Ja, ja; nu verfta ik het reeds. n a n c ij (tegen john.) Breng mijn ftoel ginter , ik wil bij Mama zitten. john. Bij mijn ziel, dat heet nu weer vitten! t r ij n a h L. Ha ! ha ! ha! vitten ! zitten wil zij; bij haar Mama wit zij zitten, (john zet de Jtoel bij u- ClNDE,  tooneelspel. 371 cinde , en nancij 'er op.) Wat weet hij van vitten? Die dommen duivel! john (brommende!) Het is wat te zeggen, altijd voor den gek gehouden te worden. AGTTIENDE TOONEEL. lucinde, nancij, trijhall, T 1 IJ H A L i. Wat bromt hij! ha! ha! ha! Met die Kaant zou ik mij den geheelen dag kunnen vermaakcn. Maar, hoe drommel zit het hier ? Wat fcheelt 'er toch aan? Gij zit daar als.... als.... hoe zal ik dit. als, nu fpoedig genoeg uitdrukken ? — als een ftandbecld. Neem het mij niet kwalijk, dat ik het u zo voor de vuist zegge. Zijt gij niet gezond? Of zijn 'er twisten in het Huishouden ontdaan ? Ik heb het geraaden , niet waar ? Huwlijkstwisten? lucinde. ft Indien gij hem bad zien vertrekken, zo.... t r ij h a l l. Wel dan had ik een gek gezien. Alle mansperfoonen zijn gekken, maar vooral de getrouwden. Ik ben zekerlijk niet getrouwd , maar ik ben toch ook een gek; doch daar geef ik weinig om. Maar mijn Broeder is eeu geheel bijzondere Dwecper. Aa 2 lu-  {}'*/£ siet ongegrond vermoeden. LUCINDE. Wanneer gij dc onrust van mijn hart kondt voelen, dan zoudt gij in plaatfe van fpotten, mij bcklaagcn. t r ij ii a e i. Beklaagen? Niet vrolijk zijn? Dan bedriegt gij u zeer, mijn waarde Schoonzuster! hoe verftandig gij ook zijt. De weinige dagen die ik op de wacreld te leven heb , moeten vrolijk voorbij vliegen. Droefgeestig te zijn , over eene kleinigheid , dan zou ik dc grootfte gek zijn; en die wil ik toch niet wezen. ; NEGEN TIENDE TOONEEL. Devoorige, joiin (met twee koppen Choct* laad, en twee glazen met Water.) T R IJ H A 1 li Ha! ha! daar komt mijn Originecltjcn reeds. — Geef hier — bedien u , naar goedvinden, Mijladij. (lucinde neemt een kop Chocolaad, maar zet denzelven op tafel, zonder te drinken.) Deeze is voor mij. Ha! ha! ook geroosterd brood, ö ! Gij zijt een knappe Kaerel, john ; gij zult ook een Vrouw alleen hebben. (Hij drinkt bij tusfehenpoozen.) De Chocolaad is hemelsch! Hebt gij dien gemaakt? (Geduurende dit Tooneel ziet lucinde telkens naar het werk van nancij.) john.  tooneelspel'. 573 john. ■ Neen, ik heb niets gemaakt: hij was reeds gemaakt. t r ij h a l l. Ha! ha! ha! ha! die Kaerel zal mij nog tc barsten doen lagchen. Kijk hem toch eens aan , mijn lieve Zuster; welk een mal gezicht hij zet! ha! ha! ha! Ei, kijk toch ook eens! — Maar zacht! Heeden moet ik Chocolaad drinken, en wel met fmaak, niet waar? john. Ja, ja; juist zo. T Rij hall (lagcht aanhoudend.') Ha! ha! ha! ö gij duivclfche Kaerel, houd toch uw mond of ik lagch mij, bij mijn ziel, nog dood. (Hij bootst john naar) juist zo; juist zo; ha! ha! ha! Ziet hem daar eens ftaail._> ha! ha! ha! lucinde. L-aat hem liever heen gaan, wanneer hij u ergert. T R ij h a l l. Neen, vast niet! Nu heb ik wel. (Hij zet de Chocolaad kop neder. John neemt ze alle beiden op , en wil dezelven weg brengen.) Neen , wacht wat: gij moet nog een oogenblik hier blijven. Zeg mij eens: hoe oud zijt gij? john. Twee en veertig jaaren. Aa 3 trij-  374 "et ongegrond v e r.mor.b r. \. t r ij h A l l. Twee en veertig jaaren? Zo, dan zijt gij al een tamelijk oude zot! joh n. * 8 Er zijn ook jonge T r IJ. n A jL t. Bravo! bravo! dat was vast op mij gemunt! ha! ha! ha! Gij hebt gelijk , john ! gij hebt zeker gelijk. Maar zeg mij openhartig: hebt gij reeds een liefde? Gij zijt zulk een galante Kaerel : gij loopt altijd het Kameniertjen naar. Haar bevallige kleeding bekoord u, niet waar ? Heb ik het niet gcraaden ? john Kamcraaden! ó wij zouden zekerlijk niet lang goede Kameraaden zijn. trij hall (zeer flerk lagchende!) _ Neen: neen ! ga nu heen: want ik kan het nu niet langer uithouden. Mijne ingewanden trekken te zamen; ö die verdoemde Kameraad! john. Gelieft gij nog langer met mij te fpotten ? t r ij h all (aanhoudend lagchende.) Neen, neen; ga heen; ik verzoek het u : want mijn leven loopt anders zeker gevaar. (John wil de Chocolaad koppen weg neemen!) Wat wilt gij dan wegbrengen, Kaerel? Ik heb immers mijn kop  t00neelspel. 375 kop noch niet uitgedronken? of begrijpt gij dat de Chocolaad u beter zal fmaaken dan mij. john. ö Ik begeer niets van uwe Chocolaad. Zij mogt mij naar het hoofd Hijgen. TWINTIGSTE TOONEEL. lucinde, nancij, t rij ha Li. t r ij h A l l. Nu, mijn waarde Zuster! heb ik genoeg gelagchen, en genoeg Chocolaad gedronken. Thans wil ik mij weer voord maaken. lucinde. Zoud gij mij niet de vriendfchap kunnen doen' en eens naarvorfchen, waar mijn Gemaal toch zo haastig is heen gegaan ? t r ij h A l l. Hoe! gij zoudt een fpion van mij willen maa- . ken! Neen mijn allerbeste zuster; gij kunt alles in de Waereld van mij verkrijgen, maar dit alleen niet. Foei! fchaam u; gij zijt, bij mijn ziel, minnenijdig. lucinde. Neen , Rrocder , dat ben ik niet. _ Maar ik vrees dat die gevaarlijke hartstocht mijn Gemaal heeft overmeesterd; en ik zie met ontzetting de treurige gevolgen daar van in bet verfchiet. Aa 4 trij-  S7Ö het ongegrond vermoeden'. t r ij ii a l l. En ik zie met ontzetting, de treurige gevolgen van u te gemoete. Ik ftcl mij dit voor, even als Blikfem, Hagel en Donder, door elkander gemengd: als ratelende werktuigen, — of als de Aziatifche Banife. Wat baat toch die Romanhentoon ? Ga heen , en wees gerust! uw man komt zekerlijk weder. En op wien zou hij toch minnenijdig zijn? Op mij? Ik heb hem'er bij mijn ziel geen reden toe gegeeven. Maar mogelijk op john ! ha ! ha! ha! dat is een gevaarlijke Kaerel, die betrouw ik zelfs niet. Hal ha! ha! Ja, die zal het zekerlijk wezen. lucinde. Uwe fpotternij gaat te verre: zij wordt bclccdigend. t r ij h a l l. Zie daar hebben wij het nu. Maar ik ben niet anders. Of zou ik ook met u zuchten, om dat gij zucht? Klaagen, elk minuut fterven ? Nu, dat zou fchoon zijn. Maar ik zie wel dat wij heeden niet over een zullen hemmen. Ik zal heen gaan, en weerom komen, (op een gemaakten tooit) , wanneer het woedend vuur van uwe vertcerenden minnenijd, door een plasregen van het verftand , gebluscht zal zijn. Maar, .zonder fpotternij! fchep moed. Ik heb nog eene boodfehap te doen , dus , wanneer gij het begeerd, zal ik mogelijk u de eer aandoen, en komen van middag bij u ecten. (Osserij komt op het Tooneel, zonder van een van beiden gezien te  tooneelspel. te worden!) Nu, het blijft dan zo 1 Gij hebt 'er immers niet tegen? Geheel geen andwoord? Nu, wanneer het u niet geleegen komt, dan kom ik evenwel, niet waar? Vaar dan wel. (Hij kust haar de hand, en wil heen gaan!) EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. \ De voorige , osser.ij. o s s e r ij (hij vat zijn Broeder bij de hand,, en trekt met de andere hand den Hartsvanger , met welken hij op hem aanvalt: , lucinde en nancij , vliegen daarop daadelijk in zijne armen!) Sterf, Verrader! n a n c ij. ö Mijn Papa! lucinde. Hemel! mijn. Gemaal. t r ij li a i. l (verf,chrikt.) Broeder! zijt gij raazend ? — wat fatan fcheelt u ? osserij (zich onder den aanval bedacht hebbende , met eene gemaakte bedaardheid , uit welke men echter eene inwendige woede ziet doorblinken.) Niets — niets. — Ik wilde u alleen doen fchrikken. Aa $ trij-  373 Iir.T ongegrond VERMOEDEN. t r ij ii A L L. Het was mogelijk enkel fpotternij! — Maar dan was het een vervloekte fpotternij! — Broeder ! wanneer gij nog eens uwe fpotternij aan den man wilt helpen, zend dan een Barbier voor uit: die terftond daarop ader kan laaten. (lucinde is intusfchen magteloos op een ftoel nedergezonken.) Zie daar ligt 'er reeds een, welke over uwe fpotternij zich dood lagcht. (Hij vat lucinde bij de hand.) Wat fcheelt u, mijn waarde Schoonzuster! Zie, ik beu bij u. i u c i n D e. Ach! Iaat mij —- Hemel! (Zij ziet haar Gemaal fchreijende aan.) Wreedaartig man ! begeert gij mijn leven ; neem het dan. Zij , die alleen voor u leefde, kan buiten u ligt (terven. Een onfchuldig hart ziet de dood als zijn verlosfer aan. Maar zeg mij eerst, wat mijne misdaad is: uit uwen mond zal het mij minder verfchrikkelijk zijn. osserij (bitter.) Preek nu, preek nu! Gij Vrouwen kunt nooit fccter praatcn, dan wanneer gij ons wilt misleiden. t r ij ii a l l. Maar Broeder, wat betekend toch alle die gekheid? waar zal die Historie eindelijk op uitloopen? osserij (ivi.'d.) Op den dood der misdaadigen. MIJ-  t o o n e e l s p f. i. 379 t r ij h a l l. Zo! o s s e r ij. En gij zult de eerfte zijn, om dat gij het meest misdaadig zijt. (Tegen lucinde.) Heeft uw Vader dit huis noch niet verlaaten? lucinde. Neen: hij wil zelfs van u de reden verneemen, waarom gij hem verftoot; en indien zijne hooge jaaren, zijne grijzehaairen, hem niet tegen alle verdenking befchermen, en gij op dit voor- necmen wilt blijven ftaan, dan zal hij o s s e r ij. Zwijg! geene ontfchuldigingen. Ik beveel; en gij moet gehoorzaamen. t r ij ii a l l. Neen; dat gaat te verre. Wees toch een enkel oogenblik verftandig, en zeg mij wat u fcheelt. o s s e r ij. Sidder! wanneer ik het u ontdek! t rij hall (/pottende.) Hoor Broeder , voor u kan ik waarlijk noch fidderen noch beeven, ten waare gij mij weder onvoorziens ovcrvielt, zo als gij daar zo even deedt. Ik heb ook handen, en wanneer gij geheel en al voor gek wilt fpccleii, dan moet men u opfluiten. os-  .j80 ii et ongegrond vermoeden. o s s e r ij. Dcczc fpotternij, deeze trotschheid ontbrak.'er nog aan. (Hij vat trijhall bij de hand.) Kom rampzalige ! toon dat gij zo veel moed hebt, om uwe euveldaad te verdeedigen , als onbefchaamdheid om dezelve te bewimpelen. t r ij h a l l. Ik kan vrolijk zijn, zonder misdaadig te wezen. Geloof niet, dat onder mijne vrolijkheid eene euveldaad verborgen ligt. Wanneer gij uw è zegepraal daar op moet bouwen, dan zal dezelve u zekerlijk niet volgen. (Op een' ernfligen toon.) Om u intusfehen te overtuigen, dat ik ernst met ernst kan vergelden, zo volg mij. (Zij willen heen gaan: lucinde loopt hen na; op dit oogenblik komt trufort.) lucinde. Mijn Gemaal! trijhall! TWEE EN TWINTIGSTE TOONEEL. De voorige, trcfoit. t r u f o r t. Waar 'heen , mijn Zoon ? Ik kom om u te fpreeken. lucinde. 6 Mijn Vader! Zij willen vechten. Dc eene Broeder wil den anderen vermoorden. tru-  tooneelspei. 38] t r u f o r t. Mijn Zoon ! een ongegrond vermoeden , of eigenzinnigheid is de drijfveêr uwer woede. Eene verdenking zonder grond is ftrafbaar ; en de eigenzinnigheid, die een ander benadeeld, is eene misdaad. Gij, die ik zo lang, als den tederften echtgenoot,, en liefhebbenden Zoon kenne ; gij hebt zulk een fterken indruk op mijne ziel gemaakt, dat ik onmogelijk onverfchillig kan blijven, bij de voorvallen die hier plaats hebben. 'Er moge u wedervaaren zijn wat 'er wilde, gij had het mij vrijelijk kunnen ontdekken ; ja, ik moet zeggen , dat gij zulks had behooren « doen. Mijne grijzen haairen zullen u voor alles borge zijn, kunnende dezelve, zo al geen' eerbied , ten minden vertrouwen van u eifchen. Dat gij deeze niet voor mij voedde , doet mij meer leed, dan de ftrengheid met welke gij mij uw huis hebt laaten ontzeggen. 0 s s e r ij. . Wanneer ik u nu verklaare, dat mij de geheele waercld verdacht voorkomt , hoe zult gij u dan verontfchuldigen ? t r u f 0 r t. Een braaf man, welke van geen misdaad voor zich zei ven bewust is, vertoond, ter zijner verdeediging, niets dan een blank geweeten aan zijn' befchuldiger, het welk, uit een vrijmoedig oog fchitterende, denzelven daar mede befchaamd. «l. os-  3S2 ii et ongegrond vermoeden» o s s e r ij. Maar zijt gij niet de Vader, van eene verraderlijke dochter? — Gij zult alles weeten. Verlaat mij intusfehen heeden, en onttrek aan mijn oog een voorwerp, het welk mijne woede elk oogenblik verdubbeld. t r u f o r t. Wij verlaaten u. Roep uw verftand te rug, en laat uwe gramfchap niet langer rusten op bloo- le verdenkiugen. Kom, mijne Dochter! Zo waar als de Hemel rechtvaardig is , zo zeker zal uwen welland verligt worden. I u c i n d e. 6 Hemel! — ó Mijn Vader! — Mijn Echtgenoot ! o s s e R ij. Laat mij gaan. t r ij ii a l l. Ik ga om het gezclfchap mede. Wie drommel 7.011 bij die gek alleen blijven. n a n c ij (haar Vader de hand kusfende.) Lieve Papa! o s s e r ij (zijn hand wegtrekkende.) Voort! nancij (hem bevreesd aanziende.) 6 Hemel! os-  TOONEELSPEl. 3S3 0 s s E R ij {neemt haar , na eenigen tijd van bedenking, medelijdend op ; kuscht haar, en zet haar daadelijk wéér neder.) Ga, ga! gij vermeerd mijne kwelling. DRIE EN TWINTIGSTE TOONEEL. O S S E R ij. Gij waart het geluk mijner liefde: uw aanzijn knoopte den fchoonften band nog fterker toe — welken eene trouwlooze verbrak. — Ja, vertrek rampzalige! ga heen, en zoek de gronden van troost In uw bedorven hart. Wapen u met den loogen; gij zult mij toch niet misleiden. — Het is zeker: zij is misdaadig ! Ik ben verraaden , ongelukkig, voor altijd ongelukkig! (Hij gaat met rasj'che fchreeden op en neder.) Ja, dit is het laatfte middel! (Hij kaalt een Papier uit zijn zak, en roept buiten de deur.) John! Een glas Water! — De dood alleen kan mij aan mijne kwelling, en mijne fchande ontrukken. ■ Die onbefchaamde! geen enkel woord weet zij tot haare verdeediging in te brengen. (John brengt Water, en neemt het glas ; dat 'er nog jlond, wéér mede.) [Terwijl Osserij het vergif in het glas doet.J Zo verre wordt de man, door de ontrouw zijner Vrouwe vervoerd. .— Maar, ben ik dan genoeg gewrooken ? Zullen die rampzaligen niet op mijn graf triumpheeren, en in ongeltoorde rust hunne liefde genieten? (Hijneemt het glas in de hand.) Zij zullen zich verheugen! Genoeg, wanneer mijn yerftijfd oog, dc fchan-  384 het ongegrond ver m O ffD T, V. fchande maar niet ziet. Genoeg, wanneer geen wanhoop het koude ligchaam meer verhit; en hunne poogingen geheel roerloos trotfeerd. (Hij zet het glas fpoedig wéér neder.) Hemel! welke gedachten rijzen in mijne ziel op! Mijne Kinderen 1 (Hij plaatst zich aan een andere tafel.) Neen, de natuur beweerd haare rechten; ik ben niet misdaadig , waarom zou ik dan het offer zijn? «-— Verhef u, mijn hart! wees grooter dan uw ongeluk. (ATa eene wijle zwijgens.) Ja, ik w il haar door goedheid, door zachtmoedigheid bcfchaamen: mogelijk trek ik daar door haar afgedwaald harte weder tot mij; mogelijk, neen zeker zal, mij weder beminnen. VIER EN TWINTIGSTE TOONEEL. osserij , trufort. t r u f o r t. ■ Zijt gij bedaard ? mijn Zoon! is uw verftand thans in ftaat om de vcrmaaningen van een man, die door ouderdom en ondervinding wijs geworden is, te hooren? En is uw hart niet meer gefloten, tegen de ftem der Natuur en der mcnfchelijkheid: ga dan heen, en ziet in welk een toclland gij uwe Gemalin hebt nedergeftort. Ik wil niets zeggen van uwe bejegening ten mij-en opzichte; of van de ontzegging van uw huis. osserij (ontroerd.) Trufort ! mijn Vader! TRU-  tooneelspel. 3S5 trufort (bedaard!) Mijn Zoon , heeden komt gij tot u zeiven. Niet waar? wanneer de moord gedaan is} dan beweend men denzelven. o S S e r ij. ó Indien gij wist trufort. Wat kan ik weeten , daar de verwijtingen niet van op u komen ? Ga heen en befchouw uwe echtgenoote, die genoegzaam zonder leven ligt: verzamel nu alle uw e boosheid te famen, om u over haaren dood te verheugen. o s s e r ij. Neen waarde Vader ! geen boosheid. (Hij haalt een brief uit zijn zak.) Dit fchrift , dat ik hier onder mijne papieren vond, heeft mij in deezen toeftand gebragt. Maar defmert, welke mijne Gemalin ter nederdrukt, roept mij uit mijne woede te rug, en gaat mij ter harte , hoe misdaadig zij ook wezen moge. trufort. Zij is het niet; zij kan het niet zijn: ik fta u daar voor in. Haast u , maak gebruik van dit nog gunstig oogenblik. Het flaat aan U haar leven te behouden, indien het nog eenige waarde voor u heeft. o s s e r ij. Ta, dat zal ik doen, mijn Vader! ik zal het VI. deel. Bb doen.  386 het ongegrond vermoeden. doen. Doch lees intusfehen deezen brief, en oordeel dan over mijnen toeftand. VIJF EN TWINTIGSTE TOONEEL. trufort. (Hij leest den brief, voud hem vervolgens te zanten , en zegt na eenige overdenking!) Is het mijne Dochter, die dit fchrijft? — Zou Zij vvelligt.... ik fidder! .... Maar indien het eens zo ware! indien osserij gelijk had! Hemel! welk een ilag hebt gij voor mijne grijze haairen bewaard. ZES EN TWINTIGSTE TOONEEL. trufort, john. john. Uwe Dochter roept omu, Mijlord! trufort. Wat zal ik haar zeggen ? Hoe kan ik haar rechtvaardigen ? john (liet glas met vergif ziende.) Wat is 'er toch in dat water gekomen ? (Hij neemt het glas met vergif ' weg, en zet het andere glas, dat op de tafel bij de Chocolaad /laat, in deszelfs plaatfe.) Ik behoef dus geen ander water te haaien. (Hij brengt het glas met vergif weg.) TRU-  TOONEElSPEli 38? trüford (na eenige bedenking!) Ik weet niet wat ik in dit geval doen zal. ZEVEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. trufort. Kom ik niet, dan zal mijn Zoon meenen, da hij gelijk heeft, en dan zijnde gevolgen nog verfchrikkelijker, dan zij te vooren waren. En als ik bij haar ga, zal hij dan niet duidelijk in mijn oog leezen , welk eene onrust 'er in mijn hart omgaat ? AGT EN TWINTIGSTE TOONEEL. trufort, john. john. Zijt gij nog hier, Mijlord ? In 's hemels naam, ga toch heen, men verwagt u met fmarte. trufort. Nu, ik moet dan wel. — De Hemel onderfteune mij. NEGEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. john, daarna t r ij h a l l. john. De Drommel mag weeten wat 'er heeden in «iit huis te koop is. (Hij ziet dat 'er nog ,ChoBb 2 co-  388 HET ongegrond vermoeden. colaad in de kop is.) Ha! ha! daar is nog iets in gebleven. Dat is toevallig. (Hij wil drinken!) t r ij h a l l (hem den arm vast houdende.) Zo, meester duivelskop! Toe, geef hier. (Hij neemt hem de kop uit de hand.) Dat is voor mij gefchikt. john. Het is koud. t r ij h a L l. Dat is hetzelfde. Was het dan voor u niet te koud ? (Hij geeft hem de andere kop.) Dririr, wij zullen te famen deelen; neem gij het overfchot: ik zal de volle kop necmen. john. Daar win ik niet veel bij. (Zij drinken!) t r ij h a l l. Koud fmaakt het toch niet lekker. Nu, waar is dat water ? (Hij ziet het op de andere tafel jlaan.) Ha! ha! daar ftaat het. (Hij gaat naar die tafel toe, en drinkt het uit!) Maar gij zijt een gulzige Kaerel, John. john (lagchende.) Ha ! ha! begint gij al weêr. t r ij ii A«t L. Neen, in ernst; zeg mij eens John, hebt gij niet... DERTIG-  tooneelspel. 389 DERTIGSTE TOONEEL. De voorige , osserij, lucinde, trufort en n a n c ij. osserij (zeer verblijd.') o Mijn waarde Broeder! Verheug u met mij. (Jegens john) Laat ons alleen! (john vertrekt!) Verheug u, en vergeef mij tevens, dat ik u zonder eenigen grond, heb durven verdenken. t r ij h a l l. Zie' daar nu den gek in folio! Ik had het te vooren reeds aan uwe fpotternij gemerkt, dat gij mij niet vertrouwde. Nu, het is mij toch aangenaam , dat gezicht van Heraclitus den tweeden, in een anderen plooi te zien. o s s e r ij. Die vervloekte brok van een' brief. lucinde (in de papieren gezogt hebbende.) Hier is, bij geluk, de andere helft van den' brief. Mijn Vader zal de goedheid wel willen hebben, om nu de (lukken bij clkaêr te houden, en den brief geheel door te lezen. (Zij geeft het fluk van den brief, aan haaren Vader. trufort (leest uit de twee f ukken den volgenden hier ingevoegden en uitjlaanden Brief. Zie bladz. 390 en 391. en zegt vervolgens.) Bb 3 Nu  het ongegrond vermoeden» Nu mijn Zoon, ziet gij uwe dwaaling? o s s e r ij. Ach! vergeef het mij, mijn waarde Gemalin! lucinde. Waarde Man , de gevolgen uwer minnenijd zijn bijna doodelijk voor mij geweest. Maar zij blijft altijd een bewijs van de fterkfte liefde, en dit vcrfchoont u genoeg. t r ij h a l l. Gij zult immers met mij ook niet weer beginnen? o s s e r ij. Neen , mijn Broeder , geene verdenking zal ons meer.... (in eens zeer verfchrikt) Hemel! wie heeft dat water gedronken ? t r ij h a l l. Ik. Waarom ? o s s e r ij. Gij hebt den dood gedronken : het was vergif- t rij hall (vol angst.') Vergif! Vergif! — ö Hemel! ach! ach! o s s e r ij. ó Mijn waarde Gemalin ! het vergif dat ik voor mij zelve had gereed gemaakt, en uit onvoorzigtigheid hier heb laaten ftaan, heeft mijn Broeder gedronken. lu-  S90 mijn waarde Mijn man is geemelijk en droefgeestig, Hij is minnenijdig ; en geheel onverdraaglijk Ik haat niets in de Waereld zo zeer , dan hem En evenwel merkt hij het niet; in de verwarring ziet hij niet, welk eene Vrouw hij heeft ; Die arme, goede en braave Man ! hem zo fpoedig mogelijk weg te ruimen, is mijn wensch. Kom toch , doet alles wat gij kunt Kom toch zonder fout ; deeze avond is den besten en meest gefchikten tijd Wij zullen dan het vermaak genieten Van onze tedere Vriendfchap. Vaar wel* 391 broeder! welk eene kwelling voor eene hem lief hebbende Vrouw! is zijne twijffeling omtrend mijne tederheid. zich zeiven te zien onteeren, door een ongegrond vermoeden: die zijnen geest met droefheid vervuld, als die haar leven gaarne voor het zijne zoude geeven, te troosten, en zijne zwaarmoedigheid ter bevordering van ons woderzijdsch genoegen» wanneer hij zijne fchrikbeclden bij een famclt, om hem afleiding te verfebaffeu, en die beelden teverjaagen, zijn verftand te hcritcllen, als mede het geuoegeu   tooneelspel. 393 lucinde. 6 Hemel! trijhall (vol angst.) Het is waar, het was vergif. Het werkt reeds, en trekt mij het ingewand te famen. Is 'er nu, om 's Hemels wil, geene hulp voor mij? osserij (roept.) john-! john ! LAATSTE TOONEEL. De voorige, john. o s s e r ij. Spoedig een Doctor. t r ij h a l l. Ook een Chirurgijn ! Maar eerst water! water ! want mijn geheele ligchaam verbrand van binnen. john (verward.) Hier Haat een glas vol. o s s e r ij. Dat was vergif. john. De hemel bewaar mij. Ik heb het zo even frisch gehaald. Het geen daar geftaan heeft, fcheen wel vuil water, en was geheel troebel; dat heb ik weggegooten. TRIJ-  394 IIET ONGEGROND VERMOEDEN. TOONEELSPEL. T R IJ H A L L Hebt gij dat water zo eerst hier gebragt, het welk ik zo even op de Chocolaad heb gedronken ? JOHN. Ja. T R IJ H A L L. Het moet toch geen vergif zijn geweest: ik ben weèr volkomen wel. Nu kan men zien, wat de verbeelding kan doen. Mij heeft een glas water van mijn ftuk gebragt, en u een brok van een brief. EINDE.