INES de CASTRO.   847 C3d INES DE CAS TH O. TREUHSPEX, DOOR JM5.1 ii hij XV is f ei th. TE AMSTEEBAM, Bij JO HANNES AIIART, MB CCLXXXXIII.   voorbericht. TT **-et onderwerp van het volgend treur [pel is genomen uit den derden Zang van de Lufiade, een Portugeesch Heldendicht van cABioëNS. De fchoone Epifode van ines , daar deeze zang mede eindigt, heeft aan meer dan eenen Dichter , hij verfchillènde Volkeren, gelegenheid gegeven , om 'er een Tooneelfluk uit te vervaardigen. Het Spaanfche Stuk, onder den tijtel: de Gekroonde na haarcn dood, voor jaaren reeds in 'i Nederduitsch vertaald en een1 geruimen tijd op den Amjlerdamfchen Schouwburg vertoond zal aan mijne Landgenoot en genoegzaam bekend zijn, zo wel ah de Ines de Caftro, een Fransch Treurfpel van den Heer houdart de la motte , cn het Portugeesch Stuk van dien naam door domingo dos reis quita thans in onze moedertaal overgebragt, en in den algemeeflen Spe&atoriaalen Schouwburg geplaatst, lutusfchen zal men mooglijk vraagen, wat mij bewoogen hebbe, om, na dit alles, het eigen onderwerp op nieuw voor het Tooneel te bewerken, cn thans met deezen arbeid in het openbaar te verfchijnen? 'Lie hier wat van de zaak zij. Een mijner Vrienden, zeer ingenomen met de fchoone Epifode van ines, had dezelve in Latijn fche Ferfen overgebragt, en bij die gelegenheid, onder anderen, alle de Tooneelftukken gelezen, daar dit Bijverhaal aanleiding toegegeven heeft. Zij voldeeden hem niet, en hij fpoorde wij aan om dit eigen onderwerp op nieuw nog eens voor he;  II VOORBERICHT. het Tooneel onder handen te nemen. Ik heken dat ik hief in den aanvang w ittig lust toe had. Door 'er echter geduurig over te horen fpreeken, en 'er telkens toe aangefpoord te worden, begon ik het te beproeven. Het gelukte mij beter dan ik gedacht had, en fpoediger dan ik anders gewoon ben te arbeiden. Alles raakte ten einde, zonder dat ik 'er veel meer dan zes weeken tijds toe hefteed had. Het ongeluk was nu maar, dat mijn Vriend over mijn werk meer te vreden was dan ik zelf. Mijn ft uk bleef dus eetiigen tijd rusten, en mooglijk zou het aan die rust nog niet onttrokken zijn, indien ik geene gelegenheid gevonden had van het op het Tooneel te zien uitvoeren. Toen behaagde het mij meer, en ik begreep dat het toch in allen gevalle tene plaats onder onze gewoone Nederlandfche Treurfpelen verdiende. Dit deed mij tot de uitgave befluiten* Uit de drie flraksgenoemde Tooneelftukken heb ik overgenomen wat mij behaagde. Zo ben ik door het Spaansch Stuk aan de gedachte van de jagt gekomen. Deeze heeft ■mij gelegenheid gegeven om de voor/telling van het onderwerp bijna geheel handelende te doen, iets dat op het Tooneel altijd meer uitwerking doet, dan de lange verhaalen, daar de meeste eerfte Bedrijven mede gevuld worden. De vierregelige alleenfpraak, daar almeida het derde Bedrijf mede fluit, en de laat/Ie woorden van alfonsus ben ik aan den Portugeefchen Dichter verfchuldigd. de la motte heeft mij weinig aangebragt. Zijn koude ftijl, tn het geringe gevoel, dat in zijn gantfche ft uk heerscht, heb.  VOORBERICHT. Ui hebben mij altijd ge/looten. Maar alvaro en de infante behooren mij alleen toe, en gewis, zo mijn ftuk eenige rerdienfte bezit, is het in het karaherifeeren van deezs beide Perfonaadjen gelegen, alvaro is de machine daar alles op draait, en die alles in beweging brengt. Hij fpèelt met de infante naar zijn welgevallen, en wekt beurtelings die driften in haar ep, die hij, om zijn oogmerk te volbrengen, van nooden heeft, zonder dat zij zelfs aan dit oogmerk Wij feit. Mooglijk zulkn fommige Lcezers haar karakter in den eer ft en opflag bij uit ft ek boos, en dus minder gefchikt voor het Tooneel vinden, maar het minfte nadenken zal hen overtuigen, dat ook een minder trotfche Vrouw aan 't woeden zou flaan, ah men haart na zo lang en zo gruuwlijk misleid te zijn, dat geene, wat zij het meest vreesde en nimmer als mogelijk befchouwd had, ijlings als werkelijk daar zijnde , voor oogen ftelde. De infante is eene hoogmoedige Spaanfche Princes; zij befchouwt den troon van Portugal reeds als haar vettig eigendom, en boven dien bemint zij pedro. In deezen toeftand ontdekt zij de liefde van pedro vo$r ines, in haar oog een nietsbetekenend wezen. Minnenijd en trots vereenigen zich om haar te pijnigen. Maar wat vreest zij? Dat ines ten troon zalftijgsn? Geenzins, deeze gedachte kwam maar flaauw in haar op, en zou zelfs, zonder alvaro, in 't geheel niet in haar opgekomen zijn. Al haar wrok bepaalt zich tot pedro. Zij wil of in weerwil van pedro zijne Gemaalin worden, of pedro aan haare beledigde eer opgeofferd zien. alvaro feit alle . kunstgreepen in 7t werk om haare geheele ziel aan dit laat* * (ie  P* VOORBERICHT. fit uitzicht te verbinden. De geheele ines komt nu niet meer /« aanmerking; dim echt zal alfonsus nimmer toeflaan; de volle aandacht der infante valt dus op pjj. Pro; de wet ei. cht zijn' dood, en alvaro verzekert, dat de Vader noch kan, noch durft vergeven, ten zij pedro haar Zijne hand aan bi ede, en dus hier door aan de wet voldoe. De infante is hier gerust op. Zij verkrijgt ofhaaren irensch, of haare eer wordt door den dood van pedro gevrooken. Maar eensklaps, toen het plan van alvaro hier rijp toe is, vertoont hij aan de ongelukkige infante r.Ut flechts pedro met zijn' Vader verzoend, maarmvS. naast hem op den Troon. Hoe natuurlijk valt hier de woede oer infante op ines, en hoe ligt moet ze bef uiten om haar opt toffer en , daar alvaro haar dit als het eenigfle vndael vertoont, om haare eer herfteld te krijgen, en zich Weduo en alfonsus te wreeken. Het Tooneel, waartn hsjhaar dit bef uit aflokt in het kunftigfte van mijn ge. heeleftuk, Hoe men hier intusfehenook over denken moge, want over de karakters der Perfonaadjen in een Treurfpel zal men toch altijd niet minder vcrfchillend blijven denken dan men verfchillend over de menfehen in de natuur zelve denkt, zal men mij echter toe moeten flemen, dat ines onmooglijk zeer flerk zou hebben kunnen interesfecren^ vuhen men haar niet voortreffelijk boven haare Medtrntnnaresfe gefchilderd had. de la motte heeft van Vjne con,tance eene zeer edele Vrouw gemaakt, maar l}et gevolg ,s geweest, dat zij ines verdrongen heeft, en Ik geloof, dat de meeste Leezers met mij bij hem meer hty«$ m CPNST^CE d«» in ines zullen feilen, en dus eenig+  VOORBERICHT. v eenigzins te weden zijn, dat de laat ft e uit den weg raakt om de eerjie in haare plaats te kunnen zien. Nog een woord over de zedelijke waarde van mijn ftitk. Het Misdrijf, en niet de Dengd, triumfeert in het zelve. Dezulken, die door den ouden, maar gewis valfchen regel: de deugd moet op het Tooneel over het Misdrijf altijd zegevieren; ingenomen, zich hieraan ergeren mogten, gelieven in aanmerking te nemen , dat het Tooneel eene navolging der natuur is, en dat in de natuur de deugd gewoonlijk niet zegeviert, het Misdrijf gewoonlijk niet bezwijkt. Zo wij dit in onze Tooneelflukken altijd anders vertoonen, brengen wij onze Leezers of Aanfchouwers in de gevaarlijke gedachte , dat de zege in dit leven het bewijs van de waarheid zij, eene gedachte, die het 'listig ofmagtig Misdrijf lijnrecht in de hand werkt, terwijl ze aan de lijdende onfchuld menigwerf de gedaante van fchuld leent. In een zeker opzicht triumfeert de Deugd inmiddels altijd op de Ondeugd. Ook in haare diepfle nederlaag bezit ze zielrust, die aan het Misdrijf.op den troon ontvlucht. Het is dus de pligt van den Dichter om de Deugd, hoe zeer van rampeu omgeven, en de Ondeugd, hoe zeer over alle hinderpaalen zegevierende, zodaanig te Jchilderen , dat elk de ellende van de eerfte verkiezen, en van het rampzalig geluk van de laatfie te rug beeven moet. Dit meen ik in mijne ines gedaan te hebben. Ik zou mij zeer moeten bedriegen, wanneer het grootfte aantalmijner Leezeren niet liever met alfonsus zou willen lijden, dan met de Infante triumfeeren. * 3 Meer  vi VOORBERICHT. Meer zal ik hier niet bijvoegen. Indien mijn Stuk eenig genoegen geeft, zal ik mij over mijne onderneming verheugen. Aanmerkingen zullen mij altijd aangenaam zijn, dewijl ik gaarn leer, wanneer ze mij op een" toon, die den eerlijken en befchaafden Liefhebber der kunst aanduidt, voorgefield worden. De overigen zal ik met fiilzwijgen blijven beandwoorden. Niemand, dit durf ik verzekeren, gevoelt meer het gebrekkige in mijn eigen ftukken, dan ik zelf het gevoele, maar de ondervinding heeft mij geleerd, dat, even zo gemaklijk als het is voor iemand, die door geene dwaaze eigenliefde verblind wordt, om dit te gevoelen en te belijden, het juist even zo moeilijk is om deeze gebreken te verbeteren, en de zwakke plaatfen zodaanig te veranderen als men wel wenschte. INES  INES de CASTRO, TREURSPEL»  VERTOONERS. alfonsus , Koning van Portugal, toegcnaamd de Rechtvaardige. pedro , Infant van Portugal, Zoon van Alfonfus. ines de castro, eene adelijke Portugcefche Jongvrouw, heimelijk getrouwd met Pedro. de infante van Spanje. alvaro, een der Grooten van Portugal. coëLHO, een der Grooten van Portugal. almeïda , een Portugeesch Edelman, Vriend van Pedro. twee kinderen. een hoofdman. lijfwacht en gevolg van alfonsus. Het Tooneel is in het eer ft e Bedrijf i„ een Bosch buiten Lisfabon, in alle de overigen in de Hofzaal van alfonsus, te Lisfabon.  T KDRO. ik zircer op u; mijn voet zal kier geen rust genieten voor dal ik'l eerloos Moed rare moordenaars zie vlieten: I' •\' ti t leven, Ach, kon dc felflc haat u wreeder gifte geven! Wie zal u troosten, als uw Vader naamloos lijdt, Üw Moeder ilcrft, en gij verlaaten Weczen zijtl Einde van het eerfle Bedrijf. Sa TWEE-  ï» ÏNESdeCASTRO, TWEEDE B E D R IJ F, Be Hofzaal in het Paleis van Alfonfus. EERSTE TOONEEL. alfonsus,- alleen. Hoe wordt mijn ziel gefchokt door onophoudlijk vrcczen f Zal hij gehoorzaam, of zal hij weèrfpannig Wezen ? Is 't noodig dat de Vorst voor zijn gezicht verfchijn' ? Kan ik hier Vader, of moet ik hier Koning zijn ? Ik waande mij ten top van mijnen wensch geftcegen; De laatfte bloei mijns Rijks was in dien Echt gelegen ; Ik had mijn'' ouderdom voortaan der rust gewijd, En 't is mijn eigen Zoon, die mijn ontwerp beftrijdt! O Troon, zo dwaas begeerd, wat dekt uw glans al finarte t Hoe duur ftaat uw belang aan 'c fiddrend vaderharte ! Al 't heil vereenigd, dat ons aardfche grootheid biedt, Haalt bij de klcenfte vreugd, die ons Natuur fchenkt, niet! Maar 'k zie hem naadren. - Ach! dat ik mijn'Zo nnietderve Geef, Hemel! mij mijn' wensch — maar dat ik Vader ftervc t W E E  TREURSPEL. ar TWEEDE TOONEEL. ALFONSUS, PEDRO, ALFONSUS. Gndankbre! d;e mijne eer en uwen roem veracht, Ach! had mijn hart van u dit gruuwzaam loon verwacht? P E D R -O. Mgi) Vader! ik uwe eer... ik zou die.., ALFONSUS. Hoor mij fprceken. Vooral draag zorg, mij niet ontijdig af te breeken. Als ge alles hebt verftaan, bellis dan zeifin 't end', Of ik met reden klaag, dat gij mijne eere fchend. Ik had een' dierbren Zoon, het fteunfél van mijn' zetel; 'k Was grootsch op zijne deugd, en mooglijk zelfs vermetel; De Iauwren, die zijn moed in 't haglijk ilagvcld won, Een roem, die in die jeugd ligt niet meer rijzen kon, 't Gaf alles mij de hoop, dat eenmaal, bij mijn fterven, Mijn Volk den besten Vorst in deezen Zoon zou erven. H.e meenig zoeten droom heeft mij d e hoop geteeld! Hoe vaak heeft dit verfchiet mijn bange ziel geftreeld, Wanneer, bij al de zorg, die 't vaderhart verzclde, De volle last des troons mijn matte fchoudren knelde! B 3 Die  M INES de CASTRQ, Die Zoon was al mijn troost en menig dankbre traan Heeft in mijne oogen voor dien dierbren Zoon geftaan; Maar toen hij in het eind mijn uitzicht moest bekroonen, Zijn' roem vernietigen, of zich dien waardig toonen, Ach! toen ik met zijn deugd mij 't fterkfte had gevleid . Toen heeft die eigen Zoon mij \t fchandelijkst misleid ! 'k Befloot voor hem een' Echt, zo roemrijk als verheven, Een Echt, die aan mijn'troon den fterkfteri zuil moest geeven Die Spanjes ftaatsbelang met ons belang vereend, En mij, na zo veel zorg, in 't einde rust verleent. Ik poog hem !t voordeel van dit trouwverbond te ontleden, Hij wendt een' afkeer voor om in den echt te treden. Ik fchets hem \t heil, dat ons die Hap verwachten laat. Ik wijs hem op hem zelv', op mij, op deezen flaat, Niets doet dien afkeer voor den huuwlijksbaud verdwijnen. Vergeefs komt in het eind' de Infante zelf verfchijnen, Hij vliedt haar overal, waar haar het toeval leidt; Ik toon van zijn gedrag hem al de onvoegzaamheid, Maar vruchtloos, hoe ik fineck.zijn hart blijft onbewogen; Een echt wordt daiglijks meer affchuuwlijk in zijne oogen' Hij vordert uitftel — ach, ik Hem 'er dwaaslijk in, En 'k yinde in 't eind' hem /laaf van een verboden mm! — PEDRO. Mijn Vaders aeh, die taal doorboort mijn lijdend harte! Neen, nimmer was uw Zoon gelukkig bij uw fmarte! Helaas! gij kent haar niet, die reeds uw hart verwees! Heb ik te lang geveinsd, o wijt het aan de vrees, ge op een liefde, die geen aanzien fchonk, gebeten.....  TREURSPEL. t| ^ ALFONSUS. Volbreng mijn' wensch, mijn Zoon! en alles is vergeten, PEDRO. En de Ongelukkige, die mij zo teder mint, Die, als ik haar begeef, geen troost op aard' meer vindt, Die nu reeds hooploos kwijnt, en fiaeg haar fmart voelt groeien, Zal ik nog met haar bloed mijn huuwlijksbed befproeien ? ALFONSUS. Genoeg, ik gaf mijn woord, toen op uw deugd gerust. PEDRO. Maar was uw' droeven Zoon iets van uw doel bewust ? ALFONSUS, 'k Beken, 'k had u vooraf mijn toeleg kunnen melden; Maar zou 't belang des Staats te minder daarom gelden ? Alleen door deezen Hap heb ik een' krijg gefluit, Waar uit voor Portugal een wis verderf ontfpruit. Zoudt ge, om de fpeelpop aan een laage drift te flrekken, Uw handen met het bloed van 't zuchtend Volk bevlekken ? Ook waande ik tot deez' dag uw hart nog immer vrij. De min voegt Vorflen nieu Maar hoe dit thans ook zij, Het oogenblik is daar, waarin uw deugd moet fpreeken , Waarin gij zwichten moet, of ik mijn woord moet brecken. B 4 Ik  54 INES q e CASTRO, Ik zwijg nog van den krijg, die op uw weigrjng woedt. Is 't billijk in uw oog, dat ik hier zwichten moet? Beflis hier zelf, mijn Zoon ! Ach ! wcps niet pnrephtvaardig» Hoe om een vuige drift, een groote ziel onwaardig..... b e d r o. Helaas! al wat ik wensch hangt aan die liefde alleen! alfonsus. De wensch eens Konings zij het heil van 't Algemeen! pij, wien de Hemel hier een zetel heeft befchooren, Moet naar 't belang des Staats, niet naar zijn neiging hoeren,. Het huislijk heil, mijn Zoon! was fchaars voor hem bcitcmd, Wiens voet een' troon beklimt, wiens hand een' fcepter klemt. Genoeg, dat als de dood in 't eind hem komt bevrijden, Geen vloek eens onderdaans zijn breekend hart doe lijden, Maar dat hun zegen hem, bij zijnen jongften fnik, Voor ?t laatst nog juichen doe, nog ftervende vcrkwikk*. e e d r o. 0ok ik,- mijn Vader! wil met vreügd mijn eigen leven Voor 't heil mijns Vaderlands, mijns Volks, ten besten geven Hoe vaak heb ik mijn bloed voor hun belang geftort' IVJaar wordt één fterveling in zijn geluk verkort, Ah ik mijn hart hier volg, en Ines zilte traanen.... a l-  TREURSPEL. ss ALFONSUS, De wet dt;s Rijks verbiedt een' echt met onderdaanen, PEDRO. Hoe wreed is dan het lot voor Koningen geweest! ALFONSUS. greng u hun heerlijk loon ook teffens voor den geest. PEDRO. Uw Zoon ziet flechts ellend, waar ook zijne oogen itaaren. ALFONSUS. Ook deezekruin, mijn Zoon! had vroeg reeds grijze hairen* Ik zelf, fchoon ook de vreugd dit hart ligt had verblijd, Heb duur mijn leven aan mijn' wreeden pligt gewijd. Nu zou mijn Land in vreê, mijn Volk gelukkig wezen : Ik had geen oorlog meer na uwen echt te vreezen; Mijn hart had zich in 't eind de fh'lle rust beloofd, -—En 't is, helaas! mijn Zoon, die mij dit heil ontrooft! t E D t, O, Mijn Vader! voor uw rust.... A Ui  3(5 INES pi CASTRO, a l f o n S U S. Geen ijdle woorden baaten. Gij kunt mij beter proef van uw verkleefdheid laaten. Ga, fpreek de Infante, en mint ge een' Vader nog in mij, Dat dan nog deezen dag uw echt voltrokken zij. Gij hebt mijn' wil uerftaan, dat wc een gefprek thans ftaaken.., pedro, Hoe! ik zo fchandelijk mijn woord, mijne eer verzaaken! — Mijn Vader! zie voor 't laatst op mijne traanen neêr. Ach, kan ik 't eigen hart alfonsus. Mijn Zoon! geen weêrfpraak meer ! Ik heb genoeg gezegd. Nog klopt mijn hart u tegen; Nog fpreekt de Vader, en de Koning heeft gezweegen ;' Maar denk, als zo veel liefde in 't eind* uw hart niet won, Dat hij, die u thans fmeekte, in 't eind1 gebieden kon. DERDE TOONEEL. pedro, alleen. O Hemel! had mijn hart zo fel een Morin te vreezen! Moest ik, ten troon gedoemd, zo diep rampzalig wezen! —> Neen, 't is de Mijn-Haaf niet, dien gij tot lijden riept, Het  TREURSPEL. 27 Het zijn de Koningen, die ge in uw gramfehap fchiept; Hun grootheid is het Joon van een ellendig leven; Hun kleenfte misfiap doet het lijdend menschdom beeven; Slachtoffers van hun pligt, waar hen de Deugd geleid, Of Geesfels in de hand van uw Rechtvaardigheid. De Rijkswet durft mijn liefde eene overtreding noemen, Zij durft den teerden trek, dien ons Natuur gaf, doemen . Eu ik zou volgen wat de Rijkswet mij gebiedt ? Neen, Ines! neen, mijn hart gelooft zijne uitfpraak niet! Hoe zalig is het lot eens Burgers, die, vergeeten, f^ijn neiging volgen kan met een gerust geweten, Die van zijn tèedre Gade en dartiend Kroost bemind, Een' (tillen hemel in zijn fchaamle wooning vindt! Maar zo 'k de Infante zelv' mijn noodlot openbaarde ? Zo zij tot onzen echt zich niet geneigd verklaarde ? — Hoe 't zij, mijn Vader wil,, dat ik in 't eind' haar fpreek, Volbrengen wij zijn wil. Ligt dat ze op mijn germeek Naar 't angffig noodgefchrei van twee Gelieven hoorc. Maar 'k zie haar zelv'. VIERDE TOONEEL. pedro, üe infante. de infante, op etri vtinztniin tom. hergeef, mijn Heer! dat ik u ftoore. Ik waande u elders, maar ik keer.... Ff.  5 S INES de CASTRO, pedro. Neen, blijf, Mevrouw! 't Geluk ftemt met mijn hart, nu ik u hier aanfchouw! de infante, ter zijde. Zijn hart — wat hoor ik ? Hoe! hij zou mij dan beminnen. tot Pedro. Prins! kan mijn bijzijn uw af keerigheid verwinnen ? pedro. "Vergeef het mij, Mevrouw ! 'k heb nooit in mijn gemoed Vcor U, die ik vereer, afksericheid gevoed. Dar ach ! een neiging, daar mijn ziel altijd op roemde, Maar die, helaas! mijn' mond te lang tot zwijgen doemde; Eer teerheid, die mijn ziel tot hemelvreugd verheft, Of mij met al 't geweld van 't gruuwzaamst noodlot treft.... In 't kort, Princes! gij kunt de rust mij wederfchenken, Mijn leven of mijn dood hangt thans van uwe wenken. De infante. Hangt uw geluk, uw rust, van mijr.cn invloed af, Ligt was dan 't noodlot, Vorst! u nu.^ner minder ftraf.  TREURSPEL. 29 pedro. Grootmoedige Vorflin! ach, had ik, zonder fchroomen, Terftond mijn toevlugt tot uw eedle ziel genomen, Hoe veel vergeeffche fmart had ik mij zelv' gefpaird! Ach, 't is de Liefde, die mij al mijn rampen baart. Hoe beefde (leeds mijn hart iets van haar' gloed te ontdekken! Hoe vreesde ik, dat die taal mij tot een fchuldzou (trekken! — Duld; dat ik mij in 't eind', Princes.' aan u verklaar', Dat ik den toeftand van mijn hart u openbaar'. Men hield mij lang voor koel, en ligt niet zonder reden, 'k Had geen der Schoonen van de Rijks (tad aangebeden. Mijn hart, reeds vroeg geftemd voor waare tederheid, Wierd door geen Wufte min in mijne jeugd gevleid. Een enkel ocgenblik befliste van mijn leven. Ik minde 't eenzaam zoet, dat ons de Jagt kan geven. Daar was het, dat een Maagd mij in mijne oogen blonk, De fchoonftc, die Natuur ooit aan decze aarde fchonk ; Maar 't was haar fchoonheid niet, die mij voor eeuwig boeide, Neen, de adel van een ziel, die uit haare oogen gloeide, Die godlijke Onfchuld, die haar eigen fchoon niet weet, Zie daar wat mij voor 't eerst de liefde kennen deed. Ach, finds dat ooger.blik hangt al de vreugd mijns levens, Hangt a3n die liefde alleen mijn deugd en grootheid tevens! de infante, ter zijde. Toen hij mij 't eerde zag, was dit niet op de Jagt' Heb dank, o Hemel! die in 't eind' mijn fmart verzagt!  30 INES de CASTRO, Tti Pedro. Een hart, als Pedro's hart, moet fchaars van wreedheid klaagcri. pedro. Ik was gelukkig toen, en werd niet afgeflaagen. Een uitgedachte vond gaf haar in mijne magt, Schoon elk haar ver van hier in 't eenzaam klooster dacht. Wij leefden tot uw komst gelukkig, vrij van (marte Maar hoe, Vorfiin! ge ontroert? Trof mijn verhaal uw harte? de infante, wier gelaat onder de laatjïe woorden van Pedro geduurig meer veranderd is: Verhaalt gij mij die fohande? o Hemel, ftaa mij bij! Eerst fchui.wtmen mijn gclprek,- cn nu, nu hoont men mij! pedro. Neen, 'k hoon u niet, Mevrouw! ik fmeek om mededoogen, Wat kan eene eer/te min niet op de ziel vermocgen ? 'k Weet, dat mijn Vader u mijn hand hééft toegezegd, Maar was dit mij bewust ? §f tonde ik in dien echt? Gij zelf, nog meer dan ik, moet deezen trouw ontvlieden, In 't hart, dat u verdient, moet gij alleen gebieden. Ik kan nooit dc uwe zijn. Ach, wie zich dus verklaart, Is Spanjes Rijksprinces en haare liefde onwaard.  TREURSPEL §, de infante. Vermeetle! ftaak uw reên. Kon mij uW fmaad verftoorcn, Mijn ziel verfoeit nog meer uw vleitaal aan te hooren. pedro. Ach, dat mijn teedre fmart uW gramfchap overwinh'! dé infante. Ik, ik u bijftaan in uw fchandelijke min! —. Ontwijk mijne oogen! pedro. Hoe ? ik kome u needrig fmeekei:, Um bijftand, en gij wilt.... de infante. Mij van een' fnoodaart wreekenl pedro. Van wien? Van hem, die u zijn lot heeft toevertrouwd» de infante. Van hem, en van 't Heelal, dat mijnen fmaad aanfcbouwt! p e-  32 INES de CA STRO» pedro. Nog eens, Mevrouw! verwin een toorn, zo onrechtvaardig* Help twee rampzaligen, dit is u meerder waardig. 'k Verlaat u in die hoop ja, als ik weêr verfchijn , Zal ik u mijn geluk voor eeuwig dankbaar zijn. VIJFDE TOONEEL. de infante, alken Ja, ga, Verrader! ga, en blijf u zeiven vleien! ïk zweer, 'k zal van dit Hof niet ongewrooken fcheifin. Ha! 't is reeds veel te lang, dat ik uw' hoon verdroeg, Dat gij m'j fchuuwde en thans.... God! zonk ik laag genoeg! Ik zie mij door een hand, die ik m:j fchaam, verwinnen , En 'k moet neg, tot mijn ftraf, hem, die mij haat, beminnen. O Liefde, die uw hoop, uw laatfte hoop thans derft, Verkeer in dceze ziel in haat, die nimmer fterft! Koe! Spanje en Portugal zou van mijn fchand' gewaagen, En ik, ik zou dien hoon geduldig, ftrafloos draagen? Haar op een' troon zien, dien men mij ontweldigt? Neen! Dat alles eer vergaa, eer ik dien fmaad beween 1 Z E 5-  TREURSPEL. Si ZESDE TOONEEL DE INFANTE, ALVARO. DE INFANTE. Alvaro! kan mijn hart zich op uw trouw verlaaten ? ALVARO. Hoe, twijfielt gij, Mevrouw? DE INFANT ï. Wel nu, ik zie mij haaten,De trotfche Infante van het magtig Spaansch Gebied Is een Verfmaade, die met fchand te rugge vliedt! A L V A R O. En Pedro kon Zijn' pligt, zich zelv' zo ver vergeten, Dat hij zijn dwaaze min DE INFANTE. Hebt gij die dan geweeten ? Is t u dan ook bekend wie aan zijn hart behaagt ? Wie is zij ? fpreek 1 C A t.-  34 INES de CASTROj alvaro. Helaas! een naauwbekende Maagd, Die elk voor 's Minnaars oog in 't Klooster dacht verftooken. Dezelfde, die ge in 't woud deez' morgen hebt gefprookcn. Haar naam is Ines. Ja, 'k herkende haar terftond, Maar daar ook ik haar zocht op een' gewijden grond, Mistrouwde ik mij, en dorst mijne oogen niet gelooven. DE INFANTE. En deeze Vuige moet mij van een' troon berooven! Zij minde de eenzaamheid — had luttel nooden — Ha! Zij, zij bezit het hart, daar ik vergeefs naar ftaa! Hoe maklijk derft zij meer! — Zij, medeminnaaresfe, O fmaad! o fchand ! van een vertreden Rijksprincesfe! Zij op een' troon, en daar geliefd en aangebeên ; Ik, ik gefchuuwd, gehaat, cn in het Mof vertreên! Ah aro, wreek mij! alvaro. Ja, Mevrouw! ik zal u wrecken. De Koning zal om haar de Rijkswet niet verbrceken. Reeds beeft hij voor den ramp, dien 't Rijk te wachten ftaat. Als Pedro weigren blijft, veroordeelt hem de Raad DE INFANTE. Zij minnen Pedro. Zal hun hart dien trek verwinnen? a l-  TREURSPEL. 3§ A L V A R Oi Drukt Pedro reeds een' troon? Wel dat zij hem beminnen! Geen vriendfchap, maar 't belang heeft op hun harten klem, De Koning wenkt naauw of de Raad heeft ééne fiem, Maar 'k zie de Vorst genaakt. Princes I blijf op mij bouwen. ZEVENDE TOONEEL. ÏE INFANTE, ALVARO, ALFONSUS. ALFONSUS. Wel nu, Mevrouw! zult gij in't eind'mijn woord vertrouwen? Gij hebt mijn' Zoon gezien ? DE INFANTE. Ik zag hem, ja, mijn Heer! Maar weet, dat ik deez' dag naar Spanje wederkeer. ALFONSUS. Hoe, Pedro heeft op nieuw zijn pligt zo fhood gebrooken?. DE INFANTE. O ftaaken we een gefprek, dat al mijn bloed doet kookeh. C a Denk  36 INESdeCASTRO, Denk, Spanjes Rijksprinces is niet geneigd, o neen! Om hand aan hand hier met eene Ines voort te treên. ALFONSUS. 'k Beken, de laage drift, die hij u durfde ontdekken, Moet in uw oog, Princes! hem tot een misdaad (trekken. Maar denk het is een feil, door zijne jeugd begaan. Zijn hart nam in het veld die ruuwe zeeden aan. Zij, die hij mint, is reeds op mijn bevel gevangen. Zijn reden zal eerlang haare oude kracht erlangen. Hij zal zich fchaamen, dat zijn hart een korte poos, ('k Zie reeds dat tijdftip daar, Mevrouw !) zo laag verkoos. Mijn invloed zal hem in die eedle fchaamte fterken; Het verder wonder moet uw omgangras bewerken. Eerlang wordt door hem zelv' z;jn hart u aangeboón. Uw fchoonheid, uwe deugd, 't belang van zijnen troon de infante. Mijn Heer, genoeg! Uw vlijt herllelt dien hoon niet weder. 'k Zie thans te laag op u en op al de uwen neder. "Wierd ik te lang miskend, 'k zal toonen wie ik ben, En dat ik in het eind' mijne eigen waarde ken. 'k Heb, zonder mijne fchuld, hier hoons genoeg verdraagen. Gij hebt het eerst uw' Zoon aan Spanje voorgeflaagen, En Spanje, meer uit gunst, dan door dien echt vereerd, Schonk aan uw' Zoon een hand, door Koningen begeerd. Ik, op uw woord gerust, vertrok naar decze ftranden, Maar 'k vond geen Bruidegom, toen ik 'er aan kwam landen. Men (chuuwt mij overal, en weigert zelfs die eer, Die  TREURSPEL. 3? Die ik in mijnen ftand met recht van elk begeer. 'k Verduur dien hoon en zwijg, geftaêg door u bevredigd • Maar 'k voel mij niet te min op 't felst 'er door beledigd. In 't eind' gunt mij 't geval zijn tegenwoordigheid. Hij fpreekt, en 'k hoor van hem dit hoonend onbefcheid: „ Dat hij mij diep veracht, en eer begeert te flerven, „ Dan mij zijn hand te biên, en Ines hand te derven" Dit trof mij aan uw Hof. Beflis, of zulk een fmaad, Aan mij, die op uw woord hier kwam, te dulden flaat» Neen, ,k voel mij ze,fte zeer _ ^ ^ ^ k Vertrek om Spanje voor een grooter fchand' te hoeden Ras hoort men meer van mij, en ligt dat Portugal 't Gevolg van mijn vertrek nog lang geheugen zal. Vaarwel! ACHTSTE TOONEEL. ALFONSUS, ALVARO, ALFONSUS. De Trotfche! en ik, mijn mond durftzelfs niet klaagen l Zij durft mij dreigen, en ik moet dien hoon verdraagen! Ondankbre Zoon! die al mijn goedheid bleeft verfmaên,' Hoe duur komt uwe drift uw' Vader reeds te fïaan! Alvaro! poog voor eerst haar opzet nog te wceren. C3  s8 INESdeCASTRO, alvaro. Ze is fel beledigd, Vorst! alfonsus. Eer zij te rug moet keeren, Wil ik een laatfie proef aan Ines hart befteên, Ligt..,. alvaro. Vlei u niet, mijn Vorst'! dat hij te rug zal treên. alfonsus. Hoe,zou dan zelfs mijn fmaad in 'teind' zijn hart nietraaken ? alvaro, Pe dood, de dood alleen kan zulke banden flaaken. Zo lang 'er uitzicht is, blijft hem de hoop nog bij. — Dat Ines dood uw' Zoon van 't wis verderf bevrij; Alleen dc onmooglijkheid doet hem naar reden hooren. alfonsus, Ach, zou zo wreed een raad mijn menschlijk hart bekooren! Verdient haar val die ftraf ? Hoe ligt bezwijkt een Maagd, Als hij, die haar bevalt, eerlang de Rijkskroon draagt! a l.  TREURSPEL. 59 ALVARO. En vindt gij 't minder wreed, uw' eigen Zoon te doemen, Als u de Rijkswet tot die wreede taak zal noemen • Als Pedro, wien de moed in nood niet ligt begeeft, In weerwil van die wet aan Ines blijft vurkleeft, En Spanjes wraak u noopt haar' eisch gehoor te geven, Of voor een' oorlog, die uw' zetel dreigt, te beeven? ALFONSUS. Hoe, ik, ik zou mijn' Zoon, Barbaar! naar 't leven Haan? ALVARO. Wordt anders aan den eisch van Spanjen ooit voldaan' Rechtvaardigheid, mijn Vorst! kent bloed noch mededoogen. ALFONSUS. Ach, die Rechtvaardigheid is wreedheid in mijne oogen. Wie haar gevoelloos, koud, beftendig volgen kan, Bewonder* zijne deugd, maar weet, ik gruuw 'er van. Neen, nimmer kon de wet zo wreed een daad bedoelen. ALVARO. Vergeef, mijn Vorst! dat ik hier anders durf gevoelen. Een Koning blijft geftaêg verbonden aan zijne eer, En waar 't zijn' zetel geldt, heeft hij geen kindren meer. Gij zwoert voor 't heil uws Rijks uw eigen heil en leven, C 4 Waar  40 INES de CASTRO, Waar dit de nood beval, blijmoedig prijs te geven; Gij waart reeds Koning, nog geen Vader op dat pas. alfonsus. Alvaro ! ik was mensch, eer dat ik Koning was. Natuur fprepkt in ons hart naar goddelijke wetten. Waar zij een' pligt beveelt, kan dien geen eed beletten. Wie zulk een' eed beftond, heeft reeds zijn' pligt verraên, Maar wie hem houden dorst, heeft meerder kwaad begaan, alvaro. pp Godsdienst leent den Eed zijn onverbreekbre banden, alfonsus. Ce pnteert den Godsdienst, maar gij pleit voor Pwingelanden. NEGENDE TOONEEL. ft var o, alponsus, pedro, onverwacht en met drift inkomende, alfonsus, Pedro ontdekkende. Rampzalige! gij hier»  TREURSPEL. g pedro. Verkwist uw gramfchap niet. O wees voldaan, nu gij uw' Zoon rampzalig ziet. Hij is het, en zijn hart vliegt zelfs uw wraakzucht tegen. Alvaro zonk te laag om raad met hem te pleegen. Wat kan zijn list? Den vriend, den Minnaar flechts doen zien; Ik kome u beter grond om mij te treffen biên. Mijne Ines is geboeid, gij hebt haar mij ontnomen, Gij kunt na deezen flap wel 't bloed uws Zoons doen ftroomen. Xk ben haar Echtgenoot! alfonsus. Haar Echtgenoot! alvaro. Ik beef! pedro, met de diepfte verachting tot Alvara. Gij beeft, Alvaro beeft, dat ik mij waardig bleef!.... Tot alfonsus. Mijn Vader, al uwe eer kunt gij te rug erlangen, 'k Verlaat uw bijzijn, maar ik geef mij zelv' gevangen. Volbreng aan Spanje uw woord. Gij hebt mijn hand beloofd, Zij hoorde aan Ines reeds — vergoed haar met mijn hoofd. Dees degen mogt weleer den troon mijns Vaders fchraagen-— Cs O Geen  42 INES de CASTRO, O Geen Alvaro moet dien immer van mij vraagen! Gewillig leg ik hem aan uwe voeten neêr; 'k Ontving hem zuiver, en ik geef hem zuiver weêr. Mijn Vader! is't genoeg? — Dat thans de Rijkswet fpreeke! Hij gaat met grtotkeid van het tooneel. TIENDE TOONEEL. alvaro, alfonsus. alfonsus. O Hemel! dat uw hand zich min ontzaglijk wreeke! Is dit, is dit de rust, die ik mij had voorfpeld! alvaro. Wat ftroom van rampen, die het verzienst oog niet telt, Heeft Land en Volk, hebt gij niet uit dien echt te wachten! alfonsus. Vervroeg het onheil niet door nuttelooze klagten. Voorkoom het eerder door uw zorg en kloek beleid. A I*  TREURSPEL. 43 ALVARO. Mijn Vorst! thans meer dan ooit vereischt uw veiligheid, Dat Ines fterv'. Haar dood kan flechts de rust bewaaren. ALFONSUS. Neen , 't bloed der onfchuld zou mijn ziel te meer bezwaaren 't Is Pedro die misdeed. De Rijkswet eischt zijn' dood. Algoede Hemel! geef mij redding in deez' nood! Hij is mijn Eenige — wat zegt mij kroon en leven, Als ik, gekromd van fmart,.nog kinderloos moet fneeven? Ontzeg me uw' bijftand niet, en hoort gij mijn gebeên, Dat zich de Vorst dan met den Vader nog vereen l Einde van het tweede Bedrijf. DER-  44 INESdeCASTRÓ, DERDE BEDRIJF. •, EERSTE TOONEEL, ALVARO, COè'LHO. ALVARO. Ik zie het al te wel, mijn toeleg doet u beeven. Gij aarfeit nog. — Wel nu, behoud uw roemloos leven. De grootheid, die ik zoek, en mij in Spanje beidt, Is enkel 't loon van moed -en onverfchrokkenheid. Uw ziel is veels te kleen om in mijn' roem te deelen, Zij mist die veerkracht, die een grootsch ontwerp kan teelen, Die onverfaagdheid, die gevaar en dood veracht, Die alles van zich zelv', niets van 't geluk verwacht, En altijd hooger fiaart langs moediger bedrijven. — Geloof mij, eeuwig zult gij flechts Coëlho blijven! C O ë L H O. Uw hart miskent mij. 't Is geen bloheid, die gij ziet, Maar ik begrijp het wit van uwe ontwerpen niet. Eerst fcheen uw wrok voldaan met Ines bloed te plengen. Dit liet zich, na haar' echt met Pedro, ligt volbrengen. Uw  TREURSPEL. 4S Uw wraak greep op het felst dan uwen vijand aan, En tenens kon het hart de wroeging nog weêrftaan. De onfchuldige Ines ftierf, haar Vriend leed duizend dooden; Maar mooglijk was die flag voor 't heil des Rijks van nooden. Dan thans is uwe wraak op Pedro zelv' gericht. (zwicht. Aan hem hangt Rijk en Troon. — 'k Beken, mijn ftoutheid Wat ramp zal uit zijn' dood voor Land en Volk ontfpruiten! Mijn hart gevoelt hier meer, dan ooit mijn mond kan uiten. En dan, dan Ines nog; wie redt haar in dien nood? Of liever, zo de fmart haar niet vooraf reeds doodt, Zal haar de Koning in het Vonnis niet betrekken ? ALVARO. Hoe weinig kan uw ziel mijn listig doel ontdekken! Onnoosle! die niet weet wat hoon en wraakzucht zij! De dood van Pedro? — welk een kleene wraak voor mij! En ik zou hem als Held, gelaaten , groot zien fïerven? Neen, hij moet eerst zijn Gaê en met haar alles derven, En niet bezwijken, voor dat hij, mijn wraak ten doel, Zijn gruuwzaam noodlot diep tot in 't gebeente voel, ' En duizendwerf den dood, die hem ontvlugt, begeerê. Dat dan een taaie fmart hem voor mijn oog veneere! ~ Zie daar de hoogte, waar mijn wraak zich toe verheft. En wat de rust, de bloei van Portugal betreft, Als ik mij wreeken wil en flechts mijn doel mag raaken, Kan mij geen Vaderland befchroomd of waglend maaken; Het zegt dan even min of 't met mijn wraak vergaat, Dan of wat ftofs te meer voor mijnen voet ontflaat. c o è' L-  46 INES de CASTRO, coëlho. Afgrijslijk in de daad! —- Maar blijft uw hart niet vreezen , Dat Pedro, hoe beperkt zijn invloed thans moog wezen, Den moorder van zijn Gaê in 't eind' verplettren zal? Die magt behoudt hij ligt. * alvaro. En hier is juist de knoop, dien gij niet vat, gelegen. Hoe hoog de trotsheid der Infante zij gefteegen, 't Verfchiet greep nog haar hart zo duldloos fel niet aan 1 Om Ines, door mijn hand, naar 't levenslicht te liaan. Haar hoogmoed houdt zich't meest door Pedro zelf bcleedigd. Hij heeft voor haar gezicht zijn vrocgre keus verdeedigd. Nu moet de vrees, dat ligt de Koning hem verfchoon', En meer nog, dat het lot haar mededingfter kroon', Haar reeds verbitterd hart eerlang zo flerk ontroeren, Dat zij, zij zelf mij fmeek, mijn toeleg uit te voeren. Hier toe is al de nood van Pedro ingericht. Zij waan' hem eensklaps vrij, en heel haar reden zwicht. Naauw zal zij dit gevaar één oogenblik bezeffen, Of minnenijd en trots zal haar tot mij verheffen. In 't kort, 'k moet alles door mij zelv' alleen beftaan , En zij toch waanen , dat zij alles heb gedaan. Nog meer. Voor Pedro's wraak is ook mijn hoofd beveiligd. 'k Ben, eer de Itorm begint, door Spanje's dienst beveiligd ; 'k Volbreng den last mijns Hofs, en s de flag eens daar, Dan deelt de Rijksprinces met mij in één gevaar. 'k Ben van mijn zaak gewis, fmds ik mij tot haar keerde. — Ontvangt gij eenig licht ? c o ë h-  TREURSPEL. 47 C O ë L H O. Meer dan ik ooit begeerde. Neen, zo veel gruuweldaên.... ik beef te rug... vergeet. ALVARO. Houdt dus uw zwakke ziel, Lafhartige! haar' eed* En ik, ik kon op u, als,op mij zeiven bouwen > Ha! hoe 't mij fmart, dat ik een blodaart dorst vertrouwen! Zie daar mijn heerlijk loon, dat ik u aan het ftof, Uw eeuwig erfdeel aan dit diepverfmaade Hof, Met mij en uwe Gade, Ondankbre! wilde ontrukken < Wel nu, blijf hier de vrucht van uwe laagheid plukken- Maar weet dit eene nog - zo ge immer mij verriedt ' C'k Begeer voortaan uw hulp, uw' ijdlen bij/land niet) Maar zo gij mij verraadt, deeze aardbol heeft geen plekke, Om u, Meineedige! voor mijne wraak te dekken. Een' ponjaard uit zijnen boezem haaiende. Op 't minst vermoeden zelfs - zo maar één blik mij tart Bij God almagtig! woedt dees dolk u in het hart! C O ë L H O. Neen, ik verraade u niet, hier kunt gij veilig wezen Inmiddels doet de dood, Alvaro! mij niet vreezen. Alleen bedenk u wel, eer dat gij verder gaat. 't Lijdt alles nog herftel. — Eerlang is 't ligt te Iaat. Vaarwel! Ter  4* INES di CASTRO, Ter zijde in 't weggaan. O Hemel! Mort een lichtftraal op mij neder! Ik Haar een' afgrond aan — geef me aan mij zeiven weder! TWEEDE TOONEEL. alvaro, alleen. Hoe dwaas heb ik mijn lot in zijne hand gefield! — Nu aan geen fterveling mijn toeleg meer gemeld! Wie voelt, als ik, zijn hart door 't vuur der wraakzucht zenEn echter kan de wraak mijn daad alleen volbrengen! (gen ? Neen, 'k zocht zijn' bijftand niet — ik was mij zelv' genoeg; Maar 'k voelde, hoe mijn hart nog voor een zuster floeg. Zij mint hem; door zijn lot aan 't mijne vast te fnocren, Konde ik haar, tot haar heil, met mij naar Spanje voeren. — Wel nu, mist dit, dat zij, ook zij aan 't lot verblijv'; Dat alles mij ontz;nk, maar flechts mijn wraak beklijv'; Dat Pedro's fmart.... Maar 'k zie de Infante herwaards treeden. Kom, poogen wij haar hart naar onzen wensch te kneeden! DER-  TREURSPEL. 4J> DERDE TOONEEL. ALVARO, DE INFANTE. DE INFANTE. Aivaro is 't beflist, moet Spanje bijïbmd bièn, Of zal ik door mij zelv' mij hier gewrooken zien ? ALVARO. Het laatfte is u meer waard'! 'k moet echter u belijden, Dat ons nog zwaiïgheen, die 'k niet voorzag, beftrijden. De infant vindt meerder hulp DE INFANTE. Dan ik gelooven zou. sk Voorzag dit. In den Raad ? ALVARO. Niet in den Raad j Mevrouw 2 Maar waartoe meer gedraald ? Alfonfus doet m'j vreezen.;., DE INFANTE. De Koning ? D A L-  5© INES de CASTRO, alvaro. Zal in t eind' zijn fterkfte voorfpraak wezen, 'k Geloof niet dat de Raad ooit Pedro's Rechter zij. de infante. Dus Spanje, Spanje.... alvaro. Neen! toch met dit alles gij! Ik ken den Koning. Thans met Pedro flechts bewoogeiv Zet hij op Rijk en Volk met onverfchillige oogen. Zijn hart, meer tot dien Zoon, dan gij vermoedt, geneigd,Misleidt hem voor 't gevaar dat zijnen zetel dreigt. Dit laatfie denkbeeld moet alleen in hem ontwaaken, En de onverwachte vrees doet hem zijn' Zoon verzaaken.'k Heb reeds een list gereed, die niemand hier vermoedt, Die alles hem den Raad in handen ftellen doet. Dan eerst is Pedro's lot beflist. De wet zal fpreeken, En zelfs de Koning durft haar vonn's niet verbreeken. Maar itaaken we ons gefprek eer Ines tot ons treedt. De Koning toe:t haar hier. 'k Weet alles wat hij linccdt. Hij zcekt door haar het hart zijns Zoons voor u te winnen. Vergeefs, geloof me. Ik ken zijn onverwrikbre zinnen. Maar 'k zie haar reeds, 'k Vertrek, eer ze ons te faamen vindt. Vaarwel, Princes! Geloof, Alvaro fterft uw Vrind! VIER-  TREURSPEL. « VIERDE TOONEEL, de infante, ines, gebotiA, ines, ter zijde. Hoe, 'k dacht op zijn bevel den Koning hier te ontmoeten, En 'k zie de Rijksprinces, die ligt haar wraak komt boeten? Rampzalige Ines! ach, vergeefs isuwgeklag! Wat al vernedering, o Hemel! in één dag ! Zot de infante. Mevrouw! 't is op bevel des Konings.... de infante, op eenen bitterfpottenden toon. Dat ge een leven, Zo zeer door u bemind, 'k verfta u, moest begeven. Dus treft de blikfem ook het needrig dak van riet ? ines. Hij treft het, maar de pijl fchaadt zijn bewooners niet, Als Deugd en Ohfchuld reeds de hut niet zijn ontvloodcn. D 2 d e  •55 INES de CASTRO, de infante. In d' arm van Pedro had uw hart maar luttel nooden..., Verban , Onwaardige! dat fchandelijk bedrog; Gij ftort het Rijk ten val, en fpreekt van onfchuld nog! ines. Wijn mond misleidde nooit, Mevrouw! Ook in dees keten Hoor ik de zachte ftem van mijn gerust geweten. Princes ! gij hebt een hart — Ach ! de onfpoed floeg mij neêr. Red, red mij, 't (laat aan u, of red mijn' Pedro eer; Aan hem hangt mijn geluk, dit zegt meer dan mijn leven, 'k Stond nimmer naar den troon, door eerzuchtaangedreeven. Mijn hart was voor den glans dier majefteit te kleen ; Maar 'k minde Pedro, hem, den Eedlen, hem alleen; Toevallig was hij Prins ach, in een ftulp gebooren, Had ik den eigen man tot Echtgenoot gekoorcn. Zij werpt zich voor haar op de knieën. Ach, diep, diep in het Hof, zink ik voor u ter neêr O red hem, fchenk in hem mij heel de fchepping weêr! Zo gij de liefde kent, Princes ! verhoor mijn fmeeken ; Zo moog Gods beste gunst nooit aan uw' wensch ontbreke»! de infante. Hoe fchoon, hoe vleiend zelfs, in uw vernedering.... Dit was veelligt de list, die eenmaal Pedro ving? i n x S,  TREURSPEL. S3 ines, met waardigheid oprijzende. Ach, hoon mij niet, Mevrouw! ik heb genoeg te lijden. Wil eer een hooploos hart door zoeten troost verblijden. Beledigde u de min, die Pedro's hart befloot, Eer hij u immer zag, was hij mijn Echtgenoot. Gij zaagt hoe 'k in het ftof aan uwe voeten beidde.... de infante, Aan mijne voeten — ha, dat gij er eeuwig leide! Gij, gij zijne Echtgencote!... Onwaardige! laat af! Herzink op nieuw in 't ftof — wacht daar gerechte ilraf! — Met mij één oogenblik naar 't eigen hart te ftaaren, Is mij een fmaad, die niets op aard' kan evenaaren; Die eeuwig door mijn hart, dat u vervloekt, zal woên, En duizend levens, als uw leven, niet vergoên ! Zij vertrekt met woede van het tooneel. VIJFDE TOONEEL. ines, alleen. Aeh, welk een waereld! zij tot mijn verblijf gekooren ? De Deugd komt in haar om, de Liefde gaat verlooren, 't Geluk maakt hier eene eedle of een verboden min, 't Noemt mij Verieidfter, en de Infante Gemaalin! Maar 'k zie den Koning. God! verfterk mijn lijdend harte! D 3 ZES-  54 INES de GASTRO, ZESDE TOONEEL. INES, ALF.ONS US. ALFonsus, ter zijde, terwijl hij InesontdekU Wat onfchuld in liet oog... hoe fchoon nog in haar fmarte! INES. 't Is op uw' eisch, o Vorst!... Vergeef, mijn kracht verdwijnt. „ alfonsus. Hcrftel u, Ines! 't is geen dwingland, die verfchijnt, Neen, 't is uw Koning, '.t is uw Vriend, en Pedro's Vader. Gij lijdt, ik voel uw leed, en mijne fmart te gader. En flond het in mijn magt, ik flemde in uwen echt. Ik heb na dceze taal op uw vertrouwen recht; Mijn Dochter! — Ja, gij ziet een' ongelukkig Koning, Een' Vader, 't offer van de wreedfle pligtbetooning; ' Mistroostig, afgeftreèn, gefolterd door de fmart, Neemt hij zijn toevlugt tot uw teergevoelig hart. De wet e'.scht Pedro's dood, wil hij zijn' echt niet breeken. ',k Bezwoer die wet, >k ben Vorst _ kan hier de Vader fpree» P jlond het in mijn magr, gij had geen rampen meer — (ken ? pij kunt, aeh, Inesl wil —• geef mij mijn zielrust weer! I N E &  TREURSPEL. 55 INES. Ach! waarom heeft Natuur uw' Zoon een' troon befchooren I ALFONSUS. Op dat h'j naar de flem der hoogde pligt zou hooren, En zich gelukkig zien in 't heil van d' onderdaan. INES. Hoe ! eischt gij dat mijn hart hem eeuwig af zal ftaan ? ALFONSUS. 'k Eisch meer nog, Ines! 'k eisch, dat ge al uw liefde en traaGebruikt om hem den weg tot deezen pligt te baanen; (ncn Dat hij, door u geleid, zijn hand de Infante geef. Zich zelv' den dood ontrukk' en voor den zetel leef! INES. Ik ? Hemel! zou zijn hart hier naar mijn traanen hooren ? ALFONSUS. Ach, doe een laatfte proef of Pedro is verlooren. INES. l God! hoe veel pjlen duuwt ge op eenmaal in mijn borst! D4 'k  £6 fNES se CASTIQ, 'k Bemin mijn'Echtgenoot — kent gij dc liefde, Vorst ? •— Eisch, dat ik voor hem fïerf, gij ziet mij juichend fheeven. Die dood waar zaligheid ! maar zonder hem te leven.., Keen, wieede Vader! neen, dit's mj vernietiging! ALFONSUS. Och of zijn noodlot aan de keus mijns harten hing ! ■ O Ines! is de min zo kleen nog in uw harte, Dat gij te rug beeft voor een luttel eigen finarte? Wat mist ge? een kleen genet, dat als een droom verdwijnt. Een ie os, die 's morgens bloeit, en op den middag kwijnt. En yoor zo kleen een prijs kunt gij den wellust fmaaken Van Hem, dien gij bemint, gelukkig, groot te maaken; En wordt dit offer door uw ziel een poos befchreid ■—• Durf dan rampzalig zijn — ook dit is zaligheid! NES. li Bemin hem — ach! dit woord kan alles wederleggen. ALFONSUS. Bemin hem meer nog, durf u aan zijn liefde ontzeggen. INES. Ach, met die liefde bon ik alles, alles kwijt! En dan wat troost ?... A L-  TREURSPEL. 57 alfonsus. 't Gevoel, dat gij die waardig zijt! — ines. Ja. 'k zal die waardig zijn —'k voel mij aan de aarde ontheeven. Ik zal dit Rijk zijn' Vorst, 'k zal u uw' Zoon hcrgeeven, 'k Zal toonen, dat het hart, dat hier voor Pedro floeg, Misfchieri met eenig recht een' Vorst om weermin vroeg. alfo Nsus,£fr zijde. O Hemel! welk een deugd ! hoe veel moet Pedro derven! 'k Beftond een hooge proef, en 'kmogt mijn' wensch verwerven, Maar 'k twijffel op dit pas, nu ik haar grootheid ken, Of ik in mijn' triumf wel min rampzalig ben. Tot INE S. Verheven Ines! zie uw' Koning traanen plengen. Ach, waarom moet zijn ziel den wreedften pligt volbrengen! Gij derft, tot mijn verdriet, door 't blinde lot een kroon, Maar 't hart, dat in u klopt, is grooter dan een troon! ö § ZE-  s* INESdeCASTRO, ZEVENDE TOONEEL. ; ines, alfonsus, ai7varo. alvaro, met drift, en in fchijn verfchrikt inkomende Mijn Heer! vergeef, dat ik op 't onverwachts u ftoore, Daar ik alom de Item van 't baglijkst oproer hoore. Ach, waar mijn raad gevolgd! 'k voorfpelde dit gevaar — De Infante alfonsus. Hoe! ze is heen ? ALVARO. Dat zij van hier flechts waar! Zij heefteen' Afgezant, aan haar op 'tnaauwst verbonden, Voor 't oog van Lisfabon naar Spanjen afgezonden, En finds vuurt haar gevolg het Volk tot oproer aan. Men zegt, dat gij uw' Zoon alleen zijt toegedaan, En eer, dan door den Raad aan !t recht zijn' loop te Iaaten, Het heilloos krijgsvuur wilt zien woeden door uw Staaten, Men dreigt met Spanje's wraak, en voegt 'er listig bij, Dat reeds de vloot gereed, en ras in aantocht zij. 't Beeft alles op die taal! Het volk loopt faam bij hoopen, En dreigt den Kerker, die den Prins verbergt, te floopen, Ach, Vorst! voorkom dit leed, eer 't graauw hier onheil fficht. Wat waagt gij met den Raad ? Ligt dat nog Pedro zwicht.... a l»  TREURSPEL. §0 ALFONSUS. Mij dunkt gij durft wat veel met uvren raad hier waagen. Ik kan, ook zonder u, mijn' eigen zetel fchraagen. Het oproer vrees ik niet; ik ken mijn' onderdaan; Maar wie mijn'Zoon vervolgt, treft mij tot vijand aan. ALVARO. Vergeef.,.. mijn ijver... ALFONSUS Waar misfcrfien wat meer gebleeken, Waart ge in den kring, daar ik voor mijnen Zoon op reken, En in dit oogenblik, daar gij een oproer vreest, Niet hier, maar onder 't volk, de vriend uwsVorsts geweest, ALVARO. Mijn gantfche hart... ALFONSUS. Genoeg! ik kan uw taal voorfpellen. Gaa, roep den Raad te faam, dat zij het vonnis vellen; En zorg, dat van mijn' wil het volk verwittigd zij, ALVARO. Ek Gehoorzaam, Vont! ACHT»  €q ' INES b! GASTRO, ACHTSTE TOONEEL,. ines, alfonsus. ALroiysus. Gij ziet of ik hier 't minfte lij'! Op uw grootmoedigheid blijf ik voor 't laatst nog bouwen. Gij, Ines! gij alleen, kunt, dien gij mint, behouên. NEGENDE TOONEEL, ines, alfonsus, fedro, geboeid, almeïda. pedro, in 't opkomen tot Almeïda. Vergeefs, geen aardsch geweld fcheurt me immer van haar af, Ik ben haar Echtgenoot ik blijf dit tot aan 't graf! fnes ontdekkende. O Hemel! kan mijn oog dit wreed gezicht verdraagen! , Mijne Ines, de onfchuld zelve, in ketenen geilaagen! Zij s zij vervolgd, en ik, ik niagtloos in den nood! Zkk  TREURSPEL. 0* Zich in Imre armen werpende* Rampzaalge Gemaalin! ines. Tc dierbaare Echtgenoot l pedro, tot Alfonfus. Zie daar uw werk, Barbaar! — nujuich, ontmenschte Vadèrl alfonsus.' Niet dus, mijn Zoon! — dit hart... wien treft uw onfpo'ed nader ? Ja, dit bewijs van fchand' voegt Ines handen niet, En 'k zie, dat ik te lang haar in deés keeten lief. Hij ontboeit haar en werpt den kluijler van zich. Wees vrij! uwe eedle ziel is mij genoeg gebleeken. tot Pedro. En nu, mijn Zoon! treed toe, en hoor een' Vader fpreekén, 'k Beken, 'k hêb, 't oorlog moê, onkundig van uw' echt, Den band ontworpen, die ons thans aan Spanjen hecht. Geen menfchelijke magt kan 't eensgedaane weeren. Maar nu, hoe nu den flag, die allen treft, te keeren? Het Volk eischt vrede, en wacht die juichend van mijn hand, *k Moet leven, niet voor mij, maar voor het Vaderland,  INES de CASTROj De Rijkswet doemt u, en ik heb die wet bezwooren ; Waar 't billijk naar de flem der neiging thans te hooren * Maar zo mijn hart om u zijn' roem al mogt verfmaên, Zal Spanjes oorlogsmagt mijn pooging niet weêrftaan* 'k Blijve overal geboeid, wat ik mij onderwinde. Zie daar den toeftand, daar ik zelf mij in bevinde. Maar gij kunt door één flap, hoe zwaar die dan ook zij, De rust hergeven aan u zelv', aan 't Volk, aan mij. Zou zulk een ofi'er, daar wij duizend rampen vreezen, Voor uw grootmoedigheid nog onuitvoerlijk wezen ? Üwe Ines zelf, die 't leed, dat op ons wacht, voorziet, Weêrftaat, tot uw behoud, mijn bede langer niet. Nukies voor 't laatst, mijn Zoon! Gij ziet uw'Vader beeven., Gij ziet.... Volg Ines raad — red uw en red mijn leeven • TIENDE TOONEEL. ines, pedro, almeïda. pedro, tot AlmeUa. Mijn Vader zegeviert op Ines minnend hart ? Neen, liever nog den dood, dan deeze laatfte fmart! Tot Ines. Hoe, heb ik wc' eehoord? Gij kunt uw' Pedro derven? Gij kunt den band.... INES.  TREURSPEL $t ines. Ik kan — met mijne kindren ftervenj pedro. Dit kan mijne Ines ,• en zij twijffelt aan mijn' trouw i Zij denkt, waar Ines fterft, dat Pedro leeven zou? ines. Ach, Pedro! fpaar mijn hart, het heeft genoeg geleeden. Ik zie mijn kroost, 'k zie u ~ God! hoe veel ijslijkheden! pedro. Vertoonen wij een' moed, die ons op 't lot verheft* En onze beulen zelf met diepen eerbied treft. ines. En dan mijn kindren ■— wie zal voor mijn kindren zorgen! Naauw door Alme-da voor d' eerften ftorm geborgen, Zie ik de Onnofelen.... Neen, dierbre Pedro, leef.' Dat ik, ik flechts hier lijde, of van ellende fneef! Gij kunt hen hoeden ; eens komt hun uw magt te ftade, Maar ik, ach, wat vermag uw hulpelooze Gade ? pedro. Ligt drijft de ftorm voorbij, die op ons hoofd nu woedt, Maar  €4 INES de GASTRO, Maar ik blijf uw gemaal in voor- en tegen-fpoed. Dit zwoer ik bij dien God, dien wij ons lot betrouwden; Geen Rijkswet breekt dien eed ■— ik zal hem eeuwig houden! ines. Wee mij, Rampzalige! waar ik mijne oogen wénd'; 'k Zie rondsom niets dan nacht en eindelooze ellend'! 1 pedro. En ons geluk weleer ? Ko'n Ines dit vergeten ? Die ftille wanden, die van kalmer uuren weeten? Dat hoog geboomt, dat in zijn fchors mijn' naam ziet Maan? ines; Neen, nimmer zal dat heil uit mijn geheugen gaan. Verrukkende Eenzaamheid, genoeglijk buitenleven, Hoe blijft uw zalig zoet nog voor mijn zinnen zweeven! 'k Was beurtLng moeder daar er, beurtling gemaalin, En altijd dronk mjnziel de vreugd met teugen in. Zehs als de winter, bij het bulderen der winden, Mij naauw een fchuilpiaats in het barre woud deed vinden. En mijn verlaatcn hut met fneeuw bedolven Hond, Vond ik het ftil geluk op z jn' genisten grond. Ik zag u zalig, o die aanblik fchonk mij krachten! De noodftorm huilde in 't wcud, ik kon den ftorm verachten. De hagel kletterde om mijn doodfche wooning heên, Maar 'k minde Pedro, en mijn hart was wel te vrecn. Eén uur, dat me in uw' arm of aan uw borst zag zinken, Deed  TREURSPEL, 6S Deed weeken, maanden, van gerot en wellust blinken Ha, wreede Pedro ! wat gevoel herroept ge in mij! PEDRO. Gaa voort — gij zet mijn' moed fteeds nieuwe woede bij.— En ik, die zo veel heils, zo onverdeeld, mogt fmaaken, Zou, die mij alles fchonk, in 't eind' rampzalig maaken? Zou haar, die mij ter gunst 't heelal verlaaten kon, Die bij mijn liefde niets dan louter rampen won, Die echter 't barfie woud meer dan een troon kon ftreelen, Als ze in dat woud met mij een arme hut mogt deelen; Ik zou, bij de eerfte proef, die mij het lot bereid, De wreede moorder zijn van al haar zaligheid ? Neen, Ines! 'k zweer het u, 'k zie u ten troon verheeven, Of 'k zal, zelf zonder - troon, maar uwer waardig fneeven I ' INES. Ach, Wreedaart! wilt gij mij zo diep rampzalig zien! PEDRO. Ik wil de wroeging, die den meineed volgt, ontvliên. INES. Ach, leef, leef nog voor mij! E  66 INES de GASTRO, pedro. In d'ann der Rijksprincesfe» ines. Ook daar 1 pedro, En gij, gij blijft.... ines. Ik blijf uw Minnaaresfc. Ach, Pedro! hoe veracht die naam der waercld fchijn', Voor u zal mij haar fmaad de blinkendfte eerkroon zijn! pedro. De Infante op mijnen troon, en gij in 't ftof verlooren! ines. 'k Bezit uw liefde, wat zou mij een troon bekooi en ? pedro. Ik ken mijne Ines aan die eedle taai der fmart, Maar 'k zal INES,  TREURSPEL, c7 INES. Ach,duuwop nieuw geen dolk mij in het hart! PEDRO. Gij leert mij mijnen pligt. Vaarwel! INES. Neen, hoor mijn fmeeken!.... PEDRO. *k Hoor de eer, de deugd, de liefde, en duizend Hemmen Ipreeken, Zij allen zeggen mij, 'k ben d' uwe in eeuwigheid! Mijn Wachten! I N É S.i Wreede man! neen, Pedro, Pedro, beid — O leef, leef, Eenigfte! PEDRO. Ik leef, maar in uwe armen, Of Ines of den dood! INES, Ach, God! ach, God! erbarmen! E a P s.  68 INESdeCASTRO, pedro. En nu voor 't laatst — vaarwel! ines. Toef, dierbaare Echtgenoot! Gij wijkt, gij vlugt... Vergeefs, ik volg u in den dood! ELFDE TOONEEL. al meid a, alken, Hoe zalig was nog korts het lot dier eedle Zielen! Een vlugtig oogenblik kon al hun heil vernielen ! Zo is dan 't loon der Deugd op u, o Aarde! een fchijn ? Er moet een leven na dit nietig leven zijn! Einde van het derde Bedrijf. XT T T? T>  TREURSPEL. 69 VIERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. de infante, alleen. 'Waar of Alvaro fchuilt? Ik blijf geduurig vreezen. 'k Dacht niet dat de eenzaamheid ooit zo geducht kon wezen. Eerst beefde ik dat de Raad mijn wraak verijdlen zou, En nu, nu ik mijn'wensch, eer dan ik dacht, aanfehouw, Nu Pedro alles tart, de Raad de Wet doet fpreken, Nu fchijnt, helaas! de rust mij meer dan ooit ontwecken. Dit Hof vervult mijn ziel, waar ik mij keer, met fchrik. 'k Zie Ines overal, 'k zie haar ten troon, en ik, Ik keer, met hoon bclaan, een fmaad der beide Rijken.... Ha, wreed gezicht, dat al mijn krachten doet bezwijken! Verbeelding, die ik vloek, w'jl gij me in 't Hof verneêrt. Neen, eer dit Rijk verwoest, dit Hof in puin verkeerd. Te dwaaze vrees! wijk, wijk! Waartoe uw ijdlc finnrtc? Is Pedro niet gedoemd? -- Wat pijnigt gij mijn harte?... Maar 'k zie alem nog hoop op elk gelaat verfpreid —■ Neen, 'k juich, ik juich niet eer, voor dat hier alles fchreidt! Hoe ligt... neen, niet, niet ligt. Wat kan hem thans bevrijden ? Genoeg, demooglijkheid doet mij nog duldloos lijden. Waar toeft mijn trooster toch ? maar zacht! men komt. Hij is't! E 3 TWEE.  70 INES de CASTRO, TWEEDE TOONEEL. de infante, alvaro. de infante. Alvaro! Pedro's lot is dan in 't eind' beflist ? alvaro. Beflist? Vorfïin! terecht, beflist, maar door een'Vader. de infante. Hoe, zou hij wanklen? En mijne eer? alvaro. Treft hem die nader Dan 't leven van een' Zoon ? Wat kan een traan hier niet! de infante. Gij doet mij fiddren. alvaro. 'k Vrees, zo hij 't gevaar ontvliedt ü s  TREURSPEL. 7i DE INFANTE. Neen, 'k vrees dit nimmermeer! Uw en Coëlho's poogen.... ALVARO. Het enkel vaderhart zou ligt hier meer vermoogen, En dan flechts nog een traan , en Ines zit ten troon. DE INFANTE. Verraader, zwijg! — Hoe ! zou mijn hart dien feilen hoon Vergeef, Alvaro! ach! de woede fmoort mijn reden — Uw raad, mijn Vriend! uw raad ! Heb ik vergeefs gebeden ? ALVARO. Vorftin! 'k beklaag uw lot; ik voel al wat gij lijdt; Maar waar een Vader fpreekt, is ligt een Zoon bevrijd. 1—Doch als men Ines — eer de Vader kon vergeeven — Eer Pedro in haar' arm.... DE INFANTE. Wat draalt gij ? — kon doen fneeven ? ALVARO. Princes! wat zegt gij ? Hoe! een bloedfchuld ?— Ach, ik ijs! — Maar voelt ge u fel gefmaad, 't is zeker, tot dien prijs... E 4 DE  72 INES de CASTRO, DE INFANTE. Spreek, trouwe Alvaro! fpreek! wat doet gij mij befeffen? ALVARO. Vloekt Pedro 't aanzijn en geen wraak kon feller treffen. DE INFANTE. Nu Ines, Ines flechts! — 'k Beveel u niets, mijn Vrind! Bloed — wat zegt bloed ? — Helaas! mijn Redder is een kind ? ALVARO, Geen kind; maar.... DE INFANTE. Mist ge een hand of dolk ? ALVARO. Dit waar mij hoonen. Mijn vuist kan woên.... DE INFANTE. En ik, Alvaro! kan beloonen. Nog eens, 'k beveel u niets. a l-  TREURSPEL. 7j alvaro. Genoeg, ik ben voldaan.' Gij wordt gewrooken. Hij treedt naar de deur, maar blijft eensklaps, in gedachten verzonken, ftaan. X> e infante. Hoe! gij blijft nog deinzend liaan ? alvaro, op nieuw tot haar tredende. Eén woord nog. Pedro's wrok... ik magtloos voor zijn woede.. de infante. 'k Verftaa u. Daar's mijn band. Ik neem u in mijn hoede. Gij zijt in Spanjes dienst, 't Gevaar, door u veracht, Is kleen.... alvaro. Is kleen ? de infante. Bij 't loon, dat u in Spanje wacht. E 5 DER-  74 INES de CASTRO, DERDE TOONEEL. DE INFANTE, attetll. Nu is mijn ziel gerust. Ja, 'k werd hier fel beleedigd, Maar'k zie mijfie eer herfteld, en'khebdiezelfverdeedigd. Ja, trouwe Alvaro ! ja, ik redde u als ik kan... Maar zo gij ook bezweekt, ik trek de vrucht 'er van. Ook voor uw bloed zou ik mijn wraakzucht willen boeten... Maar wie ? De Koning ! Ach, moest ik hem thans ontmoeten! Maar neen , weidt niet de fmart op zijn verbleekt gelaat ? Ook dit gezicht vertroost. Ik duld hem in dien ftaat. VIERDE TOONEEL. DE INFANTE, ALFONSUS. ALFONSUS. Zijt gij voldaan, Mevrouw? De vrede ontwijkt mijn Staaten, De vreugd heeft dit Paleis, de rust mijn hart verlaaten, Het Vr Ik is aangehitst tot wreede muiterij, Mijn Zoon gedoemd, en ik... D K  TREURSPEL. ?$ DE INFANTE. Hoe! wijt men dit aan mij ? Ben ik uit eigen keus in Lisfabon verfcheenen ? Het ftaat u wel die fchuld thans van u af te leenen. ALFONSUS, 'k Beken, ik heb uw hand voor mijnen Zoon begeerd, Maar wist ik van den echt, die thans mijn' toeleg weert ? Ik waande Pedro vrij, en 'k zocht uw hart te winnen , Ik zou, in d' eigen ftand, dezelfde proef beginnen. Het noodlot, niet mijn fchuld, wrocht al mijn tegenfpoed, En wat mij treff', ik lij' met een gerust gemoed. DE INFANTE. Genoeg, ik zag mijn hand door Pedro afgeflagen, En ik, ik zou dien hoon, als een verworpnc, draagen, Een nietige Onderdaane op uwen Zetel zien, En dan, gelaaten , blij, te rug naar Spanje vliên? ALFONSUS. Ik wijt u niet, Princes! dat ge eerst, in toorn ontfteken, Den hoon, u aangedaan, op Pedro zocht te wrceken. Neen, hoe geducht uw wraak in 't Vaderoog ook fchijn', Het onheil, dat ons treft, leert ons rechtvaardig zijn. Maar nu gij alles weet, nu Pedro u niet hoonde, Nu ik , ter goeder trouw, u naar mijn Staaten troonde, En miji met heel mijn Hof, dezelfde fchijn bedroog, Is  fi INESdeCASTRO, Is nu een verdre wraak nog billijk in uw oog ? Vorfiin! het ftaat aan u den avond van mijn leven, Ik droomde hem zo kalm, den ftorm ten prooi te geeven; Het ftaat aan u, dit rijk, naauw met den vree bekend, Op nieuw door 't vuur des krijgs te domplen in cllend; Maar zal dit aan uw' roem een hooger luister fchenken ? Kan dus de Rijksprinces van 't magtig Spanje denken ? Neen, 't is geen vorstlijk hart, dat in verwoesting leeft, Maar dat de Godheid volgt, die weldoet en vergeeft. Dat dit gevoel, Mevrouw! uw' boezem thans beziele.... de infante. Eisch meer, eisch dat ook ik voor Ines nederkniele! Ha! hoe zich alles hier vereenigt tct mijn fmaad! — Lafhartige! wien elk hier ftraffloos wederftaat, Met wien de minfte flaaf naar willekeur kan fpelen, Is dit in mijnen hoon , in mijne wraak te deelen ? Gaa, kniel voor Pedro neêr, die met uw gramfchap lagcht, Maar weet, dat ook dit hart op uw bevel niet wacht; Dat, fchoon zich niemand hier mijn wraak durfde onderwin den, Ik zelf een' weg naar 't hart, naar 't eerloos hart, kan vinden, En dat, uw magt ten trots, ten trots van 't wuft geval, Zelfs onder uw gezicht mijn offer vallen zal! Uw zetel, dien ik vloek, kan mij niet meer behaagen, Maar 'k heb toch eenmaal op zijn' glans mijn oog geflaagen, En geen Verachte moet, mij en dien blik ten hoon, Zo lang ik adem haal, ooit opzien tot dien troon! A l-  TREURSPEL. 7; alfonsus. Kent gij het edel hart, dat gij zo ftout beleedigt ? de infante. Vermetel Grijsaart! hoe! zij wordt door u verdeedigd ? Beleedigt ? zij, de worm , die 'k nog vertredende eer ? Gij kent haar — ligt als Gade uws Zoons ? ik ken haar meer. Hier zag ik haar in 't ftof aan mijne voeten zinken. Och, dat een dolk toen in mijn hand had moogen blinken 1 Och, dat een blikfem, door Gods Almagt aangevat, Haar, Pedro, u, dit Rijk, mij zelf vernietigd had! VIJFDE TOONEEL. alfonsus, alken. Vloekwaardige !... Zij wijkt en fpot met mijne finarte. En ik koos dit gedrocht voor Pedro's teder harte ? O Gij, die thans voor mij uw' weg met nacht omkleed, Hoe magtloos is de mensen als Gij ten oordeel treedt! Rang, aanzien, wijsheid, eer, beleid, gezag, vermogen, 't Zinkt al met hem in 't ftof •— ach, tot een ijdel poogen i En 't zij hij van het lot een fpade of kroon ontving, Niets blijft hem ovrig dan de zwakke fterveling. ZES-  |f INES de CASÏRO, ZESDE TOONEEL. ALFONSUS, ALMEÏDA. ALFONSUS. Treed toe, Almeïda! zie, zie uw'Koning lijden ; Zie hem door kinderliefde en pligt op 't felst beftrijdeh, Zie op zijn bleek gelaat, reeds naar het graf gebukt > Hoe zwaar de Rijkskroon op zijn' matten fchedel drukt, ALMEÏDA. Spaar, goede Koning! fpaar als nog die zilte traanen, De Infante zal den weg tot Pedro's redding baanen. Zij kent uw foltrend wee, zij zal u bijltand biên * Om een te wreede wet in 't eind' verdelgd te zien, ALFONSUS. Zij, zij met mijne fmart, met Pedro's ramp bewooger. t Wacht van een' Tijger, niet van haar, dit mededocgen. 'k Heb mij vernederd , 'k heb tot haar om hulp gevloön... Ach, hangt het aan haar' wensch, dan derve ik mijnen Zoon I ALMEÏDA. Ook dan is alle hoop nog niet geheel verlooren. Ach»  TREURSPEL. ?o Ach, zoudt gij naar den raad van een' Alvaro hooren, Waar toch uw eigen hart om Pedro's redding fmeekt? ALFONSUS. Zie daar voor 't minst één mensch, waarin natuur nog fpreekt? Almeïda! mijn hart heeft Pedro lang vergeven. Kon hij eene Ines, 't beeld der onfchuld zelf, weêrftreeven? Kon hij, om een gedrocht, zo trots als wreed van aart, Een' band verbreeken , die hem aan een' Engel paart ? Maar met dat alles blijft de wet des Rijks gefchonden, En Spanje fchat zijne eer aan deeze wet verbonden. Zal ik, mijn' roem ten trots, cm eigen nood te ontvliên, Mijn volk, dat niets misdeed, zijn wraak ten offer biên? Men noemt mij overal met d'eernaam van rechtvaardig, En 'k ben, dit zegt mijn hart, dien niet geheel onwaardig; Maar thans, helaas! wat eischt die eedle deugd van mij? Dat ik de moorder van de onfchuldige Ines zij, Dat ik mijn eigen Zoon door 't gruuwzaam wraakzwaard flachte, Of een te wreede wet, die ik bezwoer, verkrachte? ALMEÏDA. Dit laatfte alleen geeft aan uw Rijk den voorfpoed weêr. Met Pedro zinkt uw troon en uw geliacbt ter neêr.. Hce luttel zal de glans der majefteit u baaten, Hoe weinig al uw roem, als ge, eenzaam en vcrlaatcn, En duizendwerf ten prooi aan 't gnevendst zelfverwijt Uw matte dagen op het graf van Pedro flyt ? A L'  8o INES de GASTRO, alfonsus. 'k Had voor dien dierbren Zoon de Rijkswet prijs gegeven, Bleef mij de Infante met haar' wrok niet tegenftreeven. Die Wreede, alreê verwoed als ik bewoogen fchijn, Doet mijn vergiffenis de leus des oorlogs zijn. Kan ik hier Vader, ach, moet ik geen Koning wezen ? almeïda. Wat heeft het Rijk, zo lang de Infant nog leeft, te vrcezen ? Uw Krijgsheir zegeviert als 't hem tot Leidsman heeft. Hoe vaak heeft Spanje zelf niet voor zijn vuist gebeefd ? Zal hij met minder moed thans voor een Gade ftrijden ? Neen! Pedro zal het Rijk voor zijnen val bevrijden. Het Volk, dat hem bemint.... alfonsus, Het Volk ? Dit zoekt zijn' dood. 't Vergat reeds lang het bloed, dat hij voor hun vergoot. Ach! zelfs zijn kerker is hun woede naauw ontweeken! almeïda. Zo fprak Alvaro. O ik ken zijn fnoode treeken! De laagfle logentaal heeft hij dan niet gevreesd! Neen, 't Volk, geloof me, is nooit zo los van aart geweest. Hun welvaart is te naauw aan 't Vaderland verbonden , Om op een' losfen fchijn hun liefde of haat te gronden. Hij, die naar hoogheid dorst en geen verdienften heeft, Spuuwt  TREURSPEL. jï Spuuwt deezen laster op liet Volk, waar voor hij beeft, De waare Patriot is veilig in hun handen. Het kent zijn Vrienden, en het kent zijn Dwingelanden. Hoe loos de Staatkunst vlei', het ziet door 't fijnst bedrog; 't Vergeet zijn Redders nooit, en 't gloeit voor Pedro nog. ' alfonsus. Al varo's Iaage ziel is mij niet meer verborgen,Maar 'k voel niet min mijn ziel geprangd door de eigen zorgen. Ku boeit natuur mijn ziel aan 't redden van een' Zoon, Dan wijst een wreede pligt mij weer naar mijnen troon. En midden in dien Ïtroom, dien maalilroom van gedachten, Blijf ik, waar ik mij keer, vergeefs een' lichtftraal wachten j almeïda. O luister naar natuur! Haar Hem, die in u fpreekt, Is die des Hemels, die om Pedro's redding fmeekt. Zal nietig- lhatsbelang haar in uw hart verwinnen ? Zal dit voor 't bloed uws Zoons alfonsus, omziende, Wie treedt zo ftdut hier binnen i % ZE.  INES de CASTRO, ZEVENDE TOONEEL. alfonsus, almeïda, een hoofdman-. de hoofdman. De droevige Ines fmeckt een oogenblik gehoor. ALFONSUS. 'Zij naadrc! ACHTSTE TOONEEL. alfonsus, almeïda. alfonsus. Hemel! kom mij met uw' bijftand voor. Kan , daar mijn krachten voor mijn eigen leed reeds wijken, Kan ik haar fmart nog zien en niet van rouw bezwijken almeïda. Zij treedt reeds henvaards. — Vorst! heb deernis met haar5 rouw! AL-  TREURSPEL. fg alfonsus, Ines met haMrs beide Kindifen ontdekkende. Vfat zie ik ? Hemel i NEGENDE TOONEEL. Alfonsus, almeïda, i ne s met haare beide Kinderen* ines, Ach! een Iroopelooze Vrouwj Een droeve aioeder> die,- door angsten fchrik gedreeven, Het oogenblik vervloekt van haar rampzalig leven. Och ! 'k zoek voor eigen ramp voortaan op aard' geen troost, 'k Zie niets dan Pedro meer en dit vcrlaaten Kroost O had die Dierbre naar mijn traanen kunnen hooren, Toen Ik den teêrlïen trek voor hem belïond te fmooren, Zonk thans op mij alleen de hand des noodlots neêr, 't Aanfchouwen mijner lhiart beledigde u niet meer. Ik had voor zijn geluk, van elk miskend, veigeeten, Mijn kwijnend leven in een wildernis gelleeten, 'k Had in mijn traanen daar mijn' jongften troost g&o&ft, Zijn heil Was nooit te duur in Ines oog gekocht! — Helaas, ik bad vergeefs! Door 't offer van mijn leven Kon ik mijn' Pedro aan 't geluk niet wedergeven. Ach, zo die teêrheid in uw oog een misdaad fchijn'f Dit zijn rampzaalig Kroost deed hem misdaadig zijn. Voor hun kon hij uw gunst, een troon, het leven detVenJ p a Och,  84 INES de CASTRO, Och, dat ook zij voor hem vergeeving thans venverven! Vergeet dat ik u fmeek (wat zegt mijn fmart?) vergeet Eene Ongelukkige, ten prooi aan 't gruuwzaamst leed; Maar dat dit fchuldloos Kroost uw hart bewoogcn maaEtr, Dat u hun kindsch geween, hun flaamrcnd fnikken raakc — Ach, 't heeft geen Vader meer zo 't hulploos van u fcheidt! Zie hoe de Onnozelheid op bei hun wangen fchreit.... Neen, gij weêrftaat haar niet! Gcd zelf verhoort baar klagtcn. Ach, 't is het bloed uws Zoons, zal 't min van u verwachten ? Zich tot haare Kinderen wendende. Treed toe, rampzalig Kroost! val voor zijn voeten neer, Kus, kus die voeten, fmeek: Geef mij mijn' Vader weêr! Zijn hart is niet van Haal — hij zal uw traanen droogen. Zij werpt zich met haare beide Kinderen op de knieën voor Alfónfus, Mijn Vhder.' 't is uw bloed, wees met uw bloed bewoogcn !- Jk fmeekte 't eens van God in blijder dagen af, Och, dat het mij niet vloek, dat ik hun 't leven gaf! Wat deed dit fchuldloos Kroost ? o Is hier iets misdrecven, Dit, dit rampzalig fchoon zij al de fchuld gegeeven! Ach, minde Pedro mij, 'k ontfïak in hem dien brand; Zijn lot hing van mij af, cn 'k gaf hem deeze hand; O eischt een wreede wet dat hier een offer bloede, Dat ik door mijnen dood, wat ik misdeed, vergoede, Dat ik, wie niemand derft, dat ik alleen hier lij', Maar dat mijn Pedro, dat mijn Kroost behouden zij! A i-  TREURSPEL.. 85 alfonsus. God ! hoe veel ijslijkheên had hier mijn hand bedroeven ! Tot almeïda. Gaa, vlieg naar Pedro, zeg, dat alles zij vergeeven ! ines, verrukt oprijzende. Mijn Vader!.... alfonsus, zijne armen ontjluitende. Ja, ik ben 't! Omhels en zegen hem. Ines vliegt in zijne armen. Hij omhelst beurteling haar en de Kinderen. Mijn Dochter! Dierbaar Kroost! — Ja, Hemel ] 't was uw fteml Einde van het vierde Bedrijf. F 3 V Ij 9*.  35 INES pi CASTRO, V IJ F D E B E D R IJ F, EERSTE TOONEEL. alfonsus, alleen. Jrjoe, 'k fbhonk hem Ines wéér, enPedroblijftmijvlugten? Geen enkel woord voor mij! — Wat moet mijn hart hier duchten ? Heeft depzc donkre dag, alreê zo rijk in fmart, Nog nieuwe pijlen voor mijn afgefolterd hart! M?<èr 'k zie Aimcïda -— wat kon zijn vreugd verflinden ? TWEEDE TOONEEL, ' /tLFÖNSÜS, almeïda. •fcLFONSUS. Wagr fëhuilt mijn Zoon ? ALMEÏDA, Ach, Vorst! ik dacht hem hier te vinden. Eb  TREURSPEL, 87 En nu ook deeze hoop voor mij in 't niet vergaat.... ALFONSUt. Gij doet mij fiddren. Spreek! ALMEÏDA. Hier fchuilt gewis verraad. Naauw had gij aan uw' Zoon vergiffenis gefchonken, Naauw hoorde ik uw bevel, of 'k vlieg, van vreugde dronken, Naar zijnen Kerker, 'k zie hem juichend in 't verfchiet, Maar 'k vind hem open, en ik vind 'er Pedro niet. Een rilling grijpt mij aan. 'k Vraag, wie hem heeft ontflooten? Men noemt Alvaro, en ik voel mijn' fchrik vergrooten ! ALFONSUS. De vrees, niets dan de vrees, deed hem die daad befiaan. Hij beeft voor Pedro's wraak en poogt die thans te ontgaan. Nu zocht hij zijn ontflag hem 't eerst bekend te maaken , Om door dien fpoed op nieuw in zijne gunst te raaken. Gewis, dit uitzicht heeft zijn laage ziel gevleid. Ligt voelt hij naberouw van zijn vermetelheid. A L M E ï D A. Ik ken te wel zijn' aart om dit te durven hoopen. Zijn hart fiond nimmer voor berouw en wroeging open. Ook Pedro kent hem en befpeurde lang zijn wit. Dit weet Alvaro, en vergeeft een booswicht dit ? F 4 Ook  INES d» CASTRO, Ook zag ik federd lang hem aan de Infante kleeven; Hij fch'jnt gemeenzaam als een Vriend met haar te loeven, sk Vind hen geftadig in een diep gefprek. Van waar P;e laage infchiklijkheid, die feedre zorg voor haar? Maar »t geen mij meer nog dan dit alles thans doet vreezen, Zou Pedro federt lang niet in uwe armen wezen, Had hem Alvaro niets dan zijn ontilag bericht ? ALFONSUS. 'k Beken , ik voel met u, dat hier mijn reden zwicht; Maar-'k vrees voor Pedro niets, verban dus vrij uw zorgen, ALMEÏDA. *k Vrees, dat AI varo's drift een toeleg houdt verborgen. ALFONSUS. Wat kan Alvaro thans ? Uw vrees is ongegrond. ALMEÏDA. De hit deed dikwerf,, wat de magt vergeefs beftond, k L F O N S U S. Wat ook Alvaro poog, ik zal zijn opzet Hooren. Maar fp.'Jlerj wij geen tijd om Pedro op te fpooren, Vf ml me. peezp dag zie nog de rust in t end'. 4 6-  TREURSPEL» |^ almeïda. Och, dat mijn hart voor 't eerst Alvaro had miskend! DERDE TOONEEL. ines, alken. Wat angftig voorgevoel verzelt alom mijn (chredcn? Ik voel door vreugd en vrees mij beurteling beftreedcn. >—> Ach, Pedro, Pedro weet al wat 'er is gefchied, En ijlt nog in mijn' arm, rust op mijn hart nog niet! 'k Vloog naar zijn kerker toe hij had hem reeds begeeven. Waar fchuilt hij? Hemel, hoe mijn hart van angst blijft beeven 1 Ach, midden in de vreugd gevoel ik nieuwen druk. Zo lang ik Pedro derf, mistrouw ik mijn geluk. Wat noodlot houdt hem voor mijn zoekend oog verfchoolen ? Moest in dit oogenblik zijne Lies eenzaam dooien! Moest zij na zo veel ramps en wreede boezempijn, Ook in den fchoot des heils niet recht gelukkig zijn! Ach , in de Haven blijft mijn ziel den ftorm neg vrcezen.... Maar ilil! ik hoor gerucht — o mogt het Pedro wezen ! Hoe op dit denkbeeld zelfs de vreugd mijn hart beroerd.... F * VIER-  po INES ei CASTÏO, VIERDE TOONEEL. ines, coè'lho, met drift inftuhende. coëlho. Vlucht, vlucht, Mevrouw! ontwijk den dolk, die op u loert ines. Hoe, ik?., wat nieuwe ramp... dc Koning heeft vergeven. c o ë l h o. 'k Weet alles, maar de wraak blijft mikken op uw leven, En al de luister van uw' nieuwverworven Hand Behoedt u niet voor 't woên van een verborgen hand. De wreede Alvaro heeft uw' ondergang gezwooren ines. Maar Pedro ? ach, ik zoek vergeefs hem op" te fpooren! c o ë l h o. Vrees thans voor Pedro niet — ontwijk flechts zelf 't gevaar. Hem dreigt geen ongeval. ines.  TREURSPEL. oj ines. Och, dat hij bij mij waar! C O è' L H O. •Zijn afzijn zelf, Merrouw, doet mij te meerder fchroomen. Ach, ware uw Echtgenoot uw' wensch niet voorgekomen Had niet Alvaro, die zijn liefde tot u kent, Hem door een valsch bericht thans van u afgewend ? Ik bid, ik fmeek, Mevrouw! ontwijk voor eerst zijn Woeden! ines. En 't js Coëlho, die mij voor 't gevaar komt hoeden'? c o ë L H o. Ja, 't is Coëlho, maar niet meer Alvaro's vrind. Niet meer de Jongeling, door dwaaze min Verblind. Neen, 't is Coëlho, die op nieuw de deugd vereerde, Die thans een Vriendfchap vloekt, die hem zo laag verneêrde, En ligt voor eeuwig hier geen zielrust weêr genoot, Zo thans uit zijnen val uw redding niet ontfproot. r n e s. Maar Pedro? Zal zijn hart mijn afzijn lang verdraagen? c o ë L-  92 INES df, CASTRO, C o ë L H o. Ik zie mij naauwclijks van mijne'vrees ontflagen Of'k fpoor hem daadlijk op , bericht hem van 't geval, En lei hem tot het oord, daar 'k u verbergen zal. Dan is de nood voorbij, dan hebt gij niets te vreezen, Dan zult gij in den arm van Pedro veilig wezen. Mevrouw! aanvaard mijn hand —dc tijd vliegt voort —ik ducht Geduurig meer gevaar, en beef op elk gerucht. Slechts nog een oogcnblik kan u mijn hulp ligt baatcn. ines. Coëlho! kan mijn hart zicl^op uw trouw verlaaten'CO é LH d Ik heb die twijffeüng verdient, maar'k zweer, Mevrouw! Dat ik voor Pedro thans mijn bloed vergieten zou. ines bij zich zelve, na Coëlho eenige oogtriblikken aangeftaard te hebben. Neen, op dat aanfehijn zweeft geen diepgezonken harte. Tot coëLHo. Miskende ik u een poos, vergeef het aan mijn fmarte. Ik itel mijn noodlot thans gewillig in uw hand. Gelei me, ik volg. coè't.  TREURSPEL. 93 coëlho. Welaan, ik red mijn Vaderland, U, Pedro, en mijn eer, te lang bezwalkt, te gader. ines. Ik hoor gerucht... C O ë L H O. Vrees niet. V IJ F D E TOONEEL. ines, coclho, alvaro. alvaro, op het oogenblik. dat Coëlho en Ines het vertrek verlaten willen, ijlings toeschietende. Tot; c 0 ë l 11 o. Te laat, te laat, Verrader! Tot ines, terwijl hij haar een' dolk in de borst floot. Ontvang door mij het loon, dat Spanje u waardig acht!  94 INES de CASTRO, Zij valt in den arm van Coëlho , die haar onder/leunt. ines. Wee mij! c o 6 L ti O* Gedrocht!... Alvaro. Vergeefs! mijn toeleg is volbragt, tk ben gewrooken, maar mijn hart blijft meer begeeren.... Ik zwoer.... Verrader, beef als gij mij weêr zietkeercn! c o ë l h o , terwijl hij hes op een armjloH nederlaat. O Hemel! üaat uw magt dan ftaêg de boosheid bij, En duldt gij dat de deugd hier altijd hulploos Jij'! Ha, Wreedaart! had uw hand van mij flechts wraak genomen, Ik had met vreugd mijn bloed voor Ines bloed zien ftroomen ! 2 E &  TREURSPEL 95 ZESDE TOONEEL. INES, COëLHO, ALFONSUS, ALMEÏDA. ALFONSUS, m Almèida. Mijn angst vermeerdert ftaêg nu ik hier vruchtloos keer... Maar zie ik Ines niet ? Hij treedt naar den ttrmftoel. Ach, God! zij leeft niet meer! ALMEÏDA. O Pedro! zal uw hart dat vreeslijk fchouwfpel draagen! ALFONSUS, tot Coëlho. Ha, Wreedaart! hebt ge uw hand aan zo veel deugds geflaagen - _ Rampzalige Ines, wie mijn hart vergeefs befchreit. COËLHO. Dit miste, o Hemel! noS aan mijn rampzaligheid! I N K 5.  96 INES de GASTRO, ines. Mijn Vader! hoon hem niet; zijn trouw verdient belooning. Alvaro's wreede hand..«. A l i' o n s u s. Te lang misleide Koning i Tot c o ë l H o. Vergeef dat u mijn hart, door fchrik beroerd, verdacht. Oaa , vlieg den Snoodaart na, eer hij zich veilig acht. Verzuim geen pooging, tracht hem in zijn vlugt te Hooren'. c o ë l h o. Ach, Vorst! de Infante heeft haar' bijfland hem gezwooren Zij zal met haar gevolg... alfonsus. Gehoorzaam mijn bcveï. Maar dat een dubble wacht u overal verzeil'.  T-l È U E S P E L. 97 ZEVENDE TOONEEL. ines, alfonsus, almeïda. alfonsus. Ach ,waar nu Pedro aan het eind5 der aard' verfchoolen, Bleef deeze gruuweldaad voor eeuwig hein verhooien! INES. Mijn Vader! fmoor uW fmart, vertroost mijn3 Echtgenoot... O zo veel zaligheid was voor deeze aard* te groot!.. Mijn Pedro! mogt uw Gaê flechts in uwe armen fneeven! a L M E ï D a. Ach, Vorst! men nadert ons (ter zijde j Hoe al mijn leden beeveili Alfonsus, Pedro ontdekkende. Hij is 't! de vreugd in 't oog — o Hemel! fta ons bij! Eerst hijgde ik naar zijn komst, en nu, nu moordt zij mij! ü A C H T-  98 INES de CASTRO, ACHTSTE TOONEEL. ines, alfonsus, almeïda, picdro. pedro. Mijn Vader! o uw Zoon mag eindlijk u ontmoeten... Zijn dankbaarheid,zijn vreugd.. .duld dat ik aan uw voeten, alfonsus. Vlugt, vlugt, rampzalig Prins! pedro. Gij fchenkt mij Ines weêr O met haar heeft mijn hart geen vrees op aarde meer! alfonsus. Ja, 'k geef u Ines weer, om — eeuwig haar te derven! pedro. Wat zegt gij? eeuwig? Hoe!.,. A t>  TREURSPEL. 99 alfonsus, terwijl hij hem op Ines wijst, Rampzaalge! •— zie haar flcrven! pedro, Ines ontdekkende. God ! Ines, Ines, zij me ontweldigd door den dood! ines, met eene geduurig afnemende ftem. Wat baat vergeefsch berouw, te dierbaare Echtgenoot.» 'Jc Ben met mijn lot verzoend, 'k Was zalig door uw liefde, Bij al de zorg, die vaak mijn lijdend harte griefde. O hoe veel onfpoeds om de zwakke menschheid zweeft, Wie waare liefde kent, heeft niet vergeefs geleefd! Ik ben gelukkig nog, en moet ik 't leven derven, Ik mag als uwe Gade, als zijne Dochter ftervcn. Dit zalig oogenblik is mij een leven waard'! PEDRO. Ach, Ines! dierbre Gaê! ik zonder u op Aard'! ines. Leef voor ons Kroost, hun heil is aan uw zorg bevoolen 1 Och, nog een enkle bede is in mijn ziel verfchoolen. O Pedro! als uw hart, van ftaatszorg afgemat, Soms naar verkwikking fmacht, verlaat dan Hof en Stad; Gelei mijn Kindren naar het eenzaam hutje heenen , Dat vaak hun Moeder om hun volgend lot zag weenen; G s VoeJ  ioo INES dï CASTRO, Voel daar aan hunnen hals te met nog mijn gemis, En offer dan een traan aan mijn gedachtenis... Zeg: „ hier in deeze hut,.. aan mijne zij' gezeeten... „, Kon eens uw Moeder in mijn' arm 't Heelal vergeeten.., ,, Ik M'as haar zaligheid... op deezcn fh'llen grond,., „ En gij... dc teprftc band... die ons aan een verbond... Daar greep ons 'tnoodlot aan... ik zag uw Moeder fneeven. „ Juist toen zij zorgeloos... vooru... voor mij... kon leeven.., „, Ikzag den ftroom mijns heils... voor eeuwig... afgewend... ,, En finds... heb ik geen vreugd-., meer onvermengd gekend." Maar 'k voel., mijn kracht bezwijkt., ik zie den dood., mij wenken. V oor 't laatst.. vaar eeuwig wel!.. blijf aan.. uw Ines denken Dat zij.. ook in haar graf., uw liefde.. nimmer derf.. O Pedro !.. 'k minde u teer.. ik min u nog.. ik fterf. pedro. Zeis heen! —- o God, die flag gaat alm yn kracht te boven !—. Jk Bekwam dit Haal dan weêr ommijaan'tlichtteontrooven... Ha, waar ik alles derf, blijft gij voor 't laatst mij bij! almi:ïda, terwijl de Frins zijn' degen trekt. Wat doet gij, Prins! Iaat af! PEDRO. i.Toe wreed weerhoudt gij mij! giet  TREURSPEL. 101 Zich aan de voeten van Ines werpende. Och dat uw Pedro hier niet eeuwig hulploos weene... Dat ftervend nog zijn ziel zich met uw ziel vereene! Hij vak met zijn hoofd fpraakloos op den fchoot van Ines. alfonsus, hem treurig aanjlaarende. Ach, hoe elk oogenblik de maat mijns onfpoeds groeit! pedro, als tut tenen droom terug komende, bijna zinloos. Waar ben ik? — magteloos hier aan dit lijk geboeid? Neen, wreede dood! ik kan uw kluister niet verbreeken... Maar iets, iets kan ik nog, ik kan deeze Onfchuld wreeken. Ja, dit, dit kan ik nog. -— 't is bloed daar ik naar kwijn!... Vermoorde Onnozelheid! gij zult mijn Outer zijn! Hij legt zijn hand op het hoofd van Ines. Jk zweer op u, mijn voet zal hier geen rust genieten, Voor dat ik 't eerloos bloed uws moordenaars zie vlieten! Geen Priester neem den vloek des meineeds van mij af, Voor dat ik aan uw fchim gerechte wraak verfchaf! En ftond een Rijk hem bij, ik zal dat Rijk verdelgen; Plet aardrijk zal het bloed van zijn bewooners zwelgen; Tot dat hij voor mijn wraak 't gemarteld ligchaam buig', En ik op zijnen romp voor 't eerst van vreugd weêr juich! O zo door zijn gekerm mijn ziel ooit wierd bewoogen, Zweef dan, vermoorde Deugd! zwcefijlings voor mijne oogen! '2'oen mij deeze open borst, dit heilig bloed dan aan, G 3 Én  102 INES de CASTRO, En 'k zal op nieuw natuur, de menschlijkheid verfmaên! 'k Zal nog met meer genot, meer wellust dan te vooren, Zijn peezen knarfen, ha! zijn beendren kraaken hooren, Zijn tong hem kaauwen zien , cn zo ik dan nog lij' 't Zal zijn, dat, met z'jn kracht, zijn fmart niet eeuwig zij! Ik zwoer een feller wraak ftond dit in mijn vermoogen — En nu, nu bloed, nu bloed —Ja, 'k voel mijn traanen droogen! Hij verlaat woedend het tooneel. alfonsus, tot Almèida. Ach, vlieg hem na, de fmart heeft hem zijn rede ontroofd. Terwijl Almeida van het tooneel treedt in zich zeiven. Was dit, was dit de rust, die ik mij had beloofd! NEGENDE TOONEEL. ALFONSUS, COè'LHO, C O è' L H O. De wreede Alvaro, Vorst! is op uw last gevangen. ALFONSUS. Voor 't eerst voel ik de zucht tot wraak mijn' boezem prangen. Hoe  TREURSPEL. 103 Hoe op zijn' enklen naam mijn bloed van gramfchap ziedt! Vervloekte Alvaro! gij.... TIENDE en LAATSTE TOONEEL. ALFONSUS, COè'LHO, DE INFANTE. de infante, fchielijk te voorfchijn tredende. Vloek op Alvaro niet. Mij, mij behoort al de eer. Zag ik mij laag verneêren, Die hoon is uitgewist — gij ziet mij triumfeeren! Ja, 'k triumfeer in 't eind', nu ik alom den rouw Op elk gelaat, dat hier mijn fchand' verzwolg, aanfchouw. Uwe Ines ligt geveld, uw Pedro vloekt het leven — Alvaro's bloed zal u de rust niet wedergeven. Hij fterf! _ Ik wijk van hier, thans met mijn wraak voldaan. Hoe lagcht wat ik hier zie voor 't laatst mijn oog nog aan! Deeshand kon meerder ramps dan'twoedendst krijgsvuur teelenNu vloek me — uw felfte vloek zal 't meest mijne ooren ftreelen! ALfonsus, met al de grootheid der Onjchuld. Gaa, Wreede! ik vloek u niet. Mijn leven reikt aan 't graf. Uw diepgezonken hart ftrekt u genoeg tot ftraf; Of zinkt ge ook hier voortaan op zachte roofen neder —1 De dag der wraake komt, en daar zie ik n weder! EINDE.