DANKBETUIGING AAN DEN BESTÜURDERÈN e n G E TV O O N E N LEDEN van het DICHTLIEVEND GENOOTSCHAP^ onder de spreuk: KUNSTLIEFDE SPAART GEEN VLIJT5 bij gelegenheid, dat d ezelven mij van ( aa nkwee keling tot buitengewoon lid gunstig verkoozen hadden. Gelukkig Nederland» Daar weetenfchappen bloeien, Daar 't fpoorloos onverftand Zich kromt in flaaffche boeien. Daar de eedle Poëzij, 't Vermaak der juichende Englen, Voor lastrende afgunst vrij, Zich krans op krans ziet ftrengleiL Daar  Daar mannen van beleid Haar' ftaatfiewagen mennen , Haar' glans en heerlijkheid Aan 't wijd Euroop doen kennen. Dat tuig' de wakkre vlijt Der Haagfche Fenixdichters, Bewonderd door den Nijd, Als braave Pindus ftichters; Die fchaamtlooze ijdelheên Uit de achtbre dichtkunst bannen 3 En voör de deugd alleen De fikfche fnaaren fpannen; Wier vaarzen, glad van taal, Als zachte beekjes vloeien, En 't zangrig Leeuwendaal Aan hunne fchoonheên boeien. Dat tuig' het blinkend loon Voor braave kunftenaaren, Dat tuig' de lauwerkroon Geftrengeld om mijn haaren. \ Doorlucht© /KON!N'KLIJKf\ [ BIBLIOTHEEK j  Doorluchte Maatfchappij \ Wat heeft uw keus bewoogen, Om op mijn rijmlarij Te zien met minzaame oogen! ö Onverwachte gunst! De fchaamte doet mij bloozen, Een kweekling in de kunst. Tot kunstgenoot gekoozen! Mijn Zangfter graauwt mij toe: „ Gij kunt dien last niet draagen, „ Dat U Apol behoê! „ Gij zult uw' trots beklaagen". Maar Eerzucht vat het woord: „ Door waagen moet men winnen. Wie aan gevaar zich ftoort, „ Moet nooit iets groots beginnen". Dat laatfte ftreelt mijn oor, 'k Durf dan met ftoute fchreden, In 't vrolijkzingend koor Van Febus Zoonen treeden. Beroemde  Beroemde dichters! weest* Weest gij de Palinuuren, Die 't huikje van mijn' geest Op deeze baaren ftuuren. Dan zal ik rustig aan, 't Gevaar van bank en klippen, Dat menig deed vergaanj Gelukkig overglippen. Onraeetbre letterzee ! ó Diepte, nooit te peilen, Mogt ik uw veilge reê Eens blij te moê bezeilen! Volmaakte Poè'zij! Beflraal mij uit den hoogen. Uw hemelfche artfenij Verlterk' mijn dichtvermoogen! Zo moet mijn tong en veêr Uw fchoonheid eeuwig loovenj Zo klimme uw roem en eer Naar 't glansrijk Hof der hoven! B. BROES,