HUWELYKS-ZANGEN.   HUWELYKS-ZANGEN» TER JB M V I Z* O JF T JE VAN DEN WEL EDELEN HE ERE DIRK JAN VOOMBERGH, EN JONGVROUWE ALETTA CORNELIA RUTGERS. Waar zó de liefde yitl\ Smolt liefde, ziel met ziel, En hart met hart te gader; De liefde is Jlerker dan de dood, Geen liefde kwam 't volmaakte ooit nader., Noch is zó groot. VONDEL. In den Echt verëenigd den XXVften van Grasmaand, M D C C X C I.   X' ter bru1l0fte VAN DEN WEL EDELEN HEERE DIRK JAN VOOMBERGH, EN MIJNE VEEL GELIEFDE ZUSTER JONGVROUWE JL1LMTTJL COjUWM^IJL XUTGEXLS. JVÏijn zangeres, voorlang niet meer gewoon te zingen, Vervoegt zig, fchoon befchroomd, meê in der dichtten reij, Niet uit verwaandheid, om naar d' eereprijs te dingen, Hier van fpreekt, zo ik hoop, uw aller hart haar vrij'. De Zustermin alleen, kon haar tot zingen wekken, Of liever tot deez' wensch, zo wat op rijm gebragt; Met vreugd zag ik deez' dag uw Huwelijk voltrekken, Dit gaf mij zingensftof, ach! gav' 't mijn heilbêe kragt! A 3 De  De Algoedheid kroone uw' echt, met alle zegeningen Die immer op deeze aard den fterfiing zijn bedeeld, Uw tafel ziet ge eens Mijd van geestig kroost omringen, Waar Moeders minzaame aart cn Vaders vlijt in fpeelt, Lang tuigen Ouderen en Maagfchap, met genoegen, Van 't hirisfelijk geluk dat ge onderling geniet; Nooit moet de tweedragt zig aan uwe zijde voegen; Maar neen, die woont gewis bij reine liefde niet. En daar gij, lieve Bruid! nu binnen weinig dagen, Met uwen Echtvriend, u naar Amfterdam begeeft; Vond zceker de eigenbaat, bij ons, wel reên tot klaagen, Doch vriendfehap troost haar, daar zij deeze klagt weêrfïreefc, En zegt, ge mist, 't is waar, het dagelijks verkeeren Eens Zusters, die uw hart, met reden zeer bemint, Doch wint ook aan heur' Man, en dit raoogt gij waardeeren, Een'Broeder niet alleen, maar dat meer zegt, een' Vrind: Dit uitzicht is in ftaat de droefheid te verdrijven, Die mij het denkbeeld geeft, dat gij van hier zult gaan, Dat onze vriendfehap dan beftendig moge blijven, Gelieven! 'k bied daartoe, u de onze hartlijk aan. MARIA RUTGERS. L E N-  ,ZEWTE\$ «IJIWIDEWIZEÏT, B IJ HET SÉ U W E JL IJ K VAN DEN WEL EDELEN HEERE DIRK JAN VOOMBERGH, EN JONGVROUVv'E JLEETTJL CCJMWEEJU£ M"£TT&EMSa T J-^ieve Lente! zachte Lente! al wat ademt wordt vermaakt; Daar gij, vrugtbaar neergekomen, 's Aardrijks winterboeijens flaakt: Hagel, fneeuw en onv/eêrbuijen met hun donderend geraas, StormÖrkaanen zijn geweeken voor uw' Lente's, zagt geblaas Van het zoele zuidewindjen, en het groeizaammaakend nat; War.r door alles wordt verjeugdigd, wat zijn aanzijn krijgt of hadt. A 4 Dit  Dit getuigen menfchen, beesten, redenlijk cn redenloosf Dit getuigen veldgcwasfchen, boomen, fchoon nog vrugtelook Broeder voombergh, Zuster letje, die gehuwd zijn deezen dag In de Lente van hun leven, tuigen dit door blijd gedrag : ' Daar hun liefde's ftugge Winter is gewecken, is voorbij; Daar de Minnaar al zijn zorgen van mislukking fielt ter zij; Daar hij rustig neergezeten, ter belooning van zijn min, Vierig haakt naar 't famenleeven met zijn dierbaare Echtvriendin 3 En dus welverëend te famen, onverhinderd dag aan dag Ondervindend' wat hun liefde wat hun Lente tijd vermag;, Zullen 's jaarlijks- dubble Lente! dankbaar vieren welgemoed,. Als gij, Lente! ook aan hun Lente's Eehtverbindt'nis, denken doet;. En te meer, wanneer gij, Lente! bij uw weerkomst, uit deez' Trouw Vind gefproten, of te fpruiten, Vrugt na 't beeld van Man of Vrouw. En daar hunne Huwlij ^liefde dagelijks toeneemende is, Da£.  Dat geen twistharpij ooit ftróoije zaad tot hun verftoorehis. Gaat het anders, lieve Lente! onbevlekt blijve uwe lof! Dikwerf kwijnen door tempeesten Ceres veld en Flora's hof: En wat is op 't ondermaanfche, dat geen teugjen vindt gemengd Uit des alfems bittren beker, onder Nectar zoet geplengd. Dan zo zeeker wij dit weeten, blijft het ook volkomen waar, Dat een ftil en goed gewisfe fpot met nijd en lasteraar: Meenigmaal verduurt de Lente onvoorzienen tegenfpoed : Dan de bui is naauw geweeken, of Natuur fchept nieuwen moed! Waarde en jeugdige Echtelingen! fpiegelt u aan Lente's lot; Keurt ook uwe Lente vatbaar voor een Winters overfchotï "Egter onder dit gevoelen, dat, hoe fel de Winter zij, Altoos eene malfche Lente volgt op 't guure jaargetij. kigt verwagt gij nu mijn vvenfchen, dan! ik zal niets meer beftaan; A 5 Bij  Bij gelegenheid als deeze wordt hier aan genoeg voldaan» 'k Voeg mij bij het aantal vrienden, die welmeenend, die opregt Ongewrongen zegenwenfehen voor u hebben afgelegd. G. N I E R O P. Niet kunjlig; Maar gunjlig. T. E K  TEM. B R Ü II O f T E VAN MIJN ZEER GE ACHTEN VRIEND DEN HEERE DIRK JAN VOOMBERGH, EN MIJNE VEEL GELIEFDE ZUSTER JONGVROUWE JULMTTJL CQMWJgZtJ**! MVTGJEJRS* Zfoude ik deezen Trouwdag vieren Van mijn Vaders jongste fpruitl Zonder vrolijk maatgeluid? Zonder 't jeugdig Paar te fleren?. Neen! dat lijdt verwantfchap niet, Schoon ontwend aan Huw'lykstoonen, Zou my 't Bruidjen niet verfchoonen;. Billijk wsgt ze een Bruiloftslied. Wel dan, 'k voel mijn' zanglust wekken, Vriendfehap zal de feilen dekken. A 6 Rei-  Reine wellust! Huw'lijksvreugd! Wat genoegen kunt gij geeven, Aan de prille en kuifche jeugd, In 't gezellig famenleeven; Zwicht niet alles, hier beneên, Voor uw nut en lieflijkheên? 't Visjen, fpart'lende in de ftroomen, 't Schaapjen dat de klaver fcheert, 't Vinkjen, dat in *t loof der boomen Vrolijk danst en kwinkeleert, 't Minste Diertjen kan ons leeren Zachte Huw'lijkswetten te eeren. 't Reed'lijk fchepfel, 'è Hemelsch beeld, Is, met oogmerk, drift gegeeven: 't Hoog bevel is: „ Wast en teelt". Hoe men zulks moog' tegenftreeven; En de Burger Maatfchappij, Eischt den Echt, van U en mij. Dar*  Dartele ongebondenheden, Met wat kleur men ze ook vernisf', Strijden met alle ecrb're zeden, Met al 't geen betaamlijk is; Daar men, in het Echtgenoegen, Wellust bij de deugd kan voegen. Gulle voombergii! braave vriend! Wie kan uw geluk benijden , Wie, bewust wat gij verdient, Moet zich heden niet verblijden? 'k Stemme uw keuz! terwijl ik roem Dat ik. U haast Broeder noem'. Billijk, dat uw JofPJijk poogen, Minzaame aart en heusch gedrag, Meer, op deugd en fchoon, verrnoogen, Dan wat tijtels en gezag; Dat aletta van heur lippen 't Jawoord eind'lijk af liet glippen! Bloos-  Bloos niet, Zuster! lieve Bruid'! 's Ouders oog fchiet vreugde flraalen; Niemand laakt uw traag befluit; Vaak deedt de overhaasting dwaalen: Wie flapt uit gcwenschten flaat, Zonder lang en rijp beraad? Leeft in gunst van 't Alvermogen, Pas verëend, beminn'lijk Paar! Sluit voor weelde uw zedige oogen, Volgt den braafflen Makelaar, Poogt, in alle Christen pligten, De een den and'ren, vóór te lichten. Haast vermaake U 't fpeelend Kroost; Voorfpoed vestige uw bedrijven, Lang moogt ge ook, tot Ketwich's troost, Aan den Amflel nuttig blijven: Steeds ruste, al wat wenschlijk is, Op uwe Echtverbindtenis. — B. TRAKRANEN. TER  TER.- BRUÏLOFTE VAN DEN WEL EDELEN HEERE DIRK JAN VOOMBERGH, EN JONGVROUWE J^aa zorg en moeite, en angst, en 't uitgeftrekst verlangen > Ziet Jonker dirk, in 't eind, zijn' hartenwensen vervuld; De Vriendfehap biedt het Paar een' bundel Huwlykszangen, Op best papier gedrukt, de randen fterk verguld. En zoude ik, Jeugdige Echtelingen\ Zoude ik, uw min ter eere, op deezen dag, niet zingen? Gewis, mijn lieve Bruid! ik fpan de fnaaren al, De Min fchept wonderen; ik zal mij laaten hooren Al wierdt my ook het lot van Phaëton befchooren Sint Anna! Phoebus! help! hei Mufen! overal! Och  Och S laat mij, als weleer, uw' bijfland ondervinden! De Bruigom, rank en fchraal, is toch een hupfe vent, De Bruid is jong en fchoon, dat weeten al de vrinden, Zij heeft verftand en deugd , dat 's ieder een bekend. Ja, vrienden! Dichten is een werk om van te zweeten; Vooral een Bruiloftsvers, die pijnbank der Poëten, Het loopt te hoog, te laag, te fijn en foms te grof, En 't is, hoe dat men 't wende, een afgezongen Hof; Dan 't hoort zo; bij den Trouw voegt vreugde en blijde zangen, Elk Dichter moet om ftrijd den anderen vervangen , Ja ieder zingt op 't fchoonftc, en, of het raake of niet, De Dichter wordt bedankt voor 't heerlijk Bruiloftslied: Het werk wordt nu bekroond met kraakende Eerlaurieren, En, naa zeer korten tijd, gedoemd tot fcheurpapieren; Ziet daar het heerlijk loon voor al die moeite en pijn; Wie drommel wil dan nog een Bruiloftsdichter zijn? Maar neen! tot dat verval zal dit ons werk nooit raaken; 't Papier is goed om papillotten van te maaken. Men wilde dat ik zong', gelijk in vroegren tijd; Schoon thands mijn druk Comptoir geen Verfen maaken lijdt. Welaan dan! 't moet toch zijn; fchenkt hulp, ö Zanggodinnen! Ik zal, zo goed ik kan, een Bruiloftsdicht beginnen. En  En, lieve Zusjens! zoo 'k uw hulp maar voele of zie,. Schenk ik u een Jou Jou, het Spel van Normandïe! Nu grijp ik moed, en kom mijn zwarigheid te boven; Men doet wat af met een prefentjen te belooven, Vooral aan Vrouwen, 'k weet het bij de ervarenis, En niemand onzer die hier van onkundig is. Dat 's zo ver, zei de man, toen hadt hij pas begonnen, En, naa veel moeite en zweets, een duimbreed gronds gewonnen* Kunstbroederen! gij ziet ik volge uw treên van ver, Gelijk een Satelliet van vader Jupiter. Dan 'k merk de Bruid verlangt en zag mij gaarne zwijgen;. Maar zacht, dat gaat zo niet, gij zult het eind wel krijgen. Ik meen van 't Bruiloftsvers; verila je 't, lieve Meid? Een enkel woordjen is voor u genoeg gezcid. ó Bruidegom en Bruid! vergeeft mijn boerterijën, Ik poog wat jok en ernst in dit Gedicht te vlijen. Schroom echter niet, mijn Vriend! het moet 'er nu meê door,. Gij bijt welligt uw Brüid geheel wat aêrs in 't oor; Nu, dat 's tot daar aan toe, uw zorgen zijn verdweenen, En met uw zorg en angst, de vrees voor blauwe fcheenen De Rol is afgefpeeld van Cblo'ê en Pbileet; Maar vraag mij nergens na, 'k zing niets als 't geen ik weet.  Wilde ik uw tedre liefde zingen j Uw* welverdienden lof voldingen , En melden hoe uw hart, door achting eerst geraakt, Allengs ontvonkte en thands in reine liefde blaakt, Dan had ik ruime ftof; maar 'k moet mijn' zang bepaalen: Geluk, ó Bruidegom! gij moogt nu adem haaien, Hcure achting is hervormd in een ftandvaste min, Daar gij heur Engel zijt is zij uwe Engelin. Wat heeft men niet al goeds van zulk een' Trouw te wagten? Wat goede dagen! blijde nachten! Verrukkend uitzicht! fchoon verfchiet! 6 Zalig Echtgarecl! uw banden knellen niet. Geluk dan, waardig Paar! de Godheid fchenke u zegen En blijifchap allerwegen. Geniet al wat gij wenscht; geniet een* ruimen dis, En wat in 't Huwelijk al verder noodig is, En noodig worden zal, bij 't klimmen uwer Jaaren, Wat vreugd en heil kan baaren; Gewin een dierbaw kroost, En blijf, tot fpade aan 't graf, elkaêr tot hulp en troost. Dat vrede en voorfpoed fteeds uw gangen vergezellen, En eeuwig blijv' geweerd wat hindren kan of kwellen. ■ Ge-  Geluk, 6 Vrienden! die met ons dit heil aanfchouwt, Dat rutgers jongfte Telg den Zoon van voombergh trouwt. ö Liefde! die deez' dag de Huwlijks Standaart plant, ö Vriendfehap! die uw'galm zo vrolijk ons laat hooren, o Zegent thands de ftem , van Vriend en Bloedverwant, Troont! troont de Godheid neer van 'sHemels ruime Chooren. Zingt hoe de liefde aan deugd gepaard, Al 't wenschlijkst heil verwacht op de aard. Terwijl ze een' wellust fchenkt die weinigen flegts vatten Een' Goden wellust ons veel waardiger dan fchatten; Zingt hoe de dankbaarheid, de zorg aan haar beftecd,. Dien reeks van weldaên nooit vergeet, Of ooit vergeeten zal, al 't goede aan .haar beweezen, Die deugd is klaar in 't oog der lieve Bruid te leczen. Zingt hoe die zelfde deugd den Bruidegom bekoort, En, zoo gij ook mijn bede, ö Liefde en Vriendfehap! hoort, Zingt dan mijn' hartenwensch, mijn blijdfehap en genoegen, De hoop mijn's ouderdoms, in 't lieflijk famen voegen Van dit gezegend Paar, zó lang door ons verbeid, God zegene deez' Trouw in Tijd en Eeuwigheid. ACHTING, VRIENDSCHAP, KUNST.  Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE simonsz. Boekverkooper.