DE ALOUDE STAAT DER. VEREENIGDE NEDERLANDEN.   DE ALOUDE STAAT GESCHIEDENISSEN der. VEREENIGDE NEDERLANDEN. door E. M. ENGELBERTS. tweede deel. te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART. md c c lxxxvi.   VOORREDE. Schoon het juist niet noodig is, elk boekdeel met eene voorrede in de waereld te zenden , vinde ik my egter in de noodzaakelykheid om den leezer ook nu een oo- genblik op te houden. Volgens het geen hy vindt op bl. ,18a en 186, zou men ten minnen écne plaat met Runifche, Moefogottifche en Anglofaxifcbe letteren, verwagtcn. Ik heb 'er de tekeningen ook toe gereed gemaakt; maar de volhandigheid van den Lettergravcerder heeft de uitvoering in 't koper belet. Om de uitgaaf niet te vertraagen , heeft de Boekverkooper beflooten , dezelve liever naderhand te geeven, en hoe eer hoe beter aan 't Verlangen van veelen te voldoen , welke voorleden Jaar reeds dit Deel verwagt hadden. Aan deeze vcrwagting zou ook voldaan zyn , indien de voortgang van den Schryver, wegens de aanhoudende moeijelykheid van deeze onderneeming en van de drukpers, vooral in den langduurigen kouden winter , niet vertraagt ware geworden, om * niet  niet' te melden van deeze en gee-ne on-. verwagte Mndernisfen en onaangenaamhe-? den , van welke ik niet dan ongaarne in 't openbaar gewag maake.. Dit Verlangen heeft my niet weinig aangemoedigd, fchoon myn arbeid, gelyk ik ook, in deezen tyd, verwagtte, niet zulk een alge zeiven niet tegen , myn Vader? E. Dit fchynt zoo, wanneer men het geen zy met eenige bepaaling gezegd hebben algemeen opvat, zonder op den samenhang te letten, A 4 zon-  de landbouw zonder het een met het ander te vergelyken. Dit heeft veelen ook in ons geval wonderlyke begrippen doen vormen en een enkel bewys , zoo maar uit het verband uitgerukt en bygebragt , heeft hunne woorden te veel gezag bygezet. Wanneer u uit tacitus verteld wordt, dat de Germaanen niets dan een rok of mantel om het naakte lighaam droegen — dat zy naakt en ongehavend opwasfen , zoudt ge ligt meenen, dat ikze veel te veel heb gekleed en opgecierd ; en men heeft zich dezelven daarom als Wilden voorgefteld, by welke geene de minfte welvoegiykheid wierd in agt genomen: maar wanneer men tacitus over de Zeden der Germaanen inziet , blykt het , dat het eerfle alleen het gemeene volk raakte , en wel wanneer zy zicli op eigen hof en haard bevonden, in onderfcheiding van de aanzienlyken , welken hy in den zelfden adem overvloediger en ryker kleeding toefchryft : en dat het tweede alleen gezegd wordt van de kinderen. Even zoo is het hier met den Landbouw gelegen. Dezelve wierdt geenzins nagelaaten , maar van de Edelen en Vrygeboornen , van hun wier zaak het was land en volk met de wapenen te verdedigen, en van deezen fpreekt tacitus eigenlyk in het veertiende en vyftjende Hoofddeel , of als  DER BATAVIEREN. 9 als een bywerk aangemerkt, of zy bemoeiden er zich in 't geheel niet mee. „ Hoe dapperder en beroemder iemand was door de wapenen , hoe meer hy zich geregtigd oordeelde, om allen vermoeyenden arbeid aan anderen over te laaten". Boven dit alles fprcekt tacitus by vergelyking. Hy wil ons beduiden , dat deeze ftrydbaare volken veel liever op den Vyand afgingen , met hoe veel gevaar dit ook mogt vermengd zyn , dan in het veld arbeidden. Dus vindt men hier het zelfde denkbeeld, het geen federt zoo veele Eeuwen by allcrleyc Volken onder de Edelen voortgeplant is , voor al onder ziüken , die den kryg volgden. Hier van daan is het , dat de oorfpronkelyke bezigheid der menfehen, allengskens in kleinagting geraakt is , naar maate men zich van elders den nooddruft en gerieflykheden des leevens wist te bezorgen , tot dat de Franfchen en Engelfchen door haaren invloed , in deeze Eeuw, de meeste volken van Europa van deezen verkeerden waan gcneezen en door hun voorbeeld aangemoedigd hebben, om in het fpoor der oude Romeinen te treeden , welke zich geenzins fchaamden den Bevelhebbers-flaf met de fpade te verwisfelen. Die aandagt en agcing begint daar door aan den Landbouw toegewyd te worden , ivelke dezelve verdient, zelfs boA 5 ven  10 De landbouw ven de Fabrieken en den Koophandel, hoeweinig wy deeze thans ook ontbeeren kunnen. Vr. Door wie wierd dan eigenlyk de Landbouw waargenomen. E. Dit was zeker het voornaame werk der lyfeigenen, aan welken de Heeren het land overgaven, met beding van hun jaarlyks een zeker getal graan of kleeden , of beesten te leveren. Zy waren dus hunne Landhoevenaars, Pagters , Bouwers of Boeren, welke nog in veele landen in gcene andere betrekking tot hunne Heeren ftaan. Egter hielden de Vrygeboornen en Edelen elk eenige Akkers voor zich , en deeze waren het dan, welke meest door de Vrou-' wen en de zwakften van het gezin bearbeid wierden , welke de Wapens niet konden voeren, waar door men behalven de vrouwen , de oude mannen en kinderen zal moeten verdaan. M. Hunne vrouwen, en dus ook hunne dogteren: ik ben blyde , dat ik in een gelukkiger Eeuw geboren ben! De Batavieren moeten dan wel weinig agting voor de Sexe gehad hebben J E. Dagt ik het niet, dat dit macht.ilde niet aan zou ftaan, en egter kon zy geen ander berigt verwagten , daar wy van te vooren reeds gezegd hebben, dat al het huiswerk , het welk wy aan de Vrouwen heb-  II.X9.Bladz.io. LAl>TDBOÏÏ¥ BIJR BATAVIEREN.   DER BATAVIEREN. II hebben toegefchreeven , maar een gedeelte van haare kloeke bedryven uitmaakte. Wy hebben insgclyks voorheen aangemerkt , welke gedagten de mannen van hunne voornaamltc beflemming hadden , waar om zy zich van den arbeid doorgaans onttrokken. Denk egter niet, dat zy hunne vrouwen geene behoorlykc agting toedroegen, of als haare Slavinnen behandelden; — wy zullen u het tegendeel doen zien : maar zy geloofden, en de vrouwen geloofden zelve, dat zy tot een ander einde gefchikt , en verpligt waren het leeven van hunne mannen , die zich by alle gelegenheid ter haarer verdediging in de bresfe fielden, daar voor op allerlcyc wyze aangenaam en gemakkelyk te maaken. Een getoomd Paard en een koppel Qsfen was daarom de voornaamfte bruidfchat, welke de bruidegom aan zyne beminde aanbood, en zy rekende zich verbonden in den flerkllen zin hem tot eene hulpe te moeten verflrekken. Hierom hadder. deeze gewoonten by verfcheide Volken in voorige tyden plaats. Wanneer strabo hierop doelt, zegt hy in zyn vierde boek: dat de Galliërs den arbeid tusfehen mannen en vrouwen verdeelden , geheel tegenflrydig met de Grieken en Romeinen ; na dat hy in 't voorige van de Thraciers en Scythen, uit welke de Germaanen fprooten , aangetekend had,  12 de landbouw had , dat hunne vrouwen den Landbouw waarnamen. Dus verbetert strabo dan zich zeiven eenigzins. En wat beroep ik my op voorige tyden? Nog tegenwoordig handteeren de vrouwen in Duitschland den Akkerbouw, terwyl de mannen elders bezig zyas Hetzelfde heeft op onze Eilanden plaats. En zaagt gy niet meermaalen , ziet ge niet hier voor uwe oogen kloeke vrouwen en kinderen in het hooy of zaad of vlas zoo wel als de mannen met allen lust bezig? In zeer veele Dorpen van Zuid- en Noordholland , Zeeland en Vriesland, plagt huis en akker des zomers geheel op de vrouw te ftaan , terwyl de man de Zee bouwde; in den winter met haar en haare kinderen een gedeelte van beider winst verteerde, en een ander gedeelte voor den kwaadfin dag opleide. Is zy daarom ongelukkig tefchatten, wanneer zy dagelyks haar brood met graagte eet, na volbragten arbeid een verkwikkelyke ruste geniet , zonder zichzelven ooit te verveelen ? Kan er iets aangenaamcr bedagt worden, dan dat men eindelyk de vrugt van eige handen mag inoogften , en daarop de waardige voorwerpen van onze liefde mag onthaalen ? Zulk een genoegen kentge nog niet , machtilde , nog kunnen ooit zulke vrouwen fm&kett , welke het waare einde, waar toe zy gefchikt zyn, uit het oog  d ë r batavieren. 13 oog verliezen. Geloof vry , dat er geen gelukkiger menfchen , dan in een middelbaaren Staat van den arbeid hunner handen lceven. M. Vergeef my , myn Vader, onze tegenwoordige leevenswyzc is zoo geheel anders , en het zou , evenwel vrouwen van rang niet wel ftaan op het veld te arbeiden. Trouwens ik denk ook , dat deeze by de Batavieren daarvan verfchoond waren; en in allen gevalle zouden wy meisjes het niet lang op den akker goed maaken , al waren wy er nog zoo gereed toe. E. „ Onze Leevenswys is geheel anders" — dat is zy ook inderdaad , myn kind! VeeIe gewoonten , die nu door de heerfchende mode gewettigd worden , -zouden in dien tyd even zoo zeer als nu het landwerk der Juffers , en nog met gegronder reden, onder de Germaanfche vrouwen veroordeeld zyn. Deeze veranderde leevenswys heeft mannen en vrouwen , vooral de laalten , verlaft ; maar eene tegen'trydige inrigting maakte de vrouwen en dogters der Batavieren, fterk en gehard tegen den arbeid. Ik verbeelde my dat de zwakke Sexe , gelykze nu met reden genoemd wordt , toen zo fterk was als nu de mannen , waar door zy met hetzelfde gemak als deezen hun werk verrigten konden. strabo tekent dit aan van de vrouwen der Celten , Thraciers en Scythen ,  14 de landbouw tien, daar hy van haaren Akkerbouw fpreekt. Het was daarom geen vermoeijende arbeid , zelfs niet voor de aanzienlyke vrouwen onder haar. Want , fchoon eenigen van den eerften rang hier van zich mogen onttrokken hebben , zal derzclver getal niet groot geweest zyn. Wanneer tacitus zegt, dat de mannen , die de dapperften en oorlogshaftigfl.cn waren, zich aan den arbeid onttrekken en de zorg van huis, haard en Akker aan de vrouwen en elk der zwak? ften onder het gezin overlaaten, fpreekt hy eigcnlyk van de aanzienlykften, en wy kunnen er op aan , dat geen Schryver ooit meer by zyn onderwerp bleef, dan tacitus. Hoe veele vrouwen van aanzien hielden op haare buitenlcevens het maaken van zuivel voor haare uitfpanning ! Ik denk egter, dat de mannen zelve den grond voor hunne vrouwen gereed gemaakt hebben , het geen zeker het zwaarfte deel van den Akkerbouw uitmaakt , of dat zy het door hunne lyfeigenen hebben baten 'doen. Want uit c/esar. blykt, dat wy het zeggen van tacitus niet algemeener moeten maaken, dan hy zelf bedoelde. In het vierde boek van de Gallifche Oorlogen , vinden wy dceze aantekening. „ De natie der Sueven is verre weg de grootlte en dapperlte van al de Cermaanen. Men zegt, dat  DER BATAVIEREN. 15 dat zy hondert groote Ambten (*) uitmaaken , uit welke jaarlyks enkele duizenden gewapende mannen buiten de Grenzen te velde trekken ; de overigen blyven te huis en bouwen het land voor zich en voor hun. Deezen zyn op hun beurt het volgende jaar in de wapenen, geenen blyven te huis. En dus wordt nog de Landbouw, nog het Oorlogswerk veragterd. " Deeze loflyke gewoonte was by verfcheide volken , die nationaale krygsbenden tot verdediging van hun Vaderland op de been houden , ook in onze dagen in zwang , en ik denk daarom, dat wy ze niet alleen aan de Sueven behoeven toe te fchryven. Ten minften van de Batavieren , die uit dit beroemde Volk af- ftam- (*) Ik weet voor het woord pagus hier niets beters. Het wordt gemeenlyk door Dorp overgezet, maar een Dorp in de gewoone betekenis, kan zoo veel gewapende manfchap niet uitleveren. In Gelderland gebruikt men het woord amht van een flreek, waarin verfcheide Dorpen onder een rechtsgebied gevonden worden , elders fpreekt men van een Ambacht of Banne. Verfcheide wyken of gehuchten, waar de familien doorgaans by elkander woonden, en Vieus geheeten werden, behoorden oudtyds tot zulk een pagus, welke pagi zamen eene Civitas, een volk of Stam , een Canton uitmaakten.  lö DE LANDBOUW ftamden, mogen wy het gerustelyk vastzeilen en dus ontbrak het nooit aan zulke mannen , die de vrouwen in het akkerwerk de behulpzaame hand booden. Fr. Dit zal myne Zuster merkelyk gerust ftellen Vader fpreekt van het land te bereiden , op wat wyze hebben zy dat gedaan ? E. De oudlte en eenvoudigfte wyze is het land met houweelen om te hakken, en deeze konden het allergemakkelykst gemaakt worden van Volken , die zich met Steenes , of hard hout moesten behelpen, daar wy yzcr gebruiken. Hier aan volgt de fpade , en eindelyk de ploeg, dan of zy deezen reeds van ouds gekend , dan eerst van de Romeinen ontleend hebben is my nog niet duidelyk gebleeken. Het gebruik van dit eenvoudig, maar nuttig werktuig is toch zeer oud en algemeen. De ' Galliërs hadden dcnzelven in de vroegfle tyden , en wy vinden ook mecrmaalen het ploegen van de Germaanen gebruikt , zelfs by tacitus. Dan , wanneer zy zich van dit gereedfchap bedienden, hebben zy er buiten twyffel osfcn voor gefpannen. Deeze toch wierden in de oudfle tyden in den Landbouw gebezigd; de Galliërs althans ploegden volgens vopiscus met Os/en. Vr.  der batavieren. 1/ Vr. Waarom gebruikten zy geene paerden? E. Niet alleen , om dat zy zeldzaamer waren , maar ook om dat zy de Osfen beter koop konden krygen en beter onderhouden ; daar twee Paerden , zoo veel voedfel verflinden als drie Osfen , wier mist daarenboven vetter en wier vleesch veel gefchikter is tot menfchelyk gebruik. Het is daarom in allen opzigte voordeeliger zich van Osfen te bedienen , gelyk in een opzettelyke prysvraage by de Brusfelfchc Maatfchappy ingeleverd , onlangs betoogd is, en het was te wenfchen, dat dit onze boeren te beduiden was. In Braband ploegt men nog met Osfen en in Zwitferland', naar het valt , met osfen of met paerden of met beiden teffens. De osfen door den Bruidegom aan zyne Bruid gefchonken , zullen buiten twyffel voornamelyk op dit gebruik gezien hebben. Vr. Hoe kwamen onze Boeren dan naar de markten ? E. Ook met hunne Osfen ; dceze zouden er hun zoo wel brengen als aan de Kaap, waar men vyftig en honderd mylen met deeze dieren aflcgd. Kunnen zy zoo hard niet voort , de boer zou te minder tot plaiziertochtjes worden uitgelokt, en meer by zyn werk blyven. Waarlyk! het overtollig gebruik van Paer.ien in de Steden en op het platte land is een bederf voor IL deel. B den  l8 de landbouw den Landbouw, en was ook daarom onder Israël afgekeurd. In Italien zelf en elders gebruikt men nog Osfen voor zvvaargeladen wagens. Vr. Wierd hun land ook bemist ? E. Hier hadden zy gelegenheid genoeg toe, egter hadden zy eene fterke bemesting zoo zeer niet noodig, en deeze ftrookte ook niet met hunne jaarlykfche verdeeling deiLanden en de- inrigting omtrend dezelve. . Vr. Hadden zy dan elk hun eigen land niet ? E. Neen : volgens tacitus , wierden de landen van allen , die tot één volk behoorden , naar het getal der geenen die ze bebouwen moesten, by wyken (*) in bezit genomen , welke zy , die tot zulk een wyk behoorden, aanftonds onder elkander naar de waar* (*) Per viess, zoo lees ik liever met cujvkrius als per vices, fchoon dit ook. plaats mogt hebben , waar van hy aanftonds fpreekt. Gelyk de fchattingen over de Steden en Dorpen worden geflagen , Wierden de landen toen onder de wyken vërdeeld, waarvan elk op de beste wyze naar de grootte van zyn gezin, of naar de waardigheid tot welke hy gekomen was, zyn befcheiden deel door de hoofden van zulk eene wyk kon toegeweezen worden. Gesar fchynt van eene meer algemeene, tacitus van eene meer byzondere verdeeMng te (breeken.  .DER EATAV IE R E N. Ip waardigheid verdeelden. De ruimte van grond maakte dit verdeden gemakkelyk, zy verwisTelden de akkers jaarlyks en er fchoot altoos land over. Dit w-ordt door caesar bevestigd en opgehelderd in het Zesde Boek van zyne Gallifche Gedenkfchriften. „ Niemand heeft een zekere hoeveelheid gronds of ■ eige landpaalen , maar de Overheden en 'Vorften leggen aan elk volk en elke Ham, die byeen woonen , het land toe, zoo veel en- waar het hun goed dunkt, en laaten ze i 's jaars daar aan een anderen grond bebouwen;" -j : ! Vr. t Wat redenen hadden zy toch daar toe ? My dunkt dat dit van zelfs aanleiding moest geeven, om den Landbouw flappelyk te behartigen, en aftefchrikken van een grond te beteren , welke hun niet toeber hoorde, en van wiens gebruik zy niet meer dan een jaar verzekerd waren. E. Gy hebt gelyk, myn vredegonde! en even daarom heb ik het bemesten twyffelagüg gefield, fchoon de Gallen zich er van bedienden , by welken mogelyk de gewoonte der - Germaanen i geen plaats vond. —— Doezen bemestten reeds voor de tyden van plinius hun grond met Mergel , een foort van zeer vette aarde , welke hy Marga noemt , en welke nog in Engeland en elders , waar menze aantreft, met zeer B a veel  co DE LANDBOUW veel voordeel gebruikt wordt , wylze veel langer kragt behoudt, dan de mist, indienze in genoegzaame menigte op den akker wordt gebragt. plinius fpreekt zelfs van vyftig jaaren. En ik twyffel niet, of dezelve zou hier en daar ook in eenige hoeveelheid in ons land worden aangetroffen , zoo men door grondbooringen de behoorlyke nafpooring deedt , het welk van veel nut zou kunnen zyn voor onze onbebouwde heygronden , van welker ontginning de fchaarsheid en kostbaare vervoering van mist elk een affchrikt. Dan dit tusfchen beiden. De Xiermaanen meenden voldoende reden voor hunne zaak te hebben , welke ook door caesar niet agtergehouden worden, wyl deeze handelwyze zoo zeer byzonder fcheen. i, Zy zorgden, dat men door de geduurige gewoonte ingenomen, de zugt voor den Oorlog aan den Landbouw zou opofferen : —• dat men zyne landpaalen van tyd tot tyd zou zoeken uittebreiden , en de magtigen de bezittingen der zwakken zouden zoeken te overweldigen : dat men zich door het optrekken van duurzaame gebouwen aan het verduuren. van koude en hitte mogte ontwennen , en de begeerte tot rykdommen onder hun aangekoesterd worden , waaruit niet dan partyfehappen en verdeeld'heden te wagten waren. —— Eindelyk ga. ven  der batavieren. 21 ven zy de landen niet in eigendom uit , op dat zy het Gemeen te beter in een goeden luim mogten houden , wanneer zy zagen , dat er eene evenredigheid van bezittingen tusfchen hen en de Vermogendden plaats vond." Vr. Waren deeze de redenen, die zy hadden , ik moet hun gelyk geeven, en my over de wysheid en braafheid van dit Volk verwonderen , welke het algemeen belang zoo zeer boven het byzondere- fielden. Zy oeffenden dus de deugd van Zelfsverloochening, welke zy misfehien by naame niet kenden! E. Deeze inrigtingen waren buiten allen tegenfpraak het meest ovcreenkomdig met hunne Staats-gedeldhcid ; het best gefchikt om hunne vryheden tegen alle onderdrukking der Vermogenden te bewaaren en de verbastering van zeden voor te komen. Hoe los bleeven zulke menfehen van de waereld, aan welke wy door het myn en dyn zoo vast verbonden worden ! —— Intusfchen kunnen wy uit deeze berigten opmaaken , dat zy niet alleen jaarlyks van akkers veranderden, het welk zommigen, geheel tegen het oogmerk van eene jaarlykfche verhuizing hebben verdaan , maar ook onbebouwde gronden overlieten , zoo ruim kwamen dezelve om ; en des te minder misting hadden zy noodig, wyl de B 3 ak-  22 DE LANDBOUW akkers, wanneerze telkens braak liggen, zich van zelve herftellen, vooral, wanneer er geen ander koom op geteeld i wordt dan Gerst en Haver. M. Bouwden zy dan ook geen Tarwe of Rogge en ander graan. E. Zeer weinig en de reden zult gy daar van in 't vervolg hoorcn. Intusfchen kunt ge ook uit dit alles opmaaken , dat de Landbouw by hun onmogelyk tot die volmaaktheid kon geraaken , voor welke zy vatbaar is , en dat daarom' caesar te regt kon zeggen ; zy maaken van den Landbouw zoo veel werk niet , te wecten, als wy en andere Volken, fchoonze by hun ook geoeffend wierdt. M. Wat teelden zy dan al meer ? E. Niets. De Moestuinen en de Hoven waren by hun onbekend. Buiten de akkers moest alles door de hand der natuur bearbeid worden, welke hun zoo veel kruiden opleverde , als zy noodig hadden. Hoewel zy ruimte van vrugtbaar land hadden, fchortte hun toch de moeite niet ,, om boomgaarden aan te leggen , en hoven af te zonderen of te bevogtigen ". Dit kwam met hunne gelegenheid en jaarlykfche landverdeeling ook niet overeen. De ganfehc woudryke (Treek , welke- elk bewoonde, was hun een gemeen en bekoorlyk Hof. Fr. Wisten zy dan van geene boomvrugten? E.  der batavieren. • E. Van geene andere , dan die in 't wilde wiesfen. In de bosfchen vond men niet alleen Wilgen, Beuken, Berken, Ypen, Abeelen , Populieren , Sparren, Taxis, en die ik vooral niet vergeeten moest, de Eik; welke hun allerleye timmer- en brandhout bezorgden: maar ook veelerley vrugtdraagend geboomte; ichoon zy dat alles misten, het welk door de kunst aangekweekt of uit warme luchtftreeken tot ons overgebragt is : de Abrikoos , de Perfik , de Druif, de Moerbefie , de Vyg, benevens de. vrugten , welke aan de enting haare grootte en geurigen fmaak alleen te danken hebben. In deezen opzigte zegt tacitus dat Germankn ongefchikt was voor Ooftboomen. De natuur als eene milde moeder had egter haare kinderen niet geheel beroofd gelaaten van opgaande boomen of ftruiken en planten , welke hun tot verandering van voedfel of tot verkwikking verftrekten, die nog van zelfs overal in wouden en bosfchen hier en in Germankn opllaan, waar onder de wilde Appelen en Peeren vooral genoemd worden : zy hadden buiten twyffel ook de Pruimen- en Krieken- en Mispelen-en Nooten-boom. De Doorens zelve droegen hun Braamen en veelerhande bezien : witte , roode en zwarte Aalbesfenftraiken groeijen hier op hun natuurlyken grond, en wat niet al meer zouden wy nog kunnen opnoemen, het geen wel juist voor B 4 eenen  24 de veebouw eenen verheven fmaak zoo zeer niet gefchikt is , maar voor den gezonden en graagen Batavier eene verfnapering uitmaakte, of ten min (ten voor hun vee een gefchikt voedfel opleverde , gelyk de eikels en beuken-nooten. M. Wat foort van vee hielden zy aan? E. Tacitus gewaagt van Runderen, Paerden en klein vee. De eerde verfchaften hun dagelyks fuivel en vleesch, en dienden hunteffens in het werk. De paerden hebben zy min tot vermaak , als tot de jagt en vooral tot den oorlog gebruikt. Onder het klein vee mag men Varkens , Geiten, maar vooral Schaapen verdaan, het nuttigde dier, dat de Hemel naast het rund aan den mensch gefchonken heeft , wyl alles wat aan het zelve is en van hetzelve komt of tot voedfel of tot dekfel verdrekt. De Gallien bezorgden de Romeinen gezouten zwynenvleesch en voorzagenze rykelyk van wol. In gansch Germanien en ook hier konden de varkens in de bosfchen overvloedig voedfel vinden , gelyk de heigronden door de natuur voor de fchaapen gefchikt fchynen. De Friefen moeten zich toen reeds derk op de veefokkery hebben toegelegd. Daarom beval drusus, dat de Friefen eene maatige fchatting in osfenhüiden zouden opbrengen ten gebruike van de Romeinfche legers, fchoon zy zoo min als hunne nabuureu daarom den  der batavieren. 2$ den Landbouw verwaarloosden. Zy waren zeer ras in de weer , om de landen den Romeinfchen krygsknegt toegeweezen, zoo dra deeze ledig waren, met wooningen te beflaan en als hun eigen grond te bezaaijen , tot dat zy er met geweld op bevel van Keizer nero af geweerd wierden. Ook hier uit ziet ge in "t voorbygaan, dat onze voorouders wel degelyk werk van den Akkerbouw gemaakt hebben. Egter muntte hun vee nog in groote nog in fchoonheid van gedaante uit. Het Rund had de gewoone ryzigheid niet nog maakte die veitooning als elders, gelyk hunne Paarden nog in leest nog in fnelheid uitftaken , volgens de aanmerking van tacitus. De Friefen konden ook daarom naderhand aan den onredelyken eisch van olennius en de maat van huiden niet voldoen, welke hun opgelegd wierd , „ nadien hunne bosfchen wel groote , maar hunne weiden zeer middelmaatige beesten opleverden." Vr. Dan had by de Batavieren juist in de beesten het tegengelielde plaats , van het geen Vader omtrend de Menfchen aangemerkt heeft. ——— Wat loopen daar fchoone osfen weyen in het land ! en onze melkbeesten !.... Fr. En onze Friefche paarden ! ■ Wat was toch de reden Vader van dit onderfcheid , maakten dan de Batavieren weinig werk van hun beesten! B 5 E-  56 DE V EEBOUW E. Daar toe trokken zy al te veel voordeel van dezelve. In den Oorlog was het hun beste buit , gelyk gy in het plunderen van de Menapiers door de Tenctren en U/ïpeeteu gehoord hebt, en in vrede hunne beste bezitting: Zy waren daarom zeer op de menigte gezet. Maar gelyk alle menfchelyke fchikkingen hun voor- en nadeel hebben , was dit het natuurlyk gevolg van de jaarlykfche Verdeeling, waar door niemand het land als zyn eigendom kon aanmerken; wyl het den Staat behoorde, en ook niemand zich toeleide , om hetzelve te verbeteren. Men vindt ook daarom in Duitschland, en in alle onze Provinciën, waar men gemeene weiden aantreft , flegte weiden en klein mager vee , welke met een veragtelyken naam van het gewoone in Zuid- en Noordholland onderfcheiden worden. Vr. Is het niet om deeze reden , dat men de eigenaars van zulke Meenten op verfchillende plaatzen heeft zoeken te overreeden, om liever hun gemeen goed tegen evenredige betaaling onder eigenaars te verdeden? E. Het land en het vee zou er zeker door winnen ; maar zy, die hun recht dus overgaven en vooral hunne nakomelingen, zouden by de uitkomst , zoo wel als de Germaanen ondervinden , dat deeze fchikking haare nadedige gevolgen heeft. Een on-  der batavieren. 27 onverliesbaar voorrecht voor elk burger , die zoo veel by een kan krygen, dat hy twee of meer koeijen voor zyn huisgezin kan koopen , om geduurende den zomer dezeb ve zonder eenige kosten te onderhouden, is een erfrecht , het welk meer voor hem en zyne kinderen waard is , dan een aanzienlyke Som , welke ras verteerd of verloren wordt. De Verdeeling kan dit bezwaar wel eenigzins, maar niet geheel wegneemen, terwyl de gemeene weiden zelden zoo veele morgens uitmaaken, dat elk burger of ingezeten by verdeeling daarvan een toereikend Huk zou kunnen erlangen , en het dan nog in zyne magt blyft hetzelve te vervreemden. Men ziet dan ook hier uit , dat men alles wel behoort te wikken en te weegen , eer men verandering maakt in overoude gebruiken , welke onze Voorouders om duchtige redenen vastgefteld hebben , die wy niet altoos doorgronden konnen. Of nu de Batavieren ook hunne paerden en koeijen met vis gevoederd hebben , welke hun laud in overvloed opleverde , het geen aelianus van de Belgen aantekend , en of dit ongefchikt voedfel ook de onaanzienlykheid van hun vee veroorzaakt hebbe , fchoon het alleen in den winter by gebrek van hooi en ftroo, hun voorgelegd wierde , durven wy niet bepaalen. Vr. Wat gebruik maakten zy van de melk hunner Koeijen ? E.  28 DE VEEBOUW E. Zy gebruiktenze niet alleen , zoo als de uyer dezelve opgeeft, maar maakten er ook , misfehien Kaas, ten minften Boter van. Oesar zegt uitdrukkcjyk, dat de Germaanen , benevens de melk" en het vleesch,. ook Kaas gewoon waren te eetcn. plinius daarentegen — „ dat het zeer te verwonderen is dat de Barbaarfche volken , waa-door hy ook en wel voornamelyk de Germaanen verftaat, zoo veele eeuwen het nuttig geryf van de Kaas of niet gekend of vcragt hebben , daar zy niet alleen by de melk leefden , maar ook aezelve tot een aangenaam zuur wisten te verdikken , of tot vette boter te knecden." De uitdrukkingen van beide de Schryveren zyn zoo beflisfende, dat wy dezelve niet weeten overeen te brengen. Tacitus fpreekt alleen van geftremde melk, en kan dus geen fcheidsman zyn. Indien wy strabo raadpleegen , zullen wy de aantekening van plinius te algemeen vinden. Hy fchryft van de Britten , dat zy in veelen met de Galliërs overeenkwamen , in andere opzigten onbefchaafder waren; dat zy door onervarenheid geen Kaas maakten , fchoon zy overvloed van melk hadden. Wy zullen dus de Galliërs moeten uitzonderen , misfehien ook de Germaanen. Het zou toch inderdaad vreemd zyn , daar 'er tot het maaken van Boter niet minder vernuft en arbeid vereischt wordt,  der. batavieren. 2q Wórdt , dat zy van zelfs niet op het maa.fcen van Kaas zouden gevallen zyn , daar alle andere gebruiken van de melk by hun in zwang waren , gelyk zy nog heden ten dage zyn. Vr. Zy verflonden zich dan op het maaken van boter ? Hoewel die kunst is al zeer oud , ik las er meermaalen van in de gewyde gefchiedenisfen. E. Zoo is het ook , myne waardde: maar veelen twyffelcn , en niet zonder reden, of men in de tyden i van abraham en zyne nakomelingen wel boter gebruikt hebbe , en of men 'daar door geen gedreinde melk of zaan te verdaan hebbe, welke in het warme Oosten een verkwikkend voedfel en zelfs een verkoelende drank uitmaakte , waar toe men de boter niet : gebruiken kan. (*) De Boter is in heete landen niet alleen weinig gefchikt , terwylze daar fchielyk veranderd , maar ook niet noodzaakelyk, .wyl men zich van verfche olie van olyven bedienen kan. Deeze valt daarentegen in het Noorden niet, en'de Boter kan daar lang geur en' finaak behouden, waarom fommigeri de eerde uitvinding derzelve aan; de belten toefchryven. En op dat men niet meene , dat wy hier ook (*) Zie Richt. 4: 10. en 5: 25. 2 Sam. 17: 28, 29. Job 00: 17. en 29: 6. In welke plaatzen beter dikke melk, dan boter te pas komt.  3° de veebouw ook alleen om dikke melk te denken hebben , waar van tacitus gewag maakt hebbe men alleen de naauwkeurige befchryving van plinius in te zien, welke hy in het tiende hoofdlhik van zyn XXVIII boek van het Botermaaken geeft, als van eene by de Romeinen min bekende zaak. M. Wat zegt hy er van ? Ik ben nieuwsgierig om te weeten, of het toen ook zoo in zyn- werk ging , als nu. E. „ Uit melk wordt ook Boter ge¬ maakt, een zeer beroemd voedfel der Barbaar fche Volken, en het welk de vermogenden ! van het gemeen onderfcheidt. De meestcn maakten het uit Koeijenmelk, maar de vetlte komt van de Schaapen. Ook wordt zy van geitenmelk bereid, 's Winters wordt dezelve warm gemaakt , maar fomers alleen gekarnd door het geduurig op en nedërwerpen met de Kasfel (*) in langwerpige (*) Dus noemen onze boeren het ronde hout met gaten, dat aan de kamftok vast is en met dezelve geduurig op en nedergaat, om de fterke roering te veroorzaaken, welke karnen geheeten wordt. plinius noemt het cupresfw.. — Ik geef deeze plaats met eenige verzetting van woorden op , wel. ke hier volftrekt noodig is, wyl plinius anders van de Zaan zou gezegd hebben, dat op de boter alleen toepasfelyk is. Anderen zyn my hier reeds in voorgegaan.  der batavieren. 3t ge vaten , waar de lucht doof een enge opening inkomt , om welke weder het een of ander gebonden is. Men doet er een weinig water by , op dat het te eer aan \ werken raake. Dat het meest geronnen is , -dryft boven in het vat. Wanneer zy dit er uit neemen en zout by doen, is het Boter , die van een fmoutagtigen aart is. Hoe zuurder dezelve ruikt, hoe voortreffelyker dezelve geoordeeld wordt. Het overige maaken zy heet in potten. Het geen dan meest geftremd is , bevindt zich boven aan. Dit noemden zy oxygala : wanneer hetzelve oud geworden is, worden er eenige zaaken onder gemengd. „ Zommigen meenen , dat jplinius hier van het maaken van Comynde- of Kruit-Kaas fpreekt, maar uit het geen volgt, fchynt hy Zaan of Dik* ke melk te bedoelen." Men maakt de oxygala ook op eene andere wyze, door een weinig zuure melk by de verfche te doen 4 welke men wil laaten dik worden*" M. Het is even of plinius de kunst onze boerinnetjes • had afgezien, en het is nu buiten twyffel, dat de Batavieren zich op het maaken van boter toegelegd hebben, welke hy zoo duidelyk van Zaan of dikke melk onderfcheid. Inderdaad plinius heeft beter, dan ik geweeten, hoe men de* zelve maaken konde, E.  3* De veebouw E. De opmerkende geest van plinius gaf op alles agt, en heeft daardoor eene fchat van kundigheden in een kort begrip voor ons bewaard. In het" voorige elfde boek had hy reeds gezegd , daar hy van de kaas fprak : „ de Boter is de fehuim van de melk en is fteviger , dan het geen zy dikke melk noemen". Men moet niet voorbygaan , dat in dezelve de kragt van oly is , en dat al de Barbaaren en onze kinderen daarmede gefineerd worden." Dan hier over zullen wy nader fpreeken. • Fr. Hadden de Batavieren jiog ander tam vee , behalven het geen Vader heeft opgenoemd ? r- E. Ik geloof niet, dat zy Ezels en veel fflin Muilezels gebruikt hebben , die. in zuidelyker ftieeken gemeen zyn. Van Koeijen, Paerden , Varkens en Schaapen konden zy al den dienst en al het voedfel . trekken dat zy van tam vee konden verlangen, terwyl het wilde , dat zy by de Jagt opdeeden , het overige vervulde. Wy hebben wanneer wy hier van fpraken, waarfchynlyk geoordeeld , dat zy daar toe ook honden gebruikten. Dit .getrouwe huisdier, .dat veelal zonder weezenlyk oogmerk wordt aangehouden, was by zulke volken niet wel te ontbeeren , die : de Jagt niet enkel als eene liefliebbery, maar als eene voornaame bezigheid hun-  der. batavieren. 33 hunnes leevens en een middel van beflaan aanmerkten: die in het midden van groo te wouden woonden, waar door hunne kudden eene geduurige oppasfing vorderden, op dat ze niet mogten verloren raaken of verfcheurd worden van het wild gedierte. Ook. hier toe bediende men zich van ouds by de Gallen en andere volken van Honden. Men heeft buiten allen twyll'el hier al van ouds zoo wel als by de Britten, en meer noordelyke volken een nationaal ras van Honden gehad. Overal vindt men ze in de oude waereld : de Romeinen troffen in de legerplaatzen der Cimbren volgens plinius honden aan , welke de wagens en bezittingen van hunne meesters bewaarden , en de Ger~ maanen hadden van vroege tyden af de grootfïe kundigheid, om ze tot de Jagt af te rigten. — Men kanze ook tot andere einden gebruiken : veele boeren bedienen er zich van in de karnmolens ; anderen om kleine vragten te trekken en zy mogen daarom onder de nuttige huisdieren gerekend worden , hoewelze by veelen behoeftigen een nutteloos bezwaar zyn, wanneer zy hun zoberen voorraad met dezelve moeten deelen. Hier valt my eene aanmerking te binnen van foster , een der reisgenooten van Capitein cook , volgens welke men nog grooter nut van dit dier zou kunnen trekken , wegens II. deel. C des-  3£ de veebouw deszelfs fterke vermenigvuldiging, wanneer men het tot fpyze gebruikte , gelyk hy- en zyne medegezellen dezelve op het voorbeeld der Eilanderen dikwerf met fmaak gegeeten hadden. Fr. Ik zie met genoegen, dat Vader ook een plaatsje voor den hond inruimd, maar wie zou van een dier eeten willen , dat allerleye vuiligheid inflingert ? Dit laat ik voor de Engelfchen over. E. Onze foldaaten op het eiland Lonthor, een der Molukkiefche fpecery-eilanden, Voor het overige onvrugtbaar, moeten er zich veeltyds meê behelpen. Ik geloof egter niet, dat men anders , dan door den uiterften nood een algemeenen afkeer zou overwinnen. Doen egter de Varkens , welke zonder eenig nadenken van ons gegeeten worden, niet hetzelfde met de Honden , maar deeze zyn dagelyks onder ons oog, waar door wy teffens met eene zekere neiging aan een dier gewennen , dat zoo gezellig, gehoorzaam en getrouw is. Dus hebben zy eene dubbele beveiliging by den mensch , die anders vry despoliek met zyne medefchepfelen handelt. Omtrent de Katten , het ander nuttig, maar min gezellig huisdier, zou men hetzelfde kunnen aanmerken. Deeze werden in het wild in de bosfchen ook aangetroffen en zouden zelfs den Batavieren tot een voornaam Veldteken, als  der batavieren. 35 als zinnebeelden der Vryheid , hebben verilrekt. Voorts valt' my geen gedierte meer in , van het welk de Batavieren eenig voordeel trekken konden , of dit moest nog het tamme land- en watergevogelte geweest zyn , vooral de Ganzen , Eenden en de Zwaanen, welke hier te huis hooren en de laatften wegens hun huis en dons, de eerften wegens hunne veeren en vleesch met vrugt zonder eenig bezwaar konden aangekweekt worden. plinius verhaalt dat de Morinen, die in Vlaanderen woonden , de beste ganzen te Romen , en wel te voet al dryvende aanbragten : — dat de kleinfte en witfre foort by de Germaanen Ganza geheeten wierd, en dat de Ganzen veeren een gedeelte van de fchatting uitmaakte , welke zy opbragten. Fr. Als Vader ons dan niets meer van de veefokkery der Batavieren heeft mede te deelcn, wenschte ik wel iets van hun fcheepvaard te hooren. Of hielden zy zich daar mede niet op ? E. In een land, dat aan de eene zyde aan de zee grenst, aan de andere kanten door rivieren omringd wordt en over 't geheel zeer waterryk is , kan de fcheepvaard onmogelyk ontbeerd worden. De Galliërs , de Britten , de Suionen of Z'.veeden de eude Saxen waren in de vroegfte tyden beC a rugt  30 DE SCHEEPVAARD rugt als bekwaame zecluy en de laatflen gevreesd als gevaarlyke zeefchuimers. gannascus de Canincfaat , oeffende dit haatetelyk handwerk ook in zynen tyd op de Kusten der Galliërs met de Chaucen , wier opvolgers de Saxen naderhand zyn geworden, en wy zullen zien, dat de Batavieren zich in een geregelden fcheepfhyd tegen de Romeinen ingelaaten hebben. Zy waren trouwens reeds de Rivier ter fcheep afgekomen naar hun Eiland : en by de Menapiers hebben wy ook een menigte vaartuigen gevonden, toen zy van de UJipeeten overvallen wierden. De zeevaard was altoos eene geliefde bezigheid der Nederlanderen , waarin zy door geene natie overtroffen zyn. Geen volk is zoo ryk in konstwoorden, welke op de fcheepvaard betrekking hebben of in fpreekwyzen , welke daarvan zyn ontleend, tacitus fpreekt van de afbeelding van een Liburne , een foort van kleine vaartuigen , welke als een heiligdom by de Germaanen bewaard wierd. Hy gist er uit, dat dit op den dienst van de Godinne isis zag , welke onder zulk een zinnebeeld by fommige volken geëerd wierd. Met even goed regt zou men kunnen gisfen , dat dit fcheepje ter gedagtenis van zulken opgehangen was , die de eerfle een verren of aanmerkelyken togt ondernamen, of tot een bewys van hoogagting voor de fcheep-  DER BATAVIEREN. 37 fcheepvaard nrekte. Dit verdient ten minsten eenige aanmerking , dat veele Kerken, vooral op de zeeplaatfen in ons Nederland, met kleine fcheepjes pronken. M. Weet men ook waar zy hunne Vaartuigen van maakten ? é E. Hunne fcheepsbouwkunst was ook al zoo eenvoudig, als het overige, Houten vlotten zyn zeker de eerfte toevlugt geweest , maar terwyl dezelve zeer bezwaarlyk zyn voort te krygen , heeft men bedagt zwaare hoornen uit te hollen , gelyk nog de meeste' Wilden doen. Deeze wierden wel eens zoo groot gemaakt by de Germaanen , dat zy dertig menfchen voeren konden. Dan zulke boomen uit te hollen met zeer ongefehikte werktuigen nam veel tyd en arbeid ; men bedagt daarom fchuiten te vlegten van ryzen , en dezelve, wanneer zy de begeerde grootte en gedaante hadden, te overtrekken met koehuiden. Zulke ligte vaartuigen , heeft c^sar wel eens gebruikt; en de Saxen volbragten er doorgaans hunne ftrooperyen mee. Eindelyk bediende men zich van planken , welke aan elkander genaaid en tusfchen de reeten met biezen digt gemaakt wierden , zoo als nog de kuipers hun vaatwerk digt maaken. Zoo verhaalt •BS plinius, van wien wy meest alle deeze. C 3 bc  38 de scheepvaard berigten ontkenen. In Galïien maakte men een foort van Pik van Berkenboomen. Fr. Welk was de gedaante van deeze Vaartuigen? en hoe beftuurden zy dezelve? E. Tacitus tekent van de Suionen aan, dat hunne fchuiten gefchikt waren , om voor en agter uit te vaaren , wylze twee voorftevens hadden en gcene zeilen. Uit deeze uitzondering zou men kunnen belluiten , dat by de andere Germaanen , gelyk als by de Galliërs, de vaartuigen een vooren een agterfteeven hadden, ingerigt, zoo ik vermoede , naar het maakfel der visfehen of zwemmende vogelen , en ook met zeiltuig voorzien waren. De meesten, en onder anderen de Saxen gebruikten egter riemen. Vr. Waren deeze vaartuigen niet klein en weinig gefchikt voor den Koophandel? E. Gy vooronderftelt dus , dat zy Koophandel en zelfs te water dreeven, het geen nog eerst te onderzoeken Haat. De Neryiers althans duldden geene Kooplieden op hunne grenzen , vooral niet die wyn of andere waaren aanbragtcn , welke tot de weelde behoorden. Zy oordeelden , dat daar dooide gemoederen verwyfd , en de dapperheid van een volk gekrenkt wierd. De Sueven beletteden den invoer van wynen , fchoon zy anderen handel dulden. Van de overige Ger-  der batavieren. 39 Germaanen vinden wy in 't gemeen aangetekend , dat zy eenigen , hoewel geen ge. regelden handel dreeven met nabuurige volken ; dog met dit onderfcheid , dat zy, die het verst afgelegen waren van Italten zich daar het minst mede ophielden. Het zelfde had onder de Galliërs plaats, by welken anders veel fterker handel gedreeven wierd. De Belgen hadden er het minfte deel aan, zy waren ook het minst verbasterde en dapr perfte volk der Galliërs , en men kan bier uit opmaaken, dat in Nederduitschland, het welk hier aan ten Noorden grenst , van ouds weinig zal omgegaan zyn. Schoon de TJbiers of Keulenaars al vroeg wegens hunnen Koophandel hebben uitgemunt. Vr. Myn eelhart heeft dikwils aangemerkt, dat deeze Landftreek, wegens haare gunftige gelegenheid aan den uitloop van verfcheide voornaame rivieren, door de natuur tot een ftapelplaats tusfbhen het Zuiden en het Noorden gefchikt fchynt; hoe kon dezelve in den handel door andere natiën worden voorbygettreefd ? E. De reden is ligt te begrypen; om dat men zich toen en hier en by de aangrenzende volken weinig om den handel bekommerde. Dit kwam geenfins overeen met den oorlogszugtigen eh woelagtigen geest, welke de Germaanen bezielde. Deeze reden geeft c/esar zelfs op. „ Zy oordeelden, dat het C 4 ge-  4° DE KOOPHANDEL gebruik des Koophandels met de krygsoefteilffigen geenzins ftrookte , want de Kooplieden hebben geen zwaaren arbeid , terwyl zy onder de fchaduw zitten ■ wanneer zy weelde genieten worden zy magteloos van geest en van lighaam en daar door onbekwaam tot de moeijelykheden van den Kryg". Zy kenden en hadden ook weinig benoodigdheden , buiten de gecne, die zy uit hun eigen boezem haalden , en waren daar door te gelukkiger, wyl zy van geene andere natien afhankelyk waren. Ten bewyze hier van ftrekt, dat volgens de aanmerking van c/esar de handel by de Germaanen meest aangehouden wierdt , om zich te ontdoen van de overtolligheden , welke zy in den Oorlog van andere natiën veroverd hadden. Het voornaamfte , dat hun van elders aangebragt wierd, beftond in de verwftoffen, waar mede zy hunne klederen befchilderden tot cieraad, —• en zekerlyk ook in metaalen tot noodig gebruik. Dus fchynt het, dat hoe gering de handel ook ware , de balans ten hunnen voordeele doorgaans overiloeg, en dat zy zelf hunne waaren niet aan de markt bragten , maar van anderen wierden opgezogt, meest van de Galliërs , welke - in dien tyd als eene baatizugtige en woekeragtige natie wierden aangemerkt in tegenftelling yan de Germaaneu, die.  DER BATAVIEREN. 41 die zich naar het getuigenis van tacitus in 't geheel met geen woeker ophielden. M. Ik dagt , dat de Koophandel zoo nuttig voor een land , voor onzen ftaat niet te ontbeeren was , en daarom alle agting en befcherming verdiende. E. Zoo is het ook in onzen tyd en den ftaat waarin zich Europa , en vooral wy ons bevinden , die in lang onze inwooners niet kunnen voeden met de voortbrengfelen, die ons land oplevert. Maar behalven , dat ons land merkelyk ingekort is, gelyk ik voorheen getoond heb, en de be■ wooners daarentegen ongelyk meerder zyn , heeft men de behoeften des levens federt het verloop van zoo veele ecuwen zoo fterk vermenigvuldigd , dat alle landen en volken moeten byfpringen, om elkander daarvan over en weer te voorzien ; en daarom wordt die natie de gclukkigfte gerekend , welke door den handel zich al wat tot gerief en genoegen ftrekt ten minften pryze kan aanfchaffen , en te gelyk een invloed door haar vermogen verkrygt op andere volken: maar is zy niet nog gelukkiger te fchatten, welke in zich zeiven alles bezit, wat zy noo- dig heeft, en daarmee te vreede is; wel te weinig , om den nayver en de begeerlykheid van inhaalige Vorften op te wekken , egter genoeg om zich met eige magt C 5 tegen  44 de koophandel tegen de beledigingen van onrustige nabuuren te verdedigen ? En dit mogt men doorgaans van de Germaanfche Volken, dit mogt men vooral van de Batavieren zeggen. Vr. Dat is zoo, myn eelhart? E. Het geval der Ubiers zal dit bevestigen. Zy waren in dit gedeelte van Europa de grootde Handelaars , maar waren even daarom ook het, meest blootgedeld aan de invallen van hunne magtige nabuuren de Sueven , om dat de meeste buit by hun te haaien was , tot dat- zy aan hun cynsbaar wierden. Om zich van dit jok te ontdoen waren zy de eerden onder de Germaanen , welke zicli aan het Romeinfche gebied onderwierpen, ja eerlang tot fchande van den Germaanfchen afkomst onder een Latynfchen naam in eene Romeinfche bouwdad veranderden , en dus by al hun vermogen en handel de dierbaarde van alle Aardfche Zegeningen moesten misfen, de Vryheid. Wy zullen naderhand bevinden, dat helaas! onze Batavieren , welke in al hunne armoede deezen fchat nog lang bleeven behouden , na dat zy eene handeldryvende natie waren geworden , — na dat ze by het aanwasfen van hunne fchatten uitwendig aan de plunderingen der Roovers , en inwendig aan de verbastering door de weelde waren bloot gedeld, een ander treffend voorbeeld hebben opgeleverd. pRi  der eata vieren. 43 Fr. Hoe kan Vader de Batavieren, die alles hadden , wat zy behoefden, arm noemen ? E. Gy vraagt dit met reden, myn Zoon! Ik noemze dus in vergelyking met de handeldryvende Ubiërs, volgens het oordeel van den tegenwooraigen tyd, waarin men elk, die niet meer heeft, dan tot zyn behoefte noodig is — die zilver nog goud bezit, arm noemt. Zoo noemde ook de kwistige c/esar de Germaanen arm en behoeftig in vergelyking van de Galliërs, welken door eene meerdere nabyheid aan het Romeinfche gebied , en de kennis aan overzeefche zaaken, veel tot gebruik en overvloed toegebragt wierd. Fr. Waarin beftond dan hun Geld ? E. Zy hadden eigenlyk gezegd geen Geld of gangbaare Penningen , die zy zelf gemunt hadden , en bezaten er ook de metaalen niet toe , waaruit zy moesten gemaakt worden, tacitus zegt „ dat de Goden aan de Germaanen , het zy uit gramfchap , het zy uit gunst , goud en zilver geweigert hadden. Het kon egter zyn, dat er Mynen in Germanien gevonden wierden , maar men had er nimmer na gezogt." Dit heeft de uitkomst ook in laater tyd in Duitschland bevestigd : maar men zou dezelve buiten twyffel te vergeefsch in onze laage landen zoeken. Het goud, dat zomwyl in onze ri- vic-  44 Ï)E RYKDOM vieren gevonden is , komt wegens de zeldzaamheid en de moeite niet in aanmerking. tacitus fpreekt wel van een Zilvermyn , welke de Romeinen onder curtius rufus een tydgenoot van corbulo , in het land der Mattiaken vonden, maar die fchielyk tot blydfchap van den morrenden Soldaat weder opgegeeven wierd ; dan het is nog niet beflist, waar men dceze landfireek zoeken moet. Volgens tacitus , die de Mattiaken en de Batavieren over den Rhyn" plaatst , dezelven insgelyks als bondgenooten van het Romeinfche Ryk aanmerkt, enze vervolgens onder de medelanders in de onderneemingen van civilis opnoemt , moeten zy bier omllreeks gewoond hebben , al was het fchoon niet in Zeeland. ■ Het zou kunnen zyn, dat de Mattiaken, die in Hesfen woonden en een gedeelte der Catten uitmaakten , met de inwooners van het Eiland der Batavieren hun woonplaats verlaten en zich op de grenzen van Vlaanderen , of in een ander gedeelte van Nederland gevestigd hebben. De gewoone wegen, waar door een Volk aan eigenlyk gezegde fchatten kan gcraaken , zyn: wanneer men dezelve door den Oorlog van andere volken rooft; wanneer men ze door den handel voor andere waaren wisfelt of wanneer eigen grond dezelve oplevert. Schoon nu de Batavieren met hunne nabuuren in een ge- duu-  DER BATAVIEREN. 45 duurigen oorlog waaren , deeden zy by dezelve niet anders op, dan zy zelfs bezaten; onder de handeldryvende natiën konden zy niet gerekend worden , en zelve hadden zy geene fchatten in hunnen boezem. Dus kuntge de rekening ligt opmaaken. M. Zy hadden dan niets. E. Zy hadden egter andere fchatten , in welke in de eenvoudiglte eeuwen de grootfte rykdom beftond. M. Welke waren die ? E. Ik hebze u reeds opgenoemd , kunt gy ze u niet herinneren Machtilde ? Hun groot en klein Vee. Wanneer iemand alles bezit, waar van hy dekzel en voedzel kan hebben : wanneer de Staat hem het noodig land verfchaft , en de bosfchen daarenboven, voor hem open ftaan, om zich van zoo veel grof en fyn wild te voorzien, als hy verlangt , wat ontbreekt hem dan nog? wft heeft hy met Goud en Zilver te (tellen ? Het vee maakte van ouds de voornaamfte rykdom der menfchen uit. Hier in beltond het groot vermogen der aardsvaderen abram , izaak , jacob en job , en beftaat het nog by de hedendaagfche Arabieren en zelfs by veelen van onze Landlieden, die maar weinig geld handelen en egter meer vergenoegd leeven, dan menig Stedeling , die er tot' over de ooren toe inzit. En  4*5 öe rykdom En zy zouden nog minder met het geld te dellen hebben, indien zy meer werk maakten van hun eige kleeding te reeden. Zoo was het ook by de oude Germaanen. M. Maar de Aardsvaderen hadden evenwel nog goud en zilver, myn Vader! E. Het was egter by hun niet meer dan een byvoegfel ; en meentge dat niemand zonder het zelve in een voldrekten zin ryk en gelukkig kan gefchat worden ? de Ger¬ maanen hadden het ook by geval, wanneer het hun van de Galliërs of van andere volken wier gronden en rivieren goud en zilver opleverden of als een gefchenk of voor hunne waaren gegeeven wierdt. Maar zy befchouwden het niet hooger dan in de regte waarde ; zy lieten zich geenzins door den glans van hetzelve verblinden. Aanmerkelyk is, het geen tacitus van hun oorfpronkelyke belangeloosheid getuigd. „ Het bezitten en gebruiken van goud en zilver gaat hun weinig ter hanen. Men vindt by hun zilveren vaatwerk, dat aan de Edelen en Gezandten gefchonken is , het welk zy in geen meer waarde houden, dan de aarden potten. Zy, die het digst aan het Romeinfche gebied gelegen zyn, neemen goud en zilver aan om het gemak in den handel. Nog zullen zy liever zilver dan goud verkiezen", niet om dat hun zin er meer op valt, maar  der batavieren. 47 maar om dat hun het zilver meer dient voor het gebruik, om eenige kleinigheden te koopen. " Zie daar de eige woorden van den Romeinfchen gefchiedfchryver. Fa. Ik dagt al, zoo zy in 't geheel geen goud nog zilver hadden , hoe konden zy dan handel dryven. Maar al hadden zy dit, hoe kondenze dan nog met elkander te regt raaken , wanneer hetzelve niet gemunt was? Dit begryp ik niet Vader. E. Zy hadden zeer wel kunnen handelen zonder göud en zilver. Men heeft aan deeze metaalen eene zekere waarde gegeeven , om te gereeder van elkander af te komen, maar van ouds gefchiedde de handel en ook nog by omzetting of ruiling , klein vee tegen groot vee , en beiden tegen leevenlooze waren. Dit was hun groot en klein geld dat zy gebruikten , waarom de Latynen hetzelve ook Pecunia genoemd hebben van Pecus, het welk Vee betekend. Zy, die meer van de rivieren verwyderd waren, gingen in de enkele gevallen , wanneer de vreemde Kooplieden tot hun kwamen, volgens tacitus dus te wak. Vooral zullen zy deezen voet onder eikanderen gehouden hebben. Men behoeft zich in opzigt van de gewoonte van waaren tegen waaren te ruilen niet eens te herinneren , het geen in Oosten Westindien zeer gemeen is. Het heeft nog  48 de rykdom nog tegenwoordig plaats by de eenvoudige landluiden in Overysfel, Drenthe en elders; wanneer men van het eene overvloed, en van het andere gebrek heeft vervult men het laatfte met het geen zyn nabuur misfen kan, en men geeft hem dat geen in plaats , waarvan hy fchaars voorzien is. En wat het gebrek aan gemunt geld aangaat , dit baarde in vroege tyden ook geringe zwaarighcid , men woog malkander het goud of zilver toe in zulk eene zwaarte, waar over men het eens was geworden. In laatere tyden heeft men zekere.naamen en waarde aan gemunte (hikken metaal gegeeven , om gemakkelyker van elkander en te beter de vervalfching der innerlyke geftalte van deeze kostbaare metaalen voor te komen. Voor het overige bedienden zich de Germaanen ook wel van de munten van andere volken , byzonder van de Romeinen. De oude Setraten en Bigaten waren het meest by hun gekend en gewild, waar door men meent geldftukken te moeten verftaan , die op den rand ingekarteld of met een waagen met twee paerden geftempeld waren. Hebben myne biachtilde en fredrik nog meer bedenkingen, anders zullen wy er voor deeze reize van afftappen. Ons gefprek is ongemerkt verder uitgeloopen, dan ik my voorgefteld had. Vr.  der. batavieren. 45 Vr. Zoo aanftonds zullen wy te huis zyn. Hoe kort is my de weg gevallen! Fr. Hoe ras is dit uurtje omgevlogen ! Ik hoop , dat Vader fpoedig deeze leerzaame Zamenfpraaken hervatten zal. M. Ik ben nieuwsgierig te weeten, wat wy dan zullen hebben. Fr. Dit zult gy dan wel hooren , maciitilde ! het is niet altoos goed , dat de toehoorders den text van te vooren weeten. II. deel. r- TIEN»  TIENDE ZAMENSPRAAK. De Spyzen , welke de Batavieren gebruikten. Hunne Maaltyden, en de wyze , op welke die wierden ingerigt. Hun gewoone Dranken. In hoe verre zy zich aan Dronkenfchap fchuldig maakten. Hunne Gastvryheid, die zy onder eikanderen en met Vreemdelingen oeffenden. Op eenen fchoonen Herfst - dag kwamen diederik en roozemond , twee nabuuren en gemeenzaame vrienden van eelhart en vredegonde , bun met een bezoek verrasfen , gelyk meermaalen gebeurde. Zoo dra eelhart hun zag , riep hy , welkom myn Vriend , welkom myne roozemond ; zult gy ons deezen dag aangenaam helpen doorbrengen ? zult gy onze Gasten zyn ? gy komt regt van pas , wy zullen u de eerfrelingen van de Jagt voorzetten. — Na dat diederik en zyne Echtgenoote dit aangenomen hadden, na dat het eeten opgebragt, en de eerfte • , hon-  tafel gesprek. 51 honger geftild was ; na dat men volgens gewoonte over de Jagt van het voorige jaar, en de verwagting van het tegenwoordige gefproken had , verlangde eelhart , dat er een geregeld en leerzaam gefprek mogt aangevangen worden , waar heen hy het doorgaans by vrienden van zynen rtempel naar den ouden trant zag te rigten. Het duurde niet lang, of diederik gaf hem er zelf aanleiding toe. D. Zyt gy nog bezig myn vriend met uw zoon over den alouden Haat van ons Land te onderhouden. Hy heeft my, wanneer ik het genoegen had hem by my te zien, het een en ander daar van medegedeeld. E. Ja , diederik ! geduurige beletfelen ftremmen den gezetten voortgang van deezen begonnen taak. Maar gy weet misfehien niet, dat ik nog meer Leerlingen heb gekreegen; — myne dogter macht'ilde en zelfs myne lieve vredegonde, wanneer zy het met haarhuishouden fchikken kan , verkiezen nu en dan onze gefprekken by t« woonen, het welk dezelve niet weinig leevendigheid byzet. R. Ik wenschte , dat ik ook een uwer leerlingen mogt zyn ; gy zoudt een opmerkend toehoordfter in my vinden. D. Onze afttand is wat ver , om telkens dat genoegen te kunnen hebben: maar ik weet er wat op. Laaten wy het geluk hebben, Do om  5* Tafel om in die gefprekken te deelen, wanneer wy buiten by elkander zyn, en eelhart tyd en lust heeft? Ik zie dat myn vriend hier genoegen in fchept; wat belet hem om er aandonds meê te beginnen, in plaats van met een ander Tafelgefprek. R. Eilieve, eelhart ! dat is wel gevonden, wat zegt gy er op? kunt gy onze begeerte weigeren? E. Neen, dat kan ik niet! Het genoegen van myne vrienden, is myn genoegen, en ik was juist voorneemens om van daag ons gefprek voort te zetten ; maar- dan zullen zy my twee zaaken vergunnen: dat ik den draad van onze zamenfpraaken volge , daar wy gebleeven zyn volgens het bedek , dat ik my gevormd had • en r—— dat het myne kinderen vergund zy, even of wy alleen waren, vry uit hunne bedenkingen te maaken en vraagen te doen , welke zy noodig oordeelen ; terwyl het my aangenaam zal zyn , wanneer myne Vrien.ien my zonder eenige agterhouding voordellen, wat hun voor den geest komt. R. Zeer gaarn , myn eelhart! zeer gaarn, hoe ver zyt gy gevorderd ? E. Wy hebben reeds een en anderwerf gehandeld over de gewoonten en leevensbedryven der oude Batavieren. Voor 't laatst fpraaken wy van hunnen Land- en Vee-bouw, hunne Scheepvaart en Koophandel: het zou nu best voegen?  gesprekken. 53 gen, dat wy handelden over het Eeten en Drinken , dat zy gewoon waren te gebruiken. D. Dit is toch de zaak waar het op aankomt. Zoo moet men ziel en lighaam by elkander houden , om tot den arbeid in ftaat te blyven. Ik denk dat de Batavieren, zoo wel als wy zeer gaarn een goede Vaderlandfche maaltyd zullen gedaan hebben. E. Gy zyt ook in dcezen opzigt geenzins van hun ontaard, myn diederik ; maar tusfchen onze en hunne maaltyden heeft nog al eenig verfchil plaats gehad. D. Dat denk ik ! hoe veel eeuwen zyn er tusfchen ons en onze Voorouders al verloopen ! en welk eene verandering is er in dien tusfchentyd in ons Land al voorgevallen! Wat aten zy ? M. Indien ge ons in de wooningen der Batavieren verzeld , en al de dagelykfche bezigheden hunner nyvre vrouwen bygewoond had , zoudt gy u geene groote verbeelding van hunne pottagies maaken , Heer diederik ! Zy hadden er geen tyd toe. D. Uit het weinige , dat ik van hun geleezen hebbe, vooronderftel ik , dat het zeer eenvoudig zal geweest zyn. Ten minften onze Wagenaar geeft er niet hoog van op. E. De natuur is met weinig te vrede , gelyk gy weet, myn diederik ; en deeze menfchen leefden meer overeenkomftig met de- D 3 zei-  54 de s p y z e zelve, dan wy. Zy waren met weinig te vrede , en hunne zorg en arbeid gingen niet verder , dan om het noodzaakelyke magtig te worden, caesar fpreekt alleen van Vleesch , Melk en Kaas , en weinig Koorn. tacitus , wicn wagenaar nevens caesar gevolgd heeft, en die wy ook beiden voor onze voornaamfte gidfen houden, fpreekt alleen van wilde Vrugten, versch Vleesch , en geftremde Melk. Hy voegt -er uitdrukkelyk by , dat hunne fpyzen eenvoudig waren, dat zy weinig toeftel en geen werk van lekkernyen maakten, waar door wy zulke zamengeftelde en uithecmfche fpyzen van een verheven fmaak zullen moeten verdaan, als by de Romeinen ten tyde van tacitus in zwang gingen , maar die hunne Voorvaders in den opkomst van Rome zoo min kenden als de onze. D. Inderdaad, met Koorn, Melk, Vleesch en Kaas kan men het al ver brengen : die maaken de qnint - esfentie van onze maaltyden uit; doen zy niet macHTH.de? M. Ja, voor iemant, die alleen van vaste fpys houdt ; maar Vader heeft ons verhaalt, dat zy zich niet zoo fterk op den Landbouw toelagen , en in 't geheel met geene Hoven of Moestuinen ophielden : dus hadden zy geene toefpyzen. E. Hoe veelen onder onze Landluiden zyn er, die zich hier nog weinig meê ophouden; die vleesch tot vleesch gebruiken. Gezonde lig-  DER BATAVIEREN. 55 lighaamen en graage maagen bekomt alles wel, wanneer zy niet meer gebruiken, dan de natuur vereiscbt : zy kunnen zulke fpyzen best verteeren , en er best op arbeiden. Die boeren welke zich bier aan houden, en bet minste toefpys gebruiken, doen hun eigen werk, terwyl anderen zich van huurlingen bedienen moeten. D. Wat voor koorn zaaiden zy? E. Gerst en Haver worden uitdrukkelyk ^emcld , en meermaalen fpreeken de Schryvers van Frumentum of Koorn, waar onder men gewoonlyk de Tarwe by uitftek verftaat, waar van zy hun brood voornaamelyk zullen gebakken hebben, dat zy ook, maar fpaarzaam gebruikten: hoewel zy ook daar toe Gerst konden bezigen. R. Gebruikten zy weinig Brood? E. Dit moet u zoo vreemd niet voorkomen! Brood , als een algemeene toefpys te gebruiken is eene gewoonte , die by alle volken geenfins is aangenomen. Hoe noode willen er onze kinderen fomtyds aan. D. In Oostindien gebruikt men ryst in .fats van brood , en ik heb wel gehoord, dat de boeren in Friesland met hun volk een beding maaken van weinig brood te gebruiken dat wegens de zwaare belasting in ons Land een kostbaar voedfel is voor den gemeenen man en zoo gemakkelyk niet te verteeren , als men zich wel verbeeld; hoewel D 4 het  56 D E s p y z E het veel fcheelt van wat graan , en op weft eene wys het bereid is. D. Men bedient zich daar en in Gronin gerlandvtel van Bry 0f Pap , welke het volk twee of driemaal 's daags wordt voorgezet en eene gezonde voedzaame fpys is en toe bedienden zich reeds de Batavieren van hunne Haver en Gerst. De Germaanen gebruikten volgens plinius , geen andere Bry \erwondert u over dit alles niet. Veele Vol ken, waar onder de oude Grieken, hebben zich niet alleen met Gerst, maar ook m« Eikels , met Kastanges , of met Dadels , m plaats van Brood beholpen , naar hun land opgaf. De molens om het koorn te maaien , waren in Rome in de eerfte eeuwen ook geheel onbekend. Zy behielpen zich met een foort van Pap 0f Bry , waarom de Romewen, ten tyde van plautus nog Bry-ee. lers bygenoemd wierden. * P- Van weIk Vlee^ bedienden zy zich? ' Hier van haddfn ^ een grooten voorraad , en dit zal hun voomaamfte voedfel uitgemaakt hebben. Niet alleen wild- maar ooitam vleesch van allerley foort , gelyk strabo van de Galliërs getuigt. De Germaanen gebruikten weinig graan, volgens maar leefden van hun vee en van de melk en hielden zich veel met jaagen op, het welke by hun ook wel a]s eene uitfpanning, maar tef- fens  EER BATAVIEREN. 57 fens als een voornaam middel van beHaan moet worden aangemerkt. En zy konden op een goeden vangst Haat maaken , wyl de bosfchen en wouden zich bevorens in menigte door geheel Duitschland en in onze landltreeken bevonden , waar door zy behalven een overvloed van grof en klein Wild , het welk wy nog, hoewel veel fpaarzaamcr in ons Land hebben , ook wel andere dieren zullen hebben opgedaan, die hun tot voedfel of dekfel konden verfirekken , maar welke nu hier geheel en al opgeruimd zyn. D. Welke dieren zyn dat geweest? E. Volgens caesar wierden er in het noorden van Duitschland , byzonder in het Hercynisch woud, drieërley foort van dieren van eene aaumerkelyke grootte en hoedanigheid gevonden. Het eerde foort noemt caesar Alces ; dat , in gedaante en veelkleurigheid van huid zeer na komende aan een wilde Geit , maar een weinig grootcr, geene geledingen in de pooten zou gehad , en daar door nooit gelegen, maar alleen tegen de boomen gerust hebben, waar door men het zeer gemakkelyk vangen kon door het geboomte , waar by het volgens het ontdekte fpoor zich ophieldt, te ontwortelen of byna door te zaagen. De Alces , die ettegen leunde , moest daar door met den boom vallen , zonder zich weder te kunnen oprigten. plinius fchryft deeze hoedanigheid der pootcn D 5 toe  $8 HET WILD toe aan een dier, dat hy Machlh noemt, en / de grootte van een lastbeest heeft. Volgens het gevoelen der grootfte Natuurkenneren past dit alles op geen dier beter, dan op den Eland, welke by zommige Noordfche Volken het groote dier, by de ItaTtaanen , gran bestia genoemd wordt. Zommigen fchryven het hoornen , anderen geen hoornen toe , dat uit het verfchil van de fexe voortfpruit. Wegens de fynheid van reuk en buitengemeene fnelheid , waarin zy het Rendier evenaaren , kunnen zy niet ligt genaderd of agterhaald worden. Hunne pooten zyn zoo ftyf, dat zy geene geledingen fchynen te hebben , het geen hun noodig is om langs het ys te kunnen rennen. Zy hebben daar door zoo veel kragt in hunne agterpooten , waarin "hun voornaamfte venveering beftaat , dat zy een boom uit den grond kunnen fchoppen. Niettegenfraande hunne fchuvvheid zyn zy zeer zagtzinnig , en kunnen ligt tam gemaakt worden, wanneer ze nog jong zyn. Zy onthouden zich nu meest in de noordelyke deelen van Europa en Afia , in de bosfchen van Pruisfen, Poolen en' Muscovien. Het andere dier , waar van c/esar meldt, had de gedaante van een hart, by mannetje en wyfje eenerley. Dit dier wisten zy ook lecvend te vangen , en tam te maaken. Fr. Hoe ging dat in zyn werk, Vader? E.  DER BATAVIEREN. 59 E. Men groef een groote kuil in eene laagte , welke rondom met fterk e paaien bezet wierd. De toegang wierd met natte osfenhuiden belegd , en het dier derwaards gejaagd. Zoo dra het .door de gladte ftruïkelde , fulde het in de groeve , waar men het een dag of 5 zonder eeten liet blyven ; waarna het gebonden en zoo tam wierd , dat het zich voor een wagen liet fpannen. D. Wat was dat voor een dier? E. C/esar noemt het alleen een Os in de gedaante van een hart: plinius fchynt het zelfde dier te bedoelen onder den naam van den gemaanden Bifon. Het heeft dus iets gehad van het Hart, den Os en het Paerd. De een wil er een Buffel , de ander het Eland-dier door verdaan. Zoo het al geen Rendier geweest is, welke misfehien voorheen ook in Germanien gevonden wierden , konden zy er den zeilden dienst van hebben , als de Laplanders van hunne Rendieren. Een allernuttigst beest, dat zich met weinig voedfel kan behelpen, en zeer wei op onze heidevelden had kunnen bedaan , wyl het meest van mosch en bladen leeft. De Laplanders trekken zoo wel hun dekfel als hun voedfel van hetzelve. De meesten worden in Finmarken gevonden , maar men vindtzc ook in 't Sticht van Bergen in Noorwegen. Naar maate de bosfchen opgeruimd zyn en het Land meer be-  HET WILD bebouwd en bewoond is, zyn deeze dieren verder op naar de noordelyke bosfchen en bergen van Europa verhuisd. Het is toch aanmerkelyk , dat CjESar de bovenkleeden , welke de Germaanen van dierenhuiden maakten Rhenones noemt : eene benaaming, die zeer veel overeenkomst heeft met het woord Rendier. D. My is verzekerd, dat een paar deezer dieren in de warande van den Markgraaf van Rrahdenburg-Schvedt zeer wel paaren en reeds jongen voortgebragt hebben. Wie weet wat er nog gebeurt ! zy zouden 'op het ys en de fneeuw, waarop zy ongelooflyk vlug zyn, hier zeer wel te pasfe komen. E. Ik kan nog van het een nog van het ander iets met zekerheid zeggen. Maar het laatfte dat in grootte boven allen uitmuntte , en voor den Olifant van het Noorden mogt gehouden worden , was de JJrus de Oeros of Averos. caesar ftelt hem een weinig beneden den Olifant , maar inderdaad ging hy de kloekfte Osfen en Stieren te boven, met welke hy in aart, en huid , en gedaante meest overeenkomt. ' Zy waren wegens hunne ftelheid en fterkte de koningen onzer wouden, gevaarlyk voor dieren en menfchen. Dit was alleen genoeg om den moed der Jongelingen op te wekken , welke hier in den grootften roem behaalden, na dat zy  DER BATAVIEREN. 6*1 zy de meeste van deeze dieren hadden afgemaakt , en het grootfte getal van hoornen vertoonen konden. Dit waren dezelfde wilde osfen, naar wier grootte olennius de huiden der Friezen wilde afgemeeten hebben , waar aan zy met geene mogelykheid voldoen konden , om dat zy in hunne bosfchen wel zeer vrugtbaar waren van groote dieren , (bellutz) maar by huis alleen middelmaatige beesten hadden. Uit deeze aantekeningen van tacitus in zyne Jaarboeken maak ik op, dat dezelve in onze gewesten ook gevonden wierden. D. OngetwyfTeld , maar konden zy dezelve ook tam maaken? E. Zy waren ontembaar , zelfs wanneer zy zeer jong gevangen , en door menfchen opgekweekt wierden. D. Zy hadden evenwel voordeel genoeg aan hun huid en vleesch. Voorwaar zulk een beest was wat anders te zeggen, als een koppel haazen, en wanneer zy dan hier by Konynen , Haazen , Rheün, Harten , wilde Zwynen op hunne tafels konden zien, hadden zy al vry wat verfchot. E. Voeg hier by het vleesch van hunne Koeijen, Kalven , Schaapen en Varkens , wild en tam Gevogelte , Melk , en de Kaas -, die zy maakten: ——— de Visch die de Zee , da Rivieren en Meiren hun in menigte op-  6a de spys-ber.eiding opleverden : zoo dat caesar van Eilanders aan den noordelykften uitloop van den Rhyn fpreekt , welkè van de Visch en het Gevogelte alleen leefden ; en plinius aan de Germaanifche Zee volken had aangetroffen , die enkel van Visch leefden R. Hou op eelhart , al Voorraad °-e_ noeg ! zullen wy dan nog vraagen , wat zulke menfchen aten , die eiken dag verandering van vleesch en van visch konden hebben? Maar hoe gebruikten zy het Vleesch? E. Volgens mela aten zy het raauw met de handen of voeten in huiden van wilde of tamme dieren murw gekneed. jjus zouden zy met de Tartaaren overeengekomen zyn , welke het paardenvleesch onder hunne zadels leggen, tot dat het kort wordt. Vr. Dat was inderdaad op zyn Tartaarsch, eelhart , dat had ik van de Germaanen geenzins verwagt. D. Wy vervallen dikwils tot een ander uiterfte en eeten het doode lighaam van het Vleesch (capm mortuum) , daar al de ziel en de zoetigheid uit vveggedampt is ; dat een fmaakeloos en ongezond voedfel is. E. Zoo is het diederik. De Engelfchen fnyden het versch gellagte vleesch aan lappen, kloppen het murw , en houden het eenige oogenblikken in de vlam , waar door het toe-  der. batavieren. 63 toefchroeit , en al de fappen behoudt: zoo is het fmaakelyk , voedend en veel beter te verteeren. Dit verkies ik daarom , en zoo hebben het de Germaanen , misfehien ook begreepen. Want andere fchryvers verzekeren ons dat zy het vleesch gebraaden en gekookt hebben gegeeten , ja dat zy van het fpit niet onkundig waren , waar aan zy , volgens diodorus eu athen/eus gelieele vierendeelen gewoon waren te fteeken. D. Dit luidt geheel anders : maar men vertelt ook van de Engel/eken , dat zy hun vleesch half raauw eeten , om dat men het roode fap hun by mond en vingers dikwerf ziet neerloopen ; zoo zal het ook met de Germaanen geweest zyn. M. Hoe kwamen de Batavieren aan zout daar zy weinig handel buiten 'sLands dreeven, of gebruikten zy geen Zout by hunne fpyzen? E. Gewisfelyk. De Gallen zelfs waren gewoon het Zwynenvleesch , volgens strar,o, in te zouten , en buiten twyiTel hebben de Germaanen , by wien het fpek altoos in fterk gebruik was , en die met de Gallen in levenswyzen en voedfel zoo zeer , volgens den zelfden strabo , overeenftemden , dit ook gedaan. Zy, kenden ten minsten het nuttig gebruik van het Zout zeer wel. De Catten en Herinonduuren vatteden zelfs de wapens op, om een bygelege zoutbron , welke hup door eene by-  ^4- HET ZOUT, byzondere gunst der Goden , zoo zy mee», oen , gegeeven was. Zy, die aan Zee woonden , konden het door uitdamping van het zoute water krygen , waar uit men een half ons van een pond trekken kan ; of zy groeven een foort van moer, dat by kluiten als het veen onder de oppervlakte lag. Deeze, die vast en zwart waren, wierden aan nukken' verdeeld , gedroogd, verbrand, en uit de asch in de pannen wit Zout bereid. Dit noemde men Zelbdrning , en maakte vooral de handel van het Eiland Schouwen uif, tot dat het Zout by het toeneemen van den handel m overvloed uit Frankryk en Portugal wierd aangevoerd, en het graaven van Derry 0f Darrink , dus wierd deeze moer genoemd verboden. Volgens plinius , waren de Gal Hen en Germaanen doorgaans gewoon Zout water op brandende kooien te ftorten , waar toe het eiken- en hazelaar-hout best geoordeeld v/ierd , en uit de asfche het Zout te maaken , dat altoos zwartagtig was Zy konden dit doen , die het hout in zulk een overvloed en voor het haaien hadden. _ D. Ik heb u wel van melk en kaas, maar met van Boter hooren fpreeken? E. Tacitus fpreekt alleen van gedreinde melk , niaar ik heb myne kinderen bewcezen dat zy zoo wel Boter als kaas maaien. Dan deeze kunst was den oude Scythen reeds be-  DER. BATAVIEREN. <5$ bekend en waarfchynlyk is de benaamiiig vaii butter of boter eene der oorfpronkelyke j Welke de Grieken en Latynen uit het Celtisch ontleend hebben. Want dezelve is eigenlyk een uitvinding van zulke landen , daar geene Olyfboomen groeijen. R. Zy konden dan zoo wel als wy een goed Vaderlandsch nageregt opzetten , van boter, brood en kaas , en wat room of geftremde melk in 't midden: nu ontbreekt er de Fruit nog aan. E. Roozemond discht naar onze wyzé al vry wel op voor de Batavieren, indien hunne tavels het maar alles bevatten kunnen wat haare gulheid hun wil voorzetten. Zy wisten van geene hoven nog boomgaarden, dan die de natuur voor hun in de bosfen plantte , waar allerleye boomen van zelfs opfloegen. Wilde Peeren en Appelen hadden zy in overvloed. R. Hoe wrang en onfmaakelyk ! hadden zy niets anders ? E. Voor ons zyn de ongeënte vrugteri dus, die aan fyne malfche gewoon zyn. Maar hoe dikwerf hebtge een boeren jongen met graagte een harden half rypen appel zien eeten. De zoogenaamde Heek-appel eh eenige andere kunnen zonder enten al zeer groot en fmaakelyk worden. Anderen zyn, ik beken het, klein en onaangenaam , om II. deel. E uic  66 het o o f t. uit de hand • te eeten ; maar deeze zullen zy waarfchynlyk gekookt en tot toefpys gebruikt hebben , het welk van aloude tyden hier en in Duitschland de landkost was. R. Hadden zy niets anders ? E. Bedenk eens roozemond , welke inlandfche gewasfen onze grond opgeeft, die men aan de wegen en in de bosfchen nog vindt. De Braam , de blaauw Bes, de Kornoelie, de Fleer, de Aalbes, de Kruisdoorn, de Aardbefie, de Kriek, de Noot, de Kroospruim , welke zonder eenige enting of opkweeking gezonde , meerendeels zeer fmaakelyke vrugten voortbrengen. R. Geen kommer! Ik zou het zeer wel onder de Batavieren hebben kunnen houden, zoo wel als by onze boeren. Het eenigfte dat my by deezen zomtyds hinderde was , dat zy met het opdisfchen en eeten wat raar in het werk gingen ? Hoe was het daaromtrend met onze Voorouders gelegen ? D. Gy zyt voor de orde , rozemond , en daarom denk ik, dat het u by de Germaanen of by de Batavieren , dit is hetzelfde, vry wel bevallen zal. tacitus zegt er niet van, dan dat elk zyne byzondere zitplaats en tavel had. caesar nog minder: maar athen^eus en diodoor de Sicilier , hebben ons verfcheide byzonderhedcn omtrent de oude dischplegtigheden nagelaaten, waaruit  SER. BATAVIEREN. 6? tiit wy het meeste licht zullen moeten fcheppen. Zy bedienden zich van laage taveltjeé met drie pooten , van welke zy eene goede menigte aan de hand hadden. Deeze wierden voor elk der gasten ééne geplaatst, — des winters rondom den haart, waar eeri groot vuur aanlag , dat met geheele Stammen van eiken en olmenboomen, om met virgilius te fpreeken , aangeftookt wierdt. Dus at elk afzonderlyk van het geen hem wierd voorgezet. D. Men had dan geen noot , dat men met een onguuren knaap uit één fchote! moest eeten of gebruiken , het , geen hy in zyne handen gehad had , dat my by onze boeren wel eens tcgenftond. Maar lagen zy aan tafel even als de Grieken en Romeinen , of zaten zy op ftoelen of banken , gelyk wy ? E. Men is het niet eens, of de oudfte manier is liggende of zittende te eeten. Uit homerus blykt het, dat de oude Grieken zittende gegeeten hebben : zoo zaten ook de Jooden, welke zoo men meent ten tyde van lucllus en pompejus zoo wel als andere overwonne volken de gewoonte van hunne Overwinnaars hebben overgenomen , om aan tavel op beddekens te liggen, gelyk de Romeinen, die liet weder van' de laatere Grieken en deezen van de Ooster- E 2 /ƒ»-  «58 DE TAFEL-GEWOONTEN Ungen geleerd hebben. Hebt gy wel opgemerkt in het boek van judith , dat zy gezegd wordt zekere vellen van bagoas , den kamerling van holophernes, ontvangen te hebben, om dezelve te fpreiden en op te zitten eeten. Zoo plaatfte homerus zyne gasten op zagte vellen aan het ftrand, en even zoo zaten ook de Germaanen op het gras neder, wanneer zy onder den blooten Hemel aten , ook wel op riet, biezen, boombladen ; maar de aanzienlyken op beestehuiden , by welken in dit zitten ook wel degelyk op den rang wierd gelet. Hy, die zich de eerfte in braafheid en dapperheid rekende, nam de eerfte plaats en de keuze uit de eerfte en beste ftukken wierd hem ook voor anderen eershalve aangeboden. Elk plaatfte zich naast hem volgens zynen rang in het ronde. M. Dat zou men thans verwaandheid rekenen, wanneer iemand vooraan ging zitten, zonder dat hem door anderen zyne plaats wierd aangeweezen. E. Ik weet niet , of men dit juist als eene verwaandheid moet aanmerken in een tyd, waarin de gewoonte dit medebragt. Het gevoelen van den vermaarden Klopftok, dat elk zoo wel de vermogens van zynen geest mag kennen als de kragten van zyn lighaam , komt my gegrond voor. Elk kan en mag zyne waarde kennen. Hier kwam het  DER BATAVIEREN. <% het meest op de laagten des lighaams en de kloekmoedigheid van geest aan, waar van de blyken by elk bekend waren en deeze waren het teffens , welke iemand tot het grootfte aanzien bevorderden, waar door hem van zelf de eerde plaats wierd ingeruimd. Intusfchen gebeurde het ook wel, dat deeze hem door een ander betwist wierd , wanneer het gefchil doorgaans door de wapens moest beliegt worden. Voorts plaatden zich in deeze plegtige maaltyden de Schilddraagers agter de aanzittende gasten van den eerden -rang ; maar die de fpeeren voerden gingen tegen hun over zitten, elk op zyne plaats , zoo dat zy te zamen een ronden kring uitmaakten. De eerstgemelden wierden dus als Schildknaapen of Wapendraagers en de anderen als Medemakkers Commilitones aangemerkt , welke daarom nevens de Edelen aanzaten , fchoon met eenige onderfcheiding. Zoo vinde ik by athen^eus van de nationaale maaltyden der Gallen aangetekend, en ik twyfel niet of het zal ook by de Germaanen, vooral in hunne maaltyden, die by gelegenheid hunner volksvergaderingen ge-, houden wierden, op dergelyk een voet toegegaan hebben. Het onderfcheid der rangen had toch mede by hun plaats, hoewel volgens eene andere verdeeling, als by de Galliërs. In 't gemeen hadden de gewoonten E 3 van  79 DE TAFEL-GEWOONTE NT. van beide volken zeer veel overeenkomst, daar zy denzelfden oorfprong hadden, al waren hunne, denkwyzen en zedelyke bedryven te dier tyde reeds zeer verfchillende. Dergelyke dischplegtigheden vinden wy van de Scythen en Thracjers ook aangeteekend , waarom wy ze te veiliger aan de Germaanen , hunne aframmelingen , mogen toefchryven. Wanneer nu elk dus gezeten was , wierden de fpyzen op aarden , houten of van teenen gevlogte fchotels zinlyk aangebragt , en op de laage taveltjes voor elk der Gasten van den aanzienlykflen af tot den geringffen toe neergezet. By enkelden trof men ook wel fchotels van metaal, zelfs van zilver aan. Men begon met vleesch en brood, het geen dan in een ruimer maate bedeeld en aan elke portie vleesch vastgemaakt wierd. Niet meer dan een foort van fpyze teffens wierd er aangebragt en afgenomen , even als by de Indiaancn , Arabieren en Moorfche volken, die nog onveranderlyk by hunne oude gewoonten gebleeven zyn, in gebruik is. M. Zy fchynen dan wel gewapend geweest te zyn. Ik zou zulk een maaltyd met fchroom bygewoond hebben : dan nog liever by onze vreedzaame boeren. E. Daar plagt het ook zoo lh'1 niet toe te gaan by hunne feesten en gelagen. Ja, de Germaanen bragten ook hier hunne wapens  DER BATAVIEREN. 71 pens mede , en de aanzienlyken hielden het zwaard op zyde , dat by den gemeenen krygsknegt al onder de Germaanen fpaarzaam gevonden wierd. Maar de vrouwen , fcboon zy al de dagelykfche maaltyden bywoonden, waren by deeze Gasteryen niet tegenwoordig. M. Gebruikten zy ook mesten, vorken en lepels , gelyk wy ? E. Van de laatfte vinde ik niets gemeld. Verfcheide volken weeten zich zonder dezelve zonderling te behelpen, en dit zullen de Batavieren ook gedaan hebben. De ftukken vleesch wierden aan zoo veel dcelen gefneden, als er gasten waren, met een mes , dat daar toe gehouden wierd, en voorts hadden de meesten een mes of het geen daar voor dienen kon by hun. zwaard han« gen , waar mede zy het verder kort maakten. Vr. Wie bediende hen ? E. Meest hun eigen zoons en dogters , die de kindsheid nóg niet hadden afgelegd, en voorts hunne Schildknaapen of Wapendragers, wier plaats in laatèr tyd door Lyfknegten en by de Vorften, door Pages ver, vangen is. Deezen waren het ook, welke voor de 'gastei! infchonken en hun den drank aanbragten. ~ D. Dat is zoo ! wy hebben hier nog niet' om gedagt. By zulke hartige maaltyE 4 den  ?* de drank. den past een goede teug. Wat dronken zy? E. Hun gewoone drank is buiten twyffel water geweest, dat de Hemel overal, maar voornaamelyk hier te lande bezorgd heeft als het beste en gezondfie middel, om den dorst te lesfen. Hoe gelukkig zoude het zyn, indien het menschdom zich hier mede te vrede gefield had. Maar de Germaanen zelfs waren al vroeg op vonden bedagt, om de eenvoudige en goede hertelling der Voorzie, nigheid te verbeteren. Water met melk of wat honing gemengd, waar van zy zich ook veel bedienden, waren nog niet voldoende om de zorg van 't hart te (poelen en de vreugde op plegtige gastmaalen en vrolyke byeenkomrten te wekken • er moest nog iets zyn van een verhevener fmaak , het welk hun tot dronkenwordens toe eene verheuging kon byzetten. D. Indien de mensch tot opbeuring zyner geesten en verfterking der zenuwen dergelyke vogten noodig heeft, zyn zy het zeker, die in de Noordclykrte ftreeken woonen, en deezen kunnen ook het meest verdraagen. Vonder zou het dan zyn, daar de Wilden m warmer luchtrtreeken uit gekauwde wortels en het fap van Klapperboomen hunne verheugende dranken weeten te bereiden, dat de Germaanen ook niet iets dergelyks zouden uitgevonden hebben. Wat gebruikten zy daar toe ? g  DER BATAVIEREN. 73 E. Tacitus zegt ons , dat zy een drank uit gerst en koorn bereidden. De mccsten denken, dat dit dezelfde drank geweest is, welken wy Bier noemen. R. Is het Bier van zulk een hoogen ouderdom ? dat had ik niet gedagt. E. Benevens den wyn was het Bier by de aloude volken in het algemeen bekend, hoewel onder zeer verfchillende benaamingen van Celia of Ceria by de Spanjaards; Cervoife by de Galliërs , waarvan plinius het Cerevifia der Latynen of Cervigia der Italiaanen afleidt. De Deenen en Nooren noemen het Oei, de Slavoniers 011 , waar van het Engelfche Alc ; onderfcheiden van Beer , dat men met een Duistch woord Bier en het Franfche Bière van het Hebreeuw fche Bar, koorn, of het Egyptifche Biriah wil afleiden. De Ouden hadden zoo veel met deezen drank op , dat zy volgens diodoor den Sicilier aan osiris of bacchus daarvan zoo wel als van den wyn de uitvinding toefchreeven in zulke landen, daar de druiven tot geene genoegzaame rypte kwamen , om er wyn van te persfen. R. Het Bier is evenwel meer gefchikt om dorst te lesfen, dan om vrolykheid en dronkenfchap te verwekken. E. Wanneer het oud geworden is, neemt het toch een dronkenmaakende kragt aan. E 5 Maar  74- de drank Maar buiten hetzelve zullen zy zich ook wel van andere meer geurige en kragtige dranken hebben weeten te bedienen , welke men by verfchiUende volken in eene groote verfcheidenheid aantreft. Zoo leest men in de gewyde Schriften niet alleen van Wyn , maar ook van fterken Drank. (*) Deezen maak! te men van ouds ook uit gerst, en was waarfchynlyk dezelfde, welke by de Egyptetsaren Zythum of Zyihns genaamd wierd. Het is insgelyks al een oude uitvinding, om van het koorn tweederley drank te bereiden, de eene door kooking en de andere door fermentatie of gisting. Men weekte en mengde gerst of tarw met water, tot dat dezelve door zekere bederving en gisting zuuragtig wierd , en een wynfmaak verkreeg , waar mede men zich wist te behelpen, zoo lang de kunst van overhaalen niet bekend was. Zoo fpreekt ook athen/eus van wyn uit gerst gemaakt. En het kan wel zyn dat tacitus geen andere, dan zulke Kooien- of Mout-wyn bedoeld, om dat hy zegt: „ een vogt uit gerst of koorn, dat een foor" van bederving ondergaat, tot dat het eenige hoedanigheid van den wyn heeft aangenomen , ver- CO Levit. 10: $ Num. 6: 3. Rigt. if. 4.. Spr, so: 1. Luc. 1: 154  DER. BATAVIEREN. 75 yerflrckt hun tot drank." (*) plinius kan het zelfde in de natte of geweekte vrugten bedoeld hebben , waar van hy fpreekt, ten zy men hier door de Sidre of Cider, appel of peere - dranken verltaan wil , welke ook al vroeg in gebruik waren, zelfs in de Nederlanden. — By dit alles kan men nog de Mede voegen. De alleroudfte gedenkfchriftcn der Noordfche Volken gewaagen van een drank, die zy uit hop , honing en water bereidden. Zelfs geloofden zy , dat de Krygslieden, die zich in dit leeven alleen by het Bier gehouden hadden , daar de Mede meer voor de vrouwen en wellustigen was , in de Valhalla of het Paradys geduurig Bier en Mede zouden drinken , zoo veel zy lustten. Wat dunkt u, konden zy het met een en ander van deeze dranken niet wel Hellen ? D. Zy hadden aan het Bier alleen genoeg. Ik beklaag het geduurig , dat deeze oude Vaderlandfche , en wanneer dezelve wel bereid is, gezonde en welfmaakende drank zich thans in een veel enger kring bepaalt van de Noordfche Ryken , Duitschland, Engeland en de Nederlanden. R. (*) Men meent, dat tacitus anders het woord efeceSum met suetonius , of cerevifia met plinius zou gebruikt hebben.  76 DE DRANK R. En hoe zeer is het gebruik daarvan in de Nederlanden zelfs afgenomen zedert het overmaatig drinken van koffy en thee ! D. Gy moogt er wel byvoegen van den Wyn en fterke Dranken. Dranken, welke zoo veel fchadelyker zyn , als zy de lighaamen te meer verzwakken , en de harsfenen te fpoediger op den hol helpen , waar uit men het verderf der zeden en het verval in onze mannen en vrouwen voor een grot gedeelte kan afleiden. Waarlyk, ik moet my zoo dikwerf fchaamen , als ik ons geflagt vergelyke by. de welgevoede en welgekleurde bierdrinkers van voorige eeuwen. Fr. Hadden de Batavieren ook geen wyn? E. Wyl de Germaanen eerst eenige eeuwen naderhand zich op het planten van den wynftok en den wynbouw hebben toegelegd, en de Galliërs zelfs toen nog hun Wyn uit halten moesten hebben , kan men ligt begrypen , dat dezelve in deeze Oorden zeer zeldzaam was, waar de Galliërs den meesten handel dreeven. Zy D. Welk eene verandering! Vrankryk en Duitschland zyn nu de wynkelders van Europa, E. Zoo is het ook , maar volgens justinus hebben de Grieken , die zich in het 153 of i54fte Jaar na het bouwen der ilad Rome te Marfeille neergezet hebben , het plan-  DER BATAVIEREN. 77 planten en behandelen van den wynftok het eerst daar overgebragt. Hoe veel tyd was er niet noodig eer dit algemeen wierd? Na den dood van julius caesar had men er nog in de minfte provinciën van Gallien eenige kennis aan. Ten tyde van strabo bouwde men wel wyn in Portugal, maar zoo weinig, dat van den voorraad op het Feest na den wynoogst gebruikt , maar weinig overfchoot. Eerst in de negende Eeuw na Christus geboorte vinden wy in eene verdeeling tusfchen de Zoonen van den Keizer lodewyk den vroomen van Wynbergen in Duitschland gewag gemaakt. Nu kunnen Duitschland , Vranhyk , Spanjen, Portugal, Italien , Griekenland , Madera , de Kaap en welke niet al meer naauwlyks genoeg opbrengen om de behoeften , laat ik liever zeggen de zwelglust der hedendaagfche inwooners van Europa te voldoen. Welk een verlies voor den Landbouw, welk een mis- bruik ! maar ik wilde nog iets van de oude Germaanen zeggen. Zy , die aan den oever van den Rhyn of andere Rivieren woonden, ruilden den wyn wel eens in; maar by alle Germaanfche volken wierd ze niet gevonden , en by fommigen in 't geheel niet toegelaaten. Voor twee eeuwen was de wyn in de meeste plaatzen van ons land nog zeer zeldzaam. Ten platten lande  7$ DE DRINKGEREEDSCHAPPEN lande wierdze in 't geheel niet , en in veele Steden, vooral van Vriesland, alleen in de artzeny-winkels gevonden, wyl men dezelve als een geneesmiddel aanmerkte. D. Wy waren er niet te ongelukkiger om. Nu drinkt elk Wyn, en dezelve is door het misbruik voor duizenden een d00: delyk vergif geworden. Van welke drinkgereedfehappen bedienden zy zich ? E. Men was van ouds niet alleen gewoon te drinken uit aarden Kroezen of Kannen, houten Bekers of Nappen, uit wortels van berkenboomen of uit boekenhout toegefald en daarom Berkenmeyers of Beukenbekers genaamd: maar men bediende zich ook op plegtige tyden van Hoornen dier wilde osfen , welke zy in hunne bosfchen gejaagd en gedood hadden, waar van de rand wel eens met zilver of ander metaal omzet wierd Zoo vernaaien ons cesar en plinius. Hoe grooter Hoornen iemand vertoonen kon hoe meer roem hy behaalde; waarom zy met zoo veel gevaar gezogd , en met zoo veel zorgvuldigheid bewaard wierden. Men vond ze die tot twee pinten nats konden houden. D. My ftaat voor van de Drinkhoornen der Ouden wel gtkezen en zelfs afbeeldingen gezien te hebben. E. Men heeftze naderhand met groote kunst van „goud of zilver nagemaakt, gelyk in  der batavieren. 75 in de beroemde Deenfche en Oklenburgfche drinkhoorns blykt. Dit bleef zoo gemeen in de Noordfche landen, na dat het Christendom er al ingevoerd was , dat men in de Rhunifche Almanakken de heilige dagen betekend vindt door een of twee drinkhoorns met de punten onder tegen elkander en met het mondltuk omhoog. De oude Scythen en andere volken waren ook gewoon uit Bekkeneelen en Ilarsfenpannen van hunne vyanden te drinken , welken zy in een tweeflxyd , of in den oorlog gedood hadden. Deeze Bekkeneelen zaagden zy tot de winkbraauwen af, zuiverden en bekleeddenze , de geringen met een ftuk van een huid , de ryken met goud of met zilver. Deeze wierden vooral op plegtige maaltyden vertoond en gebruikt, maar niemand mogt ei' uit drinken, dan die een vyand overwonnen had. De oude Galliërs waren ook niet geheel vreemd van deeze gewoonte. livius verhaalt , dat zy het hoofd van den Roomfchen Veldheer lucius posthumius wien zy in een veldflag overwonnen , met groote vreugde en plegtigheid in hun heiligdom bragten , het bekkeneel , na dat het gezuiverd was met goud overtrokken, en tot een beker voor den Priester aan hunne Goden wyddcn. R. Foei ! dat was vies en wreed , was men dit by de Batavieren ook gewoon ? E.  3o DE DRINKGEREEDSCHAPPEN E. Daar men wel van hunne Drinkhoornen en niet van zulke Bekkeneden, die nog veel meer van de gebruiken der Romeinen afweeken , vind gewag gemaakt, meenen wy te mogen befluiten, dat zulks by hen geen plaats had. By de Noordfche volken was het evenwel in zwang. De oude Deenen geloofden volgens bartholin en wormus , dat hunne Helden, die voor het Vaderland gefneuveld waren, in de Valhalla met odin, die niet dan Wyn tot zyn drank en voedfel gebruikte, bier zouden drinken uit de Bekkeneelen van hunne verflage vyanden. Dit was het waar mede een hunner koningen , die by zyne ftrooperyen in Schotland in een akeHge gevangenis aan Slangen en ander on. gedierte ten prooi was gegeeven , zich troostte in een gedicht, dat nog voor handen is. De drinkfchaalen , welke men van goud en zilver plag te maaken, zweemen hier eenigzins naar. D. Een zeldzaame troost waarlyk. Namen zy ook eenige plegtigheden by het drinken in agt ? E. De voornaamfte van het gezdfchap , doorgaans de dapperlle , dronk eerst den hoorn of beker geheel of ten deele uit, naar het hem goed dagt , en bragt het den geen, die naast hem zat, deeze gaf hem weder ingefchonken aan zyn buurman. Zoo  der batavieren. 8l zoo dat zy allen uit één kroes of hoorn dronken , tot dat hy rond was. Het wierd toch als een fmaad aangemerkt, iemand een beker aan te bieden , zonder dat men er zelf eerst uit gedronken had. En hoe meer iemand in dapperheid uitmuntte , hoe. meer het hem vry ftond te drinken, i D. Dronkenze ook Gezondheden ? E. Zeer waarfchynlyk :." de oude Perfen deeden dit reeds volgens plutarchus , en dit ftrookte zeer wel met de denkwys der Germaanen. Deeze gewoonte heeft zekerlyk tot dronken fchap en twist dikwerf aanleiding gegeeven , evenwel kan ikze niet wel geheel affchalfen, wanneer ik my by myne welmeenende vrienden bevinde. De Gezondheid is toch de grootfte fchat , zonder welke wy geen genot van eenige aardfche gelukzaligheden kunnen hebben , waarom men dezelve boven alle dingen , tot een blyk van waare genegenheid elkander heeft willen toewenfchen. De Grieken en Romeinen dronken hunne Gezondheids-bekers met nadruk. Ook 1 dronken zy die ter cere van hunne Helden J hunne Vrienden en Minnaaresfen. D. Ik twylfel niet , of er zal by zulke maaltyden vry wat omgegaan zyn. E. Geen wonder, zulke eeters konden wat fpys verduuwen. Zy braadden ook daarom geheele Hukken van beesten teffens: deeze wier- II. deel, F den,  82 drink-gewoonten den, wanneer zy klaar waren , aan kleinere brokken gefneden, en aan elk naar rang omgedeeld , gelyk wy reeds gezien hebben. Zy beeten er hnaakelyk in , en het zou der moeite waardig geweest zyn , zulk een graage maaltyd te aanfchouwen. — homerus laat ook zyne gasten rykelyk fchaf» fen , en in de Gefchiedenisfen van abraham vinden wy blyken, dat de Oudvaders fterke eeters geweest zyn. tacitus, fchoon hy alle lekkernyen en toeftel van de tafels der Germaanen uitfluit, merkt egter meer dan eens aan , dat er overvloed was. Wy mogen daaruit befluiten, dat, fchoou de Germaanen onze in- en uitheemfche deHcatesfen niet kenden , dat zy zich hebben weeten goed te doen. En even daarom, wyl hunne fpyzen eenvoudig, zonder eenig fchadelyk bymengfel waren zoo als het land ze opgaf, en in hunne graage maagen ligt verteerd wierden , bevonden zy er zich wel by. Het drinken was naar evenredigheid. Zomtyds duurde het wel den ganfchen dag en nagt over : dit wierd niemand volgens tacitus tot fchande gerekend; of het duurde zoo lang er iets van den voorraad voor handen was. Dit bragt de welvoeglykheid mede. D. Dan zal er wel eens een glaasje of liever een beker te veel gedronken zyn. Trou-  der. batavieren. 83 Trouwens daar hadden de Germaanen al lang den naam van. E. Zoo hadden zy: — tacitus legt de dronkenfchap hun ook te laste. Ik kan er hen niet geheel vry van fpreeken; elk volk heeft toch een heerfchend gebrek: maar plinius toont in zyn uitmuntend hoofdltuk over het misbruik van den wyn, en de uitwerkfeleii der dronkenfchap, ik meen het twee en twintigfte van zyn vyftiende boek, aan, dat de dronkenfchap by alle oude bekende Volken plaats had. De oude Romeinen zelfs, wier maatigheid zoo geroemd wordt, vergistten zich wel eens , wanneer zy aan den gang waren , en hunne nakomelingen waren in de eeuw van tacitus de grootfte zwelgers van den aardbodem. Hy behoefde dit den Germaanen dus niet met uitzondering toe te fchryven, by welken egter wegens hun tem* perament en koude noordelyke landftreeken het fterk drinken veel meer te verontfchuldigen was* -— Zy hadden er zoo veel gelegenheid niet toe, het geen gy kunt opmaaken uit het geene wy van hunne dranken gezegd hebben. Ik kan my toch niet verbeelden, dat deeze, die zy zelfs maakten, zoo veel geest en kragt hadden: en zulke fterke en groote lig- haamen konden wat veelen. Ook zullen 'zy er buiten hunne maaltyden door den dag geen gebruik van gemaakt hebben. —«— En wat F a den  84 DRÏNK-GEWOONTEN. den Wyn betreft, het kan zyn, dat zy, die er de kragt niet van kenden, maar den ftnaak beminden , zich menigmaalen vergist hebben, wanneer men hun den beker vol op gaf '; maar dit maakt hun nog tot geene dronkaarts. Men kan daarenboven al de Germaanen, die zoo veele volken uitmaakten, in dit geval niet over eenen kam fcheeren. Wy vinden van de Nervi'ërs niet alleen, maar ook van de Belgen en de Sueven by cdisAR aangetekend, dat zy den invoer van den Wyn niet toelieten, om dat die aanleiding tot weelde en verwildering van Zeden gaf. Dit verwekt in ons de gunftigfte gedagte van de onthoudendheid van deeze volken : en terwyl de Batavieren, de uitmuntendften onder de Germaanen-, van de Sueven afftamden, en aan de Belgen grensden , kan het zeer wel zyn, dat ook zy aan dit misbruik niet zeer fchuldig waren. D. Dat is zeer wel mogelyk; ik verblyde my zoo zeer, dat onze Voorouders met zoo veele waarfclrynlykheid wegens deezen laster kunnen verontfchuldigd worden , als ik my bedroeve , dat dezelve by ons zoo zeer thans de overhand heeft, zelfs boven veele andere Natiën , de Franfchen , de Spanjaards en de Italia-anen. Wat i wordt hier niet al wyn verflonden f Het fterk drinken gaat wel af op aanzienlyke gastmaalen in groote Steden, maar in andere gaat  DER BATAVIEREN. 85 gaat liet nog zeer in zwang , terwyl de fterke drank, hoe langer hoe meer onmaatig gebruikt, als een voorteetende kanker de Natie vergiftigd , en duizend huisgezinnen tot den bedelzak verarmt.— Heeft myn eeliiar.t nog meer over de tafel-gebruiken der Germaanen of Batavieren aantemerken? E. Ja , nog dit valt my in , dat zy zich wiesfchen , volgens tacitus , eer zy aten. Dit kan 'niet alleen verftrekken tot verzwakking van den laster van morsfigheid , welke men hen heeft aangewreeven: maar mag men ook hier uit niet befluiten, dat zy geenfins als de beesten hun voedfel hebben genuttigd , maar dat er eene behoorlyke geregeldheid over 't geheel is in agt genomen ? Vr. Dan zyn zy niet zonder bidden aangevallen , nog zonder danken weggekropen, elk na dat hy het lyf vol had, gelyk men thans in de groote waereld pleeg te 'doen. E. Indien het dus by hun ware toegegaan zou het veel meer in te fchikken zyn geweest , dan van zulken, die onder de verlichte Christenen en befchaafde lieden gerekend worden. Wat hieromtrend by de Batavieren in agt genomen wierd, kan ik niet in 't byzonder bepaalen : maar dit kan ik u zeggen dat de verlichtte en befchaafde F 3 Hei-  B6 d rink-gewoonten Heidenen gansch anders op dit Huk dagten, Quintiliaan zegt ergens. — „ Wanneer wy aan tafel gegaan zyn roepen wy de Goden aan". En arnobius herinnert de Heidenen, dat zy hunne maaltyden heilig maakten, door het opzetten van zoutvaten en de afbeeldingen hunner Goden, welke tavel-Goden genaamd wierden. Men was niet alleen gewoon by de Offermaalen een geheiligden beker te drinken , en een weinig uit den zeiven te Horten op het hoofd van het offerdier of op den altaar, maar ook aan andere maaltyden een weinig wyns ter eere van eene of andere Godheid op tafel te plengen. De Grieken dronken drie plegtige bekers , éénen ter eere van de Hemel-Goden, éénen ter eere van hunne halve Goden of Helden, en den derden ter eere van jupiter.— Waarby dan nog wel voor den laatfren , na het eindigen van den maaltyd, de Beker van den goeden Geest gedronken wierd. Zoo vernieuwden zy geene gelegenheid, om aan hunne Afgoden te denken ; hoe veel te meer moesten wy dan geene plegtige en gunflige gelegenheid ver, zuimen, om te denken aan dat Wezen, aan het welks wy alles verplicht zyn, — om den Schepper van Hemel en Aarde hulde en eerbied te bewyzen ! Vr. Op welke tyden van den dag hielden zy hunne maaltyden?  DER BATAVIEREN. E. Ik heb hier van weinig of niets aangetekend gevonden. De Romeinen onderfcheidden wel vyf eetenstyden, maar ik denk dat de Batavieren niet meer dan drie gehad hebben. Des morgens , des middags en des avonds. Deeze zyn toch de algemeenfte. Of zy moesten het met twee Maaien hebben afgezien, des 's morgens (*) en des 's avonds gelyk de Laplanders ; een zeer oorfpronkelyk volk , van 't welke ik u, by gebrek van andere berigten , een en ander tavel - gebruik uit sckeffer zal mededeelen , het welk tot opheldering van eenige zaaken kan (hekken, die wy reeds hebben aangemerkt. „ Des 's morgens gebruiken zy zeer weinig fpys, beftaande uit een weinig Kaas en gedroogde Visch of een klein (hikje Vleesch. Het avondmaal is rykelyker ; dan eeten zy vleesch en allerleye fpys. 's Winters is hun eetplaats binnen de deur, maar 's Zomers daar buiten op groene zooden. Zy zitten rondom den ketel en de haardftede, die in het midden der tent is. Zy gebruiken nog (loeien nog banken, maar zitten op den grond neder of liggen op een uit- (*) Zou tacitus ook dit willen te kennen geeven, wanneer hy van het flaapen en wasfchen der Germaanen gefproken hebbende, er aanftonds byvotgt, lauti cibum capiunt. M. G. c 22. F 4  88 de gastvryheid uitgefpreide huid of met de beenen ktffaaL* onder het lyf, in een ronden kring. Zy zet ten de fpys niet op de tavel, maar elk krygtze op een bord. Zy danken God 0n eene plegtige wyze als den Geever alles goeds volgens zekere formulieren. Na het ein digen van den maaltyd geeven zy elkander de regtehand, en zetten de een den ander aan om vreede en vriendfchap te onderhouden » D. Hielden de Batavieren hunne plegtige maaltyden dikwerf? • E. Zeer dikwerf. Er was geen volk, het welk Iner van zoo veel zyn werk maakte en zoo veel genoegen in Gasteryen vondt volgens tacitus, als de Germaanen, waarom ik dezelve ook onder hunne Vermaaken en Tydkortingen gerekend hebbe. Er had -eene verkiezing van Vorsten, geene Oorlogsverklaring nog Vredesonderhandeling plaatsmen hieldt geene Byeenkomst over zaaken van eenig belang, 0f deze]ve wierdcn mef eene plegtige vriendelyke maaltyd geopend of beflooten. Men geloofde, dat de mensch en vooral de deftige Germaan „immer 2 ' ne gevoelens met meer openhartigheid uitte en beter gefchikt was tot kloekmoedige beltonen, dan wanneer hy door een frisfen dronk aan een vrienden tafel verheugd was. Een volk, het welk nog argdenkend nohstig ls , opent nergens liever de geheimen* van  der batavieren. S9 van het hart, dan op zulk een vrye plaats. Elk zegt hier zyne gedagten zonder eenige veinzery of terughouding. En dat opmerkelyk is, herodoot tekent hetzelve van de Perfen aan , die men met de Celten , tot welken de Germaanen en Batavieren behoorden , van eenen oorfprong rekent. Maar behalven deeze Nationaale vergaderingea en Maaltyden , welke even als by de Israeliten veel toebragten tot onderlinge liefde en verftand houding, waren er buiten twyffel nog veele andere, by de onderlinge Verzoening van vyanden, het Sluiten van eene Echtverbintenis , de Uitvaart der Overledenen , of tot enkele Wedervergelding en onderhouding van Vriendfchap , welke de Batavieren onder elkander plcegen te houden. Vr: Terwyl er dikwerf gewigtige zaaken op die groote maaltyden verhandeld wierden, daarze alle gewapend waren, zullen er wel eens onaangenaamheden voorgevallen zyn, wanneer tegenftrydige gevoelens met hevigheid wierden ftaande gehouden , vooral wanneer het gezelfchap door den drank verhit was. E. Dit kan niet wel anders weezen, of zulk een maaltyd moest by eene vrye oorlogszugtige natie wel eens in een Pool/eken Rysdag verkeeren. Zy hielden zich, volgens het berigt van tacitus niet lang met fcheldwoorden op , maar kwamen ras tot daade- f 5 lyfe  9© DE GASTVRYHEIt» lykheden , ja dikwerf tot uiterften ? Schrik niet rozemond , de meeste, verre de meeste hunner maaltyden liepen vrolyker af. Men onderhieldt elkander over de braave daaden der Voorouderen; — vertelde de gevallen, die men zelfs ondervonden had: of men vereeuwigde de gedagtenis der Helden met het zingen van liederen. En by deeze gelegenheid was het vooral, dat men eenige Jongelingen, daar toe afgerigt, naakt tusfchen fcherpe geweeren liet fpringen of fpiegelgevegten houden, waarby elk zyne kragten en vaardigheid toonde, en alles toebragt om het gezelfchap te vermaaken. D. Waren zy ook zoo gul voor eenen Vreemden als voor eikanderen ? E. O ja , fchoon onbekend , noodigden zy hem in hunne wooningen, en boodcn hem aan, het geen zy hadden. Elk zogt om ftryd de eer te hebben van herbergzaamheid te mogen oeffenen, terwyl zy het daar voor hielden , dat de zulken als begunftigden des Hemels moesten aangemerkt worden, waarom zy ook eene mishandeling aan den Vreemdeling gepleegt hooger opnamen, dan of ze eenen Inboorling was aangedaan. D. Indien dat zoo was, gaven zy de Aartsvaderen in herbergzaamheid niets toe. E. Ik heb u niets verhaald, myn vriend, buiten het geen gy by diodoor den Sici- Hsr  DER BATAVIEREN. 91 lier vinden kunt: maar behalven dat, {leun ik op het gezegde van mynen tacitus over de Zeden der Germaanen. Laat ik u dit gedeelte eens voarleezen , ik heb hem hier by de hand. „ Er is geen volk het welk meer werk maakt, van met elkander in gezelfchap te eeten en herbergzaamheid te oeffenen. Iemand der Stervelingen niet onder zyn dak te willen neemen, wordt als een ondaad (nefas) aangemerkt. Elk ontvangt hem naar zyn vermogen aan een welvoorzienen disch. Wanneer de voorraad ontbreekt , wordt hy, die zoo even de gastheer was, de aanwyzer van een herberg en leidsman van den Vreemdeling. Zy gaan ongenoodigd naar het naaste huis, het kan niet verfcheelen waar, want zy worden overal met dezelfde beleefdheid ontvangen. Niemand (lelt er eenig onderfcheid in , of iemand bekend of onbekend is , voor zoo veel het recht van gastvryheid aangaat. Indien gy van hem, die vertrekt iets vraagt , is het de gewoon» te , het zelve toe te ftaan : maar het ftaat hem insgelyks vry iets te verzoeken." Dus gefchiedde deeze herbergzaamheid geenzins uit baatzugt, want de gefchenken wierden hier over en weer verwisfeld. Men moet het aanmerken als een teken van aandenken of een pand van vriendfehap, die Waard en Gast sikander met dezelfde welmeenende gulheid af-  02 de gastvryheid afvroegen. Daarom voegt tacitus er nog by- „ Zy houden veel van gefchenken te geeven en te ontvangen : maar het eerfte rekenen zy niemand aan en door het laatfte houden zy zich geenzins verpligt, of afhankelyk." D. Genoeg , eelhart genoeg! ik ben ten vollen overtuigd van de edelmoedige denkwyze van de Batavieren. ( Dit verftrekt een nader bewys, dat zy geenzins bekrompen en bekommerd leefden. Ik ben. . . E. Laat ik u ten overvloede het beri7 zien , om meer van de Batavieren te weeten : maar zoo het waar is , het geen zy er van vertellen , wil ik geen borg ftaan voor de eerlykheid van haare dogters en vrouwen , want de gelegenheid maakt dieven. Ik geloove veel eer , dat men , even als op het berugte Eiland otahiti de drift der natuur heeft opgevolgd zonder de regelen van weivoegzaamheid, die by de befchaafde Volkeren plaats hebben, in agt te neemen. E. Gy zult verfcheide Schryvers aantreffen , die de Germaanen en Batavieren met de 'wilden gelyk Hellen, en, daartoe vervoerd zyn, door den naam van Barbaar en, welke men aan elke Natie , die niet tot de Grieken en Romeinen behoorde, van ouds plagt te geeven; — en door een verkeerd beiluit , dat&zy uit deeze en geene berigten getrokken hebben. . Ik wil niet ontveinzen , dat ikze van te vooren ook in een ander licht befchouwd hebbe, maar kan nu betuigen, dat myne agting voor hun begint te ryzen, naar maate ik hen meer van naby leere kennen. En vooral verdient de gedagtenis der Bataaffche vrouwen alle eer, voor zoo verre zy niet alleen in haaren kring zoo nuttig en werkzaam waren , als in haar vermogen was , gelyk ik myne kinderen reeds verhaald heb , maar ook onfchuldig aan zekere misbruiken , van welke wy de mannen niet II. deel. G ge"  de bataafsche geheel kunnen vryfpreeken: Wy hebben ten minden genoegzaam niet anders van de Sexe aangetekend gevonden, dan het geen tot haaren lof ftrekt. Maar wat heeft myn diderik van haar geleezen ? D. Dat jongetjes en meisjes naakt liepen tot datze byna volwasfen waren; dat zy zich met en onder elkander in de Rivieren gewoon waren te baaden, en dat zy ouder geworden zynde zeer onagtzaam gekleed waren. E. Schoon er nog een aanmerkelyk onderfcheid was tusfchen den een en den ander; — fchoon tyd en plaats verfchil maakten , kan ik u dit alles in 't gemeen toeftemmen? maar zult gy my dan ook niet moeten toegeeven , dat de kuisheid en onthoudendheid zoo veel te hooger te fchatten waren in een volk , het welk zoo veel gelegenheden had , om daar tegen te zondigen ? D. Zeer gaarne , myn eelhart ! en ik zal, om de waarheid te zeggen, blyde zyn, wanneer gy deeze verdenking met zoo veel waarfchynlykheid zult kunnen tegengaan, als gy de Batavieren van den blaam van dronkenfchap ontheven, ten minden denzelven zeer veel kragt benomen hebt. Dit doet my de eerbied zeggen, welke ik de Sexe toedraag. M.  vrouwen. 99 M. Uw Dienaaresfe , myn lieer, de uwe is er ook mee gemoeid. R. Onze zaak is in zeer goede handen, machtilde , wees maar gerust. E. Tacitus heeft de bedenking al gevoeld , welke op zyn berigt in het hart zyner leezeren zou opkomen. Hy had verhaald , „ dat de Germaanen alleen een mantel tot dekfel gebruikten , en voor het overige ongedekt geheele dagen by den haard en het vuur doorbragten, waarna hy van de ryker en overvloediger kleeding der Aanzienlyken fpreekt. Hy voegde er by „ dat de vrouwen geene andere doffen tot kleeding gébruikten dan de mans, behalven dat zy zich van linnen gewaaden bedienden , welke zy met eene purper kleur befchilderden; — dat zy het bovenfte gedeelte van het kleed niet uitftrekten tot mouwen, maar de armen tot aan de fchouders en dat gedeelte van den borst, welk daar naast aan is, bloot hebben:" zoo dra hy dit verhaald heeft,laat hy er op volgen: ,, alhoewel de huwelyken daar gedreng onderhouden worden. Geen deel hunner zeden zoudt- ge meer pryzen." Hierop geeft hy naar zyne gewoonte korte, maar zeer voldoende berigten , waaruit men kan opmaaken , dat zy, wel verre van het inftincl der natuur op eene wettelooze wyze op te volgen G 2 al-  lOO DE instelling allen eerbied voor de inftelling des Huwelyks , zoo nuttig en noodig voor de menfchelyke Maatfchappy, betoond hebben. R. Dit maakt een goed begin : maar waar van daan hadden zy deeze Inftelling? E. Onder de bewyzen van den algemeenen oorfprong der menfchen uit eenen ftam, en de overblyffelen van een hooger wetgeeving moet zekerlyk het Huwelyk geteld worden. Men vindt er de fpoorén van by alle Volken , fchoon zy, naar eene meerdere of mindere verbastering, verder zyn afgeweeken van de oorfpronkelyke inrigting, die met de oogmerken van het Huwelyk en de Goddelyke huishouding met het menfchelyk ge- flagt geheel overeen (temt; of. . digter by dezelve zyn gebleeven. Onder het gering getal der laatften moeten zeker de Germaanen gerekend worden : want — daar by zommige Natiën verfcheide mannen zich met eene vrouw behielpen; daar de meesten zoo veele vrouwen namen , als hun goeddagt en dezelve om de minfte beuzeling weder wegzonden, waren zy de eenigften onder de Barbaaren, zegt tacitus , welke zich met ééne vrouw vergenoegden, uitgezonderd eenige zeer weinigen , welke zich, niet uit wellust maar tot vermeerdering van hun aanzien met meer dan ééne in den Echt verbonden. Zoo vindt  van den eckt. Vindt men onder anderen van ariovistus aangetekend , dat hy twee vrouwen had. De Germaanen verdienden dus in dit ftuk geen minder lof, dan de Grieken en Romeinen , en gedroegen zich als echte nakomelingen van japhetii. Zelfs ging hunne kieschheid zoo ver , „ dat by fommige volken onder de Germaanen geene andere dan Maagden in het Huwelyk traden , waar door de hoop en wensch om huisvrouw te zyn met eens voorby ging. Zy kreegen maar één man , gelyk zy maar één lyf en één leeveu hadden , op dat haar hoop en begeerte zich niet verder mogte uitftrekken en zy niet alleen den man, maar als 't ware den Echt mogten beminnen. " Zoo dat de weduwen daar nooit hertrouwden : dan of dit by de Batavieren ook zoo ftrikt gehouden werdt , kunnen wy niet zeggen. Zy waren toch, en dit moet men geduurig onder het oog houden , de voortreffelykften onder de Germaanen. Vr. Mag men hier uit niet befluiten , dat zy zich heilig hielden aan eene Verbindtenis, die zoo onverdeeld wierd aangegaan, en zelfs na den dood geëerbiedigd ? E. Gewisfelyk ! dan hier zyn nog andere bewyzen voor. Maar zeer zelden , maakte zich iemand aan Echtbreuk fchuldig. Volgens tacitus , wierden de Huwelyken ftreng onG 3 der-  102 de kuischheid derhouden en de Overfpelen waren onder zulk een talryk volk allerzeldzaamst, welke op beeter daad, en wel door den man zelfs geflraft wierden: daar had hy vryheid toe, In tegenwoordigheid van haare bloedverwanten zette hy zyne vrouw naakt, met afgefnede hairen ten huize uit, en dreefze al geesfelende door al de wyken voort. Schoon andere misdaaden door eene boete konden afgemaakt worden; voor eene gemeen gemaakte kuisheid was by hun geene vergiffenis. Zeer opmerkelyk , zeer vernederende voor de Romeinen, en ik mag er wel by voegen voor onzen tyd zyn de aanmerkingen , welke tacitus hier op laat volgen. „ Geene fchoonheid, geene jeugd, geene rykdommen konden haar aan eenen man helpen. Niemant lagt daar om de ondeugden. Te bederven en bedorven te worden pleegt men daar de Waerehl (de mode) niet te noemen." Wat zegt gy hiervan diderik ? D. Ik fta verbaasd over zulk een loflyke getuigenis van een vólk, dat men blinde Heidenen noemt, maar ik ben teffens befchaamd over ons Christendom, dat de Goddelyke inftelling van het Huwelyk, het nWverbod tegen de Egtbreuk weet, en nogt thans dezelve thans veelal voor eene galanterie , een bagatel durft aanzien. Maar waten zy buiten den Echt even kuis? my dunkt  DER BATAVIEREN. IC" dunkt, by zulk eene verkeering tusfchen jongens en meisjes, was dit niet wel mogelyk. Ik las ook in de reizen naar de Zuidzee waar men het menschdom thans het meest naby den oorfpronkelyken ftaat heeft aangetroffen , dat de Eilanders wel zorgvuldig waren omtrend hunne vrouwen, maar zonder eenige agterhouderidheid hunne jonge do-teren ten beste gaven , die zich dit ook -aarne voor eene beuzeling lieten welgevallen. Ö E Ik heb dit verhaal ook met ergernis geleezen , maar heb reden om het tegendeel van onze Bataaffche jeugd te vermoeden. Daar de befchryvers van cooks tochten, fchoon gefchikte lieden , niet. hebben kunnen nalaaten, dit telken reize te melden, zou men dan niet uit het ftilzwygen van tacitus , van c*sar en andere Schryvers een gunftig befluit ten opzigte der Batavieren mogen opmaaken? of meentge, dat dit gevolg niet doorgaat? dan is het opmerkelyk zeggen van tacitus voldoende: „ men lagt daar niet om de ondeugden ; — verleid te worden en te verleiden, heet men daar de mode niet. Gy weet zoo wel als ik diderik, dat eene bcdorve jonge Dogter zeer bezwaarlyk eene eerbaare getrouwe Echtgenoote kan worden. By zulke volken , daar de weduwen niet hertrouwden , en alleen Maagden tot het Huwelyk wierden toegelaaten, wierden althans G 4 * ze"  104 de kuischheid zeker de wenen van Kuischheid ook buiten bet Huwelyk_ in agt genomen , en waarom zou men van de andere Natiën , by welke dit gebruik geen plaats had , ook niet hetzelfde mogen vooronderltellen ? D. Misfehien traden zy, om alle ontydige gemeenzaamheid voor te komen, zeer jong in het huwelyk. E. Geenzins , niet voor en al eer zy volwasfen waren. Dezelfde caesar , die ons verhaalt , dat jongens en " meisjes naakt onder eikanderen baadden en fwommen , tekent ook aan , dat het eene fchan'de by hun gerekend wierd, beneden het twintigfte jaar een meisje bekend te hebben ; zit daar , een nieuw bewys voor hunne kuischheid ! dan maakte men fchikking tot het Huwelyk, het welk ook algemeen onder hun zal geweest zyn, terwyl er zoo veele oorzaaken als tegenwoordig niet waren voor het nalaaten van deezen plicht, elk mensch, die er eenige gelegenheid toe heeft, opgelegt. M. Waarom wagtten zy toch zoo lang met trouwen ? E. Zy konden vry gemakkelyker en eerder als nu de neiging der natuur opgevolgd hebben , nu er veel meer zwaarigheid is om met vrouw en kinderen aan de kost te komen: — nu veele 'vrouwen maar enkel weetcn van zich op te eieren en den tyd op  DER BATAVIEREN. Io£ op eene vermaakelyke en verkwistende wyze door te brengen , het welk veele Jongelingen, vooral Jongelingen die men onder de aanzienelyken nog gewoon is te tellen, van het Huwelyk affchrikt , en tot een ongebonden leevcn doet overllaan , waar toe zy maar al te veel gelegenheid hebben. —• Maar zy verkozen het egter anders. Uit den eerbied, dien zy voor het Huwelyk hadden, zullen zy geene kinderen met eikanderen hebben laaten trouwen , eer dezelve in ftaat waren , om het huishouden wel te beftieren , en hunne kinderen op te voeden : maar zy hadden er nog eene andere reden toe. R. Ik verwagt , dat deeze meer zal afdoen , dan de eerfte. Ik ben altoos van begrip geweest, dat het vroeg trouwen het beste middel is om ongeregeldheden voor te komen en de jonge luiden te beter zich naar den anderen te doen fehikken. Als een van beiden maar oud en wys genoeg is om de zaaken te beftieren , en de agtbaarheid van 't Huwelyk op te houden, is het immers genoeg. Men heeft my wel gezegd , dat men by geene gezindheid onder ons jonger trouwt dan onder de Doopsgezinden , en egter waar vindt men meer gefchiktheid in het huisfelyk beftuur , dan by hun. Vergeef het my , myne roozemond ! G 5 er  Ï06 DE KUISCHHEID er is geene regel zonder uitzondering. Wanneer de mannen zeer jong trouwen aan vrouwen , die ouder zyn dan zy , en wys genoeg om dezelven als hunne kinderen te befhiuren, is het nimmer goed te keuren; maar wanneer jonge dogters zeer vroeg volwasfen zyn, en het verltand een zekere rypte heeft, kan het zeer wel gaan, wanneer zy in den ouderdom van zestien of zeventien jaaren trouwen aan mans, die boven de twintig zyn, gelyk uw geval was. De uitkomst heeft dit meermaalen gewettigd.— Maar wat het voorbeeld der Doopsgezinden betreft: ik erken hun. ne geregelde leevenswyze , fchoon die ook al merkelyk van die der Ouden afwykt, maar het is teffens waar, dat hunne huwelyken zelden zeer vrugtbaar , zelden met fterke gezonde kinderen gezegend. zyn , zulken, als men nog Batavieren gewoon is te noemen. En dit bevestigd juist het oogmerk der Germaanen in het verhinderen van al te vroege huwelyken, zy waren niet alleen op veele maar ook op gezonde fterke kinderen gezet. Dit bereikten zy , wanneer zy de Jongelingen fpade in het Huwelyk lieten gaan, en met de dogters niet veel haast maakten, want daar door „ waren de jeugdige kragten niet uitgeput." D. Een nieuw bewys voor de ingetogenheid der jonge Batavieren; want eene on- ty-  der batavieren. I07 tydige ongeregelde vermenging put nog meer de kragten uit dan de vroege huwelyken. Is myne roozemond zoo wel voldaan als ik door onze eelhart ? R. Ten vollen , ik ben wat al te voor- baarig geweest: maar eelhart weet , dat het geen by my op het hart ligt er uit moet , en hy zal my dit niet kwalyk neemen. E. Geenzints , ik ken uwe gulheid: maar rozemond weet ook, dat ik zoo min geneigd ben , om myne vrienden opzettelyk te beledigen , als om de zaaken in een ander licht voor te {lellen, dan ikze befchou- we. Laat ik er tot Hot nog bydoen, dat de Germaanen zelfs tegen alle gelegenheden van verleiding van getrouwde en ongetrouwde vrouwen op hunne hoede waren. ,, Zy leeven in eene omheinde kuisheid, zegt tacitus , en worden door geene verlokfelen der Schouwfpelen nog door aanprikkelingen der Gastmaalen bedorven , mannen zoo min als vrouwen weeten van de geheimen der minne-brieven (*). " Dit laatfte hebben veelen wel tot een bewys willen bybrengen , dat de Germaanen , geene letterkunde hoe ook genaamd bezaten, maar zy hebben dan op den zamenhang geenzins agt gegeeven. Uit het geen tacitus laat voorafgaan , en het geen er opvolgt van de zeld- (*) Secreta Litterarum.  I08 DEVRYADIE zeldzaamheid der Echtbreuken en de ftrafFen die er over geoeffend wierden , blykt het dat hy alleen het oog heeft op die geheime kunstjes , waar by de gelieven, voor al de getrouwden , door Tekens, Charakters of het Spreeken op de vingeren elkander verftonden, en affpraak maakten tot het fchenden van de voorfchriften der kuischheid: — met dén woord , hy verftaat er niet anders door dan allerleye Minnetreeken, welke in zyn tyd in het wellustig Romen in zwang gingen , en waar van ovimus gewag maakt in zyne kunst van te Minnen. Vr. Weet Vader ons niets te berigten van hunne Vryadien ? die zullen zeer eenvoudig geweest zyn. * E. En even daarom te beter. Staatkundige Huwelyken , of die enkel aangegaan wierden om zich te verryken , kwamen met hunne denkwyze weinig overeen. De onderlinge trek en eensgezindheid, die de ziel van een gelukkig Huwelyk uitmaaken, zullen toen dezelve voornaamelyk hebben aangebonden. Daar men weinig behoeften kende , en deeze behoeften ook gemakkelyk voor een talryk kroost konden vervuld worden, was er weir mg reden om de taal van 't hart te fmooren of aan dezelve gehoor te weigeren: te minder, om dat de groote eenpaarigheid van vermogen een ruim veld voor elk opende, om  DER BATAVIEREN. ICX> om naar zyn rang een voorwerp zyner liefde, eene gezellinne zyner leevens op te doen, met welke hy zyn lot voor altoos wenschte te deelen. En ik twyfFel niet, daar de liefde Dichters maakt, en de Dichtkunde onder de oude Germaanen geenfins vreemd was , of er zal menig verliefd dichtltuk in de Batavifche Velden opgefneden of gezongen zyn , zoo wel als door de Barden in het nabuurig Brittannien. F. Kon dan elk Jongman maar zulk een meisje neemen , als hem behaagde ? E. Er moest ten minlten nog by: en als hem volgen wilde: maar dit is ook nog niet genoeg. Wy vinden wel zeer weinig over dit ftuk -aangetekend, maar wy vinden genoeg om te befl uiten , dat de jonge luiden niet enkel aan zich zeiven wierden overgelaaten , maar dat de Ouders en naaste Maagen wel degelyk in dit ftuk het grootfte beftier hadden en zorg droegen, fchoon de wederzydfche genegenheid voor alles in 't oog gehouden wierd , dat elk naar zyn ftand en vermogen wierde uitgehuwelykt. In oude tyden gaven de Ouders toch hunne zoonen en dochteren ten huwelyk uit en maakten wederzydsch de zaaken klaar. Hier aan moet men het vooral toefchryven, dat niemand onder de Germaanen zich ontydig in den Echt begaf. Onder overftaan van de wederzydfche  110 het beleid fche Bloedverwanten wierden ook de huwe* lykspanden overhandigd, en de zeldzaame ftraf over de overfpeelige vrouw door haaren man uitgeoeffend; hoe is het dan te begrypen , dat de jonge luiden zonder hun kennis en toeftemming de hoofdzaak eerst zouden hebben mogen beginnen ? Er is gewisfelyk geen geval van meer gewigt te bedenken , waar van het toekomend geluk of ongeluk der kinderen afhangt , en waarin het gezag en de raad van de Ouden beter te pas komt, dan het Huwelyk: - te meer, om dat het oordeel der kinderen nooit meer is te wantrouwen , dan wanneer de liefde hun beheerscht. Het is daarom van de wysheid der oude Germaanen geenfins te vermoeden , dat zy zich niet van een recht zouden bediend hebben, het welk hun ontwyffelbaar toekwam. Vr. Zouden zy ook op den onderfcheiden Rang in het aangaan der Huwelyken agt gegeeven hebben ? E. Ik denk van ja , want dit brengt dikwerf veel toe tot een gelukkig Huwelyk. Zyn er wel volken , de Finnen en de Lappen zelfs niet uitgeflooten, waar dit niet min of meer in 't oog gehouden wordt ? Zy neemen onder anderen wel degelyk het getal der Rendieren op, dat iemand mee ten huwelyk ftaat te krygen: - en by de Ger- maa-  der huwelyken. iii maarten wierd „ de bruidfchat door de ouders en rnaagen in oogenfchyn genomen en beproefd." Wat meer is, zy gaven zelfs agt op de gelykheid van jaaren en grootheid van geftalte , en onder het woord pares , dat tacitus bezigt, kan men allerleye Gelykheid tusfchen de jonge lieden verdaan. M. Dit had ik gansch anders vervvagt. By een volk het geen den oorfpronkelyken ftaat van den mensch zoo naby kwam , als Vader ons- geleerd heeft, dagt ik, dat men weinig bedenking zou gemaakt hebben om de natuurlyke neiging der Gelieven altoos op te volgen. E. Zoo verbeelden zich de jonge luiden doorgaans, dat het weezen moet. Zoo was het in de gouden eeuw en zoo is het nog in meest alle Romaneske liefdes gevallen, niet waar machtilde? maar men begrypt niet, dat dit alles te ver getrokken is. Zoo lang er onderfcheid van menfchen en van rangen in de waereld plaats vind,moet ook hier op agt geflagen worden. Zoo zullen het de Germaanen begreepen hebben, en zy begreepen het wel. Schoon zy min op het onderfcheid van bezittingen, en minder als nu agt gaven, oordeelden zy egter, dat er voor het overige niet te veel gelykheid kon plaats grypen tusfchen jongelieden, die als ééïi vleesch en één geest moesten worden , twee geflagten moesten véreenigen en zamen keven  lït het beleid ven , tot dat de dood dien naauwen band verbrak. Maar zy hadden nog eene reden voor die naauwkeurigheid , welke tacitus opgeeft. „ Dezelfde jeugd, dezelfde ryzig- heid, zy die elkander gelyk, gezond en kloek zyn, worden in den echt vereenigd , en brengen kinderen voort die even fterk zyn als de ouden." Zoo zorgvuldig waakten zy , dat het geflagt niét mogt verbasteren. Men zou hen dus niet ligt hebben kunnen beweegen , om hunne zoonen om voordeels wille aan eene ziekelyke of wanfchaape bruid te koppelen of hunne dogters om dezelfde redenen aan een zwak en vëragtelyk man te geeven : neen ik geloof, dat zoo er iets was, het welk hun den Rang deed over het hoofd zien, dit beftaan hebbe in de overreding , dat er eene braave ziel in een ryzig welgevormd lighaam huisvestte , waar uit men eene uitgeleezen kroost verwagten kan. Gelyk ook zulke jongelingen veel vooruit hadden by de Ouders en de jonge dogters , welke van de dapperheid , die hun bezielde, en van hunne vaardigheid in den Wapenhandel, boven anderen, blyken hadden gegeeven. Met één woord: — dezelfde zorg , die men in befchaafde Eeuwen voor een goed ras van Paerden en Honden gedraagen heeft, befteedden de Batavieren liever aan Wezens van onvergelykelyk hooger vvaardy. p-R>  der huwelyken. 113 D. Schooten er dan niet veelen over ? E. Zy hadden gewis niet allen even gezonde zielen in gezonde en fterke lighaamen: maar terwyl men in het algemeen ongelyk meer zorg droeg tegen de verbastering van het nakroost , het welk een van de redenen is van de kloekheid en fterkte der Germaanfche Mannen en Vrouwen , waar van wy in den beginne gefproken hebben , zoo geloof ik, dat men er weinigen aantrof, welken men voor geene leverbaare waar kon houden. Men kende toen geene Ouders , die zich door overdaad en andere ongeregeldheden bedorven hadden , en niet dan zwakke kinderen konden voortbrengen. De kinAtx-pokjes , zoo ver ik weet, rigtten toen haare afgryzelyke verwoeftingen in deeze oorden nog niet aan: ten minden was die affchuwelyke ziekte, welke men met diergelyken naam heeft gelieven te benoemen , en welke nu zoo veele ongelukkige flagtoffers al hun leeven onder de gevolgen van eene buitenfpoorige wellust doet kwynen , bier geheel onbekend. Zeker waren onder de Germaanen menfchen van een mindere clasfe , en deezen zullen zich met minder foort hebben moeten vergenoegen; want ik herhaal het nog eens , er waren geene redenen altoos, waarom men van het Huwe- II. deel. H lyk  114 • het beleid lyk zoude hebben afgezien onder een volk, by het welk gelukkig geene gelegenheid'was tot eene onwettige vermenging , het welk egter de driften der natuur voldoening moest geeven, en het welk zoo zeer gezet was om zich zelf te vereeuwigen door eene nakomelingfchap , die zy zoo gemakkelyk een bedaan konden bezorgen. Men behoefde daarom by hun door bedreigingen of belooningen het Huwelyk geenzins aan te moedigen , gelyk by de Romeinen ten tyde van augu&tus en naderhand plaats had. Het is der moeite waard eene redenvoering by dio cassius te leezcn , welke die Keizer over dit onderwerp gehouden heeft. R. Wierd er ook op graden van Bloedverwandfchap by hun agt gcgeeven? E. Wat zal ik daarop antwoorden ? gy weet hoe het in den eerden oorfprong van het menfchelyk geflagt geweest is , en welke fchikkingen er onder Israël door den besten Wetgeever gemaakt zyn. Daar meu het egter tot nog toe niet eens heeft kunnen worden over de voldoende redenen en gronden , wa,irop de huwelyken tusfchen de geenen , die elkander te na in den bloeden bedonden , verboden zyn , is het geen wonder , dat by veelen , zelfs by de befchaaffle volken dezelfde kiesheid niet is in agt genomen. De Perfiaanen , de Grieken en de  der h u w e l y k en. iij Egyptewars maakten geene zwaarigheid om 'jbunne Zusters te trouwen. By de Egyptifche Koningen was dit een ftandvastig gebruik, indien zy Zusters hadden. De Magi by de Perjiaanen trouwden zelfs volgens diogenes lacrtius aan hunne moeders en dogters , het geen theodoretus aan de Perjiaanen in het algemeen te laste legt. Maar daar diergelyke huwelyken by de Romeinen ongewoon en verfoeid waren , zouden tacitus en c.esar er wel eenige melding van hebben gemaakt, indien ook de Germaanen van hunne gewoonten in deezen afweeken. tacitus had er genoeg aanleiding toe, wanneer hy van hunne naauwkeurigheid in het zamenvoegen der paaren fpreekt , en er op laat volgen: zusters kinderen worden op dezelfde wyzen by hun. nen Oom geëerd als by hun Vader. En daar c/esar van de Britten verhaalt , , dat zy met hun tienen of twaalven eene vrouw namen , zou hy er niet iets van gerept hebben , indien de Germaanen in 't ftuk van het Huwelyk een anderen regel volgden , als de Romeinen ? ik denk van ja. M. Ik heb Vader van een bruidfchat hooren fpreeken: waar in beftond die toch ? E. Uit het geen gy reeds van de Germaanen en Batavieren weet , zult gy hgtelyk kunnen opmaaken , dat hier weinig H 2' van  ii6 de bruidschat van kleinodiën en kostbaare kleederen zal in aanmerking gekomen zyn. Maar het is der moeite waard , dat ik hier het gezelfchap de woorden van mynen Auteur, — van tacitus voorleeze. „ De Vrouw brengt geen Huwelyksgoed aan den Man, maar de man aan den vrouw. De Ouders en de Naastbeftaanden zyn hier by tegenwoordig en keuren die Bruidfchat. Eene Bruidfchat, niet gefchikt tot vrouwelyke vermaaken, nog met welke de nieuwgehuwde opgepronkt wordt , maar Osfen en een getoomd Paerd, •— een Schild met een Framee en een Zwaard." M. Dat is eene vreemde Bruidfchat! wat moest de jonge vrouw toch daar mee uitrigten ? E. Ik zal tacitus verder laaten fpreeken. ,, De Bruid geeft op haare beurt, (en dit zal u niet min vreemd voorkomen,) eenige wapenen aan haaren aanftaanden Man. Dit houden zy voor den grootlien Band; dit rekenen zy eene heilige Verborgenheid, deeze de huwelyks-Goden te weezen. Op dat de vrouw niet waanen mogt, dat het denkbeeld van Vroomheid , en de lotgevallen van den Oorlog haar niet aangingen , wordt zy by de inzegening van het aan te vangen Huwelyk vermaand , dat zy by den Man komt als eene medgezellinne van arbeid en van gevaar ,  DER BATAVIEREN. Ilf vaar, die liet zelfde met hem in vrede, hetzelfde' in den Oorlog moest lyden en ondernecraen. Dit geeven de gekoppelde Osfen, dit het getoomd Paerd, dit de gefchonke Wapenen te kennen, dat men zoo moest zamen leeven, zoo flerven: dat de bruid ontving, het geen zy ongefchonden en des waardig, eens moest wedergeeven, op dat haare Schoondog. ters het zoo mogten ontvangen, en aan haare Naneeven overhandigen." — Dat het Huwlyks-goed alleen of genoegzaam alleen dooiden man wierd aangebragt, is eene overoude gewoonte, die nog in 't Oosten plaats vind ; zelfs worden er wel gefchenken voor de Ouders der Dogteren bygevoegd. Vr. Dat de Vrouwen gelyk aan den ploeg möesten met de Mannen , welke den Landbouw voor een groot deel aan haar overlieten hebt gy ons voorheen bengt , eelhart en daar was reden voor, om dat de mannen bet land moesten verdedigen, en zich onledig houden met alles wat de krygszaaken betrof; maar daar hadden immers de Vrouwen niet mee te ftellen. E Al droegen zy de wapenen met, al vosten zy niet nevens de mannen , deelden «egter niet in het lot des Oorlogs, wannier nunne mannen ten ftryde trokken? konden zy door haaren invloed niet veel toebrengen , om de mannen daar van af te houh H 3 den ,  IlS de bruidschat den , of een hart onder den riem te fteeken, vooral wanneer zy mee te velde gingen. Vr. Dat deeden zy immers niet. E. Dat deeden zy zeker; wy -vinden de Vrouwen niet ver van de hand, wanneer de Cimbren en Teutonen tegen de Romeinen vogten: maar deczen, zult gy zeggen, waren in den optogt en zogten een ander Vaderland; altoos had deeze gewoonte by de Germaanen plaats, dat zy in de nabyheid en als het voegzaam gefchieden konde onder het oog van hunne Vrouwen en kinderen ftreeden , op dat zy te meer zich in de agting en genegenheid van de eerden mogten vestigen en de laatften by tyd en wyle mogten navolgen, het geen 'zy hunne Vaders hadden zien verrigten.. Vr. Mynes bedunkens moest het denken, laat ftaan het aanfchouwen van zulke geliefde panden , de mannen meer befchroomd voor hun leeven. . . . E. Meer vuurig in den dryd maaken : zy herinnerden zich des te fterker, wat zy te verliezen , wier vryheid en rechten zy te verdedigen hadden. Zy verkoren daarom „ hunne lieffte panden zoo naby te hebben, dat zy van daar het geween der Vrouwen en het gefchrey der kinderen konden hooren. Deeze waren voor elk der dryderen de heiligde Getuigen , de grootdc Lovers." Zy fpoor-  DER BATAVIEREN. HQ fpoordcn de vestenden aan. Daarom plaatfte ClViLis zyne moeder en zusters nevens alle vrouwen en kleine kinderen agter de flrydende Batavieren, op dat zy hun tot de overwinning zouden aanmoedigen of uit lehaamte beletten te vlugten; terwyl „ de flagorde een zonderlingen weerklank verwekte ,, door 't gezang der mannen en 't gehuil der kinderen. Zelfs ontbrak het niet aan voorbeelden, dat de flagordens, die reeds begonncn te zwigten en aan 't glyen waren door de ftandvastigheid der vrouwen herfteld zyn , op haar aanhoudend bidden, het vertoonen van haare ontbloote borften , en het aanwyzen van de flaverny , die haar over 't hoofd hing." Wat dunkt u van zulke Heldinnen? Hadden zy dan met met de krvgszaaken te ftellcn? Vr. Ja wel degclyk. Gelukkige Batavieren , die zulke Vrouwen , gelukkige kinderen die zulke Moeders hadden! wat dunkt u rozemond , zouden wy wel zoo veel hart hebben om onze mannen en kinderen aan te fatoren? zouden wyze niet liever te huis en van 't gevaar het verst alhouden ? r Wy zouden dan toch niet wel handelen, myre vredegonde. Met het Vaderland is alles verloren, en wie zal het verdedigen , indien zy zich niet aan de fpitze H 4 ael"  120 de bruidschat Hellen, die er het meest by te verliezen hebben. My dunkt , als de nood aan den man komt , zou ik myn diederik , hoe lief ik hem heb , nog aanfpooren, om het zvveerd op zyde te gorden , — veel liever dan zich maar zoo gewillig over te geeven. E. In de oude Gefchiedenis der Gothen wordt verhaalt: dat, wanneer de Vrouwen berigt kreegen van een voorgenomen heirtoebt, zy, wel verre van zich te beklagen over het fcheiden van de voorwerpen haarer liefde , en over het gevaar, waaraan deezen zich bloot Helden, haare mannen op allerleye wyze aanmoedigden ; het geen van zulk eene uitwerking was*, dat maar zeer weinigen verkoren te huis te blyven , en er geene Vaartuigen genoeg waren , om de Vrywilligers over te voeren. In een ander geval gingen de Vrouwen , met agterftelling van de broosheid haarer fexe zelfs mede en vielen nevens haare Mannen met zoo veel geweld op den vyand, dat zy hem, ongewoon tegen zulke vyanden te flryden, in verlegenheid bragten en op de vlugt dreeven. De Vrouwen der oude Deemn gingen, volgens saxo grammaticus , nog verder: er waren zeer veelen onder haar , welke een manlyk gewaad met het haare verwisfelden, en al heur tyd aan krygsoefTeningen belteeddeii. Veele Jongvrouwen wilden zich , als andere amazonen,  DER BATAVIEREN. 121 nen , uit zugt voor den kryg , in geen huwelyk hegeeven , of alleen met zulke mannén trouwen , welke door de gfootfte blyken van heldenmoed getoond hadden, dat zy haarer waardig waren. Zommigen zelfs , wie zou dit van de Sexe hebben durven denken ? gaven zich over aan de Zeevaard en Zeeroovery , waar uit de oude Decnen hun voornaamfte beftaan hadden. D. Het zou dus niet geheel buiten voorbeeld geweest zyn , wanneer men eenige Schepen met Vrouwen op de Engelfchen had afgeftuurd , gelyk zommigen wilden, daar de mannen te kort fchooten of niets uitvoerden. E. Het is nog zoo heel lang niet geleeden dat onze Moeders, de Zeedienst en al het buitenfpoorige uitgezonderd, ook zoo dagtcn als de Vrouwen der Gothen en Deenen, en het is te hoopen, dat haare dogters niet geheel ontaarden zullen. Al treden zy juist niet in het fpoor van kenau Hasselaar en andere beroemde Vrouwen in de belegeringen van Haarlem en Alkmaar , zy kunnen den weidenkenden aanmoedigen , en het den kwalykgezinden , den bloohartigen zoo bang maaken , dat hy onder haar oogen niet verfchynen durft. ■ En dit was het nog niet al, dat de Vrou-. wen in het veld verrigtten. Men kende toen zoo min Leger-heelmeesters als Zoetelaars; de Vrouwen en Moeders namen de post van beiden waar. ,, De ftrydenden bragten hunne H y won-  152 »E VOLTREKKING wouden tor hunne Moeders en Vrouwen, en deezen fchroomden niet dezelve te tellen of uit te zuigen. — Zy voerden ook de fpyzen, en met dezelve de aanmoedigingen aan de ftryderen toe." Vr. Het is goed , dat gy van fpyze fpreekt, wy zouden het eeten en alles vergeeten : het word al laat en men zal naar ons wagten. R. Ik heb met gaapenden monde toegeluisterd en dagt om eeten nog drinken. Heb ik het niet gezegd machtilde , dat onze zaak in goede handen was. D. Dat waren Vrouwen ! Ik herroep myn gezegde eelhart , en het fpyt my, dat ik al gekfcheerende haare nagedagtenis eenigzins beledigd heb. E. Dat mag geen kwaad myn Vriend ! ik heb my daar door te meer er op toegelegd , om haare kuisheid en eer-, boven alle verdenking te Verheffen. Het is my zeer aangenaam, dat ik myne Vrienden heb kunnen voldoen : dan er fchiet nog een gewigtig ftuk over, waar van ik eenigzins afgeleid ben , maar het geen wy onder het gaan naar onze wooning wel kunnen afdoen, om dat ik er zeer weinig van aangetekend gevonden heb. D. Wat is dat ? ■ M.Vlk wed, dat ik het raade. — - De voltrekking van het Huwelyk. E.  van het huwelyk. 12$ E. Juist , en het is wonder,- dat myne mac hth.de daar niet eer om gedagt heeft.Dan of zy dit ook als eene Godsdienflige of- alleen als' eene Burgerlyke Plegtigheid aangemerkt hebben , kan ik niet bepaalen. Indien ik my niet bedriege , heeft tacitus in de aanmerkclyke plaats, wélke ik u voorgeleezen heb het voornaame daar van aangehaald: ten minnen het geen er hem van bekend was. Dit maak ik niet alleen op uit het gewigt , het welk hy door zyne breede aanmerkingen aan zyn verhaal byzet, maar uit zyne uitdrukking: „ op deeze gefchenken van den Bruidegom wordt zy tot huisvrouw ontvangen , en brengt op haare beurt eenig wapentuig aan den man." —— Dit hielden zy voor de grootfte verbindtenis of de voornaamite plegtigheid, waar mee het Huwelyk gelloten wierd, — deeze waren de heilige Verborgenheden ; deeze de Huwelyks-Goden ', voor welke men by de Romeinen den Echt" plagt te voltrekken. Men moet daar uit beftmVi ten , dat wanneer de wederzydfche Ouders hunne toeflemming gegeeven hadden en de jonge lieden het eens geworden waren , op een beftemden dag beider geflagten wierden by een geroepen en de huwlyksgayen naar elks vermogen aangebragt. Deeze wierden door de Ouders en Maagen befchouwd en na derzelver goedkeuring, wierd de Bruid aan  124- DE. VOLTREKKING aan den Bruidegom overgegeeven.— Haare aanbieding van eenige wapenen, als een vrywillig gefchenk, was daar de leuze van. De Bruidegom namze daarop als zyne vrouw aan , en na deeze plegtige uitwisfeling der Huwlyksgaven wierd i de Echt geoordeeld voltrokken te zyn ! . M. Deeze Plegtigheden hadden niet veel te beduiden ? E. Zy waren zeker naar hunne eenvoudige leevens- en denk-wyze gefchikt , en ik kan niet zien , datze minder betekenen dan de hedendaagfche trouwplegt-'gheid, waar van zich de fatzoenlyke lieden zomtyds bedienen, wanneer zy in hunne gewoone gewaaden, buiten iemands kennis, als ter fluiks ter trouw loopen of zich door het Gerecht een kort formulier laaten voor-rabbelen. —-- Hier was de ganfche Maagfchap als getuige tegenwoordig. De . welgekooze en veel betekenende Huwlyksgaven wierden uitgewisfeld , welke de Vrouw fteeds herinneren konden — het redelyk Beduur waaraan zy zich onderwierp, waar na zy te luisteren had , even als een getoomd Paard na zynen Beryder;— den Arbeid welke zy met haar ATan tot onderhoud van het huisgezin te verrigten had , even als een koppel Osfen , die famen den ploeg trekken: en eindelyk — het Gevaar, dat zyzoo wel als de lusten met hem te deelen had, zon-  VAN HET HUWELYK. zonder hem daar in te verlaaten. Den Man daar en tegen wierd door de wapenen herinnerd, tot wat post hy geroepen wierd en wat zyne Gezellinne, die zich aan hem overgaf en toevertrouwde, van hem eifchen eh verwagten kon. De verdediging van vryheid en Vaderland was toch , gelyk ik voorheen getoond heb , het voornaamfte bedryf der Mannen, daar hadden zy zich vooral op toe te leggen , daar in uit te munten. En daar de zelfde Paerden en Osfen, die de Bruidegom aan zyne Bruid aanbragt, maar een klein getal van Jaaren konden aan houden, en met andere moesten verwisfeld worden, moesten deeze wapenen met alle zorgvuldigheid worden bewaard en aan de Nakomelingfchap overhandigd. Zy waren dus den Man dierbaarer dan eenige andere , en moesten hem. ten fterkften aanfpooren, om dezelve kloekmoedig te gebruiken tot verdediging van haar , die ze van hem aangenomen of aan hem als een onderpand van Liefde en Huwlykstrouw gefchonken had. — Indien er al geene woorden en beloften door de Bruid en Bruidegom gewisfeld zyn, was het overgeeven en aanneemen van zulk een foort van zinnebeeldige Gaven eene ingewikkelde toeftemming en verbindtenis in tegenwoordigheid van alle de aanweezenden. By- zondere Huwelyks - Goden kenden de oude Germaanen niet, maar ik verbeelde my, dat  125 de voltrekking dat ten minften de beide Vaders of de oudften der geflagten als Hoofden en de plaats van Priesters in dit geval bekleedende , eenen plegtigen en hartdyken huwe. Jykszegen over het jonge Paar hebben uitgefproken. - Hier op is de Bruidegom in het geflagt van zyne Bruid , en deeze in het geflagt van haaren Bruidegom aangenomen : de blyde Bruiloft één of misfehien meer dagen gevierd onder een volk, het welke zeer op vrolyke maaltyden gefteld was: en eindelyk de Bruid naar het huis van haaren Bruidegom , dat goede Vrienden en Buuren voor het jonge paar opgellagen hadden, en naar het Huwlyksbedde geleid. Dunkt u nog machtilde dat zulke pleg. tigheden niet veel te beduiden hadden ? D. Daar was weinig pragt en vertooning by, maar zy wilden niet te min veel zeggen, en ik wenschte alleen, dat onze hedendaagl fche Mannen en Vrouwen zich zoo wel hielden aan Verbindtenisfen en Beloften des Huwelyks , welke zy of met minder of met meerder plegtigheid , zoo als men het rekenen wil, onder het oog van den Alweetenden voltrokken hebben. Dit is toch de groote zaak , waar het op aan komt. . . . Men vond het eeten gereed. —5. roozemond verzogt haare Gasten plaats te neemen, onder betuiging, dat zy zich niet in ftaat  HrVEEHKSFEEGTIGHEIB BER BATAVIEREN.   van het huwelyk.. 127 ftaat bevond , om dezelve zoo wel te onthaalen als eelhart hun reeds onthaald had. Men at met graagte en fpoed om den verloopen tyd weer in te winnen. Nu wierd het eene dan het andere opgehaald tot lof der Batavieren en bellooten, met eene vergelyking by de tegenwoordige tyden en zeden , en met eenen wensch , dat de jonge luiden zich naar het braave voorbeeld van zulke voorgangers mogten fchikken , zoo veel met de veranderde omftandigheden der tyden overeenkwam. Alleen kon machtilde riet nog niet infchikken , dat de Vrouwen der Batavieren die ook den Kryg volgden zoo veel werks moesten doen, dit gaf aanleiding aan diederik om te vraagen, of men haar zoo veele agting toedroeg, als zy verdienden. E. Ik heb myne Dogter voorheen al zoeken te beduiden , dat deeze arbeid gewillig opgenomen wierd , en dat zeer veele Vrouwen thans geheel anders waren, dan zy behoorden te zyn, om aan haare bedemming ■ en pligten te beantwoorden; — dat een nuttig en ' werkzaam leeven vry wat meer wezenlyke geneugten oplevert , dan dat van een bedryveloos wezen , het welk rakel in de waereld meent gekomen te zyn, om zich op te eieren en te vermaaken: maar dit alles fchynt nog niet in (laat, om het heerfchend denkbeeld te overwinnen , dat by de jonge Deerns  128 de agting Deerns meer en meer veld wint. ■ . Men heeft aangemerkt, dat by zulke Natien , die het minfte befchaafd waren , de Vrouwen het meeste werk wierd opgelegd, en tefFens het minde deelden in de agting, welke de Mannen aan hunne Echtgenooten fchuldig waren ; men zou ook ligt in dit vermoeden omtrend de Batavieren kunnen vallen; maar de vrienden zullen het tegendeel reeds hebben kunnen opmaaken uit het geen wy van den invloed der Vrouwen op het hart der Mannen gezegd hebben , in zoo verre, dat zy ze niet alleen met een goeden uitflag konden aanvuuren tot dapperheid , maar ook menigmaalen de bezwykende flagordens hebben herfteld en aangemoedigd om den ftryd aan te binden. —Dit vooronderfteld eene wederzydfche liefde en agting ; anders zouden de Mannen zich hier weinig aan geftoord ; anders de Vrouwen , zoo zy alleen als werk-ezels of flaavinnen behandeld wierden, veel meerder onverfchilligheid omtrend den uitflag van den ftryd getoond hebben. Wat dunkt onze Vrouwen daar van ? R. Machtilde is anders onderrigt en anders voorgegaan door haare Moeder, dan dat zy zich zouden kunnen verbeelden, dat de Vrouwen niets behoeven te doen , dan den tyd met beuzelingen en uitfpanningen door  voor de vrouwen. .120 •door te brengen, welke niet te pas komen, dan na voorgaande infpanning en bezigheid. Ik kan ook niet vinden , dat de Mannen zouden moeten verdagt gehouden worden van hunne Vrouwen niet te geeven, wat zy haar verfchuldigd zyn , wanneer zyze niet enkel Tot fpeelpoppen aanleggen. Hoe nuttiger wy ons maaken , hoe meer onze agting er by moet winnen. De deugdzaame huisvrouw in de Spreuken , was dag en nagt bezig en bezorgd, —- en wat was ook het gevolg! „ Haar man prees haar in de poorten en zeide: veele dogters hebben deugdelyk gehandeld , maar gy gaatze allen te boven. " Laaten wy ons hier naar fchikken machtilde. Welke grilligheden de mode ons ook voorfchryft, —- wy zullen te meer lof en agting verdienen , naar maatc wy hier het naast nabykomen. Geen rang nog rykdommen kunnen ons van onzen pligt ontdaan. Vr. Die Vrouw, welke ik my fteeds als een model voorftelle, vertoont ons volgens de aanmerking van uwen Vader eene Vrouw van aanzien; dit blykt aan haar bedryf: zy had geen gebrek aan dienstknegten nog aan maagden en haar man was een van de geenen, die de beftiering van Land of Stad was aanbevolen. Maar machtilde kan nog niet met de liefde en agting, die de Batavieren aan haare braave vrouwen verfchuldigd waren, overeenbrengen, dat zy haar zulk een zwaar en lastig II. deel. I werk  130 De agting werk lieten waarneemen in den Landbouw. E. Ik zal dan hieromtrend ook alle verdenking uit den weg ruimen. ■ Behalven het geen wy uit tacitus wegens den invloed der vrouwen aangevoerd hebben, vinden wy nog by hem de reden , waarom de vrouwen met het ontblooten van haare borsten (*) aan haare mannen de flaverny voorftelden, welke haar dreigde, ,, om, dat zy die met veel meer ongeduldigheid van wegen haare vrouwen vreezen, en even daarom worden de gemoederen der Natiën veel fterker verbonden , van welke men onder de Gyzelaars ook edele meisjes neemt". En geen wonder, luider wel toe machtilde , „ zy meenen, dat in dezelve iets Heiligs en Voorzienigs , of het vermogen van Voorfpelling verborgen is , waarom het er zoo ver van af is , dat zy haaren raad zouden veragten of haare antwoorden in den wind daan , dat zy veelen derzelve als Godfpraaken hebben geëerd en gevierd." , D. Nu wat zeggen de vrouwtjes daar van ? ik dagt, dat gy u alleen met eene gevolgtrekking zoudt moeten behelpen eelhart ; maar nu hebt gy de eer der mannen (*) Tacitus heeft Ohjeclu peSorum , het geen hoofd vertaalt door 't voorwerpen der borsten-, maar wat betekent dit? Het flaan op de borsten zou minder met het Latyn, dan met de gewoonte in groote ver-  VOOR DE VROUWEN. 131 nen volkomen gehandhaaft , en de Sexe teffens verheven. E. Ik heb reden, om uit dit zeggen van tacitus op te maaken, dat haar invloed niet minder by de Germaanen geweest is dan by de Galliërs, die met de Germaanen uit de Celten gefprooten , naderhand onder dien naam meest bedoeld worden , by welken de Vrouwen menigmaal niet alleen byzondere, maar ook algemeene volks twisten hebben bygelegd, en door haare tusfchenkomst het Horten van burgerbloed verhinderd, plutarchus heeft er eenige byzonderheden van aangetekend. Ik zal dezelve mededeelen, om dat deeze beide volken , hoe nader men tot den oorfprong te rug treed, te grooter overeenkomst hadden met elkander, en ik ook van de tochten der Galliërs te vooren gèfprooken hebbe. Volgens plutarchus en poly/enus dan is er iets dergelyks voorgevallen onder de Celten , die over de. Alpen ' in Italien ftonden te ' trekken , als in de eerde tyden van Romen gefchied is tusfchen de Romeinen en Albanêezen. De tweedragt was zoo ver gekomen , dat dezelve niet dan door de wapenen konde geëindigd worden. De dagorden verlegenheid overeenltemmen. Of zou het te kennen geeven, dat zy zich bloot gaven aan het gevaar, door in de dagorden in te dringen, om haare mannen aan te vuuren, en den vyand te belemmeren? I 2  13» de agting den {tonden aan weerskanten reeds vaardig, om op elkander aan te vallen, wanneer de vrouwen tusfchen beide kwamen en door haare gebeden en traanen op de gemoederen zoo veel 'te wege bragten, dat de bitterheid in vrede en onderlinge genegenheid verkeerde , en elk naar zyn verblyf te rug trok. Hier uit, zegt plutarchus, is deeze gewoonte gefproten , dat wanneer zy over Vrede of Oorlog raadpleegden, de vrouwen daar by toegelaaten wierden. Wanneer er ook eenig gefebil tusfchen Rnndgenooten ontftond , wierd het zelve volgens de uitfpraak der Vrouwen bygelegd. Toen hanniisal de Car. thaginenztr met hun een verbond floot , wierd onder anderen F:cdongen: „ indien ie. mand der Ce/ten meent, dat hy van een der CatiMgineJizen vcn>ngclykt is , dat dc Magijtraaten der Carshaginenzers of hunne Bevelhcbbers , welke in Spanjen zyn, het ge. lchil beflegten. Maar indien iemand der Carthaglmnzen van een der Celten onrecht heeft moeten ondergaan , zullen de vrouwen der Celten over de zaak moeten oordeelen". Vr.. Dan moeten de Carthagcrs wel overreed geweest zyn van het doorzigt en de regtveerdigheid der Ccltifche' Vrouwen. D. En de agting waar in zy by haare mannen (tonden , moet ook by Vreemden wel degelyk zyn bekend geweest: maar dee. ze bewyzen zyn overgenoeg eelhart. Indien  voor de vrouwen. I33 dien gy verder voortgaat zullen onze Vrouwen ligtelyk meenen, dat wy haar te kort doen , wanneer wy haar in de raadzaal en Staatsvergaderingen niet inleiden. M. Wel ja Heer diederik, wat zou er aan haperen, dat wy daar ook de zaaken niet zouden kunnen beduuren. Indien wy er toe opgelegd wierden, zouden wy er niet zoo gemakkelyk toe in ftaat gebragt kunnen worden , als veelen van onze Jonkers , die geen andere verdienden hebben, dan dat zy van aanzienlyke geboorte • zyn ? D. Dagt ik het niet. Vr. Sus machtilde ! het is veel gemakkelyker geregeerd te worden dan te regeeren : en indien wy ons huishouden wel in agt neemen , behoeven wy naar geen ander beduur om te zien. D. Indien de delling doorgaat eelhart, welke gy ftraks te berde bragt , mo"•en wy in tegendeel belluiten , dat de Batavieren verre van een woeste wilde Natie onderfcheiden zyn geweest.. En wie kan dezelve in twyffel trekken, daar de verkeering met de Vrouwen best gefchikt is, om het hart der Mannen te leenigen , en alle ruwheid en wreedheid te doen afleggen. Het gaat inderdaad verre bov»n myne verwagting , dat de krygszugtige en dappere Germaanen en Batavieren met haare Vrouwen zoo veel op hadden en zich I 3 door  134- DE AGTINC door dezelve in verfcheide gevallen lieten leiden. Waarlyk dit doet hun eer aan , en wy zyn in deezen opzigte van onze Voorzaaten geenzins afgevveeken , want wy hebben den naam en de daad ook , dat de Vrouwtjes by ons veel vermogen. R. Onze Mannen maaken het wel met ons. Vr. Zoo is het ook roozemond Gy hebt my opgewekt om het voorbeeld der Bataaffche Vrouwen na te volgen, wanneer het op de verdediging van het Vaderland aankomt; laaten wy ons ook zoo wel als zy van den invloed op het hart van onze Mannen bedienen , en dat alle Nederlandfche Vrouwen er zich van bedienen mogten ! om de heerfchende oneenigheden, die ons Gemeenebest verfcheuren by te leggen en het vuur van tweedragt uit te blusfchen, op "dat men zich te beter mogt vereenigen tegen een algemeenen vyand. Zagtmoe- digheid Hemt toch meest met onzen aart en gefteldheid over een. E. Dat God dit geeve ! maar laat ik er dan ook nog voor een derde byvoegen , dat de Sexe van haare Outmoeders leeren mogt zich weinig met beuzelingen op te houden, met het opfchikkcn van haare lighaamen minder tyd en geld te verfpillen , waar door zy dikwerf de' beurzen van haare Mannen plat , het hoofd berooid maaken , en van het opvolgen van hunne pligten terug  VOOR DE VROUWEN. 135 rug houden, of laagheden doen begaan om de leeggeputte bronnen te vullen , tot welke veelen anders niet zouden gekomen zyn. Maar zoo wel te pas als gy aangemerkt hebt diederik, dat wy van onze Batavieren in dit geval niet ontaard zyn: zoo vreemd is het dat de Duitfchers zich gansch anders omtrend hunne Vrouwen gedraagen, ten minften onder een algemeen kwaad gerugt leggen, dat zy dezelve niet wel behandelen. • Wanneer men bedenkt, in hoe verre zy van hunne Vryheidlievende Voorvaders verfchillen, dat zy zich aan het willekeurig gezag van hunne Vorsten en Vorstjes niet alleen onderwerpen, maar ook tot voldoening van deezer baatzugt en verkwistingen zich als Slaaven laaten verkodpen en naar andere waereld-deelen vervoeren, wordt dit te waarfchynelyker. Men ziet toch doorgaans, dat zy , die zulk eene vernedering ondergaan , vooral wanneer zy den trotfchen aart der Duitfchers bezitten, op een anderen fchaverhaaling zoeken; — de meerderen op hun-» ne dienstboden en werklieden — de minderen op hunne Vrouwen. Dit is ten minften zeker , dat nog onlangs een Hoogleeraar in Hamburg gottfried schutze zich om deeze reden genoopt gevonden heeft, om een loffchrift op de Vrouwen te ontwerpen , waarin hy vooral zyne Landgenooten onder liet oog brengt de voortreffelykheid van hunI 4. ne  J3<5 de agting ne Voormoederen , en de onredelykheid, dat zy in opzigt van de Sexe van het prys'waardig gedrag hunner Voorvaderen zouden afwyken. Het is goed, dat vvy zulk eene vermaaning niet noodig hebben, volgens het getuigenis onzer Vrouwen. — Dog het word tyd, dat wy ons affcheid neemen vredegonde , de dagen zyn thans kort. R. De gefprekken hebben ons veel tyd weggenomen; — nooit is dezelve my korter gevallen. Ik dank u wel duizendwerf myn heve eelhart , voor het vermaak, dat gy my gegeeven hebt. ïk zai .veel aan de Bataaffche Vrouwen denken, en er elk een van vertellen, zoo veel ik onthouden heb. Mogt ik het geluk hebben, om haast weder uwe , toehoordffer te zyn. E: Dit zal vooreerst niet kunnen gebeuren, terwyl, gy voorneemens zyt eerlang naaide Stad te trekken. Wy danken u hartelyk voor uw gul onthaal en oplettende aandagt. D. Wy zullen onze vergoeding zoeken in ïrederik, die zal deezen winter eenige dagen by ons doorbrengen, en ons dan mededcelen het geen hy van zyn Vader gehoord heeft. Is dat niet goed frederik ? Fr. Ik ben er uitneemend wel mee te vrede, het zal my dubbel oplettend maaken by de lesfen van. mynen waarde Vader. Doe 200 ^ve Jonge, en maak u  voor de vrouwen. I37 u het voorregt te nutte, dat u boven veele anderen gebeuren mag; maar zyn wy de vrienden te gemoet gegaan —- laaten wy hun ook een eindweegs_ brengen, het is toch de laatfte reize waarfchynlyk , 'dat wy dit jaar elkander buiten zien. —— Gaa maar voor uit myn roozemond met vredegonde en haare kinderen. — Wy zullen u volgen. R. Van harten gaarn , myn diederik , zoo veel te meer kunnen wy den tyd rekken. & & 9 Vt D. Ik had u nog iets te vraagen, myn Vriend, fchoon de bewyzen van agting en liefde, welke de Batavieren hunne Vrouwen toedroegen , my reeds voor een gedeelte van myn vermoeden te rug gebragt hebben. — Het „elve beftaat hierin, — of zy zich ook aan eene onnatuurlyke Liefde hebben fchuldig gemaakt , welke al zeer vroeg het menschdom befmet heeft, en of men ook hier uit hunne zonderlinge onthoudendheid hebbe afteleiden, wyl dezelve doorgaans onver* fchilligheid voor de Vrouwen veroorzaakt, niettegenftaande al de vryheid en gemeenzaamheid, welke tusfchen de Sexen plaats had. E. Gy hebt zeker het regte denkbeeld nog niet , mynen Vriend van de meerdere aanlokfelen tot onkuischheid , die by de Batavieren zouden plaats gehad ■ hebben, dan I 5 by  138 bedenking by ons. Gy weet wat de gewoonte vermag : worden de lusten niet dikwerf meer door de verhitte verbeelding geprikkeld en opgewekt naar het geen, dat zorgvuldig voor het oog verborgen gehouden word? Gy moet ook de Naaktheid in zulk een volltrekten zin niet verdaan. Dit woord wordt dikwerf gebruikt van iemand, die weinig dekfel of zoo veel kleeding niet aan heeft, als een ander. Hoe veele Volken worden nog in onze dagen gezegd naakt te loopen, die egter de fchaamte gedekt hebben! De Germaanen gebruikten, wanneer zy groot wierden nog meer dekfel. Voor het overige moet men haare onthoudendheid , aan eene oude en algemeene gewoonte, die by hun een wet was , aan de fchande die aan de overtreeding der zelve gehegt wierd, en aan het naauwkeurig toezigt der Ouden tegen alle verbastering van de Nakomelingfchap toefchryven. „ Die het langst zich onthouden hebben, zegt c/esar, draagen den grootften lof onder de hunnen weg. Hier door meenen zy, dat de kloekte en kragten des lighaams bevorderd en de Zenuwen gefterkt worden. Dog binnen de twintig Jaaren met eene Vrouw, gemeenfehap geoeffend te hebben , wordt onder de fchandelykfte dingen gerekend". Voor het overige geloof ik , dat zy van alle andere buitenfpoorigheid, die tegen . de orde en  I "OPGELOST. 139 I en voortplanting van het menfchelyk geflagt geheel tegenftrydig is, kunnen vrygefproken worden, aristoteles, diodorus, strabo en athen/eus , leggenze wel den Gallen, die onder den naam van Celten by hun bedoeld worden, te last; deezen hadden het buiten twyffel van de Grieken, die te Marfeille eene volkplanting geveftigd hebben, overgenomen , maar van de oude Germaanen vinde ik het nergens. Men denkt zelfs, dat tacitus zulke misdaadigen bedoeld onder den naam van corpore infames, welke in de modder of in een moeras gefmoord wierden ; eene ftraffe, die met de hedendaagfche zoo veel overeenkomt, als de Latynfche omfchryving met den naam van Schandjongen. Dit is ten minften zeker , dat het presfen der Jongelingen door de Romeinen onder vitellius , omze tot onkuischheid te misbruiken , een voornanme reden van den Opftand der Batavieren gevyeest is. Diderik, over deeze oplosfing zeer voldaan, nam met zyne roozemond, zoo dra zyze ingehaald hadden , een teder affcheid van eelhart en de zynen , .na dat hy nog een verzoek gedaan en geredelyk toeftemming op het zelve verworven had, dat eelhart ten zynen gevalle de Verhandeling over het Krygswezen der Batavieren mogt fpaaren , lot dat zy weer by een kwamen. TWAALF-  TWAALFDE ZAMENSPRAAK. De Opvoeding der Kinderen hy de Batavieren. De Moeders zoogden haare Kinderen zelve , en hielden de Huwlyksvrugtbaarheid voor een zegen. Wat men te denken hebbe van het beproeven der egte of onegte kinderen in den Rhyn. De voornaamjie kundigheden, waarin de jeugd onderweezen wierd. Hun zedelyke opvoeding. Het onderfcheid. in jaaren en rangen in agt genomen. Wanneer de Vrouwen .haaren taak af hadden, wierd dezelve by de Mannen overgenomen,, die de Jongelingen vooral onderrigteden in bet geen tot den Wapenhan. del betrekking had. Vredegonde. Gy hebt my gezegd, myn eelhart ,• dat er van de voorige Zamenfpraak- nog iets was overgebleeven, het geen u de kortheid des tyds niet toeliet af te handelen. Wat was dat? E. De Opvoeding der Kinderen. Deeze is eene  opvoeding. 141 eene van de voorn aamfte reden van de inftelling des Huwelyks. — Hier toe moeten Man en Vrouw vereenigd blyven en hieraan hadden de Bataaffche Vrouwen een groot deel, waarom het zeker rozemond en U niet onaangenaam zou geweest zyn van dit gewigtig oogmerk en gevolg van den Echt iets te hooren. Vr. Het fpyt my zeer, vooral om rozemond. Ik ben al lang hier na begeerig geweest , zoo uw tyd • het toelaat, myn eelhart , zoudt gy myne fchade fpoedig kunnen herftellen. E. Het was my altyd een vermaak uwe begeerten voor te komen , myn Lief, maaier is thans eene zwaarigheid. frederik. is van huis. M. Laat u dat niet ophouden, myn Vader , myn broeder heeft zoo veel voor my onthouden en my verteld , dat ik vcrblyd zal zyn , wanneer ik ook eens op myne beurt hem iets mag mededeelen. De ibof zal toch zoo lang en zoo moeijelyk niet zyn., en gy zult er Moeder plaizier meedoen. E. Ik zal u dit genoegen verfchaffen , machtilde, in vertrouwen, dat gy niets zult verliezen van het geen gy uwen broeder behoort mede te deelen. Va. Uit het geen wy van te vooren gehoord  142 HUWELYKS hoord hebben , vooronderftel ik dat de huisgezinnen der Batavieren doorgaans van een goed aantal kinderen voorzien waren. E. Eene Leevenswyze overeenkomftig met de Natuur , een fterke en gezonde lighaamsgefteldheid daar uit voortvloeijende, gepaard met de beste fchikkingen omtrend het Huwelyk maakten hetzelve zeer vrugtbaar. En dewyl de Huwelyken algemeen waren, ■ de Batavieren zich in geene bedompte Steden oplloten , maar een zuivere vrye lucht op het veld inademden , veele ziekten, die uit weekheid en wellust voortfpruiten geen plaats hadden, kan het niet anders zyn , of het moet fteeds van kinderen overgevloeid hebben , nog ruim zoo fterk als op onze Zee- en Landdorpen, welke doorgaans wel van kinderen voorzien zyn. Men kan dit opmaaken uit de geduurige volkplantingen en volks-verhuizingen door welke zich eerst de Gallen , en naderhand de Germaanen wyd en zyd verfpreidden , niettegenftaande de geduurige en bloedige Oorlogen, welke zy voerden. De Huwlyksvrugtbaarheid, en een talryk huisgezin wierd ook by de Ba* tavieren als een Zegen aangemerkt. — „Hoe meer nabeftaanden hoe grooter het getal van bloedverwanten , dies te aangenaamer was by hen de ouderdom , en de kinderloosheid wierd by hun geenzins als een voorrecht ge.  VRUGTBAARHEID. I43 gerekend "• De oude Germaanen bedienden zich daarom tegen de onvrugtbaarheid van alle middelen, welke de natuur en Godsdienst aan de hand gaven ; niemand hunner bepaalde het aantal dat hy begeerde; — elke nieuwe Huisgenoot was hartelyk wellekom. — Door geene aanmoedigingen of belooningen behoefde de bevolking, als by de bedorve Romeinen, bevorderd te worden : zoo ver was het er van daan , dat zy een ongeboore vrugt door geneesmiddelen zouden hebben zoeken af te dryven, of een onnozel fchaap , om dat het over de hand, of onder een ongunftig voorteken ter Waereld kwam , zouden hebben kunnen te vondeling leggen of vermoorden zoo als men by de Romeinen gewoon was. Dit wierd by hun een fchelmftuk gerekend, by wien „ de goede Zeden meer uit deeden , dan elders goede Wetten." M. Waren er ook eenige plegtigheden by de geboorte der kinderen in gebruik by de Batavieren ? E. Men verhaalt, dat zy de Jonggeboornen op een fchild in den Rhyn nederlagen , om te beproeven , of zy echt dan badaard waren. Het laatde beflooten zy, wanneer het kind zonk, het eerde wanneer het dreef. Dan zulk een ongegrond wantrouwen der Batavieren omtrend de kuischheid hunner Vrou-  H4 huwelyks Vrouwen kunnen wy bezwaarlyk gelooven. Het kan zyn , dat deeze dwaaze proef, by eene enkele Natie der Germaanen, die aan den Rhyn woonde, genomen, door verfcheide Schryvers , waaronder tacitus egter niet gerekend moet worden, te onregt algemeen gemaakt wordt. Of dat de zaak verkeerd opgemerkt en berigt is. De Germaanen, en cok de Batavieren waren gewoon hunne kinderen, zoo dra zy geboren waren, in het water te dompelen en te wasfchen. Indien het mogelyk was, gebruikten zy hier toe het water van dm'Rhyn, eene rivier, voor welke zy een onderfcheidende hoogagting hadden , fchoon wy geenfins gelooven, dat dezelve hier van zynen naam zou gekreegen hebben. Meermaalen wierd dit wasfchen door de Moeder zelve verrigt. Vr. Dan moeten zy ongemeen gelukkig in het voortbrengen van haare kinderen geweest zyn. E. Dit is gemakkelyk uit het voorige afteleiden, myn Lief! Moeijelyke en tegennatuurlyke geboorten zullen daar de Kunst van handige Vroedmeesters en wyze Vrouwen niet gevorderd ; maar de ondervinding en hulp der nabuurinnen alles afgedaan hebben. Hoewel het eene fabel is , dat de Vrouwen der Celten, zoo dra zy verlost waren, den arbeid op het land hervatten, terwyl de Mannen het  VRÜOTBAARHEID. I45 *aet kraamleger hielden , vindt men egter gevallen aangetekend , waar by de hoogzwangere vrouwen, tot aan het uiterfle oogenblik in haaren arbeid hebben aangehouden, — voorts ter zyde gingen, voorfpoedig verlosten, haare vrugt afwiefchen, en met dezelve naar huis fpoedden. — Maar om tot de gemelde proef over de nieuw geboore kinderen weder te keeren, ik meen dat een enkel berigt van Keizer jo liaan, bygenaamd de Afvallige, die het nog maar by gerugte overgenomen had, tot dit vertelfel de eerde aanleiding heeft gegeeven. Ondertusfchen was het eene vry algemeene gewoonte, zelfs by de oude Latynen in gebruik, dat men de kinderkens op een fchild plag te leggen en te wasfchen. Volgens de aanmerking van auistoteles en galenus diende het koude water om de warmte naar 't hart te rug te dryven, ook om de kinderen van jongs af te doen harden, aan koude en ongemakken te gewennen. Waren 'er, en dit zal niet dikwerf gebeurd zyn , welke dit niet konden doordaan, zy moesten het door hunne tederheid bederven, en het bleek daaruit, dat de Maatfchappy niet veeb by zulke kinderen verloor , wyl zy ongefchikt waren om het geflagt onverbasterd voort te planten , en in zoo verre kon dit als eene proef worden aangemerkt. Ik zou hier zoo lang niet by dil gedaan hebben, zoo ik niet op de gedagte was gevallen, of men dit ook voor eene Godsdiendige plegtigheid moest houden. U. DEEL. K Va,  14Ö plectighedek Vr. Eene Godsdienfhge plegtigheid? E. Ja, myne vredegonde ! verwondert gy tihier over ? wat zult gy dan zeggen, wanneer ik u verhaal, dat de oude Germaanen, een foort van Doop aan hunne kinderen bedienden , welke in uiterlyke omltandigheden zo veele overeenkomst had met den Christelyken, hoewel in betekenis en oogmerken oneindig verfchillende, dat de Heidenen, die door bonifacius tot het Christendom bekeerd wierden, zich daarom verbeeldden , dat het niet noodig was-, dat zy van nieuws gedoopt wierden , het welk hun door den opperbisfchop gregoriüs anders moest onderrigt worden. Vr. Wat bedoelden zy dan niet dien zoogenaamden Doop? E. Misfehien eene zuivering van ziel zoo wel als van lighaam, gelyk zommigen meenen. Dan voornamelyk verbeeldden zy zich daar door het geluk der kinderen, vooral in den oorlog te bevorderen , en hunne lighaamen voor wonden en een ontydigen dood te bevryden, waarom het hun niet evenveel was, door wien deeze plegtigheid en met welk foórt van water dezelve in het werk gefield wierd. De Edelen lieten deeze plegtigheid wel eens door aanzienlyke Mannen in hunne huizen verrigten , welke aan de Jonggebooren teffens eenen naam, en met denzelven een gefchenk gaven. Anderfins kwam dit beide toe "aan den Vader of aan den Grootvader, of die het kind zoude opvoeden. Men vindt van het een  b y d.e geboorte. Ï47 een en ander verfcheide voorbeelden in de e d i> a , een overoud gedenkfchrift der Tslanderen, waarin veele fabelen, maar ook veele oude gewoonten en gebeurtenisfen bewaard zyn. (*) Vr. Dit komt my zeer aaumerkelyk voor. Maar dan wierd deeze Doop alleen aan Jong» gebooren knegtkens bediend, om dezelven, zoo zy meenden, onkwetsbaar te maaken? E. Meest altoos; hoewel de geleerde sperlinG, die over den doop der Heidenen eene byzondere verhandeling gefchreeven heeft , bewyst, dat dezelve ook wel aan meisjes wierd verrigt. M. Hadden 'er nog meer plegtigheden by de geboorte der kinderen plaats ?. E. Ja, men zette het nieuw geboorne wigt op ■den fchoot van den Vader, die hier mee te kennen gaf, dat hy het voor zijn kind erkende: zelfs was dit by anderen, die te vooren geen vaderlyke betrekking tot een kind hadden , een teken van aanneeming. (f) Dit gefchiedde doorgaans by (*) Zoo leest men in de edda. Illud etiam navi, [i puerum tcnerum afpergam aqua, non in artuis occumbet. en in Kon. Harald. Ilarfag. Sag. c. 40. Eraf eo tempore circa tiobjlitnn liberos ea confuetudo, ut honoratiores viri adhiberentur , qui aquam infunderent in eos , & nomen darent. en cap. 7. Guttor mus dux aquam ojfuderat in filium regis h a r a l d 1 natu maximum , & dederat ei nomen fuum. q) Men vindt ook van den evengemelden Guttormus , die het Zoontje van Koning harald K 2 ge-  Ï4§ het ïoogen by den zoogenaamden Doop en de Naamgeeving. Voorts wierden de lotgevallen van den Zuigeling onderzogt, of gelyk men nu zou zeggen, deszelfs horoscoop wel eens geligt, en de plcgtigheden met eene rykelyke en vrolyke maaltyd belloten. Ten minden plagt men dit alles doorgaans by de Noordfche Germaanen in 't werk tc dellen. Vr. Ik behoef niet te vraagen, of de Bataaffche moeders haare kinderen zelve zoogden? E. Dit fpreekt van zelf. Vrouwen die haaren plicht zoo wel kenden en aan haare bedemming zoo zeer beantwoorden , konden zich zeiven in deezen- hoofdtaak niet ongelyk zyn, en haare zuigelingen , welke zy zoo lang onder haar hart gedraagen hadden , van het voedfel berooven, dat de natuur alleen voor hun gefchikt had. Geene voorgewende of weezenlyke redenen van zwakheid in het zenuwgedel, of gebrek aan zog konden hier plaats vinden, veel min konden zy befluiten haare kinderen maar uit te fchudden, om de zorge daar van gemaksof vermaakshalve aan anderen over te laaten. Daarom zegt tacitus, in wiens tyd deeze ongedoopt en eenen naam gegeeven hadt. Imponebat etiam puerum genibus & educabat feaim, eum ha~ bens in Vikia Aujlrali , en in hacon. a n a lsteins feftr. dag. c. 10. Et asfumfit pro adop. titto iiaraldum erici filium , eumque gremio iapo/uit, £? educatus est in aula regis dani^.  HER KINDEREN. 14? «nnatuurlyke gewoonte onder de .'Roomfche vrouwen ook al de overhand genomen hadde: „ elke moeder voedt haar kind met haare borflen , en geene flaavinnen of minnemoeders worden hier toe verkoren." Vr, Hoe was het met de opvoeding der kinderen gelegen? E. Wy zullen dit alleen moeten opmaaken uit het geen wy reeds van de Batavieren gezegd hebben, en nog zeggen moeten. De eenvoudigheid, . die in het Godsdienllige, in het Burgerlyke en in het Zedelyke by dit volk heerschte, befloten de kundigheden, die by hun plaats hadden binnen een engen kring; — en, fchoon ik aangetoond heb , dat •'er onderfcheid van rang by de Germaanen plaats had, er wierd egter op denzelven in het begin der opvoeding weinig of geen agt geflagen, en ten uiterlyken aanzien was 'er geen onderfcheid tusfchen de kinderen der Heeren en der Lyfeigenen. Zy wiefchen met elkander op, terwyl de een niet meer gerak nog gemak genoot , dan de ander, tot dat de Edellingen en Vrygeboornen, in meerderen ouderdom afgefcheiden, door hun gedrag en dapperheid toonden , dat zy van hunnen oorfprong niet ontaarden. Dit was het beste middel, om hun door al te veel zorgvuldigheid , en malie liefde niet te bederven, — voor verbastering en verwyfdheid te bewaaren ; — en hun'al vroeg te doen begrypen , dat zy met de minften van eenen oorfprong waren , maar K 3 dat  DE VADER.LYKE E. Ja macktilde ! Dit fchynt zeer hard en egter is het juist overeenkomftig met het oorfpronkelyk recht der natuur, volgens het welke niemand, zoo een fchepfel over het leeven van zyn medefchepfel befchikken mag, daar toe nader is dan die geen, welke naast God de oorzaak is van deszelfs leeven en beftaan. Al het recht dat Overheden en Rigters in lyf en leevensftraffen oeffenen, is hier op gegrond en vloeit hier uit door een fiilzwygende overgifte voort; voor zoo verre het, wanneer verfcheide huisgezinnen zich by den anderen hebben gevoegd, t®t bevordering van het algemeen welzyn der maatfchappy dienftig is, dat de magt van lyf en lccvensftraf aan eenige weinigen ais hoofden en Vaders worde oveigedraagen. Niet te min behielden de Vaders zelfs by de Romeinen nog veel van dit hun oorfpronkelyk recht op huune kinderen en hebben 'er zich in byzondere gevallen van bediend, waarom zy ook de cerften of opperften van het huisgezin gehecten wierden (*). En men meent, dat dit recht ook by de Jooden na dat zy een Volks-ftaat geworden waren , zelfs onder hunne Koningen, plaats had uit SpreuLXlX: 18. Dit is ten minften zeker dat het gezag der Ouderen, en het ontzag en de eerbied der kinderen voor dezelve, onbegrypelyk grooter was by de ou- (*) Principes familia , by pLPiANUS. Het verdiend ook opmerking dat de veel betekenende naam van Domimis by de Romeinen van het woord De* mus een huis, afftamt.  m a G t. - ioc) oude Volken,dan by de bedcndaagfche,waar uk zoo veele wanordens in de huisgezinnen voortyloeij'en , die allerleie verdrietelykheden voor de Ouderen, en dikwerf de zwaarfte rampen yoor de kinderen zelf baaren. — Vergeet daarom nimmer, myne machtilde ! wat het oorfpronkeiyk recht uwer Ouderen medebrengt en wat gy hun fchuldig zyt volgens Goddelyke en menfchelykewetten,waar in geene tyden,nog zeden eene weezenlyke verandering kunnen maaken ; en gy zult, hoe meer gy hier aan voldoet , te meer onze rust en uw eigen geluk bevorderen. Onze zaak is het toe te zien, dat wy nimmer onze magt misbruiken, nog u reden geeven om over een juk te klaagen , dat ten uwen beste op uwe fchouders gelegd is. M. Daar geeven myn Vader en Moeder my nimmer reden toe. God geeve, dat wy nog lang dat zagte juk mogen draagen, en nimmer onze lieve Ouders door ongehoorzaamheid eene zugt, eene traan afpersfen, maar hun het leeven zoo aangenaam maaken als mogelyk is. •& Eelhart , omhelsde zyne Dogter: — zy zeeg met het hoofd op den boezem van haare Moeder neder. Beiden wierden zy met haar bewogen , en de redenen van eelhart door een diep ftilzwygen en nadenken voor eenigen tyd afgebroken. L 5 D E ït-  DERTIENDE ZAMENSPR AAK. Onderzoek of de Batavieren 200 wel als de Germaanen in 't gemeen onkundig van de Letteren geweest zyn. Het oudfte Schrift waarvan men zich in Germaniën bediend heeft, voor zoo verre ons 'bekend is. De wyze , op welke zy doorgaans de gebeurtenisjen van hm volk bewaarden. De Dichtkunde der Batavieren. De Gezangen der Barden. De Natuurkennis. De Genees- en Heelkunde. De Voorzegkunde. De overige weetenfchappen der Batavieren. Hunne Kunften en Handwerken. Hun voornaame kunde en bezigheden beJlond in de Krygs-oefeningen Eelhart. Zoo heeft machtilde zich dan getrouwelyk van haar plicht en belofte gekweeten, myn Zoon ! Fr. Ja Vader, zy heeft my een uitvoerig verflag gedaan van de opvoeding der kinderen by de Batavieren. E.  nader. onderzoek, E. Behaagde u dit onderwerp wat ? Fr, Zeer veel, maar ik zou, wanneer ik 'er by tegenwoordig was geweest de vryheid ge» bruikt hebben , om nog het een en ander te vraagen. E. Dat ftaat u nog vry. FR. Ik heb myn Zuster in 't geheel van geene Schooien en naauwlyks van eenige weetenfchappen hooren fpreeken , waar in de Bataaf fche Jeugd onderweezen wierd. Alles kwam byna volgens haar berigt op eene lighaamelyke oeflening uit, E. Zy zal u evenwel gezegd hebben, dat veele Jongelingen by voornaame Mannen , die door dapperheid en bedreevenheid in de wapenen beroemd waren, wierden gezonden , en voorts opgevoed in het gevolg van Vorften, en hoofden des Volks, waar zy opgeleid konden worden in alles, wat hun in oorlog en vrede van nut zou zyn. Maar eigenlyk gezegde Schooien waar in de Jeugd van kindsbeen af gezonden en onderweezen wierd, gelyk by ons in gebruik zyn, heb ik by de Germaanen niet aangetroffen. Zy zouden, hoe weinig wy dezelve thans ontbeeren kunnen, met hunne heerfchende dehkwyze weinig overeengekomen zyn. Fr. Hoe zoo Vader? E. Gy hebt ze immers leeren kennen, als eeu Volk het welk alles aanwendde, om van hunne kinderen zoo wel als van zich zeiven kloeke rustige gezonde en fchoone menfehen te vormen, en ze vooral, door het verduuren van alle de oh-  over be schrye kunst ongemakken des Oorlogs, tot dappere verdedigers van Vaderland en Vryheid op te voeden, het welk zy als de voornaamfte beftemming van den mensch aanmerkten, gelyk ik u voorheen gezegd heb en daarom moest ook hier aan alles dienstbaar zyn. — Daar nu een langduurig verblyf van .eene menigte kinderen in de Schooien onder het opzigt van een Meester gewis niet dienfhg ïs tot bevordering van de gezondheid of opwakkering van den moed , kon zulk een middel van onderwys en opvoeding nimmer in hun opkomen, fchoon zy zich hetzelve naderhand lieten welgevallen , wanneer het door de Romeinen by hun wierd ingevoerd. Daar van daan komt het, dat tacitos fpreekt van de onagtzaamheid , welke in de opvoeding der vroege Jeugd plaats had, die by de Sueven , volgens caesar , in volkome vryheid wierd gelaaten , gelyk wy ook zouden zeggen , als dezelve niet ter School ging, en naar onze verbeelding zonder tucht en leering opwiesch. Fr. Indien men by hen geene fchoolmeesters of meesteresfen aantrof, by wien leerden de kinderen dan leezen en fchryven ? E. Uit het geen wy by tacitus hebben aangetroffen , toen wy over de huwelyken van de Batavieren fpraken, (*) hebben veelen befloo- teu, (*) Literanm Secreta viri pariter atque feewime ignoran.  D E li BATAVIEREN. Ï73 ten , dat het gebruik van letteren in 't geheel by de Germaanen onbekend was. Zyne uitdrukking in 't afgetrokkene geeft zeker aanleiding, om dit te denken, maar in den zamenhang befchouwd zynde , kan ze onmogelyk dien zin hebben , want het luid zeer vreemd, wanneer men van de kuisheid en huwelykstrouw van een volk wil fpreeken, 'er tusfchen in te laaten vloeijen: — zy kunnen nog lcezen nog fchryven. Men kan dit ten minften van tacitüs niet vervvagten: fchoon het niet ontbreekt aan zulken, die zich verbeelden, dat de weetenfchappen nadeelig voor de goede zeden zyn. Dit heeft de beroemde rousseau onder anderen zoeken te betoogen , en dit zou dan ook het gevoelen van onzen beroemden Gefchiedfchryver geweest zyn. Dan dit kunnen wy in 't geheel niet gelooven. Schoon het waar is, dat de Kunflen en Weetenfchappen te gelyk met de weelde zich doorgaans vestigen by een volk, dat in welvaart en befchaafdheid toeneemt , is het eene nogthans geen natuurlyk onaffcheidelyk gevolg van het andere. Een 'volk kan onder een dikke duisternis van onkunde zich telfens in de fnoodfte misdaaden en zinnelyke lusten vergrypen , zoo dat zy van de menschheid niets dan de gedaante overhouden, waar van ik u verfcheide voorbeelden onder de oude en hedendaagfche volken zou kunnen opnoemen. Dit bewys van tacitus , het voornaamfte , waarop men zich verkeerdelyk grondt, valt dus in 't geheel weg. De  *74 ö v*e r Jï e schryfkunst De tegenwerping, die men uit aelianus maakt,is van geen meer belang, wanneer hy zegt, „ dat alle de Barbaar en, welke in Europa wooneii, het fchandelyk oordeeleii, letteren te gebruiken," want wy zullen ftraks zien, dat dit van allen onmogelyk waar kan zyn, en dat zyn berigt of een groote uitzondering vereischt , of volftrekt valsch is. Fr. Dit zou ook waarlyk onze Voorouderen niet veel eer ■ aandoen. E. Wy zullen zien , hoe verre wy het in deezen opzigte brengen kunnen. Uit het zesde boek der Gedenkfchriften van caesar, blykt ontegenzeggelyk,dat het gebruik derLetteren by de Galliërs plaats had, anders had hy niet kunnen verhaaien , dat de Druïden niet wilden, dat de Jongelingen, welke door hun in de verborgenheden van den Godsdienst onderweezen wierden, dezelve zouden in gefchrift aantekenen, op dat zy niet in handen van 't gemeen mogten vallen, en hunne leerlingen zich meer.op hun fchrift, dan op hun geheugen zouden verhaten. Tacitus gewaagt in het tweede zyner Jaarboeken van brieven, welke de Germaanfche Vorften maroboous en adcundastrius gefchreeven hadden. En fchoon de geheimenisfen van den 'Godsdienst niet aan het fchrift betrouwd wierden, was het wel mogelyk , dat de Gallifche Jongelingen al het geen , waarin zy in hun land en in Brittamien by de Druïden onderweezen wierden , zonder fchrift zouden hebben kunnen onthouden ? — Dewylniet al-  DER BATAVIEREN. 175 alleen de Galliërs, welke digst byItalien woonden, maar ook de Belgifche (van welke caesar getuigt, dat zy de grootfte fchranderheid, en een vermogen bezaten om alles na te volgen, dat van iemand voorgedaan wierd,") in onze nabuurfchap in de letteren niet onbedreeven waren , gebruikte hy de voorzigtigheid om den brief, welken hy aan cicero zond met eenen daar toe omgekogten Gallier, in het Grieksch te fchryven , op dat , wanneer dezelve onderfchept wierdt , zyn voorneemen van den vyand niet mogt ontdekt worden. Hy was de eerfte Romein , welke in deeze oorden kwam , en het is daarom onwaarfchynlyk , zoo zy te vooren geheel onkundig in de letteren geweest waren , dat zy dezelve zoo ras , in 't gewoel van den oorlog, eer zy nog overmeesterd waren, zouden aangeleerd hebben. Schoon nu de Galliërs en de Germaanen in veelen opzigte van elkander verfchilden, waren zy egter van eenen oorfpronk en hadden aan de grenzen, door wederzydfche ftrooperyen en volksverhuizingen veel met elkander te (tellen; is het dan niet ongeloof baar, dat de eenen boven de anderen zulk een onderfcheidend voorrecht zouden bezeeten hebben , of dat hetzelve niet ras zou bekend geworden en overgenomen zyn. Zou by niemand der Gefchiedfchryveren hierop eenige aanmerking gemaakt zyn? Fr. Van wat foort van letteren bedienden zy zich,  ï 7Ö over. de S c ii R y f k U n s t zich, die zullen zekerlyk van de] onzen veel verfchild hebben? E. Veelen meenen, dat zy zich van Griekfchs letteren bediend hebben. Caesar verhaalt in zyne Gedenkfchriften, dat 'er in de legerplaats der Helvetiers of Zwitfers, welke door hun inval in Gallien de eerfte aanleiding tot zyn tocht Iierwaards gaven, een naauwkeurige optekening met Griekfche letteren gevonden en tot hem gebragt wierd, hoe veel 'er van elke natie waren uitgetoogen. Tacitus tekent ook aan,dat 'er op de grenzen van Germanien en Rhcztien, zekere gedenktekenen en hoogten met Griekfche letteren befchreeven zouden gevonden zyn, maar hy geeft het als een bloot gerugt op. Voornamelyk heeft de plaats van c/esar,daar hy van de zorgvuldigheid der Bruiden tegen het fchryven fpreekt, tot dit gevoelen aanleiding gegeeven, wanneer hy 'er byvoegt, (*) in alle andere gevallen, zo in openbaarc als byzondere aangelegenheden gebruiken zy Griekfche letteren. Fr. Hoe kon c/esar, zoo hy dit wist, dan befluiten aan cicero in 't Grieksch te fchryven, op dat men zyne brieven niet leezen zoude. E. Zeer wel. opgemerkt. Men heeft deeze ftrydigheid wel zoeken uit den weg te ruimen door %t zeggen, dat zy wel Griekfche letteren gebruikten, maar de Griekfche taal niet verfton- den, CO B. 6. h. 14.  der batavieren. 177 den, dan dit voldoet niet! Veel eer zou ik gelooven , met voornaame oordeelkundigen, dat het woord Griekfche in den text is ingefloopen, maar dat Qms&vl heeft willen zeggen , dat fchoon zy voorbedagtelyk in het ftuk van den Godsdienst niets fchryven , dat zy het egter doen in alle andere gevallen. Men geeft voor dat de Galliërs van de Griekfche Volkplanting, welke zich te Marfeille had nedergezet, het gebruik deezer letteren geleerd hadden. Ik wil gaarn gelooven , dat deezen 'er zich ook van bediend hebben , maar dat zy teffens andere hadden, gelyk zy twee taaien fpraaken, de Griekfche en de Gallifche; of men moet vooronderftellen , zoo als zommigen zonder grond doen , dat zy voor de aankomst der Grieken, geene letteren gehad hebben. Ik heb wel eens gedagt, of niet de Galliërs misfehien zich van Gottifche letteren bediend hebben , welke zeer veel overeenkomen met de Griekfche Hoofdletteren, en dat daaruit het vermoeden gefprooten is, dat zy Griekfche letteren gebruikten: zoo maar dit Gothisch fchrift al van zulk een vroegen oorfpronk, en voor den inval der Gothen ten tyde van c^sar in Zwitzerlana" en Gallien reeds ingevoerd was. Fr. Welke letteren zouden zy dan gebruikt hebben ? E. Eige oorfpronkelyke letteren , welke zoo zy al niet dezelfde waren, nogthans veele overeenkomst hadden, met de aloude Runifciie let. II. deel. M te-  178 DB SCHRYF KUNST* teren, die meestal in eenvoudige merken beftaarj' en waarin men duidelyke fpooren ontdekken kan van de Oosterfche letteren, waar mede zy in verfcheide gevallen meer overeenkomst hebben , dan met het tegenwoordig loopend fchrift. Met deeze letteren zyn de alleroudfte gedenkftukken gefchreeven, welke hier en daar nog worden aangetroffen , en ik maak ook daar uit op, dat de Germaanen zoo wel als de Galliërs de fchryfkunst' verftaan hebben, zonder dat zy dezelve eerst vande Grieken en Romeinen behoefden te leeren. Ik denk veel eer, dat de Celtifche Volken dezelve met zich in Europa ingebragt hebben, fchoon zy door den tyd veele veranderingen ondergaan heeft , gelyk men ook zeer veel onderfcheidin het Runisch fchrift aantreft. Voor zoo ver1 men op de overleveringen der Grieken en Romefc nen aan kan, zyn zy zelve langen tyd zonder het gebruik der Letteren geweest, tot dat cadmus dezelve voor het eerfte Volk uit P'aoenicien ontleende , gelyk evander die van de Grieken in ltalien zou overgebragt hebben. Beiden maakten nogthans eene aanmerkelyke verandering en in de vorm der letteren , en in de manier van fchryven, dat zy verkozen van de linke naar de regtehand te doen , het welk van al de Europeefche Volken wordt waargenomen. Anders kan men uit de naamen gemakkelyk den Oosterfchen oorfpronk der Griekfche letteren afleiden. De Hebreen noemen die AUph , Beth, Ghimel, Daleth , enzi De  BKR BATAVIEREN. De Grieken Alpha, Betha , Gamma, Delthas maar die der Runen verfchillen veel meer ; zy werden aldus genoemd, Fie, Ur, A**/, Ctyr, Ridbr , Kaun , iïag/, iVaitd, ^ff, vïar , Sc', Tyr, Biarkan, Lagur, Madicr, Tr, welke naamen het een of ander betekenen , dat met de gedaante der letteren eenige overeenkomst heeft. Dus Fie is zoo veel, als een kudde beesten , vee , ook geld , gelyk ik voorheen aangemerkt heb, dat de voornaamfte rykdom onzer Voorouderen in vee beftond. Ur betekent een geweldigen afloop van water. Dus/ een Spook, dat zich in eenzaame plaatzen ophoudt. Cys een baai of zeehaven. FLagl hagel. Tyr een Stier, Madur een mensch. Tr een gefpannen boog met een pyl. — Volgens de oudfte en voornaamfte kenners van het Runisch fchrift heeft men by de uitvinding zich oogenfchyn'lyk toegelegd, om de letters eenige overeenkomst te geeven met de zaak , welke zy moesten uitdrukken, het welk egter niet anders dan onvolkomen en zoo men de tyden in agt neemt, niet anders dan ruw kon zyn. Niettemin ontdekt men hier in, zoo de opgave niet enkel op de verbeelding rust en eene uitvinding is van andere lieden, om de Jeugd het A. B. gemakkelyk te doen leeren, den natuurlyken oorfprong der letteren , overeenkomftig met die der taaien, waarin de zaaken benoemd zyn met klanken , die de meeste overeenkomst hadden met de eerde denkbeelden, die in de siel opkomen by het aanfcliouwen van M a zs-  l8o de s c ii r y f k u n s t zekere voorwerpen of het hooren van geluiden; Fr. Maar die letteren wierden evenwel gebruikt tot verfcheide voorwerpen. E. Zoo is het ook fredrik ! zy waren daarin van de Chineezen onderfcheiden , die voor elke zaak byna een onderfcheide Letter hebben, dat het gebruik der letteren voor den gemeenen man byna zoo onnuttig maakt als of zy geene letteren in 't geheel hadden: maar zy kondea egter zorg draagen, dat hunne zestien letteren , want meer hadden zy'er van ouds niet,in gedaante en benaaming overeenkwamen met voorwerpen, die zich het eerst en meest aan hunne oogen vertoonden; gelyk een Afloop van water, een Haven , een Koe, een Stier, een Mensch, de Zon des daags, een Spook des 's nagts, waarvan de hersfenen der Germaanen vol waren, glad Ys, Hagel, en deeze zyn het onder andere,naar welke zy de letters van het A. B. benoemd hebben. Ondertusfchen hadden zy dit met de CMneezen eenigerwyze gemeen, dat zy hunne Ietteren met verfcheide veranderingen fchreeven-, fchoon het weezenlyke derzelve behouden wierd, dat egter het leezen ook vry moeijelyk maakt, gelyk zy zoo wel als de Grieken van de Oosterlingen de gewoonte ontleend hebben, om hunne fchryfletteren ook in plaats van.tal-letteren te gebruiken. Eene zwaarigheid blyft 'er nog over, indien de Germaanen hunne eige letteren hadden , onderfcheiden van die der Grieken en Romeinen , vooral der laatften , en daar aan gewoon  DER BATAVIEREN. iSl v/oon waren, waarom dan caesar zyne brieven aan q. cicero in 't G'rieksch behoefde te fchryven, fchoon 'er teffens in zyn doen een bewvs ligt, dat zy in het leezen niet onbedreven waren; of het moest geweest zyn, om dat 'er reeds verfcheiden onder de Galliërs waren , welke door den ommegang met de Romeinen de Latyn* fihe taal hadden leeren leezen en verftaan , fchoon hy nogthans redenen had, om zich niet veel op hun te verhaten. Fr. Maar wy gebruiken immers in het drukken Romeinfche en in het fchryven Italiaanfche letters. E. Wy hebben ook andere tot beide einden, met ;welke te vooren het Duitsch alleen plagt gedrukt eii gefchreeven te worden. Deeze hadden zeker veel meer overeenkomst met de oude oorfpronkelyke, en ik kan geen reden vinden , waarom men in deezen van het gebruik zyner Vaderen zoo ver is afgeweeken, waarin de DuitJcherszeker veel beter doen,welke zich nog doorgaans van hunne nationaale letters bedienen, die zeer weinig van de onze vcrfchillen. Wat behoeft men van een ander iets te ontkenen, dat men zelf bezit? Fr. Waar aan is het toe te fchryven, dat de oudfee oorfpronkelyke letters zoo in onbruik geraakt zyn; of zyn 'er nog Natiën,welke 'er zich van bedienen ? E. Zoo veel ik weet geene. • Misfehien zyn de Tslanders de laatften geweest , die het M 3 Ru~  iS'fi I) 14 SCHRYFKUNST: Runisch fchrift gebezigd hebben. Wyl het zelve den Schryver ophielde , heeft men 'er van ty 1 rot tyd een anderen vorm aangegeerai. De Moefigottifehe , Anglofaxifche of Franktheutfche letteren hebben vervolgens de overhand genomen. Maar doof den Invloed van da Roomfche heerfchapp/ en naderhand door het gebruik van de Latynfche taal iu den Christelyken Godsdienst zyn de Romeinfche letteren te gelyk overal doorgedrongen, zoo dat het zich eiudelyk, op eene kleine uitzondering na, tot deeze en tot de Duitfc'e letter bepaald heeft. Fr. Ik ben zeer verlangende om deeze Runi" feite ,. Moefogottifche en Angïofaxifche letteren te leeren kennen, en het onderfcheid tusfchen deeze en de hedendaagfche te zien. Zou Vader my daar toe geene gelegenheid kunnen geeven ? E. Zeer gaarn, myn Zoon , ik zal ze ten dien einde voor u opzoeken in een en ander werk, waar gy dezelve by elkander zien kunt Hier zyn ze. Gy ziet, dat de Runifc,:e letteren in een andere orde liaan dan de overige, het geen ook al een bewys voor derzelver oudheid en oorfpronkelykheid oplevert. De Gottifche zouden door uxPHiLAs , een Bisfchop in het midden van de vierde Eeuw uitgevonden zyn. Dat hy met dezelve zyne vertaaling der Euangelien uit het Griehch gefchreeven heeft , is zeker; maar dat hy, die de H: Schrift ten gemeeneu nutte vertaalde, daar toe nieuw en on» be-  DER BATAVIEREN. iS;} bekend fchrift zou gebruikt hebben, wederlegt zich zeiven. Ik denk dat dezelve van veel vroeger oorfprong zyn, fchoonze wel eens naar hem: genoemd worden, wegens het oud en aanmerkelyk handfchrift, dat van hem afkomdig is. Fr. Ik zou de Rumfcke nimmer voor Europeefche letters aangezien hebben. Maar zouden de Galliërs dezelfde letters met de Germaanen gebruikt hebben? E. Ik heb zelfs van te vooren aangemerkt, toen wy over de bevolking van Europa fpraken , dat liet ook uit de overeenkomst der taaien •blykt, dat deszelfs inwooners van ouds éénen oorfprong hadden, maar dat dezelve, van tyd tot tyd van elkander verwyderd, zich gaande weg zoo wel in taal als in zeden en Charakters onderfcheiden hebben, zoo dat de Galliërs, die naar de hoofdverdeeling van dit talryk volk , drie onderfcheide dialeden hadden , ten tydè van caesar de Germaanen niet konden verdaan nog van dezelve verdaan worden, waar toe een auiovistus en weinige anderen, door een geduurigen ommegang met de Galliërs alleen in daat waren. Nn zou het zeer wel kunnen zyn, dat de fchryfwyze der Galliërs van die der Germaanen, vooral van de noordelyke Germaanen ook eenigzins verfchillende geweest is, even als het Hebreeuwscht het Perjisch, het Syriscli, het Arabisch, alle wel Oosterfclie taaien zyn, die denzelfden oorfprong hebben, maar nogtans met onderfcheide letteren gefchreeven worden. Dan ik durf geenszins M 4 zeg-  184 de schr.yfktjnst zeggen , dat het met de Gallen en Germaanen ook zoo geweest is. Dit egter kan ik u verzekéren , dat de Galliërs eene gantsch andere taal hebben gefproken, als die~ thans plaats heeft in het land , dat zy bewoonen , en dat 'er van ouds veel meer overeenkomst tusfchen de taaien der beide volken-zal gevonden zyn , dan tegenwoordig.Fr. Hoe komt dat ? E. Om dat zy zoo lang onder de heerfchappy der Romeinen geweest zyn, even als de inwooners van Italien en Spanjen, waar door hun oude taal zoo wel als van deeze overwonne Volken geheel veranderd , en voor het grootfte gedeelte uit het Latyn overgenomen is. De Romeinen hebben in tegendeel de Germaanen nooit geheel onder hel Juk kunnen krygen , waar door zy hun eige taal in meer zuiverheid behouden hebben. 'Er hebben wel geduurige ftrooperyen, overwinningen en volksverauderingen in Duitschland , ook in de Nederlanden plaats gehad , maar deeze zyn door het eene gedeelte der Germaanen over het andere uitgevoerd, waar door wy in de oudfte overblyffels der taaien, welke de Gothen, de Angkn, de Saxen, de Nooren, de Franken of Frank -Theutfchen gefproken hebben, de oorfpronkelyke bronnen vinden , waar uit onze Neder duitfche taal gefproten is. De Batavieren, wy! ze Germaanen van oorfpronk waren, fpraken zeker de taal deezer volken , maar in vervolg van tyd heeft dezelve „ daar ook onze Voor-  der. batavieren. 1&$ Voorouders door meer dan eene natie overweldigd wierden-, eene aanmerkelyke verandering ondergaan, tot dat de Taal der Nederlanden zich eeniglyk in bet oude Neder duüsch en het oude Friesch verdeeld heeft; waar van het eerfte meer met het Moefogottisch en Frank- Duitsch, en het laatfte meer met het Anglofaxisch overeenltemt, Hier door is tusfchen deeze taal en de Engelfche zoo groot eene overeenkomst, wyl de. Anglen en Saxen een deel van Groot - Brittanjen, na dat bat. wel eer van de Romeinen overmeesterd was,: ingenomen hebben. Vaq het oude Nederduitsch zyn nog aanmerkelyke overblyffels , van het Friesch veel minder. Daarentegen wordt dit nog van de boeren in Friesland gefproken , en kan dus met recht als de oudfte der leevende taaien in ons land worden aangemerkt. Fr. Zyn 'er dan in deeze taal ook boeken befchreeven? E. Meent gy in hetboere Friesch, fredërik? Ja^ maar zeer weinig; my valt nu niet meer in, dan dcFriefche rymelary van gysbert japiks door s. a. gabbema , uistoriefchryver van Friesland, in de voorige Eeuw uitgegeeven, en eene,verzameling van geboorte- lyk- en huwlyks- dichten van den Predikant I althuizen in Vriesland , voor weinige Jaaren uitgekomen, benevens eenige losfe ftukken. In die oude Taal zyn de Friefche wetten ook nog voor handen. Maar het is jammer dat tot nog geen een kundige en werkzaame Fries zoo veel agting voor zyne landtaal heeft M 5 be-  l86" de sc h" r v f kunst betoond , dat hy ons van dezelve een woorden, boek en eene volledige fpraakkunst heeft gele-* verd, waar van wyflegts een beginfel hebben. Fn. Waar fchreeven zy op ? E. Zy graveerden meer, dan zy fchreeven op basten van boomen, of andere doffen, waar van zy dunne taveltjes konden maaken, eer zy het papier hadden. Hier van daan,dat hunne letteren meest uit aan eengevoegde lbreepen beitonden,, welke zich gevoeglyk lietên infnyden. De Plal tanus en Berk krygen alle jaar een nieuwe, maar zeer dunne bast. De Boekenfchors was 'er bet allergef'chiktst toe, en het is meer dan waarfchynlyk dat het woord bucher, boeken, geen anderen oorfpronk heeft, dan van beuken of boeken* basten , gelyk liber zoo wel een bast, als een boek betekent. Men heeft verfcheide overblyfTe. len met Runifche opklinken opSteenen enllotfen aangetroffen, maar men heeft ook oude handfchriften met deeze letteren-op perkamenten vellen, waar van ik u een echt copy kan vertoonen. Fr. Daar ben ik zeer nieuwsgierig na , maar dubbel aangenaam zal het my ..zyn., indien het eorfpronkelyke op onzen grond gevonden is. E. Dan was de zaak genoegzaam uitgemaakt dat de Batavieren ook de fchryfkunst verdaan hadden: neen! het is van Noord/eken oorfpronk, gelyk al de overblyffelen der Runifche letteren. • Fu. Hoe komt dat , myn Vader, indien dezelve ook in Germanien in zwang geweest zyn? E. Uw bedenking is biilyk , myn Zoon! men zou 'er alleen op kunnen antwoorden, dat wyl de  o e & batavieren, 187 de Romeinen zoo ver niet in liet Noorden zyiï doorgedrongen , en het Christendom zeer laat daar geplant is, zy het langst nevens hunne oude gewoonten ook hunne letteren en taal behouden hebben, welke door geduurige verwisfelingen veel eerder en veel grooter verandering in het overig Germanien hebben ondergaan. Daarentegen is het zeer onwaarfchynlyk , dat de Zweeden, Peetien , Noore?i en Tslanders, die zoo veel verder en afgelegene" oorden bewoonden, — het verst van alle verkeer met befchaafder volken'verwyderd waren, de kunst van leezen en fchryven zouden bezeten hebben en de overige Germaanen niet. Ik heb ook niet gefield , myn friïdrik , dat deeze dezelfde Runifche letteren gebruikt hebben , maar oordeel alleenlyk, dat zy het zyn,welke als de oudfte oorfpronkelyke, die wy kennen, het naast in aanmerking komen. Zommigen denken, dat tacitus dezelve bedoelt onder den naam van fecreta litterarum, het welk eene omfchryving van de Runifche letteren zou zyn, welke ook veel tot geheimen, voorfpellin* gen e-n bezweeringen gebezigd wierden. Maar ik denk veel eer, dat 'er die geheime affpraaken door verdaan moeten worden, gelyk ik reeds gezegd heb, welke de gelieven in tegenwoordigheid van mannen of opzieners , met tekens of het trekken van letteren met wyn of andere vogten maakten , waarop ovidius en tibullus ook zinfpeelen ; ten zy men 'er geheime minnebrieven door verftaan wil, welke zy in eijeren, ap-  183 DE SCHRYFKUNST appelen, Hukken van gebroken, en weder aan een geiymd marmer wisten te verbergen en elkander toe te fchikken. Den bekenden nafpoorer der Drenthifche oudheden, picart , was verhaald, dat zommige der grootfte fteenen by de Hunnebedden weleer opfchriften zouden gehad hebben, die door de lucht en andere oorzaaken verdweenen waren. Niemand, die oude gedenkftukken der Grieken en Romeinen opfpoorde, heeft ooit grooter dienst gedaan , dan hy kan doen, wien het op zyn navorfchen gelukte, zulke opfchriften te ontdekken. . Dit zou alles misfehien bellisfen, en ik ftel de \ zaak niet geheel hoopeloos. De tyd , die alles vernielt, ontdekt ook alles. j: Fr.-Maar ik herinner my , toen ik over de woorden Leezen , Schryven, Letter, Ketting eene vraag deed , dat ;Vader my antwoordde: dat de weetenfehappen en het gebruik der metaalen; hun vreemd waren. E. Dit zal geweest zyn, toen wy over de bevolking van Europa, en den algemeenen oorfprong van deszelfs inwooners uit de Celten fpraaken. Ik heb my dan te fterk uitgedrukt, en moest gezegd hebben , dat de weetenfehappen zoo wel zeldzaam by hen waren, als de kennis en het gebruik van de metaalen. Wy hebben reeds gezien, dat zy dedaatfte niet geheel ontbeerden , zoo is het ook met de weetenfehappen geweest. Een oorlogzugtig volk , vooral toen het nog aan het zwerven was, kon zich hier weinig mee ophouden ,  o e r batavieren. l8 E MUZIEK lende natiën op" de maat gemaakt wierden.' Gy hebt 'er de fraaije afbeeldingen van gezien. Maar wy zullen al het geen tot den kryg eenige betrekking heeft ftaaken tot eene nadere gelegenheid. • " 1 .— . Fr. Het fpyt my maar, dat Vader my niet ten minden iets van de oude gedichten of gezangen der Barden kan ffiededeelen, dan zou ik ten hoogden voldaan zyn, E. Men zou in dezelve niet alleen den aart der gedichten kunnen zien, maar veele gedenkwaardige gebeurtenisfen ontdekken-, fchoon naar den dyl der Dichteren wat opgecierd, welke ons nu geheel onbekend zyn. Tacitus zegt ondeE anderen in het dot van zyn tweede Jaarboek ■ van arminiüs , het beroemde legerhoofd der Cheruseen: — „ Hy , die in de tydfehriften - der Grieken, welke alleen het hunne bewonderen j geheel onbekend, en by de Romeinen weinig beroemd is, dewyl wy de oude dingen verheffen, en ons aan het onlangs gebéurde weinig laaten gelegen leggen; hy wordt nog bezongen byde Barbaarfche volken." Behalven arminius, op wien de Duitfchers nog met regt in hunne gedichten boogen, zyn 'ér zeer veelen, van welken wy. niets weeten, of alleen geringe of eenzydige berigten van de Romeinfche gefchiedfehryvers ontvangen hebben. ' Ik herinner my by deeze uwe angstvallige nieuwsgierigheid , dat cicero zich ergens 'beklaagt, dat de gedichten der oude Latynen , welke hun ook tot Jaarboeken  der batavieren, 203 sen verftrekten, waren verlooren gegaan •: daar hy nog zoo veele eeuwen nader by leefde, hoe veel minder zou het te verwonderen zyn , zoo ser niets tot ons gekomen was. — Evenwel zyn 'er in die afgelege hoeken van Europa , die het minst voor de aanvallen en overftroomingen der vreemde Volken blootftonden , nog eenige gedenkflukken opgefpoord. Men vind dus oude Dichtfhikken uit Deenemarken, Noorwegen en Tsland in de fchriften van saxo grammaticus, bartholinus en anderen. Maar veel beter zullen u de gezangen behaagen, welke voor ruim vyf en twintig jaaren in het noorder gedeelte van Schotland ontdekt, en voor 't eerst uit de Wallifche of Ierfche taal in het Engelsch vertaald en in 't Jaar 1760. tot eene proeve uitgegeeven zyn door Mr. macpherson (*). Fr. Laat my toch iets nader van dit geval weeten-, myn Vader! E. Zeer gaarn! ik zal u het berigt mededeelen het geen deeze ontdekking te aanmerkelyker maakt en te gelyk mee'r geloofwaardigheid byzet. Dezelve is gefchied by gelegenheid, dat men deeze Hooglanders, welke dus ver onvermengd volgens hunne- oude gebruiken in hunne gebergten geleefd, en zich op eene eige byzondere wyze gekleed hadden, zogt te befchaaven, 'en meer over- (*) Onder den titel Fragment of anciens poetry, eollected in the Higlands of Schotland, and tranf.sted front the Calic or Erfe language, Edinb.  204 DE GEZANGEN overeenkomftig met de hedendaagfche zeden te vormen. Men hoorde eenigen deezer volken zomwylen een foort van verzen opzeggen, welke allen, die hunne taal verfionden in verrukking bragten. Men ging hierop aan 't nafpooren, en vond eenige ftukken , welke de Heer macpherson in het Engelsch overzette, en met zoo veele goedkeuring van zyne landgenooten ontvangen wierden, dat eenige aanzienlyke en kundige mannen met macpherson eene reis ondernamen, om nog meer ontdekkingen van dien aart te doen, het geen hun ook gelukt is. Deeze Gezangen zyn meerendeels oorfpronkelyk van ossian , teffens een beroemd oorlogsheld en Dichter, een zoon van fingal , van wien nog verfcheide overleveringen tot op deezen dag bewaard worden onder de Hooglanders, die by uitftek op het voorouderlyke gefield zyn. In het oorfpronkelyke treft men eene eenvoudige maat aan, welke zeer aangenaam-en zagt is. De rymklanken zyn niet altoos gebruikt; de Cadence en lengte der regels vcrfchillen, naar maate bet best met den zin uitkomt (*). Volgens den bekenden hugo blair , Hoogleeraar in de fraaie letteren te Edinburg, zyn tederheid en verhevenheid twee hoofd-eigenfchappen van de gedichten van ossian. Zy vertoonen niets van het lugtige en vrolykfchersfende; een plegtige en ernftige welvoeglykheid breidt (*) Nieuwe bydragea I. D. sde. Stüb.  der barden. 205 breidt zich geheel over dezelve uit. Veelligt is ossian de eenige dichter die nimmer tot het ligtvaardige en berispelyke. nederzonk. — Hy treedt altoos in de hooge gewesten van het grootfche en pathetifche. Hy zet zyn toon in den beginne en behoudt hem tot aan het einde. Geene verciering wordt 'er ingevlogten, die niet volkomen infteint met de algemeene melodie. De voorvallen , welke hy bezingt, zyn alle ernftig en gewigtig. De toonneelen hebben doorgaans veel van het woeste en romaneske. — Wy treffen in ossian geene verbeeldingskragt aan, die met zich zeiven fcherst, en lustige kleinigheden opciert, om de verbeelding te vermaaken. Zyne poëzy verdient veel meer, dan die van een ander Schryver, de poëzy des harten genaamd te worden. Zyn hart is doordrongen van edele gevoelens , van verheve en tedere hartstochten; een hart dat gloeit en de Fantafie aanneemt, — dat vol is en overvloeit. Om alles in een woord met den Heer Feith te zeggen — „ Ik ken geen uitmuntender Dichter dan ossian. Men tast in zyne gedichten altyd de natuur zelve; maar die oorfpronkelyke , die edele natuur, die dë ziel onwederftaanbaar aan zich kluistert, en door haare woeste grootheid boven den kring van tyden en menfehen verheft. Waar ossian treurt, treurt overal alles met hem. Waar ossian Vaderlandfche grootheid bezingt , ziet overal elk waare Helden voor zyne oogen, en de geringde van zyne toonen, wordt volmaakt door  soó P e gezancen door den eigen toon van elk gevoelig hart, dzt hem leest, beantwoord, Hy heft aan, en geen menfchclyke ziel, die niet met hem inftemt". — Zie daar wel het kenmerk van egte Dichterlyke genie. Fr. Twee getuigenisfén van zulke bevoegde Richters doen myne nieuwsgierigheid hoe langer hoe meer ontbranden. E. Ik zou u eene vertaaling van een brok uit deze Gezangen, door dezelve vriendelyke hand van onzen treffelyken dichter mede gedeeld,kunnen laaten zien; maar ik moet u van te vooren herinneren, dat ossian een Schot of gelyk men toen zeide een Caledonier, en van laater tyden was , namelyk van de derde of het begin van de vierde Eeuw onzer Jaartelling. Fr. Hy was egter zeker van een Celtifchen oorfpronk , een Bard. E. Ja dat was hy. Ik zal u dan niet langer ophouden. Hier is het ftukje. — Om hetzelve wel te yerftaan, moet gy weeten frederik! dat de verfchyning van geesten, volgens de begrippen van dien tyd , een verheven gedeelte van de gedichten van ossian uitmaaken. In den Slag van caros verkondigt frenmor aan •scar den zoon van ossian, met wien de ftam Van fingal onderging, dpszelfs vast aannaderenden dood. „ Oscar begaf zich langzaam van den heu„ vel naar beneden. De fchrikbeelden des 's nagts waarden voor zyne treden over den „ grond.  der barden. «2 07" grond. Hy hoorde het matte gemurmel eener „ afgelegene beek. In honderd jaarige eiken ,, bruischt flegts de wind. Treurig roodagtig „ verfchool zich de halve maan beneden agter „ den heuvel. Gebroken Hemmen treffen uit „ de velden zyn oor. Daar trok de Jongeling „ het ftaal." „ Geesten der geenen, die my opkweekten, „ zoo klonk zyn uitroep , die de krygsbedry- ven van 't voor genacht voor de beheerfchers 5, der aarde te rug riept; komt en geeft my ^, bericht van de daaden der toekomenheid; den „ inhoud van uw vertrouwelyk gefprek , als „ gy het gedrag uwes zoons, in het veld der „ Sterken, uit uwe holen aanfehouwt. — „ Trenmor hoorde de ftemme des dapperen „ Zoons. Van zynen heuvel zweefde hy tot „ hem. Wolken. droegen hem opwaards in de „ gedaante van lucht. Zyn kleed was nevel „ van Lano , den volkeren een bode des „ doods. De kling fcheen een verdwynende „ ftreep van groene dampen. Zyn verdonkerd „ gelaat bleef onkenbaar. Zweevend naderde „ hy den Held, zuchtte driemaal, en driemaal „ verhief zich het luid gebrul van den nacht„ wind in den omtrek. Veel fprak hy tot osj, car, maar zyne gefprekken kwamen verward „ tot ons, onverftaanbaar en donker als de ge„ beurtenisfen van verfchoove jaaren, eer zich „ de fchëmering des gezangs verhief. N« 3, verdween hy en verdween hy langzaam als „ ae-  SO? t>E GEZANGEN „ nevel, wanneer hem de treffende zonneftraal „ op de heuvelen verteert. „ Toen ontdekten wy aan mynen zoon den „ eerften kommer-, o Dochter van oscar : hem „ was de ondergang van zyn geflagt verkon„ digd , en diepe nadenkendheid misvefwde „ telkens zyn aangezigt. Zoo bewandelt een „ wolkje het gelaat der Zon , egter fchouwt „ zy weer van agter de donkerheid op Conaat „ groenende bergen." Fr. Dit is inderdaad verheven! E. In het tedere en aandoenlyke munten deejze gezangen niet minder uit. Fr.. O mogt ik daar ook een ftaaltje van hooren! heeft Vader niet nog iets aan de hand? E. Het zou dan de proeve eener vertaaling moeten zyn van de Liederen van Selma, die ook onder de gedichten van ossian worden gevonden, maar als een beurt-gezang van eenige Barden voorkomen, welke volgens eene gewoonte, in het noorden van Schotland en Ierland op eenen plegtigen dag, daar toe van den koning of het opperhoofd beflemd, Jaarlyks hunne gezangen ophieven, waar van de beste bewaard, en aan de geheugenis aanbevolen wierden, men magze by de wedftryden vergelyken, die men ook in de Griekfche en Latynfche her. ders-zangen aantreft. De eerfte, dien ossian invoerd, is eene Dichteres, waar uit wy kunnen opmaaken, dat de fchoone Sexe ook onder de Barden gerekend wierd, wanneer de natuur haar de  der barden. 209 de vereischte hoedanigheden gefchonken had. „ In haare fchoonheid trad minona voor aan ,, met nedergeflage en traanende oogen. Heur 5, haïr vloog langzaam, op den adem des winds, 4, welke by buijen van den heuvel afruischt. ,, De. zielen der Helden waren treurig, als zy haare zoetluidende ftemme verhief* — Dik,, wils hadden zy s.algaus graf gezien, de fom4, bere wooning van de wit geboezenide colma. j, Colma alleen op den heuvel verlaaten , met j, al haar zangvermogen ! — salgar. beloofde ,, tot haar te zullen komen i maar de nagt over„ viel haar van rondsom. Hoort colma's flem, „ daar zy alleen op den heuvel gezeten is. colma. ,, Het is nagt; ik ben alleen, verlaaten op den „ ftormheuvel; — in het gebergte hoort men ,, den wind; de bcrgltroom Hort van de rotzeri ,, af. Geene hutte bergt my voor den regen, if verlaaten op den windrigen heuvel..... ,, 0 Maan ! kom van agter uwe wolken te voorfchyn ; verhef u o Nachtgefterrte! dat een eenige licht-ltraal my leide tot de plaats, ,, waar myn Lieffte van de jagt alleen uitrust! „ zyn boog ongefpannen aan zyne zyde, zyne „ honden hygend rondsom hem. Maar hier „ moet ik alleen zitten by den rots van den be„ kroosden ftroom. — De ftrocm en de wind „ bruifchen luid, maar de ftem mynes Geliefden „ hoor ik niet! — Waarom toeft myn salgar ; waarom houdt de Heer des heuvels zyn woord II. deel. O „ niet?  Êld gezangén „ niet? Hier is de rots, hier is de boom en hier „ het ruifchend water ! gy beloofde my met den „ nacht hier te zyn. Ach! waarheen is myn „ Salgar gegaan ? met u zal ik vlieden van my. „ nen Vader; met u van mynen hoogmoedigen „ broeder. Lang hebben onze (lammen in vy3, andfcbap geleefd, maar wy zyn geen vyan„ den, o salgar! „ Houdt u een weinig in, o wind! zyt een „ weiiris (til, o gy droom ! myne demme woiy de rondom gehoord ; — laat myn zwerver my hooren ! o Salgar! het is colma, die 9» roePt- — Hier is de boom en de rots; sal„ gar, — myn Lief hier ben ik! — Waarom „ vertoeft gy te komen ? — Zie de dille maan „ kömt te voorfch/n; de vloed glinstert in het „ dal! — de hellende deenklompen van den heu„ vel zyn graauW;hem zie ik niet op den kruim i, — Zyne honden loopen niet voor hem „ uit ; zy kondigen zyn- naderende komde „ niet! — Hier moet ik alleen zitten „ Wie zyn zy, die daar nevens my uit pp „ de heide liggen ? is het niet myne Liefde en „ myn Broeder? Spreekt maar myne „ Vrienden ! — zy antwoorden colma niet; „ — fpreekt maar, ik ben alleen ! myne ziel wordt gepynigd door vrees! „ Ach! — — Zy zyn dood! hunne zwaerdca zyn rood van den tweedryd. Ach myn broeder, myn broeder! waarom hebt gy mynen  DER EARDEN. éll „ ttcn salgar gedood ? waarom hebt gy o „ salgar mynen broeder nedergelegd ? gy „ waart my beiden dierbaar! wat zal ik zeggen „ tot uwen lof? Gy waart fchoon op den heu„ vel in het midden van duizenden ! Hy was „ verfchriklyk in den ihyd. — Spreekt nu , ,, hoort myne ftcmme ; hooret my , gy Zoo„ neu myner liefde ! — Zy zwygen, zwygen „ voor eeuwig ftil! koud, koud zyn hunne bor„ flen van ftof! — Ach! fpreekt van den rots „ des heuvels; — uit den ftormenden afgrond; „ — fpreekt, gy geesten der dooden! fpreekt vry, ik zal niet fchrikken! waar heen zyn zy „ gegaan om te rusten ? In welk een hol des „ heuvels zal ik de Geesten der Verfcheidenen „ vinden ? — geen zagte Item glydt op den „ adem des winds! geen antwoord, half verlo- ren in den ftorm!" ,, Ik zit in myne fmerte ! in myne traancn „ vervvagt ik den morgen ! gy Vrienden der „ Dooden, maakt het graf gereed! maar fluit het „ niet voor dat colma komt. — Myn leeven „ vliegt voort gelyk een droom: waarom zou ,, ik te rug blyven? Hier wil ik rusten by myne „ vrienden, by den ftroom van den geluidmaa„ kenden rots. — Wanneer de nagt op den „ heuvel nederdaalt : wanneer de ruifchende „ winden zich verheffen, zal myn geest op hün- nen adem zweeven, en den dood myner vrien„ den beklaagen. De Jager zal my uit zyne hutte verneemen; hy zal vreezen, maar myne Os ft uem»  2*2 de dichtkunde ftemme zal hy beminnen: want myne Hemme„ zal aan myne Vrienden gevallen: — aange„ naam waren zy aan colma! " Fr. Dit doet my aan myn Vader ! — te regt mogt de Heer feith zeggen, wanneer Osjian treurt , treurt alles met hem , maar ik ondervinde ook, dat myn ziel aan zyne gedichten als gekluisterd wordt. E. Zyn verhaalende dichtftyl is niet minder, vooral wanneer hy de woede van een bloedig gevegt tusfchen twee Fielden of vyandelyke Legers met de treffendde woorden affchildert. Dit was toch het hoofd - onderwerp van de gezangen der Barden; hiervan kon ossian, als Held en als Dichter het beste verflag doen. Fr. o Mogt ik daarvan nog een Haaltje hooren ! E. Het zou ons nu te lang ophouden; in 't vervolg zal 'er wel eens gelegenheid toe gevonden worden. Fr. Ik beklaag hoe langer hoe meer het verlies van zoo veele treffclyke dichtftukken. Maar wie weet, of 'er door den tyd niet meer ontdekkingen van dien aart gefchieden zullen. E. Het moest dan byeen volk zyn, dat even onvermengd, onveranderd zich hier of daar in een onbekenden of min bekenden oort van Europa ophoudt; maar waar zullen wy dit aantreffen ? En al troffen wy het zelve aan ,moeten wy ons niet voordellen, dat wy juist gedichten van zulk een voortreffelyk foort byeen zouden vinden.  der batavieren. 213 tien. Neen wy moeten ossian, als de homerus der Germaanfche Dichters aanmerken , en hoe weinig homerussen hebben de eeuwen en vol..ken der waereld opgeleverd ? — Fr. Welke Nationaale doffen wierden 'er meer in de gedichten behandeld? E. Die betrekking op den Godsdienst hadden. tacitus verhaalt, dat zy in hunne aloude gedichten den God tuisco vereeren , die uit dé «arde gefprooten was, en zyn zoon mannus, als den eerden oorfprong en dichters van hun geflagt. — Dit had ook wel betrekking op hunne daatkundige gefchiedenis, egter twyffel ik niet, of zy hebben ook de voornaamde hoofddukken van hunnen Godsdienst in verzen begreepen , ter eere van hunne Godheden gezongen, en hunne godsdiendige byeenkomden en offerhanden door hun feestmuziek luister en vrolykheid bygezet. Hier is te minder aan te twyffelen, wanneer wy bevinden , dat hunne pligten, die zy aan het Opperwezen en aan het Vaderland betoonden zeer na vereenigd waren, zoo dat voor hetzelve te dryden en te fterven als de verhevende daad \7an Godsdienst en Deugd, en teffens als de zekerde weg tot waare Gelukzaligheid wierd aangemerkt. Schoon nu de dienst der Barden in bet opdellen van gedichten van een meer godsdienftigen inhoud te pasfe kwam, zal egter het beduur en de uitvoering den Priesteren aanbevolen zyn, zoozy zelve, voor zoo ver het Dichtvermogen hun daar toe niet bekwaam'maakte, 'er O 3 de  .214 de dichtkunde de opftellcrs niet van waren. De Druïden der Gallen , welke de geheimen van den Godsdienst niet bcfchrccvcn wilden hebben voor den gemeenen man , lieten ze hunne leerlingen , volgens CiESAR, in eene menigte verzen van buiten leeren. En uit straeo blykt, dat zy en de Bar-, den eene zeer groote betrekking op elkander hadden, wanneer hy de Druïden in drie clasfen verdeelt, de waarzeggers, de cigenlyk gezegds Druïden en de Barden. Caesar heelt ze daarom buiten twyffel onder den algemeenen naam van Druïden begreepen, wanneer hy de Gallen verdeelt in Ridders of Edellieden, Druïden en het gemeene Volk. Zommigen hebben gemeend , dat zy als de priesteren en de Leviten moesten aangemerkt worden onder da Jooden , waarvan de een den ander niet alleen behulpzaam was in de plegtigheden van den Godsdienst, maar de laatltcn ook als Dichters, Zangers en Speellieden denzelvcn allen luister gaven. Ik heb hier niets tegen, zoo men maar de Dichtgeest niet alleen aan do priesterorde verbindt, want ossian en veele andere Barden behoorden hier geenszins toe. Fr. Ik begin nu veel gunftiger denkbeeld vau de kundigheden der Batavieren te krygen. Was men in dien tyd-bekwaam, om zulke gedichten voort te brengen, men was ook zeker niet onvatbaar 'voor de weetenfehappen. E. Dit begrypt gy te regt, myn Zoon , en daarom heb ik te eer u een en ander Haaltje uit de gezangen van ossian medegedeeld. liet eerde, dat  .DER BATAVIEREN. si'S dat wy by deeze gelegenheid moeten opmerken, is, dat niemand het met mogelykheid inde Dichtkunde ver zou kunnen brengen, ten zy hy eene zekere maate van Natuurkennis bezat. Deeze ver•.fchaft den Dichter niet alleen een onuitputbaare ftof, maar fielt hem ook in ftaat, om eene verfcheidenheid van gepaste beelden en gelykenisfen by te brengen, zonder welke eene verveelende eentoonigheid in zyne ftukken heerfchen zou. Elk mensch van gezond verftand is toch in ftaat, om eenige vorderingen te doen in deeze eerfte, aangejiaamfte en allernuttigfte kennis door naauwkeurige opmerking van de gevallen , welke de Natuur dagelyks oplevert, zonder dat hy zich daar van een zeker ftelfel behoeft eigen te maaken. Vooral ftelt de Dichterlyke genie iemand in ftaat, oui met het regte oog de groote werken van den Schepper te befchouwen en de wonderen te ontdekken , welke in dezelve verborgen üggen. Maar het is hier uit niet alleen, dat wy gunftig belluiten mogen omtrend de natuurkunde dgr Germaanen : zonder die in een zekeren trap te te bezitten zouden zy in de Genees- en Heelkunde weinig vordering hebben kunnen maaken. Fr. Waren zy dan hier ook in bedreeven ? E. Daar het menfchelyk lighaam niettegen* •ftaande alle voorzorg aan allcrkije kwaaien onderhevig is, en de Batavieren veele ongemakken in hunne veldtochten moesten doorftaan, — zich alle gevaaren en ellenden van den oorlog getroosten , zouden zy rampzalig geweest zyn O 4 zon-  iltf de o e n~e e s k u n d b zonder deeze kundigheden. Wy behoeven niet alleen op te maaken, dat zy dezelve bezaten uit vergelyking van alle,zelfs de allerwoestevolken, maar de oudheid levert ons menigvuldige en fterke getuigenisfen van de bedrevenheid der Germaanen in deeze noodzaakelyke weetenfehappen. Heeft de goede Voorzienigheid zorg gedraagen, dat elk land zyne middelen oplevert tegen de kwaaien, welke in het zelve heerfchen, gelyk kundige en edelmoedige Geneeshéeren,onder anderen de beroemde bartholincs en hofman voor my , reeds hebben aangemerkt, en was opper- en neder- Germanien hier van vooral rykelyk voorzien , deszelfs inwooners hebben ook zorg gedraagen, dat zy zich deeze onwaardeerlyke giften ten nutte maakten, het welk zy niet doen konden zonder menigvuldige proeven en onderzoekingen omtrend de geneezende en heelende kragten der kruiden , die het aardryk uit deszelfs milden fchoot overal van zelfs voortbragt. — En niet alleen de mannen,.of onder de mannen de Priesters waren het, welke zich hierop met ernst toeleiden , neen! de vrouwen munteden hier voomaamelyk in uit. Wy hebben van te vooren uit tacitus gezien, dat de ftrydende mannen en zoonen hunne wonden bragten tot hunne vrouwen en moeders, welke ook tot dat einde het leger volgden , om ze te laaten uitzuigen en geneezen. Mela getuigt, dat hunne vrouwen beroemd waren, dat zy genezen konden, het geen door anderen voor on-  der. batavieren. 417 geneeslylc gehouden wierd , waarom men ook gedenktekenen, opfchriften, altaaren zelfs, heeft opgerigt gevonden voor vrouwen, welke hier in uitgemunt hadden. Zelfs in laatere tyden hebben veelen in Duitschland zich hier door verdienftelyk gemaakt aan de maatfchappy, fchoon 'er meer en meer bedrog en kwakzalvery begon onder te loopcn , naartnaate men ook van deeze kunst een kostwinning maakte, welke de oudé Germaanen en Germaaninnen alleen uit menfehen-liefde oeffenden. De Genees- en Heelkunde der oude Germaanen en Batavieren verdienden te meer lof, dewyl enkel medelyden en zuivere menfchenliefde hun aanzette, om zich met alle vlyt toe te leggen en dezelve te oeffenen. Fr. Dit is dan al weder een paerel aan de kroon der Batavifche vrouwen. Waren 'er nog meer takken van weetenfehap, welke onze Voorouders beoeffenden ? E. Ja. Zy oeffenden nog eene weetenfcb"p. welke min nuttig voor het menschdom , egter bybun niet minder van belang gerekend wierd: — de Voorzegkunde van toekomende gebcurtenisfen en van den uitflag van gewigtige onderneemingen. Gy zult in de H. Schriften meer» 'maaien opgemerkt, —— gy zult ook in de Griekfche en Romeinfche gefchiedenisfen bevestigd gezien hebben, dat het menschdom niet te vrede met het voorledene te onthouden en het zelve zich tot eén richtfnoer te ffellén, cm zoo veel te meer voorzigtigheid in het tegenwoordige O 5 aan  2l8 DE VOORZEGKUNDE aan te wenden, op allerleije wyze in den Raad van het Weezen, dat alles beftierd, heeft zoeken in te dringen, of den uitflag van het Noodlot, gelyk zommigen fpraaken, van te vooren ontwaar te worden. Zeer veele wegen, welke daar toe by de Oosterlingen , by de Grieken. en Romeinen, wierden ingeflagen, waren ook by de Germaanen bekend, maar zy hadden ook nog hunne byzondere foorten -van Waarzeggingen en Wichelaaryen. Fr. Waarin beftonden dezelve? E. Flet zoude ons te lang ophouden , zoo wy ons in alle dezelve zouden inlaaten : — nu zal ik alleen aanmerken , dat toen , gelyk in laatere tyden de Vrouwen zich hier voor al mee ophielden ; en zommigen zulk een trap van agting en vertrouwen verwierven, niet alleen by haare Landsgenooten , maar ook by Vreemden, dat zelfs de grpotlte Vorften zich van haare Voorfpellingen rbedienden. De Germaanen meenden , dat aan de Sexe boven de mannen door de Goden een ondertbiieidend vermogen van vooruitzigt en voorgevoel verleend wierd: zommigen van haar wierden daarom als Godfpraaken gehoord, ja als Godheden geëerbiedigd. Het is verhaazend, welk eene rol aurinia , veixeda , en naderhand jAiNNAgefpeeld hebben. Zy hielden zich ongenaakbaar, behalven voor eenige weinigen ; — in alle zaaken van belang wierden zy gekend, en de rykile gefchenkeu als offerhanden aan haar toegebragt. Schoon  Ö E R BATAVIEREN, 219 Schoon hier nu al in menigvuldige gevallen een wel overlegd bedrog heeft plaats gegree. pen, is het egter niet mogelyk, dat zulke Waarzcgfters en Waarzeggers zoo lang haare agting en gezag by in- en uitheemfchen zouden hebben kunnen ftaande houden, zonder dat de uitkomst dikwerf op eene zonderlinge wyze aan de voorzeggingen beantwoordde. De aantekeningen niet alleen der Noordfche volken, die zekerlyk zeer bygeloovig waren; maar zelfs der gefchiedfchryvers , welke de Romeinfche historiën in het Grieksch en Latyn te boek gefteld hebben, geeven ons verfcheide verbaazende voorbeelden aan de hand, waar door de Waarzeggeryen der Germaanen boven allen beroemd waren en ingang vonden. Zonder tot de list des Zatans den toevlugt te neemen, kan men liever zeggen , dat hier uit ontegenzeggelyk is op te maaken , dat zy eene meer dan gemeene fchranderheid bezaten, welke hun in ftaat ftekle, om , door geduurige opmerking en vergelyking in de geheimen deiNatuur , omtrend den toevalligen uitkomst der gebeurtenisfen de meest waarfchynlyke gisfingen te maaken; maar het teffens altoos zoo te beleggen, dat, hoe de uitkomst ook zyn mogt, hun crediet op de minst mogelyke wyze in de waagfchaal geraakte. Fr. Deeze voorfpcllingen zullen dan ook een gevolg van hunne Natuurkennis geweest zyn. E. Zoo is het. Cicero getuigd daarom van Dl-  * 20 ö e natuurkennis divitiacus , een voornaam priester en waarzegger, en teffens een der Overlten onder de Gallen , een vertrouweling van c^sar. , dat hy volgens zyn eigen belydenis en het bewys, dat hy 'er van gaf, door zyne kennis der natuur , (Pfychiologie,) zich in ftaat bevond, om meer dan anderen te voorzien. Caesar, getuigt ook van de Bruiden of priesters der Gallen, dat zy hunne leerlingen onderrigt gaven over den loop der Sterren, — over de grootheid van het heelal en van deeze waereld, — over den aart der dingen , — over de kragt en het vermogen der onöerflyke Goden, waar over zy hen zomtyds wel twintig Jaaren onderhielden. Dat deeze weetenfehappen zich niet alleen tot de Gallien bepaalden , fchoon de Bruiden zoo daar als in Brittanjen in oude tyden uitmuntteden, is daar uit op te maaken, wyl de Schythen en de Thraciers , waar uit al de Celtifche volken gefprooten zyn, de beroemdfte wysgeeren, zoo wel als Griekenland en Italien, hebben uitgeleverd. Qrpheus, die reeds ten tyde der Rech teren, byna een halve Eeuw voor den Trojaanfchen oorlog bloeide, de grootftc Dichter en Toonkunftenaar niet alleen , maar ook een uitmuntend Wetgeever, was een Thracier. Fr. Die orf-hüus , welke ooren aan het Woud gaf, en de woeste dieren door zyne lier wist te -temmen. E. Die zelfde, van wien de Dichters om ftryd met den grootlten ophef gewaagen , die zyne wy-  der batavieren. aai wyze lesfen en voorfchriften door zyn zang en fpeelkunst het volk wist aangenaam te maaken„ en ze daar door te befchaaven. — anacharsis een wysgeer en een wetgeever, die zedert zyn bezoek en inwooning by solon , omtrend zes eeuwen voor de geboorte van Christus , onder de Grieken met de grootfte agting bekend was , van wien zy veele trcffelyke Spreuken vertellen , was een Sehyth. Xamolxis >. die zich een weinig laater beroemd maakte en diceneus , beiden beroemde Priesters , Wyso-eeren en Wetgeevers der Geten , welke den eerlten byna Goddelyke eer beweezen, waren ook van SchytifcJ.en afkomst. Dioinysius de Sicilier geeft ook ia 't gemeen dit gunffig getuigenis van de Germaanen , dat zy fchrander van begrip en tot de weetenfehappen geenszins ongefchikt waren. Fr. Waren 'er ook Godsgeleerden en Rechtsgeleerden onder de Batavieren? E. Over de begrippen , die zy van het Opperweezen hadden, over den eerdienst en gehoorzaamheid, die hetzelve van den mensch moest toegebragt worden, en over de belooningen en ihaffen die 'er na dit leeven te wagten waren, zullen wy opzettelyk handelen , myn frederik.! en wy zullen bevinden, dat deeze begripden veel betaamelyker waren, dan die van de verlichte Grieken en Romeinen. En fchoon zy, zeer weinig Wetten hadden, fchoon zy meest nasr^  ti t k o n s t e n naar ouüe gebruiken, en voor het overige naar de algemeene rechten van billykheid te werk gingen, ontbrak het hun niet aan zulken, diè volgens deeze regelen richteden tusfchen denman èn zynen naasten. Maar Voorfpraaken en Zaakvoerers, welke hun voordeel zoo wel uit het verwarren en verduisteren als uit het ontwikkelen van rechten en rechtszaaken hebben, waren by hun onbekend : maar ook hier over zal ik u nader onderhouden ; voor het tegenwoordige heb ik u niets meer over de weetenfehappen der Batavieren te zeggen , en het wordt tyd , dat wy afbreeken. Fr. Nog eene vraag , Vader! oeffenden zy ook konften en' handwerken? E. Eigenlyk gezegde Konften, die alleen tot cieraad en verlustiging der zinnen konden ftrekken, weetik niet dat onder de Batavieren zyn bekend geweest, ten zy men hier onder tellen wille het bereiden , verderen en verwen van hunne kleeding, maar dit zou ik liever onder de Handwerken of Fabrieken tellen. Fr. Waren 'er dan geene Schilders of Beeldhouwers. E. Geenen, welke dien naam verdienden , en dit was een natuurlyk gevolg van hunne Godsdienftige begrippen. Fr. Was dit dan door hunnen Godsdienst Verboden. E. Neen, maar het kwam by denzelven niet te pas. Wy zullen in 't vervolg zien, dat zy nog  der batavier. en. 22;} nög tempelen nog beelden van Afgoden hadden. Het grootfte nut, dat de eerfte, en het eenigfte,. dat de laatfte voortgebragt hebben , is, dat zy het zaad van vernuft en konst voor den mensen het weeligst hebben doen uitfpniiten en hem om ftryd hebben aangemoedigd, om heerlyke geftichten, volgens de beste regelen van evenredigheid cieraad en fterkte op te haaien, en dezetve met alles wat de beitel of het penceel vermogt op te luisteren. Nooit hadden de Grieken en Romeinen zulke groote Bouwkunftenaars, Beeldhouwers en Schilders geweest, indien hunne zinnelyke afgoden dienst hun geene gelegenheid tot het oeffenen van de konften gegeeven hadde. Ja even daar aan, aan de herftelde overblyffelen van een zinnelyken eerdienst , hebben wy het herftel der kunften in Italien te danken, welke daar nimmer dien fterken opgangzouden gemaakt hebben, indien men by de eenvoudige voorfchriften van het Christendom niet veele bygeloovige gebruiken gevoegd had. Fr. Hoe bereidden zy hunne kleeding? E. Uit het geen ik daar over tot u gezegd heb, weet gy, dat dezelve beftonden of uit boombasten , of uit linnen, of voornaamelyk uit huiden van beesten. De eerfte mogen voor de geringften gediend hebben: meer vermogenden, vooral de vrouwen gebruikten linnen tot onder kleeding en hoófddekfels, het welk zy of inruilden, en dit zal het fynfte geweest zyn, of zelfs maak-  egjf. D E HANDWERKEïf maakten, gelyk plinius van de Morinen of Wad* mingen getuigt (*> Fr. Hebben zy dit zoo geweeven, gelyk nog in gebruik is? £. Dit geloof ik niet ; veel eer zal hun werk ingerigt zyn op een gansch eenvoudiger wys, zoo als men het by Montfaucon (f) vindt afge* beeld. Hetgeheele getouw ftaat daar overeind,en eene vrouw beftiert den draad door de gefpanne fcheering met een dun ftokje , dit veroorzaakte ondertusfchen nog zulk een fpoedigen nog zulk een netten arbeid* — De huiden van allerleije beesten hebben zy niet alleen wel weeten te bereiden om 'er fraaije wambuizen en mantels van te maaken, maar zy wisten ze ook zoo wel als het linnen te kleuren, en met allerlei verfchillend bont zoo cierlyk af te zetten, dat de Romeinen wel eens de lust bekroop, om zich daar mee op te eieren. Fr. En waarin beitonden hunne eigenlyk gezegde handwerken? E. Indien gy hier door zulke handwerken verftaat, waar in iemand zyn leeven voornamelykfleet, en zyn onderhoud vondt, hadden zy 'er geene; en egter leeden zy geen gebrek aan het geen zy tot de gerieflykheden hunnes lee-, vens in hun eenvoudige omitandigheden noodig hadden. Fr* Hoe (*) L. ip. C. i. (t) Antiq, Expl. Tom. 3. fol. 358.  DE 15. BATAVIEREN. 225 Fr. IIoe moet ik dat begrypen? E. De ambachten of handwerken waren by bun niet onder een zeker foort van menfehen verdeeld, neen maar zy waren allen Landbouwers , en gelyk ik uwe Zuster reeds gezegd hebbe , elk zyn eigen timmerman , zyn eigen kleermaaker en zoo voorts. Elk hunner had min of meer kennis van de visfehery , waar op de Batavieren zich ongetwyffeld fterk toegelegd en — van de jagt, waarin de Germaanen in 't algemeen uitgemunt hebben. — Een ieder vervaardigde ook niet alleen zyn huis en huisgeraaden, maar ook zyne fchuit, zyn vischtuig, en al zyne gereedfehappen, welke hy tot de jagt en den landbouw noodig had. Zy konden dus het zoo ver in elk deezer zaaken geenszins brengen, als iemand, die zich maar op een derzelve toelegt, maar zy waren ook te minder van elkander afhankelyk; zy betrachtten hierin eene der drie voornaame regelen van huishouwkunde; het geen zy zelfs konden doen, lieten zy door geen ander verrigten. Dit gaf hun een nuttig handgebaar , en kwam volmaakt overeen met de fchaarsheid van geld en rykdommen, die onder hen plaats had. Waren 'er meer vermogenden, die zich hier mee niet wilden ophouden, 'er waren ook altoos, die anderen voor vee of graanen konden geryven van het geen zy over hadden. — Evenwel was 'er nog een Ambacht, het welk door allen van hooger en laager rang algemeen verkooren en geoeffend wierd, II. deel. P fchoon  22<5' de handwerken fchoon 'er meer flagen, dan voordeden by tebehaalen waren. Fa. Wat was dat? E. De Oorlog. Deeze, gelyk ik u reeds gezegd heb, was de algemeene hoofdbezigheid der~ Batavieren. Hier aan moest alles gewyd worden, hier voor alles agterflaan. Dit hoofdbedryf der Batavieren zal ook daarom byzonder van ons befchouwd worden, zoo dra Fleer niderik naar buiten gekeerd is. Ik zal maar alleen zeggen, dat zy aan het vervaardigen van hunne krygswapenen vooral hunne konst en vlyt zullen hefteed hebben , waar in de een den ander den loef zogt af te fteeken, even als gy in de wapentuigen der inwooners van de Zuidzee-Eilanden gezien, en u te regt daar over verwonderd hebt. Fr. Ik ben al verlangende, om ook de wapenen der Batavieren te leeren kennen , maar daar de te rugkomst van Heer diderik nog wel wat uitgefteld zal worden, waar zal Vader intusfehen over handelen. E. Flet leeven van de Germaanen was een geduurige kryg : in den oorlog lieten zy zich vooral gelden , daarom had ik alles , wat tot deeze Mof behoort op hunne weetenfchap|:>en en handwerken willen laaten volgen : maar nu zullen wy zien in onze naaste byeenkomst,hoe hunne maatfehappy, vooral in vrede, is beftierd geworden, en dit verdient ook inderdaad den voorrang te hebben. Maar heb ik uw Zuster eer» Noordsch-  Ü>ER BATAVIEREN. 327 Noordsch gedichtje medegedeeld , waar in een voornaam minnaar al zyne konden opnoemt, ik zal met een dergelyk befluiten , waar uit gy zult kunnen opmaaken , welke de voornaame oeffeningcn in een weinig laater tyd by de Noordfche Germaanen. waren. ,, Ik ken', zegt de Ofcddiftfiè Graaf rongwald kolson, negen oeffeningcn. — Ik verfta my op het fpel; — ik kan Runifche letteren fchryven. Ik gewen my, om den tyd beurtelings door te brengen met een bock en met. de timmerkunst. Ik kan op houten zooien loopen. Ik kan behoorlyk met de werpfpies en de riemen omgaan en ben bedrccvcn beide in het fpeelen op fnaaren en het zamenftellen van een gedicht. " .Fr. Myne zuster heeft my het zaakelyke' van het ander 'gedicht medegedeeld , maar van de weetenfehappen, de dicht- en fpeelkunde wierd daar in geen gewag gemaakt. E. Wy kunnen allen niet alles. — Daar wierd ook van zaaken gefproken , waar dit gedicht van zwygt. Het een en ander, nog in de tyden opgefteld, wanneer de Godsdienst en oude zeden der Germaanen overig waren, kan tot opheldering dienen van het geen ik in de voorige en deeze zamenfpraak gezegd heb. P a VEER-  : VEERTIENDE ZAMENSPRAAK. De oorfpronkelyke gelykheid van den mensch in eene groote maatfchappy niet bejlaanbaar. De eerfte regeeringsvormen zyn eindelyk tot drie foorten gebragt, de Alleenheerfching, de regeering, der Edelen en de Volksregeering. De tweede had by de Galliërs, de eerfte en laatfte by de Germaanen plaats. In hoe verre zich de magt der koningen by de Germaanen uitftrekte. Hunne lyfwagt. De voorzorg der Germaanen tegen het onderdrukken der vryheid. Hoe de Gemeenebesten waren ingerigt. Op welk eene wyze de Bata-. vieren zyn beftuurd geworden. De JRaads en Volks - vergaderingen der Batavieren. Hunne Staatkundige huishouding onder elkander en met hunne ne Nabuuren. Hunne wetten. De misdaaden en derzelver ftraffen. Vredegonde. Gy hebt my belooft myn eelhart; dat gy van daag-onze Zamenfpraaken over de Batavieren hervatten zoudt , ik hoop dat gy het van uwe bezigheden zult kunnen wagten. Machtilde. Frederk, wy verlangen 'er ook al na. . • • • ■ E. Bs  r.egeerïng. S20 'E. Ik zal aan uw verlangen voldoen; ik heb ''er myne zaaken naar gefchikt, want wy zullen het ftuk zoo ras niet kunnen afdoen, waar toe wy gevorderd zyn. M. Freberk heeft my verhaalt, dat Vader van de regeeringswyze der Batavieren handelen zal, maar ik dagt, dat hier weinig over zou te zeggen vallen. E. De eenvoudige leevenswyze , de groote gelykheid , de geringe zucht tot rykdommen , de heerfchende tot vryheid, maakten zeker de xegeering der Volken in dien tyd van veel minder omflag dan tegenwoordig. Egter, hoedanig dezelve ook zyn mogt, meerderheid en minderheid , beveelen en gehoorzaamen, waren altoos de noodzaakelyke vereischten , zonder welke geene Maatfchappy van menfehen in eene goede ©rde en in ftand kan blyven, hoe klein dezelve ook zyn moge. Het is zoo, alle menfehen zyn van naturen gelyk en van elkander onafhankelyk, ten minften zy, welke tot een ander huisgezin behooren : want in dit gezin heeft men leeds in den Vader een hoofd, welke by zyn afweezen door de Moeder, — door den oudften Zoon, — of andere kinderen in hunnen rang vervangen wordt, gelyk het zoo by de Aardsvadejen, en Vorftelyke herders plaatze vond. Maar zoo dra eenige huisgezinnen zich by eikanderen voegen, zoo dra deeze een volk beginnen uit te maaken, wordt het noodig, dat het gezag en de behartiging van het algemeen belang of aan P 3 al"  £30 VERSCHILLENDE alle de hoofden der huisgezinnen; of aan eenige weinigen, die in wysheid en vermogen uitmunten, worde opgedraagen, of dat één tot opperhoofd en voorganger worde verkoren. En zoo is het by onderfcheide Volken, die zich tot een Staat gevestigd hebben ook begreepen, zommigen hebben eene regeering aangenomen , waar aan het ganfche lighaam deel had, eenige weinigen hebben by verkiezing of by verrasfing het gezag aan vermogenden onder hun afgedaan s maar de meesten, hoe ver dit ook van de oorl fpronkelyke gelykheid en vryheid van den mensch fchynt af te wyken, hebben zich onder eene eenhoofdige regeering begeeven. Vu. Men zou het tegendeel vermoeden. E. De ondervinding leerde het evenwel onder de oude en hedendaagfciie volken. De heerschzugt heelt langs duizend listige wegen vrye volken onder het Juk weeten te brengen, en de gewoonte heelt hun eindelyk het zelve draagelyk, ten laatlten noodzaakelyk gemaakt. Fr. Welke regeeringsvorm is de beste ? E. Men zou in 't algemeen kunnen zeggen , die met den aart van het Volk en het Land meest overeenkomt, en her meest ingerigt is tot bevordering van deszelfs waare grootheid en geluk: maar dan blyft de vraag, door welk van driën gefchied dit op de beste wyze. Men heeft veel hier over getwist en wy zullen ons niet ophouden met eene vraag te bellisfen, die nooit regt kan bcflist worden. Elk is natuurly- kcr  regeeringsvormen. 23! leer wyze ingenomen met die regeering, die in zyn land plaats heeft: elke regeering heeft haare voordeden, maar ook haare gebreken, welke voordeden en gebreken egter van geene algemeenc toepasfing zyn , wyl de uitgeftrektheid van het gebied, de menigte en heerfchende neigingen van een volk hier in een groot onderfcheid maaken. M. Welke regceringsvorm had 'er by de Ba.taoieren plaats ? ik denk niet, dat zy of iemant der Germaanen zich onder de magt der koiün; gen zuilen begeeven hebben. E. Dan zal het buiten uw gisfen gaan, machtilde. Maar het wierd ook by de Germaanen niet op eenerleije wyze begreepen. Wy zullen hier over eerst in 't algemeen handelen, wanneer wy daar uit van zelfs kunnen afleiden, hoe het by de Batavieren toegegaan is. — By de Galliërs had volgens caesar eene volflxekte Aristocratie of zoogenaamde regeering der Besten plaats , maar de gebreken derzelve wierden 'er insgelyks gevonden , eeuwigduurende partyfehappen en verdeeldheden , wyl elk boven den ander een aanhang zogt te maaken, — en onderdrukking van het volk, waar toe de Bruiden met de Edelen de handen in een floegen , wyl de laatften de eerften noodig hadden, om door hun invloed het volk in toom te houden, en ze aan hun gezag te onderwerpen. Maar dit kon by de Germaanen in 't gemeen geenszins doorgaan, by welken alle Vrygeboornen een weezenlyk en aanmerkelyk P 4 §e-  Sj2 de regeering gedeelte van het Volk uitmaakten. Zelfs by zul. ke natiën, die door Koningen geregeerd wierden, maakten zy niet alleen het grootlïe getal, maar ook het grootfte gezag uit! M. Hoe kan het volk het grootfte gezag in banden hebben onder eene koninglyke re°-eering ? E. Zeer wel , en zonder dit betekende de vryheid der Germaanen, waar van wy zoo dikwerf gewag gemaakt hebben, niet veel. Fr. Hoe ver ftrekte zich dan de magt der Koningen uit? E. Zoo ver en niet verder dan deeze door het volk aan hun was opgedragen, en zy van hunne oorfpronkelyke rechten hadden affland willen doen, en hier in had een aanmerkelyk verfchil tusfchen de onderfcheide natiën der Germaanen plaats. Dus waren in het Noorden van Germanien de Gothonen, die inwooners waren van de landfchappen, welke thans Pruis/en en Pameren geheeten worden, veel onderdaaniger aan hunne Vorften : zoo nogthans , dat zy nog niet over de vryheid heen waren , gelyk tacitus zich uitdrukt ; (*) welke vryheid geheel verloren was by de Suionen of Sweedcn, want by hun was eene volftrekte alleenheerfching , aan welke elk een zich zonder eenige uitzondering moest onderwerpen, en niet als of het gebied uu gunst verkreegen was en behouden wierd, C J Nondinti tomen fupra libertatcm.  onder een opperhoofd. 233 wierd. De Sitonen hunne nabuuren, waren alleenlyk hier van onderfcheiden , zoo in verlies van vryheid, als in flaverny, dat zy door Vrouwen geregeerd wierden. Maar by de overige en wel by de meeste Germaanen was het gansch anders gelegen. De Koninglyke magt heeft zich niet veel verder uitgeftrekt, dan dat zy de volksvergaderingen konden by een roepen; — daar de zaaken voorftellen; — met de voornaamften over zaaken van minder belang de noodige beltelling maaken, en in den oorlog het oppergezag voeren , het geen zich dan, uit hoofde van noodzaakelykheid, een weinig verder fchynt uitgeftrekt te hebben, gelyk aan hunne uitvoering ook dat geen zal aanbevolen zyn, wat in de Volksvergaderingen bcfloten was. Daarom mogt tacitus te regt zeggen, ,, dat zy door hunne koningen geregeerd wierden, voor zoo verre deGermaanen zich lieten regeeren, en — dat dezelve geen onbepaalde magt, nog eigen goeddunkelyk gezag konden oeffenen." VPv.Dan waren het ook geen eigenlyk gezegde koningen , aan welke deeze Germaanen onderworpen waren. E. Tacitus en andere Romeinfche gefchiedfchryvers gebruiken het woord Rex, koning, als het meest met de denkbeelden van een opperhoofdig gezag overeenkomende, in navolging van de Grkken en van zyn eigen volk, by wien de koningen in den beginne. niet veel meer gezag hadden, dan by de Germaanen. Dan of de P 5 Ger-  234 BE EEG «ERIN© Germaanen zelfs in dien tyd hunne voorgangers of oppergezaghebbers benoemd hebben met den naam van Koning , dat van konnen vermogen of weeten kan afgeleid worden, is onzeker. Tacitus noemt ze ook wel Principes, Vorften, voorften of eerften, het geen men van elk een* die in een zeker geval de eerfte in rang en gezag is, zeggen kan. Nogthans waren alle principes geene koningen , want hy benoemt dus meermaalen de Hoofden of Magiftraats perzoonen der Germaanfche volken. In laater tyden heeft men van dit Latynsch woord princeps en het Duitf'che voorften , Princen en Vorften gemaakt. Maar de naam doet 'er weinig toe: iemand zou met een Koninglyken titel zeer weinig kunnen te zeggen hebben, en onder een min fchitterenden naam een eigen goeddunkelyk gezag kunnen oefFenen, •gelyk men, niet geheel zonder reden, willem de derde by omkeering Stadhouder van Engeland en Koning der vereenigde Nederlanden noemde, fchoon hy daar Koning en hier alleen Stadhouder was. Vr. De titel van Opperhoofd, of hoedanig dezelve ook mag geweest zyn , was egter verleidende, om naar meer gezag te ftaan, en dus gevaarlyk voor de vryheid. E. Ik beken het, myn Waarde, de begeerte naar vermeerdering begint nooit heftiger te werken , dan wanneer iemand eenig vermogen of gezag verkreegen heeft. De glans , waar door hy boven anderen uitmunt en de zoetheid van te  onder een opperhoofd. 23$ te gebieden, benevelt ligtelyk zyn verftand, en doet hem dikwerf vergeeten, tot wat einde hy alleen op zulk eene luisterryke plaats gefield is, niet om zich zeiven groot, maar het volk gelukkig te maaken. Maar alles wel doorgedagt zynde, was evenwel het ftaan naar meerder gezag ten kosten van de nationaale vryheid , het regte middel om eerst het volk door verlies van vryheden en voorregten en daarna zich zelf ongelukkig te maaken , want 'er is in der daad geen grootcr eer nqg zaligheid voor een Vorst, dan het voorwerp der Liefde van een vry volk te zyn ; maar wanneer hy deeze verliest, is alles verloren. Vr. Dit wordt zelden regt ingezien. Maar had men tegen de toeneemende magt der Vorften behoorlyke voorzorgen gedraagen? E. Men kan wel niet ontkennen, dat de Germaanfche Vorften aan de eene zyde gelegenheid hadden, om zich, wanneer zy het zogten, eenen aanhang te maaken uit de Jongelingen , welke door de aanzienlykften hun wierden toegevoegd en een geruimen tyd zich by hen ophielden, om hen in vrede tot luister en in den ftryd tot lyfwagten te verftrekken. Wanneer zy deezen wel behandelden, en beftuurden, konden zy op derzelver aankleeving en genegenheid veel vertrouwen ftellen, zoo lang zy nog onder hun opzigt ftonden. Vit. Het verwondert my, dat de Germaanen hunne kinderen en hunne vryheid hier aan waag-  230" DE LYFBIiNDE waagden, daar 'er voor de Jeugd dog geen oagefchikter plaats is dan het Hof. E. Dat is in 't gemeen zoo, vooral in deeze dagen; maar tusfchen Vorften en Vorften is groot onderfcheid. By deeze Germaanfche Vorften of Koningskens was min gelegenheid, om ia weelde uit te fpatten en in zeden te verbasteren; de bepaaldheid van hun gezag en bekrompenheid van inkomften leden dit niet. Het groote oogmerk der ouderen fchynt geweest te zyn om hunne kinderen, nevens de behoorlyke onderwerping, door onderlinge nayver onder het oog van den Vorst den wapenhandel, waarvan zy de beginfelen reeds geleerd hadden, des'te beter magtig te doen worden. Vreemde oogen dwingen toch best. En wyl zy zoo veel als de eenige ftaande krygsbenden van den Staat uitmaakten, waren zy het best gefchikt, om het land tegen een onverhoedfchen ftroop te dekken. Hun aantal en geocffendheid hield dikwerf het zweerd der nabuuren in de fchee , of bevorderde den vrede. En dus hadden zy de beste gelegenheid om zich te oeffenen, en het Gemeenebest voordeel toe te brengen; de ouderen waren ook zoo lang van de zorg en het voornaamfte onderhoud hunner kinderen ontlast, want „ de milddaadigheid der vorften , onder wien zy dienden, bezorgde hen een paerd tot den oorlog gefchikt en krygswapenen, terwyl zyne ïavcl, wel niet met keur van lekkernyen opgevuld ,  der vorsten. 237 vuld, echter rykelyk van fpys voorzien, hun tot befolding verdrekte." Maar het is wel der moeite waard u de ganfche aantekening van tacitus , die over dit onderwerp vry breed is voor te leezen. Men vindt in het dertiende en veertiende Hoofdduk van de zeden der Germaanen het volgende : „ een uitftekende adeldom , of groote voorouderlyke verdienden , verzekeren de jongelingen ook van de hoogagting van den Vorst. " Van te vooren had tat citus gefproken van de plegtigheid, waarby de Jongelingfchap , even als de Jeugd by de Romeinen met de manlyke tabbaerd , zoo ook by de Germaanen met het eerfte bewys van eer opentlyk verwaardigd wierd , wanneer een der Vorften, of de Vader, of een nabeftaande haar met een fchild en fpies vercierde. — „ Zy worden dan by de overigen gevoegd, die, reeds kloeker en fterker, preuven van hunne dapperheid gegeeven hebben , en het wordt geenszins voor fchande gerekend onder de: volgeren van den Vorst gezien te worden. Hier in hebben ook zekere trappen plaats volgens het oordeel van hem, wien zy verzeilen. En 'er is een groote nayver onder deeze medgezellen, wie, de eerfte plaats by zyn Vorst zal bekleeden; — en by de Vorften , wie het grootfte en vaardigde gevolg mag hebben. Dit is de waardigheid , hier in bedaat de magt van den Vorst. Altoos met een uitgeleezen troep , van Jongelingen omringd te zyn, die hem in vrede tot luister en in oor-'  $3$ V e l y f b e n d fi oorlog tot befcherming verftrekken. En het verftrekt iemand niet alleen by zyn volk maar cok by nabuurige natiën tot eenen naam en eene eer, zoo hy uitfteekt in het getal en dapperheid zyner Volgeren. Zy worden ook tot Gezandfchappen begeerd,en met giften befchonkcn. Zelfs beletten zy door hunnen roem' te meermaalen het uitbreeken van den oorlo" Wanneer het tot een gevcgt gekomen is , 'is het fchandelyk voor een Vorst door daoperheid overwonnen te worden , fchandelyk voor zyn gezelfchap de dapperheid van den Vorst niet te evenaaren. Zelfs is iemand oneerlyk voor het geheele leeven en het ftrekt hem tot een eeuwigduurend verwyt, zoo hy zyn Vorst heeft overleeft en uit den Öag behouden ontkomen is. Hem te btffchermen, te bewaaren en hun eige dappere bedryven op zyne rekening te ftellen is de voornaamfte pligt, waar toe zy door Krygseed verbonden zyn.' De Vorften ftryden om de overwinning en zyne medgezellen voor den Vorst. — Zoo het volk , waar uit zy gefprootenzyn, door eenen1 langen vrede en rust vadzig wordt, begeeven de meeste edele Jongelingen zich tot zulke Natiën, welke dan oorlog voeren en om dat de rust aan hun onaangenaam is, en omdat zy door gevaarlyke onderneemingen het meest vermaard worden. " — Vr. Zy waren dan regte Guardes 'du Corps van den Vorst , op welken hy ftaat kon maaken , die met hem leeven en fterven moesten en  DEK. vorste nv £39 en ik denk niet, dat een eenig thans leevenct Vorst zich op zulk eene lyfguarde zou kunnen beroemen: maar waren zy dan niet zoo veel te meer te duchten , wanneer hy iets tegen de vryheid in zyn fchild voerde. E. Zy zetteden zeker het koninglyke aanzien, gelyk tacitus erkent, luister en gewigt by ; maar de eer en het voordeel, dat de Staat zelve daar by genoot, waren veel grooter, dan het gevaar, het welk 'er uit kon voortvloeijen , terwyl de gefteldheid der Germaanfche gemcenebesten, want zoo waren zy inderdaad, aan de andere zyde een tegenwigt in zich zei ven hadden, het welk altoos den invloed tier Koninglyke Regeering, en de onderneemingen zyner afhangelingen rykelyk kon ophaalen. Fr. Waarin beftondt dat? E. In de Hoofden en Aanzienlyken des volks, wier belang het was tegen het töeneemend g6zag van den Koning te waaken, waar by het hunne zoo wel als de algemeene vryheid lyden moest. . Vr» Maar kon de Vorst ook deezen niet aan zich verbinden. E. Hier was weinig' gelegenheid toe , zoo lang de Staatsbedieningen wel aanzien, maar weinig of geene voordeden opleverden, en deeze daarenboven niet door den VorSt,' maar door het volk begeeven wierden. In deeze Volksvergaderingen, waarin elk zyne belangen kon inbrengen , en buiten welke geene zaaken van  *4© voorzorgen van eenig belang gefchieden konden, was nog zwaarder tegenwigt gelegen ; maar het allerzwaardfte in de algemeene wapenoefeningen van het ganfche volk. Elk Edelling, elk Vrygebooren burger was een Krygsman, die van jongs af in de wapenen voor zyn Vaderland en voor de Vryheid was opgewiegd. Zulk een gedugt lighaam kon alles opweegen, waar tegen een Vorst met zyne aanhangelingen , die onder dit gewapend lighaam nog hunne Ouderen, Broeders en Vrienden hadden, niets van belang kou uitvoeren. M. Zyn 'er.egter geene voorbeelden, dat de Vorften der oude Germaanen , de vryheid van hun volk belaagd hebben. E. O Ja, wy hebben daar even gefproken van de Suionen. Het is waarfchynlyk, dat zy van ouds even vry geweest zyn als de overige Germaanen, maar dat listige en geweldige aanflagen hen tot onderdaanen gemaakt hebben. Tacitus geeft niet. onduidelyk te. kennen , dat de rykdommen , waar zy veel mee op hadden , hiertoe wel de meeste aanleiding gaven. „ Hy verhaalt ook , dat de wapenen, niet gelyk by de andere Germaanen onder de bewaaring van elk burger , maar in eene algemeene vergaderplaats opgefloten waren , onder het opzigt van een flaaf. Eenen Edelling of Vrygeboren dorst men dezelve niet betrouwen. Men borgze onder voorwendfel, dat hunne legging *an de Zee hen voor een onyerwagten overval van •  D E R GERMAANEN. 24* Van vyanden genoegzaam beveiligde; — dat eert gewapende bende , die niets had uit te voeren% ligtelyk baldadigheden pleegde; en eenen Edelling, eenen Vrygebooren of zelfs eenen Vrygelaaten dè zelve te vertrouwen ,bragt het Koninglyk belang niet mee." Zoo droeg men zorg, dat het voornaamlte fchild, waardoor de vryheid kon bewaard of herfteld worden, tot dat einde geheel onnut wierd. Niettemin hebben de Suionen naderhand de magt van hunne Koningen weeten paal eri perk te zetten, en al de pogingen hunner onderdrukkers te verydelén. Vu. Dit kon tot een baken in zee verftrekkèh voor de andere Germaanen , en bevestigt verfcheide van uwe aanmerkingen. E. Maar 'er zyn ook andere voorbeelden van het mislukken van zulke onderneemingen, gelyk zy mislukken moesten, zoo langde Germaanen by hun ftelfel bleeven. Wanneer marobooüts j welke zich door zyn beleid en dapperheid tot opperhoofd van verfcheide volken had weetert te verheffen , dezelve begon te onderdrukken, wierd hy door Catualda, een Gothisch Edelman; en deeze , wanneer hy in de voetftappen van Marobodüus wilde treden , van juiullius een legerhoofd der Hermonduuren , die onder mauoeoduus gediend had, verdreeven. Vannius,éen vorst der Ojiaden en der Sueven, na dat by dertig jaaren geregeerd, en eerst by zyn volk Zich aangenaam gemaakt had , verviel in 't laatst II; DEEL. Q d0O?  a4a opvolging door zyne trotsheid in den algemeenen haat en wierd van al zyn gezag beroofd. Zelfs arminius, de beroemde overwinnaar der Romeinen, die zyne landsgenooten voor de overheerfching van maroboduus had bewaard, en vervolgens de Marcomannen, Hermonduuren en andere volken in vryheid helpen Hellen , wanneer hy eindelyk, gelyk meer gebeurd, opgeblazen door den verkreegen roem, — zelfs naar de opperheerfchappy over de Cherufcen Hond , moest ras voor den algemeenen tegenftand, ook van zyne bloedvrienden zwigten, en dat vooral opmerking verdient, zyne heerschzugt met zyn leeven boeten. Italus, zyn opvolger, wierd om dezelfde reden by hetzelfde volk verdreeven. En ik heb een heimelyk vermoeden , dat civilis ook by de Batawmiverdagt wierd, of dat ten minHen zyn al te zeer toeneemend gezag de hoofden des volks tot een vrede met de Romeinen heeft doen overhellen. Fr. Was het koninglyk gezag erflyk of verkieslyk by de Germaanen'? E. Het laatfte was zeker meest overeenkomftig met de rechten van een vry volk; en tacitus geeft ons ook meermaalen aanleiding, om te denken, dat dit by hun plaats had. Van de Vorften zoo wel, als van de Legerhoofden, of Hertogen zegt hy, dat zy verkoren of genomen wierden; en in de korte optelling van het geen in de volksvergaderingen voorviel, wordt het raadpleegen over het aanftellen en verkiezen van Vor-  der vorsten. 04^ Vorften geenszins vergeeten. Zoo kon elk Vorst zich te meer by zyne aanftelling herinneren, dat hy, die alles aan de gunst en vrye verkiezing van een vry Volk te danken had , ook wel had te zorgen, dat hy zich de gunst en agting van dit Volk waardig maakte: te meer, daar zy dan ook het recht hadden,om zulke Vorften,die aan de verwagting niet voldeeden , die zich door trotsheid by den Volke gehaat, en door het uitbreiden van hun gezag gevaarlyk maakten, van hetzelve te berooven, waar van wy de fpreekende bevvyzen in maroboduus, catualda, vannius, arminius en italus zoo even bygebragt hebben. M. Maar gaf dit geene aanleiding tot geduurïgen twist en burgerlyke oorlogen ? E. Om dezelve voor te komen, bepaalden zy zich, zoo lang het eenigszins met het belang van het Vaderland fchikken kon, by het geflagt hun-, ner Vorften, zelfs wanneer deezen hun gezag en het vertrouwen des Volks verloren hadden. DM blykt in de opvolging van maroboduus, vanmus en ARMimfs, by de Marcomannen, Quaden en Cherufcers: fchoon zy zich niet aan den Zoon en erfgenaam van den overleden Vorst bepaalden, wanneer zy deezen onbekwaam of gevaarlyk oordeelden. Zoo wierd de eige zoon van Arminius niet gefchikt tot de Regeering geoordeeld , om dat hy met zyne moeder gevangen, naar Romen gevoerd en daar opgevoed was ±, maar zyn Zusters zoon verkoren. —■ Zoo wieren a den  £44 INKOMSTEN den de Koningen verpligt, om zich wel te gedrarfgen , en hunne kinderen eene goede opvoeding te geeven, op dat zy hunne vaderen eenmaal in de regeering mogten opvolgen. Dat het koninglyk geflagt ook by hun in eere gehouden wierd, blykt uit de melding by c/esar en tacitus , van classicus , civilis en anderen, — dat zy van koninglyken bloede waren. Maar zoo deezen ontbraken , wierden de Koningen verkoren uit de edelften en aanzienlykften des volks, doorgaans die in kloekheid van lighaam en van geest uitmuntten en zich door hunne dapperheid het meest beroemd gemaakt hadden. Deezen ftond men van zelfs den rang in de Vergaderingen en aan de Maaltyden af. De Germaanen begreepen te regt, dat een luistcrrvke geboorte liet meest gefchikt was, om den Vorst voor de jaloersheid der Voornaamen en de veragting van de Gemeente te bewaaren. M. Wie zou zoo veel overleg by de Germaa«ereverwagt hebben! maar waarin beftonden toch de inkomflen van deeze Vorften of Koningen ? E. Wy hebben meermaalen gezien, dat deezen , die van zommigen als Wilden worden aangezien, in wysheid en voorzigdgheid befchaafde natiën tot voorbeelden kunnen dienen, en dat wy in veelen opzigten gelukkiger zouden zyn in het, huisfelyke en het burgerlyke , indien wy ons wat meer aan hun voetfpoor gehouden hadden. Maar wat de inkomflen der koningen betreft, ook deeze wierden meerendeels op de minst be- zwaa-  DER VORSTEN. 245 zwaarende wyze voor den Staat ingezameld. Zy hadden zeker, hoe ver zy af waren van die pragt en weelde, welke nu zomtyds het eenig inulekead Charakter der Vorften uitmaakt, zy hadden vry wat noodig, wyl zy niet alleen voor zich ztlven en hunne huishouding op eene onbekrompe wyze behoorden te leeven , en met eenigen luister in het openbaar te verfchyncn ; maar om dat zy een aanzieulyk getal van Jongelingen hadden te onderhouden, en de vrye tavel te bezorgen. — Behalven hun eige bezittingen, die ,voor zoo ver zy uit Koningiyk geflagt of uit de Edelen oorlpronkelyk waren ook aanzienlyk zullen geweest zyn, — hunne flaaven, en hunne beesten konden zy ftaat maaken op de toelagen van hunne medeburgers. „Het is eene gewoonte (geene wet, maar een ftandvastig gebruik ) by de Gemeenten , dat zy van zelfs en hoofd voor hoofd iets van bun vee of vrugten aan de Vorften brengen , en het geen I als een eeregift aangemerkt wordt , komt teffens in hunne behoeften te gemoet." Hoe veel beter was zulk eene vrywilligc fchatting, dan eeri opgelegde last , waar aan elk een willig of onwillig zich onderwerpen moest! Geen Germaan, die zoo gast vry was, zoo veel voor een ander,— een vreemdeling over had , zou het van zich verkrygen kunnen , iemand, die voor het algemeen welzyn zorgde , gebrek te laaten lyden: maar aan de andere zyde wierden de Vorften , zoo zy voor dankbaarheid vatbaar waren, te (Ier-; Q 3 ker  £4^ INKOMSTEN ker aan hun Volk verbonden, en tevens verpligt om hunne genegenheid aan te kweeken, op dat de bron van hun beftaan niet mogt uitdroogen. — By de Jaarlykfche verdeeling der landen , welke naar de wyken en een ieders waardigheid gefchiedde, is den Vorst derhalven, als de eerde in waardigheid, een aanzienlyk gedeelte toegelegd, waar uit hy door zyne flaaven des te grooter inkomden trekken kon. Ook hadden zy hun aandeel van de boeten, welke in een of ander • geval, als eene verdiende draf opgelegd wierden, en in rundvee of fehaapen bedonden. — Uitgeieeze paerden, met hunne tuigen, wapenrustingen, zilveren vaten en cieraadien kreegen zy meest ten gefchenke van buiten, vooral wanneer zy elders in gezandfchap gingen. Verritus en malorik, twee vorden of gelyk anderen hen noemen willen Potestaaten der Vriezen; — masius en vallomar,Koningen der Marcomannen vindt men dus te Rome en elders. De Romeinen, om ze te derker aan hunne belangen te verbinden, leerdenze ook de waarde van het geld kennen,waarvan zy voorheen, gelyk wy zagen, weinig wisten. Eindelyk bezorgden hen de Jongelingen, behalven dat zy hunne Vorden in alle gevallen ten diende donden, zelfs veel, zoo door de jagt, welke hunne geduurige uitfpanning en bezigheid was, als door den buit, welke zy op deeze en geene volken behaalden. Daarom begaven zich de Edellieden van den Vorst dikwerf in vredestyden in vreemden dienst by oorlogende volken, om dat het moei-  DER VORSTEN. 247 moeijelyk viel een groot gevolg buiten den oorlog te onderhouden, wyl deeze door den roof een voornaame bron van de vorftelyke milddaadigheid moest verftrekken , waarom zy ook dikwerf op den Gallifchen bodem ftroopten. En by deeze gelegenheid is het, dat tacitts aanmerkt in het Hot van het veertiende hoofdftuk, met opzigt op deeze Jongelingen of koninglyke lyfwagt , het geen anderen algemeen en te verre getrokken hebben: „ Gy zult hen niet zo ligt overreeden, om het land te bebouwen en een gunftigen oogst af te wagten, als den vyand te tergeil en wonden te behaalen, want het fchynt hen traagheid en vadzigheid door zyn zweet te verkrygen, het geen men zich voor zyn bloed bezorgen kan." Bragten zy intusfchen deezen roof tot den Vorst, het is buiten twyffel dat hy,wanneer de ganfche Natie in- oorlog was, wanneer 'er buit behaald en flaaven gemaakt wierden een aanzienlyk gedeelte voor zich zal gekreegen hebben. M. Dan hadden de Germaanfche Vorften veel meer bronnen van beftaan, dan ik gedagt 'had. E, Zy hadden , naar die tyden gerekend over genoeg: maar teffens bragt het onderhoud van zoo veele Jongelingen, welke zy niet ontbeeren konden, ook nog dit niet te weeg, dat de koningen niet te veel in rykdom en vermogen konden toeneemen. Fr. Wierden die Koningen evenwel niet voor hun leeven verkoren; —voor elk volk maar één? E. Schoon wy uit strabo leeren , dat by de q 4 Bel.  248 fit D V ü R I) £ R. ^ffee» van ouds elk jaar een ander Vorst door de menigte plagt verkoren te worden, waarfchynlyk cm zich van hunne vryheid des te. meer te verzekeren , om welke reden de Romeinen ook Jaarlyks. van eerfteMagifïraaten plagten te veranderen, is het naderhand anders begreepen. Zulk eene Jaarlykfchc verandering heeft toch ook haare ongemakken , -r- veroorzaakt minder kundigheden en y ver in de behartiging der algemeene belangen. Zommige volken hadden twee koningen of vorften teffens, even als de Lacedcemoniers, het zy dat dezelve elk een gedeelte der natie bellierden gelyk wy gezien hebben in ambiorix en cassivellaunus de Vorften der Eburonen; het zy dezelve over het geheel een even gelyk gezag oenenden, ak induciomar en zyn fchoonzoon cingetoiux by deTrevieren, waar van de laatfte de zyde der Romeinen was toegedaan , en daarom op het voorftel van induciomar zelf in de algemeene volksvergadering voor vyand yan het Vaderland, en zyne bezitting verbeurd verklaard wierd. Op dien grond was het, dat de eerfte voorwendde, wanneerde laatfte met de voornaamfte Regenten, op het opontbod van cjesar , by dien Veldheer gekomen waren , dat hy niet van hm's kon, als. de eenigfte die het volk, nu van opperhoofden ontbloot, in teugel kon houden: zoo hy maar over het eene gedeelte te zeggen had, zou by het andere van zyn Schoonzoon niet hebben kunnen in bedwang houden. I.Iier, ziet ge weder telTens een. blyk , dat de  vorstelyke r e g e e r i n g. S49 Germaanen hunne Vorften konden afzetten ei? niet alleen van het gebied, maar van het leeven beroofden. Dit zou zekér het lot van cingetorix geworden zyn, zoo hy niet door de Romeinen tegen alle verdere vervolging ware beveiligd geworden; zoo de vryheidlievenden Schoonvader niet in het verdedigen van 't Vaderland omgekomen was: (*) waarna de Hoofden der Trevieren door de behendigheid Van c/esar en de vrees voor zyne wapenen gewonnen wierden en met cingetorix verzoend. Zoo zegenpraalt de beste party niet altoos; egter wierdt de regeering aan het naaste bloed van den vermoorden induciomar opgedraagen,- het welk dat geen bevestigt, dat ik van de opvolging gezegd heb. Vr. Aan wien wierd meer het beftuur van zaaken toevertrouwd ? ■ E. Aan de Staaten of Larids S'teriden, zoo als menze thans zoude noemen, welke een of meer in elk Ambt of Rechtsgebied het gezag voerden , en onder de naamen van Primores, Proceres, Senatores, Magiftratus, Eerden, Voordanders, Raadsheeren, Magtdraats - perfoonen, ook wet van Principes by tacitus en caesar benoemd worden, gelyk ik reeds gezegd heb, dat deeze eertitel niet alleen' de Koningen , maar' ook al die geen gegeevcn wierdt, welke de Voorden waren in den Rang., Zy waren tenens, de Opperrichters, welke in de Rechtsgebieden , Dorpen (*) J. C/es ar Comm. 5. in f. Q 5  £50 de overheden pen en Wyken alle gefchillen befftsten en recht oeffenden; maar daar toe wierden hun ook eehj ge mannen, aan elk honderd toegevoegd als" Medgezellen of Byzitters. Tacitus noemt ze ook Comités, even als de Lyfwagten der Koningen, van welken zy egter in jaaren, in gezas en ambtsbediening geheel onderfcheiden waren Naderhand is deeze naam van Comes in een on' derfcbeidenden eernaam van Graaf veranderd De benaaming van honderdmannen, welke oor* fpronkelyk de grootheid van hun getal aanduidde , beeft daarna eene waardigheid betekend Men zou ze w 't Hoogduitsch Zent-Graaven noemen, by ons Schepenen of welgeboore mannen die nevens den Drosfaerd , Schuldheis , Schokes, Schout of Dykgraaf den Rechtbank uitmaaken. M. Door wie wierden alle deeze Staaten Overheden en Regters aangefteld? E. Allen door het Volk. Van de eerften die ook Vorften genaamd worden zegt tacitus' het uitdrukkelyk, „ in dezelfde Volksvergaderingen worden ook de Vorften verkozen, welke in&de Ambten en Gehugten recht oeffenen: maar van de anderen zegt hy alleen," by elk zyn honderd Gezellen uit de gemeente. „ Deezen moesten hun wel, zoo als tacitus 'er by voegt, tot raad en gezag dienen, maar teffens zorg draagen, dat de Vorften niet eigen goeddunkelyk nog eenzydihandelden, en hier voor kon niet beter gezorgd worden, dan wanneer het volk hun eige Vertege?*-  R ïi R GERMAANEN. 251 genwoordigers en Richters , zoo wel in het een als in het ander geval verkoos, waar door hunne vryheid te meer verzekerd wierd tegen alle onrecht en geweld. Wanneer men opmerkt, dat deeze burgers tot het gericht uit de Gemeente genomen wierden, buiten twyffel van de Oudften en Voornaamlten uit de Welgeboornen, die de Gemeente of het lighaam des volks uitmaakten , wordt dit te meer waarfchynlyk, dat het Volk dezelve ook aangefteld hebbe. Fr. En waaruit wierden die Opperften of Vorften verkooren? , E. Ik befluit uit het algemeene zeggen van tacitus , dat deezen doorgaans uit het zelfde lighaam wierden genomen, waar uit zy de Koningen plagten te verkiezen , namenlyk uit de Edelen, op dat zy te meer aanzien ook aan deezen eerenpost mogten byzetten. Wanneer gy u herinnert, het geen ik van deeze Edelen gezegd hebbe, kunt gy opmaaken, dat zy 'er wel geenerhande recht, evenwel de meeste aanpryzing toe hadden, en terwyl zy door het volk moesten worden aangefteld en zulk een talryk gezelfchap uit het Volk by zich kreegen , was 'er weinig gevaar, dat zy door trotsheid en onderdrukking hunne magt zouden misbruiken. By de Volken, die door Koningen willekeurig geregeerd wierden , hadden, gelyk doorgaans, de grootfte gunftelingen en Voorftanders van afbankelykheid den meesten ingang. De FrygelaaUnen, om dat zy het laagst bukken konden, het minst  252 öe overheden minst wegens overgebieeve gevoelens van vry. held te dugten waren , fchoon anders hy de vrye Germaanen weinig gezien, wierden 'daar zoo wel ak by de Romeinen onder de■ caesars boven, de Vrygeborenen en Edelen dikwerf verheven. M. Waar trokken deezen hunne mkomften van ? E. Het is onzeker, of zy,die geene buitengewoone onkosten ambtshalven behoefden te doen, ook het hunne hadden van de toelagen welke een ieder, hoofd voor hoofd, vry willig 0pbtagt, waarvan tacitus zegt, dat liet voor de Vorften gefchikt was. Het is onzeker zeg ik , of in- deeze toelagen de Koningen alleen bedoeld worden, dan of dit ook moet worden uitgeftrekt tot Vorften van den tweeden rang, de Gezaghebbers in elk rechtsgebied. Het was deezen zeker voorrecht genoeg , wanneer zy met de eer en het vertrouwen tot het waarneemen van dergelyke posten, waar aan weinig omflag, weinig hoofdbreeken vast was, door de geheeTe Natie vereerd wierden. 'Het kan egter"zyn, dat 'er anders gehandeld wierd in zulke Staaten, welke als zuivere Gemeenebesten zonder een opperhoofd beftuurd w'ierden : hoewel de baatzucht geenszins tot het charakter der Germaanen behoorde, zoo lang zy zich by hunne oorfpronkelyke eenvoudige zeden en leevenswyze hielden. Met een Koning was het anders gelegen: hy moest in zyn perfoon en gevolg den luister van den Staat ophouden. Dit egter kunnen wy veilig vastftellen, dat 'er in de jaac.  D E R GERMAANEN. 253 ïykfche verdeeling der landen naar elks waardigheid, op die der Overheden wel degelyk zal agt geflagen zyn. Fr. Hoe wierden de zuivere Gemeencbesten befticrd, waar van Vader zoo even fprak? E. In allen opzigte als de voorige Staaten, waarvan zy in de vorm van regeering meer in fchyn, dan. in het weezen verfchilden: uitgezonderd , dat zy geen Opperhoofd, geen Koning hadden, en dat de byzondere beftierders der Ambagten, en voorzitters van de vierfchaaren als Vorften. van een minderen rang onmiddelyk in zyne plaats traden, en met elkander de Hoofden des volks uitmaakten : zomwylen een aanzienlyk lighaam. Ten tydc van civilis waren 'er niet minder dan hondert en dertien Raadsheereti by de Trevieren, die met classicus en tutor over den Rhyn gingen. M. Dit kon gaan in vrede, maar wie voerde dan het opperbevel in den oorlog? E. Het kon zeer wel gaan in Vrede, vooral by Volken , die niet zeer talryk waren, en maar een algemeen belang kenden : dan in eenen oorlog , waar mede zy dikwerf en op 't onverwagtfte overvallen wierden; vooral in een veldflag , waar een fpoedig en kloek beraad in onvoorziene gevallen veel maal alles afdoet , moest het oppergezag aan dén perfoon betrouwd worden; en zoo deeden de Germaanen ook. Indien zy geen Koning hadden , welke aan de fpits van hunne heirlo- gers  254 de hertogen gers kon ten flryde trekken, verkoren zy daartoe een buitengewoon bevelhebber, welke hun als Hertog aanvoerde en gebood, zoo lang die oorlog duurde, welke naam van Hertog, Bux of leidsman van een heir, naderhand ook een naam van altoosduurende zelfs erfelyke waardigheid, gelyk die van Graaf geworden is. Daar zyn 'er wel, die meencn,dat de Germaanen geen Hoofd boven zich geduld hebben , dan alleen in den Ooilog uit het zeggen van casarI „ in vredes tyd hebben'de Germaanen geene ge, meene Magidraatsregeering, maar de Opperden der landfehappen en dorpen fpreeken het recht uit onder de hunnen en ruimen de verfchillen uit den weg." Na dat hy had laaten voorafgaan: „ wanneer een Staat, met den oorlog aangevallen zich verdedigen moet, of denzelven een anderen aandoen, verkiest men opperhoofden, welke ia den oorlog het gezag voeren, en de magt van dood en leeven hebben." - Maar deezen, die tacitus van de Koningen, wel degelyk onderfcheidt, noemt hy uitdrukkelyk/W, Heirvoerers of Hertogen. De Koningen, fchoon hy ze ook Vorden, Principes, noemt, onderfcheidt hy dmdelyk van de andere hoofden des Volks, die ook wel principes maar geen Koningen waren, ' en hy bepaalt ook, by welke Volken de Koningen al of niet eigengoeddunkelyk regeerden, gelyk vvy gezien hebben. Schoon dan by zommigeGeraaa«*s en wel de meesten van diegeenen, welke aan caesar bekend waren, alleen in den oorlog een Opperhoofd  der. germaanen. 255 hoofd verkoren wierdt, was het dus niet met al de anderen gelegen. Zy waren in de tyden van tacitus veel meer en beter aan de Romeinen bekend geworden, en daarom moet men de aantekeningen van c/esar uit dien naauwkeurigen Gefchiedfchryver aanvullen of verbeteren. M. Deeze Hertogen zullen denkelyk ook uit den Adel verkoren zyn. E. Tacitus zegt uit de Dapperflen, (ex virtute~). Hy wil 'er mee te kennen geeven, dat men zonder onderfcheid van geboorte daar toe ver* koos, welke in krygskunde en dapperheid boven anderen uitmuntten, het zy uit den Adel het zy uit het Gemeen. (*) Dat zy ook hieruit hunne Hertogen verkooren , moet u zoo vreemd niet voorkomen. Indien zy een Koning hadden, wien zy by ondervinding liet opperbevel des Legers niet dorften vertrouwen, en dat zal wel eens gebeurd zyn, vorderde de eer en het belang van het Vaderland om het aan een ander op te draagen, wien zy om het evenwigt te beter te bewaaren ook wel uit het Volk verkoren: maar hoe veel te meer moest dit in zuivere Gemeenebesten in het oog gehouden worden, op dat de Regeering door den invloed van iemand uit den Adel, wien zoo veel ge- (*) Schoon men naderhand door de woorden Plebs en Vulgus den geringften en annften hoop, de fmalle gemeente bedoeld heeft, moet het hier geenszins in dien zin begreepen, maar de tweede rang, die eigenlyk het lighaam des Volks uitmaakte, hier door verdaan worden , de overtgeu waren Lyfeigenen of Vrygelaatenen.  25<5 DE REGEERINOSWYZE gezag wierd aanvertrouwd, vooral wanneer hy gelukkig (laagde in het overwinnen van den vyand en het verlosten van zyn Vaderland, te minder in eene Ariflocratifche of Monarchaale ontaarden mogte. En waarom zouden de Vrygeboornen, die ver het talrykst waren, die zoo wel als de Edelen hun hand- en hoofdwerk van den wapenhandel maakten , niet zoo wel als deezen iemand hebben kunnen opleveren , welke gefchikt was, om het ganfche volk ten ftryde aan te voeren? <— Vr. Mogen wy nu vraagen , hoedaanig een foort van regeering de Batavieren gehad hebben ? E. Ik moet hier met onderfcheid op antwoorden. In vroeger tyden fcbynen zy ook een opperhoofd gehad te hebben met een Koninglyken of Vorftelyken titel. Zonder op de vertelling van bato en anderen agt te geeven, mogen wy dit opmaaken uit het zeggen van tacitus, „dat julius paulus en zyn broeder civilis , uit Koninglyken ftamme gefproten, boven de overigen veel uitmunteden." Egter leezen wy van geen Vorst of Koning by de Batavieren, federt dat zyby de Romeinen bekend, en in het verbond ingelyfd zyn geworden. De naam van Koning was by de Romeinen een eeuwige afgryzing, hoe weinig zy van de zaak zelve, de overheerfching langer vry waren, en daarenboven was het altoos gevaarlyk het gebied aan éénen te betrouwen over verafgelege volken, welke men aan zich verknogt of min en meer afhankelyk wilde hou-  der. batavieren. 257 houden. De Romeinen fcliynen daarom fedeit c.esaus komst in deeze landen, aan de linker z'yde van den Rhyn gelegen , de Vorften aan de Belgifche Germaanen van tyd tot tyd afhandig gemaakt te hebben, onder voorwcndfel misfehien van hun grootcr" maate van vryheid te bezorgen, wanneer zy als Gemeenebesten beItuurd wierden. Vu. Ik meende, dat civilïs het opperhoofd, de Vorst der Batavieren geweest was. E. O neen ! hy was bevelhebber van een Bataaffclie bende in het leger der Romeinen, tot dat hy zich openlyk tegen dezelven begon te verzetten. Wanneer de opltand uitbrak, verkozen de Batavieren met hunne bondgenooteu en naaste buuTen de Caninefaaten een aanvoercr , wyl zy geen opperhoofd hadden , waar toe niet civjlis , die de eerfte aanlegger was , maar biunio, een edele en onderneemende Caninefaat verkoren wierd. Schoon civilïs wel den meesten invloed behield op zyne landsgenooten, en misfehien heimelyke oogmerken voedde , wanneer hy de Romeinen geheel van den hals hadde, de voorvader!yke regeering te herftellen, wilde hy zich nog niet bloot geeven, maar in fchyu de zyde der Romeinen houden. Vr.> 'Er valt my nog eene bedenking in, eelhart! wie,riep de Volksvergaderingen in vrede en in oorlog te zamen , - wanneer ,'er geen Vorst,was ? E. Deeze uwe bedenkinge geeft ons regt ty- II, deel. K dig  258 raadsvergaderingen dig aanleiding, om van de Volksvergadering, eene van de allergewigtigde ftukken van hunne regeering, waarop hunne vryheid rustte, waarby deHoogheid van hetGemeenebest, de Majesteit van den Staat huisvestte, eindelyk te fpreeken. Wie dezelve beleide in de Gemeenebesten, die geenOpperhoofd hadden ? buiten twyffel de Eerden des volks en de Overheden der landfchappen, welken volgens tacitus niet alleen over zaaken van minder belang raadpleegden, maar ook dat geen, het welk door het Volk moest beflist en afgedaan worden, van te vooren met elkander behandelden en gereed maakten. Men zal dusonderfcheid moeten maaken tusfchen kleine of byzondere en groote of algemeene Volksvergaderingen. De kleine wierden by voorvallende gelegendheden, maar altoos dan gehouden, Wanneer de omdandigheden vorderden , dat 'er eene buitengewoone Landdag moest uitgefchreeven worden, of de tyd tot de gewoone Volksvergaderingen bedemd, naderde. Men moestweeten , waar over de eerde belegd wierd, en in de andere zou gehandeld worden: het was noodig dat deeze onderwerpen van raadspleeging in order gedeld , en van te vooren door gedagt wierden, op dat men het voor. en tegen aan de groote Vergadering mogt kunnen voordellen, waarin het anders niet mogelyk was veele en gewigtige zaaken ipoedig en behoorlyk af te doen. Dit alles wil tacitus te kennen geeven, wanneer hy zegtj „ Over minder zaaken raad-  SER BATAVIEREN. 259 pleegen de Vorften, over grootere allen, zoo nogtans , dat ook die dingen , over welke de beflisfing aan het Volk ftaat eerst by de Vorften met alle naauwkeurigheid overwogen en behandeld worden. " (*) Ik heb van zoodanig eene Raadsvergadering der oude Germaanen, fchoon in laater dagen gehouden, eene fchets gemaakt naar eene pasfage uit de gedenkzuil van Keizer marcüs aurelius antoninus, waar op de overwinningen (f) zyn afgebeeld, welke die Vorst omtrent 't jaar 174 van onze tydrekening op de Markomannen en andere Germaanfche volken behaald heeft. Ik gisfe, dat er zulk eene byzondere vergadering der Voornaamften en niet een algemeene van het Volk bedoeld wordt, niet zoo zeer omdat 'er maar weinigen in getale zyn, want 'er konnen door dat halfverheven bcitclwcrf (basreliëf } maar weinigen by elkander uitgedrukt worden, maar om dat zy allen even deftig gekleed en ongewapend zyn. M. (*) Pertractentur, het geen veel meer zegt, dan pratractentur, en dus geen verkeerde leezing is. (t) In denzelfden gewigtigen oorlog, waarin eeu Legioen van Christen Krygsknegten, in den uiterften nood, den regen en de overwinning van den Hemel zou afgebeden hebben. Men vindt van dit geval nog een gedenkteken op deeze colom in een beeld, he£ geen van zyne wederzyds uitgeftrekte armen den regen doet nederdaalen, door het welke men egter 10 piter vixmw fchynt te hebben willen aanwyzen. R 2  fi6o raadsvergaderingen M. En deftiger , als ik my de GermaanfcJ.e Raadsheeren zou voorgeffeld hebben. E. Men zou kunnen zeggen, dat zy verbeeld worden in een tyd, waarin de Germaanen reeds gemeenfchap met andere volken, 'vooral met de Romeinen hadden enzich naar dezelven min of meer begonnen te fchikken: evenwel zien 'er hunne huizen op die gedenkzuil nog even zoo uit , als ik ze u befchreeven heb, en men zou hier uit kunnen bevestigen, het geen ik' meermaalen heb aangemerkt, dat de Germaanen over 't algemeen niet zoo naakt nog zoo flegt gekleed gingen, als men zich doorgaans verbeeldt. En dit zou nog fterker fpreeken, indien hier eene ganfche Volksvergadering gemeend was. Fr. Maar wat betekenen die Paarden in den kring der Raadsheeren? E. Deeze wierden daar als Ondfpraaken gebragt en gebezigd in alle twyfFelagtige zaakeir van gewigt. Gy ziet met welk een aandagt zy op de beweegingen , het briefchen en hinniken deezer Dieren agt geeven, terwyl zy dezelve als meewustigen van de befluiten der Godheid hielden, juist zoo als tacitus dit verhaalt in de zeden der Germaanen. Wanneer zy dan geen genoegzaam doorzigt hadden , kon het volk, hier van berigt, volgens de aangenome begrippen van den goeden of kwaaden uitflag oordeelen en de onderneeming daarna vastftellen of daar van afzien. Vr. De Algemeene Volksvergaderingen wierden  II.B.Bladz.-JÖo. 1AABSVE1GADEWNG 23EB. &EMAAKM.   der. batavieren. 2öi den dan ook op zekere gezette tyden gehouden? E. Gewisfelyk , dit bragt de goede Orde en de handhaaving der Vryheid mede. Het mogt niet enkel van het goeddunken der Overften afhangen, wanneer zy het volk wilden byeenroepcn, fchoon het aan hun vergund was buitengewoone zamenroepingen te doen, als het de nood vereischte, zoo als civilïs deed, toen hy de gelegenheid gunftig oordeelde om het juk der Romeinen af te fchudden. De tyd , wanneer zy gewoonlyk vergaderden was volgens tacitus by de Nieuwe of Volle Maan, ten zy 'er iets onverwagts en dat geen uitftel veelen kon, is tusfchen gekomen. Vr. Juist by de Nieuwe of Volle Maan. E. Dit baart billyk by u eenige opmerking myne Vredegonde ; verfcheide volken en onder deeze de Oosterlingen hadden met deeze dagen iets meer dan gemeen op. Men moet het daar aan niet alleen tocfchryven , dat zy dan beter 's nagts konden zien, en heen en weder trekken; maar „ om dat zy deeze dagen allergunirigst rekenden, om iets op aan te vangen" even als de Romeinen hunne gelukkige en ongelukkige dagen hadden. Dan dat zy daarom op elke Nieuwe of Volle Maan zouden vergaderd hebben, is niet geloofbaar ;zy zouden dan hun tyd met heen en weder trekken hebben verfleeten, en 's Lands belangen eischten altoos zulke drukke zamenkomftenniet. Misfehien waren dezelve tweemaalen of viermaalen 's jaars vastgefteld, behalven de buili 3 ten"  2fj2 de volksvergaderingen tengewoone Volksvergaderingen. Intusfchen wa. ren zy niet allen even naauwkeurig in het waarneemen van den bepaalden tyd. „ Dit is een gebrek , uit de Vryheid voortipruitende, zegt tacitus te regt, dat zy niet allen te gelyk te zamen komen, nog als opontboden zynde, maar de tweede en de derde dag verloopt dikwerf met het talmen der geenen, die tot de Vergadering opkomen.» Maar ik zou hier nog vergeeten hebben, dat zy niet het getal der dagen, gelyk wy, maar der Nagten gewoon waren te tellen- „ZOo bepaalen,zoo dadigen zy. DeNagt fchynt by hen den dag te leiden." Hier in Hemden zy volmaakt met de Jooden en andere Oosterhngen overeen, welke den dag eindigden en begonden te rekenen met den ondergang der zon • waar van men de reden zoeken moet inde gefchiedems van de eerfte wording deezer waereld, waar de duisternis het licht voorging. Zoo verhaalt mozes ; „ het was avond geweest, — het was morgen geweest de eerfte dag " enz. Tacitus heeft zeker de reden van deeze orde zoo min geweeten als caïsar : maar hy wagt zich van te zeggen, gelyk, cjesar van de Galliërs, dat dezelve hier in beftond, om dat zy hunnen afkomst van pluto rekenden, By de Grieken fchynt het ook niet geheel vreemd geweest te zyn , van den nagt de rekening aan te vangen, ten minften word in het woord vvtfWcpiv de nagt voor den dag genoemd. In de oude Duitjche wetten vindt men nog meer dan  BEU BATAVIEREN. 263 «flan tien eeuwen na de geboorte van christus «en bepaalden tyd niet by Dagen, maar by Nagten berekend. Fr. Wie mogten 'er al op deeze Volksvergaderingen verfcbynen? E. Uwe vraag brengt het antwoord mede, myn iFREDERiK. Allen, die tot het vrye lighaam des Volks behoorden, en de wapenen voor het Vaderland droegen , hadden 'er rcgt toe, het zy Edelen het zy Vrygeboornen ; maar de Lyféi*genen, en naast denkelyk ook de Vrygelaatenen, die maar weinig boven de Lyfëigenen bevoorregt waren , hadden 'er geene zitting nog Stem. Tacitus zegt van dezelven. „ De Vrygelaatenen zyn niet veel boven de Lyfëigenen.; zelden zynze van eenig gewigt in het huis , nimmer in den Staat, uitgezonderd alleen by die volken, welke eigengoeddunkelyk geregeerd worden; want daar klimmen zy en de Vrygeboornen , en de Edelen boven het hoofd. By de overigen zyn de Vfygelaatenen, door een veel minder vermogen, een bewys van de Vryheid." Anderen meenen, dat, fchoon zy van weinig invloed in den Staat waren, zy egter tot den Staat en het Volk behoorden, zoo dra zy op vrye voeten gefteld waren, vooral, zoo dit met eenige plegtigheid in het openbaar gefchied is; maar hier is gsen bewys van. Omtrend de kinderen der Vrygelaatenen is minder bedenking, vooral terwyl iemand door een ongelukkigen zamenloop zyne vryheid zoo roekeloos verliezen kon. R 4 Fr«  204 be volksvergaderingen Fr; Dit maakte evenwel, wanneer het volt talryk was, eepo magtig groote Vergadering uit; in wat plaats kon die gehouden worden? • E. Niet talryker, als 'er te Romen menigmaalen op de markt vergaderde, wanneer het volk by eengeroepen wierd, om over gewigtige zaaken geraadpleegd te worden. Ik beken, dat de menigte zeergroot zou zyn geweest, wanneer elk weerbaar man telkens was opgekomen, maar dit zou tot veele ongelegenheden veel verzuim en veel gevaar, wanneer het Land met een oorlog bedreigd wierd, aanleiding hebben kunnen geeven. Wy moeten ons vooreerst bepaaien by de Hoofden der huisgezinnen, vervolgens by de Oudften der geflagten en eindelyk by zulken, die als de Kundigften en deGefchikften tot het bywoonen der Volksvergadering het meeste vertrouwen hadden, waar door 'er uit elke Buurfchap, uit de eene meer uit de andere minder, ter dagvaart gingen, welke als Reprcefenianten van dei^gamfchen hoop konden worden aangemerkt. In allen gevalle, zoo lang de zaaken goed gaan , bedient een ieder zich niet altoos van het recht, dat hem toekomt, en de eerbied, welke in vroeger tyden aan de oude van dagen , wegens meer ondervinding en rypheid-van oordeel billyk toegekend wierd, deedt veelen oordeelen, dat zy wel konden gemist,worden. - Immers civilïs liet wanneer hy den opfland tegen de Romeinen in 't hoofd had, de aanzienjykften der Batavieren en de vaardigden van het Volk byeenkomen. '£r -f» zul-  DER BATAVIEREN. 26*5 zullen egter gévallen geweest zyn, dat elk wierd opgeroepen. Men ziet dit onder anderen, wanneer induciomar zynen Schoonzoon cingetorjx tot een vyand van het Vaderland wilde verklaard hebben: 'hy beriep eene Volksvergadering, „ waar volgens een algemeene wet, elk die manbaar was, gewapend verfchyncn moest. " De Trevieren woonden wel in Belgiesch Gallkn , maar waren nevens de meeste Belgen van Germaanfchen oorfprong. Men zou wel kunnen tegenwerpen , dat c^sar alleen heeft willen te kennen geeven, dat elk die kwam,!gewapend moest zyn; maar dit blyft in allen opzigte onbetwistbaar, fchoon het veiligst is in zeer groote Staaten, dat de zaaken doorgaans door Gevolmagtigden en Reprcefentanten afgedaan worden, dat zy allen het recht hadden om ter dagvaart te gaan, het welk van zommigen om bovengemelde zwaarighedeh wordt in twyffel getrokken. Dan, tacitus fpreekt telkens onbepaald van het ganfche Volk, en zegt dat de groote zaaken door allen moesten beflist worden. Vr. Zy konden dan allen komen , en dus moest 'er eene .groote ruimte zyn, om ze te kunnen .bevatten. E. Deeze was 'er ook, want zy vergaderden in de open lucht,zoo wel als te Romen, cp een veld, of liever in een Bosch, het welk daar toe beftemd en aan de ganfche Natie bekend was. Zoo beriep civilïs de Volksvergadering in het heilig Bosch. Daar zaten zy op aarden zooden R 5 of  2.66 de volksvergaderingen of op dèn grond neder naar het viel, gelyk zy op de Colom van antonius ook fchynen te zitten, of zy fbnden rondom. Men zegt , dat er in het landfchap Drenthe nog bewyzen zyn van de verheve en een weinig, uitgeholde zitplaatfen van aarde , waar de Volksvergaderingen van ouds plagten gehouden te worden. Terwyl zy veel eerbied voor de Bosfchen hadden , en dezelve een aangenaamen lommer en befchutting tegen wind en regen gaven, kan men ligt begrypen, waarom zy daar meer dan elders verkoren by een te komen. M. Het moet in zulk eene groote Vergadering, die uit allerleye menfehen beftond, dikwerf verward toegegaan hebben. E. Veel minder , dan gy meent. De deftigheid der Batavieren , het ontzag voor de ouderen van dagen, de eerbied voor de verdienden van uitmuntende mannen in wysheid en dapperheid, hieldt de driften in toom, en belette hen niet te gelyk, niet voor hunne beurt te fpreeken; en of dit alles niet genoeg was, wierd de ganfche menigte door de tegenwoordigheid der Priesteren in toom gehouden , op dat alles in goede orde mogt aanvangen en afloopen. Tacitus zegt 'er dit van. „ Zy gaan gewapend nederzitten zoo als het de vergaderde menigte gevalt. Door de Priesters , by wien dan ook het recht van te bedwingen is, wordt dilzwygen bevolen. Straks wordt de Koning of een der Overden, elk na dat hy in jaaren , - in adel-  B E R BATAVIEREN, 267 adeldom, in oorlogsroem, in welfpreekendheid uitmunt, gehoord , meer wegens hunne agtbaarheid om raad te geeven, dan eene magt van te gebieden, " Verbeeldt u dan geene Vergadering, waar elk, om dat hy meende even veel recht van fpreeken te hebben als een ander, het hoogde woord voert, en zyn gevoelen als het beste zoekt door te dringen. Zulk eene misbruikte vryheid zou de oorzaak van de grootde verwarring geworden en nimmer zou het tot een geregeld befluit gekomen zyn. Neen, de Batavieren, op dat alles met te meer deftigheid en orde gefchicden mogt, riepen den Godsdienst te hulp. Zy beleiden hunne Vergaderingen in een heilige plaats als onder het oog der Godheid; en of dit nog niet genoeg was , donden zy het beduur af aan de aanzienlykde Priesteren, om dat zy als eerde Staatsdienaaren der Godheid , uit naam derzelve het meeste ontzag by de menigte hadden , en haar als onzydige perfoonen in toom konden houden, wanneer 'er eenig wantrouwen tusfchen de Hoofden, en het Volk begon plaats te grypen , of de driften der verfchillende partyen te hoog liepen , het welk dikwerf, wyl zy allen gewapend waren , van zeer gevaarlyke gevolgen zou hebben kunnen zyn. In laater tyd hebben onze vaderen onder het Christendom dit nagevolgd, wanneer zy hunne byeenkomden in de Kerken hielden , hoewel by zommigen de overoude gewoonte van onder den klooten hemel, — onder een grooten boom te verga-  a6S DE VOLKSVERGADERINGEN gaderen lang is oveïgebleeven. Zelfs heeft men het voegzaam geoordeeld voor de Landfchaps Vergaderingen en Verkiezingen van Regenten de plegtigheid door kerkelyke redenvoering in te wyden, op dat elk te meer indruk gevoelen mogt van zyne verpligting onder het oog van het Opperweezen, wiens zegen eerbiedig wierd afgebeden. Het geen van den besten invloed kan zyn, zoo lang de Godsdienst op prys gefteld , en de vrees voor een Wezen, dat alles ziet en alles beUTiurt niet geheel uit de harten verbannen wordt, maar wanneer deeze verdweenen is worden de Godsdienftige plegtigheden eene bloote vertooning, en de duurfte eeden kunnen de verkragting der wetten niet voorkoomen. M. Waarom kwamen zy gewapend by een? In eene Raadsvergadering komen de wapens, zoo my dunkt weinig te pas, of men moest alles met geweld willen doorzetten. E. Dat is niet te verwonderen, dat een Volk het welk niets ongewapend verrigtte, ook in zulk eene plegtige omftandigheid gewapend te voorfchyn kwam. Van de wapenen verwagteden zy alles, — deeze waren het voornaamfte cieraad van een vryen Germaan. Tacitus zegt niet alleen, dat zy het deeden , maar caesar. geeft niet onduidelyk te kennen in de boven aangehaalde plaats, dat zy het, volgens de algemeene wet, moesten doen. Zy moesten zich aitoos gereed houden voor het. Vaderland , en by zulke gelegenheid daar  DER BATAVIEREN. ü60 daar ook blyken van geeven, anders waren zy de eer van Stemgeregtigden te zyn onwaardig. De wapenen waren bet voornaamfte livrey van hunne Godheid, in wier heiligdommen zy byeenvergaderden , en aan wier bevelen zy de o-rootfte getrouwheid- moesten betoonen door een beftendig en regt'gebruik van dezelve. Maar, ik vermoede ook, dat de wapenen eigenlyk het beflisfend kenteken waren of. iemant tot de Volksvergadering behoorde , dan niet, om dat niemand dezelve- draagen mogt , dan die daar toe door eene Volksvergadering gewettigd was, waarom ik ook geoordeeld'heb,-dat Lyfëigenen geene wapenen tot verdediging van het Vaderland mogten voeren , — geene Volksvergaderingen mogten bywoohen. Het een vloeit , uit het ander voort. Tacitus zegt in het begin van zyn dertiende Hoofdftuk: „ de Germaanen doen geen openbaare nog :byzondere zaak, dan gewapend. Maar het is geen gewoonte, dat iemand de wapenen aanneemt voor en aleer de Staat hem daar toe genoegzaam gekeurd heeft. " — By de Romeinen, waar men nimmer in de Raadsvergaderingen en zelden elders gewapend verfcheen, dan wanneer men ten ftryde trok , — waar de wapenen van den Krygsknegt zelfs , behalven zyn zwaerd , in den oorlog dikwerf opgeborgen wierden, was de-gewoonte der Germaanen zeer vreemd. Maar by de hedendaagfche bewöoners van Europa heeft men het gebruik  &70 de volksvergaderingen brink , om byna overal met zydgeweer te verfchynen, hier van af te leiden. Fr. Hoe lang duurden deeze Vergaderingen 2 E. Die tyd zal zeer onderfcheiden geweest zyn Zy duurden te langer, om dat zy, die tot de Volksvergadering behoorden, gelyk wy uit tacitus gezien hebben, niet allen te gelyk op den bepaalden tyd opkwamen. Men wantte dan, zoo 'er nog Leden uit deeze en geene Dorpen en Gehugten ontbraken , tot den tweeden of tot den derden dag: maar dan denk ik, dat de zaaken fpoedig wierden afgedaan, wyl dezelve van zulk een onderfcheiden en ingewikkelden aart met waren, als 'er thans in de Staatsvergaderingen te verhandelen vallen. Fr. Alles moest egter afgedaan, en wyl de een vroeger, de ander laater kwam, moesten zy nog al eenigen tyd by elkander blyven E. Wat wilt gy hier mee zeggen, freberk? Fr. Wat deeze menigte intusfchen verrigte ? wie dezelve eeten en drinken bezorgde 2 E. Dan kwamen die openbaare en Pleat,ve maaltyden te pas, van welke wy te vo^n gefproken hebben, waar toe elk „aar zyn vermogen , als een Collation iets toebragt of waartoe de kosten van Staatswege gedragen wierden Onder, deeze maaltyden wierLi de zaaken , die overwogen moesten worden en door de Opperhoofden van te vooien voorbereid waren, opengelegd en ge- meen-  DER. BATAVIEREN. 2/1 meenzaam behandeld. Hetzelfde, dat in de Volksvergaderingen te berde kwam, wierd daarom volgens tacitus ook op de Volksmaaltyden onder het omgaan van den beker ter tavel gebragt terwyl de ziel nooit meer gefchikt is om onbewimpelde gedagten te uiten of aan te hooren , nooit vuuriger om groote befiuiten te vormen. Een volk , dat nog listig nog Staatkundig is, opent dan door de vryheid der plaatze onbewimpeld de geheimen van het hart." Het is aanmerkelyk dat deeze zelfde gewoonte by de Perjiaanen plaats vond. Voorts zal men den tyd doorgebragt hebben met onderlinge gefprekken, — met een verhaal van het geen intusfchen in de onderfcheide Ambagten was voorgevallen, met het zingen van Volks liederen en beurtgezangen , of met andere uitfpanningen. Dan kwam ook vooral dat eenigfte foort van fchouwfpel te pas, het eenigfte, dat de Germaanen hadden , waarin de Jeugd haare vaerdigheid en bekwaamheid toonde,— dezelfde Jongelingen, welke hun geduurende de maaltyden bedienden, waar over ik van te vooren reeds gefproken heb (*). Vr. Wyl de Germaanen niet afkeerig waren van eene roes, komt het my evenwel wat gevaarlyk voor, het belang van Volk, en Land op zulk een tyd in de weegfchaal te leggen. m C) Zie L D. bl. 415. en IL D. bl. ?u  'l-jl d'è v 0"»l 8sver gaderin ge n E. Gy hebt'my niet wel begreepen, myn Lief! op zulke maaltyden .wierden de zaaken geenszins afgedaan, maar gulhartig op;eene plaats, daar elk een- even veel te zeggen had , overgepraat. Een'ieder liet zyn geest vry uit cn de hoofden des volks, die zich onder de gasten by elke waardfchap bevonden, konden best opmaaken, waartoe de genegenheid- des Volks overhelde, om hunne, maatregelen daarna te neemen of zy hadden gelegenheid, wanneer dezelve in een • verkeerd begrip ■Honden . om. bun op eene zagte wyze daar van .aftebrengen. Zoo hadden deeze maaltyden een veelvoudig nut ; de band van brqederlyke .betrekking wierd ook op dezelve verlterkt, en de koele geaardheid van. den Batavier aangevuurd tot groote oriderneemingen ; nadeel was 'er niet van te wagten. „ Alles wierd toch op den volgenden dag weer overgehandeld , na dat het gevoelen van ieder een opengelegd en ontdekt was. Elke tydsgelegenheid had dus .zyn byzondere reden. Zyoverleggen, zegt tacitus , wanneer zy niet weeten te veinzen ;.cn maaken het befluit opwanneer zy niet dwaalen kunnen." Zoo deeden ook de Perjiaanen volgens athen/eus. „ :Onder het. drinken- beraadflagen ,zy over de gewigtiglïe zaaken.- Dit befluit, dat dan aan de menigte behaagd heeft, wordt door den Heer van het huis, waar de raadflag genomen is, daags daaraan weder.aan hun voorgeiteld, terwyl zy nug* ter  dek. batavieren. £^3 ter zyn. Indien zy het dan goedkeuren wordt het uitgevoerd, zoo niet, verworpen." M. Werden 'er geene Vrouwen tot deeze Volksvergaderingen geroepen ? Vr. Paste het haar gewapend te gaan, gelyk elk daar verfchyncn moest ? was het voegzaam, dat zy zich mengden onder zulk eene talryke menigte van mannen, en bevonden op maaltyden, die tot laat in den nagt duurden , en waarop het niet altoos zoo ordenlyk kon toegaan, — waarna elk, zoo hy best kon naar een goed heenkomen moest ommezien ? E. Geenszins. Ik heb ook reeds aangemerkt, dat de vrouwen by zulke openbaare gastmaalen niet verfcheenen: maar teffens, dat zommigen haarer in gewigtige gevallen gekend en geraadpleegd wierden, wyl de Batavieren en al de Germaanfche volken niet min agting voor de vrouwen en derzelver doorzigt hadden, dan de oude Galliërs; maar zy behoefden zich daarom in de openbaare Volksvergaderingen niet te laaten hooren. Fr. Dan zou 'er nog meer volk, en meer te dellen zyn geweest. Ik kan evenwel nog niet begrypen, hoe het in zulke talryke vergaderingen is toegegaan; — hoe de fpreeker daar van elk een heeft kunnen gehoord en verdaan worden. Ik heb laatst by eene plegtige overgifte van burgervaandels opgemerkt , hoe moeijelyk dit vak in de open lucht. — En op wat wyze heeft men daar de Hemmen kunnen opneemeii? II. deel. S E. Ik  £74 DE VOLKS VERG ABERINOEIt E. Ik kan u dit zeer gemakkelyk doen begrypen, frederik. Nu de zaaken van te vooren door de Vorften en Magiftraaten gereed gemaakt en op de maaltyden verhandeld waren , was 'er weinig tyd en werk noodig, om het goedvinden van eene talryke vergadering in te neemen. Ik verbeelde my, dat het dus is toegegaan. Wanneer de derde of vierde dag daar was, begaf men zich naar de algemeene vergaderplaats. „ Als elk was gaan zitten, naar het hem goeddagt, wierd 'er ftilte bevolen door de Priesters. Straks begon de Koning , zoo zy 'er een hadden ; of een der Vorften, na dat hy "in ouderdom , of in aanzien, of in verkreegen oorlogsroem of door bekende welfpreekendheid uitmuntte , het woord te doen, en poogde meer door zyneagtbaarheid in hetraadgeeven, dan door magt van gebieden de menigte tot zyn gevoelen over te haaien." Hy wierd met lydzaamheid gehoord, en na hem een ander, die by het voorftel iets had by te voegen of van een ander begrip was. Daarop wierden de Hemmen opgenomen, maar in het algemeen. ,, Zoo het voordel mishaagde, wierd het met een luid gemompel afgekeurd , maar zoo het behaagde rammelde men met de fpiesfen; en er was geen zekerer en teffens eerlyker teken van goedkeuring, dan het geen zy dus met de wapenen gaven." Zoo luidt het kort verflag, dat tacitus ons gegeeven heeft van den voet, op welke deeze Vergaderingen gehouden vvierden. Wanneer de Hemmen eenpaarig waren  der. batavieren. £75 ren of de meesten tot dén gevoelen overhelden, konden zy het zeer gemakkelyk door het gehoor of door het gezigt onderfcheiden. Vr. Maar wanneer de gevoelens merkelyk verdeeld waren?— Reezen niet wel eens de verfchillen by zulk eene gelegenheid tot eene aanmerkelyke hoogte, het geen zulk een vry volk en eene gewapende menigte tot fchadelyke uiterften kon doen vervallen, en van menige vergadering een Poolfche Ryksdag doen worden? E. Zoo de eerbied, welke zy voor jaaren en verdienden hadden , al zoo veel niet kon te weeg brengen op het hart van een volk, dat wel vry, maar by het welke het ouderlyk gezag nog in zyn geheel gelaaten was , bragt de invloed der Priesteren te weeg , dat alles in orde bleef en de verwarring wierd voorgekomen. „ Zy hadden dan het recht van elk dilzwygen op te leggen en te bedwingen." Hier door kreeg men gelegenheid , om alles op nieuw met bedaardheid voor te dellen,. tot dat eene groote meerderheid de zaak befliste. Daar zy hunne Vergaderingen meest al in plaatzen hielden, die door hoog geboomte befloten waren , kon dit ook veel toebrengen , om het geluid by een te houden en tot elk luisterenden Batavier te doen reiken. Misfehien waren zy ook fneller van gehoor dan wy. Dit gaat ten minden door, dat de Natiën, welke men Wilden gewoon is te noemen, veel fcherper van zintuigen zyn, dan Sa de  £76 de volksvergaderingen de Europeefche. Hier doet de Wildheid niets toe, maar eene opvoeding en leevenswyze nader aan de oorfpronkelyke dan de onze, waarby de lighaamelyke vermogens, welke de Schepper ons gegeeven heeft, min gekrenkt worden , — meer in hun geheel blyven. Hoe ligt kan men de Reuk verftompen, het Gezigt verkorten en verminderen , het Gehoor verzwakken, al was het alleen maar door de flegte gewoonte om het Ooitegen het hoofd te drukken en deszelfs groei te verminderen. Indien men het laatfte in een fcheppenden vorm liet blyven en uitwasfen, zou het veel gefchikter zyn om het geluid te vangen. Zommige volken hebben buiten twyffel ook om deeze reden de gewoonte, om de ooren alle mogelyke grootte te doen erlangen , en het kan zyn, dat iets dergelyks by de Batavieren, fchoon geen Wilden, plaats had, waaruit het Batavisch oor van juvenalis ook aanleiding kan genomen hebben, waarvan ik by de geflalte der Batavieren reeds gehandeld hebbe. In elke vergadering was dus geen stentor van homerus noodig, om zich te doen verdaan, fchoon wy ons verbeelden, dat de groote en derke Batavier doorgaans van een forsch en fterk geluid is voorzien geweest. (*_) Vr. (*) Ik heb my hier over een weinig breeder uicgelaateu, om de bedenkingen wegceneeinen , die er inderdaad tegen de algemeene Volksvergaderingen der Germaanen gemaakt zyn , even of het onmogelyk wa-  DER BATAVIEREN. 277 Vr. Ik kan nu bcgrypen , dat zulke Volksvergaderingen met zulke voorbehoedfels zeer wel in orde konden afloopen, maar omtrend de Volks-maaltyden heb ik zulk een gunftig denkbeeld niet, daar grooter vryheid heerschte, het ontzag door den wyn verminderd , de driften gaande gemaakt wierden en elk de wapenen voor handen had. Liep het daar ook altoos zoo vreedzaam af, wanneer er ftrydige gevoelens waren? E. Het is byzonder op deeze maaltyden, van welke tacitus zegt, dat er dikwils, gelyk meer gebeurt by zulken, die te veel wyn genuttigd hebben , kyvagien ontftonden, waarby zy elkander zeldzaam fcheldwoorden, maar doorgaans wonden toebragten, en zelfs van het leeven beroofden. Zy lieten zich niet lang tergen , maar wierden ras handgemeen , tot dat eene zwaare wonde, of de dood een einde van het gevegt maakte. Zy waren dus niet min dan onze hedendaagfche krygsluiden op het punt van eer gezet, en vaerdig om het gefchil met de wapenen te beflegten. Voorwaar eene allerverfoeijelykfte gewoonte , die de befchaaving zoo min als de liefdenryke voorfchriften van den Christelyken Godsdienst , geduurende zoo veele eeuwen niet heeft kunnen te boven ko- ware geweest dezelve in orde te houden ,daar gehoord te worden en de Hemmen op te neemen, indien alle Vrygeboornen tot dezelve geregtigd waren. S 3  2~3 DE VOLKSVERGADERINGEN komen , die egter nog veel meer intefchikken was in de Batavieren, welke het recht van zelfsverdediging tot het uiterfle dreeven en in dapperheid het hoogfte toppunt van alle deugd fielden. — Daar en tegen wierden ook „ menig verouderde vyandfchap by gelegenheid van die maaltyden uit den weg geruimd, onderlinge verbindtenisfen gemaakt en door verzwageringen geflerkt; " — ten blyke, dat de inderdaad goedhartige Batavier zich. meer door drift en een ydele eer, dan door een onverzoenlyken wrok liet vervoeren, welke by andere volken van de ouders tot de kinderen overerfde en niet dan door den dood kon eindigen. Tacitus had wel een weinig te vooren gezegd „ men is verbonden , om zoo wel de vyandfchappen het zy van den vader het zy van den nabeftaanden als de vriendfchapsverbindtenisfen over te neemen : " maar hy voegt eraanftonds by. „En deeze vyandfchappen zyn geenszins onverzoenlyk en altoosduurende. Een mandag zelfs, ( welke elders niet dan met het bloed van den dooddager kon geboed worden,) wordt gezoend door een bepaald getal van groot en klein vee , en het gehecle Gedagt ontvangt de voldoening , het geen zeer nuttig is voor den Staat , om dat de Vyandfchappen te gevaarlyker worden, naar maate de Vryheid by een volk grooter is." M. Wat wierd er nog meer op deeze maaltyden en Volksvergaderingen behandeld? E. Alle voorkomende zaaken, welke den Staat en  DER BATAVIEREN. 279 en dus het volk in het algemeen aangingen, als het verkiezen van een Koning — of van een Veldheer; — het aanftellen van Overheden Richters en Byzitters over de onderfcheiden Rechtsgebieden of Ambten ; het verdeelcn der landeryeil. — het maaken van Vrede of het beraamen van eenen Oorlog en het uitfchryven van een Heirvaart, om denzelven te voeren. Fr. Om welke redenen wierden de Oorlogen by de Germaanen gevoerd , die met weinig te vrede , ook zulke, ftaatzugtige oogmerken niet kunnen gehad hebben, welke de Vorften thans maar al te fchielyk in het harnasch jaagen? E. Er waren buiten dat redenen genoeg, om den dapperen Germaan, die naar roem en oorlogsbuit haakte, de wapenen te doen opvatten: wanneer zy meer land noodig hadden en hetzelve niet dan met het zwaerd van hunne Nabuuren te haaien was: — of wanneer deezen hunne landpaalcn wilden uitbreiden: — wanneer er een inval was gefchied en eene zwaare hoon en verongelyking aan de Natie of een gedeelte van dezelve was aangedaan: — wanneer hunne Bondgenooten wierden overvallen , of deezen niet beantwoordden aan de verbindtenisfen. Het gebeurde ook meermaalen, dat het ganfche Volk in oorlog ingewikkeld wierd door eenige weinigen , welke een ftroop over de grenzen ondernamen, gelyk wy dit van de Vorftelyke volgelingen gezien hebben, fchoon deeze ftrooperyen doorgaansch gefchiedden op den Gallifchen S 4 bo-  2So OORLOG bodem, wyl de Germaanen met deeze Natie in eene eeuwigduurende vyandfchap leefden. Fr. Met welke plegtigheden wierd de Oorlo» aangekondigd? ö - E. Ik geloof met geen andere plegtigheden, dan thans ook by de Christenen in gebruik geraaken: - met geen andere, dan de Engelfchen omtrent ons ook in agt genomen hebben; — dat is met den flag te waarfchuwen , wanneer eene verklaaring of opgave van eenige redenen waaraan het nimmer ontbreekt, weinig baaten kan. En deeze waren ook nog minder noodig m een tyd, waarin elk gewapend, elk op zyne hoede was.-Misfehien hebben er by het fluiten van den Vrede eenige plegtigheden plaats gegreepen, het zy dezelve door de Vorften of Repro, Jentanten der wederzydfche volken, het zy dan datze door Gezanten getroffen wierd. By dee ze gelegenheid wierd 'er alleen eene verzoening gefloten, waar by zomtyds bepaald wierd dat men elkander in den nood zou byfpringen; dan werden de onderlinge partyen Bondgenooten • - of er wierd daarenboven een beding gemaakt' dat de onderliggende party aan de andere eeni'ge fchatting zou betaalen en een zeker eetal van manfehap in den oorlog byzetten, waardoor zy Vafallen wierden van den overwinnaar. Zoo waren de Eburonen en Condrufen volgens c*. sar afhangelingen van de Treviren, de Centranen en andere onbekende volken van de Ner™rt. De Aduatiken, de Sueven en Cheruscen voor-  EN VREDE. 28l vooral hadden verfcheide volken op zulk eene wyze aan zich verbonden, en cmsxbl maakt wel degelyk onderfcheid in het vyfde boek van zyne gedenkfchriften tusfchen Bondgenooten en Afhangelingen (*). Dergelyk eene verbindtenis had er tusfchen de Romeinen en fommige Belgifcbe volken plaats. Die der Batavieren en Romeinen was zeker de eerlykfte en voordecbafte van deezen aart , welke er tusfchen eene magtige en zwakke party kon gefloten worden. Zy wierden van alle fchatting ontfiagen, moesten alleen wapenen en manfchap aan de Romeinen leveren, welke hen daarentegen onder hunne befcherming namen , en niet als Vafallen (clientes) veel min als Overwonnelin gen van het Roomjche volk, maar als Vrienden en Bondgenooten van hetzelve aanmerkten. By het fluiten van zulke Verdragen kwamen vooral de Gyzelaars te pas, welke van de mindere party tot een verzekering van haare getrouwheid, naar genoegen van den meerderen moesten gegeeven worden , waartoe niet alleen eenige van de voornaamfte mannen of jongelingen , maar ook jonge dogters gekozen wierden. M. Jonge Dogters? E. Ja Machtilde, dit doet eer aan de Sexe en aan hun, die dezelve in behoorlyke agting hielden. (*) Magna manu Eburones, Aduatici, Nervii atque hornm omnium Soci & Clientes legionem op. pugnare incipiunt. S 5  *82 cyzelaars den. Herrinner u de plaats, welke ik üit tacitus voorheen aanvoerde: „zy vreezen met veel meer ongeduld de gevangenis van wegen hunne vrouwen, in zoo verre, dat de gemoederen van die Natiën veel kragtiger verbonden worden, welke men oplegt onder de Gyzelaars ook edele Maa°den te bezorgen." Uit de gefchiedenis van clelia bh/kt, dat zulks in Italiën ook niet ongewoon was Anders was men zeer op de Zusters Kinderen der Vorften, meer dan op hun eigen kinderen, tot Gyzelaars gefteld, om dat zy oordeelden, „ dat deeze band van bloedverwandfchap heiliger en uaauwer was, en de gemoederen der geflagten daardoor fterker en in grootere uitgcftrektheid verbonden wierden." — Andere verbindtenisfen en betrekkingen van koophandel of dergelyke hebben er tusfchen de Germaanfche volken geen plaats gehad, wierftaatkunde zeer eenvoudig was, en welke zich, wanneer ze onderling niet in oorlog waren, of geen algemeenen vyand te beftryden hadden,-weinig met elkander bemoeiden. Vr. Buiten twyffel heeft men in de Volksvergaderingen ook de Schattingen geregeld en algemeene Wetten gemaakt. E. Dit behoort zeker tot de vryheid van een volk, dat het geene Lasten draagt, dan waarin het toegeftemd heeft; - en dat het oordeelt over de dugtigheid der Wetten, waarnaar het moet beftierd worden, en zyn eigen gedrag regelen. De Volksvergadering moest er daarom de verbindende kragt aan geeven. Maar wat de  SCHATTINGEN. 283 de Schattingen betreft, deeze zullen buiten de vrywillige toelagen tot onderhoud der Vorften weinig of geene geweest zyn. Een volk, waar by geene verfterkte vestingen of andere openbaare werken gevonden wierden , — waar eik voor zich de lasten en kosten des oorlogs droeg, had geen algemeene fchatkist noodig en waar zouden zy dezelve uit aangevuld hebben, die geen geld, en weinig goud en zilver hadden. Wierd er iets ten diende van den Staat vereischt in buitengewoone gevallen j wanneer zy by voorbeeld eenige fchatting aan andere volken moesten opbrengen, of eenigen arbeid ten algemeenen nutte verrigten, dan moest er eene richeling naar een ieders vermogen gemaakt, en dc noodige manfchap door elke Wyk op zyn beurt tot het werk geleverd worden. Hoe zy het reddeden, wanneer zy te veld moesten trekken , zullen wy nader onderzoeken. — Wat de Wetten betreft, het fpreekt van zelfs, dat geene Maatfchappy, zelfs geen Genootfchap zonder dezelve beftaan kan, maar dat telfens dat Volk het gelukkigfte is, het welk met de minfte wetten overladen, in allen gevalle weet, waar het zich naar te fchikken heeft. Terwyl de Batavieren in de grootfte eenvoudigheid leefden en deugdzaam waren, hadden zy in de meeste gevallen genoeg aan dc algemeene en onveranderlyke voorfchriften van recht en biUykbeid > welke de Opperfte Wetgeever het menschdom by deszelfs plaatzing op deeze waereld  284 wetten der reld heeft medegegeeven (*): deeze konden zy op byzondere gevallen toepasfen, en zich voorts fchikken naar volksgebruiken. Dit is het geen tacitus wil zeggen: „ goede Zeden gelden daar, meer dan elders goede Wetten. " In de verzameling der Wetten door lindenerog uitgegeeven, in welke de aloude wetten der Alemannen, der Saxers, der Fr ie/en , der Longobarden, der Gothen, der Anglen , en van meer andere volken vervat zyn, bevinden zich zeker veel Germaanfcbe wetten: maar het is bezwaarlyk te onderfcheiden, welke oorfpronkejyk en welke er in laater tyd bygevoegd zyn. Dit is inderdaad te beklaagen, wyl men uit de Wetten zeer veel oordeelen kan over de zeden, de wysheid en (*) Het geen w. richardson in zyne belangryke aantekeningen van Rusland verhaalt, verdient hier aan« gemerkt te worden. De Afgevaerdigden der Santo, jeeden tot het opftellen van het algemeene Wetboek voor deuitgeftrekteheerfchappyvan Rusland ontboden,. wanneer zy gevraagd wierden naar de opgave van zulke wetten,welke,naar hun inzien .dienftig zouden wezen voor hun Volk , antwoordden aan catharina , dat zy zeer weinige wetten hadden , en geen meer begeerden. Gevraagd zynde of zy geene misdaaden hadden — van Overfpel, dievery of moord ; antwoordden zy, indien iemand een ander op eene onwettige wyze ter dood brengt,moet hy ook flerven: — maar wanneer hy dievery of overfpel bedryft? —. d.m rekenen wy de ontdekking ftrafs genoeg.  batavieren. 285 en de billykheid van een Volk. Ondertusfchen behelzen de meeste van die Wetten, vooral van de Friefclie Wetten , welke de naaste betrekking op ons Land zouden hebben, vastftellingen van de Boeten en Straffen op zekere overtredingen en misdaaden, en hier op heeft ook een gedeelte van het geen tacitus ons heeft overhandigd , byzonder opzigt. Uit het weinige, dat tot ons gekomen is blykt genoegzaam, dat de Batavieren , niet tegengaande eene groote maate van burgerlyke vryheid zeer verre af waren van eene toomelooze losbandigheid. Fr. Zal Vader ons die Wetten, nietmededeelen? E. Tacitus bevat ze naar zyn gewoonte in weinig woorden , wier opgave dus gemakkelyk is , maar wier verklaaring nog al eenigen tyd zal vorderen. — Maar ik zal my des getroosten , daar ik u zelf het belang dier oude Wetten heb doen begrypen. „ Het onderfcheid der ftraffen, zoo begint tacitus , is naar de misdaad. Verraaders en overloopers hangen zy aan de boomen op. De vadzigen en lafhartigen en die hunne lighaamen hebben laaten ontteeren dompelen zy in den flyk of in een moeras, en werpen er een horde op. Het verfchil van ftraf ziet daarop , dat de openbaare fchelmftukken behooren ten toongefteld te worden in het ftraffen , maar dat de fchenddaaden behooren verborgen te worden. Maar zy, die overtuigd zyn van mindere misdaaden , worden naar gelang van het misdryf voor een zeker aantal van  286 MISDAADEN van paerden of beesten in de boete beiïaagen. Welke boete men voor een gedeelte aan den Kol ning of aan den Staat, voor een gedeelte aan hem betaald, die gewroken wordt, of aan zyne nabeftaanden." Laaten wy vooreerst by deeze algemeene Wetten, waarin de hoofd verdeeling der misdaaden en derzelver ftraffen begreepen wordt ftiiftaan. Vr. Ik weet wel, wat men door Verraaders en Overloopers verftaat, maar van de volgenden kan ik in 't geheel geen begrip maaken, vooral niet, wanneer dezelven als zulken befchouwd worden,, welken het leeven verbeurd hadden. E. Dat wil ik gaarn gelooven. Evenwel is het naar het Politiek Systema, by de Germaanen aangenomen, ligt op te maaken, dat zy onder hunne maatfehappy niet konden dulden, welken tacitus bedoeld onder Vadzigen en Lafhartfgen , waar door men alle de zulken verftaan moet, die door traagheid of blooharri>« beid onwillig en onbekwaam waren, om de algemeene lasten des Oorlogs te draagen, en hun leeven voor het Vaderland te waagen , in onderfcheiding van hun, die door ouderdom of ziekte daar toe buiten ftaat gefield wierden. Deeze flrafoeffening, hoewel ze naar onze begrippen zeer geftreng moet voorkoomen, laat zich wel beredeneeren: maar met het volgende ftaa ik verlegen. Vu. Hoe zoo myn rklhart? E. Om dat de uitdrukking van tacitus zoo vee-  EN STRAFFEN. 287 veele letterkundige gefchillen heeft opgeleverd, van welke ik niet wel voorby kan tot bevestiging van myne opvatting iets te zeggen, het geen u niet aangenaam zal zyn; — en om dat de zaak zelve, welke door tacitus bedoeld wordt, zoo teer is , dat zy u misfehien niet als een gefchikt onderwerp voor onze verhandelingen zal voorkomen. Ik heb my daarom over dit ftuk tegen eelhart in onze laatfte zamenkomst, toen wy alleen agter aan kwamen, in 't byzonder uitgelaaten: maar is het wel onnuttig, dat onze kinderen, tot zulk een ouderdom gevorderd, gewaarfchuwd worden tegen een kwaad, het geen al lang in de waereld plaats had en nog geenszins uitgeroeid is ? — Volgens myne gedagten bedoeld tacitus niet anders dan de hoofdmisdaad, waaraan zich de inwooneren van So~ dom en Gomorra in de oude waereld hadden fchuldig gemaakt, gelyk uit de gefchiedenis der Engelen, die tot Loth kwamen, overvloedig blykt : eene misdaad welke paulus bedoeld, wanneer hy in den brief aan At Romeinen fchryft, dat „ wyl het de Heidenen niet goed gedagt heeft God in erkentenisfe te houden, hy hun aan de begeerlykheden hunner harten had overgegeeven tot onreinheid, waardoor mannen met mannen fchandelykheid bedreeven en hunne lighaamen op eene onnatuurlyke wyze onteerden." Paulus legt dit aan de Heidenfche waereld , ten tyde van de komst van christus vooral, te last en niet te onregt. De voornaamfte en befchaafdfte volken  288 MISDAADEN keu hadden zich aan dit euvel fc huldig gemaakt. De Grieken , die misfehien eerst door de Phoeniciers aangeftoken wierden , waren er van berugt; (*) deezen hadden de Romeinen er mee befmet, en met de uitbreiding der heerfchappyen van deeze beide volken had het zelve zich door de bekende waereld grootelyks verfpreid. De Galliërs, onder welken zich eene Griekfche volkplanting te MarfeilU had nedergezet , bedreeven het op eene fchaamtelooze wyze, en egter waren de Germaanen en Batavieren hier vry van, zelfs na dat zy al een geruimen tyd omgang met de Romeinen gehad hadden. Dit blykt uit eene aanmerking van fabius quinctilianus , wanneer hy fpreekt over het bedryf van een Cimberfchen foldaat, welke zyn hopman, die hem oneerlyk aanzogt, voor het front van het Romemfcbe leger , daar hy niet van hem ontflagen kon worden, van het leeven beroofde. Hy voegt 'er by: „ de Germaanen kennen niets dergelyks, en er wordt heiliger aan den Oceaan, waar door men vooral den Cimbrifchen oceaan — de Noordzee verfraait moest, ge- (*) Volgens plutarciius hadden de Griekfche vrouwen , hoe beminlyk ook wegens haare fchoone geftalte, hoe uitmuntend in zeden, geen deel aan de liefde, maar alleen aan de vriendfehap van haare man«en. Het zelfde vindt men van de Galliërs. Dit was het gevolS eener fchandelyke Pederastie , en bevestigt het zeggen van paulus Rom. I: 27. volkomen.  en straff e^n. 2s0 geleefd." — En de Batavieren greepen ook daarom de wapenen tegen de Romeinen op , om dat zy hunne jongelingen poogden te misbruiken. Zommigen willen hier met Lipfius leezen, „ die door vadzigheid zich fchandylekken, worden gefmoord: " om dat dit onnatuurlyk kwaad, volgens het gezegde van quinctiliaan , in 't geheel onbekend was by de Germaanen. (*) Maar fchoon quinctiliaan als een Redenaar zich zoo ftellig heeft uitgedrukt, is het toch meer dan waarfchynlyk , daar hetzelve zoo openlyk en onbefchaamd by veele Galliërs bedreeven wierd, met welken de Germaanen als met hunne nabuuren in vrede of oorlog meer te flellen hadden, dan met andere volken, dat ook deeze of geene hunner er mede is befmet geworden. Het is genoeg ter hunner verdediging , dat zy dit kwaad niet ongemerkt onder zich hebben geduld, maar naar vermógen tegengegaan, en op zoodanig eene wyze geftraft, dat men van de Natie zeggen kon, dergelyk is by hen niet bekend en men leeft kuifcher aan den Oceaan. Tacitus zou anders twee maaien hetzelfde gezegd hebben, want van de Laffen en Bloohar- ti- (*) Lipsius leest hier torpore infames, en zommigen keuren dit daarom af, om dat zy den Germaan verdenken, dat hy een vadzig en luy leeven leidde. Wy hebben hem reeds van dien blaam gezuiverd, en zullen er nog fcraks nader vau fpreeken. Er zyn andere dugtige redenen, om by de gewoone leezing te blyven, II. deel. T  2q0 misdaaden tigen had hy reeds gefproken; dit zou tegen zyne zinryke kortheid geheel ftryden. Anderen willen daarom, dat hy gefchreeven zou hebben, mismaakten van lighaam, corpore informes. Het is zoo, dat men weleer te Romen de Barbaarsheid pleegde , van de zulken om te brengen, maar moet tacitus daarom hetzelfde van de Germaanen berigten ? kan men zulk eene lighaamelyke mismaaktheid onder de fchenddaaden, fiagitia (*) of lyfftraffelyke misdaaden , delicta rekenen? ten zy iemand zich moetwillig verminkt had, waar van Rome ten tyde van augustus (f) een voorbeeld heeft opgeleverd, maar kan tacitus dat hier bedoeld hebben? wat reden is 'er om eene fchryffout, waar toe men niet dan by nood komen mag, in den text te vooronderftellen, daar de zaak geene ongerymdheid , nog de woorden eenige afwyking van den ftyl van tacitus opleveren. In het eerfte zynerjaarboeken, het 73e hoofdft. en het vyfticnde, het 49e hoofdltuk vindt men dezelfde uitdrukking van (*") Flagitium betekent wel ook eene misdag, eene dwaaling, maar wordt doorgaans van zvvaare misdaaden, vooral zulke, gebruikt waar onkuischheid mee vermengd is, b. v. van het fchenden van eene maagd. (t) Een Roomsch Ridder verminkte moedwillig de beide regterhanden van zyne zoonen door hen de duimen af te kappen, omze onbekwaam tot den krygsdienst te maaken, waarom hy tot ilaaf verkogt en al zyne goederen, verbeurd verklaard wierdeu.  EN STRAFFEN. 291 van dezelfde nisdaad. (*) De Germaanen en Batavieren ftraften dit kwaad te regt op zulk ee« ne geftrenge wyze, daar het zelve tegen de oogmerken van het Opperweezen, de voortplanting van het geflagt, de inftelling van het huwelyk , en de kuisheid der Jeugd, waarop zy zoo zeer gezet waren, regelregt aanliep. Anders kon tacitus zoo volmondig niet gezegd hebben: ,, De Jongelingen begeeven zich niet vroeg in den Echt, en hunne Jeugd is derhalven niet uitgeput." Om niet te fpreeken van de verwyfthcid en het verval in moed en dapperheid, welke daardoor moesten veroorzaakt worden, waar om zy de zulken, als niet waardig dat de Zon bun befcheen of de aarde hen droeg, onder dezelve verbergden. —Maar het wordt tyd,dat wy van dit onaangenaam, hoewel noodig onderwerp afftappen. Ik vraage verfchooning myne vredeconde , dat ik u daar mee wat lang heb opgehouden. De volledige onderrigting van frederik , welke ik vooral onder het oog moet honden , en de eer van onze Batavieren, hebben my hier over wat breed doen uitweiden. Vr. Het is zeer dienstig, dat onze kinderen; — dat (*) Ann. Lib. 1. c. 73. Falanio objiciebat accufa ■ tor, quod inter cultores augusti cassium quendam mi* vium, corpore infamem adfcivisfet.,, Lib. 15. c. 49. „ Quinctianus mollitie corporis infamis, & a nero„ ne probrofo carmine difamatus, contumeliasultunt ibat." T a  292 MISDAADEN — dat byzonder. onze Zoon, eer hy van onder ons onmiddelyk opzigt weggaat, weete, voor wat kwaad hy zich in de waereld te wagten hebbe, op dat hy, zoo kuisch en eerbaar als een jonge Batavier, zich wagte van alles wat hem zou kunnen bezoetelen, en te eeniger tyd onwaardig maaken om ouder het oog van eene deugdzaame Jongvrouw te verfchynen. Dan hoe duidelyk gy my betoond hebt, dat het alles zoo moet begreepen worden, kan ik het nog niet infchikken , dat men de Vadzigen en Weerloozen op eene ry met zulke misdaadigen geftcld en aan dezelfde ftraf onderworpen beeft. Indien men dus met allen handelde, die voor het Vaderland zoo min leeven willen, als zy voor hetzelve bcgeeren te fterven, waar zou het heen? hoe veelebedryvelooze mannen zouden dan het leeven verbeurd hebben! E. Wanneer gy u heriunert, dat de Oorlogsdapperheid de grootfte deugd en het opofferen van zyn leeven voor het Vaderland de hoogfle pligt by de Germaanen gerekend wierd , moet van zelfs volgen , dat alle Lafhartigheid , Blooheid en Onweerbaarheid in een man, die zoo wel als anderen alles aan het Vaderland verfchuldigd was, als de grootfte fchennis en misdaad tegen hetzelve wierd aangemerkt en als zoodanig by hun moest geftraft worden: maar met dat onderfcheid , dat de Verraaders en Overloopers, die een openlyke misdaad tegen den Staat hadden bedreeven, en zich daar door ook by andere  EN STRAFFEN. 293 «tere volken bekend gemaakt hadden , openlyk wierden geftraft , en tot een "affchrik van anderen ten toon gefield: maar de anderen, die door eene perfoonlyke ongefchiktheid, zich onwaardig gemaakt hadden de voordeden van de maatfchappy te genieten , daar zy de Vryheid van dezelve niet wilden handhaavenen , .wierden uit dezelve verbannen en hunne nagedagtenis zoo veel mogelyk gefmoord , 'op dat zy de andere Leden niet tot fchande verftrekken mogt. By de Romeinen wierden wel eer volgens arrius menander , zulken, die zich aan den krygsdienst onttrokken , als verraaders van de Vryheid tot flaaven gemaakt. —En kunt gy het nog niet infchikken vredegonde , dat zy zulk eene geftrengheid gebruikten tegen zoodanigen , die voor de ■ algemeene Rechten en Vryhcden , — dfe voor het Vaderland niets dorften onderneemen en tot alles bngefchikt waren, — die men als ballasten van den aardbodem kon aanmerken: het kan ten minften de Germaanen van de Verdenking ontheffen , dat zy buiten den Oorlog en de Jagt hun leeven in ledigheid en vadzigheid doorbragtcn. En het was geenszins om deeze reden, dat wy de verbetering van lipsius niet wilden aanneemen , om dat dit namelyk by hen een algemeen — een nationaal gebrek zou geweest zyn, het welk zy daarom als geen hoofdmisdaad in eenigen van hunne Leden konden ftraffen , gelyk veelen willen. Neen! T 3 dé  2-  der batavieren. 339 hebben. Deezen droegen volgens diodorus den SkUier hunne lange zwaarden aan ketenen van yzer of koper ter regter zyde; anderen aan een band over den regter fchouder, ten minften veel hooger, dan wy het zydgevveer gewoon zyn te draagen , wanneer het aan de linker zyde afhing. Op de Cokm van antoninus worden de Germaanen met korte regte Zwaarden verbeeld, maar ook hier en daar met kromme, welke de gedaante van onze Sabels hebben. Jammer is het, dat wy geen meer egte afbeeldingen van hunne wapentuigen hebben , of, dat nog beter was, oorfpronkelyke overblyflels. Behalven met hunne zwaarden verweeren zich de Germaanen op het even gemeld gedenkftuk met korte Pieken of Pfriemen , waar van buiten twyffel de yzcrs waren , die , volgens den laatften oudheidkundigen brief van Mr. van lier, in een oude begraafplaats in het Landfchap Drenthe gevonden zyn. De grootfte yzeren fpits had de lengte van 6 duimen, het welk nagenoeg overeenkomt met de opgave van vegetius de re militari , en aan het dikfte eind was eene holte, ten blyke , dat 'er een houten fteel in gettoken had. Ik houde ze om gegeeve rede liever voor overblyfiels van zulke Germaanfche, dan van Romeinfche wapenen , fchoon ik niet wil tegenfpreeken, dat zy van laater tyd zyn ; want de oorfpronkeY a lyke  34<-> de zoogenaamde lyke oorlogsgereedfchappen, die ook in menigte hier en daar in Germankn , en byzonder in het landfchap Drenthe gevonden zyn , zagen 'er doorgaans nog geheel anders uit. Fr. Hoe waren deeze dan gefchapen? E. Tacitus verhaalt ons, dat zy gewoon waren by de lyken, of met de as van elk doorlugtig man, ook zyne wapenen te be» graaven. Nu vindt men in de ongeroerde grafheuvels en onder de zoogenaamde Hunnebedden eene menigte van deenen, van een byzonder maakfel, welke men in voorige tyden in 't gemeen voor Donder - hamers of-Beitels en Blixemfteenen (Ceraunilb\V SL Aa 5 de  378 DE VELDTOCHTEN de gerekend. In tegendeel wierd het , volgens c/esar, zeer kwalyk opgenomen, „wanneer iemand der Vorften zich tot Opperhoofd in eene zamenkomst had aangeboden , .en elk , die hem volgen wilde , wierd uitgenoodigd, om zich aan te geeven, en dee. ze onderneeming en de perfoon , die zich tot Chef aanbood , wierd goedgekeurd, en hulp toegezegd ; wanneer des niettemin 'eenigen van deezen zich onttrokken , om met hem te gaan , wierden zy als afvalligen en verraauers aangemerkt, en hun naderhand in alle gevallen alle geloof ontzegd." D. Men kan intusfchen ligt begrypen , dat uit zulk een klein beginfel dikwerf een volflage oorlog geboren is , waar in het ganfche Volk deel nam, en waaruit bloedige veldflagen geboren wierden. E. Dan wierd in eene algemeene Volksvergadering de Heirvaart beflooten. Al de Manfchap. pen, die uit elk Rechtsgebied aan de beurt lagen , trokken naar eene beftemde plaats te zamen , om zich onder het Opperhoofd te vereenigen , en een grooter of kleiner Heir uit te maaken : niet alleen zy , maar ook de Vrouwen en Kinderen der getrouwde Mannen , de eerften om haare mannen handreiking te doen; beiden om door hunne tegenwoordigheid dezelve te meer tot dapperheid aan te moedigen. D. Welk  der batavieren. 379 D. Welk een omflag , welk eene, bagagie bad zulk een leger dan niet ! waar wierd die op geborgen en medegevoerd ? E. Zy , die in vrede weinig boven het noodzaakelyke begeerden , konden in den oorlog vooral het overtollige misl'en. Hunne wapenrusting was ligt, de behoeften eenvouwig, en de veldtochten duurden doorgaans maar eenige dagen. Zy hielden zich niet veel met marfchen en contramarfchen ■ op , om elkander een kans af te winnen , veel min met het belegeren en ontzetten van Steden, maar aan weerszyden even vuuiïg , raakten zy fchielyk aan elkander, en dc zaak was voor dien tyd in één of twee veldflagen beflist. • Zy hadden dus weinig met Zomer- en Wintèrle^ geringen te (lellen. Het is waar, onder een oorlogzugtigen Oppergebieder ging het wel eens anders, ariovistus beroemde zich , dat zyne Soldaaten in geen veertien jaaren onder dak geweest waren, maar hier uit kan men geen gevolg trekken. Orn deeze reden maakt tacitus billyk onderfcheid tusfchen een oorlog en een veldflag , en hy maakt weder omtrent de Catten deeze uitzondering, „ dat , daar men andere Germaanen wel zag gaan tot een veldflag , zy ten oorloge uittrokken , en dat zy zich zelden met ftroope. ryen en onbeflisfende fchermutzelingen ophielden.  380 DE VELDTOCHTEN den (*). De reden was , onder anderen , om dat. al hun fterkte in het Voetvolk beftond , daar het meer aan Ruiterbenden eigen is 'fchielyk te overwinnen , fchielyk te vlugten. De fnelheid en de vrees ftaan nevens eikanderen , daar langzaame voortgang nader is aan de ftandvastigheid." Des niet te min verhaalt tacitus van dezelfde Cattent dat zy hun Voetvolk boven de wapenen nog met yzerwerk (f) en leeftocht belaadden. Maar gy kunt hier genoeg uit op- maa- C*) Volgens c.t.sar zou men hier omtrend de Sneven ook eene uitzondering moeten maaken , dan, daar deezen het talrykfle en oorlpgszugtigfte Volk onder de Germaanen waren , van welk de Tenctren daarom getuigden , dat zelfs de onfrerflyke Goden niet tegen hen vermogten , kan men daarom niet van allen belluiten , dat zy jaarlyks een Leger aan de grenzen in 't Veld hielden, en volgens cluverius zyn de Sneven van c/esar dezelfde met de Gatten by tacitus. Ct) Wat hy eigenlyk door ferramenta (yzerwerk) verflaat , daar de Germaanen , gelyk men weet , gebrek aan yzer hadden , is moeijelyk te gisfen j misfehien in 't algemeen gereedlchappen , welke zy in 't Veld gebruikten, onder anderen, om eene foort van begraavïiig te maaken , waar' toe hun lïomveeleh en Schoppen, zoo als de Germaanen ge-  d e r batavieren. 3SI maaken , dat zy , die niet ten oorlog , maar alleen ten ftryde trokken, nog veel gemakkelyker den lyfiocht voor een korten tyd konden draagen. Het geen U van de Germaanen , vooral niet van de Batavieren behoeft te verwonderen , van wier Voorouderen , de Gatten, tacitus getuigt, „ dat zy nog Merker van lichaam , en meer in een gedrongen van leden waren , en, by een martiaal ukzigt , nog moediger van geest , dan de andere Volken." Maar boven dien konden zy veel van hunnen leeftocht by hunne Vrouwen en Kinderen bergen op de wagens, welke zy doorgaans met osfen befpanden, en in menigte met zich voerden , wanneer zy te veld toogen. Fr. Hoe zagen 'er die wagens uit ? E. Men vindtze ook op de colom van Keizer antonyn , zommige met vier wielen , zommige met twee , gelyk onze karren , waarna ze ook by de Romeinfche Gefchiedfchry. vers genoemd worden. Het zamenffel is zeer eenvoudig , van berden of van gevlogte teenen , de wielen laag en gemaakt of van heel hout , of met fpaaken. Deeze wagens dienden ook nog tot een ander einde. Behalven de Catten , en misfehien ook de Batavieren , wis- gebruikten, te ftade kwamen , ten zy men veronderftelt , dat de Catten beter van yzer voorzien waren dan de overige Germaanen.  38a DE LEGERWAGENS wisten de Germaanen niet van eene omgraaving te maaken , waar agter zy, vooral des nagts, veilig konden zyn. Hiertoe gebruikten zy hunne rytuigen , welke zy in eene ronde, langwerpig ronde of vierkante gedaante , naar het uitkwam , aan elkander plaatften ; dit maakte een foort van verfchansfing uit, in 't midden van welke zy zich nederfloegen , en waar zy hunne bagagien borgen. Wy hebben deeze Wagenen reeds by de Cimbren ontmoet , en zy komen naderhand dikwerf voor by de Schryvers. Laat ik vegetius alleen maar noemen. „ Alle de Barhaaren brengen binnen hunne Karren , op de wyze van een verfterkte legerplaats in de rondte aan een gevoegd , de nagten. gerust door." Voorts is het woord Wagenburg alleen genoeg, om dit gebruik te bevestigen. Voor het overige vinde ik geen gewag gemaakt van tenten, of het geen hun buiten de wagens voor Tenten verftrekken moest, welke zy by een kort verblyf in den Zomer ook ligt konden ontbceren. Dan , hoe zy het in een langer veldtocht, hoe de Soldaaten van ARiovisTus het gered hebben, weet ik niet. ——- Zulk eene verfchansfing van Wagenen kon wel ligt opgebroken en verplaatst worden , maar geen langen tegenfland bieden, zy diende enkel tegen een onverhoedfehen aanval of tot een uiterfie toevlugt: zelden wagt- ten  DER BATAVIEREN. 383 ten zy daarom den vyand binnen dezelve af, maar fchaarden zich in de nabyheid ten ftryde. Fr. Hoe ging dit in zyn werk ? E. Zy hadden hier in een byzondere gewoonte , waar in zy van meest alle andere Volken, die van geen Celtifchen afkomst waren , onderfcheiden zyn. Gy hebt wel opgemerkt , myn frederik , dat zommige vogelen , wanneer zy een hooge en verre vlugt onderneemen , zich in twee ryen te zamen voegen , welke van vooren zich in een punt vereenigen , en voorts gaande weg verwyderen , zoo deeden ook de Germaanen. Allen , die tot een geflagt en gehugt behoorden , wierden by elkander gevoegd en in kleine benden gefehaard , welke niet, gelyk by ons, in drie gelyke ryen en gelederen beitonden , en zich rechts en links uitfpreidden , maar de gedaante van een driehoek , of van eene Wigge , (Cuneus) gelykze doorgaans van tacitus en andere Latynfche Gefchiedfchryvers genoemd worden , uitmaakten. Deeze , van vooren in één of meer man beginnende , vermeerderden gaande weg, tot dat zy eene ganfche breedte uitmaakten (*). D. Hoe (*) „ Een Cimeus , zegt vegetius , wordt eene menigte Voetvolk genaamd , weike, in eene Krygsbende zamengevoegd , van vooren fpits , daar na breeder uitloopt, om de Slagorde der Vyanden te bree-  384 E E SLAGORDE D. Hoe talryk waren deeze Benden ? E. Deeze Bataillons , want het betreft eigenlyk het Voetvolk , waren van een onderfcheide grootte , gelyk 'ik reeds . aangemerkt heb , dat alle de Gehugten en Rechtsgebieden niet evenveel manfchap konden uitleveren ; maar zy waren het grootst, wanneer in een algemeenen oorlog verfcheide Volken zich als Bondgenooten hadden by eikanderen gevoegd , dan maakten de Hulpbenden van elke Natie een byzonder Driekant uit. Zoo deed ariovistus zyne Germaanen tegen calsar uit de legerplaats uittrekken , en plaatHe dezelve, volgens hunnen oorfprong, op gelyke tusfchenwydten , de Haruden , de Marcomannen , de Triboccen , de Pangionen , de Nemeten , de Sedujiers en de Sueven. ■ Zoo verdeelde ook civilïs , wanneer hy het masker had afgelegd en de zaak openlyk begon door te zetten,' welke door de Caninefaaten aangevangen was , dit volk , de Friezen en de Bataven elk in byzondere Cunei of driehoeken. Wyl zy de fterkften en breeken , doordien de Werpfpiesfen van zeer veelen naar eene plaats worden uitgeworpen. Dit noemen de Soldaaten een Varkenshoofd." Waaruit het fchynen zou , dat deeze Cuneus een driehoek heeft uitgemaakt, welke , van vooren een weinig geknot , twee gelyke zyden had.  der. batavieren. $S$ en dapperften buiten twyffel vooraan plaatften, hadden zy door zulk eene fchikking de beste gelegenheid, om door hunne vyanden , wanneer deezen zich rechts en links uitftrekten , door te dringen , en het moest dezelve werking hebben als eene Wigge, waar mede het hout van elkander gefpleeten wordt, gelyk de Romeinen meer dan eens hebben ondervonden , waarom zy het ook te regt dien naam hebben gegeeven. D. Maar hadden hunne partyen door de ruimte , welke van vooren tusfchen de fpitzen der driehoeken -veroorzaakt wierd , niet even gunftige gelegenheid om tusfchen dezelve in te dringen ? E. Zy wierden aan weêrzyden dan wel ontvangen door de buitenfte manfchappen van de twee naast aan een grenzende driekanten , welke door hunne uitbreiding de ruimte al enger en enger maakten , zoo dat de indringers ten laathen als in een fuik moelïen loopen. De buitenfte Krygsknegten beveiligden zichzelven en hunne makkers door hunne Schilden , welke vast aan elkander flooten , en dus als 't waare een bolwerk uitmaakte En eindelyk konden de Ruiters en Voetknegten , die gezamentlyk op den vyand los gingen, en vooraan of in de voorde tusfchenruimten geplaatst wierden, zulk een indrang beletten. U. deel. Bb Fr.  386 DE SLAGORDE Fr. Wierden deezen dan niet op dezelfde wyze gefchikt ? E. Neen. Zy wierden meer op de Ro. meinfche en op onze wyze gefchaard , en daarom maakt ook tacitus onderfcheid tusfchen de Curieus der Voetknegten en de Turma (*) (de Bende) der Ruiteren , [gelyk wy tusfchen de Bataillons van de Infant ery en de Esquadrons der Cavallery. Fr. Had die fchikking van het Bataaffche Voetvolk , indien de gedaante vierkant was geweest , niet veel overeenkomst met de Bataillons quarré P E. Deeze hebben 'er zoo veel van , dat ik denk , dat ze daarin hun oorfpronk hebben. Dit blykt nader , wanneer ik U zeg , dat de agterlte Benden zoo wel als die vooraan en op de twee zyden (tonden, [zich met hunne Schilden bedekten en tegen den vyand keerden , zoo dat zy even als een beweeglyke fterkte rondom ongenaakbaar (tonden tegen hunne vyanden. Zoo deeden de Batavieren , wanneer zy door het Volk van HERENNius gallus uit de legerplaats by Bonn overvallen wierden. Zy, die een veel kleinder magt uitmaakten, namen toevlugt tot hun- (*) De Turma of Ruiterbenden der Romeinen , belfond oorfpronkelyk uit 30 Man , maar is even als het Legioen gaande weg vermeerderd.  DER. BATAVIEREN. 387 hunne oude Nationaale gewoonte, fchoon zy zich tot dus ver naar de Romeinfche krygstucht hadden moeten fchikken. „ Zy flooten zich in driekanten en digt van rondsomme , van vooren, van agteren en van ter zyde veilig, liaan zy door de zwakke flagörde der Romeinen door. " Ja zy wisten zich ook in een enkel driekant te fluiten , om zich in den uiterflen nood , wanneer zy van alle zyden wierden aangevallen en benaauwd, van rondsomme te vervveeren. Zoo verhaalt agathias van de Franken : „ dat hun Heirleger de gedaante had van een Wig of de Griekfche hoofdletter a met deszelfs voorfte gedeelte fcherp toeloopende. Van alle kanten in een gedrongen en digt , was het met Schilden , die in elkander flooten , verfterkt : men zou gezegd hebben , dat het zelfs de gedaante van een Varkenshoofd uitmaakte. Maar de vleugels , die uit Benden van onderfcheide grootte waren zamengefteld, en zich in de lengte uitftrekten , verwyderden zich aan weerszyden gaande weg meer en meer , en eindigden in eene zeer groote breedte , zoo dat 'er een groote opening tusfchen gelaaten en de bloote ruggen der gefchaarde Krygsknegten van agteren gezien wierden. Want zy Honden , van elkander af, naar den vyand toegekeerd , en met Schilden bedekt, om veilig te kunnen ftaan , en teffens door Bb 2 zulk  388 VOORTEKENEN zulk een onderlinge plaatzing eikanderen van agteren te kunnen beveiligen. " —— Zomtyds beflooten zy hunne Wagens en Karren agter de in orde gefchaarde Krygsbenden te fchaaren , op dat zy van agteren te minder overvallen mogten worden. Op deeze plaatften zy dan hunne Vrouwen en Kinderen , welke anders, wanneer de Wagenburg niet opgebroken was , zich evenwel in de nabyheid bevonden, om haare Mannen , Zoonen en Broeders door het gevaar , waar in hunne dierbaarfte panden zich bevonden, en door haare fmeekingen en traanen te meer aan te moedigen , den Strydenden den noodigen toevoer te bezorgen , en teffens gelegenheid te hebben om de wonden der Gekwetflen te verbinden. Zoo deed ook ariovistus by caesar. Hy omtingelde zyn Heir van agteren met Wagens en Karren , op dat zyn Volk , dit geeft caesar voor, zich op de vlugt te minder zou verlaaten. De voor¬ naamfte reden zal geweest zyn , om hunne Vrou. wen daarop te plaatzen, welke de Benden, toen zy ten ftryde gingen, met uitgeftrekte handen al fchreiende toeriepen, dat zy haar in de ilaverny der Romeinen niet zouden overgeeven. Fr. Is nu alles in gereedheid ? E. Nog in lang niet. Behalven het in flagörde Hellen der Benden , waren 'er nog verfcheiden zaaken , die voor een geregelden Stryd  yoor den stryd. 389 Stryd vooraf gingen, Hoe krygszugtig de Batavieren ook waren , nogthans namen zy tyd en ftond in agt. Geen flag wierd 'er gewaagd , ten zy men zich van te vooren door Wichelaaryen over den goeden uitflag dorst verzekerd honden, en indien het uitflel lyden kon, de Nieuwe Maan hal afgewagt. D. Hoedanig waren deeze Wichelaaryen in, gerigt ? E. Zy bedienden zich van hunne Prieflers, maar meestal van hunne Waarzegfters , in welke zy een meer dan menfchelyk vooruit- zigt vooronderftelden; of van heilige Paerden , welke zy ook als meewustigen van het toekomftige aanmerkten , om het goedvinden der albefluurende Godheid te mogen weeten. Maar verg my niet , myn dieperik , dat wy ons in dit ftuk diep inlaaten, het geen eigenlyk tot den Godsdienst der Batavieren behoort. Alleen zal ik U nog zeggen het geen tot eenen Stryd byzondere betrekking heeft, dat zy om den uitflag eenigszins te kunnen raamen , één hunner met een Gevangenen hunner vyanden , zoo zy dien hadden, lyf om lyf lieten vegten , waarvan de uitkomst hun moed of verflagenheid inboezemde. Fr. Wanneer alle voortekenen gunftig wa. ren , deeden zy dan den aanval ? E. Nog een weinig geduld , myn freBb 3 de-  39^ voortekenen derik , en uwe nieuwsgierigheid zal zoo aanftonds voldaan worden. •• Som- tyds gebeurde het ook , gelyk wy van de oude Galliërs en Cimbren reeds gezien hebben , dat één uit hen vyandelyk Leger een ander uitdaagde , en dat de beide Legers aanfchouwers waren van het Tweegevegt, waar van bet winnen of verliezen ook van een grooten invloed was , en wel eens de zaak zonder Veldflag befliste. Dan , wan¬ neer het eindelyk op een trelFen gaan zou , moedigden de Opperhoofden 'hunne Benden aan , deelden hun laatfte bevelen uit, namen hun den plegtigen-Krygseed af, waar by zy zich verbonden om voor Vaderland en Vryheid mannelyk te fftyden , zo zy dien van te vooren in hunne Volksvergaderingen niet reeds vernieuwd hadden , en lieten door bazuinen het teken tot den aanval geeven. D. Vergeef my , freoerik , dat ik uwen Vader 'nog door eene vraag , aangaande deeze Bazuinen , ophoude. Uwe menschlievendheid zal meer getroffen worden , dan gy vermoedt, wanneer gy U de bloedftortingen voorftelt , welke in de Legers van zulke gerefolvcerde Benden dikwerf moesten voorvallen. D. De Jeugd reikhalst meest naar vreemde tooneelen , wanneer dezelve haare hartstochten hevig aandoen Ik denk voor 't naaste , dat  VOOR. DEN STRYD. 391 dat de Germaanen zich allereerst van kromme Osfenhoorns , welke by de meeste Volken de oorfpronkeljke Bazuinen waren , bediend hebben ; naderhand zyn dezelve ook van Koper gemaakt , welke lucanus uitdrukkclyk aan de Batavieren toefchryft (*). Zoo dra het fchor geluid deezer Bazuinen of Kromhoorns het teken van den aanval gegeeven had , hieven de Batavieren een krygsgefchrei aan , het geen by andere Volken , ook by de Grieken en Romeinen wel niet geheel vreemd was , maar by de Germaanen beftendig en overeenkomftig een byzonder Volksgebruik ingerigt wierd. Het helhond niet zoo zeer in een woest en verward gefchreeuw, als in het opheffen van zekere Krygsliederen , welke opzettelyk door hunne Barden tot zulk een einde waren zamengedeld , ,en daarom naar hun genoemd. Gy weet, welk een invloed de Dicht- en Zangkunde op het gemoed van den Mensch heeft , en kent de opmerkelyke gefchiedenis van den Griekfchen tyrtteus ; niet minder was de invloed der Germaanfche Dichters op hunne land- en tydgenooten. Ik heb hierover reeds opzettelyk met freder'ik gehandeld , en zal nu maar al- (*) vanciones batavique truces, quos are recurvo flridentes acuere tubce. Bb 4  S92 het k r v g s gezang alleen zeggen , dat deeze Gezangen waren irigerigt, om den moed in de Stryderen op te wekken , vooral door het opnaaien van de uitmuntende bedryven hunner Voorouderen, en het aanfpooren om derzelver dapper voetfpoor te volgen. tacitus zegt 'er van: „ Wanneer zy ten Stryde gaan , zingen zy het eerst van allen van hunnen hercules. Zy hebben ook Gedichten , door welker opheffing, het geen zy Barditus noemen, de gemoederen aangevuurd, en den uitflag van het aanflaande gevegt door het gezang zelfs voorfpeld wordt. Want zy verbaazen anderen , Df worden zelfs verfchrikt , naar het onderfcheiden geluid, dat de Slagl orde van zich geeft. En het fchynen hun niet zoo zeer ftemmen , dan wel eene harmonie van dapperheid te zyn , welke 'er gehoord wordt. Vooral neemen zy genoegen &in een zekere fcherpheid van toon en een gebroken geruisch ; waarom zy de Schilden aan den mond houden , om door de terug kaatzing het geluid te doen zwellen en voller en zwaarer te doen worden." ammianus mar. cellinus noemt dit geluid Barritus, het welk zommigen beter keuren , wyl zy het afleiden van het woord haaren , een groot geroep maaken; zelfs wil men blaritus leezen van blaaren , daar het immers uit tacitus blykt , dat het geen woest gefchreeuw, maar  DER- BATAVIEREN. 393 maar een onderfcheiden geluid geweest is , het geen zy al zingende met een zeker overleg gemaakt hebben. Ik weet niet wat denkbeeld men zich van onze dappere Voorzaaten vormt ! ammianus zegt 'er zelfs van : , dat dit Barritus een geluid is , het geen met een klein geruisen begint, maar door den drift van den Stryd allengskens toeneemende tot eene zekere hoogte, eveneens word als het geruisen' , dat de golven door het hevig flaan tegen de rotzen veroorzaaken." Onder zoodanig een gezang , het geen onder het geklikklak der Wapenen , onder het om hoog heffen en om het hoofd zwaaijen der Schilden wierd opgeheven , en doorgaands met een krygsdans gepaard ging , wierd de Stryd dan aangebonden. De Ruiter¬ benden , waaronder zich de rapfte en ftrydbaarde Jongelingen gemengd hadden , deeden doorgaans den eerden aanval. Zy alleen waren , indien wy germanicus gelooven zullen , met eigenlyke Spiesfen voorzien , en dus behoorlyk gewapend, daar de anderen llegts in het vuur gebrande en korte Werpfpiesfen hadden. Maar men moet niet uit het oog verliezen , dat germanicus zynen vyand in het oog van zyn volk verkleind , om hunnen moed te doen ryzen. tacitus zegt , dat de Ruiters alleen van Schild en Pfriem voorzien waren , terwyl hy aan het Bb 5 Voet-  394 BESCHRYVING Voetvolk ook Werpgevveer toefchryft. - - Zy, die zich verzwooren hadden voor het Vaderland, om een yzeren ring te draagen , en hair en baard te laaten wasfen , tot dat zy een vyand vernoegen , zullen Ook onder de eerfte Voorvegters geweest zyn. Allengs, wordt de Stryd algemeen. De Spiesfen en Werpgeweeren worden wyd en zyd weg. geworpen , men nadert elkander voet voor voet en wordt eindelyk regt handgemeen. Nu komen de Speeren , Heirbylen, Morgenfterren , Knodzen en Zwaarden vooral te pas (*). Elk (*) Tacitus verhaalt in zyn vyfde Boek: dat, wanneer civilïs zyne Benden door een' nadrukkelyke aanfpraak had aangemoedigd , en zyne reden door het geluid der wapenen, en huppelen fzoo is hunne gewoontej goedgekeurd waren, het ge. vcgt met Steenen en Klooten en andere Werpgeweeren begonnen wierd. Wanneer het geen gegooid wierd, verbezigd was, en de Stryd heviger wierd , drongen de Batavieren heviger aan en doortlaken den vlottenden en vallenden Soldaat van verre met hunne zeer lange Speeren." Hier vinden wy uitdrukkelyk gewag gemaakt van Steenen en Klooten onder de Werpgeweeren. cssak fpreekt-'er ook van in de Schermutfeling met ariovistus , en het verwondert my daarom , dat by de naauwkeurige cluverius hier van een diep flilzwygen plaats heeft.  van een veldslag. 395 Elk zoekt zynen vyand , die onder zyn bereik is, oen flag toe te brengen , of dien op het Schild af te keeren ; zoo tragt men in de Slagorden in te booren, om veld te winnen of hetzelve voet voor voet te betwisten , terwyl de Vrouwen aan weêrskanten haare Mannen aanmoedigen en de hand bieden , —— tot dat eindelyk een van beiden bezwykt, of de beide partyen , afgeftreeden , aan het einde van den dag naar hun. ne legerplaatfen terug trekken. Gy kunt het U voords beter verbeelden , myn frederik , dan ik in ftaat ben U al de verwarring , de woede van een bloedigen veld(lag , het geklank der Strydenden , het gejammer van Vrouwen en Kinderen , het akeflg fchouwfpel van Gewonden en Verminkten, het gezugt der Stervenden , die zorgvuldig uit den Stryd gedraagen wierden, te befchryven, terwyl 'er ftroomen van menfchenbloed worden vergooten , en elk nog op het yverigst in de weer is , om de overwinning te behaalen of te betwisten. Ik heb0 nooit zulk een akelig fchouwfpel bygewoond , en zou het misfehien niet kunnen uitftaan, daarom zal ik U ten overvloede nog het verhaal van een ooggetuige mededeelen. Fr. Wie was deeze ? E. Dezelfde c/esar , van wien wy zoo dikwerf gefproken hebben, Na dat hy in het  396 beschryvin© het 48de hoofdft. van het eerde boek zyner Gedenk'fchriften over den Gallifchen oorlog verhaald had , dat ariovistus , geduurende den tyd van vyf dagen , waar in cesar zyn Volk binten de legerplaats gefchaard had, om zynen vyand tot een gevegt uit te lokken; dat ariovistus zich telkens vergenoegd had met een Ruiterftryd , waartoe omtrend zesduizend Ruiters en even zoo veel van de fnelfte en dapperlte Voetknegten , welke elk hunner voor zich tot zyne befchernjing uit het ganfche Leger uitgekozen had , gebruikt! wierden : met deezen verkeerden de Ruiters in den ftryd , tot doezen namen zy telkens hun toevlugt, wyl zy toefchooten, waar zy het te kwaad kreegen , en den Ruiter om. ringden , wanneer hy door het ontvangen van eene zwaare wonde van zyn paerd gevallen was: — na dat caesar vervolgens tot op zeshonderd fchreeden aan het leger van ariovistus genaderd was , en zyne Benden in drie Slagorden verdeeld had , waar een gedeelte voor de tweede reize van tien middag tot aan den avond handgemeen , en hevig gevogten wierd; doet hy eindelyk verflag van den algemeenen Stryd in het tweeënvyftigfte hoofdltuk. „ cje« sar , die by elk Legioen een byzonderen Legaat en Quaftor geplaatst had , 0p dat een ieder getuigen van zyne dapperheid mogt hebben , begon het gevegt aan de regter vleu.  van een veldslag. 397 vleugel, om dat hy gemerkt had dat de vyand daar het zwakfte was. De onzen , (de Romeinen ) deeden een feilen aanval , zoo dra het teken daar toe gegeeven was. De vyanden zyn daarop fpoedig en fnel geavanceerd , op dat 'er geene tusfchenruimte mogt blyven , om met het Schietgeweer te werpen. Dit ter zyde gefmeeten zynde , heeft men van naby met de Zwaarden gevogten. Maar de Germaanen , na dat zy fnellyk , volgens hunne gewoonte , zich in een driekanten hoop te zamen gevoegd hadden , hebben den flag der Zwaarden afgekeerd. '£r zyn verfcheiden van onze Krygsknegten geweest, welke op deeze Slagördens aanvielen, de Schilden met de handen weg rukten , en de Germaanen van boven neer wonden toebragten. Wanneer de linker vleugel van den vyand geflagen en in de vlugt gedreeven was, is hunne regter vleugel, wegens de groote overmagt , geweldig op ons Leger, ingedrongen. Zoo dra de jonge p. crassus dit gemerkt had , door dien hy over de Ruitery het bevel voerde en min belemmerd was, dan die geenen , die in den ftryd ingewikkeld waren , heeft hy de derde Slagorde , welke c/esar. als een Corps de re/erve agter aan geplaatst, en tot nog toe buiten het gevegt gelaaten had , tot noodige onderfteuning van onze befwykende Benden gezonden. Deezen heb-  398 ' beschryv1ng hebben zich daar door herfteld , het geven vernieuwd, en het ganfche Leger van ariovistus op de viugt gedreeven, en de Germaanen hebben niet opgehouden te vlugten , tot dat zy aan den Rkyn, welke vyftig duizend fchreeden van het Slagveld af was , gekomen waren. " Hier hebben zommigen zich met zwemmen , anderen met Booten , die zy vonden , gered, waaronder ook ariovistus; maar de meeften zyn door de Ruiters , welke hen op de hielen zaten , gedood. Wanneer wy eens tot de oorlogen tusfchen de Batavieren en Romeinen gevorderd zyn , zult gy meer uw hart kunnen ophaalen in het belchouwen van hunne gevegten. ——. jn ter-  414 D E militaire terwyl hy de onderlinge verkeering en harmonie bevordert, en den band der maatfchap- py verfterkt: zoo zal hy den boozen tot een fchrik verftrekken , en de onderneemingen tegen de Vryheid verydelen. Dan genoeg hier van. Ja 'er is nog iets , een gevvigtig ftuk, overgebleeven, het geen in onze dagen zoo veel gerugt gemaakt heeft. Fr. Wat is dat Vader ? E. Kunt gy het niet bedenken ? De Militaire Krygsraad. D. Was die by hen nog van de Burger* lyke onderfcheiden , daar zy immers alle Krygslieden waren ? E. Tacitus maakt duidelyk onderfcheid tusfchen de Rechtshandelingen , die in het Leger en die in de algemeene en byzondere vergaderingen gehouden wierden. Van de eerfte fpreekt hy reeds in het zevende hoofdftuk van de Zeden der Germaanen. En het was ook volftrekt noodig, wanneer zy te veld waren , en anders kwam deeze byzondere Vierfchaar niet te pas, dat 'er eene Rechtbank was , waar voor elk te recht kon gaan of geroepen worden. Dat de Vrygeboorenen als Leden en de Edelen of Bevelhebberen als Beftuurders deezen Krygsraad uitgemaakt hebben , is waarfchynlyk : maar dit kan ik U met zekerheid melden : „ aan niemand was, buiten de Priefteren , geoorloofd te ftraf-  KRYGSRAAD. 415 ftraffen, noch te binden , noch zelfs eenige Hagen toe te brengen. ■ Deeze waren de Priefters , die mede te velde trokken , doorgaans de voornaamften van de Orde. D. Dit komt my zeldzaam voor. E. Tacitus geeft 'er eene goede rede van , „ om dat men denken mogt , dat zy geftraft wierden , niet op het bevel van hunnen Hertog , maar als of de Godheid zulks gebood , welke zy gelooven , dat by de oorlogenden tegenwoordig is. " Zoo wierd alle murmureering voorgekomen, en de Veldöverften behielden tevens hor ontzag en de genegenheid van hunne onderhebbende Manfchappen. D. Zeer wel gevonden. ■ Ik ben U ten hoogften verpligt, myn eelhart , voor de volledige opening van de Kiygsoeffeningen der Batavieren , welke gy tot myne komst had uitgefteld. Ons verblyf in uwe nabuurfchap , geduurende deezen Zomer, zal my , zoo ik hoop, gelegenheid bezorgen , om meermaalen dit genoegen te fmaaken. E. Gy zult my " altoos welJekom zyn.  DE PLAATEN Dus te plaatzen. PI. I. De Landbouw der Batavieren 9 tegen over Bladz. io. — II. De Huwlyksplegtigheid der Batavie¬ ren , tegen over bladz. 126. — III. Eene Raadsvergadering der germaa¬ nen , tegen over bladz. 260. — IV- De Krygsoeffeningen der Batavieren, tegen over bladz. 354.