DE ALOUDE STAAT ■ DER VEREENIGDE NEDERLANDEN.   DE ALOUDE STAAT e n GESCHIEDENISSEN der VEREENIGDE NEDERLANDEN. door. E. M. ENGELBERTS. DERDE DEEL. é te AMSTERDAM, by JOHANNES ALLART^ MDCCXC.   VOORBERIGT. Z ie hier, befcheide Leezer! eindelyk het derde Deel van den Alouden Staat der vereenigds Nederlanden. Zy die weeten, wat my federt de uitgave van het tweede Deel we» dervaaren is, zullen zich meer verwonderen, nu ik nog kan befluiten , om de eer deezer Landen en derzelver oudfte Bewooneren uit de vroegfte bronnen op te haaien, dan wanneer ik het werk geheel had laaten fteeken. Behalven het belang van den Boekverkooper ën de Bezitters van de voorige deelen, die een onvolmaakt werk zouden gehad hebben, ipoorden my geduurige vraagen en verzoe' ken aan. Het geen ik dus vrywillig ondernam , wierd ik nu gedrongen te agtervolgen: en ik kan niet ontveinzen, dat ik my dikwerf geweld heb moeten aan doen om myn geest op te beuren, na twee Jaaren toevens de pen weder op te vatten, en den ouden Godsdienst der Batavieren, want daar had ik even een aanvang van gemaakt, verder na te fpooren. De moeijelykheid van dit onderwerp, waar in de Nederlandfche Schryvers my zoo weinig voldeeien, fchrikte my te meer af. Het is my evenwel, zoo ik hoope, gelukt, ook in dit ge* 3 va!  val de gedagtems der Batavieren eer aan te doen. Met hunne Iykplegtigheden is alles afgehandeld, wat tot hunne zeden en gebruiken betrekking heeft, waarom ik hunne gefohiedcnisfen weder moest opvatten. Ik heb dezelve alleen by de Romeinen aangetroffen, en zorgvuldig by hunne Schryvers opgefpoord , Waar maar eenige melding van hun gemaakt wierd of uïtdrukkelyk of ingewikkeld. — Hier uit moest men hen nader leeren kennen, maar hierom moest ik ook brecder o^er de Romeinfche gefchiedenisfen zyn , dan veelen zullen verwagren : dog ik kon anders geen aaneengefchakeld verhaal van gebeurtenisfen geeven , waarin de Batavieren gemengd waren, en moest hen daarom volgen in Gallien en verzeilen op alle hunne tochten , om te zien , wat zy verrigteden. Juist hebben wy hen onder de Rorminen ia een tydftip aangetroffen , waarin herhaalde omwentelingen den Staat fchok op fchok gaven. — Indien ik het ook op ongewyde gefchiedenisfen mag toepasfen , en waarom niet, wyl alles dient om de wegen der Voorzienigheid, en de harten der menfehen te kennen , kunnen deeze of tot leering of tot ver- troos-  troosting {trekken, vooral wanneer wy in foortgelyke omitandigheden geplaatst worden. Ik heb ten minden dit 'er in meenen te vinden,en het is ook daarom,dat ik niet van Rome heb kunnen fcheiden, voor en al eér' ik het geheele beloop van zaaken gezien had. — Den eenen zal ik te veel, den anderen te weinig gezegd hebben: maar hoe men 'er ook over denke , ik heb volgens myn bellek deeze gefchiedenisfen zonder eenige by-* zondere bedoeling zoo leerzaam zoeken te maaken, als voegzaam gefchieden kon , en daarom ook nu eenige algemeene aanmerkingen gemaakt , welke altoos te pasfe komen , en die ik zou maaken, al was "er niets in ons Gemeenebest voorgeval* len. — Het overige , dat 'er nog van de gefchiedenisfen der Batavieren te zegden valt, zal nu gevoeglyk in een'vierde Deel kunnen begreepen, en daar mede de aloude Staat beflooten worden. Het zou my aan*-j genaam geweest zyn in drie Stukken alles af te doen, gelyk myn eerfte ontwerp was: maar dit was my nu onmogelyk. Zoo de Hemel my gezondheid en rusr verleend zal dit vierde Deel fpöediger volgen. Dr  De PLAATEN dus te plaatzen. I. De Godsdienstplegtigheden, tegen over BI. S5 tl. De afbeelding van nehaleNnia , teg. ov. B!. 12.6 III. De Lykplegtigheden, . tegen over BI. ïjf/S IV. Het Hunnebed te Tincarloo van tweezyden. . . tegen over BI. 162 V. De gevonde oudheden in Drenthe, tegen over BI. 170 De Plaat van het Ritmisch Handfchrift kan achter dit Deel geplaatst worden. Het was in het tweede Deel beloofd. DRUKFOUTEN dus te verbeteren: BI. 132. reg. 4. moet Fr. weg en dezelfde fpreeker E. blyven. — 137. — 15- Daarin moet zyn Daaruit —- 141. — 7. van onder in de Noot , . moer tweede zyn eerfte — 158. — 6. verbeelden lees, verbeelde, dat — 160. — 3. v. ond. nergens — dan. beter zel¬ den — als — 165. — 2. v. ond. moet beginnen dan zelfs — 201. —- 19. af!;ankelykheid. — lees OTiqfiian~ küykheid — 234. — 7. was evenwel mg , moet zyn was nog — 244. — 15. guturatüs, lees guturvatus 30b'. — 10. cato bewoog liever cato had c i'OMPsjüs bewoogen. ZES»  ZESTIENDE ZAMENSPRAAK. £en fchoone morgenflond geeft aanleiding, om te fpreeken van den Godsdienst der Batavieren. De duisterheid van dit onderwerp. De hoogJle Godheid , wierd van hen erkend , egter waren 'er ook andere voorwerpen, voor weU ke zy eerbied hadden : — de Zon, Maan en Sterren, de Elementen en andere gefchape wezens. Hunne Heilige plaatzen ; hunne Priesters ; hunne plegtigheden en eerdienJïen. De Heilige tyden. Hunne wichelaaryen en waarzeggeryen. Hunne gevoelens over de Schepping en Onderhouding der Waereld — over de Onjlerflykheid der Ziele , de Opfianding der lighaamen en den verfckillenden fiaat na dit Leeven, Veranderingen hier in door de vermenging met vreemde Volken voorgevallen. 3, Op gonde laat ons 't bedde ruimen, De vlam van onze, kaers is dood Bcfchaamd voor 't purper morgenrood : De zon befchynt ons op de pluimen! ÏH. deel, A Op,  3 schoone Op, op myn Waardfte, laat ons gaan En zien of onze hof kan roemen Od zoo veel Roofe- en Lely - bloemen, Als op uw lieve kaakjes lïaan." IVlet deeze regelen van den zoetvlpeijende Dichter broekhuizen , wekte eelhart zyne waarlyk bevallige vredegonde , wier bloeijende gezondheid nog eene frisfche Jeugd verbeeldde , op eenen aangenaamen morgenftond uit den flaap. Zamen gingen zy, na dat zy hunne kinderen gewekt hadden , eene wandeling doen , om de fchoonheden der Natuur , nu ook uit haaren flaap verreezen , gade te flaan. De droppelen van den dauw verzilverden nog de kruidjes: — alles vertoonde een nieuw leeven en een bly gelaat , terwyt de vogeltjes het eerfte licht der zonne met biydeu zang begonnen te begroeten. Eelhart bragt zyn gezelfchap inderdaad in den bloemhof, om vervolgens eene wandeling in het bosch te doen. — Welke heerlyke kokuren, riep hy uit , welk eene rykheid en verfcheidenheid heeft de Schepper niet aan deeze verderfden medegedeeld , die uit den zwarten grond met den fchuonften luister , met eene onverg Ykelyke zuiverheid voortfpruiten l Altoos myne vredegonde , myne kinderen , — altoos befchouw ik dezelve met eene nieuwe verruk■:!ug1 — wat gevoelt gy? Vre-  MORGENSTOND. 3 Vredegonde merkte , dat eelhart geheel ontruimd was: zy wilde de verdere toepasfing der Dichtregelen, waarmede zy op zo eene verpligtende wyze uit den flaap gewekt was, liefst ontwyken, om zich van deeze helderheid op de beste wyze te bedienen ten nutte van haar en haare kinderen. — Ja, myn eelhart! Een hart moest wel van alle fmaak en gevoel ontbloot zyn, het geen voor deeze groeijende fchoonheden geene aandoening had. — Hoe ver fchiet de kunst hier by te kort! — hoe ver liet penceel van van huissum , en de borduurnaald van onze Rozemond het mag gebragt hebben j zulk eene gloed van kleuren, met zoo veele verfcheidcnheid in een gefmolten, — zuik eene losheid en helderheid is niet volmaakt naar te bootfen. Maar 'er is nog iets in de Natuur, dat nog fchooner nog onnavolglyker is ; dat elke dag min of meer, vooral in de Lente en den Zomer vernieuwd wordt, en nogthans by elke vertooning een nieuwe aandoening op elk gevoelig hart veroorzaakt. E. Wat bedoelt gy vredegonde? Vr. Kom myn eelhart, ik zal het u in volle kragt , zonder belemmering laaten zien: de bloemhof is by de hand; wy kunnen denzelven alle uur van den dag op ons gemak befchouwen : — dit toonneel zal ras verdwynen: — wy zyn niet alle morgen zoo vroeg op de been, nog zoo vry van zorgen, kom, volg my. A 2 Ón-  4 s' c h o o n E Onderwyl fpoedde vkedegonde zich al voort en bragt haaren beminnelyken Echtgenoot met FREDERiK en machtilde op het heuveltje, ,daar eelhart de hut der Batavieren had laaten oprigten, van waar men een ruim veldgezigt had tot in de kimmen. Naauwlyks waren zy hetzelve hand aan hand beklommen , of eelhart riep uit, ja gy hebt gelyk myn Waarde, daar moet alles voor zwigten ! Gy bedoelt immers niet anders , dan dit morgenrood, dan deeze purpergeverwde wolken,dan dit heeriykZonnenlicht, het welk zich met den fchoonfien luister boven de kimmen vertoond. Vr. Dit was het myn eelhart! Daar voor moeten al de gloejende kleuren, al de fchoonheid van den Bloemhof zoo ver wyken , als het fchoonfte kunst tafereel voor de fchilderende Natuur moet onder doen. Zie welk een glans, welk eeneMajefteit! Ter naauwernood tan ikmy weerhouden , om op myne kniën te vallen, en hem te danken , die deezen zegen , dit onvergelykelyk toonneel alle dagen voor zyne fchepfelen vernieuwd. — O hoe groot hoe fchoon moet dat Wezen wel zyn, myne kinderen, het geen wy als de oorzaak van dit alles hebben te eerbiedigen ! E. Geef uwe aandoening, myn Lief, en uwe traanen den vryen loop , zy zyn my op uwe wangen niet min bekoorlyk , dan de droppelen van den dauw op het veldgewas : — en ik vertrouw  MORGENSTOND. *J trouw myne kinderen, dat gy deel zult neemen in de godsdienffige verrukking van uwe moeder. Eelhart breidde dit gefprek verder uit, en leide de befpiegclingen zyn er kinderen ongevoelig op tot de erkentenis van de Grootheid, de Goedheid en Almagt van den Schepper. Eindclyk voegde liy 'er deeze aanmerking by: — indien de Afgodery ooit verfchoonlyk kan zyn in een redclyk fchepfei, is zy het meest toe te gecven in zulken, welke tot de erkentenis van een onzigtbaar Wezen, den Schepper van Hemel en Aarde nimmer eenige redelyke opleiding gehad hebben, en door de fchoonheid van dit toonneel als het heerlykfte , dat zich voor ons oog vertoond , verleid worden , om daarin den Schepper zelf te eerbiedigen ; — zich voor het Zonnelicht wiens onmisclibaaren weldaadigen invloed wy alle dagen ondervinden , als voor eene Godheid neder te buigen. En inderdaad heeft zich deeze foort van Afgodery ook het meest over den Aardbodem verfpreid. Vr. En wat invloed had dit op onze datavieren? hoe dagten deeze braave Lieden over dit onderwerp ? daar ben ik nieuwsgierig na. Kom myn eelhart! wy zyn wel niet verzadigd , ïnnar vermoeid van het aanfehouwen van dit tafreel; myne ziel verlangt naar eenige gelegenheid, om zich te herftellen van haare aandoeningen, laaten wy in onze Bataaffche wooning, waar wy in lang geen gebruik van gemaakt hebben , gaan zitA 3 ten:  6 SCHOONS ten: — zy kan ons dan op de beste wyze tot eene Landkapel verftrekken , gelyk gy dezelve hebt gelieven te noemen. Roozemond en diderik zullen misfchien ook door het fchoone weer uitgelokt worden tot eene uchtend-wandeling en morgen - bezoek: —zoo dit met uw plan overeenkomt. E. Ja zeer wel myne vredegonde. Wy zyn het laatst, toen wy over de krygsoeffeningen der Batavieren fpraken met den invloed van hunnen Godsdienst, zelfs in 't midden hunner krygsheiren, geëindigd. Laaten wy met hunnen Godsdienst onze gefprekken voortzetten, dan zullen wy de beste gelegenheid krygen om te befluiten, wat invloed het op hun had, wanneer zy de werken der Natuur — wanneer zy dit gezigt met opmerking befchouwden; maar dan, moesten wy het ontbyt hier laaten brengen en last geeven, wanneer diderik komen mogt , dat hy zich met zyne rozemond terftond herwaards begeeve.— — Machtilde en fredrik vloogen naar huis, en kwamen eerlang te rug — met diderik , met rozemond, — met het ontbyt, — met c/esar en tacitus en de aantekeningen van eelhart. Elk droeg wat en elk wierd op het hartelykfte verwellekomt. — Zoo, riep eelhart uit, zoo myne vrienden , gy komt juist van pas! maar ik geloof, dat myne vredegonde van uwe komst geweeten heeft, dat zy my heeft willen verrasfen. — Des te beter! ons gezelfchap is nu  MORGENSTOND, 7 Hü voltallig cn ons genoegen te grooter. D. Om de waarheid te zeggen, wy hadden onr ze Vriendin beloofd, om haar en 11 in deeze week op den eerften fchooncn morgen vroeg te komen verrasfen. De ondergaande zon voorfpelde ■ ons gisteren denzei ven; wy gaven last, om ons met liet krieken van den dag te wekken — en begaven ons terftond op weg. — Wy hebben ons wonder vermaakt met het befchouwan van de opgaande Zon. Vr. Dan hebben wy buiten twyffel derelfde aandoeningen gevoeld, toen wy al het fchoone van deezen aangenaamen morgenftond in het bewonderen van dezelfde opgaande Zon genooten. Zoo gebeurde het rneermaalen, dat vrienden op hetzelfde oogenblik op hetzelfde dagten , hoewel wie kan hier op nalaaten te deuken. — Nu hoop ik maar, dat gy genoegen zult neemen in ons voorneemen, het geen hier een gevolg geweest is, van...... D. Ik wedt, dat ik het raade. — Niet te vcrgeefsch tref ik myne waarde buuren in deeze Bataaffche wooning aan. De Batavieren zulltn zeker het voornaamc onderwerp van ons gefprek zyn. — Is het zoo niet ? E. Ja myn diderjk , wy willen over hunnen Godsdienst handelen, eene vraag van myne vredegonde , heeft daar toe aanleiding gegeeven. —- Het onderwerp is gewigtig, maar de taak A 4 nie:  j! BE godsdienst niet zoo gemakkelyk , als men zich verbeelden zou. Fr. O dat is goed! R. Myn hart is voor zulk een onderwerp nu zeer gefchikt, en ik hoop , dat onze Batavieren ook in dit opzigt 'er luisterryk zullen afkomen. D. Zy waren immers Heidenen! — maar wat maakte deeze taak voor mynen eelhart moeijelyker , dan andere , die u evenwel vry wat moeite veroorzaakt hebben? E. De Batavieren waren oorfpronkelyk gee* ne Isra'éliten en nog minder Christenen; men zal ze dus onder de Heidenen moeten rekenen, — om dat men van ouds geen andere foorten kende. Maar laat u deeze naam,zo min met eenig vooroordeel inneemen , als die van Barbaaren. — Zy waren dan Heidenen, maar zulken waren ook de JEgyptenaaren , de Asfyrieren , de Perfiaatien, de Grieken, de Romeinen, en alle de volken der Oudheid, welke, hoe beroemd wegens hunne daaden en nationaale deugden, nogthans dit met elkander gemeen hadden,dat zy de waare kennis en de zuivere begrippen van het Opperweezen misten, voor zoo verre zy niet behoorden , onder (hit volk het welk de Godheid behaagde door eene byzondere Openbaaring van tyd tot tyd te verlichten , om onder hetzelve den waaren Godsdienst te herftellen en te bewaaren. Het zal nogthans genoeg zyn , indien wy het  DER BATAVIEREN. $ het zoo ver hunnen brengen, dat de Germaanen in 't gemeen en de Batavieren in het byzonder , onder de Ileidenfche volken in zulk een licht voorkoomën , dat wy hen erkennen kunnen, als het minst bedolven in hunne godsdienftige begrippen, en het naast komende aan die verheven waarheden, welke door de Godheid zelve aan het menschdom in den beginne zyn medegedeeld, en onder hetzelve langen tyd, van geflagte tot geflagte, voor de affcheicüng der volken zyn voortgeplant. D. Zy zouden dan in hunnen Godsdienst de' Mgyptenaaren,— de Grieken, de Romeinen overtroffen hebben ? — De Batavieren, welke fchoon geenszins langer onder de Wilden te tellen , van welk een blaam gy dezelve volkomen gezuiverd hebt, egter veel minder verlicht , veel minder befchaafd waren , dan deeze beroemde volken ? E. En even daarom kwamen zy digter aan de oorfpronkclyke eenvoudigheid, het kejimerk van het waare, waar van de andere volken uit eene zugt tot nieuwigheid , — door de baatzugtige oogmerken hunner Geestelyken, — door dweejpery en bygeloovigheid, — door volgzucht en eindelyk door een rechtvaerdig oordeel van dien God, wien het hun niet goeddagt in erkentenis te houden, al verder en verder zyn afgewceken; tot dat eindelyk de grootfte ongerymdheden beide in begrippen en in zeden, want het een vloek A 5 uit  10 DE GODSDIENST uit het ander voort, onder hen de overhand genomen hebben. Gy weet immers myn diderik, welke ongerymdheden 'er zelfs in de Godsdienflige leerftelfcls en plegtigheden der Grieken en Romeinen plaats greepen! en tot welk eene buitenfpoorige bygeloovigheid de JEgyptenaaren vervallen zyn, zoo dat men hen befchuldigd, dat zy het getal hunner Godheden tot dertig duizend zouden gebragt hebben. D. Waren de Batavieren dan niet bygeloovig? E. Zy waren het in een zekeren zin; maar het Bygeloof en zoo gy wilt de Afgodery hadden geenszins by hun dien trap beklommen, als by de evengenoemde volken. Hunne Godsdienst was zoo eenvoudig en in veele opzigten zoo £iiiver ingerigt volgens de infpraaken van de Rede, als hunne zeden. Dezelve maakte weinig vertooning, beftond in weinig plegtigheden en even daarom valt het zoo moeijelyk te bepaalen, welke Godheden zy eigenlyk erkend en op welk eene wyze zy dezelve vereerd hebben. Vreemden hadden, tiaar door te minder gelegenheid, om zich van hunnen Godsdienst een regt begrip te maaken en vreemden zyn het,van welken wyhet voornaamfte berigt verwagten moeten. — Hoe veele lang bekende Natiën zyn 'er, van wier Godsdienst wy niet dan oppervlakkige of zeer verkeerde denkbeelden vormen, om dat de reizigers uit gebrek van taalkennis en andere oorzaaken geene gelegenheid hadden , om agter de waarheid te komen. Hoe  DER BATAVIEREN. II Hoe veelen zyn 'er op de Jyst der Godverzaakers geplaatst , om dat zy weinig of geenen mterlyken eerdienst by dezelve vernamen , daar het ondertusfchen van agteren bleek, dat zy alleen minder bygeloovigheid en geregelder denkbeelden van de Godheid bezaten, dan andere openbaare afgodendienaars. En ik ben 'er niet vreemd van, dat de Gtrmaanen onder dezelfde verdenking by de ecrfte ontdekkers gevallen zyn, wyl men geene Tempels, geene Afgodsbeelden by hen ontdekte, en dus niets van dit alles, het welk de grootfte pragt en uiterlykheid aan den Godsdienst by andere bekende Volken in de Heidenfche waereld byzette. In laater tyden zyn 'er zelf geweest, welke meenden, dat de Germaanen nog van God, nog van eenige Godsdienst geweeten hadden , voor en al eer de Romeinen hen daar van onderrigteden. —De oude Galliërs, welke met deGermaanen uit eenen Stam gefproten en oorfpronkelyk van dezelfde zeden waren , wierden in zulk een haatelyk licht befchouwd, en zy gaven 'er te meer aanleiding toe,om dat zy overal de \e1$. pels plunderden eu cie beelden der afgoden vernielden , waar zy in hunne tochten tot in Griekenland en klein Jlfitn toe dc overhand kreegen , waar van daan zotnmigen dc vertelling van den ftryd der Goden en Reuzen afleiden ; maar incn deed hen allen onregt aan. De aanmerking van Maximus Tyrius gaat Veel eer in 't algemeen door „ Alle Barbaartn neemen cenen Gud san.* en  ïft MeiIJELIJKHEID cn het zeggen van /èlianus „ Wie moet niet de Barbaaren pryzen! niemand onder hen heeft ooit gelochend, dat 'er een God is; ja niet eens heeft iemand hunner dit een oogenblik in twyffel getrokken of 'er Goden gevonden worden of niet; of zy zich over het menschdom bekommeren of niet; nog Indiaanen nog celten , nog JEgyptenaaren zyn ooit op zulke dwaaze gedagten gevallen als evemerus de Mesfenier , diagoras , sosias hu'po , diogenes de Phrygier, epicurus , welke ten deele de Godheid in 't gemeen gelochend, ten deele aan derzelver aanwezen getwyfleld, of haare zorg en opzigt over de waereld ontkend hebben." Men zou deeze lyst nog merkelyk kunnen vergrooten, waar uit men zien zou , dat onder de wyste en meest verlichtfte volken de grootfte dwaazen gevonden worden. — De hedendaagfche inwooners van Cermanitn mogen ook zulken opleveren ; by hunne min befchaafde min kundige voorouders zyn dezelve onbeksnd geweest , fchoon zy in Godsdienst van de meest bekende Volken der oudheid verfchilden. — Het geen lucanus tot de Galliërs zeide,had hy met het zelfde recht ook op de oude Duitfchers kunnen toepasfen (*):„ het is u alleen gegeeven om de Goden en Hemelfche wezens te kennen, of alleen gegeeven, om ze niet te ken- (*) Solis nesfe Dees & c&li numin* v$bis, Aut felis nefeire datum.  van dit onderwerp. IQ kennen." Gy kunt nu hier uit van zelfs opmaaken, hoe moeijelyk het de Griekfche en Romeinfclie gefchiedfchryvers viel, van welken wy de oudfte berigten alleen hebben moeten, om een regt denkbeeld te vormen van een Godsdienst, welke zo zeer van de hunne verfchilde. Vr. Buiten twyffel is hier het vooroordeel en de veragting bygekomen , welke in den Godsdienst altoos den meesten invloed had. E. Zoo is het juist. Men eischt van een historiefchryver , dat men niet in hem ontdekken moet van wat landaard hy is , of welken Godsdienst hy belydt. —- Dit is wat veel gevergd : maar tacitus, fchoon onder de onzydigfte en naauwkeurigfte gefchiedfchryvers te tellen, was in 't ftuk van den Godsdienst wel degelyk een Romein. Nergens is hy minder tacitus, dan. daar hy berigt geeft van de Jooden en de Christenen. Met de Germaanen , die men nog onder de veel-Godendienaars volgens zyn opgave ter naauwernood tellen kon , loopt het wel beter af, en van deezen had hy in 't algemeen gunftiger denkbeeld , egter zoo gunftig niet, dat het in hem kon opkomen, dat het der moeite wel waard zou zyn, zich met ernst op den Godsdienst van dit oude oorfpronkelyke volk toe te leggen en daar uit de denkbeelden , die zy zelfs gevormd of van de Griek* fchewysgeeren en dichters overgenomen hadden, te verbeteren. Daarom heeft hy 'er zich met een  14 «e erkentenis een kort oppervlakkig berigt afgeholpen. — Cesak. heeft 'er nog minder van, Wy zullen za beiden raadpleegen en zien hoe ver wy met deeze oude gidzen het fpoor vinden kunnen. Fr. Zyn 'er behalveu deezen geene anderen? E. Anderen fpreeken 'er hier en daar maar by ge/ai van, geen Romeinsch of Grieksch gefchicdfchryver is my bekend, welke dit ftuk opzettelyk behandelt. Wy zouden daarom onzen toevlugt ook moeten neemen tot de oudfte Noordfche Gedichten en Schriften, welke van de Heidenfche tyden overgebleeven zyn, waaruit wy ten minften voor een groot gedeelte de Godsdienftige begrippen kunnen opmaaken , welke onder de Germaanen, die in het Noorden woonden plaats gehad hebben, zonder dat wy met genoegzaame zekerheid kunnen melden, in hoe ver zy algemeen doorgedrongen, in hoe ver zy ook van de Batavieren aangenomen zyn. Uit tacitus leeren wy, dat zommige Natiën onder de Duitfchers in het Godsdienftige iets byzonders hadden, en het is zeker , dat zy die in de Noordelykfte ftreeken zich ophielden onder de diepdenkenften , maar ook onder de bygeloovigften en zwaarmoedigften in 't ftuk van den Godsdienst moeten gerekend worden. Maar zonder ons met hunne toveraars en toverhekfen , fpooken en kwelduivels op te honden,.kunnen wy hen alleen over de voorn aamfte begrippen van God en den Godsdienst, welke onder de Germaanen heersch- ten,  van den waarbn god. 15 ten, raadpleegen en met onze Romeinfche Gefchiedfchryvers vergelyken. Vr. Waren 'er by die Volken nog begrippen overgebleeven van den eenigen waaren God? E. Deeze begrippen worden by de meeste Heidenfche Volken, zelfs by de grootfte Afgodendienaars, hoewel zeer duister en verward aangetroffen. Opmerkelyk is daarom het zeggen van maximus tyrios in zyn eerfte verhandeling:,,In deezen zoo grooten ftryd, verdeeldheid en verfcheidenheid van gevoelens kunt gy bemerken, dat de inftellingen en gedagten van allen daar in overeenkomen , dat 'er één God is, aller Koning en Vader. — daar in komt de Griek met den Barbaar, de bewooner van de vaste kust, met den eilander, de wyze met den dwaazen overeen. „ En in zyn agtendertigfte Verhandeling: want God is de Vader en Stichter van alles, wat wezen heeft: ouder dan de Zon — ouder dan de Hemel, eerder dan den tyd of eeuw of al het gefchapene." Keizer Juliaan erkent dit ook, dat 'er maar èèn Schepper van alle dingen is, maar dat 'er in den Hemel veele Goden zyn, welke aan hem onderworpen zyn, Zoo word 'er in de Edda der Tslanderen gevraagd , „ welke is de hoogfte en oudfte onder alle de Goden ? en geantwoord , de oudfte onder alle Goden wordt genaamd alfadur of aller Vader. Deeze God leeft in Eeuwigheid , regeert zyii ganfche ryk en voorziet of zorgt voor alles , wat groot en klein,  16" BE ERKENTENIS klein , hoog en laag is , hy heeft den Hemel en de Aarde gefchapen." —. Men vindt ook de treflykfte befchryvingen van God in dit zelfde oude Noardfche handfchrift. — „ Dat hy van Eeuwigheid is en tot in Eeuwigheid leeft; — Dat hy alweetend is en allen menfchen doen ziet en opmerkt: -- dat hy onder alle de Goden de Almagtigffe is." R. Treffelyke gedagtcn voorwaar, jammer is het, dat dezelve door Afgodeiy bezwalkt wierden. Hoe konden menfchen , die zulke fchoone denkbeelden van de Godheid vormden tot een veel Godendom vervallen? E. Buiten twyfïel, om dat zy van het oneindig Vermogen , dat alles voortbragt en alles alleen door zich zeiven befiuurd zulke verheeve denkbeelden niet konden vormen ; maar het zelve min of meer naar het vermogen der fchepfelen afmaaten. Zy begreepen , dat het minder moeite voor het hoogde Opperwezen en meer voordeel voor' zyne fchepfelen verfchaffen moest, wanneer hy zich bediende van wezens, welke hy de zorg en het beftuur van onderfchcide zaaken opdroeg: maar welke egter hun beftaan hun vermoogen en gezag van hem ontleenden en aan hem onderworpen bleeven. Dus vervolgt dezelfde maximus tyrius. — „In deeze verfcheidenheid van gevoelens — komen wy ook overeen , dat aan deezen eenen God veele andere Goden zyn toegevoegd , welks zoo-  van d.en wa a'ren god. 17 zoo» en zyn van dien opperden God en als 't waare zyne ambtgenooten. — Zoo dat, indien gy tot aan het tfherfte einde der aarde trekt, gy daar ook Goden vinden zult, welke niet verre van deezen opgaan en niet ver Van anderen onder* gaani" (De aarde namelyk als eene groote uitgeltrekte vlakte begreepen zynde, boven welke de fterren in het uitfpanfel geplaatst zyn.) — „ Zoo gevoelden de fVandaakn, volgens helmold , dat 'er een eenige God is, die in den Hemel over de mindere Goden heerscht, en boven anderen vermogend is , maar dat hy voor het Hemelfche alleen zorge draagt en het Aardfche aan de andere Goden aanbevolen heeft. — Dat zy, aan wien hy elk zyn post heeft aangewezen , hem gehoorzaamen, gclyk zy uit hem voortgefproten en boven den anderen voortrelTelyker zyn, na dat zy dien God der Goden nader beftaan." Vu. Dus fchynen zy een foort van familie-regeering in den Hemel ingevoerd te hebben. E. De eene dwaaling vloeit uit de andere voort, welke hand voor hand toeneemen, naar dat men meer en meer van het waare oorfpronkelyke afwykt. — Maar dit zou ons van 't regte fpoor brengen. Wy moeten vooreerst onderzoeken , wat caesar en tacitus van den Godsdienst der oude Gerviaanen gefchreeven hebben , en zien, of wy hen hier in als onze voornaamfte gidfen, gelyk voorheen, volgen kun- III. deel. B - nen.  18 C M S A R en tacitus nen. Ondertusfchen zullen die algemeene aan* merkingen, waar toe de onderfcheidene vraagen van het gezelfchap aanleiding gaven, ons in 't vervolg wel te pasfe komen. — Na dat caesar. in het zeventiende Hoofdftuk van het zesde boek over den Gallifchen oorlog gefchreeven had: „ de Galliërs vereeren voornamelyk den God mercurius. Van hem ziet men zeer veele afbeeldingen: zy zeggen, dat deeze de uitvinder der Kunften is ; deezen houden zy voor den opziener van alle Wegen en Reistogten; deezen meenen zy, dat een grooten invloed heeft op het dryven van den Koophandel en het winnen van Geld. Na deezen eeren zy apollo en mars en jupiter en minerva, van welken zy dezelfde denkbeelden hebben, als de overige Volken; — dat apollo de Ziekten verdrijft: — dat minerva over de Handwerken en Konften hetopzigt heeft: dat jüpiter het gebied voert over den Hemel: dat mars de Oorlogen beftuurt: enz."' dan begint hy zyne befchryving van de zeden der Germaanen, in het een en twintigfte Hoofdftuk aldus : ,, De Germaanen verfchillen veel van deeze gewoonte. Want zy hebben nog Druiden, welke het opzigt hebben over Goddelyke zaaken ; nog leggen zich toe op offerhanden. Zy rekenen die geen alleen in het getal der Goden, welken zy zien en door wier byftand zy zigtbaar geholpen worden, de son en vulcaan , (waar door hy het vuur verftaatj en de maan : van de  vergeleek Éf'N'J 19 de overigen hebben zy zelfs by gerugté niets gehoord." Tacitus zegt in tegendeel in het negende hoofdftuk van de zeden der Germaanen, daar hy opzettelyk van hunnen Godsdienst handelt : „ van alle Goden eeren zy het meest mërcurius , wien zy het betaamelyk rekenen op zekere dagen te vereeren met menfjnelyke offerhanden. Hercules en mars verzoenen zy met dieren, welke daar toe gefchikt zyn : een gedeelte van de Sneven offert ook aan isis. Waar van daan de oorzaak en oorfpronk voor deezen vreemden eerdienst af te leiden zy, heb ik niet genoegzaam ontdekt; alleen geeft het teken zelfs van deeze Godheid, op de wyze van eene Jagt gevormd,te kennen, dat de Godsdienst van buiten aangevoerd is. Voor het overige oordeelen zy de Goden nog binnen muuren te moeten befluiten, nog op eenige wyze door eene menfcheiyke gedaante te kunnen afbeelden. Zy heiligen bosfchen en wouden, en noemen dat Verborgene, het geen zy alleen met den hoogften eerbied zien, met den naam der Goden." Wanneer hy in het tweede gedeelte van zyn uitueemeiid werkje over de byzonderheden handelt, waarin zekere natienonder de Germaanen van de andere verfchüden , fpreekt hy in het veertigfte Hoofddeel van de' Godinne iierthus of hertha, onder welke naam de Moeder de Aarde "by zeven aaneengrenzende natiën vereerd wierd. In het drie en veertigfte hoofddeel fpreekt hy van eene God£ a heid  40 c *s Aï en TACITUS beid alcis , onder welken naam castor era pollux by de Naharvalen door een priester ïn vrouwelyk gewaad in een heilig bosch zouden gediend geweest zyn. D. Ik weet niet waar over ik my meer verwonderen moet; — of over het verfchil, dat 'er in den Godsdienst van de Gallen en Germaanen plaats vond, welke volgens CjESAR het grootfte iontrast maaken, daar ze evenwel aan eikanderen grensden en de grootfte betrekking op elkander hadden wegens een gemeenen oorfprong; — of over de tegenftrydige berigten van twee zoo voornaame Gefchiedfchryvers. Wien van beiden moeten wy nu gelooven ? of weet myn e ei. hart ook raad om dit overeen te brengen? E. Zeer veelen verwerpen het verhaal van cesar geheel en al. De minften , verre de minften dat van tacitus en het zal bezwaarlyk zyn deeze getuigenisfen te vereffenen. — Caesar getuigt,dat zy alleen die Goden vereeren, welke zy zien. Tacitus fpreekt van onzigtbaare Godheden, die zy oordeelen niet te kunnen afbeelden. C/esar gewaagt alleen van drie Godheden , welke niet eens by tacitus genoemd worden. De laatfte fchryft hen de vereering van mërcurius toe als den voornaamften, even gelyk C/Esar getuigd van de Galliërs,en voorts Van heucules , mars, isis , de moeder de aarde , castor en pollux. CjEsar daarentegen, „ alle deeze en de overige God- he-  VERGELEEKEN. J»l iheden zyn hen zelfs by gerugte niet bekend." Caesar verzekert, dat zy zich niet op het offeren toeleggen. Tacitus , dat zy niet alleen dieren aan hercules en mars, maar zelfs menfchen op zekere dagen aan mërcurius offeren. Dit loopt te ver uit een. Ik beken, dat over het algemeen aan tacitus als Gefchiedfchryver meer gezag wordt toegeweezen, dan aan caisar , maar zou men in dit geval aan caesar den voorrang niet behooren te geeven ? hoe zeer men deeze plaats wel eens tot bewys van zyne onnaauwkeurigheid bybrengt, en ik erkennen moet, dat zyn berigt ook niet volledig is. Tacitus heeft eerst ten tyde van vespasiaan het Procuratorfchap in Belgisch Gallien waargenomen en in dien tyd zyn voornaamfle aanmerkingen over de Duitfchers gemaakt. Zy hadden toen reeds lang ommegang met de Romeinen gehad en het was mogelyk, dat zy van hunne zeden en Godsdienst het een en ander overgenomen hadden : dan toen caesar dit volk bezogt, kenden zy de Romeinen niet dan by naam , en by trof ze aan in hunne oorfpronkelyke onverbasterde gewoonten. En toen zegt hy uitdrukkelyk, dat de overige Goden zelfs by naam niet onder hen bekend waren. Gansch anders was het met de Galliërs geleegen: de Romeinen hadden hun gebied onder dit volk reeds uitgebreid, en met hetzelve gemeenfchap gehouden, voor de tyden van caisar. En fchoon dit B 3 al-  82 CiSSAR EN TACITUS alleen dat gedeelte van Gallien betreft, het geeij digst aan ltalien grenst, was 'er eer gelegenheid, om de Romeinfche zeden door den Koophandel onder de Galliërs voort te planten, dan onder de Germaanen, behalvcn dat de Griekfche volkplanting onder de Galliërs al vroeg eene verbastering veroorzaakt had. Hier van daan ook het groot verfchil tusfchen beide Natiën , fchoon oorfpronkelyk aan elkander gelyk. Ondertusfchen moet men ook aanmerken, dat de Romeinen, om hunne Goden eer aan te doen, daar eenige overeenkomst van naamen , eigenfchappen of eerdienst wierd aangetroffen, terftond in de vreemde Goden, van welke zy het regt begrip niet hadden, hunne eigen Goden vonden. Wy hebben dit reeds van ms of pluto by cesar opgemerkt en hetzelfde zal ook wel pmtrend andere Goden der Galliërs by caïsar en der Germaanen by tacitus plaats vinden. D. Gelyk tacitus de oorfpronkelyke zeden der Duitfchers heeft opgegeeven, zoo moest hy ook hunnen oorfpronkelyken Godsdienst aangeweezen hebben , en nu zou ik het in dit geval meer met caesar , dan met tacitus houden. E. Wanneer men maar alleen nadenkt bet geen deeze van mërcurius zegt , hoe kon dit plaats hebben van de Duitfchers , dat zy 'mê%± corius, den God van Koophandel, Kunften en Bediïegerye», als hun opperftV Godheid zouden geëerbiedigd hebben ? dit ging by de Galliërs nog  ver geleeken. £3 nog aan, maar kwam by de Germaanen in 't geheel niet te pas, welken den Koophandel nimmer als een middel van beftaan , als eene hoofdbezigheid hunnes leevens aanmerkten, maar wel den Oorlog. Indien een van beiden , moest mars dan de voornaamfte Godheid geweest zyn, welke zy vereerden en daarna hercules : maar ik denk, dat deeze allen zoo min by de Germaanen in de vroegfte tyden bekend waren, als de isis der Egyptenaaren ,.de moeder der goden, castor en pollux , welke tacitus in 't vervolg aan byzondere Natiën der Germaanen toefchryft. En het kan ook niet anders zyn,indien wy wel doordenken het geen tacitus volgen laat: „ Voor het overige meenen zy uit de grootheid der Goden , dat dezelve nog in muuren befloten , nog op eenige wyze door menfchelyke gedaante kunnen verbeeld worden. Zy wyden alleen bosfchen eu wouden , en benoemen dat Geheime in dezelve, het geen zy met enkele eerbiedenis befchouwen, met den naam der Goden." Hoe! konden zy zoo wel geene beeldtenisfen maaken van mërcurius , van mars , van her.cules, van isis , van castor en pollux, als derzei ver grootfte vereerders , de Grieken, de Romeinen en de JEgyptenaaren van welken zy dezelve moesten ontleend hebben. Konden Goden, die in eene menfchelyke gedaante hier op aarde verkeerd, groote daaden, maar ook groote wanbedryven gepleegd hadden , konden die onder B 4 geene  24 C-fiSAR EN TA6ITUS geene menfchelyke gedaante gebragt, en hunne beeldtenisfen in tempelen en pragtige gebouwen, ter hunner eere opgerigt, geplaatst worden. Maar neen! zy agtten dat alle afbeeldingen hunne Goden oneer aandecden, en de grootfte tempelen ben niet konden bevatten. Deeze uitdrukkingen, en nog meer het geen volgt, begrypen meer in zich, dan men onder woorden brengen kan, — dan tacitus 'er misleiden zelf van begreepen heeft. Vr. My dunkt zy moeten van het volmaakt geestelyke en van het oneindige der Godheid betaamelyke denkbeelden gehad hebben. E. Zoo is het ook, en daarom noemden zy dat Verborgene in de bosfehen., dat Heiligdom, het geen zy alleen in den eerbied hunner harten en niet met hunne lighaamelyke oogen zagen, dit noemden zy met de naamen der Goden. Deeze woorden hebben geen zin, of zy moeten betekenen, dat zy zich met den uiterften eerbied de Godheid vertegenwoordigden in hunne gedagten, wanneer zy ter oeffening van hunnen Godsdienst op plegtige tyden in hunne heilige bosfehen by een vergaderd waren, zonder dat zy eenige afbeeldingen van dezelve voor hunne oogen hadden. Fr. Vergun mij te vnagen , hoe de Romei- , nen dan wisten, dat zy zulke Godheden vereerden , indien zy 'er geene beelden van zagen welke by hun door byzondere byvoegfelen ter' ftond kennelyk waren? E. Zy  VEK.GELEEKEW. 2$ E. Zy zouden het dan moeten opgemaakt hebben uit de naamen, welke zy aan die bosfchen of wouden gaven. Dan behoudens den eerbied , welke ik voor mynen tacitus hebbe, zeide ik, dat by zelfs de kragt van zyne woorden niet heeft'gevoeld : zoude hy anders het voorfte en het agterfte gedeelte van het negende hoofdftuk by elkander hebben kunnen voegen en in een adem volftrekte tegenftrydigheden kunnen tèr neder ftellen ? Zoo de Germaanen het groote*, het volmaakte , het oneindige van 'de Godheid bezetten, konden zy geen mërcurius, nog hercules , geen mars nog isis in eenen rang met het Opperwezen plaatzen , en hun op gelyken voet in byzondere bosfchen vereeren. D. Maar hoe is tacitus aan deeze denkbeelden, aan deeze naamen gekomen? E. Een van beiden. De Godsdienst der Germaanen moet toen reeds zoo veel van zyne oorfpronkelyke zuiverheid verloren hebben, dat ik bezwaarlyk kan aanneemen; of tacitus, welke van den eenigen waaren God veel minder wist, dan de Germaanen, heeft zich door eenige gelykheid van klanken laaten misleiden , en heeft zyne Godheden zoo lang gezogt, tot dat hy dezelve ten minden in naam meende gevonden te hebben. Schoon de Germaanen hunne Helden al niet tot Goden verhieven , eerbiedigden zy kunne nagedagtenis , verhieven zy hunne daaden in gezangen, en vereerden zy misfchien hunne B 5 naa-  %6 C/KSAR EN TACITUS naamen op zekere dagen. Hoe ligt konden de Romeinen de hermans, waar van zy arminius maakten, en al de dappere keerels der Germaanen, wier beestenhuiden en knodfen men tot aandenken bewaarde , verwerren met hunnen hermes en hercules ! Hoe ligt konden zy van twee dappere broeders, die in hun Jeugd voor het vaderland gefneuveld waren , een castor en pollux vormen.' — op het zien van een fchip, elders^ het zinnebeeld van isis, om deeze Godinne; — en op het zien van eene wagen met eene zekere plegtigheid uit een Heilig bosch te voorfchyn gebragt om de moeder der goden, — of, dat op hetzelfde neder komt, de moeder de aarde denken. Merkt ge wel hoe weinig verfchil 'er is tusfchen de naamen erthus en Erthe of Aarde? D. Zeer wel. Maar verliest tXcitus daar door niet veel van zyn gezag als historiefchryver? E. Wy erkennen maar een boek voor onfeilbaar, alle de overige hebben hunne gebreken en misdagen ; die Schryvers, die de minfte begingen, die het fchranderfte oordeel by de grootfte onzydigheid en voorzigtigheidpaarden, verdienen onze grootfte agting en het meeste geloof: daar onder behoort tacitus , fchoon wy daarom in zyne woorden als een Euangelie, door God geopenbaard, niet kunnen zweeren. De vooroordeelen werken nergens fterker, dan in zaaken van den Godsdienst, en het was tacitus , een Heiden in den volftrekften zin, zoo kwalyk niet te neemen, indien hy zyne i be-  VER.GBLEEKEN. s7 befchryving inrigtte raar die denkbeelden, welke hy van dc Jeugd af had omhelst, en van welker onbeftaanbaarheid hy geene de minne denkbeelden had. — De hoogngttng van tacitus en voor de Germaanen en voor zynen Godsdienst deed hem dan den hunnen daarna, zo veel mogelyk voegen , even gelyk beroemde mannen onder de Christenen , waaronder men cluverius in de ecrfte plaats noemen kan, om die zelfde redenen gemeend hebben, dat zy in de Godsdienftige denkbeelden" der oude Germaanen zelfs de grootfte verborgenheid in het beftaan van het Goddelyk Opperweezen ontdekken konden. Ook dit kan ik geenszins aanneemen in een volk, het welk door de natuuifyke Rede alleen verlicht en geleid wierd, en van eene byzondere Openbaaring beroofd was. R. Waaruit maakten zy dit toch op? E. Uit het berigt van c/esar 'tot het welke wy nu wederkeeren „ De Germaanen, zeide hy, rekenen die geenen alleen onder het getal der Goden, welke zy eeren, en door welker dienst zy buiten alle bedenking geholpen worden, de Zon, het Vuur en de Maan, van de overigen hebben zy zelfs niet by gerugte gehoord." Ziet men op het eerfte gedeelte van de opgave van tacitus , dan is die van caesar veel gunftiger voor de Germaanen, maar ziet men op het flot dan wordt hen door c/esar een groot onregt aangedaan, wanneer hy fchryft, ,., dat zy geen andere Goden kennen j dan die zy zien, en van wel-  £8 c M s a r en tacitus welkenzy een zigtbaaren dienst ontvangen:" zyn oogmerk is, om hen daar in gelyk te Hellen met de wildfte en minst befchaafïTe volken : tacitus verheft in tegendeel in 't laatst hunne denkbeelden boven die der meest verlichte Heidenen. Maar even dit heeft caesar t die zich zoo lang in Germanien niet had opgehouden , zoo veel ommegang niet met de Germaanen gehad had, hunnen godsdienst maar van de uiterlyke zyde doen befchouwen , zonder dat hy tot den geest van denzelven kon doordringen. Hy zag geen tempels , geene beeltenisfen van Goden, hy hoorde geene naamen van bekende Godheden, maar hy meende te befpeuren, dat zy hunnen eerbied betoonden aan de Zon, aan de Maan en aan het Vuur, of gelyk hy zegt aan vulcanus , het geen hy mogelyk opgemaakt heeft uit een heilig Vuur, dat zy in hunne bosfchen onderhielden of als een zinnebeeld van de Zon , of om andere redenen. Vr. Daar hebt gy het al, het geen ik veraioedde. E. Niet te fchielyk vredegonde. Ik heb u reeds te, kennen gegeeven , dat ook dit berigt van c-ffiSAR niet voldoende is, fchoon het nader komt aan de oorfpronkelyke denkbeelden,die by de Germaanen plaats hadden , dan het eerfte berigt van tacitus. R. Wat moeten wy 'er dan van maaken, myn eelhart ! redt ons eindelyk uit de verwarring , waar-  vek geleeken. flj» waarin wy door deeze beide Schryvers gebragt zyn. E. Ik zal my dan van geene omwegen langer bedienen. Ik geloof, dat de Germaanen wel degelyk geloofd hebben in den eenigen waarenGod, het Wezen aller Wezens, en dat zy denzelven gekend en geëerbiedigd hebben in veele zyner volmaaktheden en Goddelyke eigenfchappen. Wanneer gy u herinnert, dat deeze natuurlyke Godsdienst, oorfpronkelyk aan alle volken gemeen , haare fpooren zeer lang , zeer kennelyk , niet tegenftaande het doorbreeken van de Afgodery, onder veifchillende volken heeft nagelaaten , gelyk wy niet alleen uit de gevallen der aardsvaderen met de Egyptenaaren, de Philiftynen en andere natiën, maar ook uit verfcheide aanmerkelyke plaatzen der Griekfche en Romenifche wysgeeren kunnen opmaaken; is het niet-vreemd, dat een onvermengd , oorfpronkelyk, deugdzaam volk, die.deeze denkbeelden uit Jfien had medegebragt, dezelve onveranderlyk in het geheugen heeft bewaard , zoo lang zy door de weelde en door de navolging van bedorve natiën niet verbasterd waren. En deeze erkentenis van het Opperwezen , welke wy by de Noordfche Germaanen in laater tyden nog ontdekten, kunnen wy zelf uit eenige uitdrukkingen van tacitus, hoe weinig het zyn toeleg fchynt geweest te zyn, hoe ligt hy in het oude fpoor van bet veel-Godendom ook vervallen is, opmaaken. — Dit  3» de egte gevoelens Dit is dat Verborgene, het geen zy in hunne g& wyde bosfchen alleen met de hoogde vereerin* zich in den geest vertegenwoordigden en met den naam eener Godheid benoemden. —Deeze is die god , welke zy meenden in hunne krygslegers tegenwoordig te zyn , en uit wiens naam ftraf over de overtreders van de krygswetten en van hunnen pligt geoeffend wierd, gelyk hy zqide in zyn zevende Hoofdftuk. _ Deeze is de opperste regeerder van alles, Welke met het grootfte ontzag door de Semnonen de oudfte en aanzienlykfte der Sneven, volgens het negen en dertigfte Hoofdftuk vereerd wierd, en tot deeze Sueven of Catten behoorden ook de Batavieren^ D. Zoo komt het nog een weinig weder te regt met tacitos : dan kan zyn getuigenis in dit geval wel gelden, daar gy hem van tegenftrydigheid overtuigd hebt ? met wat regt kan men dat geen aanneemen, het geen tot ons oogmerk dient en het andere verwerpen ? E. Om dat het eerfte, vooral het geen hy van mërcurius getuigt onbeftaanbaar is met den aart der Germaanen, met de berigten van caesar en van tacitus zelfs , verkiezen wy dat geen,het welk met die allen kan overeen gebragt worden en de meeste waarfchynlykheid heeft. Wanneer wy tacitus als een Romein van afkomst, als een Heiden van belydenis befchouwen, moet het ons niet vreemd voorkomen, dat hy het waa-  der. germaanen. 3Ï waare en het valfche heeft onder een vermengd in zyne berigten van eenen Godsdienst waar van hy niets verftond. Zoo deed hy ook omtrend de Jooden. De opgaven van deeze in zynen tyd reeds veragte en verworpe Natie zyn allerongerymdst, niettegenftaande dezelve gretig van veelen worden aangenomen , om daar door de Goddelyke openbaaring verdagt te maaken. Zoudt gy wel gelooven, dat de naauwkeurige en anders geloofwaardige tacitus van dit volk kon fcbryven ? „ dat de Jooden, wegens eene befmettelyke ziekte door den Koning bochoris uit jEgypten verjaagd waren. — Dat mozes hen van alle Goddelyke en menfchelyke hulp ontzet, aangemaand had, om zich alleen op hem te verhaten. Dat hy door een konstgreep door het ontdekken van water in de woestyn op het fpoor van eenige Ezelen zich in dit gezag gehandhaaft en na eene reize van zeven dagen hen in 't land van Canaan ingebragt en de inwooners verdreeven had. — Dat zy de afbeelding van dat dier, het geen hen den weg geweezen en van den dorst bevryd had in het binnenfte van hun tempel geheiligd hebben: dat zy een ram Aagten, om jupiter hammon en een os om de Mgyplmaarm te hoonen, welke onder die gedaante hunnen God apis vereeren ," en meer andere grollen, waar by ik nog voegen moet 't geen hy van hun Sabbath en Sabbathjaar vertelt. „Men zegt, dat zy op eiken zevenden dag een welgevallen in de rust neemen, om  32 de egte gevoelens om dat die een einde gemaakt heeft van al hunne moeite: daar na heelt men, om dat de ledigheid beviel het zevende Jaar ook aan de luiheid ge. wyd. Anderen zeggen, dat dit, let wel, ter eere -van saturnüs gefchiedt. He^zy, dat de Meers hen de beginfelen van Godsdienst hadden overgeleverd, welke wy verftaan hebben, dat met saturnis verdreeven en ftigters van de Natie geweest zyn. Het zy om dat van de zeven planeeten , door welke de Hemelingen geregeerd worden, de fïer van saturnüs in "den hoogften kring geplaatst en met de hoogfte magt voorzien is: en om dat de meeste der Hemelfehe lighaamen hun kragt en loop door het getal van zeven volbrengen." En egter na deeze en veel meer andere grove mistastingen, geeft hy in het vyfde Hoofdlïuk van het vyfde Boek zyner Historiën dit alleregtst berigt. „ De Mgyptenaaren vereeren de meeste dieren en zamengeftelde beeldtenisfen , maar de Jooden kennen en vereeren alleen met hun hart een eenige Godheid. Zy houden de zulken voor profaan, die beelden der Goden van verderfelyke ftoffen in gedaanten van menfchen 'maaken. Dat allerhoogst en eeuwig Wezen agten zy nog veranderlyk nog verderfelyk, en daarom zyn 'er geene beelden in hunne Steden , veel min in hunne tempels. De Koningen worden hier mede niet gevleid nog de Keizers vereerd." Wat dunkt u, is dit getuigenis waaragtig ? en egter volgt 'er onmiddelyk op. „ Maar  der ©ermaanen. 33 j,Manr om dathmmê prksteis fluiten en trommen in hun feestmuzyk gebruikten en tmet klimop bekranst waren, en om dat 'er een gouden wyn» rank in hun tempel gevonden isj hebben zommigen gemeend, dat Vader liber by hun vereerd wierd." Zoo zaagt gy in saturnüs, zoo ziet gy hier, hoe zy overal hunne Goden meenden te vinden. Dit wederlegt tacitus, egter , maar met welke redenen? ,, om dat li* ber plegtige en blyde gewoonten heeft inge* field,de zeden der Jooden daarentegen ongerymd en morsfig zyn." Fr. Hoe is het mogelyk, dat eene pen zich zelve zoo ongelyk kan zyn. Kunnen wy dan wel immer blindeling op menfchelyk gezag aangaan? E. Nimmer, myn fretje rik. Ik vertrouw, intusfchen, dat de vrienden uit het parallel geval , en daarom heb ik hetzelve alleen aangehaald , volkomen overtuigd zyn, dat het berigt van tacitus ook omtrend den Godsdienst der Germaanen ten deele valsch en verwerpelyk, ten deele waar en aanneemelyk kan zyn. M. Mag ik vraagen Vader , hoe wierd het Opperwezen van hun genaamd? E. Veelen denken, dat odin of othin, dien men voor denzelfden houdt met woden en voor den mërcurius der Romeinen, de hoogde Godheid der Germaanen geweest zy, maar dit vloeit alleen voort uit het geloof, dat III. deel. C men  34 de naamen van men aan de vvoor.'len vnn tacitus gegeeven heeft, aan welke men geen enkel oogenbük durfde t'wyffelen. Anderen noemen hem thor, denzelfden die jupiter geheeten 'wierd by de Romeinen , en door het Gemeen gehouden voor den cpperften God, fchoon de verlichtten hem wel degeiyk wisten te onderfcbeiden van den eenigen en allerhoogften God , Dais ter cptimus Maximus. Het is niet noodig hier over te twisten, wyl het zeer waarfchynlyk is , dat de waare God onder meer dan eenen naam voorkwam , waar van men naderhand onderfchetde Goden gemaakt heeft. Zoo was hy onder verfcheide naamen zelf bekend by de Hebreen, hoe veel te meer by de Germaanen, die uit zoo veele verfchijlende natiën beftonden. De naam theutii of gelyk livius heeft, theütmates komt intusfchen het meest in aanmerking. Van hem rekenden deGertnaanen eenpaarig hunnen oorfprong cn wierden daarom Theutisken, Thetitfclien of Duiïfc'ers geheeten, welke hun' egte naam is, daar zy dien van Germaanen volgens tacitus in laaier tyd hebben aangenomen , wanneer zommigen zich onder de Galliërs gevestigd hadden. Deeze the öth is dezelfde met den dis der Gallin'rs, van wicn deezen hunnen herkomst afleiden, volgsns caesar, gelyk zy ook met de Duttfchers inderdaad van eenen ftam oorfpronkelyk Waren: want het is zeer verkeerd, dat men deezen dis voor denzelfden zoude hou-  HET opperste wezen. 3§ houden met hem die anders gewoonlyk pluto by de Latynen -geheeten wordt en dat daarom in alle tydrekeningen der Galliërs de nagten voor de dagen zouden gaan , gelyk ik reeds aangemerkt heb. Fr. Zouden dan de Galliërs zich beroemd hebben kinderen van den Vorst des afgronds te zyn? E. Deeze naam theuth wordt voor denzelfden gehouden met dien, waar mede wy nog het Op^ perwezen .doorgaans benoemen. By tacitus wordt hy met eenige verandering gevonden, wanneer hy in 't begin van zyn Germanien zegt s „ Zy verhaalen dikwerf in hun oude gezangen , welke het eenigst fbort van geheugenis en.Jaarboeken by hen is, dat de God tuisto uit de aarde gefproten en zyn zoon mannus de ooi> fprong en ftichters van hun geflagt zyn." D. Volgens deeze opgave zouden de Germaanen ook zeer vreemde gedagten van den oorfprong van hun God en van hun gefiagt gehad hebben. Hoe ffrookt dit met het geen myn Eelhart tfi vooren van hen gezegd heeft? E. Dit ftrookt in 't geheel niet met een gezond denkbeeld, het geen men van de Godheid maaken moet: maar deeze zwaarigheid verdwynt geheel door het enkel verplaatzen van de comma:(*) dan luidt de overlevering, dat de God Tuisen €ehbrjxnt Carminiltts antiquis, tüisto kea? C fi Detitto,  mindere tuist , volgens de Romeinfche uitfpraak tuisto en zyn zoon mann of mankus-, die uit de aarde gefproten was , de oorfpong van 'het gefiagt en deszelfs ftichters zyn. Doch hier van nader. De naam Tuist verfchilt in de ub> ifpraak me Theuth zeer weinig en komt nog nader met het Gallifche dis overeen. D, Het komt allengskens met tacitus weer te regt: maar hoe zal het met ces ar afloopen ? E. Uit dé misdagen van zulk een grooten man kan men zelfs nut trekken : met es sar zal ik het ook zoo goed fchikken, als in myn vermogen is. Ik heb u reeds gezegd, dat zyn berigt, van ouder dagtekening, ons de Germaanen in hunne oorfpronkelyke gevoelens best kon voorftellen, maar dat het zeer oppervlakkig en kort is. Het zou geheel en al valsch zyn, terwyl 'er niets van de erkentenis van het Opperwezen in te vinden is , indien de Germaanen niet inderdaad een buitengewoonen eerbied gevoeld en betoond hadden voor deeze Hemellichten, en niet alleen voor deeze twee, die by nagt en; dag óns van het grootfte nut zyn, maar voor alle de andere, byzonder voor de planeeten: — voor het vuur, voor alle de Elementen , en andere gefchape wezens, naar gerade van derzelver voortreffelykheid en nut. Schoon zy Deum, — terra editum & filium ma'nnum triginem gentis conditeresque.  godheden. ~ ' $7 zy ze al niet tot waare Goden maakten en Godsdienftige eer beweezen, eerbiedigden zy egter de Wysheid , Almagt en Goedheid van den Maaker in dezelve , en geloofden daarenboven, dat voortreffelylie Geesten, welke nader by de Godheid kwamen, dan de menfchen en met dezelve eene onmiddelyke gemeenfchap oeffenden, iu deeze fchepfelen woonden , en die beftuurden. Ik weet wel, dat deeze gedagten niet algemeen zyn , dat zy niet wiskundig kunnen beweezen worden , maar ik beroep my niet alleen op duizend uitdrukkingen in de Oudfte Noordfche fchriften, in de gezangen der Barden, welke dit fyslema vooronderliellen , maar ook op het uitdrukkelyk getuigenis van cesar, en op veele ingewikkelde van tacitus. Hier aan moet men het toefchryven, dat zy zoo veel gezag fielden in het briesfchen der Paerden, als meewustig van de befluiten der Godheid: dat zy voor de Boomen en Bosfchen en Bronnen en Vloeden een ongemeene hoogagting hadden: dat zy de Moeder de Aarde onder den naam van herthun vereerden : dat zy zommige Vrouwe» cn vooral de waarzeggende Vrouwen als Godesfen vierden. D. Is hier uit ook niet iets op te maaken , dat de naamen der dagen, even als by andere volken, naar de Planeeten benoemd zyn ? E. Dit verdient zeker opmerking , en zoo men bewyzen kon, dat deze naamen van eene C 3 \'roc  be naamen vroege oudheid waren , en liiet flegts in navolging van de Romeinen aan dezelve gegeeven,' éven gelyk men naderhand omtrend de Maanden gehandeld heeft, zou dit veel afdoen. E. Dc naamen der Dagen komen immers in klank en betekenis niet alle met de Latynfche overeen, Vader!" • E. Zoo is het ook , en dit geeft veel voor het oorfpronkelyke. De twee eerfte zyn aan Zon en Maan,de twee voornaamfte hemellichten ten onzen opzigte, toegewyd en dit fehyut het gezegde van cesau te bevestigen. De derde wordt naar mars by de Romeinen en by ons Dingsdag ook wel Deisfendag geheeten , waar van zomraigen Theuths* of Thuist-dag maaken. Anderen meenen, dat dezelve van de weekelykfche rechtsgedingen düs benoemd wierdt, gelyk Drenthe nog in Ding/pillen verdeeld wordt. In 't Engelsc'.i heet deeze dag Tuisday en by de oude Saxers Tyvoesdeag. De vierde wordt Woensdag of Wodensdag genaamd naar woden, dien men voor denzelfden houdt met mërcurius , fchoon de Duitfchers hem ook Mittnaoeh heeten, om dat hy in 't midden der week valt. De vierde wordt by ons Donderdag genaamd j het welk veelen oordeelen eene verbastering van T'-ots-dag te zyn , gelyk hy by de Engtlfchen Tlnirsday by dé Deenen en Zweeden Totitug en by de oude Saxers Tlmnresdeag geheeten wierd. Deeze dag wierd by de Rurnei- nen  HER DAGEN. 39 nen naar jltiter benoemd, die over den Hemel en het weer het opperbeftuur had, en dus het zelfde, het geen men aan thor toefehryft. Ue Vrydag leidt men af van fryga of freya, welke zommigen voor dezelfde met herthus of heutiia — de moeder der Goden of de moeder der aarde houden , anderen met vrkus de Godin der Liefde gelyk ftellen, waarom deeze dag Prydag zou geheeten zyn. Met den Saturdag, die zich gernakkelyk van Saturnusdag laat afleiden , is men egter het meest verleegen , wanneer men hier voor eenen Germaanfchen naam zoeken zal. Veeten fpreeken wel van eene Godheid sater of skater: maar ik denk,dat deeze naam naar de dag verzonnen is , terwyl anderen hier om Saters of boksvoeten denken, dog zonier bet minfte bevvys. Schoon uit den gouden drinkhoorn, welke in 't jaar 1639 by Tunderen'm 'tHertogdomSkes-wyk inde aarde gevonden wierd,blykt, dat de boksvoeten,de paerdemenfehen en honds-hoofden daar niet onbekend waren, toen dat Koustftuk vervaardigd wierdt. Tot opheldering van het geen ik omtrend de naamen der dagen gezegd heb , kan ik 'er nog by voegen uit de NuordfcJie Mythologie, welke in de F.dda begreepen is , dat zy drie voornaame Goden eerden , thor , audin of odin, welke dezelfde is met wodin wuoen of wodan naar de verfchillende Dialecten, en fftnv* GA Of freya. , C 4. Fr.  4° DENAAM EN Fr. Hoe wierden de Maanden van ouds be« noemd ? E. Zeker niet met den naam van Januarius, Febritarius, Martins, en volgende, welke men van de Latynen ontleend heeft. Die van Louw^ maand, Sprokkelmaand, Lentemaand, Grasmaand, Bloeimaand , Wiede- of Zomermaand , Hooimaand , Oogstmaand, Herfstmaand, Wynmaand, Slagtmaand en Wintermaand zyn zeker oorfpronkelyk Nederduitsch: maar daar dezelve vooreen gedeelte niet alleen van den Landbouw, maar zelfs van den Wynteelt, ontleend zyn, welke laatfte den ouden Germaanen geheel onbekend was, kunnen egter deeze naamen de alkroudfte niet zyn. By de Duitfchers zyn eenige maanden anders benoemd. Zy noemen Januarius Wintermonat, February Hornung , Maart Lentmonat , April Ostermonat, May Wonnemonat, Juny Brachmonat, July Heumonat , Augustus Ae.hren of Erntemonat, September Herbstmonat , October Weinmonat, November Windmonat , December Heiligen of Christmonat. Maar het zou ree,ls uit de naamen van de vierde en twaalfde maand blyken , dat dezelve door Christenen waren uitgeciagt , indien het niet uit de gefchiedenisfen Van carel de groote , door eginhart be- fchreeven, bekend was, dat deeze uitmuntende Vorst dezelve in plaats van de Latynfche had zoei en in te voeren door zyne uitgeftrekte heerfchappy. Zyn gezag, hoe groot, was evenwel niet  DER MAANDEN. 41 niet toereikende, om eene federt lang ingefloo* pe gewoonte te veranderen. De naam Hornung is van allen het meest in gebruik gebleeven, misfehien zegt een Hoogduitsch Schryver, om dat dezelve vreemd en van eene minbekende (*) betekenis was. Men heeft in laater tyd de twee eerfte maanden zomwyl Eismond en Thaumond en den laatften Wintermond genaamd. D. Is 'er van de tydrekening der Batavieren dan niets bekend? E. Niets , dan dat zy by nagten, in plaats van by dagen ■ en alleen drie jaargetyden rekenden, Lente, Zomer en Winter, gelyk wy voorheen reeds gezien hebben. Voor den Herfst hadden zy geen byzonderen naam , om dat zy dpzelfs vrugten niet kenden zegt tacitus; het geen evenwel niet zonder bepaaling moet verftaan worden. Ik geloof veel eer, dat de reden , waarom zy den Herfst niet telden, was, om dat deszelfs eerfte dagen , welke veelal fchoon zyn , gevoegelyk tot den Somer en de ove- (_*) Op dezelfde wyze is het met de benaaming; Sprokkelmaand of Sporkclmaand gelegen. De waarfchynlykfte gisfing is, dat Hornung zoo veel als Slykmaaud betekend, waarmede zommigen willen, dat onze Nederduitfche benaaming inftemt, om dat de zon en de ontlaating van den bevroozen grond dan den ineesten drek of flyk veroorzaaken. C 5  42 .de heilig.e overige guure tot den Winter kunnen gerekend worden. D. Uit het geen gy uit tacitus hebt aangehaald, fohynt het, dat zy geene Kerken of Tempelen hadden. E. Dit zegt hy met zoo veel nadruk, en hy geeft 'er zulk eene voldoende reden van , fchoon dit geheel en al van de gewoonte t\eiGrieken, der Romeinen en der meeste volken afwykt, dat wy 'er niet aan twyffelen kunnen. — Daar al de konst en pragt zich in de plaatzen, den Goden gewyd, by andere volken vereenïgde, om den eerdienst allen mogelyken luister by te zetten, oordeelden de Batavieren dat de konst en pragt, welke de natuur in haare gewrogten vertoont , door menfchelyk vernuft en arbeid, met geene mogelykheid konde geëvenaard, veel min overtroffen worden. Zy begreepen vooral, dat geen tempel gebouw, hoe hoog en wyd ook, de Godheid kon bevatten , en zy begreepen het wel. D. Wat kan 'er by een opgaand wel belommerd bosch in eerwaardigheid en fchoonheid haaien! E. Vooral, wanneer het beflaat uit hemelhooge zwaare eiken , waar voor zy onder al het geboomte de meeste .agting hadden. Ik bevinde my nimmer in zulk' een bosch, of ik denk aan myne Batavieren en de fchoone verzen van hoofd in zyn bato. De  WOUDEN EN tOSSCHEK. 45 Pe Goedheen,die zich zelf ons oic ce nut uitdeelden, Verheffen wy alsGoón, maar eren z'in geen' Beelden. Want fteiflyk hooft, verfiert (hoe diep het zich beraa) Geen maakfel, oft 't en gaat hunu' beerlykheid te naa. Ook zyn wy ongewoon,'t geen,dan zich niet begrypen Van al de wereld laat, in tempels te bcnypen: Maar wyen wel, tot eer der heüigheen, in 'c woudt, Een levendige Kerk, van ongekorven houdt. 'tWelk, met zyn telgen brcedt en hemelhoge toppen, Hit dartelmakent ligt beflaat den weg te floppen: En fielt van binnen toe een' akelyken da^h, Die 's menfchen hart beflelpt met ootmoed, en oitzagh. Wat marmerftene vloer ook zoud' zich konnen roemen By voettapeet van kruidt,gefpikkelt met haar bloemen? Wat wanten ryk vermaalt, of wat beelthouwery, Wat orde van gebouw is zulke, dat ze by Een fchaduwryke beemd in majesteit mag halen? Al dede Porfir, Jasp, en Goudt des Hemels ftralen, Met fpiegelgladde glansch, affluiten, en de zon Daar, met zyn hel gezicht, geen oog ophouden kon: Wat zoud' het wezen by de pylers der bosfehaadjen, Zo reizigh, en gekapt met welige pluimmaadjen Van aartiigh vloeijend lof? by flammen nimmer los Van klimop, gebordtiurt op groen fluwelen mos? Hit  44 DE HEILISE Het kos'telyke koor zal d'ogen haast vervelen; Maar nimmermeer het frisch der fcheemrige prieè'len; Welk', als gy duizentmaal en duizentraaal beziet, Van duizentmaal aanfchouwt op een' geftalte niet, Want waar gy opkykt, of daar is nieuw groen geiproten; Oft vogel fchudt de blaan; oft wind verfchiet de loten. Men kan zeer gemakkelyk begrypen , dat zy alle bosfchen tot hunne plegtige byeenkomften niet even gefchikt rekenden. Ook moes. ten zy een bepaalde plaats hebben, om hunne algemeene byeenkomften te houden. Zoo was het by de Setnmonen, zoo by de Batavieren en andere natiën der Germaanen. Men meent, dat de naam van Schakenbosch by Voorfchooten tusfchen Leiden en Delft of zoo als het eigenlyk zoude moeten zyn Sacrenbosch daar van nog een overblyffel zou zyn, dat evenwel wat ver gezogt is, wyl deeze naam dan ten deele van een Latynfchen ten deele van een Duitfchen oorfprong zou wezen. In dergelyk een bosch liet civilis de voornaamften der Batavieren by een komen, toen hy hen tegen de Romeinen wilde opruijen. Dat evenwel elke Natie der Germaanen flegts één dergelyk heilig bosch tot eene algemeene plegtige zamenkomfte had, durven wy nog niet bepaalen. Was het zoo,dan diende het zeer tot vernieuwing en bevestiging der nationaale ver» eeni-  WOUDEN En bosschen. 45 eeniglng, welk voor elk volk zoo noodig is. Fr. Ik vind zulk eene plaats veel verrukkelyker, dan eene befloten dikwils bedompte kerk. D. Welke daarenboven met uitwaasfemingen van verrotte Jyken veelal vervuld is. M. Ja by goed weêr gaat het aan: maar hoe fielden de vrouwen het by guure regenagtige dagen en in den winter? Vr. Machtilüe is vergeeten, dat onze Ba» taaffche vrouwen en dogters geheel anders gekleed gingen en wat beter de ongemakken der lucht konden verduuren dan wy, die zeker in den herfst of in den winter by guur weêr al een liegt figuur zouden maaken, wanneer wy eenigen tyd in een vogtigen kouden dampkring op een morsfigen grond moesten doorbrengen. — Evenwel, my valt te binnen myn eelhart , dat den Israèïiten het roo» ken in de bosfchen , zoo wel als het offeren op de hoogten zeer kwalyk genomen , en het uitroeijen van zulke bosfchen wel uitdrukkelyk bevolen is. E. Dat is zoo, myne vredegond, maar dit bewyst niets meer, dan dat het houden van Godsdienftige plegtigheden in de Bosfchen van een ouden herkomst en in het Oosten, zoo wel als by de Germaanen in gebruik was. Het wierd den Israëliten kwalyk genomen, om dat zy zich daarin aan hunne Heidenfche nabuuren gelyk fielden, en tegen Gods uitdrukkelyk gebod han- del-  ' 40' G E E N Ê delden, welke hen een eenige plaats bad aangeweezen, waar zy hunne plegtigheden moes-* ten verrigten, om de eenheid en zuiverheid in den Godsdienst zoo wel, als den band van onderlinge gemeenfchap in het Burgerlyke zoo veel beter te bewaaren. Wanneer zy elders tabernakelen of tempelen hadden ge(tigt,om daarin hunnen Godsdienst te oeffenen, wierd het hen insge'lyks zeer kwalyk afgenomen. — In hun niet alleen , maar in andere Volken, welke zulk eene "bepaaling aan eene plaats niet hadden , wierd het verfoeid , mnar in deeze laatften alleen daarom, 'omdat iy aan hunne Afgoden in de bosfchen ditwi eerbied betoonden, welke den eenen waaren God alleen toekomt , en - welke door de Annsvadcrs voor de tyden van de wetgeevïrg onder eenen uitmuntenden hoora , — op eene heuvel of eenige andere uitftekende plaats te meermaalen aan het Opperwezen uit de zuiverde beginfelen is toegtbragt. • Vei. Ik ben voldaan, en moet bekennen , dat ik op eene aabgenaame wyze verrast ben, wyi ik altoos gedag-t had, dat het vooral in deezen opzigt zeer gemeen met de Batavieren zou uitgezien hebben. Ik ontdek hoe langer hoe meer dat eenvoudige onverbasterde, het geen in hunne zeden , en vooral in den Godsdienst zoo zeer te fchatten is. " i . E. Zy kwamen hier in met de beste volken, — met de oude Perjiaanen overeen, met we* ken  SEELDTt-NISSEN. 47 ken wy hen al meermaalen vergeleken hebben. Maar dit is het nog niet alles, zy onderfcheidden zich ook hierin zoo Wei als de Perjiaanen^ dat zy geene afbeeldingen maakten van de Godheid, welke zy vereerden, om dat zy rekenden, dat het niet alleen onmogelyk , manr ook onbetaamelyk was dezelve onder de gedaante van een fterflyk mensen, hoe veel te meer van een redeloos dier voor te Hellen. D. Het kwam hen dan niet enkel uit onvermogen voort. E. Neen, dit leert ons tacitus , en hy verdient hier in te meer geloof, om dat ook deeze aanmerking , ,, zy meenen de Goden op eenige wys onder eene menfchelyke gedaante zoo min te kunnen afbeelden , als dezelve in tempelen ie kunnen befluiten, " zoo wel tegen de toen heerfchende begrippen, als tegen zyne eige denkbeelden ftreed. Ik beken, dat de Germaanen zoo min goede beeldhouwers als bouwkundenaars hadden, en de voornaamfte Jouree, waarwit dezelve moesten voortfprinten , hun beftaan en aanmoediging moesten hebben , ontbrak hen. — Maar zy zouden zich zoo wel met een mismaakt beeld, als met een ellendig gebouw, in verge lyking gefproken, hebben kunnen behelpen , indien zy hier op gezet waren geweest. — Zoo behelpen zich nog'hédendaags veele onbefchaafde volken. Maar de Germaanen feegreepen, dat op -geenerhanue wyze zulk eenfc *>■ , af-  GEENE afbeelding kon of mogt gemaakt worden, maar dat mén zich dat Wezen, het welk eene oneindige grootheid bezat , en voor hunne oogen verborgen was , alleen in den geest moest verte, genwoordigen. Wat dunkt u myn üiderik! overtroffen zy hierin niet verre de zoo zeer befchaafde Grieken en Romeinen met al hunne tempelen en ftandbeelden , hoe zeer derzelver overblyffelen nog het kundig oog verrukken! D. Ik hoor dit met verbaazing, myn vriend, maar hoe kwamen zy toch aan zulke zuivere oorfpronkelyke denkbeelden, hoe hadden zy die zoo lang, zoo veel eeuwen lang kunnen behouden ? E. Dit heeft my zelf verwonderd, en ik beken zeer gaarn, dat ik te vooren met de meesten in geheel andere denkbeelden over den Godsdienst der Batavieren verkeerd heb. By- de meeste Schryveren wordt niet anders vooronderfteld, of het is in deezen opzigt met de Heidenfche waereld overal eveneens gefchapen geweest. — Wanneer men van jongs af de Grieken en Latynen doorbladert, wordt men mét hunne Mythologie zoo gemeenzaam, dat alle ergernis gaande weg verdwynt, — ja dat men eindelyk op alle mogelyke wyze , als of het eene eer was, ,ook andere volken die Godheden zoekt op te dringen , en hunne Godsdienftige begrippen op den leest van de Grieken en Romeinen te fchoeijen. En zommigen hier nog niet  beeldtenissen. 49 iiiet tnee te vreede, hebben 'er nog andere Godheden en Afgodsbeelden uit Afia en Africa bygevoegd. Aan den anderen kant , wil ik gaarne betuigen, dat ik niet wel voldoende reden kan gceven, waar het van daan mag komen, daar de Beeldendienst zoo algemeen onder alle bekende volken op den aardbodem is doorgebroken : — daar wy weeten hoe de Israëliten niettegeriftaande de duidelykfteonderrigting op denzelven verzot waren, fchoon de zwaarfte onheilen daaruit voor hen voortvloeiden; en daar het grootfte gedeelte van het Christendom nog op beelden gezet is : — waar het van daan mag komen , zeg ik, dat de Germaanen zonder eene buitengewoone verlichting, buiten dit dwaalfpoor in zoo verre gebleeven zyn, dat zy zuiverder en betaamelyker begrippen van het Opperweezen vormden. Moet men dit alleen aan het oorfpronkelyke, het onvermengde, van deeze Natie, gelyk tacitus dezelve aanmerkt? — moet men het aan de eenvoudigheid van hunne leevens- wyze ? aan het gemis van rykdommen , welke in hen geene weelde konden te weeg brengen? —— aan de wyze, waarop zy de jeugd opvoedden ? aan den eerbied voor hunne ouderen en voorouderlyke gewoonten, of aan alle die oorzaaken te zamen toefchryven, dat zy buiten eene openbaaring het langst, het zuiverst de oorfpronkelyke denkbeelden, die door noach en zyne Zoonen in de tweede waeIII. deel. D reld  - GEENE reld zyn overgeb'ragt , bewaard hebben ? Of moeten wy hierin behalven alle deeze medewerkende redenen , de' zorg der Voorzienigheid erkennen? Vu.. Maar wat zegt het dan, dat de Heidenfche waereld, omdat het haar niet goed geagt heeft, God in erkentenis te houden , overgegeeven is in een verkeerden zin, om dingen te doen die niet betaamen? „ E. Wy moeten dit in 't algemeen van de toen bekende waereld, byzonder van de Grieken en Romeinen, welke den meesten omgang met de Jooden hadden , aanneemen, maar wy mogen daaruit niet afleiden, dat het even flegt met al de volken gelegen was, welke onder de befnydenisfe niet begreepen waren. Wy worden niet alleen gefterkt in ons gevoelen , maar vinden in de woorden van paulus eene voldoende reden voor onze uitzondering. Laaten wy dezelve maar omkeeren. — „ Zy hebben goed geagt God in erkentenis te houden , zy hebben de Heerïykheid des onverderflyken Gods niet veranderd in de gelykenisfe eenes beelds van een Verderflyk mensch , en daarom heeft God ze niet overgegeeven in een verkeerden zin, of, gelijk hy van te vooren zegt, — in de begeerlykheden haarer harten tot onreinigheid ". De wederkeerige invloed van den Godsdienst op de zeden is onwederfpreekelyk. By •cën eenvoudig onverbasterd volk, vindt men Jde  5EELDTENISSEN. 'I de minfie byvoegfelen, de zuiverde beginfelèn: zoo lang zy hier by blyven , blyven zy ook bewaard voor de buitenfpoorigheden , waar toe hét dartel vernuft of het bygeloof den fterve. ling verleid : — zy blyven bewaard voor dat rechtveerdig oordeel, — die verblinding, waar door de mensch, aan zich zelf overgelaaten, niet alleen van de eene dwaasheid tot de andere vervalt, maar ook tot allerleie buitenfpoorigheden overflaat, zichzelven ftraft en de beledigde Godheid voldoening geeft. Ziet hier dan eene gewigtige oplosfing van veele bedenkelykheden , welke op het voordeelig berigt, dat wy van de Batavieren tot dus ver gegeeven hebben , zouden kunnen gemaakt worden. Naarmaate zy volgens hun licht de Godheid meer in erkentenis hielden, vervielen zy te minder tot Afgodery; en naar maate hunne Godsdienftige beginfels zuiverder bleeven , en invloed op hun gedrag hadden, waren zy ook minder bloot gefield aan die wanbedryven , welke by andere volken een onaffcheidelyk gevolg waren van hunne wanbegrippen, gelyk deze wanbegrippen door hunne zedeloosheid beurtelings verergerd wierden, om dat een mensch doorgaans geneigd is zich eenen God naar zich zeiven te vormen, en eenen Godsdienst te bedenken, welke meest niet zyne zinlyke lusten overeenftemt. — Maar ik zal, hoop-ik, niet te ver gaan, wanneer ik vermoede, dat myne Batavieren niet alleen geD 2 na-  Jj2 GEENE nadiglyk verfchoond zyn gebleeven van dat oor"* deel, waaraan de Heidenfche waereld zich voor het grootfte gedeelte bloot gefteld heeft, maar indien onder alle volken zonder onderfcheid de geenen, dieGod vreezen, of liever, — in erkentenis houden , hem aangenaam zyn, dat zy dan ook als begunftigden des Hemels mogen aangemerkt worden, M. Dat heb ik evenwel tot dus verre uit uwe befchryving niet kunnen opmaaken, myn Vader ! E. Niet myne machtilde ? gy meent dan nog, dat het geluk niet dan in pragtige en wel voorziene huizen woont , maar gij vergist u. Elk Batavier was gelukkig, om dat hy bezat het geen hy niet alleen tot onderhoud zyns ïeevens, maar ook tot voldoening van zyne begeerten noodig had. Onze Rykdommen bezaten zy niet, maar zy hadden ze ook niet noodig. „Ik weet niet, of het aan de gunst of aan de gramfchap der Goden is toe te fehryven , zegt tacitus , dat zy hen goud en zilver geweigerd hebben:" maar ik durf bet gerustelyk als eene gunftige befchikking voor hen aanmerken, wyl zy daar door bevryd zyn voor veele gebreken, welke met de rykdommen onder een volk influipen en niet te min vergenoegd waren. En is de Vryheid de grootfte zegen, tegen alle fchatten niet op te weegen? hoe ryk, hoe gelukkig waren dan de Batavieren — en de Germaanen in 't gemeen , welke langer dan eenig Volk in de bekende waereld voor de overheer- fching  BE ELDTE NISSEN. 53 fching der Romeinen zyn beveiligd, en zich ook tegen de onderdrukking van hunne eige Vorften en Grooten met een gevvenschten uitflag hebben verzet. — Onder de gewoone bezoekingen, waaraan de Volken blootgelield zyn, is toch deeze eene van de voornaamfie , dat zy hunne onafhankelykheid verliezen en onder de overmagt van anderen moeten zugten. — Meent iemand, dat dit uit vlugten zyn, — dat geen volk ten zy het groot en ryk is, gelukkig kan gerekend worden? wy zouden hem op het lot kunnen wyzeu , dat veele Germaanen en onder deezen vooral de bewooneren deezer landftreek door de guuftige beftelling des Hemels beide in het Godsdienftige en Staatkundige naderhand is te beurt gevallen, wanneer hun opkomst de ondergang geworden is van die volken, welke in voorige iieuwen wegens de uitgeftrektheid van hun gebied en de onmeetelykheid der rykdommen , welke, zy bezaten, de grootfte en geluk, kigfle gerekend wierden. D. Vergeef my dat ik u nog eene tegenwerping maake. Strydt dit niet tegen het aangenomen ftelfel, dat God daarom het volk van Israël uit alle volken had verkoren, afgezonderd en met zyne openbaaringen begunftigd, op dat de waare Godsdienst onder hetzelve zou herfield en voor alle vervalfchingen zou beveiligd blyven ? £. Gy trekt myne gezegden te verre myn D 3 Dl-  g4\ • «ï l n r : diderik. Tiet was nooit myn oogmerk ooi de Batavieren met de Israëliten, een vo!k dit alleen naar de wet der natuur leefde, met een volk dat van tyd tot tyd door den Hemel onmiddelyk onderweezen wierd, gelyk te Hellen: dit heb ik in den beginne reeds gezegd. Het is my genoeg, indien.ik heb kunnen betoogen, dat zy onder die geen, aan wien het kennelyke Gods door de natuur geopenbaard , en de algemeene wet der zeden in hunne harten gefchreeven was, in den eerften rang mogen geplaatst worden , en dat zy de Egyptenaaren, de Chaldeen , de Grieken en Romeinen hier in overtroffen hebben. Maar onderzoekt men verder over de denkbeelden , welke zy zich van de Eigenfchappen , van het Beftaan , van de Werken der Godheid vormden , hier zal buiten twyffel veel aan ontbroken hebben ; — en nog meer aan de kennis van de middelen om met dezelve verzoend te worden. Het zy verre van my, dat ik de noodzaakelykheid van eene Openbaaring en de weldaad der Voorzienigheid, die dezelve aan het menschdom verfchafte, eenigzins zou verkleinen: men maakt zich daardoor aan de grootfte ondankbaarheid fchuldig. — Ik heb u reeds te kennen gegeeven, dat zy, nicttegenftaande de erkentenisfe van den waaren God, — van het verhevene eu oneindige van deszelfs beftaan , ook aan andere wezens eene al te grooten eerbied hebben betoond, en dat  BEEt, DTE NISSEN. 55 dat zy van alle bygeloovigheid niet geheel vry waren zal uit het vervolg blyken. Zelfs ontbreekt het niet aan zulken , die met ons de guiiftigfte denkbeelden omtrent den Godsdienst der Germaanen voeden, welke denken , dat zy hunne byzondere Huisgoden , en van dezelvezekere beelden gehad hebben. Indien dit waar is» zou het zeer aanmerkelyk zyn, dat zy hierin ook al met de Oosterlingen, — ook met de zul* ken , aan wien de God van abraham niet onbekend was, zouden gelyk ftaan , gelyk uit de gefebiedenis van i.aban en rebecca, en vanJacobs andere huisgenooten, blykr. D. Zyn deeze de Teraphims niet, op welke de Israëliten zoo verflingerd waren? E, En die veelen hunner nahielden, ook wanneer een algemeen verval tot afgodery de natie niet befmet had; — of die veele Christenen nog als hunne befchermheiligen zorgvuldig bewaaren, en vereeren, hoewel ondereenen anderen naam.—, liet was dus veel eer in de Batavieren toe te geeven, indien het kon beweezen worden, Vr. Waar uit, gist men dit? E. Uit het zeggen van tacitus in zyn vyf~ tiende Hoofdftuk:.,, de zorg voor het huis, de Huisgoden , (zoo vertaalt men dan het woordPenates) en de akkers is aan de Vrouwen, de oude Mannen , en de zwakften uit het gezinaanbevolen. " Ondertusfehen is het bekend, dat dat woord in een ruimer zin alles betekend, was D 4 tot  gS JJE PRIESTERS- tut den haart , waarby de Penates geplaatst wierden en de gantfche huishouding behoorde. Men heeft federt lang in de Maria. Kerk te Utrecht twee metaalen beeldjes bewaard en vertoond, welke men voor Huisgoden der oude Batavieren hieldt ; maar men weet ook , hoe weinig Haat op dergelyke vertelfelen te maaken is. Doorgaans geeft men nu voor, om dezelve nog te meer zeldzaamheid en oudheid by te zetten , dat het dezelfde Teraphims zouden zyn, welke rachel haaren Vader laban ontftal. Zoo vervalt men van de eene buitenfpooligiieid tot de andere , wanneer men aan ongegronde vertellingen geloof geeft; op zyn best behooren deeze beeldjes toe de middel-eeuwen. — Evenwel kan het zyn , zoo de Batavieren van den beginne zulke Huisgoden niet hadden, dat zy 'er zich in laater tyden van bedienden. R. Wie onderwees en ging het volk in hunne Godsdienstoeffeningen voor? E. Ook in deezen opzisrte zyn de gevoelens zeer verfchillende. Zommigen meenen, dat zy iu 't geheel geene Priesters hadden, om dat cjEsah zege: ,, de Germaanen verfchillen veel van de Galliërs, zy hebben geene Bruiden." Zoo wierdï de Geestelykheid by de Galliërs genaamd, . welke niet alleen het geheele beftuur over den Godslienst, maar ook nevens de Edelen inden Staat hadden. Het volk, het grootfte en voornaam. fte gedeelte van de natie wierd als -flaaven door de Ede-  D E R BATAVIEREN. 57 Edelen beheerscht en zy lieten zich door hunne Druïden blindtling leiden. Deezen werkten elkander in de hand. Zoo was het by de Germaanen niet, zy hadden tot hun geluk geene Druïden. Maar fchoon de Geestelykheid by de Germaanen geen byzonderen ftaat was en zy daarom van haar invloed dat misbruik niet kon maaken, daarom hadden zy wel Priesters of Geestelyken van een ander ioort en onder een anderen naam : tacitus maakt 'er verfcheidemaalen gewag van , maar hy noemt ook uitdrukkelyk de verrigtingen, tot welke zy gebruikt wierden. Evenwel geloof ik, dat hun getal niet groot geweest is , vooral niet in vergelyking van dat der Druïden by de Galliërs. Ik meen reden te hebben om te vermoeden , dat de gewoone en byzondere Godsdienstoeffeningeu door elk hoofd der huisgezinnen verrigt wierd , en dat de algemeene plegtige, waar by het geheele volk belang had, door Priesteren wierden beftuurd en uitgevoerd. Wanneer ik fprak van de Huwlyksverbindtenisfen, waarby tacitus van geen priester meldt , fchoon hy vry omftandig van de plegtigheden fpreekt, welke daar by plaats hadden, heb ik dit reeds vooronderfteld. Maar by gelegenheid, dat hy fpreekt van de wichelaaryen, zegt hy, dat dezelve in de byzondere gevallen door de Vaderen des huisgezins wierden ter uitvoer gebragt benevens de Godsdienstverrigtingen , welke daar by plaats greepen. D 5 De  5? de pr1esterlyke De meeste waarfcbynlykbeid is 'er ook voor, dat de ondertrouw en het wederzyds overgeeven der gewoone huwelykspanden door dezelfde perfoonen beftiefd is; tacitus zegt immers , dat alles ten overftaan van de Ouderen is gefchied. R. Dan was het byde Batavieren, als by de Aartsvaderen. E. Zoo was het ook, en zy zouden zoo min als deezen eigenlyke Priesters gebruikt hebben, indien zy in enkele huisgezinnen of geflagten verdeeld gebleeven waren , maar terwyl deezen zich tot een geheel volk hadden vereeuigd , kon de maatfchappy in het Godsdienftige in haare algemeene zamenkomften geene openbaare bedienaars misfen, zou alles daarin met orde toegaan. Deeze wierden ten dien einde buiten twyffel door het volk verkoren en door den Staat aangeffeld en onderhouden. Fr. Waarin heftenden hunne ambtsverrigtingen? E. Deeze waren vry gewigtig , en men kan daaruit opmaaken , dat het perfoonen van aanzien geweest zyn, immers de voornaamften onder hen. De Batavieren hadden een grooten eerbied voor de Godheid ; zy lieten den Godsdienst gelden in alle gevallen van gewigt, en het kon daarom niet misfen of zy moesten hoogagting hebben voor de zulken, welke zich boven anderen aan den Godsdienst hadden toege-  a m b t s v e r r i g t i n g e n. 59> gewyd. Zy wierden als Dienaaren der Godheid aangemerkt en behandeld. Vooreerst wierd hen daarom het beftier van de wichelaaryën, en het waarneemen van de heilige Paarden toebetrouwd, welke tot het uitvorfchen van den ge. hikkigen of onselukkigcn uitflag der onderneemingen gebruikt wierden , vólgens het tiende Hoofdftuk van onzen tacitus. Ten anderen hadden zy een vry grooten rol in de algemeene Volksvergaderingen volgens het elfde Hoofdftuk. Wanneer al de Leden gezeten waren , wierd 'er eene algemeene ftilte door de Priesters bevolen, welke dan ook een bedwingende magt (Jus co'ércendi) hadden. Waar in dezelve eigenlyk gelegen was , moet men gisfen. Elk moest op zyn beurt fpreeken , de Koning , de Vorften , de Edelen en alle de ftemgeregtigden, naar hun ouderdom, voortreffelykbeid en krygsroem. Hier voor zullen de Priesters zorg gedraagen hebben, en de zulken, die voor hun beurt fpraken of met elkander begonden te twisten, ftilzwygen hebben opgelegd. De Priesters wierden als onzydige perfoonen aangemerkt. Misfchien hadden zy daarom geen ftem,maar als vertegenwoordigers der Godheid, onder wier oog zy vergaderden, konden zy als bemiddelaars dienen en van een groot nut zyn in zulke groote gemengde Volksvergaderingen. Hy, die zich daar tegen verzette , moest gerekend worden tegen de. Godheid zelve zich te ver-  60 de 1priesterlyke verzetten, en wierd mogelyk by een hardnekkigen tegenftand uit de Vergadering geweerd of voor die eene reize of voor een zekeren tyd. Zoo kon men best alle verwarringen voorkomen , en een uitkomst van zaaken krygeu. Vr. Wel mogt myn eelhart zeggen , dat de Priesters by hen in groote agting moesten ftaan , zonder dat zou hunne tusfchenfpraak weinig betekend hebben. Immers had toen juist het tegengeftelde plaats, van het geen men nu w plegtige Kerkvergaderingen heeft ingevoerd. E. Dat men zeer veel vertrouwen in hen ftelde, blykt nog duidelyker uit het geen wy uit het zevende Hoofdftuk reeds aangehaald hebben, toen wy van hunne krygsverrigtingen fpraken. „ Aan niemand, zelfs niet aan de Koningen of Hertogen, was geoorlofd, wanneer zy in 'tveld waren iemand te ftraffen, te binden of zelfs te Haan, dit ftond alleen den Priesteren vry. Zoo wierd het aangemerkt, niet als een eigenlyke ftrafoeffening , welke op bevel van het legerhoofd wierd uitgevoerd, maar als op bevel der Godheid, welke zy geloofden by de oorlogenden tegenwoordig te zyn." Zy moesten dus wel degelyk mede te velde trekken, zy maakten een aanzienlyk deel van het hoogfte krygsgerigt uit; ten .minften voor zoo ver het lyfüraffelyke be. trof, daar het overige van den krygsdienst, gelyk wy aanmerkten, meer de zaak van de hooge en laagere Bevelhebbers was. — Elk wierd des  ambtsver rigtingen. Cl des te yveriger en oplettender in het betragten van zyn pligt, om niet in de ongenade der Godheid te vervallen. De Opperhoofden wrerden te minder aan het misnoegen van hunne onderhoorige banden blootgefteld, het geen te meer noodig was, om dat elk als burger vrywillig en zonder bezolding voor het Vaderland ftreed: terwyl de Priesters aan hunne kant voor alle belediging en fmaadheid verzekerd waren , om dat eene Godsdienftige eerbied elk een in teugel hield. R. Hoe veel verfchilt dit by onze tyden, waar in de Geestelyken by veelen, voor al by zulken 9 die te land of te water den kryg volgen, als de nuttelooste wezens worden aangemerkt en be« handeld. — Maar gy herinnert my daar eene trek van tacitus , welke my bevestigd in het goede denkbeeld , waarin gy ons , myn eelhart , omtrend den Godsdienst der Batavieren gebragt hebt. E. Welke is die, rozemond? D. Deeze, dat zy meenden, dat het Opperffe Wezen in hunne Krygsheiren tegenwoordig was. Zy dagten dus niet, dat hetzelve alleen in hunne bosfchen zich ophield, gelyk ik heimelyk vermoedde, fchoon zy het daar den plegtigen eerdienst betoonden. Dit, daar zy geene beelden hadden, is mynes bedunkens een fpreekend bewys , dat zy een begrip hadden van deszelfs Overalomtegenwoordigh ei d. E,  63 de * r i e s te rl y k. e E. Zoo is het ook. Tacitus laat 'er wet onmkldelyk op volgen, dat zy afbeeldingen en zekere tekenen uit de bosfchen ontleend, met zich in den fiag voerden: maar dat hy hier geene Afgodsbeelden door verftaat , blykt uit het geen hy kort daaraan in het negende Hoofdftuk zegt, „ dat zy uit de Grootheid der Hemellingen befluiten , dat zy in de gelykformigheid van eenige menfchelyke gedaante niet kunnen afgebeeld worden." Het waren niet anders dan veldtekenen , gelyk de Romeinen hadden , en alle volken hebben. Dit hebben wy in onze voorige Zamenfpraak reeds afgehandeld. — Tot dus verre zien wy de Priesters als Ministers der Goden toegelaaten en gebruikt beide in de Staatsvergaderingen en in den krygsdienst. Buiten. de Wichelaary hebben wy hen nog niet bezig gevonden in het geen eigenlyk den Godsdienst betreft , en deeze verrigting zelve had ruim zoo veel betrekking tot de Staatsbefluiten en hetStaatsbeftuur. Met den Godsdienst had zy geene andere betrekking , dan dat men de Godheid daar by raadpleegde en plegtig aanriep , waarom men ook elders daar toe byzondere en zelfs politieke perfoonen gebruikte. Van hun andere bezigheden maakt tacitus geen uitdrukkelyk gewag, bulten twyffel, om dat het van zelfs fprak , dat deeze aan hen aanbevolen waren , anders zouden zy geene Priesf  AMBTSVERRIGTINGEN. 63 Priesters, geene dienaars der Goden kunnen genaamd worden. Fr. En welke waren die, Vader ? E. Het Bidden, het Offeren en het Befluuren van alle plegtigheden van den Godsdienst. Zy kwamen dus in eene dubbele betrekking. D. Zy hadden meer invloed , dan ik in den beginne gemeend en uit uw zeggen opgemaakt had. E. Ik heb dit gezegd in vergelyking van de Bruiden. Die hadden zich de beflisfing van alle gefchillen, de oplegging van boeten en llraffen , zelfs van lyf- en leevenftraffen weeten aan te maatigen. Elk een moest dus by hen ten offer komen, en behalven de byzondere regtban" ken , hielden zy nog eene algemeene vierfchaar eenmaal 's jaars in 't midden des Lands, waar elk een , die met zyn naasten iets uitftaande had, tot hen moest komen. Elk die hen tegenftond wierd van de Godsdienftige gemeenfchap en offerhanden geweerd: — niemand wilde met hem te doen hebben, zo lang hy onder den ban was. Men kan dus begrypen', dat de Edelen hen moesten ontzien en het volk had niets te zeggen. Met dat alles waren zy vry van alle belastingen , en krygsdiensten , waardoor zy een grooten toeloop hadden , hun aanzien naarmate hun toeneemend getal vermeerderde en de Staat in evenredigheid aan inkomften en weerbaare manfchap nadeel leedt. — De Pries-1 rers  64 D E P R I E S ï E R. L Y K & ters der Germaanen konden veel goed , maar weinig kwaad doen, om dat alle belluiten envonnisfen by de byzondere en algemeene Volksvergaderingen genomen en uitgefproken wierden. En dat zy hun invloed niet dan in enkele gevallen misbruikt, of by lange zoo niet misbruikt hebben als de Bruiden, blykt uit de gevolgen. D. Uit welke gevolgen ? E. Uit de ongekreukte vryheid en onafhankelykheid, waarin wy het ganfche volk der Ba~ tornieren, behalven de lyfeigenen, hebben aangetroffen , en uit de zuiverheid van hunne Godsdienftige begrippen en eenvoudigheid van hunne plegtigheden. Wanneer de Geestelykheid over de gewisfens der menfchen wil heerfchen, moet zy zich het uitfluitend recht van kundigheden bezorgen, -~ de geheimen en plegtigheden van den Godsdienst vermenigvuldigen, dan maakt zy zich des te noodzaakelyker, en dit hebben de Bruiden meesterlyk in agt genomen en andere Geestelyken hebben het in laater tyd onverbeterlyk nagevolgd. — Maar daar de hebzugt by de Germaanen haar voornaamfïe bron miste , daar rykdom geen aanzien geene gelukzaligheid uitmaakte , en daar tegen de Heerschzugt alle mogelyke voorbehoedfels gemaakt waren , hadden 'er zeker die redenen by de Germaanen geene plaats , welke de. Geestelykheid by andere volken hebben verleid, om  ambtsver rictincen. 65 om aan die menfchelyke zwakheden toe te geeVen, waar aan zy ook onderhevig zyn. R. Dan zyn 'er nog Geestelyken, die uitgezonderd moeten worden van de algemeene verdenking , waar onder deeze eerwaardige Orde ligt. Ik ben zeer in myn fchik, dat de Batavieren hier van een voorbeeld opleveren. E. Waarom zouden deezen niet te vinden zyn? — of maakt het eene geheele orde en maatfchappy fchuldig, om dat enkelen van hun invloed misbruik maaken en aan hun oogmerk niet voldoen ? Noem my dan een rang — een foort van menfchen , dat niet te veroordeeien en te veragten is. — Zy zyn menfchen, gelyk wy allen en geen Engelen. Aan den anderen kant wil ik u gaarn toeftaan, dat het te wenfchen was, dat veelen hunner minder heerschzugtig en meer belangeloos waren. D. De Gallifche Geestelykheid maakt hier een fterk contrast uit: maar ik dagt niet, dat haare voorregten zoo oud waren. Men behoeft niet te vraagen, van waar zekere Geestelykheid haare belangen heeft leeren kennen, en het is geen wonder, dat zy zoo wel als de Edelen -in Vrankryk zich op hunne oorfpronke'yke prcerogativen beroepen, en dezelve met het volk niet willen gemeen maaken. E. Het verfchynfel, dat zich thans daar opdoet, is des te meer zonderling. — Is 'er eene inbreuk fchoon voor veele eeuwen , gefchied III. deel. E ea  66 I> E PB.IESTEK.LYKE en allengskens ingeworteld , kan dit het volk voor altoos berooveu van het geen hen toekomt? Niets fchynt meer oneigen, dan dat eene Geestelykheid den Staat helpt beftieren, — dat de burgerydaarentegen al delasten draagt,en van allen invloed ontbloot is. Maar wy laaten dit de Galliërs verantwoorden , en keeren tot de Batavieren. M. Vader, heeft van het Bidden, Offeren en waameemen van Plegdghedtn gefproken, maar niet van het geen thans het voornaamfte werk van onze Geestelyken is. £. Ik verftaa, u myne machtilde , gy wilt de Priesters ook laaten leeren en prediken. Het laatfte is eene gewoonte den Christenen byna alleen eigen: maar in hoe verre zy van het on» derwyzen van de Jeugd en het volk in den Godsdienst en de zeden hun werk al of niet gemaakt hebben, durf ik niet bepaalen. Ik heb u reeds gezegd, dat ik vermoede, dat het getal van hun, die geen byzonder lighaam uitmaakten, niet zeer groot was, — dat zy alleen by plegtige en algemeene gelegenheden gebruikt wierden, en dan beftond hun werk voornamelyk in die drie ambtsverrigtingen. Moeten wy nu de Vaders en Hoofden der huisgezinnen als Voorgangers en Beftierders van de byzondere en huislyke Godsdienstoeffeningen aanmerken , ook zy kunnen hunne kinderen en huisgenooten in de weinige en eenvoudige begrippen van den Godsdienst ondeiweezen , het oogmerk der plegtig- he-  AMBTSVERUI.O TINGEN. 6j heden aangetoond, en in de verpligtingen, welke daaruit voortvloeiden, onderrigt hebben. Zy waren 'er ten minften de naasten toe. Wyl zy alles uit eene overoude overlevering en de infpraken der Rede moesten ontkenen, bepaalden zich al deeze onderrigtingen in een naauwen kring, te meer, om dat zy meer naar voorbeelden dan naar wetten leefden. De fchrandere lesfen der Wysgeeren, onder de verlichte natiën beroemd, waren by hen niet te verwagten: maar nog minder alle die naauwkeurige voorfchriften en verheve waarheden , welke het Euangelium onder de tyden der belofte en der vervulling aan Jooden en Christenen mede deelde. De Openbaaring geeft ons bronnen aan. de hand, die onuitputtelyk zyn, en zal, zoo lang de waereld ftaat ons fteeds nieuwe ftof opleveren om te denken en te leeren , zonder dat wy ooit zullen afgedaan hebben ; en die bronnen misten zy. — Men kan 'er byvoegen , en dit zouden wy haast vergeeten , dat dc Barden in dit Onderwys ook in aanmerking komen , welke in hunne gedichten niet alleen de lotgevallen van den Staat, de daaden hunner helden , maar ook de Godsdienftige gevoelens begreepen hebben, gelyk zy al het voornaams, dat der geheugenis moest aanbevolen worden, in verfen overbragten. En het zyn ook deeze ge* dichten, op welke tacitus zich beroept, wanneer hy in d«i beginne zyner verhandelingen E 2 van  <3 » E PRIESTERLYK» van den eerften oorfprong van dit Volk en vaa Hem fpreekt, van wien zy hunnen herkomst afleiden. — Van het Bidden der Priesteren by eene plegtige gelegenheid maakt tacitus uitdrukkelyk gewag in zyn tiende Hoofdftuk. Wanneer zyde goede ofkwaade uitkomften wensenten te weeten „ baden zy de Goden , en zagen met eerbied ten Hemel op " : zouden zy dan by de offeranden en andere verrigtingeu van den Godsdienst niet hetzelfde gedaan hebben? Fr. Maar heb ik niet verftaan , dat caesar zegt , dat by de Germaanen de Priesters geen opzigt hebben over Goddelyke zaakeu, en dat zy geene Offerhanden offerden? E. Gy moet niet uit het oog verliezen, dat c^sar wel ontkent, dat by de Germaanen geene Bruiden (van deezen fpreekt hy alleen , en fprak hy van te vooren in zyne befchryving van de gewoonten der Galliërs,^) het opzigt hadden, over Goddelyke zaaken, maar hy ontkent aizoo min, dat zy Priesters hadden, als hy ontkent dat zy Godsdienftige plegtigheden verrigteden; en hadden zy deeze, — wierden die in 't openbaar verrigt, men had daar voorgangers toe noodig. Men kan 'er alleen uit belluiten, dat de Priesters maar zelden hunne bezigheden in 't openbaar verrigteden, dat het Godsdienftige in dagelykfche omftandigheden door anderen en wel door de Vaderen der huisgezinnen wierd waargenomen. Geheel anders was het by de Galliërs ;  AMBTSVKRRIOTINGEN. 6j liers; en dit bevestigt onze te vooren gemaakte aanmerkingen. Daardoor had caesar , die meer als vyand dan als vriend kwam, geene gelegenheid, om zich van het werk hunner Priesteren behoorlyk te onderrigten, veel min hunne Godsdiensrplegtigheden in hunne gewyde bosfchen te aanfchouwen. D. Zegt hy evenwel niet met ronde woorden , dat zy zich op geene Offeranden toeleggen ? E. Dat zegt hy, en daar in fchynt 'er weder eene groote tegenflrydigheid tusfchen hem en tacitls, welke met nadruk van de Offerhanden fpreekt, en niet verzuimt te melden, wat zy offerden. Maar wy kunnen in dit geval tacitus met caesar zeer gemakkelyk overeenbrengen. De laatfte ontkent niet, dat zy ooit offerden, maar hy zegt alleenlyk , zy leggen zich niet fterk op het Offeren toe (*_) en hier in toont hy weder het onderfcheid, dat 'er tusfchen de Gtrmaatien en Galliërs plaats had. Hy gebruikt naderhand even dezelfde uitdrukking omtrend den landbouw (f), en wy hebben beweezen, uit caesar zelf beweezen, dat de landbouw hun geenszins geheel vreemd was. — Het Offeren is zoo oud en zoo algemeen onder het menschdom in voorige tyden, dat het eer te verwonderen ais te ■(*") Neque Sacrificiis fiudent. CtO Agricnltara non fiudent. E3  '?6 de offerhanden gelooven zou zyn , dat de Batavieren en Germaanen, welke zoo veel van het oorfpronkelyke en Aardsvaderlyke hebben, in deezen van het sbiemeen gebruik zouden afgeweeken zyn. Fr. Wat ofFerden zy? E. Indien wy op tacitus zullen afgaan offerden zy, gelyk doorgaans plaats had, een zeker foort van dieren; en wel, volgens het Romeinsch gebruik, aan byzondere Goden, byzondere offerhanden. ,, Hercules en mars, zegt hy, Verzoenen zy met geoorloofde of daar toe ge» fchikte dieren (*\ Schoon nu al vervalt het geen hy van de Romeinfclie Goden fchryft, dat is te zeggen, fchoon hy al mistast in het Wezen, waar aan de Germaanen hunnen eerdienst be. toonden, kan hy nogthans gelyk hebben in de offerhanden zelve, welke zy hem toebragten. Ik wenschte anders wel , dat ik hem in deezen opzigte ook op goede gronden kon tegenfpreeken. Vr. Waarom, myn eelhart? E. Om dat hy in het ftuk van de Offerhanden de Batavieren van eene wreedheid befchuldigd, waar vin tacitus zelfs niet dan met weerzin fpreeken kan. Vr. Waar in beftond die? E. „ Zy vereerden onder de Goden vooral Mërcurius, wien zy het geoorlofd rekenen op ' : Cf*e- (*) Coiicesfês ammaïibus placant.  DER BATAVIEREN. 71 zekere vastgeftelde dagen , ook met menfchelyke flagtofFerei) te bevredigen." R. ó My! hoe kwamen die edelmoedige Volken daar toe? Maar gy hebt immers getoond , dat tacitus vooral omtrend mercukius gedroomd heeft , en dan kan het ligtelyk alles onwaaragtig zyn, wat hy hier nederfteld. E. 'Er zyn geene redenen om tacitus, die als een feilbaar mensch dwaalen kon en waarlyk door de misleiding zyner Godsdienftige begrippen, in welke hy opgevoed was , gedwaald heeft , te verdenken , dal hy zonder eenigen grond een Volk, waar mede hy ingenomen was, zou befchuldigd hebben, met iets dat tegen de Romeinfche denkbeelden en gewoonte van dien tyd ftreed. — Hy heeft dit ondertusfchen niet alleen hier, maar nog ruim zoo fterk gezegd in het negen en dertigfte Hoofdftuk van de Semnonen , wier plegtige en algemeene Vergadering een verfchrikkelyk begin nam met het openlyk flagten van een mensch. Wanneer wy hier by vergelykeu het geen wy van de Cimbren reeds gezegd hebben, en door laatere Schryvers van de Germaanen aangetekend is , kunnen wy niet ontveinzen , dat dit berigt maar al te waar zal zyn , hoe zeer zómmigen het op den grond van reeds aangeweezen dwaalingen hebben tegengefproken. Vr. Hoe kwamen zy daar toe? E. Hoe kwamen verfcheide andere Volken , die eene zeker* trap van befchaafdheid hadden E 4 *ot  7* de offerhanden tot dien flap? Hoe kwam 'er dat Volk toe, het geen alle mogelyke betrekking had op den eenigen waaren God, welke niets meer dan dieren* offers van hun vorderde, dat zy zich liever met verlaating van zynen dienst, naar de gewoonten en voorfchriften van onmenfchelyke afgodendienaars wilden fchikken , en voor dezelve het bloed van menfchen, ja zelfs van hunne kinderen ftartcn8 — Men heeft zich aan den eenen kant verbeeld, dat'er niets dierbaarer was, dan het leeven van een mensch, en aan de andere zyde niets te kostelyk geagt, indien men zich maar van de gunst der Goden kon verzekerd houden en de gedugte gevolgen van hunne gramfchap voorkomen : maar men heeft hier in gedwaald, dat men zich verbeeld heeft, dat eene menschlievende Godheid in zulk een wreede offerhande genoegen nam en den eenen mensch verlof gegeeven had om ten zynen behoeve over het leeven van een anderen te befchikken. Vr. Maar wie wierden toch tot die ongelukkige flagtolfers gebruikt? — Het jammert my, dat myne Batavieren zich ook aan zulk eene onmenfehelykheid hebben kunnen vergrypen. E. Laat ik dit dan tot verzagting zeggen, dat ik tenens geloove, dat zy alleen by zeldzaame gelegenheden zich hier aan fchuldig hebben ge. maakt, er. dat zy hier toe, zoo al geenen, die bet leeven verbeurd hadden, wegens hunne misdaaden, immers zulken, die het volgens de gewoon-  DER BATAVIEREN. 73- woonte van die tyden en het recht des Oorlogs verbeurd hadden , hebben afgezonderd. — Dit zien wy onder anderen by de nederlaag van va rus , toen verfcheide Komeinfche legerhoofden geflagt wierden, volgens het eenënzestigfte Hoofdftuk van het tweede der Jaarboeken, en het is waarfchynlyk d3t zy van dergelyke fiagtoffers zich by andere gelegenheden bediend hebben. By de Galliërs verbeeldde men zich volgens Ccefar3 dat de offerhanden van misdaadigers den Goden het aangenaamfle waren: ontbraken deezen , dan bedienden zy zich ook van onfchuldigen. — Wanneer wy dit van de Germaanen, die min bygeloovig, min bloeddorftig waren, vooronderftellen mogen , durve ik wel niet fiellig zeggen, dat deeze gewoonte verfchoo. ning verdient; maar dit durve ik zeggen , dat 'er dan met geene voegelykheid in deeze zoo zeer verlichte tyden fterk op kan gevallen worden , waarin men zich nog oratrend zyne vyanden byna alles veroorloofd en de gevallen niet zeldzaam, en by alle volken te vinden zyn , waar by men zich aan plundering, roof, brandftichtig, vrouwenfchennis , en allerlei mishandeling heeft fchuldig gemaakt , waar door veele ongelukkigen tot den bedelzak verarmd zyn. De invloed van den Christelyken Godsdienst , aan welken men zeker de maatiging omtrend gevangenen te danken heeft, kon tot nog toe voor het overige E 5 wei-  74 BE OFFERHANDEN weinig verbetering in het voeren van den oorlog te weeg brengen, en wanneer burgerlyke twisten of Godsdienftige verfchillen partyen tegen elkander in het harnas jaagen , houdt deszelfs invloed geheel en al op. Elk meent God den grootften dienst te doen , wanneer hy zyn evenmensen, op het firengst vervolgt , en ftond het in zyne magt, hy vervolgde hem zelf tot in het graf — tot in de Eeuwigheid. D. Iemand te berooven van alles wat hem dierbaar is en niet meer dan het ellendig leeven te laaten , is weinig minder wreedheid, dan hem in het blaaken der driften van hetzelve te berooven. E. Zoo is het ook, en wy zouden meer ftaalen van wreedheid kunnen opnoemen, waar aan zich befchaafde Natiën, — belyders van den besten -en zagtmoedigften Godsdienst fchuldig maaken , welke alleen door de gewoonte en de menigvuldige voorbeelden dat afgryzen ontduiken, het geen zy eigenlyk verdienen zouden. — Het gebeurde by de. nederlaag van varus dient ondertusfehen zeker om myn vermoeden te bevestigen ; maar Wy kunnen 'er toch niet uit opmaaken, dat zy in allen gevalle met overwonnelingeri, ook met hunne nabuuren, wanneer zy met dezelven in Oorlog waren , zoo ge. hainleld hebben. — De Germaanen waren tegen de Romeinen , welke een fchandelyk misbruik van  DER BATAVIEREN. 7$ van hunne magt gemaakt hadden , en vooral tegen varus zeer verbitterd. Zy waren daarenboven door arminius flerk opgezet, en het is géén wonder, dat zy in dat buitengewoon gevai eene buitengewoone flagting gehouden hebben. Zy lieten anders hunne gevangenen Ook wel in 't leeven en gebruiktenze tot lyfeigenen , gelyk wy gezien hebben. Dan alleen, wanneer zy dezelven voor den (lag met vervloeking hadden verloofd , liep het flegt met hen af, wanneerze in hunne handen vielen. Menfchen , paerden en al wat leeven ontvangen had, was dan verbannen en wierd in koelen moede omgtbragt , waar van tacitus nog een aanmerkelyk voorbeeld verhaald in den oorlog tusfchen de Catten en Eermunduren in 't laatfte van het dertiende zyner Jaarboeken. D. Dit had in zommige oorlogen der Israëli' ten ook plaats» waarop men niet zónder reden zoo my dunkt, aanmerkingen gemaakt heeft, welke deeze Natie weinig eer aandoen. E. Men heeft Hit het oog verloren , dat zy deeze verbanningen uitoelFenden op uitdrukkelyk bevel van hunnen Koning, die Heer van leeven en dood, de Richter van alle Natiën is. — Zyn vonnis over deeze volken wierd alleen door de Israè'Hten ter uitvoer gelegd, en dit had by andete volken geene plaats; — het was enkel wraakzugt, welke de laatfte bezielde. Ondertusfchen moet men in dit en alle andere gevallen zich  76 OFFERHANDEN zich ftellen in de tyden en omffandigheden, waarin deeze volken geplaatst waren, zal men over hunne daaden regt oordeelen. — Indien men de Batavieren en Germaanen vergelykt by verfcbeide wilde, maar anders goedaartige volken, welke hunne wraakzug. zoo verre uitftrekken, dat zy hunne tevangenen met alle mogelyke pyni-ingen ter dood brengen en hen eindeiyk als een lekker gebraad opeeten, hoe gemaatigd is dan niet de handclwyze onzer Voorouderen in den oorlog. D. Dan aten zy geen menfchen - vleesch ? E. Clüverhjü en anderen houdenze verdagt uit eene duistere plaats van punius in het eertte hoofdftuk van zyn dertigfte boek, maar zy verdenken met een de geheele Heidenfche waereld, zelfs de Grieken en Romeinen: waar toe ik egter geen genoegzaamen grond vinde in eene twyffelagtige uitdrukking van plinius , of in de uitgefhektheid van deeze barbaarfche gewoonte in Africa en America D. De Grieken en Romeinen onthielden zich immers zelf van menfchelyke offerhanden? tacitus maakt 'er niet dan met afkeer gewag van, en in dit geval dagten de Romeinen inderdaad veel redelyker dan de Germaanen en Batavieren. E. Ik wil ze gaarn van het eeten van menfehenvleesch vry kennen : men zou 'er by hunne Schryvers, die de bloeddorftigfte bedryven van deeze natiën niet verzweegen hebben, wel ge- wag  OER BATAVIEREN. 77 wag van vinden : maar anders was 'er op hunne menschlievendheid niet veel te roemen. Ik heb, toen ik over de Cimbren fprak, hier het een en ander reeds van bygebragt. — Waarlyk! het is geen minder wreedheid menfchen tegen verfcheurende dieren — of tegen elkander te laaten vegten in fchouwfpelen, en aan de maalryden, ter verlustiging zelfs van de tedre fexe. Hoe onbillyk en onmenschjievend de Romeinen met hunne flaaven en in de wingewesten gehandeld hebben , weeten wy uit de gefchiedenisfen. En wat de menfchelyke offerhanden betreft, Plinius verhaalt ons, dat dezelve tot aan het zes honderd zeven en vyftigfte Jaar na het bouwen van Romen geduurd hebben, en toen eerst onder bet burgemeesterfcbap van cornelius ientulus en ticiNius crassus door een raadsbefluit afgefchaft zyn. Lactantius verwyt den Romeinen dat deeze Offerhanden tot aan de tyden van Keizer hadriaan geduurd hebben. — Hoe de gevange Jooden door den anders welberugten vespasiaan by de inneeming van Jerufalem mishandeld, hoe de Christenen gefolterd zyn is bekend: en evenwel fchryft plinius in de aangehaalde plaats, „men kan niet genoeg waardeeren, hoe veel men aan de Romeinen verpligt is, welke de monfteragtige voorbeelden opgeheven hebben, in welke het aller godsdienftigst gerekend wierd een mensch te dooden, en allerheilzaamst hem op te eeten." — By de Galliërs was xaea  ■7'S de alt a aren men niet te vrede met enkele menfchen by aller* leie gelegenheden te Aagten, zoratyds vvierden 'er eenige in een overgroote pop van teenen gevlogten , by elkander geflopt en zoo verbrand , — volgens caesar. R. Al weder heeft eelhart raad geweeten .om ons met zyne Batavieren te bevredigen ; maar dit rust alles op de vooronderftelling, dat zy maar zeer zeldzaam en wel voornamelyk in den oorlog zich aan hunne gevangenen vergreepen. E. Ik zal zoo veel mogelyk myne onderftelling waarfchynlyk maaken, wanneer wy onderzoeken by welke gelegenheden zy hunne Offer, handen, en andere Godsdienstplegtigheden verrigt hebben. M. Ui ben blyde , dat Vader van dit akelig onderwerp uitfcheidt , en nieuwsgierig naar de andere plegtigheden van hunnen Godsdienst. E. Gy wilt zoo ras van het offeren afitappen, als mogelyk is, maar ik moest niet vergeeten van de Altaaren te fpreeken. Deeze waren volkomen met de plaats van plegtige Godsdienstoefening overeenkomftig, — van aarden zooden toegefteld. De overblyffelen van zulke altaaren met het ongelukkig overfchot der geofferden vond germanicus , volgens tacitus. By de Grieken en Romeinen bediende men zich pok meermaalen van altaaren van aarde en graszoden , waarvan viroilius , ovtdius en'  DER BATAVIEREN. 79 en silius itaucüs (*)'m hnnne gedichten fpreeken. Het is buiten alle bedenking , dat de Aardsvaderen daarvan ook gebruik gemaakt heb- s ben, en de Lraeliten na hun,zoo lang zy in G> naan niet gevestigd waren. Het kan ook zyn, dat zy wel eens groote fteenen, als door de hand der natuur zelf gevormde altaaren, gelyk zommigen willen, gebezigd hebben.— Wat nu de andere godsdienstplegtigheden betreft, gy moet u daar niet te veel van voorftellen, myn lieve mactitu.de ! ik moest 'er van meiden, om dat onze verhandeling niet volledig zou zyn, indien wy hier niet naar onderzogteii. Maar caesar heeft 'er niets, — tacitus heeft 'er weinig van , en gy kent onze Batavieren reeds genoeg, om te vooronderftellen, dat 'er weinig omflag by hunnen openbaaren Godsdienst zal plaats gegreepen hebben. De eenvoudigheid ftraalde in hun geheele leevenswyze en alle hunne bedryven tot dus verre door, en het zou wonder zyn, zoo zy in het Godsdienftige, waar dezelve vooral te pasfe komt , hier van waren afgeweeken. En dat zy hier vooral by hen heerschte, hebben wy reeds gezien. Fr. Wat heeft tacitus hier van aangetekend ? E. Al wat hy van den Godsdienst der Germaanen in 't gemeen heeft aangetekend, beftaat in weinig woorden, welke ik u reeds heb mede- (*) — Mille hinc cefpite de viridi Surguntfroperantiuf Ar#. sitius itaucuï.  80 godsdienst- gedeeld: maar wanneer hy tot de byzonderbeden overgaat, waarin eenige Natiën van elkander onderfcheiden zyn , geeft hy niet alleen in 't burgerlyke, maar ook in 't Godsdienftige eenige ftaaltjes op. M. Laat ons die ook weeten : of heeft het geene betrekking tot de Batavieren'? E. Misfcbien maaralleen dat geen, het welk hy van de Semnonen meldt, welke de Ondfte en edelfte der Sueven waren, de ftam, waaruit de Batavieren ook hun oorfprong rekenden. Behalven de bloedige Offerhande, waar mede de algemeene volksvergadering in het H. Bosch geopend wierd, was dit nog eene byzonderheid „dat niemand , ten zy met een band gebonden, in het zelve mogt ingaan, om zyne minderheid en het vermogen der Godheid daar door te erkennen. Indien hy by toeval ter aarde viel, was het niet geoorloofd hem op te heffen of zelf op te (laan. Zy moesten langs den grond gerold worden. " R. Dit was zeer zonderling; wat zóu dit beduid hebben? E. Volgens tacitus „ zag al deeze bygeloovigheid daar op , dat voor zoo verre daar de oorfprong van het ganfche Volk was, ook God , de Beheerfcher van allen zich daar bevond, aan wien al het overige onderworpen was en gehoorzaamheid bewyzen moest." Vr. Dit zou dan daar toe geftrekt hebben, om eene heilige vrees voor de Godheid in te boe-  PLEGTIGHEDEN. gl boezemen , en elk ootmoedigheid te leeren. D. Het komt my egter vreemd voor » dat in dit Heilig Bosch algemeene Vergaderingen gehouden vvierden. Indien de toegang tot hetzelve verboden was,kon men dit begrypen ,nu was 'er zeker iets anders agter. E. Het een en ander is bezwaarlyk overeen te brengen. Zoo dit berigt van tacitus niet te min egt is, kan 'er dit Staatkundig oogmerk meede bedoeld zyn, dat men zoo veel mogelyk zogt te wege te brengen, dat'er geene verwar* ringen op deeze Vergaderingen voorvielen, niemand met den anderen handgemeen raakte, maar alles met ftilte en eerbied behandeld wierd. De Semnonen alleen maakten een getal van honderd rechtsgebieden uit, en zy waren door hunne magt en aanzien het hoofd der Sneven, de magtigftevan alle de Germaanen, tegen welke geene ftervelingen beftand gerekend wierden. Tot deeze pleg* tige Vergadering wierden gemagtigden gezonden door al de onderfcheide Volken, welke zich uit het bloed der Sueven oorfpronkelyk rekenden, en dus ook waarfchynlyk door de Batavieren. Niets was in zulk eene talryke Vergadering, die uit verfchillende en geheel uit vrye en ftrydbaare Volken beftond , noodwendiger, dan goede orde en ontzag, welke alleen uit den Godsdienst moest voortvloeijen, wyl elk een hier evenveel te zeggen had. Het kan ondertusfchen zeer wel zyn , dat het gerugt 'er iets bygedaan heeft, om des te III. deel. F meer  8^ GODSDIENST- meer alle vreemdelingen af te fchrikken zulk eene haiiige ea belaugryke plaats te ontwyden. En op dezelve wyze zal men ook veel moeten afdoen van andere vertellingen. Wsu Welke? E. Ik heb u reeds gezegd, dat zy tot alle de Germaanen en byzonder tot onze Batavieren gceue betrekking fchynen te hebben , egter ik zal ze u mededeelen. In het veertigffe Hoofdftuk verhaalt hy van de Reudignen , of volgens CLuvEiiius Deuringers of Thuringers, en zes andere met hen verbonde Volken-, „dat het aanmerkelykfte onder hen was, dat zy de moeder de aaude als eene gemeene Godheid onder den naam van hertha met eikanderen eerden, om datzy haare tusfehenkomst in menfchelyke zaaken en haare ftrafoeffening over de Volken geloofden. '£r was op een Eiland van den Germaanfchen Oceaan een kuisen bosch en in hetzelve eene geheiligde wagen, met een kleed bedekt, welke alleen den Priester vryftond aan te raaken. Deeze weet, wanneer de Godinne in dit Heiligdom is, en volgt de wagen, door koeijen voortgetrokken, met veel eerbied. De dagen zyn dan tot blydfchap en alle plaatzen tot feestviering gefchikt. Veele vreemdelingen bezoeken hen en-zy worden gul ontvangen. Men denkt dan om geen Oorlog, nog wapenen. Al het krygstuig ligt opgefloten: — vreede en rust zyn 'er ■alleen bekend, alleen bemind tot dat dezelfde Pries-  plegtigheden. 83 Priester de Godinne, verzadigd van de verkeering met menfchen , aan haaren tempel weder te rug brengt. Straks word de wagen, de kleeden , en zoo gy het gelooven wilt , de Godheid zelve, in een afgezonderde poel afgewasfchen. Eenige. flaaven helpen en deeze worden terftond van den poel ingezwolgen. Hier van daan een heilige fchrik en onkunde, wat dat geene zyn moge, hetwelk zy alleen zien mogen, die het befterven moeten." — Van de Naharvalen vertelt hy in het drie en veertigfte Hoofdftuk , dat by hen een heilig bosch gevonden wordt van een overoude Godsdienftigheid , waarin een Priester in een vrouwelyk gewaad het opperbeftuur heeft. Volgens de Romeinfche uitlegging worden de Goden castor en pollux genoemd , maar de waare naam der Godheid is alcis. 'Er zyn geene afbeeldingen, geen fpoor van eene vreemde Godsdienstplegtigheid. Als broeders , als jongelingen worden zy nogthans vereerd." D. Dit mag tot de Batavieren eigenjyk geene feetrekking hebben , het bevestigt my toch in het geen gy te vooren hebt aangemerkt, myn eelhart. E. Om die reden heb ik het verhaald, anders komt de ganfche vertelling van dat Feest van hertha bedenkelyk voor: — te meer, om dat alles hoofdzaakelyk overeenftemt met de plegtigheden op het feest van cybele by de Romei- F 3 nen  £4 godsdienst- nen waargenomen. By een volk, dat zelfs geene beelden of tempelen had, is dit alles veel te omfiagtig. — En hoe wist men al dien omflag, waar by niemand, dan de Priester tegenwoordig was , en al de medehelpers geloofd wierden omgekomen te zyn. — De Germaanen kenden geene tempelen , en egter wordt deeze Godinne in haaren tempel te rug gebragt; of kunnen wy het heilig bosch onder dien naam verdaan ? Moeten wy, niet tegenftaande dit alles, de zaak zoo aanneemen, als tacitus dezelve verbaalt, dan is deeze Godsdienstplegtigheid van laater tyden en buiten twyffel van de Romeinen ontleend: maar hoe komt dezelve by de oorfpronkelyke gewoonten der Germaanen dan te pasfe ? — D. Of de Gefchiedfchryver moest eenige onderfcheiding gemaakt hebben, om te minder onder verdenking te vallen, dat hy zich zeiven tegenfpreekt. Dit ftryd ten minften, dat niemand dan de Priester den Heiligen wagen mogt aanraaken, en egter wordt hy in het affpoelen van wagen, kleed, en Godes door eenige flaaven geholpen, welken deeze eer allen met den dood bekoopen. E. In het andere geval van alcis hebben wy de bekentenis van tacitus zelfs , dat de Romeinen hunne Godheden overal , meenden te vinden , fchoon de Germaanen 'er nimmer om dagten. Hetzelfde blykt nog nader uit het vyf en veertigfte Hoofdftuk, waar  PLEGTIGHEDEN. 85 waar by van de Aestyers fpreekt , by welken de moeder der goden vereerd wierd. En waar uit bleek dat ? „ Als een teken van heilige vereering droegen zy de gedaanten van wilde zwynen. Dit teken ftelde den vereerer der Godheid veilig , even of hy door de wapenen en andere middelen befchermd wierd , ook onder zyne vyanden." — Deeze afbeeldingen van wilde zwynen behoorden zeker tot die veldtekenen, welke, zy uit de bosfchen en wouden ontleenden en met zich in den ftryd voerden, welke by elke natie naar welgevallen verkoren en gebruikt wierden. Dit heeft ons tacitus zelf geleerd, en nogthans voert hy dit hier tot een bewys aan van een byzonderen eerdienst, om daar door te waarfchynlyker te maaken, dat hunne cybele als Moeder der .Goden by zommige Germaanen niet onbekend was. — Wy zouden over deeze berigten van de plegtigheden by de Deuringers, de /lestyersen andere volken , omtrent de Moeder der Aarde of de Moeder der Goden in gebruik, — en derzelver tempel nog eenige aanmerkingen kunnen maaken, maar deeze zullen in 't vervolg nog beter te pasfe komen. ■ Dit is het al wat tacitus van byzondere godsdienftige gewoonten en plegtigheden, zoo veel ik weet heeft aangetekend in zyn werkje over de zeden der Germaanen. D. Waar zal naar uwe gedagte alles op uit komen? F 3 E.  26 GODSDIENS T- E. 'Er mag deeze of geene verrigting van minder belang by gekomen zyn, maar van hunne gewoone en voornaamfte Godsdienftige oeffeningen maak ik dit denkbeeld. — De Natie vergaderde üit alle oorden in een Heilig bosch. De uitgezogte offerdieren wierden geflagt, op den altaar gelegd en met vuur aangeftoken. De voornaamfte der Priesteren deed eene aanfpraak en plegtig gebed, terwyl de overigen tot handlangers, en de ganfche menigte tot aanfchouwers en toehoorders verftrekten, waar na alles met eene OfFermaaltyd befloten wierd. Indien ik u de Godsdienftige plegtigheden der Grieken en Romeinen, by het offeren in gebruik, moest befchryven , zoude ik daartoe overvloedige bronnen aantreffen, maar hier vinde ik my verlegen. M. Ey Vader verhaal ons deeze dan ten minften, om dit te vergoeden? E. Uw Broeder zal u dit wel berigten, terwyl zal ik een weinig rusten. M. Wilt gy dat wel doen frederik? Fr. Ja zeer gaarn, voor zoo ver ik het my kan herinneren. — De Offerdieren, die te vooren naauwkeurig onderzogt waren moesten wit van kleur zyn...... E. Wanneer zy voor de Hemelgoden moesten dienen : — voor onderaardfche Godheden, gebruikte men zwarte. Fr, Deeze wierden door de Priesters , die ook ia 't wit gekleed en met kransfen om 't hoofd  GOBSBIENSTPIiEGTIGÏÏEBElT BEU BATAVIEREN.   PLEGTIGHEDEN. 87 hoofd verfierd waren, tot aan den altaar geleid, na dat zy ze te vooren met groente en bloemen behangen hadden. Voorts wierden 'er eenige hairen tusfchen de hoornen uitgeplukt, een weinig wyns geftort en de banden op het hoofd van het offerdier gelegd; waar na het bevel gegeeven wierd, om het te keelen. Het bloed wierd in een bekken gevangen , en tegen den altaar gefprengd, de huid afgetrokken, en het offerdier naauwkeurig gewasfchen, waarna eenige Hukken van hetzelve met de ingewanden op het hout gelegd en met vuur verbrand wierden, terwyl de overige dienden tot een Offermaaltyd. Is het niet zoo, Vader? E. Gy hebt nog vergeeten, myn Zoon, dat voor het flagten een gebed gedaan en elk gewaarfchuwd wierd, om zich voor alle onbetaamelyke woorden te wagten, en dat men na het flagten de ingewanden der Offerdieren naauwkeurig onderzogt, om daar uit voorfpellingen te maaken. Dat 'er ook wyn en wierook voor het offeren in de vlam geworpen wierd behoeft niet gemeld , om dat de oude Batavieren geen van beide kenden. — Gy zult intusfchen opgemerkt hebben, dat zeer veele van deeze omflandigheden,het bygeloovige uitgezonderd, ook by de Israëliten wierden waargenomen , wanneer zy offerden en hun reeds van hunne Aardsvaderen waren overhandigd , waar uit wy niet geheel ongegrond kunnen opmaaF 4 ; ken,  83 GODSDIEKST' ken, welke plegtigheden 'er by den Offerdienst der Batavieren plaats hadden. En ik worde hier in te meer bevestigd, daar het weinige, dat wy hier en daar van de Druïden vinden aangetekent , hier van niet veel afwykt. In het vierenveertigfte Hoofdftuk van het zestiende boek zegt plinius van de zelve. „ 'Er is niets heiliger by hen , dan de Varen en de Eikenboom waarop dezelve groeit". Dit gaat 'er voor af, wyl plinius in dit Hoofdftuk in 't breede van dit gewas fpreekt en van de bygeloovigheid, die 'er mee gepleegd wordt. — De reden waarom zy zoo zeer op deeze plant gefield waren, indien hy maar op een eikenboom wies , geeft plinius ook aan de hand : „ alles wat van dien aart op de eikenboomen wast, meenen zy, dat hen van de Goden is toegezonden en tot een teken verftrekt, dat die. boom van hen is uitgekozen." — Zonder eikenloof worden geene heilige zaaken verrigt. — „ Hy verhaalt ons ook, wanneer de offerhanden en de maaltyd onder het geboomte behoorlyk toebereid waren , dat 'er twee witte ftieren wierden aangevoerd , welker hoornen dan eerst gebonden wierden. De Priester, met een wit gewaad verfierd, klimt dan in den eikenboom , fnydt de takken met een gouden fnoeimes af, en alles wordt in een witte mantel gevangen. Eindelyk flagten zy de offerdieren , en fmeeken , dat God zyne gave gezegend doe zyn voor hun , aan wien hy  PLEGTIGHEDEN. 80 hy dezelve gefchonken heeft." — En volgens diodorus siculus voorfpelden de Druïden uit de ingewanden der offerdieren, zoo wel als uit de vlugt der vogelen. — D. Kunnen wy uit dit alles niet genoegzaam een denkbeeld vormen wegens de gebruiken der Batavieren by het offeren? E. Zeer wel. Niettegenftaande de Galliërs in veelen opzigte van het oorfpronkelyke waren afgeweeken, waarby de Germaanen meer gebleeven waren, kunnen zy in een enkel geval met elkander overeenftemmen, daar zy, gelyk ik meer aangemerkt heb , uit een zelfde volk van ouds afdamden. De Eikenboomen waren by de laatften in geen minder hoogagting en daar uit maak ik ook op, dat hunne Offerdieren zoo wel als de hoofden hunner Priesteren met eikenloof waren bekranst, en deeze in 't wit gekleed. — Wanneer wy ons nu den eerbied herinneren, waar mede de Germaanen het onzigtbaare Weezen, dat zy in hunne Heilige bosfchen eerden, zich vertegenwoordigden en daar by vergelyken , het geen tacitus zegt van het bosch der Semnonen, en van de wyze, op welke men den albeheerscher daar naderen moest, mogen wy 'er dit veilig uit befluiten, dat eene diepe ftilte, — enkele aandagt en eerbied by deeze Offerdiensten en wel vooral onder het Gebed geheerscht heeft. R. Veel meer, dan 'er dikwerf in de Godsdienftige byeenkomften der Christenen onder het F 5 voor-  QO GODSDIENST» voorftellen van het woord des Levendigen Gods plaats heeft. Vr. Dit maak ik ook uit alle omftandigheden op. — By het offeren der Druïden, hoe verre zy met de Galliërs by my agterftaan, fmaakte my de uitdrukking van plinius zeer: „ zy fmeeken dat God zyne gave gezegend doe zyn voor hun , aan wien hy dezelve gefchonken had." — 'Er was zeker veel verlochening noodig voor den Offeraar, om dit van harte te zeggen: — maar het fchynt my hier uit toe, dat 'er ook by hen nog iets goeds was overgebleeven. D. Ik durve naauwlyks dit droevig onderwerp weder aanroeren, maar anders zou ik vraagen, of 'er by de menfchen - offerhanden nog eenjge byzonderheden in gebruik waren. E. Vergun my dan nog dit zoo kort als mogelyk is te melden, en dan zullen wy 'er niet meer van reppen. De gevangene en ongelukkige ilagtoffers wierden de handen op den rug gebonden, by den altaar gebragt, — by 't hair des voorhoofds door den Priester aangegreepen — en voorts op eene onderfcheide wyze afgemaakt, — zonder hen van te vooren als by de Wilden te martelen. — Uit hun vallen, fpartelen en bloeden maakte men het een of ander op. — Maar dikwerf wierden zy ook alleen ter eere van hunne Godheid aan de boomen opgehangen. Zoo deeden de Sicambren , Tenctren en UJïpeeten toen zy zich ter verdediging van haare vryheid te-  PLEGTIGHEDEN. 01 tegen de Romeinen vereenigd hadden. En by de overwinning van arminius wierd hetzelfde aan veele gemeenen in het werk gefield. D. Gy wilde nog niet bepaalen , dat elke natie maar e'én Heilig Bosch had afgezonderd tot zulke Godsdienftige byeenkomften en plegtigheden , maar dit is by my nu vry klaar uit het geen gy van de Semnonen , Reudignen en Na» harvalen ons verhaald hebt. E. In zoo verre de geheele Natie tot den Godsdienst eenpaarig wierd opgeroepen, hebt gy gelyk; daar was het van de grootfte noodzaakelykheid. De éénheid maakte de plaats te heiliger, en wyl die bosfchen niet bekapt of op eenige wys mogten gefchonden worden, daarom luisch of heilig geheeten , (*) was het niet raadzaam zulke plaatzen buiten reden te vermenigvuldigen, wyl daar door ligtelyk gebrek aan brandftof en timmerhout zou kunnen gebooren worden: maar 'er is teffens de grootfte waarfchynlykheid voor, dat zy geene andere opcnbaare Godsdienftige byeenkomften hadden , waarby de Priesters vereischt, en de Offerhanden in naam (*) Daarop zinfpeelt lucanus. —— „ Lucus er at longo nunqtam vioiatus ab avo." en statius. — Silva capax avi, validaque incurva fenectd Aetcmum intonfa frondis, flat pervia nullis Frondibus.  9* de heilige naam van het Volk, verrigt wierden, dan waarby het ganfche volk tegenwoordig was. R. Wanneer en by welke gelegenheden hadden zy deeze byeenkomften ? E. Dat 'er zekere tyden toe bepaald wierden, ten minften tot de gewoone Godsdienstplegtigheden, fpreekt van zelve. — Tacitus zegt ook „ dat zy op zekere vastgeftelde dagen offerden". Misfchien gefchiedde het, zoo dikwils zy hunne Volksvergaderingen hielden by nieuwe of volle Maan , wyl wy gevonden hebben, dat zy, zoo veel het maar eenigzins te pasfe kwam , den Godsdienst met alle gewigtige onderneemingen verbonden. — Wanneer 'er een Kryg ontftond waarby de Godheid geraadpleegt en om byftand moest gefmeekt worden , — of wanneer 'er eene aanmerkelyke overwinning was behaald , zullen 'er buiten twyffel buitengewoone byeenkomften en offerhanden gehouden zyn. — Indien dit al niet vry klaar blykt by de nederlaag van varus, en den oorlog tusfchen de Catten en Hermunduren, zou het op te maaken zyn uit het te velde trekken der Priesteren, en het bywoonen der Volksvergaderingen, waar zy beftendig vereischt wierden , om de wtchelaaryen te beftieren en de Vergaderingen in orde te houden. Maar de algemeene Vergadering van het ganfche Bondgenootfchap wierd wegens den omflag, welke daar toe gevorderd wierd, zeker zeer zelden gehouden , het zy op een vastgeftelden tyd des jaars, het  tyden. 9.1 het zy wanneer de nood eischte eenen buitengewoonen te beleggen. Nu hebben wy van te vooren reeds aangemerkt, dat, fchoon de gewoone Volksvergaderingen der Germaanen by nieuwe of volle maan wierden gehouden , daaruit niet moet opgemaakt worden , dat elke maand of halve maand daartoe beftemd was: maar dat dezelve veel eer alleen een en andermaal in een jaar wierden byeengeroepen. Waren de plegtige byeenkomften dan zeldzaam, de zwaarigheden, welke uit het flegt faifoen en vermenigvuldiging der Offerhanden vooral der menfchelyke Offerhanden kunnen bygebragt worden, verminderen merkelyk. En hier in mogen wy ons opc/esar beroepen, welke te regt zegt, zy Offeren zeldzaam:het geen dan betekent, zy houden zich zelden met offerhanden, en niet dan in zeer plegtige en buitengewoone gelegenheden op, en daar in verfchillen zy weder van de Galliërs, welke in allerleie gevallen tot offerhanden hunnen toevlugt namen. Het geen hy in zyn overgang van de Germaanen aanmerkt: — „ zy verfchillen veel van deeze ge. woonten " moeten wy vooral op het Godsdienftige toepasfen. „ Want, zoo laat hy 'er volgen, zy hebben nog Bruiden , die het opzigt over den Godsdienst hebben, nog leggen zich op offerhanden toe." Vr. Zonderden zy dan geen weekelykfchen dag, of eenige feestdagen tot den Godsdienst af? E.  n DE H E I L I SE E. Indien men deezen dag alleen voor hrct'él ingefteld , en dus als fchaduwagtig aanmerkt, zullen zy ook van denzelven niets geweeten hebben: maar indien de inftelling van dien dag zoo oud is als de waereld, en dezelve zoo veelen verbond , als 'er betrekking op den Schepper en zyn eerfte werk hadden , dat is het ganfche Menschdom, is het niet onwaarfchynlyk, dat deeze onderfcheiding nevens andere kundigheden tot hen is doorgebroken , en van geflagte tot geflagte voortgeplant , zonder dat zy juist de reden en het oogmerk der eerfte inftelling wisten. Ik laat dit gefchil den Godgeleerden over; dit is ondertusfchen zeer opmerkelyk, dat by meest alle bekende, — befchaafde en onbefchaafde Natiën, niet alleen eene verdeeling in weeken, maar ook eene Godsdienftige onderfcheiding van een der dagen in de week plaats heeft. Het- eerfte kau uit den loop der Maan ontftaan , maar het andere heeft geen de minfte betrekking tot denzelven en moet uit •een anderen oorfprong afgeleid worden. - Dan fchoon de Germaanen en Batavieren al het onderfcheid tusfchen den eenen en den anderen dag erkenden, volgt daar niet uit , dat zy elke week Nationaal byeenkwamen. De Godsdienstoelfeningen van de hoofden der huisgezinnen, waren dan voldoende en de Priesterlyke, welke of tot de Volksvergaderingen, of tot het krygswezen, of tot het geheele bondgenootfchap alleen-  tyden. 9- leenlyk behoorden , wierden op andere tyden gehouden, welke wy als gewoone of buitengewooneFeestdagen en Hoogtyden kunnen aanmerken : — maar wanneer en hoe dikwerf dezelve gevierd wierden kunnen wy met geene mogelykheid bepaalen. Fr. Ik heb Vader meermaalen van Wichelaaryen hooren fpreeken: hoe wierden die aangelegd ? E. Op meer dan eene wyze. Tacitus is over dit ftuk vry uitvoerig. In het begin van het tiende Hoofdftuk verhaalt hy , „ dat zy van Voortekenen en het Loten zeer dikwerf zich bedienden. De wyze, waar op zy het lot werpen , is zeer eenvoudig. Zy fnyden een grooten tak van eenen vrugtdraagenden boom , en kappen den zeiven in kleine twygjes, welke zy met zekere merken tekenen en dan, zoo als het valt, in 't wilde op een wit kleed uitftrooijen. Indien men van Staatswegen raadpleegt , neemt de Priester van het Canton ; maar zoo het alleen in byzondere gevallen gefchied , de Vader des Huisgezins zelf, na dat hy de Goden gebeden heeft, ten hemel eerbiedig opziende, elk van deeze twygjes driemaal op , en geeft dan verklaaring over elk opgenomen ftokje, volgens dat merk, dat te vooren op hetzelve gefield is. Indien de Goden het verbieden , wordt 'er op dien dag geene beraadflaging over die zaak meer gehouden; maar indien het toegelaaten wordt, nee-  $6 (w ICHELAARYeW. neemen zy daarenboven hun toevlugt tot het Vogelgefchrey; want het is ook by hen bekend , het geluid en het vliegen der vogelen raad te pleegen." Fr. Dit; laatfte hadden zy dan met de Grieken en Romeinen gemeen. D. En met meest alle de Oosterfehe Volken. Dit blykt uit de H. Schrift, waar het den Israëliten , dikwerf verboden wordt hier op agt te geeven. Maar zou dit wichelen geene uitvinding der Priesteren zyn, welke door hunne onderfcheide uitlegging de zaaken konden voortzetten of tegenhouden? Vooral hing de verklaaring van de tekenen op de twygjes van hunne grilligheid, zoo ik meen, geheel af. E. Men mag deeze en dergelyke uitvindingen toefchryven, zoo als men goedvind of aan de ftreeken der Staatkunde, om des te gemakkelyker het blinde gemeen te leiden , of aan de list der Geestelykheid, om zich des te meer noodzaakelyk te maaken: de eerde bron, waar uit deeze nafpooringen zyn voortgevloeid , en waar door dezelve zulk eene verbaazende algemeenheid verworven hebben, moeten wy zoeken in de zugt van het menschdom, om in de onbekende raadsbefluiten van het Opperwezen in te dringen, en te weeten, waar na men zich in het onzekere toekomende zou moeten gedraagen. — En ik durf niet tegenfpreeken, dat de Vorften, de Priesterfchap, en anderen, welke hier- me-  DER BATAVIEREN. Ój> mede hun voordeel zogten te doen , het van hun belang gerekend hebben het volk te verHerken in eenen waan, waarmede zy zeiven min of meer doortrokken waren. Cicero zegt in het begin van zyne Verhandeling, welke by over deeze ftof gefchreeven heeft: „ ik weet geen Volk , nog zoo befchaafd en geleerd nog zoo woest en barbaarsch , het welk niet oordeelt, dat toekomftige dingen aangeduid, en van zommigen begreepen en voorzegt kunnen worden." — En naderhand. ,, Alle Koningen Volken en Natiën bedienen zich van Wichelaaryen." — Wy weeten niet genoeg uit bet verhaal van tacitus, om de Germaanfche Geestelykheid gehéél meester te laaten van de verklaaring der gemerkte twygjes. Alle de Vaderen der huisgezinnen verft- nden dit kunstje ook , en bet gefchiedde in tegenwoordigheid van al het Volk. Dit kan ik u nog berigten, dat het by de Scythen volgens herodotus reeds in zwang was. Van hen fchryft hy, dat zy zeer veele wichelaars hadden, welke byna op dezelfde Wyze, als tacitus van de Germaanen verhaalt, met een bosch afgefnede, op de grond uitgefpreidde en weder een voor een opgenomen rysjes , het toekomende navorschten en voorfpelden , welke ontdekking zy van hunne Voorouders zeiden ontvangen te hebben. Maar zy hadden nog een ander foort van Wichelaary , welke dit volk alleen eigen was, zoo Tacitus meent, maar waar van wy III. deel. G ook  93 wichelaaryen ook fpoorea by de Perfiaanen en andere volken vinden. Fr. Waar in beftonden die? E. Ik heb 'er reeds van gewag gemaakt, toen ik fprak van hunne Staatsvergaderingen. M. ó Dan kan ik het my wel herinneren! de witte Paerden. E. Regt zoo , machtilde. „ Zy ontkenen ook voorfpellingen en waarfchuwingen van hunne paerden , zegt tacttus. Li dezelfde bosfchen en \vouden worden fneeuwwitte en door geen menfchelyken arbeid bezoetelde paerden gevoed , welke, voor een heilige wagen gelpannen en door den Priester en den Koning of den voornaamften van het Volk geleid, naauwkeurig waargenomen worden in hun hinneken en briefchen. En op geen foort van wichelaary verlaaten zy zich met meer gerustheid, niet alleen onder het Gemeen, maar ook onder de Opperhoofden en de Priesteren. Zich zeiven houden zy voor dienaars, maar die paerden voor meewustige van de befluiten der Goden." D. VvTat aanleiding of zy tot deeze gedagte hadden ? È. Wat redenen waren 'er voor, om uit het vliegen en fchreijen van vogelen, of uit het vallen van gemerkte takjes van eenen vrugtboom meer dan uit andere tekenen iets op te maaken? Ik zal over deeze begrippen der Germaanen eene algemeene aanmerking maaken, wan-  DER BATAVIEREN* Qp' wanneer ik alle bekende middelen van voortelling, waar van zy zich bedienden, opgenoemd heb. ,, 'Er is nog een ander foort van waar- \ neeming, zegt tacitus, waar door zy de uitkommen van zwaare oorlogen van te vooren onderzoeken en vooifpellen. Zy laaten eenen gevangenen van dat Volk, waarmee zy in oorlog zyn, dien zy op een of andere wyze hebben in handen gekreegen , met iemand vegten, dien zy daartoe uit hunne landgenooten hebben uitgekozen , elk met zyne gewoone vaderlandfche wapenen, en de Overwinning of van deezen of van geenen word voor een voorteken gehouden." E. 'Er was zeker weinig .verband tusfchen deeze beide gevallen, vooral, wanneer men ongelyke partyen tegen elkander liet vegten. Waren'er nog meer foorten van Wichelaaryen? E. Waarfchynlyk: maar deeze waren de voornaamfte, waarmede de mannen in algemeene en byzondere gevallen zich bezig hielden. Uit eene aantekening van plutarchus in het leeven van c/esar blykt het, dat de heilige Vrouwen of Waarzegfters, op den loop der rivieren, op de kringen in het water , en op deszelfs geruisch hebben agtgegeeven, en daaruit voortekenen genomen. Ik heb u , toen wy over de Ba- tavifche vrouwen fpraken, en over de agting , waarin zy by hunne mannen fïouden, reeds te kennen gegeeven, dat men eenige derzelve eenen meer dan gemeenen eerbied betoonde. Ook G 2 heb  100 de waarzegsters heb ik beloofd , toen ik over de kundigheden der Batavtfche Mannen en Vrouwen handelde, dat wy nader over hunne Waarzegfters zouden fpreeken. Deezen waren het, welke zich toen met eene uitftekende vlyt en fchranderheid op het voorfpellen van toekomende dingen toeleiden, waar toe zy zich , gelyk wy uit plutarchus kunnen leeren, van zekere waarneemingen bedienden. En deeze zullen nog veel menigvuldiger geweest zyn, indien haare waarneemingen zich zoo verre uitftrekten als by de oude Britten, by welken, volgens plinius in zyn dertigfte boek, ook uit de lucht, uit de fterren, uit het branden der lampen, uit de bekkens en bylen en meer andere dingen voortekenen genomen wierden. Op de droomen van oude vrouwen wierd ook vooral agt gegeeven. Wierden haare voorfpellingen eenige reizen in gewigtige gevallen door den uitkomst bekragtigd , haar gezag wierd zoo groot, dat zy dezelve als Godesfen eerden. De naamen van eenige beroemde Waarzegfters mar- tha, aurin1a , velleda , ganna en jettha zyn tot ons overgekomen. Die van aurinia of halirunia meenen veelen met regt, dat geene cige maar een algemeene naam van dergelyke vrouwen geweest is, welke Alruinen , dat is zoo veel als alles Onderzoekenden, Veelweetenden in de Landtaale zou geweest zyn. (*) Hoe (•) Men beeft den naam van Alruine ook gelee»  der batavieren. IOI Hoe het zy, de derde was zeker een eigen naam van eene vrouw, welke zich ten.tyde van civilis heeft berugt gemaakt. Haar gezag was zoo groot volgens tacitus , dat het zich niet alleen onder de Bructeren, uit welke zy gefproten was, maar ook onder andere Germaanfche volken uitbreidde, na dat zy voorfpeld had, dat hunne wapenen zouden zegenpraalen over de Romeinfche legioenen en dit in den beginne van den oorlog meermaalen zoo uitviel. De Tenc» teren Helden zoo veel vertrouwen in haar, dat hunne gezanten in last hadden, om by velleda zoo wel als by civilis hun hof te maaken, hun beiden gefchenken te brengen , en met hen als bemiddelaars over een verbond te handelen. Evenwel was het hun niet geoorlooft velleda zelf te zien en te fprecken, welke zich, om te meer eerbied voor haar perfoon te verwekken, in een toorn opgefloten en ongenaakbaar hieldt voor vreemden , maar alleen toegang verleende voor een uit haare nabeftaanden , welke haare antwoorden als een tolk der Godheid overbragt. — Wanneer men den Romeinen eenige fchepen ontweldigde , wierd eene hoofdgalley met drie geeven aan een zekere figuur, van wortelen, doorgaans van de Mandragora gemaakt , en bedriegelyk als zoo gewasfchen opgegeeven, waaraan mea geheime kragten toefchreef!  102 de waarzegsters drie roeibanken aan haar ten gefchenk gebragt. C*) D. Waarom viel de aandagt in dit geval meer op vrouwen dan op mannen V E. Tacitus heeft in 't gemeen aangemerkt dat zy nooit de raadgeevingen der vrouwen veragten , nog haare antwoorden in den wind Hoe- (') Men km hier by vergelyken het geen h. j. leodius in zyne Heidelbergfche Oudheden verhaalt. „Ten tyde wanneer de maagd velleda onder de B, noteren gezag voerde , bewoonde eene zekere oude vrouw, wier naam jettua was, dien heuvel, waar nu het flot van Heidelberg fiaat en nog de heuvel van jkttiia genaamd wordt: zy bewoonde een zeer oud heiligdom, waarvan wy de overblyffeis nog onlangs gezien hebben , wanneer de Palsgraaf frederik tot keurvorst verkoren zynde een uitmuntend gebouw heeft geftigt, hetgeen hy het.nieuwe paleis noemde. Deeze vrouw, beroemd door haare voorfpellingen, kwam zelden in 't gezigt der menfchen , maar gaf haare antwoorden, a:iu de geen, die haar om raad vroegen uit een venfter van haar heiligdom, zonder zich te vertoonen. Onder anderen zou zy in onbefehaafde verzen voorfpelt hebb-n, dat haare heuvel volgens de befchikkjng van 't noodlot, in toekomende tyden van koninglyke Vorlten, welke zy noemde, zou bewoond, en de valley beneden met veele huizen en beroemde tempelen zou beflagen worden." — Dan welke gronden, buiten een oude overlevering voor dit zonderling verhaal zyn,is my niet gebleeken.  der batavieren. IO3 finegen, wyl zy meenden dat 'er iets Heiligs en voorgevoelende of voorfpellende in baar was boven de mannen: „ en zulken, welke onder de fexe hier op het meest toeleiden, — zich van dit vertrouwen het best wisten te bedienen, bragten het zoo verre, dat zy, als Godesfen geëerd wierden. — Men heeft in laater tyden gezien en men ziet het nog , dat de vrouwen hier meer haar werk van gemaakt hebben j dan de mannen, maar dit is de eenige reden niet. Uit het fystema van Godsdienst by de Germaanen, zoo als ik het voorgefteld heb, vloeide voort, dat de Godheid haaren invloed op zekere uitmuntende voorwerpen by uitneemendheid deed werken , of dezelve als 't waare boven andere bezielde, zoo dat de beweeging , het geluid en de verrigtingen van deeze als een gevolg van de onmiddelyke werking der Godheid, en daarom als eene verklaaring van haar wil en welbehagen wierd aangezien. Cicero merkt in zyn Werkje over de Voorzegkunde aan: „ dat van de helden-eeuwen af de gedagte geheerscht heeft en door de toeftemming der Romeinen en alle volken bevestigd is, dat 'er een zeker vooruitzigt, een voorgevoel en kennis van toekomende zaaken by de menfchen gevonden wordt." Uit am mi anus marcellinus kunt gy zien, hoe de Heidenen onder anderen over de Vogelwichelaaryen dagten. „Die voorfpellingen, zegt hy, hangen niet af van de willekeur van het gevr> G 4 gel.  ID4 Dg waarzegsters gelte, dat van het toekomende niers weet. Geen zoo dwaas, dat hy dit zeggen zal; maar God beftiert de vlugt der vogelen zoo, dat het geluid van de bek, de wys van hun voorbyyhegen , — hun fnelle of langzaame voortgang, het toekomende aanwyzen, want de goedertierenheid van het Opperwezen behaagt het, 'if zy dat de menfchen zulks verdienen, 't zy dat hy door hunne toegenegenheid getroffen Wordt, door deeze konften te ontdekken, wat hen genaakt." En deeze Goddelyke invloed wierd gerekend in de Mans wegens eene meerdere fterkte van geest, eene grootere denkingskragt, zoo veel niet te werken , wyl zy daar door voor het bovennatuurlyk Inftinct zoo gefchikt niet waren, en daarom deelde niemand hunner in die Godsdienftige eer , hoe zeer zy zich door hun eige daaden allen roem en agting waardig maakten. - Dit gaat zoo ver by zommige hedendaagfche volken, dat zy om deeze reden zin-' nelooze menfchen meer ontzien, meer eerbied betoonen, dan die het gewoon gebruik van hun verftand bezitten en dezelven als een byzonderen zegen voor de huisgezinnen houden. Of dit egter by de Batavieren plaats had, durve ik niet bepaalen. R. Dat doet vry wat uit. Wy wierden dan boven de mannen meer gefchikt geoordeeld, om voor machines te dienen en met de Paerden in eenen rang gefteld. Vr.  de batavieren. 10$ Vr. Sus, roozenmond ! de Batavieren hebben hun welverdienden lof wegens hun gedrag omtrend de vrouwen weggedraagen. Behandelden zy ons daarom met te meer eerbied, om dat zy ons vatbaarder oordeelden voor Godsdienftige indrukfelen, laat het zoo zyn. Ik heb onzen Leeraar by gelegenheid van den dood en opltanding van den Heiland hooren aanmerken, dat onze fexe het niet alleen toen, maar altoos den maunen afwon in dien geestdrift, welke.ons in alle onze bedryven, maar vooral in onze Godsdienftige bedryven behoort te verzeilen , en dit doet ons immers geen oneer aan. Het vloeit uit ons geftel zeker voort, dat wy meer aandoenlyk zyn , ligter geroerd worden, dan de mannen. R. Ik moet zeggen , dat vredegonde zoo wel het kunstje verftaat, om alles in de beste vouwen te fehikken, als haar Ega. Vr. Ik ben u zeer verpligt, myne Vriendinne. D. De vrouwen behoeven daar geene Complimenten over te maaken. De zaak is zoo, en laat ik 'er als fcheidsman nog byvoegen , dat de vrouwen ons in fchranderheid van uitvindingen en vlugheid van invallen in onverwagte netelige gebeurtenisfen dikwerf overtreffen. — Intusfchen kan ik niet voorby tegen mynen eelhart weder eene aanmerking te maaken , dat deeze agting voor die waarzeggende vrouwen al zeer buitenfpoorig was, dat zy ze zelf tot den rang van Godesfen verhieven. WaarG 5 -yk»  106 de waarzegsters lyk, onze Batavieren moeten dan een vry groot zwak van bygeloovigheid gehad hebben. E. Gy weet, myn diderik , dat imand voor een God of Godin te houden , dikwerf niet meer zegt, dan hem een buitengewoone agring en eerbied toe te draagen, en op allerleie wyze te vieren. Ik wil intusfchen gaarne toeftemmen dat deeze agting eindelyk alle paaien te buiten ging, gelyk ik u reeds gezegd heb, dat zy niet vry van bygeloof waren. De uitdrukking van tacitus is allerfterkst „ zy eerden ze niet flegts uit vleijery, maar als of zy inderdaad Godesfen waren :" maar dit vloeid uit de heerlchende begrippen van dien tyd en de zugt voor voorfpellingen voort, waarvan eene fchrandere Vulleda en foortgelyken zich wisten te bedie. nen. — Ik zou 'er ook uit kunnen befiuiten ten voordeele van het goedaartig en gekidelyk Charakter der Natie, maar ik vergenoege my met u te herinneren, dat tacitus zelf heeft gefchreeven in het vierde boek zyner historiën,0— dat zy zulk eene buitenfpoorige eer aan waarzeggende Vrouwen betoonden, en dezelve als Godesfen vereerden, augefeente fuperjïitione, by eene toeneemende Bygeloovigheid , en dus was het»van den beginne zoo niet. Alles, wat ik aantemerken had over de moeder de Aar'de of de moeder der Goden en den tempel, in welken men haar by de Deuringers opgelloten hield, heb ik u niet medegedeeld, ik heb het tot' dee-  dek batavieren. I07 deeze gelegenheid gefpaard. —Ja de bygeloovige hoogagring voor zommige vrouwen fchynt eindelyk zoo ver gegaan te zyn , dat zy dezelve tempelen geftigt en Godsdienftige eer beweezen hebben, evenwel nog zeer onderfcheiden van die eer, welke zy aan het opperde Wezen toebragten , en welk zy niet in beflöten gebouwen , maar in openbaare bosfchen en wouden bleeven dienen. Tacitus zegt wel niet in zyne verhandeling over de Germaanen , waarin het beftaan hebbe , dat zy zommige vrouwen als Godesfen eerden, maar wy moeten het uit deeze en geene aantekeningen en berigten, zoo van hem zelfs, als van elders ontleend, opmaaken. D. Welke zyn die? E. In het vyftigfte en eenënvyftigfte Hoofdftuk van zyn eerfte Jaarboek verhaalt tacitus, dat germanicus op een zekeren nagt , welken de Germaanen in vrolykheden en plegtige maaltyden doorbragten, over de grenzen trok, hen overviel en zonder verfchooning van fexe of ouderdom , van heilig of onheilig, alles verwoestte en een verfchrikkelyke flagting maakte, — vyftig myien in 't rond alles te vuur en te zwaard verdelgde, en onder allen „ een Tempel, welke by die volken zeer beroemd was , en de Tempel van tan fa na geheeten wierd, vernielde." D. Zou hy hier ook een heilig Bosch door verftaan hebben , het geen by de Germaanen voor een Tempel verftrejite? E. Ik  Ï03 DE TEMPEL E. Ik heb dit middel om tacitus met zich zeiven té doen overeenftemmen wel voorgeflagen, om dat deeze melding van een Tempel zeer weinig ftrookte met het geen hy in 't zelfde oudheidkundig werk in het negende Hoofdftuk zoo voortreffelyk gezegd had: „ voor het overige oordeelen zy uit de grootheid der Hemelingen, dat zyde Goden nog binnen wanden befluiten, nog in eenig foort van menfchelyke gedaante eene gelykenis van hen maaken kunnen." Wie kan dit overeenbrengen ? maar in zyne Jaarboeken verhaalt tacitus ;daad-zaaken, en wel onder zulke uitdrukkingen,aan welke wy met geene mogelykheid dien zin geeven kunnen. - „ Germanicus , zegt by , liet beide gewyde en ongewyde (gebouwen) tot den grond toe flegten." (*) Dit gaat ook van een geheel bosch in zulk een korten tyd, waarin hy deezen ftroop volbragt, niet aan. Fr. Waar bevond zich deeze tempel, Vader l E. In het Land d&xMarfen oFMar/acen, welke (*) De plaats van TAcrrui waarin de handelwyze der Romeinen, zelfs van eenen germanicus, in het waare licht vertoond word, luidt aldus. Non fexus, non zwaaren. Zoo eindigden zy hun leeven in de hoope van een toekomend geluk , en eerden de nagedagtenis hunner overledenen, wier uitvaard zy op een behoorlyke wyze gevierd haddén. — Ziet daar! de Batavieren in hunnen oorlpronkelyken ftaat, waar in zy eerst door de Romeinen gevonden wierden, en waar in zy nog een geruimen tyd gebleeven zyn, wat de hoofdtrekkeu van' hun nationaal charakter aangaat. R. ó Waren zy, op eenige gebreken na, nog zoo 1 welk eene verandering is 'er in allen opzigte, — in het burgerlyke maar voor al in het zedelyke dan voorgevallen! hoe ver zyn wy verbasterd! Vr. Daar zullen de zoo zeer geroemde overwinnaars der waereld, — de Romeinen de eerfte aanleiding toe gegeeven hebben! waren zy dan altoos in Italien gebleeven, immers niet verder dan in Gallien doorgedrongen! E. Dan had die zelfde eenvoudigheid in zeden zekerlyk onder ons veel langer blyven heerfchen; maar dan hadden wy ook veel langer den invloedvan kunften en weetenfchappen moeten misfen, benevens al de voordeden en aangenaamheden des leevens, welke uit de befchaaving, uit den handel, uit de gemeenfchap met andere volken voortvloeijen en ons in zulk een ryke maate door de gunftige ligging van ons Land en beftelling der Voorzienigheid zyn toegevloeid. Zoudt gy die alle kunnen en willen misfen?  AANMERKINGEN. 201 R. Wanneer wy .niet anders opgevoed waren , wanneer wy al die zoo geroemde voordeden niet kenden, zouden wy zonder dezelve te vrede zyn. Zyn wy met alle onze befchaafdheid zoo vergenoegd, zoo gelukkig, als ik my verbeelde, dat een vrye Batavier in zyne ftulp, op zyn akker, in 't midden van vrouw en kinderen zyn kon ? Hoe ras waren zy te vrede , en welk een drom van zorgen , welke bergen van zwaarigheden doen 'er zich voor ons niet dagelyks op, om onze kinderen op eene eerlyke wyze groot te maaken en een beftaan in deeze waereld overeenkomftig met hun rang te bezorgen! Daar wist een Batavier niet van. Van zyn arm en van zyne wapenen verwagtte hy alles. Wy hebben onze befchaaving , ■ wy hebben de kun- ften en weetenfchappen' dan voor een al te duu-_ ren prys gekogt, en daarby aan onze vryheid, aan onze afhankelykheid , aan ons geluk onbedenkelyk veel verloren. E. Wat zegt gy van onze vrouwen diderik? D. Zy fchynen vry fterk in 't gevoelen van rousseau te vallen, en het doet haar in zeker opzigt eer aan. Indien zy aan den tooi, — aan de gezelfchappen meer verflaafd waren; zoo zy het 'er op gezet hadden en daarin de grootfte eer voor eene vrouw ftelden , overal te brilleeren, zouden zy anders denken. Nu hebben zy zich geheel aan haar pligt van huisvrouwen en moeders overgegeeven; weinig tyd fchiet 'er N 5 over  SOS VERGELYKENDE over om aan iets anders te denken: maar wanneer men den fmaak van konften en weetenfchappen weg heeft, wanneer dezelve een voed» fel geworden zyn, dat onze geest niet ontbeeren kan; wanneer men het onfchuldig en onuitfpreekelyk vermaak geniet van zich in dezelve te mogen verlustigen, dan zal men op een anderen toon fpreeken, en dit zullen onze vrouwtjes doen , wanneer zy zich herinneren , welke voordeelen hunne kinderen bier van kunnen trekken, dat zy gelegenheid hebben, om zoo wel naar den geest als naar het iighaam gevormd te worden, en de vermogens van beiden te ont» wikkelen; welke voordeelen. zy zeiven hier van getrokken hebben. R. Ja maar hoe klein is het getal van zulken, die zich deeze voordeelen ten nutte maaken ! die tyd en lust hebben , om de vermogens van hunnen geest aan te leggen 1 Hoe groot eene barbaarschheid blinkt 'er over al door de zoogenaamde befchaafde zeden der volken van Europa door. Waren wy dan niet gelukkiger , wanneer wy in 't algemeen nader by de oorfpronkelyke zeden gebleeven waren en als de Aardsvaders elk in het onze leefden? Ik geloof niet, dat 'er meer woestheid en onkunde onder het gemeen, — maar ik ben verzekerd, dat 'er minder ondeugden zouden plaats grypen , welke zelfs nu onder de befchaafde waereld de overhand hebben, E.  aanmerkingen. 203 E. Schryf dit alleen, mag ik u bidden! niet aan de kunften en weetenfchappen toe : wy zouden ons dus doende aan ondankbaarheid tegen de Goddelyke inrigtingen fchuldig maaken, welke het altoos wel met ons voor had. Zy heeft de Waereld in haare kindsheid kundigheden bezorgd , welke voor dien ftaat voldoende waren; maar zy heeft het menschdom van tyd tot tyd naar den toeneemenden ouderdom by trappen willen doen vorderen , om hetzelve eindelyk tot die hoogte te brengen, waar) voor hetzelve gefchikt is. Intusfchen willen wy ons, als onwillige kinderen, van de gelegenheid om te leeren niet bedienen , of de verkregen kundigheden niet tot het waare einde aanleggen, dit hebben wy ons zeiven te wyten. — Daarenboven had de Voorzienigheid voor , om hier en in andere gedeelten van Europa de kennis van den waaren Christelyken Godsdienst in te voe« ren. — Ten dien einde moest 'er eene zekere maate van befchaaving voor afgaan, — een grond van algemeene kundigheden gelegd worden eri daar toe waren geene volken gefchikter, dan de Romeinen. Zy waren de naasten en zy wierden daarom, terwyl zy de uitbreiding van hunne magt en niets anders bedoelden , door de Voorzienigheid gebruikt, om haare verborge oogmerken te bevorderen. Vr. Ik beken, dat de Christelyke Godsdienst pnbegrypelyk meer en verhevener waarheden bevat,  204 VERGELYKENDE vat, dan de Natuurlyke, waarvan de overblyffelen onder de Germaanen plaats hadden ; maar zyn de volken van Europa, zyn wy met dat alles beter geworden ? en zoo wy zulks niet geworden zyn, wat kan dan de kennis van den besten Godsdienst baten? E. Ik kan u niet geheel ongelyk geeven zonder my zeiven en de ondervinding tegen te fpreeken. Indien het beter met onze zoogenaamde Christenen ware gefield geweest , zou ik niet gefchroomd hebben de verzogte vergelyking en het heerfchend charakter van de inwooneren van Nederland op te maaken. Laaten wy egter zorg draagen te zeggen, dat wy beter Heidenen, fchoon van het beste foort, gebleeven waren, of immer denken, om de voordeelen van den Christelyken Godsdienst laag te fchatten. Dezelve zyn onuitfpreekelyk veel en groot ; maar dat deszelfs invloed niet meer werkt, en de Geest van het Christendom onder deszelfs belyders niet meer doorfteekt: — dat - men thans ondeugden niet alleen ziet bedryven , maar fchaamteloos heerfchen , welke onder onze Heidenfche, maar eerlyke, kuifche , dappere en braave voorvaderen niet bekend waren , dit hebben wy even als in 't geval van de befchaafdheid aan ons zeiven te wyten. De Voorzienigheid heeft het haare gedaan, en wy kunnenze nimmer genoeg danken. D- Mag ik 'er dit nog byvoegen, fchoon van  aanmerkingen. 205 van minder belang, indien onze landen door de Romeinen niet bezogt waren en geheel. Germanien aan zich zeiven overgelaaten was gebleeven , wat zouden wy dan van de vroegft» tyden geweeten, en waar van daan zou eelhart dit aangenaam onderhoud gehaald hebben? Behalven dat gy nooit gelooven moogt , dat onze Batavieren het altoos even wel gemaakt zouden hebben en nimmer min of meer verbasterd zyn geduurende zoo veele eeuwen. E. Dit is het menschdom ongelukkig eigen, hoewel deeze verbastering ongemeen veel fneller toeneemt, naar maate zy in rykdom en overvloed eene gevaarlyke aanleiding vindt, fchoon ook al tegen de welmeenende oogmerken der Goddelyke Voorzienigheid. Indien wy dit onder 't oog hielden, zouden wy ons van alle de gunften, waar mede zy ons bedeelt, op de beste wyze bedienen, om ons wezenlyk geluk te bevorderen , en dan zouden de befchaafdfte en rykfte Volken de beste zyn. D. Zoo behoorde het te weezen : maar ongelukkig valt het doorgaands anders uit. Dan laaten wy niet dieper intreeden in eene ftoffe, welke zoo vernederend voor het menschdom in 't gemeen, als voor onze tyd- en landgenooten in 't byzonder is. — Ik zou my nog meer bedroeven, zoo wy de eenigften waren die tegen de goede oogmerken der weldaadige Voorzienigheid aangingen. E.  20Ö VERGëLYKENDE AANMERKINGEN, E. Dat is zoo : maar het kwaad is des té ongeneeslyker, wyl het eene volk doorgaans de gebreken van het andere overneemt, waar aan wy door den handel en de zugt van navolging, tot ons ongeluk, vooral bloot gefield zyn. —Zoo de Vrienden nog niet verzadigd zyn van de Batavieren , zal ik gaarn iets van hunne lotgevallen en bedryven in 't vervolg mededeelen. Nu wordt het tyd om te fcheiden. Di R» Gy zult ons op nieuw verpligten. A G T.  AGTTIENDE ZAMENSPRAAK. De gefchiedenis der Batavieren heeft veel betrekking op die van Rome , waarom men de eene niet kan verhaalen. zonder van de andere te melden. Het verdrag door c/esar met de Batavieren gefloten onderzogt. De gevolgen daarvan. De Batavieren ah hulpbenden beftendig in de legers van caesar in Brittanniën, in Galliën, en in Italiën. i Zy brengen veel toe tot beflisfing van den Jlryd tusfchen pompetus en cjesar. De laatfte blyft overwinnaar en alleenheerfcher. Wordt vermoord, maar de Batavieren blyven beftendig onder de Homeinfche krygsbenden. D. IMaauwlyks waren diderik en roozemond op den dag, welken zy zamen afgefproken had. den , op het landgoed van eelhart aangeko. men, of zy herinnerden hem zyne belofte en eelhart toonde zich gereed , om dezelve te vervullen. E. Het geen wy van de Batavieren weeten, zoo begoii hy, hebben wy aan de Romeinen te danken. Ik heb my daarom wat breeder met myne kinderen ingelaaten in een verhaal van de gelegenheid , by welke deeze Landen door hen ontdekt zyn en de omftandigheden, die daar by plaats greepen; maar  I 208 de staat maar wy blyven in dezelfde verpligting, om telkens van de Romeinen te gewaagen, terwyl de Batavieren niet alleen eene naauwe betrekking op dezelven behielden, maar genoegzaam alle hunne verrigtingen, voor zoo verre zy ons bekend zyn, van het tydftip hunner ontdekking, met die van het Romein/die Volk in een naauw verband ftaan. Gy zult my daarom wel vergunnen, myn diderik, dat ik, opdat onze vrouwen en kinderen des te beter den oorfprong en loop der gebeurtenisfen mogen nafpooren eene korte herinnering doe van de gefteldheid van Rome in dien tyd. — Deeze Stad was niet alleen tot deszelfs hoogften top van magt en rykdom geklommen , federt haare mededingfter carthago in eenen driemaal herhaalden hardnekkigen Oorlog overwonnen en geheel verdelgd was, maar, gelyk het gaat met veele ondermaanfche zaaken , haare grootheid moest de oorzaak worden van haaren val en eindely^ ken ondergang. Zoo dra haare burgers, door de geplunderde fchatten van Afia, Ajrica en Europa bedorven, de oude eenvoudigheid van zeden verlieten, — de onmeetelyke rykdommen van den eenen, en de armoede van den anderen een onmaatig verfchil tusfchen burger en burger veroorzaakten, was het niet langer mogelyk, in een lighaam, dat tot een monfteragtige grootte uitgedeegen was, die orde, dat ontzag voor de wetten, ftaande te houden, welke in voorige van  van rome. 20p tyden plaats had. De invloed van mannen , wier groote vermogens geëvenredigd waren aan het uitgebreid beduur van zoo veele wingewesten, en het overzien van alles wat de belangen van het algemeen .vorderden , wierd hoe langer hoe meer noodzaakelyk. Maar even daardoor wierd de onafhankelykheid , of Republikeinfche vryheid van den Staat in grooter gevaar gewikkeld en eindelyk geheel verjaagt. Marius en suxla hadden dezelve de een na den ander reeds gefchonden, en anderen aangemoedigd , om dat geen te voltooijen, het welk zy hadden aangevangen, van welken cajus julius cesar een van de voornaamfte en gevaarlykfte was, juist dezelfde, welken wy als eerften ontdekker van deeze afgelege onbekende oorden hebben aantemerken. En zoo moest Romen, daar het alle Volken in magt boven het hoofd gewasfen was uit zyn eigen boezem dezulken voortbrengen , welke de overheerde en onderdrukte waereld, toen het eindelyk ver genoeg gekomen was, recht verfchaften. — Ik heb myne kinderen ten deele verhaald, wat cesar op zyne tochten door Gallièn , waar van hy zich 't beftuur had laaten opdraagen, heeft uitgevoerd. De Romeinen hadden voor heen hunne wapenen tot in Galliè'n aan^deeze zyde der Alpen, gelyk zy het noemden, daar het digst aan Italien lag uitgebreid: caesar befloot het overige, aan geene zyde der Alpen, ook cynsbaar te maaken; fchoon nog de IH. deel. o Raad  2io het verbond Raad, nog het Volk hem hier toe last gegeeven hadden. Ook hier niet mede te vrede , deed hy tot tweemaalen toe een inval in Germanien. En fchoon by telkens moest te rug trekken, bragt hy zoo door de nederlaagen van voornaame Volken in Belgisch Gallien, als door zyne onderneemingen over den Rhyn te weeg , dat verfcheide kleine Germaanfche Volken , welke 't eerst aan de beurt fcheenen te leggen, wanneer hy zich aan dien kant wilde uitbreiden, hem by een en andere gelegenheid Gezanten zonden, en een beftand met hem maakten. Zy, die het digst aan Gallien en den Rhyn woonden moeten hier voornaamlyk onder het oog gehouden worden en onder dezelve met naame de Batavieren , welke als Broeders en Vrienden des Romeinfchen volks bekend ftaan. — D. Weet men de voorwaarden van dit verdrag niet? E. Die worden nergens uitdrukkelyk gemeld, maar kunnen genoegzaam uit deeze en geene uitdrukking van tacitus worden opgemaakt. Zy moesten alleenlyk de Romeinen met manfchap en wapenen byftaan , zonder tot het opbrengen van eenige fchattingen, waartoe andere Volken verpligt werden, verbonden te zyn» „ Want zy worden niet door fchattingen vernederd, nog door tollenaars uitgemergeld." Dat zy daartegen,voor allen overlast zeker, by hunne rechten en bezittingen bleeven en op de weder-  MET C AS S A R. ail derzydfche befchtrming der Romeinen konden ftaat maaken , mag men hier uit veilig befluiten. D. Dan was dit bondgenootfcbap geenszints tot oneer der Batavieren, maar alleen een verdrag bet geen Volken , die elkander volkomen gelyk zyn, dikwerf vrywillig tot onderling nut met elkander fluiten. E. Zoo was bet inderdaad. De Batavieren hadden zich even als hunne buuren, dc Mena. piers, de Tenctren , dc U/ipteten , de Sicam» bren en de Suevtn tegen de Romeinen kunnen verzetten ; maar zy zouden zich te vergeefsch aan den onzekeren kans van eenen Oorlog gewaagd hebben, welke voor anderen zoo nadeelig was uitgevallen, en waarvan zy , die naauwlyks een halve eeuw geleden zich hier in deeze ftreeken gevestigd hadden, geen beteren uitflag verwagten kónden. Het was dan allezins raadzaam die party te kiezen, welke ip' die tyden voor hen verre de beste was , — eti Waar door zy niet vernederd nog benadeeld wierden. —— Men zou hier tegen kunnen inbrengen, dat zy , zoo ze getrouwelyk aan hunne verbintenis voldeeden, aan de grootheid van Rome, dat reeds te veel overmagt bekomen had, en waar door de vryheid van5 Germanien gevaar liep, moesten mede werken: maar wie kan het een volk , dat in 't geheel van geen ftaatkunde wist, kwalyk neemen, dat het zich door het tegenwoordig gevaar, — O a door  212 HET VERBOND door de gunftige aanbiedingen van een gedugfen overwinnaar , liet overhaalen om bondi genooten te worden van een ander Volk, dat zyn gebied reeds uitgefirekt had van Italië af tot de uiterfte grenzen van Gallie zonder de gevolgen door te zien, welke hier uit in het toekomende konden voortfpruiten. — Wy weeten ook alle de omftandigheden niet, waarin zy zich bevonden , die hun te meer aanzetteden tot deeze verbindtenis. De Sneven hadden zich zeer gedugt, verfcheide volken cynsbaar gemaakt, en de Tenctren en Ufipeeten genoodzaakt te wyken. De Batavieren hadden by ondervinding geleerd , dat hunne broederen de Germaanen niet altoos broederlyk handelden, anders hadden zy de boorden der Lippe niet behoeven te verlaa. ten. Nu zy zich dan in de eerfte jaaren van hunne opkomst door een magtig en voordeelig bondgenootfchap konden beveiligen tegen alle onderdrukking van magtige nabuuren , was het niet te verwonderen , dat zy met anderen bier toe gereedelyk overgingen. Anders, zoo de Germaanen 'er eene algemeene zaak van gemaakt en het algemeen belang boven het byzondere behartigd hadden , moesten zy zich als een eenig man tegen de Romeinen verbonden hebben, en dan zouden zy nimmer iets met vrugt in Germanien hebben kunnen onderneemen. D. Wanneer zy afgefcbeiden bleeven , was zeker hun tegenftand vrugteloos. Intusfcheu fchynt  der batavieren. 213 fchynt toen reeds het lot van de inwooners deezer landen geweest te zyn, om als een Sloep, welke aan een Oorlogfchip vast is , een of ander magtig Volk in het zog te volgen , gelyk de groote frederik het noemt. Het is opmerkelyk , dat tacitus van geen anderen der Germaanen zegt, het geen hy van de Batavieren uitdrukkelyk en van de Mattiaken ingewikkeld fchryft in zyn negenentwintigfte Hoofdftuk. „ Ontflagen van alle lasten en toelagen en alleen voor het gebruik der veldflagen opgelegd, worden zy als geweer en wapenen voor de Oorlogen bewaard." Men heeft wel gedagt, dat dit ontflag uit hunne armoede voortfproot, maar waarin beftond toch dc rykdom der andere Germaanen ? Het vee maakte hun grootfte fchat uit en dit zullen de Batavieren,, toen ze uit het land der Catten zich verwyderden, medegevoerd hebben. 'Er was niet veel tyd noodig voor een deugdzaam en dapper volk om hetzelve welvaaren te verkrygeu het geen hunne nabuuren bezaten , en men kon hen dan naderhand, toen de inwooners een aanmerkelyk vermogen kreegen , gelyk wy in 't vervolg zien zullen , fchattingen hebben opgelegd. Dan neen , zy wierden hier van verfchoond, en waarom ? om dat de Romeinen, die hun belang zeer wel kenden, meer en beter nut van hen zogten te trekken. Zy hadden niet alleen cynsbaare volken , maar ook bondgenooO 3 ten  214 het verbond ten in zulke ver afgelege gewesten noodig, een volk,» het welk hunne belangen geheel toegedaan was , en waarop zy ftaat konden maaken. Hier toe kwamen de Batavieren voornaamelyk in aanmerking. D. De Romeinen moeten dan een zeer goeden denk van hunne braafheid en dapperheid gemaakt hebben , en dit doet de Batavieren zeer veel eer aan. Maar, heeft caesar terftond deeze gunftige voorwaarden aan hen toegedaan? E. De voorwaarden, welke hy met de on« derfcheide volken gemaakt heeft , verzwygt hy. Dat hy zich daar in naar bevind van zaaken gedraagen heeft, is ongetwyffeld , maar men vooronderftelt , dat die overeenkomst reeds toen getroffen is, want tacitus zegt, dat de eer en het uititekende van het oud verbond op den duur ftand houdt, en c/esar die terftond zich van Germaanfche bondgenooteu. als hulptroepen in zy.n veldtogten bediende, heeft gewis van de Batavieren het eerfte gebruik gemaakt. Daar door raakten zy meer en meer bekend en geagt by de Romeinen, waar van het gevolg was , dat zy zich nergens liever ophielden , dan in het Eiland der Batavieren , en de Romeinfche Keizers zich boven alien van Batavifche lyfwagten bedienden. Maar wy hebben hier voor nog nader bewys. Tacitus merkt in het twaalfde Hoofdftuk van het vierde Boek zyner historiën aan, „ dat de Bata* vie»  DER BATAVIEREN. £1$ vieren, die door de Romeinfche overmagt , en hunne verbintenis met een fterker volk , (gelyk 'tanders doorgaans gaat,} niets geleeden hadden, alleen het Romeinsch gebied met mannen en wapenen ten dienfte ftonden. Dat zy die lang in •de Germaanfclie Oorlogen geöeffend waren, ftraks nog meer roem verkreegen hadden door Brittannien." Vergelyk hier mede , dat civilis zich beroemt in het volgend zeventiende Hoofdftuk „ dat de Batavifche ruitery de Aeduen en Arvernen had over hoop geworpen." En in het agtenzeventigfte, „dat de Galliërs wel voor de Vryheid , maar de Batavieren enkel om de eer ftreeden."— Men gist ook niet zonder grond, dat zy door caesar met één by gelegenheid van dat verbond in 't bezit van de uiterfte grenzen van Gallien aan de boorden van den R!:yn gefield zyn, waaruit de oude inwooners, de Menapiers, eerst door de Tenctren en UJipeeten, en deezen weder door caïsar verdreeven waren. By die gelegenheid waren deeze oorden ontbloot van bevolkers, — den Batavieren was dit land zeer geleegen, — en 'er was niets gewooner , dan dat de Romeinen , zoo het in hunne magt ftond, op verzoek van hunne bondgenooten , overheerde landeryen inwilligden, welke zy zelf niet gebruiken konden. Vr. Waren het de Batavieren alleen, welke in onze Nederlanden c/ësar aan de hand kwamen? O 4 E.  Sl6 C JE S A R E. Waarfcbynlyk hebben 'er zich anderen bygevoegd , welke met de Batavieren de eilanden van den Rhyn bewoonden, waar van de Caninefaaten de voornaamften zyn : maar terwyl zy niet uitdrukkelyk opgenoemd worden , kan men hier alleen naar gisfen. Men kan 'er ook niet voor inftaan, of zy op zulk een voordeeligen voet hebben , kunnen fluiten , als de Batavieren , of men moest hen allen onder deezen naam 'begrypen,even ais de inwooners der zeven vereem'gde Provinciën onder den naam van Hollanders doorgaans voorkomen. Dit komt my ten minften van de Caninefaaten niet onwaarfchynlyk voor. Fr. Wat hebben de Batavieren dan onder , cjesar uitgevoerd, Vader? E. Zy hebben ook deel gehad , zoo nlen den roem in Brittamxien behaald van zoo vroeg een tyd reeds moet beginnen, in de overwinningen , welke caesar in dat eiland een en andermaal behaalde, fchoon ze weinig voordeel aanbragten naar het gevaar en den arbeid, welke hy moest doorworftelen, zoo by het landen, als by het inrukken in deezen afgelegen hoek van de waereld , waar van men caesar ook als de eerfte ontdekker mag aanzien , wyl de Romeinen te vooren niet wisten of het leugen of waarheid was, het geen men hen van deeze eilanden verhaalde. Hy bragt het evenwel zoo ver, dat de Britten zich onderwierpen , voor een gedeelte pandsluiden gaven, en de overigen beloofden te  in brittannien. 217 ce zenden. Dan toen zy ras hun woord braken , na dat caesar vertrokken was, befloot hy in 't voigend Jaar weder over te fteeken. Hy ontmoette toen den grootften tegenftand van cassivellaunus, den voornaamften der Britfche vorften , welke egter eindelyk door hem in 't naauw gebragt en genoodzaakt wierd zich aan cesar over te geeven. Hy ftevende daar op naar de vaste kust , waar zyne tegenwoordigheid vereischt wierd , zoo wel wegens de onzekerheid waar in de zaaken te Romen ftonden als wegens de geduurige onrustigheid der Galliërs, die elke guuftige gelegenheid zich ten. nutte zogten te maaken, om het juk, der Romeinen weder af te werpen. Dit borst eindelyk tot een algemeenen opftand uit, waar in de Arverners en de Aeduers den grootften rol fpeelden onder eenen vercingetorix, een prins der Arverners, wiens Vader tot hoofd der Gallers verkoren , maar wegens zyne heerschzugt door hen omgebragt was. De zoon , door denzelfden onderneemenden geest bezield, rokkende zyne landgenooten en vervolgens ook andere natiën der Galliërs op, om tegen caesar op te ftaan, welke toen afweezend was. Naauwlyks was hy tot aanvoerder verkoren, of hy dwong de overigen, die zich nog ftil hielden door geweld of list , om in deezen een gemeene zaak te maaken. De aanval begon met het beleg van Gergovia of Gergobinna, eene vesting in het land der Aeduen, O 5 waar  4l8 C JE S A R waar caesar de Bojen , in den Zwitzerfchen oorlog overwonnen , geplaatst had. Dan naar gewoonte komt c/esar op het onverwagtst opdaagen, wyl de Romeinfche naam 'er ten hoog. ften aangelegen was, hunne aanhangelingen niet ten prooi over te geeven. Dit is de aanleiding geweest van den oorlog, waar van civilis de Galliërs herinnerde, en waar aan wy dus met zekerheid weeten , dat de Batavieren een voornaam aandeel hadden. , Fr. Laaten wy hier van dan een naauwkeuriger berigt ontvangen, op dat wy te beter onze Batavieren mogen kennen. E.. Zeer gaarn. Zoo dra caesar zyne benden by een verzameld had, nam hy Vellaunodunum en Genabum weg, en floeg het beleg voor Noviodunum, eene vesting der Biturigen, welke hem in den weg lag, om daar door met een eene afwending te maaken. Dit gelukte. Vercingetorix brak het beleg van Gergovia op, en zogt Noviodunum te ontzetten. De ruitery, waar van de Galliërs zeer ruim voorzien waren, wierd ras handgemeen met de Romeinfche, welke het voor de overmagt zouden hebben moeten opgeeven, indien c/esar hen niet ter regter uur vierhonderd Germaanfche ruiters had gezonden; zoo noemt hy ze fteeds met hun algemeenen naam, fchoon zy meest uit Batavifche hulpbenden beftonden, welke hy van den beginne, dat het verbond gemaakt was , beflooten had by zich te houden. Dit  I N GALLIEN. 219 Dit mogen wy gerustelyk op den reeds gelegden grond vooronderftellen. Deeze hand vol volks deed den kans terftond keeren. De Galliërs konden hun geweldigen aanval niet wederftaan : zy wierden na een groot verlies van manfchap, naar het gros van hun leger te rug gedreeven en de belegerde ftad befloot zich zeiven en die hen tot den afval aangeraaden hadden aan c/esar over te geeven. Caesar befluit hier op naar Avaricum te trekken, de grootfte en fterkfte vesting in het land der Biturigen, dat in vrugtbaarheid uitmuntte, waar door hy dit geheele volk hoopte onder zy» bedwang te krygen. Vercingetohix had de Galliërs geraaden, om c/esar zoo veel mogelyk alle gelegenheden tot het krygen van voorraad af te fnyden, de onhouwbaare plaatfen in brand te fteeken , op dat de Romeinen zich. nergens mogten nestelen , maar genoodzaakt worden Gallien te verhaten. Twintig Steden der Biturigen wierden op eenen dag door de vlam vernield. Ter naamver nood wierd Avaricum, als de fchoonfte plaats van het ganfche land, verbeden. — Vercingetorix volgt OiESar van verre en flaat op een afftand van omtrend vyftien duizend fchreden zyn leger neder op eene plaats , welke door bosfchen en meiren ongenaakbaar was. Van daar floeg by caesar gade en belemmerde hem onophoudelyk in het opdoen van den noodigen voorraad , waar door het leger ver-  ü20 de e a t a v i e r £ n. verfcheide dagen zonder koorn was. Dan dit verdroegen de foldaaten liever met geduld, dan dat zy het beleg wilden opbreeken, fchoon caesar het hen aanbood, zoo zeer had hy zich by zyn volk weeten bemind te maaken. D. Dit kan alles by het volk te weeg brengen. E. Vercingetorix was daar door genoodzaakt nog eer dan caesar uit gebrek aan paarden voeder zyne legerplaats te verhaten, en nader by Avaricum te komen, van waar by de beste gelegenheid had, om het volk van c/esar by het voerageeren te overvallen. Deeze meende hem daar te verrasfen , maar vond hem al te voordeelig gelegerd. Het liegt faizoen en gebrek aan voorraad noodzaakten de Romeinen, om al hunne krygskonst en moed te vereenigen in het benaauwen van de belegerden, maar zy vonden hunne pogingen telkens te leur gefteld. Het is der moeite waard in de gedenkfchriften van caesar te zien, hoe verre de Galliërs reeds toen den Germaanen in het aanleggen en verdedigen van vastigheden voor uit waren. Evenwel moesten zy op raad van vercingetorix eindelyk befluiten, om de fferkte te verhaten. Het gekerm der vrouwen en kinderen hield hen eenigen tyd op, maar deed de Romeinen tefTens bemerken, wat 'er gaande was. Gesar laat hier op de wallen beklimmen, welke door de moedeloosheid en het fJegte weer ontbloot waren van bezetting, neemt de Stad by verrasfing in en geeft al  DER BATAVIEREN. 221 al wat leeven ontving aan de wraak van zyne verbitterde foldaaten over. Van veertig duizend inwooners ontkwamen niet meer dan agt honderd, de overigen wierden in koelen bloede vermoord.' R. Ongelukkigen! wier eenige misdaad was , dat zy hunne vryheid en bezittingen zogten te verdedigen. E. Dit was misdaadig genoeg in de oogen van hun, die meenden dat zy tot Heeren van de ganfche waereld gefchikt waren. Maar ik moet tot verfchooning van caesar, die anders in zyn aart niet wreed was, aanmerken, dat zyne foldaaten, aan wier onbezweeke ftandvastigheid hy deeze onverhoopte overwinning verfchuldigd was, even daarom zoo hardnekkig op het veroveren van deeze ftad gezet waren, op dat zy zich niet alleen met den buit, welke daar gevonden wierd verryken, maar ook de Galliërs aan de fchimmen van hunne fpitsbroederen, welke door de Landgenooten van de Biturigen omgebragt waren, opofferen mogten. Dit geval veroorzaakte eene groote verflagenheid by de Galliërs , maar vercingetorix deedt nieuwen moed fcheppen , door hen onder het oog te brengen , dat de Romeinen deeze zege over eene Stad , welke tegen zyn gevoelen niet ontmanteld was, meer aan hun krygskunde en het geluk, dan aan hunne dapperheid hadden toe te fchryven. Hy vertrouwde het cjesar eindelyk te benaauwd te zullen maaken door hem  222 C M S A R hem al de Galliërs, ook die hem tot nog toe getrouw gebleeven waren, op het lyf te fchennen. Door drang van redenen en gefchenken bragt hy het ook zoo ver, dat de eene Natie na de andere zich tegen hem vereenigde. Des niet» tegenftaande befluit caesar het fterke Gergovia op zyne beurt te belegeren, fchoon het zelve op een ongenaakbaare rots, en bet heir der Galliërs in de nabyheid gelegen was. — De Aeduers, de oudfte en voornaamfie bondgenooten der Romeinen, op wier aanzoek hy over de Alpen in Gallien tegen ariovistus getrokken, — ja door welken hy nog onlangs in een Stedelyk verfchil by het verkiezen van jaarlykfche Magiftraaten tot fcheidsman verkoren was, waren eindelyk door convictolitanus , dezelfde welke door de uitfpraak van caesar tot hun opperhoofd was verkoren, opgezet, om ook met c/esar te breeken, fchoon zy reeds onder eenen litavicus hem hulpbenden hadden toegefchïkt. Deeze , zoo dra hy vernam , wat 'er by hun gaande was , haalde zyn manfchap door uitgeftrooide verdigtfelen over, om zich by vercingetorix te voegen: dan caesar kwam hem voor, overtuigde het misleide volk en bewoog hen , om, zich onder zyne banier te voegen. Dit teufde de volle uitbarfting van de vyandelykheden op, wyl de bloem hunner manfchap nu in zyn geweld was. Zelf keurden zy het gedrag van litavicus ten vollen af, en alle zyne goederen verbeurd, D. Dit  IN GALLIEN. 223 D. Dit gedrag der Aeduers cn vooral dat van coNvicTOLiTANüs was inderdaad trouwloos en ondankbaar, om het te zeggen, gelyk het is. E. C-iesar ondervond te meermaalen, dat het Character van de Galliërs zoo was, als wy het volgens valeriüs maximus befchreeven hebben, — zoo als het nog is. Altoos wispeltuurig, lieten zy zich door de verfchillcnde inzigten van hun belang, dan herwaards dan derwaards ftuu. ren, zoo dat 'er geen ftaat op te maaken was. Convictolitanus haalde zyne Medeburgeren over door hen voor te ftellen, dat het fchandelyk was, dat zy alleen de vryheid van gansch Gallien zouden tegenhouden, — fchandelyk, daar zy vry geboren waren, moedwillig flaaven te blyven; — Hy voegde 'er by, dat caesar, aan wien hy niet ontveinsde veel verpligting te hebben, wanneer zy hem verlieten, eerlang het ganfche land zou moeten ruimen, maar by was nog oneindig meer aan zyn Vaderland verpligt. Inderdaad was hy door de gefchenken der Avernen omgekogt. — Intusfchen vorderde ctesar zoo weinig voor het fterke Gergovia, dat hy wenschte het beleg met eere te kunnen opbreeken. — De plaats was aan den eenen kant het best te naderen, ctesar laat hier eene menigte volks naa toe trekken om een loos aiarm te maaken, en lokt met een den vyand uit zyne legerplaats , welke hy overvalt en eene groote flagting te weeg brengt. Daar op laat hy  224 C JS. S A Tl hy den aftogt blaazen: maar zyn volk, door de zege verhit, was hem ditmaal ongehoorzaam. Zy wilden met een de vesting inneenien , en het was hen aan de eene zyde reeds gelukt: maar de gelegenheid van de plaats , en de tegenftand van binnen noodzaakte hen met verlies af te trekken, waarna caesar het beleg opbrak. .De Aeduers , die by cm sar waren, verzogten toen ook hun ontflag en hy gaf het hun, wyl hy toch geen vertrouwen in hun ftellen kon. Dit brak hem echter bitter op , want de geheele Natie der Aeduers verklaarde zich niet alleen openlyk tegen hem ; maar deeze geweeze hulpbenden waren zoo trouwloos, dat zy op hunnen terugtogt in Noviodunum vielen , eene Stad, in welke zich toen veel Romeinfche Kooplieden bevonden en c^sar zyn voorraad, zyn buit en al de gyzelaars der Galliërs betrouwd had, daar zy alle de Romeinen vermoordden, en het geen zy niet mede konden voeren, vernielden. En caesar zou het hard te verantwoorden gehad hebben, daar hy verzwakt was en zyn vyand van dag tot dag in manfchap toenam, zoo labienus niet ter regter tyd zich met hem vereenigd had na eene overwinning op comolugenus een ander voornaam Legerhoofd der Galliërs behaald te hebben. VR.Wy hooren in deeze laatfte ontmoetingen niet van de Germaanen en Batavieren gewag maaken. E,  ! N GALLIEN. S2g Ë. Zy waren en bleeven toch tegenwoordig by zyne hagchelyke onderneemingen , en deelden zoo wel in de Hagen als in de eer. Straks zult gy ze weer als beflisfers van de zege zien verfchynen. — Vercingetorix vermeerderde zyne magt gaande weg, om caesar met te beter gevolg op het lyf te komen , terwyl hy hem den toevoer uit ltalien en dat gedeelte van Gallien, het welk voor lang reeds een wingewest der Romeinen geweest was en daarom Provence genoemd wordt , bezwaarlyk maakte door de menigte van zyne ruitery , welke de toegangen overal affneedt. Daarom verzogt caesar by zyne Germaanfche bondgenooten over den Rhyn om nieuwe hulpbenden van ruiters en ligtgewapend voetvolk, het welk, gelyk wy gezien hebben, tusfchen de paarden in gewoon was te ftryden. Hy verkreegze terftond, maar hunne paarden waren zoo min , overeenkomftig de befchryving, die tacitus 'er van geeft, dat caesar van zyne Tribunen, zelfs van de Romeinfche Ridders en anderen, paarden nam, welke hy aan de Germaanen en Batavieren uitdeelde. Dit was naauwlyks gefchied, of vercingetorix, welke alle de ruiterbenden uit Gallien opontboden had , komt met zyne geheele magt opdagen. Hy bevond zich omtrend tien duizend fchreeden van de legerplaats van caesar, welke zich toen op de grenzen der Lingonen en op reis naar den kant van Provence bevond, om me»III. deel. P het-  afö CMS ar Alfe't de batavieren hetzelve te beter gemeenfchap te hebben. De Gallier verdeelt zyn 'ruiter - volk in drie hoopen, en zyn geheel leger in twee flagordens , waar van het voetvolk, dat van agteren door eene rivier gedekt was, de agter'fte uitmaakte. Caesar deed desgelyks; hy liet zyne ruitery in drie benden tegen de Galliërs aanrukken, tërwyl de legioenen agterwaards by de b&gaadje bleeven. De ftryd was zeer hevig , en de overwinning lang twyffelagtig, niet tegenftaande caesar allen , die het benaauwd kreegen, met verfche manfchap te gemoet kwam , tot dat de zege eindelyk weder beflist wierd door de Batavieren en andere Germaanen, welke volgens gewoonte onder hunne eige Overften ftreeden en den regter vleugel uitmaakten. Hunne kloekmoedigheid gevoegd by de grootheid en fterkte hunner lighaamen bragt de Galliërs in de war. De eerften maakten zich van eene hoogte meester, en dreeven hunne party na een groot verlies tot aan de rivier te rug. Zoo dra de andere Gallifche ruiters dit merkten en vreesden, dat zy alleen den fchok niet zouden kunnen verduuren , befiooten zy ook by tyds zich naar hun voetvolk te begeeven. Het vlugten en de fiagting was algemeen. Vercingetorix, nu hy zag, dat zyne ruitery, waar in zyn grootfte fterkte beftond, zoo deerlyk gehavend was, hadt lust, nog moed om een algemeenen fiag te waagen. Hy befioot zyn leger terftond op te breeken , te rug te trek-  IN GALLIEN. 217 trekken, en zich met een groot getal manfchap in Alefia of Alife te werpen. D. Ik fta verfteld over de wonderen van dapperheid, welke door onze Voorzaaten in de Rotneinfche legers verrigt zyn, zelf toen zy weinig of niets van derzelver beroemde krygskunde hadden kunnen aanneemen. Waarlyk caesar. trok oneindig meer nut van hen , dan een weinig fchatting, van zulk een volk geperst, hem met mogelykheid hadden kunnen aanbrengen. Hoe zeer onderfcheiden zy zich van de wilde volken! E. Met zulken zoude caesar het nimmer aangelegd, en in een geregelden veldtogt niets uitgevoerd hebben. Maar het bleef by dit alles niet. Caesar befloot wel ras de Stad op eenen afltand met een zwaaren dubbelen wal, op dat deeze prooi hem niet mogt omflippen. Dezelve was nog niet in gereedheid of de Galliërs deeden een hevigen uitval. De belegerden , welke zich gaarn lucht wilden maaken, vogten met zulk een aanhoudende hardnekkigheid, dat de Romeinen het te kwaad kreegen en door de Germaanfclie ruiterbenden weder moesten onderfteund worden en de Legioenen uit de legerplaats rukken. Zy dreeven niet alleen de belegerden te rug, maar deedenze met zulk eene overhaasting den wyk neemen , dat zy elkander verdrongen , veelen in de graft fprongen en de minften de vesting bereiken konden. De Germaanfclie belegeraars P 2 ver-  228 CjESAR met de batavieren vernielden eene groote menigte en keerden met een goed getal paarden, die zy buit gemaakt hadden, als overwinnaars te rug, welke hun zeer wel te pas kwamen. Vercingetorix liet hierop het volk, dat nog buiten de vesting lag, binnen trekken, de poorten fluiten en al den voorraad van leevensbehoeften opneemen, welke niet langer dan dertig dagen voor eene talrijke bezetting van tagtig duizend menfchen konden flrekken. — Voorts beveelt hy al zyne ruiters zich des nachts eenen doortogt te baanen — elk by den hunnen den hoogen nood te kennen te geeven , waarin hy zich met de bloem der Gallifche magt bevond , en om een fpoedig ontzet aan te houden. — Zoo dra cmsar dit verneemt, Iaat hy zyn leger zoo wel tegen eenen uitval van de belegerden, als tegen eenen aanval van buiten meer en meer met wallen, gragten, bolwerken en toorns verfterken , en met palisfaden , voetangels en verhakkingen zoo voorzien, dat hy ongenaakbaar was. D. Hy moet het 'er dan op gezet hebben, om deeze Stad het koste wat het wilde in te neemen. E. Zyne magt was niet groot genoeg, om al de posten wel te bezetten , en hy wilde niet gaarn deeze gunftige gelegenheid laaten flippen, welke aan den geduurigen opftand der Galliërs een einde kon maaken. Caesar wist, dat hy met een magtigen en hardnekkigen vyand te doen  in gallien. 220 doen had en het bleek ras, dat zyne voorzorg niet te vergeefsch was. Twee honderd en veertig duizend man voetvolk en agt duizend ruiters trekken uit alle oorden van Gallien by een onder het bevel van vier dappere veldheeren: Comius , dezelfde, welke te vooren door cje&ah in Brittannien gebruikt en deftig beloond was, vir1d0mar, EPEPvEDORIX en verga- sillaunus. Vercingetorix had gewild , dat al de Galliërs, welke eenigzins de wapens konden voeren op de been waren gekomen: maar zy begreepen , dat het beter was uit elke natie een zeker getal manfchap ter heirvaart te ontbieden. Intusfchen had dit meer tyd vereischt , dan vercingetorix gerekend had : de voorraad was bykans verteerd en met denzelven de hoop van een gelukkige uitkomst. Men had de Mandubiers, die met hun vee in Alejia als eene Stad, die hun behoorde, den wyk genomen hadden, met alle onnutte monden reeds buiten de poort gezet. Al weenende hebben deezen zich tot flaaven aan de Romeinen aangeboden , zoo zy maar iets mogten, om hun honger teftillen, dan zy zyn te rug gejaagd en ellendig omgekomen. Nu kwam de nood op 't uiterfte. Men riep de bezetting by een, om te overleggen , of men zich zoude overgeeven of dood vegten; wanneer een der voornaamfte Arnemers, critognatus , den raad gaf, om zich van hetzelfde middel te bedienen , waar P 2 van  230 CJES&R. met de batavieren van veelen hunner voorvaderen zich bediend hadden, toen zy door de Cimbren en Teutonen in hunne vestingen benaauvvd wierden; — al de zwakken en weerloozen van tyd tot tyd te flagten , te eeten en het zoo lang uit te houden tot dat hunne landsgenooten kwamen opdaagen, welken hy wegens den onophoudelyken toeftel der Romeinen zeker verwagtte. R. Ysfelyke raad! waar voor de menschheid gruwt! E. In dit licht wierd dezelve ook door caesar befchouwt, welke ons daarom de geheels aanfpra ik geeft, waarin de Arverner dit by zyne landgenooten zogt door te dringen. Maar men ziet 'tr uit, wat de Galliërs voor hunne vryheid over hadden, en hoe zeer zy tegen de Romeinen , welke zy veel erger dan de Cimbren befchouwden, verbitterd waren. Men befloot evenwel zich niet van deezen raad, dan in den alleruiterften nood te bedienen. (*) Ter reg- (*) Dit geval wederfpreekt het vermoeden , dat zommigen van de oude Galliërs en Germaanen op» gevat hadden , als of zy ook onder de menfeheneeters behoorden: men heeft toch om ftryd hen een wreeden aart en woeste zeden willen toefchryven. De Gallier bediende zich niet van menfchenvleesch, dan in zulke gevallen, waar in de befchaafdfte en verlichtfte volken het ook wel gebruikt hebben , en van de Germaanen , welke nog nader aan den oor- fpran-  ING AgL L I E N. £31 regter tyd daagde het ontzet op. De Galliërs maaken zich terftond meester van een heuvel en flaan hun leger maar vyf honderd fchreeden van de verfchansfmgen der Romeinen neder. Den volgenden dag fchaaren zy hunne ruiterbenden tegen den middag op eene vlakte, die tusfchen beiden lag. Eene menigte boogfchut» ters en ligt gewapenden plaatzen zy tusfchen in om de ruitery te onderfteunen , en den heuvel van agteren bezetten zy met hun voetvolk. De Romeinfche ruiters deeden hierop een hevigen maar vrugteloozen aanval. Dit deed den moed der Galliërs ryzen. Zoo wel zy als de belegerden verbaasden de Romeinen door een luid gefchreeuw. Het gevegt wierd hoe langer hoe algemeener en met de uiterfte hevigheid tot aan den avond uitgehouden. Nog bleef de • kans onzeker. Eindelyk beflisten de Batavieren en andere Germaanfclie hulpbenden de overwinning , zy vielen met een digten drom op de vyanden in, bragten de ruiters in wanorde en verfloegen de boogfchutters en ligtgewapenden. Hier door kreegen de Romeinen lucht , en lieten de Galliërs geen tyd, om zich te herttellen, maar vervolgden ze tot aan hun legerplaats. Vr. Dit fpronkelyfcen ftaat der natuur gebleeven waren , mogen wy niet anders vooronderftellen. Een of ander Romein of G» zou'er zeker melding van gemaakt hebhen, zoo zy hier aan zig fchuldig gemaakt hadden. P4  S3a c/esar met de batavieren' 's< Vr. Dit viel ongelukkig uit voor het benaauwde Alife! E. Zy, die ook uitgetogen waren keerden droevig naar hunne wallen te rug , en begonden aan hunne verlosfing te wanhoopen. — Des anderendaags hervatten de Galliërs den aanval op den zelfden tyd. Zy hadden daar toe vooral eene plaats uitgekozen, waar de verfcbausfingen der Romeinen op 't zwakfte waren en de tusfchenruimte door twee Legioenen bezet was. Derwaards zonden zy vyf en vyiïig duizend man, al uitgeleezen volk, onder aanvoering van den dapperen cassivellaunus. Het gevegt was nog algemeeneren bloediger, dan op den voorigen dag. Die van binnen deeden insgelyks een hevigen uitval en de Romeinen wierden van alle zyden benaauwd. Cesar vind zig genoodzaakt , om hen die bezweeken , met verfche troepen by te fpringen. Zyne tegenwoordigheid herftelde de orde en den moed. De Galliërs verlaaten het flagveld en hun leger met een groot verlies. Van de vyf en vyftig duizend kwamen 'er weinig te regt en zy zouden allen verflagen zyn, indien de nagt en de vermoeidheid der overwinnende benden het vervolgen niet belet hadden. De Galliërs keeren onverrigter zaake elk naar de hunnen te rug. Cassivellaunus, de bloedverwant van vercingetorix, valt in handen van den overwinnaar en  IN GALLIEN. 233 en hy zelf vindt zich genoodzaakt de ftad aan c/esar over te geeven. Fr. Ik heb deernis met het ongelukkig lot van deezen man, myn Vader! hoe liep het met hem af? E. De regtvaardigfte zaak wordt niet altoos met den besten uitflag bekroond. Vercingetorix riepze allen byeen en erinnerde hen , dat hy niet voor zich zeiven, maar voor de algemeene vryheid de wapenen had opgevat. Evenwel was hy bereid, fchoon hy wel ontkomen kon , of door zyn dood de Romeinen te verzoenen, of zich leevendig in hunne handen te geeven. Men zond hierop gezanten naar c/esar. Hy gebiedt, dat alle de wapens overgeleverd en de eerfte Bevelhebbers voor hem gebragt worden. Dit gefchiedt. Het Opperhoofd der Galliërs verfcheen demoedig voor den Romeinfchen Veldheer in hoop op zyne goedertierenheid ; zyne fchoone geftalte en uitrusting, verwekten veel aandoening; maar des niet te min liet c/esar hem weg brengen. Na eene gevangenhouding van zes jaaren moest hy den fchimp uitftaan van in zegenpraal omgevoerd te worden, en daarop wierd hy van 't leeven beroofd. Al zyn overgebleven manfchap wierd tot flaaven gemaakt en aan 't volk uitgedeeld , uitgezonderd twintig duizend Aeduers en Arverners , welke CjEsar door het overgeeve» van hunne gevange landslieden hoopte te winP 5 nen.  234 cjesar met de batavieren. nen. Dit gelukte hem ook. Meest al de Galliërs onderwerpen zich aan de Romeinen en leveren op nieuw eene meenigte gyzelaars. D. Zoo had cssar deezen algemeenen opftand op eene fpoedige en voor hem gelukkige wyze gefmoord. E. Het werk was evenwel nog niet geheel afgedaan. De Galliërs toonden , dat zy geene veragtelyke party uitmaakten , en dat het hen ernst was. Zy moesten evenwel op 't laatst onderdoen. Caesar gaf zyne afgematte benden daarop bevel, om de winterkwartieren te betrekken en de Galliërs te gelyk gelegenheid om zich een weinig te herftellen, en met den voortyd een uiterfte pooging te doen, om de Romeinen uit het land te verdry ven. Eene onregtvaardige overweldiging wordt toch niet, dan met tegenzin verdraagen. Intusfchen was men te Romen zoo zeer met deeze overwinning in zyn fchik, dat men een dankfeest van twintig dagen uitfchreef. — Hier mede befluit cüïsar zyn zevende en laatfte boek van zyne gedenkfchriften der Gallifche oorlogen, welke door hirtius pansa vervolgd zyn. — De rust, welke caïsar zyn leger meende te laaten genieten, was dan van zeer korten duur. Hy vernam ras door zyne verftandhouding, dat de Galliërs, wyl zy zagen, dat de Romeinfche magt, wanDeer ze vereenigd aangevallen wierd, onverwin«elyk was, dezelve wilden verdeden, door op ver-  in gallien. £35 verfcheide plaatzen te gelyk ecncn opfhnd te beginnen en zich in de weer te ftellen. tly befloot daarom hen voor te komen en met zyn gewoonen fpoed te overvallen. Den Qtimflor warcus ANTOMUs draagt hy het bevel over de winter legeringen op en zelf begeeft hy zich in 't laatst van winteimaand met de ruitery op weg; twee Legioenen voegen zich by hem en niet deeze magt valt hy in het land der Biturigen, welke zich zorgeloos wyd en zyd verfpreid hadden. De gelegenheid, om naar hunne vastigheden te vlugten en zich daar te verdedigen, afgefneeden zynde, neemen zy den toevlugt tot de nabuuren. Dan te vergeefs! hy valt ook deezen op °t lyf, dwingtze, om aan de hand te komen, en de Biturigen zich te onderwerpen, op dat zy tot het gerust bezit van hunne landen en wooningen mogten wederkeeren. Hier op betrekt hy de winterlegering voor de tweede maal en belooft aan elk foldaat tot fchadeloosftelling twee honderd en aan elk hoofdman twee duizend zestertien. Dan 'er waren naauwlyks agtieu dagen verloopen of hy vond zich op nieuw genoodzaakt op de klagten der Biturigen tegen de Carnuten met twee andere legioenen te velde te trekken. Deezen durven hem niet afwagten, maar verhaten huis en have, welke door de Romeinen uitgeplonderd worden; waar na hy al zyne benden, ruitery en voetvolk, zendt, om hen op te zoeken, waar door veelen agter- haald,  835 c.ssar met de batavieren haald , veelen van koude en ongemak in de bosfchen omgekomen zyn. — Naau'wlyks was dit afgeloopen, of de Rhemen, welke nevens twee andere natiën de eenigfte waren, die zich niet by de algemeene heirvaart gevoegd hadden, zonden hem bode op bode, om befcherming te vraagen tegen den gedreigden aanval der Bello* vacen, van alle Galliërs en Galli/cJie Belgen de ftrydbaarften. Fr. Aan welk eene noodelooze onrust nellen zich de Veroveraars niet bloot! E. Iemand van minder moed en beleid zon 'er onder bezweeken zyn, maar cesar kwam het alles te boven. — Hoe gaarn hy zich zeiven en zyn volk in 't holst van den winter eenige rust wilde geeven, de eer en het belang van Romen drongen hem, om zich alle moeite en gevaaren te troosten. Hy fpaarde zyn volk in zoo verre, dat hy telkens andere benden tot nieuwe onderheemingen bezigde, maar zich zeiven ontzag hy niet. Hier door maakte by zich te meer bemind en deed alles te beter uitvallen. Zyne verfpieders bragten hem berigt, dat de Bellovacen alleen eenige weinige weerloozen hadden agter gelaaten om 't land te bouwen: alles, wat weerbaar was, had de wapenen opgevat en nog vyf andere Natiën hadden zich by hen gevoegd. Gezamentlyk hadden zy zich onder bevel van corbeos naar eene uitgeftrekte hoogte begeeven, welke door een  IN GALLIEN. 237 een moeras ongenaakbaar was, en alle hunne goederen hadden zy boschwaard in gebragt. Van hier meenden zy caesar te overvallen, indien hy met een zwakke magt aankwam , maar zoo deeze te fterk was, de komst van comius met Germaanfclie hulpbenden af te wagten, en intusfchen allen toevoer aan 't Romeinfche leger te belemmeren. In zulk eene voordeelige plaatzing treft c/esar hen met zyne vier ver» fche Legioenen aan , en dewyl hy het niet raadzaam oordeelde , tegen zulk eene wel geplaatfte menigte eenen wanhoopigen aanval te doen, befluit hy in haast tegen het moeras aan, eene verfchansfing op te werpen. Hy hoopte den vyand, wyl hy zyne magt kleiner liet vertoonen, dan zy inderdaad was, van de hoogte te lokken; maar te vergeefsch. Dagelyks vielen 'er fchermutzelingen voor, ook wel tot nadeel van de Romeinen, waar door de moed der BeU lovacen ongemeen wies , voor al na dat comius met vyf honderd Germaanfclie hulpbenden aankwam. Fr. Ik dagt, dat de Germaanen de zyde der Romeinen hielden. E. Dit deeden alleen de Batavieren en eenige anderen, de meesten (tonden op zich zeiven. — Wyl nu de Germaanfclie natiën , wanneer zy zelf vrede hadden, zich dikwerf in den dienst van andere volken begaven, die in oorlog waren, zoo als ik u verhaald heb, moet het u niet ver-  •23? g TE S ar met de batavieren verwonderen, dat comius deeze vyf honderd van de nabygelegene Germaanen gereed vond, legioenen post op eene andere hoogte. Een dal fcheidde nu alleen de twee legers. Geen van beiden dorst den aanval waagen, maar de Bellovacen, welke geen voorraad aan de hand hadden, moesten eerst wyken. Dit deeden zy 's nagts, en om c/esar te misleiden ftaken zy overal vuuren aaii, dog dit bragt den fchranderen Veldheer te eer in 't vermoeden, Wat 'er gaande was. Hy liet al zyne ruiters opzitten en de overigen volgen: maar de paarden wilden niet voorby de vuuren; dit gaf den vlugtenden tyd. Onderweg beitelden zy eene fterke hinderlaag, om c/esars ruiterbenden op nieuw den toevoer af te fnyden; maar hy ook hier van verwittigt verrastte hen , en fchoon zy dapper vogten, moesten zy eindelyk het opgeeven. Het ligt gewapend voetvolk deed hier weder den grootften dienst. De bosfchen en 't water, dat deeze plaats ongenaakbaar maakten, hinderden nu de vlugtenden. Van zes duizend voetknegten en duizend ruiteren , bleef byna niemand over. Corbeus zelf verdedigde zich wanhoopend, tot dat hy fneuvelde. De overigen , fchoon zy een voordeelige plaats ingenomen hadden , dorften zich aan de onzekere uitkomst van den ftryd niet waagen: zy zonden gezanten, om zich aan c/esar te onderwerpen en hem te bidden, dat hy zich met de nederlaag van den bloem hunner manfchap wilde te vrede houden , terwyl zy al de fchuld op  240 C/ESAR MET DE BATAVIEREN op den gefneuvelden Veldheer leiden, c/esar , hoewel hy zeer ligt begreep, dat de doode zich niet verantwoorden kon,.liet zich gezeggen. Zy zonden.hem Gyzelaars, en veele andere Galliërs volgden hun voorbeeld. Intusfchen liep alles ongelukkig af en de onafhankelykheid van gansch Gallien op een einde. C/esar , na dat de magtigfte natiën zich onderworpen hadden, verdeelt zyne magt. Fabius zendt hy aan caninius tot onderftand met vyfentwintig henden in een afgelegen hoek van Gallien: — Labienus naar een anderen kanten zelf trekt hy heen om de landen van ambiouix nog verder te vuur en te zwaard te verwoesten. Op deezen bleef c iESar ten uiterften verbitterd wegens het verraad dat hy tegen zyne henden gepleegd had. FAnius en caninius flaagden zeer voorfpoedig, de een in het overwinnen van dumnacus, de ander in het verflaan van drapes en lute.rius, welke twee laatften zeer veel kwaad tegen de Romeinen berokkenden, en met eenige benden uit het leger van vercingetorix ontkomen waren. Zy hadden zich in Uxellodti» num geworpen , eene vastigheid op eene rots by een rivier gelegen , waar caninius hen terftond op de hielen volgde. Terwyl zy begreepen , dat zy geene belegering zonder voorraad konden uithouden , hebben zy twee duizend man in de vesting gelaaten en zyn zelfs heen getrokken, om zich van mondkost te voor- zien.  IN gallien, 54! zien. Zy To gen ?zich tien duizend fchreeden van de vesting aan eene rivier, volgens gewoonte neder , met oogmerk, om dezelve van tyd tot tyd van koorn te verzorgen , waar van zy een grooten voorraad opgedaan hadden. Terwyl dr apes met het; grootfte gedeelte der manfchap in 't leger bleef, geleidde luterius een fterk convoy, het welk hy 's nagts door enge en boschagtige wegen hoopte in de ftad te brengen; maar zy wierden ontdekt en zo onverhoeds overvallen , dat maar weinigen het 'er af bragten en aan luterius zelf den te rugtogt naar het leger wierd afgefneeden. Eer de tyding deezer nederlage aan drapes kon gebragt worden befloot caninius hem met zyne ruitery en al de Bat** vifclie en Germaanfclie voetknegten te verrasfchen , en met zyn legioen zoo ras mogelyk te volgen. Dat ik voorheen niet te veel van de fnclheid der Germaanen gezegd heb , blykt ook uit dit geval. Toen caninius met zyn legioen aankwam, waren de vooruit gezondenen reeds handgemeen. Op het zien van de Romeinfche veldtekenen verdubbelden zy hun moed, en de zaak wierd door hen allen ras beflist, een groote buit gemaakt en drapes zelf gevangen genomen, zonder dat 'er iemand van de zyde der overwinnaaren gekwetst wierde. M. De Batavieren kwamen dus overal te pas: maar hoe konden zy even zoo ras als het paardevolk heen fnelhn. III. deel. Q E. Her-  242 c/esar biet de batavieren t E* Herinner u, dat de Germaanen vlugge en ligtgewapende jongelingen in den ftryd gebruikten , welke agter de ruiters opzaten, zoo naar den vyand renden , tusfchen de paarden in de ruitery onderfteunden , en wanneer deeze het te kwaad kreeg, weder agter opfprongen, om zich te bergen. Hier van bedienden zich de Romeinen zeer dikwerf met een zeer goeden uitflag, — Caninius kon nu gerustelyk de belegering voortzetten en de vesting benaauwen : te beter, om dat c. fabius tot zyne verfterking zich by hem voegde. En of dit nog niet genoeg was kwam cjesar zelf onverwagt opdaagen. Fr. Nu zal het de arme inwooners gel-, den. E. Caninius had aan c/esar gefchreeven, boe het met de zaak gelegen was, en geraaden , dat men de inwooners van Uxellodunum ten affchrik van anderen ftrengetyk behoorde te ftraffen, terwyl zy het wegens de goedertierenheid van c/esar te veel op het uiterfte lieten aankomen, het geen van te gevaarlyker uitzigt was, omdat hy maar ée'n veldtocht nog in Gallien kon bywoonen. D. Hy deelde dus de huid eer de beer gevangen was. E. Hy vooronderftelde , dat zy het wegens de kleine bezetting niet lang zouden kunnen uithouden ; en de uitkomst beantwoordde hier aan.  in gallien. Ö43 aan. C/esar, begreep, dat het fchande voor hem en den Romeinfchen naam was door zulk een hand vol volks zoo lang opgehouden te worden. Hy liet m. antonius met vyftien benden agter, nam gyfelaars van verfcheide Cantons , kreeg guturvatüs een der eerfte aanftookers der Carnuten en andere Galliërs in handen, wien by tot der dood toe liet afdaan, en daarna het hoofd afhouwen. Daarop trok hy met al zyne ruitery naar comius,met bevel, dat q. calenus hem met twee legioenen langzaam volgen zou. Niet tegenftaande dit alles zouden het de Galliërs nog lang uitgehouden hebben, wyl zy, hoe zeer drapes en luterius in hunne oogmerken niet gedaagd waren,nog eene goede menigte graanen hadden binnen gekreegen. — Dan c/esar , wien niets ontdipte, bemerkte dat zy hun water kreegen uit een bron , een weinig buiten de ftad. Hy laat daarom eene borstweering van negen voeten hoog aanleggen, boven welke een toorn van tien folderingen zoo ver uitdak , dat dezelve de hoogte der bron omtrend evenaarde, waar doof de waterhaalers zeer belemmerd wierden en verfcheide menfchen en beesten van dorst omkwamen, Men ftelde zich daarom hardnekkig te weer tegen de werpfchichten en ftormtuigen der befegeraaren , en zogt hunne werken door het afrollen van brandende tonnen met pek en fmeer te vernielen. De fchranderheid van g/esar wist dit niet alleen , Q 2 te  £44 C/ESAR MET DE BATAVIEREN te verydelen, maar liet zoo lang onder de aarde graaven , dat zy de bron ontdekten, en het water afleidden. Dit zagen de belegerden als eene bezoeking van den Hetnel aan , en zy gaven zich terftond over. Waarop c/esar al die de wapenen draagen konden, wel het leeven fchonk, maar de eene hand liet afkappen, op dat zy lang en overal de flraf van hunne hardnekkigheid zouden kunnen vertoonen. Vr. Foei die wreedheid ! zulke dappere verdedigers van hunne vryheid moesten eer edelmoedig beloond zyn. E. ik heb gezegd, dat c/esar in zyn aart niet wreed was: evenwel, het even gemeld geval van guturatus en dit, is niet van wreedheid vry te fpreeken ; maar ik moet teffens zeggen, dat hy zich zelf geweld moest aandoen, om 'tr toe te komen. Tot het eerfte wierd by dóór zyn volk gedwongen : en wyl hy anders geen eind aan de gedunrige opftanden zou vinden, vond hy zich genoodzaakt om hier den raad van caninius en andere bevelhebberen op te volgen. Intusfchen heeft de eene en andere omftandig". beid deeze belegering gedenkwaardig gemaakt Drapes heeft zich zelf dood laaten hongeren en Luterius is eindelyk ook in de handen der Romeinen gevallen. Comius van Atrecht wilde zich egter niet onderwerpen, wyl hy, tot eene vriendelyke zamenkomst geroepen , 'door de Romeinen bedrogen en byna omgebragt was. Hy  IN GALLIEN. 245 Hy dorst zich daarom niet meer op hun woord verlaaten. Dan na dat hy volusenus, welke hem deezen trek gefpeeld had , met eige hand eene zwaare wonde toebragt , was hy met deeze wraak te vrede, en floot naderhand een verdrag met de Romeinen, waar by hy vryheid en leeven behield , en bedong, dat hy nimmer verpligt zou zyn in de tegenwoordigheid van een Romein te verfchynen. D. Het was wonder , dat c/esar iemand, wien hy zoo veel vertrouwd, en met gunden overhoopt had, en die hem naderhand zoo veel kwaad berokkende, genade bewees. E. Het was eigenlyk antonius , die dit verdrag met comius floot, om van zulk een gevaarlyken vyand ontflagen te zyn. Ondertusichen kon C/esar in zyn hart de Galliërs, die dus hun land en vryheid verdedigden, niet veroordeelen. Volgens den ftelregel der Romeinen, moest het belang van 't Vaderland boven alles gelden , en zoo lang deeze ftelregel by hen in volle kragt bleef, was 'er niets te zwaar of te moeijelyk het geen zy niet verdroegen of uitvoerden, hoe konden zy dan denzelven by anderen in hun hart kwalyk opneemen?Hy erkent zelfs in't geval van comius, dat het misnoegen zoo algemeen en de zugt om de vryheid weder te krygen, zo groot was, dat alle byzondere verbindtenisfen en genoote weldaaden daar by uit het oog verdweenen. Uier op zyn de Trevieren door labienus afge- Q 3 ftraft»  *4<* c/esar mijt de batavieren ftraft, en de legioenen door gansch Gallien ia bezetting gelegd, het geen zich federt dien tyd het gebied der Romeinen heeft laaten wel gevallen. — Hoe veel menfchen dit de vryheid en het leeven gekost heeft, hoe veele fteden en dorpen hier by vernield zyn , heb ik van te vooren reeds gemeld. — Hoe zeer men deezen uitflag aan den onvermoeiden aart, het beleid en de dapperheid van c/esar heeft toe te fchryven, is' het zeker, dat hy het nooit zoo ver of zoo fpoedig zou overheerd hebben, zoo hy niet door Germaanfclie en vooral door Batavifche hulpbenden ware onderfteund geworden, aan welke men dus voor een gedeelte de eer van het te onderbrengen van Gallien moet toekennen, j. eoDuiNus fchreef dus niet te veel in zyne aanmerkingen op j. c/esar : dit zy eens vooral tot lof van de Germaanen gezegd, dat zy het gebied over Gallien aan de Romeinen in handen gegeeven hebben , gelyk zy het hun weder ontnomen hebben ten tyde van honorius : maar dezelfde zyn het, welke de opperheerfchappy van Rome aan c/esar hebben helpen bezorgen. Het eerfte rust op de edelmoedige herhaalde belydenis van den overwinnaar zelf, en van het laatfte zullen wy nu moeten fpreeken. R. Men kan dit geenszins ontkennen , dat hen die eer toekomt , zoo het een eer is een onafhankelyk volk onder de magt van een ander te doen bnkken , het welk reeds alle andere be-  IN GALLIEN. 247 bekende natiën was over 't haofd gewasfchen. E. Ik voel wel, waar myn vriend heen wil. Het wordt doorgaans zoo gerekend, hoewel het anders geenszins ftrookt met de regelen van billykheid : maar indien men dit zoo naauw zou uitpluizen, hoe veel roem zon 'er dan wegvallen, welke alleen door lbortgelyke bedryven verkreegen is, en hoe veele groote oorlogshelden zouden tot den rang van ftruikroovers nederzinken. Intusfchen kan onze Batavieren de roem van uitfteekende dapperheid niet betwist worden: zy muntten zelfs boven de Romeinen, welke niet zonder reden hier door den grootften naam verworven hebben uit, en deeze trotfche volken welke anders met veragtirig op alle Barbaaren nederzagen hebben hunne verdienden recht moeten doen, en meer wil ik met myne verhaalen, die ik uit de eige aantekeningen van caïsar. getrokken heb, niet bewyzen. Het ftond ter zyner verantwoording, waar toe hy zyne bondgenooten gebruikte. Met ftaatkunde hielden zich onze voorzaateh niet op; en wyl de Galliërs en Germaanen met elkander geduurig over hoop lagen, was het geen wonder, dat zy 'er zich toe lieten gebruiken. Zal men egter alles op dit ftuk behoorlyk voor en tegen wikken, moet men erkennen , dat de gemeene hoop der Galliërs 'er weinig by verloor. De Adel en de Geestelykheid, onder den naam van Bruiden bekend, hadden alle magt aan zich getrokken. De burger,die niet meer dan eene Q 4 fcha-  H% aanmerkingen. fchaduw van vryheid over had , was van allen mvloed ontzet, en moest de lasten draagen, welke zyne geestelyke en waereldlyke Overheid hem geliefde op te leggen. „ Het volk , zegt c/esar in het dertiende Hoofdftuk van zyn zesde boek , wordt als flaaven byna gehandeld, het welk niets uit zich zeiven durft beftaan. De meesten, wanneer zy of door fehulden of door zwaarheid van belastingen of door de onregtvaardigheid der vermogenden gedrukt worden, begeeven zich in dienst by de Edelen: deezen hebben op hen dezelfde rechten, welke de Heeren op hunne flaaven hebben." Wat had zulk een volk dan te verliezen? Het veranderde dus maar van Heeren: deezen verloren het meest, maar ook weinig meer, dan zy zich hadden aaugemaatigd. De , Voorzienigheid gebruikte de Romeinen om hen beurtelings onder het juk te brengen en te ftraffen. Dit hadden daarenboven de ongeregelde , en onnatuurlyke zeden , tot welke de Galliërs vervallen waren,' wel verdiend. — Voeg hier by dat de Romeinen met de Galliërs no» een openftaande rekening hadden , wegens den fchrik en verwoesting , welke de laasten onder brenncs in ltalien verfpreid hadden, waar door Rome op den rand van het verderf gebragt wierd. Elk krygt toch vroeg of laat zyne beurt. — Wanneer gy alle deeze redenen by elkanderen overweegt, is het zoo zeer  AAN AI ER,RINGEN. 249 zeev r>iet te verwonderen, dat de Galliërs zoo fpoedig onder het juk der Romeinen moesten bukken , het geen deezen telkens te vergeefsch op de vrye halzen der onverbasterde Germaanen poogden te leggen. D. Men wii toch liever door zyne eige Iandsgenooten, dan door vreemden geregeerd worden. Hoe willekeurig handelden de Roomfche Stadhouders doorgaans in de wingewesten! E. Men heeft aangemerkt, dat deeze onder de Roomfche Keizers het doorgaans veel draagelyker hadden, om dat de Stadhouders aan dezelven verantwoording fchuldig waren , dan toen elk, welke zulk een post te beurie viel, denzelven als een onafhankelyk republikeinsch opperhoofd beftuurde. D. Ik beken, dat men dan dikwerf elkander den bal toekaatfte, maar daar en tegen wierd het characfer der Romeinen hoe langer hoe flegter, hun roofzugt grooter, en aan 't hof van den Keizer was altoos gelegenheid, om zyne gunstelingen te winnen. Men weet hoe het in onzen lyd gaat. E. Dat is zoo. Caïsar ten minften maakte, eer hy uit Gallien vertrok de beste fchikkingen. Hy leide geene nieuwe fchattingen op, en zogt daar door te weeg te brengen , dat het land, door den algemeenen oorlog uitgemergeld, zich fpoedig herftellen kon. — Op dat zy zich met geen hoop van eene nieuwe omwenteling mog- Q 5 tea  =5° r o m r ten koesteren, no,g door vrees voor nieuwe onheilen laaten verfchrikken. Fr. Ik verlang al te hooren, op welk eene wyze onze Batavieren cüssar aan de opperheerfchappy geholpen hebben. E. Ik zal u daarin uit dio cassios, plutarchus, suetoniüs en cassar zelf voldoen. Het zal noodig zyn u eerst te vernaaien in welk een hachelyken toeftand zich Rome bevond , terwyl derzelver légers Ga/Hen overmeesterden. 'Er had te vooren een driemanfchap plaats gehad , waartoe crassus , c/esar en Pompejus behooren. Crassus, bygenaamd de ryke, was te vooren in vyandfchap met pompejus , maar door bemiddeling van c/esar wierden zy verzoend. Dit hield de magt eenigeii tyd in evenwigt, zoo lang 'er eene goede verflandhouding plaats greep. Dan zoo dra cras. sus in den Parthifchen oorlog was gefneuveld en de betrekking tusfchen de twee laatften gebroken was door het overlyden van jueia de beminlyke echtgenoote van pompejus , welke eene dogter was van c/esar, wierden deeze beiden heftige tegendingers. Men zag de markt van Rome by gelegenheid van het verkiezen van Burgemeesters, beurtelings dan door de eene dan door de andere gewapende party ingenomen, tot dat pompejus op raad van cato alleen aangefteld wierd. Deeze, die den oorlog tegen: mtthridates in Aften gelukkig geëindigd en daar-  verdeeld. 151 daarom den bynaam van de Groote gekrecgen had, was wel gevaarlyk in de oogen van deezen ftandvastigen voorftander der vryheid , maar in dit akelig tydftip oordeelde hy , dat het beter was deezen gevaarlyken ftap te doen, dan geheel regeeringloos , en aan genadige oproeren blootgefteld te blyven. Hy hoopte ook, dat pompejus daar door aan hem verpligt, naar zyn raad luisteren zoude, dat hy ook voor een korten tyd deed. — Daar en boven was hy nog meer voor c/esar , dan voor pompejus bevreesd; en niet zonder reden. Wanneer pompejus eene wet doordrong , waarby niemand , die afweezend was naar eenig ambt zou mogen dingen, en hy ctesar die toen in Gallie was, daar alleen van wilde uitzonderen, zogt cato dit, hoewel te vergeefsch, te beletten, om dat men niet zoo bevreesd behoefde te zyn voor de Galliërs of voor de Germaanen , dan wel voor c/esar. Om deeze reden zogt hy zich tot Burgemeester te doen verkiezen, fchoon hy anders meer voor een ambteloos leeven was, dewyl hy dan van grooter invloed kon zyn, maar de geftrenge cato had geen verftand , om door gewoone kuüstenaaryen flemmen voor zich te winnen. Evenwel flaagde hy in zoo verre, dat 'er een gezwoore vyand van cjesar , marcellus, tot burgemeester aangefteld wierd. — Toen cvesar zag, dat men hem in Rome den voet zogt te ligten en hy zich op de vriendfchap van pom- pe»  252 rome pejus niet meer verlasten kon , nam hy zyne maatregelen zoo wel,dat hy zich overal een mag. ttgen aanhang bezorgde, meest door den buit welk by uit Gaüien gehaald had. Emilius ' welke voor het volgend jaar tot burgemeester benoemd was, en coaio redde hy geheel, door het overneemen en betaalen van hun overgroote fchulden. Hy zond ook gefcheuken en hulp. benden aan verfcheide vreemde vorften en liet niet alleen in Italië , maar zelfs i„ Aften en Griekenland pragdge gebouwen oprigten o:n zich overal vrienden te maaken. ' D. Zoo zogt dan caïsar , die door het Ra. meinfche zwaard de Galliërs overmeéstersd had door het Gallifche goud .de Romeinen beurtelings van hunne vryheid te berooven. Hy moet mtusfchen verbaazende fchatten uit Gallien sefleept hebben. s E. Dat moet hy en dit was ook zyn groote oogmerk, - door den Gallifchen oorlog zoo wel roem als pompejus in den Afiatifchen te behaalen , en fe gelyk zich meester van groote rykdommen te maaken, waar voor toen in het verbasterd Romen alles veil was. Hier werkte men eenigen tyd tegen elkander, pompejus die zelf tegenwoordig was en den grootften aanhang had , kon zeker alles beter naar zyt, *tn krygen; maar c/esar had ook zyne v/oor Ganders Wanneer de Gemeensman curio voorgefteld had, dat beiden c^sar en pompejus hun  verdeeld. 253 hun volk zouden afdanken, wierd dit door marcellus in dier voegen in den Raad gebragt , dat C/esar , maar niet Pompejus zyn troepen zou moeten afdanken : en als men het zoo ver niet brengen kon , wierd 'er evenwel een befluit doorgedrongen, dat zy elk een Le» gioen tot den Parthifchen kryg zouden leveren. Het oogmerk was, om c/esar te verzwakken; welke niet naliet, fchoon by dit wel begreep , om aan het befluit van den Raad te voldoen, en 'er een ander Legioen , dat pompejus hem geleend had , byvoegde. Evenwel droeg hy zorg, om door ryke gefchenken alle deeze benden en derzelver bevelhebbers aan zich te verbinden. Hun Hoofd appius maakte pompejus wys, dat alle Krygsknegten caesars zyde verhaten zouden , zoo dra hy zich tegen hem wilde aankanten, pompejus had zich door zyn verkieegen roem , en inneemend gedrag zekerlyk bemind weeten te maaken. In Rome was hy de afgod, en in gansch Itaüen had men, toen zyn leeven door eene zwaare krankte in gevaar was, openbaare geloften gedaan, en by zyne herftelling volbragt. — Dit maakte hem hoogmoedig en zorgeloos. In zoo verre dat hy dorst zeggen, wanneer ik flegts op den grond ftamp, kan ik zoo veel ruiters en volk doen te voorfchyn komen , als ik noodig heb. En dit verhaastte zynen val. D. Zo»  a54 Rome D. Zoo gaat het altoos, wanneer men zyn Vyand te gering agt. E. Cesar trok, om nader by de hand te zyn met vyfduizend voetknegten en flegts driehonderd ruiters over de Alpen, hier kwam curio heimelyk by hem, en fpoorde hem aan, om terftond naar Rome te trekken. De aantocht van c/isar had daar reeds alles met fchrik vervuld. Marcellus liet de Stad, en derzelver verdediging aan pompejus over, welke, na dat hy zich van den volgenden Burgemees teren ook verzekerd had, dus volkoomen magt kreeg, om alles naar welgevallen tegen c/esar te befchikken. Evenwel wilde deeze het uiterfte niet waagen , voor en aleer hy aan den Raad door curio had laaten verzoeken , dat hy alleen de Provincie lllyri. cum en Gallien aan deeze zyde der Alpen (naar Italien toe gerekend) behouden most nevens twee Legioenen, tot dat hy naar 'tBur gemeesterfchap kon ftaan. Zoo droeg hy zorg dat hy door den aanhang van pompejus niet buiten allen bewind gefield wierd. Cicero, wdke-lkfst pompejus in den toom wilde honden , haaWe hem hier toe over, dan lentulus, een gezwoore vyand van c/esar, wilde nergens naar luisteren. Toen fchreef c/esar aan den Raad dar hy gewillig was, om de wapenen neder te'w gen, indien pompejus hetzelfde deed: maar zoo" men dit alleen van zyne zyde vergde, was het eene  verdeeld. eene zwaare verongelyking voor al de dienften, welke hy beweezen had, waar door hy in de magt van zyne vyanden gefteld wierd ; — dat hy in zulk een geval genoodzaakt was, om naar Rome te trekken en het ongelyk hem en zyne vrienden aangedaan te wreeken. Men merkte dit als eene Oorlogsverklaaring aan. Gallien; wierd aan aenobarbus opgedraagen , (Lesar van alle bewind ontzet, en hy, zoo hy zyne landvoogdy niet goedwillig afftond voor vyand van 't Vaderland verklaard. Antonius en CASSius,die in 't fpoor van curio getreeden waren en op het nederleggen der wapenen, van beide partyen aangedrongen hadden, wierden ruwelyk behandeld en genoodzaakt met hem Rome geheel te verhaten, waar men zich tot tegenweer gereed maakte. Alle zyne vrienden kreegen het zoo bang dat zy dit voorbeeld moesten volgen, en zich naar c/esar begeeven, waar zy eerlang door curio, die zich tot dus ver door zyn Wykmeesterfchap gedekt had, gevolgd wierden. R, Nu had pompejus de handen ruim. E. Dit werkte iutusfchen tot zyn nadeel. GffiSARS benden wierden op het zien van zulke voornaame vlugtelingen, waaronder verfcheide Raadsheeren en Ridders , met medelyden vervuld en verbitterd. Caesar, bediende zich hier van — en begreep , dat hy geen tyd moest verzuimen. Zyne vrienden wilden wel, dat hy zyne benden , die aan  256 rome aan de andere zyde der Alpen nonden, zou wwagten: maar hy wist by ondervinding, wat het uitdeed door fpoed zynen vyand te overvallen. Eer hy evenwel over de Rubico, de fcheidingvan zyne iandvoogdy, in Italien trok en Rimini bemagtigde, ftond hy eenigen tyd in twyffel , en met reden , wyl de gevolgen van een Burger- kryg fchroomelyk en de uitkomst voor hem onzeker was : tot dat hy eindelyk uitriep, het lot is geworpen, laat ons trekken, waar de voortekenen der Goden en de onregtvaardigheid onzer vyanden ons roepen. Een onbekend perzoon van eene uitneemende grootte en fchoonheid, weike aan den oever door zyn fluit eene menigte by een gelokt had, nam een bazuin van een der trompetters , blies een Krygslied en ging over dat riviertje. Dit nam c/esar , om zyn volk te meer aan te moedigen voor een gun/lig voorteken aan. Alle Steden van Italië, die nog onlangs voor pompejus zoo geyverd hadden, openden de poorten, wyl de bezettingen de vlugt namen of zich by c/esa* voegden. Dit maakte pompejus verlegen , hy zond den Prator roscius , om eenige voorflagen te doen. Schoon c/esar begreep , dat het alleen was om tyd te winnen, ontving hy de afgezondenen zeer vriendelyk , en liet aan pompejus zeggen, dat hy, wyl hem niets meer, dan de algemeene rust ter harten gong, genegen was, om zyn krygsvolk af te danken, mids dat  verdeeld. S57 dat pompejus hetzelfde deed en naar zyne landvoogdy in Spanje ging , wanneer men alles in vrede onderling kon fchikken. Dan pompejus vorderde dit eerst aan zyne zyde van c/esar, en niemand vertrouwde den anderen. De onderhandeling wierd afgebroken , en cm» sar, daar hem niets tegenhield, naderde Ra. me met rasfe fchreeden. Fr. Hoe dorst hy dit met zulk een kleine magt waagen? E. Hy had den fchrik in zyne vyanden. Pompejus, die tegen c/esar geenszins opgewasfen was, dorst zyn tegendinger niet afwagten. Alvoorens hy de Stad verliet, wierd 'er op zyn voorftel belloten, dat al de Leden van den Raad en van het bewind, hem moesten volgen, of voor vyanden zouden verklaard worden. Dit vervulde de Stad met jammerklagten: men moest zyn Vaderland, en alles wat dierbaar was tot een prooi voor c/esars benden laaten , of in de ongenade van pompejus vervallen. Men ftelde zich de tyden van maiuus en sylla, en nog erger voor, wy' de magt van caesar voor een gedeelte uit Barbaaren beftond , gelyk men de vreemde natiën gewoon was te noemen. (*) Aan lentulus was de last opgedraagen het geld uit de (*) Zyne kleine magt be'flond uit allerleie Volken en ouder anderen uit Galliërs, Batavieren en andera Germaanen, gelyk naderhand blyken zal. III. deel. R  =53 ROME de fchatkist te ligten; maar op het gerugt, dat de ruiters van cmsaa gezien wierden, liet hy de deuren open en alles in den loop. D. Hy maakte het dan even zoo , als zyn voorzaat marcellus : maar men vindt het meer, dat de grootfte dryvers het eerst naar een goed heenkomen omzien. E. Zy die gebleeven waren wierden door eene tegenverklaaring van c daarom — en zyt, omdat gy befo](Jjng ^ , ^ zyt gy #ow««*«, en de wetten, welker ma^t grooter, dan de uwe is, verbieden den een Jö wel als den ander Euveldaaden te bedryven. » Hy ffelde ze vervolgens voor het ander volk nog meer ten toon en gaf hen op eene vernederende wyze hun aflcheid, na dat hy het lot over hen had laai ten werpen, en het zoo gefchikt, dat de fchi* doften getroffen en met den dood geftraft wierden. U. Zoo denkt en handelt elk grootmoedig veldheer welke zyn naam en wapenen door geene laage bedryven zoekt te bevlekken. Het tegen. . gefle.de doet de mensehheid met afgryzen aan eg brandmerkt den geen , welke hetzelve bedryft 0f toelaat met fchande:» fchreef de overlede KQ. "»g van Pruisfen, frederik de ck00tk toen de O.Unrykfche busfaaren en pandoeren\' 1745 by Sorr, zyne t>ag3ge g£plundercI e„ . vrouwen mishandeld haddL ƒ die het daat ora  krygs-tugt. ü6$ om zeer euvel opnam., dat men een gerugt veripreid had, als of de vorst van ajnhalt aan zyne troepen de plundering van Dres» den, by de eerfte inneeming dier ftad, zou beloofd en daarom by den koning aangehouden hebben. Hy rekende dit zoo wel voor zyne troepen als voor dien Vorst zeer beledigende. E. De oproerige benden meenden , dat zy alles zouden verkrygen, om dat caesar hunne genegenheid en dienst noodig had, en vreezen moest, dat zy zich anders by pompejus zouden voegen. Maar zy bedrogen zich deerlyk. Het kon voor c/esars doorzigtig oog niet verborgen zyn, welke fchrikkelyke gevolgen 'er uit moesten gebooren worden, wanneer gewapende befoldelingen aan hunne Veldheeren wetten voorfchryven, en deezen genoodzaakt worden aan hunne toomelooze begeerten lafhartig toe te geeven. Dit heeft Rome naderhand te deerlyk ondervonden; maar daar was c/esar de man niet naar. — Daar zyne toegeevenheid anderen zou aangemoedigd hebben, om in dit fpoor te treeden, wierden zy nu afgefchrikt, in getrouwheid en gehoorzaamheid verfterkt en de weggejaagden hadden wel dra berouw van hunne onderneeming. Dit nam dus een zeer gelukkigen keer, maar niet zoo wel liep het af met curio, wien caesar naar Africa gezonden had. Na dat hy eene volkome overwinning op attius varus, die  Z7° c^sars togt die voor pompejus daar het bevel voerde, behaald had, wierd hy verkloekt door juba ,* den koning van Numidien, welke de zyde van 'pompejus hield en daarenboven een wrok tegen curio had, om dat hy hem van zyn ryk had willen ontzetten, toen hy gemeensman was. Deeze trok tegen dien dapperen Numidier op, maar wierd, daar hy zyn vyand te gering agtte, door de me! mgte omcingeld. De meesten van cesars benden vogten zig dood met hunnen bevelhebber. Van de weinigen die ontkwamen , wierd eeri deel, die zich aan varus ter goeder trouw hadden overgegeeven, door juba afgemaakt, en de anderen verdronken in overlade vaartuigen, zoo dat 'er van de twee legioenen en vyfhonderd ruiters , die aan curio waren mede gegeeven, niets te regt kwam. - Daarenboven kreeg caesar tot tweemaalen toe een gevoelige neep ter zee, waar dolabella en antonius geflagen en de laatfte zelf gevangen wierd ; dan dit belette met dat hy in Italië, daar by 0p Zyn beurt de meester was, alles naar zyn zin kreeg. — Toen hy nog op weg tusfchen Rome en" Placeniia was, is hem op voorftel van lepidus het opperbevelhebber- of Diefator - fchap opgedraagen. Hy nam dit aan, maar maakte 'er geen misbruik van. Aan alle ballingen gaf hy vryheid , om weer naar hun Vaderland te keeren, behalven aan milo. Den Galliërs aan deeze zy' de der Alpen fchonk hy het burgerrecht. In het  naar griekenland. 271 het gebrek van geld voorzag hy op de best mogelyke wyre , en de groote menigte fchuldenaars kwam hy te gemoet. Dit baarde veel genoegen by het gemeen; maar wanneer hetzelve voorftelde, dat de flaaven, welke hunne meesters befchuldigden, zouden beloond worden, floeg cjesar dit gevaarlyk voorftel met verontwaardiging af. Hier op lei hy het Dictatorfchap neder, na dat hy het elf dagen bezeten had, (*) verzekerde zich op nieuw van 's Lands fchatkist, en vertrok naar Brundufium, om zyn party op te zoeken en den twist over de opperheer* fchappy te beflisfen. Fr. Laaten wy hem dan derwaards volgen : ik ben zeer begeerig naar den uitflag. E. Pompejus , welke zyne winterkwartieren in Tes/alonica betrokken had , vermoedde niet, dat c/esar in zulk een ongunstig faizoen den overtogt zou waagen en hy het daarom de zeekusten maar flappelyk bewaaken. G/esar. bediende zich hier van en is met een gedeelte zyner benden , daar 'er geene fchepen genoeg waren naar Epirus overgeftoken. Dit verwekte zulk een fchrik onder de benden van pompejus, dat veelen het geweer wegfmeeten. Zoo dra zy egter wat bedaard waren , deeden zy den (*) Dit was alleen in fchyn. Want inderdaad hield c/esar alle magt, welke de Raad aan hem had opge* draagen in handen, en hy bediende 'er zich van.  2?i. C* SAR MET DE BATAVIEREN den eed van getrouwheid op nieuw. Cesar zond zyn fchepen terftond naar Brundufium te rug, om antonjus met de overige troepen af te haaien , maar deeze kwam niet opdaagen nog kon de minfte tyding overzenden , wyl eibulus , de vlootvoogd van pompejus, alles bezet hield. " C/esar , die kwaad vermoeden kreeg , befloot daarop onbekend in een klein fcheepje naar Italien over te fteeken. Een opkomend onweder deed den Schipper befltiiten om te rug te keeren, maar de Dicïator fprak hem moed in: gy voert c/esar en zyn geluk, zeide hy , en hebt niets te dugten. Dit herftelde den Schipper : maar alle poogingen waren te vergeefsch , hy moest te rug en de krygsknegten waren wel in hunnen fchik, dat zy hunnen bevelhebber behouden weder zagen , en te vrede, zoo zy alleen het fpits moesten afbyten. Pompejus trok op het leger van c/esar af, om hem, eer.hy door antonius verllerkt was, te beuegten, maar het ongeluk, een gedeelte van zyn volk by het overtrekken van een brug over de rivier Apfus overgekomen en de tyding, dat antonius aangeland was , die libo, den opvolger van den overleden bibulus , onder begunftiging van een onweder ontfnapte, deeden hem van befluit veranderen. — Intusfchen had c/esar de afgebröke onderhandelingen met pompejus zoeken te hervatten, en ten dien einde vibuluus, een gevangen officier van deezen veldheer,  IN GRIEKENLAND. 273 lieer, aan hem gezonden, met den voorflag , of het niet best was, terwyl zy beiden de wisfelvalligheid van den oorlog beproefd hadden en in magt elkander opwogen, de uitfpraak van hun gefchil aan den Raad en het Volk over te laaten , en wederzyds met een eed zich daar aan te houden , eer een hunner door voorfpoed onhandelbaar wierd : — dat hy, op de bezettingen na, aannam zyn volk binnen drie dagen hun affcheid te geeven , zoo pompejus zulks ook deed. Dan deeze , die in hoogmoed cmsar te boven ging, fchoon hy in ondervinding en krygskunde voor hem moest agter ftaan , wilde alles aan zyne dapperheid en wapenen verfchuldigd zyn. En wanneer caïsar kort daaraan vatinius om een mondgefprek liet verzoeken, werd dit door een hagelbuy van pylen afgebroken en labienus , die van pompejus zyde kwam, graauwde hem toe: fpreek van geen vrede , voor en al eer gy 't hoofd van affiSAR brengt. R. CjESar is hier in zeer te pryzen. Menfchenbloed, vooral burgerbloed behoort zoo lang gefpaard te worden, als mogelyk /s. E. Het zy deeze voorftellen by caesar ernst waren , het zy niet, hy handelde , of veel gemaatigder of veel ftaatkundiger dan zyn tegenparty. Daar men geduurende de onderhandelingen de zaak in haar geheel laat en ten deele in zyn magt houdt, moet men alles in den III. DEEL. S OOr-  274 c/esar met de batavieren oorlog aan een onbekende uitkomst overgeeven : vooral, wanneer aan beide zyden even talryke benden onder bekwaame bevelhebbers door Opperhoofden worden aangevoerd, welke befloten hebben te ovenvinnen of te fterven, hangt het lot dikwerf van een gering geval af. Er was dan niet anders op: — het recht van deu langden degen moest hier gelden. Pompejus zocht zich onder de muuren van Dyrrachium of Durasfa te begeeven, waar hy zyn meeste voorraad en altoos een vryen toevoer had, maar cesar kwam hem met verhaaste tochten voor, waarom pompejus zich moest vergenoegen met zyn leger aan den zeekant op te daan , waar hy gemeenfchap met zyne vloot en genoegzaam onderhoud kon krygen. De benden van cesar leeden in tegendeel gebrek aan kooren, maar behielpen zich met wortelen, watr van zy brood bakten: en hoewel de foldaaten zeer wel te vrede waren , maakte dit een beflisfende veldflag des te noodzaakelyker. 'Wyl de legers in elkanders nabyheid waren , moesten 'er geduurige fcher* mutfelingen voorvallen, waarin c/esar telkens voordeelen behaalde , en onze Germaanen zich ook lieten gelden, want zy, buiten de verfchansfingen getrokken , deeden een .gelukkigen aanval op eenige benden van pompejus, bragten eene menigte om 't leeven en keerden zon-  IN GRIEKENLAND. *75 zonder verlies zegenpraalend te rug (*). Egter wierd aan c/esar door de trouwloosheid van twee Galliërs, die lang onder hem gediend en veele weldaaden van hem genooten hadden, een groot nadeel toegebragt. R. Hier munten de Germaanen weder in getrouwheid uit. E. Zoo is het ook : evenwel moet men dit geval niet (lellen op rekening van al de Gallifche hulpbenden, die cesar ook op deezen togt verzelden. De twee overloopers, die hunne eige landsgenootcn zoo wel als hunnen veldheer door faaatzugt te kort gedaan hadden en ftraf vreesden , weezen de zwakfte plaats aan , waar de wal nog niet verdubbeld was. Pompejus overrompelt en doodt een aanzienlyk getal , het welk caesar. kort daarna meende te verhaalen op een Legioen, dat vyf honderd fchreeden van het leger verwyderd was. De eerfte aanval wierd gelukkig volbragt, maar misverftand van hen, die denzelven van een andere zyde moesten onderfteur.en, deed al het voordeel verliezen. De verwarring en verfiagenheid in 't leger van cmsar waren vry algemeen ; en had pompejus zoo wel gebruik van zyne overwinning weeten te maaken , als dezelve te behaalen , volgens de aanmerking van c/esar zelf, het zou voor deezen van flegte gevoigen geweest zyn! Evem- 00 C/esar de bello civili L. III. c. 52. S 2  &?6 c/esar met de batavieren Evenwel moest hy het beleg opbreeken en pompejus het veld overlaaten. Fr. Hoe veel volk verloor caïsar dan? E. Hy veripor niets . meer, volgens zyn eige opgave , dan negenhonderd'-drie en negentig man; maar dit gaf terftond overwigt in legers , die elkander in veelen opzigte gelyk waren , en daarenboven moed aan het volk van pompejus. Deeze moed had alleen de benden van cesar tot dus verre op de been gehouden onder alle vermoeijenisfen, die zy niettegenftaande het voortduurend gebrek hadden moeten doorftaan, om de voordeeligfte hoogten te bezetten en door dyken en dammen het water van het leger van pompejus af te leiden, het geen 'er ook gebrek aan begon te lyden. Caïsar befloot dan naar T/iesfalie te gaan, om zich een weinig te herftellen en met cn. domitius te vereenigen, wien hy tegen scipio naar Macedonien gezonden had. Denzelfden dag van zyn aankomst en vereeniging overweldigde by door de zonderlinge wakkerheid zyner krygsknegten eene middelmaarige ftad Gomphi, welke zich eerst aan hem overgegeeven , alles aangeboden en om bezetting gevraagd, maar zich, na het ongeval by Dyrrachium aan cacsar overgekomen, omgekeerd en de poorten voor hem gefloten had. Hy lietze aan zyne verhongerde benden ter plundering over. De overvloed van wynen , welke men hier aantrof, deed het volk, vooral de Germaanen vol- . gens  IN GRIEKENLAND. 277 geus appianus in een bèlachelyke vrolykheid uitfpatten, maar was van die uitwerking , dat zy hunne kragten geheel herhaalden , en de ziekten, door geleden ongemak en (legt voedfel veroorzaakt, ras gerieézen wierdên. — Indien pompejus zich van deeze gelegenheid had wil» len bedienen, zou hy naar Italien hebben kunnen ovcrfteeken en zich van Rome meester "maaken , maar hy befloot zich eerst van zynen vyand te ontdoen , om in zegenpraal derwaards te kunnen gaan en zich in het gerust bezit van zyne verkreege heerfcheppy te (lellen , waar toe hy reeds den naam van Imperator aangenomen had. Zoo dra hy door zyne vereeniging met scipio, eene aanzienlyke verfterking gekreegen had, trok hy op CmSAR af, wien by by de ftad Pharfalus aantrof. De overmagt van pompejus was nu zeer aanmerkelyk. Behalven zevenduizend Roomfche Ridders, welke by alleen tegen c/esar beftand rekende, telde by volgens plutarchus vyf en veertig, volgens eene andere opgave vyf en vyftig duizend voetknegten : c/esar niet meer dan twee entwintig duizend en duizend Ruiters (*). Het was .(») C/esar telt bejl. civ. L. III. c. 89. tagtig benden (f0 hortci of bataillom.~) Indien men voor elk 400 man rekent, beloopt het volgens cellarius 32,ooor maar het verïchü tusfchen de magt van c/esar en pomS 3 ïe-  278 ce sar met de batavieren' was dan geen wonder, dat pompejus door de zynen, toen hy nog aarzelde en cjes&r , die gebrek leed, wilde verduuren, ten ftefckften ivierd aangezet, om 'er een einde aaa te maaken. Zoo zeer hielden zy zich van de overwinning verzekerd, dat zy overleiden, wat ftraf zy "hunne vyanden zouden aandoen en met elkander over het verdeden van de ambten twisteden. Met eeden verbonden zy zich, niet dan als overwinnaars weder te keeren. - Na dat de beide krygsheiren zich eenige reizen buiten hunne legerplaatzen vertoond hadden, kwam het eindelyk tot een treffen. Pompejus had zyne ruitery op de flinker vleugel geplaatst, welke hy zelf wilde aanvoeren: de regter had hy aan aprakius en het middelpunt aan scipio opgedraagen. Caesar ftelde zich met sylla in de regtervleugel, antonius plaatfte hy in de flinker en on. domitius CALviNusin het midden. De eerfte moedigde zyn volk aan door de zekerheid eener volkomene overwinning en derzelver hcerlyke gevolgen; de ander door de regtvaardigheid zyner zaak welke hy nu gedrongen wierd door het zwaard te beflisfen , daar zyne herhaalde aanbiedingen tot een vergelyk te vergeefsch geweest waren. '£r was zoo veel ruimte tusfchen de beide legers,' dat pejus moet grooter geweest zyn. Justinus fpreekt van meer dan 300,000 man aan weerskanten , behalven de hulpbenden der Koningen en der Raadsheeren.  in griekenland. dat zy op dezelve voegzaam den ftryd hadden kunnen afdoen. Pompejus wilde daarom , dat zyn volk den aanval zoude afvvagten , op dat zyne party , buiten adem zynde , te ligter konde overwonnen worden; dan c/esar oordeelde het voordeeliger tot aanwakkering van den moed,den ftryd zelf te beginnen, welke door den dapperen crastinus met honderd en twintig man geopend wierd. Pompejus ftond den eerften aanval door, en viel daar op met zyne ruiters aan , die behalven hun overwigtig getal nog verfterkt waren door eene menigte flingeraars en boogfchutters. De ruitery van c/esar wierd zeer fcbielyk over hoop geworpen. Cjesar ,hadt dit voorzien en om die reden uit de derde flagorden, eene vierde gemaakt, beftaande uit zes benden, alle uitgeleeze volk Germaanm en Batavieren, welke hy belast had op een gegeeven teken voort te rukken, en het vooral op de aangezigten der jonge Romeinfche Ridderfchap aan te leggen. Op deeze Germaanen verliet caesar zich niet minder dan pompejus op den bloem zyner ruitery. En de uitkomst beantwoordde volkomen aan zyne verwarring. Zy vielen met zoo veel fnelheid en hevigheid aan, fchoon zy te voet vogten , dat het fcheen, als of zy ruiters en de Pompejaanen voetknegten waren. (*) De Ridders namen eerst de vlugt (*) C/esar de bell. civ. L. III. c. 89. 93 , 94Florüs L. IV. c. ft. Appianus de bello civili. S 4  *So CffiSAR MET DE batavieren vlugt naar het gebergte. De boogfchutters en flingeraars wierden hierop ligtelyk afgemaakt; de ruitery van c/Hsar viel op de middellte fiagorde, welke nu ontbloot was, aan en overweldigde dezelve, eu het ganfche heir van pompejus raakte in wanorde en op de vlugt. Zyne legerplaats wierd, niettegenftaande de vermoeidheid van caesars benden, nog denzelfden dag ingenomen. Vier en twintig duizend man hadden zich op eene hoogfe begeeven, en een nieuw gevegt kunnen veroorzaaken, maar c/esar wist door een dyk het water af te fnyden en hen daar door tot de overgave te dwingen, zoo dat hy de volmaakfte overwinning op zynen tegendinger behaalde. Zyne bekende goedertierenheid en gegeeven bevel, om het burgerbloed zoo veel mogelyk te ontzien, bragten ook veel by tot deeze overgave : alleen liet hy volgens dio cassius die geenen ter dood brengen , welken hy eenmaal vryheid en leeven gefchonken had;uitgezonderd die door zyne vrienden verbeeden wierden, aan welken hy elk een gevangenen gefchonken had. Evenwel fneuvelden 'er van pompejus vyftien duizend man, waar onder domitius aenobarbus; — aan caesars zyde twee honderd man , en eenige bevelhebbers , onder welken crastinos in den eerden aanval. D. Dat liep zeer tegen verwagting uit.' maar het is ongelocflyk, dat c/esar zoo weinig en pompejus zoo veel volk zou verloren hebben. E. De  IN GRIEKENLAND. 28l E. De fchikking van caesar en de dapperheid van onze Germaanen beflisten de zaak in een oogenblik. Pompejüs had gedagt, dat zyne ruitery alles zou afdoen: zoo dra nu deeze op de vlugt gedreeven was, de boogfchutters verflagen waren, c/esaR zyne verfcbe benden uit de derde flagorde liet aanrutcken, en de overwinnende Germaanen en Batavieren, na dat zy al de aanvallers uit den weggeruimd hadden, van agteren in vielen , bleef 'er niets over dan te vlugten of te fterven. Daarenboven beftond een groot deel van pompejus magt uit nieuw geworven volk, en ook om deeze reden wilde hy den eerfteu aanval niet waagen', op dat zy niet in verwarring mogten raaken. C/esar had, gelyk een Veldheer van ondervinding past, op alle mogelyke voorvallen befchikking gemaakt. Pompejus was door zyne hoogmoed en vaste verzekering van een goeden uitflag verblind en zorgeloos. In zyne legerplaats vond men alles gereed, om dankofferhanden en vreugdefeesten te vieren. Vr. Waar bleef de ongelukkige pompfjus? E. Hy had zich, toen al zyne hoop met zyne Ridders verdween, alfpoedig naar zyne legerplaats begeeven; en verder, toen hy ook daar van cvesars benden , die met de vlugtenden indrongen, overvallen wierd, — in 't gewaad van een flaaf naar Larisfa. In plaats-van zyne verftrooide benden terftond op te zoeken , welke, niettegenftaande Mn verlies, die van caesar nog zullen geëvenaard S 5 heb-  282 C/ESAR MET DE BATAVIEREN hebben, daar by ter zee volkoomen meester was • viugtte hy mistroostig voort , maar van zeer weinigen verzeld. Jn het beroemde Thesfalisch Tempé moest hy, om den dorst te lestenen, op zyn buik gaan leggen cn water uit eene beek teheppen. Ten laatften kwam hy by een arm vistehers hutje, waar hy zich met de zynen in een klein tehuitje begaf en zoo langs ftrand zworf, tot dat hy een grooter vaartuig aantrof. Met hetzelve voer by naar het eiland Lesbos, waar by zyne huisvrouw cornelia en haaren zoon sextus gelaaten had. De ontmoeting was zeer aandoenJyk. Cornelia, die te vooren aan den ryken, maar door de Parthers vermoorden crassus gehuwd was geweest, betehouwde zich zelf als de oorzaak yan den rampzaligen ommekeer voor deezen haaren' egtgenoot, welke, daar hy korts te vooren eenige vlooteu ten zynen dienst gehaa had , nu ter naauwernood in een enkel teheepje het leeven kon bergen. Hy trooste haar zoo goed hy kon met een beter lot, en de herftelling zyner zaaken. Intustehen wist hy niet, waar hy voor zich zelf een veilige wykplaats zou vinden, wyl hy de vaardigheid van c/ksar kende. De Mitjleners booden hem bcteher.ning aan , maar hy raadde hen zelf tot de goedertierenheid van c/esar toevlugt te neemen en hy begaf zich naar Pmphylien^ waar eenige Krygslieden en Raadsheeren zich by hem voegden. Van daar wilde hy naar AfrU fa of naar de Parthers vlugten, maar men dorst hem  IN GRIEKENLAND. 283 hem by dit volk, het welk zoo verbitterd op de Romeinen was, niet waagen. De keuze viel eindelyk, maar tot zyn ongeluk , op Egypten, wiens jonge Koning aan pompejus veel verpligting had , om dat deszelfs overleden Vader aan hem de kroon verfchuldigd was. R. Zoo komt hoogmoed voor den val , en doet den vernederden te laager zinken! evenwel ik heb medelyden met den man , en vreeze, dat het nog flegter met hem zal afloopen. E. Zyn voorfpoed en groote toejuichingen hadden hem bedorven , daar hy anders veele treffelyke hoedanigheden bezat. Toen hy op de hoogte van Pelufium gekomen was, liet hy zich by ptolemeus, welke zich daaromtrend met het leger onthield, aanmelden. Men ftond hem toe den wyk in Egypten te neemen, maar teffens wierd in den Raad op 't voorfcel van eenen theodotus befioten, hem van kant te maaken,' om c/esar tot geen vyand en pompejus tot geen overheerfcher te krygen. Dit fnood overleg wierd aan hem , na dat hy even van zyne cornelia en haaren Zoon een teerhartig affcheid genomen had , zo als hy uit den boot aan land zou flappen, verraaderlyk uitgevoerd door aciiillas , een der bevelhebberen van ptolemeus.' salvius en septimius , fchoon zy Romeinen waren , lieten zich tot medehelpers gebruiken. De laatfte, die onder pompejus gediend had , bragt hem van agteren den eerften ftoot toe,' waar-  284 c/ksar met de batavieren waarop by, zonder een woord te fpreeken, door de twee anderen van kant gemaakt wierd! Men hieuw het hoofd van 't lighaam, en het dit op bet ftrand liggen. Zulk een veragtelyken dood ffierf de groote pompejus, na dat hy over drie en twintig Koningen had gezegenpraald, even op dien dag des jaars, waarop hy zyne grootfte overwinning op den gedugten mithridates, Koning van pontus behaald had.' Lentulus, een zyner bevelhebberen verviel op den volgenden dag in dezelfde laagen.Maar het wordt tyd dat wy tot c/esar wederkeeren. Vr. Laat ons eerst, lieve eelhart , nog hooren hoe het met de rampzalige cornelia en haare Zoonen vergaan is. E. Zy trok naar Rome, waar men haar alle befcherming beloofde en verleende, niettegenftaande haare Zoonen het tegen c*sar volhielden en ten dien einde zich naar Africa begeeven hadden. Zoo gedroeg zich deeze over. winnaar tegen allen. De Vorften en derzelver hulpbenden, welke hy in 't leger van pompejus aantrof, prees hy , dat zy de zyde van zynen Vyand hadden gekozen , aan wien zy verphgt waren , en liet ze allen vry en vrank vertrekken, terwyl hy pharnaces om zyne ondankbaarheid met veragting behandelde. De brieven , welke hy in de koffers van pompejos vond, het hy ongeleezen verbranden, terwyl by niet wilde weeten, wat men ten zynen nadee- le  in griekenland. 285 k gefchreeven had. — Na dat hy op alles orde gefteld had, vervolgde hy met zyne ruitery pompejus naar Afien. Te Rhodus vernam hy, dat dezelve op 't Eiland Cyprus gezien was, waar uit hy befloot, dat pompejus zich in Egypten ophield , en hem zonder uitftel met eenige weinige Schepen van Rhodus en Afien volgde, waarop niet .meer dan twee legioenen en agthonderd ruiters ingefcheept waren : dit gering getal geeft hy zelf op (*). Of wy daaronder de Germaanen en Batavieren moeten tellen , dan of zy hem naderhand gevolgd zyn, kan ik niet bepaalen: dit is zeker, dat zy zich by hem in Egypten bevonden hebben. D. Waarlyk eene geringe magt, daar c/esar van 'het lot van pompejus nog onbewust was! E. Meer volk kon hy zoo fchielyk niet by elkander krygen. Hy wilde zyne party nergens laaten nestelen en liet veel op den fpoed en zyn geluk aankomen. En waarlyk dit diende hem buitengemeen , waar van ik byna een treffend bewys vergeeten zou. Op denzelfden tyd , wanneer hy pompejus den doodelyken flag in de velden van Thesfalien toebragt, wierden vyf en dertig zyner fchepen door cassius verbrand. Als nu c/esar met een klein vaartuig den Hellespont overtrok, verviel hy onder de vloot van: deezen Zeevoogd , en zoo cassius in (*) C«ar de bell. civil. L. III. c. io5.  28 ritanien vereenigde, deed een inval in het ryk van Numidien , veroverde de hoofdftad , en bragt de Getuliers aan de zyde van cesar. Dit noodzaakte juba , om met zyn volk en eeni-  in africa. 301 eenige hulpbenden van scipio naar zyn eigen ryk te (hellen. C/esar kreeg in tegendeel een aanmerkelyken toevoer uit Sicilien en Sardinien. Hy wilde gaarn nu een gevegt waagen , eer juba te rug keerde , manr bood den ftryd telkens te vergeefsch aan. Dit was egter van die uitwerking, dat de hoofden van zyne party in veragting raakten en veelen van hun volk verlooren. De uitloovingen van c/esar bragten hier toe veel by. Scipio , die te vergeefsch het zelfde middel beproefde, begon te vreezen, dat zyn ganfche hek verloopen zou en verzogt, dat juba hem te hulp zou komen. Het aanbod van al wat de Romeinen in Africa bezaten en de vrees van alles te verliezen, indien c/esar verwirinaar bleef, haalden juba over, om met een aanzienlyk getal van ruitery, olipbanten en voetknegten, scipio by te fpringen. Nu fcheen het by Uzita tot een veldflag te zullen komen; maar c/esar ontweek denzelven voor deeze reize en, niettegenftaande hy vervolgd wierd , nam hy verfcheide Steden weg en doeg het beleg voor Thapfus. Zyne oogmerken om tyd te winnen, nieuwe verfterking te krygen , en den vyand in de vlakte te lokken , wierden daar door volmaakt bereikt. Wyl elk reden had, om naar een beflisfenden veldflag te verlangen, wierd dezelve van weerskanten niet langer uitgefteld. Scipio en juba hadden hunne olipbanten, welke nu een getal van honderd en, vyftig uitmaakten, en de rui-  s©2 c/esar ruitery, welke by de Numidiers uitmuntende was , op de beide vleugels én het voetvolk in 't midden geplaatst. C/esar , die zyn volk van te vooren in deezen nieuwen ftryd geoeffend en aan de olipbanten, waar van hy eenige uit Europa, ontbood, gewoon gemaakt had, plaatfte zyne boogfchutters en flingeraars tegen de Elephanten , en zyne ruiters tegen over de vyandelyke ruitery. Het duurde niet lang , of de zege wierd weder ten voordeele van caesar beflist. De Oliphauten, door de menigte van pylen en fteenen verbyfterd en verwoed, keerien zich om en braken in de gelederen van hun eigen volk. De ruitery liet daar door den moed vallen , en wierd fcbielyk overhoop geworpen. De verwarring en vlugt waren algemeen ; de eene legerplaats wierd na de andere ingenomen. Het verlies van c/esar was nog geringer, dan by Plmrfalus, maar de flagting onder zyne vyanden zeer groot. Zyne verhitte en verbitterde benden vermoordden hun eigen medeburgers in koelen bloede in het gezigt van c/esar, die voor hun leeven fprak. Vr. Ysfelyke wreedheid! E. Zoo gaat het in Burger oorlogen! scipio had hier toe zelfs aanleiding gegeeven. De Veteraanen, of oude Krygsknegten van cesar, welke hy in handen kreeg, had hy nevens een hoofdman , welke de party van zyn meester niet verlaten wilde, wreedelyk laaten ombren. gen  in africa. 303 gen en zyne benden hadden overal zeer liegt huis gehouden. — Gesar , toen de eerfte woede bedaard was, fpaarde zoo veel hy kon, en liet weder de brieven, welke in het leger van scipio gevonden wierden, ongeleezen verbranden. Nu viel 'er voor c/esar in A' frica niets te doen dan Utica , welke de plaats van het verwoeste Carthago verving, te veroveren en de verflage benden van scipio en juba te vervolgen. Cato voerde het opperbevel binnen Utica en men zou het daar zeer lang hebben kunnen uitharden , in» dien de verftrooide benden zich alle derwaards begeeven hadden, en het aan eensgezindheid en vmoed niet ontbroken had. Het voorftel van cato deed weinig uit: het gevlugte overfchot van het Romeinfche leger wilde de Stad niet verdedigen , zoo lang 'er Carthagers in waren , en de raad van driehonderd , meest uit ryke Romeinfche Kooplieden beftaande , wilden de Raadsheeren, die derwaards gevlugt waren aan c/esar overleveren, om des te beter vergiffenis te verwerven. Toen cato zag, dat alles hoopeloos was , befloot deeze oude regtaarde Romein, die zich niet onder ce.sar wil» de bukken, nog zyn leeven en vryheid aan hem verfchuldigd zyn, zich zeiven om te brengen , fchoon hy anderen en zelfs zyn zoon geraaden had , om zich naar den tyd te fchikken. De omftandigheden by dit fterven voorgeval*  3°4 CjEsau vallen zyn zeker aanmerkelyk, maar ik kan my niet in dezelve inlaaten. Na dat hy met zyne vrienden voor 't laatst gegeeten , en de zamenfpraak van plato over de onfterflykheid der ziel met veel aandagt geleezen en herreezen , en gerust geflaapen had , ftortte hy zich in zyn zweerd, het geen men hem te vergeefsch had zoeken te onthouden. Ja toen zyne geneesmeester hem nog wilde redden , ftiet hy hem weg en fcheurde zyne ingewanden aan ftukken. Vr. Waar cato in te pryzen is, deeze daad is geenszins goed te keuren. E. Hy zou nog meer lof verdiend hebben, indien hy zyn lot verduurd had: maar hy was onverzettelyk in zyne grondbeginfelen , en zoo wel in zyne agting voor pompejus als in zyne haat tegen c/esar. buitenfpoorig, fchoon de eerfte, die de zyde van den Raad en de vryheid fcbeei voor te ftaan, zoo wel als de laatfte alken zich zeiven bedoelde. — Dan daar het volgens de denk wyze van dien tyd een heldenftuk was den dood op zulk eene wyze onder de oogen te zien en de vryheid van den ftaat niet te willen^ overleven ; is het eenigzins verfchoonlyk in cato: maar dat Christenen deezen dood roemrugtig noemen, en hem uit onverduldigheid of zwakheid van ziel willen navolgen , zich aan de rampen des leevens onttrekken en uit deeze waereld loopen eer zy van den God hunnes lee-  IN'. A F R ifC A. 3«5 leevens verlost en opgeroepen worden, is on■verfchoonlyk. Intusfchen had hy nog van nut kunnen zyn , wyl caïsar eerbied voor zyne deugd en onwrikbaare ftandvastigheid had. Deeze beklaagde zich zeer, wanneer hy op zyn togt naar Utica het uiteinde van cato hoorde, dat hy hem de eer niet had willen geeven van hem in 't leeven te behouden. — Hy verleende daar weer eene algemeene vergiffenis. Alleen leide hy de driehonderd Raadsheerlyke Kooplieden, welke het heir zyner vyanden met geld en voorraad onderfteund hadden eene aanmerkelyke fchatting op. Fr. Hoe liep het met de overigen af? E. Zeer flegt. De vlugtende ruitery van scipio wierd door sitius ontmoet, in eene hiuderlaage gelokt en geheel verflagen. Juba en petr-Ejus, welke zich ook binnen Utica niet veilig vonden, vlooden naar Sama, eene vesting in Numidien, waar de Koning zyne fchatten, nevens zyne vrouwen en kinderen geborgen had; maar men floot de poorten voor hen, en wyl sitius sabura geflagen en byna gantsch Numidien overmeesterd had , vonden zy nergens toeviugt, waarom zy befloten eikanderen al vegtende om 't leeven te helpen. Afranius en sylla wierden in een opftand in 't leger van sitius omgebragt. — Deeze zelfde bevelhebber, welke met een vloot in de haven van Hippone ankerde , boorde ook de fchepen van scipio in den grond, JU. DEEL. V wek  306 c/esar welke met het overfchot naar Spanjen meende te vlugten, maar door ftorm in zyne handen viel, en ook zich zeiven van het leeven beroofde. D. Het loopt dus alles verwonderlyk mee voor gesak, E. Zoo loopt het. — Nu wenschte ik in ftaat te zyn om u te berigten, wat deel de Germaanen en Batavieren in deezen gewigtigen oorlog hadden, maar dat kan ik niet. Onzeker is het of zy, in Italien zyn gebleeven , dan onder eene of andere bezending tot C/Esar overgekomen. In 't laatfte geval zou . hirtiüs of oppirjs de oplettendheid en edelmoedigheid van cvesar niet gebruikt hebben, fchoon hy van de Germaanen en Galliërs fpreekt, die onder scipio dienden , en eenmaal gewag maakt van Gallifche ruiters , die by gesar waren. In zyn drie en zeventigfte hoofdftuk zegt hy alleenlyk, dat de troepen, die c/esar in Gallien gebruikt had, nu tegen de listige Africaanen op een gantsch anderen voet moesten oorlogen. Indien C/esar alle deeze benden, op wier dapperheid en trouw hy rekening kon maaken, van tyd tot tyd naar Africa heeft doen overfteeken, zyn 'er zeker onze Batavieren onder geweest. Dan ik zal dit tusfchen beiden laaten, te meer, om dat ik van hunne bedryven even als in Gallien, Griekenland en Egypten u niets verhaalen kan. Na dat c/esar de goederen der  IN AFRICA. 307 der ovenvonne Romeinen en Africaanen verkogt» de lieden, die zich tegen hem verzet hadden, fchatting opgelegd , Numidien in een Roomsch wingewest veranderd had , is hy naar Rome vertrokken , waar hy niet alleen vier plegtige zegenpraaien over Gallien, Egypten, Afien en Africa gehouden heeft, maar ook op eene overboodige wyze met eerbetooningen overlaaden wierd; zoo dat men hem vooreen halven God verklaarde en alle ambten en waardigheden , die aan het volk ter begeeving donden,ter zynerbeftelling liet. Van het laatfte bediende caesar zich om zyne vrienden te vergelden en zyne party te ftyven, het welk zoo ver ging , dat by verfcheide vreemdelingen en perzoonen van geringen afkomst in den Raad bragt.* Dit baarde zoo wel ongenoegen , als het te rug roepen van eenige onrustige ballingen. Evenwel hy maakte eenige zeer goede fcbikkingen en onder deeze als opperde Priester eene aanmerkelyke verbetering in den Eomeinfchen Almanach* Wyl het getal der burgeren door de burgeroorlogen binnen Rome meer dan de helft verminderd was, delde by belooningen voor de geenen, die veele kinderen hadden. D. Een ellendige vergoeding voor den Staar* E. Anders is het niet af te keuren, dat zy, die veele kindereu voor het algemeen hebben te onderhouden, daarin door hetzelve onderdeund V 2 Wor*  305 c JE $ A r worden. Omtrend deezen tyd bezogt hem cleopatra met haaren broeder. C/esar leefde met haar als met zyne vrouw, tot zoo lang hy zyn vertrek naar Spanje niet langer kon uitftellen, waar de zoonen van pompejus den meester fpeelden. Cassius longinus had door zyne fchraapzugt aanleiding tot den eerften opftand gegeeven, welke hy niet in ftaat was te dempen. De misnoegden zonden aan scipio in Africa om hulp. Cato bewoog cnejus pompejus, om zich met eenige krygsbenden derwaards te begeeven welke eerlang na de nederlaag van scipio door zynen broeder sextus met varus en labienus en een gedeelte van het overfchot gevolgd wierd. De opftand breidde zich eerlang door dat gedeelte van Spenjen, dat Betica nu Andalujien genaamd werd uit , en zoo dra pompejus zich vertoonde, vielen hem de krygsknegten, die onder afranius gediend hadden en tot c/esar over gegaan waren, nevens verfcheide aanzienlyke fteden toe. Het middelde deel van Spanje was geheel verloren en de Stedehouders van c/esar niet langer tegen de overmagt beftand niet tegenftaande zy varus ter zee een zwaaren flag toebragten. Met de overkomst van c/esar namen de zaaken terftond een gansch anderen keer, invoegen pompejus zich gedrongen zag,eer alle Steden afvielen, een veldflag te waagen. Dezelve was zoo hevig, als gesar immer een geleverd had. Wyl de Romeinen, die reeds on=  in spanje. 309 ©nder afranius en varus gediend en genade verworven hadden, op dezelve nu niet konden hoopen, vogten zy wanhoopend. Caesar moest zelf bekennen, dat hy te vooren om de overwinning maar nu om het leeven gevogten had. De beide Veldheeren waagden zich fterk en moedigden hunne heiren op alle mogelijke wyze aan. De koning van Mauritankn, welke zich ook hier aan cesars zyde bevond en tot dus ver den ftryd aangezien had , befliste denzelven ten laatften door zyn aanval op de legerplaats van pompejus. Labienus merkte dit zoo ras niet, of hy begaf zich met eenige manfchap derwaards, dan dit wierd door de zynen voor een vlugt aangezien en de misdag te laat bemerkt. Pompejus liet op het llagveld en by de vrugtelooze verdeediging van de legerplaats dertig duizend dooden agter,en onder deezen varus en labienus. Deeze veldflag befliste niet alleen het lot van Spanjen maar bevestigde c/esar in zyn oppergebied. Corduba, waar de opftand eerst een aanvang genomen had, moest dit op eene deerlyke wyze boeten. Hispalis en Munda, wierden overweldigd en alle andere fteden moesten zich overgeeven , maar kwamen met eene zwaare fchatting vry. Pompejus, die naar Carteja gevlugt was, had geen beter lot, dan zyn Vader. Men zogt hem aan c/esar over te leveren: Hy ontwykt dit ter zee , maar vind zich ook daar van didius aangevallen en wordt ten laatV s ften  3T° C JE S A TL ften in een fpelonk, waar hy zwaar gewond zich verborgen had , verraden en vermoord. Fr. Hebben onze Batavieren ook deel gehad aan deeze overwinning ? E. Indien de fteiling van van Loon doorgaat, ja: maar ik weet niet, of men het zeggen van gesar in zyne gedenkfchriften van de Gallifche oorlogen zoo ver moet uitftrekken , dat waar hy zich ook bevond, zyne Germaanfche bondgenooten, welke hy van den beginne beiloot by zich te houden, hem op alle zyne tochten verzelden. De zaak wierd hier tusfchen de Romeinen afgedaan en de bondgenooten wierden aan weerszyden in den eerften aanvang van het gevegt verftrooid. Dit kan men van onze Batavieren geenszins vooronderilellen. Caesar was ook naar gewoonte maar met eene kleine hoop volks naar Spanje overgeftoken. — Hoe het zy,hy was nn, zoo het fcheen alle gevaar te boven , en men vreesde, dat hy van zyne gemaatigdheid zou aftvykeu en allen die hem tegenftand geboden hadden hoofdzom en rente doen betaalen. Men overlaadde hem daarom by zyne te rugkomst op nieuw met alle mogelyke eer en magt. Elk was om ftrydt de eerfte, om voorfteliingen van dien aart in den Raad te doen. Het burgemeesterfchap van Rome wierd hem voor tien jaaren en het DiStatorfchap voor altoos opgedraagen. Dit laatfte was de hoogfte magt, welke aan iemand volgens de Romeinfche inrigting kon ge- gee-  IN ROME. 3" geeven worden en mogt niet dan in dringenden nood voor een korten tyd plaats hebben. Zoo lang hetzelve duurde , moest elk naar zyn bevel luisteren, maar wanneer het verltreeken was, kon elk den Diftator ter verantwoording roepen. Deeze zwaarigheid was C/esar te boven. Men richtte beeldtenisien voor hem op en de eernaam Divus, de Goddelyke julius , wierd hem toegevoegd: maarniet belachelyker, dan dat men hem den Vader des Vaderlands en befchermer der Vryheid noemde. Cmsar , welke in zyn geest deeze laagheden moest veragten , was verftandig genoeg, om zommige aanbiedingen van de hand te wyzen en alleen die aan te neemen , welke zynen weezenlyken invloed konden vermeerderen. Dan zyne vleyers, bier niet' mede te vrede, beproefden tot driemaalen toe hem de Koninglyke waardigheid op te draagen: maar dit mislukte; —de verontwaardiging van het volk tegen dien naam was te zigtbaar, hoe zeer zy alleen eene fchaduwe van vryheid overhielden. C/esar liet daarom den Raad en het volk het uiterlyk aanzien en hield zich te vrede, dat hy de wetgeevende en de uitvoerende magt benevens de beftuuring der geldmiddelen in banden had. Voor het overige liet hy elk een in 't gerust bezit van zyne goederen, zonder zich aan byzondere wraakoefeningen fchuldig te maaken. D. Ik hoor met ontzetting de verbastering der V 4 Ro-  31* c/esar Romeinen: tot welk eene diepte zyn de beheerfchers der waereld gezonken! Was 'er dan niemand, die zich voor de vertrapte vryheid dorst in de bresfe nellen ? E. Met cato was de laatfte ftem zoo 't fcheen gefmoord. Het zou ook te vergeefsch geweest zyn voor een enkel mensch zich tegen een vloed, die alles overftroomde, te verzetten. — Evenwel de zugt tot vryheid was nog niet in aller harten uitgedoofd. — Voor 't uiterlyke begon zich alles te herftellen; zoo veel na 't verlies van zoo veel bloed en fchatten mogelyk was. Dan c/esar, kon niet rusten. Onder voorgeeven van de Romeinen aan de Parthers te willen wreeken, bragt hy een aanzienlyk leger op de been , en zond hetzelve voor af naar Macedonien. Hy had althans gewigtige onderneemingen tegen de Parthen, de Scythen en andere volken, in 't hoofd, welke nog aan Rome niet cynsbaar waren, maar zy wierden door een onvoorzien toeval in eens afgefneeden. — Naar maate men in Rome begon adem te haaien, nam het misnoegen toe. Welke goede fchikkingen c/esar tot welftand van den Staat ook maakte, men kon zich aan geene volftrekte alleenheerfching, gelyk het inderdaad was , gewennen. — Daar toe moest eerst het geflagt, dat nog een vryen lucht ingeademd had , uit fterven, en door een ander, dat nog meer verbasterd was, opgevolgd worden. — Schoon ce-sar geene geweldenaaryen ge«  IN ROME. 213 gebruikte, had by zich evenwel niet genoeg in agt genomen voor alles , wat eenige verbittering kon geeven. Zyne ftrafbaare verkeering met cleopatra voor het oog van gansch Ro. me, welke hy nevens haaren onmondigen broeder en man tot Bondgenooten van het Roomfche Ryk deed verklaaren : — het in den Raad brengen van Galliërs en vrygelaatenen, waar door dit agtbaar lighaam tot het getal van negenhonderd leden vermeerderd, maar inderdaad van allen luister beroofd wierd: — de openbaare hoon, die caïsar by eene zekere gelegenheid de Burgemeesters en den Raad aandeed, wanneer hy by eene plegtige bezending zich niet verwaardigde om van zyn ftoel op te ftaan: — het houden van zyn laatfte zegenpraal over de Zoonen van pompejus in Spanjen, wien het aan geen heimelyke aanhangers ontbrak : — dit alles verwekte een billyk misnoegen. En al hadden al deeze dingen geen plaats gegreepen — men had zich gevleid, dat c/esar, die fteeds voorgegeeven had, dat hy enkel uit nood de wapenen opvatte, dat hy dezelve gaarn afleggen en alles aan de beflisfing van den Raad wilde overlaaten, nu alle zyne vyanden overwonnen en van kant waren, zoo dra alles in rust was, woord zou houden en niet minder dan sylla het Diftatorfchap nederleggen : maar toen de uitkomst hier aan in 't minst niet beantwoordde en men het 'er op toe fcheen te leggen, om V 5 met  3T4 'c m s a r met de magt ook den Koninglyketi titel aan caesar op te draagen en Rome voor altoos onder 't juk te doen bukken, wierden veelen afkeerig van hem, en 'er ontftond eene gedugte zamenzweering, waar van brutus, cassius en decimus , die gesar boven anderen met wcldaaden overlaaden had, de voornaamfte waren. R. Zy hadden dan geen reden tot misnoegen ? E. Voor zich zeiven wel niet, maar veelen meenden die wel degelyk te hebben, welken, hoe veele ambten en giften gesar ook uitdeelde, zich nog meer hadden toegelegd gelyk het doorgaans gaat. — Marcus erutus voerde denzelfden naam en was uit hetzelfde geflagt met hem , die de Koninglyke waardigheid in tarquinius had vernietigd ; daarenboven gehuwd aan porcia , eene waardige dogter van cato, en hierom was aller oog op hem gevestigd, dat hy Rome van een overweldiger verlosfen zou. Men hitfte hem niet alleen heimelyk, maar openlyk hier toe aan: gesar daartegen beminde hem als zyn Zoon, waar voor hy ook van zommigen wezenlyk gehouden is, wegens de overfpelige verkeering met zyne moeder servilia. Gesar was daarom geenszins op zyne hoede: en toen men hem een lyfwagt aanried, zeide hy ik wilde liever eens fterven, dan geduurig voor den dood vreezen. Op den beftemden dag ging hy, niettegenftaande alle waarfchouwingen en ongunftige voortekenen, naar den Raad. De zamen. ge-  wordt vermoord. 315 gezworenen omringden hem ten getale van zestig , onder voorwendfel van een verzoek te onderfteunen, dat door cimder ten behoeve van zyn broeder gedaan wierd. Dteze gaf het teken, caeka of cassius den eerften fteek. De aanval wierd daarop algemeen: c/esar zogt zich te verweeren , liep herwaards en derwaards , maar over al trof hy zyne moordenaars, en onder deezen, het geen hem het meeste fmerte, zyn Zoon brutus aan. Hierop wondhy zich in zyn mantel, en wierd, daar niemand ter zyner verdediging op kwam, met drie en twintig wonden van kant geholpen. Zoo wierd cacsar als een wild dier, dat door verfcheide honden aangevallen en verfcheurd word , om het leeven gebragt, na dat hy volgens de rekening van plimus in vyftig geregelde velflagen de overwinning behaald had , duizende gevaaren was doorgeworftcld , en niet langer dan vier jaaren , want zoo veel tyd was 'er zederd den dood van pompejus verloopen , een ongerust bezit van de heerfchappy gehad had. D. En byna op dezelfde wyze ftierf hy als pompejus. Akelig lot van deeze twee mededingers ! E. Men heeft zeer verfchillende over dit geval geoordeeld , naar maate men over cssar denkt. Zommigen hebben brutus en cassius als de redders van hun Vaderland ten hemel verheeven, anderen als ontaarde ondank- baa-  3IÖ DE gevolgen baare Vorftenmoorders uitgemaakt. Dit is gewis , dat gesar de regeering van zyn Vaderland had omgekeerd , zich van de wapenen van den Staat bediend, om hetzelve te overmeesteren, en eene heerfchappy over zyne vrye medeburgeren had aangemaatigd, die hem geenszins toekwam. Hy was dus het beklaaglyk flagtoffer van zyne heerschzugt. D. De wyze, op welke hy aangevallen wierd is egter van ondankbaarheid en verraad bezwaarlyk vry te fpreeken. E. Daar en tegen was 'er geen ander middel, dan van verrasfing, om zich van dien gevaarlyken man te ontdaan, en het blykt uit alle berigten, dat brutus, die een treflyk charadler had, om geen andere reden, fchoon met weerzin, daar toe overgehaald is. D. De tyd, waarin iemand geplaatst is, kan veel tot verfchooning of verzwaaring van hetzelfde bedryf bybrengen. Uit de befchryviug, die gy, myn eelhart, van Rome gegeeven hebt, blykt het, dat de Staat zichzelven niet langer beheeren kon, en volgens de aanmerking van den grooten montesquieu zou elk, die zoo veel beleid en moed had als gesar , 'maar niet zoo veel belangeloosheid als cato van Utica, zich meester van den Staat gemaakt hebben. Laat ik dit tot verfchooning van gesar bybrengen, die by my altoos een groot man blyft, wien niemand in beleid en dapperheid immer  van C /£ s a R s dood. 31? mer te boven ftreefde, die in Staatkunde weinigen zich gelyk heeft, en in veele gevallen zich edelmoedig gedroeg. E. Jammer is het, myn diderik, dat de waar- . lyk groote c/esar , zyne uitmuntende hoedanigheden, welke hy meer ten nutte van het menschdom had kunnen aanleggen, door zyne onbepaalde heerschzugt, heeft ontluisterd. Vr. Hy heeft zich dan zoo hoog ten top gevoerd, om te zwaarder val te doen: maar hoe wierd dit by de Romeinen, hoe by de Batavieren opgenomen? E. Van de laatften leeze ik niets: maar by de groote menigte waren de gevoelens zeer verfchillende. Brutus meende zyne zaak voor den Raad te verdedigen en zyne befchuldigingen tegen C/esar in te brengen: maar niemand ftond hem , elk zag om naar een goed heen komen. Dit verwekte eene groote verflagenheid in de Stad ; alle huizen wierden gefloten. Brutus en cassius , welke nevens de andere zamengezwoorenen het Capitolium niet verlaaten dorften , hadden wel eenigen opgemaakt, die het volk moesten voorgaan , hen als verlosfers van den Staat begroeten en alle zekerheid toezeggen ; dan het laatfte dorften zy alleen verzoeken. Hun aantal was te gering en de aanhangers van c/esar , waren, onder het volk, dat hem genegen was, veel te magtig. Zy wierden door antonius en lepidus, die den moord van C/esar wilden wree- ken,  3*3 de gevolgen ken, opgezet. Het ftond 'er na, dat Rome ïn een bloedbad zou veranderd worden. Door tusfchenfpraak bragt men het eindelyk zoo ver, dat het Volk ter nedergezet en het gedrag van de zamengezwoornen in den Raad goed gekeurd wierd, tot zoo lang dat antonius eene lykrede over gesar hield, zyne dappere bedryven ophaalde, zyn bebloed lighaam toonde, en zyn uiterfte wil openlag, waar by elk burger drie honderd festertien gemaakt waren. Toen was de menigte niet langer te houden: zy liepen met hunne fakkels verwoed door de Stad, om de zamengezwoornen te verfcheuren en hunne huizen aan brand te fteeken. Dan zy hadden den wyk genomen en de menigte wierd door de buuren en huisgenooten gelukkig tegengehouden. — Toen naar de markt , waar zy van tafels en banken een zonderlingen lykfrapel maakten en het lighaam van C/esar onder een gefchrei dat zich ten hemel verhief verbrandden. — Gy ziet uit dit weinige, dat Rome in lang door den dood van cesar niet gered was. Neen, de eene geweldige onderneeming op de andere bragten den Staat op den oever des verderfs: — maar ik kan my in dit alles niet inlaaten. Ik heb my misfchien veel te lang met gesar en zyne Romeinen bezig gehouden , maar de groote bedryven van deezen eerften ontdekker deezer Landen hebben my wat breeder doen handelen over zyn lot, waar in onze Ba»  van CM s ars dood. 3IQ Batavieren zoo veel deel hadden. Ik heb daar door het diep ftilzwygen , het geen 'er tot dus ver plaats heeft omtrend het geen in onze Nederlanden zelve is voorgevallen , eenigzins vergoed, en gy zult my, lieve vrienden, daarom wel ten besten willen houden, wanneer ik my wat te ver in de Romeinfche gelchiedenis ingelaaten heb. D. Zouden wy dit kwalyk neemen, myn eelhart, wy hebben 'er u aanleiding toe gegeeven , en zyn u ten hoogften verpligt, voor uw belangryk en leerzaam onderhoud. Wy kunnen hetzelve voegzaam als een tusfchenverhaal aanmerken, het geen eene aangenaame verandering in onze Zamenfpraaken heeft te wege gebragt. De Batavieren bevonden zich toen of hier te lande of by gesar. Van 't geen hier toen voorviel, kunt gy ons niets berigten, zouden wy ons dan beklaagen, dat wy hen met u naar Gallien, Italien en elders hebben kunnen volgen, waar wy ze nader in hunne dappere daaden hebben leeren kennen. — Fr. In wat tyd is de moord van c/esar voorgevallen ; Vader ? E. Omtrend drie en veertig jaaren voor onze Christen telling. Fr. Baarde dit geene aanmerkelyke verandering voor onze Batavieren en voor de Germaanen in 't gemeen? E. Het is ligt te denken, dat dit een mer- ke-  320 de gevolgen kclyken invloed op hen moest hebben , terwyl zy aan gesar gewoon en verkleefd waren die hen in Italien bragt, en onder wiens ftandaarden zy zoo lang gediend hadden. Nu wisten zy niet, aan wien zy zich houden moesten en wat hun lot zyn zou, zoo lang het niet beflist was, wie meester van Rome en het Ryk zou worden, en nu, dan de een, dan de ander de overhand had. Evenwel, gelyk naderhand blyken zal, zy waren en bleeven in Rome. Vr. Onze Batavieren waren dan inderdaad in een ongelukkig tydftip, ook voor de zeden, uit hun land gegaan. Want welke verwarring en zedeloosheid moet niet uit zulk een toeftand geboren worden! E. Dit is zoo. Zy zullen buiten twyffel vreemd hebben opgezien , wanneer zy de Romeinen, welken zy onder gesar in het gunftigfte licht van .orde en krygstugt hadden leeren kennen, —- die hen in kunde en befchaafde zeden zoo ver voor uit waren, in hun eige hoofdftad zoo zagen huishouden , in hunne eige ingewanden woeden , en aan de fpoorelooste bedryven en geweldenaaryen zich dagelyks fchuldig maaken. Dan ik vertrouw, dat dit te meer aanleiding voor hen zal gegeeven hebben om zich afgezonderd by elkander te houden en de reinheid hunner zeden ook in het midden van het deerlyk verbasterd Rome des te beter te bewaaren. — Wy zien, wat 'er heden omtrend de Zwit» zen  VAN C JS, S A R S DOOD. 321 Zivitzers gebeurt; en ik meen vooral niet minder van onze Landsgenooten, die in allen opzigtè nog meer van de Romeinen onderfcheiden waren, te mogen vooronderftellen, — Het blykt toch uit veele gevallen , dat de Romeinfche zeden de Germaanen ruim zo onverdraagelyk 'waren als de Romeinfche heerfcbappy, ook volgens het getuigenis van i-lorus(*> Hier aan moeten wy het toefchryven, dat zy wel eens by de hekeldichters van dien tyd4 die zelf vry bedorven waren, moesten aanloopen en een byzonder Epitheton aan den Batavier toegeëigend wierd (f). En blyft 'er nog eenige twyffel over, zoo kan tacitus door zyne befchryving van de zeden der Gei maanen , zoo lang na dit tydftip in 't licht gebragt , ons gerust Hellen. Dan het wordt tyd , dat wy afbreeken. Ik hoop in 't vervolg meer gelegenheid te zullen hebben om van de zaaken , die ons Land en onze Landgenooten betreffen , te kunnen fpreeken , evenwel zal ik nog genoodzaakt zyn in 't kort eerst te handelen over het geen binnen Rome is voorgevallen, waar uit de gebeurtenisfen bier te lande voornaamelyk zyn voortgevloeid. Dit zal het onderwerp voor eene volgende Zamenfpraak opleveren. (*) Florus L. IV. c. 12. (t) Batavique truces. Lücanus. III. deel. X N Er  NE GENTIENDE ZAMENSPRAAK. •Rome blyft na den dood van c/esar lang in de uiterjle verwarring. Eindelyk rigten antonius -lepious en octavius een Driemanfchap op. 'Beerlyke toeftand van Rome. Zy worden ras oneens en octavjus , naderhand augustus ge~ noemd, behoudt het veldt , na dat lepjdus •afgezet en antonius overwonnen voas. Hy -behoudt op raad van mecenas het roer der regeering in handen. Verfcheide aanmer. kelyke bedryven, waar in de Batavieren min of meer een rol gefpeeld hebben. Zy wor* ? den wegens hunne gewigtige dienften on~ der de Lyfwagt des Keizers geplaatst. i-'e Vrienden kwamen ten beftemden dage ten buïze van eelhart by een en toonden zich allen even begeerig om te weeten, hoe het Rome eti onze Batavieren met hetzelve vergaan was. Machtilde alleen ontbrak : men had haar by de voorige byeenkomst naauwlyks een woord hooren fpreeken, nu moest zy wegens onpaslykheid het bed houden. Of het om deeze reden of om een andere was eelhart fcheen voor deeze rei* met ras gereed, om aan des-  rome verward.' 323 deeze begeerte te voldoen, en egter kon hy de eenpaarige verzoeken van het gezelfchap nfet lang wederftaan. Naauwlyks had vredegonde die verzoeken onderfteund en haaren eelhart naar de reden van zyne ongewoone huiverigheid gevraagd , of hy begon aldus. E. De reden, waarom ik thans aarzel in 't vervolgen van den draad der gefchiedenis is geen andere, dan dat ik een weerzin heb, om my de geweldenaaryen te herinneren, welke ik nimmer dan met afgryzen heb kunnen leezen , en die toen binnen Rome geduurende de tusfchenregeering hebben plaats gegreepen. Egter zal ik 'er iets van' moeten zeggen , om u een aaneengefchakeld begrip der gebeurtenisfen te geeven, waarin onze Batavieren ook wel degelyk gemengd waren. Ik noem het eene Tusfchen-regeering; want fchoon na het ombrengen van caesar de tyd gebooren fcheen, om de oude Republikynfche regee» ringsvorm te herftellen , welke na het afzetten en wegjaagen van tarquinius ingevoerd werd, het was 'er egter zeer ver van daan, dat dit ter uitvoer gebragt wierd. M. erutus, welke inderdaad niet anders, dan zulk eene herftelling fchynt bedoeld te hebben, herinnerde de Romeinen wel aan dit tydftip en hun pligt, maar zyne ftem gold te weinig , om elk met bedaardheid hier aan te doen denken. Hoe welmeenend zyne oogmerken ook mogen geweest zyn, de haat der meesten fprakte fterk, en het was de zaak X a van  3 34 ROME van hun, die zelf caesar zogten te vervangen om. brutus en de zynen op alle mogelyke wyze verdagt en gehaat te maaken. Daar door wierd de verwarring hoe langer hoe grooter. De Romeinen waren ook geene Romeinen meer. 'Er was een hemels breed onderfcheid tusfchen de zeden ten tyde van den eenen en den anderen brutus. De liefde tot het Vaderland, welke toen ontvlamde, was nu door weelde en eigen belang byna verdoofd. Daar elk te vooren alleen zyne grootheid en geluk in de grootheid en den welvaard van den Staat fielde, zogt men nu door pragt en geldverfpillingen uit te munten, en zich eenen aanhang te maaken , waar door de algemeene rust niet herlteld wierd voor en al eer Rome weder gebragt was in die onderwerping, waarin het zich bevond onder de heerfchappy van caïsar. Maar hemel! welke orkaanen moesten den Staat, eer het zoo ver kwam, niet beroeren! — Vr. Hoe ongaarn ik een onafgebroke verhaal van oorlogen, vooral van burgeroorlogen hoore, daar het niet anders weezen kan,myn eelhart! deel ons kortlyk mede, wat 'er gebeurde. E. Onder de geenen , die zich het meest tegen brutus en cassius lieten gelden, muntten vooral lepidus en antonius uit in eene vertooning van yver voor cesar. De Raad had reeds op het voorftel van cicero beflooten al het gebeurde in eene eeuwige vergetelheid te begraaven, en dit was het beste middel, daar 'er zoo veel over ea  VERWARD. 325 en weer bedreeven was, om met bedaardheid aan het overweegen en bevorderen der algemeene belangen te kunnen gaan. Maar dit was niet, het geen zy zogten: - en in den Raad ontbrak het aan eensgezindheid en moed, om te befluiten en het beflotene door te zetten. Lei'idus zou in den beginne door het kiygsvolk ,waar mee hy zich meester van de markt maakte, zeer ver gevorderd zyn, zoo hy zich door antonius van zyn toeleg niet had laaten afbrengen. Deeze, aan wien calpurnia, cjesars weduwe, haar vermogen en de nagelaate gefchriften van haaren man betrouwd had, wist het zoo ver te brengen, dat hy het meerder gedeelte van den Raad op zyne zyde kreeg, en de magt, om de gemaakte fchikkingen van caïsar ter uitvoer te lessen, waar door hy eene fchoone gelegenheid had, om alles onder dit voorwendfel naar zya eigen zin te fchikken, maar geen beleid genoeg, om dit zoo te doen, dat het niet in liet oog liep. Het duurde niet lang, dat hy zulk een rol fpeelde, wyl hy ras een tegendinger kreeg, welke, fchoon veel jonger in jaaren , nogtans lepiüos en antonius beiden in fchranderiieid en ftaatkunde zeer ver te boven ftreefde. Deeze was de zoon van octavius en accia , de dogter van julia , eene zuster van gesar. Hy was ook octavius geheeten; maar van deezen zynen Oudoom tot erfgenaam en van zyn ïiaam en voor drie vierde deelen van zyne nalaaX 3 ten-  3*6- ROME tenrchap verhaard. Men noemde hem federt cajus julicjs c/esar octavius of ocTAViANüs, waar by eindelyk de eernaam augustus gevoegd is, onder welken hy meest in de gefchiedenisfen be. kend ftaat. Octavius oefFende zich te Apollonia in Griekenland in de weetenfchappen, en moest daar zyn oom caesar wagten, om met hem tegen de Parthen te trekken, wanneer hy de tyding van deszelfs dood ontving. Schoon hy pas den ou« derdom van negentien jaaren had, begaven zich eenige bevelhebbers der benden , die in Macedonien lagen, tot hem, en booden zich aan, om den moord van caesar te helpen wreeken. Octavius liet zich nog niet uit, maar vertrok met eenige vertrouwde vrienden naar Rome, om te verneemen , hoe de zaaken gefchapen ftonden. Te Brundufiwn wierd hem het ongenoegen van de Roomfche burgery en het krygsvolk, nevens alle de omftandigheden van cssars dood bekend gemaakt en hoop gegeeven, dat hy zich als zyn erfgenaam en naaste bloedverwant zeer wel van de genegenheid der Legioenen , waar van 'er eenige te Brundufium lagen, kon verzekerd houden. Te Rome, zogten zyne vrienden hem uit welmeenendheid over te haaien, om van de erffenis en derzelver gevolgen af te zien: maar de hoop en de zugt, om eens te worden, het geen hy geweest was, die hem voor zyn zoon aangenomen en tot opvolger in zyne waardigheden gefchikt had , fchooten terftond te diepe wor.  verward. 317 wortelen in het hart van deezen jongeling. Hy was van zyn opzet, om den dood van zynen Oudoom te doen wreeken en deszelfs uiterfte wil te doen gelden , niet af te brengen. Alleen be. floot hy die omzigtigheid, welke zyn Stiefvader philippus en andere bloedverwandten hem aanriedden, vooreerst in agt te neemen , en daar by heeft hy zich wel bevonden. D. In der daad een zeer goed begin. E. Terwyl hy elk in zyne belangen zogt te krygen, ontveinsde hy de wraak zoo wel als zyne waare oogmerken: alleen zogt hy in 't bezit der goederen gefteld te worden , die zyn Oudoom hem nagelaaten had. By deeze gelegenheid had hy 't eerfte verfchil met antonius, die hem van wegens zyne jonkheid veragtte en voor 't hoofd ftiet. Octavius gaf zich geregtelyk aan als Zoon en Erfgenaam van gesar, en gedroeg zich voortaan als zoodanig een, waardoor hy veeier harten won, vooral, na dat hy zich verbonden had de gefchenken van zyn Vader, door wien men gesar verftaan moet, met nieuwe giften te zullen Vermeerderen. Het krygsvolk trok hy ook door gunften en giften in zyne belangen , waar door hy zich voor antonius, die hem tot nog niet gerekend, die hem openlyk voor het volk gehoond had , gedugt maakte en hem noodzaakte zyne vriendfchap te zoeken. Octavius moest hem, die zelf Burgemeester was, en twee broeders had , die de X 4 amU"  323 ROME ambten .van Schout en Gemeensman bekleedden , insgelyks vieren, en drong daarom in den Raad door, dat antonius het Stadhouderfchap van Gallien aan deeze zyde der Alpen wierd opgedraagen in plaats van decimus brutus, dien het van gesar gegeeven was. Dan daar zy in hun hart elkander haatten en den voet zogten te ligten , kon deeze vriendfchap van geen langen duur zyn. Het vuur fmeulde eeni. gen tyd in de as , zoo lang geen van beiden een genoegzaamen aanhang onder 't krygsvolk had, waartoe zy zich om ftryd beyverden. Antonius trok naar Brundufium, om de benden, die uit Macedonien te rug ontboden* waren en den bloem der Roomfche krygsmagt uitmaakten, aan zich te trekken en mee naar Gallien te voeren. Dit gelukte in den beginne; maar augustus wist door zyne vrienden en door zyne beloften antonius haatelyk te maaken. Veelen vielen weder af, waar toe zyne kaarigheid veel aanleiding gaf. Toen zogt by hen met geweld te dwingen en liet eenige hoplieden voor 't front des legers ter dood brengen. De opftand wierd voor dien tyd gedempt: maar de wreedheid en gierigheid van antonius verwyderde het krygsvolk meer en meer van hem en hy moest te Rome hooren , dat twee van de beste legioenen tot augustus overgegaan en zyne oliphanten ondeifchept Waren. Daar is 'er, die meent , dat onder deeze tienduizend man \ die door gesar naar Macedonien vooruit gezonden wa-  verward. 3=9 waren, zich ook de Germaanfclie hulpbenden bevonden hebben: — dat deezen onder de oude krygsbenden (Veterani) van cesar behoorden, welke volgens florus de zyde van octavius koozen, en dit wordt door uio cassius zeer waarfchynlyk gemaakt. In zyn vyfenveertigffe bock had hy gezegd , dat de krygsknegten zich in Brundufium gereedelyk by octavius voegden, vooral na dathy hen geld uitgeloofd had; en daarop verhaalt hy in zyn zes en veertigfte boek, dat de Germaanen met de oliphanten van antonius in handen van c/esar, zoo noemt hy octavius, gevallen waren,het welkomtrend denzelfden tyd gebeurd is. Dit alles deed antonius befluiten , eer zy hem allen verlieten, naar Gallien te gaan en decimus brutus met geweld van zyn post te ontzetten. Decimus gaf wel toe, wanneer antonius hem de aanftelling van den Raad liet zien, maar trok veel volk by een en vestigde zich binnen Mutina , om daar eene belegering uit te har* den. Octavius bediende zich van de gelegenheid, dat antonius afweezend was, in zoo verre , dat het gedrag van decimus in den Raad niet alleen goedgekeurd, maar antonius belast wierd Gallien te verlaaten, en zich van het krygsvolk te ontdoen ; anders zou hy voor vyand van het Vaderland verklaard worden. D. Waar van daan deeze fpoedige en voor octavius zoo gunfüge verandering ? E. De Republikeinen, onder welke de beroem- X 5 de  33° antonius de redenaar cicero een van de voornaamfien was , fchoon zy in hun hare augustus zoo min als antonius genegen waren, helden egter tot den eerden over, om dat zy van zyne jongheid en zagteren aard minder meenden te vreezen te hebben, dan van antonius , die zich in verfcheide gevallen reeds als een geweldenaar gedraagen had. Vooral bragt de redenvoering van cicero , waarin hy het gedrag van antonius op 't haatelykfte affchilderde, veel toe tot deezen ftap, en tot den onverzoenlyken haat, welke federt tusfchen hen beiden plaats greep. Men hoopte , wanneer antonius eens aan een kant was , zich gemakkelyk van octavius te zullen ontdoen, maar men bedroog zich deerlyk. —— Antonius wilde aan het befluit van den Raad niet voldoen , dan op zekere -voorwaarden , welke onaanneemelyk waren. Hy wierd daarom voor vyand verklaard, en aan de Burgemeesters iiirtius en panza nevens octavius de last op gedraagen, om hem tot reden te brengen. Aan den laatften wierd op raad van cicero een onderfcheidende eer beweezen, en de krygsknegten wilden hem den titel van Imperator geeven , het geen hy zediglyk weigerde. Vr. Het is wonder, dat de fchrandere cicero het gevaar niet doorzag, dat hier door den Staat gebrouwen wierd. E. Zoo gaat het, wanneer men door haat of  en octavius. 331 of door genegenheid verblind wordt. Om een magtigen tegenftreever te doen tuimelen , bedient men zich dikwerf van anderen , welke nog gevaarlyker zyn, dan hy zelf. 'Er was zeker uit deeze fchikkingen niet veel goeds te wasten, en deeze hadden elk verftandigen het aanftaande noodlot van den Staat beter kunnen voorfpellen , dan alle de voortekenen, welke het Romeinfche volk toen reeds opmerkzaam maakten , en veelen volgens dio cassius treur» gewaaden deeden aantrekken. — Schoon decimus brutus een der moordenaaren van c/esar was, moest octavius hem tegen antonius met al zyne magt te hulp komen. — Octavius en hirtius waren met een gedeelte van het leger in de nabyheid van Mutina gènaderd , wanneer antonius befloot de belegering van deeze Stad, die reeds tot het uiterfte gekomen was , aan zynen broeder lucius over te laaten, en zelf tegen octavius op te trekken. Deeze legerde zich in de nabyheid aan den oever van eene rivier, waar van de overtogt hem door het volk van antonius betwist wierd. Terwyl zy daar lagen, gefchiedden 'er verfcheide bloedige fchermutzelingen tusfchen de wederzydfche ruiterbenden met een verfchillen den uitflag, tot dat octavius door middel van de Germaanen een zeer gevoeligen flag wierd toe. gebragt. Fr«  332 DE GERMAANEN Fr. Door middel van de Germaanen. E. Ja. Het gebeurde, volgens dio cassius, op een zekeren dag, dat de Germaanfclie ruitery, welke octavius nevens de oliphanten in zyne magt gekreegen had, buiten de legerplaats en vooruit trokken, als of zy alleen op den vyand wilden los gaan: dan een weinig van de hand zynde, keerden zy zich om, vielen op de geen, die hen volgden aan en verfloegenze, terwyl deezen nergens van bewust waren ; waarna zy tot antonius overliepen. Kort hier op raakten de voerageerders handgemeen, men onderfteunde hen aan weerszyden, maar ook toen moest octavius het onderfpit delven. Fr. Dat had ik niet verwagt, dat de Germaanen tot zulk eeue trouwloosheid in ftaat waren. E. Deeze is ook de eerfte reize , waarin hunne trouw in verdenking komt. Men zou tot hunne verfchooning kunnen zeggen , dat zy een tyd beleefden j waarin zy niet wisten , aan wien zich te houden , en het was om deeze reden, dat ook de Romeinfche krygsknegten zich dan by antonius, dan by octavius gevoegd en deezen volgens appianus weder verlaaten hadden. De Germaanen waren wel tot octavius overgegaan wegens de betrekking, die hy op gesar had, in verwagting, dat hy zyn dood terftond zou wreeken : maar daar en tegen had hy zich ook van veele, niet al te eerlyke, middelen bediend, om hen van AN-  by antonius. 333 antonius, die meester van de ruitery en dus hun bevelhebber was, af te trekken. Nu zegt men, dat zy deezen hunnen eed indagtig wierden , en daarom eensklaps van party veranderden. De waare reden zal weezen, dat zy heimelyk door zendelingen van antonius opgezet waren , welke hen deed begrypen, dat hy het was, welke de moordenaars van gesar, vervolgde en zogt te ftralFen , terwyl octavius hen openlyk befchermde. Maar hoe het zy, wy kunnen dit gedrag geenszins pryzen. Antonius kreeg intusfchen door deeze gebeurtenis een groot overwigt en octavius was met hirtius genoegzaam in zyne legerplaats ingefloten. Antonius befloot met een gedeelte van zyne magt den naderenden pansa tegen te trekken, wien hy onverhoeds verfloeg en geheel zou overweldigd hebben, indien hy zoo lang had durven afweezig blyven. Egter ftierf deeze burgemeester kort daarop aan zyne wonden. Hirtius trok daar op de vermoeide benden van antonius te gemoet en floeg hen op zyne beurt, waarna het tot een algemeenen veldflag kwam , welken antonius eerst zogt te ontwyken, maar door lepidus verfterkt, fchoon deeze gezonden was , om de burgemeesters te helpen, waagde hy denzelven, maar met een zeer ongelukkigen uitflag. Antonius moest over de Alpen vlugten en Mutina wierdt ontzet. De andere Burgemeester hirtius fcboot 'er het leeven by in, en octavius bleef alleen meester van het heir. Fr.  234 DE BATAVIEREN Fr. Dus was hy 'er fchielyk boven op. Maar waren de Batavieren onder die Germaanfclie ruitery , welke voortaan onder antonius dienden ? E. Wyl ik vooronderfteld heb, dat zy,fchoon niet uitdrukkelyk genoemd, als de uitgelezèndfte onder de Germaanen, deel hadden aan de eer, welke deezen in verfcheide veldflagen onder caesar behaalden , zou ik van partydigheid kunnen verdagt worden , wanneer ik in dit geval hen uitzonderde : evenwel zult gy naderhand hooren, dat zy boven alle hunne landsgenooten het vertrouwen van octavius hadden gewonnen. Daar moet gewis reden toe geweest zyn, en deeze zou men uit het vyf en vyftigfte boek van dio cassius kunnen opmaaken , waar hy zegt: „ dat gelyk octavius met de Batavieren den oorlog tegen antonius begonnen had, toen hy de Veteraanen by een riep, hy hen ook vervolgens by zich behouden heeft. " — Ondertusfchen was octavius 'er nog lang niet boven op. Zyn voorfpoed baarde hem nieuwe vyanden, en hy begon gevaarlyk te worden in de oogen van velen, welke hem tot dus ver gedraagen hadden. — Van de Zoonen van pompejus was sextus nog in weezen. Deeze had zich weder in dat gedeelte van Spanjen gevestigd, dat hem te vooren toegedaan was, en na den dood van c^sar het hoofd beginnen boven te fteeken; maar lepidus, wien dit wingewest was ten deel geval-  by octavius. 335 vallen, maakte eene vriendelyke fchikking met hem, waar by hy Betica ruimen, maar lepidus te weeg brengen zou, dat hem de verbeurd verklaarde goederen uit 's Lands fchatkist weder gegeeven wierden. — De twee broeders van antonius hadden dit in den Raad helpen doorzetten. Nu begon deeze party, welke alleen uit vrees zich ftil gehouden had, in Rome weder gedugt te worden. Men wist in den Raad, welke gelyk ik reeds aangemerkt heb, dan tot den een dan tot den anderen overhelde, door te dringen , dat aan brutus en cassius de Landvoogdyen van Syrien en Macedonien wierden gegeeven; dat aan pompejus het bevel over de Zeemagt wierd opgedraagen en tegen dolabella den oorlog beflooten, om dat hy op eigen gezag den Stedehouder van Afien, trebonius, een van de zamengezwoornen, had doen ombrengen. Aan decimus brutus wierd de zegenpraal toegeftaan en niet aan augustus. De Dood van hirtius en pansa wierd hem te laste gelegd, zyn moed verkleind en zyne jongheid veragt. Men zond afgevaardigden aan het Krygsvolk: maar dat wilde niet met hen handelen buiten den Veldheer, gelyk hun last medebragt. — Dit alles deed octavius het befluit neemen, om zich met antonius en lepidus, die vereenigd waren, te verzoenen, en met hen de party van pompejus uit te roeijen. Wanneer plancus en asinius pollio zich by antonius voegden, vond de'Raad zich genoodzaakt, om oc-  33Ö octavius me e's ter, octavius weder te vieren. Dan , terwyl alle zyne aanzoeken om Burgemeester te worden te vergeefsch waren, bragt by zyn volk onder den eed van niet tegen de Krygsbenden, welke onder c/esar gediend hadden en ten deele by antonius en lepidus waren, te corlogen , en verbond zich nog nader met deeze beiden. Hier uit wierd eindelyk het berugte Driemanfchap gebooren, het geen Rome zoo veele onheilen baarde , en den doodfteek aan de Vryheid gegeeven heeft. R. Wee Rome, dat drie geweldenaars voor een kreeg! E. Octavius , die vooraf naar Rome trok , begon toen van zyne,tot dus ver betoonde, gemaatigdheid af te wyken, en liet de goederen der Raadsheeren, welke zich tegen zyn verzoek verzet hadden , vernielen. Men poogde te vergeefsch hem tegen te houden door hem eerst het geè'ischte geld voor zyne benden en vervolgens het Burgemeesterfchap toe te ftaan. Toen beval men hem , maar te laat, de wapenen neder te leggen en op, honderd roylen Rome niet te naderen. Octavius ftoor- de zich niet aan dit bevel. Men bragt de bejetting van de Stad , de Krygslieden, die aan de hand waren en al wat weerbaar was op de been, en bezette den berg Jatiiculus. Octavius trok voort. — Elk was even gereed om hem voor zyn moedwil te ftraffen: dan toen hy  VAN ROME. 337 hy in de voordeden genaderd was, ontviel allen de moed; Raadsheeren,Pratoren, de bezettinge elk om ftryd onderwierp zich. Octavius nam zonder eenig tegenfland,bezit van Rome en van 't Burgemeesterfchap. — Hy liet terftond het geld uit de fchatkist voor zich brengen , waar uit hy zyn krygsvolk mildelyk beloonde, en aan het volk betaalde, het geen hun uit kragt van cjesaus uiterfte wil toegelegd was. Ook liet hy zich op nieuw tot zoon en erfgenaam van cm* sar verklaareu. Door het een en ander verzekerde hy zich van de algemeene genegenheid. Vr. Zoo volgde hy de maatregelen van zyn Vader vry wel na. E. In gemaatigdheid week hy evenwel zeer verre van hem , want hy bragt een Raadsbefluit in de waereld, waar by allen, die eenig deel hadden aan den moord van caesar in rechten vervolgd, hunne ambten en goederen verbeurd verklaard en hen vuur en water ontzegd wierd. Zy waren dus vogelvry en niemand dorst eenige gemeenfchap met hen houden. Een buitengewoone regtbank moest de befchuldigingeu onderzoeken, maar mogt niet onpartydig te werk gaan. Dit was zeer naar den zin van het wraakztigtig volk, en de krygsbenden, welke niet begreepen, dat daar door een wyde deur voor valfche befchuldigingeu, en onregtvaardige vervolgingen moest geopend worden , waar door niemand zeker was: gelyk zelfs '. III. deel, Y zul-  33^ antonius, octavius zulken, die te dier tyd zeer ver van Rome verwyderd waren, genoemd wierden. R. Dit moest toch eindelyk op hun hoofd nederdaalen en den ondergang van Rome bevorderen, wanneer zoo veele vermogende burgers ongelukkig gemaakt wierden en octavius alle vrees van tegenftand in zyne gevaarlyke en tegen alle recht ftrydende onderneemingen benomen .was ? E. Wanneer men alleen op het tegenwoordige zier, denkt men niet om de gevolgen , vooral niet wanneer de driften de reden overmeesteren. Het volk zag met genoegen den Raad en de Ridderfchap , die meerroaalen de Burgers gedrukt hadden, in verlegenheid: en voor de krygsbenden fteed zich een gulden Eeuw op. — Octavius kreeg het zoo zeer naar zyn zin, dat hy antonius en lepidus zou hebben kunnen misfen, indien brutus en cassius nevens pompejus niet zoo magtig waren geweest, dat hy alleen geen kans zag , om Rome en deezen te gelyk te bedwingen. Schoon dan de Raad antonius en lepidus voor vyanden van den Staat wilde verklaaren, wist octavius, welke den Raad niet vertrouwde , het zoo te beftuuren , dat dezelve met antonius en lepidus verzoende. — Decimus brutus van zyne krygsbenden verlaaten , die tot antonius of tot octavius overliepen, wierd vermoord en de drie mededingers  en lepidus. 339 gers komen hier op onverhinderd te zamen op een zeker eiland niet ver van het belegerde en verloste Mutina, Het heillooste eedgefpan , dat 'er ooit onder de zon heeft plaats gehad, wordt gefloten, waar van antonius en octavius de voornnamfte partyen waren en lepidus voor bemiddelaar fpeelde. Rome en al de wingewesten, met zoo veel bloed van tyd tot tyd gemaakt, wierden niet alleen onder deeze drie willekeurig verdeeld ; maar ook een affpraak gemaakt, dat niemand den anderen hinderlyk zou zyn in zich te wreeken over zyne vyanden, op dat men van hen niets mogt te vreezen hebben; terwyl hunne goederen moesten dienen, om het gemis der rykfte provinciën , die in de magt der tegenparty waren, te vergoeden en den oorlog met kragt door te zetten. Dit befluit wierd aan de krygsknegten bekend gemaakt, welke daarin volkomen genoegen namen, vooral na dat hun agtien van de voornaamfte fteden van Jtalien tot buit toegezegd wierden. — Op hun aanraaden wierd de band tusfchen octavius en antonius nog naauwer toegehaald door het huwelyk van de ftiefdogter van antonius, met octavius niet tegenftaande hy reeds aan eene andere verloofd was. Hierop trekken zy aan 't hoofd van hunne benden naar Rome, dat in den uiterfien angst gedompeld lag. Na dat het Driemanfchap tot handhaaving van 't Gemeenebest, zoo noemde men hetzelve , in de Volkvergadering plegtig vastgefteld Y a was  34C». het driemanschap was voor den tyd van vyf jaaren , gaf elk die geenen op, welke hy wilde vervolgd en van kant gemaakt hebben en deeze verfchrikkeiyke lyst wierd van dag tot dag vergroot. Geen ouderdom nog braafheid nog verdieniien bragten hier eenige verfchooning in. Z^lfs konden de banden van vriendfchap en het bloed niemand beveiligen , wanneer een der drie hoe zal men ze best noemen, naar zyn bloed dorstte. Het was genoeg, wanneer iemand in den haat en vermogend was. Het vlugten van Raadsheeren, van Ridders en voornaame burgers , want het bepaalde zich niet by de twee eerften, was algemeen, niemand was een dag van zyn lyf en goed verzekerd. Anderen, die niet vlugten konden, verfchooien zich in de akeligfte fchuilhoeken. Alle vertrouwen was weg, terwyl niemand zich op zyne buuren en bekenden, zelfs niet op zyn allernaaste vrienden verlaaten kon. Men zag de aanzienlykfte meesters voor hunne flaaven knielen , en egter door hunne flaaven en vrygelaatenen verraaden: ja het ontbrak niet aan voorbeelden, dat Vrouwen haar eigen mannen en dat kinderen , wie yst 'er niet van, hunne Vaders aangaven. Vr. Wie zou ooit gedagt hebben , dat een mensch, een Romein hier toe in ftaat was! E. Waar is de mensch niet in ftaat toe, wanneer hy losgelaaten en aan raazende driften overgegeeven is. Het verbasterd Rome zag nu gruwelen gebeuren, welke voorheen niet genoemd wa«  0pgerigt. 341 waren en bevlekte al zyn roem met roof en moord van onfchuldige flagtoffers: — onder welken ook de vader der Romeinfche welfp'reekendheid de beroemde cicero , die Rome van het yszelyk verraad van catilina gewaarfchouwd — gered en daarop den naam van Vader des Vaderlands met het grootfte recht verkreegen had, geteld wordt. Ily, het grootfte voorwerp van algemeene agting weleer , zou door octavius behouden zyn, maar antonius eischte zyn dood en gaf zyn eigen Oom aan octavius om die reden tot voldoening van zyne wraak. Die verdienftelyke man wierd tot een prooi overgegeeven, op zyne vlugt agterhaald en in zyn draagftoel vermoord door eenen popilius lena, welken hy van den dood vry gepleit had. (*) Zyn hoofd en hand wier- (*) Daar de gunstige denkbeelden , welke men in voorige tyden aangaande cicero had opgevat, merkelyk verminderd fchynen, vergunne men my, het volgende by deeze gelegenheid in bedenking te geeven. Het is waar, hy was al te zeer gezet op roem, — op de gunst van zyne medeburgeren ; hy bediende zich wel eens van verkeerde middelen, om dezelve te verwerven en te behouden : maar hy had met dat alles zeer groote verdienden. Rome was haare behoudenis aan hem verfchuldigd. Hy bragt alles toe door zyn uitneemend verftand, door zyne groote kunde en alles pvertreflënde welfpreekendheid, wat tot verlichting en het geluk-van zyne medeburgeren (trekken kou.'Er was Y 3 ook  342 rome wierden in zegenpraal naar Rome gevoerd en aan hetfpreekgeftoelte gehangen, van waarhy zoodikwerf door zyne onvergelykeiyke redenvoeringen groot en klein opgetogen had gehouden: na dat fulvia, de gemaalin van antonius, zulk een man waardig, zich eenigen tyd met het befchouwen van dit akelig voorwerp verzadigd, en zyn tong ook een tyd, dat hy in eene blaakende gunst Hond, zonder ze te misbruiken: was het daivwel vreemd,dat een man als cicero het zich zoo fterk aantrok, wanneer hy onverdiend aan haat en vervolging wierd bloot gefteld? hy die het een en ander ondervonden heeft, kan alleen gevoelen,wat cicero in dat tydftip gevoelde. — Is het hem wel zoo kwalyk te neemen, dat hy, die niet wist op wat boeg hot te wenden,om zichzelven niet alleen, maar ook den Staat te behouden, zich niet altoos gelyk bleef? — dat hij in de akeligfte oogenblikken door eene zwaare opoffering zich uit de verfcheurende klaauwen zyner vyanden zogt te redden?Heeft niet elk fterveling zyne gebreken en zwakke oogenblikken ? of moest hy juist ook de handen aan zich zeiven geflagen hebben ? Laaten wy ons zoo veel mogelyk in het geval, in de otnftandigheden van cicero ftellen, waar van ons veel, dog niet alles bekend is en wy zullen ons wagten om een man, aan wien ook wy zoo veel ver. pligt zyn ,die zoo mishandeld is, in zyne nagedagtenis te onteeren. Wy zullen het dan zeer wel infchikken, dat hy in alle gevallen, ook in de uiterfïe en algemeene' verlegenheid,dien moed, welken hy dikwerf betoonde^ in zya klimmenden ouderdom niet behouden heeft.  een bloedbad» 343 tong verfcheide maaien met een hairnaald doorpriemd had. Uit deeze Haal kunt gy opmaaken, hoe deerlyk het in Rome gefteld was: hoe ver de wraak en onmenfchelykheid gingen! R. Wy hebben hier genoeg aan , myn lieve eelhart , mag ik u bidden maak het zoo kort als mogelyk af. Ik kan nubegrypen, waarom gy huiverig waart, om zulk een bloed tooneel te vertoonen. — Ik heb een afgryzen van octavius , en zyne medepligtigen. E. Ik zal de gordynen dan zo dra mogelyk laaten vallen, na dat ik nog eene aanmerkelyke anecdote ter eere van uwe fexe verhaald heb. Men vond, dat al de geroofde fchatten der gevlugte , vogelvryverklaarde en vermoorde mannen nog niet toereikende waren aan de heillooze oogmerken en onverzaadelyke fchraapzugt; men wilde ook de goederen der vermogende vrouwen aantasten, deeze namen haaren toevlugt tot de moeders en gemalinnen der drie geweldenaaren , maar wierden door de trotze fulvia bits afgeweezen. _ Hierop trokken zy naar de markt, en de Driemannen moesten hooren, dat, daar de ftetn van alle mannen gefaioord was, de vrouwen nog fpreeken dorffen. Hortensia voerde het woord en bragt hen de onbetaamelykheid van hunnen handel onder 't oog, waar door men van haar eischte, 't geen nog in den oorlog tegen pompejus, nog onder cinna , marius of sylla van haar gevorderd was. Men wilde haar wegvoeren en Y 4 ftraf-  344 rome rampzalig ftrafFen; maar het volk belette het en men moest voor een gedeelte van zyn voorneemen afzien. D. Hoe akelig dit verhaal ook zy , dient het, myn eelhart , om uwe voorige aanmerkingen te bevestigen en het charakter der Batavieren te gunstiger te doen afdeeken. Hoe zeer ze in befchaafdheid en kundigheden by de Romeinen moesten agter ftaan, en ik om die reden wel eens gedagt heb , dat gy hen te fterk verhief, zinkt de agting der eerften by my ten derkden , nu ik hun in ftaat zie, om zulke geweldenaaryen of te pleegen of te verdraagen. E. Laat my dit dan eene vergoeding zyn voor het onaangenaame gevoel, dat deeze verhaalen in ons verwekt hebben. - Zeker ziet gy ook hier ten duidelykden bevestigd, dat het niet altoos het gelukkigfte volk is, dat tot den hoogden trap van rykdom , van magt en zelfs van kunde is gevorderd. Rome had de rykdommen, het fchoonde, dat de aarde opleverde in haaren boezem verzameld;alle magten der aarde voor haar doen zwigten; de konden en weetenfchappen bloeiden in de eeuw van augustus ; Rome was' ryk .magtig, verlicht, en met dat alles ongelukkK* Vr. Was Rome toen op het toppunt van verlichting en egter te gelyk een fpelonk van grouwelen, hoe waar is het dan ook, mvn eelhart, dat de meest verlichtde tyden niet altoos de beste zyn, en dat volken, die het meest door de Voorzienigheid beweldadigd worden, wel eens  in zijne grootheid. 3*5 eens, het minst aan haare welmeenende oogmerken beantwoorden. E. Deeze vernederende aanmerking wordt door de gefchiedenisfen van meest alle volken bevestigd.—Na dat de driemannen hun bloedigen rol te Rome hadden uitgefpeeld, moest men de overgebleeve vyanden van den Staat, zoo noemde men pompejus , brutus en cassius opzoeken en onderbrengen. Te meer, om dat deezen de- algemeene toevlugt waren der ongelukkigen, die de roof- en bloedgierige klaauwen der Driemannen ontkomen waren. — Pompejus had zich in Sicilien gevestigd, federt hem het bevelhebberfchap ter zee was opgedraagen, en octavius zou hem van daar verdryven : maar dit mislukte. Zyne tegenwoordigheid wierd in Griekenland vereischt , waar de Stedehouders van antonius en octavius het te kwaad kreegen. Brutus en cassius hadden niet minder dan negentien legioenen en eene menigte ruiterbenden in de Philippifche velden by een, kreegen geduurig nieuwen onderftand en ruimte van leevensmiddelen, waar aan het leger van antonius en octavius gebrek had. Deezen wilden daarom aan den ftryd, te meer,om dat zy vreesden voor de komst van pompejus in Rome, waar hy zoo naby was. Cassius was 'er voor, om denzelven te leveren, daar brutus liever het tegen hunne vyanden had willen uitharden. De uitkomst was voor beiden doodelyk. Augustus wierd Y 5 wel  346 de nederlaag wel door brutus geflagen, maar cassius verloor het tegen antonius en liet zich , daar hy het naderend volk van brutus voor vyanden en alles verlooren hield, door een vrygemaakten het leeven beneemen. Brutus moest toen alleen den kryg voortzetten en had het geluk, .dat het fecours van augustus onder domitius calvinus door d. oenobarbus en biurcius op denzelfden dag van zyne neerlaag geflagen en zyne party daar door in groote verlegenheid gebragt wierd. Het was dus best voor brutus, om den ftryd te ontwyken, maar zyne benden door fchimpfchriften opgezet, dwongen 'er hem toe. Dezelve was niet min hevig , dan de voorige. Na dat de eene vleugel bezweek, moest bxutus het eindelyk opgeeven en de flagting was verfchrikkelyk. Terwyl antonius met zyne ruitery de vlugtenden overal vervolgde en verfloeg, op dat zy zich niet weer zouden kunnen vereenigen, droeg octavius by de legerplaats zorg, dat 'er niemant ontkwam of niemand binnen floop. Toen brutus zag, dat het gedaan was, liet hy zich onverfchrokken doorfteeken. Zyne foldaaten gaven zich aan de overwinnaars over, terwyl de voornaamen die aan de zamenzweering deel hadden, of vogel vry verklaard warén, van 't leeven beroofd wierden, zich zeiven beroofden of naar pompejus vlugteden. Zyne huisvrouw porcia, daar zy zorgvuldig bewaard wierd, benam zich het leeven met het inflokken van gloeïjende kooien. E. Het  van brutus en cassius. 347 E. Het was dan veel beter voor deeze verbondelingen niet alleen , maar ook voor Rome geweest zoo Rome een meester hebben moest, dat men c/esar in *t leeven had gelaaten, wanneer octavius hem zonder merkelyke opfchudding kon opgevolgd hebben. Fr. Ongelukkige brutus ! maar hadden de Batavieren deel aan deeze veldtogten? E. Ik beken het, myn diderik 1 het geneesmiddel word dikwerf veel erger, dan de kwaal; maar wy zien de zaaken best van agteren. Brutus wierd met zyn Vaderland ongelukkig, daar hy het meende te redden. — Wyl de benden , die onder octavius en antonius ftonden zich vereenigd hadden , waren de Germaanen en Batavieren gewis deelgenooten vaa deeze bedryven onder de banieren van deeze driemannen. Ten bewyze hier van dient, dat volgens dio cassius in 't laatst van zyn zeven en veertigfte boek , ettelyke Germaanen nog na den dood van cassius tot brutus overliepen. — Dit kunt gy ondertusfchen onze lieden niet kwalyk neemen , dat zy de party, welke misfchien in uw oog de flegtfte is, ftyfden. Zy volgden als krygsbenden zonder te redeneeren en het was dus natuurlyk, dat zy zich hielden byhen, die de zaak van caïsar hunnen leidsman voorftonden. —- Toen dit afgeloopeii was, vertrok antonius naar de Oosterfche landen en octavius naar Rome, daar hy met fcln ik ont-  34-S octavius en antonius ontvangen en fchïelyk oneens wierd met zyne fchoonmoeder, de heerschzugtige fulvia , het geen tot een openbaaren oorlog uitborst, welke door luciös antonius , maar met een niet gelukkigen uitflag, op haar aanftooking wierd gevoerd. Dit bragt eene aanmerkelyke verkoeling tusfchen octavius en antonius te weeg, die intusfchen gansch Afien zyn overmagt en fchraapzugt deed gevoelen: tot dat hy in Cilicien door de bekoorJykheden van cleopatra zoo zeer wierd ingenomen, dat hy befloot met haar naar Egypte te trekken, waar hy zich geheel aan de weelde overgaf en zyne zaaken liet veragteren. De 'Parthen bedienden zich van deeze gelegenheid om de Romeinen den oorlog aan te doen, met dat gevolg, dat zy Syrien, Cilicien, Palestina en klein Afien overweldigden. Deeze nood en de overkomst van fulvia wekten antonius eindelyk uit de armen van cleopatra op. Hy be.gon met den jongen pompejus tegen octavius te heulen, en de vyandelykheden hadden reeds een aanvang genomen, wanneer fulvia , de onrustige huisvrouw van antonius ftierf en de peis weder tusfchen hem en octavius gemaakt en verfterkt wierd door het huwelyk van octavia met antonius. Deeze Echt wierd te Rome met eene algemeene blydfchap gevierd, wyl men zich van het uitmuntend charafter van deeze zuster van octavius veel goeds beloofde. Men maakte toen ook een nieuwe befchikking over de Lan«  biet pompejus bevredigd. 343 Landen , waar by weinig om lepidus gedagt Wierd. Vr. Zoo waren zy door een dubbeld huwelyk aan-weerskanten verbonden. E. Ik heb vergeeten te melden, dat octavius , toen de hevige twist met fulvia uitbrak, haare dogter onaangeroerd heenen zond en scribonia trouwde. Naderhand liet hy ook deeze gaan, om livia, de huisvrouw van den nog levenden drusus tot zyne vrouw te neemen, fchoon zy by haar man zwanger was. R. Welk eene ongeregeldheid! E. Wat moest men in zulk een ftaat verwagten, daar de hoofden zich aan geene wetten kreunden en de heiligfte verbindtenisfen fchonden. Dit huwelyk is ondertusfchen te opmerkelyker om dat het aanleiding heeft gegeeven tot de opvolging van augustus , die zelf geen Zoon heeft nagelaaten. Onder dit alles was men te Home in de uiterfte verlegenheid , wegens gebrek aan levensmiddelen , wyl Sicilien, toen de Koornfchuur van Jtalien in de magt van pompejus en by meester van de Zee was. Door aanhoudende aanzoeken en den dringenden nood, moesten antonius, die 'er niet afkeerig van was, en octavius, hoe hoog hem dit ftond, tot een vergelyk met pompejus komen, waar by Sicilien Sardinien, Corfica en Peloponnefut met de omliggende eilanden tegen een vryen handel eq zee»  350 'octavius en antonius zeevaart aan hem afgeftaan, en eenige fchikkingen over de geenen , die tot hem waren overgekomen, of in 't vervolg zouden overkomen, gemaakt wierden. Antonius vertrok hier op naar Griekenland, en hield zich een geruimen tyd met octavia te Athenen op , terwyl zyn Stedehouder ventidics , na de Parthen verflaagen te hebben. de rust in Afien herftelde. — Octavius deed hetzelfde in Gallien. D. Het verwondert my , dat de ftaatkundige octavius tot zulk een vergelyk befluiten kon. E. Hy moest wel. In een gevaarlyken opftand, daar het aanhoudend gebrek het volk raazend gemaakt had , kon hy ter naauwernood zyn leeven bergen. Antonius poogde hem wel te redden, maar hy wierd ook met fteenen begroet. Het aanrukkend krygsvolk en eene groote flagting onder de ellendige menigte , die in den Tiber geworpen wierden, deed den ftorm voor een tyd bedaaren, welke ras weder zich verheft zou hebben, indien 'er niet fpoedig in voorzien was. Behalven een aanzienlyk leger had pompejus een magtige vloot in zee, waardoor hy op zyne eilanden ongenaakbaar was. — Hy wilde ook daarom het minst van een vergelyk hooren: want hy had het nu in zyne hand, om zich aan de vervolgers van zyn Vader en deszelfs geflagt te wreeken. Antonius en octavius zouden 'er de eerfte ilagtoffers van geweest zyn: maar zyne vrienden drongen 'er hem toe  met pompejus in OORLOG. 351 toe en de moeders van pompejus en antonius bemiddelden het. Het beding , dat by maakte voor de uitgeweekenen, uitgezonderd die deel hadden aan den moord van gesar : maar nog meer het afgeflage voorftel van menas of menodorus volgens appianus, toen antonius en octavius in zyne magt waren, doen hem veel eer aan. Octavius beantwoordde niet lang aan deeze edelmoedigheid. Deeze menas, Stedehouder van Sardinien, maakte zich kort daarop by pompejus verdagt. Hy ontbiedt hem, maar deeze befluit liever zichzelven, het eiland en de vloot onder zyn bevel aan octavius over te geeven, die hem met open armen ontvangt. Te vergeefsch eischt pompejus deezen verraader, die naderhand nog tweemaalen van party veranderde , volgens onderling verdrag op : v/aarom hy aan menecrates last geeft 3 om op de Kusten en Zeeën van Italien met een fterke vloot te ftroopen. Dit noodzaakt octavius, om zich tegen hem te verzetten, dan daar hy zich alleen te zwak bevind, ontbiedt hy antonius en lepidus om hem byftand te bieden. De eerfte begeeft zich terftond naar Brundufium, maar van daar, toen hy octavius niet aantrof, weer naar Athnen. Het ftond toen weer naar eene verwydering tusfchen antonius en octavius , maar octavia bragtze weer by elkander. Zy gingen eene ruiling aan van galeyen, die octavius, en van krygsvolk, datANTONius*noodig had,om den Par-  352 POMPEJUS VERWONNEN* Partifchen oorlog voort te zetten en beflooteh* den tyd van het driemanfchap nog voor andere vyf jaaren te verlangen, zonder den Raad of het Volk daarin te kennen. Lepidus kwam niet, dan tegen het éinde van dien oorlog, welke met een wisfelvalligen uitfljg zeven jaaren lang lleepende gehouden wierd. In verfcheide zeeflagen had pompejus doorgaans de overhand, en daarenboven leeden de vlooten van octavius tot tweemaalen in een vreesfelyken ftorm fchipbreuk. Een caesar zou by die gelegenheid ras een einde aan 't verfchil gemaakt hebben, maar pompejus, die in zeer veele opzigten naar zyn Vader geleek, wist zoo min als deeze zich van zyn voordeel te bedienen. Hy gaf octavius tyd, om zyne vlooten te herftellen, en de magt van lepidus by de zyne te voegen, waar door pompejus het zeer benaauwd kreeg. — By Sicilien kwam het eindelyk tot een beflisfenden flag , waarin pompejus na een dapperen en hardnekkigen tegenftand moest bezwyken. Zeer zelden is 'er bloediger zeeftryd voorgevallen tusfchen twee talryke vlooten , waarin men meer dan agthonderd zei> len telde, door de bekwaamde vlootvoogden agrippa en demochares aangevoerd. Men hield eerst naar de gewoonte en wapening van dien tyd van verre fchutgevaarte met pylen: vervolgens gingen de fcheepen met hunne rostra of wel voorziene voorfteevens los om elkander .' in  DOOR OCTAVIUS.' 353 Sn den grond te booren, en eindelyk klampte men aan boord en vogt hand aan hand. Ten laatften moest demochares , de dappere ZeeVoogd van pompejus, zwigten. Hy wilde die nederlaag niet overleeven. Agrippa vervolgde en vernielde alles, wat hy ter Zee agterhaalen kon; octavius , die met zyn heir den uitflag afgewagt had, alles wat aan land ontkoming zogt. Deeze flag befliste zeer veel ten voordeele van octavius. Het leger'van pompejus gaf zich zonder flag of floot aan zyn tegendinger over: — Messina aan lepidus by verdrag, het geen hy egter zoo flegt nakwam , dat hy die fchoone ftad aan de vlammen en plundering overliet , zonder octavius hier in te kennen. Di( veroorzaakte een verregaand misnoegen: octavius verzette zich tegen deeze baldaadigheid met reden; en lepidus toonde zich niet min met reden bezwaard , dat men hem , die ook tot het driemanfchap behoorde, byna alle gezag onttrokken had. Het ftond 'er na, dat uit dit gefchil een nieuwe oorlog zóu gefprooten zyn, het geen aan pompejus weezenlyk ruimte , en een geheel anderen keer aan de zaaken zou verfchaft hebben , indien het lepidus niet aan beleid en invloed ontbroken had. Octavius, welke zich op den aanhang verliet, dien hy had, ontzag zich niet in 't leger van lepidus te gaan, het welk hem egter byna flegt bekomen was. Naauwlyks tot de zynen wedergekeerd, brengt by zyn Hl. deel. Z heif  354 lepidus afgezet. heir ia de wapenen en voor de wallen van lepidus. Zyn volk, in plaats van te vegten, loopt tot octavius over , en hy vindt zich genoodzaakt in eenen demoedigen ftaat tot de barmhartigheid van octavius zyn toevlugt te neemen , die hem van al zyne waardigheid , het hoogepriesterfchap alleen uitgezonderd, ontzette en vergunde zyne dagen als een vergeeten burger te eindigen. Zoo liep het met lepidus af, die dikwerf als opperbevelhebber het hoogfte gezag in de Romtinfchs legers gevoerd, het gebied van Rome en de waereld met antonius en augustus gedeeld en nevens hen over de ambten, goederen en het leeven van zoo veele doorlugtige mannen befchikt had. By deeze twee berustte nu nog de opperbeerfchappy. Octavius bereikte, wanneer dit gebeurde, eerst den ouderdom van agt en twintig jaaren. Hy had eene verbaazende magt van 45 Legioenen, door malkanderen op vyfduizend man gerekend , 25,000 ruiters , 37,500 ligtgewapendea waaronder de Germaanen zullen moeten gerekend worden , en 600 oorlogfchepen in zyn dienst. Het eenigfte, dat hem in zyn genoegen ftoorde, was de muitery onder zyn krygsvolk , waar van hy allen, die by Mutina en in de Philippifche velden gediend hadden, hun affcheid moest geeven, en hen en de overigen befchenken. — Fr. Waai  ZOON VAN POMPEJUS VERMOORD. 355 Fr. Waar bleef de ongelukkige zoon van pompejus ? E. Octavius wilde hem niet vervolgen, het zy dan dat hy antonius daar door werk wilde verfchaffen, zoo hy zich tegen hem fteldej het zy , dat hy zyn ambtgenoot verdagt wilde maaken, wanneer hy pompejus in zyn befcherming nam. Het laatfte was niet onwaarfchynlyk, om dat antonius uit ergwaan tegen octavjus het daarheen meermaalen gerigt had. pompejus zogt ook eerst tot antonius den wyk te neemen , maar hy trof hem niet aan. Hy zond voorflagen, maar wilde tegelyk met de Parthen handelen, tegen welke antonius te velde was. Dit wierd ontdekt en daaruit een nieuwe oorlog gebooren , waarin pompejus , met veel minder magt , nogthans in de mogelykbeid geraakte, om zyne zaakeft te herftellen , zoo hy zich daar van had weeten te bedienen. Op 't laatst liep hem in klein Aften alles tegen , en zyne zwakke poogingen waren niet meer, dan doodftuipen. Elk verliet hem en hy wierd genoodzaakt, om zich, daar hy door titius den Legaat van antonius in de uiterfte naauwte gebragt was , op befcheidenheid over te geeven. — Men benam hem in den ouderdom van veertig j'aaren het leeven, en met hetzelve aan zyn aanhang de hoop tot eene gewenschte herftelling. Octavius , die zich naar .Rome had begeeven, wierd daar met Z * al-  %$6 octavius biet antonius alle tekenen van eer en vreugd ontvangen, waar men hem korts te vooren gedwongen had, zich met pompejus te verzoenen. De ftrooperyerf in Sicilien , nóg in onze dagen Voor een roofnest befaamd, in ltalien en in den omtrek van Rome zelf gaven hem een jaar lang de handen vol: maar de tyding van de geheele uitroeijing van pompejus — nieuwe vreugde , en aanleiding tot eene nadere verbindtenis met antonius wien hy in zyne afweezigheid alle eer liet aandoen , geluk wenschte , en te gelyk vertroostte wegens den ongelukkigeh uitflag , die zyne onderneeming tegen de Parthers eindelyk had. Dan deeze goede verftandhou- ding duurde niet lang. Antonius had cleopatra niet kunnen vergeeten ; hy overlaadde haar met alle mogelyke eer en gefchenken, deelde aan haar en haare kinderen verfcheiden aanzienlyke landfchappen uit; ja, zoo ver liet hy zich door haare liefkoozingen betoveren, dat hy zyne braave gemaalin octavia , die me! tweeduizend man uitgeleezen volk voor den Partifchen oorlog naar Athenen was getrokken weder naar, Rome liet ^aan , en zich met zyne* geliefde cleopatra in den' echt liet verbinden. De gemeenfchap , die tusfchen caïsar en cleopatra had plaats gegreepen , verklaarde hy voor een wettig huwelyk en c/esaiuon wien zy voorgaf by c^sar gewonnen te hebben* voor den Zoon van deezen Vorst, om  IN OORLOG. 357 om daar door buiten twyfFel het recht van octavius wankelbaar te maaken. Dit gaf natuurlyk aanleiding tot verwydering. — Zoo dra octavius de Pannoniers en Dalmatiers een. en andermaal overwonnen had, rustte hy zich ernftigtoe, om den hoon door antonius zyn huis en zyne zuster aangedaan , hoe zeer deeze hem zogt neder te zetten, te wieekén. R. Octayia moet dan inderdaad voortreffelyke hoedanigheden gehad hebben. , E. Die had zy en het was dus te flegter, dat antonius een wellustige cleopatra boven haar Relde, maar dit moest een middel zyn tot zyn ondergang. In den beginne kreeg het octavius kwaad binnen Rome, daar antonius een grooten aanhang had, maar hy wist door een waar of valsch berigt, dat antonius voornemens was het gebied van Rome aan cleopatra op te draagen en den fetel des ryks naar Egypten over te biengen, elk tegen hem te verbitteren. Antonius wierd van alle zyne waardigheden ontzet, elk een vermaant van wegens den Raad, om zyne zyde te verlaaten en den oorlog tegen cleopatra befloten. De magt, die aan weerskanten by een gebragt wierd, was zeer groot. Volgens bet vyftigfte boek van pio cassius wilde, octavius liever den Kryg in Griekenland, en het gebied van antonius, dan in de nabyheid van Rome voeren. Hy bragt daar toe alle zyne geoeffende benden by een. Alle krygsknegten, Z 3 die  355 DE SLAG die van eenig belang waren, dus drukt hy zich uit, waar onder wy dan ook de Batavieren en andere Germaanen begrypen moeten , voerde hy , nevens de aanzienlykfte Raadsheeren en Ridders , naar Brundujium: de eerden, om 'er zich van te bedienen in den kryg; de laatden, op dat zy in zyn af weezen geen kwaad zouden brouwen , ook op dat elk zou zien , dat het grootde en beste deel der Romeinen met hem gevoelde. Niet alleen deezen, maar ook alle de vreemde bondgenooten , welke zich by 3iem voegden, bragt hy onder den eed. De beide Zeemagten ontmoetten elkander by Acti€um, een voorgebergte in Acarnanien aan de $onifche Zee. Cleopatra, welke naar Egypte ïiad willen keeren en hetzelve in een gedugten ïtaat van tegenweer dellen, om daar den doot af te wagten, was met festig Egyptifche fchepen ook by den dag tegenwoordig. Dezelve was bloedig en de zege lang twyffelagtig. Dit verveelde de dartele Vordin ; zy vertrekt met haar fmaldeel , brengt de vloot van antonius daar door in wanorde, en hy beduit lafhartig haar te volgen. Het vlugten wierd daarop algemeen, en fchoon een aanzienlyk getal fchepen zich nog lang dapper weerde , moesten zy het eindelyk, wanneer het ingeworpen vuur de overhand nam , opgeeven. De geheele vloot wierd genomen of in den grond geboord en het geheele leger van antonius gaf zich na ze-  b y a c t i u m. 359 zeven dagen toevens aan den Overwinnaar over. Te vergeefsch zogten antonius en cleopatra hunne zaaken te herftellen. Een algemeen misnoegen deed haar naar Egypten keeren, waar zy verfcheide verdagte Grooten liet ombrengen. Haar toeleg, om in den uiterften nood haare fchatten elders te bergen, mislukte. Antonius voegt zich weder by haar en tot drie^ maaien zenden zy gezanten met aanzienlyke gefchenken naar octavius, die voor een korten tyd naar ltalien gekeerd was. Telkens worden hunne aanzoeken met verfmaading afgeflagen , maar de gefchenken behouden, lntusfchen had octavius, op dat cleopatra en antonius zich niet in wanhoop mogten van kant helpen , en al de verbaazende fchatten, die zy in eene grafplaats by een verzameld had, vernielen of met dezelve naar Vrankryk of Spanjen vlugten, door zyn vrygelaaten thvrsus doen zien , dat hy op haar verliefd was , 't geen zy, die caïsa$ en antonius in haare (frikken gevangen had , naar den aart van zulke vrouwen , gereedelyk geloofde. — Antonius, van dit alles onbewust, bad eene land- en zeemagt by een verzameld om corn. gallus,die zich meester van Paratonium, een Zeeftad in Egypten, gemaakt had, te belegeren, of hem en zyne benden over te haaien: dan ook dit mislukte, zoo wel als de byftand, welke hy van verfcheide volken en Vorften , die fan hem verbonden en verpligt waren, meende Z 4 W  SÖO GEVOLG. E N te erlangen. Maar hy hielp ook zyne zaaken deerlyk in de war , even als men verwagten moet van iemand, die door wellust be, dorven is. Gelyk het zyn fchuld was, dat hy door een onnoodige vlugt de flag by Actium verloor, — dat zyn heir zonder hoofd en bevel zich aan octavius , moest onderwerpen; zoo liet hy ook eene aanzienlyke menigte fchermers , welke tot zyne hulp naar Egypten wilden trekken , in Syrien in den loop, waar zy zich eindelyk moesten overgeeven en tegen gegeeven woord van kant gemaak; wierden. Cleopatra zelve, aan wie antonius zyne braave octavia en al zyn geluk opgeoffert had , Ipeelde hem een kwaaden trek, wanneer zy pelusium aan octavius overgaf, waardoor hy zich met gemak meester van Alexandrien kon maaken. Vr. Zoo verfchafte zy octavia eene gedug. te wraak. E. Wat kan men anders van eene wulpfche vrouw verwagten ? Haare trouwloosheid ging zoo ver, dat antonius, die van Parmtonium nszvAlexandrun gekeerd was , — de ruitery van octavius overviel en verfloeg, door haar buiten ftaat gefield wierd, om den zege te agtervolgen. Toen hy het weder ter zee of met een fcbeepsftryd of met de vlugt naar Spanje wilde beproeven, wist zy het zoo te fchikken ,. dat de vloot feem. verliet en zich aan octavius. overgaf.. Sa  v a n t> i e 'n slag, 361. In Alexandrien was antonius niet langer'vei-lig, wyl overal verraad en nergens orde tot verdediging was. i Cleopatra fcliynt het totdat uiterfte te hebben laaten komen , opdat. antonius door wanhoop zich zeiven het leevenbeneemen en zy zich vryelyk aan octavius overgeeven mogt: maar hy kon niet beiluiien tot fterven', zoo lang cleopatra leefde, in .wier bezitting hy alles ftelde.- De listige Koningin fluit zich daarop in de grafplaats met een ge-: fneeden en twee maagden op, en laat het gerugt ■ gaan , dat zy 'zich daar van 't leeven beroofd heeft. Toen wagte hy niet lang met zich te doorfteeken. Cleopatra doet hem, toen het te laat was, van de valschheid der maare verwittigen. Nu wenschte antonius te leeven, of ten minften in haare armen den geest te geeven en dit laatfte wierd hem alleen vergunt. Zoo dra, had octavius deeze blyde boodfcliap van cleopatra niet ontvangen, of hy zendt eenige ver- . trouwden, om haar, die niemand toegang verkenen wilde, te verrasfen. Dit gelukte: men gaf haar goede woorden en verzekering, dat octavius niets meer verlangde, dan om haar te zien, en alle vergenoeging te verfchaffen. Zy verzogt uitftelen vryheid,om dedykplegtigheden aan antonius te verrigten. Dit wierd haar toegeftaan, maar tevens alle zorg gedraagen, dat zy zichzelven nog haare fchatten geen leed kon toebrengen. Toen maakte zy zich gereed tot eene ont-, Z 5 moe-  SÊ*2 dood van moeting: zy ontving hem in keurig rouwgewaad, had haar kamer met de beeldtenisfen van caesar vercierd, zyne tedere minnebrieven lagen op haaren fchoot en in haar gelaat had zy alles vereenigd , wat een man bekooren kon. — Dan octavius , fchoon niet minder dan kuisch, bleef onder alle haare zoetvloeijende redenen, traanen en lonken even koel: en hoe kon hy, zoo hy eenige kieschheid, eenig doorzigt bezat, en dit laatfte bezat hy uitneemend, zich aan zulk eene Syrene waagen? Hy vergenoegde zicb met haar gerust te Hellen, dat haar niets kwaads wedervaaren zou.. Op deeze mislukking befluit cleopatra , nu haar niets te wagten ftond, dan het verlies van haar ryk en eene vernederende omleiding in zegepraal, zich zelve het leeven te beneemen: waar toe zy zich, na veele foorten van fterven te hebben laaten beproeven, zoo men vermoedde, van een adder of Aspis bediende, die haar heimelyk gebragt was. Zy had epaphuoditus met een fchrifteiyk verzoek aan octavius van de hand gezonden, om by antonius begraaven te worden. Terftond zendt de Overwinnaar, om haar voorneemen te beletten: maar cleopatra lag reeds dood op haare rustbedde met al de Vorftelyke pragt, waar mee zy zich in haar leeven gewoon was op te eieren. Men ontdekte niets, dat haar den dood kon toegebragt hebben, dan eenige donkerblaauwe ftippen op den arm, welke zoo wél door de fteeken van een vergiftigde hairnaald, uit  cleopatra. 363 als van een adder konden veroorzaakt zyn. Dus eindigde cleopatra haaren rol, welke zy door haare ziels-en lichaamsbegaafdheden, - door de vrugtbaarheid en het vermogen van haar ryk, dat alles niet alleen voor zichzelven opleverde maar ook toen nog een ftapelplaats en voorraadfchuur voor andere landen was, op eene luisterryke wyze kon uitgefpeeld hebben. Nu heeft zy zich door de buitenfpoorigheid van haar leeven zoo wel, als door de rampzaligheid van haaren dood, berugt gemaakt. — Met haar eindigde het ryk van Egypten , dat in een Roomsch wingewest veranderd wierd. De oudfte Zoonen van antonius, die hy by fulvia en cleopatra gewonnen had, wierden om 'tleeven gebragt. C/Esarion moest deezen naam en het misbruik, dat 'ervan gemaakt kon worden, met den dood boeten, maar de andere kinderen die antonius zoo wel by haar, als by fulvia had, wierden door de goedhartige octavia aangenomen en geborgen. Op zulk eene gemakkelyke en fpoedige wyze wierd octavius meester van een der beste koningryken, en van het ganfche Romeinfche gebied zoo wyd en ver het zich tiitftrekte , wyl in antonius alle mededingers verdweenen waren. Behalven veele aanzienlyke Romeinen, die naar gewoonte zonder genade om hals gebragt, — weinigen verfchoond wierden, kwamen eene menigte Vorften en Vorftelyke kinderen, die zich als vrienden of als gyzelaars by an-  364 octavius antonius bevonden hadden, in handen van octavius. Deezen behandelde hy meestal wel of zond ze te rug, om daardoor zyn aanhang te vestigen. Boven de onmeetelyke fchatten , welke in zyne handen vielen, moesten de ongelukkige Egyptenaars , fchoon zy niet dan lydelyk in deezen twist waren , nog het zesde deel van haare bezittingen opbrengen.. Octavius kogt hier mede de plundering van Alexandrien af, en befchonk alle zyne foldaaten en vrienden rykelyk. De beftiering van Egypten , een land van zoo veel belang, vervuld met onrustige inwooneren , dorst hy aan geen Raadsheer vertrouwen, zelfs mogt zulk een niet in Egypten komen. Cornelius gallus , een Ridder, den verdediger van Paratoniurn, wierd het opgedraagen. R. Zoo is dan de Romeinfche alleenheerfching voor de tweedemaal gevestigd! Ik heb met eene ftilzwygende verwondering aangehoord hoe eenige weinige ftervelingen de ganfche waereld in rep en roer kunnen brengen. — Hoe de eene ramp de andere voortbrengt, en elk op zynen tyd vergolden wordt. Octavius alleen ontgaat zyn welverdiende ftraf, en zegeviert over alle zwaarigheden , over alle vyanden. Wanneer viel dit voor myn eelhart ? dit moet niet lang' voor de geboorte van ciiristus geweest zyn. E. Ruim een vierde van eene Eeuw. Ja myn rozemond zoo gaat het dikwerf in de waereld. De mees-  ALLEENHEERSCHER. 365 meesten, maar niet allen komen om in het onrustig en onregtmaatig dingen naar den hoogften rang. Een enkele, die by de noodige begaafdheden , overleg en moed gebruikt, raakt 'er boven op, wanneer de Voorzienigheid zich tegen zyne handelingen niet verkiest te ftellen; Zoo ging bet met octavius , wien het zelf nog beter gelukte dau CjESar. Fr. Ik zou het deezen veel liever gunnen dan zyn opvolger, die zich aan de grootfte onmaatigheid , en wreedheid in het dingen naar de heerfchappy heeft fchuldig gemaakt, wat zal het dan zyn, nu hy dezelve verkreegen, — nu hy niemand te dugten heeft! Laat het my vergunt zyn te vraagen, myn Vader! hoe kon de Voorzienigheid zoo veel vergoten bloed ongewroken laaten: zulk eenen in het hoogfte bewind dulden? dit begryp ik niet. E. Wat zullen wy, myn Zoon! met onze oppervlakkige kennis, ons vermeeten te oordeelen. De Albeftierder laat dikwerf het kwaad toe, omde Volken te tuchtigen : — ook wel, om een nog erger kwaad voor te komen. Ik heb het u reeds gezegd, het verbasterd Rome had zyne vryheid verbeurd, en was geen beter meester waardig. Daar de verwagting van horatius , dat het volgend geflagt nog flegter zou zyn , maar al te zeer bevestigd is, zult gy ook zyne opvolgers nog boozer vinden. — Ik heb octavius, gelyk gy weet, niet gefpaard in myn verhaal: men zou  3<5(J OCTAVIUS zou egter dit tot zyne verfchooning kunnen bybrengen, dat hy buiten twyfFel door het geval van zyn Vader caesar meest tot dat wreed beftaan vervoerd is; want dit is zeker, dat hy van dit oogenblik af, dat het gevaar voorby was, een veel zagter weg is in geflagen. D. Indien octavius niet wreed van 3art geweest was, myn eelhart, zou hy zoo veele onnoozele flagtoffers, zelfs kinderen a'an zyiie heerschzugt niet hebben kunnen opofferen, Zyne volgende gemaatigdheid zal men niet aan zyne menschlievendheid, maar aan zyn doorflepe Staatkunde moeten toefchryven , die hem leerde, dat hy nimmer harten zou kunnen winnen, nimmer zyn volk gelukkig maa» ken, of zoo hy hier al weinig om dagt , zich nooit in *t midden van een gedugt volk veilig op den zetel kon agten , die caesar , die zyne opvolgers met hun bloed geverwd hebben , of hy moest het jok der overheerfching zoo draagelyk maaken, als met zyne grootheid beftaan kon. E. Gy fchynt ook in lang zoo veel met het charakter van octavius niet op te hebben, myn diderik , als met dat van caesar. Met dat alles heeft hy eene vry geruste regeering tot aan het eind van zyn leeven gevoerd, en de Romeinen begonnen onder dezelve , na dat zy in zulke hevige en aanhoudende ftormen meer dan eens fchipbreuk geleden hadden, op nieuw te bekomen;  allee n1ieerscher. $6? men; maar haare vryheid kregen zy niet weder. — Laaten wy dezelve kortelyk doorloopen, daar ik u tot dus ver een aaneengefchakeld verhaal van de grondlegging van het Keizerlyk gezag gegeeven heb, terwyl wy alleen zullen ftilftaan by het geen betrekking heeft tot de Germanen en vooral tot de Batavieren. D. Als gy wilt eelhart. Het heeft vaf geenszins verveelt, dat gy een weinig breeder in die gebeurtenisfen hebt uitgeweid, die wel eigenlyk het Romeinsch gebied raaken, maar waarin onze lieden nogthans deel hadden. Ik heb nu een klaar denkbeeld van het geen my tot dus ver verward voor den geest zweefde: daarenboven is de Romeinfche gefchiedenis voor elk een van 't uiterfte belang. Hoe veele zonderlinge , onverwagte uitkomften! welke daaden, die het menschdom eer aandoen of met fchande bevlekken, welke Charakters levert zy niet op! Waarlyk wy behoeven tot geene jRema»j onzen toevlugt te neemen, om het menschdom te kennen, en onzen Geest door het wonderlyke opgetogen te houden. Ondertusfchen ben ik merkelyk te rag gekeerd van myne bewondering van alles, wat ü«tneinsch was. Hier in is myn vriend wel gefiaagd. E. Gy zoudt van liet een en ander nog meer overrefd zyn, myn eelhart, zoo ik my in byzonderheden had kunnen inlaaten, — wanneer ik hun verval nog duidelyker had kunnen doen affteeken. Octavius hield te Rome, na dat hy een ge-  368 octavius geruimen tyd in klein Afien en Griekenland doorgebragt had, drie groote zegenpraalen agter den ander. In de eerfte wierden ook de Duitfchert genoemd , die van carina verwonnen zouden zyn, welke daarom voor deeze reis deel had aan de zegenpraal. Fk. Wat gedeelte van Duitschiand had hy 'overwonnen ? E. Ik denk hier aan het zeggen van tacitus in het zevenendertigfte hoofddeel van de zeden der Germaanen, „ wy hebben meermaalen over hen gezegepraald,dan hen waarlyk overwonnen." Zy waren zoo gedugt voor de Romeinen , dat een enkele gelukkige onderneeming tegen een of andere Germaanfclie ftam , en hoe veelen waren 'er niet! ftof genoeg tot eene zegepraal voor de Romeinen opleverde. Zoo was ook hier het geval , en dat het van weinig belang is kunt gy daaruit opmaaken , dat deeze Germaanen by de Pannonïers, Dalmatiers , Galliërs en nog andere .volken gevoegd zyn: — daar de volgende zegepraal alleen over den flag by Actium en de derde over Egypten was. De Galliërs , waarover octavius zegenpraalde, waren de Morinen , de uiterfte der volken by vikgilius genoemd, om dar zy de grenzen van Gallien aan den Rhyn en de Noordzee bewoonden en andere deelgenooten van derzelver opftand. De Duitfchers waren de beroemde Sueven tegen welken caisar tweemaal te vergeefsch den Rhyn waj over-  ZEGEPRAALT. 369 overgetrokken. Deeze ftrydbaare volken hadden verfcheidemaalen federt dien tyd hunne invallen over die rivier herhaald en zy waren wel te rug gejaagd, maar zoo min overwonnen als ten tyde van c/esar. Fr. Was octavios dan by deezen oorlog tegenwoordig geweest? — daar heeft Vader niets Van gemeld. E. Neen: maar het geen de Legaaten van een opperbevelhebber (imperator) volgens zyn last verrigteden , wierd ook deezen toegerekend. Anders zou ik zeker van deezen togt gefproken hebben, wyl dezelve zoo naby de Nederlanden is voorgevallen, want de Morinen woonden op de kusten van Vlaanderen. En het is niet onwaarfchynlyk, dat carina by die gelegenheid op het eiland der Batavieren zelfs geweest is, en zich van hunne hulp bediend heeft. — Octavius liet in deeze derde zegenpraal, nevens de fchatten uit Egypten geroofd, het beeld van cleopatra op een rustbed liggende omvoeren, waaruit men kan opmaaken , dat zy niet zonder reden bedugt geweest was voor de fchande, die haar naakte. Dan, het geen deeze zegenpraalen nog opmerkelyker maakte, was, dat 'er onder veele vreemde dieren een Rhinoceros en een Hippopotamus of rivierpaard voor het eerst te Rome vertoond en ter dood gebragt wierden : — c n dat 'er eenige benden van gevangene Baders, die aan beide kanten van den III. deel. Aa Dl»  370 octavius Donau woonden en Sueven , tegen eikanderen ftrydende zyn ingevoerd. (*_) Vr. Deeze zegenpraalen zullen zeer plegtig geweest zyn. E. Zoo waren zy. Alles wat de overwinning luister kon byzetten wierd daar vertoond, en het was eene van de verftandige uitvindingen, waar aan de Romeinen den gelukkigen uitflag van veele onderneemingen te danken hadden; maar zy wierden in die laatfte tyden zoo dikwerf en om zulke geringe oorzaaken herhaald , dat 'er alle glans afraakte naar maate de uiterlyke toeftel en pragt vermeerderde Men deed voorts, als of dit niet genoeg was, Octavius alle mogelyke eer aan. De dag zyner overwinning wierd tot een blyde gedenkdag ingefteld; — vyfjaarige fpelen wierden ingevoerd. Kortom, Rome vergat door alle plegtigheden, offerbanden , fpelen en feestvieringen zich zeiven en de ellende, welke zy doorgedaan hadden, te meer, om dat octavius het volk niet alleen ontfloeg van alle buitengewoone fchattingen, maar zoo overmaatig veel geld uitdeelde dat de landeryen zeer in prys fteigerden en de renten twee derde verminderden. D. On- (*) Alles, wat wy van deeze krygstogten weeten, hebben wy aan de korte aantekeningen van den naauwkeurigen dio cassius te danken, in het LI. boek van zyne Romeinfche Historiën.  ZÊGEPRAALT.' 57Ï D. Ondertusfchen hadden zy hunne vryheid en vermoorde medeburgers niet weder. E. De laatften kon octavius niet te rug roepen: hun bloed bleef voor zyne rekening; maar wat de vryheid betreft, daar voor fcheen zich eenige hoop op te doen, na dat het gantfche ryk van binnen en van buiten in rust gebragt, en daarop de Tempel van janus op bevel van den Raad gefloc-» ten was. Vr. Wat wil dit zeggen ? E. Deeze tempel wierd niet ,geflooten , dan wanneer het gantfche ryk een volkome vrede genoot. Vr. Hoe kon dit in zulk een uitgeftrekt gebied, waaraan zoo veele volken tegen wil en dank aan onderworpen waren, in volle kragt waar zyn ? E. Het was daarom ook maar tweemaalen na wuma gebeurd, en om deeze reden baarde dit boven alles, wat 'er uit vleyery gedaan wierd, een uitneemend genoegen aan octavius , om dat men dit aan zyne dapperheid en beleid toefchreef, fchoon 'er ook in de afgelegendfte deelen volken waren, die het hoofd opftaken, onder welken de Cantabriers in Spanje en de Treviren met eenige Germaanen in Duitschland genoemd worden : gelyk ook de Daciers , de Eastarnen en andere vreemde volken kort daarop in Macedonien vielen, maar dit wierd van weinig belang gerekend, en fpoedig te regt gebragt. Aa a Fr. Dooi  3?2 AGRIPPA EN Fr.-Door wien wierden de Trevieren , welke ik als onze verre nabuuren nog ken, ter neder gezet? E. Wy hebben van hen voorheen dikwerf gefproken; Nonius gallus bragt hen tot rede. Gy fpraakt daar even van de vryheid : 'er gebeurde waarlyk iets, waar door het gebouw der Oppermagt, het welk met'zoo veel moeite en gevaaren gegrond, in zoo veel meufchenbloed gevest was , byna in eens zou ingeftort Zyn. Octavius geliet zich als of de last der regeering hem te zwaar, en hy daarom voorneemens was, nu hy het zoo ver gebragt had, als het met mogelykheid kon gebragt worden , dezelve af te leggen en den ouden ftaat van R.egeering te herftellen. Hy hadt dit van te vooren wel beloofd , wanneer antonius weer naar Romen gekeerd en alles in orde zou zyn : maar nu fcheen het hem ernst te weezen. Alvoorens hy egter deezen gewigtigen ftap deed , raadpleegde hy met zyne twee voornaamfte vrienden , agrippa en mecenas, welke hy tot de grootfte aangelegenheden pleeg te gebruiken. De eerfte een kundig en dapper bevelhebber, die octavius te land en te water de grootfte dienfteii betoond had , de ander een Romeinsch ridder en een man van 't grootfte doorzigt. — R. Hy zal buiten twyffel verwagt hebben , dat zy hem deezen ftap zouden afraaden, terwyl het 5 be-  MECENAS. S73" belang van octavius en van hunzelven dit fcheen te vorderen. E. Dit gebeurde egter niet volledig. Agrippa , — van wien men zulks het minst zou ver-, wagten, die 'er zelf zoo veel by opgezet had, om ocjavius tot die hoogte te brengen, — een krygsman in den grootfien nadruk, ried hem ten flerkften aan, óm zich van de alleenheerfching te ontdoen en den Raad en het Volk weder te Rellen in de magt, die dezelve toebehoorde. M.ecekas ried hem in tegendeel volftrekt dit voorneemen af..... Fr. Hoe majcenas! Is dit dezelfde, naar wien de befchermheeren van kunften en weetenfchap* pen nog Mtzcenaaten genoemd worden ? E. Dezelfde. Verwonder u daar niet over. Iemand kan een groot Voorftander van geleerden en kunstenaars en teffens beerschzugtig zyn. Denk maar om lodEwyk. den Veertienden. — Vorften , die op vermeerdering van magt, — op het maaken van conquesten gezet zyn, zyn ook zeer gezet op roem, en wiea zou die tot de nakomelingfchap overbrengen, zoo het de gedenkftukken der kunst en de pennen der Geleerden niet deeden. Augustus was ook hun befcheriner en met een goed gevolg. Gy zult het egter mjbcenas zeer kwalyk neemen, dat hy octavius tegen hield, het mag dan ernst- geweest zyn of niet , om den Staat haare vryheid weder te geeven: — maar men moet zyne re-» Aa 3 de-  374 agrippa en denen kezen en overvveegen, eer men oordeelt. D. Het zal der moeite waard zyn deeze beide groote mannen zulk een teder punt te hooren behandelen , en hun denkwyze daaruit te keren kennen. — De redenen van agrippa kan ik vermoeden : maar wat kon een verftandig man, waar voor ik meen, dat mecenas altoos gehouden is , hier tegen inbrengen, daar eerst de Driemannen en vervolgeus octavius alleen al het gezag zich onwettig aanmatigden, het geen zy tot dus ver geoeffend hadden? E. Het zou te veel tyd weg neemen, wanneer ik u alle deeze bedenkingen opgaf. Zy zyn gewigtig genoeg om in het twee en vyftigfte boek van dio cassius nageleezen te worden : hoewel het jammer is, dat het flot van agrippa 's en het begin van mecenas redevoering by dien naauwkeu* ïigen gefchiedfchryver, ontbreeken. Indien men de zaak in het afgetrokken befchouwd, was de raad van agrippa oneindig voortreffelyker. Hy ftelde octavius het gevaar voor oogen, waar aan de grootfte mannen het meest bloot gefteld zyn, — vooral in een Staat, waar men de overheerfching niet gewoon en op zyne Vryheid zoo. nayv-rig was, dat men geen camillus , — geen scipio had kunnen verdraagen ; toen zy voor dezelve eenigzins gevaarlyk wierden. Een gevaar, dat door de fterkfte lyfwagt niet te verhoeden is j wyl deeze dikwerf de beulen voor den Vorst wierden, die zy bewaaken moasten. —  MECENAS» 375 Hy bragt hem het voorbeeld van zulke Vorften, ook in Rome te binnen, die zich van hun magt vrywillig hadden ontdaan; en van anderen, waar onder caïsar zelf, die het ongelukkig hadden vol gehouden , tot dat zy van hun gezag en leeven beide beroofd wierden. — Hy fchilderde de onaangenaamheid van den last — de verantwoording , waaraan hy zich bloot ftelde D. Dit doet agkippa waarlyk groote eer aan. E. Mecenas, wist als een ftaatkundige dezelfde voorbeelden, waar van agrippa zich bediend had in een ander licht voor te ftellen, en daaruit het gevaar af te leiden , waar aan octavius zich overgaf, zoo hy tot den rang van een gemeen Staatslid te rug keerde: daar 'er zoo veelen waren, die hy in hunne perzoonen en familien beledigd had. — Hy bedreigde hem, dat 'er wel ras nieuwe sertoriussen , pompejussen, brutussen zouden opftaan. — Hy bragt hem den beroerden ftaat van Rome te binnen , waar door alles uit zyn verband gerukt en de wetten zonder invloed geraakt waren. — Hy merkte aan, dat Rome deugdzaam was geweest, zoo lang het zyn gebied met Jtalien bepaalde : maar dat de overwinningen van zoo veele andere landen en volken met hunne fchatten en vreemde zeden de wellust op den throon , en den Staat, in eene gansch andere gefteldheid gebragt hadden, zoo dat dezelve nu onmogelyk buiten een opperhoofd kon beftuurd worden. Hy ver- Aa 4 ge-  3?6 agrippa en geleek denzelven met een groot fcbip, dat met veele goederen belaaden, veele ftormen doorgeftaan had , reeds met water bezet was, voor bet laatfie plegtanker lag, terwyl de fcbeepslieden onder elkander oneens waren; •— het welk onmo» gelyk kon behouden worden, ten zy het door een kundig en voorzigtig fchipper in behouden haven geduurd wierd. D. Dit. laatfle komt inderdaad met de waarheid en uwe voorige aanmerkingen over een. E. IVLecenas moest zich van geene andere redenen bediend hebben , dan die van de veiligheid van zynen vriend en de tegenwoordige gedeldheid van Rome ontleend waren. — Nu komen 'er in voor , die een machiavel waardig zyn , evenwel meer met opzigt op het behouden, dan op het waarneernen der heerfchappy. Hier in geeft hy aan octavius veele uitnemende lesfen, waar van de voornaamde is , regeer zoo , als gy zoudt wenschen van een ander geregeerd te worden. Alles had wel geweest, indien hy octavius tot het aanneemen van een bepaald gezag had geraaden: — in tegendeel moest de Raad alleen den uiterlyken fchyn, het Volk niets en —hy alle magt behouden. Welk een vieeslyk misbruik kon hy hier van maaken l of meende mecenas zich ten opzigt van octavius gerust te mogen dellen? maar hy zou niet altoos leeven : en aan welke onheilen wierd dan de Staat niet onder zyne opvolgers gewaagd, die minder door-  mecenas. S7? doorzigt, flegter hart en verkeerde raadsluy konden hebben! en ook inderdaad gehad hebben. R. En octavius hield zich buiten twyffel aan MAiCENAS? E. Gewisfelyk. Men mag dit gedrag van octavius uit een verfchillend oogpunt befchouwen, zoo men wil , wy kunnen niet, dan uit de gevolgen over de waare neiging en dryfveeren van iemands hart oordeelen. Mascenas , dit kan men niet ontkennen, bragt genoeg redenen van gewigï voor, dié iemand van een minder heerschzugtigen aart,dan octavius,zouden overgehaald hebben; men moet t diens erkennen , dat deeze zich maar vry wel van de lesfen van mvecenas bediende , welke tot aan zyn dood toe de vriendfchap en het vertrouwen van octavius behield. Buiten twyffel is hy door hem in verfcheide gevallen voor buitenfpoorigheden bewaard : waar van dit een zeer ftcfk bewys, volgens oio cassius, oplevert. Octavius was op zekeren dag op den rigterftoel gaan zitten met oogmerk , om het doodvonnis over eenige befchuldigden uit te fpreeken. — Dit wordt m/eCenas berigt. Hy gaat naar octavius, maar kon hem door de menigte omftanders niet naderen ; 'er was geen ander middel, dan een fchryfbordje , waarop mjecenas niet meer dan deeze woorden zet, — ,, flaa op beul," en het voorts hem in den fchoot werpt. — Octavius A a 5 ver-  378 octavius bevestigd verliet oogenblikkelyk den zetel, en de veroordeelden wierden behouden. D. Dit verzoent my eenigzins met mecenas , " maar bevestigt teffens myne aanmerking, dat octavius uit den aart wreed was, maar zich wonder wel, wanneer het met zyn belang ftrookte, wist in te toornen. Op zyne nederlegging van het gebied maak ik weinig rekening ; dit komt met zyn eerzugt niet overeen: maar hy was een doorfleepe ftaatkundige en zulk een kan men niet ligt doorgronden. E. Dit toonde hy ten duidelykften , wanneer hy, niet tegenftaande zyne keuze gedaan was, zich kort daar aan gelier, als of hy de Regeering evenwel wilde nederleggen. Hy deed eene zeer konstige en uitvoerige redenvoering in den Raad, waar van de uitflag zoo was , als hy verwagten kon. Onder de duizend Leden, want tot zulk een verbaazend getal was de Raad uitgedeegen, dorst niemand een mond voor de vryheid openen ; het grootfte gedeelte verzogt uit vleyery en eenigen uit waare zugt voor octavius , dat hy de last der heerfchappy alleen op zich zou neemen. — Waartoe hy zich eindelyk voor den tyd van tien jaaren liet overhaalen, welke zoo dikwerf verlengd wierden , als octavius leefde. D. Ik vat zyn oogmerk; alles, wat hy tot dus Ver gedaan had, was op eisen gezag en met ge-  in de heerschap py. 379 geweld gefchied, nu was zyn gezag gewettigd door den Raad. E. Zoo was het ook: men zou daarom eigenlyk van dit tydftip zyne Regeering moeten bebeginnen te rekenen — De lyfwagten van octavius kreegen ook van dit oogenblik af dubbele foldy. De wingewesten wierden tusfchen hem en den Raad verdeeld, op dien voet, dat octavius die alle voor zich behield, welk van het meeste gewigt waren en bezettingen vorderden, waar onder ook de Germaanfche landfchaj pen, op dat hy den zwaarden last mogt fchynen ta draagen , maar inderdaad om den Raad allen invloed op het krygsvolk te onthouden. Egter had het de naam , dat dit ook met langer, dan voor tien jaaren was. R. Onder wat titel aanvaardde hy de opperheerfchappy ? E. Men noemt hem en zyne opvolgers gewoonlyk caesares , maar dit is eigenlyk een geflagtnaam. Octavius maatigde zich met regt dien aan, om dat hy door julius cssar tot zoon was aangenomen: in 't vervolg is het een eernaam geworden onder de Romeinfche en andeTe alleenheerfchers, gelyk gy weet , wélke nog in zwang is en boven den Koniuglyken tytel ge- fteld (*) Dio cassius begint dezelve, in zyn LIfte boek een weinig vroeger met het vyfde burgemeesterfchap van octavius 725 jaar na 't bouwen van Rome.  380 WORDT AUGUSTUS fteld wordt. Octavius dorst deezen titel en zelf dien van Dictator niet voeren : maar vergenoegde zich met den naam van Imperator, welke op het leger:— van Burgemeester, Gemeensman en Tuchtmeester, welke op de burgerlyke regeering betrekking hadden. Deeze waren niet haatelyk, om dat zy met de oude gebruiken overeenftemden. Hy wist doch, dat het volk meer op den naam, dan op de zaak ziet en onder die naamen. kon hy zich alle magt in oorlog en vrede aanmaatigen. R. ïs hy toen niet ook augustus genoemd? E. Ja: maar deeze naam heeft eigenlyk op de Regeering geen betrekking, fchoon hy in laater tyd in den zin van vermeerderaar des Ryks gebruikt is, -7 Met al zyne naamen nog niet vergenoegd , wilde hy ook die van romulus voeren :. maar dit wierd hem afgeraaden en men noemder hem augustus, om daar door de Heiligheid of Höogeerwaardigheid van zyn perzoon aan te duiden , en zoo zullen wy hem voortaant noemen. Vr. Daar het toch by de uitkomst blykt, dat augustus liefst regeeren wilde," nam hy de vrymoedige raaü van agiuppa niet kwalyk ? E. Geenszins! deeze was eu bleef zyn vriend en augustus heeft hem zelfs tot opper ftadsvoogd van Rome in zyne afweezendheid met volle magt benoemd, en hem voor eerst de dogter van zyne zuster ten huwelyk gegeeven. Ilv, be-  o e n a a m d. §31 bezat de zeldzaame hoedanigheid, dat hy zich op alle zyne verdienften niets liet voorftaan , in zoo ver, dat hy menig een welverdiende zegenpraal weigerde , en aan augustus de eer liet behouden, wanneer hy eenig vermaak aan het volk deed of openöaare gebouwen ftichtre: — en hy bragt veel toe tot verbetering van Rome , waarvan nog de overblyffelen getuigen. — üeeze Vorst kon dus met mogelykheid geen beter vertrouweling, geen uitmuntender dienaar vinden , dan agrippa , en hy was aan hem zeer veel verfchuldigd, vooral in den kryg , waarin augustus geene overtreffende bekwaamheden bezat. D. Augustus had dus een geluk, dat maar zeer weinig vorften bezitten — twee doorzigtige raadsluy, die zyne getrouwe Staatsdienaars en welmeenende vrienden waren. Romen zal aan hun invloed veel van het goede verfchuldigd zyn, dat augustus in laater tyd bedreeven heeft. E. Hy had verftand genoeg, niet alleen om het-heilzaame van hunne raadgeevingen door te zien , maar zich in alle gelegenheden van de bekwaamde mannen te bedienen : en dit ontbrak de meesten van zyne opvolgeren , welke zich zeiven en den Staat door onwaardige gunstelingen lieten bederven. — Octavius lei zich met ernst toe, om alle ingeflope misbruiken te verhelpen , den Raad van veele onwaardige en flegte Leden te zuiveren, — de open-  3§2 augustus maakt openbaare wesen en gebouwen te herftellen en, dat ik niet vergeeten moest, •— de zeden te verbeteren. Vooral maakte hy veel werk, ora alle jonge lieden tot het huwelyk aan te moedigen. Den Raad en de Ridderfchap Relde hy hier van de noodzaakelykheü in nadruk voor, ja by befloot den gehuwden in alles, den voorrang te geeven , en op de ongehuwden belastingen te leggen. Het is der moeite waard zyne redenvoering by Dto cassius te leezen, by welke hy dit belai .gryk ftuk naderhand heeft aangedrongen. (*) R. Ik fta op het punt, om augustus alles te vergeeven, wat octavius misdaan heeft: waarom Volgt men zulke maatregelen thans niet na, daar de pragt der vrouwen, de losbandigheid der Jongelingen, en de kostbaarheid van het huishouden zoo veelen van het huwelyk affchrikken! E. Men kan in alle Landen , vooral daar eene republkemfche regeering plaats heeft, zulke zaaken niet doorzetten: men kan 'er zelfs de pracht nier verhinderen , welke eene der hoofdoorzaaken van het bederf is. R- Wy zullen dan op beter tyden moeten wamen, waarin eene algemeene verbetering van ze ten plaats vindt: maar wanneer zullen die komen ? E. Augustus zelf , hoe wel hy 't meende en hoe onbepaald zyne magt was , voerde weinig uit. De voorige wanorden hadden te veel misbruiken veroorzaakt ; en, /■*\ rr. om C J Ziet het begin van het LVIfte boek.  VEELE VERBETERINGEN. 383 om de waarheid te zeggen , augustus was zich zeiven in deezen opzigt geenszins meester , maar gaf in onkuischheid een allerflegtst voorbeeld, niet alleen door zyne onwettige echtfcheidingen en huwelyken, maar door zyne gemeenzaamheid met andere vrouwen , waar onder men zelfs de echtgenoote van zyn vriend MiECENAS tellen moet. — De Raad had wel geoordeeld, zoo ver ging zyne laagheid , dat augustus aan geene wetten verbonden was; — maar het volk was van andere gedagten en liet zich niet gemakkelyk ftraffen over misdaaden , waaraan de hoofden zich fchuldig maakten. — Maar wy zouden nimmer gedaan werk krygen , zoo wy ons in aanmerkingen van dien aart inlieten ; ik zal alleen eenige voornaame bedryven nog opnoemen. — Augustus , hoe weinig lust en gefchiktheidhy voor den oorlog had,moest toch, om zyne agting by eene oorlogzugtige natie te behouden, te velde trekken. — Brittannien kon zich onder de Roomfche magt niet voegen. Hy befluit door Gallien naar dit Eiland te trekken, maar de Britfche gezanten, welke op nieuw fchatting en onderwerping aanboden, deeden augustus zyn reis opfchorten en zyn tyd in Gallien befteeden tot het in orde brengen van dit uitgeftrekt wingewest, waarna hy over Spanje, dat ook de hoornen opgeftoken had, weer naar Rome keerde.— In het 728fte Jaarna het bouwen der ftad Rome, toen augustus voor de agtfte maal burgemeester was ,  3S4- augustus was, moest hy op nieuw een togt onlêrneê* men, om de Britten, die met zyn vertrek, dö vrees en de beloften vergeeten hadden , en de Cantabriers en Afturiers, de twee ontembaare natiën van Spanjen, te tuchtigen. Maar hy vond met de laatden zoo veel werk, dat hy ziek wierd en zyn lust, om naar Brittannien te gaan verloor. Zyn Stedehouder antistius bragt egter de zaak tot een goed einde, zoo dra de Span|aardep , die -deezen niet rekenden, uit hunne bosfchen te voorfchyn kwamen, en in het open veld konden Aangetast worden. Carisius vermeesterde de •hoofdftad der Afturen. — In deezen tyd hadden de Germaanen eenige Romeinfche kooplieden van *£ leeven beroofd, die zich in hun land vertrouwd hadden , om handel te dryven. M. vinicius had het geluk , om deezen moord te wreeken s dan welke Germaanen zich hieraan fchuldig gemaakt hadden, kan ik niet zeggen. Fr. Ik dagt, dat de Germaanen zoo herberg, zaam waren tegen vreemdelingen. E. Dit waren zy ook ; maar de afkeer van veelen tegen den handel en het wantrouwen tegen de Romeinen, die, even als onze Europeè'rt ia Oost- en West-Indien, overal zogten in te booren en te nestelen zal hen tot dit feit, dat anders tegen hun goedhartigheid ftreed, vervoerd hebben. Om alle deeze overwinningen , welke augustus of eigenlyk zyne Legaaten behaalden r Honden de Raadsheeren hem weder een zegenpraal  wordt krank. 385 praal toe, maar augustus weigerde dien , waarom men hem een zegeboog op de Alpen oprigtte en verlof gaf, dat hy op eiken eerften dag van Louwmaand een kroon en zegekleed draagen mogt. De tempel van janus, welke wegens alle deeze onlusten geopend was, wierd toen weder gefloten. — De rust duurde egter niet lang : de Cantabriers overrompelden en vernoegen eenige Romeinfche krygsknegten , onder fchyn van hen' kooren te leveren , maar zy wierden door /emilius ftreng gewrooken. — Nu fcheen het, als of Rome weer van meester veranderen zou. Augustus wierdt gevaarlyk ziek: men ftelde zich niet, dan zyn dood voor oogen, en verwagtede niets anders , dan dat hy zyn zegelring en de opvolging, welke daarmee verknogt fcheen, aan marcellus, zyn Zusters zoon, die aan julia, 's Keizers dogter, gehuwd was , een Jongeling van veel venvagting, zoude opdraagemmaar hy zal deeze last voorhein oin zyne jongheid te zwaar gerekend hebben. Agrippa was dezelve nog beter betrouwd j althans augustus gaf aan hem den zegelring: maar dit verwekte nayver by marcellus , dan buiten reden, want geen van hun beiden waren door de Voorzienigheidtot de opvolging gefchikt. Octavius herftelde door koele baden en dranken; en marcellus , aan wien de Geneesmeester musa niet lang daarna dezelfde geneeswyze toepaste, beftierf het. — Men weet ondertusfchen niet zeker, of augustus toen 111. deel. Bb wei  386 eene z a. m E 'n z w E e r i n g . wel om een opvolger dagt. Zoo hy omtrend den Staat eenigzins wel gezind was, kon hy aan niemand beter zyn zegelring geeven, dan aan agrippa wiens edelmoedige begrippen hy kende, en die zyne magt, zoo hy al verkoos eenige in 't Gemeenebest te oefFenen, geenszins misbruiken zou: hy was ook het voorwerp van algemeene agting en liefde. Evenwel vond augustus raadzaam hem voor een tyd om de gevolgen naar Syrien van de hand te zenden, zoo lang marcellus leefde , na wiens dood julia aan agrippa ter vrouwe wierd gegeeven, fchoon hy reeds met de zusters dogter van augustus getrouwd was. — Na zyne zwaare krankte deed de Keizer een ftap tot de herfteliing van den ouden regeeringsvorm, ten minften voor het uiterlyke, in het weigeren van het burgemeesterfchap, na dat hy het elfmaalen agter den anderen had waargenomen. — Dit belette niet, dat'er eene zamen» • zweering tegen hem gefmeed wierd, waar van fannius c^EPio het hoofd was. De medepligtigen wierden ingedaagd, gebannen en naderhand Van het leven beroofd, waar onder zelfs de zusters man van m/ecenas. — Deeze geftrengheid wierd met eene gemaatigdheid in een zeker geval gepaard , welke ik met ftilzwygen niet voorby kan gaan. De vader van c/epio gaf aan een van zyn zoons flaaven, die met zyn meester gevlugt was en hem met de wapenen had willen verdedigen--zyne vryheid, terwyl hy een ander flaaf, ■ ■ die  ONTDEKT. 387 die hem verraaden had , midden over de markt met een bord, waarop zyn misdaad gefchreeven was, liet voeren, en aan 't kruis nagelen. R. Dat was een ftout beftaan. E. Augustus liet het ongemerkt voorbygaan en het volk maakte geene beweeging, om den Haaf aan zyne welverdiende üraf te ontrukken. — Het bleek egter hier uit , dat augustus op zyne hoede moest zyn ; waarom hy by zyn afweezen naar Sicilien agrippa tot Stedehouder van Rome aanftelde, en daar door zoo groot een gezag aan hem toevertrouwde, dat mecenas volgens Dio cassius zou gezegd hebben: gy moet deezen aan een kant helpen, of tot uw fchoonzoon maaken. Het laatfte gebeurde , wanneer hy hem de weduwe van marcellus tot eene vrouwe gaf. Vr. Schoon dit eene groote eer voor agrippa was, kan Ik bet met zyne braafheid niet overeen brengen , dat hy zyne eige huisvrouw verftiet. E. Zulke echtfeheidingen waren in dien tyd in Rome zoo gemeen, als zy te vooren zeldzaam waren. Hier by kwamen redenen van Staat, welke agrippa zullen overgehaald hebben , om den zin van augustus op te volgen, zyn vertrouwen te behouden en daar door te meer nut te doen. — Hy was intusfehen zoo min gelukkig met dit huwelyk , niettegenftaande hy drie zoonen by haar teelde, als augustus met zyne dogter, die in onkuischheid teveel naar haar Bb a Va-  3§S agrippa Vader aarde. In het vyfhonderd vyf en dertig. He Jaar na het bouwen der ftad, wierden niet alleen twee burgemeesters buiten augustus gekozen, fchoon het volk hem hardnekkig begeerd had, maar o.. lucretius, een van de vogelvry verklaarden wegens den moord van c/esar wierd 'er toe benoemd en aangefteld. Welk eene verandering! agrippa wierd naar Gallien gezonden , dat naar gewoonte van binnen oneens was van buiten door de Germaanen aangevallen wierd! Hy herftelde de rust en maakte ter zelfde tyd een eind aan den herhaalden opftand der Cantabriers. Al hun weerbaare manfchap deed hy fterven " de overigen wierden ontwapend en uit het gebergte in de vlakte verplaatst. Vr. Dit voegde beter een augustus dan een agrippa. E. De Romeinen waren niet alleen wegens den geduungen opftand verbitterd, maar 'er kwamen andere omftandigheden by. Zy , die wegens de verraaderlyke overrompeling door *miLiusgeftraft,en tot flaaven gemaakt waren, hadden hunne meesters vermoord , en zich weder by de hunnen gevoegd. De kundigheden, in den dienst der Romeinen opgedaan , en de bewustheid van geene genade te zullen verwerven , gevoegd by hunne gewoone dapperheid, maakten hen tot gevaarlyke vyanden. Agrippa verloor veel volk, - en zyne foldaaten dorften zich naauwlyks tegen zulke verwoede men»  V E r h e E V E N. 3S9 mentenen waagen. Zyne dapperheid en krygstucht overwonnen alle deeze, zwaarigheden, waarover hy zelf zich geenszins uitliet by den Raad, nog eene zegepraal begeerde. — Augustus wist wat het te zeggen was tegen dit volk te ftrylen. De dienst, die agrippa aan den Staat had beweezen en zyne beftendige afwyzing van alle welverdiende eer , volmaakten het vertrouwen , dat augustus in hem gefteld had , zoo dat by hem byna tot een medegenoot verhief. Agrippa wierd dus ongevoelig in de regeering ingewikkeld: maar moest in zyn eigen perzoon het gevaar ondervinden, dat hy augustus voorfpeld had. Men lei op beider leeven toe; maar dit wierd by tyds ontdekt en geftraft. Dit geval fchynt aanleiding gegeeven te hebben, dat augustus zich haastte , om beide zoonen , die aorippa uit julia gebooren wrerden caju^ , en lucius, tot zyne kinderen aan te neemen, buiten twyffel met oogmerk om de opvolging in zyn huis te vestigen en alle zamenzweeringen voor te komen. Augustus begaf zich hier op naar Gallien met t.blrius , wiens broeder dkusus in zyn af weezen tot Schout van Rome aaugeftdd wierd. Livia had deeze beide Zoonen by TiiiÊriüs claudius nero , haar voorgaanden man, en wy zullen nog meermaalén van dezelven moeten gewaagen. Agrippa moest naar Syrien Fr. Wat moest augustus in Gallien uitvoeren ? Bb 3 E. Men  39° DE SICA MEREN E. Men gaf verfcheide redenen van dien togt > waar onder terenxia, de vrouw van mecenas , die met hem moes; trekken, eene van de voornaaraffe was , om dat de vrye verkeering tusfchen haar en augustus in Rome te veei in 't oog liep. Maar hy had buiten dat reden. Verfcheide onlusten waren hier en daar ontdaan , én wel voornamelyk in Germanien , en deeze wilde augustus zelf gaan dillen. De Sicambren, Ufipeeten en Tenttren, nabuuren der Batavieren, tegen welken caesar meer dan eens geftreeden en welke laatden hy, zoo hy meende, geheel uitgeroeid had, toonden nu, hoe weinig deeze grootfpraak der Romeinen doorging. — Herinner u fr ede rik , dat zy na hunne laatde nederlaag tot de Sicambren hunnen toevlugt hadden genomen, van welken zy te vergeefs door caesar opgeëischt wierden: bet was dau geen wonder , dat deezen zich by elkander voegden als getrouwe bondgenoote.n , en de eerde de. beste gelegenheid waarnaamen, om het op de Romeinen te verhaalen ; maar deeze wraak ging te ver.. Eenige Romeinen, die zich op hun grondgebied gewaagd hadden , wierden betrapt, en naar de Roomfche wys gekruid gd. Hoe zy aan dit denkbeeid kwamen, weet ik niet, maar het komt my niet vreemd voor, dat zy naar de juiste wedervergelding aan deeze vyanden gedaan hebben , het geea hunne landgenooten te vooren hadden "moeten ondergaan. Nu het bloed  usipeeten en tenctren. 301 bloed aan 't gisten is , befluiten zy ever den Rhyn een inval in Gallien en de Romeinen ook daar afbreuk te doen. Lollius zendt hen een aanzienlyke ruiterbende op den hals ; maar zy vallen de Romeinen uit eene hinderlaag zoo onverhoeds en fel op 't lyf, dat deezen de vlugt kiezen. De Sicambren en' hunne bondgenooten vervolgen hen zoo lang , dat zy lollius zelfs op 't lyf ftooten en verflaan. D. Dus moesten de Romeinen tot hunne fchade de dapperheid van deeze Germaanen ondervinden : — dit zal gelegenheid geeven, zoo ik hoop, om iets naders van hen te hooren en van de Nederlanden. E. Dit zou zeker gebeurd zyn, indien de oorlog voortgang had gehad. Augustus reekende deeze zaak van zoo veel belang, dat hy met eene aanzienelyke magt derwaards afzakte. De afbreuk die lollius geleden had, wierd door nieuwe manfchap geboet en het zou nu deeze Germaanen gelden. Dan zy dorften den kans niet waagen. Zy keerden weder naar hunne grenzen, verzogten om hesftelliag van vrede en gaven gyzelaaren. ■- Augustus hield zich egter dat ganfche Jaar en het volgende in Gallien op , om alles in dat bclangryk wingewest te fchikken. Licinnius, een vrygelaate van CiEsar, was door augustus tot Stedehouder over hetzelve aangefteld: 'er kwamen van alle kanten klagten over jsyne fchraapzugt, eu met reden, want hy bad lib 4 &  291 de rhoetters gestraft. de Gallien voor veertien maanden in elk Jaar fchatting afgeperst. Het zon hem flegt vergaan zyn , zoo hy niet voorgegeeven had , dat hy met opzet voor augustus en het Ryk deeze fchatten opgezameld had, om de Galliërs te beter in hun pligt te houden en met een alles aan den Keizer opgedraagen. Deeze nam het geroofde goud en zilver aan en de Galliërs bleeven aan nieuwe knevelaaryen bloot gefield. D. C/esar zon deeze zaak anders behandeld hebben. E. Augustus zal van het gevoelen van licinkius geweest zyn, die zyne natie best behoorde te kennen, want hy was een Gallier.du een arm volk best te bedwingen is. — Naauwlyks was hier rust of de Rhcetiers , van zommigen ook onder de Germaanen gerekend, die tegen de Itohaanfche Alpen en in derzelver valleyen woonden , deeden van een anderen kant een inval in Gallien en vervolgens in Italien. Hunne barbaarsbeid ging zoo ver, dat zy niet alleen al wat mannelyk was vermoordden, maar zelfs de kinderen uit 's moeders lighaam haalden. Drusus wierd op hen afgezonden en verdreef ze ligteJyk uit Italien : maar wanneer zy des niet5 te min in Gallien bleeven nestelen, is tiberius hem tot hulp gezonden , welke de Rhwtien in verfcheide veldflagen geheel te ondergebragt heeft na alleen eenigen tot den veldbouw gelaaten en de overigen verplaatst te hebben, Drusus is in Get»  agrippa sterft. 39.3 Germanien gebleeven, maar augustus naar Rome gekeerd met tiberius, welke dat Jaar met qujnctilius varus burgemeester was. — In bet zevenhonderd een en veenigftejaarna het bouwen der ftad wierd augustus door den dood verlost van zynen voormaaligen ambrgenoot lepidus,en terftond tot Opperpriester aangefteld : — maar in 't volgend Jaar leed hy door den dood van m. vipsanius agrippa een zwaar verlies. Deeze was uit Syrien met een vollediger magt, dan iemand betrouwd wierd, naar Pannonien gegaan: mar naauwlyks had by het oproer geftild, of hy ftierf in Campanien. Augustus, zoo dra hy de tyding van zyne ziekte hoorde, ylde derwaards, maar hy kwam te laat. Het lighaam wierd met alle plegtigheid naar de ftad gevoerd, en augustus hield de lykrede. En waarlyk indien iemand dit verdiende, het was agrippa, de grootfte en beste onder de Romeinen van dien tyd , — die zich van al zyn invloed op augustus en van zyne fchatten bediende, om anderen gelukkig te maa« ken en voor 't algemeen nuttig te zyn. Na zyn overlyden beviel julia van haar derden zoon , welke augustus agrippa wilde genoemd hebben , om den naam van zynen boezemvriend in wezen te behouden : evenwel is deeze nimmer tot zoon van augustus , gelyk zyne andere broeders aangenomen, maar zelfs naderhand op een eiland ge bannen. Vr. Dit was evenwel niet zeer dankbaar Bb 5 aan  391 gevolgen aan de nagedagtenis van zyn vriend en fehoonzoon. E. De laage en flegte zeden van den jongen agrippa, die geheel van zyn Vader ontaardde, gaven 'er aanleiding toe; maar, het geen u nog meer bevreemden zal,is, dat julia aan tiberius ter vrouwe wierd gegeeven , fchoon hy met vipsania agrippina, de dogter van den braavert agrippa , getrouwd was en haar beminde. Vr. Dit was eene nieuwe ondankbaarheid. E. Deeze fchikkingen, die tegen de dankbaarheid niet alleen,maar tegen alle billykheid aanli». pen, zullen buiten twyffel uit het brein van livia voortgekomen zyn. Zy had eene volkome heerfchappy op den geest van augustus , en zogt het allengskens daar heen te Mieren, dat haar zoon tiberius zyn opvolger wierd, en dit kon gereedelyk gefehieden, wanneer hy aan de dogter van haar man , uit zyne voorige vrouw scribonia, getrouwd was. Vr. Maar 'er waren immers nog twee nakomelingen van agrippa , nu zoonen van augus-tus geworden. E. Waar weet men aan de Hoven geen raad toe? Alles wat in den weg ftaat, wanneer het vermogen zich zoo ver uitftrekt, wordt opgeruimd. — Nu waren deeze kinderen nog te jong, dan dat zy eenigen hinder zouden toebrengen : tiberius volgde hun vader van zelfs op. in alle waardigheden en wierd ook naar Pannonien  VAN ZYN dood. 355 nien gezonden, dat iarn)ond na den dood van agrippa het juk Wi der afgefchud had ; en als dit overwonnen was naar de Scordifcen : maar het leedt ook niet lang,of óeSicambren doen we« der met hunne bondgenooten een inval in Gallien, zoo dra augustus hetzelve verlaaten had. Hy befluit drusus zyn ftiefzoon derwaards te zenden. En nu zullen wy eindelyk tfdegenheid krygen, na dat wy ons zoo lang in Italien hebben opgehouden, om met deeze krygsbenden naar de Nederlanden te vertrekken, want deeze tocht ■ heeft werkelyk voortgang gehad , en te verneemen wat daar voorgevallen is. Vr. Was het dan niet best, myn eelhart, om het voor van daag bier by te laaten. Ik verlang te zien, hoe magtildk het heeft, ea ik vrees , wanneer wy in ons geliefd eiland der Batavieren op deezen togt mogten g^raaken, dat wy 'er zoo gemakkelyk niet van daan zullen komen. R. Ik voeg myn verzoek by dat van magtilde , hoe zeer ik reikhals, om weder tot ouze: Batavieren te keeren. E. Ik zal het my gaarn laaten welgevallen. Het verzoek van de vrienden, om niet te ligt overdat gedeelte der Romeinfche gefchiedenisfen watr uit wy de voornaamlte Hoofden en beweeg* raden moesten leeren kennen, heen te (lappen, heeft my langer opgehouden , dan ik wel dagr. — Het is zoo, wy hebben in lang den naam der Ba-  396 & E BATAVIEREN Batavieren niet hooren noemen , om dat debronnen , wa3t uit ik putten moest, 'er geene aanleiding toe gaaven : maar ik zal egter zorg draagen , dat wy met hun befluiten , en daar toe geeft ons dio cassius , waar uit ik myn verhaal voornaamelyk ontleend heb, na dat appïanus met den dood- van sextus pompejus geëindigd was , de beste aanleiding, wanneer hy dit volgende verhaalt. „ In onzen tyd zyn 'er zoo veele Legioenen, ("als dio opgeteld had,)behalven eene fiads bezettingen delyfwagt: maar onder augustus wierden die drie en twintig of vyf en twintig Legioenen onderhouden: ook veele hulpbenden van ruitery en voetvolk , waar van my het bepaalde getal niet bekend is. Dog de lyfwagten van den Imperator zyn tien duizend , in tien deelen verdeeld: zes duizend zyn gefchikt tot bewaaring van de ftad en in vier troepen verdeeld r dan nog de buitengewoone vreemde ruiters Batavieren genaamd van Batavia, een eiland in den Rhyn, wiens inwooners in de kunst van te paardryden uitmunten. Hungetal en dat der opgeroepenen kan ik niet bepaalen. Augustus heeft hen toen eerst beginnen te gebruiken , wanneer hy de Feteraanen vanzyn Vader tegen antonius heeft opgeroepen en heeft ze vervolgens behouden. En zy zyn ook nu een byzonder lighaam, hetwelk zyn eige roeden of ftokken heeft, gelyk de Honderdmannen.  'fi keizers lyfvvagten. 39? sen. (Cenluriönes.)" (*) Schoon dit met zoo veeie woorden door oio cassius niet gezegd wordt, befluit men egter uit deeze zyne gunlb'ge berigten, dat augustus de Batavifche ruitery tot zyne lyf'wagt heeft aangefteld. Hy fpreekt in 't begin van de bezetting van Rome en van de lyf benden. Voorts bepaald hy beider getal, en noemc dan nog de Batavieren. Zy wierden nog onder de Legioenen nog onder het gewoone gros van hulpbenden geteld. Zy maakten een buitengewoon, en geheel afgezonderd corps uit; maar waar toe moest dat dienen? — tot het bewaaren van de ftad , of van het lighaam van den Keizer? Het laatfte is het waarfchyiüykst, 200 om dat oio cassius zegt , dat augustus van den beginne , dat hy zich in ftaat van tegen- (*) „ Dio cassius haalt dit wel eerst op, in zyn vyf en vyftigfle boek, bl. 566., van de uitgave van Leunetavius, omtrent het Jaar na het bouwen van Rome 758. Maar hy zegt zelf, dat hy zulks alleen doet by gelegenheid, dat hy van de geheele krygsmagt der Romeinen eene befehryving geeft, en alle de Legioenen telt en noemt, welke Rome niet alleen toen, maar ook naderhand tot aan de tyden van seveeus in dienst had. De aanftelling behoort dan niet tot dit tydnip , maar moet vroeger gezogt worden : misfehitn toen hy door den Raad in de heerfchappy gevestigd, — hem eene lyfwagt gegeeven en aan dezelve dubbele btzolding toegelegd wierd. Dicn. cass. p. 503.  ■JfOS DE BATAVIEREN gen weer fb-1 de, van hen gebruik gemaakt en hen daarna by zich behouden heeft , als om dat hy hen met eene uhfteekende agting boven andere btfoidelingen behandelde. Dit bewyst, dat augustus van hunne vaardigheid , dapperheid en trouw volkomen overreed was en zou hy dan zulk eene bende in een dienst van het uirerfte belang; waaraan zyn veiligheid en leeven geleegen was, niet gebruikt hebben ? Maar hebben zy den Keizer altoos verzeld ? het komt my waarfchynlykst voor, dat en de Veteraanen en de Batavieren oorfpronkelyk de lyfwagten van den Keizer hebben uitgemaakt. Tot beiden waren gewigtige redenen zoo wel als tot het af. fcheiden van de Batavieren. Zy waren niet alleen eene byzondere natie: maar zy gebruikten ook byzondere wapenen ; hadden andere krygsgewoonten , en dat bet meest dringt, zy waren, gewoon onder hunne eige nationaale bevelhebbers te ftaan en aangevoerd te worden. Zy moesten dus wel, fchoon tot denzelfden dienst met de Prcetoriaanen geroepen, van hun onderfcheiden worden. Augustus kon op hen te meer ftaat maaken, dan wanneer zy onder de anderen waren ingelyft. En hy verpiigce ze ten fterkften aan zich, wanneer hy hen de grootfte krygseer deed genieten. D. Dit is waarlyk zeer fferk, en wy zien nu van agteren, fchoon wy telkens den naam der Batavieren niet hebben hooren melden, dat zy1 AU-  's keizers lyfwagten. ^99 augustus op alle zyne togten , geduurende bet leeven van antonius , en naderhand verzeld, en dus hun aandeel hebben in zyne overwinningen. E. Dit befluit gaat door, diderik. Maar gy kunt hier ook zien, dat ik niet te vergeefsch zoo hoog van de Batavieren heb opgegeeven. Wan* neer gy u herinnert , dat de Romeinen zich van meest alle bekende natiën van Europa, AJia en Africa of als van bondgenooten, of als van cynsbaaren in kleiner of grooter aantal federt de burgerlyke oorlogen bediend hadden en nog bedienden , is het dan niet een fpreekend bewys van de uitmuntendheid deezer kleine Natie, dat zy onder die allen, zelfs onder de andere Germaanen de eenigften zyn, welke tot zulk een aanzienlyken rang verheeven wierden. En dit doet te' meer uit, daar wy aangemerkt hebben , dat augustus zeer bekwaam en zeer gelukkig was, om menfchen te kennen en te gebruiken tot die einden, waar toe zy het meest gefchikt waren, waaraan hy ook de voorfpoed zyner regeering grootendeels te danken heeft. — En of hier nog iets aan ontbrak, zouden wy ons beroepen kunnen op het getuigenis van plutarchus in 'c leeven van Otho, dat de Batavieren de uitftekendfte ruitery uitmaakten. R. Dit is regt gefchikt, om ons onder alle de Romeinfche gevallen , de Batavieren met lof weder te binnen te brengen, en het langst aan hen te denken. Maar wat waren dat voor roeden? E. Het  *%0Q> b E s L u i t, E. Het waren ftokken van Wyngaarden, welke de Romeinfche Hoofdlieden alleen droegen, als een onderfcheidend teken van eer en gezag: zy dreeven den traagen krygsknegt 'er mee aan , of ftrafcen hem , zonder dat dit tot fchande ffrekte. — Voorts, wanneer wy in 't vervolg deeze ftof behandelen, zal ik wel niet geheel van de Romeinfche gefchiedenis kunnen zvvygen, om dat dezelve met de aloude lotgevallen deezer Landen in een geduurig verband blyft : maar wy zullen vooreerst zulke gaapingen niet aantreffen , welke ons alleen tot Italien onzen toevlugt zullen behoeven te'doen neemen : nemaar wy zulien ook kunnen fpreeken van het geen die beide volken met of tegen elkander hier te lande hebben uitgevoerd. D. Ik hoop, dat gy fchielyk lust en tyd zult hebben , myn eelhart , om ons bier op te onthaalen. En fchikt het u, is machtilde beter, laat het Batavisch toonneel weder op myn grond geopend worden. — Intusfchen is het zonderling, dat juist deeze wyngaardftokken nu zoo fterk in zwang gaan, gelyk ik 'er hier ook een heb. Deeze ftok, welke ik uit navolging draage, zal my voortaan dierbaar zyn. Ik zal te meer aan de Batavieren denken: maar ik wensch 'er zoo aan te denken, dat ik niets doe, het geen dien edelen naam, welken wy ons nog dikwerf aanmaatigen, onwaardig is. einde van het derde deel,